IDEA FIDEÏ FRATRUM KORT BEGRIP b e a CHRISTELYKE LEER» in d t ËUANGELISCHE BROEDERGEMEENTEN, voorgedraagen door AUGUST COTTLIEB SPJNGENBERG. Uit het Hoogduitfch vertaalt en met HMrt{jfr SU gpedkeuringe der Broeden Gemeenten ziSJ^Bttfl* # # # * * * # * TÉ UT REC Hf By HENRICUS van OTTERLOOs Boekverkooper op de Oude Gragt tusfcheri de Bakker en Befembrug 1783,  Geene Exemplaren worden voor echt erkend , dan welke door den BoekverkoperHenricus van Otterloo eigenhandig zyn onderteekend* ' V*^- ^re^£*-g  GENADE en VREDE GOD ONZEN VADER EN oen HEERE JESUS CHRISTUS ZY MET ALLEN, DIE DEN NAAM ONZES HEEREN JESÜ CHRISTI AANROEPEN IN ALLE HUNNE EN ONZE PLAATZEN» ♦ * * * MET DEZEN WE N S C H OVERHANDIGT den OPZIENDEREN en LEERAAREN * 2 DER  D E ft BROEDERGEMEENTEN. D I T UIT LIEFDE TOT DE WAARHEID DES EÜANGELIUMS GESCHREEVENE BOEK, TOT EEN IEDERS GEBRUIK NAAR WELGEVALLEN DE OPSTELLER. IN-  Bladz. ï' VOORBERICHT. Deze Idea fidei fratrum is geene nieuwe Geloofs-belydenis van de Euangelifche Broedergemeenten; maar de Auguftana Confesfio, of de belydenis te Augsburg in 'c Jaar 1530 aan den Keizer op den Ryksdag van eenige Stenden des Roomfchen Ryks overgegeeven, is en blyfc haare Geloofs-belydenis. De Grondwaarheden der Chrislyke .Leer zyn toch in dezelve uit de Heilige Schrift, met een oog op de Torgauwfcbe Artikelen, door den Zaligen D. Luther tot een diergelyk oogmerk j ontworpen, zoo kort, zakelyk en teffens duidelyk vervat, en mee eene 'er aanwaaging van lichaam en leven, goed en bloed opentlyk voorgefteld geworden , dat wy niets voortreffelykers van dien aart weeten. Verstandige mannen, aan welken wy veela achting verfchuldigd zyn, hebben ons echter te kennen gegeeven, dat het goed zoude zyn, als men der broederen inzicht in het Euangelium, 'c welk < JPaulus eene wetenfehap in de ve.rborgendheid Chrifiï noemt, in eenen ongedwongen t'famenhang door den druk bekendmaakte., Anderen zyn nog verder gegaan, ons hebbende laaten weeten, dat het, hun's oordeels , der Broederen pligt zy , in deze bekommerlyke tyden, waarin veelen geene zwaarigheid maaken, den Bybel op eene fchandelyke vvys te verdraaien, voor de ganfche weereld te betuigen, dat zy zich het Euangelium van Jefus Chriftus niec fchaamen. De Broeders hebben ook zelfs ingezien, dat het voor hun te noodzaakelyker zy, dat hun gevoelen eenmaal opentlyk voorge&Id werde, (t3 meer,) daar de verkeerde gevoelens, welke men A -ge-  2 VOORBERICHT. gewoon is hun te lascen te leggen, byna niet meer te tellen zyn. Dit heeft hen danbewoogen, de zaak voor den Heere te overweegen, en na dat zy 'c onder elkander eens geworden waren, dat het voor dezen tegenwoordigen tyd van nut kon zyn, als zoodanig een ontwerp gemaakt wierd, hebben zy my, den gwingfte onder myne Broederen , zulks opgedrongen. Ik heb wel ingezien, hoe gewigtig deze opdragt was, en heb my niet voor dien genen gehouden, die daartoe bekwaam was. Intusfchen heb ik, uit hartelyke iiefde voor mynen Heere Jefus Chriftus, ui; verfchuldigde trouw tegen de Broedergemeenten,dewelke ik veele jaaren de genadehebbe te dienen, en in een kinderlyk vertrouwen, dat God my zynen genadigen byftand tot die werk verkenen zoude, het zeiven "met vreugde op my genoomen. Ik heb overal de waarheid tot myn oogmerk gemaakt ; namentlyk die waarheid, waarin ons den weg ten eeuwigen leven wordt aangeweezen, welke men alleen in Chriftus Jefus vindt, Joh. 14: 6. Die ons vrymaakt van den dienst der zonden, Joh. 8: 32. en in welke wv van God geheiligd worden, Joh» 17; 17. Deze waarheid kan geen mensch , al bezat hy ook een Engelen verftand, door eigen kracht ritvinden: Ja indien ook alle wyze en verftandige lieden , die ooit in de weereld geweest zyn, die nu nog op aarde leeven, en die tot den jongften dag zyn zullen, al hun verftand t'faam bragten, en wilden daar door den weg uitvinden, langs welke menfehen uit hunnen elendigen toeftand konden verlor en tot de eeuwige zaligheid gebragt worden, zy zouden daarmede toch niets uitrichten. Onze Heere jefus Chriftus zegt tot zynen Hemelfchen Vader: uw woord is de waarheid: Joh. ir. 17 en tot de Tco-  VOORBERICHT. 3 Joodén: ik heb u de waarheid gezegd, die ik van God gehoord hebbe, Joh. 8: 40. en tot Pilatus: Hiertoe ben ik gebooren, en hiertoe ben iK in de weereld gekomen, op dat ik der waarheid getuigenis geeven zoude, Joh. 18: 37. Het Euangelium, dat is, de Leer van Chriftus en zyne Apoftelen aangaande onze zaligheid, is derhal ven de waarheid, waarvan gefprooken wordt. Het Euangelium van onze Zaligheid wordt ook uitdrukkelyk het woord der waarheid genoemd, Efef. 1: 13. En deze waarheid vinden wy, God zy geloofd! in de Heilige Schrift. Ik heb daarom by alle voorkomende ftoffen, waar over ik my had te verklaaren, maar daarna gezien, wat de Schrift daarvan zegt: En ben dan ook verzekerd , dat zulks met den zin myner Broederen overeenftemt: Want wy hebben ons toch meermalen met eikanderen plegtig verbonden, by de leer van Chriftus en zyne Apostelen, die wy in den Bybel vinden, te blyven, en die van harten te handhaaven. D a t in dit Werk verfcheiden Schriftuurplaatzen, die van eene en dezelve ftoffe handelen, 't faam genoomen , en in eene zekere orde, welke met de eenvoudigheid niet ftrydig is, bygebragt worden, heeft niet alleen dat nut, dat men daaruit ziet, hoe het ééne woord door het ander menigmaal voortreffelyk wordt toegelicht, en hoe alles ongemeen fchoon t'famenftemt,• maar zulks dient ook daartoe, dat men daaruit de mening der Broeders des re beter verftaan kan; en dat is 't oogmerk van dit boek. Zoo is 't ook met de zaken zelve, over welke in dit boek gehandeld wordt. Zy hebben alle wel een verband met elkander, dog zoo dat geduurig de eene den k grond in zich behelst van de andere, en A 3 zy  4 VOORBERICHT. zy dus zeer naauw tTamenhangen. Zy volgen dan alle op elkander in eene ongedwonge orde: waarby echter niet wel mogelyk geweest is te vermyden, aar eene zaak by gelegendheid meermaalen voorkomt. De Plaatzen der Heilige Schrift zyn uit de Heogduitfche Overzetting van Luther aangehaald, en men heeft daarin niets veranderd, als, waar zulks om den rechten zin noodig was (*). Somtyds is, tot opheldering, hier en daar eene korte uitbreiding tusfchcn beide gevoegd, om uitgebreide verklaringeni, zoo veel mogelyk, te vermyden, Myn wensen 19 by dit alles; dat God zynen Zegen op dezen arbeid leggen, en zyne waaiheid by een ieder leezer met Goddelyke kracht vergezellen wil. Gefchreeven in Barby den 19 Maart 1778. f*1 Men heeft zich by deze -Overzetting van den Nederduitfchen Staaten Bybel bediend; uitgenoomen daar de afwvking van Luthers Overzetting op de daaruit afgeleide lcerftellingen eenen aichtbaaren invloed had. IN.  Bladz. 5 INHOUD. 1 Inleiding, § i—10. 2 Van de Heilige Schrift, § n—26*. 3 Van God den Schepper en Onderhouder van alle dingen, § 27—48. 4 Van het Beeld Gods, § 49. 5 Van de diepe verdorvenheid der menfchenj§ 50-5(5. 6 Van de Engelen, § 57—62. 7 Van Jefus Chriftus onzen Zaligmaker. § 63-83. 8 Van den Vader, Zoon en Heiligen Geest, § 84. 9 Van den Vader van onzen Heere Jefus Chriftus, § 85-98. 10 Van jefus Chriftus den Zoone Gods, § 99-105. 11 Van den Heiligen Geest, § ro5—116. 12 Van den Wille Gods aangaande onze Zaligheid, § "7- 13 Van het Geloof, § 118—135. 14 Van den Heiligen Doop, § 136—142. 15 Van het Heilig Avondmaal, § 143—148. 16 Van de Heiligmaking, § 149—168. 17 Van de Geboden Gods, § 169—176. 18 Van de liefde tot God, § 177—211. 19 Van de liefde tot den naaften, § 212—229. 20 Van de Kerk van Chriftus, § 230—257. 21 Van den dood en het heen gaan der Geloovigen tot den Heere, .§ 258 — 261. 22 Van de verfchyning van Jefus Chriftus en de op- ftanding der dooden, §'262—265. S3 Van het laatfte oordeel, § 266.-270., 24 Van het eeuwig lee-ven en de verdoemenis, $ 271—277, A 3 ÏN-  Bladz. 6 INLEIDING. § i. 23 a t God den eerften menfch Adam naar zyn beeld gefchapen heeft; maar dat deeze met zyn wyf Eva, die hem tot eene hulpe gegeeven werd, niet lang daarna zynen fchepper ongehoorzaam geworden is, en zoo de zonden in de weereld gebragt heeft, leezen wy in 't begin der boeken van Mofes. De gevolgen van dezen hedroefden val waren, nog op dien zei ven dag , dat zy beidén aanvingen voor God te vreezen, zich voor zyn aangezichte te verbergen, en in plaats van hunne zonden te belyden, de fchuld daarvan op andere te fchuiven: Het beeld Gods was dus by hen verlooren. Gelyk nu God naar zyne bedreiging, welke hy hun te vooren gedaan had, hen niet ongeftraft laaten konde, zoo kwam, wegens hunne zonden, vloek en dood over hun en hunne nakomelingen. God liet hun echter te gelyk zyne barmhartigheid bekend worden, en deed hun die troostlyke belofte , dat het zaad der vrouwe de (lange, welke Eva verleid hadde, den kop vermorfelen zoude, doch waarby God ook te kennen gaf, dat de (lange het zelve vrouwen zaad de versfenen verraorsfelen zoude. De daarna van Adam en Eva voortgebragteZoonen, Cain en Abel waren zeer verfchillend. Beiden wiften zy wel, dat zy hun leven en alle goede gaaven van God hadden , en zy dus verfchuldigd waren, Hem daarvoor lief te hebben, te eeren en te dienen: Zy bragten Hem ook beiden hunne offeren en gaaven ■ ° ten  INLEIDING. 7 ten teeken van hunne dankbaarheid. Maar Cain had het booze lief, liet zich daardoor ganfch inneemen: Abel daartegen was aan zyn inzicht getrouw , en liet zich door den Geest Gods regeeren. Derhalve zag God Abel en zyn offer, dat in't geloof gei'chiedde, Hebr. n: 4. genadiglyk aan, maar Cain en zyn offer zag Hy niet gen adigly k aan. Dit verdroot Cain, hy werd toornig op zynen Broeder Abel, daarover werd hy van den Heere beftraft. Hy echter verhefte daarna zyne hand evenwel tegen zynen broeder en floeg hem dood: En als hy daar over van God aangefprooken werd, antwoordde hy als iemand., die daar van niets wist. God echter liet hem niet ongeftraft. En zoo nam dan de verdeeldheid cusfchen het goed en het kwaad, het licht en de duifternis; de kinderen Gods en de kinderen der mer.fchen, in de weereld eenen aanvang, en die heeft nog plaats toe op dezen dag. § 3. Daarna vermenigvuldigden de menfehenzeer, en de Heer liet zich aan hun niet onbetuigd, Hy openbaarde hun zyne goedheid, wysheid en almagt niet Hechts in de werken der Schepping ,• maar gaf hun ook rykelyk en dagelyks wat zy tot hun onderhoud en beftaan noodig hadden. Hoe zouden zy anders hebben kunnen beftaan? boven dien vernederde Hy zig der matên ; dat Hy zelfs met zekere perzoonen onmiddelyk fprak; Want Cain waarfchuwde Hy, by voorb. eer hy zynen broeder doodde, en beftiafte hem daarna, als zulksgefchied was CS 2. > En daar Hy zich met zulk eenen boozen menfch perzoonlyk ingelaaten heeft: Wie zal 'er aan twyfelen, dat Hy met eenen Henoch, van welken getuigd wordt ., dat hy drie honderd Jaar A 4 met  S INLEIDING. met God gewandeld heeft, en meer andere zielen „ die zich t'enemaal op zyne genade verlietengemeenzaam omgegaan hebbe? men kan zulks afneemen uit de gefrjrekken van GodmetNoach, waarvan wy Gen. 6: *8 enz. leezen. Men kan wel alles niet bepaaien, wac God aan deze zyne kinderen geopenbaard heeft; want 'er ftaat weinig van aangetekend Doch wie kan 'er aanrwyfelen, dat hy de menfehen niet zelf aangaande 't offeren onderricht heeft? waarvan daan hebben zy anders geweeten, dat zy Hem daarmede dienen konden? (§ 2.) en daar van Abel uitdrukkelykgezegt wordt, dat hy door 'c geloove Gode een aangenaamer offer gebragt heeft, dan Cain, zoois'tzeerwaarfchynlyk, dat hem ook het opmerk cn de betekenis van zulke offerhanden van God zelf, naar de maatc der kennis in dietyden, zv geopenbaard geworden. En daar boven dien van Henoch getuigd wordt, dac hy door 't geloove a wejiPenoomen geworden, dat hy den dood niet gezien heeft; en van Noaeh, dat hy door tgeloove, God gediend, en door goddelyke aanfpraaken vermaand zyr.de van de dingen, die nog niet gezien wierden de erke toebereid heeft tot behoudenis van zyn huisgezin, cn zoo vervolgens; zoo is daar zeer duidelvk uit af te neemen, dat God reeds indetoenmaalL tvden, de menfehen boven alle dingen tot het geloof gebragt heeft, dewyl het onmogelyk was, God zonder geloof te behaagen. Dat Hy behalven ait,hun nog veele dingen geopenbaard heeft, is ook even bewy^felyk. Want hoe heeft God met Noach van de reine en onreine dieren kunnen fpreeken en Lm beveelen, van de reinen zeven paar en van de oneten maar een paar inde arke te neemen; indienHy S menfehen niet geopenbaard hadde , welke Hy yoor rein en welke Hy voor onrein Wilde gehouden  INLEIDING. j> hebbe ? En hoe heeft Henoch, de zevende van Adam , kunnen profeteeren: Ziet de Heer is gekomen met zyne veel duizende Heiligen, om gerichte te honden tegen allen , enz. Jud. vs. 14. Indien hem zulks niec van God ware geopenbaard geworden. Met opzigc op zynen wil. Zoo heeft God den menfehen een zeker gevoel in 'c harte gegeeven, naar het welk zy weeten kunnen, wat zy te doen of te laaten hebben Want dit lpreekt in het binnenfte van den menfch, en zegt: dat en dat is niet goed, dat is Gods wil niet, dat moet hy (haffen; of: dat en dat is goed, dat wil God hebben, dat wil Hy beloonen: en gelyk dit allen menfehen gemeen is; zoo heeft zulks zeker ook in dietyden plaats gehad. Intusfchen liet zich ook de geest Gods met hun in , toonde hun nog gewisfer , wat goed en wat kwaad was , en zocht hen van hec kwaaie af-en tot het goede op te leiden. Indien zulks niet gefchied ware, had God ten laatfte niec kunnen zeggen: myn Geest zal niet in eeuwigheid twiften met den menfche , dewyl hy ook vleefch is: Gen. 6: 3. Gelyk nu de Heer, naar zyne groote barmhartigheid , in dien tyd met veele menfehen zich onmiddelyk inliet en zich aan hun openbaarde; zoo handelde Hy ook middelyk met hun door de zulken dieHy daartoe zynen wil te verdaan gaf, wanc door zyne regeering gefchiedde het, dat men, toen Enos gebooren werd, den naam des Heeren begon te verkondigen Gen. 4 : 26. Noach, die een Prediker der gerechtigheid genoemd wordt, betuigde niet alleen met woorden , maar ook met het bouwen der Arke, dat God de zonden der menfehen ftraifen zoude, indien zy zich niet bekeerden: Doch de rneefte menfehen bleeven tegen hun beter weeten A 5 aan  io INLEIDING. aan handelen, hielden God niet voor oogen, oefenden geweld over anderen, en leefden in zonden en fchanden. Het aantal der genen , die naar God vraagden , voor Hem wandelden en Hem dienden , was zeer gering. Eindelyk voegden zich ook de kinderen der mannen Gods by den grooten hoop der goddeloozen; zoo dar 'er buiten Noach byna niemand meer overig was, die zich door den geest Godsliet regeeren. Dit bedroefde en vertoornde God den Heere dermaate, dat Hy alle die boosdoeners door den zondvloed van de aarde verdelgde. N a dit verfchrikkelyke gerichte, waarby maar agt zielen in de arke behouden wierden, liet zich God met 't menfehdom op nieuws genadiglyk in. Hy vertroostte Noach met deze toezegging, dat hy voortaan den aardbodem, om der menfehen wil, niet meer verderven zoude, daartegen beloofde Hy hem, dac Hy niet moede zou worden, den menfehen goed re doen: want zoo lang de aarde ftaan zoude, zouden zaayingen en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet ophouden. Door zynen zegen werden zy vruchtbaar, vermenigvuldigden en vervulden de aarde. Alle dieren der aarde, alle vogelendes Hemels, alle visfehen der wateren, en al wat zich op den aardbodem roert, gafHy hun tot gebruik. Daar Hy te vooren den menfch alleen 't groene kruit des velds tot voedzel verordineerd hadde; zoo gaf Hy nu voortaan, ook al wat zich beweegt en leeft, hun tot fpyze. Daarby gaf Hy te kennen, dat Hem het leven van een ieder menfch waardig en dierbaar was: want Hy had den menfch naar Zyn beeld gefchapen; daarom wilde Hy het bloed van een menfch wreeken , zoo wel aan dieren als aan menfehen, die zich onderdaan zouden, het zelve te vergieten. Kortom: Hy deed alles, om aan het menfehdom in der daad  INLEIDING. n daad te tonen dat Hy hun genadige, goedertierne, en barmhartige God en Heer was. Maar Hy deed meer; Hy zorgde zo guniTryk niet alleen voor hun natuurlyk leven, maar Hv zochc hen ook met allen ernst tot zyne gemeenfchap te trekken , hen daardoor tot waar geluk te brengen, en daarin te behouden. Hy ging op de zelfde wys als . voor den zondvloed voort, zich aan dezeen geneperzoonen onmiddelyk te openbaren. Zoo betuigde Hy by voorb. aan Noach, toen hy Hem eenen altaar bouwde, en Hem van al 't reine Vee en van al 't rein gevogelte een brandoffer bragt, zyn welr gevallen. Hy gaf hem te kennen, datHy niet hebben wilde, dat de menfehen zyn zouden als de dieren, welke gewoon zyn, een Schepzel, dat nog in zyn bloed leeft, te eeten. Ook onderrichtte Hy de menfehen rniddelyk door anderen aan welken Hy zich geopenbaard had: zoo was by voorb. Melchizedek, de Koning yan Salem, een Priefter des allerhoogften, dat is des eeuwig levenden Gods,en dat wildeniet alleen zegden, dat hy voor zyn perzoon den Heer gediend, maar ook dat hy voor anderen geofferd, hen gezegend en onderricht heeft. Maar alle moeite, welke de Heer aan 't menfchelyk gedacht aanwendde, was by ver de meelten te vergeefs. Zy geloofden zyn woord niet, maar lieten zich van hunne booze lullen overheerfchen, en leefden dus naar het goeddunken van hun verdorven hart. De nagedagtenis van de oordeelen Gods, welke door den zondvloed over alle menfehen gegaan waren, fchrikte hen niet af van het kwaade, en zy maakten 't even zoo erg, als de menfehen voor den zondvloed. Zy wilden zich eenen grooten naam maaken, door eenen toorn te bouwen, welke tot in de wolken reikte; en als God, door de verwarring de  12 INLEIDING. der fpraaken, de uitvoering van dit hun zoo hoogmoedig voornemen verhinderde, en hen in alle landen verlïrooide; vervielen zy tot de gruwelykfle afgoderyen , waarmede zy zulke verfchrikkelyke en Hemeltergende zonden, Meren en fchenddaaden paarden, dat God, naar zyne rechtvaardigheid, fommige (leden met vuur en zwavel verbranden moest. De daar aan grenzende Canaaniten werden daardoor zoo weinig afgefchrikt van hun goddeloos en roekeloos levensgedrag; dat zy in tegendeel in de affchuwelykfle zonden nog verder gingen: Weshalven God het rechtvaardig b&fluit nam, ook deze volken van den aardbodem te laaten verdelgen. § 4- Onder de genen, die in dien tyd God, den Schepper aller dingen, voor oogen hielden, Hem lief hadden en eerden, moet men inzonderheid Abraham rekenen, den welken God uit zyn vaderland en van zyne maagfchap deed uitgaan, en in 't land Canaan bragt, da?r hy als vreemdeling, in 't midden van cfgodifche en godlooze menfehen , God den Heere zyne altaaren bouwde, Zynen naam bekende en bekend maakte , Hem met eenen Heiligen wandel eerde, en zyn ganfche huis tot Godvrucht opleidde. Met dezen waardigen man maakte God een Verbond, en deed hem de belofte, dat door zyn Zaad alle gedachten der aarde zouden gezegend worden , 't welk niets anders zegge» wüde, dan dat de Heiland der weereld uit zyn Zaad voortkomen zoude. Hy nam daarom ook de nakomelingen Abrahams tot een volk zyn's eigendoms aan, en bewees hun in dien opzichte een byzonder voorrecht boven alle de volken des aardbodems. Daarna leidde  INLEIDING, Ï3 de Hy hen door eenen magtigen arm door Zynen knecht Mofes uit Egypten, waar zy onder eene harde dienstbaarheid zuchtende waren , om hen dus in dar-land. te brengen, dat Hy hunnen Vader Abraham beloofd hadde. Hy liet hen echter, uit wyze oorzaaken , niet regt toe uit Egypten na Canaan trekken; maar leidde hen doorderoode Zee in de Woeftyn van Arabiën. Hier gaf Hy hun Zyne Wet op zulk eene Majeftieuze wyze, dat 'c volk daar door in groot ontzag en eerbied gebragc werd. Hy betuigde hun daarby, dat, als zy Zyti Verbond onderhielden, Hy hun ruste geeven, tegen alle hunne vyanden befchermen, van het kwaade bevryden en met alles goeds overlaaden zoude, maar integendeel ook, als zy Zyn Verbond overtraden, dac Hy hen mét duure tyden, hongersnooden, krankheden , peftilentien en andere vérichrikkelyke oordeelen bezoeken zoude. Hy gedroeg zich dan onbegrype* ]yk goedertieren jegens hun; Hy gaf hun water uit de Steenrotze, en zorgde voor hunnen nooddruft op eene verwonderlyke wyze. Maar zy waren daartegen zoo halftarrig , dat Hy eindelyk befloot, dit ganfche wederfpannige genacht, dat uit zesmaal honderd duizend man beftond, in de Woeiiyn te laatens fterven, dog hunne kinderen in dat Land te brengen , dat Hy den Zaade Abrahams te geevert gezwooren had. Dit alles befchryft Mofes in zyne vyf boeken, welke God tot op deze tyden heeft laaien bewaard blyven» S 5- Na den dood van Mofes leidde Jofua, —— die van de zesmaal honderd duizend man, die in de woeftyn wegens hunne zonden ftierven, benevens Caleb, al-  i4 INLEIDING. alleen was overgebleeven, het volk Israëls in "t land Canaan, en God de Heer was met hem, dat hy alles, wat hem te doen Hond, dadelyk uitvoeren kon In Canaan gekomen zynde, verdeelde hy 'c land onder de twaalf Hammen Israëls, en vernieuwde no;i voor zynen dood hec verbond met hun, dat zy den Heere hunnen God van ganfcher harte aanhangen en by zyn woord en geboden blyven zouden. Dit alle? vinden wy in het boek van Jofua. Het duurde echter niet lang , of zy begonden zich over te geeven aan de zonden der volken, van welke God eenen afkeer hadde, en niet acht te geven op Gods geboden. Zoo liet dan God hunne vyanden magtig worden; welke hen dermaate onderdrukten , dat het hun ganfch ondraagelyk wierd. Als zy dan tot inkeer kwamen, en zich weder tot God wendden; zoo ontfermde Zich de Heer over hen en verwekte hunRichters, die her^ van't geweld hunner vyanden verloften. Deze hebben geregeerd tot op Samuel, die niet alleen het Richterampt, maar ook den Godsdienst onder hen bediende. Tot deze tyden behoort 'c Boek der Richteren en 't boek Rutb. Daarna begeerde 't volk Israël met ongeduld eenen Koning; zy wilden liever geregeerd worden gelyk andere volken; dan zich zoo alleen van den Heere te laaten regeeren. God gaf hun Saul, maar deze wierd den woorden Gods ongehoorzaam, des wegen verwierp hem de Heer, en verkoos David in zyne plaatze. Deze was een man naar Gods harte. Hy deed alles wat hem de Heer beval, en God was mee hem. Eer hy den troon beklom, nog onder de regecring van Saul, heeft hy veele wederwaardigheden ondervonden, en daaruit veel geleerd. Hy had ook God van harte lief; Maar toen hy magdg wierd, bezondigde hy zich zeer tegen God, en bragt daar door over  INLEIDING. ïS over zich, zyn huis en troon veele tegenfpoeden en onheilen. Doch hy bekeerde zich ook wederom van harte tot den Heere. Van hem hebben wy de fchoone Pfalmen, die, benevens de Pfalmen van andere mannen Gods, neg voor handen zyn. $ 6. Na hem regeerde Salomo, die in wysheid zyn's gelyke niet had. Deze bouwde den Heere eenen Tempel, en bragt het Ryk van Israël in grooten bloei. Maar liet zich daarna door zyne Wyven verleiden , om den afgodsdienst in 't land in te voeren, waar door hy God zeer vertoornde. Intus» fchen is. uit zynen zoogenaamde Prediker met veele waarfchynlykheid af te neemen, dat hy zich nog voor zynen dood beter bezonnen en zich tot God weder bekeerd heeft. Onder zynen naam hebben -wy ook nog zoo wel de Spreuken als het Hooglied. Na zynen dood werd hetKoningrykverdeeld: De twee Stammen Juda en Benjamin bleeven zynen Zoon Rehabeam getrouw; maar de tien overigen fcheurden zich af, en verkoozen Jerobeam tot hunnen Koning. Van dien tyd afging-alles in \ verderf, want, offeboon 't Ryk van Juda nog voor den waaren Godsdienst waakte, zoo bleef de afgodsdienst toch daarby aanhouden. Doch 't Koningryk van Israël gaf zich op eene gansch onzinnige wys over aan den afgodsdienst en de daarmede gepaart gaande zonden en gruwelen, welke zoo affchuwelyk waren , dat men ze naauwelyks noemen mag. Daar door werd God, na dat Hy hen lang te vergeefs had laaten waarfchuwen en beftraffen, eindelyk bewoogen, hunnen ganfehen Haat door de Asfyriers te laaten omkeeren; zy werden ten deele wie-  ió IN-LEIDING. wredelyk otngebragt, ten deele als gevangenen in den allerbedroef ften toeftand weggevoerd Het Ryk v an Juda bleef nog eenigen tyd ftand grypen. Maar wanneer dezelve zonden, die Israël in 't verderf gefleept hadden, in 't Koningryk van Juda als een vloed indrongen en alles overftroomden; zoo kwamen even dezelfde gerichten en oordeelen Gods over Juda, die over Israël gekomen ■waren. De Babyloniers verftoorden het Ryk, verbraken den- Tempel, verwoesteden Jerufalem, en wat niet door honger, peftilentie en 't zwaard omiwatn, werd gevangen genoomen en na Babel gevoerd. De gefchiedenis van deze tyden vindt men 3n de boeken Samuëls, in de boeken der Koningen en ïn de boeken der Chroniken. In Babel begonnen de Jooden hnnne zonden toch eindelyk te bekennen; en Ha zevemtig jaaren kwamen zy, onder de regeering van Cyrus, weder te rug in hun land , en bouwden, hoewel in hachelyke omftandigheden, Je* rufalems Stad en Tempel wederom op. Op deze tyden zien de hoeken Esra, Nehemias en van JLsther. Van dien tyd af hoedden zich de Jooden wel voor den afgodsdienst,* maar wat het voornaamfte in de Wet Gods was, dar ^ volgden zy niet op,en waren dus, als men hen over 'c geheel befchouwde, in eenen allerbeklagelykften toeftand. § 7- Of-schoon nu God ook onder andere volken eenige zielen vond , die Hem door Zyne genade kenden , liefhadden en dienden, gelyk men by voorb. uit het hoek lobs zien kan; zoo hadHy toch eigentlyk onder u dat  INLEIDING. i7 dat flechte, maar van hem zeer beweldaadigde volk van Israël zyne.aan hem byzonderlyk klevende,ganlch overgegeeven menfehen; de welke Hy van tyd toe tyd uit dat volk verkoos, en aan welke Hy zich byzonder openbaarde, in wier harten zyn geest woonde, en van welke Hy zich, om anderen zynen wil bekend te maaken , naar zynen genaden raad bediende; zulke mannen fchreeven dan, op bevel des Heeren, en door aandryving des Heiligen Geeftes, alles naauwkeurig op, wat hun bevoolen werd, met alleen tot een getuigenis voor de menfehen, met welke zy in hunnen tyd te doen hadden; maar ook tot een getuigenis voor die genen, welke nog in de weereld komen zouden; en wy hebben van deze lennrten, door de genade Gods, die daar voor gewaakt en gezorgd heeft, dat ze niet zyn verlooren gegaan, behalven de reeds aangehaalde boeken, no^ eene fchoone verzameling, die men de Profeetm noemt,• van welke Hofeas, Joel, Amos, Jcnas.Jefajas, Mtcha, Nahum, en Habakuk voor d* Baby'oni' fche gevangenis der Jooden geleefd hebben, Jeremtas, Zepbanja, Daniël, Ezecbiel, en Ohadja, vallen in den tyd dier gevangenis in, en na dezelve hebben Haggai , Zacharias en Maleachi geprofeteerd. ij o o r de Profeeten wierd dan 't volk van Israël en den nabuurigen volken met grooten nadruk voorgefteld, wat God van hun begeerde. Hunne afwykingen en zonden wierden hun ernftclyk voorgehouden, en hun in Gods naam aangezegd, welke zware oordelen God over hen zoude doen komen, indien zy zich niet van hunne goddeloosheden begeerden. God liet boven dien door zyne knechten, de i rofeeten, de belofte van 't vrouwenzaad , aan B  IS INLEIDING. *t eerfte paar menfehen na den zonden val reeds gedaan , ( § I. ) telkens duidelyker vcorflellen. Ook werden de woorden Gods, die Hy mee Abraham refprooken had : dat door zyn zaad alle ge{lachten der aarde zouden gezegend worden, (§40 door den Geest Gods, welke in de Profeeten was, hoe langs hoe meer ontwikkeld, en naauwer bepaald. Want , na dat de nakomelingen Abrahams tot veele duizenden geworden waren , zoo gaf God aan David de toezegging, dat's weerelds Hetland uit zyn geflachte voortkomen zoude; en er werd daarna door de Profeeten zoo wel de tyd, als de plaats zyner geboorte op 't naauwkeurigfle beftemd. Zyn leven , leeren, lyden, fterven, opllanding en Hemelvaart werd alles door hun te vooren zoo duidelyk voorzegd , als of zy 't met hunne oogen reeds aanfehouwd hadden. En wanneer zy op de genade volle en gezegende tyden komen, welke niet alleen de Jooden maar ook de Heidenen, onder de regeering van dezen Koning, hebben en genieten zouden; zoo befchryven zy dezelve zoo levendig, als wy 't nu, God zy geloofd! ondervinden kunnen, en ook in der daad door zyne genade ondervinden, en in de eeuwigheid nog meer ondervinden zullen. Het geen van hem by de Profeeten verder gezegd wordt, zal § 16. breedvoeriger gemeld worden. § 9* Er was onder 't Joodfche volk een algemeen wachten op dezen Koning, welken zy denMesfias of den gezalfden des Heeren gewoon waren te noemen. En wanneer de tyd zyner verfchyning, te vooren door de Profeeten bepaald, naderde; zoo waren de harten, in welke de H. Geest zyn genade werk had , vol reikhalzend verlangen naar hem. Zoo werd dan het Kind  INLEIDING. 19 kind Jefus in de Stad Davids, dat is te Bethlehem, Uit Maria, welke uit 't geflachte Davids was, naar het woord des Heeren, gebooren, en als de Mesfias en 's weerelds Heiland den Herderen in 't veld door den Engel des Heeren, der vergadering in den Temptl door Simeon en Hanna, den wyzen in't ooften door eene wonderfter, maar den Koning Herodes en de Stad Jerulalem, door de wyzen uit het ooften, bekend gemaakt. Als Hy, dertig Jaaren oud zynde, in 't openbaar te voorfchyn kwam, gaf hem God dit getuigenis uit den Hemel: Deze is myn geliefde zoon, tn den welke ik myn welbehagen hebbe, hoort Hem. Hy aanvaardde daar op zyn Leeraarampt in betooning van geest en kracht, en Zyne woorden waren woorden des eeuwigen levens. Hy maakte de blinden ziende , de dooven hoorende, de melaatfchen rein, de ïlommen fprekende, de kreupelen gaande, dedooden levendig, Hy wierp de duivelen uit, maakte de zieken gezond en zoo meer. — Alle deze werken deed God door hem, toonende daardoor dat Hy met hem was, en dat zyn getuigenis waarachtig was. En als Hy, naar den genaden raad Gods, zich voor ons in den dood begeeven had, wekte hem God ten derden dage wederom op; en daardoor werd alles, wat Jefus gedaan en geïproken had onwederfpreekelyk beveiligd; gelyk wy dit alles leezen in de fchriften van Mattbeus, Marcus, Lucas en Johannes. § 10. Onze Heer Jefus Chriftus leerde echter niet alleen in eige perzoon; maar Hy verkoos ook mannen, die Hy zyne Discipelen noemde, tot getuigen der waarheid. Deze waren geduurig om Hem; hoorden niet alleen Zyne openbaare redenen, maar genooten ook Zyn byzonder onderwys, zagen Zynen wandel en werken, namen deel in Zyn lyden, en werden van B 2 Hem  »o INLEIDING. Hem byzonderlyk geliefd. Hun gaf Hy bevel door alle Steden van Judea en Galilea te gaan, om allerwegen den menfehen opentlyk te betuigen, dat de zoo lang gewenschce tvd der genade nu gekomen was, dat zy zich nu van harte tot God bekeeren, en het woord der genade, dat hun verkondigd werd, in 'tgeloof aanneemen moeften. Hy deelde hun daarby een getrouw onderricht mede, hoe zy zich te gedraagen hidden, en gaf hun magt over de onreine geeften, ook om de kranken te geneezen, ter beveiliging van hunne roeping. En na dat Hy opgedaan en veertig dagen van hun gezien was, en Hy met hun van bet.Koningryke Gods gefproken had, beval Hy hun, in de geheele weereld te gaan, en allen Creatuuren 't Euangelium te prediken; doch datzy zoo lange in Jerufalem blyve'n moeften, tot dat de Heilige Geest, naar de belofte des Vaders, over hen zoude uitgeftort zyn: en na dat zulks gefchied was, vingen zy' hunne prediking te Jerufalem aan, en zetten dezelve in alle plaatzen voort. Wierd iemand celoovig , zoo doopten zy hem , en leerden hem onderhouden alles, wat de Heer hun gebooden had. De gedoopten vergaderden zy, en maakten gemeentens uit hun; op dat zy zich onder eikanderen opbouwen , en in de genade en kennis van Jêfus Chriftus opwasfen mogten. Van dezen hunnen arbeid vinden wy veel in de Handelingen der Apostelen. En de Brieven , die van hun aan de Gemeentens in 't gemeen, en aan ettelyke perzoonen in 't byzonder gefchreeven zyn, zyn ook nog voorhanden ; als mede het gefchreevene van veele nog toekomftige gebeurtenisfen der Kerke van Chriftus, welke men aangetekend vindt in de Openbaring van Jobamies. Van  Bladz. 2i VAN D E HEILIGE SCHRIFT, § u. C3 v e R de Scbriften, van welke § 4, 5, 6,7,9, en 10 melding'gemaakt is, ftaat ons nu in 'tbyzonderte fpreeken. Zy zyn door getrouwe handen met groote zorgvuldigheid bewaard en by een verzameld geworden , en deze verzameling noemt men den Bybel. — Wat, voorde geboorte van Jefus, door de mannen Gods gefchreeven is, heeft voornaamlyk zyne betrekking op het Genadeverbond, dat God met Abraham en zyne nakomelingen, de kinderen Israëls , opgericht heeft, en draagt deswegen den naam van het Oude Teflament. En wat wy van de Discipelen en getuigen van Jefus in de daar op gevolgde tyden hebben, ziet op het door de Profeeten voorzegde en door Jefus Chriftus opgerichte nieuwe Genadeverbond, en wordt het Nieuws Tefiament gemimi. Men is wel gewoon, den ganfchen tyd voor Chriftus geboorte tot het Oude Verbond te rekenen; maar als men juist fpreeken zal, heeft het zelve eerst met Abraham zynen aanvang genoomen, en is geëindigd met den dood van Jefus Chriftus onzen Heere. Want in den tyd voorden Zondvloed, welkemengewoonlykin 't jaar 1657 na de Schepping der Weereld ftelt, maakte God geen onderfcheid tusfchen menfehen , dat is, Hy verkoos niet het eene volk boven het andere tot zyn eigendom; offeboon Hy altoos een Zaad hadde, dat Hem diende, en Hem ter eere leefde. Na den Zondvloed maakte God wel een Verbond met Noach en zyne nakomelingen, dat Hy de B 3 wee-  a2 van de HEILIGE SCHRIFT. weereld door den vloed der wateren niet meer verderven zoude, en ftelde den regenboog tot een teken van dat Verbond Gen. 9- 9 enz. maar dat Verbond ftrekte zich niet over een enkel volk uit, maar over \ ganfche menfchelyke gedacht. Omtrent vyf honderd jaar daarna maakte God met Abraham een Verbond (§ 40 en gebood hem de befnydems Gen. 171 1. — en omtrent vier honderd jaar daarna liet Hy zich met 't ganfche volk Israëls , als1 zynde 't nakroost van Abraham , in een byzonder Verbond in. Het oogmerk van dit Verbond was, dat Hy hen in alle deelen tot een recht gelukkig volk maaken wilde. Want Abraham had Hy lief: daarom was t Hem niet genoeg, hem, in zyn perzoon, heide en goedheid te bewyzen , maar Hy wilde ook zyne nakomelingen , tot in de laatlte tyden, genade en barmhartigheid bewyzen. § 12. Het wezentlyke van dit verbond iskortelyk begrepen in deze woorden: ik zalu tot een God zyn, en zy zult my tot een volk zyn, Lev. a6, 12. Hoe kan toch een volk gelukkiger zyn, dan wanneer de Alraagtige, alleen wyze, grondgoedertierne, alwetende en algenoegzaame God, zyn Godis I is hy hun fchild, wat kan hen fchaadea? is hyhun Loon, wat kan hun ontbreeken? En hoe kon een volk hooger vereerd worden , dan dat het zonder zyne verdiensten en waardigheid, van alle volken der aarde uitgezonderd, Gode tot een eigen en hem toegewyd volk gemaakt, en van God zelf daarvoor verklaard wordt! God zag'ingunfte, naar zyne belofte aan Abraham gedaan Gen. ia: 7- »3: *5. »5; I* 17' 8« -,4: 7. op dit zyn volk neder, toen het in Lgyp-  van db HEILIGE SCHRIFT. 23 ten in de aüerelendigfte omftandigheden was , en onder de wreedfte mishandelingen zuchtte. Zie § 4. Hy fprak tot Pharao door zynen knecht Mofes : Laat myn volk trekken, op dat het my diem. En als Pharao zulks weigerde, en tegen het menigmaal herhaald bevel Gods, het volk Israëls niet wilde laaten trekken , of fchoon hy, by verfcheide voorafgegaane zware en genoeg verdiende verfchrikkelyke plaagen zulks meer dan eens toezeide; Zoo leidde < iod eindelyk zyn volk door eenen magtigen arm uit Egypten, en verdelgde hunne vyanden in de roode Zee. Dat was Pharao's rechtvaardige ftraf: Want, dwong Hy en zyn volk de Israëliten, hunne kinderen in 't water te werpen, zoo moeften zy nu zelfs door't water omkomen. Door deze won» derbaare verlosfing zocht God Zyn volk tot geloof in — en vertrouwen op Hem te brengen en eenen Heiligen eerbied tegen zyne hooge Majefteit in hun te verwekken. $ 13» Hy gaf hun daarna in de Woellyn op den berg Sinai de allerheerlykfle wetten, want,behalven de tien geboden, die Hy hun eerst zelf, daarna door Mofes, op twee fteene tafelen fchreef, liet Hy hun weeten, hoe zy zich in alle omftandigheden tegen God en hunnen naaften te gedraagen hadden. Hy maakte hun bekend, wat zy, met opzicht op hun eige leven, hunne ziel en lichaam, met opzicht op hun haave en goed, wyven en kinderen, dienstknechten en dienstmaagden, vee en andere fchepzelen, hunne ouderen en bloedverwanten, overheden en leeraaren, met één woord in alle omftandigheden te doen en te laaten hadden. En deze geboden waren zoo vol B 4 wys-  «4 van de HEILIGE SCHRIFT. wysheid en zoo ten hunnen besten gefchikt, dat zy een zeer gelukkig volk konden geworden en gebleeven zyn , indien zy dezelve met eene kinderlyke gehoorzaamheid aangenoomen en hun leven daarna ingericht hadden. Bovendien richtte God hunnen Godsdienst zeer wyslyk in, gefchikt om hen in eene gemeenfchap met Hem te brengen en te behouden, en om hen te gelyk voor den affchuuwelyken afgodsdienst, welke by de nabuurige volken zeer in zwang ging, zorgvuldig te bewaaren. Hy ftelde zelf de Priefters en hunne medehelpers, de Leviten, aan , én bepaalde op 't naauwkeurigst, waar zy woonen, waarvan zy leeven, hoe zy zich kleeden en gedraagen moeften. Hy wees hun zelf aan, hoe zy met de gaaven en offerhanden, welke zy den Heere hunnen God te brengen hadden, omgaan moeften; Hoe iemand zyn geweeten bevredigen, en zich van zyne zonden en fchuld reinigen konde; hoe zich te gedraagen, als zy God den Heere voor deze of gene weldaaden hunne dankbaarheid betuigen zouden ; en dergelyke dingen meer, dat alles gaf God hun duidelyk te verftaan. Hy gaf hun den zevenden dag tot eenen Sabbath of rustdag, en ftelde bovendien zekere dagen tot gedenk —, dank — en feestdagen i onder hun. Hy verklaarde hun, welke dieren zy voor rein houden, en tot fpyze, ook tot de offerhanden gebruiken konden, en welke van hun voor onrein geacht, en dus niet gebruikt moeften worden; wat zy by zekere ziektens, by voorb. de melaatsheid, by hunne kleeding en andere dingen; ook opzichtelyk de dooden , in acht te neemen hadden, dat alles maakte Hy hun door Zyne wetten bekend. De Tabernakel, dien men uit elkander neemen, van de eene plaats naar de andere draagen en wederom oprichten kon, en waarin Hy gewoon was.  van de HEILIGE SCHRIFT. 35 was Zich zeer heerlyk te openbaaren, was zoo uitneemend fchoon en kostbaar, dat onder geen volk desgelyks te vinden was. Dat alles richtte God daarom zoo in, opdat Hy Zyn volk, tot hun eigen best, in Zyne wegen bewaaren, en hun alle oorzaaken affnyden mogt, om naar wat beters om te zien. Daarby kwam nu nog, dat de Heer zich zoo vernederde , dat Hy de regeering onder dir volk zelf op zich nam. Alles wat men van den zorgvuldig ften, wyften, genadigften, rechtvaardigden en allerbeften Koning verwachten kon, dat en nog veel meer had het volk Israël aan den Heere. Hy gaf nun ter ondeihouding van rust en vreden de noodige wetten , en die zagen op alles, war een ieders Perzoon, zyn vermogen en andere omftandigheden betrof. In byzondere gevallen gaf Hy zynen wil door den Priester, die den Urim en Thummim, het licht en recht, hadde, en door zyne knechten, de Profeeten, te kennen. Wanneer nu dat volk zich door zyne oogen leiden en door zynen Scepter regeeren liet, dan was 't het gelukzaligfte volk op den ganfehen aardbodem, dat zich in hunnen Koning verblyden en in hem op 't hoogst roemen konde. Dat was het verbond , 't welk God met 't volk Israëls maakte,- en daarvan fpreeken de fchriften, door de mannen Gods voor de geboorte des Zaligmakers opgefteld, welke tot den Bybel behooren en die men gewoon is. Het Oude Teftament te noemen. (§ 11 ) Dat verbond werd geduurig ingefcherpr,vernieuwd en opgehelderd. Wanneer bet volk daarvan afweek, bragt het zichzelf in groote onheilen; maar keerde'c ook weder tot den Heere, zoo liet Hy Zich in genade vinden; want der menfehen ontrouw maakt Zyne trouwe niet te niete. B 5 Au  50 van de HEILIGE SCHRIFT. Als men hier by vraagen zou: kon dan 't voik Israël in 'c gemeen, en een ieder Israëliet in 'e byzonder, deze wetten Gods onderhouden.? Zoo is daarop met onderfcheid te antwoorden. Veele geboden Gods waren van die natuur, dat zy dezelven, door Gods genade, zekerlyk houden konden. Zy konden by voorb. zich wachten voor afgodery, voor misbruik van Gods naam, voor ontheiliging van denSabbarh, voor ongehoorzaamheid tegen hunne ouders, voor moord en doodflag , voor hoerery en Echtbreuk, yoor fteelen en bedriegen, voor vatfche getuigen is ièn enz. Zy konden de van God verbodene fpyzen meiden , de van God verordende Feestdagen vieren, eenen hongerigen fpyzen, een kranken verzorgen , eenen vteemdeling herbergen , en dergelyke dingen meer. Doch naar den diepen zin,. dien de geboden Gods hebben, naar welken,tot een ieder daad naar buiten, ten allen tyde een hart gevorderd wordt, dat den Heere God boven alle dingen, en zynen naaften als zich zelve lief heeft, bleef een ieder van hun een groore fchuidenaar. En daar by kwamen nog deze go.Iiyke woorden: gy zult niet begeeren, Exod. 20: 17. In opzigré tot deze geboden waren de Israëlliten alle zondaaren; ook was uit hun doen en laaten genoeg openbaar, dat zy door de werken der wet het eeuwige leven niet verwerven konden \ want wie door de wet wil zalig worden, moet dezelve volkomen onderhouden en tegen geen céa gebod zondigen. Zoo wees hun dan de wet aan, dat zy voor God verfehynende, hunne zonden belydsn, en hunne offerhanden daar voor brengen moeften. En zoo leidde hen de Wet op Chriftus, de. eenige oorzaak onzer zaligheid: want de offerhanden waren een voorbeeld van Chriftus. § »4-  van de HEILIGE SCHRIFT, af Een groot deel der Schriften van 't Oude Verbond ziet op de belofte, van den Heere aan Abraham gegeeven en meer dan eens herhaald, dat in hem alle geslachten des aardryks zouden gezegend •worden Gen, 12:3. Zie §4,8. Welke woorden hem daarna van den Heere zoo verklaard werden: In uwen zade, zullen alle volken der aarde gezegend worden , Gen. 22: 18. En dezelve belofte verkreeg ook zyn Zoon Ifaac, Gen. 26: 4. en daarna ook zyns Zoons Zoonjacob, Gen. 28:14. In deze herhaalde belofte moet wel opgemerkt worden, dat daarin niet gefprooken wordt van veelen; maar van ééoen Zaade, en Paulus zegt: dat Zaad is Chriftus Gal. 3: 16. Abraham was vyf en zeventig jaaren oud, toen hem voor 't eerst deze belofte gefchiedde: Hy geloofde daarom, dat Sara hem eenen Zoon baaren zoude; 'er verliepen echter nog wel vyfen-twintig Jaaren, eer zulks gebeurde, want hy was honderd Jaar oud, toen hem Ifaac gebooren werd. En, als Ifaac groot geworden was, verzocht God Abraham en zeide tot hem: Neem uwen Zoon, uwen eenigen, dien gy lief hebt, Ifaac, en gaa heenen naar V land Morya , en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien ik u zeggen zal, Gen. as: 2. Abraham was daartoe gewillig — niet tegengaande hy de belofte had: in Ifaac. zal u het zaad genaamd worden, dat is; uw zaad, waarin alle volken der aarde zullen gezegend worden , zal uit Ifaac voortfpruiten — want hy dacht : God is magtig, hem uk den doode te verwekken, Hebr. xi: 17 —. § 15.  a3 van de HEILIGE SCHRIFT. $15- Deze belofte, met die van 't vrouwe zaad, welke in ?t wezentlyke de zelfde was, en den geloovigen voor Abrahams tyd tot troost verftrekte, wat 't, op welke 't geloovig Israël, tot op de verfchyninge van Chriftus beftendig hoopte 9. j en waarvan hoofdzaakelyk de zin deze was: onder de menfehen kinderen, die van Abraham afdammen, zal een man zyn, in welken of door welken alle volken der aarde dat is de ganfche weereld zullen gezegend worden. Gelyk zich Abraham ook aan deze belofte hield, en zeker geloofde, ze zoude niet onvervuld blyven, offchoon hy ook zynen Zoon Ifaac, uit welken deze Man tot eenen zegen voor de ganfche weereld voortfpruiten zoude. tot een brandoffer offerde ; waarom hy ook de Vader aller geloovigen genaamd wordt, in welk geloof hem alle waare kinderen Gods, die den Heere van harte aankleefden, navolgden. §16. Men ziet uit de Boeken des Ouden Teftaments, als men ze in order leest, zoo als ze naar den tyd volgen, dat de Heer deze zaak, van 't Zaad Abrahams, dat in 't zelve alle de volken der aarde zouden gezegend worden, niet alleen van tyd tot tyd door Zyne knechten op nieuws heeft laaten voordellen , maar ook dat Hy dezelve door Zynen Geest van tyd tot tyd hoe langs hoe klaarder opgehelderd, dui. delyker bepaald en tot de hoofdzaak gemaakt beeft, waarover Zyne Profeeten gedacht, gefprooken en gefchreeven hebben, zie § 8 en Luc. 24: 44. Hem zelf, die als het Zaad Abrahams bedoeld was, ftellen zyvoor, als eenen Leer aar der Gerechtigheid, die, me:  van de HEILIGE SCHRIFT. 29 met den Geest Gods vervuld, heilig en rechtvaardig is, en de Wet Gods in Zyn binnenfte heeft, die den menlchen den weg der zaligheid aanwyst, en in de kracht Gods aan alle ellendigen , bedroefden en gedrukten, ook naar den lichame kwalyk geltelden, raad en hulpe verfchaft. Zy befchryven Hem daar beneven als eenen. man, op wien de Heer alle onze ongerechtigheden doet aankopen, die om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbryzeld en als eenen overtreder gefïraft wordt. Dit alles werd ook door de menigvuldige offerhanden , van God zelf Zyn volk Israël bevoolen, aangeduid, en zulks kon voor de genen, die zich door den Geest Gods onderwyzen lieten, niet t'enemaal bedekt of vef borgen blyven. Dan wordt ook van Hem getuigd, dat Hy de Heer uit den Hemel zy, die na Zyne overwinning Zich ter rechterhand Gods zet, tot dat alle Zyne vyanden tot een voetbank Zyner voeten gefteld worden; ja zy noemen Hem den Sterken God , den Vader der Eeuwigheid ; deze en meer dergelyke heerlyke dingen werden door de Profeeten van Hem, 'c Zaad Abrahams getuigd. De Zegeningen, welke 't Zaad Abrahams allen volken der aarde aanbrengen zoude, worden door de Profeeten doorgaands met woorden, gefchikt naar de huishouding van 't Oude Verbond, voorgefteld. Het is echter klaarblykelyk, dat dezelve zeer onderfcheiden zyn van de Zegeningen, die God in 't Oude Verbond op 't onderhouden van Zyne geboden beloofde. Deze waren meest alle uherlyke Zegeningen, zoo als men uit Lev. 26: 1 enz. en Deuter. 28: 1 enz. zien kan; maar de Zegeningen, welke Chriftus geeft, zyn geeftelyke , hemelfche Ceuwige goederen, als by voorbeeld vergevinge der  go van de HEILIGE SCHRIFT. der zonden, den Heiligen Geesten Zyne menigvuldige gaven , den vrede Gods, blydfchap door den Heiligen Geest, en meer dergelyken. Van de onderfcheidene volken der aarde, welke door 't zaad Abrahams zouden gezegend worden, wordt cok inde ichrif ten des oude Teftaments gefproo* ken, en wel met bepaling van geheel byzondere beloften voor dit of dat volk. Doch gefchiedt zulks ook veelmaal met uitdrukkingen naar den fpreekttyl van 't oude Tcftament, die men echter in eenen Euangdifche zin, naar de huishouding van 't Nieuwe Verbond verklaaren moet. S *7« Kortom: de fchriften van 't oude Teltarnent handelen over God, Zynen wil en werken. Zy fpreeken van 't verbond Gods, met Israël opgericht; ook van 't Nieuwe Verbond, dat toen nog verwacht werd, en nu door Chriflus tot ftand gebragt is. Wy vinden 'er in, de wetten, aan Israël van den Heere gegeeven, als mede de grote beloften, aan dit volk gedaan. Want als de Profeeten fomwylen in yver geraakten over 't heerfchende verderf onder dit volk; zoo vertrooftte hen God met een vooruitzicht der toekomftige tyden waarvan zy dan door den Heiligen Geest Heerlyke dingen fpraaken. In de gefchiedenis van 't Joodfche volk vindt men eenen fpiegel van de diepe verdorvenheid der menfehen; en zyn wy beter dan zy? men ziet ook daarin, met welk een geduld, langmoedigheid, trouwe, medelyden, verichoning, erbarming, maar ook met welk eenen ernst en yver tegen 'c booze, God met de menfehen handelt. Zyne genade, liefde, waarheid, wysheid, rechtvaardigheid  van de HEILIGE SCHRIFT. 31 beid ev. heiligheid, als mede zyne almagt ftraalt allerwegen daarin door. De fchriften van 't oude Testament zyn een fchat van eeuwige Gods waarheden. § 18. Hoe is 't dan met de fchriften des Nieuwen Teftaments gelegen ? Al wat van Gods weezen, wil en werken in de fchriften des ouden Teftaments gezegd wordt, beveiligen de fchriften van 't Nieuwe Teftament. Het gene God door Zynen Zoon met ons gefprooken heeft, en 't gene de Heilige Geest door de discipelen van den Zaligmaker ons heeft laaten weeten, vinden wy in dezelve. Het nieuwe genade verbond heeft dit byzondere, dat het algemeen, en niet tot dit of dat volk alleen bepaald is. Het oude Verbond of Teftament behoorde alleen tot Israël. Zie§ 1 i.enz. Die in Chriftus Jefus gelooft, behoort tothetNieuwe Verbond. En, daar wy in Chriftus Jefus het Weezen hebben, zoo vallen in 't Nieuwe Verbond alle die dingen weg, welke in 't oude eene fchaduw waren van't geen nog toekomftig was, by voorb. nadat Chriftus zelf een zoenoffer voor ons geworden is, en ons met Zyn bloed verzoend heeft, houden de offerhanden op. welke God Israël bevoolen had. In één woord: met den aanvang van 't Nieuwe Verbond nam het Oude een einde : en de geboden , welke eigentlyk tot 't byzondere Verbond Gods met Israël behooren, verbinden ons in 't Nieuwe Verbond niec meer, by voorb. al wat tot den Levicifchen Godsdienst behoort, zie § 13. Maaralle geboden des Ouden Teftaments die algemeen zyn, behouden ook in het Nieuwe haare kracht. En alle beloften des Ouden Verbonds, die op t Nieuwe za-  32 van de HEILIGE SCHRIFT. zagen, zyn nu veel duidelyker, daar derzelver vervulling in genot ondervonden wordt. I n de Leer van Jefus en Zyne Apoftelen hangen de waarheden als een fchakel aan el kan deren; en zy mogen noch moeten niét gefcheiden worden. Deze leer in haaren geheelen t'famenhang befchouwd, wordt in de Heilige Schrift het Euangelium genoemd. Zoo zegt onze Heer en Zaligmaker: de IVet en de Pi of eten hebben tot op Johannes geprofeteerd, en van dien tyd af wordt t Koningryke Gods door t Euangelium verkondigd, en een iegelyk doet geweld op het zelve; wanneer Zy naamlyk met allen ernst tragten, door eene geloofskennis en omhelzing van 't Euangelium in 't zelve in te komen, Luc. 16: 16, En Paulus zegt: God heeft het Euangelium van 7.ynen Zoon te vooren beloofd door Zyne Profeeten in de Heilige Schriften, Rom. i: 2, 3. Zekerlyk is in dit Euangelium Jefus Chriftus, en de Verzoening door Zyn bloed te weeggebragr, de hoofdzaak. Om deze reden zegt Paulus , de God dezer eeuwe, dat is, de Satan, heeft de zinnen verblind [namelykf\ der ongeloovigen, op dat haar •niet befraaie de verlichtïnge des Euangeliums der heerlykheid Chrifti, die bet beeld Gods is, 2 Cor. 4: 4. en daarom noemt by ook het Euangelium, het woord des kruyzes,. namelyk van Chriftus, 1 Cor. 1: 18. en zegt 'er van: het is e ene kracht Gods tot Zaligheid een iegelyk die geboft, Rom. 1: 16. 't wordt ook deswegen het Euangelium van onze Zaligheid genaamd, Efef. 1: 13. en 't ■ Euangelium des Vredes, Efef. 6: 15. Hier uit kan men klaar zien, dat het woord Euangelium fomtyds in eenen bepaalden zin voorkomt. Maar in de meefte plaarzen des N. Teftaments, gelyk reeds is opgemerkt, wordt door  van de ËEILIGE SCHRIFT. 33 *t Euangelium de ganfche Leer van Chriftus en Zyne Apoftelen verftaan , zoo is de Bergpredikatie van ' Jefus,die wy Match. C. 5, 6 en 7 leezen,niet dan Euangelium. Als men dus vraagd: Wat is de inhoud van de fchriften des Nieuwen Teftaments? Zoo is 't antwoord: Het Euangelium. Want alle waarheden des Euangeliums hangen zeer naauw t'famen; worde Jefus Chriftus verkondigd,zoo worden die genen,die Hem in dengeloove als hunnen Heiland aanneemen, van alle fchuld en ftraf der zonden vry gefprookeh, hunne zonden worden hun vergeeven;ze worden daarby met de liefde van Chriftus vervuld-,want dien veel vergceven •wordt, heeft veel lief; God neemt hen, om Chriflüs wil, als Zyne Kinderen aan, en worden verzegeld met Zynen Heiligen Geest; zy verkrygen door Chriftus den toegang tot den Vader , eri kunnen getroost en met volkomen vertrouwen, 'even gelyk kinderen van hunnen Vader , alles van Hem begeeren; en wyl zy Chriftus liefhebben, zoo onderhouden zy ook Zyne geboden, èn dat wel van harte; want hun wordt een nieuw hart gefchonken, God zelf fchryft Zyne wet in hun harte, dat is^ geeft hun niet alleen te verftaan, wat Hem weibehagelyk is, maar fchenkt hun ook lust en kracht, om Zyne geboden te gehoorzaamen, en inzonderheid om in de liefde jegens hunnen naaften te handelen en te wandelen. Hebben zy gebreken, blyven zy hier of daarin fchuldig ,• zy belyden den Heere hunne zonden, en Hy vergeeft hun niet alleen dezelve, maar reinigt hen ook van alle ongerechtigheid. Zy lyden om Chriftus wil met vreugde, want zy bezitten 'eene levendige hoop des eeuwigen levens. En als zy hunnen loop in deze weereld voleinden, gaan zy welgemoed tot hunnen Heer en Heiland , en zien Hem van % C aan-  34 van de HEILIGE SCHRIFT. aangezicht tot aangezicht in eeuwige vreugde en Heerlykheid. Dit alles, gelyk gezegd is, hangt Tarnen, en moet niet van den anderen gefcheiden worden; wie zulks doet, dwaalt gewis, en wandelt niet naar 'c Euangelium; maar wie in eenvoudigheid des harten daar by blyft, en zich daar van niet laat aftrekken, die ondervindt alles, zo als het in 't Euangelium befchrevea ftaat. S »9- Het gene wy tot dus ver van den inhoud des Ouden en Nieuwen Teftaments gezegd hebben, zy genoeg, om ons de onfchatbaare waardy van den Bybel te doen opmerken en erkennen, en God van harte te danken, dat Hy dezen onwaardeerbaren fchat tot op onze tyden bewaard heeft,- want was zulks niet gefchied , wy zouden zoo wel ten aanzien der gefchiedenis, als ten aanzien der leere van God, Zyn wil en werken, ih de groot fte onwetenheid en onzekerheid zyn; wy zouden reden hebben , om geduurig te denken : wie weet, of 't geen wy van onze Voorvaderen hooren, wel waarheid, de ganfche waarheid en geheel waarheid is; wyl men toch door de dagelykfche ondervinding leert, dat een verhaal als het maar door den mond van drie of vier perzoonen gaat, doorgaans ge* heel anders wordt, dan het in den aanvang was. Maar hier by is nu de vraag: of niet de Bybel eenen voorrang hebbe boven alle menfchelyke fchriften, of wy denzelven niet aan te zien en aan te neemen hebben voor een Goddelyk Boek, dat is , voor een Boek , dat van heilige mannen Gods, door aandryving en met byzonderen byftand des Heiligen Geeftes, gefchreeven, cn ons van God uit genade tot ons heil gefchonken zy ? iemand, die de zoetigheid van de waarheden des Bybels ge- fraaakc  van de HEILIGE SCHRIFT. 35 fmaakt en derzelver Goddelyke kracht tot. Zaligheid ondervonden heeft, die daarin zyn leven en voedzel gevonden heeft en nog dagelyks vindt, moet het wonderlyk voorkomen , als iemand zulk eene vraag doet. Hy denkt: Is 'c niet even 't zelve, als of men eenen mersch, die niet zien kan of zien wil, bewyzen zal, dat de zon hel fchynt? en is 't niet nog wonde rlyker, als men denzulken, welke de zon in de oogen fchynt, nog bewyzen moet, dat ze licht is? Het kan echter toch weezen, dat de beantwoording van de gemelde vraag by dezen of genen zyn nut heeft. En wyl dezelve gedaan wordt, zoo wel omtrent het Oude als Nieuwe Teftament, zullen wy dezelve verdeden en ze ten aanzien van beiden befchouwen. § £0. Dat het Nieuwe Teftament van mannen Gods door aandryving en byzonderen byftand des Heiligen Geeft s gefchreeven en ons van God uit genade tot ons heil gefchonken zy, zulks kan men, in de eerfte plaats, uit deszelfs inhoud opmaaken. Het behelst in zich 't Euangelium, (§ 18.) en dat is eene kracht Gods tot Zaligheid een iegelyk die gelooft. Zoo heeft 't zich aan veele duizenden, ja millioenen menfehen geopenbaard; ze zyn door'c geloof kinderen Gods geworden; zy hebben vergevinge hunner zonden , en daar door een gerust en bevredigd gemoed verkreegen; ze zyn van de flaverny der zonden en des duivels verlost; ze zyn nieuwe fchepzelen ets des Heiligen Geeftes deelagtig geworden; de liefóe tot Jefus en hunnen naaften heeft hun hare vervuld; ze zyn gewillig en bekwaam geworden tot allen goed werk;zy hebben om Jefus wil alle verdrukkingen en vervolgingen met vreugde verdraagen; en God C 3 heeft  s<5 van de HEILIGE SCHRIFT. heeft hun eene levendige hoope des eeuwigenlevens gefchonken, waarmede zy ook getroost ontilaapen zyn, of in dezelve nog leeven. Dit meldt niet alleen de gefchiedenis, maar wy hebben daarvan ook in enze tyden veel duizende voorbeelden, die 't zelve met veele vrymoedigheid betuigen kunnen. Als men vraagen zou: kan dit alles ook niet door 'c leezen van andere fchriften van Godzalige mannen verwekt worden? Zoo antwoorden wy: Ja; maar dan zyn dezelve uit de Heilige Schrift genoomen: anders is 't onmogelyk en met geene voorbeelden te bewyzen, dat zulks door menfehelyke fchriften, hoe vernuftig dezelve ook waren, heeft kunnen verkregen worden. § ai- Als men vervolgens overweegt, wie de genen geweest zyn, van welke wy de Boeken des Nieuwen Teftaments hebben; zoo vindt men daarin ook een allerfterkst bewys voor den Goddelyken oorfprong derzelven. Zy waren mannen van geringen ftaat, die echter zoo een goed Chara&er bezaten, dat zy van een ieder voor eerlyke, braave lieden gehouden wierden; ook hunne vyanden moeften hun zulk een getuigenis geeven. Zy waren voor 't grootfte deel eige discipelen van Jefus geweest, (§ -o.)welken Hy daarna dit getuigenis gaf: Gy zyt de gene, die met My fteeds gebleeven zyt in Myne verzoekingen, cy zult ook, wanneer de Zoon des menfehen zal gezeten zyn op den troon Zyner Heerlykheid, zitten op twaalf troonen, oordeelende de twaalf Ge/lachten hraëls. Deze mannen verkoos Hy .tot Apoftelen, en gaf hun bevel, om niet alleen in 't Joodfche Land, maar ook onder alle volken, 'c Euangelium te verkondigen; en als zy zulks, niet tegenftaande al  van de HEILIGE SCHR.IFT. 37 al 't zwaare lyden , dat hen des wegen overRwam, deeden, zoo beveiligde Hy hun getuigenis door veele groote wonderen en tekenen. Hy gaf dezen Zyne getuigen de toezegging: dat zy met den Heiligen Geest zouden gedoopt worden Hand. 1: 8. zulks gefchiedde Hand. 2. dezelve was dan, naar 'c woord des Heilands, Joh. 14: 16, 17. m hun en bleef by hun: Hy leidde hen , als de Geest der waarheid, in alle waarheid, Joh. 16: 13. Hy leerde hen alles, en maakte hen indachtig alles, wat Jefus hun gezegd hadde,.Joh. 14: 26. en wat toen nog toekomftig was, openbaarde Hy hun. Tot deze Getuigen en Apoftelen van Jefus kwam daarna ook Paulus; deze was voorheen een ftrenge Pharizeër en een geheel onberifpelykmensch, maar een blinde Vervolger der leere van Jefus en alle derzelver belyders. Toen Hy daarna door Gods Genade krachtdaadig bekeerd werd, genoot hy het onderwys van Jefus Chriftus zelve, die hem Zyn Euangelium bekend maakte, waarom hy ook zeggen kon Ik hebbe van den Heere ontvangen V geen ik ook u overgegeeven hebbe, 1 Cor. 11: 23. Hy was derhalven een Apoflel {geroepen) niet van menfehen, of door een menfche, maar door Jefus Chrijlus en God den Vader Gal. 1:1. En niec minder, dan de andere Apoftelen. De Heer onze Heiland beveiligde ook niec minder zyn getuigenis door veele tekenen en groote wonderen, dan dat van de overige Apoftelen; hy bezat ook den Heiligen Geest, zoo dat hy met vrymoedigheid zeggen kon: Wy fpreeken niet met vmrden, diedemenfehelyke wysheid leert, maar met woorden, die de Heilige Geest leert, 1 Cor. 2:13. zie verder Rom. 15:i8 en 1 Thesf. 2: 13. . Behalven de zoo even gemelde mannen C 3 Godsa  S8 van de HEILIGE SCHRIFT. Gods , hebben wy ook nog de Schriften van Lucas en Marcus, die wel niet onder de Apoftelen gerekend worden, doch welker Schriften echter mee zoo veel achting in de Kerk van Chriftus zyn aangenoomen, dat men ze den anderen Schriften des Nieuwen Teftaments gelyk gefteld en mede in den Bybel genomen heeft. Het beQuit, dat wy uit al 't gezegde opmaaken, is derhalven dit: Heeft onze Heer Jefus Chriftus en Zyn Hemel fche Vader de Apoftelen zelf verordineerd, in de gehecle weereld te. gaan en allen menfehen het Euangelium bekend te maaken ; en is de Heilige Geest toe dat einde in hun geweest en gebleeven, op dat Hy hen in alle de waarheid leidde, en hun alles indach;ig maakte, wat Jefus Chriftus onze Heer met hun te vooren gefprooken had; ook dat geen, dat nog toekomftig was, hun openbaarde; en hebben de Apoftelen zich inderdaad zoo door den Heiligen Geest laaten beftuuren, dat zy gefprooken hebben al wat hun de Heilige Geest uit te fpreeken gaf, met woorden, die Hy hun zelf leerde; zie Matlh. ..19'. 20. en daar aan kunnen wy in h minst niet twyfelen, wyl hunne Leer zich als eene kracht Gods tot Zaligheid beweezen heeft aan allen , die dezelve in 't geloof aannaamen , ■ en God dezelve mee veele groote wonderen en tekenen beveiligd heeft, zoo hebben zy buiten allen twyfel ook by hun fchryven, dat nog een verder vooruitzicht had, als hun fpreeken want daar door zouden zy leeren zo lang de wereld flaat — zulk eene genade en byftand des Heiligen Geeftes ondervonden, dat wy hunne fchriften niet als menfehen woorden, maar als Gods woorden aau ons , aan je zien en aan te neemen hebben. § 22.  van de HEILIGE SCHRIFT. 39 $ 22. Dat wy by de Schriften des Nieuwen Teftaments die van 't Oude bezitten, is eene zaak, waar over wy ons op 't hoogst verheugen en God daar voordanken mogen, byzonder daarom, wyl zy van Jefus getuigen, zoo als Hy zelf gezegd heeft 5: 39, 46. Luc. 18: 31. en Cap, £4: 44, Als Jefus de twee discipelen, die met Hem naar Emmaus gingen, alles aanwees, wat van Hem gefchreeven was, om hun te bewyzen, dat Hy al dat geen, wat Hy geleeden had , lyden moefte en zoo in Zyne Heerlykhcid ingaan, en Hy daar by hun verftand opende, datzyde Schriften verftonden: Zoo beleeden zy daarna: „£« „ was ons harte niet brandende in ons als Hy tot „ ons [prak op den weg en als Hy ons de Schriften opende, Luc. 24: 32» Wie op zulk eene wys door Jefus Chriftus, en , Zynen Heiligen Geest, in de Schriften des Ouden Teftaments wordt ingeleid, wien Hy 't verftand opent om dezelve te verftaan ; en in wiens harte door de kracht van't woord van Jefus lyden, als daarin voorzegd, een vuur ontftooken wordt, even als by de Emmausgangers,die zal aan de Goddelykheid des Ouden Teftaments niet twyfelen. Zulke arme menfehen, welke alleen by regelen van het vernuft blyven ftaan, zullen daar door gewisfelyk nooit tot eene zekerheid van de Goddelykheid der Heilige Schrift komen, zie 1 Cor. 2: 1 enz. Wy vinden echter in de Heilige Schriften des Nieuwen Teftaments bewys genoeg voor de Goddelykheid van 't Oude Teftament. Daar toe behoort vooreerst, dat onze Heer Jefus Chriftus zich telkens beroept op dat gene, dat in 't Oude Teftament gefchreeven ftaat. .In Zyne zwaare C 4 ver-  4o van de HEILIGE SCHRIFT. verzoeking, die wy Mattb. 4 aangetekend vinden % antwoordde Hy uit de Schriften des Ouden Teftaments, en overwon daar mede den Verzoeker. De ongeloovige Jooden, inzonderheid de Pharizeen en Sadduceen, wederlegde Hy uit dezelve Schriften, en bragt hen daar door tot ftilzwygen. Ja Hy verklaarde hun al aanftonds by de aanvaarding van Zyn Leeraaratnbt: „ Meint niet, dat Ik gekomen ben om de „ Wet of de Profeeten te ontbinden : Ik ben „ niet gekomen om (die) te ontbinden, maar te „ vervidlen. Want voorwaar, zegge Ik u, tot dat dq „ Hemel en de aarde voor by gaan, zal er niet een „ jota, nocb een tittel van de voet voorbygaan, tot „ dat bet alles zal zyn gefchied, Mattb, 5: 17 enz. Ook geelt Hy meer als eenen Profeet dat getuigenis , dat hy doqr den H. Geest gefprooken heeft. Had dan onze Zaligmaker van de Schriften des Ouden Teftaments Zoo fpreeken kunnen, indien Hy dezelve niet voor Goddelyk, maar flegts voor menfchelyk erkend had? Zyne Discipelen en Apoftelen deeden , na dat de H. Geest over hen uitgeftort was, het zelfde; zy beriepen zich telkens op de Schriften des Ouden Teftaments, zoo als wy by voorb. Hand. ij. 14. — Cap. 3: 22. — Cap. 4: 25. — en zoo op meer plaatzen zien kunnen. Zouden zy dat gedaan hebben, ja zouden zy zulks hebben kunnen doen? indien zy niet gelooft hadden,dac Mofes en de Profeeten door den H. Geest gefprooken en gefchreeven hadden ? Daar by komen nog de, uitdrukkelyke woorden der Apoftelen , waar in zy betuigen, dat God door de Profeeten gefprooken heeft-, Hebr. j: 1. Hand. 3: 21. en dat Heilige menfehen Gods , welker Schriften wy in 't Oude Teftament vinden , van den H. Geest gedreeven zynde9 dezelve gefprooken hebben, 2 Pet. 1. 21. en  van de HEILIGE SCHRIFT. 41 dat alle de Schrift: van God ingegeeven, en nuttig is tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwyzing die in de rechtvaardigheid is, 2 Tim 3: 16. Is boven dien niet alles, wat te vooren gefchreeven is (dat is in 't Oude Teftament, want daarvan fpreekt de Apoftel) tot onzer leeringe gefchreeven , op dat wy door lydzaamheid ende vertrooflinge der Schriften boope zouden hebben? Rom. 15: 4. en kan ons de Heilige Schrift. des Ouden Teftaments) naar Paulus uitdrukking 2 Tim. %: 15, niet wys maaken tot zaligheid, door V geloove, V welk in Chriftus Jefus is ? Is dat alles nietgenoeg,om iemand,die gaarn van God geleerd wil zyn, te overtuigen, dat Wy ook de Schriften des Ouden Teftaments aan deq Heiligen Geest verfchuidigd zyn. § 23. In de Heilige Schrift; dat is, den Bybel, vindt men dus den ganfchen raad Gods omtrent onze Zaligheid. Timotheus had, als een kind, Hechts de Schriften des Ouden Teftaments; en toch fchreef Paulus aan hem: En dat gy van kinds af de Heilige Schriften geweeten hebt, die u wys konnen maaken tot Zaligheid, door 'c geloove, *t welk in Chriftus Jefus is , 2 Tim. 3: 15. Wam de Schriften des Ouden Teftaments getuigden yan Chriftus, Joh. 5. 39. Ja alle de Profeeten gaven Hem getuigenis, dat een iegelyk, die in Hem gelooft vergevinge der zonden ontvangt, Hand. ;o: 43. En Paulus zegt: Alle de Schrift is van God ingegeeven en is nattig tot leering enz. op dat" de menfche C 5 Gods  42 van de HEILIGE SCHRIFT. Gods volmaakt zy, tot allen goed werk volmaak* telyk toegerust, a Tim. 3: 16, 17. Kan nu de Heilige Schrift eenen menfche Gods, dat is, eenen aan God overgegeeven mensch, zoo volmaaken; zoo behelst dezelve gewisfelyk ook den ganfchen weg der zaligheid en des levens volmaakt. Wat deSchriften des Nieuwen Teftaments betreft, daar van is § 18 aangetoond geworden, dat dezelve in zich behelzen het Euangelium van Jefus Chriftus; en wat is dat anders, dan eene kracht Gods tot zaligheid een iegelyk, die gelooft, Rom. 1: 16. De Heilige Schrift wyst ons tot Jefus Chriftus, den Zoon Gods. Zoo zegt Johannes: God heeft ons 't Eeuwige leven gegeeven: en dit ,zelve leven is in Zynen Zoon, die den Zoon heeft, die heeft het leven 1 'job. 5: 11, 12. Het geen Johannes van zyn oogmerk in'tfchry ven van zyn Euangelium meldt: Job. 20: 31. Deze zyn gefchreeven, op dat gy geloovet, dat Jefus is da Chriftus — de Mesfias — de Zoon Gods; en op dat gy geloovsnde het eeuwige leven hebt in Zy> tien naame, kan ook gezegd worden het oogmerk te zyn van de overige Schriften des Nieuwen Teftaments ; hoewel Johannes- met zulk een oogmerk byzonder zyn Euangelium gefchreeven heeft. Dat Jefajas van 't Woord Gods zegt: Het gras verdort, de bloeme valt af, maar het woord onzes Gods beftaatin der eeuwigheid Jef. 40: 8 wordt van Petrus nadrukkelyk op 't Euangeliewoord toegepast: want, zege hy, dit is het woord, dat onder u verkondigd is. Hoe zeer dan ook tegen 't Euangelium cewoed wordt; zoo kunnen wy toch getroost ge- looven: Het woord des Heeren blyft in der eeuwigheid,  van de HEILIGE SCHRIFT. 45 beid, 1 Petr. 1: 25. In den Schryfftyl openbaart zich in alle de Schriften des Ouden enNieuwenTettaments eene byzondere eenvoudigheid. Van de kunst om wel. fpreekend en hoogdravend te fchryven, zoo als in de Schooien geleerd wordt, vindt men geene fpooren in dezelve Ja de Heilige Schryvers, in zulk eenen tyd en aan zulke plaatzen zich bevindende , daar die meefteriyke kunst van fpreeken en fchryven zeer in zwang ging, als by voorbeeld te Romen en in Griekenland, hebben zich met opzet daar voor in acht genoomen. Dus betuigt by voorb. Paulus aan de Corinthiers Ik , Broeders, als ik tot u gekomen ben, ben niet gekomen met uitneemendheid van woorden, of van wysheid, u verkondigende bet getuigenisfe Gods. — Myne reden, en myne prediking en was niec in beweegelyke woorden der menfchelyke wysheid, maar in betooninge des Geests, en der kracht, op dat uw geloove niet zoude zyn m wysheid der menfehen, maar in de kracht Gods, 1 Cor. 2: t enz. Zyne uit Romen gefchreevene Brieven aan de Galaten , Efefen , Philippenfen , Collosfenfen en aan Timotheus zyn wel vol van wysheid, maar ook vol eenvoud. Maar offchoon alle de Schriften in den Heiligen Bybel daar in overeenftemmen, dat zy alles eenvoudig, en zonder menfchelyke kunst, voordellen; zoo zyn zy nogthans in de wyze van uitdrukken en ftyl van fchryven eenigermaaten onderfcheiden, en dat wel naar de onderfcheidegefteldheid der genen, die fchreeven. Wie waren toch de Schryvers ? Petrus; Johannes en Jacobus waren Visfchers; Jeremias, Ezechiel en Efra Priedei s, Daniël en Nehemias Hoflieden David en Salomo Koningen ; Jofua een Krygs-.  44 van de HEILTGE SCHRIFT. Krygsheld; Mofes een Man onderwéezen in al de wysheid der Egyptenaaren; Paulus een Schriftgeleerde en Pharizeër. Gelyk nu alle deze mannen Gods noch eenerly opvoeding, noch eenerly levensaart, noch eenerly temperament hadden; zoo kon hunnen fchryfftyl, natuurlyker wyze, ook niet eenerly weezen: maar God wilde by Zyne knechten, van welke Hy Zich bediende, zoo min hunne natuur, als hunne (latuur veranderen. Als zy maar hunne harten aan Hem overgaaven, en zy zich door Zynen Heiligen Geest, tot alle Zyne oogmerken, regeeren en beftuuren lieten ; zoo liet God alles in den gewonen gang , in zoo ver daar in niéts zondigs was. Zoo werd dan ééne zaak van onderfcheidene Schryvers onderfcheidelyk voorgefteld, en nogthans ftemt alles overeen en komt op 't zelfde uit. Daar by is echter nog op te merken, dat da Heilige Schrift, by al wat wy van haare eenvoudigheid gezegd hebben, ook ten aanzien van haaren Schryfftyl, als een Goddelyk Boek aan te zien zy. Waar is, by voorb. een Gefchiedfchryver, die met zoo weinig omflag en onopgefmukte woorden zoo veele en gewigtige zaaken verhaald heeft, als Johannes? Waar heeft iemand van de Majefteit Gods, en andere dingen, daar toe behoorende, zoo onvergelyklyk gefprooken, als Jefajas? Doch daar over kon een afzonderlyk Boek gefchreeven worden indien men over die zaak uitvoeriger wilde handelen» § 24. D a t de Heilige Schrift in veele plaatzen zwaar om te verftaan zy, zulks bewyzen de ontelbaare Uitlegboeken, die daar over gefchreeven zyn : want, wil men niet gelooven, dat alle die mannen, die dergelyke Ge«  van de HEILIGE SCHRIFT. 45 Gefchriften-uirgegeeven hebben, eenen nutteloozen, vergeeffchcn en onnoodigen arbeid gedaan hebben 5 zoo moet men toeftaan, dat veele Schriftuurplaatzen eene opheldering en verklaaring noodig hebben. Maar nu wordt zoo wel de Wet en de Profeeten, als het Euangelium een licht genoemd. Van de Wet wordt getuigd: Het gebod des Heeren is zuiver verlichtende de oogen, Ps. 19: 9. Uw woord is eens Lampe voor mynen voet, en een licht voor mynen pad, Ps. 119: 105. Het gebod is een Lampe, en de wet is een licht,Spreuk. 6: 23. EnPaulusfpreektvan een licht of verlichting des Euangeüums der Heerlykheid Chrifti, 2 Cor. 4: 4. En Petrus noemt het Profeetifche Woord een licht, fchynende in eene duiflere plaatze, tot dat de dag aanlichte en ds morgenfter opgaat in het harte, 2 Petr. 1: 19. Daar nu de Wet, daar de Profeeten, daar het Euangelium, daar dat alles een licht is; hoe kan 't dan duifter zyn? en indien het niet duifter is, ' waarom verklaart men het dan ? Er zyn veele plaatzen der Heilige Schrift by welke eene verklaring uit de Gefchiedenisfen, uit de Tydrekenkunde, uit de Aardrykskunde, uit de Wiskunst en andere Weetenfchappen plaats vindt. In de Profeetifche Schriften zyn veele dingen, die nog vervuld moeten worden, en als men daar by den tyd navorscht, op welke de H. Geest zulks of zulks) duiden mogt, zoo kunnen daar by ook gisfingen en waarfchynlykheden niet voor vergeefs gehouden worden, wanneer men ze maar niet voor ten eenemaal zekere waarheden wil doen gelden. Alle deze en nog meer dingen, die in de Heilige Schrift voorkomen, hebben haare nuttigheid, maar zyn niet noodig tot Zaligheid. Maar dan zyn 'er andere plaatzen in de Heilige Schrift  46- van de HEILIGE SCHRIFT. Schrift, welke in zich Grondwaarheeden behelzen,diö tot Zatheid te weeten en te gelooven noodzakelyk zyn Deze zyn op haar'zelve zeer duidelyk; by voorbeeld: „ dit is het gebodGods, dat wy gelooven „ in aen naam Zynes Zoom Je/u Chrijli, ert malkanderen He, uebben;" of zy liaan ergends anders in den Bybel met zeer duidelyke woorden, en ze worden zonder veel hoofdbreeken, door andere fchriftuurplaatzen, die over dezelfde ftof handelen, duidelyk; by voorb. als men leest: de Zalving, die gy lieden van Hem ontvangen hebt, blyft in u, en gy hebt niet van nooden, dat iemand u leere: maar gelyk dezelve Zalving u leert van alle dingen, zoo is zy ook waarachtig, en is geen leugen, en gelyk zy it geleerd heeft, zoo zult gy in Hem blyven, i Joh, 2: 27. en men herinnert zich daar by 't geen Jefus Chriftus van den Heiligen Geest zegt, zoo blyft die plaats niet duifter. De Heer onze Hyland zegt namelyk : de Troofler, de Heilige Geest blyft bï ü,e« zal in u zyn, Joh. 14: 17. De Geest der waarheid zalu in alle waarheid leiden , Joh. 16: i 3. De Heilige Geest zal u allks leeren , en u indachtig maaken alles wat ik u gezegd hebbe, Joh, 14: 26. dat is louter waarheid , en daar by moeten wy blyven, Joh. 8: 31. Wie derhal ven al wat in den Bybel duidelyk ftaat, door Gods Genade in den geloove aanneemt, en kinderlyk opvolgr, die zal daar in den weg tets eeuwigen leven vinden. §25. Doch wat is de reden, dat juist dat gene , dat tot zalig worden behoort, en zoo duidelyk in den Bybel ftaat, voor veele menfehen zoo duifter en ver-  Van de HEILIGE SCHRIFT. 47 verborgen blyft? Zulks komt gewisfelyk niec daarvan daan, om dac hun de woorden niec duidelyk zyn; maar om dac de zaaken, die daar door worden voorgefteld, bun niec behagen. Ik zal die met een voorbeeld ophelderen: De Heer onze Heiland fprak eenmaal tor Zyne discipelen .• Ziet Wy gaan op naar Jerufalem, en het zal alles volbragt worden aan den Zoon des menfehen; dat gefchreeven is door de Profeeten; want Hy zal — van de Jooden — den Heidenen overgeleverd worden, en Hy zal hefpot worden, en fmadelyk gehandeld worden, enhefpogen worden, en Hem gegeesfeld hebbende zullen zy Hem dooden, en ten derden dage zal Hy wederopftaan. Waren dac geen duidelyke woorden? en hadde onze Heere Jefus Chriftus zulks Zyne discipelen niec reeds meer dan eens ce vooren gezegd ? En evenwel wordt er bygevoegd: zy verftonden geen van deze dingen; en dit woord was voor hun verborgen, en zy verftonden niet het gene gezegd wierd, Luc. 18: 31 en vcr/olgens. Waarom waren hun dan deze zoo duidelyke woorden verborgen ? en waarom konden zy dezelve niec verftaan ? De zaak zelf , die hun daarin werd voorgefteld, ftond hun toenmaals niet aan: Want Petrus had reeds te vooren, als de Heer Zich byna met dezelfde woorden uitgedrukt had, Hem tot zich genoomen en Hem zelfs beftraft, dat is zyn ongenoegen over die woorden betoond, zeggende; Heere zyt U genadig dit zal u geenszinds gefchieden ; waarom de Heiland hem van zich ftiet, en hem eenen Satan noemde :gaat weg achter My Satan, gy zyt My eenen aan/toot, Matth. 16: 21—23. Daarom, wyl zy over de zaak te onvrede waren, en niet gaarn daar van hoorden, zoo bleeven hun de woorden onverftaanbaar. Even zoo gaat 't nu ook de menfehen met de anders duidelyke woorden der Heilige Schrift  48 van de HEILIGE SCHRIF't. Schrift aangaande den weg des levens, dat is, aangaandd Jefus Chriftus, en 't geloot in Hem. Deze leer van Chriftus en 't geloof in Hem, was ten tyde van Paulus den Joodefi, welke door hunne eige werken genade, vergeving der zonden en 't eeuwige leven zochten te verkrygen, eene ergernis: den Grieken of Heidenen, welke zich lieten voorftaan wyzen te zyn, en maar de wysheid dezer weereld zochten, was het Euangelium van Chriftus, den gekruiften, eene dwaasheid. Deze verwierpen zoo wel den raad Gods aangaande hunne zaligheid, als gene, en verwierpen dus 't Euangelium. Dus was allen dezen, die oni hun ongeloof verhoren gingen, het Euangelium bedekt , 2 Cor. 4: 3 en gaat Paulus voort: De God dezer eeuwe dat is de Satan heeft der ongeloovigen zinnen verblind op dat hen niet beftraale de verlichtinge des Euangeliums der i Heerlykheid Chriftij^'e het beeld Gods is , 2 Cor. 4' 4' En dat is een rechtvaardig oordeel Gods over hun, wy! zy de duiflernis liever hebben dan het licht, om dat hunne werken boos zyn, Joh. 3: 19. en de ongerechtigheid liever hebben dan de waarheid, 2 ihesf. 2; 15. Daarom dankt onze Heere Jefus Chriftus Zynen Hemelfch n Vader, dat Hy deze dingen voor üe wyzen en verftandt en verborgen en dezelve den Mnderkens geopenbaard heeft, Matih 11: - 5, Zoo ging hec met het huangelium, door Chriftus en Zyne Apoftelen verkondigd in hunne tyden; V was den genen, die verkoren gingen, dwaasheid, 1 Cor. 1: 18 en bedekt, 2 Cor. 4: 3- Wat wonder! dat het in onze dagen met het Euangelium, dat door Gods Genade voor ons opgefchrtevcn is en nu ook verkondigd wordt, niet anders t-aac; dat het den genen, die verlooren gaan, eene 0 be-  van de HEILIGE SCHRIFT. 4o bedekte Schrift is! even gelyk het den Jooden by c leezen van 'c Oude Teftament is, waar van Paulus fpreekt 2 Cor. 3: 14. - Ach wierd dat dekzei , dat voor hunne oogen hangt , als zy de fechrift leezen, eens weg genoomen ! zy zouden ras zien, dat de Schrift van Jefus getuigt Job. 5: 39. S só". Die Heerlyke belofte Gods aangaande Zyn Woord d,e wy Jef. 55: IO, 11. leezen: ^elyk de regen en de fneeuw van den Hemel nedetaaalt, en der waards niet wederkeert; maar doorvochngt de aarde, en maakt, dat zy voortbreng en uufpruite en zaad geve den zaaier , %n brood den eet er; alzoo zal myn Woord, dat uit mynen monde uitgaat, ook zyn, het zal niet ledig toe my wederkeeren ,• maar het zal doen 'c gene dat my behaagt,en het zal voorfpoedig zvn in het gene, waar toe ik het zende. heeft z,g by de verkondiging van 't Euangelium in de geheele weereld als waarheid beweezen: Waar hetzelve eene goede aarde vindr,daar brengt dat Woord vruchten voort het eene dertig , het ander ze/lig, en het ander honderdvoud. En wat de oorzaak zv, dat het geene vruchten voortbrengt, toont de Heiland aan, Mare 4: 3, Het woord des Kruizes van Chriftus, zegt Pauius , is ons , die behouden worden , eene kracht Cods 1 Cor. ,: ,8. zie ook Rom. 1; ,6. En zoodanig bewyst zich dat Woord ook nu nog aan ons. die gelooven. 6 Dat de Heilige Schrift, van God ons uit Genade gelcnonken, het eenige richtfnoer van leer en leven *yt zulksis, uit het gene § 20 en vervolgens beweezen ^ is,  so van de HEILIGE SCHRIFT. is, duidelyk genoeg af te neemen Chriftus en Zyne Apoftelen hebben uit het Oude Teftament beweezen, wat men aan te neemen, en wat men te verwerpen had ; daar van zyn de Schriften des Nieuwen Teftaments vol. Zy hebben dus by hunne Leer t Oude TeSSS eenen grond gelegd, en daar uit bewee en, dat Jefus de wanre Mesfias, en al watz, voordroegen, de waarheid was; zouden de Schriften des Ouden Teftaments, als de grond des Nieuwen, dus ook nog tegenwoordig van ons niet hoog ge- 1ChTorrdieen?van Rereen het Euangelium hoorden, ******* met alle toegenegenheid dagelyks de Schriften - {des Ouden Teflaments) — of deze dingen ahoo waren, Hand 17. u. Dit wordt als iets pryzenswaardig m hun voorgeHeld; dat zullen wy ook doen. Maar dat wy by het Euangelium, dat van de Apofteïen gepredikt en opgefchreeven is , blyven moe en, zonder daar iets toe of af te doen, of m ^veranderen en dat wy alles daar aan te tomen hebben! b ykt uit de zeer nadrukkelvke ujtfpraak van V^Cal v 8, 9 Alwaar het ook„ dat wy of een Zei uit 'den Hemel u een ^ff.^*^ Ie, luiten V geen wy « verkondigd hebben, die ZyZt wy nu van de Schriften des Ouden en Nieuwen Teftaments met allen yver gebruik te maaken hebben, wie zal daar aan twyfelen ? Zyn ze ons van God gefchonken, om ons den weg der zinlid daar door te ontdekken, volgens §soen. vervotensl 'uilen wy ze ons dan niet ten nutte maaken ? Is al wat te vooren gefchreeven is , tot onTr leeringe gefchreeven; op dat wy door lydzaamZd en %enroofl:inge der fchriften boope hek en  van de HEILIGE SCHRIFT. 51 zouden, naar Rom. 15: 4. zullen wy dezelve dan niet leezen ? Is de Heilige Schrift nuttig tot leerlnge, tot wederlegginge, tot verbeteringe, tot onderwyzinge die in de rechtvaardigheid is, naar a Tim. 3: 16. zullen wy ze dan niet daar toe gebruiken? Zal bet woord Chrifti rykelyk in ons woonen in alle nysheid enz. volgens Coll. 3: 16. zoo moeten wy ons daar mede gemeenzaam maaken. En heeft onze Heer en Heiland woorden des eeuwigen levens gefprooken, naar de betuiging van Petrus; Joh. 6: 68. Ey.' wie zal 't zich dan niet eene aangelege zaak laaten zyn, om dezelven ook, als zoodanig, beftendig by ondervinding te kennen? En doen wy ons zeiven geduurig de vraag, welke weleer Philippus den Moorfchen Kamerling deed, als hy op weg den Profeet Jefajas las: verjtaat gy ook het gene gy leest* Hand. 8: 30. Zoo zal ons dat des te aandachtiger maaken. En 't is dan goed en noodig, dat men niet alleen van de genen, die 't verftaan, zich gaam laat onderrichten, gelyk de Kamerling deed; maar ook vooral, dat men ook in 't byzonder dat gene doe, 't welk Paulus ten aanzien van de Efefers deed: Ik gedenke uwer in myne gebeden, op dat de God onzes Heeren Jefu Chrifti de Vader der Heerlykheid, u geeve den Geest der wysheid en der openbaring in Zyne kennisfe — dat is, dat gy Hem leert kennen — (namentlyk) verlichtte oogen uwes verftands ; op' dat gy moogt weeten welke zy de hoope van Zyne roepinge enz. Efef. E 16, 17, 18 en Cap 3: 14—• to. Want het is de Heilige Geest, die ons in alle waarheid leidt, en ons bekwaam maakt om de Schriften recht te verftaan. D a Van  5» van GOD den SCHEPPER en ONDER HOUDER ALLER DINGEN. J3,l wie de aarde , en alles wac in en op dezelve is, de Zee, en al wat daar in leeft en zich beweegt , den Hemel met alle de groote Lichaamen, die daar in hunnen gezetten loop hebben, aanziet, en daar aandachtig by ftil itaat,die zal met verwondering moeten vraagen : Wie heeft toch dit alles gefchapen en geformeerd? want valt ons oog maar op eenen fchoen, pot, of enig ander vat, zoo is 't aanftoiids by ons eene uitgemaakte zaak, dat 'er iemand zyn moet, die dat gemaakt heeft. Hoe kunnen dan de veele duizende ja millioenen duizende dingen, die van zich zelve noch ontftaan noch beftaan kunnen, zonder eenen Schepper weezen, van wien zy hunnen oorfprong hebben, en door wien zy zoo lange, als 't Hem belieft, onderhouden worden? Daarom wordt in de H..Schrift gezegd: Het gene van God kennelyk is, is in haar openhaar, want God heeft het haar geopenbaard. Want Zyne onzienlyke dingen worden van de Scheppinge der weereld aan, uit de Schepzelen ver/laan en doorzien , heide Zyne eeuwige kracht en Goddelykheid, op dat zy niet te verontfchuldigen zouden zyn, Rom. i: 19, 20. Dus kan 'er niemand, die by zyn verftand'is, aan twyfelen , dat 'er een Schepper aller dingen of God is, Vfan wien wy niet anders denken kunnen,dan dat Hy van zich zelve en doorzicbzelve be- § 27.  van GOD den SCHEPPER enz. 53 beftaat zonder eenen oorfprongof een begin te hebben. Van zulk eenen, die zich zelve gaarn anders overreden Wilde, zegt de H. Schrift: De dwaas zegt in zyn harte daar en is geen God, Ps.- 14: 1. Maar wanneer de Weereld gefchapen, en op welke eene wys zulks gefchied zy; zulks zouden wy niet weeten, als wy geenen Bybel hadden: in zoo verre is de Schepping eene Geloofs-zaak; daar wy dat gene , dac Gods Woord ons daarvan vermeld, door Zyne Genade voor waarachtig houden, en daar aan niet twyfelen. Hier gelden de woorden van Paulus: Door 't Geloove verftaan wy, dat de weereld door V woord Gods is toebereid, alzoo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zyn uit dingen, die gezien worden, Hebr. 11: 3. §28. H e t gene wy Gen. 1 en a. van de Schepping der Weereld leezen, wordt wel kort, maar tevens zeer Majeftueusch uitgedrukt, by voorb. God zeide: daar zy licht, en daar werdt licht enz. De ganfche befchryving der Schepping door Mofes is Gode betamelyk, en Zyne daar door geopenbaarde Heerlykheid is onmeetbaar. Moses noemt den Schepper God, en verklaart zich daar over niet verder; doch de H. Schrift geeft ons des aangaande op andere plaatzen meerder onderrichr. Paulus zegt: Wy hebben, maar eenen God, den Vader uit welken alle dingen zyn, en wy tot Hem; en maar eenen Heere Jefus Chriftus, door welken alle dingen zyn, en wy door Hem, i Cor, 8: 6 en D 3 God  54 van GOD den SCHEPPER God heeft alle dingen gefchapen door Jefus Chriftus Efef. 3: 9. Deze woorden (temmen overeen met het gene wy Hebr. 1: 2 leezen God beeft tot ons gefprooken door den Zoon, door welken 'hy ook de Weereld gemaakt beeft. Wy zullen dus eerst zien, Hoe Jefus Cfcriltus, of de Zoon van God, in 't Werk der Schepping in aanmerking komt en daar in byzonder werkzaam geweest zy. 1 N verfcheidene plaatzen van 't Oude Teftament wordt getuigd; dat God, welke zich aan Abraham, Ifaiic en Jacob zoo genadig geopenbaard heeft, die God, welke 't volk Israël uit Egypten geleid, en tot Zyn volkaangenoomen heeft,geen andere zy,dan die alles gelchapen heeft; waar van men byzonder Nehem. 9: 6 enz, naleezen kan. Maar 't Nieuwe Teftament leert ons duidelyk, dat het Chriftus zy, God, die zich in 'c vleesch, als een waarachtig mensch geopenbaard heeft. Want zoo leezen wy: , Door Hem zyn alle dingen gefchapen, die m de Hemelen, en die op de Aarde zyn, die zienlyk,en die onzienlyk zyn , het zy troonen, V zy Heerfchappyën, "t zy Overheden, V zy Magten, alle dingen zyn door Hem, en tot Hem gefchapen, Colt 1: j6. Zoo fpreekt ook Johannes van het Woord, dat Vleesch geworden is, en onder de Jooden gewoond beeft, wiens Heerlykheid de Apoftelen aanfebouwd hadden, eene Heerlykheid,als des eenig gebooren van den Vader, vol van genade en waarheid, die tot de Zyne — dat is tot het Joodfche volk — gekomen was, maar van de Zyne niet was aangenoomen; en getuigd van Hem uitdrukkelyk : 41-  en ONDERHOUDER ALLER DINGEN. 55 Alle dingen zyn door V zelve gemaakt en zonder het zelve is geen ding gemaakt dat gemaant is, Job. 1: 3. Wanneer men echter daar uit befluiten wilde, dat Chriftus in de Schepping Hechts als een inftrumenc of werktuig in de hand Gods aan te zienzy; zoo zou men dwaalen: want de Zoon van God heeft zich by de Schepping der Weereld als God geopenbaard; gelyk zulks de Schrift, als ze daarvan fpreekt, met nadruk getuigd: want als Johannes van dat Woord, de Zoon Gods , een getuigenis aflegde, dac alle dingen door V zelve gemaakt zyn, en dat zonder het zelve nkts gemaakt zy, dat gemaakt is; zoo had hy even te vooren gezegd: In den beginne — eer nog iets gefchapen was —. was het woord, en het woord was by God, en bet woord was God Job. 1: 1. Iets dergelyks vindt men Hebr. li § daar gezegd wordt: Maar tot den Zoon (zegt Hy"), uwen troon, 0 God, is in alle eeuwigheid, — en gy Heere, hebt in den beginne de aarde gegrondet, en de Hemelen zyn werken uwer handen: dezelve zullen vergaan, maar gy blyft altyd, enz. Daarom worde Chriftus met recht, en naar de Schrift, de Schepper aller dingen genoemd. Zulks hebben ook onze oude Godsgeleerden gedaan, en de Godheid van Chriftus onder andere daar mede beweezen , dat zy ftaande hielden : Hy was de Schepper aller dingen, en derhalven moest Hy God weezen. Men vindt ook dit hun gevoelen in de oude Liederen uitgedrukt; als zy by voorb. daarin zongen: De Schepper aller creatuur" neemt aan menfchelyke natuur — O God! Gy Schepper aller D 4 ding,  56 van GOD den SCHEPPER ding , hoe toch werd Gy zoo gering! Gy Schepper aller dingen, Gy vader lyke kracht , om nu niec meer diergelyke plaatfen aan te halen. § =9* Maar dat ook de Vader van onzen Heere Jefus Chriftus , de Schepper aller dingen zy, en met recht zoo genaamd wordt, blykt uit het volgende in te Handelingen der Apoftelen: Cap. 4: 24. richt de Gemeente haare aanfpraak in 't Gebed tot God, tegen wiens Heilig kind Jefus , welke Hy gezalft hadde, heide Herodes en Pontius Pilatus met de Heidenen, en 'f volk Israëls vergaderd waren, en zegt: Heete, Gy zyt de God, die gemaakt hebt den Hemel en de Aarde, en de Zee en alle dingen, die in de zelve zyn. En is 't, dat men in de H. Schrift wel zoo geene duidelyke plaatzen vindt,waarin den II. Geest,zoo wel als den Vader en den Zoon , 't Werk der Schepping wordt toegekend,— Hoewel Gen. 1:2. Ps. 33- <5.en Spreuk. 8: 22, 27, 29, 30. daartoe bygebragt worden. — Zoo zingt de Kerk toch met recht: kom" God Schepper, Heilige Geest — ;dewyl Vader, Zoon en H. Geest één zyn; want 'er is maar één God; en dus ook maar één Schepper van alle dingen, zie Jef. 44: 24, § 3°- Het Iaatfte Schepzel, dat God voornam te fcheppen, was de Mensch: dien wilde Hy naar Zyn beeld, naar Zyne gelykenis maaken; en dat hy heerjchappy zoude hebben over de Viffchen der Zee ,en over  en ONDERHOUDER ALLER DINGEN. 57 over V gevogelte des Hemels, en over V , en over de geheele Aarde, en overal V kruipende gedierte, dat op den aardbodem kruipt Gen. 1: 26. Alle de andere "dingen fchiep God door 't enkel bevel van Zyn Woord; alsHyfprak, zoo was'c'er. Doch met de fchepping des Menfche ging het anders; gelyk een pottebakker het Leem neemt, en daar uit een vat formeert; zoo formeerde Hy den menfch uit eenen aarden klomp, en blies in zyne neusgaten den adem des levens, dat hy tot eene levendige ziele werd. De vrouwe bouwde Hy daarna, uic eene ribbe van Adams Lyf, en bragt dezelve tot hem, zie Gen: 2: 7, 18 enz. Zoo hadde God, in den omtrek van zes dagen, 't ganfche werk der Schepping volbragt, en rude op den zevenden. En, zegt Mofes, God heeft den zevende dag gezegend, en dien geheiligd, om dat Ify op den zeiven gerust beeft van al zyn werk,Gen. 2. 2,3. § 3i- Wat God bewoogen heeft, de weereld te fcheppen, kan een gemoed, dat Hem heeft leeren kennen, ligt ontdekken. De beweegoorzaak daartoe , heeft niet kunnen wezen, om daardoor iets tot vermeerdering van Zyne HeerlyKheid toe te brengen; alzoo Hy zelfde Zalige God was, 1 Tim. j: 11. Cap: 6: 15: dien'taan geene volmaaktheden en vergenoegens oncbrak. Maar God is, als men Hem befchryven zal, de lievde zelve, 1 Joh: 4: 8, 16. De liefde nu deelt zich gaarn mede; en als zy niemand vindt, aan wien zy zich mededeelen kan, zoo zoekt zy iemand: en dat heefc zoo by God in den hoogden graad plaats. Met zulk een oogmerk, om duizend endujzend fchepzelen, inzonderheid den menfch, D 5 wel  58 van GOD den SCHEPPER wel te doen, heeft Hy zoo wel den menfch zelfs; als dac gene , dat die tot zyn bellaan noodig had, doen voortkomen. Zoo dat alles tot roem zyner Heerlyke genade gefchapcn zy. § 32- Dat God alle fchepzelen, die Hy gefchapen heeft, voedt en onderhoudt, en niet alleen het roer van 't groote Weereld • Schip, maar ook het beftaan van een ieder fchepzel, hoe gering 't ook zyn moge, maar byzonder van de menfehen, in Zyne hand heelt, is eene zaak, die, hoe onbegrypelyk ze voor ons verftand ook zyn moge, echter waarachtig is. Men noemt dit de onderhouding der fchepzelen, Gods voorzorge voor dezelve en Zyne regeering onder de zelve; en dit is in alle opzichten een even zo groot werk Gods, als de fchepping zelve. Eene aandachtige befchouwing der fchepzelen, en de dagelykfche ondervinding, zoo wel als de gefchiedenisfen kunnen ons daar veel van leeren; doch; 't gene wy des aangaande door de getuigenisfen der Profeeten en Apostelen, ja door Jefus Chriftus zelf, weeten of weeten kunnen, is 't fchatbaarfte. Er zyn veele dingen, ja groote dingen, van welke wy niet veel meer weeten dan dat zy zyn. Wat weeten wy by voorb. van de vafte Starren ? Onder tusfehen zien wy, dat alle de groote Hemel lichaa- men, welker aantal ontelbaar is en wy zien nog maar een deel daarvan beftendig ia hunne ordening blyven, en hun loop is zoo geregeld, dat men veele jaaren te vooren weeten kan, en in derdaad weet, op welken dag en uur de zon en maan en fterren daar of daar ftaan, en wanneer by voorb. eene zons- of maans verduiftering plaats hebben zal. Wie  en ONDERHOUDER ALLER DINGEN. 59 Wie onderhoudt dan de zelve, dat ze niet flechtsbeftaan maar in zulk eene order blyven ? Wie toch anders, dan die gene, van wien, en door wien, en tot wien alle dingen zyn. Die is 't, van wien gefchreeven ftaat: H v draagt alle dingen door't woord Zyner kracht, Hebr. 1: 3- en Hy is voor alle dingen, en alle dingen beftaan te famen door Hem, Coll: c 17. (Ps. 74: 16, 17.) Wat is dat anders, dan of men zeide: de fchepzelen beftaan niet door zich zelve,ze moeten gedraagen worden; en de Zoone Gods is V, die ben allen door''t woord Zyner kracht draagt. Alle dingen zyn tot Hem tefchapen, en 'er zal geen ding zonder Hem, op zich zelfs alleen door eige kracht beftaan. En waarom niet? was 't niet beter, wanneer alles gelyk een uurwerk, dat geen oppaslèn ol nazien noodig heeft, zoo in eeuwigheid voortduurde? Ik antwoorde met Paulus. Zal ook hetmaakzel tot den genen, die het gemaakt heeft, zegden, waarom hebt gy my alzoo ge. maakt? Rom: 9: 20. Is't niet weldaad genoeg voor de fchepzelen, dat zig de Schepper zelf met de zeiven, als 't ware, bemoeit , Zig met de zeiven inlaat en voor hun zorgt. Verder ziet men, dat de boomen, ftruiken, planten en kruiden een leeven in zich hebben naar hunnen aart. Zy worden, zy groeien; en als zy hunnen geilelden ouderdom bereikt hebben, vergaan zy; maar komen weder en planten zich voort. Zy hebben echter ook hun vocdzel; en wie is 't, die dit alles zoo in gang houdt? God de Heer, die een Heer is, zoo wei der Aarde, als des Hemels; waar pntrend men d.m ganfchen 104, ook den 147 Pfalm en  6o van GOD den SCHEPPER en veele andere plaarzen der H: Schrik naleezen kan. Zie Matth: 6' *8- 30. De fchepzelen, die in't water, of op de aarde, of in de lucht leeven, zyn niet te tellen. Zy teelen voort; ze groeien, tot dat ze haare volkome grootte verkreegen hebben; zy hebben hun voedzel en nooddruft, overeenkomrtig met hunne natuur; zy vergaan weder, en andere komen in hun plaats. Wie zorgt voor hun ? Wie houdt zyn oogen op hen en regeert hen allen ? God de Heer. Aller oogen wachten op U, is 'J in den 145 Pfalm vs. 15, en 16. en Gy geeft henfpyze t zyner tyd. Gy doet uwe hand open, en verzadigt al wat 'er leeft naar Uw welbehagen. En Hy geeft allen vleefche fpyze, want Zyne goedertierenheid is in der eeuwigheid Ps 136: 25. ' Waarby de woorden van Chriftus komen: Aanziet de vogelen des Hemels, dat zy niet en zaaien, noch en maaien,noch en verzamelen in de fchuuren, en uwe Hemelfche Vader voedt (nogthans) dezelve, Matth. 6: 26, Niet een mufchken valt zonder uwen Vader op der aarde, Matth: 10: 29, % 33- Als wy inzonderheid op de menfehen acht geeven; zoo fchynt het fomtyds wel, alsofGoddezelven maar gaan liet, als de visfehen in de zee. Maar wie de Heilige Schrift gelooft, kan zoo niet denken; want die leert ons, dat Hy, de Heer, allen het leven, en den adem, en alle dingen geeft, Hand: 17; 25.-3is mede, dat Hy befcheiden beeft den tyden der men»  en ONDERHOUDER ALLER DINGEN. Hy geelt fneeuw als wolle; .Hy ftrooit den rym alsasfchen; Hy werpt zyn ys heenen[als Hukkenwie zou beftaan voor zyne koude? Hy zendt zyn woord, en doet ze fmelten: Hy doet Zynen wind waaien de wateren vloeien heenen , Ps ia,. 16--18. 4/' Kortom: de Heilige Schrift ftelt donder en blik. fem, hagel en onweder, rym en fneeuw, daauwen Kevel, hitte en koude, wind en ftorm, ja alles in E 5 Gods  74 van GOD den SCHEPPER Gods hand. Daarom zal men niet murmureeren; op dat men niet tegen God en Zyne regeeringe zich bezondige. S 4°- Het zelve, dat Paulus van de Schepping der weereld getuigt, naamlyk: dat Gods onzienlykedin• gen Gods onzienlyk wezen daaruit te verftaan en te doorzien zy, Rom. i: 20. dat kan men ook van de onderhouding der fchepzelen zeggen. De geloovigen van 't oude Teftament hebben zich met deze twe groote werken Gods en derzelver overweging, veel en dikmaals bezig gehouden, en God heeft zich ook daar door aan hun geopen» baart. God liet zich bovendien met hun zoo genadig in, dat Hy eenigen verlcheen en van mond tot mond ,met 'hun fprak, anderen gaf hy zich door zynen Geest te erkennen: (§7) wat zy dus van God in hunne Schriften opgetekend en ons nagelaaten hebben, is ons onfchatbaar. In 't Nieuwe Teftament heeft zich God, door't werk der verlosfing , nog veel heerlyker geopen¬ baard : Hy heeft tot ons gefprooken zoo wel door Zynen eenigen Zoon, als door den Heiligen Geest die in de Discipelen van Jefus was. Als wy dus blyven by 't geen het Oude en Nieuwe Teftament ons van God zegt, zullen wy zeker gaan. § 4i. Toen de Heer Jefus eenmaal met de Samari. taanfche Vrouw over den rechten Godsdienst fprak, zeide Hy onder anderen: God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten  en ONDERHOUDER ALLER DINGEN. 75 ten Hem aanbidden in Geest en Waarheid, Job* 4: 24. Dat kan niet verder verklaard worden, want wy weecen niet wat een Geest zy. Zoo veel weeten wy Wel, dat een Geest geen vleefcb nog beenen heeft, ge* lyk de menfehen hebben, Luc. 24: 39. maar wat de natuur van een Geest zy, hier ontrent willen wy liever onze onkunde belyden, dan de wonderbaare de* finitien, die men in eenige philofophifche, ook wel Theologifche Schooien daarvan geeft, en de daaruit afgeleidde gevolgtrekkingen, aanneemen. Zie 1 Tim, 6: 15, 16. Als van de eigenfehappen Gods gefprooken wordt, komt vooreerst in aanmerking dat Hy eeuwig is. Abraham riep reeds den naam des Heeren des eeuwigen Gods aan, Gen. ai: 33. Alle diagen, die gefebapen zyn, hebben een begin; maar God heeft geen begin, en kan ook geen hebben, zie Ps. 90: 2. Onze zinnen verliezen zich inderdaad, wanneer wy daar over peinzen. Want wy mogen nog zoo ver te rug denken, de eeuwigheid gaat nog verder, en wy mogen nog zoo ver voor uitdenken , wy bereiken toch het einde niet. Het beftaan der Schepzelen hangt af van hnnnen Schepper; Hy zoude ze even zoo ligt kunnen vernietigen, als Hy ze heeft laaten worden; maar God blyft altyd de zelfde, Hy houdt nimmer op te Zyn; daarom wordt Hy genoemt de eerfte en de laatfte, Jef. 44: 6, Van onzen Heer en Heiland, Gods Zoon, wordt ge. zegt. Uwen troon, 0 God, is eeuwiglyk en altoos Ps. 45: 7- Voeg hier by Ps. 102: 27, 28* en Hebr. 1; 8, 10. Hy noemt zich deswegen ook de eer/Ie en de laat'  y6 van GOD den SCHEPPER laatfte, Openb. 6: t, ly. C. 22: 13. Jef. 44: 6". Maar als Hy Openb. 3: 14. het begin der Scheppinge Gods genaamd wordt; zoo kan zulks niet te kennen geeven, dat Hy 't eerfte fchepzel zou weezen , maar, dat alle fchepzelen door Hem hun begin , of hunnen aanvang, verkreegen hebben; Hy beeft alles gefchapen, Joh. 1: 3. Coll. 1: 16. S 4«« D e Almagt Gods wordt duidelyker befchreeven, dan de eeuwigheid: A l wat den Heere behaagt, doet hy, in de Hemelen, en op de Aarde, in de Zeen en alle afgrmden Ps. 135: 6. Onze God is doch in den Hemel, Hy doet al wat Hem behaagt. Ps. 115: 3. Door zulke uitdrukkingen, Hy doet wat Hywil, wat Hem behaagt, worden andere onbepaalde uitdrukkingen by voorb. ? Geen ding zal by God onmogelyk zyn Lite. v. 37. en Hy fpreekt, cn het is 'er, Hy gebiedt, en het ftaat 'er Ps. 33: 9. Duidelyk gemaakt: Want God, die alles doen kan, wil toch niets doen, dan dat met Zyne wysheid en waarheid, Heiligheid en rechtvaardigheid, goedheid en barmhartigheid overeen ftemt. Daaruit kan men eene menigte vraagen beantwoorden , die anders eenigzins moeyelyk voorko. men. By voorb. als een arme Heiden hoort, dat 'er een booze Geest is, die de menfehen verleidt, die hun de oogen verblindt, op dat hun niet befiraaien zou het licht des Euangeliums der Heerlykheid van Chriftus; zoo zegt hy: Is dan God niet grooter, niet magtiger, dan die booze Geest, dien men den duivel noemt? Kan Hy hem niet dooden? Kan  en ONDERHOUDER ALLER DINGEN. 77 j KanHy hem niet vernietigen? Het antwoord is ligt: I God is in der daad grooter en magtiger, dan de I duivel, I Iy kan hem zonder twyfel vernietigen: 1 want by God is geen ding onmogelyk; maar Hy / wil niet, en heeft wyze redenen, waarom Hy het I laatfte oordeel, 't welk die boze Geesc ten beitemt den tyde gewis te wagten heeft nog niet uitvoert. Hoe heerlyk ftaaalt, voor 't overige, de almagt I Gods, in de werken der fchepping en onderhouding i aller fchepzelen, door. De Jooden verwonderden zich, wanneer zy met hunne oogen zagen, dat on< ze Heere Jefus Chriftus, met zoo weinig brooden zoo veel duizend menfehen fpyzigde, en zy hadden er reden toe; maar zy wiften en bedachten niet, dat deze Chriftus, welke onder hen was, de Zoone Gods was, die veertig jaaren lang het volk Israël, welkers aantal zoo groot was, dat Hechts, de manI nen, behalven de vrouwen en kinderen, een getal ; van zesmaal honderd duizend uitmaakten, in de woeI ftyn gefpyzigd had. Ja zy verftonden niet, dat Hy I zelve de Almagtige was, Openb. 1: 8, die alle : fchepzelen, die in de wateren, en op de aarde, en ; in de lucht zyn, zoo veele honderd, ja duizend jaaI ren, gefpyst en gevoedt heeft: en wie heeft Hem \ iets daartoe gegeeven ? §43. Dat God overaltegenwoordig is, daarvan fpreekt Hy zelf door den mond van Jeremias Ben ik een God van naby, fpreekt de Heere? en - niet een God van verre ? zoude zich iemand in X , verborgene plaatzen kunnen verbergen, dat Ik bm niet zoude zien, fpreekt de Heere? vervul- le  78 van GOD den SCHEPPER Ie Ik niet den Hemel en de Aarde? Cap. 23: 23» 24. Paulus zegt daarom: Hy is niet verre van een iegelyk van ons: want in Hem leeven wy, en be weegen ons en zyn wy, Hand. 17: 27, 28. En David: Waar zoude ik henen gaan voor Uwen Geest ? en waar zoude ik henen vlieden voor Uw aangezichten Zoo ik opvoere ten Hemel, gy zyt daar: of heddede ik my in de helle, ziet gy zyt daar, nam ik vleugelen des dagen raads: woonde ik aan het uiterfte der Zee; ook daar zoude Uwe hand my geleiden: en Uwe rechterhand zoude my houden, Ps. 139: 7 - IO. Het is dus onlochenbaar, dat God die den Hemel en de Aarde vervult, niet verre is van een ieder menfch, hy mag zich bevinden, waar hy maar wil. De Heiland duidt dit byzonder op zich zelve en zyne geloovigen in deze woorden: fVaar twee of drie vergadert zyn in mynen naame, daar ken Ik in V midden van haar , Mattb. 18: 20. En Ziet, Ik ben met u lieden allé de dagen tot de voleindinge der weereld, Mattb. 28: 20. Het is dus naar de fchrift zeker, dat God overal tegenwoordig is, en dat Chriftus altoos onder en by die genen zy, die in zynen naam gelooven, al is 't ook, dat zy over den ganfchen aardbodem verftrooid zyn: maar wie kan zulks begrypen? Het heeft wel aan lieden niet ontbrooken, die zulks zoo wel voor zich zelfs, als voor anderen, hebben zoeken begrypelyk te maaken; maar daar wy het on- zicht-  en ONDERHOUDER ALLER DINGEN. 79 zichtbaar weezen Gods naar zyne natuur niet ken. nen ,• hoe is 't dan mogelyk,. dat wy dat gene, dat daarop gegrond is, begrypelyk maaken kunnen ? intusfchen is deze leer voor de geloovigen, en de genen, die God lief hebben, zoo hart verheugend en vol van troost, als ze voor anderen verfchrikke» lyk en vreezelyk is. § 44- Met de overal tegenwoordigheid Gods is Zyne alweelenbeid-zeer naauw verbonden, door de welke Hem ni.t alleen het voorledene, maar ook het toe. komftige, zoo volmaakt, en zonder de minlïe uitzondering bekend is,, als 't gene, dat tegenwoordig is. Des wegen worden onzen Heere en Heiland byzonder oogen, als vuur flammen. toegefchreeven, Openb, 1: 14. dewyl Hy alle dingen weet, %h. zi: 17. Van deze alweetenheid Gods is de Heilige Schrift vol; men, kan daarover nazien, 1 Sam. 16: 7. i Kon. 8; 39 1 Chron. 28:9. Ps. 139: 1-4. Spreuk. 15: 3. Jerem. 17: 10. Cap. 3a: 19. om van andere plaatzen niet te fpreeken. Den genen, die Hem lief hebben, is zulks tot grooten troost, dat Hy hunnes harten grond ként, hunne belangen weet, hun verlangen ziet, hun gebed hoort, en dat by Hem middelen zyn, om hen tebelpen. Maar die Hem niet liefhebben, vreezen deswegen voor Hem, en niet zonder reden: Maar wéé den geenen, die: daarna niet vraagen, en trotfelyk op hunne booze* wegen voortwandelen.' S 45- D e wysheid Gods is zoo oneindig, dat Hy daarom  go van GOD den SCHEPPER om At alleen wyze God genoemt wordt, Rom. \6i 2,7. i Tim i 17. Hy verkiest altoos het befte, en dat Hy voorneemt, voert Hy heerlyk uit. Men mag de ichepping in 't geheel, of in haare byzondere deelen befchouwen; zoo openbaart zich de wysheid Gods daarin. In de onderhouding van alle dingen, die Hy gefchapen heeft, en in Zyne regeering over de geheele weereld, vertoont zich de zelve niet weiniger. Maar 't allermeest wordt ze openbaar in 'c'werk der verlosfing, daarom zege Paulus, dat nu namentlyk onder de dagen van 't Nieuwe Verbond door de gemeente bekend gemaakt wordt den Over* heden en den magten in den Hemel, dat is den Heilige Engelen, de veelvuldige wysheid Gods, E» fef. 3: 10. En Rom. 11, daar Hy over de zelfde zaak, namentlyk over de Kerk van Chriftus en de van God daartoe verkoorene leeden fpreekt; befluit Hy dat hoofddeel met deze woorden O diepte des rykdoms beide der wysheid en der Kennisfe Gods! hoe onderzoekelyk zyn zyne oordeelen en onnafpeurlyk zyne wegen! wie heeft den zin des Heeren gekend? of wie is zyn raadsman geweest? vs. 33, 34. § 46. Als God Heilig genoemt wordt; zoo wordt daardoor te kennen gegeeven, dat Hv, van alle onreinheid en bevlekking ten eenemaal afgefcheiden, de eenige en waare bron van alle Heiligheid en volmaaktheid is, in dien zin zegt Hy: Zyt Heilig, want ik ben Heilig, 1: Petr. 1: 16. Lev. 10: 2. Toen Jefajas den Koning, den Heer Sebaoth, met zyne oogen zag, Jef. 6: 5 — dat is, toen hy de Heer-  en ONDERHOUDER ALLER DINGEN. 81 Heerlykheid van Chriftus zag Joh ia: 41. — riepen de Seraphinen, die daarby tegenwoordig waren, eikanderen toe: Heilig, Heilig, Heilig is de Heer der Heirfchaaren: de ganfche aarde is Zyner Heerlykheid vol, Jef 6: 3. De Heiligheid en rechtvaardigheid Gods worden echter in de Heilige Schrift dikwerf met elkander verknogt, als by voorb. Ps. 145: 17. De Heere is rechtvaardig in alle zyne wegen, en Heilig in alle zyne werken. Daak in ligt vooreerst opgeflooten, dat Zyne werken onberispelyk zyn, en dat alwat Hy doet, recht is, Deutr. 32: 4. en dan ook, dat Hy een iegelyk vergelden zal naar zyne werken, Rom. z: 6. 2 ThesC. 1: 6, 7. De Bybelfche gefchiedenisfen zyn daar vol van en onderfcheiden zig byzonderlyk daardoor, dat zy van de zwaare gerichten en oordeelen Gods, die of over een ganfch land. of over eenige byzondere perzoonen, gekomen zyn, de oorzaaken, die Hem daartoe bewoogen hebben, opmerken. En als de Proieeten vooruitzagen, hoe God dit of dat land, deze of gene Perzoon , ftraften zoude, zoo toonden zy met een de zonden aan, waardoor zy zulke ftraften rykelyk verdiend hadden. Zie Ps. 5: 5 en vervolgens. In 't N ieuwe Teftament wordt van den dag, dien God ge feit heeft, op welken Hy den aardbodem rechtvaar deiyk oordeelen zal door Jefus Chriftus, dien Hy daartoe verordineera heeft, Hand 17: 31. dikmaals en veel gefprooken, en daar by wordt den menfehen den weg aangeweezen, hoe zy den toekomftigen toorn ontvlieden kunnen, namentlyk door 't geloof in Chriftus Jefus, in den welken wy hebben F de  te van GOD den SCHEPPER de verlosfinge door zyn bloed, namentlyk de vergeving der zonden. S 47- De liefde en het liefhebben is God zoo eigen, dat Hy deswegen de liefde zelfs genaamd word, '. Job. 4: 8, 16. wanneer de liefde haare betrekking heeft op de Majefteit Gods en onze onwaardigheid, dan hiet ze genade. Ziet ze op het innige deelneemen Gods in onze ellende; zoo wordt ze ontferming, mededoogen genaamd. Ziet ze op noodlydende behoeftige fchepzelen, inzonderheid op zulke menfehen, die hulpeloos zyn, dan draagt ze den naam van barni' hartigheid. Ziet ze daarop, dat God lang wacht, eer Hy de menfehen, offchoon zy ten eerfte ftraffen verdiend hadden, ftraft of tuchtigt, zoo hiet ze lang* moedigheid, verdraagzaamheid, zie Rom. 9: 21. Als Mofes den Heere gebeden had, dat Hy hem zyne Heerlykheid wilde laaten zien; zoo kreeg hy tot antwoord van den Heere: Ik zal alle myne goedigheid voorby uw aangezichte gaan laaten, en zal den naam des Heeren uitroepen voor uw aangezichte, Exod. 33: 18, 19. Daarop kwam de Heere neder in eene wolke, en ftelde zich aldaar by hem: en Hy riep uit den naame des Heeren Exod 34: 5. Waarin beftond dan deze uitroeping? Als de Heere voor zyn aangezichte voorby gingi zoo riep Hy de Heere: Heere, Heere God, barmhartig en genadig: langmoedig en groot van wldaadi^heid en waarheid, die de weldaadigheid bewaart aan veel duizenden, die de ongerechtigheid en de overtreedinge en zonden vergeeft, Exod. 34: 6, 7. En  en ONDERHOUDER ALLER DINGEN. 83 Én om niet te twyffelen, dat de Heere zelf deze woorden gefprooken heeft, behoeft men Hechts Num. 14: 17, 18. daarby te leezen: daar Mofes tot den Heere zegt: Gy hebt gefprooken, zéggende: de Heere h langmoedig en groot van weldaadigheid, vergeevende de ongerechtigheid en overtredinge, enz. Die uitroeping door den Heere, die by Mofès ftont, van den naam des Heere, die voor 't aangezichte van Mofes voorby ging, is den geloovigen, zoowel des Ouden als Nieuwen Teftaments, altyd in gedachte gebleeven, en zy hebben dezelve zich zeer dikwils herinnerd, by voorb. 2 Sam. 24: 14. Ps. 103: 8* Ps. 106: 1. Ps. 107. 1. Ps. 145: 8. Joel a: 13. Jon, 4: 2. Luc. 1. 50. Efef. 2; 4. Ja God zelf herinnert hen aan de zelve, by voorb. Jef. 54: 7, 8. Jerem. 31: 20 enz. (zie § 32 en vervolgens). § 48. Als men eindelyk zegt, dat het God eigen zys de waarheid te fpreeken; zoo is dat zoo te verftaan , dat het onmogelyk anders wezen kan. Als iemand in zyn benauwdheid zegt: alle menfehen zyn leuge* naars Ps. 116: 1. of gelyk men 't anders gewoon is, uittedrukken: men kan zich op geen menfch verhaten,- zoo zal niemand zich onderwinden, hem te. gen te fpreeken. Ook de Engelen Gods zyn in de waarheid niet ftaande gebleeven, Joh 8: 44. maar dat God zou kunnen dwalen, of wel onwaarheid fpreeken, is onmogelyk, Hebr. 6: 18. integendeel is 't: Des Heeren woord is waarachtig, en wat Hy toezeid, dat houdt Hy gewis Ps. 33: 4. Zoo zyn alle beloften Gods, waarin Hy beloofde, ïich over de menfehen te willen ontfermen —- en F » der-'  84 van GOD den SCHEPPER enz. derzelver zyn veelen in de Profeetien des Ouden Teftaments in Chriftus, die zelf de waarheid is, Job. 14:6. vervuld geworden; daarom zegt Paulus: Zoo veele beloften Gods als 'er zyn, die zyn in Hem ja, en zyn in Hem amen, 2 Cor. 1: 20. Het fchynt wel in een of ander gebeurtenis van 't Oude Teftament, als of de bedreigingen Gods niet ter uitvoer gebragt zyn, by voorb. jonas predikte te Ninive: Nog veertig dagen, dan zal Ninive worden ent' gekeerd, Jon. 3: 4. Eli as fprak tot Achab in 's Heeren naam: Ziet ik zal kwaat over u brengen, 1 Kon. 21. 21. Maar als de lieden van Ninive het woord des Heeren geloofden, een vaften hielden, tot God riepen en zich van hunne booze wegen bekeerden, berouwde het God over 't kwaad, dat Hy gefprooken had, hen te zullen doen, en deed 't niet, Jon. 3: 5-10. En wanneer Achab, na dat hy de woorden van Elias gehoord hadde, zyne kleederen fcheurde, eenen zak om zyn vleefch leidde, en vaftede, en zich beklaagelyk gedroeg; zoo was het woord des Heeren tot Elias: Ik zal dat kwaat in zyne dagen niet brengen 1 Kon. 21: 27-29. Maar men moet dergelyke bedreigingen wel verftaan. Hoewel de woorden : Indien gy u van uwe booze wegen niet bekeert, daarby niet uitdrukkelyk uitgefprooken worden, zoo liggen zy daar in toch mede opgeflooten. Zoo hebben het de lieden van Ninive opgenoomen, en hebben daarin niet misgetast. Achab heeft't ook zoo verftaan, en niet ten onrecht. Als men derhalven de bedreigingen Gods zoo aanziet, zoo behelst 't gevolg niets in zich, dat met dezelve niet zoude overeenkomen (zie-£ 35;. van  bladz. 85 VAN HET BEELD GODS. S 49- keeren wy weder toe den menfch, van wien § 30 reeds gezegd is, dat God hem naar zyn beeld fchiep. Mofes tekent niet aan, waarin hec Beeld Gods, de gelykenis met God, beftaan hebbe, wil men echter duidelyk weeten, wat de menfch voor den val gehad heeft, en waartoe hy, door de genade van Jefus Chriftus, wederom vernieuwd wordt, zoo behoeft men Hechts op Jefus Chriftus te zien, niet, in zoe verre Hy het Lam Gods was, dat zich voor ons Gode opgeofferd heeft, maar alleen in zoo verre Hy een menfch was: zoo ftond Hy in eene innige gemeinfehap met zynen Vader, en de Heilige Geest woonde in hem: de Wet Gods had Hy, in zyn hare, dat is, Hy was vol liefde Gods en der menfehen: Hy was vol wysheid, en vond genade by God, en by menfehen, dat is, Hy was God behaagelyk, en den menfehen dierbaar: den wil des Vaders deed hy gairn, dat was zyne fpyze, dat is, Hy leefde daarin, en hongerde daarna om den wil zyns Vaders te doen: Hy heeft zich zelve niet behaagd en zocht niet zyne eige eere; want Hy was nederig van harten: ook was Hy zachtmoedig; Hy lcholdniet, wanneer Hy gefcholden wierd, en dreigde niet, wanneer hy leed, maar gaf zich zynen Vader over: nogthans yverde Hy voor de eer zynesVa. ders, en vertoornde zich over de menfehen, als zy. zoo verhard waren: maar anders was Hy medelydende, en geraakte inwendig bewoogen, als hy de elF 3 len-  86 van het BEELD GODS. lende der arme menfehen aanzag: die zyne hulpe be* geerde, hielp Hy gaarn, zonder te onderzoeken, of zy 'c waard waren dan niet: In de verzoekingen des fatans ftond Hy vast en onbewegelyk, en hielt zich aan't woord en de geboden Gods: alles verwachtte Hy van zynen Vader, en bragt menigmaal ganfche nachten door in 't gebed: 't geen de men fchen goede dagen noemen, zocht Hy niet: ook trachte Hy niet naar de fchatten dezer weereld:- In de omftandigheden, waarin Hy zich naar den wil zynes Vaders bevond, was Hy altoos volkomen te vreden: 't gene Hem zwaar viel, dat droeg Hy geduldig, en met. eene volkome onderwerping aan den Wil zynes Vaders: zyn leeven was Heilig, Hy kon tot zyne vyanden vrymoedig zeggen: wie van u overtuigt my van zonden, of kan my met grond befchuldigen? de waarheid beleed Hy, ook in zulke omftandigheden, waarby Hy wist, dat het Hem t leven koften zoude. Dewyl Hy geen zonden hadde, zoude Hy ook niet geftorven zyn, indien Hy zich niet voor ons vrywillig in den dood begeeven had. Al wat wy dus van den menfche Chriftus Jefus gezegd hebben, is niet maar by gisfiog gezegd, maar blykt ten klaarden uit de Heilige Schrift: En dewyl nu Chriftus uitdrukkclyk het beeld Gods genaamd wordt, Hebr. i: 3. Coll. i: 15- 2 Cor4: 4. Zoo is daaruit klaar, dat Adam voor den val, toen Hy Gód nog gelyk was en zyn beeld droeg, even zoo geweest is, en dat wy even zoo worden. als wy het beeld Gods wederom deelachtig worden. Wanneer een arm menfch, door 't geloof in Chriftus, een kind Gods en een nieuw fchepfel wordt; zoo begint het beeld Gods op nieuws in hem herfteld te worden: en indien hy in de genade en kennisfe van den Heere Jefus Chriftus opwast en toeneemt;  van het BEELD GODS. 87 neemt; zoo heeft by hem plaats, 't geen Paulus zegt : En wy alle met ongedekten aangezichte de Heerlykheid des Heeren als in eenen fpiegel aanfchouwende, worden naar het zelve beeld in gedaante veranderd, van Heerlykheid tot Heerlykheid, als van des Heeren Geest, a Cor. 3: 18. Voegt men dandaarby de woorden van Paulus; En aangedaan hebt den nieuwen menfche, die vernieuwd wordt tot kennisfe, naar het evenbeeld des geenen, die hem geichapen heeft, Coll, 3:10. Als mede de woorden: En den nieuwen menfche aandoen die naar God ' gefchapen is in waare rechtvaardigheid en Heiligheid Efef. 4; 24. Zoo kan men al 't gezegde kort famenvatten en zeggen: Het beeld Gods, of de gelykformigheid met God, beftaat in kennisfe der waarheid, waare gerechtigheid en Heiligheid. F 4 VAN  88 van de GROOTE VERDORVENHEID der MENSCHEN. S 5°- U i t dezen gelukzaligen toeftand in welken God de menfehen gefchapen had, vervielen zy in de grootfte ellende door de zonde. Hunne zonde was de ongehoorzaming aan een eenig van God hun ge. geeven verbod, waar mede de bedreiging van eene doodsftraffe, indien zy zuiks niec nakwamen , nadrukkelyk verbonden was: zy aaten van den boom der kennisfe des goeds en des kwaads; daar God hun gezegd hadde, gy zult daarvan niet eeten'. Eva liec zich door de flange —waarvan § 57. nader gefproken word, verleiden welke haar Gods gebod verdacht maakte , en haar te gelyker tyd te verftaan gaf, ze zou de door 't eeten van'de vrucht van dien boom eerst recht verftandig, Ja God gelyk worden; voor den dood had zy niet te vreezen, zy zoude deswegen niet fterven. Zoude iemand hierby denken: Is dan dat zoo eene groote zonde geweest, dat de menfch van de vrucht des booms, die midden in den hof ftond, gegeeten heeft? Heeft die zoo een zwaar oordeel des doods, 'c welk zich over 'c ganfche menlchelyke geflachc uitftrekt, verdiend? Zoo is 't antwoord: de ongehoorzaamheid aan God is eigentlyk de zonde (zie Rom. 5: 19.) en deze, ze mag in groote of kleine dingen plaats hebben, is op zich zelve eene affchuwelyke, verfcnrikKelyke zaak, 1 Sam. 15: 23. üerhalven is die gedachte: ei, dat en dat is maar eene kleinigheid, en zoo men ook daar-  van de GROOTE VERDORVENHEID enz. 89 daarin anders handelt, als God hebben wil, zoo zal dat zoo veel niet in zich hebben — niet anders aan te zien, dan als eene leere des duivels. Maar als men het gedrag onzer eerfle ouders recht bedenkt, zal men ras zien, hoe verfchrikkelyk zy zich tegen God bezondigd hebben. God had hen naar zyn beeld gefchapen, en dus boven alle fchepzelen uitneemend bevoorrecht. Hoe meer God hun toevertrouwd had, des te meer kon Hy van hun verwachten, en des te zwaarder waren hunne overtredingen. Als men de woorden des verbods in hunnen eigenlyken zin nemen zal, —— en is het niet wel voegelykst, dat men daarby blyve, — zoo had God hun den ganfchen hof ingeruimd en van alle vruchten der boomen vergund te eeten, uitgenoomen van dien eenen; en zoo was 't niet dan een vermetel onderneemen tegen God, dat zy van dien verbodenen boom aaten. God had tot Adam gezegd : ten dage als gy daarvan eet, zult gy den dood fterven, maar de flange zeide: gy lieden zult den dood niet fterven. Hadden zy God, naar de vermogens, die hun gegeven waren, niet meer moeten gelooven, dan de flange? De flange zocht een argwaan tegen hunnen fchepper, en eene neiging tot onafhangelykheid van Hem, in hun te verwekken, met deze woorden: Ja, Godweet, dat ten dage, als gy daarvan eet, gy Hem gelyk zult wezen — dat gunt u God niet; Hadden zy voor zulke woorden niet moeten fchrikken, en de flange van zieh Jaagen, of van haar vlieden ? Maar Eva geloofde de flange (2 Cor. 11: 3) en kreeg begeerte om van den boom te eeten wyl hy be. geerlyk was, om verftandig te maaken — nu ik wil dan daarvan eeten, zoo zullen myne oogen geopend F 5 wor.  po van de GROOTE VERDORVENHEID worden en ik zal als God zyn, — die was een rechc duivelfche gedachte; en dit was de gtoote val- s si De gevolgen van dezen val waren in alle opzichten beklaagelyk; wy willen hier maar van de bedroefde veranderingen, welke by den menfch zelfs voorvielen, fpreeken. Zy waren tot hier toe naakc geweest, en fchaaraden zich niet: zy verfcheenen zoo, als hen God gefchapen had en willen van geen verkeerde neigingen, welke een fchepzel Gods, dat naar zyn beeld gefchapen was, wanvoegelyk waren. Thans komt 't een en ander by hen te voorfchyn, dat met het beeld Gods niet overeenkomftig was, en waarover zy zich zeiven lchaamen moeiten: Daarom maakten zy fchorten van vygebladen, hun harte doeg hen, zy werden bewust, dat zy onrecht gedaan hadden; daarom vreesden zy voor God , en verllaken zich, toen zy zyne ftemme hoorden. Ei welk eene blindheid! voor wien vreesden zy? voor hunnen eenigeen grondgoedertierne weldoender, van wien zy, en alle fchepzelen, tot hier toe niet anders dan liefde en goedheid genooten hadden. Voor wien verllaken zy zich? voor den overalomtegenwoordigen en alweetenden God, die oogen als vuurflammen heeft, en voor wien 't verborgenfte van 's menfehen harce openbaar is. God ftelde hun hunne zonden voor, om hen daardoor tot berouw over — en belydenis — van de zelve te brengen: Maar van hoe weinig vrugt was dit. Adam antwoordde God: de vrouwe, die gy my gegeeven hebt, dieheeft my verleid, 'en lag dus de fchuld op God; want er ligt geenen anderen zin 'm zyne woorden dan de« :  der MENSCHEN. 9i deze: hadt gy my die vrouwe niet gegeeven, zoo was ik in dat ongeluk niet geraakt. En de vrouwe zeide: de flang heeft my bedroogen. Zy waren dus reeds zoo verduifterd, dat zy noch hen zeiven, noch hunnen fchepper, noch zynen wille meer kenden. § 52- E n zoo openbaarde zich in hun reeds de dood, op hunne overtredinge bedreigd in die woorden: ten dage als gy daar van eet, zult gy den dood fterven. Het leven dat uit God was, waarmede zoo wel de kennisfe der waarheid, als de gerechtigheid en heiligheid verknogt was, hadden zy verlooren: de Geest Gods, welke in hun woonde, toen zy Gode en zynen beelde gelykformig waren, en die hen buiten twyfel, toen zy zich met de flange inlieten, getrouw zal gewaarfchouwd hebben, was van hun geweeken; de blydfchap in God, en de gemeinfchap met Hem, als mede de liefde tot Hem en zyn woord, was verdweenen. Zy waren in hun zelve, en door de verdorvenheid, die nu in hunne natuur plaats had , ten goede onbekwaam en als geflorven; waarom ook deze gefteldheid des menfehen in de Heilige Schrift de dood genaamd wordt by voorb. Kom. 8: 6 Het bedenken des vleefches, of naar Luthers overzetting, vleefchelyk gezind zyn, is de dood, maar het bedenken des Geeftes — geeftelyk gezind zyn — is het leven en vrede. En als men zich tot God bekeert, zoo wordt zulks genoemd een overgaan uit den dood in 't leven; als men in tegendeel in dien elendigen ftaat blyft, en inzonderheid zynen broeder niet lief heeft zoo blyft men in den dood \ Joh. 3: 14. Het gene Jacobus zegt : De  92 van de GROOTE VERDORVENHEID De zonde, voleind zynde, baart de dood, Cap. i: 15. - Zulks ondervonden onze eerfte ouders nog op den zelfden dag, toen zy gezondigd hadden. Zoo verloren zy dan de hun-van God medegedeelde zaligheid, Gode en zyn beeld gelykformig te zyn; daarvan daan zyn de woorden Gods, Gen. 3: 22. niet zoo over te zetten: ziet, Adam of de menfche is geworden als onzer een, kennende het goed en het kwaad; maar: ziet, Adam is geweest maar nu niet meer als onzer een —- het beeld Gods bezit hy nu niet meer, is door de zonde verlooren — Hy weet nu,' wat goed en kwaad is, Hy heelt de zonde en haare vruchten gefmaakt, waarvan hy te vooren niets kende. Zyne kinderen kwamen \ dus in even den zelfden tceftand in de weereld; waarom Gen 5: 3. gezegd wordt : Adam gewan eenen zoone niet naar Gods maar naar zyne -—• gelykenisfè, naar zyn evenbeeld. O p dezen dood volgde ook de lichaamelyke dood; en hoe moeten onze eerfte ouders te moede geweest zyn, toen zy hoorden, dat Cain zynen broeder Abel dood geflaagen hadde? de aarde werd ook vervloekt om der menfehen wil, met fmerte zouden zy daarvan eeten alle de dagen hunnes levens, de aarde zou uit haar zelve difelen en doornen voortbrengen* § .53- • Nu zullen wyzien, wat de Heilige Schrift van de nakomelingen dier eerfte menfehen, dat is, van't ganfche uit hun voortgefproote menfchelyke geflagt zegt. Als de oogen des Heeren, voor welke niets ver-  de r, MENSC HE N. 93 verborgen zyn kon , voor den zondvloed op de menfehen nederzagen, zoo vond Hy. Dat al het gedichtfel der gedachten huimes har- ten /' allen dagen alleenlyk — ganfch geheel — hoos was, Gen. 6: 5. Maar is zulks door dat verfchrikkelyk pordeel, dat toen door den zondvloed over a!le vleefeh kwam, veranderd en verbeterd geworden ? Ach neen! want God betuigde niet lange na1 den zondvloed. Het gedichtfel van 's menfehen harte is boos van zyner Jeugd aan, Gen. 8: 21. Onze Heer Jefus Chriftus, wanneer Hy Nicodemus te verftaan geeven wilde, hoe onmogelyk het was, in 't Koningryke Gods in te gaan, indien men niet een nieuw fchepzel wierd, geeft 'er deze rede van: Het gene uit het vleefeh gehoor en is, dat is vleefeh, Joh. 3: 6. D e naar lichaam en ziel verdorve en zondige natuur des menfehen wordt in den Bybel vleefeh genoemd: daarvan daan is de zin van Chriftus woorden deze: alle en een ieder menfch, dievan zondige , naar lichaam en ziel verdorve ouders g ewonnen en gebooren wordt, is een zondig en naar lichaam en ziel verdorven fchepzel. Gelyk een gloeiend yzer met vuur, en eene fpongie met water doortrokken wordt; zoo heeft de zonde hém ten eenemaal vervuld: en gelyk de aarde, waar over den vloek uitgefprooken is, uit zich zelve diftelen en doornen voortbrengt, zoo kan een menfch, indien, hy door de genade Gods niet vernieuwd wordt, uit zich zelve ook niet dan flech-, tc vruchtenvoorthrengen. Onze Heere Jefus Christus geeft ons te kennen, dat 's menfehen hart de bronwel is, waaruit de booze dingen voortvloeien. Want, zegt Hy: Van  P4 van de GROOTE VERDORVENHEID Van binnen uit het harte der menfehen komen voort, kwaade gedachten, overfpelen, hoereryen ; doodflagen, dieveryen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, booze oogen., la/leringen, bovaardy, onver [land: Alle deze booze dingen komen voort van binnen en verontreinigen den menfch Mare. 7: 21 - 23. Zie ook Mattb. 15: 19, 20.. Als dan alle deze booze dingen van binnen uit het harte des menfche voortkomen; dan moeten zy toch daarin verborgen liggen. § 54- Hier uit is onwerderfpreekelyk klaar, dat de arme menfch, eer hy een nieuw fchepzel wordt, zynen fchepper niet gelykformig zy, en men het beeld Gods niet in hem vindt. Zie Rom. 3: 23. men behoevt flechts 't gene § 49 van 't beeld Gods is gezegd geworden te vergelyken met 't gene § 53, uit de Schrift is aangehaald, zoo zal men des aangaande niet twyffelen. Deze verdorvenheid in ziel en lichaam wordt in de Heilige Schrift de oude menfch genoemd, die verdorven wordt door de hegeerlykheden der verleidingen gelyk het beeld Gods waarna wy in Chriftus vernieuwd worden, den nieuwen menfch genaamd wordt, die naar God gefchapen is in waare rechtvaardig' beid en heiligheid Efef. 4: 22, 24. Hier uit blykt dan ook ten klaarfte, dat een menfch na den val niet in ftaat is, om door de blote krachten zyner natuur, de wet Gods te vervullen, en op zulke eene wys zalig te worden. Want, dewyl hy vleefeh is, is hy ook vleefchelyk gezint, en Het bedenken des vleefches is vyandfehap tegen God',  der MENSCHEN. 95 God, want bet onderwerpt zich de wet Gods niet:, want heten kan ook niet, Kom. iS: 7. Daarom zegt de Schrift: Daar is niemand rechtvaardig: ook niet een Rom. 3: io. en verder. Dan, niet alleen zyn wil, maar ook zyn verftand is verdorven. 't Geen Paulus van de Heidenen zegt: Verduifterd in 't verftand, vervreemd van het leven Gods, door de onweetenheid, die in haar is, door de verhardinge baares harten Efef. 4: 18. heeft plaats by een ieder menfch, zoo lange hy in zynen jammerlyk verdorven toeftand blyft, en zich door de genade Gods, die ter zyner hulpe bereid is, niet laat veranderen. Men doet fomtyds deze vraag: of dan een menfch altyd dat gene verkieze, dat hy juist voor 't befte houdt ? wie die met ja beantwoordt, diè moet ook toeftaan, dat 's menfehen verftand ten uiterfte verdoe ven is. Waarom? De menfehen verkiezen doorgaands de aller affchuwelykfte dingen, die hen in een tydelyk en eeuwig verderf ftorten: indien zy nu, naar die veronderfteiling, nooit iets verkiezen, dan dat hun 't befte voorkomt; zoo moet hun verftand toch verfchrikkelyk dwaalen. § 55- Het gene wy tot dus verre van de verdorvenheid des menfehen gezegd hebben, is echter niet zoo te verftaan, als of de menfch in zulk eenen toefland geraakt was, dat hy in 't geheel niet meer vernieuwd , of daaruit te recht gebragt worden kon. Want, offchoon hy van natuure eenen acker gelyk Igeworden is, die uit zich zelve niet dan onkruid voort-  96 van de GROOTE VERDORVENHEID voortbrengt,* zoo kan hy even wel, om Chriftus, en door Chriftus, tot een goed vruchtbaar land gemaakt worden. Zyn verftand, dat in de dingen, ter zaligheid behoorende, verduifterd is, — hoewel het in 't beoeffenen van kunften en weetenfchappen, 't zoo ver brengen kan, dat men'er over verbaasd moet ftaan — kan verlicht en tot dien ftand gebragt worden, dat het ook de dingen, die tot zyn heil behooren, recht verftaan en beoordeelen kan: zyn wil, welke van natuure tot het kwaade geneigd is, en dat gene, dat God welbehagelyk is, wederftreeft, kan veranderd worden, dat hy zich ten goede uitftrekt, en van 'c kwaade eenen afkeer heeft. Hy kan zo ver herfteld worden, dat hy de zonde niet meer laat heerfchenin zyn ftervelyk lichaam om haar te gehoorzaamen in de hegeerlykbeden des zeken ticbaams. Dat is 't oogmerk Gods met een ieder menfch; wantHy heeft hen uit liefde gefchapen, om zich aan hun mede te deelen en hen daardoor tot zalige fchepzelen te maaken. En na dat zy deze zaligheid verlooren en zich in eene onuitfpreekelyke ellende geftort hebben; heeft hy door Chriftus Jefus raad verfchaft, om hen wederom daaruit te verlosfen. Hoe hy daarin zyn oogmerk bereikt by die genen, die 't Euangelium hooren en in den geloove aanneemen, daarvan is §, iS. reeds iets gezegd. Maar hoe is 't met die genen gelegen, die het Euangelium van Chriftus onbekend is? en die'geene gelegenheid hebben, om het zeive te hooren of te ieezen? De woorden: God wil niet, dat iemand verkoren gaa, enz: God wil dat alk menfehen zalig worden, zyn ook van hun te verftaan; en zoo wordi God van Paulus * Timoib. 4: 10. genoemd de behouder aU Ier menfehen, maar allermeest der geloovigen. Dewyl -  der MENSCHEN. 9? w yl Chriftus eene verzoening voor de zonden der geheek weereld is i Joh. a: 2. Zoo kunnen zy niec uitgeflooten worden. Dac God een ieder menfch nagaac, om hem op den rechcen weg ce brengen, daarvan is § 37. reeds eenige melding gemaakc. De wyze op welke God zich mee zulke menfehen, dien hy de openbaaring van 'c Euangelium niec gegeeven heeft, naar fcyne goedheid en wysheid, in laac, om hen op eenen anderen weg ce brengen, kan wel zoo naauwkeurig niec bepaalc worden, wyl de Bybel daarvan niec veel zege: Doch 'c navolgende kan men mee grond denken: 1) D at een ieder menfch, die 't gefchapen heelal befchouwc, daaruic die befluic kan opmaaken: Hec moet een grooc God zyn, die dac alles gemaakc heeft. Zie Rom. 1: 19 enz. 2) Dat een ieder menfch, die niet alleen bedenkt, hoe dat alles gefchapen is, maar ook overweegt, hoe alles onderhouden wordt, daaruit den. ken kan: dat moet een onbegrypelyk wys, goedertieren en fterk God zyn, die dat alles regeert. 3. ) Dat een ieder, die zich de moeite geeft, alles naauwkeurig na te denken, tot deze gedachte komen kan: dien goeden, wyzen en Herken God, aan wien ik zelf, gelyk alle fchepzelen, mynen oorfprong en voortduuring of onderhouding, verfchuldigd ben, moet ik billyk vreezen, eeren, liefhebben, hem dienen, looven, danken en zynen wil doen. Zie Rom. 1: 21. 4. ) Dat een ieder weeten kan, dat hy zynen even menfch, die ook van God gefchapen is en van Hem mede onderhouden wordt, niet te beleedigen, maar in tegendeel liefde en alles goed te bewyzen hebbe. 5.) Dat een ieder zien kan, waarin hy in bo- G yen  pB van de GROOTE VERDORVENHEID ven gemelde dingen in gebreken gebleeven is, en waarna by te ftree>'en heeft, zie Rom. 5: 15. Ook dat hy noodig hebbe, den goedertieineo God orn vergeving, genade en byftand te fir.eeken. 6.) Dat God een ieder menlch, deels door zyïie goedheid, deels door zynen ernst aanzette, om het kwaade te laaten en het goede te doen Dat Hy ook, door zynen Geest, naar den onnafpeurbaaren rykdom zyner genade, zyn hart daartoe neige, en hen daartoe in ftaat Helle, zie § 37. want Hy is 't, die in de menfehen werkt beide het willen en het werken, naar zyn welbehagen, Phil. 2: 13. Jac. 1: 17. Zoo kan dan een menfch, na den val, door Gods genade zich ook hoeden voor kwaade dingen, als by voorb. dat hy nietliege, niet fteele, niet hoereere, niet doodflaa en. dergelyke dingen meer. Ja hy kan zich ook op 't goede toeleggen, by voorb. yverig arbeiden, nuchteren en maatig leeven, God voor zyne weldaaden danken, hem om hulpe fmeeken, zynen naaften dienen en befcheiden tegen hera zyn, eenen kranken verzorgen, eenen vreemdeling herbergen, de waarheid belyden, eenen onfchuldigen verdedigen, kwaade gezelfchappen myden, zich als eenen goeden burger gedraagen en dergelyke dingen meer. Op zulk eene wyze kan ook een Heiden, die noch de wet van Mofes, noch't Euangelium van Chriftus, gehoord heeft, de dingen der wet doen, naar Rom. 2: 14. dat hy echter daartoe bekwaam wordt, is van God, 2 Cor. 3: 5. Doch daarmede is hy dan nog geen nieuw fchepzel, dat wordt men alleen in Chriftus Jefus door 't geloof in Hem; 't is echter altoos zeker, dat God zulks niec onbeloond laaten zal. S- 5*  der MËNSCHEN. 99 §> 56*. Üit het grondverderf des menfche waarvan §. 54. gefprooken is» vloeien dan ontelbaare zonden voort: want al wat in de neigingen, begeertens, hartftogten, gedachten, woorden, gebeerden en daaden van een menfch, met den zin en wil Gods ftrydig is, dat is zonde. En zoo is 'er niemand, die zich voor on•fchuldig zoude kunnen houden, volgens het woord des Heeren Exod 34: 7. Indien wy zeggen dat wy niet gezondigd hebben, zoo maaken wy Hem tot een leugenaar en zyn woord en is niet in ons 1 Job. 1: 10. Daarom zegt David: En gaat niet in V gerichte met uwen knecht, want niemand die leeft zal voor uw aangezichte rechtvaardig zyn, Ps. 143: 2. En Paulus zegt: Daar is geen onderfcheid, want zy hebben alle gezondigd en derven de Heerlykheid Gods Rom. Maar de menfehen zondigen niet alleen uit verzien en onweetenheid, maar zulks gefchiedt ook, helaas, met bewuftheid en voorbedachten raad: zoo wordt by voorb. van de Jooden gezegt: gy predikt, dat men niet fteelen zal, fleelt gy? Gyzegt dat men geen over [pel doen zal, doet gy over [pel? Gy hebt eenen gr ouwel van de afgoden, berooft gy het Heilige ? Gy roemt op de wet, onteert God door de over \ tredinge der wet, Rom. 2: 21 — 23. Daartoe behoort ook, wanneer menfehen, die inwendig vol van huichelaary en ondeugd zyn, eenen fchyn van deugd, zaamheid en Godsvrucht aanneemen, gelyk de Pharizeen en Schriftgeleerden deeden, Mattb. 23: 27, &3. Gaan dan de menfehen in hunne zonden voort; G 2 zoo  ioo van de GROOTE VERDORVENHEID enz/ zoo gewennen zy zich dermacen aan het kwaade, dat zy zoo weinig goed kunnen doen, als een Moorman zyn huid en een Lüippaard zyne vlakken veranderen kan, Jerem. 13: 23. En als zy de waarheid, die hun God te verftaaan gaf, niet gehoorzaam worden, maar in eenen boozen zin voortgaan; zoo worden zy met zonden geftraft. Zoo ging het zoo wel den Heidenen als de Jooden: want als de Heidenen willen, dat God is, en hem evenwel noch verheerlykten, noch dankten, zoo werden zy, door een rechtvaardig oordeel Gods, overgegeeven in eenen verkeerden zin, en geraakten in de af« fcbuwelykfte zonden ; en met de Jooden, aan welken God nog meer toe vertrouwd had, ging het nog flechter, wanneer zy zulk eene genade niet achteden en als met voeten traden, zie Kom. 1: ai. — Cap. &: 19. Cap. 3: 10. — Ik wil thans niet fpreeken van de ftrikken des Satans, waar mede hy de menfehen naar zynen wille gevangen houdt, naar % Tim. 2: 26. want daarvan zal ftraks nader gefprooken worden. Alle menfehen derhalven, die zich uit hunne verdorvenheid niet redden laaten, liggen onder den toot n Gods; naar Efef. 2: 3. En dewyl zy alle gezondigd hebben 1 Kon. 8: 46. zoo is ook de dood tot alle menfehen doorgegaan Rom. 5: 12, Cap 6: 20 — 23. Van  bladz. ioi van de ENGELEN. § 57- • Vy y Saan nu over van <*e menfehen tot de Enj gelen of Geeften, en zullen alleen blyven by 'tgeen de Heilige Schrift daar van zegt. Want alwatbuiten dien van dezelve is gedacht, gefprooken en gefchreeven geworden, is zoo onzeker, dat men'er zich niet op verlaaten kan. Was 't mogelyk, dat men de menigvuldige verharden van de verfchyningen van Geeften, waarmede zich veele menfehen bezig houden en die men ook den kinderen pleegt mede te deelen, in vergetenheid brengen, en als begraaven kon; men zou daardoor veel kwaad voorkomen. Hlt is buiten twyfel onlochenbaar, dat de mee'i fte vernaaien van verfchyningen der Geeften, als •men ze naauwkeurig onderzoekt, daarop uitkomen, dat de menfehen zich of door hunne eige verbeelding, of door die van anderen wat hebben laaten wysmaaken: maar die daaruit befluiten wil, dat aan val, wat van de Geeften volgens de H, Schrift, gezegd en geleerd wordt, geen geloof te Haan zy, die dwaalt gewis. De Heilige Schrift fpreekt van fchepzelen, die van ons gezien worden, en van andere, die van ons niét gezien worden. Als men de laatften onzichtbaarnoemt, zo wil dat niets anders zeggen, dan dat zy gewoonlyk niet gezien worden, hoewel zy ooki verichynen en gezien kannen worden. De natuur der geeften is ons onbekend; dat alleen weeten wy, datzy geen vleefeh nog beenen, zoo als wy menfehen, G 3 heb^  102 van de ENGELEN. hebben. De H. Schrift leert ons, dat 'er zoo wel booze als goede Geeften zyn, en, al wat ons van beiden te weeten noodig is, kunnen wy uit dezelve leeren. Dewyl Johannes getuigd, dat alle dingen door bet woord, 't welk God is, gemaakt zyn, en dat zonder het zelve geen een ding gemaakt zy, dat l gemaakt is; Joh. i: 3. Zoo is daaruit klaar, dat zoo wel de booze als de goede Geeften hunnen oorfprong van Hem hebben: dat beveiligen ook de woorden CV/, v. 16. Door Hem — den Zoone Gods — zyn alle dingen gefchapen, die in den Hemelen die op ds Aarde zyn, die zienlyk en die onzienlyk zyn enz. Geen Geest is boos gefchapen: want God kan niets fcheppen, dat in zich zelve beos of kwaad zoude zyn: maar de duivel, en zyn aanhang,; is in de waarheid — dat is, in de hem van God mede gedeelde heiligheid — niet fiaande gebleeven, Joh. 8: 44. maar hy zelve en zyne Engelen hebben haare erge woonftede verlaaten, en haar beginzel —- dat is, haaren verhevenen eeren ftand — niet bewaard, Jud. vs. 6. en zich door hun zondigen, ï Joh- 3: 8. een zwaar oordeel op den hals gehaald, 2 Petr. 2: 4. Onze Heere Jefus Chriftus fchryft, aan den Satan, Luc: 11: 18. — waardoor wy daar ter plaatze, zoo' als uit den famenhang blykt, den overfte der booze Geeften verftaan moeten, — een Ryk toe, en getuigt, dat alwat tot dat Ryk behoort, een boozen zin en oogmerk heeft, en in zoo verre niet verdeeld is. Daarom wordt ook van den draak en zyne Engelen en van hunnen ftryd mee Michaël en zyne Engelen gefprooken, Openb. 12: 7. en kort daarop wordt die draak, als de groote draak, de oude flance welke genaamd wordt Duivel en Satanas beb * fchree-  van Dt, ENGELEN. 103 fchreevcn vs. 9. zie ook Openb. 00: 2. Hy worde Satan genoemd, wyl hy een vyand van het goede is, Duivel, dewyl zyn werk is liegen, bedriegen en aanklaagen; de oude flange, dewyl hy Eva door zyne ar geliftigbeidverleidt heeft, 2 Cor. 11:3. Daarom noemt hem Chriftus ook eenen menfehen moorder van den beginne, dat is, den cerften moordenaar, om dat hy de eerfte menlchen in den dood bragc; cn een Vader der leugen, om dat hy de eerfte menfehen met leugen voorkwam; en tot hen zeide, dat zy den dood niet fterven zouden, maar God gelyk wezen , indien zy van den verboden boom aaten, Joh» 8: 44. Zie §. 50. I I r is 't, die de geheele weereldt verleidt, Openb. I-.*9 en de weereldt, dat is, die menfehen, welke de duifternisfe liever hebben dan het licht, om dat hunne werken boos zyn, willen ook zyne begeerte doen, Joh 8: 44. zy ftaan onder de magt des Satans, Hand. 26: 18. Hy en zyne Engelen worden Overheden, Magt en, en geweldhebbers der weereldt en der duifternisfe dezer eeuwe genoemd-. Efef:' 6:12. DeHeiland zelf noemt hem den overften dezer weereldt, Joh 14: 30 en Cap. 6:1 i.en Hy is de Geest die in de zen tyd werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, dat is, in die menfehen, welke niet ftaan in het geloofdes Zoons Gods, Efef. 2: 2. Hy is 'r,die het onkruit,dat is,de kinderen des boozen de booze menfehen onder de tarwe, dat is, de kinderen desKonings- ryks „— de waare leden van Chriftus; gemeente —— in deÜweereld zaait, Matth. 13: 38, 39* Ja Hy is de God dezer weereld, welken zy dient, en naar wiens wille zy doet, die ook de zinnen der ongeloovigen verblindt, op dat hen niet beftraaien zoude de verlicbtinge des Euangeliums der Heerlykheid Chrifti, 2 Cor. 4: 4. Hy is 'c ook, die veele G 4 men'  104 van de ENGELEN. menfehen het woord Gods, dat zy gehoord hebben, uit het harte wegneemt, op dat zy niet zouden gelooven en zalig worden, Luc. 8:| 11, 12. Zoo lange zy in hunnen zonden blyven voortleeven, en zich niet tot God bekeeren; zoo zyn zy zyne kinderen en hy is hun Vader, naar Joh. 8: 44. Ontwaaken zy niet, en laaten zy zich van de ftrikken des duivels niet verlosfen; zoo zyn zy van hem gevangen tot zynen wille, 2 Tim. 2: 26. Gelyk het dus aan de eene zyde zeker is, dat de zulken die nog kinderen des duivels zyn, de begeerte van hunnen Vader willen doen; zoo is 't aan de andere zyde ook zeker, dat zy dezelve ook menigmaal «zoete» doen. Zyzyn zyne flaaven, die onder zyne tyranny ftaan, zoo lange zy zich van zyn Jok niet laaten bevryden. s. 58. Onze Heere Jefus Chriftus is daarom een menfch geworden. Op dat Hy door den dood te niete doen zoude den genen, die het geweld des doods hadde, dat is, den Duivel, en verlosfen zoude alle de genen, die met vreze des doods, door al haar leven der dienstbaarheid onderworpen waren, Hebr. 2: 14, 15. En op dat Hy de werken des duivels verbreeken zoude, 1 Joh 3: 8. Wanneer dan een arm menfch ziet, dat hy gebonden is, om den wil des Satans te doen, en dat hy zich zelve van de flaaverny des duivels en der zonden niet los maaken of bevryden kan; maar is den dienst der zonden en des duivels van harte moede; wenfcht hy tevens met zyn ganfche hart, daarvan verlost te worden, en wendt hy zich in den geloove tot den Heere onzen Heiland, die daarom den naam van  van de ENGELEN. 105 van Jefus ontvangen heeft, om dat Hy zyn volk zalig maakt van haare zonden; zoo zal hy zekerlyk geholpen worden. De Heiland neemt zulk eenen armen zondaar aan, geeft hem magt, om een kind Gods te worden en de Satan moet hem overgeeven en van hem vlieden. Zoo wordt men van de magt en Heerfchappy der duilternis dat is, des duivels en der zonden verlost en overgezet in het Koningryk van Jefus Chriftus, en zoo heeft men in Hem de verlosftng door Zyn bloed, namentlyk, de vergevinge der zonden Coll. i: 13, 14. Want De Overfte dezer weereld is geoordeeld Job. 16: 11. Coll. 2: 15. Maar ook van dien tyd af, dat eene ziele den Satan ontrukt is, is zyn toeleg op allerly wyze, om dezelve door de zonden te verftrikken en zoo wederom in zyn net te krygen. Hy gaat niet alleen om, als een briefchende Leeuw, zoekende, wien hy zou mo^en verpinden, 1 Petr. 8. maar hy verandert zich ook in eenen Engel des lichts, 2 Cor. 11: 14. en zoekt de menfehen daardoor te bedriegen. Zoo kan het by voorb. gebeuren, en 't gebeurd in der daad ook, dat hy de arme menfehen opwekt tot fchynheiligbeid en eige gerechtigheid, om hen daardoor van hun eeuwig Heil in Chriftus af te .houden. Anderen verleidt hy, onder het voorwendzel, dat zyde waarheid onderzoeken en alles zoo niet eenvoudig gelooven moeten, als 'tin den Bybel ftaat, voornamelyk tot een fteu. nen op hun eige verftand, en daardoor tot groote dwalingen, zie 2 Cor. 11: 3. Anderen wederom verleidt hy tot grove zonden en misdaaden, en ftort hen daardoor in allerly onheilen en het verderf, als, by voorb. David, Judas , Ananias en Saphira. Over anderen verwekt hy door zyne werktuigen zwaare vervolgingen, om hen G 5 daar.  to6 van db ENGELEN.1 daardoor twyfelmoedig te maaken en zoo van 't geloove af te leiden. Zoo zegt Jefiis: ziet, de dui' vel zal eenige van u lieden in de gevangenisfe voer. pen, op dat gy verzocht wordt, Openb. 2: 10. en wie kan alle de lillen nagaan, die hy in 't werk ilelt om de menlchen te verleiden. $• 59. Niemand behoeft te denken, dat hy reeds zoo ver zy, dat de Satan geen vat meer op hem heeft. Hy begeerde de Discipelen van den Zaügmaaker te (iften als de tarzve Luc. 22: 31. Hy dorst zelfs zyne verzoekingen by den Heere Jefus Chriftus in 't werk te (lellen Mattb. 4 Daarom leert jefus Zyne Discipelen bidden: leidt ons niet in verzoekingen — laat niet toe, dat wy in zyne verzoekingen komen maar verlos ons van den boozen Mattb. 6: 13. — Paulus geeft den geloovigen te Efefen een breedvoerig onderricht, hoe zy beftaan konden tegen de listige omleidingen des Satans Cap 6: 11. enz. en zegt onder anderen: Boven al aangenoomen hebbende den fchild des ge~ loofs, met welken gy alle de vuurige pylen des boozen zult kunnen uitblusfeben. vs. 16. Hoewel 't ganfche onderricht van Paulus waardig zy, dat men 't recht overweege en ter harten neeme. Indien wy echter als kinderen, die niet in ftaat zyn, den boozen door eige kracht te wederftaan, in den geloove by Jefus Chriftus, die zelf zynen Vader gebeden heeft, dat Hy de zynen van den boozen bewaaren wil, Job. 17: 15. blyven en dien boozen t in zyne kracht weder (laan; zoo zal hy van om vlieden. Jac. 4: 7. De fchrift zegt. Die  van de ENGELEN. i«7 Die uit God gehoor en is, bewaart hem zelve, en de booze vat hem niet, i Joh. 5: 18. De Heere is getrouw, die u zal ver ft erken, en bewaaren van den boozen 2 Thesf 3: 3. Intusschen is allen, die den Heere aanhang gen, wel coe te wenfchen 't gene Paulus de gemeente van Romen toegewenfcht heeft. De God des vredes vertrede den Satan haast onder uwe voeten Rom. 16: 20. Voor 't overigen heeft ons de Heer gezegt, dac den Duivel en zyne Engelen een eeuwig vuur bereid is, Matth. 25: 41. zie mede Openb. 20/ 10. Dat echter te vooren nog veele oordeelen Gods over hem komen .zullen, zulks ziet men uit Openb. 12: 9. als mede Cap. 20: 2. enz. Als echter gezegd wordt: God heeft de Engelen, die gezondigd hebben, niet gefpaard, maar heeft ze in de Helle geworpen, en overgegeeven den ketenen der duifternisfe, om tot het oordeel bewaard te worden, 2 Petr, 2: 4. Zoo moet dat uit 't boven gezegde verklaard worden.1 Zy zyn nu reeds verftooten, zy gaan reeds in ketenen der duifternis, en bevinden zig nu reeds in eene helle maar zullen nog in eene andere plaats hunner eeuwige pyniging geltort worden; en dit oordeel zal God te zyner tyd over hen uitvoeren, zie Jud. vs. 6. §. 6*0. Aangaande de goede Geeften, de Engelen of Dienaaren Gods, weeten wy uit de Heilige Schrift in 't gemeen zoo veel, dat hunne verfchyningen voor de uitftorting des Heiligen Geeftes niet zeer ongewoon waren. Na dezelve vindt men echter, buiten 'e  '|ö8 VAN DE ENGELEN. *l geen wy in de handelingen der Apoftelen en de openbaaring vanjohannis des aangaande leezen, weinig fpooren daarvan. Johannes was in den Geest, zoo als hy zelf zegt, Openb. f'i 10. Cap. 4: 2. toen hy alles, wat hy in zyn profeetiefch boek, naar den wil des Heeren, ons befchreeven en nagelaaten heeft, zag en hoorde: met zyne lichaamelyke oogen en ooren heeft hy 't dus niet gezien en niet gehoord. Wy hebben, God zy geloofd en gedankt, de Heilige Schrift, en boven dien worden wy, als wy m Chriftus Jefus gelooven, met den Heiligen Geest verzegeld. Geeven wy dan behooilyk acht op dat gene, dat ons de Heilige Schrift zegt, en dat ons de Heilige Geest daardoor leert; zoo is tot onze zaligheid niet noodig, dat ons eerst een Engel verfchync. De Heidenfche Hoofdman Cornelius zag en hoorde op klaar lichten dag met zyne lichaamelyke oogen en ooren eenen Engel Gods, Hand. 10: 3. enz. Hy predikte hem echter 't Euangelium niet, maar zeide alleen tot hem: dat hy Petrus moest ontbieden, die zou hem zeggen, wat hy doen moest. Olfchoon nu de Heilige Engelen van God wel niet gezonden worden, om 't Euangelium te verkondigen; zoo neemen zy toch, als waare menfehen vrienden, groot deel daarin: Als Petrus in zynen eerfte brief Cap. 1: 12. den uitverkoornen vreemdelingen betuigd hadde, dat het lyden van Chriftus en zyne daar opgevolgde Heerlykheid , eerst wel door de profeeten, waren voorzegd , maar daarna ook door de Apoftelen, die hun, door den Heiligen Geest, van den Hemel gezonden, het Evangelium gepredikt hadden, waren verkondigd geworden; zoo voegt hy 'er by: In welke dingen de Engelen begeerig zyn in te zien. Z y verblyden zich dus daarin en zyn begeerig, de won-  van de ENGELEN. 109, wonderen der Goddelyke liefde, die zig in 't werk der verlosfing van den armen menfch openbaren, in te zien, en op 'c hoogst te roemen. En gelyk de Sa'an niet nalaat, den Dienaaren van Chriftus in den dienst van 't Euangelium hinderlyk te zyn, — zoo verhinderde hy by voorb. Paulus eenmaal en andermaal in zyn voorgenoomen bezoek van de gemeente te Thesfalonica, 1 Tbesf. 2: 18 zoo is 't in tegendeel 't werk der Heilige Engelen, om hun allerwegen tot hulp en op hunnen weg bevorderlyk te zyn. Daar de Engelen by de bekendmaking der wet zoo werkzaam geweest zyn, Hebr. 2: 2. Hand. 7: 53. Gal- 3: 19. Wie zal'er aan twyfelen, dat zy ook niet by de uitbreiding van 't Euangelium hunnen trouwen dienst bewyzen ? zy zyn derhalven ook niet onverfchillig omtrent den goeden uitflag van de prediking des Euangeliums, en de aangewende moeite tot behoud der zielen. De Heiland zegt: Ik zegge u lieden, 'er is blydfchap voor de Engelen Gods over eenen zondaar, die hem bekeert, Luc. 15: 10. s- Doch in 't gemeen zyn zy van God daartoe verordineerd, dat ze de ledemaaten van Chriftus, en ook de kleine kinderen, tot dienst zullen zyn; daarvan maaken de volgende plaatzen der Heilige Schriftuur melding: Be Engelen zyn alle gedienftige Geeften, die tot dienst uitgezonden worden, om der genen wille, die de zaligheid beërven zullen, Hebr. 1: 14. D e Engel des Heeren legert zich rondsom de genen,  iio van dé ENGELEN. nen, die hem vreezen en rukt ze uit, Ps. 34: 3* H y zal zyne Engelen van u beveelen dat ze u bewaaren in alle uwe wegen; zy zullen u op de handen draagen, op dat gy uwen voet aan geenen fteen floot Ps. 91: ft, 12. De zonderlinge voorbeelden van Petrus Hand. 5. 19 Cap. 12: 7 en van Daniël, Dan. 6: sa. die door den dienst der Engelen zyn gered geworden benevens veele anderen, by voorb. 2 Kon. 6: 16, 17, zyn ons tot troost opgeteekend. Maar van de kinderen wordt nog in 't byzonder gezegd: Haare Engelen in de Hemelen zien ahyd het aangezicht myns vaders, die in de Hemelen is, Matth. 18: io' Daar het fchynt, dat die Engelen, welke voor Cod (laan, gelyk by voorb. Gabriël Luc. 1: 19. een voorrecht hebben boven de anderen; zoo kan men daaruit befluiten, dat God die Engelen, welke hem 't liefst, en 't'naast byHem zyn, gebruikt tot dienst der Kinderen; daar zy dan God zoo waard zyn, zoo zullen zy ook ons dierbaar en waardig zyn. Dan wy mogen ook wel gelooven, dat de Heilige Engelen niet alleen waakzaam zyn, om het kwaade van ons af te wenden, maar ook om ons in onze beroepsverrichtingen te ftade te komen. Men mag vry denken, dat ons menig gevaar, waar voor zy ons, naar den wille Gods, getrouw bewaaren, niet eens be- kend wordt; 't is voorby, eer wy 't zien zoo gefchiedt ons ook menigen dienst door hun, daar wy geen acht op geeven of die van ons naauwelyks wordt opgemerkt. §. 62. Voor *t overige leest men van de Heilige Enge-  va n de ENGELEN. m : gelen, dat zy voornamemlyk met het looven van I God zich bezig houden, en dat zy, fchoon hun I aantal duizendmaal duizenden is, Openb. 5: 11. 'c £ allen daarin eens zyn, Openb. 7: ïi, 12. Alle de \ Engelen, magten en krachten zyn onzen Heere jefus Chriftus onderdaanig, 1 Petr. 3: sa. Want Hy is verre hoven alle overheid, en magt en kracht en Heerfchappy, en allen naam , die genaamd •wordt, Eff u ai» Men ziet hier uit, dat ook onder de Engelen eene heilige fubordinatie plaats heeft, dat de een onder den anderen ftaat, naar de ordening van onzen Heere gemaakt. Doch Chriftus is 't hoofd boven alles. Hy was 't, dien Jefajas in zyn Heerlykheid zag., naar Job. 12: 41. Van wien de Seraphinen eikanderen met bedekte aangezichten toeriepen: Heilig, Heilig, Heilig is de Heer der Heirfchaaren, de ganfche aarde is Zyner Heerlykheid vol; zoo dat de poften der dorpelen baar heweegden van de flemmen der roependen, Jef. 6: 1-3. Hy is 't, dien de duizerdmaal duizende YLngelen eere geeven, en met groote ftemmen toeroepen: Het Lam, dat geftagt is, is weerdig te ontvangen de kracht, en de rykdom, en wysheid, en (lerkte, en eere, en Heerlykheid, en dankzegging, Openb» 5: 11 12. Hy is 't, dien alle Engelen Gods aanbidden, naar Hebr. 1: 6. Zullen wy Hem dan niec aanbidden, I die ons met zynen bloede gekogt heeft? Maar gelyk de Engelen God looven en pry1 zen, zoo doen zy ook Zynen wille: daarom heelt i ons de Heer onze Heiland bevoolen, Zynen Vader 3'te bidden: Uwen wille gefchiede, gelyk in dm i Hemel, alzoo ook op der aarde, Mattb. 6: 10. Da-  na van de ENGELEN. Daniël zegt: Duizendmaal duizenden dienden Hem, Cap. 7: 10. en David: Looft den Heere, zyne Engelen, gy krachtige Helden, die zyn -woord doet, Ps. 103: ao. Zy doen zulks met blydfchap, zonder vertraging, en deswegen worden hun fomtyds vleugelen toegefchreeven,- terwyl de Schrift zegt: Hy maakt Zyne Engelen Geeften, zyne Dienaaren tot een vlammende vuur, Ps. 104: 4. dat geeft in hun te kennen, dat zy in 't uitvoeren van zyne bevelen zoo moedig, vaardig en gezwind te werk gaan, als de wind, en 't vuur of de blikzcm. van  bladz. 113 Van jESUS CHRISTUS onzen ZALIGMAAKER. 1EN konde beter den beklagenswaardigen toelland van 't menfehdom bekend wezen, dan den Heere God, die alles weet? (§. 44.) Wien was *c mogelyk een middel ter verlosfing van 'c zelve uk zyne jammerlyke ellende uit te denken, dan den alleen wyzen God? (§. 45.) Wie was zoo meedoogend met de arme menfehen zoo vol Van vuurig verlangen ; om hen te helpen, als de grondgoedertierne en barmharrige God? (§. 47.) Wie was in Haat, om den menfch uit de flaaverny des Satans en de banden der zonden door 't recht te verlosfen, behalvën de almagtige en rechtvaardige God? ( §. 42, 46.) Van wien was de vervulling van de gegeeve belofte, dat den menfehen een Heiland en Verlosfer zou gefchonken worden, zekerder te verwachten, dan van den waarachtigen en getrouwen God? (§. 48.) en daar van zal nu gefprooken worden. Dat God ganfch byzondere beloften en open' baringen aangaande den Mesfias, of 's weereld Heiland, in 'c Oude Teftament gedaan heeft, is reeds 8. en §. 14. aangetoond. Hoe Hy zelve met 'er daad in 't vleefeh verfcheenen zy, en Zyne bediening aangevaard en uitgevoerd heeft, daarvan is §. y.ook reeds iets gezegd geworden. O konden wy nu, 'c gene van onzen Heere Jefus Chriïlus verder te zeggen is, door Zyne genade naar 't gewigt der zaaken recht uitfpreeken! Wy maaken billyk eenen aanvang met de menfchwording van onzen Heer en Heiland. Doch moeten II voor.  XI4 van JESÜS CHRISTUS vooraf daarby herinneren, dac, als-de H. Schrift daarvan fpreekc, zy met een van Zyne Godheid melding maakt, by voorb. Wanneer de volheid des iyds gekomen is, heeft God Zynen Zoon uitgezonden; geworden uit eene vrouw. Gal. 4: 4» En buiten alle twyfel de verborgenheid der Godzaligheid is groot, God is geopenbaard in den vleefche, 1 Tim. 3: 16. Het woord was God en even dat zelve woord is vleefeh geworden en heeft onder ons gewoond, Joh. 1: r, 14. W y hebben dus zoo wel van Zyne Menfchheid als van Zyne Godheid te fpreeken. Zie Rom. 9: 5. §. 64. Christus was in alle deelen, die een menfch uitmaaken, een waarachtig menfch, en wel van 't mannelyk geflachte, 't welkonwederfpreeklyk blykt, om dat Hy ten agtften dage befneeden is, en den naam van Jefus ontvangen heeft Luc. 2: 21. Lnc. it 31. Matth. ti 21. Gelyk de kinderen des vleefchs en bloeds deelag. tig zyn, zoo is Hy ook desgelyks derzelver deelag. tig geworden, Hebr. 2: 14. Hy werd gelyk een ander kind gebooren en na eenige weeken in den Tempel voorgefteld Luc. 2: ai — Hy nam toe in grootte, gelyk andere kinde. ren. Hy liet zich verzorgen, opvoeden en leeren, en was Zyne ouderen onderdaanig Luc. 2: 51. Hy werd van tyd tot tyd verftandiger en wyzer,' Luc. «: 52. Hy leerde een handwerk en werd een Timmerman , Mare. 6: 3. Hy gebruikte Zyne handen tot den arbeid, Zyne voeten tot gaan, Zyne ooreri om  onzen ZALIGMAKER. n5 óm te hooren, Zyne oogen om te zien en Zynen inond om te fpreeken. Hy gebruikte fpys en drank: wan: Hy hongerde en dorfte. Hy werd moede, en verlangde naar de rust, en bediende zich dan ook t van de rust en van den flaap. Men zag Hem dan i verheugd, dan bedroefd, dan angstvallig, Joh. 11: ; 33. Matth, 26: 37, 38. dan getroost, dan eens 1 öieedoogend, dan eens in yver Joh. 2: 17. en ook wel in toorn, Mare. 3: 5. Kortom: Hy is den menfehen gelyk geworden en in de gedaante — dat is in gefteldheid en gedragingen —■ als een menfch gevonden Phil. 2: 7, 8. En daar Hy de armoede verkoos, en de gejialtenis van een dienstknecht aannam, Phil. 2: 7. en de dienstknechten toenmaals bet geringfte en vernederltë : foort van menfehen zynde, kon 't niec anders weezen, of Hy moest veele raoeielykheden dezes levens ondervinden. Hy werd een menfch, om te kunnen lyden en : fterven. Op dat Hy door den dood te niete doen zoude ] den gene, die het geweld des doods hadde, dat is, den Duivel, en verlosfen zoude alle de genen, die met vree ze des doods door al haar leven der dienstbaarheid onderworpen waren Hebr. 2: 14, 15. r E n begaf zich in zulk een armelyk leven, om dac Hy in alles den broederen moefte gelyk worden , op dat Hy een barmhartig en een getrouw Hoogepriefter zoude zyn in de dingen, die by God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen, Hebr. a; 17. S- «5- Üntuschen was Hy toch, offchoon Hy den H 2 men-  11(5 van JESUS CHRISTUS menfehen gelyk geworden was, in fommige dingen van aile menfehen onderfcheiden. Toen God Man en Wyf gefchapen hadde, zegende hy ze, en zeide tot hen: weest vruchtbaar en vermenigvuldigd enz. Gen. \% 28. Het is dus eene ordeninge Gods, dat een man met zyn wyf kinderen teelen; zonder toedoen des mans wordt geene vrouw zwanger. Maar by Maria, de Moeder van Jefus, had het tegendeel plaats: zy was eene Maagd: die genen man bekend had; zy was Hechts ondertrouwd met Jofeph, eenen man uit den Huize Davids. Tot deze Maria werd de Engel Gabriël van God gezonden , welke haar in den naatne Gods bekend maakte, dat zy zou zwanger worden en eenen zoone haar en, die genaamd, moest voorden Jefus. Als nu Maria over deze boodfehap ontroerde en zich verwonderd hield, Hoe dat weezen zoude, daar zy geenen man bekendhadde; zoo antwoordde haar de Engel: He Heilige peest zal over u komen en de kracht des allerhoogflén zal u overfchaduwen enz. Luc. 1: 16 en vervolgens. Als zy daarop werkelyk zwanger werd en Jofeph voornemens was haar heimelyk te verlaaten; verfcheen hem een Engel des Heeren in den droom, en zeide tot hem: Jofeph, gy Zoone Davids, zyt niet bevreest, Maria uw wyf tot u te neemen: want het gene in haar ontvangen is, dat is uit den Heiligen Geest Matth. 1: 18 20. Wie 't ganfche geval van de Maagd Maria, uit welke de Chriftusgebooren is, Luc 2: 6, 7. Matth. 1: 22, 23. Luc. 2: 10, 11. Jef 0: 6. door de genade Gods recht overweegt en nadenkt, zal daarin ftoffe van eerbiediging en dankzegging vinden. Dit is ■  onzen ZALIGMAKER. n7 •is 't eerfte ftuk, waarin Jefus Chriftus onze Heer van alle andere menfehen onderfchelden is. Het tweede ftuk is: Alle menfehen zyn na.den val zondaaren; daar is niemand onfchulciigd voor God, geen fterveling is rechtvrardig voor hem, zoo -als §. 54. is beweezen geworden; Maar onze Heer Jefus Chriftus was geen zondig menfch. Hy was 't onbeftraflelyke en onbevlekte Lam Gods 1 Petr. ft 19. Geen zonde was in Hem, 1 Job. 3; 5. Hy heeft geen zonde gekend, 2 Cor. 5. 21. Hy heeft geen zonde gedaan 1 Petr. 'x. 231 ■Her. zelve is uk Hebr. 7: 26 —28, en 'c gene §. 49. gezegd is, af te neemen. Van wat aanbelang voor 'c overige deze Goddelyke waarheid Jefus Chriftus is een waarachtig menfeh, Zy, en hoe zeer wy zulks ftaande te houden hebben, kan men zien uit 't gene Johannes van de vaifche Profeeten, met opzicht op dit ftuk , als een onderfcheidend kenmerk van hun, zegt: Alle geest, die niet en belydt, dat Jefus Christus in *t vleefeh gekomen is, of dat Hy een waarachtig menfch geworden is, die is uit Godniet, maar dit is de Geest des Antichrist, 1 Joh. 4: 3. § 66. Is onze Heer Jefus Chriftus een waarachtig menfch: Hy is ook waarachtig God. Dit was, toen Hy in eene arme geflalte op aarde omwandelde, zwaar om aan te nemen. Daarom heeft Hy ook noch met zyne Discipelen, noch mee de Jooden, daar zoo duidelyk overgefprooken; als daarna door zyne Discipelen, na de uitftorting van H 3 den  n8 van JESUS CHRISTUS den Heiligen Geest gefchied is, Hy zeide tot Zyne Discipelen: Nog veele dingen hebbe ik u te zeggen, doch gy kunt die nu niet draagen: maar, wanneer de Geest der waarheid zal gekomen zyn, die zal u in alle de waarheid leiden die zal my ver- heerlyken, of van my getuigen, Joh. 16: ia, 13. De Heiland zocht niet zyne eere, Job. 8: 50. dat is, Hy bedoelde niet, zich zelve, maar zynen Vader, die liem gezonden had, groot te maaken en te verheerIr ken Job. 7: 18. Intusschen beleed Hy toch, al by de aanvaarding van zyn Leeraarambt, dat hy de Zoon van God was. Hy zeide tot Nicodemus Alzoo lief heeft God de weereld gehad, dat Hy zynen eenig gcboornen Zoon gegeeven heeft, Job. 3; 16. En daar by bleef Hy, offchoon Hy wist, dat Hy om deze belydenis zoude ter dood veroordeeld worden, Mare. 14: 61, 62. zyn Vader gaf H.-m ook dit getuigenis uit den Hemel, dat Hy zyn geliefde Zoon was, in welke Hy al zyn welbehaagen had, Mattb 3: 17. Cap. 17: 5. zie 2 Petr. 1: 17. ook Joh. 1: 14, ivo. en 't gene §. 99. daarvan gezegd wordt. Van wat aanbelang 't zy, dat men Jefus Chrisrus als den Zoon Gods erkent en belydt, kan men 2ien uit 1 Job. 4- 15. daar Johannes zegt: ■ Zoo wie beleeden zal hebben, dat Jefus de Zoone Gods is, God blyft in hem, en hy in God Is dan onze Heer Jefus Chriftus de eenig geboorne Zoon van God; zoo is Hy ook waarachtig God: zulks blykt ten klaarfte niet alleen uit de Goddely■ " ■ •'ke  onzen ZALIGMAKER iï9 ke eigenfchappen welke Hem toegekend worden, als Hy, by voorb. de eerfte en de laatfte genoemd wordt, Openb. i: 17. zie % 41, en verder, maar ook uit de Goddelyke werken vanfchepping en onderhouding, welke Hem toegefchreeven worden, en waarvan § 28 en 32 gefprooken is. Als Hy tot zyne Discipelen zegt: Indien gy my liefhaddet, zoo zoudet gy u verblyden, om dat ik gezegd hebbe, Ik ga heenen tot den Vaderi •want myn Vader is meerder dan ik , Joh. 14; 28. Zo moeten daar mee andere plaatzen der H. Schrift vergeleeken worden, als? O p dat zy alle den Zoone eeren, gelyk zy den Vader eeren, dat is, op de zelfde wys en niet anders, Joh. 5: 23. In dien Hy niet waarachtig God ware, zoo was dit onmogelyk overeen te brengen met andere zoo nadrukkelyke woorden der H. Schrift, waarin zoo ernftig en ftreng verboden word , iemand anders, eenige Goddelyke eere te bewyzen, dan alleen den eenigen waaren God. Maar de H. Schrift zegt ook, dat Hy God is, niet alleen in de % 63 aangehaalde plaatzen, maar ook Rom. 9: 5. en 1 Joh. 5; 20. in de eerfte wordt gezegd: Uit welke (Vader} Chriftus is zoo veel hei Vleefeh aangaat, de welke is God, boven al te pryzen in der eeuwigheid. E n in de tweede . Deze (Jefus Chriftus) is de waarachtige God, en het eeuwige leven. D aarom noemde Hena ook Thomas zynen Heer en zynen God, Joh. 20: 28, 29. En deze woorH 4 den  iao van JESUS CHRISTUS den wierden niet onbedacht in zyne verwondering van hem uitgefprooken, maar 't waren geloofswoor^ den. Want onmiddelyk na deze belydenis gaf hem de Heiland dit getuigenis: Om dat gy my gezien hebt, zoo hebt gy gelooft. S- 67' Wat was dan nu de beweeg oorzaak, waarom de Zoone Gods in de weereld gekomen is? De Schrift zegt duidelyk: God hei ft zynen Eeniggebooren Zoon in de weeteld gezonden, op dac wy zouden ieeven door Hem i Joh. 4: 9, 10. En. Dit is een getrouw woord en alleraanneeminge waardig, dat Chriftus 'Jefus in de weereld gekomen is, om de zondaaren zalig te maaken 1 Tim. ï: 15. Desgelyks De Zoone des menfehen is gekomen om te zoeken en zalig te maaken , dat verboren was, Luc. 19: 10. Onze Heer Jefus Chriftus verkoos, ter uitvoering van Zyne groote oogmerken, den weg van nederigheid'en gehoorzaaming. Hy was, gelyk gezegd is, als de eeniggeboorne Zoon van God, van Zynen Vader in de weereld gezonden, Joh. 10: 36 , op dat de weereld door Hem zoude behouden worden t Joh. 3: 17. Zoo hebben wy dan aante toonen, aan de eene zyde, hoe de Vader zich tegen zynen Zoon , en aan de andere zyde, hoe de Zoon zich tegen Zynen Vader, in de dagen van Zyne omwandeling op aardè gedraagen heeft. Ik zal daar Hechts het volgende van aannaaien. E' Al  onzen ZALIGMAKER. 121 Al by de aanvaarding van Zyne openbaare bediening erkende de Vader Hem voor Zynen Zoon, door eene fternme uit den Hemel: Deze is Myn Zoone, Myn geliefde, in den welken Ik Myn welbehagen hebbe, Matth. 3: 17. Zie § 66. D i t getuigenis werd door den Vader meer dan eens herhaald, 1 Job. 12: 28. Mattb. 17: 5. Daar en boven bleef de Vader met Zynen Zoon in de allernaauwfte gemeinfehap. Dit wordt door 5 den Heiland zelve met deze woorden uitgedrukt: D e Vader is in My en Ik in Hem Job. 10: 38 Cap. 14: n. En daarop zyn Zyne woorden gegrond: Die My ziet, die ziet den Vader, Joh. 12: 45.' Cap. 14: 9. en D1 e My gezonden heeft is met My, de Vader heeft My niet alleen gelaaten Joh. 8. 29. Daartoe behoort verder, dat de Vader met Zynen Zoon, onzen Heere Jefus Chriftus, in al wat Hy te doen had, in al wat Hy zoo wel 'c volk opent, lyk, als Zyne Discipelen in 't byzonder te zeggen rhid, de gemeenzaamfte onderhandeling en affpraak hield. Daarvan daan fprak Jefus; De Vader heeft den Zoon lief, en toont Hem alles, wat Hy doet, Joh. 5: 20- Myn leere is Myne niet, maar des genen, die My gezonden heeft, Joh. 7: 16. Die My gezonden heeft is waarachtig, en de dingen, die Ik van Hem gehoord hebbe, dezelve fpreekt Ik tot de weereld, Joh. 8: 26. Ik hebbe Uit My zeiven niet gefprooken, maar de Vader, die My gezonden heeft, die heeft My een gebod gegeeven, wat Ik zeggen zal en wat Ik fpreeken zal bet genen Ik dan fpreeke, H 5 dat  fa* van JESUS CHRISTUS dat fpreeke Ik, alzoo, gelyk My de Vader ge« zegd heeft, Job. 12: 49, jo. De woorden, die lk tot u lieden fpreeke, fpreeke Ik van My zelve niet, Job. 14.- 10, Op dat de weereld weete, dat ik den Vader lief hebbe, en alzoo doe gelykerwys My de Vader ge boden heeft Job. 14: 31. De woorden, die gy (Vader) My gegeeven hebt, hebbe Ik baar, (myne Discipelen) geveeven, of voor gedraagen Job. 17: 8. Niet min is 't klaar , dat de Vader op 't gebed Zynes Zoons naauw acht gegeeven heeft, wesfealven onze Heer en Zaligmaker Hem dat getuigenis geeft: Ik weet, dat gy My altyd hoort, Joh. in 42. Zie mede Hebr. 5: 7. Ten laatfte is 'er ook nog dit by te voegen, dat de Vader, door groote wonderen en tekenen, wel« ke Hy door Chriftus deed, Hém erkend en Zyne leere beveiligd heeft. Daaraan kan niemand cwyfelen, die de volgende woorden van Chriftus overweegt : De werken, die My de Vader gegeeven heeft, om die te volbrengen, dezelve werken, die Ik doe, getuigen van My, dat My de Vader gezonden heeft, Joh. 5: 36. De Vader, die in My blyft, doet de zelve werken. Geloovet My, dat Ik in den Vader ben, en dat de Vader in My is, en indien niet, zoo geloovet My om de werken zelve, Joh. 14:1©, 11. § 68. Laaten wy nu zien, hoe de Zoon van God zich tegen Zynen Vader in Zyne omwandeling op aarde ge- I  onzen ZALIGMAKER iag gedragen heeft? Hy heeft Zich, gelyk het een menfch, die 'c beeld Gods draagt, beraamt, op 'c alleronderdanigst voor Hem gedragen. Hy heeft van zelfs, zonder daartoe gedwongen te zyn, de Heerlykbeden, en uitftekende voorrechten, die Hy, als de Zoon van God, by zynen Vader hadde, eer de weereld was, Joh. 17: 5. vrywillig en uit eige beweeging laaten vaaren, en heeft daartegen Zich zelfs want Hy was nederig van harte zoo diep vernederd , dat Hy niet flechts als een arm eerlyk handwerksman, maar, dat nog meer vernederend was, in de geftaltenis van een dienstknecht verfcheenen is. Daarvan fpreekt Paulus Phil. 2: 6 — 8. en zegt: In de geflaltenisfe Gods zynde als het ajjcbynzel Zyner Heerlykheid en het uitgedrukte beeld Zyner zelfstandigheid; Hebr. %: 3. - heeft hy 't geenen roof geacht, Gode even gelyk te zyn, dat is, Hy heeft den glans Zyner Heerlykheid niet vertoond en Zich daardoor ontzaggelyk gemaakc gelyk de Romeinfche overwinnaaren pleegden te doen, wanneer zy na verkreegene overwinning hunne intrede deeden, en den gemaakten buit mee groote pracht voor 't volk heen lieten voeren wat'beeft Hy dan gedaan? Hy heeft Hem zelve vernietigd, dat is, uitgeledigdï Hy maakte geen gebruik van Zyne Goddelyke eigenfehappen, dat is, van het genen Hy als God wist, had en kon, en wilde maar als een ander menfch, de zonde alleen uitgezonderd, in de weereld zyn en verfchynen, en al. les uit de hand van Zynen Vader verwachten, in de gedaante als een menfch gevonden, heeft Hy Hem zelve vet nederd, gehoorzaam geworden zynde tot den dood, Ja tot den dood des kruizes. ■ Hy ftelde des wegen vooreersti vast, dat Hy niet op  X24 van JESUS CHRISTUS op de weereld was, om Zynen eigen wille te doen. Dat getuigen Zyne woorden: lk zoeke niet Mynen wille, maar den -wille des Vaders, die My gezonden heeft, Joh. 5: 30/*?» Ik hen uit den Hemel nedergedaald niec op dac Ik Mynen wille zoude doen, maar den wille des genen, die My gezonden heeft, Joh. 6: 38. En daarin bleef Hy volharden tot hec einde van Zyn leven: want toen Hy in den. hoogden nood Zyner ziele bad: Myn Vader, indien V mogelyk is, laat deze drinkbeker van My voorbygaan Zoo voegde Hy 'er aanltonds by: Doch niet, gelyk lk wil, maar gelyktGy wilt, Matth. 26: 39O myn Heiland, uw wil was altyd goed, en offerd Gy evenwel uwen wil aan uwen Vader, op.' zullen wy zulks dan niet veel meer doen, :daar onzen wil zoo zeer verdorven is ? Hy onderwierp zich ten tweede aan de wet, even gelyk een ander Israëliet, Gal. 4: 4. Mynt niet, zegt Hy, dat lk gekomen hen, om de wet of Profeeten te ontbinden: lk ben niet gekomen om die te ontbinden: maar te vervullen , Matth. 5: 17. De byvoegzelen der Schriftgeleerden en Pharizeën kon Hy echter niet dulden, by voorb. hunne verklaaringen omtrend den Sabbath, en andere dingen meer, en waarom nier.? God had by Zyn gebod ernftig bevoolen. Gy zult tot dit woord, dat Ik u gebiede, niet toedoen, ook daarvan niet afdoen, Deutr. 4: a. En Al dit woord, welk Ik u lieden gebiede, dat zult gy  onzen ZALIGMAKER. 125 gy waar neemen om te doen gy zult daarniet toedoen, 'en daarvan niet afdoen, Cap. 12: 32. Kwam Hy ten derde in nood; zoo wilde Hy zich zelve nooit redden, maar gaf zich aan Zynen Vader over, en verwachtte eenig en alleen van Hem Zyne hulpe: Toen Hy in de woeftyn in veertig dagen en nachten niet gegeeten had, en Hy door honger aangevallen werd —.— wantHy was een menfch, gelyk een ander menfch ■ zeide de verzoeker tot Hem: Indien Gy Gods Zoone zyt, zegt dat deze fleenen brooden worden; zulks had Hy inderdaad kunnen doen, en nog veel meer, maar Hy wilde liever geen hulp hebben, dan Zich zelve hulp verfchaffen. Zio. Matth. 4: 3. O wie bedenkt dat recht! Hadde hy ten vierde lichaams en zielen krachtennoodig, om hec groote werk, Hem toevertrouwd , uit te voeren om den menfehen den weg dés levensi aan te wyzen; zoo vergat Hy als 't ware, dat Hy zelf God was, en uit Zyne eige volheid krachten neemen kon, en wierp Zich, als een arm menfch, voor de voeten van Zynen Vader neder, met biddingen en fmeekingen om Zyne hulp en byftand. By voorb. zoo bleef Hy , eer Hy twaalf van Zyne Dis. cipelen tot Apoftelen benoemde en die voorterffelyke berg-predikatie hield, de nacht over in 't gebed tot God op den berg, Luc. 6: 12. En zulks was Zyne gewoone wyze van handelen. Hebben wy niet duizendmaal meer oorzaaken, om zulks te doen ? Kwamen Hem ten vyfde menfehen voor, die, met krankheid of andere ongefteldheden bezocht, hulpe van Hem begeerden; zoo heeft Hy hun door Zyne eige kracht want Hy was God ( wel kunnen gezond maaken, en evenwel wendde Hy Zich geduurig in 'c gebed tot Zynen Vader, om van  ia6 van JESUS CHRISTUS van Hem te begeeren 't gene Hy daartoe noodig hads menigmaal deed Hy zulks opentlyk, in de tegenwoordigheid der menfehen, die om Hem waren, als by voorb. in de opwekking van Lafarus, Job. tiï 41. Op een ander tyd met ftille verzuchtingen , als in de herftelling van dien dooven, die te. gelyk ftom was, Mare. 7: 32 maar door¬ gaans met een opzien tot Zynen Vader. Ten zesde loofde en dankte Hy Zynen Vader met blydfchap voor alle lichaamelyke en geeftelyke graven, en nam ze uit Zyne hand zoo aan, even gelyk een ander behoeftig en nooddruftig menfch, byvooib. Matth. 11: 25. en zoo in meer gevallen. Zyne gehoorzaaming van Zynen Vader leed in 't minst geene uitzondering: Hy was niet genoodzaakt, Zich voor ons in den dood te be geeven. ^Niemand neemt Myn leven van My, maar Ik legge het van My zeiven af Job. to: 18. Dewyl Hy echter wist, dat het Zynen Vader aangenaam ware, dat Hy zich tot een zoenoffer voor de menfehen overgaf, zoo wierd Hy gehoorzaam tot den dood, Ja tot den dood des kruizes Phil. 2: 8. Indien Hy Zynen Vader nog in die uure, toen Hy gevangen en gebonden werd, om twaalf legioenen Engelen ter Zyner befcherming gebeden had, zoo had Hy Zich uit hunne handen kunnen verlosfen, Matth. 26: 53. maar Hy wilde zulks niet doen. Hoe wel Hy de Zoone was, nogthans heeft Hy gehoorzaamheid geleerd uit het gene Hy geleeden heeft, Hebr. 5: 8. Hoe? geleerd? was Hy dan niet altyd gehoorzaam? Ja gewisfelyk! 't was Zyne fpyze en Zyn vermaak, den wille zynes Vaders te aoen; maar door d@  onzen ZALIGMAKER. 127' de beftendige oeftening wierd 'c Hem zoo zeer eigen, gelyk den menfehen eene geleerde zaak ei. gen is. Ofschoon nu Chriftus Jefus, onze Heer, in de weereld Zyne eere niec zocht, en zich niec als den grooten God boven al te pryzen tot in der eeuwigheid , maar flechts als den van God gezondenen Heiland der weereld en Mesfias betoonen wilde, zoo werd lly toch fomwylen Zyne Discipelen in Zyne Godheid openbaar: want toen zy Hem by voorb. hoorden bidden: en nu, Vader verheerlyk My by u zelve, met de Heerlykheid, die ik by u hadde, eer de weereld was, Joh. 17: 5. Hoe konden zydaarby anders denken, dan dat Hy waarachtig God zyn moest? En wanneer Hy fomtyds als gedwongen werd, iets van zich zelve te zeggen, en hy zich by voorb. in deze woorden uitdrukte: op dat zy alle den Zoon eeren, gelyk zy den Vader eeren, wat kon hnn daarby anders invallen, dan dat Hy waarachtig God was? Johannes zegt: Hy heeft onder ons gewoond, ( en wy hebben zyne Heerlykheid aanfebouwd, eene Heerlykheid, als des eenig gebooren van den Vader) vol van genade en waarheid, Joh. v, 14. Zie 2, Petr. 1: 16. Intusfchen kwamen de Discipelen vart den Zaligmaker, na zyneOpftanding en Hemelvaard, en na de uitftorting des H. Geeftes, eerst recht tot een klaar inzicht in zyne Eenwige Godheid. §• 69. Als men overweegt, hoe de Zoon van God uit eige beweeging, zich zelve vernederd, en zulk eenen geringen ftand op aarde verkoozen heeft; zoo moet ons daarby invallen, Gods gedachten zyn niet als der menfehen gedachten en Zyne wegen zyn niet als hunne  125 van JESÖS CHRISTUS ne wegen. Intusfchen raakt allen en een ieder, die den Heere Jefus Chriftus toebehoort, deze ernftige vermaning: Dat gevoelen zy in u, 't welk ook in Chriftus Jefus was die zicb zelve vernederd heeft i Phil. 2: 5. Doch wy moeten zien, wat Jefus Chriftus verder wedervaaren zy. Gelyk de Vader in Hem was en woonde, Jch. 14: 10 , 11. zie $. 67. Zoo woonde ook de Heilige Geest in Hem, naar de toezegging, Jef. tv. e. O p hem zal de Geest des Heeren ruften: de Geest der wysheid, en des verftands, de Geest des raads en der fterkie, de Geest der kennisfe en der vreeze des Heeren. Gelyk dan ook onze Heer en Heiland de woorden: D e Geest des Heeren Heeren is op my om dat de Heere my gezalfd heeft Jef. 61: r. Uitdrukkelyk op zich zelve toepast Luc. 4: 1/ — 21. Zoo werd dan Chriftus van den Heere gezonden, om den armen het Euangelium te verkondigen, om te geneezen die gehrooken zyn van harte, om den gevangenen te prediken loslaatinge en den blinden het gezichte, om de verflagene henen te zenden in vryheid: om te prediken het aangenaame Jaar des Heeren, Luc. 4: 13, 19. En Hy wordt deswegen ook de Jpofiel, of de gezondenen des Heeren genaamd, Hebr. 3: 1. Eer Hy Zyne openbaare prediking aanvaarde , liet Hy Zich van den grooten Man Gods, Johannes, doopen, Luc. 3: 21 Joh. 1: 32: cn vol des Heiligen Geeftes, keerde Hy we. derom van den Jordaan, Luc. 4: i« en wierd door den Geest Gods geleid in de woeliyn, en  onzen ZALIGMAKER. 129 Wat deed dan de Middelaar tusfehen God cn de menfehen, om den voorgemelden toorn te flillen , om den menfch met God te verzoenen, en den vrede te herftellen? Hy werd een zoenoffer voor de menfehen, dat is, Hy onderging voor de menfehen , en in de plaats van de menfehen, eenen geweldigen dood, .. ■ het welk Hy niet verdiend had, maar wel de menfehen, voor welke Hy leed óm hen met God te verzoenen, en van de ftrafTe, welke zy om hunne zonden hadden moeten ondergaan, te bevryden, en uit de magt des Duivels en uit alle hunne ellende daardoor te verlosfen. 'Er is wel van deze opoffering van Jefus reeds $ 70. en vervolgens in *t gemeen gefprooken; wy kunnen echter niet voorby, het volgende daar nog by te voegen. 1.) Heeft zich onze Heer Jefus tot een zoenoffer voorde menfehen overgegeeven, zulks is gefchied naar het eeuwige voorneemen Gods, zoo als te K 3 zien  i5o van JESUS CHRISTUS zien is uit Hand. 2: 23. Luc. 82: 25,. en 1 Petr' 1: 20. God liet zulks ook te vooren door de Profeeten , welke door den H. Geest fpraken menigmaal en duidelyk bekend maaken, by voorb. Jef. 53 De opoffering van Jefus, onzen Heiland, werd ook van den tyd van Abel af, (§ 2) tot op Zynen werkelyk gevolgden dood, byzonder onder Israël (§ 16) door de llagtofferhanden geduuriglyk afgebeeld. Zoo moest, by voorb. de gene, die zich bezondigd had, een rund, of ander rein vee, tot den Prielter brengen, en daarby zyne zonden belyden. Het dier werd geflagt, deszelfs bloed vergooten, het werd den Heere geofferd, en zoo wierd de fchuld des genen, die gezondigd had, voor 't aangezichte des Heeren verzoend, en al wat hy gedaan, en-daarmede hy zich bezondigd had, hem vergeeven, zie Lev. c: 7. Num. 55: 28. Lev. 4: 26, 35. Lev. 5: 13, 18. a Saw. 24: 25. Zoo was dan 't offerbloed de verzoeninge voor de ziele, Lev. 17: 11. niet dat bloed op zich zeiven: want, naar'tgetuigenis der H. Schrift, konden de llagtofferhanden, de zonden niet wegneemen, het was onmogelyk, dat het bloed van ftieren en bokken de zonden wegname Hebr. 10: 4, 11. maar dac alles zag op het zoenoffer van Chriftus voor ons, en op Zyn voor ons vergooten bloed. 2.) Herben wy hier by wel te bedenken, wie Hy geweest zy, die zich tot een zoenoffer voor de menfehen heeft overgegeeven. Het was Jefus, die niet alleen een menfch, maar die ook God was. Hy werd gedood naar den vleelche, want als God konde Hy niet fterven, inrüsfchen heeft men' toch by Zyne opoffering niet te vergeeten, dat Hy God de Heere was. Zoo fpraken de Apoftelen: De Heilige Geest heeft u tot opzienders gefeld, om  onzen ZALIGMAKER 151 om de gemeente Gods te weiden, welke Hy ver. kreegen heeft door Zyn eigen blped, Hand. 20:28. I En dit is de rede, die ons het zoenoffer van Jefus zoo wigtig maakt, dat wy niets wigtiger weeten. 3. ) Dit zoenoffer is Gode den Heere, tegen wien *t menfehdom zoo zeer gezondigd had, en wiens Majefteit door 't zelve zoo hoog beleedigd was, gebragt geworden. God heeft 'c ook in genade aangenoomen, en is Hem zeer aangenaam geweest. Dat geeft de H. Schrift duidelyk te kennen: Chriftus heft ons lief gehad en Hem zeiven voor ons overgegeeven tot eene offerhande en een flagtofllr Gode, tot eenen welriekenden reuk, Efef. 5: 2. Chriftus heeft Hem zeiven door den eeuwigen Geest Gode onftraffelyk opgeofferd, Hebr. 9: 14. i Zoo zyn wy dan met God verzoend door den dooden ,' V offer zynes Zoons, dat is, 'er is eene verzoening ) (expiatió) by God gefchied, door dat offer is voor ■ onze zonden geboet, dat offer is onze losprys, voor ; onze fchulden is door 't zelve betaald, Chriflus heeft : onze verdiende ftraf gedragen, wy zyn door zyne of: ferhande Gode niet alleen verdragelyk, maar ook wellekom en aangenaam gemaakt geworden; als wy 1 maar door Chriftus tot God komen, zoo zyn wy i aangenaam in den Geliefden. 4. ) Door dit offer van Chriftus voor ons, is dus j voor onze zonden geboet. Hy heeft zelve onze zonden in Zyn lichaam gedraagen op het hout, dat is, Hy heeft daar voor geleeden, de ftraffen der zeiven gedraagen, toen Hy aan^t kruis Zyn leven voor ons gelaaten heeft, I Petr. 'X 24. (zie § 70.). > 5.) Dat alles is naar den wille Gods gefchied: > God zelf heeft Zynen Zoon daartoe uitverkooren en i toebereid, op dat hy een offer wierde voor de men- K 4 fchen,  2S& van JESUS CHRISTUS fchen, Ja is daarby byzonder werkzaam geweest: want God heeft dien, die geen zonden gekent heeft, zonde voor ons gemaakt, dat is, tot eenen volkomen zondoffer a Cor 5: ai. God was in Chriftus de weereld met hem zeiven verzoenende: haare zonden baar niet toerekenende; Maar hy lag ze op Chriftus 2 Cor. 5: 19. Dit wordt duidelyk uit de woorden Jef. 53: 6. de Heer heeft onzer allerongerecbtigheid op Hem doen aanlooopen; Hy was het Lam Gods, dat de zonden der weereld droeg. Job. 1: 29. Ja'er word gezegd : Het is des Vaders welbehagen geweest dat in Hem» (Chriftus)alle de volheidwoonen zoude, en datHy door Hem vrede gemaakt hebbende door'/ bloed zynes kruizes, door Hem (zegge ik) alle dingen verzoenen zoude tot Hem zeiven, Coll. 1: 19, 20. $. 80. 6.) Zien wy nu, wat de vruchten van Jefus offerhande zyn, of, dat het zelve is, wat zegen in zyn bloed en dood voor ons arme menfehen ligt. Het eerfte is, dat wy met God verzoend zyn door den dood zynes Zoons, toen wy nogvyanden waren, naar Rom. 5: 10. datis: God is nu bereid, om Christus en zynes zoenoffers wille, alle menfehen, die Jefus in den geloove aanneemen, hunne zonden te vergeeven. Hy wil niemand verdoemen, om dat hy als een zondig menfch in de weereld gekomen is: ook wil hy niemand, die, als hy 't Euangelium hoort, bet zelve in den geloove aanneemt, en tot Chriftus komr, om zyne daadelyk begaane zonden veroordeelen of ver-  onzen ZALIGMAKER. 153 verdoemen; maar Hy wil hem al zyne zonden vergeeven, die hy ooit begaan heeft, en de verdorvenheid, waarin hy gebooren is, en die in hem, dat is, in zyn vleefeh woont, zal hem niet fchaaden. Dat is 't gene Paulus zegt: Gelyk door eene {namelyk Adams) misdaad, defchuld gekomen is over alle menfehen tot verdoemenisfè: alzoo ook door eene regtvaardigheid, (dat is die van Chriftus'), komt de genade over alle menfehen tot rechtvaardigmakinge des levens, Rom. 5: 18. zie i Cor. 15 22. D e oorzaak, waarom de ftroom der genade en goedheid Gods zich over ons niet uitftorten konde, is door Chriftus weggenoomen* Maar indien iemand het Euangelium hoort of anderzinds daar kennis van verkrygt, en Hy neemt hec niet" aan door 't geloof, en wil niet tot Chriftus komen, die wordt om zyns ongeloofswil, verdoemd, gelyk Chriftus zegt: dieniet geloofd zal hebben zal verdoemd worden Mare. \ 6: 16. en die den Zoon ongehoorzaam is, — dat is niet gelooft de toorn Gods blyft op hem, Joh, 3: 36. Hy is air ede veroordeeld, dewyle hy niet heeft geloofd in den naam des eenig gebooren- Zoons Gods vs. 18. Hier behooren de woorden: Dezen Jefus geeven getuigenisfe alle de Profeeten, dat een iegelyk, die in Hem gelooft, vergevinge der zonden ontvangen zal door zynen naame, Hand. 10: 43. God heeft ons begenadigd ——— of aangenaam gemaakt in den geliefden, dat is in zynen "lieven Zoon, in welken wy hebben de verlosfing door zyn bloed, ( naamelyk ) de vergevinge der misdaaden, naar deh rykdom zyner genade, Efef. V. 6, 7' Ten tweede is ons door de offerhande van Chriftus K 5 of  154 van JESUS CHRISTUS of door zyn bloed en dood verworven, de vrymakingof verlosüng van hec Jok des Sacans en van den dood. Zoo worde 'er gezegd: Hy is des vleefchs en bloeds deelagtig geworden, op dac Hy door den dood ce niece doen zoude den genen, die 'c geweld des doods hadde, dac is, den Duivel, en verlosfen zoude alle de genen, die met vreze des doods door al baar leven der dienstbaarheid onderworpen waren. Hebr. 2: 14: 15. onze Zaligmaker Jefus Chriftus heeft den dood ce niete gedaan — door Zynen dood — en het leven en de onverdervelykheid aan het licht gebragt door bet Euangelium, 2 Tim. 1: 10 (zie § 58 ). Ten derde oncvangen wy uic de offerhande, hec bloed en den dood van Chriftus, alle krachc coc een Godzalig leven en wandel: want Het bloed Chrifti, die door den Eeuwigen Geest Hem Zeiven Gode onftraffelyk opgeofferd beeft, reinigt onze confeientie, om den levenden God te dienen, Hebr. 9; 14. "Jefus Chriftus heeft ons lief gehad, en ons van onze zonden gewasfeben in Zynen bloede; cn heeft ons gemaakc coc Koningen en Priefters Gode en Zynen Vader; Openb. t: 5, 6. Chriftus heeft u verzoend, in het lichaam Zynes Vleefches, door den dood, op dac Hy u zoude Heilig en onberispelyk en onbefchuldelyk voor Hem ftellen, Coll. 1: 22. Hy heeft Hem Zeiven voor ons gegeegen op dac Hy ons zoude verlosfen van alle ongerechtigheid, en Hem Zeiven een eigen volk zoude reinigen, yverig in goede werken Tit. 2: 14. zie 1 Cor. 5: 7. I Petr. 1: 18, 19. Ten vierde hebben wy uit zyn bloed en dood of uit zy-  onzen ZALIGMAKER. 155 zyne offerhande, de zekere hoop, dat wy van al die ftraften, welke in den dag des toorns over die ge. nen komen zulien, die God nier erkennen en het Euangelium ongehoorzaam zyn, voor eeuwig bevryd zuilen wezen, en datwy door Chriftus Jefus eeuwig zalig leeven zullen. God beveftigd Zyne liefde tegen ons, dat Chriftus voor ons geftorven is, als wy nog zondaars waren ; veel meer dan zynde nu gerechtvaardigd do«r zyn bloed, zullen wy door Hem behouden worden van den toorn, Rom. 5: 3, 9. Chriftus geheiligd zynde alles volbragt hebbende naamelyk door zyn lyden en fterven Hebr, 2: io is Hy allen, die Hem ge¬ hoorzaam zyn, een oorzaake der eeuwige zaligheid geworden, Hebr. 5: 9. God heeft ons niet gefteld tot toorne, maar toe verkryginge der zaligheid door onzen Heeren Jefus Chriftus, die voor ons geftorven is, op dat wy9 het zy dat wy waaken, het zy dat wy ftaapen te famen met Hem leeven zoude, 1 Thesf. 5: 9, 10. Wy verwachten Zynen Zoon uit de Hemelen, den welken Hy uit den dooden verwekt heeft, naamelyk Jefus, die ons verlost van den toekomenden toorn, 1. Thesf. 1: 10. Voor deze wonderbaare verlosfing van zoo veele millioenen duizende menfehen uit het eeuwig verderf, door 't zoenoffer van Chriftus voor hun, willen wy in 't ftof met dankzegginge aanbidden. Met zulke menfehen, die Gode als verantwoording vraagen, waarom Hy Zynen Zoon, den onfchuldigen, met den dood ftraft, en de menfehen, die den dood verdiend hebben, indien zy in Chriftus gelooven, die voor ons geftorven is, vrylaat, is niet te twisten: 'Er za] een dag komen, waarin de menfehen  j56 van JESUS CHRISTUS fchen rekenfchap zullen moeten geeven, van ieder ydel woord, dat zy gefpooken hebben: Hoe zullen dan zulke menfehen beftaan, die dezen wyzen en onbegrypelyk goeden raad Gods aangaande onze zaligheid verachten, en met wrevel van zich ftooten. O Hoe heerlyk ftraaltde wysheid waarheid, goedheid en rechtvaardigheid Gods in 't zoenoffer van Christus door! Doch hier over zie §. 144. § 81. Doch hoe ziet 't 'er uit met de verzoening aan der menfehen zyde ? Hoe worden ze 'er toegebragc, dat zy hunne vyandfehap tegen God afleggen? Hoe bewyst zich de Heiland daarby als Middelaar? In Zyne omwandeling op aarde heeft Hy niet nagelaaten, het Euangelium te verkondigen, en nadat Hy opgenoomen is in den Hemel en zich aan de rechterhand zynes Vaders gezet heeft, zondt Hy zyne Dienaars uit, om zyn Euangelium te prediken. En hoe ge. fchiedt dan dat ? waarin beftaat dat ? Paulus zegt: God, die in Chriftus was de weereld met Hem Zei. ven verzoenende, heeft het woord der verzoeninge in ons gelegd', zoo zyn wy dan gezanten vanChriRiwegen, als of God door ons bade, wy bidden u van Chrifti wegen: Laat u met God verzoenen, 2 Cor. 5: 19, 20. O Gy Dienaars van Chriftus! leert toch van de Apoftelen, waarin eigentlyk uw ambt beftaat. Gy moet, gy zult de arme menfehen in de plaats van Chriftus, van zynen 't wegen bidden: ÏMat u met God verzoenen ! God wil door u de menfehen vermaanen, tot hen zeggen: Ik hebbe u lief! komt toch tot Chriftus! Neemt Hem aan door 't geloove! Ik wil u in Hem tot myne kinderen, en tot erfgenaamen des Eeuwigen levens aanneemen! waarom wilt gy fterven! Chris.  onzen ZALIGMAKER. 157 Chriftus is toch voor u geftorven! Hy heeft voor u de ftraf geleeden. 82. Zoo heeft dan Chriftus Jefus, onze Heer, door zyne offerhande, welke eeuwig geldt, Hebr. 10: 12, 14, .8. eene verzoening te weeg gebragt. Christ us heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zynde voor ons, dat is, zich laaiende aan V kruis hangen, en dus onder die menfehen tellen van welke gefchreeven ftaat: vervloekt is een iegelyk, die aan het hout hangt, Gal. 3: 13. 'E R is gelyk gezegd is, daardoor, dat Jefus Christus zich voor ons Gode opgeofferd, en zich in den kruisdood begeeven heeft, een zoo volkomen verzoening gefchied, in 't goddelyk gerichte, dat ze niet volkomener heeft kunnen gefchieden. Wie dan buiten Chriftus en zyn bloed en dood, nog op een ander middel denkt, om van den vloek verlost te worden, welke op hem, om zyner zonden wil, rust; wie voor zyne zonden, om zoo te fpreeken, zelf boeten, en zich daartoe dit of dat lyden zelf opleggen wil, om daardoor God te verzoenen, en als 'c ware te vreden te ftellen; wie deze of gene goede werken doet, by voorb. veel vast, aalmoezen geeft, een ftreng leven leidt, en dergelyke dingen meer, om daardoor vergevinge zyner zonden by God te verdienen of te verwerven, die verftaat de genade leer des Nieuwen verbonds niet; Ja, als men 'c recht bedenkt, die verkleint en onteert daardoor de verdienften, den dood, het bloed en de offerhande van Christus Jefus, als of die ter onzer verzoening enverlosfing niec toereikende en voldoende genoeg waren, Gal. 3: 3j.  i58 van JESUS CHRISTUS 2: 21. maar wie dezelven geloovig erkent en aan. neemt, en zich daar getroost op verlaat, die eert Gods Heiligen genaden raad tot onze zaligheid, ert zal daardoor gewis zalig worden. Daar en tegen alle de genen, die eene verzoening buiten Chriftus zoeken, al is 't, dat zy *t ook nog zoo goed ïneenen, bedriegen zich zeiven zeker, en worden elen* dig bedroogen. Zy verkiezen middelen ter hunner zaligheid, daar zy nooit rust by vinden voor hunne zielen, en dat hun geene levendige hoop des eeuwigen levens geeven kan, Ja waarby zy onfeilbaar moeten verboren gaan, Job. 3: 36. Gelyk nu de verzoening aan Gods zyde door de offerhande van Jefus in eens gefchied is, en daardoor eene eeuwige verlosfing te weeg gebragt is; zoo gaat het verzoeningswerk van dien eenigen Middelaar, de menfche Chriftus Jefus, aan 's menfóhen zyde voort tot op dien tyd, die j Cor. 15: 24 enz. befchreeven wordt. Wanneer God alle zyne vyanden onder zyne — des Middelaars —■ voeten zal gelegd hebben, en wanneer al wat in Adam geftorven is, in Heni zal levendig gemaakt zyn; dan zal Hy het Koningryk Gode en den Vader over geeven, en alle heerfcbap. py en alle magt en kracht zal te niete gedaan wezen. Tot dien tyd toe werkt Hy beftendig aan de verzoening der menfehen met God. S- 83. Gelyk nu Chriftus de eenige Middelaar tusfehen God en de menfehen is, zoo gefchiedt het ganfche werk der verlosfing door zyn hand, dat is, men kan alleen door Hem zalig worden. Onze Heer en Heiland zegt: Ik ben dc weg, en de waarheid, en het leven: nie-  'onzen ZALIGMAKER. 159 niemand komt tot den Vader dan door My, Job. 14: 6. verder is V: God beeft ons uit verhoren in Hem — Chriftus — voor de grondlegginge der weereld, Efef. 1: 4. God beeft ons te vooren verordineerd tot aanneeminge tot kinderen door Jefus Chriftus in Hem zeiven, Efef l: 5. Joh. 1: 12. God heeft ons hekend gemaakt de verborgenheid zyns willens, na zyn welbehagen, V welk Hy voorgenoomen — voortgebragt heeft door Chriftus Efef. 1: 9. Door Chriftus hebt gy gehoord het woord der waarheid, naamelyk het Euangelium van uwe zaligheid, Efef. \\ 13. Hebr. i: 1. Door Chriftus gelooven wy in God, welke Hem opgewekt heeft uit den dooden, 1 Petr. 1: 21. Door Chriftus hebben wy de toeleidinge door het geloove tot de genade, in welken wy ftaan, Rom. 5: 2. en Ïn Chriftus hebben wy de vrymoedigheid, en den toegang met vertrouwen door het geloove aan Hem Efef 3: 12. Cap. 2: r8. Hebr. 7: 25. God heeft ons gezegend met alle geeftelyke zegeningen in den Hemel in Chriftus Efef. i: 3. In Chriftus zyn wy een erfdeel geworden, wy die te vooren verordineerd waren, Efef. 1: 11. Door Chriftus worden wy behouden van den toorn, gerechtvaardigd zynde door zyn bloed, Rom. 5: 9. en God heeft ons niet gefield tot toorn maar tot verkryginge der zaligheid door onzen Heere Jefus Chriftus 1 Thesf 5: 9. Door onzen Heere Jefus Chriftus hebben wy vrede by God, Rom. 5: 1. 1 n Chriftus Jefus zyt gy ook, na dat gy geloofd hebt,  loo vam JESÜS CHRISTUS hebt, verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Efef. i: 13. Hand. 2: 33. Tit. 3: 6 Joh. 16: 7. D 0 0 r onzen Heere Jefus Chriftus, door welken wy nu de verzoeninge gekreegen hebben, roemen wy ook in God, Rom. 5 11. Wy worden van God in alle onze verdrukkingen overvloedig vertroost door Chriftus, 2 Cor. 5: 3 — 5- God volmaakt ons in allen goeden werke, op dat wy zynen wille mogen doen, werkende in ons V gene voor Hem welbehagelyk is, door Jefus Christus , Hebr. 13: 21. God geeft ons de overwinning^ door onzen Heere Jefus Chriftus I Cor. 15: 57. E n Paulus zegt: Ik vermag alle dingen door Chriftus die my kracht geeft, Phil. 4: 13. Hy, die den Heere Jefus opgewekt heeft, zal ook ons door Jefüs opwekken 2 Cor. 4: 14. God zal in zynen dag de verborgene dingen der menfehen oordeelen door Jelus Chriftus, Rom. 2: 16. Gelyk nu uit alle deze fchriftuur plaatzen onwederfprekelyk blykt, dat wy niet dan door Chriftus tot God komen, en alles, wat ons God in de genade fchenkt, en wat Hy met de menfehen voorneemt, door de hand des Middelaars gaat Hy is 'c canaal, waardoor ons arme en ellendige menfehen alles goeds van God toevloeid , zoo wordt daaruit ook duidelyk, waarom onze Heer Jefus Chriftus in tegen overftelling van Mofes, die de Middelaar des ouden verbonds genaamd is Gal. 3: j 9. de Middelaar des Nieuwen verbonds genoemd word, Hebr. 9: 15. welk verbond een beter verbond  onzen ZALIGMAKER. i6t bond wordt genaamd, om dat het in hetere beloftes nisfen beveftigd is, Hebr. 8: 6 want al wat daartoe behoord, word door Hem tot ftand gebragt. Ook blykt daaruit zonneklaar, dat, die het Euangelium naar 't oogmerk en den wil Gods verkondigen wil, alle menfehen tot den Middelaar Jefus Chriftus wyzen moet; die dat niet doed, dwaalt zelf, en helpt anderen aan 't dwaalen, die de menfehen tot God brengen wil en den Middelaar voorby gaat, die is geen Prediker van 'c Euangelium, cn wyst de menfehen niet den weg des Levens aan. Indien wy getuigenisfe der menfehen aanneemen, bet getuigenis fe Gods is meerder: want dit is het getuigenis fe Gods, V welk Hy van zynen Zoone 4 van den VADER, den ZOON enz. de H. Schrift ons daarvan leert, erkennen wy met diepe neerbuiging en aanbidding, en neemen 't in den geloove aan. Met ons verftand in de Diepte der Godheid en in de onbegrypelyke Eeuwigheid, waarvan ons niets is geopenbaard geworden, te willen in dringen, is niet alleen te vergeefs en vermeetel: want wie kan de Eeuwige Godheid begrypen? Dit is zoo onmogelyk als een kind den grooten weereld Oceaan met zyne hand in éen van hem gemaakt zand- kuiltje uitfcheppen kan;,- maar is ook gevaarlyk. Wanneer wy dan dergelyke dingen, welke tot de diepte der Godheid behooren, onaangeroerd laaten; zoo is zulks, naar ons in zicht beter, dan zulke dingen te willen bepaalen, welke de Heilige Schrift niet bepaald heeft. Uit de zelve zien wy duidelyk : God heeft eenen, eenigen Zoon, en dien heeft hy voor ons overgegeeven; en 'er is maar een eenige Geest, die niet gefchapen is, maar die van den Vader uitgaat en door Chriftus tot ons gezonden wordt. van  bladz. \6z van den VADER van onzen HEERE JESUS CHRISTUS. §• 35. | es us Chrillus, onze Heer. is het volmaakte Evenbeeld zynes Vaders (§. 49), die Hem dus ziet, die ziec den Vaier, die Hem kent, die kent ook den Vader, Joh. 14: 9. De H. Schrift zegt van den Vader, dat Hem niemand nooit gezien heeft, Joh. 1: 18. Joh. 6: 46. 1 Joh. 4: 12. 1 Tim. 6: 16. Maar de Zoone Gods is verfcheenen, aan Adam Gen. 3: 8, 9, 13 — 21. aan Abrabam Gen. 17: 1. aan Ifaac Gen. 26: a. aan Jacob Gen. 32: 24 enz. aan Mofes Exod. 3: 4 — Hand. 7: 30 —, aan de Oudften van Israël Exod. 24: 9, jo. aan Jefijas Jef. 6: 5. Joh. 12: 41. en aan anderen. Hy was 't ook, van wien gezegd wordt, Num. 21: 5 enz. Het volk fprak tegens God en tegens Mofe, waarom hebt gy lieden ons doen optrekken uit Egypten ? op dat wy ft'erven zouden in deze Woeftyne? — doe zond de Heere vuurige ftangen onder 't volk — .Want die wordt van Paulus zoo uitgedrukt: Laat ons Chriftus niet verzoeken, gelyk ook fommige van haar Hem verzocht hebben en wierden van de flangen vernield, 1 Cor. 10: 9. Maar met het begin van 'c Nieuwe Teftament verfcheen Hy in ons arm vleefeh en bloed, en verkeerde dertig en eenigc Jaaren hier op aarde. Indien tyd heeft Hy zynen Vader niet alleen door zyne leere verheerlykt, en op aarde verklaard, Joh. 17: 4.,,maar I ook in en door zich zeiven getoond, wat wyaan den I Vader hebben. Want alle befcfaryvingen, welke L 3 wy  i66 van den VADER wy van den Vader en zyn onzichtbaar weezen gee^ ven kunnen, maaken ons arme menfehen zulk eenen indruk niet, als de zin, het leven en den wandel van Jefus Chriftus onzen Heere. Die dus genade ontvangt, om Chriftus recht te leeren kennen dien blyft ook de Vader geen onbekend God. Maar gelyk De God dezer eeuwe de zinnen verblind heeft, naamelyk der ongeloovigen, op dat haar niet beflraale de verlichtinge des Euangeliurns der Heerlykheid Chrifti, die het beeld Gods is, i Cor, , 4: 4. Zoo zegt de Heiland Rechtvaardige Vader, de weereld'heeft U niet gekend, Joh. ij: 15. Cap. 8: 54, 55. % 86*. Het hoogfte, dat wy van den Vader te zeggen weeten , is, dat Hy is de Vader van onzen Heere Jefus Christus, 2 Cor. n: 3?. Efef. 1: 3. 1 Petr. 1: 3. Geloofd zy de God en Vader onzes Heeren Jefu Chrifti, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertrcofiinge, zegt Paulus, 2 Cor. 1: 3. God heeft zich wel heerlyk geopenbaard, daarin, ' dat Hy door den Zoon de weereld gemaakt heeft, Hebr. 1: 2. Ook openbaart Hy Zich in mildaadigheid over alle zyne fchepzelen als de Vader der barmhartigheid. Want Hy doet zyne Zonne opgaan over boozen engocden en regent over rechtvaardigen en onrechtv aardtgen, Matth. 5: 45. Hy voedt de vogelen des Hemels, die niet zaaien noch maaien, noch verzamelen in defchuuren, Matth. s6. Ja; Hy zorgt zoo voor een ieder fchepzel, 200,  vam onzen HEERE JESUS CHRISTUS. 167 zoo dat niet een mufcbken zonder zynen wille op de aarde valt, Mattb. 10: 29. Maar zyne liefde tegen ons, is inzonderheid daarin gebleeken, dat Hy zynen eeniggebooren Zoon gezonden beeft in de weereld, op dat wy zouden leeven door Hem, 1 Joh. 4: 9. Joh. 3: 16. Zynen Zoon, Zynen eeniggebooren, Zynen geliefden Zoon, die Hem dierbaarder en meerder waard was, dan Hemel en aarde, en alle dingen, die in Hemel en op aarde zyn, dien heeft Hy voor ons menfehen, die van Hem afgevallen waren en de zonde dienden, overgegeeven, op dat Hy een menfch wierd en voor ons in den dood ging. Paulus zegt: God heeft Zynen eigenen Zoone niet gefpaard, maar heeft Hem voor ons allen overgegeeven, Rom. 8: 32. Ei, hoe lief moet Hy de menfehen niet hebben, daar Hy zoo veel aan hun te kolle legt! S- sr Paulus zegt: Gezegend zy de God en Vader onzes Heeren Jefu Chrifti, die ons gezegend heeft met alle -geeftelyke zegeningen in den Hemel in Chriftus, gelyk Hy ons uitverkooren heeft in Hem voor de grondlegginge der weereld — Efef. 1: 3, 4. En het is zeer overeenkomftig met ons oogmerk, ook van deze gewigtige ftoffe, de verkiezing naamlyk, iets te zeggen. Het is openbaar, dat God met Abraham en zyne Nakomelingen een verbond heeft gemaakt, en dat Hy dit volk, de Kinderen Israëls, zich tot een volk zynes eigendoms, tot een Heilig, dat is van alle andere volken afgezonderd volk, uitverkooren L 4 heeft.  ï68 van den VADER. heeft. Deze zyne verkiezing grondde zich niec daarop, dac die volk een becer, of grooter volk was, dan alle andere volken, maar Hy nam hen aan en verkoos hen, dewyl Hy hen lief hadde om hunner Vaderen wil, zie Gen. 17: 2 — Exod. 19: 5 Deutr. 7: 6 Door deze genade verkiezing hadden zy ongemeen grooce voorrechten boven alle andere volken des aarbodems, welke Paulus Rom. 9: 4 korc faamgevac voorftelt: zy waren een Priefterlyk Koningryk Gods, Die hen zelf als hunnen Koning regeerde. De voorwaarde van die verbond, dac God mee'hun maakte, was, dac zy Zyne ftemme hooren en Zyne geboden houden moeften; terwyl dit verbond zich uitrtrekte over alle de lichaamelyke Nakomelingen van Abraham, die uit zynen Zoon Ifaac en vervolgens uit jacob voortfprooten Zie §. 4: §. 11 enz. 1 n hec Nieuwe Verbond bleef hec niec by 'c volk van Israël, maar de Heer, onze Heiland zond Zyne Apoftelen uic in de geheele weereld, en liec allen volken Zyn Euangelium verkondigen; met by voeging: die geloofd zal hebben en gedoopt zal zyn, zal zalig worden. Die nu hec woord des Euangeliums hoorden, hec zelve in den geloove aannamen, en zich op zyn bevel doopen liecen, werden door 't geloof in Chriftus Jefus kinderen Gods en erfgenaamen des eeuwigen levens, zy ontvingen vergeving hunner zonden , werden met den Heiligen Geest verzegeld, en verkreegen genade, om God te dienen in waare Heiligheid en gerechtigheid al de dagen hunnes levens. Deze alle, zy mogten Israëliten zyn, of uit de Heidenen afftammen, worden in de Schriften des Nieuwen Teftaments Heilige, geliefde en uitverkoor. ne Gods genoemd, als by v. b. Coll. 1: 2. Tit. I. i* De-  van onzen HEERE JESUS CHRISTUS 169 Deze verkiezing van God ging zoo zeer niet over de wyzen naar den vleefche, noch over de magtigen en edelen, maar gelyk Paulus zegt: hetdwaaze der weereld heeft God uitverkooren, op dat Hy de wyzen befchaamen; en het zwakke der weereld heeft God uitverkooren, op dat Hy het fierke zoude befchaamen; en het onedele der weereld, en bet verachte heeft God uitverkooren, en het gene niet is, op dat Hy 't gene iet is te niete zoude maaken, op dat geen vleefeh zoude roemen voor Hem, 1 Cor. 1: 1 88. Deze zaak, naamelyk, dat God in 't Nieuwe Teftament geen onderfcheid maakte tusfehen Jooden en Heidenen, was ten tyde der Apoftelen den Jooden een groote aanftoot. Zy zeiden: Heeft God het volk Israëls niet tot een volk zynes eigendoms uitverkooren ? Heeft hy zyn verbond niet met hun opgericht, en hen de befnydenis tot een zegel des verbonds ge. geeven? Heeft Hy niet gezegd: Gy zult myn volk zyn en Ik zal u lieder God zyn? Heeft Hy hun niet Zyne Wet en Zyn Heilig woord toevertrouwd? Kan, Hem dan Zyne roeping en verkiezing berouwen? heeft God dan nu zyn volk verftooten, aan 'c welk Hy zoo groote beloften gedaan heeft? en zoo verder. Wanneer de Apoftelen zulke en dergelyke tegenwerpingen beantwoordden, onderftelden zy: Vooreerst: dat dat verbond, 't welk God 1 met Israël oprichtte en in de boeken van Mofes befchreeven wordt, niet zoo aan te zien zy, als of het i in die vorm en hoedanigheid, zoo als 't door de j hand Mofes werd ingericht, altoos zonder eindneeming L 5 voort.  170 van den VADER voortduuren zoude. Want God had hun zelfs door den Profeet te vooren duidelyk laaten weeten, dat dit verbond op die wyze, zoo als 't met hun was opgericht, een einde neemen zoude , dat Hy met hun een nieuw en veel Hecrlyker verbond wilde oprich. ten. Daar van wordt in den brief aan de Hebreen onder anderen dus gefprooken. Ziet de dagen komen, [preekt de Heere, Jerem: 31: 31 Ik zal over het huis Israëls, en ever 'thuis Juda , een nieuw verhond oprichten, niet na het verbond, dat ik met haare Vaderen gemaakt hebbe ten dage, als) Ik haar by de hand aam, om haar uit Egyptenland te leiden: want zy zyn in dat myn verbond niet gebleeven, en Ik hebbe op haar niet geacht, zegt de Heere, want dit is het verbond, dat Ik met den huize Israëls maaken zal: na die dagen, zegt de Heere, Ik zal myne wetten in haar verftand geeven, en in haare harten zal lk die in fchryven: en Ik zal haar tot een God zyn, en zy zullen My tot een volk zyn. En zy zullen niet leeren een ie gelyk zynen naaften, en een ie gelyk zynen broeder, zeggende: kent den Heere, want zy zullen My alle kennen van den kleinen onder haar tot den groot en onder haar. Want Ik zal haare ongerechtigheden genadig zyn, en haare zonden en haare overtredingen zal lk geenzins meer ge den. ken, Hebr. 8: 8—12. Hier uit blykt dan ten allerklaarlte, dat met het begin van 't Nieuwe verbond, het Oude ophield, zie §• 18. Ten tweede vooronderftelden de Apoftelen by de beantwoording van die tegenwerpingen der Jooden , dat het geloof in Jefus Chriftus noodzaakelyk gevonden moet worden by een menfch, die tot het ge-  van onzen HEERE JESUS CHRISTUS. 171 gemelde Nieuwe verbond behooren zal. Want alleen daar 'c geloof in Chriftus is, daar is vergevinge der zonden, daardoor wordt men een kind Gods, en God onze God, dan worden wy nieuwe fchepzelen, dan leert men God kennen, dan komt de liefde Gods in 't harte, dan hebben wy ook onzen naaften lief, dat is: de wet wordt in ons verftand en in ons hart gefchreeven. Daar en tegen als een menfch het Euangelium van Chriftus hoort, en Hem als zynen Verlosfer en Zaligmaker door 't geloove niet aanneemt ; zoo blyft de toorn Gods op hem, hy ontvangt geene vergevinge van zonden, hy is geen kind Gods, hy kent God niet, heeft Hem ock niet lief, \ ontbreekt hem ook aan de liefde tot zynen naarten, en hy zal, zoo hy in zyn ongeloof blyft volharden, naar 't woord van Jefus Mare. 16: 16. verdoemd worden. Hierop gronden de Apoftelen deze ftelling, dat een menfch, dewyl hy naar den vleefche van Abraham afftamt, daarom nog niet tot het Nieuwe verbond behoort. Ja Paulus gaat zoo ver, dat hy ftaande houdt, dat de rechte kinderen van Abraham niet de genen zyn, die '/ naar den vleefche zyn; maar de gene, die uit den geloove zyn: Die in Chriftus ~ ge looven, deze zyn Abrahamsrechte kinderen, en Abraham is hun Vader, hetzy, dat ze, naar den vleefche , uit het volk Israëls, of uit de Heidenen voortgefprooten zyn. Zie Rom. 9: 6. — Gal. 3: 6, 7. Gelyk Jefus Chriftus, onze Heer, reeds te vooren den Jooden betuigd had, Joh. 8: 39 enz. Ten derde vooronderftelden de Apoftelen, dat evenwel het volk van Israël en Juda daarom, wyl God Zich ook over de Heidenen ontfermen, en hen door 't geloof in Jefus Chriftus tot Zyne kinderen aanneemen wilde, van het Nieuwe Verbond niet  17a van den VADER niec uitgefloten was. God konde Zich toch ontfermen , over dien Hy Zich ontfermen wilde, en daar heeft een arm Schepzel niecs in te zeggen. Dat Hy de Heidenen door 't Euangelium roepen, en met Zyn volk tellen wilde, had Hy hec volk van Israël en Juda reeds lange te vooren door de Profeetcn laaten bekendmaaken. Zie Rom. 9: 24. — En nu is 'er dan geen onderfchcid, noch van Ju de noch van Griek — dat is Heiden — want een zelve is Heer van allen, ryk zynde over allen, die Hem aanroepen: want een iegelyk, die den naame des Heere. — dat is Jefu ChrilH, zie 1 Cor. 8: 6. — zal aanroepen , zal zalig worden, Rom. 10: 12, 13. § 89. Ai.s by deze vooronderftelling Paulus de vraag doec: Heeft dan God Zyn volk ver [loot en ? Zoo antwoord hy: dat zy verre.' Rom. n: 1. Doch om dit wel te verftaan , moet men 't volgende opmerken : 1) Het Euangelium is't allereerst den Jooden in alle plaatzen verkondigd. In 'c Joodlche land gefchiedde zulks eerst door Johannes, 's Heilands Voorlooper, daarna door onzen Heere jefus Chriftus zelf, en eindelyk door de Apoftelen, die de eerftelingen des Geeftes hadden : Als de Apoftelen in andere plaatfen, buiten 't Joodfche land kwamen ,• zoo was hun eerfte werk, de Synagogen der Jooden bezoeken, en hun eerst het Euangelium verkondigen, zoo ais men yit de Hand. der Apoftelen zien kan. 2) De verkondiging des Euangeliums was onder de Jooden niet zonder vrucht: want voor dat onze Heer Jefus Chriftus. na Zyne Opftanding, ten Hemel voer, werd Hy van meer dan vyf honderd ïroe-  van onzen HEERE JESÜS CHRISTUS. 173 broederen —■ dat is dezulke, die in Hem geloofden — op eenmaal gezien. Zie § 231. Na de uitllorting des Heiligen Geeftes werden, op de prediking van Petrus, ontrent drie dmzend zielen bekeerd. En ruim twintig jaaren daarna zeiden de Ouderlingen te Jerufalem tot Paulus: Gy ziet, Broeders, hoe veele duizenden van Jooden 'er zyn, die gelooven Hand. 21: 20. Alle deze geloovig gewordene Jooden worden de verkiezing, of de uitverkoornen uit het Joodfche volk genaamd; en er is geen twyfel, of er zyn ook veelen van de tien ftammen Israëls, welke naar AlTyrien gevangelyk weggevoerd, en in alle landen verftrooid waren geworden, mede by geweest. Want Jacobus fchryft zynen brief aan de twaalf ftammen, die in de verftrooinge zyn, Jac. 1: 1. Petrus noemt ze uitverkoorne vreemdelingen, die verftrooid waren in Ponto, Galatien, Cappadoelen , Aften en Bithynien, na de voorkenniffe Gods des Vaders — 1 Petr. 1: 1, 2. En daarom verklaart zich Paulus zoo: God heeft Zyn volk niet verftooten, V welk Hy te vooren gekend heeft, of die tot de uitverkoornen behooren , Rom. 11: 2. en dat was 't eigentlyke antwoord op de bovengemelde tegenwerping der Jooden. 3.) Maar er waren ontelbaare Jooden en Israëlliten , die het Euangelium van Chriftus niet aannamen. Daarom weende Jefus over Jerufalem, Luc. 19: 41. en fprak daarna in 't aanhooren van al 't volk: Jerufalem ! Jerufalem ! gy, die de Profeeten doodet, en fteenigt die tot u gezonden zyn: Hoe menigmaal hebbe Ik uwe kinderen willen hy een vergaderen , gelykerwys eene hinne haare kiekenen by een vergadert, en gy lieden hebt niet gewilt, Mattb. 23: 37. Even om dezelfde reden aeide Stephanus tot hen: Gy hardnekkige en on-  174 VAN DEN VADER onbefneedene van harten en ooren, gy weder/laai altyd den Heiligen Geest, gelyk uwe baders, alzoo ookgy, Hand.?: 51. En Paulus enBarnabasfpraken te Antiochien vrymoedig tot de Jooden , ze zeiden: Het was noodig, dat eerst tot u het woord Gods gefprooken zoude worden: doch nademaat gy het zeiven ver (loot, en u zeiven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, ziet, wy keer en ons tot de Heidenen, Hand. 13: 46. 4) Dewyl nu de Jooden, als Chriftus hen wilde onder zyne vleugelen vergaderen, niet wilden; dewyl zy hardnekkige waren en den Heiligen Geest wederjlonden; dewyl zy het Euangelium ver/lieten en zich zeiven des eeuwigen levens niet waardig oordeelden ; zoo bragten zy zich zeiven daar door in 't verderf, naar Hof. 13: 9. Zy waren van den Koning door Zyne dienstknechten tot de Bruiloft Zynes Zoons genoodigd; maar zy wilden niet komen, Matth, 22: 3. Zy behoorden onder die menfehen, van welken Paulus zegt: Indien ons Euangelium bedekt is, zoo is het bedekt in de genen, die verboren gaan, 2 Cor. 4: 3. Daar op volgden dan de oordeelen Gods, waar van Paulus fpreekt: De anderen — die niet tot de verkiezing of de uitverkoornen Gods behoor en — zyn veriard geworden. Gelyk gefchreeven is: God heeft haar gegeeven eenen geest des diepen flaaps: oogen* om niet te zien, en ooren om met te hooren, tot op den huidigen dag, Rom. 11: 7. 5) Paulus, die over dit ftuk, de verwerping der 'jooden, die het Euangelium verftieten en niet aanneemen wilden, en de verkiezing der Heidenen, welke het Euangelium met vreugden aannamen en in Jefus geloofden, in hec negende, tiende en elfde hoofdeel van zynen brief aan de Romynen breed-  van onzen HEERE JESUS CHRISTUS. 175 breedvoerig handelt, meldt ook de oorzaaken, die hy daar by waargenomen had. Hy zegt: De Heidenen, die de rechtvaardigheid niet zochten , hebben de rechtvaardigheidverkreegen, doch de rechtvaardigheid', die uit den geloove is. Maar Israël, die de wet der rechtvaardigheid zocht, is t«t de wet der rechtvaardigheid niet gekomen. Waarom? om dat ze die zochten, niet uit den geloove 4 maar als uit de werken der wet: Want zy hebben haar geftooten aan den fteen des aanjloots, Rom, g: 30—32. D e zin hier van is: Israël heeft zich zeiven willen helpen. Zy hebben gedacht: wy zullen de wet, die God ons door Mofes gegeeven heeft, onderhouden, en als wy dat doen, zullen wy vergevinge der zonden, leven en zaligheid verkrygen. Maar, wyl zy 't Euangelium ongehoorzaam zyn, en niet bedenken, dat het Gods gebod" is, dat wy gelooven zullen in Jefus Chriftus; zoo blyven zy onder den toorn Gods, en hebben geene vergeving van zonden; zy miftën den weg ten leven. De Heidenen daar en tegen, die niets goeds in zich zochten noch vonden, kwamen tot Chriftus als geheel zondige en verloorne men" fchen, en namen Hem als hunnen Heer en Zaligmaker aan, en zoo werden hun, gelyk allen die in den geloove tot Jefus komen , hunne zonden vergeeven, zy werden tot kinderen Gods aangenoomen , met den Heiligen Geeft verzegeld, en alle genade en zegen, die in de beloften des Nieuwen Verbonds leggen opgefloten, zonder hunne verdienften of waardigheid, deelagtig, $ 93' W y hebben tot hier toe van Menfehen gefprooken,  176 van den VADER ken, welke in de Heilige Schrift verhoren, of uitverkoorenen genoemd worden. Indien men over de verkiezing, in zoo ver men daar door verftaat een genaiig befluit Gods over een of meer menfehen, waar door hem ot hun een zeker voorrecht boven anderen gegeeven wordt, op zich zeiven befchouwd, denken, en zyne gedachten uitdrukken zal, kan men ligt dwaalen, indien men niet ftiptelyk by de Heilige Schrift blyft. Wy zullen derhalven flechts de volgende aanmerkingen daaromtrent maaken: 1) Het is openbaar, dat God het eene volk, de eene plaats, de eene familie, de eene perzoon het Euangelium verkondigen laat,en een ander volk.eene andere plaats, eene andere familie, een ander perzoon laat' Hy het niet verkondigen. De oorzaaken daarvan zyn Hem alleen bekend, zoo veel weeten wy flechts, dat het daarin niet naar de verdienften der werken gaat: want wie heep Hem eerft gegeeven, en het zal hem weder vergolden worden? Kom. 11: 35. Dat zeer veele menfehen van deze genadige voorrechten een flegt gebruik maaken, kan men byzonder uit de gelykenis van den Zaadzaaier Matth. 13:3—zien: Hoe veel zaad viel by den weg en werd met voeten vertreeden? Hoe veel viel in eene fteenachtige plaatze, daar het niet veel aarde had, het ging wel fchielyk op, maar verdorde ook weder fchielyk'?Hoe veel werd door de doornen, waarin 't gevallen was, verflikt? En zien wy ook niet voor onze oogen, hoe veel duizend menfehen 't Euangelium hooren, en die hetzelve niet gehoorzaam worden? maar hoe zullen zy in 't gerichte beftaan? want dien veel gegeeven is, van dien zal veel geëischt worden. 2) Ook kan dat eene Genade-verkiezing genaamd werden , wanneer zekere perzoonen tot het een of ander gebruik van God afgezonderd worden, / zoo  van onzen HEERE JESUS CHRISTUS. 177 zoo werd, by voorb. David van den Heere bovera alle zyne broederen tor Koning in Israël uitgezien of uitverkooren % Sam. 16: 1 ——. Zoo wordt van Jeremias gezegd: Eer dat ik u in V moeders buik formeerde, hebbe ik u gekend, en eer dat gy uit de baarmoeder voortkwaamt hebbe ik u geheiligd — afgezonderd —, Ik hebbe u in myn eeuwig raadsbefluit -— den volke ten Profeet e gefield, Jer. 1: 5. Zie Rom 1: ï. Tot Zyne Discipelen zeide de Heer onze Heiland: Gy hebt my niet uitverkooren, maar Ik hebbe u uitverkooren, en lk hebbe u gefield, dat gy zoid henen gaan en vrucht draagen, en dat uwe vrucht hlyve, Joh. 15: 16. W a arby echter op te merken is, dat iemand zoodanige voorrechten hebben en daarmede toch verboren gaan kan. Zulks blykt duidelyk uit het voorbeeld van Judas; want van hem zegt Jefus Joh- 6: 70. Hebbe ik niet u twaalve uitverkooren, en een uit u is een Duivel. Daartoe behooren ook de woorden des Heilands Matth. 7: 22, 23. Veelen zullen ten dien dage tot my zeggen: Heere, Heere, hebben wy niet in uwen naame geprofeteerd^ en in uwen naame duivelen uitgeworpen? en in uwen naame veele krachten gedaan ? Dein zal lk haar opentlyk aanzeggen: Ik hebbe u nooit s 1 als de mynen gekend, gaat weg vat! Bfy, gy die de ongerechtigheid werkt/ D1 t hebben die genen wel te overweegen welke van den Heere worden verwaardigd , tot den dienst des Euatweüums gebruikt te worden, dat zy anderen niet prediken en, naar Paulus uitdrukking, zelfs verwerpelyk gevonden worden. M $. 9i.  178 van den VADER. §• 9"- Van de verkiezing tot zaligheid leezen wy: God en de Vader onzes Heeren Jefu Chrifti < heeft ons uitverkooren in Hem voor de grondlegginge der weereld Efef i: 3, 4. en In Chriftus zyn wy een erfdeel geworden, wy die te vooren verordineerd waren, naar het voornemen des genen, die alle dingen werkt naar den raad zynes willens. W y brengen mede daartoe de woorden: Wy weeten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen mede werken ten goede, namelyk den genen, die naar Zyn —- Gods — voornemen geroepen zyn, Rom 8: 28. en Hy heeft ons zalig gemaakt en geroepen met eene Heilige roeping. niet na onze werken, maar na zyn eige voornemen en genade, die ons gegeeven is in Chriftus Jefus voor de tyden der eeuwen 2 Tim. v. 9 Op dat door de gemeente bekend worde den overheden en den magten in den Hemel de veelvuldige wysheid Gods na het eeuwige voornemen, dat Hy gemaakt heeft in Chriftus Jefus onzen Heere, Efef 3: 10, 11. DieHy te vooren gekend heeft, die heeft Hy ook te vooren verordineerd den Beelde zyns Zoons ge* lykformig te zyn, Rom 8: 29. God heeft u van den beginne verkooren tot zaligheid, in Heïligmakinge des Geeftes, en geloove der waarheid, 2 Thesf. 2: 13. %. 92. Uit deze en andere te vooren gemelde getuigenislèa der  van onzen HEERE JESUS CHRISTUS. 179 der Heilige Schrift kan men de navolgende Hellingen opmaaken. 1. ) God, die voor de tyden der weereld gezien heeft, dat de menfehen, die naar Zyn beeld gefchapen waren, vallen zouden, heeft al van eeuwigheid het voornemen genoomen, hen door zynen lieven Zoon wederom te herftellen. Dit voornemen draagt ook den naam van den raad Gods van onze zaligheid, en wordt van onzen Heere en Heiland na zyne ver-^ fchyninge in 't vleefeh dus uitgedrukt: Alzoo lief heeft G'od de weereld gehad, dat Hy Zynen eeniggeboorenen Zoone gegeeven heeft; op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar bei eeuwige leven hebbe, Joh. 3: 16, Zie Hand 2: 23. Luc. 22; zz. Hand. 4: 28. 1 Petr. 1: 20. 2. ) God, wien alle dingen bekend zyn, eer ze gefchieden, heeft voor den tyd der weereld alle de genen, die zyne genade aanneemen zouden, te vooren gekend, en hen, naar zyn zoo even gemelde voornemen, in Chriftus en door Chriftus, tot zyne kinderen en erfgenaamen des Eeuwigen levens uitverkooren en verordineerd. Hy heeft ook voorgenoomen, aan hun ahen en een ieder van hun al dat gene te doen, 't welk tot bereiking van dat oogmerk noodig zy, dat is, Hy heefc het befluit genoomen, hen door 't Euangelium te roepen, hen in genade te verlichten, Zynen Zoon in hun te openbaaren, hen in 't geloof te Heiligen , en hen tot hun einde te onderhouden en te bewaaren, en dat alles door Chriftus. 4.) Dit zyn voornemen, deze zyne voorkennisfe, en deze zyne genade verkiezing, ftellen wy ons wel zoo voor, als of 't een op 't ander gevolgd ware; de Heilige Schrift fpreeke zelfs niet anders: dewyl hec God genadig behaagd heeft, menfchelyk met 3 M 2 ©«»  180 VAN den VADER ons te handelen. Als wy ons verftand gebruiken, zoo volgt de eene gedachte op de andere, en de ee. ne gronde zich op de andere : wy hebben derhal ven tyd noodig, als wy over eene zaak denken en ze in overweging neemen zullen. Maar by God is alles ten eerften by een: de grond van eene zaak, de gefteldheid der zelve, en alles wat daarmede verknocht is en daaruit volgt, dat alles is Hem in dat oogenblik, als Hy Zyn oog daarop ftaat, ineens klaarHet is derhalven in 't geheel niet goed, met anderen daar over te twisten, wat de eerfte, tweede en derde gedachte van God geweest zy, wanneer het heil cn de verlosfing der menfehen zyn voorwerp of bedoeling was. § 93- God heeftin den van Hem wyslyk bepaalden tyd, naar zyn eeuwig voornemen, zynen Zoon in de weereld gezonden, en alles door hem uitgevoerd wat gevorderd werd, om de weereld met Hem zeiven te verzoenen. Ook heeft Hy in het Euangelium Zynen raad en wille aangaande onze zaligheid bekend gemaakt, namelyk, dat wy alleen door Jefus Chriftus en geloof in Hem, vergevinge van zonden, zaligheid en leven verkrygen. En nu gebiedt Hy alle menichen, aan welken 't Euangelium verkondigd wordt, alomme 9 aan alle plaatzen, dat zy haar hekeeren, en gelooven in den naame Zyns Zoons Jefu Chrifti, naar Hand. 17: 30. en 1 Joh. 3: 23. Hy laat ook niet na, een ieder, die het Euangelium hoort of leest, door zynen Heiligen Geest te overtuigen, en hem zoo veel genade te geeven, dat hy zich bekeeren kon. Maar hier in openbaart zich 't onderfcheid tusfehen de menfehen, dat fommige de liefde der waarheid aannee- men  van onzen HEERE JESÜS CHRISTUS iSr men en zalig worden, andere neemen de liefde der waarheid niet aan, om zalig te voorden naar a Thesf, 2: 10. Wat de genen betreft, die de liefde der waarheid niec aanneernenendus niet zalig worden, deze haaien zich daardoor een rechtvaardig oordeel op den hals. Wanc: IJS ie heeft, dien zal gegeeven voorden, en hy zal overvloedig hebben; maar wie niec heeft, van dien zal genoomen worden, ook dat hy heeft, Matth. I3: 12. D e zin dezer woorden wordt uk de gelykenis, die wy Matth 25: 14. en vervolgens, lezen, zeer duidelyk. Wie heeft, is een menfch, die de genade en gaaven, die hem van God verleend worden, recht gebruikt en aanwendt; die ontvangt meer. Wie niet heeft, is een menfch, die de genade en gaaven, welke hy van den Heere ontvangt, niet acht, niet ge bruikc, zich niec ten nntte maakt, en dezelven der halven weder verliest. Dit zyn menfehen, die de duifternisfe liever hebben dan het licht, Ja die het licht baaten, naar Joh. 3: 19, ao. Als men dit voor onderdek, dac zulke menfehen Zich zeiven een oordeel Gods op den hals haaien; zoo zal men die woorden rechc kunnen verftaan. God heeft haare oogen verblind en haar harce verhard, op dat zy met de oogen niet zien, en met het harte niet verftaan, en zy bekeerd worden en lk haar geneeze, Joh. 12: 40. Als mede 'c geen de Heiland: zege; Jkdanke u Vader. Heere des Hemels en der aar' de, dac gy deze dingen voor den wyzen en verftandigen verborgen hebc, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard, Matth. 11: 35. D e woorden van Paulus zyn duidelyk: M 3 Daar-  E82 van den VADER Daar voor, dat zy de liefde der -waarheid met aangenoomen hebben, om zalig te -worden, daarom zal haar God zenden eene kracht der dwallnge, dat zy de leugen zouden gelooven, op dat zy alle veroordeeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben, 2 Thesf.2110—12. Zie ookRom. 1: 21 De ze menfehen gaan verlooren naar het voornemen Gods: wanc de Heiland heeft gezegd: alle die in den Zoone Gods gelooven, zullen niet verlooren gaan, ■ maar het eeuwige leven hebben; maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden. Maar zulks is hun eigen fchuld, en zullen ten genen dage niet zeggen kunnen: wy waren gaarn bekeerd geworden, maar God heeft zig niet aan ons bekend gemaakt. Maar gelyk deze menfehen zelfs oorzaak zyn van hun verderf; zoo kan men aan den anderen kant van de genen, die zalig worden, niet zeggen, dat het goede, dat hun wedervaart, uit hun zebe voorkomt , of dat zy zulks aan hun zelve toe te fchryven hebben ,• maar zy hebben hunne zaligheid alleen aan de genade Gods in Chriftus Jefus te danken. Uit venade zyn zy zalig geworden. Gods genade is 't, dat zy gelooven in Chriftus Jefus, en door 't geloof vergevinge der zonden, zaligheid en leven ontvan. gen. Genade is't, dat hen de Vader tot den Zoon , en onze Heere Jefus Chriftus tot zich getrokken heeft, en dat de Heilige Geest de liefde Gods en des naaftens in hunne harten ontdoken en behouden heelt. Dat zy zich zeiven, den Heere Jefus Christus, Zynen Vader, en den Heiligen Geest, Gods werken en Zynen wille recht kennen, dat alles is hun gegeeven geworden. Alleen door genade zyn zy kinderen Gods, leden des lichaams van Chriftus, en Tempelen des Heiligen Geeftes geworden. En als  van onzen HEERE JESÜS CHRISTUS. 183 als zy den ouden menfch uittrekken en den nieuwen menfche aandoen en met vruchten des Heiligen Geestes vervuld worden ( Gal. 5: 22.) war is het anders dan genade? Ook hun blyvenftaan in de waarheid en volharden tot den einde toe, is niet uit hun, maar uit Chriftus Jefus, in wien hun alles overvloedig gefchonken wordt. §. 94. Dit alles nu is eene trooftelyke en hart verheugende Leere, vooral als men daar by neemc de wourden van Chriftus Joh. 10: 27—30. Myne fchaapen hooren myne ftemme, en ik ken. ne dezelve, en zy volgen my, en ik geeve haar het eeuwige leven: fin zy zullen niet vereren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal de zeiven uit Myne hand rukken Myn Vader, die ze my gegeeven heeft, is meer dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Myns; Vaders. Ik en de Vader zyn Een. Als mede de betuiging van Paulus: Ik ben verzekerd, dat noch dood, aoch leven, noch Engelen, noch overheden, nochmagten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander fchepzel ons zal kunnen fcheiden van de liefde Gods, welke* is in Chriftus Jefus onzen Heere, Rom 8: 38, 39. De genade - giften, en de roepingen Gods zyn onberouwelyk, Rom. 11: 29. Zoo trooltelyk dit nu is voor zielen, die in Chriftus gelooven, en zich door zynen Geest regeeren laaten ; zoo wyslyk is tevens de gelegenheid, om van deze Heilige Leer een misbruik te maaken, in de Heilige Schrift afeefneeden. Want als iemand denken zoude: M4 Ik  ï84 van den VADER Ik ben nu een fchaap van Chriftus geworden, nu kan'c my niet misgaan, ik zal zeker zalig worden; en hy was daarby ligtzinnig, en zag of ftelde geen kwaad in zulke dingen, die met den zin van Chriftus niet overeen komftig zyn, die zou zich zei ven bedriegen, Want wie tot de fchaapen van Chriftus behoort, die de Vaderzynen Zoon gegeeven heeft, dat is, die in Chriftus verkooren zyn, die hoort ook de ftemme van dien goeden Herder, en volgt Hem, Joh. 10:27. Daarom fchryft Paulus: Het valie fondament Gods ftaat, hebbende dezen zegel: De.Heere kent de gene, die de zyne zyn! en: een iegelyk die de naame Chrifti noemt, fta af van ongerechtigheid, 2 Tim. 2: 19. D1 e zich dus deze woorden ten nutte maaken wil, die op de eene zyde van dat zegel Gods ftaan: de Heere kent de gene, die de zyne zyn, en die van zich gelooft, myn Baam ftaat in den Hemel aangefchreeven; die zal ook bedenken, wat op de andere zyde vandat zegel Gods ftaat: een iegelyk die de naame Christi noemt, fta af van ongerechtigheid. En daarom wordt ook in de Heilige Schrift gezegd: Die volftandig zal blyven tot den einde, die zal zalig voorden, Matth. io: 22. Zyt getrouw tot den dood, en ik zalu geeven de kroone des levens, Openb. 2: 10. Zie Hebr. 3: 14- Openb. 2, 25, 26. Cap. 3. u. S- 9S- Voor 't overige getuigt de H. Schrift, dat om der mtverkoorenen wille, die Hy uitverkooren heeft, de dagen der verdrukkingen verkort worden, Mare. ï3: 20. dat zy dag en nacht tot God roepen, en dat Hy hun recht doen zal, Luc. 18: 7. En dat zy, voan-  van onzen HEERE JESUS CHRISTUS. 185 wanneer de Zoon des menfehen gezien zal worden, komende op de wolken des Hemels, met groote kracht en Heerlykheid, deor zyne Engelen uit de vier winden of weerelddeelen zullen by een vergaderd worden, Matth 2 r. 30, 31. En Paulus zegr: _ JVie zal hefchuldigingen inbrengen tegen deuitverkoorenenGods? Godis''t, die rechtvaardig maakt. Wie is V die verdoemt ? Chriftus is '/ die geftor* ven is, Ja dat meer is die ook opgewekt is, die osk ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt Rom. 8: 33» 34Petrus zegt tot de geloovigen in 't gemeen: Gy zyt een uitverkooren geflachte, een Koninglyk Priefterdom, een Heilig volk, een verkreegen volk: op dat gy zoudet verkondigen de deugden des genen, die u uit de duifternisfe geroepen heeft tot zyn wonderbaar licht, 1 Brief. 2: 9 Wat zullen wy hier nog meer by voegen ? Wy zullen deze uoffe befluiten met de woorden van Paulus: O diepte des rykdoms beide der wysheid en der kennisfe Gods! Hoe ondoorzoekelyk zyn zyne oordeelen, en onnafpeurlyk zyne wegen! —■ Hem zy de Heerlykheid in der Eeuwigheid, Amen, Rom. 11: 33—36 E n willen gaarn als eene vermaning ten harten neemen 't gene Petrus zegt a Petr. 1: 10. Broeders, beneerftigt u, om uwe roepinge enverkiezinge vast te maken: want dat doende zult gy nimmermeer ftruikelen. §. 9*. De Heiland zegt tot zyne Discipelen: , Verblyd u daarin nieti dat de Geeften, u onder. M < wor-  i%6 van den VADER worpen zyn; maar verblydt u veel meer, dat u<* we naamen gefchreeven zyn in de Hemelen , Luc. 10: 20. Paulus zegt het zeiven van zyne medebroeders, Phil. ^4: 3. En dat de naamen aller geloovigen van 't begin of de grondlegginge der weereld af in het hoek des levens des Lams, dat ge/lachfet is, gefchreeven ftaan, lezen wy, Openb. 13: 8 vergel. Cap. 17: 8. alwaar de eige uitdrukking gebeezigd wordt. En Openb. 20: 12 vinden wy, dat onder anderen het boek des levens geopend werd, en dat de dooden, die voor God ftonden, geoordeeld werden ait het gene in de boeken gefchreeven was, na haare "werken. Daaruit is dan afte neemen, dat God alle mer.fchen, die een eigendom des Lams zyn, van den beginnen der weereld af met naamen kent en opgeichreeven heeft. O hoe dierbaar moeten den Vader die zielen wezen, welke zynen lieven zoon toebehooren en j leeden zynes lichaams zyn, dewyl Hy van de eeuwigheid af reeds hunner gedacht en hen in aanmerking genoomen heeft. Nu dan! hier in de weereld neemt Hy ben ook, om zynes lieven Zoons wille, tot zyne kinderen en erfgenaamen des eeuwigen levens aan, en is, hunnen Vader, Job. 1: 12. Gal. 3: 26. 2 Cor. 6: 17, ï8. Rom. 8:16, 17. Wie flaat hier over niet verwonderd, als hy overweegt, wie wy menfehen zyn, en wie Hy is, die ons tot kinderen en erfgenaamen des eeuwigen levens aanneemt. Wy zyn arme be- I hoeftige fchepzelen, en nog daarby door de zonden naar ziel en lichaam door en door verdorven. Hy is : de allerhoogfte Majefleit, de Heer des Hemels en der aarde: Duizendmaal duizende dienen Hem, tienhonderdmaal duizend ftaan voor zyn aangezichte, en dat zyn Vlekloos Heilige en Zalige Engelen. Als 1  van onzen HEERE JESÜS CHRISTUS. 187 Als een groot Monarch eenen armen bedelaar, buiten zyn verdienden en waardigheid, tot zyn kind en erfgenaam aannam zoo zou zulks als eene ongehoorde zaak aangezien worden. Maar wat is de grootfie Monarch by God te vergelyken? Indien alle de volken der aarde voor Hem niets zyn, als een droppel aan een emmer, zoo moet zekerlyk de grootfie Koning of Monarch, in vergelyking met God, niets anders dan een ftofken aan de weegfchaal kunnen zyn. Daarom zegt Johannes: Ziet hoe groote liefde ons de Vader gegeeven heeft, dat wy kinderen Gods genaamd zouden worden, 1 Job. %: i. Maar Chriftus onze Heer en Heiland heeft tot zyne Discipelen voor zyne Hemelvaard gezegd: lk vaare op tot mynen Vader en uwen Vader, en tot mynen God en uwen God, Job. 20: 17. §• 97- Hierb y denkt nu een menfch, die niet naauwkeurig op de H. Schrift acht geeft, zeer ligt: Ik wil wel gelooven, dat my God tot zyn kind aanneemen zal, als ik te vooren door en door geheiligd ben, als eerst al het booze, dat in myn ziel en lichaam woont, in my gedood, en hec beeld van Chriflus in my geheel herfteld is, Maar de Schrift zege: Zoo veele Hem Jefus, aangenoomen hebben, die heeft Hy magc gegeeven kinderen Gods te wor. den, namelyk,, die in zynen naame gelooven, Job. j: 12. En Gy zyt alle kinderen Gods door het geloove in Chriftus Jefus Gal. 3: 26. W a n n e e r dus de allerverdorvenfte Heiden die in alle de zonden, die naar Rom. 1 onderdo Heide. nen  ï88 van den vader nen in zwang gingen, geleeft heeft; wanneer de allerverftokfte Jooden, die in zyne blindheid Chriftus gelafterd, en zyne dagen in zonden en fchtnden doorgebragt heeft; wanneer de hoogtnoedigrte Turk, die op zyne ingebeelde rechtgeloovigheid'trots is, en toch daarby een arme flaaf der zonden en des Duivels, en een barbaarfch Tyran over andere menfehen is; wanneer een in Jefus naam gedoopt menfch, maar die Hem ontrouw geworden is, zich aan den dienst der zonden en des duivels overgegeeven heeft, en in de affchuuwelykfte gruwelen vervallen is; wanneer, zeg ik, zulk een Heiden, of Joode, of Turck, of zoogenaamde Chriften, zyne diepe verdorvenheid en groote ellende door de zonden, kent en belydc, daarover verlegen en bedroefd is, zich zei ven voor een verlooren en verdoemnis waardig menfch houdt, voor 't oordeel Gods fiddert en beeft, en daarby van harte weent en uitroept: ach wie zal my van myne veelduizendmaal verdiende ftraften bevryden ? Wie zti my van de wreede Heerfchappy en Tyranny der zonden en des duivels verlosfen? Zoo kan men hoopen, hy zal fpoediggeholpen worden. Want, indisn zulk eenen Menfch Jefus Chriftus, als het Heil der wee- reeld, die zich voor ons heeft laaten dooden, en nu weder leeft en regeert tot in alle eeuwigheid , en die daarom in de weereld gekomen is, om zondaaren zalig te maaken, en de werken des duivels te verbreeken, namelyk de zonde en den dood, in wien en door wien alle, die in Hem gelooven, vergevinge der zonden ontvangen, verkondigd wordt; en hy grypt door de genade Gods, die hem daartoe verleend wordt, in den geloove toe, valt Jefus te voet, houdt by Hem aan, en fmeekt Hem om genade en ontferminge , en om verlosfing van zyne zonden; die vindt zonder twyfel genade, zyne zonden worden hem i  van onzen HEERE JESUS CHRISTUS. 189 hem vergeeven, en hy wordt door 't geloof in Christus Jefus een kind Gods. Zoo werd de Moordenaar, die met Chriftus gekruist werd, maar die zich in den geloove tot Hem wendde, nog op dien zeiven dag een kind Gods en een erfgenaam der zaligheid. Saulus, die een geweldig en bloeddorftig vervolger van Chriftus en zyne Discipelen was, wierd na drie dagen en drie nachten, welke hy in 't gebed doorbragt, en over zyne zonden weende, een kind Gods en een getuige van Chriftus, zie § 21. Daarby moet nog dit opgemerkt worden, dat iemand van zyn Goddelyk kindfchap, en dat hy een erfgenaam des Eeuwigen Levens is, verzekerd zyn kan: en wie zoude in eene zaak van zoo veel gewigt niet gaarn willen verzekerd zyn? Maar waar ftaat zulks gefchreeven? wy antwoorden: Rom. 8: 16, 17. Dezelve Geest dat is, de Heilige Geest, de Geest Gods, van Wien bier gefprooken wordt getuigt met onze Geest, dat wy kinderen Gods zyn. En indien wy kinderen zyn, zoo zyn wy ook erfgenaamen: erfgenaamen Gods en medeerfgenaamen Chrifti» S- 98< Dewyl nu de Vader van onzen Heere Jefus Christus ook de verdorvenfte en ellendigfte zondaaren, als zy als zoodanige tot zynen lieven Zoon Jefus Christus komen, Hem in den geloove als hunnen Heer en Heiland aanneemen, en zich van den vloek en de heerfchappy der zonden door Hem laaten verlosfen, tot kinderen aanneemt, en hun Vader wordt; zoo kan 't niet anders zyn, dan dat Hy hen van die tyd af ook boven anderen liefheeft, en getrouwelyk voor hun  i0o van DEN VADER feuu zorgt. Zie Joh. 16: 27. Cap. 12: 26" Gz/>. 14: 2i. Z«c 21: 18. ilow. 8: 38, 39. En deze liefde des Hemelfchen Vaders tot zyne kinderen jis zoo teder, dat Hy ook de hairen van hun hoofd alle geteld beeft, Matth. 10: 30. Luc, 12- 7. Als men nu dagt: Ei! heeft de Vader, die alles in zyne hand, en n>agt heeft, zyne kinderen zoo lief; dan zal Hy hun ook aan alles overvloed op de weereld geeven % zoo zoude men dwalen. De liefde Gods handelt wyzelyk, en gelyk het Ryk van Christus niet van deze weereld is, zoo heeft ook God wat beters voor zyne kinderen, dan de goederen dezer weereld, eer, en goede dagen. Zie §. 38. Hy zegent hen met alle Geeftelyke zegeningen in den Hemel, Efef. u 3. en geeft hun by voorb. een inwendig vergenoegd harte, 't welk gewis hooger te fchatten is, dan alle wereldfche goederen, eere en vreugde. Zoo gebeurt het dan ook, dat kinderen Gods honger en dorst lyden, dat het bun aan kleederen ontbreekt , dat zy geen Herher ge hebben, dat zy krank en gevangen zyn. Dit alles zegt de Heiland van zyne broederen Matth. 25: 35 Maar daarin troost hen de Vader der barmhartigheid en de God aller vertroofttingc, 2 Cor. 1: 3. Hy vertroost ben in alle hunne verdrukkingen, op dat zy zouden kunnen ver tr 00ft en de genen, die in allerly verdrukkingen zyn, door de vertroofiinge, met welke zy zeiven van God vertroost worden, vs. 4. Want gelyk het lyden Chrifli overvloedig is in hun, alzoo is ook door Chriftus hunne vertroofiinge overvloedig, vs. • 5. Zy weeten, dat de wille Gods zoo is, dat als zy voedzel en dekzel hebben, zy daarmede vergenoegd zyn zullen, 1 Tim. 6: 8. En hebben't woord van Chriltus daarby: Zyt niet bezorgd, zeggende: wat zullen wy eeten! i  van onzen HEERE JESUS CHRISTUS. 191 ten ? of iv at zullen wy drinken ? ofwaarmede zullen wy onskleeden? want alle deze dingen zoeken de Heidenen: want uwe Hemelfche Vader weet, dat gy alle deze dingen behoeft, Matth. 6: 31, 32. Ook weecen zy: God heeft zynen eigenen Zoon niet ge/paard, maar heef Hem voor ons allen overgegeeven'. Hoe zal Hy ons met Hem niet alle dingen fchenken ? Rom. 8: 32. Zy neemen dus gaarn de vermaning van Paulus aan: Bidt fleeds in alle bekommeringen, met bidden en fmeeken in den Geest {Luth. overz-.) Efef 6: 18. en hun Vader in den Hemel boort hen en helpt ben gewisfelyk, zie Mare. 11: 24. van  101. VAN JESUS CHRISTUS den ZOONE GODS, S- 99- Y\ Jij/s Zoone Gods, wordtin de H. Schrift ook het Woord, Joh. i: i — het Woord Gods Openb. 19: 13. en hec Woord des levens 1 Joh. 1: 1. genaamd. God heeft onzen Heere Jefus Chriftus zelf dat getuigenis gegeeven, dat Hy Zynen Geliefde Zoon vsas, in den welken Hy zyn welbehagen hadde, Mattb. 3: 17. Cap. 17: 5. Hy is de eenige, de eenig-geboorene, de eigene, de Geliefde Zoon van God, Mare. 12: 6. Joh. 3: 16. Rom. 8: 32* Efef. 1: 6 zie §• 66. Chriftus heeft zich zeivan wel doorgaans, in de dagen van zyne omwandeling op aarde, den Zoon des menfche genoemd by v. Luc. 5: 24. Evenwel heeft Hy zich ook duidelyk en met byzonderen nadruk voor al 't volk, de Zoone Gods te zyn verklaard^ Joh. 5: 17 . Want als de Jooden Hem daarom, wyl Hy op eenen Sabbath eenen menfche, die agt en dertig Jaaren krank gelegen had, gezond gemaakt had, zochten te dooden ; zoo antwoordde Hy hun: myn Vader werkt tot nu toe, en Ik werke ook: 't welk zoo veel zeggen wilde, als- dewyle God geduurig werkt, ten beften van zyne fchepzelen, ook op den Sabbath, en daarin niet misdoet, zoo misdoe ik daarin ook niet, als | ik op eenen Sabbath zulk eenen cllendigen menfch getond maake. De Jooden verftonden wel, wat datJ gezegd was; namentlyk, dat onze Heer Jefus Christus zich daarmede God gelyk maakte. Deze hunne gedachte wederlegt Chriftus niet, maar betuigt veel meel'  van JESUS CHRISTUS enz. 193 meer, dat Hy, als de Zoone Gods, magt had, zoo wel de dooden op te wekken, als het laatfte oordeel te houden: want de Vader had alle het oordeel den Zoon gegeeven, op dat zy alle den Zoon eeren, gelyk zy den Vader eeren. Johannes, 's Heilands voorlooper , getuigde reeds van Hem: De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zyne hand gegeeven, Joh. 3: 35. Van zich zei ven zeide Johannes: Hy was van de aarde, en fprak van de aarde, maar van Chriftus: Hy komt van boven, en is boven alle, Hy komt uit den Hemel en is boven alle; en die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, Joh. 3: 31, %6. Jefus Discipelen hebben, voornamentlyk na de uitftorting des Heiligen Geeftes, dit getuigenis van Chriftus, den Zoone Gods, met nadruk voortgezet, en hunne fchriften zyn vol daarvan, gelyk ook de Schrift des Ouden Teftaments van Hem getuigt, Joh. 5' 39- $. 100. Intüsschen heeft zich onze Heer Jefus Chris* tus duidelyk verklaard: Niemand weet, wie de Zoon is, dan de Vader, Luc. 10. 22 en: Celykerwys de Vader my kent, alzoo kenne Ik ook den Vader, Joh 10: 15. Desgelyks: Niemand kent den Zoon dan de Vader, Matth. 11: 27. En gelyk de Apoftelen van den Heiligen Geest zeggen: De Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods; want — niemand weet het gene Gods is, dan de Geest Gods, 1 Cor. 2: 10, 11. N Zoo  294 vam JESUS CHRISTUS Zoo zegt de Heer onze Heiland: De Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van My getuigen, Joh. 15: 26. De Geest der waarheid, die zalMy ver heer ly ken , Joh. 16: 14. Hiertoe behooren ook de woorden van Jefus: Die My liefheeft, zal van Mynen Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben', en Ik zal My zeiven aan hem openbaar en, Joh. 14: 21. HieR uit blykt dan ten klaarfte, dat het een werk der genade Gods is, als wy den Zoone Gods leeren kennen» Zoo had de Vader, die in de Hemelen is, aan Petrus en aan Paulus zynen Zoon geopenbaard, Matth. 16: 16, 17. Gal 1: 15, 16. Zoo hadde H. Geest Jefus Chriftus aan de Discipelen heerlyk verklaard, dat zy met groote vrymoedigheid van Hem getuigen konden, offchoon zy ongeleerde en flechte menfehen waren, Hand: 4: 13. gelyk men uit de Handelingen der "Apoftelen en hunne overige fchriften zien kan. En zoo openbaarde zich Jefus Chriftus onder anderen aan Thomas Job. ao: 27—.en aan Paulus, die alle dingen achtte fchade te zyn om deuitnemendheid der kennis Jefu Chrifti des Heeren,Phil. 3: 8. Daar dan de Heilige Schrift getuigt, dat in de verborgenheid Gods, en des Vaders, en Chrifti alle fchatten der wysheid en der kennisfe verborgen zyn , Coll, 2:2, 3. En wy de Heilige Schriften des Ouden en Nieuwen Teftaments, welke van Chriftus, denZoöne Gods, getuigen, door Gods genade irt banden hebben; zoo heeft men met Paulus getroosc dat wit na tejaagen, Phil. 3: 13 . §. 101. "Er. is reeds herinnerd geworden, dat de Zoone Gods  dem ZOONE GODS. 195 Gods in 't werk der fchepping byzonder te voorfchyn gekomen zy, en dat door Hem alle dingen gefchapen zyn, die in de Hemelen en die op de aarde zyn, dis zienlyk en die onzienlyk zyn naar Coll. i: 16. zie $. 28, ook is uit de Schrift beweezen geworden, dat alle dingen door Hem beftaan en onderhouden worden , en Hy alle dingen draagt door 't woord Zyner kracht, §. 32. Dat Chriftus, zooveel het vlees aan* gaat, uit de Vaderen is, de welke is God boven alle tepryzen tot in der eeuwigheid, volgens Rom. 9: 5. of dat God, dat is de Zoone Gods, geopenbaard is in den vleefche naar 1 Tim. 3: 16 daarvan is ook reeds gefprooken § '63 en vervolgens. Hoe de Zoone Gods, als de fchepper der menfehen, het werk van hunne verlosfing aangevangen, voortgezet, en mee zynen dood al dat gene volbragt heeft, wat tot hunne verlosfing van zonde, dood, duivel en helle vannoode was, en hoe Hy daartegen hun verworven heefc, datzy door't geloove in Hem kinderen Gods, Tempelen des Heiligen Geeftes en erfgenaamen der eeuwige zaligheid worden kunnen; zulks is niet minder breedvoerig uit de H. Schrift aangetoond geworden §. 67 en vervolgens. Daarby is dan ook voorgefteld geworden, hoe Jefus Chriftus zich zoo diep vernederd heeft, dat Hy gehoorzaam geworden is tot den dood. Ja tot den dood des kruizes; en hoe Hy na zyne opftandinge ten Hemel gevaaren is, en zich ter rechterhand der Majefteit Gods gezet heeft , §. 70 en verder. Zoo is dan nu de vraage: Hoe was het dan ten aanzien van den Zoone Gods, eer de weereld gefchapen was? Wy gronden onze kennisfe van den Zöone Gods op de Schrift: want wat ons in dezelve van hem niet geopenbaard is, dat weeten wy niet. Paulus wierd in den Geest opgetrokken in 't Paradys, N 2 en  tqc5 van JESUS CHRISTUS en zag en hoorde onuitfpreekelyke dingen, die een menfche niet ts geoorloofd te fpreeken, 2 Cor. 12: 4.doch zegt Hy: Nu kenne ik ten deele; maar als dan, als ik Hem zien zal van aangezicht tot aange- ' zicht, zal ik kennen, gelyk ik gekend ben — dat is volkomen — want zoo zyn wy by God bekend, 1 Cor. 13: 12. Wat zegt dan nu de fchrift van de Zoone Gods ? Gy Bethlehem Ephrata, zyt gy klein , om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal my voortkomen, die een Heerfcher zal zyn in Israël Jefus Chriftus, Matth. 2: 5 —, wiens Uitgangen zyn van ouds, van' de dagen der Eeuwigheid, Mich. 5: 1. Zie Jef. 43: 13. Een kind is ons gebooren, een Zoone is ons gegeeven Jefus —— de Heerfchappy is op zyne fchouders, en men noemt zynen naame wonderlyk, raad, fierke — almagtige — God Vader, der eeuwigheid, vrede vorst, Jef. 9: 5. Tot den Zoon word: gezegd : uwen Troon, o God, is in alle eeuwigheid Hebr. 3: 8. Christus zegt tot Johannes: Freest niet: Ik ben de Eerfte en de Laatfte, Openb. 1: 17. en Ik ben de Alpha, en de Omega, het begin en einde, die is, en die was, en die komen zal, de Almagtige, Openb. 1: 8 Cap. 22. 13. Daarom zegt Johannes: In den beginnen dat is, eer nog iets gefchapen was was het Woord, en het Woord was by God, enhst Woord was God, Joh. 1:1. En Paulus: Alle dingen zyn door Hem en tot Hem gefchapen, en Hy is voor alle dingen Coll. l: 16, 17. Hy is het affchynzel van Gods Heerlykheid, en het  den ZOONE GODS. het uitgedrukte beeld zyner zelfftaadigheid, Hebr. i: 3- In Hem was het leven, Joh. i: 4. Enllywas het waarachtige licht, Joh. 1: 9. /fy ttwz« de geftaltenisfe Gods, Gode even gelyk, PM. 2: <7. " /fy was in Heerlykheid by den Vader eer de wee reld was, Joh. 17: 5. Hy was de eenig-gebooren Zoon, die in den fchootdes Vaders is, Joh. I. 18. /?y tw*w de Eerstgebooren aller creaturen: want door Hem zyn alle dingen gefchapen, die in de Hemelen en die op de aarde zyn , Coll. 1:15. 16. Uit deze fchriftüur-woorden is klaar, dat de Zoone Gods, als de fterke God en' Vader der Eeuwigheid, van Eeuwigheid af in de innigfte gemeenfchap niet Zynen Vader, en in even de zelfde Heerlykheid als Zyn Vader, geweest is; en wel zoo, dat men zeggen kan, de Zoon was gelyk de Vader, en de Vader gelyk de Zoon. En daar onze Heer Jefus Chriftus ïn de aüerdiepfte vernedering zeggen konde: Die My ziet, die ziet den genen, die My gezonden heeft, Joh. 12: 45. Cap. 14: 9, 10. En: Indien gy lieden My gekent haddet, zoo zoudet gy ook Mynen Vader gekend hebben, Joh. 14: 7. Geloovet My, dat Ik in den Vader ben en de Pader in My is, Job. 14: 11. En daar Paulus getuigt: In Chriftus woont alle de volheid der Godheid lichaamelyk, Coll. 2: 9. Zoo moet ook het zelfde van Hem, toen Hy voor de grondlegging der weereld in des Vaders fchoot was, kunnen gezegd worden. N 3 $' 102.  toS van JESUS CHRISTUS S. ïoa. Gelyk de Zoone Gods, by de fchepping aller dingen, byzonder te voorfcbyn getreeden is ; zoo heeft Hy Zich ook van dien tyd af, tot Zyne verfchyning in 't vleefeh, geduurig byzonder met de menfehen ingelaaten. De fchrift zegt duidelyk van den Vader: Niemand heeft ook God gezien, Joh. i: 18. i Joh. 4: 12. Hy bewoont een ontoegankelyk licht, den^ wel. ken geen menfche' gezien heeft, noch zien kan, 1 Tim, 6: 16, Niet dat iemand den Vader gezien heeft, dan die van God is — Chriftus —: deze beeft den Vader gezien, Job. &. 46. Wanneer dus God menfehen verfcheenen is, wanneer Hy met de menfehen gefprooken heeft, 'c welk toch menigmaal gefchied is; zoo is dat telkens de Zoon van God geweest. Zie §. 85. Maar hoe is 't thans, nu die woorden vervuld 2yn, welke David in den Geest gefprooken heeft: .De Heere heeft gezegd tot Mynen fleer e: zit aan Myne rechterhand, tot dat lk Uwe vyanden zal gezet hebben tot eenen voetbank Uwer voeten? Matth. aa: 44 Ps 110: 2. Jefus Chriftus heeft Zich, als de Middelaar tusfehen God en de menfehen, ter rechterhand Gods gezet, en dit Zyn Middelaars-ambt zal voortduuren, tot dat alle zyne vyanden van Zynen Vader onder Zyne voeten gelegd zyn, en de laatftevyand, die te niete gedaan wordt, is de dood, j Cor. 15: 25, 26 Ofichoon nu de woorden van Chriftus waarachtig zyn: Ik en de Vader zyn één, Joh, 10. 32. en Hy God is boven alle te pryzen tot in der Eeuwigheid, Rom. 9: 5. Zoo is toch ook ze-  den ZOONE GODS. 199 zeker, dat God het hooft des Middelaars Chrifti is4 naar 1 Cor. n: 3. en in dezen zin zege ook Paulus tot de Corinthiërs: Gy zyt Chrifti, en Chriftus is Gods 1 Cor. 3: 23. Daarom zege Paulus: God heeft Hem uitermaaten verhoogd, en heeft Hem eenen naam gegeeven, welke hoven atte naam is, op dat in den naame Jefu zich zouden huigen alle kny'én der genen, die in den Hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zyn, en alle tongen zouden belyden, dat Jefus Chriftus de Heere zy, tot Heerlykheid Gods des Vaders,'Phil. 2: 9, '10, 11. En Petrus: De God onzer Vaderen heeft Jefus opgewekt, welken gy omgebragt hebt, hangende Hem aap'tbout; dezen beeft God door Zyne rechterhand verhoogd tot eenen vorst en zaligmaker , Hand. 5: 30, 31. Door deze verhooging kan hier niets anders verftaan worden, als Zyne zitting ter rechterhand Gods, en dan is 't zeer duidelyk , dat die Jefus, welke aan .'t kruis gedood is, de Middelaar tusfehen God en de menfehen, Zich ter rechterhand Gods gezet heeft. En als de Heer onze Heiland zegt; My is gegeeven alle magt in Hemel en op aarde, Matth. 28: 18. Zoo fpreekt Hy daar even ook van zich, als den Middelaar tusfehen God en de menfehen. Hy beeft Chriftus uit de dooden opgewekt, en heeft Hem gezet tot Zyne rechterhand in) den Hemel, zegt Paulus Efef. 1: 20. daar ziet men ook, dat de gene, die Zich ter rechterhand Gods gezet heeft, even die zelve Jefus is, dejMiddelaar Gods en der menfchen,die voor onsgeflorvenis, en dien God uit de dooden opgewekt heeft. Daarom wordt ook de Vader deGod onzes Hee ren Jefu Chrifti genaamd Efef. 1:17-en de Heiland zeide tot Maria: gaat beenen tot Myne Broeders, en zegt haar: Ik vaare op tot Mynen Vader, en UwenV%der en tot mynen God en Uwen God, Job, 20; 17. Neemt men N 4 «kar-  2oo vam JESUS CHRISTUS daarby de woorden van Chriftus: De Vader heeft den Zoone magt gegeeven, ook gerichte te houden, om dat Hy des menfehen Zoone is, Joh. 5: 27. Zoo worde het nog klaarder. Want daar wordt toch uitdrukkelyk gezegd, dat de Zoone Gods daarom, om dat Hy des menfehen Zoon is — die de Middelaar was tusfehen God en de menfehen — het gerichte houdt. Uit allen deze blykt, dat men ook deze woor< den des Heeren: Myn Vader is meer dan Ik, Joh. 14: 28. van Jefus Chsiftus, als Middelaar, te verftaan heeft. Alle dingen worden Zynen voeten onderivorpen, doch V is openbaar, dat Hy uitgenoomen, uitgezonderd, wordt, die Hem alle dingen onderworpen heeft, 1 Cor, 15: 27. Maar wanneer alle dingen, die God gefprooken heeft door den mond aller zyner Heilige Profeeten van alle eeuwen, weder opgerecht en herfteld zullen zyn naar Hand. 3: 21. Zoo zal Jefus, de Middelaar, zyn ambt nederleggen, en God zal zyn alles in alkn 1 Cor. 15: 28. §• "03. Dit vooraf gefteld zynde, kan men ook verftaan 't gene de Schrift van Hem getuigt, dat Hy onze voorfpraak is by den Vader. Dat zyn bloed, dat be. tere dingen fpreekt, dan Abels bloed want dat riep om wraak, Gen. 4: 10 —voor ons ten goede fpreekt, Hebr. 12; 24, dat is voor ons eene onuitfpreekelyke grootè zaak. Want dit toont aan, dat het zoenoffer van Chriftus, 'c welk Hy voor ons gebragt heeft, toen Hy door Zyn eigen bloed eenmaal ingegaan is in het Heiligdom en eene eeuwige verlosfmg, te wege gebragt heeft, Hebr. 9: 12 geduurig voor God in gedachtenisfe blyft en altoos om barmhartigheid voor ons roept; 't welk onmogelyk onverhoord blyven kan. Doch dit is het niet alleen; maar  den ZOONE GODS. 201 maar ook, dat Hy ter rechterband Gods is, en voor ons bidt, naar Rom. 8: 34. Namentlyk onze Heer Jefus Chriftus, of-, fchoon Hy wel ten Hemel gevaaren is en Zich aan de rechterhand Gods gezet heeft, heeft niet opgehouden , hec Hoofd Zyner Kerke te zyn. In dat opzicht neemc Hy deel in alle zaaken, die of Zyne Kerke in *t geheel of een deel der zelve, of ook maar een eenig lid daarvan betreffen- Hy ziet het goede en hec kwaade, dat Zyne Kerke wedervaart, even zoo aan, als of 't Hem zelve gefchiedde: Toen Saulus de gemeincen in Judea vervolgde, riep hem de Heer onze Heiland coe: Saul! Saul! wat vervolgt gy My? Hand. p: 4, En coc de genen, die een arm Kind Godsgefpyzigd, of ce drinken gegeeven, of gekleed, of geherbergd, of in krankheid, of ook wel in gevangenis bezocht hebben, zegt Hy: Voor zoo veelgy dit een van Mynen minde Bros* ders gedaan hebt, zoo hebt gy dat My gedaan, Matth, 25: 40. Zoo neemt Hy by v. eenen armen menfch, die op weg is, zich door Zyne genade tot God te bekeeren, aanftonds van harten aan, naar de woorden der H. Schrift: Hy kan volkomen zaligmaaken de genen, die door Hem tot God, gaan, alzoo Hy altyd leeft om voor haar te bidden, Hebr. 7: 25. En als iemand, die tot Zyn volk behoort, zich hier of daarin bezondigd heeft, waarover hy by den Vader in den Hemel in ongenade geraaken kon; zoo is de Heiland aldaar en laat niec na voor zoodanig een te bidden; zoo fchryft Johannes: Indien iemand gezondigd heeft —>, dat is, indien een menfch, die in Chriftus gelooft, V ongeluk, beeft, dat hy zich fchuldig maakt of bezondigt. N 5 waar.  Hoi van JESUS CHRISTUS waarvoor by zich toch getrouzvelyk te hoeden heeft — wy hebben eenen voorfpraak by den Vader, Jefus Chriftus, den rechtvaardigen, i Joh. 2: i. Uit Johannes Cap. 17. kan men zien, hoe de Heiland by Zynen Vader ons voorfpreekt en voor ons bidt. Hy kan ook medelyden hebben met onze zwakheid, om dac Hy in alle dingen, gelyk als wy, is verzocht geweest, doch zonder zonden Hebr. 4: 15. en Hy is ingegaan in den Hemel; om nu te verfchynen voor 'c aangezichte Gods voor ons, Hebr' 9: 14. E n evenwel is Hy altyd by ons; naar zyn woord: Ziet, lk ben met u lieden alle de dagen, tot de voleindinge der weereld, Mattb. 2 b: 20. En waar twee of drie vergaderd zyn in Mynen naame, daar ben Ik in V midden van haar, Matth. 18: co. Ons wel- of kwaalyk gaan gaac ook niemand zoo naa eer harren, als onzen allerliefiten Heiland. Wiens voorbiddingen zullen ook zoo krachtig en van zulke gezegende gevolgen zyn, als de zynen ? Daarom laat ons met vrymoedigheid toegaan tot j den troon der genade — Chriftus —, op dat wy , barmhartigheid mogen verkrygen, en genade vin. j den om geholpen te worden ter bekwaamer tyd, \ Hebr. 4: 16. Men kan toch ook met Hem zoo hartvertrouwend ton¬ gen belyden zullen, dat Jefus Chriftus de Heere. zy, tot Heerlykheid Gods des Vaders, Phil. c: 10, 11. Zoo ziet dat buiten twyfel in de eerfte plaats op de menfehen; en zulks zal voornamentlyk gefchieden, als zy alle voor Zynen Rechterftoel gefield zullen worden, R.om. 14: 10; 11. Maar Hem moeten ook  204 van JESUS CHRISTUS ook alle Engelen Gods aanbidden , Hebr. n 6. Want ' God beeft Hem gezet tot Zyne rechterband in den Hemel, verre boven alle overheid, en magt, en kracht, en Heerfchappy, en alle naam, die genaamd wordt, niet alleen in deeze weereld,maar ook in de toekomende, en beeft alle dingen Zynen voeten onderworpen, Efef. ti 20—22. Als Hy dus een Heer der Heeren en een Koning der Koningen genaamd wordt Open. 17: 14. Cap. 19: 16. Zoo is Hy zulks niet alleen met opzicht op het menfchelyk geflachc maar ook met opzicht op alle Hemelfche Heirmagten. Het gene wy by Jefajas leezen: Alzoo zeid de Heere, die de Hemelen gefchapen beeft, die God, die de aarde geformeerd, en die ze gemaakt heeft: — Ik ben de Heere en niemand meer — wendet u na My toe, wordet behouden, alle gy einden der aarde: want Ik ben God en niemand meer. Ik hebbe gezwaoren by My zeiven, daar is een woord der gerechtigheid uit Mynen monde gegaan; en het zal niet wederkeer en: dat My alle knye zal geboogen worden, alle tonge My zal zwoeren. Men zal van My zeggen, gewisfelyk in den Heere zyn gerechtigheden en fterktens, tot Hem zal men komen,] Cap. 45: 18 24. Dat wordt in 't Nieuwe Teftament uitdrukkelykop Chrillus toegepast en van Hem verklaard, Rom. 14: lo, 11. Wy verkrygen ook in Hem alleen de waare gerechtigheid en de vergevinge der zonden, benevens den Vrede Gods en de kracht des Heiligen Geeftes. Zullen nu knechten hunne Heeren, wiens eigendom zyzyn, met allevreeze onderdaanig zyn, niet alleen den goeden en befcbeidenen, maar ook den harden is, 1 Petr. 2: 18. Zullen zy hun in allen wel- be-  den ZOONE GODS. 205 behagelyk zyn, en alle goede trouwe bewyzen; Tit. 2:9, 10. Zullen zy hun van harte met goedwilligheid in eenvoudigheid des harte gehoorzaam zyn Efef. 6; 5 . Ei, hoe veel te meer zullen wy tegen onzen zoo vrindelyken, zoo goedertierne en boven alle maate genadigen Heer, die ons niet mee zilver of goud, maar met Zyn eigen bloed, tot Zyn eigendom gekocht heeft, zodanig gezind zyn, en ons inderdaad tegens Hem zoo gedragen, en dat wel niet uit vreze, maar uit liefde, Rom. 14; 7, 9. 2 Cor. 5: 15. D1 t alles zal by ons niet achterblyven; als wy het beeld ortzes Heeren Jefus Chriftus, waarvan §. 49 gefprooken is, geduurig voor oogen hebben, en dat zal van ons naar 't wootd Gods gefchieden;< Want Hy heeft ons een voorbeeld nagelaaten, opdatwy^ Zyne voet flappen zouden navolgen, 1 Petr. 2. 21.' En indien wy zulks van harte doen, zoo is onze weg vol zegen. Maar hier wordt gefprooken van menfehen, die in Chriftus Jefus zyn, en die in Hem blyven, die moeien alzoo wandelen gelyk Hy gewandelt heeft, 1 Joh. 2: 6. en dat kunnen zy ook; want Hy fterkt hen daartoe. Men ziet echter ligt, dat dit niet te verftaan zy van die dingen, welke Chriftus de Heer, in de uitvoering van zyn Middelaarambt, en als de groote Proofeet, die van God in de weereld gezonden was, in de dagen van Zyne omwandeling op aarde gedaan heeft. Want als iemand dachte, Hy moefte de blinden ziende, de dooven hoorende, de ftommenfpreekende en de kreupelen gaande maaken, dewyl hy Chris-  gö* van JESUS CHRISTUS Chriftus navolgen moet, die zoude het zoo min treffer-, als iemand, welke, om Jefus na te volgen, e6n Geeslel van touwen neemen, en zulke menfehen uit de Kerk ftaan wilde, welke met geen meer recht daarin behooren, dan de lchaapen en de Osfen in den voorhof des Tempels. De navolging van Jefus, die allen geloovigen in de Heilige Schrift wordt aanbevoolen, beftaat dus in 't navolaen alleen van die dingen, welke wy van Chriftus Jefus, in zoo ver Hy een menfch was, gelyk andere menfehen, doch zonder zonden, in de H. Schrift aangetekend vinden. By v. in Hem was een gevoelen van nederigheid, dat Hy in de weereld liever gering dan groot was. Gelyk Hy Zich nu zelve vernederd; zoo leert de Schrift: dat bet zelve gevoele, dat in Cbriftus Jefus was, ook zyn moet in die genen, die in Hem gelooven, Phil. 2: 5 . Chriftus heeft Zich zeiven niet behaagd, zoo moeten wy dan ook geen behaage in ons zeiven hebben, Rom. Ï5: 1, 3. Hy verlochende Zich zeiven en nam Zyn kruis op Zich, dat moeren de genen, die Hem navolgen willen, ook doen Mare. 8: 34. Het gene §. 68 daarvan gezegd is, maakt dit nog klaarder. ' Met een woord: 't is Gods wille, dat wy den heelde Zyns Zoons gelykvormig zullen wezen , Rom. 8: 29, by v. wy zullen malkanderen liefhebben, gélyk Chriftus ons heeft lief gehad, Joh. 13: 34 wy zullen eikanderen ver geeven, gelykerwys als Christus ons ver geeven heeft, Coll. 3: 13 —. Waarby echter op te merken, dat deze gelykvormigheid aan of met Chriftus, wel ten eerften in alle deelen haaren aanvang neemt, als wy door 't geloove in Hem nieuwe fchepzelen worden; maar dezelve neemt hoe langs hoe meer toe, als wy allezinds opwasfn in Hem, die het Hoofd is, namelyk Chriftus, Efef. 4: »5-  den ZOONE GODS. 307 15. En zoo was't Paulus eene zeer aangelege zaak, dat Chriftus in de Qalatiërs eene gèftalte verkrygen mogt; dat is, dat zy Chriftus meer gelykvormig worden mogten, "Gal. 4: 19. En 2 Cor. 3: 18. zegt hy: Wy alle aanfchouwen de Heerlykheid des Heeren als in eenen fpiegel - of de Heerlykheid des Heeren wordt in ons allen openhaar —, en wy worden naar het zelve beeld in gedaante veranderd , van Heerlykheid tot Heerlykheid. D1t heeft dus eenen geduurigen voortgang, wy worden den Heiland hoe langer hoe gelykvormiger, en docr de genade hoe langer hoe volmaakter. vam  VAN D E N < [HEILIGEN GEEST. §. IOC). Heilige Geest heeft Zich ten aanzien van Jefus Chriftus, den Heiland aller menfehen, en in 't byzonder, Zyner geloovigen, zeer werkzaam betoond. Voor Zyne verfchyning in 't vleefeh, heeft de Heilige Geest de omftandigheden van Zyne geboorte, Zyn leven, lyden en fterven, van Zyne opftanding, cn daarop gevolgde Heerlykheid, door de Profeeten duidelyk te vooren voorzegd. Toen de bepaalde tyd van 's Heilands geboorte nabygekomen was, werd de Maagd Maria, die van God uitverkooren was, om de moeder van Jefus te zyn, uit den Heiligen Geest zwanger bevonden, Matth. i: 18, 20. Daarna bezocht zy haare vriendin Elifabeth, welke vervuld wordende met den Heiligen Geest, Maria en de vrucht haares buiks zegende, Luc. 1: 39 , Johannes, Chriftus voorlooper, werd reeds van zyns moeders lyve aan, met den Heiligen Geest vervuld, Luc. 1: 15- Zacharias, zyn Vader, vervuld met den Heiligen Geest, fprak zeer nadrukkelyk van den Heere onzen Zaligmaker, Luc. r. 67 —, Si* ween werd eene Goddelyke openharing door den Heiligen Geest gedaan, dat hy den dood niet zien zoude eer by den Chriftus des Heeren ,den Mesfias, gezien hadde, en hy kwam door aandryving des Heiligen Geestes in den Tempel, wanneer bet kindeken Jefus den Heere voorgefteld werd, nam Het in zyne armen, en loofde God met hlydfchap, Luc. 2: 22 —. Toen Jefus van Johannes gedoopt werd kwam de Heilige Geest  van ben H. GEEST. 509 Geest uit den Hemel neder daden, gelyk eene duive, en bleef op Hem, Job. i: 32, 33. Niec lange daarna werd Chriftus door den Heiligen Geest in de Woeftyn geleid om verzocht te worden van den 'Duivel, Matth. 4: 1 -—. door den Geest Gods wierp Cbriflus ook de duivelen uit, Matth. 12: 28, en daaruic is afceneemen , dac de Heilige Geesc ook by andere wonderwerken, die Hy gedaan heeft, met Hem geweest is. Chriftus heeft Hem zeiven Gode onftraffelyk door den Eeuwigen, dat is den Heiligen —— Geest opgeofferd Hebr. 9: 14. En zoo was dc Heilige Geesc in cn met Chriftus in zyn ganfche leven en alle Zyne verrichtingen op aarde. Zie §. 69. S'. 107 Somtvds komt het voor, dat in de- Heilige Schrift, Geesc en kracht by een gevoegd ftaat. By voorb.: God heeft Jefus van Nazareth gezalfd mét den Heiligen Geest en met kracht ;Hand. 10: 38. En 't gene de Heer onze Heiland, tot zyne Discipelen zeide: Gy zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, Hand. 1: 5. dat drukt Hy op eene andere plaats dus uit : Gy zult aangedaan worden met kracht uit ds hoogte, Luc. 24: 49. Daaruit is dan openbaar, dat waar de Heilige Geest is, daar is ook kracht, Goddelyke kracht. D e Heilige Geest is echter niet eene eigenfchap Gods, maar God zelve met den Vader en den Zoon; 'c welk klaar blykt uit de woorden van Jefus: Ö Doopt  aio van den H. GEEST. Doopt in den naame des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geefles, Matth. 28: 19. Daar wordt de Heilige Geelt even op dezelfde wys, als de v*ader en de Zoon genoemd , en de arme zondaaren, die 't Euangelium gehoorzaam worden, moeten zoo wel in zynen naam, als in den naam des Vaders en des Zoons gedoopt worden, en vergevinge der zonden, zaligheid en leven ontvangen; zie ook 2 Cor. 13: 13. Joh. 15; 26. De woorden van Petrus: Anania, waarom heeft de Satan uw harte vervuld, dat gy den Heiligen Geest liegen zoudet? Gy hebt den menfehen niet gebogen, maar Gode, Hand. 5: 3, 4. beveiligen even 't zelve. Want wien loog Ananias? den Heiligen Geest, die Petrus geopenbaard had, hoedanig 't gedrag van Ananias en Saphira geweest was, en door wiens aandryving Petrus hen gevraagd en eenen leugen van hun tot antwoord bekomen had. En daarby zegt Petrus: gy hebt Gode gebogen, en fchryft zulks toe aan eene verleiding des Satans , den welken Ananias in zyn harte ingelaaten had. Hier komen nog by de woorden van Paulus aan de Corinthiers: Weet gy niet, dat gy Gods Tempel zyt, en de Geest Gods in u lieden woont ? 1 Cor. 3 16. Wie woonde in hun? de Heilige Geest. Wat waren zy nu ? Gods Tempel. En oan moet men hieiby niet vergeeten de woorden van Chriftus: Alle zonde en lafteringè zal den menfehen vergeeven worden: maar de lafteringè tegen den Geest zal den menfehen niet ver geeven worden, en zoo wie eenig woord gefprooken zal hebben tegen den Zoone des menfehen, het zal hem ver geeven wor1éen: maar zoo wie tegen den Heiligen Geest zal  van den H. GEEST 21 ï gefprooken hebben, '/ zal hem niet ver geeven wor, den Mattb. 12: 31, 3a. è n naar 't verhaal van Marcus is 'c: Wie gelafterd zal hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geene vergeevingin der eeuwigheid, Cap. 3: 28, 29. D e gelegenheid toe deze waarfchouwing aan de Schriftgeleerden en Pharizeën was deze: 'er werd tot Hem gebragt een van den duivel bezetene, die blind en ftom was, en Hy genas hem alzoo, dat de blinde en ftomme, beide fprak en zag. Toen zeiden zy: Hy werpt de duivelen niet anders uit, dan door Beelzebul, den over (ie der duivelen. Dat fpraken zy tegen hun gewisfèn en beter weeten aan, naar 't getuigenis van Nicodemus, die een overfte der Jooden was, en den Heere onze Heiland toeflond: Rabbi wy weeten, dat gy zyt een Leer aar van God gekomen ; want niemand kan deze tekenen doen, die gy doet, zoo God niet met hem is, Joh. 3: 2. Dewyl nu de Heiland zag, dat de Pharizecn en Schriftgeleerden , en het volk, dat hun aanhing, wanneer zy in dien boozen zin volhardden, of wel nog verder daarin gingen, zich zeiven in een tydelyk en eeuwig verderf ftorten zouden; zoo toont Hy hun 'c gevaar aan, waarin zy Honden. Het heeft echter, Helaas! weinig geholpen: want offchoon deze arme menfehen daarna door de verkondiging van Chriftus opftanding overtuigd werden, dat Jefus van Nazareth de Mesfias of de gezalfde des Heeren was; offchoon zy door de Apoftelen en inzonderheid door Paulus uit de fchriften der Profeeten, die van den Mesfias handelen, zoo in 't naauw gebragt wierden , dat zy zien moeften, Jefus van Nazareth was de Mesfias; en offchoon de Apoftelen hunne leer met even zoo veele én even zoo groote, Ja nog grootere wonderen en O 9. -.e-  212 VAN DEN H. GEEST. tekenen, dan onze Heer Jefus Chriftus gedaan had, beveiligden; Ja offchoon zy wei voor hunne oo^en zagen, hoe veel duizend arme menfehen door 't Euangelium van de duifternisfe tot het licht, en van de magt des Satans tot God bekeerd werden: zoo bleeven zy evenwel verftokt, lafterden den Heiligen Geest , welke in de Apoftelen was, en vervolgden Jefus Discipelen als de ergfte booswigten. Deze zonde werd hun dus niet vergeeven, maar de oordeelen Gods kwamen over hen; Jerufalem en 't ganfche Joodfche land werd jammerlyk verwoest, en zy moeften de verfchrikkelykfte ftraften ondervinden. §. 108. Aangaande de gaaven des Heiligen Geeftes-, dat is, die gaaven, welke de Heilige Geest uit deelt, Vinden wy een fchoon onderricht by Paulus i Cor. 12: 4, en vervolgens. De Heilige Geest deelt dezelve met de diepfte wysheid zoo uit, als het de om. Handigheden, en de tyden, in welken Chriftus Kerk zig juist bevindt, vorderen. Dewyl het Joodfche volk niet geloofde, zoo zy geen tekenen en wonderen zagen, naar 't woord van Chriftus, Job. 4: 48. vergel. met Job. 2: 18. Zoo bezaten 's Heilands Discipelen, ter planting van de eerfte Kerk veele wondergaaven. De gaave der gezondmaking was zoo groot, dat zelfs de fchaduw van Petrus, als hy over de ftraaten ging, de kranken gezond maakte, Hand* 5: 15- en als zy de zweetdoeken of gordeldoeken van Paulus lyf namen, en op de kranken droegen, weeken de ziektens van hun, en de booze Geeften voeren van hun uit, Hand. 19: 12. Deze gaave, om kranken te geneezen en gezond te maaken, bezaten niet alleen de Apoftelen, maar ook veele ande- re eeionvuren. t int morH oan tus ^n Aia n-n. O O — ~ ' »"»" iwvu , <->iv, ftu-  van den H. GEEST. 2I3 ftudeerd hadden, en dus geen vreemde taaien verftonden, wanneer zy zich bekeerden, de gaaf, om vreemde taaien te fpreeken, medegedeeld; en anderen hadden de gaaf, om taaien, die hun anders onbekend waren, te verftaan, en anderen te verklaaren, 't gene in zulke taaien was uirgefprooken, i Cor. 14: 27 —. De Apoftelen des Heeren hadden ook dé gaave, om die genen te ftraften, welke den naam van Chriftus tot oneer en voor anderen geyaarlyk waren. Zoo ontdekte Petrus de heimelyke overeenftemming of affpraak , welke Ananias en Sapphira met eikanderen, gemaakt hadden, om de Apoftelen te bedriegen, enftrafde hen beide met eenenor verwachten fchielyken dood, Hemd. 5: 1 . Paulus gaf eenen menfch , die zyne ftiefmoeder tot een wyf genoomen had eene ook by de Heidenen verfoei. de zonde over aan den Satan tot verderf dis vleefcbs, op dat de Geest behouden mogt voorden in den dag des Heeren Jeju, 1 Cor, 5: 5. Ook was 't den Apoftelen gegeeven, nog andere grootere wonderwerken te doen; gelyk wy dan niet alleen van Petrus, maar ook van Paulus leezen, dat zy dooden opgewekt hebben, Hand. 9: 36 —Cap. 20: 9 Maar men ziet ook uit de brieven der Apoftel len, dat reeds in de eerfte Chriften Kerk een misbruik van die buitengewoone gaaven begon plaats te grypen. Uit de vermaning van Paulus aan de Corinthiers, 1 Cor. 12: u. en vervolgens, kan men befluiten, dat de eene over de gaave des anderen gedacht, en de zelve met de zyne vergeleeken heeft of niet die des anderen beter en grooter was dan de zyne , of de zyne beter en groter dan die des anderen: weshalven Paulus hun voorhoudt, dat een ieder met de zyne te vrede moest zyn; de Heilige Geest toch had de zelve wyslyk uitgedeeld. WantO 3 ge- i  nj^ V A 17 DEN H. GEEST. gelyk in een lichaam veele leden waren, waarvan eep iegelyk zyn gebruik en nuttigheid heeft, offchoon 'c eene van 'c andere onderfcheiden is, zoo Was het ook met de leden der gemeente en hunne onderfcheidene V gaaven. Daar by kwam, dat eenige in de vergade- ringen der gemeente in zulke taaien fpraken, welke niemand verÜond; 't welk airhans, zoo men 'er op 'c gunftigsc over oordeelen wilde, niet goed overlegd was ,• en anderen zochten, zoo als men met waarfchynlykheid befiuiten mag, door hun gebed tot God, meer zulke gaaven, die in't oog vielen, cn andere in verwondering bragten, dan de zoodanige, die algemeen nuttig waren, maar die niets buitengewoons j in zich hadden: Daarom vermaant hen Paulus, zy |[ moeften naar de befte, dat is. temeeftnuttigftegaa- | ven y veren, en inzonderheid dat zy profeteeren mcgten. Door dit Profeteeren, verftaat hy echter hier terplaatze niet het voorzeggen van toekomftige dingen , maar trooftelyke en met de ervaring overeen- i ïremmende Leeringen en vermaningen aan de ge. t meente, welke andere ter harten gaan en tot opbou- \ wing verftrekkcn konden, Cap. 14: 3. ^ Nadat hy j dit wydlopig beweezen heeft, voegt hy 'er by: ' Ik wil liever in de gemeente vyf woorden /pree - j ken, dat men my ver ftaat op dat ik ook anderen mag onderwyzen, dan tien duizend woorden in \ een vreemde taaie, Cap. 14: 19. en herinnert hun, dat de vreemde taaien niet waren J om der geloovigen, maar der ongeloovigen willen, (fach mogten zoodanige Leeraars, die menigmaal zulke leerredenen doen, dat hunne meefte toehoorders denken moeten, zy fpreeken in eene vreemde taal, wy! zy weinig of niets daarvan verftaan, dit toch op- , merken! ) Als men 't voorige recht overweegt, zal men ras inzien, waarom 't den Heere behaagd heef?,. .. . ■ ■ ■ - • zul. 3  VAN DEN II. GEEST. SI5 zulke buitengewoone gaaven in zyne kerke van tyd tot tyd te rug te houden. Intusfchen hebben zich de Apoftelen in den beginne, byzonder onder de Heidenen ter uitbreiding des Euangeliums, met nut en zegen van dezelven bediend. Ons echter kan en moet het genoeg zyn, dat wy alle die gaaven des geeftes in onze tyden hebben en hebben kunnen [ want God verhoort het gebed ] welke ons noodig zyn, om deels onze eige, deels andere menfehen hunne zaligheid te bevorderen. En dien God gaaven verleent, mag ook toezien, hoe Hy dezelven aanwendt; want hy zal eenmaal den Heere daarvan rekenfehap moeten geeven. S- 109. Als in de Heilige Schrift van den Geest des lee» veris, den Geest der genade, den Geest der waarheid, den Geest des grloofs, den Geest des geheds, den Geest der wysheid en des verftands, den Geest des Raads en der fierkte, den Geest der kennisfe en der vreeze des Heeren, den Geeit der openharing, den Geest der voorzegging enz gefprooken wordt: Zoo zyn dat of naamen des Heiligen Geeftes, of daar door worden deze of gene byzondere gaaven des Heiligen Geeftes aangeduid. Hy is 't alleen, aan wien wy leeven, genade, waarheid enz. te danken hebben. En daarop pasfen ook de woorden van Paulus: Deze dingen alle werkt een en dezelfde Geest 1 Cor. 12: ri. Die eene Geest wordt genoemd de Geest des Vaders, om dat Hy uitgaat van den Vader , en de Geest van Chriftus, of des Zoons Gods, om dat Hem Chriftus zendt. De Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Want wie van de menfehen weet V gene des menfehen is, dan de Geest des menfehen, O 4 die  21ö" VAN DEN H. GEEST. die in hem is; alzoo weet ook niemand V gene Gods is, dan de Geest Gods, i CV.2:10, i r. Wie kan dan alle dingen onderzoeKen, ook de diepten Gods? wie kan weeten't geene Godes is? zoolly niet zelve God is. Doch wy kunnen van het werk des Heiligen Geestes niet meer zeggen, dan 't geene wy daarvan in de Schrift leezen. En 't geene door den Heiligen Geest in ons zelve gewerkt wordt, dat zal ons hane zoo ondervinden als het in de Schrift ftaat. E e r de Heiland zynen Discipelen zyne zichtbaare tegenwoordigheid onttrok, deed Hy hun, onder andere groote toezeggingen, deze belofte: Ik zal den Vader bidden , en Hy zal u eenen andtren Troofter — Helper en Voorfpreeker — geeven , op dat Hyby ublyve in der Eeuwigheid (ndmelyk) den Geest der waarheid, welken de weereld niet kan ontfangen, want zy ziet Rem niet, noch kent Hem niet; maar gy kent Htm, want Hy blyft by u lieden , en zal in u zyn. Joh. 14: 16, 17. Hier uk ziet men voor eerst, dat de H. Geest in de geloovigen woont,• en ten tweede, dat Hy in de ongeloovigen niet woont. Ja de Heiland zegt, dat de zueereld — waar door Hy al zulke tmenfehen rerftaat, welke de begeerlykbeid des vleefches, de be. freerlykheid der oogen en de grootsheid des leevens in \ harte hebben; en in welke geene liefde tot den Heiland en zynen Vader gevonden wordt, naari Joh. , ^ f 16 —_ den Geest der waarheid niet ontvangen kan. ■ Hy kan in hunne harten niet woo- nent want zy kennen Hem even zoo min, als zy Hem met hunne oogen zien. De reden daarvan is deze, om dat de Geest Gods Heilig is, en de menfehen, zoolang zy de zonde liefhebben, en zich --, - * van  van ben H. GEEST. 317 van den boozen regeeren laaten, zyn onheilig: 'er kan geene gemeenfchap zyn tusfehen hen en den Heiligen Geest. §• "o. ïntusschen ziet men toch uit de woorden j yan Chriftus. Als de Troofler, de Heilige Geest, zal gekomen zyn, die zal de weereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. Van zonde, j om dat zy in my niet gelooven, en van gerechtigheid, om dat ik tot mynen Vader heenen ga , en gy zult my niet meer zien, en van oordeel, om dat de over/te deezer weereld geoordeeld is Joh. 16: 8-11. I dat de Heilige Geest niet nalaat, om ook aan zulke j menfehen te arbeiden, die den Zaligmaker nog niet : kennen, die Hem nog niet in den geloove hebben aan: genoomen, die nog niet met hun harte Hem aanklee' ven , maar nog weereld zyn. Zulks gefchiedde van dien I dag af, dat Hy over de Discipelen werd uitgegooten. ' Want toen zy alle met den H. Geest vervuld waren, i vingen zy aan te prediken, 200 als de Geest hun gaf ï uit te fpreeken, Hand. 2: 4. Wat was dan 'tgene 1 zy verkondigden? zy toonden het volk van Israël 1 voor eerst hunne zonden aan, dat zy Jefus van Nazaj reth, dien Man, den welken God onder hen lieden I door krachten, en wonderen en tekenen beweezen had, zynen lieven Zoon, den beloofden Mesfias, te ! zyn, niet aangenoomen, en in Hem niet geloofd hadden, maar in tegendeel door de handen der on■ rechtvaardigen aan 't kruis gehecht en gedood hadI den , Hand. 2: ^2» 23. Op de zelfde wys overI tuigde de Heilige Geest het Joodfche volk van haar O 5 on-  21 g VAN DEN H. GEEST. ongeloof Hand. 3: 13-15. door den mond von Petrus. Gy hebt Jefus, den Zoone Gods, overgeleverd en verlochend voor 't aangezichte van Piiatus, als hy oordeelde, dat men Hem zoude loslaaten Maar gy hebt den Heiligen en rechtvaardigen verlochend, en hebt begeerd, dat u eenen man, die een doodJlager was, zoude gefchanken worden : en den Vorst des levens hebt gy gedood; H a d d e t gy in Hem gekoofci, zoo zoud gy zulks niet gedaan hebben. Van gerechtigheid, en dat Jefus tot zynen Vader gegaan was, overtuigde de H Geest, die door de Discipelen van Jeius fprak, even ook de weereld. In de eerde predicatie was 't reeds: Deze Jefus heeft God opgewekt: waar van wy alle getuigen zyn. ■ Zoo weete dan zekerlyk V ganfche huis Israëls, dat God Hem tot een Heer en Chriftus gemaakt heeft, namelyk, dezen Jefus, dien gy gekruist hebt bekeert u dan. en een iegelyk van u worde gedoopt in den naame Jefu Chrifti tot vergevinge der zonden enz. Hand. 2: 32 —. 'Desgelyks: De God onzer Vaderen heeft Jefum opgewekt, welken gy omgebragt hebt, hangende Hem aan het hout, dezen heeft God door zyne rechterhand verhoogd tot eenen Vorst en Zaligmaker, om Israël te geeven bekeringe en vergevinge der zonden, Cap. 5: 30, 31. D1 t is de gerechtigheid of de vergeving der zonden, welke nu, na dat Chridus tot den Vader gegaan is, alle de genen, die zich tot Jefus wenden, gefchonken wordt. Zoo overtuigd de Heilige Geest de weereld van gerechtigheid. Maar  hs den a GEEST. 319 Maar hoe van oordeel, en dat de overfte dezer .weereld geoordeeld is, of het proces verlooren heeft? Even daardoor, wyl Chriftus van God weder is opgewekt geworden, wyl Hy Hem aan zyne rechter* hand verhoogd, wyl Hy Hem tot eenen Heer en Chriftus gemaakt heeft, wyl door Hem een iegelyk, die in Hem gelooft vergevinge der zonden, leeven en zaligheid ontvangt. Had Chriftus 't proces verlooren , zoo was niets van dat aües gefchied: maar Hy heeft door den dood te niete gedaan den genen, die het geweld des doods had, dat is den Duivel. Maar de H. Geest overtuigde niet alleen door den mond der Apoftelen de weereld van zonde, van gerechtigheid en van oordeel, maar by 't getuigenis der Apoftelen openbaarde Hy zich ook met Zyne werkingen in de harten der menfehen. Want als zy die prediking hoorden, ging het hun door 't harte, en zeiden tot Petrus en de andere Apoftelen: wat zullen wy doen , Mannen broeder si en zoo werden nog op dien dag ontrend drie duizend zielen bekeerd , welke Jefus in den geloove als hunnen Heer en Zaligmaker aannamen. Wie werkte dit in hun? De Heilige Geest. Want Niemand kan zeggen Jefum den Heere te zyn, dan door den Heiligen Geest, 1 Cor. 12: 3. Zoo ging het werk des Heiligen Geeftes voort, tot dat het aantal der Jooden, die zich tot Chriftus bekeerden, tot veele duizenden geworden was. Van dien tyd af, heeft de H. Geesc dit zyn werk in de harten der arme weereld, geduurig voortgezet: en hoe veele duizende zyn 'er, die door deze zyne werkingen geloovig geworden zyn, en nu voor den troon des Lams ftaan! De Heilige Geest gaat ook nog tot op dit uur voort, de  £20 van den H. GEEST. de weereld (menfehen) te overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel* Als zy 't Euangelium hooren of leezen, zoo roert Hy hunne harten, en overtuigt hen by voorb. van de zonde, dat zy in Jefus niec gelooven. Want gelyk Hy de Jooden daardoor, dat zy den Heiland gekruizigd hadden, van hun ongeloof overtuigde; zoo houdc Hy den menfehen nog telkens voor, daczy in Chriftus niec gelooven; dewyle zy toch beftendig met hunne zonden Hem als op nieuws kruizigen. De Heilige Geesc verwek c ook nog by aanhoudentheid Hemmen, welke de arme flaaven der zonde toeroepen, dat zy zich tot Chriftus zullen wenden , die ter rechterhand des Vaders in den Hemel zit, zoo zullen zy vergevinge der zonden en de gerechtigheid, die voor God geldt, deelachtig worden , dat zy toch de banden des Satans, des overftens de. zer weereld , door \ geloof in Chriftus en de hun aangeboodenegenade, gewillig zullen afwerpen; want de vyand is toch geoordeeld, hy heeft zyn recht verlooren, en kan niemand meer houden, die door Chriftus gaarn wil los gemaakt zyn. Toe die getuigenis bekent zich ook de Heilige Geest in de harten der menfehen, en hoe zalig is de gene, welke daarop acht geeft, en Hem gehoorzaam worde: want daar hangc hec eeuwige leven van af. Hy openbaarc zich dus nog fteeds , als de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat en van Jefus getuigt'' Joh. 15: 26. §. Ui- Laat ons nu ook fpreeken van den Heiligen Geest, zoo als Hy naar hec woord des Heilands, in de geloovigen woonc. De woorden van Paulus: Weet gy niet, dat gy GodsTempel'zyt en de Geest Gods  van den H. GEEST. aai , Gods in ulieden woont, i Cor. 3:16. En: weet gy niet, dat ulieder lichaam een Tempel is des Heiligen Geeftes , die in u is, 1 Cor. ó: 19. zie a Cor. 1: aa, Efef. i: 13, 14. ftellen de zaak buiten twyfel. Dat wy den beloofden Geest ontvangen door V geloof, zien wy zeer duidelyk uit Gal 3: 14. Als wy dusdoor '/ geloove kinderen Gods worden, Gal. 3: 26. Zoo treedt de Heilige Geest tot on* in, en de onreine Geesc moet wyken. Daar mede ftemmen de woorden van Paulus overeen: Overmits gy kinderen zyt, zoo heeft God'den Geest Zyns Zoons uitgezonden in uwe harten, Gal. 41 6 Ezech. 36: 27. Dit is zoo eene voornaame zaak by de kinderen Gods, dat Paulus zegt: zoo iemand den Geest Christi niet heeft, die komt Hem niet toe, dat is, die is nog geen fchaap van zyne kudde , die is nog geen lid van Chriftus lichaam, Rom. 8: 9. De gemeenfchap des Heiligen Geeftes, 2 Cor. 13: 13. neemt dus by ons van dat oogenblik af een aanvang, als wy Chriftus aanneemen en in zynen naam gelooven. Voor 't overige is'r eene gewichtige vermaning, welke Paulus op dien grondflag, dat wy een Tempel Gods zyn, gebouwd heeft, namelyk: 200 iemand den Tempel Gods fchendet, dien zal God fchenden : want de Tempel Gods is Heilig, welke gy zyt, 1 Cor. 3; 17. §. 112. D e Heilige Geest heeft wel in geeneö tyd nagelaaten, zich met de menfehen ten hunnen befte te bemoeien. Dat zulks voor den zondvloed gefchied zy, daar is niet aan tetwyfelen, dewylandersde Heer niec  222 VAN'DEN H. GEEST. niet had kunnen zeggen, myn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den menfche. dewyle hy ook vleefeh is. Gen. 6: 3. Hyhéettdus met hun getwist, hen zoeken op den rechten weg te wyzen, maar zy hebben naar Zyne ftemme niet willen hooren. Erioch, de zevende van rfdam , heeft ook geprofeteerd, dat de Heere komen zoude met zyne veel duizend Heiligen, om gerichte te houaen, Jud. vs. 14. Door wien heeft hy dat gefprooken? door den Heiligen Geest, 2 Petr. H: Èt. Als God daarna met Abraham en zyne Nakomelingen een byzonder Verbond oprichtte; zoo gaf Hy hun, naar Nehem. 9: 20. zynen goeden Geest, om hen te onderwazen. Maar Jefajas getuigd van hun: zy zyn wederfpannig geweest, en zy hebben zynen Heiligen Geest fmerten aangedaan, Cap. 63: 10. en Stephanus zegt: Gy hardnekkige en onbefnedene van harten en ooren, gy wederftaat altyd den Heiligen Geest, gelyk uwe Vaders, alzoo ook gy, Hand. 7: 2—51. Het aantal van menfehen, by welke de Heilige Geest ingang vond, was toenmaals doorgaande gering. Mofes wenfehte wel, dat alle het volk profeeten zyn, en dat de Heere zynen Geest over hen geeven mogte, Num. 11: 29. maar men kan toch niet zeggen, dat zulks ooit gefchied zy* Dat de genen, die den Heere van harte aaö'hingen, en inzonderheid de Profeeten , Zyn Geest deeïagtig geweest zyn, dat blykc ontegenfprekelyk uit de woorden van Petrus: Heilige menfehen ^ods van den Heiligen Geest gedreeven zynde, hebben ze gefprooken, 2-Petr. 1: 21. Maar de tyden des Nieuwen Teftaments hebben deze belofte Gods: ik zal mynen Geest uitgieten over allen vhefche, Joel q: c 8. Deze belofte welke op den Pinxterdag en daarna is vervuld geworden, geeft naar de verklaring, in de fchriften der Apoftelen daar-  van den H. GEEST. 223 daaraan gegeeven, zoo veel te kennen, als: alwie jefus Chriftus, als zynen Heer en zaligmaker, inden geloove aanneemt, die wordt een kind Gods, en een Tempel des Heiligen Geeftes, hy mag zyn een Joode of een Heiden, een man of eene vrouw, een Jongeling of eene Jonge- dochter, een vrye of een dienftbaare, arm of ryk, jong of oud; en zoo wordt de belofte Jef 54: 13. vervuld: zy zullen alk van den Heere geleerd zyn, welke onze Heer Jefus Chriftus zelf aanhaalt, Joh. 6 45. De Heilige Geest werd dus in den tyd des Nieuwen Teftaments, naar de toezegginge Gods, Jef 44= 3- uitgegooten, dat is, Hy kwam zoo rykelyk en zoo krachtig en vruchtbaar over de arme en ellendige menfehen, als een fterke regen een dor aardryk ftrooms wyze doordringt en vruchtbaar maakt. Gelyk Johannes de Jooden, die tot hem kwamen, en hunne zonden beleeden, in denjordaan leidde, ze in 't water dompelde, en daar mede overgoot m dat was toen de doop — zoo betuigde hy dezelven: ik doope u wel met water tot hekeeringe: maar dk na my komt — Chriftus — is fierker dan ik, wiens fchoenen ik niet waardig ben hem na te draagen, dat is, zyn knecht te zyn , die zal u met den heiligen Geest en met vuur doopen, Matth. g: 11. Met een woord, de Heilige Geest deelt zich zelve, in den tyd des Nieuwen Teftaments , op zulk eene wyze, en aan zoo veele menfehen mede, en openbaart zich in zoo veele groote gaaven, krachten, wondertekenen en Heerlyke werkingen, dat 's Heilands Discipelen, in overweging van dit, van voorige tyden zeggen, dat de Heilige Geest nog niet was, of nog niet mede gedeeld was. Zoo leezen wy Joh. 7: 37 : op den laatfien dag, zynde den groeten dag des Feests flcnd Jefus en riep, zeggende', zoo iemand dor*  224 v a ft den H. GEEST. dor (let, die komt tot my en ir'mke. Die in my' gelooft, gelykerwys de fcbriftzegt, ftroomen des levenden waters zullen uit zynen buik vloeien. Hierpase de Heiland de woorden: gy lieden zult water fcheppen met vreugde uit de fonteinen des Heils, Jef. i8j ^ . , op zich zeiven toe; 't is alsof Hy fprak: Ik ben die fontein des heils! van my vlietenilroomen des levendigen waters, des waters, in welk *t leven is, en't welk het leven geeft, daarvan kan en zal een ieder, die gelooft, drinken, dat is, hy zal 't deelactig worden, als hy daarna dorst en begeerig is. En dat dit de rechte zin van Jefus woorden is, blykt uk de verklaring, die 'er de Euangelist by voege: dit zeide Hy van den Geest, den welken ontvangen zouden, die in Hem gelooven: want de Heilige Geest was nog niet namelyk op die wyze, gelyk Hy daarna over de genen, welke in Jefus geloofden, gekomen is overmits Jefus nog niet verkeer- iykt was~) Job. 7: 39. §• 113. Tesus Discipelen, en alle, die door hun woord in Hem gelooven, wórden dus deze belofte deelagtig: lk zal den Vader bidden en Hy zal u eenen anderen troofler geeven, op dat Hy by u blyve in der eeuwigheid, Joh. 14: 16. Als men deze woorden recht inziet, ligt 'er deze zin in opgeflooten : Ik ben tot nog toe by u geweest: ik hebbe u aangenoomen: ik hebbe ugeleerd, gewaarfchuuwd, vermaand, be* ftrafc, geleid, getroost, gefterkt Nu zult gy den Heiligen Geest ontvangen, die zal dat aan u doen, dat ik tot hiertoe aan u gedaan hebbe. Want: De Trooft er, de Heilige Geest, welken de Vader zenden zal in Mynen naame, die zal u alles leeren, en"  van dén H. GEEST» 225 en zal u indachtig maaken alles, war. ik u gezegd hebbe, Joh. 14: 25. Desgelyks: Maar wanneer de Trooft er zal gekomen zyn, dien ik u zenden zal van den Vader, namelyk de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van my getuigen, Joh. 15: 26. En: wanneer die zal gekomen zyn, namelyk de Geest der waarheid, Hy zal u in alle de waarheid leiden — én de toekomende dingen zal Hy u verkondigen* Joh. \6: 13. Dus neemt de Heilige Geest onder 't Nieuwe verbond, na dat Jefus Chriftus, onze Heer, zich ter rechterhand Gods gezet heeft, de ganfche Kerk of gemeente van Chriftus in zyn opzicht en verzorging. Hy woont in een ieder, die door 'c geloof tot Chrisflus gekomen is, en leert) leidt, beftraft, waarfchuuwr, vertroost, vermaant en fterkt hun tot het goede, zie 1 Cor. 6: 11. Gal. 5: 18, 22. Efef. {: 13, 14. ï Cor. 2/ 12. Hy houdt de ganfche Chrillenheid in een en den, zelfden zin op aarde; 'c welk wel niec te verftaan is van den grooten hoop, welke naar den naam van Chriftus genoemd is; maar van die gene, die in 't.geloof in Chriftus ftaan, en door 't geloof kinderen Gods en Tempelen des Heiligen Geeftes zyn; en die in eenen eigentlyken zin de Chriftenheid, de Kerke van Chriftus, en de gemeente Gods uitmaaken; van deze kan men zeggen, dat zy in die dingen, welke by een ieder kind Gods hoodzakelyk moeten gevonden worden, en zonder welke geen menfch een kind Gods zyn en blyven kan, door dien Heiligen Geest tot eenen zin gebragt, en in eenen zin behouden worden. De Dienftknechten van Chriftus en Dienaars def P Ker,  226 van den H. GEEST. Kerke, welke dien naam met recht draagen, worden ook door den Heiligen Geest toebereid en verordend: want zoo fprak Paulus tot de ouderlingen en opzienders der gemeente te Efefen: Zoo hebt dan acht óp u zeiven, en op de geheele Kudde, over de welke u de Heilige Geest tot opzienders — Bisfchoppen gefield heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hyverkreegen heeft door Zyn eigen bloed, Hand. 20: 28. zie 1 Petr. li fa. Wie ziet niet, dat dit alles, wat de Heilige, de alleen ongefchapen Geest, welke God zelve is, aan en met de menfehen kinderen, deze zoozeer verdorve en zondige fchepzelen, doet, eeneonbegrypelyke nederlatehde goedheid van Hem is v Hoe Hy zich dan ook ih allé Zyne verrichtingen, welke Hy op zich genoomen heeft, geduufig als den Trooiler bewyst, die van den Vader uitgaat, en welken de Heer onze Heilandt zendt, kan men zien uit de woorden van Chriftus: Hyzalvan hem Zelve niet fpreeken, maar zoo wat Hy zal gehoord hebben, zal Hy fpreeken die zal my verbeerlyken : want Hy zal het uit het Myne neemen, en 'zal bet u verkondigen. Al wat de Vader beeft is Myne: daarom heb ik gezegd, dat Hy 't uit het Myne zal neemen en u verkondigen, Joh. 16: 13-15. §. %m By de zoo even aangehaalde woorden des Heilands: De Heilige Geest zal u alles keren, en zal u in dach tig maaken alles wat ik u gezegd hebbe, Joh. 14:26. en: Hy zalu in oliede waarheid kidzn, — en de toe-  van den H. GEEST. 227 toekomende dingen zal Hy u verkondigen , Job. ié: 13. Ontftaat deze-vraag: Hoe leerde de Heilige Geesc de Apoftelen? Zy hadden 1.) de Schriften des Ouden Teftaments; daarin opende Hy hun verftand,gelyk ook Chriftus reeds gedaan had, dat zy dezelven verftonden en een recht gebruik daarvan willen te maaken , gelyk uit hunne redenen en fchriften te zien is. 2.) Zy hadden ook de redevoeringen des Heilands gehoord, zoo wel in zyne openbaare predicatien, als in hunnen byzonderenomgang met Hem. Daaraan herinnerde hen de Heilige Geest niet alleen, maar maakt hun ook dat geene klaar, 'c welk zy tz vooren niet verftaan hadden, by voorb. Joh. i: 19 — 3.) Daar en boven gaf Hy hun een inzien in den ganfchen raad Gods aangaande onze zaligheid, leerde hun den tTamenhang van alle Gods-waarheeden, en gaf hun, dezelve recht uit te fpreeken, ook openbaarde Hy hun, hoe 't met de Kerke Chriftus gaan , wat de Satan en zyn aanhang daar tegen onderneemen, en hoe hy eindelyk te fchanden worden en te gronde gaan, maar bet Ryk van Chriftus daar en tegen eeuwig beftaan zoude. Zoo zegt b. v. Paulus: Het gene de ooge niet heeft gezien en de oor e niet heeft gehoord, en in het harte des merfchen niet is opgeklommen, het gene God bereid heeft dien, dit Hem liefhebben, dat heeft God ons geopenbaard door zynen Geest, 1 Cor. 2: 9, ïo. Maar hoe worden dan de geloovigen nu, nog heden ten dage, door den Heiligen Geest geleerd ? Zy hebben de Heilige Schrift, zoo wel het Oude, a'.3 het Nieuwe Teftament, en in het laatfte vinden zyde leere van Chriftus en zyne Apoftelen. Op deze leer hebben de Apoftelen onbewegelyk geftaan, vvvl zy Pi" "de-  2ü8 VAN DEN H. GEEST. dezelve van Chriftus, den Heere, en zynen Geest ontvangen hadden. Jl waar -het ook, zegt Paulus, dat wy of een Engel uit den Hemel u een Euangelium verkondigde , buiten V gene wy u verkondigd hebben, die zy verdoekt, Gal. »; 8. Zie i Joh, vs 9 —. Ai. s wy dus in 't geloove ftaan, en de Heilige Schrift, welke wy door den Heiligen Geest van die mannen Gods hebben, op eene behoorlyke wys leezen of hooren, dan leert ons de Heftige Geest door dezelve. Maar de Heiligen Geest doet ook niet minder aan ons, als Hy aan de Apoftelen gedaan heeft, dat Hy onze oogen verlichten ons verftand opent, om ons de Heilige Schrift in opzicht op datgene, dat deels in't gemeen tot ons Heil behoort, deels naar den toeftand, waarin wy ons bevinden, en juist voor dien tyd ons te weeten noodig is, te doen verftaan. En gelyk Hy den Apoftelen alles, wat hun de Heer gezegd had, trouwelyk indachtig maakte en hen daaraan herinnerde; zoo herinnert Hy ons ook de woorden van Jefus en Zynfe. Apoftelen en Propheeten, die wy of geleezen of gehoord hebben. De Heilige Gtest brengt ons ook in de ondervinding van dat gene, waarvan onsde H. Schrift onderwysr, en daar door bekomen zy begrippen, en bevindingen, die leevendig en vol van kracht zyn. Gelyk de Emmaüsgangers zeiden: was ons harte niet brandende in ons, als Hy de Heiland tot ons fprak op den weg, en als Hy ons de fchriften opende; zoo moeten wyden Heiligen Geest ook dien roem geeven, dat ons harte brandt, als Hy ons de Schrift opent, en door de Schrift met ons (preekt. Nieuwe openbaringen hebben wy niet noodig; want wy vinden alles wat wy ter zaligheid noodig hebben, in de H. Schrift. En wat de voorzeg-  VAN DEN H. GEEST. 229 zeggingen betreft, die op toekomende tyden zien, niet alleen in 't Öude, maar ook in 'c Nieuwe Teftament, daarvan kunnen wy met vertrouwen gelooven, dat God Zyne Kinderen , om wiers wille dezelve gefchreeven zyn, ter rechter tyd de genade verleenen zal, dezelven door den Heiligen Geest ra verftaan en een recht gebruik daarvan re maaken. Die ooren beeft, die boor e, wat de Geest tot dc gemeinten zegt, Openb. z: ii. §• 115- De toeftand eenes menfehen, die den Geest van Chriftus niet heeft, en Hem nog niet toekomt, is op zich zeiven altoos beklagenswaardig. Want hy doet den wille des vleefches en der gedachten, en is daarby van natuure een kind des toorns, dat is, hy heeft nog geene vergeving der zonden, Efef. 2:3. Maar wie door 't geloove in Chriftus Jefus een kind Gods geworden is, en den Heiligen Geest ontvangen heeft; die wandelt naar den Geest, en laat zich door den Geest Gods leiden, naar Rom. 8: 1: 4. Van deze leiding des H. Geeftes fpreekt Paulus, Rom. 8. en Gal. 5. Zeer nadrukkelyk. Waarin beftaat dezelve dan ? Daarin, dat Hy ons met oneindig veel meer liefde, trouwe, arbeid en geduld voorkomt en behandelt, als eene moeder haar .kind voorkomen en behandelen kan. Want als wy Jefus in den geloove aanneemen, dan worden wy door den Heiligen Geest op nieuws gebooren, naar 't woord van Chriftus, Job. 3: 5, 6, 8. en worden dus nieuwe Schepzelen. Want een nieuw Schepzei zyn, en het geloove hebben , dat door de liefde werkende is, dat is naar de Schrift een en het zelve. Als in de eene plaats gezegd wordt; P 3 In  2 3° VAN DEN H. GEEST. In Chriftus Jefus heeft noch befnydenisfe eenige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw Schepzel, Gal. 6: 15. Zoo is 't in eene andere: In Chriftus Jefus heeft noch befnydenisfe eenige kracht, noch voorhuid: maar het geloove door de liefde werkende, Gal. 5: 6. Is 't, dat wy door den Heiligen Geest geleid worden; zoo zyn wy niet onder de wei. Gal. 5: 18. maar wy zyn onder de genade. Indien wy dan, vry van den vloek en dwang der wet, uit liefde en dankbaarheid jegens God op onze genade-baan vrolyk voortloopen willen. Zoo helpt ons de Geest der genade {Hebr. 10: 29.) en biedt ons daartoe de hand. Worden wy in onzen loop moede en mat; zoo is Hy de Geest der kracht ( 2 Tim. i: 7-0 die ons °P nieuws Iterkt en getroost maakt. Hebben wy hec wit voor oogen, ftruikelen en vallen echcer menigmaal, cerwyl wy daarna jaagen, en zyn wy daar over bedroefd en vol kommer; zoo is de Heilige Geest onze Troofter (Joh. 16; 7.) die ons vriendelyk toefpreekt, en telkens wederom opricht. Stooten wy menigmaal aan, wyl ook anderen met ons op den weg zyn, en zy ons, of wy hen laftig vallen; zoo is Hy de Geest der liefde ( 2 Tim. 1: 7.) en maakt door zynen gecrouwen arbeid. dac de liefde geduurig in bloei blyve. Is 'c dac onze zinnen in de 0verweging der liefde Gods in Chriftus menigmaal ftille ftaan, dewyl 'c onsaltoos onbegrypelykblyft, hoe dezelve zich mee zulke arme, ellendige en zondige menfehen zoo veel ce doen maaken kan; zoo is Hy de Geest des geloofs (2 Cor. 4: 13.) welke onze oogen telkens verlicht, by het bitter lyden en fterven van Gods Zoon, onzen Heiland, en by 't woord des Euangeliums bepaalt, en onze harten daardoor met den  van DEN H. GEEST. 031 den vrede Gods op nieuws vervult. Leeren wy door de ondervinding telkens meer inzien, boe zeer 't ons aan wysheid en verftand ontbreekt, en wy bevinden ons evenwel nog in een booze weereld, waarin ons beiden zoo zeer van nooden zyn; zoo komt ons de Geest der wysheid en des ver pands {"Jef. u: a. ) te hulpe, en helpt er ons met alle onze kinderlyke zwakheid en onverftand evenwel door. By onzèraadeloosheid in zwaare omilandigheeden, en onvermo. gen, om eenen goedenraad, die ons gegeeven word:, op te volgen en uit te voeren, is Hy, ook ons ten goede, en tot onzendienst, de Geest des raads en der perkte, i Jef. 11: 1.) onze onwetenheid en ligt overheen loopen, dat beide ons van natuur zoo eigen is, offchoon wy reeds in der daad op den weg des levens zyn, zal door Hem gewis verholpen worden, als wy op Zyne ftemme acht geeven; dewyl Hy den (ïèèït der kennisfe en der vreeze des Heeren is. j Jef 11:2.) Als wy ook niet weeten, wat. wy bidden zullen, gelyk hec behoort; dan is Hy den Geest des gtbeds, {Zach. 12? 10.) en bidt zelve voor ons met onuitfprekelyke zugtingen, (Rom. 8: a6-3 Ja, Hy is de Geest des Zoons Gods, dien God in onze harten uitzendt, en die in ons roept: Abba Vader, Gal.q:6e §. 116. O Hoe zalig zyn dan de arme zondaaren, die Jefus door 't geloof aanhangen, terwyl de goede Geest in hunne harten woont! Daar in tegendeel de booze Geest, de overfe der magt des luchts, in de eeuwe dezer weereld, werkt in de Kinderen der ongehoorzaamheid, dat is, des ongelools, of in die menfehen, die in Chriftus niet gelooven, Efef a: 2. Daar nu de Heilige Geest, uit liefde tot ons arme P 4 men-  c3a van den H. GEEST. menfehen, om Chriftus wil, Zich zoo nederlaac, en Zich zoo veel en zoo zeer met ons bemoeit: &y, hoe moeften wy toezien, dat wyHem toch niet bedroefden! Bedroeft den Heiligen Geest Gods met ,^ zegt Paulus, niet tot de ongeloovige Jooden of Hei. denen, maar tot de gemeente van Kfefen — door welken verzegeld zyt tot den dag der verlosjmge, EfeC. a: \o. Maar Hy wordt bedroefd als wy op zyne herinneringen geen acht geeven, en by voorb. onnutte redenen voeren, zie vs. a9. ; . , Zoo houdt de Heilige Geest Zyne regering m t harte van zulke arme zondaaren, die door tceloof Chriftus ingelyfd zyn, en de ondervinding der Kinderen Gods maakt dit alles nog veel duidelyker, en ontegenfpreekelyker; offchoon zulks eenen natuur yken en onhekeerden menfch altoos, onbegrypelyk blyft, Want . . ,. ' De natuurlyke menfch begryptniet de dingen, die des Geeftes Gods zyn. Want ze zyn hem dwaasheid en hy kan ze niet verftaan, om dat ze geefielyk onderfchüden worden I Cor. 2: 14. Zie ook Mattb. m 25, van!  Bladz. 433 VAN DEN WILLE GODS AANGAANDE ONZE ZALIGHEID. §• --7' j|\.Ls men nu al'tgene, dat van den Vader, den Zoon, en den H Geest uit de H. Schrift is aangehaald geworden, t'famen neemt; zoo kan men de vraag: of God alle menfehen zalig wil maaken? vrymoedig met Ja beantwoorden. By hem is het allervuurigst verlangen, en de allerernftigfte wil, dac wy alle zullen Zalig worden. Waar uit weeten wydat? daar uit: dewyl Hy zoo veel, dat is, Zynen eigen en eenigen Zoon daartoe overgeeft, en dat wel in nood en dood, op dat wy alle leeven zullen door Hem, Joh. 3: 17. Rom. 8: 32. Dat het de ernftige wil van onzen Heere Jefus Chriftus zy, ons alle zalig te maaken, zulks is uit 1 Tim. 2: 6. en 1 Joh. 2; 2. klaar. Daar Hy zich van den troon Zyner Heerlykheid afgeeft, en in ons arm vleefeh en bloed zich kleedt, daar Hy zich ruim dertig jaaren door goddelooze menfehen plaagen en verdrukken en van den boozen vyand verzoeken laat; daar Hy in zulk eenen diepen angst ingaat, die Hem bloedigen zweet uit zyn lichaam perst, en doods benaauwtheden veroorzaakt ; daar Hy zich als eenen ,Godloozen menfch laat veroordeelen, op de fehandelykffe wys laat mishandelen , en op 't gruuwzaamfte laat ter dood brengen ,■ en dat alleenlyk daarom, op dat Hy ons den weg ten leven openen mogt! Zoo kunnen wy onmogelyk anders denken; dan dac hy onze zaligheid met eene voor ons onbegrypelyke begeerte, en mee eenen goddelyken yver -— wanc dit gaat al 'tmenfehe- P 5 iy-  234 van den WILLE GODS lyke te boven wil en zoekt. ■ De Heilige Geest heeft den Heiland der weereld in 'c lichaam der Maagd Maria, toebereid, en is daarna in Zyn leven, leeren, lyden en fterven altoos by, met en in Hem geweest. Bovendien leert, leidt, regeert, verzorgt, vertroost, beftiaft Hy niet alleen de geloovigen, in welker harten Hy woont, en zoekt hen toe eere en vreugdekoor God hunnen Zaligmaker te maaken; maar overtuigt ook de weereld, in welker harten Hy nog niet woont, ook niet woonen kan, zoo lange zy aan de zonde en den duivel overgegeeven zyn, van zonde van gerechtigheid en van oordeel, en is daarin ten eenemaal onvermoeid. Die zich dan zoo veel moeite met de menfehen geeft, om hun Heil en Zaligheid te bewerken, zou men van dien niet gelooven , dat Hy met ernst aller menfehen zaligheid wil. Hier komen echter by de uitdrukkelyke getuigenisfen der Heilige fchrift, die 'c met klaare en duidelyke woorden beveiligen: God wil dat alle menfcfaeB zalig -worden, en tot kennisfe der waarheid kómen, i^Tim. q: 4. God wil niet, zegt Petrus, dat eenigen verlooren gaan, maar dat ze alle tot bekeennge komen s Pet. 3: 9. Zie Matth. 18: 14. Zoo waarachtig als ik leeve, fpreekt de Heere, Heere, zoo ik lust hebbe in den dood des goddeloozen! maar daarin hebbe ik lust, dat de goddelooze zich bekeere van zynen weg , en leeve , Ezech. 33: 11. Desgelyks: Zoude ik eenigzinds lust hebben aan den dood des goddeloozen? fpreekt de Heere, Heere: Is 't niet, als hy zich bekeert van zyne wegen, dat hy leeve? Ezech, 18: 23. Men  AANGAANDE ONZE ZALIGHEID. 2J«» Men kan ook daarby neemen de woorden van Paulus. God dan de tyden der onweetendbeid overgezien hebbende, verkondigt nu allen menfehen alomme, dat zy baar bekeer en, Hand. 17: 30. Zoude God wel allen menfehen alomme verkondigen — gebieden —, dat zy haar bekeeren, en toch niet willen dat alle menfehen zalig wierden? Wie kan zulks van den Heiligen en waarachtigen God denken? 7AN  ' jfai 'van h et G E L O O V E. t9(nfi olfi narcmtsm traite «« v#vw\v ■-, . ■. >j . ,o£ :vi .««tvkc jUvoLaar zoo waarachtig het is, dat God aller menfehen zaligheid begeert; zoo.is evenwel daarby op ce merken, dat Hy naar Zyne wysheid met de menfehen, als mee menfehen handelt.Hoe uit een onzalig een zalig menfch wordt, kan men niec wel te kennen geeven, of men moet te vooren eerst duidelyk aantoonen, wat, naar de Schrift, een zalig, en wat een onzalig menfch zy. Wanneer iemand geen vergenoegd hart heeft,wanneer hy tot geen waare rust komen kan ,wanneer hy in vreeze cn angst leeft, wanneer hem zyn eige hare veroordeelc, wanneer de zonde over hem heerfcht, wanneer hy onder de magc des Satans (laat, wanneer'c hem ontbreeke aan den vreede met God, wanneer hy niet weet van de blydfchap in den Heiligen Geest, wanneer hy geene hoope des eeuwigen levens heeft — dan is hy een onzalig menfch. Maar heeft een menfch Jefus Chriltus als zynen Zaligmaker en Verlosfer leeren kennen; zyn hem door't geloof in Hem , alle zyne zonden vergeeven ; heeft hy door Hem vreede met God; kan de zonde, dewyle hy onder de genade is, over hem niet meer heerfchen; is hy bevryd van de vreeze des doods, des duivels en der helle; kan zyn lichaam en geest, door den Heiligen Geest, zich verheugen in den leevendigen God; ftaat hy in eene getrooftc hoope des Eeuwigen levens; weec hy, dat hy een lidmaat is van het lichaam van Chriftus; heeft hy eenen vryen toegang door Christus tot God, cn kan hy alle z\ne Irrekingen voor Hem  van he* GELOOV E» 237. Hem brengen, zonder dat hy aan de verhooring durft:5 te twyfelen; heeft hy een harte dac mee de liefdel Gods en des naallens vervuld is; woonc de Heilige Geesc in zyn harte, en.,geefc Hem die dit getuigenis, dat hy een kind Gods is; Zoo is hy reeds hier in deze weereld een zalig menfch, en als hy fterfr, neemc zyn Zaligheid geen einde, maar gaac geduurig verder, en Hy worde een erfgenaam van al die Heerlykheid, die God voor zyne kinderen inden Hemel bereid heeft. Uit deze befchryving, waarin de zaligheid?van een menfch eigentlyk bellaat, blykt duidelyk, dac geen menfch daartoe gedwongen kan worden, maar dat de arme flaaf der zondenen des.duivels.willigmoet worden, de genade Gods in Chriilus, die hem aangebooden worde, aan ce neemen, dac is, in Christus te gelooven. Dat is de eenige van God verordineerde en Hem welbehagelyke weg tot onze Zaligheid. : , Toen onze Heer Jefus Chriftus nog op aarde wan] delde, betuigde Hy een ieder: Dit is de wille des genen, die my gezonden heeft ," dat een iegelyk, die den Zoone aanfehouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe , Joh. 6: 40. Cap 3: i 6. ' N a dat Hy alles had volbragt, wat Hy , naar de Schrift te doen en te lyden had , en Hy nu , na Zyne opftanding , ; een Hemel vaaren, en zich eer rechterhand zynes Vaders zetten zoude ; zond Hy Zyne Discipelen uit in de gehteleweereld, om hec Euangelium te prediken. En wac was de korte inhoud van 'c zelve? Die geloofd zal hebben — zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden, Mark. 16: 16. Daarom is dat nu ook Gods  238 van het GELOOVE. Gods gebod, dat wy gelooven in den naame Zyns Zoons Jefu Chrifti, Job. 3: 23. S "p. Dit is dus de zonde der menfehen, waarom zy verdoemd worden, dat, als hen gepredikt wordt, God heeft hen zoo lief gehad, dat Hy ook Zynen eeniggebooren zoon tot eenen Heiland der weereld overgegeeven heeft , dat deze Zoon van God, Jefus Chriftus, voor hun een zoenoffer geworden is, en Zyn bloed voor hun vergooten heeft tot vergeving der zonden dat Hy, nu wederom opgeftaan zynde, Zich ter rechterhand Gods gezet heeft, eneenemaal wederkomen zal, om te oordeelen de leevendi- gen en de dooden dat zy nu in Hem moeften gelooven, Hem als hunnen Heer en Heiland aanneemen, zoo zouden zy vergevinge der zonden ontvangen , tot kinderen Gods aangenoomen, met den Heiligen Geest verzegeld, en in ftaat gefteld worden, om God in Heiligheid en Gerechtigheid, die Hem welbehagelyk is, hun leven lang te dienen, en het eeuwige leven te beërven Zy dezen raad Gods aangaande hunne zaligheid verachten, en liever ilaaven der zonde en des duivels blyven willen, gelyk de Schrift van de Jooden getuigt, zie §. 89. De grond daarvan legt in deze woorden: Dit is bet oordeel, dat het licht — Jefus Christus — in de weereld gekomen is, en de menfehen hebben de duifternisfe hunne zonden, fchanden én dwaasheid liever gehad, dan het licht, Joh. 3: 19. Zyn 'ernietnogten huidigen dage veele duizende menfehen, welken deze weg, om door't geloof in Christus zalig te worden, niet aanftaat, en die of zich zeiven,  van het GELOOVE. 230 ven, door hunne eige werken, willen helpen en zalig maaken, of dte niet begeren, door Chriftus van de zonden los gemaakt te worden? Zy houden die voor hunne zaligheid, wanneer zy naar den wille des vleefches en der gedachten leeven kunnen. §. iso. ►93, ia» -v . ttsi asi&é tisiik Jefus Chriftus is de Behou^ der aller menfehen , maar allermeest der geloovU gen , en is daarom in de weereld gekoomen , en een zoenoffer voor ons geworden, om datHyzon- daaren zalig maake; en zy grypen toe 't welk alleen door de genade Gods gefchieden kan en gaan niet met vleefeh en bloed te raaden gelyk men van Paulus leest en houden zich aan Jefus, met dat vertrouwen, dat Hy hen alleen kan, wil en zal helpen uit allen hunnen jammer en ellende; dat Hy kan, wil en zal hun hunne zonden vergeeven, en hen uit de flaaverny der zonden en des Satans verlosfen; zoo is dat het geloove, waarover wy hier handelen, waardoor wy vergevinge der zonden, leven en zaligheid erlangen. Dat is de zin van Jefus woorden:  van het GELOOVE. 241 Gelyk Mofes in de woefiyn de flange verhoogd'heeft, alzoo moet de zoon des menfehen verhoogd worden —- aan V kruis ■ op dat een iegelyk, die in Hem gelooft, niet en verderve, maar het eeuwige leven hebbe, Joh. 3: 14, iir. D e woorden van Paulus, Rom. 3: 35. behooren ook daartoe. God fjee ft Jefus Chriftus voor gefield tot een genade floel —— genade troon Hebr. 4: 16. door het geloof in zynen bloede, op dat Hy de gerechtigheid, die voor Hem geldt, aanbiede daarin, dat Hy de zonden vergeeft: \_Luth. overz.\ E n 't gene Johannes zegt: Deze zyn gefchreeven, op dat gy geloovet, dat Jefus is de Chriftus de Mesfias de Zoone Gods, en op dat gy geloovende het leven hebbet in zynen naame, Joh. 20: 31. §. 121. Uit de zoo even voorgegaane befchryving dss geloofs is af te neemen, dat het zelve niet zoo al« gemeen zy, als men zich wel doorgaans voorftelt. Daarom zegt Paulus niet tot de weereld menfehen, maar tot de leden der gemeente Gods te Corinthen : Onderzoekt u zeiven, of gy in het geloove zyt ,be- proeft u- zeiven 2 Cor. 13: 5. Daar hec geloove in Jefus Chriftus is, daar is ook eene kennisfe der zonden. Dat volgt zeer duidelyk uit de befchryving van 't geloof. Een arm menfch houdt zich door 't geloof aan Chriftus Jefus, om door Hem, niec alleen van de ftraften, maar ook van de Iieerfchappy der zonden verlosc te worden: hoe kon dan zulks gefebieden , indien hy niet wifte, dan 9_ hy  S4s van het GELOOVE. hy door zyne zonden ftraffen verdiend heeft, en onder de heerfchappy der zonden ftaat?Daarom leidt de prediking des Euangeliums de menfehen zoo wel tot eene kennisfe hunner zonden als tot de kennisfe van Jefus Chriftus, die ons zalig maakt van onze zonden.ToenPetrus, na de uitftorting des Heiligen Geeftes, zyne eerfte Euangeli- fche Predicatie hield want hy was van Chriftus gezonden, om het Euangelium te verkondigen —— zoo toonde hy den Jooden met nadruk aan, dat zy moordenaars waren, en Chriftus, den Heiligen en uitverkoornen Gods, omgebragt hadden, Hand. 2: 22 —Het zelve doet hy Hand. 3: 13. Cap. 4: 10, l i. En Stephanus doet zulks nog uitvoeriger, Hand. 7: 2 . Zie §.110. Toen Christus Saulus van den Hemel predikte, bragt Hy hem eerst by zyne zonden, Hand. 9: 3.— en riep hem toe: Saul! Saul! wat-vervolgt gy my? Ditwasook de mening des Heilands, toen Hy 't Euangelium predikte en den menfehen toeriep: Bekeert u en gelooft bet Euangelium, Mare. 1: 15. {Zie Hand. 20; 21.) Daar kan dat woord — bekeert u niet anders te kennen geeven, dan kent uwe zonden, hebt berouw over dezelven en laat af van dezelven. Zoo bekeerden zich , b. v. de Mannen van Ninive op de prediking van Jonas, gelyk de Heiland betuigt Mal tb. 12: 41. Waarin beftond dan dat? Zy beleeden hunne zonden, zy hadden berouw over hunne zonden, zy riepen tot God om genade, zy bekeerden hun van hunne booze wegen, Jon. 3:7-10. Daarom worden ook in de Heilige Schrift deeze twee uitdrukkingen van zin veranderen, ('c welk Luther vertaald door boete doen) en zig tot Godbekeeren, by eikanderen gevoegd, Hand. 3.19Cap. 26: 20. en zomwylen word het woord, be- kee-  van het GELOOVE. 243 keeren alleen voor de uitdrukking, van zin veranderen, (boete doen, of volgens de Hollandfche overzetting) zig bekeeren gebruikt. Zoo zegt b. v. onze Heer Jefus Chriftus tot Saulus: Ik zende u onder de Heidenen, om haan oogen te openen en haar te bekeeren van de duifternisfe tot V licht, cn van de magt des Satans tot God', op dat zy vergevinge der zonden ontfangen door V geloove in my, Hand. 16: 17, 18. Somtyds wordt het woord bekeeren in eenen uitgebreider zin genoomen, zoodanig, dat het niet alleen zoo veel te kennen geeft, dat de menfehen, hunne zonden kennen en 'er berouw over hebben zullen, maar dat het ook het geloove tevens influit, by voorb. Petrus zeide tot de menfehen, welken zyne woorden door 't harte gingen, en die daarby vroegen: wat zullen wy doen, mannen Broedersl Bekeert u , en een iegelyk van u werde gedoopt in den naame Jefu Chrifti, tot vergevinge der zonden, Hand. 1: 38. En zoo wordt dat woord ook gebruikt Matth. 4: 17. Zoo als uit Mare. 11 14, 15. te zien is. Want als in de eerfte plaats gezegd wordt: Van doen aan heeft Jefus begonnen te prediken en te zeggen: bekeert u, want het Koningryk der Hemelen is naby gekomen. Zoo is 't in deze: Jefus predikte het Euangelium des Koningryks Gods, zeggende: de tyd is vervuld, en het Koningryke Gods naby gekomen, bekeert u en gelooft den Euangelio. De woorden van Chriftus, Luc, 24: 46, 47. zyn even zoo te neemen. Want als de Heiland aldaar zegt: Alzoo is ""er gefchreeven, en alzoo moet de Christus lyden, en van den dooden opftaan ten derden Q 2 da-  344 VAN HET GELOOVE. dage: en in zynen naam gepredikt morden bekee- ringe en vergevinge der zonden. Zoo kan dat niet anders genoomen worden, dan dat de menfehen hunne zonden kennen, betreuren en in Chriftus gelooven, dat is, zig bekeeren moeten, om vergevinge der zonden te erlangen. §• 12.2. Ontrent deze ftoffe zal ik nu nog het navolgende opmerke»: 1. ) Indien men in de Duitfche taal een ander woord bad, dan het woord Boete (*), om dat gene uit te drukken, dat daar mede gemeend wordt; zulks zoude o-oed zyn: want het woord boeten kan iemand ligt in de gedachte brengen, als of den menfch door het kennen van en berouw hebben over zyne zonden wat af boeten konde; en dat is toch niet de mening. Want dewylChriftus voor onze zonden geboet en voor onze fchulden betaald heeft;§. 79 en vervolgens: Zoo hebben wy maar op Hem te zien,en van ons wordt geen af boeten verwacht. Zulks is ook niet mogelyk. 2. ) Een arme Heiden, die noch de wet van Mofes noch het Euangelium van Chriftus gehoord noch ge" (**) (De Nederd. overzetting (van welke men zich ook hier bediend heeft) heeft dit woord, boete, boetedoen niet. Daar D Luther tusfehen de twee woorden ,«£t«v„1i» en f' §. 125. Maar vindt een menfch by en in zich niets dan zonde; is hy daarover bekommerd en verlegen ,• houdt hy zich, voor een verdoemeniswaardig Schepzel; weet hy voor zich gecnen raad en troost, maar wenfcht hy dien  252 VAN HET GELOOVE. dien van harten ; en hy hoort alsdan het Euangelium van onzen Heere Jefus Chriftus, die voor ons aan 't kruis geftorven , en ten derden dage wederom opgeftaan is, op dat wy door Hem leeven zouden , en hy komt tot Jefus Chriftus, en neemt hem in den geloove door Gods genade aan ■, zoo wordt hy geholpen. Want gelyk Chriftus onze zonden op zich genoomen, en de door ons verdiende ftraften gedraagen heeft; gelyk Hy voor ons geleeden heeft en geftorven is, en om onze gerechtigheids wille wederom opgewekt is geworden; gelyk Hy gehoorzaam geweest is tot den dood; zoo wordt nu dit alles, wat Chriftus gedaan en geleeden heeft, in Gods gerichte dien menfch, die Chriftus in den geloove aanneemt, toegeëigend. Zoo is het dan zoo veel, als of even die zelve arme zondaar, die nu in Chriftus gelooft, om zyner zonden wil zelf gekruist, geftorven cn begraaven was, en die ftrafte doorgedaan had, die hy door zyne zonden verdiend heeft: want hy heeft door het zoenoffer, hec bloed en den dood van Chriftus. als hec onfchuidige en onbevlekce Lam Gods, vergevinge Zyner zonden, en hy worde door de gehoorzaamheid van Chriftus tot den dood, ja tot den dood des kruizes, rechtvaardig-voor God, naar Rom. 5: 19. datis,hy wordt van alle zyne fchulden en zonden vrygefprooken, zyne zonden worden in de diepte der zee geworpen. God is ook zoo genadig, dat Hy zulk een arm menfch , die nu het lyden, den dood en het bloed van Chriftus deelagtig wordt, en dien de gehoorzaamheid van Chriftus voor God rechtvaardig maakt, eene gegronde overtuiging, eene innige bewustheid en een gevoel van zyne genade geeft, — een gevoel van zyne te vredenheid met hem, van de vergevinge zyner zonden, en dac hy Hem nu aan-  v a n het GELOOVE, 253 genaam is in Zyne geliefden zoon : en die gevoel maakt het harte gerust en wel te vreeden. Waarby echter optemerken is, dat dit gevoel, dat zich op het Euangelium grondt, zyne trappen heefc, en;byden eenen menfch, die in Jefus bloed genade vindt, fterker kan zyn, dan by den anderen; doch is het geene wezentlyke werking des Heiligen Geeftes. S. 126. 7 te maaken, hoe dit alles door andere ii (lei Heilige Schrift deels verklaard, deels beveiligd worde, behoeven wy flechts optemerken, dat Paulus de boven aangehaalde woorden: dis gelooft in Hem, die den godloozen rechtvaardigd, wordt zyn geloove gerekendtot rechtvaardigheid, zelfs verklaart. Want onmiddelyk daarop zegt hy: Gelyk ook David den menfch zalig fpreekt, welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken, zeggende: Zalig zyn ze, welker ongerechtigheden vergeeven zyn, en welker zonden bedekt zyn: Zalig is de man, welken de Heere de zonden niet toerekent, Rom 4: 6-8. D e e z e woorden van Paulus zyn dus te verftaan, als of hy zeide: die in Chriftus gelooft, welke door Zyne gehoorzaamheid tot den dood, ja tot den dood des kruizes, godlooze menfehen rechtvaardig maakt, dewyle Hy hun daardoor vergevinge der zonden, leven en zaligheid verworven heeft, dien wordt zyn geloove toegerekend tot rechtvaardigheid, dat is, hy heeft vergeving der zonden, en is het lyden, hec zoenoffer, den dood en 't bloed van Chriftus zoo deelagtig, dat hy voor God in Chriftus verfchynt als een rechtvaardige. Een zonderling voorbeeld daarvan  2.54 van het GELOOVE. van vindt men indeCorinthiers. Aan dezen fchreef Paulus: En dwaalt niet: necb hoereerders, noch afgodendienaars , noch overfpeelders, noch ontuchtige, noch die hy mannen liggen,nocb dieven, noch gierigaars,noch dronkaards, noch la/leraars, geen roovers zullen hetKoningryke Gods beërven, i Cor. 6: 9, »o. Maar hoe wierd het met deze, toen zy Chriftus door 't geloove aannamen, en, als zulke godloozen, tot Hem kwamen ? Paulus zegt: Maar gy zyt afgewasfen, maar gy zyt geheiligd, maar gy zyt gerechtvaardigd in den naame des Heeren Jefu , en door den Geest onzes Gods, i Cor. 6: ii. Het blyft dan zoo: God heeft Chriflus voorgefleld tot eenen genaden troon, door 't geloof in zynen bloede; op dat Hy de gerechtigheid, die voor God geldt, aanbiede daarin, dat Hy de zonden vergeeft, Rom. 3: 25. Wy bef uit en dan, dat de menfche door het geloove gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet Rom. 3: 28. Als door Paulus van twee wegen, om voor God rechtvaardig te worden, gefprooken wordt; en de eene, waar in men door zyn eige werken gerechtvaardigd wil worden, den menfch na den zonden val, toegeflooten is; zoo blyft dan het geloove alleen , waardoor wy gerechtvaardigd en zalig worden. Wat kan 'er duidelyker van gezegd worden, dan 't gene wy leezen Gal. 'i: 16. Wy weeten dat de menfche niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door V geloove Jefu Chrifti, zoo hebben wy ook in Chriflus Jefus geloofd, op dat wy zouden gerechtvaardigd worden uit het geloove Chrifti, ende niet uit de werken  van het GELOOVE. 255 ken der voet: daarom dat uit de werken der wet geen vleefeh zal gerechtvaardigd worden, Gal. 2: j6. Zie Hebr. 4: 16. Joh. 20: 31. En men denke Biet, dat Paulus maar van die werken fpreekt, die tot den Joodfchen Godsdienst behoorden; trouwens hy fpreekt van alle werken, die de wet vordert, gelyk uit het eerfte Cap. van zynen brief aan den Romeinen duidelyk te zien is; en die is onder anderen ook blykbaar uit deze woorden: wy weeten, dat de wet geeftelyk is; maar ikbenvlee/chelyk, verkocht onder de zonde, Rom. 7; 14. dat is, ik ben van natuure zoo verdorven, dat ik de wet, in haaren diepften zin, niet houden kan. Ook zegt Paulus* het gene de wet onmogelyk was namelyk om ons rechtvaardig en zalig te maaken dewyle zy door V vleefeh krachteloos was • dat is de dewyl wyna den val zoo verdorven zyn, dat wy ze niet vervullen kunnen —, zoo heeft God enz. Rom. 8: 4 . M e t de vergeving der zonden gaat de vreede Gods gepaard, volgens Rom. 5: 1. Wy dan gerechtvaardigd zynde uit den geloove, hebben vreede by God door onzen Heere Jefus Chriftus. Indien wy, door het geloove in Chriftus, vergeving der zonden ontvangen, en ons dezelve door den H. Geest in het harte verzegeld wordt: zoo wordt ons ook in zyn licht klaar, dat God in ons verzoende zondaars een welbehagen heeft, en ons, als onze Vader, met eene onuitfpreekelyke groote liefde en genade toegedaan is. Zoo valt dan die angstvallige en pynlyke vreeze weg, waardoor een arm menfch \— die zich zei ven bewust is, dat hy veele en zwaare fchulden en zonden voor zyn rekening heeft, en die deswegen niets anders dan ftraften van den rechtvaar-  z$6 van het GELOOVE» vaardigen God verwacht ontrust en gekweld wordt. De vyandfchap tegen God en zyn gebod, 'c welk den wille des vleefches en der gedachten die een nog onbekeerd menich zo gaarn doet en zich geluk, kig acht als hy denzelven opvolgen en uitvoeren kan —> tegen ftaat, en hem verdoemt, houdt als dan ook by hem op. Van het miftrouwen tegen God, tot dien hy te vooren niet heeft kunnen noch willen naderen, — om dat hy geduurig dacht, God was toornig op hem —;—r wordt hy ook uit genade bevrydr. De diepe befchaamtheid over zich zeiven en zyne ellende én verdorvenheid, die hy by zich vindt, wordt van een menfch, dien de zonden vergeeven worden , wel niet weggenoomen —. Ze blyft niet alleen by hem, maar wordt meerder, naar maate hem meer barmhartigheid beweezen wordt. Ze hindert hem echier niet, tot God te naderen, maar dryft hem des te meer tot God, die hem nu meer onontbeerlyk wordt, dan de lucht een levendig menfch onontbeerlyk is. De kinderlyke liefde tot God, die door den Heiligen Geest in het harte ecnes menfche ontftooken wordt, als hem zyne veele zonden vergeeven worden, heeft dan onder anderen deze uitwerking, dat hy in God innig verblyd wordt, in Hem zyne vreugde vindt, gaarn met Hem omgaat, voor Hem wandelt, en lust krygt tot zyne geboden. Z o is het met een menfch gefteld, die met God verzoend wordt, naar de woorden van Paulus: IVy bidden van Chrifti wegen, Laat u met God verzoenen, 2 Cor. 5: ao. Dit is de vreede met God door onze Heere Jefus Chriftus,welke uit de vergeving der zonden voortvloeit, die wydoor't geloof inChriftusverkrygen. Zie Matth. u: 28 , s8c Zyn dan dit niet enkel bevindings zaaken, welken kinderen Gods door 'c geloof ten deel  van het GELOOVE. 257 - deel worden naar de Schrift? Die daarvan geen kennis heeft, heeft meer oorzaake, daarover bedroefd te zyn, dan zig tot een onverilandige tegenlpreeker op te werpen. Doch 't is niet mogelyk, alles met woorden uit te drukken, wat de vrede Gods al in zich begrypt. Daarom zegt Paulus, dat de vrede Gods alle ver (land ie bovengaat, Phil. 4; 7. Noch Engelen noch menfehen zullen dus met hun verftand bereiken kunnen, hoe wichtig deze zaak zy, dat de Hoogstheilige God zich met een zoo zondig en jam • merlyk Schepzel in zulk een liefdens-en vredensver* bond inlaat. Onze wenfeh is, dat Jefus woorden, die Hy tot zyne Discipelen fprak , alle leezers in 't harte klinken mogen: Vrede laat ik u, mynen vrede geeve ik u, Joh. 14: 27. §. 128. Dat wy door 't geloof kinderen Gods worden, is reeds §. 97. aangetoond, maar hier mede is ontegenzeggelyk verbonden, dat wy door 't geloof ook erfgenaamen des eeuwigen levens worden. Dit is zeer klaar uit de woorden van Paulus: De Geest getuigt met onzen Geest, dat wy kinderen Gods zyn, en indien wy kinderen zyn, zoo zyn wy ook erfgenaamen ; Erfgenaamen Gods, en mede erfgenaamen Chrifti, Rom, 8. 16, 17» Als iemand erft, zoo gefchiedt het doorgaans niet eer, dan na den dood des genen, van wien men iets erft. Dewyl nu God niet fterven kan; zoowoidende geloovigen alleen daarom erfgenaamen Gods genoemd, dewyl het Ryk Gods en bet eeuwige leven, zonder hunne verdienden, hun alleen om die oorzake gegeeR ven  258 VAN HET GELOOVE. ven word, om dat zy door 't geloof kinderen Gods zyn geworden. En dewyl God dien Jefus, welken de Jooden gekruizigd hebben, tot eenen Heer en Chriftus gemaakt, en tot tiem gezegd heeft: zit aan myne rechterhand, Hand, 2: 34-—; zoo heeft Hy Hem ook gefield tot een erfgenaam van alles, Hebr. 1: 2. Wie nu dcor 'c Geloof een Kind Gods is,die wordt Chriftus mede-crfgenaam, of een erfgenaam Gods door Chriftus, Gal. 4: 7. Petrus noemt het eene onverder ftyke, en onbevleklyke en onverwelklyke erffeniffe, die in de Hemelen bewaard wordt, 1 Petr. 1: 4. en Paulus zegt, geen oog heeft het gezien, geen oor heeft het gehoord, en V is in het harte des menfehen niet opgeklommen, het gene God bereid heeft dien, die Hem liefhebben, 1 Cor. 1: 9. Doch, voegt hy erby: God heeft het ons geopenbaard door zynen Geest, vs. 10. en wenfehc den Efefiers toe verlichtte oogen des verftands, op dat zy mogten weeten, welke zy de hoope van hunne roeping, en welke de rykdom zy der Heerlykheid van zyne erffenisfe in de Heiligen, Efef. 1: 18. De Heilige Geest, door welken wy , als wy gelooven , verzegeld worden, wordt het onderpand van onze erffeniffe genaamd, Efef. l. 14. want Hy wordt ons ook met een tot verzekering van detoekomftige, ons beloofde, Heerlykheid gefchonken. De hoop des eeuwigen levens vloeit dus uit het geloove in Chriftus Jefus voort, en wanneer die in ons recht levendig is: O! welk eenen ryken troost geeft ons dezelve zoo wel in ons fterven als in ons leven. De Heilige Schrift wil ons daarvan verzekerd maaken, daarom is 't onder anderen : Die in den Zoone gelooft, die heeft het eeuwige leven, Joh. 3: 36. Het  van het GELOOVE. 2159. Het is hem zoo zeker, als of hy 't reeds hadde; den aanvang en voorfmaak van 't zelve heefc hy ook; S ia?- Onze Heer Jefus Chriftus zegt tot de Cananefche vrouwe , welke in haaren nood tot Hem kwam en tot Hem riep, en zoo lang met bidden en fmeeken aanhieldt, tot dat Hy zich in genade tot haar wendde s O vrouwe, groot is u geloove, Mattb. 15: «2.—. Tot Zyne Discipelen, die met Hem op Zee waren, en die met vreeze dachten, dat zy door den ftorm vergaan zouden, zeide Hy; gy kleingeloovigen, wat zyt gy vreesachtig? Matth. 8: 23 . Zyne Discipelen baden Hem, dat Hy hun het geloove ver~ meerderen wilde, Luc. 17: 5. En Paulus fchryfc aan de Thesfalonicenfen: Wy moeten God alle tyd danken over u ■, om dat u geloove zeer wast* 2 Thesf. 1: 3. Uit deze en andere plaatzen der H. Schrift is afteneemen, dat het geloove ook hy degenen, die den Heiland toebehooren, klein en gering kan zyn; maar dat het ook naar den zin van Chriftus, onzen Heere, zoo niet blyven, maar opwasfen en toeneemen zal. Want als wy opwasfen in de genade en kennisfe onzes Heeren en Zaligmakers jefu Chri/li, \ welk naar % Petr. 3; 18. noodig is; zoo kan het niet anders zyn, dan dat wy ook in het geloof opwasfen, Waakt, ftaat onbeweeglyk vast in het geloove, houdt u manlyk,zytfterk, is't 1 Cor. 16: 13. Want, offchoon de Heer het gekrookte riet niet verbreekt, en het ronkende lemmet dat is, een zwak geloove, dat nog maar een klein weinig brandt R a en  t6o van het GELOOVE. en fchynt niet uitblufcht, naar Matth. 12:20, en Jef. 42: 3. Zoo is "t evens wel niet zynen wille , dat het zoo blyven zal. Van Abraham wordt gezegd : Hy heeft aan de beloftenis fe Gods niet getivyfeld door ongeloove: maar is gefterkt geweest in het ge. loove, geevende God de eere, en ten volle verzekerd zynde, dat het gene beloofd was, Hy ook magtig was te doen, Rom, 4: 20, 21. Daabom wordt hy ook genoemd een Vader van alle die gelooven, Rom. 4: 11, 12. Zie §, 88. en wy hebben, als zyne kinderen, zyne voetltappen daarin na te volgen. §• !3°' Hier wordt niet gefprooken van de buitengewoone gaaven des Geeftes, waarvan onze Heiland, Luc. 17: 6 — met zyne Discipelen fpreekt: Z o o gy een geloove haddet als een moftaardzaad. gy zoudet tegen dezen moerbefiënboom zeggen, word ontworteld, en in de Zee geplant', en hy zoude u gehoorzaam zyn; En Indien gy geloove haddet, en niet en twyfeldt indien gy ook tot dezen berg zeidet, word opgeheven en in de Zee geworpen , het zoude gefchieden, Matth. 21: 21. D1 t geloove, 't welk zich machtig bewees in veele en groote tekenen en wonderen, was toen ter tyd noodig, en de Heiland beveelde het zynen Discipelen in de woorden: Hebt geloove op God, Mare. 11: 22. Maar God heeft deze gaaf, welke Hy in dien tyd om der Jooden wille, die niet gelooven willen, zoo zy geene tekenen en wonderen zagen, den gelooviven had gegeeven, zoo min als de gaaf, in vreemde taa-  van het GELOOVE. 26*1 taaien te fpreeken en andere gaaven van dien aart, willen laaten voorcduuren, en heeft dezelve om wyze redenen onttrokken, zie §, 10S. Hier by is echter niec de meening, dat Hy zulke gaaven niet meer kan verkenen, of, als dezelve even zoo noodig waaren, als toenmaals, niet wil verleenen; maar Wy zeggen alleen, dat de gewoone gang in Chriftus Kerk in onze dagen zulks niet vordert. En dit heeft geen bewys noodig, wyl de zaak van zelfs fpreekr. Wy fpreeken dus niet van hec geloof der wonderwerken , maar van dat geloof, dat in alle kinderen Gods is , en dat de Heiland bedoelt in de woorden: Op dat een iegelyk, die in Hem den Zoon des menfehen, die aan bet kruis verhoogd is — gelooft, nieten ver der ve, maar het eeuwige leven hebbe, Joh. 3: 15. §• 13». Offchoon nu dit'geloof, — dac allen kinderen Gods zoo eigen is, dac een menfch, die hec zeiven niec bezie , geen kind Gods zyn kan,—geen wonderen en tekenen doet, geen dooden opwekt, geen bergen verzet, zoo doet en werkt het toch andere dingen, welke nog veel grooter te achten zyn. Wat zyn dan dat voor dingen? wy antwoorden, dat wy door dat geloof gefteld worden in 'c genoc van al 'c gene ons Chriftus, door zyn zoenofFerhande voor ons, verworven heeft, zie §. 80. Wy worden namelyk 1) door het geloove in Chriftus verlost van de heerfchappy der zonde: Paulus zegt: De zonde zal over u niet heerfchen want gy zyt niet onder de wet, maar onder de genade, Rom. 6: 14. R 3 AL  26i van het GELOOVE. Alle de gene, die in Chriftus Jefus gelooven, worden bevryd van den vloek en dwang der wet, zy verkrygèn vergeving der zonden, worden tot Kinderen Gods aangenoomen, en door den Heiligen Geest verzegeld. Deze zyn het dan, welke van de heerf chappy der zonden verlost worden, dewyl zy onder de genade ftaan. Als nu deze vermaand worden:. Dat dan de zonde nietheerfche in uiv ft erflyk lichaam , om haar te gehoorzaamen in de begeerlykheden des zeken lichaams; noch fielt uwe leden niet tot wapenen der ongerechtigheid —, Rom. 6: 12, 13, Zoo kunnen zy niet zeggen: Ey, dat isvooronsonmogeiyk, wy zyn toch zondige menfehen, het vleefeh is zwak, en dergelyke meer; want zy hebben immers Jefus Chriftus, die zyn volk zalig maakt van haare zonden,• zy hebben eenen Vader in den Hemel, die hun gebed en fmekingen hoort; de Heilige Geest woont immers in hunne harten, en fterkt hen tot allen goed. Indien zy zich dus van de genade, waarin zy door 't geloof ftaan, recht bedienen; zoo kan de zonde over hun niet heerfchen. Dat is °t zelve, 't geen Johannes in zynen 1 br. Cap. 3: vs. 9. zegt: een iegelyk die uit God gebooren is, die doet de zonde niet M hy laat de zonde niet heerfchen in zyn ileiftyk lichaam om haar te gehoorzaamen in de be- geerlyk heden des zei ven lichaams want zyn zaad blyft in hem, en hy kan niet zondigen, want hy is uit God gebooren, dat is, zyn hart laat het hem niet toe, want hy heeft immers Jefus lief, hy is een Kind Gods, en is den Heiligen Geest deelagtig. 2) Ons geloof, zegt Johannes, is de overwinning, die de weereld overwint. En: Wie is 't, die de weereld overwint, dan die gelooft, dat Jefus is de Zoone Gods? 1 Job. 5: 45- * , Al-  van het GELOOVE. 263 Alle menfehen, wiezy ook zyn, hebben, zoo lang zy zonder Chriftus zyn, en in Hem niec gelooven , de weereld dac is, al wac buicen en tegen God is en al wat in de weereld is, namelyk de begeerlykheid des yleefches, en de begeerlykheid der oogen, en de grootsheid des levens, lief, en worden daarvan overheerfchc. Maar die door 'c geloof een Kind Gods en een nieuw Schepzel worde, die wordt van deze flaaverny verlosc, en raakc uic dezen ellendigen coeftand, waarin hy de weereld, en haaren wille dienr, en dienen moec wyl by noch lust noch kracht heeft, om zich van haar los te maaken , en wordt in vryheid gebragt. Als dus tot die genen, die in Chriftus gelooven, gezegd wordt: Hebt de weereld niet lief, noch het gene in de weereld is, zoo iemand de weereld lief Leeft, de liefde des Vaders is niet in hem: want al dat in da weereld is, namelyk, de begeerlykheid des vleefches, en de begeerlykheid der oogen en de grootsheid des levens is niet uit den Vader, maar is uit de weereld ; en de weereld gaat voorby, cn haare begeerlykheid—1 'Job. 2: 15 —. Zoo wordt niets onmogelyks van hun gevorderd: want zy hebben door 't geloof in Chriftus kracht, om de weereld re overwinnen, en hebben ook, toen zy zich van dezelve, en haare booze wegen en werken, losrukten en zich tot Chriftus bekeerden, reeds de overwinning over dezelve behaald, en door 't geloof de weereld overwonnen. 3) Het geloof in Chriftus maakt ons los van de magt des duivels, en is in ftaat, zyne aanvallen en verzoekingen krachtig te wederftaan. Wanneer ons de oogen geopend worden, dac wy ons zeiven, en onzen ellendigen coeftand, rechc kennen, en te gelyk Jefus Chriftus, die ons daaruit redden kan en wil, R 4 in  B64 van het GELOOVE. in den geloove aanfehouwen; zoo bekeeren wy ons van de duifternisfe tot het licht, en van de magt des Satans tot God, Hand. 26:18. De Satan moet dus wyken, en ons los laaten, zoo dra wy in Chriftus ge!ooven,en in onzen nood tot Hem vlugten. Hy, als onze tcgenparty, gaat echter daarna om, als een hriesfebende Leeuw, zoekende wien hy zoude mogen verflinden , 1 Petr. 5: S. Hoe hebben dan de geloovigen zich daarby te gedraagen? Petrus zegt: Den welken — Satan — wecerftaat, vast zynde in het geloove, weetende, dat het zelve lyden aan uw broederfchap, dat in de weereld is, volbragt wordt, 1 Petr. 5: 9. En Paulus vermaant de Efefiers: Neemt boven al aan den fchild des geloofs, met welken gy alle de vuurige Pylen des boozen zult kunnen uitblusfchen, Efef. 6: 16. Gelyk dit alles §. 58. en §. 59. reeds beweezen is. Ey! wat is dat een groote zaak, uit de wreede fiaaverny des duivels, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, dat is, in de ongeloovigen, Eftf 2: 2, gered, en tegen zyne liften, zynen toorn, zyne woede en magt in veiligheid gefteld te worden. Dat gelchiedt door 't geloof, of eigentlyk door onzen Heere Jefus Chriftus, die door 't geloof aangegrecpen wordt. §• '32- Hier by koomt 4.) 't gene Paulus zegt: Doen wy dan de wet te niete door het geloove ? dat zy verre ! maar wy beveftigen de wet — wy richten de wet op —, Rom 3: 31. 'Er zyn ten allen tyden Mannen geweest, welke aan de  van het GELOOVE. 265 de verbetering van het menfchelyke geflacht gearbeid hebben, en men heeft billyk hoogachting voor hun goed oogmerk en meening. Dan als zy 't geloof in den Heere Jefus voorbygaan; zoo brengen zy het echter met alle hunne moeite maar zoo ver, dat zich de een en de ander in zyne uiterlyke gedragingen verHandiger betoont, als anderen gewoonlyk pleegen te doen. Maar hoe ziet het in het harte uit? wordt dat van zyne eigen liefde, van zyne gierigheid, van zynen hoogmoed, van zyne vleefchelyke lullen, en dergelyke dingen geneezen? en wordt het met waare liefde tot God, met vertrouwen op God, met eene gehoorzaamheid aan God, met liefden tot den naasten , ook tot zyne vyanden, vervuld ? Hier ontbreekt het altoos, en als iemand, die van Jefus Chriftus als zynen Zaligmaaker nog gene ervaring heeft, zich eenmaal recht leert kennen; zoo fchaamt hy zich over zynen voorigen toeftand door Gods genade,voor 't oog onzes Heeren, Jefus Chriftus gewis even zoozeer, als de allerondeugenfte menich. Maar als wy Jefus Chriftus, als onzen zaligmaker door 't geloof aanneemen, zoo worden onze zonden om zynes doods wille, die Hy voor ons ondergaan heeft, in de diepten der zee verzonken. Daaruit ontlaat in ons eene hartelyke liefde tot Hem : Want, dien veel vergeeven wordt, heeft veel lief, naar de uitfpraak van Chriftus, Luc. 7:37 . Vooral wanneer hem door den Heiligen Geest in zyn harte recht klaar gemaakt wordt, hoe zuur't den Heiland geworden is, onze ftraf te draagen, op dat wy vreden zouden hebben. Als men Hem dan liefheeft, dan wil men Hem gaarn tot vreugden zyn, en dan geldt het woord des Heilands. Zoo iemand my lief heeft, die zal myn woord be- waaren, Joh. 14: 23. R 5 Db  266 van het G E L O O V E. De Heilige Geest, die door't geloof in het harte woont, geeft ook lust en kracht tot al 't gene God bevoolen heeft en maakt ons in tegendeel de zonde haatelyk, en ftaat ons tegen dezelven by. Zoo wordt dan de wet Gods door 't geloof in Chriftus opgericht, ze is den geloovigen niet meer tot last, maar tot vreugde, zy denken dag en nacht 'er aan, dat zy dezelve gehoorzaam mogen zyn, zy weenjen en fmeeken tot God om zynen genadigen byftand , en zy vermogen ook alle dingen door Chriftus, die hun kracht geep, als zy zich zoo, gelyk Paulus deed, in het geloof aan en by Chriftus houden , Phil. 4-" 13- Daarom fpreekt Paulus van een geloof, dat door de liefde -werkende is, Gal. 5: 6. en daar dat ontbreekt, daar is geen geloof, 't welk Johannes rond uitzegt: die daar zegt: ik kenne Hem —— dat is niet anders, als: ik geloove in Hem en zyne geboden niet bewaart, die is een leugenaar, en indien is de waarheid niet 1 die zegt, dat hy in Hem blyft door 't geloof doet men den Heere Je¬ fus aan, en als men in 't geloof blyft ftaan, blyft men in Hem die moet ook zelve alzoo wandelen, gelyk Hy gewandeld heeft, 1 Job. 2: 4, 6. § 133. Hierby ontftaat deze vraag: Hoe kan men aan *t gelooven alle de voorgenoemde dingen toefchryven? Moet men niet veel meer zeggen, dat onze Heer Jefus Chriftus de oorzaak is van onze zaligheid, en dat wy door Hem niet alleen van alle jammer en ellende verlost en gered, maar ook tot het eeuwige leven en tot volkome vreugde gebragt worden? Ja gewis geheel en alleen: maar het is met die zaak zoo  van het GELOOVE. so> zoo gelegen: De Heer onze Heiland geeft, en het geloove neemt. Maar 'tlaatfte, namelyk het geloof, is den Heere, die altoos veel liever geeft, als het de arme menfehen begeeren te hebben, zoo zeer aangenaam, dat Hy het zelve alles toefchryfe. By voorb* Als die arme vrouw, die twaalf jaar zoo eene fmertelyk en onreine krankheid had gehad, en van niemand gezond gemaakt kon worden, zyn kleed in den geloove aanraakte, zoo ging 'er kracht van Hem,denHee* re, uit en maakte haar op dat ogenblik gezond. Maar wat zeide Hy daarop tot haar? uw geloove beeftu behouden ; en dat was zyn zeggen tegen allen, die Hy in hunne ellende hulpe toebragt. Maar gelyk men niet zeggen kan - dat een arme bedelaar voor al wanneer hy zoo ziek en zwak is, dat men hem helpen moet, om hem in Haat te ftellen, het aalmoes, dat hem toegereikt wordt aan te neemen —— daar door, dat hy het aalmoes aanneemt, het zelve verdiend heeft; zoo kan men ook van geeneverdienden des geloofs fpreeken. Want de menfch is zoo verdorven , dat het hem zelfs ten eenemaal aan de gewilligheid, om zich van Chriftus te laaten helpen, ontbreekt, en wanneer hy gewillig wordt, dehemaangeboodene hulpe uit de hand des Heeren aan te neemen; dat is, wanneer hy gelooft, zoo is dit geloof eene gaave Gods en hy heeft het niet van zich zelf. Zie §. 123. $. 134- Het geloof houdt zich aan 't woord Gods, of't Euangelium, dat eene kracht Gods tot Zaligheid is een iegelyk die geboft, Rom. 1:16. Zoo wordt b. v. van 't geloof van Abraham gezegd : Hy beeft aan de belofienisfe Gods niet getwyfeld door  &68 van het G E L G O V E. : door ongeloove , maar is gefterkt geweest in 7 geloove, gemende God de eere, en ten vollen verzekerd 1 zynde, dat het gene beloofd was , Hy ook magrig was te doen Rom. 4: 20, 21. Hy hielt zich dus aan de belofte Gods,aan dat Euangelium, datHy van den Heere had gehoord. Paulus deed her zelfde: ik weet, zegt hy, wien ik geloofd hebbe, en ik ben verzekerd, dat Hy magtig is, myn pand — dat is, de Heilzaamewoorden, die ik van Hem gehoord en in myn harte opgenoomen hebbe : want zoo wordt dat Woord onmiddelyk daarop van hem gebruikt by Hem weggelegd te bewaaren tot dien dag,■ 2 Timoth. 1: 12. Maar gelyk het geloof zich aan 't woord Gods houdt, zoo neemen wy ook toe in't geloove, als wy 't y verig leezen, herdenken en 't ons zoo tot eene fpyze maaken. Als nieuw geboörene Kinderkens, zyt zeer begeerig na de redelyke onvervalfcbte melk, opdatgy door dezelve meugt opwasfen, t Petr. 2: 2. Het Euangelium wordt in deH. Schrifteen hel licht óf verlichting genoemd, waardoor God de menfehen verlicht, dat-zy mogen zien de Heerlykheidvan Jefus Chriftus, welke-het beeld Gods is, z Cor. 4:4. want alle beloften Gods, welke het zelve in zich behelst, zyn in Hem, den Zoone Gods, Jefus Chriftus, Ja, en zyn in Hem Amen, 2 Cor. 1: 20. Offchoon nu de getuigenisfen, die wy in het zelve van Jefus Chriftus vinden, veele zyn; zoo valt toch de aandacht eenes menlche, dien de Heilige Geest zyne ellende en verdorvenheid zoo ontdekt, dat een kommerlyk verlangen, om daarvan gered en verlost te zyn, by hem ontftaat, voornamelyk op 't gene van Paulus in de volgende woorden wordt uitgedrukt: Dit is een getrouw woord, cn alleraanneminge waar-  van het GELOOVE. 269 waardig, dat Jefus Chriftus in de weereld gekomen is, om zondaaren zalig te maaken — dat is ook die, vjelke zich grovelyk fcbuldig gemaakt hebben — zalig te maaken, 1 Tim. 1; 15. Desgelyrs: 't gene de Engel des Heere tot Jofeph zeide: Maria zal eenen Zoone baar en, en gy zult zynen naame heeten Jefus: want Hy zal zyn volk zalig maaken . redden en verlosfen -—— van haare zonden, Matth. 1: 21. Zoo valt dan de arme menfch, die by het licht des Geeftes ziet, dat hy verlooren is, Jefus Chriftus te voete; en ook dat werkt de H. Geest in hem: want niemand kan met waarheid zeggen, Je* fum den Heere te zyn, dan door den Heiligen Geest 1 Cor. 12 3. Hy klaagt den Heiland zynen nood, en God geeft hem de genade, dat hy vaftelyk gelooft.Jefus Chriftus kan, wil en zal hem zalig maaken van zyne zonden. Zoo wordt hem dan de magt gegeeven, een kind Gods te worden, naar Joh. \: iz., En van zulk eenen armen zondaar, diegeloovig voor de voeten van onzen Heer en Zaligmaker ligt, zegt Johannes: een iegelyk, die gelooft dat jefus is de Ghriftus . Zynen, gelyk der ganfcher weereld Heiland die is uit God gebooren — Hy is een nieuw Schepzel, een kind Gods, ï Joh. 5: 1. Het gene Paulus aan de gemeente te Efefen fcbryft: In welken — Chriftus — gy ook, na dat gy geloofd hebt, zyt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der beloften, Efef 1: 13. D1 t gefchiedt dan ook inzonderheid by dien menfch, die in den geloove tot Chriftus gekomen is, en Hem als zynen Heer en Zaligmaker aangenoomen heeft. Zie Gal. 3: 14. Van dat oogenblik af aan, dat het geloove in Christus  s70 van het GELOOVE. tus Jefus, in 't harte eens armen zondaars, die zich voor verlooren hielt, van God verwekt is, houdt de H. Geest niet op, Chriftus in hem door 't Euangelium te verheerlyken. Ook onze Heer Jefus Chriftus, die de aanvanger en voleinder des geloofs is, Hebr. 12: a. die tot Petrus zeide: ik hebbe voorugebeden, op dat uw geloof niet ophoude, Luc. 22,: 32. ziet nog fteeds, gelyk Hy in de dagen van zyne omwan* deling op aarde deed, op het geloof van zyn volk, §• 135. Indien men de wegen des Heeren met zielen„ die Hem toebehooren, met aandacht opmerkt, gelyk billyk is; zoo vindt men in 't gemeen, datHy hun geloove voedt, oeffent, beproeft, en als het zwak en, als 't ware, krank is, gaarn gezond maaken en in hun behouden wil. Dat hadden reeds veele geboden Gods onder het Oude Teftament ten oogmerk. Het volk Israëls moefte b. v. in het zevende jaar noch zaaien, noch oogften, zy moeften dus gelooven, dat God hun, wanneer zy zyn gebod hielden, in hec zesde jaar zoo veel zou laaten wasfen, dat zy in 't zevende en agfte, tot den oogst toe in 't negende jaar, genoeg zouden hebben. De leiding des volks in 't gemeen, uit Egypten, door de woeftyn, en in het land Canaan, was eene geduurige beproeving van hun geloof. Zyne Dienaars en de Profeeten b. v. Abraham, Ifaac, Jacob, Mofes, Jofua, David en anderen, ervoeren inzonderheid in hunne perzoonen nog meer geloofsbeproevingen, en wierden daardoor telkens in hun geloof gefterkt. Men kan daar over nazien het elfde Cap. des briefs aan de Hebreen: hoewel de ganfche Bybel daarvan vol is. Met de Kerke in het Nieuwe Teftament, en met de Dienaars Gods on-  VAN HET GELOOVE. 271 onder 't Nieuwe Verbond, is dac zoo by aanboudenheid voortgegaan; ja de beproevingen hebben zich vermeerderd. Maar zien wy op de manier en wyze, hoe hec geloove, waardoor wy zalige menfehen worden, waarvan hier gefprooken worde, gevoed, aangekweekt, en onderhouden worde; zoo gefchiedc zulks niec by alle en een ieder menfch, die een lid van Jefus lichaam is, op eene en dezelfde wys. 'Er is een altegroot en veelvuldig onderfcheid tusfehen de menfehen, met opzicht op hunne opvoeding, godsdienst, inzichten en andere omftandigheden, en de H. Geest, die de bron der wysheid is want Hy is God han« delt met een ieder menfch zoo, dat Hy met hem des niec tegenftaande zyn oogmerk bereikt. Intusfchen leert de ondervinding, dat de Heilige Geest op de navolgende ftukken onvermoeid werkt, namelyk: t.j Dat Hy de zielen, die tot Chriftus gekomen zyn, geduurig meer aantoont, hoe noodzaakelyk hen de Heiland zy, en dat geen Schepzel zyn element, waarin het leeft, zoo onontbeerlyk is, als de Heer, onze Heiland eenen armen zondaar is. Die dat recht bedenkt, zal het nietonbegrypelyk zyn, waarom God ons, ook na dat wy ons tot Chriftus bekeerd heb* ben , nog met zoo veel zwakheid Iaat omgeeven blyven. 2.) De Heilige Geest wyst de zielen die Chriftus door 't geloof zyn ingelyfd geworden, telkens op nieuws daarop, dat Chriftus voor onsgodkozen geftorven is, dat Hy zich zelve voor onze zonden over ge* geeven, en Zyn gebed met flerke roepingen en traanen Gode geoferd beeft,dztHy een vloek voor ons geworden is, dat HyZyn dierbaar bloed voor ons vergooten heeft, en dat Hy dac alles uit enkele liefde tot ons verloor*  27a van het GELOOVE. loorne menfehen gedaan heeft.Hy bewaart ons voor onverfchilligheid tegenZyne verdienften en dood,en herinnert ons getrouwelyk aan den angstZyner zieien,dieHem bloedigen zweet uitperfte; aan den fmaad der genen, die God fmaadden, welke Hem Zyn harte brak; aan Zyn wreed en bitter lyden; aan de Hem op zyn hoofd geperfte Doornekroon , aan Zyn gehoorzaam zyn tot den dood, ja tot den dood des kruizes; boe Hy aan het kruis uitgeroepen heeft. Myn God! Myn God! •waarom hebt Gy my verlaaten , en hoe uit Zyne doorgeftookene Zyde bloed en water gevlooten zy, enz. Ei hoe roagtig wordt het geloove daar door gefterkt! wat zyn dat niet wederliefde verwekkende bewyzen van Zyne liefde tegen ons? inzonderheid als men met Paulus zeggen kan: Chriftus heeft my lief gehad en heeft zich zeiven voor my overgegeeven Gal' 2: 20. 3.) De Heilige Geest maakt ons ook door 't Euangelium gedurig klaarder wat voor Heils- en genade fchatten voor ons in het offer, het bloed, den dood en de gehoorzaamheid van Chriftus liggen. Hy heeft ons daardoor verlost van den vloek der wet, alledin* gen zyn door Hem verzoend tot Hem zeiven, Hy beeft ons van den toekomfligen toorn verlost, door zyne wonden zyn wy geneezen, Hy beeft Hem zeiven gegeeven voor onze zonden, op dat Hy ons trekken zoude uit deze tegenwoordige booze weereld, Gal. 1: 4. Hy heeft Hem zeiven voor ons gegeeven, op dat Hy ons zoude verlosfen van alle ongerechtigheid, en Hem zeiven een eigen volk zoude reinigen, yverig in goede werken, Tit. z: 14. Wy hebben in Chriftus de verlosfinge door zyn bloed, namelyk de vergevinge der misdaaden, Efef 1:7. Coll.  van het GELOOVE. 073 Coll. ï: 14. Hy is voor ons geftorven, op dat wy,'c zy dat wy waaken, 't zy dat wy fiaapen, te famen met Hem leven zouden, ï Thesf. 5: 10. Chriftus heeft ook eens voor de zonden geleeden. Hy rechtvaardig voor de onrechtvaardigen: opdatHy ons tot God zoude brengen, dat is, tot een offer maaken, dat levendig, Heilig, en Gode aangenaam is, 1 Petr. 3: 18. Hy heeft door den dood te niete gedaan den genen, die 't geweld des doods hadde, dat is den duivel, Hebr. 2: 14. Gelyk door de ongehoorzaamheid van dien eenen menfche Adam, veelen tot zondaars zyn gefield geworden; alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van eenen — Chriftus, die gehoorzaam is geworden, tot den dood, ja tot dendood des kruizes — veelen tot rechtvaardige gefield worden, Rom 5: 19. Het bloed Chrifti reinigt onze consciëntie vari doode werken om den levendigen God te dienen Hebr. 9: 14. Als de Heilige Geest ons tot alle deze dingen leidt, cn ons krachtig onderwyst van al 't gene wy in't offer van Jefus hebben; zoo wordt het geloove, naar de befchryving van Luther „ levendig,werkzaam,doen» „ de, magtig, zoo dat't onmogelyk zy, dathy'(diè j, het zelve bezit) zonder verzuim niec zoude goede ,, werke doen. Hy vraagt niet of 'er goede werken j, te doen zyn, maar eer men 'c vraagt, heeft hy ze „ gedaan, en is 'er geduurig meê beezig. —- Alzoo „ dat het onmogelyk is, de werken van het geloof af' „ te fcheiden, ja zoo onmogelyk, als het branden cn „ lichten van het vuur kan afgefcheiden worden". 4 9 Dac is deswegen eene zeer gewichtige hoofdverrichting des Heiligen Geeftes, dac Hy de geloof9oogen van arme zondaars, geduutig op het zoenoft  274 VAN HET GELOOVE. fer van Jefus voor ons, richt. Gelyk reeds in het Oude Teftament daardoor, dat God bevoolen had, ieder dag tweemaal, dat is 's morgens en 's avonds, een Lam te offeren, het aanftaande offer van Jefus telkens in aandenken gebragt werd: zoo laat de Heilige Geest niet na, dit voor ons volbragte zoenoffer van Jefus, telkens in de harten der geloovigen op nieuws in gedachtenis te brengen. Want de liefde Gods, die Zynen eenigen Zoon voor ons gegeeven heeft, en van onzen Heere Jefus Chriftus, die voor onze zonden zelf een flagtoffer geworden is, is daar door op 't allerheerlykfte openbaar geworden. Intusschen heeft men evenwel niettedenken, dat de Heilige Geest dat gene, wat behalven het gene van Chriftus in het Euangelium begreepen is, ook niet den menfehen, die in Chriftus geloovig geworden zyn, meer en meer verklaaren zoude: want het geloof in Chriftus neemt alles aan, wat van Hem in 't Euangelium gezegd wordt, en houdt zich vast daaraan. B, v. als het Euangelium getuigd, dat God door Zynen Zoon tot ons gefprooken, en ons door Hem geleerd heeft: zoo erkent het geloove die waarheid , en neemt Hem met blydfchap tot zynen Leerraar aan. Hy houdt alles voor waarachtig, wat Christus gezegd heeft; waarom? Wyl Hy 't gezegd heeft. Hy neemt alles wat Hy bevoolen heefc, als nuttig , als noodzakelyk als goed en heilfaam kinderlyk aan; Waarom? Wyl Hy 't bevoolen heeft.Het geen Hy verbooden heeft, ziet Hy aan als fchadelyk, als dwaas, als boos en verderflyk. Waarom? Wyl Hy'c verbooden heeft,Zoo is 't ook met andere ftukken. B. v. In 't Euangelium wordt gezegd; alle Engelen Gods zullen Chriftus aanbidden ; genade en vrede zy over alle de genen, die de naam vanChriftus aanroepende den naam des Heeren zal aanroepen pal zalig worden enz. De.ze woor -  van het GELOOVE. 275 den neemt het geloof, ofeengeloovige aan, en 'c is hem zeer iief, dat hy toe Chriftus naderen, zich voor Hem neerbuigen, en zyn hart voor Hem uitboezemen kan, Als Chriftus van zich zegt: My is gegeeven alk magt in Hemel en op aarde 5 als Hy de Koning aller Koningen en de Heer aller Heeren in 't Euangelium genaamd wordt,- zoo is zulks voor hec geloof hoogst verheugend, en men verlaat 'er zich op van ganfeher harte. Even zoo is 'c ook, wanneer Chriftus het Hoofd der gemeente, de opziender onzer zielen, de goede Herder voor zyne fchaapen, onze voorfpraak by den Vader, hec Licht, dac een iegelyk menfch verlichc, de Schepper aller Schepzelen, de onderhouder aller dingen, de Bruidegom zyner Kerke, de Opftanding en het Leven, de Richterder geheek weereld, ons fchild en zeer groote loon enz. gegenoemd wordt: Dat zyn niet dan naamen, die het geloove dierbaarder zyn, dan alle fchacten en Heerlykheden der aarde. 50 Gelyk nu het geloove Jefus Chriftus aanhangt, en al 'c gene zoekt te ondervinden en te genieten, dat van Hem in 't Euangelie getuigd wordt; en gelyk wy door *t geloof in Chriftus in de innigfte gemeenfehap des Heiligen Geeftes gebragt worden; zoo komen wy ook door hec zelve coc de gemeenfehap mee den Vader onzes Heeren Jefu Chrifti. Hec Eu- angelium,of de Leer van Jefus en Zyne Apoftelen is vol van Heerlyke bewyzen zyner Liefde, welke zoo wel Engelen als menfehen onbegrypelyk is. Deze heeft Hem gedrongen, ons zynen eenigen zoon te geeven, en in en door den zeiven hebben wy de allerdierbaarfte beloften, dac Hy onze God en Vader wil zyn , en zich zoodanig aan ons bewyzen wil. Alle deze beloften neemc hec geloof aan, en komt Sa jo  £76 van bet geloove; in Chriftus tot het genot derzelven. Daaruitontftaac by ons een kinderlyke en hart vertrouwelyke toegang tot onzen lieven Vader, eene innige liefde tot Hem, een dankbaar wegzinken voor Hem , een getroost en vertrouwelyk gebed tot Hem, eene levendige en op zyn woord gegronde hoope, een hartelyk beruften in zynen wille, en een yverig najaagen , om Hem tot eer en vreugde te worden. Over welke nukken m 't vervolg meer zal gefprooken worden. van  Bladz. 277 van den HEILIGEN DOOP» $• 136. .fl. oen God zich mee Abraham in een verbond inliec, gaf Hy hem debefnydenistoc een zegel van hetzelve Gen. 17: 7. Rom. a: 11 . Deze ihftel- naar welke deknechekens, als zyagtdagenoud waaren, moeften befneeden worden, wilde God zoo ftipt volbragc hebben, dac Hy zegt: wat manlyk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhtiids vleefeh niet zal befneeden worden, dezelve ziele zal uit haar en volken uitgeroeid worden, Gen. 17: 14. Gelyk Hy dan ook Mofes, na dac hy reeds geroepen was, om hec volk Israëls uic de Egypcifche flaaverny ce verlosfen , daarom dooden wilde, dac hy de befnyding zynes zoons, toe nog coe uitgefteld hadde, Exod. 4; 24 ■ En aan deze ordening Gods heefc zich ook onze Heer Jefus Chriftus onderworpen, en zich ten agften dage, als onze Middelaar, voor ons laaten be. fnyden, Luc. 2: 21. Naar 't oogmerk Gods moest het volk Israëls door de befnydenis vooral zich geduurig herinneren laaten, dat zy een verbondsvolk waren, en zich naar zyne geboden te richten hadden. Als zy zulks niet dee* den, maar Gods geboden uic hec oog verlooren,en zyne bevelen niec achceden; zoo hielp hen de befnydenis niets, zy waren niec becer, dan de onbefheede* ne, gelyk Paulus uicdrukkelyk geruigc;, Rom. 2; 25. ——. Bovendien wilde God door de befnyde. nis hec volk Israëls eene gewichtige leere infeherpen" namelyk, dat zy zich van al 't geen ontdoen moes" S 3 ten*  278 vam den HEILIGEN DOOP. ten, dat tot de verdorvenheid behoorde, en met zynen sin niet over een kwam; Al was het, dat zulks niet zonder fmertgefchieden konde. Daarom fpreekt Mofes reeds van een voorhuid des harten en van eene befnydenis des harten, Deut. 10: 6 Cap 30: 6, en zulks wordt daarna door de Profeeten meermaals herhaald, b. v. Jerem. 4: 4. Maar door de voor. huid des harten wordt verftaan, al 't geen met het woord Gods, de liefde tot God en den naaften, niet overeenkomt dac moet weggedaan worden Gelyk nu de befnydenis een zegel des verbonds was, dac God mee Abraham en zyne nakomelingen gemaakt heeft; zoo heeft onze Heer Jefus Chriftus den Heiligen Doop tot een zegel des Nieuwen Verbonds verordineerd en ingefteld Gaat henen, fprak Hy tot zyne Discipelen na zyne opftanding even voor Zyne Hemelvaard, en: Onderwyst alle de volkeren, dezelve doopende in den naame des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geefts Matth. 28: iy. I n 't Euangelium van Marcus is 't: gaat heenen in de geheele weereld, predikt het Euangelium allen creatuuren, niet alleen den Jooden, maar ook den Heidenen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zyn, zal zalig noorden, maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden, Mare 16: 15, 16. ' Wy hebben dus over den Doop, die Chriftus tot een zegel des Nieuwen Verbonds heeft ingefteld, te fpreeken. §• *37- Voor dac onze Heer Jefus Chriftus zyn Leeraarambt aanvaardde, begon Johannes, de ZoonvanZaeharias, te prediken. De inhoud van zyne prediking was,  van den HEILIGEN DOOP. was, dac Hy den Jooden voornamenclyk hunne booze wegen voor oogen hield, en hen coc bekeering vermaande. Daarby onderrichcce hy hec volk, dac zy gelooven moeften in den genen, die na hem komen zoude, dac is, in Jefus, dac Hy de Chriftus of de Mesfias was, Hand. 19: 4. Joh. 1: 6, 7. Wanneer zy nu hunne zonden beleeden; zoo "doopte Hy hen coc vergevinge der zonden, en wees hun aan, hoe zy nu vrugten der bekeeringe waardig, voortbrengen moeften , Matth. 3: 5. . Met een betuigde hy hun, dat zy van Jefus zouden gedoopc worden mee den Heiligen Geesc, 'c welk ook daarna gefchied is. Wat de Doop van Chriftus mee den Doop van Johannes gemein had, en waar in dezelve daarvan onderfcheiden was, zal ligt ce beoordeelen zyn, als wy den Doop van Chriftus wac nader befchryven zullen. De prediking des Euangeliums ging altoos vooraf, en de Discipelen van Jefus, die van den Heere in de gehecle weereld waren uitgezonden, konden nu mee een getroosc hare hec Heil in Chriftus aan allen en een ieder verkondigen^ Zy fpraken dan, van den Vader, die zynen eenig geboornen zoon niet gefpaard, maar Hem voor ons alle overgegeeven had; van den Zoon, die onze zonden had op zich genoomen, en een zoenoffer voor ons geworden was; van den Heiligen Geesc, die over de genen, die Chriftus in den geloove aanneemen, komen zoude. Zy getuigden en beveiligden, dat Jefus waarlyk opgeftaan was, en zich ter rechterhand Gods in den Hemel had gezet, en dat nu alle, die in Hem geloofden, vergevinge der zonden ontvangen, en zoo verder. Vervolgens gaven zy acht op de genen, by welken hec Euangelium ingang vond, en die 't zelve geloovig S 4 aau-  ffiSo van den HEILIGEN DOOP. aannamen. En als zy begeerden gedoopt te worden, zoo kreegen zy tot antwoord: Indien gy van ganfcber harte gelooft, zoo is V geoorloofd, Hand. 8; 37. Daarop volgde dan eerst de )oop, en zo ging het in deze orde: die 1.) gelooft en 2,) gedoopt wordt, die wordt zalig, naar 't woord van Chriltus, Mart;. 16: 16. Als dan namen zy de zulken verder in hun opzicht , en leerden hun onderhouden alles wat Chriftus bun gebooden had, naar Matth. 28: jp, 20. Be-fnDoop met water hielden de Apoftelen,wegens Chriftus bevel, voor zoo noodzakelyk, dat ook Cor relius, en zyne Maagen en vrienden, die hy in zyn huis famen geroepen had, gedoop werden, na dat de Heilige Geest, onder het gefprek van Petrus met hen , reeds over hen was uitgegooten geworden, Hand. ic: 24 - . D e Doop was dus eene van Chriftus zelf verordende en bevoole handeling, waardoor een arm, zondig , cn mer zonden belaaden menfch, die zyne zonden kende, berouw over dezelven had, en beleed , en van harte geloofde,dat Chriftus hem dezelven vergeeven,en daarvan reinigen kon—, des nieuwen, door Chriftus en zyn zoenoffer geftichte genade verbonds deelagtig werd. Uiterlyk werd hy door één van Chriftus Dienaaren in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geeftes, met rein water aan zyn lichaam overgooten, ook wel ingedompeld en als daarin begraaven. Het Bloed van Jefus Chriftus, des Zoons Gods, reinigde hem met een van alle zonden, en alles werd hem in den naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geeftes om het zoenoffer van Chris, tus,  van den HEILIGEN DOOP. 281 tus ten eenemaal vergeeven, 1 Joh. 5: 6". Efef. 5: 25 , sé. De Doop was het zegel en eene openhaare belydenis, dat zulk een nieuw gedoopte,van nu aan met 'er daad een eigendom van Chriftus Jefus, een kind Gods, en een Tempel des Heiligen Geeftes geworden was, en dat hy zich nu ook, gedoopt zynde, dienvolgens moest gedraagen , en in zynen wandel openbaar maaken. Want, gelyk een menfch door de befnydenis, in dat verbond, dat God met Abraham en zyne nakomelingen had gemaakt, opgenoomen werd, en van dien tyd af aan deel had aan alle de genadefchatten en byzondere voorrechten, die het Oude Teftament met zich bragt, maar tegelyk ook in die verpligting trad, om de ganfche wet,tot datzelve verbond behoorende te onderhouden; alzoo werd een menfch, die in Chriftus geloofde, door den Doop in hec Nieuwe, door Chriftus opgerichtte.en door zyn bloed beveiligde verbond opgenoomen, en bekwam daardoor aandeel aan alle heilgoederen, die ons arme menfehen door het leven, lyden en fterven van Jefus Chriftus, onzen Heere, zyn verworven geworden; maar daartegen verplichtte hy zich ook, om Jefus Christus als zynen Heer, gehoorzaam te worden,en zyne geboden kinderlyk op te volgen. Of men in alle gemeencens der eerfte Kerk hec water by den Doop op een en de zelfde wys gebruikt heefc, kunnen wy niec zeker zeggen; waarfchynlyk is 'c, dac men de Doopelingen, waar men diep water had, ingedompelt, en, waar men geen diep water had, daar mede overgooien en gewasfehen heeft. Dat men in volgende tyden, met opzichc op 'c gebruik des waters by den Doop, in de Chriften Kerken niec alcoos een en de zelfde manier en wyze gevolgd heefc, zulks heefc geen bewys noodig, want heus openbaar, S 5 §• «39-  2oo van den HEILIGEN DOOP. S -39- De woorden van Paulus: Weet gy niet, dat zoo veele als wy in Chriftus Jefus gedoopt zyn, wy in zynen dood gedoopt zyn ? Wy zyn dan met Hem begraven door den Doop in den dood, Rom. 6: 3, 4. behelzen den grond van de kracht des Doops. Het indompelen of begieten met water kan ons op zich zeiven geen Heil aanbrengen , zie 1 Petr, 3: ai. Maar het deel hebben aan den dood van Chriftus, waaraan zich het geloove houdt, is 't, waarop het in den Doop aankomt. Deze dood heefc ons verzoend, en onze fchuld betaald, is oorzaak, dat wy nu genade vinden door 't geloof in Hem, en daarvan is de Doop eene zonderlinge verzekering.. Zoo zyn de woorden van Petrus op te vatten die hy tot de Jooden fpreekt: een iegelyk van u worde gedoopt in den naame Jefu Chrifti, coc vergevinge der zonden : en gy zulc de gaaven des Heiligen Geests oncvangen, Hand. 2: 38. Als Ananias, coc Saulus zeide: ftaa op, mlaatu doopen, en uwe zonden afwasfchen, Hand. 21: 16. en als Paulus aan de Efefiers fchryft: Chriftus heeft de gemeinte lief gehad, en heeft Plem zeiven voor haar overgegeeven, op dat Hy ze Heiligen zoude, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door V woord, Efef. 5: 25, 26. Zoo is dat ook niet zoo te verftaan, als of zulks aan 't water toe ce fchryven zy. Hec geloof ziec op Jefus, die zyn bloed vergooten heefc tot vergevinge van onze zonden; Die is 't, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewasfcben heeft in zynen bloede, Openb. 1: 5. en het  van den HEILIGEN DOOP. 283 bet bloed Chrifti reinigt onze consciëntie van doode werken, Hebr. 9: 14. Daar komt de Doop by, die is bet bad des waters door 't woord, die is met het woord Gods verbonden en verzegelden bekrachtigt ons de genade in Jefus bloed en de vergeving onzer zonden door het bloed en den dood des Heeren. De woorden van Paulus 1 Cor. 6: 9 —. Zyn hier ook duidelyk: Hy fpreekt van hoereerders en afgodendienaars enz. en zegt: dit waart gy fommigen \ maar gy zyt afgewasfchen, maar gy zyt geheiligd, maar gy zyt gerechtvaardigd enz. dat geeft te kennen, alles is u vergeeven. Waarmede waren zy dan afgewasfchen? Het bloed van Jefus Cnriflus, in wien zy geloofden, reinigde hen van alle zonden. Maar dat werd hun ook door het bad des waters met het woord beveftigd en verzegeld. In dezen zin wordt ook de Doop het bad der wedergeboorte en de vernieuwing des Heiligen Geeftes genoemd, naar Tii. 3; 4 . Wanneer de goedertierenheid Gods onzes Zaligmakers, en Zyne liefde tot de menfchon, verfcheenen is, heefc Hy ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid', die wy gedaan hadden, maar na zyne barmhartigheid, door 't bad der wedergeboorte en vernieuwinge des Heiligen Geests , den welken Hy over om rykelyk heeft uitgegooten door Jefus Chriftus onzen Zaligma* ker. De Wedergeboorte, welke hier in beftaat, dat wy door 't geloof in Chriftus Jefus Kinderen Gods worden , is een werk des Heiligen Geeftes. De vernieuwing , wanneer wy door 't geloof in Chriftus Jefus nieuwe Schepzelen worden, is daarmede vej'bonden, en is ook een werk des Heiligen Geeftes. Als dan iemand door 'c geloof in Chriftus een Kind Gods en een nieuw Schepzel geworden is; zoo  fl?4 van den HEILIGEN DOOP. zoo wordt hy als dan ook uitwendig gebaad en gewasfchen, en de Doop is dan het had der wedergehoorte en der vernieuwing des Heiligen Geeftes. Onze Heer Jefus Chriftus is't, door welken God den Heiligen Geest rykelyk over ons uitgiet. God maakt ons zalig door den Doop, dat is, Hy verzegelt daardoor de vergeving der zonden, hetGoddelyk kindfchap, en de erffenis des Eeuwigen levens, 't welk alles wy door Jefus Chriftus, endoor 't geloof in Hem, zonder onze verdienften of waardigheid, hebben. Men ziet uit deze fchriftuurplaats met een, hoe zeer zich de Vader, en de Zoon, cn de Heilige Geest, by den doop eenes armen zondaars, werkzaam betoonen. §. 140. Hierby is nog iets te melden, met opzicht op de woorden van Paulus en Petrus, aangaande den Doop. Paulus fchryft: Gy zyt in Chriftus befneeden met eene befnydenisfe, die zonder handen gefchiedt, indeuittrekkinge des llchaams der zonden des vleefchs, door de befnydenis)'e Chrifti, zynde met Hem begraaven in den Doop, in welken gy ook met Hem op' gewekt zyt door het geloove der werkinge Gods, die Hem uit den dooden heeft opgewekt, Coll. 2: 11 . En Petrus zegt: Waarvan H tegenbeeld,de Doop, ons nu ook behoudt, niet die eene afteggbige is der vuiligheid des lichaams, maar die eene vrage is eener goede Consciëntie tot God [ Luther: bet verbond van eene goede consciëntie met God'] door deopftandinge jfeu Cbrifti. Petr. 3: 21. W A N T  van den HEILIGEN DOOP. 285 Want uic deze plaaczen is te zien 1,) dac God de befnydenis des harte (zie §. 136, ) onder hec Nieuwe Teftamenc niet minder, dan onder 'c Oude Teftament vordert; en naar de woorden van Paulus waren de Colloflènfen, wat het harte betrof, door den Doop befneeden. 2.) Dat by den Doop de zin dezeisgeweest: Is Chriftus voor ons geftorven, en begraaven geworden, en hebben wy door 'c geloof deel aan die zoenoffer voor ons en onze zonden; zoo willen wy ook der zonde fterven, en alles van harcen afzeggen, en het, als 'c ware, verdrinken, waar voorTIy zoo zwaar heefc moeten lyden. 3.) Dat men by den zeiven aan de opftandinge van Jefus Chriftus uit den dooden gedacht heeft, met dezen zin: wy willen nu ook mee Chriftus opftaan, en een nieuw leven mee Hem aanvangen, in Gerechtigheid en Heiligheid, welke Hem wel behagelyk is. Die was dan de vraage ( of hec verbond ) van een goedgeweeten voor (of met) God. Een menfch kan wel zeggen , ik heb in opzicht tot deze of gene zaak eene goede Coscientie, dac is, ik ben my niet bewust, dat ik my daarin bezondigd heb; maar als men op zyn geheele leven , op alle neigingen, begeertens, hartstogten, aandoeningen en woorden, op al zyn doen en laacen, ziec, en dac alles mee hec woord en den wille Gods vergelykc: zoo kan geen menfch zeggen , dac hy een goed geweecen heefc. Maar als wy in Chriftus gelooven, en in zynen naam gedoopc worden; zoo worden ons op eenmaal alle onze zonden vergeeven, en wy worden coc Kinderen Gods aangenoomen ,• dan worde ons geweecen bevree» digd en gerusc gefteld, en veroordeelt ons niec meer. Die goede geweecen moecen wy dan van dac oogen* blik af aan, dac wy hec zeiven, door hec geloof by den Doop ontvangen, getrouw tragten ce bewaaren, en  ft8ó van den HEILIGEN DOOP. en dac gefchied op deze wys, als wy namelyk in hef geloof in Jefus blyven, en zyne geboden voor oogen hebben, en onzen weg naar dezelve getrouw inrichten; als wy de leiding van zynen Heiligen Geest volgen, en den zeWen kinderlyk gehcorzasm zyn; en met alle onze onvolkomenheid, menigcny misdagen, menigvuldige tekortkomingen en veele fchulden, ons fteeds aan Chridus Jefus houden, die ons, om zynes voor ons vergootenen bloeds wille, menigvuldig en dagelyks vergeeft: want waar vergeving der zonden is, daar is ook leven cn zaligheid, en een goed geweeten, maar die zulks niet doet, een goed geweten niet acht, de geboden van Jefus uit het oog zet, door den Heiligen Geest zich niet laat regeeren, by de Leer van Jefus Chridus niet blyft, zich aan Jefus niet houdt, die verliest de vrymoedigheid des' harten, zyn eige hart veroordeelt hem, en hy leidt fchipbreuk aan het geloove, dat is, hy dwaalt van de waarheid af, de Heilige Geest wykt van hem, hy vervalt van de ge. nade (Gal. 5: 4.) hy verliest het geloove, naar i Tim. 1: 19. . §- »4'. D e Kinderdoop, welke in de Chridenheid ■ de genen uitgezonderd , welke in 't gemeen onder den naam van Doopsgezinden bekend, doch in veele partyen verdeeld zyn — algemeen is, hoewel ze niec op een en dezelfde manier en wyze bediend wordt, is in de Heilige Schrift noch uitdrukkelyk bevoolen, noch verbooden, De genen, die niet van het gevoelen zyn; dat de Kinderen moeten gedoopt worden, zeggen, Chridus heefc Zyne Discipelen last gegeeven, om eersthet Euangelium te verkondigen, en dan maar de genen ce doopen, die daaraan gelooven. Het ge*  van den HEILIGEN DOOP. 287 geloove moet derhalve eerst in een Menfch zyn, eer men hem doopen mag; maar Paulus zegt: Hoe zullen zy in Hem gelooven, van welken zy niet gehoord hebben ? DeKinderen nu hetEuangeliutn niet gehoord hebbende, zoo kunnen zy ook het geloof niet hebben en het geloof niet hebbende, behoren zy ook niet gedoopt te worden. Deze tegenwerping heefc eenen grooten fchyn; maar als wy alle omftandigheden overweegen, zoo is ligt aan te toonen, waarom evenwel de Kinderdoop zoo algemeen geworden is. Toen onze Heer en Heiland Zyne discipelen in de geheele weereld uitzond, moest de Chriften Kerk eerst nog worden. De Heer onderrichtte hen, hoe zy zich in den aanvang te gedraagen hadden, om Zyne Kerk op te richten. Zy moeften niet alleen den Jooden, maar ook den Heidenen het Euangelium verkondigen , en dan de genen, die geloofden, doopen in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geeftes. De gedoopten hielden zich daarna ce famen, en daaruic werden de Chriften gemeencen ,en deze gemeencen ce lamen maakten daarna de Kerk van Chriftus uic. Zoo had dan eersc de prediking plaacs, daarna het Geloof en dan de Doop; Maar toen nu op die wys de gemeenten van Christus wierden,- wat moest 'er met de kinderen gedaan worden? en hoe moest men die befchouwen? Paulus leert ons, dat de Kinderen Heilig zyn, wanneer ook maar de Vader of Moeder geloovig zyn, 1 Cor. 7: 14. Hoe? zyn dan de Kinderen van geloovigen ook niet van natuure zondige Schepzelen? en zegt niet de Heer onze Heiland: het gene uit het vleefeh gebooren is, dat is vleefeh? O ja, in allen opzichten ; en in dien zin zyn zy niet Heilig. Hoe dan? In dien zin , dat zy van kinds af tot het volk des Nieuwen Verbonds behooren, dat zich de Heer af/ ge-  288 van den HEILIGEN DOOP. gezonderd heek coc zyn eigendom, dac Hy zich geheiligd heefc. Zulke kinderen zyn immers een eigendom van onzen Heere Jefus Chriftus; wanc hy heeft: hen niec mee goud en zilver, maar met zyn Heilig bloed gekochc. Kinderen kunnen ook. reeds van 's moeders lyve at aan den Heiligen Geesc deelagtig worden, gelyk men -zulks van Johannes, de Zoon van Zacharias, uitdrukkelyk leest. Kan ook niet het geloof in zeer kleine kinderen plaacs hebben ? Jefus nam een kindeken , en ftelde dac in 'c midden onder zyne Discipe-1 len, en omving hec mee Zyne armen, en zeide toe hen: zoo wie een van zoodanige kinderkens zul ont' vangen in Mynen naame, die ontvangt My, Mare. 9' 3°% '67• Laac Hy daarop niec aanftonds volgen : zoo wie een van deze kleinen. die in my gelooven, ergert, het ware hem nutter, dat een meulenfleen aan zynen bals gehangen, en dat hy verzonken ware in de diepte der Zee ? Matth. 18: 6. Zegt niec Peerus coc de Jooden, wanneer hy van den Doop cot vergeeving der zonden,en van de gaaven van den beloofden Heiligen Geesc ipreekc: u komt de belofte toe en uwen kinderen? Hand. ?: 39. Wierden de Kinderen ook niec op den agften dag befneeden, en daar door in hec verbond opgenoomen, dac God mee Abraham en zyne Nakomelingen had gemaakc? Zege niec de Heiland van de Kinderkens, die men op de armen droeg en cot Hem bragt, op dat Hy ze aanraaken zoude: Laat de Kinderkens tot My komen, en verhindert ze niet, want der zulker is 't Koningryke Gods? Mare. 10: 13, 14. lNuiENmen nu die alles lamen neemt, zoo kan men daaruit afneemen, hoe hec gekomen zy, dac de Kinderdoop in de Chriftelyke Kerk algemeen geworden is. — Men mag gelooven,dac Gods hand hec zelf zoo beftuurd heeft , en dac de Heilige Geesc, welke niGt  van den HEILIGEN DOOP. 289 niet ophield Jefus Discipelen te onderwyzen, 't zelf in dien weg gebragt heeft, dat ook de Kinderen gedoopt zyn. En als een kind gedoopt wordt, en de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geeftes wordt over het zelve aangeroepen, Zal dat geenen zegen over het zelve brengen? Als eene gemeente van Jefus zulk een kind met gebed en ftneekingen den Heere voordraagt; zal dat te vergeefs zyn? zal zulk een kind ook niet, door den Doop, Christus aandoen? Gal. 3: 37. En zal het de Vader niec tot Zyn kind, en de Heilige Geesc coc Zyne wooning en coc Zynen Tempel aanneemen? gewisfelyk ja. Ook een kind kan ondervinden 'c geen Paulus zege: God heefc ons zalig gemaakc door 'c bad der we» dergeboorce en vernieuwing des Heiligen Geeftes, den welken Hy over ons rykelyk heeft uitgegoo. ten door Jefus Chriftus onzen Zaligmaker Tit. 3- 5» & §• 142. Maar hier is nog die by ce voegen.' i.) Dac de Kinderdoop, dewyle hec eene Heihgè handeling is, welke in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geeftes gefchiedc, ookbillyk op een wys, die mee zulk eene gewichtige zaak overeenftemt, bediend wordt. 2 ) Dat men ook daarin alle trouwe te bewyzen heeft, om de Kinderen van dat uur af aan, 'dat zy gedoopt zyn, voor den Heiland op te brengen; hen voor flechte dingen, die hunne harten fchaden kunnen doen, te bewaaren; hen tot alle goede cn Gode welbehagelyke dingen op te leiden; hen aan 't verbond Gods met ons, waarin zy door den Doop opgenoo* T mea  2c>o van den HEILIGEN DOOP. men zyn, te herinneren; ben tot een vertrouwen op God den Vader in den Hemel, die hen tot Kinderen aangenoomen heeft, op te wekken; hun Jefus Christus, die hen door Zyn bitter lyuen en fterven verlost heeft, geduurig voor oogen te houden, en hen met datgene, dat Chriftus Zyne Discipelen gebooden heeft, bekend te maaken; hen tot eenen kioderlyken engeirooften omgang met Jefus Chriftus, inzonderheid in 't gebed, op te leiden: hen tot opmerkzaamheid op de ftemme des Heiligen Geeftes, die ons alles indachtig maakt wat Jefus gefprooken heeft, te gewennen enz. 3.) Dat men de Kinderen, als zy het kwaade navolgen, en zich aan de zonde overgeeven dat helaas maar al te veel gefchiedt —- , door Gods genade wederom zoekt te rechtte brengen. Want als zy zich bekeeren, zoo vinden zy altoos, dat God aan Zyne zyde het verbond houdt, en het zeiven met een menfch, roet welken Hy zich eenmaal in den Heiligen Doop heeft ingelaaten, zeer gaarn vernieuwt. Doordien zoo veele menfehen het verbond niet achten, waarin zy met God door den Doop getreeden zyn, en byna alle, die in hun kindsheid gedoopt zyn geworden, zich wederom aan den dienst der zonden en des Satans overgeeven: Zoo is dat de oorzaak, waarom een Prediker in de Chriftenheid, als hy zyn ambt recht waarneemen wil, niet ophouden raag,de menfehen wederom tot Chriftus te wyzen, hun van Chriftus wegen te bidden: Laat u met God verzoenen. /Ae y iet en vervolgens. VAN  Bladz. 29i Van het HEILIG AVONDMAAL. §• 143* Vv anneer God het volk Israëls , dat onder eene wreede fiaaverny in Egypten tot Hem luchtte en fchreide, hulpe toebragt, en het zelve door eene magtige hand uit Egypten leidde, beval Hy hun het Paafchiam te Aagten en te eeten. Namelyk, nogeer' zy uit Egypten trokken, moeite een ieder Huisgezin een Lam neemen, waaraan geen gebrek was, het zelve tusfehen twee avonden, dat is, 's namiddags na drie uuren, Aagten, met deszelfs bloed de pollen der deuren beftryken, het Lam aan het vuur braaden, maar geen been daaraan breeken, en het zoo dan geheel opeeten, doch niet met gezuurde, maar mee geheel ongezuurde brooden. Wanneer nu naar het woord des Heeren, dat Hy Pharao door Mofesliet bekend maaken, de Verderf-Engel te middernacht door geheel Egypten trok, en alle de eerstgeboornen zoo van menfehen als van vee doodde; zoo wierden alie de Israëllieten, welkers poften der deuren met bloed getekend waren, algemeen verfchoond, en noch men fchen noch vee by hen trof eenig kwaad. Van dien tyd af moeften zy het paafchfeest, ter herinnering van' hunnen uitgang uit de Egyptifche flaaverny, 's jaarlyks eenmaal vieren, en het Paafchiam tot een gedenk. teken van hunne bewaaring door 'c bloed voor dent (kaanden Engel, Aagten, aan 't vuurbraaden, en mee ongezuurde brooden eeten. Doch geen onbefneede- ne mogt daarvan eeten, Exod'. 12: 3 . Als men de omftandigheden, die by het Paafchiam T s plaats  aya van^et HEILIG AVONDMAAL. plaatshadden, famen neemt; zoo wordt het aanftonds waarfchynlyk, dac onze Heer Jeius Chriftus daardoor is afgebeeld geworden; maar Paulus ltelt hec buicen tegenfpraak, als hy zegt: Ook ons Pafcha Paafchiam — is voor ons geflagtet, namelyk Chriftus ,• zoo dan laat ons Feest houden; niet in den ouden zuurdeejjem, noch in den zuurdeeffem der kwaadheid en der boosheid, maar in de ongezuurde hrooden der oprecbtigheid en der waarheid', i Cor. 5: 7, 8. Doch om weder op den uitgang der kinderen Israëls uit Egypten te komen. Het was gewis eene groote zaak, dac God een volk, van fesrnaal honderdduizend man fterk, door zynen knecht Mofes die den toenmaals zeer magtigen Koning Pharao onder de oogen trad, en hem in Gods naam aanzeide, dat hy liet zelve met véé en alles wat zy hadden, moestlaaten trekken -— uitgeleid en in vryheid gefteld heeft. Zyne waarheid, goedheid, magt en rechtvaardigheid wierd in die werk luifterryk openbaar. Zyne waarheid want Hy had Abraham toegezegd, dat Hy zyne Nakomelingen, welke men vierhonderd jaar verdrukken en tot dienstbaarheid dwingen zoude, verlosfen wilde, Gen. 15: 13, 14. Zyne goedheid —— want Hy fprak toe Mofes: Ik hebbe zeer wel gezien de verdrukkinge mynes volks, V welk in Egypten is: en hebbe haar gejehrey gehoord van wegen haare dryvers, want ik hebbe haare fmerten be* kend, Exod. 3: 7. Zyne rechtvaardigheid —- want de Egyprenaaren hadden afgryffèlyke gewetdenaryen gepleegd regen hec volk Israëls, en hen op eene verfchrikkelyke wys verdrukc en geplaagd, Exod. i< en 2. Zyne magc ■ ■ wanc wie ontzet zich niet over die oordeelen, welke Cod, door de hand van Mofes, over de Egyprenaaren hesft ia-  van het HEILIG AVONDMAAL. 29* I laten komen , en over zyne ongehoorde wonder1 tekenen 1 S. 144- Maar zoo groot den geloovigen des Ouden Verbonds de verlosfing des volks van Israël uit de flaaver- ny der Egyptenaaren geweest is Zy gedenken j dezelve fieeds in hunne lofgezangen, gelyk men by- j zonder uit de Pfalmen Davids zien kan zoo is j toch het werk der s/eWosfing, die door Chriftus Jefus j gefchied is, eene oneindig grooterezaak. Geneftrek; te zich alleen over het volk Israëls uit, deze gnat ■i over het ganfche menfchelyke geflacht. In gene I werden de Israëliten van de iichaamelyk flaaj verny en dwingelandy des Konings Pharao verlost; 4 door deze worden de menfehen , die zich redden I laaten, van de ilaaverny des Satans en der zonden o wat is dat voor een hard Jok; los en \ vrygemaakt. De Middelaarsperzoon, waardoor gene 1 yerlofiing gefchiedde, was Mofes,een getrouw knecht I in het Huis Gods; de Middelaar, door welken deze , verloffing gefchied is, is de Menfche Jefus Chrillus, i de Heer des Hemels en der aarde, en van aFtgeen, I dat in Hemel en op aarde is. Door veele en groo1 te wonderen en tekenen, welke veele duizend men' fchen het leven kortte , kwam gene verlosfing tot i ftand; Deze verlosfing is door den Dood van Jefus Chrillus, de Zoone Gods, te weeg gebragt. Daar 1 wierden veele Lammeren geflagt, en haar bloed te 1 kende de polten der deuren, op dat de ilaandeEngel , voor by ging: Hier is het bloed van Jefus Chrillus, 1 het onfchuldige en onbevlekte Lam Góds; dit brengc i ons, zoo wy gelooven, in zekerheid tegen den dui{ vel, die het geweld des doods heeft, en tegen al zynen aanhang. T 3 Ge,  m van het HEILIG AVONDMAAL. Gelyk in de verlofling des volks van Israël de waarheid , goedheid , almagt en rechtvaardigheid Gods openbaar werdt; zoo wordt in her werk der verloffing door den dood van Chriftus, de Wysheid, de Gerechtigheid, de Barmhartigheid, de Waarheid en Almagc Gods nog veel heerlyker geopenbaard. Zyne Wysheid toont zich daarin, dat Godeen middel uitgevonden heefc, waarop nooic ofce nooic eenig Schepzel had kunnen denken, om zoo veele millioenen menfehen van den eeuwigen dood, dien zy verdiend hadden, ce redden, en hun hec eeuwige Leven daartegen aantebrengen. Zyne Gerechtigheid openbaart zich daarin, dat Hy op Jefus Chriftus, die de zonden der weereld op zich heefc genoomen,alle de Ürafl'en gelegd heefc, die wy hadden moecen lyden, hec welk daarom, dac Hy de Zoone Gods was, in zyn gerichte gegolden heefc, als of wy alle mee den dooefgeftraft waren geworden. Zyne Barmhartigheid is in het werk der verlofling daaruit klaar, dat Hy de menfehen, die het niet verdiend hebben, het ook niet waerdig zyn, ja, die Hem ook niet eens daarom baden, enkel uitliefde en medelyden, daardoor de deur des levens opent. Zyne Waarheid beftaat door 't werk der Verlofling Heerlyk: Want Hy heeft alle de beloften van hec vrouwen zaad, *t welk de flange den kop vermoiflelen zoude, en van het zaad Abrahams , in 't welke alle geflachten der aarden zouden gezegend worden, waarmede de Profeecen opgevuld zyn , in Chriftus ftiptelyk vervuld. Zyne Almagt openbaart zich in het werk der verlofling nog veel heerlyker, dan in de verlofling derikinderen Isra- | ëls uit de Egyptifche flaaverny: want Chriftus heeft door den dood te niete gedaan den genen, die het geweld des doods had, dat is den duivel, en Hy verlost i alle de senen, die met vreze des doods door al haar b Ie-  van het HEILIG AVONDMAAL. 295 leven der dienstbaarheid'onderworpen waren, Hebr t *i' \5', ,En Se,yk % door Zynen dood den grond gelegd heeft tot onze verlosfing van de magt der dmftermfle; zoo worden nu alle zoodanige flaaven der zonde en des duivels, die hun harde Jok moede zyn,en daarvan gaarn verlost waren, als zy zich tot Jefus Cbnflus wenden, en Hem bidden, dat Hy zich, als de Hei and der ganfche weereld, ook aan hun bewyzen wil, door zyne magt den vyand onttrokken, en door dezelve bewaard en behouden ten eeuwigen Gblyk nu God noodig gevonden heeft het Paafcham m Egypten, tot eene gedachtenis van de wonderbaare verlosfing des volks van IsraSl, in te Hellen; zoo heelt onze Zaligmaker, naaf zyne ondoorgrondelyke wysheid en menfchen-liefde, tot herinnering van zynen dood, die ons verzoend en het leven aangebragt heeft, het Heilige Avondmaal verordineerd; waarover wy nu te fpreken hebben. In de Heilige Schrift wordt daarvan gezegd: Onze Heer Jefus Chriftus in den nacht, in welken tty verraaden wierd, nam Hy het brood, dankte, en brak het, en gaf hei Zynen Discipelen en zetde: neemet, eet et, dat is myn Lichaam: doet dat tot myner gedachtenijje. Desgelyks nam Hy ook den drinkbeker na V eeten des Avondmaal' dankte en gaf hun dien, en zeide: drinket alldaaruit, dat is myn hloed, het bloed des Nieuwen xejtaments , dat voor u vergooten wordt tot vergeving der zonden; doet dat, zoo dikwils als gy dien zult drinken tot myner gedachtenilfe, Matth. 26: 26-28. Mare. I4; 22-24. Luc 22: 19, 20. 1 Cor. 11: 23—25. T 4 §. 145  206 van het HEILIG AVONDMAAL. S- H5- Hieruit is dan voor eerst klaar, dat onze Heer en Heiland het Heilig Avondmaal zelf ingefteld, en zynen Discipelen nagelaaten en vermaakt heefc Alsmede , dat Hy het tot zyn gedachtenis verordineerd heeft, waarom Paulus zegt: Zoo dikivils als gy dit brood zult eeten; en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, tot dat Hy komt, i Cor. n: %6. Nog eer de Heer onze Heiland het Avondmaal had ingefteld, fprak Hy te Capernaum van het eeten van zyn vleefeh, en. het drinken van zyn bloed, Joh. o: 5!—57. De menfehen, met welken Hy te doe^i had, waren een deels zyne Discipelen , anderdeels eene groote fchaare van Jooden, die Hy daags te vooren in eene woefte plaatze, naby Tiberias, geleerd, hunne kranken geneezen, en alle te famen gefpeizigd hadde, Matth. 14: 13 , Joh. 6:5. 'Er waren, namelyk by de vyfduizend mannen,zonder de vrou * wen en kinderen, en die allen wierden verzadigd met vyf garften brooden en twee viskens, die de Heer in zyne hand nam, daarvoor dankte, dezelve brak, en het volk, dat zich in reien gelchaard had, op dat 'er geen overgeflagen mogt worden, liet uitdeelen. Toen zy allen verzadigd waren, en van de overgefchoote brokken nog twaalf korven vol vergaderd waren; kwam het volk op die gedachte, dat zy Hem wilden Koning maaken; dewyl zy begonnen te gelooven, dat Hy de Mesfias was. Dit bewoog den Heer de fchaare te ontwy ken. Maar als Hy wederom in Capepnaum was, zochten Hem even dezelve Jooden aldaar. Toen Hy hen zag, wilde Hy hen daar op brengen, dat •zy toch om de tekenen, die Hy voor hunne oogen ge-  van hetHEILIG AVONDMAAL. 297 gedaan had, toe Hem komen en in Hem gelooven zouden, en niet alleen om de brooden, waarmede Hy hen verzadigd had, Hem naloopen zouden. Daarover wierden zy boos en zeiden: wat teken doet gy dan, op dat wy V mogen zien en u gelooven ? wat werkt gy? Onze Vaders hebben het Manna gegeeten in de woefiyne : gelyk gefchreeven is, Hy gaf haar het brood uit den Hemel te eeten, Joh. 6: 30 , 31. Dit gaf den Heiland aanleiding, om van zich zei ven, als het, brood des levens, dat van den Hemel was nedergedaald , te fpreeken, en dat men van Hem eeten moest, zou men leeven tot in eeuwigheid, en daarover verklaart Hy zich verder: Het brood, dat ik geeven zal, is myn vleefeh, 't welk ik geeven zal voor V leven der weereld, Job. 6: 51. en voegt ''er by. Myn vleefeh is waarlyk fpyze, en Myn bloed is waarlyk drank, vs. 55. Wat zegt dan nu de Heer van het eeten en drinken van zyn vleefeh en bloed? Die Myn vleefeh eet, en myn bloed drinkt, die heeft het eeuwige Leven, en ik zal hem opwekken ten uiterften dage, Joh. 6: 54. En die Myn vleefeh eet, en myn bloed drinkt, die blyft in My, en ik in hem, vs. 56. M a.ar even het zelve wordt van het Geloof in Chrillus gezegd; want in dit zelfde Hoofd: zegt Jefus: Dit is de wille des genen, die my gezonden beeft, dat een iegelyk die den Zoon aanfehouwt, en in Hem gelooft, het Eeuwige Leven hebbe, en ik zal hem opwekken ten uiterlten dage, Job, 6: 30. Zie ook Job. 3: 16, 36. Chriftus woont door het geloof in onze harten, Efef. 3: 17. en wy doen door het geloof Chriflus aan, en zyn in Idem,Gal. 3: 26, 27. T 5 'Eu  ap8 van het HEILIG AVONDMAAL. 'Er is daarom geen twyfel, dat hier in deze plaatzen door hec eeten en drinken van Chriftus vleefeh en bloed niets anders bedoeld zy, dan het geloo • vig genot van Chriftus Jefus , die zich zeiven tot eene offerhande voor ons heeft overgegeeven, dermaten , dat Hy in zyn Heilig Lichaam voor ons de wreedfte doods ftraften uicgeftaan, en al zyn bloed tot vergevinge der zonden voor ons vergooten heeft. Indien wy namelyk in onze zonden-ellende, het cot onzer verzoening geflachcee offerlam, zyn voor ons gedoodde Lichaam, en zyn voor onze zonden vergooten bloed, zoo begeerig aanneemen en genieten, gelyk een hongerige en dorftige fpys en drank tot zich neemc en dac gefchiedc door hec geloof zoo eecen en drinken wy hec vleefeh en bloed van Jefus Chriftus. O hoe nadrukkelyk fielt ons onze Lieve Heer en Heiland het daadelyk deelneemen aan zyn verzoeningsoffer voor; cn kan niet een ieder, als hy zich recht onderzoekt, hier by ligt ontwaar worden, of hy dat zelve ervaaren heeft. en nog dagelyks ervaart? Want onze Heer Jefus Chriftus is 'het brood Gods, dat uit den Hemel is nedergedaald', en dat de weereld het leven geeft, Joh. 6: 33. Hy zegt: lk ben V brood des Levens, die totMy komt, zal geenzinds hongeren, en die in My gelooft, zal nimmermeer dorflen, Joh. 6: 35. Blykt hier uit niet duidelyk, dat het in Hem gelooven een eeten en drinken is? Daarom zegt Hy: Foorwaar, voorwaar zegge ik u, die in My gelooft, heeft het eeuwige Leven, Job. 6: 47. Dit brood des Levens hebben wy noodig tot onze dagelykfche fpyze, en hebben't dagelyks. voor ons te fmeeken. §. 146.  vanhetHEILIG AVONDMAAL. 299 $. 146. In de woorden, waarop zich hec Heilig Avondmaal gronde, is 'c: Neemet en eetet, dat is myn Lichaam - neemet en drinket, dat is myn bloed , En dan is *t ook: zoo dikwils als gy van dit brood eetet — zoo dikwils als gy van dezen drinkbeker drinket . H e t is dus een geheim-vol genoc van hec Lichaam en Bloed van Chriftus; dac is, mee hec genoc des broods en des wyns, is hec genoc van Jefus Lichaam en bloed, op eene voor onsonbegrypelyke, en daarom ook onbefchryvelyke wys verbonden, indien hec Heilig Avondmaal naar de meening van Jefus Chriftus genoocen worde. Dac bedoek Paulus mee de woorden 1 Cor. 10: 16". De drinbeker der dankzegginge, dien wy {dank* zeggende") zegenen, is die niet eene gemeenfehap des Bloeds Chrifli ? Het Brood, dat wy breeken, is dat niet eene gemeenfehap des Lichaams Chrifti? dac is, hec is buiten cwyfel eene gemeenfehap des Lichaams en Bloed Chrifti. Gelyk wy het gezegende Brood eeten, even zoo zeker worden wy het Lichaam van Chriftus deelagtig; en gelyk wy den gezegenden Wyn drinken, even zoo zeker worden wy hec bloed van Chriftus deelagtig; wy eeten en drinken, wy genieten het beide; want de Heiland zegt : Neemet en eetet, dat is Myn Lichaam, neemet en drinket, dat is Myn Bloed. En wy hebben in het Heilig Avondmaal, als wy niet onwaardiglyk daartoe naderen, gewis niet minder ce verwachten, dan 'c geen onze Heer Jefus Chriftus in 'c zesde hoofd: van johannes den genen coegezegd heefc, die zyn vleefeh en bloed, ook buiten hec Hei-  3oo van hetheilig avondmaal; lig Avondmaal, eeten en drinken. Trouwens onze Lieve Heer heefc ons door 't Heilig Avondmaal eene byzondere genade willen beteonen,* en zynen gemeence een Feeftmaaltyd beteiden. Maar hier moec wel opgemerkt worden, dac Hy hec Heilige Avondmaal niec voor de ongeloovigen , maar voor de geloovigen ingefteld en verordineerd heeft. Want gelyk geen onbefneedene van 't Paafchiam eeten moge ($. 143.) Zoo zal ook geen ongedoopte tot het Heilig Avondmaal naderen. En als iemand gedoopt is, maar hy heeft hec verbond van een goed geweecen mec God verbrooken, en is een (laaf der zonde en des duivels geworden ; die zal zich eersc van ganfeher harten bekeeren , eer Hy onderftaat, hec Avondmaal des Heeren mede ce genieten. En al is hy bekeerd, zal hy echcer coc hec Heilig Avondmaal niec naderen - zonder alvoorens zyne kleederen te wallenen en rein te maaken in het bloed des Lams. §■ 147- Tot dat einde zege Paulus: De menfche beproeve hem zeiven, en eete alzoe van het brood, en drinke van den drinkbeker, 1 Cor. 11: 28. Deze beproeving van zich zelfs, zal wel niec Hechts ter tyd gelchieden, wanneer men tot het Heilig Avondmaal wil gaan, maar zal dagelyks by ons in 't werk gefield worden. Want dewyl wy zondige Schepzelen zyn, en toe aan ons einde blyven, a) zyn wy door de krachc van Jefus Chrillus verlos c van de Heerlchappy der zonde;zoo openbaaren zich dagelyks gebreken en miflagen, en wy komen in menigvuldige dingen, die ons bevoolen zyn, helaas! te korte. Die heb-  van hetHEILIG AVONDMAAL. 301 hebben wy dagelyks voor God onzen Heer te belyden, Hem om vergeving onzer fchulden te fmeeken, en ons op nieuws in zyne genade aan te beveelen. Maar inzonderheid zal zulks voor 't Heilig Avondmaal gefchieden; en dewyl men uit eigen-liefde, welke in alle menfehen minder of meerder gevonden wordt, maar al te ligt beter van zich zeiven denkr, dan men in der daad is: zoo heeft men God te bidden, dat Hy over ons zyn licht fenynen laate, op dat wy ons zelfs recht leeren kennen. Doorgrond my, oGod, zegt David, en kent myn harte: beproef my, en kent myne gedachten, Pf. W *3- Paulus vermaant inzonderheid de Corinthiërs tot eene zelfbeproeving. Want zy hadden 't gewicht van 't H. Avondmaal niet voor oogen gehouden, en daarby menige onbetaamelyke dingen onder hen laaten inkruipen. Daarom werden eenige van hun met krankheden, andere zelfs met den dood van God getugtigd en geïlraft; en de Apoflel zegt : Als wy van den Heere getugtigd worden, V is daarom ? op dat wy met de weereld niet zouden veroordeeld worden, \ Cor. 11: 32 ■ . Hadden zy zich zeiven geoordeeld, dat is, hadden zy onderzoek gedaan, wat by hen niet goed was, en zulks beleeden, en door Gods genade nagelaaten; zoo zouden zy niet zyn geoordeeld geworden, dat is, 'er zou zulk een tugt niet over hen gekomen zyn. Het eerfte, dat eenieder, die ten Heiligen Avondmaal gaan wil, te onderzoeken heeft, is dit, of hy zich van harten tot God bekeerd heeft: Onderzoekt u zeiven, of gy in het geloove zyt, beproeft u zeiven, zegt Paulus 2. Cor. 13: 5. W a n t als het iemand daaraan ontbreekt, is hy ganfch  s02 van het HEILIG AVONDMAAL. ganfch niet bekwaam om het Avondmaal deelagtig te worden. Zie §. 146. Maar als wy ook bekeerd zyn, zoo hebben wy te onderzoeken, of wy gezond in het geloof zyn ? of wy alleen op Chriftus onze hoop ftellen? dan of wy in deze en gene dingen, op ons doen en werken bouwen ? Dan hebben wy ons, naar de Leer van Jefus en Zyne Apoftelen, tc beproeven, hoe wy met God ftaan? Of wy met Jelus Chriftus in eenen hart vertrouwelyken omgang leeven ? Of wy jegens onzen Hcmelfchen Vader een kinderlyk en toevertrouwend harte hebben? of wy ons door den Heiligen Geest laaten leeren, leiden en regeeren ? Of wy ons vleefeh met deszelfs luften en begeerlykheden kruizigen? Of ons Jefus Chriftus met zyn lyden en fterven geduurig voor oogen is, en ons hart daarin leeft? Of wy des Heilands ganfche eigendom zyn? Want wy zullen den Heere onzen God lief hebben vanganfeher harte, van gmfeber ziele, van ganfehen gemoede en met alle krachten , of wy met Gods wegen, die Hy met ons houdt, te vredenzyn? Ofwy ook te allen tyd, en voor alles, God en den Vader, inden naam onzes Heeren Jefus Chriftus, dankzeggen? Of wy in ons gebed en de voorbidding getrouw en geloovig zyn? Ofwy onzen tyd recht befteeden , en ons beroep naar den zin des Heilands getrouw waarneemen ? Of wy met onze woorden denHeere tot vreugde en onzen naaften tot nut zyn? Of wy de geboden van Chriftus in t gemeen, die wy niet flechts weeten, maar ook houden zullen, gètrouwelyk in acht neemen? Ofwy onzen naaften, ook onze vyanden, lief hebben als ons zelfs? Ofwy bem gaarn dienen en behulpzaam zyn? Of ons bet geevenaangenaamer is, danhetneemen, naar 't woord des Heilands: het is zaliger te gee- f  van het HEILIG AVONDMAAL. 303 geeven dan te ontvangen ? of de zin van Chriftus in ons is, om gaarn arm en gering te zyn? ofwy het belang van onzen naaften behartigen, gelyk ons eigen? Of wy in eene levendige hoop der eeuwige zaligheid ftaan, en eene begeerte hebben om ontbonden te worden en met Chriftus te zyn ? Deze en andere dingen zyn 'c, die een Chriftenmenfch overweegen en zich daarna beproeven kan: Zoo zal hy dan duizende oorzaaken vinden, om zich voor den Heere te fchaamen, en voor zyne voeten te verootmoedigen. En o! hoe groot is ons alsdan de dood en het bloed van Jefus Chriftus, waar uit wy niets dan genade en vergeving te wachten hebben. Zoo zyn wy dan wel in ons zeiven het Avondmaal niet waardig, want wat is de menfch, wat is al zyn doen? Maar indien wy door 't geloof kinderen Gods en leden van Chriftus geworden zyn; zoo worden wy alleen om Chriftus, en om zynes voor ons vergootene bloeds wille, waardig geacht, om het Heilig Avondmaal deelagtig te worden, en kunnen gemoedigd tot de Tafel des Heeren naderen. Wy komen tot het Avondmaal, even gelyk als tot de Eeuwige Zaligheid, uit enkele genade, zonder onze eigen verdienften of waardigheid. §. 148. Aangaande den zegen, die men door 'c gebruik des Heiligen Avondmaals deelagtig wordt, is nog iets te zeggen. Dezelve is buiten twyfel groot; wanneer namelyk een arm zondaar , . ,die in 't geloof den Heere aanhangt-, na dat hy zich wel beproefd heeft, met een oog op Jefus dood, dien Hy voor ons geleeden heefc, en op zyn bloed, dat Hy voor ons vergooten heeft, in bewust zvn van zvne ellende  So4 van het HEILIG AVONDMAAL, deen onvolmaaktheid, maar ook in een kinderlyk vertrouwen, dat de Heer hem met zyn vleefeh en bloed zegenen wil en zal, zich van het zelve , naar 't woord en bevel van Chriftus , bedient. Want als iemand, die de zonden nog lief heeft, en een flaaf derzei ven is, zich niet tot God bekeert, of, als hy zich bekeerd heeft, zulke dingen, die niet goed zyn, plaats geeft en inwilligt, en dezelven niet erkent, noch 'er berouw over heeft, noch daarvan aflaat, evenwel tot het Heilig Avondmaal durft te komen , zoo heeft hy, in plaats van zegen,(chade daar van: fchoon men gelooven mag; dat God de onweetenheid van veele duizende menfehen met veel medelyden en groote langmoedigheid draagt. Maar by 't genot van het Heilig Avondmaal wordt in een ieder geloovig medegenoot de vergeving zyner zonden op nieuws verzegeld. Want hy geniet dat Lichaam, dat voor hem gegeeven is, en dat Bloed, dat voor hem vergooten is tot vergeving der zonden. Dat wy ook door deze Maaltyd , als wy 'er ons recht van bedienen, met onzen Heer en Heiland op 't naauwfle vereenigd worden, zulks blykt uit zyne woorden: Die Myn vleefeh eet en Myn bloed drinkt, die blyft in My, en ik in bent, Job. 6: 56. Hoe de gemeenfehap der geloovigen onder eikanderen daardoor onderhouden wordt, toont Paulus aan in deze woorden: Een brood is is het, zoo zyn wy veele eek lichaam; dewyle wyalle eenes broods deelagtig zyn, 1 Cor. 10: 17. Wanneer namelyk een menfch een gezonde en krachtige fpyze tot zich neemt, zoo hebben alle leden zynes iichaams 'c genot daarvan, zy worden gemeenfchappelyk daardoor gefterkt: zoo is 't ook met  van het HEILIG AVONDMAAL. 305 mee eene gemeente van Jefus. Als zy van dat eene Brood, onzen Heere Jefus Chriftus, eet; zoo hebben alle leden derzelve, die te famen alle een lichaam uicmaaken, met eikanderen hec genot 'er van, hec eene zoo wel als hec andere; daarom worde ook het Heilig Avondmaal,*/* heilige Communie genaamd,en deze benoeming is voor 'c zelve zeer gefchikc. De Hei 'ige Geesc leerc ons daarby, hoe hoog men zynen Broeder en zynen Zufter ce fchaccen, en hoe behoorlyk hec zy, hen lief ce hebben; wanc Chriftus heeft een iegelyk van hun zoo liefgehad en zo hoog geachc, dac Hy zich voor hun in den dood overgegee ven heefc,en hen mee zyn vleefch en bloed fpysc en drenkc. Indien wy by hec Heilig Avondmaal bedenken , dac Jefus zich voor onze zonden in den dood bej geeven heefc, en de Heilige Geesc ons den levendigen indruk daarvan vernieuwr,zooonftaac daardoor ook nieuwe yver in ons,om der zonde gedood te worden en te blyven.Heczoo waarachtige als geheimvolle genoc van zyn vleefch en bloed in^hetAvondmaal fterkt ons ook,dat wy alles, wac mee den zin onzes Heeren ftrydig is, in ons dooden, en dacgene najaagen, dac mee"zynen Zin en Beeld overeenkomftig is: waarvan in 't vervolg meer zal gezegd worden. Waivneer dan ook de Heiland zegt: Die Myn Vleefch eet en Myn Bloed drinkt, dia heeft het Eeuwige Leven, en ik zal hem opwekken ten uit t erf en dage, Joh. 6: 54. Zoo zier mén daaruit, dac de geloovigen door 'c Heilig Avondmaal eene nieuwe verzekering des Eeu. wigen Levens en van eene blyde opftanding verkregen; En zoo openbaart zich Chriftus, de tweede Adam, die alles wederbrengc, wac wy door de zonde des eerften Menfche verlooren hebben, als deLevmdigmaakende Geest, gelyk Paulus Hem noemc, V 1 Cor,  go6* van het HEILIG AVONDMAAL. i Cor. 15: 45. Doordien ons de Heilige Geesc in het Avondmaal op zulk een byzondere wys den dood van onzen Heeren Jefus Chriftus, en de door zyn bloed ■ te weeg gebragte verzoening, verklaart, en wy, door het eeten van Zyn Vleefch en drinken van zyn Bloed, zoo van naby daar deel aan verkrygen .• zoo vervult j dat de ziel met eene levendige hoope. Men denkt, heeft Jefus zich daarom in den dood begeeven, op dat Hy ons ten Eeuwige Leven mógt brengen ,• en laat Hy ons nu, na dat Hy ons tot zich getrokken heeft, door 't genot Zynes Lichaams en Bloeds,zoodaanigeen aandeel aan zyne offerhande voor ons heb» ben: hoe zouden wy kunnen twyfelen, dat Hy ons niet ten Eeuwigen Leven opwekken en in het zelve ïn genade opneemen zal. Als nu eenen armen zondaar, die door 't geloof in Chriftus een Kind Gods is geworden, in het Heilig Avondmaal zoo veel goeds ten deeie wordt; dan ge» denkt hy daarby den dood des Heeren, als de oorzaak aller genade, die hem zoo rykelyk toevloeit. Zyn hart fmelt weg in liefde, en is zoo vol dankbaarheid, dat ook zyn mond daarvan overvloeidt. En dat gefchiedtzoodikmaals, alshy verwaardigd wordt, het Avondmaal des Heeren te genieten, en dat duurt ïn de Kerk van Chriftus zoo voort, tot dat Hykomt. van I  Bladz. 307 VAN DE HEILIGMAKING. §. 149. , e onuitmetelyke liefde van Jefus Chriftus, waar- door Hy Zich bewoogen gevonden heeft, Zyn leeven ; voor ons te geeven en Zyn bloed voor ons te vergieten , en die ook by ieder genot van 't Heilig Avondmaal in onze harten op 't zaligde vernieuwd wordt j ! zet ons krachtig aan, dat wy met hart en ziel dank- | baar worden, al dat gene van ons verwyderer, dat Hem, in ons niet behaagc, en op dat gene toe të i| leggen, dat zyn harte aangenaam is. Dit leidt ons tot de befchouwing van de Heilig" i making. Hibrbv is vooreerst op te merken, dat de Heilige ! Schrift het woord Heilig niet altyd op een en dezelfi de wys, ook niet in een en den zelfden zin bezigd. i In het Oude Teft?ment wordt al dat gene Heilig ge1 naamd, dat den Heere God opgedraagen en toegej Wyd is, dat van een gemeen en gewoon gebruik af* I gezonderd en voor Hem beftemt is, dat Hem, als 1 zyn byzonder eigendom, 't welk Hy boven andere t dingen voor zich verkooren heeft, toebehoort, en dat i Hem tot eene gaave en offerhande gebragt wordr. ! Zoo zegt Mofes b. v. tot Israël: Gy zyt een Heilig i volk: u heeft de Heere uvóe God verkooren, dat gj Hem ten volke des eigendoms zoudet zyn uit alle volken, die op den aardbodem zyn, Deutr. 7: 6. en zoo wordt dat woord genoomen in het bevel Gods ; aan Mofes ■ Heiligt my alle eerstgebooren beide van menfehen en van beeflen: dat is myne, Exod. ¥ s *3  3ó3 van de HEILIGMAKING. 13: 2. Op zulk eene wys Heiligde men den Heere Huizen, Lev. 57: 14. Geld, 2 Kon. 12: 4. Schatten, 1 Chron. 26:20. Runderenen Schaapen 2 Chron. 39: 33. De woorden van Paulus: Alle Schepzel Gods is goed, en daar is niet verworpelyk met dankzegginge genoomen zynde. want het wordt geheiligd door het woord Gods en door het gebed, 1 Tim. 4: 4, 5. hebben haar betrekking op het onderfcheid der reine en onreine fpyzen, *t welk het OudeTeilament met zich bragt,dat onderfcheid valt nu,na dac de huishouding van het Oude Teftament een einde genoomen heefr, in allen opzichten weg, en nu worde een vifch, of een ander Schepzel, dat van degeloovigen met dankzegging genooten wordt, door 't woord Gods en door 't gebed, tot een reine fpyze ; hoewel hec aan Israël, als onrein was verboden. Ten anderen wordt het woord Heilig en Heiligen ook in het nieuwe Teftament in eenen zoo uitgeltrekten zin genoomen, dat alle de genen, die met de gemeence van Jefus in verbinding ftaan , zonder onderfcheid onder dien naam mede begreepen zyn. Zoo zege b. v. Pecrus coc de hier en daar verftrooid woonende van God uitverkoorne vreemdelingen : gy zyt een Heilig volk, een verkreegen volk ——— 1 Petr. 2: 9. Paulus noemt de gemeence ce Corinchen de geheiligde in Christus Jefus, 1 Cor. 1: 1. Die van Romen, de geroepene Heilige, Rom. 1: 7. en die van Efezen, de Heiligen en geloovigen in Chriftus Jefus, Efez, 1; 1. Ja dac nog meer is: Paulus zege vaneenen Man, die nog een Heiden is, maar 'c zich gevallen laac, by zyn wyf, die in Chriftus geloofc, ce woonen ; en van een wyf, die nog eene Heidin is,  van de HEILIGMAKING. 309 mLT die ?eene * narigheid vindt, by haaren Man, die zich ,tot Chriftus bekeerd heefc, te blyven; Ook van de Kinderen die zy met elkande- 6n' ÏV'l H?iiiS Ds dovige Man, is geheiligd door het wyf, enheton* geloovig wyf is geheiligd door den Man. Want anders waren uwe Kinderen onrein; maar nu zm zv Heihg, ïCor,r. 14. Zie §. ï4i. j y Ten derde worden al ie de genen, die vergevinge der zonden in de offerhande en hec Bloed van Jefus verkreegen hebben, Heiligen en Geheiligden genaamd, loc de Corinthiers ? die te vooren in openbaare werken des vleefches geleefd hadden wordcgezegd:^ zytafg, Wasfcben,gyzytgeheiligd, w zyt gerechtvaardigd, 1 Cor.9: , j. Dit is dan 'tVelve mee c gene wy Openb. 1: 5. leezen: Jefus Christus heelt ons liefgehad, en ons van onze zonden zewasfehen in zynen bloede en V gene,Hebr. 9: 14. ftaat • Het bloed Chrifti, die door den Eeuwigen Geest Hem zelve Gode onftrafelyk opgeofferd heeft, reinigt onze Consciëntie van doode werken • Ten yierde vinden wy van de Heiligmaking de navolgende fpreuken in. de H. Schrift, als b. v. Jaagt —_ de Heiligmaking na, zonder welke memand den Heere zien zal, Hebr. 12: 14; Desgelyksi ^ Dit isdewille Gods,uwe Heiligmaking, 1 Theff. 4: a. De Heere verflerke uwe harten, om omberispèlyk te zyn in Heiligmakinge, voor onze Goden Faft de toekomfle onzes Heeren Jefu Chrifti , 1 Tbef. 3: 13. 9 Laat ons ons zeiven reinigen van alle hefmettin 5- * Joh- z- a8« a Pelr' li 3 — $• 153- De onbegrypelyke nederlating des grooten Koliir.es der eere, onze Heer Jefus Chriftus, tot de arme Zondaaren, met welke Hy zich eenmaal zoo genadig heeft ingelaaten, brengt bovendien zeer veel toe tot hunne Heiligmaking. Hy heeft hun reeds daardoor, dat Hy hun alles vergeeven heeft, waarmede zy Hem bedmefd hadden, hun harte genoomen. Zy hebben Hem des te liever, wyl hun, daar zy toch niets dan ftraf verdiend hadden, zoo zeer veel vergeeven is. Zy worden daardoor zoo toevertrouwend tot Hem, dat zy geene zaliger uuren op aarde kennen, dan dié zy met Hem doorbrengen kunnen. En dewyl Hy hun hunne fchulden, die zy zeiven voor louter zonden houden — ze zyn het ook — mtldelyk en dagelyks vergeeft, en medelyden heeft met hunne zwakheden; zoo"' verbindt dat hunne harten hoe langer hoe meer aan Hem. Zy leeren Hem door ervaring hoe langs hoe meer kennen als den barmhartigen, genadigen-; deelneemenden, goederciernen,vriendelyken en onveranderlyk getrouwen vriend der armen en ellendigen. Dat alles werkt dan uit, dat zy voor zich niets zoo zeer begeeren, dan Hem tot eer en vreugde te worden. Uit dezen grond krygen ?y eenen afkeer van al zulke dingen, welke met zynen zin ftrydig zyn, en  van de HEILIGMAKING. 3i9 begeeren daarvan gereinigd te warden. Integendeel «hun hartgrondig verlangen, zoo te zyn en ce worden, als Hy op de weereld was, en gelyk Hy nog is. O hoe harcelyk verheugen zy zich, wanneer zy hoopen kunnen, dat Hy hen niet zal laaten vaaren, tot dac Hy hen zynen Beelde volkomen gelykvormigemaakc zal hebben. En dewyl zy weeten, daczuks na die leven zekerlyk geleideden zal: zoo wachten zy mee verlangen op zyne verfchyning, of hun heengaan cot Hem. Zoo is 't gefield by die menfehen, aankke^en Setrouwelyk ™ van ganfeher harte §• '54- De Heilige Geeft geeft zich veel moeite, onze Heihgmakmg te bevorderen, daarvan daan wordt Hem ook byzonder de Heiligmaking toegefchreeven, 2 ThefT 2: 13- i Petr. v. 2. Mom. ,5: enw^oZ* vermaand, onze zielen te reinigen in de gehoorzaamheld der waarheid, door den Geeft, 1 petr ™ Indien1 wy op de werkingen des Heiligen Geeftes in onze harten acht geeven, worden wy 't navolgende ontwaar. Namelyk: "vuigenae 1. ) Hy maakt de woorden van fefus pn Apoftelen en Pi-ofeeten, duidelyk J^ SeSJ ons geduurig indachtig makende. 2. ) Hy wyft ons onvermoeid niet flechts in 't eemeen, maar ook in 't byzonder, de dingen aan, die met den zin van Chriftus niet overeenftemmen, en waarvan wy ons los te maaken hebben. 3-) Hy fielt ons Jefus Chriftus, als het Beeld Gods waaraan wy zien kunnen,- waarna wy teftreevenheb' ben telkens voor oogen, en maakt ons zyn voorbeeld onvergetelyk. 4.)  320 VAN DE HEILIGMAKING, 4A Hy houdt niec op, onsdezielenangftendoodspyn van onzen Heeren Jefus Chrillus, in ons gemoed te vernieuwen, en wyft ons op de oorzaak zynes lydens en ltervens, dac zulks ook daarom noodig geweelc zy, op dac hec in Adam verloorne Beeld Gods door Chrillus wederom in ons herfteld zoude worden. 5. ) Hy verwekc in ons eenen affchuuw van de dingen , die den Heiland mishaagen, en geeft ons een harcgrievet.de fmerc daarover; leert ons ook onophou» delyk bidden, dac ons God daarvoor bewaaren, en in genade daarvan verloflen wil. 6. ) üaarencegen geelc Hy ons een innige luft tot die dingen, die den nieuwen menfch in Cbriftus uitmaaken, of daartoe behooren, en maakt, dac wy niec moede worden, God daarom ce bidden, en de* zeiven na ce jaagen. 7. ) Als wy de Heerlykheid des Heeren , onzes Heilands, mee ongedekcen aangezichce aanfehouwen, zoo worden wy naar het zelve Beeld in gedaante veranderd, van Heerlykheid tot Heerlykheid, als van des Heeren Geeft, a Cor. 3: 18. 8. _) De zelve Geeft des Heeren oncdekc ons hoe langs hoe meer hec Harce van onzen lieven Hemelfchen Vader, dac van liefde toe ons brandt, en leert ons in allerly bekommernüTen kinderlyk en getrooft toe Hem naderen, en ons hare voor Hem uicboezemen. 9. ) Hy behoudc ons ook in den cederen omgang, en in eene innige hartvertrouwelykheid met Hem, die zich uit liefde voor ons in den dood gegeeven heeft. Dien wy dan alles zeggen en klaagen, wat ons ontbreekt, en wat ons drukt, en Hy neemt daar deel aan, en helpt ons buiten twyfel. Die hier in achter blyft, blyft onfeilbaar achcer in de Heiligmaking. 10.)  van de HEILIGMAKING. 32- 10.) De Heilige Geeft opent ons ook de oogen, dat wy de beloften Gods, waarover men verbaaft moet ftaan, niet alleen verftaan, maar ook in den geloove aanneemen; en ook dat maakt ©ns vaardig > om de Heiligmaking na te jaagen. $• -5$. Doch de Heilige Geeft bemoeit zich met ons niec alleen^in'c gemeen, maar eiken armen zondaar, dié door 'c geloof coc Chrillus komt, neemt Hy byzonder in zyn opzicht en verzorging. Hy kent een ieder menfch door en door, 'er is voor Hem niets verborgen. De Geeft onderzoekt- alle dingen, ook de diepten Gods, 1 Cor. 2: 10. Dat Hy zich gevallen laat, inde menfehen tewoonen, is reeds eene groote nederlating van Hem: maar wat zal men daarvari zeggen, dat Hy de geringfte omftandigheden derzelven gadeflaat? en dat doet Hy evenwel. Als zy *c woord Gods noodig hebben ter leering, of tot waarfchuwing, of tot vertroofting, of tot verfterking, of tot beftraffing; en zy denken 'er zelfs niet aan; zoo maakt de Heilige Geeft ter rechter tyd hun alles in-' dachcig, wac onze Heer Jefus Chriftus zyne Discipelen , en wac Jefus Discipelen de gemeencen gezegd hebben,- zie Job. 14: 26. De waarheid maakt.ons vry, naar'c woord van Chriftus, Joh. 8: 32. Maar wie leidt ons in alle de waarheid? de Heilige Geeft, rten Job. 16: 13. Door de kenniftè des genen, dies ons geroepen heeft cot Heerlykheid en deugd, dat is van Jefus Chriftus, onzen Heere, wordt ons door Zyne Goddelyke kracht alles gefchonkeni wac toè hec leven en de Godzaligheid behoorc, naar 2 Petr. 1: 3. En wie verheerlykt of verklaart ons Jefus Chriftus? de Heilige Geeft, naar Job. 16: 14. Als X w$  33» van de HEILIGMAKING. wy zoo zwak zyn, dat wy niet bidden kunnen; 205 komt de Geeft onze zwakheden te hulpe, naar de woorden van Paulus: Desgelyks komt ook de Geeft onze zwakheden mede te hulpe; want wy weeten niet, wat wy bidden zullen, gelyk het behoort, maar de Geeft zelve bidt voor ons met onuitfprekelyke zuchtingen — Rom. 8: 26. Zie ook vs. z7. Als wy dwaalen, brengt Hy ons terecht; vallen wy, Hy richt ons op; gaanwy in de wegen des Heeren , Hy leidt en beftuurt ons, en geeft op ons overal naukeurig acht. Als wy dan zoo dagelyks ontwaar worden, hoe Hy ons zoo getrouwclyk waarneemt, met welk een geduld Hy ons draagt, hoe wyflyk Hy ons regeert, hoe,onvermoeid Hy aan ons arbeidt, hoe menigmaal Hy ons hart in liefde tot Jefus ontvonkt, hoe krachtig Hy ons byilaat, met welk een langmoedigheid Hy zich met ons bemoeit —- want hoe menigmaal had Hy oorzaak van ons te wyken, en Hy doet het toch niet zoo verbindt dat onze harten op eene onuitfpreekelyke wys aan Hem. Wy verheugen ons, ook wel met traanen, over dezen onzen Harcensgaft, enwenfchen eeuwig in zyn opzicht en verzorging te blyven. En als wy dat doen, zoo wandelen wy in den Geeft,wy laaten ons door Hem regeeren, wy volgen Hem kinderlyk, naar de vermaning van Paulus, Gal. 5: 16". Wie ziet niec, dat de gemeenfehap des Heiligen Geestes, welke Paulus den Corinthierstoewenfcht,s Cor. 13: 13. noodzaaklyk tot het groote werk onzer Hei. ligmaking behoore ? Als de Heilige Geeft in onze harten aan 'c roer ftaat, en wy ons als kinderen door Hem laaten leiden, zoo gedragen wy ons als Kinderen Gods in onzen ganfehen wandel. Zoo veele als 'er door den Geeft Gods geleidt wor-: den  van de HEILIGMAKING. 353 den die zich door Hem laaten regeeren - die zyn Kmderen Geds, Hom. 8: 14, Gal. 5: 18. Dan geeft ook de Heilige Geeft onzen Geeft dat getuigenis, dat wy kinderen Gods zyn, Rom. 8:16. en wy roepen door Hem Abba, Vader, Rom. 8: ï 5. Gal. 4: 6. Wy dooden door den Geeft de wer* hingen des vleefches, Rom. 8: 13, dat is, al wac uic de verdorve natuur voortvloeit, naar Matth. 15:19. en Gal. 5: 19 —. en daarentegen worden wy vervuld mee de vruchten des Geeftes, als liefde, blydfchap, vrede, langmoedigheidenz. Gal. 5: 22= De Schrift getuigt, dat in het Eeuwige voorneemen des Vaders, om ons door Chriftns zalig ce maaken, mede opgeflooten ligt, dat wy door hem hec in Adam verloorne Beeld Gods weder erlangen en in Hem Heilig worden zullen. Hy heeft ons uitverkooren in Hem voor de grondhgginge der weereld, op dat wy zouden Heilig en onberispelyk zyn voor Hem in de liefdet Efef 1: 4. Bie Hy te vooren gekend heeft, die heeft Hyook te vooren verordineerd den Beelde Zynes Zoons gelykvormig ce worden, Rom. 8: 29. Toen de van Hem bepaalde cyd vervuld werd, zond Hy Zynen Zoon in de weereld, om een offer voor ons te worden , en ons de zaligheid te verwerven, maar maakte Hem te gelyk tot Heiligmaking voor ons C 1 Cor. 1: 30) dat is tot den eenigen weg, om de verloorne Heiligheid wederom te erlangen. Als wy dan toe Chrillus komen, Hem in 't geloof aanneemen, en onze zonden belydenzoo X a is  3*4 van de HEILIGMAKING. is Hy -— de Vader, zie vs. 7. ■ getrouw en rechtvaardig, dat Hy ons de zonden vergeeve,en ons reinige van alle ongerechtigheid, 1 Joh. 1: 9. Dac is, wat de Heiland zege: Ik.ben de waarewynftok, en myn Vader is de Landman, alle ranke die in My vrugt draagt, die reinigt Hy, op dat zy meer vrucht draage, Joh. 15: 1, 2. En gelykons de Vader onzes Heeren Jefu Chrifti, naar zyne groote barmhartigheid, weder gebooren heeft tot eene levends hoope, 1 Petr. 1: 3 Zoo heiligt Hy ons ook in Zyne waarheid, of in zyn woord, Joh. 17: 17 — Hy geeft ons Zyne genade, dac wy hec Euangelium gehoorzaam worden, en zoo worden wy Heilig. — Als wy Hem onzen nood klaagen, en Hem om zyne genade bidden; zoo hoori Hy ons: want daar Hy Zynen einigen Zoon voor ons allen overgegeeven heeft, boe zal Hy ons met Hem niet alle dingen fchenken ? Rom. 8; 32. Zyn werk gaat op eene grondige verandering van het hart. enniecfieches op hec een en ander, maar op alles, wac coc afdoening des ouden menfche , mee zyne werken en tot herftelling des Beeld Gods in ons behoort. In dien zin zegt Paulus: De God des vredes zelve heilige u geheel en al, en vwe geheel oprechte Geeft—waardoor waarfchynlyk hec in de wedergeboorte ons gefchonkene nieuwe hare bedoeld worde —en ziele, en lichaam worde onberispelyk bewaard in de toekom(Ie onzes Heeren Jefu Chrifti, 1 Tbeff. 5: 23. Dewyl wy ook zoo wel in 't innerlyke als in 'c uiterlyke zoo veele proeven van zyne liefde, zyne genade , vaderlyke voorzorge , en rederfte deelneming in alle, ook de geringfte omftandigheden, waar in wy ons bevinden, ervaaren; zoo maakt dat onze liefde tot Hem hoe langer hoe coevercrouwely- ker  van de HEILIGMAKING. 3a5 ker en toeverzichtelyker, O hoe veel werkt ons dac uit op den weg der Heiligmaking; en het gebed van Chriftus; Heiligt ze, O Vader, in uwe waarheid,uw woord is de waarheid, Joh. 17: 17. Komt ons geduurig te ftaade; wy maaien, 'c gene Hy gezaaid heeft. $• -sr- Maar niemand denke, dat hier mede alles gezegd zy, wat van het genade-werk des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geeftes tot onze Heiligmaking gezegd zoude kunnen worden. O neen.'want het is onbegrypelyk, en daarom ook befchryvelyk hoe zich God met den armen menfch bemoeit, om hem wederom in dien zaligen toeftand te brengen, waaruic by gevallen is» Intdsschen is uic dac gene, dac tot hiertoe is gezegd geworden, duidelyk afceneemen, hoe men de volgende fpreuken, die van de Heiligmaking handelen , ce neemen en te verftaan heefc. Laac ons ons zeiven reinigen van alle befnettinge des vleefches en des geeftes, voleindigende de Heiligmaking in de vreeze Gods, o Cor, 7: 1. Een iegelyk, die deeze hoope op hem heeft _ Hem gelykvormig te worden — die reinige hem zeiven, gelyk Hy rein is, 1 Joh. 3: 3. Gy zyt duure gekocht, zoo verheerlykc dan God in uw lichaam en in uwen Geeft, welke Godes zyn, 1 Cor. 6: 20. Een iegelyk van u weete zyn vat te bezitten in Heiligmakinge en eere, 1 fheft. 4: 4. Jaagt de Heiligmaking na, Hebr. 12.*14. DEze en andere plaatzen der H. Schrift kunnen onmogelyk zoo begrepen worden, als of de menfch zich X % in  S2f5 van de HEILIGMAKING. in eige krachten op de Heiligmaking moeit toeleggen; want de Heiland zegt uitdrukkelyk, niet tot de Weereld, maar tot zyne Discipelen zender My kunt gy nietsdoen, Joh. 15: 5- En Paulus fcbryft aan de geloovige Priilippenzen: Het is God, die in u werkt heiden het willen en het werken, naar zyn welbehagen, Phil. 2: 13. Wat heeft dan nu een menfch te doen, die zich reinigen wil, gelyk Hy — de Heere — ook rejn js _ die God in zyn lichaam en in zynen Geeft verheerlyken wil — met ten woord: die de Heiligmaking najaagen wil? Billyk onderftelt hy: 1. ) dat de Heiligmaking noodzaakelyk zy : want God heefc van Eeuwigheid, toen Hy ons in Christus uitverkooren heeft, ons daartoe verordineerd, dat wy den Deelde Zynes Zoons gelykvormig zouden zyn, (§. 156.) Chriftus heeft zich zeiven daartoe in den dood overgegeeven , op dat wy geheiligd zouden worden in waarheid, (§. 152.) En biykt uit de veele aldaar aangehaalde Schriftuurplaatzen niet duidelyk, dat 'God onze Heiligmaking hebben wil? 2. ) Dat de Heiligmaking eenes menfche , die door 't geloof den Heiland toebehoort, geene onmogely'kezaak zy, offchoon hy van natuure nog zoo verdorven ware. Want daar de Vader, de Zoon en de Heilige Geeft, aan de Heiligmaking vaneen ieder menfch, die door 't geloof een Kind Gods is, zoo ernftig arbeiden, ^ 152 enz.) hoe -konde dezelve onmogelyk zyn ? ten waare, dat een menfch, na dat hem genade beweezen was, aan het geloof fchipbreuk lede, en eenen tweemaal verdorven boom wierd. Een menfch dan, die in Chriftus genade gevonden heeft, die nu alle noodige trouwe bewyft, en zich  van de HEILIGMAKING. 327 zich door den H. Geeft regeeren laat, jaagt de Heiligmaking vooral geloovig na, dat is, hy heeft dac kinderlyk vertrouwen, God kan, wil en zal al dat gene aan hem doen, wat tot zyne Heiligmaking noodig zy, zie Phil. 1: 6. Dewyl hy weet, dac hy zonder den Heilaed niecs doen kan; zoo zoekc hy, naar de vermaning van Chriftus: blyft in My, en ik inu, Joh..15: 4. beftendig in de innigfte gemeenfehap mee Hem ce ftaan; en als hy die niec fteedsgemet, is het hem als een kind, dat van de moedergefpeend wordt: ey faoe fchreit dat om de moeder! Hy bedient zich zeer gaarn van den vryen toegang tot den Vader, welken wy door Chriftus hebben, en bedenkt de woorden van Jefus, dat zyne uitverkoornen dag en nacht tot Hem roepen, en dac Hy onfeilbaar geeft alles, wac zy in Jefus naam van Hem bidden. Zoo hem de Heiland coc zyne verbecering kaftydt,( zoo neemt hy zulks op de kniën aan, offchoon 't hem fmerte veroorzaakc, en weec uic er vanng, dat hy altoos eenen niet geringen zegen daarvan trekt. Merkt hy, dat de Heiland wat tegens hem heeft, t zy weinig of veel; hy ruft niec, voordac hem de Heiland in zyn harce die verzekering geeft, dac Hy mee hem ce vreden is. Onophoudelyk merkt hy op de ftemme des Heiligen Geeftes, en geeft acht op dat gene, 't welk dezelve van dag'totdag, van uur tot uur, ja van oogenblik toe oogenblik, gaarn by hem cot ftand bragr. Voor hec eigen rennen en loopen, bemoeien en werken , hoede hy zich mee groote zorgvuldigheid; wanc zulks hindercden arbeid des Heiligen Geeftes, die ons alleen zeker leidc En dewyl de Heilige Geeft alles by den worcel zoekc, zoo wel wanneer Hy dac gene, dac tot het Beeld Gods behoort, by ons zoekt tot ftand te brengen; X 4 zoo  ga3 van de HEILIGMAKING. zoo laat hy zich kinderlyk aan Hem over, en daar vaart hy wel by. 1 n 't gemeen is hierby op te merken, dat al wat yan de Heiligmaking, en van de onderhouding van Gods geboden nog verder gezegd zal worden, nooit: zoo te verftaan zy, als of 't van 's menfehen eigen krachten verwacht wierd. De zin is veel meer deze:: wanneer iemand de genade wedervaart, dat hy door 'c geloof in Chriftus een Kind Gods en den Hei¬ ligen deelt deelagtig wordt, zoo zal hy de Iietde en trouwe des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geeftes, en inzonderheid des Middelaars, Jefus Chriftus, niet te vergeefs laaten zyn, a Cor. 6: i. Want de Schrift fpreekt fterk tegen de genen , die zich op die wyze bezondigen ; waarvan wy flechts het volgende aanhaalen willen: Wie heeft, dien zal gegeeven voorden, en hy zal cvervloedelyk hebben; maar wie niet en heeft, van dien zal genoomen worden ook dat hy heeft, Matth. 13: 12. De Heiland heeft deze woorden meer dan eens ingefcherpt, en men kan uit de gelykenis Mattb. 25: 14. — duidelyk zien, wat de zin der zeiven zy. Wanneer iemand van de hem verleende gaaven geen Gode behagelyk gebruik maakt, zoo is 't even zoo, als of hy dezelven niet ontvangen had, en't gevolg daarvan is, dat hem, zoo hy in die ljgtzinnigheid voortgaat, de genade weder ontrokken wordt. Bovendien' zegt de Heiland: Alle ranke, die in My geen vrucht draagt, die neemt myn Vader weg, Joh. 15: 2. Die een ranke is aan den Wynftok Jefus Chriftus, die trekt gewis fap en kracht van Hem. Maar als hy die fap en kracht uit Chriftus te vergeefs ontvangt, en  van de HEILIGMAKING. 329 en geene vruchten voortbrengt: hoe gaat 't dan met hem ? De Vader neemt hem weg — hy wordt weggeworpen en verdort — mem werpt hem in "c vuur, en hy wordt verbrand, Zievs. 6. S- 158. Een aan den Heiland kinderlyk overgegeeven, en zich op de Heiligmaking toeleggend menfch denkt zoo wel aan de woorden: Reinigt uwe zielen in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geeft, tot ongeveinsde broederliefde, 1 Petr. n aa. Als aan de woorden van Paulus: Ik bidde u, Broeders, door de ontferminge Gods, dat gy uwe lichaamen ftelt tot eene levende, Heilige en Gode welbebagelyke offerhande , welke is uwen redelyken Godsdienft, Rom. ia: 1. De ziele reinigen,is zoo veel, als, naar de ziel,zich zuiveren van alle dingen, die ons voor God bevlekt en onrein maaken, Daartoe behooren alle met den zin en de woorden onzes Heeren Jefus Chriftus niet overeenftemmende denkbeelden en meeningen; desgelyks alle uit de verdorve natuur voortvloeiende voorftellingen en harflènbeelden; niet minder allernet de leere en het voorbeeld van Jefus ftrydende neigingen en gemoeds bewegingen, en dergelyke. Van allen deze heeft men zich door den H. Geeft te reinigen, in gehoorzaamheid der waarheid des Euangeliums, en zich daarvoor te hoeden; en zoo ontüaat daaruit onder anderen ook eene ongeveinsde broederliefde. Willen wy ons lichaam den Heere tot eene offerde hellen, welke levendig, Heilig en Gode welbehaX 5 ge-  33° van de HEILIGMAKING. gelyk is; zoo hebben wy vooraf wel te bedenken, dat het zelve een Tempel des Heiligen Geestes is. Weet gy niet, dat u lieder lichaam een Tempel is des Heiligen Geeftes, die in u is, dien gy van God hebt, en dat gy uwes zelfs niet zyt, i Cor. 6: 19. Wy hebben ook deze woorden wel op te merken ; Doet aan den Heere Jefus Chriftus, en verzorgt het vleefch — het lichaam niet tot begeer- lykheden, Rom. 13: 14. Zoo wordt dan het gebruik van onze leden naar den zin van Chriftus ingericht. Paulus zegt ; Stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid: maar ftelt u zeiven Gode , als uit den dooden levendig geworden zynde, en fielt uwe leden Gode tot wapenen der gerechtigheid, Rom. 6: 13. En: Gelyk gy uwe leden gefield hebt, om dienftbaar te zyn der onreinigheid en der ongerechtigheid tot ongerechtigheid; alzoo ftelt nu uwe leden om dienftbaar te zyn der gerechtigheid tot Heiligmakinge, Rom. 6: 19. Zie 1 Cor. 6: 15. Jacobus fpreekt inzonderheid van de tonge, en toont aan, hoe noodig 't zy dezelve in toom te houden, Jac. 3: 2-12. Onze uiterlyke zinnen, die van de menfehen, eer zy zich bekeeren, zoo fchandelyk misbruikt worden, moeten dan ook by de zulke, die Jefus Chriftus toebehooren, in 't rechte gebruik komen; want wie op dezelven geen acht geeft, en over dezelven niet waakt, dat zy voor misbruik bewaard en recht aangewend worden, die lydt ongetwyfeld ook fchade aan zyne ziele. Daarom zegt Paulus: De  van dé HEILIGMAKING. 33! De vrede Gods, die alle verftand te boven gaat, zal uwe harten en uwe zinnen bewaaren in Chriftus Jefus, Phil. 4: 7. ■ s.159. Wanneer een Kind Gods zyn hart en zyne zinnen niet getrouw bewaakt, dan kan hy in verzoekingen geraaken. 1 Hy is nog in de weereld, die in het booze ligt, en waarin de begeerlykheid des vleefches, de begeerlykheid der ffogen en de grootsheid des levens regeert. Nu zyn wy alle gelyk een tondel of vonkdoek, welke ook voor een kwaade vonk vatbaar is. Zoo kan 'c gefchieden, dat iets van de verdorvenheid, weike in hem is, opgewekt wórdt. Wat ftaat hem dan te doen? zoo dra men zoo iets ontwaar wordt de Heilige Geeft ftaat ons toch in zulke gevallen getrouw by v " ■- heeft men zich tot Jefus te wenden, Hem om vergeving te ftneeken , en om Zyne hulpe daartegen aan te roepen. Daar by is 't ook noodig, dat men, zooveel mogelyk, alle gelegenheden mydt. waarby onze zielen fchaden zouden kunnen lyden, zie ï Joh. 2: 15 —^——. De Satan en zyn alnbang laat ook niet na, de Leden van Jefus te verzoeken. Daartegen hebben wy dag en nacht te waaken, dat 't hem niet mag gelukken, eenen ingang by ons té vinden, en iets in oni te verWekken , waardoor Wy in eene ongelkke en verontreiniging geraaken. Maar heeft iemand 't ongeluk, dat hy in verzoeking komt, en allerhande kwaad in hem verwekt wordt; Wat is dan te doen? Vooreerft is 't billyk, dat hy de fchuld by zich zeiven zoekt, want zoo hy den verzoeker in 't geloof ftandvaftig wederftaan en zich zeiven bewaard had; - de Satan zoude van hem gevloóden, en hy in zulke  33» van de HEILIGMAKING, ke omftandigheid niet gekomen zyn, zie§. 59. Ten anderen heeft by den Heiland kinderlyk zynen nood te klaagen, en de afwaiTching in zyn bloed, en de vergeving en uitdelging zyner zonden 1 geloovig by Hem te zoeken. En als hy dat waartoe hem de Heilige Geeft getrouwelyk aanzet van harce doet, en Hem zonder ophouden om redding uit de verzoeking fmeekt; zoo zal ook de verzoeking zoodanig een einde neemen, dat hy God daarvoor zal kunnen danken. Het gene §.71. van Chridus verzoekingen gezegd is, komt onsby onze verzoekingen te ftade. Want het is: Wy hebben geenen Hoogenpriefler, die niet kan tnedelyden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelyk ah wy, is verzochtgeweefi, doch zonder zonde, Hebr. 4: 15. En: In het genen Hy zelve verzocht zynde, geleeden beeft, kan Hy de genen, die verzocht worden, te bulpe komen, Hebr. 2: 18. §. 160. Om nu van die dingen, die tot den ouden menfch, dien wy afleggen zullen, en tot zyne werken behooren, in 't byzonder te fpreeken,- zoo is 't wel niet mogelyk, al dat gene te noemen, waarvan zich de genen, die de Heiligmaking najaagen, te reinigen en te ontdoen hebben; intuflêhen kan men toch dat gene aanwyzen, waar op men voornamelyk te letten heeft, dat het ons geen fchaden aanbrenge, en daaruit kan men met opzicht op andere dingen het befluit op maaken. Hier is dan vooreerst en in 't algemeen het bedenken des vleefches te noemen, welke in alle menfehen, die door 't geloof in Chriftus nog geen nieuwe Schepzelen  van de HEILIGMAKING. 333 Jen geworden zyn, heerfcht. Het beftaat daarin, dat men de neiging en den wille der verdorvene en zondige natuur volgt, en, gelyk de Apoftel het uitdrukt, naar den vleefche wandelt, Rom. 8: u Die vleefchelyk gezind is, (of bedenkt dat des vleefches is) volbrengt de begeerlykheid des vleefches, naar de uitdrukking van Paulus, Gal. 5; 16, Over wien de vleefchelyke zin heerfcht en wie onder de.flaaverny van zyn eige natuur ftaat, die is nog geen kind der genade Want Paulus zegt: het bedenken des vleefches is vyandfchap tegen God: want het onderwerpt zich de wet Gods niet: want het en kan ook niet: bet is de dood, Rom. 8: 6,7. Als nu een menfch in Jefus Chriftus gelooft, en de Heiligmaking zoekt, die waakt over zich zelfs; en als zich iets van dien vleefchelyke zin in hem openbaan, zoo wendt hy zich aanftonds tot den vriend der arme zondaaren, klaagt het Hem met een diep gevoel van fmerten, bidt hem om genade en vergeving om zynes bloeds en doods wille , en zoekt in zyne kracht de eerfte vonken van dat kwaad uit te blusfchen. Maar ten tweede zyn byzonder de kwaade gewoontens te gedenken, in welken de menfehen, eer zy zich bekeeren, gewoon zyn te geraaken, en die tot het natuurlyk verderf in lichaam en ziel nog bykomen. Wordt nu iemand van harten bekeerd, zoo wordt hy door de genade van onzen Heere Jefus Chriftus in ftaat gefield, zig van dezelven te ontdoen, zy kunnen over hem niet heerfchen. Maar dan heeft hy op de ftem des Heiligen Geeftes acht te geeven, die hem getrouwelyk herinnerc, zoo menigmaal zy zich aanmelden, en den Heiland aan te roepen, dat Hy hem daartegen byftaa, en hem daarvan verloffe, en  334 van de HEILIGMAKING en om zynes bloeds wille hem dat gene vergeevè, dat daarvan nog by hem gevonden wordt , op die wyze zal hy eendeer daarover worden, en door Gods genade blyven, en die kwaade gewoontens zullen van tyd tot tyd meer en meer afneemen. Ten derde is melding re maaken van de booze gedachten, welke uit het harte voortkomen, en waarvan onze.Heer Jefus Chriftus, Matth. i$l 19, 20. uitdrukkelyk zegt, dat zy den menfch verontreinigen. Al wat tegen het woord Gods en denzin van Chriftus gedachf wordt, dat zyn alle booze gedachten. Desgelyks alwat met de liefde Gods en des naaftens niec beftaan kan, dat zyn booze gedachten. Zy zyn vruchten eenes verdorven verftands en verkeerden wils, en God is een Rechter derzelven, Hebr* 4: ia. Hec kan ook gebeuren, dat dergelyke booze gedachten van den boozen vyand haaren oorfprong hebben. Zoo ftond b. v. de Satan op tegen Israël, en porrede David aan, dat hy Israël telde 1 Chron. 21: I. De Duivel gaf Judas Simonis Iscariotin't harte, dat hy Jefus uit gierigheid verraadde, Job< 13: 2. O hoe noodig is *t dus, over zich zeiven tewaaken, en zich over alle gedachten, die niet deugen , te fchaameh, God deswegen om vergeving te bidden, en zich daarvan te reinigen en te ontdoen. Merkt men vlytig op de ftemme des H. Geeftes, zoo vordert men in alles ligt. Ten vierden: door den bedroefden zonden val wordt in den menfch gevonden eene ongeregelde, afgodifche en zondige eigen liefide God heeft wel in de menlchen, gelyk in de dieren, vogelen, visfchen en 't kruipend gedierten eene aandryving en neiging gelegd, om zich zeiven voor fchaden te hoeden , en op zyne behoudenis te zien : daarom zegt Paulus: niemand heeft ooit zyn eigen vleefch gehaat,  van de HEILIGMAKING. 335 baat. maar by voedt het en onderhoudt het, Efef. 5: 29. Maar wanneer een menfch zich zei ven meer lieft, dan God Zynen Heere, ja als hy zich zeiven meer lief heeft, dan zynen naaften; zoo is deze zaak niet in die orde waarin God ze hebben wil. Blykc zulks niet uk Mattb. 22: 37—39. zeer klaar? Tegen deze verkeerde en zondige eigenliefde verzet zich de Heilige Geeft in de harten der genen, die Christus toebehooren, zeer ernftelyk, en wy hebben ons, zoodra wy dezelve gewaar worden, daarvan te reinigen, en gedurig daar tegen op ons hoede te zynWant deze lelyke aart openbaart zich telkens weder op nieuws. Wy zullen niet ons zeken behagen, - want ook Chriftus beeft Hem zeiven niet behaagd, Rom 15-' 1, 3- Ien vyfde: het trachten naar hooge dingen is den natuurlyken menfch zeer eigen, daar toch de Schrift zegt: Tracht niet naar de booge dingen, Rom. 13: 10*. Een Kind Gods kan niet van den hoogmoed geregeerd worden, en dien de hoogmoed beheerft, is voor God een gruuwel. Hy yerftrooit de hoogmoedige in de gedachten haa- rer harten, Luc. 1: 51. Het zaad daarvan ligt echter in alle menfehen. Hovaardy, een vrucht des hoogmoeds, komt voort uit het harte, en verontreinigt den menfch, Mare. 7: 21,2a. Die dus op zyne Heiligmaking bedacht is, reinigt zich daarvan, en doet het van zich, zoo drahy j° jlicht des H* Gceftesiets daarvan bemerkt; en dat doet hy zoo menigmaal; als zich iets daarvan wederom openbaart, en is daarby voor den Heiland diep be-  33 tus en onder elkander door hec rechte gebruik des Heiligen Avondmaals zoo zeer gefterkt wordt ( zie §. 148.1 zoo is daaruit duidelyk afie neemen, dat ons 't Heilig Avondmaal ter bevordering van onze Heiligmaking voortreffelyk ce ftade komc; ce meer daar de herinnering des doods van Chriftus voor ons, waardoor zyne liefde coc ons zoo zeer openbaar geworden ïs, alcoos eene hoofdzaak in 'c Heilig Avondmaal blyft. Wanc wac kan ons meer aanzetten tot Heiligmaking, die Gode welbehagelyk is, dan eene hartroerende dankbaare herinnering der liefde van Jefus, die Hem zig zeiven voor ons in den zoo bitteren en fmadelyken dood des kruizes heeft doen overgeeven? $. 167. Neemt men nu alles famen, wat van de Heiligmaking is gezegd geworden, zoo is daaruit ligt opte maaken, hoe men de woorden der H. Schrift, die van de volmaaktheid fpreeken, heeft op te neemen. Onze Heer Jefus Chriftus zeide ronduit tot zyne Discipelen. Weeft dan gy lieden volmaakt, gelyk uw Vader, die in de Hemelen is, volmaakt is. Matth. 5: 48. Uit de voorgaande woorden ziet men, dat de Heer, onze Heiland, zyne discipelen van de verkeerde Leer- fteL  van de HEILIGMAKING. 35i ftellen der Schriftgeleerden en Pharizeen:gy zult uwen naaften liefhebben, en uwen vyandzultgy haatent wilde afbrengen. Niet zoo, zegt Hy, maar; Hebt uwe vyanden lief, zegent ze, die u vervloeken, doet wel den genen, die uhaaten, en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen, enz. De rede, die Hy daarvoor bybrengt, is deze: uw Vader, die in de Hemelen is, deetzpiezome opgaan over boozen en goeden, en reegent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen Dewyl e Hy nu goed is over de ondankbaaren en goddeloozen; zoo zult gy ook alzoo gezind zyn. Gy zult Hem daarin niet alleen volgen, datgy uwe vrienden lief hebt; maar ook daarin, dat gy uwe vyanden lief hebt, en hen weldoet, gy zult in de liefde geene uitzondering maaken ■ De rede is dus niet van de maate, maar van de uicgeftrektheid der liefde. Als wy alle menfehen lief hebben, zoo is dat de volmaaktheid, waarvan hier gefprooken wordt. In andere plaatzen der H. Schrift zegt het volmaakt worden zoo veel, als in de kennis en in al het goede opwaflen en toeneemen, b. v. Broeders, wordt geen kinderen in V verftand, maar zyt kinderen in de boosheid, en wordt in 'e verftand volwaffen (volmaakt), ï Cor. 14: ao. Als wy nu allezinds opwaffen en toeneemen in Hem, die het Hoofd is, namelyk Chriftus, naar Efef 4:15. zoo worden wy volmaakt. Wy worden meer overvloedig, 1 Tbejf. 4: j. Maar zoo iemand dacht, hy had het in de kennisfe zoo ver gebragt, dat hy ook in geen woord ftruikelde, en hy had zulk eenen wasdom in al 't goede verkreegen, dat hy ook voor zich niet meer noodig hadde te bidden; vergeef ons onze fchulden, gelyk ook  35a van de HEILIGMAKING. wy vergeeven onzen fchuldenaaren, die zoude klaar doen zien, dat Hy de Schrift niet verftond. Ja hy zoude daardoor tegen zich zelf getuigen, dat hy van de volmaaktheid zeer verre af zy, en zich zelf niet kenne. $. i68< Tot het gene wy van de Heiligmaking gezegd hebben, moeten wy nogmaals het volgende herhaalen. (zie | 15*.) DeH, Schrift getuigt: ' Jefus Chriftus is ons geworden tot wysheid vdn Gode en rechtvaardigheid, en Heiligmaking, en verlofjtnge, 1 Cor. tl 30. Gelyk dit alles in Chriftus Jefus tefaamén is; zoo moet het ook by ons, in de ondervinding te famen wezen: Want indien iemand, die uit zynen zondenflaap opgewekt is geworden, met al zyne ellende tot Chriftus komt en door 't geloof in Hem vergevinge zyner zonden vindt, by zich zeiven denkt:nu Christus is my tot rechtvaardigheid geworden; maar ik moet door Hem ook geheiligd worden; die is zekerlyk op den rechten weg. Maar wanneer hy het eerfte als vergeet, en het andere dag en nacht zoekt, zoo kan hy zich zoo moede loopen, dat hem de luft én kracht tot.Heiligmaking vergaat. Chriftus en het losgeld, dat Hy voor ons betaald heeft, toen Hy den bitteren Dood voor ons gefmaakt heeft, moet ons alle dagen in 't hart en voor oogen blyven, als wy de Heiligmaking najaagen zullen.' Zoo dat ons niet gedurig voor den Geeft blyft, dat wy in Chriftusdeverlofftng door zyn bloed hebben , namelyk de vergevinge def monden, zoo zullen wy met de Heiligmaking niet verkomen. Paulus, die zich met alle kracht, die hem in Chriftus Jefus verleend werd, op de Heiligmaking toe-  j?an de HEILIGMAKING. 353 toelegde, heeft ons daarin een fchöon voorbeeld gégeeven. Hy zegt van zich zei ven: Ik leeve, doch niet meer. ik, maar Chriftus leeft in my. en het gene ik nu in het vleefch leeve, dac leeve ik dóor.'c geloove des Zoons Gods, die my lief gehad heeft, en Hem zeken voor my overge^ . geeven heeft, Gal. 2: 20. Zyn hart. was vol van Chriftus Jefus en Zynen Dood aan 't kruis, en daarom, vloêide ook zynen mond geduurig daarvan over. Dit ziet noen uit zyne woorden, die hyaan de Corinthiers Schryft: • Ik hebbe niet voor genoomen, kt te weeten onder u, dan Jefus Chriftus en dien gekruizigt, 1 Cor. 2: s. Ë n toen veele in dien tyd zich openbaarden, welke op wat anders vielen; zoo getuigt hy van zich zeiVen. Het zy verre van my, dat ik zoude roemen anders dan in het kruife onzes Heeren Jefu Chrifti, Gal. 6: 14. Het gene hy op zyne kniën van den Vader onzes Heeren Jefu Chrifti voor zyne geliefde Efefiers onder anderen fmeekte, dat Hy hun geeven mogt, dat Christus door het geloove 'in hunne harten woonde, Efef. 3: 17. dat was hem, Paulus, door de genade Gods * geheel eigen. Chriftus leefde in hem, en was hem beftendig tegenwoordig als het Lam Gods, dat de zonden der weereld gedraagen had. Zyn, (Paulus,) leven in het vleefch, dat is, zyn waaken en ftaapen, zyn arbeiden en ruften, zyn denken en overwegen, zyn willen en zoeken enz. was een leven in 'c geloof des Zoons Gods. Dat geloof in den Zoone Gods was by Paulus niet eene zaak, die hy heden had, en ' dan weder mifte, maar 'c was by hem iets, dat dag, by dag, zoo lange hy leefde, beftendig voortduurde; I 9 Z Eb  354 van de HEILIGMAKING. En in dit zyn geloof was zyn aandacht inzonderheid hier op gericht: Hy heeft my lief gehad, en zich zeiven voor my overgegeeven, Waarin? In den dood des kruizes. Wanneer 't ons zoo in 't harte is, als het den zaligen Palerius Herberger, wiens naam, om dat hy zynen verloffer zoo hartelyk lief had, met rechc in waarde blyft, voor zich gebeden heeft in deze woorden ; Dat uw naam en kruizes lyden, alken en ten allen tyden in den grond myns harte fcbyn , dan kan ik recht vrolykzyn, enz. Ik zegge: wanneer 't ons zoo is, dat Jefus naam en Jefus kruis te allen tyd alleen in ons harte fchynt; dan zal 't ons noch aan lult, noch aan kracht tot de Heiligmaking ontbreeken. van  Bladz. 355 v A n 0 fe GEBODEN GODS, S. iö> K3E ftoffe van de Heiligmaking naar ziel en ïïöhs aam leïdc ons nu tot de geboden Gods, waarin Hy de menfehen heeft laaten weeten, wat Hy van hun wil gedaan en niet gedaan hebbën. God heeft in geenen tyd nagelaaten, de menfehen te kennen te geeven , wat Hy van hun verwacht en wat zy myden en vlieden moeten, alleenlyk in de natuur en Wyze, hoe Hy zulks gedaan heeft, is een onderfcheid. Zelfs da Heidenen kunnen en zullen uit de werken der Schep, ping en der onderhouding zien, dat zy God, den Schepper en onderhouder aller dingen j vreezen, eeren , lief hebben, Hem dienen, looven, danken, eri zynen wille doen moeten, ook dat zy hunnen naaften hiet zullen beleedigen, maar hen lief hebben, en goed doen, zie§. 55. Het gene van de huishouding Gods inet de menfehen van 't begin der Schepping cot op Mofes §. 1, 2 en 3. gezegd is, moet, hier weder herinnerd worden. Hoe zich God daarna, met het volk Israëls in 't byzonder ingelaaten, het zelve uic andere volken tót zyn eigendom uitverkooren, en aan het zelve zynen wille bekend gemaakt hebbe, daarbntrent kan men §. 13. en vervolgens nazien. Maar de Heerlykfte Openbaring van den wilie Góds aan de menfehen is gefchiedt, toeri Gód door Zynen eenigen Zoon, door welken Hy ook de weereld gemaakt heeft, tot hen gefprooken heeft. Deze was de groote Profeet, dien God in de weereld gezonden had, en die verkondigde in 'c Openbaar4  S56 van de GEBODEN GODS. en voor een ieder hec Euangelium mee Goddelyke krachc, en beveiligde hec mee oncelbaare wonderen cn rekenen. Uic zynen Mond hoorden duizend en duizende menfehen want uic alle landen kwam men naar Jerufalem, om God te aanbidden, byzonder op de groote Feeften hec rechte verftand van die geboden Gods, die reeds in 'c Oude Tefiamenc van Hem waren gegeeven. Een ieder verwonderde zich over zyne magcige redenen , waarin Hy den wille Gods voor de menfehen voorftelde, en hun zyne geboden infeherpce. Toen de Discipelen van Jefus mee den Heiligen Geesc waren gedoopc geworden, gingen zy op 'c bevel hunnes Heeren in. de geheele weereld, en predikten allen menfehen het Euangelium. Zy betuigden een ieder, mee betoning van Geest en-kracht, dat Jefus Chriftus die aan 't kruis gedood, en wederom opgeftaan was, de Heer zy, die. zich ter rechterhand Gods had gezet, en dat alle, die in Hem gelooven, vergeevinge der zonden, zaligheid en leven ontvangen zouden; en de genen, die geloovig werden, leerden zy onderhouden alles, wac Jefus hun gebooden had. Maar de Discipelen des Heeren hebben den Geloovigen niec alleen mondeling Gods geboden ingefcherpc, maar zy hebben ons ook, door Gods genade, dezelve, fchrifcelyk nagelaacen. Deze Mannen Gods, die ons hec Leven van Chriftus op aarde, en zyne voleinding door 'e lyden des Doods befchreeven hebben, hebben ons, door aandryving des H.. Geeftes zoo veele redenen van Hem opgefchree* ven, dac wy God niec genoeg daarvoor danken kun. nen. Daarin vinden wy den wille Gods voor. ons, dat is, zyne geboden, zoo duidelyk en Goddelyk uitgefprooken, dac zy hec harte der Kinderen Gods on«  van de GEBODEN GODS. 357 onuitfprekelyk verheugen. Mee gene ons Jefus Apostelen bovendienen den naam onzes Heeren Jefu Christi, en door de aandryving des H, Geeftes, bevolen hebben; dat hebben wy even ook als Gods geboden aantezien en natekomen Wy zyn daartoe verbonden: hoewel 't ook eene weldaad en een zegen voor ons is, als wy dezelven, gehqorzaam zyn. Maar hoe is 't gelegen met de geboden des Ouden Teftaments? moeten wy die ook onder 't Nieuwe Teftament naarkomen? Antwoord, met onderfcheid: Dat de geboden des Ouden Teftaments, welke betrekking hebben of op de Koninglyke Regeering Gods onder Israël, of op den Levitifchen Godsdienft on« der hen, (§. 13.) de geloovigen uit de Heidenen onder het Nieuwe Teftament niet verbinden, is uit Hand. 15. klaar te zien. Zie §. 18. Wat de tien geboden (§. 13.) betreft, die God aan 't volk van Israël gegeeven heeft: Onze Heer Jefus Chriftus heeft ons den zin daarvan naar 't oogmerk Gods op 't duidelykfte en volkomcnfte opengelegd, Matth. Cap. 5; 6, en 7. en op andere plaatzen meer; en in zoo verre blyven wy in het Nieuwe Teftament billyk ftandvaftig daarby; en die zich daarna niet richt, bezondigt zich tegen God. Daartoe behoort ook al wat de Apoftelen onzes Heeren Jefus Chriftus, met opzicht op de tien geboden, en andere plaatzen des Ouden Teftaments, welke het zedelyk gedrag der menfehen betreffen, gezegd hebben. Doch waar in 't Nieuwe Teftament iets nog naauwer bepaald wordt, dan in 't Oude Teftament gefchied is, daar hebben wy ons aan het nieuwe en niet aan het Oude te houden, & 3 $.  353 vadï de GEBODEN GODS. §. 170. Onzk Heer Jefus heefc hec houden van zyne gaboden beftendig als eene noodwendige zaak ingefcherpc. Toe befluic van zyne predicacie, die wy Matth. 5: 6, 7. befchreeven vinden, zege Hy onder anderen: Een ieder hoorn, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in V vuur geworpen. - • » Een iegelyk dan, die deze myne woorden hoorr, en de zelve doec, dien zal ik vergelyken by een voorzichtig Man, de zyn huis op een fteenrotze gebouwd[beeft. En daar is ft'ach regen neder gevallen , en de waterftroomen zyn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zyn tegen het zelve huis aangevallen, en het is niet gevallen: want het was op de fteenrotze gegrond, Matth. 7: 19, , 24> 25. En een iegelyk, die deze myne woorden hoort, en dezelve niec doec, die zal by eenen dwaazenman ver geleeken worden, die zyn huis op het zand ge* houwd heeft. En de flach-regen is nedergevallen, cn de waterftraomen zyn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zyn tegen het zelve huis aan- gej/agen, en het ts gevallen, en zynen vat was groot, Mattb. 7: 26, 27. Van zyne Schaapen in 'c gemeen zege Hy: Myne Schaapen hooren myne ftemme, en ik kenne dezelve, en zy volgen my, Joh. 10: 27. Wat zyne Discipelen in *c byzonder becrefc; men siec uic verfcheidene plaaczen van Johannes, dac, hoe zeer Hy by hen op de onderhouding zyner geboden aangedrongen heefc. Zoo zege Hy b. v. In.  van de GEBODEN GODS. 359 Indien gy my lief hebt, zoo bewaart, myne geboden, Joh. 14: 15. Indien gy myne geboden bewaart zoo zult gy in myne liefde blyven: gelykerwys ik de geboden mym Vaders bewaard hebbe, en blyve in zyne liefde, Joh. 15: 10, Zoo iemand my liefheeft, die zal myn wcord bewaaren, en myn Vader zal hem liefhebben, Joh. 14: 23. Gy zyt myne vrienden, zoo gy doet wat ik u ge- biede, Joh. 15: 10. Uit alle deze woorden van Jefus blykt vooreerst, dat de liefde tot Jefus niet gevonden wordt, daar men zyne geboden niet houdc het een kan van hec ander niec gefcheiden worden de nacuur dei waare liefde coc Jefus brengc 'c mee zich en een anderen , dac den Heiland mee de uiterlyke nakoming van zyne geboden zonder liefde niec gediend is. Gelyk dan ook Paulus zege: Alwaar V, dat ik alle myne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en alwaar Y, dat ik myn Lichaam overgave, opdat ik verbrand zoude worden, en hadde de liefde niet, zoo zoude het my geen nuttigheid geeven, 1 Cor. 13: 3. Die is derhaiven by alle geboden Gods wel in achc ce neemen: Om die reden laac de zalige D. Luther, wanneer hy de cien geboden van Mofes verklaarc, by ieder gebod voorafgaan: Wy zullen God vreezen en lief' hebben. B, v. wy zullen God vreezen en lief hebben, dac wy onzen naaften niec valfchelyk beliegen enz. S. 17*- Gelyk nu onze Heer Jefus Chrillus zynen Discipelen hec onderhouden van zyne geboden voorZ 4 fchreef;  36*0 van de GEBODEN GODS. fchreef; zoo beval Hy hun ook, dat zy het zelfde, by anderen zouden doen. Men ziet zulks uit het kort, doch alles in zich bevattend bevel, dat Hy Zyne Discipelen voor zyne Hemelvaard gegeeven heeft: Gaat dan henen., onderwyft alle de volkeren, dezelve doopende in den naam des Vaders, en des. Zoons, en des Heiligen Gèefts, leerende haar onderhouden alles, wat ikugeboodenhebbe, Matth. 28: 19. Dit hebben dan ook zyne Discipelen gedaan, en dit ziet men in alle hunne fchriften, waarin zy niet alleen de geloofsleere met eene goddelyke kracht openleggen, maar ook getrouwelyk aandringen op dat gene, dat God van ons menfehen, aan welken Hy zoo veel goeds beweezen heeft, nog dagelyks bewyft en eeuwig bewyzen wil, vordert en verwacht. Zie §. 169. Gelyk Johannes inzonderheid Zegt: Dit is de liefde Gods , dat wy zyne geboden bewaaren: en zyne geboden zyn niet zwaar, 1 Joh. 5: 3- dat is, God verleent zyne Kinderen zynen krachti» gen genaden byftand, dat zy zyne geboden houden kunnen, en neigt hun harte daartoe, datzy't gaarn doen, waarom 't hun ook niet tot eenen laft is of Zwaar valt» Verder: Die daar zegt, ik kenne Hem, en zyne geboden niet bewaart, die is een Leugenaar, en indien is de waarheid niet, 1 Joh. 2; 4. En: Die zyne geboden bewaart, die blyft in Hem., en Hy in denzelven, dat is, hy ftaat met God in de allernaauwfte gemeenfehap, 1 Joh. 3: 24. Dat zal dan ook de Leere van Chriftus blyven tot aan 't einde der dagen. Want wanneer de Heer by de voleinding allerdingen zegt: ziet,  van de GEBODEN GODS. 361 Ziet, ik kome baaflelyk: en mynen loon is met my, em een iegelyk te vergelden, gelyk zyn werk zal zy», Openb. ni: ia» Zoo volgt onmiddelyk daarop: ■ Zalig zyn ze, die zyne geboden doen, Openb. 22: 14. §. 172. H1 e r by is echter wel op te merken, dat wy hier niet fpreeken van onbekeerde menfehen, maar van Kinderen Gods. Een onbekeerd menfch kan zich wel voor grove zondige werken, b. v. voor-moord, echtbreuk, diefltal, bet vloeken en zweeren, den valfchen eed , en meer dergelyke dingen hoeden : Want indien hy dat niet kon, zou 't wat hard zyn, hem daar over te beftrafFen. Hy kan ook deze en gene uiterlyke op zich zelve goede dingen doen, als b. v. hy kan milddadig zyn jegens de armen , hy kan, zynesnaaftens fchaden afweeren, naarftigarbeiden, een nuttig burger zyn , en dergelyke dingen meer. Zie §, 55. Maar indien men denken wilde, een onbekeerd menfch kan de geboden Gods, naar haaren volkomen en geeflelyken zin, onderhouden, men zoude dwaalen. Wanneer dus zulk een menfch voorneemt, de geboden Gods te Willen onderhouden, op dat hy niet verdoemd worde,* zoo is dat wel een voornemen, waaruit wat goeds kan worden, indien hy namelyk op den rechten weg komt, dat is, indien hy zyn ellende en verdorvenheid kent, van zich zei ven en zyne eigene krachten afziet, daaraan wanhoopt, en zich van harte, tot Jefus bekeert, die ons alleen verloffen kan van onze zonden. Want op die wys wordt hy een Kind Gods, en een nieuw Schepzel,hy Z 5 wordt  36a van de GEBODEN GODS. wordt den H. Geeft deelagtig, van de ftaaverny der zcjnden verloft, en verkrygt luft en kracht, om den wille Gods te doen. Maar indien hy niet tot Jefus Chriftus komt, Hem niet door 't geloof aanneemt, zich niet van harte tot Hem bekeert; maar aanftonds en alleen daar op valt: nu wil ik alles laaten, wat God verbooden heeft, en alles doen, wat Hy bevoolen heeft ; zoo kan hy zich veele moeite geeven,en dat zonder eenige waare vrucht. Hier hooren de woorden van Jefus : ftrydt om in te gaan door de enge poorte —— wie is die enge poorte ? Chriftus; hoe gaat men door die enge Poort in? als men in hem gelooft want veelen, zegge ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen, Luc. 13: 24. Waarom dan? dewyle zy Chriftus voorbygaan, en zich zeiven helpen en verbeteren willen. Daarom heeft onze Heiland zyne Discipelen geboQden , eerft het Euangelium te verkondigen en de genen , die het in 't geloof aanneemen, te doopen in den naame des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geeftes; en dan hen te leeren onderhouden alles, wat Hy bun gebooden had. De Discipelen van Jefus zyn ook in deze order te werk gegaan, gelyk men uit de Handelingen der Apoftelen zien kan. Het eerfte dat zy in hunne prediking bedoelden,was, dat zich de menfehen tot Chriftus mogten bekeeren, vergevinge der zonden erlangen, en den H. Geert deelagtig worden; en dan ontbrak het niet aan vruchten. Dan was 't tyd hen te leeren, alles te onderhouden, wat Jefus bevoolen had. Dac is 't, wat de Heiland zege: Zet een.en goeden boom, zoo wordt de vrucht goed, Matth. 12: 23 Het is geen goede boom, die kwaade vrucht voortbrengt, noch geen kwaade boom, die goede vrucht voort-  vam de GEBODEN GODS. 363 voortbrengt. — JVant men leeft geen vygen van doornen, noch men fnydt geen druiven van braamen, Luc. 6: 43, 44. Wanneer dus iemand goede vruchten voonbrengen, en de geboden Gods houden zal; zoo moet hy eerft, door t geloof in Chriftus, een goede boom een nieuw Schepzel worden. , Men behoeft flechts nateleezen, het gene Hand. 2. verhaald wordt, zoo vindt men daarvan een fchoon voorbeeld. Zoo dra de menfehen, aan welke Petrus betuigde, dat zy Christus, den Heer der Heerlykheid, aan 't kruis gehegt en gedood hadden, tot zich zeken kwamen, berouw over hunne misdaad kreegen, Jefus in 't geloof aan. namen, zich doopen lieten, en den Heiligen Geeft deelagtig werden; wat volgde daarop? zy werden vervuld met de liefde Gods en desNaaftens, die zich in allen deelen krachtig openbaarde. Dus werd vervuld, \ gene God beloofd had: lk zal myne wetten in haar verftand geeven, en in haare harten zal ik die infehryven, Hebr. 8: 10.^^.31:33. Paulus zegt: doen wy dan de wet te nietedoor''tgeloove ? Dat zy verre: maar wy rigten de wet op Rom. 3: 31. Zie §. 13a. Wy worden door het geloof Kinderen Gods, nieuwe Schepzelen, en den Heiligen Geeft, den Kinderlyken Geeft, deelagtig. Deze woont in onze harten , en leert ons alles, Joh. 14: t6. Hy leidt ons in alle de waarheid, Joh. 16: 13. Met een leert Hy ons ook den wille Gods, gelyk Paulus b. v. zegt: Van de broederhke Ihfif/ hebt gy niet van noode, dat ik u fchryve: Want gy zeive zyi van ijoa geleera om malkanderen lief te hebben, en gy doet het ook 1 Thejf. 4: p, 10. Zie §. 114. Die den Wille Gods in de Schooi des Heiligen Geeftes niet leert en niet geleerd heeft die maakt daar van veele verkeerde begrippen, zoo als  van de GEBODEN GODS. •als. men b. v. in de Pharizeen en Schriftgeleerden Ziet., Deze'hadden wel de Schriften des Ouden Teftaments ; maar hoe verkeerd zy dezelve uitgelegd hebben,, kan men. onder anderen uit Mattb. Cap. 5, 6, 7 en 23 afneemen. Doch de Heilige Geelt leert 'ons . niet alleen den Wilje Gods , maar maakt ons ook -gewiiligVjOm denzelven te doen, en geeft ons de.kragt daartoe. Daarom wordt 'er gezegd: ' De vrucht des'Geeft.es is liefde, blydfchap, vree. de, langmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, .. geloove, zachtmoedigheid, matigheid, Gal. 5: . .22., En: De vrucht des Geeftes is in alle goedigheid en rechtvaardigheid,'en-waarheid, Efef. 5: 9. Zoo is dan alles, wat God bevoolen heeft, ais 't by ons tot Hand komt, een.vrucht des Geeftes, Zie §. "154—. Hy geefc genade, dat wy zien, wat God welbehagelyk is, en het gaarn doen willen, en 't in Chriftus ook doen kunnen. Dit word bedosld als 'er ' gezegd word.vfe wet wordt in ons verftand gegeeven, en in ons harfèingefchreèven. By Chriftus werd zulks in de allervolkomehlte maate gevonden,Zie Pf. 40:8,9./Mr. 10:7. Byonsis't wel onvolkomen, maar toch in waarheidjgélyk Petrus zeide: Heer.Gy weet alle dingen, Gy .weet,-dat ik u lief'hebbe, Job. 21: 17. Wy heb"ben derhalven, indien wy de geboden Gods onderhouden willen, maar op den Heiligen Geeft acht te .geeven., Die zal ons herinneren, en van uur tot uur leeren doen naar zyn welbehagen. Gelyk nu de H. Geeft onvermoeid is, om ons de geboden Gods indachtig te maaken, en ons het rechte verftand daarvan te geeven en tot het houden van dezelve opte wekken, alsook kracht en het vermogen daartoe overvloedig mede tedeelen ; zoo is ook onze Heer Jefus Chrillus, en zyn en on-  van de GEBODEN GODS, $6$ onze lieve Vader; geftadig werkzaam,- óm ons de hand dnartoe te bieden. Van onzen Heiland jefus Chriftus wordt gezegd: Hy beeft Hem zeiven voor ons 'overgegeeven','op Jat Hy ons zoude verloffen van alle'ongerechtigheid, en Hem zeiven een eigen volk 'Zöudè reinigen', y1 ve* rig in goede werken y- Tit. 2: 14-; • D Door goede werken verfraai men doorgaands de weldaaden, die men zynen evennaaften be'wyft", "èn dac ook niet ten onrecht. Evenwel moet mén m 't'gemeen alle daaden van een Kind-Gods', wanneer' hy zich door de genadé «en den byftand des Heiligen Geeftes naar Gods geboden richt, tot de geede-werken rekenen. Dus is dan wel opte merken; dat Jefus Chriftus; tóen Hy'-zich voor ons:ifi"den dood ge¬ geeven heeft, met alleen voor ons-neef t'wMlen boeten , maar ook de genade verwerven, om yverig te zyn in goede werken.' Wy worden ook daartoe reeds in den Doop verpligt; want die is het verbond van een goede consciëntie' met' God , (l Petr. 3:.'21. Luth. overz ) maar dit verbond Wordt verbrookea. als men Gods geboden uit de oogen zet, 'Zie §.,340. Voor 't overigen leert ons de Heiland, dat wy door het geloot in zyne gemeinfehap blyven moeten, zoo wy als ranken in Hem vruchten voortbrengen, dac is naar Gods geboden handelen willen. -Hy zegt: F Die in my'blyft,'en.ik in HemVdie-draagt veel vrucht: want zonder My kunt gy nietsdoen, Job» i5: 5. Wi flclsi .vs : wftb ■ m ■ . :.' W y hebben dan geftadig 'daarop te letten, dat wy in 't 'geloof in Chriftus Jefus, waardoor wy:vrygemaa,kc worden van de Heerfchappytfer zonden, 't welk onze overwinning is, waar door wy de weereld overwinnen, en waardoor wy verloft worden van demigtdes duivels, (§. 131.) door Gods genadé volharden, en  z66 van de GEBODEN GODS. en in.het zelve gezond zyn en blyven mogen, zoö wy in. de onderhouding van Gods geboden vorderen willen. Het gene van den Vader in den Hemel zoo even gezegd is, dac die ook werkzaam is, om ons in ge« nade by te ftaan, op dat wy zyne geboden mogen onderhouden ; zulks blykt uit de volgende woorden der H. Schrift. Chriftus zegt: Alk ranke, die in My vrucht draagt die reinigt Hy myn Vader — op dat zy meer vrucht draa- ge, Job. 15: 2. En in den brief aan de Hebreen wordt gezegd: God volmaake u in allen goeden werke, opdatgy zynen wille meugt doen', werkende in u 't gene voor Hem welbebagelyk is, door Jefus Chriftus, Hebr. 13: au By deze ftofie, de onderhouding van Gods gebóden, is nog het volgende te herinneren: 1.) Dat God in alle en ieder gebod het befte voor den menfch bedoelt, en dat dus het onderhouden van zyne geboden iets zaligs is, gelyk alle ongehoorzaamheid tegen dezelven iets onzaligs zy. B v. onze Heer Jefus Chriftus heeft gezegd: Komt herwaards totmy alle die vermoeid en belaft zyt, en ik zal u rufte geeven, dac.is niec anders, als of Hy zeide: Indien xx uwe zonden als een zwaare laft drukken, indien gy u onder dezelven vol ellende', angft en nood bevindc, zoo gelooft in my als uwen Zaligmaker en VerlolTer, zoo zullen uwe zonden vergeeven en uic gedelgd worden- Neemt myn Jok op u, en leert van my, dat ik zachtmoedig ben en nederig van hartenj die zegt: laat myne regering u gevallen, begeeft u  van de GEBODEN GODS. 367 geheel in mynen wille, houdt op naar uwen eigen wil te leeven, wordt my van harten gehoorzaam, en leert inzonderheid van. my zachtmoedigheid en nederigheid des harten. Wat is dan daarmede verknócht? Gy zult rujle vinden voor uwe zielen, Mattb. 11: 28 —. Daaruit volgt, dat menfehen, die zulks niet doen, de waare ruit der ziele milTen. 2. ) Men ziet dus billyk alle en ieder gebod Gods aan als een bewys zyner liefdeen genadig opzicht over de menfehen, inzonderheid over die genen, welke Jefus Chriftus toebehooren, en zich door zynen Geeft regeeren laaten. Heeft David zich bewoogen gevonden, voor de wet des Ouden Verbonds, welke toch in haaren geheelen omtrek, dewyl zy ook op den Levitifchen Godsdienft mede haar betrekking had, veele zwaare dingen behelsde, God zoo hartelyk te danken, gelyk men onder anderen in den honderd negentiende Pfalm ziet; zoo hebben wy in het Nieuwe Verbond veel meer reden, den Heere te danken voor de Heerlyke geboden, die Hy ons uit genade gegeeven heeft. 3. ) Wanneer ons derhalven een nieuw hart, en eenen nieuwen Geeft door Chriftus gelchonken wordt„ dat zyne geboden ons tot blydfchap voor onze harten worden; o! wat is dat eene groote genade! En als wy dan door den byftand des Heiligen Geeftes in zyne geboden wandelen, dat is, wy zyn dagen nacht 'er opgezet, te doen, wat Hy bevoolen heeft, en te laaten, wat Hy verbooden heeft; zoo zyn dac niet dan weldaaden voor ons, dat is, zoo menigwerf ons God de genade fchenkt, iets goeds te doen', en den boozen te wederftaan zoo is zulks een zegen voor ons.  368 vats de GEBODEN GODS. §. 174. Maar bovendien heeft alles, wat wy naar den wil des Heeren doen, nog zulke gevolgen, waar voor men Hem kinderlyk ce danken heeft. B. v. de Hei* land. heefc gezegd : Zalig zyn de arme van Geefle: want haar er is ■ het Koningryk der Hemelen. Zalig zyn die treuren : want zy zullen vertroofl worden. Zalig ■ ...zyn de zachinioedigen: want zy zullen V aar dry k beërven. .Zalig zyn die hongeren en dorften naar ■ de gerechtigheid :■ want zy zullen verzadigd wor:: den. Zalig zyn de harmhartigen: want haar zal n barmhartigheid gefchieden.- Zalig zynde reinen , van harten: want zy zullen God zien. Zalig :.: zyn de vreedz'aamen: want zy zullen GodsKinde- . ren■ genaamd worden. Zalig zyn, die vervolgd ■ j wozd&n om der gerechtigheid'wille: want haa- rer is het Koningryk der Hemelen, Mattbé 5- 3 ■ ' •■•■ L Hier is het arm van Geejie zyn<, wanneer men in het licht Gods hec gebrek aan alles , wac coc den genadenftand behoorc, of ook zyn menigvuldig te kort komen in dut gene, dac men zynmoeft, érkenc; bet treuren, daar men over zyne ellende en verdorvenheden niec onverfchillig is, maar daarover biccerlyk weent en van harten bekommerd is; het zachtmoedig zyn, als dë hevigheid dér natuur-begeertens verbroóken worden en men daartégen flechts by zich zeiven ftaan blyft, en-by'zich zeiven denkt: o! ik ellendig menfch! Het hongeren en dorfteiï- naar de gerechtigheid wanneer itemand zich aan niets meer laat gelegen leggen, dan dat hy genade in Jefus bloed mag vinden, en met zyne gerechtigheid overkleed worden; het harm-  van de GEBODEN GODS. 36*9 barmhartig zyn, als iemand dë ongelukkige coeftand der arme menfehen ter harte gaat en bejammert, en men hen in alle hunne ellende en zwaare omftandigheden , zeer gaarn hulp toebragt; bet rein vanharts zyn, als men zich voor alle befmectinge des Geeftes en des Vleefches met allen yver bewaart, en door het bloed van Jefus Chriftus, Gods Zoon, van alle zonden rein gewaflehen ftaat; bet vreedzaam zyn, daar men niet alleen alles uic den weg zoekt te ruimen, by zich zeiven en by anderen, waardoor de band des vredes gefchonden wordt, maar ook al wat mogelyk is, doet, op dat de liefde mag onderhouden en vermeerderd worden; het vervolgd worden om der gerechtheids wille, waar men niet om zyne booze daaden, rrtfar om Chriftus wil, dien men lief heefc en dienc, en om des goeds wille, dac men in zynen naam doec, gehaac, gelafterd en vervolgd worde; ik zegge, dit alles en elk dezer dingen, is op zich zelve eene zaligheid. Maar hec zyn ook zeer Heerlyke gevolgen welke met deze genadens verbonden zyn. Men heefc dus by elk gebod ce bedenken, vooreerft hoe goed op zich zelve dac geneis'c welkdaaiin bevoolen worde, en hoe kwaad daarcegen op zich zelve dac gene is , 'c welk daarin verbooden worde, en ten anderen, welke gevolgen zoo wel 'c een als \ ander heefc. 5- -75- Hierby moec nog opgemerkt worden, dat: 4.) (n alle dedingen, die wy acbtervolgens de geboden en verboden Gods doQn en laaten, op het oogmerk te zien zy. Het uiteriyk waarneemen van de geboden Gods maakt de zaak niec uic: want God ziet het herte aan. Daarom noemt onze Heer Jefus A a Chris*  37« van de GEBODEN GODS. Chriftus de genen, die daarom hunne aalmoeffën gaven , dat zy van de menfehen zouden geëerd worden, en hun gebed derwyze verrichtten , dat zy van de menfehen mogten gezien worden, ook op dezelfde wys hun vaften hielden , geveinsden, Mattb. 6: 2 —. en voegt 'er by: De kaarjjè des licbaams is de ooge: indien dan uw oog eenvouwdig is, zoo zal uw geheel lichaam verlicht wezen. Maar indien uw ooge boos is, zoo zal uw geheel lichaam duifier zyn. . Indien dan bet Hebt, dat in u is, duifierniffe is, boe groot zal de duifternijfe zelve zyn? Matth. 6: 22- 23. U1 t den faamenhang der reden ziet men, dat door bet 00-$ bedoeld wordt het oogmerk, dat men by eene verlichting heeft. Gelyk nu de geheele menlch in duii>erniffe is, als zyn oog niets deugt; zoo wordt eene verrichting kwaad, en Gode mishagelyk, wanneer het oogmerk daarby niet goed is.' Wanneer alles enkel uit liefde tot God, en uit liefde tot den naaften gefchiedt, zoo is het oog eenvouwdig , en ziet van ter zyde niet op wat anders, dat tot de zaak niet behoort, als, eigen eer, eigen voordeel, en dergelyke dingen meer. Maar den rechten grond tot de liefde Gods en de liefde tot den naasten geeft Johannes ons op in de volgende woorden : Wy hebben Hem lief, om dat Hy ons eerfl beeft lief gebod, 1 Joh. 4: 19. Zie vs. 10. Indien God ons alzoo lief heeft gehad, zoo zyn ook wy fchuldig malkanderen lief te hebben, 1 Joh. 4: 1 , Zie Matth. 18: %%-Job. 15: 12. Daarheen behooren ook de woorden: Gy zyt duure gekocht: zoo verbeerlykt dan God in - w Lichaam, en in uwen Geefl, welke Godes zyn, 1 Cor. 6: 20. Chriftus is voor alle geftorven, op dat de genen, die lee*  van de GEBODEN GODS. 37t leeven, niet meer haar zeiven zouden leeven,maar aien, die voor haar geftorven en opgewekt is, a Cor. 5 15. Zie Rem. 14: 7 -. Hy zelve beeft onze zonden in zyn lichaam gedraagen op het hout, op dac wy de zonden af geftorven zynde, der gerechtigheid leeven zouden, dat is, Hy heeftze op zich genoomen en zich daarvoor tot een offer gegeeven, l Petr. 2: 24. 5.) Is ook niec uic hec oog te verliezen, 'c gene 5. 18. is herinnerd geworden, dac de ganfche Leer van jefus en Zyne Discipelen Euangelium is, en in de H. Schrift zoo genaamd wordt. Wanneer wy nu daarin woorden vinden, die ons de genade van onzen Heere Jefus Chrillus, de liefde van onzen Hemelfchen Vader, en de gemeinfehap des Heiligen Geeftes, mee al 'c goede, dac ons daaruic toevloeic, en coc in de Eeuwigheid, daarmede verknochc is, heerlyk voor oogen leggen; zoo hebben wy zyne geboden, in welken ons ^angeweezen worde, hoe wy daarvoor in overvloed dankbaar, en Hem coc eer en vreugde zullen worden, daarvan niec afce fcheiden; Zy behooren daartoeDenken wy dan aan de geboden Gods, zoo hebben wy de woorde der Leere van Jefus en Zyne Apoftelen, waar in ons alle de Zaligheden, die wy in Jefus en door Jefus hebben , en "eeuwig hebben zullen, daarby geftadig in 't oog te hebben, en dezelve daarvan toch niet aftefcheiden: want anders zullen wy mee onze bemoeingen, om de geboden Gods te onderhouden , niet ver komen: 't zal ons telkens aan luft en kracht oncbreekem S- -7*. Onze Heer Jefus Chriftus heeft alle geboden Gods ! in de liefde Gods en des Faaftens c'faambegreepen i en dus voorgefteld. Aas  3?» van de GEBODEN GODS. Gy zult liefhebben den Heeren uwen God, met geheel uw harte, en met geheel uwe ziele, en met geheel uw verftand, en uit geheel uwe kracht; en zult uwen naaften liefhebben, als u zeiven. Aan deze twee geboden hangt de ganfche wet en ■ de Profeeten, Matth. 22:37-40. Mare. 12:30, 3 i. D e Apoftelen zyn Hem daarin gevolgd. Zoo wordt b. v. 1 Tim. 1: 5 —. gezegd: Het einde des gebods is liefde uit een rein harte, en tut eene goede consciëntie, en uit een ongeveinsd geloove. En 1 Cor. 13: i. en vervolgens geeft Pculus zoodanig eene befchryving van de liefde, dat men wel ziet, hoe hy alles uit dezelve afleide. van  Blad. 373 VAN DE LIEFDE tot GOD. S- 177- VV Y maaken dus den aanvang met dat gebod Gods, waarin alle menfehen in 't gemeen en een ieder in 't byzonder, bevoolen wordt: Gy zult lief hebben den Heeren uwen God, met geheel uw harte, en met <*eheel uwe ziele, en met geheel uw verftand, enuit gebed uwe kracht. Dit gebod hebben wy niet eerft in 't Nieuwe Teftament verkreegen, maar het was reeds onder 't Oude Teftament. Want zoo ftaat 'er Deutr. 6: 5. Gy zult den Heere uwen God liefhebben met uw ganfche harte, en met uwe ganfche ziele, en met al uw vermogen. Het was ook den geloovigen des Ouden Teftaments in hunne maat reeds gegeeven, naar dit gebod zich te richten. Ik zal u hartelyk liefhebben, Heer myne fterkte. De Heere is myne fteenrotze, en myn Borgt, en myn uithelper, myn God, mynerotze, op wien ik bet rouwe, myn fchild en hoorn myns Heils, myn hoog vertrek, zegt David, Pfalm 18: a, 3. Zy hadden echter toenmaals de Leere van onzen Heere Jefus Chriftus, van onzen en zynen lieven Vader en van den Heiligen Geeft, nog niet in zulk eene klaarheid, als wy dezelve in 't Nieuwe Teftament hebben. Waarom van de geloovigen des Nieuwen Teftaments eene nog veel kinderlyker-en tederder liefde tot God, als men ze in 't Oude Verbond vindt, verwacht wordt. God maakte zich aan de geloovigen Aas des  374 tan db LIEFDE tot GOD. des Ouden Teftaments openbaar, als hunnen geaadigen, goedertiernen, getrouwen, geduldigen, lang moedigen en zachtmoedigen, barmhamgen en vuen. ïl ken Goden Meer, Hy vergaf hun hunne zonden, verhoorde hun gebed, belchermde hen in den nood en bewees bun veel goeds. Hy maakte hun jynen wil bekend, bekende zich genadig; tot hen en la de hen met zyne handen. Aan Mem hadden zy)hunhch aam en alle deszelfs leden, hunne ziel en alle haare krachten, hun leven en alles goeds; dank te weeten, Hy zorgde voor hun, en gaf hun als een mild. Va der, alles, wat zy tot hunnen nooddruft en onderboud noodig hadden. Zoo 't noodig was, KaftyddHy hen tot huune verbetering, en bragt hen weder te recht, als zy zich van Mem afgewend hadden. Vuur en water, lucht en aaide, regen en fneeuw donder cnblikzem, hitte en koude, zon en Maan, en al t Schepzel, moeft hun, waar 't noocug was, op Gods bevel ten dienfte ftaan. 'Er waren dus ontelbaars dingen, die hen tot de liefde Gods aanfpooren konden Wy hebben dit alles ook in onze dagen, en de geeftelyke gaaven zyn nog veel meer, die ons onder 't Nieuwe Teftament in eene ruime maate ten deele worden. Wanneer een arm menfch die genade wedervaart, Jefus Chriftus te leeren kennen en in Hem te gelooven; zoo heeft hy in Hem de verlosfing door zm bloed, namelyk de vergeving der zonden , en hem vvordt,vanChriftus,7^g^w«, een Awd „oUs te worden. Hy ontvangtden Heiligen Geeft , en kan door Hem den Vader onzes Heeren Jefu Chrifti zynen Vader noemen. Door Chriftus wordt hy vrygemaakt van de heerfchappy der zonde, van de magt des Satans en van de tegenwoordige booze weereld. Hy behoeic niet meer voor den dood, voor het gerichte, voor den toekomftigen toorn en voor de helle te vreezen.  van de LIEFDE tot GOD^ 57S Hy kan zich geftadig vertrooften met de genade van onzen Heere Jefus Chriftus, en de liefde Gods, en de gemeinfehap des Heiligen Geeftes, Valt hem iets zwaar, of ontbreekt hem iets, hy heeft door Chriftus altoos eenen vryen toegang tot zynen Vader in den Hemel. Door de kennifte van Jefus Chriftus en Zyne Goddelyke kracht wordt hem alles, wat tothetleven en de Godzaligheid behoort, overvloedig gefebonken. Maar mift hy echter hier of daar-in, en maakt hy zich aan iets fchuldig; zoo is de Heer, onze Heiland, indien hv Hem ?.\np. mnd/tti U»lnJ+ ._, „„,„ vx.Uj„„ , en reeoi- vaardig, dat Hy hemde zonden ver-geeft, en reinigt hem van alle ongerechtigheid. De Heilige Geeft maakt hem klaar, dat ons de Vader in den Hemel, die ons zynen eenigen Zoon gefchonken heeft , met Hem alle dingen fchenken zal. Dat onze Heer Jefus Chriftus, die zyn leven voor ons gegeeven, en zyn bloed voor ons vergooten heeft, ons niet ontzeggen zal, wat tot ons heil dient, en de H. Geeft maakt,, dat hy dit ook geloven kan. Zulks wordt hem ook geloovelyk door den Heiligen Geeft. Hy weet, dat hy door \ geloof een lidmaat is aan het lichaam van jefus Chriftus, en dat hy van Hem, als het Hoofd zynes Lichaams', de trouwfte verzorging en bewaring geniet. Alle gaaven des Heiligen Geeftes, die hem tot aan het einde zyner dagen noodig zyn, worden hem door Chriftus ten dsele. Hy heeft eene op Gods belofte gegronde hoop, een erfgenaam Gods en-medeërfgenaam van Chriftus te zyn. De getrouwfte behoeding, bewaring, be- waning en opzicnt onzes heven Vaders over hem," befchermt, bezorgt en bedekt hem in alle omftandigheden , die hem voorkomen. I ly fmaakt en ziet bovendien de vriendelykheid en goedertierenheid Gods onzes Zaligmakers enz. Dewyl ons nu alle deze Heilgoederen en genade fchatten door Chriftus toevloeien, A a 4 ge]  37Ó' van de LIEFDE tot GOD. lyk Hy ons dan dezelve verworven heeft door zyne gehoorzaamheid en kruisdood1, zoo is ligt te begrypen, dat een geloovige den Heer zynen Heiland, gelyk 'een Kind de Moeder, vooral lief heeft; en met deze liefde tot Hem is ook de liefde tot zynen en onzen Vader, onaffcheidelyk verbonden. Daarom raaken ons deze woorden gewis: Laat ons Hem liefhebben ( ofwy hebben Hem lief, naar de Nederd. overz.) om dat Hy ons eerft lief gehad heeft, i Joh. 4: 19. En dewyl de Schrift zegt: God k eft ons niet gegeeven eenen Geeft der vreesachtigheid, maar der kracht, en der liefde, 1 Tim. 1: 7' En onder de vruchten des Geeftes de liefde 't eerft genoemd wordt, Gal. 5- 22. Zoo is 't den geloovigen ook mogelyk , God lief te hebben; wel niet in die grootlte volmaaktheid, welke de Heilige Wet Gods vordert die is onzen Heere Jefus Chriftus alleen eigen -, maar toch in waarheid. Doch de Heere rechte onze harten zelf tot de liefde Cods, 2 Theff. 3: 5. §• 178. Wie ziet niet. dat, als van de liefde tot God gefprooken wordt, in 't gemeen het geloof in God — (want die.tot God'komt, moet gelooven, dat hy is, en een belooner is der genen, die Hem zoeken) Hebr. ji: 6 . maar inzonderheid het geloof in Jefus Chrillus, (waarvan §. 132.) vooraf moet gaan. Met de liefde tot God en Jefus Chriftus gaat dan de Blydfchap m den Heere gepaard en deze blydfchap daar men zich vooral over Jefus Chriftus. onzen Zaligmaker, tot wien wy van God zelf  van de LIEFDE tot GOD. 377 zelf gewezen zyn , maar dan ook over zynen en onzen geliefden Vader, tot wien wy door Chriftus gekomen zyn, in den Heiligen Geeft verheugt — is ons niec alleen veroorlofd, maar ook bevoolen. Verblydt u in den Heere alle tyd, wederom zegge ik u verblydt u. Schry ft Paulus aan de Heiligen inIChriftus Jefus te Phih'ppis, Phil. 4: 4. En aan de Theffalonicenfen: Verblydt u alle tyd, 1 Thejf. 5: 16. En aan de gemeente te Romen: Verblydt u in de hoope, Rom. ia: 12; Den Heere onzen Zaligmaker legt veel 'er aan gelegen , dat zyn volk deze blydfchap in den Heere hebben mag. Deze dingen hebbe ik tot u gefprooken, zegt Hy tot zyne Discipelen op dat myne blydfchap in u blyve en nwe blydfchap vervuld — volkomen — wordt Joh 15: ii. Bidt, en gy zult ontvangen, op dat uwe blydfchap vervuld zy, Joh. 16: 24. En in zyn gebed, Joh. 17; 13. Zegt Hy tot zynen geliefden Vader: Maar nu kome ik tot u, en fpreeke dit in de weereld, op dat zy myne blydfchap vervuld — volkomen — mogen hebben in haar zeiven. Deze blydfchap is een hoofdzaak van het Koningryke Gods of nieuwe genadeverbönd Gcds met de menlchen, waarvan onze Heer Jefus Chriftus de Middelaar is. Het Koningryke Gods is — rechtvaardigheid, en vrede, en blydfchap door den Heiligen Geeft, naar Rom.. 14: 17. E n deze blydfchap behoort onder de vruchten des Geeftes, die Paulus Gal. 5: 22. opnoemt. Wanneer Paulus van het Charafter van Chriftus Dienaaren A a 5 fpreekt,  378 van de LIEFDE tot GOD. fpreekt, zoo befchryft hy hen onder anderen, ah droevig zynde, doch ahyd blyden, 2 Cor. 6: 10. Jefajas zegt: Ik ben zeer vrolyk in den Heere , myne ziele verheugt haar in mynen God, Jef. 61: 10. De Pfalmen: Myn lyf en ziele verheugen haar in den levendigen God, Pf. 84: 3En Maria: Myn geeft verheugt hem in God mynen Zaligmaker, Luc. 1: 47. Deze blydfchap zai ook door het lyden om Chriftus wil niet geftoord, maar vermeerderd worden; gelyk zulks uit de volgende Schriftuurplaatzen blykt; namelyk : Gelyk gy gemeenfehap hebt aan het Lyden Chrifti, alzoo verblydt 11, 1 Petr. 4: 13. Acht het voor groote vreugde: myne Broeders, wanneer gy in veelerly verzoekingen — aanveg- tingen—valt, Jac. v. s. En: Zalig zytgy, als u de menfehen fmaaden, en'ver - volgen, en liegende alle kwaad tegen u fpreeken, om mynent wille. Verblydc u en verheugt u : want uw loon is groot in de Hemelen, Matth. 5: 11, ia. Dezelve zal ook niet ophouden, naar 1 Petr. I, 7: 8. waar gezegd wordt: Wanneer nu geopenbaard wordt Jefus Chriftus, welken gy niet gezien, en nogtans lief hebt, hoewel gy Hem niet ziet; zoo zult gy u verblyden met eene onuitfprekelyke en heerlyke vreugde. Dit alles wordt daarom zoo duidelyk uit de H. Schrift beweezen, dewyl 't zoo zeer gewoon is, dat ook goedmeenende zielen zich inbeelden, dat de Geeft der treurigheid tot het waare Chriftendom behoort. Het is  van de LIEFDE tot GOD. 379 is wel waar, dat David zegt: ik ben moede van myn zuchten', ik doe myn bedde den ganfc hen nacht zwemmen: ik doornatte myne bedil ede met myn traanen: myn ooge is doorknaagd van verdriet, is vervallen enz. Pf 6: 7, 8. En dat ondervindt een ieder voor zich, als hem zyn geweeten ontwaakt, en hy genade en vergeving in den nood zyner ziele by den Heere zoekt. Ook is dit waar, dat een menfch in groote droelheid geraaken kan, alshy na zyne bekeering het woord Gods niet gehoorzaam is, en op de ftemme des Heiligen Geeftes geen acht geeft. Zoo ging het de gemeente te Corinthen , en inzonderheid dien menfch, die zich zoo zwaar bezondigd had, zie 2 Cor. 7. " Maar 't bleef by aanhoudenheid by David nier, hy werd daarna overvloedig getrooft en verheugd, Zie §. 122. en toen zong hy; Looft den Lieer e myne ziele, en al wat binnen in my is zynen Heiligen naam: Looft den Heere, myne ziele, en vergeetet geene van zyne weldaaden, die alle uwe ongerechtigheid vergeeft, die alle uwe krankheden geneeft, die uw leven verloft van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigbeeden, die uwen mond vrolyk maakt enz. Pf 103: 1 ——. De Corinthiers wierden ook overvloedig vertrooft. Ik befluite dus met dezen wenfch: de God der hoope vervulle ons met alle blydfchap en vrede in het geloove, op dat wy overvloedig mogen zyn in de hoope, door de kracht des Heiligen Geefies, Kom. 15: 13. §• U9- Wanneer wy recht bedenken, wat wy aan onzen Heer en Heiland hebben, wat Hy voor ons uit genade is, en wat wy door Hem aan onzen Lieven God en Vader in den Hemel, en aan den Heiligen Geeft, on.  380 van de LIEFDE tot GOD. onzen Leeraar en Troofter hebben, zoo vinden wy duizend oorzaaken, om ons in God ce verheugen, en in Hem vrolyk ce zyn. 'Er wordt namelyk gefprooken van de zulken, die de verloffing door Chrillus bloed hebben, namelyk de vergeving der zonden, dac is, die door hec geloof Kinderen Gods en erfgenaamen der eeuwige zaligheid geworden zvn. Deze zyn hec ook, welke zich in God hunnen Zaligmaker beroemen kunnen en zullen, naar i Cor. 1: 31. Die roemt, roeme in den Heere. Wanneer namelyk de wyzen in hunne wysheid, de Herken in hunne flerkce, de ryken in hunnen rykdom roemen, en zich daarop veel inbeelden, dat zy Wys, fterk en ryk zyn; zoo is dat alles niets by de genade, den zegen en de zaligheid, den Heer te kennen en in zyne gemeenfehap te ftaan. Dat is alleen hoog te fchatten; daarom zegt Paulus: lk achte alle dingen die doorgaans onder de menfehen hoog gefehac worden, waardoor zy zich gewoon zyn grooc te maaken; wanc daarvan was gefprooken :— fchade te zyn om de uitnemenbeid der kennijfe Chrifti "Jefu, myms Heeren Phil. 3: 8. S 180. Doch van de blydfchap in den Heere moeten wy op de vreze des Heeren komen. Wy vinden in de Schriften des Nieuwen Teftaments verfcheidene plaac?.en wegens dit ftuk, die eikanderen fchynen tegen te fpreeken. Wanc aan de eene zyde worde gezegd : God heeft ons niet gegeeven den Geeft der vreze, a Tim. 1: 7. Hy beeft gedacht aan zyn Heilig verbond — om ons te geeven, dat zvy vc rijft zynde uit de hand 011'  van de LIEFDE tot GOD. 381 onzer vyanden, Hem dienen zoude zonder vreeze, alle de dagen onzes levens Luc. i: 72—. Daar is in de liefde geen vreze, maar de volmaakt e liefde dryjt de vr-eze buiten-, want de vreze beeft pyne, en die vreeft, is niet volmaakt in de liefde, I Joh. 4: iiJ. Gy hebt niet omvangen den Geeft der dienflbaarheid wederom tot vreze: maar gy hebt,ontvangen den Geeft der aanneminge Ut Kinderen, door welken wy roepen, Abba, Vader, Kom. 8: 15: Maar aan die andere zyde is 'c: Vree ft God, 1 Petr. 2: 17. ' Werket uwes zelfs zaligheid, met vreezen en beeven, Phil. 2: ia. Wandelt in vreze den tyd uwer inwonin^e, 1 Petr 1: 17. Daarom alzoo wy een onbeweeglyk Koningryk ontvangen, laat ons de genade vaft houden, door de welke wy welbehagelyk Gode mogen'dienenmet eerbiedigheid en vre?/>. Hphr mmi tii -TT*»....Q„u-:i\ 1 r- xsm*. otuiiituurpmaczen ïpreeken eikanderen echter niet tegen:-want 't is een andere vreze, die, naar de genade des Nieuwen Verbonds, tot welke wy geroepen zyn, by ons geen plaats vinden zal; en wederom eene andere vreze, die ook-den Kinderen des Nieuwen Verbonds gebooden is, en die weswegen ookby ons wezen moet. Een arme flaaf, die zynen Heer niet lief heeft, dient zynen Heer alleen uic vreeze, dewyl hy weet, dat hv zich eene zwnnrp fW«n,w hals haalt, wanneer hy 'c niec doet; en nalaar die dingen, die zyn Heer gebooden heefc, niec uit liefde cot hem, maar alleen uic vreeze voor de ftraife. Zulk eene vreeze is mee de genade des Nieuwen Verbonds niec beftaanbaar: want als wy in Chriftus Jefus gelooven, zoo worden wy Kinderen Gods, wy omvangen  38a van de LIEFDE tot GOD. gen vergeving der zonden, ons hart wordt door liefde onciTooken, de Geeft des Kindfchaps neemt bezit van ons hart, de wille Gods wordt onze blydfchap, en zoo valt de flaaffche vrees weg, Dit is de toeftand waarvan Paulus fpreekt Gal. 4: 1 —. en met deze woorden befluic mits gv kinderen zyt, zoo heeft God den Geeft Zynes Zoons uitgezonden in uwe harten, die roept, Abba, Vader, Gal. 4: 6. Maar wanneer iemand, die in de genade des Nieuwen Verbonds ftaat, die gevolgelyk Jefus Chriftus, zynen Heer, en zynen Vader in de Hemelenhartelyk liefheeft, die ook te gelyk zeker weet, dat hy zich over de genade onzes Heeren Jefu Chrifti, en de liefde Gods, en de gemeinfehap des Heiligen Geeftes verheugen kan en mag, wanneer, zegge ik, zulk een bedenkt, wie hy zelve is, in welke omftandigheden hy zich bevindt, met wien hy te doen heeft, en waarin hy geraaken kanzal hy niet vreezen ? Hy is een arm naar lichaam en ziel verdorven menfch, die van zich zeiven niets goeds verwachten kan, en dien t wedervaarenkan, dathy in de fchadelykfte zonden valle, indien hy niet in Chriftus blyft; De Satan, fpaart geene moeite, om ons uit de eenvouwdigheid te brengen en ons door bedrog in iets intewikkelen, •waaruit ons ellende en nood overkomt. Wy zyn nog in de weereld, en de weereld ligt in het booze, en haare verlokkingen en aanporringen kunnen eenen menfch, al is hy uit de weereld gered, alzoo fchadelyk worden en hem zoo wel doen vallen, als haare vyandigheid en vervolgingen. Hy heeft met God te doen, die zoo heilig en rechtvaardig, als genadig, goedertieren en barmhartig is, met Jefus Chriftus, die zonder aanzien des perzoons oordeelt, en met den Heiligen Geeft, die door onopmerkzaamheid bedroefd wordt en zich onttrekt. Offchoon hy eene ranke In Cris-  tam de LIEFDE tot GOD. 383 Chriftus, den waaren wynftok, is, hy wordt, zoo hy geen vrucht draagt, van den Vader weggenoomen, en indien hy niet in Chrillus blyft, zoo wordt hy weggeworpen, gelyk eene ranke, die verdort, en men verzaamek zulke ranken, en werpt ze in'c vuur, om verbrand te worden, Joh. 15: 2, 6. Zal dan een menfbh, die dat alles ter harren neemt, zonder vreeze zyn? Zal niet de liefde tot Chriftus en Zynen Hemelfchen Vader uitwerken, dat hy op zyn hoede is? zal hy in 't gevaar, waarin hy is, onverfchillig of ten eenema^ onbedachtzaam heen kunnen gaan? zal hy niet dag en nacht tot God roepen, dat Hy hem behoeden en bewaaren eti in zyne befcherming nee • men wil tegen allen verderf, dat in hem is? zal hy niet van God fmeeken, dat Hy hem voor de verzoeking der weereld en des boozen vyands verzegele en bewaare ? Zal hy niet daaraan denken, wat Chriftus voor ons heeft moeten lyden, en daaruit zien, hoe zeer God zich over de zonden vertoornt ? Zal hem daarby niet invallen? O! hoe verfchrikkelyk zoude ik my tegen God bezondigen, als ik de genade niet achtte, die Hy my beweezen heeft, en wat zwaar oordeel zoude ik my daardoor op den hals haaien ? En zal hy niet by iedere gegeevene gelegenheid en aanporring, om zich te bezondigen en tegen den zin van Chriftus te handelen, denken en zeggen, gelyk voorheen Jofeph: hoe zoude ik dan zoo een groot kwaad doen en zondigen tegen God, tegen mynen Heer en Heiland, die my toe in den dood lief gehad heeft, entegen mynen lieven Vader, wiens kind ik uit genade ben ? Zal 't hem niet zyn even als eenen menfch, die eenen koiibaaren fchat in een verbreekelyk vat draagt, die by ieder ftap op zich zeiven acht geeft, op dat hy niet valle en zynen fchat verliezen mogó ? Dat  384 van de LIEFDE tot GOD. Dat is dc vreeze, die in Kinderen Gods is en zyn moet, en waarmede de vrede Gods, en blydfchap door den Heiligen Geeft zeer wel beftaan kan naar Hand. 9: 31. De gemeenten dan door geheel Judea en Galilea en Samaria hadden vrede, en wier den geftïcht, en wandelende in de vreeze des Heeren en de vertrooftinge des Heiligen Geeftes, wierden vermenigvuldigd. Dat was dus de zin der toenmaalige ganfche Kerk van Chriftus. §. 181. Met deze vreeze Gods is het vertrouwen op God, daar men zich met alle zyne bekommerniffen tot Hem wendt, allen trooft en hulpe in zynen nood van Hem verwacht, in een goed toeverzicht tot Hem leeft, en zich door kommer en zorg niet verteert, naauw vereenigd. De Leere van de voorzienigheid Gods, en zyne regeering over alle Schepzelen, inzonderheid onder de menfehen — waarover §. 32 — gehandeld is — ligt hierby tot een grond, als mede niec minder 't gene van de Eigenfchappen Gods als zyne liefde, almagc, wysheid, waarheid enz. §, 41 — gezegd is. Onze Heer Jefus Chriftus heeft gezegd; God is ook zeer goedertieren over de ondankbaaren en boozen, Luc. 6: 35. Hy voedt de vogelen des Hemels, offchoon zy niet zaaien, of maaien, noch verzamelen in de fchuuren, Matth. 6: 26. Hy bekleedt de bloemen des velds, die evenswei maar voor eenen korten tyd duur en, veel heerlyker, dan Salomo in alle zyne Heerlykheid is bekleed geweeft, Mattb. 6: 2g . Hy bewees daaruit zyne Discipelen, dat zy geen oorzaake hadden, om bezorgd te zyn we-  van de LIEFDE tot GOD* 385 wegens hun dekzel en voedzel: God hunnen Vader zoude wel voor hnn zorgen. Die is even als of Hy tot hun fprak: verlaat u op God en vertrouwt op Hem, Hy zal u niet begeeven, noch Hy zal u niet verlaaten, Hebr. 13; 5. Zie§. 35 —. Dit wordt dan ook in meer Schriftuur-plaatzen. den menfch uitdrukkelyk aanbevoolen, als b. v. Vertrouwt op den Heere met uw ganfche harte i Spreuk. 3; 5. Vertrouwt op den Heere tot in der eeuwigheid: want in den Heere Heere is een eeuwige Rots/leen, Jef 20: 4. Wie is ""er onder a lieden, die den Heere vreefl — Als hy inde duifternijfe wandelt, en geen licht heeft, (dat is, als hy in bedroefde omftandigheden verkeert f) dat hy vertrouwe op den naam des Heeren, en fteune, dat is zich verlaate, op zynen God, Jef 50: 10. Vertrouwt op Hem t'aller tyd, 6 gy volk, ftortet ulieder harte uit voor zyn aangezichte; God is ons een toevlugt, Pf. 62: 9. OpTert offerhanden der Gerechtigheid, en vertrouwt op den Heere, Pf 4; 6* En vreefi niet, want ik ben met ft, en zyt niet verbaaft, want ik ben uw God, ik fierfce u, ook helpe ik u, ook onder fteune ik u met de rechterhand myner gerechtigheid, Jef 41: 10. En vreefl: niet, want ik hebbe uverloft; ik hebbe u by uwen naame geroepen, gy zyt myne. Wanneer gy zult gaan door het water, Ik zal by « zyn, en door de rivieren, zy zullen u niet overftroomen: wanneer gy door het vuur zult gaan en zult gy niet verbranden, en de vlamme zal u niet aaifluken, Jef 43: \, 2. WAARh dan wel op te merken is, dat God mét £ b gros3  336 van de LIEFDE tot GOD. grooten emir wil, dat men op Hem, en niet op wat anders vertrouwen zal. Zulks ziet men uit de woorden, Jerem. \7: 5. Vervloekt is de man, die op eenen menfche vertrouwt , en vleefch tot zynen arm fielt, en wiens harte van den Heere afwykt. Daartegen is 't: Gezegend is de man, die op den Heere vertrouwt, en wiens ver trouwe de Heere is, vs. 7. D e Bybelgefchiedenis levert veele voorbeelden op, deels van menfehen, die zich op hun eigen verftand, en magt of ook op andere menfehen verlaaten, en zich daarmede verfchrikkelyke ftraffen op den hals gehaald hebben; deels van menfehen, die zich in haaren nood tot God gewend, en op Hem hun vertrouwen gefield hebben, en deswegen heerlyk gered zyn geworden. B. v. Toen het volk Israëls de woorden der Profeeten niet hoorde, die hun met grooren eraft toeriepen: Wee den genen, die in Egypten om hulpe aftrekken, en (leunen op paarden en vertrovwen op wagenen, om dat ''er veele zyn, en op ruiters, om dat die zeer magtig zyn: en zien niet op den Heili gen Israëls, en zoekenden Heereniet, Jef. 31: v. en evenwel heentrokken; zy bragten zich in allererbarmlykfte omftandigheden, die in de profeetie van Jeremias befchreeven worden. Hiskias daarentegen, toen hy zich op den Heere verliet, o wat ondervond hy eene wonderbaare uitredding! z Kon. 19. Doch de voorbeelden van het een en ander zyn te veel, dat men ze alle aanhaalen kan; ze zyn echter onstotlee. ring befchreeven. En wat ondervinden wy daarvan nog niet geftadig ? Is dan dat een hard gebod, wanneer God hebben wil, dat wy op Hem vertrouwen zullen? O neen! Wel hem, die zich kinderly k daarna gedraagt. Slechts valt'  van de LIEFDE tot GOD. 38^ valt daarby nog.te herinneren, vooreerft, dat men zich als een kind in de handen des Hemelfchen Vaders over te geeven heeft, offchoon men zoo aanfionds niet ziet, hoe 'c mogelyk is, dat wy kunnen geholpen worden Want Hy weet middelen en wegen genoeg om ons te helpen, wanneer wy volftrekc raadeloos zyn. Ten tweede, dat wy Hem tyd en uur, ook de wyze, hoe wy te helpen zyn, eenvouwdig overlaaten moeten: want Hy is wys: wat weeten wy? Ons is 't genoeg tot trooft, dat wy met eenegewifle overtuiging gelooven kunnen , dat den genen , dit God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede ~ Kom. 8: 28. Hoe kinderlyker en hartelyker men in den omgang met onzen Heere Jefus Chriftus wordt; defte-meer neemt ook dit vertronwen toe. Men verkrygt dagelyks nieuwe proeven van zyne tedere liefde tot ons, en van zyn deelheemen in onze omftandigheden. Indien ons gebrek ons voor Hem nederflaat, en ons veelvuldig verzien ons moedeloos wil maaken; zoo vertrooft ons zyn groot geduld, dat Hy met ons heeft, en de gunftryke opbeuring des Heiligen Geeftes. Is de Heer, onze Heiland, ons eens fcherp —want Hy is als het vuur eenes goudfmits en als zeepe der vollers, Mali. 3: 2. — Zoo vergeeft Hy ons niec , alleen overvloedig en dagelyks, als wy weenend en biddend tot Hem komen, maar Hy geneeft ook alle onze gebreken. Zyne liefde tot ons, die Hem bewoogen heeft, voor ons in nood en dood te gaan, en de ftraffen, die wy verdiend hebben, op zich te neemen, op dat wy vrede zouden hebben, Wordt ons door den Heiligen Geeft telkens met nieuwen indruk en gevoel des harten klaar gemaakt. Dezelve herinnert ons ook menigmaal, dat onze Heer Jefus Christus alle magt in Hemel en op Aarde in handen heeft. B b 2 Wan*  3^8 van de LIEFDE tot GOD. Wanneer wy dan daarby met onzen Vader in'den Hemel door Chridus ook meer bekend worden, zoo neemt ons vertrouwen op Hem ook daardoor meer toe: en wy worden door 't onderwys des Heiligen Geeftes hoe langs hoe bekender met onzen lieven Hemelfchen Vader,"want Hy maakt ons geduurig indachtig, dat, daar God ons Zynen Zoon gegeeven heeft, wy nu niet behoeven te twyfelen, of Hy zal ons met Hem alle dingen fchenken. Hy leert ons, getrooft en met alle toevertrouwen Hem onzen nood te klaagen, en zoo met Hem te fpreeken, gelyk kinderen met hunnen Vader fpreeken. Door 'slHeiligen Geeftes genade , leeren wy ook met Paulus zeggen: lk ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch Engelen, noch Overheden, noch magten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander Schepzel, ons zal kunnen jcheiden van de liefde Gods — tot ons— welke is in Chrijlm Jefus onzenHeere, Rom, 8:38,39. Wy zien dan ook van tyd tot tyd, hoe genadig Hy onze gebeden, die wy voor Hem uitftorten, verhoort, en alle deze dingen zyn ons nieuwe zegels zyner liefde tot ons. De woorden van onzen Heere Jefus Chriftus: De Vader in den Hemel heeft alle de hayren uweshcofds geteld, op dat geen een daarvan verlooren gaa, worden ons bovendien door den Heiliren Geeft geduurig voorgehouden. Als wy met dezen onzen Vader fpreeken, zoo laat Hy ons ook in onze harten gevoelen , dat wy Hem aangenaam zyn in den Geliefden, in Zynen Zoon Jefus Christus, Dit aHes werkt dan uit, dat wy ons met alle mapt op Hem en zyn woord verlaaten, de nood mag ooit nog zoo zwaar, en nog zoo groot wezen. Daartoe behooren de woorden: Werpt uwe vrymoedigheid — uw vertrouwen — niet  van de LIEF DE tot GOD. 389 met weg, welke eene groote vergeldtnge des loons heeft —— Hebr, 10: 35. %. 182. Wanneer 't met de liefde tot God, met de blydfchap in God, en met het vertrouwen op God, by een menfch door Gods genade wel ftaat; zoo houdt hy niet alleen op, afgoaffch te zyn , zoo hy kgeweeft is, maar hoedt zich ook, dat hy niet weder afgodifch worde. Van de Heidenen zegt Paulus: omdat zy God kennende, Hem als God niet hebben verheerlykt of gedankt', maar zyn verydeldgeworden in haare overleggingen, en haar onverftandig harte is verduijlerd geworden. Haaruitgeever.de voorwyien, 'zyn zy dwaas geworden —— dat is, zyn tot recht dwaaze dingen in hunnen iogebee'den Godsdien?1 vervallen —- en hebben de Heerlykheid des onver Jerfly* ken Gods veranderd in de gelyhnijje een:s bet ld van een verderflyk menfche, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedieuen. Daarom heeft ze God ook overgegeeven ïn de begeerlykheden haar er harten tot onreinigheid enz Rom., j; 2i„ Daaruit ziet men 1.) dat de eigentlyke zoogenaamde Afgodery, wanneer men de Afgoden dient, een oordeel Gods is over zulke menfehen, die God niet verheerlyken en danken, die hun toch geopenbaard, heeft, datHyis, Rom. 1: 19, 20. Hy laat hen -dwaazeu worden. 2.) dat de afgodery door Gods Heilig en rechtvaardig oordeel, de alleraffchuuwlykile zonden, die Rom. 13 -— aangehaald worden, na zich gefleept heeft. Deze heidenfche Afgodery heeft God het volk van Israël zeer ernltig, en met de hardfte bedreiginverbooden; B b 3 Gy.  39o VAM DE LIEFDE TOT GOD. Gy zult u geen gefneeden beeld noch éenige gelykeniffe maaken van V gene, dat boven in den Hemel is, noch van Vgene, dat onder op de aarde is, noch van V gene, dat in de wateren onder de aarde is, Exod. 20: 4. Hy wilde ook niec hebben, dat men Hem aanbidden, en daar beneven zulke Afgodsbeelden eeren zoude: Gy zulc geen andere Goden voor myn aangezichre dat is, benevens my —- hebben, Exod, 20: 3. II0 e zich Israël, in opzicht op die verbod, gedraagen heeft, daarover is §. 5, 6. gefprooken. Paulus, die met menfehen te doen had, die te vooren Heidenen geweeft waren, herinnert hen menigmaal aan den ellendigen toefland, waaruit zy gered waren geworden. B. v. hy Schryft den Corinthiers: Gy weet, dat gy Heidenen waart, tot de flomme Afgoden henen getrokken, na ddi gy gekidet wierd, 1 Cor. 12: 2. Zie ook Efef 1: 11 —. En als hy van de openbaare werken des vleefches fpreekt, die iemand van de erfenis des Koningsryks Gods uitfluiten,- zoo maakt hy ook melding van de Afgodery, en andere daarmee vergezeld gaande grouwelen, Gal. |p , Zie ook 1 Cor. 6: 9. ——• Openb. 2: 14, 20. Hy heeft zonder twyfel reden gehad, hen, ook na dat zy zich tot Chriftus bekeerd hadden, daar voor te waarfchuuwen. Want het kan gebeuren,dat by de genen, die uiterlyk de Afgoden niet meer dienen , even wel nog allerhande denkbeelden en gewoontens overig zyn, die uit het Heidendom afkomftig zyn, en onder de menfehen voortgeplant worden. Wat zyn toch anders de uitleggingen van droomen , de waarzeggeryen, toveryen, voorzegginge uit geboorte dagen, het achtgeeven op vogelgelchry en dergelyke dingen meer; dingen, die men nog tot dit uur onder men-  pan de LIEFDE tot GOD. 39t menfehen vindt, die in Chriftus naam gedoopt zyn? Zyn het niet of bedriegeryen, of anders heidenfche gruuwelen, die zich voortgeplant hebben ? Voor 'toverigen is niet te vergeeten, dat de H. Schrift ook een afgodendienaar noemt, die. zyn hare aan iets hangt, zyn vertrouwen op iets zet, en zyn lult en vermaak in iets vindt, buiten God en Chriftus. Zoo wordt de gierigheid, als men den Mammon dient «!— naar de uitdrukking van Chriftujs, Mattb, 6: 24. Afgodery genaamd, Coll. 3: 5. EnPanlus zegt daarvan: Dit weet gy dat geen gierigaart, die een afgodendienaar is, erfeniffe heeft inKoningryke Chrifti en Gods, Efef 5: 5. Zie §. 160. Zoo fpreekt ook Paulus van menfehen, die tweedracht en ergerniffe aanrechten tegen de leere, die de Romeinen van Paulus geleerd hadden, en zegt van hun : dezulke dienen onzen Heer Jefus Chriftus niet, maar haar en buik, Rom. 16: 17, 18. Van de vyanden van 't kruis van Chriftus zegt hy Phil. 3: 19. dat de buik haar God is; en betuigt te gelyk, dat zy aardfche dingen bedenkm, dat baar einde-is V verderf en dat haare eere tot fchande wordt. Johannes beftuit zynen eerften brief met deze woorden : , Wy weeten, dat de Zoone Gods gekomen is en heeft ons het verftand gegeeven, dat wy den waarachtigen kennen, en wy zyn in den waarachtigen, namelyk in zynen Zoone Jefus Chriftus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. Kinderkens bewa,art u zeiven van de Afgoden, Amen, 1 joh. 5: 20, 2i. B04 $. 183. 1  go* vah de LIEFDE tot GOD. §. 183. A l w 1 e God zynen Heer van ganfcher harte lief heeft, en een kinderlyk ontzag voor Hem heeft, die zal gewis zynen naam niet anders dan met den diepften eerbied gebruiken. Dat het woord: Gy zult den naame des Heeren uwes Gods niet ydelyk gebruiken: want de Heere zal niet onfcbuldig houden den genen, die zynen naam ydelyk gebruikt, Deutr 5: 11. Zoo wel in het Nieuwe, als in het Oude Teftament geldt, is daaruic klaar, dat onze Heere Jefus Chriftus Zyne Discipelen tot God leert bidden : Uwen naam voerde geheiligd, Matth. 6: 9. God heeft Jefus Chriftus uitermaaten verhoogd, en heeft Hem eenen naam gegeeven, welke boven alle naam is. op dat in den naame Jefu zich zoude huigen alle knye der genen, die in den Piemel, en die op de aarde en die onder de aarde zyn, Pbil. a: 9, 10 Ons is bevoolen: Al wat gy doet met woorden of met werken, doet bet alles in den naame des Heeren Jefu, dankende God en den Vader door Hem, Coll. 3: 17. En gelyk in eene andere plaats gezegd wordt: Het zy dat gy Heden eet, het zy dat gy drinkt, het zy dat gy iet anders doet, doet het alter eeren Gods, 1 Cor. 10: 31. Onze lieve Heer en Heiland zeide tot zyne Discipelen: Dengenen, die gelodfd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in mynen naane zullen zy duivelen uitwerpen , met nieuwe tongen zullen zy fpreeken, dat is, in taaien, die zy niet geleerd hadden enz. Mare. 16: 17 . Dir  van de LIEFDE tot GOD. 393 Dit alles toont ons ten klaarflen aan, dat de Heilige en trooftlyke naam Jefus toch niet ligtyaardig en zonder rede in onzen mond wezen zal; en dat het een Z waare zonde is; wanneer men denzei ven ten eenemaal op eene onrechte wys, of met verkeerde oog» merken, gebruikt, of liever misbruikt. Het bekwam daarom den zeven Zoonen van Sceva een Joodfche Overpriefter, zeer kwaalyk, wanneer zy zich onderwonden , den naame des Heeren Jefu te noemen over de genen, die booze geeften hadden, zeggende: wy bezweer en u by Jefus, dien Paulus predikt, Hand» 19: 13 . Waarom dan dat? wierpen deDisc> pelen van Jefus niet de boozen geeften uit in den naam van Jefus Chriftus ? immers ja ; zie Luc. 10: 17. Maar de Zöonen van Sceva waren lieden, die in Jefus niet geloofden, en die tot het gene zy deeden noch bevel noch roeping hadden: Daarom wedervoer het hun, dat de menfch , in wien de booze Geeft was, op hun fprong, en hen meefter wordende de overhand tegen hun kreeg, zoodanig, dat zy naakt en gewond uit dat huis vlooden: wantzy hadden den naam van Jefus misbruikt. Daarom antwoordde hun de booze Geeft: Jefus kenne ik, en Paulus weet ik: maar gy lieden, wie zyt gy ? Hand. 19: 15. Mogten toch veele menfehen, die gewis niet beter zyn, als de zeven Zoonen van Sceva ■> de woorden uic Pf. 50: 16, 17. recht opmerken: Tot den godloozen zegt Gods wat hebt gy myne inzettingen te vertellend en neemt Myn Verbond in uwen mondei dewyle gy (toch) de ka/tydinge haat et, en myne woorden achter u henen werpt. Want wat doen zy anders, dan de naame Godsmisbruiken ? Het ruukelooze zweeren, dat zoo in gewoonte is, en waartegen onze Heer en Heiland zoo ernftig B b 5 fpreekt,  van de. L I E F D E ;t 0 t GOD. fpreekt, Matth- 5; 34 —. moet hier ook genoemd worden. Dat zyn menigmaal zonden, die ganfche volken . eigen . zyn zal God de Heer die ongeflraft laaten? ' . . $. 184. Waar de liefde tot God, en een kindarlyke eerbied voor Hem bet hart van een menfch vervult; daar vindt de ongehoorzaamheid geen plaats: want §. 17 a, is aangetoond geworden, dat die- God en Chriftus liefheeft, en Hem kinderlyk vreeft, ook zyne geboden houdt. Doch van deze. ongehoorzaamheid is noch wat nader te zeggen. Wat jammer en ellende de ongehoorzaamheid van onze eerfte ouders tegen het gebod Gods, over hun zei ven en over hunne nakomelingen gebragt heeft, dat ondervinden ,[wy, helaas / alle te faamen. Zie & 51 —• De gevolgen der ongehoorzaamheid geduurende het verbond, dat God met Abraham en zyn zaad heeft opgerichc, en dat mén gewoon is het Oude Teftament te noemen, waren ook verfchrikkelyk,ziéj §. 5. en 6. Nam. 15: 30, 31. en Deutr. a8: 15—19. Maar hóe is 't onder het Nieuwen Verbond, welkers Middelaar Jefus Chriftus is? wordt daar misfchien, om dat God zich daarin nog veel meer" als liefde heeft geopenbaard, iets lichter genoomen? En wordt de ongehoorzaamheid tegen het Euangelium minder geftraft, dan de ongehoorzaamheid tegen de wet? In geenen.deele. De Heer Jefus zal geopenbaard worden van den . Hemel met de Engelen zyner kracht, met vlammenden vuure wraake doende over de genen, die . God niet kennen, en over de genen, die het Euangelium onzes Heeren Jefu Chrifti niet gehoorzaam  van de LIEFDE tot GOD. 395 zaam zyn, dewelke zullen tot flraffe ly denbet eeu•wig verderf enz. 2 Thejf. 1: 7. 8,9. Maar wat is dat: het Euangelium niet gehoorzaam zyn? Dewyl het woord Euangelium hier, gelyk op veele andere plaatzen, voor dé ganfche leer van Jefus en Zyne Apoftelen moet genomen worden, zie§. i8. Zoo is de ongehoorzaamheid tegen 't Euangelium vooreerft dit, als men Jefus Chriftus , die in het zelve gepredikt wordt, niet als zynen Heer en Zaligmaker aanneemt en in Hem gelooft : want Dit is Gods gebod, dat wy gekovcn, in den naame Zynes Zoons Jefu Cbrifti, < 1 Jób. 3; 23. En die dat niet doet, die wordt om deze ongehoorzaamheid tegen het Euangelium verdoemd. Ten tweede wordt men het Euangelium ongehoorzaam, als men dat gene, 't welk Jefus Zyne Discipelen gebooden heeft, veracht, en in zyne zondige wegen voortgaat, offchoon men de waarheid des EuangelLums met den mond belydt. Dus mogen die genen , die het geloof in Chriftus voorgeeven, maar daarby de zonden dienen, en den wille des Vleefches en der gedachten doen, zien, Waar zy blyven. Zy worden gewis verdoemd volgens de Schrift, wanneer zy zich niet bekeeren en dezen ydelen waan van een gelooftdat toch een dood geloof, en niet anders dan 't ongeloof zelve is, dewyl 't zich niet in kracht openbaart, vaa' ren laaten. - , . - :/I £ 185. Tot Ledig gaan heeft God den menfch niet gefchapen : want Hy zettede hem nog voor zynen val in den hof Eden, om dien te bebouwen en dien te bewaaren, Gen. a; 15. Dienvolgens zoude de menfch, al was hy niet gevallen, gearbeid hebben, uit gehoor-  39r5 van de LIEFDE tot GOD; hoorzaamheid tegen God, die hem daartoe in den hof Eden had gezet. Maar het moeie'yk en laftigarbeiden is door den zondenval in de weereld gekomen. God verklaarde het aan Adam voor eene flraffe zyner overtreding, dat hy alle de dagen zynes levens van bet aar dry kt dat om zynent wil vervloekt was, met fmerte eeten, dat hy in het zweet zyns aanfchyns zyn brood eeten zoude, Gen. 3; 17, 19. en naardien de menfch door de arglifligheid der flange bedrogen,; en uit de eenvouwdigheid gebragt is, 2 Cor. 11: 5. Zoo heeft dat ook zynen arbeid in een verkeerden gang gebragt. Want daar te vooren de menfch, toen hy nog in dien ftaat was, waar in hem God gefchapen had, uit liefde tot God en uit gehoorzaamheid aan Hem, arbeidde ** hy zag in zyne zalige eenvouwdigheid alleen op zynen Schepper, en hoe hy Hem wel- behagelyk en tot vreugde zyn mogt ï zoo ving hy na zynen val aan, uic een geheel ander oogmerk te arbeiden. In den beginne dreef hem de nood: want, als hy de aarde niet bebouwde, bragt ze hem niet dan diftelen en doornen .voort. Maar daarna, toen de menfehen vermeerderd werden, en de eene die, en de andere dac ftuk der aarde zich toeeigende, mee uicfluicing van anderen; zoo kwam ook de gierigheid en andere ondeugende beweegoorzaaken daartoe 'er by. Wanneer dan de eene fterk was, gelyk b. v. Nimrod, zoo maakce hy zich meefter van anderen, die niec zoo ftërk waren, als hy, en noodzaakce ze tot zynen dienft; verkocht ze ook wel aan anderen, die daardoor meenden een recht bekomen te hebben, om hen toe hunnen arbeid te dwingen. Toen nu onder het menfehdom een recht van eigendom, zoowel over menfehen, als over vafte goederen en andere dingen ingevoerd was; zoo maakte de Heere God onder 't volk Israëls, met het welke Hy zich in een by-  van de LIEFDE tot GOD. 397 byzonder Verbond ingelaaten had, goede en wyze inrichtingen, hoe het ten dien opzichte onder hen zyn zoude. Deze zyDe inrichtingen gronden zich op zyne liefde, goedheid, rechtvaardigheid en Heiligheid, en zyn daarom nog tot op dezen tyd met alle getrouwheid natekomen, b. v. als 'er gezegd wordt: Gy zult niet fteelen, Exod. 20: 15. Maar andere hebben zoo ten eenemaal haare betrekking op de toenmalige huishouding onder Israël, dat zy, daar deze ophoudt, naar den eigentlyken zin der woorden, op onze tyden niet meer toepaffeiyk zyn. B. v. het gene van de verkoping des Lands, Lev. 25: 23 . gezegd wordt. 5. 186." Doch om weder op het arbeiden te komen,- zoo maakte God deze wyze inrichting onder Israël: zes dagen zult gy arbeiden, en al uw werk doen. Maar de zevende dag, is de Sabbath des Heeren uwes Gods: dan zult gy geen werk doen, gy, noch uwen zoon, noch uwe Dochter, noch uwe dienftkneeht, noch uwe dienftmaagt. noch uwen os, noch uwen ezel, noch eenig van uw vee,nocb de vreemdeling, die in uwepoorte is, op dat uwe dienftkneeht en uwe dienftmaagd rufte, gelyk als gy. Deutr. 5: 13, 14, Onze Heer Jefus Chriftus heeft ons te kennen gegeeven, dac de Sabbath is gemaakt om den menfche, nietdemenr fche om den Sabbath, Mare. 2: 27. Dat is, God heeft den Sabbath den menfehen tot eene weldaad, en tot hun befte,.maar niet tor eenen laftgegeveh. Dat de geloovigen uit de Jooden , ook na hunne bekering tot Chriftus, den Sabbath naar het gebod, dat Israël van God gegeeven was, gevierd hebben, daar  S98 van db LIEFDE tot GOD.« daar aan is geen twyfel, men kan zulks afneemen uic de woorden der Ouderlingen der gemeente Gods te Jerufalem, waarmede zy Paulus aanfpreeken: gy ziet, Broeder, hoe veele duizenden van Jooden daar zyn, die gelooven: en zy zyn alle yveraars van de wet. Hand. at: 20. Maar wy vinden geen woord inde Schriften des Nieuwen Teftaments, waardoor de viering van den' Sabbath der geloovigen uit de Heidenen aanbevoolen wierd. IntufTchen is die zevende dag$ om dat onze Heer en Zaligmaker op denzelven in het graft geleegen en geruft heeft, een byzondere gedenk en dankdag. Men heeft voor goed gevonden, de viering van den eerften, in plaats van den zevenden dag, in de Kerk van Chriftus in te voeren; en men vindt fpooren in de Schriften des Nieuwen Teftaments, dat men reeds ten tyde der Apoftelen den eerften dagderweeke, de dag des Heeren genaamd heeft, om dat Hy op denzelven opgeftaan is, Openb' v.ió. Offchoon nu in de Schriften des Nieuwen Teftaments wel geen hitdrukkelyk bevel aangaande het vieren van den eerften dag der weeke te vinden is; zoo heeft men God nochtans van harte 'er voor te danken, dat Hy door zyne wyze regeering, en door zynedienaareffe, de Overigheid, deze dag tot een ruftdag in de Christenheid , heeft laaten worden : want wat zou 'er uit worden, indien de menfehen geene gelegenheid hadden, op dezen dag iets uit Gods woord te hooren ? En zouden niet de gierigen en onbarmhartigen zich zeiven en anderen ter dood toe afmartelen met den arbeid, zo zy niet ten dien opzichtte door zulk een dag enigermate bepaald waren? Indien niet zulk een dag hun eenigermate paal zette? Die derhalven den Heiland lief heeft, bedient zich van dezen dag, met hartelyke dankzegging tot God, tot  van de LIEFDE tot GOD. 3o<) tot zegen eh bpbouwing voor zich zeiven en" voor anderen,- . s. 187. ■ Het Niéuwe Teftamenr wyft ons voor 't overige met alleen aan, dat wy werken moeten, 'maar oök hoe zulks geföhieden moet. Ook onderricht, het ons aangaande het rechte en godzalige gedrag zoo wel der Diensknechten, gis der Heeren. Dar al de genen, die Chriftus toebehooren, werken motten,ziet men uit Paulus woorden: ?s Benaarftigt u fille te 'zyn, en uwe eigene dingen te deen, en te werken mét uwe eigene'handen — op dat gy eerlyk wandelt by degene, die buiten zyn dit zyn 'onbekeerde en ongeloovige men- Jchen, die tot de-gemeente van Jefus niet behoor en —en geenes dings van noodtv hebben, 1 TbeJT 4* ii, 12. . ■ •'" :" ■ ■ En: ■ 1 ■ 8hi ■ - v,(iA Zoo iemand niet wil werken, dat hy ook niet eetë, 2 Itoep. 3; 10. tigj Die naar de omftandigheden in welke hy zich bevindt verphgt is, voor anderen te werken, om dat hy van* anderen afhangt, heeft het navolgende op te mer- Gy dienflknecbten zyt in alles gehoorzaam uwen Heeren naar den vleefche, niet met oogendienften als menfehen behagers, maar met eenvouwdigheïd des harten, vreezende God, Coll. V 22 _1_ Verder: ó Gy huisknechten, zyt met alle vreeze onderdanig den Heeren, niet alleen den goeden en befchel denen, maar ook den harden, \ Petr a- iR Desgelvks: ' Gy  4oo van de LIEFDE tot GOD. Gy dienflknechten zyt gehoorzaam uwen heerefi vaar den vleefthe; met vreezenen beeven, ineenvouwdigheid uwes harten, gelyk als Chrifto; niet naar oogendienfl als menjchenbehagers, maar als diensknechten Chrifti, doende den wille Gods van harten, dienende met goedwilligheid den Heere, en niet den menfehen dat is gy moogt gelooven, dat gy, dat doende, den Heere dient < Efef. 6: 5 Eindelyk: De dienflknechten, zoo veele als 'er onder het jok zyn, zullen haare heeren aller eere waardig ach' ten: op dat de naame Gods en de Leereniet gelafterd worde. En die geloovige heeren hebben i zullenze niet verachten, om dat ze broeders zyn. maar zullenze te meer dienen, om datzy geloovig f en geliefd zyn, als die dezer weldaad mede deelagtig zyn, i Tim. 6: i, 2. Uit deze Schriftuurplaatzen ziet men i.) dat de Apoftelen de onderfcheidene ftanden niet afgefchafe hebben, zy hebhen de heeren, heeren, en knechten, knechten laaten zyn. Doch zie hierby i Cor. m. 40 . 2.) dat zy den rechten dienft der knechten uit de liefde Gods en van Jefus Chriftus, èn niet uit het moeten afleiden, g.) Dat zy den dienft van eenen armen flaaf '< want van zulke dienft- knechten fpreeken eigentlyk de Apoftelen —■■— offchoon dezelve eenen Heidenfchen heer toegebragt wordt, eenen Godsdienft noemen. 4. Daardewnare trooft voor de arme flaaven, die onder zulk èen jok zuchten, eigentlyk daarin ligt: het is zoo de wille Gods over ons; Hy wil 't zdb hebben. $. 188.  vaN de LIEFDE tot GOD. 401 §. 188. De 'heeren over zulke flaaven vinden hunne onder• richting in de volgende woorden: Gy heeren, doet uwe dienflknechten recht en ge' lyk, weetende, dat ook gy eenen Heere hebt in de Hemelen, Coll. 4: 1. Desgelyks: Gy heeren, doet het zelve by haar — uwe dienflknechten, dat is, gedraagt u als dienflknechten van Chriftus, weetende, dat zoo wat goed een iegelyk gedaan zal hebben, hy dat zelve van den Heere zal ontvangen, het zy dienftkneeht, het zy vrye — nalaatende de dreiginge: als die weem tet, dat ook uw es zelfs Heere in de Hemelen is, en dat geene aanneeming des perzoons by Hem is, Efef 6: 9. D1 t zegt Paulus tot zulke heeren, die met hunne flaaven te doen hadden. Maar wanneer men bedenke, dat ook eenen Israëliet onder 't Oude Verbond van God verbooden was, over eenen anderen Israëliet, die zich uit armoede aan hem tot een knecht verbonden had, met wreedheid te heerfchen hymoeft vreezen voor zynen God, Lev. 05: 43. Zoo is daar uit afreneemen, dat zulks van heeren, die kinderen des Nieuwen Verbonds zyn, nog veel meer verwacht wordt. Maar in 't gemeen is op allen arbeid, die wy te doen hebben , toepaflèlyk dit woord der H. Schrift: Het zy, dat gy lieden eet, het zy. dat gy drinkt, hetzy, dat gy iet anders doet, doet het al ter eer en Gods, 1 Cor. 10: 31. Desgelyks : Alwat gy doet met woorden of met werken, doet C c het  402 van de LIEFDE tot GOD. het alles in den naame des Heeren Jefu, dankende Goden den Vader door Hem, Coll. 3: 17. Inime:\ iemand Jefus Chriftus liet heeft, zich door den Heiligen Geeft regeeren laat} en op die wyze arbeidt; die zal den vrede Gods daarby in zyn harte gevoelen, en van zynen byftand kunnen verzekerd zyn, daar integendeel een menfch, die of uit hoogmoed, om zich te laaten zien. of uit gieiigheid, om voor zich wat by een te zaamelen, of om wat te verdienen, opdat hy't in welluft verteere, arbeidt, heeft, indien zyn geweete niet dood, en zyn hart niet gevoelloos is, altoos onruft, beftraffing en veroordeling over zynen arbeid. §. 189. Veele menfehen worden noch door het een noch ander, maar door de nood — die men daarom de weldadige of lieve nood noemt, dewyl ze ons met 'er daad van veele flechte dingen, waarin anderen, welke overvloed hebben, maar al te ligt geraaken, terughoudt, en ons op die wyze nuttig is — tot den arbeid gedreeven: byzonder zoo zy vrouw en kinderen hebben, welke zy gaarn voedzel en onderhoud verzorgen wilden. Als dan daar nog by komt, dat zy geen werk hebben, waardoor zy iets verdienen, en eerlyk door de Waareld komen kunnen, zoo brengt hen dat menigmaal in zwaarmoedigheid enklaager. Dat is nu niet goed; want de Heer onze Heiland zegt: IVacht u zeiven, dat uwe harten niet te eeniger tyd bezwaard worden — met de zorgvuldigheden dezes Levens, Luc, ait 24. Zie Matth. 13: 22. Ook fpreekt Hy zeer trooftelyk, Mattb. 6: 25 ——. Baar»  van de LIEFDE tot GOD. 403 Daarom zegge ik u: zyt. niet bezorgd voor uw leven, wat gy eeten en wat gy drinken zult; nocb voor uw lichaam, waarmede gy u kleeden zult. Is bet leven niet meer dan het voedzel en het Lictiaam dan de kleedinge% . daarom zyt niet bezorgd: zeggende: wat zullen wy eeten? of wat zullen wy drinken? of waarmede zullen wy ons kleeden ? want alle deze dingen zoeken de Heidenen. Want uwe Hemclfche Vader weet, dat gy alle deze dingen behoeft ■ zyt dan niet bezorgd tegen den. morgen: want de morgen zal voor het zyne zorgen. Petrus zege: Werpt alle uwe bekommernijjen op Hem, want Hy zorgt voor u, 1 Petr. 5: 7. En David: Wentelt uwen weg op den Heere en vertrouwt op Hem, Hy zal 7 maaken , Pf 37: 5. Zie %, 181. Maar, hier by is wel op te merken , dat wy met dat geen, dac God geeft, wel te vreden moeten zyn. De Godzaligheid met vergenoeginge, zegt Pankis, is een groot gewin. Want wy hebben niets in de weereld gebragt, V is openbaar, dat wy ook niet kunnen iet daaruit draagen. Maar als wy voedzel en dekzel hebben, wy zullen daarmede vergenoegd zyn, 1 Tim. 6: 6 . En Hefn 13: 5. Zyt vergenoegd met het tegenwoordige : want Hy beeft gezegd., ik zal u niet begeepen, noch ik zal u niet verlaaten. Maar ongelukkig blyven de menfehen zoo gaarn by den ui-erlykennood, die ben drukt ftaan; daar de Heiland toch gezegd heeft: zoekt eerft het Konihgry. ke Gods en Zyne Gerechtigheid, en'alle deze dm. . " C c a gen  404 van de LIEFDE tot GOD. gen die gy tot uw voedzel en verderen nooddruft noodig hebt zullen u toegeworpen worden , of als eene toegift gefchonken worden, Mattb. 6: 33. Die zich op dit woord des Heilands verlaat . en waarom zouden wy 'er ons niet op verlaaten ? Hemel en aarde zullen voorby gaan, maar zyn woord beftaat inder eeuwigheid—die zal niet te fchanden worden. §. 190. Dan men moeft niet alleen te vreden zyn met Gods wegen, maar Hem ook van harten danken, en zich ook de armoede, welke toch van God komt, laaten gevallen. Zie §. 98. §. 38. Ook is niet alles armoede , wat de menfehen armoede noemen: want, als God iemand dagelyks zoo veel geeft, dat hy zynen honger (lillen, en zyne naaktheid bedekken kan, die is nog niet, als men het recht overweegt, arm te noemen. Maar die, als hy hongerig is, niet zoo veel heeft, dat hy zich verzadigen kan, en als hy onbekleed is, en met zoo veel bezit, als gevorderd wordt, om zyne naaktheid te dekken; die is arm. Die meer heeft, dan tot zynen dagelykfehen nooddruft en onderhouding nodig is, die mag zich als ryk aanzien. Maar gefield, iemand was waarlyk arm dat kan ook, naar 't woord van Chrillus, Matth. 25: 3l : . Gods Kinderen wedervaaren « zoo zegt de Schrift: Dankt alle tyden over alle dingen God en den Vader, in den naame onzes Heeren Jefu Chrifti, Efef 5: zo. En : Dankt God in alles: want dit is de wille Gods in Chriftus Jefus over u, l Theff. 5; 18. Desgelyks: Doet  ' van de LIEFDE tot GOD. 405 Doet alles in den naame des Heeren Jefu, dan. kende God en den Vader door Hem, CoU. 3: \ 7. Maar wy hebben niet alleen by de armoede, maar ook by alle andere wederwaardigheden, die ons treffen, deels geduldig te zyn, Rom. 12: 1%. Spreuk. 3: 11, 12. Luc. 21: 19. Hebr. 10: 36". Jac. 5: 7 , 8. deels God te danken. Zoo leezen wy van Job, toen hy op eenen dag hoorde, dat hyal'czyne — dat een groot vermogen was — en alle zyne kinderen , welke zeven Zoonen cn drie Dochters waaren, te gelyk verlooren had, dat hy op de aarde viel, en God aanbad , zeggende: naakt ben ik uit myns moeders buik gekomen, en naakt zal ik daar henen weder keer en; de Heere heeft gegeeven, en de Heere heeft genoomen: de Naam des Heere zy geloofd, Job. 1: 20, 21. En die voorbeeld wordt ons ter navolging aanbevoolen, Jac. 5: 10, u. D e wederwaardigheden, die ons overkomen kunnen, zyn menigvuldig, en 't is zeer gewoon, dat veele menfehen uit philofophifche grondbeginzelen zich daarin zoeken te vertrooften. Maar wie recht verftaat, wat hy aan den Heiland heeft; die zoekt buiten Hem geenen traaft. Hy vindt trooft genoeg, zoo hy arm is, in de groote armoede van Jefus; zoo 't hem zuur wordt en zwaar gaat, in de bezwaarniflèn van 't leven van Jefus;al s hy zig in vernederde en geringe omftandigheden bevindt, in de geringe knechtsgeftalte van Jefus; als hem niemand acht en een ieder verfchuift, in hec veracht en onwaardig zyn van Jefus; zpohy verzocht worde en in ziels gevaar geraakc, in de verzoekingen van Jefus;zoo hy naar liqhaam en ziel zwak en vol fmercen is, in de zwakheid en zielenangft van Jefus, welke zoo ver ging,dacHy mee den dood worftelde; als hy vol angilis en bitterlyk weenen moec,in de verdienftelyke traanen van Jefus,1; als hy onrecht lydc om des Eu c c 3 an-  4oö van' de LIEFDE tot GOD, angeliums wil, al moeften het ook ketenen en banden zyn, in de banden, en geefïèlflagen van Jefus en dat gene, dat Hy uitgedaan heeft tot in den dood. Want de Heer, onze Zaligmaker, heeft ons in dit alles niet alleen een voorbeeld gegeeven, waarna wy ons Tien* ten zullen , maar ook alles, wat Hy gedaan en geleeden heeft, is ons ten goede gefchied. Hy heeft allen nood ondervonden: Hy'heeft rriedelyden met ons; Hy kan en wil cnS raadgceven en helpen. Voor *t overige ügc dè reden, waarom wy den Heere ook voor zulke dingen, die de natuurzvvaar vallen, te danken hebben,' in deze woorden: Wy viseren'), dat den'genen, die God liefhebben, -' alle dingen medewerken ten goede, Rom. 8: 28-. Want God heeft by al die wederwaardigheden, wel*ke Hy over ons laat*komen, niet Jan liefde en goeds met ons voor, en brengt het ook wyflyk tot ftand; 'Zie %. 37. en vervolgens. §. 191. Een aan deö Heiland overgegeeven menfch heeft boven dien oncelbaare doffen om te danken. Want bchalvcn de algenleene weldaaden, die hem, benevens andere, menfehen, van de hand des Heeren toegevoegd/worden, b. v. dat hem God heeft laaten worden, en hem lichaam en ziel, en alle leden, verftand en alle zinnen gelchonken heeft, en zoo genadig onderhou-.it/geniet hy de veele en groote fchatten des Heils, die hem Chriftus zoo zuur verworven heeft. Zoodra hy fmaakte en zag hoe goed de Heere is, en hem zyne zonden vergeeven werden, nam het rechte dankzeggen in het harte eenen aanvang. Hoe meer hy Van dag tot dag in de genade en kenmffè van Jefus-Chriftiis'opwaft, des te meer wordt by met  van de LIEFDE tot GOD. 407 met dankzegginge vervuld. Door de liefde des Vaders, die door den Heiligen Geert in Hem uitgeftorr en zoo gevoelbaar ais klaar gemaakc wordt, worde hy telkens voller van dankbaarheid. Des Heiligen Geeftes onvermoeide arbeid, dien hy dagelyks in zich ontwaar worde, en zyne eigene onbefchryflyke onwaardigheid, die hy door Gods genade van dag, toe dag, meer leert kennen, buigt hem telkens met dankzereine""in 't ftof neder. Al het goede, dat hem uic de' genade des Heeren Jefu Chrifti, en de liefde Gods, en de gemeinfehap des Heiligen Geeftes, zonder ophouden toevloeit, en vermenigvuldigd wordt, en dat hem in de Eeuwigheid te wachten ftaat, houdt hem befchaamd, nederig en dankbaar; en 'c is ganfch onmogelyk de bevinding ce befchryven, welke in hec harte van zulk een met God verzoend en vereenigd menfch plaats heeft. Ach, dat hec coch veele duizende, die daarvan nog niets wceten mog'en, ondervinden, en dat toch degenen, die dezelve deelagtig geworden zyn, by aanhoudenheid overvloediger daarin mogten worderi $. 192. U1 t een dankvol en in de liefde van Jefus warmgemaakt harte vloeit buiten twyfel voort eene vrynioer dige belydenis van Hem en zyne woorden. Onze Heer Jefus Chriftus zegt: Een iegelyk, die my belyden zal voor de menfehen, dien zal ik ook belyden voor mynen Vader die in de Hemelen is. Maar zoo wie my verhehent zal hebben voor de menfehen, dien zal ik ookverlochenen voor myn Vader, die in de Hemelen is Matth. 10: 32, 33. Op een ander plaats zegt Hy: Zoo wie hem myns en myner woorden zalgefchaamd C c 4 heb-  4o8 van de LIEFDE tot GOD. hebben in dit overfpelig en zondig geflachte, diens zal Hem de Zoone des menfehen ookfehaamen, wanneer Hy zal komen in de Heerlykheid Zynes Vaders, met de Heiige:Engelen, Mare. 8: 38. En 2 Tim. 2: 12. wordt gezegd: Indien wy Hem verlochenen, Hy zal om ver lochenen. Hier uit blykt dus, dat de belydenis van Jefus en Zyne woorden niet kan achterwegen blyven, als Jefus Chrillus, onze Heer, ons ook belyden zal voor Zynen Vader, die in de Hemelen is, dat is, als men door Hem wil zalig worden. Mbt de belydenis van Jefus Chrillus en van Zyne woorden in het Euangelium , was voorheen veel nood en gevaar verbonden. Een belyder van Jefus Chridus cn Zyne woorden had fmaaden verdrukking, de berooving zyner goederen, zelfs ketenen en banden , en menigmaal eenen fmcrtelyken en fmadelyken marteldood te verwachten. Zulks voorzeide de Heer onze Heiland Zyne Discipelen en Navolgers, en hec gefchieddc ook alles zoo, als Hy hun te vooren betuigd had : De Schriften des Nieuwen Teflaments zyn daar vol van, en de gefchiedeniffen der Marceiaaren leeren ons, hoe veel duizend menfehen wegens hunne belydeniflèn van Jefus en Zyn Euangelium op de wreedfte wys om 't leven gebragt zyn. Het bleef 'er echter by: Die My en Myne woorden nietbelydt dien zal ik ook niet belyden voor Mynen Vader, die in de Hemelen is, en voor de Heilige Engelen, wanneer Ik ver fchynen zal in Myne Heerlykheid, dat is wanneer ik komen zal, om het groote weereldgerichte te houden. Lag daar dan niet iets hards in? Ja, indien wy alleen in dit leven waren op Chridus hoopende, zoo kon 't als wat hards aangezien worden. Maar Paulus zegt: On-  van de LIEFDE tot GOD. 409 . Onze ligte verdrukking— God helpt ze omdragen — , die zeer haafl voorby gaat, werkt ons een ganfch zeer uitneemend eeuwig gewigt der Heerlykheid. Dewyle wy niet aanmerken dedingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet, 2 Cor 4; 17, 18, En'. Ik boude bet aaarvoor, dat bet lyden dezes te*enwoordigen tyds niet is te waardeeren te*ën de Heerlykheid, die aan ons zal geopenbaard worden, Rom. 8: 18. Daarom is het met de belydenis van Chriftus gepaard gaande lyden eene genade voor ons en eenen byzonderen zegen, waarover wy ons verheugen en verblyden zullen, Mattb. l'fl 12. Luc. 6: 22 03 r Petr. 4: 13. * 3* ï Hoe is het dan in onze dagen met 'de belvdem's van Chriftus cn Zyn Euangelium gelegen ? Offchoon de getuigen van Jefus en Zyn Euangelium'onder hec Chriften volk wel niet alcoos mee den marteldood verwaardigd worden wie ban echter lochenen, dat zulks veel duizendmaal gefchied is, ennochgefchiédt? — Zoo is coch openbaar, dac zy minder of meerder gelmaad, voor dwaazen gehouden, gehaac en ver. volgd worden, nadac de omftandigheden des Lands zyn, waarin zy zich bevinden. Maar zullen wy deswegen den Heiland en Zyne woorden niec belvdén? Gewiftèlyk, en wel defte vrymoediger en vuunr-er hoe meer wy daarom ce lyden hebben. Men belydc en verlochenc echter Jefus Chrillus' en Zyn woord niec alleen mee den monde, maarookmet de daad. Wanc indien iemand deezer weereld gelykvormig wordt, tegen hec verbod, Rom. i 2: 2. Verlochenc hy dan daardoor Chrillus niet? Maar indien zyn fpreeken en doen, en zyn ganfche leven mee den'zin en hec woord van Jefus overeenftemt; belydc c c 5 hy  4io van de LIEFDE tot GOD, hy dan daardoor niet Jefus als Zynen Heer, en Zyn woord, als de regel van zyn leven? S- *93. Indien de Heilige en Majeftueuze God ons Zyne behoeftige en zondige Schepzelen flechts veroorloofd bad, onze bekommerniflèn voor Hem te brengen, en Hem onzen nood te klaagen; zoo was dat reeds eene genade, waardoor hy by ons eenen eeuwigen lof verdient. Maar Hy beveelt ons met nadruk dat wy van Hem bidden zullen, alwat wy noodig hebben, en geeft ons de Heiligde verzekering, dat Hy ons verhooren wil. Is dat niet een goed God? Reeds in 't Oude Teftament is 't: Roept my aan inden dag der benaauwdheid: Ik zal ''er u uithelpen, en gy zult my eeren, Pf. 50: 15- Zoekt den Heere, terwyl Hy te vinden is , roept Hem aan, terwyle dat Hy naby is, Jef. 5* ö. In 't Nieuwe Teftament zegt de Heer: Biddet en u zal gegeeven wordea, zoeket, en gy zult vinden, kloppet, en u zal open gedaan wor* den. Want een iegelyk die bidt, die ontvangt, en die zoekt, die vindt, en die klopt, dien zal open gedaan worden, Matth. 7: 7, 8. En verder is 't: Weeft in geen ding bezorgd', maar Iaat uwe begeerten in alles, door bidden en fmeeken, met dankzegginge bekend worden by God , Pbil. 4: 6. Wanneer een Indiaan, die een goeden en eenen boozen Geeft gelooft, en genen alles goeds, maar dezen alles kwaads, dat onder de menfehen voorvalt, toe-  ^am de LIEFDE tot GOD. 411 •toefchryft, deze gedachte openbaart: Ikbehoev niet, den goeden Geeft aantebidden, want hy is te vooren reeds geneegen, ook zonder myn gebed, my alles goeds toe te voegen, maar den kwaaden Geeft moet ik aanbidden, op dat hy my niet fchaade; zoo valt het zwaar, eer hy zich tot Chriftus bekeerd heeft, en in Hem gelooft , hem anders te onderrichten. Maar wanneer hy geloovigen het Euangelium gehoor» , zaam wordt; zoo wordt hem ook zyn zonden, ellende cn diepe verdorvenheid, door Gods genade, ontdekt, en hy ziet aanftonds., hoe noodig het voor hem zy, God aanteroepen, dat Hy hem daarvan veiloftèn wil; Wanneer hem daarna ook gezegd wordt: gy moet geduurig bidden waarom? God wil't hebben —.— Hy heeft het bevoolen —- zoo is hy'c daarin aanftonds met ons eens. Maar heeft men met eenen fpotter van den Godsdienft onder 't Chriften volk te doen; zoo valt het altoos zwaarder, zulk eenen te recht te brengen, als wanneer men een Heiden voorheeft. $. 194. Maar de H. Schrift leert ons niet alleen, dat wy bidden moeten, maar wyft ons ook aan, hoewy bidden moeten.. Daartoe behooren voornamelyk de woorden van Chriftus: Alk dingen, die gy biddende begeert, gelooft, - dat gy ze ontvangen zult, en zy zullen ugeworden, Mare. ii; 24. Verder: Indien iemand van u wysheid ontbreekt, dathy ze van God begeer e, die een iegelyk mildelyk geeft, en niet verwyt, en zy zal hem gegeeven worden. Maar dat by ze begeere in geloove, niet twyfelende , want die twyfelt —- die meene. niet dat hy  4H van de LIEFDE tot GOD. hy iet ontvangen zal van den Heere , Jac. t: Desgelyrs : Zonder geloove h *t onmogelyk Gode te behaagen. Want die tot God komt, moet gelooven, dat Hy is, en een belooner is der genen, die Hem zoeken, Hebr. xv. 6. Het gebed moet dus geloovig gefchieden. Hier komen ons nu, behalven de even aangehaalde Schriftuurplaatzen , de beloften van God , en onzen Heere Jefus Chriftus, voortreffelyk te ftade. B. v. Het zal gefchieden, eer zy roepen, zoo zal ik antwoorden : terwyle dat zy nog fpreeken, zoo zal ik hooren, Jef. 65: 24. ZieGen.24: 11 • God heeft Zynen eigenen Zoone niet gefpaard, maar beeft Hem voor ons allen overgegeeven, hoe zal Hy ons ook met Hem niet alle dingen fchenken ? Rom. 8: 32. Dit is de vrymoedigheid, die wy tot Hem hebben, dat, zoo wy iet bidden naar zynen wille , Hy ons verhoort. En indien wy weeten, dat Hy ons verhoort, wat wy ook bidden, 'zoo weeten wy, dat . wy de beden verkrygen. die wy van Hem gebeden hebben, 1 Joh. 5: 14, 15. Zie tok Luc. tlü ii : Deze en dergelyke beloften, die ons de H. Geeft gaarn indachtig maakt, hebben wy door Zyne genade aan te neemen, en ons van ganfcher harte daarop te verlaaten, §. »95« God heeft veele heilige en wyze redenen, waarom Hy de eene tyd ten eerfte, en als op 't ogenblik doet of geeft; waar-  van de LIEFDE tot GOD. 413 Waarom Hy gebeden wordt , als b. v. Gen. 24: 1 \ ~T~t ^and' 4: 24 ' maar °P een ander tyd de hulpe verfchuift, en ons wachten laat, als Mattb. 15; 21 -. In het laatfte geval onderricht ons de H Schrift, dat wy in ons gebed aanhouden zullen. Dit heeft ons de Heiland duidelyk gemaakt door 't voorbeeld eener weduwe, die niet naliet by den Rechter aantehouden — doet my recht tel "gen myne wederparty, zy overwon hem door haar aanhoudend fmeeken , dat hy, offchoon hy anders een onrechtvaardig man was, haar hielp ea laat 'er op volgen: Zal God dan geen recht doen Zynen uitverkoornen, die dag en nachc tot Hem roepen? * Ikzeo* ge u, dat Hy haar haaftelyk recht doen zal, Luc. l°: 1 —• Zie ook Luc. i\: 5 ... Op eene andere plaats is 't: Volhardet in den gebeden, Rom. tz: u En: Bidt met alle biddingen en fmekingen, tot allertyd tn den Geeft, en tot het zelve waakende met alle geduungheid en fmekingen voor alle de heiligen, Efef. 6: 18. ö Dewyl hier van het bidden en fmeeken in den Geeft melding gemaakt wordt, en op een ander plaats gezegd wordt: Biddet zonder ophouden, 1 Theff. 5: 17. Zoo is wel op te merken, dat dit laatfte onmogelyk zoo kan verftaan worden , als of men gedurig op zyne knyën liggen , en overluid bidden moeit Van Daniël wordt gezegd: Hy knielde drie tyden des daags op zyne knyën, en hy bad en deede belydenijfe voor zynen God, Dan. 6: n. Dat is goed, manr niet genoeg. Het harte moet ge-  4i4 van de LIEFDE tot GOD. geftadig tot God gekeerd zyn en met Hem omgaan* b, v, op die wys, als Exod. 14: 15. ftaat, dat de Heere tot Mofes zeide: wat roept gy tot myï en Mofes fprak toch tot het volk. §. »96\ Onze Heer en Zaligmaker heeft Zyne Discipelen ook bevoolen , den Vader in zynen naam , te bidden. Foorwaar, voorwaar ik zegge «, alwat gy dsn Vader zult bidden in mynen naame, dat zal Hy u geeven. Tot nog toe hebt gy niet gebeden in mynen naame: bidt en gy zult ontvangen, op dat uwe blydfchap vervuld zy, Joh. 16: 23, 24. En: Zoo wat gy hegeeren zult in mynen naame, dat zal ik doen: op dat de Vader in den Zoonverbeer* ly kt worde, Joh. 14: 13. Wat geeft dan dat te kennen, den Vader in den naam van Chriftus bidden? In het bloote formulier,.waarmee men gewoonlyk zyn gebed befluit, kan *t niet beftaan. Want veele duizende menfehen befluiten met dit formulier: om uwes lieven Zoons wille, hun gebed, en worden evenwel niet verhoord; daar een gebed in den naam van Ghriftus niet onverhoord kan blyven. Derhal ven moet het bidden in den naam van Chriftus nog wat andere- zyn. Het rechte bidden in den naam van Chriftus is, wanneer men tot den Vader bidt, in het geloove in ^efus Chriftus, meteen blymoedig vertrouwen op zyn woord, door aandryving des Geeftes van Jefus Chriftus, dermaate, dac de Heiland zelf by zynen Vader zulk een gebed beamen kan; dat is 'c bidden in zynen naam; Hand. 4: 24 . vinden wy een voorbeeld van zulk een gebed' f:' ' %. 19?.  van de LIEFDE tot GOD. 415 Voor "t overigen is aangaande het gebed nog 't volgende aantemerken; 1, ) De Zaligmaker zegt tot zyne Discipelen: Inbien gy in my blyvet en myne woorden in u blyven' zoo wat gywilt, zult gy begeer en, en bet , zal u gefchieden, Joh. 15: 7. En Johannes Schryfc: Geliefde, indien ons harte ons niet veroordeelt, zoo hebben wy vrymoedigheid tot God, en zoo wat wy bidden, ontvangen wy van Hem; dewyle wy zyne geboden bewaaren, en doen het gene behagelyk is voor Hem, 1 Joh. 3: 21, 22. Indien dus iemand van God iets bidden wil, zoo heeft hy wel te onderzoeken of hy ook in Chriftus is? of hy het woord van Chriftus in zyn harte heeft? Of hy in de geboden Gods wandelt ? Of hy doet 't gene voor hem welbehagelyk is? Dan of zyn harte hem veroordeelt, en hem zyn geweeten zegt, dat 't met hem niet recht ftaat? Want in dit geval is de befte raad, dat hy zich eerft tot zynen lieven Heiland wende, om vergeving fmeeke, en zich van die dingen reinigen laat, waarover hem zyn harte veroordeelt. 2. ) De Heiland heeft volftrekt verbooden, in zyn gebed geen ydel verhaal van woorden te gebruiken of een veelheid van woorden te hebben, met deze bygevoegde reden: Want uw Vader weet, wat gyvan noode hebt, eer gy Hem biddet, Matth. 6: 7, 8. Hynoemtdie menfehen, die in hun gebed zoo veel woorden gebruiken, Heidenen, en wil niet hebben, dat zich de Zynen hun gelyk zullen ftellen. Daartegen heeft Hy Zyne Discipelen in dac fchoone gebed: en-  4i6 van de LIEFDE tot GOD* onze Vader, die in de Hemelen zyt, uwe naame •worde geheiligd enz. zeer duidelyk aangetoond, hoe zy met God hunnen Vader fpreeken zullen, Mattb. & cf . Indien dus opgewekte zielen lange gebeden doen, waarin zy zieh zeiven menigmaal zoo veel behaagen, als zy anderen daardoor zoeken te behaagen;zoo mogen zy toezien, of zy voor hun harte geen fchade daardoor lyden. 3,) De woorden van Jefus zyn wel op te mer> Wanneer gy ftaat om te bidden, vergeeft indien gy iets hebt tegen iemand; op dat ook uwe Vader, die in de Hemelen is, ulieden uwe misdaaden verge eve, Mare. n: 25. Te meer daar ons Chriftus leert bidden: Vergeef ons onze fchulden, gelyk ook wy vergeóven onzen fchuldenaaren, Mattb. 6: 12. Ja niet alleen dit, maar men zal ook dat afdoen, dat „anderen tegen ons hebben, zoo wy Gode behagelyk bidden willen. De woorden van Jefus: Zoo gy dan uwe gaave zult op den altaar of eren, en aldaar gedachtig wordt, dat uwe broeder iet te^en u heeft',, Laat daar uwe gaave voor den altaar en gaat henen, verzoent u eerft met uwen Broeder, en komt dan en offert uwe gaave., Matth. 5: 23, 24. Hebben wy bitlyk zoo op te vatten, alsof Hy zeide: Als gy bidden wilt, en u valt in, dat uwe broeder iets tegen u heeft, zoo laat uw gebed uitgefteld en gaat tot dien broeder, die iets tegen u heeft, en als gy 'er met hem over gefprooken, en, zoo veel in u is, vredeD met hem gemaakt hebt, zoo moogt gy weder in uwe binnen kamer gaan, de deure achter u toeiluiten , en uwen Vader in 'e verborgen bidden, Mattb. 6: 6 4)  van de LIEFDE tot GOD, 4.) De Heiland maakt eenen byzonderen zegen aan 't gemeenfchappelyk bidden vaft. Indien daar twee van u tfamenfiemmen op aer aarde, over eenige zaakc, die zy zouden mogen begeeren, die zal haar gefchieden van mynen Vader , die in de Hemelen is, Matth. 18: 19. want waar twee of drie vergaderd zyn in mynen naame, daar ben. ik in $ midde van baar, vs: 20. §. 198. D e menfehen zyn niet alle in eenerly omftandigheden. Sommige zyn nog, in hunne kinderjaaren; andere zyn reeds volwaflèn. De volwaflènen zyn of ongehuuwd, of leeven in den Echtftaat. De ongehuuwden zyn of reeds gehuuwd geweeft, en zyn voor 't tegenwoordige Weduwenaars of Weduwen; of zyn nog in den vryen ftaat als Jongelingen en Jongedochters. Met opzicht op hun beroep zyn zy onder anderen of Overheidsperzoonen of onderdaanen. God heeft in zyn woord een ieder laaten weeten, hoe hy zich met opzicht op de omftandigheden, waarin hy zich bevindt te gedraagen hebbe, en een ieder is verpligt, zich overeenkomftigden'wille Gods daarin te gedraagen, en dit vloeit uit de liefde tot God en onzen Heere Jefus Chriftus: want die Hem liefheeft, die houdt ook zyne geboden. Eer wy van het gedrag der menfehen met betrekking op die onderfcheide omftandigheden, waarin zy zich bevinden, fpreeken, moeten wy noodzakelyk herhaalen 't gene voorheen reeds is herinnerd geworden. Wy fchryven hier geen zedenleer vóór rnenfchen, die vervreemd zyn van hec leven, dat uit God is, en die nog arme flaaven der zonden en des duivels D d zyn.  4i8 van de LIEFDE tot GOD. zyn. Deze zyn, zoolange zy in dezen hunnen ellendigen coeftand blyven, niec vermogende, omeenden Kinderen Gods betaamend leven te leiden. Maar wanneer zy toe Chriftus komen, en Hem in 'cgeloof aanneemen, en Hy hun de magc geeft, om Kinderen Gods ce worden; wanneer zy een nieuw hare en eenen nieuwen zin verkrygen, en de H. Geeft in hun zyn woonplaats neemt; wanneer zy door 't geloof ranken in den wynftok Jefus Chriftus worden, en in Hem blyven; dan zyn zy eerft in ftaat, de navolgende ftukken te vatten en natekomen. Het gene wy van het Gode behagelyke gedrag van een Kind, Jongen, Jongeling , gehuuwd Man , 'Weduwenaar enz. zeggen , vooronderftelt altoos, dat men de genade in Jefus bloed is deelagtig geworden. Waar die is, dat is, wanneer iemand vergevinge der zonden door 't geloof in Chriftus Jefus ontvangen heeft, en een lid aan het Lichaam van Chriftus gewerden is: daar houdc men op, den wille des vleefches en der gedachren te volbrengen. Men wordt daartegen vervuld met de liefde van Chriftus en met den H. Geeft. Indien dan een Jongen, of Jongeling, of gehuuwd man, of Weduwenaar enz. uit Gods woord verneemc, wac naar de omftandigheden, waarin hy zich bevindt, de wille Gods voor hem zy; zoo openc de H. Geeft hem hec verftand, en maakt hem alles niet alleen klaar, maar ook aannemelyk. Hy herinnert hem van tyd tot tyd aan alles, wat hem welvoegelyk is, en de Leerevaa Jefus verziert. Bovendien moedigt hem de H Geeft toe alles aan, en is moederlyk over hem bezorgd. Zie §. 154. Incuflchen is hierby nog die ce herinne* ren, dac men die ftukken, welke een ieder, onaangezien zyne byzondere omftandigheden, met den anderen gemeen heeft, of vooronderfteld, of anders maar kor-  van de LIEFDE tot GOD. 41^ kortelyk aangeroerd heeft, en een ieder heefc dezelven by dac gene, dac hem byzonder aangaac, zelfby te voegen. Onze Heere Jefus Chriftus, die ook als een kind op de weereld geweeft is, heeft den kinderen niet minder, dan den volwaflènen, een voorbeeld nagelaacen, dac zy nacevolgen hebben, 1 Petr. 2: ar. De Schrift getuige van Hem: tiet Kindeken wies op, en wierd gefterkt in den Geeft en vervuld met wysheid, en de genade Gods was over Hem, Luc. 2: 40. Indien nu de genade des Nieuwen Verbonds, dat Chriftus met ons aangevangen heeft, en in hec welk onze kinderen door den doop opgenoomen worden* by een kind blyft, en van hec zelve bewaard wordt; indien de H. Geeft, die ook de kinderen coc Zynen Tempel maakc, en in hun woonc, gehoorzaame harcen aan hun geeft, zoodac zy door Hem gefterkc worden, zoo wel om hec goede ce doen, als om hec kwaade ce vermyden; wanneer de kinderen, kinderen, dac is, onverftandig en ongefchikc coc het kwaade zyn en blyven, maar dagelyks wyzer, dat is, verftandiger en gefchikter worden tot het goede; zoo zyn zy op het rechte fpoor, om het Kind Jefus na ce volgen; dan zullen zy ook hunne Ouders liefhebben, eeren, en hen gehoorzaam zyn, naar Efeft Gy kinderen zyt uwe Ouderen gehoorzaam in den Heere: want dat is recht. Eert uwen Vader en Moeder het lielk het eerfte gebod is, met eene belofte , Exod. 20-12 . Op dat het ti welgaa, en dat gy lange leeft op de aarde. En naar Coll. 3: 10 Gy kinderen zyt ÜD06 Ouderen gehoorzaam in alles, want dat is den Heere welbebagelyk. D d s Waaj*  42o " vak de LIEFDE tot GOD. Waarby evenwel optemerken is, dat de Apoftelen. hier van Ouderen (preekt, die hunne kinderen niets kwaads beveelen. Want in dit geval, wanneer namelyk de Ouders den Kinderen wat kwaads beveelen, moeten zy God meer gehoorzaamen, dan de menfehen. Maar- in andere dingen moeten de kinderen hunne Ouders in alles gehoorzaam zyn. Men verwacht niet veel van kinderen; maar liefhebben kunnen zy, gelyk het Kind Jefus lief had. Paulus getuigt ook van Timotheus, dat hy van kinds af zich met de Heilige Schrift bekend gemaakt hadde, 2 Tim. 3: 15. Ey hoe goed is 't, wanneer onze kinderen hetzelve doen. Ook als zy by tyden God looven en pryzen, en die woorden vervullen: Uit de mond der Jonge kinderen en der zogelingen hebt gy uw lof toebereid, naar Matth. Xii 16. Pf 8; 3. §. 199. Wanneer de kinderen in de Jongens- en Meisjes jaaren komen; en zy zich door den Heiligen Geeft leiden laaten, zoo zuilen zy niet Hechter, maar beter worden. Want toen Jefus Chriftus een Jongeling werd, was Hy zyne Ouderen onderdanig; en nam toe in wysheid, en in grootte, en in genade by God en de menfehen, Luc. 2: 51, 5*. Het is wel niet te ontkennen, dat het verderf in ziel en lichaam zich in de Jongens en Meisjes jaaren meer vertoont, dan te vooren gefchied is. Maar indien zy zich kinderlyk aan Jefus houden; zoo zal hun ook zyne Godlyke kracht tot een Godzalig leven en gedrag door de kennifte van Jefus Chriftus gefchonken worden, 2 Petr. \: 3- En hoe meer zy ook by zich zeiven gewaar worden, dat het gedichtzeivan V menfehen har'  van de LIEFDE totGOD. 421 harte hm is van zyner Jeugd aan, naardeuitfpraak Gods Oen. 8: '21. deltemeer zullen wy vinden, dac zy den Heiland noodig hebben. En indien zy Hem hunne zondige verdorvenheid belyden; zoo zal Hy — wanc Hy is daarcoe getrouw en rechcvaardig . hun de zonden vergeeven, en hen reinigen van alle ongerechtigheid, 1 Joh. 1: 9. Indien zy maar met alle hunne dingen getrouw cot hec lichc komen Joh. 3: 2i. en zich daarmede niec verbergen, of hec hebt ichuuwen; zoo kunnen zy fchielyk onderrichc en ge• holpen worden. Jefus was als een Jongelinggehoorzaam, dac is: hy voer voorc gehoorzaam ce zyn, gelyk Hy 'c ce vooren geweeft was. Hy nam toe in wysheid: want Hy wilde in allen deelen, uicgenoomen de zonden, andere menfehen gelyk worden, en dus ook in wysheid opwafen. Hy nam toe in genade by God en de menfehen, dar is, Hy had als een Kind God en de menfehen lief, en wierd van God en menfehen wederom geliefd, en daarin ging Hy nu voort, wanneer Hy een Jongeling werd: dit alles nam by Hem toe. En zulks worde ook van Jongens en Meisjes, die Chriftus in den doop hebben aangecoogen, verwacht. Voor hun paflèn dan ook byzonder de woorden: Myn Zton , hoort de tucht uwes Vaders, en verlaat de leer e uwer moeder niet , Spreuk. 1: 8. Desgelyks: Zyt niet wys in uwe oogen: vreefl den Heere, en wykt van het kwaade, Spreuk. 3; 7. §. 200. Komt een Jongeling in die jaaren, dat hy, zonder van iemand toe dit of dat gedwongen te worden , tot een of ander een befluit moet neemen, zoo is dat een D d 3 zeer  4a2 van de LIEFDE tot GOD. zeer gevaarlyk tydftip voor hem. Want, indien hy dan, dewyl alles op hem zelve aankomt, met zyne keus op iets valt, dat met het oogmerk Gods met hem niet overeenkomftig is, zoo kan hy zich zeiven daardoor voor altoos een bezwaard leven veroorzaak en. Wat ftaat hem dan voor hem zeiven te doen ? De befte raad voor hem is deze, dat hy zich aan Jefus Chriftus, den Heere, die zyn leven voor hem gegeeven, en hem nu zoo ver gebragt heefc, met lichaam cn ziel op nieuws overgeeve, het verbond van een goed geweeten, dat hy in den doop mét God gemaakt heeft, van harte vernieuwe, en zich aan den Heiligen Geeft, die ons, om Chrillus wil, uit genade in zyne verzorgingneemc, op nieuws kinderlyk overlaace. Als die in waarheid gefchiedc; zoo weec hy ook, dac hy nu niec zich zeiven, maar dien leeve, en billyk leven moec, die voor hem geftorven is. Zoo bidc hy dan kinderlyk: Heei, leert my uw welbehagen doen, want gy zyt myn God: uw goede Geeft geleide my in een effen land, Pf 143; 10. Hy gaac niec onbezonnen ce werk, en verkieft niet dat gene, waarop alleen zyne natuuriyke neigingen vallen, maar denkt: ik ben een kind, en God is myn Vader, Chriftus is myn Heer, en ik ben zyn arme knecht. Een kind moet zyns Vaders, en een knecht zynes Heeren wille doen: en zoo wil ik ook doen. Ik leeve, doch niet meer ik, maar Chriftus keft in my; en het gene ik nu in V vleefch leeve, dat leeve ik nu door V geloove des Zoons Gods, die my lief gehad beeft, en Hem zeiven voor my over ge* geeven heeft, Gal. 2: 20. Zyn toeleg is, door Gods genade dit woord natekomen.- Reinigt uw,e ziele in de gehoorzaamheid der waarheid,  VAN de LIEFDE tot GOD. 323 heid, door den Geeft, tot ongeveinsde broeder Me liefde, 1 Petr. 1: 22. En heefc dat woord voor oogen: Ik Made u, door de ontfermingen Gods dat gy u we lichaamen ftelt tot een kenende, heilige, en Gode welbehagelyki offerhande ~ en wordt verandtrd door de vemituwinge uwes gemoeds , op dat gy meugt beproeven, welke de' goede en melkbarende en volmaakte wille Gods zy. Rom, 12: ' Hy neemt Chrillus tot zyn voorbeeld, en zoekt zynen zin en gedrag op aarde gelykvormig te worden. My denkt aan de woorden van Paulus, die hy aan Timocheus, eenen diensknecht van Jefus, die ook ongehuuwd was, gefchreeven heefc. Vlied de begeerlykheden der Jongheid, en Jaagt na rechtvaardigheid, geloove — trouwe — liefde, vrede met de genen, die den Heere aanroepen uit een rein harte, 2 Tim. 2: 22. Ook 1 Tim. 6: iï. Gy, 0 menfche Gods, vlied deze dingen ■ de gierigheid — en Jaagt na gerechtigheid, Godzaligheid, geloove-, liefde, lydzaamheid\ zachtmoedigheid. Verwaardigt hem God, om iets tot zyn eer, of ten beiic van zyne naalten te doen; hy doet'het getrouw en dankt 'er God voor : want hy weet, dat de genen, die aan God geloovig zyn geworden zorge moeten draagen om goede werken voor te ftaan, Tit. 3: 8. Is hy echter overtuigd, dac hy naar den wille Gods zynen (laac veranderen, en in den Echt treeden moec; zoo bidc en fmeekc hy, dat zulks in den Heere gefchiede, naar de uitdrukking van Paulus, 1 Cor. 7: 30. Dd4 j. flor.  424 van de LIEEDE tot GOD. §. 201. Komen de Meisjes tot rypere jaaren; ey wat kan beter voor haar zyn, dan zich met lichaam en ziel den Heiland toetewyën, en op nieuws ten eigendom overte geeven ? Hy heeft ze zich toch zuur genoeg verworven, Hy heeft haar door zyn bloed verzoend, en zyn leven voor haar in den dood gegeeven, Zy hebben das dit vaftteftellen, wat de Schrift zegt i Hy is daarom voor allen geftorven, 'op dat de gene , die leeven, niet meer baar zeiven zouden leeven, maar dien, die voor baar geftorven en opgewekt is, 2 Cor. 5: 15. En: Niemand van ons leeft hem zeiven en niemand ft er ft hem zeiven. Want het zy dat wy leeven, wy leeven den Heere; het zy dat wy ft erven,wy fterven den Heere — want daar toe is Chriftus ook geftorven en opgeftaan en weder levendig geworden , op dat Hy beide over dooden en levenden heerfchen — een Heer zyn — zoude, Rom. 14:7 —. Zy geeven zich dus ganfch over — gelyk hec eene. Maagd van Jefus, die een geheel eigendom haares Heeren is, en die Hy zich zoo duur gekocht heefc, van rechtswegen betaamt - aan den wil en het goedvinden haares Heeren; en wat Hy met haar belieft ce doen", daarcoe zege haar hart — offchoon 't haar ook zuur worden mogt Ja en Amen. Dat is ook het oogmerk van den arbeid des H. Geeftes by een ieder van haar, en Hy leert, leidt en regeert haar, met 011begrypelyke tróuwe, wyflyk en genadig. Zoolange zulk eene in haaren ongehuuwden ftaat blyft bekommert zy haar met de dingen des Heeren , op dat zy heilig zy beide aan lichaam en Geeft, 1 Cor. 7: 34. Zy zoekc haar door zyne genade ce bewaaren voor de liefde coc de weereld, 1 Joh. 2: 15. Zy weec,  van de LIEFDE tot GOD. 425 weet, dat zy haar harte, hoven al dat te bewaar en is, te behoeden heeft , Spreuk 4: 23. Ook dat: bet einde des gebods is liefde uit een rein harte, en uit eene goede consciëntie, en uit een ongeveinsd geloove, 1 Tim. i: 5. Wordt eene jonge dochter, als zy van iemand ten Huwelyk begeerd wordt, in haar harte verzekerd, dac zulks van den Heere komt: zoo volgt zy die roeping, om des Heere wille , offchoon zy ook te vooren weet, dat zy 't veel zwaarder hebben zal in den echt, dan in haaren vrye'n ftaat. Maar heefc zy die overtuiging aiet,• dat het van den Heere komt, en heeft nog bovendien te vreezen, dat zy aan haare ziele fchaden leiden, of van haar zalig leven, dat zy in denongehuuwdenftaat gehad heeft, afraaken zoude; zoo heeft zy naar de Schrift vryheid om ongetrouwd te blyven, zie 1 Cor. 7:25 . Wanneer Paulus voor 't overige daarvan zegt: dat bet beter is, ongehuuwd te bly venman te trouwen, 1 Cor. 7:3 8,40. Zoo heeft men wel optemerken, dat dit maar een raad geweeft is, dien hy om den toenmaals aanftaande, ook een deele reeds cegenwoordigen nood, gegeeven heefc: wanc dac zege hy mee uicgedrukte woorden, i Cor. 7: s6. Ook fprak hy dit uic, niet als een bevel des Heeren, maar als zyn eigen gevoelen, 1 Cor. 7: 25. §. 202. Het Huwelyk heefc men aantezicn, als eene van den Schepper zelf goed gevonde wyze imtelling ter wederzydfche handreiking, en ter voortplanting van het menfchelyke' gefiacht. God fchiep niet alleen den Man , maar ook hec Wyf naar zynen beelde, Gen. 1: 27. Toen Adam zyne Vrouwe zag, die de D d 5 Hee-  426 van de LIEFDE tot GOD. Heere God tot hem bragt, zeide hy: deze is ditmaal been van myne beenen, en vleefch van mynen vleefche: men zal ze Manninne heet en; om dat ze uit den Man genoomen is. Daarom, zal de Man zynen Vader en zyne Moeder verlaaten, en zynen Wyve aankleeven, en zy zullen tot een vleefch zyn, Gen. 2: 23, 24. Dat Adam dit alles niet zelf uicgedachc heefc, maar dat *t hem van den Schepper aangetoond en geopenbaard is geworden, ziet men uit Matth. 59: 4 . Want daar legt onze Heer Jefus Chriftus deze woorden in den mond van Hem, die in den beginne den menfch gemaakt heeft. Deze heeft Adam weeten laaten, wac zyne bedoeling met het Huwelyk was," dat namelyk een Man met zyné Vrouw in de naauwfte vereeniging leeven zoude enmoeft, zoodanig, dat hy zynen .Vader en zynen Moeder verlaste en zynen Wyve aanhange. Daarom voegt 'er de Héér by : alzoo dat zy niet meer twee zyn , maar een vleefch; en zegt verder: het genen dan God te famen gevoegd beeft, fcheide de menfche niet. Gciyk nu God de eerfte menfehen, die Hy met zyn eigen band geformeerd hadde, zelf te famen voegde; zoo gaf Hy hun ook tot hunne huuwlyks-verbinding zynen zegen, zeggende: Weef vruchtbaar, en vermenigvuldigt en vervullet de aarde, Gen. 1: 28. Eer het wyf gefchapen was — 'c welk naar Gen. 1: 27. even ook op den zesden dag gefchiedde, fchoon 'c Gen. s: 18 —. eerft omftandig verhaald worde — zeide de Heer: het is niet goed, dat de menfche alleen zy, ik zal hem eene hulpe maaken, die als tegen hem over zy, Gen. 2: 18. Maar na dac hec Wyf gefchapen was, 't welk Gen. 1: 27. aangeweezen wordt, zoo worde gezegd: God zag al wat Hy gemaakt hadde, en ziet; het was zeer goed. Gen. 1: 31. Derhalven was de echc of hec Huwelyk onzer eerfte Ouders een  van de LIEFDE tot GOD. 427 een Heilige (iaat, dien God zelf ingefteld en gezegend heeft, en zy leefden daarin, zoolange zy hec Beeld Gods droegen, in goddelykeneenvouwdenonfchuld, naar Gen. 2: 25. Maar na dac de menfehen het gebod des Heeren overcreeden hadden en van Hem afgevallen waren; openbaarde zich aanftonds ook mee opzichc op ha iren echc, de verdorvenheid by hen. Die drukc de H. Schrift dus uic: zywerden gewaar, dat zy naakt wa* ren. en zy hechtten vygeboom bladeren te famen, en ptaakten zich fchorten, Gen. 3: 7. De Schepper zelf vond ook van dien cyd af goed, dac de menfehen mee hunne lichaamen bedekc gingen: wanc 'er wordt gezegd: De tleere God maakte Adam, en zynen wyve rokken van vellen, en toog ze hen aan, Gen. 3: 31. Die die recht nadenkt, dat wy om der verdorvenheid wille, in welke wy door de zonden geraakt zyn, naar Gods wil onze lichaamen bedekken moeten , die zal gewis op zyne kleederen niet hoogmoedig willen zyn. Doch om weder op den Echt te komen: deze ordening, naar welke een ieder zyn eigen Wyf heefc, heefc wel een allen cyde, ook onder de wildfte volkeren plaacs gegreepen; maar 'er zyn ook daarbeneven zoo veele fchandelyke zonden ingedrongen, dac het verfchrikkelyk is, dezelven te noemen. Men behoeft flechts bet twintigfte Cap. van Lev. te leezen; zoo vindt men bewyzen genoeg daarvan, in'c 23 vs. wordt gezegd wandelt niet in de inzettingen des volks, het welke ik voor uw aangezichte uitwerpe: want alle deze dingen —~~ die van den Heere in die Cap. ver- . booden worden — hebben zy gedaan: daarom hen ik haarer verdrietig geworden. Hec agtiende Cap. van Lev. is van den zelve inhoud, en verbiedt even  428 van de LIEFDE tot GOD. even die fchandelyke misdaaden. Het (lot daarvan is : verontreinigt u niet met eenige van deze want de lieden dezes lands, die voor u geweeft zyn, hebben alle deze gruwelen, namelyk die te vooren gemeld waren, gedaan, en hebben''t land verontreinigd: vs. 24-Oo. Dewyl nu God de Heidenen om zulke dingen, die in het agtiende en twintigfie hoofdfluk van Leviticus met naamen genoemd worden , verfoeid en uitgeroeid heeft; gelyk Hy ze ook onder Israël met den dood wilde geflraft hebben; zoo is *t buiten twyfel, dat zich alle menfehen , die niet een gruwel in Gods oogen willen worden, daarvoor te hoeden hebben. Toen iets van dien aart in de gemeente van Corinthen voorviel, dat iemand zyns Vaders huisvrouwe tot eene vrouwe nam: o hoe heeft Paulus daartegen geyverd, en met welk eenen ernft heelt hy 'cbeftraft, niet alleen by den menfch, die zulks gedaan had; maar ook by de ganfche gemeente, zie 1 Cor. 5: 1 . Doch laaten wy op de tyden des Nieuwen Teftaments komen, en dan weeten wy uit Hebr. 13: 4. dat het Huwelyk in allen deelen goed en eerenswaardig is, zyn en blyven moet. Uit Matth. 19; 4zien wy, dat de Heer onze Heiland zyn bewys tegen de onder de Jooden zoo gewoone echtfeheiding, neemt uit de inftelling des Huwelyks. Hy zégt: Die van den beginne den menfch gemaakt heeft, beeft ze gemaakt Man en IVyf enz. Heeft nu God eenen Man en een Wyf te famen gevoegt; zyn zy naar zyn woord niet twee maar een vleefch : zoo mag hen ook geen menfch fcheiden. Hiermede ftelt onze Heer Jelüs Chriftus de eerfte inftelling des Huwelyks tot een regel, en 't is zoo veel als of Hy zeide: Wilt gy. weeten, of uw Huwelyk wet* tig  van de LIEFDE tot GOD. 429 dg is; zoo hebtgy te zien op Hem, die't Huwelyk in den beginnen ingefteld heeft: by zyn woord en inrichting moet het blyven. $• 203. Gelyk nu het Huwelyk in 't gemeen eene verordening Gods is, naar welke een man zyn eigen wyf heeft, en met dezelve in liefde en vrede huishoudc, kinderen met haar verwekt, en de zelve verftandig opvoedt; zich by 't aangaan van het zelve getrouw richt naar de wetten van het Land, waarin hy woont, die gewoonlyk ook mede op het Huwelyk haar betrekking hebben , en zoo een nuttig inwoonder wordt; zoo is by 't Huwelyks leven der Kinderen Gods in 't byzonder nog 't navolgende te bedenken. iO Man en Vrouw worden, indien zy den Heiland getrouw en gehoorzaam zyn, en zich door den Heiligen Geeft, die in hun woont, leeren, leiden en regeeren laaten, billyk in den aanvang van haare Echtverbinding 't ten eerften met den anderen eens, dat zy de dingen, die den Heere aangaan, even zoo getrouw in hun huwelyk bezorgen zullen, als zy te vooren in hunnen ongehuuwden ftaat gedaan hebben. Want 't gene Paulus zegt: die getrouwd is, bekommert bem met de dingen der weereld, 1 Con 7: 33. kan men zekerlyk niet anders opneemen, dan dat getrouwde lieden, wegens haare omftandigheden, zich meer met de dingen dezer aarde bemoeien moeten, dan de ongetrouwden. Maar hier moet ook gelden 't gene vs. 29. ftaat: op dat ook die wyven hebben, zouden zyn als niet hebbende. a.) Zy worden billyk eens met elkander, dat zy hun  43ó van de LIEFDE tot GOD. hun Huwelyk naar den zin van Jefus Chriftus doof zyne genade be leeven, zich van vleefchelyke begeerlykhcden. welke kryg voeren tegen de ziele, onthouden, i Petr, 2: 11. hunne zielen in de gehoorzaamheid der waarheid door den Heiligen Geeft reinigen, I Petr. 1: 22. en hunne lichaamen tot eene lavende, heilige en Gode welbehagelyke offerhande [lellen willen, Rom, 12: 11. 3.) Zy leggen tot eenen grond, dat, zal hun huwelyks levens Gode behagelyk worden, 't daarin naar de ordening Gods gaan moet, dat is, de Man moet zyne Vrouw liefhebben, hy echter het hoofd, en zy hem onderdanig zyn. Want zoo leert het de H. Schrift: Gy vrouwen weeft uwe eigene mannen onderdanig, gelyk den Heere: want de man is 't hoofd des ■ wyfs, Efef 5: 22. Gy mannen 'hebt uwe eigene vrouwen lief, gelyk ook Chriftus de gemeinte lief gehad heeft, en bent zeiven voor haar heeft overgegeeven, Efef. 5: 25. 4.) Zy bedenken wel, dat zy beiden den Heiland boven zich zeiven, en boven alles, lief te hebben ert dat hunne onderlinge liefde niet flechts eene vrucht der natuur, maar voornamelyk eene vrucht des Geestes zyn , en uit het geloove voortvloeien moet, Gal. 5: 22. 5. ) Zy laateh dus alle hunne dingen in de liefde gefchieden, dat is, wat zy in hun huwelyk doen en laaten, vloeit boven al uit de liefde tot Jefus Chriftus, en dan uit de liefde, die zy eikanderen toedraagen. 6. ) Dewyl zy weeten, dat zy dit alles uit eigene krachten niet doen kunnen; zoo bidden en fmeeken zy recht hartelyk tot den Heere, niec alleen een ieder voor zich, maar ook met elkander, dat Hy hen leiden,  van de LIEFDE tot GOD 431 den, regeeren, voor'tkwaadebewaaren, tot'tgoede Herken, en in allen deelen naar zynen wil toeberevden wil. Dit doen zy. 70 Byzonder, wanneer zy naar de ordening Gods als Man en Vrouw te famen komen willen, dat zulks m zyne tegenwoordigheid, in den vreden Gods, met zynen zegen, en naar zyn welbehagen gefchieden mag. Want de Schrift zegt: Al wat gy doet met woorden of met werken, doet het alles in den naame des Heeren Jefu, dankende God en den Fader door Hem, Coll 3; iy. 8.) En dewyl zy beiden evenwel by alle trouwe tegen den Heiland weeten, dat zy arme en zwakke menlenen zyn, die ligt wat verderven, en by alle hunnen van den Heiland verkregen goeden wil, menigvuldigmaal miftaftert kunnen, en met 'er daad miltalten; zoo reinigen zy zich dagelyks in het Bloed des Lams, en weeren, dat hun uit enkele genade om Chrillus wil dat Heil ten deele wordt. $. 204. Zulke getrouwde lieden zien de Kinderen aan ah een erfdeel des Heeren, en des buiksvrucht als eene beloomng dat is, als een gefchenk van Hem - ■''J'i7'' 3* en zoeken dezelven dien tot vreugde en vvelbehageu op te voeden, die ook zyn Bloecf voor hen vergooten heeft, Zie§. 141, I42. De Heilige menfehwording van Jefus in het lichaam der maagd Maria, en dat zy Hem onder haar hart gedraagen, en als een ander kind ter weereld gebragt heeft, verwekt by hen eenen zaligen indruk. Gelyk Tefus geWoon was, de kinderkens de handen op te legden en voor haar te bidden, Mattb. 19: i3. Zoo bet veelen iy hunne kinderen van de eerfte ontvanging af den  432 van de LIEFDE tot GOD. den Heere aan, en houden niet op voor haar te bidden. En dewyl de Heiland een wee uitgefprooken heefc over de genen, die een van deze kleinen, die in Hem gelooven, ergert, Mattb. 18; 6, 7. Zoo waaken zy 'er voor, dac zy niec alleen zelfs niets fpreeken of doen mogen, waardoor de kinderen fchade aan hunne zielen zouden kunnen lyden, maar zy zoeken ze ook mee alle zorgzuldigheid ce bewaaren, dac zy van anderen niec geërgerd worden. Hec voorbeeld van Mofes en Samuel, die door hun ganfche leven eenen zegen hadden van 'c gene zy in hunne tedere jaaren van hunne moeders gehoord en geleerd hadden, offchoon gene onder de HeidenfcheEgyp• tenaaren, en deze onder de godlooze Zoonen van Eli opgevoed werd, fpoort hen aan en wekt hen op, om ze in de allereerfte jaaren haarer kindsheid met Jefus Chriftus, het gene Hy voor hen gedaan engeleeden heeft, en met zynen wil en woord bekend te maaken, en hen tot eenen cederen en vertrouwelyken omgang mee Hem ce gewennen. Zy houden hen coc gehoorzaamheid, en geeven hun geftadig wac cc doen, dac hunne krachcen niec te boven gaac; op dac zyniec op wat flechts vallen, daar zy niets beters voor handen hebben: want de ledigheid leert ( gelyk Sirach zegt, Cap. 33: 27.) veel kwaads. En by dit alles denken zy aan de woorden der H. Schrift. Gy Vaders, verwekt uwe kinderen niet tot toorn maar voedt ze op in de leeringe en vermaninge des Heeren, Ejef. 6: 4. En Coll. 3: 21. Gy Vaders tergt uwe kinderen niet, op dat zy niet moedeloos worden. Want de kinderen moeten by den ernft van hunne Ouderen, om hen van 't kwaade te rug te houden , en tot 'c goede op te leiden — dat allerwegen nood- za-  van de LIEFDE tot GOD. 433 zakelyk is, op dat men zich niet bezondige, gelvk Eli — beftendig van hunne liefde verzekerd blyven, dat zy hun vertrouwen tot hen niec verliezen. 2°5- Zulk een waar Chriften Huwelyk is eene afbeelding van Chriftus cn de gemeente Gods, die Hy door Zyn eigen bloed verkreegen beeft, Hand. 20: 28. Want gelyk Chrillus de gemeente lief gehad heeft , en zich zeiven voor haar heefc overgegeeven : alzoo zullen' ook de mannen hunne vrouwen liefhebben, als hunne eigene lichaamen. Die zyne vrouw lief heeft, die heefc zich zeiven lief: wanc niemand heeft ooit zyn eigen vleefch gehaat, maar hy voedt het,en onderhoudt het, gelykerwys ook de Heere de gemeente. En gelyk Chriftus bef Hoofd is der gemeente, en Hy is de behouder zynes lichaam; alzoo is ook de man bet hoofd der Vrouwe. En gelyk de gemeente — dat is, de kudde van Jefus fchaapen, die zyne ftemme hooren, die Hy kent, die Hem volgen, welken Hy 'c eeuwige leven geeft, die in der eeuwigheid niec zullen verlooren gaan, die niemand uic zyne hand zal rukken, en die niemand kan rukken uit de hand zynes Vaders, gelyk Hy dezelve befchryfe Joh. 10; 27 . aan Chriftus onderdanig is; alzoo zullen ook de Vrouwen haare Mannen in alle dingen onderdanig wezen ; gelyk Paulus die aanhaalc, Efef. 5: 22 —. Christus is de Bruidegom Joh. 3: 29. degemeinte Gods is zyne Bruid 2 Cor, 11; z. De Bruidegom heeft de Bruid liever dan zyn leven — dac heeft Hy aan 't kruis gecoond, toen Hy voor haar geftorven is — de Bruid heeft den Bruidegom liever, dan haar leven — dac hebben zoo veele duizende Martelaars E e met  434 van de LIEFDE tot GOD. met hun bloed verzegeld — O wat hebben de kinderen Gods in hunnen echt een groot voorbeeld! en wat hebbes zoo Wel de mannen als de vrouwen een heerlyk wit, waarna zy loopen. Zie ook i Petr, 3; 1 —. Coll. 3: 18, 19, %. 206. W a n n e e r God eene vrouw door den dood van haaren man fcheidr; zoo worde hy een Weduwenaar genaamd. Paulus wilde den Weduwenaaren te Corinthen, om den deels tegenwoordigen, deels aanftaanden nood, niec raaden, weder in den echc te treeden. Hy zege 1 Cor. 7: 27, 28 zyt gy aan een iVyf verbonden, zoekt geene ontbinding: zyt gy ongebonden van een Wyf, zoekt geen Wyf: maar indien gy ook trouivet, gy zondigt niet. Wil iémand de woorden van Paulus 1 Tim. 3: 2. een opziender moét onberisptlyk zyn ; eener Vrouwe Man — zoo opvatten, als of de zin der woorden deze was: Timotheus moeite niemand tot opziender aanftellen, die naar zyn eerfte huwelyk wederom getróuwd was: die mag ook wel het volgende in overweging nemen;na fiitelyk: Paulus was der Heidenen Apoftel, en zond Timocheus in zulke plaaczen, daar hec Euangelium verkondigd Was, om de geloovigen uic de Heidenen in gemeente in ce richten, en onder hen opzienders of Biffchdppsn én verdere bedienaars aan te ftellén. De Heidenen hadden de gewoonce, meer dan een Wyf te neemen, gelyk ook de Koningen onder Israël zich zslvcn die vryheid namen: Nu had Paulus geraaden, doch niec uic Gods naam bevoolen: indieneenigbroeder een oiigekovig wyf heeft, en de zelve tevreden is by hem te woonen, dat hy ze niet verlaat e, 1 Cor. 7: 12. maar indien nu een man meer dan een wyf had, wat  van de LIEFDE tot GOD. 435 wat was dan te doen? waarfchynlyk behield hy ze, wanneer zy te vreden waren by hem ce woonen: wanc welke zoude hy van zich verftooten? Mdar Paulus wilde evenwel niec, dac Timocheus zoodanig een man tot Opziender maaken zoude, die ce gelyker cyd meer dan eene vrouw had. Wanneer dus een Weduwenaar wederom trouwt zoo raakc hem ailes, Wat §. 20a Van gehuuwde perzoonen gezegd is. Blyft'hy ongehuuwd wegens zynen ouderdom, of om andere redenen; zoo heefc hy even hec zelve zich aan ce trekken, dac §. floo van de ongetrouwde lieden, die nog niec in den echc geleefd hebben, is voorgekomen. En in dac Teval gaan hem byzonder deze woorden aan: Onze wandel is in den Hemel, waaruit wy ook den Zaligmaker verwachten, namelyk, dm Heere Jefus Chriftus , PhU. 3: 20. Insgelyks: Ik verwachte en hoope, dat ik in gene zaaken zal hejebaamd worden, maar dat in alle vrymoidt^ beid — Chriftus zal groot gemaakt worden % myn lichaam, bet zy door het leven, het zy dooiden dood — ik hebbe begeerte om ontbonden te worden en met Chriftus te zyn, Pbil. v. 20 §. 207. Wordt een Man door den dood van zyne vrouw gefcheiden, zoo noemc men haar eene Weduwe, Kinderen, die hunne Vader op die wys verliezen, noemt men Weezen. De Weduwen en Weezen worden doorgaans in de H. Schrift famengevoegd; Evenwct zyn zulke kinderen, die noch Vader, noch Moeder hebben , boven anderen als weezen aantezien. God worde in de H. Schrift een Heiver. der weezen genaamd, Pf. 10: 14, 68, 6. Hy ^ ? 2 worde  436* van de LIEFDE tot GOD, wordt daarin geroemd, dat Hy de Weezen ftaande. houdt, Pf 146:9. en haar gebed niet veracht, Sir. 35: 17. Van Hem worde ook gezegd: da; Hy een Richter der Weduwen is, dat is, een Heer, die haar recht doet, Pf 86: 6, en men roemt Hem. datHy, ook de Weduwen flaande houdt, Pf Ï46: 9. Den Weezen, zoo zy of nog kleine kinderen, of reeds grooter geworden, Jongens of Meisjes zyn, gaat alles mede aan, wat van Kinderen, Jongens en Meisjes hier boven gezegd is; en de Weduwen alles, wat van ongehuuwde perzoonen van't Vrouwelyk genacht, die nog nooit getrouwd zyn geivecft, is voor» gekonicij. Doch wyl de Weezen byzondere beloften hebben; zoo zullen zy ook byzonder daarop vertrouwen, en de Weduwen mogen zulks desgelyks doen. En gelyk de eenen zo wel als de anderen een byzonder eigendom des Heeren onzes Zalfgmakerj zyn; zoo moeten zy zich ook byzonder ter harten laaten gaan, om Hem tot eere en blydfchap te zyn. Paulus wilde de Weduwen even zoo min , als andere ongehuuwde perzoonen, tertyJ, wanneer hy zynen brief aan de Corintliiers fehreef , aanraaden, in een huwelyk te treeden, 5 Cor. 7: 40. De rede daarvoor was, dat byop den aanftaar.denood zatr,en haar gaarn verfchoonde , vs. 26, 28. Intufichen zegt hy evenwel vs. 39. Een wyf is door de-wet — des Huwelyks verbonden zoo langen tyd haar man leeft: maar indien haar man.ontjlaapen is,zoo is zy vry, om te trouwen dien zy wil: alleenlyk in den Heere. Het ftond in de toenmaalige tyden byzonder aan de Ouders eener jonge Maagd , haar ten Huwelyk te geeven of niet, vs. 36, 37. Maar wierd zy eene Weduwe, dan ftond het voorname! yk aan haar, indien de vraag was, of zy, en met wien zy trouwen wilde? En Paulus raadde zulks 1 Tim. 5: 14.  van de LIEFDE tot GOD. 437 14. uitdrukkelyk aan, dac de jonge Weduwen huwélyken, kinderen teelen , hec huis regeeren, en geenè Oorzaake van lafteringen aan de Wederparty geeven zouden. Wanneer nu die gefchied c, dac eene Weduwe wederom rrouwc, zoo komc zy in dien ftaat % waarin zy ce vooren was. Zie §. 205. S- 208. 'Maar blyft zy eene Wedüwe, zóó gaan haat byzorder deze woorden aan : • Die nu ix aarlyk weduwe is — die hoopt op Gsd, en bly ft in fmekingen en gebeden nacht en dar, 1 Tim. 5: 5. De Schriften des Nieuwen Telhments maaken voor. eerft melding van eene Hanna, welke mee haarert rnan zeven jaaren had geleefd van haaren maagdom af. Zy wierd dus eene jonge Weduwe: wanc de jonge dochters onder Israël waaren toenmaals gewoon jong te trouwen, Zy leefden daarna als eene weduwe toe ontrenchaar vierencachtigfte jaar, week niec uic den Tempel dac is zy verzuimde géenen God^dienft ~— en diende God mee vaften en bidden nacht en dag. Deze 'er bykomende, toen Jefus ontrent vyf Weeken Oud was, en den Heerö volgens de wet,; Lev. 12.' 2 . in den Tempel voörgelteld werd 4 heeft den Heer beleedén, en fprak van Hem coraüen^ die de verloftinge door den Meffias ■ in jerufalem verwachceden, Luc. 2: 36. Ten rtnderen wordt gewag gemaakt van Weduwen, die een getuigenis hebben van goede werken, die kinderen opgevoed hebben, die gaarn geherbergd hebben, die d:r Heiligen voeten gewaffchen hebben, die den verdrukten genoegzaame hulpe gedaan hebben, die allen goed werk nagetragc hebben, 1 Hm. 5: 10. Hier Kit i$ E e 3 ktas*  438 van de LIEFDE tot GOD. klaar i.) dat niet alle jonge Weduwen behoeven te trouwen, maar dat het op de byzondere omftandigheden aankomt, waarin zich een ieder bevindt. 2.j dat het den Heere welbehagelyk is, wanneer eene Weduwe, op eene betaamelyke engefchikte wys. haare huishouding beftiert en voortzet, haare kinderen opvoedc, en zich in de gemeente, waar ze zich bevindt, tot dienft van anderen, als een Maagd van Jefus, en zyn volk, openbaar maakt. 3.) maar dat het den Heere ook behaagt, wanneer eene Weduwe, die wegens ouderdom of zwakheid, of om andere gewittige redenen , van uirerlyke bezigheden vry is, zich zoo geheel overgeeft, om in gebed en fmekingen tot God te blyven, en in omgang met Jefus Chriftus, en de Hem toebehoorende zielen, haare dagen en nachten ongeftoord door te brengen. Hierby moeten nog maar de woorden van Jacobus Cap. 1: 27. in herinnering gebragt worden: De zuivere en onbevlekte Godsdienft voor God en den Vader is deze: Weezen en Weduwen bezoeken in haare verdrukkinge en hem zelve onbefmet bewaaren van de weereld. Desgelyks: Zoo eenig geloovig man, of geloovige vrouw Wedu' wen heefc dat is, zoo zyne, of haare moeder, of grootmoeder, of andere naaftbeftaande, eene Weduwe is — dat die haar genoegzaame hulpe doe, cn dat de'gemeinte niet bezwaard worde, op dat die gene , die waarlyk Weduwen en alleen gelaaten zyn dat is, die geheel niemand meer hebben, die voor haar zorgen kan, en zelfs niet in ftaat zyn , zich zei ven te onderhouden genoeg tot haar onderhoud hebben mogen. Want zoo iemand de zynen, en voornamelyk zyne huisgenooten niet verzorgt, die heeft bet geloove verlochend en is erger dan een ongeloovige, zie 1 Tim. 5: 16, 4, 5, 8. §. 209.  van de LIEFDE tot GOD. 439 §. 209. Wat de Overheden betreft, daarover handelen de navolgende plaarzen der Schriften des Nieuwen Tefiaments: Alle ziele zy den Magten over haar gefield onder-worpen. Wam daar is geene Magt dan van God: en de Magten, die daar zyn, die zyn van God ge ordineerd. Alzoo dat die hem tegen de Magt fielt, de ordonnantie G ods weder ftaat :en die ze wedèrftaan, zullen over baar zeiven een oordeel haaien. Want de Over ft en zyn niet tot eene vreeze den geen en die het goeden werken,maar den kwaaien.Wilt gy nu de Magt niet vreezen ? doet bet goede, en gyzult lof van haar hebben. Want zy is Gods fjienareffè u ten goede. Maar indien gy kwaad doet zog vreefl —— gy hebt reden om te vreezen - want zy draagt het zwaard niet te vergeefs. Wam zy is Gods Dienareffe, een wreekfler tot flraffe den genen die kwaad doet. Daarom is V noodig onderworpen te zyn — dat is, gy moet alkrzvegeu onderworpen zyn rvr niet alkenlyk om der flraffe, maar ook om der consciëntie wille. Want daarom betaalt gy ook fchattinge: want zy Dienaars ■ Gods zyn, in dit zelve geduurig bezig zynde. Zoo geeft dan een iegelyk dat gy fchuldig zyt: fchattinge, dien gy de fchattinge, lol, dien gy den tol: vreeze, dien gy de vreeze: eere, dien gy dj eef e fchuldig zyt, Rom¥ 13: 1—7. Zie ook Matth, 22: 21. Zyt alle menfchelyke ordeningen onderdanig, om des Heere wille: het zy den Koning, als de op perfle magt hebbende: het zy den Stadhouderen it— den Ambtenaaren ~-;— als die van Hem gezonden worden, totftraffewelderkwaaddoenders, E e 4 maar  440 van de LIEFDE tot GOD. maar tot prys der genen, die goed doen. — Eeft een iegelyk: hebt de broederfchap lief, vreefl God: eert den Koning, \ Petr. 2: 13—. Zie ookTit. 3- <• Ik vermaane dan voor alle dingen, dat gedaan wofden fmekingen, gebeden, voorbiddingen,dank' zeggingen voor alle menfehen, voor Koningen en alle die in hoogheid zyn, op dat wy een geruft en ftil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid : Want dat is goed en aangenaam voor God onzen Zaligmaker, 1 Tim. 2: 1. §. 210. Uit deze Schrifiuurplaatzen vloeien de navolgende ftukken eigenaartig voor; 1.) Eene hooge Overigheid, die den Zaligmaker lief heeft, en zich door zynen Geeft regeeren laat, heeft hier alles te famen, wat van haar verwacht wordt. Duidelyk ftaat hier, dat zy, gelyk alle Magten, van God verordineerd, en Zyne Dienarefle is. Zyisdus maar alleen daarom bekommerd, hoe zy Gode, haaren Heere, dien zy dient, in alles, in groote en in k'eine zaaken, welbehagelyk zyn , en zynen wille doen mag. Zy weet ook uic de Heilige Schrift, dat God Chriftus uit den dooden opgewekt en tot zyne rechterhand in den Hemel gezet heeft, verre hoven alle Overheid, en magt, en kracht, en Heer fchappy, en alle naam, die genaamd wordt tiiet alleen in deze weereld, maar ook in de toekomende, Efef. 1: 20, 2i. en dat /fy is een Koning aller Koningen , en een Heer aller Heeren, Openb. 19: iï —16. Cap. 17: 17. Chriftus met zyne regering over alles is dus voor haar in haare regeering een voorbeeld. — Zy leert van Hem, en richt zich naar zyn woord;  van de Liefde -rot gód. 4^ Woord; en zoo bezit zy de rechte Wysheid, en verkiest de befte middelen, om het kwaad te verftooreri. Voor hunne eige Perzoonen weecen zy voör 't overige, dat zy niet anders, dan gelyk alle andere menfehen, dat is, door Jefus Chriftus, kunnen zalig worden, en dat zy even dezelve geboden Gods, die andere menfehen gegeeven zyn, natekomenhebben: en dit heefc eenen invloed op alles, wat zy als Overigheid by de hand neemen. §• 9ii.' Veuoer blykt daaruit: 2. ) Die Jefus Chriftus toebehoort, zich door zynen Geeft regeeren laat, en in zyne wegen getrouw is, di# overweegt wel, dat de Overigheid ook hem, gelyk alle de genen, die zich op de Godzaligheid coeleggen, ten goede, en van God gefield is. Hy dankt daarom God voor de zelve, heeft haar van harren lief, en is haar gehoorzaam, niet daarom, dewyl hy anders, geftrafc worde, maar uic liefde tot God, en onzen Hesre Jefus Chriftus, die de Magten verordineerd heefc, en die't hebben wil, dat men haar zal onderdanig zyn. 3. ) Dewyl de Overigheid veele Ambtenaaren en bedieningen moét hebben, om de ruft in't Land te bewaaren, een ieder in het zyne te befchermen, recht en gerechtigheid te handhaaven, overal goede orde in te voeren, en getrouw ce doen onderhouden; maar toe die alles veele koften en menigvuldige uicgaaven gevorderd worden; zoo is een menfch, die den Heiland van hanen aankleeft, niec alleen verfchuldigd; in de belaftingen, die den onderdaanen opgelegd worden , zyn behoórlyk aandeel te neemen, maar hy is daartoe ook van harten gewillig. En indien hy de Overigheid iets, dat hy aan dezelve te geeven heeft, E e 5 on-  44* van de LIEFDE tot GOD: ontrekken kon, zonder daarin achterhaald te worden en daar voor eenige ftraf te ondergaan zoo doet hy zulks niet, om des geweetens wille, dat is, dewyle hy weet, dat zyn Vader in den Hemel, en zyn Heer en Heiland, daarmede niet te vreden zyn, en dat hec Hun mishaagt, 4.) Wanneer hy zyne fmeking of gebed , voorbede en dankzegging voor Koningen, en alle die in Hoogheid zyn, inzonderheid voor die Overigheid onder welkers befcherming hy leeft, voor God brengt; zoo denkt hy niet alleen aan haare Regering, dat die eenen goeden voortgang hebben mag, en wy onder dezelve een geruft en ftil leven leiden mogen in alle Godzaligheid en eerbaarheid; maar ook aan hunne Perzoonen. Want Paulus verbindt de Woorden: God onze Zaligmaker wil, dat alle menfehen zalig worden, en tot kenniffe der waarheid komen, onmiddc 3yk met het bevel, dat wy voor alle menfehen, en in. •zonderbeid voor Koningen en alle die in hoogheid zyn, bidden zullen, en geeft het eerfte als een oorzaak van het laatfte op. VAN  Bladz. 443 VAN DE LIEFDE tot den NAASTEN. §» 2! 2. l^"u komen wy tot de liefde desNaaftens, en willen in dé eerfte plaats opmerken, dat die reeds in 't Oude Teftament het volk Israëls bevoolen werd : Gy zult uwen Naafien liefhebben als u zeiven, Lev. 19: 18. Dat hier door den Naaflen alle en een ieder menfch bedoeld werd, hadden de Schrifcgeleerden ten allen tyde, pit vergelyking van andere plaatzen in Mofis boeken, ligt kunnen afneemen- Want wanneer God zegt 1 Gy zult geen valfch getuigenis fpreeken tegen uwen na af en, Exod 20: 16. Gy zult niet begeeren uwes naaflens wyf —— Exod. 20: 27. Gy zult uiven naaflens landpaale niet verrukken, Deutr. 19: 14. Gy zult uwen naaflen niet bedrieglyk verdrukken, Lev. 19: 13. Blykt dan niet klaar, dat alle en een ieder menfch door den naaften te verftaan is? en dat het even zoo veel is, als of gezegd wierd, gy zult tegen niemand een valfch getuigenis fpreeken ? enz. Maar zy gaaven 'er deze verkeerde verklaaring van: gy zult uwen naasten liefhebben, en uwen vyand zult gy haaten.even ais of vyanden niet mede onder onzen naaften te tellen waren, zie Mattb. 5: 43. Dezevalfche verklaring, welke de Schriftgeleerden van het gebod Gods: gy zult uwen naaflen lief hebben als u zeiven, gemaakt had-  444 van de LIEFDE tot den NAASTEN hadden , fprak onze Heer en Zaligmaker volftrekc tegen met deze woorden: Ik zegge u, hebt uwe vyanden lief, zegent ze, die u vervloeken, doet wel den genen, die u haat en, en bidt voor de genen, die u geweld doen, en die u vervolgen enz. Matth. 5: 44. En getuigt ook by andere gelegenheden het zelve. Want toen Hem iemand vraagde : Wie is myne Naaflen1? antwoordde Hy denzelven metdegefchiedenis van eenen Jood uit jerufalem en eenen Samaritaan, Gene was van moordenaars op 'c wreedfte mishandeld geworden, en deze werd met innerlyke ont' ferming over hem bewoogen, en redde zyn leven; En hoe waren de Samaritaanen tegen de Joodenen de Jooden tegen de Samaritaanen gezind ? Zy waren elkander bitter vyandig, en ten eenemaal ondragelyk: want de Jooden hielden de Samaritaanen voor Ketters, en zy waren 't ook in der daad. De Samaritaanen intuflchen dachten niet min, dat zydenwaaren Godsdienft hadden. Des niet tegenftaande wil de Heiland met dit geval leeren, dat dejoodedes Samaritaans, en de Samaritaan des Joods naaftegeweeftis , zie Luc. 10: 29 . Dienvolgens geeven de woorden: gy zult uwen naaflen lief hebben als u zeiven, naar de verklaaring onzes Heer en Heilands zoo veel te kennen: Gy zult alle menfehen liefhebben , als u zeiven, zy mogen uwe vrienden of uwe vyanden zyn, zy mogen uwe geloofs-genooten wezen of niet; En, naar de tegenwoordige gefteldheden gefprooken, zou men moeten zeggen: Gyzult alle en een ieder menfch liefhebben, als u zeiven, zy mogen bekeerd, of onbekeerd zyn, zy mogen tot het Chriften volk, of tot Jooden, Heidenen of Turken behooren , en anders naamen draagen, als zy willen. Zoo  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 445 Zoo getuigt de H. Schrift dan ook, dat in dit gebod Gods alle andere geboden, die op ons gedrag tegen onze naaften betrekking hebben, opgeflooten en begreepen zyn. Zyt niemand iet fchuldig, danmalkander-en lief t& hebben. Want die den anderen liefheeft, die beeft de wet vervuld. Want dit: Gy zult geen everfpel doen, gy zult niet dooden, gy zult niet fteelen, gy zult geen valfch getuigenis geeven, gy zult niet begeer en, en zoo daar eenig ander gebod is, wordt in dit woord als in eene hoofdzomme begreepen. namelyk in dit: gy zult uwen naaften liefhebben, gelyk u zeiven, Ram. 13: 8, 9. En: De geheele wet wordt in een woord vervuld, namelyk in dit: gy zult uwen naaften lief hebben gelyk u zeiven, Gal. 5: 14. Daarom wordt ook dit gebod de Koninglyke, dat is, de allervoornaamfte Wet genaamd, dewyl de andere daaruit voortvloeien en daarvan afhangen, Jac. 2: 8. En daarop gronden zich ook byzonder Christus woorden: Alle dingon, die gy wilt dat u de menfehen zouden doen, doet gy hen ook alzoo, Matth. 7; 12. $. 213. D e haat tegen een menfch kan derhalven in geen hart, dat Jefus als zynen Zaligmaker ondervonden heefr, plaats grypen. Want de haat, welke eene nfkee. righeid van een menfch is, waardoor men aangezet wordt, op zyn fchade, ongeluk en ondergang bedacht te zyn, en dezelve te zoeken, of zich 'er in te verblyden, is een openbaar werk des vleefches, en die dezelve by zich heerfchen laat, kan het Koningryke Gods  446* van de LIEFDE tot den NAASTEN. Gods niet beërven, Gal. 5: 20, 21. Reeds in 'c Onde Teftament wordt gezegd: Gy zult uwen broeder in uw harte niet haaten, Lev. 19: 17. En in het N. Teftament: Die zegt, dat hy in 't licht is, en zynen broeder baat, die is in de duifter nis tot nog toe, 1 Job. a: 9. En: Een iegelyk , die zynen broeder haat, is een doodftager. En gy weet, dat geen doodftager bet eeuwige leven heeft in hem blyvende, 1 Job^ 3: 15. Verder: Indien iemand zegt, ik hebbe God lief, en haat zynen broeder , die is een leugenaar , 1 Joh. 4: 20, Maak wy komen alle uit eenen Vader en eene Moeder voort, en zyn in dat opzicht alle broeders; offchoon de geloovigen, die alle ntëar eenen Vader hebben, die ook de Vader van onzen Heere Jefus Chriftus is, in dezen byzonderen zin, broeders zyn. Wanneer dus David zegt: Ik haate de gentn, die op valfche ydelh'den acht neemen, Pf 31: 7. En: zoude ik niet haaten, die u haaten, Pf 139: 21. Ja wanneer van God zelf gezegd wordt, dat Hy de godloozen haat, Pf 11; 5. Zoo is dat zoo te neemen, dat booze menfehen gehaat worden, in zoo verre zy boos zyn, maar niet in zoo verre zy Schepzelen Gods zyn, of gelyk men 't anders uitdrukt, men haat niet den menfch, maar de zonde in den menfch. En aan de andere zyde zyn ook in dien zin ie woorden opcevatten: God haat niets, dat Hy ge» maakt beeft, 'f Boek der Wysh. Cap. 11: vs. 25. Immers bemindt Hy de volken ■—- als zyne Schep- ze-  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 447 zelen Beutr. 33: 3. De woorden van Jo¬ hannes : J Hebt de weereld niet lief, 1 Job. z: 15. zyn mede op de zeiven wys te verklaren. God zelf beeft de weereld alzoo liefgehad, dat Hy zynen eenig geboorenen zoon gegeeven beeft, op dat een iegelyk die m Hem geloof, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe, Joh. 3: 16. Wy zullen dus de weereld, dat is, alle menfehen, en ook de genen, die nog flaaven der zonde en des duivels zyn. in zoo verre zy menfehen zyn, zonder onderfcheid liefhebben. Maar al dat in de weereld is, namelyk, de begeerlykheid des vleefches, de begeerlykheid der oogen, en de grootsheid des levens zullen wy niet liefhebbenen geene gemeenfehap hebben met de onvruchtbaar e werken der duifterniffe. Het blyft 'er dus by, dat wy ons op het liefhebben van alle menfehen toeteleggen hebben naar x Theff. 3: 12. Be Heere vermeerdere u, en maake u overvloedig in de liefde tegen eikanderen en tegen alle. Want de vrucht des Geeftes is liefde, Gal. 5: 2S. en daar de Heilige Geeft in het harte woont, zoude het dan mogelyk zyn, dat de liefde ook niet volgde? En deze liefde is eene hartelyke neiging, ja een aanzetten en dringen, om alle en een ieder menfch goed te doen en zyn befte re zoeken; en in die liefde zullen wy wandelen, Efef 5: 2. dat is, het liefhebben zal immer vooreduuren ën niet ophouden, en ah le onze dingen zullen in de liefde gefchieden, 1 Cor 16: 14. S- 214. lNTusscHr.N is allen, die in Jefus Chriftus gelooven,  448 van de LIEFDE tot den NAASTEN. ven, de liefde onder eikanderen zeer byzonder aanbevoolen, en deze worde in de Schriften des Nieuwen Teftaments de Broederlykeliefde genaamd. De grond daarvan ligt in de woorden onzes Heeren: Een is uw Mee fier — Chriftus — en gy zyt alle Broeders, Matth. 23: 8. Waarna zich ook Jefus Discipclcu gericht, en de geloovigen eeniglyk broeders genaamd hebben, gelyk uit hunne redenen cn brieven, die men in de Schijften des N. Teil. vindt, duidelyk blykt: Want, offchoon de Heiland het onderfcheid tuffchen Handen niet weggenoomen heeft, gelyk men zien kan uit 't gene van heeren en knechren van Overheden en onderdaanen §. 187, 2C9 is aangehaald: zoo blyft 't toch buiten tegenfpraak, dat met opzicht op de dingen , die tot zyn Koningryk behooren — en zyn Koningryk is niet van deze weereld , geen onderfcheid plaats heeft. Daarom vermaant Jaccbus cc gemeinte in zynen tyd zeer ernfiig daar ever , dat zy in hunne vergaderingen de ryken eenen voerrang gaven boven de armen, en zegt: Myne broeders, hebt r.'tet het geloove onzes Heeren Jefu Chrifti der heerlykhdd met aannemingen des per zoons 5 — indien gy den perzoon aanneemt, zoo duet gy zonde, en vjordt van de wet gejiraft als overtreders,. Jac. 2: 1, 9. D e Heiland wilde ook niet hebben , dat Zyne Discipelen eenen voorrang onder eikanderen zoeken zouden, want Hy riep ze tot zich, en zeide: Gy weet, dat de Overften der volkeren heerfchappy voeren over haar, en de groote gebruiken magt over haar. Doch alzoo zal 't onder u niet zyn: maar zoo wie onder u zal willen groot worden, die zy uwe dienaar,en zoo wie onder u zal willen de eer* Ge zyn, die zy uwe dienftkneeht, Matth. 20: 25. —. Wy la  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 449 Wy hebben derhalven, in opzicht op het Ryk van Chrillus, of het genade-verbond Gods met de menfehen , waarvan Jefus Chriftus de Middelaar is, en in het welke wy door 't geloof in Jefus Chriftus overgebragt worden, deeze alle te famen niet anders aan te zien dan als broeders onder elkander, die alle eenen Va« der hebben, die ook de Vader van onzen Heeren Jefus Chriftus is. Gelyk dan ook Petrus zegt: Geloofd zy de God en Vader onzes Heeren Jefu Chrifti, die naar zyne groote barmhartigheid ons heeft wedergebooren en door Chriftus tot nieuwe Schepzelen gemaakt . tot eene levende hoope, 1 Petr. ïi 3* Zeer veele zyn de plaatzen, waarin den Geloovigen bevoolen wordt, eikanderen lief te hebben; en uit dezelven is ook te zien, hoe deze broederlyke liefde gefield moet zyn. De Heiland zeide tot zyne Discipelen: Een nieuw gebod geeve ik u, dat gy malkanderen lief hebt, gelyk ik u lief gehad hebbe, dat ook gy malkanderen lief hebt. Hieraan zullen zy alle bekennen, dat gy myne Discipelen zyt, zoo gy Hef *de hebt onder malkanderen , Joh. 13: 34', 35. Verder: Dit is myn gebod, dat gy malkanderen lief hebt, gelykerwys ik u lief gehad hebbe, Joh. 15: 12. Jesus Discipelen, welke de Heer, met opzicht op de genen, die in Hem zouden gelooven en zich laaten doopen, bevoolen had: Leert haar onderhouden alles wat ikubevoolen hebbe, Matth. 28:18. Scherp» ten hen daarna deze Leer van Jefus ernftig in. Petrus zegt:  45° van de LIEFDE tot den NAASTEN. Hebbende uwe ziele gereinigd in de gehoorzaambeid der waarheid, door den Geeft, tot ongeveinsde broederlyke liefde, 200 hebt malkanderen vieriglyk lief uit een rein harte, 1 Petr. t: 22. En: Vooral hebt vierige liefde tot malkanderen: want de liefde zal menigte van zonden bedekken, dat is, offchoon anderen ons'menigmaal en veel beledigd hebben, zoo dekt de liefde zulks toe en vergeeft zeer gaarn. 1 Petr. 4: 8. Zie ook Cap. 2:17. Verder: Hri-sr malkanderen hartelyk lief met broederlyke liefde, Rom 12; ic. Desgelyks: Dat de broederlyke liefde blyve , Hebr. 13: 1. En: Gy zelve zyt van God geleerd, om malkanderen lief te hebben (zie Mare. n: 31.) en gy doet ook bet zelve aan alle de broederen ■— maar wy vermaanenu, broeders, dac gy meer overvloedig worde, l Tbeff. 4: 9, 10. En Johannes dringt in zynen eerften brief van 't begin tot het einde op de broederliefde aan, en zegt onder anderen : Dit is Gods gebod, dat wy gelooven in den naame Zyns Zoons Jefu Chrifti, en malkanderen liefhebben , gelyk Hy ons een gebod gegeeven heeft, 1 Joh. 3: 23. En: Geliefde, laat ons malkanderen liefhebben : want de liefde is uit God: en een iegelyk die lief heeft, is uit God gebooren, en kent God. Die niet lief beeft, die heeft God niet gekent: want God is liefde, I Joh. 4: 7, 8. Hieraan hebben wy de liefde gekend, dat Hy zyn leven voor ons gefield heeft: èn wy zyn fchuldig voor de broeders het leven te ftellen, 1 Joh. 3: \6. Paulus geeft 1 Cor. 13. een zeer heerlyke befchry- ving,  van de LIEFDÉ Tof den NAASTEN. 451 ving, hoe 'c by een menfch gefield is, wiens hare met Jefus liefde waarachtig vervuld is, en die daarom ook in een waare liefde tot God en Zynen Naaftert ftaat. Niemand zal zich in dezen ipiegel befchouwen, zonder ontwaar te worden, waaraan't hem nog in de liefde ontbreekt, en zonder eenen indruk te krygen van de.Zaligheid, welke de genen genieten, die ook inde liefde bunnen Zaligmaker gedurig gelykformiger worden. Uit alle deze plaatzen ziet men, dat wy elkanderen lief moeten hebben; maar hoe? gelykerwys ons Chriftus lief gehad heeft, en dat gaat zoo ver, dac wy ook het leven voor de broeders ftellen zullen. Dus moet onze liefde tot eikanderen openbaar worden. Hieruit moeteen ieder bekennen, dat wyjefu* toebehooren. Bovendien zullen wy eikanderen eerbiedig en recht van harten liefhebben, en in de liefde volharden, ook daarin op den duur meer overvloedig worden. De vruchten van zulk eene liefde zullen ge* wis niet achterwegen blyven. Daaruit is dan zekerlyk klaar, dat daarin niets onrechts ligt, wanneer de geloovigen eikanderen boven anderen liefhebben , het is veel meer met de H. Schrift, en de natuur der zaake , overeenkomftig. Zoodan, tcrwyle wytydhebben, laat ons goed doeti aan alle-, maar meefl aan de huisgenooten des geloofs, dat is, aan de zulke, welke met ons het zelve geloof in Chriftus deelagtig Zyn, Gal. 6: 10. Ondertusschen zal evenwel in de broederlyke ook de algemeene liefde openbaar worden, 2 Petr. is 7. gelyk ï Tbeff. 3: 12. gezegd wordt: De Heere maake u overvloedig in de liefde tegen malkanderen, en tegen allen; Eni Ff* Jaagt  45a van de LIEFDE tot den NAASTEN. Jaagt alle tyd het goede na, zoo tegen malkanderen, als tegen alle, Cap. 5: 15. §. 216. D e liefde tot vyanden is ons van onzen Heere Jefus Chridus in de reeds aangehaalde woorden : Hebt uwe vyanden lief, zegent ze, die u vervloeken , doet wel den genen, die u haaten, cn bidt voor degenen, die a geweld doen, en die u vervolgen - Matth 5: 44. byzonder aanbevoolen. Zie$. 212. Dat Kinderen Gods altoos vyanden hebben, is niet alleen uit de gefchiedenis , maar ook uit de ondervinding bekend. Vraagt men naar de reden, waarom men hun vyandig is,- zoo weet de eene dit, de andere datoptegeeven, en 't ontbreekt nooit aan een voorwendzel. Maar 't geen de Heer onze Heiland tot Zyne Discipelen zegt: om dat gy van de weereld niet zyt, maar ik u uit de weereld heb uitverkooren, daarom haat u de weereld, Joh. 15: 19. en 't geen Hy tot zyn Vader zegt: Ik hebbe haar uw woord gegeeven, en de weereld heeft ze gehaat, om datzy van de weereld niet zyn, gelyk als ik van de weereld niet ben, Joh. 17: 14. dat toont ons de waare oorzaak 'er van aan. Heeft nu iemand zynen Vyand lief zoo zoekt hy niet alleen alles te vermyden, wat hem zou kunnen fchaaden; maar 'er is ook in hem eene neiging, ja eene fterke aanzettingen dry ving, om al het mogelyke te doen, ter bevordering van dat gene, dat hem ten befte dient. Daaruit volgt dan, dat hy zich zeiven niet wreekt, Zie Rom. 12: 19. ook niets kwaads voor twaad vergeldt, naar 1 Tbeff. 5: 15. Ziet aat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde: Daar-  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 453 Daarheen behooren ook de woorden van Jefus: lk zegge «, dat gy den boozen niet -voederftaat, maar zoo -wie u op de rechter wange ftaat, keert hem ook de andere toe, Mattb. 5: 39, Indien iemand, uit gehoorzaamheid aan deze woorden van Jefus, zich op de andere wange liet flaan , wanneer hem iemand op de eene j'efiagen had, gelyk zulke voorbeelden daarvan werkelyk zyn voorgekomen,- die zou niet zondigen. Maar de meening van Jelus is waarfchynlyk deze geweest, dat men beter zoude doen, dat men zich op de andere wange liet flaan, dan dat men zich te weerftellen, en gelyk met gelyk vergelden zoude. Hy zelf zeide' tot den dienaar, die Hem eenen kinnen bakflag gaf: indien ik kwaalyk gefprooken hebbe, betuigt van het kwaade: en indien wel, waarom; flaat gy my\ Job. 18: 23. De vermaning van Paulus : Indien uwen vyand hongert, zon fpyzigt hem: indien hem dorst, zoo geeft bem te drinken. Want dat doende zult gy kooien vuurs op zyn hoofd koo, pen, Rom. 12: zo. moet ook recht begreepen worden. Want indien ie. mand zulk een oogmerk hadde, daarom zynen vyand goed te doen, op dat hy hem gloeiende kooien, tot zyn fchade of ondergang, op zyn hoofd hoopte; dat zou geene liefde zyn. Maar ziet iemand op Chriftus woord, en volgt het kinderlyk na; en overwint het kwaad door het goed, dat is, hy doet zynen vyand des te meer goed, hoe meer kwaad hy van hem verdraagen moet zoo kan het gebeuren, dat de. ze eindelyk zoo befchaamd wordt, en over zyne vyandfchap zulk .eene fmerte gevoelt, als of vuurige kooien op zyn hoofd waren. Zie b. v. 1 Sam. 24; 4—. 2 Kon. 6: 8—. Dit brengt dan meenigen vyand tot inkeer, dat hy erkent en belydt dat hy on. F f 3 recht  454 van de LIEFDE tot den NAASTEN. recht gedaan heeft, en uit eenen vyand een vriend worde. O hoe hartverheugend zyn iemand zulite voorbeelden! Onze Heer Jefus Chriftus is voor de menfehen, die nog Zondaars, dat is, zyne vyanden %varen,geflorven, Rom. 5: 8, 10. en heeft voor zyne kruizigers gebeden, Luc. 23: 24. Dat is de liefde tot vyanden. Van de liefde onder vrienden, wanneer de een den anderen, van wien hy byzonder en boven anderen geliefd wordt, wederom byzonder en boven anderen liefheeft, en hem op allerly wyze zoekt raad te geeven, te helpen, te dienen en bevorderlyk te zyn, heefc de Heiland niet veel gefprooken. Want, offchooon dezelve, op zich zelve befchouwc, niec ce laaken, in cegendeel noodzakelyk is, in zoo verre zy de dankbaarheid mede in zich behelsc, en der ondankbaarheid, een fchandelyk kwaad, (2 Tim. 3; 2) cegen overgefteld is; zoo wil evenwel de Heiland niec hebben, dac zyne Discipelen by de vriendichaps liefde zullen blyven ftaan, en dezelve als een kenmerk van een kind Qods aanzien zullen. Hy zege: Indien gy lief hebt, die u lief hebben, wat loon hebt gyï doen ook niet de tollenaars alzool Mattb. 5: 46, Indien gy goed doet den genen, die u goed doen, wat dank ^bebt gy*. want ook de zondaars doen het zelve, Luc. 6: 33. Daarom hebt uwe vyanden lief —— 5- De Vreedzaamheid, wanneer men niec alleen tegen anderen vreedzaam gezind is, maar zich ook bemoeid, om anderen coc vreede te brengen, en ze daarin te behouden, vloeit onfeilbaar uit de liefde tot den  van de LIEFDE tot dem NAASTEN. 455- den naaften, By Kinderen Gods worde de eenigheid des Geeftes vooronderfteld, waaraan den Heere onzen Heiland veel gelegen lag, 'c welk meh uit Zyn Hooge Prieflerlyk gebed ziet, waarin Hy aan alle geloovigen gedenkt. Ik bidde voor baar, zegt Hy, op dat zy alle één zyn, gelykerwys gy Vader in my, en ik in u, dat ook zy in ons één zyn, Joh. 17: 21. In de Gemeente te Jerufalem werd die gebed onzes Heeren Jefu Chrifti ten eerften vervuld gezien. Want de meenigte der geloovigen en het getal der mannen alleen was roen reeds ontrent vyf duizend, Hand 4:4. — was één harte en éêne ziele, Hand. 4: 32. De Discipelen des Heeren drongen 'er op aan, dat zulks in alle gemeenten in zegen mogte voortgaan. Wandelt waardiglyk, zegt Paulus, het Euangelium Chrifti — dat gy ftaat in éénen Geesc Phil. 1: 17. Zal nu deze eenigheid des Geeftes recht plaats grypen , zoo moeten de Kinderen Gods met allen ernst vp den vrede onder eikanderen bedacht zyn. Beneerftigt u te behouden de eenigheid des Geeftes t door den band des vredes, Efef. jl: 3. Jaagt na rechtvaardigheid, geloove, liefde, vrede met de genen, die den Heere aanroepen uit een rein harte, 2 Tim. 2: 22. Voorts, Broeders, zyt blyde, wordt volmaakt, . zyt getroost, zyt eensgezind, leeft in vrede, en de God der liefde en des vredes zal met u zyn, 2 Cor. 13: 11< Laat ons najaagén het géne tot den vrede, en bet gene tot de ftichtinge onder malkanderen dient Rom. 14: ip. zie ook Mare. 9: 50. Matth. # 9- F f 4 Doch  456 van de LIEFDE tot den NAASTEN. Doch Kinderen Gods zullen niet alleen onder eikanderen vreedzaam zyn, maar 'er zich ook op toeleggen , om met een ieder in vrede te leven-. Jaagt den vrede na met allen — dat is, jaagt na vrede met allen — Hebr. 12: 14. Indien het mogelyk is, zoo veel in a is, houdt vrede met alle menfehen, Rom. 12; 18. Zie 1 Petr. 3: 11. Want vrede is ook eene vrucht des Geeftes, Gal. 5: 22. Nu zyn 'er wel veele dingen, die den vrede ftooren kunnen, en die men deswegen te vlieden heeft. Maar inzonderheid behoort daar onder de inbeelding van zich zeiven; daarom, worden wy ook ernftig daarvoor gewaarfchuuwd. Laat ons niet zyn zoekers van ydele eere, malkander en tergende, malkanderen benydende, Gal. 5: 26. Hoor de genade, die my gegeeven is, zegge ik eenen iegel^ken, die onder u is, dat hv niet wys zy boven het gene men behoort wys te zyn, maar dat hy wys zy tot matigheid, Rom. 12: 3. Toen 's Heilands Discipelen onder eikanderen be» gonnen te denken, wie van hen de roeefte fcheen te zyn of te worden; zoo ontftond aanftonds eenetwi*. tinge onder hen, cn de vrede wierd geftoord, Luc. 22: 24. Met de baatzugtigheid is t even ook zoo gelegen. O hoe menigmaal wordt de vrede daardoor geftoord! Den kortflen weg, om den vrede te behouden, wanneer over het uw en myn de vraageis, wyst ons de Heiland aan: Zoo iemand met u rechten wil, en uwen rok neemen , laat hem eer gy met hem twisten zoud tt^t- ook den mantel, Mattb. 5: 40. Pau-  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 457 Paulus geeft den Corinthiers eene gelyke vermaning : Zoo is 'er dan nu ganfcbelyk gebrek onder u, dat gy met eikanderen recbtzaaken hebt. Waarom lydt gy niet liever ongelyk? Waarom lydt ey niet liever fchade? x Cor. 6: 7. Van beide voorgemelde hinderpaalen des vredes fpreeke hy in de volgende woorden: Indien ''er dan eenige vertroofiinge is in Chriftus, indien 'er eenige troost is der liefde, indien 'er eenige gemeenfehap is des Geeftes, indien 'er eenige inneriyke bewegingen en ontfermingen zyn: Zoo vervult myne blydfchap, dat gy moogt eensgezind zyn, dezelve liefde hebbende, van een gemoed', en van een gevoelen zynde. En doet geen ding door twiflinge, ofydeleeere, maar door ootmoedigheid achte de een den anderen uitnemender dan zich zeiven. Een iegelyk zie niet op het zyne, maar een iegelyk zie ook op het gene, dat der anderen is, Phtl. 2: 1 s 1 §. 218. Hoe meer de aan den Heiland overgegeevene zielen zich houden aan de Leer van Jefus en Zyne Apostelen ; hoe meer zy op Jefus , die het Evenbeeld Gods, en onzer aller voorbeeld is, zien; hoe meer zy op den Heiligen Geest achtgeeven, die hen zoo getrouw leert, leidt en regeert; des te beter gaat 'c met de liefde, die zy onder eikanderen hebben, en eikanderen toedraagen. Wy hebben alle een en den zelfden regel, waarnaar wy wandelen; wy hebben alle één voorbeeld, dat wy billyk fteeds voor oog*r* hebben; wy zyn alle in ééne fchool, en hebben ?én en het zelfde onderricht en te rechtwyzing. Dtm>m F f 5  458 van de LIEFDE tot den NAASTEN. is't niet alleen noodzakelyk, maar ook mogelyk, ja men mag zeggen, niet zwaar, dat de Leden van Jefus alle, tyd éénsgezind worden, en in vrede blyven , indien zy maar beftendig getrouw en gehoorzaam zyn. Aüeenlyk is hierby nog 't volgende op te merken: i.) De wyle zy nog menfehen zyn, die veele gebreken hebben, en alle menigvuldige miflagen begaan; zoo zullen zy billyk met eikanderen geduld hebben en eikanderen draagen. Dit geduld (langmoedigheid) is even ook eene vrucht des Geeftes, Gal. 5: 22. en betoont zich niet alleen tegen de Broeders, maar ook tegen een ieder menfch. Want zoo wordt in de Schrift gezegd: Wandelt waardiglyk der roepinge, met welke gy ■ geroepen zyt —met langmoedigheid, verdraaiende malkanderen in liefde Efef. 4: 1, 2. En onderfteunt de zwakken, zyt langmoedig tegen allen, I Tkesf 5: 14. De langmoedigheid, het onbegrypelyk geduld des Heeren, dat Hy met ons heeft, is ons de befte, beweeggrond tot ons geduld met anderen. Wat het geduld betreft, waarvan §. 190 gefprooken is, en 't welk daarin beftaat, dat men in tegenfpoeden gelaaten is, en tegen God niet murmureert; het zelve is wel van dat geduld, waarvan hier gefprooken wordt, onderfcheiden, doch zekerlyk daarmede ook verknogt. Hier toe behoort ook de zachtmoedigheid, wanneer men den anderen verfchoont, en niet ligt of fchielyk toornig op hem wordt, of den toorn behoudt, waarvan de Heiland zegt: Leert van my, dat ik zachtmoedig ben, en ne- drig van harten, Matth. 11: 29. En: Zalig zyn de zachtraoedigen, Matth. 5: 5.  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 459 2.) Zoo ziet men ook op Hem, hoe Hy het ge. krookte riet niet verbreekt, en het rookende lemmet niet uitblust. En daarom zyn de genen, die fterk zyn, fchuldig de zwakheden der onfterken tedraagen, Rom. 15: j. Neemt malkanderen aan, gelyk ook Chriftus ons aangenoomen heeft, Rom. 15: 7. Gei,yk een herder een teder lammeken op zyn armen neemt, en eene moeder een nog zwak kind, en 'c zoo mede voortdraagt, zoo gedraagt zich de Heiland ontrenc ons, en zoo zullen wy ons ook ontrent anderen gedraagen: Vertroost de kleinmoedige, onderfteunt de zwakke, is V 1 Thesf. 5: 14, 3.) Hebben wy anderen zoo lief, als wy ons zeiven lief hebben , zoo zyn wy ook by de omftandigheden, die hen treffend zyn, nietonverfchillig, maar wy neemen "er deel in, naar het woord van Paulus: Verblydt u met den blyden: en weent met den weenenden, Rom. 12: 15. Dit was de vermaning des goedertiernen Vaders, toen Zyn verloorne Zoon te rug kwam, aan deszelfs broeder, die over de vreugde des Vaders en zyns ganlchen huis onvergenoegd werd: men behoorde vrolyk en blyde te zyn, want deze uwe broeder was dood, en is weder levendig geworden —, Luc. 15: 32. Op dit deelneemen zyn ook deze woorden gegrond : Gedenkt der gevangene, — gelyk Paulus b v. te Romen gevangen en met eenen krygsknecht aan éónen keten fjaam gekluifterd was — als ofgy me. de gevangen waart, en der genen die kwaalyk gehandeld worden, als of gy ook zelve in het lichaam kwaalyk gehandeld waart, Hebr. 13: 3. 4,) Staat men in Jefus liefdens gezindheid, zoo ver-  460 van de LIEFDE tot den NAASTEN. vergeeft men ook gaarn zynen naaften zie $. 197. • Want onze Heer Jefus Chriftus zegt: Indien gy den menfehen haare misdaaden vergeeft , zoo zal uwe Hemelfche Vader ook u vergeeven. Maar indien gy den menfehen haare mis. daaden niet vergeeft, zoo'zal ook uwe Vader uwe misdaaden niet vergeeven, Matth. 6: 14, 15. En in andere plaatzen is 't: , Vergeeft malkanderen, gelykerwys ook God in Chriftus u lieden vergeeven beeft, Efef. 4: 32. Verdraagt malkanderen, en vergeeve de een den anderen, zoo iemand tegen iemand eenige klagte heeft: gelykerwys als Chriftus u vergeeven heeft, doet ook gy alzoo, Coll- 3: 13 zie Matth. 18: 21 ——■. Luc. 17: 4. Als dit gefchiedt, zoo zucht de een niet tegen den anderen. Jacobus zegt: Zucht niet tegen malkander, Broeders, op dat gy niet veroordeeld wordt, Jac. 5: 9. H o e is dit te verftaan ? Indien de een tegen den anderen zucht, zoo is dat een bewys, dat hy hem niet vergeeft; vergeeft hy hem niet, zoo wordt hem ook niet vergeeven 5» wordt hem niet vergeeven zoo wordt hy veroordeeld, zie Matth. 18: 23—35. 5.) By de woorden der Heilige Schrift: Dient malkanderen door de liefde, Gal. 5: 13. Desgelyks : Laat ons niet lief hebben mei den woorde, noch ■ mee de tonge, maar met de daad en waarheid, 1 Joh. 3: 18. En: Een iegelyk, gelyk hy gave ontvangen heeft, alzoo bediene hy dezelve aan den anderen, als goede uitdeelers der menigerly genade C-ods, t Petr 4: 10. is Qechts het volgende op te merken. Als  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 461 Als de een des anderen hulpe noodig heeft, en hem dezelve beweezen wordt, zoo neemt by zulks billyk als eene weldaad uic de hand des Heeren aan, en dankc van harcen daarvoor eersc den Heere, en dan ook Zyne naafte. Maar die ook verwaardigd wordt, den anderen te helpen en te dienen, die ziet zulks — zoo hy verftand heeft naar Chriftus zin te oordeelen —, als eene nog grooter weldaad van God aan,en is deswegen nog meer verheugd en dankbaar, inzonderheid, wanneer het Ledematen van Chriftus betreft, want hy weec, dac alles, wac den Ledematen van Jefus Chriftus gedaan wodt, van Hem zoo aangezien wordt, als of 't Hem zeiven wedervaareti was. / 6.) Eene zekere bereidvaardigheid en behaaglykheid behoort 'er altoos coe, wanneer een dienst aangenaam zal zyn. Zoo wie u zal dwingen een myle — met hem —- — te gaan, gaac met hem twee mylen, Matth. 5- 4'. Ook laat ons de Heilige Schrift niet zonder onder, richt, ten aanzien van de manier, hoe men met elkanderen zal omgaan. By voorb. Zyt tegen malkanderen goedertieren en barmhartig, Efef 4: 32. Met eere de een den anderen voorgaande, Rom. 12: 10. Door oodmoedigheid achte de een den anderen uitneemender dan zich zeiven, Phil. 5: 3. Verdraagt malkanderen in liefde, Efef. 4: 2. Uwe befcheidenheid dat is, goedwilligheid, die alles zoo naauw niet neemt zy alle menfehen bekend laat die aan een ieder hlyken Phil. 4: 5. Ziet,  4f5a van de LIEFDE tot den NAASTEN. Ziet, hoe gy voorzichtelyk wandelt: niet als on•wyze, maar als wyze, Efef. 5: 15. Wandelt met wysheid by de genen, die buiten zyn, dat is by de zulke, die niet tot de gemeente Gods beboeren, Coll. 4: 5. §. 219» Uit de liefde tot God, en uit de liefde tot den Naaften, welke niet gefcheiden kunnen worden — want de Schrift zegt: Een iegelyk, die liefheeft den genen, die gebooren heeft — God —, die heeft ook lief den genen, die uit Hem gebooren is — zynen broeder — 1 Job. 5; 1. En Indien iemand zegt: Ik hebbe God lief, en haat zynen broeder, die is een leugenaar. Want die zynen broeder niet liefheeft, dien hy gezien heeft, boe kan by God lief hebben, dien by niet gezien heeft? 1 Joh. 4: ao. Vloeit dan verder voort: 1.) Dat men zynen naaften naar vermogen zoekt te verbeteren, volgens Rom. 14: 19. Laat ons najaagen het gene tot de ftichtin- ge — verbetering — onder malkanderen dient 5 en: . Laat ons op malkanderen achtneemen totopfcherpinge der liefde en der goede werken, Hebr. 10: De liefde fticht, 1 Cor. 8: 1. Efef. 4: 16. a.) Dat men niet nalaate, zynen naaften, die op eenen dwaalweg is, terecht te wyzen, en zich zyner niet omrekke, zoo hy, ten opzichte van den toeftand zynes harte, onze hulpe noodig heeft. Broc  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 463 Broeders, zegt Paulus, indien ook een menfche overvallen ware door eenige misdaad, gy die geeffelyk zyt brengt den zoodanigen te rechte met den Geest der zachtmoedigheid, Gal. 6: 1. Broeders, indien iemand onder u van de waarbeidis afgedwaald, en hem iemand bekeert, die weete, dat de gene, die eenen zondaar van de dwalmge zynes. wegs bekeert, zal eene ziele van den dood behouden, Jac. 5: 19, 20. 3 ) Dat men zynen naaften een goed voorbeeld geeve, en hem met zynen wandel voorlichte. Dat een Heidenfch Mm, die den woorde des Euangeliums nog ongehoorzaam is, door de onderdaanigheid, en den kuiichen wandel van zyne vrouw, die in Chriftus Jefus gelooft, zonder woord kan en zal gewonnen worden, betuigt Petrus in zynen 1 Br. Cap. 3: vs. I, a. Daaruit blykt klaar, dat het gedrag van een menfch, die Jefus liefheeft; fomtydsmeer nut doet, dan de fchoonfte woorden. Daar in tegendeel een menfeh, die Gods woord leert, en *i zeiven met zyn gedrag verlochent, oorzaake geeft, dat de naame Gods gelafterd wordt, en ergeniffe aangericht,] gelyk Paulus van de Jooden getuigt, Rom. 2: 17. - Nu beftaat de goede wandel in 't gemeen daarin, dat men het kwaade mydt en vliedt, en zich op het goede toelegt. Zoo zegt David ; Wykt af van het kwaade, en doet het goede, pf 34= 15Jesajas: Laat af van kwaad te doen, leeret goed doen Cap. i: i«, i7. Paulus: Hebt eenen afkeer van het booze, en hangt het goede aan, Rom. 12: 9. En: Amos:  464 van de LIEFDE tot den NAASTEN. Amos: Haatet het booze, enhebbet lief het goede, Cap. 5: 15- Daartoe worden wy dan ook vermaand in de volgende Schriftuurplaatzen: , Broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlyk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflyk is, al wat wel luidt, zoo daar eenige deugd is, en zoo daar eenigen lof-of iets dat lofwaardig is dat zelve bedenkt, Phil. 4: 8. De Zaligmaakende genade Gods is verfcheenen allen menfehen, en onderwyst ons, dat wy de Goddeloosheid, en de weereldfche begeerlykheden verzadkende, maatiglyk, en rechtvaardelyk, en Godzaliglyk leeven zouden in deze tegenwoordige weereld, Tit. 2: 11, 12. Verder zegt de Schrift: L a a t uw licht alzoo fchynen voor de menfehen, dat zy uwe goede werken mogen zien, en uwen Vader, die inde Hemelen is, verbeerlyken, Matth. 5: 16. Houdt uwen wandel eerlyk onder de Heidenen t op dat in gene zy kwalyk van u fpreeken, als van kwaaddoenders, zy uit de goede werken, die zy in u zien, God verbeerlyken mogen, 1 Petr» 2: 12. D e Geloovigen worden een licht in den Heere genoemd, Efef. 5:8. Waarom? Gelyk de Maan in den nacht helder fehynt, want zy ontvangt haar licht van de Zon, en werpt 't wederom van zich op de aarde: zoo geeven de kinderen Gods door hunnen goeden wandel, in 't midde van eene booze weereld, een helder licht van zich, anderen ten nutte: maar zy hebben dit licht niet van zich zeiven, maar van Jefus Chriftus, de Zonne der Gerechtigheid. Daar*  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 4<% Daartoe behoort dan ook, dat alle dingen eerlyk en met order by hem gefchieden, naar 1 Cor. 14: 40. en zy zich onberispelyk en oprecht openbaar maaken, ah Kinderen Gods, zynde ohftraffelyk in V midden van een krom en verdraaid gefachie \, Phil. 2: 15. Ook geene gemeinfehap hebben metdt onvruchtbaare werken der duifternijfc, maar dezelve veel eer beftraften, Efef 5: 11. In het algemeen hebben menfehes , die Jefu* toebehooren, nooit te vergeeten, dat zy alle daartoe op de weereld zyn, dat zy zullen verkondigen de deugden des genen, die hengeroepen heeft, uit de duifternisfe tot zyn wonderbaar licht, 1 Petr. a: 9. Want offchoon iemand niet tot een Herder en Lecraar in de kerke van Chriftus geroepen is; hy is evenwel naar Gods groote barmhartigheid wedergeboqren tot eene leevende hoope, gelyk Petrus zulke menfehen bedoelt, aan welken hy fchryft, 1 Petr. 1: 3. en zoo behoort hy tot het uitverkooren geflachte , het Koninglyk Priefterdom, het heilige volk, hetverkrecr gene volk, of tot de onzen Heere Jefus Chrillus in eigendom coebehoorende menfehen, van welke hec verwacht wordt, dat zy de deugden van Chriftus zullen verkondigen. Dezen betaamt het wel, dac ij voornamelyk op hen zeiven achegeeven , naar de woorden der H. Schrift: Een iegelyk beproeve zyns zelfs werk en ah dak zal hy aan hem zelveh alleen roem hebben, eti niet aan eenen anderen, dat is, indien hy eerst zich zdvai verbetert, eer hy anderen verbeteren wil, zoo zal V hem eene eere zyn, Gal. 6'. 4. Ö f . ' HU  4öf5 van de LIEFDE tot den NAASTEN. Hen betaamt ook, niet voorbaarig te zyn, maar zelve gaarn te leeren, gelyk Jacobus vermaant: Een iegelyk menfche zy ras om te hooren, maar traag om te fpreeken Jac. i: 19. Ondertusfchen hebben zy met een ook optemerken, 't gene Paulus zegt: Vermaant malkanderen, en fticht de een den anderen, 1 Thesf. 5: ii. En: Het woord Chrifti woone rykelyk in u in alle wysheid, Ccll. 3: ifj. Desgelyks: Spreekt onder malkanderen met Pfalmen en Lofzangen, en Geeftelyke Liedekens , Efef. 5: 19. Waarby zy dan ook de vermaning van Paulus aan Timotheus wel in acht te neemen hebben : Verwerpt de vraagen, die dwaas en zonder leeringe zyn, weetende, dat ze twiftinge voortbrengen, a Tim. 2: 23. E n dewyl onze Heer en Zaligmaker van de gevolgen der prediking des Euangeliums uitdrukkelyk gezegd heeft: Van nu aan zullen 'er vyver in een huis verdeeld zyn, drie tegen twee, en twee tegen drie. De vader zal tegen den zoon verdeeld zyn, en de zoon tegen den Vader', de moeder tegen de dochter, en de dochter tegen de moeder; de fchoonmoeder tegen haare fcboondocbter, en de fchoondochter tegen haare fchoonmoeder, Luc. 12: 52 . Zoo kan 'took in onze dagen gebeuren, dat een, die zich van harte tot God bekeerd heeft, van zyne naafte bloed verwanten veel lyden moet. Zoo komen hem dan deze woorden te ftade: Die lyden naar den wille Gods, dat zy haare zielen Hem, als den getrouwen Schepper, beveelen met weldoen —— in goede werken , i Petr. 4; 19. In-  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 467 Intusschen zullen zy' zich ook niet ontrekken , zoo menigmaal 't van hun gevorderd wordt, om eene vrymoedige belydenis van de genade in Jefus Bloed af te leggen. Want het is: Zyt al tyd bereid tot verandwoordingen aan een iegelyk, die u rekenfchap afeijcht van de hoope die in u isy 1 Petr. 3 15. §. 221. Heeft men zynen Naaften lief, zoo vermydt meh ook alies, wat hem zoude kunnen beledigen of be. ichadigen. Want : • De liefde doet den naafle geen kwaad, Rom. 13: 10. Maar hy kan beledigd en befchadigd worden 1.) met opzicht op zyn lyf,ziel en leven, 2.) met opzicht op zyn huwelyk en kinderen; 3.) met opzicht op zyn haave eri goed en neering, 4.) met opzicht op zyn goed geruchte en naam. Om 'dit alles heefc dan ook de Heere God, door zyne heilige geboden , als een tuin of muur gemaakt, om het zelve daardoor te bewaaren en zeker te ftellen: 'Er komen zekerlyk gevallen voor, waar in hec reehc vorderc, dat een menfch met den dood geftrafc worde. God had op veele zonden onder her oude Teftament eene doodftraffe gefield. Ja 'c was zynen wil, dat ganfche volkeren, wegens de verfchiikkelyke gruwelen, welke onder hen in zwang gingen , zouden uitgeroeid worden. Zoo had Hy', by voorbeeld, den Israëliten bevoolen, de Cananiten te verdelgen, en wanneer men, b. v. eenen menfch, die zynen naaften in wrevelmoed omgebracht had, niec wederom mee de dood ftrafce, zoo kwam daardoor eene bloedlchuld op hec land. En toen de IsG g 2 ra*  468 van Dt LIEFDE tot den NAASTEN. raëliten de Cananiten verfchoonden, en hen niet allen, volgens het bevel Gods, van de aarde uitroeiden, bezondigden zy zich daardoor, en haalden zich zei» ven veele en zwaare ftraffen op den hals. Buiten deze gevallen had God, om des menfehen lyf en leven te behouden, den moord en doodflag verbooden. Cain wlfie reeds, toen hy zynen Broeder Abel gedood had, dat hy daarmede kwaad gedaan had. Aanftonds na den zondvloed zeide de Heer: Wie des menfehen Moed vergiet, zyn Hoed zal door den menfche vergooten worden, Gen 9: 6. God voegt 'er de rede by: want God heeft den menfche naar zyn beeld gemaakt. God laat zich dus aan den menfch, boven alie andere fchepzelen, gelege» leggen. Wanneer dan ook een menfch, die aan een ander fchepzel wreedheid uitoeffendt, van God niet ongeftraft blyft; zoo zal hem God nog veel weiniger ongeftraft laaten, wanneer hy zynen naaften van 't leven berooft. Zie Gen. 9: 5. In de Wet Mofis wordt gezegd: Als iemand eenige ziele des menfehen zal verflaagenhebben: hy zal zekeriyk gedood worden, Lev. 24: 17. zie Num- 35: 16 . Hier mede wordt evenwel niemand bedoeld, dien 't ongeluk wedervaart, iemand onvoorziens te dooden, wiens kwaad by'niet zocht. Want, by aldien b. v. iemand van een huisdak afviel, cn daardoor eenen voorby gaanden doodde, zoo zoude zulk een , niet tegenftaande het aangehaalde gebod, niet moeten gedood worden. Maar by aldien iemand een ander wel niet zelf doodde, maar 'er eveiawel op/zettelyk de oorzaak van was, dat hy door de handen van anderen gedood wierd, zoo zoude zulk een altoos als een doodflager aan te zien zyn. Daarom zeide Na- than  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 469 than tot David: Gy hebt Uria, den Hethlter, met den zweerde ver/laagen, 2 Sam. 12; 9. offchoon hy door der vyanden hand gevallen was, maar 't werd door Joab, op Davids hevel, 'er op toegelegd dat zulks gefchieden zoude. ö ' Intusschen heefc God niet alleen .den doodjlag zelfs verbooden, maar ook al wat daartoe aanleiding geeft of geeven kan by voorbeeld: 1.) Den haat. Want: Een iegelyk, die zynen broeder haat is een dood. /lager — namelyk in de oogen Gods — 1 Joh 3: 15. zie §. 213. 2.) De vyandfchap, wanneer men boos op iemand is, gelyk b. v. Jofephs Broeders hem vyandig waren, Gen. 37: 4. en die bragt hen zoo ver, dat zy hem ombrengen wilden, vs. 20. ■3.J De wraakgierigheid, waarby men eene begeerte , om zich aan zynen naaflen te wreeken, b y zich omdraagt, eene bitterheid tegens hem behoudt: gelyk Joab Abner, die zynen broeder Afahel doorflooken had, uit zulk eene wraakzucht ombragt, 2 Sam. 3; 27. 4. ) Den nyd, waardoor men zynen naaflen het goede, dat hem wedervaart innerlyk misgunt, en daarom boos op hem wordt. Zoo doodde Cain zynen broeder Abel, om dat God Abel en zyn offer in genade aanzag, maar hem en zyn offer niet aanzag, Gen 4; 3 „ 5. ) Den toorn. Deze maakte Simeon en Levi zoo woedende, dat zy Hemor en Sichem, en al wat in haare ftad manlyk, was, doodden, Gen. 49: 6 — Zie §. 161. 6. ) Het cwiften,. verfmaaden, lafteicn, fchelden en dergeiyks. Want -wie weet niet, hoe Veel moord G S 3, en  470 van de LIEFDE tot den NAASTEN, cn doodflag daaruic voorkomt ? Daarom zegt de Schrift: Alle bitterheid, en toornigheid, en.granfchap, en geroep, en lafteringè zy van u geweerd, met alle -boosheid, Efef, 4:. 31. Desgelyks : Legt dit alles af, namelyk, gramfhap, toornigheid, kwaadheid, lafteringè, vuil/pree ken uit uwen mond, Coll, 3:8. Waar nyd en twist gierigheid is, aldaar is ver. warringe, en alle boozen handel, Jac 3: 16. Den genen, die twistgierig zyn -— zal verbolgenheid 'en toorn vergolden worden, Rom. 2: 8. zie ook Cap. 13: 13. G e l y k dan ook haat, nyd, toorn, gekyf, twee. dracht onder de openbaare werken des vleefches behooren, die ons in bet Koningryke Gods niet laaten in komen, Gal. 5: 20. Dat de daarmede gepaard gaande gebeerden even zoo zeer met den wil des Heeren ftrydig zyn, wie zal daaraan twyffelen. Deze hehooren tot den Cains-aart, welke onftak wegens zynen broeder Abel en zyn aangezichte verviel ■— zyn gelaat veranderde — Gen. 4: 5. 7.) De wedervergelding. Gy hebt gehoon, dat gezegd is, ooge om ooge, en tand om tand. Maar ik zegge u, dat gy den boozen niet wederftaat, Matth. 5: 38, 391X1 os es had den Richteren bevoolen, de ftraften der menfehen naar evenredigheid van hunne misdaaden te fchikken. Maar de Pharizeen paften dat zoo toe, als of zy bevoegd waren, zich zeiven op zoodanig eene wys te wreeken. Maar de Heer fprak dat zeer v.itdrukkeïyk tegen; en Paulus zegt: Wreekt  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 47r Wreekt u zeiven niet, beminde, maar geeft den toorn ( Gods ) plaats, want daar is gefchreeven, My komt de wraake toe : Ik zal V vervelden , zegt de Heer, Rom. 12: 10. ö ' §. 222. Hoe hoog de Heiland cenes menfehen ziele fchat is te zien uit zyne woorden: ' Wat baatet een menfche, zoo hy de gebeek weereld gewint en lydt fchaden zyner ziek* of .wa' zal een menfche geeven, tot losfinge van zyne ziék? Matth. 16: 26. Wanneer Hy op een ander plaats zegt, men moet zyn, rechter oog, zyne rechter hand, zynen rechter voet'4 indien men door een dezer ledemaat m geërgerd wordt, niet verfchoonen, maar ze uittrekken* ze afbouwen cn van zich werpen, Matth. 5: 29 — Zoo toont hy daaimeê aan, hoe zeer men zich té wachten en welken ernst men te gebruiken heeft dac men geen fchade aan zyne ziele lydt. Daarwy nu naar c bevel onzes Heere, onzen naaften, als ons zeiven, hebben lief te hebben; zoo is 'c ook zeker dac wy ons even zoo zorgvuldig in acht neemen moe! ten, dat ook hy door ons geen fchade lyde aan zyne ziele. Die drukc de H. Schrift zoo uit, dat wv niemand ergeren zullen, dat is, wy zullen ons zoo gedraagen, dat niemand door ons erger worde, of dat hem oorzaake gegeeven worde, zich tebezondigen , en daardoor fchade te lyden aan zyne ziele. Wee^ der weereld van de er gemisfen, zege Chriftus * bet is wel noodz'aakelyk, dat de ergemisfen komen — dac is, naar hec diep verderf, waarin de menfehen liggen , kan 't wel niet anders zyn, dat zy eikanderen zielen Ichade aanbrengen zullen- — Doch wee dien men. G g 4 Me,  ifa van de LIEFDE tot Den NAASNEN, fche, door welke de ergenisfe komt, Matth. 18: 7. Zulks kan op menigvuldige wyzen gefchieden. Indien b. v. iemand, op wien anderen zien, onbarmhartig is tegen zynen naaften, en hy maakt daardoor, dat een ander, waar 't noodig is, geene barmhartigheid bewyze, zoo ergert hy zulk eenen. De H, Schrift zegt: ' Geen vuile reden gaa uit uwen mond Efef. 4: 39. En: Stelt u tegen het ongodlyk ydel roepen, 1 Tim. s: 16. \ Be menfehen zullen rekenfehap geeven in den dag des oordeels van elk ydel woord, V welk zy ZuU len gefprooken hebben, Mattb is: 36. Ach hoe veele menfehen werden daar door geërgerd : want kwaade ifamenfprckhigen verderven woedezeden, 1 Cor. 15: 33. Een menfch bedryft hoogmoed in zyne kleederen, en de andere doethet hem na , offchoon hy gelooft, dat het kwaad is. Is dat reen ergernis? De eene denkt: waarom zoude ik niet dit of dat openbaar vermaak mede aanfchouwen, b. v. in eene Comedie gaan? waarom zoude ik daarvan Confcientie- werk maaken ? Hydoet het. Een ander, die 't voor kwaad en zonde houdt, ziet 't, volgt hem daarin na, en bezondigt zich wer-' kelyk, want hy handelt tegen zyn beterweeten, lydt zulk een dan geene fchade aan zyne ziele ? W'eest zonder aanfloot te geeven, en den Jooden, en'den Grieken, en der gemeente Gods, 1 Cor. 10: 32. Daaruit volgt, dat men zoo min den onbekeerden, én den Jooden, Turken, en Heiden, als den penen, die in Chriftus gelooven, aanftoot te geeven heeft. Dit heeft God willen te kennen geeven met dit gebod: zyzirit voor het aangezicht des blinden gee~  vam de LIEFDE tot den NAASTEN. 473 geenen aanftoot zetten — dat is, gy zult hem niets in den weg leggen, waaraan hy zich zou kunnen ftooten en daar over vallen maar gy zult voor uwen Godvreezen, Ik ben de Heere, Lev. 19; 14. Daarheen behooren ook de woorden: Oordeelt dit liever, dat gy den Broeder geenen aanftoot of ergernisfe geeft, Rom. 14: 13. En: Ziet toe, dat deze uwe magt niet eeniger wyze* een aanftoot worde den genen, die zwak zyn, 1 Cor. 8: 9 —. Dat men toe te zien heeft, dat men inzonderheid den Kinderen met ergere, daar ontrent kan men S. 204. nazien. j a hier by moet nog dit opgemerkt worden, dat wy niet alleen zulke dingen te myden hebben, die op zich zeiven kwaad zyn, en anderen aanftootelyk worden, maar wy hebben ook een woord Gods. dat zegt: * Onthoudt u van allen fchyn des kwaads, 1 Thesf. Gelyk nu 't gene gezegd is, alle menfehen raakt; zoo hebben inzonderheid de Dienstknechten van Ielus, die in 't Huis Gods, dat is, in de Gemeente, tot hulp aangefteld zyn, eene zeer ernftige herinnering: 0 Laat ons aan niemand eenige ergernisfe geeven op dat ons ambt niet gelafterd worde, s Cor. 6: 3. $' 223. De liefde doet ook den Naaften geen kwaad, met opzicht op zyne Echtverbinding en kinderen. Van getrouwde lieden en. hun gedrag tégen elkander is §. 20a —. reeds gefprooken. Hier ter G g 5 plaat-  474 ™n de LIEFDE tot den NAASTEN. ze is flechts dit 'er by' te voegen, dat de veel wyve» ry van God onder 't oude Teftament wel is geduld, maar nooit van Hem is goedgekeurd, of bevoolen geworden. Veel meer is 't den Koningen verbooden geworden de wyven te vermenigvuldigen, mee byvoeging : op dat hunne harten -—- van God —— niet afwyken , Deutr. 17; 17. Toen Salomo, ongeacht dit bevel, veel wyven nam, en nog daar by uiclandfche, dac is, die van Afgodifche volken afkomftig waren, 1 Kon. 11: 1 —. Zoo neigden dezelve zyn harte achter andere Goden, dat zyn harte niet volkomen met den Heere zynen God was, 1 Kon. ii. 3 De grond tegen de veel wyvery ligt daarin, dat God in den beginne den Man maar één wyf gegeeven heeft; en onze Heer Jefus Christus beroept zich op deze van God zelf gewilde ordening, als op den regel voor alle anderen huwelyken, Matth. 19: 4 Uit even den zeiven grond is ook onze Heere Jefus Chrillus niet voor de Echtfcheiding, gelyk uit Matth. 19: 3 —. te zien is. Want offchoon Go.1 het volk Israëls, van wegen de hardigheid hunner harten , de echtfcheiding toegelaaten had, Matth. 19: $ —. Hy liet zulks gefchieden, om moord en doodllag, en andere zonden onder hen voor te ko. men — zoo was dezelve toch niec naar zynen wil. Daarom zege Chriftus: Zoo wie zyn wyf verlaaten zal — anders dan uit oorzaake van hoerery , die maakt dat zy over/pel doet, en zoo wie de verlaatene zal trouwen, die doet overfpel, Matth. 5: 32. zie Mattb. 19.* 9. en 1 Cor, 7: 10 . D1 t behoorc onder anderen ook mede coc de onder Jooden en Heidenen ingekroopen kwaade gewoon- tens, ■  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 475 tens, waar van ons Chriftus zoo duur verlost heeft, gelyk Petrus zegt: Weetende, dat gy niet door vergankelyke dingen, zilver of goud, verlost zyt uit uwe ydele wandelinge, die u van de Vaderen overgeleverd is, - maar door het dierhaare bloed Chrifti, als eens onbeftraffelyken en onbevlekten Lams, 1 Petr. i: 18, 19. De Heilige Schrift ftelt hoerery en Echtbreuk dik. werf by een, en beiden behooren tot de openbaare werken des vleefches, die ons van het Koningryke Gods uitfluiten , Gal. 5: 19 -—. 1 Cor. 6: 9. Want over/pelen en hoerery en komen uit het harte voort, en verontreinigen de menfehen, Matth. 15: ?9j De hoerery is als eene Heidenfche zonde, die met het geloove nie: beftaan kan, te vlieden. Paulus ftelt de hoereerders gelyk met de afgodendienaars , de overfpeelders , dieven, lafteraars, rovers — dat is, zulke menfehen, die het Koningryke Gods niet beërven zullen, 1 Cor. 6: 9, 10 en zegt: Vliedt de Hoerery -——— weet gy niet, dat uwe lighaamen Chrifti leden zyn? Zal ik dan deleden Chrifti neemen, en maaken ze leden eener hoere? dat zy verr.e ! — of weet gy niet, dat ulieder lichaam een Tempel is des Heiligen Geeftes, die in u is, dien gy van God hebt, en dat gy uvoes zelfs niet zyt? 1 Cor. 6: 15, 18, 19. Van het Echtbreeken wordt gezegd: Een Man, die met iemands huhvronwe zal over fpel gedaan hebben — zal zekerlyk gedood worden, de overfpeelder en de overfpeelderesfe, Lev» 20: io. Het Nieuwe Teftament zegt.. Het  47<5 van de LIEFDE tot den NAASTEN. Het huwelyk is eerlyk onder allen, en het bedde Ofihevlekt: maar hoereerders en over/peelders zal God oordeelen, Hebr 13: 4. Eb 'er wordt riet alleen de booze daad zelf bedoeld, maar ook al aac gene, waar uic dezelve ©ncftaac God zeide reeds in 'c Oude Teftament: Gy zult niet begeer en uwes naaflens- wyf, Exod. 20: 17. En de leere van Chriftus is: Zoo wie eene vrouwe aanziet, om dezelve te begeer en , die heeft aireede overfftd in zyn' -harte met haar gedaan, Matth .5:28. Wanneer dan die kwaade begecrce, welke in 'c harte is, een wortel wordt van onreine en zondig'; ge« dachten en voorftellingen, ook gelaat, gebeerdèn', en aanporringen der perzoonen, op welken het van de zonde aangeftöoken oog valt, zoo verfchiikt men doorgaans, zoo men nog verfchrikc en niec gevoelloos leèfc, meer over de vruchten, dan over den wortel. Men heefc 'er ook reden toe, om dat men door zulke dingen ook anderen aan hunne zielen fchade doet. Maar anders is altoos de wortel hec ergfte, en indien die niet gedood wordt, zoo kan men niec anders, dan kwaade vruchcen , daarvan verwachten. De onder veele lieden in.zwang gaande dubbel zinnige uitdrukkingen, waarmede zy hunne hoerachtige luften en onreine verbeeldingen omkleeden, zyn niet anders aan te zien, dan als vergiftige pylen, die de een den anderen in 't hart fchiec. Deze bedoelt Paulus buiten twyfel, wanneer hy melding maakc van oneerbaarheid, zot geklap en gekkernyën, Efef. 5: 4. Wanc onmiddelyk ce vooren fpreekt hy van hoerery en alle onreinigheid Onder menfehen, die naar Chriftus naam genoemd zyn, moeten dergelyke woorden nooic gehoord worden. Wie  van de LIEFDE tot den NAASTEN. 47f Wi e in eeten en drinken niet binnen de paaien blyft, die met den wille Gods overeenkomftig zyn, die voedt zyne laden. Wanc gelyk wy aan de eene zyde onze lichaamen haaren nooddruft te geeven, en dezelve rein en in order te houden hebben ;'z©o hebben wy aan de andere zyde alle overdaadigheid te vermyden Want de Schrift zegt: Verzorgt het vleesch niet tot begeerlykhedsn, Rom. 13: 14. Wy, die — kinderen — des daags zyn, dat is9 wy, die ons van de duifternisfe tot het licht, en van de magt des Satans tot God bekeerd hebben-, laat ons nuchteren zyn, 1 Thesf. 5: 8. En: Zyt nuchteren , en waakt.: want uwe tegenparty de Duivel gaat om als. een briefchcnde leeuw, zoekende wien hy zoude mogen verflinden, 1 Petr. ■r 5? & Daartegen waarfchuuwt zy ons voor 't overmaatig eeten en drinken, als voor eene Heidenfche zonde, ï Petr 4: 3. en als een openbaar werk des vleefches, dat ons van de beërving van het Koningryke Gods uitfluic, Gal 5: 19. Wacht u zeiven, dat uwe harten niet't eeniger tyd bezwaard worden met brasferye en dronkenfchap, Luc 21: 34. Laat ons als in den dag eerlyk wandelen: niet in brasferyen en dronkenfchappen, Rom. 1%: i zoo 't noodzaakeiyk fcj het hunne weigeren? Zie §. 225. S» 235. De gemeenten, die door Paulus geplant waren, bevonden zich in 't eerst in eenen verheugelyken tcejland. In de eene plaats naamen zy zyn woord aan* niet als der menfehen woord, maar, gelyk V waarlyk is, als Gods woord. In eene andere plaats naamen zy hem aan als eenen Engel Gods, en hy geeft hun dit getuigenis, dat zy hunne oogen zouden uitgegraaven en hem gegeeven hebben. Den Corirkhiers fchryft hy : Gy zyt in alles ryk geworden in Chriftus, in alle reden en alle kennisfe : gelyk het getuigenis/s Chrifti beveftigd is onder u; alzoo dat het u aan geene gaave ontbreekt, verwachtende de openbaar in- ge onzes Heeren Jefu Chrifti, 1 Cor. 1: 5 -. Maar toen hy met Barnabas te rug kwam naar Antiochien, begonnen fommige Jooden te leeren; Indien gy namelyk geloovigen uic de Heidenen ' niet befneeden wordt naar de wyze Mofis, zóó kunt gy niet zalig worden, Hand. 15: 1. Nu hadden de Apoftelen van den beginnen af geleerd, dat in den naam van Jefus alle, die in hem gelooven, vergevinge der zonden en zaligheid ontvangen ,• zie hand. 2: g8. Cap. 4: 12. Cap. 5; 31, Cap. 101 1 1 * 4&  5oo van de KERK van CHRIRTUS. .43. en Paulus was verzekerd, dat die vooreeeven der Jooden eene valfche leere was. f ly liet zich echter, om anderen wil, gevaüeo, met Barnabas, en eenige anaere Broederen naar Jerufalem te gaan, en met de Apoftekn en Ouderlingen daar over te fpreeken. Hier kwam deze zaak in grondige en gemeenfchappelyke overweging . Petrus was van gevoelen, dat de geloovigen uit de Heidenen met de Joodfche wetten in 't geheel niet zo moeften bezwaard worden. Wat verzoekt gy dan God — zegt hy tot de geloovig gewordene Phanzeen, die zich uitgelaaten hadden, dat men de geloovigen uit de Heidenen befnyden, en hen gebieden moeite, do wet van Mofes te onderhouden —, om een Jok op den hak der Discipelen te leggen, V welk noch onze Vaders, noch wy hebben 'kunnen draagepA —— Maar, Jacobus geloofde, dat het toch goed zoude zyn, indien zich de geloovigen uit de Heidenen van zeekere dingen , die hec Joodfche volk en de geloovigen uit de Jooden, zoo zeer tegenftonden , onthielden. Want Mofes had 'er van oude tyden in elke ftad, die hemDredikten, en Hy wierd op eiken Saabach in de Synagogen geleezen. Hy bragt daar toe inzonderheid de af* godsmaaltyden, desgelyks hec eeten van bloed, en van 't verdikte. En dewyl by hec afgodenofferen doorgaans de hoerery plaats had, gelyk men uir Openb. 2: 14, 20. Num. 25: i, 2. zien kan; zoo werd ook byzonder de hoerery gedachc. Wanneer nu Jacobus deze zyne mening openbaarde, viel hem de 1 ganfche gemeence coe, en zoo werd die befluic genoomen: Het heeft den Heiligen Geeft en ons goed 1 gedacht, u lieden geenen meet deren last op te leggen, dan deze noodzaakelyke dingen, namelyk: dat gy u onthoudt vvn 't gene den afgoden geofferd is, en van bloed , en van 't verfiikte^, en van hoe-  van de KERK van CHRISTUS. 5oi hoerery, Hand. 15: 28, 29. Billyk hadden die in Chriftus naam gedoopte Jooden, die de befnydenis. als nodig ter zaligheid, den Heidenen predikten, van dien tyd af zich moeten veranderen; maar veele van hun deeden dat niet, !$kar bleeven by jjun gevoelen, en maakten daar door onder de' uit het ü-idendom tptChriftus bekeerde.11 Jen vee:., verwarring', en Paulus was genoodzaakt zicf 'tegen hen ,• ais vahche Leeraars en bedriegelyke ApofbL.op.'t aliererplïigsr te verzetten, en dat deed hy ook riet cvnen GodJëiyken yver. , Intusschen bleevi-.-, è^jge Broeders, die te vooren Jooden geweest w n-n, by hunne gewoonte, om den eenen dag boven dei) anderen te 'achten, om onderfcheid tusfehen fpyzen te maaken, en .dergelyke dingen meer. De Broeders uit de Heidenen,' den welke door de Vergadering der Apoftelen en Ouderlingen te Jerufalem uic Mofes wet niets was aan bevoolen, dan de voorgemelde vier Hukken, maakten zoo min tusfehen de dagen als de fpyzen een onderfcheid: alle dagen waren hun gelyk, cn alle fpyzen , die God' voor de menfehen geichapenhad, eeh'etly. Zoovermaant dan Pailus zyne gemeenten emftig, dat zy zich van de offermaaJtydcn der afgodendienaars en van de hoerery on chouden zouden! Maar wegens 'c onderhoudc der dagen en 't gebruik der fpyzen geeft hy hun geen hevel, maar herinnen flechts de genen, die zekere dagen onderhielden, en deze en gene fpyzen niet aaten, zy moeiten die genen, die anders dachten en anders handelden, niet'oordeelen. En diegenen, die alle dagen gelyk achten, en geene zwarigheid 'er in vonden, wanneer zy fpyzen tot zich naamen, Idie den Jooden verbooden waren, vermaant hy, zy 1 moeiten de anderen nier-verachten.. Beiden zegchy, 9j een ieder moefte van zyn gevoelen in zyn gemoed een IvQlle verzekerd zyn en naar zyn inzicht handelen. I i 3 Want  5oa van de KERK van CHRISTUS. Want indien iemand iets voor kwaad houdt en'tevenwel doet, of indien iemand iets voor goed ofgeoorlofd houdt, en 't evenwel niec doet, die bezondigt zich : want al wat uit den geloove — in voorgemelde zin — niet is-of gefchiedt, dat is zonde, Rom. 14: 1—23. Alle deze dingen zyn van groot gewicht, en wy hebben God te danken, dat dezelve, ons ten belle, in den Bybel aangetekend flaan. Wanc dit geldt nog tot op die uur-, dat een menfch dat gene, waar aan' hytwyfelt, of'c geen zonde zy, of waarvan hy gelooft, dat' hec zonde is, niec doen moec,' en iii tegendeel dac niet naielaaten heeft, wac hy voorgoed houdt. Wanc zep hy anders handelt zoo bezondigt by zich. $; 236- Het is dan eene uitgemaakte zaak, dat ondei *t Nieuwe Teftament een ieder, die in Jefus Chriftus gelooft, hy mag zyn, wie hy wil, al was hy ook de ellendigfle fiaaf, een lid van het lichaam van Christus,' dat is , van zyne gemeente, wordt. Dit bevestigt ook de H. Schrift: IJ'aat in is noch Joode noch Griek: daar in is noch dienst haare noch vrye: daar in is geen man en wyf. Want gy alle zyt één in Chriftus Jefus, Gal. 3: ü?>. IVy alle zyn door éénen Geest tot één lichaam gedoopt , 7 zy Jooden , V zy Grieken, V zy dienstknechten, 't zy vryen; en wy zyn alle. tot éénen Geest gedrenkt, 1 Cor. 12: 13. Zoo was 't ook in 't Oude Teftament door de Profeeten beloofd. By voorbeeld: Daar na zal het gefchieden, dat ik mynen Geest' zal uitgieten over ajlen yleefche, en uwe zoonen cn  van de KERK van CHRISTUS. m enuwedochtcren zul/en profeeteeren: uwe ouden zullen droomen doornen, uwe jongelingen zullen gezichten zien > ook over de diemlkSenï over de dienftmaagden zal ik in die dagen mynen Geeft uitgieten, Joel 2: 28: 20. J En de ganfche menigte der genen , die in Jefus Christus gelooven, zynen naam aanroepen, en zvne leere en voorbeeld volgen wordt ons in de Heilig Schrift onderverfcheidene afbeelden, dieechtervol weezentJykheid zyn, voorgefteld. Want daar wordt ze genoemd b. voorb. . b • vl^V'fn? .natl Chriilus- De G°d onzes Heeren Jefu Chrifti, de Vader der Heerlykheid, beeft alle dingen zynen voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeinte gegeeven tot een Hoofd hoven alleamgen, welke zyn lichaam is, Efef. i> 22, 23. - ' Alzoo zyn wy veele een lichaam in Chriftus, maar elk een zyn wy malkanders leden -om malkanderen te dienen — Rom. 12- 5 Hy is het Hoofd des lichaams,' namelyk der gemeinte, Coll, 1: 18. b t] ^etHl!is'ofd2 Te,nPel Góds:Het Huis Gods, t welk is de gemeinte des levendigen Gods, i Tim. Zoo wordet gy ook zelve, als levende fteenen, gebouwd tot eengeeftelyk huis, Meen HeiligPries. ter dom, 1 Petr. 2; 5. Het fondament, waar op dit Huis ftaat is Jefus Chriftus: J Niemand kan een ander fondament leggen dan't gene gelegd is, het welk is Jefus Chriftus, 1 Cor. Wanneer gezegd wordt: Gy zyt gebouwt op het fondantsw der Jpiftelen 1 1 4 en  |04 van de KERK van CHRISTUS. en Profeten, waar van Jefus Chriftus is de ui' terfte hoeksteen , op welken bet geheel gebouw bekwiamlyk tfamtn gevoegd zynde, opwast tot eenen Heiligen Tempel in den Heere, op welken ook gy mede gebouwd wordt tot eene woonftede Gods in den Geest, Efef. 2: 20—22. Z o o is het fondament der Apoftelen en Profceten niets anders, dan hunne leere van Chriftus den gekmizigden, en zoo komt 't overeen met de woorden onzes Heeren: Op dezen Petra — Retsfteen — zal ik myne ge" meime bouwen, en de poorten der hellen zullen dezelve met ovtrweldigen, Matth. 16: 18. Petrus zeide: Gy zyt de Chriftus, de zoone des levendigen Gods , vs. 16. en daarop zeide de Heiland : op dezen Petra — op deze belydenis van my, dat ik de Chriftus ben, de zoon des levendigen Gods, of op my zelve -— zal ik myne gemeinte bouwen. De Kudde van Jefus Chriftus, waarvan Hy de'Aardsherder en Bisfchop of opziender is. In de affcheidsrede van Paulus aan de Ouderlingen der gemeente te Efefen is 'c: Zoo. hebt aan acht op u zeiven, en op de geheele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzienders (Bisfcboppen) gefield heeft, om de gemeinte Gods te weiden, welke Hy verkreegen heeft dsor zyn eigen bloed, Hand 20: 28. De rechte Ichaapen zyner kudde befchryft onze Heer Cn Heiland zelf : Myne fchaapen hooren myne ftemme, en ikkenne dezelve, en zy volgen my, en ik geeve haar het eeuwige leven, en zy zullen niet verlooren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelven uit myne \ana\ rukken, Myn Fa.der, die ze my gegeeven heeft,  van de KERK van CHRISTUS. 505 heeft, is meerder dan allen . en niemand kan ze rukken uit de hand myns Vaders , Joh. icr En zich ze!ven noemt Hy den waaren Herder:" /* ben de goede Herder van wien de Pro fee* ten voorzegd h.bben, Jef 40: n , Ezech. 34: 11 ,,f de g0ede Herder ftelt zyn leven voor de fchaapen, Job. 10: n. Ik ben de goede lier. der, en ik kenne de myne, en worde van de mynegekend; gelykerwys de "ader my kent alzoo kenne ik ook den Vadtr, en ik ftelle myn leven voor de fchaapen. Joh. 10: 14 Wanneer. Hy daar zegt: ik kenne de myne - , zoo wordt daar door aangewcezen, dac Hy zyne kud- • de niet alleen in 'c gemeen verzorgc, maar Hy denkt ook aan een ieder zyner fchaapen in 'c byzonder, en gedraagt zich omtrenc een ieder van de?elve zoodanig, als naar de omftandigheden vereifcht worde, gelyk Hy 'c Ezech 34: 15, 16. beloofd heeft: lk zal myne fchaapen weiden — fpreekt de Heere, Heere, het ver laat ene zal ik zoeken, en het weggedreevene zal ik wederbrengen, en bet gebrookene zal ik verbinden, en het kranke zal ik fterken —, lk zal ze weiden, zoo als''t recht is. Wel ons die zulk eenen goeden Herder hebben! en welgelukzalig die menfehen, coc welke men mee Petrus gerust zeggen kan: Gy zyt door zyne flraamen geneezen, want gy waart als dwaalende fchaapen: maar gy zyt nu ' bekeerd tot den Herder en Opziender (Bisfchopv uwer zielen, 1 Petr. 2: 25. Hy is de groote Herder der fchaapen, Hebr. 13:20. en de Overfte Herder, 1 Petr. 5: 4, ja de eenige Herder, Ezech. 34; 23. 1 [ 5 §. 237.  506* van de KERK van CHRISTUS. §. **> Ook worde de Kerk of Gemeente van Chriftus genaamd 4.) Htt Koningryk van Chriftus, dat echter een kruisrvk is. Wanneer David en andere Profeeten van den Mesfias fpreeken — en zy fpreeken dikwils en veel van Hem —• dan befchryven zy Hem onder anderen als eenen grooten, magtigen, geweldigen, rechtvaardigen, genadigen en zeer wyzen Koning; en bedienen zich daarby van de in hunnen tydgewoo ■ ne fpreekmanieren en uitdrukkingen. Dit mag wel ten deele gelegenheid gegeeven hebben tot het in de dagen van Chriftus omwandeling op aarde zoo heer» fchend begrip van een weereldfch Koningryk des Meslias, op welke gedachte de Jooden ook daarom ligt komen konden, om dat de beloften, die voor't Oude Teftament gegeeven waren, meest alle op den uiterlyken welftand zagen; om niet te zeggen, dat de natuurlyke neiging van 'c Joodfche volk naar eene weereldfche Hoogheid, en hunne bezwaarende omftandigheden onder het Jok der Romeinen, den wenfeh naar eenen weereldfchen Koning, die hen daarvan verlosfen mogte heel ligt by hen verwekken konden. Onze Heer Jefus Chriftus heeft zoo wel in zyn gedrag, als in zyne leere deze dwaalgedachte van een aardfeh Koningryk des Mesfias, reckftreeks tegen gegaan. Hy vernederde zich zoo diep , dat Hy in de geflahenijje eenes dienftknechts omwandelde , naar Phil. a. en de dienflknechten waren toen doorgaans flaaven. Zyne reizen deed Hy te voet, entoen Hy eenmaal ryden wilde, nam Hy een veulen vaneen Ezellin, waarop nog niemand gereeden had, en dac nog niet eens zyn eige was," dat koadezekcrlyk geene groo-  van de KERK van CHRISTUS. 507 groote ftaatie maaken; want Hy had ook niet eens een zadél daartoe, maar de een of de andere van zyne Discipelen trok zyn kleed uit, en lag het, in plaats van een zadel, daarop. Zyne naafte vrienden waren meest geringe en ongeleerde viffchers, die waren gedurig om Hem, verzelden Hem op zyne reizen, met deze ging Hy hart vertrouwend om. Met zulken, die by lieden van aanzien veracht waren met tol- lenaaren en zondaaren liet Hy zich't meest gaarn in; offchoon Hy wel wist, dat Hy deswegen veracht en gefmaad zoude worden. Toen Hy eens merkte , dat 't volk met de gedachte omging, om Hem met geweld Koning te maaken, na dat Hy eenige duizende met weinig brooden gefpyzigd had; zoo ontweek Hy hen. Kortom: Hy verkoos het nederig en gering zyn, en ging Zyn bitter lyden en Zynen kruisdood zelfs' te gemoet. En daaruit is klaar,dat Hy die dwaalgedachte van een weereldlyk Ryk der Mesfias, door zyn gedrag rechtftreeks heeft zoeken te wederleggen. Zyne leere was dezelve even zoo tegen. Men behoeft flechts het vyfde, zesde en zevende Capittel van Mattheus te leezen, zoo vindt men daar een plan dat zekerlyk voor een weereldlyk Ryk niet past. Wanneer zyne Discipelen het vooroordeel, welke hun met andere Jooden gemeen was, van een weereldlyk Ryk, dat door Chriftus (naar hunne gedachte) ftond opgericht te worden, nog gedurig koefterden, enzy onder eikanderen over den voorrang, welke de een boven den anderen daarin verwachtte, twiftten; zoo zeide Hy wel tot hen, dat zy na dit leven een groote belooning hebben, en op troonen zitten zouden ; maar'betuigde hun te gelyk, dat zy in deze weereld aan geen Ryk te denken hadden.. Hy zeide tot hen; De  508 van de KERK van CHRISTUS. De Koningen der volkeren heerfchen over haar, en d;e magt over haar hebben worden weldaadige Leeren genaamd Doch gy niet alzoo: maar de meefle onder a, die zy gelyk de minfte: en die voorganger is als een die dient ™— want ik ben in \t midden van u , als een die dient, Luc: uw. 24 En voor Pilatus deed de Heiland deze rondborftige belydenis: . Myn Koningryk is niet van deze weereld: indien myn Koningryk van deze weereld ware, zoo zouden myne Dienaar en geftreeden hebben , op dat ik den Jooden niet ware overgeleverd; maar nu is myn Koningryk niet van hier, Joh. i8: 36. Wanneer nu daaruit klaar is, dat het Koningryk van Chriftus geen weereldfch Koningryk is; zoo is de vraag: waar in beftaat het dan.? De Heiland gaf Pilatus , op zyne vraag: zyt gy dan een Koning ? tot antwoord: Cyzegt, dat ik een Koning ben, hier toe ben ik gebooren. en bier toe ben ik in de weereld gekomen, op dat ik der waarheid getuigeniffe geeven zoude. Een iegelyk, die uit de waarheid is, hoort myne femme, Joh. 18: 37. Zoo wonderlyk zich Pilatus by dit antwoord gedroeg, en als in ontevredenheid vroeg: wat is waarheid? — van welke nu hier de redeniet is — zoo ligt daarin evenwel de ganfche grond van het Ryk van Chriftus. De Heiland verkondigde de waarheid, dat is, het Euangelium en zynen Diseipelen heeft Hy ook bevoolen, het Euangelium te prediken. Die het Euangelium in het geloof aanneemt, die word een Kind Gods, en de Vader in den Hemel trekt hem uit de magt der duifternis en zet hem over in 'f Koningryke des Zoons zyner liefde, naar de uitdrukking vau Paulus,  van dê KERK van CHRISTUS. 509 lus, Coll. 1: 13. Zoo worden hem dan zyne zonden vergeeven, de angftyallige vrees vak weg, enhy kan zich in God zynen Zaligmaker verheugen. Van dat Koningryk wordt gezegd : Het Konitigryke Gods is niet fpy, en drank, maar rechtvaardigheid, en vrede, en blydfchap door den Heiligen Geest, Rom. 14: 17. Zoo worde Jelus Cnriiïus zyn Koning en zyn Heer en hy wordt zyn onderdaan, en dient Hem in heiligheid en gerechtigheid, die Hem welbehagelyk is, zonder vreeze alle de dagen zynes levens. Neemt men nu de ganfche menigte der genen, welke op die wyze Chnrtus aangenoomen hebben, en Hem als hunnen Heer en Koning, aan wien zy zieh zeiven mee ziel en lichaam verfchuldigd rekenen, liefhebben, eeren en Hem dienen, te famen; zoo isda<- het Koningryk van Chridus. Maar dat dit Ryk van Ciridus een kruisryk zy, is nier alleen uit de ervaring openbaar, maar het is daartoe bedemd. De Heiland zeide tot Zyne Discipelen: Gy zult gehaat worden van alle, om myns naams wille, Mare. 13: 13. En Matth. 10: 22. is \: . Gy moet gehaat worden van alle, om myns naams wille. Op een ander plaats zegt Hy; Om dat gy van de weereld niet zyt, maar ik u uit de weereld hebbe uitverkooren, daarom haatu de weereld, Joh. 15: 19. De Apodelen hielden 't voor eene uitgemaakte zaak, dat wy..door veele verdrukkingen moeten ingaan in V Koningryke Gods, Hand. 14: 22. Zie ook 1 Petr. 'Eu zyn wel nog andere af beeldingen onder welke de Kerke <-an Chridus wordt voorgedeld: Onze Heiland  5io van de KERK van CHRISTUS. land vergelykt ze by v. by een moftertzaad, Mattb. 13: 31- by eenen zuurdeefem, Mattb. 13: 33. byeenen verborgen fchat , Matth. 13: 44. by eenen wyngaard, Matth. 21: 33. enz., en men doec wel, dac men niec alleen den zin dezer benoemingen maar ook den grond daarvan, yverig nadenkt. Maar inzonderheid is nog op te merken, dat de Kerk ook de Bruid van Chriftus genaamd worde. Reeds in 't Oude Teftament heeft de Heer gezegd : V Zal te dien dage —— in de dagen dés Nieuwen Verbonds gefchieden, fpreekt de Heere, dat gy my noemen zult, myn Man. Want ik zal u my ondertrouwen in eeuwigheid: ja ik zal u my endertrouwen in gerechtigheid en in gerichte, en in goedertierenheid, en in barmhartigheden: en ik zal u my ondertrouwen in geloove, en gy zult den Heere kennen, Hof. 2: 15: 18, 19. Toen de Heer iri 't vleefch verfcheenen was, en zyn Leeraarambt aanvaardde, gaf Johannes de Dooper het volk van Isra ël een getuigenis van Hem, dat Hy de Bruidegom was , die de Bruid had, Job. 3: 29. En dat de Kerk of de gemeente Gods door de Bruid te verftaan zy, ziet men zeer duidelyk uit de woorden van Paulus, Efef 5: 23—32. en daar wordt deze vereeniging van Chriftus en Zyne gemeente eene verborgenheid, die groot is, genoemd. De rede daarvan is, dat de verbinding des Scheppersallercreatuuren, die alle dingen draagt en onderhoudt door V woord zyner kracht, en der arme zondige menfehen, die niets dan ftraffen verdiend hebben, maar nu door zyne genade in Hem gelooven, al ons begrip te boven gaat, en onmogelyk doorgrond kan worden. Want onze Heer Jefus Chriftus, die ons, eer wy Hem lief hadden, zoo uitneemend heeft liefgehad, datHy zyn leven voor ons inden dood gegeeven heefc, heefcons m gewis niec minder lief en behoudt deze liefde tot onl  vax de KERK van CHRISTUS. stt ons in eeuwigheid i De gemeente, die in Hem deverlosfinge beeft door zyn bloed, namelyk de vergeving der zonden, heeft daarenteegen den HeiJand meer lief, dan zich zelve, ja dan alles, en een iegelyk lid dkar van zou Je liever fterven, dan dat het van Hemloflaaten of fcheiden zoude. Wanneer derhalven een Brui* degom zynen Bruid, en eene Bruid haaren Bruidegom nog zoo hartelyk, nog zoo innig, nog zoo tederlyk liefheeft; zoo is evenwel deze liefde flechts eene fchaduw' en eene zwakke afbeelding van de onmeetbaare en alle begrip te bovengaande liefdensverbinding van Chriftus en Zyne gemeente. S. 238. Ofschoon nu hieruit blykt, dat niemand anders dan die door 't geloof een Kind van God geworden is* in eenen eigentlyken zin tot de gemeente van Jefus behoort; zoo heeft evenwel de Heer, onze Heiland in eene byzondere Parabel, waar in Hy te vooren aantoont, hoe het met zyne Kerke of zyne gemeènte gaan zoude, ons duidelyk onderricht, dat midden in en nevens zyne gemeente, door Satans bedryf, booze en godlooze menfehen ontftaan en zich ook zelfs voor leden zyner gemeente uitgeeven zouden. Naar zyne eige verklaring is de Parabel, die wy Matt. 13.24 —. vinden, zoo te verftaan. Jefus Chriftus had" eenen Akker, deze was de weereld, of de aarde. Den zeiven bezaaide Hy met goed zaad, dat waren de Kinderen des Koningsryk, of de eigentlyke Leden van Jefus gemeente, dat is , menfehen, die in 'c geloof des Zoons Gods leeven. De duivel maakte zich op, toen de menjeben /liepen, en zaaide onkruid, midden in de tarwe, dat is, hy maakte, dat de zoodanige in de gemeente van Jefus opftonden, die niec al-  sia van De KERK van CHRISTUS.' alleen voor zich zei en kwaad deeden , maar die ook ergermfle aanrichtten, en anderen lchadeiyk waren —1 kinderen der boosheid, dat is, booze menfehen —. De Dienstknechten van den Heere des Huis. dit is, van jefus Chrillus, vroegen Hem ; ofzy het onkruid vergaderen •suilden? Neen, zeide de Heer\ opdagy V onkrud vergaderende, ook mogelyk met het zelve de tarwe niet uittrekt; laat het beide te famen opwasfen tot den oogst. Ho-.' zal dan in den oogst, dat is, in de voleinding der weereld, met het onkruiden met de tarwe gehandeld worden*. Het onkruid zal van de maaiers, dat is, van de Engelen, vergaderd, in busfelen gebonden en in i vuur geworpen worden , daar weeninge en knersfinge der tanden zyn zal, welke woorden den toe ftand der verdoemden aanduiden, b. v. Mattb. 22: 13. Cap 2.4: 51. Maar de tarwe zal in des Heilands fchuur verzameld worden; en daar van zegt de Heiland: Daar zullen de rechtvaardigen blinken, gelyk de zonne, in % Koningryke haar es Vaders, Matth* Ü3- 43» $• 239- Zoó is 't nu met de gemeente van jefus, gelyk het de Heer vooruitgezegd had, in der daad gegaan. In den beginne beltond Jezelve alleen uit de menigte dier genen, die in Chriftus geloofden, en Jefus Discipelen waakten *er voor, dat niemand tot dezelve nad ren en in dezelve komen mogt, die het niet met Jefus Chriftus en het grootfie werk, dat Hy voor had, opncht meende. Toen Ananias met zyu wyf Sapphira , uit onzuivere oogmerken, met bedrog omgingen, cn Petrus beloogcn, werden zy op flaande voet , met cien dood geftrafr. Handt  van de KERK van CHRISTUS. 5t3 Hand. 5: 1. enz. en daar door kwam eene grootê vreeze over de geheele gemeente, en over allen, die dit hoorden — en van de anderen durfde niemand ( uit vreeze voor dergelyke flraffe ) zich by haar voegen i ~— maar daar wierden ''er meer en meer toegedaan, die den Heeren geloofden, menigte beiden van mannen en vróuwen , Hand. 5: 11 •——. Op zulk een wys werd toen het onkruid uit de tarwen, door dei waakzaamheid der Apoftelen, gehouden. Kort daarna predikte Philippus in eene ftad van Samaria, en veele mannen en vrouwen geloofden en lieten zich doopen, en onder deze bevond zich ook een Simonj die te vooren in de ftad tovery pleegde. Toen nu Petrus en Johannes naar Samaria kwamen, en voer deze nieuwbekeerden met oplegging der handen baden; ontvingert zy den Heiligen Geest, Zoo boodSimon den Apoftelen geld aan en zeide: Geeft ook my deze magt, op dat zoo wien ik de handen oplegge, hyden Heiligen Geest ontvange. Maar Petrus zeide tot hem: uw geldzy met u ten verderve, om datgy ge. meent hebt, dat de gaave Gods door geld verkreegen wordt. Gy hebt noch deel noch lot in dit woord * want uw harte is niet recht voor God, Hand. 8.' 5 • Zoo werd dan ook ditmaal verhoed, dat dit onkruid niet onder de tarwe kwam, en onder de zelve niet mede opwies. Was men in deze zoo loflyke, noodzaakelyke en den Heere zekerlyk behaaglyke zorgvuldigheid en Waakzaamheid gebleeven, en daarmede allerwegen en ten allen tyden voortgegaan ,• de gemeente van Jefus zou voor 't indringen van onoprechte menfehen hebben mogen bewaard blyven. Maar als de menfeheri fllepen, en deze waakzaamheid niet by aanhoudenheid voortduurde ; zoo verkreeg de duivel zyn oogmerk ,■ dat by menfehen, die niet oprecht waren, in de geK k meen-  514 van de KERK van CHRISTUS. meente inbracht. Zonder twyfel heefc deze vyand Gods en der menfehen gedachc, dac hy op deze wys hec goede hec meest verhinderen, en het kwaade hu meest bevorderen zoude: en dat is hem ook, helaas! getukt. En deze zyne argeliftigheid werd niec eer rechc openbaar, voor dac hec van Chrillus gezaaide zaad opvviefch en vruchcen voortbrngt, Mattb. 13: 26. dat is, toen de gemeente van Jefus teeds coegenoomen was, cn zich in haare Rhoonheid openbaarde. D e r 11 a l v e n heefc deze gefteldheid van Jefus gemeente > dat tarwe en onkruid onder elkarderen flaat, reeds een tyde der Apoftelen haaren aanvang genoomen. Daar was b. v. een Alexander de Koperfmit —- vermoedelyk een van de valfche Apoftelen —. over welke Paulus klaagc s Tim. 4: 14, 15. enDiotrephes, van wien Johannes melding maakt in zynen 3de Br. vs. 9. Het luidt zekerlyk beklagelyk, wanneer de Oude Apoftel zegt: Ik bebbe aan de gemeente gefchreeven, maar Diotrephes, die onder baaizoekt de eerfte te zyn, neemt, ons niet aan — met booze woorden fnaterende tegen ons, en hier mede niet vegenoegd zynde, zoo ontvangt hy zelve de Broeders met die voor Jrfus naam uitgegaan zyn en den Heidenen om niet het Euangelium verkondigd hebben, ve. 7.— en verhindert de genen, die'c wil]ea doen, en werpt ze uic de gemeente. Hy moet dus wac te zeggen gehad hebben. Maar hec bleef niec by enkele perzoonen, maar de menfehen, die deels in de leere, deels in haar leven en gedrag, van 't E nar gelium var.Chriftus afweeken, waren ten tyden der Apoftelen zter veele. Zoo had Paulus de (inerte , dac 'er onder de van hem verzamelde en in kleine gemeenten ingerichtte Chriftenen uic de Heidenen, rcenfehenkwamen, die hen verwarden, hccEuange- li-  van de KERK van CHRISTUS. &t§ lium van Chriftus verdraaiden, en benevens het geloof in Chriftus , de befnydenis , als ter zaligheid noodzaakelyk, invoeren wilden; en zich daar by Apoftelen van Chriftus noemden. Johannes had menfehen voor, die in veel hooger inzichten en eene byzondere gemeenfehap met God roemden, eri toch daarby in de duifternisfe wandelden, de geboden Gods niet achteden, de Broeders niet lief hadden en tegen deze is voornamelyk zyne eerste brief ingericht. Jacobus kantte zich tegen zulke menfehen aan, die in de gemeente in 't geloof in Chriftus roemden, en evenwel ih zonden en overtredingen leefden, en betuigt hun, dat het geloof in Chriftus niet zyn konde, en dat zy, indien zy geen ander geloof hadden, dat zich ook in daaden openbaar maakte, gewis verlooren zouden gaan. Kortom: men ziet duidelyk uit de fchriften der Apostelen , dat hun tarwen veld niet zobder onkruid geweest is. §. 240. Desw^Gen moet men echter niet denken ?ls 0ï de gemeenten in de Apoftolifche tyden zonder getrouwe verzorging geweest waren. Onze Heer Jefui Chriftus , die fommigen tot Apoftelen verordineerd had, gaf ook fommigen tot Profeeten, cn fommiged tot Eudngeliften, en fommigen tot Herders en Leeraars, Efef 4: 11, Van de Apoftelen is reeds^*. 231; gefprooken. De Profeeten kreegch toen nog menige openbaaring van toekomende dingen, zy konden ook zulks verwachten, naar 't woord van Chris, tas: wanneer die , namelyk de Geest der waarheid^ gekomen zal zyn, die zal u in alle de waarheid Inden — en de toekomende dingen zal hy u verkond!& k % gtfl f  5i6 van de KERK van CHRISTUS. gen, Job. 16: 13. Maar anders was hunne roe* ping, om den menfehen te fpreeken tot (lichtinge, cn vermaninge, en vertroofiinge, 1 Cor. 14: 3. De Euangeliften waren medehelpers der Apoftelen, byzonder in de prediking des Euangeliums, gelyk b. v. Timotheus, c Tim. 4: -j. De Apoftelen, Profeeten en Euangeliften waren algemeen tot dienst; maar de Herders en Leeraars waren aan deze of gene gemeente in 't byzonder verbonden. Daarby k wamen nog de Dilconen die byzonder de armen te verzorgen hadden, Hand. 6: I . Somtyds worden alleen de Ouderlingen genoemd, en die draagen ook den naam van Bisfchoppen of opzienders, Hand. 20: 28. vergel met vs. 17. Deze hadden dan dezen last; - Hebt acht op u zeiven, en op de geheele Kudde, over de welke u de Heiligen Geest tot opzienders (Bisfchoppen) gefield heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hy verkreegen heeft door zyn eigen bloed, Hand. 20: 28. Zoo zegt ook Petrus: De Ouderlingen die onder uzyn, vermaaneik, die eene medeouderlingen getuige deslydensChrifti hen, en deelagtig der Heerlykheid, die geopenbaard zal worden. Weidet de Kudde Gods , die onder u is, hebbende opzicht daar over, niet uit bedwang , maar gewilliglyk; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; noch als heerfchappy voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der Kudde geworden zynde; en als de Overfle Herder verfcheenen zal I zyn, zoo zult gy de onver welkelykekroone der Heer- 1 lykheid behaalen, 1 Petr. 5: 1 . Alle deze Dienaaren van Jefus in Chriftus gemeente wordt toegeroepen: Heeft  van de KERK van CHRISTUS; 5,? al,eZ^~iderSi„de Wy ah medearbeidende, bidden u, dat gv de «e. ff™ ^geefs moogt ontvangShebbfn] Laat ons geenen aanftoot in eenig ding «eeven , op dat de bediening niet gelaft erd wordemaar laat ons als dienaars Gods\nszelven I j. les aangenaam maaken, in veele verdraagzaambeiaU sn verdrukkingen, innooden, inbeZaZdbeaen, mftagen, in gevangenis/en, in beroerten tn arbetd in waken, in vaftei, in relZbeTd tn kennisfe, in langmoedigb'eid,'i„ beid inden Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde, tn t woord der waarheid, in de kracht Gods door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter cn aan de flinker zyde, door eere en oneer e,dor kwaad geruchte en goed geruchte: als verleiders en nochtans waarachtige; als onbekende en htans bekend; als ftervende en ziet wy leeven ' als getuchtiget ennietgedoodet; als droevig zy'nd doch altyd blyde; als arme, doch veele ryk Za' nochtans allsbeZ §. 241. UiT de brieven der Apoftelen, die wy onder de Schriften des Nieuwen Teftament vinden, kan men't best zieri, waarop het de Dienaars van ChiüÏÏTin dien tyd ,n hunne gemeentens hebben toegelegd. De Brieven van Paulus aan Timocheus en fitus geeven daarin inzonderheid veellicht: want ze zvn mee d?r oogmerk gefchreeven, om deze beide meSust Kj£3 aig.  g,| van de KERK van CHRISTUS. nigverbcndene getrouwe Dienaars van Jefus te onder? richten, hoe zy in 'tHuis Gods, dat is, de gemeinte van Chriftus, te verkeeren en wat zy daarin in allen deelen vvaarteneemen hadden. De reine leer des Euan'geliums was 't eerfte ftuk, dat hem Paulus des te meer aanbeveelt, om dat toen reeds in de gemeenten veele menfehen opflonden, die allerhande valfche leere voor den dag bragten, zie l Tim. i: 3 . 2, Tim. 1: i3 . Cap. 2: 2, 15 Cap. 3: 13—. De tweede zaak, waarop in de gemeenten ernftig aangedrongen werd, was een Heilig en Godzalig leven, overeenkomftig met het Euangelium, en de heilaanbrengende en zaligmakende genade Gods, die ons in Chrillus en door Chrillus gefchonken wordt, zie b. v. a; 11 . Cap. 3: 4 Met een woord: het gene Luiher zegt: Daar 't woord Gods rein en zuiver verkondigd wordt, en wy ook heilig, als kinderen Gods, daarna leeven, daar wordt de naame Gods geheiligd: dat was 't, dat men in de gemeente voor pogen hield. By eene openbaare vooi Helling liet men | 't nietbcruüen, maar men zocht het woord recht te | fnyden, en op zyn tyd een ieder zyne fpyze te gee- [ ven. Wat den Ouden, wat den Jongen, wat den Mannen, wat de vrouwen, wat den Ouderen, wat I den Kinderen, wat de Weduwen, wat de maagden , wat den Jongelingen, wat den Ouderlingen, wat den ï Diaconen, wat den Heeren. wat den dienstknechten, wat den onderdaanen, wat den armen, wat den ryken, l wat den dwaalenden, en ongefchikten — een ieder in 't byzonder voortehouden zy, dat alles wyzen deApos-1 telen, maar inzonderheid Paulus aan, niet alleen in | zyne brieven aan Timotheus en Titus, maar ook in i zyüe andere brieven aan de gemeentens,  van t>E KERK van CHRISTUS. 519 §• 242. Met opzicht op Kerkelyke tucht hadden de Apostelen dit vooruit, dat zy de valfche Leeraars tn wederfpannige fomwyle ook naar den Lichaame hard ftraften Hymeneus en Alexander, welke het geloove, en eene goode consciëntie verftooten hebbende, van het geloove febipbreuk heden, gaf Paulus den Satan over — waarichynlyk datzy met deze of gene zwaare krankheid bezocht wierden — op dat zy zouden leeren niet meer te la/teren, 1 Tim. 1: 19: 20. Den bloed. Ichender te Corinthen ^«/Paulus in den naame en met de kracht onzes Hetrcn Jefus Chriftus, den Satan over, tot verderf des vleefches, op dat de Geest behouden mogt worden in dun dag d:s Heeren Jefu, 1 Cor. -5: 3 . Zie §. io3. Ja onze Heer Jefus Chriftus deed zulks zelfs, en tuchtigde dezulken in de gemeente, die zyne leere wederftonden en dezelve verachtten b. v. te Corinthen, §. 147. §. 228. voor 'c overige ftelde men vast; Een iegelyk die overtreedt, cn niet blyft in de leere Chrifti, die heeft God niet', die inde leere Chrifti blyft, die beeft beide den Vader en den Zoon. Indien iemand tot ulieden komt, 'en deze leere niet brengt, ontvangt hm niet in huis, en zegt tot hem niet, zyt gegroet gro?t hem niet met broederlyke Heide en gemeinfehap want die tot hem zegt, zyt gegroet, die heeft gemeinfehap aan zyne booze werken, 2 Br van Joh. vs. 9 . Weet gy niet, dat een weinig zuurdeesfems het geheele. deeg zuur maakt? zuivert dan den ouden zuurdeesfem uit, op dat gy een r.ieuw deeg zyn m'eugi 1 Cor. 5: 6, 7. Dat is; K k 4 Does  SaO VAN de KERK van CHRISTUS. Doet gy dezen boozen uit ulieden weg vs. 13. Pit verklaart Paulus dus : Indien iemand een Broeder genaamd zynde — en, een medelid der gemeente zyn wil — een hoereerder is, of een gierigaart, of een afgodendienaar, of een lafteraar, of een dronkaart, of een rover, met zoodanig eenen zult gy ook niet eeten, 1 Cor, 5: li. Indien iemand eene andere leere leert, en niet over$enkomt met de gezonde woorden onzes Heeren Jefu Chrifti, en met de leere die naar de Godzaligheid is, die is opgeblaazen en weet niets, maar hy raast ontrent twistvragen en woorden ftryd, uit welke komt nyd, twist, lafteringen, kwaade na. denkingen - wykt af van dezulken, l Tim. 6: 3 -—. Zie ook Rom. 16: 17, 18. $• 243- Hieruit kan men afneemen, wat 'er zy van de fleutelen des Hemelryks, dat is, de magt om te binden of te ontbinden, welke de Heer niet alleen aan Petrus,- maar ook aan alle zyne Discipelen en hunne waare navolgers gegeeven heeft. Tot Petrus zeide Hy: Ik zal u geeven de fleutelen van *t Koningryk der Hemelen: en zoo wat gy zult binden op de aarde, zal in de Hemelen gebonden zyn. En zoo watgy ontbinden zult op der aarde, zal in de Hemelen ontbonden zyn, Mattb. 16: 19. Den zin dezer woorden ziet men uit 't gene Hy daarna tot zyne Discipelen in* 't algemeen gezegd heeft: " Ontvangt den Heiligen Geest. Zoo gy iemands -' """ - zon-  van de KERK van CHRISTUS. 5at zonden vergeeft, dien worden ze vergeeven: zoo gy iemands zonden houdt, dien zyn ze gehouden, Job. 20; 22, 23. Ja uit den famenhang van Jefus reden, Matth. 18: 15. en vervolgens is te befluiten, dat onze Heer Jefus Chriftus deze magt in 't gemeen aan zyne gemeenten op aarde gegeeven heeft. Want zoo fpreekt Hy: Indien uwe Broeder tegen u gezondigd heeft, gaat heenen en beftraft hem tusfehen u en hem alleen: indien hy u hoort, zoo hebt gy uwen Broeder gewonnen. Maar indien hy u niet hoort, zoo neemt nog een of twee met u: op dat in den mond van twee of drie getuigen alle woord beftaa. En indien hy dezelve geen gehoor geeft, zoo zegt het de gemeinte : en indien hy ook de gemeinte geen gehoor geeft, zoo zy hy u als de Heiden en de tollenaar. Voorwaar zegge iku, al wat gy op der aarde binden zult, zal in den Hemel gebonden wezen:^ en al wat gy ep der aarde ontbinden zult, zal in den Hemel ontbonden wezen. De woorden van Jefus: hy zy u als de heiden en tollenaar, willen veel zeggen. Want een Heiden was van alle gemeinfehap met de toemaalige Kerke Gods uitgeftooten, en een Joode dorst zelfs niet eens met een heiden eeten; en de Tollenaars, die den tol van de Romeinen pachtten, en daarna van hunne Broederen, de Jooden, meer afvorderen, als hun toekwam, waren even zoo geacht, als de de Heidenen. Dat in de toepasfing van deze woorden van Jefus een goed onderfcheid te maaken zy, heeft geen bewys noodig. §• 244. Ten aanzien van de vergaderingen was het met K k 5 de  52ft van de KERK van CHRISTUS. de uic de Jooden, en met de uit de Heidenen verzamelde gemeencen van Chriftus onderfcheidendyk gefteld. De toe Chrillus bekeerden Jooden waren dagelyks eendragtelyk in den Tempé 1, alwaar 's morgens na negen uuren en 's namiddags na drie uuren het morgen en het avondoffer gebragt, en den daar toe verder behoorende Godsdienll gehouden werd \ en daar mede hebben zy waarichynlyk aangehouden tot de verwoefting van Jerufaleras Stad en Tempel, Hand. 2:46. Cap at:20 . Maar boven dien braken zy het brood van huis tot huis — dat vermoedelyk haar Avondmaal geweeft is, 1 Cor. 10: 16. aten te famen metverheu- ginge en eenvoudigheid des harten en preezen God, Hand. 2:46,47. In andere plaatzen, daar de Jooden hunne Synagoge en in dezelve hunne vergaderingen hadden, daar voegden zich de tot Chriftus bekeerde Jooden nog altoos by. Maar toen Paulus te Corinthen , daar hy eenen tyd lang de Synagoge bezocht en m dezelve geleerd had , betuigende dat Jefus was de Chriftus, de Mesfias, hevigen tegen- itand vond zy wederftonden en lafterden ging hy, na dat hy hun met nadruk zyne meening gezegd had, van hun weg, en richtte eene byzondere vergadering op in 't huis van eenen God vruchtigen man, wiens huis aan de Synagoge paalde, en zette de zelve anderhalf jaar voort, Hand. i8: i . Te Efefen leerde hy daarna drie maanden lang in de Synagoge: maar als fommigen verhard wierden, en ongehoorzaam waren, kwaadfpreekende van den weg des Heeren, dien hy predikte — dat is van *t geloof in Chriftus ; week hy van hen, en fcheidde de Discipelen — dat is, de in Jefus naam gedooptencn tot Hem bekeerden af, en richtte eene eigene en byzondere vergadering atifi«  van de KERK van CHRISTUS. 523 aan, in welke hy dagelyks zoo wel tot de Heidenen, als toe de Jooden fprak, eri daarmede twee jaaren lang aanhield, Hand. 19: 9, 10. Te Troas kwamen de Discipelen by een om het brood te breeken, enbleeven tot in den nacht by een, wan. neer dan Paulus met hun fprak tot aan den morgen- ftond en zoo opreis ging, Hand. 20: 6 . dit gefchiedde ook in een privaat huis» Te Romen was hy twee jaaren gevangen, dat is, met eenen keten vast geOooten aan eenen krygsknecht, die hem bewaarde, maar in zyn eige wooning, waarin hyalle, die tot hem kwamen, hec Koningryke Gods verkondigde, en van den Heere Jefus Chriftus leerde mee alle vrymoedigheid onverhinderd, Hand. 2S' 3°» 31- Zoo was bec gefteld met de verga! deringen der gemeente van Chriftus in de dagen der Apoftelen. De belofte des Heilands: W%ar twee of drie vergaderd zyn in mynen naame daar ben lk in V midden van baar, Matth. 18: ao. Konde hun toe grooten troost verftrekken. Zy werden echter vermaand, de vergaderingen yveri°te bezoeken: ö Laat ons op malkanderen achtneemen, tot opfcherpinge der liefde en der goede werken, en laat ons onze onderlinge byeenkomften niet nalaaten, gelyk fommige de gewoonte hebben, maar malkanderen vermaanen, Hebr. 10: 24, 25. Het woord Chrifti woone rykelyk inu in alle wys. beid: Leert en vermaant malkanderen met Pfalmenen Lojzangsn, en geeftelyke Liedekens, zingende den Heere met aangenaamheid in uwe harten, Coll. 3; 16. En  524 van de KERK van CHRISTUS. En *t ging in de vergaderingen der gemeenten toen zeer eenvoudig toe. Paulus fchryft aan de Corinthiers: Wat is V dan Broeders ? wanneer gy te famen komt, een iegelyk van u, beeft hy eenen Pfalm, beeft hy eene leere, heep by eene vreemde taaie, heeft hy eene openharinge, bejeft hy eene uitleg' ginge: laaten alle dingen gefchieden totftichtmge —-. Dat twee of drie Profeeten fpreeken {die profeteert fpreekt den menfehen ftichtinge en vermaninge en vertroofiinge, i Cor. 14: 3.) en dat de andere oordeelen. Doch indien eenen anderen , die daar zit, iet geopenbaard is, dat is, indien hem V een of ander door den Hëu ligen Geest klaar gemaakt wordt — dat de eerfte zwyge: want gy kunt alle de een na den ander profeteeren, op dat zy alle leeren en alle getroest noorden. — Dat uwe vrouwen in de gemeinten zwygen: want het is baar niet toegelaat en te fpreeken V zyn des Heeren geboden — Laat alle dingen eerlyk en met order gefchieden, 1 Cor. 14: 26 . S- 245- Onder de veele dingen, die van de toenmaalige gemeenten van Chriftus zouden kunnen gezegd worden , zullen wy noch maar een paar zaaken herinneren. De eerfte betreft de prediking des Euangeliums onder de Heidenen, en de tweede ziet op de Ouderlingen en Leeraars. De Heiland had Zyne Discipelen nog voor Zynen kruisdood gezegd: Gy hebt my niet uitverkooren, maar ik hebbe u uit'  van de KERK van CHRISTUS. 525 uitverkooren, en ik hebbe u gefield, dat gy zoitd heenengaan en vrucht draagen, en dat uwe vrucht hlyve, Joh. 15: 16. En na zyne opftanding zeide Hy tot hen: Gaat henen in de geheele weereld, en predikt hec Euangehum allen creatuuren, dat is, allen Heidenen, Mare. 16: 15. Gaat henen, onderwyst alle de volkeren — en ziet ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleindinge der weereld, Matth. 28: 19, ao. Dit nam de gemeente van Chriftus niet zoo op, als ot dit den Apoftelen alleen, met uitfluiting van al de overigen, was aanbevoolen. Het kon ook niet wel zoo opgenoomen worden, om dat deze woorden'er by ftaan; ziet ik ben met ulieden alle de dagen tot de volemdinge der weereld: want indien het prediken onder de Heidenen met de Apoftelen had moeten ophouden; hoe kon de Heiland zeggen : ziet ik ben met ulieden alle de dagen, tot de voleinding der weereld*. ° E n dat de gemeente van Chriftus geloofd heeft ! dat de prediking onder de Heidenen moest voorree' zet worden - doch alles op eene wyze, die met den wil van Jefus overeenftemde — toonen de volgende woorden van Johannes: Geliefden, gy doet trouwelyk, in alle het gene gy doet aan de Broederen en aan de vreemdelingen, die getuigd hebben van uwe liefde, inde tegenwoordigheid der gemeinte \ welke indien gy geleide doet, gelyk het Gode waardig is, zoo zultgy weldoen :^ wam zy zyn voor zynen naame uitgegaan, niets neemende van de Heidenen — (dat is, zy hebben hun het Euangelium om niet verkondigd, gelyk V Paulus deed, 1 Cor. 9; 18 ) — Wy dan zyn fchuldig de zoodanige te ontvangen, op  S26 van de KERK van CHRISTUS. op dat wy medearbeiders mogen worden der waarbeid, in zynen 3 Brief vs. 5 —. » D1 t waren niet de Apoftelen, maar andere Broeders , die zich bewoogen vonden, den Heidenen 't Euangelium te verkondigen. De woorden: Op dat gy zcudet verkondigen de deugden des ge* nen, die u uit de duisternisfe geroepen heeft tot zyn wonderbaar licht, 1 Petr. 2: 9. Spreeken wel niec van den dienst des Euangeliums onder de Heidenen, maar fluiten denzelven ook niec uic. Indien'de gemeence van Chiiftus, die na der Apoftelen tyden geweest is, niet geloofd had, dat Chriftus woorden: predikt bet Euangelium allen Creatuur en , ook haar verplichccen; zoo zouden veele volkeren, die daarna toe Chriftus gebragc zyn, nog in duisternisfe zicten, en niets van Chriftus weeten. En dewyl 'er tegenwoordig nog veele duizende Heidenen zyn, die van 't Euangelium niets gehoord hebben; zoo blyft dat woord van Chriftus: predikt bet Euangelium allen Creatuur en, om dezelfde reden, als toen, by zyne gemeente nog fteeds in groote achting. §. 246. Wat de Ouderlingen en Leeraaren der byzonderen gemeencen betreft, van hun zelve is reeds §. 240. gefprooken. Maar wac werd van de gemeencen en haare Leden met opzicht tot hunne Ouderlingen, Leeraars en Arbeiders, verwacht? Paulus zegt: Erkent de genen, die onder u arbeiden en uwe voor ft anders zyn in den Heere, en u ver ma a* nenx en aebt ze zeer veel in liefde, om haar es werks wille, en zyt vreedzaam onder malkanderen, l Thesf 5: ia, 13. Da?  van de KERK van CHRISTUS. 52? Dat de Ouderlingen, die wel regeeren, dubbele eere waardig geacht worden, voornamelyk, die arbeiden in het woord en de leere, 1 Tim. 5= '7- Zyt uwe voorgangeren gehoorzaam en zyt ze onderdanig. Want zy waaken voor uwe zielen, als die rekenfchap geeven zullen, opdat zy dat doen mogen met vreugde, en niet al zuchtende, hebr. 13: 17. Paulus bad ook de gemeenten, welke hy diende, dac zy beftendig aan hem voor den Heere gedenken zouden: • Met alle biddinge en fmeekinge, biddende tot aller tyd in den Geeit, en tot het zelve waakende met alle geduurigheid en fmekinge voor alle de Heiligen, en voor my, op dat my het woordgegee' ven worde in de openinge tnynes monds met vrymoedigheid, om de verborgenheid des Euangeliums bekend te maaken, Efef'. 6: 18: 19. Zie ook Coll. 4: 3. 2 Thesf. 3: 1. En dus hebben de leden der gemeente in 't gemeen voor hunne Leeraars te bidden. Zie §. 227. De Galathiers vermaant Hy.; Die onderweezen wordt, in V woord, deile mede van alle goederen den genen, die hem onder wyst, Gal 6: 6. Want ofchoon hy voor zyn eige Perzoon den Ouderlingen te Efefen betuigde: Ik hebbe niemands zilver, of goud, ofkledinge begeert En gy zelve weet, dat deze handen tot mynen nooddruft, en den genen, die met my ik aren, gediend hebben. Ik hebbe u in allen getoond, dat men alzoo arbeidende de zwakke moet opneemen, en gedenken aan de woorden des Heeren Je/u, dat Hy gezegd heef: V U Zaliger tegéeven dan te ontvangen. Hand. 20:33 . Zoo  S28 van de KERK van CHRISTUS. -—. Zoo heeft hy echter daarom niet'gelochend,dat ook de Heer bevoolen heefc, dat de gene , die het Euangelium verkondigen , daarvan leeven zullen, i Cor. 9: 14. En dat hy de Efefiers, Thesfalonicenzers, en Corinthiers mee het Euangelium om niec diende, gefchiedde, op dat hy onder deze arme Heidenen des te meer nut mogte doen; hy geloofde echter daarby, dac hy geen onrechc zoude gedaan hebbe, indien hy 't gene hy tot zynen nooddruft noodig had, van hun genoomen hadde. Maar daar hem de gemeente te Philippis onderfteunde, a Cor. 11: 9. en hy zelf een goed werkloon trok, dat Hy te Efezen, te Corinthen en te Thesfalomca, niets behoefde aanteneemen ,* zoo was hem zulks des ce aangenaamer* §. a47. By het gene §. 839 —. Van den toeftand der Kerke of gemeente van Chriftus ten tyden der Apostelen reeds gezegd is, is nog 't volgende by te voegen. Johannes, die onder de Apoftelen des Heeren 't langfte geleefd heefc, heeft, in zyne Openbaring, uic den mond van Jefus Chriftus onzen Heere aan zeven gemeencen, of haare opzienders, gefchreeven, Opènb. ü: 1 . Het is buiten iegett- fpraak, dat de Heiland daar op verder, dan op de toenmaalige tyden gezien heefc, en dac deze brieven ook ons ter leering gefchreeven, en door zyn gunftig beftier, ons ten nutte, bewaard zyn gebleeven. Ondertusfchen is *t toch ook zeker, die die zeven gemeenten, aan welke Chriftus door zynen Oienscknecht Johannes heefc laacen fchryven, toen werltelyk geweest zyn. Als men deze brieven met rechten aandacht leest; dan kan men daaruit duidelyk af- nee-  van de KERK van CHRISTUS. 529 neemen, hoe het te dier tyd in de Kerk van Christus moet gefield geweest zyn. Den Engel der ge^ meenten te Efezen pryst onze Heer Jefus Chridus zeer, maar klaagt teftens daarby, dat zy de eerde liefde verlaaten had. Dit had Paulus reeds te vooren gevreesd: want hy zeide tot de Ouderlingen dezer gemeente: dit weet ik, dat na myn vertrek zwaars wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet [paaren , en uit u zelve zulkn mannen opfaan, fpreekende verkeerde dingen, om de Discipelen af te trekken achter haar, Hand. 20: 29, gó. En dat heefc onder andere oorzaaken ook mede aanleiding kunnen geeven tot het afwyken van de eerde liefde. De Engel der gemeente te fmyrnen dond met dezelve onder veel lyden, en moesc inzonderheid van de genen, die voor Jooden, dac is, belyders der waarheid, wilden gehouden worden, en't toch niec waren, veel verdraagen: hy had bovendien nog veel lyden aandaande, maar werd van Jefus Chi idus rykelyk vercroosc. De Engel der gemeence te Pergamos wordt met die gemeente zeer gepreezen. Evenwel waren 'er menfehen onder hen^ die de leeringen Balaams aankleefden , die Balak leerde, den Kinderen Israëls een aandooc voortewierpen , op dat zy zouden afgoden offer eeten , en hoereeren; ook waren onder hen de zulken, die 't met de leeringen der Nicolaiten hielden , die waarfchynlyk door de anderen zyn verleid geworden; Zulks kon toen ligt gefchieden. Want wanneer zich iemand tot Chridus bekeerd had en nog onder zyne onbekeerde vrienden en bloedverwanten woonde; zoo werd hy veel ligt van iemand zyner vrienden etï bloedverwanten, tot de by hec afgoden offer gebruikelyke maaltyden genoodigd, en die waren metvërmakelykheden en fehandelyke hoereryen verknocht.L 1 Nut  530 van de KERK van CHRISTUS. Nu was het op hec eetfte Synode der gemeente van Chriftus te Jerufalem, den Chriltenen uic de Heidenen , uitdrukkelyk verbooden. Hier echter werden menfehen gevonden, die, zulks ongeacht, doorzetteden, eh-onze Heer Jeios Chrillus was daarmede niet tevreden, dat men dezulke in de gemeente dulde. De Engel der gemeente te Thyatiren werd ook wegens zyne werken, zyne liefde, zynen dienst, zyn geloove, zyne lydzuamheid, en wegens zyn toeneemen in 't goede,gepreezen: Onze Heer Jefus Chriftus was echter ophenr teonvreden, dachy eene zekere Jefabel, die haar voor eene Profecesfè uitgaf, liet leeren, waardoor dan leden der gemeence verleide werden, hoerery ce pleegen, en afgodenoffer te eeten. Met den Engel der gemeente te Sardis ftond 't niet wel: want hy had den naam, dat hy leefde en. was cochdood: 'Er waren maar weinige perzoonen ce Sardis, die zich niet mede verontréinigd hadden: De andere bezaten of geen leven uit God, of waren menfehen gelyk, die zoo even fterven zouden : daarom gefchiedt 'er een ernftige vermaning en beftraffing aan dezelven. Met den Engel der gemeente te Philadelphia, was de Heiland te vreden en hy bekwam heerlyke beloften. Maar die van Laodicea, was nochkoud noch heet, en toch vol inbeelding van zich zelve. Hy zeide: Ik ben ryk en verrykt ge\vorden,en hebbe geensdings gebrek, en wist niet, dat hyelkndig,jamnterlyk, arm, blind en naakt was. De Heiland beftrafte hem fcherp,maar gaf hem en zyne gemeente teffens hoop tot veele genade, indien zy zich bekeeren en zyne ftemme hooren zouden. §. 248. Zoo zag het 'er uit in de Kerk of gemeente van Chriftus , coen de bediening der zelve door de  van de KERK van CHRISTUS. 53 r de Apoftelen ten einde liep. De tarwen en het onkruid ftonden onder eikanderen, en'c was den Heere, onfen Heiland niet aangenaam, wanneer by de Ouderlingen en Opzienders te weinig yver, om de kwaaden uit de gemeente weg te doen-, plaats hadi Zoo Hy zich over ééne gemeente verheugen kondc, 200 bedroefde Hy zich des te meer over de anderen; en de hoofdfchuld zocht Hy altoos by de Engelen of opzienders der gemeenten. Na dat de Apoftelen van Jefus Chriftus en hunne trouwe Medehelpers in de uitbreiding des Eunngeliüms en fligting van Chriilelyke Gemeentens, in de vreugde hunnes Heeren ingegaan waren, zoo nam hec onkruid neven de tarwen merkelyk de overhand. 'Er werden in de eerfte Kerk wel veele getrouwe envvefige Mannen Gods gevonden, dien 't ter harte ging, voor de Leere van Jefusen Zyne Apoftelen te waaken, en zich tegen 't inkruipend verderf aan te kanten. De harde vervolgingen bragten 'er ook veel toeby, om de Chriftenen uit hunne flaaperigheid van tyd cot tyef optewekken, en de gemeenten van valfche en huichelagtige medelyden cc zuiveren. Maar over 'c ge-1 heel belchouwd moet men zeggen, dat mee de menigce en hec aantal der genen, die het Chriftendom toevielen, ook hec aancal van onzuivere en onbe keerde leden der Kerke coenam; en die gaf gelegenheid toe een geduurig meer afwyken van de eerfte genade , liefde en eeuvoudigheid in de gemeen* eens. De Leeraars en Opzienders derzelvcn begonnen nu, zich zeiven boven andere Broeders veele voorrechcen coe te eigenen, en zoo kwam hec onderfcheid tusfehen de Leekebroeders en den gcefte!ykenftand;die van dea. Geeftelyken ftand waren 'er veel meer op bedachr,over de gemeentens eene uiterlyke magt en aanzien te verL 1 2 krygen  53^ van de KERK van CHRISTUS. gen en uicteoeffenen , dan dezelven ld zachtmoe* digheid en nederigheid te dienen, haar met het zuivere Euangelium te weiden, hunnen hartens toeftand met getrouwe verzorging ter harte te neemen , en zich zeiven als voorbeelden der Kudde te be oonen. Onder de geeftelyken zelfs ontftond nyd en jaloezy. De allenskens ingevoerde waardigheid der Bisfchoppen, Aardsbisfchoppen, Metropolitaanen en Patriarchen vermeerderde dit onheil, en de trotsheiden hoogmoed der voornaamfte geeftelyken was eene hoofdbron van het hand over hand toeneemende verval. Wanneer in de vierde en volgende Eeuwen, de Regeerders des volks tot het Cfariftendom toetraden , werd dit kwaad niet verminderd maar vermeerderd- De Bisfchoppen zochten de Hooge Overigheid meer ter bevordering van hunne oogmerken en hun aanzien, dan ter voortplanting en beveiliging van Jefus gemeentens te gebruiken. Het tot nog toe vervolgde Chriftendom werd nu heerfchend, en veele aanzienlyke Heidenen moesten uitwendig de leer van Chriftus belyden — en dat deeden zy, zonder dezelve met het hart te omhelzen om hunne bedieningen by 't Hof en de Heirlegers niet te verliezen , of om dezelve te verkrygen. Geheele volken werden deels door geweld , deels door de omftandigheden genoodzaakt , Chriftenen te worden, en veele duizenden werden gedoopt, zonder eens recht te weeten, welke heerlyke weldaaden door den doop medegedeeld, en waartoe zy door denzelven ver- I pligt werden. De Bisfchoppen, die den inbreekenden ftroom des verderfs hadden moeten tegengaan , geraakten deels over Theologifche gevoelens, deels over hunnen  van de KERK van CHRISTUS. 533 Den rang en aanzien, in de ongelukkigde cwiden deeden eikanderen tot groote ergernis van hnnne gel meentens, in den ban: en veroorzaakten eindelvk openbaare fcheuringen in de Kerk. De Regenten waren niet in (laat, dit onheil te weeren, en de Conciliën, op welken zeer dikwils menfchelyk aanzien en vooroordeelen de overhand hadden, en den Geesc Gods weinig plaats gegeeven werd, bragten meer by, om de verdeeldheden in de Kerk re vermeerderen, en de wonden onherflelbaar te maaken, dan om aezelven weg te neemen en ce geneezen. Met opzicht op de Leere ging 't ook niet veel beter. Zeer fchielyk werd aan zulke Mannen het Leeraarambc toevertrouwd, die zich meer door hunne gaaven, als door de in hun woonende genade en kennisfe der heilzaame leer van Chudus, openbaar maakten. Verfcheiden van hun hadden , toen zy nog Heidenen waren, de redeneerkunst en Philofophie geleerd. Deze behielden dan, zoo niet alle ten minflen veele van die Ieerftellingen, welke zyce' vooren ingezoogen hadden, en zochten dezelve of met de Leer van Jefus en Zyne Discipelen te vereenigen, of de Leer van Jefus en Zyne Apoftelen ten eenemaal naar hunne megebragte Ieerftellingen te verklaaren en voor te draagen. Die de zoogenaamde Kerkvaders geleezen heefc, en in ftaac is, dezelven naar den Bybel te beoordeelen, dien zal *t gene gezegd ia, geenzins vreemd voorkomen. Ook was 'c hun niec ongewoon, hunne voordellen in de vergaderingen naar hunne redeneerkunsc, waarin zy zich voorheen, als Heidenen, geoeffend hadden, in te richcen. Zoo ondonde 'er dan, gelyk reeds herinnerd is, menigerly onnucte en twidbaarende vraagen, welke op de Synodens en Conciliën maar vermeerderd werden , en de in de leer van Jefus en de I* 1 3 fchrif-  534 VAÏit DE KERK van CHRISTUS. fchriften Zyner Apoftelen, heerfchende eenvoudig heid raakte van tyd tot tyd byna geheel verlooren. De Leere van het volwichtige zoenoffer voor ons; de leere van het diep verderf des menfche en zyn geheel onvermogen, om zich zeiven daar uit te redden; de leere van het geloof in den naam van Jefus Christus , waardoor wy vergevinge d:r zonden omvangen; hoe wy door Hem Kinderen Gods en den Heiligen Geest deelagtig worden; hoe onze harten daarom veel liefhebben, om dat Hy ons veele zonden vergeeven heeft; hoe wy door Hem, en om Zyns bloeds wille, dat Hy voor ons vergooten heeft, den toekomenden toorn ontvlooden zyn; hoe onsinde'kennisfe van Chriftus door zyne goddelyke kracht alies gefchonken wordt, wat tot her leeven en de Godzaligheid behoort; hoe wy in Hem, en door 't geloof aan Hem, de zekere hoop des Eeuwigen levens hebben, dit alles zyn ftoflen, die wel duidelyk in de fchrift ftaan, maar die van tyd tot tyd in de Chriftenheid verdonkerd werden- Men bleef ook niet by de geboden van Chriftus en Zyne Apoftelen, maar drong op menfehen keringen, gelyk het de Schriftgeleerden en Pharizeen deeden, Mattb. 33: 16 Dat de verzoening, die door Jefus Chriftus gefchied is, waardoor wy God in Zynen Zoon, den geliefden, aangenaam gemaakt zyn, den armen menfehen is verdonkerd geworden, is daaruit ontegenzeggelyk klaar, dat men hun nu dit, dan dat aanprees, om hun geweeten daardoor te vreden te Hellen , zonder hen rechttoe tot Jefus te wyzen, die ons toeroept: komt herwaar-ds tot my alle die vermoeid en heiast zyt, en ik zaluruftegeeven: neemt myn Jok opu, en leert van my, dat ik zachtmoedig hen en nederig van harte: en gy zult rufle vinden  van de KERK van CHRISTUS. 535 den voor uwe zielen, Matth. 11: 28, 29. Dus ging het, geJyk de Profeet zegt: Myn volk heeft twee boosheden gedaan: My den fpringader des levendigen waters hebben zy verlaaten, om haar zeiven bakken uit te houwen, gebrokene bakken, die geen water houden, Jerem. c: 13. § 249. Op deze hier boven fcortelyk aangetoonde wys werden uit de gemeenten van Jefus, die de Apoftelen en hunne opvolgers geftigc hadden de Godsdien, fltge genoodfchappen, de Cbriflelyke Religies, zoo als wy ze nog heden ten dage voor oogen zien Dan tusfehen levendige gemeentens van Jefus, en tusfchen de Chriftelyke Religies is buiten tegenfpraak een groot onderfcheid Tot eene Religie wordt, gelyk bekend is, niet meer gevorderd, dan dat de leden van de?elve de aangenoome leer van zulk een genoodfehap belyden, en met eikanderen eens zyn over de wyze, om God te dienen. Wanneer nu zulk een genoodfehap de Heüige Schrift, het Oudeen Nieuwe Teftament als Gods woord aanneemt, en Jefus Chrillus voor den Mesfias en Zaligmaker der weereld erkent, zoo is 't eene Chriftelyke Religie. Zulk een Godsdienftig genoodfehap heeft dan inrichtingen, die meerder of minder tot bevordering van waarheid en Godzaligheid ftrekken; en het volgende zal men by de meefte wel ingerichte godsdienftige genoodfchappen vinden: men doopt de kinders van Ouders, die naar Chriftus genoemd zyn: daarna, wanneer zy iets bevatten en leeren kunnen, onderwyst men hen in de Chriftelyke leer; wanneer zy wat verftandiger worden, neemt men hen, üa dac zy te vooren nog een breedvoeriL 1 4 ger  53$ van db KEKK van CHRISTUS. ger onderricht verkreegen hebben, aan, om ten Heiligen Avondmaal te gaan. Met alle lieden, die tot eene Kerkgemeente behooren, houdc men openbaare byeenkomllen, daarin zingt, bidt, leest en fpreekt men met hen. Van het Avondmaal, 'twelk den genen toegediend wordt, die zich te vooren daar* toe aangemeld hebben, fluit men alleen die genen uit, die in groove zonden vervallen zyn. Willen Lieden in den Huwelyken ftaat treeden, men tekent hen daartoe aan, maakt zulks de gemeente bekent, en trouwt of verbindt ze daarna in den naame Gods. Sterft iemand: hy wordt ordentelykbegraaven. Een ieder Kerkgemeente heefc, na dat zy groot of klein is, een of meer Leeraars, ook een of meer Schoolmeefters. Men houdc ook openbaare fchoolen, waarin de Jeugd niec alleen in hec noodzaakelyke, maar ook in allerhande nuccige caalen, konften en weetenfchappen onderweezen wordt. Ook zyn 'er hoogere fchoolen, waarin fommige tot het openbaar Leeraarambt opgeleid worden, en geeft hen daartoe 'c noodige onderwys. Zoo werd 'c van tyd tot tyd .in de Chriftelyke Landen ingericht, en de Lands Overheeden bragten niet weinig toe tot deze Chriftelyke inrichtingen, 't welk men ook van verfcheidene Bisfchoppen niet lochenen kan. Men ziet baarblykelyk, dat de goe» de hand Gods zich ook in deze zaak werkzaam betoond heeft, en dat Hy zelf, by het verval der gemeenten van Jefus, eene uiterlyke Kerk- en Godsdienst gemeenfehap worden liet, om daardoor eene geheele terugkeering in het Heidenfche weezen voor te komen. Men heefc deswegen dergelyke inrichtingen niec te verachten; maar ze veel meer als een groote weldaad Gods voor 't menfchelyke gefhcht aan te zien. Intusfghen is niet te lochenen, datby der  van de KERK van CHRISTUS. 537 deze uiterlyk goede gemeenfchappen en inrichtingen het verderf zoo wel in de Ooflerfche als Wefferfche Kerken, die zich nu van eikanderen gefcheiden, en onder hunne byzondere Hoofden ingericht hebben, van eeuw tot eeuw meer de overhand nam. Eene ongelooflyke donkerheid en duifternis had zich over de leere des Euangeliums verfpreid, dewyl de Heilige Schrift niet alleen den volken uic de hand genoomen, maar ook van de meefte Leeraars zelfs ten eenemaal vergeeten was. In den Godsdienst viel men voor 't grootfte deel op menfehen leeringen, en in alle Handen gingen de fchandelykfte en grootfte zonden in zwang, waarin de Geeftelyken menigmaal boven anderen uitftaaken. De oordeelen Gods braken eindelyk door, en Mahomet en zyn aanhang overftroomde een groot gedeelte der Landen, die tot hiertoe 't Euangelium gehad, maar niet geacht hadden. S- 250. Men behoeft intusfehen niet te denken, dac de gemeence van Chriftus, in eenen geheel eigentlyken zin, naar welke de wezentlyke Leden des Lichaams van Chriftus, die Tempelen des H. Geeftes zyn, alleen 'er toe behooren, in eenigen tyd opgehouden heefc op aarde ce zyn: wanc onze Heer Jefus Christus wanneer Hy van zyne gemeente fpreeke, dieHy zelf op eenen rotsfteen bouwt, en Hy is zelfs die rotsfteen zege uitdrukkelyk: de poorten der hellen, dat is, de duivel en zyn aanhang, de weereld met alle haare lisc, magc en woede, zullen de zelve niet overweldigen, Matth. 16: 18. Het kan wel zyn, dat niemand zeggen kan, waarde gemeente van Jefus te dier en dier tyd en in die en die omL 1 5 ftan-  538 van de KERK van CHRISTUS. Handigheden geweest zy. De groote Man Gods Eiias leefde onder Koningen van Israël, die zig te dier tyd met zulk eenen vervloekten yver aan den afgodendiensc hadden overgegeeven, dat alle aanbidders des eenigen en eeuwigen Gods of uit het land vlugcen, of hun leven 'er aan waagen moeften; en toen geloofde hy gewis, dat niemand van de Dienstknechten des waaren Gods meer overig was, dan hy alleen. Heer, zegt hy, zy hebben uwe Profeeten gedood, en uwe altaar en omgeworpen en ik ben aden over gebleeven, en zy zoeken myne ziele. Maar wat zegt tot hem het Goddelyk antwoord ? Ik hebbe my zelven nog zeven duizend mannen over* gelaaten, die de Knyen voor bet beeld Baal niet geboogen hebben, Rom. 11: 3, 4. Zoo moeten wy ook denken van de duifterfte tyden, en zeker gelooven, dat de gemeente van Jefus, de Kudde zyner fchaapen, die Hy kent, en van welke Hy gekend wordt, die zyne ftemme hooren, cn Hem volgen, en die Hy 't eeuwige leven geeft, in geenen tyd van de poorten der helle overweldigd en geheel vernietigd is geweest. Toen de Heiland gevraagd werd, wanneer bet Koningryke Gods komen zoude, heefc Hy geantwoord: Het Koningryke Cods komt niet met uiterlyk ge~ laat, noch men zal niet zeggen: ziet hier, of' ziet daar , want ziet bet Koningryke Gods is reeds in 't midden van u lieden Luc. 17: co: 21. Onze Heer Jefus Chriftus, als he: Hoofd des Ko* ningryks, of der gemeente Gods, ftond voer de Pharizeen, die Hem deze vraag deeden. Zyne Discipelen en andere Jooden, die in Hem geloofden, waren rondsom Hem, en deze waren leden zyner gemeente of des Ryks Gods. Daarom kon de  van de KERK van CHRISTUS. 539 de Heiland tot hen naar waarheid zeggen: het Koningryke Gods is reeds in het midden van u lieden, och waren u maar de oogen geopend , dat gy 'took zien kont! Maar zy hadden een weereldlyk Koningryk in hun denkbeeld, en daarop hoopten zy: daarom kwam hen niet te binnen, dat Chrillus, en o:e weinige menfehen, die Hem navolgden, hec Koningryke Gods waren, 't is echter genoeg, wanneer de leden der Kerke maar den Heere bekend zyn. Het va/ie fondament Gods ftaat, hebbende dezen zegel: de Heere kent de gene, die zyne zyn~~fc Tim q: 19. Paulus zege coc de geloovige Colloszenfen: Uw leven is mee Chrillus verborgen in Gode. Wanneer nu Chriftus zal geopenbaard zyn, die ons leven is; dan zult bok gy met Hem o-eopen* haard worden in Heerlykheid, Coll. 3: 3, 4. S« 251- Intusschen is ook op te merken, dac God niet alleen zyn Koningryk in 't verborgene gehad heeft, maar Hy heefc ook van tyd toe tyd zyne getuigen verwekt, die hebben opentlyk en voor een ieder het Euangelie beleeden, en zyn een op den kandelaar aangeitooken licht geweest, naar Matth. 5: 14: 15- Deze zyn dan van hen, die de waarheid niec hef hadden, offchoon zy Chriflenen genaamd wierden, gehaat en vervolgd geworden, ja zelfs de ge- nen, die wel tot Opzienders en openbaare Leeraars aangefteld waren, maar daarby ook de weereld, en t gene in de weereld is. de begeerlykheid des vleefches, de begeerlykheid der oogen, en de grootsheid dezes levens lief hadden en zochten, hebben op 'c allervyandigsc tegen hen geban-  54© van de KERK van CHRISTUS. handeld. Evenwel is hun getuigenis niet zonder vrucht geweest, in tegendeel God handelde naar zyne belofte: myn woord, dat uit mynen monde uitgaat, zal niet leedig tot my wederkeeren: maar *t zal doen bet gene, dat my behaagt, en U zal voor fpoedig zyn in het gene, waartee ik het zende, Jef. 55: 11. Intusfchen is 't altoos zoo gegaan, gelyk het de Heer onze Heiland te vooren gezegd heeft, Matth 13: 3 -. De zaaier zaaide bet woord, en eendeel des zaads viel by den weg, dat is, 'er waren menfehen, die 't woord wel hoorden, maar verftonden 't niet, en zoo kwam de Booze, en rukte weg het gene in hunne harten gezaaid was, Matth. 13: 19. Een ander deel viel op ft eenachtige plaatzen , daar V niet veel aarde had, dit waren menfehen, die V woord hoorden, en het terflond met vreugden ontvingen, doch het had geenen wortel in hen, zy geloofden maar voor eenen tyd, en als verdrukkinge en vervolginge kwam om des woords wille, zoo wier den zy ter ftond geërgerd, cn weeken af, naar Matth. 13: 20, 21. Een ander deel viel in de doornen, dit waren menfehen, die het woord hoorden, en de zorgvuldigheid dezer weereld, en de verleidinge des rykdom, en de wellusten des levens verflikten bet woord, dat het geen vrucht voort bragt, Matth. 11:22. Luc. 8:14. Een ander deel viel in de goede aarde die omgeploegd en gemest was — en dit waren menfehen , die 'f woord hoorden en verftonden , het zelve in een eerlyk en goed harte bewaarden , en in volftandigheid'vruchten voor tbragten, naar Matth. 13: 23. Luc. 8: 15. Maar onze Heer Jefus Chriftus heeft niet alleen enkele getuigen der waarheid verwekt, onder welken Petrus Waldus, Wiklef, johannes Hus cn meer  van öe KERK van CHRISTUS. 54 r meer andere byzonder hebben uitgemunt, maar ook menigmaal menfehen, die 'c Euangelium gehoorzaam werden, in kleinere of grootere gemeentens verzameld, en met eikanderen verbonden, waarvan men van tyd tot tyd fpooren maar in de Waldenzen en Boheemfche-Moravifche Broeders de allerklaarffe voorbeelden vindt. Wanneer dan veele of weinige, dan hier dan daar, uit liefde tot Jefus vergaderden , zich famen vereenigden, en eikanderen in 't geloove fterkten, en tot liefde en goede werken opwekten} zoo ondervonden zy dit woord des Heeren : waar twee of drie vergaderd zyn in mynen naame, daar ben ik in 't midden van baar, Matih. 18: 20. Zulke kleine gemeenten bleeven zelden zonder aanvechting, en hadden naar omftandigheden meerder of minder te lyden, naar t woord, dat tot zulke gemeenten gezegd werd, dat wy door veele verdrukkingen moeten ingaan tn t Koningryke Gods, Hand. 14: z2. Ach had men eene Kerkgefchiedenis, die, met achterwegelaating van zulke dingen, welke meer tot de weereld, dan tot de in eenen eigentlyken zin genoomen gemeenten van Chriftus behooren, zo veel mogelyk bericht gaf van het verborgene des Heere, van de getuigen1 des Euangeliums, van de gemeentens van Jefus Chriftus, en hoe die op eikanderen gevolgd zyn, waarvan men hier en daar wat aangetekend vindt hoe veel zou zulk eene kerkelyke gefchiedenis waard zyni Na dat in voorige Eeuwen zeer veele getuigen der waarheid wegens hun getuigenis 't leven ge. laaten hadden, zonder met het Euangelium te kunnen doorbreeken; zoo ontfermde zich God eindelyk over de arme onder eenen ondragelyken geweetensdwang zuchtende zielen, en verwekte met 't  54* van de KERK van CHRISTUS. 'c begin van de zeftiende eeuw Mannen, die met eenen onverzaagden moed 't waagden, de tot hier toe onbefchaamd voortgezette dwaalleer opentlyk tegen te gaan, en goed en bloed lichaam en leven voor de waarheid te waagen. Martinus Luther, Philippus Melanchton, en hunne medehelpers in Saxen, Ulricus Zwingel, Johannes Calvinus, Bu> cerus en anderen in Zwitzerland en Vrankryk, werden byna te gelykertyd door hun geweeten en de liefde tot Jefus gedrongen, het Euangelium in. zyne zuiverheid voor te draagen , en wanneer God ook het harte van veele Landsoverheden boog, dit heilzaam werk te bevorderen , en deze Belyders der waarheid te befchermen; zoo gaf dit gelegenheid tot grooten voortgang in dit gezegend werk in 't Wefterfche gedeelte der Cbriftenheid, 't welk men de reformatie noemt, en dat niet zonder reden, want offchoon men toeftaan moet, dat by deze reformatie geene zulke gemeenten, gelyk de eerfte Chriftelyke gemeenten ten tyde der Apoftelen waren, te voorfchyn gekomen zyn; — 't welk ook niet mogelyk was, door dien geheele Landen en volken op eenmaal de reformatie toevielen — zoo is 't toch buiten tegenfpraak, dat de. geheele Chriftenheid, ook die gemeenten, die by. haare oude inrichtingen gebleeven zyn, daar door een groot nut,, door Gods genade, bekomen hebben. De Heilige Schrift werd niet alleen in de Land» taaien overgezet, en den gemeenen Man in de hand gegeeven; maar ook de Godsdienst in de taal gehouden, die de Toehoorders verftaan konden; en men zong daarby ftichtelyke liederen. De Schooien en Umverfiteitcn werden verbeterd, en veele nieuwen aangelegd: en de Confiftorien van de Landskeeren aacgeweezen, om geene ouweetende en erger-  van de KERK van CHRISTUS. 543 gerlyke Leeraars asn te Rellen of te dulden. Doch dac hec meefte en grootile was, de grondwaarheden der Heilige Schrift werden door alle de> Reformateurs eendrachtig mee yver en nadruk voorgeteld, namelyk: Alje. menfehen zyn zondaaren, en kunnen zich zeiven uk hunne ellende nie: verlosfen.- Jefus Chriftus ks de eeiüige Verlosièr en Zaligmaker, die allen, die cot Hem komen , helpen kan en wü: Men moet alle menfehen recht coe tot Jefus wyzen i Niecs dan zyn bloedig zoenoffer gelde voor God: Die" vergeving van zonden in Jefus bloed vindc, heefc Leven en Zaligheid, en kan ook als een Kind Gods heilig naar 'c Euangelium leeven: Wanneer een ieder in zyn beroep en lland, 'c zy Man of Vrouw, Heer of Knechc, Ouders of Kinderen enz. God voor oogen heefc, alles wac hy doec in Jefus naam doec en zynen Naaflen om Jefus wil liefheeft, en hem dienc;. dac i.s de rechce Godsdiensc, en boven alle zelfsverkoozene Godsdienilige oeffeningen verre te achten. Zoo leerden deze Godsmannen: en indien zy zich niet overduiftere vraagen, die niet toe hec weezen van 't waare Chriflendom behooren, verdeeld hadden; zoo zoude de zegen van hun geeuigenisveel ligt nog meer vrucht te weeggebracht hebben. Doch ook by deze zwakheden heefc God Zyne genadige goedkeuring op hunnen en hunner Navolgeren arbeid gelegd , en wy hebben nog heden ten dage de gezegende gevolgen der Reformatie ce geniecen. §• 252. Maar. hoe zal 'c dan nog met de Kerke van Chridus, of de Chriftenheid, zoo als men ze noem c, gaan? l'auius fchryfe aan Ti;r.otheus: ■j-- ju, ■ Weet  544 van de KERK van CHRISTUS. Weet dit, dat in de laatfte dagen omftaanzullen zwaare tyden. Want de menfehen zullen zyn liefhebbers van baar zeiven, geldgierig, laatdunkige, hoovaardig, lafteraars, den Ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlyke liefde, onverzoenelyk, achterklappers , onmaatig , wreed, zonder liefde tot de goede, verraaders, roekeloos, opgeblaazen,meer liefhebbers der voelluften dan liefhebbers Gods, hebbende eene gedaante van Godzaligheid maar die de kracht der zelve verlochend hebben, a Tim. 3: 1 . Petrus zegt: Dit eerst weetende, dat in V laatfle der dagen fpotters komen zullen, die naar hunne eigene hegeerlykheden ztdlen wandelen, en zeggen , waar is de belofte zyner toekomfe? want van dien dag dat de Vaders ontflaapen zyn blyven alle dingen alzoo, gelyk van V begin der Schep- pinge enz. a Petr. 3: 3 . Jud. vs. 18, 19. Ook betuigt Paulus den Thesfalonicenzen .• De jongfle dag komt niet, V en zy dat eerst de afval gekomen zy , en dat geopenbaard zy de menfche der zonde , de zoone des verderf, die hem tegenflelt — de Antichrist — en verheft boven al dat God genaamd, of als God ge ■ ëerd wordt, alzoo dat hy in den Tempel Gods$ als een God, zal zitten, hem zeiven vertoonen- de, dat hy God is ~ den welke de Heer verdoen zal door den Geest zyns monds, en te niete maaken door de verfchyninge zyner toe- komfle, a Thesf. 2; 3 . En van denzelve menfche des verderfs wordt verder gezegd: Zy-  van de KERK van CHRISTUS. 545 Zyne toekomfïe is na de werkinge des Satans, in alle kracht en tekenen en wondere der leugen, en in alle verleidinge der ongerechtigheid in de genen, die verlooren gaan: daar voor dat zy de liefde der waarheid niet aangenoomen hebben, . om zalig te worden, daarom zal haar God zenden eene kracht der dwalinge, dat zy de leugen zouden gelooven — 2 Thesf 2: 9. . Maar de gemeente van Chriftus, die Hy op zich zeiven, den Rotsfteen, gebouwd heeft, zal evenwel door de poorten der hellen ook te dier tyd niec overweldigd of vernietigd worden : want als de Heer van den Hemel komen en de dooden opwekken zal ; dan zullen de Leden zynes Licbaams , die levendig over gebleeven zyn, opgemomen worden in de wolken, den Heere te gemoete in de lucht , en zullen alzoo altyd met den Heere wezen, 1 Thesf 4: l5 • Als dan zal ook de gelykenis van Chrillus van het net, dat in de zee geworpen wordt, Matth. 13: 47 vervuld worden, en tot daar en toe zal de Chriftenheid altoos een gemengde hoop blyven. §• 253- Dat zich de Chriftenheid, dat is de geheele hoop aller der genen, die naar Chriftus naam genoemd zyn, en die men Chriftenen noemt, in verfcheideneafdeelingen verdeeld hebben, is klaar uic hec gene te vooren gezegd is. Indien zich een ieder van deze afdeelingen eene Kerke, of gemeente van Chriftus noemde, en een ieder maar daarop bedacht was, voor de waarheden, die haar toevertrouwd zyn, te waaken, en overeenkomftig dezelve ce leeven, en zich van dwaa'iingen en misbruiken hoe langs hoe M m meer  546 van de KERK van CHRISTUS. meer te zuiveren-, zoo konden zy alle nevens eikanderen ftaan, en de eene zoude de andere niet inden weg zyn. Maar, wanneer elke afdeeling van den «ooien hoop, die men gewoon is de Chriftenheid te noemen, van zich zelve denkt en voorgeeft, dat zv de Kerke zy, en wel de eenige, waarin menzal.g kan worden - en dat was voorheen ten eenemaal de mode, en wie durft, zonder befcnaamd te worden, zeeaen, dat die mode geheel afgeraakt zy? Zoo oordeelt zy over haar zeiven zeer gunftig, en over andere zeer hard. Niet te min is t buiten tegenfpraak dat de eene afdeeling een voorrecht heeft boven de andere; dat de Godzaligheid m Cr.riftus Mus meer hinderpaalen in de eene, dan in de andedere, vindt,- dat de inrichting en famenhang of beftiering (verfasfung) in de eene meer, m de andere minder, met de Heilige Schrift overeenkomftig is: dac allerhande dwaalbegrippen, die met de Leer van Mus ftryden, in de eene eenen vryeren loop hebben, dan in de andere; datlafterlyke en fchandelyke zonden, in de eene meer, dan m deandere, teeenftand kan gebooden worden; enz. lntusfchen kTmen deze W ^P God hebben, Hy zal in ieder afdeeling der Chriftenheid een menigte naar ge; nade hongerige zielen op den weg des leven brengen; Wanc wie zou willen twyfelen, dat Hy in alle afdeelinetn der Chriftenheid , offchoon het verval overal onloochenbaar is, niet zyne fchaapen, die op de ftemme van hunnen goeden Herder achtgeeven, cn Hem in eenvouwdigheid en waarheid volgen, even zoo wel zou kunnen hebben, als Hy in de afgodifche tyden van Elias zich zeiven zeven duizend mannen behouden had, die hunne knien voor Baal niet seboogen hadden. , Maar dit is evenwel niet zoo te verftaan,J»  van de KERK van CHRISTUS. 54? men onder het voorwendzel; God heeft toeh in alle afdeehngen der Chriftenheid zyne Hem toebeboo- rende zielen, ligtzinnig uic de eene Religie in de andere mag overloopen: Wanc indien iemand b. v. uic oogmerken, die voor God niec goed zyn,zyne Religie, van welkers waarheid hy anders overtuigd is, verlaac en eene andere aanneemt; zoo is deze zyne handelwys zekerlyk den Heere niec behagelyk. Waarom? Een verkeerd en uic de liefde coc God niec voorcvloeiend oogmerk, maakc eene handelwys alcoos zondig. Maar bier komc het misbruik van Gods naam nóg by: want men geefc voor, dat men zulks doet, om dat men van de waarheid van dien Godsdienst, tot welken men overgaa' goddelyk overtuigd is, en intusfchen, zoekt men maar een eerambt, of lichaamelyke voordeden, of wac anders van dien aarc, waardoor men zich zeiven bedoelt, daardoor ce bekomen. Maar indien iemand uic overtuiging van zyn hart, door zyn ge weeten gedrongen, en in eenvoudigheid voor God, by zulk eene verandering te werk gaat; zoo heeft men-zich mee reden ce wachcen, om over zulk een niec ce oordeelen. §• 254- D e over de geheele weereld verftrooide zielen, welke jefus Chriftus mee haar hare aanhangen, zynen Heiligen Geesc deelagtig zyn, en den Vader in Geesc en in waarheid aanbidden, zyn eigentlyk het Lichaam* van Chriftus. hec Huis Gods, de Kudde van den goeden Herder, en behooren cot het Koningryke Gods, zie §. 236 —. Zoo is dan de vraag: wac hebben deze lieve menfehen te doen, om de oog-* merken van onzen Heere Jefus Chriftus, die Hy met M m » bun  548 van de KERK van CHRISTUS. hun heeft, te bereiken? Indien zy zich aan de leiding des Heiligen Geeftes kinderlyk overgeeven; zoo is hunne eerfte zorge, dat zy voor hun eige perzoon in de Leer van Jefus blyven, de waarheid (teeds meer kennen, en dezelve gehoorzaam woiden mogen. Zy houden zich* in 't geloof aan Chriftus; door Hem komen zy tot den Vader; en de Heilige Geest onderhoudt hunne gemeenfehap met den Vader, en met Zynen Zoon Jefus Chriftus. Hunne twede zorge is, dat zy omzien, of zy niet iemand vinden kunnen, die met hun van 't zelve gevoelen is, en den Heiland ook, gelyk zy, lief heeft. Geeft hun God eenen reisgenoot op den weg des Levens, zoo danken zy Hem van harten daarvoor, en verblyden zich, dat zy iemand hebben, met wien zy in gemeenfehap hunnen loop kunnen voortzetten Hunne harten vloeien famen in broederlyke liefde, de eene neemt deel in des anderen wel of kwalyk gaan; zy zyn eikanderen behulpzaam tot wasdom in de genade en kennisfe van onzen Heeren Jefus Chriftus; zy vertrooften, zy herinneren, zy vermaanen, zy beftraffen eikanderen met alle getrouwheid, enz. Zyn 'er nog meer, met welken zy zich in de gemeenfehap van Jefus Chriftus verbinden kunnen; zoo j is 't hun des te aangenaamer; vooral daar zy weeten , dat de Heiland zegt : waar twee of drie I vergaderd zyn in mynen naame daar ben ik in I V midden van haar ; en.- daar twee of drie te \ famen ftemmen op de aarde om iets in zynen | naame te begeer en, het zal hun gefchieden , wat ï 't ook wezen mogt. Zy weeten verder zeer wel, l dat zy de deugden des genen, die hen geroepen heeft j uit de duifternisfe tot zyn wonderbaar licht, ook ï anderen verkondigen moeten. Zoo is 't hun dan h eene aangelegen zaak, naar de genade en gaave, die b in i  van de KERK van CHRISTUS. 549 In hun is, anderen nuttig te zyn, en ten minfteu door hun voorbeeld zonder woord, anderen te wonen, dat niets zaliger is, dan eenen genadigen God te hebben, in Jefus Chrillus te leeven, en een Tempel des Heiligen Geeftes te zyn; al is 't ook, dac men des wegen befpoc en gefmaad worde, of nog ander zwaarder lyden om Chriftus wil op zich neemen moec. Zien zy dan hec verderf in van hec Godsdienftig genoodfehap, waarin zy leevenzy zyn daarby niec onverfchillig: 0 Neen', hec verwekc hun eene weemoedige fmerce. En wazy niec veranderen kunnen, en onder 'c geduld Uods ftaac , draagen zy mee gelyk geduld. Uac zy voor onrechc houden doen zy niet • WatJ:y.„aIs recht befchouwen, dac doen zy' om Chriftus wil. Den Heiland en zyn woord ce belyden, en daarom te lyden, is, als zy 't rechc bedenken , loucer genade voor hen. Zy hoeden zieh voor den fpoc-en richrgeest: wanc die verbetert niet: Maar in tegendeel bidden en weenen zy, en beveelen Hem Zyne Kerke, die 't Hoofd der zelve is. Wanneer zich in de eene of andere Chriftelyke Religie een aancal menfehen bevinden zoude vvelken hec eenen rechce ernsc was, de eerfte gemeencen van Jefus in allen deelen zoo veel mogelvk gelykvormig ce worden, en die zich coc dac einde mee eikanderen verbonden; zoo zoude dac in allen opzichce eene verfchyning in hec Ryk onzes Heeren zyn, waarover men zich te verheugen had. Want waarom zoude hec trachten naar eene waare harrens en Geeftes gemeenfehap, zoo als zulks in de Apostolifche gemeenten geroemd wordt, niet plaats vinden, by menfehen. die ïn 'r crpln^P **** t»/ï.../-n—s- tus eekomen zvn. pn zfah mn i. 0 „„ _„ —u*u iiviu vajinajienover» M ra 3 ge.  550 van de KERK van CHRISTUS. gegeeven hebben? Het gene in de H. Schrift van de eerfte gemeenten gefchreeven is, dat is immers nog by aanhoudenheid ons tot leering gefchreeven. By deze vooronderftelling zal 't niet ondienftig wezen, het volgende van deze zaak aan te merken : i.) Een Huis Gods, wanneer zich levendige fteenen tot eene woonftede Gods in den Geest, gelyk de Schrift fpreekt, opbouwen, dat is, eene gemeente Gods, welker leden door den Heiligen Geest tot één Lichaam gedoopt zyn, is even zoo, gelyk de Schep< ping der weereld, een werk Gods, en hangt van geenes menfehen willen of loopen af. n.) Dat God dergelyke gemeenten te aller tyd, cn ook in dezen laatften bedroefden tyd, verzamelen , en tot eene ftad op eenen berg maaken kan; wie zou daaraan twyfelen ? Zyne hand is immers niet verkorf. Maar of Hy het ook doen wil, kan men vooraf niet beweeren. Als maar onze oogen open ftaan, dat wy 'er op merken , wanneer het gefchiedt. 3.) Men heeft de kleine beginzelen, die zich daarvan toonen, wegens de onvolkomenheid, die zich daarby openbaart, niet te verachten. Een fchoone kern ligt menigwerf in een ruuwe en onbruikbaare bast verborgen. Geschiedt het met 'er daad, dat zich menfehen in het geloof in Jefus Chriftus en in de liefde tot Hem en onder eikanderen, op de Leer van Jefus en zyne Apoftelen, door Gods genade onderling verbinden, en op zulk een wys eene gemeente vaa Jefus Chriftus worden; zoo is zulks niet als eene nieuwe fecte aan te zien. 5.) Zulk eene kleine gemeente van Jefus komen buiten tegenfpraak die rechten toe, welke een ieder loflyk gezelfchap of focieteit, met goedvinden en  van de KERK van CHRISTUS. 55r en onder de befcherming van haare Overheid allerwegen geniet; dat is, zy richt alles by zich zoo in, als zy 't zelf voor goed vindt. En deze rechten hebben ook Heidenfche Keizers den voormaaligen Chriftelyke Gemeenten niet ontzegd. 6. ) Alle en een ieder lid eener gemeente van Jefus, zyn de overigheid onder welke zy ftaan, toegenegen, getrouw, en gehoorzaam, en blyven met alle overige onderdaanen, wat het burgerlyke leven betreft, gaarn in eene geJykheid. Eu eene goede en wyze overigheid laat hen daartegen aan alle die rechten en vryheden, die hunne onderdaanen zonder onderfcheid genieten, hun ongekrenkt aandeel hebben. 7. ) Indien de overigheid een Medelid eener levendige Gemeente van Jefus is, dan heefc zy even zoo veel, als een ander Medelid,- in dit gczclfchap te zeggen; maar kan, uit overheids magt, deze Gemeente, met opzicht op.hareninwendigengang; niet regeeren: want hier geldt de Leer van Chriftus en zyne Apoftelen. 8. ) Geen Leeraar, zelfs niet een medelid, kan zulk eene Gemeente opgedrongen worden, en een Dienaar der zelve heefc niet meer magt, dan hem van de Gemeente vergund wordt. 9. ) Maar offchoon eener Gemeente, die naar den wil des Heeren, en door zyne eigene hand, tot ftand gebragt is, niet kan ontzegd worden, dat zy de rechten heefc, die men gewoonlyk elke focieteic, in behoorlyke ordsr vergunc: zoo heefc dezelve toch altoos te bedenken, dat zy daarvan, door Gods genade, een goed gebruik maaken moet'. Want zoo zy dat niet doet, indien zy by de Leer van Jefus en zyne Apoftelen niet blyft, indien de zin van Chriftus onder haar de overhand niet be- M m 4 houdt,  5Sa van de KERK van CHRISTUS. houdt, indien zy niet, zonder aanzien des Perzoons, het kwaade uit het midden van haare wegdoet ; zoo raakc zy af van haar genade pad, en geraakt in even dat verval, waarin veele andere voor haar geraakt zyn. io.) Eene wyze overigheid bedenkt altoos, dat zy Gods Dienaresfe is. Zy handhaaft dus de Leere, de goede order, en den ftaat der Religie, by welke zy, als 't ware, het ambt van voogdy. fchap bekleedt, met allen yver en getrouwigheid, om Gods wil, aan wien zy daarvan rekenfchap gee. ven zal. En wanneer zich in haar Land iets openbaart, dat van den gewoonen loop fchynt af te gaan; zoo gebruikt zy alle voorzichtigheid en zorgvuldigheid dat aan de eene zyde 'er niets fchadelyks uit voortkome, of op de andere zyde een werk, dat God in de Chriftenheid voor heeft, niet gehinderd worde , opdat zy niet, naar Gamaliëls uitfpraak, gevonden wordt als tegen God te flryden, Hand. 5: 39. §• =55- Dit by gelegenheid van den uitgang eeniger Nakomelingen der oude Boheemfchc-Moravifche Broederen uit hun Vaderland eenige nieuwe plaatzen gebouwd zyn, waar zich eene menigte om hun Heil in Chriftus bekommerde menfehen, door Gods wonderbaare leiding, by een gevoegd; zich op de in de Heilige Schrift vervatte cn in de Augsburgfche Confesfie voorgeftelde Leere van Jefus en Zyne Apostelen met eikanderen verbonden hebben, enterzorgyuldige handhaving van de goede order en Kerkelyke discipline t'famen eens geworden zyn; dit behoort, naar ons inzicht, tot de zonderlinge werken Gods in  van De KERK van CHRISTUS. 553 in onzen tyd. Zy zien zich zeiven aan als een gering deeltje der Kerke van onzen Heere Jefus Chrisrus hier op aarde, cn bedienen zich, onder de be^ fcherming van hunne lieve Overigheid, van de hen door onzen Heere Jefus Chriftus zuur verworvene en buiten hunne verdienden en waardigheid door* Hem hun gefchonkene vryheid, zoodanig, als met Gods woord overeenkomftig is, om onder eikanderen te verbeteren en op te bouwen. Doordien z? met de Euangelifche Kerk, voor zoo ver zy aan de Augsburgfche Confeslie vasthoudt, eenerly Leere hebben; zoo vinden zy ook geene reden, om zich van dezelve te fcheiden, gelooven ook niet, dat zy van dezelve met recht kunnen afgezonderd worden nademaal de Augsburgfche Confesfie uitdrukkelyk leert, dat het onderheid der Ceremoniën en gebruiken, de Kerkelyke eenigheid en verbinding niet wegneeme. Nu is de vraag; Hoe heefc men dan zulke Broedergemeenten aancezien, en hoe zien zy zich zeiven aan ? Indien men de Broedergemeenten aanziet als inftellingen,ofgeftichtten van onzen HeereJefusChriftus in Zyne Kerke cegenhec ftroomsgewyze inbreekende verval ra Leer en leven zal men niec miftaften. Wie ze voor een Krankenhuis houdc, in welk onze Heer Jefus Chriftus, als de eenige Arts der zielen, veele van zyne ellendige en kranken, die onder zyne genezende hand zyn, te famen gebragt heefc, om ze zelf aanteneemen en hen ook door zyne Dienaars te laaten verzorgen en oppasfen, die heeft ook grond om zoo van hen te denken. §• 256. Indien men nu vraagt, wac in opzicht op deze Mm 5 m.  1 554 van de KERK van CHRIRTUS. kleine gemeenten van Chriftus te zeggen zy, zco mogt het volgende hun ten goede optemerken, wel niec ondienftig zyn. Namelyk: i.) By al het goede, dat men in de Broedergemeenten vindt — waartoe inzonderheid dit behoort, dat men zoekt, zich ieder ziele in 't byzonder aantetrekken; het kwaade van vooren door goede ordening voortekomen; in de genade en kennisfe van onzen Heere Jefus Chriftus by aanhoudenheid oprewasfen en toeteneemen; daarby zyne ellende en verdorvenheid dagelyks meer in te zien, en zich daartegen in Chridus te verbergen ,* den ouden menfch met zyne werken uiccecrekken, en den nieuwen menfch, die naar God gefchaapen is in waare gerechtigheid en Heiligheid, aan ce doen, en in goede werken yverig te zyn, — hebben zy altoos te bedenken, dat zulks enkele genade zy. Want wat zouden zy zyn, zoo de barmhartigheid onzes Heeren Jefu Chrifti niet over hen waakte. a.) Zy hebben nooit te vergeeten, hoe veel hun nog ontbreekt, en hoe veel van hun verwacht wordt naar de genade, die God aan hun beweezen heefc, en nog dagelyks bewyst, 3.) Zy hebben voor 'c Euangelium van Jefus Chrillus, den gekruiften, in wiens offer voor de geheele weereld alleen te vinden is vergeving en vrymaking van alle zonden, met eene 'er aanwaging van lichaam en leven, goed en bloed, getrouw te flaan en te waaken. 4 ~) Zy moeten zich van de goede ordening en Discipline , die zy door Gods genade onder zich hebben, door niets laaten afbrengen, en daarby recht toe, zonder aanziening des Perzoons, te werk gaan. 5.) Zy moeten'er zich met allen yver op toeleggen,  van de KERK van CHRISTUS. 555 gen, om met alle Kinderen Gods, die niet tot haare Kerkgemeenfchap behooren, zoo veel in hun is, in ■liefde en vrede en in hartens en Geeftes gemeenfehap te ftaan: want dat vordert het Teftament van Jefus, Johannes Cap. 17. 6.j Het geene voor hunne tyden door veele Mannen Gods, die op dat deel der Kerkreformatie bedacht waren, het welk Luther nog voor zich had, maar niet tot ftand bragt, ten beften der Kerke gefprooken , gefchreeven en gefchied is; dat hebben de Broedergemeenten met veel dank te erkennen. Want het is zeker, dat zy thans devrugten van het getrouwe vooraf arbeiden zulker Dienaren van Christus te genieten hebben. En ook het voorrecht, dat zy een nog klaarder inzicht in het Euengelium verkreegen hebben, als men by de voorfnaalige Moravifche Broeders vindt, is eene vrucht der Reformatie. 70 Zy moeten daarby getroost zyn , en voor geen menfehen vreezen. Want wie zal hun kunnen kwaad doen, indien zy navolgers zyn van het goede, en indien de Heer met hun is ? 8. ) Den fmaad, om Chridus en Zynes Euangeliums wil, moeten zy niet vlieden. Want het is ons uit genade gegeeven, niet alleen in Chriftus te ge. looven, maar oek voor Hem te lyden: en dit moet ook hun eene eere en blydfchap zyn. 9. ) Hunne roeping is niet, om de inrichtingen der Religies te ftooren, nog meel minder om iemand de zyne verdacht te maaken\ maar om alle zielen, niet alleen met woorden , maar ook met hun gedrag, tot Chriftus te wyzen. 10. ) In den tyd, wanneer zy van buiten rust hebben, hebben zy met gebed en fmekingen, en trou-  556 van de KERK van CHRISTUS. trouwe aanwending zyner genade, daarna te ftaan, dat by hen plaats hebben, toet gene in de Hand. der Apoft. C. vs. 31. ftaat: De gemeenten dan had~ den vrede, en wier den gefticht, en wandelde in de vreeze des Heeren en de vertroofiinge des Heiligen Geeftes wierden vermenigvuldigd. Zy hebben het welvaaren des Lands, waar inhen.de Heer geplant heeft, te zoeken, en voor het zelve te bidden, en zich als getrouwe, nutiige en gchoorzaame onderdaanen van hunne lieve Overigheid te bewyzen. 12. ) En dewyl hen de Heer verwaardigd en daartoe gefield heeft, dat zy zouden heenen gaan ook tot de Heidenen, en vrucht draagen, en dat hunne vrucht blyve; zoo moet hun deze roeping wichtig zyn, hen in 't ftof neerbuigen, en zy moeten zich gelukkig achten, wanneer hen de Heer de genade fchenkt, hun leven te eindigen in den dienst van zielen voor het Lam Gods, dat de zonden der weereld gedraagen heeft te gewinnen.. 13. ) Ach konden wy maar met vrymoedigheid zeggen: niemand van ons leeft hem zeiven, en niemand van ons fterft hem zeiven, het zy dat wy leeven, wy leeven den Heere: het zy dat wy fterven, wy fterven den Heere. Maar dewyl wy weeten, dat nog menig een onder ons gevonden wordt, die dit niet getroost van zich zeggen kan: zoo zal ons dit niet zonder bekommering laaten, maar wy willen bid» den en fmeeken , en daarop arbeiden, dat geen eenige onder ons zy , die voor den Heere niet gedye. 14. ) Zy moeten dag en nacht maar daar op denken, dat onze Heer Jefus Chriftus en Zyn Heilige en goede Geest eene vrye hand onder hen hebben b30-  Van de KERK van CHRISTUS. 557 moge, en zyne genade huishouding onder hen ongehinderd voorcgaa tot eere van hunnen Hemelfchen Vader. 15) Met opzicht op de gemeenten, die door Chriftus Apoftelen zelfs zyn bediend geworden, hebben de Broedergemeenten te denken, dat dezelven verre boven hen moeten gefteld worden. Want zy hadden niet alleen veele gaaven des Geeftes, die ons in onze tyden ontrokken zyn ,• maar zy werden ook verwaardigd, de eerftelingen den Nieuwen Verbonds te zyn, en het ys te breeken; en dat is eene zaak, die veel ondervinding geeft, dewyl het geloove en geduld daarby menigmaal op de proef komen. Bovendien hadden zy meerder en zwaarder lyden, genooten dus ook meer vertrooftingen, enhoeheerlyk zullen zy blinken in het Koningryke hunnes Vaders! Hec mondelyk onderricht, dat zy genooten, hadden zy van Mannen, die uit den mond van Jefus ontvangen hadden het genen zy hun weder overgaven; en aan welken de Heiland, dewyle Hy ze als de eerfte in zyne Kerke uitzond, ook eene buiten« gewoone maace van zynen Geesc had medegedeeld. S- 25/. Alleen is nog die aantemerken, in zulke gemeentens, die haare zaligheid, gelyk zich Lucher uicdrukc, mee ernsc willen bevorderen, eenige dingen zyn en zyn kunnen, die haar eigen zyn. Waartoe b, v. behooren de voeten wasfehing, de liefde kus, en het gebruik van het Lot. i.) De Heiland wiefeh zyne Discipelen de voeten , en zeide uitdrukkelyk tot hen: zoo zyt gy ook \ fchuldig malkanders voeten te wasfebett, Joh. 13: > ï 4. en herhaalt dit met deze woorden; Ik hebbe u een  558 van de KERK van CHRISTUS. een exempel gegeeven, op dat gelykerwys ik u gedaan hebbe, gylieden oek doet, Joh. 13: 15. Dac Hy hen hiermede yan deze ydele gedachte, die celkens op nieuws by hen oprees: Wie zal toch onder ons de meefte zyn? heefc willen af brengen en aancoonen, dac de voornaamfie onder hen zoude zyn, als aller Dienaar, dac ziec men uic zyn eige verklaaring, die Hy hun na de voetenwasfching gegeeven heefc. Want toen fprak Hy: Verflaat gy wat ik ulieden gedaan hebbe? Gy beet my Mee ft er, en Pleere, en gy zegt wel; want ik ben V. Indien dan ik, de Hee$e en de Meefter, uwe voeten gewasfchen hebben, zoo zyt gy ook fchuldig malkander s voeten te was fchen, dac is, niemand zal onder u denken, hec past my niec, anderen de voeten te wasfchen. Wanc offchoon hy ook de voornaamfie onder u was — maar gy zyt alle Broeders, en niemand zal als een Vader of Meester onder u zyn, of zich zoo noemen laaten — zoo is hy toch niet grooter dan ik. Ik ben immers uw Heer en Meefter; en indien ik my zoo vernedere, u de voeten te wasfchen: zulc gy zulks niec veel meer doen? Maar dac onze Heer en Heiland mee die voetwasfehen nog wac meer heefc willen te kennen geeven, kan men uit zyn gefprek met Petrus afneemen. Want toen de zelve zyne voeten van zynen Heere en Meefter niet wilde laaten wasfchen, antwoordde hem Jefus; Indien ik u niet wasfche, gy hebt geen deel met my. En toen Petrus hier op ook de handen en hec hoofd wilde gewasfehen hebben; zeide Jefus coc hen: die gewasfehen is, heeft niet van noode, dan de voeten te wasfchen, maar is geheel rein. En gylieden, zyt rein, doch niet alle. Johannes voegt 'er by: Hy wist wie Hem verraaden zoude;daarom zeide Hy: gy zyt 11 kt aile rein. Die in deze woor-  van de KERK van CHRISTUS. 559 woorden niets meer vinden kan, dan het uitwendig wasfchen der voeten; wie zal met zulk een willen twiften? Men vindt wel in de Schriften des Nieuwen Teflamen&s niets daarvan aangetekend, dat de Discipelen van Jefus in dit ftuk de woorden en het voorbeeld van Chriltns nagevolgd hebben. Maar wie zal daarom durven beweeren, dat zy het niet gedaan hebben? Zy hadden immers den Heere Jefus lief; en deze heeft gezegd; zoo iemand my lief beeft, die zal myn woord bewaaren. Voor 't overige is niet te vergeeten, dat deze voetwasfching door Chriftus, dieHy metZyne Discipelen voornam, van het onder de Jooden gebruikelyk voetwasfchen onderfcheiden was. Want de Jooden waren gewoon hunne voeten te wasfchen, eer zy zich aan de tafel zetteden, dewyl zy geene fchoenen droegen als wy, en dus veel ftofaan hunne voeten hing. Waarom onze Heer Jefus Chriftus den Pharizeër, die Hem, toen Hy ia zyn huis ge» komen was, voor het eeten geen water had gegeeven voor zyne voeten, daaraan herinnerde, Luc. 7: 44. Maar Jefus ftond op van 't avondmaal, legde zyne kleederen af, aam eenen linnen doek, en omgordde hem zeiven, daarna goot Hy water in hec bekken, en begon de voeten der Discipelen te was* fchen. En Johannes herinnert deze omftandigheid, dac hec na hec Avondmaal gefchied zy, tot tweemaal na elkander Job. 13: 2. en 4. buiten twyfel daarom, dat dezelve hier byzonder aanmerkelyk is. 2.) Paulus fchryft aan de Romeinen: groet malkanderen met eenen Heiligen Kus, Rom. 16: 16. Zie ook l Cor. t6: 20. 2 Cor. 13: 12. 1 Thesf. 5: Qf). en Petrus: groet malkanderen met eenen Kus der lief de, 1 Petr. 5: 14. DtZE zaak moet den Apoftelen van Jefus wichtig ge-  5r5e> van de KERK van CHRISTUS. geweest zyn, wyl dezelve van hun meer dan eens herhaald wordt. Niet alleen by de Jooden, maar ook by andere volken, was 't gebruikelyk, dat de een den andere zyne liefde en achting door eenen Kus betuigde. De Heiland herinnert daarom den Pharizeër, die Hem ten eeten had genoodigd, dat hy Hem met geenen kus ontvangen had, Luc. 7: 45. Onze Heer Jefus Chriftus zou derhal ven van den Pharizeër eenen kus aangenoomen hebben. Maar 'c is niet min waarfchynlyk, dat in de Apotlolifche gemeenten, buiten den in 't gemeene leven gebruikelyken kus, waarmede men eikanderen ontving en verliet, de Kus in hunne vergaderingen gebruikelyk geweest zy. Maar dat men lieden, die by de Leere van Jefus niet bleeven, en bovendien anderen nog fchadelyk waren, den Kus der Broederlyke liefde geweigerd heeft, is uit den tweeden Brief van Joh. vs. 9 —. te beiluiten. 3,) Van het Lot leezen wy, dat het van de Apostelen in eene vergadering van honderd twintig Perzoonen na de Hemelvaardvan Chriftus, na een voorgaand hartelyk gebed, is gebruikt geworden, Hand. ,: 15 —, Onze lieve Heer en Heiiand, die na zyne opftanding veertig dagen op aarde doorgebracht, en in dien tyd menigmaal en veel met Zyne Discipelen gefprooken heeft, had wel zelf iemand, in de plaats van Judas, tot Apoftel benoemen kunnen; maar Hy liet zulks over aan Zyne Discipelen, en zoo werd Matthias door hec Lot tot de elf Apoftelen toegevoegd. Gelyk nu hec Loc reeds in 'c Oude Teftamenc in gewichcige zaaken, die lyf en leven becroffen, van Mannen Gods is gebruikc geworden; zoo heefc God zelf hec gebruik daarvan, in de toenmaalige huishouding met het volk van Israël, bevoolen, b. v. by de verdeeling van het Land Canaan. Sa-  i van de KERK van CHRISTUS. s°"i Salomo zegt; het Lot worde inden fchoot geworpen, maar het geheele beleid daarvan is van den Heere, Spreuk. 16: 33. 'Er is dus geen twyfel, dat men het Lot in eene gemeente van Chriftus gebruiken kan; het komt'er maar op aan, dat men weete, wanneer en hoe het zelve te gebruiken zy. Het Lot in eene zaak te gebruiken, die te vooren reeds in de Heilige Schrift bepaald is, zoude buiten tegenfpraak kwaat zyn. Maar wanneer de Opzieneren eener gemeente, die het befte derzeivein't gemeen , en van een ider der gemeente in 'c byzonder, met elkander te bedenken hebben, een befluit neemen zullen in eene zaak, die in de Heih>e Schrift niet beflist is; en zy wenfchen niets meer, dan den zin hunnes Heeren en Heilands te treffen; vertrouwen echter hunne krachten en inzichten niet' dewyl het al te ligt gebeuren kan, dat men miftast; zoo is 't wat anders. Want indien zy in zulke gevallen, in vertrouwen op den Heere, die ons zoo gaarn te recht wyst, den zei ven aanzien, en van harten aanroepen, dat Hy hen wil laaten weeten, wat met zynen wil overeenkomftig zy ,• zoo zal Hyhen niet befchaamen. Maar het fpreekt van zelfs, dat zy ook, zoo veel in hun is, de aanwyzing, die zy op zulk eene wys van Hem bekomen, gehoorzaam moeten zyn, Nb van I  $6% VAN DEN DOOD en het HEENGAAN der GELOO* V1GEN tot den HEERE. S- 258. W y willen nu, na dat zoo veel van's menfehen leven is voorgekomen, van zyn llerven fpreeken, dat is, van het einde van zyn leven, dat men den Dood noemt. Dat de menfehen eenmaal fterven moeten, zy mogen willen of niet; zulks ziet ieder een: maar waar van daan het kome, zulks leert ons alleen de Heilige Schrift. Want die zegt ons, dat door eenen Menfche de zonde in de weereld gekomen is, en door de zonde de dood. Zie §.52 —. En waarom moeten alle menfehen "fterven ? om dat zy alle gezondigd hebben, Rom. 5: 12. Het is dus nu de ordening Gods, dat de menfch fterve: want God wilde niet, dat de menfch van den Boom des Levens eeten cn in eeuwigheid leeven zoude, en dreef hem deswegen uit het Paradys, Gen. 3: 22, 23. Waarom? God heeft het zoo voor goed gevonden , en dat is rede genoeg. Thans is het den menfehen gezet, eenmaal te fier* ven, cn daarna het oordeel, Hebr. 9; 27. Moses, de Man Gods, heeft in de woeftyn, daar, in den tyd van veertig jaaren, zesmaal honderd duizend man, om hunne zonden fterven moeften, met (inerte daaraan gedacht, zoo als men uit den fnegentigften Pfalm zien kan. Aangaande de dagen onzer jaaren, daarin zyn tzeventig jaar; en zoo wy zeer fterk zyn, facbentig jaar: en het uitr.eemenfie van dien is moeite en verdriet: want het wordt  van den DOOD en het HEENGAAN enz. 563 ■ voordt fnellyk afgefneeden, en wy vliegen daar hee1 tien. Wie kent de (ïerkte uwes toorns en uwe verbolgenbeid, na dat gy te vreezen zyt? Leer ons al. zoo onze dagen tellen, dat wy een wys harte bekomen, Pf 90: 10. Hier was de dood den Israëliten in de woeilyn eene byzondere tuchtiging en ftraffe Gods — zy bereikten den leeftydniet, dien zy anders toen nog hadden kunnen bereiken — en daarom was Mofes, de Man Gods. daarover zoo verflaagen. Als Hiskias tot itervens toe krank was, liet hem de Heer door den Profeet ïefajas weeten, dat hy te dier tyd fterven zoude. Toen weende en bad hy : wanc het was hem om troost zeer bange, en zyne zonden drukten hem. Dit zyn gebed wierd verhoord God omhelsde zyne ziele lieflyk, vergaf hem alle zyne zonden, en deed nog vyftien jaar toe zyne dagen toe, Jef. 3b: 1 . \ % 259- Hieruit is klaar, dat God den menfch wel een levenfperk gefteld heeft, maar dat dezelve door zyne zonden, gelyk de Israëliten deeden, maaken kan, dat zulks verkort wordt, en dat daarentegen de leettyd eenes menfche, om byzondere redenen , als by Hiskias, van God verlengd kan worden. Zoo veel is altoos zeker te gelooven, dat geen Kind Gods, en geen knecht van Chriftus, by toeval zyn leven verliest. Want de Heiland zegt: Worden niet twee mufebkens om een penningsken verkocht ? en niet een van deze zal op de aarde vallen zonder uwen Vader — zonder zynen wil' le — en ook uwe hairen des hoofs zyn alle geteld* N n 2 Vreest  5t)4 van den DOOD en het HÈENGAAN Vreest dan niet, gy gaat veele mufchkens te boven, Mattb. 10: 29 . Maar hier by is te herinneren, dat een menfch zynen levensryd niet zelf verkorten moet, 't welk ten eenemaal door eenen geweldigen zelfsmoord gefchiedt. Dewyl de moord — wy mogen hem aan ons zeiven pf aan anderen begaan een openbaar werk des vleefches is, dat ons van de erfenis des Koningryks Gods uitfluit, naar Gal. 5: 19 — Zoo heeft een ieder God te bidden, dat Hy hem daarvoor, gelyk voor alle andere zonden, in genade bewaaren wil. Maar men kan ook op andere wyzen zyn leeftyd verkorten. Paulus zegt; De droefheid der weereld werkt de dood, aCor. 7: 10. Hoe veelen wordt daardoor, hoe veelen door andere hevige aandoeningen, hoe veelen door onmaatigheid, hoe veelen door fchandeiyke onreinigheid, en anderen kwaade dingen, hun leven verkort? Verkortten niet ook veele in de Corinthifche gemeente hun leeftyd, daardoor, dat zy by het Heilig Avondmaal zich bezondigden, en deswegen van God deels met krankheden, deels met den dood geftraft werden? 1 Cor. 11: 28 . Zie §. 147. En flierf niet Mofès en Aaron voor den tyd ? om dat zylieden zich tegen den Heere vergreepen hadden , in 't midden der Kinderen Israëls — Deutr. 3« So, 51. $. 260. Maar wat is dan eigentlyk het derven eenes menfehen? Wanneer in des menfehen lichaam, datderflyk is, Rom. 6: it. Gap. 8; 11. alle beweging ues  »er GELOOVIGEN tot den HEERE. 55s des bloeds ten eenemaal ophoudt, en daarmede ook het ademhaalen by hem een einde neemt, zoo verliest het lichaam zyn leven: maar de ziel, die in hec lichaam woonde, verlaat deze haare wooning en leeft nu buiten het lichaam. Dat de ziel, wanneer het lichaam gedood wordt, daardoor haar leven niec verliest, is uit Chriftus woorden klaar: Freest niet voor de genen die 'het lichaam dooden, en de ziele niec kunnen dooden, Matth. lo; 28. 't Geen onze Heer Jefus Chriftus van den ryken Man en den armen Lazarus Luc. 16: 19 —, zegt be veftigt dit even eens. De Arme of Bedelaar ftierf en wierd van de Engelen gedraagen in Abrahams Jcheot, dac is, in eene plaacs, daar hy in zalige ge. rneenfchap mee Abraham in vrede en blydfchap leevde. De Ryke ftierf ook en wierdbegraaven, maar kwam m eene plaatze der pyniging enmoefte fmerte lyden. Naar den lichaame konde dac niec wezen ; dac was begraaven en nog niec opgewekc 'geworden. Maar de ziele van Lazarus leefde * en ge» noot in Abrahams fchooc, dac is, in de nabyheid en gemeenfehap mee Abraham, vrede en blydfchap De ziele des ryken Mans leefde ook, was in eene plaats der pyniging, en had veel lyden en fmerten. Zegt men: Ja, dit was eene Parabel.' zoo kan men zulks toegeeven, en de ftelling, dat de ziel niec fterfc, wanneer hec Lichaam fterfc, worde daardoof nog des ce zekerder. Wanc hec is oncegenfpreëkelyk, dac onze Heer Jefus door deze Parabel wil zeggen: men moec zyne gelukzaligheid niec in de ry'kdommen en welluften dezes levens zoeken; want zoo dra de menfch fterft, krygc hy aanftonds hierna de vruchten van zyn leven op aarde, ce genieten, N n 3 IVJert  566 van den DOOD en het HEENGAAN Men moet daarom voor zyne ziele zorgen, endaarom zegt Hy: Wat baat et een menfche, zoo hy de geheele weereld gewint, en lydt fchade zyner ziele, Of wat zal een menfche geeven tot losfinge van zyne ziele, Matth. 16: 27. Indien God, de God Abrahams, de God Ifaacs, en de God Jacobs genaamd wordt, en zich zelf alzoo benoemd, Exod. 3; 6. Zoo zegt de Heer onze Heiland: God is niet een God der dooden, maar der leven* den', want zy leeven Hem alle, Luc 20: 58. Hoe 'leeven zy Hem dan alle ? naar de ziele. En de Heiland betuigc te gelyk , dat de Lichaamen Abrahams, Ifaacs en Jacobs daarom niet in den dood blyven kunnen maar opftaan moeten, dewyl God hun God is en genaamd wordt, en zy Hem, naar de zielen, te vooren reeds leefden. Onze Heer Jefus Chriftus zeide tot den Moordenaar aan 't kruis, die zyne zonden erkende en beleed, en Hem in den geloove als den Mesfias omhelsde: Heden zult gy met my in 't Paradys zyn, Luc. •23: 43- Hoe dan? Naar den lichaamekonde dat niet gefchie¬ den : dat was aan t kruis geuoou: maar zyne zieie kwam, nog op dien dag, in 't Paradys by Jefus, en wietd niet gedood. Onze Heer Jefus riep met eene groote ftemme aan't kruis: Vader in uwe handen beveeleïk mynen Geest, Luc. 23: 46. Hy werd dus gedood in 'tvleefch, en tiaar het Lich- I aam, maar zyne ziele kon niec gedood worden, die kwam nog op dien zeiven dag in hec Paradys, en nam de ziele des Moordenaars mee zich. ToenSce- nha.  der GELOOVIGEN tot den HEERE, 567 phanus om zyn getuigenis van Jefus gefteenigd werd ■ wendde hy zich met zyn gebed tot Jefus Chrillus en zeide : Heere Jefu , ontvangt mynen Geest, Hand. 7- 59- Daarby op de kniën nedervallende, riep hy met grtroter (lemmer Heer, rekent baar ■ . de Jooden, die hem lleenigden — deze zonde niet toe; en als hy dat gezegd had, omfliep hy. Zyn lichaam werd dus geweldig door fleenen gedood; maarzynen Geest, zyne ziele, werd door Jefus Chiiftus opgenoomen , die kon niet gedood worden. Zoo keert het ftof wederom tot aarde, als het Geweest is, en de Geest keert weder tot God , *dle hem gegeeven heeft, Pred. 12: 7. $. 261. Door den Dood van onzen Heere Jefus Chrillus, *5 het^ fterven in opzicht op zulke menfehen, die door t geloove Kinderen Gods zyn , geheel m anders geworden, dan het op zich zelfs was. Men kan het niet anders aanzien, dan als een zondenftraf ~ & befoldinge der zonde is de dood, R6m. 6: 23 -—- maar Kinderen Gods kunnen het nu met recht voor eene genade en weldaad houden. De rede daarvan is deze, dat onze Heer JefuS Chriftus den Dood, als eene flraffe der zonden, voor èljë menfehen geleeden heeft, dewyle zy alle gezondi-d en die dood ftraffe verdiend hadden; en zoo z£é de Schrift: b Indien eenvoor alle geftorven is, zoo zyn zy allé geftorven — 2 Cor. 5: 15. dat is ^ het is even zoo veel, ais of zy alle om hunne zonden waren gedood geworden. Zie §.70—. Daar' N n 4 ' ' -M  568 van den DOOD en het HEENGAAN om is nu de Dood der genen, die in Jefus gelooven , en daardoor aan Zynen Dood deel verkrygen, niec meer als eene ftraffe aantezien, maar als eene tot onze voleinding en ten ingang tot het Eeuwige Leven noodige zaak en verordening Gods. Als men dit vooronderfteld, kan men deze woorden verftaan: Onze Zaligmaker Jefus Chriftus heeft den dood te niete gemaakt, z Tim. i: 10. Want hy fchaadt ons nu niet meer, en kan ons niet fchaaden. Want wy die geloofd hebben gaan in de rufte, naar Hebr. 4: 3. Waardoor? Door den Dood. Daarom zegt Chriftus: Foorwaar, voorwaar zegge ik u, zoo iemand myn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid, Joh. 8: 51. Wat voor eenen dood zal hy niet zien? Den dood, in zoo verre dezelve eene ftraffe der zonden is, voor wien een ieder vreest den dood, naar het ver- fchrikkeiyk denkbeeld, dat onder de Jooden toemaals vry algemeen was, en den welken flechts een Simeon, en menfehen van dien aarc, een heengaan in vrede gewoon waren te noemen, Luc. 2: 29. In zyn gefprek met Martha is 't: Die in my gelooft, zal leeven, alwaar by ook geftorven. En een iegelyk die leeft, en in my gelooft, zal niet fterven in der Eeuwigheid, Joh. 11: 25, 26. Wat wordt hier voor een fterven bedoeld ? Zulk een, daar men ter ftraffe om zyne zonden fterven moet — daar het fterven een bewys is der goddelyke ongenade • daar men door het fterven in nog meer ellende en nood geraakt. Dit fterven is gewis verre >  der GELOOVIGEN tot den HEERE. 569 re van de genen, die in Jefus gelooven. Maar nog duidelyker wordt dit uit de volgende woorden van Jefus: Voor maar, voorwaar zegge ik u, die myn woord boort, en gelooft Hem, die my gezonden heef , die heeft het Eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenisfe, maar is uk den dood overgegaan in 'ticven, Job 5: 24. Wat zegt dat anders, dan: het Leven uit God, 'c welk door het geloof ontftaat, houdt by de Kinderen Gods niet op, offchoon het Lichaam ontzield wordt het is eeuwig, en wy hebben het niet eerst te verwachten, als wy in den Hemel komen, maar wy genieten 't hier reeds in deze weereld ,• Daarvan daan is den genen, die gelooven, dat gene, dat men den dood noemt, geen dood; maar het rechte, het waare, het eeuwige Leven het Leven uit God — duurt by hen voort. Die dus den Heere flerft, naar Rom. 14: 8. die in den Heere fterft, naar Openb. 14: 13. die leeft, offchoon hy fterft, en zyn Leven zal geen einde hebben; endatisvoornamelyk zoo, indien men, gelyk Petrus, met zynen dood den Heer verheerlykt, naar Joh. 21: 19. dat is, wanneer men om Chriftus en des Euangeliums wil, zyn lichaamelyk leven verliest, zie Openb. ao: 4. Daarom wordt ook het fterven der geloovigen flechts eene aflegging des tabernakels, waarin de ziele woont, genaamd, 2 Petr. 1: 13, 14. Op andere plaatzen wordt het genoemd een ontflaapen, een ingaan in vrede, een ruften op flaapfteden, een t'huis zyn of inwoonen by den Heere. Indien wy derhal ven met Paulus zeggen kunnen: Het zy dat wy leeven. wy leeven den Heere; bet zy dat wy f erven, wy fterven den Heere; Het N n 5 Zy  570 van den dood en het HEENGAAN enz. zy dan dat wy leeven, het zy dat wy fterven, wy zyn des Heeren, Rom. 14: 8, Zoo kunnen wy ook in onzen dood gemoedigd wezen, naar Spreuk. 14: 32. In dezen zin zeide Paulus: Hy hebben goeden moed, en hebben meer behagen, óm uit hél lichaam uit tewoonen, enbyden Heere in tewoonen, a Cor. 5: 8. En: lk hebbe begeerte om ontbonden te worden en met Chriftus te zyn, Phil. j: 93. o hoe lieflyk zyn ons de doodsgedachten, en hoe verlangt men naar het laatfte uur in dit jammerdal, wanneer de Dood van Chriftus voor ons door den Heiligen Geest in onze harten is verklaard geworden, en wanneer men brandt in de liefde van onzen Heere Jefus Chriftus! Maar da? voor de arme Menfehen, die de genade Gods in Chriftus Jefus, die ons in het Euangelium aangebooden wordt, niet aanneemen, maar van zich ftooten, en liever der zonde leeven, dan daarvan verlost zyn willen, de dood ook waarlyk een dood is , en een doorgang uit groote in nog groo- • ter ellende, jammer en nood, en dat door hun eigen ; toedoen; zulks is gewis. Pf. 49; \$.Rom* «5: 23. Cap. 5; iSi Van  Bladz. 571 van de VERSCHYNING van JESUS CHRISTUS en de OPSTANDING der DOODEN §. 452. *^7"an het einde der weereld heeft onze Heer en Heiland weinig dagen voor Zynen Kruisdood mee Zyne Discipelen veel gefprooken. Hy had hun gezegd, dat men den kostbaaren Tempel te Jerufalem, dien zy zoo zeer bewonderden, tot den grond toe afbreeken, en niet eenen fteen op den anderen laaten zoude. Zoo vraagden Hem Zyne Discipelen: Meefter, wanneer zullen alle deze dingen gefchieden, en wat zal het teken zyn van uwe toekomfte en van de voleindinge der weereld*. Het gene Hy hier op antwoordde, vinden wy Matth. 24: 1 —. Mare. 13: 1 —. en Luc. 21: 5 . naauwkeurig aangetekend, en men heefc dat gene, dat op de Verwoelïing van Jerufalem, en de daarmee gepaard zynde omftandigheden de naafte betrekking heefc, wel ce onderfcheiden van de woorden, die op de voleinding der weereld doelen. Hoewel men veelligc niec zou miftaften, wanneer men fommige dingen zoo wel op het een, als op het ander toepafte; dewyl de Verwoefting van Jerufalem waarfchynlyk de voleinding der weereld in een beeld vercoonc. By voorbeeld: De vermaning; Wacht u zeiven, dat uwe harten niet feeniger tyd bezwaard worden met brasferye en dron~ kenfehap en zorgvuldigheden des levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome, Luc. ai: 34. Desgelyks: Waakt  57» vandeVERSCHYNING van JESUS CHRIS Waakt dan tot allertyd, biddende, dat gymoogt waardig geacht worden te ontvlieden alle deze dingen, die gefchieden zullen . Luc. 21: 36. is gefchikc even zoo goed voorden eenen, als voor den anderen tyd. Maar de volgende woorden uit de aangeweezene plaaczen der Euangeliften, Mattheus, Marcus en Lucas, zien buiten twyfel op de voleinding der weereld: Daar zullen tekenen in de ZonneenMaan en Sterren zyn — de Zonzal ver duifterd worden en de Maan zal haar fcbynzel niet geeven, en de Sterren zullen van den Hemel vallen en op de < aarde zal zyn benaauwheid der volkeren, met twyfelmoedigheid, als de Zee en Watergolven groot geluit zullen geeven. En den menfehen het harte zal bezwyken van vreeze en verwachtinge ■ der dingen, die het aardryk zullen overkomen', want de krachten der Hemelen zullen beweegd worden. En als dan zal in den Hemel verfchynen het teken des Zoons des Menfehen, en dan zullen alle geflacbten der aarde weenen, en zullen den Zoone des Menfehen zien komende op de wolken des Hemels, met groote kracht en Heerlykheid. En Hy zal Zyne Engelen uitzenden met een bazuine van groot geluit, en zy zullen , zyne uitverkoorenen by eenen vergaderen uit de vier winden, van het eene uiter/le der Hemelen tot het ander uiterfte der zelve. — Maar van dien dag en die uure weet niemand, noch de Engelen, die in den Hemel zyn, noch de Zoone, dan de Vader. —w. Daarom zyt ook gy bereid, want in welke uure gy > nietmeint; zal de Zoo» ne des menfehen komen. 1 Zoo waakt dan: want gy weet niet, wanneer de Heere des huis komen zal, des avonds laate, of ter middernacht, of  TUS en de OPSTANDING der DOODEN. 573 of met bet haanen gekraai, ofin den mor gen ftond; op dat Hy niet onvoorziens kome en u ftaapevde vmde. En bet gene ik u zegge, dat zegge ik al-' len: waakt! Toen onze Heer Jefus Chriftus ten Hemel voer, en Hem Zyne Discipelen fterk nazagen, wierden zy door de Engelen herinnerd; Deze Jefus, die van u opgenoomen is in den Hemel, zal alzoo komen , gelykerwys *y H° 263. Zy waren Hem dus verwachtende. Petrus zeide: Het einde aller dingen is naby, 1 Brief Cap. a7' en Johannes: Het is de laatfte uure, 1 Br. 2: 18. en Pau. lus: De Heere is naby, Phil. 4: 5. Waarby echter Petrus herinnerc": Deze eene zaak zy u niet onbekend, geliefde dat eenen dag by den Heere is als duizend jaaren, en duizend jaaren als eenen dag, 2 Petr. 3; 8 Paulus had de gemeente te Thesfalonica'gefchreeven. 0 Van de tyden en de gelegenheden, Broeders,hebt gy met van noode, dat men ufchryve: want gy weefes zeive zeerwel, dat de dag des Heeren alzoo  574 van deVERSCHYNING van JESUS CHRIS - zoo zal komen, gelyk een dief in den nacht ~—— dat is, — op eenen tyd, als men het niet verwacht. .—. Want wanneer zy zullen zeggen: het is vrede, en zonder gevaar! dan zal een haafligverderf haar overkomen, gelyk de haarensnood eene bevruchte vrouwe, en zy zullen het geenzinds ontvlieden — zoo laat ons dan niet flaapen, gelyk als de andere, maar laat ons,"waakcn en nuchteren zyn. — ï Thesf. 5: 1 —. Als nu de gemeente te Thesfalonica by deze gelegenheid door menigerly gefprekken en brieven op de gedachte kwam , dat zulks aanftonds gefchieden zoude: zoo fchreef Paulus andermaal aan hen en verklaarde het hun nader; Wy bidden u. Broeders, door de toekom fe onzes Heeren Jefu Chrifli, en onze toevergadering tot Hem. dat gy niet haaflelyk beweegd wordt van verpand of verfchrikt, noch door Geest — dat is door voor geving eeneropenbaring noch door zendbrief als van, ons gefchreeven, als of de dag Cbrifi aanfaande ware. Hat u niemand verleide in eenigerly wyze : want die komt niet, 't en zy, dat eerst de afval gekomen zy, en dat geopenbaard zy de Menfche der zonde, de Zoone des ver derfs, die hem tegen feit en verheft boven al dat God genaamd of als God geëerd wordt, alzoo dat hy in den Tempel Gods als een God zal . zitten, hem zeiven vertoonende, dat Hy God is —. * Thesf 2: 1 —. En dit breidt Hy vervolgens verder uit. §. 264. MeT de wederkomffe van Chriftus is de Opftandinge der Dooden verknocht. Wie naar de Schrift ge*  TUS en de OPSTANDING der DOODEN. 575 gelooft, dat God alles regeert, en zonderling de menfehen onder zyn naauw opzicht heeft; en dat in deze zyne regeering niets dan wysheid, goedertierenheid , Heiligheid en Rechtvaardigheid doorftraale; die kan onmogelyk 'er aan twyfelen, dat na dit leven nog een ander leven aanftaande zy, en zal ook 't gene onze Zaligmaker en Zyne Apoftelen van de Opftanding des Lichaams zeggen, van harten gelooven : Wanc dewyl de menfehen hier of naar lichaam en ziel God den Heere gediend, of zich met lichaam en ziel tegens Hem bezondigd hebben; zoo zal ook de vergelding, die gewis aanftaande is, naar de Heilige Schrift, lichaam en ziel betreffen. Onze Heiland heeft dit door het voorbeeld van den Ryken Man en den Armen Lazarus klaar gemaakt —en hoeveel menfehen van dat zoort zyn "er niet? Maar gelyk de Heiden fche Philofophen, als zy van de Opftandinge der dooden hoorden, het naauwelyks der moeite waardig achtten , zich daarmede in te laaten, Hand. 17: 3a. Zoo vonden de Sadduceen, die evenwel een voornaam deel der Joodfche Kerk uitmaakten, in 't geheel geenen fmaak daarin, Hand, 23: 8. Zy konden onzen Heere Jefus Chriftus, wien zy hunne dwaaze bedenkingen voorftelden, wel op zyn bewys niets antwoorden : maar zy bleeven toch by hunne begrippen. En daarover behoeft men zich niet zeer te verwonderen: want menfehen, die de zonde lief hebben en doch gelooven , dat God de zonde haat , en eenmaal ftraften zal, die wenfeheu het, dat 'érgeeneopftan• ding zyn mogt, en zoeken zich zeiven en anderen te overreeden dat 'er geene opftandinge zy, om zich daardoor van vrees te ontdoen. Doch dit gaa zoo zynen gang; wy willen maar by  576 van deVERSCHYNING van JESUS CHRIS- by dat gene blyven, dat de Heilige Schrift daarvan leert. De. Heiland zegt: lk ben de opflandinge en het eeuwig leven de gene, die de dooden opwekt -—— Joh. 1i: 35. En: De uure komt, in welke alle, die in de graven zyn, zyne — des Menfehen Zoons —femme zullen hooren, en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de opflandinge des levens: en die het kwaade gedaan hebben, tot de opflandinge der verdoemenisfe. Job. 5: 18, 29. Paulus betuigt van zich: Hebbende hoope op God —— dat ''er eene opflandinge der dooden weezen zal, beide der rechtvaardige, en der onrechtvaardige, Hand. 24: 15. Verder: weetende, dat Hy die den Heere Jefus opgewekt heeft, ook ons door Jefus zal opwekken, 2 Cor. 4: 14. Indien de Geest des genen, die Jefus uit den dooden opgewekt heeft, in u woont, zoo zal Hy die Chriftus uit den dooden opgewekt heeft, ook uwe (ierftyke lichaamen levendig maaken door zynen Geest, die in u woont, Rom. 8: 11. Hier uit blykt, dat de Opflandinge der Dooden een werk Gods is; en dat Chriftus, door wien alle dingen, die in de Hemelen en die op de aarde zyn, de zienlyke en de onzienlykegefchaapen zyn; Christus , die alle dingen draagt door bet woord Zyner kracht; Chriftus, die Hem zeiven heeft gegeeven tot een rantzoen voor allen: Chriftus, in wien de ganfche volheid der Godheid lichaamelyk woont; ook die gene zy, door welke de dooden opgewekt worden. §. 265.  TÜS en de OPSTANDING der DOODEN. 577 §• 265. Maar 'er zyn ook nog eenige byzondere woorden des Heilands over deze ftoffe in overweging te neemen. By voorbeeld: Dit is afe wille des genen, die my gezonden heeft, dat een iegelyk die den zoon aanfchouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige Leven hebbe , en ik zal hem opwekken ten uicerllen dage, Joh. 6; 40. Verder: Niemand kan tot wy komen, V en zy dat de Fader, die my gezonden heeft, hem trekke; en ik zal hem opwekken ten uiterften dage, Joh. 6: 44. Desgelyks Die myn vleefch eet, en myn bloed drinkt, die heef het eeuwige Leven-, en ik zal hem opwekken ten uiterften dage, Joh. 6: 54. Hier wordt de opwekking der geloovigen als een byzonder voorrecht beloofd; en de onrechrvaardige en kwaaddoenders zullen toch ook opgewekt worden : hoe is dan dit te verftaan ? en waarin beftaat dat voorrecht der geloovigen? Vooreerst daarin, dat zy eerst opftaan zullen , en in de wolken den Heere te gemoete opgenoomen zullen worden. Want zoo zegt Paulus : Dat zeggen wy u door het woord des Heeren, dat wy, die levendig overblyven zullen tot de toe* komfle des Heeren, niet zullen voorkomen de oenen die ontflaapen zyn. Want de Heere zelve zal met een geroep, met de ftemme des Archangels, en met de bazuine Gods nederdaalen van den Hemel: en die in Chriftus geftorven zyn, zullen eent opftaan. Daarna wy die levendig over gebleeven zyn, zullen te famen met haar opgenoomen worden in de wolken, den Heere te  S78 en de VERSCHYNING vanJESUS CHRIS- gemotte in de lucht, en alzoo zullen wy altyd met den Heere wezen, i Thesf 41 15: 16,17. Gelyk ze alle in Adam f erven, alzoo zullen ze ook in Chriftus alle levendig gemaakt worden. Maar een iegelyk in zynen orden: de Eerfteling Chriftus, daarna die Chrifti zyn in zyne toekomfte. Daarna zal het einde zyn, 1 Cor. 15: 02 . Ten tweede beftaat het voorrecht der geloovigen daaria,dat zy alle Chriftus gelykvormig zullen gemaakt worden,zoo wel de genen, die opftaan zullen, als de geenen, die ten tyde zyner toekomfte levendig overgebleeven en veranderd zullen worden Daarom wordt 'er gezegd : De Zaligmaker, de Heere Jefus Chriftus zal ons vernederd lichaam veranderen, op dat het zelve gelykvormig worde zynen heerlyken Licbaame, naar de werkinge, waardoor Hy ook alle dingen Hem zeiven kan onderwerpen, Phil. 3: 21. Ik zegge u eene verborgenheid: Wy zullen wel niet alle ontflaapen, maar wy zullen alle veranderd worden, in een punct des tyds, in eenen oogenblik, met de laatfte bazuine 1 Cor. i5: 5'- D 1 t verdervelyke moet onverdervelykheid aandoen, en dit ftervelyke moet onftervelykheid aandoen, naar 1 Cor. 15: 53 —. Geliefde, nu zyn wy Kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wy zyn zullen. Maar. wy weeten, dat als Hy zal geopenbaard zyn, wy Hem zullen gelyk wezen: want wy zullen Hem zien gelyk Hy is, 1 Job. 3: so. Zy erlangen eene opftandinge des Levens, maar die bet kwaade gedaan hebben eene opftandinge der verdoemenisfe, naar de woorden van Chriftus, Joh. 5: 28, 29. Ten  I TÜS en de OPSTANDING der DOODEN. f 79 Ten derden daarin, dac de geloovigen eeuwiglyk by Cnriitus blyven, en Zyne Heerlykheid deelagtig zyn zullen. & 8 JVy zulkn altyd met den Heeren wezen, r Thesf' 4: 17, J* Dit fluit alle zaligheden in zich , en dit, dac wy Hem zien en by Hem zyn zullen, bevac alle Heerlykheid Indien men voor 'c overige hec vyfiiende hoofddeel van Paulus eerften Brief aan de Corinthiers en hec twincinfle Hoofd: i_- v^wiuaiHiii van Johannes, met elkander vere-elvkt • eene het andere klaar. O o 3 VAN  VAN HET LAATSTE OORDEEL, §. 266". a de opftandinge der menfehen zat het algemeene oordeel der weereld gehouden worden. Wanneer in de Heilige Schrift gezegd wordt,- God zal een ieder vergelden naar zyne werken: den genen wel, die, met volhardinge in goed doen,, heerlykheid, en eere, en onver-dervelykbeid zoeken, bet eeuwige leven: maar den genen, die twistgierig zyn, en die der waarheid ongehoorzaam , doch der ongerechtigheid gehoorzaam zyn, zal verbolgenheid en toorn vergolden worden ;ver drukkinge en benaauwdheid over alle ziele des menfehen, die het kwaade werkt; eerst des jooden — als groote verachters der genade — en ook den Grieken, of Heidenen, Rom. 2: 6 . Zoo moet dat door andere plaatzen der Schrift klaar gemaakt worden. Daar in wordt dan gezegd, Joh. 5: 21, 22. De Zoon maakt levendig die Hy wil. Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft alle het oordeel den Zoone gegeeven ,• op dat zy alle den Zoone eeren , gelyk zy den Vader eeren. En vs. 27. De Vader heeft den Zoone magt gegeeven om gerichte te houden; om dat Hy des menfehen Zoone is. Zoo fpraken ook de Apoftelen: God zal de verborgene dingen der menfehen oordeelen door Jefus Chriftus, Rom. 2: 16. Tefus Chriftus is van God verordineerd tot een J Rech-  van het LAATSTE OORDEEL. 58i Rechter van levende en doode, Hand. 10: 4a. Zie ook Cap. 17: 31. 2 Tim 4: 1. Dir zyn gerichte zal zeer Majellueus gehouden worden. Want: Hy zal komen in Zyne heerlykheid en alle de hei • lige Engelen met Hem, dan zal Hy zitten op den troon Zyner Heerlykheid, Mattb 25: 31. Hy zal komen, dat Hy Heerlyk verfchyne met Zyne Heiligen, en wonderbaar metalle Zyne gei löovigen, 2 Thesf. i: 10. Hy zal komen "met Zyne veel duizend Heiiigen, óm gerichte te houden, Jud. vs. 14,15. Gelyk ook Paulus zegt: Weet gy niet, dat de Heilige — de geloovigen— de weereld oordeelen zullen. Weet gy niet, dat wy de Engelen oordeelen zullen, 1 Cor. 6: 2, 3. Zie 2 Pet. 2: 4. Inzonderheid zullen de twaalf Apoftelen des Heeren, wanneer Jefus Chriftus gezeeten zal zyn op den troon Zyner Heerlykheid, ook zitten op twaalf troon en, oordeelende de twaalf gedachten Israëls, Mattb. 19: 28. Van deze heerlyke Majefteit van Chriftus fpreekt Johannes: Ik zag eenen grooten witten Troon, en den genen, die daarop zat, van wiens aangezichte de aarde en de Hemel wegvlood, en geen plaat ze is voor die gevonden, Openb. 20: 11. En Petrus getuigt van den zeiven dag des Hee* ren: In welken de Hemelen met een gedruis zullen voorbygaan, en de Elementen branden zullen , en vergaan, en de aarde en de werken, die daarin zyn, zullen verbranden, 2 Petr. 3: 10. En voegt 'er by: Dewyle dan deze dingen alle vergaan, hoedani* O o 3 ge  58* van het LAATSTE OORDEEL. ge behoort gy te zyn in heiiigen wandel en godzaligheid, verwachtende en haaftende tot detoekomlle van den dag Gods, in welken de Hemelen door vuur ontfteeken zynde zullen vergaan, en de Elementen brandende zullen verfmelten, 2Petr. 3: »i • $. 267. Gelyk nu alle Lichaamen der menfehen opgewekt zullen worden, zy mogen op de zee geftorven, en in dezelve nedergedaald zyn, of op het valïe land haar graf gevonden hebben; en gelyk alle zielen uit de plaatzen; waar zy of in rust en vrede, of inpyn en fmerte geweest zyn, eene iegeiyke wederom tot zyn lichaam komen zal, waarin zy te vooren gewoond heeft: zoo zullen alle menfehen voor den Richterftoel van Chriftus verfchynen, gelyk zulks uit de volgende Schriftuurplaatzen blykt. Wy zullen alle voor de Rechterftoel Chrifti gefteld worden, Rom. 14: 10. Wy alle moeten geopenbaard worden voor den Rechter'(loei Chrifti, op dat een iegelyk wegdraage 't gene door het lichaam gefchiedt, na dat by gedaan beeft, het zy goed, bet zy kwaad, 2 Cor. 5-- 10. PJy zal zitten op den Troon Zyner Heerlykheid, en voor Hem zullen alle de volkeren vergaderd worden, Mattb 25: 31, 32. Intusschen zuilen de geloovigen, offchoon zy mede voor den Richterftoel van Chriftus verfchynen zullen, toch niet veroordeeld worden. Want de Heilige Schrift zegt uitdrukkelyk: Die in den Zoon gelooft, wordt niet veroordeeld, Job, 3: 18. En  van het LAATSTE OORDEEL. s83 En onze lieve Heer en Heiland herhaalt zulks: Vwrwaar, voorwaar zegge ik u, die myn woord boort, en gelooft Hem, die my gezonden beeft, die beef bet eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenisfe, Jeb. 5: 24. Hoe zoude hy ook kunnen veroordeeld worden ? hem zyn immers om Jefus wil alle zyne zonden vergeeven, 1 Joh. 2: 12. Hy is door het geloof een Kind Gods, en een erfgenaam des eeuwigen levens geworden, en de Heilige Geest was in zyn harte het pand dezer erfenisfe. Inzonderheid behooren hier de woorden van Jefus: Zoo wie hem myns en myner woorden zal gefchaamd hebben, diens zal de Zoone des Menfchen hem fchaamen, wanneer Hy komen zal in Zyne Heerlykheid, tn in de Heerlykheid des Va" ders, en der Heilige Engelen Luc. 9: 26. Een iegelyk, die my belyden zal voor de menfehen, dien zal ook de Zoone des Menfehen belyden voor de Engelen Gods, Luc. 12: 8. §. 268. Dewyl alle dingen naakt en geopend zyn voor de bogen van onzen Heere Jefus Chridus, zoo kan geen eenig menfch, die ooit in de weereld geweest is, die nog op aarde leeft, en die tot aan het einde der weereld zyn zal, voor Hem verborgen zyn. Op eene menfchelyke wys gefprooken —— en het behaagt den Heilige Geest, Gods handelingen óns op zulk eene wys voor te dellen, op dat ze óns, zoo veel mogelyk is, verdaanbaar worden — wordt dit zoo uitgedrukt: De boeken wierden geopend ——- en de dooden wierden geoordeeld uit bet gene in de boeken geO o 4 febree-  584 van het LAATSTE OORDEEL. fcbreeven was, naar haare werken, zie Openb. uo: 12. E n de wyle de Heer onze Heiland zoo rechtvaardigd en Heilig is, dat Hy onmogelyk een ander oordeel vellen kan, dan dat mee de Rechtvaardigheid en Heiligheid op 't allervolmaakfte overeenkomftig is; zoo zal ook een ieder in zyn geweeten onfeil. baar overtuigd zyn, dat hem geen onrecht gefchiedt. I n 't gemeen wordt van dit zyn gerichte gezegd: zoo veele als 'er zonder wet gezondigd hebben, — dat zyn de Heidenen, die wel geene belchreeven wet hadden, maar die toch in hun harte ontwaar werdén en willen, dat zy dat en dac niet doen moeiten, en daartegen dat en dat te doen hadden — zullen ook zonder wet verkoren gaan: en zoo veele 'er onder de wet gezondigd hebben —• dat zyn de Jooden, welken God de befchreevene wet gegeeven en hun daardoor duidelyk gezegd had, zoo wel wat zy te myden, als waarna zy te trach" ten hebben zullen door de wet geoordeeld worden. Desgelyks; Hy zal met vlammenden vuure wraake doen over de genen, die God niet kennen dat zyn zulke Jooden, Turken en Heidenen, die het Euangelium niet gehoord hebben, maar die met dat gene, dat zy van God en Zynen wille wisten of weeten konden, niet getrouw zyn, maar tegen beter weeten handelen — en over degenen, die het Euangelium onzes Heeren Jefu Chrifti niet gehoorzaam zyn dat zyn die genen, die het Eu* angelium hooren, of hooren en leezen kunnen, maar in hun ongeloof blyven, en liever de zonde dienen, als zich daarvan laaten bevryden en verlosfen • 9 Thesf 1: 8. Maar inzonderheid zullen in dit gerichte, dat onze Heere JelusChriftus houden zal, zoo wel de raad-  van het LAATSTE OORDEEL. 585 raadflagen des harten, als de woorden en werken, in gedachtenis komen. Want zoo zegt de Schrift Oordeelt niets voor den tyd, tot dat de Heere zal gekomen zyn, welke ook in 't licht zal brengen het gene in de duifternisfe verborgen is en openbaaren de raadflagen der harten 1 Cor 4-- 5- Ik zegge u, dat van elk ydel woord, het welk de menfehen zullen gefprooken hebben, zy van het zelve zullen rekenfehap geeven in den dag des Oordeels, Mattb. 12:36. De Zoon des Menfehen zal komen in de Heerlykheid Zynes Vaders met Zynj Engelen, en als dan zal Hy een iegelyk vergelden naar zyn doen, Matth. 16: 27. %. 26*9. Naar de woorden van Chriftus Matth. U' Ai Zd het met dat oordeel zoo afloopen. Name- 1.) Behalven de Heiligen en alle geloovigen, die met Chriftus komen zullen, zullen alle de volkeren voor Hem, onzen Heere Jefus Chriftus, vergaderd worden. & z.) Onder deze zal eene fcheiding gefchieden en de fchaapen zullen tot Zyne rechterhand gezet worden; maar die genen die tot de fchaapen niet behooren, zullen tot Zyne flinkerhand gezet worden en naar Matth. 13: 49. zai dit door de E . * gefchieden. b 3.) Dan zal de Heiland eerst de fchaapen op eene zeer vriendelyke en trooftelyke wys toefpreeken: ' 0 0 5 Komt  586 van het LAATSTE OORDEEL. Komt gy gezegende myns Vaders, beërft dat Koningryk, t welk u bereid is van de grondlegginge der weereld. Daarrv zal Hy het goede, dat zy Hem wanneer Hy hongerig, of dorftig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of gevangen geweest is, beweezen hebben , in gedachtenis brengen. Deze zullen zich niets goeds, dat zy den grooten Koning, die op den troon Zyner Heerlykheid zit, uit liefde gedaan hebben, te herinneren weeten. Maar Hyzal hun antwoorden : Foorwaar zegge ik u, voor zoo veel gy dit een van deze myne minfte Broeders gedaan hebt, zoo bebt gy dit my gedaan. Daardoor erkent Hy dan te gelyk alle Zynegeloo. vigen, voor alle Heilige Engelen en voor alle men- fchen, dat zy zyne Broederen en zyne medeërfge» naamen zyn. 4 ) Hierop zal Hy de genen, die tot zyne lih. kernand gezet waren, op eene met zyne rechtvaardigheid en heiligheid overeenkomende wyze aanfpreeken, en tot hen zeggen: Gaat weg van my, gy vervloekte, in bet eeuwige vuur, het welk den duivel en zyne Engelen bereid is. Daarby zal Hy hen indachtig maaken, dat zy de gelegenheid, om Hem liefde en goeds te bewyzen, niet hebben waargenoomen. Ik ben hongerig geweest, en gy hebt my niet té eeten gegeeven: Ik ben dorftig geweest, en gy bebt my niet te drinken gegeeven: Ik was een vreemdeling, en gy hebt my niet geherbergd', naakt, en gy hebt my niet gekleed: krank, en in de gevangenisje, en gy hebt my niet bezocht. Dan  van het LAATSTE OORDEEL, agr Dan zullen zy wel zeggen; Heer, wanneer hebben wy u hongerig gezien, of dorftig, of een vreem. deling , 0/ naakt, of krank , of in de gevangenis en hebben u niet gediend? Maar Hy zal hun antwoorden: Foorwaar zegge ik u: voor zoo veel gy dit een van deze minflen niet gedaan hebt, zoo hebt gy het my ook niet gedaan. 5.) Het einde daarvan zal dan zyn: deze zullen gaan in de eeuwige pyne; maar de rechtvaardige in dat eeuwige Leven, $. a/©; Indien men nu dit alles famen neemt, zoo komen in dit groote Oordeel der Weereld drieërly menfehen voor. Want vooreerst zyn 't die gene, die eerst opgeftaan, en Hem in de wolke te gemoete opgenoomen zyn (zie $. 265.) en met Hem ten oordeele komen , dewelke onze geliefde Heiland opentlyk belydt als zyne Broeders, diemetHemzoo naauw verbonden zyn, dat Hy alles, wat hen wedervaaren is, zoo aanziet, als of het Hem zelfs in eige Perzoon gefchiedt was. Ten tweede de aan zyne rechterhand geftelde fchaapen, die Hy alleen kent. Ten derde die genen, die aan zyne linkerhand gefteld worden, en die in de eeuwige pyne gaan. Daarby is flechts nog het volgende te herinneren, namelyk: 1.) Wanneer hier de Menfehen, dieaan derechterhand ftaan, de zaligheid beërven; zoo is dat niet uit de verdienden hunner werken, maar om Jefus Wil, die ook voor hun een offer geworden is. i.) Het goede dat dezelve gedaan hebben, is uit een geloof, naar Hebr. 11: 6. en uit eene liefde voort-  SB8 van het LAATSÉ OORDEEL. voortgevloeid, welke zy niet uit hun zeiven, maar door de genade Gods hadden. Want ook op hun past die woord: Het is Ged, die in u werkt beiden het wtllen en het werken, naar zyn welbehagen, Phil. 13. Maar zoo zeker dit is, zoo zeker is "t ook, dat God de Menfehen naar hunne werken zal oordeelen , want de Schrift zegt het duidelyk. Wanneer b. v. Rom- 2: 5. 6. van het rechtvaardig oordeel Gods gefprooken wordt, zoo is 't: Welke een iegelyk vergelden z^/naar zyne werken. Verder: Ik, de Heere doorgronde het harte, en proeve dé nieren: en dat om eenen iegelyken te geeven naar zyne wegen naar de vlucht zyner handelingen, Jerem. 17: 10. De goedertierenheid, ó Heere, is uwe: want gy zult eenen iegelyken vergelden naar zyne werken, Pf. 62: 13. De zoone des menfehen zal een iegelyk vergelden naar zyn doen, Matth. 16: 27. Een iegelyk zal zynen loon ontvangen naar zynen arbeid, 1 Cor. 3: 8. Een iegelyk zal wegdraagen '/ gene door het lichaam gefchiedt, na dat hy gedaan heeft, het zy goed, het zy kwaad, 2 Cor. 5 10. Ziet, lk kome haaftelyk: en mynen loon is met my, om een iegelyk te vergelden, gelyk zyn werk zal zyn, Openb. 22: 12 Hierby is nog het volgende optemerken. Toen de' Heiland Zyne twaalf Apoitelen tot de verloorne lchaapen des Huizes Israëls zond, zeide Hy onder anderen tot hen : Zoo iemand u niet zal ontvangen, noch uwe woorden hooren, uitgaande uit dat huis, of uit dezelve  vam het LAATSTE OORDEEL. 589 ve ft ad, fchuddet het ft of uwer voeten af. Foorwaar zegge ik u, het zal den lande van Sodoma, en Gomorra verdragelyker zyn in den dag des oordeels , dan dezelve ftad, Mattb. 10: H» 15- Daaruit ziet men, dat de eene Menfch zich meer bezondigt dan de ander. De zonden van Sodoro,en Gomorra waaren Hemelfchryend, daarom werden deze (leden door vuur en zwavel ten eenemaal verteerd. De Israëlliten, aan welke het Euangelium verkondigd werd, maar die zulks verachtten en van zich ilieten, bezondigden zich, gelyk de Heiland zelf getuigt, daardoor nog veel meer. Daarom hebben zy ook in den dag des oordeels, een veel zwaarder en harder ftralfe te wachten, dan Sodom en Gomorra. Het is dus naar Gods woord zeker, dat God een ieder menfch flraffen zal, na dat hy verdiend heeft. Die zyne zonden op een hoopt, die vermenigvuldigt ook zyne ftralTen. Die zich aan verfchrikkelyke zonden fchuldig gemaakt heeft, die zal ook verfchrikkelyke ftraffen te draagen hebben. 'Er zal inzonderheid een onbarmhartig oordeel gaan over den genen, die geene barmhartigheid gedaan heeft , Jacb: 13. van  5oo van het EEUWIGE LEVEN en de VERDOEMENIS, \f an de eeuwige pyne der van God verftootene, en van hec eeuwige Leven der van God uitverkoorene menfehen zege de Heilige Schrift wel veel, dac ons eer leering dient; wy moeten echcer coeftaan, dac ons hec meefte duifter blyft: hoe wel niec ce lochenen is, dac menig menfch, wiens geweetenoncwaakc, en die daarby den Zaligmaker niet kent, reeds hier iets van die fmerte gevoelen kan, waarin de verdoemden eeuwig zyn zullen; gelyk het op de andere zyde gefchiedc, dat God, naar den rykdom Zyner genade, een arm menfch, die zich toe Hem bekeerd heeft, eenen voorfmaak geeft van de zaligheid, die hy by Hem eeuwig te verwachten heeft. Van welke menfehen Zege ons dan de Schrift, dac zy hec eeuwige Leven niec beërven, en niec in hec Koningryke Gods komen, maar verdoemd worden zullen.? Zy noemc ons vooreerst zulke menfehen , die in openbaare werken des vleefches leeven , zich van dezelve niec bekeeren, Jefus in 't geloof niet aanneemen maar in hunne zonden fterven. Zoo zegt Paulus : De werken des vlêefcbes zyn openbaar: welke, zyn overfpel, hoerery, onreinlgheid, ontuchtig' he'td, afgodery, fenyngevinge, vyandfehappen, twiflen , afgunftigheden , toorn, gekyf, twee* dracht, ketteryen, nyd, moord, dronkenfehap, brasferyen en diergely ke: van de welke ik u te voo - reik 9 §. 271.  van het EEÜWIG LEVEN enz. 591 ren zegge, gelyk ik ook te vooren gezegd hebbe, dat die zulke dingen doen het Koningryke Gods niec zullen beërven, Gal. 5: 19, 20, 2f. De zoone des menfehen zal zyne Engelen uitzenden, en zy zullen uit zyn Koningryk vergaderen alle de^ erger nisfen dat zyn, de kinderen der boosheid; die anderen ergeren en de genen, die de ongerechtigheid doen, en zullen dezelve in den vuurigen oven werpen, Matth. 13:41. Zie vs 49, 50. Weet gy niet, dat de onrechtvaardigenhet Koningryke Gods niet zullen beërven? Dwaalt niet: noch hoereerders , noch afgodendienaars, noch overfpeelders, noch ontuchtige, noch die by mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards: geen la/leraars, geen rovers zullen het Koningryke Gods oeërven, 1 Cor. 6: 9. 10 Zie Openb 21:8. Buiten — buiten de ftad Gods, Openb. 21: 10, enz. — zullen zyn de honden, en de tovenaars\ en de hoereerders, en de doodflagers, en de afgodendienaars, en een iegelyk, die de leugen lief heeft, en doet, Openb. -j.t: 15. Ten tweeden noemt de H. Schrift ons zulke menfehen, die den boomen, welke geene goede vruchten draagen, gelyk zyn,- die weeten goed te doen, en het toch niet doen; die op dezen Hechten weg voortgaan, en het geloof in Chriftus verwerpen, en dienvolgens geene nieuwe Schepzelen , en geen boomen , die goede vruchten voortbrengen, worden. Zoo zegt onze Heere Jefus Chriftus f Gaat weg van my, gy vervloekte, in Veeuwige vuur — want ik ben hongerig geweest, en gy hebt my niet te eeten gegeeven: Ik ben dor/lig geweest, en  59* van het EEUWIG LEVEN en gy hebt my niet te drinken gegeeven: Ik was een vreemdeling, en gy hebt my niet geherbergd: naakt, en gy bebt my niet gekleed: krank en in gevangenisje, en gy hebt my niet bezocht ■ • Manb 25: 41—32. Ken ieder boom, die geen goede vrncht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in V vuur geworpen, Matth. 25' 3°- Alle ranke, die in my geen vrucht draagt, die neemt Hy myn Vader weg, Joh. 15: 2. En: Zoo iemand in my niet blyft, die is buiten ge* worpen, gelykerwys de ranke, en is ver dor et, en men vergadert dezelve — zulke verdorde ranken - ; en men werpt ze in V vuur, en zy vjor- den verbrand, Joh. 15: 6. Een onbarmhartig oordeel zal gaan over den genen , die geene barmhartigheid gedaan beeft. Jac 2: 13.' Zie Matth. 8: 23—34. In 'c gemeen zege de Schrift, dat alle degenen verdoemd worden, die het Euangelium van Chriftus hooren, en het evenwel niet door het geloof aanneemen, en dus ook in Chriftus, dien wy door 't geloof aandoen (Gal. 3: 26, 27.) en waarmee wy voor God beftaan , niet ingekleed zyn. Die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden, Mare 16: 16. Die niet gelooft, is aireede veroordeeld; dewyle hy niet heef geloofd in den naame des eenigge* boore Zoons Gods, Joh 3: 18. Zievs. 36. Als de Koning ingegaan was, om de aanzittende gaf en te overzien, zag Hy aldaar een menfche — die Hem aanftonds in V oog viel — niet ge* kleed zynde met een bruilof kleed. En zeide tot hem: vriend, boe zyt gy hier ingekomen;J geen brui-  en de VERDOEMENIS. 5g3 bruilofskleed aanhebbende ? en hy verftomde. Doe zeide de Koning tot de Dienaars: bindet zyne handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buiten/la duisternisfe , Mattb. 22: 11 —. Hier toe behooren dan ook inzonderheid zulke menfehen , dié de Hemelfche gaavegefmakt hebben, en des Heiligen Geests deelagtig geworden zyn, en gefmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuwen i die de kennisfe der waarheid ontvangen hebben — en afvallig worden, moedwillig zondigen, en haar zeiven den zoone wederom kruizigen en opentlyk te fchande maaken, die den Zoone Gods vertreeden en het bloed des Testaments onrein achten, waardoor zy geheilhd waren , en den Geest der genade fmaadheid aandoen. Zie Hbr. 6: 4 . Cap. 10: 26 . wanc zoo blyft 'er geen fagtofer meer over voor de zonden , maar eene fchrikkelyke verwachtïnge des oordeels, en hitte des vuurs,- dat de tegenflanders zal verf'inden, Hebr. 10: 26, 27. En waarom dac? Niec daarom, dac hunne zonden groocer zyn, dan de genade Gods, maar om dac zy Chriftus verwerpen , in wien alleen genade en vergevinge der zonden ce vinden is, en den Geesc der genade fmaadheid aandoen, derhalven den zeiven wederftreeven wanneer Hy hen cot kennis en belydenis hunner zonden en tot hec geloof in Chriftus ce rug brengen wil. Wanc die Chriftus verwerpt, die heefc geene andere verzoening, en de toorn Gods blyft op hem, Joh. 3: 36. Zie ook Openb. 14: 9 -—. " §■ 272. B y menfehen, die of den raad Gods aangaande hunne zaligheid, welke hun in 't Euangelium bekend gemaakt wordt, moed willig verwerpen, of tegen de kennis van God en Zynen wille, die hun van God gegeeven worde, handelen, neemt de verdoeP P 'me-  09+ van het EEUWIG LEVEN mis, gelyk gezegd is, reeds in dezen tyd haaren aan-; vang. De Heer onze Heiland zegt: Die niet gelooft is aireede veroordeeld: devuyle hy niet heeft geloofd in den naame des eeniggebooren Zoon Gods, Joh. 3: 18. en vs. 36 Die den zoone ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien: maar de toorn Gods blyft op hem. Dik reeds veroordeeld is, en op wien ce toorn Gods blyft, die is gewis in eenenverdoemelykencoeftand. Daarby komen Jefus woorden: Een iegelyk, die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde, Joh- 8: 34. Desgelyks de uitfpraak van Johannes: Die de zonde doet, is uit den duivel, 1 Joh 3: 8. En van Paulus: Het bedenken des vleefches is vyandfchap tegen God; ja het bedenken des vleefches is de dood; en die naar den vleefche zyn, bedenken dat des vleefches. is, Rom. ü: 5 . Is nu iemand een dienstknecht der zonde, is hy uit den duivel, is hy een vyand Gods,- zoo is hy ook een verlooren menfch, en zyn eige hart veroordeek hem. Ontwaakt hem zyn geweeten, zoo gevoelt hy ook zvn jammer en ellende, cn heeft geen rulle noch dag noch nacht. Maar veele menfehen zyn als dronken , en raazen, gelyk de dronkene, in de ketenen der zonden, waarmee zy gebonden zyn. Anderen zyn als die jn hunne ellende flaapen, die van gelukzaligheid droomen, en als zy ontwaaken, bevinden zy zich in de jammerlykfte omftandigheden. Wederom anderen zyn ais verrukt van zinnen, de een beeldt zich dit, dé andere dat in, en meenig een denkt zelf wel, dac hy zulk of zulk een groote Koning of Monarch zy. Kortom, de arme menfehen, die geen leven uic God hebben, bedenken of in 't geheel niet, in welk eenen jam-  en de VERDOEMENIS. 595 ammersvollen toeftand zy zich bevinden, of ;\ls zy denzelven zien en gevoelen, zoo onderdrukken zy die gewaarwording door de dingen der weereld > waar aan hun hare hangt, en gaan immer verder voort op de zondenwegen. Zoo tragt de een naar hooge dingen, en zyne gedachten zyn als een uurwerk, dat niet ftille flaat, want hem legt het dag en nacht, in 't gemoed, wat groots te zyn of te worden. En ander wil gaarn wat hebben , en, op de een of ander wys, gewinnen,'en als hy zich een oogmerk gemaakt heefc, dat hy gaarn bereiken mogt, heeft hy dag noch nacht geene rufte, voor dat hy 'er ree komt; en als dat gefchiet is, zoo is hy toch niet vergenoegd, maar zyne hebzucht gaac telkens verder. Wederom een ander zoekt zich in de begeerlykheden des vleefches te baaden, cn is daarin ten eenemaal onverzadelyk. Zyne gedachten en pogingen (trekken zich alleen uit tot dac gene, dat zyn vleefch .behaagt; en 'c is onmogelyk , al dac gene te noemen , dac de natuurlyke onder de zonde verkochte menfch tot zyn oogmerk maakt, dat hy najaagc, en waarin hy toch geen waar vergenoegen vindt. Zie §. 167. S 273. Als nu de zielen, die hier zoo een jammerlyk leven gehad hebben , van hunne Lichaamen gefcheiden worden; zoo neemen zy al dac verderf, dac hier in haar was, mee zich in de Eeuwigheid. Haare afgodifche eige liefde haare inbeelding van zich zeiven, haare vyandfcfup tegen God, haare afkerigheid van zyne geboden, haare misvergenoegdheid in zyne wegen , haare liefde töt kwaade dingen, haar ongenoege tegen'deze en gene menfehen, haaren toorn en haac en nyd, haare onbarmharcigen onverzoenelykheid, haare blindheid en dwaasheid, haare dwaalende gedachten en veikeerde beoordeeP p 2 lin-  596" van het EEUWIG LEVEN lingen, haare bedorve verbeeldingen, en fchandelyke droomeryen, en wat dergelyke dingen meer zyn, (Jit alles is en blyft in haar. Zy zelfs kunnen zich daarvan niet oritdoen,en totJefusChriftus.die ons alleen zalig maaken, en van onze zonden verlosfen kan, zyn zy niet gekomen. Haar worm, die haar knaagt en pynigt, dat is, haare kwaade consciëntie, fterft niet. En dit bedoelt onze Heer Jefus zeer waarfchynlyk met de woorden, die hy tot driemaal na den andere in eene redenvoering herhaalde: Dat gy niet heenen gaat in de helle, in dat onuitbhisfchelyke vuur, daar haaren worm niet fterft, Mare. 9: 44 . Bv dezen haaren jammer en ellende, die reeds in baar is, en die op zich zeiven reeds eene hellenpyn is, komt dan nog dit, dat zy zich voor eeuwig van al die zaligheid, die den geloovigen door Chrittus ten deele wordt, verftooken zien. Zy hebben geenen troost: pn Jefus Chriftus, en zyn voor ons te weeggebragte zoenoffer. Hoe vriendelyk de Heer is, datfmaaken en zien zy niet. Van den voor alle creatuuren onbegrypelyke vrede Gods met de arme zondaaren, gevoelen zy niets. De blydfchap door den Heiligen Geest, waarmede de gezegenden des Heeren eeuwig vervuld worden, is verre van hun verwyderd. Van dat fchoone Licht, en dien heerlyken glans, in welke zy woonen zouden, zoo zy de genade Gods niet veracht hadden, zyn zy voor altoos beroofd: want zy zullen uitgeworpen worden in de buitenfte duis* ■ ternisfe, Matth. 8: 12. Aan het looven van God, , waarmede zich de gezegende des Vaders in den He- ■ mei voor Zytien Troon, onvermoeid zaliglyk bezig \ houden, (Openb. 7: 9 «—.) hebben zy geen aandeel: ; want daar zy zyn, daar is. weeninge en knersfinge \ der- tanden, Matth. 25: 30. Cap. 13: 42. Zy hebben, geene gemeenfehap met God cn Zyne Kinde-  en de VERDOEMENIS; 597 deren, noch met de Heilige Engelen: want zy zyn m den poel des vuurs enfulphers, waarin de Duivel die de geheele weereld verleidt, geworpen wordt, Openb. 20: 10. Kortom: zy moeten al dat goede, dat zy genieten zouden, indien Gods genade aan hun niet te vergeefs geweest was, en dat de Kinderen Gods ten deele wordt, (zie Openb. r. 14—.) voor eeuwig misfen. Zy zyn dus in den allererbarmlykfcen toefland, en bovendien zegt de Schrift : Bat de verdoemde gaan moeten in bet eeuwige vuur, het welk den duivel en zyne Engelen bereid ts, Matth. 25: 41. Bat baar deel zyn zal in den poel, die brandt van vuur en fulpher. het welk is de tweede dood, Openb. 21: 8. Batzy zullen tot ftraffe lyden het eeuwige verderf—ver-flooten- van bet aangezichte des Heeren, envan de Heerlykheid Zynerflerkte, 2 Thesf 1; 9. $. 274. Het is volgens de Schrift buiten tegenfpraak, dat het eeuwige leven hier in dezen tyd reeds zynen aanvang neemt. De Heiland zegt: Voorwaar, voorwaar zegge ik u, diemyn woord boort , en gelooft Hem, die my gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, Joh. 5: 24. Die myn vleefch eet, en myn bloed drinkt, dié heeft het eeuwige leven, Joh. 6: 54. Dit is het eeuwige leven, dat zv u kennen den eenigen waarachtigènGod— in tegen overhelling der afgoden -- en Jefus Chriftus, diengygezonden hebt, Joh. 17: 3. Bit is het getuigenisfe, namelyk, dat ons God bet eeuwige leven gegeeven heeft: en dit zelve leven ism zynen Zoone. Bie den Zoone heeft, die heefc p P 3 het  5c8 van het EEUWIG LEVEN het laven, i Joh. 5: 11, 12. Zie Joh. 3: %6. Want indien of wanneer ons door het geloof in Jefus Chrillus onze zonden vergeeven worden, zoo wordt ons een gerust geweecen en een bevredigd hart gefchonken. Zie §. 127. De angstvallige vrees voor God vale weg, en men worde daartegen kinderlyk tegen Hem gezind. Het hacde jok der zonde en des duivels worde verbrooken, en men wordt be. vryd van de flaaverny der zeiven. De Heilige Geest neemt zyn woonplaats by ons, en vervult ons met liefde, vrede, blydfchap en andere goede vruchten. Men komt in eenen hartvertrouwelyken omgang met zynen Heere en Heiland, cn Hy geeft ons dagelyks nieuwe proeven van zyne liefde en vriendelykheid. Ontbreekt ons wat, en drukt ons wat, wy mogen getroost tot Hem, en door Hem tot onzen Lieven Vader naderen, en wy kunnen verzekerd zyn — de Heilige Geest verzekert het ons -— dat ons gebed niet onverhoord blyfe. Daarby geefc Hy ons de hoope der nog toekomftige zaligheid in 't harte. Die dit alles —— en wie kan 't alles befchryven ? verfhat en ondervindt, die weet ook, dat men midden in dit jammerdal het eeuwige Leven in zekere maate reeds heefc. Maar dan zyn 'er nog menige ja nog veele zaaken, die ons by alle genade , die ons ten deele wordt, nog fteeds drukken. Daartoe behoort i.J de zondigheid in ziel en lichaam, die wy altoos be- , houden, zoo lange wy in dezen tabernakel zyn, offchoon de zonde over ons niet heerst, 2.) Het aanhoudend gevaar, om van den boozen vyand, die om ons gaat als een briefchende leeuw, en zoekt, wien hy zoude mogen verflinden, aangevallen en verzocht te worden. 3.) De booze weereld, mee welke de Kinderen Gods te doen hebben, en die niec nalaat, of  en de VERDOEMENIS. 55.5 1 of ons tot haare wegen te lokken, of ons op onze wegen te plaagen. 4,) De zwakheid der ziele ea des lichaams, die op zich zelve geene zonde is, maar die ons in den dienst Gods en, des Naaftens menigmaal hindert, ook menigerly fmerte baart. 5.) Allerly andere omftandigheden, die met het arme leven, dac wy inde weereld hebben, verbonden zyn, en die men niet alle noemen kan, maar die menigmaal zeer zwaar vallen. Alle deze dingen, die onzen genadenftand indeze weereld nog niet laaten komen toteenongeftoord genot aller zaligheid, zullen ophouden, wanneer wy by den Heere zyn zullen eeuwiglyk. Wanc i.)Onze Heer Jefus Chriftus maakt als dan, waa • neer deze weereld haar einde bekome, alle dingen nieuw, Openb. 01: 5. en Petrus zege: IFy verwachten naar zyne belofte nieuwe Hemt' len, en eene nieuwe aarde, in de welke geresb» tigheid vjoont, 2 Petr. 3: 13. • Indien dan alle dingen nieuw worden zullen, en indien gerechtigheid in den nieuwen Hemel en op de nieuwe aarde woonen zal, zoo zal Hy ook onze - zielen en lichaamen van de zondigheid, die wyhier nog in ons hebben , in genade bevryden. Die geefc niec ce kennen , als of wy vergood zullen worden. Neen: wanc wy zullsn alroos fchepzelen blyven, Dac wy evénwel van de ons nog chans druk. kende zondigheid verlosc zullen worden, blykc ook daar uic, dewyl de Heiland zegt, dat wy inde opfïan1 dinge zyn zullen als de Engelen Gods in den Hemel, , Mattb. 22: 30, Lvc. 20: 36. I 2.) Van den Duivel en zyne Engelen zullen wy ! niets meer te vreezen hebben; want de duivel, die i de menfehen verleidt, zal in den poel des vuurs en | Julphers geworpen, en van eeuwigheid tot eeuwigi beid zonder ophouden gepynigd "worden, Openb. ! 20: I0. P p 4 3.)  6oo van het EEUWIG LEVEN 3. ) De booze weereld zal noch met ons, noch wy met haar, iets te doen hebben, want dezelve zal door Jefus heen geweezen worden naar het eeuwige vuur, dat den duivel en zyne Engelen bereid is —— zy zal gaan in de eeuwige pyne ■ Matth. 25: 41, 46. 4. ) Indien wy zyn zullen als de Engelen Gods in den Hemel, en indien onze Lichaamen den Heerlyken Lichaamen van Jefus Chriftus onzen Heere gelykvormig zyn zullen; zoo zal ook de zwakheid der ziele en des Lichaams met alle de daaruit voort» vloeiende fmerte, een einde neemen. 5. ) De ellendige omftandigheden, die met het arme leven, dat wy in deze weereld leiden, verbonden zyn, zullen ook ophouden ; want wy zullen eeuwiglyk by den Heere zyn, en met Hem alles beërven , wy zullen erfgenaamen Gods en medeërfgenaamen Chrifti zyn, iRom. 8: 17. en eene onverdervelyke en onhevlekkelyke, en onverwelkelyke erfenisfe in den Hemel hebben, 1 Petr. li 4, Wat kan ons dan ontbreeken, en wat kan ons fmerte maaken? Kortom: God zal alle traanen van de oogen zyner Kinderen afwisfchen; en de dood zal niet meer zyn; noch rouwe, nocb gekryt, noch moeite zalmeer zyn: want de eerfte dingen zyn weggegaan, Openb. 21: 4. Zie Cap. 7: 15 . Ook die dingen, die rouwe , gekryt, moeite, traanen veroorzaakten zullen niet meer gevonden worden. .§• 276. Voor 't overige zullen de geloovigen, die dan tot het aanfchonwen komen, alle de zaligheden, met welken zy ook in dit jammerdal verwaardigd worden, niet alleen daar behouden, maar dezelve zullen ook ongelooflyk vermeerderd worden. B. v. Paulus had eene voortreffelyke kennis van God en van Jefus Chriftus; en evenwel zegt hy: fpy  en de VERDOEMENIS. 6b r Wy kennen ten deele en wy profeteeren ten deele. Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zyn, dan zal het gene dat ten deele is te nïete gedaan worden, — Wy zien nu door eenen fpiegel, of glas , in eene duif ere reden, maar als dan zullen wy zien aangezicht tot aangezicht. Nu kenne ik ten deele, maar als dan zal ik kennen, gelyk ook ik gekend ben, dat is, gelyk my de Heiland nu kent, alzoo zal ik als dan Hem, en alles wat my ter zaligheid dient, kennen, i Cor. 13; 9 .. Dit zegt ook Johannes: Nu zyn wy Kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wy zyn zullen. Maar wy weeten, dat als Hy zal geopenbaard zyn, wy Hem zullen gelyk wezen; want wy zullen Hem zien, gelyk Hy is, 1 Job. 3: 2. By deze kennis, daar men alles van naby ziet, dat men tot hier toe geloofd heeft, zal het geloove , waardoor men vasthoudt aan het gene men niet ziet, ophouden ; ook zal het profeteeren, waarby de een den anderen fpreekt ftichtinge, en vermaninge en vertrooftinge, (1 Cor. 14: 3.) ophouden; Maar de liefde zal niet alleen niet ophouden of nimmermeer vergaan, naar 1 Cor. 13: 8. maar voortgaan in eene der zaak evenredige vuurige warmte,en de liefde Gods en Chriftus gelykvormig zyn. § 277. Maar. wanneer van de Heerlykheid en Zaligheid gefprooken wordt, die de geloovigen in het eeuwige Leven zullen deelagtig worden ; zoo vinden wy wel daarvan hier en daar in de H. Schrift eene aanwyzing; maar by dat alles blyft het toch zeker: Het gene de .ooge niet heeft gezien en de oore niet heeft gehoord, en in het harte des menfche niet is opgeklommen, heeft God bereid dien, P P 5 die  6ba van het EEUWIG LEVEN die Hem liefhebben, i Cor. 2:9. Zie Jef 6*:.%, Want ook dat gene, dat God Zyne Kinderen fomwyle van die Heerlykheid zien en v/eeten laar — gelyk dan de Schrift van menfehen fpreekt, die de krachten der toekomende ceuvje gefmaakt hebber, Hebr. 6: 5. en Paulus zegt: God heeft het ons geopenbaard door Zynen Geest, het gene geert oog gezien , geen oor geboord hecft, 1 Cor. 2: 10. ! is maar een weerlchyn daarvan, en het blyft ons toch in dezen tyd onbereikelyk; wy zouden 't ook niet kunnen draagen.Alle Heerlykheid, die wy m'eiChriltus genieten zullen, zal ons wel veele vreugd veroo? zaaken: Wanc wy zullen ons toch met eene ohuitfyreehelyke en Heerlyke vreugde verheu^en^daarov'èr ,d.tt wy onzen Heer Jefus Chriftus , den welken wy bier niet zien, en nögtans li f hebben, in den welken wy nu gelooven, hoewel wy Hem niet zien, naar 1 Petr. 1:8. met onze oogen zien zul len. \Var c Wy zullen altyd met denHtere wezen, 1 '1 hèsffy: 17. Wy zullen Hein zien, gelyk Hyis , 1 Job. 3: 2. Wy arme zondaars, aan welken hét uit genade gegeeven is, in Jefus Chriftus te gelooven, Hem lief te hebben en Hem te dienen, zullen in der daad er> vaaren, wat Hy gezegd heeft: Daar ik ben, aldaar zal ook myn Dienaar zyn. En zoo iemand my dient, de Vader zal hem eeren, Job. \v. 26. Ook het gene Hy voor ons gebeden heeft: Vader, ik wü, dat daar ik ben, ook die by my zyn, die gy my gegeeven hebt, op datzy myne Heerlykheid mogen aanfebouwen , Joh. 17: 24. Alle deze Heerlykheid en Zaligheid zal ons ten deele worden, niet om onze verdienden, niet om onze waardigheid, maar uit louter genade, en'om Chriftus wil. I VU  en de VERDOEMENIS. 6*0$ Uit genade zyt gy zalig geworden, zegt Paulus, door bet geloove, en dat niet uit u, het is Gods gaave.niet uit de werken, opdat niemand'roeme, Efef. 2: 8, 9- En: God beeft ons niet gefield tot toorne, maar tot verkryginge der zaligheid • door wien? — door ©nzen Heere Jefus Chriftus, 1 Thesf 5- 9. Even dit zelve beveiligen de volgende woorden : Hoe wel Hy de zoone was, beeft Hy nogtbansgehoorzaamheid geleerd uit het gene Hy beeft geleeden , en geheiligd zynde — dat is, alles volhragt hebbende, Hy riep uit: het is volbragt — is Hy allen die, die Hem gehoorzaam zyn ——— in gelooven — eene oorzaak der eeuwige Zaligheid geworden, Hebr. 5: 8, 9. Hier mede ftemmen ook overeen de volgende Schriftuurplaatzen: Hit is de wille des genen, die my gezonden heeft, dat een iegelyk, die den Zoone aanfcbouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe, Joh* 6: 40. De wyle Hy Zyn Leven voor Zyne Schaapen '< gefield heeft; zoo wordt nu van hun gezegd: Myne Schaapen hoore myne ftemme, en ik kenne dezelve, en zy volgen my, en ik geeve haar het eeuwige Leven, Joh. 10: 27, 28. Alles echter in dien zin: Die in den Zoone gelooft, die heeft het eeuwige Leven, Job. 3: 36. Uit de woorden van Paulus: Een andere is de Heerlykheid der zonne, en een andere is de Heerlykheid der Maane, en een andere is de Heerlykheid der Sterren: want de eene Sterre verfchilt in Heerlykheid van de andere Ster-  6oa van het EEUWIG LEVEN fpw xiyiüi*. aX' u j] Ster re. Alzoo zal ook de opftandinge der Dooden zyn, i Cor. 15: 41, 42. is duidelyk afteneemen , dac ook in den genaden loon, die God Zyne Kinderen in hec eeuwige Leven geeven zal, een onderfcheid weezen zal. Zy zullen alle het Koningryk beërvendat hen bereid is van de grondlegginge der weereld, als gezegende des Hemelfchen Vaders, Matth. 25: ' 34. Ook zullen zy alle eeuwiglyk by Chriftus zyn; en Chriftus zal hunne vernederde lichaamen verheerlyken , op dac dezelve gelykvormig worden zynen Heerlyken Lichaame En dat alles uic genade, om Chriftus wil. Alles zal dus Zalig en Heerlyk zyn. Doch zal den eenen eene groocere Heerlykheid gegeeven worden , dan den anderen; veeïligc opzichtelyk zyn meerder en zwaarder lyden, dac hy in deze weereld om Chriftus en des , Euangeliums wil gehad heeft, of ook opzichtelyk "zyne meerdere crouwe, in hec aanwenden van de hem verleende genade en gaaven,zie Matth. 10:45,42. Ten laatften zyn de woorden van Paulus, Gal. 6: i ~——. hier wel op te merken. Dwaalt niet: God laat hem niet befpotten. Want zoo wat de menfche zaait, dat zal by ook maaien. Die in zyn zelfs vleefch zaait, dat is, den wille des vleefches doet, zal tut het vleefch verdervenisfe maaien. Maar die in den Geest zaait , dat is, naar den zin des Geeftes handelr, zal uit den Geest het eeuwige Leven maaien. Doch laat ons goed doende niet vertraagen:want te zyner tyd zullen wy maaien,zoo wy niet ver flappen. De genade van onzen Heere Jefus Chriftus, en de Liefde Gods, en de gëmeenlehip des Heiligen Geeftes, zy met ons allen, A M E N PvE-  Bladz. 605 REGISTER VAN SCHRIFTUURPLAATZEN. Welkë deels als bewyzen bygebragt zyn, deels eenige opheldering bekomen hebben. GENESIS. Pag. LEV1TICUS. pag,' Cap. vs. Cap. vs. ï« 28. <5y. u6. 426. 19:17. 446, P 39*. 18. 443. ,1 1JS* 426. 35,30. 479. 23? 24. 426. 20: 23. 4.27. 25- 427. 17. 46^ 3: 171 19' .. 39Ö. 26:. 13. 23. .; 22. 92. NuMËRI. 5: 3- 92. J4= 17.18- S?. °: ?• 9. 222. 21: !6S6 5- 93- DEUTERONOM.IUM. 8J 2r. 93. f: 11. gp2i: . 73. . 13, '4. 397* 9:6. 468. 6:5. S7> f« 3- 27. 7: o 307* ?7* 7- 277. 18: 18, 19, 130* ai: 33- 75- 33-, 3- 447» 22:2,18. 27. LSAMOEL. EXODUS. ^fa3. 8.g, 4: 24 enz. 277. Jl.SAMUEL. 12: 3 enz. a9I. 12; 9, 469, 20:3,4. 390. 13. 247. . 16. 484. ïï KONINGEN. . '7- 26.479* 21:21,27-29, 84. 32: 3- 478. NEHEMIA. 34! 5» ö, 7. , 82i 99, 9: 20. 222. LEVITICÜS. , JOB; ?7: ii« ,150. 1:20,21. 405; x9: *4> 47?. 33: 15-3". O9. • »6. 485. PSALMEN. 6: 2; 146* Q q PSAL-  606 REGISTER van PSALMEN. Pag. PREDIKER. Pag. Cap. vs. Cap. vs. 6: 7, 8. 379. 12: 7. 567. 8: 3. 430 JESAJA, 10: 14. 435- 6: 5. 80, ti: 5* 446. 9> 5* 106. 18:1,3. 573. 11: 2. 128. 231. 19; 9- 45- 12: 3. 224. 31: 7- 44<5. 26: 4. 385-, 32: 3» 4, 5- 247- 38: 1 enz. JÓ3. 33ï 4. 83. 40: 8. 42. 13 e,IZ' 62. 41: 10, 385. 50: 15- 410. 42: 3» 260. l6> «7. 393- 43? !» 2. 385. fr: !9« 246. 44: 3. 223, 62:9. 385-. 6. -jf. 76. 68: 6. 435. 45: 7. 63. 69: 21. 133- iF-ï4, 204. 90: 10 euz. 563. 50: 10. 385. 91- "1 I3« 53: 5. 131- 485. 103: 1 enz. 379. 6. 152. 104: 4» t12. 54: i3' 223. 110: 1. 162. 55: 6, 410. 119: 105. 45. 10, 11. 49. 127: ?. 431. 58: 7- 483. 135: 6. 76. 61: 1. 128. 139: 7-10. 78. 10. 37fc. 16. 66. 63: 10. 162. 222. 21. 446. 65: 24. 41a. 14?: 2. 99. JEREMIA. 10. 422.491. U 5. 67. 177. 145: 15, 16. 60, 4: 4- 278. 17- 81. 5: 23, 24. 73, 146: 9. 436. 10: 24. 146. SPREUKEN SA LOM. 13: 23. 100. l: 8. 421. I7-" 5, 7- 386. 3= 5- 385- 18: 7, 8. 64. 7. 421- 27: f. 62. 6: 23. 45. 29; 7. • 488. 16: 33. 5 x9- *»• 4i. 461' JOEL. 42. 4gu 2t 28 , 29. 222, 5-03, 43. 4.do J°NA- * 4f. I<56; 3- 4-iö. 84. 46. 4H. 7-10. 242. 48. 3f0. *• «9ö. 6: 3 enz. 48^?. NAHUM. £ 8. 4§; fS 6. 146. 10. jij HABAKUK. ia, 22 '5' 479- Ï3' iofi. ZACHARIAS. I5. 45°; 3: 2» 3- 3>7« 26. 60. B, der WYSHEID. 3,j32. jf,. feb 25. 446. 33. 404 SIRACM. 7» 1 enz. aSt. M' »7- 432. 7, 8. 4IOo MATTHEUS. ia. 445] Jï i8- 116. 19,24 25,26,27. 358.' 21. 269, 22, 23. 177. P il; 223. §: 23. 16, 17. 163. 10: 14, 15. 589. . *7' i3i. 22. 184; 4: 3- 28. j6f. 5: 3 enz' 368. 29. 564. ? Jl» 1 a« 378. 29, 30. "70. 16 464. 32, 33. 407^ Q q a MAT-  6o8 R E GISTE R van f MATTHEUS. Pag. MATTHEUS. Pag. Cap. vs. ■ Cap. vs. U: 3-6. 14% 25:31,32, 582.58$-. zf. 181. 40. 201. 28 enz. . 367. 41 enz, 107 481. 29. 45-8. 26: 26-28. 295. 12: .20. 260, 28. J34. 135. 31, 32. 211. .. 37, 38. 112. 33' 362. 39. 124. 13: 3 enz. 176, 540. ss. 126. 12. 181. 328. 63, 64. 143. -jlA enz. .511. 27: 46. .134. 38, 39- 103- 28: 7. 137. 41- 59'. '8. 199* 15:19,20. 334- I9« 163.2io. 278. 22 enz. 259. 19,30. 360. ƒ25. 16: 15, 16. 143. 20. 202. 16,17. 194. MARCUS. 18. 504, 537- 1: it, 13- ï'9- 19. J"*o. . 14, 15. 242. 243. ' 20. 143- 2: 27. 397. , 21-23: . 47. 3-' 4, f- 148. 26. 471.566. 38, 29. 211.. 27. 585' t? 25 enz. 267. 18: 6. 288. 7: 21-23, 94» ■ 6, 7. 432. 32. 126. 7. 472. 8: 38. 4°§' 10. ïio. 9: 36, 37. 288. lf enz. 521. 44 enz. f96. 19. 417. 10: 13, 14. 288. 20. 78. 11: 24. 411, 19*. 3, 4. 474- .:-;2T. 416. A. 428. 14: 22-24. 295.; 4 enz. 426. 16: 15, 16. 278.525,', 20: 25 enz. 448. 16. 153. 171. : 28. I35« ' 17 enz. 392. , 22 11 enz. 593. LUCAS. 37-40- 372. 1: 26. 116. 23: 8. (448. 37. 76. , 27, 28. 99. 51. 33f. 23: 37- 173' 72- 38r. 25I 34 enz, 480, 2: 21. 277 LÜ-  SCHRIFTUURPLAATZEN. 609 LUCAS. Pag. JOHANNES. Pag. CaP- vs. Cap. vs. 25 3<5- 437. 11 12. 187, 4°- 4iQ. ü. n7. S1) 52» 420. 18. 130. 198. f l9' 132. 29. 129, 130. c' 35- 384.481. 2:19,21,12. 138. 35, 3 Ï46.258.J93. I2- 583- 4: 24. 75- Si- 482. 26. i4ï. f2 enz. 466. 5; 20. 121. T3; M- 362. 21, 22. 580. 14: 13, 14. 482. 23. J19. Jg ïo. 109. 24. 569.583.597. I0- Ï6. 32. 27. 2co. 19 enz. 565. 28. 29, 576.578. 17: f- 259- 30. 124. 6 enz. 260. 315. 122t 20, bi. 538. 6: 3f. 298. 18: 1 enz. 413- 38. Ii4. 31 enz. 47. 40. 237, 297. 577. *l5 34, 36« 402.571» 44- ƒ77- 22; 19, 20. 295- 46. I98. 24 enz. 508. 5ï-57. 296. 44- 133- f4. 30f.';77. 23: 43. f^6. ,6. 3 S'IH 46. 566. 63. 130. H- 32. 39- 70. I77. 44» 28. 7: 16. j2|. 46, 47. 243. 37 enz. 22a. JOHANNES. 8: 26. ,2?! *• *» 14. H4' 29. 121. *• 5f» 3i > 3a. 343. 3- *5- 34. 594. Q q 3 jo*  6io register van JOHANNES. Pag. JOHANNES. Pag. Cap. vs. Cap. vs. 8: 44. ioa. 15: 16. 177. 525- 5ï- 568. 19. 452. 509,, 10: 11. sof. 20". 194. 225., 14. ƒ05. 16: 7. j3o 15. 193. 8-i 1. 21? 16. 497. 12, 13. n8. 18. 126.137. 13-15. 225.226. 27-30. 183.3y8.505. 14. 248., 38. 121. 23,24. 414., li} 25. 576. 28. 141. 25, 26. 568. 17: 3- 107** 41 enz. 126, 5» 127. 141, 197., 42. 122. 8. 122., 12: 26. 602. 13. 377. • 40. 181. 17' 324. 45- I«i. *9, 3'6. 49» 50. 12?. 20. 248. »3ï 14» Jf« 557- J58. 2r. 455- 34* 35. 449- 24. 60c. , 14: 6. *J9. 18: 36. 5C8. 1 7, 11. 197. 37. 508. 9. 121. 20: 17. 187. 199. 10, 11, 122. 22, P3. 521. 13. 414. 28, 29. 119. Jf- 359. 3«- 42. i«. 163. 224. HANDELINGEN. 16, 17. 216. V 5. 209. ai. 194. 8. 142. 23. 26f. 359. 9- 140. 26. 125. 2: 14-41. 405. 28. 119.200. 32 enz. 138. 218. 31. 122. 36. 143. 15: 2. 328. 366. 38. 243.282. 2, 6. 3S3. 59a. 39. 288, 4, 5- 3i8. 42. 498.; 5- 32Ö. 365. 44 enz. 498. 7. 4i5. 3t 13-15- 218. ïo. 359, 15. 138. II. 377' 23, 23, 130. | 12' 449' 4: 12. U3' : 3f9- HAN,- : li  SCHRIFTUURPLAAT ZEN. ét HANDELINGEN. Pag.- ROMEINEN. Pag. Cap. vs. Cap. vs. 4- 24. 56. 1: 21. 148, i82, 32« 455' 3i enz. 389. 34 enz. 482. 2: 5. ,47. 5: 3, 4. 2to. 6. f8o. 30, 31. 199.218. 8, 9. 149. 39. 552. ia. 584. 7: 2-51. 222. 14, 9g. 5i- 174- 16. 160. 59' S67' 21-23. 99. 8' 30- 5i. 3? 23. 99- 37. 280. 25. 241. 254. 9: 3i- 384. 28. 2f4, i°: 3- 108. 31. 264. 24 enz. 280. 4: 5. 25o. 38. 209. 6-8. 40, 41. 138. 20, 21. 460. 268. 42. ƒ81. 25. 139. 43. 143-153- 2yo. 5: 1. 255. J3-' 4o. 174. 2. 159. 15: 28, 29. yot. 8. 131. 16: 17 enz. 247. $,9, I55. J7= 11. 50. ïo. 152. 25, 26. 60.61. 12. 136. K62. 27, 28. 78. 15. ;36. 30. i8o.,23f, 18. 136.153. 19: 9» 10. 523. 19. 252. 13 enz. 393. 6: 3, 4. 282. 30:28. 151,226. 504. 12, 13. 262. 29, 30. ƒ29. 13. 3,0. 33 enz. 527. 14. 261. 21: 20. 495. v. I4. 255. 2i: 16. 283. 8: 3, 25J. 34t 15. 576. . 5, 7. 144- 20: 17, iö. 243. 5 enz. J94. 18. 250. 6. 01. ROMEINEN. 6, 7. 333. V a> 3. 3?- 7- 95. 16. 43. 249. 11. ƒ76. 18. 147. 13, 14, 323. 19, 20. 52. 14. «29. Q 9 4 RO-  6n REGISTER van ROMEINEN. Pag. ROMEINEN. Pagt Cap. vs. Cap. vs. 8: 15» 38i. 14: 13- 47?. 16, i7' 189. a$7. 17. 509. 18. 409. 19- 455. 26. 322. 15: 4. 41, 28. 178.406. 7. 459. 29. 178.323' 13. 348. 32, 167. 191, 412, 16} 20. 107. 33- 185. 27. 80. 34. 139. 201. I. CORINTHEN. 38939- 183. 388. 1: 18. 49. 9: 4. 168. 26-29. l69« 5. U9- 30. 315- 3S2. 20. 59. 31. 3S0. 30-32. 175. 2: 1 enz. 43. 10! 12, 13. 172. 2. 353. 17- 248. 9. 602, 11: 1. 172. 9, 10. 217. 3) 4- 538. 10, 11. 193.216. 7 enz. 174. 14. 232. 23, 34». 80. 3: ii. 503. 35' 176. 16. 221. 12: 1. 329, 17. 221. 1, 2. 423. 23. 199. 2. 421- 4*. 5- 585» 3- 456. j: ƒ• 2i3t 5- 503. 6, 7. 519. 8. 483. 7j 8. 292. *5. 4f9« 6: 2, 3. 581. 16. 335. 7. 457. 18. 456. 9 enz. 283. 19» 47'• 9» IO' 254.591- 20. 453. 10. 478. 13: 1. 61. 11. 309. i-7. 439» 15. 18, 19. 475. 8, 9. 445. - 19. 221. 10. 467. ze. 32j".37o. 14. 340. 71 12. 434. 14. 1-23. 502. 14. 287.309. 7 enz, 424. 27, 28. 434. 9. 303. 33. 429. ï. CO-  SCHRIFTUURPLAATZEN. 613 L CORINTHEN. Pag. II. CORINTHEN. Pag. Cap. vs. Cap. vs. 75 3§> 4o. 42f- 4: 3, 4. 48. o. 436. 4. joj. 2ö3. »• 6. 53.203. 6. 337. l6' 299. 14. 160. f?6. 17« 304. 17» J«. 409. 32. 472. 5: 10. ,582. "•S; 199. 15. 134.371.424» 23. 37-140- 19. 152. 23-25". 295. 19, 20. I56. 26. 296. 20. 256. 28. 300, 21. I52. 12: 3. 219. 61 I. 328. 4-6' 163. 1 enz. ^17. 11 enz. 2i3. 3. 13» 502. 7: 1. 309-325.349- J3- 450. 10. 564. 3. 359- iv. 2. 433. »• 601. 3. I03% 9 enz. 601. 14, I05. 12- 196. 13: 5, 24U 14: 3- 214. 11. 455. •9' 214. 13. 163.210.221. 20. 351. GALATEN. 26 enz. 524. 1: r. ,3g> 27 enz. 213. 4. 272f *5: 3» 131. 8. 228. 3.8. 140. 8, 9. 50. 22 enz. 578. 15, rt. 194. 24 enz. 358. 2: 16. 254. 28. aoo. 20. 272.3f3, 41 , 42. 604. 3: 13. I57> 45. 306. 16. 27 5i, 73. 578. 26. -t87." J6: 13. 359. 26, 27. 207. II. CORINTHEN. 27. 340I i: 3- 166. 4: i-6. 382! 20. 84. 4. ?: 5- 98. 6. 221. ï8. 87,207,320. 5; I3. 46o# Q q S GA'  6i4 REGISTER van GALATEN. Pag. EFESEN. Pag. Cap. vs. Cap. vs, fit 14.. 445- 4: 11. f i5« 16. 322. 15. 206, 19:20,21. f64- 591. 18. 9f. zo. 146. 22 enz, 312. 22. f 364. 447' 24- 87.94-340. 26. 456. 2f. 4»5. 6* 1. 463. 28. 478 4. 4<5f. 30. 233. 6* 527. 31- 47°. 7 enz. 604. 32. 341. 9. 480. 5: 2. 151. 447. 10. 45i. 5. 391- 14. 347- 6. 147. 15. 430. 8. 464. EFESEN. 9. 364. it 3. «59. 20. 404. 3, 4. 167. 178. 22. 43°. 4. 323. 22 en?, 433. 4, 5, 9j i3« »59- 43-32. 510. 6, 7. *53. 25. 430. u. 178. 25 enz, 281.282.317. 13. 269. 6: 1. 4'9. 14. 258. 348. 4. 432. 56-iS. Si. 5 enz. 400, 17. 199» 9' 40L 20, 199. 11-16. 106. 20-22, 204. 16. 264. 21, in- 18. 191.413. 22, 503. 18, 19. ƒ27. a: 2. 103. 23Ï. PHILIPPENSEN. 3. 219. i: 20 enz, 437. 8. 248. 23. 348- 8, 9. 603. 27. 4^5- 11-18. 497» 29. 248. 20-22. 5°4» 2: 1 enz« 457* 35 10. $0. 3. 461. 10, 11. 178. 5. 128. 12. 1*9. 5 enz. 206, 4: 1. 2. 458. 6-5, 12J. 3. «5. ?,3. ,,£  SCHRIFTUURPLAATZEN. 6i$ PHILIPPENSEN.. Pag, COLOSSENSEN. Pa?. Cap. vs. Cap. vs. 2: 9» 10 392. 4: 401. 9» 10, n. 199. 5. 4Ö2> IO- 141. I- THESSALONICENSEN. 10 > "« 203. r: jo. ,55. \ï lik' 3: |2- 447- i3' 326. I3. OQQ. 3: 8- 194. 380. 4: 3. 3o9. 2°- 435- 573- 4- 325. 578. 7. 1^. * 4- 377- 9, 10— 450. 5' 401. II, 12. 399. 5" 410. 15, 16, 17. 578. 257.331. 17- 579.602. ÜL 160. 5: 1 enz. rvi. COLOSSENSEN. 8. f77 *; 2. I68. 0. J3- 509. 9,, 10. ,55. *3> T4. 105. 10. 273. I4< , 273- 12, 13. 526*. 15, 16. 197. 14. 458.459. 16. 54-102. i5. 452> ll- 59. 17. 413. I8- 503. 18. 4*04 19,20. 136.152. 23- 324. 22. 154. 317. II.THESSALONICENSEN. 2: 9' I: 3- 259. 248. g, g 3: I, 2. 335. p. 3, 4- 539- 10. ^8r 4» 5- 349- 2: 1 enz. r7/ f- 336. 3 enz. Hl 47°. 9 enz. r4r °- «7. .3. ,78. «f- 46o. 3: 3. / J6- 523. 1. TJAfQTHEUS. 17- 392. 405. 43 r. 1: 1. o42 f°-. 4«9- 5- 37* f'4 432. l5. 120.269. 399. 19- 286. I. TI-  6i6 REGISTER van I. TIMOTHEUS. Pag. Cap. vs. 2: i enz. 440. 1,2,3, 486. 4- . ,. 234. 5» 6. 135. «44- 3: 2. .434- 15. 503- 16. 114. 4: 4, 5- 308. 10. 96. S: 5. 437- ja 437. 14- 436. 17. 527. 6: 1, 2. 400, 3 enz. 520. 6. 403. 9 enz. 336. 16. 198. 17-19- 483. f. TIMOTHEUS. 1: 7. 230. 9. 178. 30. 154. 12. 268. 2- 19- J84. 539. 22. 423-455. 2 6. 104. 31 1 enz. 544. 15- 4i' 16, 17. 42. 4: 5- 5i6. 7. 490. trrus. 2:11,12. 464. 14. 154.272.316.365. 3: 4 enz 283. HEBREEN. »; 2. 54- 3. 59.86.197. 8. sj. 41.196. 14- 109. HEBREEN. . Pag. Cap. vs. 2: 3- 129. 9- | 135. 14- 1142732:14,15. 104.115.154-295. 17 "5. ■ 18. 332. 3: 1. 128. 4: 3- 568. 12. 334. 15. 132.202.332. 16. 202. 5: 8. ' 126. 9 155- 603. 6: 4 enz. 593- 11. 348. 18. 83. 7: 25. 201. 26. 27. 131 342. 8: 6. lór. 8-12. 170. 10. «363. 9: 12. 141. 200. 14. I30.I5I-I54-273- 309. 15. 160. 24. 141. 202. 27. 562. 10: 11. 150. 14. 131. 24. 462. 24, 25. 523. 26, 27. 593- 29. 230. 35- 389. II: 3- 53- 6 376. 12: 2. 270. 14. 309- 24. 200. 28. 38r. 13: 3- 459- HE.  HEBREEN. pagJ J. PETRUS, Pag. Cap. vs. Cap. vs. r3: 4- 428.476. 3, r8. 131.273. 5- 385. 21. , 284. 16". .480. 4: 7, 573. '7- 527. . 8. . . 450. 20. . 139. 10. 460. -r 2r- 366.' 13. . 378. JACOB US. t9. 466. l-5- ■ 412. 5; 1 enz. .516". *4- 339- ■•7- 4D3- *5. 92. 8. 105. 19- 466. 8, 9. 364. ' 27- ■ 438. 14. 559. 2: i.9- 448. j' PETRUS. 8- 445- 1: 3. 32r, J3- ■ 481. ■ 8, 9- ■ 313. 4- 485- ■ 13, 14. .569. 5: 9- , 460. 21. 40.222. 14 enz. 490. 2: 4. .107. '9> 20. 463. 3; 3 enz. <ï44. I. PETRUS. • 8. . |t7; *j *» 2- 163. . 9. .234.* |. 139.348.449. . 10,11, 581.582. 8- -'378. ..;i3. .,599. • ,2- 108. is JOHANNES. '] %s- 341- 1: 8, 9. 315- J°' '80. 9. 135.324. 181 «9- 475- 2: 1. 202. 22. 319-329-450. 2. 136. 25- 43- 4. 360. 2: 1 485. 9. 446. 2f8. !5. 447- 5- 503. 15 enz. 263. 9. 185.308.465.526. 27. 46. II" 43o. 3: 1. i87. zl' 44o. 2. 578.601.602. „l8- 399- 2,3. 349. 21. 205. 34i. 3. 325. 24. I3I.I5I-37'. 5. 117. 25' 505. 8. 104.594. 3- 1 » 2. 463. g. 262. J5- 467- 14. 91. L JO- SCHRIFTUURPLAATZEN. 6»7  Ci8 REGISTER enz; RE- I. JOHANNES. Pag. II.JOHANNES. Pag. Cap. vs. vs. 3= 15. 446.469. 9 enz. 519 16. 450. 5- 526. 18. 460. 7. Si4. 21,22. 415. 9- 5i4* 23. 238.395450. JUDAS. 24. 360. vs. 6. 102* 4-3. U7- 14- 9. 7, 8. 450. 14» 15- 58i. 8, 16. 57-82. OPENBARINGE. 9, 167. 1: 5. I37-I54-309. 9, 10. X20. 8. 77' 11. 370-. I4« 79* 15. 118! 17. 76; 18. 381. 2: 1 enz. 528. 19. 370. 376. 10. 106. 184. 20. .446.462. 3: 14. 76. r. 1. 269.462. 6: 16. 148- 3. 360. 12: 7, 9- ïo2- 4, 5. 262. 13. 8. 186. 6. 281. 17. 14- 2°4i 7. 163. 20: 11. 58i. p.12. 161. 12. 186. tl, ii. 42. 21: 8. 597' 34, 15. 412. 22: 12. . *88. • 16. 490. 12, 14. . 361* 20. 119.391. IS' • 5pü  Blad, 6i 389. het volk Gods rlra velh?r,de"> ald. reden, waarom de tos t^nriltus bekeerden daar voor te waarfchuuwen, 390. overblyfzelen daarvan ook onder gedoopten,  6io REGISTER van ZAAKEN Afgodsdienst, wanneer onder de Jooden opgehouden heeft, 16. Afvallen, wie van Chriftus afvalt, en niet wederkeert, gaat verlooren, ƒ93. ^toagt Gods, wat zy, 76. ftraalt door in zyne werken, 77. God openbaart dezelve overeenkomlug Zyne overige eigenfchappen, 76. van Jefus is eeQ bewys van zyne Godheid, 77. Alomtegenwoordig is God, 77, 78, Alomtegenwoordigheid Gods, waarom niet begfypelyk kan gemaakt worden, 78. is den geloovigen tot troost en blydfchap, 79. Alweeteiiheid Gods, wat zy, 79' 'K voor zYne kl"df" ren zeer troostlyk, ald. voor Jetus alweetenheid is geen ntenlch-verborgen, 583. Apoftel des Heeren ,, waarom Jefus zoo genaamd wordt, 128. ; Apoftelen, hun characler, 36. hoe van den H. Geest geleerd, 227. tot hun getuigenis bekent zien de Geest,. 219. hunne brieven, 20.,hunne Schriften zyn een zegénryk gevolg van jefus onderhandelingen met hun, 140. hunne waakzaamheid om de gemeenten zuiver te bewaaren, 512, 513. met hunnen dood kwam 'er een merkelyk veaval in de gemeenten 531. zullen by het laatfte oordeel op troonen zitten,-581. Arbeid, beweeg-oorzaak der tnenfehan daartoe voor den val, 396. na den val, ald. inrichtingen Gods • fles aangaande onder Israël, 396, 397. wie zich met Gods byftand daarby, vertrooften kan, 402. wie "dacrby-onrust én veroordeling ondervindt, ald. ook kinderen moeten daartoe opgeleid worden , 432, 'Arbeiden, zie werken. Arm, wie 't zy, en niet zy, 404. kunnen ook Gods kinderen zyn, ald. de armen zal men naar vermogen verzorgen, 481. her geringe, dat een arme met een trouw hart geeft, is byzonder aangenaam , 484. Armoede is niet al wat men zoo noemt, 404. Oods gedachte daar ontrent,. 71. Voordeelen daar-  en BYBELS UITDRUKKINGEN. -Sti van, 71, 72. voor dezelve heeft men God te danken, 405. Avondmaal, (Heilig) wat zy, 299. deszelfs ftichrer, 296. voorwicn ingefteld, 300. oogmerk der inftelling, 29f. in welken zin men het waardig wordt 303. zegen van 't zelve, 303-106. dient terbevorde"pg van Heiligmaking, 3fo. hoe het in de Chriftelyke Religies pleegt behandeld te worden, B. ? Balaamsleers in de gemeente te Pergamus, 529. Ban (de) veroorzaakt openbaare (cheuringen in de Kerk, Barmhartig zyn, wat te kennen geeft, 369. Barmhartigheid Gods, wat zy, 82. in't Paradysreeds bekend gemaakt, 6. in 't werk der verlosfingheeryk geopenbaard 294. dezelve te bewyzen is Gods lust, 64. Beeld Gods , wat zy 87. vindt men volmaakt in den Menfche Chriftus Jefus, 85. befchryving van 't zelve 111 Chriftus Jefus, 85, 86, naar het zelve is de menfch gefchapen, 56, 85- hoe verlooren geworden, 6, 92. tot het zelve worden wy door de genade van Chriftus vernieuwd, 85, wanneer 't in ons begint herfteld te worden, 86, 87. Beeld van Cbriflus gelykvormig worden , wat zegt, 340. geloovigen worden daaraan gelykvormig in de _ navolging van Jefus. 205, 206. Bedreigingen Gods zyn alle onder voorwaarde te verltaan, 84. Begeerlykheid, wat in de H. Schrift eenes menfche eigene genaamd wordt, 339. Begeerte , (kwaade) zoo erg, als de zondige uitbraaken zelfs, 476. Behagelykheid maakt onzen dienst by anderen aangenaam. 461. b Bekeeren (zich) naauwere betekenis des woords, 242 uitgebreide zin van 't zelve , 243. Bekeertng wordt grondiger door 't Euangelium gewerkt, als door de wet, 24/. R t St.  622 REGISTER van ZAAKEN Bekeering (dagslykfche) wat zy, 313- 315- verkeerd begrip van dezelve, 31'$. is by een kind Gods noodzakelyk, ald. Btlaftir.gsn der onderd?nnen, daar nan neemen de geloovigen gewillig deel, 44-1' Ontrekken daarr.icts van om des geweetens wil, 442. Beledigen willen kinderen Gods üieraand, ',67- noe de n.iafte kan beledig worden, ald. Belofte Gods, de eerfte in 't Parsoys, 6. tl door de Profeeten diii:ielyker voorgefteld, 17, 18. alle zyn in Chriftus vervuld, 84. moedigen aan tot het gebed, 412. ,, , Belyden, (Jefüt) en daarom telyden is voor kinaeren Gods eene groote genade, 549. Belydenis van Je'üis docr de geloovigen , waaruit voortvloeit, 407. is menigmaal met nood en gevaar ver. zeld, 408. is geen harde zaak, al moet men 'er ook om fterven, ald. zal des te vrymoediger wezen, hoe meer men 'erom te lyden hee.t, 409. roet dnadtn, ald. van de genade van Jefus afteleggen zullen zich kinderen Gods niet fchaamen, Beproeving van den wille Gods, wanneer plaats heeft', 490. hoe zich daarbv te gedragan, 491. (zelfs) hne gefchieden moet, 302. byzonder voor't Avondmaal, 301. is geenen dag natelaaten 300. Beroemen, (zich in Cod) wie dat doen kunnen, 380. Beroep (uücrlyk) der menfehen is verfcheiden, 417- hy verrichtingen van 't zelve komen ons de H.,Engelen te fiade, 110. Befchaming over zich en zyne ellende neemt toe na onze begenadiging, 2 ƒ6. neemt het vertrouwen tot God niet weg, ald. Befnydenis, een zegel des Verbonds Gods met Abraham 277. tot herinnering, dat IsraiM een verbondsvolk was, ald. wat voor leere daarin opgefloten lag, ald. des harte, 278. des harte vordert God ook onder 't N. Teft. 285» Befie (hef) of de menfch dat altoos verkiest, 95. Bidden, met nadruk bevoolen, 41c. noodige gemoedsgefteldheid daartoe, 415. 4-0, den Vader in Jetus naam  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 6i3 naam bidden, wat te kennen geeft, 414. met ver- trouwen, leert de H. Geest. 388. Bidden zonder spbouden, hoe te verftaan , 41 j. Bloed van Jeins, onze voorfpraak , 200. drinken van tzelve binten't Avondmaal, watzy, 207 -o8 geheim vol genot daarvan in 't H. Avondmaal, 299. r Bloedjchuld, hoe op een Land komt, +Ö7 Bloedverwanten, van hun hebben kinderen Gods dik- maalsveel te lyden, 4ö6. Blydfchap in den Heere, waarin beftaat, 376, 377, een hoofdzaak 111 't Chriftendom, 377. 77 ï—' w?ar om" vyy de grootfte in den Hemel hebben zullen, 602. Boek, (een goddelyk) welk zy, 34. Boete, een ongefchikt woord, om desmisverftandswil 244. doen, zie bekeeren. Boezem-zonden zyn zeer gevaarlyk, 330. Boom der kennisfe des goeds en des kwaads, 88. Booze (den) met wederftaan, wat zegt, 45, rjin", JefiiS,aan dezeven gelneenten, eene afbejdmg van den toenmaaligen toeftand der Kerven 3aW e"Z' Zy" ®0k °nS t0t leering befchree' Broeder-Uniteit kan, volgens de leer der Augsburgfche Confesfte , van de Euangelifche Kerk met recht met afgezonderd worden 5j3. "~~*~~~T~ gemeentensderzeive, gelegenheid daartoe, 552. een zonderling werk Gods in onzen tyd, ald. hoe zy zich zeiven aanzien 553. zyn geftichtren van Jefus in de Kerk tegen het verval in leer en leven, ald. in welken zin zy als krankenhuizen aan te zien zyn , ald. het goede in dezelve is genade, 5S\. zyn onvolkomen, ald. genieten met dank her goede , dat God in de Religies doet , 555. zullen voor t Euangelium van Chriftus alles walgen 554. moeten voor de goede order en Discipline waaken, ald. vlieden menfchen-vrees S5S- maar geen linaad om Chriftus wil, ald. hun gedrag ontrent de Keligie-inrichtingen, ald. nuttigheid van R r 2 hun-  62 \ REGISTER van ZAAKEN hunne rust naar buiten in zich optebouwen, 555 , 556. zoeken 't befte des Lands, waar zy woonen, 556. neemen de roeping, om den Heidenen door't Euangelium te dienen, met ootmoed als genade aan, ald. zyn niet zonder bekommering, wegens het gebrek 'onder haar, ald. laat Jefus en Zynen Geest eenevrye hand onder haar, 556,557- matigen zich de voorrechten der Apoftohl'che gemeentens niet aan, 557- hebben fommige dingen, die haar eigen zyn, 557- enzBroederen, \n welken zin 't alle menfehen zyn, 44°» in welken zin 't de geloovigen zyn, ald. waarom de Apoftelen de geloovigen zoo genaamd hebben , 44S?. Broeden, (Boheemfche) eene gemeente van Lnnltus 541' Brood des levens is de Heiland, 296-298. Bruid van Chriftus is zyne gemeente, 5t°- Bybel, welke fchriften in zich behelst, 21. algemeene verdeeling van den zelve, ald. of een goddelyk Boek zy, 34-41- deszelrs goddelykheid behoeft een kind Gods niet beweezen'te worden, 34, 35- moetvlvtig en met aandacht geleezen worden,50, 51. Zie Heilige Schrift, woord Gods. Byftand van anderen is als eene weldaad Gods aante» zien, 461. C Cain, waarom God Zyn offer niet genadig aanzag, 7. flaat zvnen Broeder dood , ald. Ca'eb blyft met Jofua alleen vata 't volk Israëls overig, 13, 14. Calvinus, (Jobannes) een getuige der waarheid, 54*Canaan, waarom God deszelfs inwoonders liet verdelgen ,12. Chrifienbeid blyft eene gemengden hoop tot op de komst van Chriftus, 545- is in verfcheide afdeeiingen verdeeld, ald. de eene afdeeling daarvan heeft voorrechten boven de andere, 546. geene afdeeling der 1 zelve moet zich voor de eenige kerkhouden,waar- I in men alleen kan zalig woiden, ald. in ieder af-J de ca  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 625 déding derzelve kan God menfehen zaligmaaken, ald. derzelver afdeelingeu behoeven elkander niet in den weg te zyn, 545, 546. haar toekomftig noodlot, 543 enz. s Chriftus, zie Jejns Cbriflus. Cbroniken, {boeken der) inhoud daarvan 16 Communie, (De Heiige) waarom 't Avondmaal zoo genaamd wordt, 305. 6 Conciliën hebben meemgmaal het kwaad der Kerkeverergerd, 533. Confesfie, (De' Augsburgfehe) aan dezelve houdt zich de Broeder L'mteit 1, Consciëntie, (De vraage eener goede") wat zy, 284 23- ZMgeweeien. J' 3* D. ce waare m t harte, wanneer aan vanpt ald waar door ze onderhouden en vermeerderd wordt I 7 Danken zullen wy God voor alle zyne weS die Hv' met ons houdt, 404, 405 g ' dle Dawd wordt Koning, 14. zondigt en bekeert Hch ,a 15- Hem wordt de Mesfias heln,<£ J• Lt?>'4. , Heller der meefte Pfalmen, £ °°fd' I§',S deoPDeelneemen der Kinderen Gods aan eikanderen ntdS?,2^:1 alie ^^^fè i*e//ibemeente ?&B^S±teLr¥ we,da'ad> waarmede ons eene genade zy, ald". 1Vi"aeren üods .^SS? Td£ anderen ^bereidvaardigheid aan- " , T—». R r 3 Dienst-  6t6 REGISTER van ZAAKEN Dienstknecht (De geflaltenis van een) neemt Jefus aan, Dienstknechten, gode behagelykgedrag derzelven, 399, 400. rechte grond van hunnen dienst, 400. Dieren worden vau God onderhouden , 60. Dingen (flechte) in haar opkomst met ernst tegen te Discipelen, waartoe ze Jefus verkoos, 19. werden door Hem onderricht, lo. hunnen opdragt en arbeid, ald. wie inde eerfte gemeenten zoo genaamd wierden, f22. Dochter, CfongeYt oogmerk van den arbeid des H.Gees» tes by een ieder van haar, 424. bekommert haar met de dingen des Heeren, ald. haai gedrag met opzicht op het huwelyk, ai- Do.od {De) wat zy, 148, 149* 562. oorfprong derzeU ve, ald. een gevolg van den val, 91. een ttrafge* riebte Gods, 14S, 567. voor wien zy waarlyk eene Dood is, 570. wie tfnaiïn blyft, 91. waarom Aiofes zoo mei fmerte daarover gedacht heeft. 56?, - ■ ^6^. Der geloovigen eene nodige zaak tot hunfte voleinding, 568. voor hun eene weldaad, 567. zvn gemoedigd tegen dezelve, 570. in hoe verre zy ze zien, 568. de onze is door Jefus Dood tot eene weldaad geworden, f67. (De geeftelyke) een gevolg van denjval, 88. verlosfing daarvan door Jefus offerhande, 154. uit den dood in 't leven overgaan, wat zegt, 91» ( (Jefus) wordt by ieder genot des H. Avondmaals verkondigd, 306. "j-'-' Dooden, hoe zy den Heere leeven 560. zullen door Chriftus opgewekt worden, 577. Doodsgedachten, voor wien ze aangenaam zyn, 570. Doodjfag, waarom vanGod zoo ftrengverbooden , 46?, ook de aanleiding daartoe, 469. wat daartoe aanleiding heeft, ald. laat God niet ongeltraft, 408, een onvoorziene, ald. Duodjlager, is ook zulk een, die opzettelyk, door anderen doodt, 468. Dood[iraffe, is in veele gevallen noodzaakelyk, 467- Doop (Heilige) van Chriftus, hoe onderlcheiden van den  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 62? doop van Johannes, 279. watgy, 280, i8r.met water hielden de Apoftelen voor noodig, 280. is een zegel des N. Verbonds, 273. het geloof in }t Euangelium wordt vooraf gévorderd, 280. wat t geloof daarby doet 2S*. deszelfs kracht uit Jefus Dood , ald. hoe ons God door denzelven zaligmaakt, 2S4. waarom een bad der wedergeboorte genaamd, 283. welke rechten hy geeft a8i. waartoe hy verplicht, ald hoe in de eèrlle Keik is bediend geworden al.1. Zie Kinderdoop. Doopverbond is aan Gods Zyde onveranderlyk, 290. Droefheid, of tot het waare Chnfiendom behoort, 3^8 enz. over zyne ellende is noodzakelyk, 246. een ieder opgewekte ondervindtze, 579. trap derzelve is niet te bepaalen, 246. daarby is niemand optehouden, 247. waarom David daarin zoo lang gebleeven is , ald. der weereld kan met de Heiligmaking niet beftaan, 338, 339. verkort het leven, 564. hoe een kind Gods daarin geraaken kan, T, 379< Droomen, (.Uitlegging van) is uit het afgodifch Heidendom afkomfïig, 390. Dryfveer aller dingen by kinderen Gods is Jefus Christus, 345.' Dubbelzinnige uitdrukkingen , hoe aahtezien zyn 476. Duiftemis, met de werken derzelve hebben kinderen Gods geene gemeenfehap, 465, Duivel, beteki 'nis des naams, 103. zyn afval, 102. zyne werkingen in dc ongeloovige menfehen, 103 enz. kunften van hem, om menfehen te verleiden, 105. kinderen van hem, 104, hoe hyhen tyranniïeert, ald. hy brengt booze menfehen onder de kinderen Gods, 103. zyne magt een oordeel Gods, 149. hoe de menfch uit zyne llaverny verlost wordt, 104, 105. 't geloof in Chriftus maakt ons vry van zyne magt, 263 enz, oordeelen Gods over hem, 107. Duurte in een Land, wordt van Godgezonden, 63. Dwaalen kan God niet , 83. Dwaalenae wyzen kinderen Gods gaarn te recht, 46a, Dwaalingen, daartoe verleidt de Satan de menfehen R r 4 fom.  6a8 REGISTER van ZAAKEN fomtyds onder eenen fchyn, dat zy naar waarheid zoeken moeten, 105, E. Echt (De) zie Huwelyk. . . ', . Echtbreuk, een werk des vleefches, 475- fluit uit het Koningryke Gods, ald. Echte lieden, (begenadigde) bezorgen even zoo getrouw wat den Heere aangaat, als in hunnen ongehuuwde ftaat, 419. al wat zy in den Echt doen , vloeit uit de liefde tot Jefus, 430- hun te famen komen, als getrouwde lieden moet in de tegenwoordigheid lïodssefchieden, 431. hebben den Heiland liever als zich onder el'onderen, 430. hunnen zegen uit Jefus menfchwording, 431. hebben zich dagelyks. in lefus bloed te reinigen, ald. , Echtfcheiding, komt met den wil Gods niet overeen, 474. behoorde tot de kwaade gewoontens der Jooden, waarvan wy verlost zyn, 474 ■> 475-Jelus Leer daar ontrent, 418. - . Eenigheid in den Geest, van Jefus voorde kinderen Gods gebeden, 45?. ■ ,. Eerlyk moeten by kinderen Gods alle dingen gefcme- Eerfte(Dej en de laatfte. waarom God en Zyn Zoon zoo genaamd wordt, 7$; m "i j- . Eeten en drinken, overdaadigheid daann.voedt de lusten , 477. en is als eene Heidenfclie zonde te my-, den, a'd. Eeten (metfmerte) is eene flraf der zonden, 390. Eeuwig is God, 75. Eigen baatzucht ftoort den vrede. 456. Eigendom, of kinderen Gods hebben kunnen 499. Eigendomsrecht, oorfprong daarvan onder de menichen, 396. inrichtingen Gods dsarontrent getrouw Date, komen, 397. 't gegeevene aan Israël past niet geheel op onze tyden, ald. . Eigen liefde (rechtmaatige) van God den menfch in ge fchapen, 3 34. (ongeregelde en zondige) waarin c- flaat. 334533f- . , . , ,, • ,„ Eigenfchappen Gods, openbaaren zich in de geicniede-.  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 629 nis des Joodfchen volks, 330, 331,292. byzonder in 't werk der Verlosfing, 294. Ellende, waar door de menfehen daarin gevallen zyn , 88. Engelen doen den wille Gods, 111, 112. bevorderen den dienst van Chriftus knechten, 109. neemen deel in de gevolgen der prediking desEuangeliums ald. hunnen dienst by de kinderen, 109, iio. bewyzen ons ongemerkten dienst, 110. hunne verfchyningen waren onder 't Oude Teft. niet ongewoon , 107. zyn echter tot zaligheid niet noodig, 108. onder hen heeft eene fubordinatie plaats ui. der gemeenten , worden de Opzienders der zelve senaamd, 531. Erfgenaamen Gods, waarom de geloovigen zoo genaamd worden , 257 „ 258. Ergeren, (Den Naaften) wat dat zy , 471. hoe de Naasten kan geërgerd worden, 472. Ergernis, waarom die komen moet, 471. Erkennen de Vader erkent Jefus Chridus voor Zynen Zoon, i2r. zal Jefus alle geloovigen in 't laatfte oordeel, 586. Ernst van Jefus heeft de dagelykfche vergeving en reiniging der zonden tot bedoeling, 38?. Ervaring, zie ondervinding, Esra, Ct Boek) tot welke tvd behoort, 16. Esther Ct Boek) tot welke tyd behoort, 16. Euangeliften, hun beroep in de Apoftolifche gemeenten, 516. Euangelium in eenen uitgebreiden zin , wat zy, 32. 33. de Hoofdzaak daarvan, 32. in eenen bepaalden zin, ald. korten inhoud daarvan, 33, 34. r————, {Het)kracht en werking daarvan, 3 I05- ., . Gefchindenisfer., veele bekomen harre zekerheid uit den Uybe!, 34, leeren ons Gods' voorzienigheid, $8. Gefprekkzn, (kwaads) daardoor worden menfehen geërgerd, 47a. en de H. Geest bedroefd, 232. * Getrouwde - zie Echte lieden. Getuigen des Eusngeliums verwekt God van tyd tot tyd, gsg. worden- cok van Chrifteuea, ja zelfs van Leeraaren vervolgd, ald. Getuigenis des Euangeliuras is nooit zonder vlucht geweest, 540. daarby hebben veelen hun leven gelaaten, 541. , (een valfch) tegen den Naafien van God ver- l>ooden 484. hoe afgelegd kan worden, 484. hoe van Jefns aangezien woidt, 484,. Gevoel van goed en kwaad heeft God den menfch ingefchapen, 9, Van degenadeGods, 252. heeftzyn trappen , «53. is geene inbeelding , ald. Geweeten (goed) heeft, zonder genade, niemand, 285. hoe bewaard wordt, 285, 286. een goed geweeten verftnoten , wat gevolgen dat heeft , ald. (een kwaad) knaagt de vetdoemde onophoudeJyk, f96. Gewigt (onrecht) gebruiken is Diefftal 479. Gewoontens , (kwaade) hoe zich een Kind van God daar van te omdoen heeft, 333. Gierigheid, waarin beftaat, 336. gevaarlyke gevolgen daarvan, ald. is afgodery 391. na den val by veele menfehen eene bevveeg-oorzaak tot den arbeid, 396. * Gisfingen , in hoe verre by de verklaring des Dy bels toetelaacen, 4*. God, hoe van Hem gedacht moet worden, 52, s$. hoe  6z6 REGISTER van ZAAKEN hoe uit de Schepping kan gekend worden, 97. de leete van God wordt door den Bybel zeker, 34. God Vader, Zoon en Heilige Geest, wordt alleen uit de H. s-chrift gekend, i6i. fpooren daarvan in'c Oude Telt. ald. in 't Nieuwe Teft; duidelyk geopenbaard, 162-164. , . ' — de Vader wordt in en aan Chriftus gekend, 165. Zyne lieldeisgebleekenindezenriiuge Zyns Zoons, 167. waarorn Hy de Vader der Barmhartigheid genaamd wordt, 166. de Zoon is in 't Oude Teft. verfcheenen, iöf. Godheid, haare diepte te willen doorgronden is gevaarlyk 1Ó4. van Jefus , daarvan fpreekt de H. Schrift in verbinding met zyne Menfchwording, 114. waarom Hy in Zyne omwandeling op aarde niet duidelyk daarvan gefprooken heeft 117- wierd van Discipelen fomwvlen openbaar, 127. doch eerst na de uitftorting van den H. Geest klaar van hun ingezien , ald. getuigenisfen der H. Schrift daarvan, 119. beweezen uit zyne Goddelyke Eigenfchappen, 318 119. uit zyne werken , ald. uit de eere, die Hem even gelyk den Vader moet toegebracht worden, ald. moet dus beleeden worden , 120. Godsdienst der Israëlieten van God zelf ingericht 24. waarom zoo Heerlyk, 2?. by 't verval der eerfte gemeenten, neemen menfehen leeringen daarin de overhand, 537. waarin de rechte beftaat, f43. Godsdienfiige genoodfchappen, zie Religie-genoodfchappen- Godslochenaars zyn dwaazen ,53. Goede (Hef), dat God het in den menfch werken wil, kan ook een natuurlyk menfch inzien, 98. Graf, daarin heeft Jefus ons ten goede gelegen * 137- H. Haat, wat zy, 44*. moet by geen Kind Gods plaats vinden, ald. by dien ze gevonden wordt, is een doodllager, 469-: T,  en BYBELS UITDRUKKINGEN, 63) Haaten, hoe te verftaan, als de Bybel zulks van God of .le geloovigen zegt, 446. Handelingen der apoftelen, inhoud daarvan, ao. Handelwyzm, [Goddelyke) daarvan fpreekt deH. Geest op eene roeidchelyke wys, 583. Hanna een voorbeeld voor Weduwen , 4371. Hart der menfehen de Bron van alle booze dingen,93, 94- voorhuid deszelven , wat daar-door verftaan wordt, 278. rein van harte zyn, wat te kennen __ geeft, 769. Hartens-toeftand, (Des Naaflens) daarin neemen de geloovigen boven al deel, 462. 486. Hebben, wie heeft-en wie niet heeft, wat de Schrift daarmee' bedoelt, i8r. Heeren, onderrichting voor hun tot een Godebehagelyk gedrag ontrent hnnne knechten, 401. zuilen niet met wreedheid heerfchen, ald. Heerlykheid (Tegenwoordige) der kinderen Gods is. maar een affcfiynzel der Eeuwige, 602. Heidenen, die geene openbaring hebben, hoe God met hun handelen kan , 69 , 96-98. kunnen uit dB Schepping en onderhouding aller dingen Gods wil voor hun verftaan, 3jf. bevel van Chriftus, om hun t Euangelium te verkondigen, 52 ƒ. wien dat aangaat, ald. moeten tot gemeenten van Chriftus gemaakt worden, 496, 497. waarom *t bevel van Chriftus, om hun't Euangelium te verkondigen aanftootelyk voorkwam, 496. Eerfteüngeu derze'* ve, ald. hunnen dwang, om 't Chriftendom aanteneemen. fleept 't verval der gemeentens na zich 532. de prediking onder hen moet by aanhoudenheici voortgang hebben, 525, 526, hoe ze God oordeelen zal 584. eenen Broeder houden als een Heiden, wat dat zeggen wit 52r. Heil, (Het waare) der menfehen zoekt God met goedheid of met ernst te bevorderen, 69, 70. Heiland, desze'fs onontbeerlykheid leert ons de H.Geest 271. Zie Jefus, Zoone Gods, Heilgoederen [Alle) vloeien ons door Chriftus toe, 3-4, 375* Heilig , onderfchèide betekenis des woords, 307-309 S s j*  6S8 REGISTER van ZAAKEN in wat zin de Kinderen zoo genaamd worden, 287. waarom God zoo genaamd wordt, 80 Heiligmaking » noodzakelyk, 326. wordt niet door eige kracht bekomen, 328. daartoe is waad* genade door Chriftus verworven qi6. en de kracht, 317. Chriftus is onze, 316. ons daartoe van God gemaakt, wat te kennen geeft, 323. wie op den rechten weg daartoe is, 352. wanneer eenen aanvang neemt, 310. ftelt de Rechtvaardigrflaking vooruit, 313, 352. daar toe is kennisfe van zich zeiven noodig , 344- hoe men dezelve najaagt 326, 327. wie de zelvenajaa^en kan, 310.wanneer men daarin toeneemt, 311, 312. kan echter niet gefchieden zonder dagelykfche verlosfing door Chriftus , 352. féfiis gemeenzaame inlaating met ons bevordert dezelve, 318, 319. nieuwen yver daartoe wordt verwekt door 't gebruik des H. A voudmaals, 30$, 307. Helle, (Poorten der) wat daar door verftaan moet worden, 537. hellepyn, waarin beftaat, 596. Hemel lichten, gezétte beweging derzelven bewyst de onderhoudinge Gods, 58. Henoch, zvre Profeetie, 9. Herder, (Goede) is Jefus, 505- waren de Dienaars van byzondere gemeentens, 516. n . , . Hoerery is eene Heidenfche zonde, 475- en fluit buiten 'tKoningryke Gods, ald. Hoogmoed, zaad daarvan in alle menfehen, 335. hoe van God aangezien woTdt, ald. Hotpe, (onze) Waarom 'Chriftus zoo senaamd wordt, 348. daarin volharden, ald. de! Eeuwigen Levens is een werk Gods in ons, ald. grondt zich op de beloften Gods, 347. fpoort ons aan tot Heiligmaking, 348. Hovaardy, waaruit voortvloeit, 335. Huicbelary, wat zy, 99. Huis Gods, wat zy, 547. , hulpe , met opzicht op den hartens toeiland, ontzeggen Kinderen Gods niemand , 402. God itelt dezelve fomwylen om wyze redenen uit, 4I3' Hu,,  èn BYBELS UITDRUKKINGEN. 63? Hut, (Johamts) een getuige des Euartgeliurns <4o. Huwelyk (Het) is eene wyze inftellingè Godd, 42*; 426. een Heilige ftaat, 427. wat'God" daar mede bedoeld heeft, 426. heeft zynen zegen van God, ald. daarin leefden onze eerfte Ouderen onfchuldig, 4q7. daarin zyn veele zonden ingedrongen, ald. yoor zondigen tegen 't zelve hebben wy ons zeer in achtte neemen, 428. het groote voorbeeld voor Kinderen Gods daarin 434. het Chriflen waarvan eene afbeelding zy, 43?-, is in 't N. Teft. goed en eerenswaardig in alle deelen, 428. Kinderen Gods richten zich daarby naar de wetten des J^ands, 429. Bu.welykenft.aat moet niet in Vleefchelyke luften beleeft} worden 429, 430, t ^(SM %n.,wm\a%' Jerufalem, Jefus leere van de vérwneftihr*e dier ftrd te onderfcheiden van zyne leere aangaande 't Einde der weereld 571. JffaM, eene valfche Profetesfe te Thyatireri, óo. Jefus Chriftus, korte inhoud Zyns Levens, 19 oorzaak zyner komst in de weereld, 120. is waarachtig God, 117. verklaart zich duidelyk, de Zboné Gods te zyn, 192. ook de Apoftelen getuigen daarvan, 193. heeft byzonder in de'Scheppingee- • werkt, su fflt als werktuig, maar als God, *«, draagt alle dingen, 59, Hem, als de Zoone Gods, erkennen, is genade, 194. is in alle deelen een waarachtig Menfch, ir4. waarin Hy van alle menfchen onderfcheiden was, 116, 117. Spiegel van t Beeld Gods in Hem, 8f", 86. misbruik Zyns Naams eene zWaare zonde, -393. door Hem heeft , God met oiu gefprooken, .74, hoe Hy zich op. aarde tegen zyffèfi Vader gédraéeri beeft 1*2^2% zyn ernst, om alle menfchên zUlig temdaketr, 233. de Hoogepnefter die zich zelvefi Gode opgeofferd heeft, 130 enz-, hoe Hy^zicrrlils Middelaar met opzicht op de menfchenjbewvsl ,156. waarom tiy onze Heerzy, 203. In welken ziri Hv cergêvTeest is, dan Johannes, 129. Zyne Hëmelvaard,-^40. S s 2 zii  64© REGISTER van ZAAKEN zit ter rechterhand Gods 141. is onze voorfpraak* 200 enz. Hem niet als Zaligmaker aanneemen, is ongehoorzaamheid, 395. waarom Hy 't Hóófd Zyner Kerke genaamd wordt, 201. van wien 1 Iy aangebeden moet worden, 203, 204. zal de Dooden opwekken 576. Hem zullen alle geloovigen gelykvormig gemaakt worden, 5-78. Inbeelding van zich zelve floortden vrede, 456. Inrichtingen, welke men in de meeüe Kerk-vervattingen vindt, 535-, zyn door Gods hand geworden, 536. als eene groote weldaad Gods niet te verachten, ald. kunnen 't verderf in de Kerk niet weeren , 537. Inzicht, naar 't zyne moet een ieder handelen 501. job, zyn voorbeeld, ons ter navolging aanbevoolen 409. Johannes, inhoud van zyn Euangelium, 19, van zyne Openbaaring, *o. Jok, dat van Jefus op zich neemen, wat zegt, 366, 367, Jongens, Jongelingen, vinden in Jefus hun voorbeeld 421. dat zullen zy in hunnen wandel trachten gelykvormig te worden, 423. het verderf begint zich fterker in Hun te openbaaren, 420. moeten zich daarmede niet verbergen, 421. wat zy te vlieden hebben, 423. men verwacht van hun toeneeming in 't goede. 42T. hoe zich te gedragen by 't verkiezen van een beroep, of volgende Levenswys, 42.1, 422. hoe zy tot eenen Heiligen wandel geraaken kunnen, 420 enz. Jooden keeren uit hunne gevangenis te rug 16. hoe ze God oordeelen zal, 584. Jofua leidt het volk Israëls naar Canaan en verdeelt het Land , 13 , 14. inhoud van zyn boek, ald. Israël (Het volk) verklaart God voor Zyn volk, 23. . bedoelinge Gods by de verloslinge van't zelve, ald. deszelfs uitgang uit Egypten eene groote zaak, 29a. wordt van God in de woeftyne" genadig geleid, —Ct Koningryk van) waarom God deszelfs ftaat * omgekeerd he.ft, 15- .  en EYBELS UITDRUKKINGEN, 6*41 Juda ('r Ryk van) door de Babyloniërs verftoord, i5. K. Kaftydingen van Jefus, hoe men ze aanteneemen heefr, 3=7' dienen, om ons zyne Heiligheid deelastig te ' maaken, 317. 0 Kennisfe aan God den Vader door Chriftus vermeerde" het vertrouwen der Kinderen Gods, 388. Kerk van Chriftus, wat zy, 492. wie daartoe behoort, 225, 502. der zelvcr eenig fondament 503. Triumpheerende. wat daardoor te verdaan zy, 49-% wat door de firydende, ald. waar altoos geweest zy, is niet te bepaalen 5-37, houdt nooit op, te zyn, 557, 538. derzelver Dienaaren worden door den H. Geest toebereid en verordend , 225, 226. mngt van dezelve Dienaars, 571. wat van haar met opzich op haare Dienaaren verwacht wordt ƒ26 enz. Van deEuangelifchefcheidtzichdeBroeder-Uniteit niet, 553. —— gefchiedeuis van de eerfte oprichting derzelve 493. 494- neemt met de Jooden eenen aanvang' 495. beitond aanvangs uit waarachtig geloovigen 512. met de menigte der Leden neemt ook 'tliantal der onzuiveren toe, 531. befchry ving der eerfte 498. waar op hoofdzakelyk in de zelve wierd toegelegd, 517, 518. aantal der Leden neemt met den aanvang der bediening der Apoftelen zeer toe 495. genoot in de Apoftolifche tyden eene getrouwe verzorging 515, 516. doch wierd toen reeds met booze menfehen vermengd, 514. —— gefchiedenis van de eerfte verwarring in de zelve 499 enz. gedrag der Apoftelen daarby, ald. Verergert na den Dood der Apoftelen merkelyk' enz. 0 Kerkelyke Tucht, hoe van de Apoftelen uitgeoefend 5-I9- ' Kerk-Hiftorie, wat eene rechte wezen zoude, 541. Kerk-Vaders , waarom hunne verklaringén de Kerk van Chriftus menigmaal nadeelig geweest zvn. 533, J 9 Keuze van een volgend leven is voor een Jongeling een S s 3 ge«  642 REGISTER van ZAAKEN gevaarlyken ftap, 421, 422. hoe daarin te werk: te gaan, 422. Kind Gods, een worden, eene onbegrypelyke genade, 186, 187. kan de verdorvenfte Menfch worden, 187 enz. hoe men een wordt, 188 , 189. 508. waarmede ze God zegent, 190. hebben wederwaardigheden, ald. waarop zy zich toeleggen, 548. f49 _ hunne vereeniging tot eene gemeente van Jefus vindt nog fteeds plaats, 5-49 enz. Kinder-doop, hoe algemeen geworden zy , 287-289. tegenwerping daartegen beantwoord , 287. is met allen eerbied te bedienen, 289. Kinderen zyn een erfdeel des Heeren, 431. van hunne ontvanging af deB Heere aan te beveelen, ald. hun geflacht hangt van God af, 67. God zorgt voor hun reeds in 's moeders lyf, ald. waarom ons dierbaar zyn zullen 110. welke trouwe aan hun te bewyzen zy, 289, 190. i'i welken zin Paulus de kinderen der geloovigen Heilig noemt, 287. zaligheid derzelven, 249. moeten voor ergernis bewaard worden, 432. waarom men ze niet tergen moet, [ ald. moeten van kinds af met de H. Schrift bekend gemaakt worden, 420. niet Jefus, 432. moet men gewennen tot gehoorzaamheid , ald. tot arbeid, alJ. in welk geval zy hunne ouders niet mogen volgen, 420. Jefus hun voorbeeld, 419, eeneopr wekking onder hen in Jefus tyd, 494. Kindfchap, (Goddelyk) daarvan kan men verzekerd worden, 189. Klesderen, daarop zal men niet hoogmoedig zyn, 427. daardoor wordt ergernis gegeeven, 472. Koning der Koningen, in wat opzicht Jefus zy, 204. over 't volk Israëls wordt God zelf, zf. Israël begeert eenen, 14. Koningen, (B$eken der) inhoud daarvan, 16. Koningryk van Israël wordt verdeeld, ij-, door de Asiyriers verftoord. ald. Koningryke Gods, wie daartoe behooren, 547, deszelfs uitbreiding gaat Kinderen Gods ter harte, 548 van Chriftus, wat zy, 508, 5*9. hoe men in't zelve komt, ald. is een Kruisryk, f09. aaaleidiug tot het begrip van een weereldlch Koningryk,'506, hoe  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 64$ boe zeer jefus deze meening tegen gegaan heeft So6 t-nz. in opzicht van 't zelve zyn aile geloovigen Broeders, 449. Koo!en vuurs op 's vyands hoofd hoopen, wat ze»t 453- 0 ' Kracht tot zytie verrichtingen zoekt Jefus in 't gebed bv zyrttti Vader, 125, 126. Krankheden tot eene tuchtiging, gevolgen des gebeds daaivoor, 490. Kruis (zyn) op zich neemen, wat zeggen wil, 346. Kudde 'Sti [euis. zyne gemeente, 504. Kunst - geleerde) *', 45». daardoor wordt het geloove werkende, 266. daarin wandelen, wat zegt, 447. duurt voort en vermeerdert in de Eeuwigheid, 601, Liefde (Algemeene) waarin beftaat, 447. is de volmaakte, 351. vloeit uit de Broederlyke, 451. is een vrucht des Geeftes, 447. ■■ des Naaflens, leert de natuur, 97. rechte'grond tot dezelve, 370. hoe verre gaan zal, 451. zal gaarn beweezen worden, 483. daaruit wordt erkend, dat wy Jefus toebehooren. 45.1. »1 • 'i ' (Broederlyke) welke de H. Schrift zoo noemt, 448. hoe gefteld moet zyn, 449 enz. moet eerbiedig wezen, 45-1. waardoor volkomenerwordt, 4f7. —— tot vyanden, daarvan heeft Chriftus een fchoon voorbeeld gegeeven, 454. waarin beweezen wordt, 451- " onder vrienden, waarin beftaat, 4^4. waaron de Heiland daarvan niet veel gezegd beeft, ald. is geen bewys van een Kind Gods, ald. Liegen kan God niet, 83. veroorloft zich ook geengeloovige, 485. Ligtzinnigheid, fchadelyke gevolgen daarvan, 328. Louven van God is een byzonder werk der Engelen, in. Lot, (H t) gebruik daarvan in 't Oude Teft. *6o. onder de Apoftelen, ald. Wanneer en hoe in eene gemeente van |efus te gebruiken, 561, deaanwyzing daarvan is ie gehoorzaamen , ald, Lucas, zyn Euangelium heeft de Kerk als een GoddelykBqek aangenoomen, 38. inhoud daarvan, 19. S s s Lus-  646* REGISTER van ZAAKEN Lujlen (zondige) worden door overmaatig eeten en drinken aev. ed, 477. Zie Begeerte. Luther (Martinus ) verkondigt *t Euangelium zuiver, 542- Lyden van Jefus, verwekte by Hem beevige aandoeningen , 132, het zwaarfte , 132 , 133. troost daarin voor arme verlooren zondaaren, 134. > om Jefus wil neemen Kinderen Gods gaarn op zich, 549. is altoos met de belydenis van Jef.JS verbonden, 408, 409. is geen harde zaak, maar genade , ald, ftooit de blydfchap in den Heere niet, 378. Lyfeigenfchap , hoe met de voorzienigheid Gods beftaat, 71. M. Maat (Een onrechte) gebruiken isdiefftal, 479. Magt Gods is in 't werk der verlosfing geopenbaard, 294 enz, eenes volks komt van God , 62. alle magt in Hemel en op aarde heeft Chridus, 387. Mahomet, zyne uitbreiding een oordeel Gods, J17- Man is 't Hoofd der Vrouwe, 43°> hoe hy zyn Vrouw zal liefhebben, 430, 433. , Marcus, zyn Euangelium heeft de Kerk als een goddeiyk boek aangenoomen , 38. inhoud daarvan, 19. Mattheus, inhoud van zyn Euangelium, 19. Mededingen Gods, waarin beftaat, 82. Meisjes, (Jonge) in haar begint zich 't verderf te openbaaren, 4S0. hoe goed zy 't hebben , a's zy zich den Heiland toewyën , 424. hoe zy tot een Gode behagelyk gedrag komen kunnen, 420, 421. zullen toeneemen in 't goede, ald. 't licht niet fcauu" wen, ald. Melanchton (Philippus) een medehelper van Luther by de Reformatie, 542. Melchizedek, een Pnefter Gods, 11. Menjch (De) geformeerd uit eenen aarden klomp, 57. is niet aan zich zeiven overgelaaten, 60. onder- fcheidene omftandigheden van denzelve , 417. ieder wordt van God zuo gezocht, dat hy geere vet-  en BYBELS UITDRUKKINGEN. verontrcfiuldigingen hebben zal, 69 enz. menfch (De oude ) wat in de Schrift zoo genaamd \ wordt, 94, 3 ia, welke dingen daartoe behooren, 332 enz. wat zegt, denzelven uitdoen , 22.0, enz. ■ — (De Nieuwe) wat in de Schrift daardoor aangeduid wordt, 94, 31a. wat 't zegt, den zefven aandoen, 340 enz. Menfchheid van Jefus, gewicht van derzelver leere, "7- Mesfias, waarom als Koning onder 't Oude Teft. beIchreeven wordt, 506. algemeene verwachting van Hem onder de Jooden, i3. Jefus vanSNfazareth verklaart zich voor denzelve, 143. openbaart zich als zoodanig door zyne werken, 14a enz. Waarom Hy Zyne Discipelen verbood, Hem als den zelven bekend te maaken, 143. aanleiding tot het begrip, dat Hy een weerelds Ryk hebben zoude, 506. Jefus wórdt van de Apoftelen, als den Mesfias gepredikt, 142. Middelaar, wien men zoo noemt, 144. tusfehen God en de menfehen, ald. des'Nieuwen Verbonds, waarom Jefus zoo genaamd wordt , 160. Zyn Hoofd is God, 199. Zyn Vader is meer, dan Hy, 200. zit ter rechterhand Gods, 199. zal \ gerichte houden, 200. Middelaar-ambt van Jefus, daartoe behoort zyn geheele leven , 341. Voortduurhrg van 't zelve 198. ' Moordenaar van den beginne, waarom de duivel zoo genoemd wordt, 103. Mofes, ó oor Hem leidt God Israël uit Egypten 13.in» houd zyner Schriften, ald. Murmureeren tegen God, maakt de bezondiging groorer, 65. Myriade, (Een) hoeveel dat is, 495-. N. Naame Gods, met den diepften eerbied te gebruiken 392. hoe misbruikt wordt, 393. door ruukeloos zweeren, ald, Naa-  648 REGISTER van ZAAKEN Naame (Goede) der menfehen, daar voor zorgt God» 484. Naajie, wie naar de Schrift zy, 443. daartoe behooren ook onze vyanden, 443 enz. Verklaaiing van 't gebod van de liefde tot den zelve, 444. in wat opzichten hy beledigd kan worden, 467. Nakomelingen der eerfte menfehen, hunnen ellendigen toeftand, 92 enz. Navolging van Jefus, waarin beftaat, 206, 347. by wien gevonden wordt, 20-. Ntbucadnezar gaf God de grootfte magt in zynen tyd, 62. Nederig, waardoor een Kind Gods zoo gehouden wordt, 4^7. Nederigheid , waarom Jefus verkoozen heeft , 507. daar in voert Jefus Zyne groote oogmerken uii, 120. Nehemia, ('£ Boek) tot welken tyd behoort, 16. Nicolaiten, waarin hunne Leere beftond, 529. Nieuw, aan 't einde der weereld zullen alle dingen nieuw gemaakt worden, wat dat zegt, 599. Nooi , (De uitwendige) daarby zal men niet blyven ftaan, 403. waarom weldaadig genaamd kauworden. 402. dryltde menfehen tot den arbeid, 396. 402. daaruit liet zich Jefus door Zynen Vader redden , 125. Noodlydende heeft men naar vermogen byftand te doen, 4S1. Nyd , wat zy , 469. waartoe iemand brengen kan, ald, O. Offerhande, God onderricht de eerfte menfehen van 't oogmerk derzelven, 8. zyn rekenen van verplichting aan God, 7. Voorbeelden van Chriftus, 26, 150. dagelykfche des Oude Teft. bragten het offer van Jefus dagelyks in aandenken, 274. zyn door Chriftus Dood afgefchaft, 31. Gode tot een welriekende reuk, wat zegt, 34.2. voor de menfehen is Jefus geworden, wat dat re kennen geeft, 149. Hy is zulks naar het voorn eemen Gods geworden ,  èn BYBELS UITDRUKKINGEN. 649 tien, ald. 151. God heeft het Offer van fefus in genade aangenoomen, ald. daardoor is voor onze zonden geboet, ald. en wy zyn met God verzoend, ald. waarom het zoo wichtig zy, 150 enz. Vruchten van dezelve, 15a enz. daar op richt de H. Geest geduurig de geloofsocgen der geloovigen, 273 enz. Omgang Gods met de geloovigen der eerfte weereld 7 enz. daarin openbaart hen God veele dingen, 8. met Jefus zal vertrouwd en openhartig zyn, ao2i Vermeerdert ons vertrouwen op God, 387. daartoe zyn reeds de kinderen te gewennen, 290. met anderen, hoe wezen sa], 461. Omftandigheden der menfehen zyn verfcheiden, 417. deze veifcheidenheid komt van God, 67, 68. het rechte gedrag daarin heeft God te kennen gegeeven, -417- Wie zich overeenkomflig Gods wildaaringedraagen kan, 4I8. Onbarmhartige, oordeel over dezelve, 480. Onderhouding der Schepzelen , wat zy, 58. daaruit wordt (ïods onzienlyk Weezen openbaar , 74. wordt door getuigenis der H. Schrift bevestigd, 58. Onderricht bekwamen veele menfehen voor den zondvloed onmiddelyk van God, 9. doch ook middelyk door menfehen, 9 enz. Ondervinding der goddelyke waarheden, daarin leidt ons de ,H. Geesj, 228. Ongehoorzaamheid (ieder) is iets onzaligs, 336. tegen bod, eere verlchrikkelyke zonde, 8S. de zelvein Kleine dingen gering achten is eene leere des dui> veis 89. der eerfte Ouders gevolgeu daarvan, 304. gevolgen derzelven onder't Oude Teft. ald. onder t Nieuwe Telt, zyn minder, ald. tegen 't Euangelium verdoemt den menfch, 39f. tweederly aart daarvan, ald. vindt by Kinderen Gods geen plaats, 394. b r * Ongebuüwd te blyven, waarom Paulus geraaden heeft. 425. Ongeloof, waarin beftaat, 337. hoe deszelfs kracht voor te Komen, 338. Oh-  r5so REGISTER van ZAAKEN Ongeloevigen, haar oordeel in den gerichtsdag, 587. Onfchuldig is naar Gods woords niemand, 99. Ontvanging van Jefus, 116. Onzalig, wie dat zy, 236. Oog, (Boos) wat zy, 370- een eenvouwdig, wat daar door te kennen gegeeven wórdt, ald. Oogmerk by 't onderhouden vau Gods geboden, daar op hebben wy acht te geeven, 369, 370. der oh* bekeerde menfehen, 595. Oirdeel, daarvan overtuigt de H. Geest de weereld, 219, 220. i (Algemeen of laatfie) hoe de Bvbel daarvan fpreekr, 58", enz. zal de Zoone Gods houden, 580. zal Rechtvaardig en Heilig wezeu , 584. Verrichting der Engelen daarby, 585» zal Maieftueus zyn , j8 u daarin zullen alle menfehen verfchynen, 5^2 > 587. zal 't verborgene openbaaren, ,-85. waarom de geloovigen daarin niet zullen veroordeeld wórden, 583. Oordeelen Gods, waardoor zy verwekt worden, 81. 488. men mag ze door een geloovig gebed trachten aftewenden, ald. , Oordeels-dag, (groote) daarin zal niemand zich kunnen verontlchuldigen, 70. Oorlogen zyn rechtvaardige oordeelen Gods, 62i Opllandinge der lichaamen, daaraan is niet tetwyfelen^ 575. is een werk Gods , 576. daar van geeft het ti. Avondmaal verzekering, 307. Wordt van de godloozen niet gewenfcht, 575. ., van Chriftus, door de Apoftelen onweder* fpreekelykbeweezen, 138 , i39.Zyn verkeermet Zyne Discipelen na dezelve, 140. Opwek'kinge zal zich over alle menichen uitftrekken, 582. in wat zin als een voorrecht den geloovigeu beloofd wordt ,.577 enz. van Chrillus door God Zynen Vader, 138^ het krachtigfte bewys van zyne volkomene genoegdoening, 139. Opziender (Een) moet eener Vrouwe Man zyn, hoe te verftaan-, 4^4. hflffl ambt ten tyde der i\ pofte- leD' 5l6' Ou-  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 6$i Ouderlingen wierden in de eerfte gemeemens ook opzieu^eren ot Bisfchoppen genaamd, 516. hun ambt, alt. Overeen (lemming der H. Schry veren, offchoon hunnen fehi 'iiiyi Verfchillend is, 44. Overigheid is van God, 61. haaren invloed op des volks vvelvaaren, 486. wordt van geloovigen om Jefae wil geliefd , 441. haar zyn alle leden van eene g meeite van Jeins ondeidaanig, 551. eene wyze laat eene gemeente van Jefus alle rechten hunner onderdaauen ongekrenkt genieten , ald. waarom wy voor haar byzonder te bidden hebben, 486. wat wy voor haar bidden moeten, A^eene Chriftelyke is Gods dienaaresfe-, 440. zoekc in alles God te behaagen , ald. Vindt alles in de H. Schrift wat van haar verwacht wordt, 459, 440. haar voorbeeld is Chriftus met Zyne Regeering, 440. wordt voor haar perzoon niet anders zaljg. als alle andere menfehen, 441. heeft met alle menfehen een en Je zelfde geboden Gods natekomen, ald. handhaaft met getrouw igheid den Godsdienst , 552, haar gedrag by ongewoone verfchyningen in den Godsdienst, ald. haare betrekking tot eene gemeente van Jefus, welkers medelid zy is , $-51. Overwinning komt van den Heere, 62. P. Paafchfeest, tot wat einde ingefteld , 291. PaafchLam. toebereiding van 't zelve, 291. een voorbeeld van Chriftus, 292. Paulus, een Apoitel van Jefus, gelyk de anderen, 37. hem verfchynt jefus byzonder, 140. enonderwyst hem zelf, 37. waarom hy om niet gediend heeft, f28. Petra, waarop de gemeente gebouwd is, wat zoo genaamd wordt, 504. Pbarao, wordt Van God geftraft, 23, thilofophie, derzelver fchaadelyke vereeniging met de leer van Jefus, 533. Poel des vuurs, daarin zal de duivel geworpen worden, 599. Poor-  6-5a REGISTER van ZAAKEN Poorte, (Enge) wat daardoor aangeduid wordt, 36^ door dezelve ingaan , wat zegt, ald. waarom veelen, die zoeken integaan, daardoor niet kunneningaan, ald. • Predikers des Euangeliums hun plicht, 161. waarom zy de menfehen in de Chriftenheid tot Jefus te wyzen hebben, 290. Prediking van Chriftus, inhoud daarvan, 129.des Euangeliums, vrucht daarvan na de mtftomng des H. Geeftes, 494» 49> , , , Profeeten, wie zoo genaamd wierden, 17- boetten tier H. Schrift onder hunnen naam . ald. aanleiding en oogmerk hunner fchriften , ald. hoofdzaak * waarvan zy fpraken, 28 enz. Zyn byzonder den H. Geest deelagtig geworden, 222. hunne bediening in de Apoftolifche gemeenten, 5l5> 5t6« , Profeteeren , wat in 't Nieuwe Teft. .zoo genaamd wordt, 214. zal in de Eeuwigheid ophouden, Profetielt der H. Schrift voor.toekomftige tyden, leert de H. Geest ter rechte tyd verdaan, 229. Pfalmen rnaaker van de meeften derzelven, if. Pyn, (De eeuwige) daarvan hebben wy hier een dutttet begriP, 59°- R. Rechtvaardig, wie zy, 489* . , , > . . „ Rechtvaardigheid Gods, 81. is m 't verlossingswerk g* openbaard, 294. Volgens dezelve zal Chriftus oordeelen, 81. ' , (Tot) is ons Chriftus geworden j Rechtvaardigmaking, hoe in eige werken gezocht wordt, 250. 2f i. beftaat in eene toerekening van Chnltus verd'ienften, aan eenen zondaar, die in Hem gelooft, 252. daarby ontvangt men vergeving van zonden,'ald. Vrede met God, 255. en wordt een erfgenaam des Eeuwigen levens, 257. hoe't geloof daarbv.in aanmerking komt, 266, 267. gaat voor de Heiligmaking, 313. is echter daarmede ncauw  tóï BYBELS UITDRUKKINGEN. «aauw verbonden, ald. in wat zin den bekeerden dagelyks noodig, 313-315. Redenen -an Jefus, daarin zyn de geboden Gods dui- vriendelyke a'anfpraak aah hm door Jefus in 'tlaatlle oordeel, 585 enz. - . • . 'Schepper van Hemel en Aarde, wie zy , $1 Jèfus Chriftus, 5-4. daaiuit bewyzen de Oude Godgeleerden zyne'Godheid. 55. de Vader van Jefus Chriftus, .5.6. deHcilige-.Geest, ald. Schepping, daaruit zyn Gods onzTenlykë dingen te verHaan. 74. door dezelve openbaart God Zyne Eiseiifehappen , 7. is eene gelóofs-zaak, 53. volbrengt God in zes dagen,- 57. . Scbeppinge Gods, (Het begin der) waarom Jefus zoo genaamd wordt, 76. Scbepzél, (Een nieuw) wat dat zy, 229, 230. wordt men door 't geloof in Jefus, 229. daarin alleen wordt  en BYBELtf UITDRUKKINGEN, f555-' wordt het Beeld Gods gevonden, 94. Schepzelen, befchouwing van de zeiven leidt onsoptct den Scupper , 52, beftaan alle te famen doo* God, 58. God draagt ze, wat dat zegt, 59, 0«zichtbaare , in hoe verre Geeften zoo genaamd worden,101, ■ • Scjjpokn behooren tot de inrichtingen van Chriftelyke Kerk vergaderingen, 536. Schrift, {Heilige) regelen van vernuft bewyzen haare Goddelykheid niet, 39. is op zich zeiven klaar, 45, 46. wordt door den H. Geest ontflooten, 45, derzelver inhoud, 41. moet yvérig geleezen worden 50, 51. wordt door de Reformatie den gemeeoen man in de hand gegeeven, 5-42. is 'feeniet Tichtjnoer van Leer en Leven, 40, zk Bybel, woord Gods. Schriftuurplaatzen, veele hebben eene opheldering noo. dig, 45. veele worden door anderen klaar, 46 Schryf-flyl der heilige fchryveren is veifchillend, 43. redenen daarvan, 43, 44. is eenvouwdig, 43.een bewys van de Goddelykheid der H. Schrift, 44 Schyn des kwaads te vermyden , 473. StHynheüigbeidv daartoe zet de Satan de menfehen aan ' 105- / ' ' Slaaf., (Dienst van een geloovige) is Godsdienst, 400 himnen troost daarin, ald. Slange verleidt Eva, 88. de oude, waarom de duivel zoo genaamd wordt, 103. Sleutelen des Hemelryks wat zyn, 520, ƒ21. Snyden, 't woord Gods recht fnyden, wat zegt, ft 8 Spotgeest, daarvoor hoeden zich Kinderen Gods, 540' Spotters met den Godsdienst onder de Chriftenen zvn ,,\ bezwaarlyker te recht te brengen, dan Heidenen, apyzen, welke God den menfche na den zondvloed '' "verordineerde. ïo; Staat der Volkeren is van God , Cr. Stad, waarin men woont, heeft men in zyn gebed te gedenken, 487. waarom God fommigen door vuur verteerd heefc, 12. Stand, (De Geeftelykeï waarvan oorfprongelyk, ^t. Tt2 • . Stan-  656 REGISTER van ZAAKEN Standen, onderfcheid der zeiven is door Jefus niet weggenoomen, 448. ook niet door de Apoftelen, 400. maar heeft in zaaken, die Jefus Ryk betreffen, geen plaats, 448. Sterven, watzy, ƒ64 enz. der geloovigen, hoe in de H. Schrift genoemd wordt, §6g. in welken zin de geloovigen niet fterven, 568. Straffen, doet God niet gaarn 64. gefchiedt tot verbetering, ald. ■ 1 . der zonden heeft Jefus geleeden, 131, dit komt ons tengoede, 134. der menfehen zullen in 'tlaatfte oordeel verfcheiden zyn, 589. Strafgerichten Gods, welke op de zonden volgen, 148 enz. Synagogen, waarom Paulus de Vergaderingen der Christenen daarin niet meer hield, 522. Synode, eerfte der gemeente van Chriftus te Jerufalem, 500, 530. befluitvan't zelve, joo. T. Tabernakel, in den zei ven openbaart zich Godheerlyk, 24 enz. Tempel te Jerufalem, daarin kwamen in 'teerst de Christenen te famen, 522. Teftament, ('t Oude) waar van 't fpreekt, 25-. korte inhoud daarvan, 30. waarom wy voor 't zelve te danken hebben, 39, de ff. Geest vergewist ons van deszelfs Goddelykheid, ald. deszelfs Goddelykheid uit de aanhaling door Jefus beweezen, 39. 40. desgelyks uit 't gebruik en getuigenis der Apostelen , 40, 41- is de grond van't Nieuwe, 50. wordt door 't Nieuwe beveiligd ,31. ——— Ct Nieuwe) volledig bewys van deszelfs GoddelyKen oorfprong, 38. uit den inhoud van 't zelve , 35. uit omftandigheden der opftellers, 36 enz. daaraan moeten wy ons houden , als 't de geboden Gods naauwer bepaalt, 357. . (Ct Nieuwe) genade tyden van 't zelve door de Proteeten belchreeven, 18. Timotheus, met welk oogmerk Paulus aan hem gefchree¬ ven neen, 517 enz. ii'  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 657 Titus, oogmerk van Paulus brief aan hem, 517 enz Toeeigemng van Chriftus verdienden, waarin beftaat' 252. j 7o«ga«g tot den Vader, hoe men zich daarvan te bedienen heeft, 327. Toe/land (jammerlyke) des menfche , wordt van de minfte bedacht, 594 enz. Tollenaar, eenen Broeder daarvoor houden, wat zegt. 5*2 1. ö ' Toom der menfehen wordt ligt een werk des vleefches, 338. geeft aanleiding tot doodflag, 469. - Gods, m welken zin hy by God plaats heeft, 1+5 enz. wat daartoe behoort, 148 enz. waaruit voortvloeit, 147. daar onder zyn alle menfehen van natuure, 100. denzelven heeft Jefus geftild, 149. van een toekomftigen bevrvdt Jefus offerhande, 155. hoe men den toekomftigen ontbieden KHI1 9 o I* - van Jefus, 148; Tovery, een overblyfzel van de Heidenfche afgodery, Treuren, wat te kennen geeft, gtjg. Trouwe Gods wordt door der meDfchen ontrouw niette nieten gemaakt, 25. hebben wy ons ten nutte te maaken, 328. Twist veroorzaakt doodflag, 469 enz. Twi/len (Theologifche) haare fchadelyke gevolgen voor de gemeentens, 533, 533. 5 fe U. Uitgaaven der Overigheid zyn veele, 441. daar aan neemen geloovigen gewillig deel, ald. Uitroeping des Heeren van den naam des Heeren 82 enz. ' Uitverkoorene Gods, wie in 't Nieuwe Teft. zoo °-e« naamd worden , 16S. welke uit de Jooden zoogenaamd zyn, 173. hunnen gelukzaligen toeftand, 186. zorge Gods voor hun, 189, 190. 0m hun- verk0rr i84°rden ^ ^ verdrukkinSen T 1 3 Urim  658 REGISTER van ZAAKEN Urim en Thummm, a%. V. Vader van Jefus Chridus, waarom Hy zyn God ge« naamd wordt, 199. hoe Hy zich tegen Zynen Zoon in Zyn omwandeling op aarde gedraagen heeft, 121, 122. onze eemeenfchap met ïJem onderhoudt de H, Geest, 548. Hem moeten wy in den Naam Zyns Zoons bidden, 414. Zyn genade-werk tot onze Heiligmaking, J23, 324. Val der eerde Menfehen, 88-90. bedroefde gevolgen daarvan, 6. 90-92. Veelwyvery onder 't Üude Ted. van God geduld, niet bevoolen, 474. grond daattegen in de dichting des Huwelyks, ald. Verbeteren, (Den Naaflen) daartoe verplicht Kinderen Gods de liefde 462. Verbetering des menfche, buiten 't geloof in Jefus, is nooit de rechte, 265. Verbond Gods met Noach na den zondvloed,~ m. drgkt zich uit over alle menfehen, 22. met Abraham, 12, 13. (Byzonder) met Israël, 22-25. wat God tot 't zelve bewoogen heeft, 22. inhoud van't zelve, ald. gevolgen op de nakoming van 't zeive, 13, gevolgen op de overtreding van 't zelve, ald. ~— (Het Oude) wanneer eigentlyk zynen aanvang genoomen heeft, 21. bepaald tot een byzonder volk, 2'. einde van't zelve, ald. «—- (Hft Nieuwe) een algemeener, 31, Zie Tefia- ment. Verdoemd , wie zullen worden , 590-593.de menfehen worden 't door eigen fchuld, 181. Van de fmerte daarvan kan meenig een hier reeds wat gevoelen, 59°- Verdoemenis, de oorzaak derzelve, 238. dé Eeuwige een oordeel Gods, T49. neemt by deongeloovigeii hier reeds haaren aanvang, ?93enz. grooterebomt God menigmaal voor,door een einde te maaken van een goddelaos leven, 64. Ver-  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 659 Verdorvenheid der merfchen wordt uit de g*fchVdenis van t Jootjfche Volkgezien, 30. daarvan kan de memch verlost worden, 9*,enz. kennisfe daarvan neemt na de begenadiging toe, 246, de hunne neemen onbekeerden mede i,i de -Eeuwigheid , 595. Vereera^mg va;; jefus met Zyne gemeente, eene'gröote V erborgenheid, sm met Jefus door 't II. Avondmaai, 304. ,. Vergaderingen, der Diacjp.eleatroost'daarby, f23. wierd.n in de ectffte gemeentws wtofcfekleijiijk ee| houden, 511, 512. daarin ginjj het jmvonwdie toe, 524. 0 Vergeeven is een -vergenoegen der Kinderen Gods 400. ' Vergelding, die-in de Eeuwigheid -te wachten ftaat, betreft ziel cn lichaam, 57*. ' Vergevinge d;r zonden, wie ze ontvangt, 154, j*? hoe men daartoe komt, 251, *g». wordt door >t fJ. Ayotdmaal verzegeld, 504. is altoos by God 1 te vinden, 337. ' Verharding des Harte, hoe de menfehen zei ven over zich brengen ,181. Verbeerlyken, de H. Geest verheerlykt Jefus, wat zegt, 248, J '- Verkiezing, wat zy, ï76. misbruik van de leere der- -'-»-»-—• ,Gods des Vaders tot Heiligmaking, 323. " — des Volks Israëls, grond daarvan, 167,168. voorwaarde derzelve, 1Ó8. ftrekte zich verder uit onder t Nieuwe Teft. ald. gaf Israël groote voorrechten, ald. r — der Heidenen fluit de Jooden niet uit, rars, 172. tegenwerping der Jooden daartegen, 169.be. antwoording der zelve door de Apoftelen, 160-17?. Veronderftelt het geloof in Jefus, 170. Verkchenen, (Qefus met 'er daad) wat zy, 409, zicb zeiven, wac zegt, 345 enz. Verlosfing der menfehen, alleen van God te verwachten, 113. daardoor heeft, zich God heeilyk geopenbaard, 74. Vergeleeken met de Verlosfing der Kinderen Israëls uit Egypten, 293. de Engelen zyn T t 4 be-  660 REGISTER van ZAAKEN begeerig dezelve intezien , 108 , 109. hoe 011* Chriftus daartoe geworden is, 315. Vermaak, het genot daarvan kan ergernisfe veroorzaaken 471. Vermaanen zullen Kinderen Gods eikanderen, 466. Vermogen, daarmede zal men den Naaften helpen ,480. van deszelfs gebruik zullen wy God rekenfchap moeten geeven, ald. het ontdoen daarvan wierd Jefus ! )iscipelen uitdrukfcelyk bevoolen, 48 a. Vernedering van Jefus , waarin beftaan heeft, 123. Vernietiging, Jefus heeft Hem zeiven vernietigd , wat dat ie kennen geeft, 123. Vernieuwing, waarin beltaat, 283. Verftand der menfehen is verdorven, 95. kan verlicht worden, 96. tot een fteunen op eigen verleidt de Satan, 105. Vertrouwen op God, wat zy, 384. is met grooten ernst bevoolen, x%6, ook wanneer men de wyze van hulpe niet vooruitzien kan, 387. moetkinderlyk zyn, ald. hoe toeneemt. 387, 388, Vervolging, waarom de Satan tegen de Kinderen Gods verwekt, 105, 106. nuttigheid daarvan 531. van Jefus Discipelen gezegende gevolgen daar van , 426 enz. Verwerping der Jooden, oorzaaken daarvan, 173-175. des Euangeliums gevolgen daarvan, ï8i. Verzoeking des Satans, daarvan is niemand bevryd, 106. daarin kunnen Kinderen Gods, zoo langzy leeven, geraaken, 331, 598. hoe daarby zich te gedraagen, 331 enz. Verzoenen, wy zyn met God verzoend, wat dat zegt', 152, 153- Verzoening door Jefus is volkomen , 157. gaat met opzicht op de menfehen nog heden voort, 158. Verzorging en opzicht des H. Geeftes, waarin beftaat, 321 enz. Vleefch, wat in de H. Schrift zoo genoemd wordt, 95. wat door de werken des zeiven te verftaan, 323. die zich van dezelve niet bekeeren, zullen verdoemd worden, 590. bedenken van 'r zelve, waarin beftaat, 333. wanneet men ophoudt deszelfs wille te doen. 418. Vleejch  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 661 Fleefcb van Chriftus te eeten , wat dat zv , 2ö7 298. £/o££, waardoor over de menfehen gekomen is, 6. Voeten, met wat oogmerk ze Jefus Zyne Discipelen gewasfehen heeft, 557 enz. Voetwasfchen door Jefus, was van de gewoonte onder de fooden onderfcheiden, 559. Vogelgefchry, daarop acht geeven, is uit 'tHeidendom afkomft.g, 390. Volk, aan een ieder Iaat zich God niet onbetuigd 61 Voor 't zyne zai men bidden, 487. Volmaaktlteid, wat de Schrift daardoor verftaat. «0 35i. * M 9 Vporbaarig zullen Kinderen Gods niet zyn, 466. Voorbede voor de Overigheid, hoe gefchieden moet, 442. 9 Voorbeeld (ons) is de Vader van Jefus Chriftus , 311. Jeius Chriftus, 317. 340. '- (Een g°ed) zullen Kinderen Gods hunnen Naalten geeven , 463. daardoor zoeken zy ook zonder woord te ftichten, 549. Voorkennisfe Gods, 179. Voorneemen, of raad Gods van onze Zaligheid, 179; 7 Tan een onbekeerde, om Gods geboden te onderhouden, is zonder Jefus genade zonder vrucht 361 enz. Voorrang zal onder Kinderen Gods geen plaats hebben, 448. Veroorzaakt twiflinge , 456, Voorrechten boven anderen, daarvoor hebben wy God te danken, 68. recht te gebruiken, ald. in anderen met benyden, ald. Voortplanting der menfehen, een gevolg van de eerfte zegenswoorden, 65 , 66. beftuurt God met veel wysheid, 66, 67. Voorzienigheid Gods gaat over 't geheel al, 68. Verwekt vertrouwen tot God, 384. wegens derzelve blyven in de weereid menigmaal verborgen, 70. Voorzorge;Gods, wat zy, 58. Itrekt zich over alle en een ieder menfch uit, 6y, Vrede met God, waarin beftaat, 255. Vloeituit de vergeving der zonden, 256. hoe wichtig dezelve zy> 257' kan ook by armoede genooten worden 402» T t 5 Vre-  66* GEGISTER van ZAAKEN Vrede met anderen', is eene vrucht des Geeftes, 456, kortfte weg om denzelve te behouden, 456, 457' : Kinderen Gods jaagen denzelve na, 4ƒ6. waar door dezejve geftoord wordt,, ald. is onder kinderen Gods niet zwaar , 453. ce eenigheid des Geeftes vordert den ze!ve,, 455. Vred'en (Te) moeten Kinderen Gods zyn met 't gene God geeft, 403. ook in alles, wat hun wedervaan,7u. Vreedzaam zyn, wat te kennen geeft, 369. VreedZ'iamtuid, waarin beftaat, 454. Vreede Gods , daartoe worden de menfehen ongeleid door eene belchouwing van reeken,hoe te verftaan, 380» ?•& 1 ■ f,,i (Jlaaffche) wat zy, 381. vindt by Kinderen Gods geen plaats, 382. - des doods , waardoor verdreeven wordt, 348- Vrouwe, uit Adams ribbe gebouwd, 57. hóe zich tegen haaren Man te gedraagen, 433. moet hem onderriaanig zyn, djo. waarfchynelyke handelwys oer Aooftelen , wanneer een bekeerde meer dan eene had, 4351. eene ongelcovige moest een Broeder tegen haaren wil niet verlaaten, 454. Vrymoedigheid tot God, hoe in ons wegraakt, 337. yyanden Gods zyn alle menfehen van natuure, j 44,149. Kinderen Gods hebben ze altoos, 4J2. zy zvn 't ook van den Naaften, 444. kooien vuurs op'svyands hoofd hoopen, wat te kennen geeft, 453hen liefhebben, daarvan heeft Jefus een lchoon voorbeeld gegeeven, 454. waarin de liefde tot hun beweezen woidt, 4 $-2, Vyandfchap, hoe ver iemand brengen kan, 469. oor. zaak daarvan tegen Kinderen Gods, 452. tusfeaeu Jooden en Heidenen is door Ghiiftus teriietengemaakt, hoe te verftaan, 497. W. Waakzaamheid, gebrek daarvan heeft onoprechte menfehen , in de gemeentens doen indringen, f.43» Waa*  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 663 Waaren CJlegte) voor goede verkoopen is diefftal, 479. Waarheid Gods, 83. in 'c werk der-verlosfing geopenbaard, 294. in de leer van Jefus hangen alle fameni 31. in de kennisfe derzelve zoeken Kinderen Gods toeteneetnen , 548. is eene vrucht des Geeftes, 4854 Waarzegger^ van de Heidenen af komftig, 390. Waldenzen, eene gemeente van Jefus, ƒ41. Waldus, (Petrus) 540■ Wandel (Een goede) waarin beftaat, 463. daarmede zullen Kinderen Gods voorlichten, ald. doet menigmaal meer nut als de fchoonfte woorden, ald. Jlecbte der Leeraaren maakt, dat de Naame Gods gelafterd wordt, ald. Wange, zoo op de rechter geflagen wordt, de ander toekeeren, hoe te verftaan, 4^3. Weder (Het) regeert God zelf, 73- wie daartegen murmureert bezondigt zich, 74. Wedergeboorte, wnz'y, 283. Wedergeving van 't gefïoolene den Israëlliten ernftigbevoolen , 478. maar hoe is 't daarmede, als zulks n;et mogelyk is ? ald. Wederftaan, ({Den booze niet) wat zegt, 4^3. Wedervergelding, van God verbooden, 470. Wederwaardigheden, daarin geeven Philofophifche gronden valfchen troost, 405. waaren troost daarin is by Jefus te zoeken, ald. daarin hebben wy geduldig te zyn, ald. God daarvoor te danken, ald. dienen ten befte, 406. Weduwen, God haar Richter, 436. mogen op haare byzondere beloften vertrouwen, ald. waarom haar Paulus 't tweede Huwelyk afraadt, ald. raad van Paulus aan de jonge, om te trouwen, is niet algemeen , 438. haar Gode- behagelyk gedrag, ald. moeten verzorgd worden, ald. W-'duwenaaren , onderricht voor hun, 434 enz. Weereld, wat God bewoogen heelt, dezelve te Schepp^n, 57. haar niet lief te hebben, hoe te verftaan, 447. haar gekruizigd te zyn, wat zegt, 347. Jefus JLeer aangaande 3t einde derzelve, 571. wordt van de geloovigen overwonnen, 262 enz. Weezen, wie zoo genaamd worden, 435. hebben God tot  66\ REGISTER van ZAAKEN tot hunnen Vader, ald. zullen op hunne byzondere beloften vertrouwen, 436. Wegen van Jefus, onderfcheiden van 's menfehen wegen, 344 enz. Weldaaclen Gods overweegen de zwaarval'ende zaaken, 64. daar door zoekt God de menfehen tot zich te trekken, 69. Werken, _ zonden de menfehen gedaan hebben, offchoon zy niet gevallen waren , 395. hoe gefchieden moet, 399. 400. het laflige is door de zonde in de weereld gekomen, 396. is door den Sitan in eenen verkeerden gang gebragt, ald. Zie arbeid. ——— (Grove zondige) kan ook een onbekeerde myden 361, •— der wet daardoor kan niemand zalig worden, 251, 254 enz, hoe men zulks zoekt, 250 enz. (eigen) daarvoor heeft men zich te hoeden, 327. (Goede) welke zyn, 365. die daarin onvruchtbaar zyn, gaan verlooren, ƒ91. naar de werken zal God oordeelen, jb8. Werkingen des H. Geeftes, tot overtuiging van weereld menfehen, 217-220. by Gods volk tot verfterking des geloofs, 271-276. tot bevordering van Heiligmaking, 319-321. Wet (De) wordt door God 't volk Israëls Majeftueus . gegeeven, 13 door de Engelen, 109. wat daartoe voor Israël al behoorde, 23, 24. diepen zin der zelve, %6. of Israël dezelve houden kon, ald. de gevalle menfch kan ze niet vervullen, 94. Jefus onderwerpt zich aan dezelve, 1*4. onder dezelve zyn, wat te kennen geeft 342. daar door zalig te worden, is onmogelyk, 151. wordt in ons hart gefchreeven, 171. en in ons verftand gegeeven, 364. leidt tot Chriftus, *6. hoe door't geloove opgericht wordt, 266. twist over dezelve in de eerfte gemeentens, 499, 500. de Konimly* ke. 445. ö J Wiklef, een getuige des Euangeliums, f40. Wille des menfche is verdorven , 95. kan veranderd worden, 96. Zynen offert Jefus aan Zynen Vader op» «4- God heeft Zynen t'allertyd den menfehen ge-  en BYBELS UITDRUKKINGEN. 665 geopenbaard, 355. de Profeeten hebben hem met nadruk voorgefteld. 17, 25. op'theerlykfte heeft Hy den zelven door zynen Zoon bekendgemaakt, 3 ï5 enz. de H, Geest geeft hem ons recht te ver» liaan, 418. en maakt ons gewillig, om den zelve te doen, 364. beproeving van den goddelyke,hoe gefchieden moet, 490 enz. Woeker neemen van zynen Naaflen is diefftal, 479, Woord (Door zyn) ichept God alle dingen 57. Gods. daar door kert ons de H. Geest, 228. daaruitleeren wy ons zeiven kennen, 343. daaraan houdt zich t geloof, 267. bevordert onze Heiligmaking, 345. blyft niet onvruchtbaar, 49. de duivel zoekt het uit de harten dermenfchen wegteneemen, ïo*. Zie Bybel, Heilige Schrift. Worm der verdoemden, wat daardoor te verftaan zy, 506 Wraakgierigheid, waarin beftaat, 469. Wys waarom God de alleen wyze genaamd wordt, 80. Wysheid .daarin nam Jefus toe, 420, 421. hoe ons ^linlius daartoe .wordt, 315. Gods is oneindig 79* wordt uit zyne werken gekend, 80, Q7 bvzonder uift werk der verlosfing, 80, 274. Z. Zaad Abrahams, wie dat zy, 27. over 't zelve han delt^byzonder 't Oude Teft. , 28. hoe de Profeeten t zelve voorftellen, 28 enz. op 't zelve zagen de offerhanden, 39. Zachtmoedig zyn, wat zegt, 368. Zachtmoedigheid, watzy, 4ƒ8. Zalig, is God, 57 wil God alle menfehen maaken, 233. welk menfch het zy, 226 enz. Zaligheid, daartoe onderwyst de H. Schrift, 42. de daartoe noodige grondwaarheden ftelt de H. Schrift duidelyk voor, 46. voorwien dit onderricht duister Wyit, 48. en waarom, 47. onbegrypelyke bemoeing Gods om der menfehen zaligheid, 325. is alleen aan de genade Gods te danken, 182. kan men alleen door Jefus Chriftus bekomen , 158 enz. geen menfch wordt 'er toe gedwongen, 237. eenige weg tot dezelve, 158.237. Valfche  666 REGISTER van ZAAKEN fche middelen om ze te verkrygen, 157. gaat seduurig verder, 237. byzonder in de Eeuwigheid, 600. " Zaligheid (Eeuwige) waarin beftaan zal, f99, 600. blytt hieronberykelyk,' 602. doch een voorfmaak daar van heeft hier plaats, 590.. Jefus te zien fluit alles in zich, 579. wordt zonder verdienden der Werken gefehoiiken, 587. '602 enz. zich van1 dezelve beroofd zien , maakt de hellen pyn uit, 596. Zegeningen des Ouden Verbonds onderfcheiden van die van 'tNieuwe Verbond, 29. welke Chriftus geeft, ald. Zeifs-moord, e de der zelve Is met allen ernst te verhoeden, ald. ook by den Naaflen, ald. Zinnen, (Uiterlyke) recht gebruik daarvan 330. Zondag, waarom des Heeren Dag genaamd, 398. viering deszelven is in dé Boeken des Nieuwen Telt. niet uitdrukkelyk bevoolen , ald is in de Chriftenheid tot een'Rustdag • geworden , ald. waarom Kinderen Gods dien met dankzegging erkennen, ald. Zonde, wat zy.99.hoe in de weereld gekomen,6. de eerfte, waarin beflond,88.verfchrikkelyk derzelve,89.of zoo een zwaar oordeel verdiend heeft ,88 Opzettelykcay maakt eene affeheiding tusfchenGod en de menfehen, I4f. flaaven derzelven kunnen niet Godebehagelyk leeven, 418, flaaven der zonden, in hoe ver men lief hebben' zal , 447. Van zonden overtuigt de H. Geest de weereld, 217. 220. kennisfe daar* van, daartoe leidt het Euangelium, 242. is een Oordeel Gods, 148. wie daarmede getlraft wordt, 109. dienst derzelve by 't voorgeeven des geloofs, is ongehoorzaamheid tegen 't Euangelium, 395. tot de dood, wat zy, 409. waarom wy voor dezelve niet bidden zullen , ald. der menfehen, verfcheiden, 589. Jefos neemt ze op zich, 1.30. Van haare heetfehanpy verlost het geloof in Jefus, :.6r.  ên BYBELS UITDRUKKINGEN. 66? 261. in Chriftus was geene zonde, 117. Zondigheid drukt ons, zoo lang wy leeven, 598. daar- v;ch worden wy in dé Eeuwigheid 'beyryd, 599. Zondvloed, waarofn gekomfen zy, 10. de nagedachtenis daarvan verbeterde de menfehen niet, 'tï. Zoone Gods Eeuwig, 196 enz. den.Vader volkomen gelyk, 197. wordt van de Engejen Góds aange- beeden, tri.'Zie Jefus Chriftus'. ' Zorgvuldigheden déï'ës levens verbooden, 402.Zuchten tegen elkander, vindt by Kinderen Godsgeen plaats, 460. Zwaarmoedigheid, veroorzaking derzelve by fommige menfehen, 402. Zwakheden , waarom God ons na de bekeèringnog mef zoo veele om geeven laat, 271. hoe de H, "Geest de orjjze te hulpe komt, 231. wanneer zy opbou, den zuilen, 600. »^ Zwakken, moeten door deflerkenonderfieuSd worden, ij | . . : Zweeren (Ruukehos) is een misbruik van Gods Naam, m* . Zwingel, (UlricaO eenbelydcrdesEuangeliums,542. De Lenergelieye-demgefloopen drukfouten gunftig teverfchoonen, vooral deeze, dat de aangehaalde Schriftuurplaatzen , en 't geen nu en dan tn opheldering derzelve dieniyis tusfehen beide gevoegd,niei altoos door andere letteren is onderfcheiden, 't welk te laat ter verbeetering ontdekt iis\}tk derhalve totvoörkominge van misver ftand, nodig geoordeeld is, hier op te merken. By  By denUitgcver dezes,HENRICUSvANOTTERL0O, zyn de volgende Werken gedrukt, en te bekomen» I. De Bybelvriend behelzende veiklaringen en ophelderingen der duifterfte, en zwaarfte SchrrftuurplaatfendoorG. C. B, Mosche eerfte Leeraar, fuper isiterident,enConfiftoriaal Raad te Arnftact 6 deelen./ 12-a-o II. Het 5, en 6de deel aföönderïyk. . ƒ 3 - (a • o III. A. Th. Avinck Bundel van Praktikale Verhandelingen over verfcheyde Schriftuurtexten 2 Hukken. IV. —, het GeeftelykenVerftandig Pfalm- Zingen over 1 C^r. i4t vs. if, . ƒ 0 • 6 - o V. — Brieven over de welmenende aanbieding, 2Stukjes. . • ƒ 0-18-0 VI. Het Eerste , en voornaamste Deel ©er Uitwendige Roeping, te weten de Welmenende Aanbieding van de genade Gods in Chriftus aan alle die onder de bediening van het EuangeHe Leven, erkend door de Randtekenaars des Bybels , vervat in de Formulieren van Eenigheid, ze der Nederlandfche als der buitenlandfche Heivormde Kerken; voorts breder verklaard, krachtig betoogd, en Mannelyk verdedigd in de Schriften der Hervormers, en zedett de HerVormi g tot heden de egte Leere der Hervormde Kerk geweest en gebleven ; blykende uit de Werken van een groot getal der eetfte Godgeleerde van onze Nederlandfche Hervormde Kerk t deelen ƒ 2-6-0 VII. De Voordelen van den Godsdifnst infegenftelling van de Dwaasheid, onvoorzigtigheid, gevaarhkheid en fchadelykbeid van het Hedendaags Ongeloof, voorgefteid, en aangedrongen door,len Wel Eerwaarden Heer J. van Nuys Klinkenbergh , A. L. M. Phil. Doftor, en Predikant te Amfterdam, in groot Oétavo 4 Stukken. . . ƒ 6- 14 -0 VIII. Campbell, Noodzakelykheid der Openbaring of een onderzoek na de uitgeftrektheid der Menfchelyke vermogens in 't Stuk van Godsdienst. Uit het Engelich vertaald met een Voorreden en Aantekeningen van gemelde Wel Eerw. J. v. Nuys Klinkenbergh in groot 8vo. 2 Stukken. . /a-ïa-ö