DE V R I] E GODSDIENSTVRIEND. EERSTE DEEL.   D E YHIJE GOD SDIENSTVMEND» X . D E E E . Te AMSTEOAM tij MA 11T IX IJ S DE B11U IJ N. MD C C X C VI. sr- -■ <~ ~N.   KORTE I N H OUD DER VERTOOGEN VAN HET EERSTE DEEL. N°. I. inleiding tot dit werk. . Bladz. I. 2. vrije gedachten in een' lente -morgen. . . . . . \ 9. s. het geloof aan jesus opstanding geeft den kristen moed en vrolijkheid in den dood. . . . . 17. 4. het geloof aan jesus opstanding geeft den kristen moed en vro lij k.h£ id in den dood. (vervolg en jlot van N°. 3.) . 25. 5. het character van achab, jezebel en nehemia. . . • • 33» 6. het character van achab, jezebel en nehemia. (vervolg van N°. 5.) . ,„41. 7. het character van achab, jezebel en nehemia. (vervolg en jlot van 7V°. 6.~) . - 49. §. godvruchtige lessen aan de jonge dochters. . . . . 5 7. p. waare deelneming in de voor- en tegenspoeden onzer natuurgenoten. 65. 10. de zaljgr gevolgen van den dóód voor den oprechten. . . . 73. . ii. over den naam jehova. , . 8l. * a * Na. ia.  H .KORTE INHOUD der VERTQOGEN N".i2. morgen- en avond-lied, . Bladz. 80. IS- verhandeling over de spreuk: doe aan gekne anberen, wat gij niet wilt, dat anderen u doen, . X 77' 14. verh andeling over de spreuk: doe aan g li en e anderen, wat gij niet wilt, dat anderen u doen. (vervolg van /V°. i3>_) 105. 15. verhandel. over de spreuk: doe aan gee¬ ne anderen, wat gij niet wilt, dat a [\- derem u doen. (vervolgen Jlot van N°. 14.) 113. 16*. gedachten over den staat na dit leeV£N- • • • UI. 17. de doodsvreeze weggenomen door de zekerh. eener zalige verrijzenisse. 120. 18. de ontdekking Van josef aan zijne broederen. • • • 137 19- ontdekking van josef aan zijne 'broederen. _ het euangelie is een waarachtig licht, (vervolg van K°. 18.) 145. 20. heteuangelie 13 een waarachtig licht. (vervolg van N°. ip.) . . ■ AU heteuangelie is een waarachtig licht. (vervolg en Jlot van N°. 20.) . ■ 22. over de verlichting en verbetering der natie. . ; , ^ J(j 23. de verzekering van de zaligheid der kristenen. . . . f j 24. over de woorden eeuw, eeuwig , eeu¬ wigheid. . . . jg^ «5. over de algemeene kristel ij ke kerke. ' : ' • - . . . .. ip3, N°. 26,  VAN HET EERSTE DEEL. IH EEN BELANGRIJKE BRIE F,EN ANDWOORD OP BENZBLVEN-. . • BbdZ. 201. 27. DE ZEDELIJKE VERLICHTING EN VERBETERING D E R N A TI E. . . . 209. 28*. DE VERBETERING VAN HET GODSDIENSTIG ONDERWIJS. . • • « 2I7. 2p. DE INVLOEDEN DER O N BE G RIJ P LIJ KE, DOCH ZICHTBARE VOORZORGE GODS IN DE BEHOEFTEN DER KRISTENEN. . . 225. 30. -'S ME-NSCHEN GELIJKHEID. . . 233. 31. OVERDENKINGEN VAN EENEN VADER» ZIJ" NEN ZOON AAN KENE DEUGDZAME MAAGD DOOR DEN ECHTBAND V E R E E N I GEN D E. 24.I. 32. OUERD.ENUIKGEN. VAN EE NEN VADER, ZIJ¬ NEN ZOON AAN.EENE D EUGDZAME MAAGB DOOR DEN ECHTBAND VEREENIGENDE, (vef volg en jlot van N*. 31.) . . 249. 33. GOD BLIJFT EEUWIG VOLMAAKT,AL STRAFT HIJ NIET AANSTONDS DE GODLOOZEN. 257» 34. OVERDENKINGEN BIJ DEN AANVANG VAN HET JAAR 1796. • • • 265. 35. HET AANGENAAM GEVOEL, OF DE RIJKE BE¬ LOONING VAN DEN NOODIGEN ONDER' STAND DER BEHOEFTIGEN. • . 273. 36. TWEE KERSLIEDEREN EN EEN LIED AAN GOD fl8l« 37. DE OPENBARE GODSDIENST. . . . 289. 38. GEDACHTEN B IJ DE HERSTELLING UIT EENE DOODLIJKE KRANKHEID. . • 2P7« 39. 'S HEI LA ND S VOORBEELDIGE GROOTMOE¬ DIGHEID BIJ ZIJNE INTREDE BINNEN JERU' SALEM. ... • 3°5« • 3 N'. 40.  lY KORTE INHOUD der VERT. VAN HET EERSTE DEEL. N°.40. 'S HEI LA KI) S GROOTMOEDIGHEID BIJ ZIJ» AANNADEREND LIJDEN. . Bladz. 313. 41. 's HEILANDS GROOTMOEDIGHEID BIJ HET VERRAAD VAN JUDAS. . . . 32I. 42. JESUS GROOTMOEDIGHEID IN ZIJN GEDRAG VOOR DEN GEESTLIJKEN RAAD. . 329. 43. JESUS GROOTMOEDIGHEID BIJ DE VERLOO¬ CHENING VAN PETRUS. . . 337, 44. 's HEILANDS GROOTMOEDIGHEID VOOR DEN WERELDLIJKEN RICHTER. . . 345. '; 45. 'S HEILANDS GROOTMOEDIGHEID OP ZIJNEN WEG NA GO L GO TH A. . . . 353. 45. JESUS GROOTMOEDIGHEID IN ZIJNE VOOR¬ BEDE VOOR ZIJNE VIJANDEN AAN HET KRUIS. . . . . . . . 361. , 47. HET HEIL VAN JESUS OPSTANDING. . 369. 48. GODS AL WEET ENDIïEID. . . . 377. 49 OVER HET AANWEZEN DER ENGELEN. 385. -50. ONZE V ER PLIGTING TOT DANK BAARHEID 393. O E  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. Zoo dan, Broeders! wij zijn niet Kinderen der Dienst' maagd, maar der Vrije. GAL. IV: 31. INLEIDING TOT DIT WERK. waarde medechristenen! Thands kom ik te voorfchijn onder den naam van vrije godsdienstvriend — of ik door het bijvoegfei Vrije bij u zoo aangenaam zal zijn als met den eenvouwigen naam godsdienstvriend, moet ik bij ondervinding ervaaren. Gij zult nogthands de rede van mijn nieuwen naam gaarn willen weten, nadien het woord Vrij in betrekking tot den Godsdienst bij een ieder niet dezelfde betekenis heeft. Ik heb dit woord Vrije bij mijnen naam gevoegd, om dat ik geloof, dat het een ieder mensch vrij moet liaan, zijne gevoelens over den Godsdienst (midi dezelve niets lasterlijks omtrend God of den dienst, dien wij hem verfchuldigd zijn, behelzen) door mond of pen te openbaaren. Zoo lang de Hicrurchen in de zoogensamJe heerfchende Kerk van Nederland het met de politieke Despooten ééns waren , kon noch vermogt iemand, die tot dit Genootfchap behoorde, zijne gedachte vrij te voorfchijn brengen. — De geringlte afwijking zelfs Yan bet geen eenmaal omtresd een éóoigen H. A' fchrif-  co fchriftaurtekst, als een zoogenaamd Clasjicaal bewijs in het gekunlteld ftelfel van Schoolgeleerden , was vastgemaakt , werdt met den haarlijken naam van ketterij be- fbempeld en alleen dit woord was genoeg, den Man van kunde , den Zelfsdenker voor altijd den mond te fnoeren, altans zijne bevoordering in tijdlijk geluk te beletten. — Ik behoef mijnen Mede-Christenen de Hoofden dezer Inquijiteuren niet te noemen, noch de haatlijke rol, die zij gefpeeld hebben, te herinneren. — Zij alleen waren de Voorftnnders voor den waaren Gereformeerden Christelijken Godsdienst, en de ijveraars voor de rechtzinnigheid. — Déze Godsdienst, vajstgefleld, tot Artikelen gebrag-t , en door Formulieren bepaald, op de Synoden , gehouden te Dordrecht in de janren 1718, 1719, is bij hen de heerfchende, en wee hun, dïe'daar van een flipje zelfs dorst afwijken. Om hunne Hierarchaale magt gezag bij te zetten, gaven zij aan oranje de eer van dien Godsdienst te hebben gevestigd , en verdeedigd. Willem1, de eerste, hoe weinig hij ook van Godsdienst wist, en maurits, die door zijne daaden altans geen Christen ver. toonde, waren bij hén de Voorrtanders en Verdeedigers van den Gereformeerden Godsdienst de volgende Prlrfift van oranje moesten in die zelfde eer deelen; ook zij waren de Patroonen van den Hervormden' Godsdienst en V'oedfterheeren der Kerke.— Zelfs Willem de vijfde muntte boven allen uit — altans men mankte het ligigeloovig Gemeen diets, dat hij bekeerd, kragtdaadig bekeerd was, dat hij daaglijks in het Gebed voor de belangen der Kerke worftelde, dat hij zelfs veele bevindingen hadde — en dat ooifc zijne Vrouw van dat alles niet ontbloot ware. — Wij Nederlanders hebben de krngt van willems en wille mijns geestelijke bevindingen zoo gevoelig ondervonden, dat wij aan derzelver echtheid niet behoeven te twijfelen, 't Was dan de zaak van onze Hierarchen zich met oranje en deszelfs aanhang te verbinden, om daar door des te meer flerkte te hebben — en alzoo den Gereformeerden Godsdienst tot een Godsdienst van staat te maaken.  ( 3 ) Wee hun! die zieh niet flipt hieldt aan de Formulieren van Eénigheid. Wee hun! die een aangenomen bewijs voor eenie vastgefteld leerftuk kragteloos maakte. — Wee hun! wiens Orthodoxie verdr.gt werdt; wee hun! die in ongunst seraakte bij de zogenaamde Verdeedigers van den Hervormden'Godsdienst, bij de Keurmeesters der Orthodoxie, bij 3 Aanhangers van oranje! Van oranje? ja van oranje' want de Godsdiensten oranje was b.j veelen ▼in hun één en dezelfde zaak geworden. Herinnert u, Mede -Christenen! de Gebeden die men in de zeven jaaren van vervolging van deze Geestelijken gehoord heeft _. herinnert u, hoe zij wille» den v.jfden noemden S Voorttander van Land en Kerk _ hoe willeen 's Lands debora was niettegenflaande z.j beiden de Verdrukkers der Braaven , de Verwoester* en Bedervers van Nederland, en de Onderdrukkers onzer natuurlijke Rechten waren, Dan het was nu Godsdienst geworden, het goede kwaad en het kwaade goed te heeten. — Onze hiërarch en kw men dan onder fchijn van Godsdienst a.s Voorbidders va* oranje, en dus als Voorflanders van Kerk en Vadertand onbefchaamd voor het oog der bijééngevloe.de menigte „eenvouwige, ligtgeloovige Zusters en Broeders hongen het zegel aan al het geen Domino voortbragt _ en daar aan twijfelden zij geen oogenblik, om dat hij zijn gezegde door eigen bevindingen verfterkte. Zoodra nu dezen één hunner Medeleden verketterden , was dra het vonnis opgemaakt — wilde hij zich niet zuiveren de gezegden intrekken, belofte van beterfchap doen of ftilhouden, weldra werdt hij verketterd en uk het Genoot, fchap der Hervormden geworpen. Danr ik nü.waarde Mede - Christenen ! als geen Aanhanger van oranje maar veel eer als een tegenftander van hem r«?n «U bekend was - daar ik aan yeele plaatzw A 2  C4} van de H. Schriften een geheel andere verklaariiig heb gïgeven dan die, welke in onze Schoolftelfels was aangenomen , — was ik bij die zogenaamde Oranje-Orthodoxe Vervolgers , of liever domme Hierarchen , een voorwerp van haat en vervolging geworden. — 'e Is uit dien hoofde, dat het Vtasjts van Schieland verfcheidenmaal op het Synode van Noord - Holland gewild heeft, om het Weekblad de Godsdienstvriend aan Kerkelijke Approbatie te onderwerpen ; 't welk men echter tot den tijd van onze Verlosfing en Vrijheid heeft weten te ontduiken. — Van dat alles ontflagen zijnde,noem ik mij de vrije godsdienstvriend. Gij moest echter, waarde Mede-Christenen! niet denken, dat ik het woord Wije zoo ver uitftrekte, dat ik de voornaame Leerrtukken der Hervormden niet geloofde, en dus tot dat Genootfchap niet behoorde dit is mijne meening niet; dan zoude ik geheel onoprecht handelen; na dien ik van dat Genootfchap Leeraar ben , en zelfs dit Ampt haast in eene Gemeente, die mij daar toe zal verMezen, hope waartenemen. Dit dan vastgefteld zijnde , bertaat mijne Vrijheid hier in: dat ik den Bijbel niet naar zekere Schoolftelfels of bijzondere begrippen, maar naar de regels van eene gezonde Uitlegkunde pooge te verklaaren — dat ik dus niet alle bewijzen als genoegzaam aanneme, welke voor eenig leerftuk in onze ftelfels worden gevonden dat ik mijne bewijzen weege en niet telle dat ik dus den Bijbel alleen, naar mijn licht, op zich zeiven pooge te verklaa. ren, om daar door aan alle mijne Mede - Christenen nut. tig te zijn. Intusfchcn wil ik niet ontveinzen mijn hartelijk verlangen naar eene algemeene vereeniging der bijzondere gezindheden in onze Christelijke kerk _. en de verfchijning van het tijdstip, waar in men van alle Christenen zal kunnen «eggen: zij zijn als èéne kudde onder éér.eii Herder» I*  (5) Indien elke gezindheid haare formulieren en fchoolftelfels verwierp, indien ze elkander de hand van broederfchap gaven, en te gelijk eenvouwig, als de Apostels, weder begonnen 'te prediken, en de Toehoorers waren als in de eerfl» Christen kerk ondêr het gehoor van petrus, dan, dunkt mij, zouden wij weldra de èène waare algemene Christelijke kerk op aarde verwonen. Ik weet zeemvel, dat men mij onder de zoogenaamde tole* ranten zal tellen , en waarlijk ik behoore onder dezen lievec dan onder onze rigide orthodoxen; ook heeft het woord tvkrant in dezen tijd van onze vrijheid een geheel andere betekenis dan het hadde ten tijde van onze flaavernij. 'Er zijn 'er, wel is waar, die een zwaar hoofd hebben, over den toeftand onzer kerke — die meenen, dat onze gereformeerde godsdienst in gevaar is, om dat de Synoden door geen politieke magt ouderfteund of op politiek gezag voordaan zulten gehouden worden. Maar ook hier vind ilc geen rede van zwaarmoedigheid. — Wat was het geheela Synode? een verfchijnfel van cenige Geestelijke Heeren, die op de wenken van eenen commissaris politiek pasten, zich daar naar wendden, boogen, draaiden, en geluid floegen. — Zie daar het totum. Wij kunnen dat geheele verfchijnfel zeer wel misfen; altans die commissaris politiek, die noch bij Pfttrus of paulus, of in de eerfte kerkvergadering te Jerufalem bekend was, behoeft daar niet meer te verfchij. nen. Waarom hebben wij geene broederlijke bijeenkoin- ften gelijk de Mmnoniten ? deeze houden immers hunno vergaderingen zonder een commissaris politiek.—H Onze provisioneele representanten van het Folk van Holland hebben dan zeer wel begrepen, om dergelijke monfters te doen verdwijnen, en aan de geestelijke* vrijheid te geven, om zoo dikwerf te vergaderen (mids op hm eigen beurs) als het hun zal gelusten. A 3 2»»  co Zou nu daar door de leer der Hervormde kerk gevaar lopen? dan waarlijk rust zij op zwakke gronden. — Hemel! als een commissaris politiek de pylaar der Her, vormde kerk is, welk een zwak gebouw! —dan voorzeker zal het fpoedig in duigen vallen. — Doch zoo veel waarde gaf ik nimmer aan dit verfchijnfel; 't was bij mij de zelfde, als bij de Roomfchen do Paus — en ook dezen zullen Roomsch en wij Gereformeerd blijven, fchoon zij hunnen Paus en wij onzen Comniisfaris politiek voor altijd verbannen. Hoe meer wij tot de eenvouwighrid der eerfte Christenkerk wederkeeren, hoe nader wij aan dezelve komen, des te meer zullen wij de waarheid in haar eenvouwig kleed weder vinden en onder ons zien verfchijnen. De onderwijzers van het menschdom, de Leeraars der puristenen moeten daar toe alle hunne vermogens aanwen» den. — Een klaar en kragtig voorltel van den EuSngeH* ichen godsdienst, van deszelfs voortreflijkheid, nuttigheid, beminlijkheid en noodzaaklijkheid zij, en blijve hunne werktaak. .— Vooral behooren zij zich toeteleggen op de ver, lichting van het menschdom. — De meesten kennen noch hunne rechten, noch hunne pligten als mensch, burger en Christen. Hier van alle die twisten, verwarringen, en euveldaaden, welke nog daaglijks onder onze maatfchappij worden befpeurd. — En waarlijk deze zullen'niet ophouden, voor de verlichting alle harten beftraale, en door haaren krachtigen invloed hun de waarde van den mensch en het fehoona» van de deugd vertoone; ten einde zich ieder lid der maatfchappij , in zijne bijzondere cn algemeene betrekkingen, overeenkomflig het oogmerk, waartoe hem zijn Schepper verordende, moge gedragen. Men heeft dan vooral te zorgen voor kundige en braave Leeraars van het menschdom en onderwijzers der Christenen Zo het deren aan kundigheden mangele; zo de-  (7) •fcezcn niet in deugden uitblinken; zo dezen niet alle hunhe vermogens in de getrouwe waarneming van hunne bediening belleden — Zoo kan men nooit eene braave, eene gelukkige maatfchappij verwachten. Ik behoef- niet te zeggen, waarde Landgenöoten! welk eene hervorming en zuivering onder het getal uwer Onderwijzers en Leeraars noodig is Ik behoef de noodzaaklijkheid eener oprigting van fchoolen, waar m bekwaame onderwijzers voor onze kinderen gevormd worden,Ik behoef de uoodzaaklijke verbetering van het geheele fchoolwezen niet voor te ftellen of aan te dringen — rdit alles is zigtbaar; onze vertegenwoordigers zijn daar van overtuigd - en wij zien de beste plannen van hun, ter beteiking van dat oogmerk, met verlangen te gemoet. , Ik die in mijne gefchriften ter verlichting en verbetering mijner Landgenöoten en Mede-Ghristenen reeds jaaren ben werkzaam geweest; die onder de dwingland» der despooten dorst beftaan de corzaaken van het yervaj onzer maatfchappij op te noemen - die zelfs plannen ter haarer zedelijke verbetering, in weerwil van de vijanden der verlichting, te voorfchijn gebragt hebbe — ikzal voordgaan in mijnen arbeid — en dat te geruster en blijmoediger, nadien de Despootcn en Hierarchen door dappere Vrijheidszoonen van hunne zetels in het ftof zijn geworpen—nadien ik over mijne vervolgers zegevierè ,'in het midden van hun mijn hoofd met gejuich cpfteke; mijne daaden, die ik voor mijn Vaderland en de kerk verrigtte, vrijmoedig vermelde en daar door zelfs mijrfe voorige vervolgers, die nog eenig zedelijk gevoel hebben, yerftomme en befchaame. Ter bereiking van mijn oogmerk verzoek ik mijae kundige en braave Mede-Christenen mede te werken - ik verZoek dit te meer. alzoo ik zedert onze laatfte revolutie net meer werk ben overlaaden, dan mijne fchouders-kunj nes  f *) aen dragen. — Ook verlang ik naar een weinig meer rust, dan ik finds zeven groote jaaren mogte genieten Ik begeer niets meer dan weder onder eene gemeente, waar ik het meest kan nuttig zijn, het Euangeiie te verkondigen — als ik die begeerte vervuld zie, zal ik al» «penbaar Schrijver mijne werkzaamheden verminderen, en al lieverlede tot mijnen voorigen4ring geheel wederkeeren. 't Is uit dien hoofde, dat ik de medehulp van mijne kundige en braave Mede-Christenen verzoeke. En daartoe zullen ze te meer aangefpoord worden, als Zij overwegen, hoe algemeen, door geheel Nederland, het Weekblad, de godsdienstvriend Is geleezen , en welk eene gezegende uitwerking het alom gehad heeft. In dat vertrouwen dan, begin ik dit werk, onder den titel van vrije godsdienstvriend. Wij verzoeken tevens onze waardige Mede - Christenen, dat ze ook dit blad in hunne handen nemen, het zelve met dis oplettenheid, Bis onze voorige bladen, doorleezen; terwijl wij hun toewenfehen, dat ze ook hier van den zelfden zegen mogen jenieten. „ Mijn God! mijn Vader! mijn Leidsman! Staa m mij hi3 oo]i in dit Werk zijt mijn Onder- „ wijzer bejluïtr mijne pen — en laat ik ook „ hier in voldoen aan het groote oogmerk, waar toe a, ik op deze wereld door u hen geplaatst ten einde ik u in zaliger gewesten mijne lofzangen s, mag toejuichen — eeuwig. " Te AmQiküni,-Wj.M. »E BRUIJN, in de Wannoesumfc  D E V R IJ Ë GODSDIENSTVRIEND. De itoemtn worden gezien in den lande, de zang-tiji genaakt: en de. jtetn der torteldttive wordt gehoord ia mzen lande. H 0 O G L. II: 12. VRIJE GEDACHTEN IN EEN* LENTE MORGEN» De noorfche winter is met zijn heir, de fellé ftormen, naar 't kille noorden geweken, eri de Lente mét al haaf pracht en bekoorlijke gezellinnen weder in dezen oord verschenen. De bevalligheden treden met gejuich te voorfchijn ; oog en oor en hart worden door vreugde en fchoonheid vergast; alles vertoont een nieuw leven. Terwijl ik hier in den vroegen morgenftond de zon in al haar pracht en heerlijkheid zie rijzen, en de grootheid van mijnen Schepper zing, ffijgt de Leeuwrik al zingend naar de hoogte en wekt, ais een fchelle mofgenbode , al het iluimerend gevogelte. Verfcheiden gevederde vreemdelingen Zie ik over onze akkers zweeven — maar neen, 'ï zijn geen vreemdelingen; zij zijn inboorlingen dezer gewesten , en die geduurende den kouden winter verdwenen. Zij  (m) geven mij, bij hunne wederkomst, aanleiding tot opmerking en bewondering van de Godlijke wijsheid en altijdwerkendte Voorzienigheid, welke hun, bij de naderende koude, leerde heên en weder trekken naar zulke landen, daar zij voor derzeiver geftrengheid niet te dugten, en voor gebrek aan voedfel met te vreezen hadden — hij begiftigde hen met onweerftaanbare neigingen tot zulk eene hachlijke ondernemmg , waar voor hij anderen van hun geflagt ongevoelig het: maar hij doet meer, hij wijst hun den weg naar afgelegen oorden, onzigtbaar voor hun oog , over de ontzaglijke ruimten gelegen, waarop zij geen rust voor het höl hunner voeten vinden ; hij flaat hunne reizen gade, hij bewaart hen en brengt hen behouden weder in hun vaderland wanneer het zelve voor hun verblijf en onderhoud gefchikc 't Was wijsheid, die voor al de dieren Hunne eigenfchappen naar hun wooning heeft gefchikt; i Waar door een ieder weegt en wikt , Hoe hij zijn gangen tot zijn voordeel moet bellieren. Waar door de kraan en zwaluw weet Den loop der aarde en 't juist berekenen der tijden} Het wrange Noorden weet te mijden, En elk zijn arbeid aan zijn nestjens blij. beftced r Of zo 't aan vleuglen mogt ontbreken , Bij tïjds zijn wooning bouwt, en daar zijn fpijs 'vergaart, Door 't onderaardfche vuur bewaart Tot dat een blij'der zon alom kon 't keven 'kweeken. I " J zal u' (*) fdloon van de reden ontbloot, als onze zedemeesters aanmerk,n, die, zonder mondeling onderwijs, door uwe daaden, zelfs op eene overtuigende wijze ons*' voorgaat in de uitvoering van die wetten, welke onze algemeene Opperheer voor het redetilijk fchepfel op ón vergangiijke bladen, ja in de harten der menfchen met onuiroischBare trekken heeft befchreeven. u , die doorgaands derr voortogt houdt en te gelijk de aanzienlijkfte der zwervende ben- ' O Dus fpreekt s. m, E-Ngelüerts» »l  ( >! ) benden uitmaakt, Godvruchtige Oijevaar! u zal ik tot Og^ perleeraar verkiezen, wanneer gij in ons land keerende, door geen vvispeltuurigheid bezield, noch door ondankbaar-, beid bezoeteld, de zelfde plaatzen, die u te vooren een veilig verblijf verfchaften, weder beflaat. Zijt gij het, die in liefde, zorg en tederheid voor uw kroost onder al het dierenheir den voorrang behoudt; en uw leven in den nood gewillig voor hun opoffert: (.*) Zijt gij het, die, ander de redenlooze fehepzels, mogelijk de eenigfte zijt, welke den wederkeerigen pligt van ouderliefde kent en oefent: laat anderen om een weinig ongeraaks u het verblijf boven hunne daken betwisten, ik zal een gefchikter plaats voor u bereiden, en u met blijdfchnp op mijnen grond ontvangen, om mij dagelijks in het befchouwen uwer bezigheden te vermaaken en te ftigten, wanneer-gij uwe jongen van onderhoud verzorgt; in nodige kundigheden oefent, £ii met hun ten laatften den weg naar hunne onbekende gewesten , in een gefchikte orde inflaat; of, door ouderdom verzwakt zijnde, door hunne erkennende voorzorg onderhouden, en op hun dankbare fchouderen, naar uwe verblijfplaatzen, op eene gemaklijke wijze, overgevoerd wordt: zoo zult gij mijne infchiklijkheid dubbel vergelden, en mijne herbergzaamheid, buiten mijne fchade geoefend, met meer voordeel beandwoorclen, dan ik van veelen mijner medefchepzelen genieten kan." — „ Waar wa?rt gij fnelvliegende zwaluw, fchiehtige vledermuis? Waar was het heir der kruipende en vliegende infeiïenï Toen de koude de overhand hadt, toen het voedfel ontbrak, gaven ze zich in moerasfcn en ongenaakbare holen aan een ijzeren fiaap over, (*) Een doorluchtig voorbeeld hier van zagen de Delvenaart weleer bij een' feilen brand in hun Raadhuis, waar op een Oijevaar zijn nest hadt, die eerst, door het flaan van zijn vlerkeö, 4e naderende vlam van zijne weerlooze jongen zocht af te weèren , maar dit niet gelukkende , zich met dezelve Het reïr"Swranden. B 2 \  C 12 ) over, van aHe tekenen van leven en gevoel ontbloot, of werden in leevenlooze lichaamtjens veranderd, verpligt, zonder eenige beweging, te blijven op de plaats daar zij zich eerst bevonden: nu komen ze allen voor en na voor den dag, en vervullen de ledige ruimten op eene verbaazende wijze, zoodra het nodig voedfel voor hun bereid is, — Wie kan alle deze wonderen aaufchouwen, zonder zich over de treffende blijken eener Godlijke voorzorg en aanbidlijke wijsheid opgetoogen te gevoelen ? " Hier zweeft een talloos heir van onvermoeide bijen —. het vliegt alom op vlugge vlerkjens uit. Dees bouwt van mos en kruiden een nederig gefticht; en genen weet in hout een wooning uit te hooien. — Die vormt van zand een hangend huisjen —een ander graaft een kunftig kluis, jen in de aarde, en fnijdt uit loof en Blad de bouwftof voor zijn geheim verblijf, of fchikt papieren bladen rondom het prachtig nest, van zachte zijde gebouwd. Nutte honigbijen! Wat lof verdient de men?ch, die 't eerst u uit de wildernisfen, naar gaarde en akkers voerde, ea aan uwe maatfchappijen fchonk? Hoe wonderbaar zijn uwe werkzaamheden ! Welk een nuttigen voorraad bereidt gij voor het menschdom! » Arbeidzaam geflagt , op 't nauwst aan éen verbonden! Waar werdt ftandvaste trouw dienstvaardiger gevonden Dan in uw bloeiend rijk, door liefde en moed gefchraagd? Gij weerde een vreemde zwerm, en hebt die, onverfaa"d Uw' angel in 't gevegt door hals en borst gedreven; gtortte in die wond een gif, dat ijlings hen deedt fneevea. Het heir uw's vijands ligt verflagen langs de paên. Dat wij, natuurgenooten! den ijver, de naarfligheid, de?er bijen navolgen! dat onze maatfchappij even zo nauw als de haare vereenigd zij — en dat wij even moedig hen, dje pnze vrijheid poogen te yerftooren, ter nedervellen, ge Ytoüjke Lente doet aj het gefchapeae door haaren invloed.  C 13 ) vloed juichen. — Al het Landfchap lacht ons aan. Wij zien het gepluimd geflagt in veld en hof, in bosch en woud leeven. Wat fchonk de Almagtige , gewiekte fchepzelen ! u eene gadelooze pracht in vederen, pluimen, dons en pennen! Hoe weegt en wikt ieder foort zijne kragten 1 De ftrekking, buiging, of de kromming van elks leden doet hen hel middenpunt, der zwaarte in 't vliegen bewaaren — daar in hun vlerken zich verfcheiden kragten vereenigen — eene kragt, die op de lucht hen draagt en voorwaards drijft en ftuurt; terwijl zij in dien fpoed nu hoog, dan laag, zich. zeiven eene ruime baan bereiden, naar dat zij hunnen (hart of verengen of verbreeden. — Welke zigtbare blijken de/ Almagt en Wijsheid van den eeuwiggezegenden Vormer! Wat Haat ge, 6 pluimgedierte! een mengeling van geluidt Gij zingt, of fluit, of kraait, of roept, of fclireeuwt, of feh-uert, Of piept, of tjilpt, of kirt, of krast, of kwaakt; of fnatert, Of zucht, of bromt, of huilt. Wat zet ge uw melodij Al toonverandering, ó Orgelkeeltjens 1 bij! Dat wij thands door het vuur der Lente , wat zeg ik? door den invloed van den godsdienst, den Schepper van 't heelal, den Bezieler der natuur,op blijde toonen, gelijk het vogelenheir, lofzingen — en deszelfs grootheid alom vermelden. Hoe zou ik met keur van wijzen En eenftemmig lofgefchal Uwen grooten naam niet prijzen , Groote Schepper van 't heelal! Zou 'k uw heerlijkheid bezefien. Uwe werken ieder uur: En ze niet met kragt verhefte» In den tempel der natuur! Och zag ik nu al mijn leden Eens hervormd in klank en ftera; 'k Zju d-in van uw heerlijkheden Met veel nadruk, kragt en kleint B 3 £3  C H) ■' Al mijn leevensdagen zingen! Hemel! hoe zou dan mijn toon Door dc lucht en wolken dringen Voor uw' ongenaakbrsn troon! (*) . De blijdfchsp van het pluimgedicrt is de kragt —- eti deszelfs zang de item der min, Het manlijk geflagt beproeft alles, om te overwinnen. Het ftort •, klapwieken» de, in zijne tedere vleijerij, zijn zigltjens minzaam uit —• liet ftreefc zijne fckoone op zijde, of flreeft geftaag vol drifts in ruime kringen, om flegts dén lonkjen zijn bekoorfler af te persfen — hoe zweeft de zege in 't einde op de uitgefpreide vlerken! Vereenigd door de min, wordt ieder paar geleid naar bosch of eenzaam oord, tot voedfel of vermaak, —,Die pooging, al deze woeiing is niet te vergeeft, ch; na» tuur bereikt haar nuttig oogmerk; en kroont eene neiging, die al het gefchapene is ingefiort. ó Ingefchapen zucht van air wat immer leven ontvangen heeft en geniet l 6 Vruchtbre Levensbron ! A onuitblusbaar vuur ! Elektriesch vonkje, alom verborgen door natuur' Gevoel welks teêrbeid ons in wreedheid kan bepaalen , Wanneer ge uw invloed in het wreevlig hart doet daalen! ó Band der maatfehappij ! 6 bron van weeide en .reugd I ö Liefdel die alsfins uw zoetheid, uw geneugt, 't Geflagt der dieren doet zoo blijde als mild genieten ! Strekt gij den menfehen 't meest een bron van zielverdrieten i Gij, gij ö dieren! door haare inl'praak flegts geleid, Voldoet uw neiging niet naar wufte zinlijkheid , Of ftelt door grilligheid haar in *t geniéten paaien; Gij ftreolt u met geen waan van groorfche zegepraalen ; Geen fta&tzucht of belang heeft ooit uw keur verwrikt. Baar ge uw begeerte aan uw vermogen onderfchikt, Geen nrnder zoet geniet dan ge immer u verbeeldde, Schenkt liefde u 't vol genot van haare onnoosle weelde. (*) H. SCHIM. Zegt  ( *5) Zegt ons, Weetgierigen! wie leerde het vogelen- wie hèe dieren-heir eene taal, min door 't gehoor daii door 't gevoel veriban? Wat wekt in hen die werking?.— Gods Wijsheid; 't is Gods geest, wiens invloed 't heelal doordringt, beftaurt en in wisfeling onderhoudt. — Gods voorzorg fluimert nooit. ó Wonderbare, werking der godlijke Voorzienigheid! welke , door een ingefchiipen drift geduurig onderhouden , en ten bekwaamen üjne, werkzaam gemaakt, haare oogmerken ter bevolking der wereld, ter in ftandhouding der gcflagtmr, weet te bereiken: met welk eene algemeenheid worde» dezelve, volgends de natuurlijke neigingen, vrijwillig, eenpaarig opgevolgd, en nauwkeurig ter uitvoer gebragt! Zelfs de mensch, fchoon veelal gewoon den wil van zijnen Schepper te wederftreeven, en juist het tegendeel te verrïgten van het geen dezelve bedoelde, is hier niet onder cfe Iaatften, om zich naar deze algemeene wet, ook vooral in dezen tijd des jaars, te fchikken. Mogt hij alleen, zoo var hij boven de beesten des velds en de vogelen des hemels uitmunt, zich ook van dezelve onderfcheiden, om niet,, ais de redelooze dieren % die maar zijn om gevangen en gedood te worden, op eene redenlooze wijze zijn wellust op te volgen , en zijne verliefde driften den ruimen teugel te vieren, zonder dezelve door de reden, den godsdienst, de voorzigtigheid en burgerlijke wetten te beftuuren: ja mogt hij ten minften zich niet laten voorbijftreeven door fommigen der onvernuftige dieren, welke, fchoon geen zedelijke wet kennende, echter zich alleen met eene weêrgaê paaren, beftendig zich bij dezelve houden, als door een onderling verdrag ten nauvvlten aan dezelve verbonden blijven, het zelfde, dat voor den mensch, het evenredig getal in beide fexen, de burgerlijke famenleeving, en de lichaamlijke zoo wel als de zedenlijke opvoeding der kinderen, van eene volftrekte noodzaaklijkheid gemaakt heeft. Waarom dan de paaien van maatigheid zoo dikwijls , zoo fpoorloos overtre» den? Waarom de reine liefde bij zoo veelen verbannen, 'om  om de ontucht op den troon te zetten, eri dezelve dage* lijkfche offeranden van tijdlijke welvaart, ja van ziel en lichaam toe te brengen: waarom het geile vuur door onkutfche boeken, gefprekken, gebaarden en gezelfchappen dageiijk* aangekweekt, om het vleesch en merg der beenderen daar door te verteeren? Waarom den echt verfmaadt, of openlijk gefchonden, de heiligde banden, door God en de natuur gelegd, waaronder men zich vrijwillig begeved hadt, baldaadig aan (lukken gefcheurd , en het huislijk be> lang, ja de maatfchappij en zamenleeving der menfchea eene onherllelbaare fchade toegebragt? 4 Hoe gelukkig zij, die, in hun liefdelot, Hun ftam tot vreugd en roem, in 't zaligst heilgenot, Hun ftaat, hun hai t, htm ziel, hun wezen zelfs vermengen i Gij kunt, volmaakte min ! noch fmart noch vrees gehengen: Uw rust fteunt op geen' grond der menfchelijke wet, Uw kalme lentelucht wordt nooit beroerd, befmet; *t Is de Overeenkomst zelf, die uwe neiging regelt; Uw harten t'famen ftnelt, uw kuifche trouw bezegelt; De kragt der vriendfchap toont; de zuiverfte agting werkt, Die , door den reinften lust altoos ontvonkt, gefterkt, De zielgenegenheên van wederzij' doet trachten Elkaêr te ontmoeten, voor het uiten der gedachten; Den wil volvaardig buigt, van zijn geluk bewust. De liefde kroont de liefde, en fclienkt onftoorbre rüst» Te Amlkldam.bij M. de BRUiJN, in de Wanuoesftraat.  DE V R IJ E G0BSDIENSTVR1EID. $V°. 5. jesus zei Je tot kaar: Ik ben de opjlanding en het leven; die in mij gelooft zal leeven, al waar hij ook gejiorven. joan. XI: 25. HET GELOOF AAN JESUS OPSTANDING GEEFT DEN CHRISTEN MOED EN VROLIJKHEID IN DEN DOOD. Van het begin der wereld tot op dit oogenblik Is 'ef geen ftofjen hoe gering vernietigd geworden, en in een reeks van bijna 60 eeuwen niets van. de gefchapene dingen verloren gegaan. De eerfte bosfchen, die alleen door het bevel-woord gefchapen wierden * groenden met ontallijke bladen. Deze bladen vielen af, verwelkten en verrotteden, zij hielden op bladen te wezen, doch hunne deelen hebben hun beftaan behouden; zij zijn wel in ftof, in flijk en aarde veranderd , maar niet vernietigd geworden. De ftoffen , waaruit het eerfte gras-halmtjen geformeerd wierdt, beftaan op heden nog, en 'er is niets van derzeiver beftanddeelen verloren. De thands groenende kruiI, C den,  C 18 ) den, zullen ten aanzien hunner wezenlijke deelen blijvens zoo lang de wereld .ftaat. Het hout, welk door het vuur verbrand wordt, houdt zekerlijk op- hout te zijn, maar de deelen van hetzelve houden niet op te beftaan ; zij worden in asch en rook verllrooid, maar niet vernietigd. De natuur oefent in haar rijk eenè beftendige verandering; zij is geduurig bezig te vertooren en weder te herftellen, te ontbinden en faam te voegen. Maar de vernietiging is bij haar iets vreemds. Wij verbeelden ons bij verfcheidene ftandverwisfelingen in de natuur, dat veele dingen verloren gaan of tot het niet.wederkeeren; maar 'er .gefchiedt indedaad, niets anders , dan dat de dingen, welke fchynen.te vergaan, to: het vormen van nieuwe voordbrengzelen befteed worden. Het water, bij voorbeeld, welk in dampen oprijst, verdwijnt niet; het neemt in de eene plaats dus af om in de andere te vermeerderen. Het geen de meeste menfchen voor eene vernietiging aanzien is alleen eene verandering of verplaatzing der-deelen, zöo dat de Wereld in haar geheel, nog dezelve is, die zij op den eerften dag der fcheppinge was, onaange* zien 'er zeer veele deelen van dezelve , van tijd tot tijd, zijn veranderd geworden. — Deze befpiegeling over de beftendige voordduuring der ftpflijke dingen , doet ons dikwijls aairons eigen lichaam denken, en aan die groote verandering, welke hetzelve in 't graf ondergaan zal. Deze kundig bewerktuigde Hofklömp zal gewislijk geheel bederven en verrotten , maar niet vernietigd worden : de oor. fprongiijke deelen, waaruit het lichaam beftaat, zullen beftendig voordduuren. Deze waarheid -willen dé meeste menfchen gaarn omhelzen, om dat een iegelijk op het denkbeeld van vernietiging zidderty-en daardoor zijn hart tegen de vrees van het graf fterkt en de hoop eener toekomende opftanding in zijne ziel bevestigt. ia hoe verre de beftendige -voordduuring van de ftoflijke were'd een warrfchijnlijk bewijs uitlevert, voor het on. ophoudelijk béftaan der ziele zullen- wij thands niet onder2oe.en — ntdien ons oogmerk alleen is, om aantetoonenj das  ( 19 ) dat het geloof aan jesüs en zijne opftanding moed en vrolijkheid in den dood geeft. Ik ben de opftanding en het leven. Deze woorden fprak jesus tot martha , in 't gezigt van 't vlek D thanien, werwaards hij zich eenige dagen na het berigt van lazarus ziekte begeven hadt. Deze was reeds overleden bij zijne aankomst. Mahtua dan ah zij hoorde, dat jksus kwam, ging hem te gemoet, en zeide, het geen zij en haare zuster maria zoo dikwijls gewenscht hadden; Hcere! waart gij hier geweest, zoo was mijn broeder niet ge florven, want ik houi mij verzekerd, dat alles wat gij van God begeerd zoudt hebben, u zou zijn gewordtn. Jesus zeide daarop: uw broeder zal weder opjlaan. Mart ha aan eene algemeene Opftanding denkende, zeide: ik weet, dat hij zal opjlaan ten laatjlsn dage. De Zaligmaker wil haar in deze woorden onderrigten, dat haar broeder niet ten laatften dage, of in de voleindiging der eeuwen, maar door zijn Godlijk vermogen nog dien zelfden dag zou herleeven. Ik (zeide hij tot marthaJ) ik ben de Opftanding en het Leven, het is klaar dat hij wil zeggen, ik ben de oorzaak der Opjlanding en des Levens. Deze fpreekwijs komt in de Heilige Schrift in andere bewoordingen meer voor. Om zulks met één voorbeeld op te helderen; l Cor. li 30 zegt p au lus: jesus is ons geworden wijsheid 'van God en rechtvaardigheid en heiligmaaking en verhsfing, dat is de oorzaak van alle deze zegeningen. Opjlanding en Leven worden hier bij een gevoegd, als twee zaken, die zeer nauw aan elkander zijn verbonden, immers fluit de ééne ( de Opftanding ) de andere ( het Leven ) in zich, of .het leven is h.'ieinde en het gevolg der opftanding. Als of hij zeide: „ Ik ben de oorzaak der opftanding, die ten leven is." Hoe nu Christus de Opjlanding en het Leven zij, en de kragt daarvan in zich heeft, drukt hij elders uit ("*) wanneer hij zegt: „ Gelijk de Va- (»)>5n, V: 31, ïó, 27- c 0  (zo) ,, der de dooden opwekt en levendig maakt, alzoo maakt ,» ook de Zoondevendig dien hij wil, — Want gelijk de Fa* „ der het leven heep in zich zeiven , alzoo heeft hij ook „ den Zoon gegeven het leven te hebben in zich zeiven, „ en heeft hem de magt gegeven ook gerigt te houden, ,, om dat hij d.'S me»fch:n Zoon is," Het middel, waardoor deze zijne kragt werkzaam wordt, is het geloof. Want zoo zegt hij verder, die in mij gelooft, zal leven, al ware hij ook geftorven, de dood zal hem van dit geluk nietkunnen ontzetten, want hij zal hem opwekken ten uiterften dage Dit raakte de genen, die in 't geloof aan hem als de oorzaak van Opftanding en Leven geftorven waren. Van de levenden zege hij vervolgends: „ een iegelijk, die „ leeft en in mij geloof', zal niet flerven , in eeuwigheid, „ Zij zullen nimmer verloren gaan, maar het eeuwig le„ ven hebben. Foorwaar, voorwaar ("zegt hij) Joiin, „ VIII: 51. zo iemand mijn woord zal bewaard hebben, j, die zal den dood in eeuwigheid niet zien." Hij die gelooft, dat jesus waarlijk uit den dood is opgedaan zal kloekmoedig dien dood te gemoet treden. Wij Christenen, die van onze jeugd af aan met de heilaanbrengende leer van jesus zijn bekend geworden en geduurig de uitnemende waardij haarer beloften hooren voorftellen; wij zijn aan de bclangrijkfte toezegging der Euangelifche genadegaven zoo gewoon, dat wij 'er niet aandacht'g genoeg op letten, hoe veel kragt en invloed de belofte en onrwijfelbaare zekerheid van een eeuwig heil op het hart kan uitoefenen. Willen wij dus de kragt van het geloof aan de opftanding van jesus gevoelen, en met allen nadruk ondervinden , dan moeten wij ons, voor eenige oogenblikken, verplaatzen in den toeftand van hun, die den verrezenen jesu: niet gelooven; dan zullen wij zien, hoe dezen te moede zijn, in vergelijking van hun, die van gantfcher harte erkennen, dat Christus uit den dood is opgedaan. Vergunt mij, dat ik u in de tweede plaats, den Soejland des duads zelve ajfchetfe. Sterven is,op zich zeiven ben  (SI) befchouwd, eene treffende gebeurenis. Den tijd met eene onbekende eeuwigheid te verwisfelen is zoo verbaazend als aandoenlijk. Wanneer bij den mensch het beflisfend uur van fterven nadert, dan wordt hij bij zich zeiven de ontflooping zijner natuur gewaar, en gevoelt de fmarten en angften zijner krankheid. Het verdij ven der ledemaaten , geftadig toenemende verzwakkingen, geweldige benauwdheden en flaauwe ademhaaling zijn bij de meeften gewisfe voortekenen des doods. Eene fchaare van behulpzaarne en fchreiende vrienden omringt het fterfbed, die door hunne moedbenemende gebaarden en ftille traanen, door een medelijdend oog en bedrukt gelaat duidelijk genoeg verraaden, dat zij alle oogeublikken den jongften fnik afwagten. Met welke hoop kan zich de ftervende, te midden van zoo veel ellenden en gejammer, opbeuren ! heeft hij geene andere dan deze, dat hij de eindpaal zijnes levens met den vinger kan aanraaken, en dat de laatfte aanval des doods eene weldaadige vernietiging zijn zal!? helaas een rampzalige troost, die het waggelend gebouw zijner hoope niet kan onderfchraagen. Is het fterven op zich zeiven den ftervenden gewin, en het graf de eenige veilige wijkplaats, dan kunnen de banden der fmarten niet ontbonden worden, maar eene angstvallige onzekerheid zal het grievend geweld der pijnen niet verdubbeien. Bloed en vrolijkheid, daartegen, zijn het deel der ftervenden, die eenen Verrezenen jesus gelooven. Jesus leeft; hij is, na het doorftaan van duizend bezwaaren, en een allerbitterst lijden, het graf ontrukt, en in triomf uit het ftof des doods opgedaan. Daardoor heeft hij bewezen , dat het voor de menschlijke natuur niet onmogelijk is fmarten en gevaaren te boven te komen, ja zelfs over den laatften vijand te zegepraalen. Gelijk hij is opgedaan en leeft, zoo zullen wij ook eens het brooze kleed der fterflijkheid van ons afwerpen, en leeven, curistus C 3 ***  ( =2 ) zal ons vernederd lighaam gelijkvormig doen worden a?» zijn verheerlijkt lighaam. Hij kan in den eigenlijken zin zeggen: „ Ik weet, dat „ mijn Vedosfer leeft en hij zal mij ten laatften uit het ftof doen opftaan, als de wormen mijn huid zullen doorknaag4 „ hebben, zal ik met het verhelderd oog der ziele God „ aanfchouwen." Deze bouwvallige hut zal inftorten en daarn eene eeuwige wooning van een onfterfiijk wezen worden; jesus is de vpflanding en het leven; wanneet hij zich in alle zijne heerlijkheid vertoonen z:.l, dan zullen ook wij met hem geopenbaard worden in heerlijkheid; dan zullen zwakheid, laagheid, oneer, dierlijke behoeften, finart en dood niet meer zijn; dan zal het verderflijke de onver» derflijkheid, het fterflijke de onlterllijkheid aandoen; en de fchande in eer; de zwakheid in kragt; het traage aardfehè lighaam in een geestlijk, voor een hemelsch beftaan gefchikt ligharm veranderd worden. Deze overtuiging is een gewis» fe troost en opbeuring, wanneer het aardsch lighaam door bitrere pijnen gefolterd, of door den last der fmarten wordt nederg Sogen. Het denkbeeld des doods kan den zoodahigen, die aan de Opftanding van hunnen Verlosfer geloven , niet met angst vervullen , jesus heeft den dood zij. ne magt, zijne verfchrikking benomen. De geest kan en zal niet fterven in de handen van den Schepper en Vader aller geesten; onder het opzigt van den verhoogden jesus heeft de ziel geene vernietiging of doodflaap te vreezen, Ook dan, wanneer het lichaam in het ftof ligt, zijn zij, die Christus beminnen en gehoorzaamen , bij hem, hunnen Heer, en verheugen zich over zijne laatfte komst, en naderen de volmaaktheid, tot welke hij hen door zijne toekomende verfchijning verheffen zal. — De nagt des grafs kan den Christen niet verfchrikken, om dat hij verzekerd is, dat jesus den dageraad der Opftandinge door zijne eigene verrijzenis heeft doen aanbreken. De nagt des doods overvalle hem heden of morgen, vroeg of laat, hij moet toch eens voor den dag, des  C*3 ) den vrolijkften, zaligften dag wijken, op weikon geene duisterheid volgen zal. . Jesus leeft, met en door hem zullen wij ook leven» Nu mogen de Vrienden van ons hart voor ons de wereld verloten en in de rust van bunnen Heer ingaan. —— Wij verliezen hen niet voor altoos , wij zijn niet voor eeuwig van hun afgel'cheiden.. Zij, gaan .ons maar weini. ge treden vooruit, en wr.chren ons met een onuitl]. reek* lijk verlangen aan de beltemde en. algemeene rustplaats der rechtvaardigen. Waar zij heen gaan, derwaards gar.n wij ook. In het huis onzes Vaders zijn ve;le wooningeir. Baar verzamelen zich alle „wijze, goede, godvrugtige menfeben; daar. vcreenigen zich en vinden elkander weder, alle Vrienden , die te gelijk vrienden der waarheid en der deugd zijn. Jesus is de opftanding en het leven , nu is ons geloof niet ijdel of onze.hocp te vergeefich op een beftendiger en zaiiger heilgenot. De vreugd, dezes levens zij fteeds onvol» maakt en gering, zij worde gefladig door.lijden afgebroken, en door zorgen verbitterd, wij willen ons daarover niet-beklagen, ofaan.de gunst.en liefde van den Algoeden twijfelen. Wij gaan toch eeuwige, ztiiverer, verhevener vreugde tegemoet, eene vreugde van welke het menschlijk begrip zich nog geen denkbeeld kan vormen, ma?r die wij bij hem en met hem die.ze ons biloofd heeft, eeniglijk in all' Jware volheid genieten zullen. Ja, hij is opgeftaan, hij leeft en zegepraalt, over wienS dood de boosheid en ondeugd zich verheugden, en de on* fchuld en deugd weenden. Wat heil yoor ons, dat .wij mem niet in 't graf, niet bij de dooden behoeven te zoeken! welk een voorrecht! dat wij bet weten, en met zekerheid weten , dat de troost en hoop der itervelingeujrAi^t met hem begraven wierden, maar eeuwiglijk ons hart zullen doorftroomen en verkwikken. — Nu kunnen wij in het lijden flandvastig, in gevanren onverfaagd zijn. De baan van ons leven moge kort of lang, gemaklijk of moeilijk, effen of Heil zfjn,  C H ) genoeg; het doel tot het welk zij ons brengt, is zaligheid. Fcek zijn de tegenfpoeden der rechtvaardigen, maar uit alle die redt hen de Hcere. ' Het lijden des tijds is niet te vergelijken bij de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard worden. Wij behooren het nu geenszins voor merktekens van godlijk misnoegen te houden, wanneer ons rampen treffen , of onheilen befpringen, want jesus zelf is door lijden geoefend, geheiligd en volmaakt, langs den weg van leed en fmart is hij ter heerlijkheid ingegaan , daar toe wil hij ons ook leiden, wanneer wij op hem zien , geduldig verdragen en ftandvastig lijden, gelijk hij, en daar door kinderlijke gehoorzaamheid en verhevene deugd leeren. Zijne rechtfchapenheid en trouw, zijne grootmoedige menfchenliefde zijn heerlijk beloond, door eene heuchlijke verrijzenis en eene luisterrijke verheerlijking. Wandelen wij flegts op den weg op welken jesus gewandeld heeft, dan zal de uitgang van denzelveu even zoo heerlijk voor ons zijn, als hij voorheen geweest is. — Hij, derhalve, die gelooft en y«n harten belijdt, dat jesus uit den dood is opgeftaan, is vrolijk en wel gemoed in leven en in fterven. Hij behoeft zich voor den dood niet bevreesd te maaken, dewijl hij na denzelven een beter en eeuwig leven kan verwachten. De dood is flegts een onderaardfche doorgang naar de eeuwigheid. Was hij wel eer, en is hij nu nog voor den godloozen een Koning der verfchrikkinge, voor den Christen is hij een heil-aanbrenger, een bode des hemels. Daar het hoofd leeft, zullen en moeten ook alle de leden leeven, Christus is de eerfteling der genen , die ontflapen zijn , en door hem zullen wij uit den flaap des doods opgewekt worden in de volheid der opftandinge. (Het Vervolg in No. 4.) Te Atofleldata, bij M. be BRUIJN, in 4e Warmoesftraat,  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. SY\ 4. (Vervolg van N°. 3.) Jësos zeide tot haar: Ik ben de opftanding en het teven; die in mij gelooft zal leeven , al waar hij ook geftorven. Joan. XI: 25. HET GELOOF AAN JESUS OPSTANDING GEEFT DEN CHRISTEN MOED EN VROLIJKHEID IN DEN DOOD. TTTat is de rede, dat zommige menfchen, die zich in ge•'V moede van deze waarheid overtuigd houden, echter niet aan den dood met ernst kunnen denken, zonder eeno koude rilling te gevoelen, en van bangen fchrik aangegreepên te worden? — Herfterven als fterven, het uitblazen van den adem des levens, is geensfins de oorzaak hunner bekommering , of het affchuwlijk voorwerp hunner angst-  (*6 ) vallige tcrugdefazing. Neen, zij fchrikken voor den dood, om dat zij voor deszelfs gevolgen , voor een toekomend oordeel vreezen ; of liever de huivering , die de mensch voor het naderend fterfuur laat blijken , is een heimelijk verwijt van zijn flegt en onkristlijk gedrag in die leven. Wanneer het vergif des doods in het hart van den zondaar begint te werken, dan raakt het geweten uit zijne diepe rust om nimmer weder tot rust te komen; alle onbetaamlijke en zondige daaden vertoonen zich als een zwart register voor zijne oogen. Dat de gevolgen zijner bedrijven over de grenzen des' grafs in een ander leven zich zul. len uitftrekken, üat zij uit de duisternis, waarmede zij hier omkleed zijn in een helder daglicht zullen gebragt worden, dat fchaamte en fchaiide dan zijn deel zal wezen; deze treurige overdenkingen zijn zoo-veele kwellingen des geestes, die het beeld des dood.s eene verfchriklijke gedaante geven, tiaar maate de ziel door haare bedorvene gefteldheid zich" zelve beguultigt. Voor den verftandigen en deugdzaamen heeft de dood maar verdichte onheilen , welke de natuur niet zal gevoelen. Hij is een gefchenk en weldaad voor allen, die de wezenlijke rampen des levens ondervinden, welken de wijsheid en onfchuld zelfs niet altijd kunnen vermijden. Vaak wordt de vrije ziel in dit leven verfkuifd, geboeid en gepijnigd, door den dood ziet zij zich weder vrij gemaakt, veredeld, vergood; De dood begraaft alleen het lichaam, maar de ziel der menfehen blijft leeven. Duizenden zal deze taal bevreemden: „ Is de dood onfehuidig, en een zegen? tekent hij zijn weg niet dóór ijslijke verwoesting van alles wat verdiende uittemunten? de luister van kunst, vernuft, rijkdom en gezag wordt door den dood uitgebluscht en het menschlijk geflagt in donkerheid gedompeld." Ik beken, deze befchuldiging is gegrond. De dood werpt, den wijzen, den edelen, den held, den overwinnaar, den vorst — maar het leven werpt den mensch tef ,ae>  ( 27 ) neder; de dood heeft niets verfchriklijks dan het geen het brooze leven hem toedeelt; Het leven heeft geene waare vreugd, dan die door den gunftigen dood word verworven. Het "leven kan op geen zegen roemen, dan wanneer de dood een' oneindig grooter' zegen doet erlangen. Wat behoef ik meer ? de dood, roemrijk en vrolijk afgewacht , brengt ons het blijde ontflag uit den ftoflijken kerker des iichaams; het is onze oogst, onze rijpe en rijke oogst. Voor den Kristen is 'er een verbaazend gewin in het fterven. jesus heeft als een ftandvastig en onoverwinlijk held deze zegenrijke vruchten gefmaakt. Hij verliet een leven vol van kwelling, fmert en lijden. Zijn kloekmoedig fterven, en nog meêr zijne glorierijke opftanding, deed zijne vijanden befchaamen, verbijsteren en verftommen. Zijne onverwachte verrijzenis doet zijne vrienden fidderen van vreugd, twijfelen, — gelooven , — onderzoeken , — nog vaster gelooven, zoo dat zij gevaar noch dood fchuwen, maar met edeler gedachten bezield en tot voortreflijker daaden aangezet wierden. De dood is de Verlosfer, die den mensch vrij maakt, de bclooner, die den vrijgemaakten bekroont, alle fmart eindigt, en voor de reinfte genoegens plaats maakt; de dood is de kroon des levens; zonder hem is 'er geene opftanding, geen onfterflijk zalig leven. Ware ons het fterven niet vergund, de arme mensch zou te vergeefsch leeven. Ware ons de dood ontzegd, het leven zoa geen leven zijn. De dwaazen zelfs zouden wenfchen om te fterven. • door hem vallen, maar verrijzen wij weder : Wij ontfpringen onze kluistirs ; wij vestigen ons in den hemel, alwaar ons eigenlijk beftaan aanvangt, en zij, die wel zijn geftorven, eeuwiglijk wel en gelukkig leeven. Voor den genen, die de opftanding van. je sus gering achten of, lochenen is het uitzigt in de eeuwigheid beneveld en raadfelacbtig. — Overdenkingen van den volgenD * den  (28 ) den aart moeten geduurig bij hen oprijzen: Wat zal 'er toch eenmaal van het lichaam worden, welk zoo hoog gefchat, gekoesterd en aangebeden, en voor welks behoud zoo veel zorg is gedragen ? Het keert weder tot de aarde , waaruit het genomen is, en vereenigt zich met derzelver ftof; het wordt eene fpijs der wormen, een fchrik der levenden en een voorwerp van afgrijzen voor vrienden en bekenden. Zal. uit deze brooze ftof klomp een fraai bewerktuigd lichaam, een ander leven te voorfchijn treden? Ziet den mensch fterven of befchouvvt met aandacht de afgeknaagde bekkeneelen en verftrooide doodsbeenderen; hoe kan het, zonder eene openbaaring of hoogere toelichting, in de gedachten der ftervelingen opkomen, dat 'er na dit leven nog een leven zal volgen! het fchijnt ons toe, dat met den dood alle beftaan ophoudt, wanneer wij het lichaam alleen gadeflaan , maar de geest, het denkend en verftandig vermogen , welk in den mensch huisvest; of dit een afzonderlijk wezen en voor geene ontbinding vatbaar zij , zommigen hoopen dit zoo vieriglijk , als anderen het met nadruk tegenfprcken. Zoo onzeker en twijfelachtig is de overdenking van hun, die aan de opftanding van jesus geen geloof geven, maar in hunne harten zeggen: het geen de dieren wedervaart, bejegent ook den menfchen; eenerlei wedervaart hun beiden, gelijk geene fterft, zoo fterft ook deze , zij allen hebben eenerlei adem , en de uitnemendheid der menfchen boven de dieren is geene; want alle zijn zij ijdelheid, zij gaan allen naar eene plaats en zij keeren allen weder tot ftof. De mensch, in het graf zinkende, gaat naar zijn eeuwig huis, en als hij den adem uitblaast, waar is hij dan? Indien wij alleen in dit leven op Christus hoopen, zijn wij de ellendigfte aller menfchen, en zo jesus niet is opgedaan , is ons geloof en onze hope ongegrond. Eene ftikdonkere duisternis heerscht 'er dan in de ziel zelfs op den helderften middag, wij tasten wanhoopend in 't rond naar uitkomst, ge. lijk zij die in den nagt dwaalen, en niet weten of zij in be-  Op > bekoorlijke lusthoven, of in dorre zandwoestijnen en moe. rasfen zullen aanlanden. De geest des menfchen verzint altijd middelen van hoop en troost, hij fchept in zijne verbeelding oneenigheden , en formeert zich een' hemel naar zijne eigene uitvinding om het vreeslijk denkbeeld des doods draaglijker te maaken; maar wanneer de groote en laatfte ontwikkeling daar is,verdwijnen alle deze bevallige verwachtingen , alle deze droomen van gelukzaligheid , gelijk een dunne morgenwolk. Vrolijk en welgemoed daartegen flapt de welgeoefende Kristen, die jesus als de oorzaak der Opftanding erkent, de eeuwigheid in. — Voor hem is alles licht en klaarheid; hij weet, dat het lichaam in verdertlijkheid gezaaid, in heerlijkheid zal worden opgewekt, en dat het kostlijkst pand bij God is weggelegd; hij kan met paulus zeggen: dood! waar is uw prikkel? graf! waar is uwe overwinning? — Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door jesus Christus! Deze zalige hoop leert hem in lijden bemoedigd, in rampfpoed gelaten, in fterven getroost te zijn; ziende op den overften Leidsman der zaligheid, van wien hij het heil, hem toegewijd en bereid, zekerlijk zal ontvangen. Zoo, mijne Mede ■ Kristenen ! maakt ons het geloof aan dea Verrezenen Heiland getroost; en dit is verheven boven alle troostgronden. Al ware ook deze vleiende hoop ongegrond, wij moeten haar echter niet wegwerpen, maar vasthouden, om dat zij onze waggelende fchreden onderfteunt, wanneer wij van het tooneel der wereld aftrappen. Doch wij zijn verzekerd , dat wij in onze Kristlijke verwachtingen op een zalige opftanding niet bedrogen of befchaamd zullen uitkomen, omdat jesus gezegd heeft: Ik ben de Opjlanding en het leven, enz. en een iegelijk die leeft en in mij gelooft, zal niet jlerven in eeuwigheid. Gelooft gij deze waar* D 3 heidr  ( 3° ) heid, mijne Vrienden! erkent dan uwe verpligtïngen tot een zuiver en heilig leven; waartoe ik u zal poogen op te wekken. — Deze verpligtingen tot een 'godzaligen wandel worden u opgelegd door de verbaazende wonderen van magt en liefde, welke God, in 't bijzonder, door jesüs uit den doodeu op te wekken, heeft geopenbaard. Verre zij het van ons, eene onuitwischbare fchande op ons te laaden, door het volharden in de zonde, of ons zoo diep te verhagen, dat wij de flaavernij boven de vrijheid, de ondeugd boven de deugd, de ellende boven de gelukzaligheid Hellen. Wij moeten een hemelsch (even leiden, willen wij met jesüs in een nieuw leven wandelen. Kunnen wij ons niet geheel van alle zwakheden vrijmaaken, of boven het huislijke en aardfche verheffen, geene heblijke zonde moet over ons heerfcheo; geene ondeugd ons ketenen; wij moeten den ouden mensch aftterven, en in nieuwigheid des levens opftaan, dat is, wij moeten verbeterde, wijze en vroome menfchen worden.— Helaas! veelen zijn, van hunnen zedelijken kant befchouwd, dood in zonden, onaandoenlijk voor waarheid en deugd, geheel aardsch en vleeschlijk gezind. Ach! dat zij de kragt van kristus lijden en opftanding tot hunne verbetering mogten ondervinden, en daar door aangedreven worden om dien weg te betreden, die hun alleen ter zalige onfteiflijkheid kan leiden! _ In veele harten blaakt geen beftendig vuur van Godvrucht en deugd, 'er glimt flegts hier en daar een zwakke vonk van het geestlijk leven. Zij wenfehen wel vroom en deugdzaam te wezen, en de zaligheid des Kristendoms te genieten, doch hunne kwaade lusten en oproerige hartstochten, hunne neiging -tot verftroojing en ijdelheid laten niet toe, dat hunne voornemens, hunne befluiten daad en waarheid worden. Eene ernftige bepaaling tot zelfsverlochening, eene meerdere onthouding van onfchadelijke, maar voor den weg der  C 31 ) der deugd te verwijderende uitfpanningen, zal deze vonken der Godvrucht onderhouden, aanblaazen en doen ontvlammen; hier door zullen zij nieuwen lust en kragt bekomen ter bevoordering van waare gelukzaligheid: ó Dat wij alkn in waarheid zéggen konden: ,, Ik kef, doch niet ,, meer ik, maar kristus leeft in mij, en het geen ik „ nog in 't vleesch keve, leef ik naar den wil des genen , die vsor mij geftorven en opgeftaan is." En ol dezö aanfpooring tot een' Godzaligen wandel in de hoop des eeuwigen levens niet kragtig genoeg ware, zal ik ten be' fluite het- leerzaam en wenschlijk affrerven van een oprecht Christen, ter onzer aanmoediging, afmaaien. — Durf ik mij dit vermeten? het derf bed van een rechtvaardigen verdient door engelen toonen bezongen te worden ; hoe zal mijn flaauwe tekening het onderwerp ontfieren 1 het gevvigt der zake zet mij aan, en neiging roept 'er mij toe. — Wie wordt hier niet ontroerd, gelijk de ziel getroffen wordt in 't ondoordringbaar duister van hemelhooge bosfchen, of in de plegtige fchaduw der overblijfzels van een magtig gebouw - het is Godsdienftigheid hier verder te gaan. Houdt Handt eu treedt met diepen eerbied in den tempel der Godheid. Hoe t.. .is dit het fterfbed eens Kris- tens ? neen het is zijn heiligdom. — Ziet hem daar, daar is het, en op dit zelfde oogenblik, dat hij godlijk wordt. Het vertrek, waarin de vroome zijn dood ont- anoet, is boven de gewoonlijke paden des deugdlijken levens bevoorrecht*. Het ligt geheel onder 't gebied des Hemels. — Wijkt daarom van het zelve terug, onheiligen! of nadert het met ontzag. Ontvangt den zegen, en dankt het gelukkig voorval, 't geen uwe krankheden in dit Bcthesda wierp. Zo het gezigt van een ftervenden Kristen het hart des booswigts niet treffen kan, wanhoopt dan vrij aan zijne herftelling; want daar in is een bewijs, het geen ontegenzeglijk klemt. Het doodbed is de ontdekker van het hart; hier laat de vermoeide veinzerij het masker vallen, waarvan zij zich geduurende hasr Ie-  (32 ) leven bediende; hier is het wezenlijke en fchijnbaare hec zelfde. Hier, mijne Vrienden! ziet gij den mensch; gij ziet zijn vertrouwen op den hemel in ieder' trek van zijn gelaat afgedrukt, indien zijne deugd oprecht is. De hemel wacht niet naar het laatfte oogenblik, hij eigent zich zijne vrienden nog aan deze zijde des doods, en vertoont hem aan de menfchen door eene onderrechting; deze les is ftil maar van een ontzaglijk vermogen tot beroering der ondeugd en tot vrede der deugd." Neen, in den dood van den Kristen is de fterveling niet te vinden; hij vertroost zelfs zijne troo.ners; groot in- zijn ondergang geeft hij zijne verhevene ziel over in de handen zijnes Scheppers, en is voldaan over zijn lot. — Zij, die koningrijken kunnen gebieden, mogen voor zulke onfchatbaare laatfte uuren koningrijken bieden; maar die verkrijging is voor onvermogende werelden te duur: mijne ziel fterve den dood des oprechten (dit wenfchen allen) maar leef dan ook zijn leven (hier blijven veelen in gebreke) Ach ! dat de befchouwing van dit tafreel ftrekke ter onzer bemoediging, op dat wij bij ons vertrek van deze aarde met den heldenmoed en vrolijkheid van een patjn lus mogen uitroepen: Ik heb den goeden ftrijd gejlreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden. Voords is mij wggelegd, de kroon der rechtvaardigheid , welke mij de Heer, de rechtvaardige Rechter in dien dag geven zal: en niet allen mij, ma ar ook allen, die zijne verfchijning lief gehad hebben. Te AmfteUkm, bij M. de BRUIJN, in de Warmocsflraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND, SV\ 5. % Roek der Koningen, Iloofdd. XVI-XXII. en het hoef van nehemia. \ HET CHARACTER VAN ACHAB, JEZEBEL EN NEHEMIA. TITij hebben het volgend ftuk ontvangen, met verzoek VV om het zelve te plaatzen; de Schrijver wilde hier mede een proef van zijne vermogens nemen in het tekenen der Characters. In hoe verre hij hier in gedaagd zij, zal de kundige lezer dra bemerken. Konde "ik onderftellen, wnarde Medekristenen! dat gij allen, op 't hooren noemen der naamen , van acbjb, j ezerel en nehemia, hunne gefchiedenisfen in uw geheugen kondet lezen, ik verhaalde daar van niets, ik befchöuwde op die onderdelling ter"ond hunne Charaders. Dan, om, mijns inziens, klaarheid en orde te bevoordelen, zal ik eerst hunne levensbcdrijven, naar de berigten, die wij hebben, onpartijdig opgeven, en dan, volgends dezelve, hunne CkaraUers beoordce'en. Achab was de zoon van Isra'ls KoningOmri. Hij volg. de zijnen vader op in 't rijksbewind. Nauwlijks regeerende, huwlijkt hij jezebel, eene dochter vnn Zidons koning. Hier op verlaat hij, ter liefde vnn haar, zijn' vaderlijken Godsdienst, dicht, voor haaren afgod, ecu' tempel, een altaar, een bosch, en hij zelve eert, offert en dient Baal. Profeet ei.i a, tot htm komende, voorfpelt hem ieene driejaarige droogte over t gantfche land van Israël. Deze kwam, en bragt het rijk in den deerlijkl'en toedand; alle de rivieren werden droog, alle de waterfonteinen uitgeput ; groote duurte, hongersnood, de dood van veelen zijner burgeren, waren'er de gevolgen van. ach ah raakt hier door in groote verlegenheid; hij en zijn voornaame Staatsdienaar odadja verdeelen het land, om alom water te zoeken. Terwijl o bad ja rond trekt ontmoet hem elia, U E de-  ( 34) deze beveelt hem ach Ar. te zeggen , dat hij bij hem een bezoek zal afleggen. Deze hadt reeds lang naar dien profeet laten zoeken , doch hem niet kunnen opfpooren. Nauwlijks krijgt schab hem in't oog,of hij fcheldt hem, als de oorzaak van alle de onheilen, die hem en zijn rijk getroffen en zoo jammerlijk geteisterd hadden. De Godsman verdedigt zich en beveelde hem, dat hij al het volk van Israël, en de 450 profeeten van Baal en de 400 van liet Bosch op den berg Carmei zal famenroepen. Hij gehoorzaamt, laat dit ten deele uitvoeren. (Wat de reden zij, dat de 400 profeeten van het afgodisch Bosch niet op C/ii mei kwamen, zwijgt de gefchiedenis, en ik weet het niet.) Toen nu vorst en volk en 450 baaisdienaars bij één zijn, doet el ia aan 't volk den voor ag, dat hij alleen, z\s een dienaar van jen ovah, aan de eene, en de 450 diennaren van baal aan de andere zijde zouden "aan, om hun door een zichtbare proeve, door vuur, uit den hemel, ter verteering van een offer, te toonen, welk een' lieer zij dienen moesten, 't Volk keurt dit goed,achab verzet 'er zich niet tegen. Nu werden 'er twee altaaren geflicht, rondom met water omringd, en twee offers daar op geplaatst. De afgodspriesters roepen eerst tot bunnen Go°d; van den morgen tot den middag houden zij aan; dan welk een misbaar zij maaken, welke plegtigheden zij verrigten, alles is vergcefsch. baal moét, naar em'i taal, diepdenkende, bezig, op reize, of flapende zijn geweest. Dan nauwlijks heeft el ia zich tot Israèls God gewend, of't vuur daalt uit den hemel, 't offer wordt verteerd, ja't vuur florpt het water van 't altaar op. Nu roept het gant. fche volk, dat Carmel dreunde: jehov.iu is ..od! elia gebied hier op aan 't volk, de 450 profeeten van. b aa l te vatten, het volk doet dit; en hij laatze aan Kiexons beek keelen. Nu beveelt hij aan achab te vertrekken en zich niet op te houden, om dat 'er overvloedigcn regen zou komen. Deze gaat heen, en geeft aan zijne jezebel berigt vnn al 't gebeurde. Vervolgends wordt koning achab door den Vorst van Syrië met een oorlog bedreigd. Deze lant hem zeggen: AI het uwe is het mijne! achab andwoordt het zij zoo. Dan benhadad wil niet alleen het recht, maar ook de bezitting van achab en zijner Staatsdienaaren eigendom hebben Dan dit kon niet goedgekeurd worden, en werd geweigerd. Hier op wordt de Syriër woedend, valt aan 't dreigen , en trekt met zijn leger op. Ku verfchijut "er een afgezant vnn Israëls God, voorzegt aan achab de overwinring. Hij verkrijgt die,en'tvljandlijk leger wordt vernield.  f35 ) Een jaar daar na tracht dezelve Koning van Syrië zich te wreeken; hij trekt op,gelterkt door 32 koningen, zijne bondgenooten, om in t Israëlitisch gebied te vallen, achab wordt weder met eene voorzegging vereert, die hem berigt dat Isra ls God de Sy- iets zou ftraffen , om dat ze hem gelasterd hadden. .■ : 11 a b levert hier op ilag , vernielt van zijnen vijand op éénen dag 100,000 man, de Koning van Sjr.ii zelf laat hem om genade, om zijn leven fmeeken, en geeft zich aan hem over. achab hoewelzijn vijand hem den dood gezwooren hadt behandelt hem als een broeder, maakt vrede met hem; maar wordt hier over van 's Hemels wege bestraft en bedreigd. Isra ls vorst nu zonder oorlog zijnde en bezig met prachtige gebouwen te ilichten befchouwt eenen wijn gaard nabij zijn paaien. Hij berekent, dat de plaats en grond recht' gefchikt ware om hem ten kruidhof of moestuin, te dienen Hij fpreekt er den eigenaar over aan,begeert te weten voor wat prijs hij dien wil af aan. Dan deze zegt hem, dat hij dien niet kan noch wil verkoopen, om dat het een vaderlijk erfdeel was. aci: ab wordt door deze weigering verdrietig, zoo dat hem de lust tot eeten en drinken verging. Dan zijne gemalin dit vernemende, bezorgd hem gewelddadig dien wijngaard- om bezit daar van te nemen,, henen gegaan zijnde, wordt hem aangekondigd, dat deze, en andere euveldaden, den ondergang van hem en zijn huis ten gevolge zouden hebben Mij werdt hier door gevoelig aangedaan, fcheurt zijn klederen, bedekt zich met een gemeen treurkleed, gaat langzaam van droefheid, en toont dus zijn berouw. Eindelijk berigt ons de gefchiedenis, dat achab na drie jaaren ruste, een aanflag maakt om de itad Ramoti., die hem naar zijn gedachten toekwam te veroveren. De koning van )uda, ten dien tijde bij hem te Sjwaria, belooft hem dezelve toerusting tot dien krijg die hij zou maaien. Dan voorafwil josafat, dat de wil van Israëls God geraadpleegd wierde. achab laat hier op bijna 400 profeeten van Baal vergaderen, om te Hemmen of men al of niet zou optrekken. Allen zeggen: optrekken, en verzekeren de overwinning, pan 3uda\ vorst is niet gerust gefield. Hij vraagt naar flegts een profeet van jehovah. achab laat'er een uit een gevangenis haaien, mtcha, onderrigt van den raad der menigte, beandwoordt 'skonings vraag, doch , als alle de anderen gedaan hadden, op een fpottenden toon. Dan de koning zweert de waar heid te willen weten. De Ziener verhaalt hem een hemelsch gezigt, in den bloemrijklten flijl ; Hij voorfpelt E 2 dat"  *>.'t de uïtflag' van zijnen optocht rampzalig Zou zijn; drt het leger verftrooid zou worden en a««ab fneeven zou-" de. Dit was ook in de daad het gevolg. Zie daar achabs gefchiedenis. jezëbel zijne vrouw Was eene dochter van /Jdons koning, etii baal, itaBalus bij de heidenfche Schrijvers genaamd. Zij was, en bleef als koningin in Israël, eene afgodendienaaresfe, en maakte ras haar man een'afgodendienaar. Hier op deed ze eene pooging om lsr.rj'ls godsdienst üitteroejen, vervolgde de belijders van denzelven, liet een groote menigte der besteen braaf te mannen, vooral profeeten, dooden. Na dat elia haar 450 Kaals profeeten hadt doen fneeven, üsweèrt zij ook hem den dood, doch hij ontkwam het door de vlügt. Zoo haast zij vernam dat na bod zij-" nen wijngaard aan achab hadt geweigerd, neemt ze, zonder zijn voorweten, het koningiijk zegel, fchrijft in zijn' naam brieven aan de oud !cn van Israël, beveelt hun" de wijze , op welke zij mbu d moeten befchuldigen, veroordeelen en ter dood brengen. Deze voeren dit uit, en geven haar hier van verflag Zij gaat hierop tot haar man om hem aan te fpooren kabous wijngaard in bezit te nemen. Laarftelijk meldt ons haare gefchichte, dat aan haar een gewelddadige dood is voorfpeld; dat zij dien ook eenigen tijd, na haar mans dood, heeft ondergaan. Dit zij van haare gefchiedenis op zich zelve genoeg. Befchouwen wij nu de bcrigten van achab over 't geheel: 't valt wel haast in 't o g, dat zijn grond Characler meer zwak dan opzettelijk boos, meer toegevend dan de reden vertrappende , meer gefchikt om geleid te worden dan om zelfs te leiden; in een woord: meer bekwaam oin beheerscht te worden, dan om zelfs teheerfchen, Ware. Wel haast valt het in 't oog dat het voor achab zei ven, zoo wel als voor zijn rijk, het grootfte onge'uk ware, dat jfe'z^iïEc, de vreemde jezicbel, die noch den vaderlandfchen Godsdienst was toegedaan, noch vaderlnndfche liefde tot Israërs bodem, noch liefde voor't Israëlkifche volkhr.dt, door hem ter vrouwe was genomen. Dit was voor hem de bron van de fnood.le ondeugden ; hier door veroorzaakte hij zijn eigen ondergang, en 't bederf van zijn gebied. Da gefchiedenis zelve rekent hem dit tot een zwanre müdsrd toe; zij brandmerkt hem hierom: ah de vorst die kwaad deede meer dan allen, die voor hem geweest w-ren • zij zegt:dnt hij zich verkocht hadt om kwar.d te doen in de oogen van den Opperwezenanr, door dien zijn vrouwe ['-- zeüï - hem daar toe ophitfte. En in de crad, dat jezebel, hoe fchoon haar gelaat geweest mo* se  ( 37 ) se zijn eene ziel zoo leelijk mooglijk, en zoo zwart alsde donkere nagt, hadt, is onwederfpreekelijlt; haar grondCharactcr tech was heersch/.uchtig, wreed, geveinsd .godloos, ondeugend; haare daadeu zuilen ons hier van ten vollen overtuigen. Hadt ac ha n eene fchoone, verftandige en deugdzame israëlitinne ter vrouwe genomen, hoogstwaarfchijnlijk was hij alle de rampzaligheden, waar in hij en zijn rijk nu geftort zijn voorgekomen. Hadt deze hem zoo verftandig ten goeden'als jezebel ten itwaade geraden, geleid, beftuurd, voorzeker zijn natuurlijk goed grond Charatïer hadt hem den weg ter deugd doen betreden. \ c 11 a u was in den Israelttilchen Godsdienst opgevoed, fchoon hij de ftantkunde van zijn' Vader, tevens die van alle de koningen van Israël, volgde; fchoon hij toeliet dat het volk, onder de gedaante van Italverbeelden, te Dan en B'thcl, hunnen God vereerden, ten einde voor te komen, dat de Israëliërs op hunne höoge feesten niet naar Jeruzalem trokken, noch den Koning vnn Juda toevielen. Achab zou dus zonder jezebel niet van godsdienst veranderd ziin Dan jezebel was naaiawlijks in Qanaans land en op Iseaëk troon gezeten naast den Koning, of zij beraadflaagt en mankt een' toeleg om alles van Haare willekeur te doen afhangen, om zoowel over den Koning als over zijn rijk, zo wel over de kerk- als over den burgerftnat te heerfchen. Zn, als een looze Fe ei s, weet zeer wel, dat zij de liefde, de agting, het geheel vertrouwen van den Vorst, daar toe noodig heeft; zij beoertent, zij beftudeert daar toe zijn Charaüer; zij vindt het zwak, laf, goedhartig; «ij vleit hem op alle mogelijke wijze, leert wél haast zijn zwakfte zijde kennen; en, helaas1 zij flaagt naar wensch. Nu kan zij alles van hei» verkrijgen* wat ze begeert, [n plaats van zich te laten onderwijzen in Israëls grond-wetten aangaande de Gjdsdienftige en burgerlijke beftuuring; in plaats van te erkennen, dat Israëls Koningen flegts Onderkoningen waren, geen willekeur^ Vorsten, en dat iehovaiï alleen de eenige Koning ware" van wiens gunst al 't geluk van Land en Volk afhing. In plaats van den aart der Godsregeering te onderzoeken en door de Israëlitifche Gefchiedenis te leeren, dat het dit volk altijd kwalijl; ging als het hunnen God verliet, en den dienst der afgoden .verkoos; in een woord: in plaats van den Israëlitifchen Godsdienst te onderzoeken, dien aan te nemen, is zij nauwlijks op Canaiins bodem , of zij poogt den dienst der afgoden, zoo gewelddaadig als itaatelijk, in (lede van den vaderlijken Godsdienst, in Israël te ftichten. Dan haar Gemaal moest dit voor haar uitvoeren, althans 'er den naam E 3 yaa  C 33 ) van hebben. En, helaas! de dwaaze Vorst is wel haast het werktuig van haar wil! Hij bouwde Afgods tempels en altasren; hij beplantte de hoogten met bosfchadien tot den dienst van bah hij werft voor jezebel 450 priesters tot het zelfde einde. Dan, of dit alles nog niet genoeg ware, jezebel reformeert hem zeiven op haare wijze;men zou oijna zeggen, datzijzijn hart veranderd heeft; althans hij is doortrokken van liefde tot haar, dat hij haar in alles te wille is; hij offert onbedachtzaam zijn geweten, tegen inzien en beter weten aan haar op; hij w.rdt zelve een afgodendienaar, buigt zich voor t mnakzel van _ menschlijke handen, en betoont dat Godhjke eere. Nu juicht jezebel in haar hart, nu berede. neen ze bij zich zelve; dat de Vorst haar in niets meer zal tegenltaan; en zij bedriegt zich niet. Nu zal 't eerst recht blijken, welk een ongeluk het voor duizenden in ■sraël is dat dit vreemde en fnoode vrouwmensen een' voet up Ca naam■ gewijden1 grond zette! Zij voert haar ontwerp, om den Israelittjchen Godsdienst uitteroeien , daadelijk uit zooveel haar mogelijk, zij rigt daar toe eene vervolging aan; zij laat een groot aantal der beste en braaflle mannen, wier misdaad alleen beltond in als waare. patriotten het belang van hun vaderland te behartigen, dooden. Ja zij laat de fchoolen der Profeeten uitroe.jen. op dat de rechten en wetten in Israël met meer geleerd wierden; zij poogt elk hraëikr te dwingen om die te verlochenen en te vergeten. Dan h e gedraagt zich achab onder dit alles? Even als alle mannen die zich door booze wijven laten beheerfchen. Hij ah een laage laffe en verwijfde ziel, buigt zich willig onder haare opperheerfchapp,, ziet alles met goede oogen aan, fci.oon hij het noch goedkeurde noch zelve uitgevoerd zou hebben. Welk een onvoorzigtigheid, laagheid, eerlooze toegevenhe.d, befchouwen wij hier in 't Charnfter van achab' Maar, zal men zeg?en: ., 't was natuurlijk, dat jezebel „ noch bef de voor Israëls Godsdienst, noch genegenheid " Tl vI7nd,tlfcheuVl)ik b*», daar zij den Godsdienst „ haarer Vaderen, en haar eigen Vaderland boven alles be„ minde, en dat men haar CharaHcr dus geen recht"doet „ zonder dit in te denken." Men moet bekennen, dat achab de grootite fchuld hadt, van al het kwaad, door jezebel m Israël bedreeven; door een.Vorftelijk sèdrasr t welk met toelaat dat de vorftelijke Scepter fa, de hand eener Vrouwe .s die als eene onderdaane moest befchouwd en behandeld worden hadt hij alles kunnen voorkomen Dan er kan ,„ de daad weinig gezegd worden totTe fchooning vau jezebel: zij toch hadt, toen ach ab haar de  C 39) de hand bood, te veel kennis van Israëls Godsdiensten burgerftant.om niet te weten, üat haar Land-God daar niet gedient wierdt, en da de Vrouwen van alle regeering in Israël uitgefloten waren; ook wist ze zeer wel, datze niet geroepen wierd om te heerfclien, maar datze om de vrouw vnn den Koning te zijn derwaards verzocht wierd. Daar te boven: wat is 'er ter verlchooning van haare vervloekte vreeciheid te zeggen, waar door zij het recht der natuur en der volkeren vertrapte? waar door zij een verdrukfter en vervolgfter wierdV waardoor zij willekeurig befchikt over 't leven en de goederen van een Volk, dat haar flaat pracht eii grootheid onderhouden moest? 't geene wij vervolgends van haar nog zeggen, zal ons oordeel, zoo ik vertrouwe, ten volle billijken. Dat achab, hoe verre verward, hoe verre verwijderd vnn zijnen plicht, hoe zeer ingenomen met jezebel en hnnr afgodsdienst; echter al de rchting voor zijnen vaderlijken Godsdienst , noch voor deszelfs dienaaren , niet uit zijn hart, zoo vatbaar voor goede indrukken, kon uitroeijen, zien wij niet alleen daar uit, dat zijn hofmeefter obadja, die liefderijke, die getrouwe, dienaar van Israëls God, bij hem in achting was; maar zijn gedrag in de beroemde Gefchiedenis van el 1 a's offer geeft hier van bewijzen , fchoon hij hier in tevens bewijzen geeft, hoe hooggaande ongevoelig en verftokt hij reeds was; hoe hij goed en kwaad , licht en donker als onverfchillig kon befchouwen. Toen elia hem uit naam van zijnen Zender een driejaarige droogte voorfpeld hadt, Iaat hij hem ongemoeid gaan. Toen die wonderdauige droogte kwam , laat hij met aUe moogelijke zorge cn moeite naar den Profeet zoeken, en fielt het grootfle belang in htm te fpreken. Men zou zeggen : waarom wend hij zich in deze verlegenheid niet tot den Maaker van 't heelal, die regen en droogte gebiedt om redding en heil bij hem te zoeken? Waarom roept hij de Israëli/ij'che Gefchiedenis niet voor zijn' geest, en alte gebeurde gevallen boven den loop der natuure, om 'er naar waarheid uit te befluiten, dat Isrrëls God nooit rampen en ellende over zijn Volk had gebragt dan om hunne Godloosheid? Waarom zoekt hij den ban in Israël niet, daar hij die zoo haast in zijne jezebei hadt kunnen vinden? Dan hij, die Israëls God verlaten, ja verlochend had, durft nu niet tot hem naderen} zijn geweten is te bevlekt, te verwoest,om te beredeneeren, dat zijne voorvaders, tot den afgodendienst vervallen, altijd gered en verlost zijn, als zij hunne fchuld beleden , en zich , tot den levendigen God bekeerden. Maar fchoon ach-ab zelfs niet tot God durft nadeieu, hij wil toch met zijn' dienaar \ ;  C4° ) •naar handelen. Na dat hij in alle landen en onder alle volken te vergeefs naar hem had laten zoeken, yerfchmit ei. ia op 't onverwachtst voor hein. Wat nu ? zul brij e l i a te vost vallen , en ten middelaar verzoeken, om 'voor hem bü den Alvermogenden ce fpreken ? Neen , dit laat zijn hoogmoed en Staatkunde niet toe, fchoon hij 't natuurlijk als een voeglijk en bekwaam middel, om afwending van rampen te verkrijgen,_ moet gedscht hebben; integendeel verwijt hij aan É i.n; d:u hij de ooizaal; der driej sarige droogte was, door hem voorzegt. Dan hier in handeld hij, buiten kijf, tegen zijn veiftand, reden en eigen overtuiging. Zoo verre toch heeft het een Godkxhenaar nooit gebragt, dat hij eenen fterveling als den gebieder der wolken, met welmenenbeia hulde deed. Neen, ach abs genegenheid voor elia ftnialt hier duidelijk door, en hij ziet hem wel degelijk aan, als een gefchikt weiktuig, om deu Alvermogenden te bewegen, dat hij de dorre aarde bevogtigde, eg zijn rijk uic de ellende verloste. Hoe lieik blijkt dit uit de achting, die hij elia betoonde? Deze hadt hem een zeer fcherp verwijt gedaan, en getoond, dat niet hij maar achab zelve Israël beroerd haar. Ach au neemt dit niet kwalijk, en wel verre van hem niet in zijn tegenwoordigheid te dulden, of wraak te nemen over elia's vrijmoedigheid, is hij zoo gedwee, dat hij alles wil en zal doen wat deze hem beveelt. Op eenen toon die een dienaar van God past, als Vorften zich te buiten gaan , beval hij, dat de Koning gantsch Israël met alle de Piefeeten van Baal op Carmel zou doen vergaderen, en de Koning laat dit dadelijk uitvoeren; ja de Koning zelfs wil aanfehouwer zijn van 'c geeue elia denkt te doen, waar van deze hem geen de minlte kennis wilde geven. Nu komt de plegtige dag, waar op de Heinelmajefteit voor 't oog van a c h a b, voor 't oog vj.a gantsch Israël haar' luister toant; op s li a's verzoek daalt het hemelvuur neder! Nu zijn alle de dienanren van baal, nevens hunnen afgod zeiven, befchaamd! Nu leent elk de hand om deze Godsdienftige fielten te vangen, en op elia's be\el met den dood te ftraffen, als verraders van bun vaderland! nu vloekt elk Israëliër den dienst van baal, en doet hulde aan den God zijner Vaderen ! Nu ( zou men zeggen ") moest a c h a u tot inkeer komen, verkregen indrukken koelieren en opvolgen; maar neen; hem alleen fchijnt dit heerlijk tooneel niet getroffen te hebben ter zijner verbetering; en wat was 'er de eigenaartige reden var? Mensch- en CharaSter-"kundig befchouwd, was de hoi'ïdreuen : dat hij zich dan bij jezebel niet uadt kunnen verandwooruen; was 'er die niet geweest, men zou van zijn goedaartigheid . meegaandneid en vatbaarheid voor overtuiging wat goeds, duor middel van 't gebeurde, verwagt hebben; maar neen: zoo_ haast gaat hij niet van Carmel naar dit vrouwlijk wanfchepzel, of hij verhaalt wat 'er gebeurd is; door een zeer eenvouwig berigt, fprak hij (icik geioeg ten voordeele van Israëls God en Godsdienst, veel te fterk voor jesebel, die woedend wietd. In haare raazeruij, vloekt zij bij haare Goden elia te 2ullen dooden, zij laat hem dit zelve door een boode aanzeggen ï achab duldt dit bedrijf, ipreekt haar niet tegen, is't eens met jezebel, blijft dezelve. (JSet Vervolg in No. 6.) Te AmfteUlam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesflrait»  DE V R IJ E GODSDIENSTVIIEID, zr°. 6. (Vervolg van 2V°. 5.) II. Boek der Koningen, Hoofdft. XVI-XXII. en het hoek van nehemia. HET CHARACTER VAN ACHAB, JEZEBEL EN NEHEMIA. Hoe fterk tekent dit alles achabs Charaüer? ligt ziet men, dat'er geen éénheid, geen vastheid, geen door zettenheid in was, noch ten goede noch ten kwade. Hij Was een rechte draaier. Is hij bij elia, hij wil hem genoegen geven, hij toont agting voor hem, hij doet al wat hij beveelt zelfs zonder zijne inzigten te weten; was hij altijd bij hem geweest, welligt hadt hij altijd zijn raad gevolgd. Maar is hij bij jezebel hij zoekt haar welgevallig te zijn, te behaagen, al moet hij tegen zijn inzien, neiging en beter weten, met verkragting der waarheid, zijn oordeel vellen. Hoe ongelukkig was Hij, zulk eene raadgeefrter te hebben! Dan, was achab dezelve gebleven, fchoon hij 't hemelvuur op Carmel hadt zien daalen; deRegeerer der wereld geeft hem haast andere proeven van zijn aanwezen en beftuuring. De vorst van Syrië tegen hem opgetrokken , werdt door hem overwonnen , uit kragt eener belofte, door een bode, van Israëls God hem gcdami; echter ver* geet hij de oorzaak zijner zegepraal, en blijft dezelve afgodendienaar. Andermaal verklaarde die zelve koning zich tegen hem. Hij is laf genoeg om zich dienstbaar aan hem te verkiaa» ren, zonder den krijg te beproeven; dan, nu die vorst de daadelijke bezitter van al wat hij heeft,wil zijn,is hij dodelijk verlegen. Israëls r.efchermgou,door de hbtig gaande gelasterd, laat'hem door een gezant zeggen, dat hij daarom overwinnen zou. Hij trekt, te velde, overwint , krijgt zelfs zijn vijand in handen.. Maar wat Cha- ii F » ras-  C 42 ) rafter toont hij nu? Dat van een menfchelijken ftaatkundigea en vorftelijken dwaas. Toegeftaan, dat het billijk is, zijnen vi]and liefderijk te behandelen, kou achab geen zotter rol gefpeeld hebben, dan hij dèedt, door zijnen vijand,die hem den dood gezwooren hadt, als een broeder te behandelen; door met hem, die zijn rijk den ondergang bedreigd hadt, een nadeelig verbond te maaken; tot onheil van zijn rijk zich hier door eenen volgenden oorlog op den hals te haaien; en dit alles ■, terwijl het in zijn magt en naar zijn pligt was, de fchoonfte vrucht zijner overwiuning te plukken, door zich een duurzamen vrede te verzekeren, achab over deze zijne dwaasheid befhafc, wordt gemelijk,toornig;in plaats van door deze wonderciaadige overwinning, waar aan zijn moed noch magt geen het 'minlte deel hadt, deugdzaam te worden, en den Algebieder te vereeren , is hij, wegens de hem- gedaane bedreigingen des te meer tegen hem verbitterd, blijft dezelve laage, onedelmoedige, en afgodifche ziel behouden, die door jezfbel wordt gekoesterd, in wier armen hij al zijn fchadelijke en fchandelijke bedrijven kan vergeten. Dan in de gantfche gefchiedenis is niets zoo iïerk Chara&erizeerende dan het recht en deugd en pligtvertrappende gedrag van jezsbel omtrend na bod, dat eindelijk door achab werdt goedgekeurd. Dat achab, uit zich zeiven geen willekeurig heerfcher ware; dat hij liefde tot de rechtvaardigheid hadt;dat hij zich het leven en de goederen zijner Burgeren, om dat hij koning ware, en daarom daar recht op hadt, niet geëigend heeft, zal hier duidelijk biijken. Zijn gedrag omtrend nabod zou geheel anders zijn geweest zonder deze goede eigenfchappen. Hadt nabod hem voor zijnen wijngaard veel meer dan de waarde gevraagd , hij hadt het zeker gegeven; hadt hij eene andere rede gegeven, dan die uit Israëls grondwetten, wegens de vervreemding van vaderlijk erfgoed, ontleend ware, liij was zoo moedeloos én verdrietig niet geworden; daar nabod hem nu dien wijngaard weigerde, om eene reden die tot geen prijs was weg te nemen. Dan, fchoon hij zijn ontwerp , om zijn paleis met koninglijke hoven rondom te verfieren, ziet mislukken,hij flaat den weg van geweld niet in, hij fchijnt 'er niet om gedacht te hebben. Maar in dit geval zullen wij jezebel in haar waar Characler zien. Durft achab zich door denkbeelden, van recht en pligt, het leven en den eigendom van een Burger ontzien, zij die alle deugden belacht, zij die de fchreeuwendlre onrechtvaardigheid in koelen bloede kan bedrijven, zij durft alles , hoe fnood °°k»  C 43 ) -.ook, ondernemen, in verbeelding dat zij 'er recht toe beeft. Nauwlijks weet zij de oorzaak der ongefl^ldheid van haar Gemaal, of nabods dood is bij haar bedoren; dan daarbij .een aanzienlijk, tevens een braaf, een vroom man, en dajtr •voor bekend was, is 'er,een welberaamd ontwerp tot de uit•.voering nodig. Vernuft, list, geveinsdheid, bloeddorst; ei• eenfehappen, welke haar eigen waren; al haar gezag, moest hier in 't werk gefield worden. Zij weet, dat de Richters van Israël, de ftad waar nabod moest terecht gefield worden, tot alle ongerechtigheid bekwaam zijn, datze, als afhangelingen van het hof, alles zullen uitvoeren wat zij bevelen zal, zelfs de vrceslijkfte misdaad, die een ftcrveling kan begaan: den Godsdienst tot een dekkleed van,vervloekte godloosheid te bezigen. Zij weet tevens,dat door de plegtigheid op Carmel, de Godsdienst der vaderen , door geheel Israël, veel meer aanhangers dan voor henen had. Hier door •moest de Godsdienst in 't fpel komen, om 't volk te verblinden, nabod toch was in Israël als een oprecht en groot voorftander daar van bekend. ■ Na dat jezebel nu alles gewikt en gewoogen had, was dit haar ontwerp: Na Isrrëls oudften, door brieven met s. JConings zegel, bekrachtigd, te bevelen,dm eenen plegtigen ..Godsdienstdag uit te fchrijven , als ware 'er eene misdaad begaan, die een vloek op 't land hadt gebragt; om m gevolge -daar van nabod voor 't gericht te roepen; hem door twee omgekogte fielten te laten befchuldigen, als zijnde een vervloeker van Israëls God , en van zijnen koning; hem hier over ter dood te veroordeelen, en zijne goederen, ten voordeele des konings, verbeurd te verklaaren. Dit alles, na 's konmgs zegel gefloolen en misbruikt te hebben,geeft zij in last,zonder dat hij 'er iets van weet En, fchoon dit ontwerp door .'t verfoeilijkst hart ên deijsüjkfte denkbeelden is zaamgefteld, de oudften en hofjonkers van nabods woonftad voeren het volledig uit; zij zenden hier op aan jezebel het onderdanigst berigt, dat de beveelen van haare Mnjefreit zijn volbragt. Nu heeft -jezebel haar doel bereikt; Nu kan zij achab met nabods wijngaard geluk wenfehen; nu gaat ze vrolijk naar hem. Zij had hem te vooren fchamper verweten, dat hij niet bekwaam was om te heerfehen, dat hij zijn waar . digheid als vorst niet wist te doen gelden , zoo lang hij den eigendom zijner Burgeren ontzag. Nu toont zij hein door hnnr voorbeeld, hoe hij over alles als oppermagtig, willekeurig, . zonder iets te ontzien, beflisfen moet, dat hij door listen , • door veinzerij, door omkopen, moet uitvoeren wat niet ' welvoeglijk door openlijk geweld gefchieden kon. ° ' f j Bïoet  C44 ) Moet ik meer zeggen, om het wreed, eerloos, en afzigtig' Charaüer van jezrbel te teekenen? Dan helaas! na dit alles is uitgevoerd, (treeft achab zijne heerfcheresfe jezkbcl cp zijde. Nu keurt hij haare fnoode daaden goed. Nu heeft hij de ftoutheid om zich nabods wijngaard als zijn wettig eigendom te eigenen,en gaat met een vrolijk hart daar van bezit nemen. Ligt ziet men ,dat a c h a b s CharaSler hier door jezhbel is overweldigd; dat hij tot de door haar verrigte euveldaaden uit ziéh zeiven niet bekwaam was, fchoon hij die, daar na, door zijn gedrag beflempelde, en dat de gefchiedenis, de rechtvaardige rechteresfe der bedrijven en linarer oorzaaken, te recht, zijne godloosheid, als door jezebel veroorzaakt, berigt. Dan wat gebeurt'er nu? achab nu in nabods wijngaard zijnde, word, op bevel van Israëls Opperkoning, aangekondigd, dat hij en jezebel, met al hun nakroost, de geduchtfte ftraffen zouden ondervinden, 't welk van die uitwerking op hem was, dat hij zich voor Israëls God vernedert , en door zijn ootmoedig gedrag aan zijn vaderlandfchen Godsdienst en aan deszelfs burgerwetten hulde doet, ten bewijze dat hij het bedreven onrecht en geweld betreurde, en dat jezebel hem tot de vervloekte godloosheid vervoerd hadt, die hij zonder haar voordaad niet zou hebben bedreven. De laatfte trekken van achab's CharaSler zijn niet minder aanmerkelijk. Nooit hadt hij eerst een oorlog aangevangen, maar wil, na drie jaaren ruste, nu zijn voorig laf en laaghartig gedrag herftellen. Hij wil eene ftad veroveren, waar vnu de Koning van Syrië bezitter was. Dan, hij neemt rle gelegenheid waar, dat de Vorst van Juda bij hem in zijn hoofjftad was. Had deze geweigerd deel in den krijg te ne>iien, hij zou ook te huis zijn gebleven; maar nu door J-id/fs magt gefterkt, belooft hij zich de overwinning. Naar de gewoonte der vroome Koningen, wil j os af at pan jekovah aoen vragen: of men zou optrekken? denkelijk om zich daar door van zijne onvoorzigtige en al te haastige verbindtenis met achab te ontflaan, in de verwrehting dat 'er niet één zulk man , als hij wenschte , zou te vinden zijn. Achab wordt hier door bedremmeld, tracht josafat door eene menigte van hem bezielde raadslieden te overreden; doch te vergeefs. 'Jzida's Vorst fielt g'?en prijs op de voorzegging van 400 godsdienftige fielten, blijft bü zijn fuik, herhaalt zijne vraag; en ach«b,_ hoe ongevoelig thands omtrend de eere van- den Eeuwigen, oordeelde echter dat zijne eere haan niet toeliet, om den venjch van josafat niet te voldoen. Hij moest hier doof  (45) door voor hem zijn fchandelijk gedrag, omtrend de beste mannen ontdekken; bij doet dit pnbefchaamd, Hij doec micha uit het gevangenhuis haaien. Deze zegt hem de waarheid, maar vindt geen gühoor. Hij wordt tot loon zijner braafheid, door zedekias met zijn ijsren hoornen geflagen, en weder in ketenen geklonken, terwijl achab aan iuda's Koning poogt wijs te maaken, dat deze man een kwaaddoener was, om dat hij hem nooit vleidde, nooit naar zijn wensch fprak. Wat Charatïer heeft achab in allen dezen? Men zou bijna zeggen geen Charatïer, om dat hij allerlei Charaéters aanneemt. Hij is zoo toegevend aan de deugd als aan de ondeugd. Terwijl hij vraagt heeft hij zijn belluit reeds genomen; hij verwerpt den goeden, volgt den kwaaden raad; terwijl hij een onnoodigeu en fchandeliiken oorlog begint, brengt hij blijkbaar 't geluk van zijn eigen volk en zijn eigen leven in gevaar; terwijl hij zich dapper toont, is hij lafhartig; hij wil niet dan vermomd tot den ftrijd komen. Hij waagt 'er zijn braaven bondgenoot josafat aan, ja raadt hem zelfs in 't Vorstelijk gewaad zich op 't flagveld te vertoonen. Als een tyran, vreesachtig en brng, zoekt hij den dood te ontgaan, maar hij vindt dien door een pijl, die hem treft, ter plaatze waar van een milMoen pijlen niet één zon treffen; hij blaast zijn rampzalige ziele uit, en de honden vergasten zich op zijn bloed. De laatfte bedrijven van jezebel, tekenen haar hoogmoedig, trots en laatdunkendCharacïertreffend. Na achab s dood regeerde haar zoon joram even zoo onwaardig als zijn vader. Hoofdman jehu werdt op hoogen last tot Koning gewijd. Het huis van achab uit te roeien was zijn taak, fchoon 'er meer dan zeventig zoonen of afftammelingen, van hem oorfpronglijk, in waren. |ehü hadt hier me*, de reeds een goed begin gemaakt, en trekt nu naar de hofftad Israël. Jezebel, dit vernemende, dost zich koning» lijk uit ; zij blankette haar weleer fchoon en nog niet verwelkt gelaat , in hoop dat jehu op haar verlieven zal; dan zoo dit eene gisfing is, rust zij zich dus deftig toe, om met dien zeiven hoogmoed waar mede zij hadt geleefd, om-op de agtbaarfte en zwierigfte wijze te willen fterven. Tegen alle gewooute der oosterfche vrouwen, gaat ze on. gedekt voor een open vengfter van het hofpaleis ftaan, terwijl jehu aankwam; hier fpreektze tegen hem de verwanndfte en ftoutfte taal. Dan, jehu beveelt haare eigene dienaaren, om dii prachtige monfter van boven neder te floten. Dit gefchiedde terftond; zij valt te morfel; 't gemeeue volk rooft haar fieraadien en kostelijke kleederen; F 3 daar  \ i ( V ) •dag* ligt ze naakt! de honden 'verflindeti lianr ter plantze 'waar' zij nabod hadt doen (lenigen; welhaast is 'er van Tiaar niet te vinden, dan het bekkeneel <, de voeten en handpalmen 'Zie daar de geftrafte trotsheid, Wreedheid en hoogmoed! Dan., waarde Mede - Kristenen! Iaat ik mijnen en uwen, met -'.kelige denkbeelden vervulden geest,op een edeler voorwerp, op nehemia' vestigen. Eerst zal ik de hoofdzaken zijner gefchiedenis opgeven, en dan volgends dezelve zijn Cliaratler befchouwen. NariÉMiA is ons door de gewijde gefchiedenis alleen .bekend. Van zijn afkomst weten wij alleen, dat hij een af'ftammeling van den beroemden a b h a h a m , en zijn eigen vader ha cii alja geheetèn was. Hij, 't zij in fuieapi zij in Pèrfii geboren, hadt aan 't hof van den Perfifchm Vorst eene aanzienlijke bediening; hij was 's Konings fchenker Denklijk was zijn Vorst artaxerxeslongimanüs of langhand. In Per/Ie krijgt hij door zijne bloedverwanten berigt, hoe deerlijk thands dé gefteldhéid Van het volk in Ju ha ware, dat niet gevanglijk was Weggevoerd ;*dat 'zij in allerlei ellende en in de grootfte verfmaadheid 'leefden, terwijl fèruiéWmimuur.'en verfclieurd, en de poorten door 't \nur verteerd waren. NkhejIia wordt hier over in de ziel bedroefd. Hij treurde en weende en wendde zich tot ILm, die in de allerongunfligfte ornftandigheden van dit leven, omwending, heil en redding kan geven. ü,m , hij laat het hier niet'bij; hij is op middelen bedacht om zijn V.Klerlmd in gunftiger omfhndigheden te brengen, en neemt daar toe de eerfte gelegenheid waar. Het gemelde berigt h-dt hem zoo treurig gemaakt, dat de 'droefheid op zijn nr.ngezigt was geteekend, zelfs in 's Konings tegenwoordigheid' Deze, die hem nooit treurig hadt gezien, merkt dit op, vraagde hem daar van de reden. Hij andwoordt met .zedige vrijmoedigheid: zou ik niet treuren, daar de Stad, de 'woon- en begraafplaats mijner vrderen, Woest is? De'Moii'-rc'i geeft hèni hier op vrijheid zijn hart te openbaaren, en een verzoek naar zijn wensen te-doen.' Hij doet dit, hij begiert, dit de Koning hem als zijn' dienaar afzende om zij'.i verwoede Vaderftad te bouwen. De koning (lelt hem 'hier,op tot Landvoogd in JuJ*a aan, laat de nodige or. der; en toerusting vervaardigen, en nehemia, alles verkregen hebbendé-, wat hij begeerde, fpaedt zich opreize, en kimt in veiligheid in zijn Vaderland.- Nauwlijks was hij diar of hij gaat met beleid en ijyer;aan 't werk, 'maar vindt ook welhaast vijanden die zijn goed voornemen poogen te ftoo-  ( 47 ) ftoorcn. Dan, hij gaat voord om zijn doel.te bereiken, ver^ agt hunne bffpooting en wapent zich. tegen hunne magr. ilij, en alle de Israëlle; s, werkten met ejtol ijver en vuilbndigheid, die door alle beletzelen henen brak. Geen sisMi^ bal lat, geen tobias, konden noch door list, noclvdoqr geweld, den drift der bouwers fluiten, fchoon deze zich ige« noodzaakt rekenen hun werk gewapend te verrigten. Zij volbrengen eindelijk hun voonieinen, zoo dat het, in zoo veel opzigten, verwoest Jeruzalem, herftelu werdt. Neuejh4 fielt nu order op de vaderlijke Go.dsdienstocffeuing eu het burgerlijk beff.mr, keert'weder naar Per/ie, geeft den. Koning rui van alles verllag, en deze is over hem voldaan.' Na eenigen tijd verzoekt en verkrijgt nehemia weder verlof om naar Jeruzalem te gaart Hij vindt daar vrij wator.orde; dan -met het zelve beleid , met den zelven moed, dien hij voorhenen hadt getoond, tracht hij alle.» weder in orde te brengen, en dit gelukte hem. Dus verre gaat de Gefchiedenis. Zij geeft ons geen verder berigt van zijne levensgevallen, noch van zijn einde. BefchDuwen wij nu het Character van, ufiiEina. -Nie* mand kan een oog op zijn gefchiedenis flaan zonder ter* ftond te ontdekken, -dat Vaderlandfche.wliefde, liefde tob zijn natie, liefde tot.bevordering van haaren groei, bloei an welvaard de hoofdtrek daar van was. In elk bedrijf, inalle zijne venigtingen, flraalt dit helder door, r.I zijn aanJ zien en vermogen, al zijn kunde en. moed, al zijn werkzaamheid en ftandvastigheid , fielt- hij daar toe onvermoeid te werk. Hij toonde, in al den nadruk van het woord, een Patriot, een waare, de» echte Huti iot te zijn. En in de daad, als men zijn grootmoedige ziel alle zijneaeigenfehappen gadeflaat, zal men bekennen 'moeten, dat hijin allen opzigte de bekwaame man wr.s, om zijn Vaderland de grootfte dknsten te doen, om het .geiuk des VolksJte bevoorderen. Om dit einde te bereiken was het nodig, dat hij een god*dienftig en deugdzaam man ware, en dit was hij , sis Israëliet, in een niet gemeene mate: rót Gefchiedenlsigéefit ons, behalven andere trekken, hieiL.'.vanawee voorbeeld éöy waar door ten overvloede blijkt, dat hij den Opperwea&f naar, den eenigen Koning van Israël kende, erkende en vereerde, op eene wijze, die aan flervelingen betaamt, wien 't niet geoorloofd is door godsdienftige betrachtingen bijeinden te bedoelen , om 'er door van anderen geëerd te worden, -om 'er anderen door te verblinden. Dan .men moet niet denken, dat de twee godsdienftige bedrijven, op . ■ wel-  (4§ ) welke ik doele, bewijzen zijn van zijn godsdienflig beftaan, in betrekking tot zich zeiven: niets minder dan dit. Hier door zien wij de edele ziel van nehemia blaaken in lief. de tot zijn Vaderland; 'er komt niets perfoneels in, dan in zoo verre hij zelve een Vaderlander is; al zijn zoeken, al zijn begeeren is, dat zijn Volk en Vaderland gelukkig moogen zijn; nooit zocht een ieverig Patriot dit vuuriger, nooit floeg hij beter weg in dan nehemia, wiens taal in den Godsdienst, de taal van zijn hart was, en die, in gevolge daar van, in zijne bedrijven ongeveinsd waar; die zich anderen ten voorbeeld ftelde, die, terwijl hij de voor. fchriften van den Godsdienst aanprees, die zelve betrachtte. Maar moet de Patriot juist Godsdienflig en deugdzaam zijn? Deze vraag, als eene algemeene waarheid te beandwoorden , behoort tot mijn ontwerp niet ; maar voorzeker zou nehemia het met zijn Patriot isme niet verre gebragt hebben, indien hij den Godsdienst daar mede niet verbonden had; en, kan 'er wel echte deugd zonder waare Godsdienst, wel waare vrijheid zonder goede zeden , wel goede orde zonder de betrachting van billijke wetten zijn? Ik kan het in nehemia dulden, dat hem, die meer een doorzigtig ftaatkundige dan zuivere Godgeleerde was, eene enkele uitdrukking ontvalt die meer vaderlandsgeziud dan Godsdienflig is, om datze haat tegen vreemde Volken ademt; maar zou het in hem te dulden zijn, als hij de ftaatkunde van den Godsdienst, en deze van die, hadt willen affcheiden? Wat zou 't natuurlijk gevolg zijn geweest? Behalven dat hij dan geen Israëlitisch Patriot hadt kunnen zijn. zou hij geheel niet aangenaam bij zijne medevaderlanders zijn geweest. Deze toch wisten zeer wel dat hun geluk of ongeluk afhing van alle de voorfchriften van Israëls God al of niet te volgen; deze wisten zeer wel, dat de rijken van Israël en Juda, juist om 't verlaten van Israëls God, hun verderf en ondergang gevonden hadden.. Daar te boven: nehemia hadt zelve, in onderfcheiden gevallen, zoo vertrouwlijk, moedig noch dapper kunnen zijn, ladt hij den invloed van den Godsdienst niet ervaren; in één woord: hij was dezelve Man, dezelve Patriot niet geweest. (Het Vervolg en Slot in No. 7.) Te Amfteldam.bij M. de BRUJJN, in de Wtrmoeslkaat.  DE V R IJ E 'GODSDIENSTVRIÊND* SY\ 7. (Vervolg en Slot van N". 6.) li. Boek der Koningen, Hoofdft. XVT-XXII. en het hoek van nehemia; HET CHARACTER VAN ACHAB, JEZEBEL EN NEHEMIA. Dat nehemia niet alleen Godsdienflig maar ook eerlijk en getrouw was, is buiten bedenking; deze eigenfchappen waren aan het Perfnch Hof wel bekend; deze hadden hem verheven tot 's Konings Schenker. Schoon de Hofbedienden voorzeker altijd geen waardige perfoonen zijn, geeft dit teder ambt, aan een Perfisch Hof, op Zijn minst te kennen, dat men hem daarvoor kende en erkende , dat hij niets tegen de verplichte trouwe zou uitvoeren. En wat kan 'er meer tot lof van zijne trouwe gezegd worden dan de gefchiedenis doet, door 't eenvouwig berigt, hoe hij van zijnen Koning opgemerkt, gade' geflagen en behandeld werdt'? Zijn Vorst behandelt hem meer als een' Vriend dan als een' Koning; hij (laat hem alles toe, wat hij begeert; hij gelooft hem als een eerlijk man op zijn woord; vertrouwt hem zijne belangen, en' nehemia beandwoordt aan de verwachting, die hij van hem hadt opgevat, dewijl hij te vreden is met alle zijne verrigtingen. j, G Tot  C5o) Tot de verrigtingen die hij op zich nam, toen hij den Koning verzogt, Landvoogd 'mjudca te mogen zijn, was niet weinig ftandvastigheid en eene onveranderlijke liefde tot zijn Vaderland nodig ; en deze deugden blinken in hem, in de gantfche uitvoering van zijn ontwerp, zoo wel als in zijn ontwerp zelve. Nauwlijks berigt hebbende van den ellendigen [laat van zijn Vaderland, voelt hij zijn gantfche ziel gloeien; de verborgen vonk, den mensch als ingefchapen of aangeboren, van waar men zegt, dat het natuurlijk is zijn Vaderland te beminnen , raakt bij hem in lichtelaaje vlam. Hij geraakt in diep overleg, of, en wat hij ten voordeele van zijn Vaderland kan doen. Een mensch in een verheven en gelukkigen fland, vergeet al ligt de jammeren zijner medemenfchen, medeburgers en landgenöoten; maar nehemia hadt niets van die laagheid. Lij, die bij een grooten rijkdom een aanzienlijk ambt bekleedde, die bemind en in achting was, aan niets gebrek hadt, gemaklijk en gerust kon leeven, fchatte zich echter ongelukkig,zoo lang zijn Nsatt: het was,kon geen genoegen fmaaken,zoo lang zijn woest Vaderland niet herbouwd wi'erdt. Daar te boven: nehemia begreep zeer wel hoe gevaarlijk het voor zijn ambt en aanzien was, zich van het Hof te verwijderen; hoe ligt een vleiend Hoveling hem uit zijn plaats kon dringen; ook begreep hij zeer wel, wat moeilijkheden en gevaaren bij., indien de Koning hem de Landvoogdij gaf, te wachten en te ondergaan hadt, en aan wat fpot, fmaad en verachting hij zich blootllellen zou, indien zijn ontwerp, tot herftelliug van zijn Vaderland , mislukte. Dan, wat 'er ook op. geofferd, wat 'er ook uitgevoerd en ondergaan moet worden, zijn Vaderlands - liefde overwon het, alles. iü\Dan , deze befchoiiwing van wéhe ini a's Charoüer. ozrl hoe langer zoo grootfeher worden, als wij hem in de daadelijke uitvoering van zijn voornemen naaröogen. Met lot ?« 4 al-  allen moogelijken fpoed reisvaardig, en onderwege zijnde, beredeneert hij, op de geheele reize, wat beleid, moed en wijsheid hij nodig heeft in 'twerk te Hellen. Zijn toeleg is, om reeds in den beginne te zorgen, dat zijn voordgang gelukkig zij, wetende dat hij dan alleen zijn doel kon bereiken. Hij, gewoon met een Vorst te verkeeren, die zijnen fcepter zwaaide over een aantal Koningrijken , en eene menigte Staaten, was in de kunst van regeeren te kundig, om niet te weten, dat een hrrt, met een goed voornemen en brandende van Vaderlandsliefde , alleen niet genoeg ware om vervallen zaken te herftellen; om niet te weten, dat de uitvoering daar van noodzaaklijk omzigtigheld vorderde, om dat verkeerde maatregelen al veel het beste oogmerk welhaast veriedelen. Indedaad, nehemia was aan het Perftsch Hof voorbereid, om door een wijze ftaatkunde zijn voornemen treffelijk uittevoeren. Nauwlijks heeft hij een voet in Jerufalem gezet, of hij toonde zulks. In zijne eerfte intrede, en in de eerfte dagen van zijn verblijf, houdt hij zich geheel ftil voor 't aanzien ; intusfchen neemt hij alles op ; zelfs bij nagt trekt hij op zijn ezel rond, zonder zijn voornemen te openen; hij befpiedt de waare gei eldheid: de onhandigheden , de menfchen. Een ander Landvoogd zou, bij zijn aankomst, in een Dorp naar bij Jcrufakm hebben ftilgehouden; zou van daar naar de Regeerders des Volks gezonden en die bij zich ontboden hebben; zou hun dan zijn last hebben geopend, met een prachtigen toeftel naar het Paleis des Landvoogds zijn opgetrokken, en daar van plechtig bezit hebben genomen. Maar neen: in plaats van met ftatie als Landvoogd te komen, en door zijn luister elk te verblinden, wil nehemia ongekend, onopgemerkt blijven, tot dat hij, als der zaken kundig, zich kon vertoonen; tot dat hij met nodige kunde van de plaatslijke omftandigheden voorzien , zijn gezag tot heil van zijn G a Va"  ( 5* ) Vaderland onmiddelijk kan doen gelden. Eindelijk roept hij de Oudften van jerufalem famen, opent hun zijn last van het Perfisch Hof, en vindt in hun de gewenschte gefteldheid. Hij maakt met hun het ontwerp om terftond Jsrufalems herflelling te ondernemen; en, al ras is elk op zijn' post en aan 't werk. Hoe flerk tekent dit alles nehemia's wijs beleid, nederigheid en Vaderlands-liefde! Dan, nauwlijks was men bezig, ter opbouwing van 't vervallene, of't ontbreekt niet aan nijdige, fpottende en vijandige nabuuren, die 't begonnen werk poogen te ftooren. Nu heeft nehemia koenheid, koelheid en tevens moed nodig , om alle de opgekomen zwaarigheden te overwinnen. Dan, hij toont deze eigenfchappen in eene groote mate te bezitten. De fpotternij beandwoordt hij met een ftilzwijgende veragting, wetende dat laage zielen daar door best beandwoord worden; maar hij wapent zich, op alle mooglijke wijze, tegen alle daadelijke vijandelijkheden. Terwijl hij eenen aanval verwacht, maakt hij zich met mannenmoed ten flrijde gereed, en doet een deftige aanfpraak aan zijn heir , die de fierkffe Vaderlands-liefde ademt. Lan, welhaast hoort hij, dat zijne vijanden enkel door zijn' moed verflagen waren; en elk keert weder tot zijn werk. Wel verre van zorgeloos te zijn, wil hij ook voordaan alle de aanflagen zijner vijanden verijdelen. Hij laat het volk, dat Jerufalem bouwde, gewapend: hun eene hand hieldt het geweer, de andere werkte. Hij zelve als veldheer en tevens bouwmeester, hieldt. op alles een waakend oog; zijn heraut, met de trompet, was altijd bij hem. Hier door kon hij, bij een' aantocht van 't vijSndlijk leger, altijd een heir famenroepen en aanvoeren: een heir, dat onder de leus: yoor God en 't Vaderland ! gereed ten flrijde was. Deze wijze voorzorg bluste den euvelmoed der vijanden; de? kans  (53 ) kans was voor hnn verkeeken; zij konden geen ongewapenden noch fiapenden overvallen: zij trekken af; en laten Veldheer en Volk ongemoeid hun werk voltooijen. Welk eene voorzigtigheid, kloekmoedigheid en vaderlandfche zorg tekent dit alles! Dan, nehemia's Charatïer als een uitpeemend Vaderlander , een echt Patriot, vertoont zich }n al zijn grootheid als wij zijne belangloosheid of onbaab zuchtigheid befchouwen. Hij, aangefteld Landvoogd van Judea, hadt recht op de gewoone bezolding; dan, hij weigerde die; en om welke reden ? om deze: 't volk heeft lasten genoeg, ik wil, ik zalze niet bezwaaren! 't is waar, hij was een rijk manj dan, wie der aanzienlijke hofbedienden fchatte zich ooit rijk genoeg, of verlochende de gelegenheid om nog rijker te worden, om 't volk niet te bezwaaren? nehemia deedt zulks, ja hij deedt nog meer. Hij onderhieldt zijn geheele hofhouding op zijne eigen kosten; Hij fchoot geld aan 't volk om koorn te koopen, zonder interest te vraagen; Hij maakte de Israëlitifche flaaven vrij; Hij wilde zijne knechten, fchoon zij de ijverigfte waren in Jerufalems herbouwing, niet toelaten om geld of koorn te vorderen, Daar te boven, liet hij dagelijks 150 aanzienlijke medeburgers aan zijne tafel fpijzigen, ontving 'er zelfs vreemdelingen aan, en dat alles uit liefde voor zijn Vaderland, die geene eigenbaat kende noch dulde. Welk eene edelmoedige belangloosheid! is 't wonder, dat Hij, die voorhenen van samaria's Vorst veragt en befpot wierdt, ais een niets betekenend Man, thands in de agting van zijnen vijand rijst, en als een groot Man wordt befchouwd? dat hij zelfs voor hem verfchrikkelijk wordt? en, waar door anders, dan door zijn braafheid en deugd, door zijn ijver en ftandvastigheid ia 't 'herftellen van zijn Vaderland? Dan, kon de laffe sanneballat, noch door magt, G 3 poph  C54) noch door geweld, niets tegen onzen held uitvoeren, hij zal, naar de gewoonte der onmenschlijke dwingelanden, het verraad te werk Hellen. Hij fpant hem allerlei ftrik. ken; door omkoping, verraad, of door welke middelen ook, hij poogt zijn oogmerk te bereiken. Zijn doel was niet minder, dan om nehemia te vermoorden; de zaak Was, hoe hem in. handen te krijgen. Hij zendt brief op brief, verrader op verrader, poogt zijn eigenliefde te kittelen, als wilde hij hem Koning maaken; tracht hem vreezs aan te jaagen , door een voorliet der gevaaren die hem zouden omringen; dan, nehemia was omzigtig, doch niet angstvallig; bezadigd maar tevens vernuftig; achterhoudend, doch door wereldkennis; vertrouwende zonder zich te veel te vertrouwen. Door deze uitmuntende eigenfcliappen ontweek hij alle de hem gefpannen ftrikken en netten ; zijne zelfbewustheid van eene goede zake voorteftaan ; zijne rechtvaardigheid in die te beliuuren, en zijne vollhndigheid, maakten welhaast, dat alle de aanklagen van zijnen vijand in rook verdweenen , terwijl hij moedig op zijn post bleef, en niets verzuimde, wat tot heil van zijn Vaderland kon (trekken. Is 't wel wonder, dat, onder het bewind van zulk eenen Landvoogd, 't woest Jerufalem fpoedig herfteld , de vervallen en ten ondergang neigende Staat , in bloei en welvaard geraakte^ Zijn werkzaamheid, zijn ijver, zijn deugd, zijn voorbeeld, deedt in weinige maanden meer dan een laffe , heerschzugtige en eigen-belangzoekende beftuurer, die niet door liefde tot het Vaderland bezield ware, in zoo veel jaaren zou hebben uitgevoerd. Nehemia, hebbende door zijn beleid Jerufalem herfteld, deedt het feest der inwijding vieren, en zijn groota pi] heiI onvermoeide volftandigheid en Vaderlands • liefde verder blijken. Hij laat de tiende man in Jerufalem wQonen , verdeeld de overige negen deelen in de andere fte- den.  (55) den, en maakt voords alle moogelijke fchikkingen tot gelak van 't volk. Hij is meer dan twaalf jaaren Landvoogd, zonder zich een kwaade daad bewust te zijn, zonder dat zijn Vfderland reden heeft hem wegens iets ondeugends te befchuldigen; maar integendeel duizend redenen cm hem te roemen. Welk een uitmuntend Ch>raüer ? Welk een voorbeeld voor waare Patriotten ? Zie daar nehemia! Overzien wij nu de gefchiedenisfen en de Chara&irs van achab, jezebel en nehemia, welke gewigtige gevolgen, welke nutte lesfen waren hier uit, voor alle (tanden der menfchen, af te leiden? De beide eerden waren in een ftaat, door hun' aanzienlijken ftand, om, zonder het iemand te vraagen, hun rijk en volk gelukkig te maaken: het was in hunne magt, ware het hun wil geweest. Dan achab, door jezebel tot een willekeurig heerfcher gevormd, hadt geen waare Vaderlands.liefde, deedt niet één éénige Patriotfche daad, nam, in tegendeel, de zeden en gewoonten van een buU tenlandsch vrouwmensen aan ,wierdt daar door de verdrukker, vervolger, verbanner en verdelger van zijn beste medeburgers ; ja hij liet zich dermate, door zijn Wijf, beheerfchen, dat hij tot den hoogden trap der ondeugd klom, welke, uit deszelfs eigen aart, werkte tot zijn eigen bederf, en tot onheil van zijn Vaderland. Nehemia daar en tegen was flegts een Staatsdienaar, aan het Perfnch hof. Hij hadt denkelijk zijn ootfpronglijk Vaderland noch nooit gezien , echter brand zijn boezem van verlangen om 'er te zijn, en zijne Vaderlands - liefde te toon en. Dan, dit hing van hem niet af, hij moest het nederig verzoeken. Hij moest berekenen, dat zijn eere en aanzien, zijn aanzienlijk ambt, Zijn rust, gemak, goederen, ja zelfs aijn leven, 't grootst gevaar zouden loopen, wilde hij zijn Va-  C56-) Vaderland dienst doen; dan, niets heeft hem wederhouden ? zijn ijver, moed en deugd, brak door alles been; nooit was 'er in Israël beter Patriot; zijn gedachtenis zal in zegening blijven; maar de gedachtenis van achab en jezebel duurzaam tot eene vervloeking. Och, dat 'er op deez' aard' geen achab waar' te vinden! Geen trotfche jezebel, die ftout de deugd vertreedt! Hoe kan een' enkel' mensch 't geluk eens volks verflinden Als hij het recht, zijn pligt, zich zelfs, zijn God vergeet! Och, dat eens elk Zoo trouw als nehemia werkte ! Wiens Vaderlandfche min zoo zonhezuiver fcheen! Dan was de vrede alom wel haast der volken fterkte — Dit wenfche elk Patriot, tot nut van 't algemeen! Zo floot ik dit ftuk in het jaar 1793 — thands fluit ifc met dezé regels: Geluk, bataven! daar uw achab is verdweenen! Hij, door zijn vreemde Vrouw en vreemde Magt geducht ,Zal u, gelijk weleer, niet meer doen klaagen, weenen ,• Hij, met zijn jezebel, is uwen grond ontvlugt. Vindt nehemia thands zijn waare volgelingen , •Elk Nederlander breng' tot 's Lands herftel zijn fteen ; Dan zal 't Bataaffche kroost alom eens vrolijk zingen ; Dan zal het werkzaam zijn, tot nut van 't Algemeen; m Te Amfteldam.bij M. de BRÜIJN, in de Warmoesftanv  D E V R IJ E GODSDIENSTVRIEND) 5Y°. a. De godzaligheid is tot alle dingen nut. PAULUSi GODVRUCHTIGE LESSEN AAN DE JONGE DOCHTERS. WAARDE GODSDIENSTVRIEND! Voor eenige jaaren heb ik mijne moeder door dert dood verloren, en nu voor weinig weeken is mijn lieve! Vader naar zijn hemelsch vaderland vertrokken. — Eén dag Voor zijn vertrek zeide hij tot mij: Lieve dochter! gij zult na mijn dood in een laadje van het kabinet een* brief van uwe moeder vinden, dien gij als dan kunt lej, zen, alzo zij mij verzocht heeft, u dien in rijper jaa„ ren ter hand te (tellen." Ik heb den brief gevonden, Cn na eene herhaalde lezing kwam mij voor, dat deze brief zoo wel voor anderen als mij nuttig konde zijn - - hierom deel ik u denzelven mede, en ben, in verwachting dat hij *an uw oogmerk zal beandwoorden, uw getrouwe lezere» LEÖNORA. 3« H  (5« ) LIEVE DOCHTER.! Kort voor mijnen dood fchrijf ilt aan u dezen brief, welken uw vader u na verloop vr.n eenige jaaren op mijn verzoek, zal laten lezen — ten einde gij de tederheid, waar mede uw moeder u beminde. hier uit z ;udt kennen , en tevens kunnen overdenken, hoe veel belang uw harE heeft in de vermaaningen, die daar in vervat zijn. Ik moet u agterlaten, mijn waardfte! in eene wereld, waar in uwe jeugd asn allerlei verzoekingen is blootgefleld — en waar in tevens uwe onfchuld, geduurende de jaaren der onbedachtzaamheid en der driften, met veele ge-, vaaren zrl te wor'elen hebben. Uw levendige geest, uw fraaie gedaante en bijzonder uw teder en voor iederen indruk v.nbsar hart, zullen dezelve nog vermenigvuldigen. Hoe noodig zal derhnlven een voorzigtig wantrouwen aan uwe. eigene kragten voor u, met zulk eene gemoedsgeüeldheid, niet zijn! ó Verlaat u toch niet op uw verlland, op uwe door een vroegtijdig onderrigt verkregene kundigheden, noch op de ftandvastigheid uwer deugd. Verlaat u veel liever op den Heere van gansfeher harte, en. zoek voornaamlijk hulpe in den godsdienst, die alleen uw wankelend hart, in de uure der verzoeking, onderfchraagen kan. ~ Laat het aandenken aan den Alömtegenwoordigen getuigen van al uw doen, u, in ieder gezelfchap, vergezellen, en, in elke eenzaame uur de befchermengel uwe? ziele zijn. Denk, zoo menigwerf als de zonde u in eene aanlokkende gedaante wil naderen , aan de nadruklijke woorden van josef, die deze vroome jongeling in een. ' der gevaariijkfle ocgenblikken zijns levens fprak: Ihi zoude ik da*> nu zulk een , en wees ten uitenten voorzigtig in de keuze uwergezelfchappen. Gij zijt digt aan dien leeftijd , waar in zeer veel goeds voorde zedelijke vorming van uw hart kan verwacht worden van den omgang, dien gij verkiest,maar waar van ook even zoo veel kwaads te duchten is. ——— Het hart begint gevoelig te worden en wil geduurig werkzaam zijn; gelukkig gij, mijn Dierbare! wanneer gij als dan in met bijzijn van deugdzame vrienden en gezellinnen zijt; want de zachte invloed van derzelver goede gefprekken zal ongevoelig in uwe ziele overgaan; de voorbeelden zullen uw hart ontvlammen in naijver omtrent de deugd, en de hoogagting,die gij dezen naar waarde toedraagt,zal, in uwe eenzaamheid,de plaats van een tweede gewisfe bekleeden. — Ja, uw gemoed zal, bij elke laage drift, die in u mogt op. komen, bij ieder zondig bedrijf, waar toe men u misfehien zou willen verleiden, u, als het ware, inluisteren: ., Hoe, indien deze of geene mijner deugdzame vriendinnen mij in i dit oogenblik betrapte, en in mijn hart lezen konde, zou 1 niet al de genegenheid, al de agting, die ze mij betoo" nen, onheritelbaar voor mij verloren zijn?" — Gij zult in uw binnenfte een' zekeren fchrik gewaar worden, de flrafwaardige begeerte zal uitgedoofd, en de neiging tot de ver. zoeking kragteloos gemaakt worden. — Vlied daarom,mijne leo no ra! alleijdele en ligtvaardige gezelfchappen, waar de zedigheid beledigd, de eerbaarheid gehoond , en eene woeste uiteelatene vreugde, in plaats van het onfchuldig genoegen der reine zielen, gekoozen, en voor welleevendheid gehouden wordt. Uw hart zou zekerlijk hier door verleid kunnen worden, hoe zeer ook een betere fmaak in 't begin mogt fchijnën u daar tegen'te beveiligen; gij zoudt mooglijk behaagen vinden in afleidende vermaaken , in opfchik, en dus, door de ijdelheden van dit leven, de ernltigfte pligten van hetzelve kunnen vergeten. Is dit nu in eiken leeftijd gevaarlijk , vooral kan het dan in de jeugd voor 't hart ouher-  {telbaar nadeelig zijn; deze toch is de tijd, waarin het chü' rader gevormd, de geest met nuttige kundigheden verrijkt, en wijsheid in dit leeven voor de eeuwigheid opgefameld moet worden — een tijd , die, wanneer dezelve in eene zorgelooze verbijstering en in de ruifchende vermaaken der groote wereld nutloos verftreken is , nooit weder te rug keert, dewijl de ziel doorgaands voor 't overige van het leven ledig blijft. Daarom mijne Dochter! laat hij u dierbaar Zijn, en verfpil dien toch nooit in ijdelheden, maar gebruik denzelven met alle naauwgezetheid,om uw hart edelmoedige gevoelens in te boezemen, en uwen geest te verfieren met allerlei goede en nuttige kundigheden. Houd boven al in gedachte, dat uw leeven flegts eenige waarde heeft. voor zoo ver als het in nuttige bezigheden bedeed , en in de bevoordering van 't voordeel en ten dienlte der genen, met welke de Voorzienigheid u zal verbinden, doorgebragt is, en geloof niet , zoo als veele ligtvaardige meisjens van uwen rang denken, dat eene jonge dochter alleen hier zij, om zich op te fchikken, om haare rol te fpee'en en den tijd in vermaaken te verkwisten, — ó Mijn kindl het zijn zeer ernftige en gewigtige pligten, waar toe de vrouwlijke kunne in de maatlchappij geroepen kan worden, Pan, alleen zulk een meisjen, dat zich vroegtijdig heeft gewend aan ernftig nadenken over zich zelve, aan goede orde en arbeidzaamheid, mag hoopen, dat zij deze pligten van den huislijken ftaat bij vervolg naar behooren zal vervullen, Wilt gij eens eene goede Echtgenoote, eene trouwe Moe» der worden , bijaldien het Godlijk Albeftuur u in dezen ftand , die eigenlijk onze beftemming is , zal gelieven te plaatzen; dan moet gij vroegtijdig daar op uit zijn, om u zulke hoedanigheden eigen te maaken , die u. in den kring van 't huislijk leven , kunnen nuttig doen zijn. Verdeel, tot dat einde, uwe uuren geregeld bepaal u, in ieder van deZelve , indien 't mooglijk is, rot het werk , dat gij zult voorgenomen hebben; vorder dan eiken ayond rekenfchap yan u zelve af, hoedanig gij den dag hebt doorgebragt, en vindf  C 61 ) vindt gij, dat u menig uur nutloos is ontvlogen, verbeter dit den volgenden dag, en zie het verkwisten van den tijd jiiet zorgloos door de vingeren. Wees niet onverfchillig omtrend het geene gij ondernemen zult, maar neem alleen zulke bezigheden voor, die u, als de Vrouw van 't huis, voor uwen Man en voor uwe Kinderen nuttig kunnen maaken. Streef 'er niet na,*om door kennis en vernuft te willen uitfchitteren; want'er is misfehien geen verwaandheid, die onvergeeflijker is voor onze kunne , of lastiger voor hem, die zijne dagen in ons gezelfchap doorbrengen moet, dan de zucht om geleerd te willen fchijnen, en wijzer te zijn dan anderen van ons geflacht. — Het kan gebeuren, dat eene Juffer door het lezen van goede boeken, of door bijzonder onderwijs haaren geest meer befchaafd heeft dan anderen; doch de zedigheid verè'ispht, dat ze meer moet zoeken dit te verbergen, dan daar mede te pronken, en zij wordt ondraaglijk, zodra zij haar beter doorzigt en grooter gemoedsgaven in gezelfcbappen wil doen gelden. —Ik wil u hier mede niet afraaden om uwe fnipperuuren te befteden aan het lezen van leerzame boeken, gij ?ult een' kleinen voorraad daar van ook bij mijne andere dingen vinden , en uw Vader zal u meer dan één eenig nuttig boek in de hand geven. — Wacht u flegts, om bij de genen, die u gelijk zijn , daar op te roemen ; geleerd te willen fchijnen zoude de kortfte weg voor u zijn , om bij uwe kunne gehaat, veragt, gemijd en uitgelachen te worden Indien gij aldus, en niet in eene onagtzame zorgloosheid of ledigheid, uw jeugdigieven doorbrengt, maar vroeg leert letten op eigen gedrag, dan hoop ik, mijn beminde leönora! dat gij, bij de natuurlijke gaven, die God u heeft verleend, u een Characler zult eigenen, dat eens het geluk Van eenen braaven man kan uitmaaken. En ó, hoe zeer wensch ik, dat deze verbindtenis, indien gij die, naar den wil van God , zult aangaan, niet tot bederf van uw hart, maar tot eene meerdere omzwachteling van het goede, dat in u is, moge uitvallen 1 Ja deze is de eerfte der aardfche H | zor-  zorgen, die nu, in de laatfte dagen vnn mijn leeven, mijn hart bezwaaren, wanneer ik recht ernftig daar aan denke : „ Wie zal de man zijn, die, geduurende het geheele lee„ ven, door den Hemel beftemd is tot een meegezel en „ leidsman mijner tedetgeliefde leönora? ZA hij ook „ haare ziel beminnen, en zoo met haar omgaan, dat hij „ hoopen mag, niet flegts voor de korte, onzekere, ras„ vervliegende dagen dezes tijds, maar voorde eeuwigheid „ met haar verbonden te zijn?" — ó Mijn Kind! wanneer gij inziet, hoe zeer het geluk of ongeluk niet alleen van uw leeven hier, maar ook van dat in de eeuwigheid, van deze gewigtige verbiudtenis afhangt, dan zult gij daar omtrend niet roekloos, gelijk zoo veelen van uwe kunne, te werk gaan , maar eerst trachten het hart van den genen, aan wien gij u verbindt, te leeren kennen. Vooral zijt in uwe keuze daar op bedacht, of hij, die uw lotgenoot zal worden , een hoogagter van den Godsdienst en een Kristen zij, niet flegts in de uiterlijke belijdenis, maar in den grond van zijn hart. Geloof mij, alleen oprechte liefde tot het goede, die voortkomt uit grondbeginzelen vnn godvrucht, geeft fterkte aan de gemoedsgefteldheid van een man, om, in alle gevallen van den gehuwden ftaat, ook onder onaangenaame beproevingen, die mede daar in gevonden worden, zich ftandvastig, goedamig en oprecht te gedragen. Een man zónder KiKtendom, zoo als'er ia onze dagen, helaas! maar al te veel zijn, kan zeer wel eenen tijdlang eene goede rol fpeelen, en, in uitwendige voordeelige omftandigheden zich al» den besten der menfchen vertoonen; doch in den aart goed, zich zelveu altijd gelijk te zijn, en zijne tijdüjke pligten op' den duur getrouw waartenemen, geloof mij, daar toe is hij alleen in ftaat, die alles, met een zuiver geweten, uit liefde tot G>d en tot eene welgeregelde orde doet; in één woord, hij, die naar de zedeleer van het Euangelie wandelt. , Zekerlijk, m j:i beminI.; Docm-r! zult gij gewaar worden, dat deze hoedanigheid des harte, bij de keus der meesten van de vrou,v.ijke kunne gautscn ju geen aanmerking komt. Ia  C «3 ) In deze wereld ziet men gemeenlijk meer op het blinkende dan op het waare: dan eens zijn het de geftans en de uiterlijke bevalligheid die innemen ; dan het aanzien van den minnaar en het voouiitzigt, om met hem een fchitterend vertoon te maaken; dan is 't wederom de rijkdom, die het jeugdig, onvoorzigrig hart verlokt, ja, fomtijds nog iets veel minder dan dit alles. — Hoe menig jong meisjen laat zich verleiden door het gezigt vsn fraaije kleederen, door eene ruime leevenswijze en meer andere dergelijke zaken, om, nevens een man, dien zij in geenerlei opzigt recht kent, zich te begeven in eenen (iaat, wiens gewigtige pligten te overwegen haar nooit in gedachten kwam, ik zwijg, dat zij ooit het befiuit zou genomen hebben, om dezelve te vervullen, als voor het oog des Alömtegenwoordigen. ö Laat toch geene van deze beuzelachtige dingen uwe oogen verblinden, mijne i,cökora! Zie vooral in dien man, wien gij zult beminnen, op bet geen, dat waarlijk goed is, op de deugdzaamheid zijner ziele. Eene zuivere neiging plaats te geven in uw hart, kan ik u zoo weinig afraaden, dat ik veeleer niets zoo zeer wenfche, dan dat gij eens zulk eenen Echtgenoot mogt vinden , met wien gij langer, dan alleen in dit leeven, verëenigd kunt zijr ; want welk eene gebrekkige en armzalige zaak tcch is de liefde, wrnncer ze flegts binnen dezen tijdkring bepaald is! En wat zal ze doorgaands zijn, wanneer hij, wien men bemint, wien men anderen heeft voorgetrokken . geen deugdzaam mensch , uit grondbeginfels van Godsdienst, geen Kristen is? Aan zodanig eenen kunt gij niet hoopen langer, dan ten hoogften voor dit leeven, verbonden te zijn. ——' Maar ook, hoe veel zoudt gij zelfs hier bij niet waagen? In welk een verfchriklijk fevaar zoudt gij uwe ziel niet ftellcn-, -om mede vervoerd te worden tot eene rampzalige onverfchilligheid omtrend de deugd, indien uw Echtgenoot een ondeugend mensch, zonder geloof m vreeze Gods, ware? .— o Waag h't toch niet, u met zulk eenen in te laten, op hope, dat £ij hem deer uwe vtrmasiiitgen beter zoudt Haas-  C <4 ) jnaaken, en bewegen tot Godsdienftigheid of liefde tot dé deugd. Deze onderneming, zo zij al fomtijds eens gelukt is, is veel te hachlijk en te zwaar, om daar aan de rust van uw gantfche leeven op te offeren. Hoe jonger, en bijgevolg hoe onftandvastiger gij in uw gantfche beftaan zijt, des te meer heeft uw eigen hart onderfteuning in het goede ïioodig; van wien nu zult gij die (in het gezellig leven) verwachten, wanneer uw eigen Echtgenoot u dezelve niet kan geven ? En, indien ik ook als mooglijk verönderftelde, dat uwe ziel aan de zijde van zulk eenen man, zonder van de zijne vergezeld te zijn, aan de deugd en den Godsdienst getrouw bleef, zoudt gij wel gelukkig kunnen zijn, bij de overdenking , dat hij , dien gij bemint , de Vader uwer Kinderen, eenen verkeerden en troosteloozen weg betreedt, en dat gij, in eenen volmaakten ftaat, uw geluk niet met hem zoudt deelen? — Siddert uw gevoelig hart reeds bij dit \ oorftel, ó vertrouw het zelve dan toch nooit aan eenen medgezel en leidsman in dit leven, die van u in gezindheid en zeden verfchilt! Mijne zwakheid laat mij niet toe, hier meer goede vermaningen bij te voegen. Ook is de aandoening, die deze brief bij mij veroorzaakt heeft , reeds te fterk voor uwe ftervende moeder. Overweeg toch geduurig , mijne Leönora! het geen ik u met een oprecht welmeenend harte gezegd heb — volg de lesfen van uwen Vader, die een Kristen en een goed Vader is — blijf vooral Gode eri Uw gewisfe getrouw! Vaarwel , mijn allerdierbaarst Kind! Ik verwacht u in de eeuwigheid , met de tederfte liefde eener Moeder! 1 __ Dat alle onze jonge Dochters dezen brief lezen, herlezen "-Mm en dat zij deze lesfen diep in haare harten drukken! Te Amfteldain, bij M. de li RU Ij H, in de Warmoesflsatt.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. Verblijdt u met den blijden, en weent met den weenenden. rom. XII: 15. WAARE DEELNEMING IN DE VOOR- EN TEGENSPOEDEN ONZER NATUURGENOOTEN. waarde godsdienstvriend! In gevolge de vrijheid, die gij een ieder verleend, om U iets toe te zenden , maak ik hier van gebruik, met ver» zoek, of gij het volgende gelieft te plaatzen. —Ik ben in die verwachting uw heilwenfchende lezer N. N. Hoe gelukkig zou reeds 's menfchen leven zijn; hoe zoude deze wereld reeds een waaren voorfmaak van den Hemel opleveren; hoe zou de eene Mensch den anderen, als een Engel, als een befchermgod kunnen aanmerken ; wanneer de waare menfchenliefde in het algemeen wierdt bemind en door daaden zich vertoonde. Menfchenliefde is het zekerfte kenteken; de verhevenfte waardigheid; het Gode behaaglijkfte karakter van den waaren Kristen. En deze menfchenmin, welke het Kristendom beveelt en inboefemt, is eene hartelijk werkzame begeerte tn ijverige pooging, om alle onze medemenfchen , zoo veel vergenoegen en voordeel aan te brengen, ah onze vermolm I geni  C 66) gens toelaten. ,, Dit is zulk eene algemeene goedwilligheid ,~, des harcen, die ons aanfpoort, om eeniglijk goede neigin„ gen en daaden te voeden en uit te oeffenen, dezelve on„ vermoeid en beliendig tot den dood te koesteren en te volbrengen." De Menfchenliefde, zegt de Apostel paulus, is langmoedig. Zij haat en vliedt alle oplopendheid en wraakzucht; verdraagt de beledigingen met taai geduld; en wordt niet moede haaren medemenfchen te vergeven, en aan hunne ■ bekeering te arbeiden. De Menschliev endheid is weldaadig, zij is goedertieren. Zij bettaat in geen fchielijk opkomende aandoeningen, of in vleiende woorden. Maar met eene onbeperkte goedheid fpint zij alle haare kragten van ziel en lichaam, nevens alle haare gaven en voorregten in, om zo veel vreugde en wel„vaard, als haar immer mooglijk is, onder het menschdom te verlpreiden. De Liefde is niet naijverig, of, om het duidelijker te zeggen : ze is niet nijdig. In plaats van 't geluk en vergenoegen, dat haaren evenmenfchen te beurte valt, te misgunnen, of daar over gemelijk en verdrietig te worden; trekt zij zich dien voorfpoed, als haare eigene aan. Ze verheugt j zich met den blijden. • De MenfchenUcfde bedrijft geen moedwil, zij blaast zich niet op; of eigenlijk zij is niet grootfpreekend, noch ' opgeblazen. Zij oordeelt befcheiden, liefderijk en toegenegen over de voorrechten , gaven en verdienden van an- : deren. 'Haar eigene verdienden en voorrang laat zij andereu | niet op een beledigende en fmartelijke wijze voelen. Met I omzigtigheid en zelf beduur maakt zij dezelve bekend; om J daar door vvelligt de zwakken niet te beledigen en den nijdi- j gen gaande te maaken. De Metifchenmin fielt zich niet ongefchikt aan, of lie- I ver, — onbetamelijk. Zij vermijdt al het onaangenaam en ] beledigend gedrag tegen anderen. Haar goed doen verrigt zij op de bevalligfte, en vfiendelijkfte wijze. Zij is niet al- : leen in dingen van aanbelang goedig; maar ook in kleinighe- I den; zij volbrengt alles, wat haaren evenmenfchen een rechtmatig vergenoegen aanbrengt. De \  (*7) De Menscklievendheid zoekt het haare niet. Of in een -fcemalder zin , zij is nkt baatzuchtig. Zij haat alle ekenbaat en hebzucht. Met waare oprechtheid wenscht en S zii even of zo wel het vergenoegen en den voorfpoed van anderen, als van haar eigen Met waare grootmoedigheid van geest ftelt zij haar Eigenbelang en vergenoegen uit het oog, wanneer het algemeen welzijn dit van haar vordert. De liefde laat zich niet verbitteren, ze tracht niet naar fchade - zij houdt het kwaad door ™^™ J>?Z aanJdaan, in geen wraakzuchtig aandenken. Doen de boofheid en vijandelijkheid, van anderen haar aangedaan , wordt zij geenUds tot een gelijk liefdeloos gedrag, tot bitteren haat, onftuimige drift, noch wraakzucht vervoerd. LaZmoedig verdraagt zij! Edelmoedig vergeeft zn ! en God* ïjk vergeldt zij de boosheid van anderen met wel te doen. De Menfchenliefde verblijd zich niet over de engerech-, tioheid fde onredelijkheid); maar zij verblijd zich over Wwaarheid. Niet alleen alle valschheid, leugen en bedr0rmaar ook elke onwaarheid is bij haar gehaat en afËmwfflk. Ze vindt daar en tegen flegts haar welgevallen en genoegen, om met een geheel ongeveinsde, onopgefierde Xre oprechtheid jegens haare medemenfehen , fteeds zo'te fpreken en te verkeeren, gelijk zij denkt. Waare Menfchenmin verdraagt alles , of eigentlijker , bedekt alles. Zij is fteeds geneigd, om alle misdagen, gebreken en zonden van haare medemenfehen , zo veel het met barheid en pligt kan beftaan, liefderijk te ontfchuldigen of te bedekken. De liefde gelooft .alles , of duidelijker, zij vertrouwt en hoopt het goede van anderen. Met een inn.gen afkeer tegen allen argwaan en agterdogt denkt zij, zo veel het de waarheid toelaat, het goede, het beste van haare medemen. fchen duidt hun doen altoos op de beste zijde, zij wenscht en zoèkt aanhoudend de bekeering der godlozen. De Menscklievendheid verdraagt alles zij 'S on¬ bezweken, ftandvastig in deze goede, weldaadige neiginaen en daden. Geen gevaar noch verlies , geen kommer noch moeite, geen ondankbaarheid noch beledigingen , de I 2 UJu  C 68 ) tijd zelfs, die anders alle inenschlijke genegenheden v*™ » W. gelijk bij eeoe A„,v,>, bij Sta mik?16" farnen vattin! PAULüs> ^ de volgende ftukken te ^rnUJLU ^ M'ïJen> en ™* den weenen¬ den. Derhalven moeten wi , zo men met rech aZ 1 eens waaren Kristen dragen wil, ujSt ™S^V££ noegenonzer Evenmenfchen , zonder aanzien van Per^r inwendige vreugd: en hü j . Pe,jo°tt > ellenden'fmarte gevoelen!1 Eerwaardigheden en Alleen reeds dit bevel, een bevel, dat zeer duideliik i. het welk w.j allen, zelfs de nijdigen wangunftiS enboós! aarttgen door inwendig gevoel genoodzaakt wónden te bit &M^Lr^Z^ ? bemiMen; 'evert ons een zo miauagKiaar , als vernederend en treurig bewiis od v-m w groot verval, en 't diep verderf onzer LHljff Natutt? Wij,  Wij, die aan eikanderen, en aan God, onzen Schepper en Vader, met de liefderijkfte banden verbonden zijn; wij, die i duidelijk kunnen gevoelen, dat onze eer en geluk daarin be: Haat, om God onzen Schepper en Weldoener, in welwil; lendheid en goed te doen , na te volgen, wij die zelfs, vols gends dit bevel, naar den invvendigen mensch lust hebben, om van nijd en wangunst, en het verheugen over eens anderen ongeluk met afkeer te fpreken, en over zulk eene deelneming in het geluk van anderen, ons verwonderen en verblijden. Welk een groot gebrek aan deze edele en godlijke denk- en handelwijze! Welke eene vermenging van den, door ons zelfs veroordeelden nijd , wangunst en boosaartigheid • treffen wij dus, bij een bedaard en ernftig overleg, niet in I onze ziele aan! Het geluk en de voorfpoed onzer natuurgenooten, bijzonI der van zulken, die met ons het zelfde beroep of ambt hebben , die met ons eenerlei neering of handteering drijven, en het zelfde voordeel bejaagen, doet ons in het binnenfle fmarte aan, verwekt een heimelijk ongenoegen, een knaagend verdriet in onze ziel. De kranke ziet met ongeduld en verdriet, dat hij dikwijls zoekt te verbergen, zijne medemenfehen gezond en wel te vreden; hoort met ongenoegen en tegenzin, dat een anderens ziekte herlteld is. De geleerde hoort ongaarn, hij ziet met onvergenoegd. : heid, verdriet en tegenftand, dat een ander geleerde, eenigen roem verwerft, een nuttig Werk heeft uitgegeven, en dat : het zeer aangeprezen en geacht wordt. Zelfs als dan gevoelt hij dit heimelijk verdriet, wanneer hij voor zijn perfoon, geen tijd noch lust heeft, dergelijk werk te fchrijven, noch zulk eenen arbeid op zich te nemen; ook dan wanneer al die goedkeuring zijn eigen roem niets bezwalkt; zelfs, wanneer hij zulk eene handelwijze in anderen laakt, en niet zonder van fchaamte te bloozen, aan anderen zou verhaalen. Maar nog meer! de voorfpoed, het vergenoegen van onzen medemensen, maakt ons gaande, en ruit ons tegen hem op. Het verwekt in ons een angstvalligen wensch om hem van denzelven beroofd te zien; en maakt onze kragten tot dit wreede en helfche oogmerk gaande! — Het zij verre van mij, om in laage en befpottelijke befchrijvingen der menfchelijke natuur, tot welk ik toch ook behoore, een vergenoegen te zoeken. Maar wat baat het ons, onze oogen I 3 voor  voor het middagklare licht te fluiten! Wat voordeel brengt het ons aan, te ontkennen, dat men ziek is, daar wij evenwel de ziekte fterk genoeg gevoelen! Laat ons flegts de ver. borgen fchuilhoeken onzes harten, en de heimelijke gangen onzes levens onpartijdig en ernftig nafpooren. De Heere weet, hoe beichaamd en moedbenemend deze nafpooring voor ons zal zijn! Deze voordeelige koophandel, deze volkomene gezondheid, deze gelukkige vordering, goedkeuring en roem in fchriften en andere ondernemingen, en ieder genoegen, dat onzen medemenfehen te beurte valt, maakt al ras, dan, wanneer onze eigen roem 'er door bezwalkt of oiis eigen belang 'er door verminderd wordt, ons gaande, en doet in ons dien wensen opkomen, dat hem dat voordeel, en die geneugte ontnomen worde. En dit is niet flegts een fchielijk voorbij gaande, werkelooze, maar een beftendige en werkzaame pooging. Immers in Gezelfchappen komende, alwaar van het geluk onzer evenmenfchen gefproken wordt, of bij een ander voorkomende of opgezochte gelegenheid, daar verwonderen wij ons over dat geluk, geven nu opentlijk dan bedektelijk, onder allerlei geveinsde gebaarden of woorden , hoe weinig hij zulk geluk verdiene, te kennen! Laat men wel na om allerlei konstgree-, pen uit te denken, die hij welligt in 't werk zoude gefield hebben, om tot dat geluk te komen? Zoekt men anderen niet in te boefemen, hoe onnozel, hoe onbekwaam , hoe onkundig, hoe onredelijk, hoe ondeugend hij zij — Doen deze gezegden, ter benadeeling uicgefproken, niet de rechte werking, dan Hellen wij kragtiger middelen in 'twerk. Wij poogen onze medemenfehen , bij zijn medeburgers, bij zijn vertegenwoordigers en begunftigers zwart te maaken. Gelukt dit ook niet, dan worden wij zijn openbare vijand, behandelen hem onheusch, zoeken hem in verachting te brengen, en zijn geheelen ondergang te berokkenen. En even als of een booze geest ons daar toe had gefchapen , om eikanderen te kwellen, en verdriet aan te doen, verlangen wij rusteloos en hevig, dat dit geluk of die vooifpoed van onzen naasten, in droefheid, fmarte, en ellende verwisfele. De deugd der Kristelijke deelneming verbant deze nijd, wangunst en blijdfehap over de tegen.poeden van.anderen, en plant in derzelver plaatze vreugde over elk rechtmatig, vergenoegen en medelijden over de onheilen onzer evenmenfchen, in de ziel van een Kristen. Een  ( 7i ) \ Een Kristen, die waarlijk broederlijk gezind is , trekt zich den nood en kommer zijner evenmenfchen aan. — Hij \ poogt geduurig zijn gevoel tederer te rnaaken, en tracht aller i menfchen rampen, zonder uitzondering of aanzien des peri foons die der geringen en der aanzienlijken, der rijken en i armen' telkens als zijn eigene, met innige fmart te gevoel jen -— Zoekt hun dezelve te verligten, of geheel van te i ontheffen, en zich allengskens in die grootmoedige gefieldi heid van ziel te brengen, waarin hij bereid is, indien net i Gode behaagde, naar het voorbeeld van j e s u s, dezen last L van zijn' evenmensch aftenemen en in hunne plaats te dragen. — Zulk een Kristen neemt ook gaarn deel in de Mijdf hap van zijne medemenfehen. Bij alle menfchen, zonder uitzondering van perfoon, zo wei bij zijne vijanden als men* den ziet hij elke vermeerdering van rechtmatige mkomften, eer ' magt en aanzien voor een gefchenk van onzen hemelfchèn Vader aan. Hij legt zich toe, om dezelve als een zegel van Gods vaderlijke liefde al meer en meer met vergenoegen te sevoelen — en verlicht door den Kristelnken Godsdienst, bezeft hij, dat hoe meer zelfverlochening deze deugd hem kost -des te hooger de graad van Gods goedkeuring en liefde ieeen's hem is, des te fterker en levendiger wordt het gceste lijk hemebch vergenoegen, dat hier uit voortvloeit , en waarmede God, de alwetende getuige, hem verkwikt — zo verlicht door de openbaring, poogt hij het geluk en het vergenoegen zijner natuurgenooten zich aan te trekken en op allerlei wijze te bevoorderen. De Kristelijke deelneming vordert tevens , dat wij de aandoeningen van medelijden, hij elke voegzame gelegenheid, met de daad aan den dag leggen. Verheugt u gebiedt ons God, met den blijden — maar flegts als dan verheugen wij ons met den blijden, wanneer wij hunne vreugde beftendig poogen te rnaaken. —- Weent (wordt ons bevolen) niet den weenenden; maar alleen als dan weenen wij met den weenenden , wanneer wij hunne traanen poogen af te droogen en derzelver bronnen te floppen. Zo behooren, zo moeten wij, die den naam van Kristenen dragen , gefield zijn. Elke ramp, die onzen na- tuurgenoot treft, moet ons gevoelig fmerten, en alle onze kragten doen infpannen, om ze te verligten of geheel weg  C fi) te nemen. Elk ons onbekend genoegen , dat onzen naasten te beurt valt , bijzonder dat geluk, dat ons eigen voordeel vermindert, moet ons inwendig verblijden , behoort ons tot hartlijke dankzegging jegens God, tot eene oprechte betuiging van vreugde jegens onzen natuurgenoot op te wekken en aantefpooren dit bevel , verheugt u met den blijden, en weent met den weenenden - moeten wij ons fteeds voor oogen houden en bereidvaar. dig betrachten. Dat wij daar toe onze zielen , door het geloof in j esus, reinigen en veradelen— dat wij dit ééne nodige, het kruis van kristus op ons nemen en hem navolgen . Dat wij ons in alles aan den wille van God onderwerpen om zo de hartelijke, zielzaligende en heiligende aandoeningen der liefde Gods in kristus jesüs te gevoelen. Laat ons fteeds op ons harte letten , en elke opwelling van haat, wangunst en blijdfchap over de rampen onzer natuurgenooten beftraffen, verfoeien en verbannen. - Laat .ons dikwijls ons zelve met ernst en oprechtheid befchouwen , en ons te gelijk den dood en de eeuwigheid voordellen. Dat die taal, de wereld gaat voorbij met alle haare begeerlijkheid, maar die den wille van God doet blijft in eeuwigheid, diep in onze zielen gedrukt zij. Laat ons, medereizigers naar 't hemelsch vaderland! onze toevlugt daaglijks tot God nemen , door hefdaadige Knstehjke dankzeggingen en voorbiddingen tot God te doen, en door vuurige fmeekingen tot onzen God en Vader in kristus, die het willen en het werken volbrengt , om zo geduurig nieuwe kragten van hem te ontvangen. Zo zullen alle die fchandelijke ons zelve befmettende en kwellende neigingen van Eigenbelang en Liefdeloosheid allengskens verdwijnen , en onze zielen zich al meer gewennen aan die Kristelijke, edelmoedige en algemeene goedwilligheid des harten , die zo wd tot eer van onzen godsdienst als tot luister van onze redenlijke natuur zal verftrekken en ons zal voorbereiden tot die plaats waar de liefde des naasten de edelfte fieraad, de aaneenaamfte bezigheid en de verrukkendfte blijdfchap voor engelen en menfchen is. Te Amfteldam, bij M. »t B RUIJN, in de Warmocsftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. rnaaken een einde van alle rampen, die hun in dit jam. i vier dal trojfen. Hoe langer zij in deeze wereld leeven , zo langer zi] het kruis torsfen moeten. Verligting hebben zij niette wagten, de ontfermende jobs, de vroome davids, die zich om de verbreekinge jozefs bekommeren, de d a n i e l s en esthers zijn zeldzaam geworden - zoude de dood dan geen gewin, voor hun zijn, wanneer zij uit het land der godlooze Philiftijnen ontrukt, een zekeren gerust Berfeba  (70 vinden? — ó Ja, kinderen Gods! gaat gij hier al weenende zaaien, daar zult ge met gejuich maaien, uw genade loon is groot in de hemelen. — Gij zult daar niet meer hongeren noch dorsten, noch van de brandende hitte der zon» ne gefteeken worden. — Het Lam dat op den troon is zai u voeden met hemelsch voedzel, gepast op uwe gezuiverde natuuren en het zal u een leidsman zijn tot leevende fonteinen der wateren,gij zult God zien,de bron van alle gefioegten, en hij zal alle uwe traanen van uwe oogen afwisfen. (*) Laat ik 'er bijdoen: De dood is den geloovigen gewin, want zij eindigt hunnen jlaat van arbeid 'en beproevingen fielt hen in het bezit van de kroone en den prijs. —— Dc geloofsheld paulus moest den bitteren marteldood, ondergaan, doch nero is zelfs onmagtig om hem zijn triumf te beletten, of hem de kroon van 't hoofd te rukken, die hij voor 't geloofsöog zag ophangen; de trappen van zijn moordfchavot waren hem een jacobs ladder , waar langs hij opklom tot zijnen beminden Vader; 'r fchavot zelfs was hem als een berg Nebo, De Bijl mag het hoofd van 't lichaam fcheiden, maar lichaam noch ziel zal ze fcheiden van de liefde Gods, dewelke is in kristus jesus — „ ik eer, dunkt mij .(zegt paulus) ik kusfe de Bijl, die „ met éénen flag de ziel van deze ellendige aarde in den „ hemel zal opvoeren en brengen in de handen mijnes „ Verlosfers, dien ik ze beveele; ik heb den goeden ftrijd „ geflreden, ik heb het geloof behouden." In dit vertrouwen ontfing hij den laatften flag. Zoo flortte dan den hemel-ceder van het geestelijk Libanon, die boom onder welkers takken geheel /Izie zich verlustigde, werd dus van den oever van den Tiber verplant in het Paradijs om geen vruchten van gerechtigheid maar van glorie te dragen daar legt dat hoofd, de zetel van zoo veel goddelijke gedagten en hoogheerlijke befpiegelingen — fpraakloos legt die tong , die een halve wereld , door prediken, alleen kqn ftichten; verflijft legt de hand, die de vlugge pen voerde tot een reeks van brieven — die hand die veel wonderen werkte en waar van adders onbefchadigt afvielen, de zon, die de heidenfche wereld verlichte , zonk dus onder da kimmen van den dood, om in een nieuwen dag ruim zoo heerlijk te verrijzen, als ze te Rome bloedig onderging. Twijfelt ge nog, of het fterven den geloovigen en een Dienaar van kristus gewin zij — welaan! treedt met mij in de kamer van eenen ftervenden geloovigen, en befchouw de wijze op welke hij daar toe overgaat* >— De 'O. Op">K Vil: 17,  ( 17 ) - De mensch in kristus legt daar met een kragt- en zinloos lichaam op zijn doodsbed; maar de ziele, m welke het hemelsch Jerufalem reeds is nedergedaald. is vol verhevene gedachten. De vrienden liaan in dit traanendal om het fterfleger en weenen: maar het heirleger der Engelen zien zij niet , die zulk eenen gelukkigen lterveling omringen, met eenen brandenden ijver, om zijne door kristus zoenbloed gereinigde ziele in abrahams fchoot over tedragen, - zo haast hebben de veege lippen met een laarften wensch, Ileere jesus ontvangt mijnen geest! den adem des vergangelijken levens niet uitgeblazen; of de ziel wordt weggerukt tot God voor zijnen troon. — Daar komt dat lieve kind, uit de vreemdeliugfchap weder tot 's Vaders huis. — Daar komt die beminde Bruid, welke hier op aarde met kristus ondertrouwd was, en den H. Geest als een zegelring tot een onderpand aan de hand des geloofs hadde ontvangen, in het glorierijk paleis van haaren Bruidegom, om de eeuwige bruiloft te houden, cn in ftroomen zijner reinlte wellusten dronken te worden. Daar voelt nu de s ziel daadelijk een helderst licht en klaarheid in haar verftand op3 gaan; — alle beweegingen der liefde in een vlekkelooze heiï ligheid in haaren wille, tevens gaande worden; de aanmin1 ligfte gunst-bevindingen van een volzaligen Drieeenigen I God, het gewisfe met de allerzoettte rust en lust verzadigen; 1 alle zalige Hemel geesten, alle verheerlijkte zielen van zoo { veele heilige Aartsvaderen en Profeeten, van zoo veele dier: baare Martelaaren en Apostelen des Lams, van zoo veel vjoruitgereisde vrienden, die zij weder vindt, omvangen -haar, en oefenen met haar eene heilige en zalige gemeenfchap 6! die hemelsgewordene ziele bij den vollen middagglans, bij den grooten oceaan der goddelijke heerlijkheid : verliest als zich zelfs, en heeft niets meer overig tot haare c volmaakte vreugde, dan, dat het lichaam haar oude medgezel j en ftrijdgenoot in dit traanendal, ook haar zegegenoot wor3 de: om ook uit het vleesch God te aanfchouwen, om ook i met de tonge jehova's wouderen te voeren en het lied des , Lams op te zingen. Wij zullen nu nog kort betoogen, dat Het fterven va» anderen voor ons tot groote winst kan verftrekken; die waarheid zal blijken, het zij wij letten op den dood van onbekeerden of bekeerden. a De dood van eenen onbekeerde heeft in zich een groo. I te winst: I. Om datze dikwijls gelegenheid heeft gegeven tot be* \ -ieering van eenen zondaar. . * K j Vee-  C7« ) Veele nu gelukzalige zieleu zijn eerst opgewekt en vermaand geworden, om een toekomend ongeluk te ontvlieden door eenen vroegen dood van eenen hunner booze medgezellen. De gefchiedenis van eenen pi eter val do is den geleerden genoegzaam bekend , hij was een Koopman van Lions: maar een man zonder Godsdienst en waare Godvrucht. In het midden van de vrolijkheid van een feest zag hij eenen zijner medgezellen fehielijk dood ter aarde vallen. Dit voorval bragt hem tot inkeer en ernftige gedachten over Gods oordeelen. Hij begon de fchriften te onderzoeken en ontdekte de dwaalingen der Roomfche Kerk; maakte zijne ontdekkingen aan zijne vrienden bekend, onderwees de armen van Lions en deedt hun veel goed. Maar door de Roomfche Geestelijkheid met den ban gellagen zijnde, week hij met eenige zijner leerlingen naar de dalen van Piamont, daar hij eenige Kristenen van de eerfte en oude Kerk vond, en deze zich bij hem voegende, maakten de Gemeente, die Waldenzen geheeten worden, en beroemt zijn in de gefchiedenis, zelf tot deezen huidigen dag. Dus kan de dood den zondaaren een middel in Gods hand zijn om zondaaren te behouden — en dit is zeker eene groote winst. 2. Dan de dood van onbekeerden heeft niet alleen winst voor zondaaren,, maar zelfs voor reeds bekeerde menfchen, om dat door het fterven van zondaaren hun mede' doogen en gebeden voor levenden wordt opgewekt. — Een waar Kristen, die Gods genade gefmaakt heeft, kan eenen onbekeerden nabuur niet fehielijk uit dit leven zien rukken, en in de buitenfte duisternis werpen, zonder aangedaan te zijn met eene tedere liefde voor anderen, die in het zelve gevaar zijn, een woord van waarfchouwing tot hen te fpreken, en God voor hun aan te roepen, dat hij hen genadig zij, en hen tot Hem bekeere. — Zekerlijk is het hart niet recht gefield van eenen Kristen, die zien of hooren kan, dat zondige en boetvaardige zielen van zijne kennis met fchrik en wanhoop tot de eeuwigheid overgaan, zonder dat hij zijne ingewanden voelt rommelen van medelijden voor anderen van zijne vrienden of bekenden , die in dezelve ongerechtigheid gewikkelt en nog in het land der levenden verkeeren. . Zulk een vreeslijke flag der Voorzienigheid ftrekt tot eene vermaaning , die de hemel ons in den mond geeft, om door de gantfche nabuurfchap met fchrik te verbreiden en de zorgelooze zondaars uit hunnen gevaarlijken doodflaap te wekken. Ja maar, dat nog verder gaat; de Dood van een reeds be*  C/O bekeerd mensch heeft in zich voor anderen eene groote winst, naamlijk: dat het af fterven van een Heiligen oris leert fterven. Wanneer wij een Kristen zijn hart zien of hooren onderzoeken en zijn voorleden gedrag herdenken . wanneer wij hem zijne dwaasheden en ongerechtigheden hooren opnaaien, zonder natelaten met een aan zijne voorige onderhandelingen met God te gedenken; wanneer wij zien, dat hij deze gewigtige ftukken naziet bij het licht van den dag des oordeels, en als bij de aanbreekende ftraalen des groeten Rechterftoels; wanneer wij hooren, dat hij zich vernedert in het ftof om zijne zonden, zich echter verheugende in de kentekenen zijner genade, en de beloftenisfen des Euangeliums herhaalende met eene blijde hope; dit leert ons met onze eigene zielen ,op eene kragtiger en gemeenzaamer wijze fpreken van zonde en vergeving, van dood en eeuwigheid ; want het brengt deze geduchte onderwerpen voor onze oogen, en ftelt ze ons voor in hunne oneindige aangelegenheid. Komt, komt nog eens in de kamer van eenen ftervendtm Kristen , komt, nadert tot voor zijn bed en hoort zijne heilige redenen. „ Ik zal eerlang," (zegt hij) „ de reize hemel waart „ aanneemen, en ik verlange te wezen, daar mijn Heiland „ is. Waarom toeven de raderen van zijnen wagen zo lang?" Toen zijn beide armen opheffende naar den hemel, vervolgde Hij; „ ik begeere met God te zijn. Ik hoop dat ik een „ opregt Kristen ben. Ik weet, dat ik een groot zondaar „ ben; maar is kristus niet in de wereld gekomen, om „ de grootfte der zondaaren zalig te maaken? ik hoope van „ God aangenomen te worden door kristus jesus. Ik „ heb al mijn vertrouwen in Hem gefield, en voele fterkea „ troost in mijn gemoed. Ik heb in mijn hart onderzocht, „ hoedanig de blijken mijner verwachting zijn, zegt de H. Schrift niet, die gelooft,zal niet verloren gaan, maar „ het eeuwige leven hebben? Nu geloove ik, kristus „ hebbe ik aangenomen voor mijn Verlosfer , dan zal ik „ ook het eeuwige leven beërven. — Zegt Gods onfaal„ baar woord niet, die hongert en dorst naar de gerech~ „ tigheid zal verzadigd worden ? Zekerlijk hongere en „ dórfte ik daar na. Ik begeere heilig te zijn, ik verlang „ gelijkformig met God te wezen, en hem gelijker gemaakt „ te worden; zal ik dan niet verzadigd worden! Ik heb „ God lief, ik hebbe kristus lief, ik begeere hem nog „ liever te nebben,hem gelijker te zijn, en hem te dienen in den Hemel zonder zonde, ik heb geloove, ik heb liefde,  C 80 ) „ ik heb berouw, echter roeme ik niet, want ik hebbe niets „ van mij zeiven: ik zeg dit alles ter eere van Gods genade 5 het is alles genade. — lk zegge dan: ik heb geloove, berouw en liefde; maar liefde en berouw zijn niets zon„ der kristus; hij maakt alles aanminlijk bij den Vader en ik vertrouwe in Hem. — Mijne vrienden, ik heb gé„ bouwd op jesus kristus; hij is mijn eenigfte grond* flag geweest; hebt gij ook niet op denZelven grond ge* „ bouwd? Hij is mijne hoope, is hij desgelijks ook uwe „ hoope niet? Waarde vrienden, ik zal u eens aan kris„ tus rechtehand zien , daar zal ik alle onze vrienden 5, zien, die ons een weinig voorgegaan zijn. — Ik danke j „ u, vrienden, voor alle uwe liefdedienften; gij hebt met „ mij gebeden, gij hebt mij verkwikt, ik beminne en eere j u nu, maar ik zal u in den Hemel ontmoeten. Ik ga I „ tot mijnen God en uwen God, tot mijnen Zaiigmaaker „ en uwen Zaiigmaaker." — Zoude men wel denken, dat 'er zoo veel genoegen, zoo veel gewin voor het bed van een Godvruchtigen te vinden was,— dit is een Goddelijk vermaak, dat onze geesten verkwikt! En terwijl de droefheid op ons gelaat gefchilderd is, om het verlies van eenen vriend, gevoelen wij eene blijdfchap in 't hart, die kragtig werkt, en de Hemel gaat binnen in onze harten open, en ftraalt door onze traa* nen heen. — In dezen ftaat van vermenging, van druk en genoegte, zeggen wij met een zoete verwarring van godvruchtige hartstochten onzen dervende Broeder, Vaarwel. Op zulken tijd worden onze gedachten optvaard geleid ten hemel, en voorwaar tot den grooten dag der opftanding. ' — Wij openen de oogen des geloofs en zien de heilige ziel opvaaren tot God, wij zien het zwakke en kwijnend \ lichaam heerlijk uit het graf verrijzen, het ftof affchuddende , , en de onfterflijkheid aandoende. Terwijl ons geloove den j geest onzes verfcheidenden vriends in den hemel volgt, I worden wij gewillig en begeerig om hem te verzeilen; en zoo na bij de poorten der heerlijkheid gebragt zijnde, zouden wij gaarne ons affcheid van al het ftcrflijke nemen en met den ftervenden heiligen tot de wereld der geesten overgaan. De geheugenis van zulk een vertooning blijft ons lang bij, en onderfteunr onze hope van overwinning, als wij ge- 1 roepen zullen worden om met denzelven vijand te ftrijden. Geeft dan dit fterven geen gewin als het ons leert fterven ? Te AroiUliiani, Mj M. de BRU IJN, in de Warmoesfiraau  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. OVER DEN NAAM JEHOVA. waarde godsdienstvriend! Daar ik niet kan goedkeuren, dat men in de vertaalin'g van onzen Bijbel den naam jehova niet heeft behouden, heb ik u hier over mijne gedachten willen mede-> 'deelen Zie daar dezelve. Overal in de vertaaling van onzen Bijbel vinden wij in de plaats van jehova den naam heere. — Van waar dit?zal elk nieuwsgierig vragen: — en wel met het grootfte recht. — Men wete dan, dat de Jooden den naam jehova nooit uitfpreken. Maar wanneer zij in het lezen van den Hebreeuwfchen Bijbel dien naam ontmoeten, fpre- ken zij altijd uit adonai (Heere') Dit is Bijgeloof; bij hen voordgefproten uit vrees van te zondigen tegen Gods wet, welke beveelt, dat zij zijnen naam niet ijdelijk °-ebruiken gouden. Door dien naam veritaan zij den naam jehova. En dan redenen zij aldus: „ het kan ligtlijk „ gebeuren, dat wij dien naam niet met den vereischten h eerbied uitfpreken en daarom is het veiliger in het »-e„ heel zich voor het uitfpreken van dien naam te wach,ï, ten (*) De Gefchiedenis door moses aangetekend (f) Van dien jongeling, die dien naam lasterde, heeft den jood in dat bijgeloof nog nader bevestigd. — Men zal zich van zulk een bijgeloof eenig denkbeeld vormen kunnen, wan» neeï (*) Conf. k-ENNic. Disf. Gen* CEcl. erwnsiO P> *lt. (10 Lev. XXIV: io/ig. i. L W°t 33. Ik ben de heere, dat is mijn naam. jes. XLII: 8.  r§2) neer men nadenkt hoe veel bijgeloof zij verraden in het fchrijven van alle godlijke aaamen. (*) De jooden dan hebben om te beter op hun hoede te wezen , bf om fehijn aan hun gedrag te geven onder de Letters van den naam jehova de vocalen (ofpuntten) van den naam adona. gefield. — Dit heeft aanleiding gegeven, dat veele Kristenen, die het ilebreeuwsch het eerst van |ooden leerden, dien naam ook uitfpraken a don ai. Van daar die twist onder de Kristenen van vroegeren tijd over de uitfpraak van dien naam, terwijl de een voor de vocalen van jehova, de ander voor die van adonai (bij den naam jehova) pleitte, (f) — Van daar, meenen wij, zal het ook voordgefproten zijn, dat men bij de Kristenen dien naam jhhova in de vertaalingen niet heeft gebruikt. Dit is niet alleen het geval met onze Nederduitfche vertaaling. Neen! het is vrij algemeen. Wij noemen alleen ten voorbeelde de oude Latynfche, de Engelfche vertaaling en die van luther. Dewijl 'er niemand is in onze dagen, die niet overtuigd is, dat'er geene reden dan iitgiloojis geweest, waar door men den naam jehova uit de vertaalinge van den Bijbel heeft uitgelaten. (§) — leder zal daarom met ons veroordeelen, dat men daar voor den naam heere heeft gefield: te meer, daar die naam heere eene algemeene benaaming is, welke men ook voor den naam auonai heeft gefield. Die twee naamen van God heeft men het ongelukkigfte behandeld,door den naam heere voor beide in de plaats te Hellen, daar men de andere naamen Gods nog vertaald heeft elk op eene bijzondere wijs door Jlerie God, de Almagtige en zoo al meer. Doch het een moeten wij zoo wel als het andere veroordeelen. Alle naamen van God moest men letterlijk uitgedrukt en niet vertaald hebben. Dit heeft men gedaan met alle andere eigen naamen: maar juist de naamen van God niet. Hoe onnatuurlijk! Indien men eens met alle eigen naamen zoo gehandeld hadt, of nog handelde, wat zou 'er niet een wonderlijke verwarring uit voordkomen! ——• Men moest derhalven alle naamen Gods, gelijk men met andere eigen naamen doet, in de Overzettingen onvertaald gelaten hebben. — Wij moesten lezen adonai, el enz. — Nie- CO V- Mischna siiiiin h. T. lil. p. 186 - i88. (O De hac lite trgas u iis d: Phil. Uei. nisf. XXVIjr. p. 33fi funs laudai v ab r, WAL dntiqu. p. 243. dddasf. Tumerum de quo F. mSI. Lfpp IV. fk. 198. QO Ros. algemeen dit geweest zij, leze men bij leusdsh 4 i. XXX. p. 353.  ( 83 ) — Niemand altans kan een fchijn van reden geven .waarom men met Gods naamen anders zou moeten handelen, dan met alle andere naamen. — Bijgeloof alleen is 'er oor- pHeUreen wij van Gods naamen in het gemeen aanmerkten moet bovenal plaats grijpen bij den naam Jehova. Want met dien naam heeft God zich bijzonder geopenbaard in önderfcheiding van de Afgoden. Gelijk toch elk Volk z.jne Goden hadt, met bijzondere naamen bq hen bekend en benoemd, zoo was jehova de naam, welken God, als de God van Israël, hadt aangenomen. _ Zoo lezen wn (behalven bij jesaias reeds aangehaald; — in de Pfalmen. Od dat ze weten, dat Gij alleen met uwen naam-zijt je" hova " - Men leze dan overal den naam jehova en andere naamen Gods zonder die te vertaaien <*). Maar wat betekent de naam jehova? Offchoon wij toch van oordeel zijn, dat de naam jehova onvertaald moet gelaten worden menen wij echter, dat het met onvoegzaam kan gerekend worden, dat men de waare betekenis van dien naam, indien 't mogelijk is, kenne. Dit is toch vooral het Len van Gods naamen, dat zij ons het een of ander Wezen van God bekend rnaaken. Of men nu de waare betekenis van alle Gods naamen kan ontdekken of reeds heelt ontdekt zullen wij voor het tegenwoordige met bepaalen. Wat hier van zij, met betrekking tot den naam jeho va , zullen wij thands onder het oog van onze Lezers zoeken te brengen Deze naam zou drie dingen betekenen, volgends het l^'nn van onze Godgeleerden. Vooreerst —- Gods eenvoudig en onafhanglijk Wezen. — Ten tweede — eeuwigheid. — Ten derde — Zijne onveranderlijkheid in hei houden van zijn woord (t> — Dat die naam vooral Gods Wezen uitdrukt is al van de Jooden afkomftig (§). _ Groote Taalkundigen Hemmen hier mede overeen (J. Wij voor ons vonden hier in zwaarigheid Wij omhelzen een gevoelen, 't welk ook al voor lang bekend is geweest; maar als het gevoelen van fchadelijke Ketters is uitgekreten geworden. Wij dan menen, dat die naam alleen betekent Gods trouwe in het houden van zijne belofte. — Zon • f*) Zo doet michaclis doorgaands in zijne Overzetting van «len Bijbel. Insgelijks strof. ns ee. Ziemich. or. BM. v. 178. ft) Conf de moor Comm. I. 5«- . • .„, ,, " fflV.KENt.IC. /.(.ffDEMSSI fpeC. VOT. Uct -— j>. 7*- Y< mteralios schült, f,'-» P™>- P' «?0 *<* huiiU Jehma — per exullentiam 0 m, fubfiftens Juomet nifu , nutu , pond,re exifleniU & VTtQqUtTf «S necefaria, aternce, infimta. L 2  ( «O Zonder dat wij vraagen, wie hebben dit gevoelen te voren geleerd of een crellius, een epjscopius, een clericus, (*) of een gomarus, en anderen. — die gedachte komt ons als de waare voor. ~—. En waarom? Voor eerst: op welke gronden rust die verklaaring, voor welke zoo vee/en pleiten ? Op de afleiding van het woord (1> i— Wij rekenen dien grond te los om 'er op te bouwen ! — Niets heeft meer nadeel aan de gezonde uitlegkunde .oegebragt dan deze regel — de woorden moeten bete- ke e -, wat ze kunnen. Naar dezen regel toch gaat i bij dit woord te werk. liet woord zou naar zij- re. sprong dat alles kunnen betekenen, wat men daar axn to. k in. Doch volgt daar uit dierhalven betekent het tyQord da: alles? — Wij zijn altijd huiverig om uit den oorfprong '§) der woorden derzclver betekenisfen af te leideu. — Maar vooral aarzelen wij dit te doen bij het bepaa- len der betekenisfen van Gods naamen. Wij zijn in begrip, dat men nog verre af is van derzelver waare kragt te kennen, dewijl men,in het nafpooren daar van,zich vooral met de afkomst der woorden heeft bezig gehouden. — En — bij verfcheiden naamen van God moest men nog raden, van welken oorfprong zij waren. Hoe gevaarlijk is het dan uit de afkoms: van woorden de betekenis afteleiden vooral van Gods naamen? — Om nu tot den naam jehova zelve te komen! — Het werkwoord, waar van het woord jehova afkomt, is bekend. — Eerfte betekenisfen van dat bekende woord komen niet in aanmerking. In gebruik betekent het duizende maaien en beftendig zijn. — Bijaldien wij dan uit den oorfprong tot de betekenis van het woord zouden moeten belluiten, zouden wij 'er niet anders van zeggen kunnen, dan dat 'er uitgedrukt wordt een )Tezen , 't welk is („). Ondertusfchen hebben wij jn den Bijbel de beste aanleiding om den waaren zin van het woord zeer zeker te bepaalen, gelijk dit ook voornaame Mannen (behalven de reeds genoemden) bewogen heeft om die waare betekenis te erkennen. Wij noemen een s c iie l- (') Mos in hac opinione verfatos fuift, fcriUt cl. n e moor, /. /. (t) Hor. c-.rnere Heet ex i:s, qua dedcrunt h a C it m. Prac.f.p. 881. s u s i n g. in Pf. XLH. p. 252 ö> pra Cettris Cl. sciieidiüs Obfm Gremm. ad Pf. Lp. 57, „„; jutealia fcribit. HTt ef Mm, «r-de s— ad exiflentiam folidam, fats m:ali fundamentis infdenlem — tredtxi etzpit. ($) F.lymo'ogw. (»j B'y uitnemendheid.  C 85 ) scheltinga (*) en dathe (f). —— Gelijk wij dan het woord niet te veel willen laten betekenen: zoo moet I men het ook niet te weinig laten beduiden, gelijk — on| zes bedunkens — MicriAëLis doet: die meent (§), dac e1 het woord enkel de beftendigheid van Gods beftaan uit» t drukt. Wat dan de grond betreft, waarop wij aannamen, dat de t naam jehova hem te kennen geeft, die onveranderlijk is 1 in zijne belofte. — Wij vinden dien bij moses, alwaar I wij lezen: q.) „ Doe zeide moses tot God: ziet, wanI n^.neer ik tot de kinderen Israëls kome , en zegge tot hen, :, n de God uwer Vaderen heeft mij tot u lieden gezonden: l „ en zij mij zeggen: hoe is zijn naam ? IVat zal ik tot \ „ hen zeggen ? " „ Ende God zeide tot moses, Ik zal zijn die ik zijn ji „ zal, ook zeide hij: Alzo zult Gij tot de kinderen Is„ raëls zeggen , ik zal zijn heeft mij tot u lieden geI zonden." —— Het leidt geene bedenking bij iemand, die maar de minfte ; beginfelen van de Oosterfche Taalkunde bezit, dat de Heere hier ziet op zijnen naam jehova, en verklaart, dat Hij door dien naam jehova zich voorftelde, als een God, die was de geene, die hij zijn zoude. Houdt nu verder onder het oog, dat deze Godlijke verklaaring dienen moest om Israël op God en moses te doen vertrouwen. Daar toe nu koft zoo zeer niet dienen, dat God betuigde in het gemeen altijd dezelfde te zijn, als wel, dat hij zulks van het waarmaaken van zijne belofte ver* klaarde. En dierhalven wil de Godheid dit uitdrukken: —. ik zal blijven, die ik was. — Ik was voor uwe Vaderen; de getrouwe waarmaaker mijner belofte en den zodanigen zal ik mij ook aan u betoonen. — Dat God toch. hier op zag I is zeker, dewijl Hij 'er aan (ton ds op liet volgen: (j.) „Doe I „ zeide God verder tot mosrs, aldus zult Gij tot de kinI „ deren Israëls zeggen: de Heere uwer vaderen God. „ de (O A tlab. p, 79. ficfcribii: — „ Nomen T\\ï\* fignifical non jolt „ luin verum numen, jed 6? illud Sn praflandis prajertim promi!fis graI „ tia ejje verax." —— Conf. quoque, p. 424. (f) In Gen. p. 236. docet. „ fignijicatio nominis HltT e rit re,, fpidt fine dubio promejjiones Abrahamo , IJaaco & J-aeobo datas, eas- que ceriijimas, ejfe implendas. " CS) In juppl. ad Lex. Hebr. Ugimus: — „ Nometi jehova eum „ iepgnat, qui idem jemper fuit, est, tritqat. Huk jeMentiz & nftuA « fi quis est, ca'.cutum ad/icio." ' CO Exod. III: 13, 14. (+) Exod, Hl: 15, 16. ^  ( «O „ de God abraiiamSj de God isa5ks, de GWjacobs „ heeft mij tot vlieden gezonden: dat is mijn naam „ ecuwiglijk." — Wanneer men dan met geene vooroordelen bezet is, zal men erkennen moeten, dat de naam jehova geene andere betekenis heeft, dan die van Onveranderlijke IVaarmaaker der belofte. — Waarom zouden wij dien naam ook uitgebreider betekenisfen willen opdringen? — Heeft men dan geene genoegfame bewijzen voor Gods deugden en volmaaktheden, dan dat men ze op zulke taalkundige afleidingen. die zoo onzeker zijn, wil bouwen. Daar het dan zeker is , dat die, welke wij opgegeven hebben, de waare betekenis van den naam jehova is; zoo kunnen wij bij deze gelegenheid niet nalaten te onderzoeken, of ook anderen, dan God (de God van Israël) dien naam gedragen hebben. — Het is bekend dat men (en wel om een bewijs voor- of tegen eenig Godgeleerd leerfluk te hebbenj hier over, getwist heeft. Wij voor ons zullen, zonder ons uit vooroordeel tot het een of ander te laten overtiaalen, de zaak eenvoudig onderzoeken. Daar dan andere meenen, dat de naam jehova ook aan andere wezens ( behalven aan God ) gegeven wordt, komt het ons voor, dat men voor deze gedachte geene genoegfame gronden heeft. Wij willen dit bewijzen. — Men zegt: Engelen hebben ook dien naam gedragen. — Wanneer men alle de j-ilaatzen, waarop men zich hier beroept, nagaat, zal men zien, dat 'er altijd maar van een enkelen perfoon gefproken wordt, wanneer een en het zelfde wezen engel en jehova wordt geheeten. Nu is het duidlijk, dat diezelfde God van Israël , welke jehova wordt genoemd, ook de engel van jehova, of liever, de engel jehova heet. Want bij moses (van dien tijd , toen God moses riep om Israël te redden ) lezen wij: (*y „ De engel des Heeren verfcheen hem." — (f) Diezelfde wordt onmidlijk daar na jehova genoemd. Dierhalven is dit zeker — jehova, de God van Israël, wordt ook de engel jehova geheeten. Daar wij nu op gronden, welken wij hier niet ontwikkelen kunnen, door den jehova der Jooden Gods Zoon verdaan, wordt die de jehova; maar ook tevens, de Engel, de Gezant geheten , dewijl Hij de plaats bekleeder van zijnen Vader bij dat Volk was. — Indien de naam jehova ook door engelen kon gedragen worden , dan is het vreemd, dat juist maar één dien naam draagt, en CO txod. iii: 2—4. CO Dat is : Bi Engel vnn jehova ; of liever — ie Engel jehova.  0«7> «n dat zelfs op plaatfen alwaar 'er van meer dan een wordt gewag gemaakt: bij voorbeeld, wij lezen bij moses: (*) „ Dat jehova aan abraham verfcheen — dat Hij „ zijne oogen ophief en zag, en ziet, daar jlonden drie „ mannen tegen over hem: ah hij ze zag,zoo liep hij hen ,, te gemoct van de deure der tente en boog zich ter aar„ de. En hij zeide — Heere ! heb ik nu genade gevonden „ in uwe oogen" — Daarop wordt in het vervolg alleen van jehova, als van den genen die met abraham handelde, gefproken. — Waarom fpreekt abraham maar tot «•£«? — Waarom verhaalt moses zoo,dat'er maar een met abraham handelde? Ondertusfchen is in het aangevoerde het eenige bewijs gelegen, waar mede men voor deze (telling — dat ook anderen, dan God, den naam jehova gedragen hebben, pleit — want bij een edelmoedig onderzoeker zal dit niet gelden, V welk men in vroeger tijd, als wapenen heeft gebruikt , dat namenlijk de altaar , Jerufalem en de ark jehova zouden heeten. Men heeft zich om zulks te bewijzen op verfcheiden Bijbelplaatfen beroepen (f) Zoo lezen wij (§) : „ En moses bouwde eenen altaar: en hij „ noemde zijnen naam: de jehova is mijn banier e." — Noemde h.\\ den altaar zelve jehova? Neen! Hij gaf'er den naam aan — jehova (de God van mijn volk) is mijne baniere. Op eene andere plaats („) leest men: „ Het gefchiedde ,, nu in 't optrekken van de Arke, dat moses zeide: „ Sta op jehova en laat uwe vijanden verfirooid wor,, den en uwe haaters van uw aangezigte vlieden. Ende „ als zij rustede, zeide hij, kom weder jehova tot „ de duizendmaal duizenden van Israël." Noemde moses dan hier de Ark jehova? of fprak hij jehova — den God van Israël aan ? Ieder kan uit zich zeiven dit wel beflisfen I — De Ark zou ook elders (.Qjehova heten.— Wij lezen: „ En david maakte zich op en ging henen met al het „ volk, dat Lij hem was,' van Baal in Juda, «m van „ daar op te brengen de Arke Godes, bij dewelke de „ naam wordt aangeroepen, de naam van jehova der „ htiifcharen, die daar op woont, tusjchen de Cheru- „ bim." (*) Oen. XVIII: i, a , 3, 13. (t) Exod. XVIi: 14. Num. X: 35, 36. 2 Sam, VI: 2. Ezeih. XLV1II: J5 (O Exod. XVII? 15. f,) Num. X. 35. tf. 1-ö.2 Sem. VI: 2.  ( 38) „ bint.*' — Is het niet middagklaar, dat JehövA vati de Ark duidlijk onderfcheiden wordt? — Eindelijk uog een bewijs! — ezechiöl befiuit zijn Boek inet deze woorden: „ En de naam der Stad zal van dien ,, dage af zijn, de jehova is aldaar." — Dierhalven wordt Jerufalem niet jehova geheten — maar de Stad wordt genoemd — jehova is aldaar. Wij vertrouwen dan, dat gebleken is, dat geene anderert dan God, den naam jehova dragen: want hem, die je» hova en ook engel jehova heet, worden zulke eigenfchappen toegekend, welke Gode alleen eigen ziin, gelijk ïn die plaats, alwaar God dien naam uitlegt, allerduidlijks te zien is. — Hoe, zou God bij je s ai a's zich den naam jehova zoo bijzonder kunnen toeeigenen als zijnen naam, wanneer Hij zegt: ,, Ik ben jehova, dat is mijn'naam: ,, ende mijne eere zal ik genen anderen geven , nog ,, mijnen lof den gefnedene beelden." — Hoe kan h o s e a (*) dan ook zeggen: „jehova is zijn gedenknaai,. ? — Maar (bui hier van bij deze gelegenheid ook nog iets te ïeggen.) zou de naam van jovis, welke de Latynen heb* ben, van den naam jehova oorfpronklijk zijn? Men is 1-et hier omtrend vrij eens: — Wij hechten hier aan ook ons zegef, vooral om dat men veele fpooren aantreft van bewijs, dat de Heidenen van de Jooden, of van de Oosterlingen iets ontleend hebben. — Wij voegen 'er bij, dat men zeer ongelukkig jovis gemaakt heeft tot den genttivus van jupitek. —— Jovis is dè genitivus van het verouderde Jovis, terwijl Jüpiter een geheel andere naam is, van welken alleen de nominatsvus in gebruik is en aangenomen is geworden, om de plaats te vervangen van den verlorenen nominativus Jovis. — Wij voor ons * zouden ook nog zeer twijfelen of jupiter wel gevormd is geworden van Jovis pater, gelijk men vrii eenftemmig wil. Doch genoeg hier van. Dit bijvoegfeltjen wilden wij alleen doen dienen, om Taalkundigen op het een en ander eens nader te doen denken. (O Hof. XII: 6. Te Amiteldam, bij M. de BRU1JN, in dc.Warmoesftraat/,  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. -frlljll 1111^^,1111 til* Leert en vermaand malkander met pfalmen , en lofzangen, en geestelijke liedekens. kol. III: 16. MORGEN- EN AVOND-LIED. Tn Godsdienftige overdenkingen bezig zijnde, wordt mijne ziel opgewekt, om mijnen God en Vader lof te zingen. De twee liederen, welke ik famenftelde, en waarin ik van verre lavater navolgde, deel ik mijnen Lezeren mede, in verwachting , dat dezelve met nut van hun zullen gezongen worden. X. M MOR-  C90) MORGEN-LIED. Lof zij God! ik mag herleeven, Slapend werd ik niet begeven, In de fchaduw van den nagt Hieldt mijn Vader trouw de wagt — Loof mijn ziel! verhef uw klanken, Knielend moet ge uw Vader danken, Op zijn wenk hadt zachte rust Mij weer de oogen toegekuscht. * Grensloos is uw liefde, ó Vader! 'k Vind geen woord —. 'k tree dankend nader, Daar ik ftaamrend hulde doe, Nooit, nooit zijt ge ontfermens moê. Met welk hart, met wat gezangen Moet ik Vaders lof vervangen? Ik ben ftof— mijn God! ik kniel — Staamrend dankt mijn teedre ziel. 'k Tree aanbiddend voor uw oogen, 'k Pleit op 't vaderlijk meedogen; 't Biddend kind wordt nooit veragt; Vader! fterk van daag mijn kragt;, Minzaam hoort gij naar mijn fmeeken, 't Zal mij nooit aan hulp oi;tbre ;cn, Vader! 'k wacht, mijn ziel gelooft Alles, wat gij hebt belooft. •§ Alles wilt ge uw liefling fchenken — Vader! gij beftuurt mijn denken, *k Word door u verütht — geleid; 'k Beef niet voor uw Majesteit. Wat mij immer moog' bejeegnen, 'k Vlugt tot u - gii wilt mij zeegnen; Waar ik immer mij tievind , Vader! gij verzelt uw kind. God!  God! ach laat mij heilig wandlen , Schuldloos, als mijn jesus, handlen, jesus min zij al mijn vreugd; Vader! fterk mijn zwakke deugd —. God! boe zal mijn heil vergrooten, Als ik mijn natuurgenooten Leeren mag, wat zaligheid jesus min ons heeft bereid. Ach! dat al mijn oogenblikken Heilig zijn; — het fchuldloos tikken Van mijn hart word ftaag gehoord, Ja elk uitgefproken woord. God doe mij uw invloed voelen. Nooit mij zelv' of 't ftof bedoelen; Ieder adem, al mijn tijd , Al mijn kragt zij u gewijd. Laat mijn voorbeeld andren trekken, Laat geen ftruiklen mij bevlekken; Dat uw liefdrijk vaderöog Nooit mijn zondenval gedoog' Sluit voor de ondeugd hart en zinnen, Leer mij vlieden of verwinnen , Hoed mijn ziel op 't pad der deugd; God! gij zijt mijn levensvreugd. Gun, dat mijn gevoel moog' gloeien, Als deez' woorden 't hart ontvloeien; 't Uurtjen, tot mijn dood bepaald, Naakt ligt, eer de avond daalt. > Lieve God! laat mijn geweten Nooit dien duuren pligt vergeten, Dat ik mij bereide en grootsch Uitroep: 'k Wacht het uur des doods. M 2 Laat  ( 9* ) Laat mij voor geen fterfdag beeven, Neen — ik voel een eeuwig leven, Eeuwig juich ik bij mijn' God — Jesus wenkt — hij kroont mijn lot. Eeuwig naar volmaaktheid ftreeven, Hier beginnen . eindloos leeven , Dit is \ doel van mijn beftaan; *k Vang op aard flegts 't leven aan. Él Hoe rampzalig zoude ik zwerven. Dacht ik aan geen nadrend fterven; Ja, mijn God! 'k zal eindloos zijn; fc Kort is hier de rarapwoeftijn. —> Laat uw waarheid mij beftraalen, Zie mijn broeders eenzaam dwaalen, Duizend wandlen in den nngt —• Ach! vermeerder 't Gods geflagt. Schenk op aard alom uw zegen, Wijsheid treê den zwakken tegen, Dat de kragt der waarheid blijk', Dat geweld, dat list bezwijk'. Ach! laat de onfchuld nieuwe vrinden In bekeerde zondaars vinden — G 5 : vermeer het Kristendom, Liefde en wijsheid bloeie alom. * Laat verdwaalden — laat de blinden Thands een vriend, een leidsman vinden; Schenk verkwikking, hulp en troost, Aan uw treurig jammrend kroost. Laat uw helpend mededoogen Der bedroefden traanen droogen, Zeegnen vriends en vijands lot —--. Zegen allen, liefdrijk God! Geef  C 93 ) Geef mij wijsheid, lust en kragten, ï 'k Zal dan blij mijn pligt betrachten; Maar, waar zwakheid overwint, Vader! help daar 't ftruiklend kind; Dat mijn werk met glorij fchitter', Geen berouw mijn vreugd verbitter' — Hoor mijn fmeeken voor uw' troon, Vader! hoor mij — om uw Zoon. AVOND-LIED. Mijn lofzang galmt uit hart en mond; Ik kniel weer dankend neder -—Mijn God! 'k vind in den avondftond ' Ook u, mijn Vader, weder. Uw liefde zegende mijn lot, Meer dan ik melden kan , mijn God! Ik dank —. maar 'k vind geen woorden. ék God ! die 't heelal zo liefdrijk draagt, Gij onderhoudt mijn leven —— Wat ik vertrouwend heb gevraagd Heeft mij uw gunst gegeven, Gezondheid, vreugd en zaligheid ~—Uw vaderhand heeft mij geleid, Gij gaaft mij moed en fterkte. # Dees dag getuigt uw vadermin; 'k Had fpijs en drank en blijheid; Uw hand beftuurde hart en zin, Ik leefde in rust en vrijheid. Geen rampfpoed trof —— 'k bood tegenftand Aan vleiende ondeugd — mijn verftand Hadt gij verlicht — u dank ik, M 3 Voor  CP4) Voor elke neiging tot de deugd Wijde ik aan God mijn klanken , Elk denkbeeld, dat mijn ziel verheugt, Wekt mij tot fchuldig danken, Tot elke daad fterkt gij mijn moed — Mijn Vader is aan kleinen goed; Wie roemt uw trouw naar waarde? •& Wie prijst u, Schepper van geluk! o Aller vriend en Vader! Ach! dat uw min mijn ziel verrukk', Dan bfijkt uw hulp mij nader. Maar lieve Vader! neen, mijn pligt Wordt met een ijskoud hart verrigt, Mijn ontrouw doet mij ftruiklen. Ook in deez' weggezonken dag Heb ik uw wet gefchonden — U hoonde ik door mijn Hout gedrag, Hoe grieven mij mijn zonden! 'k Week dikwerf van uw reine paan, Ik zocht niet altijd, door mijn daan, Mijn' Schepper te behaagen. ó God! die alles weet en ziet, Laat mij mijn fchuld belijden; Een lievend Vader wreekt zich niet, Maar blijft zijn kind bevrijden. Neem weg mijn fchuld, op dat ik roem, U mijn vergevend Vader noem', En voor mijn jesus leeve. Maar  (95) Maar 'k voel mijn pligt — ja gij vergeeft Mijn daaglijks overtreden: Dit hart, dat u beledigd heeft, Wijdt u zijn fmefkgebeden. 6 God! gij hebt deez' dag mijn fchuld Weer in uw heerfchappij geduld, I Rechtvaardig Wereldrechter! -$ Wanneer ik biddend mij bekeer, Is 't hart mijns Vaders open, Dan ziet hij liefdrijk troostend neêr, En doet mij vrolijk hoopen > Voor hem, die zich in 't kwaad verhard, Heeft jesus nooit het bloed der fmart Aan 't kruis ten zoen doen vloeien. é God! zie mijn oprechtheid aan; Doe mij genaê verwachten; Doe 't hart als dat van jesus flaan, En reinig mijn gedachten —— Ach! last mij, van geen fchuld bewust, Door u bewaakt, de zoetfte rust Deez' nagt al flapend fmaaken. * Mijn Vader! vest uw waakend oóg Op al mijn dierbre panden; Dat rust der droeven trasnen droog'; ó God! breek onfchulds banden —— Verzacht der kranken fmart en leed, Zijt ftervenden tot troost gereed, Geef heil aan jonggeboornen. è Ta.  (5>0 ó Vader! die mijn zorg verband, Gij blijft mijn heil bereiden —» 'k Geef ziel en lichaam in uw hand, Niets kan mij van u fcheiden. *k Slaap veilig, maar als 't morgenlicht Weer daagt, wek mij dan — 'k zal mijn' pli^t Meer dan deez' dag betrachten. Te Amikldam, bij li, di BRUIJN.in de Watmoesflt.at.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. HUK-» 3V\ n. Alk dingen , die gij wilt, dat u de menfchen zouden doen , doet gij hun ook alzo. MATTH. VII: 12. VERHANDELING OVER DE SPREUK: DOE AAN GEENE ANDEREN, WAT GIJ NIET WILT, DAT ANDEREN U DOEN. 'Dt i« niemand onzer op aarde gelukkig, die niet zijne •*-*' waarde als mensch kent en gevoelt, en die niet zijne I rechten als zodanig kan uitoefenen. Dit te kennen, dit te : gevoelen en vrij te beoefenen is het natuurlijk recht van ; den mensch. De berooving van onze natuurlijke vrijheid is bijgevolg de grootfte onrechtvaardigheid. — En echter 3 was 'er tot hier toe niets gemeener in de wereld, dan dat I overheerfchers en regeerers der volken en maatfchappijè'n i hunne evengelijke medemenfehen als flaaven behandelden, i en zich even daar door den naam van menfchen onwaar» , dig maakten. . Welk een treurig tooneel doet zich hier op voor het oog des menfehenvriends , dat een blik werpt op de gefchichten der volken? Van waar al de woede en het ge*• N weid  C 98 ) weid der overheerfchers — van waar alle de verwoeuin•gen en onderdrukkingen der tyrannen en willekeurige gezaghebberen — van wdar anders dan door de lochening dier waarheid : Alle menfchen zijn vrij , alle menfchen zijn gelijk — allen zijn, als kinderen van éónen vader, verpligt elkander als broeders te behandelen? Deze leere , gegrond op het recht der Natuur, is die der Reden en eener hemelfehe Öpenbaarirfgï Onze Godlijke Meester heeft die zoo voortreflijk als duidelijk geleerd; ook hebben de voortreflijkfte mannen onder de Heidenen dezelve gekend, en de nuttigheid daar van gevoeld; hunne gezegden bevestigen dit. Szneca gaf den Vorften deze fehoone les : West voor uwe onderdaanen, wat gij begeert, dat de Goden voor u zullen zijn. MenaNDEr. zeide: Het geen ik in een' ander berispe, zal ik naar mijn vermogen zelf vermijden. De Dichter h o Ratiuj zingt: Gedraag u omtrend uwe ouiers, als gij het van uwe kinderen zelf zoudt begeeren. Ja de Romeinfche Keizer , alexander severus, liet op de muuren van zijn paleis en op zijne vaandelen deze les beitelen en fchilderen : Doe aan geen anderen, wat gij niet vilt, dat enderen aan u doen. Deze uitmuntende zedekundige regel , de ziel vnn alle rechten en pligten . die menfchen aan menfchen moeten toekennen of betrachten , zal thands het hoofdonderwerp zijn, waar op ik de aandacht mijner Landgenöoten en Medekristenen zal bezig houden. De regel: Doe aan geen anderen, wat gij niet wiltdat een ander aan u doe, vordert voor af eenige opheldering en bepaaling. Alle menfchen zijn verpligt , met wijsheid, billijkheid en redenlijkheid, in alle gevallen zoo , om-  C 99 ) •uitrend hunne medemenfehen te handelen, als zij, in geJijke gevallen zijnde, zouden willen en wenfehen van anderen behandeld te worden. Alle verdere bepaalingen, van wat aard ook, zijn hier in opgefioten. Één der voornaamfte zaken , waar door de regel: Doe aan geen ander, wat gij niet wilt, dat een ander aan ti doe— gewigtig,uitmuntend, verheven en grootscu wordt, is de grond, waar op dezelve rust. — Deze grond is de oorfpronglijke vrijheiden gelijkheid der menfchen, welke allen, in oorfprong en betrekkingen , gelijk recht hebben en even waardig zijn. Hier door, en ook hier door alleen, zijn lumne verpligtingen wederkeerig ; ja hier door heeft de ééne. mensch op den anderen recht en aanfpraak op zijne liefde, hulp en onderfteuning, welke hij wederkeerig verpligt is anderen te betoonen. Niemand, die het verftand vereert, zal over de natuurlijke Gelijkheid der menfchen zoo kunnen denken , als of zij allen in vermogen en kragten naar geest en lichaam gelijk waren. Niemand zal de leere van de Gelijkheid der menfchen . die in eene maatfehappij leeven, op grond van het Natuurrecht, zoo kunnen bevatten, als of zij allen gelijk in gezag en bezittingen behoorden te zijn. — Alle verftandige voorftanders dezer leere bepaalen zich tot eene zedelijke gelijkheid , waar uit der menfchen rechten en pligten voordvloeien. De mensch toch, als een vrijge'fchapen en vrijwerkend wezen, ontvangt en heeft, door zijne geboorte als mensch , natuurlijke rechten , ' welke hem, uit kragt van zijn beftaan, toebehooren. Niemand als hij zelve heeft recht, om over zijn verftand en oordeel te befchikken; niemand moet of kan hem, naar rech. ten, belemmeren, zijn geluk en genoegen te bevoorderen. Alle verandwoarding is hij deswegen alleen zijnen Maaker N 2 ver-  ( -co ) verfcbuldigd ; en omtrend zijne medemenfehen heeft hij geen anderen regel in acht te nemen dan deze: Niemand te benadeelen in zijne natuurlijke of maatfchaplijke rechten. Welk een tegenftand de leere van der menfchen natuurlijke en zedelijke gelijkheid ook ontmoete, deze waarheid zal, voor de rechtbank der gezonde reden, eeuwig waarheid blijven. Dat dan de heerschzucht woede , dat de zogenaamde wereldgrooten knersfetanden, als men hun geen meerer natuurlijke rechten dan den geringften hunner dienaaren toekent; de leer der Vrijheid en Gelijkheid, nu, als het ware, met nieuwen glans van den hemel nedergedaald , moet van elk Patriot, als Mensch, Burger en Krinen, worden voordgeplant, tot dat alle de deelen des aardbodems met eikanderen in dit middenpunt zijn verè'enigd — tot dat allen aan anderen zoo doen, als zij zouden willen, dat anderen, in gelijke gevallen, hun deeden. Daar mijn doel is alle mijne Natuurgenooten en Medekristenen tot waare Vaderlanders te maaken, of hunne Vaderlandsliefde te verfterken, zal ik eerst over den oorfprong der mensehlijke maatfehappijen — vervolgends over de jammerlijke gefleldheii der volken, waar onder niets minder dan Vrijheid en Gelijkheid plaats hadden, redenen , en eindelijk de aandacht bijzonder op ons Vader' land b. paaien. De eerfte menfchen vrij, gelijk, gefchapen, en ter vermenigvuldiging op aarde geplaatst, waren fpoedig tot een groot getal aangegroeid, — Allen, oorfpronglijk vrij en gelijk, waren geboren Patriotten, en vonden hun geluk in Zich zodanig te gedragen, door eikanderen gelijk recht toe te ken-  kennen en te laten genieten. — Zij leefden in liefde en ; vrede; de toegenegenheid, de hulp- en dienstvaardigheid j werdt door hun Patriotisme wederkeerig uitgeoefend; nies mand matigde zich eenig gezag aan over anderen. Elk :i huisvader rigtte voor zich en zijn gezin tenten of hutten • ter wooning op; terwijl de landbouw en veeteelt hun al! les verfchaften, wat hunne behoefte vorderde, zonder dat 'er eenig gefchil ontftond over het recht en eigendom wegens den bebouwden grond; om dat de ruime aarde aller I vaderland, allen gemeen was, en elk zich eene woonplaats :! verkoos naar zijn welgevallen. — Deze redenlijke aardbe) wooners, de eerfte maatfehappij uitmaakende, leefden geil lukkif , vrij en blij; allen bloedverwanten, nabeftaanden 1 en vrienden , allen gelijke rechten en pligten hebbende, i en ongenegen elkander te benadeelen, beftonden zonder dat ; iemand, of eenigen hunner, eenig bewind, beftuur of geI zag over alle de anderen hadt. Het vaderlijk gezag is zeker het oudfte en wettigfte in de wereld; dit alleen hadt bij de eerfte menfchen plaats — maar ook dit bepaalde zich maar alleen tot de hoofden der huisgezinnen omtrend I hunne onmondige kinderen. De Vader hadt geen recht I van gebieden meer over zijn manbaren zoon, en de vrij. 5 heid werdt toen eigenaardig, door haar eigen eigenfehap, gehandhaafd. -De mensch, beftemd zijnde om in eene maatfehappij te a leeven, hadt daar toe in de eerfte wereld de natuurlijkfte 1 aanleiding. Met de vermenigvuldiging des menschlijken ge! flagts was te gelijk het roofgedierte, zoo vernielend voor hunne velden en kudden , vermeerderd. Allen klaagden over verwoefting, en allen vereenigden zich ter algemeene veiligheid. Zij omtuinden hunne velden, bewaakten hunne kudden, en werden weldra ontwaar, dat de eene Adamiet in moed, dapperheid en fterkte, ter afweering van leeuN 3 wen,  C-ips •) wen, tijgers of beeren,enz., boven den anderen uitmunt- ie. Offchoon nu het denkbeeld van meerer moed, kragt en 'beleid niemand recht gaf, om zich eenig gezag over evengelijke medemenfehen aan te matigen, fchijnt dit echter in de eerfte wereld reeds plaats in het hart eens onïiiarden gevonden te hebben. Althans wij vinden 'er een kaïn, een lamech, die, als geweldenaars over anderen, een willekeurig gezag oefenden, en hun evengelijke medemenfch'en van hunne rechten trachtten te berooven. In de tweede wereld, na dat het menschdom door ténen ftamvader was vermenigvuldigd, en zich in ftaminen en huisgezinnen* hadt veifpreid, zal het trachten naar veiligheid weder oorzaak van maatfchaplijke vereeniging geweest zijn. Bisbch torenbouw ftrekke tot bewijs. — Dan, indien toen, na de fpraakverwarring, elke maatfehappij zich vereenigd hadt, om uit hun midden zulke mannen té benoemen, om met algemeen goedvinden, ter bevoordering van het algemeen geluk, belanglooze beftuurers te verkiezen; indien de volgende genachten hun recht hadden gehandhaaft; nooit was 'er gebeurd, dat men in deze. dagen heeft zien gebeuren. Doch deze kinderen in de meiischkunde kenden noch hunne waarde, noch berekenden hunne waare belangen. Elk, die de waarde van den mensch gevoelt, moet met affchrik gedenken aan den eerden , die toen de Vrijheid en Gelijkheid onder de mépsohUjke wezens dom fchenden en derzeiver band van één feheuren. liet duurde echter niet lang, of 'er ontftonden in die eerfte maatfehappij zulken, die, door verkeerde eigenliefde en afgunst gedreven, zich boven anderen verhieven, zich deeden gelden, en de magt verkregen om over anderen te gebieden. En zie daar het recht van den flerkften in de wereld. De menscbüjke maatfehappijen vermenigvuldigd zijnde, was 'er maar een dier geweldenaarea  C 103 } < nedïg, die over meerdere maatfchappijen, welke zich tot j onderlinge veiligheid en geluk vereenigden, wilde heerj fchen. Weldra kwam deze ten voorfchijn, deed daar toe j de gewelddaadigffe poogingen, en, zie daar, het afgrijslijk I monfter, het oorlog, door de hcerschzucht verwekt, gel-boren en in woede werkzaam. In den vroegen morgenj Hond der wereld vondt men een' geweldigen nimrod en '. gekroonde dwingelanden, die zich den naam van Koningen I gaven, doch getekend werden als roovers én plonderaars I van hunne medemenfehen. Al vroeg was dus de verk'rngI ting vau dien grondregel: doe aan geen anderen, wat gij niet wilt, dat een ander aan u doe, oorzaak van onbe rekende rampen , jammeren en ellenden. " Slaan wij nu een blik op de onderfcheiden volken, dïft ; voor onzè jaartelling aanwezig waren — welke ijslijke tooneelen van geweld en verwoefting roepen wij dan voor onze < aandacht! De Egyptenaars, Babiloniers, Syriers, Pcrfers • en naamlooze andere volken, ftrekken hier tot getuigen. OnI recht, geweld en dwinglandij zien wij zegevieren. De a weinige volken, die hunne vrijheid dorden handhaaven, ;j Athenen', Theben, Rome en meer, welke door VolkirepriI fentanten beftuurd werden, waren welhaast de voorwern werpen van den haat der Despooten; Ariftokraaten en 3 geweldenaaren. jVHllioenen menschlijke wezens, millioeil nen verdubbeld, zijn de ongelukkige flagtötfers geworden I van eenige gekroonde wanfchepfels,• die, met verkragting \ van recht en reden, in den waan verkeerden, dat het 1 Volk om den Vorst, en dat het een Koning geoorloofd was, alles, hoe onmenschlijk, te doen, wat hij wilde. De verlochening der rechten van den mensch, van de we«lerkeerige pligten, daar uit voordvloeiende, hoe heilloos in de gevolgen voor de volken , vindt nog éénige ver- fchoo-  ( ) fchooning in de tijden , toen het menschdom in zijne kindsheid was, of toen het bij een' onnadenkend jongeling kon worden vergeleken; toen 'er geen algemeen onderwijs der waarheid noch van récht onder de volken ware , of toen de zon der waarheid nog niet algemeen haar licht veripreidde. — Maar hoe verbaasd ftaat de gefchiedkundige, door de befchouwing, dat het in alle de eeuwen onzer jaartelling vooral niet beter gefteld was dan voorheen, fchoon het oogmerk der Voorzienigheid ware, het menschdom tot een' manlijken ftaat op te voeren, door de leere en het voorbeeld van den eeuwig gezegenden jesus, gezonden ten algemeenen Verlichter. De rechten van den Mensch, de Vrijheid, Gelijkheid en Broederfchap, door hem zoo nadruklijk geleerd, zijn echter in deze eeuwen, fterker dan ooit, onteerd en vertreden. ... De Despooten en Ariflokraaten, alle willekeurige magtvoerers, het bijgeloof en priesterbedrog , hebben hun bewind , in fpijt van waarheid en recht , eeuwen lang flaande gehouden, en de volken hebben zich, helaas! nimmer algemeen tegen die wangedrochten verzet; zij hebben, door wettig tegen hen opteftaan , nimmer aan hun nagedacht geleerd , dat de beftuurers der maatfchappijen dienaars der volken zijn ; dat de wil des volks de hoogfte wet is ; in een woord: de volken, zelfs de befchaafften, zijn veelal gewillig geweest , om hunne ruggen als flaaven te kromteen , in plaats van hunne rechten te verdaadigen, hunne pligten te betrachten , en dus de eere der menschheid te handhaaven. (liet Vervolg in N9. 14.) Te Ainftddam. bij M. se B R UïJN, in de Warmoesftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. (Vervolg van No. 13.) Alle dingen , die gij wilt, dat u de menfchen zouden doen , doet gij hun ooi alzo. matth. VII: 12. VERHANDELING OVER DE SPREUK: DOE AAN GEENE ANDEREN, WAT GIJ NIET WILT, DAT ANDE. REN U DOEN. Qlaan wij nu het oog op ons vaderland in 't bijzonder, ^ zo ergens, is hier de regel : doe aan geen anderen , ■wat gij niet wilt, dat een ander aan u doe, zoo door willekeurige Vorften en Regeerers als door veelen van het door hun misleide volk op de eervergecenfte wijze verkragt. Niemand, der gefchiedenis kundig, zal het kunnen lochenen , dat de Nederlanders zich , voor ruim twee eeuu wen, vrijheidlievend, moedig en dapper gedragen, het juk der flaavernij, hun door den fpaanfchen dwingeland geweld■ daadig opgelegd, afgeworpen en vergruisd en zich, van toen af, een naam gemaakt hebben onder de volken, die hen alom als eene vrije Natie erkenden en vereerden. —» Van dien tijd af waren 'er altijd eenige vrijheidminnaars — dan , ach ! in welk een wonderlijke gedaante vertoonde zich de volksvrijheid reeds bij de vestiging hunner Repu. »• O bliek?  bliek? was willem de eerfte, die zogenaamde Vader des Vaderlands , welke bijzonder zijn eigen grootheid zocht, niet door een moordenaar ontzield, hij zou weldra de voor hem vervaardigde graaflijke kroon, waar in het woord erftijke gevlochten was, opgezet en de Nederlanders met het fchaduwbeeld der vrijheid vermaakt hebben. — De Aristokraatifche Regenten van die en volgende tijden moesten 'er iets meer dan een fchadüw van overlaten, Om dat 'er altijd nog eenige wakkere mannen waren, die hun het hoofd dorften bieden. — Met erkennend gevoel gedenke men aan jan van oldenbarneveld, aan p. c. hooft en anderen. Aan zulke mannen hebben wij het te danken, dat maurits, de moordenaar van den grijzen earneveld, de graaflijke kroon niet op zijn krijgsmans kop kon zetten, en dat zijn broeder f red rik Hendrik (in wier fchaduw geen maurits mag ftaan) daar na niet dorst te trachten. — De despotieke ziel van willem den tweeden is kenbaar uit den gewelddaadigen aanval op Amfteldam — en waarlijk niet veel goeds konde men van hem te geraoet zien, die reeds in zijne jeugd het recht, de reden, en al de vrijheid , die 'er nog overig was, op eigen gezag dorst verkragten. Dan de Voorzienigheid fluitte hem, in de uitvoering zijner plannen, rukte hem in zijne jeugd van de aarde, en verloste Nederland ook van dezen willekeurigen heerfcher» Door alle de onheilen, dit land door de Oranje- vorften reeds berokkend , waren de beste regenten wars, om een derden willem in het bewind te zien; het eeuwig editt, waar bij hij van alle gezag verdoken werdt, ftrekke hier ten getuige. Dan door Iooze kuiperijen, omkoopingea en misleidingen van het gemeene volk klom hij ten toppe van bewind. Zijne grootheid grondde hij op het bloed der beste Vaderlanderen jan en cornelis de wit, die van een zinloos graauw, door oranje aangehitst, wreedaardigst vermoord zijnde, op den algemeenen oordeelsdag, tegen dezea  ( io7 ) tyran zullen opftaan in het gerechte. — Deze zogenaamde Oranje- held heeft ons Vaderland in de Moedigde oorlogen ingewikkeld, van onnoemlijke fchatten beroofd, maar nimmer waar geluk toegebragt. Toen hij door de nederlandfche zeemagt den engelfehën troon bedormd, zijn fchoonvader daar afgebonsd, en dien zelve beklommen hadt, was hij, door de fierheid en Vaderlandsliefde der Britten , ten hunnen opzigte , een magteloos man. Men noemde hem te recht Stadhouder van Engeland, maar Koning van Holland. Onze Arhtokraatifche Regenten, ons verblind volk, door hunne Priesters, die de leere der Vrijheid en Gelijkheid (gelijk veelen ten dezen dage) niet verftonden , waren zodanig met hem ingenomen, dat hij hen, even als een despotiek meester de fchooljongens , onder bedwang hadt ; de eerden om de hun toegeworpen vette brokken niet te verliezen, de laatden, om dat zij, door hunne priesters geleerd zijnde alle magt te eerbiedigen, als vreesachtige flaaven, Hagen vreesden. — Na dezen heerfcher was Holland vijfenveertig jaaren zonder een Oranje-vorst aan het hoofd der bewindvoerers te hebben. — Echter begeerde men weldra weder een meester en wien zouden zij anders kiezen dan een fpruit van oranje? aan wien zouden zij hunne rechten en vrijheden beter kwijt worden dan aan een man, als willem den vierden? Alles, wat hem kon vereeren , werdt hem opgedragen, en ook van hem bereidvaardig aangenomen ; offchoon 'er meer dan zeven perfoonen nodig waren, om alle deze bedieningen naar behooren, volgends pligt waar te nemen. Men verklaarde, daar te boven, alle die ambten erflijk , men befchikte , op de onnatuurlijkde wijze, over het volgend gedacht ; in vertrouwen, dat de Oranjefpruiten , zoo wel vrouwlijke als manlijke, hoe dwaas, hoe despotiek ook, den godsdienst, de vrijheid en het Vaderland tot heil zouden drekken, en de welvaard des lands van de grootheid van het oranjehuis zoude afhangen. — O 2 Wat  ( ioS ) Wat het gevolg hier van geweest zij, heeft willem de vijfde ons, helaas! gevoelig geleerd. Deze, door den vroegtijdigen dood zijns Vaders , werdt , nog een kleene jongen zijnde, erfgenaam van alle zijne tijtels , waardigheden en ambten, doch niet van zijn verftand. Oin den geheelen last, hem door erfenis toegevallen, te kunnen dragen, hadt hij een ouderwijzer nodig. Hier toe werdt wolffenbuttel, een vreemdeling, verkoozen, Hoe gewillig was deze, om vrij wat van dien last te helpen torsfchen! en daar in heeft hij zich zoo gedragen, dat hij eindelijk ons land j heeft moeten ruimen, wolffenbuttel,tijdig berekenende, dat willem eene wederhelft nodig hadt , om al zijn lief en leed mede te dragen en het oranjehuis voord te planten, bezorgde hem eene koninglijke, eene Pruisfifche prinfes, Wat deze in vereeniging met willem, vooral federd 1781 gedaan heeft , leeren ons de Engelfche oorlog, het zenden der fchepen naar Brest , de vorstlijke optogt naar Hattem en Elburg, de rustherftellende en plunderzieke pruisfifche helden, de oorlog tegen de Franfchen, de inroeping der wilden van Europa, de Engelfche Botani- ba ais boeven en veele andere daaden, waar van de gefchiedenis, ter vervloeking van oranje, tot den laatften dag der eeuwen zal gewaagen. Hemel! welk een geluk voor Nederland, dat eenmaal het oranjegezin als kaf voor den wind verdreven en weggevlogen , — dat het met fchaamte en fchande overladen — naar het land der roovers gevlugt is! en God geve , dat niemand hunner immer wederkeere! Burgers! medekristenen!indien iemand der Oranje-vorften den grondregel, doet aan anderen . wat gij wilt, dat anderen aan u doen , tot een rigtfnoer van zijn gedrag hadt genomen , mijn ziel, geftemd om rechtvaardig te zijn, zou hem thands roemen. Dan wie, offchoon van arendsoogen voorzien, zag hen de rechten der menfchen en burgeren handhaaven? heerschzucht en grootheid waren de drijfve.eron en het  C 109 ) liet doel hunner daadeu. En, wat onzen laatften willem betreft; ik heb hem altijd beklaagd , nadien willemijn voor hem was, dat jksabel voor achab geweest is. Door haar werdt willem even als achab door jesabel bedorven. Met dat al is hij van veele Nederlanderen bemind geweest; en om welke redenen ? deze, verklaar ik, niet te weten. Meer dan eens heb ik zijnen beminnaaren verzocht, mij toch te willen zeggen, wat nuts, wat goeds, hij immer aan den godsdienst, de vrijheid en het vaderland geda.m heeft? — maar nimmer gaf men mij eenig redenlijk andwoord. En geen wonder! wie kan wat zeggen dat geen fter- ; veling weet? Ik verblijde mij, dat veelen door de befchou- . wing der nadeelen, der rampen en jammeren, ons Vaderland van de Oranje vorften berokkend, reeds zijn bekeerd gewor- 1 den. De ondervinding heeft ons al meer dan eens geleerd, dat niets gefchikter is, om verdwaalden te recht te brengen , dan de bedrijven dezer zogenaamde helden in 't gezigtpunt te plaatzen van den regel, doet aan anderen, wat gij wilt, dat anderen aan u doen. Kristenpatriotten! ik raad u di: beproefd middel vrijmoedig aan. Eer ik van dit (luk afftappe kan ik niet nalaten met dén woord van onze gevvezene Conjliiii/ie te fpreken. Hadden wij indedaad eene Conjlitutie, een Republikeinfche Conjlitutie? Voorzeker neen; nimmer zijn de Oranje-vorsten als , Stadhouders aangemerkt; nimmer zijn de Arijiohraatifche Regenten met ernst bedacht geweest, om aan ons land eene Republikeirjche Conjlitutie te geven. Hz Unie van Utrecht, (1579) waar bij wel gezorgd was, dat de Stadhoudersin I der tijd groote prae ■ eminentiên hadden, zou daar toe ten grondllage hebben kunnen (trekken, en om daar toe te dienen was zij ook wezenlijk ingerigt. — Maar de Unie van Utrecht als de Conjlitutie van ons land, is even, ais of men een kind, dat de letters kent, taalkundig wilde noemen. Indien teOranje-vorjten en Arijiohraatifche Regenten hun O 3 be-  ( "O belang hadden gevonden in Nederland een Republikeinfche Conjlitutie te geven, zij zouden voorzeker daar toe alle hunne poogingen hebben aangewend — maar neen; de adel- en familieregeering hadt dan moeten vervallen, en de burgers zouden dan zeiven hunne Reprefentanten hebben verkoozen — dit (treed tegen hun belang, tegen hunne grootheid. Zonder eene wezenlijke Conjlitutie konden zij willekeurig gebod op gebod, regel op regel geven, uitvoeren wat hun behaagde, en de rechten en privilegiën vertrappen, als zij flegts voorgaven, dat hun bedrijf zonder Conferentie gefchiedde. Gebrek aan eene wezenlijke Conjlitutie is oorzaak geweest, dat de handvesten, wetten en plakaaten in ons land dermaten zijn vermenigvuldigd, dat 'er jaaren vereischt worden, die te lezen, althans te beftudeeren — de braave Nederlander, met een woord, leefde zonder Conjlitutie , alles hing af van willekeuren en willekeurige regenten, die meestal meelters waren in het vergeten van dien regel, doet aan anderen , als gij wilt, dat anderen aan u doen. Wie kan, wie wil alle de onheilen opnoemen, die ons land zijn overgekomen, alleen, om dat het geen wezenlijke Conjlitutie hadde? — Hier van de eindelooze twisten des Stadhouders en der Staaten, tusfehen cabaalen en cabaaUn; hier van de verbonden met andere mogenheden door de bovendrijvende partij gemaakt of verbroken, tot groot nadeel des lands en tegen den zin der beste burgeren. — Het gevolg hier van was natuurlijk, dat de Nederlanders hoe langer zoo meer van hunne natuurlijke en zedenlijka vrijheid beroofd werden — dat de ondervinding dit bevestige. — Regenten hebben zich, alleen om hunne eigene grootheid (taande te houden, in den oorlog gewikkeld, en ondertusfehen de braave Bataven op eene voorzigtige of liever zoogenaamde godsdienflige wijze geplunderd, daar zij dezelven op den eed verpligt hebben tot het betaalen van de vijf-en-twinügfte en vijftigfte penningen van alle hunne be-  (iii) bezittingen. Tot welk eene hoogte de belastingen zijn geklommen van 1748 tot dit eerfte jaar der Bataaffche 'Vrijheid, is genoegzaam bekend. Niettegenftannde dit alles hebben i veelen gefchreeuwd van Cotjlitutie en wel van oude Conjiii tutte, even als of de willekeuren van oranje eh der Ari; jlokraatifche Reeenten, de heerschzuchtige befluiten van 1: een vrouwlijk prubfisch wanfchepfel, oude Conjlitutie kon heeten; men heeft die echter zoo durven noemen, fchoon niet alleen de Vrijheid en Gelijkheid, maar ook het recht I en de reden daar door werdt vertreden, en de grondregel van alles ware, dat het volk om den vorst een aanwezen hadde. Zie daar, Medeburgers! in een klein tafreel u gefchetst ■, > hoe het met de regeeringen in de wereld, bijzonder in Ne1 derland gefteld was — hoe de eeuwige rechten van den mensch vertreden zijn. Maar thands, daar wij na zoo veele bange dagen en jaa3 ren, de vrijheid in onzer midden herfteld zien, zal ik u tot vreugde en tevens ter betrachting van uwe pligten aanmoedigen. Nederlanders! hoe groot was uwe blijdfchap toen de Amerikaan tegen zijnen dwingeland, onder wiens ijzeren fcepter hij zuchtte, wettig opftond— toen hij zich vrij trachtte : te rnaaken, en door hulp van het Franfche Volk daadlijk vrij is geworden! Toen is de dageraad der Vrijheid onder de volken verfchenen — door de gelukkige vestiging van dit nieuw gemeenebest is de zon van geluk ter verlichting der Natiëh die nog in den nagt van flaavernij leefden, doorgebroken; alde braave Patriotten, alle waare Kristenen zongen daar over lofliederen. Nederlanders! hoe groot was uwe vreugd, toen Fr ankrijks inwooners, door het vuur der Vrijheid bezield, hunne rechten herkenden, de dwinglandij en over- . heerfching doemden, zich zeiven vrij maakten en de Predikers van de leere der Vrijheid en Gelijkheid in Ew opa wierden!  • C V* ) den i Uwe poogingen voor, zeven jaaren, om het juk van oranje en zijn aanhang te verbreken, werden verijdeld door het verraderlijk goud , vooral door Pruisfisch ge- ' weid — maar 't Franfche Volk, het grootst, het goedaardigst Volk, moest aan dit werelddeel, bijzonder aan ons het voorbeeld geven van Vrijheid en Gelijkheid. Frankrijk, fchoon het ons voor zeven jaaren in (laaffche boeien liet voordzuchten, heeft echter onze bannelingen, door oranje op de wreedfte wijze vervolgd en gebannen, met vriendfch plijke armen ontvangen, 't Franfche Volk heeft het broederlijke hart omtrend ons voelen kloppen — alle waare Franfchen hebben ons hunne liefdearmen toegereikt —— en door die helden zijn onze ketenen verbrijfeld wij zijn vrij — alle waare Patriotten juichen — alle Kristeuen zingen dankliederen. Nederlanders! het is door 't hoog befluur der Voorzienigheid, dat gij zijt vrij geworden, 't Was God, die de wateren door een fterke Vorst deed ftollen , en de verftijfde ftroomen tot bruggen, dijken en dammen voor onze Verlosfers deed dienen, 't Was God , die, als door een elektriek vuur, alle raderen bewoog, om 't voornaamst gewest van ons land, om Holland van de Oranjeboeien te bevrijden zonder bloedftorting. 't Was God, die den zogenaamden , dierbaren Prins, die de zogenaamde godvruchtige deisora, het volmaaktlte contrast met de Israélitifche heldin, en alle hunne telgen van Neêrlands grond verwijderde, 't Was God, die de Franfchen, die alle waare Vaderlanders met eenen geest bezielde, welke niet dan broederliefde ademde, die Vrijheid, Gelijkheid en Broederfchap de orde va» den dag maakte — welk eene vreugdeftof! (Het Vervolg in N°. 15.) Te Amfteldsm, bij 61. db BRUIJN, in de Warmoesftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. 5V\ 35, (Vervolg efi Slot van No. 14.) Alle dingen , die gij wilt, dat u de menfchen zouden doen, doet gij hun ook alzo. matth. VII: 12. "Uw VERHANDELING OVER DE SPREUK: DOE AAN GEENE ANDEREN, WAT GIJ NIET WILT , DAT ANDEREN U DOEN. Nederlanders! hoe groot is uw geluk bij aanvangImaar gij weet ook den jammerlijken ftaat, waar in ons vrderland door het gewezen rampzalig beduur gebragt is. Wat zal er niet nodig zijn , om al het verdraaide, verwarde, bedorvene, om ai het verwoeste te herttellen en te regelen? ., Dan alles zal wel gelukken , zo degts die regel: doe zo aan anaeren , als gij wilt dat anderen aar u doen , van elk Nederlander in zijn onderfcheiden ftand bedacht wordt. Om u, mijne medeburgers en medelid,tenen Ihier toe aantefpooren, zult gij ,mij moeren vergunnen, 11 eenige regelen voorteftellen en die aantedringen, als behoorende tot mijn doel, om uwe waare Vaderlandsliefde al meer te verfWken en nuttig werkzaam te doen zijn. De eerfte regel is : Nede, (anders , die den naam van menjchen, van braave burgeien en goede patriotten verdienen, moeten menschlievend zijn emirend alle hunne medemenjchen, en geen haat tegen iemand in perfr.on voeden. Heeft een mensch, als lid der maatfehappij, recht en aanfpraak op de liefde en hulp zijner medemenfehen en medeburgeren, dan volgt van zelve, dat hij ook liefderijk moec beftaan, en alle liefde en hulp, naar zijn vermogen, moet bewijzen Wie dit weigert, mag te recht voor een onwaardig lid der maatfehappij verklaard worden. De haat onder de volken der aarde is,na dat het zogenaamd recht der fterkIten gevestigd was , voornaamlijk geboren en onderhouden üoox Despotteke en heerschzuchtige regeerers, die, om hunne gewaande grootheid te be voorderen, oorlog op oorlog b^ftookten t Znn de oorlogen, waar door de Natiën tegen den anderen al veel een wrok gezet hebben, die eeuwen duurde. P Da»  ( »4) Dan de perfoneeie haat van menfchen omtrend menfchen in de famenleving heeft menschkundig befchouwd eene andere gedaante; waar die plaats heeft is zij het gevolg van miskennis, eigenbaat, van geringe befchaaviug en verlichting, of van een ondeugend hart. Elk, die zijne waarde als mensch gevoelt, gevoelt ook de waarde van evenwaardige medemenfehen , en hier door zal hij omtrend alle met den Geest der liefde bedoeld zijn; hij zal oordeelen, dat door een algemeen broederlijk gedrag de wereld alleen gelukkig kan worden. Niemand der Nederlanderen zegge: zo verfta ik den pligt der liefde niet; moet ik een Pruisch,eeu Engelschman liefde en agting toonen? Kan het mijn pligt -1X^.0 range-Vrienden , Arijïokraaten, draajers, alle die geen goede Vaderlanders zijn te beminnen? vergun mij te andvvoorden: wilt gij een mensch, een Vaderlander, vooral wilt gij een kristen zijn, dan is dit buiten bedenking, uw onwraakbare pligt. Befchouw alle genoemde als uwe broeders, daar gij kinderen van éénen Vader zijt; befchouw hen als door despotiek of Ariftokratisch gezag gevormd, of door priesterbedrog misleid door een ingebeelde vrijheid verwaand, of door vooroordeelen bedorven in hunne denkkragt, gij zult dan voldoening voor uw verftand vinden en uw hart zal hun beminnen. Dan denk echter niet, dat ik hier door uwen haat tegen Despotifche, Jriftokrattfcheen alle ondeugende bedrijven wil verminderen. Niets minder dan dit. Maar, hoe verfoeilijk wij zulke daaden mogen en moeten befchouwen, de leere der Vrijheid, Gelijkheid en Broederfchap verpligt ons geen peifoneelen haat te voeden. Hij, die in de daad menschlievend is, weet daaden van Perfoonen zeer wel te onderfcheiden. Terwijl hij het zegel van vloek op heillooze daaden zet, drukt hij dat van zegen op perfoonen. Hij wil en wenscht niets meerder dan hunne verbetering. Alle haat van twee menfchen tegens eikanderen verdwijnt, zo zij beiden redentijk en liefderijk omtrend eikanderen beginnen te beftaan. Alle wrok van twee Natiën jegens den anderen is weg, zo zij wederzijds liefderijk gezind worden. Dit leert de ondervinding. De Franfehe Natie, onder het bewind van lodewijk den XIV. die het Despotisme door dragonders liet prediken en over lichaam en ziel het bewind wilde voeren, was toen in ons vaderland hoogst gehaat; thands heeft de 'Franfehe tyrannij in Nederland uitgediend en wij juichen, om dat de Franfchen onze Verlosfers en Broeders zijn. De Engelfche tvrannij is reeds in ons geheugen opgefchreven, we! haast zal zij in de wijde wereld bekend worden; maar indien de Engelfche Koning en alle de Leden van zijn parlement  ( H5 ) ment in waare menfchen herfchapen worden, of zich door de leere der vrijheid en gelijkheid laten overtuigen; indien de Engelfche Natie de rechten van den mensch eerbiedigt, aan de Franfchen en aan ons de hand van Broederfchnp toereikt, wel haast zal alle D.spotiek gezag en de gevolgen, daar door veroorzaakt, vergeven en vergeten zijn; welhaast zal de broederliefdie dezer Natiën zich gronden op den regel: doe geen ar.dei en, dan wat gij wilt, dat anderen u doen. Een tweede regel, welken ik uit mijn onderwerp afleide, is deze: NederlandfchePatriotten moeten grooteen oprechte bemint aars der waare Vrijheid zijn, zo in het burgerlijke als in het godsdienjiige. De waare Vrijheid van een mensch, befehouwd ah Lid eener Maatfehappij, beftaat in zoo te mogen denken, fpreken, fchrijven en handelen als hij wil, mids dat de rechten zijner medeburgeren daar door niet te na gekomen worden. De waare Vrijheid van een volk beftaat in onaf hanglijk van alle andere volken te zijn, in oppermagtig te kunnen handelen, zonder dat iemand ter wereld eenigen invloed, bewind of beftuur heeft, dan dat hem door het vrije volk is opgedragen en toevertrouwd. Dit denk beeld is gegrond op het recht der Natuur. Billijkheid en rechtvaardigheid moeten de grondflagen zijn van alle de vrije handelingen der menfchen en der volken. De Vrijheid is geen grillige willekeur. De Vrijheid heeft haare grenzen; deze zijn redenlijkheid , menschlievenheid, gerechtigheid, waarheid. De Vrijheid heeft door haare wezenlijke natuur geeue ftrekking tot onheil eener Maatfehappij; zij moet integendeel regelrecht werken, en werkt uit derzelver aard ter bevoordering van het algemeene nut. Beminnaars der waare Vrijheid kunnen geen haattijke wezens in de famenleeving zijn. Indien wij, nu de zaak der vrijheid en gelijkheid triumfeert, vervolgzuchtig beftaan jegens hen , die wij met reden als misleiden en dwaalenden befchouwen, indien wij hen de vrijheid van denken en fpreken wilden beletten, in zoo verre zij noch de Maatfehappij, •noch bijzondere perfoonen benadeelen, zouden wij blijken igeven de vrijheid niet te verftaan, en tegen den regel handelen : doe zoo aan anderen als gij wenscht dat anderen u doen. De vrije ziel, die als invidu in eene Maatfehappij keft, heeft geen denkbeeld van wraak dan die de wet vordert, zij laat alle rechtoefening over aan de Reprefentanten der Natie, welke zij het zwaard der gerechtigheid heeft aanbevolen. Wij, als menfchen, als Nederlanders, als Kristenen , moeten ook groote beminnaars der godsdienftige vrijheid zijn. P 2 De  (Iltf) De laster heeft zich, in de Orange- en Arift.ikrafifche dagen , ui£ de Raadzaalen en van den Kanfel heesch gefchreeuwd, om de leer der Vrijheid en Gelijkheid als het graf vnn den Go Jsdienst, als de bron van verdeeldheid en verwarring af te fehetzen: Intusfchen heeft dezelve, welverftaan, eene 011middelijke Itrekking om den Godsdienst te bevoorderen. Wat toch flrijde meer tegen den Kristelijken Godsdienst dan Religiehaat? wat meer tegen de Vrijheid dan de Vrijheid aan andedcren te betwisten welke men voor zich zeiven begeert ? De zaak van den Godsdienst is de zaak van elk vrij mensch, hier in is hij alleen verandwoordelijk voor God. Alle burgerlijke magt moet het recht ontzegd worden om wegens Godsdienftige gevoelens iets te bepaalén. Elk mag gelooven of niet gelooven wat hij wil of niet wil. Onder een vrij volk moet ieder kunnen denken, fpreken, fchrijven wat hij goedvindt, zo flegts anderen en het algemeene welzijn daar door niet benadeeld wordt Welke rampzalige gevolgen de belemmering dier vrijheid in de wereld veroorzaakt heeft, welke moorden bloedtooneelen hierdoor ook weleer in Nederland gefticht zijn,leert ons de'gefchiedenis van het eeuwig-gevloekt monIter alva, en in Frankrijk zal de Bartholomeus-nagt daar van altijd getuige zijn. De uitvinders der uit de hel opgedonderde Inquifitie, de inftandhouders dier haatlijke rechtbank, welke nog niet geheel van de aarde verbannen is, zullen eindeloos gebrandmerkt blijven als fchandvlekken der mmschheid, als de brutaalfte verkragters van den regel: doe aan geen anderen, wat gij niet wilt dat anderen aan u doen. Zü de Burgerlijke en Godsdienflige Vrijheid in Nederland beftendig zijn,zal die groeien en bloeien,het zal nodig zijn,dat elk waar Vaderlander met wijsheid en voorzigtigheid jaloers op zijne Vrijheid zij; dat allen, door eendragt die magt maakt. het algemeen geluk door de beste middelen trachten te bevoorderen. Diar de oppermagt, naar het recht der'Natuur, ongetwijfeld in den boezem des Volks berust, daar het Volk zich eene Con ff: tutie naar welgevallen kan geven . is het de zaak des Volks hier over te befluiten. Ik vertrouw echter, dat alle waare Patriotten in Nederland ' eene zuivere Republikeinfc:ie zullen verkiezen. Immers is deze door ervaring voor een vrij Volk de bestgefchikfte bevonden. Behalven eenige oude R epublieken , heeft Amerika heeft Frankrijk ons het voorbeeld gegeven. De Despotifche lastermond vloeke; de Ariftokratifehe grimme; de D'mocratifche bromme; de waare Republiekein durft allen onder de oogen zien, zo hij flegts jaloers op zijne Vrijheid zij en zelva van zijn grondbeginfelen niet ontaarde. De Des- ft-  C W ) i! potieke regeering hecfr tot bier iiiamlóozé , omiitdruklijke rampza[ ligheden a'an list menschdom veïöorzaakt; bet geweld en de onder, f drukking zijn de fchraagtn der willekeurige magt. De Arijlokratijche, I ef veelhoofdige regeering, die zich doorgaands tot enkele finuüiên of i tot veelvrntige adelijke Ichepfels bepagtt, war van ons land zo wel ■ als Vinitie lier voorbeeld heeft gegeven, heefe alle de ellend;n en I jammeren die een Volk ongelukkig kunnen rnaaken, tot haar gevolg. \ Wij allen zijn hier van thands getuigen, en kunnen ons op daadzaken l. beroepen, ls eene Rcpublikeinfchc Cotifiiiulie voor Nederland de beste, dan moet elk Vaderlander den naam van kepubliekein door daa> dm tiachten te verdienen. Het verkiezen van Volks-Reprejntanteti is een der ftewigti'gë taaken van den R publiekiu. Vrijheid, kunde en braafheid zijn onontbeerlijke eigenfehapperi, die onat'hanglijk van alle i . eiaerbtlarg in deze moeten werken, om de besten, de meest geI Fcfiiklften, die de edehte zieltn bezitten, üe fteikfte fchouderen heb( ben,iot Volks-Reprefeiitfinen te verkiezen. En hoe zeldzaam de *, w a s h i n o i o n s, de i' r a n k l ij n s zi;n . verrrouw ik echter, dat t een goed en toereikend getal braave Nederlanders hunne voetlrappen ij; diukken, of willen drukken j dat eerlijkheid , oprechtheid, belange1 loosheid gepaaid met wijsheid, moed, beleid en onbepaalde Vader» ijl landsliefde, eigenfehappen zijn, waar door ook Nederlanders uitmuuI ten. Wil de Nederlander, jaloers op zijne Vrijheid, die behouden, i) -hij zorge dat hij zich in de keuze zijner Beftuurers waardig gedrage. J Elke misftap in dezen kan fchroomlijke gevolgen hebben. Dan de taak om een waardig Vcitegenwooidiger van een vrij Volk te zijn, is, mijns oordeels, zeergewigiig, vooral in Nederland, in den I tegenw.jordigen tijd. Hoe veel is 'er te oiuw.irren, te herftelien, te I bouwen, en wat is 'er te vrezen V Wie durft zich voor zulk een post I berekenen? Dat toch niemand dit doe, wiens ziel niet gedeind is, c:n zoo aan anderen tc willen doen, als hij in gelijke gevallen zou willen dat anderen aan hem deedtn '. Hij, die lust vindt dezen regel als Volks - Ueprefentant te beoefenen, is de recht gefchikte min. lilk I P^lriut moet hem vertrouwen, en voor hem-kan niets verdrietiger I zijn, dan miskend, verdacht, bedild te worden, zonder wezenlijke redenen. Een derde regel, welken ik liet waardig voorwerp van herinnering i achtc is deze: Elk mensch 'verpligt zijnde al wat in zijn vermogen is I te doen, ten nutte van anderen; dan is ook elk Nederlander verpligt, tol ' herjlillhig van het diep verval in ons Vaderland, alles toe te brengen, wat \ zijn heir,d vindt, ter bevoortkring van het a'gemeene nut, In alle Landen en Staaten is 't om wel te varen noodig, dat de I lasten tot algemeen onderhoud , naar evenredigheid door allen worden \ gedragen; maar indien thands de met aardlche goederen mild bedeel| de Nederlanders niet bijzonder medeweken om 's Lands ledige kasHl fen te vulien, om hunne zoo deerlijk beroofde en geplunderde Land» i genooien, door hunne milddaadigheid eenigsfins weder tot Hand te brengen . zijn zij den Naam van Nedeilandt'rs onwaardig, men moet hen als gierige vrekken verachten, die niet aan anderen doen wat zij in anderens geval zijnde, voor zich zouden wenjchen. Ue gedachre, dat zij niet tot ue beroofden en uitgeplunderden, door okange en zijne bondgenooten, behooren, dat zij in zulker geval zijnde, op hunne banden zouden zien, behoorde genoeg te zijn om hun te leeren , wat iiun pligt zij. Maar nog meer. In welk een licht men het voorig bewind in Nei detland ook plaatzen wil, niemand zal h.t thands kunnen ontkennen , i #t ij reeds ten overvloede Gebleken, dat ons Vaderland door Engel. V 3 jchen  fc'mi en Vruififchcn invloed, fèderd veele jaaren, als een fteen in de diepte is gezonken; dat het hoe langer hoe otiherftelbaarer wierd, ja zeker voor altijd zou zijn verlorerj gegaan , indien de gewezen l>e. ftuurers langer den Gaas gedeeld hadden. Dan nu die invloed verbroken , het' geweld van den troon gebonsd, de Vrijheid lanvanglijfc h, i'i.'ld is, en de rechten van den mensch heertenen, nu is 'er ten 'i. infttn eenig gegsond uttzigt , dat alk-s kan herfteld worden , zr> 'fleg's ieder Nederlander zijn pligt benacht en ter heiftellnig toebrengt wat hij kan en moet, wd hij de oude Baraven, wat zeg ik! wil hij cl: waare menen met tot bc-fehiildigers hebben. éindelijk is mijn laaide aanmerking ieze: Elk Nederlander is niet alleen verpligt, (iin m de te wrk n tot 's Lands uitwendige» blo i en welV.eard, maar ook ter kerft Mag der Zeden, ter Verlichting en befchaavhlg der Natie. Onder het vooiig bewind in ons Vaderland dorst de menfehenvriend niet vrij fpreken noch fclirijeen, indien hij zwanger ging met de nu>tigfte ontwerpen, ter vei betering > verlichting en Infchaaving zijner Landgenöoten. iloe menig ontA'eip ter bevoordering der Industrie; van den J.anJDouw, de fabrieken, Trafieken en andere dichtingen , is daar door in nu gen gefpat, of aan de vergetelheid gewijd! op.angb,de adelijke Dropten en Jonkers . de famdie-regeeringen (de cappeli.es, de hoofts en andere braaven uitgelloten) offerden gewillig al hunnen invloed om otis.door het ons eeuwig vijandig Engeland, te laten bederen, zo wel :e water als te land, en in 'toosten en westen s geen wonder dan, dat de industrie hoe langer zoo minder werdt, cn alles tot den deed ijk I le ■ r ftaat is verwallen, lin wat^hun invloed op de verlichting der Nalte betrof; zommige van die kinderen der duisternis dorfteu beweeien. dat de geineene man dom en onkundig moest blijven , •nu dat het ge^ag der regecring zou lijden als de wereld algemeen verlicnt was. Van hier dat zij zich de gcwelddaadiglte poogingen veroorloofden , waar door zij de Burgers als (haven hunner willekeurige tragt behandelden, en de rechten van den mensch vertrapt en vertreden werden. Hoe veele proeven hebben zij hier vin gegeven in de laatfte jaaren en dagen hunner onderdrukking I Van hier de lange lijst van verboden fc u iften, waar in de waarheid , het recht, of de mensch» beid verdedigd ,of de heerschzugt wierd bellieden. Van hier de gehuurde en bezoldigde Schrijvers, Wier helfche zielen in ftaat waren óm reclit, p'igt en deugd te vertreden, en de grooilte leugenen voor heilige waarheden uit te venten • Dan ach ! hadt men de i Golsdienst, oen Xiódsctiéns; der Kristenen niet tot een dekmantel der eerlooste en flotllqoslte bedrijven g.-bezigd ! Wie beeft niet door te denken , hoe veele laago , vleizieke en eigenbaat-zoekende Priesters , door der grooten in» vl icej ,i» p aats van Godsdienst en deugd te loeren,predikers der willekeurige magt, der lijdelijke gehoorzaamheid en flaavernij, Ja kraaiers yoór o r a n G k en de /IristokraAen waren ! , Daar nu her geweld en de muleidiog der Regeerers, daar het Pries« tebe-.lrog is beteugeld, tn d-. Zou oer Vrijheid onbele.n ner.t fchijnr, zal het noofig ziin, Hat alle onverlichte harten zo vóór haar licht eu glans en gloed geplaatst worden , dat allen gekoesterd en verwarmd wor len ; om de rechten van den Meuscli , den B irger, der. Kristen , en tevens derzel«er. p'iaten te verlban. De voorheen gekluisterde .maai nu verloste Patriji kan nu vrij fpreken, fenrijven en werken ter verlrcrr.int» en verbetering zijner Broederen.; elk, die den Naam Tan Patriot wil verdienen, zal zien in zijn kring, daar toe nu ook verjiUgr, moeten rekenen. _ Dit zal, mijns achtens, nu bijzonder onze zaak en taak moeten zijn, mijne Broeders 1 Medeleden dezer loflijke Maat-  ( "9 ) li Maatfehappij tot nut van't Algemeen ! {"j Het heilrijk oogmerk onzer ï Maatfehappij was al te in 't ooglopende , dan dat onze gewezefle, hoe È zeer Aristokraatifche regenten dit openlijk uorken tegenwerken. Hoe ji vaak z>j nogthands getoond hebben, dat dezelve, als t ware, een ) doom in hun oog was, is genoeg bekend. Welke beierr meringen du i aan ons heeft veroorzaakt , daar ons fpreken en Ichnjven naar wettel] l en regelen, om hunnen wil gemaakt, moest gefchieden; daar de bef langrijkfte waarheden ler verlichting moesten veib ifgerj worden ; welke t eene "onderdanigheid wij moesten beioonen ; een juk zo hard als dat I eer.s dwingelands; uit vrees voor Hoornig onzer 15 jeeukomlVcii, dat I foramiee onzci Broeders, op andere plaatztn , reeds hadden onder. ) vonden, weet gij allen. Dan nu is alk vrees voor belemmeringen ; door Aristokraatisch gezag verdwenen ; maar nu ook zal onze wtrki lust en werkkragt met vernieuwden moed Inoeten herleeven, ter oei voordering van'het Nut van't alge neen , zullen wij ons waardige 1 eden I dezer Maatfehappij betoonen. Konden wij voorheen» ter verlichting i en belchaaving' van den gemeenen Man, naar het hoolddoel onzer I ftiebting, niets uitwerken, waar toe de invloed onzer Regeerers noo(, di^ ware, daar die wezens geen ander dan verfoeilijk eigenbelang ken} den ; thands zijn onze ReprejenUntcn geen Despoten noch Ansto'rai ten, maar onze Medeburgers eri Rmgervaders; bun belang ls ons bes: lang, ons belang is hun belang, de welvaard van het Vaderland ons 1 allee eenig doel. Wérken wij nu tot herftellmg en veiberering der zeil den in Nederland , en om alle onkundige Schoolmeesters , door t adelijke jonkers , of Heeren van Marquette , van Veere en VlisfinI Pen &c aangefteld, tot den Landbouw te verwijzen en braave longe: linden tot Schoolmeesters in hunne plaatzen te vormen ; zij zullen met i ons medewerken; zij zullen ons ue behulpzame band bieden; alle i onze meiischhevende poogingen onderfteunen en bevoorderen. Wel aan dan , mijne Broeders I laat ons de gewigtige Les : doe zo aan enderen als gif wijt dat anderen u doen; doe nimmer anderen kjden wat gij niet genegen zoudt zijn te verdragen ; als Leden dezer Maatlchappij, ten opzigte van onze onkundige, onverlichte en minvermogende me- ' demenfehen, zoo veel in ons is, betrachten I Laat ons Predikers zijn I van de Leere der Vrijheid cn Gelijkheid, veikondigcrs der Rechten I van den Mensch. Laten wij de Vaderbr.dlche deugden, eerlijkheid, I oprechtheid , ccnvouwightid, inilddaadigheid en tevens dapperheid, J zo eenig vijand onzen Vadcrlandfcl.en bodem dtnft betreden, door cm. I ze redenen en door ons vooibeeld leeren. Dan zullen wij ons vrije ■1 Menfchen, waardige Nederlanders, braave Patuotten betoonen; dan li zal ons Vaderland' herircld worden , ten oogappel van vrije Vrienden » § tn tot 1'clirik der dwingelanden zijn. Triumfl de Vrijheid is herboren ! Wil zien liaar reeds met lui. ter glooren l Zij zeg viert met grooljcie pracht! Triümf! dr mensch btfehouwt zijn waarde, De duisternis., die om hem waarde, Verdwijnt in tenen donkren nagt. Tiiumfl Cj Deze Redevoering is uitgefprok»n in eene Deparremenifvergadering der Maatfehappij tot nul van 't Algemeen.  C 120 ) Triumf! de memeh herkrijgt ziin rechten t Dc Vrij heul dorst de hoopten jleglen, Geliicht door heeischzucht en geveeld. Gelijkheid, /lont en trotsch vertreden. Door willekéurige Overheden, ls door de Vrijheid weir herfteld. Die hemelmaagd, door God gezonden , Om heil aan de aarde te. verkonden, Daalde c ru in 't jongjie werelddeel. Amerika ontving kaar blijde, En flreed mei Vrankrijk aan heur zijde. Het grootst geluk werd beider deel. •&■ De Broedermin der vrije Franfchen Vereerde haar alom met kranfen, Zij traden met heur in verbond l Zij eischt", dat de Batavieren Door haar ook zouden zegevieren, Op Ne/rlands eeuwig -vrij, n grond. ■S» Triumf! het waren Franfehe helden, Die vaardig ons ter hulpe fielden ; Als vriend,u hoorden ze o,/s gezucht; Als Broeders '.linze aan om verfèkeenen ; Het monfler heerschzucht is verdweenen , Beduizeid nam 't Verhaast ae vlagt, Dc Vrijhei! zal eens de aarlstyrannen Alom van 's Werelds grond verbannen ; En 't Menschdom wreekén van hun hoon. De Vrij'ïeid zal dc Volken Uiten; Dan zal de wet alleen regeeren, En tik zal knielen voor haar troon. •8 Juicht! vrij geworden Nederlanders ! Gedraagt u vrij, nmar nimmer anders Dan naar der Patriotten pligt I fVeest mehj'chen, burgers, vri nden, broeders I Stelt u vour dwalenden tot hoeders, IVeest duisterlingen tot een licht I ■5* Gelijkheid, Broederfchap te roemen, En Vrijhei! met dl daad te doemen , Het recht van undren te vertrctn ; Dit is 't bedrijf der aterlingen, Die nimmer 'i lied der Vrijheid zingen , Die 't licht der reden nooit bej'cheen. •ft Wel aan dan, braave Batavieren I JVilt ge r.ltoos 't feest der Vrijheid vieren —• Doet andren d'.n als ge in hun llaud Zoudt willen dat zij aan u deeden. Dan zult ge u leven nut befteeden, Tot keil, tot bloei van 't Vaderland. Te AmlteUtam, by M. ue ÜRUIJN, in Ue Warmoesfiraat.  Ü É V R Ij E GODSDIENSTVlIEKfD. GEDACHTEN OVER DEN STAAT NA DIT LEEVEN. "ÏTTij hebben meermaalen over den ftaat na dit letfen ui ■ V onze gedachten medegedeeld, Vericheiden vertoogen zult gij daar over vinden in ons voltooid werk den g o ö s. dienstvriend. ** Ook verwijzen wij u naar de Leerredenen, welke wij over den afgefcheiden ftaat der zielen hebben uitgegeven, en waar van 'er nog eenige bij deö uitgever van dit blad zijn te bekomen. Wij hebben echter den volgenden brief over dit onderwerp u willen mededeelen; nadien 'er eenige bijzonderheden in worden gevonden, die onze overweging waardig zijn, en die den reiziger naar zijn hemel sch Vaderland toe ferhevener gedachten kunnen opleiden. «• Q Wij tn het huis mijns Vaders zijn veele wooningen, jesus* jo5n. XIV: 2. WAARDE MEDEKRIStENENI  ( «* ) Wij betuigen den zender onzen dank, en verzekeren hem, dat wij het met hem eens zijn wegens de tegenwoordige gebeurenisfen, in zo ver die dienstbaar moeten zijn aan het groote plan, dat God zich met het menschdom voorftelde. Althans het men-chdom begint nu Weder zijné waarde te zien, en is in een ftaat gefteld, om zich als zodanig te vertoonen, en oveié'enkomftig des zelfs waarde en beflemming te kunnen werken. —*! Het Euangelie van jesus kristus kan het zelve daar toe dienstbaar zijn. - hier in toch wórden de gronden van eene gelukkige IVlaatfchappij Vrijheid, elijkheid en Broederfc'!ap , door de voortreflijkfte zedelesfen ontdekt en aangeprezen. .Indien wij Nederlanders als waare Kristenen met dat Euangelie werken, daar na denken en doen, zullen wij weldra onze maatfehappij to: een hooger toppunt van volkomenheid brengen — zal dezelve bloeien, de heerlijkfte vruchten opleveren — en wij zullen reeds hier op aarde eert fchets vertoonen van die maatfehappij, welke in zaliger gewesten gevonden wordt. waarde godsdienstvriend! Uw iode No. lezende , over de zalige gevolgen van den dood, voor den oprechten, wierden de aandoeningen mijner ziele gaande in befpiegelingen over dien heilvollen ftaat, welke voor hun, die in den beminden Heiland jesus kristus gelooven, en op hem alleen het geheele vertrouwen hunnes harten vestigen , bereid is. Ja , te midden van alle de wederwaardigheden en bezigheden dezes kommervollen leevens, werden dikwerf mijne gedachten derwaards heen geleid, en ik agte het mij tot een onuitfpreeklijk voorrecht, door de Genade mijnes Verlosfers, dst  ( "3 ,) dat de dood veel van zijne affchuwelijkheid, bij mij, zo ik mij niet bedriege, verloren heeft, en ik gedtiurig moge ftaaren op een beter leeven, in eene andere wereld, waar alles nieuw is en het oude voorbij zal gegaan zijn. — Dan hoe weinig heeft het de Godlijke wijsheid behaagt ons hier van te openbaaren; egter kan zulks niet nalaten , dat de befpiegeüngen van den Kristen, welke, in dien heerlijken ftaat, zijne waare beftemming verwacht te zullen vinden, zich daarömtrend werkzaam' bevinden; en waarom I zoude zulks niet geoorloofd zijn, zo men doch maar niets * gisfe of voorftelle, dat tegens de Godlijke Openbaaring I ftrijdt. Dit is zeker, dat hij, die in de Eeuwigheid gelukkig zal I zijn, zich hier toe op deze aarde, alwaar hem een tijd <. van voorbereiding werdt gegeven, moet voorbereiden, é langs den weg , door het Euangelie der Zaligheid aangeI wezen , dat is door het gelopve in den" zoenborg jesus, ". die daar toe zijn Geest, aan. den zondaar fchenken wil; dus met die meerdere of mindere- voordering in heiligheid of kennis daar hij mede fterft, verfchijnt hij in het andere : leeven; zo dat een zwak en onkundig Kristen niet aanftonds zal vatbaar zijn, voor de verhevene en volmaakte werkzaamheden der Hemellingen: hierom klimt niet onnatuurlijk een denkbeeld in het doordenkend en geheiligd 3 verftand op, dat de zielen der verlosten onderfcheidene 5 verblijven zullen hebben, eer zij tot de meer onmiddelijke I nabijheid Gods zullen toegelaten Worden, en is 't ook wel I waarfchijnlijk , dat de grootfte heilige hier op aarde , den aan den minften Engel grenzenden aardeling, aanftonds zal vatbaar zijn, om in de ftad Gods, het Hemelsch Jerufalem als Burger te verkeeren; men moge den knoop doorhakken, door aan te voeren, dat bij God alle dingen Q 2 mo-  £ "4 ) mogelijk zijn, wij zien doch in alles, zo in de huishou-. ding Gods, der Natuur als der Genade, dat God trapsgewijze werkt, en 'er overgangen, zachte, ja foms onmerkbare overgangen van het eene tot het andere zijn; en daar de Heer een God van orde is, blijkt dit van zelve uit een naauwkeurige befchouwing. — En hoe opmerkzaam is het zeggen van den Heere jesus tot zijne Apostelen, (?) wanneer hij hen wil voorbereiden tot eene icheiding, die welhaast plaatze zoude hebben? „ In het huis mijns „ Vaders zijn veele wooningen, andersfins zoude ik het „ u gezegd hebben, ik ga henen om u plaats te bereiden. „ - En zo wanneer ik heenen zal gegaan zijn, en u plaats „ zal bereid hebben, zo kome ik weder, en zal u tot „ mij nemen, op dat gij ook zijn moogt daar ik ben."—. En hoe* natuurlijk is het denkbeeld van verfcheiden foorten van Werelden , even als wij verfcheiden foorten van fchepfelen op dezen aardbol ontwaar worden; want wie doch zal durven ontkennen, dat, daar onze wereld maar een ftip bij het Heelal is, en 'er zo veele grooter hemelHchaamen gevonden worden, dat die alle onbewoond zouden zijn, en dat daar ook geen redenlijke wezens zouden gevonden worden, in hoedanigheden geëvenredigd aan dat lichaam, 't welk zij bewoonen. — Dus zijn 'er mogelijk Werelden, waar op redenlooze, op andere meerder redenlijke, op andere verftandige wezens, zo als op onze wereld, op andere geheel geesten woonen; op fommige Werelden zullen mogelijk fchepzelen zijn, die God niet kennen, op andere zeer booze, (f) op andere wel booze maar (') JoSn. XIV. (X) Een beroemd Schrijver geeft als waarfcliijnlijk op, dat de plaats der veroordeelden na dit leeven, in de dwaalfterren, die men Comc* ten noemt, zoude zijn; waarlijk een fchoone gedachtel..  C maar nogthands verbeterlij ke, zo als op onze planeet; op 3 andere weder volmaakte die geen zonde kennen en God li hunnen Vormeerder dienen; en welk een heerlijk denk. ij beeld geven deze befpiegelingen aan de hand, als mett Iverder doordenkt over de verfcheidenheid der Werelden, die doch zo zeer gegrond is ! wanneer wij alle de voor ons oog zigtbaare fterren, tot ééne verfaameling brengen, en Vdaarin een heerlijk middenpunt in den helderen Sirius vinden (*j, wiens aftand alleen eenigsfins kan berekend worden, en wanneer men weder andere verfamelingen van ji fterren, zo als de melkweg en de nevelvlekken ontdekt, die i denkelijk ieder weder een middenpunt hebben, dan zullen I ook alle deze verfamelingen van fterren, ook een algemeen, j (centraalj middenpunt hebben. — En wie weet of daar niet de Zon der Zonnen is, de blinkende Stad des Grooten Konings, alwaar de Godlijke heerlijkheid zich op het luisi terrijkfte vertoont — een middenpunt, waar uit alle de beve» len des Opperheers van 't Heelal voordkoraen, een middenpunt, waaruit alle licht;en kragt en leeven vloeit, en zonder het welk 'er niets zijn zoude, en 't welk, om zo te fpre> ken , de ziel van het groote lichaam des Heelïls uitmaakt, m i Zien wij niet, in het midden der bij ons bekende PlaneeI ten, een heerlijke zon geplaatst, die eene der vaste fterren }s; en hebben alle de vaste fterren ook Werelden of Planeert*) Deze ftcc, in het flerrebeeld van den grooten hond,is aan ons i de naaste. De Sterrekundigen hebben opgemerkt, dit wij met ons ii gantfche wereldtteirel, de Zon en de bekende Planeeten, waar van enze wereld een is, aan een ;iide des Hemels, en wel aan de Noorderhoek , naar onze bepaaling geplaatst zijn , en de andere vaste fterren of zonnen op verdere afftanden, als Sirius, geplaatst zijnde, i moet dezelve zonder twijffel het centrum of middenpunt uitinaakea» I Men zie booss en andere. — Q 3  C wtf ) neeten, waarfchijnlijk öm zich, en vindt men in alle God» werken zo eene overeenkomende orde , naar haare foort en hoedanigheden; hoe natuurlijk werden dan onze befpiegelingen v~n het mindere tot het meerdere opgeleid , toe. dat wij in God , als de volmaakte Bron , verwonderend eindigen en verdommen? — Welk een heerlijk vooruitzigt derhalven voor den waaren Kristen! Welk een geluk wacht hem, wanneer hij zijn ftrijd zal volftreden hebben , ontdaan zal zijn van een moeitevolle Wereld, van een log en vadzig lichaam, van de zonde, die in hem woont! Hoe zal hij door alle de oorden van het uitgebreid Heelal , door de Godlijke wijsheid , de wijze op welke, naar zijn aard en vatbaarheid beftemd , wijsheid, heiligheid en kennis opfamelen , ook dan, wanneer hij met zijn lichaam weder verëenigd is, om zich zo in de Eeuwigheid in de ftroomen van zaligheden, die van Gods Troon en die des Lams voortvloeien , te verlustigen. — En welk een Godlijke goedheid en weldaadigheid ontdekt zich hier in, daar hij in die onderfcheiden gewesten , onderfeheiden en volmaakte kennis zal kunnen verkrijgen , van alle de verfchillende foorten van wezens en wetenfehappen, die dienstbaar zijn om God te verheerlijken, naar welker kennis hij op de Wereld zo haakte, en waar van hij flegts de eerfte beginfelen konde nafpeuren; en dus zal hij, gelijk hij op deze aarde begon, in volle kragt , in 't licht van Gods aanfehijn wandelen , gaan van kragt tot kragt , van deugd tot deugd , tot hij voor God in Sion zal verfchijnen! — Hoe zal hij daar in verwondering wegzinken, dat hij een zondig aüamskind , een bewooner onzer zo kleine Wereld in vergelijking met andere hemellichaamen , door Godlijke Genade vetlost , door jesüs bloed met God verzoend, en tot zulk  C »«7 ) zulk eene heerlijkheid gebragt is! — Daar zal jesus alle" traanen, afwisfchen, geen moeite, noch rouwe, noch geween zal daar zijn, en het .herdenken aan het voorledene zal alleen dienen, om daar in de Godlijke wijsheid en goedheid natefpeuren , en in de leiding Gods met de zijnen' zal dan duidelijk doorblinken en bewaarheid worden, dat alle dingen ten goede moeten medewerken, den genen, die God liefhebben, Is het dan wel wonder , dat een Kristen , met een hijgend verlangen , naar de eeuwigé ruste kan uit'ien, dat altijd met onderwerping behoort te zijn, daar wij toch altijd Gods raad moeten uitdienen, en niet van onzen post werden afgelost, als op dien tijd, doof de Eeuwige Wijsheid bepaald! Is het derhalven niet onze pligt, om ons gemeenzaam met dood en eeuwigheid te rnaaken, en ons geduurig te herinneren, dat onze be« ftemming hier niet is? — En met wat eerbied, liefde en blijde aandenking kunnen wij ftaaren op een afgeftorvenen vroomen! Hoe zacht en zalig fluimert hij! Geen trekken van angst of vreeze heeft de dood op dit gelaat agter gelaten ; neen! een kalme vreede, een trek van vreugde verfpreidt zich onder het doodlijk bleek van dit aangezigt; nu is zijn geest reeds in de Wereld der geesten, en werkzaam in bewondering en aanbidding , terwijl' hij het heerlijke , genoeglijke en zalige zijner verwisfeling, met blijden dank erkent, bij het groeien zijner blijdfchap, dat zijn heilftaat nimmer eindigen zal, maar van volmaaktheid tot volmaaktheid zal voordgaan, tot in een nimmer eindigende eeuwigheid. Meer was hier nog over uit te weiden, en mijne befpie* gelingen zouden, zieh verder kunnen uitftrekken , dan uw welbefneden pen heeft over dit onderwerp zo veel heerlijks gefchreven , dat mijne fiaauwe trekken , daar aan geen Sieer-  ( ) toeerder fchoon kunnen bijzetten. — Het zal mij genoeg zijn , als gij deze een plaats in uw weekblad geliefd te geven, ten einde door deze fchets iets toe te brengen, tothet overdenken van een onderwerp, van de meeste aangelegenheid voor het Kristen hart. En, dat ik dit nog met één woord aanftippe, die voorbereidfelen van den Triurafftaat van jesus Kerk in den Hemel . moeten ook op de Wereld plaatfe hebben. Wat blijdfchap geeft dit ook aan 't Kristen hart, als hij bepeinstt dat hij daar van de beginzelen in zijn leeven zal zien, of reeds ziet I en wie weet, wat 'er uit alle de omftandigheden, die wij in onze dagen op het groot Toneel dezer aarde Zien gebeuren, zal geboren worden! Dit is zeker, zij zullen moeten medewerken, ter bereiking van het groote Plan, door den Koning zijner Kerke daargefteld , daar aan zal niets faalen, Dit Plan zal ook in de Eeuwigheid ge¬ kend, en meer doorzien worden.— Mogten de inwooners der wereld en van mijn dierbaar Vaderland, meer algemeen , hunne oogen op eene Eeuwigheid vestigen — Gods geest inroepen, om hen hier toe voor te bereiden ; dan zouden wij, bij de burgerlijke Vrijheid, vrijgemaakt worden, door de waarheid, die in jesus kristus .is, en in den avond van ons leeven hijgen naar den morgenftond der blijde' Eeuwigheid! Ik blijf Uw Medeburger en beftendige Lezêtf  T~> e v r Ij e GODSBIEWSTVRIEND, SY*. Jr. En wanneer dit verderft ijke zal onverderfiijkheid aange. dal w 2tf/ ^ft^jkheid aale. daan hebben ah dan zal hel woord gefchieden , dat gcfchreeven ,s: de dood is verjlonden tol overwinning, i kor. XV: 54. jjü UUUUSVKKEZE WEGGENOMEN DOOR nfl ZEKERHEID EENER ZALIGE VERRljiSsE DaaLhel°nS a"e". overbekend is , dat alle menfchen, na- tnJoetr^ m deW6reld is eekomen' eenmaa » of vroeg of laat, hunne wooningen hier op aarde verlaten, en den onbarmhart.gen dood in de armen moeten vallen terwiü al het geen leeft eens fterven moet, en net den melThZ gefield ts eers te fterven, zo verdient het gewis de aandacht eens oplettenden Kristen, om de oorzaken op te Sren hoe het kome dat, daar alle menfchen door de daaglbkfche ervaring leeren moesten, om zich met den dood en het graf bekend te rnaaken echter zo veelen gevonden worden , door het denkbeeld van den dood zo zeer worden ontru e en afgefchnkt, ja zelfs in gevallen, waarin men den dood als een groote weldaad des hemels, in het wegrukken van vrienden en bloedverwanten, billijk befchouwen moest- van vrienden en bekenden, die door denzelven uit zo veele ee vaaren , dreigende onheilen, uit drukkende ellenden en amp. fpoeden gelukkig verlost zijn, niettegenftaande hünne dood dikwijls b.ttere vooruitzigten en onaangename ontwaarwor dingen b„ den nablijvenden kan veroorzaken.^ Daar van daan te recht deze vraag: Wat mag toch wel de oorzaak «jr* waarom zo veele, ja de meeste menfchen, zuhk eene afkeer.gheid van den dood hebben, en niet dan met ont. roering met fchr k en vreeze aan den zeiven fchTjnen te kunnen denken? Is die afkeerigheid billijk, i„ 's Schen natuur gegrond en te veröntfchuldigen ? Zou dit misfch en u,t misleidende en verkeerde begrippen van den dooT zeiven voordkomen ? Befchouwt men hem altijd uit het rechte ooï- pnnt en gelijk men moet? Heeft hij in 't oog van eiken mensch, als mensch en als Kristen dezelve gedalme? De kmtTeeevmenêenVOfl0r de"-d00d *K°"inS der «*hrilï kingebeeyen en door zijne voorftelling gefolterd worden! Laat h,j zich beangftigen, die, bij eene wroegendeES& ring  ( 130 ) ring van een fnood gevoerd leven, deerlijk gcfchokt worde, als hij aan den zeiven , aan de Hinkende verrotting zijns lichaams, aan eene algemeene opftanding, aan een daarop volgend oordeel ten geenen dage, aan eenen onpartijdigen en rechtvaardigen rechter , en aan zijn te vreezen ftrafvonnis denke, de geloovige Kristen befchouwt hem veel meer als Vriend, als Verlosièr, die hem ontkluistert en zijn ijzeren banden (laakt. Voor den eerften mag dit aandenken fchrikverwekkend zijn, terwijl de laatfte daarbij bemoediging en vreugde ontwaart. Intusfchen blijft het waar, dat de dood over 't algemeen meest bij allen afkeerigheid verwekt, iets 't geen met de natuur en met de afgebroken onderlinge betrekkingen der menfchen in deze wereld fchijnt overè'entekomen. Men overwege , wat 'er in den dood gefebiedt. Verliest men niet in denzelven alle die vergenoegens, welktn ons de onderfcheiden ftanden, waarin men zich hier in de wereld geplaatst zag, en de kringen onzer vrienden opleverden? Kan die onaangename verbeelding, dat men eens uit de menigte zijner geliefkoosde bezigheden en verkwikkingen, vaak op het onverwachts. weggerukt en ten grafkuil bij de verftorvenen zal worden nedergezet, niet dikwijls ontroering en fchrik te weegbrengen? Voeg 'er bij, dat de dood eene verregaande verwijdering en geheele fcheiding van vrienden en nabeffaanden maakt; van vrienden, die het altijd oprecht meenden, waar mede men op het nauwst, door bijzondere betrekkingen, verëenigd ware, die in ons ongelijk lot op aarde , in geluk en ongeluk trouwhartig deelden ; waardoor een band verbroken werdt, welke an. ders tijden verduuren zoude. De braave huisvader moge hier van fpreken, die zijne getrouwe Ega mist, en met de hevigfte en fmartelijkfte aandoeningen op zijne moederlooze kinderen nederziet; terwijl het verlaten kroost, met angst overkropt, bitter kermt bij het gemis van eene zo hartlijke moederlijke pleging. ja, vrienden mogen weenen, omdat zij van het hart hunner waare vrienden worden afgefcheurd. En wat toch kan de voorftelling — de gemeenfehaplijke en wederkeerige ontwaarwording van ziel en Kekaam houdt in den dood- op — het lichaam wordt een buit des grafs en eene roof van het gewormte, bij den mensch niet wel veroorzaaken ? Het lichaam , als eene behuizing der ziele , wordt gedoopt, die aardfche hut, zo bouwvallig ftort in, en met deze groote omkeering houdt met één die bijzondere gewoone wederkeerige betrekking en werking op , welke die beiden zo nauw verknocht, zo lang onderling op eikanderen hadden. De onftoflijke geest, de bewooner van eene ftoflijke behuizing, deelde aan 't lichaam zo veele en onderfcheiden gewaarwordingen mede, terwijl die zelve geest aie:  ( I3i ) fiict ongevoelig , niet onaangedaan bleef bij al 'c geen het lichaam daadlijk gevoelde en ondervond:, hoewel de eigenlijke manier van deze wederkeerige werkzaamheid en betrekkingen ons meestal in deze fterflijkheid onbekend en raadfeliichtig bleven. Ziel en lichaam ondergaan bij het brc-i ken van die nauwe vereniging eene van eikanderen zo zeer onderfcheiden verandering, welke zich door aardelingen niet befehrijven laat. Raadpleegt men de Heilige Openbaring, dan leert zij ons, dat de geest tot God gaat, dat het ftofiijk lichaam weêr tot aarde wordt; terwid het vrij zeker is, dat de in werking blijvende ziel in haare vermogens oefeningen , naa haare affcheiding, onophoudelijk voordgaat, gaande het brooze lichaam, der verrottinge onderworpen , tot de aarde , de porfpronglijke Mof waaruit het zelve gevormd is. Welk eene wonderbare mengeling van begrippen uit deze zo groote zeldzame en onderfcheiden veranderingen , welken beiden , ziel en lichaam, te vooren zo nauw verbonden, ondergaan moeten, wordt daardoor niet bij den mensch geboren? Kan dit , van dien kant befchouwd , niet zeer gemaklijk een akelig vertoon maken. Kan men bet op deze wijze den menfchen wel tot eene misdaad toerekenen, dat zij een treurig gevoel bij de voorftelling van den dood in zich ontwaaren? Doch, hoe nedergeflagen zij hier bij ook mogen zijn . zo kan hun de Kristelijke Godsdienst tot een gerustftel. lend en veilig behoedmiddel, door zijne toelichting, tegen alle befchroomdheid en verfchrikking des doods volkomen dienen, hen genoegzaam bemoedigen om ftandvastig en manlijk den geweldvoereuden dood te trotfeeren, doordien hij, als de laatfte vijand ook door den Heiland der wereld geheel overwonnen en te niet gedaan is. Het is de fchoone Godsdienst alléén, welke den Kristen kan verzekeren, dat de dood hem in geene opzigten befchadige, daar hij veel meer weet, dat hij als zijn vriend, hem ter ruste invoert en verzekert, dat hij eens wederom herleeven en verrijzen zal in de algemecne opftanding van 't vleesch, terwijl deze overtuiging hein alle vreeze voor den dood geheel wegneemt. Hoe veel ligt hem dan daaraan gelegen om zeker te weten,dat hij niet altijd in 't naare graf blijven, maar eens zegevierend zal opgaan? Kunnen wij ons dan veilig daarop verlaten, dat ©nze afgefcheiden zielen zich eens wederom inet onze eigen lichnamen, waarmede zij zo lang verbonden waren, zullen verëenigen? Waarop is deze ftreelende gedachte gegrond? Kan ons het vernuft, de ervaring hier van iets toereikende onderrichten'«' Geeft de H. Openbaring daartoe genoegzame gerustftelling en zekerheid? Is zulk eene te wachten en beloofde gebeurtenis wel mogelijk. is zij waarfchijnlijk ? Is R 2 eena  C 132 ) eene aanftaande algemeene verrijzenis ten vollen zeker?Laten wij dit nader inzien om te ontdekken , wat het een en ander hier van leert: en zijn wij overtuigd geworden, dat het onbetwistbaar zeker zij, dat ons vleesch eens wederom zalopftaan, dat wij eens wederom in volle heerlijkheid herleeven zullen, dan is voorzeker ook met één alle fchrik verwekkende vreeze vooi den dood weg genomen. Wij beweeren dan met het hoogde recht, dat 'er eene algemeene opftanding te wachten is. Deze, tot de zogenoemde toekomftige dingen behoorende, verrijzenis der verltorvenen, wenscht, gelooft en beweert elk waar Kristen. Onder de bij de Kristenen aangenomen Artijkelen des Geloofs wordt ook dit, als een leerftuk van zeer groot aanbelang en gewigt bijzonder gekenmerkt , en met het zelve ftaat ons waar belang en wezenlijk geluk in de allernauwfte verbinding. Veel derhalven moet ons allen daaraan gelegen liggen, dat wij ons overtuigd kunnen houden, dat de toekomltige algemeene verrijzenis des vleeschs niet alléén mogelijk en waarfchijnlijk maar ook 011. betwistbaar waar en ten vollen zeker zij. Wat is dan, vraagen wij, de te -.vachten opftanding en waarin zal dezelve beftaan? Zij beltaat in de zekere toekomftige herftelling der lichaamen naar hunne wezenlijke deelen, na dat zij door den dood zijn opgelost en ontbonden, om wederom in de verbinding met hunne eigen zielen voor eeuwig verè'enigd te blijven. Dan zal het gedoopte lichaam eens uit zijne diepe vernedering en verderving hervoor geroepen en herfteld worden, fchoon veele deelen van het zelve, wijd en zijd verfpreid, door de eeuwen heen na de ontbinding, tot veele, en wie weet, hoe veele en veelerlei einden gebezigd zijn geworden, terwijl de wezenlijke deelen, elk lichaam als een eigendom toebehoorende , zorgvuldig bewaard en onverminderd, wederom zullen worden tot eikanderen gebragt, gaande al het toevallige tot ftof, verderving en verrotting. Van den mensch heet het, dat hij aarde is en wederom aarde wordt om eens uit de aarde nieuw geboren, met een verklaard en verheerlijkt lichaam te ontwaken, met zulk een lichaam als het best met de toekomftige beftemming en met de onbefchrijfitjke genietingen van eenen eeuwigen gelukftaat zal overeenkomen. Zal men op goede gronden daar bij eene onmooglijkheid voorönderftellen ? Was het der Godheid mogelijk, om zo wijs en goed als liefderijk den mensch uit de aarde te vormen, toen zij wilde, dat menfchen op aarde woonen zoude? Waarom zoude het dan aan den Almagtigen minder mogelijk zijn en meerder moeilijk worden, om uit de vervlogen ftofdeelen , dat zelve lichaam wederom te herbouwen, en als door eene nieuwe en  C !33 ) en tweede fchepping het zelve lichaam, hoewel met andere en meerdere volmaaktheden en eigenfcbappen voorzien, tot het aanwezig zijn en een nieuw veel beter beftaan op te roepen. En is de ftof zelve niet lijdelijk, enkel lijdelijk? En waarom zoude de hemelfche Oppermagt niet op eene verhevene wijze, weike 's menfchen kortzigtigheid oneindig over. fchreid. in het bloot lijdelijke zodanig niet werken kunnen, roepende dingen, welken niet zijn, dat zij zijn. Het alvermogend _ magtwoord des Eeuwigen: Staal op 6 dooden en komt! dit magtwoord flegts is genoeg, om aan de aarde en zee, om aan alle de dieplte holen in de aarde verborgen, te bevelen om alle overgebleven deelen der verftorvenen, daar geheim bewaard en om alle de Gode welbekende overblijffeU, op zijnen wenk, tot een geheel gebragt, te doen verfchijnen. Een elias wekte den zoon van de weduwe te Sarpath op. — Emsa maakt den zoon eener weduwe Wederlttn levendig. Petrus roept een tabea in het leven, cn een paulus doet den dood gevallen eutyches wederom heriet ven. Zoude dan eene algemeene verrijzenis der verftorvenen ook ecnigsfins tegenftrijdig , onmooglijk zijn? Zou hij , die een Heer over alles is, en dood en leven in zijne hand heeft ook het vleesch niet kunnen doen verrijzen? En zou dit ook niet ten hoogften waarfchijnlijk zijn? Men vorme zich een waardig denkbeeld van de groote oogmerken, waartoe Gód den mensch fchiep en op aarde plaatfte — van de wereld, waarop hij wilde, dot hij leeven zoude — van den aard en gefteldtenis van 's menfchen verkeer op deze benedenwereld en van de menigvuidige ontmoetingen en verfchillende lotgevallen, welke hem treffen, met zo veele zo nauw daar mede verbonden en gepaard gaande omftandigheden: men zal wel ras moeten bekennen, dat na dezen tijd een anderen tijd te wachten zij, dat eene toekomst rp handen is en het vleesch eens wederom herleeven zal. Daar en boven weten wij, dat de Heer der natuur den mensch tot zijn hoogst geluk fchiep. Op aarde omwandelende, vertoonde jiij het beeld der Godheid, voorzien met zo veele heerlijke voorrechten en vermogens, eip,er aardig aan zijne befremming en bet groote doel door God beoogd, gelchikt en vatbaar o.n in gelukzaligheid te vermeerderen en beftendig in volkomenheden ie wasfen. De mensch werdt voorzien met een wonderlchoon ■ kunhVg gevormd, werktuiglijk lichaam, uit geringe aarde voordgebragt, beweldadigd met zo veele en onderfcheiden werkende zintuigen om te kunnen oritwaaren en gevoelen, waarin hij eene onftoflfke en onfteiflijke ziel, met verheven kragten en vermogens uitgerust, voor eenen zekeren tijd,hier op aarde zoude omdragen; beiden tot he: hoogfre geluk bepaald. Dit heerlijk fchepfel weidt beltemd om op aarde 10 leeven —— op aarde te leeven ? Slegcs voor een enkel oogenulik , voor één dag of. jaar of weinige zonkringen ? _ Neen voorzeker! de mensch is te edel in zijn oorfprong en maakfel, in zijn .beilaan en beftemming, om riieu korten tijd alléén hier aanweR 3 «'«  ( '34 ) zig te zijn. De kring zijner werkzaamheden is tu verheven, om zijne ontwaarwordingen, zo kortlro.idig en bekrompen te bezitten — to voorrreflijk , dan om binnen dien kleinen omtrek bepaald te zijn te beinelsch, dan om vlngtig te beftaan en eene eeuwige vernietiging te duchten. Waartoe doch zulk een zintuiglijk lichaam, dat pronkbeeld der natuur om de Godheid te bewonderen? Waartoe een on(ler(li>'ke geest zo nauw daar niette verbonden ? Worden wij dan geboren alléén om een rampfpoedig leven re beginnen, om nauwlijks geleefd hebbende, te fterven en dan voor eeuwig her aanwezig zijn te derven, en om hier door een cfwisfelend lot aanhoudend gel'chokt en gefolterd te Worden? Verkreeg de mensch die vermogens, die bij door begeeren en wentellen te kennen geeft, alléén om niets daar van te genieten? De mensch wenscht toch gelukkig , wezenlijk gelukkig . te worden, dat is eeuwig volzalig tebeltaan. 'Ook kan hij gelukkig beftaan. Waarvan daan doch züne aanhoudende poogingen om gelukkig te worden, waar van daan dit zijn hartelijk verlangen V Kan men het gelijk uien zeker doen moet, voor een gefchenk en indruKfel des hemels aannemen , en zou het den mensch dan gegeven zijn om hem te kwellen, om hem onvermoeid te doen verlangen zonder ooit zijne. wenfehen vervuld re zien ï Wenscht hij naar wezenlijke goederen, verlangt hij hemelfche dingen, zijne poogingen zullen bevredigd worden. Hij is vatbaar voor een waar en eeuwig geluk, en ook dit zal hij, zo verre verheven boven het redenlooze vee, eens gewis ontvangen, bezitten en genieten. Hij zal eens , wanneer dit iterflijke het onfterflijke zal hebben aangedaan , volle zaligheid genieten. Men voege bier nog bij: dat al het goede en booze in deze wereld niet altijd in 't ooglopeud beloond en gèflrafr. wordt. Hoe zeker het 'ook is , dat deze bedenking eigenlijk wel niets Heiligs in zich bevat, en hierin niets bellist, zo 'kan dezelve nogthands, ondank-; het voorgeven des ougeloofs , den waaren Kristen eenen grond ter bemoediging en vertroosting opleveren , o:u de toekomst hopend en gelovend te gemoet te zien. Door den Godsdienst onderrigt, bewonderen waare Godsvcrëerers de volmaakte alöm zich zo heerlijk vertoonende Godsregeering —zij bewonderen niet min Ier dc uitftckendire bewijzen van Gods goedheid, wijsheid en vaderlijk geduld, waardoor hij den boozen en hardnekkigen zondaar zo voorbeeldig en lang draagt. Hij erkent, dat het plan der Godheid eeuwig volmaakt is en blijven zal, al is het dac het goede in de/.e wereld niet airijd beloond en het kwaade niet altijd zigtbaar wordt gettrnft. De hoogde regeering behoudt immer de beste orde in 't uitvoeren der ontwerpen ; en de toekomst zal zeer duidelijk ontdekken, dat Gods regeering aanbidlijk, heilig en wonderbaar zij, wanneer het raaufelachtige en 'c onbegrijplijke in dtiide ijk inzien en e/kenhen zal verkeeren. jjiu voorzeker zal de tijd des oogsts komen, wanneer een iegelijk zal inzamelen het geen hij hier gezaaid heeft, dan zal hij, die vleesclilijk zaaide, verderving, en hij die op den geest zaaide, vreugde en waar geluk oogden. Dan, wat ook vernuft en ondervinding hier van leeren moge, veele zwarigheden blijven echter overig, welke echter, ter onzer vergewis, iing, door de Godlijke Openbaring worden uit den wea geruimd. Men leze wat job getuigt in het XIX Hoofdituk van het Boek naar hem genoemd VS. 25,16,27, j E s a 1 a' s Cap. XXVI: tö. lien DANiët, Cap. XII: 2. Voeg "er hij het gezicht van EZEcmëp Cap. XXXVII. Men lette op de uitlpi aak van den Heiland JoSa. Vt 28* 21}, Cap. XI: 23,24. En padi.us beweert wel duidelijk, dat, bijaldien 'er geene opltanding der dooden is, dan kristus ook niet opgeltaan is 1 Koi: XV. En is kristus niet opgedaan dan is de hoop bet geloof en liet vertrouwen der Kristenen niets, te vergeefsch en geheel ijdel. Men veruinde nu ha een met het andere en men bcütiite. Gaan  ( 135 ) Gaan wii nu eenen ffap verder, dan toont ons dit gefielde tevens aan , dar die waarlieid : het rleesch zal eens wederom ycrrijzir., vsn het groottte gewigt en veel aanbelang voor dc Kristenen zij, wijl het zelve leerftuk met de hoofdwaarheden van den allerheiligften Godsdienst in het fterkfte verband ftaat. Wat toch zou ons de leer, de zo zalige leer van bet groote verzoeningswerk door HKisTtis volvoerd, wel baaien? Kan men bij mogelijkheid wel voorönderdellen, dat, daar hij de verzoening geworden is voor de zonden der geheele wereld, de middelaar en volmaakte Hogepriester zijnde, die eene eeuwige verlosfing gevonden heeft, met uit ' groote en Godtijk werk alléén flegts bedoelen zou de bevoordel ing van 's menfchen verbetering en gelukzaligheid voor dit ;.o verganglijk leven '? Heeft zijn verdienst maar alléén die_ weinige en eng beperkte waardij om flegts voor dien korten tijd te kunnen gtlden , en heeft God" daarom zijn waardigst pand , zijnen eepgebooien Zoon in de tvtreld gezonden , om, ter bereikinge zijner bcmelfche oogmerken , hem den verachtften en pijnbjkden dood te laten ondergaan ? Het vergoten bloed van onzen godlijken Middelaar is te dierbaar en tot veel meer einden geflorr geworden. — Gcflort om eeuwig ie voldoen : lijdende en dervende om ftervelingen voor eeuwig gelukkig te rnaaken. Lr was het'er dus niet mede gefield, wie zoude dan wel de voonechten van den mensch boven het vee durven berekenen V wat wordt de wereld ten dezen opzigte , bijaldien 'er geen toekomst te wachten en geene andere plaats beftemd is, in welke jesus verzoendood zien in deszelfs nirgeftrekte vruchten en in volle zaligheden voor ecuwig zoude kunnen openbaaren ? Bovendien heeft dit leerduk van eene aanftaandc opdanding eenen derken invloed op de waare Kristelijke deugd, en levert veele drangredenen op tot een Go.'e welbehaaglijk; leven. Hoe prijzenswaardig en beminlijk de waare deugd voor derzelver beoefenaaren ook zij, zo kan men dan nog haare voorireflijkheid en luister , haare vruchtbare kragt en zegenvolle uitwerkingen cc beter beoordelen , wanneer men de Apostel paulus hoorr getuigen, dac de Kristelijke deugd, de beoefening van braafheid en godsvrucht zeer uitgeftrekt in haare vruchtdragende en zegen aanbrengende uit werkingen is, zijnde nuttig tot alle dingen en roordeelig yeor tijd en Eeuwigheid. Waar toch vondt de Kristen bemoediging - gronden , om bij een ingetogen leven, bij het lindaan van veele rampen en moeilijkheden dezes levens , blijmoedig en troostvol in de loopbaan der deugd onvermoeid voord te gaan , bijaldien hij niet zeker wist, dat'er eens'een tijd der vergeldinge op banden is; een tijd, in welken God zijne waare verëerérs met eeuwige vreugde, in genade, bekrooncn zal? liet is ook hieröm, dat Gods Geest bij de getrouwe vervulling der pligten , 's menfchen geluk voor dit en een volgend leven bedoek lende, meest altijd eenige beloften cn zegeningen gevoegd heeft, waarom dan de wil van God zo wel, als het Waar.belang der menleken vorderen , dat zij Kristelijk deugdzaam en godviceztnd in deze wereld leeven zullen. Hier uit nu is hij verder in ftaat troostgronden genoeg aftcleiden bij alle drukkende onheilen , lijden en dood. Wetende, dat hij geene eeuwige vernietiging ;e wachten heeft, leeft hij in volle hoop, verwachtende zijn deel m de opftanding der rechtvaaidigen. Gebukt onder drukkende lasten, draagt hij gewillig de hitte van den dag, en ziet met ftaaiende oogen den geweflschteH avond te geinoet, die hein ruste geeft. Hier is zijn leven flegts een doortogt, een ftaat van kindsheid, opvoeding en pleging , eeri fchool van beproeving en voorbereiding, terwijl zijn vadtrflad daar boveb is,1 en de toekomst hem in vollen triumf ter bemelfche volkomenheid zal voeren. Mu grijpt hij moed, wordt opgewekt en cctroosr. Nu ftnjdp b;j manmoedig, geduldig, onverfaagd. Hij weet hf wien bij geluoft, zijn vleesch zal gpftaan, hij zal lierlccvsn, Zijne weinigheid wei kt ecu- ■ nvi-  C n6 ) Wige vreugde : met jesus vereenigd, leeft hij, al is het dat bii fiert.. Dit is zijn troostwoord . mijn jesus leeft, ooit ik — ook ik zal leeven. Zoude 'er dan ook nog eenige vieeze voor den dood bii den Kristen overblijven,daar de dood, als de laatfte vijand, ligt temeer geveld? kristus heeft hem overwonnen en alle magt In geweld ontnomen, de dood is verflonden tot overwinning, hij is voor eeuwig van zijne kragt beroofd, hij is voor eeuwig oveiwonnen. Eaien zij vreezen, die geene hoop, geene verwachting hebben. De Kristen blijit onwankelbaar en ftandvasiia — -geheel vertrouwen Ziin oog houdi hij gevestigd op de zekere roekomst en Eeuwigheid, terwijl Iin zich reeds voorlang met den dood heeft bekend gemaakt. De dood kome dan, heden of morgen hij is bereid. tJe felle (li-, des doods moge hem, m eenige opzigten, vlugtige fmarten veröorzaaken, doch berekent hij ze niet tegen de groote vreugde van een veel beter en gelukkiger leven ? — Dit doet hem de fmarten des doods nie' gevo-len en voor mee achttn. Dit klein verlies, door den dood ondergaan is een enkel niet tegen onbefchrijflijke voordeden. Niets wezenlijks verliest bij in den dood , bereid om alles gaaine op re offeren aan waare wezenlijke goederen, aan eene nooit eindigende gelukzaligheid. Ilil verhest flegts een niétig deel: zijn ik — de waare en eigenlijke mensch fterft met. Hij houdt wel op zigtbaar onder de zijnen hier ie yerkeeren , en verlaat als aardeling de wereld om een gelukkig hemeling re worden. De aarde en het lumber graf, de flaapkamer des doods mogen zijn overgeblecven rif en koud gebeente voor eenen tiid lantt bewaaren; voor eeuwig echter kunnen zij dit sis een erfgoed niet behouden Eens moeten zij alles op den wenk des Almagtigen uitleveren Wi) weten, 20 leert de Apostel paulus 2 Kor. V: t. dat, wanneer ons aardfche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwiS in de hc melen, ja de toekomftige wereld zal du tcbijnverlies oneindig rijkelijk veigoeden, terwuj de zaligheid, de hemelfche geneugten en eeuwige vreugde op hem wachten. Reikhalzende verwacht hem het bemelsch gezelfchap in de wooningen der verheerlijkten, daar God is en alrijd zijn zal alles in allen. Daar zullen de zaligen voor God* aapoczigt (taan en den Heere eeuwig loven en danken. Daar zullen zij, onder het bezit en genot van zaligheden , beftendig vatbaareren meer bekwaam gemaakt worden tot vernieuwde en meerdere genietingen , om van de ééne volkomenheid uit de andere opklimmende, eeuwig de volheid van godlijke vreugde te fmaaken , verzadiging en lieflijkheden onophoudelijk re ondervinden. Verzekerd zijnde, dat noch dood noch leven , noch Engelen, noch Overheden, noch magten ,noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noen hoogte, noch diepte, noch eenig ander fchepfel hen zal kunnen Icheiden van de liefde Gods in k ris tos jesus bunnen Heere (*)■ Geen wonder' dan zullen zij beftendig in Gods tegenwoordigheid ziin, en voor hem (taan hem ziende van aangezigt tot aangezet.,Nu mogen zij wereld, zoude, dood en hel tartende, vrij en blijmoedig zeggen: (t) de dood is verflonden tot overwinning. Dood! waar is uw prikkel! hel! waar is uwe overwinning? De pikkel des doodt is de zoute, en de kragt der zonde is de wet; maarGode zij dank, die ons de overwinning geeft door jesus kristus onzen Heers, Wij bedanken den Zender voor dit fhikien en verzoeken hem , om meer dergelijke alleen moeten wij hem zeggen : dat wij meer voor hei gevoelen zijn van hun, die Hellen dat óns levenskiemtjen zich zal ontwikkelen ook zoude wij de aangehaalde plaats, uit het boek jobs, niet van de opftandina der hchnamen verftaan 1 doch in de groote zaak zijn wij het met den Schnjver eens: wij zièU eef herleeven — eeuwig leeven I O Rom. VIII-. 38, 39. (Y) 1 Kor. XV: 54 57. Te AmiUldam, bij M. ua ÜRU1JN, in Ue Warnioesftiatt. "  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND, gen. XLV: i —15. DE ONTDEKKING VAN JOSEF AAN ZIJNE BROEDEREN. waarde godsdienstvriend! Ik heb onlangs het volgend ftukjen aan een gezelfchap voorgelezen — zo gij het een plaats geliefd te vergunnen 111 uw Weekblad, zult gij voldoen aan het verzoek van «w Medeburger. N. N. josef, door zijne broeders, die eenen verregaanden haat tegen hem hadden opgevat, aan eenige Midianitifche Slaavenhandelaars verkogt zijnde, was door hun gevoerd naar Egypte, en aldaar verkogt aan potifar, een voornaam, man m den dienst van den toenmaaligen Koning. Hier ondervond hij de ongeftadigheid der aardfche dingen en de wisfeling van 't lot der menfchen. Door de fnoode treeken der wellustige Vrouwe zijns Meesters, wérdc zijne nu reeds draaglijke toefland van flaaf veranderd in die van een gevangenen — doch eene bijzondere gave van het uitleggen der droomen, verzorgde hem niet alleen zijn ontflag, zijne vrijheid, maar zelfs een ftand van eere, magt ea aanzien. 1' $ Se  ( 13» ) De Egyptifché" Koning vond zich wegens een* zeldfamen en hem bijgebieven droom verlegen - men zond om josef, als een voornaam droomuitlegger, door een van 's Konings Ambtenaaren voorheen met hem gevangen, daar voor bekend gemaakt. Hij lag den droom uit ,• welke de voorfpellihg behelsde, eer>t van eenen zevenjaarigen overvloed, vervolgends van eene zevenjaarige ichaarsheid, en de Koning nam genoegen in het plan, door Hem tot behoud van Egyptes inwooneren en ten voordeele dezes Lands voorgefteld. De Koning gaf hem volkomeue magt, om alles te doen, wat hij daar toe zou nodig oordeelen; hij werdt behalven opperfte Opziener over de Egyptifché Koommagazijnen, opper-Regent van het geheele Rijk, naast den Koning, de Man, aan wien de Koning alles toebetrouwde. In dezen ftaat bevond Hij zich, toen zijne Broeders in het eerfte der zeven magere jaaren, of het eerfte jaar van den algemeenen hongersnood, in Egypte en de omgelegen landen , in dat land, ter inkoop van koorn, zich bij hem aanmeldeden. Zo dra zij voor hem verfchenen, kende hij hen; doch zij herkenden in den opper-Regent van Egypte, geensfms den Broeder, door hen, onaangezien zijne traanen en gefmeek, voor ruim twintig jaaren (*) aan de Midianitifche Karavane van Slaavenhandelaaren verkogt. Dewijl josef zijne Broeders terftond kende, befloot hij met hen te handelen, op eene wijze, die hen zijne ontdekking aan hun, ( welke hij zeker aanftonds voornam ) kon aangenaam rnaaken, en welke hen dezelve voor eene gelukkige omftandigheid kon doen rekenen; die Hem hunne tegenwoordige denkwijze ook kon aan den dag leggen, en hem verzekeren aangaande het lot en den toeltand van zijnen Vader en zijnen eigenen Broeder benjamin. Hij fprak met htm door eenen Tolk , als of hij hunne taal in het geheel niet verftond; en om geheel het voorkomen van eenen Egyptenaar te hebben. Inmiddels verftond hij alles, wat zij onder elkander fpraken, en vernam dus, zonder dat zij het bemerkten, de verwijting, welke zij zich onderling deeden, wegens hunne handelwijs, voorheen met hunnen Broeder josef gehouden. Hij fchijnt hen te hebben willen doen gevoelen, wat zij gedaan hadden, toen zij hem voor Slaaf verkogttn: en dus brengt O Vergelijk lilienthai. VII. D. bl. 278 en 280.  C 139 ) brengt hij hen herhaalde keeren in omftandigheden, welke bij het raadzelagtige, angst en bekommering in hunne har» len verwekken. Zij mogen niet wederkeeren in Egypte, ten zij zij hunnen jongden Broeder medebrengen ; en een hunner moet het zich laten welgevallen, zo lang als Gijzelaar te blijven. Teruggekeerd zijnde met dezen Broeder en door den Egyptifchen Regent wel onthaald zijnde, worden ze, bij hunne terugreize, vervolgd en befchuldigd van gepleegden diefltal. In den koornzak van benjamin wordt josefs filveren beker gevonden, en volgends hunne eigene te vooren gedaane verklaaring moeten zij nu allen josefs flaaven worden. Thands verfchijnen zij allen wederom voor josef en werpen zich voor hem ter aarde. Hij fpreekt hen aan als fchuldigen. Zij geven zich allen over aan z;jne genade en verklaaren zich bereid zijne flaaven te worden. Maar josef weigert eene onrechtvaardige daad te begaan, in hen allen te houden; hij vordert alleen benjamin. Nu vat juda, die in het geheel de fpreker fchijnt geweest te zijn, het woord op en geeft met eene ongemeen roerende rede, eeue befchrijving van de moeite, welke het hun gekast hadt.. hunnen Vader te overreden, om dezen hunnen Broeder met hen te laten reizen, en hij tracht het daar heen te brengen, dat hij flaaf worde, in de plaats van benjamin. Welk eene angst beklemde thands het hart der Broederen ! Welk eene verlegenheid nopends de uitkomst! Maar de taal, waar mede juda josef aanfpreekt , is te overweldigend voor zulk een week hart; Hij kon zich nu niet langer ongevoelig houden. Reeds bij hunne aankomst met benjamin gevoelde zijn aandoenlijk hart de kragt der Broederlijke liefde; toen perften die aandoeningen hem de traanen uit de oogen. en hij moest fpoedig eene bekwaame plaats zoeken, om daar uitteweenen, en zijne aandoening voor hun te verbergen. Maar nu, daar de angst en verwarring bij hen volkomen is ; nu hij het oproer van hun geweten geheel duidlijk ontwaar wordt; nu hij bemerkt, dat zij met liefde an ach ting voor zijnen en hunnen Vader vervuld zijn, nu hij hen ziet in een (bat van berouw , wegens de wandaad aan hem begaan, — nu hij de aandoenlijke befchrijving hoort, van het geen zijn Vader bij het vertrek van benjam in hadt geleden, en hoe die oude man te moede was, toen hem opgedrongen werdt te gelooven, dat josef door een S 2 wild  C 140 ) wild dier verfcheurd was, — nu, zegt de gefchiedenis, kon hij zich niet langer bedwingen. De betrekking der natuur fprak in zijn hart. De hardheid , welke hij tot dus verre jegens hen getoond hadt, was alieen eene fchijnbare, eene aangeno.nene hardheid de hartstocht van wraak, was bij josef eene onbekende. Hij nam niet voor, toen hij zijne Broeders voor de eerfte keer zag en herkende, om hen, wegens de aan hem gepleegde wandaad te flraffen; dit te doen, werd ook vervolgends nimmer zijne bedoeling. Zijn geheel gehouden gedrag, was mi zij hunne ver-  veroordeling verwachten, begint in hunne tegenwoordigheid te weenen, zo luid, dat het buiten gehoord werdt Zo ontlaste het overkropt gemoed, dat met de grootfte moeite reeds lang den drang der Broederliefde hadt tegen gehouden, om zich niet bekend te rnaaken. Ik ben josef! met deze onverwachte'taal fnelt hij naar hen toe. Ik ben josüf! en in het zelfde oogenblik, leeft mijn Fa der nog? Als van eenen onverwachten donder getroffen, zwijmen zijne Broeders als aan zijne voeten. Zij konden hem niet antwoorden , want zij waren verfchrikt voor zijn aangezigte. Was het ook wel mogelijk voor zulk eenen fchok beftand te zijn? De overgang was te fehielijk; het hart, 't welk een oordeel des doods te gemoet ziet, kan zich m het zelfde oogenblik 't welk in plaats daar van leven aankondigt , niet in eenen ftand van vreugd, vertrouwen en gerustheid Hellen. Josefs Broeders deinzen al beevende te rug: en zijn voor eenige oogenblikken geheel verwarring. Josef, fchoon niet weinig ontroerd, bemoedigt hen; op eenen vriendelijken toon, welke eenigermaate het angftige gemoed kon doen herftellen, geeft hij hun een wenk om den moed te hervatten , nadert toch tot wij. Zij doen dit, en hij hervat, — nu met mindere hartstogtigheid — echter nog geheel vertederde aandoening : li ben josef — ii'V Broeder, dien gij naai Egypte verkogt hebt. Welk eene hartöntroerende ontmoeting! Hoe fchoon, hoe edelaardig fchittert ons hier het Character van josef toe? Zijn hart is geheel en al het hart van den menfchenvriend; geen vonkjen van wraak gloort in dat hart — tedere liefde, blijdfchap van nu zijns Vaders huis, zijne naaste bloedverwanten weder gevonden te hebben, vreugde, dar hij nu zijnen Vader wederom zal mogen omhelzen, en dat hij in de gelegenheid is, hem, zijne broeders en geheel zijne famic lie gelukkig te kunnen rnaaken. Eene grootheid van ziel, — nog meer verhoogd door het overweldigend gevoel der nauwe betrekking , vormde edelaardige, godlijke trekken in het eerwaardig gekat. Weinig , maar hartöntroerende waren de woorden, met welken zich josef aan ziine -broeders bekend maakte — en wat moest 'er niet op dat oogenblik in hunne ziel omgaan , toen hen in de ooren klonk: Ik ben josef, — nw Broeder! S S Ik  C H* ) Ik ben josef, tegen wien uw nijd ontftak, toen ik in onzes Vaders huis u (prak van godlijke openbaring. Ik ben josef, dien gij in den kuil hebt geworpen, om van honger en dorst te verfmachten, dien gij aan de hmaUitu fche flaavenhandelaars vetkogt hebt. — Maar ook, ik ben josef, wiens droomen voorfpeld hebben, dat gij u allen voor hem zoudt nederbuigen. -> ik ben die josef 111 wien die vooripelling nu bewaarheid is. — Zulk foort van uitlegging konde gemakkelijk voor den geest van josefs broeders komen, toen zij hem zo aandoenlijk en vol ontroering hoorden zeggen: Ik ben josef. Zij zagen toch in hem , hun Broeder, hun fchulde- loozen van hen onderdrukten, tot den dood gedoemden en thands tot de hoogde waardigheid verhevenen Broeder. Zij waren in zijne magt; het geweten was te vooren reeds bij. hen ontwaakt; de wandaad, aan hem gepleegd, hadt met de angften, welken hij uitgedaan had en het droef en weenend gelaat , waar in zij hem toen gezien hadden, hun reeds voor de oogen gedaan. Tosef vraagt terftond naar zijnen Vader, niet zo zeer uit twijffel aan het berigt, 't welk hij airede van hun bekomen hadt, als wel uit eene volheid van gemoed, welke hem in deze oogenblikken van ontroering met een, en terdond aan het waardigde voorwerp zijner liefde deed denken. Doch hij vind den toeftand zijner broederen te ongefchikt om als nog ten dezen aanziene het gewenschte andwoord te bekomen. Hij ziet de bedeesdheid en ontdeltenis waar in zij zich bevinden , in haare volle uitgebreidheid, dus, na dat de derkde hartstogt wat bedaard is (preekt hij breeder met hen, om hen gerust te dellen. Na dat hij hen nogmaals gezegd heeft wie hij was: Ik ben tosef uv Broeder, dien gij naar Egypte verkogt hebt, (preekt hij met hen over het geheele geval en geeft aan het zelve, op dat hij hen te beter bemoedigen mogte, en ook, om da't hij 'er waarlijk de bijzondere leiding van Gods Voorzienigheid in zag, eeue gantfche andere en meer gundige gedaante. ... , Hij brengt hun de geheele daad voor de oogen, als een, onmiddelijk beduur van God, die hem langs dien weg tot eenen redder en behouder van hun eigen leven en van het leven van veele duizenden heeft willen rnaaken. Aan God, hunner Vaderen God, — aan den eenigen, almagtigen —fchrijft hij zijne geheele verdiende toe, en door  C H3 ) deze voorftelling tracht hij de bekommering uit hunne haf. ten te verwijderen — dat hij zich, wegens de aan hem begaane belediging misfchien zou wreeken. Door de voorftelling en omfcbrijving, welke hij des aangaande doet, wil hij hen zelve doen opmerken en befluiten, dat hij iets, 't welk een middel tot zo veel goeds was geworden, niet tot den grondflag zou leggen (offchoon het ook eene billijke gronddag mogte zijn J) van een ontftoken toorn. IVeest niet bekommerd, — maakt u niet verlegen, als of gij heden ftraf van mij te dugten hadt. — In dier voege fprak hij hen aan: de toorn omjleke niet in uwe oogen—verdriet en gemelijkheid om dat gij lieden mij dus behandelde, kwelle u heden niet te veel; want God heeft mij voor uw aangezigt gezonden. Het is door Gods beftuuring gefchied, dat ik, in dier voege, zo als gebeurd is, en door ulieden naar Egypte geraakt ben; — en zulks tot behoudenis van uw leven; want daar zijn nu twee jaaren van hongersnood in 't land, — hier en in den gantfchen omtrek, en daar zijn nog vijf jaaren voor handen, waar in geen ploeging , of zaaijing of oogst zal plaats hebben, ten minften niet van belang , of waar van de uitkomst de moeite beloonen zou. God heeft mij voor ulieden heenen gezonden, om u een ovcrblijffel te ftellen op de aarde door eene groote verlosfing — op dat gijlieden en uwe kinderen in den tijd van hongersnood onderhouden en bewaard mogten worden. Gijlieden hebt mij herwaard niet gezonden, — maar God zelve — God, die mij tot eenen vader van pharao, tot eenen Heer van zijn geheele huis en ten Regent van gantsch Egypte gefteld heeft. Haastet u dan, en trekt op tot mijnen Vader, en zegt tot hem, — verkondigt hem ras, dit, ook voor ulieden zo zeldzaam nieuws: uw Zoon josef die heft! — God heeft mij tot eenen Heer over Egypte gefteld, kom af toe mij en vertoef niet. In het land Gozen , eene zekere landftreek van Egypte, zult gij woonen, gij zult nabij mij zijn , — digt, bij mijne verblijfplaats, met uw kind- en kindskinderen, en uwe fchaapen, en runderen, en alles, wat gij hebt en ik zal u aldaar onderhouden — ik zelf za! zorg voor u draagen, — op dat gij niet verarmd, — gij en uwe — £ mijne ) geheele famielie, —-> want het zal nog Tijf jaaren een duuren tijd zijn. Ziet, (dus gaat josef voord) in de verrukkende taal van een hart, geheel vol toegenegenheid , en het welke in  C '44 ) in het zelfde tijdpunt, waar in het anderen, iets tot be. voordering van geluk toezegt, reeds wenscht , dat dezen het verkrijgen. — Ziet, (zo zegt hij tegens ziine nog verbaasde Broeders) uwe oogen en de oogen van mijn Broeder benjamin, zien het, dat mijn mond tot u fpreekt —. gij kunt mij nu kennen en kent mij heden ongetwijfFeld, gij zeiven kunt dus als oor- en ooggetuigen Vader jakob berigten, dat ik leeve, en dat gij heden mij gezien en ge. Iproken hebt. Booafchapt nu mijnen Vader van alle mijne heerlijkheid in tgypte, en alles, wat gij gezien hebt; beduidt het hem, dat ik, die in Egypte Regent ben, die zijnen jongden Zoon ppêischte en zo en zo, gelijk gij den ouden Man verhaald hebt, met 11 lieden gehandeld heb; geeft hem kennis, dat ik tot eenen zo hoogen daat ben verheven, en in Egypte met zo veel eer en agting bejegend worde — en haastet u dan en brengt mijnen Vader herwaard af. Nauwlijks heeft de braave Man uitgefproken , of ziine hartüogtelijkheid wordt wederom gaande: de aandoeningen overweldigen hem op nieuw en het teder vriendenhart, niet berekend voor het plan der fchranderheid om zich te verbergen, toont, in volle mate, zijne gevoeligheid. Dat gevoel, die aandoeningen, dort hij al weenende uit in de armen, van benjamin , en op beider aangezigten vermengen zich de traanen van de volledigde blijdfchap. Hij kuscht vervolgends alle zijne Broeders; Hij drukt, naar de wijze van het Oosten, met een vuur van fprekende aandoenlijkheid, den kusch des vredes, der verzoening en der Broederlijke liefde, op hunne wangen — wekt hier door in eens alle vertrouwen en moed in hen op verjaagt dus de vrees en het mistrouwen en herftelt dus in hunne harten die rust en kalmte welke, door den bedenkelijken toets, waar aan Hij hen lieden onderworpen had, voor een poos geheel was afgebroken geworden. Nu waagen zijne Broeders het ook, voor de eerdemaal, tot hem te fpreken en het onderhoud 't welk josef thands met hun lieden hield, was hem gewis belangrijk en immers zo gaat het , als bekenden en bloedverwanten elkander na het verloop van eenigen tijd fpreken , het aan wederzijde voorgevallene , in het bedek van ruim twintig jaaren, behelzende. (Het Vervolg in No. 19.) Te Amlteldstn, bij M. de BRU1JN, in de Warmoesftraat.  DE V R IJ È ÓOBSDIEHSTVRIjEKTjÖ, (Vervolg van No. 18.) gen. XLV: i — 15. tiet waarachtige licht fchijnt nu. 1 joSn. ÏI: jjf. DE ONTDEKKING VAN JOSEF AAN ZIJNE BROEDEREN HET EUANGEL1E IS EEN WAARACHTIG LICHT. Tjit een voornaam gedeelte van josefs gefchiedenis, ïri ^ ons voong nominer befchouwd, zullen wij thands eénige leeringen opfamelen. Wanneer wij de gefchiedenis van dezen man nagaan, daii zien wij m eiken trek van zijn charalter den zachten, aandoenl jken.tedergevoeligen en goedhartigen menfchenvriend, die altijd vol vaardig is, iets goeds, iets nuttigs, waar hij gelegenheid heeft, te verrigter. Wij zien in hem een godvruchtig man, die God van harten vreest, en in geene zonde wil bewilligen. Wij zien hem opgevoed in den godsdienst van abraham* J? de" S°dsdlen", die de kennis van den éénen waarenGoi bewaarde, en de indrukfels daar van geheel hadde behouden zelfs in een vreemd land en onder de bedwelming van hel hofleeven. Wij befpeuren bij hem een leevendig geloof iri de Voorzienigheid bij de geringde omftandigheid des leevens , ®n een vast vertrouwen op de zekerheid haarer beloften l' * Da*  C '46) Dat in elk onzer, waarde Medekristenen! wanneer wij deze gefchiedenis lezen, de zucht ontfta , en hoe langer zo meer aan wakkere, om josef ons ten voorbeelde te Hellen, om ons geheel c/iaratler met het zijne te vergelijken, en met alle infpanning van kragten hem, als menfchenvriend, in teerhartigheid en goedwilligheid na te volgen, even als hij, God te vreezen en op zijne Voorzienigheid te vertrouwen. Wij behoeven in zijne gefchiedenis niet angstvallig te zoeken naar de voetftappen der godlijke Voorzienigheid — in elke omftandigheid zijns levens vertoont zij zich in het aanbiddelijk beleid, in de hoogfte verwonderingwekkende fchikkingen en de onberispelijke wendingen der voorkomende gevallen tot de beste en heilrijkfte uitkomften. Deze trekken der Voorzienigheid befpeuren wij alom iii josefs gefchiedenis dat de uitkomst der raadfelach- tige omftandigheden ten aanzien van josefs broeders, door hem met bun gehouden , en de geheele uitkomst der treurige lotgevallen van dezen waardigen man ons allen ten fterkften bevestigen in het geloof aan deze groote waarheid: ,, In de hand van God (laan alle de lotgevallen „ der menfchen; hij regeert en beftuurt groote en kleine „ gebeurdtenisfen: hij befchikt over alles, wat is en wordt }, — en gelijk alles onder zijn gebied ftaat , zo vormt „ hij het hart der menfchen." — Dat zij ons doe bevatten , hoe de gedachten der Voorzienigheid niet onze gedachten , haare wegen niet onze wegen zijn, en dat zij ons noope, om altijd in de duistere gevallen , in de raad- en hulplooze omftandigheden, wanneer wij van bekenden en naastbeftaanden verlaten, ja door beiden gehaat en vervolgd mogen zijn, op de algoede en alvermogende Voorzienigheid te vertrouwen , in die geruste verwachting, dat zij, al ware het dan ook fomtijds langs den zonderlingen en tninstvooruitzienden weg,redding zal verfchaffen en ons eene gelukkige altans heilzame uitkomst zal doen ontmoeten. Dan op dat ons nimmer de grond tot dit vertrouwen onrzinke,zij het deugdzaam en godvruchtig character van josef fteedi  C i47 ) fteeds het onze — eene ftandvaste godvrucht toch beloont altijd met eene wezenlijke gelukzaligheid. Zien wij josef diidr, wdar hij zich aan zijne broeders ontdekt, daar hij die broeders, die hem zoo Ilerk beledigd hadden, op het minzaamfte omhelsd en geheel wraakloos de onnatuurlijke beledigingen vergeeft, daar hij aan hunne wandaad de beste, de zachtfle plooi geeft, daar hij hunne wangen met traanen van liefde, van hartlijke toegenegenheid beiproeit en als menfchenvriend den edelften pligt vervult — dan is hij een leerbeek!, dat wij ons fteeds ter befchouwing moeten voorftellen. Welk een grootheid van ziel is het, te kunnen vergeven ! voorwaar, een man, gelijk josef, die met het volle warme gevoel der liefde, dien, die hem wil. de deoden aan het harte kan drukken, is zo hoog boven dien, die zich zeiven wreekt, verheven, als de onfchuld boven de ondeugd, d'e haar verdrukt. Zulke Charaêleis moest men altans dikwerf santrcffen onder Kristenen, die van alle hunne pligten onderwezen zijn, dooreen' goedaardigen meester, die altijd een waar vriend en een oprecht beoefenaar van alle minzaamheid en menschlievendheid was — bij aanhoudenheid mededoogend, barm> 1 hartig en weldaadig. Doch zoo wel in kleiner als grooter gevallen bewijst het gedrag der Kristenen over het algemeen, helaas te veel! dat de wraakloosheid meer onder de befpiegelende dan de beoefenende leerftukken geplaatst wordt. Mogten zij ondertusfehen , die hunne vijanden flegts ten halven vergeven, die te onverzetlijk zijn om alles over te geven aan de wraak van dien, die wreeken wil, zij, die nog minder in ftaat zijn, om dien,die hun vloekt, met een volle ziel te zegenen, zij, wier hart alle die zachtheid mist,om den vrede aan te bieden, om den vijand volkomen te vergeven , om in ftilte te zegenen —- mogten zij, wilden zij een gevoelig opmerkend oog op het volmaaktste voorbeeld, op jesus kristus, en tevens een oog naar de fchemeringe der aloudheid wenden, om door eenen edelen josef in de ruwe eeuwen der wereld befchaamd te worden en hunnen pligt te leeren. T 2 Voor-  C h8 ) Voorwaar Kristenen! dat is de verhevenheid van het Kris? tcndom — daar in overtreft de Kristelijke deugd inzonderheid de natuurlijke neiging van het hart, of de gevolgen van temperament of geaardheid , dat zij tegen den opbruifchenden droom der woelende hartstogten aan den beledigden vijand te geraoete fnelt en hem den vredeolijf aanbiedt. Het is een gebod van den dichter van het Kristendom hebt uwe vijanden lief, zegent hen, die u vervloeken , enz, en hij gaf onder andere voorfchriften tot een gebed aan God ock dit ten regel, vergeef ons onze fchulden gelijk wij vergeven onzen ffhuldcnaaren — en , als met terugwijzing pp dezen regel, voegde hij bij dezelve gelegenheid daar bij: J-Vant indim gij den menfchen hunne mis daaden vergeeft, zo zal uwe hemelfche Vader u vergeven — maar indien gij den menfchen hunne misdaaden niet vergeeft, zo zal pok uw Vader uwe misdaaden niet vergeven. (?) Dit, kon josef doen — zijne ziel was groormoedig genoeg, pm ontvangen verongelijkingen en beledigingen geheel te vergeten, — Hij hadt nooit toegelaten , dat verbittering en wraak de plaats van het zachte gevoel der menschlievendheid en der medelijdenheid met 's naastens gebreken innamen. — Dit kon de godlijke jesus doen — met eene onverdoorbare gerustheid en vastheid van geest kon hij alle verwijtingen, mishandelingen, dagen, hoon en fmart verdragen —r en, aan het kruis, om daaraan den dood te ondergaan, gehegt — badt hij, ten beste zijner moordenaaren — ja, die jesus heeft ons een voorbeeld nagelaten , op dat wij zijne voetdappen zouden volgen. -— Zijne voorfchriften, die het beste tegengift, bevatten tegen alle verbittering en wraak, behporen aan de geduurige betrachting van alle Kru ften.n toegewijd te zijn. Zij behooren van hunnen grootmoedigen, zachtaardigen en altijdgeduldigen meester goedertierenheid, toegevendheid, verdraagzaamheid, zachtmoedig, heid en lijdzaamheid te leeren, op dat zij dus in de meeste volkomenheid menschlievend mogen zijn. Laat ons, waarde Medekristenen! die fchitterende voorbed- C) HftUth, VI: 14, 15.  C 149 ) beelden, welke de Bijbel ons ter Ieering voordek, met oplettendheid betrachten en navolgen , — vooral de eerlte opwellingen der driften trachten te dempen, op dat wij niet tegen de liefde handelen, welke wij aan eikanderen verpligt zijn. Laat ons daar naar trachten, dat wij altijd medelijdend zijn, de brojders liefhebben, met innerlijke barmhartigheid bevpgen, alle vriendelijkheid betoonen.— Een onbarmhartig oordeel zal gaan over den genen, die geen barmhartigheid gedaan .heeft — en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel. (*) Laat ons alles najaagen, wat tot den vrede dient, wat rusten eendragt kajh bevoorderen, wat de famenleeving met elkauderen het meest aangenaam, genoeglijk en gelukkig kan rnaaken, en waardoor wij dus eikanderens heil en welvaa* ren in allerlei opzigtcn kunnen bevoorderen. HET EUANGELIE IS EEN WAARACHTIG LICHT. Wij zullen onzen Medekristenen eerst bewijzen, dat het Evangelie een licht zij, d it een verlichtend fchijnfel geeft — en hun dan toonen, koe wij van het zelve een recht gebruik hebben te rnaaken. Het waarachtig licht fchijnt r.u, de duisternis is voorbij, zegt joaNNEs. — Het geen het licht is in 't famenlrel der natuur, dat zelfde is het Euangelie in het geestelijke. Het licht is zoet (zegt salojioJ en het is den oogen goed de ion te aar.fckouwen. — Zij, die van hunne geboorte af het alles ontdekkend licht nimmer ontwaar worden, kunnen, wel is waar, nooit weten, hoe veel zij door het gemis van hunne oogen wel ontbeeren; maar zoo veel te akeliger is de duisternis voor hun, die het weldaadig licht kennen en deszelfs waarde hebben leereu fchatten — welke aangenaame vervrolijkende, zielftreelende tooneelen opent niet het lieve licht voor onze oogen! welke heerlijke en ontzettende vertooningen rijzen niet voor ons op in de prachtige en majestueufche fchepping der Almagt! welk eene menigte van dingen omringt ons in den loop van het gemeenzame leeven , welke door het gezigt onze harten ftreelen en met vergenoegende aandoeningen vervullen ! en hoe belangrijk is ons niet O l Pet?, III: i. Jac. JI: 13. T 3  e 15° i niet alles door de voldoening die onze zintuigen verkrijgen, in het gezigt van het menigvuldig fchoone, verhevene en genietbare , 't welk zich voor ons van rondsomme opdoet! Met de openbaaring van jesus kristus, met het Euiingelie, is het even eens gelegen, 't Geen wij van 't Natuurlijk Licht gewaagen, is tot dezelve ook betrekkelijk. Gij weet, dat onze gezegende Verlosfer zich het Licht noemt, dat alle menfchen verlicht, en dat, dewijl hij, als de volmaakte Leeraar, van die heilvolle ontdekkingen, welke tot volmaaking van het geluk der Menfchen, en tot bevoordering van hunne waare vreugde, zoo zeer nodig waren, — alles heeft toegebragt en aangewend, wat tot verbetering van kennis en zeden vereischt kon worden. —— Die onderwijzing tot godvrucht — die waarheid, welke ons door het Euiingelie van kristus verkondigd zijn geworden, zijn de lichtftraalen, welken hij, als de opgang uit de hoogte, als de Zon der gerechtigheid gefchoten heeft door de duisternisfe van dwaasheden, dwaalingen, verkeerde begrippen — en wanorde in de zeden, met dewelke de wereld op eene jammerlijke wijze was bedekt geworden, en om dit uitwerkfel heet het Euangehe bij afleiding zelve aen Licht. — Het Euiingelie is dus een Licht 't welk fchijnt: de glans van het zelve fchittert gelijk de glans der lieflükrijzende Zon. Zij , 't is waar, die nog woonen in het land der fchaduw des doods, die nog gezeten zijn in de duisternis — zij mogen het aangenaame, het zieltreffende van dit licht niet kunnen voelen, dewijl het hun nog niet is opgegaan; dan hoe genoeglijk moet het hun zijn , die de duisternis , welke voorheen de harten als met een dekfel overkleedde , mogen verdweenen zien ; en hoe waardig, hoe belangrijk is het niet ons, wien het is opgerezen ! hoe veele wonderen van godlijke goedheid en genade, hoe veele blijken van liefde, mededogen en ontferming onzes weldaadigen Scheppers, ontdekt het ons niet l Hoe veel wijsheid, hoe veel magt, hoe veel trekken van godlijk welbehaagen, fpreidt het ons niet ten toon! en hoe fchetst het ons niet tafreelen , wier rijzende beelden de diepte verwondering en de oprechtfle lofverdienen! . ttaadpleegen wij, bij voorbeeld, dit zo heerlijk en zalig ■Licht ten aanzien van deszelfs ronde en duidelijke ontdekking van de natuur en eigenfehappen van het Opperwezen, 't moet dan zeker volgen, dat, zo wij met de oogen des vetftands wel zien, zo wij onze befchouwing nauwkeu* dg veirichten, dat wij den volmaakten Veroorzaker van ons  ( i5i ) ons beftaan; — den goedgunftigen Onderhouder en be- ltendigen Weldoender van allen en van alles, vinden. - Welk was de keunis , welk het denkbeeld , dat Israël van God hadt buiten het Euangelie? — Verward in zijne denkbeelden en bevattingen, door de misfeiijk-e inmengze» len der laatdunkende Priesters en Schriftgeleerden, was je. hovah hun Volks-God, en van hem formeerde het zich dat zijns onwaard denkbeeld, dat hij alleen voor hun goedertieren, genadig en weldadig was, - in de laatfte tijden voor kristus onthielden de Israëliërs zich van Afgoderij en het navolgen der Heidenen in dcrzelver godsdienstoefening met dat alles echter dachten zij niet aan God, als den volmaakt- zuiveren Geest en den algemeenen liefderijken Vader aller Menfchen — en hoe veel de leere van moses, van de Deugden, Eigenfchappen en Volmaaktheden van het Opperwezen in zich mogte bevatten, het Euangelie heldere alle de Voorftellen, door dezelve gedaan, op eene treffende wijze op en leert ons meêr van God_ kennen. Het Euangelie Itelt ons onzen God 'niet enkel voor als de Schepper en Heer van alles, maar ook als deszelfs Onderhouder en als de weldaadige Vader, die in alles, wat hij deedt, bedoelt heeft, alle menfchen gelukkig, eeuwig gelukkig te rnaaken. Hoe luisterrijk — hoe fchilderachtig zijn niet de voorftellen, die ons het Euangelie doet van Gods Voorzienigheid en haar beftuur? In dat geval bevestigt ons de leere van jesus kristus waarheden, die ons vernuft, uit de befchouwing en overweging der dingen , die het zelve voorkomen, door de redenkaveling afleidt, en zij verbetert en vermeerdert alzo het verftand, om dat zij het zelve met eene godlijke achtbaarheid'verzekering geeft van dingen, waaraan het zelve anders misfehien tvvijffelen mogt. — En hoe fchitterend is dat Licht hier in boven de flaauwe toelichting der Mefaifche bediening ? wat kan ons meêr noopen, om ons vertrouwen op God te ftellen, en hem als den wijzen befchikker en verzorger van alle omltandigheden , die het gewislijk wel met ons meent, om dat hij rechtvaardig en goed is, — lief te hebben en te dienen, dan die verzekering, dat geen hair van ons hoofd buiten zij. nen wil op de aarde valt! Hoe fchoon, hoe grootsch zijn niet de voorftellen van het Euangelie, nopens een toekomenden ftaat! treffende-af beelding! — hier verliest de Mofaifche bedeeling al den glans, die zij nog heeft boven de voo.rftellen van waarfchijnlijkheid, die U  ( *52 ) die de Natuvirleere onder de Heidenen mogte ter baane bfertgen! hier taant het licht der reden in haare gistingen. Het Euangelie verzekert ons van die waarheid — deszelfs ouderwijzingen, omtrent het mogelijke en waarfchijidijke, zijn reeds evenredig aan het licht der natuurlijke zonne; en haare betogingen van zekerheid overtreffen, dien allesverlichtenden fakkel. — Die gedachte, — „ daar zal een tijdftip komen, dat wij niet meêr zullen zijn, — een tijdftip, waar in ons aanzijn zal ophouden ," —is gewislijk voor ons de meest verfchrikkelijkfte— is eene hartverfcheurende gedachte. Maar het Euangelie verzekert ons van het tegendeel Het zelve licht onze reden toe, in haare gistingen — in haare hope van mogelijkheid en waarfchijnlijkheid — het Euiingelie ftelt ons onzen jesus voor, als wederom Ieevendig geworden en eeuwiglevende en verzekert elk zijner navolgers van te zullen zijn waar hij is, en ieder Lid van het menschdom het teven na dit leven. — Beiden, de geheele onzekere denkbeelden der Heidenen en de gantsch verminkte , verwrikte en verwarde denkbeelden der Joden , — ontvangen wij door het Euangelie een nieuw licht, en het is klaar,dat jesus het leven en de onverderflijkheid aan 't licht gebragt heeft door 't Euangelie —• en alhoewel het waar is,dat wij hier nog zien in eenen Spiegel, door eene duistere reden, en dat onze ken nis en wetenfchap van de dingen nog maar gebrekkig zijn — niet tegenftaande al het verkregen licht, alhoewel wij nog maar flegts een ftuksken der zake kennen —— en hier na eerst zullen zien van aangezigt tot aangezigt; wij zijn echter in zo verre verlicht , dat wij grond van hope hebben en ons verzekerd houden , dat onze verwachting niet zal worden afgefneden. (Het Vervolg in No. 20O Xe Amfteldam, bij M, de CRU1JN, in de Warmoesftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. SY». zo. (Vervolg van No. ip.) Het waarachtige licht fchijnt nu. I joa'N. II: 8. HET EUANGELIE IS EEN WAARACHTIG LICHT. TJoe treffend, hoe helder fchitterend is niet het licht van het Euangelie ten aanzien van het onderwijs, 't welk hetzelve den mensch heeft aangebragt, ter verbetering van deszelfs gedrag ? — Indedaad lesfen, die ten opzigte van het zedelijk gedrag der menfchen, zo naar hunne vermogens berekend en afgemeten, — zo der oplettendheid van hun verftand en wil waardig zijn, die zo overè'e Hemmen met de infpraken der zuivere natuurlijke reden, — zou men *. V el.  (154 ) elders te vergeefsch zoeken. — 't Euangelie immers boezemt ons den hoogften eerbied in voor het Opperwezen",, en te gelijkertijd een recbtmatigen haat . en afkeer tegen de zonde: het tracht ons, met een vuurige drift te vervullen tot alles, wat goed en heilig is. — Op de betrachting daar van dringt het aan, door hetzelv; voorteftellen als overé'en- komftig met de hooge beftemming onzer Natuur als ons wegens onze redeniijkheid welvoegelij kheid en als onzen pligt, uit hoofde van ontelbare zegeningen met dewelken de Algoedheid ons bij aanhoudendheid bedeelt. Het Euangelie fcherpt ons op eene klaare wijze de vuurigfte liefde in jegens God, — het leert onsj dat wij hem moeten denen, met geheel ons hart, met alle onze vermogens en met alle onze kragten. Mogten de menfchen zich verbeelden, dat zij zich eenige gedaante van God moesten voorftellen, zouden zij hem behoorlijk dienen en verceren? Het Euangelie verbiedt dit ten kragtigfte en zegt ten duidelijkfte, dat men God moet aanbidden in geest en waarheid. Het beveelt den openbaren Eeredienst aan de Godheid zeer eenvouwig aanteleggen: het eischt vooral Godsdienst in het hart, en dat men altijd met eene heilige vrees zal wandelen voor de aldoorziende oogen der Godheid. — Zoo verlicht het Euangelie onmiddelijk het hart en houdt zich niet op met een reeks van uitwendige Godsdienst pligten voor te fchrijven, waar in het raak niet, fmaak niet, roer niet aan dat onrein is: wasch u, reinig u, — met de grootfte omzigtigheid moest in acht genomen worden: gelijk dit het geval was der Godsdienftige inrigtingen van moses. Boven alles is de duisternis voorbij en fchijnt het waarachtige licht nu, door de lesfen van het Euangelie nopens bét gedrag, 't welk men behoort te houden omtrend zijne Mede- men»  C 155 ) mevfchen. —— Het Euangelie leert ons hen behandelen als ons zeiven .— het beveelt ons hen als ons vleesch, als onze namaagfchap, met ons uit één bloed gefproten, lief te hebben, en dat die band der liefde naar mate men meerder verè'enigd is, door één geloof, docr éénen doop, fterker worde toegehaald , zoo dat men elkander liefhebbe met eene broederlijke liefde. Ja 't geen fterker licht en fchijnzel geeft, het Euangelie beveelt ons, dat wij onze vijanden zullen lief hebben, dat wij zegenen zullen hen die ons vloeken. — Het Euangelie heldert de voorfchriften der Reden kragtig op: het beveelt rechtvaardigheid, barmhartigheid, Mededeelzaamheid, braafheid, vredelievendheid, eer. lijkheid, trouwe, oprechtheid — gehoorzaamheid in de kinderen, tedérhartige zorg voor der'zetver welzijn ï- de ouderen , flandvastige liefde onder de gehuwden, onderdanigheid in dienstboden , eéne befcheidene , minzame, verzorgende en befchermende verkeering jegens hen, in de Mannen en Vrouwen, en welk zoort van weêrkeerige pligten 'er meêr mogen zijn, hoedanigen 'er zo veelen zijn, als 'er onderlinge betrekkingen in de maatfehappij gevonden worden; En, het leidt alles uit zodanige grondbcginzelen af, welke tot de betrachting allesfins overredend moeten geacht worden; en welke wel degelijk overëenftemmen met die gelijkheid in rechten en pligten, die zo. geheel duidelijk en natuurlijk in den oorfpronglijken aanleg van 's menfchen beftaan en de reden van zijn aanzijn gegrond, vest is. En welk een licht is niet het Euangelie ten aanzien van deszelfs onderwijzing nopens het geen elk menssh ten opzigte van zich zeiven te betrachten hebbe? Het verdrijft die duisternis der onreinheid, die eene valfche natuur-leere, V s on-  C 156 ) onder den afgodendienst, over het menschlijk verftand hadt weeten te verfpreiden. Het Eua'ngelisch onderwijs ftrekt daartoe, dat elks Charaéter aangenaam, zacht, vriendelijk en agtingwaardig worde. Het Euangelie geeft voorfchriften tot verbetering van 't verftand, tot heiliging van den wil, tot beftuuring der hartstogten en driften, het leert ons, het beste gebruik te rnaaken van het licht en beveelt, dat elk zich zal todeggen op de vermeerdering van zijne natuurlijke gaven , van zijne kundigheden en wetenfcbappen ; terwijl het een iegelijk befcheidenheid, verdraagzaamheid, oprechtVil, eerbaarheid, ja met één woord alles wat deugd en waar in maar eenige lof is, — aanmaant te bedenken en in 't werk te (tellen. Di;s ii het Euangelie, wegens deszelfs duidelijke onderrigting nopens God de gelukzaligheid en onze pligten, een liet, cn te meêr, daar wij door het zelve Gods onbegrijpelijke menfchenliefde kennen zelfs in de zending van jesus zoo treffend blijkbaar geworden. En dat waarachtige licht foaijnt nu, —. dan het is niet genoeg, door dat Euangelie verlicht te zijn, men moet ook als Kinderen des Lichts wandelen: dat is, het is niet genoeg, dat men tot de kennis ann het Euangelie gekomen zij; maar men moet ook een goed gebruik van hetzelve rnaaken. En hier over zal ik mijne .YToriekristeucn nog een weinig onderhouden. Schijnt het waarachtige licht nu— en zulks ter onzer verlichting, wij behooren ons dan ook te iaten verlichten , en die zalige verlichting, waar door ons zoo veel duidelijker, •— zoo veel heerlijker ontdekking van God en zijnen nriK, van den weg der zaligheid, en van den grooten bewerker van dit heil zijn gedaan, behoorlijk en volgends 't godlijk oogmerk gebruiken. Dit  ( 157 ) Dit moet zekerlijk gezien, en 't groote bewijs hier van gevonden worden in onzen dagelijkfchen levenswandel. Door het Euiingelie worden wel de denkbeelden der menfchen nopens God en zijne waarheid recht geregeld en tot de eerfte en eenvouwige gedaante te* rug gebragt, daar dezelven van tijd tot tijd zeer bedorven geworden en tot eene gedrogtelijke gedaante waren aangegroeid: even gelijk de zedekunde en zedelijke daaden , die ook allen, gelijk te begrijpen is en ook noodwendig moest volgen, — ten uiterften wanftaltig en afgrijslijk waren geworden, —- doch, uit den gewoonen trein des Ieevens moet het blijken, of van deze verbetering des verflands en aanleiding tot verbetering van wil en neigingen en dus van deze onbe- denfdijk groote verlichting een goed gebruik wordt gemaakt. Wanneer wij dcor het Euangelie, God, als den veröorzaaker en onderhouder van ons beftaan den ge- nadigen en liefderijken ontfermer in kristus, wiens gezindheid te onswaard is, om ons eeuwig zalig te rnaaken, — van meêr nabij hebben leeren kennen; dan moet het uitwerkfel of gevolg hier van zijn, eene heilige fchroom en bedachtzaamheid, om hem niet met het een of ander te beledigen; eene heilige vrees voor zijne gedugte magt, of om het op eene andere wijs en alles in eens te zeggen, een teêrhartig en ijverig betrachten der Deugd. 't Geloof in jesus kristus, door wien wij de verlichting, waar over wij ons verheugen, verkregen hebben, en de hartelijke toeftemming en erkentenis der waarheid van deze zijne openbaring, is in het eerfte zo wel als in het laatfte gelegen. Hoe kan ik beter toonen, dat ik mijn hart op de vereischte wijze heb vatbaar gemaakt, voor de duidlijke onV 3 . der.  C 153 ) derrigting van Gods menfchenliefde, voor die leere, dat hij zelfs de liefde is, (eene leere, zo geheel vervat in de zending van onzen Heere jesus kristus,) dan wanneer ik in allerlei gevallen — in gevallen, waar in, volgends het gemeen gevoelen en volgends de gemeene ondervinding, de hoogmoedige menschlijke natuur eenige onderdrukking, eenig geweld ondergaat: — dan wanneer ik (zeg ik) liefde bewijze aan mijnen medemensen. ? Hoe kan ik beter bewijzen het rechte begrip te hebben van mijne bestemming voor eene eeuwigheid, dan (daar het Euangelie den ingang in den Hemel alleen aan de vroomen heeft beloofd) door een (til ingetoogen en oprecht C/iarader te bezitten en mijne gevoelens van Godvrucht, zelfs door en in de geringde dingen, aan' den dag te leggen, al was het ook maar door een beker koud water te geven aan den vijand, die mijnen ondergang zocht? 't Is hier van daan, dat het Euiingelie zoo nadruklijk fpreekt van YVer« ken des lichts — in tegenöverdelling van werken der duisternis — van werken des dags , in tegenöverdelling van werken des nagts — dat het fpreekt van zijn licht te laten fchijnen, enz. door alle welke uitdrukkingen het zelve vordert, dat men openlijk blijken zal geven, daar van , dat men die pligtmaatige voorfchriften , die ons waare vroomheid aanbevelen , zij toegedaan ■ en dat men overëenkomdlg met dezelve wil handelen. Het fpreekt van zeiven, dat, of fchoon het waarachtige licht fehijnt, — de daar door te weeg gebragte verlich. ting niets kan baaten noch eenig voordeel aanbrengen, ten zij daar van een goed gebruik worde gemaakt: even min als het zon of daglicht iemand nuttig zou kunnen . zijn,  C 159) ;zijn, die zicli de oogen liet verblindea, of zich in eene llikdonkeren Kelder opfloot. De onderwijzingen, die ons het Euiingelie omtrend God en onze pligten aan de hand geeft, moeten, na eene ver. Handige befchouwing, in beoefening gebragt worden en ter verbetering van elks toeltanden, ter verkrijging van innerlijke vergenoegdheid, tevredenheid en dus gelukzalig, heid van zich zeiven, worden aangewend, achtervolgends dat oogmerk, waarmede de Opperheer der wereld deze verlichting heeft laten toekomen. De pligtmatigheid van dit goed gebruik rnaaken van het verkregene licht zal alzoo door elk genoeg erkend worden, en geen nadere aanwijzing behoeven : ik ga des over, om mij omtrend het geen des aangaande plaats heeft nog een weinig bezig te houden. Gij zult het niet misbillijken, dat ik ook nu het geen, ten aanzien van het gebruik rnaaken van het licht van 't Euangelie plaats heeft, vergelijke, bij de wijze waar omtrend de menfchen met opzigt tot het geluk, dat hun het licht der zon verfchaft, verkeeren. Over 't gemeen fchatten de menfchen het geluk , dat zij in het genieten van het lieflijk licht , waar door voor hun de fchepping alleen leeft , verkrijgen kunnen, niet naar waarde. Welke fchoone tafreelen het zelve hun voor de oogen fielt: met hoe veele afwisfeling van voorwerpen hunne zinnen worden aangedaan, zij zijn — dewijl het hun niet ongewoon is te zien — gemeenlijk zo onverfchillig omtrend het veelvouwïg genoegen, 't welk zij daar aan, bij het genot hunner oogen, te danken hebben — als of hier in niets was tot bevoordering of vermeerdering hunner gelukzaligheid. Het  O6*o ) liet is even dus-gelegen niet het zalig Euiingelie-licht: dat waarachtig godlijk licht wordt zekerlijk niet naar behooren geacht, en 't is klaar, dat over 't algemeen in die onuitfpreeklijk groote weldaad der Godlijke goedheid, de Godlijke openbaring van jesus kristus , dat belang niet gefteld wordt, *t welk dezelve wezenlijk verdient — en 't is voorwaar niet geheel vreemd, dat menfchen , die met hunne lichaamüjke oogen de wonderen des Heere», die in het rijk der Natuur zich zo prachtig opdoen, zonder aandagt overlopen en zonder daar door wezenlijk getroffen te worden, ook de veel heerlijker wonderen der Algoedheid in het rijk der Genade, met de verlichte oogen hnnnes verftands zien, zonder daar door zo leevendig aangedaan te worden, als behoort. Wij, Medekristenen! leeven in het midden van dat licht. — Dit waarachtige licht befchijnt ons, en wij hebben door de heilvolle openbaring van jesus de duidelijkfte ontdekking gekregen van God en zijnen wil — van onzen toeftand na dit leeven, van de waare gelukzaligheid en den weg om dezelve te verkrijgen: — evenwel kunnen wij niet zeggen, dat over het algemeen een goed gebruik van dat licht wordt gemaakt, en het is maar al te waar, dat voor veele menfchen dat licht te vergeefsch in de duisternis fchijnt opgegaan te zijn, daar niet tegenftaande deszelfs heldere glans eene naare doodsheid van onkunde en ondeugd zich bij veelen in volle fomberheid vertoont. (Het Vervolg en Slot in No, 21.) Te Amftddam, bij M. ue 11R.U1JN, in de Wsrmoesftraat. I i  D Ë V R ÏJ E GODSDIENSTVRIEND. QPervolg en Slot va/i No. 20.) Het waarachtige licht fchijnt nu. 1 JoaN. II: g. HET EUANGELIE IS EEN WAARACHTIG LICHT. TTs dan het licht zo kragteloos , of heeft het deszelfs -* vermogen verloren, om de menschlijke gemoederen tot de goede gebruikmaking van het zelve te overreden ? Mangelt het aan dat licht zelve, dat 'er zo weinigen zijn, die tot het zalig genot komen van dat goede, 'c welk het Euangelie van kristus ons ontdekt? Ter beantwoording dezer vragen zal eene andere vraag niet geheel ongepast noch ongefchikt zijn, naamlijk deze: van waar komt het, dat de fchoonheid der prachtige l' X fchep-  ( i& ) fchepping, onaangezien de grootfche vertooning, welke zij maakt, door de rijzende majefteit, waar in zich eene fkmefigevoegde menigte van millioenen onderfcheidene voorwerpen voor hun opdoet, van zo weinigen geacht, van zo weinigen gevoeld en ondervonden word. En wanneer wij hierömtrend onderzoek doen, zullen wij bevinden, dat dit alleen zijn oorfprong heeft, in gebrek aan opmerkzaamheid en verftroojing des gemoeds. De geaardheid onzer ziele, of liever, haare vermogens zijn zodanig, dat zij, door behulp van haare uiterlijke zintuigen, zich eene menigte van voorwerpen te gelijk kan voorftellen, echter niet eêr kan zij de fchoonheid van het geheel onderfcheiden , dan als zij dezelve met eene gezette opmerkzaamheid betracht. Zo is ook verftroojing des gemoeds in 't geestelijke , waar door de behoorlijke erkentenii van God en Godlijke dingen verhinderd wordt, leevendig te worden. Hoe kan eene ziele, dié geduurig als buiten zich zelve rond zweeft, die haare aandacht niet'gezetüjk bepaalt, tot de daadlijk ontvangen verlichting en ontdekking van jesus kristus, van haar tegenwoordig heil, van haare 'toekomende- zaligheid troostrijke en waare denkbeelden rnaaken? Bijgevolg , Medekris- tcnen! hier hebt gij twee noodzakelijke dingen y. Behoort opmerkzaamheid of a.ndacht op het licht , en 2. zorgvuldige vermijding van de verftroojing en verwijdering des gemoeds, van het opgemerkte licht, Deze beide dingen behooren bij ons plaats te hebben - en uit het gebrek daaraan', ontftaat het, dat 'er van het Euangelie geen goed gebruik wordt gemaakt. Het Euangelie, de voortreflijke leere van kristus, ontvouwt ons alles, wat wij ter zaligheid nodig hebben — de  C 163 ) de handelwijs der godlijke Goedheid met de menfchen, "haare liefderijke gezindheid jegens hen: de pligten, waar op elk zich hebbe toeteleggen — dat alles (lelt het Euangelie duidelijk voor. — Wij menfchen hebben alleen opmerkzaamheid aantewenden. Wij hebben onze gewoone flaperigheid, onagtzaamheid en nalatigheid en verftroojing van gedachten afteleggen, en te zien in de ontdekkende flraalen van het luister-volle licht der zaligheid. Niemand kan bij eene gezette opmerking reden vinden te klaagen , dat het licht van 't Euangelie, dat de Leere van 't Kristendom niet helder, niet duidelijk zij. Of ka* 'er iets duidelijker zijn, dan eene ronde voorftelling, dat alle menfchen onrein en zondaars zijn: dat in de begeerlijkheid, welken zij met zo veel drifts najaagen, nooit de wezenlijke zaligheid voor hun te vinden zij , en dat zij in het voldoen van hunne zinnelijke neigingen , nooit de bevrediging hunner uitgeitrekte wenfehen naar geluk zullen vinden dat de rust en vrede des gemoeds hun zo lang ontvlieden zal , als zij do ft geen gepaste middelen verkregen hebben de genade van hunnen grooten Schepper — dat alle zonde , welke voordeelen en aangenaamheden zij aan derzelver bedrijveren moge geven, eens de vreeslijke gevolgen na zich zal fleepen — dat de deugd alleen haare eindelijke belooning van God zal ontvangen — dat God de Liefde zelve is — dat hij vol van genade, geen aannemer des Perfoons is; maar dat hij naar eens iegelijken werk zal oordeelen - en wat is duidelijker en klaarer dan de voorftelling van Gods menfche diefde,die zich zo treffend en heerlijk vertoont in de zending van zijnen Zoon , en bijzonder daar in, dat hij dien Zoon voor hun, die zijne vijanden geworden waren door de zonde, niet gefpaard X s keeft?  C 164 ) heeft ? Opmerkzaamheid alleen is het, die ons dit alles duidelijk en klaar doet bevatten. — Het ontbreekt ook daar niet aan, dat de weg, om alle die voordellen ten meeste nutte aantewenden, niet in allerlei gevallen is afgetekend. Gelijk God ons uit die wanorde van denkbeelden , die hctn ontëerde en onze eigen Natuur verlaagde , door 't Euangelie heeft willen uittrekken, op dat wij, in gevolge zijn plan met ons , tot zijn eere zouden leeven en het zalige daar van zelve ontwaar worden en genieten, —zoo is alles ten onderrigt daar toe voor ons gereed. Het Euangelie wijst ons een mjddel ter zaligheid aan - het onderrigt ons van de wijze om aan de genade van God deel te kunnen krijgen — maar opmerkzaamheid en het vermijden van de verftroojing des gemoeds is het voornaame vereischte , om dit alles in deszelfs waarde te bevatten en 'er als dan een goed gebruik van te rnaaken. — Wenden wij deze niet aan, zoo blijft onze ziel beneveld: ons verftand wordt met wolken van dwaalingen en, voor. oordeelen hoe langer zoo meêr overtrokken • gedachten der ijdelheid , hoogmoed, overlegging — ongeflu'me wenfehen en begeerten van ongeregelde driften, bedwelmen beurteling het gemoed. — Ook zoo lang wij zonder nadenken over de waarheid van 't Kristendom maar heen lopen — zoo lang wij flegts oppervlakkig het licht befchouwen, dat ons door de verfchijning van jesus kristus is toegebragt : zoo lang wij ons niet met allen ernst trachten te bewaaren (wanneer wij onze aandacht op de ontdekking van Gods volmaaktheden, van zijnen goeden wil van den weg ter zaligheid, van den grooten Middelaar en het werk der Verlosfing , van de heerlijkheid die ons bereid is bepaalen) —— zoo lang wij (zeg ik) ons niet me$ ai-  ( RB ) allen ernst trachten te bewaaren voor alle verftroojing van 't gemoed , zoo lang wij 'er ons niet op toeleggen om ieder gedeelte der zalige verlichting ons ten nutte te rnaaken, — zoo lang wij ons niet bevlijtigen om iedere waarheid, die ons in 't Euangelie wordt voorgefteld ieder be.vijs van genade en goedheid, dat ons ontdekt wordt — ieder bevel van God, — ieder pl'igt die ons wordt voorgefchreven, — in zijn verband, doeleinde en oorzaak te onderzoeken en nauwkeurig daar bij opteletten, dat wij door onze zinneljjke begeerten niet afgetrokken, door onze ligt verleidende natuur niet overgehaald worden, om liever in de duisterheid te wandelen; — zoo lang kunnen, noch zullen wij de vruchten genieten van het zalig licht, waar door eigenlijk de duisternis is voorbijgegaan, - Die op het voord verjlandig let, zal het goede vinden: — dit 'is de taal van s a l o m o ; (*) dit verjlandig letten is bier van nadruk,het wil zeggen,die het woord van God, of de waarheid in het zelve vervat, met oordeel en opmerking gadellaat en tevens met begeerte om in het zelve dat heil, dat goede te vinden, 't welk zijn geluk volmaakeu kan, . die zdl het goede vinden. _ Zoo ook, die het heil, het welk 't Euangelie van kristus, heeft aangebragt met op. merking wil zoeken om het deelachtig te worden, die zal het ook verkrijgen. Want zoo lang als 'er geen opgewekt, heid van heilbegeerte in onze harten ontftaat naar dat heil, 't welk wij toch, de éen meêr de andereminder, kennen, — en't welk ieder Kristen oppervlakkig bekend is, door God geopenbaard te zijn, — zoo lang befchijnt ons dat licht, — door welks ftraalen wij dagelijks omringd wor- O'Spreuk. XM; ac. X3  ( 166 ) worden , te vergeefsch. — Zoo lang wij ons niet bepaalen, tot een gezet indenken nopends de Natuur van 't Opperwezen , onzen eigen ftaat ■ en de gevolgen van een ongeregeld, tegen het Euangelie ftrijdend gedrag — zoo wel als het doeleinde van ons aanzijn , — zoo lang fluiten wij de oogen voor het licht — verkiezen wij blind te zijn en verdonkeren met de daad ons zeiven. Maar wanneer wij dat alles beginnen in te zien , dan oeffbnE dat licht niet alleen zijne kragt in meerder maate, in meerder volkomenheid, maar wij genieten — wij voelen daadelijk deszelfs ontdekkende ftraalen. Door een ernltig en aanhoudend nadenken der godlijke waarheden moet het gewis zeer helder in de ziel worden: — -dat opmerken, moet voedfel en leeven geven aan elke goede gezindheid van het hart, en het.roerfd zijn van alle bedrijven; maar een nog" hclderer licht-zal'hem. opgaan ; eene •onuitfpreek-lijke vreugde — de beste aandoeningen zullen zich over de geheele ziele verfpreiden van hem , die met de daad. ip hec. licht wandelt en met de daad de beweging van zijnen wil — de'bedrijven van zijn leeven mrnr die waar-) heid inrigt , van welker waarheid en Godlijkheid zijnverftand is overtuigd.geworden naar'het Euiingelie! En welk een hemelsbreed onderfcheid moet 'er dan niet plaats hebben tusfchen een mensch "die-, na eene vooraf»! gaande treurigheid en berouw over zijne zonde, zich'door' een goed gebruik maaketi van het licht, 't welk hém is! opgegaan, van de genade van zijnen God en Schepper" verzekerd heeft — en een mensch., die, hoe gretig hij i ook den dienst der zonde involgt, en met hoe veel genoegen, nogthands van zijne Consciëntie, als van eene felbijtende flang word geknaagd, genomen zelfs, dat. hij de ver*  C I «7 ) Vergiftige werkingen van zijne zoo ftrafbare vergenoeging niet ten eerften ondervind. — Waare vroomheid te doen blijken is gewis altijd het uiiwerkfel der zalige verlichting, en zich daar op toe te leggen de pligt van elk, wien het waarachtige Licht befchijnt. Terwijl het dan waarheid is, gelijk wij gezien hebben, dat de donkerheid voorbij is gegaan en het waarachtige Licht nu fchijnt,— zoo zijt dan wegens die fchikking der Godlijke Voorzienigheid recht dankbaar. _ Verheugt u des. wegen en geeft God den lof, die hem daar voor' toekomt. Maar betoont dit vooral, door een goed en getrouw gebruik te rnaaken van dat licht. Zijn onöpmerkzaaamheid en verftroojing des gemoeds de oorzaken en beletfelen van dat goed gebruik rnaaken, zijt gij dan toch opmerkzaam , en zoekt u in allerlei gevallen en opzigten voor die ongelukkige verftroojing des gemoeds te bewaaren. Maakt 'er u werk van om de verlichting, door 't Euiingelie ft» gebragt, te kennen en naar dezelve uw geheele gedrag in te rigten. u Is dat Licht heerlijk en uitmuntend, niets is met het zelve te vergelijken — De Jooden, Gods oude Volk, hadden ook een licht, doch wegens de omzwag. teling die uit hoofde van de Kindsheid der wereld en de hardheid van der Israclleren harten verëischt wierden , flegts een kaarslicht bij het licht der zonne: ook was dat licht zeer ras door vooröordeelen en dwaaze inzettingen verdonkerd — de Heidenen roemden wel op licht, doch het was flegts glimvuur en zij waren met de daad verduisterd in het verftand. Ten tijde van den Zaiigmaaker bedekte duisternis de aarde en donkerheid de volken. en nog ligt een dekfel op 't aangezigt van moses, en veele volken leeven in duifternis,' en zitten nog als in, een Land  C 168 ) Land der fchaduvve des doods: maar ons is het licht werkelijk verfchenen en wanneer wij, door de gefchiedkunde, in de Godlijke geheimen van Jooden en Heidenen geleid worden, dan zien wij eerst het voorrecht het voor* deel en de uitmuntendheid van 't Euangelie boven alles wat buiten het zelve is. 2. Is dat licht bij ons flegts voor eenen korten tijd : niet ten aanzien van dat licht zelve maar ten onzen opzigte. Onze leeftijd, waarin wij van dat licht gebruik kunnen maaken, is kort. Onze dagen zijn weinig en zat van onlust. Kindsheid, ouderdom, ziekte, enz. maaken de gelegenheid, om van het Licht des Euangeliums gebruik te maaken, weinig. — Haast wordt ons geen Euiingelie meêr gepredikt; haast wordt niemand onderwezen omtrend zijne wezenlijke belangen — het eene en ander moet derhalven elk noopen, en tot onderzoek en tot een goed gebruik: — moet ieder aanfpooren, om zich door de zinnelijkheid zijner natuur niet te laten afleiden , op dat hij niet verftrooid raake in zijne gedachten, omtrend het geen hem nodig is te kennen en te betrachten ter zaligheid. Te Amfteldam. bii M. t>£ BR.UIIN. in de Warnioesftiap.t.  D Ë V R IJ Ë GODSDIENSTVRIEND, 3V\ *& Diewijs is zal hooren, en die verjlandig is zal wijzen raad bekomen. spreuk. I: 5. OVER DE VERLICHTING EN VERBETERING DER NATIE. De Revolutie, door alle waare beminnaars van het Vaderland zo vuurig verlangd, moest (dachten wij dikwerf) vooral gezegend zijn voor de Verlichting en den Godsdienst. Daar onze voorige Heerfchers vermeenden, een onkundig Volk best aan zich te konnen dienstbaar maaken, hebben zij de domheid gebruikt, om het getal hunner flaaven te vermeerderen en in bedwang te houden. Dweepzucht en bijgeloof fpeelden insgelijks voor hun de meesterlijkfte rollen. Dat wel eer tyrannen uitoefenden door openbare fpeelen en luidruchtige vermaaken, deeden .onze voorige Despoten onder fchijn van godsdienst — met één woord, bijgeloof en dweepzucht hadden verfcheiden dienaars, die onder de mom van godsdienst, de eenvouwigen bedrogen en bechogelden, . Mannen, die de waare verlichting vereerden en voor. den redenlijken godsdienst groote voorderingen maakten, deze wa- u V ren  ren de voorwerpen van hunne vervolging of befpotting. — De dweepjge weetniet was nu hun gunlteling en zelf de beste leenfitr van het menschdom geworden.'-— -Zij, die vaa deugd , of van pligt, of van zedelesfen, ons door het euangelie voorgefchreven , predikten en de menfchen leerden beoefenen , waren onrechtzinnige , werkheilige mannen , bedriegers der Kriflenen — hij, die niet dan van hel en ver. doemnis, eeuwige benauwdheden, en allerlei tijdelijke gemoedsangflen de Gemeente voorpraatte of liever , voorzuchtte , 'was de braave, de bekeerde, de beste leeraar der menfchen. — En deze dweepers, deze domme ■ vereerers van hét-bijgeloof hebben het menschdom verdwaasd, de Kriflenen verblind, en reden en godsdienst onteerd en verdonkerd, Daarnu deze eigenbaatige fchepfels, door Despoten gemgfteund , befchermd en beloond'wérden, moest de verlichting met den Godsdienst en derzelver vereerers zich fchuil houden , altans zwijgen, wilden ze zich voor vervolging of befpotting bewaaren. 't ls u bekend, verlichte Medekristenen! dat wij de waarbeid van dit gefielde bij ondervinding zoo veele jaaren gezien en de.bittere vruchten daar van gefmaakt hebben.. 't Is u bekend, hoe men alle poogiugen aanwendde, hoe men, kwanswijs voor de rechtzinnigheid, voor dé bewaaring der formulieren van eenigheid, ■ de gezonde uitlegkunde van den Bijbel tegenwerkte, en die mannen, welke door haar groote flappen deeden, veele flukken der heilige' fchriften in een eenvouwig licht plaatften , bij hét niet doordenkend gedeelte der maatfehappij verdacht maakte, als verfpreiders van valfche leeringen, die uit zucht voor nieuwigheden den godsdienst der hervormden belaagden , ondermijnden —— en als gevaarlijke Leidslieden moesten befchouwd worden, voorftelde , met zwarte kleuren afmaalde , en dan al dat licht, 'tgeen zij verfpreidden, verdonkerde. In  C w ) ïn plaats, dat de leeraars van der Kristenen godsdienst in het algemeen zich van die meerdere toelichting zouden bediend , derzelver waarde b^fchouwd en die alom verlpreid hebbeh — werkten zij , altans fommigen uit hun, dezelve veel eer met kragt legen, of waren te vadzig daarop te merken en derzelver waarde te berekenen. En , laat ik het vrijmoedig zeggen : veelen toonen geheel onkundig te zijn omtrend het licht, dat in de laalte jaaren over de gewijde fchriften verfpreid is Dezen zijn dus de oorzaak, dat de waare Verlichting geene voorderingen maakte, en dat dweepzucht en bijgeloof over haar zegevierden. Ik beboefu niette zeggen , Medekristenen! welke eene onkunde 'er in 't algemeen omtrend de Hukken van den waaren godsdienst heerscht als men de bijzondere gemeenten doorging , en de kundigheden derzelver leden berekende men zou zich verbaazen over de heer- fchende domheid men zou bij veelen niet meer dan den blooten naam van Kriftenen overhouden. En dit , helaas ! is de deerniswaardige gefteldheid onder een volk, dat zoo veele middelen ter verlichting heeft, dat geduurig de godsdienst , door openbaar en bijzonder onderwijs, voorgefteld wordt. Van waar deze ellendige uitwerkzelen ? Is de natie in het; algemeen zoo onvatbaar voor waare indrukzelen zoo dom of zoo vadzig tot onderzoek? Neen, Medekristenen , onze natie is .noch zoo onvatbaar — noch vadzig tot onderzoek ——; wij behoeven geene proeven om u hier van te overtuigen, te berde te brengen. Maar de middelen, die men ter verlichting in het werk fielt, zijn ongefchikt of, laat ik het duidelijker zeggen, veele Leeraars der Kriftenen onderwijzen niet op eene bevatlelijke ——- op de rechte wijze. Hunne leerrede- ren zijn dikwerf onverftaanbaar — noch orde , noch betoog is in dezelve te vinden. — De eenvouwige man Y 3 wordt  C 172 ) wordt tot denken niet opgeleid; men zegt hen niet, wat liet fteipunt is, dat men hem wil doen begrijpen , men doet dit niet door klnare bevattelijke redenen, neen, neen) men ftapelt fchriftuurpüatzen op elkander , die hij ook niet verftaat en zoo vertrekt deze man en neemt niet anders mede dan den tek«t, waar over de Predikant heeft gefproken, In een bijzonder onderwijs houdt de Leeraar zich aan famenftelfels, die meestal zeer gebrekkig zijn, en altans niet (trekken, om hem bijbelkennis te geven , of de eenvouwige waarheden van het euangelie aan het verftand te brengen. De Zedeleer van den Kriffelijken godsdienst , door jesus en zijne apostelelN zoo klaar en kragtig voorgefteld , wordt in de harten onzer M-.'demenfchen niet ingedrukt 1 wat zeg ik . zij is zeldzaam het onderwerp van gemelde Ouderwijzeren. 't Is hier van daan , dat 'er zoo veele onkundigen en zedeloozeu in Nederland gevonden worden. Natuurlijk zou men verwacht hebben, dat 'er iets goeds, ter zedelijke hervorming der Natie, uit de revolutie moeste gebqrcn worden. Verwondert u niet over deze gedachte, Medekristen ! wie toch verwachtte niet, dat na het verdrijven der tyrannen, die de dienaars van domheid en beftrijders der waar re Verlichting vereerden, ook aanftonds met de zedelijke vorming der Natie een begin zoude worden gemaakt? Wie verwachtte met, dat men de kundige mannen , die de verlichting, ini weenvil der vervolging, voorftonden, en juist ter zedelijke vorming der natie gcfehikt waren, wie verwachtte niet , dat dezen aanftonds ter meerdere bevoordering van het algemeen nut in zulke posten zouden worden geilek', waar in zij het menschdom konden verlich:en en verbeteren, en zoo aan de ftichcing van eene deugd-  deugdzame en gelukkige maatfehappij daadlijk zouden beginnen ? Maar onder deze mannen zijn 'er , die als nog niet gezocht of begeerd worden. Gij denkt zeker, wel- ke mannen ik beöoge ? laat ik 'er u maar drie opnoemen. Waarom wordt de burger greve, die in; kunda geen Hoogleeraar behoeft te wijken , niet aanftonds tot den post van Hoogleeraar verheven? waarom den burger hamelsveld, van der palm en dergelijke niet weder herfteld om in hun kring werkzaam te zijn ? — welke gezegende uitwerkzelen waren hier van voor de maatfehappij te verwachten! Dan zulke flappen moeten wij, helaas ! nog zoo veele maanden na de revolutie te gemoet zien. ■ Vetlen waren van denkbeeld, men moest zich met den godsdienst niet bemoeien het ftond een ieder vrij, op welk eene wijze men God wilde vereeren en door welken leeraar hij wilde verlicht en geftieht worden. —— Volgends dit denkbeeld moest de reiolutic haare kragt op de geestlijkheid niet uitoefenen men kon in dezen alles laten in ftatu quo dat wil zeggen , men moest alle de leden 'van Kerkeraaden en alle leeraars van den godsdienst in hunne bedieningen ongeftoord laten . Daar nu de meesten aanhangers zijn van Oranje , en bijgevolg ook meest dienaars van de dweepzucht en beilrijders der waare verlichting , blijft alles in dezen opzigta niet alleen als voor de revolwie , maar 'er is zelft geen de minlte fchijn van verbetering. Wij ftemmen volvaardig toe , dat een ieder op zijne wijze, zoo als met zijn geweten overeenkomt, God kam en moet dienen —— maar ook dan heeft een ieder het recht, om zulk een leeraar te verkiezen, als met zijne denkbeelden en geweten overeenftemme. -—— Dit is Y 2 een  C 174 ) «en recht, dat niemand kan noch moet betwist worden , manr dit recht is de leden van bijzondere Kerkge- nootfchappen ontnomen. Eenige weinige leden, die zich leden van den kerkeraad noemen , kiezen voor veele honderden of duizenden een Leeraar van den godsdienst ____ De meesten worden door eenige weinige kienrchen beftuurd — en daar deze zoo wel als de overige leden meestal nog aanhangers zijn van voetius ofcoccejus enz. enz: en dus befirijders van eene waare verlichte uitlegkunde, die zij .liever vervolgen dan vereeren, is 'er van dezen weinig goeds voor de verlichting te verwachten.1 ■ Dweepzucht, bijgeloof en domheid maaken dus onder fchijn van godsdienst, van rechtzinnigheid nog dezelfde voorgingen; de mannen van eene verlichte kunde blijven dus geweerd van die posten, waar in zij vereischt worden. AUe leden van de bijzondere gemeenten behoorden daadlijk hun natuurlijk recht te doen gelden ; zij moesten zeiven in het verkiezen van een leeraar hunne item afleggen , en dit niet overlaten aan eenige weinigen, die, gelijk ons de ondervinding zoo dikwerf heeft geleerd, door twee è drie hicrarchen beftuurd worden, welke allen hunne poogingen aanwenden om de kundigfte , de verlichtfte mannen te weeren, ten einde zij vereerd, geliefd en groot mogen blijven bij eene domme menigte. 'Er komt bij, dat veele aanhangers vsn de voorige Conjlitutie of van Oranje zijn dit vinden wij in voor- naame plaatzen van ons Vaderland wat is van de- zen te verwachten? zullen zij niet bedektel k, ja zelfs in *t openbaar, hunne byzondere gevoelens voordplanten? of altans nimmer zullen zij de grondflagen der tegenwoordige Conjlitutie voorftellen of aanprijzen —nimmer de rechten van den mensch en burger prediken, nimmer de waare vrij - keid en gelijkheid den toehooreren beminlijk maaken ja  ( 175) ja nimmer zullen zij toonen, hoe vrijheid en gelijkheid — mee een woord de rechten van den mensch in het euangelie van jesus kristus geleerd en verkondigd worden. . En waar zulke leeraars prediken, \\at is daar van het volk ( te verwachten? - De verlichting kan altans hier geen itapI pen doen, zelfs zal'hier de vrijheid fteeds in gevaar zyn; I - . i mogt dit het volk van Nederland zien, en gevoelen | - en .zich door geen Intriguatiten , door- domme Dweepers en Hierarchen niet langer „laten begochelen! | Wil men eene waare Conftiiutie vormen en vestigen — dat I men dan vooral op de bevoordering der waare verlichting 1 en zedelijke vorming der Natie, zoo eer zoo beter bedacht, i zaam zij — daar mede aanftonds beginne — Want zonder | dat (ik herhaal het) is 'er geen, om dit van alle de werkzaam1 heden der oprechten in land en kerk, ja zelfs geen gelukki\ ge maatfehappij immer te verwachten. Om dit oogmerk te bereiken — moest men ook met de i zedelijke vorming van 't aankomend gedacht beginnen —■ 1 Eene verbetering in het Schoolwezen behoorde, zoo fpoedig i mogelijk, in 't werk gefteld te worden. Ik heb in mijn week- 1 blad, den menfehenvriend, de noodzaaklijkheid en nuttig- » heid hier van meermaalen betoogd en aangedrongen — Ik | heb de plannen ter verbetering opgegeven, plannen, die ik I door ondervinding heb opgemaakt, nadien ik in mijne om- j zwervingen door Nederland den innerlijken toeftand van I nabij leerde kennen. 't Is ons ook bekend, dat de \ vorming van zulk een plan aan den braaven vereul werdt ) toebetrouwd; 't is dus in goede handen en het zal, zon- | der twijfel, aan het gewenscht oogmerk beandwoorden — ij: maar wanneer zal dit plan in werking komen ? — ieder dag i is in dezen veel waard voor de maatfehappij, nadien een goed : onderwijs reeds in weinig weeken bij het aankomend geflacht zigtbare uitwerking kon hebben. De leden der wijkvergaderingen van Amjleldam hebben die  C 176 5 dit zeer wel gevoeld, nadien zij aan hunne Münicipnalen hebben voorgefteld, om twee kundige mannen tot Schoolarchen aanteftei^en over de Scholen van Amfteldam — aan wien de verbetering van onderwijs of metéén woord, de educatie van het aankomend geiiacht werde toebetrouwd — Wij hoopen, dat de municipaalen de kragt de nuttigheid en noodzaakiijkheid van dit voorftel zullen gevoelen — want hoedanig het gemeld plan ook zij, dergelijke wezens zijn daar in noodzaaklijk. Maar dezen moesten andere gellerts, werkzame en menschkundige mannen zijn — dezen hadden waarlijk geen plannen nodig, een behoorlijke inftrucïie was vooreerst genoeg — en vervolgends konden zij met den burger vereul Werkzaam zijn, om een volkomen plan daarteltellen — Wij verwachten van Amftch braaven, dat zij in dezen zullen medewerken en de nuttigheid en noodzaakiijkheid eener fpoedige vorming van het aankomend geiiacht zullen gevoelen. Te Amfteldam, bij M. u % B R U IJ N, in de Wannoesfltaat.  DE V R TJ É GODSDlÈNSTVilÈHD, DE VERZEKERING VAN DE ZALIÖHEIÖ DER KRISTENEN. waarde godsdienstvriend! Ik vond onder mijne papieren eene verklasrihg óver dé woorden van pavlvs Rom. VIII: 35-39. — Dezelve" lezende, kwam mij voor, dat zij nuttig konue zijn,en daarom zend ik ze u ter plaatzing. De geloovigen, die voorwerpen zijn der liefde des Hellands en zijns Vaders, zouden van deze fzegt paulus , niet gefcheiden worden, dat is, gebragt worden in een ftaat, jn welken kristus zou ophouden hen wel te willen en wel té doen ; maar integendeel hen zoo te vergeten , uit zijne liefde weg te bannen , dat zij eindelijk geheel verloren gingen. , Hier omtrend vraagt paulus: wie' zal ons va,, die li fde feheiden? wie zal ons dat doen? dit is een tierlijïe (preektrant, door welken allerlei lotgevallen onder een perfoonsverr beelding worden voorgefteld, en dus ls het als of 'er Hond j wat zal ons fcheiden? wat zal ons overkomen, het ge;-n dit immer zou kunnen doen? Derhalven is, naar p'aülüs ftjjji deze vraag eene fterke ontkenning, even of hij ztidc i 1 iets kan dit doen; het is geheel onmooglijk; Kristenen, die eens van kristus bemind worden, blijven fteeds het voorwerp* zimer liefde. — En deze waarheid is op vaste gronden gevestigd. In het godlijk liefdepian is het hoofdeinde en alle middelen bepaald, volgends een wijs en tnagtig befluur ysi 3°- De gezegende menfchenvriend heeft zich verbon- I" 2 den^ SY°. 23. rom. VIII: 35—39.  C i?8 ) den, hen tot heerlijkheid des Vaders ter zalige onfterflijkheid over te brengen,dit is beve tigd met de fterktte verzekering, bergen (Jtaat 'er, mogen wijken, heuvelen wonkelen, maar j GoJs goedertierenheid zal nimmer wijken, noch het verbond des vredes wankelen. —— Én wat betreft verdrukkingen, ramp m , ellenden enz. die konden hen ook van die liefde ( niet feheiden , want deze waren fngedoten in het eeuwig liefdeplan; zij konden niet ftrijden tegen het hoofdoogmerk, die waren onder de hertelling der Voorzienigheid huns he. nielfehen Vaders en onder het befluur van krutu1. —■ Hei hoofdoogmerk aller rampen was hun geluk te bevoorderen en hen te volmaaken alle dingen zegt paulus , vs 28 ; moeten hun medewerken ten goede. En, om het alles in eens te zeggen: zou dit gefchieden, dan moest • 'er iet> zijn in t gefchapendom, dat magtiger was dan God doch hier geldt de taal uit vs. ï$f. Z God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?— Bijgevolg ftaat die waarheid vast: niets kan ons fcheiien van de liefde van kristus. Deze algemeene ontkenning gaat hij in bijzonderneden ontwikkelen tot vs. 37. en dan bouwt hij daar op zijne roemtaal des geloofs vs. 38 , 39. De bijzondere ontwikkeling ftelt hij vraagswijze voor — verdrukking, benauwdheid? enz. - paulus wist, dat, vooral in zijnen tijd, de Apostelen en hunne Mede-Kristenen allerlei rampen drukten en dreigden, hij kende het heirleger der wereld en van den God dezer eeuwe — dit lochent noch ontkent hij, hij telt een zevenvouwige dagordening op, en dat wel bij wijze van opklimming, van het mindere tot het meerdere, gelijk van zelve in het oog valt — verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, naaktheid, gevaar, zwaard, en hij vraagt of een van deze hen van hun geluk berooven kon? dat is, hij ftelt, dat niets van dat alles hier toe ooit in ftaat zou) zijn. Welaan laat ons den Apostel op zijn treden volgen. Het eerfte is dé verdrukking, door welke ik verfta allerlei droevig kwaad, dat hun overkwam, om het belijden, beleeven, voordplanten en verdeedigen der leerftellingen en zedepligten van het Kristendom — doch dit kou hen niet fche'den van deze liefde, want kristus hadt hun voor- I z.gd: in de wereld zult gij verdrukking hebben (') maar hij hadt 'er biigevoegd: hebt goeden moed ik heb de wereld overwonnen, en tevens verzekerd, door veele verdrukkingen zult gij ingaan in het koningrijk der Hemelen. Be> " C) y*m. XVI: 33.  Benaauwdheid zegt angstvallige zorgen onder al wat ftrer«elijn mnakt, wanneer hunne zielen zich zouden nederbuigetl en onrustig zijn — doch dit kon het ook niet doen, w.nc hij zou hen onderdennen, bemoedigen, vertroosten en verkwikken. Dit zou dan zijn taal wezen: vreest niet gij klein kuddeken, het is des Vaders wil u het koningrijk te geven. — Dit zou onder alle rampen hun doen gemoedigd zijn, ja hun doen roemen in verdrukking Vervolging betekent de verdrijving uit hun Vaderlanden de berooving hunner goederen, dus een grooter trap van verdrukking — maar ook dit kon hun van die liefde niet feheiden; hun fchat was in den hemel, ver boven der vijanden bereik, en hun Vaderland, aan geenen kant van zon, maan en derren , kon hun door geen vloekban ontzegd worden. Was de medgezel van vervolging wel eens honger, gebrek aan fpijs en drank . geen nood! hij, die Elias hadt gefpijsd en gedrenkt, zou hun zijn liefde toonen, door te geven, dat hun brood zeker was, en hunne wateren gewis. Ging het zo verre, dat zij hunne lichaamen niet genoeg konden dekken tegen de ongemakken van de lucht — deze naaktheid kon hun gclukdaat niet te neder terpen; kristus zelve wist wat diepe armoede was, en zijn meuoogend hart zou zorgen voor zijn naakte leden; welker bekleeding hij in den oordeeldag zou roemen als aan hem zeiven gedaan. — Dierhalve moesten zij niet eens bezorgd zijn door flaaifche vrees, waar meê zij zich zouden kleeden. Kwamen zij foms in gevaar, niet alleen van allerlei rampen , welkt- onze geloofsheld wel eens optelt te hebben uitgedaan , maar vooral naar de kragt des grondwoords in gevaar, om op valfche befchuldigingen bij Joodfche en Hei- denfche Rechters te worden veroordeeld; geen nood! . in dat gevaar was kristus ook ge wee t, maar hadt gezwegen en zich laten veroordeelen , op dat zij zouden fpreken met vrijmoedigheid en dikwerf vrij uitgaan — ja wierden zij • veroordeeld; kristus zou, ten blijke zijner beftendige liefde , hun onfchuld aan het licbr brengen. Eindelijk 'er mogt bijkomen het z . aard, dat is een ge. weldige marteldood — doch dit kon hun ook niet fchaaden. De vijand mogt hun lichaam dooden ,maar die dood zou den Heiend behaagen en zijne liefde tot hen vermeerderen , om dat zij uit wederliefde tot Hem denzelven ondergi ïgen ; ji, hij zou hunne zielen dan ten blijden Hemel voeren, verfierd »et palmtakken en triuraf kleeden. Om e) Rm. V: i. Ié 2  C ï8« ) Om dit nu meer aan te klemmen, beroept paulus zich pp de fchrift vi. 36. gelijk gefchreven ie, want om uwent ■wil warden wij den ga-fdiin dag gedood en zijn geacht $h fchaap n ter flagting, Die ziin de woorden uit Pfalm XLIV: 23. ik zal dezelve kort toelichten, en dan toouen. hoe 'er de Apostel uit redent —- In dien f falm komen voor de godvruchtige |oden in den tijd der Macc&hefyhe Vorften, en onder de verdrukking dour 4>tio.H'.5 e p 1 ï & Ne s, Zij wierden toen zeer vervolgd. Dit klaagden 1') aan Q tfchaap,n, dat js, men ftelt ons np geen liooger prijs dari redetooze uieren, en koelt op ons ftrafloos allen <.u"elmoed. Om uwent wille, dat is: om d.n wij u en uwen dienst aankleeven, hierom komeq wij tot u.o God van a rs k ah a»i! ziet ons aan en help pns, want wij vertrouwen op 11. -. Maar hoe brengt paulus deze woorden bij? ik denk, het is even of hij zegt: »> het geen ons overkomt, overkwam ook onze Vaderen en dat ooit om dezelfde oorzaken; laten wit dan ook doen, dat qnze Vaderen deeden; onzen nood aan God klaagen en op Hem hetrouwen, en dewijl onze Vadèrs Gods liefde niet verjaren, zullen wil door onze rampen de liefde van kristus pok niet verliezen , in tegendeel, hij zal ons verlosfen of in den tjjd, of door den dood, gelijk hij ook deed onze Vaderen." £n dan hangt het juist aan een met het volgende 37 vs. Maar in alLn dezm ziin wij meer dan overwinnaars door Mem, die ons heeft li j'gehad; even of hij zeide: in plaats van ons voorrecht door deze rampen te verliezen, komen Wij het al te boven, - Overwinnaars te zijn , betekent bier, onder de rampen ftaande te blijven, door het geloof op de eeuwige magt en trouw dezelve te boven te komen,en pnder dit alles den wezenlijkften fchat van eenen Kristen te erlangen, dat is, de eeuwige zaligheid te'verkrijgen, alzó deze ligte verdrukkinge werkt een gantsch zeer uitnemend eeuwig gewigt van heerlijkheid — meer dan overwinnaars te zijn , ftaat in den grondtekn niet , maar de zaaklijke meening onzer taaKmannen houdt fteek; wanneer men die ppvat voor een volkomene overwinning , grooter dan alles, wat overwinning mag genoemd worden. — Trouwens dit js de overwinning, de volkomen overwinning der wereld, naamenliik q,m geloof. — Dit zegt deAposiel in den tegenweprdigen tijd hij zijn het, om dus te toonen de 01.feilbaar-  C ui ) baarheid zijner hope, gebouwd op deze ondervinding, die j nimmer befchaaoor. JVlaar was uit ook grootfpraak en zelfsverht ffing ? Neenj [ want daarop volgt, door Hem aie ons heeft li, f gehad; dat j is: door kristus,die ons heeft lief gehtid en ons van önze s zonden gewastenen heeft in zijnen bloede. Hier mede 5 erkent paulus; Dat kr. stus als borg, in zijne omwandeling op aarde, 'l alle foortgelijke zwaarigheden gedragen en daar over gezeI gevie-r'd hadde. Dat hij en de Kristenen zich onder de kruisbanier van dej zen overwinnaar begeven hadde. Dat de Vorst van het heir des Hceren hem verzorgde van \ wapenen, moed en kragt. Dat daarom allen roem was uitgefloten, en Hem, jesus, | alleen toekwam allen lof en eeuwige glorij. Op dezen grond nu bouwt hij zijn geloofsroem, vs, 38, I 19 zeggende: ik ben verzekerd enz. Eerst zal ik be- i fcttóuwën die Helling: dat noch dod, noch leeven, noch \ Engelen, noch overheden, noch mag ten, noik tegenwoordi' I ge noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch s eenig andet fchepzel or.s zal kunnen feheiden van de liefde ) Cods,die is in kristus jesus onzer. Ht ere.— Dan zal ik I ten tweden verklaaren zijnen roem: ik ben hier van verzekerd. Wat de (lelling betreft, in dezelve fpreekt hij van de lief. de Gods, die is in kristus jesus, onzen Heere, De zaak is klaar, te vooren ïprak hij alleen van de liefde ; van kristus,nu van de liefde Gods des Vaders, welke ken. I lijk is inden perfoon van jesus kristus, die bewezen i is te zijn de kristus, en die de Kristenen erkennen als \ hunnen Heer, wiens eigendom zij zijn. Deze nadere otnfchrijï ving geeft dus een merkelijken toeflag aan het voorige, om b de Kristenen gerust te fteilen, zo wel omtrend de liefde des / Vaders als des Zoons,immers hij getuigt:^ hu» niets van ;i deze diefde kan feheiden, en geen wonder; Want kristus liefde was een gevolg van de liefde des / Vaders, die alle degenen, welken ooit zalig wierden, aan ; den Zoi.n gegeven hadt; bleef nu kristus liefde, dan ; moest ook blijven de liefde de- Vaders. Voegt er bij: dat teffens die liefde des Vaders in de daadelijke uitoeffening een uitvloeifel was van 's Heilands middelaarsliefde, als met Hem verzoend, en bekleed met zijne geCO Open}, h 5: Z3  C 181 ) gerechtigheid en heiligheid; hadc hij nu een welgevallen in zijnen Zoon, dan hadt hij het ook in hun, die Immanuels geliefden zijn. .' Er is meer: kristus beval, als Voorbidder, de Kristenen aan 's Vaders toegenegenheid, maar de Vader hoorde hein altoos, bijgevolg bleef hij den Kristenen wel willen en weldoen. (a zou de Vader hem niet blijven beminnen, dan moest hij veranderen en het verbond des Vredes vernietigen. 't Is dan betoogd, dat hm niets zat feheiden van de liefde Gods, die is in kristus jesus onzen H.ere. Dit gefielde wilde hij ook nog bijzonderen, da< er mets sch uren kon, 'twtlkdit te weeg zou brengen; noch dood, noch leeven enz. -— In 't gemeen uierk ik aan, dut once Godsman hier herhaalt, het geen hij vs. 35 voorl'telde, echter volgt hij niet dezelfde orde van zaken, maar fpreekt bij een opeenftapeling van denkbeelden en uitdrukkingen, welke tekenen zijn van een hart, dat geheel is ingenomen met die Helling: niets kan ons van deze liefde fcheideni even of hij bevreesd ware, iets te zuilen overfkan. De do.d kan dat niet doen; niet alleen geen rampen, niet den gewoonen dood, maar zelf- geen marteldood; en dus is dit dan hetzelfde met het zwaard en verdrukking en benauwdheid, te vooren gemeld; want ondergingen zij dezeke, God zou hen, als zijne trouwe kampvegters, kroonen, verheerlijken en plaatzen met kristu- op zijnen troon. Geen leeven kon dit d .en; hier denk ik aan een genoeglijk en voorfpoedig leeven op deze aarde ; want dit zouden zij nooit verkrijgen, ten koste van de verlochening der waarheid, maar als een nieuw gefchenk uit 's Memels hand, en dan zouden zij dit leeven hebben als een onderpand zijner liefde, en zelf gebruiken tot het voordzetten van hunne zedelijke volkomenheden; hetzij dan, datze leeven, zij leeven den Heere , het zij zij llerveu, zij fterven den Heere. Geen Engelen konden dit doen; gewoonlijk neemt men dit van de booze Engelen, wier vermogens hier te kort fenieten; doch om dat dit woord eigenlijk gezanten betekent, denken wij liefst aan zendelingen , befpieders en verklikkers, die de Kristenen uafpoorden, en uit het verborgen aanbragten, om als pesten der maatfehappij behandeld te worden — dezen zouden dit niet konuen doen; in tegendeel zou de magtige jacobs die verborgene Achitofels raadflagen tot zotheid rnaaken en hen zoo beveiligen, dat geen inftrument, tegen hc-n b.-reid, immer zou gelukken — ja al gebeurde het, iat zij daar door kwameu in banden , zou Gods liefde-oog sog  C i«3 ) oog op hun zijn, en -zijne Vaderhand hen befchermen. Men merkt dus, dat dit dan famenhangt met ézoverh den en tbagten van Joden, Grieken en Romeinen, welker geweld, door deze zendelingen opgewekt, God zou beteugelen of" verbreken, ten minden voor hun — onbeichadelijk ' maaken. Hier bij voegt hij tegenwoordige en toikomerde dingen, dat zijn allerlei gebeurenbfen, die 'er reeds waren of komen zouden; alle omwentelingen in het joodfche Kerk en Staatsgeflel, zelfs in de Roomfche M-rarchie en het beduur van Griekenland — op die puinhocpen zouden de Kristenen gebouwd worden . en onder alle die omwentelingen bewaard blijven ; dan zou God zeggen, die hun aanraakt, raakt mijn oogrppel aan. Maar nog is de lijst niet vol, hij voegt'er bij: hoogte en diepte; hier door verda ik twee dooddraffen, dikwerf den Kristenen aangedaan, dus behoort dit tot het zwaard en den dood ,te vooren opgenoemd. Hoogte is de kruisdraf en diepte zegt het verdrinken in de zee , of het nederdorten van hooge rotzen in diepe valleien ter verplettering — doch deze dooddraf kon ook Gods liefde van hun niet aftrekken, 's Vaders eigen Zoon was aan het kruis verhoogd; God zou zijne kruisfelingen van het hout ten hemel voeren 5 en de afgronden der zee en de diepte der aarde waren zijne ; Hij zou hun ter zijner tijd van daar ook weder te rug brengen in de opdanding der rechtvaardigen. Tot dot voegt hij 'er bij noch eenig fchepfel'; dit voltooit > de tekening en duit er alles uit, wat buiten God aanwezig 1 was; geen Wezen kon dit doen, dewijl niets onder het ge- ! fchapene, den ongefclrpen God beletten kon. Het i» : dan veel, het is te weinig gezegd, dat geen fchepfel Hun van Gods li fde zal feheiden; daar ze hun alle dienen zul3 len, om de heilige knoopen nauwer toe te drikken. Hiervan zegt paulus hen varzekerd ,dat dit zoo is; » ■ en te recht, . , Want dit wist hij uit Gods woord en duidelijke beloften; \ Beloftt n, welker heerlijke uitwerkzelen wij in de geloovi: gen befpeuren,die,fchoon in verachting en gebrek, hun leeven doorbrengende, nogthands vermaaken ondervinden, die alle werelds grootheden en rijkdommen niet verfchaffen kunnen; en deze ftervende, die op het gezigt van den dood eene vertroostinge en vermaak geniet, dat haar krankbed in een ©verwinningsveld verandert — en in de Martelaaren, die op raden en brandende houtdapels zich gelukkiger achten, dan hun. I  C i?4' ) hunne wreede gewei dennaren op t^oonan, fchoon omfiuw'd met lof bizuinende hovelingen. Hier var. was hd verzekerd uit pumfddèJijke en voor ons onbegri'ipüjke openbaaringen ,d;'e hem als Apostel gebeurden. Als mede uit de ervarenis, die hij hadde van anderen; zij waren in de liefde bewaard, alles hadde medegewerkt ten goede; zij konden zeggen: wij jla.it, nog op dazen dag! Dit ftaat dierhalven bij hem vast, en hier op betrouwt hij ;al ftond een leger tegen Hem op. al verheffen de rivieren haare bruizingen, al wierden de bergen verzet in het harte der Zee, hier was hij in God gerust. Dit was nu om zijn roermaal te billijken, wij zijn overwinnaars, even of hij zeide: wij zingen geen triumf zonder grond — Neen,ik weet in wien ik geloofd hebbe, en mijne ziel, als mijn kostelijkfte pand,heb toevertrouwd, en ik ben verzekerd, dat hij het bewaaren zal tot dien dag! Bijgevolg ftrekte dit alles tot voldLiging van de zekerheid der eindelijke zaligheid der Kristenen, welker heil was boven het bereik van 't heel gefchnpendom; gelijk dit ook gebleken is uit alles, wat ons de jaarboeken van het N. T. in de fchriften der Apostelen hebben nagelaten , zo wel als uit de bevinding van allen, die paulus geloof volgen tot op dit oogenblik. Gelukkig, ja driewerf gelukkig Kristendom ! wiens heil oo fterke zuilen rust. Sta, bid ik u, hier nu ftil en be¬ wonder onzen Heilgezant Hij leert, bewijst, voldingt. Hij troost, vermaant , Hij hafdtst zich ze!ven en zijne ftfedekrhtenen Mij dunkt , hij boeit en oor en hart aan zijne leTen; hij verrukt en vervoert onze zielen in opgetoo^tmheid. Waar was ooit grooter kien van reien? wa£f meerder zeggingkragt? dit is een taal pasfendé aan Hem. die in de gewesten van 't paradijs een waarheid uir echte en oorfprongliike bronnen heeft geput — te recht vraagt f.easmus, waar leeft ooit een Cicero iet dergêpffks gezegd? Hier zwigt de welfprekenheid van dekosth - k - ; hier fchieten de troostgronden van seneca, hoe uitmuntend$ te kort — geen wonder ! hun ontbraken 'Ac huigten in den weg van verzoening en van eene zalige onftcrflijltheid. Sta dan verbaasd over de voonvdhren van je¬ hova's vrijgekogten'! en zink weg in ver vondeling over uw geluk, begenadigd gunstvolk van den eeuwigen Ontfermer en gezegenden immanuel! Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND, sv*. m Onderzoekt de Schriften. joïn. V: 37. OVER DE WOORDEN EEUW, EEUWIG, EEUWIGHEID. WAARDE GODSDIENSTVRIENDl Ik las onlangs eenige aanmerkingen over verklaarihgeti der fchriftuurplaatzen , waarin de woorden eeuw, e e u* wig en eeuwigheid voorkomen. — Ik oordeelde, dat dil nuttig was voor uw weekblad — en daarom zend ik U dezelve. — Zie hier de verklaaringen dier woorden : eeuw, eeuwig en eeuwigheid, door hetzelfde Griekfche woord uitgedrukt wordende , zullen wij in derzelver betekenis volgends den Bijbelftijl onzen Lezeren leeren verftaan< In het gemeen merken wij op, dat de Griekfche woorden s naar derzelver gebruik , niet die fterke betekenis hebben < welke wij aan de woorden Eeuwig, Eeuwigduurend en Eeu* Wigheid gewoon zijn te hegten. Meermaaleu , of liever' 1* Ai factie  doorgaands, betekenen zij eenen bepaalden tijd, of ook wel eenen onbepaalden, welke echter een einde neemt. Het gebruik dezer woorden is.zo verfchillend, dat men omtrent de duurzaamheid der dingen, waar van zij gebruikt worden, met derzelver betekenis bijna niets kan bepaalen. Het onderwerp , of de zaak zelve, waar van zij gebruikt worden , moet ons deze nadere bepaaling aan de hand geven. Wanneer god Rom. XVI: 26, eeuwig genoemd wordt, kunnen wij, uit kragt van het woord Eeuwig, niet opmaaken, dat deszelfs duuring zonder einde of zonder begin is; maar het is de kennis, die wij van God als een aller volmaakst wezen hebben , welke ons leert . dat , in dit geval, dit woord eene duurzaamheid , zonder einde, te kennen geeft. Naar dit voorbeeld, heeft men alle andere te beoordeelen. Om de bijgebragte reden hebben onze overzetters, in enkele gevallen, in plaats van Eeuwigheid of eeuwig, een ander wo'ofd , of eene omfchrijving gebruikt , wanneer namenlijk de overzetting van eetiwig èh eeuwigheid, voltirekt onzin was. Dus hebben zij Tpo xpovuv aunvmv (voor de eeuwige tijdenj Tit. I: 2, vertaald voor de tijden der eeuwen. Maar deze uitdrukking moet elk oplettenden ook eenigszins duister voorkomen. In onze taal zouden wij zeggen; van over lang, van onheugelijke tijden. Matt-h. XXVIII: 20, heeft men ia; tVii ? Welk denkbeeld hebben zich de oude Vaderen en de Patriar. chen van den ouden dag daar van gemaakt? Wat heeft men te houden van den messias in dien tijd? waar voor heeft men hem aangezien en erkend ? wat van de gedachten dier genen, dat de twede perfoon der Godheid oudtijds zich zo menigmaal geopenbaard en vertoond hebbe? wat van het ge* loof der Vaderen in eenen toekomftigen Heiland ? en eindelijk wat men te houden hebbe van eenen anders braaven Jood, die  C=°3 ) jiie in onze dagen, als een Jood, in de zekere verwachting, dat de lang beloofde messias nog toekomftlg is , deze wereld verlaat, en door de valeie des doods met deze gedachten tot zijne vaderen wederkeert? Niet minder bedenkelijk kwam het hem voor, dat men in de fchriften des O. T. geene Heilige plaatzen., zijns oordeels, vondt tot bewijs van die groote waarheid: de ziel is orfterflijk; en hoe zeer hij wel toellemmen wilde, dat die leer in het N. T. meer aangevoerd en van dezelve duidlijker en menigvuldiger gefproken werdt, zo gefchiedde zulks toch, fpaarzaam, min' of meer ingewikkeld en meest b:j rigtige gevolgtrekking: dit bragt hem op de gedachten , of dit fpaarzaam onderrigt niet mooglijk tot eene drangrede en fpoorilag dienen moest, om den mensch tot alle braafheid en goede daaden en tot eenen deugdzaamen en vroomen wandel te bewegen tot eenen daadvaardigen ijver en ongefloordewerkzaamheid, om eens hierna oneindig gelukkig te bellaan! Hierop ging mijn vriend voord en prees de verdraagzaamheid en de opklaaring, voor alle kristenen zo wenfchelijk en nuttig; doch meende,dat men die woorden in eenen meer gezonden zin opvatten en een beter gebruik daar van maaken moest, om derzelver goede uitwerkingen en veelvuldige vruchten te zien. Gaarne toeflemmende, dat men in deze dagen veele aanmerkelijke voorderingen, in het voordragen eij bewijzen van de waarheden van den Kristelijken Godsdienst, gemaakt hadt en nog maakte, bekroop hem echter niet weinigde vreeze; of men bij dat alles zeker konde gaan, of niet door eene te verre gaande opklaaring en verdraagzaame infchiklijkheid aan de vrijgeesterij, ongodsdienftigheld en or.r geloof, ongemerkt een ruim veld geopend wordt, en de godsdienst der Kristenen door zulk een gedrag niet ten eenigen tijd eenig nadeel en inbreuk te duchten hebbe, bijzonder wanneer men bij deze poogingen, om de oude vooröordeelen en bijgelovigheden te verbannen, niet befcheiden, voorzigtig en vernuftig genoeg te werk gaat, om niet, waanende eenig groot en aanmerklijk goed te fHchten, een veel grooter kwaad te,begaan, terwijl de treurige ondervinding leerde,dat de Godsdienst bij zo veelen, die in kundigheden boven hunne naasten meenden uit te munten, als een nieuwe zaak onverfchillig aangezien en behandeld werdt. Opklaaring, zo ging mijn vriend voord, is bij mij een zeer geliefd en eerwaardig woord en van veele en groote beduiding; doch twij. fel zeer, of dat alles wel opklaaring zij, wat het heete. Gelijk het mij voorkomt, moesten zij, die hunne opklaaring Cu *  C 2°4 ) aan de wereld leveren, zelven wel degelijk opgeklaard zijn; ik veritaa daar door: dat men het voornaamlijk daarop toeleggen moest, om de opklaaring meer ingang en invloed in het hart en zeden te doen hebben. Mij blijft het voor a\s nog een onverklaarbaar verfchijnfel in de wereld, dat, hoe zeer jnen ook opklaart en aan de opklaaring arbeidt, men echter zo weinig voordering en vruchten daar van ziet, zo weinig verbetering in de zeden, zo weinig wasdom in de deugd en goede hoedaanigheden waarneemt. Zegt men mij, gelijk de tegenwerping luidt: men moet, om de vruchtbare werkingen van dezelve te ervaaren, ten minden 25 jaaren of meer geduld oefenen! dan antwoorde ik: hoe lang heeft men zich reeds met die opklaaring bezig gehouden, en wat is men ten dezen aanzien gevorderd? Zegt men: men moet daar mede aan de vroege jeugd in de fchoolei] beginnen, (en hoe wenschlijk ware het, dat het fchoolwezen in ons land op een'anderen en beteren voet werdt gebragt?)en verftaudig daar aan arbeiden! Hoe zeer ik niet ontkennen durf,dat men iulk eene hervorming vroegtijdig werkdellig maaken, en reeds bij de vroege jeugd in de fchoolen aan eene trapswijze ontwikkeling der denkbeelden behoorlijk en vernuftig arbeiden moest; zo vrees ik echter, dat in eenen tijd van zo veele jaaren zeer veele verbasteringen ontdaan, en mogelijk het goéde zaad bij fommigen, anders veel beloovende menfchen , langs verfcheiden wegen verdikt konde worden. Zouden de opklaarers wel allen op de rechte plaats daan en de zaak uit het alléén waare, eigenlijke en rechte oogpunt befchouwenï zouden alle de, tot dit einde dagelijks uitkomende en ingeleverde fchriften in dit vak, uit de zuiverde beginfelen én uit een waare zucht om daadlijk te verbeteren, dat is: om de menschlijke maatfehappij gelukkiger te maaken, voordkomen? zoude het niet, bij fommigen dier fchrijveren, eene zucht kunnen zijn om zonderling te willen fchijnen;bij anderen, om zich langs dezen weg een bedaan in de wereld te bezorgen; of zouden bij nog anderen niet nog veele andere en verfchillende neven - oogmerken kunnen bedoeld worden ? Ziedaar, medeburger! eenige van zijne bedenkingen. Tot hiertoe heb ik aan zijn verlangen voldaan. Verkiest gij verder aan zijn doel te voldoen, en vind gij goed bij gelegenheid daar van gebruik te maaken, mogelijk kunt gij hem daar. door bevreedigen, en 't zoude aangenaam zijn aan uwen gretigen Lezer, Zie d; ar, Lezers 1 een brief, die waarlijk veele belangrijke »- " ' vraa-  ( 205 ) vraagen en bedenkingen behelst — de perfoon, die dezelve onzen brieffchrijver maakte, is niet van gisteren hij is een kundig zelfdenker, die niet ligtvaardig gelooft, dat hem wordt voorgefteld. — Zulke wezens ontmoet men zeldzaam ; de meesten blijven bij de begrippen , welke zij van hunne ouders geërfd en van hunne meesters geleerd hebben. — Deze godsdienstminncnde burger is boven het gros dier lieden verheven, en behoort dus tot het getal der verlichters, die in de Kerke van jesüs kristus nuttig kunnen zijn. De vraagen en bedenkingen van dezen burger zijn in de laatfte jaaren meermaalen herhaald, door verlichte mannen behandeld, en uitvoerig beandwoord. Evenwel gelooven wij met onzen burger, dat de onderwerpen, door hem vermeld, op eene klaare, eenvouwige wijze behandeld en voorgedragen, nuttig kunnen zijn wij zullen , uit dien hoofde, aan zijn verzoek, eerlang trachten te beandwoorden, en daar over onze gedachten vrijmoedig mededeelen. De burger, die deze vraagen en voorftellen doet, veroorloove ons, hem te zeggen: dat hij ons voorkome een man te zijn , die meer kan doen dan vraagen ; die zelf in ftaat is, deze vraagen te beandwoorden , die onderwerpen te behandelen en dien wij daarom ten vriendlijkften verzoeken, om ons zijne gedachten daar over mede te deelen. — Wij zeggen meer: indien het dezen burger aan geen tijd ontbreke, is hij verpligt ter verlichting, vooral in het ftuk van den godsdienst, mede te Werken. Wij willen hem gaarn toegeven, dat 'er zijn, die onder den naam van verlichting, tot uiterften overhellen, en daar door meer nadeel dan voordeel der waare Verlichting toebrengen — doch, daar onze burger dit ziet en gevoelt, kan hij des te nuttiger zijn, kan hij wisfe ftappen doen, en wezenlijk nut aan den Kristelijken godsdienst toebrengen. ■ Niet veele mannen zijn zo ver gevorderd, om het waare van het valfche, het juiste van het overgedrevene te onderfcheiden. —- Als zulk een man komt ons nogthands de Vriend van den brieffchrijver voor en daarom is Cc 3 het  (toó-) liet te meer zijn pligt, met ons, ter bevoordering van waare Verlichting mede te werken. Wat toch zoude hem thands weêrhouden zijne gevoelens vrij uit te opcnbaaren? — Sedert wij de Vrijheid wederkregen, en ons in het genot onzer natuurlijke rechten herfield zien, hebben wij voor geestelijke Hierarchen en politieke Dwingelanden, die den godsdienst aan hunne eigenbaatige belangen dienstbaar maakten, niet meer te vreezen. Neen die tijden zijn voorbij, elk kan vrij denken, vrij fpreken, vrij fchrijven , ook over godsdienftige onderwerpen — mids hij zelve (en dit vordert het natuurrecht) daar voor verandwoordelijk zij en büjve. Het getal der verlichte mannen is kleiner dan men zich doorgaands verbeeldt — men gaa de gehoorzaalen der predikers rond, men hoore in veele kerken de voorftellen dier mannen, en men zal zich verbaazen over de geringe uitwerking , die de verlichting bij hen veroorzaakte. — Zou het gebrek aan onderzoek zijn? — of zoude het vooroordeel zulk een kragt op deze mannen oefenen, dat zij niet anders willen gelooven, dan het geen zij weleer op het Hooge School van hunne meesters gehoord en geleerd hebben? — Zoude ik mis hebben, als ik zegge, dat veelen door eene zekert» bevreesdheid worden te rug gehouden, om voor te ftellen het geen zij gelooven ? — Sommige hoorers mogten hun van onrechtzinnigheid verdenken, en voordaan niet meer onder hun gehoor verfchijnen. — Om dit voor te komen, willen eenigen liever de ongerijmdfte verklaaringen van fommige plaatzen der H. Schrift te berde brengen, dan de Verlichting hulde doen. — Dus hoorde ik (om dén ftaaltjen te noemen) onlangs de woorden, veelen zijn geroepen maar wei. nig uitverkoren , verklaaren van het klein getal, dat van eeuwigheid door God ter eeuwige zaligheid was uitverkoren. Een man, die eenlgsfins uitlegkunde verftaat, die naar het verband, waar in de woorden voorkomen, gewoon is den zin derzelve te beöordeelen, zal noch kan dergelijk eene yerklaaring voordbrengen — en evenwel dergelijke hoort men  ( 207 ) men nog uit den mond vnn verfcheiden Leeraaren van den godsdienst — zoude dit onkunde zijn? dit durven wij niet vastltellen — neen, het is een zucht om menfchen te behangen , of eene domme aankleeving aan formulieren en vrees voor verdenking» 't Is waarlijk te bejammeren, dat men, om eigenbaatige belangen te bejaagen , de waarheid van den Kristelijken godsdienst onteert, of liever haare zijde verlaat — te bejammeren, dat mannen, andersfins van een goed natuurlijk oordeel, alleen om hun tijdelijk geluk te bevoorderen, zich aan de zijde van bijgeloof en dweepzucht voegen,en daar door onberekenbare nadeelen den Kristelijken godsdienst toebrengen. En, laat ik het zeggen, te bejammeren is het, dat veele verlichte en verdienstelijke mannen in ons Vaderland nog tot heden van de posten worden te rug gehouden, waar in zij nuttig konden zijn — zij kunnen noch willen om bedieningen of bevoordelingen bedelen, nadien zij verdienden willen doen gelden,en dit is de oorzaak, dat zij nog ambteloos- omzwerven en zich door zodanigen zien voorgaan, wien zij tot leeraars of onderwijzers verftrekken kunnen. Sedert de laatfte revolutie hebben kunften en wetenfehappen geene voorderingen gemaakt — zij, die daar in weleer zoo ijverig werkten, zijn dermate met politieke ideë/t vervuld, dat 'er geen plaats voor iets anders overig is . zulken, die nog aan de verlichting en zedelijke verbetering der Natie trachten te arbeiden, zijn of in geene gelegenheid, of worden niet gehoord, of zien hun beste voornemens door Intriguanten verijdelen. — Ja Landgenöoten! Medekristanen! — de waare Verlichting, die na de revolutie groote flappen konde doen, zit werkeloos in eene fombere gedaante — de Kunften en Wetenfchappen kwijnen, haare Vereerers hebben haar verlaten, en de weinigen, die haar willen dienstbaar zijn, kunnen geen gehoor verkrijgen — Indien wij dus voordgaan , of nog eenige maanden in dien ftaat blijven, zullen wij de domheid der midden-eeuwen onder ons weder het gebied zien voeren» Van  ( 208 ) Van waar toch deze werkeloosheid omtrend de verlichting en verbetering der Natie ? —— van de politieke bezigheden zegt men moeten dan om politieke bezigheden de ge- wigtigfle zaken verzuimd wórden? zal men, terwijl men plannen vormt voor eene politieke Conjlitutie, de opvoeding der Natie verwaarloozen ? — zijn 'er niet nog mannen, wien geen politiek beftuur is aanbevolen, wien plannen ter verlichting en verbetering der Natie kunnen maaken en aanftonds in werking brengen? moeten het juist Mttnicipaalen of Repréfentar.ten zijn, uit wiens handen wij dit alleen hebben te verwachten ? zijn 'er dan buiten dezen geen kundige mannen meer overig? dan waarlijk be¬ klaag ik het volk, wanneer het anderen in hunne plaats moet verkiezen. —— Neen, landgenöoten ! het ontbreekt ons nog aan geen kundige mannen, die tijd en lust hebben om aan de verlichting en verbetering der Natie te arbeiden — maar deze (wij herhaalen het) worden niet gezocht, zij worden in geene posten geplaatst, waar in zij dat groote doel kunnen bereiken de rede daar van is niet ver te zoeken. Mannen van verdienften bedelen om geene ambten -— thands' (denkt hij) is het de tijd, waar in kun* de, braafheid en verdienfte gelden moeten. —._ Het volk heeft zijne Vertegenwoordigers verkoozen — en het volk wil, dat dezen de bedieningen aan mannen, die dezelve waardig zijn, zullen toe-betrouwen het volk wil en verlangt eene betere Conftitutie — en eischt dus met recht, dat'er voor de verlichting en zedelijke verbetering der Natie, zo dra mogelijk, gezorgd worde. Maar, wij raaken te ver van het fpoor — wij bêlooven onzen Brieffchrijver, dat wij eerlang aan de begeerte vari zijnen Vriend zullen voldoen — en verzoeken hem tevens óm bij dien man, uit onzen naam, Vriendelijk om deszelfs medewerking aan te dringen. 4 Te Aroueldain, bij M. BB B&UIJN, in de Warmoesftraat»  DE V R IJ E GODSD1EISTVRIEÏÏ). v>J— ii* Ik zal u onderwijzen in den weg; dien gij gaan moet; D A V I D. DE ZEDELIJKE VERLICHTING EN VERBETERING DER NATIE. Meennaalen is 'er over de zedelijke, de godsdien!ïïge opvoeding der Natie gefchreven ; meennaalen heeft men de noodzaakiijkheid der verbetering van het fchoolwezen overtuigend betoogd de gebrekkige, of liever de geheele verkeerde manier van onderwijs van het aankoomend gedacht voorgefteld meennaalen zijn de uitvoerigfle plannen over het fchoolwezen der Natie medegedeeld —- en met de fterkfte drangredenen aangeprezen — en echter heeft men dit alles niet gade geflagen, 't is bij het oude gebleven, en daar door heeft Domheid haar rijk daaglijks met onderdaaneri vermeerderd, - ■- 't Is bekend, Nederlanders! waar i. Dd aan  C 210 } aan de oorzaak dezer onverfchoonlijke vcrwaarloozing van het aankomend gedacht, van dit bederf der Natie is toe te fchrijven; dit (zeg ik; is ons allen bekend. - Wie onzer toch weet niet , hoe de leden van het voorig beltuur alle de ontwerpen alle de werkzaamheden ter verlichting en verbetering der Natie verwierpen en kragteloos maakten?.. Wie weet niet, welke poogingen zij in 't werk fielden , om zelfs de nuttigde fchriften te weeren? — Zelfs de uitgever van het weekblad, den Godsdienst' en Menfchen-vriend, was verpligt, hun ieder weck het uitkomend Nummer ter hand te frellen, en zich aan hunne goed- of afkeuring te onderwerpen. Met welke gluurende oogen zij deze bladen lazen, of zij 'er iets in mogten vinden, om derzelver voordgang te fluiten , kan de fchrijver getuigen , die daar van de gevolgen te dikwerf ervaarde. Me- rarchale Geestelijken waren hun dienstbaar om de- verlichting in den godsdienst, en hunne ministers, om de opklaaring in het politieke te weeren. Al wie de Domheid het meest vereerde en derzelver rijk uitbreidde , werdt bij hen het meest geacht, en dikwerf met rijke bedieningen beloond. — Men was onbefchaamd genoeg om het werk van payne over de rechten van den mensch, en van een' justus batavus over de gelijkheid der menfchen en de pligten daar uit voordvloeiende, openlijk te verbieden. Van eene hervorming in het fchoolwezen wilde men niet hooren • die daar voor werkten , werden met verachting behandeld en dit ging zoo verre , dat zelfs de Nederland fche iuaatschappij tot nut van 't algemeen gevaar liep, ja op het punt flond, om gedisfolveerd te worden. — Was 'er een lid, dat, in weerwil van dit op de loerleggend despotisch Beduur , onbefchroomd de vrije, dc ronde taal van het hart fprak , die ftelde ook even daar door de gemelde maatfehappij bloot aan deszelfs vervolging ■ ■ en de Maatfehappij zelve, wilde zij flsau-  traande blijven, was genoodzaakt, openlijk 'haare afkeuring daar -tegen bekend te maaken. ■ lk wenschte dit alles gaarn uit mijne gedachten te verbannen, en in de zee van vergetelheid te werpen dan de on¬ berekenbare nadeelen , welke die Despooten aan de maatfehappij toebragten, zijn zoo talrijk, en de gevolgen daar van zoo zigtbaar , dat men met gefloten oogen zoude moeten kunnen wandelen, indien de gewenschte vergetelheid mogelijk waar. Dan, eeuwig zij God ons dankoffer toegewijd! « het despotisch beduur is verdwenen , de dwang verjaagd, en de Vrijheid is onder ons wedergekomen ■ Wij, Bataaven ! hebben zelven onze Vertegenwoordigers verkoozen ——. en dezen hebben zich plegtig verbonden, alles, ter verlichting en verbetering der Natie, te zullen toebrengen. Billijk moesten wij verwachten, dat men, aandonds na de/.e gezegende omwending, met de verlichting en verbetering der Natie zoude beginnen en helaas! eenige maanden zijn 'er reeds na deze omwending verlopen ,' en nog — nog is daar mede niet begonnen het fchoolwezen is nog in denzelfden flegten flaat de Domheid houdt nog haar troon in onzer midden gevestigd, en breidt haar rijk uit veel meer dan nog voor dezen. Laat u dit geen raadfel zijn , Medeburgers ! Pijna ieder lid der maatfehappij denkt alleen op ons politiek flaatsge'lel, en daar wordt die groote zaak, de vorming van eene verlichte en deugdzame maatfehappij , geheel vergeten. Wel is waar, 'eris eene Commis/te benoemd, om een plan ter verbetering van het fchoolwezen te vormen ; Dd 2 ook  ( m ) ook zijn de leden, die deze Commhfie uitmnaken, kundige, braave en werkzame Mannen, en dus mag men , met reden, daar van iets uitmuntendst verwachten. Maar deze Mannen worden door duizend andere werkzaamhe. den, door de posten waar in zij gefield zijn, dermate ver. hinderd , dat zij in den voordgang van deze groote zaak geduurig verhinderd worden. Intusfchen wast het aankomend gedacht op —— en deszelfs zedelijke vorming , waar mede men reeds voor eenige maanden kon begonnen zijn, blijft verwaarloosd. — Mogt het onberekenbaar nadeel van deze vertraaging, van dit verzuim, door onze Vertegenwoordigers gevoeld worden. — Mogt hen dit aanfpooren, om met de verlichting en verbetering der Natie daadelijk te beginnen! Het komt toch voornaamlijk op de hervorming van onze algemeene Nederduiüche Schooien aan en daar toe zijn reeds goede plannen voorhanden; zij wachten alléén op de uitvoering , of liever op zulken , die in ftaat zijn haar in werking te brengen. Zijn daar toe geene Mannen van beproefde kunde in ons Vaderland ie krijgen? En zo ja? waarom aarfeit men dan , om dezen de uitvoering van die gewigtige taak aantebevelen ? Ten einde zij met de hervorming van het Schoolwezen daadlijk begonnen, en des te eerer die verlichte en deugdzaame maatfehappij , die geheel voor eene waare Conjlitutie zal gefchikt zijn, onder ons deeden te voorfchijn komen. Indien men onder ons, in navolging der Duitfchers, Infpeüoren over de Schooien aanftelde , weldra zou 'er wezenlijke verbétering in dezelve plaats hebben , en in onze ainkomelingen befpeurd worden. —- Man-  («i») Mannen, tot deze taak berekend , behoeft men geene plannen in handen te geven , zij hebben het beste plan door ondervinding gevormd, het ideaal daar van ge- duurig voor zich ; en hadden zij gelegenheid , dit ideaal daarteftellen of in werking te brengen , dan eerst zouden zij de gebreken van het zelve bemerken, en in ftaat zijn die te verbeteren. Men zal mij toch gaarn willen toegeven, dat 'er ondervinding nodig is , om over ,den toeftand onzer Schooien te kunnen oordeelen. — Maar wie daar van onkundig is, die zal tevens in de vorming van een plan ter verbetering niet gelukkig (langen. — Wie het Schoolwezen wil verbeteren moet bijgevolg het Schoolwezen zelve kennen, hij moet de Schooien bezocht, het onderwijs gehoord, de orde gezien, alle bijzonderheden befchouwd, en vooral de Meesters van nabij betracht hebben. — Ook behoort hij meer dan eene gewoone menfchenkunde te bezitten, zich met de kinderlijke ideën gemeenzaam te hebben gemaakt, de vermogens te kunnen weegen , om naar derzelver veifchillendheid en onderfchtidenheid de gefchiktfte middelen te verordenen .— met één woord, zulk een Infpefi r moet een andere gellert zijn , een andere menfchenvriend, die, bij zijne kundigheden, een hart in zijn boezem draagt, dat geheel klopt voor het heil der Maatfehappij. Aan zodanige Mannen moest de hervorming van het Schoolwezen worden aanbevolen en hier uit zoude weldra een zedelijke verbetering der Natie voordkomen.— Waarom dan geaarfeld met de uitvoering van die groote zaak '? Waarom geen Infpecïoren verkoozen ? . Waarom niet aanftonds met dit groote — dit nuttige werk begonnen? U, Vertegenwoordigers! is de uitvoering daar van door Dd 3 dc  ( 214 ) de Natie toebetrouwd gij moet de middelen daar- flellea Mannen verkiezen , die genoegzaame kunde bij hunne braafheid en Vaderlandsliefde bezitten en zoo eer zoo beter aan de zedelijke vorming der Natie beginnen. Ieder lid der maatfehappij, dat door uwe vertraaging wordt verwaarloosd, is voor uwe rekening, en gij zult daar voor verimdwourdelijk zijn' in den algemeenen oordeelsdag. — Wij bezweeren u dab, bij het heil dezer Natie, bij het geluk van het aankomend geflagt, dat gij de waarde van ieder dag berekend , van ieder dag, dien gij nut- en werkeloos voor deszelfs verbetering laat voor bij glippen. — Reeds hadt men eenige maanden in bijzondere fteden en dorpen daar mede kunnen werkzaam zijn; reeds hadt men zigtbare vruchten da^r van kunnen befpeuren — en daarom is het uw pligt voordaau geen tijd in dezen meer te laten voor bij glippen. Men behoeft naar het groote plan geen oogenblik te wachten dergelijke wezens moeten toch daar in worden gevonden en dus kunnen dezen intusfehen uitwerken dat geen, dat het groote plan zal en moet be» oogen. —— Zij kunnen als dan medewerkers zijn in de vorming, verbetering en uitvoering van het zelve. De noodzaakiijkheid en nuttigheid hier van behoef ik niet verder te betoogen — alleen moet ik 'er bijvoegen — dat het ons weinig zoude braten vrij te zijn, onze natuurlijke rechten te genieten — indien wij onze eigen waarde en die der vrijheid noch kenden noch gevoelden indien wij, met één woord, voor 't genot van die vrijheid niet gefchikt waren. • Hoe veel te meer behooren wij dan het aankomend geflacht daar toe voor te bereiden, met die kundigheden en zedelijke ideën te vervullen, welke het zelve voor he:  het genot van de vrijheid en het gebruik zijner natuurrijke rechten vatbaar, gefchikt en bekwaam maakte! Zouden, wij niet gaarn de vruchten van onzen arbeid zien?——— of hebben wij ons de Vrijheid laten bezorgen, om die aan onze kinderen over te brengen, en hun daar van nie; de vruchten te laten fmaaken?... Dat dan noch de Fratf&hcii, noch veelen onzer Landgenöoten hun leven voor ons hadden opgeofferd? Dan waarlijk heeft deze Vrijheid te veel bloed gekost wat zeg ik? dan voorzeker zal dit ge- ftorte bloed tegen ons getuigen en in den algemeeuen rekeningdag om wraak roepen, Maar welk een zalig vooruitzigt! zijn onze kinderen on* dervvezen in hunne natuurlijke rechten, hebben zij hunne waarde als mensch, burger en Kristen leeren kennen — Zijn hunne harten door deugd gevormd dan — dan zal de -Vrijheid gezegende ' uitwerking hebben dan zullen Zij zich als waarlijk vrije lieden, volgends het ha* tuurlijk Wetboek, gedragen, en de beste, de gelukkigfle maatfehappij eerlang op aarde vertoonen. Een Reprefentant, die het heil des Volks zoekt, en het zelve alleen beoogt, zal hieraan zijn zegel hechten, en niet rusten, voor hij eene Redelijke verbetering der Natie zal daargefteld hebben. Dit was het eenig oogmerk van alle de lesfen en werkzaamheden van jesus kristus in zijne omwandeling' op aarde. ■ Mogten wij zijne voetftappert drukken! mogten wij de lesfen van dien menfehenvriend opvolgen en anderen aanprijzen t mogt ons eenigst doel zijn en blijven , de bevoor&ering der algemeene belangen, het wezenlijk geluk der maatfehappij! Waar-  C 216 ) Waarde Madekristenen! laacen wij ons overëenkomftig ónzen naam en onze waarde gedragen dan eerst zullen wij tooneu braave patriotten te zijn — patriotten, die de leer van den grootften menfchenvriend jesus kennen en volijverig betrachten — ja dan zal ook het aankomend geflagt ons zegenen — en onze nakomelingen zulleu onze asfche met dankbre traanen befproeiën. Dikwerf twijfelen wij , of wij zulk eene gelukkige maat. fchappij bij ons leeven , al wierd het zelve 30 a 40 jaaren verlangt, zullen zien. Ja, Medekristenen! onze oogen zullen die als dan aanfchouwen, wanneer wij aanftonds aan de zedelijke Verlichting en verbetering der Natie be. ginuen te werken. Hoort , Volksvertegenwoordigers! deze taal van den Godsdienstvriend ! hoort die, alle mijne Medekristenen ! volgt zijne lesfen, en gij zult daar bij vrede hebben.- ■^8 Amfteldam, bij M. de ERUIJN, in de Warmoesflraat,  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIÈNR 5Y°. & Komt gij kinderen! hoert naar mij; ik zal u de vreetié des Heer en heren. d a vi d. DE VERBETERING VAN HET GODSDIENSTIG ONDERWIJS. waarde godsdienstvriend! Tk heb uw laatfte Nummer, over d', zedelijke verlichting -*- en verbetering der Natie met genoegen gelezen , eri ben het volkomen met u ééns, dat met dat groote dat gewigtig ftuk, de verlichting en verbetering der menfchen' of met de educatie van het aankomend geflacht moeste begonnen worden. Bijzonder viel mijn gedachte, na de lezing van uw ftukjen,op het godsdienflig onderwijs; ik befchouwde de onderwijzers en onderwijzelingen, en ook hier vond ik veel gebrekkigs, ja zeer veel, dat men konde verbeteren. Onder onze Catechifeermeefters, of onderwijzers in den godsdienst,zijn 'er,die geen natuurlijk verftand genoeg bezitten, om op eene redenlijke wijze de leer van jesüs bevatlijk te maaken — anderen, die daar toe wel in ftaat zouden zijn, moeten zich verbinden aan boekjens, waar in men ds ï.' Es god*«  C*i8 ) godsdienst tot een famendel gebragt ziet, dat zoo verward, ongefchikt en dikwerf met den zin en meening van jesüs «n zijne Apostelen zoo ftrijdig is, dat de jeugd, na ewnige jaaren onderwijs, nog niet in (tast zij den bijbel te verdaan. De Catechifeermeester Iaat het kind 3 a 4 bladzijden yan buiten leeren,dat met Veel moeite en dikwerf met angst, onder een vloed vnn traanen, in het geheugen gedwongen zijnde, van woord tot woord wordt voordgebragt — en hier mede draagt het kind deii lof weg van onderwijzer en ouderen. — Men moet zich verbaazen, als men de ongefchikte dianier van onderwijs en tevens de ongefchikte voorwerpen , die daar toe gebruikt worden, oplcttr-nd gadeflaat. -— Dat zulken, die hun driedal of fuijderstafel, wijl zij te lui tot werken zijn, verlaten, en naar Domins lopen, om zich tot Catechifeermeester te laten vormen, en daar toe weldra gevormd zijn — dat zulken (zeg ik) onbekwaam en dus onbevoegd zijn om der jeugd het waare begrip van den Kristelijken godsdienst te gévÈri, is zéér wel te begrijpen - maar dat zij, die tot leeraars van den godsdienst opgevoed, en in alle kundigheden, daar toe nodig, onderwezen zijn, dat zij even, als gemelde Catechifeermeeders, een leertrant volgen, waar mede zij de jeugd noch verlichten, noch verbeteren, is onbegrijplijk. Evenwel heeft de ervaaring mij dit op meer dan ééne plaats getoond. Het godsdiendig onder¬ wijs in de godshuizen, in kerken en in hunne eigen woouingen, heb ik van nabij opgemerkt — ook veelen der Leeraaren verbinden zich aan fehooldelfels, drukken hunne leerlingen die in het geheugen,en, met deze kundigheden voofzien, worden ze in daat gerekend, om belijdenis van hunnen godsdienst te doen, en onder het getal der leden van eene bijzondere gezindheid der Kerke te worden aangenomen. Indien iemand waande, dat nu dezen de leer van jesus en zijne Apostelen volgends de fchriften des N. T. verdonden , de leerflukken van den godsdienst, zo als die in de ftelfels vervat zijn, volgends de H. Schrift zelve begrepen* Zulk een zal, bij nader onderzoek, zich te jammerlijk fee*  bedrogen vinden.— Nooit heeft de Leeraar hun de fchriften der Euangelisten en der Apostelen verklaard, nooit verklaarde hij eenige Hoofdftukken uit die fchriften, leerde hun den jtin der fpreekwijzen, de zaak die daar door bedoeld wo-dt, het oogmerk en den zin van de geheele redening der Schrijveren kennen. — En dit is de oorzaak, dat 'er zo veele domme Kristenen gevonden worden — Kristenen , welke voorgeven navolgers van jesus te.zijn, in en door hem hun heil te zoeken; maar die van zijne leer, van den aard, den zin en het fchoone van dezelve geheel onkundig zijn. Hoe dommer, hoe onkundiger, zo meer voor dwaalingen vatbaar - Kristenen, die niet op vaste gronden hun geloof weten te vestigen , zijn wankelbaar,'en worden,als een zwak rietjen, door den wind heen en weder gedreven. Dweepzucat en Bijgeloof weten dezulken weldra te begochelen en aan zich dienstbaar te maaken. — En waarlijk, ik heb opgemerkt,dat het rijk dezer twee fchadelijke monfters beftaat, of uit domme, blinde navolgers, of uit eigenbaatige, ftaatkundige bedriegers. — Anderen, die, door opvoeding , van Dweepzucht en Bijgeloof een afkeer hebben, gedragen zich als goede burgers en welmeenende Kristenen; hunne gedaane belijdenis , denken zij, heeft hen tot een deugdzaam leeven verpligt, en hier aan willen zij getrouw blijven tot hunne laatfte oogenblikken. Een menigte van deze belijderen leeft echter ongevoelig en onverfchillig voord — den waaren aard van jesus leer nimmer leerende kennen, kan dezelve geen indruk op hunne harten maaken, en uit dien hoofde leeven zij naar het goeddunken van hun harte. Zie daar de vrucht van het ellendig onderwijs in den godsdienst. — Geheele bijzondere gemeenten heb ik aangetroffen, waar in nauwlijks 5 van de 100 leden de leer van jesus en zijne apostelen kenden of redenlijk verftonden. En echter waren de meeaten getrouwe bijwooners (bijzonder op de dorpen) van den openlijken godsdienst—- vrees voor het verlies van een goeden naam of voor de berisping van Domine dreef hen derwastds — maar niet de kragt,' het fchoone, Ee s hei  C 223 ) het vermaaklljke van den godsdienst zelve, nadien zij daar van te onkundig waren, om dergelijke neiging te kunnen gevoelen. Bij dit ellendig bijzonder onderwijs in den Kristelijken godsdienst, komt eene manier van openbaare godsdienstoefening, waar in veele gebreken plaats hebben. Men zingt pfalmen, die meerendeels door derzelver zangers niet verdaan worden — ffalmen , die meerendeels voor Kristenen van dezen tijd ongefchikt zijn ongefchikt uit hoofde van de Oosterfche denkbeelden en fpreekwijzen, waaraan wij ongewoon zijn; ongefchikt, wegens den inhoud, daar in vermeld: ■ van de vloekpfalmen, in dien bundel vervat, z.il ik niet gewaagen. Hier komt bij de ellendige zangwijze , waar op die pfal» men gedeid zijn eene zangwijze, zeer ongefchikt om hit hart te vervrolijken, en het gemoed te bereiden tot eene verdere hartelijke en Ieevendige godsdienstverrigting. De gebeden zijn dikwerf meer verhaalen en vertellingen dan eenpaarige fmeekbeden en dankzeggingen. — Men ver-haalt den Alwetenden, wat onderfcheid van menfchen'er in de kerk tegenwoordig zijn, zo dat niemand der Toehooreren kan betuigen, eenpaarig en als met één hart en ééne ziel tot God te hebben gebeden. De.H. Schrift wordt vervolgends door den prediker al dikwerf op eene verkeerde wijze verklaard. —^ Zijn gekoozen tekst word van woord tot woord ontleed, en dermaten ontleed, dat niemand in daat zij 'er weder een geheel uit te manken. — Kortom, men doet den aard der fpreekwijzen «iet duidelijk verdaan, men zegt niet, wat volgends het verband de zin en het oogmerk dier woorden zij — welke waarheid daar in wordt vervat, en dus wordt het betoog van die waarheid, dat de ziel der leerrede moeste zijn, geheel vergeten. 't Km niet misfen, of de keringen , die uit dergelijk eene tekstverklaaring voordvloeien , moeten zoo gezocht 300 onregelmaatig als de vcrklaarkig zelve zijn. De tekst  ( 221 ) tekst tot geen thefes of (telling gemaaktV-geen zekere waarheid, die in den tekst ligt, betoogd zijnde, kunnen 'er geen leeringen,die daar uit natuurlijk voordvloeien, worden voorgefteld of aangedrongen — en om déze rede is het, dat men, met eenige woorden verandering, altijd dezelfde toe* pasfing maakt. Van dergelijke predikers hoort men zeldzaam de zedeleer van jesüs en zijne Apostelen , in derzelver bijzondere deugden en pligten, betoogen; zeldzaam, wat men als-mensch, burger en Kristen heeft te betrachten i— zeldzaam, welke pligten uit onze onderlinge gelijkheid én onze natuurlijke rechten voordvloeien — neen , het blijft bij den uitroep , die duizend duizendmaal herhaald wordt , gelooft en bekeert u! zonder de deugden, waar door dat geloof werkt, en de pligten , die tot deze bekeering vercischt worden, voor tcftellen, te verklaaren en in het hart te drukken. Meri behoeft zich nn geen oogenblik meer te verwonderen over de geringe uitwerking van dergelijke prediking, — nadien de fchuld daar van meer bij de predikers dan bij' de toehoorers te vinden zij. Wanneer wij dit alles en veel meer in overweging nemen, moeten wij verbaasd ftaan over den jammerlijken toefland van het bijzonder en openbaar onderwijs in den Kristelijken godsdienst, dat nog in Nederland plaats heeft. Waarom (vraag ik mij dikwerf) deze gebreken niet verholpen , en omtrend die groote zaak , het onderwijs van den godsdienst behoorlijk gezorgd ? Waarom geen kweekfchoolen ter bekwaammaaking van nuttige onderwijzers gefticht kweekfchoolen, waar in ;men deleer van jesus en zijne Apostelen, volgends eene redealijke uitlegkunde , leert — zonder zich aan fchoolftelfels te binden — kweekfchoolen , welke ons mannen leveren , die op eene verftandige wijze de leer van jesus en zijne Apostelen , die den geheelen bijbel anderen leeren verfkan , en die dus onze aankomelingeu tot verEe 3 flan-  ( 822 ) ftandige , tot deugdzame menfchen, burgers en Kristenen maaken. . Langs dezen weg zoude men allengskeus de verdeeldheden vair gevoelens onder de kristelijke gezindheden doen ver. dwijnen, derzelver vereeniging daaglijks doen toenemen, en eindelijk tot de gewenschte volkomenheid brengen. Wat dunkt u ', Gods lie,ntvriend ! zou dit niet van eene gezegende uitwerking zijn'? — kan men deze van zulks fehoolen niet verwachten ? wanneer eeuige jonge* lingin (zonder van verfchillende gevoelens hun immer iets te zeggen) eenvouwig den bijbel leerden verltaan, daa zouden zij immers verltandige en nuttige onderwijzers voor anderen zijn? Mogten de hooge fehoolen, waar in men leeraars voor den openlijken Godsdienst kweekt — mogten deze op die wijze ingerigt worden '— Mogten derzei/er hoogieeraars de eenvouwige, zuivere leer van jesüs en zijne Apostelen, klaar en verftandig voorftellen, die in de harten der leerlingen drukken, en zich voordaan niet ophouden met gefchillen van Sociiuaanen , en andere anen of dergelijke — mogten zij zich toeleggen op eene gezonde, op eene reden, lijke uitlegkunde, om zo den bijbel zelve te leercn verftaan, en cis niet meer naar hunne fchoolftelfels te verdraaien! Als dan zouden wij ook uit deze fehoolen meer bekvvaame leeraars der Kristenen zien voordkomen, leeraars, die, door geen partijzucht of vooroordeelen gedreven, een helder licht onder het Kristendom zouden verfpreiden, kundige Kristenen vormen, de harten vereenigen, en de ééne algemeene Kristelijke kerk zouden daarftellen. Dan voorzeker zouden onze openbaare godsdienstverrigting ook veel redcnlijker, nuttiger en dus Gode behaaglijker zijn. t-. Als dan ook zouden 'er weldra gefchikter en nuttiger liederen ii) de kerke ingevoerd worden, ja! van e.'ti verftaanbaar en gevoelig pfalmgezang zouden onze tem-, pelzaalen weêrgalmen. Misfchien zal deze mijne gedachte over de hervar. minj;  C 2 = 3 ) innig van het bijzonder en openbaar onderwijs veelen rïïct aanueemlijk voorkomen, nadien zij dermaten met vooroordeelen bezet zijn, dat zij liever in hunne dwaalingen willen blijven volharden, dan dezelve afleggen, en de regte paden verkiezen. 'Er zijn evenwel onder ons (Góde zij dank!) verlichte mannen , die gemelde hervorming en de daarflelling eener algemeene kristelijke kerke hartelijk wenfehen. Het ge¬ tal van deze verlichten is echter kleiner dan men zich zoude verbeelden; niet veelen hebben de fehoolfche vooroordee. len afgelegd, zijn onvermoeide zelfsonderzoekers der waarheid geworden -_ en waren cotdaat genoeg, om, met verzaaking van eigenbelang, zoo te fpreken en te fchrijven, als zij denken en gelooven. 'Er zijn 'er, die door de waire Verlichting beflraald, dezelve diemtbaar konden zijn, doch, uit vrees voor verkettering en benadeeling van hunne tijdlijke belangen, liever tegen hun licht en overtuiging fpreken en fchrijven, en daar door zich zelven en niet kristus prediken. Doch niets is der waare Verlichting in derzelver voordgang meer hinderlijk dan de vooroordeelen der opvoeding „ alles, wat daar van afwijkt, wordt niet alleen door eenvou. wigen, maar zelfs door verftandigen verworpen . ij» zoude hier mannen kunnen noemen, waar over men zich zoude verwonderen en die nogthands, hoe verftandig andersfins, in dezen dermaten de ouderlijke vooroordeelen en begrippen koesteren , dat zij eer hun leeven dan deze verlaten zouden. 'Er zijn bijgevolg ook kweekfchoolen nodig voor onderijzers in den godsdienst Maar wanneer zal men daar mede beginnen? . wie zal de man zijn, die zulk eene inrigting zal daarftellen en ftaande houden? 't Is waarlijk te bewonderen, dat het braaffte gedeelte van het volk, dat verfcheiden verbeteringen reeds heeft uitgewerkt, niet op de zedelijke en godsdienftige hervorming der Natie bedacht is.  fk wenschte, dat deze brief in alle de vergaderingen van vaderlandfche msnnen gelezen wierdt — misfehien zoude hij aanleiding geven tot een belangrijk voorftel voor het Vaderland. Waarde Godsdienstvriend! dring op deze groote zaak aan — doe uwen Medekristenen het noodza'aklijke, het belangriike, het nuttige van eene zedelijke hervorming der Natie kennen —— toon hun, hoedanig de godsdienftige gefteldheid zij en wat aan dezelve moet verbeterd worden ——. geef ons de middelen daar toe-aan de hand, dan waarlijk zult gij der Natie een wezenlijken dienst bewijzen. Ik ftem het u toe, wij moeten met de hervorming van het fchoolwezen beginnen — dit is hier het eerst , het noodzaaklijkst middel; — zonder dat zouden alle onze poo- gingen ter verlichting en verbetering ijdel zijn maar met het zelve kunnen wij verwachten, dat de maatfehappij ieder dag een aangenaamer gedaante zal vertoonen, en tot meer volkomenheid opklimmen. Vindt ge dezen brief voor uw weekblad gefchikt *—- gun hem dan daar eene plaats. Ik blijf uw heilwenfehende Lezer THEOPHILUSi ïe Amfteldam, bij M. de BRU1JN, in de Wafmocsftraat.  D E V R IJ E GODSDIEISTVRIEND, SY°. 29. Daaröm zeg ii u,zijt riiet bezorgd voor uw leeven, wat sij eeten en wat gij drinken zult: noch voor uw lichaam, waar n\ede gij u kleeden zult. Is het leeven niet meer dan het voed fel, en het lichaam dan de k le e ding? Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien, noch verzamelen in de fchuuren, en uwe hemel fche Vader r.ogthans voedt ze, en gaat gij dezelve niet zeer veel te boven ? matth. VI: 25 , 26*. i^^^^^—^^^^^^^^^^ DE INVLOEDEN DER ONBEGRIJPLIJKE, DOCH ZIGTBARE VOORZORGE GODS IN DE BEHOEFTEN DER KRISTENEN. (*) Is het eene waarheid, dat God nlgenoegzaam en voorzorgend is, dat zijne voorzienigheid zonder eenige uitzondering eene algemeene is, en zich, tot al het geen aanwezig is, uicftrekt; waar van daan dan zoo veele voorbeelden derzulken, die deze waarheid wel wenfehen tegen te fpreken, die door eigen ervaaring zeggen geleerd te hebben, dat alle behoeften, ook der beste Kristenen , niet altijd worden weggenomen ? Zou deze bedenking gegrond zijn, en gewigtig genoeg om 'er eenen tijd lang bij ftil te ftaan? — Het is toch bij ons allen uitgemaakt, en de daaglijkfche ondervinding leert het ons, dat, zoo weinig deze wereld aan zich zelve het beftaan ea.werklijkheid konde geven, dezelve even zoo min door eigen kragten in haar beftaan en dandlijkheid kan voordduuren» , Tot het eerfte zoo wel ah tot het laatfte worden ontegenzeglijk de invloeden van een eeuwig en algenoegzaam Opperwezen gevorderd. Beiden vereifchen almagt, goedheid en wijsheid volkomenheden, alléén bij hem te vin- (f) Den Zender van dit Stukjen betuigen wij daar voor onzen baiteiiiken dank. I. Ff  ( 225 ) vinden, die oneindig volmaakt, boven alle fchepfeleli ver5* lieven is, en den grond van 't aanwezig zijn aller fchcpfeleri eigendomlijk en noodzaaklijk in zich zelven heeft. Schrift en natuur leeren beiden, dat alle creatuurcn overal , altijd en in alle opzigten, de voorwerpen zijn, waar omtrend de Godlijke Voorzienigheid werkzaam is. Het oog van hem, die 't heeliil regeert, ziet op alle die fchepfelen , die eens zijne almagt deedt zijn. Als een Alwetende is hem niets verborgen, alles is naakt en ontdekt voor zijne oogen. Voor hem is ook niets te klein, niets te gering. Het geen hij waardig keurde te beitaan en tot Werklijkheid bragt, keurt hij ook waardig te onderhouden en in het beftaan te doen voordduuren. Alle Godsrijken leveren de blijken op. Allen leeren eene Voorzienigheid, zoo wei algemeene ais bijzondere. — Niet alleen het rijk der Geesten, der dieren, der planten en mineraalen, maar ook elk bijzonder rijk, elk bijzonder fchepfel in het zelve, draagt de kenmerken eener voor Alieszorgeude w. akzaamheid. £M zou dan het edelftc onder de zigtbare fchepfelen zou de mensch dan niet het ge liefde voorwerp dezer voorzorge zijn ? Men lette maar "op 's t'eilands onderrigt , boven geplaatst. Maar mogelijk maakt eene heerfchende armoede, fchamele behoefte, een zuchtend en gebrekkig uitkomen van laage hutbewopners hier eene tegcnfpraakï Laten wij dc zwarigheden hooren en overwegen: „ Men vindt in deze wereld de goederen „ van geluk, eer en aanzien-zoo onderfcheiden en ongelijk „ uitgedeeld: veelen gaat het in deze wereld naar den „ vleefehe, fn voorfpoed ja in wellust leevende, gelukt „ hen alles, daar de ondervinding leert , dat het veele „ anderen van beproefde deugd , braafheid en Gods-,, diensttrouw, ondanks al hun zwoegend poogen, zoo „ kwalijk gaat, wier ondernemingen mislukken, en die hun brood in hunne traanen weeken!" Men kan, 't is waar, niet ontkennen, dat men oppervlakkig deze ongelijkheid en dit merklijk verfchil bij de bedeeling der voorrechten en goederen dezes leevens in de wereld waarneemt; maar is dan het beflult, hetwelk men hier uit Gpmaaken wil, eenigsïïns gegrond, billijk en bellaanbaar? Venlout men zich hier door niet om het geheele plan derGodsregeering te overzien , en dus daar door tot de grootfte dwaasheid te vervallen ? Men onderzoeke hier bij flegts wat gotd en kwaad is, ten aanzien van ons men' jdien en in de bijzondere betrekking tot ons aardelingen. Men overwege maar, waar van daan ellenden en de on fpoe  Ipoeden komen; men lette op de onderfcheiden leidingen Gods ten beste der menf hen in alle betrekkingen; men onderzoekc, wat eigenlijk behoefte zij, en dan beöordeele men, of God niet, te midden van dit alles, wijs en vaderlijk voorziet. Men merke tevens aan , dat de weinigfte menfchen buiten hunne fchuld behoeftig zijn, en dat de gronden hunner onaangenaaine omftandigheden meestal_ in. hunne eigen verkeerdheden te zoeken en te vinden zijn; terwijl zij, die bij al hun vlijt, arbeid en gebed, buiten hunne kennelijke fchuld behoeftig zijn, voorzeker bijzonder door God in hunnen toeftand worden gaêgellagen, op. eene wijze,altijd aanbidiijk wijs, goed,en liefderijk,hoewel ons onbekend - op eene wijze, die voor den Kristen altijd genoegzame gronden ter gerustltelling des harten, tot troost en kinderlijk vertrouwen oplevert. Behoefte en overvloed, voorfpoed, geluk en ongeluk, zijn niet altijd bewijzen van genade en ongenade. Men mogt oudtijds, toen de wereld nog in duisternis lag , en de menfchen door misleiding van Farifeeuwfche geestlijken aan veele llaaffche vooroordeelen gekluisterd lagen, in dien dwaazen waan verkeerd hebben, dat hij, die in deze wereld veele aardfche. goederen bezat, en naar den uitwendigen mensch voorfpoedig leefde, een bijzonder voorwerp van Gods liefde en een gunstgenoot des hemels ware, en. dat hij in tegendeel, die hier met veelerlei rampen te Itrijden hadten armoedig leeven moest, of in behoefte en lichnams gebreken zijne dagen fleet, voor een, van God verlaten,, voor een booswicht en kwaaddoener moest gehouden worden gelijk dit dcEuangelist joSnnes Cap. IX. v. i. niet onduidlijk toont, zeggende:e» voorbij gaande .zag* hij eenen mensch, blind van de geboorte af,en zijne discipelen vraagden hem,zeggende: Rabbi! wie heeft 'er gezondigd, deze of zijne ouders, dat hij blind zoude gehoor en wor-, den? jesus andwaordde, noch deze heeft gezondigd, noch zijne oud rs, maar dit is gefchied ,op dat de werken Godsin hem zouden geopenbaard worden ; zo weten wij als. Kristenen,dat de uitwendige-, zoo ongelijke bedeeliug der aardfche goederen, dat voor en tegenfpoed, dat armoede en rijkdom geensfins bewijzen zijn- vautiods genade of ongenade. Van den rijken man, van. welken de Euangelistlucas Cap. XVI. melding maakt, lezen- wij, dat hij uitwendig naar den .vieefche gelukkig, heerlijk en in vreugde leevende, bij zijn fterven de rampzalige en ongelukkigfte was; daar in tegendeel de arme lazarus, die bij de verdwaasde wereld en onbezonnen rijkaard een voorwerp F f 2 ▼ai  van fpot en verhgting was, hoewel de honden zich zijns ontfermden en zijné wonden likten ; bij zijn fterven in het hemdscli Paradijs, in abrahams fchoot, werdt'overgevoerd om hemelfche vreugde te fmaaken. En wat-doch ziin de aardlche goederen, hoe rijk en overvloedig aan fommigen uitgedeeld V Zijn zij in de daad het geen zij wel fchijnen en waar voor een groot deel der aardbewooneren dezelve houdt? Hebben zij die waardij en kragten wel welke men meestal aan dezelve toekent? Zij zijn toch niet meer dan een hand vol Hof en aarde, ja op zich zelve , zonder op het gebruik van dezelve te zien, hebben zij weinig, of Geheel geéne waardij, . Worden zij echter door hunne bezitters wel aangewend verflandig gebruikt en tot het meeste nut gebezigd, dan ontvangen zij eerst eenige eigenlijke waardij en kunnen van pewenschtc uitwerkingen zijn.. De goederen dezes leevens zijn toch vlugtige en fehielijk voorbijgaande goederen, waarover God de menfchen, (legts voor eenen korten tijd, als huishouders gefteld heeft; welken zij ten meesten voordeel, ter eere van den Schepper, ter volmaaking en vreugde hunner medemenfehen en ter bevoordeling van hunnen eigen wel, ftand vernuftig en vera'ndwoordelijk gebruiken zullen. Kan het den gierigen rijkaard wel in eenige opzigten iet baaten dat hij, overvloedig met de goederen dezer aarde bedeeld, dezelven verduistert, in een zweetdoek gewenteld, onder de aarde begraaft, of hij fchoon nu en dan de verborgen plaats bezoekt en met bange vreeze aan zijnen afgod denkt benauwd wegens het gevaar., dat de dieven hem weg fteelen zullen, terwijl hij, daar de wereld geheel geen nut van zijne bezittingen heeft, zelve daardoor gekweld en gefolterd wordt. Zo worden zijne fchatten hem pijnigen, verftoorer van zijne rust, moordenaars van zijn eigen leeven,en <^etuigen tegen hem in den dag der algemeene verandwoording. Niemand intusfehen befluite uit dit beweerde en uit het bijgebragte voorbeeld van den rijken man, dat die genen het recht en alle zekerheid aan hunne zijde zouden hebben, die in de ïjdele gedachten ffaan, dat men de aardfche goederen en wereldfche fchatten voor geheel niets agten, dat men ze als zoo gevaarlijk fchuwen en liever geheel wegwerpen moest,-wijl zij den mensch zoo dikwijls verleiden en in 't ongeluk ftorten. Een uiterfle zoo belachlijk als fchadelijk. Zij zijn veelmeer gaven. en.gefchenken Gods en middelen om ons ook tot ons geluk te voeren. Zij behooren tot dit vlugu^ leeven, en worden door den Albefhiurdér naar wijsueid en liefde uitgedeeld, al is het dat de brooze mensch, zoo  C «9 ) zoo kortzigtig, dit niet ten allen tijde genoegzaam bemerkt en gadeilaat. De minder bedeelde verö'ordeele daarom Gods fcbikking in dezen niet; bij denke niet, dat hem deswegen eenig onrecht gefchiedt, en krijte ook dit niet voor eenig ongeluk of kwaad uit. Hij leere voorzigtig zijn in de be. fchouvving van Gods wijze wegen en zoeke zich zelven te overtuigen, dat goed en kwaad betreklijke woorden zijn, en dat de minder bedeelden daarom niet ongelukkig en behoef, tig zijn, Hij vermeete zich niet tegen den hemel te morren wegens deze in 't oogloopende ongelijkheid , en koestere geen afgunst, geenen nijd omtrend den naasten; hij zij niet misnoegd en zie niet fcheel, om dat een ander meerder bevoorrecht zij! Geeft niet een verltandige huisvader aan zijne knechten zoo veele en niet meer ponden dan zij wel aanwenden en met voordeel befteeden kunnen? of zal hij den minstvermogenden met den meest bekwaamen knecht gelijk Hellen ? Zal God altijd aan den wensch en de begeerten van den dwaazen fterveling voldoen moeten? De onverzadigde gierigaard , de temlooze wereldling, de dolle wellusteling en ongelukkige dronkaard wenfehen , elk op zijne beurt, eenen rijkeren voorraad van aardfche vermogens; en met welke oogmerken anders, dan dat een elk hunner meer gelegenheid zoude hebben om aan zijne blinde hartstochten en driften den losfen teugel te vieren, en dus, helaas! eerer tot het verderf en eigen ongeluk rijp te worden ? En wat doch, bij aldieri God zulke wenfehen vervulde ? God verhoort hun gebed en vervult zulke wenfehen niet, omdat hij hen niet ongelukkig maaken , Ceel meer hun ontfermer, een God van liefde en geduld en Vader der barmhartigheid zijn wil. Op deze wijze verkrijgt de ongelijke bedeeling der aardfche goederen eene andere gedaante. 'Er blijven dus geene gronden van misnoegen, ontevredenheid en murmureeren meer over tian 's menfchen zijde, om Gods handelwijze te bedillen. Gods regeering blijft hierbij altijd wijs, heilig en goed: ook in dit geval rechtvaardigt God zijne onbegrijplijke voorzorg , te midden zelf van behoeften. En wat toch heeft men van al de ellenden van zoo veele drukkende rampen te houden, waar mede zoo veelen, naar hunne gedachten, omgeven en bezocht zijn? Hoe dikwijls liaan zij in gedachten, dat deze hunne opaangenaanje pmflandigheden cn rampen van God onmidlijk komen, zonder op zich zelven , zonder op hun eigen zedcnlijk of onzedeniijk gedrag te zien? Hoe dikwijls houden zij deze allen voor lijden en eigenlijk kruis, om dat zij zich zelven gaarne omfchuldigen willen? Is'dan dat alles wel altijd kruis en lijden , van Ff 3 God  ( «3° ) God hun te dragen opgelegd, die 'er gebukt onder gaan, en onder dezen last zich krommen ? Veelen , die, om hun eigen onrecht en fchandelijk gedrag te verbergen, aanhoudend hunrio klaagftemmen laten hooren, willen onder de eigenlijke kruisdragers gerekend worden, die, buiten hunne fchuld ,• zoofel gemarteld en zonder tusfchenpoozing zno grievend gefolterd worden. De rijke brasfcber moge de gevolgen van zijn onbehoorlijke levenswijze in bittere armoede en verlies zijner goederen ondervinden; de vuile dronkaard en verwijfde weK iusteling mogen de wrange vrucht en de natuurlijke uitwerkingen van hunne ongebondenheid, dartelheid en ondeugden, In grootheid en graaden geene perken kennende, waar door gebrek aan goederen, gezondheid en nodigen onderfhnd geboren worden, fmartelijk gevoelen; hij dwaalt te zeer, wanneer hij deze gevolgen, zoo onaffcheidelijk van hunne verkeerdheden, als HjJen en kruis beilempelen wil; daar zij niet anders dan de vrucht van hun wanfhltig gedrag en de natuurlijke onuitblijflijke werkingen van hunne dwaasheid en verkeerdheden zijn; terwijl God met de wetten der natuur, eenmaal onveranderlijk vnstgefteld, nooit flrijdig kan handelen. Vergeefsch dan zoekt men de oorzaak en de redenen dier tegèuhétjen bij God, bij zijne almagtige, wijze en goede regeering; men vindt ze veel meer in den mensch zelven: wel. ras zal men ontdekken kunnen, dat dus dat alles eigenlijk geen kruis is, het geen men gaarn en liefst zoo noemt, maar dat meestal de gronden van 's menfchen ongeluk in zijne eigen verkeerde gedragingen en in hem zelven te zoeken en te vinden zijn. Ook hier in blijft God rechtvaardig voorzorger albefluurer. En wat dan mogen doch wel behoeften zijn ? Geeft God iriet aan een ijgelijk zijn juist deel, zoo veel hij altijd tot, zijn waar best en wezenlijk geluk van nooden heeft, fchoon fommigen zoo veel, en meer dan zij behoeven,bezitten? ofzal dan dat behoefte heeten, wanneer men dat niet in rijke •mnste en in overvloed bezit,het welk men zoo gaarn wensen* re ? Daar de vervulling der wenfehen. de begeerten bepaalds moest, en het billijk ware, om niet meer te vorderen dan men bezitten, en niet meer te bezitten, dan men verflandig en met het meeste nut gebruiken konde, zoo blijft men echter onverzaadlijk , nooit ophoudende meer te begeeren, Ifchoon men het begeerde reeds bezit. Hij toch moge met recht gelukkig heeten, die zich laat vergenoegen en mèt zijn befcheiden deel te vreden is. Agurs gebed was ten dezen opzigte verflandig ingerigts twee dingen heb ik van x begeerd, en onthoud ze snij r iet ,a. ëerik fier-  fierve'. ijdelheid en leugentaal doe verre van mij zijn, armoede noch rijkdom geef mij niet, voed mij niet het brood mijr.s befeheiden deels: op dat ik fat zijnde, u dan niet verloochene, en zegge t IP'ie is de Heere ? Of dat ik verarmd zijnde, dan niet jteele en den naam mijns Gods aantaste. (*) De Heiland leerde, dat wij bidden zouden: geef ens heden ons dagelijksch brood! Waare vergenoegzaamheid blijft een fieraad der Kristenen, en doet hen uit een ruim hart met paulus zeggen: De Godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging; want wij hebben niets in de wereld gebragt, en 't is openbaar,dal wij ook niet kunnen iet daar uit dragen: maar als wij voedzel en dekfel hebben , wij zullen daar mede vergenoegd zijn. (i) Uitwendige be» hoeften en veele armoede, wij ontkennen het niet, vinden in de wereld bij veelen plaats; doch houden ons ook verzekerd, dat de weinigflen buiten hunne fchuld ouder de.behoeftigen moeten gerekend worden. Wantrouwen op Gods voorzorg, fchandelijk pligtverzuim, onverandwoordlijke traagheid en nalatenheid berokkenen te dikwijls gemis aan het noodige, en brengen behoeften aan. God verbindt zijne gunstbewijzen met den noesten vlijt, en belooft den arbeid der handen rijkelijk te willen zegenen. En gebeurt het al ook, dat men fehamele armoede en behoefte in de woouingen dier genen aantreft, die biddende,vlijtig en werkzaam zijn,en die, ondanks alle hunne aangewende poogingen, onder zulken druk zuchten; zoo leert de H. Openbaaring des niet te min, dat God daar bij wijze en heilige redenen heeft, dat zijne regeering, ten hunnen aanzien, wel onnavorschlijk,toch heilig en goed zijnde, hij het hun toch ten laatften wel en voorfpoedig zal laten gaan. Hun gaat een licht op in de duisternis; zij ïnogen treurig zijn bij het zaaien, vreugde zal toch eens den oogst verzeilen. Nooit zijn zij van God verlaten, die kinderlijk: op hem vertrouwd hebben. Zij mogen bedroefd zijn en eenen tijd lang weenen,hunne treurigheid zal toch blijëindend worden. Eeuwig is hun geluk en heil toegezegd. Onvergeeflijk dwaas moet het dan geoordeeld worden, dat deze wereld, de bedeeling en het lot der ftervelingen, niet onder het wijs beduur eener algenoegzaame voorzienigheid bedaan; of dat de Godheid wilkeurig en in het onzekere ■met de aardelingen en de waakende voorzorg over het heelal niet in elks behoefte voorzien zoude. Geen dier, hoe kleinen gering, leeft'er, waar voor niet de natuur haaren rijken fchoot opent, om in zijne behoefte te voorzien. Het geen éénmaal wierdt, beflaat een plek op dien grond, waarop fV) Spreuk. XXX: 7,8,9. (f) • T*f> V-i M-  C =3* ) op het alziende oog des Algenoegzaamen waakend ncderzlet' en a'lcs rijkelijk verzorgt. Zoo heidcnscli liet dan bok zij te verfaagen , zoo onvcrandwoordlijk is liet ook tc denken , dat God niet voor den menscb , die zijn beeld op aarde draaft,nis schepper, Ondeihouderen als Vader zorgen zoude. D;c in den hemel woont, zien op dc menfchen kinderen, en heflist in ajle bctiekkingen wijslijk hun lor. Dc waare Godsverëcrer is hierbij (lil. Zijn geloof blijft daarom onwankelbaar, al vergaan ile hemelen en al davert de aarde. En waarom zou de Kristen in Gods wijs bettunr niet veilig ber ustctrï Gaf God wel eer veele doorflaande blijken van zijne bijzondere voorzorg voor zijne vroome Kinderen in den dag der bitterheid ? Wij zien alt in eenen moses, iosef, david en veeie anderen. Dit bemoediftt hem in de hevigfte gevaaren, onder alle zijne benauwdheden en felfte raropfpoeden , die liem daadtijk tu ffen of in de toekomst nog dreigen mogten.'Hij kent zijne waardij als mensch, gevoelt dar hij een kind Godi is, en echter als een zondige anidbewooner aan zoo veele onfpoeden ftaat blootgefreld: dat God het echrer wel met hem meent en zijn vader blijft. Geen korrel zat-ds , geen druppel uit'den Oceaan, geen bair op zijn hoofd, geen blad aan den boom blijft van Gods zegenende voorzorg uirgefloten; en zou hij dan wankelen en mismoedig worden? maar hij kent zijne waardij bijzonder als Kiisien, door jesus gekogt; hij'zorgr, niet angltig, niet gelijk de heidenen; hij zorgt als een Kristen en vreest niet. Mijn vader in den hemel zorgt voor al het ped ene in de lucht, op aarde en in'c waterivoor alle ge'ioomten, bloe nen en planten, voor [den geringen grashalm zoo wel als voorde leliën, voor den hoogen Cherub'zoo wel als voor ric kronkelende aardpiccn, en ik, ik, door kristus zoo zeer geëclcld, ik zou angltig, heideiisch zórgen? Vlied dan vernielende were'dzorg!_ weg dan knellende onrust! God in den hemel is mijn Vader, die mij en mijnen toeïtano, mijne belangen en behoefte kent» die mij, zijn kind,nooit verlaten, en geenen Heen ar.nbie.icu.zal, wanreer ik hein om brood bidt. Getrouw te zijn in 't geen onder mijn bereik is, eischt mijn pligt om eens gelukkig te beftaan : te doen het geen ru j de Godheid heel": aanbevolen,' verligt ik llccds gewillig : en 't reen mij dan nog ontbreekt, en al het overige, beveel ik aan mijnen hemelfcben behoeder, d.e nooit fluimert, nimmer flanpt, die het wel zal maaken. Waarom gezorgd voor ccien , drinken ,k'eeding? God weelwat ik behoeve, hij zelve zorgt! Kan ik hier niet bedelfen , waarom de lieer met ons lot zo handelt, ik berust gewillig in zijne heilige wegen; God blijft goed .de goedheid zelve, ook in alle mijne behoeften! Gave God! dat elk zich hier van daaglijks ovcituigdc, om niet tegen Gods regeerhtg re morren, dan zoude's menfchen konftondig leeven gelukkiger, en de klagttn der ellendelingen niet zoo menigvuldig zijn; dan zou ijver en werkzaamheid aangemoedigd, deugd en godsdienst meer bemind, liefde en trouw meer gevonden, hoop en vertrouwen hartiijker gekoesterd, en algemeene vieugdc en gelukzaligheid meer genoten worden. Dan kan de Kristen aile zijne zórgen gewillig op den Heere werpen, en ziji'e wejen hem aanbevelen, llceds ov> hem boopende, vol van geloovig vertrouwen met den Dichter zeggen : aller oogen trachten op u, en gij geeft hun hunne fpijs ten zijnen tijd; gif cloet uwe hand open en verzadigt al wat leeft met weWehaagen. De Heer is rechtvaardig in al zijne wegen, en goederlieren in alle zijne werken. De lieer is nabij allen die hem aanroepen, allen die hem in dx waarheid aanroepen. Hij duet het welbehaagen der genen, die hem vrcizen, hii hoort hun geroep en hij verlost ie. Q~) O Pfalm CXLV: 15, 16, 17, 18 , 19. li /unfieldam, bij M. os BRUIJ N, in de Warmoesftraat.  "D E V R IJ E GODSDIENSTVRIEND, e5V\ 30. Man en wijf fchiep hij ze «— en noemde hunnen naam MENSCHE. GEN. V: 2. 'S MENS CHEN GELIJKHEID. WAARDE GODSDIENSTVRIEND.' Ik lees boven de meeste brieven, Publicatiën enz. Vrij- een wensen, dan als eene verklaaring van het geen de maat¬ fehappij geniet, moet begrepen worden, zal ik niet onder¬ zoeken dit ondertusfehen kan ik u verzekeren dat de erkentenis van 's menfchen oorfpronglijke gelijkheid niet algemeen plaats heeft ■ wat zeg ik, bij veelen befpot of gelochend wordt. Trotsheid is hier van de waare* oorzaak. Indien 'er toch ongelijkheid onder de menfchen plaats heeft, moet die of alleen beftaan in een hoogeren of ge- ringeren graad van natuurlijke of zedelijke bekwaamheden ■ en dan ls ze niet anders dan harmonie voor de menschüjke famenleeving of ze moet berusten op de vrijwillige toeftemmiug zoo wel van den één als van den l. Gg au-  ander, om de harmonie van het geheel, en de rechten van ieder deel te bewanren en te.bevoorderen, en daji is ze geen ongelijkheid. J— Maar alle andere or.derfchciding . en ongelijkheid in deze ééKoortige, en ooripronglijk gelijkvermogende wezens, die niet op dezen vrijen wil van allen 't zij dan in haar oorfprong~öf gevolgen, gegrond is, maar alleen berust op den wil van één of van eenigen in de maatfehappij, in weerwil of ten kosten van een ander gedeelte, dat.zijne toefteroming daarin niet gegeven heeft, (of toevallig ontdaanj is eene onwettige onderfche'dirg en ongelijkheid ; die, zoo ver' 'er aan de ééne zijde rechten aan zijn toegefchreven, of aan de andere pligten opgelegd , voor de laatfte niet verbindende kunnen gerekend worden, In zulk een' 'ongelijken foefTand bevonden zich de menfchen en volken der wereld , reeds in den tijd van moses, de Wetgever der Israëlicen. Dwaalende vooröordee* len aan de ééne, en de overa^ojd en 'r geweld des fterkften aan de andere zijde, bepaalden alleen de rechten en pligten in de Maatfchappijen en onder de Volken. i Zeventig Koningen, met afgehouwen duimen, de kruimelen oplezende onder de tafel van een tyran, (*•) was een fchouwfpel, ter navolging of affebrik, voor gewaande hel» den en flaaven , uit welke de volksmaatfchappijCm beltonden, voorgefteld. Deze toeftand der uiterfte ongelijkheid en ongerechtigheid — die eerlang de geheele wereld wederom hadt moeten vervullen en de aarde doorweeken , met geftort menfchenbïoed , als in de eerfte wereld - die eerlang de volkomenfte wanorde en vernieling onder het menschdom. moest-te wege brengen-, kon-door geen zedelijke middelen alleen in haare fneile voordgangen worden gefluit noch het ingekankerde kwaad genezen. De Voorzienigheid , die altijd de gepaste en gereedfte mid- CO Richt, J: 7.  (235 ) ■ middelen gebruikt , om de wereld en de algemeene orde (.eh 't evenwigt) in dezelve te bewaaren , te onderhouden , en , waar ze . geftoord is, te herftellen gebruikte daarom het zwaard der Israëileren , om het zich zelfvernielend , en volk overheerfchend geweld der Kanaaniten, rechtvaardige vergelding te verfchaffen en te fluiten ; eer ze den Volken der wereld een indruk verwekkend' voorbeeld konde geven van eene Maatfehappij of Staarsïnrigling, bij welke de oorfprong — rechten van den. mensch — de vrijheid en gelijkheid -—. konden bewaard en beveiligd blijven. Behalven de bewijzen die de gefchiedenis en itirigting van Israëls ftaat aan de hand geeft , dat het Oosterfche Despotismus, als de grootfte 'afwijking van de oorfprong. lijke gelijkheid en beftemmiög der menfchen, de bron der grootfte ongerechtigheid is befchouwd ; en daar en tegen de gemeènebestregeering, als zoo veel nader komende aan de oorfpronglijke gelijkheid, is -begunftigd; vinden wij daar van een fterk fprekeud voorbeeld' ia de gibeöniten. Jof. IX. Het gantfche land Knnsan , zoo wel' der Heviten , als der Jebttfiien , Gergafitcn , ■ enz. was door moses, uit Gods naam, aan Israël ten erfdeel toegezegd, zonder eenige uitzondering:.— en echter werdt daar van een gantsch volk, of èene groote Stad, verfchoond ; en bevrijd van het lot, dat de overigen trof. En even dit volk leefde In eene Gemeenebcst- regcering , en is het eenige onder de Volken van KanaSn--•-, dat ons als zodanig voorkomt. Het wordt bevrijd van den ondergang, niet tegenftaaaide het den Israëliten z.lfs met leugen en bedrog was voorgekomen. Wat was de reden van dit hun behoud boven hunne overige landgenöoten? Was het, om '&\ï de Overften der Vergadering hun gezworen hadden ? Om dat zij Isra'.j niet met krijg, maar met list, en om den Vrede Gg 2 ti  te behouden, waren te gemoec getoogen? — Maar waarom kwamen zij den Israëliten met listig bedrog voor? — Niet om dat zij zwakker waren dan hunne nabuuren, Want Gibcön was een groote Stad, ais eene der Koningli jke Sieden — en alle haare mannen waren fterk. (*) Maar waarom maakte geen der overige Volken of Steden gebruik van dit zelfde middel tot hun zelfbehoud? ■ Daar was geene Stad , die Vrede maakte met de Kinderen Israëls; hehalven de Heviten, inwoonders van G<» beën. (f) Was dit, zonder eenigen anderen grond, alleen, $m dat de Heere hun harte verftokte (volgens vs. 20.)? Waarom verftokte dan de Heer meer het harte der Ko» vingen dan der Republikeinen ? Alle deze vraagen zullen zich mogelijk van zelven beandwoorden , wanneer wij de Gibeöniten en de overige Kanaaniten , in tegen©verftelling met elkander, eens wat nader befchouwen en vergelijken. De Giheöniten dienden , even zoo wel als de overige Kanaaniten , de Afgoden. Doch dit hun gedrag blijkt, dat zij niet zoo flaafsch waren aan een blind geloof, dat ZÜ niet zouden hebben durven onderzoeken of aannemen, wat buiten den kring van hun Eerdienst en Formulieren was, Zij wisten, niet alleen, alles, wat jehovah, den God Israëls, in Egijpte en den twee Kmingen der Amoriten, aan geene zijde der Jordaane gedaan hadt; — Maar ook dat hij zijn knegt , moses, geboden hadt, dat hij den hraêliten al dit land geven, en alle de in» wooners des lands voor hun aangezigt verdelgen zou..(%) En zij wisten dit niet alleen , maar geloofden het ook, yit opmerkzaamheid op het geene zij, in vervulling daar van, reeds hadden zien gebeuren: —zij raadpleegen dus gefamenlijk met hunne Oud.len en Overheden , wat voor hun, (*) W\ X: a, O) >A XI: 19, 1§) Joji,. IX; 24,  hun in dezen, ten gemeenen nutte, te doen was; en zij . treffen het eenig middel , dat hen kan behouden. — Een duidelijk bewijs , dat 'er bij hen vrijheid in den Godsdienst en den Staat plaats hadt, en zij onbelemmerd hunne vermogens mogten te koste leggen , ter bevoordeling van het welzijn van den Staat. Maar wisten dan ook de overige volken, de onderdaanen der Koningen — of hunne Vorften zelve — niet, wat de Heere in Egypte en aan geene zijden der Jordaan gedaan, of den Israëliten toegezegd hadt? Zij wisten het jnisfchien — en misfchien niet. Het Dcspolismus en de Hiërarchie , met het zelve verëeuigd, Het hun toe veel te onderzoeken of te weten het belang dier vereenigde Heerschzucht was fleeds den onderdaanen in domheid en onkunde te houden — 't was genoeg, zo zij flegts gehoorzaamden en geloofden. Of zo zij al iets gehoord hadden van de wonderen in Egypte en de voorzeggingen van moses en derzcl/er aanvanglijke uitkomst; zoo dorsten zij zich echter daar over niet uitlaten; noch toonen daar aan.,geloof te (laan: — Veel. min hunne vrees deswegen aan hunne medeönderdaanen of Vorften te kennen geven ; wijl zij wel ras of voor ketters , die aan vreemde Godfpraken geloof gaven, of voor muiters en oproermaakers , die het volk vreesachtig zochten te maaken, en zich met ftaatszaken te bemoeien, zouden gehouden zijn geworden; en zij hunne beraoejing met hunne vrijheid of leeven hebben moeten boeten. De Koningen zelven wisten wel, wat 'er gefchied en beloofd was; maar eensdeels wisten zij, dat, welke zijde zij ook koozen, het met hunne willekeurige heerschzucht gedaan zoude zijn; andersdeels floegen zij geloof aan de verdraajingen en lasteringen hunner priesteren, als of de leer en inrigting van dezen zwervenden hoop op den duur niet beftand was, om zulk een groot lichaam beGg 3 hoor-  hoorlijk te b'efhif.ren en te bewegen, zoo dnt het gevaar•'lijk kon zijn voor de geoefende en ondergefchikte krijgs- magt der Koningen'; dat flegts dë'-Vorften zich hadden • famen te voegen en hunne krijgsmagt te verè'enigen, om van •de verwoestingen .en veroveringen, van dezen zwervenden en ongeöefenden hoop, een einde te maaken. De wil der votften was dus de wet voor de onderdaanen. En dit was het, dat in de-Bijbelge'fchiedenis genoemd wordt, een ver•fiokksn van hes harte der koningen, door den Heere: — 'terwijl, daar en tegen, het harte der Republikeinfche Gibelinit;n niet varflbkt wordt, maar zij, (niet tegenlkande hun list en bedrog, uitnood om hun leeven te redden) een •uitzondering worden van het vonnis, dat over de volken ■van Kanaan in 't gemeen was uirgefproken. Daarenboven wordt, door de Beftëfftog der Voorzienigheid , de ftraf, hiin door josua opgelegd, om houthouwers en waterput térs te leveren , zoo veel noodig was, tot de godsdienstplegtighedeu van Israël, eer een weldaad en een zegen voor hun; dewijl zij daar door gelegenheid krijgen, om nader in de verlichting tot den waaren Godsdienst onderwezen, te -worden-— tenvijl zelfs, nog in den tijd van da vin, hun wéér vergelding wordt gedaan, wegens dé onverdiende vcrVolgmg en flagting,: die saul onder heb hadt aahgefigt 2 Sant. XXI: 1. en vervolg. Wat anders leert ons derrialvéti deze Gefchiedenis dan: dat de gemecrcb.st rge: ring, als nader komende aan de eo>fpronglijke vrijheid en gelijkheid, uit haar eigen aard meer gefc'.iki is, om den mensch aan zijite beftemming te doen beèi::dwoorder,, hem op te leiden tot een vrij onderzoek van waarheid en gerechtigheid, en ter bevaordering zijner kennis en volkomenheid; dati de despotieke monarchale, zoo als ze plaats hadt onder de Koningen van Kanaiin of, dat het zelfde is': dat de Heer meer welgevallen hadt fn Republieken dan in Monarchijën — de laatfte verftokte tot eigen verderfde  C 23P ) de eerfte de gewaagdfte noodmiddelen deed gelukken to haar behoud , daar reeds het vonnis vooraf over haar geveld fcheen. , Dit heb ik omtrend de oorfpronglijke Gelijkheid der menfchen u willen mededeelen indien het uwe goedkeuring wegdraagt, geef het dan een plaats. e in uw Weekblad. —— In die verwachting blijf ik uw E Medeburger denkgraag. Wij bedanken denkgraag voor de mededeeling van dit ftukjen en betuigen het met hem eens te zij ï, dat de waare Gelijkheid der menfchen van veelen ncch ' recht gekend , noch recht beöeffend wordt. Ik beken, de groote afftand, welke men tusfchen menfchen en menfchen maakte, kan men zoo eenfhgs niet wegnemen. — De vooroordeelen zijn te fierk gevestigd, en de trotsheid heeft veeier harten vermeesterd en voedt daar zulk een volftrekt gebied, dat men veel moeite en beleid nodig , heeft, om de waare Verlichting daar over te doen zegevieren. 't Is onmooglijk den mensch, in een oogenblik, uit den toeltand van bijgeloovigheid en vooroordeelen tot de Verlichting te brengen wilde men dit beproeven , dan eer zou men hem weerbarftiger of ongelukkiger maaken. De waare Verlichting voert altijd eene overtuigende kragt met zich, eene kragt, die derzelver bezitter en omhelzer geen twijfel overlaten. Ik heb opgemerkt, dat veele menfchen omtrend hunne oorfpronglijke gelijkheid dwaalen zij vermeenen, dat daar door alle onderfcheiding, hoe genaamd, worde weggenomen, en hier door de hevige tegenfland tegen da waare Gelijkheid. Jammer is het, dat men niet meer werkzaam is ter verI lichting van het menschdom. Jammer is het, dat de waa¬ rt  C H° ) waare denkbeelden van Vrijheid, Gelijkheid en Ëroederfchap — van ons natuurlijk recht — van onze pligten als mensch, burger en Kristen, niet klaar ons aankomend geflagt worden ingedrukt. —• Ik heb hier over meennaalen gefproken ... ■ ■ ik heb het reeds dikwerf herhaald ——en jk meen daartoe genoegzame reden te hebben. Niemand kon meer in gelegenheid zijn de Natie van na» bij te leeren dan ik » van deze gelegenheid heb ik mij bediend — ik beproefde, op wat wijze men omtrend dezelve met het meeste voordeel kon werkzaam zijn — en de ervaaring heeft mij geleerd, dat een klaar , redenlijk voordel bij veelen van eene gelukkige uitwerking zij —— doch 'er wordt geduld, vriendelijkheid, voorzigtigheid en aanhoudende werkzaamheid verëischt — vooral moet men op het verftand werken, daar de waare ideën indrukken en dan eerst zal men wezenlijke vruchten zien, Onze fentimenteele Schrijvers hebben meer nadeel dan voordeel veroorzaakt het hart werdt warm en het verftand bleef geheel werkeloos Dan hunne aanhangers geraakten weldra in hunnen eerften gevoelloo- zen toeftand. Ach! dat de waare Verlichters eens opftonden en aan zoo veele onkundigen en dwaalende to: Leeraars en Leidsmannen verftrektenl Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraat.  DE V R IJ E GOBSD IENSTVB.IE ND. SV°. SS. Het is niet goed, dat de mensch alleen zij, ik zal hem een hulpe maaken, die tegen hem over zij. gen. II: i3. OVERDENKINGEN VAN EENEN VADER, ZIJNEN ZOON AAN EENE DEUGDZAAME MAAGD DOOR DEN ECHTBAND VEREENIGENDE. TA it fchoon heelal, door den adem Gods daar gefield -■—' zijnde, ontbrak'er nog op dit benedenrand een wezen, dat gebruik konde maaken van veele bijzonderheden in dc fchepping, die een hoogepriester was der ftomme, fchepping, en veele dingen in aarde en hemel aan het oogmerk van den Vormer deedt dienstbaar zijn. God fchiep dan eindelijk den mensch, de kroon, het pronkfluk der fchepping, en begaafde hem met die vermogens , welke in een bouwer der aarde, een befchouwer des hemels — en in een wezen gefchapen voor e.eneecuwigheid vereischt werden. Dan, daar ieder beestjen, ieder diertjen , toen een wedergaê hadde, en gelijkfoortige fchepfelen zich bijzonder meteikanderen vermaakten, — was het nodig, dat adam die nergens een wezen vondt, hem gelijk , een wedergade werdt gegeven. ■ - Zo 'er in dien ftaat eenige ontevredenheid in de ziel konde plaats hebben, 't was het gemis van eene wedergaê — met redenlooze beesten en dieren alleen kon adam nimmer zijn leeven veraangenaamen. -—• Het is niet goed, zeide daarom de Schepper, dat de mensch alleen zij, ik zal hem een hulpe maaken, die tegen hem over zij een hulpe, die hem dienstbaar zij, die hem. in zijn arbeid verligte en de huislijke zaken, zaken van minder belangd waarnemë. Die een (goed) wijf'krijgt^ zegt daarom j. iijrach(XXXVI: 2Ó,jdie begint goederen i. H h tg  C 242 ) te bezitten, aangezien hij een hulpe heeft, He hem gelijk is, en een pijlaar, daar hij op rusten kan. De "-oedc Schepper, die het geluk zijner fchepzelen wil, bouwde daarom uit een ribbe van adam, om hem te overtuigen dat het vleesch was van zijnen vleefche, een fchepfel uit het zelfde leem als hij gevormd -■ ,. eene gade , eene fch oone vrouw, de fieraad der fchepping, welke hem ter wijf werdt gegeven het eerfte trouwfeest werdt "-e- vierd, het englenkoor zong het heil van het jonge paar, dc ganfche fchepping was vreugde, en het huwlijksgebod, ivascht cn vermenigvuldigt — was overeenkomllig hun ingëfehapén inftinct. Adam ontvong ééne vrouw, om dat uit dén menfehenpaar alle menfchen moesten voordkomen, en wij daar door onze oorfpronglijke Gelijkheid, en onze rechten als menfchen zouden gevoelen en oiis gefladig herinneren. Ingevolge deze fchikking is het best, dat elk ééne vrouw verkieze; te meer, daar het getal der jongelingen en jonge dochters dusdanig bepaald is , dat veele jongelingen geene vrouw zouden kunnen verkrijgen, indien de veelwijverij in de maatfehappij plaats hadde; ook zou hier door eene verzwakking in de gedachten veroorzaakt worden — op dat ik niet gewaage van de twisten, die uit hoofde der jaloersheid en begeerlijkheid, (herinnert u rachel en lea) onder deze wijven zouden plaats hebben. Dat het trouwen eene pligt zij, kan uit goede gronden bewezen worden. Als mensch is men verpligt, het zijne toe te brengen tot in fiandbouding van, het menschlijk geflacht. Als burger is men verpligt, het zijne toe te brengen tot nut van die maatfehappij, waarvan men een lid is, welker kragt en heerlijkheid beftaat in de veelheid haarer leden. De Heidenen waren van deze verpligting geheel overtuigd. Op zekeren Feestdag werden de ongehuwde mannen te Lacedémon van de vrouwen om het altaar getrokken-, en «et vuisten gelagen, op dat zij mogten worden opgewekt tot trouwen, ter ontwijking van -die fchande en mishandeling. Ou-  C 243 ) Onze Voorouders, de oude Batavieren, waren insgelijks zeer gezet op het huwlijk. —-— De onderlinge trek en eensgezindheid, die de ziel van een gelukkig huwlijk uitmaaken, zullen toen dezelve voornaamlijk hebben aangebonden. — Schoon zij min op het onderfcheid van bezittingen, ja minder dan nu agt gaven,oordeelden zij echter, dat 'er voor het overige niet te veel gelijkheid kon plaats hebben, tusichen jonge lieden, die als één vleesch, en één geest moesten worden, twee genachten moesten vereenigen en famenleeven,totdnt de dood diennauwen band verbrak. — Maar zij hadden nog ééne rede voor die nauwkeurigheid. Dezelfde jeugd, dezelfde rijzigheid - zij, die elkander gelijk, gezond en kloek zijn, werden in den echt vereenigd, en brengen kinderen voord, die even flerk zijn als de ouden. — Zoo zorgvuldig waakten zij, dat hun gedacht niet mogt verbasteren, men zou hen dus niet ligtelijk hebben kunnen bewegen, om hunne zoonen, om voordeels wille , aan eene zieklijke of wanfehapen bruid, of hunne dochters, om dezelfde redenen, aan een zwak en verachtelijk man te geven; neen, ik geloof ,dat'er zoo iets was , het welk hun den rang deedt over het hoofd zien, dat beftaan hebbe in de overreding, dat 'er eene braave ziel in een rijzig welgevormd lichaam huisveste, waaruit men een uitgelezen kroost kan verwachten, Gelijk ook zulke jongelingen veel vooruit hadden bij de ouders en de jonge dochters, welke van de dapperheid, die hun bezielde, en van hunne vaardigheid in den wapenhandel, boven anderen , blijken hadden gegeven. Met één woord: dezelfde zorg, die men in befchaafde eeuwen voor een goed ras van paarden en honden heeft gedragen, befteedden de Batavieren liever aan 'wezens van onvergelijkelijk hooger waardij. Zie hier eenige aanmerkingen. Laat ik, om aan het oogmerk meer bijzonder te voldoen, u een tafreel van een gelukkig en ongelukkig huwlijk fchetzen; en vervolgends u eene tekening geven van eene huislijke gelukzaligheid. II h 2 Zie  f 344 ) Zie hier een tafrecl van een gelukkig en ongelukkig huwlijk. ii Wanneer twee minnende, overëenftemmende harten elkander ontmoeten, dan heeft de echte Haat geen onaangenaame zijde. — Dan wandelen een paar goede menfchen hand aan hand daar henen — Waar zij op hunnen weg doornen ontmoeten, ruimen zij dezelve vlijtig en vrolijk weg; — waar zij aan een' ftroom komen, draagt de fter-kere den zwakkeren 'er door; waar eene rots te beklimmen is, biedt de fterkere den zwakkeren de hand; geduld en liefde zijn hunne gezellinnen. — Wat den een' afzonderlijk onmooglijk zoude zijn, is voor beiden, verë'enigd ,fcherts, en als zij dan omhoog bij 't doelwit Haan, droogt de zwakkere den fterkeren het zweet van 't voorhoofd. — Vreugd en fmart treden altijd gelijk bij hen in; nooit herbergt de één den kommer, als de blijdfchap de gast van den anderen is. Eén lnchjen op beider wangen, of trr.snen in beider oogen; maar hunne blijdfchap is leevendiger dan de blijdfchap van één éénigen, en hunne fmart is minder grievende, dan van één éénigen; want mededeeling vergroot de blijdfchap en lenigt de fmart. — Zoo is hun leeven een fchoone zomerdag; zelfs dan nog fchoon, als 'er eens een onweersbui voorbijtrok; want het onweer verkwikte de natuur, en gaf nieuwen lust voor de onbewolkte zon. — Zoo liaan zij, arm in arm, aan den avond hunner dagen , onder de bloemen, die zij zelven geplant en gekweekt hebben, verwachtende den nagt. — Dan... ja... dan zeker, dan legt zich één eerst ter ruste, en deze is de gelukkige. De andere dwaalt rond, en weent, om dat hij nog niet flapen kan — en dit is de eenigfte onlmgenaame zijde van den gelukkigen echten ftaat. Maar als overeenkomst en uiterlijke omftandigheden, ligtzinnigheid en luimen, den band van den Echt knoopen; ó dan heeft de echte ftaat geene lachende zijde. — Waar de vrije man en het vrije meisjen vrolijk en luchtig voordtreden, daar fleept de geboeide zijn keten achter zich na. 't Ver-  ( =45 ) 't Verdriet legert zich op beider voorhoofd. Beelden van verbeuzelde gelukzaligheid, door de verbeelding te leevendiger gefchilderd, hoe onmooglijker het valle dezelve te bereiken; heerlijke, bekoorlijke ontwerpen des leevens, die veelligt ook zonder dezen echt nooit een aanzijn hadden gekregen, wier wezenlijkheid men echter als zeker acht, indien men flegts maar niet geketend ware door ondraaglijke boeien, zweeven voor onze ontftelde verbeelding, berooven ons van de weinige rust, die ons nog overig was, en verdonkeren de zwakke ftraalen der vreugd, die ons nog zouden kunnen befchijnen en verkwikken. Dus lijden wij, daar wij anders zouden hebben verdragen. Zoo gewennen wij onsden gehaaten medgefel onzes leevens als de oorzaak van het kwaad te befchouwen, dat ons wedervaart: zoo mengt zich bitterheid in onze gefprekken, en koelheid in onze liefkoozingen; dus zijn wij tegen niemand gevoeliger, worden door niemand ligter beledigd, dan door den Echtgenoot, en wat ons in een' vreemden zou vermaaken, blijft ons in hem onverfchelig. — Zoo kruipen zij met afgewendde aangezigten en nederhangende hoofden met elkander door het leeven, tot zich eindelijk één ter ruste legt. — Dan heft de andere het hoofd vrolijk op, en de dus langgeprangde boezem ademt Vrijheid! Vrijheid! — en dit is dan de eenigfte aangenaame zijde van den ongelukkigen echten ftaat. Wanneer twee Gelieven door waare liefde aan elkander zijn verbonden, dan eerst kan men eene huislijke gelukzaligheid' verwachten. Laat ons zulke Gelieven in hunne famenwooning van nabij befchouwen. Niets is te vergelijken met de huislijke gelukzaligheid en de geestige verkeering met eene fchoone vrouwlijke ziel, die alle fluiinerende kragten des geestes opwekt; die ons meer vuur en fterkte geeft dan wij hebben; die alle zwaarigheden in de uitvoering onzer ontwerpen, door haare opwekkende goedkeuring en aanmoediging, overwint en wegruimt; — die altijd door haare edele en fijne gewaarwordingen onzen fmaak befchaafc en verbetert; die, door liefderijke mede. H h 3 dee-  ( 24Ö ) deelingen van haare aanmerkingen en gedachten, onze denkbeelden meer en meer opklaar: en uitbreidt, en, door de uitftorting van haar har: in he: onze, ons geftadig met warmte en ijver en deugd vervuld. 6 Anders is een vrouw, die zich als 't eenigst wezen, Tot onzen eigendom en vreugd , heeft uitgelezen, In haaren trouwen fchoot ontlast zich 't bonfend hart, Door haare hand gefrreeld, gevoelt men zorg noch fmart. Haar blik droogt elke traan, die dc onfpoed ons doet wecnen, Zij wil haar eer en roem alleen van ons ontleenen. Geen ander is haar vriend; in ons ftelt ze al haar vreugd, Zij wijdt ons onbeperkt baar frisfche lentejeugd — Een misftap ftrafc zij niet, zij tracht de losfe zinnen, Door tcörheid en geduld, zich weder te gewinnen. In voorfpoed ons getrouw, in onfpoed eensgezind, Scheidt niets den fchooncn band , die ons aan haar verbindt. De reine zinlijkheid verüert met glans haar wegen; Zijn hart juicht eiken lonk van haare blikken tegen; En is zij door Natuur met fchoonheid nog begaafd, Die onze zinnen ftreelt, ons hart met wellust laaft, Dan kan gewis het oog der zwakke ftervelingen Naar geen volmaakter heil — noch hooger doelwit dingen. Hoe zoe: is de omgang me: hem, dien men bemin:! hoe worden dagen in zijne omarmingen :o: oogenblikken! hoe troostrijk is de gedachte aan den avond, wanneer men, na het verrigten zijner bezigheden, blijmoedig in de armen van eene tedere vrouw kan wederkeeren! — hoe verkwikkend h die dan de gedachte: „ Ik deel met de beminde mijner ziel in een gelijk lot. . De gelukkige overeenltemming „ eener deugdzaame liefde knoopte onzen vriendfehapsband, ,, en liefde en hoogachting haaien dien knoop daagtijks vas,, ter toe —— uw boezem is de tempel, de heilige vrij„ plaats der deugd, der liefde en der vertrouwlijkheid!" — ,, Gij waart mijn trouwe gids, mijn raad, mijn lotgenoot'; „ Gij deeldet in 't geluk, dat God mij hadt befchooren. „ Uw vreugd was flegts mijn vreugd ; als blijdfchap van u vlood, „ Kon geen geluk, geen eer ,mijn zinnen meer bekooren, „ De  CH7 ) „ De fform der tegenheên moge op mijn fchcdel Woeden Gij fterktct mijnen moed, uw troost gaf nieuwe kragt, ,, Slegts dan, wanneer ik u in angst of treurig zag, „ Dan drukte mij de last der bange tegenfpoeden, " Niets kan aan de liefde van twee verloofden meer voedfel geven, dan wanneer zij zich alle de tooneelen en gebeureuisfen voorftellen, die zij met den anderen zullen hebben te beleeven. Zij verbeelden zich, hoe vervuld hunne geheele zielVzal zijn van blijdfchap, dat zij den tijdftip, waar naar zij met zulk een uitgeftrekt verlangen reikhalsden, eindelijk beleefd hebben; dan denken zij aan de eerfte eenzame oogenblikken, waar niemand is dan hij en 'zij; aan de uitftortingen van vreugde, dat zij nu waarlijk met de daad vereenigd zijn; aan de eerfte tijding, die zij hem brengt, dat zij moeder is; aan het eerfte befchouwen, den eerflen tederen aanblik van haar en zijn kind; aan de tedere bezorgdheid, waar mede zij wederkeerig op elkanderens huisiijk geluk en beftaan bedacht, en daar toe werkzaam zullen zijn dan beminnen zij elkander meer, dan woorden kunnen uitdrukken. . Indien het lot van eenig fterveling immer benijdenswaardig is, dan is het zekerlijk het lot van eenen man, die, in het zweet van zijn aangezigt, het brood voor zich en zijn huisgezin verdiend heeft, en nu bij eenen matigen avondmaaltijd, met de bewustheid van het vervullen zijner pligten, tusfehen eene beminde vrouw en een veelbeloovend kind zit, die hem het zweet van het voorhoofd kusfen, en hem, vrolijk aanlachende, tot onfchuldige vreugd opwekken. Hoe wel te vreden lacht zulk eene moeder het teder knaapjen aan, dat aan haaren leliblanken boezem fpeelt! In ééns'heft zij haare blikken vol verrukking opwaard , terwijl zij ftille gebeden uit haar binnenfte tot God opzendt; ■— fehielijk wederom vestigt zij die op haaren zuigeling, op wiens gelaad het eerfte morgenrood eener fchoone ziel fchijnt te gloeien. — Nu begint zij reeds te overdenken, hoe zij de vermogens in dit teder fchepfeltjen zal ontwikkelen. — „Ik zal nimmer" (zegt ze) „vergeten, dat gij mijn „ fchepfel zijt, offchoon ik uwe moeder heete; maar dat » gij  C 248 ) „ gij mij van God zijt toevertrouwd ■ tot welken ik „ u moet opleiden. " Zulk eene moeder te zijn, is het hoogfte toppunt van vrouwlijken roem. — Zegt de ijdelheid en buitenfpoorigheden vaarwel, gij Schoonen! befchaaft uw verftand, en verwijdt uw hart, op dat de groote gedachte, van eens nuttige leden der maatfehappij te worden, daarin ruimte vinde.— Dan zult gij den ftaat, in welken gij u wenscht te begeven, grooter eer aandoen; onze kinders zullen minder naar aapen gelijken, en de wereld hope geven op een beter geflacht van menfchen. .— wien zulk eene vrouwe ten deele valt, valt iets goeds ten deel. * In de daad, de fchoone fexe is de roem der fchepping; derzelver waare fieraad is de natuur, aan welke de kunst weinig moeite te koste heeft gelegd; haar grootfte vermaak is de beftelling en beftuuring der huislijke zaken, en welopgevoede kinderen maaken haaren roem uit. En waarlijk, 'er kan geen, geluk gevonden worden dan in .een huis , waarin dienstvaardige Echtgenooten alles aanwenden om elkander gelukkig te maaken; daar wandelen zij hand aan hand door dit leeven, helpen zich door de doornen heen, en plukken de roozen, die op hun pad ontluiken; zingen elkander beurtgezangen toe van de gelukzaligheid der waare liefde en tederheid; deelen elkander hunne geheimfte gedachten mede, en gevoelen eiken dag meer, dat zij voor elkander zijn gefchapen. Zij gevoelen zich gelukkig door de tevredenheid, die zij elkander bezorgen ■ gelukkig door de opvoeding, die zij voor hunne kinderen beraamen; gelukkig, door de uitwerking, die hun voorbeeld doet op allen, die hen omringen; gelukkig, door de goedkeuring van een goed geweten; gelukkig, door de hope en het vertrouwen op God. Geeft het huwlijksleeven zulk eene groote gelukzaligheid, dan is het niet goed, dat de mensch alken zij. (Het Vervolg in No, 32.) Te Amfteldam, bij M. de BR.UIJN, in de Warmccsltiaat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND* 5Y°. 32. (Vervolg van No. 31.) Het is niet goed, dat de mensch alleen zij, ik zal hem een hulpe maaken , die tegen hem over zij. gen. II: i». OVERDENKINGEN VAN EENEN VADER, ZIJNEN ZOON AAN EENE DEUGDZAAMS MAAGD DOOR DEN ECHTBAND VEREENIGENDE. \\ 7 ij willen gaarn toegeven , dat 'er veele bedenkin* * gen tegen dit geredende kunnen gemaakt worden, - Vooral zal men zeggen: 'er zijn zoo veele ongelukkige huwlijken, waar in armoede, twist en allerlei tegenfpoeden, de zoetigheden van het zelve verbitteren. < Wij kunnen dit niet ontkennen, maar ook dit we- I> li ten  ( 250 ) ten wij ; waar de Echtgenooten deugdzame perfoonen zijn, waar liefde, waare liefde, de harten vereenigde, daar zal men elkander den drukkenden last helpen dragen, en men zal altans geen twist in zijn hart of wooning laten. Men onderftelle twee verftandige en zedige perfoonen van onderfcheiden kunne, die elkander kenden en beminden, en op de uitnodiging hunner harten , onder het billijken der voorzigtigheid, en op den wijzen raad van verftandige ouderen en vrienden , deze heilige en nauwe vcrbindenis flooten ; en als dan zullen duizend moeilijkheden hun huwlijk nimmer treffen. ■ Hun liefde (zoo tekent gullert hun zaligen ftaat) zal zich door het genot niet in ouverfchilligheid, hun verflandigc verkeering niet in walging, maar zoo wel de eene als de ander, in eene zachtere vriendfchap , en een daaglijks op nfeuws herlcevende vergenoegdheid veranderen. Bei« den zorgen zij voor eikanderen, dewijl zij eikanderen beminnen , de liefcie doet hen hunne pligten te gemakkelijker waarnemen , en de nauwkeurige waarneming hunner pligten onderhoudt en vermeerdert de liefde. Zij bevoorderen, ieder voor zijn aandeel, de huislijke welvaard, en beiden bereiken, langs verfchillendc wegen, eendragtelijk het zelfde doel. Bezig te zijn was een pligt, die zij reeds buiten den Echt poogden te vervullen : in den Echt wordt deze pligt juister bepaald; door fierker redenen aangedrongen, verkrijgt hij meerder leeven, en ontleent van de liefde meerder aanvalligheid. Zij onderli eur.cn elkander in hunne gelijke bedoeling door raad en bijftand, door voorzigtigheid en ondervinding, en door hun wederzijdsch voorbeeld. Zij leenen elkander beurtelings hunne inzigten, zonder zich door hoogmoed daar voor  C 251 ) voor te betaalen. De liefde bezielt hun verftand , en bij hun onderlinge gemeenfchap met betrekking tot geluk, hun zorg en arbeid, en de opvoeding hunner kinderen, denken en leeven zij beiden één. De Man heerscht als hoofd van het huisgezin, en echter te gelijk met zijn echtgenoot. Zij bemint hem als haare gemaal , en eert hem als haar befchermer. Hij bemint haar als zijne wederhelft en eert in haar een deugdzame vriendin en huis. vrouw. —- De deugdbetrachting was, reeds voor hun echt, de groote pligt, dien zij, naar de ftem van hun geweten, getrouwlijk poogden waar te nemen. Tot deze waarneming fpoorden zij, door de banden der liefde vereenigd, elkander nog meer aan. En hoe zou het mogelijk kunnen zijn, dat zij niet beiden ter verfte^king hunner deugdzame gevoelens, die het geluk der ziele en hunne beminnenswaardigfte verdienften uitmaaken, gemeenfchap. pelijk zouden arbeiden; vooral daar zij eikanderen liefhebben, en door het huwlijk zich nieuwe voorwerpen ter deugdbetrachting zien voorgefteld? Hunne harten, vol van Godsdienst en menschlievendheid, deelen eikanderen de aandoeningen, hieruit voordvloeiënde, beurtelings mede, en vermeerderen daar door hun eigen genoegen, dat zij dezelve invloed doen hebben op het best der wereld, en dat zij hun beider geluk aanmerken als een weldaad der Voorzienigheid, als een gefchenk, hun in de gunst des Allerhoogften toegedeeld. Zij vinden vertroosting in den Godsdienst, waar het anderen aan troost ontbreekt. Zij befchouwen hunnen ftaat als eene Godlijke inrigting, en zijn in veele voorvallen gelaaten, die anderen in den echt doen fidderen. — Gij waart (zingt aaller va.j zijne elize) li 2 Gij  050 Clj waart alleen mijn raad; 'k mogt u gerust ontdekken, Welk onverdiend geluk mijn God mij fchonk op de aard". Uwe trouwe blijdfchap kon alleen mijn blijdfchap wekken; Zij was mij meerder dan geluk en glorie waard. En wierd mijn ziel geprangd door bittere ongenucluen, Wat troost gevoelde ik in uw ongeveinsd beklag! 'k Wierd kragtig opgebeurd door uw meewaarig zuchten; En 't leed trof mij te meer, als ik u treuren zag. Hunne wederzijdfche getrouwheid is de befcherming hunner liefde, en weert alle haatlijke verdenking en doodelijken minneijver. Zij blijven menfchen, onderhevig aan gebreken, die zij door berouw en wederzijdfche toegevendheid vergoeden. De één verbetert, door zachtzinuig beleid en ontvonkte liefde, de overijlingen van den ander, en hun» ne oprechtheid wordt nooit het graf der hoogachting, dewijl zij altijd door befcheidenheid gematigd wordt. Zij verwijdert alles, wat aan de trotsheid van het hart voedfel verfchaft en tot kleinachting aanleiding geeft, dewijl door beiden de liefde wordt uitgebluscht. En welk een veld van deugden opent voor hun reeds de gemeenfehaplijke opvoeding hunner kinderen , en tevens welke vermaaken voor het hart! vermaaken, die in de welvaard hunner kinderen voor hun opgroeien, en alle de zorgen en moeilijkheden, aan derzelver opvoeding verknocht, rijkelijk verzoeten, U wensen ik geluk , die uwe harten door liefde en deugd verëenigd hebt. —— Geniet alle de zoetigheden van  (*53 ) van een gezegende echt — wandelt te famen op de p*« den van Godvrucht, en uw leevensdag zal om zijn, als eene gedachte. Dan gaat gij, de één wat vroeger, de ander wat laater, wel te vreden, van het leevensfeest naar de ftille graven, om daar te flapen, tot de dag der eeuwigheid zal aanbreken. God zegene alle uwe nuttige ondernemingen, den arbeid uwer handen, de opvoeding uwer kinderen 1 . hij geve, dat gij elkander door een heilig leeven moogt voorbereiden tot eenen ftaat, waar toe hij ons gefchapea heeft, die der kennis en des volmaakten geluks! Jeugdige Schoonen! door deugd alleen moet gij u een" braaven jongeling waardig maaken. — Verheft u dan boven dit bloeiend ftof, en gevoelt uwe waarde. De deugd is des menfchen fchoonheid, eens fchepfels, dat boven de onbezielde en dierlijke wereld verheven , van ééne zijde aan de geesten des hemels vermaagfchapt is — poogt de verhevenfte voorbeelden der deugd naar te ijveren. — Hoe zullen dan alle de vrienden der deugd u beminnen t Welk een hemel zal in uw bezit de gelukkige vinden, wien de Voorzienigheid u, tot eene belooning voor zijne deugd, zal fchenken! Hoe zalig zullen die genen zijn, welken gij aan uwe moederlijke boezems zult opkweeken! Gij zult rebekkaas in uwe bloeiende dagen, en vereerenswaardige saraas zijn, wen filveren hairen uwe hoofden dekken, en de ouderdom de roozen van uwe wangen, maar niet van uwe aangezigten, derzelver harmonifche trekken zal hebben weggeveegd. Zoo waarlijk zult gij de kinderlijke ijdelheden met voeten treden, bij welke li 3 de  054) de verblinden rust voor hunne ziel zoeken, en niet vinden. Zij mogen u , van den wijn der zotheid dronken, als eenvouwigen en dwaazen uitlachen, genoeg, dat gij da goedkeuring des hemels hebt, en het geen zij nooit zul« len wezen, gelukkig zijt. Jongelingen! zijt door uwe deugden de liefde van zulke uitmuntende Schoonen waardig. — Ja, jeugdige lieden l neemt mijnen raad aan als van eenen vriend, die u allen in eene betere wereld rondom zich hoopt verzameld te zien. — Gij zult uwe dagen dan met vreugde, in een fiil genoegen, eindigen; met eene zalige kalmte van deze wereld vertrekken, in de gewesten van licht en volmaaktheid juichende inftappeu, en uwe naamen zullen.hier met lof, zelfs van de laatfte naneeven, vermeld worden. Lieve Kinders! gij lieden ftaat gereed, om de keuze en het verbond van uwe harten door den openlijken trouw, als door een' plegtigen eed, te verzegelen. Uw keuze, uw trouwverbond is op liefde gevestigd, en zal, zo liefde liefde blijft, uw volgend leeven vervrolijken , en u de genoegens der edelfte liefde doen fmaaken. Gij, mijn Zoon! hebt eene godsdienstige opvoeding ge. noten,.en hier aan, hope ik, zult gij door uw geheel leeven beandwoorden. Uw verkoozen Gade bemint de deugd, ais de eenige weg naar de waare gelukzaligheid, en om dat buiten haar niets dan ellende, ongeluk en fchande, bellaar. Uws  C 255 ) Uwe Ouders hebben u den weg der deugd en godvrucht vroeg leeren kennen, en 'er is niets, dat hun in. dezen van pligtverzuim befchuidigt — dit betuigen wij u voor God! De zorgen aan u beneed, de traanen voor u gevloeid, die _ en veel meer zullen tegen u getuigen, in geval gij hunne lesfen, in uwe zielen gedrukt, zult vergeten, en daar van ontaarden. Neen, Kinders! wij verwachten van ulieden, dat gij te famen, in liefde, hand aan hand, op de paden van godsdienst zult wandelen, uw geluk daaglijks vermeerderen, het leeven van uwe Ouderen vervrolijken, hunne oude beenderen verjongen, en hen, met een blij terugzigt op u lieden, zult doen vertrekken naar het hemelsch Vaderland. Gelooft vrij, Kinders! dar. niemand uw geluk, uw heil meer kan, meer zal beöogen en daadlijk bevoorderen dan wij, uwe Ouders — en daarom vergeet óns, uwe Ouders, niet; maar omhelst ons fteeds met die liefde, mee die hartlijkheid, als gij zult wenfehen en verwachten van dien lieveling, dien wij hoopen, dat gij eerlang zult in uwe armen drukken. Zo gij den huwlijksweg inflaat met dat zuiver voornemen , om uwen pligt te doen, dan zult gij lieden zoo gelukkig zijn, als men aan deze zijde des grafs kan worden. .Wacht  ( *5<5) Wacht u voor twist of krakeeling —- altans laat dezelve nimmer bij u vernagten. De Godsdienst zij en blijve uw leidsman, uw raadgever, uw trooster op alle uwe wegen, in alle uwe omftandigheden. Tracht alle uwe vermaaken in den omtrek uwer wooning te vinden verkiest altijd elkanderens gefelfchap bo¬ ven dat van anderen. Gij, mijne Dochter! moet de huishoudfler zoo wel als de vrouw, en als gij kindertjens hebt, geheel Moeder zijn. „ Gij, mijn Zoon! moet de verzorger van uw huis zoo wel als de man, en als gij kindertjens hebt, geheet Vader zijn. Wordt de wensch uwer Ouderen vervuld, dan doet gij onzen ftamboom bloeien, dan brengt hij telgen voord, die onzen naam vereeuwigen — dan zijn uwe dagen zoo gelukkig als die van ftervelingen zijn kunnen * dan zijt gij ook de vreugd van ons volgend leeven, de ftok en ftaf van onzen ouderdom, de balzera van onze verzwakkende natuur, en onze fterkte en vreugde in onze jougfle oogenbiikken. Zijn dan uwe harten door liefde vereenigd, wilt gij dit voor het echtaltaar openlijk bevestigen ■ welaan, laat uw Vader ——— uw beste Vriend u dan plegtig verbinden » en laat deze verbindenis u door uw geheel leeven en door eene gantfche eeuwigheid verheugen. Te AmflelJam, fcij M. de CRUIJN, in deWarmocsltraat.  DE V R IJ Ë GODSDIENSTVRIEND* SY°. 33. Want gij zdjl geen God, die lust heeft aan godloosheid\d& booze zal bij u niet verkeeren. . psalm V: 5. GOD BLIJFT EEUWIG VOLMAAKT, AL STRAFT III] NIET AANSTONDS DE GODLOOZEN. Dikwijls is misfchien bij fommige Kristenen weieens de bedenking opgekomen: waar van daan toch, dat het den vroomen in deze wereld vaak zoo onfpoedig en den godlpozertzoo gelukkig .gaat, is God niet een onpartijdige en rechtvaardige God? zou het niet met zijne volmaaktheden meer overr emkomen , bijaldien hij het zedelijke kwaad aanftonds ftraf. te? zoude men niet meer deugdj godsdienst en vroomheid aantreffen, wanneer God den godloozen buiten ftaat ftelde om in hunne verkeerdheden voord te gaan, daar hij éen God is,die geen lust aan de godloosheid heeft en de boozen niet voor hem verkeeren zullen? Hoe zeer God al het kwaade haat,en verfoeit, en eeuwig haaten moet, daarom behoeft hij echter niet aanftonds het zelve voorbeeldig te ftraffen; dat God den boozen zoo lang in deze wereld duldt, en het hem dikwijls een gerüimen tijd voorfpoedig gaat, is ten vollen beftaanbaar, zoo wel mét zijne volkomenheden in 't algemeen, als met fommigen van dezelve in \ bijzonder. God blijft eeuwig volmaakt.. God ftraft nUt aanftonds den godloozen in deze wereld en zulks is beftaanbaar met zijne volkomenheden in het al* semeen. Zoo lang wij Kristenen ons redelijke en zaivere begrippen van het allervolkomenst wezen, God zelven, vormen* zoo lang weten wij ook, dat in dat zelve wezen geene andere hoedanigheden kunnen plaats vinden als zulke, die mee het denkbeeld van het hoogfte goed beftaanbaar. zijn. Is God nu oneindig boven alles verheven, en bezit hij alle mogelijke volkomenheden eigendomlijk voor zich in den hoogden graad, zoo volgt, dat niets tegenftrijdigs in zijn wegen e» s ii Kk h**  C =58 ) handelingen te vinden is. De volkomenheden Gods weiké I God z-elven zijn , kunnen onmogelijk onder'eikanrieren'gedeeld' of ftrijdig zijn. God. kan zich nooit tegenfpreken, eii alles moet aan de volkomenheden van zijn eeuwig'en heilig wezen beandwoorden. God kan zich niet overijlen , en 't kan hem nooit aan genoegzaame doorzigt, aan wijsheid ontbreken, hij kan zich nooit tot een or.god maaken. Hij is a.lgenoeg-. zaam, dns moet hij, al 't geen volkomenheden" heeten kan , on eindig volmaakt bezitten. Zijne -regeering moet altijd de beste en alle zijne handelingen onberispelijk blijven. God. die de geheele natuur kent. haar Schepper en Heer is., vertegenwoordigt zich op eenmaal, (mogen wij eens van God zoo mcnschlijk «preken ) en té' gelik de geheele natuur ziet, weet en kent alles op. het-nauwst, regeert in dezelve alles naarde gronden van wijsheid, en bezorgt, dat in het geheel en aanëengefchakeld vérband dezer wereld allerbijzonderst der menfchen geluk, en dus zijne eere bevoorderd wordt. Is dit zoo, hoewel wij kortzigtige menrchen dit niet altijd eerbiei dig genoeg bedenken, dan kunnen wij veilig in God en zijne werken berusten, en daar uit befluiten, dat zich, in 't geen ons oog verborgen is, de hemclfche wijsheid aan'bidlijk vertoont ; ook dit ontdekken wij middagklaar daarin; dat Godniet aanftonds de zonden aan den godioozen ftraft hoe zeer' de lieer geen lust aan het booze hebben kan. ' God jlraft. niet aanftonds het booze in deze wereld, en zulks is ten heogften beftaanbaar met zijne volkomenheden, in het bijzonder befchouwd. Zulks is ten vollen overeen' komflig met zijne goedheid en liefde. Dat God deze zijne volkomenheden duidelijk heeft laten zien , betuigt het heelal het fchepfelendom. God, die voor zich noodzaaklijk beftaat, en het niet mogelijk is, dat hij niet zoude beftaan, behoefde geene beftaanlijkheden, buiten zich, en dus was'er geene noodzaakiijkheid; dat een wereld buiten hem aanwzig ware, zij hadt in een eenwig duister en niet kunnen blijven, fchoon God in zich algenoegzaam, eeuwig volprezen en oneindig gelukzalig bleef. Hij wilde weldoen, volkomenheden medsdeelen , genietingen verfpreiden en zich openbaarer*. aan wezens, die beftaan en eene Godheid verëeren konden; ten einde zij gelukzaligheden-, zoo veele als met hunne bepaaldheid ftrooken konde,mogten ontwaafen.Deze volmaaktheid kan God niet verlochenen, daarin toont hij zich ook werkzaam aan den boozen, te midden zijner euveldaaden en verkeerdheden. Dagelijks kunnen wij daar van de bewijzen ssien. Zal God moeda worden en ophouden kunnen, om goed 19  C 2Sf ) ts doen? Zullen wij zijne goedheid beperken? Laat hjj niet regenen over goeden en kwaaden, eu befchijnt de verwarmende en koesterende hemelzon niet zoo wei den goeden en vruchtbaren akker van den noesten landman als den onreiner» en doornvollen akker van den luiaard? Zullen wij Gods handelingen bedillen en vraagen: waar toe toch dat alles? Is dit niet te vergeefsch en vruchteloos?Wie zijn wij onwetenden? Poet God ook iets zonder grond, zonder genoegzaame redenen ? God blijft goed -— enkel liefde, ook bij het dulden der godloozen, hij ltraft niet aanftonds, bewijst hun nog weldaaden om hen tot zich op te leiden, op dat zij boetelingen en in genade aangenomen mogten worden. Ook is dit beftaanbaar met de Godlijke wijsheid. God is niet alléén wijs maar de Aiwijsheid zelf. Wanneer zeggeu wij van iemand, dat hij wijs handelt ? en prijzen wij een wijs gedrag in den mensch, wat zal ons dan dit doen befluiten van God, die altijd naar zijne onuavorschlijke wijsheid te werk gaat? Wij noemen die handeling eenes menfchen een wijze handeling , waar door hij die dingen, welke werklijk beter dan anderen zijn, voortrekt, of met andere woorden, waar door hij de juiste middelen en wegen weet uit te denken en gade flaac, welken hem op de korttte,gemaklijklte en beste wijze,zijne bedoelde oogmerken doen bereiken. Op zulk eene wijze handelt God fteeds. Door zijne wijsheid is het dan, dat hij de eigenaardigfte middelen en wegen, om zijne groote einden te bereiken]* kent, kiest en zich van dezeive bedient. God moet dus altijd het allerbeste kennen, kiezen en uitvoeren. Dit zal doch elk gereedlijk toeftaan. Zoude God ook wel jets.van dat alles kunnen onbekend zijn, het geen ééns door zijne almagt, goedheid en wijsheid het aanwezen gekregen heeft? Zoude ook iets aan zijne alziende oogen outfuappen kunnen? moet Gods wijsheid, gelijk die der menfchen, allengskens trapswijze toenemen en wasfen, of kan dezelve in God door tijd, vlijt en ondervinding, volkomen worden? welke ongerijmdheden zoude men daar door in God voo-onderftellen moeten? is het nu waar, dat God alle dingen en alle de betrekkingen der dingen onder elkanderen nauwkeurig kent, zoo moet hij alwijs zijn, terwijl, hij, bijaldien 'er nog iets ware het geen gekend koude worden en hij niet kende, niet volmaakt konde zijn. Hij weet en kent dus al, les, ook alle middelen en wegen tot alle einden, volmaakt. Gal kent niet alleen altijd wat het beste is, maar hij kiest het ook. Kan men hem wel eenen verfhndigen noemen, die het weet,en kent,en het vermogen heeft, om het geen, hij voor Kk 2 het  C 26a 5 het beste kent en goedkeurt, te volbrengen, en het nogthands bij het kennend vermogen laat berusten en niet tot daadlijkheid brengt —is hij niet verpligt om het beste, zoo veel mogelijk , in alle gevallen te kiezen ? Is God nu alwetend , kenc hij alle middelen tot alle einden;zouden dan zijne volkomenheden in 't algemeen en zijne aanbidlijke wijsheid in 't bijzonder dan niet vorderen, dat hij ook altijd het beste koos? Hij kent en kiest niet alleen altijd het beste, maar voert het ook altijd uit. Zoo zeker de beide eerfte ftukken zijn, zoo, noodzaaklijk is het derdeen het befluit,'t welk wij hieruit opmaaken, dat God naamlijk ook altijd het beste uitvoert. Zoude men God niet van onwijsheid befchuldigen moeten, wanneer hij, het beste kennende en verkiezende, het zelve niet werkzaam deedt zijn ? Willen wij nu Gods wijsheid daadlijk erkennen bij zijne heilige wonderregeering omtrend de menfchen, dan kan het ons niet vreerad dunken,dat hij met den boozen zoo geduldig handelt. Kenden wij alle einden der dingen in deze wereld en wisten wij, welke middelen tot derzelver bereiking moesten aangewend worden, vvij zouden veel vernuftiger befluiten en onze handelingen zouden voorzigtiger en met onzen waaren welftand overéénkoraftig zijn. Maar zouden wij dan ook niet te-gelijk ophouden menfchen te zijn, en Goden moeten worden? In de beöordeeling van de heilige wegen Gods, ten opzigt der godloozen , valt onze bemerking flegts op één of weinige voorwerpen. Sommige dingen ontwaaren wij, doch zeer veelen \' met 'deze/ven in een aanëengefchakeld verband ftaanie, ontduiken ons verftand, wijl wij voor derzelver geheele toedragt en onderlinge betrekking on/atbaar zijn. Met recht handelt dan God, als de Al wijze, met den godloozen zoo liefderijk en geduldig. Hoe ligt wierdt niet moo^ijk eene verwarring en geheele omkeering in de natuur veroorzaakt , bijaldien God anders handelde? hoé ligt wierdt nie'. die keten verbroken, welke zoo anuëengefchakeld , nauwkeurig en kunltig verbindt? God is wijs, zijne werken zijn akemasl goed, wijs en groor. Gronden genoeg ter befluuiag. God is ook heilige waarom hij ook fteeds met zijne volmaaktheden overëenkomftig handelr. Spreken wij van alle de zedelijke volmaaktheden Gods, dan noemen wij deze, te faamgenomen, zijne heiligheid; en naar deze heiligheid wil God alléén en alles goeds, en heeft een beftendige en eeuwige afkeer van het kwaade; naar deze kan hij de zonden niet duiten , moer ze eeuwig haaten j fa kan geene gemeenfcasp met het zedelijke kwaad hebben", blij-  C a6i y blijvende onveranderlijk heilig, ja dé allerheiligfte zoo wel ten aanzien van zijn wezen, als van de zedenïooze hande*, lingen der menschheid. De godloozen gaan in hunne verkeerdheden voord, worden Iterker, God kan het booze niet dulden, en moet het naar zijne heiligheid 'eeuwig ver. affchuwen; maar wie zal daaruit mogen befluiten; om dat God eene eeuwige afkeerigheid heeft van het booze, en het noodzaaklijk hebben moet, daarom moesten de godloo. zen niet geduld — daarom moest God hen aanftonds, zigtbaar, voorbeeldig ftraffen; moet God de zonden volftrekt weeren en den zondaar buiten ftaat ftellen om te kunnen zondigen; moet God hen altijd door tusfchenkomst zijner almagt beteugelen, gelijk jer.obeüm ? (*) Moet God hem van zijne vrijheid berooven, en moet hij dan op den dag der vergelding onveriindwoordelijk zijn ? Herinneren wij ons de zonden der eerfte wereld — de boosheden van farao. Wie was eene nebucadmezar? Herinneren wij ons zoo veele godlooze Koningen en Vorsten, aan welken God zoo veel landen en volken hadt toevertrouwd ! Hoe veele ongelukkige ftaatsverwisfelingen hebben zoo veele volken ouder "het heilloos beftuur van ongeloovige en godlooze Vorsten moeten ondergaan, onder eenen saul en veele anderen? Heeft God ooit of ooit hunne fnoodheden goedgekeurd of onverfchillig aangezien? Hoe veelen heeft hij voorbeeldig geftraft! hoe veelen langmoedig gedragen! hoe veelen heeft hij in zijnen toorn behouden, en zal dit zijne heiligheid kunnen benadeelen? En nog iterker; Wie was een judas? Eén der twaalf Apostelen , een heilloos verraader, een gierigaard, hem werdt de beurs gegeven, en verraadt voor dertig filverlingen zijnen godlijken Meester, en wat was zijn volgend bedrijf? wanhoopend verhing hij zich. Kende jesus hem niet? was zijne handelwijze niet godloos, onverantwoordelijkt Konde iesus zijn gedrag goedkeuren? Echter droeg hij hem. Wat eifchen wij $an? Zal God zulke godloozen aanftonds onverhoeds wegrukken ? Moet hij hen, om meerder zonde te bedrijven, aanftonds buiten ftaat ftellen? Moet God dan alle oogenblikken wonderwerken doen, en de éénmaal vastgeftelde orde omkeeren, en altijd onmidlijk, volftrekt handelen? Weet God niet alle dingen ten besten te keeren? Wij zwijgen van zoo veele andere onaangenaame gebeurenisfen, welke, zoo God altijd op zulk eene wijze wilde handelen, moesten voorvallen. God zal den godCO i Km. XIII: 4. Kk 3  godloozen niet minder ftraf baar aanzien ,.al ftraft hij hen niet aanftonds. De ondeugd blijft bij God eeuwig ondeugd, en kan ze niet dan eeuwig haaten. Schoon dit eene zekere toelating blijft, onder welke Goj de onrechtvaardigheden der godloozen voor eenen tijd lang ia deze wereld duidt, zoo veroorzaakt dit geensftris eenige inbreuk op zijne heiligheid, blijvende in dezen opzigte tevens eeuwig VoUtaakt. tiet is ook beftianbaar met zijns gerechtigheid. Het gezond verftand zoo wel als de heilige openbaaring keren, dat God zoo wel rechtvaardig als heilig is, etj noodzaaklijk zijn moet. Zoo weinig God naar zijne vlek.» looze heiligheid, de zonde dulden kan, zoo min kan hij dezelve ook naar zijne gerechtigheid ongeftraft laten. Echter blijft Go-i heilig en waarachtig, al wordt de zondaar niet aanftonds op zijne ongerechtigheden geftrafr. Wat denkbeeld vormen wij ons van Gods rechtvaardigheid? Lopen niet in deze eigenfchap van God zijne aanbidlijka wijsh.'td eii gadelooze goedheid als in een middenpunt te famen, en vinden wij in dezelve niet de klaare lpooren van Gods goedheid met wijsheid gepaard of door dezelve beftuurd? Blijft God niet altijd bij het onveranderlijk voornemen van zijnen wil , om alles wijs te heftuuren en te regeeren: of wil men, dat Gods gerechtigheid alléén daar. in zal beftaan, dat hij telkens den godloozen, op het bedrijf van onrecht, plotsling ftraffen zal? Konde zulks met G)ds volkom'iiheden meer overeenkomen, het zou gewis sefchiedeu. Zij lijden niets bij het niet onverhoeds ftraffen der boozen. Men werpe ons hier de zwaarigheid niet voor: dat, om dat niet aanftonds ftraffen op de dwaasheid en zonden dar godloozen volgen, daar door de wereld boozer wordt en de ondeugden de overhand nemen, en dat het daarom evenveel zoude fchijneu te zijn, hoe wel of kwaalijk onze vrije bedrijven in deze wereld ook waren? Maar wij andwoorden hierop, dat de mensc'alijke bekrompen doorzigten het alléén .veröorzaaken, dat men aan tegenwerpingen van dien aard het oor (eene» God kan, gelijk wij te vooren toonden, bij het onrecht niet enverfchiliig zijn. Om dat wij met onze oogen de oogenbliklijke ftraffen der godloozen niet waarnemen, om dat de boozea niet aanftonds en voorbeeldig in hunne zonden finöoren, daarom zullen de onrecbtvaardigen in 't geheel niet geftraft worden! Kennen wij alle de aarten der godlijke ftrafoorieelen ? of kan God hen niet op eene voor ons bedekte wijze ftraffen? Wie kent de angst, de kwel- ■; ling  lifjg en dë wroeging van hun geweten? Wie kent bun leed, teisterende wanhoop en rampvolle vertwijfeling ? En moet God een eiken zondaar aanftonds het loon zijner misdaaden laten ondervinden? Ach God!' zij ons ellendelingen'^ ons zondaaren doch genadig! Moet een vuur van den hemel vallen, gelijk eertijds, cm hen te verteeren,, moar de aarde haare kaaken opfperren en hen inzweigen ? moet; de a£grond zich openen om hen in een eeuwig jammer' en rampzalig wec te doen verzinken — en zou God. dan', alléén en eerst rechtvaardig zijn? En gefteld eens; God' handelde zoo, wat moest dan hier uit volgen? waar blijft' dtin het denkbeeld van Gods wijsheid, goedheid, liefde en lankmoedigheid? Zoude God op'deze wijze zijné gerechtigheid bewijzen, wat zou d.:n uit deze wereld wor-den ? kon zij wel een oogenbiik in 'naar beftaan voordduc» ren? moest zij niet zeer ras worden het geen een "3Wf* ma en Gomórra, een Adama en Sebmn weleer wierden,?' Hoe veele rampzalige gebei,reni>fen vielen 'er dan r,i/t voor, en hoe fehielijk zou niet dit trotsch en luisterrijk' gevaarte in een verwarde puinhoop verkeeren ? Welke fchrikwekkende tafereelenl Het wonderbaar vörmfel der Godlijke Almagt keerde tot een enkel niet. Een godloos Koning betreedt dikwijls, als een geesfel des menschdomsy een hoogen troon; waarom hem tot zulke waardigheid verheven , waarom hem niet aanftonds van dien. troon, ge.honsd? God is alwijs, kent alle einden, en weet de bes» te oogmerken daar mede te bereiken. Wist God niet zea ker, welke treurige lotgevallen zijn volk weleer onder de zwaare verdrukkingen van Israëls booze Vorsten zouden treffen? zag God altijd alléén op hunne perfoonen? Neen» ook op hunne nakomelingen en troonopvolgers, op hei geheel verband met veele volgende; men lette hier op" den invloed der H. geflachtregisters en oude oirkonden; men lette hier op derzelver rechtftreekfche of ziilingfchè betrekking tot de afkomst van den messias, op alle de onderfcheiden zinfpeelingen en leevendige voorheelden. Zoü een godloos Koning niet dikwijls, door zijn fnood gedrag en wreede regeering, in de hand van God eene fcherpei tucht en geesfelroede kunnen zijn, om een boos en on< dankbaar volk gevoelig te treffen ? Kunnen niet de verwoe' ftende oorlogen, en de daar uit voördkomende en onberekenbare onheilen en vernielende rampen , dikwijls fprekende bewijzen van Gods lang getergde gerechtigheid zijn? En wie weet niet , dat God dikwijls een godlpbs land en volk, om weiniger vroomen wil, gunstrijk draagt? God  C 264 ) 60H §af aan de eerfte wereld 120 jaaren om boete te doen, daar bij . dezelve naar zijne geri'onwe vermaaning ptórsling door lier water hadc kunnen latei ondei^aan. Aan Ninive werden 40 dngeii uitftel gegeven.! Waarom dat abes, en waaiöm ben niet aanilonds gettraft t Welke- lankmoedigheid be.vces God aan Tyms en Sidort, aan Capernai'anen Jtrufliemt wat vïèl met Vader abiiaham bij Sodoma. cn Comorra voor, toen de lïeer die fle.b-n vWldé oinkeere.i; wildé hij ze niet fpaaren, zo 'er nog maar weinige vroorr.en gevonden wierden ? Kon jes rj-s zelfs wél onaangedaan en ongevoelig bfijsen bij den nadeieu«> den val van ierufJcm en de verftooTende omkec-'Bg van den fchooi;en tempel ;"kou juus' wei zonder weetien blijven; en zoude hij„ Wél te vergeefs zijne tfaarien ftoWn? Zijn hart brak hem en bloedde ; •Jcrulaltni aanzeilde weende hij over haar bitterlijk. Zoo «en; wij dan Gods fereclivijilieiil in zijne wijsheid en goedheid gekenfchetst. Nog eens: wat bemerken wij in de huislijke bij-vqqniuge? Een godloos vader beeft vrQOme Kinderen, of omgekeerd ; Wat moet. God ter bcftraffiiig van bet booze en tot bfetodtitóg van het goede doenV Zal hij oen godloozen vader, wiens' leeven en' behoud dikwijls in véëlerlei op/jgten voo" zijre huisgenootcn nuttig- en 'noodzaaklijk is. onverwachts uit het keven wegrukkend zal hij bedroefde wedu. wen, arme en verdrukte-' wevzei maaken ? Zullen vroome kindeien niet wel érnstige boetpredikers voor godlooze oüdeien kunnen wor-' den'? zullen zij niet allen.'de een om den anderen, bij hét leeven gefpaard en tot-heilige oogmerken der Godheid , behouden worden ï Wij beduiten uit dit alles, 'dat God evenwel rechtvaardig blijft, cl (trafc hij niet aanltonds de godloozen, in ca bij het plcc^cn-van het kwaade. Dezehuishouding,hoe wondetvol en heilig, leert dan• evenwel,dat »er eens een dag tier rechtvaardige vergelding, en een tijd komen zal, in welken God de godloozen, die hij om wijze en heilige redenen zoo liefderijk en zoo lang heeft weten te fpaaicn, nier. zijne geduchte fti.ffen zal achtervolgen ; een tijd en dag, op welken hij eenen iegelijken naar Zijne werken richten en vergelden zaj.' — Aangenaam en zalig voor de waare Güdsverëerers , die in eene ftille kalmte gehoorzaam e i ondenveapend zijne heilige wegen bewonderden , maar beklaaglijk en rampza.ig voor.deugdloozen., die Gods genade wt moedwil getrokken hebben; God moge zijne ftraffen opfchorten en uitfiellen , het is geene kwijtfchei.'ling, Gods geduld en languioedigheid, zoö lang getergd en veracht, zullen in oordeelcn en ttraffen Over hen veranderen. Het ïechtvaardig itrafzwaard, hooger opgeheven; treft neder- vallende den halltarrige.n en onboetvaardigen des te gewisler. Het blijft djs zeker, dat het met Gods volkomenheden ia C algemeen, en met ziine goedheid, wijsheid heiligheid en gerechtigheid in 't bijzonder, ten vollen beftaanbaar is, dat God zoo wonderbaar er. beer-: lijk zijne wijze regeering zien laat, en dat hij niet ssnftonds deugdloozen ftiafc—-Nu vinden wij de ta.d van de.i Dichter bewanhcid, Gij zijt geen God, die lust hebt aan godloosheid , enz. als ook dtf taal bij iïe,i Man Gods habakuk CO zift te rein van oogert ian dat sij het kwaads zo::de zien, en de kwellingen en kunt gij niet aanfehohwen: waaróm zoudt gif aanfehouwen die trouwlooslijk handelen ? \waaröni\ zoudt gij zwijgen, als de godlooze dien ilerjlit.dt, die rechttycerdiger is dan hij ? (*) Hoofdft, I: 13. Ie Amlteldam, bij M. »s BtiUlJN,in de Wannoesilraar.  DE V R ÏJ E GODSDIENST V-KLIÈ N Da 34. Het oude is voorbij gegaan, ziet, het is al nieuw géworden. PAULUS. OVERDENKINGEN BIJ DEN AANVANG VAN HET JAAR 1755. \A7cc'erom 's 'er 6in der ge'denkwsnrdigfre jaaren onzes W leevens, en voor de Bataaven allerbelangrijkst jaar, voorbij geitreken. Wij zagen de Franfehe heften ons Vaderland glorierijk intrekken, onze dwingelanden vlugten , of hun de kragt benemen , óm dei burgers meer te vervolgen en te onderdrukken. — De groote dag , waar naar de rechtgeaarde Kristenpatriotten zoo lang reikhalzende uitzagen, was gekomen, en dé vreugd leefde in de harten van alle oprechten. . - Men zag nu de uiterlijke tekenen onzer verlösfing oprigten — de vrijheidsboomen werden geplant, van eert gantfche fchaar al lofzingende omringd en op fommige lieden en dorpen vierde men feesten , ter eer van het Opperwezen — en brngt men hem de dankoffers voor het groote heil j dat hij aan Nederland gefchonken hadt. t> LI Ver.  C 266 ) Verfcheide openbare Leeraars van den Kristelijken godsdienst hebben daar voor noch den Heer gedankt, noch «veïkoozeri zulks immer te willen doen. — D- rechten van den mensch en burger, het genot van dezelve, zijn bij hen geene weldaaden; — en uit dien hoofde begeerden zij het Opperwezen daar voor geen dankoffers toetebrengen. — De toegevende liefde van fommige patriotten was echter zoo overdreven, dat zij ook dit met de hand van broederfchap bedekten. Men verkoos nu zijn eigen Regenten of Vertegenwoordigers, en het was rondom Vrijheid, Gelijkheid, Broederfchap! Elk weldenkend burger verwachtte, met reden, de vorming van eene nieuwe Conjlitutie, van eene Conjlitutie — gegrond op de rechten van den mensch en de Souvereiniteit van het volk — men ftelde zich reeds voor het besfte wetboek, een wetboek, dat van den eenvouwigften kon verftaan worden , en waar bij de uitleggingen der Geleerden niet te pas kwamen. — Men maakte zich reeds een ideaal van het beste finanlieplan , dat altans niet drukkend voor min vermogenden zoude zijn. • Men zag ook reeds een talrijke vermindering van noodelóoze beambten, die zich van het zweet der burgeren vetmestten. Men verbeeldde zich tevens met aandoening de geheele weldenken-' de Natie, als een ce'aig man gewapend, gewapend, om de binnen- en buitenlandfche vijanden te kunnen ftaan, en voor de veiligheid onzer perfoonen, eigendommen en rechten, te kunnen zorgen. Men vreesde zelfs niet voor onze CoUni'ên in Oost en West, door de goede voorzorge onzer Vertegenwoordigers, nadien zij bijtijds zulke maatregelen zouden nemen, dat alles tegen een aanvallenden vijaud beftaud was. Men zag weldra een geduchte Vloot in zee verfchijnen cm den roofzieken Brit het hoofd te bieden —— man en maagd  ( *6l J «naagd was (om zoo te fpreken) in de weer, om bet zijne, ter bouwïng van nieuwe fchepen, toe te brengen — het krielde van arbeidslieden op onze timmerwerven, en men zag, in dezen opzigte, de tijden van tromp en de ruiter weder te voorfchijn komen, Maar eerst en voor alles zag men alle poogingen in het werk ftellen, om de natie te verlichten en te verbeteren. Men zag dg algemeene fehoolen hervormen, niet dan bekwaams onderwijzers aanftellen, en redenlijker onderwijs invoeren — het kind leerde hier al vroeg zi:ne waarde als meflVch en burger kennen, werdt in de kristelijke zcdelesfen onderwezen, gevormd tot een werkzaam en nuttig lid der maatfehappij , „ ja, tot een waar Vaderlander. Men zpg openbare oefenfchoolen, tevens tot vermaak en nut der aankomende jeugd gedicht; hier leerden de jeugdige lieden elkander kennen , vereenden zich door yriendfehap , kweekten in hunne openbare fpeelen de nationasle deugden aan , en kregen dus al vroeg een afkeer van alles , wat ondeugd genaamd wordt. Binnen den kring van ééu jaar zag men hier van reeds de gezegendfte gevolgen ; elk edeldenkend man verblijdde zich over de gelukkige maatfehappij, Gwelke in Nederland zoude gevonden worden. Men, dankte daaglijks den Albeftuurer voor de verlosfing uit de flaavernij en de weder herftelling der natuurlijke vrijheid, Zelfs zij, die voorheen hunne vijanden en dienaars der Dapogten waren , werden door dit vertoon getroffen, getroffen door het heil, der maatfehappij bezorgd, en komen met traanen van berouw over hunne voorige dwaaJing tot de maatfehappij weder , om niet alleen in haar heil te deeten , maar zelfs voor haare belangen mede te werken. Zie daar, Burgers van Nederland ! het iJc/ial, dat zich ^e Godsdienstvriend bij de laatfte Revolutie, en reeds LI 2, voor  ( 263 ) voor dezelve, zich voorftelde. — Dan het eerfte Jaar der Bataaflfche Vrijheid is bijna verdwenen, en- tot heden is zijn ideaal een ideaal gebleven. 't Is zoo , het Volk heeft zijne Reprefentanten verkoken, die tot heden het oude Conftkutie- gebouw ftaande hielden, eenige nieuwe fchikkiugen maakten , fomrnige Ambten aan meer vertrouwde perfonen gaven, en eindelijk de zaken eenigsfins voorbereidden tot het daarftellen van eene nieuwe Conjlitutie. Voor *t overige moet men verbaasd ftaan, dat 'er, federt onze Verlosfing door de Franfchen, geen belangrijker ■veranderingen en grooter vorderingen in onzi Republiek gemaakt zijn. Is de algemeene wapening in onze Republiek op dien voet ingerigt, dat wij een aanzienlijke armée, des noods3 kunnen te velde brengen, om zoo wel binnen- als buitenlandfche vijanden het hoofd te bieden ? Is men op 'sLands Timmerwerven alöm bezig met den; aanbouw van Nieuwe ooriogfchepea, om daar door de Navigatie te herftellen en de voornaame bron van onzen Koophandel weder te openen? Zijn alle bijzondere inrigtingen omtrend de Ambten van die natuur, dat 'er groote geldfommen, ten vobrdeele des Lands', door uitgewonnen worden? — Zijn dezelve verminderd ? Worden ze alleen aan waardige mannen, aan mannen, die goed en bloed veil hadden voor 'c Vaderland, gegeven? Maar het geen een zaak vau 't uiterst aanbelang is, en bijzonder toe de werkzaamheden van den Goelsdienstvrlend behoort — is men met de zedelijke hervorming der Natie be-  begonnen? -— Zijn 'er alom kweekfchoolen, ter vorming van verftandige onderwijzers, opgerigt? — Heeft men Infpeéïoren over Stads- en Dorp.Schooien aangefteld, om een beter onderwijs in te voeren en zodanige fchikkingen te beraamen , dat deze Schooien der maatfehappij kundige en deugdzaame leden bezorgen? Zijn 'er openbare inrigtingen of plaatzen om de jeugd te vermaaken, en tevens tot Nationale kundigheden en deugden op te leiden? Zien wij die uitwerkingen V Befpeuren wij ze in de maatfehappij ? verblijden wij ons in de zedelijke hervorming van het aankomend geiiacht? Zegenen de ouders het uur onzer verlotfmg door de Franfchen, uit hoofde der gezegende vruchten, welke zij daar van voor hunne kinderen verwachten? Mogten wij door de ondervinding dit daag. lijks bevestigd zien? — Dan helaas! hoe veel ontbreekt aan dit alles? — Hoe weinig zijn wij gevoorderd, finds wij in onze Vrijheid herfteld werden? Veele, ja de meeftè inrigtingen zijn, hoe flegt ook, nog dezelfde — met de zedelijke verbetering der Natie ij toe dit oogenblik, dat ik dit ter nederfchrijf, geen begin gemaakt -—en evenwel 'er is reeds bijna één jaar, dat men het Eerfte Jaar der Bataaffche Vtijheid noemt, voorbijgefneld. Waarlijk, landgenöoten! deze ééne gewigtige zaak hadt geen oogenblik moeten verzuimd worden, Van de andere zaken , die ik vermeld hebbe, zal ik niets verder gewaagen; elk oplettende kan hier van den waaren toeftand ontdekken. Jammer is het intusfehen, dat men van de gezegende omwending geen meer gezegende vruchten befpeurd —— wij zullen de redenen hier van niet opgeven, maar dit alleen moeten wij zeggen: indien wij niet meer voorderen dan tot heden, zoo beandwoordt de omwending voorzeker niet aan de verwachting van edeldenkende Pa. triotttn. — Of men hiér in verder heeft kunnen voordeLl 3 rea /  yeri ■ ja dan neen, laten wij ter verïndwoording van kun, wien de uitvoerende magt was toebetrouwd. Wij blijven met aandoening ftilftaan bij den zedeloozen tpeftand onzer Natie, — Weder is 'er een jaar verlopen, en wij zijn met derzelver verbetering nog niet begonnen, -— Men heeft onder het voorig beftuur op de verlichting en verbetering der Natie aangedrongen; verfcheiden Wijsgeeren leverden de overtuigendfte vertoogen en beklaagden zich, dat men doof waar voor de item der reden, der billijkheid en der overtuiging, en men gaf duidlijk genoeg te kennen, dat zij hen niet wilden hooren, om hun ftelfel, een dom Volk is best te regeeren , flaande te houden. Maar dit kunnen noch zullen wij immer van onze tegenwoordige Repmfcntanten denken evenwel kan dit verzuim niet anders als zeer nadeelig voor de maatfehappij befchouwd worden. — Reeds voor eenige maanden hadt men hier mede kunnen begiuneu, en dit werk, aan kundige en braave mannen aanbevolen, zoude gelukkig zijn uitgevoerd en voordgezet. . De noodzaakiijkheid en nuttigheid van die Nationaale hervorming hebben wij. te dikwerf betoogd, dan dat wij dit zouden behoeven te herhaaien — en het is, uit dien hoofde, dat wij in dezen op.zigte een treurig oog wenden naar het bijna afgelopen eerfte jaar der Bataaffche Vrijheid. Thands beginnen wij, volgends onze telling, weder een nieuw jaar, en wel met een voornemen (volgends het getuigenis der meesten) om voordaan meer ten nutte van zich zelven en het Vaderland werkzaam te zullen zijn. Gave God! dat zulke voornemens heilig gehouden en uiigevoerd wierden! Dan voorzeker zou elk in zijnen kring <• V al-  alles daadlijk toebrengen, wat ten meesten nutte des Vaderi lands ftrekken konde — men zou het algemeen voor het bijzonder belang ftellen, het laatfte, des vereischt worden, de, aan het eerfte opofferen, daar voor alles veil hebbenen hier door zou de algemeene bloei geboren en de vruchten.' der vrijheid genoten worden. Mogten de Rtprefentantenvan het Bataaffchè Volk toch eens de zedelijke hervorming der Natie daadlijk bewerkftelligen 1 — mogten ze daar toe bekwaame mannen kiezen, ten einde wij eenmaal eene maatfehappij mogen verkrijgen, die waarlijk verlicht en meer vatbaar was voor die Vrijheid , welke aan onze waarde en groote beftemming is geé'venredigd. Wij hoopen, dat onze landgenöoten de noodzaakiijkheid van deze hervorming mogen zien en gevoelen, op dat zij zich zelven meer mogen verlichten en verbeteren, en vooral het aankomend geflacht tot leden der gelukkigfle maatfehappij voorbereiden. Ouders ! gevoelt hier uwe verpügting; gij hebt om de vrijheid gebeden, geworfteld, geftreden, en gij hebt uw wensch, de overwinning verkregen. — Maar wat zoude n die Vrijheid baaten en wat voordeel zouden daar van uwe kinderen genieten, indien gij — en zij lieden voor het genot derzelve niet gefchikt waart? Wat wij dan bidden mogen , toont door uwe gedragen, dat gij uwe verkregen Vrijheid kent, waardeert, en, overëenkomftig derzelver wetten, werkt en handelt leert uwe kinders door uwe woorden en daaden —. fpreekt tot hen van de waarde van den Mensch, Burger en Kristen — zege hun, wie zij zijn, wat zij worden- moeten, en welk een geluk zij zich zelven, door kundigheden, gepaard met een deugdzaam gedrag, op aarde bezorgen kunnen Dat de lesfen van jesus kristus diep in hunne harten  gedrukt 'worden —- geleidt hen op de paden van godsdienst, en toont het geluk, dat daar op voor hun te vin. den zij zoo waarlijk zult gij de uiaatfcbappij nut¬ tige leden bezorgen, gij zu't aan het groote oogmerk des Scheppers beiindwoordeu, en uw eigen heil, zoo tijdelijk als eeuwig, hier door bevoorderen. Gij, wieri het onderwijs der jeugd is toevertrouwd, zijt ijverig werkzaam in uwen gewigtigen post, laat geen oogenblik nutteloos voorbijfuellen paart het veï- maaklijke met liet nuttige, en vormt de u aanbevolen kinderkens tot braave, tot werkzame leden der maatfehappij — maar vooral vormt u zelven gezonde begrippen van Godsdienst, Vrijheid en Vaderlandsliefde, andersfins zult gij der maatfehappij meer nadeel dan voordeel toebrengen. Indien gij het gewigt van uwen post kent, gevoelt en daar bij de nodige kundigheden en veré'iscluen bezit; dan waarlijk zult gij alle poogingen aanwenden om denzelven, overëenkomftig deszelfs gewigt, waarde en uitgebreidheid, te vervullen — en als dan zult gij u bij het Vaderland verdienstelijk maaken. Dat elk in zijnen kring, als Mensch, Burger en Kristen, ook dit Jaar zijne vermogens aanwendde ten algemeeneii nutte °P dat het vervallene opgerigt, herfteld, de beste Cot ftitu't'e- gevormd en de Natie verbeterd worde — dat Kunften, Wetenfchnppcn, Ambagten , Fabrieken en Trafiequen bloeien, de Koopmanfchap en Zecvaard hcrleeven, en Nederland eens eene gelukkige maatfehappij vertoone! tt Amfteldam, bij M. u B B R U IJ N i in de Warmoesltraat.  DE V R IJ È OODSDIÊNSTVRIEND, Zalig zijn de barmhartiger,. jesus kristus. HET AANGENAAM GEVOEL, OF DE RIJ. KE BELOONING VAN DEN NOODIGEN ONDERSTAND DER BEHOEFTIGEN. Ts 'er ooit, mijne waarde Land- en Stadgenooten ' een tijd geweest, waar in men redenen hadt, om de fchoon. heid der beoefenende menfctièrdfefdé; en de drangredenen tot dezelve voor te ftellen en aan te dringen, zoo gelooven wij niet, dat zulks ooit of ooit minder van nooden gewöest zij dan in dézen tijd en omftandigheden, waarin wij in ons Vaderland verkeeren. Het is wsar,-door alle tijden heen, is de onbaatzuchtige menfchenliefde befchouwd geWorden als een kostbaar kleinood, en als een onvervalschte trek van deugdzaam gevoel en meëwaarigheid gekenmerkt, en de voortrellijkheid dezer edele gemoedsneiging en hemelfche aandrift in haare juiste gedaante gefclietsc geworden. Alle braave daaden, door een edelaardig hart ter verbreiding van menfchengeluk uitgeoefend en verrigt, hebben, fchoon zij niet altijd wél aangewend en nuttig gebezigd worden, en du« ook niet altijd aan het beoogde doel Mb vol.  C 274 ) voldoen, voor alles, ondanks alle misbruiken, ten gevolg gehad, dat zij-, die zich dier braave daaden bewust waren , altijd een tlreelend gevoel van zelfvoldoening en kalme gerustftelling in hunne harten ontwaard hebben —— eenen gloed gevoeld, welke niet gedoofd konde worden—. onverzadigdeaanprikkelingentot een aanhoudend weldoen, die hen tot hun einde toe getrouw blijven verzeilen. Zoude het overbodig zijn, om deze edele trekken van ongeveinsde menfehenmin een weinig nader te befchouwen . om derzelver leeven en werkzaamheid op nieuw te herinneren, ten einde de roepende behoefte van zoo veelen toe te fchieten en onderileunende liefdediensten te bewijzen. Thands voorzeker blijft het a-Iernoodigsfom ten dezen aanzien ijver en getrouwheid op te wakkeren. Waar door toch kan een volk, 't -geen voorbeeldige en uitnemende weldaaden van den hemel ontvangen heeft, ooit meer gevoel en redenlijkheid, erkenüjkheid en dankbaarheid bewijzen, dan dat het tevens, te midden van dezelven een medelijdend en daadvar.rdig oog (laat op het groot aantal diergenen, die in weerwil van anders gelukkige gebeurtenislen, evenwel onder zulke voorwerpen moeten gerekend worden, die een geldende aanfpraak en volmaakt recht op de bezittingen en meerderen voorraad dier genen hebben, die in veeierlei opzigten verre boven hen verheven zijti? In die dagen leeven wij thands, en onder zulke omftandigheden zucht een groot aantal onzer natuurgenooten in ons gemeencbest. Omwentelingen als zulken , welke ons land ondergaan heeft, brengen niet dikwijls aanftonds dat te weeg , wat de toekomst wel belooft. De weg eens reizigers is niet altijd even aangenaam en gemaklijk,vol roozen en geurige bloemen, hij ontmoet ook vaak fmalle wegen, met doornen en distelen bewasfen, welke iaatften de billijke vreugde vermeéren, wanneer men aan de beflemde oord gekomen is. Ons lieve Vaderland , zal het wederom eens herleeven cn tot het (lil genot van zoete rust wederkeeren, moest eenige fchokken ondergaan, zeer verfchillende in uitwerkingen, weike wel eens voor cenea tijd lang een wrangen kelk den ingezetenen to dienden, maar echter in eene welfmaakende laavcnis veranderd wordt. Zoo zijn ook de rampen en gevolgen van eenen verwoestenden krijg onbarmhartig genoeg om zich algemeen uit te flrekken; zoo zijn fchraalheid, duure tijd, gebrek aan 't noodige eu andere drukkende onheilen veeltijd*  c m) »ijds op Tiet nauwst daar aan vermaagfchapt , welke zich echter in onderfcheiden betrekkingen, bij den eenen meêr en bij den anderen minder doen gevoelen. De uitwerkingen van eenen wel te verwachten fcliok, welke deze onze omwenteling wel deedt vooruitzien, treffen allen man zonder onderfcheid. Zij mogen Neêrlands ingezetenen in de onderfcheiden kringen. waarin zij zich bevinden, hoewel allen gevoelig treffende, den eenen meer, den anderen minder aandoen en benauwen; de groote menigte echter blijft gewis het voorwerp van aandenken en overweging, waarop men bijzonder een mededeelend oog aanhoudend dient te vestigen. Werkloosheid, gebrek aan vertier, duure tijden en veele andere onmerkbare onfpoeden maaken den toeftand dier voorwerpen bedenklijker en vorderen een opzettelijke aandacht van anderen, die zich in beteren ftand naast hen bevinden. Én dit moet billijk meer gevoel — aandoening — hartelijke beweging ter onderfchraaging, hulp en mededeelzaamheid veröorzaaken — minder groote gedachten van zich zelven, van zijnen fcaat en rang — meer opoffering van misbare weelde en vermaaken — van onfchuldige genoegens en anders gewoone huislijke en gezelfchaplijke gebruiken — meer gevoelens van werkzaamheid , nederlating en zelfverloochening. En waar deze edele zielgedachten in vuurige en leevendige werking gevonden worden, daar zoekt men niet te vergeefsc.li naar waar menfchengevoel en verpligtende broedermin. "Het is daarom toereikende onderfcheiden, aan minvermogenden, aan ongelukkig behoeftigen, die altijd, bijzonder jn onze dagen, de echte proeven en kenmerken van een waar en rechtgeaard Vaderlander opleveren kunnen, en hem als eenen dankbaren doen kennen. Alhoewel het woord behoeftig in meer dan éénen zin en onderfcheiden kan worden opgevat, zoo bedoelen wij hier daar door, die gebrek aan noodig leevensönderhoud hebben, die dus ook den rijken en in overvloed leevenden worden t genövergefteld, en In kommervolle omftandigheden verkeeren , en in dit opzigt onderfteuning behoeven. Alom hoort men thands deze klaag- entreurftem! Wie zal daar door niet gevoelig getroTen en tot daadlijke hulpleening bewogen worden? Maar 15 mhet dan ook altijd zuivere welwillendheid , ongeveinsde liefdedienst en den hemel welbehaaglijke barmhartigheid zijn,'t geen men zoo ijverig daar voor Mm 2 wil  wil laten gelden? Heeft zij alle de eigenaardige en juiste kenmerken, die ze hebben moet / Hoe moet onze onderfteuning zijn?' Ontbreekt de oprechtheid aan deze handeling , of gaat 'er fchandelijk tedrog en geveinsdheid mede gepaard, dan verliest zij al haar fchoon, wordt ondeugd. Kan iemand niet barmhartig zijn om dat het pligt is, om dat hij het moet en wil zijn, of om dat hij zich om veele redenen daar toe bevoegd rekent? kan men aan zulk een liefdeblijk, uit zulk een hart en grond voordkomende , wel eenige deugdlijkheid of eenige de minlte waardij toekennen? Daaden van dien aard, den mensch zoo zeer verIaagende, verdienen buiten aden kijf, bij allen verachting,en worden billijk voor hoogst ftrafwaardig gehouden. Geene zedelijkheid kan bij zulke bedrijven vooronderfteld worden, wijl zij uit onreine harten en bedorven beginfels geboren worden. IVel te doen, alléén om dat het pligt en ons bevolen is, en om dat de nalatigen ftrafbaar zijn, verraadt een onedele ziel en berokkent gewis fmart en fchade. Hoogachting en waare eerbied voor den Albeftuurer, leevendig bezef van zijne majesteit moet daartoe bewegen, edele gronden van bewijs, rechtgeaarde drangredenen en wenschlijke, den mensch gelukkig maakende, oogmerken moeten altijd daarbij aangetroffen worden, en waar dezen ontbreken,daar woont geen waare hulp, geen broedermin. Even zoo weinig is zulk een barmhartig fchijnend gedrag rechtgeaard, wanneer men daar mede eere, aanzien, lof en een goeden naam zoekt te gewinnen of dat men op baatzucht ftaart. Vestigen wij voor een tijd het oog op de -heilige gefchiedenis, zoo leert ons deze, dat de voorige dagen een groot getal van laage zielen opleverden, die, onder Jen dekmantel van fchijnfchoon, gewaande vroomheid en misvormden godsdienst, het bedorven hart en de ongeregelde neigingen des gemoeds duidelijk openbaarden. Men vervoegde zich op woelige wegen eu aan de hoeken der volkrijke ftraaten, biaazende trompetten gingen vooruit, en men bragt daar door eene groote hoop van nieuwsgierigen te faam, die, deze godsdienftigen omringende, aldaar lange gebeden hoorden, met een heilig misbaar verbonden, waardij veele omftarners tn-anen uit hunne oogen werden geperst; hierop deelde men nalmoesfen uit : Wat ontbreekt'er nu wel aan? Is het niet alles redelijkheid, zuivere godsdienst! maar ook in dien tijd werdt het wee en ach over hen uitgefproken , want deze lieden hadden hun . loon reeds genoten. Die daarom vraagen durft, wat geword mij  ( *7J ) mij dnar voor , en uit zulk een beglnfel werkt, die mag onder het gecal der braaven en menfchemninnr.ars niet gerekend worden. Nog meer vereischtea. Veelen meenen onder deze , waarlijk braave menfchenvrienden te moeten gerekend worden, om dat zij mededeelend en vrij geevend zijn, hoewel zij dit zijn enkel om dat hun lichaam Terwijl de moê geftreden dood Uw zegenende lippen floot. Zoo zal mijn haft voor 't'fterflot zwichten; Geen zon zal 't brekend oog verlichten: Maar in die duisternis, mijn God! Bereidt uw hand mij 't fchittrendst lot. * Ja, jesus! bron van zaligheden! Ik zal gerust in 't doodsdal treden — Ja 'k volg, daar mij uw min beftraalt, Uw flappen na, met bloed gemaald. Uw voetfpoor zal ik juichend volgen, Mijn vreugd wordt door geeu angst verzwolgen; Mijn jesus heeft een menschlijk hart, Hij kent — hij voelt der broedren fmart. Geen  C 233 ) Geen lijden doet mijn hoop bezwijken, Gods grootheid zal in zwakheid blijken, Gods grootheid fterkt mijn tedre kragt, Zijn glans verdrijft den zwartfTen nagt. Gods liefde waakt — mijn heil zal bloeien, Daar beekjens vol genieting vloeien, De woesfte rots wordt door Gods hand, Als Edens lustprieel, beplant. * 'k Zie 't bloemrijk pad door doornen baarien; Droogt weg die afgeperste traanen; Bedroefde Zielen! juicht met mij — De morgen daagt — zingt 't danklied vrij. Mijn God! der fchepflen Vriend en Vader! Het fterflijk kroost treed juichend nader; 't Vangt op den voetbank van uw' troon Den nagalm van der Englen toon. . Te Amfteldam, bij M. de BRU1JN, in de Warmoesftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND, Hoe lieflijk zijn uwe wooningen , 6 Heer der heirfcharen t DAVID. DE OPENBARE GODSDIENST. WAARDE GODSDIENSTVRIEND! Zie hier een fhikjen, dat ik bij een hoogduïtsch Schrijver gevonden hebbe; het dunkt mij,eene plaats in uw dagblad waardig te zijn. — Indien gij even eens denkt, zal het aangenaam zijn Uw' Medebroeder N. N. De Godsdienst is eigenlijk iets innerlijks en heeft zijn vew blijfplaats in het hart van oen mensch ; het is echter onmooglijk, dat hij zich niet uiterlijk vertoonen, en eiken opmerkzamen in 't oog lopen zoude. De eerbiedigheid voor God, — de zekere hope der eeuwigheid werkt de edelfte handelingen : en deze kunnen en moeten aan de oogen der wereld niet onttrokken worden. Slègts zekere omftandigheden kunnen maaken, dat de omzigtighdd gebiedt, onze goede han« delingen geheim te houden. Anders zijn niet alleen de goe- I. 00 dB  C 29° ) de werken op zich zelve, maar ook het openbaar worden van dezelve, gelukzaligheid voor de wereld. K u i stus zelf zegt: Laat uw licht fchijnen voor de mei.fchen, dat zij uwe goede werken mogen zien, en uven Fader, die in de hemelen is, verheerlijken. (*) Buiten dien heefede Godsdienst, in zijn begin en zijne; voordzetting, uitwendige toebereidingen nodig. Deszelfs geheele grond beftaat in eene overtuigende kennis van God; en om deze te verkrijgen, wordt onderwijs en oefening van het verftand vereischt. Het blijft toch altijd, 't geen paulus zegt: die den naam des Heeren zal aanroepen , zal zalig worden. Hoe zullen zij den Heere aanroepen . in welken zij niet geloofd hebben ? En hoe zullen zij in Hem gelooven , van welken zij niet gehoord hebben?En hoe zullen zij hooren, zonder die hun predikt? C\) De onwetenden moeten onderwezen worden, en de onderwezenen hebben wegens de veele verftroojingen geduurig aanmoedigingen nodig. Van hier de ftichting van fehoolen en kerken ; Ik denk niet, dat iemand de onwetendheid zoo fterk zal voorltaan, dat hij het onderwijs der jeugd zal verwerpen; maar ook onze kerken zijn tot bevestiging en behoudenis van den godsdienst noodzaaklijk. De kennis onzer jeugd, die de fehoolen verlaat en dikwerf verlaten moet, is meer dan gebreklijk. Hun verftand moet door de Cateehifatien , die met de het fchoolontwasfen jongelingen des zondags in de kerk, gehouden worden, en door den voordragt der heilzaamfte waarheden en de predikatiën, nog meer opgeklaard en hun hart gebeterd worden. Ook zelfs bij volwasfenen heerscht menig, maal eene botte onwetendheid: en indien zij ook eene middelmatige kennis bezitten, dan blijft het nog altijd noodzaaklijk, dat zij tot de voordzetting hunner kennis op nieuw opgewekt en aangemoedigd worden. Wanneer een aantal godvruchtigen in eene maatfehappij bijeen woonen, dan is het geheel natuurlijk, dat zij dien God,die hunne gemeenfehap- lij- (♦} Bbtth. V: ïC. Cfó Rom. X: 13, 14.  ( *9i ) Jijke toeverlaat en troost is, ook gemeenfchaplijk prijzen en aanroepen. En op zodanig eene wijze ontftaat de openbare god-dienst onder de Kristenen. Wij zullen ons met het woord .Godsdienst niet ophouden. Wij weten, zonder de onderrigting van nuttelooze taalzifteren , die , wanneer ze anders niets bondigs weteh te zeggen , zich met de woordenklanken ophouden, zeer wel, dat de godsdienst niet gelijk ftaat met dien, welke de onderdaanen hunne Heeren bewijzen. De in zich zelve zalige God heeft noch voordeel van onzen godsdienst, noch fchade, zo wij hem veragten: ai het voordeel der godvruchtigen daalt op de godvruchtigen zelve neder. Hoe aandachtiger en vlijtiger dat zij de openbare godsdienften bijwoonen, des te wij. zer, des te deugdzamer, des te gelukkiger worden zij. Wij noerm n echter ook eenen dienst, wanneer wij iemands oogmerken bevoorderen. Het groote oogmerk van God met ons menfchen is onbetwistbaar, dat wij hem zullen kennen , . het goede van het kwade onderfcheiden recht. matig handelen en , tijdlijk en eeuwig, gelukkig wor¬ den. Bij aldien dit oogmerk van God door het onderwijs, door de opwekking en het gebed, wordt bevoorderd, dan kunnen wij , zelfs naar den gewoonen fpreektrant , onze openbare bijeenkomften , met recht eenen godsdienst noemen. Doch laat ons de zaak zelve waarnemen, en ze dan eene openbare Gods-eerbiediging noemen. Indien onderwijs in de kennis en de opwekking tot deugd in openbare voorftellen zullen worden gegeven, dan moeten mannen daar toe aangefteld worden, die den godsdienst verftaan, en bekwaam zijn, om denzelven, duidlijk en bondig voor te dragen. De overzettingen der Heilige Schrift zijn tot ftichting van den gemeenen Kristen voldoende: maar de Leeraars moeten de grondtaalen verftaan, om over den eigenlijken zin der Heilige Boeken te oordeelen. Een Kristen kan aan het wankelen raaken, en ongeloovigen , die onder hen woonen , kunnen fchijnbare tegenwerpingen tegen de heiligfte waarheden voor den dag brengen; derbal. C-o a ven  C 292 ) ven moet de Leeraar niet alleen een eerlijk man en een rechtfchapen Kristen, maar ook een geleerd man zijn. Hij moet niet alleen zijne toehoorers in het openbaar onderwijzen, maar ook, naar vereisch der omftandigheden, de doolenden te recht brengen , de ongeregelden vermaanen , de bekommerden troosten. Daar hij mede voor de op- voeding der jeugd bijzonder zorg moet dragen , zoo is zijn pligt. vooruaamlijk, de belangen der arme verlaten weezen te behartigen. Daar de werkdaadige liefde jegens noodlij, denden —— het voeden der hongerigen ■■ ... het kleeden der naakten eene hoofdzaak van onzen godsdienst is: zoo moet hij dezelve niet alleen leeren, maar ook door liefderijke voorftelling bewerken. Hij is het ook, die zulks het gevoeglijkst kan in 't werk ftellen , dewijl' hij kranken, ouden en zwakken bezoekt , en derzelver nood hem niet onbekend is. Op dusdanig eene wijze is de Leeraar ook de vader zijner gemeente. Het fpreekt van zelve, dat zulk een man van zijne gemeente op eene welvoeglijke wijze moet onderhouden worden. Hij leeft njet voor zich zelven, maar voor zijne toehoorers, die hem , zijnen raad volgende , hun welwezen, hunne gerustheid, en hunne verzorging in den uiterften nood verfchuldigd zijn. Men heeft hem (ook op fommige plaatzen in Nederland) ten platte lande inkom ften van landerijen aangewezen. En hierin hebben onze Voorouders wijslijk gehandeld. Rijzen de prijzen , en moet de Leeraar meer uitgeven, dan rijzen ook zijne inkomften. Die den landbouw der Predikanten laaken, weten niet wat zij doen. Men kan immers het land door anderen laten bebouwen? God zelf ftelde de inkomften der geestlijkheid, in het Oude Testament, op de voordbrengzelen der natuur. Op een zekeren tijd vraagde een fporter: waar in den bijbel van de fchuuren der priesteren gefchreven ftond? Het is waar, de Apostelen hadden 'er geene; waar zij kwamen wierden zij onderhouden. Maar Gjd zegt nogthaus : brengt alle de tien-  C 293 ) tienden in den fchathuize; (*) en de koornhuizen waren geen andere dan de fchuuren der priesteren. Moeten de Leeraars openbare voorftellingen doen . en moeten de Kristenen ook , te famen vereenigd , bunnen God en Zaiigmaaker aanbidden, dan moet 'er eenen zekeren tijd vast gefield zijn , waarop men bijeen vergadert, De Menfchen vermenigvuldigden zich welhaast en hadden, zoo wel als wij, de onderwijzing en de opwekking ter deugd nodig: en de zevende dag was daar toe de gefchiktfte, om dat dezelve, na bet voleinden der fchepping, de eerfte was. De Mensch zelve is een gefchapen wezen, en al wat hij behoeft 1 zijn fehepzelen Gods; dus hangt hij geheel van God af, hij moet hem als den oorfprong van zijn aanwezen en van zijne behoudenis eerbiedigen. De Apostelen en de eerfte Kristenen bepaalden tot hunnen openbaren feestdag den eerften dag der woeke , dit was de dag der opftanding van hunnen Heer. Deze opftanding bewees , dat hij Gods Zoon en de Zaiigmaaker der wereld ware. Zij was de onbeweeglijke grondflag van hun geloof en van hunne hoop, welker vastigheid , juist, door deze plegtigheid, tot aan het einde der dagen bevestigd is. Niets zoude dwaazer kunnen zijn , dan te twijffelen aan eene gefchiedenis,voor welke,van haar oorfpronglijk tijdftip af, een bijzonderen gedenkdag gefticht, en die door zoo veele eeuwen heen, tot op den dag van heden, plegtig gevierd geworden is. Bijzondere weldaaden Gods hebben aanleiding gegeven tot nog meer bijzondere dagen van bijeenkomften, om God in het openbaar te verheerlijken. Bij voorbeeld, de geboorte onzes Verlosfers, zijn Dood, zijn Opftanding en Hemelvaard; de befcherming Gods, die ons een geheel Jaar lang zijn bijftand verleend heeft; — ook dezen alle viert een Kristen met godsdienftigheid. De feestdagen der heiligen daar en C*) ml. Oh ic Oo 3  en tegen , die in de bijgeloovige tijden opgekomen waren, zijn met recht weder afgefchaft geworden. De eerfte Kristenen verzamelden zich in hunne wooningen, maar zo dra zij vrijdom verkregen hadden, ftichtten zij daar toe bijzondere gebouwen. En dit is de oorfprong onzer kerken, welke ook in het Oude Testament, onder het volk Gods, overal te vinden waren. Daar was in Jerufalem flegts een tempel voor de offeranden, maar op alle andere plaatfen waren gebouwen, waar in de gemeenten tot aanhooring van Gods woord en van het gebed bijeen kwamen. Wij vinden in de Eu.ingelisi.en, dat kristus en de /}p,,S' telen daar in openlijk geleerd hebben. Ik weet niet, waar om lutiier, deze plaatzen door fehoolen vertaald heeft., daar hij dezelve door bedehuizen, of volgends onzen fpreektrant, door kerken hadt moeten overzetten. Prachtige Tempelen zijn noch een bewijs van de waarheid van den godsdienst, noch van de rechtfehapenheid der genen, die dezelve bezoeken. De Tempel van Dièina te Efefen werdt onder de wonderen der wereld gefteld; en nog heden ten dage vertieren prachtige kerken menige lieden , waar bijgeloof en ongerechtigheden heerfchen! Het fpreekwoord zegt: toen de drinkbekers van hout waren, toen waren de ha-ten der Kristenen van goud: en in de daad de geringe ftoffe der kerk vaten hadt geen betrekking op de waarde van het hart. Door de prediking der Apostelen wierdt een brandende liefde tot God en eene kleinachting van het aardfche gewrocht, terwijl dit vuur, door de vervolgingen en de groote voorbeelden der heiligen, als geduurig op nieuw ontvonkte. Zij kwamen in het verborgen bijeen, en namen tot hunne godsdienftige gebruiken de vaten, die zij voor de hand vonden. Zo dra zij echter vrijdom verkregen, om openbare Tempelen voor hunne vergaderplaatfen te bouwen , en meer rijken telkens tot hen overkwamen, werdt alles, wat tot den openbaren godsdienst behoorde met meer omflags ingerigt. Het is waar, met de uiter-  C 295 ) uiterlijke pracht ging de eigenlijke innerlijke fieraad der Kristenen verloren , en voorheen niet geziene ondeugden begonnen onder hen te voorfchijn te komen. Deze ontaarding ontftond ondertusfchen, zo min uit het uitwendige fieraad van den godsdienst, als de onvruchtbaarheid van den wijn* ftok daar uit, om dat dezelve aan eer? fchoon groen geverfd latwerk vastgebonden is. Toen de kristelijke kerk, door de toetreding der Keizeren, de heerfchende werdt; kwamen 'er duizenden, zonder overtuiging van hun gemoed en zonder bekeering, tot dezelve over. Een Kristen te worden, werdt de Mode; gelijk als, wanneer een landheer een ongelovige en een verachter des Kristendoms is, veelen het voor welvoeglijk houden, om ook verachters van den Godsdienst en fpotters te worden. De Godsdienst zelve hadt ook haare moden. Zo veel is zeker: de vermogende verfiert het geene, waar voor hij een bijzondere agting heeft. Welke onkosten befteed iemand niet, die veel van eenen tuin houdt, aan hekken, tuinhuizen en fonteinen, en hoe prachtig is niet al het jagtgereedfchap bij eenen Vorst, die een liefhebber van de jagt is. Dus is het nu ook de mode' in de gefchiedenis, om alle aanzienelijken, die door onze voorzaten geprezen zijn, thans te lasteren, en om de fchandvlekken der voorige tijden te verheffen. De groote constantinus is niet meer voor de pen der nieuwerwetfche fchrijveren beftand. Niet alleen zijn gebreken worden opgezogt, maar ook de handelingen, die de toenmaalige tijd noodzaaklijk maakte, worden voor de grootfte gruwelen uitgekreten! De kragt, waarmede hij den godsdienst der Kristenen vetfierde, is bij hen een groote misdaad. En het zoude onnatuurlijk geweest zijn, zoo hij zulks niet gedaan hadde. Hij beminde het Kristendom: het konde derhalven niet an. ders wezen, of deze liefde moest op eene, een grooten Vorst betaamende wijze , zich uiterlijk vertoonen. Hij bouwde en verfierde de Tempelen van dien God, welken hij in zijn hart eerbiedigde. Ik hebbe lief de wooning uwes huizes, en  ( 296-) en de plaatje des Tabernakels uwer e'.re. (*) Eene arme gemeente eerbiedigt God en haaren Zaiigmaaker in eene hutte met ftroo bedekt: maar eene rijke gemeente , een groot Vorst, die tot zijn vermaak en tot zijne lusthuizen geheele tonnen fchstts befteed; zouden deze de-huizen, waar zij opwekking tot de deugd, waar zij troost in het lijden zoeken, niet in eenen goeden ftaat houden, en, zo het nodig ware, niet prachtiger wederom opbouwen? Een vroom man, die in den krijgsdienst grijs geworden was, bragt mij een Louis tfor om iets in de kerk te laten verbeteren en zeide met een trouwhartig gelaat: „ het is dat huis, waarin ik mij in mijnen ouderdom en in mijne zwakheid verkwikke; het „ bedroeft mij, wanneer ik niet alles in eenen goeden ftaat „ zie." Het is zekerlijk een flegt teken, wanneer de operahuizen en fchouwburgen prachtiger gebouwd zijn , dan die gebouwen, welke der deugd en den godsdienst zijn toegewijd. Prachtige Torens behooren mede tot het fieraad eener groote ftad; en het is ook niet oabetaamlijker, dat men dezelve bij de openbare vergaderplaatfen der godvruchtigen opbouwt, dan nevens andere openbare gebouwen plaatst. CO Pfaim XXVI: E. Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraat.  DE V R IJ Ë GODSDIENSTVRIEND, éY\ 3*. Èeze krankheid was niet ter dood. JESUS» GEDACHTEN BIJ DE HERSTELLING UIT EENE DOODLIJKE KRANKHEID. (*; "C* enmaal eh onverhoeds gebeurde het, na dat ik, vari ■L' mijne kennelijke jeugd af aan, veelvuldig en op onderfcheiden wijzen verkeerd gedacht, dwars gehandeld, en 't misnoegen mijnes hemelfchen Vaders gaande gemaakt en hem beledigd had ; ~ eenmaal gebeurde' het op het onverwagtst en — dank zij der eeuwige genade Gods ! dat de ontzaglijke Oppermajesteit , hoe goed , menschlievend en barmhartig ook — maar niet minder heilig en rechtvaardig, mij zijne gerechtigheid föotó deze kan hij niet verlochenen) gevoelig liet Ondervinden ; toen hij mij op mijn ziekbed als een ongelukkigen, bijna troostloozen nederwierp. Gerechtigheid! Neen! -—. wraak en firafoefening! Geensfins — Genade, Weldaad,liefde,- ontferming — mijne b'edfponde werdt een treurtooneel; angst en benauwdheden vertoonden zich ; mijne vrienden beefden — zij bezochten hunnen vriend , Vtiü C*) Dit Stuk is ons toegezonden. i' Pp  C 308 ) maar vlugtten. Meer dan eens werdt mijne, door zweet genatte, legerftede voor hun en mij een fchool, een ge-' tuige, een leerrijk en levendig tafreel van onbegrijplijke menschlievendheid. Gefchud en gefolterd, daaglijks met den dood worftelende, bleef ik een kruipende worm, met het l'.of van boosheid beiaaden. Wat verfchoonde mij, om ook niet met zoo veelen door eenen plotslijken dood, geheel onverwachts , niet bekeerd onder den zwaaren last der overtredingen , onboetvaardig weg geraapt te worden? Wat verfchoonde mij, om ook niet met zoo veele onrechtvaardigen eenmaal in een onherroeplijk en rampzalig verderf neer geflort te worden? Was mijn onrecht mogelijk niet zoo groot, en het aantal mijner dwaasheden niet zoo ftrafwaardig, was ik niet zoo onrechtvaardig? Mogelijk was ik nog een kind in de zonden,of eerst een aanvanger op den zondenweg ! Keen! ik beken het vrij uit, ik was geheel zondig ik ben nog een zon¬ daar, zoo lang tot dat de zonde in een zaligen dood door 't leven verfionden wordt. Ik heb veel gezondigd. De dood is het loon der zonde. God heeft mij met zijne gerechtigheid niet gellraft, maar mij vriendelijk, vaderlijk getuchtigd. Jk ben krank geworden — op een ziekbed neergeworpen; pijnen en fmarten verze.lden mij- . ne krankheid , als eene voorbode des doods. Ik werd geheel afgemat; alles gevolgen mijner dwaasheden — de vruchten van eene onbetaamlijke en ougeregelde levenswijze. Ik heb weldaaden gefpild, giraffen verwaarloosd, mijne kragten verteerd ik heb mijnen tempel ontheiligd. Nu ondervond ik, waren 'er geene zonden , 'er waren ook geene krankheden, geene plaagen. Welras moet zich de geheele natuur verliezen,. wanneer orde, welvoeglijkheid en geregeldheid ophouden ; haare kragten moeten zich begeven , wanneer haare gronden ondermijnd worden ; de magtige moet vallen , en zijne wapenrustingen helpen niets, wanneer een magtiger over hem komt • mijne verkeerdheden doen mij den hals ■ krom-  C 299 ) trommen onder den ijzeren fceprer van den roofgierigen en onverbidlijken dood; treed geene vreemde hulp toe;ik verga, ik fterf in mijne zonden! Evenwel wil de hemelfche Oppermagt, langmoedig,mij verootmoedigen fpoorflagen tot voorzigtigheid, behoedzaamheid; tijdgewiu, uitftel, ernftige vermaaningen! De fchrikbeelden van zoo veele onrechtvaardig geftorvenen,en nog meer dringende waarfchouwingen en treffende herinneringen konden mij niet treffen, en wonnen geenen ingang in mijn hart. Het is waar, ik heb wel niet altijdopzetlijk,met voorweten,lust en vergenoegen gezondigd; ik overtrad echter veelvuldig: het is waar, mijne ongerechtigheden zijn meêr dan mijne hoofdhairen. De Godheid haat ze en moet ze eeuwig haaten, om dat zij heilig en rechtvaardig is. Mij, eenen grooten zondaar wil zij, die mij verhoogde vernederen ; mij waarachtig verootmoedigen, en door ongeveinsde verootmoediging tot mijne waare verbetering opleiden, 's Hemels goedheid is het, nog beiia ik ik was geheel in den druk omgekomen, zo zij mij verlaten en troost geweigerd hadt. Ik zal de Godheid erkennen, die mij ter nederwerpt, haare weldaaden zal ik roemen, zoo lang als ik nog beu. Moet ik dan nu fterven in den besten bloei des leevens, en mijne dagen zien ten einde loopen, en zoo plotsling uit de armen van mijne waarde aangehoorigen worden weggerukt? Zouden de artzenijen dan ook niets meer vermogen ? zal ik, als geheel verlaten, nu de weinige kragten, die ik nog overig heb, verliezende, mijnen geest uitblaazen? Moet ik, tot de poort der helle gevaaren , een roof van het fomber graf worden? is het getal mijner dagen hier? Zal ik dan niet langer mijne waardfte vrienden verzeilen? en moet mijn weg een beftendige angst en vertfaagen zijn? Deze krankheid rukt mij gewis uit de reien mijner bekenden en fcheurt mij van het hart der bloedverwanten, en berooft mij van al't geen mij eertijds enkel lust en vergenoegen was! Ik moet dan fterven! Ja mijne ziel! misfehien verlaat gij welhaast deze brooze hutte ; welPp 3 haast  C 300 ) hasst wordt dit mija lichaam, uwe behuizing, een roof der wormen. Ik wil traanen f!orten,ik wil weenen — maar waar toe? tan ik — zal ik weenen om mij ongelukkiger te maaken ? zullen mijne jammerklagten mij aan de armen van eenen pnbarmhartigen dood ontrukken? mij van het verderf redden en mijn leven fpaareu? Kan mijn geween mij gewin ▼erfchaffen? Zal mijne pijn geftjld en zullen mijne fmarten daardoor verzacht worden? of zal ik den hemel, zoo vaak door mij vergramd , bevreedigen en een goeden uitllag daar door erlangen kunnen? Wel aan, mijne oogen! ftort dan heete traanen! maar welke' en waar door veroorzaakt? ftort traanen! rechtgeaarde, zuivere, ongeveinsde boetJingstraanen. ik zie mij aan de open deur des naaren grafs flil heenen geleid — en aan den drempel der onuitblijfiïjke eeuwigheid als een fagtfchaap gevoerd — waar mijn lot voor ééns, onherroeplijk , onvenind.rlijk en voor eeuwig zal beflist worden - aan den fmallen rand des doods geweld .— Welk eene kleine en geringe afdand Hoe nabij 't rijk der afgestorvenen en der geesten? Uoe weinig tusfchenruimte , hoe weinig ademtogten blijven nog overig ? Vlugge tijdliippen ! ja vlugger dan de fnelling eenes vogels! Hoe weinige pols;agen? Het benepen hart weent, klopt, wordt gefchokt, gevoelt hevige aandoeningen . «pnbefchrijflijke grieving — ó het naare graf! Houdt op gij onverzadigde ontruster, ó graf! waaraan gij ó dood! zoo talloos veelen ten prooi en verfchrikkinge overgeeft! wreediart, ó dood! die zoo veele duizende verflindtü! maar bedaard befchouw ik u uit een ander oogpunt; gij ó 4ood! bevoordért kalme rust, voedt en bveekt kinderen voor. anfterfiijkheid. Nemende geeft gij, vloekende deelt gij zegeningen uit! Wat zou mij toch een fchamper verwijt hier bij baaten kunnen? He dood , een dienaar des Afe magtigen, richt wel veele verliooring aan, maar gehoorzaamt de wenken zijns Keere, en volgt zijn bevel. Ten krijg. in overwinning uitgerust, wederitaathem niemand. Ook ik zal  C3QI ) zal zijn geweld en arm niet ontduiken; ook op mij heeft hij een zeker eigendomlljk recht. Hij rooft mij echter niet alles ; hij verplaatst mij llegts in een ander beftuur; ontnei mt mij hier wel het genot des vlugtigen tijds, maar leyert mij aan de eeuwigheid. Hoe grieft mij; hier een nieuwe wond ? verdienen dwaasheid en onrecht ftraffen, eeuwige foltering,pijn en finarte;)? wee mij dan! daar ik een zondaar, een groote zondaar ben ; ook hier van ken ik mij niet vrij. Beflist de veege dood alles, ook mijn eeuwig lot als ik fterf. — ik ben een misdoener, die veelvuldig, onwetend, dikwijls met opzet, achter pen gedwaald en gezondigd heb — kunnen traanen helpen , ik zal bedroefd zijn1;ik gevoel het in mijn, zoo zeer beangst hart. Zonden moeten iets zedelijks kwaad ziin, wijl de Godheid door dezelve vertoornd wordt. Ik gevoel haare beeten, haare flagen, worde ontrust, mijn benauwde geest en, belemmerde borst zoeken ruimte, ontlasting!! Mijn inwendige rechter wekt en roept mij hervoor, en vertegenwoordigt mij zelfs het kleinfte onrecht, mijne euveldaaden. Ik aarfel om tot zijn onpartijdige rechtbank te naderen , wijl ik mij mijner boosheden bewust ben. Mijn vonnis is alreeds opgemaakt; de uitvoering is nog toekomftig en blijft niet uit. Zal 'er dan geene genade, vermindering, geene volle vrijfpreking te verwachten zijn ? Wie zal mijn rechter zijn,en hoe zal ik voor hem beftaan? Heeft hij lust aan 't gericht en de ftrafoefeningen van ellendelingen, die zoo bitter lijden moeten? Wie ben ik, en wat is mijn lot? Ik heb zoo veel kwaads bedreven, zoo, veel goeds verzuimd en tallooze weldaaden verreukeloost , veele onfchuldigen met opzet geërgerd, veelen met kwaadc voorbeelden bedorven 5 en wat moet het rampfpoedig gevolg van mijne wangedragen voor mij , en mogelijk voor veele duizenden zijn in deze wereld, als ik niet meer leeven zal? Veelen zullen misfchien met een fnerpend verwijt en met een rechtvaardig afkeer aan mij den ken, als de aarde reeds mijn ftof dekt, terwijl anderen mij met hunne vervloekingen tot in de Eeuwigheid onder het naare weekermen verzeilen zullen i Pp 3, Dat  ( 3°a ) Dat de Hel haare kaaken niet opfp?rre en 't graf niet meer verdelge! Zwijgt onnozelen ! weleer door mij misleid, daar gij anders den goeden weg mooglijk zoudt bewandeld hebben. Vergroot de angften van mijn hart niet, gij bedrogenen! die mij zoudt kunnen doemen; dood en graf, Rechter en Eeuwigheid, hart, overtuiging en geweten zullen niet zwijgen. Waar heen gevoerd? ik leef! Ik wenschte, kon 't zijn, nog langer te leeven; ik fmoor die zuchten, dit verlangen niet. Ik mag en durf het wenfehen: nog eenen tijdlang, tot wijs beraad, fchaamt-betoon, tot verandering en omkeer. Hoe veel ben ik niet aan mij zelven, mijne waarde aangehoorigen en eigen bloed, hoe veel aan mijn beledigden naasten, ja hoe veel aan den fnellen tijd en bijzonder aan de weldaadige Oppermajesteit verfchuldigd ? Zal ik dan nu voor eens en voor eeuwig onherroeplijk den prikkel des doods gevoelen? Zou 'er dan geen verbidden plaats vinden ? Ik heb zucht om te leeven, om langer op aarde te zijn; niet om op den ouden, lang betreden , zondenweg voord te gaan , niet om aan de ondeugd mij voor eeuwig te verflaaven , of om mijne rampfpoeden te vervroegen of te vergrooten! Neen! ik wensch alléén tot eer van mijnen goeden Vormer, tot geluk van mijnen eigenlijken mensch, tot troost mijner en nut van mijne naasi ten, kan het zijn, op aarde nog te leeven in den eigenlijken waaren zin, niet enkel te beftaan neen ! te leeven. Zou zulk een wensch onvervuld en zulk eene bede onverhoord blijven? Wie eert den Schepper in den dood en 't naare graf? Mijne traanen! laat af! verandert! wisfelt af! ruimte genoeg! en wordt verkeerd in dank en lof betuiging! -,— leert bidden! Wien toch is hulp ontzegd? de Almagt predikt genade. Bij n Albeheerfcher is uitkomst en genade; gij wischt zelf de traanen af! Wel oneindig rechtvaardig, maar niet minder barmhartig zijt gij! ik word gedrukt onder mijn onrecht, mijne dwaasheden fnerten mij, ik ga onder dezelven als onder eenen zwaaren last gebukt den geheelen dag; mijne fappen verdroogen, en mijn geflingerd, doch gevoe-  C S03 ) lig hart bloedt, ik ben fchaamrood en bedroefd! Ach! mijn helper! zie op mijne fmerten, merk op mijne fmeekingen! Wasch mij. wel van mijne ongerechtigheid en reinig mij vafi mijne zonden ! want ik ken mijne overtredingen en mijne zonde is fteeds voor mij: ontzondig mij met ijfop, en ik za! rein zijn: wasch mij, en ik zal witter zijn dan fneeuw"! Doe mij vreugde en blijdfchap hooren; dat de beenderen zich verheugen, die gij verbrijsfeld hebt! verberg uw aangezigt van mijne zonden en delg uit mijne ongerechtigheden ! Schep in mij een rein hart en vernieuw in het binnenfle van mij eenen vasten geest? Verwerp mij niet van uW aangezigt ! Ik erken mijne zonden en heb kwaad voor a gedaan! gij behoudt recht in uwe woorden en blijft rein in uwe gerichten ! laat mij hooren van vergeving en genade ; een gebroken en verflagen hart zult gij niet verachten ! Met den verloren zoon kom ik tot u , gij zult mij aanneemen en niet verwerpen. Hoort gij mij, Vader! ik wil u altijd hooren, heilig uwé geboden houden, en in een zuiver hart bewaaren. — Al wat zonde heet, zal mijne ziele haaten, eeuwig haaten. Ziel en lichaam zullen voordaan uw fchat en eigendom zijn; u zal ik ter eere leeven! Hier hoorde de Godheid, terwijl de zwarte hemel opklaarde, de fmarten verminderden , en 't akelig voorgevoel mij verliet. . De Godheid tradt toe, mijne beede werdt verhoord! Wee mij, zo ik haar wederom ontrouw wilde worden! Ik hoorde een magtig, voor mijne ziele een troostrijk woord: wat gij wenscht en bidt, zal gefchieden! wees genezen! herleef! gaa heen, maar zondig voords niet meer! de fmart verliet mij , de kragten vernieuwden, ik herleefde. •Welk een lof ben ik u verfchuldigd , die in den hemel woont, en boven Cherubijnen en Seraphijnen oneindig verheven zijt! welk eenen dank zal ik u toejuichen, die flaan en heelen, nederwerpen en opbeuren kan, u Levensvorst! die van den dood redt? De flerveling verliest zich zelven in de onuirputbare bronnen van oneindige weldaaden , van eeuwige zegeningen. Waarmede zal ik den lof beginnen en hoe  ( 304 j hóe zal ik u vergelden al het goede aan mij gedaan? Ik wit den Heere altijd looven, nooit vergeten, dat hij mij van het verderf verlost heeft; mijn hart en mond zullen eeuwig roeimti: fchier was ik dood, maar ben verleevendigd als een arend; u Vader, Heer mijns levens komt daarvoor ahéén de eere! Wd aan, mijne ziel! zondig voordaan niet meer; dit was de belofte aan' uwen weldoener gedaan, en de voorwaarde^ onder welke hij u verhoorde. Steeds zal ik mij deze beloi'ie herinneren; mijne eeden zullen mij eeuwig heilig zijn. Vliedende alle gevaarlijke verleidingen van wereld, zondenlust en begeerten houd ik mij aan hem verbonden, die mij uirhielp. Mijne trouw zal beflendig, mijne liefde vuurigj mijne hoop ftandvastig zijn, én mijn toevoorzigt zal niet wankelen. Mijn hart is hem gewijd; mijn geheel leeven zal hem alléén in deugd en godzaligheid blijven opgeofferd. — Ik zal voor mij, voor God, voor Eeuwigheid leeven! Eri waar toe zullen mijne overige dagen, want zij zijn verlengd , waar toe zullen zij in het vervolg worden aangewend ? Zij jnogen mij dienen om mij den voorigen wandel te herinneren en mij deswegen met fchaamte vervullen, van alle" ongerechtigheden echter wil ik afftand doen: Zij zullen ter eere der Godheid befteed zijn. Ik wil den Heere verheerlijken altijd! Dat dan de wereld met mij roeme: mij is barmhartigheid wedervaaren ! een zondaar is van den dood en 't verderf gered! Ik ben genezen! Te Amfteldam, bij M. dc BRUIJN, in de Warmoeslteïtt  D È V R IJ E &ODSDIEISTVI.IENDè En ah zij nu Jerufalem genaakten, en gekomen waren tot Bethphage, aan den olijfberg, doe zondt Jefus twee difcipelen, zeggende tot haar: Gaat henen in liet vlek, dat tegen u over \Jigt ,~\ en gij zult terftond een ezelinne gebonden vinden, en een veulen met haar: ontbind ze en brengt ze tot mij, enz. matth. XXI: i—-10, ;S HEILANDS VOORBEELDIGE GROOTMOEDIGHEID BIJ ZIJNE INTREDE BINNEN JERUSALEM. Het characJer en de gevoelens van dien Heilvorst te kennen , naar wiens naam wij Kristenen heeten, voegt voorzeker hun, die door den grooten geluk aanbrenger der wereld voor tijd en eeuwigheid wenfehen behouden te worden; terwijl zij zich van zulk een geluk kunnen verzekerd houden, die zijn voorbeeld gretig, getrouw en fiandvastig volgen. Men behoeft flegts een waarnemend oog te flaan op dat deel der heilige gefchiedboeken, 't welk helleven, gedrag, lijden en dood van jesus en deszelfs gevolgen zoo nauwkeurig befchrijft. Al het geen j waarop het in de gefchiedenis van 's Heilands leven bijzonder aankomt, vinden wij daarin , duidelijk ontwikkeld , ter neêrgefteld. Hij, die de wereld hervormen, en den waaren Godsdienst ernftig handhaaven en onverwinlijk vestigen zou, moest daarom ook in alles voorbeeldig zijn. Zijne discipelen en wij allen moesten op hem kunnen gewezen Worden om hem grootmoedig te Volgen, onbefchroomd zijne voetftappen te drukken en daadlijk te bewijzen, dat wij zijne navolgers waren. Hier van daan is het, dat de Euangei. Qq HU SY° . 30.  ( 325 ) listen zoo nauwkeurig al 'c geen met hem, zijn geheel leven door, is voorgevallen, hebben aangetekend, en bij een befcheiden nadenken dezer .bijzonderheden ruimt men zeer gemaklijkalle die zwaarigheden uit den weg,die nu en dan wel eens in de gedachten van fommigen zijn opgekomen,die niet aanftonds de redenen ontdekt hebben, waarom zoo veele bijzonderheden, die fomtijds van weinig aanbelang fchijnen te zijn, door de H. Schrijvers zijn geboekt geworden. Het is waar, van de vroege jeugd van kristus, buiten het berigt van zijne geboorte , voorftelling in den tempel, helfchen b oeddorst vau Koning her odes en van zijn voorbeeldig gedrag in Jerufalem tempel, toen hij twaalf jaaren oud was, wordt ons in de gefchiedenis niets gemeld,hoewel 'er echter niet aan te twijfelen is, of zijne jeugd heeft zich in meer andere gevallen zeer leerrijk gekenfehetst, het welk ons de H. Geest om wijze en (*) genoegzame redenen niet heeft geópenbaard. Die weinige berigten, welke wij echter in handen hebben, kunnen den lezer opmerkend maaken en hem op het geheel volgend leven van jesus, den grootften aller menfchen , als iets godlijks bedoelende, wijzen. Des te meer en breedvoeriger fpreken de Euangelisten van zijnen volgenden leeftijd, na dat hij, dertig jaaren oud geworden zijnde, zijne heilige ambtsbediening aanvaard hadtzij ftellen hem in zijnen geheelen wandel voorbeeldig voor,cn vergeten niets te melden, van 't geen hem in onze oogen bcminnensennavolgingswaardig kan maaken en bijzonder tekenen zij van hem aan, dat hij zich, waar het de eer van zijnen Vader en het wezenlijk welzijn der menfchen konde bevoorderen, grootmoedig boven alle menschlijke vrees en flaaffche laf hartigheid konde verheffen. Zij leeren ons, dat hij, zijne lotgevallen kennende , en wetende , dat het beftemde uur zijns doods haast naderde, manmoedig genoeg was, om geheel onverfchrokken Jerufalem binnen te treden, om daar voor zondaar. ( ) Wrarfc'-ijnlijk is het', dat jFfsus van >ijn ia tot 30 jaaren zijne ouderen, die in nederige amftsfldjgheden leefden, bufclioudelijjc gediend, en in dien tijd,ftil en afgezondeiü Ieevénüe, zlcli tot zijne, gewtgtige ambtsbedieningen beeft vouibueid.  C Z°7 3 skaren te lijden en te fterven. Ook hier in is hij voorbeeldig, godlijk, leerrijk, altijd aan zich zelven gelijk blijvende, ftandvastig in deugdsbetooning tot in den dood. De merkwaardige intrede van kristus binnen Jerufalem verdient dan billijk onze overweging. Wij willen 'er een oogenblik bij blijven ftil (laan en overdenken. De H. EuatsgelisSen zullen ons daar toe de beste gelegenheid geven. Befchouwt men hier de intrede van jesus zelve, als ook zijn gehouden gedrag bij dezelve,zo moeten wij belijden; alles ademt hier grootmoedigheid en voorbeeldige onverfehrokkenheid. Men lette hier op den perfoon die binnen treedt, op de plaats waar; — op den tijd wanneer? op de manier en wijze hoe ; op de gefteldtenis van zijn hart en op zijne luistervolle inhuldiging,dan verliest zich hier geheel dc mensch; hier wordt alles godlijk. Ziet op zijne heldenmoed en jonverzaagdheid, daar hij de aanbidlijkè, Gods groote wonderzoon, de plaats wist, waar hij heenen ging en het oogmerk van deze zijne plegtige intrede, welwetende, wat hij daar van zijne vijanden zou moeten ondervinden, weivoorziende, dat hij daar eenen allerveragtelijkften en pijnlijkften dood zoude ondergaan. Ondanks deze zijne voorweténfchap en kennis, gaat hij grootmoedig, uit liefde tot God, in kinderlijke gehoorzaamheid en uit zuivere heilzucht om eene ongelukkige wereld te behouden, opwaards en reedt Jerufalems poorten binnen. Hij bevondt zich' thands op zijne laatfte reize in de nabijheid van die magtige Koningftad , bij' Bethphage aan den olijfberg, alwaar hij, door het bevel aan zijne discipelen gegeven om voorwaards te gaan , nog een duidelijk bewijs wilde geven, dat hij alwetend, almagtig en een onbepaald Heer over de menschlijke harten was. Hij was te vooren Jerufalem zeer dikwijls binnen gegaan, en hadt zich daar in zeer veele gevallen als den lang beloofden Heiland in prediken en wonderwerken bewezen, een grooten aanhang verworven, maar zich ook te' gelijk den onrechtvaardigen haat der geestlijkheid, wier belangen, aanzien en magt door zijn onberispelijk gehouden gedrag ten fterkflen gekortwiekt werdt, op den hals gehaald, waardoor zoo veele verwijdering en ver-, regaande verbittering geboren wierden, dat men hein overal Qq 3 ver-  ( 3°8 ) vervolgde, verguisde, allerlei fnoode laagen legde en hem eindelijk zocht te dooden. Veelmaalen ontweek hij hunne boosaardige ondernemingen, dan eens ftelde hij hunne boosheid aan het oog der wereld voor, dan eens wederom beftraft hij hen en maakt ze fchaamrood, en, daar de tijd nog niet ger komen was om zich ter verzoeninge der wereld in den dood over te geven, ging hij dan hier,dan daar, zo veel hij konde, en zulks raadzaam oordeelde, de oogmerken van zijne aankomst in de wereld bekend maaken. Nu naderden de tijdflippen, waarin hij zich nan zijnen hemelfchen Vader zoude opofferen: niets konde hem nu wederhouden; nu trekt hij Jerufalem binnen ter gelegenheid van het Joodfche Paaschfeest,en zulks wel voor de laatfte maal. Nu werdt het tijd dat dit groote werk begonnen, voordgezet en voltooid zoude worden, waar toe hij in de wereld gekomen was — „ Laat „ ons heen gaan (zeide hij tot. zijne discipelen) laten wij „ opwaards gaan naar Jerufalem, en het zal volbragt worden „ aan den Zoon des menfchen, dat gefchreven is door de Pro,, feten. Hij zal overgeleverd worden aan de heidenen, hij ,, zal befpot,fmaadlijk gehandeld en befpoogen worden; men „ zal hem geesfelen en dooden en ten derden dag zal hij wéér „ opftaan." (*) Van dit alles moest zijne intrede binnen Jerufalem een begin maaken: Als Koning wilde hij binnen trekken op eene wijze , bij de Oosterlingen in gebruik , terwijl de ftaatige voorbereiding, welke kristus daartoe maakte zoo wel bij zijne geliefde discipelea als bij geheel het volk, veel opziens en bedenkingen moest veröorzaaken, begeerende dat men de gebonden ezelin en het veulen ontbinden en tot hem brengen zoude; hij zet 'er zich op, en trekt wel gemoed, vrolijk en plegtig, als Koning, Jerufalem binnen. Men behoeft deze door jesus ondernomen handelwijze niet te verklaaren voor een bewijs van diepe nederigheid, ook niet aanzien als een teken van verregaande armoede. — Hier tegen ftrijdt zoo wel het heerfchend gebruik bij de Oosterlingen als de handelwijze des volks, het welk hem huldig, de, te meer, daar het over bekend is, dat de Oosterfche Volken bij Koninglijke hulde altijd gebruik maakten van ezelen, («0 Lue. XVIII: 31 — 33.  C 309 ) Jen, door dien de paarden niet anders gebruikt wierden, dan ten tijde van ftrijd en oorlogen, en de intrek op eenen e2el een klaar bewijs was van rust en vrede. Hij trekt dan Je» rufalem binnen met een vergenoegd gelaat en gewillig eene huldiging te gemoet ziende, naar ue heerfchende denkbeelden der Jerufalemiten, die met zijnen verheven rang en met de waardigheid en hoogheid van zin perfoon ten vollen ftrookte. Men begeleidt hem, men haalt hem majestieusch in, werpt welriekende bloemen op den weg; men legt de kleederen op het beest, men juicht alom en doet ftad en lucht weergalmen van Hofanna, den Zoone davids; geloofd zij die daar komt in den naam des Heeten, Hofanna, in de hoogte! En hoe weinig tijds verliep 'er, of dit vreugd-gejuich van Jeru» fulems burgeren veranderde in eene bloeddorftige moordkreet : men kruist hem! men kruist hem! Zoo veranderde, als in een oogenblik en op het alleronverwachts, de helderde dag in eeneri dikduisteren nagt ■ op het onverwachts, hoewel jesus alles wist, wat hem daar ontmoeten zoude. Welk eene hoogheid van ziel, welk,een heldenmoed en onverfchrokkenheid ontdekken wij hier bij zijne intrede ? jesus kende toch de plaats waar heenen hij optoog, Je» rufalem, de zoo magtige Gods - Stad , de Konings - Stad, alwaar hij zijn bijzonder verblijf, zijn vuur en haardftede hadt. Jerufalem, alwaar de alömbekende en pragtige tempel was, waarin God zich in zijne volle heerlijkheid zoo luiflerrijk openbaarde; hij wist wat hem daar reeds zoo menigmaal ontmoet was, dat die ftad tot een roofnest en de tempel tot een moordenaars kuil zoude worden. Bij deze voorftel» len moest het hart van den besten en tederften menfchenvriend pp het fterkfte getroffen worden ! Jernj'alems haast aannade» rende val folterde zijne grootmoedige ziel; brak hem het hart, persfte hem de traanen uit zijne oogen ! ,. Schrik en beef^*„ rufalem! de Godheid, God zelf weent! ach! mogt gij 't ,, wel bedenken 1 maar helaas! het is voor uwe oogen en voor „ uwe harten geheel verborgen !" Hij wist het best, welke de groote en verhevene oogmerken waren van deze zijne zoo Qq 3 pleg-  ( 3io ) plegtige intrede binnen Jerufalem. Geensfins om aan de verouderde vooroordeelen, baatzuchtige vooringenomenheden en aardfche gedachten der Joden te voldoen, die in gedachten Honden, dat hij een aardsch Koningrijk oprigtcn en hen van het Romeinflchc juk, waaronder zij zoo lang gebukt hadden, verlosfen zoude, het welk toentijds het heerfchend en bijna algemeen aangenomen volks-gevoelen was, waarom zij dan ooit gretig geneigd waren, om hem als den besten Koning, rechtmatig, Koninglijke hulde te doen en in allen mogelijken triumf Jerufalem binnen te leiden, 'meenende, dat hij daar den Koninglijken troon beklimmen en kroon en fcepter voeren zoude. De Heiland maakte zich op om jrr ufalem binnen te trekken, ten einde daar ten dood veroordeeld te worden, om door dezen zijnen dood de wereld weder met God te verzoenen. Hij kende den wil zijns Vader» om als Middelaar voor 't menschdom te fterven. In de dagen zijner zigtbare verkeering op aarde hadt' hij meer dan eens betuigd, dat het zijne fpijs was, om den wil zijns Vaders in den hemel te volbrengen. Hoe dikwijls hadt hij dit dan eens ingewikkeld, dan wederom met meerder klaarheid roud uit verklaard! Nu was de tijd gekomen om het groote vërlosfingswérk te volvoeren en om zich naar voorbedachten raad in de handen zijner vijanden te laten overleveren. —— Ook waren hem bij deze zijne intrede niet onbekend, aan welke verguizinge zijne vijanden hem zouden over» geven; hij wist welke aanmerkingswaardige omkeering in zij. ne zaak hier nu moest voorvallen. Zijne vrienden wierden zijne gezwooren vijanden, één zijner vertrouwelingen ziin verrader terwijl zijne Discipelen vlugtten. Judas zelf, één züner Apostelen , die de beurs droeg om in de behoefte van den Heiland en zijn gevolg te voorzien, verraadde voor den, bij den hoogepriestcrlijken raad bedongen prijs van dertig fiiverlingen zijnen meester, die hem onophoudelijk zoo veel goeds bewezen en zoo we! getrouw als welmeenend en vaderlijk vermaand en getoaarfchouwd hadt. Eene bende van gewapende foldaaten met fchandelijk moordgeweer voorzien, door onderfcheiden gerichts-dienaaren verzeld, valt wreed op ham aan, terwijl de onfchuluige Gods Zoon, die zich in den hof tot zijn aannadorend lijden voorbereidt, ernltig tot zijnen hemelfchen vader biddende, met den dood worftelt en de aarde met zijn angstzweet, als met bloeddruppels natmaakt De verraderlijke kusch van judas was de bekende leuze voor de gewapende moordbende. Men grijpt en voert hem onder de felfle grievingen, die mgt de fnoodlb yej-  ( 3ii ; veragting en flaagén gepaard gingen, gevanglijk dan voor geestelijke dan wederom voor wereldfche richters, die allen, wreed genoeg, zijn lor verzwaarden en de verfegaandfte oriraenschlijkheden aan hem uitoefenden. Valschüjk aangeklaagd, ftonden onrechtvaardige getuigen tegen hem op, hij werdt als eenen dood fcheldigen veroordeeld, terwijl toomlooze kwaadaardigheid en doldriftige bloeddorst niet eer bevreedigd wierden, voor dat men de onfchuld aan het moordhout hadt geklonken. Maar zoude men hierbij vraagen kunnen: waren zij allen te Jerufalem van één en het zelfde begrip,dat jesus fchuldig was en die mishandelingen ja den dood verdiend hadt? Dit durven wij toch niet vrijmoedig met ja beantwoorden ? Hoe veelen van Jertifdlênii inwooneren waren van zijne volmaakte onfchuld overtuigd f Hielden hem alle zijne vijanden, en die hem overgeleverd hadden, voor in de daad fchuldig? Hoe veelen verklaarden dat zijne rechtspleging fchreeuwend onrechtvaardig en een vloekvonnis was! Zijn verrader judas zelf betuigde, dat hij hem onfchuldig verraaden, dar hij kwaaüjk gedaan hadt om zijnen meester in de handen zijner beulen over re leveren , werpende de dertig filvcrlingen in den tempel voor de voeten van den bloedraad, en die gevaarlijke plaats verlatende, flaat hij de handen aan zich zelven. Pilatus, zijn richter , getuigt meer dan eens : ik vind geene fchuld. Maar waj het wel mogelijk , dat het getuigenis van pilatus van 'sHeilands onfchuld en de openhartige belijdenis en ouafgevergde verklaaring van judas eenig verhoor konden verwerven, daar de richter zoo zeer verblind was en gevloekte eigenbaat gewijrookt werdt ? daar het belang en bijzonder voordie! van den geestlijken raad het van kant helpen van jesus moesten be/oorderen? En hoe veel vermogt in dit geval de magt der geestlijkheid op het doldriftig hart van het Woest gemeen, te meer daar zij beiden, door helrch eigenbelang aangevuurd, eene gemeenfchaplijke zaak maakten ! Jesus moest van kant, hoe het ook gaan mogt, hij moest aan den richter overgeleverd en een prooi hunner perkeloOze en hollende woede worden. Het fterk geroep van onfchuld werdt gefmoord, terwijl overheerfchende baatzucht, doof voorgevoel van redenlijkheid, breideloos te werk ging. •— . Ginds en weder geflingerd, blijft de onfchuldige menfchenvriend ook voorbeeldig in zijne onverfchrokken grootmoedigheid te midden van zijn veelvuldig lijden, het welk zeer pijnlijk was, en bij zijnen veragtlijken dood. Men hadt hem, eer hij daadlijk aan 't kruis genageld was, deerlijk rnishsn- > dekt,  ( 312 ) deld, fterk gegeesfeld, zijn hoofd met doornen gekroond, na dat hij te vooren naar ziel .en Jichaam in Gethfemane was afgemat,en een geruimen tijd flaaploos hadt doorgebragt. Nu moest hij door eenen heldenfeiten richter ten kruisdood gedoemd worden . waa-, toe de llaaven, die zich aan de ongehoordfte grouwcidaadenhadden fchuldig gemaakt, veroordeeld wierden. Men rustte niet voor dat men hem, die dus bij de Jooden een vloek werdt, daadjjjk aan het moordhout hadt opgehangen. En langs dezen weg werdt de onfchuldige, die nooit eenige zonde gedaan hadt, voor ons tot zonde gemaakt, nemende onze zonden cp zich aan het kruis. Geen wonder, dat de Verlosfer der wereld, onder dezen zwsaren last der zouden, angst gevoelde, verwerking van Gods Engelen behoefde, en roepen moesr: Mijn God l mijn God! waai' om hebt gij mij verlaten ? Het was van den Heiland voorfpeld, dat hij den kruisdood zoude fterven , men zie hier over Jef. LUI, 'jccin.Wl. en meer;en hoewel, het mogelijk ook even voldoende tot het heil der wereld zoude geweest zijn , bijaldien hij eenen anderen dood geftorven ware, zo heeft het echter Gode behargd, den kruisdood van ie sus te laten voorfpellen, terwijl God van alle eeuwigheid voorzag, dat zijn eenigen Zoon inden tijd zoo deerlijk mishandeld , aan den heidenfehen richter overgeleverd, en dus den allerveragtften en pijnlijkften doud zoude ondergaan moeten, kunnende dus ook zijn lijden en dood eigenaardig een lijden en dood naaide fchrift zijn , en tevens zijn kruisdood de grootheid en ernst van 't godlijk misnoegen wegens de menigte der zonden duidelijk aantooncn. Eij dit alles nu gedroeg zich de Heiland onbefchrijflijk grootmoedig, En welke waren de gronden tot zulk een voorbeeldig gedrag ? Wat vermogt hier de zuivere liefde tot zijnen hemelfchen Vader en de gehoorzaamheid aan Zijnen God? Hij badt wel, bijaldien het mooglijk ware, dat deze bittere lijdenskelk hem mogt voorbij gaan, maar onderwierp zich evenwel aan den heiligen wil van zijnen Vader.Gaarn volvoerde hij den wil zijns Gods: en niet alleen dit,maar ook de hartelijke zucht, die hem bezielde, om ook een onfehatbaar geluk en heil der wereld en liet menschdom aan te brengen, deedt hem, in weerwil van al zulk onmenselijk lijden, het geen hij deswegen zoude moeten uitftaan, en het geen hij binnen en buiten Jerufalem voorzag, die moord ftad echter onverfchrokken en manmoedig binnen treden. Welk eene vooibeeldige grootmoedigheid? Vs. Wij bedanken den Zender voor dit Stnkjcn. Te Amfteldam, bij M. de BRUJjN, in deWaftnocslfaÉb  DE V R IJ Ë GODSDIENSTVRIEND, ' 40. En als zij den lofzang gezongen hadden gingen zij uit naar den olijfberg. Doe zeide Jej'us tot hen: Gij zult allé aan mij geërgerd worden in dezen nagt'. Want daar ii gefchreven, Ik zal den herder jlaan en de fchaapen der kudde zullen verflrooid worden. Maar na dat ik zal opgejlaan zijn, zal ii u voorgaan naar Galileen. enz. matth. XXVI: 30 — 41. ^HEILANDS GROOTMOEDIGHEID DIJ ZIJN AANNADEREND LIJDEN. De gefchiedenis van het lijden en fterven, 't geen eehé aanmerklijke plaats in de H. Schriften des N. T. beflaat, blijft voor elk , die hetzelve met een oplettend oog befchouwt , gemoedlijk ter harte neemt en nadenkt , van veel belang en is altijd een onderrigtende fchool voor alle Kristenen, waarin zij zich kunnen Oefenen in bedaardheid van den geest, geduld in lijden en dröefnis, ftandvastigheid in den druk en onverfchrokkenheid in de uure des doods. Het lezen, herlezen en nadenken dezer gefchiedenis levert, altijd nieuwe ftof tot bemoediging en bevrediging van het hart op, en deelt een onbetaalbaar voedfel aan den geest mede. Men kan deze zoo heilrijke gefchiedenis welvoeglijk uit een tweederlei oogpunt befchouwen , en wel Voor zoo ver men dezelve bloot letterlijk, naar het verhaal, etl oppervlakkig gade flaat, door zich flegts te vergenoegen! met de vertegenwoordiging van. het geen met jesus, ten aanzien van zijn uitwendig lijden én de hem aöngedaahë mishandélingen, is voorgevallen; niet minder kan men. ook deze gefchiedenis van eene geheel andere zijde overwegen $ en wel zoo; dat men bepaaldelijk zijn oplettend oog gevestigd houdt op den hoogen en eerwaardigen perfbon,dié l* Rr hier'  C 3H) hier het bewonderingswaardig onderwerp is , en hetzelve pracïisch ter harte neemt, in zoo ver het dikwijls vreemdichijnend doch altijd heilig en grootmoedig gedrag van den Heiland alle overdenkingen overwaardig blijft ln het eerfte geval is deze gefchiedenis zeer aandoenlijk, bijzonder als dan, en bij zulken, hoewel bij den eenen meêr en bij den anderen minder, die voor tedere aandoeningen fpoedig vatbaar zijn en ligt getroffen worden , die op het eerfte gezigt of gehoor van eenige bijzonderheden hartstochtlijlc. worden geroerd.; en alhoewel foortgelijke aandoeningen bij fommigen. van eenig nut en voordeelige werking kunnen zijn, gebeurt het evenwel niet zelden , dat deze aandoeningen flegts het zenuwgeftel treffen, de hartstochtlijke bewegingen gaande maaken , voords in enkele: befpiegelipgen beftaan en voor het overige buiten werking blijven, terwijl dezelven bij anderen ras vergeten worden en een zeer kortftondig nut bevoorderen. Overweegt men echter deze gefchiedenis in het laatfte geval, zoo kan dezelve veel uitgeftrekter en meer nuttig worden, bijzonder wanneer men dezelve beoefenend gade (laat en op het hart toepast, daar bij jesus grootmoedigheid op het oog houdt , en tevens zijn voorbeeldig en leerrijk gedrag als zoo veele drangredenen aanziet om deugdzaam te leeven. Wenschlijk ware het, dat de lijdens-gefchiedenis door de openbare leeraaren meestal van dien kant befchouwd en voorgedragen werdt, dan zoude men mistenten niet zoo veele laauwe kristenen vinden ,die zeer ongenegen fchijnen te zijn, om jaarlijks de verhandelingen der lijdens - ftoffen aan te hooren, en minder flaaperige toehoorers vinden, dan zoude men het getal dier genen verminderd zien, die enkel hartstochtlijk zijn, en in die ongelukkige gedachten ftaan, dan alles gevoeld te hebben en al het mogelijke nut uit de verhandelingen te ontwaaren, wanneer zij den openbaaren fpreker beweeglijke uitdrukkingen en eene roerende taal hooren voeren, en daar bij enkel op een klaaglijk geluid zonder iet daadlijks daar bijte kunnen denkeu, inwendig allerfterktst Telvjnen bewogen te. zijn en niet 'weinig traanen ftonen. Billijk moeten wij de laatfte manier van behandeling de eerfte voortrekken en den voorrang geven , hoewel wij niet ontkennen mogen, dat eene gemoedelijke voordragt, gepaste en onöverdreven uitdrukkingen en eigenaardige bewoordingen, overé'enkomftig met de natuur der zaak,op den rechten tijd en juist gebezigd, geënen geringen invloed op het hart van welmeenende en hetlzoekende kristenen hebben kunnen. Wij oordeelden het daarom niet geheel vruchtloos te zijn om de lijdens gefchie- de-  C 315 ) denis van dien merkwaardigen kant eenigsfins nader te overwegen om daarin de bijzondere gemoedsgefteldtenis en het bewonderingswaardig charaüervnn onzen grooten Verlosfer, zoo veel ons mogelijk is, te fchetfen, om daar uit zulke gronden en drangredenen te ontleenen, welke de deugd kunnen bevoorderen en ons onderliüg moeten aanfpooren, om naar jesus, het beste voorbeeld,ons geheel leeven en gedrag in te rigten, ten einde, op deze wijze, zijne lijdens - gefchiedenis ons niet alléén leerrijk en treffend, maar ook bemoedigend en troostrijk moge worden. Wij bepaalen ons daarom niet tot de gehesle gefchiedenis, maar alleen tot deze en geene bijzonderheden in dezelve, welke in ftaat zijn om ons de edelaardiglte trekken van de onverfchrokken ziel des besten menfchenvriends leevendig te doen zien , en waardoor ons zijn lijden in alle gevallen onzes leevens, bijzonder in lij. den en dood, gemoedelijk en kristelijk opbeuren en verkwikken kan. Al 'e geen van dien aard in deze gefchiedenis voorkomt, verdient onze opmerking en vertegenwoordigt ons een leevendig tafereel van grootmoedigheid , geduld bedaardheid van geest , zachtmoedigheid, liefde, gelatenheid en gadelooze onverfchrokkenheid. De zonderlinge intrede van jesus binnen Jerufaleim poorten gaf, bij de voorbereiding en 't begin van zijn verdienstlijk lijden, uitftekende blijken van zijn grootmoedig hart; dezelve verminderde niet, naar maate hij tot de voordzetting en voleinding van zijn lijden zich gewillig en bereid liet vinden. Wij ontdekken deze grootmoedige trekken van jesus grootmoedigheid bij zijne intrede binnen Jerufalem in drie bijzondere zeer belangrijke (tukken, en Wel; dat hij ongedwongen en gewillig zich naar die plaats begeeft, waar het bitterde lijden hem treffen zoude; dan wederom in de onbefchrijflijke bedaardheid van zijnen geest bij de getrouwe waarfchouwingen en welmeenende vermaaningen zijner vrienden,die om hem waren en hem verzeldeu; dan wederom bewees hij zijne grootmoedigheid niet minder, door vrijwillig en zonder morren den vreemden en feldrukkenden last der zonden op zich te nemen, waarbij hij, de Godmensch, treurt, beeft, en doodlijk beangst wordt. Wij (laan hier bij een tijd lang ftih Ongedwongen en geheel vrijwillig begeeft hij zich naar die plaats, waar zijn hevig ziel en lichsams-lijden een treurig begin nemen zoude. Na dat de grootmoedige Godsheid voor de laatftemaal in zijne vernedering, op eene piegtige wijze, zijn (taatlijken intrek humewjerufalem gehouden hadt, en die weinige ogenblikken wist te berekenen , welke hem nog voor zijn lijden zouden overfchieten, beveelt hij aan ÏU 3 iÜ'  C 3iö ) zijns discipelen , dat zij, in een der daar toe gefchikte huizen , nog een avond- en liefdemaaltijd zouden doen vervaardigen , om dat hij, terwijl zijn lijden met fnelle treden naderde, eene hartlijke en brandende begeerte bij zich ontwaarde , om nog eens gemeenzaam en vertrouwlijk met zijne vrienden te fpreken, hen de haast inbrekende gebeurenis aan te kondigen en het laatst vaarwel toe te-roepen. De laatfte maaltijd, bij welke hij hun iets melden moest, waar bij zijn welmeenend hart al 't geen gevoelt, wat een teder vader gevoelen en ondervinden kan en moet, die zijne kinderen, zijne waardfte panden, onverhoeds van zijn hart ziet afgefcheurd. Vlieten heete traanen, wanneer de eene vriend den anderen, zijnen vertrouwling, verlaten en aan zich zelven moet blijven overgelaten ; hoe zeer moet dan niet het gevoelig hart van dezen grooten menfchenvriend gebloed hebben, toen hij hier zijne lievelingen en discipelen, die hem als vriend, voorzorger, leeraar en vader kenden , verlaten moest, en wel wist wat met hun gebeuren en welk lot hen wel haast treffen zoude? Waarom ook de Heiland zich meer, geduurende zijn lijden , wegens zijne discipelen en anderen bekommerde dan wegens zijn eigen perfoon,en meer bedacht was op de bevoordeling van hunne behoudenis en geluk,dan op alle zijne verguizingen ,fchande en fmarten Wisten zijne vrienden al 't geen, wat toen tijds iu zijne tedere ziel omging, zij zouden zich zelven verloren en in de grootfte naargeestigheid hebben gedompeld gezien. Ontijdig en zonder noodzaak bedroeft hij hen daarom niet. Leerrijk en onderhoudend was deze laatfte bijeenkomst. Hier moest zijn kertftondig verblijf nog ftichten, troosten, vermaanen en bemoe. digen. Gelijk de Heiland meest gewoon was des avonds de ftad Jerufalem te verlaten, en zich in een der lusthoven buiten de ftad, voornaamlijk in den hof Gethfmane, des nagts op te houden, gelijk dit aan zijne vrienden bekend was; zo ging hij na het eindigen van de maaltijd , en na de gewoone Jofzangeu gezongen te hebben, over de beeke Kedron aan (*) ^en olijfberg, waar deze lusthoven en Gethfemane, gelegen waren. Wij zullen hier niet onderzoeken, of de overgang van jesus over de beek Kedron al dat geheimzinnige in zich bevat, het welk fommigen daarin meenen te vinden , fchoon wij niet ontkennen durven,dat hierin wel iets beduidens op ziin volgend lijden ligt opgefloten. De ftad Jerufalem was de de plaats niet, waar dit zijn bijzonder lijden zijn begin moest nemen , wijl het buiten de ftad moest gefchieden. Een hof en wel Gethfemane, waar ftille eenzaamheid woonde en waar £0 Jsln. XVIII: i. *1  hij van al het gewoel der wereld afgezonderd, ongehinderd Zijn lijden beginnen konde, was daar toe de allergefchiktfte plaats. Hij verlaat dan vrijwillig de ltad jerufalem, in welke hij voor zoo veele ongelukkigen een helper was geweest en waarheen hij, in den haast inbrekenden nagt,als een fnooden misdaadiger gevangen en geboeid zoude worden voordgelleept. Ongaarn mistte hij zijne discipelen , die van hem bewina werden. Zij volgen hem ook na en verzeilen hem, nietwetende, niet denkende, dat zij zoo fehielijk zulk een fchriken treurtooneel aanfchouwen zouden. Hij gaat dan met zijne vrienden naar Gethfemane. Het gewigtig werk, 't welk hem re verrigten ftondt, vorderde voor eenen zekeren tijd, ftilte en afzondering, genoegzaame voorbereiding en gebed. Nauwlijks aari den ingang van den hof gekomen (want hij kende ook het hart en gemoedsgelteltenis zijner vrienden) beveelt hij hun een wijl ie verbeiden. Petrus, jacobus enjoa » n e s, zijne geliefkoosde vrienden, waren het alleen, die hem nog verder op eenigen afitand mogten verzeilen, en eerfte getuigen van zijne hevige ontroerenis en treurftand zijn. Zij zouden naderhand mogen getuigen, dat zij hem hadden zien treuren , beeven en beangst worden. Zij, die verwaardigd waren om hem op Thabo>s toppunt bij zijne verklaaring te fcii n, moesten ook getuigen zijn van zijne diepe vernedering In Gethfemane. Biddende begint hij hier zijn lijden, vernederd in het ftof der aarde, kruipt hij als een worm Hier gevoelt nu de vroome Godsheld de bitterheid en het rechtvaardig loon der zonden: hier, zoo diep vernederd, ftrijdt hij den bangften ftrijd, — Hij zwoegt — zonde, wereld, dood en hel fperren hunne kaaken op — oefenen geweld— de grootmoedigfte vertzaagt niet, hij bidt. *** De Heiland toont niet minder zijne grootmoedigheid door zijne bedaardheid van geest, toen hij zijne discipelen nog zoo welmeenend vermaant en vaderlijk waarfchouwt. Hij, die de zwakheid en onmagt van hun beter dan zij zelven kende,zorgt recht hartlijk voor zijne haast verlaten navolgers. Zijne drie boezem-vrienden behoefden nu wel allen onderrigt, raadgeving en ernftige vermaaning; doch petrus behoefde zulks bij uitnemenheid; waarom hij hen eerst in 't algemeen wegens eene op handen zijnde genomen ergernis waarfchouwt, dat hoe groot ook hunne gedachten van fleren heldenmoed zijn mogt,zij zich doch allen in dezen nagt aan hem zouden ergeren , toen hij gebeurtenisfen bekend maakte, welken zij niet verwachten, noch bij mogelijkheid denken konden,waar bij zij echter zich konden herinneren 't geen de Godfpraak weleer behelsde: dat de herder geflagen en de fchaapen verftrooid zouden worden; wel3 ke  (sis) ke Godfpraak hier in zijne volgelingen vervuld werdt. Maar bijzonder behoefde Apostel petrus zulk eene ernftige vermaaning, welke hem merg en been doordringen en -zijn , anders zoo getrouw,hart op het derkftegrieven en doorbooren moest petrus meende zich zelven en zijn eigen hart best te kennen „Rabbi! moeten 'er in den invallenden nagt zoo ,, veele bijzonderheden gebeuren, zo dat uwe vrienden ver„ ichrikken, en zich allen aan u ergeren zullen;dan weet ik toch, dat gij mijn hart , goede gevoelens, mijne oprechti, heid, trouw en ltandvastigheid te vél kent, om een enkel j, oogenblik aan mij, uwen lieveling, die u het beste en te„ derde hart toedraagt, aan mijn heldenmoed en onverfchrol„ kenheid te twijffeleu, en om te denken, dat ik lafhartig ,, genoeg zoude kunnen zijn om alle uwe liefdeblijken met „ ondankbaarheid en kleinhartigheid te beandwoorden. Rab- bouni} al gebeurde het, dat de grootfte en fchrikverwekkende „ voorvallen geboren wierden , zo dat zij, die u zoo wel als ik getrouwheid en hulde gezworen hebben, afvallig wier„ den, hunne mensehjijke zwakheid verraadden, en zich allen, „ aan uergeren mogten;zo zweeriku nogthands onverander„ lijke trouw; aan mij zelven gelijk blijvende,zal ik nimmer „ aarzelen , u nooit verlaten." Waar toe verdout zich het menschlijk hart, dan eens zoo trotsch, dan wederom zoo klein en vertzaagd?,,petrus bedenk uwel,bedenk,dat gij een mensch, een zwak mensch zijt! Verhoogmoedig utoch ,, niet tot uwen val en ongeluk!" Zo geleidt de zagtmoedige j tt s u s, al onderrigter.de den zwakken petrus, wiens diepe val zo nabij was. ,, petrus! ik uw Meester, aan wien gij „ geen geloof zult weigeren, petrus! ik zeg u, en laat „ mijn woord u toch opmerkend maaken, in den eerstkomen,, den, nog in de ten nagt, eer de haan tweemaal zal ge~ „ kraaid hebben , zult gij mij driemaal verlochenen." De welmeenende Apostel meer zijne onfluimige hartstochten dan noodig overleg en wijs beraad volgende, laar des Heilands voorzegging niet onbeantwoord. Zijn hart gevoelde te veel erkenlijkheid en menfehenmin om tot zulk eene onverandwoordelijke laagheid over te hellen: trapswijze wordt hij in zijne verklaaring derker, gedraagt zich onvoorzigtig, overeilt en misleidt zich zelven ;.,al moest ik ook met u fterven, zoo zal „ ik u toch r.iet verlochenen." En hoe ras bezweek de heldenmoed van den zoo neren petrus? Eer de haan tweemaal kraaide was hij een verlochenaar zijns meesters en een fnoode vervloeker van zich zelven geworden. Wel ter plaats de waarfchouwing van kristus, waakt en bidt! waakt en bidt! feoe gewillig de geest ook zijn moge,het vleesch is zwak. Bij dU  C 319 ) dit alles blijft jesüs even geduldig en voorbeeldig zachtmoedig , en geeft de Iterktfle blijken zijner grootmoedigheid Ook van dezen kant laat zich de onfchuldige Godszoon zien, dat hij vrijwillig eenen vreemden hem zoo drukkenden last der zonden op zich neemt, en onder dezen last beeft en beangst wordt. Zijne vrienden zagen hem in den hof met innige zfelfolteringen hevig ftrijden, dan zich in het ftof det aarde wentelende, dan zich weer oprigtende, dan biddende en zuchten•de, zij hoorden hem beangst roepen: mijne ziel is doodlijk bedroefd! waar van daan nu die felle angst en treurige gefïeldtenis? Hij beefde, was het door eene vreeslijke voorftelling van eenen haast treffenden dood, dien hij voor zich ais een gevolg der zonden zou mceten ondergaan? Neen! hij was dé zuivere onfchuld zelf, nooit hadt hij eenige zonde gepleegd, nooit eenig onrecht gedaan, en echter moest hij als de grootfte zondaar fterven, niet om eigen maar om vreemde fchuld, om het menschdom te herftellen om geluk en heil te verwerven. Mogelijk was het de voorftelling van zijnen veragtflen dood, waarom hij bedroefd werdt? ook dit kan niet zijn.' niets konde hem onverwachts treffen: hij wist niet alleen wanneer; maar ook de plaats en den aard van zijnen verdie. nenden middelaars - dood. Hij kende de boosheid der wereld, den onverdienden haat van een groot gedeelte der 'Jerufalemiten en den onverzaadlijken bloeddorst van veelen zijner tijdgenooten; hij wist, gelijk hij zich reeds verklaard hadt, dat hij in de handen van een heidenfche overheid vallen, en aan den veragtlijkften dood zoude worden overgegeven, dat hij eens aan 't kruis fterven moest. Ook dit alles konde hem dus geene beeving en benauwde fchrikken aanjaagen; ook konde hem geene vreeze voor den dood,hoe ook genoemd,bekruipen. 'Er moet dus eene andere oorzaak van deze gemoeds - ge» Iteldtenisfe van jesüs voorhanden zijn; en deze is,naar het verhaal der gefchiedfehrijvers, daarin te zoeken en te vinden, dat de hemelfche Middelaar nu zich herinnerde, dat het uur des gerichts en van het Godlijk misnoegen over de zonden der wereld, thands inbrak, dat hij nu den zwaaren last" der ongerechtigheden op zich nemen, voor de grouweldaaden van het menschdom boeten en den bitteren kelk ten droesfem toe zoude moeten ledigen ; waarom hij ook wenschte en badt, dat de kelk mogt worden van hem weggenomen, dat zijn lijden verkort en haast geëindigd werdt, want Gods hand was zwaar over hem, en hij moest wedergeven, 't geen hij niet geroofd hadt, (*) Nu werdt hij, die geene zon- 03 Pfalm LJÏIX: 5.  C 32° ) zonde gekend hadt, zonde voor ons gemaakt ten einde wij rechtvaardigheid Gods in hem zouden worden. Q*j Nu werdt hij, naar de taal van jesaias, (t) om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijfeld enz. Nu werdt hij als den groutlten zondaar aangezien en behan; deld, die de door de zonde gemaakte Fchulden tot den laaü ften penning betaalen moest, lijdende alle de ftraffen, welke de zonden der menfchen verdiend hadden. Geen wonder dan, dat de Heiland, die onze natuur hadt aangenomen, die een mensch was en bleef, in alles ons gelijk uitgenomen in de zonden, onder dezen bijna ondraagbaren last treuren en beeven moest en ten dood beangst werdr. Maar is hij in dit alles kleinmoedig en ontrouw geworden? Neenl hij blijft die hij was, voldoende aan 't oogmerk zijner komst, om öls zondendelger en verlosfer te lijden en te fterven ; onder* werpende zeide hij: niet mijnen, maar uwen wil 6 Va» der! gej'chiede ! ftandvastig en manmoedig , ftond hij het alles door, zijnen Vader gehoorzaamende tot den dood aan het kruis (§) gevende dus de fterkfte blijken van waare grootmoedigheid. Welaan dan, medekristenen 1 zijt dan ook grootmoedig en zoekt u het lijden, zo het Gods wil is, niet te onttrekken, maar tracht u veel meer in het zelve door den Godsdienst te fterken. Leert hier uit, dat het dikwijls nuttig is om zich van het gewoel der wereld af te zonderen , zich voor een tijd van zijne vrienden te verwijderen en de ftille eenzaamheid te zoeken. De plaatzen, waar gij u in goede dagen in heilige overdenkingen en alleenfpraaken met God bezig hieldt, kunnen u ook menigmaal in droefnisfen verkwikken. Bevlijtigt u ook om naar jesus grootmoedig voorbeeld, in de uuren van verzoeking, kruis en treurig* heid, waare, oprechte Zedemeesters, en altijd getrouwd Leeraars voor den naasten te zijn! PS. Wij bedanken den Zender voor dit Stuki (■♦) 2 Cor. V: 21. Ct) Jef. UH} 5, & fj; mp. II: s. Te Amfteldam, Mj M. ue BRUIJN, in de Warmoesfttaau  DE V R IJ E GODSDIEISTVRIEND* SV\ 4S. En als hij nog 'pprak , ziet Judas een van de twdalvé kwam jen met hem een groote fchaare , met zwaarden en jlokken, [gezonden"] van de Overpriesteren en Ouderlingen dés volks. En die hem verried , hadde hun een teken gegeven, zeggende: dien ik zal kusfehen , dezelve is 't, grijpt hem. En terjlond komende tot jesus, zeide hij, IVeest gegroet Rabbi: en hij kuschte hem. Maar jesus zeide tot hem, Vriend! waar toe zijt gij hier? Doe kwamen zij, en jloegen de handen aan je* sus, en grepen hem. matth. XXVI: 47 —50. 'S HEILANDS GROOTMOEDIGHEID BIJ HET VERRAAD VAN JUDAS. Onder alle de bijzonderheden, in de gefchiedenis varl jesus lijden voorkomende, verdient het gehouden, gedrag van judas geene geringe opmerking. De Euangelisten verhaalen ons, dat hij één van het Aposteltal geweest zij, aan de gierigheid ware overgegeven en dat hijde beurs droeg, dat hij zich zoo verre liet vervoeren om zijnen onfchuldigen en hem zoo getrouw verzorgenden meester verraadlijk met eenen kusch , voor een geringen bloedpenning van 30 filverlingen in de handen zijner godlooze vijanden over te leveren. Staan wij bij dit verhaal een weinig ftil en overdenken wij, hoe het mooglijk geweest zij, dat iudas zich zulk een boozen en onverand woordelijken (lap heeft kunnen veröorlooven, en hoe hij van zich heeft kunnen verkrijgen, om zijnen weldoener, dien hij , §s door'  C 223 ) door eenen ruim driejaarigen vertrouwlijken omgang wel hadt leeren kennen, zoo trouwloos en helsch te behandee lên. Ledenklijk moet hierbij worden,hoe judas zulk eén belluit nemen en het uitvoeren konde. Moest hij niet op de daad zelve en op de treurige gevolgen letten, welke dezelve hebben konden ? Moest hem geene angstvallige vrees bekrui'- :r bij het volvoeren van zijn voornemen? wat hadt hij te voorzien, bij aldien het hem mogt misiukken , en wat flondt hem. te duchten van zijnen goeden Meester, van de overige Apostelen en van de ventandige wereld, zo hij al in dit zijn grouwelftuk gelukkig flaagen mogt? Zoi.de hij,bij aldien hij alles genoegzaam overdachten te vooren beredeneerd hadt, niet afgefchrikt en onbekwaam geworden zijn om deze fhoode daad te verrigten? Het is waar,de fchendaad door judas gepleegd,blijft altijd een onverandwoordelijke en doemenswaardige daad, en zulks nog meer, wanneer men hem in die betrekking befchouwt, waarin hij tot jesus, zijne mede Apostelen en tot zijn ambt en pligt (londt. Intusfchen moeten wij hier zoowel het charafter van judas op zich zelve,en zijne heerfchende hartstochten,als de listige aanleg van het looze Priesterfchap en vloekraad van Jerufalem ,en de goede gedachten,welke judas van zijnen grooten Meester koefterde , bedendig op het oog houden, en dit alles wel niet zoo zeer om judas te verontfchuldigen, als wel om hem niet meer te bezwaaren,terwijl hij in dezen als een godlooze en doemwaardige verradeling te werk gaat. Naar het verhaal der Luangelisten bevondt zich jesus in den hof Gethfemane, na dat hij allerki bitter lijden hadt doorgeftaan en tot zijne discipelen gezegd , dat hij nabij ware , die hem verraden zoude, zich nog bezig houdende met zijne vrienden te onderrigten en wegens den aannaderenden Dag te verwittigen, dat judas toen kwam aan het hoofd van eene groote gewapende bende, vergezeld van de dienaaren der Hoogepriestereii en Pharifeuwen, OudHen en Schriftgeleerden, dat zij zieh van zwaarden, Hokken en lampen voorzien, en moorddaadtg genoeg hadden uitgerust om den onfchuldigen jesus te overmeesteren, die zich niet zoude verweeren en zich hunner handen niet wilde ontwringen, fchoon hij zulks we! hadt kunnen doen. De gewapende magt, vrij zeker onder het geleide van éénen van jesus vertrouwlingeu, en dat haare onderneming, niet zoude mislukken, volgde gerust den verrader , die saar, ais een getrouwe veldoverile, eene zekere leuze gege*  C 323 ) geven hadt. waarop zij veilig konde te werk gaan, dien ik zal kusfchen, die is het , 6r-)p: em en leidt hem zeker hein (*; op dat hij u niet onrkome. Vrijmoedig en ilout nadert j u das , en met hem de geheele bende. ! £ s u s wacht zijne vijanden vrijmoedig af en durft hen onder de oogen zien , treedt zelf eenige tappen nader, en vraagt grootmoedig: wien zoekt gij ? En op het andwoord: jesus vani\afareth! fpreekt hij: ik ben het, waarop zij, als door den blikfem getroffen, te rug weeken en ter aarde nedervielen. Welk eene grootmoedigheid en geduld ! „ Ik h.b het u gezegd, 'Jat ik het (t) ben , laat deze/1 gaan — dezen, die ,,, mijne weerlooze getuigen zijn: doet hun geen leed; wijl „ ik het ben, aan wien gij uwen heldenmoed en uwe dapper„ heid bewijzen zult " J u das naderde daarop, omhelsde jesus naar gewoonte en kuschte hem. Nu waren zij zeker, vielen, als verfcheurende wolven , op hem aan en greepen hem , om hem vervolgends daar heên te leiden, waar judas hun hoofd en gids hen voeren zoude. Hier moet men vraagen: wat is hier meer te bewonderen, of het ergerlijk gedrag van judas, of de onbefchrijllijk groote goedheid, geduld en grootmoedigheid van den ontfermenden Verlosfer ? Zoo veragtlijk en doemwaardig deze Apostel zich gedroeg, zoo veel te adelmoeJiger en liefderijker bewees zich de menschlievende Heiland,die, zo hij wilde , j u da s en-zijne bende hadt kunnen beletten , dit heilloos voornemen uit- te voeren. Wie ziet niet van zelven aanftonds hier de fpooren van ju sus wonderbare grootmoedigheid? Elk, die maar eenigsfins op het gehouden gedrag van jesus acht geeft, ontdekt wel rasch en duidelijk de edele trekken van zijn menschlievend hart. De Verlosfer der wereld bewijst zich, ten aanzien van j uDAsen zijne bende,onverfchrokken en grootmoedig,door dien hij op dezelve plaats blijft, waar hij weet, dat zijne vijanden hem zoeken en vinden konden. In dezen laatften nagt van zijn weldaadig en godlijk leeven, begeeft hij zich, naar zijne gewoonte, vrijwillig naar Gethfemane, zich met die godvruchtig'." overdenkingen bazig houdende, waar toe tijd, plaats en omftandigheden hem aanleiding gaven. Wilde hij, zeer ligt hadt hij zich toen van die plaats (want judas wist ook dezelve) hebben kunnen verwijderen, of, zich reeds daar bevonden hebbende, dezelve (O Mare. XIV: 44. jf.*) 3*dn. XVIII: «. Ss X  f324 ) ve'kunnen verlaten , vlugten, of, zo hij liever verkozen hadt, zich uit hun midden, op eene bijzondere wijze, weg te maauen, gelijk hij te vóoren wel den volkë ontweek; of hij hadt, zo hij niets van dit alles goed voudt, door zijn godlijke kragten, waar van hij zich nu en dan, in zijne vernedering, bediende, aich kunnen verzetten, en hen buiten ftaat •gefteld hebbert, om iets vijandlijks tegen hem te ondernemen, Maar neen! hij fchuwt judas den verrader, even zoo .min'als de gewapende fchaar, die zeker in verbeelding ■ftondt, dat zij hem alle fchrik aanjaagen, en hij dus gemak-lijk in haare handen vallen zoude. Hoe gemaklijk ware het hem geweest, bij aldien hij van zijn eigendomlijke magt hadt -wijlen gebruik maaken; of zo hij zijnen Vader daar toe gebeden hadt, om dezen godloozen hoop te onder te brengen en te vernietigen, om den hemel te bevelen, om zich te -openen, en een wraakvuur uit te ftorten, en hen te verdelgen, of, om aan de aarde te gelasten, dat zij- zich zoude openen, om deze booswichten in haare ingewanden te verzwelgen, of hen op eene andere wijze in hunne boosheden ge- - heel te verijdelen. Nog wilde hij grootmoedig zijn en blijven ; nog wilde hij weldoen, en zondaars — ongelukkige en. misleide zondaars, fpaaren , nog wilde hij lacgmoedig en menschlievend zijn! Merken wij verder aan, hoe de Heiland voor zijne Discipelen pleit, en hen in de voor hem zoo benauwde uuren trouwhartig en vaderlijk befchermt, ■ dsn levert dit een nieuw bewijs van zijne gadelooze grootmoedigheid. Hij zeide tot de gewapende bende : zoekt gijntin zoo laat deze mijne navolgers ongehinderd gaan, ■wijl hij geene van hen verliezen wilde. Het lot zijner Discipelen zoude voorzeker beklaaglijk geweest zijn, bij aldien de losgebroken en onftuimige woede der vijanden op de zoo onfcliyldige navolgers van den Heiland ware aangevallen. .Misleliien vreesde judas dit dak, en niet zonder gronden. Misfchien dachten deze gewapende lieden, dat deze aanhan. - gelingën van jesus hem kragtdadig bijftaanen voor hemlbij. den zoude. Genoeg,, jesus blijft op hunne behoudenis bedacht, en befchermt zijne zwakke Discipelen, terwijl zij het to:h zouden Zijn , dia naderhand moesten kunnen belijden, wat zij gezien, en.verkondigen, wat zij bijgewoond en na'-.gehcord hadden. De belangen van het Euangelie vorderde.ide..volle befcherming en .beveiliging van eerste grondleggers des Kristehdoms, en 'er lag gewis zeer veel aan gelegen, dat zij , vrij uit en ongrfchonden-, jesus en zijn lijden aaa de wereld verkondigen konden. Was het hier  ( 325 ) hier niet, dat zijne Discipelen zich ergerden? Hadden zij nu geene gelegenheid om zich te binnen te brengen, hetgeen jesus hun voorzegd hadt? en zou de goede zaak van het Euangelie 'er niet zeer veel, ja geheel alles bij verloren hebben, bij aldien jesus hadt te onder gelegen en zijne getui;geu aangevallen , gekneveld en als gevangenen waren weg .gevoerd:' Wie maat eenigsfins,naar het verhaal der Euange» -listen, de gefteldtanis • van hun hart kent, die zal aanftondg bemerken, dat zij in dit geval alle rugfteyning en beveiliging hoogst van nooden hadden; en hierom is het, dat de -Heiland, in het midden van de wreedfte woede zijner vijanden; voor zijne lievelingen pleit en hen zoo kragtdaadig befchermt, De voorzorg en de welftand zijner Kerke gingen hem zoo zeer ter harte,.dat hij . zijne belijders, bij de eerlte grondlegging, tegen de hcviglte vervolgingen en gevaaren harden, en in veiligheid wilde ftellen; hierom onderging hij gewillig zijn lijden, naar de Schrift; hieröm wilde hij zich niet onttrekken, toen men hem vangen en dooden wilde. Welk eene grootmoedigheid bewees jesus vervolgends • •ten aanzien van zijnen trouwloo.zen Apostel! Hij vergunde hem om tot hem te naderen, om hem, onder den fchijn van genegenheid en , broederfchap, metACiiABS lippen te kuslchen. Moest judas niet billijk fchaamrooden, op het aan. gïven eener leuze, welke de gevangenneming van zijnen , godlijken meester ten gevolg hadt ? kon hij buiten fiddering en beeving blijven, bij het nadenken zijner euveldaaden, en moesten zijne heillooze ondernemingen hem niet aanftonds het godlijk misnoegen en rechtvaardige ftraffen prediken? Moest zijn geweten hein niet ontwaaken, aanklaagen en verdoemen, nu hij zijnen weldoener zoo wreed mishandelde? Moest hij zich niet eenen dag der algemeene vergelding voorftellen , op welken hij voor eenen onpartijdigen Richter ter verandwoordinge zoude gefteld worden, om daar eens het welverdiende loon zijner wandaad en fchreeuwende ongerechtigheid te ontvangen ? en moest hij daardoor niet afgefchrikt worden van zijne helfche befluiten? omkeeren, van zijnen meester afbidding doen, en met traa- - nen van waar berouw bij hem vergeviug zoeken ? Herinneren wij ons intusfchen het geen wij, ten aanzien van judas, boven reeds ter zijden hebben aangeroerd, wanneer wij zeiden: dat judas, hoe boos en godioos hij ook moge ge- > weest zijn, echter een beklaagenswaardig voorwerp blijft, dan zal niemand gegronde redenen hebben, om zijne verSi s 3 keerd-  ifSèef-dheclen re vermeerderen en zijne fchuldente bezwaaren. ©è;tftenschlievende jesus droeg he.n, en wilde hem ook 'wel gaarne vergeven en behouden. Wij twijfelen ook geen 'óögefiblk daaraan, of de grootinoedigfte Menfchenvriend, -die het heil der zondaaren altijd ernstig zoekt, en geen SJëÜatfgeH 'daaraan heeft, dat dezelven omkomen, zouden "met'-open armen , gelijk de vader den verlooren zoon, :jyó;a's hebben te gemoet gegaan en ontvangen, bij al* aiêK-Trij, gelijk de boetling petrus deedt, in waar bestoiiv^' wederkeerde en met hem weende. Judas bleef ëciifer een beklaaglijk voorwerp; zijn lot was ongelukkig. Zijn rampzalig temperament, zijne heerfchende neiging en overwegende begeerte naar geld en goed, de rv®lo1tkende uitnoodiging en listigs verleiding van den Jooöfchen raad, Hortten hem, den ongelukkigen jo-[ï)Ass, door geldlust geblind, in rampfpoed en in den kuil dés verderfs. Niet zonder redenen vraagde de Heiland hem; -j u A h s , mijn Vriend! ziji gij hier gekomm , om des men-, fchen Zoon te-verraden met eenen kitsch? Wat moest deze "vriwg van jesus bij hem werken, en wat moest hij da?r bij 'billijk gedacht hebben? Judas konde op dien tijd niet be'diard over deze vraag nadenken, nadien hij zich door zijne ontrustende en temlooze hartstochten te ligtvaardig liet weg fleepen. Ook kon hij zich niet te binnen brengen , het geen jesus kort te vooren aan zijne Discipelen over tafel verklaarde, dat hij,die het eerst met hem in den fchotel tastte, zijn verraader zijn zoude. De rampzalige judas verdient medelijden. Hij verdient zulks, wanneer wij op alle de onderfcheiden ömtandigheden het oog vestigen, welken hier bij te funen. lopen. Wie was judas naar zijn Characler en gemoeds. "aard > Hoe flerk was de verzoeking van den listigen Joodfchen bloedraad te Jerufalem ? Al 't geen de vijanden van jesüs hadden aangewend om hem van kant te helpen , was tyergeefsch en viel verkeerd uit. Hij echter moest uitgerooid en zijn alöm verbreide leer en groote aanhang moesten nit "de Wereld verbannen worden: men liet niets onbeproefd, en ftelde eindelijk eenen zekeren prijs op zijn hoofd en lee'ven. De bloedraad vergaderd , het moorddaadig vloekgespan , doorlistig, op bedrog geflepen , vindt eindelijk een middel om zijn perfoon tnagtig te worden. Dertig fllverlingen worden, als een genoegzame belooning, hem ten gefchenk en befoHing toegekend en beloofd , die jssus in handen des gerichts leveren zal. En wie was toch voor het te- g»b.  C 1-7 } genwoordige beter daartoe in ftaat dan judas, een maa, die jesüs van nabij kende, die gemeenzaam met hem verkeerde, van wien zich geen erg verbeelden liet, en een man waarop de booge raad konde ftaat maaken ? Wij durven niet beweeren, dat judas kwaadaardig genoeg van hart zoude geweest zijn, om zijnen vriend zoo te mishandelen , hoe zéér' verfoeilijk, onverandwoordelijk en fti"afwaardig,zijne verrigting ook geweest moge zijn. Wij houden het liever daar voor^i dat judas, die zijnen meester wel niet hartlijk lief hadt* hem echter veel hoogagting en eerbied toedroeg; dat u\y nimmer willens geweest zij om hem in 't ongeluk te ftorien» Judas,aan de gierigheid verknogt, werdt in verzoeking gebragt, toen hij vernam, dat 'er eenen prijs van 3a ülverüngen op jesus leeven gefteld was; hij dacht, herdacht en befloot, niet om dat hij jesus haaten, verderven wilde, neen! maar ooi alléén zijn geldzucht te voldoen en zijne beurs te verrijken; hij befloot dit op zich te nemen; geensfins een oogmerk hebbende om jesus in een treurig lot te ftorten, was hij door den klinkenden en fchitterenden afgod misleid, alléén daarop bedacht, hoe hij den fchoonen prijsvan 30 filverlingen zoo aanminnig in zijne oogen, verwer# ven mogt Zijn gelukftaat werdt volkomener naar maate zijne fchatten vermeerderden. Mi|n bemelvriend zal mij deze mijne zwakheid en overeiling wel vergeven! en wie weet welr: ke veröntfchuldigingen in zijne ziel geboren zijn geworden? Ook konde hij uit dit oogpunt befchouwd, bij geene mooglijkheid denken, dat jesus zich zoude laten vangen en mishandelen; veel meer ftondt hij in de-zekere gedachten, dat, Zo men hem al eens grijpen mogt, hij zich toch zeer gemaklijk het geweld zijner vijanden konde en ook zoude ontwringen, gelijk dit niet onduidlijk blijkt uit den raad aan dg bende gegeven; als gij hem gegrepen zult hebben, leidt hem dan zeker hein; zijt dan op uwe hoede.' terwijl het niet te denken is, dat hij, bijaldien hij hadt kunnen voor. zien, dat het met jesus zulk een einde nemen zoude, tot deze gruweldaad ware over gegaan. Ter meerdere waarfchijnlijkheid en bevestiging hiervan, als mede dat j ud a s alléén door zijne fchandelijke geldzucht werdt overgehaald, blijkt zulks uit het geschiedverhaal, ons meldende, dat, toen hij zag, dat zijn verraad, ten aanzien van jesus, zoo treurig eindigde, het hem zeer fmartede, dat hij verfchrikte, dat hij , zoo hij konde, gaarn wilde herroepen, dat hij, geheel raadloos, niet wist, wat hij doen en waar heenen hij zich wenden zoude., dat hij, het bloedgeld  C 3=S ) geld vervloekende , de 30 lilvcrlingen voor de voetett van den raad nederwierp , en jesus onfchuld, onafge-vergd belijdende, zeide: ik heb /Ivgt en onverantwoordelijk gekatr.deld„dat ik mfchuidig- bloed verraden heb. Herroepen kon hij niet; hij zocht verligdng zijner grieving bij den hoogen raad door zijne belijdenis en gedragin-: .gen;'t hielp alles niet, de daad bleef verrigt; men hoorde niet naar zijne belijdenis, en men begeerde dit bloed-' geld, door judas verkregen en thands gevloekt» niet te rugge. Iudas werdt fchier zinloos; zijne treurigheid en angst veranderen in wanhoop en vertwijfeling; en nu viel 1 het hem, als eenen onzinnigen, niet zwaar, tót een fnood en rampzalig uiterst over te gaan, nu kan hij tot zelfmoord overllaan , nemende zijn toevlugt tot den ftrop, verhangt hij zich zelven, berst van één, en fchudt zijn ingewand uit: Rampzalige zondenltrop ! ongevoelig gaat hij van de ééne tot de andere zonde over. Welk een leerrijk onderrigt hier uit voor ons allen, waar-, de Medekristenen! Hoe zeer fpannen niet de godloozen gretig te famen om de onfchuld te drukken? Moeten wij den vijand niet fleeds zoeken te fpaaren? 't Voegt aan geene verlichte Kristenen om kwaad met kwaad te vergelden. De vijand zijne boosheid onder het oog te brengen , te meer als men kans ziet om hem te winnen, is geoorloofd, noodig en prijzenswaardig. Jesus zocht, in het midden zijner mishandelingen en gevaaren , andere lieden, ja zijne gezworen vijanden zelfs voor 't verderf te bewaaren. Aan Kristenen betaamt het fteeds door daaden te bewijzen , dat zij waare menfehenvrienden en, waarlijk grootmoedig zijn , gelijk jesus hun voorganger. — PS. Ook dit ftuk hebben wij wel willen plaatzen» T« Amfteldam, bij M. be BRUIJN, in de Warmoesftraat.  D E V R IJ E GODSDIENSTVRIEND SY°. 42. Die ra jesus gevangen hadden, leidden Qietn) henen tci cajaphas den Hoogeptiester , alwaar de Schriftgeleerden en Ouderlingen vergaderd waren, enz. matth. XXVI: 57—66. JESUS GROOTMOEDIGHEID IN ZIJN GËDRAG VOOR DEN GEESTLIJKEN RAAD. Wij verzeilen den onverfchrokken Godsheld, den grootmoedigden menfchenvriend , langs den weg zijner ongehoorde mishandelingen, van Gethfemane naar iciufalem toe voor den geestlijken raad. De gewapende en"moordzuchtige bende mogt en kon tot hier toe over de blanke onfehutd triümfeeren , door dien de onvertzaagde Heiland geen voet breed uitweek,toen zijne moordenaa.s gewelddaadig op hem aanvielen. Nemen wij hier bij in aanmerking, wat met den onfchuldigqn Godszoon, zoo wel bij zijne gevangenneming en .wegvoering, als voor den Hoogepriester annas en cajaphas en voor het geheele geestlijke; gei richt is voorgevallen, en hoe zich daar de onrechtvaardig gevangene onfchuld gedragen hebbe ; dan zullen wij uaar wederom de ontegenzeglijke blijken van jesus grootmoedigheid leevendig aantreffen. Wij volgen daarom het getrouw verhaal der Euan^elisten , die ons zeggen: dat de gewapende hand, welke judas aan het hoofd en tot leidsman hadt , alp verfcheurende leeuwen op het onfchuldig Godslam aanviel; dat zijne vijanden op de aangegeven leuze hem »• Tt gra.  ( 330 ) grepen en fel gebonden hebbende, want zij herinnerden zich, dat-ju das hen zulks geraaden hadt, op waards naar de raoore. ftad'voerden Nu moest hij, als een onrechtvaardige booswicht, ten fpot en verachting van den eenen godloozen tot den anderen gevoerd worden. Onder het geleide eener gewapende manfchap voerde men hem, niet zonder veel opziens en gioote nieuwsgierigheid , als een gevangenen , eersr tot aJnnas (*) die de fchoonvader was van cajaphas, destijds Hoogepriester. Waarfchijnlijk is het, dat deze bende zulks niet uit verkiezing, eigen magt en beweging , maar veelmeer op hooge order en bevel heeft werkltellig germakt en verricht.. Misfchien gefchiedde dit om den ouden Raad annas, wiens huis zij mogelijk met den gebondenen moesten voorbijgaan, dit vergenoegen in zijn ouden dag nog te gunnen , om hem te zien en te helpen veröordeelen , of om dat hij mogelijk de tweede perfoon des raads, en dus de eerfte ftemgereehrigde naast den Hoogepriester was, dié veelligt veel inyloeds hebben, en misfchien, als oud en ervaaren in de priesterlijke loosheid, den veiligften en besten raad geven konde. Altans zij voeren hem ten huize van annas., die, zich ten genoegen aan dezen ftaatsgevangenen verlustigd hebbende en nu vooreerst voldaan fcheèn, beval, dat men hem onder dezelve banden en kluisters, naar den wettigen richter, zijnen fchoonzoon den Hoogepriester cajaphas, zoude heen leiden. Wij merken hier als in het voorbijgaan aan, dat de H. Euangelist ook hier, gelijk hij meermaaien doet, de open vakken in de Heilige gefchiedenisfen ter nadere toelichting èh opheldering dienende , met het melden van deze en geene bijzonderheden, ,invult en breeder in zijn verhaal is 'dam de overige Euangelisten. Volgens de aantekeningen van mattheus wordt jesus naar het huis van cajaphas geleid, en naar het verhaal der beide andere Euangelisten heet het: dat men hem in het huis van den Hoogepriester voerde. JoSnnes meldt van annas. Cajaphas, als een doorliepen en ftaatkundig geestlijke, was het, die te voorën den zoo veel in zich behelzenden, goeden en verftandigen raad gegeven hadt, dat het veel beter ware, dat één mensch, wie hij ook zijn mogte, omkwam, dan dat het gantfche volk in beweging gebragt. beroerd en ongelukkig werdt. Ten zijnen huize nu was de bloedraad gefpannen met alle noodige voorbereiding en toeft) (O Joait. X\Hh 13.  C 331 ) ftel om dit eerwaardig gezelfchap, ontzaglijk en luisterrijk te maaken, in welk men alles nauwkeurig hadt in achtgenomen en ook verder verrichten zoude, het welk in een zoo zonderling geval als het tegenwoordige. zeer noodzaaklijk fcheen, ten einde aan de geheele wereld te doen blijken , dat alles naar de algemeene en bijzondere landswetten, met de belangens van den Staat, 'voorfpoed des volks, en met de bevordering van de algemeene rust het meest over» eenkwam, en gevorderd werdt; waarom men hem nu naar gewoonte voor den raad voert, en om ailen fchiin van be» drog en loosheid zorgvuldig te ontwijken , befcnuldigers tegen hem ingewonnen en getuigen opgeroepen worden, ten einde te doen blijken, dat het vonnis, nu haast te vellen, overëenkomttig met de wetten en met de grootheid en het gewigt zijner wandaaden ware. Men wilde, hoe Oneerlijk ook , ten minde rechtvaardig en onpartijdig fchijnen. Hij moest niet ongehoord geóórdeeld, niet onfchuldig ter dood gebragt worden. Men fp >edt zich met zijne te rechtftelling, om niet door tusfchenkomende omftandigheden verhinderd , en in hun gevloekt voornemen verijdeld te worden. Wat toch kan men meer van eenen onbefproken en onpartijdigen richter verwachten , dan dat hij den aangeklaagden hoort, de ingebragte bezwaaren wikt en weegt, genoegzaame getuigenisfen inwint en beoordeelt, de liggende wetten en haare inlichtingen volgt , de ongerechtigheid en misdrijven naar derzelver eilchen behoorlijk draft, en elk eenen loon naar werken verfchaft. Zoo handelde men met jesus , op dat de wereld paderhand den richter niet van onrecht, overëiling of partijdigheid mogt befchuldigen. Zoo gaat men als eerlijke lieden ter rechtspleging over. Naar de wetten, zoekt men getuigen tegen hem, om het bedoelde en voor zijne gevangenneming reeds vastgedelde doodvonnis te befpoedigen. Doch hoe listig men dit alles ook aanleggen mogt, men kan niet llaagen. Eindelijk komen 'er twee getuigen voor , die men mogelijk op deze of geene bedekte wijze , heimelijk, onder de belofte van gratie, eerambten, of andere befolding hadt weten te over. reden en in hun belang te krijgen, die tegen hem als eenen rechtvaardig aangeklaagden en befchuldigden getuigen zouden ; doch hunne getuigenisfen kwamen niet overeen, de een den anderen tegenfprekende. Getuigde de een gehoord te hebben, dat jesus als een ophef maakende grootfpreker en praaiende pogcher zou gezegd hebben: ik kan dezen tempel, dat konftig gebouw en pronkfuk van 'jerufalem , Tt 2 (ju-  C 338 ) (jusus bedoelde den tempel zijns lichaams,) in drie da* gen afbreken en wederom opbouwen; zoo zeide een ander gehoord te hebben: dat hij gezegd hadt, ik zal het doen. Dan eens befchuldigde men hem van Godslastering, dat hij zich voor een Godlijk perfoon , ja voor God zelven uitgaf en meer andere befchuldigingen, welken, of in het geheel niet eenige betrekking tot deze zaak hadden , of ten minsten als niets^geldende moesten geoordeeld worden. In plaats dat men deze onvoldoende getuigenisfen als niets bewijzende, aanftonds zoude afkeuren, zweeg men Itil, fcheen de in 't oogloopende tegenfhïjdigheden niet op te merken, men hoorde ze als bezwaaren aan, men veroorloofde aan de dienaaren voor den rechtbank allerlei ongeregeldheden en men dulde, dat de onfchuldige geflagen en mishandeld werdt. Met één woord, de Priesterfchaar en rechtbank, de getuigen en befchuldigers, roonen al te zaam middagklaar, dat zij hier de zuivere onfchuld verdrukten en fnood fchandvlekten. Maar hoe gedroeg zich in dit alles de grootmoedige Godszoon ? Als een lam ter flagtbank gevoerd , deedt hij zijnen mond niet op ; daar hij, wanneer het op de eere zijns Vaders, en Op de bevoordering van het Godsrijk aankwam , altijd Vrij uit , onaangezien hij daar bij veeltijds allerlei verguizingen en mishandelingen te duchten hadt , naar waarbeid zich verklaarde, en in alle flukken duidelijk bewees, dat hij, om aan de beftemming zijns Vaders te voldoen, zijn leven niet te dierbaar fchatte , om het voor het welzijn der wereld heen te geven, en dat hij zich niet ontzag om zijne vijanden, altijd in zachtmoedigheid, hunne dwaasheid, vooroordeelen en boosheid onder 't oog te brengen, en de bewijzen van zijne Godlijke hoogheid , te midden zijnerdiepe vernedering zelf, aan den dag te leggen. Zoo gedroeg hij zich ook hier voor de geestlijke rechtbank Bij de grootfte, hem aangedaane mishandelingen zweeg hij; nietswaardige befchuldigingen hoorde hij met de verdiende ver- " ontwaardiging aan , uit hoofde dat zij zich zelven tegenfpraken en geene beantwoording behoefden , gebruikende flegts een woord op zijnen tijd. Even zoo geduldig hij zich gevangen nemen en naar jerufalems heillooze gerichtsplaats voeren liet, even zoo langmoedig hoort hij de valfche betichtingen van ontaarde en omgekochte booswichten aan , die onder zijne oogen en ooreu de ééne ongerechtigheid op de andere ftapelden. Onverfchrokkenheid en geduld kenmerken intusfchen hem, die medelijden met ongelukkigen  C 333 } gen heeft, en hier zijne valfche befchuldigers voor den raad niet tegenfpreekt. Slegts, toen een der dienaaren, hem in zijn heilig aangezigt floeg, vraagde hij: htb ik verkeerd of kwalijk gefproken brengt dan bewijs in ; doch heb ik recht en waarheid aan mijns zijde , waaróm flaat gij mij dan ? en bij deze enkele bemerking liet hij het berusten. Echter wilde de Heiland door zijne verandwoording bij'zijn verhoor niet minder doorflaande proeven.van zijne grootmoedigheid geven. . Kaar het verhaal der Euangelisten vraagen de Hoogepriesters hem naar zijne Discipelen en naar zijne Leer. Welk een list en loos bedrog? Wisten dan deze fchijnheilige bedriegers niet dat jesus eenige tot zijnen dienst gekozen hadt; wisten zij niet welken en hoe veel daar toe waren afgezonderd? Wisten zij niet, dat hij daar toe geene aanzienlijke uit den volke, noch magtige, maar gemeene lieden, visfcbers, tollenaars en anderen juist verordineerd hadt, die oprecht, eerlijk en trouwhartig genoeg voor de goede zaak van jesus uit kwamen, en der wereld wezenlijk konden en wilden nuttig zijn? Zij vraagen naar zijne leer. Was het hun onbekend, dat de leer, door hem en zijne Apostelen gepredikt, oneindig verfchilde, van alle de verbastering en heerfchende denkwijze der verdwaasde geestlijkheid van dien tijd? Konde het hun wel vreemd dunken, dat zij den volke predikten, dat het rijk van kristus niet van deze wereld, maar een geestlijk rijk ware, en dat hij daarom geen aanhang bij wereldlingen verwerven konde? Ünder den dekmantel van onkunde en noodig onderricht, met het mom van vroomheid gepaard, wilde men, liefst uit zijn eigen mond, de beandwoording dezer vraagen, en de oplosfing dezer zwaarigheden zelf hooren, om, was het mogelijk, iets te vinden, waar door zij hem verftrikken, en ten zijnen nadeel iets befluiten konden. Misfchien waanden zij, dat hij zich een aanhang gemaakt hadt, om daar door onder de inwooners van Jerufalem en in 't geheele land oproerige beweegingen te veröorzaaken, het Staats- en Kerkbeflier te doen wankelen, zich zelven tot eenen Heer der Kerk en Koning van Juded op te werpen en zijne aanhangelingen tot zijne eerfte dienaars en voornaamfte Staatsministers te maaken. Vreemd voorzeker moest het duidelijk en rondborstig andwoord des Heilands hun voorkomen: „ Ik heb vrij en openbaar „ gefprooken voor de geheele wereld en voor allen; ik », heb in mijn ambt door mijnen vader mij opgedragen, Tt 3 „ nis-  C 334 ) „ niemand ontzien; ook was mijne leer en vooi'dragt niet „ van dien aart, dat ik dezelve, als gevaarlijk en verlei-,, dend , in de hoeken en in flilte , om dus duisterlin„ gen te gewinnen en gemaklijker mijn oogmerk te be„ reiken, onder menfchen die oproerig van aard en fcheu„ ringziek waren, heb behoeven te prediken; ik heb al„ tijd vrij uit, zonder eenige menfchenvrees. van mijne goede zaak bewust, aan allen, zonder onderfcheid, wien „ het om waarheid en deugd, en dus om het geluk te „ doen ware, den besten en veiligften weg aangewezen, „ om hen eens kinderen van mijnen vader, te doen wor,, den , en hen daarom hier in het Godsrijk zoeken in te „ lijven; ik heb mij des Euangeliums niet gefchaamd, ,, om alöm gemk en wezenlijk heil te verfpreiden; daar» „ om heb ik geleerd in de fchool en in den tempel, „ daar alle jooden bij een komen , waar van zij niet 011„ kundig waren," Ook hadden zij zeker berigt, dat hij reeds in zijne vroege jeugd, twaalf jaaren oud, in het midden der Leeraaren (*) in de Sijnagoge naast den tempel, waar in de Joodfche meesters gewoon waren te onderwijzen cu de patriarchaale Schriften verklaarden , door zijne verlegen ouderen werdt aangetroffen, alwaar hij vraagde en andwoordde Wisten zij ook niet dat hij het was, die, ziende dat zijn's Vaders huis tot eenen moordenaars kuil en fpelonk gemaakt werdt. de koopers en wisfelaars uit den tempel verdreef; dat hij het volk voor de Pharifeeuwfctae leer, zoo zielverdervend, waarfchou. de , ten einde den zuiveren Godsdienst te herftellen en de wereld daadlijk gelukkig te maaken. Dit deedt hij openbaar in fchool en tempel, ten aanhooren en onder het oog van zoo veelen; dit deedt hij waar veele fooden kwamen; en aki d in het openbaar; dit deedt hij daar," waar veelen zich lieten ■ vinden, enkel uit nieuwsgierigheid om hem aan te hooren, anderen om hem te bewonderen en door hem onderwezen ; terwijl niet weinigen zich daar vervoegden, om door list en boosheid r.angefpoord, op zijn voordrag! en {tellingen te letten ea hem in fbrikken te vangen, Kon- (*) Is het wel denkelijk, dat jf.sus, als Leerling, zich raidden onder d<ü'Leeraars zotüe geplaitst hebben? ls hei niec meer waarfcliijnlijk, dat de Leeraars, zijn weetltist, leergierigheid en voorbeeldige lchramierheid bij zijn andwoorden en het opperen van zwaarigheden bemerkende, hem deswegen van andere Leerlingen afzonderden , ein. ?  C 235 ) t Konde men dnn jesus handelwijze nu wel oneigen noemen, toen hij zijne richters daar heenen wees, en zich man», moedig beriep cp de groote merigte van oog en oorgetuigen , die dus mogelijk onpartijdig of vooringenomen berigten konden,''t geen zij gezien en gehoord hadden. Vraagt hen daar naar, zegt kristus; zijn zij redelijke lieden; die naar waarheid en gemoede getuigen willen, dan kunnen zij het zijn, die u van mijne'openbare leer en gehouden gedrag volledig berigt kunnen geven. Niet tegenltaande deze zoo rondborstige verklaaring des Heiland.-,, waar bij hij zich op zulke lieden beriep, van welken het onzeker was, of zij voor , dan tegen hem getuigen zouden, mogt dit alles echter niets baaten; aari -zijn voorllel werdt geen gehoor gegeven , men moest veele omwegen zoeken, om eindelijk het vonnis te volvoeren. Volmaakt grootmoedig betoonde zich ook de Heiland bij de hem voorgelegde ftrikvraag : of hij de kristus ware? Onaangezien zij met dezelve een toen. heerfchend denkbeeld verbonden, en kristus hunne listige oogmerken kende, werdt deze vraag hen ook tegen hunne verwachting beandwoord: „ gij zegt het; ik ben het! doch „ ik zeg u, ik, die u de waarheid zeg, dat ik de Zoon „ van den eeuwiglevenden God ben \ van nu af aan zult >» S') d^es Menfchen Zoon zien zitten ter rechte hand van ,, Gods kragt en komen in 's hemels wolken, wanneer ik eens wederom verhoogt en met eere zal gekroond worden? Bedaard van geest, kon geene menfchenvrees hem ovcr-r vallen, daar hij zich in zijne verandwoording daadlijk bewijst , meer dan een mensch, ja de hemelfche Leeraar, de hooggeliefde Zoon des eeuwigen Gods te zijn. Wat dan ook het fnoodlte toeleg , fchandelijk verraad en de onmenfchelijke vloekraad die ju sus onfchuldig veroordeel len wilde, ook moeten uitdenken , niets was in Haat om" hem te doen wankelen, hem zijne gewoone grootmoedig', heid te benemen. In allen druk, vervolging en fmaad, bij alle onrechtvaardige befchuldigingen, blijft hij de onveranderlijke onfchuld', de hooglte rechtvaardigheid zelf; Hij vangt de wijzen in hunne fchranderheid en verltomt de listigen, bewijzende de groote Leeraar des hemels, Gods Zoon, te zijn. Hoe leerrijk en flichtend is deze gebeurtenis en het gedrag van jesus voor alle Kristenen? Het gedrag van den hoogen raad te Jerufalem en de gevolgen van hetzelve , ■doen ons zien, hoe ttrafwaardig het is om ongeoorloofde mid-  ( 336- ) middelen te gebruiken, met .een (laatkundig oogmerk, ora daar door het heil en geluk van land en volk te bevorderen Cajaphas, een doorliepen (taatsman, ftondt in den waan, dat het flaatkundig befchouwd, veel beter ware, dat de onfchuldige jesus ter dood veroordeeld zoude worden, dan dat het land en volk der Jooden fchade leedt. Dc bevoordering van 's lands welzijn beüogde hij ten koste der onfchuld. De onfchuldiglle daaden kunnen iemand in verdenking brengen, dit zien wij aan jesus, die, hoewel hij de beste oogmerken hadt, echter .een voorwerp van fpot, bedilling, haat en verguizinge wierdt. Wij zien hier uit dat een goed geweten, een bion van vrijmoedigheid is; jesus bewijst dit door zijn grootmoedig gedrag. Geen menfchenvrees of aardfche bekommering konden hem ontrusten; vrij en onbezwaard getuigde zijn geweten, dat hij Gods wil gedaan hadt, waarom hij ook zijne eer tegen alle lasteringen en bezwalkende aantijgingen op eene betaamlijke wijze, vernuftig en behoorlijk verdedigde. Eindelijk leeren wij hier uit, dat Zulk een volk met recht ongelukkig mag genoemd worden, waar de rechtbank ftom is, de rechters baatzuchtig zijn, en zich belteken laten, waar vernuft en natuur, rede, en godsdienst vertreden, en de blanke onfchuld gedoemd wordt; zoo ongelukkig en rampzalig was het wel eer te 'icnifalem gelteld, daar de verdrukte onfchuld onderliggen, en 't onrecht zegepraalen moest. Grootmoedig bleef de Heiland, terwijl hij, geduldig bij alle lastering, zijne befchuldigers ftil en gelaten verdraagt; zoo blijft het ook onze pligt, om, onder de fnood te lagen van boosheid en ongeloof, aan de deugden godsdienst getrouw te blijven, en der waarheid hulde> te doen , om , ondanks alle verguizingen en trouwlooze verdenkingen, zonder menfchenvrees en fchroom, waar en voor wien het ook zij, vrij uit, jesus en zijne leeropenlijk voor de Wereld te belijden, wijl kristus de zulken ook eens ten geenen dage voor zijnen Vader in den hemel bekennen zal. P. S. De zoo genegene Zender van dit eh de naastvoorgaande Stukken , zoude ons zeer verpügten , een enkel adres te bezorgen; om zijn E. een lettertjen te doen toekomen. Te Amlteldam, bij M. de BRU1JN, m de Warmoesitfaat,  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND* SV°. 43. En zij grepen hem en leidden \hem weg,"] en bragtèn heni in het huis des Hoogepriesters. En Petrus volgde Van verre 5 enz. LUC XXII: 54—62, JESUS GROOTMOEDIGHEID BIJ DE VERLOOCHENING VAN PETRUS. Of het niet genoeg fcheen, dat de Heiland door judas verraden , door eenen gewapenden arm gevangen, gebonden eri mishandeld uit Gethfemane na 'jrrujalem voordgelhiuwd, voor annas en cajaphas gefield en onder het oog zijner partijdige richteren, bij het ondervinden van de fnoodfte befpotting , valschlijk befchuldigd werdt, zoo moest zijne gefolterde ziel en menschlievend hart ook op nieuw getroffen, en zijn lijden niet weinig verzwaard worden, door het zoo onverandwoordeüjk gedrag van simon petrus, eenen zijner Apostelen, van wien men zulks nimmer vermoeden, nooit hadt denken kunnen. Petrus een van jesus boezemvrienden, van wien de wereld de flandvastigfle getrouwheid en roemwaardigffe heldenmoed zich met recht verbeelden moest-, bezwijkt op het onverwachts, vergeet zich zelven en zijngegeven woord, wordt een fchandelijke verloochenaar vart zijnen Heer en vervloeker van zich zelven. Hoe fmartlijk moest het lijden van jesus hier door worden% Ook petrus hoe diep gevallen, wordt hier een veraehtlijk en doemenswaardig, maar ook tevens een beklagenswaardig voorwerp ; en was jesus njet grootmoedig genoeg geit Y» weest.  C 338 ) weest om dezen vertzaagHng in het mir zijner fnoode afvalligheid op te beuren en te herltellen, ooit petrus ware in zijne ongerechtigheid en groote zonde, onherltelbaar in een diep verderf neergezonken. Zoo godloos en onverandwoordelijk het beftaan van dezen Apostel ook moge geweest zijn, zoo wilde de Heiland nog barmhartigheid aan hem bewijzen en in zijne oprichting de blijken van edele grootmoedigheid, liefde en ontferming geven. Wij volgen hier in wederom het Kuangeliseh verhaal om zoo wefde bijzonderheden hier omtrend, ten'aanzien van petrus, als ook bet voorbeeldig gedrag van onzen Verlosfer in zijne wederoprichting, door Gods geest aangeteekend, eenig-. zins-naauwkeuriger te leeren kennen. Petrus dan doorzijnen Meester verwaardigd, om nevens jacobus en joSnpjes hem, ia Get/i/ë;ua> e te verzeilen, en daar oog- en oorgetuigen van jesus zielewee en bitter lijden te zijn, was het, die hoewel hij met zijne mede discipelen de vlugt genomen hadt-, echter eenigzins van zijne vrees en bange fchrikkén herdcld, moed vatten en het w-aagen dorst om hem tot in het paleis van den Hoogepriester c a j a p h a s te volgen, waar de bloedraad vergaderd was en zijn doodvonnis zou uitgefprooken worden , om daar, deelnemend in het treurig lot zijns Meesters , wiens vertrouwling hij was, uaauwkeurig te vernemen, hoe het.met hem afloopen zoude. Daar men nu naar zijne voorafgaande betuigingen, en naar zijnen ontdekten heldenmoed zoude moeten gedacht hebben, dat het hem aan noodige (tandvsstigheïd°efi oi>' wrikbare trouw nimmer zoude ontbrooken hebben, zoo is hij beangsten vreesachtig, maar daar bij echter, zoo het fchijnt, moedig genoeg om den Heiland, doch flegts van verre en in het verfchiet te volgen. Door laage menfchenvrees bevangen, en beducht dat hem een gelijk lot mogt treffen, verwijdert hij zich op eenen ruimen aflland, zoo echter, dat hij, al 't geen voorviel, waarnemen konde, meenende daar zoo wet volkomen veilig voor zijn pcrfoon, als in Haat te zijn, om zich van al het geen gebeuren zou, te vergewisfen. Maar konde hij zich wel verbeelden, dat zijne nieuwsgierigheid en verwaandheid hem daar op eene, zijns dunkens veilige, maar evenwel gevaarlijke plaats zoude hebben heen geleid, onder een hein onbekend doch onfchuldig' gezelfchap, alwaar hij zijne on trouw verraaden. alle heldenmoed verliezen en alle teekenen van ongeoorloofde menfchenvrees en vernederende kleinhartigheid zoude openbaarenï Pe-  C 339 ) Petrus, die door voorfpraak van joünnes, aan het paleis van den Hoogepriester bekend, was binnen gelaaten, vervoegt zich bij het gezelfcli.-p van de dienaaren en dienstmaagden van het. hof, die zich bij een koolenvuur ftonden t-e warmen; eene plaats welke hij zich nooit verbeelden konde, dat hem zulk eene folterbank en gevaarlijke klip zoude geworden zijn , waar op zijn mannenmoed, trouw en eer fchipbreuk lijden en v.erlooren zouden gaan. Natuurlijk hieldt men zich met gefprekken over je si. s perfoon, verrichtingen, lchuld of onfchuld, rechtspleeging en met de uitkomst van dit alles bezig,als zijnde het hart van petrus daar mede opgevuld, li en der dienstmaagden, die hem zonder erg, en. ©nfchuldig onder de oogen zag, meem.e hem als éénen te herkennen , die .het met jesus hieldt of een van zijne vrienden en aa«hangelingen.was; op deeze enkele vooröndenlelling werdt petrus door kleinmoedigheid overval-, jen en wordt een verloochenaar, yrouw! ik ken hem niet, ik ben 't niet, voor wien gij mij lioudt en aanziet, ik weet. ook niet, waar van gij fpreekt. Intusfcheu was hij neèrgeijagen en verlegen. Waar vinden wij nu zijne tegenwoordigheid van geest,, zijne onverfchrokkenheid, heldenmoed eu dapperheid, waar van hij zich nog kort te vooren zoo manlijtt meende te kwijten? Verbeelde hij zich hiermooglijk een gevaarlijk verraad, een bitter lijden, of vreesde hij hier eenige onheilen ? Hadt hij hier ook eenige verzoekingen te duchten, die .hem plotsling overvielen? Hadt hij hier ook eene naare gevangenis, banden en kluisters, brandflapel en moordfehavot te vrezen? Wie noodzaakte hem hier toch om eene ,openbare belijdenis van jesus af te leggen? Nieuwsgierigheid hadt hem vervoerd , en laakbare verwatenheid, met laage vertzaagdheid gepaard,hadden hem gekluisterd. Hoogmoedig en grootdenkend van zich zelven, meende hij zich veilig op deeze plaats te kunnen bege? ven , terwijl inuisfehen laage menfchenvrees zijn kleinmoe* dig hart bekroop. Kort op deze vrije en moedwillige verloochening kraaide de haan voor de eerftemaal. Allengsken-s werdt deze plaats voor hem nog gevaarlijker, toen eene andere dienstmaagd zeide: deze is ook een van j usus van Naz'imth, gijfzijt ook een zijner vertrouwlingem Zijn .ligtvaardig éénmaal gegeven .woord wilde hij geland doen j hij Loochende het nog eens en bevestigde zijn woord met eenen eed: ik ken dien mensch niet van wien gij fpreekt' kort hier op werdt dit door eene andere dienstmaagd herhaald,die het voor zeker hieldt, om dat zij bij Yv 2 heu  C 34° ) hem een Galileefche tongval hadt opgemerkt, en hij de taai der Galileers (prak. Nu kwam het met hem tot het meerite 3 nu begon hij zich zelven te vervloeken en te zweeren: ik ken dien mensch niet, van wien gij, fpreekt; befchuldig of verdenk mij niet langer ten onrecht,* ik ken hem niet, heb niets met hem te doen, hij is mij geheel en in alles vreemd } naauwlijks hadt hij dit gezegd of de haan kraaide ten tweeden maal. Nu herinnerde hij zich het woord des Heeren: pe« tius! eer de haan tweemaal kraait zult gij mij driemaal verloochenen. En gij petrus! gij kent hem, uwen Heiland niet! Gij weet niet van dien mensch, en durft ftoutmoedig ontkennen dat gij een zijner belijderen en discipelen zijt, die hem trouw gezwooren hebt! Gij durft uwe ontrouw (taande houden en met duuren eede bekrachtigen en u zelven daar bij vervloeken ! Gij kent hem niet! petrus! denk toch aan de gemeenzame verkeeriftg met hem, aan zijne woorden en daaden , aan zijne liefde en menfchenm'm; denk aan Thabor, aan V.'thfemane! Gij kent hem niet* nog eens petrus! denk aan zijne verklaaring op den berg,aan zijn lijden in den hof, aan de gebeden tot zijnen Vader, daar opgezonden, aan alle zijne vermaaningen en waarfchouwingen, denk aan uwe eigen woorden en betuigingen. Meester ik zai mij nooit aan u ergeren, al moest ik met u in den dood gaan , ik zal u getrouw blijven en nooit verloochenen 1 Gij kent kern niet voor wiens beveiliging en ontzetting gij kort te vooren in den hof het zwaard hebt uitgetoogen, en 'er onder houwen wilde! Petrus laat af! op dat de rechtvaardige vloek des Alraachtigen u niet treffei Hij komt tot zich zelven en keert te rug. Hij denkt aan het voorzegde haanen - gekraai; hi verlaat deze plaats, hem tot eenen bitteren val geworden; met een gefcheurd en bedroefd hart gaat hij uit, en weent recht bitterlijk! Wat vermogt hier toch het gezicht van jesus op dezen zoo ongelukkigen en diep gevallen petrus? Het bewoog hem om de ftille eenzaamheid te zoeken ,en het gevaarlijk gezelfchap zijner verleideren te verlaaten. Nu wenscht hij de fchrikbaarende grootheid van zijne ondeugd en boosheid, de onafmeetbare goedheid en ontferming van zijnen getrouwen Meester gade te (laan; de ftilte kiezende, verwijderd hij zich als een vernederd maar ook begenadigd boeteling. En zou de grootfte Menfchenvriend, die het heil der zondaaren ernflig zoekt, gebrooken en gefcheurde harren helpt , zou het oog van dezen niet op de traanen van ivaar berouw en op de verzuchtingen van waare bekeerlingen letten;zou de Godsheld ook hier'bij niet grootmoedig zijn?  r 341) Ja! ook petrus mogt hier van een getuige zijn, en zijne grootmoedigheid tot zijn eigen heil ondervinden. Jesus bewees deze zijne edelaartige gemoedsgefteldtenis door zijne ltandvastige gelatenheid en bekende langmoedigheid in de verloochening van v e ï r u s. Het heet alléén: jesus zag petrus aan 1 Eene groot» moedigheid welke alle bewondering verdient. De Heiland flondt hier voor zijnen onrechtvaardigen richter onder allerlei fpot, brfchuldiging en hoon, hier, waar hij binnen kort ter dood veroordeeld zoude worden. Wie zou hier bij niet meenen, dat hij in dezen toeftaud genoeg te doen hadt onv op. zich zelven te denken, dat hij meer op de behandelingen van den richter, op zijne eigen fmarten en wreedheden,hem aangedaan, dan op petrus en zijn gehouden gedrag, en op zijne herhaalde verloocheningen. zoude gelet hebben ? Maar hoe veel fmarten en jammer de onfchuldige jesus hier voor de rechtbank ook oudergaan en gevoelen moest, zoo was dit alles niet te rekenen tegen het grievend en fmartlijk gevoel het geen zijne bedroefde ziel in deze oogenblikken moe»t ondervinden, nu hij petrus op zulk eene vernederende aart zag handelen, zijne doemwaardige lastertaal en zijne tot driemaal herhaalde verloochening moest aanhooren. Dit heilloos gedrag bragt hem de hevigfte fehokken toe , doorgriefde zijn hart en pijnigde hem zeer geweldig. Zich van eenen vriend te zien verlaaten en verloochenen, die nog zoo kort te vooren, ongevergd betuigde gereed te zijn, al , wat aan hem was, goed en eer, lichaam en leven eerder te willen geven; die voor zijne leer en voor zijn perfoon alles veii hadt, en de wreedfte mishandelingen zoude willen on. dergaan, eer hij hem ontrouw zoude worden. Een Apostel die een onwrikbare rotsfteen zoude zijn, waarop hij zoo wel als op de door hem voorgedragen leer zoude bouwen. (*) Deze Gods gezant vergeet zich zoo zeer en verlaagt zich tot de fnoodlte ongerechtigheid, durft hem, die zijn leven ook voor hem laat, in 't aangezicht als 't ware verloochenen , driemaal verloochenen, en zich zelven vervloeken ! Wat gevoelt de edele ziel, door zoo veele vijanden omringd, van vrienden verlaaten,door den richter gehoond en gedoemd,en door PETRuszijtien vriend,zoo ftout.zoo onverandwoordelijk verloochend? Hier wankelt zijne deugd, terwijl hij zich door laatdunkenheid laat wegfleepen, en zijne ftand vastigheid en moed hem in het uur der verzoeking begeven. Hoe fnel verCO Matth. XVI: ii. Vv 3  :( 34= ) vervliegen niet vaak oprechtheid, trouw-en eerlijkheid, wanneer de mensch vervolging, verdriet én kommer meent te vreezen?- Dan is hij dikwijls heidenmoedig in die oogenblikken, waar in geen gevaar te duchten is, maar vergeet zich zelven te ligt, wanneer onnutte zorgen en verachtelijke menfcheaj. vrees zijn hart beklemmen. Zoo was het met petrus ge. lield.' Alles hadt hij voor zijnen Weldoener over, zwoer hem trouw,..niet denkende, dat zijne liefde zoo rasch verkouden zoude. Hij wilde met. hem in den dood gaan , maar eer 'er'nog-eenig gevaar op handen was, vergat hij zijne belof? te,. werdt geheel trouwloos en verzaakte zijne verpligtipg, ver.iaa't zijnen vriend, valt iu de diepfte fchulden en verfpilt roekeloos Gods- .genade. IVLtar jesus helpt den verdwaalden te regt, draagt tde zwakken, en blijft de beste menfchenvriend te midden van de .trouwloosheid zijner belijderen. Ook deze grootmoedig* heid betoonde da.Heiland aan den diep gevallen petrus in zij.'-.e gadelooze..goedertierenheid. jE-sus -zag hem aan! In. het .hevigfte van zijne verweerende betuiging en verzekering dat hij hem niet kende; in het midden van zijne woedende overëilmg en -aanhoudende verloochening, denkt jesus- in liefde aan zijnen vriend, en werpt een ontfermend oog-.op den vermetëlén petrus. Hij zag kern aan ! Niet mat een oog van geftrenge gerechtigheid, van fchamper verwijt, van wrevelmoed,. felle bedreiging, toorn, wraak en ftraf, om hem het loon zijner ongerechtigheden te laten ondervinden! neen! met een oog van tedere bekommering, van medelijdend gevoel en liefde, van hartlijke ontferming. Het oog van jesus op petrus gevallen, drong door tot in zijn verlegen hart, en was in ftaat, om de magtiglte aandoeningen en ontroerende veranderingen bij hem te veroorzaken , om hem te toonen de grootheid zijns misdrijf, en de- ftraffen daar mede vetdiend,als mede de oneindige grootheid van 's Heilands zuivere menfchenmin. Tot hier toe hadt hij als uit een tuimelkelk gedronken, én was ginds en weer gedwaald, tot een rampzalig utterlie vervallen, en ftondt aan den rand zijns verderf .. Na was het tijd oji uit dien vasten en zorgloozen zondenilaap te ontwaaken , om tot een rijper nadenken van ziin. verfoeilijk gedrag en ongelukkigen val beftaard te komen. Hierbij was het liefderijk en ontfermend oog van jesus- niet zonder werking. Godlijk was deze buis, deze zoo veel werkende wenk des. Heilands op zijn tont. In ziine ziel diep getroffen, werdt zijn te vooren ongevoelig hart vermurwd; doordrongen van f.hanmte, vrees | »V en  C 343 ) en zelf befchuldiging, moet hij alles alléén aan zich zelven wijten. Hij hoon, merkt, ziet enjgevoe!r. Zijn hart treurt en bloedt en fpreekt, terwijl zijne oogen en gebaarden waare verkondigers zijn van zijne zedelijke veranderingen, hij gaat uit hij weent allerbitterst! Welk eene langmoeui^hciJ van den liefderijken Heiland omtrend den diep gevallen petrus! En deze kan ten bewijs ftrekken. welk een welbehaagen God heeft aan zulk eenen zondaar, die tot zich zei'\fen inkeert,, en- in tr-aanert van waar berouw, genade bij jes'Os zo=kr. Zijn lust is doch bij de kinderen der mcr/fciira op aarde. De hemelen en de Engelen Gods verheugen zich over eenen zondaar, die geheel afgedwaald, onder de God; lijke genade te rug keert en waarachtig boete doet. De zon-" daar wachte zich dan zorgvuldig van alle mismoedigheid,, wanhoop en vertwijfeling, en beperke vooral de Godlijke genade en ontferming niet! hij zegge of denke niet: mijne zonden zijn te groot en te veel, dan dat zij mij zouden kunnen vergeven worden! ó neen! zondaar! Gods oog ziet in genade neder op heilzoekende harten! Gods genade is krachtig, waar ook de zonden veel zijn! Zondaaren! laat het u niét ontmoedigen en beangftigen, dat gij godloos geweest' zijt, bijaldien gij u omkeert, te rug komt en waare boete doet! petrus voorbeeld moet u leeren, dat jesus de zondaaren gaarne uit het verderf redt, de dwaalenden tcj regt brengt, en dat hij woonen wil bij hen, die van een gebrooken hart zijn; dat hij nooit der ontferming moede.is f Hoe ondérrechtend en leerrijk blijft jesus hier bij de verregaande boosheid en val van petrus, door het bewijs zijner voorbeeldige grootmoedigheid? Hoe zeer moet ons dit leeren, hoe wij ons in ons aardseh verkeer, opmerkend, voorzichtig en waakend over ons eigen hart, gedragen moeten ? Hoe zeker moet ons dit aanfpooren om geen haat .in ons hart te voeden, en om fteeds tot vergeven genegen- te zijn? Petrus voorbeeld kan ons doen opmerken,dat men, wanneer men beflooten heeft om jesus te volgen, zich door geene kleinigheden moet laaten affchrikken, maar zich tégen-alle hindernisfen manlijk zal hebben te wapenen, térwijl daar, warr men het niet verwacht, gétriafcittk gevaarlijk ke Uilen en gelegenheden kunnen voorkomen, waar verzoeking op ons aan-brult, en de deugdzame man ligt wankelen kan. Het doet ons zien , dat het geen wij fomtijds in'het begin voor ecu geringe zaak houden , dikwijls voor ons zeer gevaarlijk worden kan, wanneer God ons niet voor de verzoeking bewaart, te meer wanneer vermetelheid, waan en on-  C 344 ) ongeregelde zelfliefde ons trachten te overmeesteren. Wismand denké dan dat hij fterk genoeg, boven alle verzoekingen verheven, en in ftaat is om alle de verzoekingen te voor-" zien, alle verleidingen tegen te gaan en volkomen te overwinnen! De zonde, welke men begaat, komt den mensch misfchien in het begin klein en niets beduidend voor, maar wel rasch overheert zij hem, wanneer hij niet op zijne hoede is, en dezelve kracbtdaadig zoekt te wederftaan. Elk leere door de fchade van anderen tot zijn eigen heil wijs worden! Kon petrus zich dat groot gevaar in het paleis van cajaphas Wel verbeeld hebben; meende hij niet fterk genoeg re zijn, om gerust en veilig aan zijne nieuwsgierigheid en begeerte te kunnen voldoen, zonder eenig gevaar te vreezen; kon hij wel denken dat het gering gefprek met de dienstmaagden hem ten diepen val zoude ftrekken? Ondervindt hij niet dat het dwaas is,altijd de beste gedachten en de grootfte denkbeelden van zich zelven te voeden ? Konde hij wel denken, dat hij zoo ligt en ongevoelig van de eene tot de andere zonde zoude overgaan? Hij ontkent, zweert en gaat tot zelfs vervloeking over. ó! Dat men zich dan niet veröorloove de eerfte trede op den zondenweg te doen, hoe verleidend, fchijnfchoon en bedrieglijk de eerfte aanzoeken en verlokkingen ook zijn mogen! Eene, en de eerfte ftap op den zondenweg gedaan, wordt de tweede minder moeilijk, eene derde gemaklijk, en de volgende worden gewoonte, hebbelijkheid en heerfchende neigingen; wijl 'er weinig tijds van nooden is om een afvallige, een zondaar, een groote booswicht te worden. Dat wij dan allen op onze hoede zijn ,ftaande, zorgvuldig Zijn dat wij niet vallen! dat wij dan allen, waakend en biddend altijd voorzichtig en op ons waar geluk bedacht zijn,en den Heere bidden, dat hij ons niet in verzoeking leide, en.daar in komende, dat wij fteeds gelukkig zegevieren! Laten daarom ook de kennis der zonden en haare indrukken op ons hart gemaakt, ons beftendig dienen tot waakzaamheid, zorgvuldigheid en dagelijkfche boetvaardigheid. Voor zulke zondaaren is bij God genade, op zulken wordt het grootmoedig oog van den Zondendelger geworpen, hetgeen het hart gevoelig treft, doorweekt, tot overtuiging, treurigheid en bekentenis voert, en met petrus boetvaardig en berouwend doet traanen ftorten. T« Amfteldam;, bij M. de BRUIJN, in de Wanuoesftra-V  D E VRIJE ÜODSDIÉtSTfRIÉND» SY°. 44. Èn de geheele meenigte van hun ftond op en leidden hem tot Pilatus. En zij begonnen hem te befchuldigen , Zeggende: IVij hebben bevonden dat deze het volk verkeert, en verbiedt den Keizer fchattingcn te geven , zeggende , dat hij zelve kristus de Koning is. En Pilatus vraagde hem , zeggende: Zijt gij de Koning def jfooden ? en hij andwoordde hem en zeide : Cij zegt heu En Pilatus zeide tot de Overpriesters en de fchaaren • Ik vinde geen fchuld in dezen menfche. En zij hielden te (lerker aan, zeggende: .Hij beroerd het volk, kerende door geheel Judea, begonnen hebbende van Caliled tot hier toe. Als nu Pilatus van Galilea hoorde, vraag, de hij, of die menfche een Calikér was. En verfiaande dat hij Uit het gebied van tier odes ware, zondt hij hem heenen tot Herodes, die ooi zelven in die dagen binren. Jerufalem was. En als Herodes jesus zag, wierd hij zeer verblijd: want hij hadde van over lange bcgeerig geweest hem te zien om dat hij veel van hem hoorde: en hoopte eenig teeken te zien, dat van hem gedaan zoude worden, enz. luc XXLU: 1 — it. 'S HEILANDS GROOTMOEDIGHEID VOOR. DEN WERELDLIJKEN RICHTER. Toen dé rechtspleeging van jesüs voor den geestlijlrëri richter, zoo het fcheen, voldongen was en men hemi als des doods fchuldig veroordeeld hadt, was men in alleri ijl bedacht om zoo fpoedig als mooglijk het uitgeiprokea l. Xx vort-  ( 346~ } vonnis san hem te voltrekken. Men zondt hem ten die» einde, gebonden en deerlijk toegericht, aan den iieidcnfehcn .Landvoogd pontius pilatüs, om het over hem gevelde doodvonnis ter uitvoering te brengen; in de zekere gedachten ftaande, dat pilatus vertrouwen en geloof genoeg aan hunne getuigenisfen, voordel en bezwaaren zouda toekennen, om hem op hun woord, zonder eenig verder gerechtelijk onderzoek, als eenen booswicht, den verachtlijkften dood te doen ondergaan. De jooden mogten niemand dooden, door dien de Romeinen de heerfchappij over hen gekregen hadden, en het doodvonnis te voltrekken dus niet meer in der Jóoden magt (loodt. Dit erkennende, leveren zij den veroordeelden jesus aan pilatus over, voor welken richter de onfchuld niet minder mishandelingen en wreedheden moest ondergaan, als voor den geestlijken raad; waar in wij, aan den eenen kant, zoo wel de klaare fpooren der Godlijke Voorzienigheid bij den dood van jesus, als ook aan de andere zijde de voorbeeldige grootmoedigheid van den onverichrokken Godszoon , handtastelijk vinden. Onder alle de heilige Voorzeggingen van den Heiland gewaagende, moet niet minder als zeer aanmerklijk die ge. plaatst worden, waar in voorfpeld is geworden, dat hij, na alvoorens zoo veel geleden en uitgeftaan te hebben, aan de Heidenen overgeleverd worden, en door hen den wreed (ten, verachtten en pijnlijkden dood zoude ondergaan. Het was dus alles wat hij onderging naar de Schrift; men moest dit alles ook naauwkeurig in en aan hem vervuld zien, bijaldien men ten Vollen overruigd zijn zoude, dat hij de waarachtige Godszoon , de lang beloofde Heiland der wereld ware. Hier van daan beriep hij zich zoo dikwijls, bij veele onderfcheiden ontmoetingen, op deze en geene Voorzeggingen des O. T. om dat hij wilde, dat men dezelven in hem zoude vervuld zien; hier van daan gelijkenisfen en zinnebeeldige voorftellingen, van welken zich Christus, in de dagen zijner verkeeringe op aarde, ten dezen opzichte zoo menigvuldig bediende. Wanneer wij het geen hier bij met kristus is voorgevallen , behoorlijk nadenken , dan. bewonderen wij met recht de heilige wegen der Godlijke wijsheid. Merken wij hier tevens aan, dat de Jooden, nu onder de heerfchappij der Romeinen zich bevindende, in de verpligting (tonden, om den ter dood veroordeelden jesus aan den heidenfchen richter over te leveren, ten einde zij hem, den dood fchuldig oordeelende, mogten doen derven ; en het onder de Romeinen gebruiklijk was, dat men op-  ( 347) oproerlingen, de fnoodfte booswichten, en zulken die zich aan de grootfte euveldaden en ongerechtigheden hadden fchuldig gemaakt, gelijk aan de flaaven, den pijnlijken en veifmaadftjken kruisdood deedt ondergaan, zoo moest ook nu de onfchuldigfte Menfchenvriend eenen vloek voor de wereld worden, en als de doemwaardigtte ter uitdelginge van de zonden der wereld, aan het kruishout zijnen geest geven, Paulus getuigende dat hij eenen vloek voor ons geworden is, wijl hij tusfchen hemel en aarde werdt opgehangen, (*) 'leerde, dat hij ons, wij die onder de wet waren , volkomen verlosten, en ons het kindfchap daar door bij Goa verwerven zoude. Hoe heilig is het beloop en de weg der Godlijke wijdheid bij deze te rechtftelling van onzen Heere jesus kristus? Stel eens voor een oogenblik jesus ware onder dé handen der jooden geftorven, bijiildien zij tot het uitvoeren van het vloekvonnis eens gerechtigd waren geweest , welke zonden toch wel natuurlijk de gevolgen daar van geweest zijnv Kunnen wij ons wel verbeelden, dat als dan de dood van dezen Heilbezorger der wereld 200 algemeen onder de Heidenen zou zijn bekend geworden ; en hoe ligt was het niet mooglijk geweest, dat deze geheele, zoo heilvolle gebeurenis, hoe veel opziens ook dezelve voor eenen korten tijd onder de jooden en te Jerufalem hadt mogen maken, haast vergeeten werdt, en alléén binnen de Joodfche grenspaalen zoude gebleeven zijn? Zoude dan dit wel aan 't groote hoofdoogmerk Gods bij jesus dood beandwoord hebben ? Was het dan eene gebeurenis, welke daar alleen moest voorvallen , en de lieden daar alléén bekend mogt worden en waar van de andere werelddeelen niets ervaaren mogten? Zoude de dood van kristus alléén tot nut en heil der Jooden en niet ook der Heidenen zijn? Het kwam daarom met Gods aanbidlijke wijsheid ten vollen overeen , naar zijne onbegrijplijke voorzienigheid en wijzen raad,dat de Heiland door Jooden en Heidenen gemeenfchaplijk moest veroordeeld en ter dood gebragt worden, als zijnde een middel om deze, zoo belangrijke gebeurenis alöm onder de volken, meer bekend en ruchtbaar te maken, ten einde dezelve eenen voorbereidenden invloed in de harten van veele duizenden, konde hebben, die naderhand door de Apostolifche prediking van het Euangelie, tot eene gewillige aanneming van de heit- en genade goederen, door jüsus dood verworven, en in 't zaligmakend Euangelie voorgebouw CO Gul. III: 13. Xx a  C 3*8 ) houden en aangeboden, zouden genodigd worden , op dat Jooden en Heidenen weeten konden, wat het te zeggen wa° re, als zij door de heilgezanten Gods, overal uitgezonden, van eenen kristus hoorden fpreken , en dien gekruist, 0ok hadt jesus den kruisdood niet kunnen ondergaan, zo hij niet in der Heidenen handen gevallen ware. Deze draf vondt bij de Romeinen plaats; eene ftraf zeer flaafsch, vernederend en verachtlijk; niet onduidelijk aantoonende, dat de zonde, waar mede de mensch het Godlijk rechtvaardig misnoegen hadt gaande gemaakt , zoo haatlijk , doem- en ftraf waardig in Gods heilige oogen geoordeeld werdt , dat dezelve naar zijne vleklooze heiligheid en gerechtigheid , op zulk eene wijze zoo grievend, pijnlijk en fmaadlijk , denzondaaren ter affchrikkinge , moest geftraft, en deze ftraf aan den onfchuldigen Godszoon aan het kruis voltrokken worden. Zoo werdt dan de allerheiligfte met verachting bezwalkt, onder fnoode mishandelingen van den Joodfehen faad aan pilatus overgeleverd, om als een onrechtvaardige en helfche booswicht aan het verachtlijk hout te fterven. Wij verzeilen jesus dan in den geest tot voor den wereldlijken richter , en bewonderen daar voor den heidenfchen, raad zijn gehouden gedrag met essen heiligen eerbied. Hoe zeer de mishandelingen , h'em aangedaan , allengskens Vermeerderen, en het uur zijns verzoendoods metfnellefchreden nadert, de onfchuldige Godsheld blijft zich zelven on." Veranderlijk gelijk, even grootmoedig, en betoont in alles de blijken van zijn verheven chnracter en Godlijkheid. Letten wij op de overlevering aan den Heidenfchen richter, op het geen met hem bij zijne verandwoording voor pilatus is voorgevallen, op jesus gehouden gedrag voor denRomeinfchen Landvoogd en herodes, en op de pogingen door pilatus aangewend om hem los te laten , dan ademt dit alles grootmoedigheid, Godlijke hoogheid, welke hem zoo zeer voegde! Na dat men den onfchuldigen Heiland van a nnas na cajaphas gevoerd , voor den geestlijken raad verhoord, befchuldigd en ter dood veroordeeld hadt, ftondt, naar het Euangelisch verhaal, de geheele meenigte op, men bondt hem , daar hij waarfchijnlijk te vooren los gemaakt was, om voor het gericht, vrij en zonder banden, te belijden, en voerde hem van cajaphas na het rechthuis, om hem en hunne zaken voorts aan p 1 l a t u s ter uitvoering van 't vloekvonnis, aan te bevelen. Pilatus door den Keizer tibe«ius tot eenen richter in het Joodfche land aangefteld, een fchrander man van Romeinfche afkomst, bediende zich in den  (.349 ) den beginne , en ftaande de geheele rechtspleging van alle infchiklijkheid en gematigdheid ten aanzien van de Jooden en gaat op eene hoogte, in een voorpoitaal van het rechthuis, om dat zij meenden, dat zij, te meer daar het Paaschfeest zoq nabij was, iigt onrein konden worden, en, daarom niet binnen in het rechthuis durfden gaan, zijne aanklagers en veroordeelaars te gemoet, vindt het niet oorbaar om dezen befchuldigden enkel op hun woord, gezag en fterk aanhouden, zonder voorafgaand onderzoek en behoorlijke rechtspleging, zonder zich te kunnen veraudwoorden , ter dood te laten brengen; tot hen uitgaande, vraagde hij, gelijk het recht en de wetten vorderden : wat hebt gij tegen dezen mensch, wetjte klagten brengt gij tegen hem in ? Tot hier toe handelt 3mt.atus als een zeer befcheiden man en redelijk richter, die niemand veröordeelen noch verdoemen wil, dan voor dat genoegzaam gebleken zal zijn, dat hij naar menschlijke en Godlijke wetten den dóód verdiend heeft. Zijne aanklagers, wel rasch bemerkende, dat zij voor als nog in hun oogmerk niet aanftonds Haagden, en mooglijk vreesden: pilatus mogt zich misfchien uit medelijden met de onfchuld, wijl het alöm bekend was, dat de Jooden hem uit vuilen nijd hadden overgegeven, beweegen laten, te lang met de uitvoering vertoeven en hunne zaak daar door verijdelen; zoo treden deze fnoode booswichten wederom tegen hem op, bedenken list op list , lastering op lastering om pilatus des te eerder te noodzaken , hunnen wil aan hem te volbrengen en hem te doen fterven. Men beticht hem met wandaden , waarömtrend hij zich geheel bnfchuldig kende , wandaden , welken hoe zeer verdicht en listig uitgedacht , den richter oplettend en zeer nadenkend moesten maken. Welke befchuldigingen ? Hij vervoert het volk , zoekt beroertens en volksbeweegingen te bewerken ? om zich langs dien weg een aanhang te verwerven , en om Zijn fnood oogmerk van heersch en regeerzucht met de omkeering van den Staat en Kerk te bereiken; hij is geheel onwilllig om aan den Keizer billijke fchatting te geven , waar toe hij zoo wel als alle overige onderdaanen verbonden is; hij fpoort zoo veele anderen tot gelijke onwilligheid en weigering aan; hij verbiedt het zelf fchatting te betaalen, hij geeft voor, dat hij een groot Profeet van den hemel, een Koning, ja de kristus is, en poogt met dit zijn gehaat voorgeven den Keizerlijken zetel te ondermijnen en zijnen troon te doen waggelen. Befchuldigingen , welken , zoo flegts een eenige konde bewaarXx 3 heid  ( 35» ) heul worden, aan pilatus geene vrijheid gaven, om onaangedaan , langwijlig en onverfchillig te blijven, maar hem veel meer in vollen ijver moesten ontfteken over de eigenlijke belangens van zijnen Meester en getrouwheid in zijnen post, en hem als een gevaarlijk lid uit de Joodfche maatfehappij aanftonds doen verdelgen. En hoefnood bedacht en listig waren deze befchuldigingen, waarmede men den richter misleiden en begoochelen wilde? waar vondt men iemand 'die met recht hem' befchuldigen konde, dat hij ooit of ooit eenige blijken van eenen oproprigen aart of onwilligheid gegeven , of zich als eenen Koning riaar den eigenlijken zin der Jooden, hadt laten hulde doen en uitroepen , met een oogmerk om te heerfchen ? De befchuldiging echter dat hij zich, als Koning verklaarde veroorzaakte eenige opmerking bij pilatus, en deedt hem vragen : Is het waar, 't geen uwe aanklagen zeggen, dat gij een Koning der Jooden zijt; die groote Koning, waar op zij zoo lang reeds geftaard hebben,of hij uit deze of geene Koninglijke familie voordfproot, en een zoo genoemd eigendomlijk of erflijk recht hadt tot eêne, Koninglijke kroon en waardigheid? Pilatus den aangeklaagden, ten opzichte dezer, tegen hem ingebragte befchuldigingen, genoegzaam ondervraagd en geheel buiten fchuld bevonden hebbende, gaat weder tot de Jooden uit, en betuigt vrijmoedig en openbaar: ik vind geeii fchuld aan dezen mensch! Geen wonder, dat zulk een herhaald getuigenis van eenen onpartijdigen richter, in tegenwoordigheid en ten aanhooren van zoo veelen die reikhalzende op zijnen dood wachtten , de vergaderde fnoode meenigte deedt ontftellen, wijl zijne vijanden zich nu konden verbeelden , dat men hem, onfchuldig bevonden wel gemaklijk zoude* kunnen los laten; om daartegen nu wijkonftig te voorzien, verzinnen zij op nieuw andere, nog meerweegende befchuU digingen, de eene na de andere, om daar door den richter te noodzaken hem te doemen. Zij vernieuwen hunne voorgeftelde bezwaaren , dringen op beoordeeling van dezelven aan, herhaalen zijne beoogde oproeren alöm en in Calilea. In Galika! deze uitdrukking fcheen den verlegen pilatus eenige lucht te geven, meenende op het hooren van dat woord , gelegenheid gevonden te hebben om zich van deze hachlijke en netelige zaak te kunnen ontdoen , want vernemende dat hij onder her odes en zijae magt behoorde, ziet hij aanftonds van een nader onder-  C 351 ) derzoek af, ftaakt zijne rechtspleging, en zendt hem tot k er o des, die toentijds in 'jerufalem was. Dus d."iLrde het niet lang of de gevangen en gebonden. Verlosfer werdt ten huize van iierodes, gevoerd, die niet min verheugd en blijde was , nu hij de beste gelegenheid hadt om hem van nabij te zien, van wien hij zoo veel gehoord hadt; zich met hem nader te onderhouden , te meer, daar .rnj de laagfte denkbeelden van hem koesterde, meeneude'hij zou eenige teekenen van hem zien , om zich en zijne hoflieden te verlustigen , doende hem daarom allerleie vragen , mcc zijne bedorven denkwijze en vooroordeelen overeenkomende, en maakte geene zwarigheid of jesus zoude wel aanftonds op zijne begeerte, als een man van aanzien en gezag, aan zijnen-wil en vorderingen beandwoorden. Jesus zweeg! Zijne vijanden die hem ook hier gevolgd waren, en dit zeldzaam gedrag van Jesus bijwooneude, onvoldaan fcheer,en , verdubbelden ook hier hunne booze aantijgingen en lasterden hem. Herodes ziende dat hij niets met hem vorderde en hij onwillig bleef, om aan Zijne zotte begeerte te voldoen,belastte hem nog met nieuwe befpotting,liet hera een wit kleed aan doen als of hij naar de Koninglijke waardigheid ftondt en zondt hem, dus verfierd, wederom tot p ilatus.die op nieuw verlegen wordende, zich toch gaarne van hem ontdoen wilde en nu op de gedachte valt, om hem welvoeglijk los te kunnen laten. Naar gewoonte moest tegen het feest een gevangenen losgelaten worden, en hij twijfelde niet of dit lot moest natuurlijk den onfchuldigen jesus treffen, vertrouwende van de groore meenigte zoo veel redelijkheid en menschlijk medelijden. B a r r a b a s en k r i s t u s , een booswicht en-de onfchuld, worden den volke tér keuze voorgefteld. Het lot valt op barrabas. Laat ons de zen los.' Pilatus overtuigd van jesus onfchuld, ziet geen kans om den Heiland te bevrijden ! hu nog. het laatfte gewaagd ! ik wil hem voor u geesfelen en dan lós laten. Misfchien dacht pilatus: onder de geesfeling zal hij mooglijk eenige wandaden bekennen! Hij deedt dit Waarfchijnlijk om het volk te vergenoegen en te bevredigen en om den zekeren haat der Jooden ftaatkundig te ontwijken! Godlooze ftaatkunde! Pilatus! gij kent jesus geheel onfchuldig, en echter kunt gij op u verkrijgen , om hem uit de flegtfte grondbeginfelen te laten geesfelen? Niets mogt hier voor jesus pleiten! De vrooine Godszoon gegeesfeld! Verregaande wreedheid! Godlijk geduld! hemelfche grootmoedigheid, bij  C 352 ) de onfchuld aangetroffen en heerlijk bewezen! Hij laat zicli dan geesfelen en deerlijk teisteren! Men ontkleedt hem, omhangt hem mét èen purperen mantel, met een doorne kroon op het hoofd - met een riet in de hand, alle teekenen van gewaande Koninglijke waardigheid, befpöt men hem, men buigt al lasterende zich voor hem neder, en roept eindelijk het Kruist hem! het Kruist hem! over hem uit, en zoo wordt de blanke onfchuld vertreden, gedoemd, ter dood verweezen» Leerrijk gedrag van onzen hemelfchen Menfchenvriend"! waare Godsverëerers! rust een weinig! ftaat ftil bij dit akelig treur■ toneel! ziet, hoort, en bedenkt, eh leert hier bij, gelijk uw Heilzoeker, in alles grootmoedig waarlijk grootmoedig te zijn! In die dagen pleeg men, bij de vervolging om de leer van jEsrïs, zich van den wereldlijken arm te bedienen, terwijl de Godsdienst niet zelden aan bedorven politie werdt opgeofferd. De Godheid kan voor eenen tijd de grootfte fchendaderi dulden. God! gij zijt wijs, blijft altijd heilig! uw raad ls wonderbaar! Jesus lijdt geduldig, als een lam op de flagtbank, rampzalig toegericht, onfchuldig, geheel onfchuldig gedood! Godlijke gelatenheid! De allerheiligfte in leer, leeven en wandel, ontduikt de lasteringen der wereld niet. Heilig plan der Godheid! jesus lijdt naar voorbedachten raad — naar de Schrift! Grootmoedige heilvorst! uitvoerder van des hemels raad! waare Godsverëerers drukken uwe voetftappen, worden u gelijkvormig, en door uw voorbeeld opgewekt, blijven zij onveranderlijk ftandvastig, verduuren de verguizing van ongeloof en fpotzucht. — Ook wij willen niet al-' les voor beleedigingen aanzien; bij de felfte mishandelingen ons niet vertoornen, en toornig wordende * niet zondigen! God regeert, hij is Koning! zijn rijk en recht beftaan! Wij Zien op j e s u s en vertrouwen God! hem roepen wij als Vader aan! Hij helpt uit; Zijn wij Kristenen, waare volgelingen van den Heiland, die zijnen naam belijden; zijn wij zulken in de daad, dan voegt het ons Kostelijk grootmoedig te zijn! Te Amfteldam, bij M. de DRUIJ.N, ia de Warmocsftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTV1IEIR SY*. 4S. En ah zij hem, weg leidden, namen zij eenen Simon van Cyrenen, komende van den akker, en leidden hem het kruis op, dat hij het agter jesus droeg. En eene groote meenigte van volk , en van vrouwen volgden hem: welke ook weenden en hem beklaagden. En jesus zich tot hun keerende, zeide: Gij dochters van Jerufalem, weend niet over mij, maar weend over u zelven, en over uwe kinderen. Want ziet daar komen dagen, in welke men zeggen zal: Zalig [zijn] de onvruchibaren , en de buiken die niet gebaard hebben, en de borften die niet gezoogd hebben. Als dan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons. Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre gefchieden ? luc. XXIII: 3.6 — 31. 'S HEILANDS GROOTMOEDIGHEID OP ZIJNEN WEG NA GOLGOTHA. Hoe zeer ook pilatus geen fchuld aan jesus vindende, alles hadt aangewend, om zich van hem te ontdoen en op vrije voeten te ftellen, zoo werdt de meenigte hoe lang zoo meer tegen hem verbitterd; verdubbelde haare befchuldigingen, en drukte zich op eene wijze en in eene taal eindelijk uit, welke pilatus noodzaakte om den onfchuldigen jesus te veró'ordeelen. Hoewel hij zich meende te kunnen verzekeren, dat wanneer hij, bij alle be1. Yy tui-  C 354 ) tuigingen van onfchuld, echter hem hadt laten geesfelen het volk dan bevreedigd zoude zijn, maar het riep, ondanks alle zijne aangewende poogingen , eenpaarig en overluid ; Wilt g>j de^en los laten, dan zijt gij des Keizers vriend niet, want wie zich tot een Koning maakt, die wederfpreekt den Keizer. O Gevende daar mede te kennen dat pilatus, zo hij dezen den dood fchuldigen , dorst loslaten, zeker vreezen moest, dat dit den Keizer wel rasch zoude te'r ooren komen, en hij zich dus zijne ongenade en misnoegen zoude op zich laaden, daar hij in de verpligting ftondt , om de grootheid en het gezag des Keizers in alle opzichten te moeten handhaaven. Hij waagt het dan nog eens, om den bejammeienswaardigen-jesus , zoo fnood mishandeld en fel gegéesfeld, den Jooden voor te ftellen en te zeggen: Ziet welk een mensch! ziet, dat is uw Koning! Wie uwer vindt aan hem iets Koninglijks, die zoo mishandeld en gegéesfeld is. en met recht uw medelijden verdient? In weerwil echter van alle de endernemingen van pilatus ter zijner bevrijdinge , overfchreeuwde het volk hem: Doe hem weg! Kruist hem! Terwijl hij nu wel merkte dat alles te vergeefsch ware, en hij het woedende volk genoegen geven moest Wil hij nogthans geen deel aan den dood dezes onfchuldigen hebben, gaat daarom wederom tot het volk, en wascht zijne handen in 't bijwezen van hetzelve , betuigende onfchuldig aan het bloed van dezen te zijn, de volle verandwoording dezer grouweldaden aan hen overlatende, die zijnen dood vorderden. Waarop het volk, nu in zijn b'ind verlangen voldaan, nndwoordde: Wij houden u van dat alles geheel vrij en onfchuldig: bekruipt u nog eenige febroom of vrees, wij nemen het voor onze rekening! dat dan zijn bloed over ons en over onze kinderen kome! Nu werdt het doodvonnis over hem uitgefproken en rasch voltrokken. De gereedftaande krijgsknechten maakten zich van jesus meester, trokken hem den purperen mantel wederom uit, en zijne eigen klederen weer aan, en leidden hem, waar hij gekruist werdt; gefchiedende dit waarfchijn- il]k„,-0,n} d„at Zlj hem door een êroot dee' van Jerufaiem volknjkfte ftraaten wilden heenen voeren, en hij dus in zij ne eigen en gewoone kleeding van de meenigte des te eerder zoude herkend worden.; hij werdt buiten Jerufal m na Colgotna gebragt, op dat men hem daar aan het kruis hechten zoude. Nu moest hij naar de gewoonte bij de Romeinen fie- O Joon. XIX: 12.  C 355 ) gebruiklijk zijn eigen bruis dragen en hetzelve opwaarts heenen lleepen. Ook hier in was hij gewillig, nam het op zich, hoewel hij gebukt onder hetzelve ging. Doch door zoo veely wreeue mishandelingen hem aangedaan, door felle geesfeling en fiagen, door gebrek aau de nodige rust, was zijn heilig lichaam zeer vermoeid en afgemat, zoo dat hij, een deel van den weg na Golgotha, ouder den zwaarcn ea drukkenden last van zijn kruis, afgelegd hebbende,nufcheen te zullen bezwijken en geheel in onmagt, (want hij bleef een mensch, ) nu ter aarde zou nederzijgcn ; dit bemerkt hebbendé , wilde men hem van dien last ontflaan , men. wierp het kruis op de fchouderen' van eenen anderen om het verder opwaarts na Golgotha te dragen. Men denke niet, dat dit uit eenig menschlijk gevoel gefchiedde , of dat zijne vijanden daar door eenig natuurlijk medelijden zouden hebben willen betoonen; het gefchiedde veel meer om dat zij vreezen moesten, dat hij, zoo zeer magtloos, op den weg onder den last van zijn kruis zeer ligt zou hébben kuunen bezwijken en fterven, en zij dus daar door niet in ftaat waren om hunne heilloze oogmerken, met hem aan het kruis te doen fterven , te kunnen volbrengen; men bevrijdde hem dan van dezen oadraaglijken. last , en legde denzelwen op eenen vreemdeling , die zich na Jerufalem begeven wilde. De Euangelisten melden ons deze gebeurenis, als eene bijzonderheid, niet zonder redenen; zij befchrijven hem en zijne zoonen, zij noemen hem simon van Cyrenen, die een vader was van al ex and er en ruffus. Hoe gering dit ook voor fommigen in den eerften opflag fchijnen moge, zoo is deze gebeurenis van veel belang, en levert ons een heerlijk bewijs op van de getrouwe voorzorg Gods voor zijne Kerk en Euangelie , bij de bijzondere wegen der Godlijke voorzienigheid in 't lijden en den dood van jesus. Gewillig droeg hij zijn kruis tot bezwijkens toe. God wilde hem eenige verligting laten toekomen, en dit moest door simon van Cyrenm gefchiedeu. De heilige gefchiedenis meldt ons dat de beide zoonen van dezen simon, naderhand Kristenen, en zelf Leeraars van het Euangelie geworden zijn, blijkende daar uit dat deze zoo gering fchijnende omftandigheid, zeer gewigtig en aanmerklijk in de uitkomst werdt, door dien deze voor simon zoo onaangename en lastige arbeid , hem eene gelegenheidgevende oorzaak geworden is , dat hij en de zijnen tot eene levendige kennis van jesus kwamen, zijne leer beleeden, en veele anderen tot het Kristendora konden opleiden. Yy 2 Bij  C 356- ) Bij deze gelegenheid betoonde de grootmoedigfte Menfche&vriend, hoe zeer verzwakt en afgemat, nu ook nog op zijne laatfte reiza een troostleeraar, onderrichter, vriend en vader van de hein volgende meenigte te zijn, die hem van Jerufalem na Golgotha verzelde. Sommigen begeleidden hem, gelijk het gemeenlijk in groote en volkrijke fteden gaat,.alléén om dat zoo veelen hem nagingen, anderen uit enkele nieuwsgierigheid om de uitvoering bij te wooneu , fommigen uit bitteren haat en met oogmerk om hem nog te befpotten en zijn lijden te bezwaaren, anderen wederom uit medelijden en deelneming; en onder alle dezen bevonden zich eenige vrouwen, die hem beklaagden en beweenden. Misfchien waren zij zulken, die hem bijzonder gekend en in haare perfoonen of in de haaren eenige weldaden van hem genoten hadden, misfchien hadt de Heiland aan haar of eenigen haarer, zijne wonderkracht getoond in het wegnemen en geneezen .van veele krankheden of andere ongemakken; deze over zijn leed en mishandelingen zoo zeer bewoogeu en gevoelig getroffen vrouwen, konden niet onërkentlijk, niet ongevoelig zijn , zij volgen hem al weenende en beklagende , zij betreuren zijn lot en deelen in zijne rampen. De Heiland blijft aanhoudend de grootmoedigfte menfchenvriend, die de bedroefden opbeuren en troostloozen verkwikken kan, te gelijk bewijzende dat hij , als de waare Profeet van God gekomen, de rechtvaardige oordeelen Gods over Jerufalems boosheden kende, en "te gelijk duidelijk verklaareh wilde, dat de jooden na verloop van weinige jaaren, de treurige gevolgen van den op hunne halzen gelaaden vloek: Zijn bloed 'kome over ons en op onze kinderen ! tot hun groot ongeluk zoude moeten ondervinden. De Heiland, omftuuwd met de meenigte zijner vijanden,' beulen en moordenaars, eu mooglijk ging men aanhoudend met befpotten en feheiden voort, merkt, ondanks dat alles, wel fpoedig het ween- en treurgeklag der hem volgende bedroefde vrouwen, keert zich om en fpreekt tot haar: Gij dochters van Jerufalem, gij die daar weet, wat ik ftaande mijne omwandeling onder u gedaan heb, hoe ondankbaar men mij behandeld heeft, hoe zeer mijne weldaden en verdienden miskend zij 1, en hoe wreed ik tot dit oogenblik toe door uwe ftad- en natuurgenoten mishandeld ben , en die niet eer rusten zullen voor dat zij mij aan het vloekhout hebben opgehangen, bedaart, zijt niet zoo zeer beangst en bekommerd over mij en mijn lot, hoe zwaar en bitter het ook zijn moge, fpaart uwe traanen , weent niet over mij, weerhoudt  C 357 ) aoudt uwe naare klagten! Wilt gij weenen, weent dan veel meer over u zelven en over uwe kinderen! Hier fchetst de hemelfche Profeet nu de toekoi<;:ige treurtoneelen van het ondankbaar Joodfche volk en de 'lotgevallen, die Jerufalem zouden treffen met weinige, doch zeer nadruklijke woorden: Want ziet daar komen dagen in welken men zeggen zal: Zalig zijn de onvruchtbaaren en de buiken die niet gebaart en de borden, die niet gezoogeu hebben, en hier mede bedoelde hij alle die rampen en onfpoeden, welken 'f'rufalem en het Joodfche volk eens ten rechten tijd, naar Gods rechtvaardig oordeel zouden treffen, wanneer Jerufalem door de vijanden overvallen, het onderfte boveu gekeerd, geflecht, ie tempel omver geworpen en verftoord en de inwooners vreed gehandeld, vermoord en vernietigd zouden worden; 'i geen ongeveer, zeventig jaaren na dezen tijd vervuld is geworden, toen de Romeinfche Keizer Jerufalem belegerde en infloot, en men onbefchrijflijk veel eilend ondervondt, allerleie wreedheden gepleegd wierden, en meer dan elfmaal honderd duizend zielen omkomen moesten. Zalig waren dan ie onvruchtbaaren en die geene kinderen hadden. Dan zoucen de lijden zeer benaauwd zijn, dan zoude men zeggen: Bergen valt op ons, heuvelen bedekt ons! Allengskens nadtrt de grootmoedige Godsheld bij zijne leerrijke onderreehting en troojt het doodsch Golgotha, blijft onveranderd gelaten en onverfchrokken, treedt den galgenberg op, en \aat zich geduldig aan het kruishout hechten, om daar vooi de zonden der wereld te fterven. Daar zien wij hem nu, dien onfchuldigen Heiland, handen en voeten doorboord , tusfchen hemel en aarde als een vloek opgehangen, en bewonderen hem in die oogenblikken als den getrouwften en grootmoedigften menfchenvriend. Gelijk hij altijd liefderijk was en fteeds algemeene en broederlijke liefde predikte, zoo bleef hij ook altijd liefderijk, enkel liefde, ook in zijnen dood. Aan het kruis met twee booswichten geklonken, waren hem tong, oogen en ooren vrijgelaten. Van 't kruis aanfchouwt hij vriend en vijand. Hij ziet op zijne moordenaars neder, hun beklaaglijk lot gaat hem ter harten, en bidt voor hen tot zijnen Vader om vergeeving. Bijzonder echter keert hij zijne halfgebrooken oogen op zijne bedroefde moeder en op zijnen lieveling joaNNES,die hij beiden onder deze woedende meenigte wel rasch herkende. Maria zijne moeder, eene dier hem volgende vrouwen, hadt Ook geleerd grootmoedig te zijn. Wie toch hadt zich kunnen verbeelden, dat deze zoo bedroefde vrouw, die met haaYy 3 ren  ( 358 ) ren zoon alle» op éénmaal verloor, zich aan deze plaats zoude hebben laten vinden, waar niet dan treurigheid en zielfnart haar treffen konden? Zou zij niet veeleer, door droefheid overftelpc, de ftille eenzaamheid gezocht, van da woelige wereld afgezonderd, haar leed overdacht, haar. kloppend en gefolterd hart ruimte gegeven en aan haare traanen den vrijen loop gegund hebben < Wie toch hadt het haar kunnen verdenken, bij aldien zij in dien bedroefden ftaat, in bittere wee- en jammerklagten, met vreeslijke gebaarden gepaard, uitgeborften, en als ontroostbaar geweest ware? Zij was eene weduwe, veiloor haaren eenigen zoon, en in hem haaren man, verzorger, vader, fteun en hulp, troost en leven, haar alles! Haaren braaveii en onfchuldigen zoon wordt vati haar moederhart afgefcheurd , fuood mishandeld, tusfchen booswichten aan 't kruis genageld! Ach! welke folteringen en zielfnart? Wat gevoelt het moederlijk hart in deze benaauwde oogenblikken ? wat fpreekt het ? Ach • mogt zij het klamme zweet haars zoons afwisfchen, zijne wonden verbinden, mogt zij met haare vingeren zijne gebrooken oogen toedrukken, haar hart hier vrij uiten, mogt zij met haaren zoon den geest geven! Maar ook dit mogr zij niet, daar zij zich te midden van jesus, en moogliji; ook van haare vijanden bevondt. Haar overkropt nat kon zich hier niet ontlasten; door droefheid overftelp:, moest zij hier de geweldigfte fmarten doorftaan en daadUk ondervind m, het geen simeon haar weleer in den u-rapel te jerufalem voorfpeld hadt: Een zwaard zal door uwe ziel gaan, op dat de gedachten uit veele harter geopenbaard worden. (*) Niet minder gevoelde de grootmoedige Heiland en hartenkenner, dan zijne beangste moeder; dragende, aan 't kruis genageld, en van haar afgefcheiden , voor haar alle mooglijke zorg, door haar aan joSnnes, zijnen getrouwen Discipel, aan te bevelen. Hij fprak tor, zijne moeder: Vrouw, zie uwen zoon! en to: zijnen lieveling joaNN'ks: zie uwe moeder! en van dat uur nain hij haar in zijn huis tot zich, om haar in alles te verzorgen, ft) Ontijdig zoude het gewis geweest zijn, wanneer de Heiland in tedere bewoordingen en hartbreekende uitdrukkingen, haar als moeder aangcfproken, en een klagend affcheid van haar in 't openbaar genomen hadt, wijl fommigen mooglijk met medelijden op haar neergezien, mm ("") Lucas II: 0 Jeömt. XiX: ;6, 2?.  C 359 ) maar veele anderen haar leed verzwaard, haare wonden dieper gemaakt, en baar aan algemeene befpotting en veracnting zouden blootgefteld hebben. Bovendien zoude haar moederlijk hart nog meer hebben moeten bloeden, wanneer deze haare Zoon in haaren deerniswaardigen toeftand, in het midden van het woest gemeen, haar met den tedereti moedernaam aangefproken, en haar het laatst vaarwel hadt toegeroepen. De Heiland bedient zich daarom , om alle voor haar te duchten onheilen, zoo veel mooglijk uit te wij. ken , in zijne aanfpraak van het woord, vrouw? het geen wel bekend, meer gebeezigd , geene laagheid of geringachting in eenige opzichten te kennen gaf. Van haaren Zoon verlaten zou zij in joünnes hem wedervinden. Joönnes moest liet zijn, die zijn hart en boezemvriend was, de eenigfte zijner discipelen die aan de voeten van zijn kruis ftondt, wiens hart, neiging, welwillendheid en ftandvastige trouw hij kende, en boven dien het meest van alle de discipelen van aardfche goederen voorzien, en te 'Jerufalem zeer bekend was , aan wien maria , thands eene verlaten en van alles beroofde weduwe, ter pleeging, voorzorg en behoorlijke befcherming werdt aanbevolen, die ook , ondanks alle de onaangenaamheden welken zeer ligt uit deze befchikking van jesus konden voordkomen, aanftonds vaardig was, om haar tot zich in zijn huis te nemen en den laatften wil zijns Meesters gewillig te volbrengen. Grootmoedig toonde zich de Heiland bij zijn fterven aan, den boetvaardigen moordenaar; ongelukkigen , zondaaren, die zijne hulpe behoefden, en in nood tot hem zuchteden, hielp hij gaarne, en dit fcheen hem nu ook in al zijn lijden en pijn nieuwen moed en verkwikking te veroorzaken. Een verlooren zondaar aan het einde van zijnen levensloop nog te begenadigen , te regt te brengen en te zaligen, bleef zijn lust. De moordenaar naast hem gekruist, openbaarde een heilbegeerig hart, waar aan de menschlievende Heiland nog met het gewenschte gevolg konde arbeiden. Deze zag nu ook welhaast zijn fnel naderend levenseinde te gemoet. en wenschte daar hij deze wereld verlaten moest, ook een gelukkige burger in eene andere wereld te worden ; hij fcheen bewustheid van jesus onfchuld te hebben, de hoogheid van zijn perfoon te kennen , en van het zeker deel, 't geen jesus aan de hemel-heerlijkheid zoude hebben, vergewischt te zijn; fchreef hem het vermogen daarom toe, om ook hem, eenen waarlijk boetvaardigen, te kunnen begenadigen, en in eene zalige heerlijkheid in te leiden; biddende: Hee-  C 360 ) Heere, gedenk mij als gij in u.v Koningrük zult gekomen zijn! leerende daar door overtuigd te zijn van eenen dag der vergelding, van een leven na dit leven, van de onfterflijk, heid der ziel en het laatfte oordeel. Gedenk aan mii was zijne bede, in genade! Niet minder geloofde hij dat de Heiland, zoo dra hij flierf ter volle heerlijkheid zijns Vaders zoude ingaan, en dus zijne ziel, welke hij in de handen zijns Vaders aanbeval, daar opgenomen zoude worden , terwijl zijn lichaam aan de aarde voor een korten tijd moest worden overgegeven. Deze bede wordt niet onbeandwoord gelaten. Hem wordt, nog fpoediger als hij zulks dacht de heerlijkheid des hemels toegezegd: Nog heden zeg ik u, zuit gij met mij in het Paradijs zijn! Zoo kon hij gerust te vreden,zalig fterven. Nu naderden de tijdftippen, waar in hij als een volmaakte zondendelger den geest zoude geven. Doch zulks niet voor dat de Godheid bevreedigd, de wereld verzoend, en alles vervuld was, dat hij volbrengen moest; nu riep hij uit: Het is volbragt! Dus voldeedt hij aan de eifchen der godlijke heiligheid en gerechtigheid, betaalende voor de zonden met zijn bloed , volbrengende den wil zijns Vaders. Wel voorbereid rot zijn zoo volzalig fterven, zag hij grootmoedig dit laatfte uur te gemoet, wel weelende dat dit een einde aan zijn bitter lijden maken zoude; dat hij niet eerder konde verhoogt worden, voor dat hij zich op het diepst vernederd en aan zijnen hemelfchen Vader gehoorzaam ware geworden tot den dood aan het kruis. Nu zoude de onfchuldige Godszoon zijnen geest in de handen zijns Vaders geven en den Middelaars dood ondergaan! Nu zoude hij, die anderen van den dood helpen, die dooden opwekken konde, op Golgatha's moordfchavot, als een boos. wicht, aan het vloekhout opgehangen, zelf fterven. De Godsheld wordt hier het offer! Hij blaast zijnen laatften adem uit! Hij fterft! Maar niet, voor dat hij aan de geheele wereld, aan vrienden en vijanden getoond heeft, dat hij niet alléén in zijn geheel leven maar ook in zijn lijden en dood voorbeeldig, onverfchrokken, menschlievend •n grootmoedig ware. Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraat.-  DE V R IJ E GODSDIEISTYRIEHD» JESUS GROOTMOEDIGHEID IN ZIJNE VOORBEDE VOOR ZIJNE VIJANDEN AAN HET KRUIS. De oogenblikken naderden, waar in de ter dood veroordeelde en gekruiste Heiland zijnen geest geven, en denzelven in de handen van zijnen hemelfchen Vader zoude aanbevelen, om tot . den laatften penning toe, met zijnen dood te betaalen, dat tot eene volledige verzoening der menfchen met God, was gevorderd geworden: De boosheid der wereld hadt het, onder de Godlijke wijze toelaating, z >o ver kunnen brengen, dat de onfchuldige Vredevorst aan het kruishout Zijn heilig leven zoude eindigen, bereid om als de eeuwige Hoogepriester, ter uitdelging van de zonden der wereld, een volmaakt offer dat eeuwig geldend was, zijnen hemelfchen Vader te brengen. Vlied nu verootmoedigde Kristen na Qolgotha tot het kruishout van uwen geliefden Godsvriend! Zet u aan de voeten van hetzelve neder! Overweeg zijn bitter lijden en bedenk fe regt wat de oorzaak van de felle mishandelingen en den wreedften dood van jesus1 geweest zij! Blijf niet Ongeroerd bij het befchouwen van zijn verbleekt en bebloed aangezicht, geflagen lichaam, gebroken oogen en ter aarde nedervlietend bloed! Denk daar aan dat de zuivere onfchuld ten bloede en dood toe voor óns heeft moeten lijden ! Zie hem in den bloei zijns Godlijken levens uit het midden der levenden weggeraapt , als-, den grootften booswicht en vera'chtften naaf fterven! Alles eischc bewondering , vordert heiligen eerbied, ftilte , aanbidding! Zijne vijanden bereikten hunne godlooze oogmerken, toen hij moorddadig uit het leven afgefneeden den dood des recht*' Zz vastr- 3Y°. 46. Èn jesus zeide: Vader, vergeef het hen, want zij weten niet wat zij doen. luc. XXIII: 343.  ( 36-2 ) vaardigen ftierf, en wel op den van God juist afgemeetert 'en vast geftelden tijd, toen hij voor zijne vijanden gebeden, vergeving der zonden vsa.zijnen Vader hadt afgefmeekt. Wie bezeft hier de edele gefteldtenis' zijner groote ziel naar waarde bij zijne zoo veel vermogende ernftige en Hoogepriesterlijke voorbede voor zijne vijanden i Wat is billijker dan nu hem te bewonderen die niet denkende aan zijne eigen fmarten , wegens het eilend en ongeluk zijner kwaaddoeneren bekommerd is ? Wie ziet niet in hem, al was zijn dood geen verzoendood voor de zonden der wereld, iets verhevens, groots, iets Godlijks! Hij is meer dan mensch, meer dan de verhevenlte der hemelfche Cherubims en Seraphims. In dezen töëftsnd kan ik hem niet befchouwen zonder mij zelven g-'heel te verliezen, zonder mij verrukt te vinden en met eene diepe vernedering in heiligen eerbied te vragen: God! wat is de mensch? Waar is ooit of ooit zoo veel zachtmoedigheid, zoo veel zuivere menfchenmin en ontferming, zoo veel tegenwoordigheid yan geest en grootmoedigheid gezien geworden, dan hier aan het kruis op Golgotha? Hij ziet op zijné geHagen vijanden neder, niet met een nijdig en verbitterd oog , niet met een oog van wraakzucht en ftraf begeerte, verwenfching en vloek, maar van medelijden, gevoel, menfchenliefde en grootmoedigheid. Zijnen bedaarden geest laat hij door geen toorn vervoeren of overweldigen; blijvende die hij altijd was , fterft hij als de zachtmoedige en medelijdende Hoogepriester. Perkeloofe boodieid vorderde we! de rechtvaardige uitoefening van welverdiende ftraf, en het oordeel eener Godlijke gerechtigheid ; doch de Goët bevredigt den vergramden hemel en delgt het onrecht zijner moorderen uit, bidt kinderlijk voor hen tot zijnen Vader ! Ach Vader! behoud hen toch deze hunne zonden niet! Met zijne flervende lippen 'draagt hij nog de belangens van deze ongelukkigen en verdwaalden voor , treedt in het midden en wordt hunne voorfpraak bij zijnen Vader, en redt hen van den rand hunnes verderfs. Vader! Vergeef het hen , zij weeten niet wa' zij doen ' Geheimvolle bede van den wonderbaren Godmensch , die hier zoo nederig, onderwerpend zoo ernftig en krachtdadig bidt f Alles is hier leerrijk, -ol van troost, eerbiedwekkend; alles ademt hier waare voorbeeldige grootmoedigheid! Onderwerpeud en geboorzaam blijft hij tot in zijnen dood , getrouw aan den wil zijns Vaders. Zijn hart toont vertrouwen, liefde, zon. daarsmin ! Hij badt, gelijk hij altijd voor het heil zijner vriert-  ( 563 ) vrienden zorgde, ook vuor zijne vijanden! Hoe kort in woorden zijne bede ook ware , zoo was dezelve krachtig vati inhoud, en vruchtbaar in werking. Hij zegt: Vaderl Welk eene aanfpraak van zulk een verneederden en ftervenden lijder, van den Zoon des Eeuwigen, wiens misnoegen en ftraffen hij zoo fterk ondervondt en hem tot het wreedfte uiterfte komen liet, het welk vleklooze heiligheid en gerechtigheid vorderden; Vader! eene uitdrukking, bij wel. ke hij alles gevoelen en de wereld opgetoogen en verftomd moest ftaan. Wie was ooit of ooit m de diepfte vernedering zoo onderwerpend , zoo gehoorzaam V Het moet een Hemelling, een Godsheld een Zondendelger ziin! Aan de woede der vijanden overgegeven, alle vrijheid misfende en zieltoogende , blijft hij in den gebede werkzaam. Bleef dan God zijn'Vader te midden zijner fmarten , onder het gevoel van'een helsch lijden en onder zijne felle ftrafgerichten ? Zie op jesüs! Hoort gij hem wel een enkel woord van wreedheid , harde flagen, van ontevredenheid en verdrier fpreken, heft hij eene klaagftem aan? Wat hem ook mogt treffen, hoe onfchuldig hij ook leedt, hij erkenr zijnen God als Vader, gelijk hij Vader blijft die zijnen Zoon zijn misnoegen doet zien, en de gevolgen ziiner verkeerdheden laat ondervinden. Hier lijdt de onfchuld, die nooit bedroog ; nimmer misdeedt en geheel onzondig was; voor doemwaardigen die alle ftraffen voor tijd en eeuwigheid verdiend hadden. Zijne aanfpraak in zijne bede: Vader! kenmerkte hem niet alleen als eenen gehoorzamen Zoon zijn» Vaders, maar ook als eenen die een ftandvastig en onwankelbaar vertrouwen koestert. Tot wien toch ftrekt zich ons vertrouwen natuurlijk en gewoonlijk fterker uit dan tot hem, dien wij onzen Vader noemen, en van wien wii volledig overtuigd-zijn, dat hij naauwkeurig acht flaat op zijne kinderen, het wel met hen meent , en van wien zii niet dan alles goeds verwachten kunnen. Geene flaaffche vrees , geene beklemdheid van het hart, geene knechtlijke bangheid verzeilen ons, wanneer wij tot onzen Vader naderen; met eene kinderlijke vrijmoedigheid treden wij tot hem, dragen hem vertrouwlijk onze belangens voor; waakende over ons voordduurend geluk, ftellen wij ons in zijne genoegzame voorzorg , veilig en gerust De groote Menfchenvriend wankelde niet, hij hieldt God tot zijnen Vader, en bleef onbeweeglijk in zijn kinderlijk vertrouwen; zich veilig op hem verlatende, wierp hij alle zijne zorgen op hem. Vader! Welk een vertrouwen van jesus in deze oogenblikken! in deze naarZz a gees-  C 304 ) geestige, bange uuren? Dit zijn vertrouwen deedt hij gepaard gaan met alle levendige blijken' van kinderlijke liefde. Ook nog oordeelde hij het noodzaaklijk om een openbaar bewijs van zijne rechtgeaarte en aanhoudende liefde tot zijnen Vader te geven. De Godlooze bende mogt zich verbeelden, dat hij zijnen Godlijken mond tot vloeken, wraakoefening en verwenfchingen openen, of op eene bijzondere wijze zijne wonderkracht aan zijne fnoode vijanden zoude betoonen;-neen ! de Heiland door en met zuivere liefde verduld en bezield, blijft geheel liefde, en bemint zijnen Vader als voorheenen; ook onder de felfte Hagen zegt hij Vader! Met eenen kinderlijken eerbied en diep ontzag. Vader! vergeef het hen. Welk eene ontroering bij zijne vrienden, en verwondering en verftomming bij zijne vijanden, die allen deze zoo nadruklijke , veelbeduidende en luide taal hooren mogten? Kon men zulk eene taal van een zoo deerlijk geteisterden, aan het kruis genagelden, en met den dood worftelenden , wel ooit verwachten ? Ook hier moest de menschheid, hoe zeer ook verbasterd, afgedwaald en verdwaasd , aangedaan , geroerd worden en zich ontdekken. Hier moesten hemel en aarde bloozen, en elk getuigen: hier is iets Godlijks! — Grootmoedig badt hij met eene hoorbare ftem om vergeving, afwending van het kwaad en ftraf, hier badt hij om het grootfte goed om genade , ontferming om uitdelging en vergeving aller zonden ! Welk eene bede? En wat toch zoude dezen vergeven worden ? Hun onwil,, boosheid, hunne groove en groote zonden. Dit kon, mogt, Wilde en zoude God ook doen. En voor wien verhief zich jesüs in zijne bede tot zijnen Vader? Voor wien, wel anders badt hij, dan voor die allen, die midlijk of onmidlijk de oorzaak van zijne veröordeeling , kruisflging en dood waren? Voor de Hoogepriesters en Wetgeleerden, voor de Overften en Oudften des geheelen Volks voor den geestlijken en wereldlijken gerichtsraad , voor het gantfche joodfche volk. En zoude de Heiland dan zelf niet doen het geen hij aan anderen geleerd hadt, om zijne vijanden lief te hebben, te zegenen hen die vloeken, ook bidden voor hen die beledigen? (*) Moest jesus niet altijd een beminnenswaardig voorbeeld ter navolging blijven? Doch bijzonder bedoelt de lijdende Heiland in deze zijne bede de onmidlijke beulen, de krijgsknechten die hem kruisten , en hen daar in behulpfaam waren. Vergeef het hen! Was het dan mooglijk dat hij zoo wreed C*J Matlh. V: 44.  C 365 ) wreed door zijne vijanden behandeld nog voor hen tot zijnen Vader om genade en yergeving bidden konde? Voor zijne moordenaars die hij voor zich zag, die hem moogllji; nog bij aanhoudendheid lasterden en befpotteden? Was hij een bloot, en niet meer geweest dan een natuurlijk mensch , was hij een mensch geweest, die tot woede overgeflagen-, de onftuimige hartstochten onbelemmerd en blind gevolgd was, misfchien hadt hij te zeer verbitterd, tot verachting en wraak tot meedogenloosheid en vervloeking zijn toevlugt genomen , en zich dus aan de heilige wetten en de voorfchriften van de Gpdsleer op het flerkfte misgreepen. Maar zulks was hier niet te verwachten. Hier was meer dan mensch, de Hartenkenner, de Heilzoeker, de Vriend en Zoon t-cds, de volmaakte Hoogepriester, die met zwakheid medelijden hebben, voor fnoode booswichten bidden en zonden vergeven konde ! Zij wee ten niet wat zij doen ! Het gemeen der joodfche Natie, en bijzonder het krijgsvolk, die bundeling de groote misleidde hoop volgden, en de onrechtvaardige uitfpraak der Godvergeeten Priesterfchaar greetig toegevallen waren, wisten zeker niet wat zij deeden. Oe krijgsknechten volgden flegts het bevel van hunne Opperhoofden, zonder te mogen vragen wat? en waarom doet gij dus? Ook hadden de booswichten niet gedacht aan de heiligheid zijns perfoons, tegen wien zij zich zoo zeer ver» grepen , hem niet erkennende voor den geenen, dien hij daadüjk ware, en [tonden ongetwijfeld in de gedachten, dat hij des doods fchuldig was. Zonder twijfel was dit gebed zijnen Vader aangenaam en werdt van hem verhoord. Jesus zijn Kind, Gods Zoon badt voor hen; hij badt ernftig vol van gehoorzaamheid , in liefde en kinderlijk vertrouwen ; zoo bleef ook de Heiland hier bij een heerlijk voorbeeld van ongeveinsde broedermin , van onverfchrokken grootmoedigheid. Hoe treffend en leerrijk is dit voorbeeld van jesus in zijne grootmoedige voorbede voor zijne vijanden aan het kruis, voor zijne oprechte navolgers en voor alle waare Godsver» eerers? Niet ongeduldig, niet wraakzuchtig, maar zachtmoedig als het onfchuldig lam Gods, der wereld zonden draagen» de, blijft hij ook in zijnen dood; niet toornig of wreevelmoedig, maar gelaten, wacht hij den Ia at (ten flag van zijne vijanden af, voor welken hij tot God bidt. Mogt dit altijd zijnen navolgeren leeren, om, daar zij zij» nen naam belijden, niet zoo ligt zich te vertoornen, niet zoo fehielijk beleedigd rekenen en op wraak en wedervergelding Z z 3 be-  C £6-6-) bedacht zijn; niet elke kleine mistrede voor eene groote wandaad en onvergeeflijk kwaad uitkrijten. Hoe ligt gevoelig en getroffen rekent zich, hoewel ten onrecht, de verdwaasde mensch niet bij de geringde onaangename ontmoetingen , daar de langmoedige Heiland bij het fchreeuwendst onrecht niet toerekent; vergeeft; ja! voor zijne ergfte vijanden ernltig bidt. Grootmoedigheid was het in jesus waardoor hij, op het heil zijner vijanden bedacht, onophoudelijk en ftandvastig hun geluk bevorderen wilde. Ongetwijfeld moesten zij het zeker en oniiitblijflijk loon en de rechtvaardige gevolgen van hunne ongerechtigheden ouuervindcn, zo niet de tusfehenkomst van 's Heilands grootmoedigheid en de kracht zijner Hoogepriesterlijke bede zulks verhoed hadden. Niet zelden onderneemt de ligtvaardige mensch de booste daden, om daar door, zoo hij zich verbeeldt, zijn geluk volkomener te maken beoogende zijn voorfpoed op het ongeluk van veele anderen te gronden. Zoo aacht en handelde weleer de Joodfche Natie, die op jesus verbitterd dan meende grovite vorderingen tot haar geiuk gemaaktte hebben, wanneer zij hem als een fchavuit en oproermaker, als een booswicht en pest der Natie, uit de maatfehappij hadt uitgerooid Hoe regtftreeks flrijdig is zulk een gedrag met den wil van God, met den inhoud des Üuangeliums, door jesus en zijne Apostelen der wereld voorgedragen? Hoe zeer woedt niet de zoo doemwaardige onverzoenlijkheid en de lust om het zoete der wraak te fmaaken, onder hen, die zachtmoedigen, Kristenen heeten zullen? Wie fpijst zijnen hongerigen vijand, wie drenkt hem , wie zoekt zijne vijanden te veranderen, en hen tot zijne vrienden temaken? Moest dit niet het beftendig ftreeven van jesus belijderen zijn ? moest het gedrag der Kristenen den Onkristen niet noodzaken om een Medekristen te Worden. Niemand verbeelde zich, dat de godsdienst eene pligtsbetrachting van ons eiseht, wier uitoefening ondoenlijk zij! Niemand denke dat het Euangelie on- eenen last op legt, waar onder wij bezwijken moeten! Neen! zijne geboden zijn niet zwaar, zijn last is ligt. (*) Verbeeldt u ook niet, dat de valfche begrippen van de liefde tot de vijanden u recht geven , om in de uitoefening van dien pligt nalatig te zijn. Nooit heeft jesus godsdienst geleerd, dat gij hen, van weiken gij zeker weet, dat zij uwe vijanden zijn, en fteeds daarop bedacht zijn, om, waar zij ook maar kunnen, u in 't on- geCO Matth. XI; 30.  ( &7 ) geluk en verderf te ftorten, voor uwe waare vrienden te erkennen , en hen daar voor zoudt houden moeten ; dit was eene hardheid , ftrijdig met het zachte Euangelie. Jesus leer beveelt pligten , uit welker beoefening een 'elk duidelijk en overtuigend zien kan , dat gerustheid des harten , gewenscht nut , welftands bevordering en dus 's menfchen gelukzaligheid noodzaaklijk voortvloeien. Onderzoeken wij dit bij elke Euangelifche vordering , en het zal aanftonds blijken. Zoo is het ook met de liefde tot de vijanden gelleld. Ziet hen aan, als of zij uwe vrienden waren, behandelt hen zoodanig als gij uwe vrienden meenen zult te moeten behandelen, dan hebt gij het groote loon en dierbare werking van deze pligtsbetrachting in de gerustftelling van uw eigen hart voorzeker te wachten. Ir sus ging daar in voorbeeldig voor, volgen wij hem getrouw op dit fpoor, zoo zal de uitkomst voor ons gelukkig en zalig zijn. Onze vijanden , zoo lang zij leeven blijven menfchen, houden menfchelijk gevoel en kunnen verbeterd worden; wij mogen het daarom hen niet onmooglijk maken , om dat te worden , het geen zij kunnen worden, en zijn moeten om Gode v\el te behaagen, en om ons niet voor jjU.'üs rechterftoel te doemen. Grootmoedig en ftandvasug bleef de Heiland in het midden van alle zijne fmarten en wreedfte mishandelingen, .en wij zouden het niet zijn bij nietige beleedigingen , bij kortftondige droefenisfen? Van zijne eerfte jeugd af aan , door zijn geheel leven, moest hij aan vervolging en verachting blootgefteld zijn, die niet voor in zijnen dood eindigden, echter verloor hij zijn vertrouwen niet, en zijne belijders zouden zoo fehielijk mismoedig worden? Hij bleef in al zijn lijden gehoorzaam en onderwerpend aan den wil van God, dien hij Vader noemde , en wij zouden aanftonds meenen dat God in onze droefenisfen ophieldt onze Vader te zijn, wij zouden aanftonds vertzaagen? Is de weg welken wij hier bewandelen moeten, vaak fmal en gevaarlijk, met distelen en doornen bewasfen, worden ons de treden op denzelven dikwijls moeilijk en pijnlijk, zoo veel te gelukkiger voor ons, wanneer wij denzelven manmoedig hebben afgelegd : ons vaderland is hier boven. Haast komt het einde, en daar bij de overwinning, en de zegevierende ingang in de volle heerlijkheid Gods. Nog eens, waarde Medekrisrenenl bemoedigt u, verdraagt, maar bidt ook, gelijk jesus deedt, voor uwe vijanden! Bedenkt wat gij dagelijks tot God bidt: vergeef ons  C 3Ö8 ) ons , onze fchulden, gelijk wij vergeven onze fchuldenaa1* ten ! En dit moet alle wraak- en vervolgingszucht uit het hart velbannen en geneigd tot vergeving en verzóenlijkheid maken. Wenscht en bidt niet anders van uwen Vader, als fij w enscht aan anderen te doen. Tracht naar de volkomerieid i Vergeeft, zoo zal u ook vergeven worden ! Denkt dat gij eenen Vader in den Hemel hebt, tot wien gij u kinderlijk wenden moogt, en die u ook verhooren wil! Hoop't op hem die u nooit verlaat. Jesus voorbeeldige grootmoedikhuid moge "u daar toe ten waarborg (trekken. God bleef zij tl vriend en vader; gij zijt jesus broederen, zoo is zijn God en Vader dan ook uwen Vader, uwen verzoende God. Tracht jesus (leeds gelijkvonriiger te worden, en wankelt niet! Ziet in uw geheel gedrag op jesus in zijnen gebeeien wandel, in zijn lijden en dood ! Begeef u fteeds in den geest in de nabijheid van Golgotha, en verwijdert u niet van dezen vloekheuvel! Zet u neder aan den voet van jEsrs kruis, en houdt hem iu zijne grootmoedigheid altijd op het oog! Dat uwe zielen fteeds vervuld zijn met de heilige overdenkingen van zijn onfchuldig leven, lijden én dood , en leert -daar door voorbeeldig in uw leven, ftichtn'jk in uw lijden, en zalig in uw fterven te worden! Eaat het u niet genoeg-zijn , enkel goede dagen te hebben, en j ker der verkwikkende rust aanbiedt. Jesus is geftorven, niet als een angstvallige, die den dood zoekt te ontviugten, niet als een kleinmoedige, die door onzekerheid ge» folterd , het verfchriklijkst leven , eindloos dierbarer acht dan het fterven, dat een fchaduwbeeld van eeuwige donkerheid , of afgrijslijke vernietiging vertoonde. Neen , jksus voorfpelde zijn dood, en zijne herleeving met een Godlijk genoegen: Een kleinen tijd, en gij zult mij niet zien , en dan nog een kleinen tijd, en gij zult mij weer zien : dus fprak de hemelfche Leeraar , in zijne laatfte troostredenen tot zijne bedrukte vrienden : Heden , nog heden zult gij met mij in het Paradijs zijn : dus luidde Zijne Godlijke zijne bemoedigende taal , tot den fiervenden kruisfeling. Toen de koude hand des doods hem reeds pverfdiaduwde, toen lachte de zalige rust, de liefelijkfte vrede, den lijdenden Heiland aan; hij beval zijnen geest in de befcherming des Almachtigen Vaders; den flaap des doods omhelsde zijn afgeftreden menfchenhart ; kalm en Godlijk riep hij uit : Het is volbragt ! en zijn dierlijk leven fluimerde weg. Zijn voorbeeld leert alle waare Kristenen fterven, want de gegrondfte hoop, de gewisfe bewustheid der onfterflijkheid , verflind de gedachten des doods. De opgedane jesus , vertoond zich aan het bree* kend oog van den ftervenden Kristen. De opgeftane j esus, verandert voor hem het fthaduwdal des doods, in een bloeiend Paradijs. De opgeftane jesus treed hem voor ; gerust en moedig volgt hij , en ftapt juichend in de wooningen der heerlijkheid, waar zijn Godlijken Broeder hem plaats bereid heefr. Was jesus niet opgedaan, Aaa 3 wat  C 374 ) wat nut zouden wij van zijn Jijden dan genieten kunnen? D« lasterende Jooden, die jesüs een bedrieger noemden , die zijne Godlijke wonderkracht aan het vermogen van kwade geesten toefchreven , die lasterende Jooden , zouden- zich zelf hebben toegejuicht. Alle zijne wonderdaden verlooren dan zeker , hun fterkst overtuigend vermoogen, en zijne leer, hoe fchoon, hoe eenftemmig met de onbedorven menfehelijke natuur, zoude al haare voortreflijkhéid verlooren hebben, door het denkbeeld dat zij van lippen , die onwaarheid konden fpreken , afgevloeid was. Want wat menfehelijke kracht kan het vooroordeel beftrijden ? Ook zoude jesus waarlijk, zijne leerlingen misleid hebben ; hadt hij niet duidlijk gezegt , breekt dezen Tempel af, ik zal hem na drie dagen weder oprichten; ik heb macht om mijn leven afteleggen, en om het weer aan te nemen. Was jesus niet opgedaan , dan hadden wij geen fterker bewijs voor zijne Godlijke zending, voor de Godlijkheid van zijne prediking, dan de Mahomedanen hebben , voor de Godlijkheid van hunnen Profeet, den Schrijver van hunnen Alcoran. Maar zalige onwrikbare waar. heid! jesus is opgedaan, hij.heeft krachtig bewezen de Zoon van God te zijn ; de Tempel die verbroken was, zijn lichaam waar in Godlijkheid woonde , dien Tempel heeft hij ten derden dage opgericht ; hij heeft zijn leven afgelegd, en hetzelve na een kortdondige rust weer aangenomen. Zijne vijanden verfchrikten, zij dachten toen hij geftorven was, aan zijne voorfpelde opftanding, en deeden de grafrots verzeegelen en bewaaken; maar toen de vlugtende wachters zijne opftanding verkondigden , toen zochten zij de waarheid met lompe leugentaal te omfluiè'ren. Voor geld hadden zij jesus van een verrader gekocht, om hem te Vermoorden; dit was hun gelukt, om dat jesus rfch overgaf in den dood ; maar, voor geld wilden zij nu bok de waarheid verraden hebben: docfr deze, te verheeven voor hunne verachtlijke list, weergalmde door het ge. heele Joodfche land , en welhaast over de geheele aarde. JE'  C 375 ) Jesüs was opgeftaan, zijne vrienden juichten, dagelijks verkeerden zij met den oulterflijken, maar wroeging en angst verteerden zijne vijanden. Nu zijn wij overtuigd dat jesus de waarheid zelve is, dat zijne leer volmaakt Godlijk is, en den eenigen weg na waarachtig geluk aanwijst ; nu weeteu wij , dat zijne bovenmenfchelijke daden , waar door hij de Godlijkheid van zijne leer bevestigde , waarlijk door die zelfde almachtige hand, die de geheele fchepping vormde, verricht zijn; door die zelfde almachtige hand , die in den geregelden loop der natuur, zulke ontzettende voor zinlijke kortzichtige wezens, verftommende fchokken bepaald hadt tot de heerlijkfte, de heilrijklte eindens; nu zijn wij overtuigd dat jesus die zijn eigen leven kon afleggen, en weer aannemen, het affchijnfel is van de onbevatbare volmaaktheid, dat hij het uitgedrukt beeld van de waarachtige God is. Ja! nu kan elk Kristen uitroepen, ftaarende op den gekruisten maar nu verheerlijkten jesus: mijn Heer! mijn God! gij zijt de kristus, de zaligheid der wereld, bij u zijn de woorden des levens. Maar ook jesus opftanding is 'de onlochenbare, de voor hemel en aarde bekende verzeekering , dat wij allen zullen' opftaan. Nam hij den ftoflijken fluiër , die zijn verheeven aanwezen omkleedde op nieuw aan , gewis alle zijne natuurgenoten zullen ook met een onftertiijk werktuiglijk geftel overkleed worden. Want hij is de eerfteling der opftanding, in wien de mooglijkheid , in wien de waarachtige zekerheid hier van uitgedrukt is. Jesus moest met flervelijke broederen , die door de zintuigen hunne gewaarwordingen ontvangen , veertig dagen nog verkeeren ; zijn geestlijk, zijn onverderflijk lichaam vertoonde zich , om die reden ook voor die grove zintuigen gefchikt; zijne hemelfche klaarheid, zoude hun zwak oog gehindert, en hun hart verfchrikt hebben. Hij omwolkte zich dus met den fcbijn der grove ftofiijkheid , fchoon hij voor meer verheerlijkte wezens, ook in een heerlijker fland zal verfcheenen zijn. De  C 37.6 ) De heiligen die bij zijn zegevierend fterven , in de graf* fpelonken , en in de openfcheurende rotten ontwaakten * om aan de wereld der geesten hun menfehelijke volkomenheid in volle majesteit te vertoonen, om godvruchtige ftervelingen , in het geloof, in de hoop en in de liefde te yerfterken, en met Godlijke blijdfchap te verheugen, zoowel als om jesus, na zijne verrijzing, met eeuwigheid gekroond), als een fchitterende glorieftoet, als verheerlijkte natuurgenoten in zegenpraal te verzeilen. Voor die heiligen, verfcheen jesus in al den glans die Gods gekroonde Zoon, na de voortreflijkfte overwinning moest omfchijnen. Kristenen ! nu zijn wij kinderen Gods, het is nog wel niet geopenbaart, tot welk eenen trap van heerlijkheid wij zullen opklimmen , maar dit weeten wij , onze bedoelingen , onze liefde, onze daden, zullen gewogen worden, en volgends hun gewigt , zal Onze gloriekroon geëvenredigt zijn. Wij zullen blinken als de onderfcheiden ftarren aan het uitfpanfel. Wij zullen het heerlijk lichaam van j esus gelijkvormig worden. Medekristenen! zijt dan ftandvastig ,-hebt elkander vuurig lief, doet winst met uwe talenten, op dat gij in de vreugd des Heeren, in het huis des Vaders met de palmtakken der overwinning moogt ingaan. Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Wariaoesftraat.  DE V R IJ E (JODSDIENSTVHIEND. 3V°. 4*. $>e Heere fehouwt uit den hemel en ziet alle menfche» i kinderen. Hij ziet uit zijne vaste woonplaats op al. Ie inwooners der aarde. Hij formeert hunner alleV harten, hij let op alle kunne werken. PSALM XXXIII: 13, 14, 15. Onder de eigenfchappen, die tot de natuur van het vol» maakt Opperwezen behooren, is niet eene zoo ontzaglijk voor de ondeugd, en te gelijk zoo vol vertroosting, zoo bemoedigend voor de deugd, als de Alweetendheid Gods* Zijne rechtvaardigheid, die aan elk redelijk wezen de vruchten van zijn gedrag doet infarnelen , de rechtvaardigheid, wier ftem in het geweeten van den mensch zoo duidelijk fpreekt, de rechtvaardigheid verfcnribt wel den booswicht, maar hoe meuigwerf zoude hij zich zelf vleiè'n met de hoop om die rechtvaardigheid te ontduiken , eh de hand des Almachtigen te ontvlugten , indien God niet alweetend was ; indien de geheimfte gedachten niet zichtbaar U Ébb wa. GODS ALWEETENDHEID.  C 2f9 ) waren voor het oog van hem , die het hart gevormd heeft, en voor wien de duisternis der middernacht, heU dér is gelijk de wolklooze middag God ziet de wijt? vecren van alle onze daden , hij kent de verborgenlle bedoelingen, die voor het doorzichtigst oog des verftandigflen een diep geheim bleven. Ontzettende gedachte voor den booswicht, die zich agter het masker der deugd durft verfchuilen. Moe. afgrijslijk bedorven rmr gevoel van fchuld, voor hem die hunne gedachten kende. Zelfs het lieflijk gefuis vau den koelen morgenwind, ademde (toen zij gezondigt hadden, fchoon door geen menfchen oog befpiedt} het goi- lijk  C 379 ) lijk'ongenoegen in hunne boezems. De eerfte Broedermoorder,'vlugtte door de nog ledige wereld, voor het ritfelen der bladeren daar de pijnigende' bewustheid , ■ dat God zijne misdaad'kende, hem düldeloos folterde. iVJenfehelijke rechters kunnen misleid worden , de beste de op recht en' billijkheid gegronde 'wetten , kunnen maar alleen uitfpraak: doen., over daden die ■ onder het oog van getuigen gepleegt zijn ; maar de Godlijke alweetendheid kan nimmer misleid worden. De opkomende gedachten ■worden beoordeelt , en zullen eerimaal wanneer zij voor den rechtbank van hemel en aarde , den mensch voer oogen gelteld worden, de eeuwige 'vuurvlammen der wroegingen iri- zijnen onreinén boezem omfteeken. Geene Maatfehappij' , zoude immer de algemeene! veiligheid kunnen gevestigd zien, wanneer ons eigen"gevoel ons niet onöphoudlijk bleef influisteren: God is alweacnd. Hoe veele misdrijven, zouden voor het oog van de handhavers der wetten niet verborgen blijven V De zorgvuldigfte waakzaamheid , kan menig werf niet Verhoeden , dat fnoode gruwelen plaats hebben ; het naauwkeurigst onderzoek moet meenigwêrf verdommen, voor de listen en fijn faamgeweeveu bedriegerijen , waar door het wreekend recht ontdoken wordt. Maar, wat zouden wij te vreezen hebben , indien het denkbeeld: God ziet en weet hei, de ondeugd niet kluisterde ? De ongelukkige booswicht mooge dit denkbeeld verbannen , hij moogè zich zelf dwinger*, om met deze volmaaktheid van het Opperwezen , laaghartig den fpot té drijven ; het blijft' toch in zijne ziel geprent ; het vertoond zich in cle onrustige blikken des verraders', "dés diefs , en des moórdöiaars. Hoe meenigwcr.' is de geheimde famenzweering , de meestbedekte diefftal , en de verborgenlle moor i niet' ontdekt , door den ang. 49. Zijn ze niet alk gedienjïige geesten, die tot dienst uitgezonden -worden , om der geenen wille die de zaligheid beërven zullen ? HEBR. I: 14. OVER HET AANWEZEN DER ENGELEN. GEACHTE GODSDIENSTVRIEND! Met een fireelend genoegen dacht ik weleer, aan de aanwezenheid der Engelen , de gelukzaligheid van het Opperwezen, ook in boven mij verheeven fchepfelen, die onfchuldig, die welgevallig in Gods vlekloo» oog zijn, uitgebreid te zien. ó! Dit verrukte mij; mijne verbeelding , aangemoedigt door de gewijde Schriften , fchilderde mij de Engelen , als vriendfchaplijke , door de zuiverde liefde gelukkige wezens, waar mede I. Ccc ik  ( sjW ) ik eenmaal , wanneer mijnen ftaat van onvolkomenheid voorbij gegaan is , den Vader des leevens zal verbeerlijken, en met blijde lofzangen danken. Geene twijfeling omtrent de aanwezigheid der Engelen kwam mij toen ooit in de gedachten , doch in een meer geverderden leeftijd, zijn mij eenige tegenwerpingen , tegen het betkan van die onzichtbare wtttens voorgekomen, die, fchoon zij wel geen gewigt genoeg hebben om mij van het tegendeel, mijner aangenomen gevoelens te overtuigen , evenwel, maar al te veel invloed hebben op mijnen geest, om-mij den troost, om mij het vermaak, dat ik in de vaste bewustheid van der i-ngelen aanwezen en vriendfchap fmaakte , meenigwerf te oritrooven. Eenmaal waagde ik het mijn gevoelen ftout te verdeedigen, doch men noemde mij eene fentimenteele Dweeplter , die mij aan onbeftaaniijke wezens bleef hechten , en tot bijgeloof liet verleiden; dit deed mij belhnten , geachte Godsdienstvriend ! om u ernftig té verzoeken , volgends de regels van het gezond verftand mij te zeggen, of mijn geloof aan het beftaan der Engelen, waarlijk dweepachtig en flegts een ongegrond bij. geloof is. En indien het volgends uwe gedachten dit niet is, bevestigt mij dan in mijne gevoelens, op dat weer alle die zoete denkbeelden van het heilie gezelfchap der in God juichende Engelen, mijne ziel 'vleien en verblijden mooge. In verwachting dat mijn verzoek niet vruchtloos zal ,zijn , blijve ik uwe getrouwe Lezeres. Zonder uitftel willen wij de hier bovenftaanden brief beandwoorden, om ware het mooglijk , de onfchuldige genoegens aan een gevoelvol hart , weer te fchenken en om tegelijk , aan alle onze Lezers , onze gedachten omtrent het beftaan der Engelen mede te deelen. Eer wij de overtuigende bewijzen, die dc Heiige Schrift •plevert, aanvoeren, willen wij eerst zien wat wij uit eerj  C 387 ) eene gezonde redeneering kunnen en moogen vastftellen. Het Opperwezen, ftellen wij ons voor, als de hoogstmooglijke Volmaaktheid, onbevatbaar voor eindige denkingskracht, hoe uitgebreid die ook zijn mag; tot deeze hoogfte volmaaktheid , behooren ook de uitgebreidfte liefde, en dè alles overziende wijsheid; elk wie het beftaan van een Opperwezen gelooft , moet zich dat Wezen als zoodanig voorftellen , of zijne denkbeelden beftrijden elkander. Is nu het Opperwezen zoo volmaakt, zoo liefdrijk, zoo wijs? dan moet ook het onafgebrokenst verband , in alle de betlaanlijkheden , die hij het aanzijn fchonk ,.plaats hebben. Zulk een volmaakt Wezen , kan geen andere reden in het daarftellen van fchepfelen gehad hebben , dan zijn eigen gelukzaligheid uit te breiden , door die in de gelukzaligheid van alle de genietende fchepfelen, die hij voordbragt te fpiegelen. De mensch is van alle de fchepfelen die wij door de zintuigen leeren kennen, het volkomende, het vatbaarfle voor geluk; doch hij is eindloos ver nog verwijdert van volkomenheid ; hij moet door ondervinding wijs worden , en verliest uit zwakheid , uit onkunde, of dwaalzucht, niet zelden alle de genietingen van gelukzaligheid, die hij zelf in zijnen onvolkomen Haat zoude kunnen genieten. Zouden 'er dan geene fchepfelen aanwezig zijn , die van het eerfte 00. genblik dat zij zich zelf gevoelen , de godlijke volmaaktheid des eeuwigen Scheppers fterker terug kaatfen, en dus meer onmidlijk, aan het hoofdoogmerk der fchepping voldoen ? Het is waar , deze aarde , deze eerfte wooning voor zinlijke menfchen, is het middenpunt niet van het gefchapene ; millioenen werelden , betlaan weliigt in het Heelal, en welligt zijn deze , of voor het minst eenige van dezelve door hooger , door reeds meer volkoomen wezens als de mensch is, bewoond ; ook vordert de edele mensch, dagelijks in 1 Ccc 3 zelf-  ( 388 ; zelfvolmaking, en zal, wanneer hij'dit grof lichaam, deze zintuiglijke leiband afwerpt , op hooger, voor trefiijker wijze, van eeuwigheid tot eeuwigheid, de godlijke volmaaktheid nader komen. Zeker dit is zoo , maar , zouden wij hierom de aanwezigheid van Engelen nodeloos of onbedaanbaar vinden ? De bewooners van andere werelden hebben geene betrekking , die wij ons kunnen voordellen, tot de bewooners der aarde ; voorzeeker behooren zij tot de keeten der dingen , maar voorzeeker ook moeten andere tusfchenfchakels die keeten aan elkander hechten; want gelijk elke wooning door den Almaehtigen volmaakt, naar den aart en (laat van zijne kinderen, die dezelve bewoonen moesten, gefchikt is, zoo is ook de gedeldheid van die bewooners volmaakt, met de plaats waar zij zich bevinden inflemmend , en het een na het ander bereekend ; cn dit maakt gewis, tusfehen de bewooner van de aarde, cn de bewooner van andere werelden, eene gaping; w ant waar de betrekking op elkander afgebroken is , daar verliest zich de opvolging in het leedige. Het is waar, ons kortzichtig oog is niet gefchikt, om de onderlinge betrekkingen, of het voortreflijk verband dat in het Heelal plaats heeft, te befchouwen en van nabij te kennen; maar uit het menfchelijk gevoel, vloeien, wanneer de denkingskracht zich door oefening ontwikkeld, als van zelf, fchoon zij zeker door het uitbreiden v;n kennis ontdaan en aangekweekt worden , eenige ide'en of bewustheden , die met de natuur van redelijke wezens indammen; onder deze idéen, noem ik het gevoel yan Gods asnwezenheid , van de menfehelijke voordduuring, het gevoel van recht en van onrecht, en ook V?n het armwezen van meer geestlijke fchepfelen dan Wij , fchepfelen die in onze belangen deel nemen , zich verblijden in onzen toencmenden gelukdaat, en die den wil van net volmaakt Opperwezen op de heerlijk f.e wijze uitvoeren. Uit de algemeenheid van alle deze idé-  ( 38o ) idéen , onder de meeste volken en door alle eeuwen heen, befluit ik, dat zij aan de menfehelijke natuur , wat hun eerst, hun zuiver beginfel betreft, volftrekt eigen zijn ; de meeste wilde Volken zelf, vormen zich denkbeelden van eene Godheid , denkbeelden van een toekomend leeven voor den mensch , waar in zijne goede of kwade daden zullen beloond worden , maar ook denkbeelden van wezens of geesten , die minder dan de hoogfte Godheid , doch verhevener dan den mensch zijn, Met de befchaving der denkingskracht, met de uitbreiding der kennis, zijn ook alle deze denkbeelden meer duidelijk geworden; zien wij bij Grieken en Romeinen, de mindere Godheden niet in het oneindige vermeenigvuldigt? De uit den aart gezellige mensch, bevolkte de eenzaamheid in bosfehen en velden met voortreflijke wezens; bergen , dalen, ftroomen, alles had afzonderlijke befchermgoden; de gezondfte redeneerkunde zelf, die van al het gefchapene tot de eeuwig wijze, ecuwig goede Schepper opklom , ontmoette op dien heerlijken weg, geesten, die meer onvmdlijk de volmaakte Godheid aanfehouwden , eu door hunne weldadige werkzaamheid, het doel der fchepping hielpen treffen. De wijze Vader der natuur , vertoont zich in zijne volle majesteit, vooral in de hest ukgekoozen middelen die allen uit elkander voordvloeiè'n, en in de volmaakifte uitkomst eindigen. Eene onmidlijke werking, teekend al te veel willekeurigheid, en al te weinig reden o;n door een volmaakt Opperwezen tot bevordering van z;jne oogmerken, verkoozen te worden; het geheele fa. rnenftel der fchepping wordt middelijk beftuurd , het een fchijnt om en door het ander, alles heeft een onafgebroken invloed, een onafgebroken betrekking tot elkander. De mensch die zich het meest boven het dierlijke verheft, die het meest aan zijne beftemming voldoet, en dus het voortreflijkst merk van zijne godlijke afkomst vertoont, deze gevoelt zich met den Engel, met den geestlijken Zoon der Oudheid verinaagfchnpt, en is dtt ook waarlijk. Hoe zal de Ccc 3 be-  C 393 ) bezintuigde mensch buiten het gebied der zinnen, hoe zal hij van den onzichtbaren God een denkbeeld vormen , indien hij aan de grenzen der zinlijke wereld geene wezens aantreft , meer geestlijk dan hij ; maar die op zijn geestelijk beginfel (laat ik mij dus eens uitdrukken ) werken, hem tot afgetrokken denkbeelden bekwaam maken, en hem dus tot God geleiden? want zijn'er Engelen aanwezig dan verrichten zij ook de nuttigde de heilrijkde bezigheden. O.n de bewooners der Aarde alleen, behoefde God zeker, zal men zeggen, geene Engelen te vormen; maar indien wij op zulk eene wijze voordredeneeren, dan verdwijnt alles, en het Opperwezen behoefde niets te fcheppen. Maar wie zal de verfcheidenheid in Gods werken bepalen? en ook deze zal onder de Engelen heerfchen , zij hebben voorzeker onderfcheiden beflemmingen en bezigheden. Doch die Engelen of die wezens, waar van den mensch zich zoo geheel natuurlijk een idee vormt, die wezens zijn voorzeker gefchikt om op ons te werken, als de beste middelen die aan Gods volmaakt verdand, tot bereiking van zijn oogmerk het eenvouwigst voorkwamen. Zij waren die kinderen Gods die bij de geboorte der aarde juichten, terwijl zij een nieuw toneel voor hun geopend zagen, om den volmaakten wil des Eeuwigen, ook daar te volbrengen. Ja , zij juichten en roemden den Schepper, toen deze wereld voor zoo veele duizend fchepfelen ten woonplaats uit de onaanwezenheid opbloeide, en volgends het volkoomenst ontwerp, zich naar de onfchendbare natuurwetten ontwikkelde. Eer nog het licht tot een middenpunt verzameld was, toen fchitterden Gods Engelen als blinkende morgendarren door de fcheemeringen die over den Bijert zweefden. De gewijde Bladeren zeggen ons niets van de fchepping der Engelen; maar ook dit was onnodig ; de gewijde Bladeren zijn tot nut van redenmagtige, uit geest en dof faaingeftelde aardbewooners gefchreven; zij leeren ons, dat God de Schepper van het Heelal is en dus ook van de Engelen. Die Eladeren, fpreken  C 3PI ) ken van niet eene andere wereld dan die wij bewoonen; zij zeggen ons ook niets, van wezens waarop wij geene betrekking hebben. Alles wat wij in deze Bladeren lezen, is harmonisch met onze natuurlijke idéen geflemd, fchoon het een helderer licht over dezelve verfpreid , en ons aanleiding geeft tot geduurig hooger, geduurig afgetrokkener denkbeelden. Duidelijk vinden wij ons geloof omtrent het beftaan der Engelen hier bevestigt, treffende verfchijnin. gen, en heilzame verrichtingen, verzekeren ons hier van hunne vriendfchap en liefde. Hoe meenigwerf is het jeugdig menschdom, door zijne meer geestlijke medeburgers der godlijke wereld, onderwezen, vertroost, en befchermt? En jesus, de eerstgeboorene Gods, die door de Engelen geëerbiedigt werd, jesus verëenigd de Maatfchappijen van menfchen en Engelen, met banden der eeuwige vriendfchap. In jesus, zagen de Engelen de volkomenheid der menschheid; hierom juichten zij bij zijne, geboorte, zij dienden hem zijn geheel leven door; zij vertroostten hem in zijn bitterst lijden; zij geleidden hem zegevierend over den dood, in de heerlijkfte onfterflijkheid ; zij bewaakten zijne lievelingen, en blijven door alle eeuwen heen aan hunne beftemming getrouw. Medekristenen! verheug u dan vrij in deze gewisfe waarheid : de Engelen zijn gedieuftige geesten, zij legeren zich bij de rechtvaardigen, zij befchaduwen de onfchuld, en worden uitgezonden tot befchermiug van allen, die door God lief te hebben zalig worden. Neen! het is geene dweeperij, geen bijgeloof, aan de befcherming der Engelen te gelooven ; jesus leert ons, dat de Engelen die voor hulplooze kinderen waken , met goedkeurende opmerkzaamheid, door Gods oog befchouwd worden. Hoe meenigwerf bewonderen wij eene bijzondere bewaring die voor het eindig verftand onbegrijplijk is; en daar God altijd middelijk werkt, mogen wij vrij zulk eene bewaring, of ook de zonderiingfte uitredding, aan de befcher- mea-  C 392 ■) mende zorg der Engelen toefchrijven. Medekristerien { getuig; rees nimmer op het onverwachts eene bemoedigende gedachte in uwe ziel op, wanneer gij u in de bitterde treurigheid bevond ? hebt gij nooit eens , wanneer uwe hevigfte hartstochten in beweeging waren, op het onverwachtst eene liefelijke kalmte gevoelt ? werdt uwe hoop, wanneer die verdorven fcheen, nooit eens krachtig opgewekt, en door het vertrouwen op Gods liefde in de zaligde uitkomst vastgeankerd ? Waarom zouden wij alle deze weldadige uitwerkingen niet aan de dienstvaardige Engelen toefehrijven? Bragt een Engel aan den lijdenden jesus verderking en troost? gewis brengen zij dit ook aan jesus lijderde broederen. Verheug u vrij, gevoelvolle Kristenen! verheug u vrij , met de lieflijke gedachte, dat vlekloze Engelen u verzeilen ; in de eenzaamheid verblijden zij zich in uwe godvrucht , zij geven üwe Zalige vrienden , van alle uwe vorderingen bericht , en zullen u van het derf bed, in het Vaderland der eeuwiga blijdfchap geleiden. Te Amfteldam, bij M. ds BRUIJ N, in de Wariaoesftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. sv°. 50. Wie danköjfert, die zal mij cercn ; en wie zijnen weg wel aanjle/d, dien zal ik Gods heil doen zien. psalm L: 23» ONZE VERPLIGTING TOT DANKBAARHEID. Dankbaarheid, die zaligheid-voedende bewustheid vnn een geluk dat wij genoten hebben , of nog Werklijk genieten; dankbaarheid alleen aan gevoelige wer zens eigen, is de glorie der menfehelijke natuur, en de wellust van het volmaakt Opperwezen. Geen wonder $ de Vader der aanwezenheid , vormde een onmeetbaar Heelal , bewoont door duizend duizend IVIillioenen van onderfcheiden fchepfelen , alle vatbaar voor geluk . of liever voor eene maat van volkomenheid naar hunnen aart en gefleldheid bereekend ; alle bevorderen zij het doel des Almachtigen , en werken mede ten goeden. Leevenloze en gevoelloze fchepfelen , hebben geene' 1.' Ddd be-  bewustheid van hun aanwezen, dus ook niet van eeni" genot, maar zij bereiken een trap van volkomenheid , die tot het heil', tot he"t genoegen en de wezenlijke zaligheid van leevende en gevoelende wezens medewerkt; en deze laatften , bewust van hunne genieting , verheerlijken den Schepper door hunne dankbare blijdfchap , een blijdfchap , die de volmaakte gelukzaligheid, van den zich zelf genocgzamen God , als terug kaatst. Dierlijke fchepfelen, poogen de onfchuldige vreugd die zij door hun aanwezen genieten , op de eeuvouwig^e, maar treffeudfle wijze uit te drukken. Het gedierte des wouds , door de zorg des Almachtigen verzadigt, verheugt zich , terwijl het kommerloos geniet, en het oog des Almachtigen, ziet met welgevallen op zijne werken neder. In de oceaanen , weemelen de fchubbige heiren, de Leviathan fpeelt daar, de Behemoth verheugt zich in zijne kracht, wanneer hij de afgronden beroert en de rivieren doet kooken , cn de Vader des leevens ziet zijne almacht en goedheid, met eer en heerlijkheid ook door hun bekroonen. ja alles verkondigt Gods eer, het gevogelte des hemels doet bosch en beemden weergalmen door de lieflijkHe klanken ; elk der zweevende boschkoralen drukt liefde en genoegen uit; alle genieten zij , zoo veel heil als zij bevatten kunnen, ai'le geven zij ons duidelijk te kennen , dat aan het oogmerk van hunne fchepping voldaan is , dat zij zich in hun aanzijn verblijden , en de algemeene vreugd der aarde helpen vergrooten. Ja alle , alle , van den hoogzWeé'venden adelaar af tot het kruipend infekt toe , alle , alle verkondigen zij ons , in de taal der juichen de onfchuld , dat de hand des He-eren hun wel doet , dat hij bun dagelijks verzadigt, en dat zonder zijnen wil, die onaffcheidbaar met wijsheid veré'enigd is, geen van hun op de aarde kan vallen, of in den dood wegzinken. Maar de mensch dat redenmagtig wezen , naar het beeld des Eeuwigen gevormd , de mensch , wieres ze  C SS>5 ) zedelijk gevoel zich door liefde en dankbaarheid uitdrukt, de mensch , geeft aan zijnen Schepper de hoogde eer , wanneer hij alle de weldaden die hij geniet erkent, zich over dezelve verblijd, en met kinderlijke liefde zijnen God, zijnen Vader toejuicht. Wie danltöffert, wie het dankbaar hart aan God ten offer brengt, eert hem ; wie zijn verfland , waar door hij boven geheel dierlijke fchepfelen verheeven is, bedeed , om zijnen wandel naar Gods volmaakt ontwerp in te richten, om alle de zaligheden, die voor zijne treden ontluiken, in te zamelen, deze waare verdandige , zal deel hebben aan den verzadigenden wellust die God zelf geniet; ja deze zal Gods heil aap. fchouwen. Dankbaarheid waarde Natuurgenoten ! dankbaarheid , is het lieflijkst offer dat wij den Almachtigen kunnen aanbieden ; brand- of flagtöfferen begeert hij niet, hij begeert geene varren, geene fchapen of bokken uit onze weiden ; neen , offert Code dank , en betaalt den Allerhoogften uwe geloften, dit, dit alleen vordert hij. Ons hart zoo gevoelvol , zoo blijmoedig hem opgedragen , veradelt ons, maakt ons welgevallig in het oog van hem die ons ge. fchapen heeft, van hem, die ons het leven den adem en alle dingen geeft. Ons hart, wanneer het door zachte verrukking gloeit, terwijl het de weldoende Godheid in alles wat ons omringt, in alles wat ons bejeegent zoo duidelijk gevoelt, fmaakt onbefchrijfbare zaligheden, en verheft zich boven het peil der zinlijke der wisfelvallige genietingen. Zulk een hart, is beminlijk bij God , hij wil in hetzelve woonen , want allen hoogmoed , alle verbasterde eigenliefde is uit zulk een hart verbannen; het geeft alleen aan God de eer, het gevoelt zijne af banglijkheid , en de alles vervullende liefde van eenen Vader , aan wien het zich volkomen toevertrouwd ; zulk een hart vormt Zich naar dat van den Eerstgeboorenen Gods , van den vlekloozen jesus; naar dat hart , waar in geene onreine Ddd s be-  f 396" ) bedenking immer huisvestte , watt in geene zelfverheffing immer gebooren werd; naar dat hart, dat alleen door de heiligde door de godlijkde liefde klopte , dat ais een gedu-urig dankoffer voor Gods aangezicht gloeide en aan alle de pligten die uit de menfehelijke natuur' kunnen voordvloeien , met rustloozen ijver voldeed. Wie toch bewandelde den weg der deugd.. met zulk eene godlijke grootheid dan jesus? maar wie heeft ook grooter heil aanfehouwt? wie is met glansrijker heerlijkheid gekroond, dan hij , die geheel zijne ziel tot een fehuldüffer fleldê op dat hij zaad zoude zien, op dat hij de vruchten der gerechtigheid zoude inzamelen? zijn loon was met hem , Zijn arbeidsloon was voor zijn aangezicht, hij heeft overwonnen , en is gezeten aan de rechterhand des Vaders tot in Eeuwigheid. Kristenen! verlichte Natuurgenoten! zouden wij dan onzen weg niet moedig, niet juichend bewandelen ? zouden wij niet blijmoedig ftaaren op den Leidsman die ons voorgegaan is , die den weg voor ons gebaand heeft ? Een iegelijk van ons , werke dan terwijl het nog dag is , eer de nacht komt waar in wij niet zouden kunnen werken. Stelt uwen weg wel aan , richt uwen wandel naar het voorfchrift des Eeuwigen , en God , de rechtvaardige de goedertierene God , zal u zijn heil doen zien. Alleen door het betrachten der heiligde pligten , kunnen wij or. ie dankbaarheid aan God uitdrukken ; en fehept hij waarlijk behagen in onze dankbaarheid , géven onze dankoffers hem waarlijk eer ? o ! dat wij dan geen oogenblik verzuimen om wel te doen , om vorderingen te ma°ken in zedelijke volkomenheid; de flerkfle drijfveeren fpooren ons hier toe aan ; God die de liefde zelve is , die ons het aanzijn gefchonken heeft , om zaligheid te genieten , God vordert onze wederliefde; en waar in befiaat die liefde ? niet in woorden die vlugtig van onze tong rol5en, maar in daden, die de waarachtige gevoelens van onze  C 397 ) ze ziel uitdrukken. Welk een liefdrijk, welk een goedertieren Vader bezitten wij in den Almachtigen ! uit liefde riep hij ons in het aanwezen , hij beftemde ons om hem eeuwig door onze gelukzaligheid te verheerlijken , zijn oog bewaakte ons toen wij nog in den moederlijken fchoot fluimerden; daar, voor elk menschlijk oog onzichtbaar, vormde hij ons als een pronkwcrk van wijsheid en almagt ; bij befchcrmde onze hulploze kindsheid; de vleugelen zijner liefde, befchaduuwden onze wankelende wieg; hij ontwikkelde onze ziels- en lichaamskrachten; duizend duizend gevaren die ons omringden , weerde hij van ons af, en tallooze blijken van ontfermende liefde verzelden ons bij eiken voetltap. Onder alle de wisfelingen des levens , bleef God de toevlugt, de vriend , de befchermer van alle zijne vertrouwende kinderen; in angst en nood, bleef hij hun geleiden , hun vertroosten ; wanneer alle hoop verlooren fcheen, dan' fchonk God uitredding. Medekristenen! wie van u alle moet dit niet getuigen! hebt gij niet meenigwerf ondervonden, dat hij u, wanneer gij in benasuwdheid tot hem riep, geholpen en verlost heeft? heeft hij niet meenigwerf, uwe droefheid, door blijdfchap doen' afwisfelen, en uwe bittere jammerklagten, verandert in lofgezangen, wanneer u bij de uitkomst bleek, tlat zijne Vaderlijke hand u niet ftrafte, maar u minzaam geleidde, wanneer uw hart duidelijk gevoelde, dat het u goed was verdrukt te zijn, en dat zijnen weg met u, enkel liefde, enkel ontferming was? En wat vordert de groote God voor alle deze weldaden! Niets anders dan dat wij ons waarachtig geluk omhelzen en genieten; en dit geluk , is onaffcheidbaar met het betrachten van onze pligten verbonden, ó Gadelooze liefde! gelukkig te zijn, is dankbaarheid , en de Item van ons geweetén, eene (tem die nimmer zwijgt, die ons onöphoudlijk toeroept: Dit is de weg der deugd wandelt in denzelven , die (tem gehoor te geven, en getrouw te volgen, hier in alleen beftaat onze Ddd 3 dank'  C 3