R E 1 Z E VAN KOPPENHAGEN naar GUINEA.   E..E I Z E van KOPPENHAGEN naar GUINEA, EN VAN DAAR NAAR DE WESTINDIËN EN DE CARIBISCHE EILANDEN, I N AMERIKA, DOOR DEN HEER I S E R T, Koninglijken deenfchen Opper arts bij debezittingen in Jafrika. Naar het Hoogduitsch MET P L A A T E N Tr jfmfoldam. by v. d. burgh, craijenschot , holtroï , "* j van derkroe,van HULST en van es, Haarlem , — Beets , walré & Comp. , kampman en wed, v. brussel. Leyden, — herdingh, honkoop, van tiffelen , van thoir en pont. 'sHage, — lelUvvestyn en klis en zoon. £)elft — de groot en roelofswaert. Rotterdam , — vis, v. d. dries , pols , van santen , p. holstein en meijer. Dordrecht, — BLUssé , van braam, de haas, kïe- boom , de jager eil bonte. Utrecht, — paddenburg, visch, v. D. schroïff ÊH ter veen. 1 7 9 7-   VOORBERICHT. eenpaarige verzoeken mijner Vrienden l om deze Brieven algemeen te maaken, zijn de reden, waarom ik het gewaagd hebbe* dezelve uit te geeven, fiaa dat ik ze nogsnaals overgezien, en bier en daar bèfchaafd hadde. Eene uitgebreide Topographifche, Cosmologifche, Geographifche Hifforie de* Landen, verwagte men in dit werk niet?' deze vind men in de Èncyclopcediên i of andere daartoe beftemde dikke boekdeelen , welke daarvan ruimfcbotig bandelen , en verzamelingen op vérzamelingerf hoopen. De voornaamfte beweegrede, waarom ifc mij na Guinea, en vervolgens na de West - Indien * 2 hefe  iv voorbericht. heb begeeven, was de Natuurlijke Hiftorie alleen, Bij mijn verblijf aldaar vond ik dui. zende* nieuwe voorwerpen, welke ik, alhoewel tot de Natuurlijke Hiftorie niet behoorende,niet onöpgemërkt konde lasten. Misfchien zal de één of ander mijher Leezers lachgen,en zeggen: wat toch bedoelt de man 'er' mede, dat hij ons een boek, vol zottigheden en gebruiken eener wilde, barbaarfche Natie verhaale? Dezen geeve ik met raynal ten antwoord, dat het eiken Gefchiedfchrijver iets heiligs zijn moest, de' zeden en gebruiken van onbefchaafde Natiën voor de nakomelingen te bewaaren. — Eéne eeuw, mogelijk meer, en die Natie beflaat niet meer, of is wel ongemeen veranderd! — de Peruanen^ Mexicanen, en andere Volken van dit waefelddeel, wat waren zij? en wat zijn ze' nu? — Het is dus noodiger, de gebruiken van onbefchaafde , welken de kunst van fchrijven ontbreekt, en ze dus zelve niet kunnen optekenen, dan die van befchaafde Vol.  VOORBERICHT. r Volken te beWaaren, zoo men nopens hunne Hiftorie onderregt wil zijn. Gelukkig nu zoude ik mij agten , indien ik eenige trekken der merkwaardige Africaanfche Natie , der Negers, gefcbetst hadde. Nopens de Natuurlijke Hiftorie Van andere fchepzelen, dan menfchen, vind men zeer Weinig opgetekend;Hechts iets, dat algemeen is. Waar de kenner belang bij heeft, dat moet op zijne manier en in zijne taal zijn gefchreeven; en dit.zoude, in dit Werk, op eene verkeerde plaats ftaan. Ten gevallen van hen, die fmaak in de kruidkunde hebben, bondige ik den eerften band eenes werks aan, onder den Titel: Prodromus Florae aufiralist Waarin 200 nieuwe foorten befchreeven worden; welk deel, misfehien, binnen kort zal uitkomen. Wie in deze Brieven Columbien leest, die gelieve daar door America te veritaan. fk 'kan, onmogelijk, dit woord America fchrijven,. zortder dat het bloed in alle myne ade*. 3 res  vi VOORBERICHT. ren kookt. Mij fchiet altijd te binnen, dat de Blaaskaak vEsPüTf-us', naa dat men den onvérgeetelijken colü'mbus, op eene onverdiende wijze, in ballingfchap had verzonden, op deszelfs zegetekenen zigzelv' een ftandbeeld bouwde,— Het denkbeeld, America in Columbien te veranderen, is niet nieuw: men heeft dien naam in Noord-americas aanzout» mige plaatzen, voorlang alreeds gebruikt.' Dat dit nagevolgd worde, en de reiziger dé toegenegenheid zijner Leezeren moge genie* ten, is de hartelijke wensch van den schrijvêrv Koppenhagen,' in December 17870' IN-  INHOUD. EERSTE BRIER Reis van Koppenhagen na Guinea, en de merk* waardigheden op die reis. TWEEDE BRIEF. Eer/ie landreis in Guinea, van Christiaansburg tot de rivier Volta, in een Leger van Negers. DERDE BRIEF. Uitberfling des oorlogs tusfchen onze (]Decnfc'he\ Negers en eene vijandlijke Natie, den naam Augnaërs draagende. Een Zwarte word tut Veldheer gekoozen. VelJjlag in den omtrek yan Atocco. VIERDE BRIEF. De Armee legert zig wéér bij Puttebra. Feldfla§ den \\den Maij 1784, bij Fida. Dapperheid der Bcrgncgers. V IJ F D E BRIEF. Vrede tusfchen ons en de vijanden geflooten. Aanlegging van het Fort Prin?enliein bij Quitta. Voor" deel/ge legging van hetzelve voor den Koophandel. ZESDE BRIEF. Ilijlorifche befchrijying der rivier Volta. Koophandel met den inboorlingen aldaar. ZEVENDE BRIEF. Reis na Fida. Verblijf óp Prinzentïein en Popo. Befchrijving der Steden en haare inwooners. De Koning van Afla. Befchrijving yan Fida, het Koningrijk Dahomet en dcrzelyer inwooners. AGT-  vat INHOUD. AGTSTE BRIEF. Gefchiedenis der Akraërs, der zeiver Godsdienst, Taal, Kleeding, ffandteering, Leevensmiddcien ca Ziekten. NEGENDE BRIEF. ■ Gefchiedenis van de aankomst der Europeërs in dit Land, hunne Vestingen, Zeden en Ziekten. TIENDE BRIEF. Jnlandfche reis na Aquapim. Befchrijving dezes Lands,deszelfs inwooners en der aangrenzendeNatien. ELFDE BRIEF. Reis van Guinea na Westindien. T^ftand van een Slaaycnfchip, Op/land der Slaaven. Bcfchrijving van St. Croi^. TWAALFDE BRIEF. Reis na St. Thomas, St. Jan, en de Fran/cfrc Eilanden GuiKjaloupe en Martinicjue. AANHANGSEL yan METEOROLOGISCHE WAARNEEMINGEM. REIS  REIS NA GUINËA '■ÉN DE CARIBISCHE EILANDEN, GS8S8S8SÉ.S3S5SSSSSSS8S$®5Sa EERSTE BRIEF. Hoofd-fon CHRISTIAANS- b u r g op de Kust Guinea ± • den 10 Novemb. 1783. Èa qua foimüs, [unt pars minima eorum, quA ignoramus. LINNiEUS. (jij weet, zeer waarde Vriend, dat ik, opden tweeden Julij dezes jaars,als Pasfagier aan boord ging van een Compagnie-fchip, genaamd Prins Fre■dcriks Hoop, het welk de reis van Koppenhagen nal de Deenfche ■ Etablisfementen zoude doen. —— Tot dat einde ligtten wij den volgenden morgen de ankers, zagen omtrent den middag, het, wegens 't A ver-  co verblijf van den vermaarden Starrekundigeö Tycho Brahe aldaar, zo .beroemde Eiland Wheen, en kort daarna Elfeneur. In de Sond is 't dé vermaakelijkfte zeereis van de waereld, vooral bij zomerdag,wanneer men,ter wederzijde,de gezegende velden van Zeeland en Schoonen zeer duide* lijk ziet. De wind ons tegen, en de lugt betrokken zijnde , konden wij bet niet waagen ,* in zee te fteeJcen, maar bleeven voor anker liggen. — Vandeze gelegenheid maakte ik gebruik, om in Elfeneur aan land te ftappen, en het zo fraai kafteel Kronenburg te bezien, waar onze (Deenfche) natie de overige den tol doet betaalen, wanneer ze van de Noord- na de Oostzee, of uit de Oostna de Noordzee pasfeeren. Eene uitgebreide befchrijving daarvan zult Gij van mij niet verwagten , dewi 1 men reeds eene breedvoeriger heeft, dan ik in ftaat ben, om te geeven. 't Getal der fchepen, hier gemeenlijk liggende, is verbaazend; thans telde ik 'er honderd en vijftig. Na verloop van zes dagen begonnen wij wat zeil te maaken, en zagen ons weldra in 't Kattegat. Toen wij ftilre hadden, vischten wij, en Vingen alleiieie visfchen, als Knorhaanen, Makreelén Qb~) en Willinge. Ik verlustigde mij ia <#) Cottus Scó'r-phis. link. O) Scombet' Thijnnus, mnn,  C3) in een foort van Medufen, met een pttrperé fchijf» die 'er in eene groote menigte waren. In de Noordzee hielden wij ons bijkans vief weeken op, gemerkt de wind ons gansch niet gunstig wilde worden, en, wanneer hij al eens uit een voordeeligen hoek kwam, altijd zo flap was, dat wij weinig konden vorderen. In dezen tus-» fchentijd vingen wij verfcheide visfchen, en daatf onder eenige foorten van Naaijen, (c) welke altijd verzeld zijn van twee of vier kleine visfchen', die een fraaij foort van Zalmen zijn, welke de Schippers Lootfen of Wegwijzers noemen, en door een' Haaij nooit gedood worden. Waarfchijnlijk heeft hun de Natuur wegens het flegte gezigt, dat ze fchijnen te hebben, en haar egter als roofvisfchen zo noodig is,dezelve ter hul-» pe gegeeven. Op den Haaij zelv' vind men, gemeenlijk eenige zuigvisfchen, Qd) welke vast aan hem hangen, en waarvan ik geene andere xede kan bedenken, dan dat ze van de menigte flijm leeven, welke hij uitwaazemt, of van een foort van Infecten, O) die hij met verfcheide visfchen gemeen heeft. Den AOften dier maand, zagen wij, eiudelijkt ilezo lang verwagte Zeelieden Doeveren en Ca- laiSt Cc') Squaii, Cd) Echeneis an Remora? UNffCO MmochIhS, a i  t 4 5 J&rór. Tegen den avond veranderde de wind, eir wij mogten het niet waagen, het Kanaal in te. zeilen, gemerkt deszelfs ingang bij gemelde ftedeh niet heel breed is;\vy zagen ons dus genoodzaakt, om regelregt weêr om te wenden, tot den iden Augustus, wanneer de wind ons gunstiger wierd. Den 4den waren wij in het zo genoemde Engelfche Kanaal, tegen over het eiland Wigt; hier zagen wij eene vloot van 6 Hollandfché oorlogfchcpen, welke hunnen koers na de Middélandfche zee vervolgden. Den iaden hadden wij een kleinen ftorm; evenwel wierden eene menigte zeilen gebruikt, om de Frani'che kusten' te ontwijken. Den i4den zagen wij het laatst Europisch Land, het Eiland Hcijfant, op eenen afftand van omtrent 3 mijlen, waarna wij ons in de Spaanfche zee bevonden. Den 24ften Augustus zagen wij een Deensch Brikfchip, van Zanten na Ostende gaande, en met krenten belaadeii. Het zettede terftond eene boot uit, naa dat het onze vlag gezien had, en de Schipper daarvan kwam bij ons aan boord. Zij hadden gebrek bijna aan alle noodwendigheden, welke de natuur vordert,- dewijl ze reeds elf weeken op zee geweest .waren', daar anders ilogthans de reis,gemeenlijk,maarée'ne maand duurt. Dii gebrek wierd weldra door. onzen overvloed verholpen. Het was mooi weêr, en in 't geheel bijna geen wind; weshalvcn wij met eene kleine fchuit een tourtjé na* het Brikfchip dee- den.  C5) den. 't Is zonderling genoeg, dat zelfs in volle zee deze zo ftil kan zijn, dat liaare oppervlakte zo gelijk als eene plank is. Den sgftöu Augustus zagen wij vier- Dolfijnen (ƒ) rondom ons fchip. Hun deftige gang in 't water, na een houten paart gelijkende,het welk bewoogen word, en het water,dat ze daarbij uit de neusgaten, ter hoogte van eenige Ellen fpuitten, gaven eene aangenaame vertoeaiing. Zij waren omtrent ter lengte van twee menfehen; ëe'ri hunner had veele ftriemen, ter dikte van een vinger, welke hij, naar alle gedagten, van zijne vijanden moest gekreegen 'hebben. Rondom het ganfche fchip was eene groote menigte Boniten Cg") die deszelfs koers volgden, en wier zil-* verkleurige buik in het water een glinsterende», weêrfchijn gaf. I Tegen den avond zag ik een' vogel, welke tot het foort van fneppen moest behooren: hij was heel zwart, hebbende over den rug een witten ftreep. Naa dat hij eenige maaien op het fchip was gaan zitten, vloog hij weg, gaande wéér na het Oosten, terplaatzc, waar, volgens onze gedagten, Madera moet liggen. Wanneer nu de nagten duister waren, konde men het lichten des zeewaters zeer duidelijk: zien». (ƒ) Delphinus Phocaena. lins. (g-) Scombsr Pélamis. linn. A 3  co zien. Dit is een aandoenlijk gezigt, wanneer het wat waait, en het fchip eenige vaart heeft. Want dan is het niet anders, dan of het door een vuurigen Aroom vloog. Wegens de oorzaak van dit lichten des zeewaters zijn de gevoelens der Natuurkundigen nog verdeeld. Eenigen mecnen, dar het van zeer kleine, voor't bloote oog onïigtbaare Infeften; maar anderen, dat het van de Verrottende deeltjes der Zeedieren ontftaat. Het ïaatfte gevoelen fchijnt nog het geloofwaardigfte te zijn, zoo men daar tegen niet konde inbrengen, dat 'er dusdanige verrottende deeltjes, insgelijks, Sn de Noordelijke zeeën zijn, en men daar nogfchans geen merkelijk lichten van het water befpeurd, * Den volgenden dag ving men een' zogenoemden Inktrisch, welke een nieuw foort fchijnt •te wezen. Anders heeft hij zeker de eigenfchap der overige bekende foorten, te weeten, dat hij eene blaas vol zwarte verwe, die waarfchijnlijk Zijne gal is, en den Ouden voor den eerften inkt diende, boven de Maag heeft liggen. Den (A) „ Sepia — —— tentaculis X carnofis lancco« ^ latis intus ferratis: binis intermediis longioribus. „ Os maxillis infiruftum caftancis ofleis in centro ten„ raculorum affixum, Corpus oblongum teres: lobi „ anales rhomboidei. Oculi ad latera capitis inferti „ nigri. Color furjra nigro cinereoque irroratus fubtus argentpys."  C7> Den iften September zagen wij Landvoor ons,' •boven de wolken uitfteeken. De Zeelieden hielden het voor de Piek van Tenerife, dien magtigen onder de bergen der aarde. (O Maar, nader bij komende, was 't het Eiland Pa/ma, één der Kanarifche Eilanden. Een vogel, van het foort der Hoppen, Qkj kwam van het Land na ons toe, vier kleuren, over wier uitfteekende mengeling, zelfs de ftijfhoofdigfte natuur-veragter zig had moeten verwonderen: zwart, wit, lafi'erblaauw en karmozijnrood, verwisfelden zich geftadigin de geheele lengte des vogels. (/) 's Nagts tusfchen den 4den en 5den September waren wij de Linie gepasfeerd, en, dewijl het fchoorl I) C<) Volgens de laatere waarneemingen zijn evenwel de Cordilieras en Peru hooger, dan deze, bQr ven de oppervlakte der zee verheven. ik") Upupa. CO Ik konde tot de ontledingen befchrijving van dezen heerlijken vogel niet komen, welke anders den Vogelbefchrijveren niet bekend is. Eén van ons Scheepsvolk, een Orthodoxe, hield zulks voor zonde, geloovende, dat het beter ware, dien vogel liever van honger te laaten derven, of in zee te verdrinken, dan dat ik hem behouden mogt, geevende hem, uit hoofde van deze gedagte, heimelijk, zijne vrij* teeid. A4  co •fchoon vveêr was, wierd de plegtigheid der Matroozen gevierd, ,welke onder den naam van doopen ter zee bekend is. Men zegd, dat de Hollandfehe Natie de uitvindfter van dit laf vermaak is; doch, daar Gij evenwel begeerig kunt zijn, om de zottigheden der Europeërs in afgelegene gewesten te weeten, wil ik u zo veel verhaalen als 'er mij nog van voorjftaat. Den avond te v.ooren naamlijk , wanneer het doopen ter zee gefchieden zal, en het donker is, (doch 't welk binnen de keerkringen moet gefchieden,) zend men een* Matroos, dien men vooraf geheel met fchaapsvagten overdekt heeft, en welke een goede, grove ftem moet hebben, tot in den top van den grooten Mast. Hier gekomen zijnde, begint hij als een Beer vreeslijk te brullen. Alle verfchrikken, inzonderheid de jonge Matroozen, die de Linie nog nooit gepasfeerd hebben. De ouderen zeggen tot de jongeren: ^ dat is de Man van de Linie! dat is om uLeden. n Hij is boos; gij moet hem iets aanbieden, an' ders zijt gij mannen des doods!" De Man van de Linie brult weêr. Men fchuild weg Eén hunner, moediger, dan zijne makkers, gaat aan 't verzoeken: of'er dan gansch geene behoudenis te hoopen zij? De oude Man antwoordt: „nog „ moracn zult gij bij mij zijn!" Hij brult nog eens, en verdwijnt. Den volgenden morgen, vóór dat de zon nog op-  Co) opgaat, heeft men vier oude Matroozen naakt uitgetrokken, en geheel zwart gemaakt. De oude Man is wederom in zijn voorig gewaad, en met de zwart gemaakten in de Mars, die zijne Engelen verbeelden. Geduurende den nagt heeft men eene menigte zeewater daar heen gefleept, waarvan de Zwarten, nu en dan, heele emmers vol, op het verdek na beneden op de bevreesde jonge Matroozen uitgieten. De oude Man brult wéér. Men verzoekt hem evenwel, om na beneden te komen. Hij komt, en eenigen van zijne zwarte * ' Engelen met hem. Hij vraagt na den Kapitein van het fchip,welken hij kent,en gelast, terftond alle zijne manfehap voor hem te doen komen. Dit gefchiedt: hij kent eiken, die de Linie nog nooit gepasfeerd heeft, dreigende dien mede na de Linie te neemen. Men bid voor hen, beloovende, dezelven te randfoeneeren, Men fchrijft eiken nieuwen Matroos op, en dan moet hij beJqoven, zo en zo veel te geeven. Men word het eens; en de oude Man, dien men fterk aanzet, tot Brandewijn te drinken, moedigt de Matroozen aan tot danzen en fpelen, van welke laatfteri zulle eene menigte, geduurende dien dag, bij de hand genomen worden, dat het u verveelen zoude, indien ik ze alle wilde verhaalen. De hoofdzaak blijft daarbij altoos, dat men van die Engelen braaf zwart geinaakt, en heele emmers vol water over het hoofd gegooten wordt, waarbijzig.de oude Man altijd ontfcuuldigt, dat A p op  ( «o op deze hoogte zwaare Travale vallen, (>j) Anders blijft hier niemand, wie hij ook zij, verfchoond ; weshalven dit vermaak, niet zelden, met krakkeel een einde neemt. Den 7den September 's morgens, toen we ons onder de Groene Eilanden bevonden, kreegen wij den eerftenTravat. Deze ftreek is berucht, dat het daar bijkans altijd ftormt; maar,dat mij meest trof, was eene zo genoemde Hoos of draaijwolk, («) welke met het fpits tot op de zee na beneden hing, en zig als een Tol van het Oosten iia het Westen draaijde. Dit is ééne der ongemeen fraaije vertooningen der Natuur. Onze Zeelieden, die haare werking kenden, waren groo•telijks beducht. Want het zoude niets ongewoons zijn, C»0 Door het woord Travat of Tornado verfhalmen die foorten van regen in de warmfteGewesten, welke met donder en blikzem verzeld gaan. Op da Kust van Guinea regent het nooit anders. De lugft kan heel helder wezen, op een kleine zwarte wolk na, in het Oosten. Wanneer het zal gaan regenen, ontfhat 'er een vreeslijke ftorm, en met dezen fcewolkt zig de lugt. Het dondert, kraakt en bliksemt; en eindelijk valt 'er een bij ons zo genoemde plasregen. Deze pleeg niet boven één of twee tiuren aan te houden, en de lugt is dan weêr zo klaar, als te vooren. («) Tuba aquatica, Typhon Phyfieor.  Cn) zijn, dat ze vaartuigen mede wegfleept, of wel in den grond boort, C°) Naa den middag zag ik een kleinen Landvogel op ons fchip gaan zitten, die eene ftaal - blaauwe kleur had, en tot de foorten van mosfchen O) behoorde; desgelijks lieten zig ook Zeevarkens O) in menigte zien, en tegen den avond kwamen2, Europeefche zwaluwen, welke in onze Masten overnagtten. Den 8ften Octobcr vingen wij 3 groote Haaijen of Menfchenëeters, O; wier ééne 250 ponden zwaar (o) Anderhalf jaar daarnaa zag ik, dat zodanig eene, op het Engelfehe Fort, digtbij Giristiaansburg gelegen, de vlaggefteng van dat Fort en verfcheidaNegerhutten met zig nam. Cp ) Fringillae. C_q~) Phica cm Vitulincf? LiNff. (r) Squalus Carcharias. link. Ik ontleedde* den kop, De harfenen verdeelen zig dwars in 2lobben. Uit het fpits der eerlte komt de Neus-zehuw voort; hierop word de lobbe als fteelig, en uie de fteel ontftaat de oog-zenuw. Alsdan neemen de harfenen in dikte toe, en men teld twee holligheden na vooren, en twee na agteren, welke flegts doop een klein middenfehot van elkander zijn gefcheiden. Aan beide zijden der holligheden na vooren vind. men eene lobbe, welke bijkans doorfchijnend is, wier; nut ik niet begrijpc. Omtrent in ' het middenfehot der holligheden ontftaat het derde zenuw-paar, het welke'flegts zeer klein is, en teruond daarop hetvier- 49,  Cis) zwaar was. Toen ik haare kieuwen onderzogt, vond ik ze vol Infeéten, die bij de Infeftenkenucrs met den naam vmEenöogen bekend zijn. (ï)_ De Zeelieden hebben een' walg van dezen visch te eeten; want, zeggen zij, hij eet menfchen, en eet men hem , en heeft men eene heimelijke ziekte in het lighaam, dan openbaart die zig terftond: ik daarentegen vond hem fmaakelijk genoeg , vooral bij den buik; het overige vleesch van de volgroeide vifchen is eenigzins hard, en, gekookt zijnde, heeft het eene hooge oranjekleur. Het getal der vliegende visfchen (7) vermeerderde Zig hieromtrent ongemeen; men zag ze met hoo- pen de, welke beide na den mond gaan, en fmaak-paaren genoemd konden worden. Meer na agteren in het lange Merg oatftaat nog het vijfde paar, het welk, even als het voorgaande, fterk is, maar zig in meerdere takken verdeelt, en voornaam lijk voor den Rug fchijnt beftemd te zijn. Het Merg eindigt alsdan in het Rugge - merg. Omtrent de holligheden vind men nog verfcheide verhevenheden en verdiepingen , bij wier befchrijving wij te wijdloopig zouden Wezen. ■ (O Monoculus, een nieuw bijzonder foort, 't welk bij eene andere gelegenheid zal befchreeven» Worden. CO Exocoems vo•titans* linn.  ('13 ) fjen "van duizenden opkomen. Maar, even als deze zig vermeerderden, nam ook het getal hunner vijanden toe*. Eene heel witte, en eene graauwe foort van Meeuwen, (u; Schollevaars,; Zeeraaven en Reigers in de lugt, en in het water de Zeebrazems, O) halve Kurte, f j) en Boniten, met veele andere foorten maakten hen het Leven zuur. Eenige der laatften wierdeuj met den hengel, andere met de fpeer gevangen , waarvan zommige 15 ponden en meer woogen. Ik onderzogt de kieuwen, en vond ze met ontelbaare Eendogen bezet. O) Het aartigfte was, dat alle deze in eene regte lijn geposteerd Waren, en als een Corps Zoldaaten op de Kieuwen rond marcheerden. Den I3den Odtober zagen wij de Kaap de tres Puntas, of den uithoek der drie fpitfen van de kust van Guinea, en terltond daarna het eerftë Hollandfche Fort. Wij hielden ons digt bij het Land, en hadden het vermaak, van de beide Hoofd - forten, St. George del Mina der Hollanders , en Cape Coars der Engelfchen, met veele andere mindere te zien. Tegen den avond ging («) Lari. • (#) Coryphaena Hippurus. linjj. OO Dezelfde foort, maar meer volwasfen. (2) Monoculi, eene van dat foort, welke ik aan den Haaij vond, verfehillend.  MO ging een fra-aije 'Specht («) op óns fchip zitten, en wierd met de hand gevangen. Den lödên OStober bevonden wij ons op de Reede van CJiristiaansburg, de eigenlijke plaatsonzer beftemminge, naa dat wij bijna zestien weeken op weg geweest waren, waarin niemand voet aan land gezet had. Aanftonds kwam een groote Cano of boot, van een geholden boom gemaakt, met 15 Negers bezet, van land roejende en zingende, na ons toe. De fchepen, op de kust Guinea handel drijvende, zijn genoodzaakt, e'e'ne of anderhalve Mijl van het land af hun anker uit te werpen, dewijl het hier zeer ondiep is, en zij bij een opkomenden Travat, zeer ligt, in de branding Qb) kunnen vallen,als wanneer een fchip volftrekt verlooren gaat. Wij tracteerden onze Negers O) op Brandewijn,den hen zo aangenaamen drank, en de Kapitein voer toen, met de Pasfagiers en hen na land. Te vergeefsch hebben de Europeè'rs,met hunne fcherpe kleine vaartuigen, door de branding getragt aan land te komen; want het vaartuig wierd bijna altijd omver gefmeeten. Ons fchip was in minder, dan drie kwartier uurs, tot aan de branding geraakt. Da Ca~) Merops viridis. linn, (£) Barre, Barning. JCTe onrecht in Duitschland Moot'en genoemde.  05 3 De Negers begonnen nu zig klaar te niaakcn* om door de branding zelve te komen. De Ka-, pitein van de Gano deed eene korte aanfpraak aan de Zee, waarop hij eenige droppels brandewijn, als eene offerhande, in dezelve liet vallen, en voords met een gefiooten vuist, verfcheiden maaien, aan beide zijden van de boot floeg. 'Ons Europeè'rs vermaande hij, zig vast te houden. Dit ganfcbe werk verrigtte hij met zulkerl ernst, dat wij bijna dagten, als of wij tot deri dood bereid wierden. Hierbij komt nog, dat ze wel menigmaal beginnen, de branding te pasfeeren, maar terftond weêr terug roejen, omdat ze 't regte tijdftip niet hebben waargenomen. Dit laatfte zouden ze ook, zomwijlen, met vöordagt doen, om de Blanken des te langer in de branding te plaagen, ten einde men hen, uit erkend-tenis voor hunne groote moeite, een des te grootere fles brandewijn moge verëeren. In eenige minuten waren wij nogtans gelukkig door de branding, en onze boot op 't zand. Eenige fter•ke Negers kwamen hierop van ftrand, namen ons op hunnen rug, en bragten ons aan dea oever. Het was bijkans avond, toen we aan land kwa-. men. Hemel! hoe wonderlijk verfchillend vond ik dezen grond van dien, welken ik vóór i<$ weeken verliet! Een nieuwe Hemel, eene nieuwe Aarde, nieuwe Menfchen, Dieren en Ge* Wasfen! — Alles rondom mij is fraai, bij uit-  C i«3 fcij uitftek fraai! maar mogelijk üharom alleen^ . om dat het nieuw is. Doch des menfchen geheele natuur is als ziek van nieuwsgierigheid , wegens deze den menfchen ingeplante begeerte, waarom zoude ik mij over dezelve fchaamen ? De Negers van beide gcflagten verwelkomden mij, waar ik kwam, met een vergenoegd Adio (W) a hural (^goeden dag Heer!) Clirifliaansburg is de hoofdzetel der Dcenfchc Natie in Africa. Het was haare eerde bezittingi Zij koj-'t dezelve, in het jaar 1660, van de Portugeezen. Het ligt op 5 graaden en 44 minuten Noorder breedte, midden in de Provincie Akrd. De Portugeezen .gebruikten het flegts als een Bij-fort, alwaar zij eenige weinige blanke Bedienden om den Akraïfchen handel, onderhielden. Het was toen een klein, maar zeer fterk gebouwd Fort. Thans is het eene zeer wonder"baare zamenftelling, dewijl men zig, wegens het 'toeneemend getal der Bedienden, gedwongen zag* 'öm het hier en daar te vergrooten, zo dat men, thans, bijna niét meer weet, wat het, voor der gen eigenlijk geweest is» Men ziet 'er eene taam- (_d) Dit woord is denkelijk bedorven van het P«r> tugeefche a dh.  07) •taamlijk goede afbeelding van bij Hamer, (V) die het van twee verfcheiden gezigtspunten heeft getekend. Naa dien tijd is 'er nog, aan de Zuid' west-zijde, een groote, vaste, gemetselde Batterij, in het jaar 1778, onder het bevel van den nu overleeden waardigen Gouverneur, Majoor Hemfen, bij gekomen. Deze is met a vier-en twintig ponders, twee 18- en verfcheide is en 6 ponders heel ftaatelijk beplant, waarmede wij «les noods in ftaat zijn, om de nabij ons gelegen Hollandfche en Engelfche Forten te begroeten. Buiten, na de Noordoost-zijde, heeft men mede een lang, fteenen gebouw opgetrokken, 't welk, eerst beftemd was tot eene Kerk, maar nu in een Magazijn veranderd is. Het Kasteel heeft, daar het op zijn hoogst is, 4 verdiepingen, 't welk, in geval van' eene belegering door Europeërs» van zeer nadeelige gevolgen konde zijn. Zo aangenaam als het gezigt is, welk het Fort, zo wel van de Zee- als Land-zijde, op eenigen «fftand heeft, zo weinig gemak is 'er van binnen: niet alleen dat de kamers voor de hoogere bedienden zeer naauw zijn, maar ze zijn ook zo laag van verdieping, dat 'er een volwasfen man pas overeind in ftaan kan. Waarbij nog komt, dat O) l. f. romers Nachriclvten von dgr Kiifl* •Guinea. Aus dem Duanifchen, 1769. 8  ( & f 8at de miiurën van het oude gebouw bij dc vicr; Vortcn dik zijn , en een venfter niet grcoter is, dan dat men 'er , naauwlijks, met het hoofd, door kan. Des is men, in eene warme lugtftreek; van den zo noodigen, vrijen doortogt der lugt beroofd j en , daar een Bediende niet meer Hiri ééne kamer tot zijn gebruik kan hebben , waarin hij zijne Goederen bergt, en te gelijk moet flaapen, zult Gij ligt begrijpen, dat dit alleen in ïtaat is, om aanfteekende ziekten te Veroorzaaken. Gelukkig zouden wij zijn, wanneer men een foort van Cafernen, met ruime vertrekken buiten het Fort, voor ons liet bouwen, waarin wij 's nagts mogten woonen. De kosten daartoe zouden niet groot zijri, gemerkt men de bouwftoffen in het Land kan hebben. In het vervolg meer, blijvende enz. ,. j r..'. TWEEDE BRIEF. os Jlon, rirft bs' mor fKHi wusjra -ras r. >L'r;..if, • In het Leger bij Ada, aay de rivier Volta, den 29 December 1783. 13 Jt as had ik. aan U mijn Iaatften Brief afgezonden, of ik kreeg, van den thans hier zijnden Gouverneur en Chef, den Heer kiöge, van Ada bij de rivier Volt», order om na beneden bij hem  <*9> hem en zijne Armee van Negers te komen, welke daar in de legerftede, iedert eenige weeken , bijeen getrokken was, om eene andere Neger-natie •> aan de overzijde der Volta woonende.* en den naam van Auguaers draagende, tot rede te brengen. - Doch vooraf een paar woorden van mijne eeffte Landreis in Africa. Het reizen hier te land verfchilt ten eenemaal van het' onze in Europa* Men heeft noch paarden, (0) noch wagens, maar men word in eene zogenoemde hangmat, zijnde een laken, het welk aan eene ftertg vast gemaakt, word , van menfchen op het hoofd gedraagen*Tot eene reis van tien mijlen gebruikt men agt' Negers , welke elkander beurtelings twee en1 twee verpoozen. In dit handwerk zijn ze zeer be-: dreeven, leggende den weg van Chrisüaansburg_ na Friedensburg, dien men op tien mijlen rekend, gemeenlijk in ia uuren af. Wanneer 'ei? geen haast bij de reis is, reisd men liever 's nagts, om de groote hette te ontgaan, welkej hier wegens de weêromkaatzing der zonneftraalen zeer iterk moet wezen , om dat de Ne* gers, altijd , zo digt, als mogelijk is, bij de Zee gaari, (a) Uitgenomen een eenig bij elke bezitting, het Welk als eene zeldzaamheid wel 200 mijlen verre Uit het Land na den Zeekant gebragt i?. ^ B a  4 flo >- gaan, om van het, door de branding geftadig nat gehouden wordende zand gebruik te maaken. Anderhalf uur van Christiaansburg ligt de cerfte Negerij, Labodei genaamd. Deze heeft, in het begin dezer eeuwe, een klein Fort gehad, waarvan men de overblijfzelen nog ziet. „ Toen waM ren wij, zeggen de Labodeiers* in onzen bes„ ten bloeij." Zij zijn altijd Bondgenooten der {//-/«-Negers van de Negerij, beneden Christiaansburg leggende, bij welke zij thans ook woonen, dewijl hunne ftad, in den oorlog met de Hollandfche Akraërs, voor zes jaaren, afgebrand wierd. Zij is inzonderheid beroemd wegens haar Orakel of Fetife, onder de Akraers meestin hoogiigting zijnde, en de Priester dezer Fetishutte is als de Bisfchop onder de overige Akraïfche Priesters aan te merken. . Omtrent twee mijlen van daar ligt de Negerij Tesfing , alwaar, de hangmatte-draagers een uurtje uitrusten, zo als zij voorgeeven, om water te drinken. Maar eigenlijk komt het daarop uit, dat de reizende Blanke , wanneer hij zelf niet met het edel vogt, den Brandewijn, voorzien is, eene fles, op zijne rekening, bij den (£) Deze Negerij is, in de jaaren 1785 en 1786, wedorom herbouwd, en 'er is thans een Deenfc/ieFactorij aangelegd, waarin zig een Adfiltent bevindt.  ( at ) 3 Twee  Twee mijlen verder van daar liggen de beide Negerijen, groot en klein Prampram, In de laatfte is een verfterkt Comptoir, of een klein Fort, den Engelfchcn toebehoorende. Omtrent in het midden van den weg daarheen moet men een brakke ftreek lands overtrekken, welke altijd met de Zee gemeenfehap heeft, en jn den vloeitijd, menigmaal, zo diep is, dat de Negers tot de fchouders toe in 't water gaan, Alsdan kan ze bij de 500 vademen breed zijn. Men noemd ze de Ponnij Revier. Daar zijn veel visfchen in, voornaamlijk eén ioort, welke hier Hardis word genoemd, en die ongemeen wel fmaaken, eenige overeenkomst hebbende met de Europifche Zalmen. Hierömftreeks zag ik de eerfte, beroemde Africaanfche Kroon- of Fetis- vogelen, (c) wier deftig Wezen mij grootelijks vermaakte. Deze Vogels houd men in Eere, en niemand mag zig verftouten om ze te fchieten. Wanneer de Negers zulk een' vogel in de lugt zien zweeven, dan fchreeuwen zij hem na, even als bij ons de Kinderen den Ojevaar na roepen. Zij noemen hem den Hoomblaazer (Trompetter) van Terts, om dat hij , in zijne vlugt, bijkans zulk een 00 Ardea pavonis. linn, m ■  C 23 ) «en onbevallig geluid flaat, als of zij op hun hoorn blaazen. Wéér twee groote mijlen van Prampram ligt, eindelijk , ons tweede ( Deenfche Fort Friedensburg, bij de Negerij Ningo: hier was het einde mijner eerfte pleisterplaats. Dit Fort is in de jaaren 1735 tot 1741 door de Deenen gebouwd, (d) Het is een reguliere', langwerpige vierhoek, met vier Bolwerken en een ruim voorplein voorzien. Het heeft een zogenoemd buitenwerk, of een' muur rondom zig, die het getal der Negers in de Negerij, in geval van eene overrompeling, gemaklijk konde bergen. Dit laatfte heeft men, in laatere jaaren, onder het bewind van den tegenwoordigen Opperkoopman en Commandant aldaar, den Heer Kipnasfe, merklijk getragt te verbeteren, en het met fterke Magazijnen en wooningen voor Handwerklieden en Zoldaaten voorzien. Het Fort zelf heeft aan het Noordoost - bolwerk een gebrek. (d) Het is een misflag, wanneer Raynal zegt, dat wij Friedensburg, iets over de helft der voorige eeuw , van den Koning van Jlquamboe gekogt hebben. Dit kan eeniglijk zien op Christiaansburg, waaruit wij de Jlquamboërs de Portugeezen gejaagd hadden. Zie Hiftoirep/itiof&p/iique & (oütique 1773. Jam. IV. pag. 172. B4  • brek, dewijl de muur van onderen na boven gefcheurd, en het bolwerk da n- .'oor onbruikbaar is geworden. Men tragt het wel, zo goed als mogelijk is, te lappen; maar een enkel gebruik der 4 Kanonnen, welke het heeft, is gefchikt, om het weêr in den gebrekkigen ftaat te ftellen, en men zal gedrongen zijn, om het bolwerk, of zelf wel het geheele Fort, op nieuw te bouwen. De Negerij, welke de kleinfte niet is, heeft hier nog meestal ronde huizen, zo als die te Christiaansburg insgelijks gehad heeft. Wat de Taal betreft, daarin verfchillen de Ningoèrs reeds van de Akra'èrs. TA) noemen zig zelv' Adampers, en hunne taal Adampisch, welke een mengzel is van Asfiantheïsch, Krepeïsch en Akraïsch. Deze Natie is talrijk, levende niet onder een' Koning, maar in kleine Republieken. De Adaërs Zijn insgelijks van de Adampifihe Natie. Naa dat iic hier één' dag had uitgerust, vervolgde ik, met verfche Negers, mijne reis na Ada. Op dezen langen weg van omtrent twaalf mijlen ontmoet men, thans, niet eene eenige Negerij, of een Komptoir der Europeërs. Weshalven men genoodzaakt is , zoo men niet een tijd van 16 uuren honger en dorst kan lijden, zig met de noodwendigheden daartoe te voorzien. Voor dezen lag, op een kleinen afftand van de Zee, omtrent ten halven wege van Ningoa na  05) na Ada, de Negerij Lai, (e) waarvan de bewoaners verdreeven , en deels na Ada, deels na Ningo gevlugt zijn. De Engelfchen hadden ook hier eene Factorij, maar welke ook overlang verdweenen is. • Omtrent sene mijl aan deze zijde van de rivief Volia is, voordeezen mede een kleine Negerij geweest , welke den naam Fouihe droeg. Thans isr dit vlek alleen nog kenbaar door een eenighuisen ettelijke Aapen-kokosboomen. Dit huis is van deDeenen gebouwd, en heeft, in den onrustigen tijd federt een jaar, tot eene wijkplaats gediend, toen men in de Eoots op het eiland Ada in de Volta een plondering van de Augnaèrs duchten moest. 't Was middernagt, toen ik hier aankwam. Mijne Negers waren moede, cn vonden goed , mijne hangmat, met mij in dezelve,tusfehen twee ( boomen op te hangen. Hierop lagen zij zig in het koele zand neder, om te üaapen, laatende het aan mijn eigen goeddunken over, of ik üaapen, dan waaken wilde. Ik weet, dat ik geen oog toe deed. Vreemd in het land, onkundig in de taal der Natie, bevreesd voor verfcheurende Dieren, kroop ik weldra uit mijne hangmat, en deed de ronde met den fabel in de vuist, rondom mijne zeer vast en onbekommerd onder den blooten Hemel flaapende Negers. . Een ge? O) Niet Lot, als Romer zegt loc, <$t. B5  C*f5) geluk was het voor mij, dat de Nagtgodin juist in volle Majefteit aan den onbewolkten Hemel' prijkte. Want elke palmtak, door den wind ritzeiend bewoogen, was voor mij, op het eerfte gezigt, de verfchijning van een Tijger en Paiv ther. Doch ik bleef vrij van vijandlijke aanvallen. Niet dan een foort van Kikvorsfchen, (/) op haare wijze zingend, kwam, uit de nabij gelegen moerasfen, mij om de beenen fpringen, waarvan ik ettelijke, in den ijver,met eene Donquixottifche kragt doorftak. Eindelijk brak de Morgenftond aan: en nu gingen mijne Negers niet langer langs het ftrand, maar landwaards in, alwaar het bijna geheel moerasfig was, zo dat de lediggaande Negers, menigmaal, de fchenkels der draagers uit het . moeras moesten trekken, eer deze verder konden gaan. Dit veroorzaakte eene zeer ongemeen geparfumeerde lugt, vooral aangenaam, wanneer men, gelijk ik ten dien tijde, in 14 uuren niet het minfte heeft genuttigd. Tegen 9 uuren voor den middag kwam ik, eindelijk, in het Leger bij Ada aan. Onze Krijgslieden ontvingen mij met gejuich. Eenigen hunner losten terftond de draagers af, brengende mij , in een galop, bij des Gou- ver- CQ Rana gïbbofa. hnn.  verneurs'tent. De manfchap zelve mogt, toen, nog niet boven de iaoo man fterk zijn , dewijl onze zo genoemde Revier - negers nog ontbraken. Hun Leger? Verbeeld U een'hoop ongeregelde, nestwijze uitgebreidde grashutten; dan hebt Gij omtrent een denkbeeld van het Leger onzer Troepen bij de Rio Volta. Elke Negerij of Stad heeft ook hier haare hutten op een' hoop bij elkander, en aan 't getal der hoopen van hutten kan men terftond weeten, uit hoe veele lieden wij Negers in het Leger hebben. Geregelde ftraaten mag men hier even zo min verwagten, als in hunne gewoone Steden, en,wanneer men 'er eens diep in geraakt is, loopt men gevaar, van 'er niet weer uit te kunnen komen. Elke natie Negers heeft weêr haare eige manier, van deze tenten of hutten te bouwen. De Jkraërs, bijf voorbeeld, bouwen ze als gewoone boerenhuizen , doch zo laag, dat men 'er niet overeind in ftaan kan. Dit merken de Negers als gcene feil aan, dewijl ze van de tent geen ander gebruik maaken, dan om 'er in te flaapen, en hunne Krijgsgereedfchappen in te bewaaren. De wanden beftaan uit Palmbladen, (g) en het dak uit een, dg) Of van Elais Guineenfis, linn. of Rerasftts Jlabelliformis. hnn.  C2S) eca zeer hoog gras. (Jij Van binnen houden zij ze zeer zuiver. Een zeker aantal dezer hutten is omvangen met een' tuin van dezeifde fiolfen, waarvan het huis gebouwd is, en dit noemd men een Kwartier, waar over een van ons zo genoemde Luitenant het gebied voert. De hutten der Berg-negers, of Aquapimmers en Krobbo- negers, waarvan ik U, bij eene andere ^gelegenheid, nader zal fchrijven, zijn, even als ■de Natie zelve, veel laager en flegter. Veel beter daarentegen zijn die van de Reyier- negers. Van dezen moet ik U vooraf zeggen , dat men daar door verftaat alle de verfcheide inwooners der meer of minder groote fteden, welke of op de ontclbaare eilanden der Rio Volta zelve, of op de oevers daarvan woonen. De wanden hunner Legertenten zijn zamengefteld uit digte ftroomatten, in eene ronde gedaante , en op dezelfde wijze is het dak zo vast in malkander gevlogten, dat ze, zelfs in den hevigtten Travat, droog zijn. Anders fpreeken zij de taal der Krepeërs, of der aan den overkant van de Rio Volta woonende Natie. De Ningo-negers en de Adacrs, welke eigenlijk ' ééne Natie uitmaaken, bouwen wel naar de wijze der Revier-negers, maar hun bouwen is in verre na zo fraai niet. Den C/O Andropogi ,/pecies nova.  t 39 3 Den igden OBober dezes jaars, zijnde de dagwanneer ik op de reede bij Christiaansburg aankwam, had men hier den grondfteen voor het Fort gelegd en het den Königftein (Kongcmfteen), genoemd. Toen ik, vóór dat ik te Ada kwam,, vermoedde, dat dit Fort, mogelijk,op een hooge, fteenklip aangelegd mogt zijn, gemerkt ik naar den naam oordeelde, ftond ik grootelijks verwonderd, wanneer ik zag, dat dit nieuw aangelegd Fort op een geheel vlakken of op klei-grond ftond, alwaar zelf 10 mijlen in het rond gewis geen fteen te vinden is, die grooter dan eene boon is,al wilde men 'er eene millioenvoorbetaalen. Toen ik den Gouverneur deswegens mijne verwondering te kennen gaf, zeide deze tot mij 'a „ dat het den naam van Königftein zo veel te „ meer verdiende,' als alle fteenen, daartoe ge„ bruikt wordende, of van Christiaansburg, of; „ zelf uit Europa, op 'sKonings kosten, moesten „ komen." Königftein is een reguliere, langwerpige vierhoek, 136 ellen lang, en 130 ellen breed, met 4 bolwerken, waarvan elk met 6 kanonnen beplant zijn zal. Voor eerst wil men flegts de »■ bolwerken na de rivier opbouwen. De buitenmuur is, thans, bij de 3 voeten hoog boven den grond. Het ligt omtrent ééne mijl van den Zeekant het land in, en een goeden róusketfehoot van den oever der Rio Volta, tegen over het ei* land Ada, waarop wij, voor dezen, onze Factorij  C30 ïij hadden. Tusfchen dat nieuwe Fort en die livier ftaan de Tenten of hutten der Blanken en Mulat - Zoldaten, en na de rivier toe is eene Schans opgeworpen, met kanonnen beplant, om den vijand te ontvangen, die aan de overzijde der rivier insgelijks zijn leger neêrgeflagen heeft, in geval hij ons in ons werk wilde ftooren. Midden tusfchen de kanonnen is een hooge vlaggeftok gezet, waarvan de Koninglijke vlag waait. Naa dat ik mij, hier, omtrent veertien dagen opgehouden hadde, kreegen wij eene fcheepslaading fteenen van Christiaansburg, die aan den Zeekant ontlaaden wierden, van welken zij een vierde van eene mijl over land, tot aan het einde van een arm der rivier gedraagen moesten" worden,om van daar in Rivier-cano's na het Fort gebragt te worden. De vervoering te land was zeer moejelijk. De Gouverneur verzogt de Hoofden der Negers, om eenigen van dezen ter ver* voeringe dier fteenen te geeven. Deze bewilligden zulks niet alleen , maar zelfs het ganfche Leger brak tot deze onderneeming op, en, dewijl zij, hier, zeer nabij des vijands leger wajfen, hadden ze zig volkomen zo gewapend, als of ze na een' veldflag moesten. In deze toerusting verfchillen zij van de Europeïfche Natiën even zo zeer, als in hunne overige handelwijze. Daar deze in al het uiterlijke, tot de minftc kleinigheden toe, op ©verèenftemming gezet zijn, zoeken zij 'er eeI... • ~ '. nig-  c §* > niglijk zig op toe te leggen, hoe de een van den anderen verfchillen moge. De- toerusting blijft wel altijd dezelfde. De voornaamfte Hukken, thans tot een Neger-Zoldaat verè'ischt wordende, zijn een fnaphaan, eene patroontas van Tijger- of andere vellen, die voor den buik ^gebonden word, waarin ze 12. of 16 kardoezen, geplukten bast tot proppen, én looden kogels, bij gebrek daarvan gehakt ijzer, of zwaare gladde fteenen hebben. Om de heup draagen zij een leeren of boomwollen gordel, en aan dezen hangen verfcheide mesfen van verfchillende grootte in hunne kokers. Over de fchouders hangt, menigmaal, ook nog een doek, waarin eenige mesfen fteeken, of waaraan een Sabel vast is. Voords behoord nog tot de toerusting een kleine zak met Manmue, het welk gerooste, en tot meel gewreeven Turkfche tarwe is, en een kleine Kalebas, om uit te drinken: en dan hangt 'er nog aan de heup een touw, van de bast eenes booms gemaakt, om de gevangenen, die ze misfchien mogten maaken, daarmee te binden. Zelfs hunne kleeding heeft alsdan eene heel •andere gedaante: in plaats dat ze anders een zo ge- CO De Negers weeten, in eenen afftand van 30a mijlen van de Zeekust, niets meer van pijl en boog» maar zijn alle met fchietgeweer voorsien-  Cs*) genoemden grooten Panties , welken zij Mam -male noemen, plegen te draagen, die van de heup tot de kuiten toe hangt, word bij zulke .gelegenheden flegts een kleine gebruikt, die in een eigenlijken zin alleen beftemd is, om de fchaamdeelen te bedek en, en bij hen, in het Akraïsch , Tak/a genoemd word. Op het hoofd draagen zij zeer wonderlijke dingen. Het gemeenfte flag van hun hoofdfierfel is een koehuid die zij versch over een' blok trekken, en dus laaten droogen: alsdan fnijden zij den rand wat fierüjk uit, en zo is de helm klaar. Anderen hebben een oor van een Olifant zo regt gedraaid, dat het .hen dienzelfden dienst doet. Weêr anderen hebben de wervelbeenen van een grooten visch in de gedaante van eene muts geïragt, en 'er een langen ftaart van zwart en wit gefchakeerde veeren eenes valks aan vast gemaakt. Dit foort gebruiken inzonderheid de voorjiaamfte der Revier-negers. De Berg-negers hedienen zig of van vellen van een groot, zwart ibort van Aapen, of van Tijgers, welke zij dan zo inrigten, dat ter plaatze, waar de oogen des Diers gezeeten hebben , nu de hunne zitten , hangende agter aan een langen ftaart van het vel des Diers , om des te vervaarlijker te fchijnen. Nog anderen hebben vreeslijk groote ftroohoeden, of wel mutfen van matten op enz. <— Een menigte beuzelaarijen hangen alsdan rondom het ganfche lighaam, waarvan elke haar bijzonder «ut  nut zou hebben. Bij de Ahraers is het algemeen , dat ze eene menigte van gras onder de linke knie binden; de einden daarvan laaten zij wat lang na beneden hangen, waarin veele knoo* pen gemaakt worden, welke met glaskoraalert doorvlogten zijn, en waarvan elk weêr zijn bijzonder nut zou hebben, üp de handen en aart den hals hangen insgelijks eene menigte van zulke Amuleten;en naar gelange de Man voornaam is, des te grooter is het getal en de waarde derzelven; welke hij van de Fetis-priesters moet koopen. De Krcpcërs munten , boven alle andere mij bekende Negers, meest uit in de me- ' nigte van Amuleten. De Legerhoofden krijgen, boven dat, een, hief en daar, met roode en witte verw befchilderden ftaf, wiens midden met een ftrooband van een bijzonder ilag omvlogten is, en dien de Held in eene Aétie niet mag nederleggen. Een Lieutenant draagt een'fabel, en niet dan zelden een geweer. Deze fabel moet in het land naar hunne eige wijze gemaakt zijn, dewijl ze de geene, die uit Europa komen, niet veel meer agten, dan om 'er hout mede af te knotten.Gemeenlijk heeft hij een fikkelvormigegedaante; menigmaal zijn i fneeden zamen in één handvat, en dit is weêr met verfcheiden ijzeren pinnen, een halven duim uitfteekende, voorzien, waarvan ik het nut niet begrijpe, ten ware om hem des te vaster in de hand te kunnen houden, C Wan«.  ( 34 > wanneer het den vijand in den zin mogt komen» om dien te willen ontwringen. Belangende hun Krijgsmuziek: de Trommel blijft altoos de hoofdzaak, waarvan ze verfcheiden foorien hebben. Zij worden gemaakt van uitgeholde boomftronken, welke met fchaapsvellen overtrokken worden, doch alleen aan de e'éne zijde, de andere open blijvende. De kleinere gewoone fooiten worden om den hals aan een band gedraagen; maar de Regiments-trommel (indien ik ze zo mag noemen,) moet een Neger horizontaal op het hoofd draagen, en de Tamboer gaat agter, om 'er op te flaan. Deze Trommel kan bij de vier voeten hoog zijn, en derdehalf in de middelijn. De Trommelftokken zijn haakswijze. Het tweede muziek - inftrument in den oorlog is de Hoorn. Deze zijn gemaakt van jonge Olifantstanden, om wier fpits ter zijde een gat, om in te blaazen, gemaakt is, op de wijze van een blaasgat der dwarsfluiten. De fpeelers op dit inftrument weeten 'er elk een' mede bij zijn' naam te roepen. Wanneer in het gevegt eene partij den moed begint te laaten vallen, dan roept haar hoornblaazer, op bevel des opperften Bevelhebbers, den naam van den wankelenden, commandeerenden Lieutenant verfcheide maaien toe, om hem moed in te boezemen. Nog zijn de groote Zonnefcherm en de Vlag noodwendigheden tot een' Krijgstogt. Dus  C 35 3 Dus toegerust, trok het ganfche heiruit,totdat het kwam ter plaatze, waar de fteenen heen gebragt moesten worden, vervoegende zig hierop , in eene betere orde, na het ftrand. Elk droeg zijn' fteen op het hoofd, te gelijk met zijne toerusting. Zelfs de Heeren Lieutenants wilden hier niet uitgezonderd zijn, maar droegen insgelijks den hunnen. Ieder een zong hierbij een heldhaftig oorlogslied, in zijne landtaal, waarin inzonderheid de woorden voorkwamen: „ hoe „ willen we u de koppen klooven, gij Augtiaërs!,'> Dit werk geëindigd zijnde, het welk nogthans niet boven 4 uuren duurde, wierden zij op brandewijn onthaald, en hierop begaf men zig weêr na het Leger terug. Bij deze gelegenheid wierden ook eenige Buffels, {k) en een Aap van eene ongemeene grootte gefchooten. Nog hebbe ik U de rede en het oogmerk dezes veldtogts niet verklaard; weshalvcn ik zulks terftond wil doen. Sedert onheugelijke tijden zijn de Adaêrs, of Negers aan deze zijde , of ten Westen, of wel op de eilanden der rivier Voha zelve,, vijanden geweest van hen, die aan den Oostkant dier riviere woonen. De oorzaak der gefchillen, zo menigwerf onder hen ontftaan, waren meestal de grens- vrij- (£) an Bos bubalis , linnC a  vrijheden bij de visfcherij. Want, daar beide Natiën aan de Volta woonen, was het natuurlijk, dat beide een recht tot de visfcherij moesten hebben. Maar nimmer konden zij het nopens de breedte fegt eens worden, hoeverre zig deze of geene Natie bij het visfchen mogte laaten zien. Zij lagen ook zamen overhoop, wanneer iemand van eene Natie bij dezen of geenen van de andere geld had te vorderen, en hij geene betaaling kreeg. Waarbij nog de enkele nijdigheid kwam, wanneer de ée'ne Natie gelukkiger en magtiger wierd, al het welke aanleiding tot een oorlog gaf. Deze begon dan met kleine fchermutzelingen, tot dat de partijen op elkander zo verbitterd wierden, dat de oorlog algemeen wierd. De Adaërs haalden zig inzonderheid ook daar door den nijd hunner nabuuren op den hals, om dat zij den Europeërs huisvesting gaven (te weeten onze Logie) als mede wegens den goeden voortgang hunner zoutmaakerij, het welk hen hunnen meesten rijkdom aanbragt; gemerkt zij 't zout zo voordeelig aaji de Berg-negers, als mede aan de AsfianthtSrs konden verkoopen. Doch, zo als 't gemeenlijk in de waereld van oudsher gaat, wanneer een Staat den top, dien hij bij mogelijkheid bereiken kan, heeft beklommen, vervalt hij tot zwelgerij en gemalf, en alsdan is zijn val nabij; waarvan de vroeee en laatere gefchiedenis bekende voorbeelden uitlevert. De Augnaers hadden,zo als romer verhaalt, de  C 37 ) é&Adagrs, in liet jaar 1750 zeer in het naamv gebragt; deze zogten zig wel met deri tijd te redden, wreekten zig menigmaal aan hunne vijanden, en maakten eindelijk vrede, die egter niet langer duurde, dan tot het jaar 1767, wanneer de Augnaers wéér eene kans tegen de Adaë/s waagden, welke hen egter niet zonderling gelukte, en ze daarom eenige jaaren daarnaa herhaalden. In het jaar 177Ó hadden de Augnaers zig met alle hunne Nabuuren veré'enigd, om AeAdaërs ten eenemaal uit te re-pijen; het welk hen ook. naar wensch gelukte. Zij overvielen ze naamlijk "s nagts met hunne kano's,doodden een 'gedeelte, maakte eene partij gevangen, verbrandden hunne Stad, en behaalden eene volkomen overwinning op dezelven. Wat van Adaërs nog overig was, Vlugtte na Friedensburg. De Augnaers hadden nu nog alleen met de Blanken te doen, welke geftadig nog hunne Logie op het eiland Ada hadden, en wien ze nogthans, altijd, eenig ontzag toedroegen, zoo veel te meer, als zij wisten, dat daar een foort van Schans was opgeworpen , die met kleine. kanonnen beplant was. Evenwel hoorde men van tijd tot tijd, dat ze van voorneemen waren, die Logie te plundeïen. Ook zogten zij onze Faétoors, door Afgezandtenen groote gefchenken , welke niet anders, dan als eene fchatting konden aangemerkt worden, op hunne zijde te trekken. Dit niettemin hielden wij die Logie, tot in het jaar 178a, wanneer 'er onza C 3 eigc  ( 33 > eigé Negers völftrekt op Honden, om onze Waaren na de Westzijde der rivier aan land te brengen, dewijl hier naauwlijks veiligheid meer voor ons ware. Zonden wij, ten eenigen tijde, waaren met onze Compagnies-flaaven over land, of op de rivier naQuitsa, alwaar wij eene Logie hebben, die" aan den overkant der rivier op de Oostzijde, omtrent twaalf mijlen verre af ligt; dart wierden zij gemeenlijk geplunderd ; men nam Waaren, Vaartuigen , en zelfs onze Negers weg. Eene zo ver gaande uitgelaatenheid konde niet anders, dan ons tegen eene Natie, met welke wij anders in vrede wenschten te leeven, verbitteren. Men zond Afgezandten, na haaren Koning en Raad, en dreigde, zoo dergelijke vijandlijkheden niet geftaakt wierden, dat wij ons gedrongen zouden zien,om zo veele Negers,als wij konden bekomen, met ons te verë'enigen, teneinde vijandlijk tegen hen te werk te gaan. Men liet, werklijk, eenige gewapende Negers na de boven gemelde plaats trekken, alwaar ik, geduurende den nagu onder den blooten Hemel campeerde. Toen nu de Augnaers zagen, dat de zaak ernst wilde worden, traden zij met ons in onderhandeling. Men eischte onderpanden ter nakominge van den vrede, waarop ze a kinderen van de voornaarafte Mannen, als Gijzelaars zonden. Zo (tonden de zaaken een tijd lang, tot dat de jonge manfehap der Augnaers de rust niet langer konden verdraagen. Deze zwoeren, dat het eene fchan-  C39) fchande'Was, zig zo door de Blanken als onder het jok te laaten brengen. Weshalven zij eene legerplaats nabij de rivier betrokken, en wilden onze Negers, zo wel als Vrijen verfpieden, om ze te vangen. Daar de meerderheid der ftemmen dè fchaal deed overflaan , zagen zig de Koning en zijn Raad genoodzaakt, hunne eifchen in te willigen, niettegenftaande zij maar al te wél begreepen, dat ze te kort zouden fchieten. Dus was het met de zaaken gefteld, bij mijne aankomst in het Leger. De Adaërs, welke zig nog tot heden toe in Ningo hadden verfcholen, zagen het van harte gaarne, dat wij beflooten hadden, bij hunne geweze Negerij een Fort te bouwen ; want nu wisten zij een veilige toevlugt-plaats, in geval ze van hunne vijanden weêr mogten overvallen worden. Deze bereidwilligheid, om de aanlegging vaneen Fort? op hunnen bodem te vergunnen, zouden zij, vóór een halve eeuw, zekerlijk niet betoond hebben, toen ze nog in hunne gouden eeuw leefden, en hun Kabosfier verwaand genoeg 'was, om zig den zo vermetelen Titul, Heer over Hemel en Aarde (Numbo kus puntfe ) te geeven. Vaar wél! eerlang meer van Uwen enz. C 4 DER-  C 40 ) DERDE BRIEF. Q u 1 t t a, op de Kust Guinea % den 'èflen April 1784. Gefchdtztes Nichts der eitlen Ehre, JJtr baut das udlterthum Altare ; Du bist noch heup der Gott der Wélt; Du hast, aus unterird'fehen Grüften, Die tolie Zier an énjern Ruften, Das Schwerdt zuerft am Tag gebracht. h aller, Xn mijn'laatften Brief gaf ik U een zaakelijk berigt van het Leger, de krijgstoerustingen der Negers, hunne oorlogs-verklaaring, en de oorzaaken des oorlogs enz., hier hebt Gij een nader verflag van de daadelijke uitbersting des Krijgs, Sints wij hier gelegen hebben, hebben onze vijanden ons verfcheide maaien gemoeid, inzonderheid 's nagts.. Maar, dewijl ze ons altijd op de post vonden , zo konden ze niets uitregten. Onlangs naa middernagt ontflond insgelijks een alarmkreet in het Leger: dat de vijand aanrukte. Men  (40 Men had naamlijk in den omtrek van Agraffi, eene Revier-negerij, verfcheide fchutters gezien, en was nu van gedagten, dat het de vijand was, welke met onze visfchers en voorposten (laags was, en ons nu weldra dagt te overrompelen. Men doeg terftond alarm , en alles was dadelijk op zijne plaats gewapend. De mijne kreeg ik op liet Noorder-bolwerk in het Fort, het welk reeds zo ver klaar was, dat 'er kanonnen op geplant konden worden. Daar men, geftadig, nog eenige fnaphaanfchooten daaromtrent hoorde, zo wierden eenige gewapende Negers in Kano's uitgezonden, om te recognosceeren. Terftond daarop kreegenwij tijding, dat vijf van onze Kano's, met mosfelfchelpen gelaaden,om 'er kalk van te branden, door de vijanden waren aangetast. De manfchap had zig door zwemmen aan land gered, Lehalven één' Man, die in handen der vijanden was gevallen, en waar mede zij zig na hun Leger gehaast hadden. Op den i4den Februarii wierd de gewigtige militaire promotie van een Neger-veldheer onder handen genomen, welke als een Veldmarfchalk der verëenigde Natiën zou worden aangemerkt. Alle Kabosfiërs, Oudften enz. verfcheenen bij dit plegtig werk, en flooten eenen kring. Konde men deze vertooning, hier plaats hebbende, na_ tuurlijk in Europa afbeelden; dan ben ik overtuigd, dat het niet onbevallig zoude zijn. 'tlnliggende is een zwakke proef van mijn gering penfecl. C 5 Ten  C 4* > Ten Noord-oosten ziet men eene open plaats, *n den agtergrond derzelve, op eene hoogte, ia kanonnen; hierop de rivier Volta, met zijne, met ftruiken en Palmboomen bezette oevers. Midden tusfchen de kanonnen is een vlagftok, van 40 voeten hoog, opgeregt, waarvan de Deenfche Konings-vlag waait. Aan weerszijden der kanonnen, en n» het Westen fluiten Grashutten, naar de wijze van onze Boerenhuizen gebouwd, de plaats in. Agter deze, tegen over het gefchut, ziet men het half voltooide Fort Königftein, op wiens Noorder-bolwerk eenige (lukken gezien worden. Ar.n 't begin van den ingang der plaatze, ter regie zijde, (laat een hooge Erwetenboom. (« ) Aan deszelfs takken hangt een maatige klok, en een zandlooper, om de uuren aan te wijzen. Bij dezen boom ftaat ook de Wagt. Aan de overzijde van dien ftaat een vierkante tafel. Op dezelve ligt een geel zijden Panties, (lijfgordel) en op dezen eene kostbaare fabel met het opfchrift: gloria ex amore pat riet, naast dezen zeven wijnglazen , en eene fles wijn. Rondom de tafel in een halfrond zitten, ter regte zijde, Otho, de Held en eerfte Kabosfiër der Akraers, Naku , Kabosfiër van Urfu , de Gou- (<0 Rovinia fpeciss nova.  C 43 } Gouverneur, Heer Majoor Kiöge, en drie andere voornaame Blanken : op eenigen afftand Attiambo , Hertog van Aquapim : agter den Hertog en de Kabosfiërs ftaan eenige gewapende Negers, en anderen houden een grooten zonnefcherm boven hen. Deze allen omringt een heir van omtrent 500 Negers-, in een' kring, waarvan . de twee voorde gelederen op laage ftoelen zitten , de anderen op den blooten grond, gewapend,het geWeer voor zig houdende. De Oudften, deAdel of de Grandes zitten vooraan. In het midden van het eerfte gelid zit de Fetis-priester. Hij is kenbaar door een dikken ftrooband om den hals, welke tot op den buik na beneden hangt, eene Muts van matten, en een dikken ftok, welken hij in de hand houdt. Boven in den kring liggen zes ankers brandewijn, met rolten Tabak daarop, en daarbij ftaande pijpen.. Verder in den kring gaan twee van onze zwarte Bedienden, hebbende in de ééne hand een groots fles brandewijn, en in de andere een glas, fchenkende voor de Grandes in den kring in. Ik wenschte wel, dat ik de zo (lerk verlangende Weezenstrekken der geenen,die nog niet gedronken, en de meesmuilende, blijde Weezens van hen, welke zig met den Godendrank alreeds verkwikt hadden, hadde kunnen uitdrukken; voorts, hoe eenigen iets van den even gedronken Brandewijn in den mond behouden, zig oradraajen, den mogelijk in het 5de of éde gelid van hen zitten, den  C44) den flaaf een' wenk geeven, welke alsdan den mond wijd opfpalkt,waarop hem zulk een weldoener den voor hem bewaarden flok met zulk eene vaardigheid mededeelt, dat tusfchen mond en mond geen droppel verlooren gaat: andere gemeene Negers, welke zig onder deVoornaamen indron♦ gen, en die den Ganijmedes kenden, maakten gebruik van deze gelegenheid, en toonden, met een dreigende ftem, hun verlangen naar den geliefkoosden Neétar. Naa dat' alle brandewijngekreegen hadden, (het welk bij elke plegtigheid der Negers vooraf moet gaan, dewijl ze voorgeeven, dat ze alsdan beter kunnen denken,) trad de Tolk in den kring, en deed eene aanfpraak,op het werk van dezen dag betrekkelijk. Hij was thans genoodzaakt, die reden driemaal in verfcheiden taaien te zeggen , gemerkt onze Armee uit zo veele hoofdtaaien beftaat. Dit deed hij met zulk eene vlugheid, welke, veelligt , menigen Europeïfchen Redenaar befchaamen zoude. Bij die omftandigheden dagt ik aan de oude , openbaare vergaderingen der Grieken en Romeinen. In zijne aanfpraak prees hij de deugden van Otho, zeggende,dat die de waardigfte Man was, om het zwaard, óf 't opperfte" bevel over het verëenigde Leger te voeren, en dat de Blanken hoopten, dat ze deszelfs Bevel gehoorzaam zouden zijn. Dit met de blijdfte toejuiching aangenomen' zijnde, wierd dien Held den fabel overhandigd. Hij hield dien met bei-  beide banden omhoog, floeg de oogen na dei) Hemel, en zeide: „ gij zijt Blanken, wier dienaar ik ben; God doode mij met dit zwaard, • l zoo ik meinëedig worde! f Hierop dronken de Blanken met den Hertog en den Kabosfiër Naku op de gezondheid van Otho, waarop 7 ftukken gefchuts los gebrand wierden. I Den a3ften Februarii wilde onze zwarte Held, dat de verëenigde Armee den eed van getrouwheid afleide. Alle verfcheenen daarom in eene krijgsmans geftalte; de Held zelf was geheel met roode aarde beftrooid, het welk, naar alle gedagten, een zinnebeeld zijn zoude van de bloeddorftigheid na den vijand. Elk zo genoemd Luitenant, of Bevelhebber over 25 of 100 man had een grooten zonnefcherm, uit ftukken van zo veelerlei gekleurde ftof zamengefteld, als ze maar hadden kunnen krijgen. Deze wierd hem doos een' flaaf geftadig boven het hoofd gehouden. Naa dat zij alle vergaderd waren,wierd, onder een aanhoudend trommelen en blaazen op den hoorn, rondom het nieuwe Fort gedanst, en daarbij aanhoudend gefchooten. Elk. deed den Eed aan Otho, en de overige vergaderde voornaame Negers ; en, deze plechtigheid met fchieten geëindigd zijnde , kwamen zij, eindelijk, met hoopen in onze vooraf befchreeven open vlakte, alwaar de Blanken onder den Erwetenboom zaten. Zij zwoeren eiken Blanken in 't bijzonder; komende die Eed bijkans op deze woorden uit: „ik ben een Man, be-  C40 „ bereid tot vegten, en mijn Leven voor u 'op „ te offeren." Deze woorden bragfen zij met bijzondere kaprioolen voort, en fchermden daarbij met het vegtmes zo voor iemands Wezen, dat ik. menigmaal voor mijn' neus begon. bevreesd te worden; zo vuurig waren zij. Hunne gebaarden drukten insgelijks den uiterften haat tegen hunne vijanden , en hunne ftandvastigheid uit, doch welke zig niet laaten befchrijven. Otho was de laatfte, die zwoer. Het edele gedrag dezes Grijsaarts zettede hem waarlijk eene uitfteekende agtbaarheid bij. Hij zwoer met ■overleg, niet met drift:,, ik heb flegts éénen zon„ nefcherm, ééne trommel, en éénen veldftoel; „ waar deze drie zijn, daar ben ik ook; en, waar p ik ben, daar is ook dit geheele heir." Den aiften Maart deeden wij een plegtigen intogt in het Fort, en van nu af wierd het met eene wagt bezet. De Gouverneur ging vooraan, verzeld van drie andere Koninglijke Bedienden; hierop kwamen de Trommel en de Vlag, en de hier leggende twintig Zoldaaten met hunne Sergianten flooten den trein. Men floeg den intogt, tot dat de vlag op het nieuwe, gereed zijnde bolwerk opgeftoken was, prefenteerde het geweer, en floeg den aftogt. Den 25 Maart brak ons geheel Leger op, om den zo lang gewenschten veldflag met de Augnaers en hunne Bondgenooten te waagen. Alles was daartoe reeds gereed gemaakt, en nu niets  C 47 > niets meer overig, om te doen, dan met de Equipagie in de gereed liggende Kano's te gaan, en na den mond van de Volta te roeijen. Maar die verwarde Negers! Men had voor elk Kwartier een zeker getal Kano's beftemd , als het welke noodig fcheen te wezen, om dat zij anders, te vooren, bij andere gelegenheden, in eenige Kano's in menigte fprongen, zo dat het vaartuig ze niet konde draagen, of wel om dat een ander gedeelte van 3 of 4 in eene Kano, waarin 15 hadden kunnen wezen , weg voer. Heden ging het niet veel beter; doch men wist ze , door het weghouden der riemen, zo lang bij zig te houden, tot dat eene Kano behoorlijk vol was. Dat zo weinige Blanken deze order konden houden, was in de daad geen gering werk. Eindelijk voeren de meeste weg. Maar, om dat het ten laatften aan menfchen ontbrak, die het roejeu verftonden , moest een groot gedeelte over land gaan, het welk van een ongemeen nut was, dewijl men anders den togt met de Kano's nog eens had moeten doen, welke evenwel een afftand van anderhalve mijl is. Onze groote Kano's waren, van vooren, met Kanon bezet, twee daarvan met een eenponder, en nog vooruit was reeds een Kanonneervlot, waarop een zesponder, en een drieponder lag. Op onze vaart zagen wij niet een eenigen onzer vijanden, die te vooren anders altijd gewoon geweest waren, onze Kano's of te neeraen, ofte befteelen. Eerst  C48) Eerst tegen den" avond kwamen wij aan den mond der rivier, alwaar wij ons regt tegen over onze vijanden legerden, welke zeer trots aan hun . ftrand gingen, het welk tot aan geene zijde der rivier omtrent een vierde van eene mijl breed was. De plaats, waar we ons gelegerd hadden, was eene land-engte, geformeerd 'aan den éénen kant door de Zee, en aan de andere zijde door de rivier Volta. Onze legerftede beftond niet -uit linnen-tenten, maar uit ftruiken der Coco- pruimen, (b) de eenige foort van ftruiken, welke in het volftrekt onvrugtbaar zand groeit, in gezelfchap met de Brafiliaanfche winde, (V) en de Lobalifche Scavola. (cl) Ons geheel Leger •juichte, en wegens een geftadig trommelen en ; blaazen op den hoorn enz. weergalmde de lugt tot in het Leger van onze tégen over liggende vijanden, 's Avonds en 's morgens deed men : feinfchooten met fcherp uit den zesponder, juist in het leger der vijanden, welke, door dit fchie• ten , des te meer met fchrik bevangen moesten worden, als zij zeiven geen gefchut hadden. Den CO Chrijfobalanus leao. linn. CO Convohulus braftlienfts. linn, C<0 Scavola Lobelia, link.  Den volgenden dag hield men rustdag: maaï den 27ften Maart, heel vroeg, moest alles iri de wapenen, om zig tot het ovcrvaaren gereed te houden. Afzigtig hadden zig onze Negers met eene witte aarde befchilderd, het welk zij anders ook wel op'Hunne Geboorte- en andere Feestdagen pleegen te doen; maar heden overtroffen ze zig zelv' in lelijkheid. Het ééne Krijgskleed moest van 't andere verfchillen; hoe meer verfcheidenheid, en hoe affchuwlijker zij het wisten te maaken, des te beter Was het. De Gouverneur, de Koopman, Heer Btörn, en eenige andere Blanken gingen in de Kano's, met de Kanonnen. Hen volgde een groot getal Rivier- en andere Negers, die het roejen verftonden, en zo voer men over, regt voor hét Leger der vijanden; Zo dra als men dagt, dezclven met het gefchut te kunnen bereiken, begon men 'er op hunne hutten meê te fpeelen, zo wel van de Kano's, als het Kanonneer-vlot. Hier ontdekte men eene list der Augnaers, welke men bij een in de Krijgskunde zo weinig geoefend volk naauwlijks had mogen vermoeden; Zij hadden zig m der daad, met eene natuurlijke borstweering verfchanst, en met loopgraven voorzien , welke zo geestig gemaakt waren, als of het een Plan van een Europeïfchen Ingenieur was. "Bij dit alies fpheenen onze zes- en drieponders nogthans eenige werking te doen, wanneer ze nabij het D land  C5° ) land genoeg kwamen; want verfcheide maaïeif liepen de Augnairs, met hoopen, na de plaats, waar de kogels getroffen hadden, gefehiedende zulks, Waarfchijnlijk, met geen ander inzigt,dan om hunne gekwetften in veiligheid te brengen. Men begon 's morgens om 9 uuren te vuuren , en hield om is uuren eerst op. Op dezen tijd lagen alle Kano's, 115 in getal, in eene linie nabij het land; maar een goed half uur zo.gedaan, en eenige reizen op de Augna'èrs, Welke uit hunne holen in de ftruikbosfchen in menigte voor den dag kwamen, vuur zonder werking gegeeven hebbende, weeken ze weêr na de Legerplaats te rug, zonder zig over de Blanken te bekreunen, welke met hunne Kanonnen en hun Vlot in gevaar hadden kunnen komen, indien de Augnaers hen in menigte met hunne Kano'swelke zij in de Quitta-rivier Ce) hadden liggen, vervolgd hadden. Daar wij ons verlaaten zagen, moesten wij zeker ook befluiten, om weêr om te keeren; want met eene zo kleine menigte , als wij nog bij ons hadden, te landen, ware, gewis, niet raadzaam geweest. On- O) Zo noamd men een'Arm van de Rio Volta, welke zig van den mond tot na Quitta uitftrekt, en de regte weg van Ada tot Quitta te water is.  f 5i ) •Onder de voornaamfte reden, welke de Negérs te berde bragten , waarom zc niet hadden willen landen, waren voor eerst, dat bij dien mond der rivier geen leevende menfchen in het land * maar flegts dooden, dat is , fpooken gingen; want van dezen verhaalen zij wonderlijke dingen, hoe die op de rivier zouden wandelen. . En ten anderen hadden zig immers de Augnairs verfchanst. Wie konde daar aan land gaan, en met henflaan? Hier hielpen geene vertoogen, dat men hen, onder het fchieten uit de Kanonnen, fchootvrij aan land wilde brengen: zij wilden en mogten niet, maar wisten nogthans niet waarom. Den volgenden dag hadden onze Rivier-negers een plan voorgefteld, hoe ze, op eene andere plaats, zonder gevaar, in het Land der Augnaers goed konden indringen. Dit wierd van den geheelen Krijgsraad aangenomen; en dien zelfden avond, toen 't duister wierd, begon men reeds met over zetten, het welk dien ganfehen nagt bleef aanhouden, dewijl men meer, dan eene mijl moest roeijen, en het halve Leger op eenmaal niet eens ingenomen konde worden. De Gouverneur, ik en een Sergiant waren alle de Europeërs, die de Negers volgden: een verbaazend onderfcheid tegen bijkans iooo gewapende Negers. 's Morgens om 6 uuren kwamen wij eerst op fret land der Krejpeers, dit federt veele jaaren zo D a be*  c 53) befaamd volk. Toen alle onze manfehap over gezet was,- wierden ze in vier kolommen verdeeld. De Augnairs hadden den linken, de Rivier- en Ada - negers den regten vleugel, en de Akrelrs met de rest formeerden het centrum,., aan welks Front wij Blanken ons insgelijks den meesten tijd bevonden. De marsch wierd onafgebroken voortgezet, van 8 uuren 's morgens, tot 4 uuren in den namiddag, wanneer we ons legerden op eene vlakte, die met een aangenaam palmbosch omringd was, en in wier midden taamlijk goed versch water was te krijgen. Beneden na de zee zag men een klein dorp, door de Bewooners verhaten, en Teietu genaamd. Dit alles leverde een romav.c*k fraaij gezigt uit. Hutten of Tenten wierden hier niet gemaakt, maar alles campeerde onder den blooten Hemel. De uagt was duister, duisterer dan de Negers zelve, zo dat we malkander eeniglijk door een geftadig weerlichten konden zien. Eindelijk tegen den morgen vermeerderdezig het heir van zwarte wolken; Aeol en Jupitcr verëenigden zig; en in minder, dan een halfuur, hadden wij den volkomenften Travad van blikzem, donder, regen en ftorm. Dat was nu, zo als Gij u kunt verbeelden, eene heel fraai je. legging. Den vijand waren wij, mogelijk heel nabij, en in zulk eene verwarring, dat wij met Geweeren niet hadden kunnen fchie«en. Onze voorraad van buskruid was voor den . ■ re-  C53) regen en blikzem bloot gefteld. In die naaxe donkerheid des nagts wisten wij niet, waar wij heen zouden vlugten, zoo we overvallen mogten worden. Dit alles en meerdere omftandigheden waren heel aartige gezigten. - Doch uit deze verlegenheid reddeden wij ons weldra. Onze manfehap wierd, terftond, in de best mogelijke orde, na het nabijgelegen palmbosch gezonden, als mede de kruidtonnen en ander voorraad van oorlogstuig, welke men met Palmbladen overdekte. De vriendelijke Aurora verdreef de zwarte regenwolken, en naa verloop van een uur hadden wij wederom droog Weêr. Nooit heb ik fterker na den morgen verlangd; en die was zo veel te aangenaamcr, als niets van ons zonderling bedorven was. Den 30ften Maart brak men weder om 6 uuren Op, en de marsch wierd voortgezet: was het gisteren ongevallig, om de menigte van moerasfen tepasfeeren, het was heden niet minder; want het getal daarvan niet alleen, maar ook derzelver diepte vermeerderde. Om 10 uuren waren wij tegen over het eerfte vijandlijke Dorp, den naam draagende van Atocco, welk in een regte lijn niet boven drie mijlen van de Volta, en van de zee niet veel meer, dan een vierde eener mijl af is. Terftond daarnaa zag ik, voor de eerfte maal, aan beide zijden des Legers, eenige hoopen wilde Buffels, waarvan elk omtrent uit ioof I2ftuks D 3 be-  beflond. Deze dieren zijn aschgraauw van kleur-, als depoolfcheOsfen, maar overtreffen deze veel in grootte. Hunne horens zijn halve maans wijze na den rug toe geboogen, en de fpitfen komen na binnen bij elkander. Men had, te vooren, eenen Buffel bij Ada gefchooten, die over de 800 ponden woog. De Dierbefchrijvers zijn gemeenlijk van gedagten,dat de zoogdieren in de heete lugtr ftreeken in grootte afneemen; maar deze Buffel fchijnt het tegendeel te bewijzen. Ik kon niet begrijpen, waarom deze anders wilde en gevaarlijke dieren, op het zien van zulk eene menigte gewapende menfchen niet fchuw wierden. Want zij Honden volftrekt Uil, zagen het Front onzer Armee aan , gingen dan weêr eenige fchreden voor. waards, tot dat zij eindelijk in een bicsbosch voort trokken. De rede, waarom ze ons nu eens ontmoetten, en dan weêr daar heen lier pen, zal men .weldra ontdekken. Wij kwamen nu zelve in het biesbosch, het welk in zijne middelijn wel een vierde van eene mijl kon haaien. De to.gt was zeer moejelijk, daarom niet alleen, om dat men geftadig ftil moest houden» óp dat de voorften tijd mogten hebben , om den weg te baanen, maar ook wegens de bijkans verflikkende hette: want de.biezen ( fj waren hier vol- CO Qyperus articulatus. iinn.  C55) Volkomen van een mans hoogte, zo dat men wel de loodregte zonneftraalen in alle hunne fterkte gevoelde,maar geene de minfte beweeging der lugt mogte bevinden. Eindelijk zag ik , omtrent op den afftand van twintig fchreden vooruit, in een halven kring, een zeer hoog riet, (g~) waaruit ik opmaakte, dat daar weêr eene diepte zijn moest, en dat deze van de zo hooge biezen een einde zoude maaken. Met deze gedagten nog onledig zijnde, en dien nieuwen Recrut (het riet, dat 'ik te vooren nog niet in Africa gezien had,; onder het gezelfchap mijner planten tellende, en daarom digter bij wenfchende te komen, hoorde men onder ons eensklaps een musketvuur als een rollende donder, yan de overzijde dezer diepte. Daar begint het fpel, zeide onze Majoor. De Augnaërs hadden ons, door hunne veldposten op boomen, reeds lang zien aankomen,en zig hier geposteerd, om ons, bij het doortrekken van die llreek, den pas af te fnijden. Dewijl, ze in 't overvallen hunne fterkte wilden toonen, zo waren zij in goede orde, en hun eerfte fchoot geleek waarlijk na het battaillon-vuur van Europeïfche Troepen. Al- (g) Eene nieuwe Typ/ia, die auftralis geaoemd zal worden. D4  C50 Alle die Narrenpot'fen,welke anders de Akracrs en andere Negers pleegen aan te regten, wanneer zig de vijandlijke partijen elkander zien; — bij voorbeeld, dat één van elke partij voor Gek fpeelt, als raazemt voor den vijand danst en fpringt, zijn geweer afl'cliict, met een gefronst voorhoofd om hoog fmijt, weêr vangt, zelf op. den grond, als of hij getroffen ware , valt, weêr ppftaat, en daar weder begint, waar hij ophield, en. dqn vijand uitlacht, dat hij niet beter fchoot; —* dit alles had hier aan weerszijde gansch geene plaats. De voorden van ons hadden evenwel den in het riet verfchoolen vijand gemerkt, en waren dus terftond gereed, om hem te antwoorden. Men roerde den trommej, om aan te vallen, welke maar een zeer klein ftuk is, en het fatfoen van een zandioopcr heeft', en wij hadden het genoegen, van te zien, dat alle, welke flegts voortrukken konden,hunnen pligt waarnamen.Niemand week: en de Aqapimpers met de Hollandfche Akraërs kwamen niet eens tot het fchieten. Inmiddels wilde de vijand, naaeen half uur vuurens, nog niet wijken. Onze Adaèrs en Rivier-negers beweezen thans een meesterftuk hunner dapperheid, het Geweer in den mond, en de overige werktuigen pp het hoofd draagende, waadden de diepte door, aan eenè plaats, daar de Augnaers ze niet yerwagtten, tot onder de okfels, tastende zij hier-  C5?) hierop eten vijand moedig aan, vöornaamlijk d6 Adaêrs, welke als woedend op hen aanvielen. Hij wierd dus van twee zi;den te gelijk door onze Krijgslieden aangegreepen, van welken de driftigften hem te lijf kwamen. Had de linke vleugel ten dien zelfden tijde kunnen voortrukken, en ware die met eene zelfde drift op den vijand aangevallen; dan ware het een ligt werk geweest, hem te omcingelcn, en alle gevangen te neemen. Maar het ondoordringlijke biesbosch verhinderde zulks. Een zo fterk vuur was de vijand evenwel niet in ftaat, om lang uit te houden, maar nam, naa een gevegtvan drie kwartier uurs, devlugt. De onzen riepen aanhoudend Victorie; (te weeten op hunne wijze) en, zo dra als het geheele Leger op het vaste land was, vervolgde men den vijand met allen mogelijken fpoed. Doch die was reeds verre vooruit, en door den marsch ook zo niet afgemat, als de onzen, die heden, vóór den flag, reeds meer, dan zes mijlen gemarscheerd hadden. De vrouwen en kinderen der Augnaers hadden die Aftie op de bergen van verre mede. aangezien, en, toen zij merkten, dat haare Mannen ons den rug toekeerden, koozen zij insgelijks het haazenpad. De Armee verdeelde zig in twee kolommen, wier regte de eerfte Negerij der vijanden, Atocco,. in brand ftak, en zo veele osfen, fchaapen, en anderen roof mede ileepten, als ze met der D g . haast  ?50 haast konden pakken. Een ander, niet vérre vandaar gelegen Dorp, Fouthe, onderging hetzelfde lOt. ' ■'■jou \Ho$ 'Si rroL ... i r;sy : v' i Tegen den avond om 5-uuren kwamen wij bij: de Hoofdftad fax Augnaers zelve, den naam der Natie, naamlijk Augna draagende. Hierfchaar de zig de Armee in een halfrond, naa dat ze, vooraf, nog drie kleine Negerijen in brand geflxr ken had, die hooger in het land lagen, en Aui~ tonie, Uwdko, en Alappïe genoemd waren. Zij marscheerden dus fchietend op de Stad, en zétte* dcn, als brandftigters, deze uitfteekende Stad der Negers, in vlammen. Wat men ook deede, 010a zulks tegen te houden, en aan te toonen, dat dit geen krijgsgebruik derEuropeëïs was, zij bleeven 'er bij, dat men anders niet konde zeggen, dat men den vijand overwonnen had, zoo men niet zijne Stad verbrandde; en daarbij hadden de Augnaers dit zelfde, te vooren, omtrent de Adaërs gedaan. Men legerde zig hier aan eene zijde der brandende Stad, daar de rook ons niet verveelde, en fmulde heerlijk van den grooten buit der osfen, fehaapen,. varkens, hoenders, en alle de Neger- iekkerbeetjes, die de vijand in der haast niet had kunnen mede neemen. Licht was hier niet noodig, om op te fteeken; de nabij gelegen brandende Stad Augna onthefte hen van die moeite. Bij deze Aclae. hadden wij omtrent 40 gekwet- ftcn,  C59) ft en, van welken, vervolgens eenigen ftierven. Een zwaarmoedige Adaër fchoot zig in de Aftie' zelv'dood, om dat hij dagt, dat het met ons flegt zoude afloopen. De vijand daarentegen: moet veel meer geleeden hebben; want op het flagveld vond men dertien lijken, die alle, volgens de wijze der Negers, hunne hoofden moesten verliezen. Het is een zeer zonderling gebruik dezer Natie, dat zij haare doode vijanden, als mede de gekwetften, die niet kunnen gaan, in koelen moede, de hoofden kunnen afQaan, Deze fleepen zij alsdan mede, doen 'er al het vleesch fchoon af, en hangen de onderkaak aan de kleine trommels of blaashorens. Het bovendeel daarentegen word!' aan den grooten trommel vast gemaakt. Met dezen zonderlingen fieraad pronken zij, vervolgens, bij alle overige krijgs- en vredehandelingen, geloovende, daardoor aan den gedooden geene? mindere wraak te neemen, dan wanneer hij elke reis, wanneer op den hoorn geblaazen, of de trommel geroerd word, deerlijk word gepijnigd. Hoe meer een Aanvoerder zodanige Zegetekens kan vertoonen , des. te grooter is zijne Waardigheid, even als bij ons de grooter menigte der genomen Vaandels, Kanonnen enz. den oorlogshelden tot grootere Eere ftrekt. Dezen geheelen avond wierd met fmullen en zingen gefleeten,welk eerfte hen zeer wél kwam» want in vier dagen hadden ze geen warme fpijs ge*  C6o) gegeeten. Om agt uuren verzogten 2ij, om Victorie te mogen fchieten, het welk dan ook met zulk eene onfluimigheid gefchiedde, dat men had mogen gelooven, dat eene nieuwe Actie begon. Men legerde zig weêr onder den bloo- ten Hemel; naa middernagt ontftond weêr een Travad met regen, waarvan ik egter niet het minfte vernam, dewijl de marsch en 't werk van gisteren mij zo zeer had afgemat, dat ik dien doorfliep, alhoewel ik mij 's morgens, toen ik ontwaakte, door en door nat bevond. Men lag den volgenden dag en nagt hier flil, om, gelijk men zeide, onze zwaar gekwetften te haaien, welke in hangmatten móesten gedraagen worden. Ik daarentegen hield mij, in dat gedeelte des dags, hetwelk ik. overig had, daar mede onledig, dat ik de droeve, in de asch gelegde hutten, en de overblijfzels van het voorige Augna doorzogt. Bij dezen uitflap had ik pok weldra het genoegen, dat ik, bij het ingaan in de Stad, een natuurlijk Prieel gewaar wierd , het welk geheel van 't vuur verlchoond gebleeven was. Bij het navraagen vernam ik, dat het de Fetis- hut der Augnaê'rs geweest was, én bij een nader onderzoek bevond ik, dat het uit enkel Draakenboomen Ch~) zeer geregeld za- Ch~) 'Dracana, Draco linn.  (61 ) Eimengefteld was. Mijn genoegen over dezri ontdekking was, gewis, niet minder, dan dat Van Löfling, Leerling van den onfterflijken Linnaus, moet geweest zijn, toen hij dezen boom in het zuidelijk Columbien ontdekte. Men weet, dat uit den Ham dezes booms een hars vloeit, het welk in deArtzenij- en Schilderkunde van een uitftekend nut is, en dat aan den voorloop eene bloedroode kleur mededeelt, waarvan de oneigenlijke naam dezer droogerije, te weeten Draakenbloed, zijn' oorfprong heeft. ■ Aan de overzijde van de Negerij, na den zeekant, hadden zij eene menigte tuinen, of, zo als het de Negers noemen, Rosfar-plaatzen, waarin ze voornaamlijk Pifangen,' Bacco, IJams en Zuikerriet geplant hadden. Dit laatfte had ik in Jfrica tot nu toe nog niet gezien. Het rijpe was meer, dan van eene manshoogte, en volkomen zo dik, als in Westindie. De Negers maaken 'er anders geen verder gebruik van, dan dat zij het kaauwen, wanneer ze dorst hebben. Deze Tuinen wemelden van onze Negers met hunne fabels, en, wanneer ze de vrugten van de Pifangen hadden genomen, hakten zij deze pragtige boomen omver, zo als men een' diftel bij ons afkapt. Hier bragt ik mij te binnen, hoe kostelijk deze boom bij ons is, en hoe men het in alle nieuwspapieren uitbazuind, wanneer hij in Kruidtuinen in zijne bloeij ftaat. Tegen den avond maakte men in het Leger bekend,  Kend, dat op morgen alles de Blanken ta Qaieta volgen, maar zig aldaar van alle mogelijke vijandelijkheid onthouden moest. Den iften April, om 6 uuren brak, dan hetganfche Leger op. Om agt uuren kwamen wij bij dé Stad onzer grootfte vijanden. Zij draagt den naam van 'Waij, zijnde maar iets kleiner dan Augna. Onze Bergnegers, welke in branden en plunderen de bedreevenfte zijn, hadden zig, niettegenftaande den overvloed, bij Augna op den voorigen dag behaald, niet kunnen onthouden, om deze, en de Negerij Thebee, eene goede mijl verder ten oosten gelegen, in brand te fteeken en te plunderen. Het was een ijslijk gezigt, om te zien, hoe deze overmoedigen de Schaapen, Osfen, Geiten en Varkens, in een zo groot getal, hadden dood gefchooten en laaten liggen; want naa verloop van 24 uuren waren ze, wegens de hette der zon, reeds bedorven. Wat nog leefde, wierd ten vollen gedood, of gefchooten, of, zo als ik eens zag, leevendig gebonden , in het vuur geworpen en gebraaden. De wijze, hoe zij daaromtrent te werk gingen,was zonderling genoeg: zij namen een' hoop ftroo Van eene hut, lagen daarop het leevendig varken gebonden, dan weêr een hoop ftroo daar over heen, ftaken den onderften hoop in brand, en, al het ftroo verbrand zijnde, was het gebraad klaar. De Waij-Negers zijn de vuilfte deugenieten ' °ft*  Cö3) onder de ganfche befchaafde Augnaè'r-natie. Hun lighaamsgeftel doet, mogelijk, iets tot hunne godlooze ftreeken , gemerkt men onder de Krepeer s, die tog bijkans de fterkften onder alle overige Neger-natien zijn, niet ligt eene Negerij zal vinden, daar zo veele groote en flerke menfchen zijn. Ik heb'er één gezien, die juist zes en een hal ven voet rijnlandfche maat lang was, het welk tog eenen langen man uitmaakt, en zulken zouden'er veelen onderhen zijn, ja nog grooter. De Augnaers zijn zeer welgeftelde lieden, het welke zij voornaamlijk aan AtQjdua- Rivier hebben te danken, welke aan de ééne zijde juist voorbij hunne deuren loopt. Deze is vol visfchen en kleine krabben, welke zij droogen, en aan de hooger in het land gelegen Volken verkoopen. Eén man kan, op éénen dag, tot 9 gulden toe winnen, het welk reeds veel in dit land is, dewijl een man, van twee gulden, een heele maand kanleeven: nogthanszijn ze zo rijkniet, als zé wel konden weezen; want heeft de Neger eenige dagen gevischt, dan blijft hij geheele maanden weêr t' huis, eet en drinkt, rookt tabak, en helpt zijne vrouwen. Aan.Euro- peïfche waaren hebben zij mede geen gebrek;, want, zo als zij aan den éénen kant de Rivier hebben, zo hebben zij aan den anderen de Zee alwaar ze van de fchepen, voor flaaven en lee' vensmiddelen, alles kunnen krijgen, wat ze in on* ze Factorijen niet willen koopen. Yan  C64) Van hier ging het,naa dat men zig omtrent éétf uur had opgehouden, na de laatfte vijandlijke Negerij,Thebee. Deze was, zo als wij ftraks meldden, insgelijks in brand geftoken,en anders in allen deelen zo gefteld, als TVaij, uitgenomen dat deze omtrent maar half zo groot is. Doch de marsch wierd, naa dat men zig ook hier had uitgerust , na de van hier flegts nog twee mijlen afgelegen Negerij Quitta agtervolgd, alwaar wij eene Factorij hebben. Juist om 12, uuren kwamen wij hier aan. Wij vonden ons Komptoir en de Negerij ledig, een ouden Compagnies - flaaf uitgezonderd , welke hier teffens Keizer en Koster was. De kom* mandecrende Blanke, met het overige, de Kompagnie toebehoorende volk, was na eene Stad, in eene bosfehaadje liggende , gevlugt, wier inwooners onze partij trokken, en zig Aflahucrs noemen. Dewijl de Qjüttacrs Bondgcnooten waren van'onze vijanden, de Augcnaers, hoewel ze bij ons altijd voorgaven, dat ze zig onzijdig wilden gedraagen; zo hadden zij goed gevonden , op het gerucht van onze zegepraalende wapenen, hunne Negerij te verlaaten, en zig in de ftruiken te verfchuilen. Men zond Gezandten na hen toe, om ze te verzekeren, dat men gansch geene vijandlijkheden tegen hen wilde ploegen, en dat zij ongeftoord in hunne Negerij weêr konden komen, hetwelk zij egter tot heden niet hebben gedaan. Den  < als onze Zoldaaten hunne tenten kunnen zew ten. De djugaërs en Pottebraërs leeven voornaamlijlc van zout maaken en visfchen. Van het eenïe was 'er eene zeer groote menigte in voorraad. Elk huis heeft naast zig ééne, of twee groote als hooijmijten gemaakte hutten, van zeer digte en dikke grasmatten vervaardigd, als mede een zeer vast dak van dezelfde ftoffen. Dit huis vullen ze vol met hun gezuiverd zout, voor ons best fpaansch niets zwigtende. Elke van deze Mijten mogt meer, dan 50 tonnen bevatten. De wijze, hoe zij 't zout bereiden, is zo eenvouwdig, als gemaklijk. Wanneer de zee zeer hoog is, treedt zij buiten haare oevers, en laat een gedeelte water op het vlakke drasland. De ongemeen heete zonneftraalen in dit land doen, terftond, de vogtigheden uitwazemen, en het zout word in den flijk hard. Deze korften verzamelen de Negers op een' hoop, fmijten ze in een'kuil, welken zij in zuiver droog zand gemaakt hebben, gieten 'er weêr zeewater op, laaten ze ontbinden , en door de zon weêr hard worden, waardoor het vuile na den grond zinkt; als dan neemen zij 'het bovenfte witte kristal weg,en bewaaren het, om te gebruiken. Elke partij Zoldaaten, haar kwartier in een huis hebbende, heeft te gelijk bellag op 't Zout» magazijn gelegd; en, wanneer de Vrouwen van de nabij gelegen fteden in het Leger komen, om E a pro»  C 63 ) proviften te verkoopen, neemen ze weêr zout mede te rug, het welk ze thans zo goedkoop krijgen, dat ze vootf twee ftuivérs of drie groot zo Veel kunnen neemen,als ze draagen kunnen,daar even zo veel, in vredestijd, meer .dan een gulden gekost zou hebben. Geen dag gaat 'er voorbij, of 'er word open_baare krijgsraad (Païabcr) gehouden. Het is zeer lastig i vier of vijf uureri in de Zon, als een beeld te zitten. De rede daarvan is meestal, om dat eene nieuw aangekomen partij moet zweeren •het welk wij moeten aanhooren, en 'er een dagregister van-houden; want wij Europeërs kunnen ons op ons geheugen zo ftout niet verlaaten, als de Secretarisfen der Negers, welke alle openbaare rechtszaaken moeten onthouden, al waren Zij vóór veertig jaaren gepasfeerd; en men weet, dat zij zelfs in hunne overleveringen taamlijk 'rvaauwkeurig zijn, al is het, dat ze geene letter kunnen leezen, of fchrijven geleerd hebben. Derede, waarom wij hier in eene fchijnbaarë werkloosheid zijn, is voorna-amlijk, om dat wij, nog dagelijks nieuwe Geallieerden krijgen, welken wij ook noodig hebben;want wij weeten, dat onze in, de bosfehen verfchanfte vijanden dergelijk eene hulp insgelijks hebben gekreegen. Anders is het, in een zo onvrugtbaav zand, daar men, bij eiken ftap,tot over de fchoenen in zakt, juist geen 'vermaak voor een liefhebber der leevende natuur-, om lang te vertoeven. 0%  (690 Onze Negers flijten den langen tijd, met tegraaven na fchatten in alle huizen. Bij deze Natie is het even zo wel een gebruik, om in oorlogstijden het geld in de huizen te begraaven, als het voordezen bij ons was. Zij vullen naamlijk groote p otten met Bosz of zogenoemde Slangenkoppen, maaken die toe, en begraaven ze. ■ Maar, om dat ze, doorgaans, niet diep pleegen te graaven, ontdekken onze Zoldaa-* ten veele zulke potten, wanneer ze flegts met de labels in het bolle zand fteeken. Wanneer ze dan iets hards voelen, kunnen ze van een buit verzekerd zijn. Dit bovenftaande werk duurde tot den nden Maij, wanneer men na de beloften van meer» der Geallieerden niet langer wilde hooren. * Wij trokken eerst met onze eige manfchap uit de ftad in 't open veld. Onze Negers waren wel over deze rasfe fchrede wat te onvreden: maar, toen ze zagen, dat het niet anders zijn konde, voegden zij zig, geduurende den ganfehen nagt, bij ons. Tegen den morgen was alles op de • vlakte van Pottebra. De laatften hadden, tot dankbaarheid van het goede kwartier, de ftad aan vier hoeken in den brand geftoken, alhoewel het, vóór den uittogt,uitdrukkelijk was ver» booden. Men liet de Negers in orde ftellen, en monfterde ;se, waarbij men bevond, dat, alhoewel alle, te vooren, met genoegzaam kruid en lood voorzien E 3 W8-  C70 Waren geweest, hunne patroontasfett nogthatts ledig waren. Die arme lieden waren uit honger geperst geweest, hunne patroonen aan de marketetlters voor leeftogt te verkoopen, naa dat hunne Zouthandel opgehouden had. Ja, eenigen hadden hunne beste kostelijkheden aan dezen dringenden vijand moeten opofferen, dewijl de geringe bezolding, omtrent één ftuiver 's daags van otis geld, niet toereikend was. De ganfche dag verliep bijna met het uitdeelerl Van Ammunitie. Want nu was het getal der Manfchap tot 4000 toegenomen, en ik was gedrongen, elks patroontas in 't bijzonder te onderzoeken; want anders begeerden ze alle, het zij ze die al, of niet noodig hadden. Daarbij kreeg elk een fmalle ftrook linnen aan zijn geweer, welke, daar de Negers geene Uniformen draagen, onderling ten teken van eene vriendelijke partij-diende. Naa den middag marfcheerden Wij nog omtrent vier mijlen landwaards in, om den vijand op té zoeken, langs wegen, die mis* fchien nooit te vooren betreeden waren, en legerden ons, eerst lang naa dat het donker was geworden, in een aangenaam Palmbosch. .Daar wij nu zulk eene ontzaggelijke Armeé (naar tic Afrikaanfche manier) hadden, uit zo verfchillende Natiën beftaande, moest men veel Vlijt aanwenden, om hunne waare gevoelens uit té Vorfchtn. Onder anderen hebben wij een vooriraamén Negér > met naame Lathe, welke zig van eene  C70 eene laage geboorte tot den ftaat van een Kabosfiër van Popo had weeten te verheffen. In zijne jeugd diende hij den Engelfchcn als bediende, en, daar hij een doordringend verftand bezit, leerde hij weldra, hoe en wat hij doen moest, om rijk en magtig te worden. Op eiken geboortedag, bij de Negers alle weeken invallende, moeten zijne Waldhoornisten, welke hij naar de Europeïfche manier heeft laaten leeren, zijne Titels, of volgens de bewoordingen der Negers, zijne groote Naamen doen hooren. Deze zonderlinge plechtigheid gefchiedde op de volgende wijze. Twee hoornblazers gaan op de ftraat, of voor de Tent hunnes Bevelhebbers ftaan. Eén hunner heeft in de ééne hand een' Gonggong, of geel koper Bekken, en in de andere een ftokje. Hier mede ftaat hij eenige maaien, naar de maat, op dien Gonggong, en houd dan eenige oogenblikken op, in welken tijd de ander overluid roept: „Lathe, groote Held!" De Gonggong herhaalt zijn Muziek, en de uitroeper vaart dan voort: „ Heer over deze en die Ne„ gerij, bedwinger van dezen of geenen grooten „ Man," waarbij de Gonggong altijd de tusfchenpoozingen in agt neemt. Ik telde over de dertig zulke uitroepingen, maar welke ik alle niet verftaan konde. Thans ftaat een groot gedeelte der Krepcêrs onder hem, dewijl hij ze met geld onderfteunt, en zig daar door zo veel, en bijna meer aanE 4 zien,  zien, dan de Koning van Popo zelf, te wege heeft gebragt. Wij weeten mede, dat hij zelfs ondef onze vijanden groote fommen uitftaande heeft,en dat deze met hem eene heimelijke verbindtenis tegen ons hebben aangegaan. Evenwel is hij met zijne lijfeigenen onder onze Armee, en belooft, tegen zijn eigen belang, voor ons te vegten. Afwijzen durven wij hem niet; want anders ware hij onze openbaare vijand;en ageert hij met ons,dan moeten wij duchten, dat hij, in de Actie, zijne geweeren tegen ons zelf keere, zo als men zulks van dergelijke Geallieerden in dit land menigmaal gehoord heeft. Alles in het open bosch gelegerd zijnde, (het welk bij nagt mij een nooit te vergeeten heerlijk gezigt verfchafte, dewijl het, mogelijk, door meer dan duizend onderfcheiden vuuren, voor de legerplaatzen, in den omtrek van omtrent een halve mijl verlicht was,) ging de Gouverneur met mij de ronde doen door het geheele Leger. Wij vonden, met veel genoegen, onze Negers in zodanige gedagten, als wij wenschten; te weeten,elk öogenblik tot den aanval bereid. Die lliepen, fiiepen volkomen toegerust, het geweer in de hand hebbende: de overigen hielden de veldwagt, hier noodig zijnde, dewijl men moest vermoeden, dat de vijand nabij was. 's Morgens, juist toen wij krijgsraad hielden , óm te overleggen, hoe het Leger heden zoude optrekken, maakten de voorposten eensklaps een ge-  geweldig gefchreeuw. Elk was in een oogenbliic in de wapenen, en bereid, om den vijand het hoofd te bieden, vermoedende, dat hij lust had, om ons in het bosch te overvallen, waarin hij de fchuilhoeken beter dan wij kende. Doch wij wierden weldra beter onderregt, toen men ons tijding bragt, dat het flegts een Piket van omtrent twintig vij anden geweest was, waarfchijnlijk uitgezonden, om te recognosceeren. Van nu af marcheerde ons Leger in drie kolommen, om den vijand op de zoeken, langs on. gebaande wegen, tot naa den middag om vier uuren, toen men het Leger der vijanden ontdekte, nabij de Negerij Fita, O) behoorende aan de Bondgenooten der Augnairs. Omtrent eene mijl van daar legerden wij ons, tegen over des vijands legerplaats, doch 'er wierd be(looten,om dien dag niets te onderneemen. Maar onze Revier-negers konden geen' tijd afwagten, trokken tegen den vijand aan, tergende hem in zijne legerftede met een aanhoudend fchieten, het welk deze evenwel flegts nu en dan beantwoordde. Die nacht was zeer onrustig. Alle halve uuren moesten (<0 Men moet dit Fita niet verwisfelen met het Fida of Whijda dér Engeifchen, het welk ten Oosten tien mijlen aan geene zijde Popo ligt. Dit Fita ligt omtrent zes mijlen na boven in het land, tegen over Pottebra. E5  ten zig des Gouverneurs Waldhoornisten laaten hooren ; die van den Kabosfiër Lathe antwoordden hen, en dezen de talrijke menigte van hoornblaazers en trommels. Om e'én uur rees een veldgefchreeuw. Alles was naar gewoonte op zijne plaats; maar 't was geen ander vijand, dan eene fiang, die eenen Neger had gewond. Tegen morgen , zijnde den i^&cvMaij, kwam de gewigtige dag, die het geluk onzer wapenen zoude beflisfeu. Men begon vroegtijdig, zig toe te rusten, waarbij onze Negers niet vergaten,zig zo afzigtig, als flegts mogelijk was, met witte verwe'te befmeeren. Dewijl hier een open veld was, trok elke Negerij voorwaards in Pelotons, met haar Vaandel vooruit, en haaren Kabosfiër in het midden , met een ongemeen grooten zonnefcherm,. welken een flaaf zwenkende boven deszelfs hoofd hield. De Lieutenants daarentegen mogen niet dan een kleinen Europeïfchen zonnefcherm gebruiken. Om elf uuren kwamen wij eerst bij de legerplaats onzer vijanden, welke raadzaam hadden gevonden, dezelve te verlaaten.De onzen ftaken ze, daarbij komende, terftond in brand. Zij beftond uit enkele hutten, welke in de langte tegen een bosch gebouwd waren. Voor zig hadden zij een open veld, ter breedte van omtrent 300 roeden, en drie vierde van eene mijl in de langte, welk met een digt palm- en kreupelbosch ingefiooten was. Hun oogmerk was, gewis, 20 kwaad niet; want, dagten zij, zijn de vij-  C75) vijanden eerst alle op de vlakte, dan vallen wij» van alle kanten, uit het bosch, (waarin ze zig allerwegen verfchoolen hadden,) op hen aan, en zo word hen de pas, zo wel om te vegten, als te vlugten, afgefneeden. Doch zij bedroogen zich: want, vóór dat wij tot deze engte regt doordrongen, zonden wij kleine Piketten na beide zijden van het bosch,om te recognosceeren, aan welken kant zij wel fterkst zijn mogten. Naauwlijks waren deze midden op die vlakte, of de vijand begon zig te vertoonen langs den geheelen zoom van 't bosch, 't welk nu van Volk als fcheen te krielen. Het ganfche Leger drong nu door, tastende eerst de regte zijde van het bosch aan,of die geene, waar des vijands legerplaats was. Bij deze was een frisfche bron, waaruit hij zijn versch water konde haaien. Die fcheen hij inzonderheid bezette willen houden, vermids zig geheeletroep* pen rondom dezelve verzamelden. Toen wij zulks merkten, viel 't ée'nePeloton naa 't andere op hen aan. 't Getier wierd algemeen van fchreeuwen, het blaazen op de horens en het roeren der trommels. Wanneer nu eene partij juist denkt, den eerften fchoot te doen, dan begint de Aanvoerder overluid te zingen,de trommels enblaashorens accompagneeren hem, en eindelijk maakt de geheele menigte een vervaarlijk gefchrecuw, en loopt op eenen ren, als of men den vijand omver wilde loopen, maar blijft op den afftand van om-  omtrent vijftig fchreden ftaan, breidt zig in eene linie uit, en valt op de knie, of bukt, fchiet zijn roer af, fpringt eenige fchreden agter uit, laad het roer weêr, fchiet, en gaat als vooren te werk. De flag begon om half twaalf uuren, in den voormiddag. Naa één uur vegtens was die bron door de onzen gelukkig ingenomen, en de vijanden trokken dieper het bosch in, waarheen hen de onzen vervolgden. De Bondgenooten der vijanden, aan de overzijde van het veld zulks ziende, waagden het, om uit hun bosch voor den dag te komen, en den aan den anderen kant de terug trekkenden te hulp te komen, en den onzen den pas af te fnijden, ter plaatze,waar wij aan deze zijde juist niet wél geposteerd wa» ren. Wij Blanken bevonden ons, ten dien tijde, in liet midden dier vlakte, met een Corps de referve van omtrent 500 Negers. Deze moesten datclijk voorttrekken, om dien voor den dag komenden Vijand na zijne boschaadje terug te drijven. Het ftaat mij nog heel levendig voor, welk een vergenoegd gelaat deze Negers toonden, toen ze order kreegen, om aan te vallen; want zij waren, te vooren, maar half tevreden, dat ze zo lang ledig moesten blijven ftaan. Maar de rede hiervan was, dat men ze zogt te fpaaren, ora dat ze, voor een gedeelte, uit Koninglijke- of Compagnies -flaaven beftonden, die, als onze Gar-  C 77) Garde befchouwd, flegts in geval van nood gebruikt zoude worden. Een zo fterk vuur veroorzaakte weldra gebiesd leerden en dooden. De eerften bragten ze bij mij, mijne hulp begeerende. Ikdagt: Aefculaptm Marte potior; (Efculapius liever dan Mars) wierp mijne wapenen in het gras, ging op een laagen Negerftoel zitten, en hielp, zo veel ik konde. Maar het getal der gewonden verminderde niet, hoe veelen ik ook verbond. Op dezelfde wijze nam ook de berg van 's vijands koppen toe, die ze voor ons op een' hoop ftapelden. 't Is eene befpottelijk barbaarfche gewoonte der Negers, dat, wanneer zij eenen dood gefchooten vijand meester kunnen worden, zij hem den kop op 't oogenblik afflaan. Alsdan fnijden zij een gat in deszelfs oor, haaien 'er een touw, van bast gemaakt, door, en hangen dus dien kop om den hals. Lathe kwam eens met twee zulke zegetekenen aanfleepen, om ons alle i twijfeling nopens zijne getrouwheid te beneemen. Zij doen ditzelfde ook wel omtrent hunne Bondgenooten, wanneer ze die niet geheel kunnen mede neemen; maar nogthans met dit onderfcheid.'dat ze die hoofden» aanftonds, in een zak fteeken, en ze niet eerder laaten zien, dan wanneer zij, wéér in hun Land gekomen, dezelven met alle tekenen van Eere kunnen begraaven. Een Akimist, (Neger uit het Koningrijk Akiniy welke bij ons als een Gijzelaar van zijn land was  C/8) was, ten einde zijn Koning, in onze afweezendheid, niet in ons land mogt vallen, wanneer we in dat van den vijand waren, en welken wij doorgaans den hoenderdief noemden , om dat hij ons, in het Leger, altijd met deze fchepzels verzorgde, welke hij, naar alle gedagten, den vijr 4nd moest ontftolen hebben, had insgelijks een* kogel agter in de ééne lende gekreegen. Daar dit nu juist de plaats niet is, waar het hart of de moed zit, en ik boertend tot hem zeide: deze kogel doet u niet veel Eer aan, dewijl gij, zekerlijk , den vijand den rug moet hebben toegekeerd,toen gij dien kogel kreegt; gaf hij mij half moeijelijk ten antwoord: „ haal 'er hem (den ko„ gel) maar uit, en, indien ik u niet een'kop „ van de vijanden brenge, dan moogt gij dezen » (hij wees op zijn' hals) affnijden." Aanftonds liep hij weg, naa dat hij was verbonden, en in minder, dan een half uur, wierp hij eenen kop van een Augna'èr voor mijne voeten. De Negers geeven, wanneer zij onder de hand van den Heelmeester zijn, geene de minfte fmertte kennen wegens eene wonde, die ze van hunne vijanden hebben gekreegen, ten ware de wonde Zo gevaarlijk ware, dat zij 'er hun verftand bij verlooren. Bij deze gelegenheid kan ik niet voorbij, u de zonderlinge heelings-hiftorie egner wonde te mei» den, welke ik inden eerden opllag voor doodelijk hield, en evenwel, bij 't fchrijven dezes brief*  C79) briefs, bijkans is toegeneezen. Een robust matf had, tusfchen de derde en vierde rib, omtrent in het midden der linke zijde, een' fchoot gekreegen. De kogel had zijnen weg dwars genomen, en was in den rug onder het regtefchouderblad uitgekomen. Toen ik , bij het onderzoek, niet daa zeer weinig bloed in de openingen vond, verwijdde ik deze, maar kreeg geen geronnen bloed 'Thrombus} te zien. Hierom vreesde ik voor eene uitftorting in de holte der borst, en was bodugt voor den Lijder, die evenwel, tot mijne verwondering, weldra weêr tot de voorige kragtea kwam. Zo gelukkig was een ander niet, die aaa dezelfde plaats gefchooten was; want, toen ik de wonde onderzogt, fprong een ftraal bloeds, als eene fontein, in mijn aangezigt, welke de Tvwetzing der groote flagader te kennen gaf, en alle hoop deed verdwijnen. ' Een groot gedeelte van de onzen blesfeerde zig zelf, vermids hunne fnaphaanen fprongen, waardoor, zomtijds, de linke hand geheel, of ten deele verlooren ging. Dit ongeluk hadden wij 'een nieuw foort van vuurroeren te wijten, welke ons in dit jaar waren toegezonden. Deze dag was de heetfte voor mij, dien ik tot hier toe heb beleeft. Niet alleen dat ik met werk 'zo overlaaden was, dat ik pas mijne gedagten konde regelen, maar ook de bijna zengende zon'neftraalen, welke van eene heel heldere lugt, bijkans regtftandig, in de open vlakte vielen, als me-  $nedc het gebrek aa.n alle foort van ververfching putteden mijne kragten uit. Te vergeefs ging ik eenige maaien op den buik in 't vogtige gras Jiggen, en zogt koelte; de geheele dampkring rondom mij fcheen ontvlamd te zijn. C^) Het duurde niet lang, of ik viel, onder het verbinden, van den ftoel in flaauwte. Bij het vallen zoude ik gezegd hebben: neen! nu kan ik het niet ■langer uithouden. Doch door de mensch- Jievende voorzorg van- den Gouverneur, mijn -getrouwen zwarten Bediende en anderen, kwam ik,door 't gebruik van gewoone middelen, weldra weêr bij; waarop ik mijn begonnen werk ftraks agtervolgde. De overwinning bleef, tot dus verre, geftadig nog onbeflist. Onze Bergnegers, welken men verfcheiden maaien had verweeten,dat ze in de laatfte Actie, op den 30 Maart, hunnen pligt niet hadden waargenomen, vogten thans als Leeuwen » 'en waren daarom, door hunne al te groote drift» bij- C_b~) Deze nette wierd, door de uitwazeming der menigte van geblesfeerden nog vermeerderd, welke -mij allerwegen omringden. Mijn Thermometer van Fahrenheit welken ik altijd mede voere, ftond op 91 Graaden. Zie het aanhangzel agter dit werk, op den .14 Meij ^84. (c) Zijn naam is o Fem, de braaffte mensch, dien ik onder lieden van zijne kleur heb gevonden,  CS* > bijna in gevaar geraakt, van afgèfneeder) te Wofe den. De vijanden fchooten helder door des Hertogs grooten Zonnefcherm , zo zelfs dat zijn Kamerdienaar, Okra, naast hem een1 kogel in cleii elleboog kreeg. De onzen hadden nog even zo veel tijd, om onderftand té roepen. Men zond hen, dadelijk, onze Adaërs te hulp, welke deri vijand weldra in zijn bosch terug dreevem Doch wij verlooren daar bij een' uitfteekendcn en voofnaamen Neger, (Grandes) wiens bijzondere denkwijze ik nimmer zal vergeeterh De avond viel reeds, vóór dat die Adie nog een volkomen einde nam; Het was niet mogelijk, de 'vijanden uit hunne verfchanzingen, en uit hunne duizsnde fchuilhoeken te verdrijven. Dé wegen, welke daarheen icheenen te leiden, waren ondergraaven,met ftruwellen en gras belegd, en,wanneer de onzen hen vervolgden, vielen zé in de kuilen. De vijanden verfchoölen zig ih de ftruiken, en fchooten op de gevallenen. De invallende nacht maakte, ten laatften* van hét . bloedftorten een einde. Doch ook toen wilden de vijanden nog' tóonéri • dat ze zig alle nog niet hadden weggeichooleri, maar gaven, een uur naa dat het donker was géworden, nog eene falvo, wanneer ik mij toeri juist aan hét fpits bevond, om dat ik in de moerasfert eenige kruiden gezogt hadde. Cd) Maar ■ deQd) Bij deze gelegenheid vond ik een foort van F MoV  deze wreveldaad wierd hen weldra betaald gezet, terwijl onze Veldmarfchalk zelf begon te zingen. Allen liepen oogenbliklijk na de plaats, daar men had hooren fchieten, en men gaf in 'twild eenige falvo's, waarop de vijand deinsde. Men hield weêr krijgsraad, waarin eenpaarig wierd beflooten , om dien nacht op het flagveld te campeeren, en, ingeval de vijand nog niet afgetrokken was, hem, den volgenden morgen, nog eens aan te tasten. Uit dien hoofde maakte zig een Detachement gereed, om met der haast meerder Ammunitie van Otiitta te haaien. Men legerde zig, of liever men ging op den grond zitten, doch zonder te flaapen. Elke Natie zong,in haare eige taal,geduurende den ganfehen nacht, haare krijgsliederen, waarin zij haare vijanden befchimpten, dat ze de vlugt hadden genomen. Dit was het wonderlijkfte wangeluid van de waereld. De Gouverneur koos, thans, de troepen van Latne, die heden zulke daadelijke bewijzen hunner getrouwheid hadden gegeeVen, tot onze Lijfwagt, en liet hen een' kring rondom ons fluiten. Hij zat op zijn' ftoel, ik daarentegen ging in het gras liggen, met mijne han- Moeras-flak, die ik aan mijne vrienden te Koppenhagen zond; deze zeldzaame Slakken, welke links waren, hield men voor de Helix Varic of laprum de reine Claude.  handen uitgeftrekt. Maar, toen mijne öogen pas befchooten waren,wierd ik eensklaps verfchriktj dewijl iets kouds en leevendigs over mijne hand ging. Ik fchreeuwde, en op hetzelfde oogcnblik ook de Gouverneur, die eene Slang tusfchen zijne, beenen gewaar wierd. Men hieuw aanftonds met de fabels na haar, en velde een moniterdier, het welk nog iemand hadde kunne dooden, die van de kogels thans verfchoond was geblee. ven. De beet van deze Slangen is zeer gevaarlijk: gemeenlijk fterven de ongelukkigen, welke van haar gebeeten worden, in een tijd van ia tot 36 uuren. Ik heb, helaas! eenige van deze droevige voorbeelden gezien, maar bij deze Lijders nooit iets kunnen uitvoeren. De Negers zijn, even als veele andere Natiën, door vooröordeelen van Godsdienst verblind, en, daar bij de Negers de Priester te gelijk Arts is, ware het eene doodzonde, iets te doen, dat tegen deszelfs wil was. Hunne handelwijze beftaat voornaamlijk daarin, dat ze den Lijder naakt op een' ftoel zetten, en hem met koud water, waarin ze, te vooren,eene menigte gewijde kruiden gelegd hebben, aanhoudende begieten. Wie nu flegts eene geringe kennis van de artzenijkunde heeft, zal begrijpen, dat het geluk der geneezing enkel en alleen, wanneer 't vergift eens ingezoogen is, van een weldaadigen zweet afhangt, dewijl anders door aulk een middel de zweetgaten geflooten worden, Fa eo  C**.3 en die geneezing meer na- dan voordeel doeri moete. Zo dra de dag aanbrak, vernamen wij, dat onze vijanden de wijk na de afgelegenfte ftruiken genomen hadden. Ons Leger was niet meer met leeftogt, en nog minder met krijgsvoorraad voorzien, zo dat wij het niet durfden waagen,om den vijand nog eens op te zoeken; weshalven wij na onze voorige legerplaats Poitcbra terug trokken, om ons eerst weêr in een behoorlijken ftaat te ftellen. Bij deze Actie van zeven uuren hadden wij 22 dooden en 65 gekwetften, van welken, vervolgens, nog eenigen ftierven. De vijand daarentegen, had,naar zijn eigen zeggen, 54 dooden en 160 gekwetften; het welk in een Africaan)fchen oorlog voor een zeer groote neêrlaag word gehouden, gemerkt hier anders niets, dan musketten gebruikt kunnen worden. Op een anderen tijd meer. Ik ben, in oorlog en ivrede, Uw enz.. VIJF;  V IJ F D E BRIEF, Fort PRIfPZENSTEIN bij QUITTA in GUINEA, den 25 Junij 1784. « =AkJ weer gedateerd van een nieuw Fort,"zult Gij zeggen, „ hoe, is zulks mogelijk ? eene For„ tres is tog geen kampernoelje, welke in éénen „ dag ontftaat, en op den anderen vergaat!" Dit daar gelaaten, wij hebben hier nu vier vaste plaatzen 'mAfrica, en beginnen, onder de Negers ■de aanzienlijkfte Natie te zijn : want, zo verre als de jaarboeken der Negers ten opzigte derEuropeërs gaan, is 'er geene'geheugenis, dat deze, te vooren, met hen in oorlog zijn getrokken, en hunne veldflagen hebben bijgewoond. Dan, ik wil beginnen, waar ik heb opgehouden, om U deze roemrugtige Guineefche krijgs - hiftorie, zo volledig mogelijk * te leveren, In de eerfte dagen bevonden wij ons, in onze oude legerplaats , niet in den besten ftaat. Ons voorig verblijf, des Kabosfiërs huis, was met de overige der ganfche Stad in een'aschhoop veranderd; weshalven wij alle gedrongen waren ^in hutten te liggen, welke wij zelve moesten bouwen. Onze manfchap was zeer gering; het grootAê gedeelte was na Quitta gegaan, ora zig met F 3 leef-  (86) leeftogt te verzorgen. Waren de vijanden eenigzins in ftaat geweest, om het minftc te durven onderneemen, dan hadden ze ons heel ligt kunnen overrompelen, zo als dan het gerugt ook, menigmaal, in onze legerplaats liep, dat ze zulks wilden beproeven; en dit was de rede, waaromwij genoodzaakt waren, om veertien dagen lang, in onze klederen, gewapend teflaapen. Doch het getal der troepen nam allengs weêr toe. Toen ik, in die dagen, op een morgen, aan ftrand ging wandelen, zag ik eenigen van onze Wegers digt bij de branding, met het aangezigt na zee gekeerd, zitten, en iets met de handen zeer naarftig bewerken. Dewijl mij zulks nieuwsgierig maakte, ging ik nader na hen toe, en zag,, dat zij het vel en vleesch van menfchenhoofden en handen afdeeden. Hierom zaten zij zo digt aan zee, op dat, wanneer zij de huid en het vleesch van het gebeente gedaan hadden, de hooge zee zulks konde wegfpoelen. Op mijne vraag: of ze ook de hoofden der vijanden wel zo naauwkeurig kenden, dat zij ze bij de bereiding niet verwisfekleli? gaven ze al lachgende ten antwoord: dit ware eene geringe zaak,"wijzende te gelijk op het ééne na het andere: „ dit is de Lieute„ nant j Dacon, dit deze, en dat die enz." Wanneer ze de hoofden wél hebben fchoon gemaakt, dan hangen zij ze op de groote trommel, maar de kaaken en handen aan de kleinere trommels , of wel aan de hoornen. 'Nu  CS?) Nu kwam ook de Prins Ofolij Bosfum, welke voorheen bij ons Leger niet geweest was, met een gedeelte zijner manfchap aan. Dees is een Zoon van den overleeden Asfiambo, Koning van Popo. Den 24 Maij leide hij den eed van getrouwheid af. Hij fcheen inzonderheid te zijn gekomen , om de zaaken tusfchen ons en de Augnaers te bemiddelen; want hij maakte aanftonds ontwerpen tot vredehandelingen. Hij zond één' zijner Lieutenants na Kriko, de naaste Stad van der Augnaers Bondgenooten, dat ze Gezandten mogten afzenden, en om vrede verzoeken, zo als die ook den 27 Junij kwamen. Den volgenden dag wierd openbaare Raad gehouden, en den Gezandten te kennen gegeeven, dat men, om geen bloed meer te ftorten, met de Augnairs vrede wilde maaken, zoo zij de volgende vredespunkten wilden aanneemen , te weeten Foor eerst: op Quitta een Fort te mogen bouwen. Ten anderen: een vrije doortogt door hun Land, te water en te land. 'Ten derden: het aanleggen eener Logie in hun Land, in hunne Hoofdftad. Ten vierden:de Augnaers zelve moeten geene Kano's meer in zee hebben, maar met onze Natie alleen handelen. Ten vijfden: zij mogen hunne Steden weder opbouwen, met de Qjtitta-negers een verF 4 bond  I 88 ) bond aangaan, en in eene eeuwigs vriendfchap leeven. (aj Ten zesden: dat, ter nakominge hiervan, tien Zoonen hunner voornaamfte Mannen ons als gijzelaars zouden overgeleverd Worden,dewelke, in geval van overtreeding, buiten 'sLands zouden gezonden worden. Geduurende dien tijd, dat dit alles voorviel, Jag de Koning van Popo, oblij genaamd, in Ajlahu, eene uitgeftrekte Negerij, omtrent drie mijlen -verre van hier. Hij kon het gansch niet onverfchillig aanzien, dat de zaak zo buiten hem wierd afgedaan; zond uit dien hoofde, menigmaal, Boden na ons toe, met beloften, dat hij ■dan.en d,an komen, en een zeer talrijk Leger zoude medebrengen. 'Er wierden reeds fchikkingeu gemaakt, om hem wél te ontvangen, en een iwjzbndere Tent met eene ruime voorplaats opgeflagen; maar hij kwam ten beftemden tijde niet. Die t;ijd.verloopen zijnde, en men evenwel willende weeten, of men al, dan niet vrede moest maaken, reisde de Gouverneur zelf na hem toe, te Aflahu^, waarheen ik, naa twee dagen, volgde. Hierbij kwamen (#0 Deze, waren, in de laatfte Actie, of onzijdig, ofvogten mede t,egen hen, niettegenflaaiide zij, te yo.oren, Bondgenooten geweest waren.  C «O men nog verfcheide andere" zaaken; dewij! h&t insgelijks eene handels-logie wierd opgeregt, waarvan de bovengemelde Sergeant, die de Actie mede bijgewoond had, Opperhoofd wierd. Aflahu ib ) ligt zes mijlen aan den overkant van Qjiitta, oostwaards, en dus veertig mijlen van Christiaansburg. Het heeft eene bijzonder aangenaame legging bij een bosch, en'is omtrent een vierde van eene mijl van de zee af. 't Is groot, en in verfcheide kwartieren verdeeld, waarvan elk zijn' eigen Kabosfiër heeft. Wii maakten onze opwagting bij zijne Majefteit, om zijne finaale verklaaring te verneemen : of hij al, dan niet Troepen bij ons Leger wilde voegen; waarop hij dit cathegorisch antwoord gaf, „ gij „ zult geen' vrede met de Augnairs maaken, maar „ nog vier weeken in de legerplaats bij Pottebra „ blijven liggen; en, zoo ik u alsdan geene Troef„ pen geeve, dan hebt gij altijd nog tijd, om „ vrede te maaken." Dit was een vertwijfeld dubbelzinnig Orakel! maar 't welk, waarfchijrt- lijk. (&) Waarfchijnlijk is dit het Koto van vroegere reisberchrijvers, ten minden weete ik niet anders, wat Koto voor eene Provincie zoude zijn, die vijf mijlen westelijk van klein Popo lag, wiens naam men hier niet kend. Zie the modern part of an univerfak liiflorij. Vol. XVI. *fag. 386.  ( 9° ) lijk, niet in zijn eigen, maar in het brein zijner Ministers was uitgebroed. Die man is, zeker, diep in de 80 jaaren, (c) . en volkomen kinsch. Hij is een lang fchraal geraamte, het welk men zoude kunnen wegblaazen. Hij is een ongemeen groot liefhebber van Engelfchen kaas. Van den Gouverneur eens genood zijnde, verzogt hij, dat hem ten minften wat kaas te gemoet gezonden mogte worden; alhoewel hij flegts drie mijlen moest reizen. Naa dit Gehoor oordeelden wij het raadzaamer, om liever, zo dra mogelijk, eenen voor ons roemwaardigen vrede te maaken, dan weêr een nieuwen oorlog te beginnen, wiens uitflag twijfelagtig konde wezen. Hierom namen wij 's nachts onze terugreis aan, en kwamen den 4den Junij 's morgens weêr in het Le- Wij namen thans de vredes-onderhandelingen weer bij de hand, welke voor ons nu eenen des te gelukkigeren keer namen, als de vijanden wisten, dat de Koning van Popo toeftel maakte, om zijn Leger te verzamelen. Den 4den Junij kwamen vier der voornaamfte Augnaers, om de vredes-artikelen te bekragtigen, (te weeten mondeling) 't welk ook den i8den met de ui- ter- CO Hij overleed in het jaar 1786.  C 91 ) terfte pragt wierd voltrokken. Alle onze Grooten waren in hunnen besten dos. Geene trommel en geen horen wierd heden vergeeten, welke des te meer opgefchikt waren, als men ze met koppen, kaakebeenen en handen der overwonnen vijanden verfierd had. Men rangeerde zig in een' zeer grooten kring, ïuimer, dan de grootfte markt in Europa. Elk Generaal of Kabosfiër was omringd met zijne manfchap, en boven zijn hoofd wierd de groote zonnefcherm gehouden. Op eenigen afftand Hónden de Muzikanten, welke nu en dan een Concert fpeelden. Wij Blanken floegen insgelijks geene geringe front, met onze Mulat-zoldaaten en Waldhoornisten. Alles in de beste orde geplaatst zijnde, waarvan de Negers ongemeen veel houden, liet men de Gezandten der Augnaers roepen. Op handen en voeten kruipende, verfcheenen zij in denkring, en zig opregtende, groetten zij in 't rond, van boven na beneden, eiken Kabosfiër in 'tbijzonder, en één hunner deed eindelijk het woord, beginnende op deze wijze. „ Der Blan„ ken wapenen kunnen wij onmogelijk weêrftaan f " uit dien hoofde neemen wij den hoed af, (d) Cd) Zaaldijk overgezet betekent dit anders zoveel, als om vergiffenis bidden.  C90 „ en bidden om ons leven. ' Deze hard' „ nekkige en langduurende oorlog heeft onze „ kragten en goederen uitgeput; wij lijden ge* „ brek, daar onze kinderen of dood, of gewond „ zijn. Wij willen alle de Voorwaarden, ons „opgelegd, aanneemen, en ter bekragtiginge „ daarvan hebben wij hier negen kinderen van „ onzen Koning en de Voornaamften des Lands, „ welke wij mede als een eeuwig onderpand, „ ter nakominge van het geen wij nu belooven, K geeven, niet twijfelende, dat gij ze geen ge„ brek zult laaten lijden." Hierop nam hij die Jongelingen, den éénen riaa den anderen,welke alsSlaaven op den grond lagen, bij de hand, en leverde ze in de hand van den Veldheer Otho, en deze weêr in de hand des Gouverneurs, waarbij hij te gelijk den naam des Vaders en Kinds te kennen gaf. Deze Ceremonie geëindigd zijnde, groetten zij weêr in het rond, en gingen zitten; waarop ook onze Grooten, volgens het oude gebruik, van onderen af, hetzelfde deeden. Het is een bijzonder gebruik dezer Natie, dat in openbaare pligtpleegingeu de Jongeren, altijd, voor de Ouderen moeten gaan, en een ouder Kabosfiër zoude het een Jongeren even zo kwalijk neemen, wanneer deze agter hem ging, als liet bij ons een Conferentie'-raad zoude doen, wanneer zig een Kamerheer verftouite,vóór hem te gaan. De  <9lD De plegtigheid eindigde met een vrolijk Hui'* ra! en den volgenden dag aten zij met de Augïiaërs den Fetis, waardoor ze zig onderlinge trouw toezwoeren. Wij Blanken daarentegen reisden nog dienzelfden avond na Quitta terug, het welk drie goede mijlen zijn, die ik te voet afleidde, vermits ik toen van een buikloop wierd geplaagd, welke in de hangmat doorgaans erger Word. Den dag daarna wierd toeftel tot het aanleggen van een Fort gemaakt, en de Gouverneur droeg mij de afmeeting en affleeking daarvan Op, welk Fort rondom onze oude Logie, volgens het model van het Fort Königftein, wierd opgebouwd, uitgenomen, dat dit zes voeten grooter is. Den aaften Junij wierd 'er de grond* fteen toe gelegd, het welke hier een plegtig Werk is. Ad ade,Broeder desKonings vmPopö, lag, in deszelfs naam, dien grondfteen, en de Prins Opolij ftreek den kalk. De laatfte deed, hij deze gelegenheid, eene zeer lange reden, waarvan de zin hoofdzaaklijk hierop uit kwam, dat, wie zig ooit verftouten zoude, dezen fteen van zijne plaats te neemen, die hem, vooraf, het leeven en zijne magt moeste beneemen. Beide had men een metzelaars - fchootsvel voorgebonden , het welk uit een ftuk zijden Taf beftond. De Quittaefs, welke anders den Blanken liever alles, dan eea Fort hadden toegeftaan, za-  CS>4) gen dit werk wel met zeer fcheele oogen aan,' maar mogten evenwel hun ongenoegen niet openlijk laaten blijken, gemerkt wij nog eene fterke Armee met den Sabel in de vuist bij ons hadden. Zij verlosren wel de vrijheid, om ter zee met vreemde Natiën handel te drijven, welken zij, in vroeger tijd, inzonderheid met de Franfchen en Porlugeezen hadden gedreeven; doch men was zo rekkelijk, dat men hen toeftond, Proviiien te mogen verkoopen, maar noch ilaaven, noch Olifantstanden. Daarentegen hebben ze nu zelve, in vervolg van tijd', ook eene veilige wijkplaats, waarheen zij, zoo ze door een vijand mogten overvallen worden, konden vlugten Dit verdrag moest, naar het hier ftandgrijpend gebruik, openlijk geflooten worden. Quitta is eene taamlijk groote Negerij, liggende tusfchen de zee en eenen Arm van Rio-Volta, op eene fmalle , laage landengte. De grond is zeer verfchillend, maar meestal moerasfig; •waarom hier ook eene heel ongeloovelijke menigte muggen zijn, die in de ftilftaande poelen geteeld worden. In huis kan men 'er overdag nog wel van verfchoond blijven; maar gaat men in 't gras, dan kan men bijna verzekerd zijn.-, dat men met builen in 't gezigt, aan handen en aan voeten,zoo men niet gelaarsd is, weêr t'huis zal komen. Ik weet, dat ze mij, verfcheide maaien, op mijne wandelingen, tot raazens toe, geplaagd hebben. Wil men 's nachts voor dezelve vei»  C95) veilig zijn; dan moet men, vóór dat het donker word, alle openingen toefluiten. Men kan ook, zonder eene digtfluitende gordijn voor het bed, onmogelijk flaapen. De Negers- gaan, om zig tegen deze plaagers te beveiligen, 's avonds na het ftrand, en daar in het zand liggen, waarheen ze niet komen. De Negerij en het Fort liggen omtrent 300 fchreden van daar, en zo verre ftrekt zig een wit ftuifzand uit, welk niet toelaat, dat men 'er het minfte gebouw op zetten kan. Quitta heeft de gelukkigfte legging van bijkans alle onze bezittingen, ten opzigte van overvloed aanLeeftogt en versch water. Wild, osfen en fchaapen zijn hier in ruimte op het land. De rivier is vol delicate visfchen en krabben Ce) en de oesters Cf) zijn zo gemeen, dat het de Negers voor te lastig houden, dm de fchelpen mede na huis te neemen , al is het, dat ze niet boven een paar honderd fchreden te gaan hebben, maar openen ze terftond, en doen de oesters in een' pot, die ze, vervolgens, in hun eigen nat, over het vuur wat laaten opzieden, en ze zo in de ftad uitventen, wanneer men voor eene blank of een ftuir ver (e) Een den Aftacus Sqttilla Fabricii nabij komend foort. (ƒ) 0/?ra*,waarfchijnlijk een nieuw foort, zijnde zeer fmal, err menigmaal meer, dan een' yaet lang.  Cs>0 ver zo veei krijgt, als men naauwlijks in ftaat is* om op eenmaal op te eeten. Deze overvloed heeft * helaas! menigen nieuw aangekomen Europeer reeds het Leven gekost, én ik heb 'er de droeve gevolgen van gezien, inzonderheid aan het volk Van eenFransch fchip, het welk hier eenige maanden op de reede lag. Deze Natie bcmini dit, bij eenmaatig gebruik zeer gezond leevensmiddel tot overdaad toe. Het water is hier zo heerlijk, en met zo ligte moeite te krijgen, als aan eenige plaats op de kust Van Guinea. Men laat flegts in het gulle zand, op den afftand van 100 of 150 fchreden van de zee, kuilen van omtrent agt of tien voeten diep maaken. Aanftonds zijgt eene menigte van kristalklaar en zoetst water van de waereld in deze kuilen, waarop men het in vaten vuld. Hierop zwemmen de Negers met zulk een vat, het welk zij zwemmende met het hoofd voortflooten j door de branding, alwaar dan eene floep klaar ligt, om het in te neemen. Doch van deze kuilen mag men niet boven twee of drie dagert gebruik maaken; want anders begint het water brak en zoutagtig te worden* Het blijft altoos een aartig verfchijnzel, hoe dit witte ftuifzand, waarin ik geene ablbrbeerende' . aarddeelen, noch iets anders, het welk in ftaat ware, de zoütdeelert na zig te trekken, konde ontdekken, in ftaat is, om een zo zout zeewater," ' meer da» een 34fte gedeelte zout in zig vervattend  C9? ) tende, Cg ) in volkomen versch, en met regenwater gelijkftaande water te veranderen; want aan onderaardfche bronnen van versch water mag men hier geenszins denken. Ware het niet der moeite waardig, om eens proeven te neemen, of men niet door kunst dit experiment der natuur konde namaaken,terwijl men eenen,naar beneden fpits toeloopenden zak (mouw van Hipocraiesj met zulk zand vulde,het zand naar boven de gedaante van een tregter gaf, en hierin zeewater goot? Jk wil niet fpreeken van het nut, dat de fchepen,op lange reizen, hiervan zouden hebben; want zulks isbaarblijklijk,wanneer ik zegge,dat een ilaavenfchip met 500 flaaven bij de 600 vaten water, waarvan elk bij de 2.60 kannen vervat, van de kust moet medeneemen. Men heeft, in laatere tijden, wel de anders zeer nutte distilleer werktuigen van zee-tot zoet water uitgevonden; maar die zijn deels kostbaar, en deels bij liegt Weêr niet te gebruiken. Voordezen hield zig hier een voornaamc Neger, met naame Quatj, op, welke de zoogenoemde Makelaar der Logie was, en als zodanig een zeker loon van ons trok. De gevoelens der Europeërs nopens zijn gedrag zijn zeer verdeeld; want de e'éne partij houdt hem voor een doortrapten be- Cg) Zie het aanhangzel van Waarneemingen. G  C98) bedrieger; de andere daarentegen zegt, dat hij, als een inboorling van Augna,uit Staarkunde niet anders heeft kunnen handelen. Inmiddels is het evenwel bedenkelijk, dat hij, tot heden, nog niet weêr voor den dag is gekomen , daar tog alle overige Quitta- negers weder hier zijn. De Quitta-negers zelve hebben, in de woede tegens Quau, welken zij al hun ongeluk toefchrijven, zijne geheele wijk met huizen omver gehaald: want de ftad is, even als veele andere groote plaatzen, in verfcheiden wijken verdeeld. Nabij het nieuw aangelegde Fort ftaan eenige, zeer groote Indiaanfche Vijgen-, (hj en eenige Aapen - hoornen, (/) waar onder de Negers overdag vergaderen, en zamen raad liaan. Beide boomen zijn den Negers heilig; de eerfte, om dat hij dit zonderlinge heeft, dat hij van zijne hoogfte takken draadagtige wortels tot aan den grond heeft hangen; en de andere, wegens zijne ongemeene grootte zo wel in wasdom, als om zijne uitfteekende, na beneden hangende groote bloemen. Zij hangen zo vol van een groot flag vleermuizen , dat men 'er met ée'nen fchoot wel agt of tien kan treffen. Pas is de zon ondergegaan, of deze Dieren beginnen ook reeds levendig te worden; want (/t) Ficus indica linn. (O Jldanfonia digitata linn.  waUt overdag hangen zij met de pooren aan de takken, als of ze dood waren» Zij fchreeuwen in een muzikaalen, alhoewel voor iemand, die het niet gewoon is, zeer oniiangenaamen toon, Welke' zig omtrent door Hcïhe-hi-i-z laat uitdrukken. Na de zeezijde, ftond het, voordezen, vol Zeichboomwollen-boomen; (k) maar die ziin weggehakt, om dat zij ons het uitzigt na de zee benamen. Reeds morgen, hoope ik, zullen wij onzen terugmarsch mAkra aanneemen. Wij laaten hier 'den Prins Ofolij, en den Kabosfiër L a the van Popo met hunne troepen, zo lang, tot dat het Fort in een verweerbaaren ftaat geteeld is; op dat niet misfehien de QjHttacrs, of de Augnaers tot de gëdagten mogten komen, om ons in het bouwen te ftooren. 't Is droevig, dat de fteenen tot dit Fort.mede van Akra moeten komen; dewijl men hier niets anders heeft, dan een foort van fteenen,.die met eene korst zijn overtrokken, en "Welken de behoorlijke hardigheid tot zulk een gebouw ontbreel.it. Daarëntegen heeft men geen gebrek aan mosfelfchelpen, om kalk te branden. ' Bij de naaste gelegenheid meer. Middelerwijl ben ik enz. C&) Bombax pent andrum linn. G a ZES-  C 100 ) ff ZESDE BRIEF. Fort königstein, bij ada aan rio-volta, in guinea, den 2,4/len September 1784. ^^^elaan! de oorlog heeft een einde, en wij fmaaken hier de zoete rust. ö! Mogt tog dat dubbelhoofd, Heer Janus zijnen oorlogs - tempel voor altoos geflooten-houden! want, wat men ook moge zeggen, de oorlog veroorzaakt honderde euveldaad en tegen ééné goede daad. Den ;>6ften Junij dezes jaars, namen wij, met de verëenigde Akraifche, Aquapimmifche en Rivier-negers, onzen terugmarsch gelukkig aan,met dewelken wij ons, den volgenden morgen, bij den mond van Rio-Volta bevonden. Dewijl men van onze aankomst verwittigd was, waren 'er reeds vaartuigen gereed, die ons van daar na het Fort zouden brengen. Deze togt, hoewel niet grooter, dan eene mijl, is in dezen tijd zeer lastig, om dat de rivier dan op haar hoogst is, en dus zeer fnel in zee uitloopt. Wij bragten meer dan vijf uuren op het water duor , eer wij het Fort konden bereiken; niettegenftaande onze roejers hun uiterfte best d.eeden, om ons, zo fchielijk mogelijk, over te  C 101 ) te brengen. Het Leger wierd regt over de rivier gezet, waarvan het te voet na Ada raarfcheerde. De Gouverneur hield zig hier nog eenige dagen op, vervolgende voorts zijne reis na Christiaansburg, naa dat hij mij, vooreenigen tijd, het oppergebied in het Fort, de voortzetting van deszelfs bouwing, als mede den koop" handel had opgedraagen. Dewijl ik mij nu, over het algemeen, zes maanden aan Rio-Volta heb opgehouden , wd ik U een zo duidelijk berigt mededeelen, als ik in ftaat ben, om te geeven. De rivier Volta, welke, wegens haar als fprongswijze vallen in zee, dezen naam van de Portugec» zen heeft gekreegen, behoort onder de groote Africaanfche rivieren aan deze zijde; doch haalt, in haare grootte, niet bij den Senegal, Gambia en Siërra Leona, en nog minder bij den Niger. Haare breedte, nabij den mond, bedraagt iets meer dan een vierde van eene mijl; haare uitgeftrektheid daarentegen is van de Europeërs nog niet volkomen nagevorscht. Inmiddels mag ik vermoeden, dat die niet boven de 50 duitfche mijlen bedraagt. Want naar het zeggen der Negers heeft men, bij het dorp Malftj, liggende op een eiland in de rivier, omtrent ia mijlen van den zeekant, den hal ven weg tot een Aquamboisck dorp, alwaar de rivier haaren aanvang neemt, of ten minften uit zo kleine riviertjes zamenvloeit, dat men met de Kano's niet wel meer roejen kan. Men heeft de proef nog niet genomen, om met Europeïfche G 3 vaar-  vaartuigen in de rivier te komen: inmiddels ia het zeer waarschijnlijk, dat groote fchepen kunnen inioopen, dewijl men na de oostzijde van den mond dier rivier geene branding befpeurd; het welk als een bewijs haarer diepte is aan te merken. " Omtrent anderhalve mijl van den mond der rivier, hooger in het land, maakt zij een groot meir, het welke meer dan vijftien mijlen lang, en twaalf breed is, waarvan zig een Arm tot Pottebra uitftrekt, en in den regentijd nog wel verder kan gaan. In dit Meir ligt een ganIche Archipel van kleine en grootere eilanden, welker getal, zeker, meer dan honderd is. Ee'n der grootfte eilanden, omtrent een vierde eener mijl in de middenlijn bcdraagende, is het eiland Ada, tegen over het Fort KunigpZcin, op het wélke wij, federt onze eerfte aankomst in Guinea, eene Logie hebben gehad. Geduurende zes maanden, te weeten van Maij tot December, iS'het water der rivier drinkbaar ; maar in de overige maanden, wanneer de rivier laager dan de zee is, kan men het niet gebruiken. Doch alsdan heeft het dit voordeel, dat het des te vischrijker is. Inzonderheid vangt-men in dit zout water een foort van visfchen, welke mtn-Nardis noemd, die, gerockt zijnde, na enze Europcïfche Saimen gelijken. Die rivier is bij uitftek aangenaam voor het oog, Haare zoomen zijn met altijd groene ftruiken ' en  C 103 ) en boomen bezet, waaronder de Mangroven,(a) de na een Lindenboom gelijkende Hibhcus, (£) een fteekelige, hoogopgaande ftruik, Cc) maar vooral een groot flag van boomen, welken men, hier, zeer oneigen, Cederboomen noemd, (d) merkwaardig zijn. De wortelen dezes booms hebben de bijzondere eigenlchap, dat ze allerwegen menigvuldige uitfpruitzels hoven de aarde,, ter dikte van pijpenfteelen maaken,die nooit bladen krijgen. Deze boom is, in zijne geheele natuur, zo zoutig, dat's morgens groote droppels van ontbonden zout op zijne bladeren zitten,wanneer ze, naderhand, in de zon kristallifeeren. Wij gebruiken zijn hout, het welk taamelijk regt, en bij de 50 voeten lang is, tot bouwen. De vaart op die rivier zoude nog veel aangehaamer zijn, zoo men niet voor haare gedrogten , als het rivierpaard, (e) en den krokodil bedugc moest zijn. Deze zijn hier in groote menigte. De eenten finijten voor tijdkorting de Kano omver; en de laatften trekken, dikwils, onverwagt,eene hand des roejenden Negers onder water, ja menigmaal dien geheelen mensch. De grootften dezer Ca) Rhizophora Mangle linn. (/;) Hibiscus tiliaceus linn. (_c) Pterocarpus lunatus LinN.Jpl. Cd) Avicennióe nov.fpcc. Ce) tlippopothamus amphibim linn. G4  C 104 ) zer Dieren waren niet boven tien voeten lang; waarom ik vast geloove, dat de Krokodillen van den Nijl dezen in grootte overtreffen. De boomen zijn vol zingende vogels: het is eene groote dwaaling, wanneer men beweerd, dat de vogels in de heete lugtftreeken niet zingen. Wij hebben hier een' Nagtegaal, die voor denPoolfchen in het zingen niet zwigt, en in verre na dien Virtuofen tuil niet heeft, als deze, dat hij flegts een paar maanden in het jaar zingt. Onze Guineejcht Nagtegaal verrukt het oor des luisteraars in December zo goed als in Maij. Den Europeïfchen Rietpijper, Cf) ten minflen een foort van een vogel als deze,en die volkomen dus kweelt, vind men hier insgelijks. Omtrent drie vierde eener mijl van den zeekant ligt een klein Eiland, het welke wij het Vogelen - eiland noemen. Dit is, ten allen tijden, vol Reigers, (_g) van verfcheide, geheel onbekende foorten. De groene,gezelligePapegaaij y(h) trekt hier bij fchoolen, als bij ons de fpreeuwen, bedekt de ftruiken, en vervult de lugt met zijn ïnneemend gekweel, tot dat hen de verfcheide foorten van Japen, bij 't naderen der menfchen, door Cf) Motacilla Curuca linn. Cg) Arde de ftreepen, word overal hoog geagt, en kan op 50 rijksdaalders komen te flaan. Popo was, voordezen, een regt roofnest, waarin zig eene menigte gaauwdieven ophielden,welke 's nachts malkander ftalen. Voor tegenwoordig nog is het 's nachts hier niet heel veilig, om uit te gaan, en, wanneer iemand gedrongen is, om het te doen, dan heeft hij, altijd, zijnen ftrijdknods bij zig, welke zeer hard, in de gedaante van onze bijlen gemaakt, doch geheel van hout is. Wanneer men 's nachts iemand ontmoet, groet de één den anderen, welke, hem alsdan in de landtaal bedankt, en aan dezen toon fte is eene Bignonia, en de andere eene Teberns* montana.  toon weet dc ander, of het een inbdorling, of üitlander is. In het laatfte geval geeft hij hem, zonder Verder te wagten,een'flagmet dien knodS öp het hoofd, fchuldig of niet, en brengt hem, 200 hij kan, tot een verder onderzoek na eene plaats ter bewaaring. De gaauwdieven bedienen zig zeker, menigmaal, van deze kunstgreep, en brengen zulken armen Duivel in eene bewaaring, waaruit hij nooit weêr komt,te weeten aan boord van een fchip, het welk hem na Columbien- over* brengt. Hier was, gisteren, zijne Majefteit, dc Koning van Afia aangekomen. Deels uit nieuwsgierigheid, van hem te zien, deels uit Staatkunde, om ons Hof bij hem te maaken, lieten Wij, Europeërs ten getalle van vijf, ons aandienen, waarop wij dan ook terftond gehoor kreegen. Jlfla. word in de landbefchrijving genoemd Groot* Popo, welke naam hier nogthans niet bekend is» De befchrijvers van de kust Guinea, als Desmarchais, Bosman en Barbot, zijn het nopens dè grootte en welvaart dezer Negerij niet eens. Dè eerfte en laatfte roemen de ftad, als eene zeer aanmerkelijke, wél bevolkte en.bebouwde plaats*. De tweede daarentegen houdt ze voor ééne der flegtfte in Africa. Ik zelf heb die ftad niet gezien. Maar, indien ik uit de menigte van vaartuigen ea menfchen, tot het gevolg des Konings behoorende, tot den Staat zelv' mag bcfluiten, dan is zij geene der geringfte. %\\    Zij ligt omtrent'5 mijlen oostwaards vanPopa, ïri een moerasfigen grond, iets van de zee af, aan eene rivier, welke zig oostelijk tot Fida, en westelijk tot hiertoe uitftrekt. Doch dezè rivier is zo andiep, dat men 'er met geene andere vaartuigen, dan met Kano's op kan vaaren. De Koning zelf noemt zig Heer oyer de Rivier; waarom hij ook, hierheen komende, nooit in de ftad gaat, maar altijd op de rivier in zijn vaartuig flaapt, en zig niet boven de tien fchreden van de rivier verwijdert. Zijn Kano heeft een verdek, van ftof gemaakt, maar het welke in verre na zo gemakkelijk niet is, als de Kajuit van het •kleinfte ^Europeisch fchip. Op het ftrand, zo verre hij aan land mag komen, heeft hij eene aftuining laaten maaken, in welke wij, op laage ftoelen, naar de wijze der Negers gingen zitten, en wagten moesten, tot dat zig zijne Majefteit in zijnen Kano hadde aangekleed. Naa dat men ons meer dan een half uur had laaten wagten, verfcheen Dezelvë met een zeer talrijk gevolg van Mufikanten en vrouwen, welke met waajers, van palmboom-bladen gemaakt, de vliegen van hem weg-, en verfche lugt toewaaiden. Boven zijn hoofd wierd een zeer groote zonnefcherm zwenkende gehouden. Zijne kleeding beftond in een zeer kostbaaren NegêT-panties, welke van de heup tot den grond toe hing, daarover een wijde zijden kamerrok, en op het iiQQ'fd ee«e Voeimans - muts, en op dezelve weêr een.  C ï*8 ) een Europeefchen hoed, die geheel met groote züveren bloemen doorwerkt was. Hij had Ne* gerfchoenen aan, dat is, dikke zooien zonder overleer, welke eene pees, voor in de zool vast, en over den grooten teen hangende, aan de voeten vast hield. Nog droeg hij een rotting, met een zilveren knop beflagen, in de hand. Die hooge Perfonagie is van een lijvige, zeer dikke en grofiè geftalte, en met een ongemeen breeden neus en dikke lippen verfierd. Hij groette ons op zijn Negers , dat is, hij maakte eenige buiging met het lighaam, waarbij hij den hoed ophield. Hij lachte aanhoudend, en gaf voor 't overige een flegts maatig verftand te kennen. Geduurende de geheele plegtigheid moesten de Mufikanten fpeelen, waarbij ze te gelijk zongen, en gefïadig buigingen, of liever lugtlprongen maakten, zo diep, dat ze den grond bijkans met den neus aanraakten. Men zwaaide zo wel over hem als ons, geduurende dien tijd, welke wel twee uuren duurde, een grooten zonnefcherm, waarbij hij, die hem hield, en daarbij teffens danste, bijster uitwaasfemde. Wanneer een ftuk, dat zij fpeeldcn, den Koning niet langer aanftond, zong hij hen zelf een ander voor, het welk zij zouden fpeelen, zoo hij hen zulks, op geene andere wijze, konde doen begrijpen. Wat mij betreft, alles kwam mij voor, altijd hetzelfde deuntje te weezen: zo bedorven is de fmaak van een Europeer! De mftrumentett zei-  t m y. ielve beftonden uit 3 groote en 6 kleine hoornen^ van jonge Olifants - tanden gemaakt, en met rood laken overtrokken. Zij blaazen in het bovenfte gat, het welk dwars aan het fpits van den tand is , als aan onze dwarsfluiten, en maaken dè toonen daar doof, dat zij het onderfte gat met de hand op en toe maaken. Voords maaken veele trommels van allerleïe grootte, een driekantig ijzer en ijzeren klokjes, op de wijze als de bellen, welke ons vee om den hals draagt, het Örchest yan dezen Prins uit. Het Mufiek, door deze in-, ftrumenten voortgebragt, het welk altijd ineeheri heroisch krijgshaftigen fmaak is, klinkt zelden o£ nooit aangenaam in een Europeisch oor, even als in tegendeel een Neger, nimmer, door de ftfeelende toonen van eene viool, en noch minder door die van een Clavecimbel, aangedaan wordt. Eindelijk wierd ons ook ée.ne ververfching aangebooden, dat is, ons "wierd een glas brandc» wijn geprefentcerd. De Koning dronk niet,want hij nuttigt nooit iets in het openbaar. Dit verxbiedt hem zijn Godsdienst, dewijl hij, even als de Koning van Augna, teffens de opperde Priester in zijn land is, en dus in dit opzigt met de' geestelijke Keurvorflen en' Vorst - b'isfchoppe* gelijk ftaat. De waëreldlijke Koningen zijn aajji deze wet niet gebonden. Naa dat wij hadden gedronken, begaf zig dé Koning , terftond , in zijn zwemmend gemak , ^waartoe misfchien de Ncctardamp des brandeI wijns  wijns gelegenheid gaf,) en liet ons verzoeken-/ om nog eenige oogenblikken te vertoeven, dewijl hij dadelijk weêr bij ons zoude weezen. In het voorbijgaan merke ik hier aan, dat de Negers in het geheel niet kunnen begrijpen, waarbij het kome, dat wij zo weinig werks van den, hen zo aangenaamen drank, denbrandewijn. maaken, daar wij Europeërs hem tog zelv' bereiden, en zo verre na hun Land vervoeren. Naa een goed kwartier uurs verfcheefi de Koning weder. Hoe moest ik laehgen ,- toen die oude Gek in eene heel andere geftalte voor den dag kwam, te weeten in een fcliarlaken Pan* ties, een anderen zijden flaaprok, en met eert anderen hoed, met greelen bezet, op het hoofd. Het ontzag, dat de Popoêrs voor hem hebben, al is het, dat hij hun Landsheer niet is, gaat verre. Wanneer ze nabij hem komen , vallen zij, zo lang als ze zijn, met hun aangezigt op den grond, klappen, vervolgens, verfcheide maaien, in de handen, en knippen met alle vingeren , waarin ze zeer geoefend zijn. Hij komt verfcheide reizen 's jaars na Popo, om van ons zo wel, als van de Negers zijne gewoone gefchenken in te zamelen. De Popoêrs zijn zeer voor hem bevreesd, kunnende zelfs de Europeërs nog zo dwaas zijn , van te gelooven , dat geheel Afla, des Konings Refidentie-plaats, vol Hekfen, en de Koning derzelver Grootmeester zij. 'Zo dra de gefchenken, die hij krijgt, hem niet groot  groot genoeg voorkomen,dreigt hij oogenbliklijk] de rivier, waarvin de Popoêrs hun drinkwater moeten hebben, zout te zullen maaken, het welk hij ook reeds eenige maaien gedaan zoude hebben. Maar ik geloof, dat dit zeer natuurlijk gefchiedde, Wanneer hij naamlijk ter plaatze, waar de rivier tiaast bij het zeeftrand met bogten loopt, heimelijk, eene verëeniging met de zee werkftellig maakte , het welk met weinig moeite gedaan, en weêr gedempt kan wordeiii Toen wij, naa eenige dagen, bnzé reis wilder* vervolgen, en de Koning zulks hoorde, zond hij terftond na ons toe, en liet ons weeten, dat hij nog eenige tonnetjes buskruid, en ettelijke ankers Brandewijn moest hebben, vóór dat we aan boord fconden gaan. Toen hem dit plat afgeflageri wierdi liet hij óns fpijtig weeten, dat niemand onzer aan boord zoude komen, en hij Fetis op' het ftrand wilde zetten. Had hij dit gedaan j dat is: had hij mogelijk eenen wit befchilderden ftok , waaraan hij eeaige ftröoken linnen gebonden had, in het zand nabij de zee geftoken, eii daarbij gezwooren, dat Wij niet gelukkig door de branding moesten komen; dan hadde ons geen Popo-neger aan boord Van ons Schip gebragt," al hadden wij hem alle fchatten der waereld beloofd tot dat die Koning zelf dien Fetis weêf* hadde weggenomen; inmiddels was zijne Majefteit zo ftre'ng niet, maar iojxi 's morgens eenige lieden m ons toé, I a &ri  en liet om Verfchooning verzoeken, niet bijvoeging , dat hij, gisteren, wat onpasfelijk (befchonken) geweest was; dat hij hoopte, wij zouden niet van Popo vertrekken, zonder hem eenig gefchenk te geeven; en dat de weg open ware, wanneer en waarheen wij wilden verreizen. Op deze wijze bereikte hij en wij ons oogmerk ; want hij kreeg nog een gewenschte laavenis, en wij vertrokken. Wij ligtten dan het anker, naa dat wij ons hier agt dagen hadden opgehouden, neemende' onze. koers na Fida, ïo mijlen van Popo liggende, alwaar wij den volgenden dag, te weeten den 3 November 1784, kwamen. Hier wierpen wij weêr 't anker uit, beftooten hebbende, om'hier, en niet aan de rivier Gab boon, Cf) zo als anders en- (ƒ) 'T was gansch niet naar mijn zin, dat ik, bij deze gelegenheid, die groote Africaaniche rivier niet mogte leeren kennen. Bij eene volgende reis dezer Brigantijn daarheen had de Schipper een ftuk hout als eene zeldfaamheid meêgebragt, welk het roode Sandelhout was. (Pterocarpus Santalinus linn. fp/.~) Hij berigtte , dat eenige Engelfche Schepen het als Koopgoederen mede na Europa namen. De handel met de inwooners- in elpelbeen en Was is zeer voordeelig; maar de flaaven haaien bij die van de Goudkust"tn verre na niet, en. worden in Wesri'ndi-ën: pas voor de helft der laatften verkogt. Het zijn on-  < 133 ) önze eerfte beftemming was, onzen handel te drijven. De zwarte Onder-koning van Fida had ons Boden te Popo toegezonden, om ons te verwittigen, dat wij, in weinig tijd, ons Carjo tegen Negers bij hem. konden verhandelen. Men had, te vooren, ook juist niet de beste gedagten nopens den handel aan de rivier Gab boon gehad , om dat men de bewooners eeniglijk van de flegte zijde kende. Doch thans beflóot men, eens eene proef te neemen, daar men, federt menfchen geheugen, zig niet herinneren konde, dat. de Deenen hier Koophandel hebben gedree» ven. Men bragt de Waaren in het Engelfche Fort aan land; ik posteerde mij als Factoor daar bij, en de Brigantijn zeilde weêr na ons Hoofdfort terug, om mij met meer en voor deze plaats beter gefchikte Waaren van daar te verzorgen. Dg ongemeen kleine, elendige en ziekelijke menfchen» over wier afzigtige gelaatstrekken ik menigmaal verzet ftond. Een Jongen van omtrent 15 jaaren, van meer roode, dan zwarte kleur, met hairen ter langte van een duim over het geheele lighaam, van dezelfde kleur als het lighaam, had eenen na vooren uitfteekenden mond, en voor het overige geleek hij meer na den Ora-ng Utang, dan na een mensen; yijn verftand was,, naar gelange van zijn lighaamsgcftel, zeer gering. 13  C 154 ) De Koophartdd verfchilt van dien, welke bi; pnze Etablisfementen word gedreeven, hemelsbreedte. Hier zijn 3 Fortresfen, te weeten eene Franfche, Engelfche en Portugeefche. Alle deze zijn volkomen naar één Plan aangelegd. Zij beftaan uit huizen, welke ruim in het vierkant zamen gebouwd, en met ftroo gedekt zijn, wier Front twee verdiepingen, maar de overige gebouwen flegts e'éne verdieping hebben. De Flanken zijn voorzien met bolwerken, die egter niet boven de 3 voeten hoog zijn. Elk bolwerk heeft 12 ijzeren kanonnen. De Forten zijn rondom met eene breede graft van 20 voeten diepte voorzien, waarin evenwel flegts zelden water is. Na het Front toe is eene brug, welke, bij eenen aanval, met weinig moeite ware weg te neemen. Het Franfche Fort is best, en het Portugeefche het flegtst in ftaat. Het eerfte heeft ronde bolwerken, en in het oostelijk bolwerk is een zeer hooge toren, van Europeefche gebakken fteenen opgebouwd, welke hen teffens tot een pedeftal der viagfteng dient, De bolwerken der overige Forten zijn Vierkanten. Alle hebben hun Kruidmagazijn in het midden des Pleins, welk magazijn insgelijks met ftroo alleen gedekt is, en de gedaante van een duivenflag heeft. Het Engelfche heeft mede in het plein eenen metaalen Negenponder, welke op de poort gerigt is. Eigenlijk mogen hier geene andere Europeefche , dan deze drie Natiën handelen. Maar, om  < S35 > öm dat 'er des Konings inkomflen bij winnen, wanneer hier meerder Natiën Koophandel drijven, wierd het mij ook toegedaan. Elk fchip* hier aankomende, om te handelen, regt eene Factorij op, en drijft zijn'handel zelf, voor welke vrijheid het den Koning , indien het eea fchip is, dat 3 masten voert, de waarde van ia flaaven, en, wanneer het flegts a masten voert, die van 7 flaaven moet betaalen. Deze omftandigheid heeft de Franfchen menigmaal bewoogen, hunne bezaansmast van dc driemastfchepen, vóór dat ze nog op de recde kwamen, weg te neemen, om de waarde van 5 flaaven uit te winnen. De Gouverneurs daarentegen mogen alle vrij Koophandel drijven, zoo ze Waaren in het Fort hebben, voor welke vergunning de Koning, jaarlijks, zijne fchatting trekt. De Forten, even als de Negerijen liggen om- . trent eene mijl' verre het land in. V-óór dat men daarheen komt, moet men eene rivier van Pop* af, en eene menigte moerasfen pasfeeren, welke nogtans niet dieper zijn, dan dat een Neger dezelve doorwaaden kam Deze maaken de vervoering der Waaren deels moejelijk, deels kostbaar. Op het ftrand zelf onderhoudt elk fchip eene Tent, om 'er de aan land gebragte Waaren in te bergen , waartoe de Vice - koning een zekeren Neger levert, om te verhoeden, dat niets gefloten werde , welke weekelijks daar voor betaald word. D,ese Tent dient mede nog daartoe, I 4 om»  pm den Forten leuzen te geeven: of fchepen kr> men, de branding goed of kwaad is, enz. Nog een anderen Neger geeft de Vice-koning elk fchip, •die de Conductor (beftierder) word genoemd, en zig alle morgen na de Factorij begeeft, om te .verneemen, of 'er dien dag Waaren aanland gebragt zullen worden, in zulk een geval ook aan tfrand gaat, de Waaren ontvangt, en ?er voor Sorgt, dat alles na de Factorijen word gebragt, zonder dat 'er een ftuk vermist of geftolen word, in welk geval hij 'er voor inftaan, en het moet betaalen. In de Factorij heeft men nog 3 Makelaars en 3 Factorij-werkers, die alle van den Onder-koning worden aangefteld. De Makelaars doorkruisfen de ftad, eiken morgen, van den éénen Koopman na den anderen, vraagende, of 'er flaaven aangekomen zijn. Dit zo zijnde, geeven zij 'er den Factoor kennis van, welke dan met hen, met den duimftok in de hand, in de huizen der zwarte Kooplieden gaat, de flaaven beziet, en, wanneer ze hem aanftaan, koopt, nopens de Waaren, waaromtrent zij het eens zijn geworden, eene verklaaring geeft, en den gekogten flaaf met zijn merk laat branden. Deze, zoo hij geen Konings-flaaf is, wordt alsdan tegen den avond in het Fort, of in de Factorij geleverd. Maar is hij een Konings-flaaf, dan moet'hij bij den zwarten Koopman zo lang blijven, tot dat hij terftond aan boord gebragt kan wprden. De Fidam hehben de zonderlinge gewoonte, ' 'dat  C «57 D dat ze de flaaven, vóór dat ze die aan de Blanken vertoonen , zo uitdosfen, als of ze na een' dans zouden gaan. De vrouwen krijgen wel 5 lijfgordels om, volgens de hier ftandgrijpende Mode, de e'én boven den anderen. Alle flaaven, van het mannelijk geflacht, worden de handen op den rug gebonden, al ware het zelfs maar een kind van 5 jaaren. Dit gefchiedt op 's Konings bevel; om dat eens een flaaf een' Europeer, toen hij hem wilde bezien , deerlijk zoude gehavend hebben. Deze Kooplieden moeten van den Koning wettig zijn aangefteld, en een reizend Koopman mag zijne flaaven zelf niet aan de Europeërs verkoopen. De Kooplieden in flaaven zijn hier groote Kapitaalisten; zij kunnen, menigmaal, bij de Europeërs eenige duizende guldens uitftaande hebben. Ook komen ze met hunne rekeningen niet gaarne eerder voor den dag, dan wanneer ze weeten, dat 'er Waaren voor hen in het Fort zijn, het welk, wegens de fterke branding, niet altijd mogelijk is. De voornaamfte Waaren zijn hier Brandewijn, Bosz, Tabak, bekkens van geelkoper , Glas-kor aaien, ijzer en Panties -waaren. Menigwerf begeert de Koopman niets, dan ééne van deze Waaren. Geweeren en buskruid, de voornaamfte. Waaren anders op Akra, zijn hier weinig of bijkans niet getrokken. De rede daarvan is wel voornaamlijk deze, om dat de gemeene ÏJegers deze Waaren niet zelve van de Europeërs I 5 mo"  < 138 ) «mogen koopen * maar ze in een mindere hoeveelheid van den Onder-koning moeten hebben. Want vind men bij een' Neger meer, dan een hoed vq! buskruid, dan word hij voor een oproermaaker gehouden, en zonder verder geding voor 's Koaings rekening verkogt. Het tegenwoordig Fida moet het voormaalige Jachen zijn; want Fida is eigenlijk de naam der geheele Provincie. Fida had, voordezen, ziju eigen zeer magtigen Koning, maar welke, toen hij, zo wel als zijn Land tot zwelgerij en verwijfdheid verviel, van eenen, hooger in het land regeerenden Koning van Dahomet, truro aijkat i, in het jaar 1729, overwonnen wierd, en die het Land tot een wingewest maakte, waarin hij, federt, een' Stadhouder of Vice-koning en verfcheide Kabosfiè'rs heeft onderhouden. Dit Fida was, voorheen, onder de regeering der Fidaifche Koningen, van minder aanzien, dan < nu, toen eene andere Negerij, omtrent s mijlen hooger het land in leggende, en Sawi genoemd wordende, de hoofdftad en Refidentie des Kolft ngs was, maar welke thans bijna geheel in verval is. Om deze voormaals zo beroemde ftad te zien, deed ik, voor eenigen tijd, een togtje derwaarts, maar bevond daardoor voor mij zeiven geene meerdere voldoening, dan of ik eens andere gemeene Negerij gezien hadde. Tweejnaal word hier weekelijks markt gehouden; maar Van de 6000 Kooplieden, welke men, naar het herig):  C S39 ) ngt der vroegere gefchiedfchrijvcrs, op de markt zoude vinden, ziet men geen fpoor, daar men zulk een aantal, bezwaarlijk, zelfs in het ganfche Koningrijk zal aantreffen, zoo men al elk bijzonder Perzoon tot een' kooptnan wilde maaken. De Opperhoofden der Europeïfche Forten hielden zig hier, insgelijks, aan 'sKonings Hof op, alhoewel zij deze te Jachen, of het tegenwoordig Fida hadden. Ik logeerde bij den hier zijnden Kabosfiër, een' man van omtrent 65 jaaren, en ongemeen ümeemend. Hij onthaalde mij met eene opregte hoflijkheid, welke hem alle mijne hoogagting deed verwerven, hij zorgde voor mijne Lieden, en liet van de beste levensmiddelen in overvloed toereiken. Nogthans hield ik mij daar flegts een paar daggen op, en reisde na Fida wéér terug. Nabij de ftad, ten Noorden, is een brcede, maar niet diepe rivier. Over deze zag ik de eerfte foort van bruggen in Guinea, welke , uit zamengevlegten takken, op de wijze van een wagenkorf, over het water lagen. De kant dezer rivier is zeer zagt en moerasfig. Vóór dat ik de brug, welke wel 300 fchreden lang is, over ging, zag ik de velden met •roode bloemen, even als bij ons in de Lente de boterbloemen, bedekt. Nader bij komende, vond ik, dat het de bij ons thans zo geliefde tüin- blocm,  C 140 3 jbioem, de Balzemijn was. (g) In de Bosfchaadjen vond ik een zonderling , naa eene Aloë zweernend Gewas, (h) Deszelfs bladen zijn omtrent drie ellen lang, en drie duim breed , en op de wijze der meeste Aloën gevlakt. Het is vol takken; de meeste fchieten, in een regten hoek, van den ftam uit. Doch de e'én verheft zig boven de overigen,en fchiet juist als een palmboom in de hoogte, hebbende menigmaal wel een' voet in de middelijn: ik was zo gelukkig niet, van 'er een in den bloeij aan te treffen. De Palmit CJ) is hier in eene groote menigte, desgelijks een bijzonder foort van Cocusboomen, wier pit, een' taamlijk aangenaam amperen fmaak, en een' reuk als de Mammeinen (k) hebbende, men pleegd te eeten. Daar zijn gemeenlijk twee of drie fteenen in, de gedaante eener Nier hébbende, en digt met vezels bezet, welke de vrugt eenigzins onaangenaam om te eeten maaken. De Gember, zo wel de echte, (/) als de onechte, Cm) vond ik hier, in de dikke bosfehen bij menigte. Dit C^") Imparttens B.alfamina linn. CA) An Pandanus odoratisfimus linn.j^/. CO E/ais guineenfis linn: CO Mammea americana linn. C /) Ammomum Zinziber linn. C«O Ammonium Zerumbcr linn.  C 141 ) Dit Koningrijk beftaat, volgens desmar* Oh ais, uit 36 Provinciën: maar 'er waren pas zo veele fteden en dorpen. De grenzen zijn ten Westen Afla, ten Oosten Badagrie, ten Zuiden, de Zee, en ten Noorden het gewezen Koningrijk Ardra. Fida is, thans, eene zeer voornaame Negerij, welke wel anderhalf mijl in den omtrek zal hebben, wanneer men de groote, met Turksch kc* ren beplante plaatzen, hier en daar in de ftad verfpreid leggende, mede rekend. Elke Europeïfche Natie, hier een Fort hebbende, heeft mede eene Negerij rondom zig, en dit is ook de rede, waarom de Negerij als trit -verfcheiden fteden beftaatv Het is niets vreemds, dat men, door de ftad gaande, menigmaal, op eenzelfd oogenblik, in drie onderfcheiden taaien gegroet word; dewijl elke Stad-neger van de taal des Forts, bij 't welke hij zig voegt, zo veel ten minften heeft geleerd, dat hij 'er in kan groeten. Omtrent in het midden der ftad is de markt,' met geregeld daartoe gebouwde winkels, alwaar de Kooplieden 'smorgens met hunne Waaren in-,, en 's avonds weêr uit trekken. Op eiken vierden dag is het weekmarkt, wanneer de vreemdelingen hunne Waaren te markt mogen brengen.' In de winkels vind men alle 'mogelijke foorten zo wel van Europeefche , als inlandfche Koopmans-waaren, tot zeer maatigc prijzen. Anderen zitten tusfchen die winkels met gekookt brood of Kan_ kis,  C *4*> het welk de Negers hier Dabbedabbe noemen, Turksch koren, vrugreri, hout enz. Alle foorten1 van koopmanfchap mogen dfe vrouwen bij dé hand neemen, den llaavenhandel uitgezonderd, «welke de zaak der mannen is* De Koning van Dahomet, is, op zijn Africaansch zeer magtig, federt darde grootrte Koning,Truro Anduti, d\e in 't begin flegts een gemeen* Kabosfiër was, het groote Koningrijk Ar dra, en vervolgens Fida veroverde, en zig onderwierp,; Alhoewel nu verfcheide Koningen onder hem ftaan, en hem jaarlijkfche fchattingen moeten betaalen, zijn 'er egter grootere Vorsten in het Land, welken hij zelf fdiattmg moet geeven, bij Voorbeeld, den Koning van Benin: Deze is, Waarfchijnlijk, de grootfte Koning in Guineaj. Zijn Rijk ligt van hier af, oostelijk, aan den zeekant: voords de Ahos, eene zeer talrijke Natie* welke noordwaards tegen over het Koningrijk Dahomet woont, en wier krijgsvolk enkel uit ruiters beftaat. ' Van dien trtjro audati verhaald men; dat hij, eens van de Aijos op het open veld ifl he't naauw gebragt, en in gevaar zijnde, door des vijands Cavallerie omcingeld te Worden, om dat hij 'ér zelf geene had, door eéne krijgslist de overwinning zogt te behaalen, welke hem anders* zoude mislukt zijn. Hij had naamlijk in zijn Leger eene groote menigte van Européifche Waaren, en daar onder eene taamelijke hoeveelheid bran-  c m > örantiewijns. Hij wist, dat de Aijos, even aïs alle Negers, groote liefhebbers van dezen drank \varen,maar welke in hun land zeer kostbaar was om dat ze zo verre van den zeekant af woonden,-, en zij, uitdien hoofde, deszelfs fcbadelijke werking, wanneer men 'er te veel van drinkt, zo zeer niet kenden, als de Dahometters. Alle deze Waaren liet hij, 's nachts, na een klein dorp brengen, tastte den volgenden morgen do. Aijos aan, trok, naa eeuig gevegt, in eene gewaande wanorde terug, door het dorp, waarin hij de Waaren had laaten brengen. De Aijos, waanende, eene volkomen overwinning op de Dahometters behaald te hebben, vervolgden hen, en maakten alle de agtergelaaten Waaren buit. Zij dronken dat edele vogt zo gulzig in, dat twee derde gedeelte des Legers, weldra befchonken, in flaap raakte. ÏRüito aübati, welke hen, door zijne fpions, naauwkeurig liet befpieden, nam dien tijd waar, overviel ze in deze wanorde, en behaalde op hen eene beflisfende overwinning. De weinigen, welke niet fliepen, hadden halswerk,om met hunne paarden te ontkomen. De Aijos egter zouden hem, naa dien tijd, dikwijls genoeg hebben kunnen vernederen, en zig den weg na de zeekant baanen; maar de Koning van Dahomet tragt den oorlog altijd te mijden; waarbij nog komt, dat de zee de Fetis der Aijosnegers is, welke te zien de Fetis - priesters hen, ep leveasflraf, hebben verbooden, Do  c m) Dd tegenwoordige Koning van Dahómet is'ecfi man van omtrent 50 jaaren, welgemaakt, en van veel Verftand. Hij zelf komt nooit te jPY Hun MuzkkAs, zeer verfcheiden; één der voornaamlte fooiten is dit, dat ze een diep gat, omtrent .15 voeten in zijn middclijn,. in de aarde graaven. Over dit gat leggen zij twee balken van zeer hard hout, en dwars over dezelve weêr dikkere en dunnere ftokjes, zonder ze nogtans vastte maaken. Op deze laatften flaan ze, vervolgens, met kleine Hokken, als die van Keteltrommen, naar de Maat,, waarbij ze te gelijk met verfcheide trommels geacompagncerd Worden. ïk heb gezien, dat deze vrouwlieden volflagen drie uuren, op die plaats, in eene bijkans ondraageli jke hette gedanst, en juist de ten uiterften vermoejende danzen mede gedaan hebben, waarbij ze geene andere verkwikking hadden, dan dat hen eene Priesteres, zomwijlen,.het zweet afveegde. Vroeg ik, hoe 't mogelijk ware, dat zij het, zonder eenige benadeeling, zo lang konden uithouden? dan gaven ze ten antwoord: „ de Fetis ware het, die ze yerfterkte." Doch dit weete ik mede, dat haar die Fetis, menigmaal, ziek t'huis laat komen , en zij haare onmaatigheid met het Leeven moeten boeten. De Mannen gaan, nu en dan, in eene geregelde F'r.ocesfie rondom hunne hutten, waarbij zij een heel bijzonder Muziek hebben, uit ettelijke horens, trommelen, en zeer veele groote, ijzeren klokjes, als onze osfen hier om den hals 'hebben, beftaande, waarop ze met een Hokje van dezelfde ftof naar de maat liaan. Alsdan laat men de FeK 4 u's-  tfs-ytaggen, welke wel van 4 tot 7 kunnen zijn, van de Tempels waajen. Deze zijn yan wit linnengemaakt, ja menigmaal is het ganfche dak met linnen overtrokken. Eene andere bijzondere Procesfie zag ik voor eenigen tijd. Drie Priesteresfen, welke hier meer in agting zijn, dan de Priesters. en die meri inzonderheid daaraan kend, dat zij de hairen van haar hoofd nooit, als andere vrouwen, laaten affuijden, maar de nairen (of wol , zo als men *t noemen wil O in groote lokken kammen, gingen vporüf, en zongen een lied in een' zeer droeven roon. Op haar volgden eenige Priesters, en hierop mede nog ettelijke vrouwen, alle tot den Tempel behoqrende. Toen ze langs de ftraaten, trókken, vlooden alle Negers in hunne huizen, rukten hunne kinderen mede van de ftraaten, en fchoolen weg, tot dat de Procesfie voorbij was, Op mijne vraag, waarom ze, wegens die Procesfie, gevlugt waren, kreeg ik tot antwoord: „ dat fc hij , die de Procesfie met yoordagt wilde aan„ zien, gewis , geene drie dagen meer konde n leeven.'" De Fetisfiang is hier, ajs ik vooraf meldde, de eerfte Godheid, en word boven alles hoog geagt. Het zoude met een Europeer zeer flegt afloopen, wanneer die zig aan zulk eene vergrijpen, en ze dooden wilde. Ik heb 'er verfcheide gezien: 't is waarlijk een heerlijk Dier voor het oog. Volwasfen is ze zo lang en dik als een  C 153 3 menfchen-arm. De grond haarer kleur is graauw, maar overal is ze met geele en bruine vlakken getekend. Zij fchijnt het te vveeten, dat haar niemand eenig leed zal doen; weshalven zij onbevreesd in aile huizen komt. Zij is een werklijk onfchadelijk Dier, het welk nooit iemand kwaad doet. Toen ik eens alleen in den tuin van het Fort wandelde, zag ik e'e'ne derzelve ondereen' boom in een gekronkeld flaapen. Ik vermaakte mij hartelijk over deze ontdekking, bezag ze eenige oogenblikken metverrukking, en ftond juist in beraad, om eene fles te haaien, en ze in den fpiritus heimelijk te kunnen bewaaren. Tot mijn zeer groot misnoegen kwam, ten zelfden tijde, een Neger en werker in den tuin, ziende, even als. ik, de flang gevallig liggen. 'Nu was 't met mijnen buit gedaan. Aanftonds liep hij fchielijk den tuin uit, en kwam, weinig tijds daarna, met een Fetispriester weêrom. Deze, toen hij die flang zag liggen, viel, zo lang als hij was, met zijn aangezigt op den grond, kuste de aarde driemaal, fprak eenige woorden binnen 's monds, haalde zijn' lijfgordel vast toe, op dat die tog niet los mogt gaan, nam, zo behendig als hij kon, de flang van den grond, en ftak die in den gordel , zo dat ze niet eens wakker wierd, en droeg haar in den Tempel, alwaar men altijd eeten en drinken voor dezelve in voorraad houd, het zij ze kome en eete, dan niet. Tot de meer vreemde opogtcn, die ik te Fida K 5 zag,  C 154 ) zag, behoort nog de volgende: toen ik., opeen* namiddag, heel vernoegd, met mijn boek voor het glas zat, ontftond 'er buiten, eensklaps, een getier en toeloop v'an volk, zo dat ik eenen optogt vermoedde. Het duurde niet lang, of de Stadhouder en de Kabosfiërs kwamen agter malkander aanrijden op muilezels, met een groote fchaare agter zig. De Kabosfiërs fteegen voor het Fort af, en dansten de ée'n naa den anderen voor hetzelve. Ditzelfde deed het volk, cn maakte Muziek. Binnen een half uur waren alle de Grooten verzameld, waarvan de meesten heel grappig gekleed waren. Alle de Voomaamfien hadden kamer-rokken zonder mouwen aan, meestal van zijden ftof; de Minderen daarentegen van wit linnen, en zommigen waren naar gewoonte gekleed, als de Europeërs. De voornaamfic Kabosfiërs hadden- hoeden op van gedreeven mesfing, in de gedaante van een ronden hoed, dien ze van den Koning tot een gefchenk hadden gekreegen, zonder wiens gunst niemand zulk een fieraad mag draagen. Over het algemeen kwam mij dit voor , als bij ons eene Maskerade.. .'Zij hadden drie vaandels bij zig, twee Hollandfche en een Engelfche , als mede drie groote zonnefchermen. Drie wél gekleedde Mannen droegen ieder een bekken van geel koper op het hoofd, met opftaande beugels , zo dat ze bijkans de gedaante van een Koninglijke kroon' hadden, Naa  C 155 > . Naa dat zij helder gedanst hadden, kwamen de. Grooten, de bekkens, de vaandels en parafoldragers in het Fort op de zaal, alwaar ik gelegenheid had, om alles meer van nabij te zien, De Grooten gebruikten eene ververfching, en Vielen vervolgens, op hunne kniën op den grond, kusfende dien driemaal. Zij overhandigden den Gouverneur een fraai jen ftók', ten bewijze, dat de Koning hen zond. In deze houding zeiden Zij: dat de Koning bevolen hadde, dat ze zijne tekenen der overwinning op de Badagriën , Ceene Natie, zes mijlen van hier ten oosten woonende , aan de zeekust, daar voordezen een Hollandfche en Engelfche Factorij Was,) welke hij vóór zes maanden totaliter hadgeflagen, den Blanken zouden vertoonen. Hierop openden zij de na kroonen zwcemende bekkens. In die drie bekkens waren 7 koppen, in elk der twee drie koppen, en in het derde flegts één en eene regte hand, welke eertijds die van den voornaamften Kabosfiër van Badagrie geweest was. Alle deza koppen, hoewel reeds 6 maanden oud, zagen 'er zo fris en gaaf uit, als of ze eerst heden afgehouwen waren; het welk de rede was, dat ik vroeg, hoe zij ze bewaarden, en kreeg tot antwoord, dat zij ze met ftroo rookten, zo als bij' ons de hammen, het welk dan hun, buiten dat' reeds zwarte vel geen nadeel doet, maar het' veeleer een glanzige gedaante geeft. De vaandels en Parafols waren insgelijks in dien oorlog genomen,.  «ïen, welke laatfte met de Trommels groote zegetekenen van oorlogsbuit zijn. De Fidaifche Negers zijn welgemaakt, en groot Van ftatuur, maar hunne gezigtstrekken ontbreekt dat zagte, het welk men bij de Akracrs en andere Guinec/che natiën befpeurd. De vrouwsperzoonen zijn over het algemeen lelijk. Ik zag hier eene melkwitte Negerin, welke de Koning van Dahomet den Gouverneur zond, met de aanbieding: dat hij ook in ftaat ware, hem eene blanke vrouw te zenden. Zij was ongemeen afzigtig, niet boven de vier voeten lang, en fcheen eene misgeboorte te weczen. Ook zag ik een' Neger, welke volkomen bjanke handen en voeten had ; dit laatfte is, zomwijlen, wel een gevolg van zwaare ziekten, maar bij dezen was zulks natuurlijk. Onder de hier zijnde kostbaare voortbrengzels der natuur zag ik mede heel hooggee/e boomwol, welke op Dahomet zou groejen. Maar 't is op leevensftraf verbooden, wol of zaad uit te voeren ; de eerfte is eeniglijk ten gebruike des Konings beftemd. De Fidairs zijn eene zeer geestige Natie. Zij weeven niet alleen fraaije ftoffen, maar maaken ook van gras grove en fijne ftoffen. Zij neemen de bladen van een zeker gras, («) welke een* duim («) Cijferus,  C 157 3 duim breed, en meer, dan eene Elle lang zijn. Deze leggen zij eenige dagen in de zon, en zo verandert hunne kleur van groen in geel. Alsdan fplijten zij die bladen in enkel draaden, knoopen ze zamen, winden ze op, en verwee ven ze. De Fidaèrs, zo wel als de Popoêrs, delven twee foorten van fteenen, na den Lapis Lazuli of de Hijacinth zweemende. De ééne foort is heel donkerblaauw, met gefpikkelde kleine metaal - korrels, welke misfchien Goud of zwavelftof zijn. Hieruit flijpen zij Cijlinders, ter dikte van een kleinen vinger, welke zij, zo dik als ze zijn, in de oorlellen fteeken. Bij gebrek daarvan neemen ze de natuurlijke roode Koraalen, CO of wel flegts pijpefteelen. De andere foort, nabij de Hijacinth komende, geeven de Negers voor, dat ze zo doorboord in de aarde vinden, in de gedaante van korte ftukken pijpefteelen of koraalen. Het ware- aartig, zo dit gegrond ware ; want dan moest men ze voor eene met een korst bedekte foort van fteenen houden, 't welk ik' welhaast gelooven zoude , om dat ik geen inftrument der Negers kenne, waarmede zij zo dunne, lange en harde fteenen konden doorbooren. Beide foorten zijn zeer duur, en worden met het goud gelijk geftcld. In CO Ifts nobilis linn.  C ï3§ ) ' ïn d"e maand Januarij vak het groote gtdagic nis-feest yan den Vader des Koniiigs van Dakómét in. Alle drie Gouverneurs worden daartoe genoodigd, Welke ook, zoo geené ziekte henohf fchuldigt, niet agterwege mogen blijven, en iri zulk een geval moeten zij evenwel een anderen Blanken in hunne plaats zenden. Het word iri Dahomet gehouden, het welk drie dagreizen ("omtrent 10 mijlen) van hier gelegen is. Alle Kabosfiërs en eene partij gemeenc Negers uit alle Provinciën des Rijks komen hier alsdan zamen, om van die plcgtigheid gebruik te maaken. Be Europeërs wórden uit 's Konings-keuken gefpijsdi Men heeft een uitftek in de gedaante van een Balkon gemaakt, Waaróp zig de Koning, zijn hofftoet en de Blanken bevinden. De gemeenë Negers ftaan beneden, rondom dit Balkon, de Afgezondenen van elke ftad op zig zeiven aart hunne plaats. Men heeft eene menigte Europeefche ftoffen , desgelijks brandewijn , als medö Bosz, welke in'ftrengcn, ter waarde van a rijksdaalders , aaneen gereegert zijn, insgelijks allerhande eetwaaren op dit Balkon. De Koning roept ée'nen der Kabosfiërs bij zig 5 deze komt op handen en voeten kruipen, en ontvangt des Konings bevel,het welk dan gewoonlijk daarin beftaat, dat hij zo en zo veele ftrengen Bosz, Pantieswaa* ren, of wat het ook moge wezen, neemen en na beneden onder het volk zijner ftad zal werpen. Deze, die zijne lieden kent, geeft hen een' wenk,  * 159 ) wenk, die reeds met opgeheven handen de dingen wagten , welke komen zullen, en vangen alles op, wat na beneden word geworpen, vóór dat het op den grond komt. De Koning herhaalt dit met de overige Kabosfiërs, allen en elk een in 't bijzonder. Doch 't einde kroont het werk: het 'ijslijkfte van de barbaarfche gebruiken. Men heeft naamlijk 40 of 50 ongelukkige flaaven, (onverfchillig, of het krijgsgevangenen, misdaadigen of ingebooren flaaven zijn,) geduurende dat jaar, tot dit Feest bewaard. Vijf of zes zitten, fterk geboeid, beneden aan den voet van het Balkon, zien de geheele menigte zig vermaaken, en wagten met ongeduld de uitwijzing van het ijslijk vonnis. Te weeten, wanneer alles uitgedeeld is, wat op dien dag zal uitgedeeld woorden; dan worden deze offers na boven voor den Koning gebragt, die ze dan nog eens beziet, of het de regte zijn, en hierop bevel geeft, om ze ter dood te brengen, het welk met eene bijl op een' blok gefchiedt, Geduurende dien tijd ftaat e'ën der Ministers met een theekopje, vangende zulks vol met bloed van deze ongelukkigen, het welke hij den Koning prefenteert. Deze doopt den uiterften tip des kleinen vingers daarin, en lekt hem met de tong af. De lighaamen worden alsdan rondom des Konings begraafplaats geworpen, eh de hoofden op ftaaken rond daaromheen geftoken, waarmee" de handeling van dien dag eindigt, welke 10 of 14 maal herhaald word. De-  Deze barbaarfche handelwijze fchijnt een zirinebeeld te weezen van het gebruik, dat eertijds bij hen ftand greep: te weeten, dat zij hunnè overwonne vijanden opaten, Dat zij zulks thans niet doen, en dat ze, nooit, menfchen vleesch óp de markt verkogt hebben, zo als eenige fchrijvers ons verhaalen, daarvan ben ik overtuigd. Vraagd men den Koning, waarom hij zulk een Wreed gebruik niet affchaffe , het welk nog buitendat voor zijne finantien nadeelig is , dewijl hij deze 50 menfchen, die jaarlijks ter dood gebragt worden , tog hadde kunnen verkoopen ? dan is dit zijn antwoord: „ dat het hem niet vrij^ ftaat, zulk een gebruik te vernietigen, het „ welk zo oud was, als het Koningrijk zelf, eh „ dat hij, zulks doende, te duchten hadde, dat „ zijne ohderdaanen tegert hem zouden opftaan.'* Een voorbeeld, hoe despotiek die Koning van Dahomet regeere , zal het volgende uitwijzen. Toen hij eens, in zijne Koninglijke praal, 's morgens op het Balkon wilde treeden, en voorbij die ongeiukkigen ging, welke geketend aan den voet van het Balkon lagen, om op dien dag ter dood gebragt te worden, konde e'én hunner zig niet bedwingen, maar zugtte, en riep overluid: „ o! hoe gelukkig is tog deze, (de Koning) en „ ach! hoe ongelukkig ben ik niet!" De Koning, hier iets van hoorende, vroeg, Wat de Misdaadige gezegd hadde? waarop men *t hem te kennen gaf. Hierop draaide hij zig terftond om-,-er» , zei-  zeide t dat moet zeker geen domkop vveezen; hij hief zelf dien (laaf op, beval, dat men hem zoude önfkluisteren, kleêren en reisgeld geeven, om hem na zijne Provincie te laaten vertrekken. Daar nit, wanneer de Koning in het openbaar Verfchijnt; eene menigte. menfchen dringt, om hem te zien, en hij evenwel de plaats weêr wilde vervullen van hem, dien hij zo even die Vrijheid zo grootmoedig had gefchonken,greep na den eersten uit den hoop, beval hem neêr te zitten j liet hem boejen, en nog dienzelfden dag niet de anderen ter dood brengen. —— Ik vraage U, Wie tog der despotieke Koningen van Europa zoude dit, verfcheide maaien, ongewroken durven onderftaan? Nu, ditmaal zal ik tog niet het verwijt Verdienen, dat mijne Brieven altijd zo kort zijn? in deze hoope, dat Gij met mij tevreden zijt,zo als ik met de geheele waereld, ben ik, enz* AGTSTE BRIEF. Hoofdfort christiaansburg op dc Kust guinea, den 16 Oélober 1785. Jn mijnen laatften vari Fida, den 28 Maart '1785, zond ik U eene befchrijving mijner reize L van  ■C ï6a y van Prinztnftein tot Fida, waarin ik U een taa> melijk uitvoerig verflag deed van de Europeërs zo wel, als de inboorlingen dezer plaatze. Laate ik nu zaaldijk de gebruiken an zeden verhaalen van die Natie , welke rondom ons Hoofdfort woont, wier naam Akraërs is, en welker land in haare moedertaal Gah genoemd word. Maar vooraf moet ik U nog melden, dat ik, den eerden April dezes jaars 1785, met de Brigantijn Ada van Fida na Popo terug reisde, aldaar aan land flapte, vervolgens met hangmatten deze reis tot Rio-Volta deed, mij daar liet overzetten, en mijne reis tot het Hoofdfort vervolgde, het -welk van Popo omtrent 50 duitfche mijlen waren, idie ik in 6 dagen heel gemaklijk aflag. Met de herhaaling van alle Forten, Logien en Negerijen wil ik mij niet ophouden, dewijl ik ze alle reeds hebbe aangehaald. De kleeding der Akraërs ftaat met die, welke aan de overzijde der Rio-Volta, aan de zo genoemde flaavenkust woonen, tot Benin toe meestal gelijk, doch verfchilt in eenige opzigten, vooral die van de fraaje Sexe. De Mannen hebben een riem of band, welke of uit Leêr fierlijk gevlogten is, of uit een zilveren ketting beftaat, of wel een fnoer koraalen boven de heup vast gemaakt. Daardoor trekken zij een kleine ftrook katoen of linnen, of wel zijde-ftof van omtrent een halve El breed, en a Ellen lang, door de bèë^ehj en laaten die enden van vooren en agte- ren  C i*3 > ren afhangen. Hoe langer die agter af hangt, des te fraajex. Deze bedekking, die eigenlijk beftemd is, om de fchaamdeelen in een eigenlijken zin te bedekken, en 't welk, naar alle gedagten , hunne eerfte bekleeding mag geweest zijn, dewijl een eenig blad van de Pifangen toereikend is, om deze plaats te bekleeden, is voor eiken volwasfen Neger eene noodwendigheid , welke ook elk Huisheer zijnen flaaven moet toeftaan. In de landtaal word dit genoemd Takla. (V) Voorts hebben ze nog een grooter Panties of ftuk ftof, het welk voor een volwas» tfen Neger 3 ellen lang en breed moet zijn, dat ze Mammale noemen. Dit dient hen 's nachts tot een bedkleed , 's morgens voor een flaaprok, en overdag voor ftatie. 's Morgens, wanneer het hier wat koel is, flaan zij het geheel om 't lijf, laatende niet dan den éénen Arm daaruit hangen; in tegendeel zoude het overdag, en in gezelfchappen, tegen de welvoeglijkheid aanloopen , om het bovendeel des lijfs ergen* meê te dekken. Alsdan word het na beneden ge- 00 Wat de reisbefchryvers van heel naakte Zwarten hebben gezegd, moet van dezen, met een Takla" .bekleedden verdaan worden; want ik geloof, dat het gebruik daarvan , zoo niet van oudsher in zwang, nogtans langer, dan de Europeërs hierheen kwamen, plaats gehad hebbe. L &  geflagen, en aan de linke zijde wat ingftoken» maar, dewijl dit niet vast houdt, zo gaat het geftadig los,wanneer ze zig veel beweegen;weshalven zij genoodzaakt zijn, om het geduurig weêr vast te maaken. Dikwijls openen en maaken zij het toe voor tijdverdrijf, of om een handgebaar te hebben, even als bij ons de Damesden waaijer. Het foort van Hof, waarvan de Panties gemaakt is, bepaalt den rijkdom of de voorrechten van den éénen man boven den anderen , even als bij ons de Officier van den Zoldaat onderfcheiden is. Doorgaans zijn het grolfc boomwollen ftoffen, welke van Oostindien herwaards komen, of gedrukte katoenen, chitfen, halfzijden en zijden ftoffen. Wanneer een Neger deze twee, den Takla en kfammale heeft, dan is hij gekleed. Ten overvloede en tot 'ftatie daarentegen (want ook hier heerscht de pragt,) zij" 'er nog verfcheide dingen nopens de kleeding des Negers aan te merken. Alle Negers fcheercn hun hoofd,deOude, welke grijze hairen beginnen te krijgen, heel kaal, de jongere daarentegen laaten 'er iets van ftaan. Zij tekenen van te vooren met krijt op het hoofd de figuuren, welke zij willen laaten ftaan, en weetcn de tusfchen ftaande hairen zo handig uit te haaien-, dat men zig moet verwonderen : vcelen hebben grondtekeningen van forten, bloemen, bloemftukken enz. op 't hoofd. Eenigen maaken zelfs aan de ftaande hairen een klei-  C 165 ) kleine bel van goud vast. De plaatzen, welke gefchooren worden, moeten, ten minften alle agt dagen vernieuwd worden: Voorpaamen laaten zig dagelijks fcheeren. Aan de plaatzen behalven het hoofd en den baard, alwaar bij volwasfencn ook hairen pleegen voort te komen, dulden de Negers van beiderlei geflacht volftrekt geene hairen, en zelfs het draagen van een baard is bij zeer weinigen flegts in gebruik, laatende jonge krijgslieden dien meest ter langte van drie duimen aan de kin groeijen. Hij is altijd zwart, maar komt anders taamelijk nabij den baard van een Europeer. Hunne overige ftaat verfchilt bij den éénen en anderen zo zeer, dat men 'er een geheel boek van konde fehrijven, indien men alle wijzen van opfchik wilde aanhaalen. Eenigen draagen oorringen naar de Europeïfche manier; anderen een> halsband van koraalen, inzonderheid de Krepeërs, Zij maaken een foort van koraalen van witte mosfelfchelpen, die ze op een' fteen tot dit gebruik llijpen. Andere zeer Voornaamen hebben een ruim, tot over de borst na beneden hangend fnoer van duimdikke echte roode koraalen ;(b)het welk hen wel de Waarde van twee Mans-flaaven (320 rijksdaalders) bij de Europeërs kosten kan. Die vaa CO Ifis mbilis linn. L 5  ( i6d) Van eene voornaatne afkomst zijn, draagen medeom de hand en aan den hals Agrien, een foort van koraalen, welke van ingelegd werk gemaakt zijn. Daarin ftellen zij de grootfte Waarde. Eene enkele van zulke koraalen ter dikte van een Vinger, en een duim lang, zoude zomwijlen de Waarde van zeven menfchen beloopen, daar eene andere van dezelfde foort niet boven de Waarde Van een Once gouds gefchat wordt. De rede^ waarom de eerfte zo veel duurder is, is deze, om dat ze van dezen of dien grooten Generaal of Koning gedraagen is geweest, en, hoe meer men zulke voornaameri Perzoonen kan optellen, wien ze gediend heeft, of in hoe veele merklijke veldflagen zij mede geweest is, des te grooter is haare Waarde, 't Gemeen van onzen Europeïfchen Adel is dus niet alleen groots op hunne r voorvaders ! Deze kunst, van ingelegd werk te maaken, is of verlooren gegaan, of hier nimmer geweest. Men konde mij gansch geen bcrigt geeven,waar ze deze koraalen aller eerst van bekomen hadden, 't Is mogelijk, dat in de gouden eeuw der Egijtenaaren eene gemeenfehap tusfchen dezen en de Negers der goudkust plaats had. Ja men vermoed, en misfehien niet zonder grond, dat de Goudkust het Ophir is, waarvan in 't Oude. "Postament gewag gemaakt word, alwaar Koning Sahmon zijn Goud, Elpenbeen, Aapcu en Paanwén liet haaien, (i Koning.lX. X. a Chron. VIII.) Maar tegenwoordig, en zo lang als de Europeërs \  ers hier verkeerd hebben, (federt' 1453) is 'er' geene gemeenfchap of handel heen geweest. ' Ora de Armen draagen de Negers menigmaal eene menigte ringen of armbanden. Die zijn of Van elpenbeen of koper, mesfing, of deze beide metaalen zijn in malkander gefmeed, of van ijzer vervaardigd. Zij hangen heel los, menigmaal wel ao fluks, wanneer ze van elpenbeen zijn, op den Voorarm; anders hebben zij, somwijlen, mede ée'nen iri het midden van den bovenarm, welke het dikke vleesch zo geweldig prangt, dat, zoo een Europeer dien aan had, men eene verfterving moeste duchten ter plaatze, waar hij zit. De vingers zitten insgelijks vol ringen, inzonderheid de duimen. Die zijn, even als de Armbanden,van allerlei foort metaalen gemaakt, doch meestal van zilver of goud. Menigmaal hebben de ringen aan de duimen eene kroon, welke een' duim lang zijn kan, en als eene grenadiersmuts omhoog ftaat. Beneden de knie hebben ze, zomtijds, een fnoer koraalen, wiens draa••• .:<:'■,■':> M in bosjes, waarin verfcheide knoop» •1 gèttialtt zijn, na beneden hangenj deze BÓgtans pleegen zij zig dan alleen te. bedienen, wanneer ze op reis willen gaan. opfchik tier fraaije Sexe verfchilt \ ia allen deden van dien der Mannen. Eene. zwarte Dame, zal ze wel aangekleed zijn, beeft £>p zijn minst twee uuren noodig„ om .alles Li ccne behoorlijke orde nopens L 4 has-  cm) fnaare kleeding te brengen. Het hoofd neemfr hier, insgelijks, den meesten tijd weg, welk zij op allerleie wijze fierlijk weeten op te fchikken. Zij fcheeren het, even als de mannen, in figuuren, doch van dezen in een onderfcheiden fmaak. Op de kruin laaten zij, gemeenlijk, een breede kuif ftaan, waarin zij eenig ftofgoud ftroo* jen, het fpits eener roode ftaartveer van papegaajen, en menigmaal ettelijke halmknoppen yan riet vast maaken; naa dat het ganfche ligchaam wel gewasfchen, en met een foort van welriekend vogt, dat ze-uit éen' boom trekken, in de hooger in het land gelegene ftreeken wasfendc, CO befmeerd hebben, moet daarop het blankctzcl eerst gedaan worden. Daartoe dienen alle foortcn van verwen; de witte is de gemeenfte, uit een fijner kleij of Bolus beftaande. Blaauyt hebben ze van de Europeërs, en is Berlijnsblaauw. Zij zetten ze met water aan, zo als de fchilders pleegen te doen; alsdan hebben zij allerleie figuuren in hout gefneeden; deze doopen Zij in de verwe, en zetten ze op het voorhoofd, de wangen, kin, borsten, den buik, de armen en voeten. Het aangezigt moet kosbaarer ver-, wen, dan blaauw en groen hebben,maar de overige (c) Ik rreb' zo gelukkig niet mogen zijn, van dezen $oom te zien. Volgens de befchrijving, M'elke mijn N&r ger mij daarvan konde geeven , is het een Crotott.    ïlge lighaamsdeelcn met een geringer wit voor lief neemen,Menigmaal, wanneer ze niet veel tijd hebben,doen zij't alleen in't grof met de vingers, zo als de mannen ook altijd plecgen te doenj maar, wanneer het 'er op aan komt, om in het -openbaar te vcrfchijnen, dan worden drie of vier andere Dames geroepen, om te oordeelen, welke figuuren men moete gebruiken , of hoe de kleuren best gefchikt moeten worden. Mij dunkt, zij verfchillen in dit ftuk van onze Europeïfche Dames, welker natuurlijk Colorijt door den tijdvergaan is, en dat ze nogtans, gaarne, door de kunst willen vergoeden, indien het heimelijk kan gefchieden. Dit in orde gebragt zijnde, gaat men tot de kleeding over. Eene menigte kor aaien/hoeren van glazen-koraalen van verfcheide kleuren, een klein foort van flekhoorntjes, uit het Koningrijk Asfianthce komende, blaauwe lazuur - koraalen , gefieepen agaat enz. komen daarbij, en worden over het ganfche lighaam, aan den hals, aan de handen, beneden aan de beenen enz. verdeeld, zo dat aan den hals en de handen de meest kostbaare komen te zitten: voords zilveren, of zelfs wel armbanden, in plaats van de armringen der mannen, met daaraan hangende ftukken gouds, als Louis d'or of Johannes, welke zij van de Europeërs inkoopen. De vingers zo wel, als de temen worden vol gouden en zilveren ringen geftoken. Om de voeten, ter plaatze, waar wij de fpooren pleegen te draagen, word een fterke beugel van zilver L 5 ge'  C 170 > gehaakt; welke wel 16 lood of een pond zwaar kan zijn. Zij hebben, even als de Mannen, haar Takla, uitgenomen dat dit niet boven eene kleine hand jbreed is; doch dit laaten ze niet na vooren omJaag hangen, maar flaan de ftrook om; na agteren word het als een bal opgerold, dewelke, wanneer 'er de groote Panties oven heen komt, na een' zadel gelijkt, het welk mede dcnzelfden dienst doet, als deze, dewijl ze 'er de kinders op laaten rijden, wanneer ze die, bij haare bezigheden, bij zig willen hebben. Over dezen, Takla komt alsdan d* groote Panties, (Mammale) welke de grootte heeft als die van haare mannen, te weeten drie Ellen in het vierkant. Deze word over de heupen geflagen, zo dat hij zeer wel zweemt na de korte vrouwe-rokken. De opening van den overflag is na vooren, zo dat in het gaan de knie, en zomwijlen nog meerzigtbaar'word. Daar nu de Europeïfche ftoffen nooit drie ellen breed zijn, zijn ze genoodzaakt, dezelve aan een te naaijen, het welk door middel van een kunstigen naad gefchiedt, die juist den zadel moet kruisfen, welke, zomwijlen, met zijde bloemen van verfcheide kleuren doornaaid is. De Panties zelf word, door een gevouwen zijden doek boven de heupen vast gebonden, in wiens knoopen voor de Regio critica een groote, kondel zilveren ficutels, kleine klokken, cn: fpaaa-  C 171 > fpaanfche rijksdaalders hangt, welke onder ïiet gaan zulk een gekletter maaken, dat men de' Dame eenige honderde fchreden ver, kan hooren, wanneer ze in 't openbaar verfchijnt. Om het bovenlijf word nog een even zo grootte Panties, als het onderfle, onder de okfels geflagen, wiens uiterst einde over de fchouders word geworpen, en over den rug afhangt. Dit moet altijd van fijne ftof gemaakt zijn, of van Chits, of zijden ftof, of fijne oostindifche doeken. Niet zelden parfumeeren zij zig ook even zo wel, als onze bevallige Heeren,tot welke einde men, in de meeste huizen, tot dit gebruik gemeenlijk civetkatten (d) onderhoud, van welke men, weekelijks, het welriekende vet uit de hiertoe beftemde beurs, door middel van een kleinen lepel neemt. Bij gebrek van dit vct,weT gens het menigvuldig gebruik hier duur genoegzijnde, neemen zij eene ganfche beurs van dat Dier, hangende die om den hals; en mogten ook deze ontbreeken, dan brengen de Bergnegers een foort van bladen , die van ons fteenkruid Ce) in reuk en gedaante bijkans evenaajende. Deze vlegten zij fierlijk tot roozen, hangende dezelve zo wel tot fieraad, als om den reuk,; voor de borst, in plaats van eene beurs. Eene. C d) Viverra Zibetha linn. (e) Asperuia odoratu linn,  C 173 > Eene Dame van Staat ("zie de eerfte figuur) heeft boven dat nog eene menigte fieraaden om, welke alle te befchrijven te tvijdloopig zoude weezen. Gemeene vrouwen hebben ook wel twee groote Panties, maar de overige pragt ontbreekt haar of ten deele, of in 't geheel. Wanneer eene vrouw gelooft, dat ze zwanger is, dan verandert zij terftond haaren opfchik. Zij laat van dien tijd af haare hairen groejen, befmeert zig met geen vet meer, en legt al het goud en de koraalen af. Daartegen krijgt ze van de Priesteresfen een foort van lobben, de eerfte maanden om de handen, vervolgens om de kniën, en eindelijk dikke wrongen om de kneukels. Die lobben zijn dikke linten, van een zagt foort van fchors, wier enden halve Ellen lang na beneden hangen, en vol knoopen zijn, waarvan elke iets bijzonder goeds bewerken zoude bij het baaren, of aan het kind: zij zijn met de Fetis-kleur of roode aarde befchilderd. Eenige Familien zijn gedrongen, een vel van een reebok, geduurende die zwangerheid, bij zig te draagen, het welk ze niet mogen afleggen, en, in geval zij werken, op den rug hangen. Hoe meer haare bevalling nadert, zo veel te grooter is' het getal haarer Amulet en van de Priesteresfen, welke niet nalaatcn, voor gereed geld, haar eene menigte goeden raad en zegen mede te deelen,ja dagelijks komt eene vrouw, en ftrijkt en drukt haar  1173) riaar op het bloote lighaam met de handen, zê dat men zou gelooven, dat haare wijingen meer natuurlijk nadeel, dan zedelijk nut doen moesten. In de laatfte agt dagen fmeeren zij haaf hoofd met een zagt gemaakten rooden Bolus, of Hei-aarde, zo vol in de hairen, dat het na eene muts, met pek beftreeken, gelijkt,leidende haar, Overdag, in Procesfie door de ftad. Deze muts mag ze niet afveegen, dan naa de de bevalling, (Zie de derde figuur.) Ongehuwde vrouwen draagen altijd, zelfs in de grootfte ftatie, flegts een groot Onderpanties j het bovenlijf moet altijd bloot weezen. Ja , de Adampers mogen nooit meer, dan e'e'n Tdhld draagen, (zie de tweede en derde Figuur,) tot dat Ze verloofd zijn, of haar zo genoemd huwlijksgebruik volbragt hebben, daarin beftaande, dat ze een zekere, groote offerhande aan den Fetis moeten doen. Om dat dus haar de kleederen, tot op een kleine ftrook na, in dien tijd zijn verbooden, zo draagen ze des te meer en kostelijker koraalen. Tot dat einde hebben ze zes of agt fnoeren gefleepene kornalijnen, (/) waarvan elke een' duim lang, en een' vinger dik is, en welke bij dc Europeërs drie ftuivers kosten, waaraan zij haare Takla' vast maaken. Zulke Ihoe- ren Cf) Doch eigenliijk zijn het flegts jlgamten, welke men dien naam heeft gegeeven.  ren koraalen künnen op drie oneen gouds te ftaan komen. Kinderen van beiderlei geflacht kunnen, zonder fchaamte, tot in het agtfte jaar allerwegen loopen, zonder dat zij ergens iets anders, dan koraalen draagen. 'T is aartig om te zien, hoe ze de handen van heel kleine kinderen zo wel, als hunne beenen met zeer dikke koraalen weeten te behangen, zo zelfs, dat die arme fchepzels, zomwijlen, wegens die koraalen niet kunnen gaan. Mogt het gebeuren, dat het eerfte of tweede gebooren kind eener vrouwe .kwam te ftervcn ; dan moet voor het derde inzonderheid zorg gedraagen worden. Tot dat einde wordt eene me» ïiïgte mosfels, Hakken en ander tuig in deszelfs hairen vast gemaakt, welke niet eer daaruit weêr mogen genomen worden, vóór dat dit kind over de^ drie jaaren is. - De hairen mogengeduurende dien tijd, niet gefchooren worden. . - Te Fida zag ik eens eeneflaavin, welke zeer. verre uit het land gebragt was, en eene koraal, een' vinger dik, in de onderlip droeg, die tot dat einde als eene oorlel doorboord was. Zulke Zonderlinge klugtige Moden ziet men hier dagelijks, wanneer flaaven van verre afgelegene gewesten aankomen. Alle Dunkoërs, (een Land agter het Koningrijk Asfianthee liggend,) zijn met insnijdingen over. het ganfche lighaam, of wei alleen in 't aangezigt getekend. Zij hebben dan ook daaromtrent weêr hunne bijzondere Moden, zo  20 dat men aan deze tekenen kan weeten, van1 welke Natie en Waarde zij zijn ; daarenboven hebben zij nog hunne bijzondere Familie - tekenen. De goedaartigfte flaaven zijn die geenen, welke drie ftreepen aan beide zijden van hetWee• zen tot beneden op de heupen hebben ingeiheeden. Over het algemeen genomen, zijn de Negers wél gemaakt; men vind zelden, of bijna nooit, mismaakte lieden onder hen; vveshalven men wel eens gedagt heeft, dat mismaakte kin* deren, terftond bij de geboorte, van kant geholpen wierden: maar ik weet met zekerheid, dat dit volftrekt onwaar is. De Akraërs hebben ongemeen fijne gezigts-trekken; maar ze zijn zo^roofc en fterk niet, als de Krepcërs. De Bergnegers en Asftantheërs zijn, altijd, van een donkerer zwarte kleur; ze zijn vlugger, dan de ftrand-bewooners, en doorgaande van een bevalliger ftatnür. Het is wel zo, dat de omtrek van hef Weezen aller Negers, alleszins, van dat der Europeërs verfchilt; maar hier en daar vind mert nogtans Weezens , die, hunne kleur uitgezond derd , zelfs in het midden van Europa, voor fraaij zouden doorgaan. Zij hebben in het algemeen iets, dat na een' aap trekt, gemerkt de. kaakbeenen en kinnebakken meer uitfteeken, dan bij ons, en de neusbeenen kleiner zijn, dan de? onze; welk laatfte aanleiding heeft gegeeven, om te getooven, dat de moeders de neus van een kind., zo dra als het gebooren wierd, oogenblik- lijk  lijk indrukten, 't welk evenwel, als meer dergelijke berigten, verdigt is. Hier zijn, hoewel zeldfaam, Negers, wier neus tegen de beste Ëuropeefche brandewijns - neus zou durven meeten* Wanneer die zeer vlak is, dan gaan de neusgaten niet als bij ons niet de neus in de langte, maar In de breedte, en dit flag van Negers heeft altijd zeer dikke, vooruitfieekende lippen. * Hunne gezigtstrekken zweemen zeer wel na de Weezens der Jooden. Hun hair is nooit fluik, maar altijd als Wol, kroes en zwart, doch zeer zelden ziet men evenwel ook, dat het heel ros is. Indien het, bij aanhoudendheid, uitgekamd word gehouden , groeit het ter langte van een halve EI * maar 't is niet wel mogelijk, om het effen te houden. Het kroefe hair of dc wol, de platte neus en de vooruitffeekende lippen blijven, altijd, de kehmerkfchetzende tekenen der Negernatie. De hairen onderfcheiden hen bijkans alleen van de Mooren, aan de overzijde van Senegal aan de Marokkaanfche kust woonende, die menigmaal met de Negers voor eene zelfde Natie worden gehouden, maar van welke zij grootelijks veri'chillen. Nopens de zwarte kleur der Negers hebben de Natuurkundigen hun hoofd grootelijks gebroken -; de vroegften hunner, welken, naar mijn oordeel, naast bij de zaak kwamen, fchrcéven zulks aan de óngemeene hette, die hier aanhoudend hecrscht, toe i daar anderen zeggen, dat het nakomelingen wa-  Waren van Cdin , den broedermoorder, wiens Familie met de zwarte kleur, als eene ftraf, getekend zoude zijn. Nog anderen.maaken ze tot afkomelingen van Cusch of Phut, één' van Chams vier zoonen, die van deze kleur zoude geweest zijn; en nog anderen willen, dat de eerfte Neger als een basterd uit een' Europeer en eert foort van aapen ontftaan ware enz. Naar mijn gevoelen moet men het ohtftaan van deze zwarte kleur der Negers zo wel aan de lugtftreek, als aan eene bijzondere oorzaak toefchrijven. Alle Natiën, hoe meer zij de Linie naderen, zijn meer of minder bruin; de Spanjaarden en Portugeefen zijn bijkans van dezelfde gefteldheid, als de Mulatten, die uit eene Negerin en een Noordfchen Europeer in Africa geteeld zijn, ja tot in het derde geflacht, van Europeërs met deze, eerst uit Negerinnen geteelde kinderen, kan men bijna het onderfcheid tot de roode xvang toe, die de Afïicaanen nooit krijgen» al waren zij oorfpronglijk van Europeërs vart beiderlei gedacht voortgekomen, naauwlijks merken. Maar, wanneer deze brandende lugtflreek. de oorzaak van der menfchen zwarte kleur is * waarom zijn dan de Peruanen, Mexicanen, Gu- ja- QjO Esfaij on the Jlaverij & commerce of the hu* manfpecies &c. Philadelphia 1786. pag. 11O. M  Ci?8 ) janen en overige bewooners nabij de Linfe itl Columbien van eene donkere koperkleur, en niet zwart, als geen en? Waarom hebben de Negers wol op het hoofd, en geen hairen, als de Columbiers ? i Ik denk, dat men hieromtrent niets zekers kan beflisfen; inmiddels fchijnt dit immers zeker te zijn, dat de hette niet alleen de oorzaak der zwarte kleur is. Men weet, dat de kleur der menfchen in het flijmig lighaam (corpus musco~ fuin) onder de opperhuid ligt. Mogelijk reisde de ftamvader der Negers door de Lijbifche woestijnen , alwaar zijn lighaam te eenemaal voor de zon bloot ftond, zonder dat een verkwikkende dronk zijn bloed, in de uiterfte gesting zijnde, kon verkoelen. Hij waasfemde zo lang zweet uit, als zijn bloed in ftaat was, om nog cenig vogt af te fcheiden ; maar dit ophoudende, en zijne zweetgaten, wegens de aanhoudende zon, geftadig, meer en meer verwijd wordende, drongen de donker-gekleurde bloeddeelen zelfs door de huid, vervullende het flijmig lighaam met hunne kleur. Het bloed nam zelf eene ongelijk donkerer kleur wegens gebrek van vogt aan, en de hairen krulden, om dezelfde rede en om het voortduuren der hette, even als onder het krulijzer van een hairkapper. 'T is wel te begrijpen, dat deze verandering geen werk van éénen dag was. Jaaren,misfchien eeuwen,behoorden daartoe. Maar, zult Gij vraagen, indien dit  K 179 ) , dit zo ware, moest men dan dergelijk iets tkmi nog niet zien, gemerkt 'er Europeërs zijn, welke halve eeuwen in Guinea zijn geweest? Mijn antwoord is: neen! Geen Europeer kan ooit aan, een zo groot gebrek van vogten bloot gefteld worden, dat hij een langen tijd bloed zoude zweeten; (Ji) en voor een korten tijd is de verandering zeer gering : trouwens, de meeste Duitfchers en Deenen krijgen eene vuil-geele kleur aan die deelen, welke voor de zon bloot ftaan, indien ze zig hier een tijd lang hebben opgehouden. Ook zoude 'er, natuurlijker wijze, meer tijd toe behooren, om noordfche Europeërs in Negers te veranderen, dan toen voor den ftamvader der Negers, welke waarfchijnlijk een man uit Afie was, en dus alreeds eene olijfkleur had» noodig was. Hier hebt Gij mijne Theorie nopens het ontftaan van de kleur der Negers: Kunt Gij mij een betere geeven, welaan ! ik ben tevreden! Maar kom met geene basterden van Aapen vooc den dag: dit Hete zig alsdan flegts hooren, wanneer de Negers geene redelijke vermogens bezaten, dewelke, zoo ze over het algemeen den Eu- {K) Mij gebeurde dit zelf eens op eene reis, dat het hemd op de Armen door het zweet bloedrood gekleurd was, waarfchijnlijk daarvan gekomen zijnde, dat de bedekking voor de zon hier te dun was« M a  C 180) Europeer niet te boven gaan, met hem nogthans in alles gelijk ftaan. CO De Taaien der Negers verfchillen grootelijks van alle de Europeefche in haar beloop en uitdrukkingen. Ze zijn zeer menigvuldig, zo datik vastelijk geloove, dat 'er in Africa meer dan 30 onderfcheide foorten van zijn, de ontelbaare verfcheidenheden niet gerekend. Alle hebben met de taaien der meeste wilde volken r ©f derzulken, die hunne taal alleen bij mondelijke overleveringen leeren, dit gemeen, dat ze gebrekkig aan woorden zijn, en deze voor het grootfte gedeelte met klinkers eindigen. Tot een voorbeeld wil ik eenige woorden uit de drie gebruikelijkfte taaien bijbrengen, welke hier nabij en onder ons gebruikt worden, wier landen niet boven de 20 mijlen verre van elkander gelegen zijn, en waarvan de taaien nogthans onderling zo zeer verfchillen, als Nederüuitsch en Fransch, en de Negers, zoo ze geen Duitsch en Fransch verftaan, zijn gedrongen, om een'Tolk te moeten gebruiken. Hm OD In de vooraf aangehaalde verhandeling, Esfaij cn the Jlaverij &c. word een Engelseh gedicht van eene Neger-flaaviirin Boston aangehaald, het welk, Wegens zijne leevendigheid, den poëtifehen geest de,zer Negerin duidelijk aanwijst.  < ï8i ) Ncderduitsch. Akraisch. Asfianiheisch. Krepeisch. Hoofd. Ithu. Otri. Ota. Oog. Hinma. Wannua. Onuku. Neus. Gungho. Ohünrij. Amonthi* Mond. Onabu. Wanu. Onu. Ovr. Toij. Uwasfb. Otuh. Tanden. Hagennedij.Uisfe. Adu. Arm. ' Nindeh. Ofa. Asfij. Vinger. Nindeh-bi. ■ Allowif. Buik. Musfu. Uafnu. Dommü. Schenkel. Nanne. Onann- AfFoh. Brood. Abullo. Abodo. Apnhae. Water. Nuh. Jnsfuo. Itchi. • Visfchen. Loh. Agünnij. Alla. Eijeren. Uvaule. Akokokkrisfa. Koklofifa. Turksch koren. Ablé. Abró. Blofoè". Gierst: Mi. Kokothe'. Lili. Huis. Thiun. Odanni. Homma. Lepel. Avalé. Atré. Gati. Pijp, Fluit. Bla. Tabacinnij. TamarL Mes. Kakla. .Zikkang. Ha. Vuur. La. Egia. Dio. Hout. Lai. Ingena. Na kc. Europeer. Blofunnij. Obróng. Jewuddë. Neger. Mudihu. Onupatuntun. Amaibo. Ijzer. Dadethie. .... Ojah. Sabel. Kranthe. Eha. Pifang. Amadah. Abrodeh. Ablodin. Bakko. Aquaduh. Karatt. Geweer. Tuh. Otruo. Otu. M 3 Kom  C ï8a) Ued&rduitscTt. Akraisch. Asfianthcisch. Krepeisch. Kom aanflonds Ba biane ne Bram, prim, Waka- weder! nah! primprim! bah! floe veel kast Onine inghe Wadde otong- Nuoke- dit? oheh? nesfeng? nénne o- flettio! Hunne Levensmiddelen komen voort, deels uit 'het Rijk der planten, deels uit dat der Dieren. De Strand-negers bouwen de Turkfche Tarwe in overvloed. De vrouwen wrijven hem kleen op een' fchuins liggenden fteen, met een anderen,dc gedaante van een Cijlinder hebbende, bijkans als onze fchilders hunne verwen; dit koorn zetten zij altijd vooraf in 't water, wrijven het tot een fijn «leeg, laaten het een' nacht gesten, en bakken 'er, den volgenden morgen, in een grooten platten pot {Bojangj met leem beftreeken, brood van, het welk bijna den fmaak heeft als ons roggebrood. Of zij neemen een' lepel vol van dat heilagen deeg, doen het in eene pan met kookenden palmolie, Iaatende het daarin tot een' koek bakken, welke koeken hier bekend zijn onder den naam van olikoeken of fmeerbollen. Ook rollen zij wel dat deeg in bladeren der Turkfche tarweairen, kooken het in een pot met water, als een podding, en noemen het alsdan Kummij, kankis der Europeërs. Dit foort is hun natuurlijk brood. Het bakken hebben zij eerst van de Europeërs geleerd, gemerkt men nergens , ter plaatze *A-aar geene Europeërs zig ophouden, bakovens aan-  C 183 ) aantreft. Van grof gewreeven turkfche Tarwe kooken zij insgelijks een foort van (lijve grutte, die den naam van Gigi draagt, en welke de dagelijkfche fpijs en het brood aller. Strand-negers uitmaakt. Voords kooken zij mede van zeer fijn gewreeven koorn, het welk 24 uuren ftaan moet, om zuur te worden , eenen brij, welken men Flatta noemd, die een gezond voedzel is. Zij hebben verfcheide Mosskruiden, als de bladen van den cetbaaren Hibifcus, (T) den Corchorus, (/_) en de Cleome; (iri) van dezen kooken zij een foort van kool, welke men als een vogellijm» eenige ellen lang, uit de fchotel kan haaien, en die 'er juist niet heel fmaakelijk uitziet. Voords hebben ze nog den Jams, de Pifangen en Bananen , en inzonderheid Stok-jams, (n) welke in zandige opene velden tiert. De Negers eeten dezen inzonderheid gaarne, wanneer hij over het vuur als kastanjen is gebraaden. Kleine Mi!lie + oïMah (0) in de Negertaal, teelen zij insgelijks, doch niet in zulk eene menigte, als de Turkfcha tarwe; dien gebruiken zij zo wel, om 'er brood yan te bakken, als bier van te brouwen. Vaa vrug- (è) Htbiscus' efculentus linn. (/) Corchorus olitorius linn. {m~) Cleome pentaphijlla linn. Jateopha Mannihot linn. (e) Holcus bicofor linn. M 4  C 184 > vrugten, welke groen gegeeten worden, is hierde ruimte; de gemeenfte zijn de Bacco, ' p) Papaijen, (q) Ananas, Cr) Citroenen, Cs) en anr dere meer. De Akraërs, even als de meeste Itrandbewoo? ners , geneerén zig met visfchen, zo wel op zee, als in de rivieren. 'Er is een groote menigte van, welke zij, deels versch, deels in de zon gedroogd gebruiken. Onder allen is de haring overvloedigst: 'er kunnen dagen zijn, wanneer men 40 haringen voor één' Huiver kan koopen. In Julij en Augustus komt hier mede een llag van trekvisfchen, welke men Sinkefu Qf) noemd, in zulk eene menigte, dat de Kano's , menigmaal, zo belaaden terug komen, dat deze naauwlijks boven water gehouden kunnen worden. Deze droogen zij, en verkoopen ze duur genoeg aan de hooger in het land gelegene Natiën. Hier is mede eene menigte van tamme en wilde Dieren, welke de Negers tot voedzel ge-» bruiken, als varkens, fchaapen, geiten, os/en, hoenders, kalkoenen, Turkfche eenden; en van wilde Dieren verfcheide foorten van herten , rlicën, Cp~) Mufa fapieritum linn. Cq~) Carica Pap'aija linn. 00 Bromelia Ananas linn. (s~) Citrus medica linn. (t) Scomberis fpecies.  theén, antilopen, wilde varkens, (V) haazen, docrï • welke flegts half zo groot zijn, als de Europeefche,'voords Buffels, Olifanten enz. even als do rivieren vol wilde eenden, Cxj en andere eetbaars vogels zijn. Ook zijn hier patrijzen Qjj en kwar. tels,(z) maar welke van dien aangenaamen fmaak niet zijn, als de Europeefche. De visfchen worden, of in palmolie met fpaanfchen peper (a) gebraaden, of tot een ragout gekookt, met de in fchijven gefneeden onrijpe vrugten van den Hibiscus, en eenigzins gedroogde, te vooren half bedorvene visfchen, waarbij dan nog wat palmolie, en braaf fpaanfche peper komt. Van zulk een geregt maaken de Negers zo wel.) als.oude Europeefche Kustvaarders veel werk; 't word Flau Flau genoemd, geevenda den nieuw aangekomen Europeërs zulk een vies gezigt en reuk, dat deze alleen in ftaat zijn,-om 'er misfelijk van te worden. Nog is hier eene menigte taskreeften of krabben. De Negers nee* men 'er het vleesch uit, hakken het kort,- mengen het met ander vleesch en kruid, dat is, Kar- da? O) Sus Barbirusfa linn. (*0 Waar onder voornaamlijk de Anas vidua- ta l i n n.' tu) Perdix Jène galenfis Brisfonii. C-z) Tetrao /pee. nova. (.(!') Capficum baccatum linn, M 5  C 186*) «femom of Paradijskoorn, hier Malaguette genoemd , of wel een foort zwarte peper, van de • bergen komende, doen het weêr in de fchulp, en roosten het, waarop het dan een zeer lekker geregt is, het welke zij kot inkim noemen. Een ander Geregt, dat ze den naam van Inkim geeven, maaken ze klaar, wanneer ze een fchaap of geit Aagten. Zij neemen een' pot, waarin zij eenige handen vol zout en fpaanfchenpeper doen, en ontvangen daarin het bloed van 't geflagte , Dier, terwijl zij het, geduurende het loopen, geftadig fterk omroeren, tot dat het ftremt, alsdan laaten zij het over 't vuur wat uitwaasfemen, cn hierop is het geregt klaar. . De Negers kunnen niet verdraagen, dat men Salade eet: vraagd men hen na de rede, dan geeven ze ten antwoord , dat ze geen gras eeten als de Dieren. Zij houden niet veel van verandering van fpijzen ; wat hen op den éénen dag fmaakt, is hen alle dagen goed. Warme fpijs gebruiken zij tweemaal 's daags, 's morgens om 10 uuren, en 's avonds om 7 uuren, drinkende water, ofwel hun bier toe. Den volgende morgen eeten zij, hier op Akra, een paar fmeerbollen. Hun bier, dat men hier Pijtto noemd, (°P zijn Negersch Madah,) brouwen zij van algemeen koorn, (&) Ammomum^.Grana paradij)linn.  C 187) koorn, den Mais of de Turkfche tarwe. Diejt maaken zij tot windmout, en gaan 'er, voords, eo mede om, als wij met het bier, uitgenomen, dat 'er geen hop bij komt. 'T is goed genoeg, gelijkende na ons dun bier, wanneer het drie dagen oud is, maar het heeft dit ongemak, dat het aanhoudende blijft gesten, cn men het niet op flesfen kan aftappen. De Adaërs. en Popoêrs zijn inzonderheid beroemd, van goed bier te brouwen. Ten opzïgte van den Godsdienst zijn de Akraërs , even als alle Negers der goudkust, afgodendienaars. Zij ■ erkennen een Opperst Weezen, het welk de waereld en alles wat daarin is, heeft gefchapen, dat ze den naam Numbo geeven. Maar zij gelöoven, dat dit verheven Weezen veel te voornaam is, dan dat het zig met der menfchen daaden zou bemoeijen: het hebbe daarom eene menigte mindere Goden gefchapen, welke op der menfchen doen en laaten zouden letten; en onder dezelven is, in de Guineefche gefchiedenis, de zo beroemd geworden Fetis. De Negers wenden zig altijd tot dezen met hunne gebeden en offerhanden, van gcdagten zijnde, dat hij zo wel goed, als kwaad kan doen. Alle de Tempels en menigvuldige Afgoden bedoelen wezenlijk alleen de Eere van dien Fetis, ai is het, dat ze een* vogel, eene flang, een' fteen, een' boom, of wat het ook zijn moge, als Godlijke Eer bewijzen. Aauleidende oorzaakcn hiervan zijn deze:  Ci88) in Fida, bij voorbeeld,zag men,dat de Hangen, welke zij thans aanbidden, eene andere venijnige Hang eens doodde op 't oogenblik, als deze op het. punt ftond, van een mensch te bijten. Deze omftandigheid maakte de, Negers oplettend op dezelve, en bevindende, dat het een volkomen vreedzaam Dier was, hen buiten dat nog van de venijnige Hangen, als hunne ergfte vijanden bevrijdende, zo beflooten zij: dit is de Fetis, of met andere woorden; hierin woont de Befchermgod; 'wij moeten alles aanwenden, om hem in Eere te houden. Deze en dergelijke oorzaaken hebben den grondflag gelegd tot hunne Afgoden, welk alles dan door de gefleepenheid der Fetis-priester-en, die 'er altijd hun aandeel bij hebben, grootelijks is vermeerderd. Wil iemand aan den Fetis offeren, dan bedient hij zig, altijd, van een Priester. Is, bij voorbeeld, iemand ziek, dan laat hij den Fetis vraagen: of hij weêr gezond kunne worden? De Verantwoordt, ja! hij moete een fchaap, hoen, eij enz. offeren. Deze offerhanden worden op de kruiswegen geworpen, alwaar men 'er in menigte van zien kan. Menigmaal moet het hoen leevendig geofferd worden. Tot dat einde word een .paal in de aarde geflagen, en het hoen daaraan vast gebonden, tot dat het of fterft, of van wilde Dieren weggehaald word. (c) Zomwijlen komen CO De hier zo genoemde Boschhond (Casus Car-  men ze 'er gemakkelijker van af, gemerkt hen eeniglijk word opgelegd, om eenige kleine paaien op de kruiswegen in den grond te flaan, of moes en brood enz. daarheen te brengen. Wil men den Negeren beduiden, dat het nutteloos gefchiede, dat ze zulke dingen daarheen brengen, want dat Carc/iarias, L. Krang) der Negers doet 'er inzonderheid zijn Maal mede. Die behoort insgelijks onder de Goden der Akraïfchc Negers, dien niemand mag beftaan om dood te fchieten, hoe veele kinderen en fchaapen hij ook roove. Op Ningo onderhoud men voor hem een' Tempel, die alle avonden met eetwaaren word voorzien, het welk ook deze gulzige Dieren fchijnen te weeten, en ze van daar haaien. Die Boschhonden zijn ter grootte van Eurepeïfche Wolven, waarmede zij in alle hunne gedraaging veel overeenkomst hebben. Ze zijn zo vrijpostig, dat ze 's nachts, menigmaal, op den trap van het Fort liggen, en huilen. Bij gebrek van voedzel gaan ze op de krabbevangst, terwijl ze, de branding ophoudende, de krabben, waarmede alsdan het ftrand bedekt is, den pas affnijden. Zij haaien, menigmaal, volwasfen menfchen weg, doch dooden ze ter' ftond niet, maar fleepen ze eerst na hun nest Alle, die ik zag , dat door zulk een Boschhond aangevallen waren, had hij met het aangezigt in zijn' bek gehad, ze op den rug gefmeeten, en dus weggefieept.  C 190 ) dat ze immets zagen, dat de Fetis ze tog niet Jiaale: dan antwoorden zij heel koeltjes: dat dit hunne zaak niet is;zij hadden het hem gegeeven, en hij konde het haaien, zoo hij 'er lust toe hadde. De^ Negers hebben verder geene Feestdagen, dan hun Nieuwjaar, in Augustus invallende, en agt dagen duurende. Op dien tijd zijn ze half uitzinnig wegens vermaaken , danzen , zingen, drinken en fchieten , de eenige verlustigingen , die ze kennen. Boven dat viert elk een zijnen geboortedag, die alle weeken komt. Op dien dag fchikt hij zig beter op, dan naar gewoonte, befchildert zig met witte verwe, en, eenen witten lijfgordel hebbende, zo moet deze heden gedraagen wordeH. • Eene andere godsdienfHge plegtlgheid is hun Fetis-eeten. Deze verfchilt weêr, even als de meeste godsdienftige plegtigheden, in verfcheide landen. Ik wil U een voorbeeld geeven van den Labodeifchcn Fetis, welke, hier voor de fterkfte word gehouden, en, wanneer iemand daar tegen handelde, (zeggen de Priesters,} dan zou hij 'er, gewis, voor moeten fteryen. Wanneer dan verdragen van belang gemaakt zullen worden, bij voorbeeld, in oorlogstijden het fluiten van een vrede, of een bondgcnoodfchap van de ée'ne Natie met de andere, dan moeten de Voornaamften dezer twee Natiën voor het vergaderde volk zweeren, of Fetis-eeten. Tot  Tot dat einde komt men op eene daartoe beftemde plaats bijeen. De Secretaris doet eene aaafpraak aan het vergaderde volk, betrekkelijk op de rede hunner bijeenkomst. Ten laatften vermaant hij ze, wél na te gaan, wat ze doen, en* een befluit alsdan genomen hebbende, ftaat de Opperpriester van den Fetis op, roept den Onderpriester , om den Fetis te laaten komen, naar dat hij, vooraf, rondom in den kring met een foort van Lont, van zekere grashalmen gemaakt, gerookt heeft. De Onderpriester met den Fetis komende , dewelke, naar men zegd, de gedaante van een menfchen - hoofd hebben, en van masfief goud zijn zoude, zuiver-met rood laken bedekt, in eene groote Wan op het hoofd des Priesters ligt, .ftelt zig de Opperpriester als bezeeten aan. Hij ziet met ftijve oogen den aankomenden Fetis te gemoet, huilt en kermt, maakt wringingen met alle leden,fpreekt aanhoudend tot den Fetis, welke hem, naar hij voorgeeft, antwoordt, maar het welke de ooren der Ongewijden niet kunnen hooren, en bidt zeer ootmoedig om vergiffenis, dat hij hem (den Fetis) in zijne woonftede, den Tempel, geftoord hebbe. Naa veele gochelaarijè'n neemt hij, eindelijk, . met beevende handen, de Wan van des Onderpriesters hoofd, zet ze op den grond, en maakt een wijden kring van gewijde afche rondom de Wan. De Voornaamften der Natie, weike Fetis .Zullen eeten, treeden de één naa den anderen in dien kring,  C 192 3 kring, ttaa dat hen de Opperpriester wet zijne Lont vooraf wél heeft berookt. Zij gaan driemaal rondom de Wan, in welken tijd zij eenige onverftaan» baare woorden prevelen, terwijl de geheele ver?-* gadering op eenen zeer af keerigen toon huilt, welken zij door het openen en fluiten van den mond met de hand maaken. Hierop gaat de Opperpriester weêr in den kring, neemt eene fles brandewijn, giet 'er iets van op den Fetis in de Wan, waarbij hij eenige onverftaanbaare woorden fpreekt« geevende hierop dien Voornaamften insgelijks iets uit die fles. Voords neemt hij twee gladde ronde fteenen uit de Wan, raakende, met een bijzonder Tempo, de armen, de borst, de lenden ert voeten van de Voornaamften der Natie aan. Deze laatfte plegtigheid kan ik niet anders ver. ftaan, dan dat ze zoude aanwijzen : indien die Voornaamften dat geen niet nakwamen, waarop ze nu den Fetis hebben gegeeten, dat die hen armen en beenen zoude aan ftukken flaan. Wij Europeërs zelve zijn, menigmaal, in de noodzaaklijkheid, om dergelijken eed bij de Negers te laaten afleggen, terwijl hen nogthans deze wat meer verpligt, om hunne beloften na te komen. Het ware te wenfchen, dat men op dergelijke eedzweeringen konde aangaan; want dan zouden wij aan zo veele en verfcheide gefchillen zo dikwijls niet zijn bloot gefteld. Maar het gaat daarmede, als met de meeste verdragen der Euro-  C 193 ) ropeërs, welke flegts zo lang duuren3als 'er elke partij zijn voordeel bij heeft; wanneer dat ophoudt, dan veranderen zij van gedagten, even als hier de Negers. De Negers gebruiken de befnijdenis. Daar is geen tijd bepaald, wanneer ze befneeden moeten worden; gemeenlijk'word zulks gedaan in het zesde tot het tiende jaar. Zij gefchiedt zonder eenige verdere plegtigheid door den Priester, of een anderen Neger, die het vcrflaat. De voorhuid word op eenmaal weg gefneeden. De jongen krijgt alsdan eene fchort voor, van eene Mat gemaakt, en met bloedige veeren hier en daar klugtig doorftoken; of in plaats daarvan neemen zij een vel van een rheebok met bloed beftreeken, en hangen het hem om den hals. Deze fchort moet hij, vervolgens , eene ganfche maand draagen, zonder dat hij, ergens, eenig verder dekfel heeft. In dien tijd is hij een voorwerp van barmhartigheid; want, wanneer eene vrouw op de ftraat gaat, om koeken of vrugten te verkoopen, en haar zulk een kort te vooren befneeden jongen tegen komt, dan laat ze niet na, hem terftond iets van haare koopmanfchap voor niet aan te bieden. De rede, waarom de Negers zig befnijden, is volkomen duister, en fchijnt, meer een huishoudelijk, dan een godsdienftig oogmerk te hebben; want bij die befnijdenis word in het geheel niet noch aan offerhande, noch aan Fetis gedagt, het welk nogthans N an-  C 194 5 anders bij alle plegtigheden, waarin ze belang ftellen, vooraf moet gaan. (d~) Wanner een kind 14 dagen oud is, dan word eene gasterij aangeregt, en bij dezelve deszelfs naam bepaald. Eene menigte van beide gedachten vergadert op het Plein voor het huis, en gaat, naar gewoonte, in een' kring zitten. Het kind word alsdan midden in dien kring naakt op den grond gelegd, en eene Priesteres, of wel, hoewel zeer zeldfaam, een Priester befprengt het alsdan , van vooren en van agteren, waarbij zij of hij den naam aanhoudend uitroept, dien't kind zal draagen. Gemeenlijk hebben de Negers twee naamen, éénen naar den dag, op welken zij gebooren zijn , en den anderen naar de Familie. Doch zij voeren nooit den Familie - naam des Vaders, maar elk heeft zijn' eigen; en de vrouw van een man word nooit genoemd na haaren man, maar heeft haaren eigen naam. De Fetispriesters zijn groote bedriegers, houdende het volk in eene domheid tot dweeperij toe. Zij zijn geftadig onledig met het maaken van Amulet en van allerlei gedaante, en naar hun zeggen dienstig tegen allerlei gevaar en ziekte, wel- Qd) Het is onwaar, wanneer eenige reisbefchrijvers beweeren, dat ook de vrouwelijke Sexe befnee"den worde ; teil minnen heeft dit hier te Akra geenö plaats-.  É195 i Welke aanhangzels zij het volk voor gereed geld verkoopen. Nu eens is het een ftuk leer, waarop 9 Bofz of flangenkoppen of gekleefd, of gereegen zijn, het welk aan een dikken band, met Fetiskleur overftreeken, om den hals word gehangen: dan weêr , doch voor de Voornaameren, een ander foort, te weeten een zeer klein flag van kalebas, in de gedaante eener viool; daaruit haaien zij het zaad, zonder de fchors te breeken, vullende dezelve met allerlei tuig, als gebrande beenderen, veeren enz. Het getal dezer Amuleten is groot; want elk Neger draagt verfcheide, welke met die van een ander nooit móeten overeenkomen. • i Zij hebben een flaauw denkbeeld van de Opftanding. Zij gelooven, dat de mensch naa deii dood flegts in eene andere waereld overgaat, waarin hij ih dezelfde bediening, door hem op? aarde bekleed, gefteld worde. Ën dit is ook de Qorfprönglijk'e oorzaak van het wreed gebruik; bij hen plaats hebbende, dat ze naamlijk, een» Koning of ander Groote ftervende , eene menigte van deszclfs vrouwen en flaaven. ter dood brengen," en met hem begraaven, ten einde hij dezelve irr de andere waereld terftond gebruiken kunne. Vaa de Hel hebben zij geen denkbeeld. Zij houden ongemeen veel van eene gepaste, bcgraavenis. Tot dat einde is het de eerfte zorg Van een jongeling , zijn zo genaamd Mans-costumc ié maaken. Dit beftaat daarin, dat hij'een kleiii N ar huis-  Jtaïsje houwt, in de gedaante van een varkenskot, zijne makkers, ouder dan hij, bijeen verzoekt, tracteert, en ten raatften, onder veele fhaakerijen, in dat kleine gat word gedoken, waarin hij dien nacht moet blijven. Sterft hij naa dien tijd, dan zijn de overige jonge Mannen verpligt, hoven zijn graf te fchieten, het welk anders niet gefchieden zoude. Elk Neger word begraaven in de kamer van zijn huis,- waarin hij is' geftorven. . Bij het derven, cn nog wel een uur daarna, houden hem de naaste vrienden altijd in eene zittende houding, waarbij ze uit alle kragt zijn* naam fehreeuwen, hem eeten en drinken aanbieden, en aanhoudend bidden, dat hij tog bij hen nog moge blijven. Maar, wanneer hij dit alles niet hoort, en dood blijft, dan maaken ze toeftel tot zijne begraavenis, welke dienzelfden dag nog word voltrokken, indien hij 's morgens iterft; anders wagten zij tot den volgenden morgen. Den dooden winden zij in zijnen witten lijfgordel, en binden hem op eene plank- Vbornaame Negers maaken ook een foort van doodkist, begraavende hem onder het zingen en huilen der Familie, of wel tot dien dienst gehuurde vrouwen, het welk bij de Grooten agt dagen duurt. Op eiken dezer dagen vergaderen alle hunne jonge lieden in oorlogskleeding, fchietende den halven dag door, waarbij zij op ververfchingen onthaald worden, die de Familie bezorgt: ja, wanneer 't Kabosfiërs geweest zij», dan.  C 197 ) -dan komen van omleggende fteden gcfchenkeo, om de begraavenis zo luisterrijk te maaken, als mogelijk is. Onder deze plegtigheid ftaat het mede vrij, om allerleie Spoorloosheden ongeftraft te pleegen. Niemand mag fehaapen of eenig ander Vee buiten laaten loopen, wil hij niet bedugt zijn, dat het gedood, en het vleesch prijs verklaard worde. De naaste Vrienden neemen eenig,zins den rouw aan, dewijl ze, ten dien tijde, een' donkerblaauwen lijfgordel draagen, en al het goud en koraalen afleggen. De Akraërs zijn , voordezen , eene magtige Natie geweest, die hunnen eigen Koning hadden, tot dat zij, in de voorige eeuw, door de Aquaml'aërs wierden geflagen, wanneer de Koning er* een groot gedeelte der Negers genoodzaakt was, -om over de Rio Volta tot na Popo te vlugten, alwaar ze zig neêrzetteden, en vervolgens het Koningrijk Popo opregtten, waarvan ik boven wijdloopiger heb gefproken. Akra is thans eene; Republiek, waarin elk Kabosfiër en zijne Grooten in de ftad het opperbevel voeren. Over da Negerij, beneden Christiaansburg liggende, en den mzmUrfu draagende, is thans de Kabosfiër Nahu De Negers hebben hunne landswetten, die hier op Akra door de Kabosfiërs en Grooten gehandhaafd worden. Dewijl zeer weinige misdaaden gepleegd worden, zo behoeft het wetboek ook zo groot siiet te zijn, als bij ons. De meeste rechtszaakeit «ntftaan wegens ichulden of overfpel, zomtijds N $ me-  C 198 > mede , alhoewel zeldfaamer, wegens diefftal. Moordenaars zijn hier bijkans nooit. Wanneer een, Neger een? anderen een zekere fommegeldsleent, welke hij binnen een' bepaalden tijd weêrom moet geeven, en hij dit niet doet; dan laat de fchuldëifcher die fom nog eens zo lang ftaan, als ze de fehuldenaar gehad heeft,maar komt alsdan, en begeert niet minder, dan honderd ten honderd van het Kapitaal. Kan hij nu nog niet betaalen; dan is het kapitaal met de renten weêr in dien tijd tot honderd ten honderd toegenomen, «n zo voords. Ziet de fchuldëifcher, dat hij met zijn' fehuldenaar niet alleen klaar kan komen; dan geeft hij de zaak bij de voorftanders des volks aan, en mogt hij ook hier geen fpoedig gehoor krijgen, dan neemt hij, zonder te ■yraagen , zo veele menfchen, als de waarde bedraagt, van het Gezin des fchuldenaars, laat dezen vervolgens weeten, dat hij op hem pingaret laaten fpeelen, pleegen 'er zelv', in de Negerij, in 't rond, vooï  Voor de- deuren hunner Bekenden na te danzen* waarbij dan op brandewijn, bier, palmwijn eri andere dingen, zeer heerlijk getracteerd word. J)it gefchiedt's nachts inzonderheid, wanneer de ,3Vlaan fchijnt. Dit foort van danzen noemd men lier Bringaren, of men zegd: deze en die Grande bringart. Nog' hebben zij eenige kleine Inftrumenten , waarop enkele perzoonen voor vermaak flegts fpeelen, waar onder men menigmaal Meesters aantreft, die 'er zig eeniglijk op toeleggen. Onder deze inftrumenten is het beroemdfte de hier zo genoemde Viool. Die beftaat uit eene kleine aaneen genaaide kas, omtrent 3 duim breed, eri 6 lang, wier bovenzijde met fchaapsvel overtrokken is. Midden door de kas fteekt, in de lengte ,een ftok, één' duim dik, en anderhalf voet lang, eenigzins omgeboogen. Na deszelfs fpits toe zijn 8 fnaaren zo vast gemaakt, dat ze omtrent een' duim verre van malkander ftaan, loopen over het leêr der kas heen, en zijn aan de andere zijde, het uiterfte einde van den ftok vast gehegt. In 't midden van het leêr ftaat éen kam,' óm de fnaaren te fpannen. De fnaaren zelve zijn de draaden van een teenagtig gewas. C/3 Wanneer 'er de Neger op fpeelen wil, dan zet hij de kas tegen de borst, houdt de handen aan denr Cuscuta americana lik».-  •C 20?") den ftok, en fpeelt met de vingers, als wij op de harp. Men zegd, dat verfcheide Virtuofen zig door dit inftrument ongelukkig gemaakt hebben. Zij begaven zig naaralijk 's nachts onder de glazen der Grooten, haaiende hen over den tekel, terwijl ze, door de toonen hunner fnaaren, derzelver naamen en, bedrijven verftaanbaar uitdrukten , waarop ze menigmaal betrapt, als flaaven na Westïndiën moesten vertrekken, (g) Den dag brengen de Negers met tabak rookett door, waarvan beide geflachten groote liefhebbers zijn. Ik konde niet te weeten komen, of dit gebruik den Negers altijd eigen geweest waxe, dan of zij het eerst van de Europeërs ont: leend hadden. Men zegd, dat de tabak verre Sn het land in 't wild zoude wasfen; doch dè Negers willen dien niet rooken, maar willen liever Braziliaanfchen Tabak hebben, welke in overvloed van de Portugeezen hier heen gebragt word. Zomwijlen egter, wanneer de fcheperi lang wegblijven, kan die zeer duur zijn, zo dat (g) De afbeelding van dit inftrument zo wel, als Van de fnaaren, ziet men in sloane voijage toth& ïslands, Madera, Barbadoes, Nieves &c. Vol. \h torn. 232. f. 3. & 4. alwaar het die beroemde Ridder, naaf alle gedagten, bij de Negers heeft gezien, Welke van hier daarheen gebragt zijn.  C=o8> dat voor ééne Rol (60 tot 80 ponden) 40 rijksdaalders word betaald, het welk de Negers nogthans liever willen doen, dan hunnen flegteren Tabak gebruiken. Naar alle gedagten hebben de Portugeezen ook den Negers dien aller eerst, even als meer andere tot weelde behoorende dingen vereerd, gemerkt de naam Tobacco in alle mij bekende Neger-taaien is behouden, uitgenomen de accent, te weeten Taba. In den tusfchentijd, dat de Negers geen' Tabak rooken, zijn ze geftadig beezig, met hunne fraaije tanden fchoon te maaken. 'T is zeker, de Natuur heeft hen, geloove ik, fraaijere en duurzaamere tanden, dan ons gegeeven; doch zij befteeden ook merkelijk veel tijds daar toe, om ze te behouden. Een zeker foort van hout, het welk zeer vezelagtig, en eenigzins toetrekkend is, gebruiken zij inzonderheid voor tandeiïokers. Het groeit diep in het land, en word, Uit dien hoofde, altijd, op de markt taamlijk duur verkogt. Zulken tandeftoker hebben ze bijkans altoos in den mond, fchuurende daar mede de tanden, als met een bruineerftaal. Misfchien js dit de rede, waarom de Negers betere en gezondere tanden hebben, dan wij. Eene bijzondere Natie Negers, welke zeer diep in het land zoude woonen, vijlt haare voortanden fpits; anderen maaken ze zelfs driehoekig, met ze dus te vijlen. Doch 'er is ook eene Natie met natuurlijke fpitze voortanden, welke men daaraan kend, dat ze al-  C 209 > allerwegen, even fterk met emailjeerzel bedekÉ zijn, het welk den gevijlden ontbreekt. De infifijdipg der huidvds^oïeen teken aan het Üghaam, is bij de Akraërs afgefchaft, en bij dé binnenlandfche Natiën alleen nog in gebruik. Dg Akraërs hadden tot een teken 'èen klein kruis op elke wang , bijkans als eene inlandfche Natie tegen over Popo, welke zig Sabalu noemen. Eer» zeer oud man, welke gewis meer dan negentig jaaren heeft, is van den tijd dezes gebruiks alleen nog overig. Men gaf daarom, mogelijk, elke Natie een bijzonder teken, ten einde zij zig onderling konden onderfcheiden. De wijze, hoe ze daaromtrent te werk gaan, heb ik niet gezien. Zij zeggen, dat ze die infnijdingen met een fcherpen fteen of mosfelfchulp maaken, en vervolgens in de wonde ftof van kooien wrijven; weshalven 'bij de roodaartige Negers deze infnijdingen ook altijd donkerer zijn. De Vïefoijyerij is bij de Negers doorgaande iri gebruik» ja de grootheid van een man hangt hier van de menigte zijner vrouwen af; even als bij de meeste Aziêrs. Men zegd, dat de Koning van, Aifianthee 3000 vrouwen heeft, Waarvan de drie eerst genomene den voorrang hebben, en in een zeker opzigt over de jongere gebieden. De huw lijks ■ plegtigheid is niet wijdloopig. Wanneer een man een anders Dochter begeert, dan moet hij zig vooraf in ftaat ftellen,om even zo veel aap de bruid en fchoonöuders te kunnen betaa0 Un}  C =10 ) lên, als waarvoor hij eene flaavin konde koopen. Is hij het nu met deze beide eens geworden; dan word de bruiloftsdag bepaald, het welk hier Casfaren genoemd word. Den dag te vooren moet de bruidegom alle zijne gefchenken na het huis der fchoonöuderen zenden. Deze beftaan, gemeenlijk , in 6 of 8 Lijfgofdels van verfcheide itoffen, een paar ankers brandewijn, eenige dozijnen pijpen, Tabak , verfcheide koraalen, en eene Oncc Bosz (.16 rijksdaalders}. Alles wél bevonden zijnde, laaten de Ouders den Bruidegom weeten, dat hij zijne Bruid morgen kan laaten haaien» in welken tusfchentijd men toeftel heeft gemaakt, dat 'er van Pijtto, of landsbier een overvloed voorhanden is. Den volgenden dag, tegen den middag, wanneer de Bruidegom gelooft, dat de Bruid gekleed is, zendt hij na haar huis, en laat vraagen, of zij hem niet bezoeken wil. Zij komt in haare beste kleeding, wél uitgedost, verzeld van eene groote menigte vrouwen , alle ftaatig gekleed. Men neemt plaats in des Bruidegoms huis, alwaar alle op Brandewijn, bieren palmwijn getracteerd worden, en elke haare lange pijp krijgt, het zij ze rooke of niet. Tegen den avond begint men te danzen, en de verlustiging fcefluit men, gemeenlijk , eerst tegen den morgen. 'T is iets bijzonders, dat de Negers, op hunne bruiloften, zelden te eeten geeven; daar ze bij hunne begraavenisfen , in tegendeel, meestal ge-  {Ml ) gebraaden osftn- en fchaapenvleesch hebben. En eenen kleinen maaltijd word 'er mede aangeregt, wanneer een kind zijnen naam krijgt, even als bij ons het doopmaal. ' Veeltijds worden de kinderen, zeer jong, door hunne Ouders verloofd; ja daar zijn gevallen, dat twee Vaders de kinderen hunner zwangere vrouwen, dermaaten in hun moederslijf verlooven, dat, wanneer die vrouwen kinderen vantweederleï geflacht ter waereld mogten brengen, deze gedrongen zijn, zamen te trouwen, het zij dan dat zulks al of niet naar hunnen fmaak zij, want dé gelofte der Vaderen moet vervuld worden. De Negers hebben eene ongemeene genegenheid tot hunne kinderen. Zij flaan ze bijna nooit. De moeders kunnen ze vier jaaren lang zoogen, indien 'er binnen dien tijd geen ander in de plaats komt. Het is wel zo, dat de Vaders het recht hebben, van hunne kinderen te verkoopen; maar het geval, dat zulks gedaan is, is zo zeldzaam, dat men 'er geen één kan bijbrengen: en een Vader, wegens fchulden gedrongen zijnde, geld op te brengen, zal eerst alle mogelijke middelen bezigen , vóór dat hij zijne kinderen aantast. Een roerend voorbeeld, de waarheid dezer ftelling ftaavend, zag men hier onlangs, ter eer© der menschheid! Een dgraffi. neger (medé één der onzen aan Rio-Volta) was, mogelijk door rampfpoeden, in fchulden geraakt, welke hij mi moest betaalen, maar waartoe hjj geene kans zag. 0 * Hij  C 212 ) Hij ging na zijnen fchuldëifcher, en gaf hem té kennen, dat hij ter betaalinge niets verder had, dan zijn eigen lighaam, het welke hij, zoo hij wilde , kon verkoopen. De driftige fchuldëifcher ging op llaanden voet met hem na ons Fort königftein, en verkogt hem, waarvan hij, vervolgens, met meerder flaaven, geboeid, na ons Hoofdfort overgebragt wierd. Hier bleef hij omtrent zes weeken, tot dat het fchip, waarmeê hij na Westïndiën zoude ingefcheept worden, zijne volle laading konde krijgen. Geduurende dien tijd had zijn Zoon het edel, meer dan kinderlijk befluit genomen, om zijn' Vader uit de boejen te flaaken. De Vaderlijke toegenegenheid, welke zijn' Vader niet wilde toelaaten, om hem in zijne plaats te verkoopen, daar hij nogthans, door natuur en volksrecht, vrijheid daartoe had, had deze tedere gedagte in hem verwekt. Hierom kwam hij met eenigen van zijne Nabeftaanden, en wilde een' flaaf verruilen. Dit gebeurt meermaaien, wanneer er naamlijk de Europeërs hun voordeel bij zien. .Ik bevond mij toen juist in bet Magazijn, wegens eenige koopmanfehap, en liet mij dien, welken zij begeerden, en tellens den anderen, dien ze in de plaats wilden geeven, toonen. En, daar deze een fraaij Jongeling was, welke eene reeks van jaaren boven zijn' Vader vooruit had, was de ruiling zeer aanneemlijk. Men haalde de ketenen dezer ongelukkigen voor den dag. Hemel! hoe innig aan* ge-  ( 213 ) gedaan moest zelfs de onmeedogende flaavenkooper worden , bij dit tooneel; toen de Zoon van den Agrajf- neger zijn' Vader in de boejen zag! Hij viel hem om den hals, Hortende traanen van dankbaarheid en vreugde, dat hij zo gelukkig was, om zijn' Vader te kunnen flaaken. Men ontfloot de -boejen, nam ze geenen af, en zettede 'er dezen in. Hij was volkomen gerust, verzoekende den Vader, zig over hemt niet te bedroeven. Inmiddels gaf ik den Gouverneur kennis van dit geval. Deze, doordrongen van menschlievendheid, fprak met den Vader en deszelfs Vrienden , of ze de waarde, voor hem betaald, binnen een zekeren tijd wéér konden betaalen. Dit beloofden zij; de Zoon wierd uit de boejen weêr ontflagen, en alle reisden vergenoegd na hun land terug. Men kan niet zeggen, dat 'er Armen onder hen zijn. Elk Huis of Gezin is genoodzaakt, de Zijnen te verzorgen, en, wanneer iemand gebrelc mogte lijden, dan moet het de ganfche Families verhelpen. Hier kan ook niet wel anders armoede ontdaan , dan wegens eene te groote , aanhoudende fchraalheid: doch daartegen blijven altijd visfchen in zee, en overvloedig Wild iri de bosfchen. Tot de visfcherij bedienen zig de Negers zo. wel van hoeken, als van netten. Deze laatfte. maaken zij van de draaden der Ananas - bladen. Deze heerlijke plant, welke, met re^ht, de eerfte» O 3 plaat»  C 214 > plaats orvler de vrugten der heete lugtftreck beflaat, ftreelt niet alleen 't gehemelte , door haaren wijn agt! pen. geur? gen, verkoelenden fmaak, snaar biedt ook in haare bladen de ftoffen tot visfchen aan. De Negers neemen die verfche bladen, weeken ze eenige dagen in water, drooget; ze, en flaan 'er met een houten hamer op, %ot dat 'er a! het kruidagtige uit, en niets meer, dan zuiver.vias overig is. Dit is meer, dan 3 ellen lang, blanker, clan ons gewoon vlas, en van dezelfde fijnheid, zoo niet nog fijner. Hiervan ware ligt eene Fabriek op te regten; want Idit Ananas-vlas is, buiten kijf, ligter te krijgen, dan het linnen vlas, dewijl dit gewas, eens geplant zijnde, tien en meer jaaren gebruikt kan Worden. Het goudgrqaven der Negers is zo eenvouwdig, als gemaklijk. Zij hebben twee wijzen, om dit metaal te krijgen, na het welke zij weeten, dat de Europeërs zo zeer haaken. Eéne daarvan, waarvan zig de Strandnegers bedienen, beftaat daarin : dat ze, in een zeker jaargetijde, het ftrandzand, door de branding aangefpoeld, op zekere plaatzea in bakken verzamelen, en het met zeeWater, daarin gedaan, door omroeren en afgieren, zuiveren; waarop ten laatften eenig goud, in het zand geweest zijnde, op den grond blijft liggen. Deze handelwijze brengt bij Akra zeer weinig op; want eene vrouw kan een ganfchen dag ft.aan en zuiveren, en, zoo ze al heel geluk-  C 215 ) lokkig is geweest, dan heeft ze nogthans niét meer, dan voor een' rijksdaalder goud gewonnen. Verder het land in, daarentegen, aan de yoeteh der bergen, of op de bergen zelve, graaven zij het goud. Zij maaken gaten tot zo voeten diep in den grond, of zo lang, tot dat de aarde niet meer invalt. De uitgegraavene aarde, welke een klei met zand vermengd is, bevat goud, en begint menigmaal, reeds ter diepte van eene EL Onder den grond, gouderts te bevatten. Met deze aarde gaat men te werk, als met het goucLbevattend zand op het ftrand, te weeten, me» fcheid het goud daarvan door zuivering. Het goud ligt in kleine korrels los in de aarde, ter groote van grutte, maar zomwijlen vind men ook vaste ftukken, ter zwaarte van ée'ne en meerdere Oneen. Men zegd, dat de Koning van Asfianthee een'zoo grooten masfiven klomp gouds» bezit, dat hij dien als een ftoel gebruikt, en wel, ke, door middel van geplaatfte ftengen, van vier mannen moet gedraagen worden. Deze magtige Koning zoude een zeker getal flaaven in een bergwerk onderhouden, welke hem, dagelijks, 2 Oneen goud moeten leveren. Wanneer de groef deze fom niet kan opbrengen, dan graaven zij eene andere. De voormaalige bekwaamfte goudgraavers, de Akimistcn, hebben, of de kunst verlooren, van goud te graaven, of zij moogen het niet. graaven, om dat hun Koning dien van /hfmnihce cijnsbaar is, es, in geval zijne Natie O 4 weéc,  ( 2IÖ) weêr rijk wierd, deze haar weldra haare fchatten zoude beneemen. Akim ligt flegts 5 dagreizen van hier. In haare gouden eeuw konden de Europeërs op Akra, in ééne week meer dan voor duizend rijksdaalders goud ' koopen, thans menigmaal niet eene Once goud, en evenwel is 'er het land nog, van waar men 't had, en het ligd zo nabij ons. De Negers zijn zeer vernuftig. In hunne gefprekken bedienen zij zig altijd van zeer voegende gelijkenisfcn. Wilde iemand bij voorbeeld zeggen, „ dat doet mij leed, of gaat mij aan het „ hart," dan drukt zig de Neger letterlijk dus uit; het brandt mijne Maag. Zij hebben eene groote verfcheidenheid van zulke zinrijke fpreuken, die mij nu terftond niet te binnen willen komen. De Negers hebben onder zig eenige ziek» ten , welke het land eigen , of landziekten zijn. Hiertoe behoort eene ziekte, welke wij ' hier groote pokken, de Engelfchen Gaas, en de Negers Gattoo noemen. Zij beftaat in een uitflag, welke zig over de heele oppervlakte des lighaams kan verfpreiden. Het zijn groote puisten, zomwijlen grooter dan een ftuiver, van boven, vlak, vol dikken etter, maar vertoonen zig alle na buiten zemelagtig. Zij zijn van een venerifchen aart, want zij laaten zig even als de Venuskwaal geneezen, doch verfchillen te eenemaal yan dc waare Venusziekte. Men gelooft, dat de mees-.  C 3i7 ) meeste Negers deze ziekte eens in hun leven moeten hebben. De Guineefche Spienvorm (Jij is mede eene landziekte , den Negeren zeer gemeen, en den Europeërs ook niet zelden aantastende. Hij heeft zijne zitplaats tusfchen de fpieren, inzonderheid in de voeten en kuiten; doch kan mede in alle overige fpierdeelen des lighaams gevonden worden, ja zelfs in den balzak. Wanneer dit Dier tot zijne grootte is gekomen, verwekt het ter plaatze , waar het met den kop naast bij de opperhuid ligt, een gezwel, evenredig naar de grootte des worms, waarbij veelal eene kleine koorts komt. Gemeenlijk heeft hij de dikte van een ftroohalm, en is van een voet tot drie ellen lang. Menigmaal doorknaagt hij zelfs de huid; maar anders, wanneer men in 't gezwel reeds etter vermoed, maakt men eene infnijding, en zoekt het e'éne eind des worms te krijgen, het welk men dan op een ftokje of eene rol-pleister zo verre oprolt, als het de Lijder kan verdraagen, zonder dat de worm breekt. De wonde bedekt men alsdan alleen met eenige plaafters. De Negers, daarentegen , neemen de bladen der vierkante Klim- ( h ) Vena medinenfis Medkörum. Gordius medii H.enfis. Linn, 05  C 2i8 y «ff», CO ftdöten ze op een' fteen kort, en leggen het daarover heen, het welke zij voor een goed etter maakend middel houden. Men herhaald dit oprollen van den worm dagelijks, tot dat hij geheel opgehaspeld is. Mogt het gebeuren, dat de worm brak, en men het eind niet wéér kon krijgen; dan ontftaat ontfteeking en verzweering, in welk geval het als een ander zweering word behandeld. Anders is de wonde terftond geneezen, zo dra de worm 'er uit is. Deze worm is de voornaame oorzaak der menigvuldige beenzweeren, welke men hier aantreft.. Deszelfs oorfprong blijft nog altoos duister. Het thans pver het algemeen aangenomen gevoelen, dat naamlijk alle wormen der ingewanden den Dieren aangebooren zijn, kan wel op den Guinea' worm niet pasfen, ten ware, dat de worm, allen menfchen aangebooren, zijn beftaan niet eerder kon bewijzen, dan wanneer de mensch hierheen, in de lugtftreek, den worm dienstig, kwame. Doch deze Theorie fchijnt geen vasten grondflag te hebben. Ik zie mjj gedrongen, om te gelooven, dat die worm, of als een volkomen Infect, ofwel als worm in het brak water leeft, als wanr peer zijne eijcren, voor 't bloote oog onzigtbaar, door het drinken , onder het bloed gemengd worden , (O Cisfus quadrangularis linn.  den, in de fpieren ftrijken, en zo de Worm geteeld word. Want op Fida, alwaar zeer goed en versch water te krijgen is, kend men den Guinea-worm niet, welke tog op Akra, flegts eb mijlen vandaar, zo gemeen is. Wilde men zeggen, dat de Europeërs hem, door aanfteeking, van de Negers kreegen, dan kan men niet begrijpen, waarom hij mede niet in Westindien word voortgeplant, daar hij tog, door de flaaven, in zulk eene menigte heen word ge_ bragt; en hier heeft men zelfs geen Voorbeeld, dat een Europeer dien worm kreeg, ten ware hij brak water gedronken hadde. Daarbij ftaaft de waarfchijnlijkheid deze Theorie, om dat de Guinea-worm mede in een gedeelte van Arabic is, alwaar men genoodzaakt is, zomwijlen flegt water te drinken. De Pokken hecrfchen hier insgelijks, of liever, worden ingeënt. Zelden hoord men, dat 'er iemand aan flerft. Geduurend mijn verblijf alhier heb ik geene natuurlijke pokken gezien, en ik geloof vast, dat ze daardoor ten eenemaal van hier verbannen zijn, gemerkt de inenting algemeen is, even als de befnijdenis. De Venusziekte in alle haare verfcheidenheden is ook hier, maar wordt ongelijk ligter dan in de noordelijke ftreeken geneezen. Ziekten , de Negers bijzonder eigen, zijn nog deze: ontfteekingskoortfen, de loop,, waterzugt, binncnkoortfen, fchurft, kniegezwellen, en ope- ne  Be zweeren. Borstziekten daarentegen kend men bijna niet, het welk men wel inzonderheid aan het zagte klimaat moet toefchrijven. De Europeërs worden van de Negers hoog geagt, want die befchouwen ze altijd als hunne Bevelhebbers, zelfs wanneer de Neger vrij is, en de Europeër over hem niets heeft te zeggen. Wanneer, bij voorbeeld, een Europeer eenen Neger befchuldigt van iets, het welk hij niet gedaan heeft ; dan antwoordt de Neger: Vader! hoe konde ik u dit doen? gij zijt immers mijn Vader en mijne Moeder, waardoor ze naamlijk zo veel, als Bevelvoerders verftaan. Daar hebt Gij nu een ganfche hand vol berigten nopens onze Zwarten. Met het eerst volgend fchip zal ik U berigt geeven, raakende onze Heeren Europeërs in dit Lijbiën; blijvende enz. NE-  C 9M ) NEGENDE BRIEF. Hoofdfort Christiaansburg iri Guinea den ao/ien Aprils 1786. Xn mijn' Iaatften, van den ióden ÖStober 1785, onderhield ik mij met U nopens de zeden ert gebruiken der kinderen dezes Lands. Laaten wij nu zaaklijk befchouwen, hoe we ons zelv' gedraagen in een land , waarin ons bloed zo wel als onze zeden zig veranderen. ( Alle Europeërs , zig in Guinea ophoudende, van welke Natie zij ook mogen wezen, zijn, of in dienst der koningen, of der Kompagnien. De Portugecfen waren het, die allereerst, omtrent het midden der 15de eeuw , de kust Guinea rond zeilden. Zij bouwden op de goudkust, wier Natie zij het befehaafdst vonden, verfcheiden vaste plaatzen of fortresfen , waarin zij hunne Waaren borgen, om met de inboorlingen koophandel te drijven. De Goederen, die zij, in het begin, van de Negers, bij de verruiling hunner Waaren, in betaaling namen,bepaalden zig voornaamlijk tot goud en elpenbeen. Maar, naa dat men, bij het einde dier eeuwe, Columbien ontdekte, de weelde nopens voortbrengzelen, daar zijnde,  ( 232 y de, iri Europa toenam, en men het grootfte ge-» deelte der ingeboorene Columbiers, zijner eigen veiligheidhalve, uitgerooid had, cn men begon gebrek aan arbeiders te hebben, om deze Producten voort te kweeken, toen nam men zijne toevlugt na ■Afried , 'alwaar men wist, dat het van menfchen krielde. t)och, dewijl hier de volks - menigte te groot, de wegen en 't klimaat tot een' oorlog voor Europeërs te lastig waren, icwam men tot de gedagten, om Negers te kooien, en ze na hunne Colonien in Columbien te vervoeren. De ondervinding leerde, dat de Negers van natuure veel fterker, en dus tot den arbeid veel bckwaamer waren, dan de weck gebakken /«diaanen; weshalven men de kosten, de vervoe-o ring, de menigte, welke op eene zo lange reis Hier ven, beneffens" meer andere dingen niét redende ; maar men vond zelfs in het overbrengen dezer ongelukkigen, welke hen, in het begin, flegst weinig of niets kostten, een' zeer voordeeligen tak van negotie. Zo ontftond de Ncgerhandel, welks oprichting in deze laatfte twee eeuwen een zo gewigtig tijftip, tot fchande der menschheid, heeft gemaakt. Portugal genoot het uitfluitend voorrecht, om op de kust Guinea alleen te handelen, niet zeer lang. De Engelfchen konden het onmogelijk verdraagen, dat zij dit heerlijk voordeel ecniglijk genieten zouden, Tot dat einde reguen deze ins- ge-.  C 033 ) gelijks verfcheidenEtablisfementen op. Öp de Got/tt* kust leiden zij hun tegenwoordig Hoofdfort Capt Coars en James Fort, aan de rivier Gambia, iri het jaar 1553 aan, waarop allengs nog verfcheide andere volgden. Deze dreeven, van dien tijd af, bijkans alleen den Guineefchen handel 4 tot het jaar 1637, naa dat de Hollanders, welke zig bijna meester van alle Portugeefche bezittingen in Oostindien gemaakt hadden, nu mede eene kans op hunne Africaanfche Forten waagden. Deze veroverden, met weinig moeite,Georgia della Mina, thans nog hun Hoofdfort, als mede de overige Portugeefche fterkten, welke hen ook, bij het vredes - traétaat van 1641, geheel wierden afgeftaan, waardoor de Portugeefen, die eertijds de eenige Heeren dezer kust Waren ^ nu gansch van hier verjaagd wierden. Tot heden toe mogen deze hier niet handelen, en, wanneer zij op de laagere kust, als Pidd eh Porto no-> yo handel willen drijven, moeten ze eerst bij het Hollandfche Fort ten anker komen, en eert zwaaren tol betaalen. Dit niettemin drijven zij évenwei een fterken handel op de kust, doch nie/regelregt van Portugal, maar van Brazilië. Hunne fchepen hebben niets' in, dan Tabak, en zomtijds ook Wat Brandewijn. De Hollanders zijn, federt dien tijd, meester Van de kust gebleeven. Zij hadden tot het jaar 1781 elf Forten, welke alle hier aan te haaien buiten ons beftek zijn zoude, en buiten dat zijn ze  ( 224 > ée in andere boeken alreeds genoeg befchreèven. Hun Hoofdfort is het vooraf gemelde Della Mina, het welk zeer ruim en fterk gebouwd is, alwaar de Chef aller bezittingen, den Titel voerende van Gouverneur Generaal, zijne Reli» dentie heeft. Het ligt omtrent 24 mijlen westelijk van Christiaansburg. Den Generaal is een Raad toegevoegd, uit de oudfte Bevelhebbers der overige Forten, een' Fiscaal en een Secretaris beftaande. Deze Raad heeft het recht,om misdaadigen, Zwarten zo wel als Europeërs ter dood te laaten brengen. Zij onderhouden omtrent 200 Europeïfche Zoldaaten, bcneffens een' Kapitein en Luitenant, waarvan dê helft op het Hoofdfort is, en de overigen in de andere Forten verdeeld zijn. Zij hebben ook daar federt 14 jaaren een' Predikant, welke met het doopen der Mulat-kinderen genoeg te doen heeft, die iri dien tijd gebooren zijn. Maar men is met hem niet wél tevreden, om dat hij die menfchen in den kerkdijken ban doet, welke fmaak vinden in de Veelwijverij, die hier heerscht. Het Hoofdfort heeft een' Doctor en twee Chirurgijns , en elk Fort buiten dat zijn' Chirurgijn, die iri een zeker opzigt onder den Opper-chirurgijn ftaan, en van hem hunne geneesmiddelen moeten haaien. Een groot fchip, alleen met leevenshehoeften, monteeringen enz. gelaaden , brengt hen, jaarlijks, hunne Europeïfche noodwendigheden, welke onder de bedienden, naar propor-  portie van hunne Wedde, flipt worden verdeeld \ en deze hebben het voorrecht, dat hen geene merklijke procenten daarop gelegd worden. Den handel is eiken Chef van een Fort onbepaald zelfs overgelaaten, uitgezonderd, dat zij hunne opgekogte flaaven aan hunne eige Natie alleen mogen verkoopen, waarvan ze, vervolgens, een geringen tol aan de Kompagnie moeten «betaalen. Inmiddels kan men Wel begrijpen, dat men in de opgaave niet te gemoedelijk is. In het jaar 1781 wierden hen verfcheide Forten door de Engelfchen ontnomen, daar onder het fraaije .Fort Crevecoeur op Akra, een halve mijl van Christiaansburg gelegen, het welk ten eenemaal in een' puinhoop wierd veranderd. Alle deze Forten zijn hen wel, in het voorleeden jaar 1785, weêr overgeleverd, doch in den ftaat, zoo als ze zig bevinden, en 'er zal een lange tijd vcrloopen, eer ze weêr in den voorigen ftaat geraaken. De Engelfchen hebben 9 Forten op de Goudkust, waarvan Cape Coars hun Hoofdfort is. Het ligt ao mijlen westelijk van Christiaansburg, en 4 mijlen oostelijk van Delmina. Hunne inwendige inrigting is bijkans dezelfde, als bij de Hollanders, uitgenomen dat zij eiken Bevelhebber des Forts den Titel van Gouverneur geeven, daar zig de Hollanders met üpperkooptnan, Koopman en Edel Heer moeten vergenoegen. Hun Gouverneur en Chef is Prefident in den P Raad,  ( 226 ) Raad, en de tweede, de Gouverneur teAnnemntoe, is Vice-prefident; de overige Gouverneurs hebben alle den Titel van Medelid des Raads. Zij hebben geen Fiskaal, maar een' Predikant. De tegenwoordige is een in Africa gebooren Neger, welke in Engeland geftudeerd heeft, en een zeer geleerd en inneemend man is. De geneeskundige inrigting is als bij de Hollanders. Zij. hebben flegts weinige Zoldaaten; de meesten beftaan uit inboorlingen of Mulatten. Het Minifterie geeft, ter onderhoudinge van de Forten, jaarwedden der Bedienden, Zoldaaten en Kompagnies-flaaven, 15000 ponden fterlings jaarlijks. Elk Gouverneur drijft zijnen handel , zo als hij het goedvindt. De minst aanzienlijke der handeldrijvende Natien op de kust van Guinea zijn de Franfchen. Zij zogten zig wel, verfcheiden maaien, op de Goudkust néér te zetten; maar het is nooit van duur geweest. In het jaar 1744 begonnen zij, niet verre van Annemaboe, 12 mijlen van hier, een Fort te bouwen, maar zagen zig, weinig tijds daarna, gedrongen, om het weêr te verhaten. In dit jaar C17S6) hebben zij op dezelfde plaats, onder begunftiging der Hollanders, weêr begonnen, een Fort te bouwen; maar 't is niet zeer waarfchijnlijk, dat het tot ftand zal komen, dewijl twee derde gedeelten der arbeidslieden reeds zijn geftorven. Plet eenige Fort, dat zij hebben, is te Fida, waarvan ik in een anderen brief reeds  omftandiger heb gefproken.' Bij Senegal èaw'èti. tegen hebben zij een fraaij Etablisfement; maaide Negers van daar zijn niet veel waardig; weshalven de Franfche fchepen hunnen eigen handel voornaamlijk op de de laagere kust van Guinea , als Benin en Galbar, drijven. Doch deze plaatzen' zijn in verre na niet in ftaat, om de bezittingen dier Natie in Westindien met flaaven te voorzien; en daarom ftaat het den flaavenlchepen aller Natiën vrij, hunne laadingen na Franfche eilanden, uitgenomen Domingo, te brengen, als waar de Koning, om zijne Natie tot den llaavenhandel aan te moedigen, aan de fchepen voor de invoering van eiken flaaf een zekere fomme betaalt. De vijfde Natie, bezittingen in Guinea hebbende, zijn de Deenen. Wij hebben thans vier Forten en zes Logïen, of Factorijen. De Forten 'Zijn Christiaansburg, Friedensburg, Königftein en Prinzenftein: Komptoircn , Labodei, 'Flicsfing , Temma, Ponnij, Aflahu en Popo, welke in eene ftreek van 50 mijlen langs de zeekust liggen. In dezen afftand zijn wij alleen meester van den handel, behalven eene tusfchen Christiaansburg en Friedensburg liggende Engelfche Logie, Prampram genaamd. Dewijl ik van elke dezer plaatZen reeds afzonderlijk heb gefproken, wil fk het hier niet weêr herhaalen. Het Opperbevel over alle onze bezittingen heeft de Gouverneur van Christiaansburg, welke als Chef het bevel over de overige voert. .Hem is  ( 228 ) een Raad-toegevoegd, uit de Bevelhebbers der overige Forten beftaande, buiten welken hij niets van aanbelang rnag onderneemen: de tweede in den Raad is de Opperkoopman en. Kommandant op Friedensburg. De twee overigen worden genoemd Kooplieden , hebbende hunne ftem naar den ouderdom. In de meer gewigtige Logien zijn de Factoors Bevelhebbers, en in de min gewigtige zijn het de Asfiftenten, Onderofficiers, of wel flegts een Zoldaat. De jaarwedde van een Gouverneur is niet meer, dan iooo rijskdaalders, en 500 rijksdaalders tafelgeld. De Opperkoopman en Kommandant op Friedensburg heeft 500, en de andere Kommandanten, elk 4C0 rijksdaalders. Tot de laagere Komptoir-bedienden behooren Opper - asfiftenten, Onder-asfiftenten, en Referve - asfiftenten. De Faftooren en de twee Opperasfiftenten, over het boekhouden en de Secretaaïij gefteld , hebben 400 rijksdaalders , de andere Opper - asfiftenten op de Komptoiren of Forten 300, een Onder-asfiftent 250, en een Referveasfistent 10 of 12 rijksdaalders, elke maand. De Kerklijken, wanneer ze volledig zijn, zijn één Predikant en één Catechizeermeester. De eerfte heeft jaarlijks 400, en de laatfte 250 rijksdaalders. Op dezelfde wijze is het gelegen met de geneeskundige fchikking, wier Opper • chirurgijn, die op Christiaansburg zijn moet, 400, en de tweede op Freidensburg 300 rijksdaalders trekt. Maar boven dat hebben zij nog premienvande uitgaan-  C 229 ) gaande flaaven, welke, zomtijds, zo hoog als de jaarwedde kunnen beloopen. Nog onderhoud men voorden Chirurgijn op Christiaansburg, een' Mulat, tot'verbinden en ander heelkundig werk "welke ia rijksdaalders 's maands heeft. Het Militaire beftaat, op het Hoofdfort, thans uit één'Sergeant, twee Korporaals, twee Tamboers, twee Pijpers, twintig Muskettiers, één' Opper- vuurwerker, één'Onder vuurwerker, twee Konftapels, entwee Onder - konftapels , welke Jaatften Negers zijn. De overige Forten hebben één Sergeant, één Corporaal, één Tamboer, één Pijper , tien Muskettiers, en tot het beftier der kanonnen twee Konftapels, en eenige Kompagnies-flaaven. Een Vuurwerker heeft 20,. een Sergeant 16", de Korporaals 14, en de Europeïfche Zoldaaten ro rijksdaalders's maands; maar de Mulat-zoldaaten ftegts 8 rijksdaalders. Ook zijn hier nog eenige ambagtslieden in'sKonings dienst. Die over dezen en de Kompagniesflaaven gefteld zijn, draagt den naam van Baas, en heeft 20 rijksdaalders. Metzelaars, Smeeden» Schrijnwerkers en Kuipers hebben , gemeenlijk » 14 rijksdaalders 's maands, doch ook meer, wanneer zij hun ambagt heel wél verftaan. Het geheele getal onzer Europeërs beloopt, terwijl ik dit fchrijve, niet meer dan 38 menfchen, en evenwel zijn de posten taamelijk wél bezet. Nog zijn 'er aoo of 250 flaaven in dienst, die niet van land gezonden worden. De mansperzooP 3 nen  ( 250 ) nen hebben 's maands één rijksdaalder, en de vrouwsperfoonen een hal ven, ja, eenige jongere meisjes flegts een vierde van een rijksdaalder. Deze ongelukkigen worden voor hun w k flegt betaald, en, zoo ze niet, op de ééne of andere wijze, iets daarenboven konden winnen, dan ware het niet mogelijk, om 'er van te beftaan. Men betaald hier wel eenen vrij-neger, welken men als bedienden huurd, insgelijks niet meer; doch bij dezen is het onderfcheid, dat bij zijne Familie in de ftad heeft, welke hem moet onderhouden. De Engelfchen hebben ook geweeten dit gebrek der inrigting te verbecteren, geevende hunne flaaven tweemaal zo veel ,als wij. Ter inftandhoudinge van alle bezittingen geeft de Koning jaarlijks a.50,000 rijksdaalders aan de Kompagnie, dewelke, zoo die fomme niet toereikend is, verpligt is, uit haare eigen kas daar bij te leggen. Alle handel, hier gedreeven wordende, is eene monopolie der Kompagnie, tot wier aanmoediging zij de Chefs der Forten en Komptoiren aanzienlijke premien inwilligt. De Europeërs, over het gros gerekend, Ieeven hier flegts zelden, zo als het de natuur der lugtftreek fchijnt te vorderen. In plaats van zig aan de vrugten des lands te willen gewen, nen, geeven zij hunne vaderlandfche Producten den voorrang, niet berekenende, dat zij hunne Noord-  C 231 ) Noordfche maag iri hun Vaderland hebben $t i laaten. Want het is zeker; dat de maag in de warme klimaaten, even als alle lighaamsdeelen, verflapt werde , en dus die kragt ter ver» teering niet hebbe, waartoe zij bereid is- De zo groote menigte van vleefch, welke, g&meenlijk, op de tafels der Voornaameri komt, is een wezenlijk vergift voor de Europeërs, wanneer zij het niet met maate gebruiken. Zij moesten bij de inboorlingen gaan, en zien, hoe .vier menfchen zig vermaaken bij een geregt, waarbij niet boven één pond vleefch of visch is, waartoe zij eene menigte grutten of andere dingen uit het Rijk der planten eeten. Dit is ook de rede, dat ze alle gezond zijn, daar de anderen bijna aanhoudend door ziekten worden aangetast. Het fchijnt waarlijk, of eenige noordsche Europeërs, vooral Noorwegers, volftrekt niet voor dit klimaat gefchapen waren. Want i» dit land komende, en mogelijk nooit te vooren in hun Leeven ziek geweest zijnde, zo is het juist, als of een visch uit versch in zout water gezet word. Zij worden wrevelig, gemelijk, nogthans niet weetende waarom. Heden beginnen zij over hoofdpijn te klaagen, waarbij gemeenlijk eene braaking komt; naa verloop vart 24 uuren zijn 'er, dikwils, reeds ftuipen voorhanden; in 3Ó uuren breekt 'er een purper verwige uitflag aan het voorhoofd en de kuiP 4 ten'  C as*') ten uit, en de Lijder fterft; 48 uuren te vooren nog volkomen gezond geweest zijnde. Gij vraagt misfchien, wat de oorzaak zij van dezen fchielijken dood? Ik kan niets anders antwoorden: dan de hette der lugtftreek, en de te groote bloedrijk-en gezondheid der Perzoonen , die 'er door aangetast worden. Dit ge-val heb ik meestal gehad, wanneer dusdanige nieuwe aankomelingen aanflonds het ongeluk hadden, om voor de middagzon veel bloot gefteld te worden. Het is eene rotagtige galkoorts, die hen doet fneeven. Wanneer, bij dergelijke bloedrijke perzoonen, oogenbliklijk, eene fterke aderlaating gefchiedde, en hen, binnen 1 uuren, voords een toereikend braakmiddel wierd gegeeven; dan wierd de ziekte menigmaal voorgekomen. Men tast, reeds den volgenden dag, tot de Kina in afkookzels, met vitrioolzuur, kamfer, muskus enz. en, wanneer men op den derden dag de pols nog heel flap vind, dan is het hoog tijd om tot fpaanfche vlieg-pleisters toevlugt te neemen. Doeh deze moeten niet zuinig gebruikt wórden: wanneer ik 'er eene geregelde hulp van wilde zien, dan moesten ze ter grootte van een vierde van een blad papier op beide kuiten, en dergelijk eene in den nek gelegt worden. De fpaanfche vlieg-pleisters. Zijn de voornaamste middelen voor een Arts in deze'ziekte. Gelukkig is hij, wanneer hij het regte tijdftip weet te treffen, dat ze gelegd a raoe"  moeten worden; want het beloop en de duuring dezer ziekte is niet altijd dezelfde. Het tijdperk der ziekte, dat bij den éénen Lijder op den tweeden dag is, is bij den anderen, mogelijk, eerst op'den derden of vijfden, en eene fpaanfche vlieg-pleister, gelegd op een tijd, dat de ziekte op haar hoogde is, verzwaart gemeenlijk dezelve. Doch 'er is niet meê te wagten, wanneer, bij eene te vooren harde en jaagende pols, deze nu eensklaps flap begint te flaan en men zelfs van verre eene flaapziekte bemerkt. Wanneer 'er deze is, en de pols zig mede niet mogt veranderen; dan moet men evenwel de fpaanfche vlieg-pleisters niet verzuimen. Hebben die, naa verloop van 12 uuren, duidelijke, groote, hooge blaaren getrokken , dan is de Lijder doorgaans buiten gevaar. Maar is de huid alleen als heel bloedrood, en weinig of geen vogt daarin, dan is 'er zeer weinige hoop. Inmiddels gaat men met de Kina en andere middelen, naar gelange der omstandigheeden, ® voort, niet vergeetende, goeden wijn (die van Madera is de befte,) onder den drank des Lijders te mengen. Op deze wijze red men menigmaal een zieke, hoewel hij zeer langzaam bekömt. Een zeer groot Kwaad bij deze ziekte is, dat de Lijders , dikwijls, bij aanhoudendheid braaken, wanneer hun eenige artzenij word toegediend.. Bijna te vergeefs' worden verfterkende P $ mid-  C *34 > kiddelen in-en uitwendig gebeézigd , en men •zou bijkans tot de gedagte komen, dat de oorzaak dezer ziekte eene ontfteeking in de maag en ingewanden ware, zoo men niet zag, dat de Lijders nogthans zuuragtigen drank konden inhouden." Onder de menigvuldige proeven, om deze ziekte weg te neemen, heeft het halve bad (Semicupium,) het befte nut getoond, wanneer 'er de Lijders, vóór den aanval, een kwartier uurs in zaten, en dit zo menjgmaal herhaald wierd, als de aanval kwam. Deze nu is de gevaarlijkfte ziekte, waar voor een gedeelte der nieuw aangekomen Europeërs menigmaal bloot ftaat. Gelukkiger in tegendeel zijn dezulken, die van eene koude afgaande koorts worden aangetast. Dit is wel eene lastige ziekte, doch zijmaakt de Lijders niet bedlegerig, en is nooit gevaarlijk. Deze tast mede den ouderen kustbewooneren aan, wanneer ze Ceres of Venus te veel geoffert hebben. De Bacchusmaalen fchijnen zig met het klimaat, wanneer de twee vooraf0 genoemde Dames niet mede in gezelfchap zijn, heel wél te verdraagen, waarvan wij hier verfcheide leevendige bewijzen hebben. De ziekte, den ouden kustbewooneren ge. meenlijk den weg tot de Elizeifche velden baanende, is de Loep. Door de hette des dampkrings, het vleefch, het zuipen, en te veel ipaanfchen peper'eeten, zijn niet zelden hunne in-  C 235 ) ingewanden dermaaten verzwakt, dat, wanneet hen een buikloop aantast, deze zeer fchielijk tot de loop overflaat. De Arts bedriegt zig, zoo; hij volftrekt een vijand is van faamtrekkende middelen. In tegendeel, wanneer de koorts niet aanmerkelijk is, en de ingewanden door braakmiddelen gezuiverd zijn, mag hij een zagt toetrekkend mengzeI,(zo als ik hier beproefde) uit een afkookzel van den jongen baft van Mangleboomen, O) waarin Jrabifchc gom ontbonden is, geeven. Doch men moet zig wél voor meelfpijzen en vleefch wagten De onfchadelijkfte mondkost is eene brood-en waterpap met wat wijn. Daar de geneezing voornaamhjk van afhangt, is de ftrengfte dieet, maar waaraan zig de Lijders niet dan zelden willen onderwerpen. Wij hebben hier boven de bewooners van Europa dit vooruit, dat wij geene borstkwaaler» van eenige foort kennen, doch daarvoor hebben wij een Equivalent aan den koortskoek, Cb) den fpienvorm , en de veele gezweeren der fchenkels, welke het land hier eigen zijn. De koortskoek is een knoeftige zweer aan de lever, of wel, doch zeldzaamer, aan de milt, welke zeer langzaam ontftaat, en jaarlijks toe* neemt (a) Rhizophera Mangle tm't* O) Fieberkuc/ièn.  ■eemt. Men heeft Lijders gezien, die het 15 en mepr jaaren, zonder merkelijk ongemak hebben gedraagen , bij zommige gelegenheden nogthans veroorzaakt het ondraagelijke fmerten, bij voorbeeld, bij eene overlaading der maag, te groote verhitting, toorn enz. doch het kan mede tot een open breeken komen, en alsdan veroorzaakt zulks gemeenlijk den dood. Een vriend van mij,eenEngelfchChirurgijn,overreedde een' zijner natie, zulk een ongemak hebbende, en groote pijnen lijdende, dat hij zig de zijde mogt laaten openen, om dat die geloofde, dat in de lever een ettergezwel was. De Lijder ftond zulks toe, de Heelmeefter opende de zijde, vond wat hij zogt, en genas, op deze wijze, zijnen Lijder in den grond. Wanneer men dit ongemak bijtijds merkt, kan men het menigmaal verhelpen, wanneer men zig van verdeelende , inwendige artzenijen bediend, zo als, bij voorbeeld, van pillen van galbanon, gom Zagapecn, en Rabarber, welke menigmaal goede dienften gedaan hebben, wanneer men ze dagelijks gebruikte, en zig voor te veel Punch wagt: want deze te veel gedronken, merke ik mede als eene aanleidende oorzaak van die kwaal aan. Wat mij in dit gevoelen ftijft, is dit: dat men bijna nooit een' Neger zal vinden, welke van dit ongemak geplaagd is, daar tog bijkans de helft der Europeërs dien koortskoek, of heeft, of wel hem meent  C 2S7 ) meent te hebben; want het behoort hier mede tot den bon ton, hem, of te hebben , of wel ten minften gehad te hebben. Wat men van hem zegd: dat hij verfcheide plaatzen in den onderbuik neemt, nu eens hier, dan daar in de ingewanden vast gaat zitten, dit is eene volftrekte onwaarheid; want, het geval zijnde, dat men dergelijke verplaatzingen befpeurd, zo is zulks niets anders , dan eene verftopping van dezen of geenen darm. Op dezelfde wijze is het gelegen met de wonderbaare geneezing , de afdrijving van dien koortskoek , dat de Negers verftaan zouden, waarvan de oudere kuftbe. wooners eenen nieuwaangekomen Arts wonderlijke dingen vernaaien ; ja een zoldaat, wanneer hij drie jaaren vóór den Doctor in het land geweest is, meent de geneeskunde beter, dan. deze, te verftaan. Doch, ik raak van 't fpoor. Ik vergat, dat ik een' brief, en niet eene geneeskundige verhandeling lchreef. De uitfpamiingen der Europeërs in dit land zijn zeer gering. Wie niet geleerd heeft, met zig zelv' tevreden te zijn, fchiet te kort; want het gezelfchap is zo klein, dat men niet veel keur heeft.' En, nademaal elk alle de bedrijven van een ander weet, waarbij men, helaas! op de minder goede let, vind men zeer zelden iemand, met welken men wenfcht te verkeeren. Daar nu- de openbaare vermaaken te  te eenemaal öntbreeken, is de toevlugt zulkef Heeren , gaarne meestal tot Bacchus, het fpel, en Venus, in welk alles een gedeelte onzer voormaalige burgers zo heeft uitgeftoken, dat zij hunne fpoorloosheden vroegtijdig met het Leven moeten boeten. Eén der zonderlinglte gebruiken alhier is het trouwen der Europeërs met de dochteren des lands. Men noemd het Casfaren , Cc) welk woord zijn' . oorfprong uit het Portugeefche heeft, en zo veel betekent, als zig huisyafl zetten. Wanner een Europeer hier aankomt, is het, veelal e'e'ne zijner eerfte zorgen , dat hij zig zulk eene bijflaapfter verfchaffe, niettcgenftaande ik eiken welmeenenden wilde raaden, om 'er zig het eerfte jaar ten minften niet mede te bemoeien, gemerkt ik, menigmaal, de fchadelijke gevolgen daarvan gezien heb. Heeft hij nu ééne naar zijn' fmaak gekoozen; (want zeer zelden zal hij een blaauwtje loopen.) dan komt hij, met één onderdaanig *Pro tnetnoria, bij den zeer wijzen. Raad, waarin hij den naam zijner uitverkooren aanftaande helft te kennen geeft, en om vergunninge verzoekt, van ze (quafi) tot eene vrouw te mogen neemen. De Raad, dergelijke verbindtenisfenheel gaarne ziende, <<0 Niet CaUifaren, zo als men menigmaal verkeerd lchrijft.  C 339 ) de, om dat zulk een Europeer zo ligt niet weêr na zijn vaderland haakt, antwoordt: dat men het toelaate ; maar dat hij aan de Mulatten-kas, thans, een halve maand zijner gagie, en even zo veel, waanneer hij weêr van hier trekt, moete betaalen, Dit toegedaan zijnde, word de pïegtig. heid voltrokken, welke met de geene, die ik U, in den voorigen Brief, nopens de Negers heb gemeld, nergens in verfchilt, dan dat de Bruidegom gemeenlijk een gastmaal geeft, waarbij de Bruid, mogelijk voor de eerfte maal, aan eene tafel onder de Europeërs eet. Het fpreekt van zelfs, dat hier nog ondertrouw, nog trouwen plaats vinde, en de nieuw getrouwde man kan zijne vrouw den volgenden dag weêr laaten heen gaan, indien hij zulks goed vindt. De kinderen, uit zulk een Paar geteeld, worden alle gedoopt, en vervolgens in het Chriftendom onderweezen. Zijn het jongens, dan worden ze als zoldaaten in 's Konings dienft gebruikt, zo dra zij 10 jaaren oud zijn, trekkende als dan, maandelijks 8 rijksdaalders gagie. Arme meisjes en jongens, zo lang als ze niet verzorgd zijn, krijgen uit de Mulatten-kas één rijksdaalder tot hun onderhoud, welke voor hen ook toereikend is. Het Goed des mans heeft met dat der vrouw geene gemeenfchap, maar elk behoudt het zijne voor zig zelv'. Eene Negerin krijgt éénen, en  C.240 > en eene Mulattin 2 rijksdaalders *s maands gagié van haaren man, en word tweemaal 's jaars gekleed. Dit kan ze met recht eifchen, en zoo haar man zulks wilde weigeren, dan heeft zij het recht, om hem bij den Raad aan te klaagen, en in zulk een geval word haar die fom van haars mans penfioen betaald, en hem afgetrokken. Onder de zoldaaten zijn, zomwijlen, zulke deugnieten, welke niet over hunne gagie kunnen befchikken, dewijl men ze menigmaal aan hunne Negerinnen betaald, welke hen dan eeten moeten verfchalfen. Het geluk aller bedienden hier te land heeft» altoos, meest van de gemoedsgefteldheid der Gouverneurs afgehangen. Alles zoekt zig naar hem te vormen, zelfs in onverfchillige zaaken. Is hij pragtig, dan zijn alle de anderen galant; gierig, dan wil de één den anderen overtreffen, en zo gaat het door alle klaffen, en, om dat de Hemel hoog, en Europa verre af is, (zeals men hier zegd,) zo heerscht hier een Gouverneur, zomwijlen, meer despotiek dan defouvereinfte Koning in Europa. Ongelukkig Zijn derhalven de bedienden, wanneer een flegt man aan de regeering komt. En, daar de fterflijkheid hier te land doorgaans groot is, en alles word bevorderd, is het menigmaal gebeurd, dat menfchen van de laagfle klalTen, als zoldaaten, ambagtslieden of fcheepsjongens tot de Waardigheid vajn Gouverneur zijn opge- kloia-  £ 94* 3 klommen; en daar het deze lieden, gemeenlijk,1 aan gelegenheid heeft ontbroken, om hun verftand te befchaaven, zo beftaat, dikwijls, hunnë regeering uit een mengzel van onbefchaafdheid erï wreedheid, het welke hen, die wegens ouderdom in het land, (mogelijk fchrandere mannen> onder hen moeten ftaan, zeer laftig valt, en hen menigmaal het leven heeft gekost. Men heeft gezien, dat heden hem misfchien nog ftokflagen wierden gegeeven, die morgen het oppergezag moest voeren. Tot Eere van onze Natie hebben wij thans eenen Ki'öge, die een zo dapper als fchrander Gouverneur is, en die even zo zeer van de Negers word bemind, als het voorheen een Schildcrup~ wierd, dien een Franschman zelfs den grootften lof geeft. Cd) De buitengemeen groote fterfte der Europeërs in dit land heeft veroorzaakt ,• dat men in Europa geloofde, dat 'er het klimaat alleen de oorzaak van moeste weezen. Maar hierin heeft men mis gehad. Door de ondervinding kon men reeds het tegendeel befluiten. Een land, waaruit de Europeërs , jaarlijks, naar eene maatige berekening , 60,000 menfchen kunnen vervoeren, die 'er nooit weer inkomen, en de Cd) Hiftoire des Indes ,par Raijnal, T. iy.p.^2^ Q *' *  C =42 ) de bevolking, naa eene meer dan üoo-jaarïge uitvoering,.nogthans taamlifk fterk is, fchijnt reeds alleen bewijs genoeg te zijn-, dat het klimaat onfchadelijk is. Volgens deze berekening blijkt, dat in de laatfte eeuw 6 milliocnen menfchen uitgevoerd zijn, en men mag, zonder de waarheid te kort te doen, zeerwel ■onderftellen, dat in de voorgaande eeuwen,, van het begin des Negerhandels tot daartoe, ten minften tweemaal zo veel, dus 18 millioenen in 't geheel, zijn uitgevoerd. Welk eene Som! Ja deze alleen maakt reeds eene volksmenigte -van een taamlijk groot en bevolkt land, te weeten Frankrijk, uit. liet is wel zo, dat het Mimaat aan 't ftrand minder gezond is; maar de verkeerde Methode van de levenswijze der meesten , na dit land gekomen, is meer de oorzaak der groote fterfte, dan het land. Eenigen fterven uit vooroordeel; om dat ze gelooven, dat het onmogelijk is, in een land te kunnen leeven, waarin zo veclen , kort naa hunneaankomst, zijn geftorven. Anderen zijn begeerig, om hun Vaderland weêr te zien, en, om dat ze zig, mogelijk, verbonden hebben, om hier voor zekere jaaren te blijven, zo kwellen zij zig dood, en nog anderen, helaas! een groot gedeelte, brengen zulk eene menigte van eerfte beginzelen voor ziekten mede hierheen, dat, deze dooi' het warme klimaat in beweeging gebragt wordende, zij noodwendig moeten fterven. ilet  C 343 ) Het beste flag van menfchen, naar mijne ondervinding, voor deze lugtftreek voegende, zijn jonge lieden, beneden 25 of 30 jaaren. Wie boven die jaaren is, blijve van hier, want zeer zelden zal zulk een oud worden. Voords is voor zeer gezond fchijnende, bloedrijke menfchen deze lugtftreek, insgelijks, minder dienstig, dan voor perzoonen, van natuure mager en ziekelijk. Menfchen, die zeer bloedrijk zijn , en hier aankomen, moesten zig door het vooroordeel niet laaten inneemen, dat men in de warme lugtftreeken niet moet aderlaaten , maar, zo dra zij hier aankwamen,moesten ze zig eene menigte bloeds laten aftappen, en zig in het eerfte jaar van eene zeer fchraale Dieet bedienen, veel koud water drinken, en zig dagelijks baaden. Wie deze middelen wél gebruikt, en anders geene lijfgebreken heeft, dien mag ik verzekeren, dat hij zijn lighaam tot het klimaat toebereidt, en zelfs in de ongezonde lugt op het ftrand , zo oud als in zijn •' vaderland kan worden. Raakendeden koophandel, en hoe dien gedree-1" ven wort, heb ik U reeds in een anderen voorigen brief gefchreeven. Vaar wél ! Qfl TIEN-  C 244 ) TIENDE BRIEF. Hoofdfort Chriftiaans-» burg in Guinea, den 10 Auguftus 1786. Jlereid U, mijn Vader f tot het leezen van een brief, vervattende mijne inlandfche Guineefche reis, dewelke, zoo hij U zelfs maar heü honderdfte gedeelte van dat vermaak aandoet, welk ik op dezelve geheel ondervond, de moeite van het leezen nogthans zal beloonen . Ik was bijna 3 jaaren reeds in dit land ge* weest, en nogthans flegts eenige weinige mijlen diep in het zelve gekomen. Ik had geftadig een groote keten van bergen voor mijne oogen,welke niet boven 5 mijlen verre van mij lagen, en , allerwegen met hooge boomen bewasfen, mij het fraaijfte gezigt verfchaften. Wat was natuurlijker, dan dat mijne wenfchen dagelijks toenamen, om tog de mogelijkheid uit te vinden, hoe ik 'er toe geraaken zoude, om daar eens heen te mogen komen. Geduurende den tijd, dat ik 'er nog over dagt, bood zig een heerlijke gelegenheid aan, door welke ik, zo veilig als mogelijk was, anderhalf honderd mijlen verre in het land, de grootfte voortgangen in de natuurlijke Hiftorie hier zou kunnen maaken. Eene  C 245 ) Eene zuster des tegenwoordigen Konings van Asjianthee, naamlijk, had van mij gehoord, dat ik kennis van kruiden had, en, daar ze eene oude kwaal had, die haare Priesters en Fetis niet konden geneezen, zo befloot zij, na de zeekant te komen, en zig van mijnen raad te bedienen. Zij deed zulks, en ik was zo gelukkig , van haar te herftellen. Teen ik nu, geduurende dien tijd, taamlijk wél met haar bekend wierd, en ik haar verhaalde, hoe groote begeerte ik hadde, om Asfianthce- te zien, noodigde zij mij, zo ongeveinsd als vriendelijk, in haars broeders naam tot hem uit. Wie was gelukkiger, dan uw zoon! Van dat uur af maakte ik toebereidzels tot mijne reis. Ik huurde S5 Negers, welke deels mijne bagagie, deels mij zeiven zouden draagen; want, daar dit eene landreis van ten minsten 6 maanden ware geworden , wanneer ik ze volvoerd hadde, en men op die reis geene gelegenheid heeft, ora iets van Europeefche leèvensmiddelen te koopen, moest ik mij van alles wél voorzien. Den jden Junij', 's morgens vroeg, nam ik dan de reis> aan. Twee mijlen leide ik ongeftoord af,naa welke ik mij op een klein dorp, Afchiama, bevond. 'Hier hebben de voornaame Urfunegers hunne landverblijven, of, zo als zij het noemen , hunne Rosfar - plaats. Dit dorp ligt bevallig tegen eene hoogte; maar, om dat zig de eigenlijke keten van bergen nog een paar goede Q, 3 mij-  C 246 > mijlen hooger op uitfirekt, hebben zij insgelijks, even als de ftrandnegers, menigmaal gebrek aan regen, het welk voor hen in den graanoogst, die hunne voornaamfte handteering is, te gelijk met de hoenderteelt, dikwijls nadeelig is. De Blanken hebben, zomwijlen, plaifi erreisjes hierheen gedaan, om zig te verlustigen. Naa dat mijne Negers wat uitgerust hadden, vesvolgde ik mijne reis ongeftoord , en kwam. tegen den middag aan den voet der bergen. Hier is 't onmogelijk, op eene andere wijze, dan te voet te reizen, gedeeltelijk wegens de fteile hoogten, uit enkel fteengroeven beftaande. Deze zijn grove Granitfteen , Gneus, en zelden keijen. Het ganfche veld neemt hier eene andere gedaante aan, dan in de zandige ftreeken. Hoog opgaande boomen, en beneden, met bijkans ondoorgankelijke kreupelbosfchen vermengd, bedekken de fteenrotsen. De grond is in 't geheel niet meer zandig, maar, of kleiagtig, of wel goede, mulle tuinaarde. Door dit warperk kroop ik tot 's namiddaags om 4 uuren, wanneer ik op de eerste voornaame Negerij aankwam, welke men op de bergreis aantreft: zij word genoemd Abodee, liggende van Chrifiiaamburg omtrent 8 mijlen. De Kabosfiër dier plaatze, Ozain genaamd, een Grijsaart van omtrent 80 jaaren, ontving mij met zijnen hoogen Raad met de, den Negers ejer gewoone grootsheid, maar nogthans hoflijk. Ik moet  C 347 > moet hier aanmerken,dat de Negers,hoewel eene onbefchaafde Natie, ongemeen veel van plegtigheden houden, om welke in agt te neemen zij liever honger en dorst willen lijden, dan deze uit het oog ftellen. Het compliment bij het ontvangen beftaat eigenlijk daarin, dat de inwooners de begroeting zittende aanncemen-, en naa dat de vreemdeling plaats, heef* genomen herhaalen zal hunne begroeting, alle naa. malkander volgens- den rang, zo dat zij oprijzen in een* kring, de vreemdelingen groeten, en, driemaal voorbij gegaan zijnde, dan weêr gaan zitten. Men bragt mij' terftond landvrugtcn, in ververfchingen beftaande, welke ik met Europeefche moest beantwoorden. Den volgenden morgen vervolgde ik mijne reis.# Het was heden, als gisteren, dezelfde ongebaande weg. Onderwegen kwam ik aan de volgende dorpen: Tiasfo, Schentema, Tutu, Mampon, Otakij, Manna en Man/eng. In het laatfte legt een hoofdman» des Konings van Asfianthee, die het ampt van Tolmeester bekleedt, welken tol de zwarte flaavenhandelaars verpligt zijn hem te betaalen. Men heeft dien tol hierheen verlegd, orn dat alle wegen van Asfianthee en Akim hier zamen loopen , wanneer men na den zeekant wil. Over Schentema is een Fetispriester de Kabosfiër. Dezen bedriegeren is het geen werk, wanneer zij eenigzins in aanzien zijn, om groot <2 4 e *  en rijk te wördeft.' Een flaaf, met zijnen Hees niet wel tevreden zijnde, tragt flegts na deze Ne? gerjj te ontkomen. Alsdan gaat hij na de Fetiskas of den Afgodstempel, en plaatst zig in denzelven op een foort van outaar. DeFetispriester,' die dagelijks komt, om te offeren, vraagt hem , wat hij zoekt? Hij antwoordt: ik wil Fetis mijn lighaam geeven. De Priester, hem nu zeer wél verftaande, neemt hem aan, en van nu af is hij eigenlijk des Fetispriesters flaaf, voor al zijn keven, zonder dat die een eenigen Bofz (zo als men hier gewoon is te fpreeken,) voor hem betaald hadde. Op die wijze is de halve Negerij zijne flaaven. Doorgaans behandelen deze bedriegers hen zagt, om 'er des te meer te lokken, • Deze Negerijen liggen niet veel meer dan een halve mijl van malkanderen, doch de laatfte van de volgende, daar ik nu kwam, ligt 3er een goede mijl van daan. Zij word genoemd' Konvnang, cn is de Refidentie van zijne Hertoglijke Doorluchtigheid van' Aquapim. Over alle cje Negerijen, die ik heden doorgetrokken was, baarheden bewaaren, zijn deuren van hardhout, zeer wel na Mahonihout zweemende. Maar die geene, waarin ze de bezoeken ontvangen, zijn als de overdekte-gangen, aan de e'e'ne zijde open. Het O") De houtwormen, {Termes fatalis linn.) die in de flrandgewesten zo menigvuldig zijn, heb ik hier niet gezien. Waren die hier, dan zouden ze de wijze'van bouwen grootelijks benadeelen.  Het bed, dat men mij bragt» was een foort va* Sofa of voetbank ,• niet boven één' voet hoog boven den grond verheven. Zij was lierlijk van riet gevlogten , waarop ze, vervolgens, verfcheide matten, eerst de groffte, en naderhand de fijne lagen, en daarover weêr een Neger - panties. Naaar hunne wijze was dit eene legerftede, waarop te leggen zig een Koning niet behoefde te fchaamen; maar ik vond het zo hard en ongemaklijk, dat ik geloof, dat onze flaaven in de gevangenisfen beter legging hebben. Zo dra als ik mijne wooning had betrokken, kwamen ze met gefchenken zo wel voor mij, als voor mijne Negers. Deze beftonden in Bofz, de gangbaare munt des Iands,fchaapen,geiten, hoenders en klaar gemaakt Eeten, zoo ik 'er van gebruiken konde. Wat uitgerust hebbende, begon ik de landftreek te bezien. Deze is nog boschagtig, maar zeer bekoorlijk. Bergen, klippen en dalen verwisfelen zich onderling in eene fraaije orde. Het verfche water, in veele ftrandgewesten zo zeldzaam en liegt, is hier bij uitfiek goed. Nabij de ftad fpringt geftadig eene bron uit het fpits eener rots, welke een kristal - klaar en koel water heeft. Hier zijn boomen van een ongeloovelijken omtrek. Ik mat éénen der grootften, wiens ftam niet minder dan 45 voeten in den Omtrek, of 15 voeten in de middelijn had. Het is dezelfde foort van boomen niet, waarvan adanson, in zijne befchrijving van Senegal, verhaalt,  haalt, (£) maar een bijzonder foort. 't Was mij niet mogelijk, iets van zijne takken, wegens deszelfs hoogte, te krijgen , het welk mij zeer fpeet; want, zoo de boom niet bijna ten minften, ©mfpanbaar is, geen Neger klimt 'er tegen op, daar hij anders na boven kloutert als een Aap. Deze boom was bijkans als een ronde toren aan te merken. Dewijl hij niet in den bloei ftond, noch vrugten fcheen te hebben, moeide het mij niet zeer, van zijne takken niets meerder van nabij te zien ; anders zoude ik door fchieten beproefd hebben , om 'er eenige van te krijgen, waartoe de nood mij menigmaal reeds had 'gedrongen. De Paradijs-koorn-plant, O) de egte 20 wel, als de onè'gte.fW) vond ik hier, als mede nog een nieuw foort; — voords een heel regt opgaanden boom met bloemen, als Tulpen, wiens pragt men zig wel kan verbeelden , maar die niet te befchrijven is; (e*) eene nieuwe Aloë, welke van de inwooners voortgeplant word, om van de nerven der bladen touwen te maaken; een nieuw foort van citroenboomen, met getande bladeren , en nog eene menigte van onbekende boomen f» Adanfonia digitata linn. ( O Ammomum grana paradifi linn. C^) Ammomum Zerumber linn. ( e ) Novum 'genus Tetrandria.  C*53 ) men en fo'orten van heesters. Een foort van fpaansch riet groeit in de dikfte bofchadiën aart fommige plaatzen, het welk ongemeen regt, wél geproportioneerd, en menigmaal 6 voeten hoog is. Het ware te wenfchen,dat men beproefde, om het als de Chineezen te behandelen; want konde men het, droog zijnde, die fterkte geeven, als dat heeft; dan zoude het zulks in fraaijheid overtreffen. (ƒ) Op de wortels der boomen vond ik eene plant, die van het vogt eener andere leeft, welke geheel bloem is. Zij heeft bijkans de gedaante van een half vergaanen pijnappel, welke open gegaan, maar heel hoogrood is; de Neger* gebruiken ze tegen de Venus-kwaal. Cgj De Palmboomen zijn hier maar zelden, uitgenomen de olijf-palmboomen, Qhj en de Palmwijnboomen, (/) die hier in eene groote menigte zijn, en ook aangekweekt worden. Men ziet niets van den egten O) en onëgten (/) kokosboom, en de (ƒ) An Heliconia ? Ik vond het met half rijpe vrugten , en konde geen ééne bloem ontdekken , weshalvenhet bij. mij tvvijfelagtig blijft, van welk gedacht de plant zij. Cgj Eerst hield ik ze voor de Aphijteia Ilijdnor» van den Heer thunberg, maar van welke zij ten eenemaal verfchilt; zij behoort tot de lcofandria. Qh~) Elais guineenfa linn. O') An Plwenix? - (k~) Qocos nucifera linn. (/) An Morasfm?  C»54) tte overige in de vlakte 20 gemeene foorten van palmboomen. Met e'én woord, het Geheel krijgt hier eene andere gedaante, zo dra men van do aeevlakte tegen de keten van bergen opgeklou« lerd is; en ik geloof, dat van de Gewasfen, daar gevonden wordende, hier geene twintig foorten zijn. in de Hiftorie der Dieren was ik zo gelukkig Biet, om hier ontdekkingen te doen. De Olifant, in de ftreeken rondom Fida zo gemeen, is hier «iet te vinden, en zelfs het Wild, dat men daar in de vlakte in eene zo groote menigte heeft, is hier zeldzaam; het welk men inzonderheid aan het gebrek van gras moet toefchrijven, dat hier in de bijkans ondoordringelijke bosfehen niet kan groeijen. De bewooners houden zig daarom met de foorten van Aapen en wilde Varkens fchadeloos. Menigerlei foorten van vogels, inzonderheid Papegaajen zijn hier, waarvan ik 'er 6 foorten kenne. (tri) De Infc&en zijn talrijk, loerende mij veele nieuwe foorten kennen. Het Rijk der fteenen zoude, mogelijk, zo flegt niet weezen, indien 'er Mijnen waren. Dê klippen beftaan uit enkel ruwe fteenen, als Granit, Gneus en hunne foorten; zomwijlen vind men ook (tri) Te weeten den Pfittacus erijthacus en puilarius linn. De vier overige foorten fchijnen nieuve tt weezen.  C 355 > ook droogen Quarz en leijfteenen. Kalkfteen daarëntegen konde ik niet ontdekken. De grond is verfcheiden, meestal is het een vette klei van allerlei koleuren, of wel een zwarte tuinaarde. Zand ziet men hier nooit. De Lugtftreek fchijnt alleszins gezonder te zijn, dan aan den zeekant, hoe fterk ook de Artlen tegen de bosfchen in warme klimaaten mogen uitvaaren. Doch de hooge legging des lands brengt 'er mede het haare toe. Over het algemeen is het hier ongelijk kouder, dan aan het ftrand, het welk mijn Thermometer uitwees, die terftond op 10 graaden zakte, zo dra ik op den berg was. Men word niet veel wind gewaar; dit niettemin* is de lugt zuiver, en ik geloof gewis de nieuwe Leer der Natuurkundigen daarin: dat de planten of boomen, over.dag, een gedeelte der ontvlambaare lugt inzwelgen; want anders moest het hier, naar het gevoelen der Ouden, zeer ongezond zijn, daar de ondervinding nogthans het tegendeel bewijst. Weshalven het niet vreemd was, dat men in ongezonde ftreeken de boomen voordezen afkapte, van gedagten zijnde , dat de lugt, dus doende, beter zoude worden: maar rnen bereikt zijn oogmerk niet, en het klimaat word veeleer flegter. De Europeërs, aan den zeekant in de Forten woonende, moesten hier een Hospitaal en moestuin aanleggen. In het eerfte moesten zij alle nieuw aangekomen Europeërs aanftonds brengen; dan zouden zij beter ea  1255) éri gcmaklijker aan de lugtftreek gewennen', dart •wanneer ze nu, aanftonds,in ilegte, naauwe kamers opgeflooten, en vervolgens aan de weêr<* omkaatzende zonneftraalen van het wit, blinkend ftrandzand bloot gefteld zijn. Een moestuin der Europeërs in dit gewest zoude van een ongemeenen dienst zijn; want niet alleen de Blanken in de Forten, maar ook de op de reede leggende fchepen konden daaruit verzorgd worden, daar ze thans flegts weinig of in 't geheel niets' kunnen krijgen. Én dat hier alle Europeefche moeskruiden kunnen wasfeli, daarvan houde ik mij even zo verzekerd, als men weet, dat die in Italië groejen; Want bijkans zulk een klimaat heeft men hief. De Aquaphnmers of Bèrgnegirs verfchillen, wat" hunne gebruiken aangaat, in eenige opzigten, van de Strandnegers. Hunne Taal verfchilt ten eenemaal vart de Akraijche, zo dat, wanneer de e'e'n des anderen taal niet heeft geleerd, zij elkander in het geheel niet kunnen verftaan. Zij heeft groote overeenkomst met de Asfianthcifche taal , waarvan ze door den tongval eeniglijk verfchilt* Zij zijn van een middelmaatige ftatuur, maar zeer wél gemaakt. Hunne huid is doorgaans zwarter, dan dat def Strandnegers. Gemeenlijk dra** gen ze baarden , meer dan de Strandnegers pleegen te doen. Zij zijn zeer vlug en rap ter been, en hebben in het algemeen een fcherp verftand. Met het fchietgevveer 'weeteri zij ongemeen wél om  om te gaan, en de meesten verftaan zig op het jaagen, 't welk des te noodiger voor hen is, alshen de visfchen ontbreeken , behalven het geen zij gedroogd van de Strandnegers koopen. Hunne kleeding is van de overigen hunner Nabuuren nergens in onderfcheiden. De Aquapimper leeft nog bijkans, als in dö eerfte onfchuld in het Paradijs, met een gering onderfcheid. Alles, wat hij plant, brengt hem meer dan honderdvouwig op; weshalven een Neger, in een gansch jaar, op zijn hoogst drie ©f vier weeken werkt. Den overigen tijd befteedt hij alleen tot vermaak en opvolging der gebruiken. Een huisvader werkt nooit zelfs maar houdt één of meer flaaven, zijne kinderen moeten den Maïs en Jams, de Pifangen, en de Ananasfen planten, of de oude ftammenaf* fnijden, waar uitdan van zelfs weêr nieuwe ftammen uit den wortel opfchieten, zij moeten palmwijn verzamelen, op de jagt gaan enz. Zij maaken niet veel werks van den Mais, teelende niet meer, dan zij versch geroost denken te gebruiken. Hun voornaamfte moeskruid ,-vail Juli/ tot December, is de Jams, ( « ) die hier veel beter zijn zoude, dan in Columbien. Zij eeten dien geroost, als brood, of kooken hem met C») Dioscorea fativa linn.  C ^8 > teiet' een vleescftnat, en dadels daar over heen* of maaken 'er ook een foort van welfmaakende knoetels van. Zij planten hem, als wij de aardappelen ; maar, om dat de wortels zo groot zijn? dat ée'n daarvan wel 25 ponden en meer kan weegen, zo fnijden zij dien aan kleine ftukken. De "beste is, wanneer hij geroost of gekookt is, .fnecuwwit, en fmaakt bijkans als aardappelen* Jk nam 'er eens eene proef mede, om 'er amel-. donk of ftijfzel van te kunnen maaken. ■ Die proef beantwoordde aan mijne verwagting; want ik kreeg van een' wortel van 8 ponden, werklijk, een half pond zeer goede ftijfzel, welke met die, van aardappelen gemaakt, zeer veele overeenkomst had. Bij die proef merkte ik mede, dat die wortel voor de. geestige gesting vatbaar was, maar ik konde mij niet verzekeren, hoe veel fpiritus die konde uitleveren, dewijl ik gansch geen' toeftel tot disteleeren had, of hier konde krijgen. De overige 6 maanden van het jaar ontbreekt hen deze Jams, om dat die niet wel een geheel jaar kan- duuren, en tog maar eens word ingezameld; maar in plaats daarvan hebben zij de vrugten der Pifang-boomen, Co) welke men hier in heele bosfchen vind, en wier vrugten het ganfche jaar door O) Mufa paradiftaca liijn.  C 259 ) door te krijgen zijn. Om ze tot moes te bereiden, neemen zij ze van de boomen, wanneer ze wet haare grootte hebben, maar nog niet volkomen rijp zijn. Zij kooken ze in water, tot dat ze heel murw zijn , bolfteren ze, en ftampen ze alsdan in een houten vijzel, van een boomftronk gemaakt, met een ftamper van zeer hart hout, zo lang, tot dat zë de gedaante van een fponzigen klomp of podding aanneemen. Hierop verdeelen zij ze in kleine klonten in eene kalebas, en, wanneer ze deze geftalte hebben verkreegen , dan' .noemen zij het Foi F.oii Tegen den tijd, dat dit Moes klaar is, hebben zij reeds een heerlijke foupe gereed, die op de volgende wijze klaar gemaakt word. Twee of drie handen vol rijpe nooten der olijf- palmboomen worden met genoegzaam water gekookt, tot dat haar draad-merg- en olia'gtig gedeelte heel zagt word, en zig in het water meestal heeft ontbonden. Doch, om alles ten nutte', te gebruiken, giet men dit iri een teems', én zijgt 'eralies, wat ontbindbaar Hs, van de kern eri vezels der nooten door. In het doorgeloopen dril kooken zij alsdan vleesch van hoenders, fchaapen, geiten, aapen, of ander Wild, en,dit klaar zijnde, gieten ze dit vegetabilisch-anirnalisch nat over die klompen; dan is het geregt klaar/ zónder iets verder, dan zout en fpaanfehen peper daartoe noodig te hebben. Zulk een geregt maakt hunne ganfche maaltijd uit, zonder brood of iets R. a a»«  ( a6o ) anders. Ik moet bekennen, dat mij deze fpijs def Negers ongemeen wél aanftond. Het maakte alléén mijnen leeftogt uit, zo lang als ik mij te Aquapim ophield. Zij hebben anders nog wel allerhande mondkost, doch welke zo algemeen niet is, maar eeniglijk als lekkernijen zomwijlen gebruikt word. Hiertoe behoort het eetbaare Arum, Qs) of de in Columbien zo genoemde Tannies, waarvan ze de bladeren tot kool kooken, als mede de wortelen als Jams eeten. De kool daarvan heeft zeer veele overeenkomst met onze fpinagie, en de wortels met de kastanjen. Verfche vrugten, om te eeten, hebben ze in een groote menigte, 'het ganfche jaar door, welke meestal van zelf groejen. De voornaamfte zijn de Bakko,(_qjde Ananas,(f) en Papaijen: (s) de Citroenen wasfen hier in 't wild. Hun drank, in geval van nood, is water. Doch elk huisvader zorgt 'er gaarne voor, dat zijn flaaf, Zoon of Dochter 's morgens een' ia of ao kannen bevattenden pot vol palmwijn brengt,welke alsdan dien dag gebruikt wordt. De onthaal- der (p) Arum esculentum linn. ( q ) Mufa fapientum linn. (r) Rrometia Ananas linn. (O Cariea Papa/ja linn.  C z6i ) 4er drinkt eerst, en fchenkt, vervolgens, zelf zijn ganfch Gezin naar den ouderdom in, welk het terftond, in zijn bijzijn, op zijne gezondheid, op de hurken zittende moet drinken. De Negers krijgen dezen hier zo geliefden drank op tweederlei wijze. Zij graaven, bij voorbeeld, een ouden wijnpalmboom uit, welken zij vermoeden, dat niet meer zal groejen. In het midden des ftams, dien ze boven den kuil plaatzen, daar de •Wortel voorheen geftaan heeft, maaken zij een vkrrkant gat, zo diep tot in het midden des ftams. In den kuil, daar de wortel voordezen ftond,zetten zij een' pot, zo, dat'er de opening des ftams juist regtftandig overheen komt liggen. Door deze eenvouwdige en gemaklijke. Methode krijgen ze in de eerfte 4 dagen, in 24 uuren, flegts eenige kannen palmwijn, maar in de volgende 8 of 10 dagen 10 of 15 kannen van een' ftam, waarop de boom verderft, Wil de boom, zomtijds, in het begin niet wél loopen; dan fteeken zij een klein vuur van droog gras rondom hem aan, waardoor de deftilatie zeer bevorderd word. De uitgraaving der palmboomen heeft niet veel werks in» gemerkt hunne vezelagtige wortels niet wel meer dan anderhalf El in den omtrek beflaan, en zij nooit, als andere boomen, een' grondwortel hebben. De andere wijze, om den zo genoemden zoeten Palmwijn te krijgen, beftaat daarin, dat ze de kroonen van een ander foort van wijnpalrnbooraen R § af*  C 263 > afhouwen, eene fpleet in den ftoitip maaken, en ter een fmal palmblad in fteeken. Dit buigen zij vervolgens na beneden, fteekende het eind in de opening eener kalebas, of fles , waarop alsdan . het vogt langs het blad in het daar onder gezette vat druipt. Een maatige Ham geeft, in 24 uuren, niet meer dan 2 kannon, en laat zig, boven dat, niet meer dan 3 dagen gebruiken, dewijl de ftomp alsdan door de Zon uitdroogt. Deze wijze, om den palmwijn te krijgen, is wel wat moejelijker; maar die wijn is ' pok zoeter en aangenaamer van fmaak. Bij mijne wandelingen ontmoette ik, menigmaal, de meisjes met hunne groote potten vol wijn op het hoofd, wanneer zij uit het bofch kwamen. Zo dra als ze bij mij waren, booden ze ' mij een riet aan, en vielen op de knie, op dat ik met des te meer gemak door het riet, -Hit den pot zuigende, kon drinken. Ja, waren 'er veele meisjes bij malkander, dan ftreeden zij onderling om de Eer, uit wiens pot ik xoude drinken, elk een beweerende, dat zijn ^ijn de beste en zoetste was: ■ des zag ik mij menigmaal gedrongen, wilde ik het bij hen niet yerbruijen , om uit alle hunne potten te proeven. Hij ziet 'er bijna uit, en heeft den fmaak als most, zijnde hij , vóór dat hij êf dagen oud word, zeer gezond cn verkoelend, maar naderhand vliegt hij na 't Hoofd, ■Cn krijgt ccn Wrangen fmaak,  De Fetisdienst der Aquapimmcrs heeft met dien der ftrandnegers zeer veele overeenkomst; doch de laatsten dienen hem {Fetis) veel flcgter, dan de eersten, dewijl deze, hier en daar aan de wegen en. kruiswegen, een foort van outaaren voor hem opregten, die ze van dc fteelen der palmbladen zamcn Hellen. Zij bezetten het altaar met gekooktcn en raauwen Jams en alle die leevensmiddelen, welke zij zelv' pleegen té gebruiken, en plaatzen 'er ook eene kalabas met palmwijn bij. Rondom 't outaar pleegen zij eene menigte Hokken in den grond te fteeken, in het midden met een foort van fchors omwonden, cn wit gefchilderd. In het midden van den weg van Kommang na eene andere kleine Negerij vond ik, aan den wortel van een boom, ia menfehenhoofden in de aarde naast malkander geplant, -cn neffens deze eenige potten en flesfeh met water gevuld, half in • den grond gegraaven. Dit alles was met een foort valri tuin, hoewel zeer ruim omvangen. Toen ik na de rede van deze zo wonderlijk geplaatste hoofden vroeg, het welk ik te vooren nooit had gezien, alhoewel ik reeds bijna 3 jaaren in het land geweest was, wilde men, naar ik kon merken, daaromtrent niet regt uit komen; maar ten laatften zeide men, dat het hoofden eener Familie waren. Hoofden hunner overwonnen vijanden konde ik mij niet verbeelden, dat het waren j want dieq R 4 zou-  Zouden zij zo veele Eere niet beweezen heb. ben. en hunne eige Familie word met het hoofd altijd begraaven.'ji, zoo deze al ingeloste hoofden geweest waren van hunne vrienden, in den oorlog overwonnen, dan worden ook deze, als geheele lighaamen begraaven,* Ik hield mij hier 10 dagen op, deels om de legging en grenzen des lands beter te leeren kennen, deels mede, om dat mijn vriend Atiiambo mij niet wilde laaten vertrekken, en ik geftadig voedzel genoeg voor mijn' Geest vond , al hadde ik heele maanden mogen blijven. Ik floeg, dagelijks, verfcheiden wegen in, na de rondom liggende oorden, vindende mijne moeite altijd beloond. Doch de Hertog wilde niet hebben , dat ik met mijne Negers alleen zoude gaan, maar gaf mij altijd een gewapend Geleide van de zijnen mede. De zorg, welke die Negers voor mij droegen , was meer dan gemeen. Lag 'er een fteen in den weg, of hing 'er een tak van een boom te laag, welke mij kon hinderen, dan moesten deze terftond uit den weg geruimd worden. Deze zo verre gaande beleefdheid, en de ongemeene nieuwsgierigheid, van een' Blanken te zien , welke nog nooit te vooren tot hier toe was gekomen, veroorzaakte allerwege eenen zamenloop van menfchen, die mij in mijne wandelingen eenigzins hinderden. Oude wijven konden hun koppenzetten lüet eens waarncemen, wanneer ik voorbij hunBe  ne huizen ging, maar kwamen met groot* ftukken van kalabasfen aan de flagen van het hoofd, hier voor laatkoppen dienende, aanloopen, om het wonder-dier, dien Europeer te zien, waarvan ze zig malkander, dagelijks zo veele dingen vertelden, zonder hem ooit gezien te hebben. Ja, wilde ik rust in mijne kamer hebben, dan moest ik eene wagtvoor de deur zetten, om het huis niet te laaten beftormen. Alles kwam hen wonderbaar aan mij voor. Toen ik eens in het bijzijn van eene menigte volks iets at, riep de geheele hoop: kijk! de Blanke kan ook eeten! Zo liegt als men mij 'de inlandfche Natie had afgebeeld, zo heerlijk vond ik ze. Zij hebben eene ongelijke betere denkwijze, dan de ftrandnegers, die met de Europeërs bekend zijn, en zijn ongemeen gastvrij. Niet alleen dat mijn Gastheer mij met alle de noodwendigheden, welke ik en mijne Negers behoefden, overvloedig verzorgde, maar ook wanneer ik mij, om mij wat te vertreeden, bij eene wandeling door de ftad, liet zien, zo kwam, hier en daar, een voornaam man uit zijn huis fpringen, en verzogt mij vriendelijk, dat ik zijn huis toch de Eer wilde aandoen, en eene fchaal palmwijn bij hem drinken; en, wanneer ik dan die noodiging aannam, kon ik het blijd gelaat van dien huiswaard en zijne Familie , welke alle na mij toe kwamen, om mij des te naauwkeuriger R 5 te  te kunnen bezien, niet genoeg bewonderen. Hoe gaarne als ze mij mogten zien, over-' fehreedenzij evenwel nooit diehoogagting, welke zij hunne Voornaameren verpligt zijn te bewijzen, te weeten, dat zij op een zekeren afftand bhjvcn ftaan. Den kinderen daarentegen was ik gemeenlijk een fchrik; want, wanneer ik onverwagt na hen tóe kwam, fchreeuwden zij overluid, en liepen weg. Andere jongens van 10 tot is jaaren durfden mij wel agterna loopen, maar waren evenwel geftaig op hunne hoede, en, wanneer ik mij flegts omdraaide, om met mijne Bedienden te. fpreeken , of mogelijk in gedagten na het gevest van mijn degen tastte, koozen zij alle het haazenpad. Aquapim zoude, in het begin, door eene het land dieper in gelegen Natie bevolkt zijn geweest, misfchien de Asfiantheërs, met welken zij in gebruiken en taal zeer veel gemeen hebben. Zelfs de naam fchijnt het aan te wijzen, dat ze van eene andere Natie afftammen, te wceten : iooo flaaven, als Pim rooo, cn Aqua, of Quaquft, flaaven. Naar mijne gisfing is Aquapim 30 mijlen lang, en 25 mijlen breed. Ten Oosten grenst het, landwaards in, aan Aquamboe, en na den zeekant aan Krobbo, ten Zuiden , of na cle zeezijde aan Akra, ten Westen aan Fanihee, en ten' Noorden aan Akim. Wanneer ik op de volksmenigte zie, indien ik I30Ö man rekene, die geweer kunnen draagen,  zo *ls men zulk een getal' opgeeft, en deze weêr man tegen man, voor vrouw en kinderen fchatte; dan zoude , volgen , dat in dit uitgeftrekt gewest niet meer dan 9000 menfchen waven, het v/elk, gewis, de grootfte fomme zijn zal, die men opmaaken kan. Hun getal moet ongemeen zeer veranderd zijn; want men hoord, hier en daar, fteden noemen, • die voordezen bloeijend zouden geweest zijn, van welke men nu niets meer, dan den naam weet. Ik wil U. thans hierbij eenig berigt geeven van de aangrenzende landen, gemerkt ik zelf zo gelukkig niet wierd, van' ze te zien , zo als uit het yolgende zal blijken. , Aquamboe is, voordezen, dat magtig Koningrijk geweest, het welk éeAkracrs in de voorige eeuw te onder bragt, cn noodzaakte, otq na Pefo te vlugten, naa welken tijd de Akraërs in eenen republicaanfchen ftaat geleeft hebben. Het heeft thans nog zijnen Koning, maar welke aan dien van Asfianthee. cijnsbaar is. De Aquam, boërs waren, in hunnen bloeij, voor de Europeërs een fchrik. Toen hadden ze bij de 6000 oorlogslieden, maar thans zijn ze taanielijk vernederd, zijnde zij flegts wat fterker, dan Aquapim. Dit nicttegenftaande wilde nogtans de onlangs den Throon beklommen hebbende Koning yóór een jaar, zijne mondigheid toonen, vereenigde zig tot dat einde met de Augnaërs^ trok na den zeekant , en beoorloogde onze Ajuj.  C a68 •) Ajugatrs en Pottebraèrs , verbrandende hunne fteden , wier inwooners hunne befcherming onder het gefchut van ons Fort Prinzenftein gezogt hadden. Hij legerde zig met zijn heir niet boven een vierde eener mijl van dit Fort, maar oordeelde niet raadzaam, om het aan te tasten, gebruik maakende van de Staatkunde, terwijl hij Gezandten na ons Fort zond met de bewoordingen: „ wij hadden niets vijandig van hem te duchten; „ hij ware altoos een vriend der Deenen geweest, „ welk hij ook wilde blijven, zoo wij zijne vij„ anden niet wilden onderfteunen." Ter bevestiginge daarvan deinsde dit Leger terug,en eenige maanden daarna zond hij eenige voornaame Officiers na ons toe te Christiaansburg, welks met onze Jjugaêrs en Ouittaërs, in zijn' naam, ten teken van vriendfchap, Fetis moesten eeten, of, met andere woorden, getrouwheid zweeren. Krobbo is flegts een kleine Republiek, welke omtrent 500 gewapende mannen mag hebben. Zij woonen alle op de bergen omtrent Friedensburg. Een zeer hooge berg fteekt boven de overige door zijne gedaante als een hooijberg inzonderheid uit, en dezen word eigenlijk de naam Krobbo gegeeven, waarheen de bewooners in een vijandlijken overval vlugtcn. Boven op dien berg |s een frifche bron; weshalven de daarheen gevlugten het lang kunnen uithouden, zoo ze met leevensmiddelen wél voorzien zijn,' kunnende zij alsdan eene belegering van 50000 man tegenhouden,  (9*9) den, dewijl de berg volftrekt onbeklimbaar is, behalven één fmal voetpad aan de eene zijde. Toen de Asfiantheèrs zig , in het begin dezer eeuwe, den weg na de zee baanden, en zig alle de overige grootere Natiën onderwierpen, hadden zij veel werks met de Krobboërs. Deze begaven zig naamlijk op hunnen berg, doende niets meer, dan, wanneer ze de Asfiantheèrs, welke bij de 3000 zouden geweest zijn, den berg zagen beklimmen, dat ze groote fteenen na beneden lieten rollen, en de Asfiantheèrs zig deswege gedrongen zagen, om hen goede voorwaarden van vrede in te willegen. Fanthee is insgelijks eene Republiek, maar merklijk groot. Zij ftrekt zig over Akra na den zeekant uit, waarvan ze door eene zeer groote rivier, de Akra-rivier genaamd, word gefcheiden. De meeste Hollandfche en Engelfche Forten liggen in het Fantheisch Gebied. De inwooners zijn naarftig, bouwende veel Mais, en zij is, tiit dien hoofde, hier de korenfchuur zo wel voor ons als onze Negers. Akim is dat Koningrijk, het welk tegen over Aquapim het land in , of noordelijk van hier ligt. Het moet voordezen, vóór dat het door de Asfiantheèrs te ondergebragt wierd, een volkrijk land geweest zijn, het welk men daaruit kan opmaaken, dat deszelfs bewooners zig, in voorige tijden, menigmaal, tegen de Asfiantheèrs verzetteden , en ' wegens de menigte van goud,  go'üd, dat ze groeven, en aan ons verkt)gteii; Thans zijn ze bijna even zo fterk,als deAquamloêrs, met wien ze gelijk ftaan, en zijn, even als deze, den Asfiantheèrs cijnsbaar. Hun voorige Koning (wiens naam mij ontfchooten is,> wilde' eens eene andere kleine Natie beoorlogen, en, daar hij eerst verlof daartoe van den Koning van Asfianthee moest hebben, op dat die niet, geduurende den oorlog, in zijn land viel, zo moest hij, bij eene gelukkig behaalde overwinning , belooven, dat Bij hem dc helft van den buit zoude overleveren.' Hij trok te veld; en overwon den vijand werklijk, maar maakte niet zonderling veel buit, en dien zo geringen dagt hij recht te hebben, om zélf te mogen gebruiken. Doch naa eenigen tijd hoorde hij, dat de Koning van Asfianthee hem Gezandten wilde zenden , om zijn hoofd te eifchen , en weetende, dat het eens geftreeken vonnis niet veel verzagt zoude worden, zo verzogt hij, op een' avondy zijne voornaamfte Ministers bij zig, en maakt» hen zijn aanftaand ongeluk bekend, en dat hij. bereid ware, zig zelv' na de andere waereld te zenden. De Ministers , hunnen Koning zulk eene verre reis alleen niet willende laaten doen, beloofden hem te verzeilen. Tot dat einde wierden zo veele vaten buskruid, als 'er perzoonen vergaderd waren , binnen gebragt, op elk van welken een ieder ging zitten , voords een anker brandewijn, den bodem ingeflagen, in her  07i > het midden gezet j en zo'dronken die Heeren opeen« gelukkige reis, waarbij ze Tabak rookten, tot dat de Koning een teken gaf, dat elk zijn brandende pijp • in de kruidton zoude fteeken. Zij deeden het met,hem, en maakten,op deze heldhaftige wijze , een einde van hun tegenwoordig Bcftaan. De Hoofdftad, Kommang, ligt van Akim flegts drie dagreizen, en, daar ik op mijne reis mAs~ fianthee eenigzins flegts uit den weg reisde, om daar te komen, zo verheugde ik mij reeds vooruit over de ontdekkingen, welke ik daar zoude doen, vooral, of ik ook niet van die goudmijnen zoude zien, welke voordezen zo veel uitleverden , en nu niet meer bewerkt worden. Maar ik bedroog mij geweldig in mijne rekening; want voorneemens zijnde, daarheen te reizen, kreeg jk order van het Gouvernement, om aanftonds te? rug te keeren, wijl mijne tegenwoordigheid bij de Etablisfementen noodig ware. Met hoe veele droefgeestigheid ik mijne terugreis na den zeekant, de Lijbifche woestijn, aannam, zult Gij u ligt verbeelden. Honderde maaien zag ik om na het Noorden, alwaar Akim en Asfianthee liggen; maar te vergeefs! Ik mogt het geluk niet hebben, van het ditmaal te zien: mogelijk komt *er nog eens een gelukkig uur , dat ik mij derwaarts mag begeeven! maar wanneer zal dit wezen? Naauwlijks wa$ ik op Christiaansiurg weêr aan  C *7* ) aangekomen, of ik kreeg eene fterke galkoorts 5 dit niettemin reisde ik evenwel den volgenden dag na Friedensburg, waarheen mij mijne beeziglieden riepen. Doch de koorts nam toe, zo dat ik aan mijn Leven begon te wanhoopen; maar op den zesden dag kwam 'er eene gelukkige verandering, en naa dezelve bekwam ik heel fchielijk. Doch federt dien tijd hebbe ik zulk eenen tegenzin in het land, waarin mijne handen zo zeer zijn gebonden, dat ik 'er, op geenerlei wijze, langer in blijven wil, maar met het eerfte fchip wéér na Europa vertrekken, het welk, naar alle gedagten, binnen 6 weeken, onder zeil zal gaan. Dit ware dus mijn laatfte brief uit Africa. Doch, daar ik eerst na Columbien moet, vóór dat ik na Europa kan komen, zo zal ik U van daar nader fchrijven. Vaar wél. ELF-  1273 > ELFDE BRIEF. Christiaariftad, op St. Croi* in Columbien, den lideÈ Maart 1787; Et mot, je dirois è celui qui attentervit £ ma liberté , Ji vous approchez, je vous poignarde. R A Y N A L. iSFóg leeve ik, mijn Vader! en ik heb weêr eené zeereis van 1200 mijlen afgelegd. Maar 'er (ontbrak Weinig aan, bf ik ware om een lugtje géraakt! ■ „ Schipbreuk geleeden? ziek geweest?" Neen! vermoord door de hand van een* öngelukkigen Neger; Het was den 7den OÏÏober 1786, dat ik Jlfrïta verliet, en aan boord ging van het fchip Christiaansburg, het Welk diert avond oiidet zeil ging: Verbeeld U het geWo'el ih.een Neger -flaavenfchip, het welk, wanneer het tot des Koriingi " dienst gebruikt wierd , riiet boven 200 men^ fchen zou beVatten, maar hu 453 flaaven inhoud ; S wel-  welke door 36 Europeërs in teugel gehouden moeten worden. Stel U zulk eene menigte ongelukkigen voor oo'gen; dewelke, om dat ze mogelijk het ongeluk hadden, van flaaven-ouders te zijn gebooren , of dat zij in een oorlog gevangen genomen, of wel onfchuldig zijn geftolen, of om andere min gewigtjge redenen, aan de Europeërs verkogt, nu in boejen geflagen,en uit hun Vaderland na een ander land gevoerd worden, het' welk zij niet kennen. Onmogelijk kunnen zij zig zeer veel goeds van hunnen toekomenden ftaat belooven, gemerkt de Europeërs zulke geweldige middelen bezigen,om zig van hen verzekerd te houden. In hun land zelf hooren zij zo veele vreesfelijke dingen nopens het gebruik der flaaven'in Columbien, dat men verfchrikt, wanneer men ze hoord. Mij vroeg eens een flaaf in vollen ernst: „ of de fchoenen, welken ik aan„had, niet van Neger-leer gemaakt waren?" ziende, dat ze van dezelfde kleur waren, als zijne huid. Anderen zeggen, dat wij de Negers ■eeten, en van hun gebeente buskruid maaken. Zij kunnen zig niet verbeelden, dat ze tot den akkerbouw en andere handteering eeniglijk gebruikt zullen worden , daar dit werk , om hen te onderhouden, zo weinige handen, en flegts zo weinigen tijd vordert, dat het eene gansch overtollige zaak zoude zijn, om vreemdelingen in het Land te trekken. Dit is dan ook de rede, dat ze alle % de voorftellen, die de Europeërs hen doen, dat ze  C*75> ze in een heerlijk Land gebragt zullen worden, en andere onwaare vleijerijen niet gelooven, maar, wanneer zig eenige gelegenheid opdoet, de vlugt neemen, of zig zelv' het leven benoemen ; want den dood zelv' vreezên zij veel minder, dan de flaavernij in West indien. Ja, men moet alle voorzigtigheid gebruiken, om hen de gelegenheid te beneemen, van zig zelv' te ontzielen: weshalven hen de Franfche fchippers niet eens een fmallen ftrook linnen toeftaan, uit vreeze voor hun leven,om dat het gebeurd is,dat eenigen hunner zig daar mede opgehangen hadden. Dit vooroordeel, gevoegd bij de te ftrenge behandeling , welke deze ongelukkigen niet zelden van' barbaarfche fchippers moeten uitftaan, brengt menigmaal eene zamenzweering onder hen te wege. Zij overleggen alsdan 's nachts , om,- niettegenftaande hunne kluisters, de Europeërs, welken zij in getal zo zeer te boven gaan, dood te flaan, en het fchip aan land te laaten drijven. Dergelijk een opftand gefchiedfc doorgaande, inzonderheid op de reede, of in de eerfte dagen, wanneer een fchip van de kust zeilt. Geduurende mijn verblijf op de kust Guinea , heb ik verfcheide droevige voorbeelden daarvan beleeft. In het jaar 1785 regtten de flaaven van een Hollandsch fchip een oproer aan, ten zelfden dage, dat ze na Westindien vervoerd zouden worden. Zij overwonnen de Europeërs, en floegen ze alle dood, uitgenomen een klei» S a nen  tien fcheépsjongen , die in den top van dert grooten mast was geweeken. Voor dat de Blanken te eenemaal verwonnen waren, hadden deeze verfcheiden noodfchooten gedaan, welke men in het land had gehoord, en hen daarom eene menigte Kano's met gewapende Vrijnegers te hulpe zond. Zo dra als dezen het fchip naderden, en de oproerige flaaven zagen, dat ze te kort zouden fchieten, overleiden zij , dat ze zig zelv' Van kant wilden helpen. Tot dat einde liep 'er één met een brandend hout in de kruidkamer, en deed dus het fchip in dc lugt fpringen. De Kano's vischten niet meer dan omtrent 30 Negers, en den fcheeps jongen op ; de óverigen, meer dan 500, xvierden een prooi der golven. Min gelukkig waren de Negers van een En* gelsch flaavenfchip, in datzelfde jaar, welke insgelijks aan de goudkust oproer verwekten. Zij hadden alle Europeërs dood geflagen, kapten de kabel, en lieten het fchip aan land drijven. Dit tot in de branding gekomen zijnde , fprongen alle Negers over boord, en zwommen aan land. Maar tot hun groot leedwezen ftonden hier de Vrijnegers , vingen ze alle op, en verkogten ze nog eens aan de Europeërs. Het fchip en de laading was dus een goede buit der Negers, bij welken het aan land dreef. Van deze twee voorbeelden kan ik flegts van hooren zeggen fpreeken: maar nu zaaklijk iets van het afloopen des fchips, waarop ik mij zelf  C *77 ) bevond, door de flaaven. Een flaavenfchip is, inliet midden, op het verdek met een hoog, fterk hout middelfchot voorzien, welk men de Schans noemd; wiens zijde, na de voorfteven toe flaande, zeer glad, zonder opene voegen zijn moet, ten einde 'er de flaaven niet met de vingers tusfchen kunnen komen. Boven op hetzelve zijn zo veele kleine kanonnen gezet, als men kan plaatzen, die, altijd gelaaden, eiken avond worden afgefchooten, om de flaaven in ontzag te houden. Bij dezelve ftaat altijd eene wagt, welke cp de beweegingen der Negers naauwkeurig moet letten. In de agterfteven, of aan deze zijde der fchans , bevinden zig alle'vrouwen en kinderen, cn buiten, voor de fchans , de mannen, die noch de vrouwen kunnen zien, noch bij haar komen. De mannen zijn altijd twee en twee, aan handen en voeten vast geklonken. Door de reijen, zo, als zij op het verdek zitten, zijn boven dat nog zwaare ketenen tusfchen de voeten gefpannen, zo datze, zonder Verlof, niet kunnen oprijzen, en zigniet verder van de plaats moeten beweegen, dan wanneer ze 's morgens op het verdek, en 's avonds? na beneden gelaaten worden,, Daar nu hun getal zo groot is, kunnen zij flegts om den anderen dag deze beweeging genieten: op den eenen dag naamlijk blijven ze beneden, alwaar ze zo gepakt, als haringen zitten. Het was op den tweeden dag, naa dat we in zee geftoken waren, wanneer zig juist de mees» S 3 te»  <^8) ten van de Krepcërs op het verdek bevonden, toen ze eenen opftand verwekten. Ik bevond mij toen alleen onder de Negers, boertende met eenige Akraërs en Dunlosrs, (de 'meest befchaafde Natie,) wier eerften taal ik verftond. Daar nu onder zulk eene menigte, altijd, een groot geraas is, wierd ik oplettend gemaakt, toen 'er eensklaps een groote ftilte volgde. Daar juist het grootfte gedeelte dermanfchap at, wilde ik na de voorplegt van het fchip gaan, om te zien, of elk op zijne post ftond, in. geval dé Negers mogelijk in den zin hadden, eenen opftand te verwekken. Toen ik tot omtrent in het midden kwam, wierd de fchansdeur geopend , dewijl dé Opperftuurman na mij toe wilde komen. Maar op dat zelfde oogenblik hoorde men een gefchreeuw van alle mannen , den ijsfelijkften kreet, dien men zig kan verbeelden, doch welke eene overeenkomst had met dien, welken ik, voormaals, bij den aanval in een veldilag-had gehoord. Op dit gefchreeuw ftonden alle'mannen op, die te vooren naar gewoonte zaten. Eenigen hunner floegen mij met de handboejen, waarmee ze vast geklonken waren, op het hoofd, zoo dat ik aanftonds op den grond viel. Doch, daar. zij insgelijks aan de voeten geflooten waren, kroop ik onder hen weg, en kwam aan de fchansdeur. Maar hier klopte ik ditmaal te vergeefs. Want, .toen men mij wilde binnen laaten, greep, zulk eene  eene menigte Negers na de deur, dat men- ze flegts met moeite weêr konde fluiten. En het is een ftaatkundig werk, liever eenige Europeërs. te laaten dood flaan, dan dat de Negers meester vaii die deur worden; want alsdan kunnen ze na de agterfteven komen, alwaar alles vol wapenen hangt, cn dan is het voor hen geen werk, om zig meester van het fchip te maaken. Inmiddels liet men mij niet lang ongemoeid bij die deur, maar maakte het met mij, als te vooren , zo dat ik op den grond viel. Doch, daar men nu in de agterftevcn vernam, wat 'er buiten omging, zogt men de fchans met. de bajonetten van boven af vrij te houden. Tot dat einde, om mij. met meerder gemak te kunnen, ontzielen, trokken ze mij bij de voeten tot na de voorfteven, alwaar ëén hunner, die eert fcheermes van hem, die hem fchoor, toen de opftand begon, had genomen, mij eene fneede over het voorhoofd, den flag van 't hoofd, door het oor, en diep tot in den hals gaf. Maar, toen hij nog aan den hals beezig was, en door een dikken zeiden doek, dien ik droeg, " zijn oogmerk niet op ftaanden voet bereiken konde, kwam 'er, tot mijne verlosfing, een kogel van de ftormfchans, die zijne borst doorboorde, waardoor hij agteröver viel, en de anderen, die mij vast gehouden hadden, mij kis lieten, zo dat ik nog eens weêr vrij raakte. Men deed nog verfcheide fchooten, en loste ook 53 S 4 drie-  C a8o ) drieponders, Welke met erweten gelaaden wa» ren, waarop de Negers, zo veel mogelijk was^ na vooren trokken, om de fchooten te ontgaan. Op deze wijze wierd dus de fchansdeur vrij, en ik had juift nog zo veele kragten, om, daarheen te kruipen, terwijl een ftraal van bloed dien weg tekende, gemerkt de regte kropader doorgefneeden was. De Stuurman had insgelijks verfcheide, doch geene zwaare wonden gekreegen, en hij, een beter zeeman dan ik zijnde, had zig daar door gered, dat hij door eene poort van het kanon over boord fprong, en aan de andere zijde der ftormfchans. weêr na boven klouterde. Men deed nu eenen uitval uit die fchans, om de Negers, welke, geduurende dien tijd, veelal hunne boejen hadden weeten te verbreeken, of goedwillig of met geweld na beneeden, in hunne kamers te brengen. En, daar men dien met het fchietgeweer onderfteunde, ging een gedeelte der. Negers, welk geen deel in de zamenzweering had , ongedwongen in de kaMiers na beneden; de andere, daarentegen, toen ze zagen, dat ze niets konden uitregten, fpron-; * gen allé over boord in Zee. Eenige jongensvan dezelfde Natie, tot dezen fchielijken ftap niet moedig genoeg, wierden door de oudere voordugtelijk daarin geftooten. Men maakte zig van hen, die onder het verdek waren, meester, zettende zeer fpoedig de kleine booten uit, en men, yisch^  C 281 ) vïschte zoveelen,als mogelijk was , deels leevendig, deels dood, weêr op. Het was wonderlijk, hoe eenige aanè'engeketende Paare» derzelven, alhoewel ze flegts de ée'ne hand en den éénen voet vrij hadden, (met de andere naamlijk waren zij vast ..geklonken ,) zig nogthans zeer handig boven water konden houden. Ettelijken waren nog, zelfs bij den dood, hardnekkig, fmeeten het touw, welk hen van het fchip na beneden om het lijf wierd geworpen, om 'er aan opgetrokken te worden, nors weêr van zig weg, en dooken met geweld onder water. Onder anderen was 'er een Paar, van een verfchillend gevoelen: want de één begeerde gered te worden, maar de ander niet; weshalven hij, die verdrinken wilde, den anderen met geweld mede onder water trok, daar deze inmiddels deerlijk fchrceuwde, en met zijn' medgezel gered wierd, maar welke laatfte reeds den geest had gegeeven. Deze opftand,vóór dat hij te eenemaal gedempt was, duurde a uuren. Naa het tellen onzer manfehap bevond men , dat wij 34 Negers in die Actie hadden verlooren* welke alle verdronken waren, maar van de Europeërs integendeel geenen dooden en niet dan de twee gemeldeu gewond. Ik-voor mij bevond mij -flegts in zeer maatïge* pmftandigheden., Want zo veel blocds verï.OQiien hebbende, verminderden de kragten zeer S 5 • fchie-  fchielijk, zo dat ik mij niet eens konde ver» binden, maar het hoofd alleen met eenige doeken omwond, oni, ware het mogelijk, de verdere bloedftorting te fluiten. Doch onder dit werk kreeg de zwakheid de overhand, en ik viel, zo lang als ik was, op het verdek in flaauwte, waaruit ik eerst naa eenige uuren bekwam. Door de voorzorg van onzen Kapitein had men mij, aanftonds, op eene goede legerftede gebragt, en het hoofd met warmen wijn gebet. Toen ik ontwaakte, was het, als of de hiftorie flegts een droom geweest ware. Ik was verzet over de plaats, waar ik lag, en over de Negerinnen, welke rondom mij zaten, en traanen van medelijden ftortten. Ik wilde mij opregteu, maar nu kwam ik tot mij zeiven. Het hoofd, welk mij voorkwam, wel 100 ponden zwaar te zijn, deels wegens de zwelling, deels wegens geronnen bloed, het welk door alle doeken heen gedrongen was, bragt mij de oorzaak te binnen. Door de menigte van flagen met de handboejen, waarvan één de herfenpan doorboord had, was het hoofd ook geweldig ontftokcn, zo dat, toen ik naa 24 uuren ontwaakte, de wonde twee vingeren breed van een gaapte; en, daar de hoofd - flaapfpier dwars doorfneeden was, konde ik de tanden niet van elkander brengen, maar was genoodzaakt, van enkel vloeibaare fpijzen te leeven. Hoe' toefchijnend gevaarlijk dit geval in den beginne  ne fcheen te wezen, ik kwam 'er egter gelukkig genoeg van af; want op den dag, dat wij in Westindien aankwamen, was ik volkomen geneezen, het welk juist 2 maanden daarnaa was. Vraagt gij, waarom de Negers juist op mij zo zeer gebeeten waren, daar ik hen, in die twee dagen, nogthans niet veel leed gedaan konde hebben ; dan is hèt antwoord, zo als ik naderhand hoorde, dat ze gelooft hadden, om dat ik allerlaatst aan boord kwam, dat ik de eigenaar aller flaaven, en het best ware, om mij eerst na de andere waereld te zenden, en dat zig de overige Europeërs, als huurlingen, dan des te ligter zouden overgeeven. Naderhand hielden zij op de reis zeer veel van mij; want, wanneer ik 's morgens bij hen kwam , ontvingen ze mij met een luid handgeklap, het welk bij deze onbefchaafde Natiën even zo wel een teken van goedkeuring is, als in onze fchouwburgen. Ee'n der belhamels dezer zamenzweering was een Neger, welke reeds in Westindien en Engeland geweest was, en die, hoe weete ik niet, weer na de kust gekomen, zig in onzen dienst als Bootsman bevond. Hij had veele fchulden gemaakt, zo dat men, om hem maar kwijt te raaken, hem met ons fchip na Westindien zond. Deze onverlaat had de Krepeërs overgehaald , om de Blanken maar dood te flaan, hij wilde wel het fchip aan land brengen, al wa-  ( a84 ) waren ze nog zo verre in Zee. Daarbij verhaalde hij hen nog zo veele waar-en onwaarheden van Westindien: dat het een land van plaagen was, alwaar ze weinig te eeten, maar veel werk en flagen kreegen. Dit was, in der daad, een gevaarlijk menfch, en naa den opftand was het nog noodig, hem geheel van de overigen af te zonderen; weshalven hij zijne refidentie in het varkenskot kreeg, en noch door de tong, noch door andere leden verder fchadelijk zijn konde. Buiten dien ongelukkigen opftand zouden wij eene zeer voordeelige reis gehad hebben, dewijl wij niet meer dan 7 dooden op de reis hadden,het welk voor zulk eene menigte menfchen, cn in zodanig een' toeftand een zeer gering getal is. Men heeft voorbeelden, dat de fchepen niet meer dan de helft der flaaven, op de Africaanfchekust gekogt, na Westindien gebragt hebben. De langheid der reize, en vooral de behandeling der Negers zijn wel, ten deele, de aanleidende oorzaak der groote fterfte die op de flaa^enfchepen zo gemeen is. Op dit fchip wierd de grootfte zindelijkheid in agt genomen, en de flaaven moesten zig, om den anderen dag, op het verdek, zo veel als de plaats toeliet, beweegen. Door middel van lugtpijpen, (Ventilators,) welke nogthans niet van het beste foort waren , dewijl zij enkel en alleen uit een fak van zeildoek beftonden, wiens boven - eind met ope-  opene vleugels na den wind toe gefield wierd * het onderfte daarentegen onder het verdek, itt de vertrekken, Ca) wierd hen zoveel verfche lugt, als mogelik , verfchaft. 's Avonds, vóór dat ze na beneden wierden gelaaten, berookte men alle kamers met nat gemaakt buskruid. Hunne fpijs beftond meestal uit de Producten van hun eigen land, als Mais, Rijs en Jams. Ook fcheenen ze ongemeenen fmaak in onze Garstegort te vinden i van de zo genoemde paardeboonen in tegendeel, welke men den llaavenfchepen, gemeenlijk, als provifie medegeeft, waren ze ganfch geene lief' hebbers. Wij waren zo gelukkig, dagelijks eene menigte zeebraafems (£)te vangen, zo dat 'er alle onze fcheepsgenooten niet alleen mede voorzien konden worden, maar men ook een merkelijk getal daarvan voor het toekomende droogde. Eenigen dezer visfchen woogen 15 pond, en alsdan ■ Ca) Profesfor kraftzenstein te Koppenhagen heeft een foort, wiens end van den fak in eene blekken pijp eindigt, die onder den kookketel in het vuur geplaatst word, waardoor alsdan de lugt, door middel van het vuur, in de blekken pijp verdund en uitgejaagd word,, en hierdoor geftadig nieuwe, in •ie pijp uit de flaaven-vertrekken opklimmen kan. C b ) Doraden, Corijghasna Hippurus* linn.  dan, wanneer ze zo volgroeid zijn, worden ze halve Kurten genoemd. Over het algemeen heeft men opgemerkt, dat deze visfchen menigvuldig zijn, hoe nader men bij den Evenaar is. Het water daarentegen is een veel kostelijker artikel. Ee'n man kan, op zijn hoogst, op een' dag niet meer krijgen, dan drie vierde van eene kan, of 24 Oneen, het welk zeer weinig is, wanneer men, volgens geneeskundige dieet-wetten, 4 pond vogt in 24 uuren moet gebruiken, en het welk hier, in deze warme lugtftreek, des te meer in agt genomen moet worden. Hunne fpijzen zijn altijd hard gekookt, en hier kunnen zij den dorst niet naar behooren lesfehen. Weshalven het niet vreemd is, dat men, zo als meermaalen gebeurt, van eene zo groote menigte dooden op de llaavenfchepen hoord. Maar onbegrijpelijk is het, wanneer men hoord, welk een groot getal Matroozen op de oorlogfchepen naa eene korte kruistogt fterft. Deze tog worden met alle nooddruft overvloedig verzorgd, hun getal evenaart dat op een flaavenfehip in verre na niet» en hunne Ziel word niet gefolterd wegens het toekomende, als die der flaaven. Zouden toevallige dingen niet de oorzaak dezer groote fterfte zijn? Hoe zeer ware het, ter Eere der menschheid, te wenfehen, dat deze bronnen nagefpoord en geflopt wierden! want als dan zoude men niet dien tegenzin en dat deferteeren befpeuren, welke thans zo gemeen zij-  087 ) zijn, wanneer Matroozen tot den Krijgsdienst geligt moeten worden. Eenige dagen naa onze aankomst alhier wierd het noodlot onzer Negers beflist. Men had ze : aan land gebragt; men fchikte ze naar de wijze van hun land best op, vergunde hen alle vrijheid, trakteerde ze op de Lekkernijen van hun eigen land, zo dat ze zig overreedden, dat ze . in een Paradijs gekomen waren. Maar fchijn bedriegt. De dag kwam , dat ze verkogt zouden worden. Men fchaarde ze in reijen engelederen , en liet niet toe, dat een Kooper hen op dien dag eerder mogte zien, dan op de bepaalde Minut. Men opende de deur: een heir van Koopers viel 'er in, en fleepte, als raazend, die Negers en Negerinnen mede, die ieder op da dagen te vooren, toen men ze ten toon ftelde, had gemerkt, en bragt ze voor de verkoopers, om het wegens den prijs eens te worden. Dit alles ging in zulk eene Furie, dat ik welhaast zelfs bang geworden ware. Hoe de Negers hierbij te moede waren, kan men wel denken. Voor dat vier uuren om waren, waren de meesten verkogt. De rest beftond uit 48,meestal gebrekkige, of bejaarde Negers, welke den volgenden dag geheel in het gros, voor 200 rijksdaalders het ftuk verkogt wierden. De fom van alle verkogte Negers beliep op 97000 en twee honderd rijksdaalders. iSÏ. Croix was voordezen, en eerst i6"43 door de Engelfchen en Hollanden bewoond. Doch deze  ( 288 } 2e verdroegen zig onderling niet langer, dan drie* jaaren, en de eerften verdreeven de laatften. Dê Engelfchen bleeven iri het gerust bezit, tot het jaar 1650, toen ze van de Spanjaarden eenzelfd lotgeval, als de Hollanders te vooren , ondervonden. Deze Natie was minder gelukkig, dan de Engelfchen; Want dé Weinige Spanjaarden; hier ter bezettinge gelaaten, konden dé magt van 150 Franfchen, van St. Christofel gekomen, om zig hier neêr te zetten,niet weêrftaan* Die Franfchen maakten hier weldra groote voortgangen, en zagen zig, 11 jaaren daarna , tot 822 Blanken met eene evenredige menigte Negers vermeer* derd. Doch dit was ook de hoogte, welke zij bereikten; want naa dien tijd nam hun getal in denzelfden graad weêr af, als het had toegenomen. Alle de rest wierd, in het jaar 1696, na St. Domingo vervoerd. Hieröp lag dit fraai, Eiland geheele 37 jaaren Woest, waarop het Denemarken van de Franfchen voor 160000 rijksdaalders kogt. Eene zeef groote Som! — Thans zijn hier veele enkele Plantagien, welke voor tweemaal zo hoog ver-* kogt worden. De handhaaving Van ,sLands wetten is aan een' Raad, onder de benaaming van Regeering, toebetrouwd, beftaande uit den Chef, den Gene-< raai-Gouverneur van alle onze drie eilanden* drie Raaden, en één' Secretaris. Onder dezen ftaat weêr een laager gerecht, met de Stads-re-* gee-  géering verè'enigd, welke dé Procesfen, die hié£ 1'n menigte zouden zijn, afdoet; even als 'er ook een Tolhuis aangelegd is, om de belastingen té ontvangen. •$t, Croix is het voorriaamfte eiland van des Konings bezittingen in Colttmbicn. Thans is die 20 bevolkt, dat eene groote verhuizing hierheen haar Fortuin niet wél zou maaken. Men teld bij de 3CÓ0 Blanken, en 24000 Negers met alle hunne veffclieidenhederi. Het heeft tweë fteden, e'éné aan de oost- en de andere aan dé westzijde. De eerfte, die de hoofdftad is, word genoemd Christiaansftad, en dé andere Frederiksflad. Christiaansftad is taamlijk regelmaatig gebouwd, en beftaat uit verfcheide ftraaten eri dwarsftraaten. De huizen zijn meestal geheel van hout, en met borden gedekt: maar thans is 'ef ook al eene menigte hegte huizen, van fteeneri opgebouwd, twee vërdiepingèn hoog. Het Gouverneurs - huis is heerlijk. De meeste huizen zijn met Altarien of overdekte gangen voorzien a welke in een warm klimaat van ongemeen nut zijn. Hier zijn verfcheiden Kerken, als de Deenfche, Engelfche en Hollandfche, en zo heb'ben ook nog de Herrenhutters, welke nog wél de meeste Toehoorders vinden , eene aanzienlijke bidplaats huiten voor de ftad. De ftad is rondom de haven gebouwd. De haven is flegts klein, en zondef lootfen kan 'er geen fchip in komen. Aan dé Oostzijde der haven ftaat een klein Fert, het welk  de haven kan beftrijken: in st zelve legt het Gar. nizoen, doorgaans iao man flerk zijnde, en door" den Opper-luitenant, Heer Hederich, gecommandeerd wordende. Tegen over het Rif is nog eene Batterij opgeregt, welke het binnenloopen der fchepen kan beletten. Het Land is,naar den aart dezer Landen, flegts vlak, met eenigzins hooge heuvels doorzaaid. Overal is het beplant, uitgenomen ettelijke kiek ne hoogten, die men voor het hout en weiland laat blijven. In het ganfche land vind men de gebaandfte wegen; weshalven men allerwegen rijden kan , het welk in deze ftreeken anders eene zeldfaamheid is. De meeste Producten van dit Land zijn zuiker en wat boomwol; van de overige Columbifche Producten, als Cacao, Koffi, Indigo enRakoe, weet men hier niets, en zouden hier ook niet wel aarten , dewijl het hier flegts zelden regend, gemerkt de hoogere eilanden na het oosten, vanwaar wij allen regen moeten hebben, ons daarvan verfteeken. Doch de zuiker is ongemeen goed, en ongelijk beter, dan de Franfche, welke niet wel ruw na Europa kan verzonden worden, maar, om dat hij zo fmeerig is, in het land eerst eens geralineerd moet worden. De onze daarentegen word altemaal raauw uitgevoerd, uitgezonderd van eene enkele Plantagie, daar men hem eens zuiverd. De Rum of Brandewijn, uit den Sijroop getrokken, rigt zig altijd Baar de deugdelijkheid van het daartoe genomen  ( 29* ) ^irikerrïet, en daarom word den Rum van St.Croi* de voorrang boven dien van de Franfche eilanden gegeeven. De uitvoer van St.. Croix alleen, het éehe jaar door het andere gerekend, bedraagt 16 millioenen ponden zuiker, de aanzienlijke hoeveelheden niet mede gerekend, welke na vreemde havens heimelijk worden uitgevoerd; men rekend ook reeds op iooo baaien boomwol, die hier thans geoogst worden. Het teelen Van dit Product begint zig thans zeer te vermeerderen, federt dat men, door toedoen van den Heer Opperbeftuurder vanRohr, welke, op's Konings kosten, het grootste gedeelte van het vaste land van't zuidelijk Columbien heeft doorgereisd, de beste foorten van boomwol opgezogt, en ze na onze Eilanden verplant heeft. Op deze moejelijke reis heeft Hij niet minder dan 21 merklijk verfchilleride foorten ontdekt, waar onder die van Sfaansch Guiana, en een andere met roode bladen, om haar ©ngemeene fijn- en Witheid, inzonderheid uitmunten. Op onze eilanden had men te vooren niet meer dan drie foorten, die alle weinig opbragten, en van een vuile kleur waren, één. foort uitgezonderd, welk bij de planters nog gewild is, bekend onder den naam: Het jaar door ; (IJcar roundy dewijl men, hoewel ten onrechte , geloofde, dat dit foort het geheele jaar door droeg. Ik wil U met de verdere fchraale befchrijving van dit Product niet ophouden, dewijl mijn T a hoog-  (aos ) fcoogaanzienlijk Vriend zijn werk in dit vak, binnen kort, zelf door den druk bekend zal maaken. Het Weêr in dezé lugtftreek is bijna even zo Warm, als in Guinea, al is het, dat het land reeds óp 17 graaden Noorder-breedte ligt , maar het Wéér is hier meer ongeftadig, dan daar, alwaar het regelmaatiger is. Men befpeurd ook hier den vinter, ten dien tijde, wanneer hij bij ons is,uit hoofde vart onvrugtbaarheid en droogte; en de Meij, wanneer de menigvuldige regens komen, is hier de Lentemaand. De Zuikeroogst begint gemeenlijk in Januari], en eindigt in Ju/ij. Doch eenige groote Plantagien maaken het geheele jaar door zuiker. Van de eerfte planting des zuikerriets, tot den oogst, zijn 18 maanden noodig; maar vervolgens word het alle jaaren gefneeden, en dit kan zeven maal herhaald worden: doch eenige planters houden het voordeeliger, om het niet meer, dan vier maal te oogften. Men plant het met looten, welke men in greppels ter diepte van twee tot vier voeten, en in een vetten grond, zes tot agt voeten van malkander zet. Het meeste werk verfchaft de menigte van onkruid,daar tusfchen groejende, waarvan het, door den grond menigmaal, om te fpitten, ontdaan moet worden. Dit riet, de behoorlijke grootte gekreegen hebbende, fnijd men af, en kneust het tusfchen drie loodregt ftaande ijzeren rollen, welke door een molenwerk of door een  èen wind-, water-, of wel paardemolen in be« weeging gebragt worden. Hierdoor word al het vogt volkomen uitgeperst, het welk dan door eene wél geplaatfte buis in den ketel, tot het kooken beftemd, loopt, en zo, naar de kunst, tot zuiker verkookt word. Doorgaans doet men in een ketel van 400 kannen vogt eenige handen vol leevendigen kalk, ten einde 't vogt daardoor des te ligter zoude korleii. Anders heeft men nog verfcheide handgreepen bij de bereiding van den zuiker, welke aan te haaien ons te ver zoude doen uitweiden. Tot de verfcheide Levensmiddelen, waarvoor men hier inzonderheid zorgt, behooren de twee onderfcheide foorten Jams, (e) de Stokjams of Casfaye, (d) de Patatos, Ce) de Angolifche ery/eten, Cf) en het eetbaare Arum , waarvan de meeste hunnen oorlprong uit Guinea hebben, uit» genomen de Casfaye, wiens vergiftige eigenfchap den Negers niet bekend is. En daar het foort, 't welk men in Afriea heeft, zeer wél na dit zweemt, uitgenomen dat het niet vergiftig is, zo gebeurt het niet zelden, dat nieuw hier aangekomen Negers zig zelv' vergeeven, zoo ze niet bijtijds, C c) Dioscorea fativa & alata linn. Cd) Jatropha Manihot linn. Ce) Convalvuius Patatas linn. Cf) Cijtifus Cajan lin^. T3  C 294 3 tfjds, voor het gebruiken van dit gewas gewaarfchouwd worden. De toebereiding van dit anders wezenlijk vergif tot een heerlijk leevensmiddel gefchiedt op de Volgende wijze. Men fchild de wortelen, welke gemeenlijk een' voet lang, en vier of zes duimen dik zijn, rapst ze vervolgens, zo als men rammeJas pleegd te raspen, met een groote koperen rasp. Hierop doet men het in een doek, en perst het m eene pers, of door middel van groote fteenen, zo lang, tot dat 'er geen vogt meer uit komt. Dan werpt men het uitgeperfte overblijfzel in een ketel , en laat het over 't vuur droog worden, waarbij men het wat laat opkooien , en dan is het voor 't gebruik klaar. Andeyen hebben 'er ijzeren plaaten toe, waarop ze de uitgeperfte wortels tot dunne koeken, als wij de wafelen, pleegen te bakken. De blanken jpïoicn zo wel, als de zwarte, vinden ongemeen fmaak in dit foort van.brood, geevende het niet zelden den voorrang boven het tarwebrood. Dat foort, welk over het vuur in ketels droog gemaakt word, draagt den naam van Farm. Hier heeft men insgelijks de aangenaamfte ver.». |cheidenheid van vrugten, en alles, wat hier niet was- (*) Een naam, die door de Spanjaarden, alle*, 'perst, hunnen kinderen, die 'm Indien gebooren zijn. Word gegeeven. (Veru)  wasfen kan, brengt men, tot een goedkoopen prijs , van het Spaanfche eiland Portorico, 'twelk hier nabij, regt tegen over ligt. Hier zijn zulke vrugten welke alle warme lugtftreeken eigen fchijnen te zijn, alsKokumooten, de Bananen enPifangen t meer Columbien eigene, als de Mummelen (g) Zuurfakken, Qh) de Kachima, (/') de Advokaten, Ck) de Rottings-appelen, Cl ) de Grenadincn, C m ) Columbifche Karfen , ( n ) en twee foorten Columbifche Pruimen, Qo) Gnaven, (p)Granaaien, (ri) Kafchu, (V) llaimitcn, CO Sapoten, (O Sapotillien, (ö) en veele andere foorten meer. Men heeft ook hier ettelijke fraaije vrugten van Oost- (g~) Mammea americana linn. CA) Annona muricata linn. Cf) Jlnnona Squamofa linn. Cé) Laurus perfea linn. CO Paffiflora laurifolia linn. C»0 PaJJiflora quadrangularis linn. C«) Malpighia glabra linn. Co) Spondias Mombin & Mirobalanut linn. C/0 Pfidium pijriferum linn. C#) Punica Granatum linn. Cr) Anacardium occidentale linn. Cj) Chrijfophijllum' Cainito linn. Cr) Achras mammofa lin n. 00 Achras fapota hnn. O;) Mtlicscca bijuga linn. T4  Oostindien Ingevoerd , als de Ro/cn-appels (fi en de Mango, O) welke wel niet zeer fmaakelijk , «naar wegens de verfcheidenheid aantrekkelijk Zijn. De wijn/lok aart hier wél, en geeft tweemaal 's jaars vrugten. Alle mogelijke foorten van Oranjeappelen, Citroenen en Guaven zijn hier anzulken overvloed, dat men ze niet veel teld snaar aan de Negers alleen overgelaaten worden De Ananas, de Advokaten en deKafehu beflaan zeker de eerfte plaats onder de Nageregten, en *ijn ook, in der daad, zeer heerlijke vrugten die hij alleen kan veragten, welke geheel een ^roofdier is, en Volftrekt geene vrugten wil eeten. ' Europifche Moeskruiden van allerlei foort heeft Bien hiermede, maar doorgaans zijn ze wat taaier, dan geene. De Aspergie is heerlijk; maar de witte hol fluit zo vast niet; daar voor het tegendeel de geele wortelen ongemeen groot worden, en uitneemend wél fmaakep. Dit eiland heeft geene bijzondere tamme Die. ren; doch men heeft alle foorten, die men in Europa heeft, hierheen gebragt, welke zig fterk vermeerderen, maar nooit zo vet worden, als in onswaerelddeel, dat wel meest toe te fchrijven is aan de groote hette; gemerkt die Dieren meer- Uh>: 00 Eugenia jambos linn. Qe) Mangifera indica linn.  C *97 ) Oltwraasfemen, dan in Europa. Maar fchaapen en geiten, die meer van droog voeder kunnen leeven, worden hier nogthans vet genoeg. De Pa» re/hoenders, (a) welke men van Guinea hierheen .gebragt heeft , zijn nu zo goed , als inlandsen, geworden. • De grond is hier onderfcheiden; maar meestal is het een geele of roodagtige kleij; zomwijlen, doch zelden, is het een vette tuinaarde. AUijd is hij met fteenen van verfcheide grootte als bezaaid, ja aan de meeste plaatfen vind men, ter diepte van twee voet, reeds een vaste rots; des men zig moet verwonderen, hoe men, van een zo flegten grond, eenen zo goeden oogst kan verwagten. De menigte dezer fteenen maakt de aarde, Voor een groot gedeelte, moeilijker om te bewerken, dan naar gewoonte. Dewijl men geeïien ploeg kan gebruiken, moet alles door houweelen en het zweet der ongelukkige Negers gefchieden; en, daar de prijs van dezen bijkans elk Ca") Numida Meleagris linn. Deze zijn meestal groote fteenen, inzonderheid Gneus, en graauwe leifteenea; keij- en kezelfteenen zijn hier insgelijks niet zeldfaam. Zuiveren kalkfteen heb ik niet gezien; weshalven men zig met mosfelfchelpen en verfteende planten behelpt, om 'er .kalk var< te branden. De laatst gemelde zijn hier zq menigvuldig, dat men ze als metzelfteenen gebruikt.  Oog) élk Jaar fteigert, zo perst hen de planter, zo veef mogelijk is, zonder ze nogthans te dooden. De gewoone behandeling dezer ongelukkigen in dit Land, vooral der geenen, die in de plantagiën komen, gaat alle menschlijkheid te boven. Ik zag, 6 dat ik het nooit gezien hadde! ik zag, hoe men om geringe, dikwijls ingebeelde misdrijven, , openlijk aan een paal, hun vleesch met geesfels liet opfcheuren! De ruggen der meesten draagen de bloedige bewijzen hunner geesfelinge, ge* duurende hunLeeven. 't Is altijd niet genoeg , dat men hunne huid eeniglijk open fcheurd, neen! zulks zoude een veel te korte fmert zijn; men moet het nog daarnaa zoeken te prikkelen. Men beftrijkt tot dat einde de wonden met fpaanfchen' peper en zout! en wat was het misdrijf, waarom die arme zondaar zulke doodelijke pijn verdiend hadde? „ In 't wild of weggeloopen is „ de hond!" brult de vertoornde Meesterknegt, Cc) „ zet hem een ijzeren halsband met „ een paar horens op, ten einde men hem kan „ kennen." De uitvindingen, om de Negers te martelen, zijn ontelbaar. Maar niemand gaat barbaarfcher met zijne flaaven om, dan het vuil gebroed,deVrij- mu- (O Zo worden zij genoemd, die het opzigt over èa Negers en- plantagiën hebben, Dc Engelfchen noemen ae hlcnager.  mulatten, of het middenfoort tusfchen Europeer» en Negers. Eene vrouw der laatften in mijnce buurt had eene flaavin, die iets van haar gebroken had. Om zig nu deswegen regt gevoelig aan .haar te wreeken, zo bond -zij haare handen vast, en hing ze dus aan een' fpijker op, naa dat zij haar te vooren haar hemd had laaten uittrekken. Hierop ftak zij haar met eene naald, langzaam, over het geheel e lijf, zo dat dit arme mensch geweldig fchreeuwde. Zij hield met dit werk meer dan een uur aan, tot dat eindelijk de rneee barmhartige Buuren kwamen toefchieten, en onj, haare bevrijding baden. Eene zonderlinge Wijze, om den Negers het Rum drinken af te wennen, het welk zij nog, als de eenige verkwikking in hunne bedruktheid Kennen, zag ik eens aan een vrouwsperzoon. Zij had naamlijk over het geheele hoofd een masker van blek, het welk onder den hals met een flot was toegeflooten. Voor de oogen waren openingen, en voor de neus insgelijks kleine gaten, om lugt te fcheppen, maar anders kon ze, zonder vooraf gaande vergunning, te weeten da pntfluiting van het masker, in het minfte niets gebruiken. Dezen muilband was ze genoodzaakt, dag en nacht te draagen. 6 Dat zig deze vinding tog niet na het Noord-europa uitftrekie! want-anders vreeze ik, dat alle huizen van zulke gemaskerde perzoonen zouden wemelen. Trouwens,die zouden dit fieraad ook met meerder  C 300 > der verdienfte draagen, dan de ongelukkige Negers ! Van de meefte misdrijven der Negers zijn de Blanken zelv' de oorzaak. Deze begeeren, dat de Negers hen getrouw zullen zijn, niet wegloopen, en egter geeven zij 'er zelv' aanleiding toe, gemerkt zij hen deels te flegt voedfel, deels niet eens genoeg eeten geeven. 't Gebeurt niet zelden, dat een Neger bij zijn' meesterknegt komt, over honger klaagende, en om leevensmiddelen verzoekende, daar deze voor die domheid tijrannig genoeg kan zijn, om hen, een dozijn, zweepflagen te laaten toetellen. Deze monfters van wreedheid geeven hem menigmaal, dat geen niet eens, wat de Eigenaar hen inwilligt, maar verrijken zig, op deze wijze, met die ongelukkigen honger te laaten lijden, welke buiten ftaat? gefteld zijn, om op eene andere manier hunne kost te winnen, 't ls droevig om aan te ziea, wanneer deze ongelukkigen na 't werk gedreeven worden, het welke reeds voor Zonne-opgang begint, en eerst laat in den nacht eindigt. Een getal van dertig met hunne houweel en op de fchouders hebben altijd 2, Bomba (Negers, tot opzienders aangefteld,) met vreezelijke zweepen bij zig, waarmede zij den meeften tijd klappen , even als men de osfen of paarden voor den ploeg drijft. Tast één der weikers ergens jn mis, dan word hij van die kwaal aanftonds, door middel van de zweep, genecjen. Deze ge.  C 3« 5 geweldige martelingen en flagen, gepaard mét. eene fobere kost, dooden hen weldra, of mismaaken de anders zo wél gevormde Negers te eenemaal. O! wat waart gij? en wat zijt gij .nu? Deze droeve vraagen heb ik mij niet zelden gedaan, wanneer ik een' troep dezer onge%- lukkigen met hunne drijvers zag. Een Neger-flaaf heeft volftrekt geen recht. Een Blanke, die hem in 't geheel niet aangaat, kan hem zonder rede half dood flaan, en de flaaf mag zig in 't minfte niet verweeren. Deed hij zulks, dan had hij, ontegenzeggelijk, zijnLeevea. verbeurd, al hadde hij zelfs maar de hand tegen hem opgeheeven. Men moet wel in der daad zulk een ftreng recht oefenen, ten einde de Negers geen' tijd mogen hebben, om ergens over te denken, en zij moeten onder het jok der Tirannij geftaag zweeten, op dat ze niet tot de zo natuur, lijke gedagte mogen komen, van muiterij aan te regten, zo als men 'mColumbien reeds verfcheide, vreeslijke voorbeelden daar van heeft. Ja, zeggen de verdedigers der flaavernij, de Negers zijn halsllarrige Menfchen, luij, geneigd tot dieverij, zuipen en alle ondeugden, daaruit voort vloejende. En hebben wij hier niet Negers, dewelke, zoo ze gevraagd worden: „ of ze weêr na hun Vaderland willen terug kee- ren? " die vraag met Neen beantwoorden? Dezen verdedigers wil ik niets meer antwoorden, dan, zoo Z£ van hun ongeloof willen bekeerd zijn,  éijn, dat ze de moeite mogen doen, om na het binnenland van Africa te reizen, en daar te zien* óf ze niet overal fpooren van onfchuld, en de «erlijkfte Menfchen zullen vinden. Grove ondeugden, als moord en dieverij, zijn 'er onbe* ïend. Daar alleen heerfchen die vuile ondeugden, waarheen hét lokaas der Europifche Producten tot heden is gekomen, en ach! ik vrees, dat het grootiïe gedeelte van Africa reeds is befmet! (d) Dat een Neger misfchien welke hier als Kamerdienaar word gebruikt, geen lust heeft , ora ha zijn Vaderland weêr terug te keeren , is mogelijk; Want hij heeft het hier draaglijk, en is onzeker, zoo hij in zijn Vaderland kwame of meur hem nog niet eens verkoopen mogte; in welk geval hij, veelligt, geene zo goede plaats weêr kreeg, als hij nu heeft. Maar men vraage eens die legioenen van Plantagie-negers, wat ze zouden antwoorden, indien ze te vooren wisten, dat het ernst ware, en men hen werklijk na hun jand weêr wilde brengen? Doch, waar toe dient het, dat ik mijne klagten over denzo onnatuur- (d~) Dat 'er evenwel een goed gedeelte Negers in het bovenfte van Africa is, we'ke de Europeërs en hunnen handel niet kennen, bewijst eene, vóór eenïge jaaren bekend geworden magtige Natie, die zig Sabtèrs noemt, agter Fida, eenige houderde Mijlen het Land in woont, en, even als de Dunkoërs, geeft.' fchietgeweer kennen.  C 303 ) lijken en onrechtvaardigen handel, met de 2Ugtetï van braave Wijsgeeren, over de groote en onüitwischbaare euveldaad der Europeërs, naamlijk twee geheele Waerelddeelen met Menfchen deels uitgerooid, deels bedorven te hebben, verè'ertige! —— Ware 'er tog flegts een middel mogelijk, om dit aanhoudend Kwaad te fluiten! Aan herftelling mag men in het geheel niet denken. Zouden wij ons afwennen, Zuiker, Koffi, Chocolade, en andere hier in Europa tot weelde nu zo noodzaaklijk geworden Produften te gebruiken? Neen! Zulks zoude flegts een even zo groot getal Europeërs ongelukkig maaken, als 'er misfchien Negers door gelukkig wierden. Waarom tog waren onze Voorvaders zo verftan» dig niet, dat ze Plantagiën van deze Producten in Africa aanleiden, alwaar men arbeiders genoeg voor minder huur konde bekomen ? Doch de ontdekking en t * onderbrenging van Columbiën vleide de ijdelheid beter. Men hadde zekerlijk wel een ruim Geweeten genoeg gehad om dit zelfde mede in Africa te doen; maar dit land kwam hen voor, te uitgeftrekt, en van te veel inwooners bewoond te zijn, dan dat het zig zogemaklijk, als dat het welk meestal uit Eilanden, en het vaste land van groote rivieren doorfneeden, beftond, onder het jok had laaten brengen. Wanneer men hier de natuurlijke bewooners vermoord, en het land met Afri, C4t&~  C 304 ) titanen had bezet, welke men of gekogt, of zeifS geftolen hierheen gebragt had; zo geloofde men 4 een eigendom meer ongeftoord te kunnen bezitten, waartegen de natuur zig verheft, en dat hetGeweeten pijnigt! Africa is thans nog dat Waerèlddee!, alwaaf men, door het aanleggen van Plafttagien, en het aankweeken van alle die Producten, welke wij, tot heden toe , uit Columbiên in Europa moeten1 bekomen, den fchandelijken uitvoer der Negers Uit hun gelukkig Vaderland, met der tijd, konde fluiten. Gaarne zouden ons de Zwanen de beste en groötfte landerijen, welke zo veelé eeuwen braak gelegen hebben, inruimen, wanneer wij met den Olijftak in de hand, in plaats van 't moordgeweer, bij hen kwamen, en ons voor weinig geld ten dienfle ftaaiï. En, wanneer men nu hier al eens aan den flaavenhandel gewoon ware, en het land niet anders, dan met flaaven, konde bearbeiden; dan moest men zig gewennen, hen voor zekere jaaren te koopen, ea hunne kinderen, in die flavernij .geteeld, insgelijks naa zekere vaste jaaren , de Vrijheid geeven. Zulk eene Wet, waartoe elk burger vart dezen nieuwen Staat verpligt moest zijn, om op te. volgen, zoude heel andere flaaven' voor dert dag brengen, dan die geene zijn, welke in de Columbifche volkplantingen worden gevonden. Ik ben te fterk aangedaan, dan dat ik, heden , verder kan fehrijveu. In de aanftaan- de  CSo5) de week reize ik na de Franfche Eilanden, Vaar wél! TWAALFDE BRIEF. St. Pierre op Martinique, den 10 Julij 1787. In mijn laatflen zwaarmoedigen Brief vaa St. Croix, meldde ik U van eene reis na de Franfche Eilanden, en deze is ook den 3 April werklijk voltrokken. Daar ik genoodzaakt was, eerst na St. Thomas te reizen, en 'er eenigen tijd te vertoeven, wil ik U een zaakelijk berigt van de twee overige Deenfche eilanden in Westindien geeven. St. Thomas is de oudfte bezitting onzer (Deen. fche ) Natie in dit waerelddeel. Het is reeds federt het jaar 1672 van ons bewoond geweest. Maar op dien tijd lag het ten eenemaal woest, uitgenomen,dat 'er zig eenige Engelfche Zeeroovers verftrooid, hier en daar hadden opgehouden, om hunnen buit te verteeren. Om die rede maende ook het Hof van Londen, een recht op dit eiland te hebben, laatende deswegen voorftellen aan het onze doen, doch waaraan men geen gehoor gaf, maar voort voer, met het aanleggen van plantagiën. Dit eiland ligt bij de 8 mijlen V Nooré-  C 3°6 ) Noordoostelijk van Sa Croix af. Deszelfs laagte bedraagt niet boven vierdehalf mijl, en de breedte omtrent twee mijlen. Het is bergagtig, en kan, uit dien hoofde, zulke goede wegen niet hebben , als St. Croix ; daarentegen heeft het eenige valeijen, welke zeer aangenaame weilanden formeeren. Maar, dat dit eiland inzonderheid nuttig maakt,is deszelfs veilige haven,welke meer dan 100 fchepen van Linie kan bergen ; weshalven het ook reeds , federt zijne eerfte bevolking, voor eene vrije haven is verklaard, waarin alle Natiën handel mogen drijven. Hier was het, daar vóór vier jaaren nog zulk eene menigte koopmansgoederen aan land gebragt wierden, dat'er bijna geene plaats meer aan het ftrand voor was. Alle, in den oorlog ingewikkelde, handeldrijvende Natiën vonden hier eene vrijplaats, naa dat het algemeene magazijn van Celumbien, St. Euflatius, was «genomen. De Producten zijn zeer gering, gemerkt nog altoos een gedeelte van dit eiland onbebouwd is. Het meeste is Zuiker, en wat boomwol. Doch, daar alle vreemde Natiën hierheen handel mogen drijven , worden de meeste aan de Noord, americaanen verkogt, die het metProvifien voorzien, en ze beter,'dan de Europeërs, betaalen. Hier is een groot getal kooplieden,meestal van den fluikhandel leevende, inzonderheid met het Spaansch Eiland Portorico, hier zo nabij zijnde. De meeste Waaren, die ze daarheen brengen, zijn  C 307 ) zijn kraamerijen, krijgende daartegeh in betaaïinf Piasters en Koffi, of wel Tabak. Men heeft hier eene menigte vrugttuineh. Inzonderheid vermaakte ik mij mede in éeneAlleè Van enkel koraalboomen , met hoogroodé bloemen. Cay De ftad beftaat flegts uit eene hoofdftraat, maar heeft eene menigte fraaje gebou* Wen. Men is hier, zo wel als op St. Vroix,genoodzaakt, regenwater te gebruiken,om dat meri bij de ftad geene lpringbronnen heeft. (b~) Niet verre van dit eiland ligt, oostwaards,het eiland St. Jan, de derde der Deenfche bezittingen, het welk nog eenigzins kleiner is, dan St. Thomas-, 't Is, even als dit, bergagtig, maar heeft een vetten grond , welke den planters de moeite rijklijk beloont. Alhoewel men, federt het jaar ijtq, reeds is begonnen, met het zelve te bebouwen^ legt 'er hogthans een groot gedeelte Woest, het welk wegens den goeden grond te bejammeren is. Deszelfs Producten, inzonderheid in zuiker beftaan- de* ( a) Erijthr'ma Corallodendrum l rn n. . O) Hier leerde ik mede eenen bekwaamen kruidkenner, den Heer Doctor Crudi, kennen, dié eené menigte Producten der natuur, deels hier, deels op St. Lucia heeft verzameld, en ze aan den Heer Hofraad Sc/ireiberts Erlangen zendt, om ze bekend té maaken. V»  Cso8) de, worden meestal op St.Tfiomas verkogt. Men heeft ook hier, fints eenigen tijd, aan de westzijde, alwaar de zee eene haven formeert, een klein Fort, en een begin voor eene ftad gemaakt. De bezetting beftaat uit een Kapitein , een Lieutenant, twee Sergeanten, en twintig Man. . Rondom dit eiland en St. Thomas liggen eene ontelbaare menigte eilandjes of kaden, welke deels bewoond zijn, deels woest liggen. Den dag daaraan vervolgde ik mijne reis, en «ag verfcheide eilandjes, den Engelfchen toebehoorende, als Tortola, Kingstown, Annegade,mtt meer andere. Deze kleine eilanden zijn welgelegen fluiphollen voor onze fluikhandelaars, die hunnen Zuiker hierheen brengen, om hem na Engeland te vervoeren. Het groot, uitfteekend eiland, Krabben- oïhorriken-eiland genaamd, wegens de groote menigte krabben, die hier zijn, zagen wij van verre. Dat heerlijk land,terEere der jaloersheid, thans nog onbebouwd liggende , is merklijk grooter, dan St. Croix. Het heeft wel geene goede havens , maar des te betere reeden, uitfteekend versch water, een goeden grond, en belooft den werkman de beste belooning zijner naarftigheid. De Spanjaarden hebben hier, in oude tijden, plantagiën gehad; maar, te grooten iluikhandel met andere Natiën, zo nabij hen leggende, dugtende, verlieten zij het weêr, en voegden zig te  C 309 ) te zamen te Portorko. De Engelfchen , geloovende, dat het een misdag was, zulk een fraaij land onbruikbaar te laaten , begonnen , bij het einde der voorige eeuw, het te bebouwen, maar -wierden weldra door de Spanjaarden overvallen, deels gedood, deels verjaagd., deels na Portork» gefleept. Wij Deenen zogten ons hier insgelijks, naderhand , in het jaar 1717, neder te zetten; doch de Engelfchen, welken het moeide, dat ze zulk een heerlijk land zelv' niet mogten bezitten, konden dit gansch niet gedoogen,. maar zonden eenige vagebonden hierheen, om onze nieuwe bewooners te plunderen, en de Spanjaarden, die nog altoos hun oud recht op dit eiland wilden beweeren, verjoegen kort daarnaa alle inwooners. Sints is het door deze drie Natiën zamen gebruikt,te weeten, dat het elk eene vrij ftaat, om hier hout te kappen, te visfchen enz, maar geene plantagiën aan te leggen. De planters van St. Croix vlei jen zig evenwel altoos nog met de hoop , dat mogelijk eens een vergelijk tusfchen de Hoven van Madrid en Londen, ter begunftiginge onzer (Deenfche) Natie, zal getroffen worden, in welk geval een groot gedeelte inwooners daarvan,met hunne flaaven derwaarts zoude trekken, gemerkt het land op St. Croix, aan eenige plaatzen, reeds taamlijk uitgemergeld is, en het Krabben - eiland den voorrang van versch water, en andere voorrechten meer heeft. Tegen den morgen zagen wij de eilanden ÓV v 5 £4,  C 310 ) ba, St. Martin en St. Euftatius. Op het laatfte was ik twee dagen in het land. Van verre in zee vertoont dit zig als eene hooijmijt, maar, nader bij komende, ziet men, dat het uit twee hooge bergen zamen gefteld is , wier hoogfte , na het Oosten toe, een krater (uitgebranden vuurbraa-kende berg) heeft. Het is droog, fteenagtig, hebbende volftrekt geen water; dit niettemin heeft men het overal - ja zelfs tot op de toppen der hooge bergen bebouwd. De ftad is deels beneden aan het ftrand, deels op den berg gebouwd, alwaar men ook een üexkFort vind. Na beneden aan het ftrand is niet meer plaats, dan yoor eene enkele ftraat, welke zo digt bebouwd is, dat men zelfs de tweede verdieping van beide zijden als aaneen gebouwd heeft, zo, dat de bewooners derééne en andere zijde,gemaklijk,zonder eenig hulpmiddel, in elkanders venfter kunnen klimmen. In deze ftraat is alles koopman* om dat het eiland vrijen koophandel drijft met al-r&Natien, waarin zijn rijkdom ook beftaat, gemerkt deszelfs Producten heel weinig zijn. Het heeft dit ongemak, dat de fchepen op de open reede moeten liggen , en is, uit dien hoofde, tot een Westindisch algemeen magazijn veel minder gefchikt, dan St. Thomas, doch het welke, in den laatften oorlog, op de koopmansgoederen hoogere belastingen gelegd had, dan Euftatius, en om die rede van de kooplieden minder bezogt wierd. Bij  C 3" 3 Bij mijne wandelingen, toen ik den krater wilde beklimmen, was ik genoodzaakt, mijnen weg over eene plantagie te neemen. Toen ik mij omtrent in het midden van het veld bevond,waarop niets ftond, dat ik had kunnen bederven, kwam een Bamba Opziener der Negers) en beduidde mij met zeer beleefde woorden, dat hier geen weg ware. Ik liet dien Neger praaten, die mijn oogmerk, om den berg te beklouteren, tog niet begreepen zoude hebben, en vervolgde mijn' weg na dien berg. Doch, vóór dat ik het.verwagtte, kwam des Negers gebieder, de Meesterknegt, als eene Furie, uit het huis aanftuiven, en, mij meenende te bereiken, fchreeuwde mij luidkeels in het Engelsch toe, wat ik daar had te maaken? Ik draaide mij om, en gaf hem mijn oogmerk te kennen. „ Then jou maij be an d-'d „ Rascai!" gaf hij mij ten antwoord. „ But Sir, „ V is the verij first Daij j am in the Island, j „ know not the faws ijet, of it. If it is not allou* „ ded,to walk on the ground of others,j am readij „ to leave it! IJ0U ought to know it , ijour „ Villain! immediatlij out of mij Plantation „ or fll fhoot ijou as a Dog/" Dit laatfte zeide hij met zo veel drift, waarbij zijn bloed in alle de aderen fcheen te kooken, dat ik het der moeite niet waardig agtte , om hem te antwoorden, maar ligtte mijn* kleinen Neger (met een Foliant op het hoofd, om 'er planten in te leggen,) over de fteekelbeziev 4 heg*  C 313 ) heg, (c) maakte dien onbefche-ften Engehchman een zeer diep Compliment, het welk hem zeer vreemd voorkwam, en ging, nederig, langs een anderen weg na den Krater, welke weg ten minften een vierde eener mijl langer was. 6 Rousfeau, Rousfeau, zeide ik in mij zeiven, hoe weinig worden hier uwe heilzaame lesfen geagt! gij, die gij niet eens konde verdraagen,dat demenscli de vrugten des lands, door hem zelv' geteeld, voor zig alleen zoude genieten, zie hier een voorbeeld, waar het eigenbelang zo verre gaat, dat hij niet eens wil gedoogen, dat een wandelaar den voet op zijnen akker zette! Hoe veel verfchilde dat gedrag van dien Blanken, een Christen, van dat der onbefchaafde Negers op de goudkust ! Deze verbood mij, op zijn veld te gaan, en geenen ruimden fteenen en takken uit den weg, op dat ik mij niet mogte bezeeren. Ik zag eindelijk den Krater. Die is allerwegen, van buiten en binnen, met groote en kleine fteenen bedekt, uit kleinen korligen Granit, Gneus, en een zwaar foort puimfteen beftaande. Lava konde ik niet ontdekken. Binnen twee dagen kon ik alles, wat hier in den bloeij ftond , 't welk zeer gering was, op mijn gemak bezien; dit niettemin zijn hier evenwel eenige, dit Land eigen gewasfen. Den (<0 Cactus Tuna linn.  C 3*3 ) Den volgenden dag vervorderde ik mijne reis, en kreeg weldra de fraaijeZuiker-eilanden, St.Kitts ■of St. Christoffel en Montferrat in 't gezigt, die beide den Engelfchen toebehooren. Het eerfte behoorde , voordezen,den Franfchen half toe, maar is nu aan de Engelfchen geheel afgeftaan. Den oden April kwamen wij gelukkig te Basfeterre op Guadaloupe aan. Guadaloupe is een heerlijk eiland, eigenlijk uit twee eilanden betraande, tusfchen welke eene vaart voor kleine fchepen is, die de Franfchen de Zout-rivier (revier e falie) noemen. Dez« helft word Basfeterre, en geene Guadaloupe genoemd. Op Basfeterre is de hoofdftad van een zelfden naam, alwaar 't Gouvernement zijne Refidentie heeft. De Voornaamften zijn de Generaal en de Intendant. Deze heeft het bewind over alle burgerlijke,en geen over krijgszaaken. De tegenwoordige Generaal, Baron de Clugnij, is een Vriend der Geleerden, tragtende hen, zo veel in hem is, te onderfteunen. Dees ftad heeft geene haven, maar flegts eene open reede. Oostwaards, digt bij de ftad, is het Fort, het welk eene volkome vesting is, en den voorrang boven veele Europeïfche fterkten verdiend. De ftad is onbemuurd, met regelmaatige ftraaten, en deze weêr met kostelijke gebouwen verfierd, waarvan veele drie verdiepingen hebben. In de hoofdftraat is eene wandelplaats van Tamarindeboomen aangelegd, die's avonds door V5 dc ■ f'  <3iO de voornaamfte inwooners fterk word bezogt. Hier en daar ziet men Fonteinen, welke een zeer gezond water, zo klaar als kristal, geeven. -Men heeft eene menigte tuinen in en buiten de ftad, (welke bijkans altijd met loopend water zijn voorzien,) die den inwooneren met de fmaakelijkfte moeskruiden verzorgen. Groene erwe» ten, Artifchokken en Asperfien groejen hier heerlijk het ganfche jaar door. De veele ruifchende beeken brengen zeer veel ter verfieringe der ftad toe. Niet verre van het Fort, digt bij de ftad, is een ruim drilveld, insgelijks met eene Fontein ■verfierd. Het Gouverneurs-huis is maar middelmaatig. De landwegen zijn, in vergelijking van die op St. Croix, zeer flegt,en dit is de rede,dat zelfs de Dames te paard moeten rijden, waarin ze ook -uitermaaten zijn bedreeven. Aan de zeezijde is het land ongemeen bergagtig; één der hoogfte bergen is een Vulcaan, die wel geen vuur uitbraakt, maar evenwel dikwils rookt. Rondom hem vind men de mineraale Producten, den Vulcaanen eigen, als zvvavelbrokken, kalkkristallen, vitriool , puimfteen enz. De Franfchen noemen hem la Soulfriere. De landftreek rondom Basfeterre is ongemeen aantrekkelijk. Hooge bergen verwisfelen onderling met valeijen, en tusfchen beide loopende, ruifchende beeken. Een aangenaam bosch, omtrent een halve mijl van de ftad liggende, en den  C 315 ) den naam van Warande draagende, word, even als de in Europa, onder dezen naam bekende plaats , fterk bezogt. Ik voor mij vond mijne wandelingen daarheen altijd goed beloond, maar ware welhaast eens van hoog verraad befchuldigd geworden, toen ik, even als op Eufiatius, eene plantagie moest overgaan, die een' Ridder P. ,. toebehoorde. Mevrouw P . ,, had mij reeds een langen tijd, op één van haare velden gade geflagen , toen ik, onder de bloemen zoekende, hier en daar eene plukte,, en in de Folianten op mijn Negers hoofd lag. Weshalvcn niets natuurlijker was , dan dat zulks de nieuwsgierigheid eener vrouw moest gaande maaken, die mogelijk zulk een Dier, (om mij dus uit te drukken,} een' Botanist, (kruidkenner) in haar Leeven niet mogt gezien hebben. Om nu haar bedrukt hart ligtenis te geeven, zond zij heimelijk een' Neger af, om mij te verfpieden. Deze,door de overeenkomst der kleur aangefpoord , begaf zig eerst bij mijn' Neger, om hem uit te vraagen , terwijl ik in de ftruiken omzwierf. De* Neger, wegens het korte verblijf op dit eiland, niet veel Fransch geleerd hebbende, antwoordde hem in hetEngelsch.-dat hij hem niet verftond, en dat zijn Heer daar in de ftruiken was. Nu had die Neger genoeg; hij ligtte de hielen, kwam bij Mevrouw, en bragt haar dit pieuws: v een Engelschman! eenEngelschman! » hier, midden op het eiland, in de plantagiën?" Aan»  C 3*5) Aanftonds wierd die Neger weêr afgezonden, om mij nolens volens (willende of niet willende) bij de Mevrouw te brengen. Ik ging. Onderwege deed die Neger ongemeen veel moeite, om mij te beduiden: dat de plantagie den Ridden P... toe» behoorde, en dat het Mevrouw P... was, die mij begeerde te fp reeken. „ Monfieur, quel eft, que vous fait dans ma habitation la ? " zeide zij, toen ik bij haar kwam: „ je fuis Botaniste, Mada* „ me, & perfuadez vous voulez excuftr ma Ubertê, „ pour faire une ramasfe des plantes pour vous inu„ tile;" hier floeg ik mijn kruidboek open, en toonde het haar. „ Avez vous y la permisfion du „ Monfieur dcClugnij ?" Mijn antwoord was :,, out „ Madame de tout le Confeil" Zij fcheen over haare nieuwsgierigheid befchaamd te worden, maakte eene diepe buiging, en verliet mij. Terwijl ik den berg ftedewaarts na beneden wandelde, en mijne aanmerking over dit nieuw geval maakte, vervolgden mij de oogen dier Mevrouw nog geftadig. Misfchien dagt zij, is het nogthans een Spion, die de ftreeken onzes eilands moet optekenen, gebruikende de kruidleezing flegts tot een dekmantel der verraaderij; en daaromtrent konde ik haar zo zeer geen ongelijk geeven, wan-* neer ik naging, dat het nog niet lang was geleeden, dat de Engelfchen zig van dit eiland meester gemaakt hadden. Op een anderen dag deed ik een togtje na eene plantagie van den Heer Detsmarrais Gaudet, een vier-  C 317 ) vierde mijl flegts van de ftad liggende. Bij hem vond ik niet dan een kleinen tuin, maar zag 'er, wat ik zo lang reeds had gewenscht te mogen zien, te weeten de drie fijne foorten van oosterfche fpecerijen, den Kaneel-, den Kruidnagel-, en den Muskaat-boom. De eerfte ftond toen juist in den bloei. Boven dat zag ik nog eene menigte kostelijke Gewasfen, daaronder den Kai~ da, (d) den Chineefchen Appelboom of Wawanga, welke juist vrugten droeg, die van fmaak, en zo groot zijn, als onze Renetten. Den wilden Ca~ caoboom Qe) zag ik hier ook, in zijne eigen deftige geftalte bloejen. Den aiften April vervolgde ik mijne reis na het andere gedeelte des eilands, bekend onder den naam Grandterre. De ftad draagt den naam van Pointe-a-pieter. Men kan de reis hierheen ook wel te land doen; maar die is, wegens de veele hooge bergen, welke men moet overtrekken, zeer ongemaklijk. Daar de oostewind waaide, en het dus tegenwind was, kwam ik hier eerst den volgenden dag aan, niettegenftaande het niet boven vijf mijlen van Basfeterre af ligt. Doch men heeft voorbeelden, dat de vaartuigen wel 8dagen op dezen kleinen togt onderwegen zijn geweest. Dces (d) Pandanus odoratisftmus unn.jJ/. VO Camlima princeps L itis.jp/.  (3*8) Dees ftad is maar iets kleiner, dari Basfeterre* Zeer regelmaatig gebouwd, en heeft veele voortreffelijke gebouwen» Buiten voor de ftad is het bijkans allerwegen moeraslig, eh het geheele Land heeft over 't algemeen eenen zeer vlakken grond. De lugt is, daarom, in verre na zo geZond niet, als te Basfeterre, en veroorzaakt menigvuldige rotkoortzen en andere ziekten meer. Hier wierd ik weldra met den Heer Debadier* Naturalist des Konings, bekend, welke zig hief reeds vijf jaaren heeft opgehouden. Hij is een Zeer naarftig Natuurkundige in de meeste Vakken der natuurlijke Hiftorie. Voordezen hield hij zig inzonderheid onledig met de Infeften, welke hij van het eij af befchreef en tekende. Maar de groote bederflijkheid dezer kleine Diereh in deze lugtftreek heeft hem, thans, van dit gedeelte der natuurlijke Hiftorie eenigzins doen afzien, houdende hij zig nu meestal onledig met kreeften , fchelpvisfchen en zeegewasfen, welke hier in een groot getal zijn te vinden, vooral in de havens, aan welke hij woont. Wat deze naarftige Natuur-onderzoeker aan tijd over heeft, dat befteedt hij aan de daadelijke beoefening der natuurlijke Hiftorie in zijne Plantagie, welke thans nog alleen in 't klein gaat, dat is, met het teelen van. Boomwol, Guinea-gras, Bananen, PatatoS enz. en met het aankweeken van eenige Dieren. Ik zag bij hem eene bijzondere manier, om  C 3»9 ) om de konijnen voort te teelen, welke navolging verdient. Het Guinea -gras, Cf) om zijne groote nuttig* heid, ten opzigte van voedzel voor de paarden, hierheen gebragt, word hier fterk geplant. Men vermeerderd het, of door uitfpmitzels der wortelen , of door zaaden. Anders word het, als 't Zuikerriet, door de griep fchoon gehouden. De haagen of tuinen rondom de plantagiën be« ftaan uit wilde Citroen-, (£) Galba-, (ƒ,) en Campeche-boomen. (O Alle drie foorten moet men den voorrang geeven boven den Pinguïn, (JO welken men in onze (JDeenfche) eilanden tot dit einde gemeenlijk gebruikt. De eerfte om het nut, de tweede om de fraaijheid, en de derde wegens zijne vastheid, (/) De CO Poa . . . .? (<§•) Citrus Medica linn. (ü) Calophijllum Calaba linn. CO Haemathoxijlum campechianum linn. (£) Bromelia Pinguin linn. CO Het Campeche - hout, of Log Wood der En* gelfchen, is het beroemde verwmiddel, welk in heg jaar 1736, eenen oorlog tusfchen de Engelfchen en Spanjaarden in Columbien verwekte, en tot het jaar 1743 duurde. Dit hout krijgt die verwende eigenfchap niet eer, vóór dat de boomen volwasfen zijn, of uitgeleeft hebben.  C 3*> ) De Galba-boomen laat men in de hoogte fchieten tot gewoone boomen, terwijl men ze een* voet breed van malkander plant. De twee andere foorten houd men onder het mes. Van alle drie foorten verzekerd men, dat ze voor de Zuikerrietvelden van geene nadeelige gevolgen zijn. Hier en daar heeft men ook nog heggen vanPoinciana, (m) Koraalboomen, (ri) en fieekelige Folkamerie; (p) maar welke mij in verre na zo nuttig niet toefchijnen, als de vooraf gemelde. Hier vind men veele, minder gegoede planters, welke van het teelen der Pifangen leeven. Ik zag, dat deze vrugten in de laage gronden veel beter aartten, dan op de bergen, en dat men ze taamlijk digt, te weeten maar 8 voet van malkander, plant, en fterk mest. In zulk eene Pifangplantagie (Bananiere) zag ik eens een' tak, die 52512 Pifangen droeg; een toereikend voedzel voor «5 dagen voor één mensch. De meeste plantagiën alhier zijn Zuiker-plant *gien. Het Zuikerriet groeit hier ongemeen hoog en fterk,maar 't is te waterig, het welk ten deele van den moerasfigen grond, of van te veel regen komt, en uit dien hoofde ook veel minder goeden zul» Cm) Poineianapulcherrima linn. C») Erijt/trina Coraliodendrum linn. Co') Polkamer ia aeuleata linn.  Suiker uitlevert, dan in een hoogeren en drooge» ïéri grond. De Rum, daaruit getrokken, rigt Zig altijd naar de hoedanigheid van 't Zuikerriet, ert is dus van minder waarde. Men heeft ook Koffi- en Boomwol-plantagiën , Welke thans, naar de nieüwe manier, onder malkanderen beplant worden. De Koffi van hier houd men van minder waarde, dan die van Martiniquc. Tabak, Indigo en Cacao word thans minder dan ooit geteeld. 't Getal aller Europeërs Van Guadaloupe beloopt bij de 12000 Blanken, en 60000 Negers van allerlei gedacht eh ouderdom, het militaire daarbij gerekend, het welk uit een Rigiment Infan. terie, den 'naain van Guadaloupe draagende, en, Wanneer 't Voltallig is, uit 1500 man, in 3 Bataillons verdeeld, en eene Compagnie Artillerie, beftaat. De hooge Officieren woöften in Basfeterre. Daarbij zijn alle inwooners op de rol der landmilitie aangefchreeven , welke te zamen het Corps der Vrijwilligen (Corps dc Volontaires libres) genoemd worden, wier Opperhoofd een Lieutenant-colonel is. Zé zijn in verfcheide divifien of Compagnien verdeeld, welke zig weêr door de monteering ohderfcheiden, hebben mede hunne Kapiteinen , Lieutenants , Vaandrigs en Onderofficieren. Doorgaande is men van gedagten, dat de Eu- ' ropeefche vrouwen iri de warme lugtftreeken onvrugtbaarer zijn, dan in Europa. Dat dit over X het  C 3*3 ) het algemeen niet waar is, mag de vrouw van mijn treffelijken Huiswaard, den Heer St. M. . . bewijzen, welke reeds 17maal gekraamd heeft,en nog voor eene Schoonheid doorgaat. Op dezelfde wijze is het . gelegen met den ouderdom der Europeërs in deze lugtftreek. Onlangs zag ik eene , hier van Europeefche ouders gebooren vrouw, welke reeds 91 jaaren oud is, die eene grootmoeder van veele kindskinderen was, en nog eene volkome gezondheid genoot. Guadaloupe heeft een' troep Toneelfpeelers en Basfeterre zo wel als Pointe. a- Pieter eenen Schouwburg. Die hier is, is voor de menigte van aanfehouwers bijna te klein. Die troep houdt zig thans hier op. Zij fpeelen bijna niets, dan Opera's: als het Roozenfeest, de Meiemanie, de fchoone Arfcnc, Zcmire enAzor enz. Bij de laatfte hebben zij een nieuw pantomimisch voorfpel gevoegd,op de hiftorie van dat ftuk betrekkelijk. Zij geeven ten befluite, altijd twee Balletten, welke naar deze lugtftreek geestig genoeg zijn. Zang/lukken behaagen hier alleen; de overige zijn bijkans van het Tooneel gebannen. Onder de Tooneelfpeelers munt de Heer Fleuri (in het Komieke naamlijk) inzonderheid uit. Mejuffer Martin zingt even zo verrukkelijk fraai, als haar nitneemend fraaij gelaat en lighaams-geftalte bewondering en hoogagting verwekken. Deze Bende word op 's Konings kosten onderhouden. Een zo genoemd Plaats-majoor is Directeur, die de tc fpee-  C 3^3 ) fpeelen ftukken opgeeft, en het opzigt over den Schouwburg heeft. Het Fort, bij Pointe-a-Pieter is flegts klein, maar heeft van buiten nog eene zee-batterij, welke den mond der' haven met de oppervlakte des waters kan beftrijken, en dus de ftad van den zeekant verdedigt; van de landzijde befchermt haar éen moeras, het welk de ganfche ftad omvangt. ■ De Haven is voortreffelijk, en mogelijk e'éne der besté in Columbien , die de Natuur heeft voortgebragt. Zij kan wel xooo fchepen volkomen veilig bergen; het welk van groot belang, tèfi tijde van een orkaan, in deze wateren is. Schepen van middelmaatige grootte liggen zo nabij den wal, voor de pakhuizen der kooplieden, dat men 'er flegts eene plank van het land op behoefd te leggen, om ze te losfen en te laa.derf. Die haven word door verfcheide kleine eilanden omringd, waar onder Coehon e'e'n der grootfte is. Dit beftaat uit enkel Madraporen en fchelpgruis, waaraan het ganfche eiland, waarfchijnlijk, zijn Beftaan heeft te danken. In 't wild groejen 'er naauwlijks tien foorten gewasfen Op. En evenwel woont daar een man, die eene Pifang-plantagie, en een fraaijen moestuin heeft aangelegd , door kunst dat geen vergoed hebbende, wat de natuur fchijnt te hebben vergeeten. Rondom dit eiland in de haven is een wezenljjk kabinet voor de verzamelaars van ver- ' fteende planten en fchelpen te vinden, en ik. her■ - . x a denk  C 3*4 ) defik 'er,dit fchrijvende,met fmert nog aan, daÈ mij de omftandigheden flegts éénen dag vergunden, om in dien gouden vliet te visfchen. Het Rijk der bergftofen bepaalt zig hier meest tót de Producten, die door dé Zee voortgebragt worden. Niet verre van de zee vind men alle bergen, geheel van verfteende lighaamen zamen gefteld, welk zo hard zijn, als een middelmaatig harde zandfteen. In dezelve vind men, menigmaal, afdrukzelen Van planten, doch meer van foorten van flakkenen onder dezelve niet zelden het Ammons - hoorn. Verireerid' hout is gemeen. Ik zag een' Agaat, waarin een ftuk van een palmboom was, in het welke de doorweeven vezelen van dien boom zeer fraai en duidelijk waren. Naa dat ik mij hier op Guadaloupe bijkans eene maand had opgehouden, vervolgde ik mijne reis na Martinique,' het welk' mede oostelijk van hier, dus tegen den wind ligt, en kWam, de eilanden Mariegalante, Dominique en andere kleine voorbij gevaaren zijnde, naa vijf dagen zeilens, op St. Pierre aan. Dit is ééne der eerfte kooplieden in Colum. bien. Niets ziet men dan winkels in alle ftraaten, die allerleie Waaren der geheele waereld te koop hebben. Zelfs vind men hier Geleerden en Kunstenaars uit alle klasfen. Dit alleen konde ik niet begrijpen , hoe hier ook kunstenaars des Konings van Frankrijk konden wezen, daar Pd-  C 335 ) Parijs tog meer dan 1200 mijlen van 'hier gelegen is. Hier las ik op een bord, befchilderd met groote tanden , die vier wortels hadden, tangen en kraanebekken, voor een huis,Dentis. te du Roi: op een ander, Arquebufier du Roi: en 20 door alle klasfen. St. Pier re heeft, thans ,bij de 2000 huizen, en 30000 inwooners, Blanken, Zwarten en hunne afkomelingen. De ftraaten zijn regelmaatig gebouwd , en de grootfte (Rue grande) is bijna een halve mijl lang. Alle huizen worden van fteenen gebouwd, welke meestal drie verdiepingen hoog zijn. Daartoe gebruiken zij een grove, graauwe foort van puimfteen of Lava, welke aan ftrand gehaald word. Ik wa§ zo gelukkig, hier twee liefhebbers en kenners der natuurlijke hiftorie aan te treffen. De één is een waardige Broeder van dien Aquart, naar welken de bergraad, de Heer Jacquin, eene plant heeft genoemd, en de ander de Generaalintendant, de Heer Baron de Faulquier. Den laatften kan men, niettegenftaande zijn' hoogen ftaat, en zijne menigvuldige bezigheden, 'smorgens nogthans, bij het onderzoeken der planten, t? huis vinden, wanneer men, vóór dat de klok zes ftaat, bij hem komt. Door toedoen van deze twee Heeren (welken ik mijne dankbaarheid niet genoeg kan uitdrukken,) wierd ik in ftaat gefteld, om zo veele botanifche reizen te doen, en na welke plaats ik wilde. X 3 Wh  C336) Mijne eerfte reis op dit eiland was na den Piton te Carbet, liggende omtrent in het. midden des eilands , waarheen mijn vriend Aquart mij verzelde. Wij namen onzen intrek bij een' planter, welke nog wel een goede halve mijl van dien Piton af woonde , alwaar wij 's avonds om ïo uuren eerst aankwamen» Een geluk voor ons was, dat onze paarden den weg beter dan Wij wisten, dewijl wij, menigmaal, heel digt bij afgronden moesten rijden, waaruit geen redden zoude geweest zijn, zoo wij 'er eens in geftort Waren; daarbij was het zo duister, dat men maar even de toppen der boomen, uit die afgronden oprijzende, kon kennen. Doch gevaaren vergeet men ligt, wanneer men zijn oogmerk flegts bereikt. Pas hadden wij onzen donquixottifchen rit afgelegd, of 'er wierd ook reeds overlegd, hoe vroeg men, den volgenden morgen, moeste opftaan, om op zijn' tijd den Piton (top des bergs) te beklimmen, en wie ons beide zoude verzeilen. Toen wilde niemand t'huis blijven. Zoonen en Schoonzoonen van onzen haufchen Gastheer, (zijn naam is Grandcourty alles wilde mede; alle wilden Helden zijn. 's Morgéns om vier uuren, vóór dat de zon nog op was*, fteeg men te paard, en zo ging het, als gisteren, over berg en dal, tot aan den voet des Pitons, alwaar men het voor lief motst neemen, zijne eigen voeten te gebruiken. Hierop begon men te klouteren; waarbij de voerften, door  C 3*7 ) door middel hunner fabels, den weg door de ftruiken baanden, dewijl hier mogelijk nooit te vooren, eene menschlijke geftake gegaan had. Deze ftruiken, hoe zeer ze ons in den weg waren, waren nogthans zeer noodig,om 'er zig aan vast te houden 5 want zonder dezelve zoude men, op geenerhande wijze, in den, als boter zagten grond, na boven hebben kunnen klouteren. Afgemat en doornat bereikten wij eindelijk, naa verloop van omtrent twee uuren,het fpits van dien berg. Dit was vlak, maar zal niet boven de 40 voeten in de middelijn hebben. Hoe moeide het mij nu, dat ik geen' Barometer mede genomen had, gemerkt die berg door geen'Natuurkundigen nog is gemeeten, en evenwel zo gering niet is! Volgens eene waarfchijnlijke fchatting fteekt hij 1000 Toifeu, en deszelfs voet weêr 2. of 300 Toifen boven de oppervlakte der zee uit. Hij heeft eene fcherpe kegelformige gedaante, zo dat zijn fpits met den voet eenen hoek van 70 graaden maakt. Hij is bijna altoos met wolken bedekt, en men kan van het fpits, na beneden, niets zien, Wij deeden verfcheide fchooten, maar men had noch vuur gezien, noch den flag gehoord, alhoewel 'er heel digtbij menfchen woo* nen. Ons eerfte werk op het fpits was, eene hut te maaken,om tegen den aanhoudenden regeneenigzins beveiligd te zijn. Inmiddels zogt ik na planten en kruiden^, en bezag het menigvuldige mos, X 4 * waar-  waarmede alle boomen bedekt waren. De hoogJ te der boomen verminderde, naar gelange wij het fpits naderden; maar zo nam de menigte van Kool■ palmen toe, (p) wier regte ftandplaats de fpitzen der bergen fchijnen te wezen. Daar we ons met Leeftogt hadden voorzien , zo hielden wij eene eenvouwdige maaltijd, en voor een nageregt wierden koolpalmen raauw toe gegeeten, . Het eetbaare deel dezes booms is het binnenfte merg of hart der nog toegeflooten bladen, het welk eenige overeenkomst heeft met onze nootenkernen, maar gekookt, na onze witte kool gelijkt, uitgenomen, dat deze zagter is, dan dat. Naa dat wij alles gezien, onze naamen opgefchreeven, in eene fles gedaan, en deze met den hals in den grond gegraavén hadden, namen wij onze reis na beneden aan, die moejelijker -was, dan die na boven, dewijl men bij elke treede uitgleed , en menigmaal over' den voorften heen viel. De ftruiken, waaraan men zig vast moest houden, waren meestal het fteekeligevarenkruid , (jf) of een fteekelig foort van palmen* welke de handen bezeerden. Laat in den avond: kwamen wij eerst weêr t'huis. Mijn linke voeC was gezwollen, en, niet weelende, dat ik dien ver-v (ƒ>) udreca; fpecies nova. j(q) Polijpodium Jpinojum MNN.  C 3*9 ) verftuikt hadde, duchtte men, dat ik van eene vergiftige flang was gebeeten, die hier in menigte zijn; weshalven de één om Eau dc Luce, en een ander om Hcrbe Serpent fchreeuwde. Doch.dat zulks de oorzaak der opzwcllinge niet was, zal vervolgens blijken. Voor ditmaal ging de zwelling naa36 uuren over, en wij konden onze terugreis na St. Pierre gerust aanvaarden. Mijne tweede reis was na het Fort Roijal, drie kleine mijlen van hier gelegen. De ftad, die op eene aangenaame vlakte is gebouwd, draagt denzelfden naam. Zij is eigenlijk de refiuentie der 'Regeering, uit den Gouverneur-generaal, den Intendant en den Raad beftaande. Doch de Intendant is den meesten tijd te St. Pierre. Voorheen ftond de Regeering te Guadaloupe onder deze, maar is thans voor onafhanglijk verklaard; doch de Generaal te Guadaloupe moet de algemeene vergaderingen des Raads op Fort Roijal bijwoonen, wanneer ze 't algemeene welzijn der JNatie van alle Caribifche eilanden bedoelen. Fort Roijal heeft een fraaije en taamlijk veilige haven , doch is in verre na zo groot niet, als die te Point - a - Pierre , in Guadaloupe. Het Fort ligt midden in de haven op een klein eiland , maar welk, door middel eener brug, gemeenfehap heeft met het vaste land. Rondom de ftad zelve is een fmalle graft, uit zee geleid. Alhoewel Fort Roijal eene zeer voornaame vesting is, heeft men evenwel tegen de hoogte, aan X5 de  C 330 ) de andere zijde der ftad, eene zeer ruime fterkte aangelegd, met naame Fort Louis, aan wiens buitenwerken , nog dagelijks , eenige honderde zoldaaten werken, waarvoor ze afzonderlijk betaald worden. Hun versch water hebben zij in deze vesting, van een nabij gelegen hoogen berg, door rioolcn. De krijgsflaat van Martinique is anders dezelfde , als op Guadaloupe. Hier worden ongemeen veele visfchen gevanggen ; en de inwooners van Fort Roijal kunnen veel beter koop leeven, dan die op St. Pierre. Ik deed nu eene binnenlandfche reis, aan dit gedeelte des eilands, na eene plantagie van den broeder mijnes vriends Aquart, bij welken ik mij 14 dagen ophield. Hier geloofde ik in een waar Paradijs te zijn gekomen; zo heerlijk was de landftreek. Inmiddels wierd mijn genoegen eenigzins geftoord. Want, naa eenige dagen, geduurende éenen ganfchen dag, in een zwaaren regen rond gegaan hebbende, om de boomen en planten, aan die oevers wasfende, de monftering te laaten pasfèeren, merkte ik , in den omtrek van den voet, daar de zwelling, op de Piton - reis, vóór 14 dagen was geweest, eene kleine blaar. Ik opende de; Zelve, en wierd, tot mijne groote verwondering, . èen Guineefchen draadworm vrj gewaar. Ik zogt hem, 00 Gordius me di nen fis linn.  CS30 hem, ware liet mogelijk, daaruit te rollen, maas» bereikte mijn oogmerk niet; want hij liet zig niet verder, dan eenige duimen ver, brengen, zonder de grootfte pijn uit te ftaan. Deze prikkeling had, naar alle gedagten,ook die werking gedaan, dat hij mij, zo dra ik fhuis kwam, eene wondkoorts veroorzaakte, welke den ganfchen nacht aanhield. Vervolgens behandelde ik dien worm pp de eenvouwdigfte manier, als mogelijk een worm ooit is behandeld, dat is, ik rolde hem,dagelijks, verder op een rolletje linnen, bond 'er een doek over heen, en vervolgde mijne wandelingen, doch, gelijk Gij wei denken kunt, half hinkend.' Deze veele beweegingen, cn het gaan in't water, 't welk ik in het geheel niet konde laaten, zijn, misfchien wel de porzaak geweest, dat ik zo fchielijk, te weeten naa 8 dagen, reeds weêr geneezen was, het welk anders in Africa eene geneezing van ettelijke maanden pleegt te Zijn. Dees worm was één der grootfte, die ik ooit heb gezien; want, volkomen uitgerold zijnde, was hij ruim twee ellen lang , en had de dikte van een ftroohalm. Uit dit geval leerde ik, dat men den Gutneeföhm worm ten minften 8 maanden bij zig kan draagen , zonder het minfte ongemak daar van te hebben \ want zo lang was het nu reeds geleeden, dat ik Guinea had verhaten. Hier word men anders ook nog, wanneer men, go als ik zomwijlen deed ,mct bloote voeten gaat, var»  C 332 3 van een foort yan vloojen aangetast, die de Franfchen Chique (s) noemen, welke de voetzooien gemeenlijk doorknaagen, haare eijeren in de openingen leggen, waaruit dan een gebroed ontftaat, dat een ettergezwel veroorzaakt, maar gemaklijk te geneezen is. Buiten dat deed ik nog veele, korte, binnenlandfche reizen, als na de bergen Pclcc,Kalebasfe, en andere meer, met wier befchrijving ik U hier. niet wil ophouden, dewijl men, in dit vak,reeds duidelijke plaatsbefchrijvingen heeft in het licht gegeeven. (t) Anders is hier ook nog een geflacht van de voorige , natuurlijke kinderen des Lands, te weeten de Cariben, welke heel afgezonderd leeven, en gansch geen' fmaak in de gebruiken der Europeërs en Negers vinden. Eén hunner zonderlingfte gebruiken zoude hunne Bruiloft zijn. Zij vertoonen daarbij eenen dans, welke meer na eene lijkftatie, dan na eene bruiloft gelijkt. Zij gaan naamlijk, bij paaren, verfcheide maaien, met een hangend hoofd, rondom het huis des Bruidegoms, waarbij zij een even zo droefgeestig lied zingen, als de dans is. De Europeërs hebben eenige gebruiken der Ca- ri~ CO Pu/ex penetrans linn. 00 Zie bert in Topojrap/t. medicale de la Mar* ttnique.  C S33 ) rib'én aangenomen; onder dezelve is dit, daf. ze op de plantagiën, 's zondags namiddag, eerten maaltijd houden, welken zij Kallalu - eeten noemen. Dit is eene als fpinagie gekookte kool, uit verfcheide kruiden, waarin rivierkreeftén zijn. Onlangs hebben zij ook hier uitgevonden, melk uit Cacao-boomen te perfen, en dezelve, in . plaats van gewoone melk, bij de koffi te drinken. Zij word als Amandelmelk klaar gemaakt, en deelt aan de koffi een .zeer aangenaamen fmaak mede. De geheele volks - menigte van Martiniquc word, thans, op 15000 Blanken, eh 80000 Negers en Mulatten gerekend, waar onder zig aooo vrije Negers, en 500 Maron, of van hunne Meesters weggeloopenen bevinden, welke op de bijna ongenaakbaare fpitzen der bergen gevlugt zijn, en meestal van den roof leeven. De Voordbrengfelen, die uit het land worden gevoerd, zijn zuiker, koffi, cacao, boomwol, wat indigo en roucu, en, ten gebruike in het land, Manioc , Bananen, Jams en Patatos. Aan zuiker gaan, het e'éne jaar door het andere gerekend, uit: 3 millioenen ponden, meestal eens gezuiverd; aan koffi 3 millioenen ponden; boomwol 800000pond, en 40000 pond Cacao. Van deze Som komt wel een tiende gedeelte in handen der Noord-columbiè'rs door den fluikhandel, alhoewel hier,gemeenlijk, twee oorlogfchepen en drie Fregatten liggen , welke een waaleend oog op dit bedrijf moeten houden. De  C 334 ) De Noord- columbiërs, zo wel als andere Na« tien, zoo ze niet regelregt uit Europa komen, hebben vrijheid, om hier te handelen, maar moeten hunne betaaling in wisfels, Rum, of Malas (Siroop) neemen. Inmiddels weeten de Kooplieden wel wegen, om de fchepen met zuiker en koffi te bevragten, hoewel het een gewaagd werk is. Zij belaaden naamlijk 's nachts kleine vaartuigen met deze goederen, en zenden ze na Eu. Jlatius, of eene andere vrije .haven, waarheen dan zulk een fchip volgt, en zijne laading voor Europa inneemt. Martinique ligt voor den Columbifchen handel Zeer gelegen} weshalven hier ook magazijnen van allerleie Waaren der waereld zijn'. Van hier heeft men gelegenheid na alle overige Franfche bezittingen in dit waerelddeel, waardoor ze met alle noodwendigheden voorzien kunnen worden. De voornaamfte uitfpanningen der Franfchen in deze lugtftreek zijn de Toneelfpelen. Zij hebben een zeer fraajen Schouwburg te St. Pierre, welke verfcheide beroemde Europeefche in grootte en fmaak overtreft. Hij heeft een groot Plein, en voor 't portaal is eene hoogte, daar de rosbaardraagers aan de e'éne zijde op, en aan den anderen kant na beneden moeten gaan. Hij heeft vier onderfcheide Logien, wier eerfte na buiten, rondom eene gaanderij heeft, op welke men zo_ lang vertoeven kan, tot dat het Tooneelfpel begint, of wel geduurende hetzelve verfche lugt te ' fchep.  C 335 ) fcheppen, zonder zijne plaats in de Logie te verliezen. Gansch geene afdeelingen zijn 'erin alle rangen, maar elk gaat terplaatze, waar het hem lust. De vierde rang word genoemd : het Paradijs voor het gekoleurde volk, (au paradis ' pour les gens des Couleurs,) waarheen alle gebannen zijn, wier voorouders niet alle van Europeërs afftammen. Men ziet hier zomtijds Christifen, (u) wier huid, menigmaal, blanker is dan die zelfs van noordelijke Europeërs. Geduurende mijn verblijf alhier gaf men, insgelijks , bijna enkel Zangftukken en Opera's.. Onlangs zag ik Orpheus en Euridice taamlijk wel vertoonen. Doch het Gemeen fcheen 'er nog veel meer dan ik mede tevreden te zijn; want het ftuk nog niet geëindigd zijnde, wierp men Orpheus een' mijrtekrans, uit de Logie, op het tooneel toe, het welk van de ftaanplaats ongemeen wierd toegejuicht. Een ongeluk voor een Noordfchen Europeër is dit, dat hij het in den Schouwburg, wegens alle met muskus geparmufeerde Heeren , pas uitftaan kan ; en ware dit nog het eenige! maar, om de lugt rondom zig regt te befmetten, heeft elk zijnen waajer, en waait dien damp weg, als een Orkaan het ftof. En' het zoude tegen de welleevendheid zijn, wanneer 00 Menfchen, in het vierde lid, aller eerst uit Europeërs met Negerinnen geteeld.  neer' een franfche Kreok (y) zonder waaijer n'2 dén Schouwburg ging. Hier word eene even zo ftrenge orde als itf Europa gehouden, 'sAvonds, zo dra het donleer is, worden alle ftraatert verlicht, zo dat, gelijk ik dikwerf gezien heb, de lampen nog wel Tier uuren naa zonne - opgang brandden. Voornaame lieden laaten zig door toortfen op de ftraaten voorlichten, welke in het land van de hars eenes zeer hoogeh booms gemaakt worden, diert zij Gommibooni CGomtmef) (w) noemen. Die Ti ars heeft een aangenaamen reuk , als wierook , en het hout van gemelden boom gelijkt veel na ons beukenhout, en word in menigte tot flaaven gebruikt. Het ïyeder is hier ongemeen vogtig,doch daarom nogthans niet ongezond. Het Land is overzulks zeer vrugtbaar : dewijl het altijd Lente is* brengt het de aantrekkelijkfte lekkernijen, maar teffens eene menigte ongedierten voort. De buitlelrot, (x~) of de Maniko, is een zeer fchadelijk Dier, het welk alles verwoest, gewasfen en gevogelte. Niet lang geleedcn zag ik eene leevendige, met haare aanhangende vijf jongen, Eeri (v) Cofumbiër van Europeefche afkomst, O-iO Een nieuw genus HexandrivWontliaan zal, dan kan de lugt volkomen helder zijn , behalven eene kleine zwarte wolk in het Oosten. Erontftaat een ftorm in het Oosten, welke om. trent een kwartier of een half uur aanhoudt, waarbij de lugt volkomen donker word, op welV ï Ken  ( 34ö ) ken döhdéf en bllkzem volgen, eli hierop de regen en de ftorra een einde neemen. De regen is gemeenlijk een -plasregen, die zelden meer dan twee uuren aanhoudt, waarna de ■ lugt helder , als te vooren, wordt. Zelden pleegen'er meer dan 12 Travaden in een jaar te komen. De Harmantan-tijd is één van de, dit land eigen jaargetijden. Alsdan hecrscht een drooge nevel, welke zo dik is , dat men niet veel verder, dan ico fchreden kan zien; ik noem het een' nevel, om dat de lugt alsdan even zo dik is, als bi) * ons in een' nevel, maar eene geheel tegenovergefielde eigenfehap heeft; want deze is ïn denzelfden graad droog , als geene vogtig is, zo als 'uit het volgende zal blijken. Ik had eenen Vogt. meeter, (Hygrometer) naar de wijze van den Heer de Luc mede gebragt. Hij beftaat uit eene cijlindrifche pijp van zeer gelijk-aderig Elpenbeen, drie en een halven duim lang, en omtrent twee lijnen in de middelijn; in deze is eene glazen buis gezet, welke 14 duimen lang, en met lak lugtledig gemaakt is. De Cijlinder is met kwik gevuld , dermaate, dat de kwik in het grootfte vogt, dat is, in werklijk water, maar even den Cijlinder vult. Aan mijnen Vogtmeeter is eene fchaal, zo dat de 14 duimen der glazen buis in 145 gelijke deelen of graaden verdeeld zijn , alwaar o Gr. het grootfte vogt aanwijst. In de middelbaar vogtige lugt klimt hij zo wel hier, als in Europa, tot 50 of  C 341 D of öo Graaden. Dit werktuig was, door een toeval , op de reis bedorven. Vóór eenigen tijd (in Noyemberi^s jhaaldelk het wederom voorden dag, om 'er, in den aanmaanden Harmantan-tijd, proeven mede te neemen,het tot dat einde herfteliende. Hoe groot was niet mijne verwondering, toen ik het, op den 20 en 21.Februarij 1780, zo hoogzag kJimmen, dat de kwik boven 145 Graaden klom, en 'er vervolgens, toen de buis open was, uitliep. Ik hing 'er een glaasje onder, waarin ik alles ving, wat 'er uit geloopen was, het welk, naderhand in de buis gemeeten zijnde, uitwees, dat ze nog drie duimen langer had moeten wezen, als wanneer de kwik op 170 Graaden zou gcftaan hebben. Zulk .eene 'droogte, gepaard met dq " hette, veroorzaakt hier een 'algemeenen hoest, maar welke niet aanhoudend is,en dien men voorkomen kan, door de kamers, menigmaal,met wa^ ter te fprenkelcn. De voegen der houten vloeren en deuren worden zo wijd , dat men 'er door heen, kan zien. Van tonnen en vaten, zoo ze niet reafc vol zijn, fpringen de banden af, en vallen in duigen; de Foelie agter de fpiegels fmelt, en dergelijke wonderbaare verfchijnzels meer. Dg per/mg der lugt is, hier, bijna 'akaqs dezelfde, te weeten, de Barometer ftaat op z^ duim (Engelfche maat) als gelpijkerd. r„ zl maanden tijds heb ik niet meer dan f- duim ver ' fchil laager en hooger kunnen merken; weshaU ven ik 't bijna niet der moeite waardig heb gé- ^ 3 agt*  C 342 ) agt, om 'er.in de waarneemingen aantekeningen van te maaken. Op dezelfde wijze is' het gelegen met den Wind, welke hier altijd West-paspat is. Overdag draait hij eenigzins na 't Zuiden, en 's nachts na 't Noorden; geenen noemd men den eee-, en dezen den Land-wind. Geduurende den regen is hij oostelijk', maar, deze ophoudende, dan gaat hij datelijk weêr na zijne oude plaats. D i gefteldheid des Dampkring* is, aan het ftrand cn aan de Rivieren, het geheele jaar door, zeer warm. De grootfte hette heb ik,bij Rio-Volta, den 30 Februarij 1784 bemerkt, toen de Thermometer, naar gewoonte , in de open kamer na het Noorden hing, en op den middag om ia uuren op^i graaden ftond. Hierop bragt ik hem onmiddelijk in de zon, en zag, dat hij, naa een kwartier uurs, op 130 graaden ftond, het welk 2ijn rustpunt was, waarin hij tot één uur bleef, maar vervolgens begon te zakken. In de maand Maart van 't zelfde jaar en aan dezelfde plaats, ftond hij eenige maaien op 93! graaden, wanneer tij, hadde ik hem in de zon gebragt, boven 134 graaden zoude geklommen zijn, welke hette die geene, welke Adanfon aan de Senegal, in het jaar 1738 waarnam, en 10? grutiieti Fa -enheit uitmaakte, verre te boven gaai. W arfchijnlijk is het witte zand, en zelfs de fchitterende oppervlakte des waters de oorzaak van die groote hette, dewijl die de zonneftraalen weder- OM  C 343 ) -om kaatzen, of wei zijn het de menigvuldige hic rasfen, welke nabij het ftrand gevonden worden,* die eene menigte ontvlambaare lugt verwekken. Plaatfte te den Cijlinder des Thermometers iir dien fchijnbaar gloejenden ftand, dan daalde hij altijd op 5 graaden, wanneer hij, te vooren, in de zon had gehangen. Laagst ftond hij op'de bergen van Aquapim, den n en ia Jtilij 1786, 's morgens, te weeten op 69 graaden. De ftreek hieromtrent is alleszins boschagtig, en men weet van geene moerasfem Op de reis na Guinea zijn met den Vogtmeeter nog verfcheide proeven met zeewater, op eenen merklijken afftand van malkander genomen, om de hoeveelheid yan Zout, daarin bevat, te ontdekken. Alle de werktuigen, bij deze mijne waarneemingen door mij gebruikt, zijn van den Heer kratze nstein , Profesfor te Koppenhagen> wien ik en de natuurkundig geleerde waereld hiervoor verpligt zijn, zelf gemaakt, weshalven men zig op derzelver naauwkeurjgheid kan verlaaten. De eerfte Lijn der waarneemingen wijst da Plaats aan, de tweede den Dag; de derde het Uur; de vierde de Thermometers-hoogte, volgens de fchaal van Fahrenheit en Reaumur; de vijfde de hoogte van den Vogtmeeter • de zesde de Wind/treek ; de zevende de fterkte des Winds, welke naar oogenfchijn in 6 graaden verdeeld is*  C 344 > waarvan O ftilte betekent; de agtfte het Weder; en de negende de hoeveelheid van halveOneen of looden Zouts,dis eene kan of 32 Oneen, zeewater bevat, ■ WAAR--  (345 f*t? s . ,fc I o 4* W V> \OwOi «MO, VO m C\ VO h 5\ SO«Os vpoo -t.o\o 4* ut m oi o\ai u p p -t^ Ol *3 O, CO ON OCSO "J \o 4* o v' vJ *J J J 1 -» -» yj -j o 4*. 4* p M4>. OOiO (30 W hw O -f^ 4^ ka >- +* C0O3 CO 03 M 0O h U> Cl 4^ 4- U h^. COW CO U hui MÜ1 C\ (003 tJ f(J3tX> WÜ3> CN <3\ ON CJ7 -Ê> 4*- 0 qo so o o +■ o o + o 1 I k t ! I ; ^ ■ iir*'»it tóf s iis tl I ^ S I h % a! I ' &■ | 3 ?3b m S. 1 i C? 8. Y5 >T3 e? > » > c as: if: » w 5 ja § i Cl ^ w i; cn Si H _ 5 ^ pi H ■_, ja •»> r s w ü i »;  CS4<5 A o q M Öt én td do etf § g IS p v, I ~» xn g § : M SJ -: m < . sw o 3 * h-4 ff / jd i| ! t? I _i III lil lil 1 I III in « co« h ct m w«w o 1 1 £ I l z 1 £ isltsirsll M(« mm Mn h*, Mf* t-«i O m ii • cl VnVD I rj- *j-« i^co O co co co co co co co co I co co co cl el co O 00 CO COVO<3 flOS h r(- CO "h l« oco O03O CO « Cl Cl CO l-h ^-coh Ifj ooo ^00 00 CO v clüj h il-COH ifjCMa cT fl cV «fV, in cn o,V5 O hi w h Ifinh rt-OVÓ m \Ö t-- N. Q O w C\ VO M Q\ VO h Ó\ \OiiC3\ *0 M 0\ 09 Cv O >-i m m ... v  (34? (_l m m m m 0\ Oi 4» Oï 0 \© W CN NO >-i 0\ VOWO. >-< C\ V3 w Os ^| CN^J -^1 0\"0 0 O O i-i O ^ p COM os CGfOcog „MM hhm « « W W M M WW M^ Q\ ON Os, C\ Os- I ^" JTN^I ps Os'^l ^ps cs «.4» oo co ooti> «uw O ^° O O h o S OOJU CO CO COO» »1 Ol -J CJ3 H» § CX-t- CO C0C0O3 Ol-vl W> M ö £4-4- CsCCQs C\OW 1 OW p p co - ^ IP t> ■ ut ui i &» i»« ii« it» ui ni ui ||! o S o 2 g'Cu j. N i s r1 3 3 S I o J11 11 • 11 ? 1 - b I H > .§ > p 2 W < (4 1 S % s- E 8* 2 3 §^ « C; tn b I  d E >—> ö co J co 3 : & I 9 es 3 § M gj « s « Z Ei i—( ü ^> £ li 'n ^ M!n ^ Z I Z I £n r^r>.»n inc\q ini^vo ^a-sS ti *in m M r-( W H c| I1MM H n H «Mc =o mo erco -f co mH H H h l|£ OHO VOmO SO m Cs NO w G\ « m OS £• ' "» Os O * lp cl c* I ..T ' .  C34S Cl ü la P » W la c\ m 4» oo V0"0\ m CN SO w Cs vo-Os vowcn n|n| Ov C\--t Os Os^l cn OW C\ Os Os Os a U> kP CA Cs CVP- 0303 CO Cs Os CO CO s •xi so so 4=» o\ Os Os ooc/i ói cn os lp ~— ■ w " '5 vlUl Cs wCJiki O Cs 10 OU» m O O ? SO NO NO mSQ m mwh wwm imm m O OS+- O mV) O I 4 - Ui N N Nj ^ IN | N S S ^i«b I I ^ 3 II PH » I m 'to l? M | Ht) I ,| H K^S5 I I 5* S^^N I I X I 1 td ?r II? Eg'ï? I l w , r N S P 3 I S «&vg 2 § ? ■ * ■ £3' I I ? | m > > Ei co O > o GJ < ra o ri S 2} CO co W I V-H H S 8 w > D 55 ci «< fi cn IH ' i ê Na! ffi s k/I ffi I SI- «1 CO «1- CO W H ♦ •# -I tl «j- | «j- | I d i I q££ £ I I ^ I ^ ö a i z i m ^ co h ei c7 ei co O i co cl h mwm w m m mh' >h >h| h m m I NH m mmVO coomo ^-00 O tv. rf- O : Nh co h h\0 00 CN in -+CO O tv. ~t o i fjwth m «no cftosio 4co o »v- ^- 5 ; i~estC d\d\oo t^tCio sonono tvAöNo CllfJH v5v3co) w* k ON O CO t\ on50 tv, f-v tv. fv. tv. f, IS. tv.NO NO tv.no t--.no no NO M C\ NO W ON NO M O NO W ffv \Q H SS tv, 00 cs o t- Ci Cl Cl C?> Cf» VN nj li? • ^»  H * \Ö " O \5 « O» vl h U| VO m O V3 m CX K On ON ON OW ON CW ON "vJWsjj Oi-sj c CA p CJf M O CO C0HV3 «Ui O VO È> O S !*" ^ I-I w W WMWi MMH-I MMM M w w j*: önca o\ ui'coo Otoi WwCC 4* CC § OvA o\ u m co 4>n> eoS 0\CA ON CA CC O 0(/34> W h CS 4». -v) co ? w m h h m mm vA o\m No o o o> Os-vt t» 4* t» vo e m 119 II? j ^ IIP ** i >" cn0\4> j ik* « » w e i w t3 W! S3 ' ffi I £ OM?? » ffi KI» « S 2.1 2- b!»o S » "IS- s* ^ £? ^ § set? s si slr» f4 2 r'ctq Er» 71 1 N O r* o 5 I 0 a o r 3 |a ft (i • n > | § O 0 ' £ > pa > ■ £ w is § o co n 4 8 $ p \ gl II co H « ca Ps • • t O 1  5*9 1 4 O w i co E-i £3* a $ ?T . co to s ü £ w § « > 25 . * * Sl D P M ■< "v* <: « j» ca fc»  WAARNEEMINGEN in Augustus 17*3. C3?S Plaats. Dag.Uur. Therm. WedeR. Fohr. Reautn. Eng. Ka- li 6 60 12,444 Betr. Zonnef. mal, 1 63 13,777 9 öa 13,333 Wolk.MaaneC %% 6 6a 13,333 Bet.onwecrsw. 1 63 13,7"7 — Zonneichi 9 63 13,333 Wolk.Maanef* Spaanfche 13 6 65 14,666 Betr. Helder* zee. 1 63 13,777 9 60 12,444 —«« 14 6 65 14,666 Betr. Helden 1 66 15,1x1 ■— 9 6a 14,333. Helder. *5 6" 65 14,666 Helder;. 1 67 15-555 9 66 15,111 16 6 63 13,777 Betr. Helden 1 65 14,666 . 9 64 14,222 introkken. 17 6 7a ' 17,777 ^list.Zonnefch 1 75 19,111 . 9 73 17,777 18 6 68 16,000 Mist. Betfokk* i 75 19,111 ■ 9 72 17,777 ' * 19 6 66 15,111 Betr* Helden 1 69 16,444 . 9 66 15,111 —— 30 6 68 16,000 Betr* Helden. 1 73 i8,aaa *—• 9 70 :6,S83 < > Z  |jrO WAARNESMINGFN in Augustus 1733. Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Falir. Reaum. Spaanfche 21 6 69 36,444 Betr. Helder. zejs. 1 70 16,888 . . aa 6 67! 15777 Betr. Helder. 1 6 ; 16,444 9 68 ió,oco Donk, nacht. Opdehoog. 23 6 63i 16,20a Betrokken. te van Lis- 1 T3 I7?777 Stofr. 9 68 16,ooo 24 6 73 iS^asa Betr. Stofregen. 1 74 18,666 ■—- 9 70 i6,8b8 • , 25 6 71 17,333 Betrokk. 1 74 18,606 — 9 73 18,2,22 Tusfchen 26 6 17777 Betr. Zonnef. Lisfabm 1 7" i£>555 enMadera. 9 72 17' 7 / 7 27 6 72 J7->777 Held. Zonnef. 1 76 lKs>5S5 9 74 18,666 ——■ • ■ 28 6 74 18,666 Betrokken. 1 76 19,555. Held. Zonnef; .9 74 18,666 —■ Tusfchen 29 6 77 .19,000 Helder. Madera en i }8 20,444 dekanarif. 9 *,9 19,1x1 ~ Eiland:!}. 30 6 7# ^9-555 Beti'okk. 1 78 20,44+ 9 84 22.,ÓÖ6  WAARNEEMINGEN in Mt/gmTm 178$. vSST Plaats. Dag. Uur. Therm. Weder. lahr. Reaum. Tusfchen 31 6 74 18,66(3 Betrokk. Madera en i 75 19,111 dekanarif. 9 74 i8,665 — Eilanden. WAARNEEMINGEN mï September 1783. 1 6 74 18, '.66 Betrokk. Palma, 1 76 19.3.55 9 74 18,666 1 6 74 18,^66 Betr. Helder. 1 75* .n>333 tt- ~— 9 75 19,111 Maanelcmjn. 3 6 75 19,111 Betr. Helder. 1 7/ 19,000 9 "5 15,111 —— Maanefch. 4 6 74 iSP666 Helder. r 77 19,000 ■ 9 74 18,606 ■ Tusfchen 5 6 75 19,111 Helder. éekanarif. 1 79 20,888 Betrokk. e-ndeEil. y 81 21777 Held. nacht. jt/er groene Kaap. 6 6 7$ 20,666 Held. Zonnefch. i 79 20,888 ; 9 81 21,777 eén.Wolk. • 7 6 81 21,777 Travad. Hoos. 1 83 22,666 Betrokken. 9 Si 21,777 Held, nacht. 8 6 82 22,222, Helder. 1 f5 23,555 9 82 22,222 -—. — Z z  555) WAARNEEMTNCEN in September 1783. Plaats. Dag.Uur. TttfeRM. Weder. Fahr. Re.aum. Tufchen 9 6 8a 32,202 Helder. dekanarif. 1 85 23,555 Held. Wolk, flfc £7/. 9 83 22,223 , 76^. 10 6 81 21,777 Helder. 1 84 23.111 —-— 9 81 2 «,777 Maan geh.verd. Eilanden- \\ 6 81 si 777 Held. Zonnef. der groene 1 83 22,1'6 6 J&ap. 9 81 21,777 12 6 82 22,222 Held. Zonnef.. I 83 22,660 -— — 9 81 2i,777 —— 13 6 81 21,777 Betr. Zonnef 1 83 22,666 —— 9 Si 2i,7?7 *  WAARNEEMINGEN to OStober 1783. C35? J)e Waarneemingen van dien dag af, tot den 7 OStober zijn, door een toeval verloor en gegaan. Het Weder en de Thermometers - hoogte waren bijkans dezelfde, als van de kanarifche Eilanden tot hiertoe; doch hier zijn, bijna om den anderen dag, Travaden. Maand Odober 1783. Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr.Reaum. Kaap tres 8 6 80 21,333 Betr. RegttL Puntas. 1 82 22,22a Travad. 9 78 20,444 9i 6 77 19,000 Betr, Regen* i 83 22,223 9 78 20,444 10 6 79 20,8.88 Betrokk. 1 84 23,111 —'— 9. 80 21,333 H.ftorm inWest 11 6 79 20,888 Betrokken. 1 81 22,666 Held. Zonnet 9 80 21,333 : 12 6 81 2,1,777 Helder. 1 83 22,666 9 80 21,333 Betrokken, 13 6 81 12,777 Helder. 1 82 22,222 — 9 80 21,333 14 6 80 21,333 Held. Zonnef. 1. 83 22,606 ■ ■ 9 81 21,777 * ~ z 3/  3f») WAARNEEMINGEN in OBober 1783, Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. 15 '6 8zé 22,444 Travad. 1 80 21,333 Clirhti- 16 6* 8i 21,777 Betr. Zonnef. aamburg 1 84 23,111 Travad, teAkra. 9 82 22,222 Betrokken. 17 6 80 21,333 Helder. 1 f85 23,555 9 82 22 222 18 6 80 21,333 Helder. 1 85 23,555 — ( 9 82 22,222 19 6 79 2o,S8S Betrokken. I 83 22,666 Helder. 9 8r 21,777 20 6 80 21,333 Betrokk. 1 83 22,660 —— 9 80 21,333 21 6 75 19,111 Helder. 1 85. 23,555 een. Wolk. 9 76 19.555 — 02 6 76 19,555 Helder. 1 «5 23,555 9 80 21,333 Weerl. 23 6 77 19,000 Helder. 1 83 22,666 9 80 21,333 Betrokken. 24 6 77 19,000 Helder. i 82 22,322 9 2o 21,333  WAARNEEMINGEN in October 1783. (359 Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Christi- -25 6 80 ' 21,333 Helder. • aansburg 1 85 23,555 . ie Akra. 9 82 22,222 — 26 6 80 21,333 Helder. 1 85 23,555 ——■ 9 82 22,2,22 27 6 80 21,333 Held.W.enDond 1 85 23,555 Helder. 9 82 22,222 , 28 6 80 21,333 Helder. . 1 85 23,555 9 82 22,222 29 6 81 -21,777 Helder. 1 85 23,555 Onweer. 9 82 22,222 Helder. 30 6 80 21,333 Stofr. enR. Z.W. 1 84 23,111 _ 9 80 2,1,333 Helder. 31 6 79 20,888 Helder. 1 84 23,11! 9 82 22,222 ■ ■■ ■. - WA ARNEÊMINGEN in Noyember 1783. Christi. 1 * 79 zo,8S8 Helder. aamburg, 1 °* ^'lTl „r , 6 9 82 22,222 Weerh 2 6 79 20,888 Helder. 1 85 23,555 9 8i 21,777 Betrokken, ' Z 4  WAARNEEMINGEN in November 1783, Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Chrisli- 3 6 79* ai,lfi Helder. aansbui-g. 1 84 23,1 n 9 81I .21,999 . WeerL ;:4 6 79I 2i,in Helder. 1 86 23,000 — . 9 82 22,222 Weerl. 5 6 80 21,333 Helder. 1 84 23,111 • 9 80 21,33 j Weefl. 6 6 |§ 20,885 Helder. 1 86 23,000 9 82 22,222- 7 6 79 20,888 Betrokk. 1 85 33,555 9 8a 21,333 H.Maanef.Weerl 8 6 78 20,444 Helder. 1 851 23,777 9 80 21,333 Weerl. 967^ 20,888 Held. Wolk. ï 85! 23,777 —: . ■9 80 21,333 _ 10 6 80 "21,333 Held. een. Wolk, 1 85 23,555 9 80 21,333 11 6 80 21,333 Betr. Dood. - \ 1 82 22,222 9 80 21,333 12 6 79 20,888 Betr. Regen. 1 84 23.111 9 8o 21,333 —  WAARNEEMINGEN in November 1783. (361 Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. tahr. Reaum. Christi- 13 6 7% 2o,388 Betr. aamburg. " 1 8a 22,222 9 80 21,333 ■ fterk.Trav. 14 6 79 20,888 Held.een. Wolk. I 82 22,222 • — • 9 80' 21,333 Weerl. 15 6 78 20,444 Helder. 1 83 22,666 ■ 9 Öè 21,333 16 6 28 20,444 KeW- i 83 23,066 —!— 9 77I 20,222: • WeerL • 17 6 771 20,223 Held. 1 83 22,666 9 81 21,777 Donk. Nacht. 18 6 77 19,000 Betr. 1 83 22,666 9 81 21,777 Donk.Tr.ru.Don. *9 6-75 19,111 Betrokken. 1 8$ 22,266 Held. 9 77 19,000 20 6 76 19,555 Held. 1 84 23,111 — 9 80 21,111 Starrelicht. ar 6 77 19,000 Helder. 1 84 23,111 9 795 21,111 . 22 6 78 20,444 Helder. 1 S?4ï 2,3,333 —— 9 8o 21,333 ——l 5  562) WAARNEEMINGEN in November i783, Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Cfiristi- 23 6 ~8 2A444 Helder. aansburg. 1 85 23,555 9 80 2i,333 24 0 77 19,00.0 Kelder. 1 84 23,111 9 81 21,777 Betrokk. 25 6 80 21,333 Helder. 1 84 23,111 9 80 21,333 Betrokk» 16 6 80 21,333 Helder. 1 84 23*,iii 9 83 22,606 ■ 37 6 80 21,333 Held. Wolk, 1 84 23,1x1 9 83 22,666 28 6 79 19,000 Betr. 1 83! 22,888 Dond. Zonnef» 9 80 21,333 Held. Nacht. 29 6 80 21,333 Helder. 1 84 23,111 9 81 21,777 SP 6 80 21,333 Held-. 1 85 23,^55 9 83 22,666 Mist. NoordL  WAARNEEMINGEN in December 1783. (363 Vertrokken na Friedensburg tot den i\den Fjlaats. Dag.Uur. Therm. Wecei?. Fahr, Reaum. Christi-t 11 6 82 22,222 Donk. Mist. cansburg. 1 86 23,000 Helder. 9 83* 22,888 Starrei. 13 6 '80 si, 33 Donk. Mist. \ 1 85 33,555 Helder. 9 83 22,066 13 6 81 21,777 Donk. Betr. 1 85 23,555 Helder. 9 82 22,222 Donker. 14 6 8r 21,777 Donk. Mist. 1 85! 23,777 Helder. 9 83 22,666 Donk. Nacht. • ï5 6 78 20,444 Donk. Mist. 1 85! 23,777 Helder. 9 82 22,223 Wolk. 16 6 79 20,888 Donk. Mist. 1 85 23,555 Held. 9 8i 21,777 2 7 6 73 18,22a Donk.Mist. 1 «5 23,555 Held. 9 83 22,666 Bet.donk.Weerl *8 6 78 20,444 Betr. Donk. 1 85 23,555 Helder. 9 83 22,666 s9 6 79 20,888 Donk. Mist. 1 85 23,555 Betr. Zonnefch» 9 83 2ï,666 ?——  364") WAARNEEMTNGEN in December 1783. Plaats. Da&.Uur. T.. r.m. Weder. Fahr. Reaum. Christi- 20 6 80 2Ü333 Helder.. lansburg. 1 85 13,555 9 83 22,666 f 21 6 80 2,1,333 Dnnd. Ectr. 1 85 23,555 Helder. .* 9 83 aa,66o St. Trav v. 10 tot 12 uuren.. 22 6 80 21,3^3' Donk. Mist. 1 85i 23.555 Helder. 9 82 21,111 óu.ft.D.zond.reg S3 6 78 20,444 Donk. Mist. 1 76* 19,777 St.Trav.ni.ft.reg 9 78 20,444 Donk. 24 6 78 20,44^ Donk. Betr. 1 83 22,666 Helder. 9 80 21,333 *5 6 76 19,555 Held.een.Wolk. 1 83 22,666 • 9 80 21,333 Donk. Nacht. 26 6 79 20,888 Held.cen.Wolk* 1 85 23.555 Helder. 9 84 23,11 x Nacht. • S7 en ■ ag op de reis na Ada bij a9 6 81 21,777 Helder Wolk. Rio-Volta. 1 9i *6,222 9 82 22,222 ,  WAARNEEMINGEN in Dccemhcr Ï783. (tfj Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. rahr. Reaum. Ada bi} 30 6 78 2,0,444 Betrokken. Rio-folta. 1 91 26,222 Held.ecn.Wolk, 9 82 22,222 31 6 80 21,333 Betrokk. 1 90 25,777 9 03 22,666 WAARNEEMINGEN z'« Januari] 1784. -, , • • 1 6 78 20,444 Donk. Mist. id T?nn 1 8oi 25 555 Betrokk. Zonnef. 2 6 79 20,888 Betr. donk. 1 89 25,333 ■ Zonnef. 9 8i 21,777 Held. nacht. 3 6 75^ 19-333 Donk. 1 yo't 25,999 Betr. Zonnel. 9 82 22,222 Held. nacht. 4 6 78 20,244 Donk. Mist. 1 8oi 21,333 _ — 9 76 *9'555 Stofregen. 5 6 73 18,222 Held. Betr. 1 83 22,666 een. Wolk. 9 £oi 21,555 6 6 76$ 19,777 Betrokk. 1 87 24,444 Held. een. Wolk. 9 80 21,333 Starrel. 7 6 76 19,555 Mist. donk. 1 90 25,777 Helder. 9 82 22,222 —— nacht.  3&>) WAARNEEMÏNGFN in Januari) 1784. Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. rahr. Reaum. Ada bij 8 6 78 20,444 Helder. Rii*Volta. 1 9° 3.5,777 een. Wolk. 9 80 21,333 H^ld. 8 St.Trav. tot 10 uuren. 9 6 76 19,55* d nach.t4kl.Trav. 1 72 17,777 Reg-en. 9 72 Donk. 10 6 69 16,444 Held. een. Wolk. 1 88 24,888 9 78 20,444 nacht. 11 6 73 18,222 1 88 24,8t8 . 9 78 20,444 Held. nacht. 13 6 78 20,444 Held. Betr. 1 86 23,000 Betr Zonnef. 9 80 21,333 Donk. Betr. 13 6 79 20,888 Donk. Betrokk. 1 87 24,444 Held. Betr., 9 80 21,333 14 6 79 20,888 Helder. 1 88 24,888 9 80 21,333 Donk. nacht. 15 6 80 21,333 Betrokk. 1 89 25,333 Helder. 9 81 21,777 16 6 77 19,000 Helder. 1 861 23,22a Zonnef. Betr. 9 80 21,333 Donk. nacht. 17 6 78 20,444 Donk. Mist. i 81 21,777 Held. Betr. 9 81 — Donk. nacht.  WAARNEEMINGEN in januari] 1784, Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Ada bij 18 6 78 20,444 Donk. Betr» Rio-Falta. 1 885 24,1a Helder. 9 78! 20,666 Held. nacht. 19 6 784 20,666 D$k. Deinzig. 1 88 24,888 Held. een Wollc, 9 80 11.333 nacht. ao 6 79 20,888 Helder. Betr. 1 87 27,444 Helder. 9 81 21,777 21 6 77 19,000 Held. Dampig. 1 90 05,777 i 9 80 21,333 22 6 76 19*555 Helder. 1 &8 24,888 „ 9 81 21,7.7 Starrel. I 23 6 76 19,555 Helder. 1 88 24,880 9 80 21,333 Starrel. 34 6 77 19,000 Held. Dampig. 1 87 24,444 9 80 21,333 25 6 78 20,444 Betrokken. 1 89 2-5>333 Helder. 9 82 22,222 . Starrel. 26 6 77 19,000 Donk. Damp. 1 89 25,333 Helder. 9 80 21,333 Starrel. 27 6 78 20,444 Storm, Betr. 1 88 24,808 Helder. 9 80 21,333 Starrel.  g6S) WAARNEEMINGEN in Janmrij 1784, Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Ada bij 2.8 6 78- 20,444 Storm,Betr. Rio-Volta. 1 88- 24,888 Helder. 9 80 21,333 Starrel. ó 78 20,444 Betr. Helder. 1 S6i 24,222 9" 80 21,333 Helder. 30 6 78* 20,444 Helder. 1 90* 25,888 een. Wolk. 9 82 22,222 -—■ . 31 6 78 24,444 Helder. 1 90! 25,999 ■ . 9 82 22,222 — ■ WAARNEEMINGEN in Februarij 1784. Ada bij 1 * 79 20,888 Betr Mist. Rio-Volta. 1 §r 26'^ Helder 9 83 22,66ó Starrel. 3 6 79 20,888 Donk. Betrokk. 1 89 25,333 Helder. g 82 22,222 3 6 79 20,888 Donk. Betr. 1 89f 25,555 Helder. 9 81 21,777 4 6 80 21,333 Betrokken. 1 89 35,333 ^etr' Held. 9 82 22,222 Helder. 5 6 79 20,888 Held. Betr. 1 90 n5->777 9 b2 223222  WAAR.NEEMINGEN- in Fcbrudrij 1784! (369 Plaats. Dac.Uur. Therm. Weder* . fanr. Keaum. Ada bij 6 6 80 21*333 Donk. Retr* Rïö-Folta. 1 90 2,5777 Helder. 9 83 22,6*66 ■ 7 6 81 21777 Damp. DondV 1 87 24,444 Betrokken. 9 82 22,222 Helder. 8 6 80 21,333 Donk. Betf. 1 89 25,33? Held. Betr. 9 83 22,666 Donk. Weerï. 9 6 80 21,-333 Helder. 1 89 25,333 9 83 32,666 io 6 81 21777 Donk. Mïst. 1 89 25,333 Helder. 9 83 21,666 Donk. Weerl, ïi 6 80 2^333 Helder. 1 91 26,222 —« 9 83 32,666 Weerl, 13 6 80 21,333 Helder, 1 894 25,555 — 9 83 23,666 Held. nacht. 13 6 80 21,333 Donk. Betr. 1 88 24,888 , 9 83 33,666 —» —— 14 6 79 30,888 Betrokken. 1 89 25,333 Held.een.Wolk. 9 83 32,666 Held. nacht. ï'5 6 79 20,888 's Nachts Trav. 1 90 2.5,777 Held. een.Wolk. 9 82 22,222 Donk.weerl.doa. Aa  5.7Ö) WAARNEEMINGEN in Fèbnmrij Ï784. Plaats. Dag.Uur. Therm. Wéder* . fanr, Reaum. Ada bij 16 6 79 20,888 Held. Betr. Rio-Volta. 1 90 25,777 een. Wolk* 9 82 22,222 17 6 76 19,555 Held. Betr. 1 904 25,999 9 81 2i,n7 18 6 8o 21 333 Helder. 1 90* 25,8b8 9 81 22,222 19 6 80 27,333 Held.Betr. i 91 26, 22 Held. een. Wolk.^ 9 83 t.2,6'jó . 20 6 80 21,333 Held. Betr. 1 91 26,222 — 43,555 v.nt.iu.indezon> gezeti3ogr.Fa'jr 0 83 22,666 Held. Starrel. ii 6 8ol 21*555 Held. Betr. 1 91 26,222 9 83 22,666 —— ' jj 6 3i 2i,777 Held. Betr. 1 92 20,666 —» 9 83 22,666 23 6 81 21,777 Helder. 1 91 26,222 — 9 83 22,666 — 24 6 80 21,333 Donk. 1 78 20,444 Trav. 1 uur. 9 81 21,777 Held. nacht. 25 6 78 20,444 Donk. Betr. 1 90' 1 25,999 van verre Don<£, 9 83 22,666 Held. Starrel.  WAARNEEMINGEN in Februarij 1784, ($7T Plaats. DagJJur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Ada'bij 26 6 80. 3 1,555 Held. Rio Volta. 1 90 25,777 Held.eeq.Wolk. 9 81 2,,777 ft. Trav. 2,7 6 78 20.444 Betr. Damp. 1 89 25-^53 Held. Betr. 9 81 21,777 Starrel. 28 6 78 20,444 Helder. 1 90} 25999 — 9 81 21,777 3.0 6 79 20,^88 Held. Mist. 1 90* 25,999 . Zonnef. 9 83 22,660 Starrel. . WAARNEEMINGEN in Maart 1784. Ada Kif 1 6 80 21,333 Held. Damp. &io-Volta. 1 92 25,777 —- Betr. 9 82 22,22a Starrel. 2- 6 81 21,777 Held. Mist. 1 90 25,777 J 9 «9 25,333 Starrel. 3 6 81 21,777 D°nk. Betr. 1 91 26,222 Helder, 9 83 23,666 4 6 81 21,777 Donk. Damp. 1 91' 26,444 Helder. 9 83 22,666 5 6 81 21,777 Helder. 1 9°' 25.999 9 83 2'2,Ó60 A a *  3*72) WAARNEEMÏNGEN M Maart 1784: Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Ada bij 6 6 81 21,777 Helder. ■jRio-Véltq. 1 91 26,222 — 9 83 22,660 7 6 8r 21,777 Helder. 1 91 26,222 ■ — 9 b<4 23,111 8 6 83 22,666 Helder. 1 91 20,222 9 82 22,222 9 6 83 22,666 Held. Betr. 1 91 26,222 . • 9 82 22,222 Weerl. 10 6 83 22,666 Helder. 1 90 25,777 9 83 22,666 ji 6 82 22,222 Helder. 1 92 26,666 ' 9 83 22,"t}66 ■ 12 6 82 02,022 Held. 1 82 26,6 '16 een. Wol'c, 9 83 22,666 Bet.n.iau.Sturni.* *3 6 75 19,111 Held. Betr. 1 op' 25,999 — 9 83 22,666 Weerl. 14 6 82 22,222 Held. Betr. i, QÓ\ 25,'909 9 82 22,222 15 6 82 22,222 Held. Betr. 1 93 27,111 9 83 22,666 — —-  WAARNEEMINGEN }h Maart 1784. (37$ Plaats. DagJJur. Therm. Wëder. Fahr. Reaum. Ada bij 16 6 83 a2,aaa Held. cen.Wolk. Rio-Vult*. 1 93 26,666 5—- 9 63 32,666 17 6 82 22,222 Held.cen.Wolk. 1 9a 26,666 Dond. 9 83 22,666 i Starrel. 18 6 82 22,232 Held. Dampig. 1 92 16,666 Held.v.verDond.. 9 84 23,111 j . 19 6 82 22,222 Ferrokkcn. 1 89 25,333 Helder. 9 84 23,111 Starrel. Weerl. oo 6 82 22,222 Betr. Donk. i 91 26,222 .— 1 9 84 23,111 21 6 83 22,666 Betr. Donk. " 1 92* 26,888 Helder. 9 83 22,666 Starrel. 32 6 8a 23,222 Held. een.Wolk. 1 925 26,888 9 84 23,111 33 6 82 22,222 Helder. . 1 92 26,6^,6 cen.Wolk.' (J 84 23,111 1 24 6 81 21,777 Donk. Dampig. 1 93 27,111 Held. 9 84 23,111 25 6 81 st,777 Helder. 1 92 2ó,666 9 85 23,555 Aa 3  37') WAARNEEMINGEN in Maart 1784, Peaa ts. Dap.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Ada bij 2(3 $ 82 22,666 Helder. Rio-Volta. 1 93 27, ui 9 y5 23,555 Betrokk. 27 6 85 23,555 Helder. 1 96 28,444 9 85 23,555 ~ 28 6 86 23,000 Donk. Betr. r 92 2ó,'66 > 9 85 23,555 !■ ■ Crefée. 29 6 8a 22,222 Helder. 1 96 28,444 —• — 9 «5 23,555 Betrokken. 30 6 78 20444 u4"ft.Trav.t.6ii. 1 89 25,333 Donk. Betr. 9 82 22,222 Augna, 3' 6 80 21,333 Donk. Betr. 1 89 25,333 —- -r— 9 85 23,555 Donk. kr. om de Maan. WAARNEEMINGEN in April 1784. Quitta. 1 6 82 22,222 Helder. 1 80 2f,333 Dond. 9 85 33,555 _kr.o.d.Maan. 3 6 82 32,2a?. Held. Betr. 1 86 23,000 9 83 22,666 —— 3 6 80 &i.333 Held. Betr. 1 86 23,000 —— 9 82 22,233 Donk. Betr.  WAAR-NEEMINGEN in April 1784. (377 Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder, Fahr. Reaum. Qttitta. 4 6 80 2-1,533 Betr. 1 88 24,888 Stofregen. 9 82 22,222 , Donk. ft. Trav. om 12 ii. 5 6 81 21,777 Bet.Trav i.u. 1 85 23,555 Betr. Helder. 9 83 32,6Óo Donk. Betr. 6 6 8t 21,777 Donk. Betr. 1 .85 23,555 Held. Betr. 9 83 22,232 — iu.Trav jr 6 80 21,333 Donk. Betr. 1 84 23, ut 9 82 23,111 8 6 80 21,333 Donk, Betr. 1 85 23,555 Damp. 9 83 22,666 duist nacht, 9 6 81 21,777 Helder. i 87 24,444 9 83 22,666 Held. nacht. fmebra. 10 6 82 22,223 Helder. 1 i:8 24,888 9 84 23,111 , u 6 82 22,222 Helder. 1 88 24,888 9 84 23,111 Donk.duist.nacht 12 6 84 23,111 Helder. 1 88 24,888 _~ 9 84 23,111 Donk. nacht. "3.6 "8 20,444 0m4t.8u.ft.Trav. i 83 22,322 Honk. Betr. 9 80 21,333 Aa 4  S75> WAARNEEMINGÉN U Afrili734. Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. PoUebra. 14 6 80 21,333 Hélder. 1 9° *5,?77 Betr. Donk. 9 84* 23,111 ( 15 6 82 22,222 Herlder. 1 87 24,444 Bet.o.*u.Tr.t.6ii. 9 82 22,222 Donk. Betr. 16 6 78 20,444 Helder. 1 87' 24,600 — 9 82 22,222 . 17 6 79 20,8^,8 Held, een. Wolk, 1 89 25,333 9 82 z2,i22 . 18 6 80 21,333 Betr Donk.' 1 89 25,333 Helder. 9 82 22,222 19 6 80 21,333 Helder. 1 88 24,888 9 82 22,22-2 ■ 20 6 80 111,333 Held. een. WolS. 1 88 24,688 9 83 22,666 21 6 81 21,777 Held. Betr. 1 88 ' 24,^88 Bet.Trav.o.2t 7iü 9 82 22,222 Donk. Betr. 22 6 80 21,333 Held. een. Wolk.' 1 87 24.444 9 82 22,222 ■ Starrel. 23 6 80 21,333 Helder. 1 89 25,333 cen.Wolk. 9 82 22,222 —  WAARNEEMINGEN in April 1784. (S77 Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Fsttebra. 34 6 81 21,777 Helder. 1 87 24,444 # 9 83 22,666 25 6 8i 3T,777 Held. Betr. 1 88 24,888 —- Dond. 9 S2 22,222 Damp. Weerl. 36 6 82 22,222 Damp. 1 W 25,555 9 80 "5333 27 6 82 22,222 Helder. I 89 25,333 9 83 22,666 28 6 8a 22,222 Held. een. Wolk. 1 89 25,333 — ' 9 83 22,666 Donk. Betr. 29 6 82 22,222 Held. Betr. 1 89 2^,333 — 9 83 22,666 Donk. Maanef. 30 6 81 21,777 Hejd. een. Wolk. i 87 24,444 — ; 9 83 22,666 . ; WA ARNEEMINGExN in Mttij 1784. &*■ ■ 1 ? f? HfJ üflr- 9 84 23,111 3 6 83 21.666 Betr. Donk. 1 89 25,733 — Damp. 6 83 22,666 —kr.oradeMaaa. Aa 5  378) WAARNEEMINGEN in Maij 1784. Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Pottebra. 3 6 84 23,111 Betr. Donk. 1 89 35,333 —- Held. 9 84 33,111 Hefe". nacht. 4 6 84 23,111 Held. Betr. 1 94 *7'555 . • 9 84 33,111 5 6" 84 23,111 ■ l 90 25777 9 80 21,333 Trav. v.7MOU. 6 6 81 21,777 Betr. Held. 1 86 23,000 Donk. Betr. 9 83 22,222 Held. nacht. 7 6 8a 22,222 Betr. Held. 1 89 25,333 Heid.een.Wolk» 9 83 22,666 o.uu.Trav.t.óu, 8 6 74 18,666 Donk. 1 89 25,332 Held. een Wolk,. 9 83 22,666 Betrokken. 9 6 81 21,777 Helder, ï 89 25,333 —. 9 83 23,222 Betr. Weerl, • 10 6 81' 31,777 Donk. Betr. 1 79 20.888 Trav.v. ut.6u. 9 78 20,444 Donk. Betr. 11 6 75 19,111 Helder. i 89 25,333 9 82 22,222 . v 13 6 82 22,222 Helder. i 91 26,222 Donk. 9 83 22,666 t—  WAARNEEMINGEN in Maij 1784. f3751 Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. tanr.Keaum. Op de reis 13 6 81 21,777 Held. Betr, na Fitta. 1 90 25,777 9 83 2,2,600 Donk, Betr. Bij Fitta. 14 6 8a 22,222 Held. Betr. 1 ot '26,222 9 K4 23,111 Donk. wat reg. 15 6 83 22,666 Betr. Held. 1 90 2,5,777 Helder. 9 84 23,111 Betrokk. 16 6 80 21,333 Bet.7u.eenkl.tra. 1 90 25,777 9 83 22,666 Held. nacht. 17 6 74 18,666 St.Trav.tot7U. 1 78 20,444 Donk. Betr. 9 78 • 18 6 75 19,111 Storm, Betr. 1 87 04,444 Held. een.Wolk 9 83 22,666 Betr. Weerl. 19 6 81 21,777 Held.drijv.wolk i 79 ao.,888 St.Trav.v.h.ia 9 78 20,444 Donker. 20 6 75 19,111 Donk. Betr. 1 89 25,333 9 75 22,222 St.Trav.'snachts Pottebra. 21 g 75 19,111 Donk. Betr. 1 90 23,777 Betr. Held. 9 83 22,666 —* —, 2,2 6 82 32,222 Helöer. 1 88 24,888 Donk. Betr. 9 83 22,666 1 ■ 1 ——  3*5) WAARNEEMINGEN in Maij 1784. Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Pottebra. 23 6 81 21,-77 Held. Betr. 1 94" 2.7,777 i24Gr.deCijIind 43^555 inhetzandftaande,i3oindelugt- 9 83 22,666 Betrokk. 24 6 81 21,777 Held. Betr. 1 9° 25,777 Trav.v. 8-ioü. 9 83 22,666 Betrokk. 25 6 82 32,222 Helder. 1 89 25,333 9 83 22,666 Betrokk. 26 6 82 22,222 Held. Betr. 1 93 27,111 9 83 22,666 .—1 37 6 82 22 222 Donk. Fetr. * 89 25,333 9 83 22,666 Helder. 28 6 83 22,666 Helder. 1 91 26,222 9 82 22,2 2 29 6 82 22,2?2 Donk. Betr. 1 81 21,777 Donk.zagtercg. 9, 80 21,333 Betr. 30 6 81 31,777 Helder. 1 91 26,222 ■ 9 83 22,666 Betrokk. 31 6 81 21,777 Helder. 1 9° 25,777 9 83 22,666 Betrokk.  WAARNEEMINGEN U Junij 1734. CS^i Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Pottebra. 1 6 80 21,333 Held. Betr. 1 89 25,333 9 .83 22,066 — Allahü, 3 6 80 aI'333 Held. Betr. J 1 9° 25,777 9 82 22,222 . , 3 6 82 22,222 Held. Betr. 1 92 0.6,666 , . 9 83 22,666 Pottebra. 4 6 83 22,666 Helder. 1 93 27,111 9 83 22,666 5 6 82 23,222 Held. Betr. 1 92 26,666 . 9 83 6 6 82 22,222 Helder. 1 92 22,656 9 83 26,066 Held. Betr, 7 6 83 22,666 Donk. Betr. 1 91J 2'1,444 Held. Betr. 9 84 23,111 Betrokk. 8 6 83 23,666 Donk. Betr. 1 86 23,000 Zagte Plegen. 9 83 22,606 Betrokk. 9 6 81 21,777 Held. Betr. • 1 92 22,066 . 9 83 — Betr.n.ft. Trav. 10 6 82 22,222 Betr. Held. 1 9° G5777 ■ 9 83 22,666 Stofregen.  gSz) WAARNEËMINGEN in Junij 1784. Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Tottebra. 11 6 80 111,333 Betr. Held. 1 87 24,444 Betr. Dond. 9 83 22,666 Trav. in d. nacht. li 6 79 20,888 Donk. Betr. 1 81 21,777 9 80 21,333 13 6 79 20,888 Donk. Betr. 1 83 32,666 St.Trav.t.711. 9 76 i9'555 Donk. Betr. 14 6 74 18,666 Donk. Betr. 1 86 23,000 Held. Betr. 9 81 21,777 Weerl. 15 6 75 J9'111 Helder. 1 88" 35,111 —.— 9 80 21,333 Starrel. 16 6 78 20,444 Donk. Stofreg. 1 89 25,333 Helder. 9 81 2i,777 17 6 75 I9'111 Helder. 1 911 26,444 Betr. Held. 9 80 21,333 !8 6 80 21,333 Betr.zagtereg. 1 91 26,222 Held. 9 80 21,333 —— Qjiitta. *9 6 l°Q *l*m "eIder' *~ 1 88 24,888 9 83 32,666 . 20 6 80 21,333 Helder. 1 88 24,888 — 9 83 22,666 —)  WAARNEEMINGEN in Junij 1784. (383 Plaat*. Dag.Uur. Therm. Weder. fahr. Reaum. Ouitta. 21 6 81 21,777 Helder. 1 89 35.333 9 83 02,665 22 6 8a 23,222 Held. Betr. 1 88 24,888 • - 9 83 32,666 23 6 82 22,222 Held. Betr. 1 87 24,444 9 82 22,222 *4 6 fr ai'777 Donk. Betr. 1 «8 24,888 Zagte reg. 9 89 ai,333 -» 15 6 80 21,333 Donk. Stofreg. 1 «4 23,111 9 «2 22,822 Betr. Ada bij 26 6 80 21,333 Rio-Volta. 1 89 25,333 9 80 21,333 37 6 80 21,333 Betrokk. 1 80 24,888 9 82 22,222 . 28 6 79 20,888 Donk. Betr. 1 86 23,000 —— 9 81 21,777 39 6 77 19,000 Donk. zagte reg. 1 80 21,333 „ . 9 76 19,555 Trav.ganf. nacht. 30 6 78 20,444 Betrokk. 1 82 22,232 Donk. 9 89 21,333 D0nk.Trav.t7u.  3,84) WAARNEEMINGEN in JuÜj 1784; Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Ada bij 1 6 75 19,111 Travad. Rio-Volta. 1 80 si,333 Donk. Betr. 9. 7p 20,888 2 6 78 20,444 Donk. Betr. 1 84 23,ui Held. 9 80 21,333 T— 3 6 79 20,888 Donk. Betr. 1 84 23,111 Held. ■ 9 80 21,333 -— 4 6 79! 20,888 Betr.JDonk. 1 80 21,333 9 76 -9*555 ~— 5 6 78 20,444 Held. Betr. 1 81 2i,777 -— 9 79 20,888 6 6 78 20,444 Held. Betr. 1 80 21,333 Wolk. 9 79 ao,888 1 7 6 78 a.0,444 Held* Wolk. 1 80 21,33} i—'■ 9 79. 20,888 T . 8 6 78 20,444 Wolk. 1 79 20,888 9 79 1 " 9 6 78 20,444 Held* Wolk. i 8oï 21,555 1 ■ 9 8i 21,777 - ■ . 10 6 78 20,444 Donk. Betr. 1 80' 21,555 Held. wind bij vl. o .79 ao,8it& Donk*  WAARNEËMÏNGEN in JuJij 1784. Q*f Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. R/fwm. V Ada bij ii 6 79 20,888 „Wolk.Held. ' , Rio-Volta. 1 80 21,333^ — K 9 80 % Donk. ï2 6" 79 20,888 Donk. Betr, 1 81 21,777 Held. Wolk. 9 79 20,888 Donk. Betr. Ï3 6 8r *7>333 Donk. Stofr. 1 80 21,333 Held. Wolk. 9 79 20,888 14 6 79 20,888 Held. Wolk: 1 81 21,777 9 78 20,444 Donk. Betf, 15 ö 79' 20,444 Held. Wolk; i §2 22,232. - 9 79 20,888 , 16 6 79 '20,883 Held. Wolk. i 8i 21,777 9 79 20,888 —— i? 6 75i ï9'333 Donk. Mist. 1 81 21,777 9 79 20,888 Helder. 23 6" 79 20,888 —— Woft.' 1 81 21,777 . 9 80 -31,333 • 19 6 77- 20,222 Donk. Resenw. 1 8r 21,777 Held. Wolk. ' 9 79 20,888 •- 20 6 78 20,444 Donk. Betr. 1 8r 21,777 . 9 So 21,333 * : - . Bb  3S6) WAARNEEMINGEN 'in Julij 178^ Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. > fahr. Keaum. Ada bij 21 6 79 20,888 Donk Bet.Rukw. Kio-VoU. 1 81 21,777 " 9 79 20,888 — 33 € 76 19,555 Donk Bet.Rukw. 1 81 21,777 ■ 9 78 20,444 ft.Rukw.- 33 6 761 19,777 Donk. Betr. 1 79 20,888 Held.Rukw. 9 77 19,000 ; 24 6 77 19.000 Donk. Betr. ï 79 20,888 —— 9 78 20,444 ■ ■—— «5 6 76 19,555 Donk. Betr.' ï 80 21,333 • 9 77 19,000 . z6 6 76 19*555 Betrokken. 1 80 31,333 Donk. 9 79 20,888 6 u. Reg. 27 6 77- -9>oso g^J^T; 1 80 21,333 Held. Wolk. 9 79 20,888 ' * 28 6 77 -9>QO° Dolik,?,ertr,V i 79 20,883 Wolk' 9 77 19,000 —- 29 6 77 19,000 grfk1 79 20,888 Held9 78 20,444 30 6 77 19,000 Helder. 1 79 20,888 9 78 20,444  WAARNEEMINGEN in Julij 1784- C387 Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder, tahr. Reaum. Ada bij 3t 6 77 Hcli' f£- Rio-Volta. 1 79 V*8*8 Rukvv. 9 78 19,444 ' ! WAARNEEMINGEN fti Augustus 1784, ^ «t 1 6 76 19,555 H.WoIk.Rukw, Kto-Voltq, l .81 21,777 9 77 I9-,UDO — r~ 3 6 75 19,1 U Donk.'.Betr, - 1 79 20,888 9 78 2,CvH4 ' 3 6 76 19*555 Donk. Betr. 1 81 2I'777 9 79 20,088 ■ ■ 4 6 76 19,555 Donk. Betr. 1 80 21,333 Held. Wolk, 9 77 19,009 — 5 6 77 19,000 Donk. Betr. 1 81 2 <,777 Helder. 9 79 20,888 6 6 78 20,444 Donk- Betr. , 1 8a 22,223 Held. Wolk. 9 79 20,888 ■ f 6 76 19,555 Donk. Betr. 1 81 21,777 H.Wolk.RukW* 9 76 -9,555 — 6 fi 75 19,111 Held. Wolk. 1 81 21,777 -rr— 9 78 20,444, BI» *  3S8) WAARNÈEMINGEN in Augustus ^ Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder ., 1 . ±ahr. Reaum. mê'i 91 £ |É ÏÏSSi 9 77 19,000 . • 10 <5 77 19,000' Donk. Betr 1 81 31,777 Helder. ' 9 78 39,444 ~ • ?i 6 76 19,555 Helder. I 8l 3t,777 _ 9 79 30,888 — Wolk.Weerl. 13 6 75 19,111 Betrokk. Re Rukw.Wolk, 9 78 20,444 . • ao 6 76 19,555 D0nk. Betr. 1 80 31,333 — ^9 78 20,444 2,1 6 7.5 19.n1 Donk.Bet.zagter. 1 80 21,333 Helder. 9 70 20,444 ?a 6" 75 19,111 Donk. Stofree. 1 80 21,333 Helder. 9 70 19,555 Weerl. 33 6 76 19,555 Donk. 1 81 21,777 Zonnefch, 9 7? 20,888 Donk. 24 6 76 19,^55 Helder, ü 80 2;,333 - . 9 79 20,888 25 6 76 19,555 Helder. ï 80 21,33 j een- Wolk. 9 79 20,888 Helder. 26 6 76 19,555 Helder. 1 80 111,333 9 79 20,88b' a? 6 75 19,111 Held. Wolk. 1 79 20,888 Retr. ~ 9 77 19,000 Held. Weerl. 28 6 74 18,666 Helder. i 8oi 21,444 9 79 ^0*80 8 drijv. Wolk. Bb 3  390) WAARNÈEMINGEN In Augustus1784, Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder, Fahr. Reaum. Ada bij 29 6 75 i«*r« Held. Wolk, Rio-Volta. 1 81 "'777 —r. 9 79 20,888 — 30 6 76 19,555 Helder. 1 8oi 21,555 Wolk, • 9 78 30,444 31 6 76 19-555 Held. Wolk. 1 81 21, \ 9 77 19,000 —— WAARNEEMINGEN in September 1784. Ada bij 1 6* 75 ' 19,111 Helder. Rio-Volta. \ 8ï 21,777 een.WoH* 9 7Ó 19^555 ! ? a 6 745 i8,S88 Helder. Wolk, 1 80 21,333 —— 9 75 i9<«x> : 1 3 6 74 18,666 Wolk. 1 8i 21,777 ~ 9 75 I9'111 ! 4 Z/tf&tf hinderde mij in mijn% [Vaat■ neemingen lot den o 6 75 19.111 Helder. 1 84 23.111 ,Tnr 9 77 19,000 VYolic. 10 6 75 i9,"i Betrokk. ï §3 22,666 Helder. 9 >79 20,888  WAARNEEMINGEN in Stpttmbcr 1784- C$91 Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder: Fahr. Reaum. Ada bij 11 6 75 ?9»?« Betrokk. Rio Volta. 1 83 22,666 . 9 79 20,888 ■■ ■ ■- ia 6 76 i9>555 Held. Wolk. ï 83 2,2,666 —— 9 78 20,444 13 6 75 19» m Held. Wolk. 1 Si 22,222 9 78 20,444 '■ ï+ 6 7Ö 19^555 Betrokk. 1 8i 21,777 Held. Wolk. 9 79 20,888 Weerl. in 6 76 19,555 Helder. 1 84 23,111 9 80 21,333 rö 6 76 '9»555 Helder. 1 84 23,111 Zagte reg. om 9 u. 9 80 21,333 Helder. 17 6 75 19,111 Held. Wolk. 1 83 22,666 9 80 31,333 ~— 1 tUi 33.333 Held\W°k- P 80 21,333 Betr. Wolk. «9 6 77 19,000 Held. Zonnefch. i 84 23,111 v.ver.dond.inh.O 9 80 21,333 Zagte reg, om 7 u. 20 6 78 20,444 Betrokk. 1 i 82 22,222 Don.v.dond.i.h.0 9 78 20,444 Bet.kl.Trav.o.5ü. Bb 4  mj WAARNEEMINGEN in September 1784. Plaats. DAg.Uur. Therm. W™™ ,.. Fahr. Reaum. *t*hj ; 11 6 78 20,444 Helder. Rsa-Volta. 1 83 22,666 Held. Wolk. 9 79 20,888 Wolk.Weerl.kt. -»■» k .om de Maan; 22 6 78 20,444 Donk. Betr. 1 83 22,666 9 79 20,888 -Trav.om1t.3n. 23 6 75 ip^Ag r)01lfc> WoIk 1 84 23,1*1 Helder. 9 79 20,888 —Tra.v. d. nacht. *4 6 75 ïp^u Don*. Wolk. 1 83 22,666 Wolk. 9 79 20,88;! 1 Trav; *5 6 76 i9,555 Helder. 1 02 22,222 _ 9 79 20,888 25 6 76 19,555 Helder. 1 83 22,666 9 80 21,333 i _ Van dien tijd af reisde ik ter zee, de lust na beneden tot na Fida. Maar te Quitta aan land villen, de gaan, had ik het ongeluk, toen ik de branding doortrok, met de boot om te/laan, waarbij ik het Leeyen bijna zelf verhoren had, e» ik mijn' Thermometer met verfcheide andere dingen kwijt raakte. i mfWtT. *&> Vfln dien tijd af,meest droog,dé mimge Travaden uitgezonderd, welke ik beneden aangetekend heb, tot dat ik het genoegen had, van ■en nieuwen Thermometer te bekomen, welken ik Iti Christiaansburg had gelaalen.  WAA.11NËEM. tn November- enz, 17B4. t7%. Plaats. Maand. Dag. Weder. Fida. November 30 ft.Trav.metdond.eft blikz.o.8u.'savond3 Januari] 27 Zagtereg.m.d.v.ven Februarij—«■ ii Een Travade. 26 Trav. om 6 tot 10 ü» 27 Don.kr.om deMaahi Maart 1 Nam.4u.trav.d.nagt* Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Fida. 5 6 75 i9'tIT Betrokk. 1 83 22 666 ~ 9 81 21,777 Donk. Starrel* 6 6 781 20,666 Helder. 1 84 23,111 een. Wolk, 9 83 22,666 7 6 79 20,888 Betrokk. 1 861 24,122 Helder. 9 83 22,666 . 8 6 80 21,333 Wolk. 1 86 23,000 Helder. 9 84 23,111 don.kl.5Tra.t.fö 9 6 75 19,111 Helder. 1 85 23,555 9 84 23,111 ^~ 10 6 76 19,555 Wolk. ï 86 33,000 >—< 9 83 32,666 f in ü 6 80 21,333 Betrokk. 1 85 23,555 , Wolk 9 81 22,212 - —-msj 13 6 81 21,777 Wolk* 1 85 23,5^5 zeer Beff. 9 82 22,222 • ■ ■'"» ttrnrnm  3p4) WAARNEEMINÖËN in Maart 1785. Plaats, Dag.Uur. Therm. Weder. . Falir. Reaum Fida. ij 6 79 20,888 'Betrokken. 1 86 33,000 Helder. 9 83 22,666 _—Trav. van 5 tot 7 uur. 14 6 80 21,333 Helder. 1 85 23,555 Wolk* 9 83 22,666 Dorik.v.ver.Jond t$ 6 8i 21,777 Betrokk. 1 85 23,555 9 83 32,6.6 Held. Weert 36 6 78 20,444 Helder 1 84 2,3,! 11 .i.^.™' 9 82 2.,222 Betrokk. 17 6 80 21,333 Held. een. Wolk*. 1 86 23,000 _^ 9 83 22,6t»6 . | 18 6 78! 20,666 Held. Wolk. 1 86 23,000 9 82. 22,222 , ' -. 49 6 79 20,888 Woik. 1 86 23,000 Helder. 9 83 22,666 ^_ Weerl. 6 81 21,777 Donk. Betr. 1 86 23,000 Held. Wolk. 9 84 23,111 weerl 21 6 80 21,333 Helder. 1 86 23,000 _ , 9 81 21,777 £2 6 79 20,888 Held. Wolk* 1 86 23,000 9 83 22,666 y»  WAARNEEMINGEN in Maart 1783. ("395 Plaats. Dag.Uur. Therm. Weber. Fahr. Reaum. Fida. 23 6 77 19,000 WoIk.d0nd.t9u. 1 84 23,111 Helder. 9 82 22,222 Wolk. 11 u.Trav» 24 6 75 19.ni Helder, 1 84 23,111 9 83 22,222 , 25 6 78 20,444 Held. Wolk. 1 84 23,111 Donk. Wolk. 9 82 21,333 Trav.v.7t.8u. 26 6 77* IQ,2!23 Held. Wolk* 1 f,4* 23,333 ■ 9 «2 22,222 »7 6 81 21,777 Wölk. 1 %H 23,333 Helder. 9 8,i 21,777 Wolk., «8 6 81 21,777 Held. Wolk. 1 84* 23,333 Betr- Held9 78 20,444 St.Trav. v. 71.9^ 29 6 75ï 19,333 Dampig. 1 79 20,888 Betr.plasr.m.een», dond.v. 7t. 10 u» • 9 77 19,000 Donker. 3° °" 75 19,111 Héld. Wolk. 1 % 22,666 9 80 21,333 ~ S* 6 77 19,000 Donker. 1 83 22,666 van2t.6u. Tras». 9, 79, 4Q>88Q Donker...  |9fl) WAARNEEMINGEN in April 1785, Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Fïfa. ï 6 77 19,000 Held, Wolk, 1 83 22,666 9 80 21,333 8 6 79 20,888 Held, Wolk, 1 84 23,111 Wolk. 9 8i 21,333 Helder. 3 6 80 21,333 Helder. 1 85 2,3-555 Betrokken, 9 80 21,333 ■ 4 6" 78 20,444 Helder. 1 82 22,222 Wolk. Bety, 9 79 30,888 Helder. 5 ^ 75 19,111 Helder, 1 85 23,555 9 81 . 2.1,777 6 6 78 20,444 Held. Wolk. 1 85 23,555 9 83 22,666 1 7 6 79 20,888 Betrokk. 1 84 23,111 Held* 9 82 22,222 ■ 8 6 fo 21,333 Betrokk, 1 86 23,000 9 82 22,222 9 6 80 21,333 Daauw. Donk* 1 85 23,555 Helder. 9 81 21.777 10 6 77 19,000 Held. Wolk>, 1 85 23,555 -— . 9 84 23,111  WAARNEEMINGEN in April 1785. C397 Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Fida. 'ïi 6 77 i9'°°° Helder. 1 84 23,111 Wolk.r.v.Qtiou. 9 82 22,222 Helder. Ia 6 78 20,444 Held. Wolk. 1 85 23,555 Betr. 311. wat reg. 9 8a 32,222 Weerl. 13 6 £0 21,333 Held. Wolk. 1 h6 23,000 —f- ■ -■ 9 82 22,223 Weerl. 14 6 79 20,888 H-W,tra.v.9t.i2U 1 83 22,666 Donk. Betr. 9 80 21,333 kr.o.d.maan. !5 6 78 20,444 Beid. Wolk. ï 84 23,111 9 81 21,777 ,6 6 80 21,333 Held, Wolk. 1 84 23,111 9 80 22,333 v.ver.dond. • 7 6 80 21,333 Donk. Damp. 1 85 23,555 — ■ 9 83 22,c66 Helder. 18 6 8oï 21,555 Daauw. Held. 1 85 23,555 Damp. 9 82 22,222 ■— 19*6 82 22,22a Helder, ï 85 23,555 Damp. 9 83 22,606 Held. Wolk. 20 6 81 21,777 Held.nagt9u.trav. 1 85 23,555 Damp. Held, q 82 32522* Helder,  3S>9) WAARNEEMINGEN in April 1785? Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder, Fahr. Reaum. Fida. 21 6 8t 21,777 Wolk.' 1 85! 33,777 Helder. 9 83 32,666" ' 32 6 81 . 21,777 Wolk. 1 86 33,000 Helder. 9 83 32,222 33 6 80 21,333 Wolk, 1 85 23,555 Held. 9 83 22,222 een. Wolk, 24 6 82 22,232 Held,. Wolk. 1 85 23,555 ■ 9 03 »22,666 —,— . *5 6 82! 22,222 Betrokken. 1 85 23,555 9 83 22,606 s.6 6 82 22,222 Betrokk. 1 86 23,000 - 9 83 22,666 37 6 82 22,222 Held. Wolk. 1 84 23,111 Wolk. 9 83 22,666 Zagt. korte Reg. 28 6 82 22,233 Bet. om 8 u. Tray. 1 86 23.000 Held. Wolk. "' 9 83 22,666 —— Reedeyan 29 6 84 22,222 Betrokk, Fida. 1 84 23,111 Wolk. 9 8j 21,777 30 6 8t 21,777 Helder. 1 89 25,333 " 9 78 20,444 St,Trav.2uu^  WAARNÈEMINGEN in Maij 1785. (399 Plaats. Dag.Uur. Therm, Weder. Fahr. Reaum. Op de reis 1 6 76 19,555 Wolk. , na Popo. 1 86 23,000 Held. Wolk; .9 84 2011 —■ Reede van 3 6 76 19,555 Betrokk. Po£°' 1 80 2I,333 ft. Trav. 4 uur. 9 78 20,444 Betrokk. 3 6 76 19,555 Helden 1 89 25,333 9 79 20,888 tog/* « 4 6 79 30,888 Held. Wolk; Popo. 1 85 23,555 — 9 82 32,222 ' 5 6 83 32,222 Held. Wolk.1 83 22,666 Betrokk. 9 81 21,777 ■ • Op de reis 6 6 82 32,222 Betrokk. 4/iahu. 1 84 23,ixr 9 81 21,777 a Aflahu. 7 6 82 22,222 Helder.- 1 86 23,000 9 83 22,666 óver Land S 6 81 21,777 Betr. 2 u. Trav • na Quitta. 1 83 22,666 Betrokk, 9 82 22,222 Helder. Quttta, 9 6 80 21,533 Bet* 9-lou. trg 1 83 22,606 —— 9 80 21,333 Helder. to 6 81 21,777 Betrokk; 1 84 23,111 . 9 80 31,333 mêmam  4öö) waarneemingen in Maij 178$, Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Reis na 11 6 82 22,323 Helder. Ada. 1 88 24,888 —.— 9 83 22,666 12 6 82 22,222 Held. Wolk. 1 86 23,000 9 84 23,111 kl. Trav.'snachts 13 6 77 19,000 Betrokken. 1 86 23,000 Helder. 9 83 22,666 Weerl. 14 6 78 20,444 Held. Wolk. 1 85 23,555 9 80 2*1,333 Betr.ft.Trav.'sm 15 6 75 19,111 Betrokken. 1 81 3i,777 9 80 31, 33 ■ 16 6 76 19,555 Betrokk. 1 84 33,111 r: 9 80 31,333 Weerl. 17 6 76 20,444 Betrokk. 1 8t 31,777 kl. Trav. 9 80 21,333 tS 6 77 19,000 Betrokk. 1 81 21,777 Helder, 9 80 21,333 19 6 78 20.444 Betrokk. 1 84 23,111 9 7ö *9->555 20 6 77 19,000 Held. Wolk. 1 83 22,666 • -— 9 77 79,000 ■— kl. Trav*  WAARNÈEMINGEN ih Maij 17S5. (401 Plaats. Dag.Uur.-. Thsrm. Weder» tahr. Reaum. Christi- *£ 6 76 19,555 Helder. aamburg. 1 85 33,555 . \ é I 9 78 30,444 ' Held.wolkkl. traV iö 6 77 19,000 Helder. 1 84 23,111 9 79 20,888 Wolk» 23 6 80 21,333 Held. Wolk. x 1 8i .21,777 9 8° "'333 24 6 80 21,333 Helder?. 1 84 23,111 Wolk. 9 81 21,777 — Trav.v.5t.7üv . 25 6 80 21,333 Held. Wolk, 1 83 22,666 9 80 21,333 -— è6 6 80 21,333 Wolk. z 82 22,222 Held* 9 79 20,888 Donk* 27 6 80 21,333 Helder, 1 82 22,222 —-— 9 80 31,333 ' 28 6 80 21,333 Helder. 1 82 22,222 — 9 8r 21,777 . " S9 6 80 21,333 HeId- Wolk. 1 82 22,222 -~ » 9 80 21,333 Honk. gó 6 80 21,333 Betr. Mist. 1 81 22,222 . 9 80 2r,333 Trav. V.6t.8 t)U Ca  4o2) WAARNEEMINGEN in Maij 17%$. Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. , Christi- 31 6 79 20,888 Dampig. aansburg. 1 81 22,222 Stoft', v. 3uur. 9 7°" i9'555 Betrokk. WAARNEEMINGEN in Junij 1785. Christi- 1 6 75 19,111 Helder. aansburg. 1 83 22,066 , 9 79 * 20,888 2 6 76 19,555 Held. Wolk.- 1 83 22,666 9 80 21,333 Donk. 3 6 77 19,000 Held. Wolk.' 1 83 22,666 9 80 21,333 Donk. nacht. 4 6 78 20,444 Helder. 1 84 23,111 9 80 21,333 5 6 78 20,444. Helder. 1 84 &3sïn Regem^ 9 So 21,333 6 6 78 20,444 Held. Wolk. 1 83 22,066 . 9 8-1 21,777 Donk. StarreK 7 6 78 20,444 Betrokk. 1 83 23,666 „ 9 80 21,333 8 6 80 3i,333 Betrokk. 1 8i 22,222 v.ver.dond, 9 8o >i,333 Donker.  WA AR NEEMINGEN in Juni} 17%. (40? Plaats. DAg.Uur. Thrum. w™»» Fahr. Reaum. Christi. 9 6 76 19,555 Betrokk. aansburg. t 84 23,11! Helder.' 9 80 21,333 Donk. io 6 77 19,000 Helder.' 1 83 22,666 9 80 21,333 ■ _ ït 6 76 19,555 Held. Wolk, » 84 23,111 —. 9 83 23,223 . ,, ia 6 77 19,000 Held. Wolk. 1 83 22,666 . 9 79 20,888 Donk. 13 6 78 20,444 Helder. Wolk. 1 84 23,1 ri — 9 8i 21,777 — . _ 14 6" 76 19,555 Helder. 1 84 23,111 „ 9 81 21,777 ■ . 15 6 77 19,000 Betrokk. 1 85 23,555 ■ 1 9 80 21,333 ; x6 6 77 20,444 Helder. I 84 23,1 U „ 9 80 21,333 _ f7 6 79 20,808 Helder. 1 81 21,777 9 80 21,333 . 18 6 76 19,555 Helder. 1 84 23,111 . 6 £0 21,333 ~ " Cc 2  4J4V WAARNEEMINGEN"öi yüklfi^f' Plaats» .Dag.Uur. .Therm. Weder. i'flflr. Keaum. Christi- " 19 6 77 1 19,0310 Betrokk. aansburg. 1 85 23,555 Heid. Wolk. 9 81 : ak,??7 j 20 ó 78 20,444 Held. Wolk. 1 > 8a ■ ■22,223 ; 9 80 21,333 Wolk. 4 u. Trav. 31 6 78 20,444 Helder. 1 85 23,555 9 80 21,333 32 6 75 10,111 Helder. 1 80 21,333 Betrokk. 9 80 j— Helder. 23 6 79 20,888 Held; Wolk. 1 76 '19*555 Zagte Reg. 9 80 21,333 Helder. . 24 6 745 iS,66ö Held. Wolk. 1 85 23,555 t 9 82 1 22,222 Held. Weerl. 05 6 74 iP,666 Helder. I 84 23,111 1 9 81 21,777 26 6 75 19,111 Helder. 1 H 23,iii i 9 80 21,333 3 27 6 .76 19,555 Held. Wolk» 1 85 23,555 9 79 205888 Donker. 38 6 78 20,444 Helder. 1 85 22,555 Wolk, 9 8a 22,222 'd . ——  WAARNEEMINGEN tnjunij 17%. (40? Plaats. Dag.Uur. Therm. Weder. Fahr. Reaum. Christi- 29 6 76 19,555 Held Wolk, aansburg. 1 85 23,555 . 9 79 20,888 30 6 77 19,000 Betrokk. 1 85 ' 23o55 -—A 9 'öi,333 M Cc 3 BLAD-  8 LAD T IJZER. A. ^apenbóomen, den Negers heilig, en waarom, 08, Abodee, yoornaame Negerij, 24Ó. Apothhn, Provincie , waar gelegen, 107. Ada, eiland, 102. Adade, Broeder desKonings va« Popo, legt den grondfteen voor het Fort Prinzcnfiein, 93. . Adaërs zijn yan de Adampifche natie, 24. Adamp\ers, eene talrijke natie,hunne taal, 24. vrouwen der, hoe lang een e7'ii/« d r a agen, 173 Advokaten , vrugten , £*95, 296. 118, 1*6. koning van ^fc, I2,6. Afialw, eene uitgcftrekte, Negerij, 88. befchree- ven, 89. Aflahuërs, 64. Agraffi, eene Revier- negerij, 41 , 106. Agrien, een foort var$ koraalen, 166. Ajuga, klein, groot en, nieuw, 6ó. A/i/gaërs, waarvan lee- ven, 67. Akim, Koningrijk , 77 % 269. Akimistcn, voormaalige „ bekwaamfte goudgraavers, 21 ƒ.  BLADWIJZER. ip7 Akra, 162. Akraërs, hunne klee.ding, 162. gezichtstrekken, 175, hunne Godsdienst, 187. 'Aloë, een Gewas, na eene Aloë zweemend, befchreeven,i40. eene nieuwe /llo'è, 25:2. \4muleien, aan fcliaapen en honden, t2o. aan zwangere vrouwen, 172. ^nanas, 184, 260, 296. jfinnctnabot, 226. Annegade , eilandje , 308. Antilopen, 185, Aquamboe, wat geweest is, 267. ^tfd/>/;«,Refidentie van zijneHertoglijkeDoorluchtigheid van Aquapim, is Kommang, £48. hoe bevolkt, 266,. Ar dra, gewezen Koningrijk, 141, 142. Armbanden, wie draagen, 167. Armen zijn niet onder de Negers, 213, Arum, 260, 293. Aschiama , een klein dorp, 245. Asfianthee, Koningrijk» 169. Koning van Asfianthee, 215". AsfiantheèrsMnne kleur 175' Atocco, een dorp, 53* word in brand geftqken, 57. 3 Attiambo, Hertog van Aquapim 43,249,264. 'Audati, ( Truroj Koning van Dahomet, deszelfs krijgslist, 142. Augna, hoofdftad der. Augnaërs, 58. word in brand geftoken, ibid Augnaërs, 36 enz. list derzei ven, 49. welgeftelde lieden, 63.verzoeken om vrede', 91, Ayos, 142. enz. B, Bacco, 184, 26b. Bada gr ie, 141. Badagriêrs, waar woonen, itf, . Cc 4 Ma}.  4o3 B L A D W IJ Z E R, Balfemijn, 140, Bananen, 183. zrg. 33^ Basfeterre, eiland en ftad befchreeven, 313 Batoo, Negerij, 106. Bedienden, Koninglijke Deenfchenin Guinea, 227 Begraavenis, van eene gepaste houden deNegers ongemeen veel, 195- ' Benda, wat bij de Negers zij, nr. Benin, Koning van, 142 Bergnegers, hunne kleeding, 32. hunne kleur, 175. 256. hunne huizen , 250. hunne taal, . 256. Bcfnij'denis bij de Negers in gebruik, 193. Bier der Negers, 186. Biezen, hooge, 54. Blaatme verw der Negers, duurzaame, 124 Boniten , volgen den koers des fchips, 5. Boomen van eene ongeme.ene dikte, 251, Boomwei, hoog geele , 156. boomwol te St. Croix, 291. Borriken - eiland, zie Krabben ■ eiland. Boschhond der Negers, 188. enz. Bosz, wat zij, 69, \H. Boszfpel, 203. Branding der zee, 14, 117. Bringaren der Negers, wat, 206. Bruggen in Guinea, hoe gemaakt worden, 139. Buffels gefchooten, 35. menigte daarvan, 53, 185. worden befchreeven , 54. Buidclrot, 336. C. Cabes, wat bij de Negers, 110. Cacao - boom , wilde, 317. Campeche-boomen. 319, Campeche - hout, ibid,. Cape Coars, Fort der Ên* gelfchen, 13. befchree-. veu3 225.  B L A D W IJ Z E R. 40& Cariben, hunne leevenswijze en gebruiken , 332. Casfaren, wat zij. 23$. Casfaye, westindifche, bereiding daarvan, 294. Cederboomen, 103. Chineefche Appelboom , 317- Chique, vloojen, 332. Christiaansburg , befchreeven, 16 enz. regeering aldaar , 227 enz. Christisfen, wat zijn, 3 35 Cliristoffel (St.~) eiland, 31.3- Citroen - boomen. wilde, Civetkatten, worden onderhouden. 171. Cleome, moeskruid ,183 Cochon, eiland, 323. Corcho>rus, moeskruid, 183. Croix (St.) eiland befchreeven, 289. enz. D. Dubbedabbe, wat, 142. Dahomet, Koning van, befchreeven, 144.158. enz. Danken der Negers, 203. Dief/lal bij de Negers, 200. Dolfijnen, vertooning van dezelve in het water, 5. worden gevangen, 202. Doopen ter zee, befchreeven, 8 enz. Doraden, hoe gevangen* wórden, 202. Draadworm, 333. Draakenbloed, wat, 61. Draakenboom, 60. hars van tlien, 61. Dunkoërs, wie* en hoe getekend , 174. enz. kennen geen fchietgeweer, 302. E. Echeneis, zie Zuigvisfchen. Cc 5 Een-  *ro BLADWIJZER. Eenden, wilde, 185.2or. P Turkfche, 184. Eemogen op de Haa- jen, 12. Erweten, angolifche , firveten - boom, 42. Europeêrs,uh{p?inmngen der, in Guinea, 237, enz. Eufiatius (St.") eiland, befchreeven, 310, enz. des lchrijvers ontmoeting aldaar, 311. enz. F. Fanthee, eene Republiek, 269. Farin, wat dien naam draagt, 294. ' Feest ter gedagtenis van Koning Dahomet befchreeven , 158. enz. Fetis, 187. 263. danzen, 150. eeten, 190 enz. Priesters, 152. 188. 194. flangen , 15a. .vogelen., 22, dienst, ^3- Fetis-tempel, te Malfi, 106. te Fida, 150. . Fida, 73. 132. 138. nader befchreeven, 141. enz. Fidaérs, hunne gewoonte, hunne flaaven uit te dosfen, 136. enz. Fita, Negerij, 73. Flatta, wat bij de Ne? gers, 12a enz. 183. Flau, flau, 185. Fluiten der Negers, 205. Foi, Foi, wat zij, 259. Fortresfen, te Fida, 134. F'ort - roijal befchreeven, 329 enz. Fouthe, Negerij, 25. Friedensburg, Fort, 23. befchreeven, ibid, G. Gaas, eene landziekte, 216. Gab - boon, Africaanfche rivier, 115. 132. Galba■ boomen, 319,320, Qattoo, eene landziekte, 216. Ge.  BLADWIJZER. 4u Geboortedag der NegéYs, word bij hen weekelijks gevierd, 71. Geiten , 184. Gember, echte en onechte, 140. Georgia Del/a Mina, Fort der Hollanders, 13. befchreeven, 224 enz. Gigi, wat bij de Negers, 183. Gloriofe, heerlijke bloem " 117. Gneus, 297. Godsdienst der Negers, 120. der Akraërs , 187. Gommiboom van Martinique, 336. Goud, hoe'men het verkrijgt, 214 enz. Guineesch goud, 113. Qoudkust, de, vermoedelijk het Ophir, 166. Granaatcn , vrugten , 295- Graad-terre , eiland, 3*7- Gr egt, groote Negerij, 119. Grenadinen, vrugt, 295 Guadaloupe, eiland,be- . fchreeven, 313. G««,wat bij de Negers, m. Guaven, vrugt, 295,290", Guinea-gras, 319. H. Haajen, worden gevangen, 3. 11. zuigvisfchen op dezelve, ib. ontleed, n. Handel met de Negers, 107. Oorfprong daarvan, 221 enz. Hardis, visfchen, 103. Haring, overvloed van 184. Hibiscus, eetbaare, 183 185. Hoos, befchreeven, 10. Houtwormen, waar zijn 250. Huizen, hoe de Negers bouwen, 122. der Hergnegers, 250. Huwelijken der Negers, en plegtigheden daaromtrent, 209. Hijacinth ■ /leen, 157. ?*• ■  4i2 BLADWIJZER, ! Kinderen, de NegerS hebben eene ongemeene genegenheid tot dezelve, 211. Kingstown, eilandje, 308 Kittenfpel der Negers, 205. Kitts, (St.) eiland,313. Klimaat van Guinea, 255 van West - indien 292. Knep, vrugt, 295. Knorhaanen, vangst van, a. Kokosboomen, een bijzonder foort van, 140. Kokospfuimen, 48. Kommang, Refidentie van zijne Hertoglijke Doorluchtigheid van Aquapim, 248. 271. Königftein, .Fort, aangelegt en befchreeven, 29. enz. Kool-palme, 328. Koophandel, zie /7<2«del. Koortskoek, wat zij, 235 Koraal - boomen, 3074 320. Koraalen, hoe gemaakt worden, en wie ze draa- I. Jaloersheid der Negers omtrent hunne vrouwen, 199. Jams, 183, 257, 293, 333- Jan, (St.) eiland, befchreeven, 307 enz. Inkim, wat zij, 186. Inktvisch, een nieuw foort, deszelfs eigenfchap, ó. Infnijdingen des huidveis bij de Akraërs afgefchaft, 209. K Kachima, 295. Kaidai gewas, 317, Kaimiten, vrugt, 29?. Kallalu - eeten, wat zij * 338» Kankis, wat, 141. Karfcn , Columbifche, 295". Kafchu, vrugt, 295,296". Katte gat, des fchrij vers •komst aldaar, 2. Kikvorfchen , foort van 26.  B. L A D W IJ Z ■ E R. 4^ draagen,. 165. Koraalen- fnocren, 169. Kot inkim, wat zij, 1S6. Krabben, 95. 185. eiland, befchreeven, 308 enz. Krater van Euflatius, befchreeven, 312. Kreole, eene Franfche, 3SÓ. Krepcërs, land der, 51. enz. Kriko, ftad, 87. Kriolen, wat zijn, 294. Krobbo, een kleine Republiek, 268. Krokodillen in de rivier Volta, 103. Kroonenburg, kafteel, 2.1 Kroonyogelen, 22. >: ■ Krijgsmuziek der Negers, 34. Kummij, wat, 182. Kwartels, 185. L. Labodei, eene Negerij, 20. beroemd wegens haar Orakel, jU/, Negerij, 25. Landwetten, hebben da Negers, 197. Lapis Lazuli, 157. Lathe, een voornaam. Neger, 70.119. Lichten des zeewaters, 5 oorzaak daarvan, 6. Loep, de, bij oude kust- bewooners, 234. Lugtftreek, zie Klimaat. ■'■ M. ' ' Madah, bier der Ne. gers, 186. Mali, 183. flte, Turkfche Tarwe, 187. deAquapim' mersm&Wëh niet veel werks daarvan, 257. Makreelen, vangst van, 2. Malaguette , Paradijskoorn, 186. Malfij, dorp, waar gélegen, 101. de groot , fte Negerij, 106. Mammale, wat h\'f de Negers ,31. befchreeven , 163. Mammeien, 295. Mam-  4i4 B L A D W IJ Z E R3 Mammue, wat, 3r. Mampon, een dorp, 247. Man/eng, dorp", 24/. Mangle • boomen , Ï05, 235* Mango, vrugt, 296. Mangroven, boomett , 103. Maniko of buideïrot, Manioc, 333. Manno, een dorp, 247. Martin (St. ) eiland , Martini que, volks •menigte » 333» voortbrengzcls, 333. gelegen voor den Koophandel, 334. Menfchen - eeters of Haajcu, befchreeven en ontleed, ïi enz. Moeras -flak befchreeven, 8a. Montfcrrat, eiland ,313. ( Muziek, zonderling der Negers, 34. 151. t N. Nagtegaal, Gutnecfche, hoe lang zinge, 104. Negers , hunne kleed ng, 3f. 162. enz. oorzaak der zwarte kleur, ïy6. enz. Taa? 180. tnz. hoe met de hoofden der vijanden; lecven,8(5.waarde derzelven, 107. zijn lastP ge Kooplieden, 110. Ningo, Fort, 23. Ningoa, Negerij,- 2'r. Ningo-negers, hoe bou« wen, 28. ïoiVh 9i±.til ~-1*jSm-.s O. Ob/ij,Koning van Popo, 88. testers, befchreeven, eiï hoe behandeld worden door, de Negers, 95^ enz. 105. ~>folij Bosfum, Prins, 87. 93. hoofd der Negerij Gregi, 119. Olifanten, waar men' z'e ' vind , en Olifaiiten- jagt, 146 waar men ze niet vind, 25-4. OU-  BLADWIJZER. 415 Olifantstanden, 107. verfcheide foorten, en hoe verkogt worden, 112. Olijf - palmboomen, 253. Oorlog, met eene Negernatie, 40 enz. Oorringen, 165. Op/land der Negers, 275 enz. Op/landing , daarvan hebben de Negers een flaatiw denkbeeld,io5. Otakij, dorp, 247. Otho , word Veldheer , 41. deszelfs eed, 40": Over/pel, ftreng geftraft bij de Negers, 190. P. Paalwormen bijten hout aan ftukken, 105. Paarden heeft men niet in Guinea, 19. Palaber, krijgsraad, 68. Palmit, 140. Palmwijn, hoe de Negers krijgen, 261 enz. Pahnwijnboomen, 2/3. Panties, van de fijnfte foort, hoe veel kosten, 125. befchreeven 163. Papagaajen, groene gezellige , 104. zes foorten van, 254. Papaijen, 184. 260. Patatos, 293. 333. Peitfchenftraueh, 117. Pierre (St.) befchreeven, 325.. Pinguïn, 319. Pijangen, 61. 183.2 ƒ8. ' 295. waar best aartten , 320. Pifang-plantagie, 320. Pistia, plant , proef daarmede, 121. enz. Piton te Carbet op Martinique befchreeven t 326. enz, Poihciana, 320. Pointe -a- Pieter, ftad, befchreeven, ^xfehs. Pokken , worden ingeënt, 219 groote, 216. polijgamie, zie. Veelwijverij. Ponnij, Negerij,.21. rivier, 22. Po-  4I6* B L A D W IJ Z E R» Popo, klein en groot, li8. wat voordezen was, en thans is, 125 Póttebra,eene zeer aanmerkingwaardige ftad, 66. deszelfs inwoo. ners, ibid. enz. Prampram , groot en klem, Negerijen, 22. Prinzenflein, Fort aangelegd , 93. enz. Procesfie, zonderlinge godsdienstige te Fida 151 enz. Pruimen, Columbifche 295. Pijtto, bier der Negers a86. - . Q- Qiiitta, befchreeven, $f . rivier, 50, 63, 95. Qiiitta-negers, 98, R. ■Reizen, hoe gefchiede in Guinea, 19» Rekenen, hoe de Negers 110. Riet, een foort van Spaansch riet, in de dikfte boschadiën groejende, 253. Rietpijpers, 104. ' \ Rio - Volta, befchreeven, 101 enz. Rivier - negers, wie eii hunne hutten, 2S. Rivier-paarden, in de rivier Volta, 103. Roozen- appelen, 296. Ros/ar -plaatzen bij de Negers, wat zijn,61 245. Rottings - appelen, 2954 S. Saba, eiland, 309. Sabeërs, eene magtige Natie, waarwooneu, 302. Salade eeten de Negers niet, en waarom, 186. Sandelhout, rood, waar gehaald worde, 132. Sapoten, vrugt, 295. Sapotillien, vrugt, 295. Sauer-fidkke, zie Zuur* fakken. Say/i, Negerij, 138.  UAD WIJ Z E K> Saievola, 48» Schouwburg te Guadaloupe, 322. te />»"