DICHTen PROZAÏSCHE MENGELSCHRIFTEN; EERSTE STUK*  „ De Menscb moet werkzaam zyn, en de zucht „ naar geluk zet hem aan, tot het daarfiellen , van bedryven, van welken aart zy dan ook „ uoeezen moogen." BEDRAGEN TOT HET MENSCHEUïK GELUK Bladz. 490.  Dl GITKUX 1)1 GE F li O Z A I S C EL B door JAC015 EDUAJLD l)K VITTEJuur Xe 'sHKRTOGOTOSCU en KOTTEKMM. Tjij 3)J;. VEI). C.A.VlKlfKG en ZOOKi ea J . M E IJ K R MD C CXCI.   VOORBERICHT. Ik biede der waereld deeze mynen Letterkundigen arbeid, met het eigen goede hart ., als alle myne yoorige werken, aan Men kan deeze dichten prozaïfche onderwerpen, des begeerende, naast myn dichtóffer aan Themire rangfchikken; qf ze als afzonderlyk daar van befchouwen. Ik vleye my dat myne Leezers, van onderfcheU den rangen, in dit boekt hier of daar, eenige-  VOORBERICHT. s*:derwerpen, hunnen aandacht waardig, zullen aantreffen; en dit zy genoeg, om myne moeiten $e beloonen. De inhoud van yder onderwerp, waar de taal van myn hart, echter zonder bedoeling om da denkbeelden van andere daar mede te beftryden% of ymand perzoomlyk te willen beledigen. Ik heb niets over den inhoud deezes verder te zeggen; dan alleen dat alle de ftukken nieuw in van myne eigen vinding zyn. —« J=. E. de WITTE Junior^ heescr, in de M^ijoryt van 's Bosch t 1191'  AAN THE MI RE. TThemire.' ontvang tok nog deeze ta/erielen , uit de ha\nd van uwen besten vriend. — Uw hart las de voorgadnden met een zoo teder-deelnemend genoegen , dat ik u ook gaarne deezen wil toewyën. Onzen geest fchynt niet altyd even epgeruimt, om tot het hart van onze JNatuurgenooten intedrbtgen ; hy mist zomtyds dat ge* waarwordelyke dat zoo Jlerk op eene groote — eene snjchuldvolle %iel werkt; doch, dit gemis van helderheid onzes geestes, dfe fomberheid, die hem zyn vuur ontneemt, belet echter den dichter niet, om zyne onderwerpen op den toon der waarheid voortedraar gen; en, die toon vertrouwe ik dat myne achtingwaardig* THERJilUÏ sp ieder blad van deezen bundel moope aantreffen.  INHOUD. Bladz. Vooorbericht. Aan Themire. Aan Nederland. t Seneca aan Nero, g Gedachten, by myne doodkist. ïo By het graf van Alzire. \ 4 Bameveld aan zyne Echtgenoote. 16 De Verjaardag van myn Zoontje. 19 De droom van Montrofe. 23 De Sterfdag van myn Grootvader. 29 Czaar Peter den I. aan den Koning van Poolen. 3 3 Onder het Af beeldzei, van dien Czaar. 37 De geplukte Bloem. 38  INHOUD. Bladz. Wie doorziet zyn Noodlot voor den doodV 40 Beede aan de Maan. 48 By de Tombe, van den Admiraal'deRuiter. 5a Op het Standbeeld', van den Gen: Washington. 54 Onder het beeld van Franklin. 56 Op den Menfchenvriend Howard. 57 De Roos. 58 De Lente. 62 Eindrymen. 65 Een vertoog, voor de Menfchenkennis. 67 Graffchrift, voor een Kind van vyf weeken. 72 De vryfte Mensch. 73 Sidny aan Fanny. 74. Treurzang, voor Iris. 77 Vertoog, over den ftaat des Landmans &c. 81 De wensch der Nederlanders. 87 De ongelukkige, den Zomer befchouwende. 89 De Schilder. 91 De beyryae Slaaf. 93  INHOUD, Bladz. Aan mynen uitgeweken Vriend* 97 Het geftorven Roozenboomtje. ioï Aan Daphne. 102 Eindrymen. 105 Mariamne Ha"y, ofhetflacht'öfferdesgevoeh. 107 Vraagen, aan de fchim van Fredrik den II. 115 De Avondjlond. 118 Antwoord, op de vraagen van eencn Viiend. 125 Onder het beeld van den Marquis de la Fayette. 12 7 Onder het beeld van Catharina de II. 128 De Tyd. 130 Aan een Dichter, by het bewerken van een godgeuyd dicht [tuk. 134 Eloïze by het graf van Eduard. 136 Dankoffer aan God &c. 141 Jacob Sünonsz: de Ryk aan tVUUm den I. 146  AAN NEDERLAND. * ( :"^ : f Nederland! hoe klopt my 'tharte, Wen ik op uw Helden ltear'! Dat hun deugd de dwangzucht tarte, Gy — Gy roemt uw heldenfchaar! —Romen ichonk der waereld boeïen; Doch, 'tbataaffche volk bleef vry; Vryheid deedt hun boezem gloeïen, Dapperheid flondt aan hun zy' —— A  aaw NEDERLAND. Dóór 't gejuil van bloed en craanen, Door de rook van "t oorlogsveld, Kan de Belg een voetfpoor baanen, Dat de dwingelandy ontfteld. Waerelddwingers — Aartstirannen, Sidderden, voor Neêrlands moed, Neerland teelde een aantal mannen, Aan de boist der deugd gevoed. Neerland! door uwe eigen Telgen, Wierdt uw naam — uw luister groot; Noeste vlyt ontrukte uw Belgen, Aan den vaak gedreigden nood —. Als uw Meïren, door de winden, Brulden over de oevers heên, Als een zee u wcu verflinden, Als het zwerk een Etna fcheen: Als geheel natuur, verwildert, Tot uw' ordergang befloot, Als zy u haar woede fchildert; Dan nog zyn uw kinders groot! -—•  aan NEDERLAND. Toen CastiJjen aan heel de Aards, Zyn gevloekie ketens gaf, Voelden zy hun eigen waarde; Schuddend deeze ketens af! Zag uw kroost de deugd verdrukken, Randde dwang uw Godsdienst aan, Gy dorst haar aan 't leed te ontrukken, En voor God ten ftryde gaan. Dan 6 Neéiland! .... Ach! uw Zoonen Schaars verflaaft aan ydle fchyn, Kunnen ook aan 't merschdom tooncn, Dai Batavers — Menfchen zyn, Menfchen die — als Merjchen — dachten, Die, verblind door wrok of haat, Palinuuren dorste!) flachten, Op het Autaar van den Staat! Nederland! met andre Landen, Staat ge, in onrecht, vaak gelyk; Zy die u hun bloed verpanden, Stort gy van den throon in 't flyk! A 2  a a w NEDERLAND, De Verweerers uwer rechten, Sierzels voor de menschlykheid, Daar zy voor uw glorie vechten, Hebt gy op 't fchavot geleid! Dus toond Neerland aan de waereld, Dat, in Bato's vry gewest, Hoe met roem en moed ompaereld, Onrecht ook zyn zetel vest —— Nederland! gevoel uw grootheid, Zorg dat fchyn uw volk niet blind; Dan tuigd zelf de vuigfte fnoodheid, Dat de belg het recht bemind!  S E N E C A AAN NERO. ^•yeischtraynleeven, Vorst! een eisch uw wreedheid waardig. Welaan; dat Struea uw bloeddorst zy gewyd! Dit heilloos vonnis fchyne in Nero's oog rechtvaerdig. God geef dat nooit uw hart u zulk een daad verwyt! Ik heb u, in uw jeugd, vaak blyk op blyk gegeeven, Der teêrfte vaderzorg - der hoogde eerbiedigheid: Uw roem was myn triumph - uw glorie fchonk my Ieeven, ^ fchiep, Z8Ü veel ik konde, uw ziel tot majeftefe A 3  6 SENECA aan NERO. Uw lente gaf my hoop, dat Go eens, ten throon gedeegen , Eon voorbeeld weezen zoudt, voor Vorst en Onderdaan • Ik zig, voor Romans volk, in uw beduur een zegen, En durfde e^n blyde wenk op u\^e grysheid (laan. My dacht, gy zoudt, uit keuz', naar recht en wet regeeren, Dat de o'ifchuld by uw throon een helper vinden zoö, Dat gy crp de euveldaan des volks zoudt trlunpheeren, En uwen Scepter wyde.ain 'tbeeld derdeugd en trouw... , Hel as! ko«t Sensca vin Nero ooit verwachten, Dit hy eon M müsr wie^d, by 't treeden op den throon — Eert wreedaart, die natuur — die Godsdienst zou verkrachfen, Die moord , en brand , en (lacht—ten fpyt van aarde en Goön ? ' è, Afin!... Nero! moest ik zelf uw offer weezen?... li "t rnoog'yk!.. fplyt den grond niet waar ge uw treed en wend? Gy vreest geen Godendom; doch —loer uw fterfuur vreezen; Ds dood eens dwingelands, is het toppunt van eMend! Ik aarzel niet voor 't graf — myn (torven is geen derven; De vriend der deugd verlaat, gerust, deez rampwoestyn; Hy kan, voor edler dand, de dand eens aardiings derven; *k Heb lang genoeg geleed, om boven 't graf te zyn! —  SENECA iia NERO, j Een waar Romein blyft groot, in alle tegenfpoeden, Hy blyft zyne afkomst waard, in fpyt der dwinglandy, Hoe fel een fnoode vorst durft op zyn* welvaart woeden, Hy derft! — doch derft als mensch — verheven — edel —vry; Lsat fnoode Bavius uw wreedheid voedfel geeven, Der Goden draf eild reeds op arends wieken aan; Ja ; fpoedig zal uw hand — zy zelf zyn' aart weêrftreeven, Als ge eens, te laat verlicht, zult naar zyn leeven daan. My dunkt ik zie dien booze, in uwen toorn verweezen, Het loon ontfangen, van zyn wrevle fpoorloosheén, Eens zal hy de Oppermacht des hemels fiddrend vreezen, Des hemels, eens geraakt door Romens fmeekgebeên! Ach,- vorst! waar is die tyd — die blyde tyd verzwonden, Waarin uw hart bezweek, wanneer uw hand naar recht, Een vonnis teeknen moest, dat billyk was bevonden? Hoe vaak heeft toen uw ziel uw pen haar loop ontzegt" En, thans? ..Dan, 't zy genoeg.', .ik ga uw wil volvoeren, Ik zal, met eigen hand,myn fchuldloos bloed doen vliên; ó, Op uw derf bed, zal dat bloed uw rust ontroeren, Wanneer ge in 't gaapend graf, verfchriklyk, neêr zult zien. A <  8 SENECA aan NERO. Vergun my Hechts één beê, my door natuur ontwrongen; Dat nooit myn gryze gaë, als ik, uw offer zy! flfaar Jeeven fpoed ten end; haar leed is nu voldongen; Pompéja derft haar rust; dit (lille uw dwingelandy!.... Ach' Nero! fchoon myn taal u tegen my verbittert, 'k Moet eisfchen,dat uw hart eenmaal zyne wreedheid (laakt Hoe fel een nieuwe woede in brandende oogen fchittert; Geloof dat mynen dood myn toevend heil volmaakt. Doch, 'k beef by 't denken aan uw Echgenoote en Moeder Spaar — (paar hen, Keizer! toon eerbied voor natuur! Die edlen zien in u hun heerfcher en behoeder, Zy beiden minnen u, vol teérheid — liefde en vuur! Dc waardige Agrippa is oirzaak van uw leeven, Zy droeg u onder 't hart — bewaakte uw vroegfte jeugd; De fchoonc Octavia heeft u haar min gegeeven, Heel Romen kent haar trouw'—heel 't aardryk kent haar deugd 1 Laat nooit door Bavius uw glorie dus onteeren, Dat ge een barbaarfche hand aan deeze vrouwen flaat; Kent uwe vrienden, Vorst! — Leer op u zelf regeeren , Voorkoom des hemels vloek — voorkoom ook Romens haat.  SENECA aan NERO. $ Vaarwel!...ik vloek u niet!..©ntfang myn mededogen: 'k Vergeef u al myn leed, aan d' oever van myn graf! 6, Cezar! open nog uw dikömneevelde oogen, Wiscb, door reebtvaerdigbeid, gepleegde grouwlen af! — Nog voel ik in myn hart voor u die liefde ontgloeien Die eens myn plicht u fchonk, in 's levens morgenftond; Zy zal, fchoon gy my moord, tot aan myn doodsuur groeien, Zy is op menfehenmin — zy is op de eer gegrond.' Regeer gelukkig, Vorst! word Romens Keilbèwerker; Laat een Romeinfche deugd, in 'teind, uw bart gebiên; Wy worden, dóór(die deugd, in alle deugden fterker; En — dan zal Ssnsca zyn' Keizer wederzien! * *  GEDACHTEN, j& Y MYNE DOOD KIST. Gezegenf, oogenblik!... Bevryd van alle zorgen,/ Ontbonden van den last, die ons dit Ieeven fchenkt, Zet ik me, in 't holst des nachts, voor aller oog verborgen, Naast u , geducht verblyf! dat my ten grave wenkt! ■ • Volfcboon onfterfiykheid! hier voelt een mensch uw waarde; Deez doodkist zal my eens ontdraagen aan myn pyn, Om, booven de aarde, Een enge! aan Gods throon ~cf— doemling Gods te zyn! — [ode.]  GEDACHTEN, by myne DOODKIST. m 6, Jongfte wooning! — grens van 'tleeven! Wanneer ik veilig in u rust, Behoeft, myn oog geen traan —myn hart geen z'.tcht te geevenj Dan, dan is alles uitgeblust'.... *k Verbeeld my... (Tedre Gaë! vergeef myn geestvervoering — Onnozle Kinders! Ach! verfchoont uws vaders wensch^) 'k Verbeeld my, dat reeds hier, in ftilie zielsontroering, Myn vleesch ontbonden wordt, vcrgeeten van elk mensen! *k Verbeeld my, dat deez' kist - deez' kleene planken wooning, Ook reeds myn wooning is; Deez kist, waar flaaf en koning Wegzinken, in de duister; if! Ach !... zegels der natuur!... ach' panden myner liefde! Schreid nimmer by myn lyk, als gy myn lyk aanfchouwt; De ramp die fteeds op aard, uw gaede — uw vader griefde, Word' dan, door et:g!en troost, omfchau.wt!.... Veegt weg de traanen, die uw aller oog ontfprïngen! Geen traan voegt by myn dood! Wilt gy myn ftof een eerlied zingen? Graveert dan op myn zark: Hier eindigden zyn nood!  « G E'D ACHTEN, Hy die den mier befchermt, myn waarde Lievelingen! Verlïat de weezen niet! Hy waakt als vader, op gefcheide echtelingen; Juicht — juicht dan by myn kist, als gy my fterven ziet! Als ik hier eenmaal flaap, vaartwel dan, trouwe vriendenI Die deelden in myn lot: Gy, die myn reinsten dank verdienden, Ach! fpoedïg vind ik u, veréénigt by myn God! Denkt dat het laatfte woord, geftameld van myn lippen, Een danklied was! Ja, Iaat één zucht uw hart ontglippen, Ja,fchenkt,myn vrienden! fchenkt één traan Hechts aan myn Ontmenschte wreedaarts! die my woedend dorst vervolgen^' Myn hart vergaf u reeds, al 't leed door u ontftaan; 'k Wil niet verbolgen; Neen!.. 'k zal, als menfchen vriend, tot mynen fchepper gaan! Koom, Dood!, .neen,.. cHRrsrus.'koom! -koom!..net my in uw Daag, blyde onfterflykheid! (wonden! Ontfluit u, ó myn kist! myn ziel bevryd van zonden, Haakt na haar majefteit!  btmywe DOODKIST. .3 Daag — daag, ontbinding! met de roozen op uw kaakerj. Met jezus aan uw hoofd! Wil myn beftaan volmaaken, Wanneer myn vezels van haar veêrkracht zyn beroofd! —* En — Gy, als dit gebeurt, bewaar dan myn gebeenten, ó Doodkist! *k leg dan vry voor u myn huivrig af; Verzamel dan myn ftof, by duizende gemeenten, Ach daal dan vreedzaam, met myn overfchot, in 't graf ƒ  BY HET GRAF VAN A L Z I R. E. [een lied. ] a A l zi ke! by uw grafplaats, Rust ik zagt Rust ik iloor!oos, waarde alzise' Wyl ik diar den dood verwacht! Bleeke fchimmen zweeven zachtkens, Dunkt me, in 't rond? Zy verkonden, lispend — zuchtend, *s Waerelds blyde morgenftond! —  »t met GRAF nir ALZIB.E. ij Dan herreize ik, met alzire, Bly te moê; 'k Laat de zweetdoek naast den peuluwr 'k Juicht myn dierbre welkom toe! —j Dan vervangt een heïr van geesten, Ons gejuich; Wyl ik, naast rnyn teerbeminde, Goè'i.! aan uw' zetel buig! Dan, in 't hoog gewest des vredes; Leeven wy; En geen kwelling — aardfche kwelling,' Treed den hemelling op zy'! -.. Dierbre alzire! rust dan veilig, In uw graf; Spoedig fcheiden, tyd noch jaares» Fierval van uw boeeeiu af 1  BARNEVELD AAN MARIA van UTRECHT, (a) t -»-^aat af, fneek geen tyran, nooit met uw druk bewoogen! Geen mauritz eert de deugd, hoe fchoonhaar glans ookzy; Alleen de ftaatzucht', is behaaglyk in zyne oogen, Al *t overige is ten prooy van zyne dwinglandy! - - (a) Hetze brief is reeds eenmaal, zonder myn naam 'eronder, gedrukt, in de BTDRAAGEN TOT HET MENSCHELTK GELUK, voor de maand November 1790. byzondire reden doen my denzelven alhier rangjchikken. .  BARNEVELD aan MARIA van UTRECHT. 17 Neen, myn marie ' ö neen, uw' barneveld moest fneeven, Zyn hoofd zy 'toffer zyner vaderlandfche trouw; Wat nood?...'cis waardiger te derven, dan te Jeeven: Wanneer men derft met roem, baarddons de dood geen rouw. Civilis heldenkroost kent barnevelds begeeren, Het heeft, in daad by daai , zyn ftaatsbeleid gezien, "Het zal hem ook in 'tgraf, eeuw uit eeuw in vereeren, En elke landgenoot zal u zyn bydand biên. Ween niet, myn gryze Gaê.'— weent niet,myn dierbre telgen! Uw oude vader vreest vorst Nasfaus wreedheid niet. Vertrouwt Gods wysbeleid, vertrouwt de deugd der Belgen, En ziet op 'tvreedzaam graf, als 'tendperk van verdriet.' Geen Hoffchavot, befpat met 't bloed van zoo veel braven, Strekt e arneveld ten fchand, wanneer hem ten 'tonreehtflaebt; '£ Schavot is edeler, dan het vuige inerk dier ilaaven, Wier vleikunst weitfehen loon voor wanbedryven wacht 1 Moest hoorne en eg mond niet het eigen lot bezuuren? Zyn duizend helden niet door 'tdaatsbelang ontzield? Wat deed dit monster ramps aan Nederland verduureu? Wat rampen teelt hei nog, daar 'tland van fneodaaits krult? B  18 BARNEVELD aan MARIA van UTRECHT. Of dan een a l v a of een M a u r i t s ons doet fterven, Hun doel is even, fnood en 'smartelaars roem gelyk; Gelukkig hy die 'tlicht, als man van eer, kan derven, En moedig de oogen (luit, voor 'sdwinglands blinkend flykl God lof, uw barneveld, getrouwe en dierbre Gade.' Gevoelt zich grooter nu, dan hy zich immer vond: Dit hoofd verwacht het zwaard: dit hoofd wacht geen genade: Myn ziel vliegt juichend op , van 'tfmartlyk waereldrond! — 6, 'kZie in 'tfterfdal reeds de kroon der eeuwen praaien.' — Myn waggelende voet treed vaster naar het graf; Ik hoor, in 'tluistrend oor, der zaalgen lied herhaalen, Eu 'thallel myns triumps rolt van den hemel af: ja, eeuwig zingende koor, der blyde cherubynen.' Haast zal ook barneveld een hemelburger zyn.' Haast ftemt hy zynen toon met dien der feraphynen, Marie.' en gy ook daar! ook daar, in engelfchyn.'.... Vaarwel.'... ik gaa tot god ; vaarwel.'... groet onze kindren : Droog uwe traanen af: zorg dat hun oog niet fchreid.' Myn dood is zegenpraal: laat dit uw leed vermindren.' — Vaarwel, myn zielvriendin.' vaarwel tot de eeuwigheid.'  DE VERJAARDAG ZOONTJE. w " eliust vari uw ouders harte.' Eersce zegel myner min.' Gy treed heden, door Gods goedheid, Weer een nieuwen jaarkring in — Liefling.' mooge uw volgend Ieeven, Mooge uw onfchuldvolle jeugd, Zyn befcheenen met dien zsgen, Die zich huwt aan 'tfchoon der deugd.' B a VAN MYN [een lied.]  ao DE VERJAARDAG Groei, beininlyk — vrolyk knaapje.' Groei tot roem uw's vormers op: Voer der Oudren dille vreugde, Door uw deugd ten hoogden top / Dat die lieve blos der onfchuld , Die thans op uw koontjes prykt, Nooit by 't meerdren uwer jaaren, Voor het waas der ondeugd wykt/ Dat uw zacht — aanminning lachje, Dat zoo vaak myn ziel verrukt, Nimmer, door de lach der veinskunst, Wordt ontedelt of verdrukt.' Moog myn oog u, vóór myn derven, U uw damhuis waardig zien; Om, op 't voeifpoor uwer vaders, Hulde aan uwen plicht te biên/ —  VAN M T N ZOONTJE. 2I Word eenmaal, myn lieve coosje.' Een nuttig lid der maatfchappyt Dac uw hart zich vroeg der kunsten, Of ten dienst van Neêrland wy'1 —. 61 Dan rollen myne jaaren, Hoe verdonkert door verdriet, Zachtkens tot haar eindpaal heens-n; Dan voel ik myn Jyden nieti Dan gevoelt uw tedre Moeder, Wyl ze u in haar armen knelt; Hoe haar, in haar oudfta Telgjen, 'sHemels zegen tegenfnelt! —— Dan buigt ons verbonden harte,' Voor uw lot aan Scheppers throon; Dan, dan juichen wy erkennend; Gidfchonk ons een Hef de Zoon!- B 3  22 DE VERJAARDAG van myn ZOONTJE. Nu, myn Liefling! groei in jezus' Zyne hand bewaake uwtreên!— Goè'l! — zalig vriend der Kindren! Hoor der oudren fmeekgebeênÜ Zou natuur U vruchtloos fmeeken, U, die Stervelingen hoedt: U, die 't heil van Adarns looten. Hebt bezegelt met uw bloed? ■■■ ■ Neen! een Ouderlyke bede, Der belyders uwer leer, Hoort de vriend des gantfche menschdoms, Strekt der fterflykheid tot eerl Koom, myn Coosje! omhels Vader, —— Kusch uw Moeder, die U wacht! Beiden hebben wy deez dag U, Pleitend, voor Gods throon gebracht!  DE DROOM VAN MONTROSE [een fragment.] Onder alle de Herders van Arcadia muntte montröse in deugd, verftand en bevalligheid uit; deeze drie hoofdfchoonheden waaren aan het oog der bekoorlyke adelaïde niet ontfnapt ; haar jeugdig fchuldeloos hart gaf zich geredelyk aan de kuifche liefde des jongen Herders over, en hunne verééniging gaf hoop dat Arcadia, uit dit voor elkander gebooren paar, de deugdzaamfte Burgers, voor het toekoomend gedachte, zoude zien voortkomen. ■ De mak¬ kers van montröse en de fpeelgenooten van adelaïde B 4  14 DE DROOM Juichte vrolvk den dag van hun huwelyk tegen; reeds Itreng» gelde de jonge Herderinnen de bloemen, tot eene kroone voor de bruid gefchikt, te zaamen ,• reeds wierden de fpeelen en wedloopen, door de oudften des lands, welken by hunnen echt zouden plaats hebben, vastgefteld; reeds bereekende de Gelieven , de tooneelen van gelukzaligheid, die hun in het verfchiet foelagchten, toen, op het onvoorziens, alle die genoegens , door de treurigfte weeklachten vervangen wierden, en het geheele land in den diepften rouw wierdt gedompelt. Adelaïde wierdt, weinige daagen voor de voltrekking van haar Huwdyk, door eene heete koorts aangetast, welke zoo hevig op haarc levensgeesten woedde, dat zy alle haare krachten uitputte, en, eindelyk, voor haar ■overwigt deedt bezwyken., Op haar zestiende jaar, gereed om de ioopbaane eöns genoe-volien levens, met den eenïgen man haarer liefde, inteftappen, zonk adeljsïbi den dood in de armen, en den dag tot haar huwetyk beflemd, wierdt die van haare begraafenis. Elk gevoelig menschelyk hart kan zich den toeftand van den ongelukkigen montröse verbeelden? In eene Ie- venwoestende gejaarepheid — in eene fiilte die gevaarlyker dan de hev^fte ftorm is — zag hy zyne geliefde van zyne zyde wegrukken. Hy zag, niet eene zagt kermende wanhoop de roos zyner hoope, door den feis des doods afmaaijen; en volgde haar lyk, zonder één traan te kunnen Horten. . 'Er Jeefde in zyne geheele ziel, flechts één denkbeeld; namelyk: Adelaïde is niet neer! alle overige gedachten waaren 'in hem vernietig?. Hy ging niet meer met zyne Schaapjes te velde, noch, luisterde ook niet naar  tan MONTRÖSE. *g de troost der vriendfchap. — Dag by dag zag men zyne gezondheid, oogenfchynlyk, afneemen: zyne zuchten waaren bange; en zyne ftille droefheid boezemde eerbied en mcdelyden aan alle zyne bekenden in. . Elf daagen nd adelaïde begraaven was, ging hy des morgens uit zyne hutte naar haar graf bleef geheel dea dag daar; en toen hy avonds wederkeerden, fcheen hy eenigzints opgeruimder, dan by tot nog toe geweest was te zyn. Hierop begaf hy zich te bedde, en droomde, een Droom, welke hy op deeze wyze, ontwaakende, verhaal, den: , My dacht, zeide montröse, dat ik, eerst influimerende, my noch op het graf myner geliefde bevond, en daar, fchoon tot in myne ziel bedroeft, echter een genoegen ftnaakte, dao ik nergens, op het geheele ruim der Schepping, dan alléén op de bewaarplaats van haare gebeenten vinden , kon. -4 Allengskens fliep ik al dieper — al dieper in; en vondtmy, in myne verbeelding, op eenmaal overgebragt, in een fombet bosch, waaraan een dikgetakt geboomte eene eeuwige fcha« duw fchonkt: geheel treurig zette ik my, in dat woud, aan den ftam eens honderdjaarigen éiks neder, en de droefheid myner ziele maakte eene volkoomene harmonifche overéén^ flemming met de melancholie die op deeze ftille plaats heersch- te Myn hart vong, dacht my, met een ontuitfpreek»; lyk genoegen, al het donkere deezes vreedzaamen oords op,' en , geheel van het waereldfche ontbonden , fcheenen de geesten myner afgeftorven vrienden rondom my te zweeven. p Alles wat my' omringde bragt iet tot myne rust toe B 5  i€ DEDROOM -—Ik ftond, eindelyk, van de plek waar ik gezeeten had£ op, en wandelden het bosch in. Nd een uur voortge¬ gaan te hebben, hoorde ik, van verre, het welluidend akkoort van een aantal galmende ftemmen, welke hunne toonen aan die van harpen en Chymbaalen paarden, heffende, zoo het fcheen, een triumpblied aan Dit geluid maakte myne nieuwsgierigheid gaande: ik verdubbelde mynen gang, om 'er naderby te koomen, en, in weinig tyds, bevond ik my aan het einde van het fombre woud. Welk een gezicht, trof my hier! Midden op eene ruime, met duizend bloemen bezaaide, onafzeinelyke vlakte, zag ik een prachtig trotschöpreizend gebouw, wiens ringelmuuren van marmer waaren , hebbende op deszelfs bovendak, aan alle vier zyne zyde, de van elkander gefplee- ten vleugel eens Seraphs. — Ik naderde de poorte diens tempels, en zag eene trap van twaalf treeden, waar langs twaalf gouden Leeuwen gefchakesrt waaren, boven die poorte las men: DE VERZAMELPLAATS der RECHTVAERDIGEN Ik ftaarde een geruime tyd op dit opfchrift, rny zelf dikwerf afvraagende: of ik, als nog met het floers der flerflykheid omtoogen zynde, het zoude durven waagen, dit verfclyf der geiukzaligden intetreeden? De begeerte echter, om myne adelaïde, voor de eeuwigheid gelukkig, wedertezien, haalde 'er my roe over; en, ik beklom, met een fidderende voet, de twaalf treeden diens tempels.  vis MONTRÖSE. 27 Boven zynde, klopte ik aan de géfloorene deure, en twee grysaarts, op wier gelaat ernst en gulle vriendelyklieid hunnen zetel fcheenen gevestigd te hebben, openden dezelven; my met eene lieftaalige ftemrae vraagende : Wat begeert gy, zoon eener Jierfelyke? vaders! zeide ik, ik zoek myne be* minde in deeze verzamelplaats der Regtvaerdigen; myne adelaïde, die door den dood van myne zyde wierdt weggefeheurt, moet, dewyl zy de vriendinne der deugd was, haar verblyf onder da zielen der uitverkoome houden. By het uiten deeze',- wopr-. den, blikte de beide ouden my, met een vriendelyke glimplach, aan, en antwoorde: Ja! zoon der aarde! de geest uwer bruid zweeft in dit gewest der zaligen; de Cherubs galmen nog haare intreede in de zaligheid; doch, gy kunt haar, dewyl uwen proiftyd nog niet geëindigd is, niet zien; vleefch en bloed treden niet door deeze poorte; gaa terug naar de levendigen, en leef onder hen even als uwe adelaïde leefde, en, dan zult gy, by de uure uwer verfcheiding, deeze poorte voor U ontflooten vinden, en de Geestelyke hand uwer bruid, zal U verwelhoomend voor den throon des lams geleiden! en die tyd, zal niet meer lange zyn! Nu, flooten de Grysaarts de poorte weder, my in een toeftand laatende die ik niet weet te omfchryven, beangst wilde ik de trappen weder aftreeden, doch., daar mede bezig zynde, ontwaakte ik geheel doordrongen van het gedroomde. ■ Dus verhaalde montröse zyn droom, welke hem van de zekerheid en zaligheid zyner beminde verftorvene overtuigt hadt. En, ik voor my, geloof dat foortgelyke droo- men belangryk voor'een Chriften moogen en moeten zyn; vermits wy niet weeten, welke weegen de Voorzienigheid  fe? Di Droom va|it MONTRÖSE. goedvind te gebruiken, 'om den Sterveling van zyn lot naden dood bericht te geeven. F Moktröze leefde nog vyf jaaren nadien droom; en zyn Sterfbedde was vreedzaam, en wachtende op die heerelyk. heid die aan den deugdzaamen mensch beloofd is; en waar. aan wy niet behoeven te twyffelen, wanneer wy een Young of een Addis soit den laatften adem hebben zien wegzuch» len! —.  by het afsterven VAN MYNEN GELIEFDEN GROOTVADER, DEN GENERAAL MAJOR J. E. de WITTE COMMANDEUR VAN CREVECOEUR. ' den 14, van Grasmaand 1790. Natuur!.. Natuur! gy fpreekt? - myn hart voelt uw vermoogenl-U Zints lang hadt ik, door ramp, myn traanen weggefchreid —; Zints lang was alles woest — gevoelloos voor myne oogen. i Niets trof — niets deedt my aan, in 'tlot der fterflykheid!—  3o BY HET AFSTERVEN Verwildert tuurdde ik, op alle aardfche wisfelingen, My lagchte, in 't uur des doods, een fombre wellust aan; Graf! grenspaal van ons leed! moetgy meeenzuchtontwringen? Graf.' lokt gy uit myn oog — een warme vrienden traan ?.... Geëerbiedigt Grysaart! thans aan 't woelend (tof ontheeven; Ik ween !... niet om uw dood; de dood baard waar geluk — Neen! — 'k wensch U niet weêr hier; ditkommervolleleeven, Schenkt aan een edie ziel niets dan verpeste druk.' Doch 'k ween, wyl myn gevoel gefchokt word, door 't herdenken, Aan al uw liefdezorg my, in myn ramp, betoond; *tls de infpraak der Natuur — ik zie haar werking wenken, Die U... is dit genoeg?... met ééne traan beloond!... Getuige myner fmart! rol ftroomend langs myn wangen ; Druip, op het dierbaar lyk myns Vaders Vader, neêr; Stol tot een paerel, aan zyn gloriekroon gehangen; Gy zyt de laatfte tol; de mensch bezit niets meer! ■ Myn Vaderland!... gy bloost ? ... uw oog aanfehouwt de wonden> Des gryzen helds, wiens bloed nog'op uw terpen vlied: Gy hebt, in ftryd by ftryd, zyn Krygsdeugd ondervonden; Ja; bloos — als gy op 'tlotvan zyne Zoonen ziet! — «s  van myn GROOTVADER. In festig jaaren, aan uw glorie toegeheiligd, Heeft Bergen en Raücoüet zyn dapperheid gezien; Hy heeft, met Do Ver ge, der Staatenheïr beveiligt, Hun volk alléén hieldt ffond, terwyl de Duitfchers vliên! Zie, Neerland! —Neerland! zie het bloed zyn 's Vaders vlieteB, Zie hoe zyn broeder voor zyne oogen wordt geveld; Ja; zie hem, fchoon gewond, uw vyand nederfchieten; Dan ~ wat — wat was het Joon, van zulk een waardigheid? Nooit kest zyn groote ziel de gunst der trotscheid beedlenjj Hy zag zyn Meesters, met een ópen aanblik, aan; *t Gevoelen zyner waarde alleen, moest hem verédelen; Nooit kan een waar bataaf in 't juk eens vleïers gaan; Helaas! die fierheid, fchoon het merk van edle zielen, Is dikwerf oorzaak, dat een kundig — eer lyk man, Die niet, als vleïer, voor een zetel neêr wil knielen, Voor al zyn dienden niets tot loon ontfangen kan! Tot loon ?... wat is dan 't loon der deugd, in'toog der Grootent Een denkend menschdom zy beflisfer deezer vraag'! Dan, dat uw heldenbloed, voor 't vaderland vergooten, Het loon zy, daar uw kroost zyn grootfte roem opdraag'1  3* BY HET AFSTERV. va» myn GROOTVADER. Uw taak, Geliefde! is hier in glorie afgeweeven!.... Rust zacht!... het Nagedacht eere uws gedachtenis! Ik zie u eenmaal weêr — zoo 'k hoop, in beter leven, Wanneer, aan 'teind der baan, myn ftryd vólftreeden is — - Rust zagt!... De worm des grafs mooge uw gebeentverfteeren, De liefde der natuur blyve aan uw geest verpand j Geen tyd zal deeze liefde uit onse harten weeren; Eens bloeit ze, op cnglenwyze, in blyder Vaderlandl —•  CZAAR PETER DEN EERSTEN AAN, A U G ÜSTUS, KONING VAN POOLEN, Ten tyde der Overlevering van den gevangen Generaal P A T K U L, AAN KAREL DEN 12, KONING VAN ZWEEDEN. De Czaar derMoskoviers — de fchrik der ftrydbre Zweden-* Der Poolen vraagbaak, by het woên der Oorlogsdrift, ■De Keizer, op zyn throon gevest door tegenheden; Bied vorst augustus heil —en groet hem, door ditfchrift! C  34 CZAAR PETER DEN EERSTEN, Ik groet u, Koning! Hechts uit eerbied voor uw zetel. Niet als een broeder, die een broeder welkom bied; Neen, 'k acht geen dwingeland wiens laffe ziel, vermetel, Noch 't recht der volken — noch zyn' eigen roem ontziet! Augustus! bloos!... een ril doet mynen boezem reizen, Verachting vormt den fchrik, die door myne aders beeft; Elk man van vaste trouw moet voor uw opzet yzen; Is 't moogïyk, Poolen', dat die Vorst u wetten geeft?... Augustus! bloos!.. .bloos, om uwe vuige plichtverzaking! ... Gy durft noch Kareli toorn — noch zyn geweld weêrflaan, Gy breekt ons eedverbond, om eigen blocienslaking; Gy ziet myn Patkuis leed, in koelen bloeden aan!.... Ontaarte! moet die held uw ramp ten offer (trekken, Dieheid, zoo trouw -zoo groot- Hy't voorbeeld voor't heelal? Hy die op Mavors veld, kost angst en fchrik verwekken, Moetlyden, Veins aart.'om uw lafheid ten geval?.... Augustus ! nogmaals: bloos! - bloos fiddrend voor myn woede! Red Patkul uit de macht van Lyflands dwingeland; Dat uw geleend gezach rnyns Staatmans hoofd behoede, Of wacht... ik zweer by God!... zyn wraak van Peters hand!—  aan AUGUSTUS. 5£ Waar zyn de duizenden, door Mentzikof gevangen. Die Zweeden, door myn heïr by Kalifch overheen? Waar zyn die belden, van verfcheiden oorlogsrangen, Wier neêrlaag de triumph van Ruslands volk vermeerd? Waar zyn de Hoornes — waar is Maderfeld gebleeven? Waar — waar is Manhal? — waar de veldheer van Tarief Waar Muller"? met de bloem van Kiow's flrrydbre neevcn? Waar waait de veldbanier, verovert aan de Pó?.,,. Waar, laffe Koning! zwerft die Ruiterbende in 't ronden, Die myn zeeghaftig heïr op Staniflaus verwen ? Waar die Soldiers, door WisniowsJcy opgezonden? Waar is, in 'teind, die held, dien alles winnen kon?..—< Ik eisch myn Patkul — Jk eisch hen allen van u weder, Verzaker uwer trouw! fchoon thans de vreede u vleid, Schoon men een lauerkroon werpt voor uw zetel neder, Denk dat u Peter vloekt — en 't moeilykst lot bereid J — De vuige vleïer ftichte een eerzuil voor zyn flaayen, Zyn hand cimente in de erts der kruipendfte eigenbaat; Doch, nooit zal, *t nagedacht de roem eens vermaart ftaavem Dc dood verwoest een Vorst, by Gode en mensen gehaat! — C 2  CZAAR PETER DEN EERSTEN enz. Augustus! wordt verlicht, en — ken eens Konings waarde; Verwerp een keten, die u niets dan fchanden baard; Eer Karei, dwingt men u, gelyk een Heer der aarde[; Doch, blyf uw zelf — uw rang — uw roemryk ftamhuis waard! De glorie van den held kan Koningen niets baaten; De Kroon isflechtseenfchaatiw den troon is louter fchyn; Zoo dra de heerfchers laf hun roem en deugd verlaaten , Kan nimmer volk gerust op zyne rechten zyn.' Dan; dit — dit maakt ons groot — doet ons onfterflyk leeven ; Dat niets ons meerer waard dan onze plichten zy, Dat wy de Burgers recht — de Cezars eere geeven , En heerfchen naar, 't belang van elke Monarchy! ■ ■ Augustus! lever my 't gevangen Krygsvolk weder! Vooral tracht Patkul, als myn Afgezant, te hoên; Ik min dien Oorlogman — dien Staatsman Iiefdryk — teder; Of vrees dat peter aan zyne eden zal voldoen! Zoo draa myn vorstlyk hart mag op uw glorie roemen; Zoo draa ge uw naam ontheft, aan ontrouw — laagheid —fchyn; Zal Peter, als voorheen, zyn bondgenoot U noemen; En moskows heerscher zal augustus broeder zyn!——  ONDER, HET AFBEELDZEL; VAN CZAAR PETER DEN EERSTEN •L'e fchrik des Ottomans de temmer van 't gewe/d De Vader van zyn volk, die *t leerde en zich deedt vreezen Der Rusfen grootften Vorst — des waerelsgrootftenheld De vriend der kunsten, ftraalt in peters achtbaar weszen! C 3  D E GEPLUKTE BLOEM. *L/ie! Zie, hoe deez geplukte bloem, the mi re! aan ons gelykt!... Zie.' al baar fchoonheid is verdooft, Zints ze op uw boezem prykt!... Geliefde! Ach! ook zoo zal uw fchoon, Door 't woên des tyds verdrukt,. Verwelken; doch — een fchoone ziel, Wordt door geen tyd ontrukt. —«—  DE GEPLUKTE BLOEM. 39 Zorg dan, Myn dierbre .' voor uw ziel —— Zorg angftig voor uw deugd; Dan zal uw' winter — zomer zyn Dan is uw grysheid — jeugd! Dan breekt, wanneer de dood u plukt, Uw volle fchoonheid aan; Een fchoonheid die geen menfchenhand. Geene Eeuwen doen vergaan! C 4  WIE DOORZIET ZYN NOODLOT, VÓÓR DEN DOOD? ■De gryze — de eerelyke fijerval was de vrfend des mensen» doms, en voornamelyk die der Kinderen; zyne Echtgenoots was, reeds Jaaren geleeden, door den dood van zyne zyde weggenoomen , en van zyn talryk Kroost bleef hem alleen een Zoon , welke voor het onderhoud zyns ouden Vaders seorgde, en eene deugdzaame tederhartige Dochter over. Op sekere fchoonen Zomermiddag verliet hy zyne eenvoudige wooning, en wandelde: op zyn kruk leunende,  WIE DOORZIET ZYN NOODLOT enz. aï naar het bygeleegen Dorp. . In het terugkeeren, ontmoeten hem een hoop baldaadige jonge knaapen , welken , geen eerbied noch voor zyne graauwe hairen noch voor zyne deugd betoonden, en hem met onderfcheiden befchimpingen overlaaden. fierval beftraft hen, met alle de zachtzinnigheid eens menfchenvriends, doch, dit maakt de fpotlust dier onbezonnen nog meerer gaande, en zy onderftonden zich, om van woorden tot daaden Itoomende, de handen tot den fchier weereloozen Grysaart opteheffen: een hunner geeft hem een flag; dit verbittert den ouden Vader, welke op eenmaal alle zyn krachten verzamelt, en, met zyn kruk, den baldadigen belediger een flag toebrengt, die zoo ongelukkig trof, dat hy, tot op de herzenen zynde doorgedrongen,,den roekeloozen jongeling dood voor de voeten des Grysaarts deedt nedervallen. Welk een Schouwfpel voor het hart eens menfchenvriends! ... naauwelyks ziet de rampfpoedige Fierval den jongeling bebloed nederzuimelen, of fchrik en afgryzen overweldigen zyn geheel aanweezen, en hy ftort gevoelloos naast den verflaagenen neder; intusfchen vluchten de overige knaapen naar het dorp, alwaar zy het voor. gevallene aan ieder een verhaalen , en daadelyk De-eeft zich het Gerecht naar de plaats, alwaar zy fierval be- zwymt naast den vermoorden jongeling vinden. Men brengt hen beiden ia het Dorpïraadhuis, jen'de regeeringsleden vergaderen nog dien eigen avond, 0m onderzoek naar de zaak te doen. fierval voor den raad gebragt zynde, verfchynt daar, met alle de waardigheid eens ongeluk- Xigen doch eerelyken misdadigers, en verhaalt de rechter, onder de bevfgfta aandoeningen van fmart en deelaeemende menfchenliefde, al het gebeurde; eenvouwig bely-  42 WIE DOORZIET ZYN NOODLOT dende; dat hy, zonder het te willen, een menfchenmoorder is geworden, en, diensvolgens, getroost is, om het. door hem verkorte, leeven van zynen Natuurgenoot met verlies van het zyne te boeten. Men brengt hem, op deeze bekentenis, naar het Gevangenhuis, en den raad zyn vonnis opgemaakt hebbende, verwyst hem om, uit hoofde zyner hooggeklommen jaaren, en wyl zyne misdaad niet met overleg gepleegt is, het hoofd op een Schavot, anders geen ftraf voor een moordenaar, te verliezen, fierval hoord dit vonnis met gelaatenheid aan, en erkend 'er de billykheid van. heel het Dorp betreurt zyn rampfpoed; hy was overal geacht cn bemind; een yder beyverde zich om ftryd om zynen ongelukkige Zoon en Dochter, welken wanhoopend door droefheid waaren, te troosten. Fierval beftecde, in zyne gevangenis, de weinige uuren, die hem nog overig waaren, om zyne ziel met haaren Schepper te bevreedigen; zich, ten dien einde, van alle waereldfche betrekkingen en aandoeningen ontdoende. Zyne kinders waaren hem tweemaal in zynen Kerker koomen zien: doch, deeze bezoeken hadden zyn vaderlyk hart dermaaten gefchokt. dat hy fchier in hunne armen den geest had gegeeven; dit deedt hem befluiten om, hoe veel 'er zyne ziel ook onder lyden mogt, die panden zyner liefde niet meer, aan deeze zyde des doods, wedertezien; en, by dit voorneemen volhardende, fchreef hy hen, in den nacht vóór zyn flerven, deezen geheel aandoenelyken brief: GELIEFDE-TEDERBEMINDE KINDERS.' Ontfangt de laatfte letteren van uwen ter dood veroordeel-  vóór DEN DOOD? 43 êen Vader, en, metdeezen, zyne jongde groete.... Ach' nyn hart lydt reeds duldeloos veel — myne krachten zyn fchier geheel afgeftormt, en ik moet myne weinige nog overfchietende denkvermoogens bewaaren om, aan den oever van het graf, genade voor myne ziel van den Almachtigen aftefmeeken... Gy, lievelingen van myne vaderlyke tederheid.' gy wilt immers geene oirzaaken zyn, dat uwen ongelukkigen gryzen Vader, van alle kalmte beroofd, wanhoopend zonder verftandig nadenken , den dood in de armen zinkt? en zoude dit niet gebeuren, als ik, gaande naar het Schavot, den laatften vaarwel-kusch op uwe lippen drukten?... Gy kent myne genegenheid voor u; zy was altyd de Jiefde- rykfte de zsrgenrykfte; doch, in dit vreezeiyk oogen- bhk by een ilerfuur, zo ontzettend als het myne zal zyn, moeten wy elkander, op dec.e rampvolle waerekl, niet meer wederzien. . Deeze brief is myn affcheid; hy bevat my- nen vaderlyken zegen, en de vuurigfre wenfchen voor uw beider aardsch en hemels geluk. Hy wordt, met myne liefde traanen met de traanen van een bloedend vaderhart bevochtigt. In de zalige gewesten der onfterflykheid, wanneer uwe lang verhemelde Moeder en ik, u tot den throon des almachtigen inleiden, zult gy die traanen als paerelen aan de kroon onzer aller zaligheid zien blinken , en daar nog zal uwen Vader u , met den kusch eens Engels voor alle uwe beweezene kinderliefde en tcdre zorgen bedanken. Leeft zodanig, ó myne Einders! dat wy elkan" der kunnen wedervinden, en zorgt dat uwe ouders niet vergeefsch naar uwe komst In de zaligheid uitzien.' Nooit vertoond de deugd haare majefleit meerer, dan aan  4* WIE DOORZIET ZYN NOODLOT den mond des grafs; my fchieten Hechts weinige uuren lee- vens meer over in weinige oogenblikken ftaa ik voor Gods rechterftoel! op morgen hebt gy geen Vader meer! — deeze nacht is de laatfle van myn Ieeven ; ais hy weder koomt zal hy over myn ontzielt lighaam fchaduwen, en He wyze, waarop ik zalfterven, is vreefelyk voor een gevoelig eerlyk man; doch, het is de waarde der deugd het is de zagte kalmte van myn gerust gewisfe, die my boven alle die denkbeelden en verfchrikkingen verheffen ; en ik durf u , myne geliefden! met waarheid zeggen; dat ik. in de verzoening van Jezus Christus berustende, als een Christen de eeuwigheid inftap; en dit, myne Einders! is immers de heerlykfte de zegenrykfte triumph die uwen Vader konde behaalen?.... Laat geene , der menschheid hoonende , vooröordeelen , ever de plaats van myn derven , u wanhoopend doen treuren ; de rechtvaerdigheid der maatfchappelyke wetten , en die van God zelfs, eischt dit; de fterveling kan zyn noodlot niet ont- wyken, of iet in Gods befluiten veranderen.' Alle onze bekenden weeten dat ik nimmer een booswicht waar een bykans tagtig jaarigen leeftyd , moet de waereld van myne beginzelen en van myn karakter hebben overtuigt, en niemand, die eene verftandige ziel bezit, kan, als hy myn misdag ver. neemt, mynen dood als eene fchande aan myne kinders toereetenen? Beha!ven dat, is de plaats waarop wy ftervenvoor den deugdzaamen onverfchillig; de ziel van een Christen ftygt, met gelyke vlucht, naar den hemel, het zy zy van een|Zetel of van een Schavot tot haaren Schepper opklimt. Ik hoop dat God den ongelukkigen jongeling, die ik, zon_ der voorneemen, in het graf friet, genadig tot zich zal hebben  vóór DEN DOOD? 45 genoomen; op dat ik geleegenheid hebbe, hem, inde eeuwig. he>'d, vergeeving te vraagen. Hy heeft nog Ouders —— OuHers die, mogelyk, zynen moordenaar zullen vervloeken, en de wraake Gods over my zullen inroepen ; doch , gy myn Zoon! gaa die bedroefden, in mynen naam, opzoeken, en vergiffeis voor myne misdaad afbidden; zeg hen, dat ik het bloed van hun Kind niet gezogt heb, en ik, ftervend, betuig, dat ik alle hunne droefheid gevoele, en hen 'er eenmaal, als alle aardfche wisfelvalligheden ten einde zyn , vergoeding voor zal poogen te doen. Denk dat een ftervend Vader u dit, als een jongfte bewys van Ouderliefde, ernftig bevecld, en op het harte drukt! —■ Nu, myne dierbaare Kinders' myn leeven fpoed ten einde: de laatfte nacht is fchier ddir heenen gevlooden — Nu, vaart wel! — vaart eeuwig — eeuwig wel!.... Groote God! welk een gevoel van Vaderlyke tederheid doordringt my? Eeu. wig ? neen, Lievelingen van myn hart! niet voor eeuwigfehei» denwy; flechts weinige jaaren zullen 'er verloopen, en dan zullen wy elkander wederzien! tracht, ik bid het u.' tracht in die jaaren voor den hemel te leeven! myn hart voorzegi my uwe zaligheid !.... ik zal uwe ontflaapene Moeder voor haar deugdzaam nog hier toevend kroost in myne armen drukken 1 .... de blyde, de heerelyke onfterflykheid, zoo vól wyiheid, liefde en genade, alléén voor den edelen mensch, in het plan Gods uitgedacht, blyve uw hoop en uwe verwachting/. . . . troost elkander, in de billyke droefheid die de natuur u over mynen dood zal doen gévoelen; doch, mort niet jegens de be« fluiten des Almachtigen. Myn hart fcheurtzich vol weedom van het uwe af.'.., dierbaare Kinders!... ziet myne traa-  45 WIE DOORZIET ZYN NOODLOT nen, en Iaat myne nagedachtenis u waardig blyven.'... myn 7aatfte frrfk zal zegen over uwe hoofden fpreeken , en in myn jongde gebed, zal ik u aan de voeten van Gods liefdemhroon nederleggcn.'... Ik kan niet meer... de pen ontrolt aan myne beevende hand ... ik gevoel te fterk dat ik Vader ben, en dit gevoel overweldigd myn geheel aanweezen.'... vaart — vaart dan wel, myne lieve Kinders.'... gy gaat Weezen worden; doch de God van uwen Vader zal ook die van myn verlaaten Kroost zyn, en onder zulk eene hoede is uw geluk en uwe deugd veilig Ach.' Kinders! Kinders! Weezen ! Voorzienigheid! bewaar deeze dierbaaren.' Kinders!... Kinders! hoe moeïe- Jyk ruk ik my van u afi ... dan; het moet zoo zyn! ... myne «ure isdadr; het zwaard des Rechters wenkt my naar hetgraf! nu dan.'... nu dan.'... koemt, dierbaaren.' vliegt, voor het laatst, in de armen van uwen gryzen, rampfpoedigen Vaaer, I en, voelt, op zyne borst weenende, hoe groot zyne liefde tn zyn lyden -zyn !... Natuur.'... Natuur! ontknoop uwe koorden ... en, ó Almachtig ontfermend God! ftaa den zwakken ftervelingby.'... Zegels myner liefde! Kinders van myn hart! gedenkt myner ... ik moet my van u losrukken... fpoedig, fpoe. «lig, bedrukte Weezen.' zult gy geene Ouderloozen meer zyn .... nog... nog een kusch .'... een jongfte kusch! en....deeze — deeze Vaderlyke traan — de eenige traan, die ik op aarde meer zal plengen, bezegeld myn laatst — myn ftervend vaart. wel — vaartwel, tot den morgeniïond eener ftoorelooze eener aller hereenende Zaligheid! ... ik kan nu niet meer... Kinders! ... lieve Kinders! 6 Godl zegen hen! ——  vóór DEN DOOD? 47 Het fchryven van deezen brief, verlichte de fmarten des Grysaarts; hy had nu alles, aan deeze zyde des doods, afgedaan, en verwachte den dood met blydfchap Des morgens beklom hy het Schavot; deedt eene korte, doch treffende aanfpraak, aan de weenende te zaamen gevloeide meenigte — beval zyn Zoon en Dochter aan hunne genegenheid ; waarni hy, nederknielende, den doodelyken flag ontfing. Hoe veele aanmerkingen verfchaft dit waarachtig gebeurd geval, den denkenden mensch.'... welk een voorbeeld voorden trotfchen fterveling, die in weelde en overdaad grys wierdt. — Natuurgenooten! WIE ONZER KENT ZYN NOODLOT vóór HY DEN DOOD IN DE ARMEN ZINKT?  BEDE AAN DE MAAN. R-oziNDE kende uw hart myn pyn, Gewis dat teder hart, Dat fteeds voor 't heil der'roenschheid floeg, Nam deernis met myn fmartl—— Uw liefde, die my 't Ieeven fchonk, Bereid my thans den dood! Ach! mint gy dan den minnaar niet, Dien ge eens uw weermin boodt?,.  BEDE aan bi MAAN, Ik kwyrjj kozindeI op uw bevel, Myu daagen treurig af! . Helaas! 'er bloeit niet ééne roos, Van nU', tot aan myn graf!--- Koom!... zoo gy nog gevoelen kunt^ Voel wat een minnaar lyd, Die, fchoon hy hoopeloos bemind, Zyn hart der liefde wyd! Koom!... zie my hier, in 't holst des nachts,' In 't diepst der wouden ftaan, Ik ftaar verlaaten eenzaam hier, A, Maan! uw fchynzel aan/ ■ ....... Gy die dit halverond befpied, Terwyl gy 't Aardryk voed! Gaa, boodfchap aan myn hartvriendin, Hoe kakel zuchten moett 13  JO EEDE aan de M AAN. Zeg haai, die in myn boezem leeft, Die my haar liefde ontrukt, Hoe een verpest — een bang verdriet, Geheel myn jeugd verdrukt! Verlbhtfter van den fombren nacht.' Verkondig haar myn pyn Leer myn rozinde minder wreed, Leer i.aar aandoenlyk zyn.' Spoed voort!... vervolg — vervolg uw Ioopl Breng haar myn fraeekgebeên.' Spoed voort.'... en, nader morgen wéér, Met blyde — dubbele fchreên.'—-— D3n fticht u myne erkentenis, In *t hart een dankaltaar.' ——— Ik volg u reeds als heilbodin. Als myn gelukfiax naar — —  BEDE aan de MAAN. 5j Rozinde ! ... Ach! wraak deez voorfpraak niet; Ge ontfangt een godlyke eer! Roep karei., als uw beste vriend. Vertedert, tot u weet.'——— E x  BY DE TOMBE, VAN DEN ADMIRAAL de RUITER. De kuiter! 't oog des belgs (taart zuchtend op uw asch! Gy ftierft voor Neêrlands roem, toen Neerland dankbaar was Toen Deugd, en Moed, en Trouw den Batavier beftierden — Toen Eer— toen Vryheidsliefde en Godsdienst hem verfierden: Helaas!... zag thans uw oog op Bato's Zoonen neêr, Gy vond geen Nederland,, gewis, in Neerland weêr;  MTt db TOMBE van din ADMIR. de RUITER. 53 •t Verbastert Nagedacht kan grootheid niet waardeeren? Het laat zich niet door deugd — neen! door zyn goud regeeren; Thans geit geboorte alléén : — ten fpyt van wettig recht, Word aan een Oorlogsman zyn lauwerkroon ontzegt.' Thans is aan Krygsdeugd niets dan 't laagst gevleï befchooren; Ten waare een Veldheer wierd uit Vorstlyk bloed gebooren; Ja, ruiter.' in onze eeuw, hoe wreed dit vonnis fchyn', Zoudt gy, zoo draa gy llierft, in 'tgraf vergeetep2yn! ——«* D 3  OP HET STANDBEELD, \ VAN DEN GENERAAL WASHINGTON. Een vryheid lievend volk vereerde, in duurzaam Marmer, Zvi) groote Landgenoot — zyn ftrydbren Rechtsbefchermer: Geboorte fchonk hem niets; neen, ai zyne eertropbeën, Verwierf hy door zyn moed — door zyne deugd alléén : Vergeefsch poogt nyd of haat zyn glorie Hem te ontrukken: Vergcefsch poogt lasterzucht zyn Krygsrocm te onderdrukken;  op het standbeeld van WASHINGTON. 55 De Iaatflc Amerikaan vereeuwt Held Washington, Als redder van zyn land — als fchrik van Albiort: Hy zal, eeuw uit eeuw in, in edle harten leeven; Zyn naam zal dankbaar op de tong der vryheid zweeven, Zy lagcht hem vriendlyk toe — zy kuscht hem als h3ar Zoon , Zoo ver ze, in 'toog der aard, haar waarde fpreid ten toon V 4  ONDER HET BEELD, Ti N Dr. franklin. Dit 's ?RArTKLiN— 'tallergroots in't woeden vau den nood j In zyn verheffing kicen — in zyn verneedring groot; De mart wiens fiere tas! de dwinglandy deedt beeven : Wiens naam op vryheids fchild, vereeuwigt, is gefchreereni Vérgeefsch'heeft lasterzucht zyn glorie aangerand; „ Hf sweêg j maar *m brak de boeï, van zyn Geboorteland|"  OP DEN ME NS CHEN VRIEND, H O W A R D. Gy die in kerkers zuchte of kwynde op uwe fpond; ( Verceuwt den menfchenvriend, in wien ge een trooster vond.;. Laat howard's edle naam in uwe harten leeven , Zoo lang uw hart een flag der dankbaarheid kan geeven; Hy toonde aan Vorften, vaak misleid door valfchen fchyn, Dat ongelultkigen, als zy, ook menfchen zyn! Plaatst Hem naast addisson, rechtaarte menfchenvrinden' Gf zak {n beider beeld, een trek der Godheid vinden! «* D s  DE ROOS. Roosje! toen de wenk des Scheppers, U, uit niet, ten voorfchyn riep, U, tot iïeraad van de fchepping, En, tot vrengd des menschdoms, fchiep.'  DE roos. sa Groeide toen, in Edens dreven, Zoo veel doornen om u heen?... Neen! gy waard bevryd van priklen, Voor de zonde op aard verfcheen! ———* Heeft de val, van vader Adam U die doornen aangebragt? Deeldet gy, met al 't gefchaapne, In de ellend van 't nagefiacht? Wilde God, in u, ons loonen, Dat het fchoon der rampwoestyn, Sints den val der eerfte menfchen, Zou doormengt met distien zyn? ' , , Bloozend Roosje! leert u fchoonheid Aan den fterfling, hoe de deugd, Na het zwygend graf zal glooren, Vry van fmart en ongeneugt? — Roosje! 'k zie een zachte daauwdrop, Tintien langs uwe blaadjens neêr; Hy fchenkt u een nieuwen luister, Geeft u geur en leeven weêr;  #a DE ROOS. Ook zoo zal de daauw deï Godsdienst, Zielen Iaaven, die zy mint, Die een vonk van hemel wellust Aan geen nietige aarde bind! Roosje mogt snyns levensavond Daagen, als uw morgen daagt, Die het merk der heiligfte onfchuld, Op de ontlooken knopjens draagt! —-* Mogt myn hart, aanminnig Roosjel Denken, als 'tuw fteeltjen ziet. Alles teelt, in 't ondermaanfche, Doornen — rampen en verdriet! Laat myn hart, by dit aanfchouwen, Denken: na het rustend graf, Neemt de liefde hand des Scheppers, Aan den flaaf zyn kluisters af! —«*S Hemel! laat myn avond daagen, Met de Roozen in den mond, En, verwlsfel myne doornen, Voor een zaalger morgenftond! ——  DE'IOOS. $g Roosje! dan, in hooger luister, Worde ik aan uw fchoon gelyk, Daar ik, aan den throon der eenwen, Schuldloos, zonder ünetten pryk! (2) (a) Dit vaersjen, eenmaal geplaatst in den Almanach van VERNUFT en SMAAK, heb ik, vermits men het waardig ge» keurt heeft op muzyk te brengen, -onder myn naam, in deezm bundel, nog eens doen drukken.  DE LENTE. Lieve Lente.' hoe aanminnig Hoe bekoorlyk is uw komst.' Heel natuur gevoelt, vertedert, AI den invloed, dien gy fchenkt ( In den fchoot, der draagende aarde, Rypt uw vuur het zwellend zaad; 'tjonge plantjen neemt, allengskens, Zyn beflemde vorming aan.'  DE LENTE. 63 De door koud verkleumde diertjen», Rekken zich ten Ieeven uit: Yder bloempjen yder grasjen, Botten kiemen weeldrig voort.' —»•< Land en Veeman tüur-en vrolyk Lente! op uwe blyde komst; Heel de fchepping ademt ruimer. Als natuur u welkoom groet! ' 't Heir der vooglen dartelt luchtig, Fluit en paart en zingt en Juicht —• 'tVisjen fparteld, in de ftroomen—'t Schaapjen graast, op 't donzig veldl Zoo menschlievend, wyze Schepper! Zoo vol goedheid is uw hand, Dat ze, aan elk der jaargetyden, Nieuwe vreugde en zegen huwt!  fJ4. DE LENTE. Menschdoro! wil erkennend weezen, Loof de Vader der Natuur; Liefde alleen was zyn bedoelen, By de fchepping van 'theelall  EINDRYMEN. Ons leeven, fteeds rerzcld van duizend wrange . . zorgen, Verknocht aan 't fterflyk jammer 'dal, li, van den avond tot den morgm, Het geen het altyd was, en altyd blyve» , , , , zali  Ö(S EINDRYMEN. Eu, poogt gy dan uw leed te .rekken, ó Mensch 1 door jammren en ge*'ag > Neen! laat de dood u vreugd ...... verwekken, Uw fterfuur is uw fchoonfte dag-' Uw levenshulk, op aard, gedingen door de . . laaren. Genaakt, in 'tgraf, een vaste *"J«>" Blyf dan, in tegenfpoed, op uwe ontbinding . . ftaaren, Door haar word al het vuur der bangfte fmart . gebluscht.  EEN VERTOOG, VOOR DE MENS CHENKENNIS. JTangt het geluk des ftervelings van zich zeiven af? —— DecZf kwalyk te beflisfene vraage, doet men ons dikwerf, wanneet wy met tegenfpoeden worftelen. In den omtrek der tiea laatfte jaaren myn's leevens , heb ik met 20 veele onheilen, van onderfcheiden rang, moeten kampen, dat ik eenig recht vermeene te hebben, om myne gedachten over die vr.. noogen uiten. . — Neen; ik geloof volftrekt niet dat ons geluk van ons zcl» *cn, dat is te zeggen, van ons doen of lasten afhang*; doch, £ 1  EEN" VERTOOG, wel dat onze neigingen en driften zeer veel tot onzen voor of tegenfpoed bydraagen. Twee menfchen, van onderfchei. den karakter, kunnen, by voorbeeld , een en dezelfde goeda of kwaade daad verrichten; dan, zal het gewis van hun be leid, en diensvolgens vai> hunne geestneiging afhangen , om dezelve door de waereld te doen pryzen of laaken: het komt, in bet verrichten van eenig faSa altyd op de wyze van voordragen of uitvoeren aan, om hetzelve te doen goedkeuren of verwerpen? *t Is waar; men zoude, als Chriilenen fpreekende, over het algemeen kunnen zeggen: de onzichtbaare hand eener alles beJluurende Voorzienigheid befchikt, naar welgevallen, over het noodlot liaarer Schepzelen; doch voldoet zulk eene oppervlakkige erkende'waarheid voor de leere der menfehenkunde ? .... moogen wy, als redelyke weezens, dan geen gebruik van onze rede maaken, enuit onze ondervinding redenkavelen? — Natuurgenooten! — Doorluchtige ongelukkigen ! . . gy gevoelige weldenkende zielen die, onafgebrooken, met rampen, op deeze beneden waereld moest worftelen, gy die alle uwe poogingen, om uw geluk doortezetten , zaagt dwarsboemen , en, door onvoorziene toevallen verydelen,— gy die, met het beste hart — met het befte karakter, tot aan uw graf toe, traanen moest Horten, kunt gy zeggen , dat uw geluk van u zeiven, dat is van uwen wil, afhing?— Ach! Jer zyn tal. looze toevallen die ons van het eene verdriet in het andere dompelen, — die wy niet voorzien en ook niet voorzien kunnen. Een fchurk , die moedwillig van de eene boosheid t,pt de andere overflaat, loopt voorweetend in zyn ongeluk;  Voor de MENSCHENKENNIS. *3 Joch de eere'yke man kan, veeltyds , door het noodlot gadoemt worden om, fchoon hy zulksniet wil noch zoekt, voortduurend met rampen , waar mede zich vaak de fchande vermengt , te moeten ftryden. Het wantrouwen — de onbillykheid — de nyd de hoogmoed en de onrechtvaerdigheid der vooröordeelen , draagen veel by om een braaf man ongelukkig, zomtyds voor zyn geheel Ieeven, te maaken; één lasteraar vind, in onze verbasterde tyden, meer aanhangers, dan tien lieden die de waarheid hulde doen; en dit maakt, dat wy zo veele , in den grond hunner ziel, deugdzaame menfchen onder de bitterde rampen onafgebrooken zien zuchten. — De kwaadfpreekendheid is eene veelhoofdige hydra , die , eenmaal haar vergif verfpreid hebbende, niet is tegentegaan; door haar zaagen de midden eeuwen de fchavotten van het onfchuldigst bloed rooken _ door haar vergingen de vrienden der deugd — des vaderlands en des menschdoms in de hooien des kerkers — dóór haar wierdt en wordt nog dagelyks de natuur onderdrukt — de Vaders jegens de Kinders — Gaden jegens Gaden — vrienden jegens vrienden in het harnas gejaagt, en de tederde de geheiligde banden medoogenloos verfcheurt; en dit in oogenfehouw nesmènde, kan men immers volmondig zeggen ; dat ons geluk niet van ons zeiven afhangt? Hoe dikwerf zien wy, dat de onwaardigfte menfchen, in het voor. fpoedigfte lot deelen; en, echter, oefFenen zy geene enkele daad uit, die hun zulk een lot waardig maakt. Ik heb braave lieden, om brood, met vrouw en kinders, zien bedelen, die ziuts hunne vroegfte jeugd poogingen hadden gedaan , om kunde optezamelen , en indedaad kunde bezaaien „ E 3  ya EEN V.ËItTOOG, Jfsdfn dia hunne nachtrust aan dc ftudie der weetenfehappen hadden" opgeoffert; daar en tegen, ken ik een aantal domkoppsn, die, laag van ziel zynde, zich met het zweet hunner evenmenfchen verrykt hebhen, en in overvloed leeven; waar door komt dit onderden eid?... als ons geluk van ons zeiven afhing, zoude immers de vriend der kunften gelukkiger dan den verfrandeloozen onrechtvaerdigen moeren zyn? Ik geloof dat het een algemeen heerfchend gebrek in het rnenfchelyk karakter is, dat wv onze medemenfehen te veel mar hunnen rang en re weinig naar hun hart beöordeelen, Wy letten enkel op de febitterende vertooning. die iemand in «'» waereld maakt , zonder ftilteftaan by de wyzt waarop hy gyt! fortuin maakte! wy gaan een man zonder goederen, hoe braaf hy ook weezen mooge, gedachteloos voorby , teiwyl Wy ons voor de goudmyn van eenen nietswaerdigen buigen: Wanneer een zot die geld bezit een grove misdag begaat, fche'.d menhemdenzelven ,zo ras hy eenig goed, aanbied kwyt, %T1 de waereld befehouwt dit als eene zoogenaamde Galanterie; dóctl zo draa een wys man, zonder middelen, Hechts een kleehé misdag begaat , kreit men hem als een booswicht uit, en flö verachting der waereld volgt hem overal naar; zie zm> onreebtvaerdig is het menschdom ; zelf de wetten zwygen dikWêrf, voor eene klinkende goudbeurs, terwyl zy, in het tpofiii geval, luidkeels fchrceuwen. Min soude Mizuntrope worden , wanneer men, ongeltfk, fctg iynde, diep in zulk een onderwerp tradt: het is, dus,  Voor de MENSCHENKENNIS. 7i verftandiger enkel vastteftellen, dat ons geluk niet van onzen wil afhangt ; en wy tot onze aardfche lotgevallen niets met grond kunnen toebrengen , dan het bewaaren van een gerust geweeten, op dat wy, wat ook onzen ftaat zy, eiken avond van een onrustvollen dag, met God en ons eigen hart, zonder huivering, zouden kunnen afreekenen !  GRAFSCHRIFT, VOOR EEN KIND van vyf WEEKEN. Ut kwm — hy weende en jlierf, nd'tlyden van veel pyn, Ons oog zag de oufchuld, op zyn zachte koontjes kwynen; Zöü zulk een wichtjen in Gods oog verdoemïyk fchynen, Of, om der oudren fchuld, reeds erfiyk fchuldig zyn? — t. Neen! de menschlykheid verzet zich voor die leer; ly fchenkc des Zuiglings ziel aan God onftbuldfg mèt\  DE VRYSTE MENSCR ^Vat fterfiing blyft fteeds vry, in alle tegenheên? Ii 't hy die fchatten heeft, of praalt aan Vorftenhoovenf Is 't hy die Volken van hun Vryheid kan berooven? Keen: ~ 'c k bsWtsgéer flechtst alléén! 1  S I D N Y AAN F A N N Y. Myn Fannt! 't is genoeg; uw Sidnt is voldaan! — Laatu, als offer Gods, naar 't heilig autaar leiden; Durf naar verhevner min, dan die eens aardlings, ftaan; Geen Klooster kan uw hart van 't hart van Sidnï fcheiden I — Treed toe — treed moedig toe, geliefde myner ziel! •k Weet wat geloften op een deugdzaam mensen vermogten, De Kroon die u door hen, fchoon zwaar, te beurte viel, Is door de reine hand eens Cherubims gevlochten!  SiDNY 7$ Uw'Sidit draagt, als gy, zyn hart der Godheid op, Wy zullen, eensgezind, door onzen proeftyd treeden, Myn ziel klimt met uw ziel, verédnd, ten ftarrentop, Zoo galmen, voor Gods throon, ons beider fmeekgebeden. Neen, Fanny! Sidny zal u nooit in'tftof weêr zien-* Nooit zal myn oog uw oog, als aardling, weêr ontmoeten: Nooit zal myn mond uw mond een kusch, als menscb, meer bïèai Doch, eenmaal zal myn geest, als engelin, u groeten! Helaas! ons leeven, fteeds verpest door ramp en pyn, Rolt fpoedig, door 't gewicht van duizend zorgen, heenen; Zou zulk een leeven 'teind van onze liefde zyn? Ach! dan was al ons heil, in 'tuur des doods, verdweenen.' Ja, Fanny.' fchoon'ons hart om onze icbeiding fchreid, Schoon 't wreed fchynd onze jeugd, in 't Klooster ,wegcezucbtefii; Verbannen wy dit leed, door onze onfterflykheid. Dan zal ons nooit een traan — nooit eene zucht ontvluchten. 't Is groot, myn zielvriendin! te lyden voor Gods eer; Eene aardfche liefde moet voor edler liefde wyken; Kniel juichend, aan den voet van GoèTs kruishout neer, Leer, Fanky.' leer op aard aan'tgeestendom gelyken!  "fi aanIANNT. Verwerf, door zulk een daad, de hoogfte zegenpraal; Tracht Jezus in uw hart een autaar opterichten, Laat,... (gun dat uw beminde u nog deez beê herhaal'!) Laat Sidnt's mm, by u, voor die des Heilands, zwichten! ó,Fanny.' aarzel niet!... fpreek uw geloften uit.' Doch — laat zy in uw oog vrywillig, heilig weezen; Befchouw u, na dien eed, alléén als Christus bruid; En blyf de waereld, als uw grootile vyand , vreezen. ■ Er rolt nog eene traan, dit fchryvende, uit myn Oog, Ik voel de harde fchok, van onze ontbonden liefde ; Doch, daar 'k uw heil waardeer, wend ik myn oog omhoog, En buig voor de edle drift, die uwe borst doorgriefde.' Tot de eeuwigheid, vaarwel' geliefde, dierbre Maagd! Vaarwel, myn Fanny! bid voor Sidny als — een broeder: Hy draagt, eerlang , het kleed, dat zyn Beminde draagt, In wyd, als zy, ayn hart aan 'swaerelds Albehoeder.'  TREURZANG VOOR IRIS. o e vreugde des Veldlings —«i Het fieraad der maagen - —. De lust haarer Ouders Is weg! -— Een brandende koortze Ontrukte jonge Iris, Dat edle meisjen, Am ons! ...  H TREURZANG, Zy zonk geheel vrolyk —— Zoo kommerloos vrolyk, —« Getroost in haar lydcn, In 't graf! Gelyk in den Herfst, De jeugdige bloempjens Op 'tfteeltjen verwelken, Stierf zy! Wy treuren thans droevig; Een hangen Mateiiefjens, Tot kransjens gevlochten, Om *t lyk! . 6 Iris! de herders De fchreiende herders, De jonge herdrinnen, Staan da\£r;  vooi IRIS. jjp Zy weeneo veel traanen 1 Veel traanen van wanhoop ——« Van liefde — van Vriendfchap, Om u! Achi... Ixis! gy boord niet?... Gy kunt ons niet hooren! ... Maar d'echo verftaat ons, En — treurt! Hy treurt; en — de Velden at De grazige weiden — De bloemryke hoven, Met hem! — De fpeelende Schaapjens, Zien, van u verlaaten, Zoo 'tfchynt, even droevig, . Naax u! —  fc. TREURZANG voot IRIS. Uw wachthond, die trouws Eewaarer der kudde, Der jeugdige lamreo Treurt mee! —— Helaas! onze traanen, En droevige toonen, Heroepen u nimmer Uit 't graf! Siaap zacht, waardige lust Wy troosten uwe Oude», En vinden u eenmaal By God!  VERTOOG, over. den STAAT des LANDMAN S, IN DE MAJORYE VAN 's BOSCH, Ik verbeelde my, geruim een tyd, dat de eenvouwigheid — de onfchuld — de tevredenheid en oprechtheid, het karakter des landmans kenfchetften, en het waar deeze verbeelding die my, zoo dikwerf, den Haat eens daglooners onder de gelukkigfte des menschdoms deedt rangfchikken, en vaak deedt wenfchen , om eenmaal zoo veel zegen te erlangen , dat ik eenigen tyd , bevryd van het ftedelyk gewoel , oader den boerenftand zoude kunnen doorbrengen. ——  ga VERTOOG Die zoo lang gewenschte tyd, is jegenswoordig voor my $ aangebrooken ; zints veele weeken leef ik op het land , en myn oog iiet opmerkzaam op de karakters en levenswyze der verfchillende landlieden , die dagelyks in deezen oord ver- keeren. Helaas! hun ftaat is verre van benydenswaardig te zyn , en hun karakter is , over het algemeen , inhdig — lomp — valsch en ontevreden. Weinige kunnen Ieezen of fchryven; zy woonen in hutten, waarin men naauwelyks, by het uiterlyk aanfchouwen , vermoeden zouden dat redenlooze dieren konden huisvesten. — Zoo draa de fterke drank, die zy in overvloed nuttigen, hen bevangen heeft, fchynen zy in eene foort van dolzinnigheid te vervallen, die niet ein-.> digt dan rit zy elkander onmenfchelyk met mesfen of vuist- flaagen zyn te keer gegaan; behalven dat, overtreft hunne i molligheid en geilheid alle overige gebraeken; zy zyn zo i onrein dat zy zich zelden of nooit wasfen, en hunne kin.:. ders hebben het voorkomen van heidenen , die door de na- ■ tuur en de reden vérlaaten zyn. Men verdenke my niet, dal ik uit partydigheid, eene zoo i afkeerige fchetz van den boer in deeze gewesten , (namelyk1 in Staats - Brabant") ophang! Verre van daar; myn hart beklaagt die lieden, en ik heb, vermits ik alhier uit verkiezing; woone , geene reden altoos om partydig te zyn. Het fmert my, echter, dat ik, en duizende menfchen met my zulk een verkeert denkbeeld , ten opzichten van den ftaati des landmans alhier moet vormen. Het zy my, uit achting voor myne ongelukkige natuurgenooten, vergunt, om rondborftig myne gedagten te uiten, oves  over ben LANDMAN. *3 de reden welke ik denke dat voor het grooter gedeelten, aan' leiding geeven, tot de onbefchaaftheid — onkunde cn gebrek van die beklaagenswaardig volk? ——— Wanneer men , in de Majorye van 's Bosch , twintig dorpen doorreist, ^zal men er naauwelyks op één een goeden Schoolmeester vinden; allen zyn zy , of oude Leverybedienden , van den een" of anderen Dorpsheer, of de Zoons vaa Boeren , ondenveezen door meesters die Heerenknechts waaren , en naauwelyks hun naam konden fchryven; behalven dat, zyn de itijlruiïiéh voor die Schoolmeesters zodanig onbepaald, dat zy naar ei^en goedvinden al of geen School , en voornamelyk des zomers, houden: voeg hier by, dat de meeste onder hen of Pachters of Bakkers of Herbergiers zyn ; dit veroorzaakt , dat de Kinders in het wilde daarheenen loopen, of, zo zy al ter Schoole koornen, 'er nie'sleeren, dat hun verftand of zeden kan toelichten. De Boer — de ongelukkige Boer, veeltyds bezwaart met een talryk huisgezin , moet, wil hy zyne opgelegde lasten aanbrengen, van den vroegen morgen tot den laaten avond, den zwaarden arbeid verrichten , en heeft dus geen tyd noèti lust om naar de opvoeding zyner Kinders omtezien, en, zelf zonder opvoeding zynde, plant hy de eigen onkunde aan zyne nakomelingen over. — De Moeder? Deeze is verplicht om mede in het veld of in de beestenftal, den geheelen dag doortebrengen, en heeft dus ook geene geleegenheid, dan wanneer zy de-s avonds moede in haare berookte huttekomt.om op haar kroost te letten. Hoe wil men nu, wanneer deeze armzalige wyze van leeven, van het eene gedachte tot het an- F 2  84 VERTOOG dere overgaat; dat er immer in deeze gewesten, onder den bóerenftand , minder dieielyke menfchen gevonden worden? en, dit kan nooit veranderen , zoo lang de lastendie hem drukken , niet eenigermaaten worden vermindert, en het Schoilweezen op een geregelder voet wordt gebragt; dit laatfte zal altyd onmoogelyk blyven, wanneer men voortgaat de Schoolmeesters ten platten ianden eene zoo geringe, niet noemenswaardige jaarwedde toeteftaan. - Men moet eenigen tyd in de Majorye doorbrengen, om te kunnen begrypen hoe diep dom het boerenvolk daar is, en hoe na hun karakter aan dat der dieren grenst. Hunne fpyze voornamelyk, is over het algemeen, zoo flecht, zoo walglyk dat een gezond redelyk denkend mensch , by het aanfehouwen 'er van , het hart in bet ]yf omdraai:. Zy hebben geen tyd, en zyn veeltyds ook te aim om hunne met rtroo gedekte hutten te onderhouden, en veele huisgezinnen (laapen met de Koeyen in een en het zelfde vertrek. En , helaas ! by wien zullen deeze boeren recht zoeken, wanneer zy onderdrukt, mishandelt of verongelykt worden?... voor hunnen algemeeisen Rechter , namclyk de Raad van Braband, hier toe zyn zy te behoeftig, Rechtsgeleerden kunnen zy, om die zelfde reden , niet gebruiken; en hunne Dorps rechtbank beftaat uit lieden even onkundig als zy; en, wanneer men al een enkele onder hunne Secretaris/en aantreft, die de wetten verftaat, en zynen boer, in deszelfs gotdrecht wil handhaven, wordt hem daartoe dikwerf de moogelykheid ontnoomen , door het onverftand der overige Regeeringsle. den. Wat blyft den behoeftigen landman dan overig? — Anders niets, dan dat hy als een beest blyft voortleeven, es  ovir dijt LANDMAN. zich zelve, door het mes of den vuistflag, wanneer men hem te fterk verongelykt, recht verfchaft. . Nimmer zag ik beklaagingwaerdiger inrichting , in allen deelen der menfchelyke zaamenleeving dan hier,- fchier nergens vindt men Krandfpuiten ; en daar alle huizen, ilroojien daken hebben, kan ééne vlam een geheel Dorp verwoesten.— Schier nergens vindt men Nachtwakers — flechts hier en daar een dienaar der juflitie, dar meest oude lieden zyn , en, echter, krielt het land, voornamelyk des winters, van Vagabonden < Landloopers en Dieven. ■ Ook treft den moeden reiziger, bykans nergens, eene Herberg om des nachts te verblyven aan; en, die'er nog zyn, zyn zoo gering — zoo morfig — zoo flecht, datmsn bang zoude worden, om 'er zyn hoofd nederteleggen , behalven dat het overal vol ongedierte, zoo wel in de bedden, als op de floelen en banken is.' Toen ik, voor de eerde keer, in een dezer Herbergen kwam, verbeelde ik my, in de daad, in een woning van dieven te zyn,- zodanig terugfloorende kwaamen my de menfchen, en alles wat ik 'er in zag, voor. Ik zoude oneindig meer vzr. een droevigenjftaat deezer landlieden kunnen zeggen; doch, myn hart is te gevoelig om allo de ellenden, waaronder zy zuchten , aftefchetzen : elk fterveling, die achting voor zyne mHenitervelingen voedt, word door deernis getroffen, wanneer hy ziet dat zyne armere broe« ders in eenen dusdanigen droevigen toeftand leeven, en, fchier zender befef van hunne aanweezigheid — zonder gevoel van hunne onfterflykheid — zonder aandenken aan bunnen rang als menscJi, — zonder iet dan eenige fabelachtigei denkbeelden van Godsdienst te bezitten, den dood,in de ar" t l  %(, VERTOOG óver den LANDMAN. men zinken! Ach! ik kan er niet verder op uftwyën.-* Menfchen.' komt en ziet, hoe uwe , mede voor de eeuwigheid beflemde Natuurgeno'oten , alhier leeven en derven' — Vaderen des Vaderlands / opent uwe ooren voor deeze on. gelukkigen! zy zelf kennen , Hoor éene overgecrfJe onkunde, hunne ellenden niet; dan, het moet uwe hand zyn. die hen Jiefderyk uit dezelven trekt.' Hunne Priesters vermoogen alles op hen ; de boer ziet hun als Goden aan ; het hangt flechts van uwe beveelen af, om deeze Priesters aaritemaajien dat zy een redelyker denkbeeld van den (laateens mensc!» aan'hunne leeken geeven , en zy hen doen begrypen , wat hen als menfchen van de dieren onderfcheid! Ik weet hei; ieder ingezetenen moet den landen, volgens de hoogde billykheid, helpen onderhouden; ieder is, volgens die eigen billykheid, verplicht om het zyne daar toe bytedraa. gen; dusdoende werken alle leden tot de inftandhouding der algemeene maatfehapy meden; doch, zoude het den landen een aanmerkelyk nadeel kunnen toebrengen, wanneer men deeze arme lieden, die een geheelen zomerdag .door, om twaalf of minder duivers te winnen, moeten arbeiden, flechts twee of drie jaaren van hunne lakten onthpften; en, door zulk eene daad van menfchen!iefde, gelegenheid gaf, om zich een weinig beter in hunne zaaken te zetten, en voorteknomen dat zy hunne eigene verbastering by het ontfluikend gedachte voortplantte?--- God geeve dat onze Kinders ,in de Kinders der jegens woord ig alhier levende landlieden, gefchikter weezens moogen aantreffen; op dat ons gezegend — zoo ryk gezegend Vaderland, ontheven worde aan den blaam en fchanden , die de onkunde — onreinheid en fetelyfcheid van de menfchen dezes Iandftreeks, over hetzelve, brengen/ ■ -- -  DE WENSCH, DER. NEDERLANDERS. Vhyheid! door het bloed der Vaders, Steunpylaar van Nederland; Gy dryft nog ons bloed door de aders, Gy blyft fteeds ons onderpand! Nooit moogt gy de belg begeeven, Gy, het fieraad van zyn leeven, Blyft geheiligd aan zyn hart! Gy kunt wanklen, maar — niet wyken; Neèrland zal zich zelf gelyken, Schoon de dwang ons woedend tart!  SS »? WENSCH dïï NEDERLANDERS. Vrtheid! ons van God gefchonken, Ons door Eendracht aangebragt; Mooge uw vuur ons hart ontvonken, Tot by 't laatfte nagedacht} Laat de belg u altyd eerenl Leer hem roemryk triumpheeren. Als hy voor uw glorie dryd! Laat uw fchoon zyn aandacht boelent Blyf op Neêrlands terpen bloeïen! Toon dat ge onze Vcedder zyt! Vr7heid! d'avond aller dagen, Vinde u nog op Bato's grond! Laat ons glorie op u draagen^, Tot der eeuwen morgendond! ■ Doet ooit dwang u van ons vluchten, Hooren we ooit uw jongde zuchten; Dat dan alles met u vall'! Als de Belg u ooit moet derven, Moet hy drydend voor u derven, Als by roemryk derven zal! —— ——  DE ONGELUKKIGE, DEN ZOMER BESCHOUWENDE. [ ILIHKDICHT. ] Natuur!... hoe prachtig - fchoonverfpreidgeuwalvermoogenf Geheel de fchepping galmt een danklied, God ter eer; En Mensch, en Dier zyn, heel aanbidding, opgetoogen; Helaas! voor my alléén befalt die vreugd niet meer! 'tAemt alles vaderliefde en goedheid voor myne oogen, Er glanst, op ydre bloem, een iïraal vol zegen neêr; Alöm daalt vrede en rust en blydfchap uit den Hoogen; Voor my — voor my alléén keert nimmer kalmte wéér! j Fs  9o DE ;ÖN"GELÜKKÏGE, DEN ZOMER bnz. Door ramp by ramp gefchokt - vervolgt-verdrukt-beledigt, Beftaat 'er in natuur niets dat myn lot verdedigt; Heel de aard fchynt voor myn ziel een barre rampwoestyn! Ach!., fchoon de Zomer lagcht, om ons zyn fchoon te bieden; Ik zie dat bloozend fchoon myn kwynend oog ontvlieden ; Om, tot den nagt des grafs, ten doel des ramps te zyn!  DE SCHILDER. [ KLINK DICHT. ] Wte doet, natuur ten trotsch, ons na den dood herteeven? — Wie bootst Gods wondren né, met meesterlyke hand? Wie kan aan'tdoffen doek, een fchittrend teeven geev-en?—* Wie houd, door kunst beftïert, der Vadren roem in ftand? Wie doet ons zoekend oog door 'cfchoon der oudheid zweeven? Wie toont ons Scheppers kunst, in mensch en dier en plant? Wie word, door 'tzachts gevoel, in zyne kunst gedreeven? Wie 't meest door vittery en lastring aangerand?  pi DE SCHILDER. Wie maalt ons 'treedloos woên, der donkre middeneeuwen? Wie maalt ons een tafreel der daaden der Hebreeuwen? Wie zet Historiekunde een edel fieraad by? Wie fchenkt het leeven weêr, daar "tleeven is geweeken? Wie kan, voor zich, de boei der fterflykheid verbreeken? Di Schild*»; by 't vertoon van eene Kunstfchildry l—<  DE BEVRYDE SLAAF. [XZV HEB, ] Triumph! 'er rinkt geen keten meet, Om myne ontboeide hand! Triumph! ik heb myn vryheid weé>, En vree» geen dwingeland! Zints vyfeien jaaren, zuchte ik bang, Met boeïen om myn leen ; Triumph! die tyd, hoe aklig—lang; Vloog, met myn auchtan, heên! —«  Q4 DEBEVRYDE Thans voel' ik, Menfchen! uw waard?; Natuur.' ik voel uw recht; De Slaaf is, door uw wetten, vry; Doch, 't word hem vaak ontzegt. 6, Dwinglandy! noch wet noch plicht, Ziet gy als heilig aan, Gy vliegt Gods altnacht in 't gezicht, Daar ge alles doet vergaan! Gy rooft de moeders van hun kroost, De gae ie van heur gaë, Gy laat aan 't menschdom niets ten troost, Dan fmart en ongenaê! Gy zweept, gelyk her reedloos vee, Ons tot den arbeid voort; Uw hiart brengt nimmer deernis meê, « Schoon 't onze klachten hoort! —-«  SLAAF. <35 Gy (toot, in dolle razerny, Den dolk in 't vrye hart, In *t hr.rt, dat u, ó dwinglandy! Door moed en grootheid tart • ——« Gy ploft, door uw- gevreesde macht, De flerkfte throonen ne^r; 6, Dwinglandy! uw wreede kracht, Gevoelt men heinde en veêr! — Millioenen weezens, door natuur. De Vryheid toegeleid, Vervloeken, om uw woede — en vuur, Vaak hunne aanwezigheid.' Dan, God hoort eindlyk hunne beê, En itraft den dwingeland; Hy zelf neemt vaderlyk — in vree, De ketens van hun hand! ——«  .* DE BEVRYDE SLAAF. Triumph! 'k hef een triumphlied aan» My knelt geen kluister meer, De hemel zag myn traanen aan, Ik heb myn vryheid weêr!  AAN MYNEN UITGEWEEKEN VRIEND, RICH AR D. Moet ge ook, geliefde Vriend, uw Vaderland ontvluchten, Een Vaderland, zoo veel aan uwe deugd verplicht? Moet ge ook, met gaede en kroost, by vreemde Schepters zucht ea s ; Gy die der Vryheid hadt een eerzuil opgericht?,»,, óNeêrland!... Neêrland! hoor 't gefchrei van uwe telgen J!S( Uw beste Burgers zyn ten prooi van woede en hm «=~* Is dan de ballingfchap het lot der braaffte belgen, Der hechtite fteunfels, van een vrygevochten 6tUtt„u G  9t AAN MYNEN UITGEWEEKEN Myn Vriend! waar is de deugd des Bataviers gebleeven?.. Helaas! zyn ouden moed fchynt eeuwig uitgeroeit; Ik zie, in aller oog, flechts fchrik en fiddring zweeven, Daar niets dan eigenbaat op onze gronden bloeit!... 6 Land, met bloed gemest — bevryd door moed en traanen! Met welk een oog befchouwt Europe U in dit uur?... Batavers! ziet de glans van uwe glorie tcanen, De noodkreet van uw' val verbaast geheel natuur!... Tilt uwe zarken op, ontbonden ftof dier helden, Die, door uw dapperheid, de dwinglandy ontstelden; En ziet in welk een flaat Civillis zooncn zyn! — Myn Vriend! heeft Js hemels gunst ons Vaderland veriaaten? .. Een fiere woede woelt verbolgen in myn hart! Neen! dc eigenbaat alleen, van eenige onverlaaten, Bewerkt de ramp des lands — bewerkt ons aller fmart. - 'e Is V/aar; een edle ziel vind overal beminnaars Zy vind, in elk gewest, een broederlyke hand; Dan, 'tgrieft gevoelig, voor Castiljens- overwinnaars, Orn banneling ts zyn, van 't roemryk Nederland! —  VRIEND, RICHARD. S5 Doch, dit — dit blyve uw troost, Eêliiarfte myner Vrienden! Dat ge ook de Geooten telt, die deelden in uw lot; Zy, die van 't Vaderland den meesten dank verdienden, Verlieten vaak deeze aard, op 't gruwzaamst moordfchavot!.... ïioost u, myn Richard! 'toog van 't vlekloos Alvermoogen, Scbync, waar ge ook zyt, in gunst op brave burgers neêrj Zorg flechts, dat aan uw hart de deugd niet worde ontoogen; Dan vind ge in Zwitzerland een ander Neêrland weêr. — De Zwitzer, als voorheen, blyft aller achting waardig; Hy ziet, als menfchen vriend, op zyn Natuurgenoot: Zyn deugd is vast —zyn trouw verheven— flipt — rechtvaerdig — Zyn volkskarakter zacht — zyn moed eelaartig — groot! —Bemin dat volk, myn Vriendi dit zal uw leed verzachten, ' 't Zal deelen in uw druk — u troosten in 'tverdriet; Zyn boezem opent zich, voor welgegronde klachten, En 't weigert zyne gunst verheven zielen niet!...... Vaarwel.'.... De Aardsgoedheid blyve in zegen op u waakeii; Groet uw teêrharte Gaê, voor uwen besten vriend; God wille eenmaal uw kroost, met u, gelukkig maaken; Op dat der waereld zie, dat gy Gods gunst verdiendI — G 2  loc AAN MYNEN UITGEWEEKEN enz. Nogmaals: vaarwel!.... ik druk u liefdryk aan myn harte; Waar ge immer zwerft, myn Vriend! blyft u myn vriendfchap by; Eens deeldde ik in uw vreugd — thans deele ik in uw fmarte; Geloof dat Eduard voor eeuwig d'uwen zy! — (a) ( a ) Indien sommige myner Lezers eenige uitdrukkingen, in deezen brief gebezigt, te Jlerk mogtsn vinden; gelieve men zich de afgeloopene rampzalige dagen van volksverdeeldheid te herinneren, en, met een onzydig oog op de hoofdoorzaaken daarvan te letten. Alle baatzuchtige partydigheid is te wraaken; doch, het is niet tegentefpreeken, dat veele, te weinig gekende, braave lieden, de f.acht'óffers der beroertens zyn geworden. — Myn vriend waar één van die doorluchtige ongelukkigen , die zyn yver voor het Vaderland, met verlies van eer en goederen betaalden; ik fchreef hem in de volheid van myn hart; en, daar 'er in dien tyd, niets dan eenen algemeenen noodkreet, onder alle ftanden der Natie opging, bejammerde ik, als mensch en burger, de ellenden myns Vaderlands, zonder door myne befpisgelingen iemand, perfonelyk, te ■willen beledigen. Tder Nederlander , die met de gefchiedenis- fen zyns lands bekend is — wiens hart voor het geluk zyner medeburgers klopt, kan niet onverfclullig by eene Staatsberoerte blyven; en, nog te minder, wanneer zyne beste vrienden, in den alpemeenen florrn, omkoomen; geen fterveiing , die de waarde der 'vriendfchap kend, kan ontkennen, dat zulk een fchok , gevoelig ireft, en, fchryvende, alle onze verontwaardiging, jegens de bewerkers van zoo veele onheilen, opwekt; dit was myn geval, by het ftellen van diezen brief ; hoe gelukkig zoude Neerland zyn, waare 'er nimmer voor een Schryver ftoffe geweest, om zich , op zulk een wyze, te kunnen uitdrukken! Nota des Dichters.  HET GESTORVEN ROZENBOOMTJE, Uit Roozenboomtje hier, door Phillis lieve hand, In 't laatfte zaaizaifoen geplant, Is, met Haar, op één dag geftorven; Het Boomtje is dor — is weg —- vergaan —* Het vangt geen ander leeven aan; Doch, — Pmrxrs ftervend, heeft de oTifterflykheid verworven»  AAN D A P H N E. [een lied, ] "Waant gy, Hemelfchoone Daphne! Steeds de macht der min te ontvliên? Neen; de min zal u haast toonen, Dat zy Daphne kan gebiên! ■ Overal — door heel deeze aarde, Heerscht haare eeuwige oppermacht; Mensch, en Dier, en 't ryk der planten, Buigen voor haar zachte kracht! —  AAN DAPHNE, 103 Heeft haar pyl u eens getroffen, Nooit geneest die tedre wond; Vraag, ó Daphne! vraag uw Zuster; Die haar invloed ondervond? Vraag haar, welk een lachte kwyning, Ze in der maagden boezem ftort? Hoe een maagd, door haar getroffen. Een verhevner weezen word? — Ja, die wond ichenkt, aan ons leeven,' Louter wellust en waardy'; Niemand roeme: in 't ondermaanfche, Illeef myn hart voor liefde vry! Daphne! laat natuur u leeren, Dat de min haar houd in ftand; Zy — zy kluistert alle weezens, Met een zacht fiuweelen band! —-i G 4  ï°4 AAN DAPHNE. Seboone Daphnï! buig u rustig, Voor den throon des mïngods néér; Geef, door zulk een tedre buiging, Uwen herder 't leeven weêr! ———  AAN MEVROUWE B. EINDRYMEN. Hoe pronkt Gods menfchenliefde, in een aanminnig . kroost! Zy flaat op 't fchomlend wiegje altyd haar waakende . . oogsn; Zy, die den mier befchermt, met edel .... mededoogen Strekt ook den zuigeling tot troost. o, Moeders! als ge uw vrucht, met zacht genoegen, . kust. En in uw' arm meugt drukken j Hoe voeld zich dan uw hart verrukken! Of, als het zoogend kindje aan uwen boezem . , rust! e s  io6 AAN MEVROUWE B. - EINDRYMEN. Ontroltaan'tlagchend mondje, een eerst,een ftaamlendwoord, Hoe doet dat kunstloos woordje uw borst door wellust, jangen! Natuur! durft ooit liet menschdom vraagen; Waarömbrengt God een mensch, totprooy van wormen, voort? Was dit uw wil Voorzienigheid! Gy die de onfterfiykheid befchikt voor alle . . menfchen ? Ja", Almacht! ja; dit was uw wenfchen; Door 'tgraf, wordt op den menscheen edler licht . verfpreid! Dan, Gy! Gy die deeze aard, van pool tot pool. regeert, U durfc een moeder, voor haar kroost, om byfland . . fmceken; Geef haar, terwyl zy 'tvoed, van uwe gunst een . . . teeken; Dan worde uw menfchen min, door 'tfchepzlendom . vereerd!  MARIAMNE HAVY. of het SLACHTOFFER des GEVOELS. N iemand haate de ontucht en de misdaaden fterker, dan ds deugdzaame Mariamne Havy; haar hart gruwde, zoo dikwerf eenigen onverlaat, door dubbelzinnigefpotrernyen, haa« re kieschheid kwetften. Zy huwde , achtien jaaren oud zynde, aan een man, waardig haar te bezitten; Floricourt beminde zyne Martamne, met alle die tedere — verhevenen ernst, welken den grond eener verffandige we! overlegde liefde is; en zy betoonde hem, met al het zachtzinnige eener  ic8 MARIAMNE HAVY, vrouwelyke deugd , alle die tederheid waarvoor de zuiverde overééndemming kan vatbaar zyn. Twee beminnenswaardige kinders ftrikten den zaehten baud hunner gewensctre verééniging, nog naauwer toe. Alle hunne weldenkende vrienden, verheugden zich over het lot deezer gelukkige echtelingen; en, zelf de verregaande haat en boosheid bedonden niet, om iet in hun nadeel, uit vreeze vandoor een algernee- nen kreet gelogenftraft te worden, uittedrooijen. In een woord; zy waaren, geduurende de drie eerde jaaren van hun Huwelyk, het gelukkigst paar menfchen, dat met moogelyk* heid konde worden uitgedacht. Helaas) moet dan dewae- leld zodanig boos zyn, dat 'er geen duurzaam geluk, aan deeze zyde des doods, kan bedaar, ? Moet er dan altyd iet gevonden worden, dat onze vreugd en ons genoegen vergif, tigt?... Ik geloof ja; want men zoude anders reden hebben, om meer heil aan het leeven toetekennen, als men 'er we* zendlyk jegenswoordig in vind! . In het begin van hêt vierde jaar des Huwelyks van Floïucourt en Mariamwe, verviel de laatstgenoemde, tot verwondering van haaren Echtgenoot en Vrienden, onverwacht in eene foort van neêrdagtigekwyning, die baare gezondheid oogfchynelyk onderdrukten, en, op eenmaal , alle haare vro- lykheid in eene fombre melancholie veranderden. Zy betoonden aan haaren Echtgenoot eene onverfchilligheid, die hem door het harte fneed; en zoo dikwerf zy haar oog op haare Kinders doeg, fmo't zy weg in traanen. ■ Wat moeiten floricourt ook aanwende om de reden van zulk eene verandering in haar karakter te ontdekken i  of het SLACHTOFFER des GEVOELS. 109 waaren vruchteloos; hy bezwoer haar dikwerf, in naam der tederfte betrekkingen, om hem toch de oorzaaken haarer treurigheid te zeggen, op dat hy, dezelve wectende, pooging zou kunnen aanwenden, dezelven te verlichten. Niets baate hem , en wanneer zynen aandrang haar te derk viel; antwoordezy, eenvouwig: na myn dood zult gy alles weeten.— Yder menfchelyk , deugdzaam hart kan zich geredelyk een denkbeeld, van den treurigen toeftand diens braven mans vormen; zyn lyden was duldeloos; hy aanbad zyne Mariamne, en zoude gewillig zyn leeven aan haare rust hebben opge"offert. • De krachten dier ongelukkige Vrouw naamen, iritusfchen , hand over hand, af; zy wierd bedlegerig en de bekwaamde Geneesheeren, oordeelen haare herftelling onmogelyk ; en ,in de daad zy ontfliep weinige dagen, na zy het bedde hadt beginnen te houden; laatende haar echtgenoot en onnozele kindets, in de diepfte droefheid gedompelt, achter. Eenige uuren voor haar overlyden , hadt zy Floricourt by zich geroepen; zeggende; ween niet om my, myn vriend! de dood is my zaliger dan het leeven; ik ben te gevoelig geweest om het verwyt van een rusteloos geweeten te kunnen doordaan. [ Hem een brief, dien zy by haar boezem verborgen hadt, overgeevende.~\ Lees dit fchrift, zoo draa gy myn overfchot aan het graf zult hebben toevertrouwt; en dan zult gy de oorzaaken van myn folteringen kennen; en tevens kunnen oordeelen, of het derven my niet zaliger dan het leeven moet zyn. ó, Floricourt! uwe Mariamne is mogelyk uwe traanen en uw aandenken onwaardig; doch, wees edelmoedig  U Floricourt verzonk n& het leezen deezen briefs, in ten diepe treurigheid. Hy overleefde, echter, zyne masiamwb nog dertien jaaren; haare gedachtenis hield hy H  ii4 MARIAMNE, op hdt SLACHTOFFER enz. in zeegen; en, ftervend, liet hy der waereld Kinders achter, die aan de wenfchen der tederhartigfte Ouders beantwoorden. Dit verhaal kan aan het menscbdorn leeren , hoe weinig een Itiesche Ziel nodig heeft, om vroegtydig den tol der natuur te betaalen!  VRAAGEN AAN DE SCHIM VAN FREDRIK DE II Gy, die de onfïernykheïd op ïosfe» grond font fte!?e»8 Die nooit met Godsdienst u in vt fterfdal Wilde kwellen. Die nimmer morgen fchiep , n/t "s leevens arondilond ; Waar zweeft ge, ó fclüm diens helde! thans nè zyn dood in 'uonHt Hebf gy geen aanzyn meer , nu zyn kortftondig leeven, Aan 't graf, ten ruimenprooy to'ï voedzel is gegeeven?— Is al die heldendeugd — dien moed in 't ftof verdoek ft Is die geleerdheid weg?.,. dien jgeest zyn vuur.wfittooftiVH 5  nS VRAAGEN aan db SCHIM tas Verflond, één oogenblik, den man die, zoo veel jaare»,' Geheel een Waereld op zyn gloriedaan deedt ftaaren ? Rampzalig denkbeeld!... Hy, een pronkfluk der natuur, Bezweek voor de eeuwigheid, in éón angstvallig uur? — De groote Frederjï, die zoo vaak 't heelal deedt beeven. Moest zonder herkoomst — zonder loon noch ftraffen fneevent Hy, die zyn ftandaarts heeft, van pool tot pool. gebragt, Sterft, als de minde Slaaf, van 't vóór of nagedacht? — ó, Koninglyke fchiro!... een fchim? ... neen; n& zyn derven, Moast ge ook dan geen bedaan, gelyk hy dacht, verwerven? Hy die de onderflykheid van 's menfchen ziel ontkend. Laat fchim noch ziel, na zich, wanneer zyn aanzyn end. Al zyne aanweezigbeid bepaalde zich tot de aarde; Hy was, tuig Zimmerman! een klomp van luttel waarde; „ Ik ben, dit bragt voor *t minst zyn droeve Helling meê, „Wanneer myn leeven vykt, gelyk aan 'treedloei veef'[  FRED R I K den II. ji? Wie kan dan u ter eere, ö fchim van Fredrik! zingen? Geen Christen, die naar 'theil van Jezus dood mag dingen} Hy treurt om u, als mtnsch; doch — uw gevloekte leert Geert « geen billyk recht op zyn bewondring mee.3 a s  DE AVONDSTOND. ETeertyfc — prachtig neigt de fchepping» Vader der natuur! ter rust; >fu het kwynend rood der zonne, De avondfcheeiming welkoom kusch I Hoor'., het orglend heir der vooglen, Heft zyne avondzangen aan.'... Soor!... in gindfche hooge Abeelera, Nachtegaal zyn toonen flaanl •—~  DE AVONDSTOND. tig Zie!... het vischjen in den vyver. Dartelt naar zyn fchuilplaats heen,' Duizend — duizend kleene vliegjens, Danfen, wriemlend, voor myn treèn! Hoor!... de Kikvorsch lustig kwakken!... Hoor!... de Roerdomp in het riet!... Voel!... hoe 't zachte zuidenwindjen, Wapprend door de blaadjeus vlied! . Hoor!... hoe Veeman zyne rchaapjens, Zingend voortdryft, naar den fta!!.« Hoor hoe Landman, op den akker , Juicht, in dankend lofgefchal! ■ Zie hem , vóór zyn (tulp gezssten s Baaden in de reinfle vreugd; & Zyn hart — zyn eerlyk harte, Klopt erkennend voor de deugd! —■ H t  T2» DE A V 0|N DSTO N D. Zie het kouter naast hem rusten!... Zie!... hoe grrxtt zyn wellust is, Als hy, met zyn buisgenooten. Aanzit, by den boerfchen disch! Aardfche Vorflen! — waerekidwingers! Nimmer is uw heil zoo groot; Schaars ontmoet gy waare vrienden —> Schaars is deugd uw dischgenoot! Moet ons hart een trotfchen Koning, Ooit benyden jjjj zyn throon?... Neen'... de optecbte vreugd des Ieevens, Brave Landman! is uw kroon! ■ Wat beduiden Crsuus fchatten? Heeft een bart 'er wellust van, Dat, door onrust fleeds geraartelt. Nimmer rein genieten kan?.....  DE AVONDSTOND. ju Schonk ooit zstel zoo veel zegen. Als deeze avondftond ons bied?... Smaakt een ziel ooit zaligheden. Als zy (leeds op doikeu ziet? Zuist de Zephir ooit zyn' adem Zuiver In eens Vorften oor? Breekt ooit, voor het oog eens Konings, Zulk een fchoonen avond dóór?— Streeven niet fteeds hondert zorges, Aardfche heerfchers? aan uw zy? Blyft uw hart, door trotsch omneveld,' Ooit één uur zyn kalmte by? —• Ziet gy immer, vrolyk vreedzaam, 'tVooglen heir ter ruste gaan? Hoort gy ooit, aandoenlyk — teder, Nachtegaal zyn toonen daan? H s  r-z DE AVONDSTOND. Ziet gy immer, zonder kommer, Op het fpartlend vischjcn néér? Geeft natuur, hoe zacht in luister, Ooit u aan u zeiven wcér? Neen.'... een anglTig — rustloos zwoegen,— Sraatskrakeelen — helsch verraad Nydige afgunst — heerschzucht — plaagcn, Woonen by der yprften lïaat.' ■ Dan, ó Landman.' in uw hutte, Kend men zelden zielverdriet; Schooi) gy, veeltyds, noest moet werken, Jlartenkwelling kent gy net/—-. Voor u legt natuur haar luister. Vol genot — vol vreugd ten toon; En, dan ftrekt een' oogst vol zegen, Aan tiw nyvre vlyt, ten loon;  DE AVONDSTOND- <$£ Als gy, vrolyk uwe lauiren. Naar de Klavervelden leid, Dan vergeel gy al den kommer, Al da zoig der fte.ifijkb.eidl' Als uw oog de zachte bloezems ——« Of dn Koorenhalm begluurt, Wordt uw hart, door de eelfte erkentenis, Tot des Scheppers lof, beftuurti Als het graan; met volle fchooven, Uw geploegden akker kroont, Voelt gy, hoe I 4  E L O ï Z E, BY HET GRAF VAN EDÜARD. ISduard! myn teérgeliefdel Eloïze naakt uw graf —» Siddrend 2end haar oog een aanblik. Op uw fombre rustplaats af» —-« Traanen eener zuivre droefheid TintleB langs haar wangen heènj ï?aar haar hart, u toegeheiligt, 2Eucht, op haare oazekre treèn! —«.  ELOTZE by het GRAP vah EDUARD. j# Eenzaam — aklig blinkt de fchaduw — Doodfche ftilheid heerscht alöm En de maan weerkaatst baar fchynfel» Treurig op dit heiligdom. ——• Eduardj myn teèrgeliefJe! Ach ! gy höord myn jammren nietl Lieveling! uw koud gebeenten Blyft gevoelloos voor verdrietl Nimmer meer zal Elojze U weêr in haare armen zien? Nimmer zal uw hart haar harte Eene zucht vol teêrheid biên!.,; Eeuwig is die tyd vervloogea. Die der min geheiligd was, Eeuwig Ween ik ftille traanen, Op uw vreedzaam fiuimrende asch' Vaak, helaas! hier neêrgezeeten. Rolt uw* naam uit mynen mond Dikwerf kaatst de galm myn fnikke*» S«hor — dof — droevig hier in *tron" ELÖIZE ar iiE/r? Vaak verbeeld ik, myn beminde! Dat gy aan myn zyde (laat . Dat uw oog een blik vol teerheid, Op myn angftig jammren flaat ■ Dan, gy zwygt — gy zwygt voor eeuwig, Aangebeden Eduard.' Nimmer — nimmer flaat uw harte Weêr eentonig op myn hare! — Als't gevoel der" he'mellingen. Dat des Sterflings evenaart — Geef dan dat ons rein gevoelen, * Eenmaal met elkander paart! - Koom, geliefde myner ziele.' Koom — yl vrolyk uit uw graf; Eloïze vreest geen' engel, Dien zy eens haar liefde gaf! -— Koom! zit neder aan myn zyde!.. t i ! f!a*-:'-': : ••••-•a '*« Jte* ui uw loggen grafzark op, ,„««!i&-3 nvra sb.- . • :z-tfA jrswlS Voer uw droevige Eloïze Voer haar bfyde wensch ten top! ■ . 1 1  GRAF van EfiUARD. i%* Koom'.... ik beef nier voor een* dooden, Die op aard myn minnaar waar' —— Koom!... ik fpreid myne armen open ■ Koom'...ik oog u'fmachtend naar! Eeuwig weg?.... verfcb'riklyk aemtbeeld.' Eeuwig weg?.... myn Edusrd! Eeuwig liet gy u'w getrouwe Dan ten prooi der diepfte fmarr?... Eeuwig?.., wyk!... ontzettend eeuwig!.... Leert der Christncn godsdienst niet, Dat een reine hemelliefde, Ligtnis — troost vind, in 't verdriet?... Eduard!... helaas!... niet eeuwig Duur: myn bit're boczempyn; Eenmaal zal uwe Eioïze, Vrolyk — altyd de uwe zyr.?... Eenmaal... fpoeaig daaji* dat eenmaal, Liefdiyk vader der natuur.' Spoedig flaa de fchorre doodkklok., Eloïze s C^rvensuur!....  ELOIZE ar bet GRAF van EDUARD. En dan, ó myn aangebeden! Zweeft myn geest uw' geest op' zy. Dan — dan telt ge ook uw getrouwe; Blyde in Salems burgery! Heuglyk — vrolyk uur van fterven Ruk — ruk fpoadig voor my aan! —■— Doe my haastig — vlekloos zalig Tot myn welbeminden gaan!... Sluimer zachtkens, dierbare asfche.' Sluimer vreedzaam in dit oord; Nimmer worde uw doodfche wooning, Door 't geweld des tyds geftoort.' . Winden! die hier vreeslyk loeien, Toont tjw eerbied aan zyn ftof, Zyn gedachtnis geeft aan Godsdienst, Geefc aan deugd den besten lof! Ach! rust zacht, myn teergeliefde! Aangebeden van myn hart! Eloïze laat haar traanen . Op het graf van Eduard.'  DANKOFFER aan GOD; Na myne Verlossing, uit eene bykans ACHTJAARIGE GEVANGENIS. Weldadig God! wat dankbaarheid Zal u een nietig Sterfling toonen? Waarmede, ó Oppermajesteit! Zal hy uw gunst — uw zorg beloonen?..! De erkentnis overftroomt myn hart; Ik zie het eind van al myn fmart.' Door u alléén ben ik beveiligt.' Uw oog, toen alles my verliet, Begaf — vergat uw fcbepfe! niet, Myn reinfte erkentnis blyve u eeuwig toegehejligt.''  rby; Ik zag de zomer kalm, door 't tralie-vender, bloeïen1  DANKOFFER aan GOD, knz. j+j Dan, dikwerf, Iiefdryk Opperheer! Deedt my myn lyden hooploos treuren; Ja, dikwerf voelde ik, meer en meer; Door wanhoop myne borst verfcheuren; Vaak wankelde myn zwak geloof — Vaak was myn hart voor troosttaal doof. Vaak hadt de Godsdienst my begeeven; Doch, als ik nergens uitkomst vondt, Genas uw vaderhand die wond, Zy fchonk my godsdienst-troost en deedt myn hoop herleeveai Hoe juichte myn' vermoeiden geest, Toen ik myn kerker zag ontfluiten.' Hoe rein is dat gevoel geweest, Dat eerst myn vryheid voort deedt fpruitenV Geheel de waereld fcheen voor my, Geen bange — dorre ilerfvaleï; Zy fcheen een Eden in myne oogen.' Myn oor, der grendlen item gewoon, Vergat die ftem, voor edler fchoon; . My dacht, geheel natuur fcheen vrelyk opgetoogwU  **4 DANKOFFER aan GOD, sn2. Het bly geluid, van 'tvooglen koor —— Het koestrend vuur, der zonrenftraalen, Drong vrolyk door myn aanzyn door, En deedt my ruimer adem haaien. *k Genoot de zschte en frisfche lucht. Zoo lang — zoo bang myn hart ontvlucht —» Ik (hardde op 't jeugdig groen der weiden; My dacht ik vong een nieuw beftaan Een b'yder — fchooner leeven aan, ïk voelde heel myn ziel tot dankbaarheid bereiden.' Hoe greetig zag ik 't jeugdig vee. Op 't veld — in (tal en hooven graazen-j Elk hunner trok myn' aandacht meê, Elk hunner kost myn oog verbaazen ——«. Myn oog, niet meer aan hun gewoon, Befchouwde, als vreemdling, dit vertoon, Myn oog, beperkt door kerkermuuren, Kost, daar *t natuur, in volle pracht, Zag opgaan, na zoo lang een* nacht. Haar fchoonheid niet weêiftaan—haar gbcsfen niet verduur»»?  DANKOFFER aak GOD, enz. 145 Toen knielde ik dankbaar, Groote God| Voor u, by uwen Zetet, neder; 'k Aanbad uwe almacht in myn lot, En voelde uw vaderliefde teder! Die liefde alléén hadt my behoed——. Bewaakt — geleid in tegenfpoec; Ach! leer me U eeuwig dankbaar weezen J Mooge, als natuur myn oog ontzinkt, Als achter 't graf myn leeven blinkt, Myn ziel erkennend ü; als haar verlosfer, vreezen! — Wanneer, by 'slevens avondftond, Myn tong flechts ftaamlend kan beweegen. Wanneer verwoesting zweeft in 't rond. Dan vliege U nog myn danklied tegen! — Moog, by het eind der fterfwoestyn, De erkentenis myn doodfnik zyn! -» En, gun eenmaal, Almachtig Vader.' Dat mynen geest, in bfyder oord, Waar niets der zaalgen heil verftoord, Uw throon, geheel gevoel — geheel erkennend, nader! K  JACOB SIMONSZOON de RYK, ONDER. ADMIRAAL VAN HOLLANB AAN WILLEM den EERSTEN, PRINCE VAN ORANJE &C. &C. Uit zyne gevangenis te Gent. Gy die de Vryheid fcbraagt, trotsch duizend lyfsgevaaren., Welfprekend Zwyger!— fteun van *t zuchtend Nederland l Verheven fterfling, op wiens deugd de Eelgen Haaren, Die door uw dapperheid de dwinglandy verband! üöèrhruchte Oranje! mag uw Vlootvoogd u begroeten? Myn droevige Kgae heeft me uw vorst'yk fcbrifr gebragc, Viéès niet dat ge in dé dé Ryk een bloodaart zult ontmoeten, WaöSjiêfeï 'sLands Vryheid gek, braveert hySpanjens macht. /  JACOB SIMONSZOON de RYK zaï. j4f Ja, Prins! ik zal myn hoofd der wreedheid overgeeven, Zoo niec held Mondragon onze oorlogslieden redt, Hy kan zyn* eedbreuk nooit, als krygsman, overkeken, ■ Hy kent den piys, waarop ge ons aller vryheid zet. t Verdrag van Middelburg, moet worden naargekomenj Als Adegonde of ik, of een der andren fneev, Moet ook, ons bloed ten zoen, het bloed diens veidheers dromen, Op dat ook, op zyn beurt, Philippus Landvoogd beef! — Doch, 't Hoofd der Waaien, is een man vol deugd en glorie 3 Hy wraakt de woordbreuk in d'ontrouwen Castiljaan, Hy vind in 't weldoen vreugd — zyne eer is zyn victorie, Hy zal, tot ons behoud, het uitterde onderdaan.- -» 't Is echter tnooglyk dat zyn moed ons niet kan hoede»? De laffe landvoogd heerscht met een beperkt gezag* Doch dan zal Mondragon u ons verlies vergoeden, 'k Weet wat zyn heldendeugd, door de eer genoopt, vermag' t Is al in rep en roer, in deeze flaafsche dreeken; Her oorlogsvolk en 't graauw verheffen 't muitziek hoofd, De nuttige Eendracht is des Spanjaards heïr ontweeken, Zy zyn van moed en geld — geduld en heop beroof*. X *  i48 JACOB SIMONSZOON de RYK mt'. Elk mint de Burgtvoogd, als een (leun der Castiljaanen; Zyn halsvriend Jugulo heeft reeds myn hoofd behoed; Hy dorst, tot myn fchavot, een vryen doortocht baanen, En 'slandsvoogds wacht bezweek, voor zynen Vriendenftoeti De Gaê van Mondragon, met myne Gaê bewoogen, Beducht voor 't hagchlyk lot, van haaren Echtgenoot, Heeft ons, door haare deugd, verwondrent opgetoogen, Zy waar 't die myn gezin in alles byftand boodt! Onze Oorlogsmannen die, als ik, in ketens zuchten, Verduuren minder leed en kommer, dan ik ly'! Doch, 'k voel dat leed , myn Prins! fchoon bang—fchoon aklig, (vluchten ; Als ik op de oorzaak zie, van zulk een flaverny: Mooe flechts myn Vaderland zyn vryheid eens verwerven, Moog zy den prys des bloeds, van zoo veel helden zyn, D.m kan elk edle betg voor haar, als martlaar, fterven, Dan Ichaad onü geen fchavot— dan kent ons ha'tgeen pynl — Vaarwel, snyn Prins! vaarwel! de aardsgoedheid fchrsape uw (poogen! 'k Beveel U, als ik fneev', myn Gaede en bulplocskroost, Droop, meteen vadershand, de traanen van hunne oogen, Wees, meteen vorstlyk hart, hunhulp —hui) fteun en troost!  JACOB SIMONSZOON dï RYK tsz: 't«& De Ryk zal, mooglyk, u als aardling niet meer groeten, Ten waar de fpanjaard hulde aan ons verdrag won bién;*j Doch, hy hoopt, zyn' Oranje in blyder oord te ontmoeten, En Neerlands heldenfchaar, met hem, daar weêr te zienl Doch, Prins.' als ge ooit op aard my weder zult aanfchouwen.' Zal 'k zorgen dat 'k uw oog niet fchaamrood moet ontgaan, Gy durft my uw belang, als man van eer, vertrouwen; 'k Zal ook, voor dat belang, 't onmoogelyke onderdaan! 'k Begeer de vryheid niet, voor my alléén, te ontfaDgen, Ik ken de nood des lands, en Mondragons waardy; Hy moet die vryheid ook myn vrienden doen erlangen, Of zoo zy fneuvlen, moet hy fneuvelen aan hun zy.' \ Nogmaals; vaarwel, 6 Vorst! Gods almacht zy uw hoeder. Zy fchenke u van haar gunst, de teêrste liefde blyk; Troost, naast myn huisgezin, myn droeve gryze Moeder, Vergun uwe achting aan de trouw van uw de Ryk.' EINDE VAN HET EERSTE STUK»   J.E.DEWITTI, DICHT EN MOZAÏSCHE MENGELSCHRIFTEN. J. Stuk. J E.DEWITTE, D I C HT E N PROZAÏSCHE MENGELSCHRIFTEN. 1. Stuk.   DICHTKUNDIGE e n PROSAISCHE MENGELSCHRIFTEN, DOOR JJCOB EDUARD de WITTE, éjütL TWEEDE STUK, TE 's HERTOGENBOSCH EN ROTTERDAM, »T DE WED. C. A. VIEWEG EN ZOON, SN J. MEÏJKSj MDCCXCIIi  Wanneer de verkeerdheid, dwaasheid en zwakheid der menfchen u tot ongeduld aanfpooren, dan geeft gy u zeiven daar niet in toe. —• Gy dringt diep in de zwakheid van den zwak. ken, in de verkeerdheid van den verkeerden; gy denkt, waar' door hy dit toch heeft kunnen worden en daadelyk wierdt. Cy vordert fan den geelzuchtigen niet, dat hy de kleuren zal zien, zoo als zy zyn, van den dooven niet, dat hy de fchoon. heid der Muziek voele zoo als gy Menfchenkennis, gevoel voor de grenzen, zwakheeden en gebreeken van uw geflacht maakt u Lydzaam. ■ ■■ ■— Diepe menfchenkennis heeft nog altyd het zeker/ie menfchenlief~ ie verwekt. J. L. EWALD. In LAZiRUs, bladz. 72.  VOORBERICHT. Gander my aan den laster der partydigbeid te wreeken nog te bekreunen , zendt ik dit tweede Stuk myner Mengelfcbriften in de waereld: eene ondervinding van zoo vee. Ie jaaren leeraarden my geduld cn medenlyden voor ntynt cpenbaare en geheime Vyanden te gevoelen, en het gevoel der eer overtuigde my van deeze eeuwige waarheid, naainelyk: Het is de nakoomelingfchap alleen, die onzydig over de waarde van eenig Schryver , zoowel als over de byzondere daaden en verrichtingen hunner vaderen, bevoegt is te kunnen en te moogen oordeel vellen. Hoe nader wy met de waereld en met ons zelve bekend worden, te meer heren wy dat 'erf cm de woorden van den Raadpenjionaris Cats te bezigen veel bry nodig is, om ieder den mond te floppen. en voornaamelyk behoorde , mynen trachten* , een man , die de vonrbrengzelen van zynen geest aan de openbaars nalee* i  |v VOORBERICHT. ping medendeelt, en als Schryver voor het oog zyner landgenoatcn optreed, alle kwaadaardige ongegronde en naam\aoze fchriftcn en aanmerkingen , die men , by deszel/s uitgave , op zynen letterarbeid maakten . beneden zynen aan(lacht te rangfehikken , en dezehen , zonder iet meer, in frume eigen onreinheid te doen omkoomen. — Ik weet hst ajs gelaaden ; en , 'er een groot aantal lieden zyn, welken j met de waare gevoelens van myn hatt onbekend wee%ende , zich enkel uit onkunde daarvan aan de zyde myner bedillers voegen ; ik beken , dat dit my 'paart ; doch , ik tnost in dit geval, gelyk in duizend anderen myner gebeurfenhfen,my troosten met het beff myner ze'fjgeruscheid en de anzydigo uitfpraak die een volgend gcflacht zoo over Wyn leven over myne tegtnjpoeden, als over mynen letterarbeid zal doen! Ik heb het meermaalen gezegt < en herhaah alhier nog eens ; dat ik -altyd bereid ben , om myne ideën aan beter oordeel te onderwerpen, en ydere toelicotlng van eenen vcrjlandigen de reinjle erkentenis van myn hart zal wegdraagen ; doch, ik betuig ook tevens, dat ik, om bovengemelde reden, voornemens ben nooit ff wederom één ter wederlegging te antwoorden 3 op  V O O R B E[ R I C H t v alles wat de kwaadwilligheid myner 'lasteraars, voor het verwig , goedvind op mynen Utterürbtid aftegetvtn. De in deezen Bundel voorkomende fukken , belmoren by die van het eerfie Stuk, en ik verzoek dat ze , door kundigen , als één geheel met dezehen uïtmaahrJe , moogen befchout worden. Verder heb ik nodig gedacht, in dk tweede Stuk, drie h vier, hier en gints van my gedrukts fiukjens , te doen rangfehikken. • Vermits myn vertoog over den flaat des Landmans in de Majorye van 's Bosch, [ziet ifceScük biadz: 8 ij een tegenfehryver heeft gevonden', heb ik liet tweede vertoog , als een Replieq aan mynen bediller, afzondèrhjl, by den uitgeever deezes doen drukken en aitgeeven ; zy dje 'er eenig belang by hebben, kunnen het aldaar bekoomen ; terwyl weldenkende lieden, hoop ik, het my ten besten zul. len houden, wanneer ik , voor bet vervolg, afzie van het behandelen van foortgelyke onderwerpen, aangezien ik my niet weder in bet geval verkies te brengen , om mynen tyd te befteeden , aan het wederleggen, van baatelykheeden die enkel door myne vyanden worden uitgedacht *, om myne vaderlandlievende gevoelens, zoo moogelyk, verdacht te maaien , en myn goeelen naam te bezwalken : onze reden en * ' r, 3  vi VOORBERICHT. ens gevoel voorden oproerig , zoo draa de ondankbaarheid het kon voor onzen yver worden, en , aan onze beste poogingen eenen verkeerden of verdachten draay worden gegeeven! Met de hand der vrindfchap — der kunstmin en met die gener deeheemende menfchenliefde Mede ik den Vaderlander wederom dit tweede Stuk myner Mengelfchriften aanl— J. E. de WITTE Junior. OSCH, Majorye van *s Bosch, 1792.  INHOUD. Bladz. Aan Jefus. t De Moeder. 4. Karei aan Ismene- 7 Het vermoogen der Liefde. ii De Vriendfchap. 13 Het Vooroordeel. jj De volmaaktheid der Schepping* 17 De Almachtige. De Jlapende Herderin. 50 De Eendracht- 51 Raad aan Selinde. JfS Het flerfbed van een Godverzaker. „ 58 De Godsdienst. *5a Het geplukte Roosje. *58 De Grootjle Zaak. 70 Willem den eerften aan zyne Echtgenoot, 71  vin I N 11 o U D. Bladz, Graffcbrift voor eenen Dronkaart. 76 Aan myne Echtgenoote na de Verlosfmg enz. 77 De blinde Gelukkige. 82 Opmerking. 84 Graffcbrift voor Emma. 85 De Edeljle poging. 87 Voor Menfcbenvrienden. 88 De bedroogen Ovfchuld. 91 Aan Rozinde 101 De deugd door een Vrouw afgebeeld. ioö De Kindsheid. loy Aan Alzire. . \\q Het moeielykst Contrast. 113 De rampfpoed den weg tot Geluk. t 1 j De moederlyke Raad. 117 De Staatsman. 119 Het hair van Judas, 12 r De Onfier f lykbeid. I23 Op Necker. ' 124 y7ra Ryken, 155 i^oor Armen. 125 Magdalena Aioons aan Francisco de Valdez. 1*27 Hei gezichte van Lucinde. 134 Het beeld van Jenny. 137 2Te£fchadelykst Geluk. 140 De gelukh'gfle Vergisjing. 141 ^fa» de Dichtkunst. I4J  AAN J E S U S. Je sus !... vlekloos zalig weezeni Heerlyk — liefdryk Menfchen vriend.» Uwe Goedheid, nooit volpreezen, Heeft myn* eerfis ga'm verdiend! Jesus!... Zoon van 'sfevens Vader! ó Verlosfer der Natuur \\ Breng myn geest zyn oorfprongk nader. Leid hem door een edel vuur ; h  * aan JE SUS. Leer hem u ter glorie zingen ——— Zich verheffen met waardy; Dan, fchoon ftormen my omringen , Staat een' Seraph nevens my! » ó! Als ons uw gunst wil leeren, Reikt ons Godsdienst haare hand, Dan kan ons geen ftof ontbeeren, Dan zyn we aan geene aard verpand! — Dichters! tokkelt ge ooit de fnaaren, Voor gevoel, voor deugd of eer, Wilt ge ooit Eng'len evenaaren; Buigt u eerst voor GoSl neêr! • Buigt u en —gevoelt zyn luider; Zonder Hem wierdt nooit op aard, Hoe uw geest ook drong door 't duister. Eéne zuivre lier gefnaart. Ons verfland kan nimmer weiken , Als geen hooger arm ons leid, Ivnen arm die, zonder perken, Ons verheft tot majefteici  aan j E S U S, 3 Elite geest worde ras vernedert, Van zyne edelheid beroofd, Als geen Godsdienst bem vertedert 0 En zyn poogen hulp beloofd ; Dat dan GoëL ons geleide » Dat dan Godsdienst by ons zy, Dat de deugd haar glans verfpreide. Dichters.' in uw dichtfchildry!.«.3 6 Verlosser! myne zangen, Zyn U eeuwig toegewyd; Zy zyn voor U opgehangen; En braveeren nyd en tydl 'Ji Smeek uw' invloed op myn toonen! Dat Uw* Geest myn werk bekroon'# Wil, wil myn vertrouwen loonen, G R.OÜTE JESCS.'— SCHEffjCRS ZCOIi! — « • * A a  D E MOEDER. I« vond in elke rang, hoe ook met pracht doorweeven , Helaas.' een treurig fpoor, door ramp of druk bereid, 'k vond nergens ooit de fchat van een gelukkig leeven, Zoo vaak ik nadacht op het lot der menschlykheid! Alléén een tedre Gaede, omringd door lieve Kindren. Wier ftaamelend gefnap haar zachte ziel doorboord, Vonddaght me, een troostvol rechr.dat 'swaereld wéekan mindren ÏJasr tg, elk uur, de taal der liefde en onfchuld hoordj-  de MOEDER. 5 Ja, Moeders! uw geluk is 't waar geluk beneden ; Uw' ftaat, beiangryk voor geheel de maatfchappy, Doet u, in 't Kinderbed, de fmarten tegsntreden, U blyft alléén 't gevoel voor uwe telgjens by! . Uw hart juicht in triumph, by 't edel overdenken: Dit wichtjen dat ik draag, Jchiep God voor de eeuwigheid; U kunnen, by die vreugd, noch ramp noch droefheid krenken, Gy buigt aanbiddend neêr, en—voelt uw majefteit! > Hoe vrolyk werpt ge een' blik op 't zoogend kindjenneder.' Ge omarmt een engel, pas ontwikkelt aan uw' fchoot; Gy fchenkt een weezen aan den kring der fchepzlen weder; Wiens eerfte aanweezigheid uit zuivre liefde ontfproot: !Gy voedt uw fpruitjen op, en zorgt voor't jeugdig leeven— \ Steeds daaglyks fmeekt ge uw God een nieuwen zegen af— En, poogt uw vrucht, reeds vroeg, een onderwys te geeven, Dat uwe zorgen kroont, aan de andere zy' van 't graf!Wat aanblik voor natuur en voor een moeder harte , Wanneer 't haar kroost op aard gelukkig leeven ziet. Wanneer 't, der deugd getrouw, deelt in zyns naastensfmarte En, uit verkiezing, hulde aan Scheppers wetten biedt»' ~»-» L 3  6 CE MOEDER. Ja, Vrouwen! als ge uw kroost in deugden opziet groeien, Is 't lot der Moeder wis 't gelukkigst lot op aard; Niets kan het reinst gevoel uit haaren boezem roeien; Een Moeder is de lof van Mensch en Englen waard!—-  KAREL AAN ISME N E. Veerheven boven *c peil der aardfche wisfelingen3 ] Genaden op den rand van 't graf, Hoor ik rrtyn' geest een lied —een heiltriumph lied zingen^ Thans fcheid de onfterflykheid zich van de mènschheid af!-** 4k Zie alles—— alles verder wyken——t Het ftof ontzinkt myn oog i Ik zie, in 't fchoonst verfchiet, de zön, dfjs levens pryketJi * Ben Seraph voert myn ziel omhoog— »*£, Ai  » KARËL aakt IS ME NE, IsMEWEf ó Ja ; wy moeten fcheiden, De dood rilt door myne aders héén ; Ik zal myn hartvriendin, in hooger kring verbeiden; Daa> zyn wy, onaf fcheidlyk , éénl • Hoe iuistryk kan de Deugd ontfiaapen ; Zy ziet, in 't uur des doods, haar zetel toebereid ; Voor haar ontzinkt de dood zyn waapen, By 't wyken der natuur, begint haar zaligheid ! Elke ademtocht, haar borst onttoogen, Geleid haar nader op tot God; Ismene.' en zoude uw vriend, gevoelend dit vetmoogen, Niet dankbaar juichen in zyn lot ? Schreid niet Geliefde! óneen; geen traan voegt by myn fleren Hier vangt myn leeven aan; 't Is waar, gy zult een poos, in druk, uw' Ka rel derven; Dan, fpoedig zal Ismene aan zyne zyde flaani _ Wil vrolyk, myn beminde.' weenen, Als gy myn lyk aanfghouwt ; Myn dierbre! wil uw' galm met myn gejuich vereenen, Zoo draa uw vochtig oog myn overfchot bedauwt! .  KAREL aan ISMENE. j De dood moog *t flyk aan *t flyk ontdraagen, ,, Hy fcheid de zielen niet" Zy zien van achter 't graf een blyder morgen daagen, Een' morgen niet verftoord door ondermaansch verdriet! In 't hoog gewest der rust gezeeten, j Geboogen aan Mesfias throon, Zal myne Ismene en ik alle aardfche ramp vergeeten, Geret in 't zoenbloed van Gods Zoon ! Daar zal ik myne bruid verbeiden, Tot haare ziel heur hutte ontvlucht ,• Om nimmer van elkaar te fcheiden, Niet meer voor 'swaerelds wee beducht! 'k Hoor reeds de hemelhallels klinken Ismene! uw Kakels uure is ó&ir Myn ziel verlaat heur kluis ...'h voel my aan de aard ontzinken, Toef! — toef! .... ik volg u, Englenfchaar I .... Voor 't laatst, vaarwel! gy die myn harte Alléén voor eeuwig heeft bemind; Leef deugdzaam vry van leed en fmarte," t Leef zóó, dat Karei, u in Eden wedervindt! ... A 5  ia TAKEL aan ISMENË. Myn breekend oog kan niet meer weenen i Doch, myne teêrheid blyft u by De Aartsgoedheid— altyd goed — mooge u haar hulp verleenen'j Dat zy uw fchild en rondasch zy / ■ Jsmene.' ik druk uw beeld, gevoelvol, in myne armen 5 ó God.'. . . dat ze ook myn heil verwerf t Behoed.. bewaak haar ziel /... Iaat haar uw macht befchermen;.. Myn oog.. myn hart.. bezwykt.'.. tot wederziens!.. Jk fterf!,.  HET VERMOOGEN DER. LIEFDE. [Eind hymen.] Niets fchenkt ons een grootfcher ; ï : , . waarde*, Niets heeft een volmaakter zin4 Niets heeft meer belang op de , . , . , . . Aarde, Dan 'tgenot der reine . . j Min!-' Zy kan ons de weegen t t t . leert»* Die Gods hand getekend . . }ieeft —1 Zy leert ons 't heelal ont , . f , , , , f . lweB< Als ze aan onze zyde zweeft!**  *a rït VERMOOGEN der LIEFDE. Niets veredelt meer dan Liefde-, Zy ziet Deugd als zuster aan; Boezems, die zy eenmaal . . ; griefde, Gruwen-voor alle euvel daAn.— Nimmer moog' zy ons ver , . iaaten; Zy befliert al wat 'er leeft i Schoon zy nooit aan een' ver vaaten ' Recht op haar bezitting geeft! Doet zy foms haar' liefling zuchten, Als ze ooit ftof tot treuren gay. Eene blik doet alles , , vlucken. Zelf aan d'openmond van. 't ...... , grafi Liefde leid de geest der Englen; Zy galmt best Messias £0y; Zy leert deugd en godsvrucht menglen. En verheft ons boven 't j}0f; _ * *  O E VRIENDSCHAP. [klinkdicht.] Wie kan den Mensch op aard het reinst genoegen geeven2 Wie is, in nood en dood, een fterkefteunpylaar? Wie fchenkt een hoger waarde aan 'tondermaanfche leeven? Wie rticht, voor liefde en deugd, een fchittrend eeraltaar2 Wie zien we, ÓGrooten! fchaars aan uwe zyde zweeven? Wie fnelt ter hulpe toe, by 'tgrimrnen van 'tgevaar? Wie durft, op edle wyz, de driften tegenftreeven? Wie oogt de huwlykstrouw met zachte wenken naar? ■  u be VRIENDSCHAP» Wie is 'tdie Koningen, helaas! te vaak ontbeeren? — Wie leert ons 'snaaftens heil als ons geluk waardeeren? Wie deeld , met tederheid, in eiken grootfchen wensch?- Wie brengt in 'ifterfda!, ona Messias voorbeeld nader? Wie fpreid een fyn genot door onzen levensader? De Vriendschap; Gezellin van elk gevoelig Mensch!-  HET VOOROORDEEL. [klinkdicht.] Wie maakt een flechte fchetz van de allerbeste daaden? Wiens onrechtvaerdigheid geeft dikwerf ftof tot haat? Wie is het meest met nyd, met toorn en wrok belaaden? Wie is bewerker van zoo meenige euveldaad?— . Wie kan , door hehch bedrog, des rechters recht verftrikkent Waarom heeft de onfehuid vaak een bittre traan gefchreid? Voor wie moet deugd, geftasg, als een vervolger fchrikken? Wie ftrekt (ot oneer aan geheel de menschlykbeid? —.  ,6 het VOOROORDEEL.1 Wie fcheid, medoogenloos, twee eens verbonden harten? Wie leert ons, 't allerminst, 't gewoel der driften tarten? Wie blyft een laagen geest met zynen zwadder by?—— Wie doet een klein verftand voor zynen zetel knielen ? Wat is het klaarfte merk van laag geftemde zielen? 't Vooroordeel ; fteeds een pest voor elke maatfchappy.'—  DE VOLMAAKTHEID DER. SCHEPPING. Ai tyd ziet myn oog de Lente, Met een waar genoegen, aan; Op elk deel der fchoone Schepping, Rusten duizend liefdedaan ■ ■ Yder jeugdig grasjen —bloempjen, Leert my Gods weldaadigheid———— Op elk, pas ontwikkelt, keemken, Spreekt des Vormers majefteit! ——— II Stuk. B  IS De VOLMAAKTHEID der SCHEPPING, 't Zoet gefluit der vliegende orgels, Naaüw hun winterkluis ontvlucht.Doet myn borst door wellust jaagen, En ontboeit eea dankbren zucht! Eerbiedwekkend praalt den Hemel, Met een' warmer—zachter gloed; Alies juicht ééntonig teder — Alles ademt: God is goed.' » Lieve Lente! ó by uw nadren, Zwygen alle orkaanen ftil Guure winden — hagelbuien , Weeken op des Scheppers wil! Hoe vol wysheid heeft die Almacht, Die 't heelall ten voorfchyn riep, Die 't heelall uit Niet deedt*worden, Die wit Niet deez wondren fchiep j  De VOLMAAKTHEID der SCHEPPING» 2» Haar verheerlykt plan voldongen, Alles in zyn* aart bepaalt Alles aan één' tyd verbonden Zonder ooit een'ader dwaalt I-——■ Staar geheel den kring der weezens, Alle jaarzaaifoenen naa; Niets ontbreekt 'er aan die orden, Niets komt ooit te vroeg of fpaêi Gy ontmoet, in al die wondren. Niets dat overbodig is; Van den Seraph tot de Mieren, Blytst dat alles wysheid is! Neem één fchakel uit dien keten, En 't geheel is onvolmaakt.* Scheppers vinger heeft elk lïipjen, In het juiste punt geraakt.' ——B 2  20 De VOLMAAKTHEID der SCHEPPING. Van millioenen hemelbollen, Rok niet ééue van zyn' asch; God fchiep nergens ééne vezel, Die te veel— te weinig was.' . Alles werkt, door duizend eeuwen, In zyn' kring voor 't algemeen, Rede en redenloosheid beiden, Zyn, als fchepzlen, niets dan één! Dus flrekt alles ons ten goeden , Wat de Alwyze Schepper wrocht; Alles toont, wat 'sleevens vader, Door één enklen wenk vermogt! Knielen wy aanbiddend neder, Wy die Hem het naasten zyn; Dat onze eerbied voor dien Vader, Uit elk onzer daaden fchyn.' ———  De VOLMAAKTHEID der SCHEPPING. 21 Ja , fchoon gy, ó lieve Lente! In myn oog 't betreklykst zyt, Myne ziel blyft, vol bewondring, Schepper! aan uw werk gewyd! Heel myn hart juicht opgetoogen, Wyl het voor myn' Vormer blaakt: Alles is, op Aard —en Hemel Heerlyk — prachtig — grootsch — volmaakt— B 3  D E ALMACHTIGE. W ie fcbokt met zyne hand de fcbepping uit haar (pil? Wie deedt, met êéne wenk, uit Niet een waereld worden? Wie fpreekt, en alles vliegt op zyn geduchten wil? Wie fchiep het cierlykst plan, vol heeriykheid en orden? Wie fpreekt, en mensen en dier zyn angftïg fiddrend (til? Wie kan zich in het kleed des winds, des donders gorden? Wie fchikt de Zielen weg, voor 't eeuwig raadsgefchil? Wie bind de deeltjes 'tzaam, die in het graf verdorden? [klinkdicht.]  *e AL MACHT I GJE 23 Wie kent het wys waartrm, van onze onfterflykheid ? Wie heeft den Nieteling een eindloos heil bereid? Wie is rcchtvaerdig ftreng en tevens mededoogend? Wie is de zaehtfte vorst, fchoon vreeslyk—alvermogend? Wie is de hoop der deugd, in 'swaerelds droeffenis? Wie is der armen troost?.. Wie kan op de eeuwen zweeven? Wie roept, natuur ten trotsch, de dooden weer in't leven?... Gy, God! Almachtig God, wiens naam omfeimer is! B* 4  DE GELUK KIGÉ WEDERVINDING. zyn in de waereld veele gebeurtenisfen wier aanvang, voortgang en ontwikkeling zoodanig overgedreven zyn, dat zy aan veelen die weinig het groote boek der menfchenkennis belïudeerden, als louter onmooglykheden en verdichtze. ien voorkomen; doch, zoodra wy alles wat gebeurt is en nog daaglyks gebeurt, met een denkend oog gade flaan, zullen wy ras opmerken, dat 'er in de daad, door de verdingrykfie Schryver geen Roman kan worden uitgedacht, of hy bet fjoorc tot den loop des ondermaanfehe dingen.  De gelukkige WEDERVINDING. 25 Sidly een Engelsch edelman, hadt zyne genegenheid geichonken aan de jonge Lady wyworth; alles was gereed om deeze jonge gelieven door den band des huwelyks te> veréénigen; zy telden reeds de oogenblikken die nog voorby moesten fnellen , eer hunne wenfchen bekroond wierden; eenklaps roept de nood des vaderlands den gevoeligen vaneerzucht blaakenden jongeling te velde: De vyanden van Engeland ftaaken de bloedvlag op; yder edelman rangfcbikten zich onder de Britfche veldbanieren, om den hoon des va« derlands met mannenmoed te wreeken. Sidly vliegt naar zyne wyworth, en zegt: Hoort gy den donder des Oorlogs, myne waarde?— Hy roept uwen luis vriend; de liefde en de eer verplichten my zyne jlem te eerbiedigen; wy moetent een poos onze verlangens flaaken: in het veld, midden onder het gejuil van bloed en moord, zal uw beeldnis en onze betrekkingen 1 voor myne oogen zweeven: zoo dikwerf ik het zwaard trek zal de eer van Engeland en de liefde voor myne wïworth mynent arm be[iuuren; zy zullen my doen zegenpraaien, *>f vol glorie op het bed van eer doen Jneuvelen\ — Vaarwel, Dierbaare'. blyfuwen sidly getrouw; fpoedig zal hy in uwe armen als overwinnaar terug keer en om, wil het God, voor altyd den uwen te zyn! < Vaarwel, myne wïworth! De eerfte beweeging welke eene dusdanige onverwagte tyding in bec hart der gevoelige Lady te weeg bragt, waaren traanen van liefde en diep gewonde droefheid : zy zonk fchier beweegingloos op den boezem van haaren sidly neder; en zeker zoude zy langer in dien flaat van roereloosheid zyn gebleeven, zoo niet, te midden in haare aandoeningen, het geluid der tromjnslen en trompetten van een reeds uitrukkend regiment, haar B 5  26 De gelukkige WEDERVINDING. minnaar gelegenheid hadt gegeeven, om den moed in haaf fa doen herleeven.- Hoor, Geliefde! hoor dit veldmuzyk; deze dappere mannen trekken reeds ter verdediging van den vaderlyken grond uit, en uwen minnaar rust nog in de armen der Liefde!.. [hy zag haar fterk doch teder aan.].... Wil myne wyworth dat ik hier, zonder eer, zonder roem zal blyven? Kan zy een ten man beminnen en tot haaren Echtgenoot begeeren die , hier toevende, eerlang met de verachting van alle Britten zal overlaa* den worden? Deeze voor eene groote ziel alles afdoende aanmerking hadt de gewenschte gevolgen; Lady wyworth zuchte: Neen!— Neen, sidly! myn sidly! uwe eer moet « waardiger zyn, dan het leeven; ik begeer geen bhodaart in myne armen te ontfangen; vlieg heenen verdedig uw vaderland en keer, na eenen roemryken ftryd,-tot uwe getrouwe wyworth terug! .... Gaa,.myn Vriend! gaa; als gy uwen dolk met het bloed onzer vyanden geverwt hebt, breng hem my, dan zal de hand uwer minareffe groene Lauwerkroone op het hoofd van haaren held drukken, en de tederfte de reinfte liefde zal uwe dapperheid leloonen\ sidly verliet, na nog een oogenblik toevens zyne geliefde; zy hadt met eigen hand zyn borst harnas en zynen fabel aangegespt; hy voegde zig by zyn vaandel, en toog vol moed den vyand met de zynen tegen. Vyf dagen na deezen uittogt keeren de britfche Regimenten wederom zegenpraalende terug; de tedere Wyworth, uitgegaan om haaren held te ontfangen, zoekt hem, met een verlangend angstig oog onder de bevelhebbers; zy ziet hem niet: vol drift, vraagt zy aan den Generaal naar sidly; eene treurige grootmoedige (tem antwoord haar: Hy is gekwetst en  De gelukkige WEDERVINDING. 2? gevangen! Zulk een fchok was te fterk voor haar aan- doenelyk hart; zy zucht noemt de naam van sidly ea zygt in onmacht aan de voeten des opperbevelhebbers neder. Alle de officieren erkennen haar voor de minaresfe van hunnen dapperen gevangen vriend ; en doen haar me' eerbied op eene gemikkeiyke wyze naar haare vvooning voeren. D&ar zynde bekomt zy, allengskens, van haare weezen-loosheid en offert de reinste liefdetraanen aan de rampen van haaren sidly. Des anderendaags ontfing zy het bezoek van een jongen edelman, zynde een boezemvriend van haar minnaar; deeze zeide, dat hy sidly, moedig ftrydende, hadt zien wonden; dat de vyandlyke kogel hem de geheele recht» zyde fchier weggenoomen hadt, en hy eerst onder de dooden was blyven leggen; doch, dat hy naderhand, hem by do onverwinning zoekende, niet hadt kunnen vinden, en dus zaker, aangezien hy tot de vyandelyke Esquadrons was door* gedrongen, door hen, indien hy nog leefden, moest zyn gevangen gemaakt. Ik heb sidly niet kunnen ontdekken» voegde de jonge edelman 'er by, anders hadt de vriendfchap en de eer my verplicht, om hem levendig of dood in de ftai terug te brengen. ■ De droeve wyworth deedt alle moogelyke poogingen om'iet van haaren beminden te verneemen; doch, vergeesch! niemand konde haar eenig befcheid van hem doen. ;De vreede wierdt getroffen; de krygsgevangenen wierdensuitge> wisfelt; doch, sidly was niet onder de bevryde helden; derhal ven beflooten aile zyne vrienden, dat hyaanzyne won» den moest overleden zyn.  5.8 De gelukkige WEDERVINDING. Lady wyworth hadt een te gevoelig en alléén voor eene eerjie liefde vatbaar hart; zy konde, fchoon 'er reeds acht jaaren na de fcheiding van haaren sidly verloopen waaren, nooit befluiten de echtgenoote van een ander te worden; dusdoende bleef zy fteeds ongehawt en haare traanen bleeven aan de gedachtenis van haaren halsvriend getrouw en teder toegewyd. ■ Het edele Meisjen hadt vyftien jaaren lang gezucht en een eenzaam treurig leeven biyven fleepen; toen haar vader door het parlement en door zynen Koning, hoe bejaard by ook was, eene Ambasfade naar Conjïantinopolen wierdt opgedraagen: de gryze ftaatsman vertrok en nam zyne dochter, de jonge wyworth, zynde de eenigfte fteun zyner jaaren, met zich derwaards.— Hunnen overtocht was gelukkig; de 'Ambasfadeur wierdt, door de Ottomannifche Porte, met eer ontfangen, en yder welleevend Muzelman deedt pooging om den ouden Wyworth en zyne dochter hun verblyf in die gewesten aangenaam te maaken. Eenige weeken na hunne aankomst, bevondt zich de jonge Lady in het gezelfchap van een der aanzienelykfle vrouwen, welke haar berichten, dat zy, zedert een jaar een Christen flaaf tot bedienden hadt, die zeide een Engelander gebooren te zyn; ik ben, voegde de Muzelmanne'er by, ik bet* nooit beter dan van hem gediend geworden; hy is eenigzints verminkt, doch , tevens is hy in alles oplettend ; hy vermengt zich nooit met de andere Jlaaven ; zyn aart is trotsch, getrouw en groott  De gelukkige WEDERVINDING. 29 moedig; ik laat hem in alles zyne vryheid; en heb eerbied voor zyne droefheid!— Er was niet meer dan zulk één gezegde nodig om de deernis der jonge wyworth optewekken, en haar te 'doen verlangen om deezen haaren ongelukkiger! Landgenoot te zien; zy verzocht haare vriendin om dien (laaf te moogen fpreeken; de Turkin voldeedt op het oogenbük aan haare wenfchen; zy gebied dat men den flaaf feltx zoude voor haar brengen; de deur gaat open —de verminkte •laaf treed binnen — Lady wyworth ziet hem... vliegt op en gilt— ó god! het is myn sidly!' Ds ongelukkige erkende toen dier harmonifche rtemme; hy vergeet zynen toeftand en ylt in de armen zyner wyworth. Het was sidly! • Op den dag van het gevecht, was hy door de vyanden onder hunne gekwetften medegevoert; en na eenige uuren rydens op een transport lchip met de andere ingefcheept, ten einde zy naar een der vyandelyke» zeelieden , in eenig hospitaal wierden gelegt ; geduurende hunne reize, waaren zy, buiten de de banken komende, door een zwaare ftorm overvallen, die het transport fchip dwong de ruime Zee te kiezen, alwaar het, na drie dagen zylens, door een Turkfche Kaper wierdt genomen, en in de Haven van Conftantinopolen opgebragt. De meeste Lofgenooteh van sidly waaren door gebrek en elende geftor ven , doch, zyns gezonde geileldheid hadt hem, hoe zwaar ook gewond zynde, fpoedig doen herftellen; doch, hoe veel moeiten by er ook toe hadt aangewend nimmer, vermits men hem de meeste jaaren op de Galleyen hadt doen dienen, hadt het hem kunnen gelukken, eenig bericht van zich aan Lady wyworth te zenden. ———-  3 BE GELUKKIGE WEDERVINDING. Zoo draa de Mufelmanne vernam wie haaren Slaaf was, gaf zy hem, met goedvinden van haaren man, zyne vryheid weder; en een gewenschten Echt was het gevolg deezer ge. Jukkige wedervinding) Zie daar eene van die, in de daad waarachtige, doch voor den kortzichtigen romanesque gevallen; eer wy over eenig lotgeval oordeelden behoorden wy eerst te onderzoeken, in hoe verre het zelve aan moogelykheid grenst; de waereld levert zoo veele wonderbaare gefchiedenisfen op, dat men met ruimte, over het algemeen, kan zeggen: ER IS GEEN ROMAN!  HET WA ARE SIERAAD DER VROUWEN. iris vry haar fchoonheid noem' — Nskinde een fier gelaat durft toonen — Dat CHLoë op haar afkomst roem'; By philis zien wy deugd en ftille oprechtheid woone»;. De Deugd, aan God en plicht getrouw, Is 'twaare Sieraad eener Vrouw! Er is geen fchoon — geen trotsch — geen ftaat, Die in berainlykheid de Deugd te boven gaat! ——  VOLUMNIA AAN CAJUS MARCIUS CORIOLANUS. My n Zoon! waar voert de drift der trotfche wraak uheenen?... Keer weder!...zie de traan, die uwe Moeder fchreidi Zie uw Virginia, naast my, om Romen weenen; Vertoon u onzer waard, door edelmoedigheid.' ■ Hoe?...zou de vrucht myns buiks zyn Vaderland doen zuchten?... Zou Romen geen' Romein in mynen Cajus zien ? Zoud gy, gy de oorzaak zyn, van duizend ongenuchten? Zoud gy denr«h-«n...Goón! ...in'tftryden byftand biên? >  VGLUMNIA aan CA JUS MARC. CORIOLANUS. ?j Onmooglyk kan een' man, uit Roomens bloed gefprooten, Zyn Vaderland verraên, en dreigen met een' moorrt? Nooit heeft de wreedheid zoo veel woede in zich beflorerr. Het hart myns zoons wierdt (leeds door 't fchoon der deugd be. (koon! Keer weêr, Cariolaan'. en voer de legermachten Der vryheid, dapper op zoo laf een vyand aan;; Wil, aan hun hoofd, de bloem van 's lands vervolgers (lachten , . Bevestigd uw triumph, door grootfche heldendaên! » Verlaat der Volscen zyde, en hoor uw maagfchap fmeeken; Heel Romen roept om uw, als op zyn Steunpylaar: Wil u, op edls wyz, van uw vervolgers wreeken. Braveer hun euvelmoed, met Roomens heldenfchasr'—Een welgebooren hart, moet haat en fmaad vergeeven; Geen' Brutus zal u ooit in uwen roem weêrftaan; Gy moet Cicinïus in deugd' te boven (treeven, En moedig in het fpoor der grootfle mannen gaan? Denkt wie u fmeekt,myn Zoon! ...Een droeve en tedreMoedev Valt u, voor 't Vaderland en uw belang te voet-, Zy hoede altyd' u jeugd, wees, op uw beurt, behoeder, En toon hoe fterk natuur haar infpraak hooren dbet£ II. Stuk C  34 VOLUMNIA. Myn' Marcius! helaas !...gy hoord.de altyd myn fimeeken; Uw Gaó voegt haar gebed by dat der moedermin: Laat eene taal zoo grootsch uw ftug gemoed verbreeken; Denk aan uw jeugdig kroost en zuchtend huisgezin! Wy allen zyn, myn Zoon.' op Romens grond gcbooren—• Wy allen woonen hier in onze vaderftad; En gy, zoudt gy door wraak naar onze klacht niet hooren, Gy die de roem der deugd in 't flrydbaar hart bevat? — Zoudt gy en moord en dood in onze vesten voeren? De Tempels floopen, daar uws vaders asfche in rust? Zomlt gy door eerloosheid ons aller rust heroeren; Gy die myn mond zoo vaak als liefling hebt gekuscht? Zoudt gy een laaije vlamme in onze daaken fteeken? Hoe? zoudt gydeoorzaak zyn van vrouwenkracht en roof? Gy moest de ketens van ons aller handen bteeken, En echter fchynt uw oor voor aller jammeren doof?..... Welaan/'. ..floot toe, Ontmenscbte! en wil uw Moeder (lachten; Begraaf haaren uw Gaede op Romens rookend puin, Purf, zoo 'tuluft, myn vloek-myn raauwen vloek verwachten; ÏPfcfifuW moedermoord, met bloed, in't hards arduin !•——  jtjsir CA JUS MARCIUS CARIOLANIUS. SS Ja, Zoon! (licht uw paleis, na Romen is gevallen, Op 't eigen plckjen gronds, daar gy my (terven deedt, Plant uwe Veldbanier op de omgerukte wallen; Op dat geheel Natuur uw woedend opzet weet'! , 6 Neen.'... Ik zie uw hart door myne taal bewogen.? Gy zult, op myn gebsd, uw vaderland behoên?.... My dunkt, een zachte traan dryft in uw vochtige oogen; Gy zult een dankbre hulde aan myne klachten doen.?—— Vlieg tot ons, Marciusl .verlaat die fnoo verraders; De Volscen zyn altyd laaghartig—wreed geweest;! Vlieg tot ons,! wreek het bloed van uw gehoonde Vaders; Op dat ge ons aller liefde uit onze erkendnis leest! < Heel Romen wacht myn' zoon, alsheid en (taatsbehoeder-—— Ons leger is bereid met u ten ftryd te gaan..... Verhoor—verhoor de bee van uw bedrukte Moeder, En gord, tot ons behoud, hetzwaard eens Krygsmans aan! —— C 2  AAN EENE WEDUWE. L/oüise! 6" mag de hand eens vriends uw traanendroogen?.. Zou 't heilififchennis zyn, a!s ik, door menfcher.min, U toeriep.• fluit de traan, hoe epel, in uwe oogan, Zie op uw hulploos kroost en droevig huisgezin! *k Voel alles wat gy lyd; en, evenwel; myn waarde3 Gebied de vriendfchap, voor. uw' braaven echtgenoot, Dat ik zyn weduwe zyn dierbaarst pand op aarde, Zoo veel ik mag, doe zien waar uit haar droefheid fproot!..<  aan EENE WEDUWE. 3? Denk na louise! Een macht, die alles kan regeeren, Die alles t'zamenvoegde, en, door haar wenken, 'fchiep— Een macht, die zelfs de worm, in 't (lof niet kan ontbeeren, Die, all' wat is en was, uit niet ten voorfchyn riep; Die Almacht deedt uw Gaa van uwe zyde fcheiden; Niet om hem altyd...Neen.'...te ontrukken aan uw hart; Maar om hem, door genaó, tot hooger rang te leiden, Ontbonden van't gewicht, van 'swaerelds weé en fmart! — Gy zaagt hem, nevens my,door kwaal by kwaal, befpringen» Zyn ziekbed, was, helaas! verzeld door bittre pyn: Hoe dikwerf deedt de fmart zyn gil ten heinel dringen, Om fpoedig uit zyn leed, door God, verlost te zyn?.... Hoe vaak hebt gy, louise.' aan zyne fpond gezeten, Daar uitkomst biddend, voor uw' lydend echtgenoot? Zyt gy die laatfte nacht —die bangen nacht vergeeten. Die Nacht, de voorboó van een langgewenschten dood?..» *t Is waar; gy hebt in hem uw hulp uw troost verloeren— Uw kroost een vader ik een dierbren boezemvriend; Doch, voegt het ons de ftem der wanhoop aan te hooren? Heeft, by geen grootfeher blyk van onze min verdiend?... c3  3j aan EENE WEDUWE. Meugt gy oproerig zyn, nu 'swaerelds albehoeder, De liefiing uwer jeugd, onthefte aan alle ellenJ? Louise.' ü ken uw' plicht, als echtgenoote en moeder; — Toon tevens dat ge uw waardeals Mensch en Christen kent.' De vader der natuur zend nooit zyn (lagen neder, Of zyne hand geneest, door Godsdienst, deeze wond; Hy fchenkt, aan 't waar geloof, een zachte kalmte wedsr, En wenk het treurig oog, naar 'swaerelds morgenftond Nogmaals .• het morren moet der Christnen zy' begeven; Berust in 's hemels wil en, zorg voor't jeugdig kroost; Wil> zwygend in uw lot, uw' Schepper waardig leeven; Danvindtgs, ook fchcon gyfchteid, een altyd warme troost!— De weduw blyft het eerst des Vormers zorgen waardig, Vorst jesus heipt hst kroost,wiens oudrenn/èt meer zyn, Het hart der menschheid is tot beider byftand vaardig, Hen lieft elke edle ziel. in deeze rampwoeftyn!—■ Louise.' o droog dan, zacht, de traanen van uw wangen; Leef deugdzaam, wil gehoor aan myne wenfehen biên, LaatGadbdienst, myn vriendin! uw woest geween ver»angen; Door haat zuk ge «wen vriend, in Eisn, wederzien! —  ONDER HET BEELD VA N JACOB BELL AM Y. Dit's Dichter eelumy; de kunst te vroeg ontoogen Natuur hadt. in zyn borst een fcheppend licht verfpreid — Een waare heldenmoed draalde, uit zyn fcherpziende oogen, Zyn hart nam teder deel, in 't lot der menschlykheid!— De dood ontrukte in hem aan vryheid een beminnaar • Een liefiing aan de deugd—aan Ballas eenen Zoon Dan, fchoon by jeugdig flierf, hy ftierf als grafverwinnaaa; Der Belgen eerbied ftrekt zoo groot een geest ten loon: — C 4  DE VERSTANDIGE KLUIZENAAR. A f*-an den voet der A'pifche bergen, leefde, zedert eenige Jaaren een Kluizenaar, welke, door de bywoonende landlieden, zeer geacht, en, om zyne deugd en godsdienilige begrippen, door elke edele ziel, die hem van naby kende, wierdt gcëerbiedigt. Yder jongeling die hem, fchoon ook uit nieuwsgierigheid .kwam bezo'eken, keerd de altyd voldaan van des grysaarts onderwys terug.  DE VERSTANDIGE KLUIZENAAR. 4E Eenmaal vroeg één zyner vrienden, wat hem bewoogen hadt deeze eenzaamheid boven den kring eener gezellige zsamenleeving te verkiezen?' Hy antwoordde hem: De Godsdienst en myn hart.' 't is waar; voegde hy 'er by , ik bs/iat vermoogen genoeg om myne jaaren onder de menfchen doorcebrengen, en in een fchitterende kring te blyven leeven: zuedert myne jeugd was ik geneegen tot gezelligheid; myn grootfte vermaak was. vreemie landen en andere volken tedoorreizen en te beiludeeren; ik zag en hoordde veel: d ikwerf gelukte het my eenigen dienst aan de deugd en de on- fchuld te doen ik was dikwerf de bylegger van veele geichillen en myn vaderland ontfing alle de dienden, die ik, als inbooreling, verplicht was aan hetzelve te doen. Ik Ï3uwde, dertig jaaren oud zynde. met eene Echtgenoote door do liefde en de belangloosheid uitgekoozen ; wy leeflen achtie» jaaren in een volkomen rust dr ie kinderen waaren de vruchten van onzen echt; de dood kwam, en maakte my, in den omtrek van een jaar, weduwenaar eu kinderloos. > Nu was ik achtenveertig jaaren oud , de waereld wierdt my te last, ik vond 'er geene betrekkingen maer, die my verbonden; ik hadt alles gezien alles beproeft — alles opgemerkt, cn vondt dat de wyste der flervelingen, recht hadt te zeggen.- Allss is Tdelheid.' derhalven befloot ik my van hec nienschdom aftezonderen, en myne overige d3gen aan de rusta van myne ziel en aan my zelve toetewyën: dit befluit wierdt dag by dag aangenaamer aan myn hart; evenwel, aivoorens hetzelve tot ftand te brengen, vroeg ik my ernflig af; of de vuungheid myner driften my zoude toelaaten. aldus afgefchei- den te leeven ; ik was oplettend op myne neigingen da kerken wierden veel door my bezogt ——— ik maakte kennis  42 DE VERSTANDIGE KLUIZENAAR. niet twee der geachtfte en verftandigfte leeraars, aan wien ik kennis van rnyn voorneemen gaf; zy preezen hetzelve , en holpen my in myne zelfbeproeving tot ik het geweld myner driften genoegzaam hadt leeren beteugelen , ton overtuigt te zyn, dat de godsdienst en myn hart de eerfle oirzaaken waaren > die my myne verlaattng der waereld aanraaden. Hier van overtuigt zynde; verkogt ik het grooter gedeelte myner goederen, en behield alleen zoo veel als ik tot een maatig onderhoud in myne eenzaamheid zoude nodig hebben. Gy ziet dat ik eene, voor mynen ftand, gefchikte boekery heb; derhalven kan ik betuigen geduurende drieëntwintig jaaren dat ik alhier woone, nog geen oogenblik zelfsverveeling to hebben ondervonden: de brave Landlieden, die myne buuren zyn, bezorgen my het nodigen; ik leef met hen in vriendfchap; zy vraagen my om raad in hunne kleene gefchillen, en het verfchaft een waar genoegen aan myn hart, wanneer ik hunne onnozelheid en hun weinig doorzicht kan te hulpe koomen. — Het is, vervolgde hy, het is geene hulde die de menschheid aan den hemel doet, wanneer zy zich, zonder zelfsbe- proeving van de waereld affcheid het is geene deugd, wanneer wy, in onze eenzaamheid, fiegts voor ons zelve, dat is te zeggen, zonder verdere liefde tot den naasten leeven het is geene offerande des geloofs, wanneer wy, gelyk in de kloosters, door eig^n gerechtigheid waanen te voldoen, en denken dat zich de hemel voor elke zelfsbeftraf» ling ea onthouding der fpyze ohtfluit; Neen, de waare wyza denkt en haadeld volgens beter gronJen ; hy komt toe  DE VERSTANDIGE KLUIZENAAR. A'S geen befluit, dan na zich alvoorens beproeft en van allo werkheiligheid ontdaan te hebben; het zyn de reden, de overtuiging en het gezond oordeel, die zyne daaden moes» ten beltuuren .- een mensch kan zich van de waereid ontrekken, zonder een menfehenhaaters te zyn, of te waanen, dat hy in zyne eenzaamheid geene betrekking meer tot de maat- fchappy heeft.— Zoo lang wy onder de leevenden zyn; iïaan wy, in het oog der Godheid, met hen in éénen rang, wy. moeten ze als broeders biyven befchouwen, op dat wy hen, meer en meer, leeren beminnen en dusdoende ieeren geftand doen aan de tweede tafel der goddelyke wet; aldus; ten minden denk ik 'er over, en de ondervinding leert my daagelyks dat deeze gedachte goed moet zyn ; vermits myn hart zich nimmer meerer voldaan gevoelt, dan wanneer ik den armen eenen liefdendienst heb gedaan en den nooddruf" tigen een ftuk van myn brood heb toegereikt.——— Het is, fprak hy verder, een verkeerd denkbeeld wanneer de ouders, al gefchied het uit godsvrucht, hunne kindeten dwingen tot, het kloosterleeven; eensdeels om dat de jeugd, volgens den loop der Natuur, weinig gefchiktheid tot de eenzaamheid kan hebben, en haare verftandelyke vermoogena nog niet genoeg ontwikkelt zyn, om te beproeven, om voor de begeertens van een geheel volgend leeven intefiaan : ten anderen , gefchied de keuze tot het klooster, den mceften tyd, of uit dwang, of uit dweepzucht of door wanhoop; gevolglyk kunnen zoodanige oirers nooit aangenaam aan hec Opperweezen zvn .- zy doen in den beparkten kring hunner Celie meerer kwaad dan een waereldiing in den ruimden ftaat  44 DE VERSTANDIGE KLUIZENAAR. der gezelligheid. Er behoort veel menfchenkennis — veel ftandvastigheid en een ongekunstelde zelfsbeproeving toe, eer wy tot eenigen ftaat van afzondering bcfluiten , en kunnen zeggen: de Godsdienst en myn hart hebben myne keuze iejliert'.- Ik deel met genoegen deeze opmerkingen van mynen verflandigen kluizenaar aan myne lezers mede; zy rusten, dunkt my, op het geloof en de reden, en moeten ons overtuigen, dat eene afgctrokkene levenswyze niet altyd eerbiedwaardig is, ten waare zy uk beginzelen en overtuiging de voorkeuze in eenig menfchelyk hart verkreegen heeft!  BY HET LYK VAN i N A N C Y. Lieve wichtjen.' zoude ik fchreiSn —- Weenen by u'.v vroege dood; Daar Gy, thans van de aard ontbonden, Al uw leed te boven zyt? Zoude ik treuren by uw lykjen, Nancy! zoude *l ouderhart. Engel 1 uw geluk misgunnen Daar gy reeds uwe oogjens floot?  46 by het LYK van NANCY. Neen! myn hart aanbid de roede, Die my dus geflagen heeft; Wy! ik v/eet dat Goëls goedheid Voor de zie! des zuiglings waakt! —— Op den dag van 't groot gerichte, Zweeft ge als Seraph over 't Hof; Dan ylt ge in uw ouders armen, Op de wieken der genaê!——— Kleene Cherub! 'k zie uw lykjen, Met een oog vol wel'ust aan ;' Alles doet my, by uw kistjen, Denken aan de onfterflykheid!—— Sluimer zachtkens, dierbre nancy! Dat uw vleesch in 't graf vergaa; Spoedig 2al ik u omarmen, In een beter vaderland! 1  E I N D R Y M E N. Schepper fchiep deeze aard met een. almachte i hand, Zyn enkle wenk kon 'tal, in't eeuwig plan, vol . . maaien — Dan'tMenschdom wierdt alleen eene eeuwigheid ver.. pand— Voor hem moest dood en graf hun woedend opzet . . flaaktn! Helaas.' den Adamiet verging, in eene ..... ftroom. Die, al zyn zaligheid, in eene ftond deedt . . [neeven; Zyne onfchuld vluchte weg, gelyk een fnellen .... droom. En *s Hemels wraak wierdt't lot van Adams laatre . i* riceven!  ONDER HET BEELD VAN DEN PENSIONARIS HUGO DE GROOT. D ewyze?tai?sm3T<, door 't ontmen5cht verraad gefchonden— De wairdfte balling —vriend der vryheid en 't verftand — De wysge-r, nooit door 't lot fchoon wreed vervolgt, gebonden— In nood de vraagbaak van 't m'shandeld vaderland Een' andrerj Regulus, die moord noch dood deedr vreezen -T Aanfchouwt de Batavier, in Hugo's achtbaar weezen.''——  ONDER HET BEELD VAN DEN BARON VAN T REN K. .Dit 's trenk de fpeelba! vari' dier/ vorftea grimmigheid" -*» Een' man, te fterk door 't' vuur van zyne drift geleid Te groot voor onderdaan — te" laag om vorst te heeten-^-^Die vaak zyn' rang op aard'—zyn plichten heeft vergeeten :: Een fcherpziend' denker,, tot een ftoute daad bekwaam;■ Hy voegde, in 't eigen brein, v-eel kwaad en deugden t' zaam;: Zyn rampen kunnen de aard1 een ziddrend' voorbeeld geeven,. Hoe'vorften,. op den throon, met de onderdaaneo.1 Jeevejiltt Stuk. ft — r '«""F" 6>'iunuigiiv.iu —  D E'Si AAPEND E H E R D E R I N. N er inde ruste, Vry van kommer, In het groen»* Herder Damon gaf het meisjera Stil een zoen — Fluks deedt zy haare oogen open, Zag hem aan; Bloozend bleef de Jonge herder Naast haar ftaan,—-  be SLAAPENDE HERDERIN". 51 Stee! niet, Damoni fprak de ontwaakte; Nader vry, Zet ti, op deez groene bladen, Aan myn zy' — Wilt gy voor ijerinde leeven?....; Eer baar deugd 1 Doe geene inbreuk op haar rechten; 't Vuur der jeugd Zoude ons ongelukkig maaken, Lieve vriend! Zulk een lot heeft uw beminde,. Niet verdiend! De onfchuld is alléén myn rykdomj Hoon haar niet:: Stort my niet, ó roekloos jonglingf In 't verdriet! Steel geen kuschjens, onder 't flaapen, Nimmer weêr; Geef 'er my, al waakend, liever Duizend meer! D a  52 di SLAAPENDE HERDERIN. Volg de wet des besten Scheppers; En deez hand Blyft, met 't hart van uw hexikbk, *t Onderpand Van uw liefde en trouw te gader,, Voor altyd; Dus braveeren wy, grootmoedig , Drift en nyd! Dan zal deugd onze echt bekroonen,. En, op aard, Blyven wy, aan God en 't menfchdom, Beiden waard! J»  D E EENDRACHT. Eendracht! zints 't begin der dagen, Waart ge een Godheid op deez aard; Gy ontrukte ons duizend plaagen, Vaak hebt ge onze rust bewaard! Gy deedt alle kunsten bloeïen — Vriendfchap, heil en zegen groeien Gy hebt Godsvrucht voortgeplant: Door uw macht krygt alles leeven — Gy leert hoon en fmaad vergeeven Deugd treedt zachtkens aan uw handl — D 3  S4 DE EENDRACHT. Eendracht! roem der Batavieren! Gy hebt Vryheid opgericht; Gy— gy leerde ons zegenvieren Gy hebt Neêrlands oog verlicht! — Belgen, wreed gehoond— gefchonden— Belgen, door verraad gebonden, Zyn door u gehoed— gered ; Eendracht! door een' gouden keten, Breekt gy m, op 't ftuchtst geweeten; Dwang wordt door uw' arm verplet: Gy doet waerelddwingers beeven — Vleiers vluchten voor uw oog . Gy leert menfchen waerdig leeven, Gy leidt 's aardlings ziel omhoog.' Eendracht! blyf den Belg verzeJlenLeer hem uwe grootheid tellen Vlugt van onze terpen niet.- Doe ons op uw fchoonheid roemen Moogen we u een Moeder noemen, Óie baai soonea bvftafld biedt!  DE EENDRACHT. 55 Met u, kan geen leed ons nadren — Met u, Paan we in nooden pal; Zeker, eendracht.' roem der Vadren! D3t uw' arm ons hoeden zal! I.esr, ó Godheid.' ons bezeffen, Hoe we ons door u verheffen, Als ge ons aan uw fchoon verbind.' Geel' dat Neerland u moog' eeren • Wil de vuige Tweedracht weeren, Toon dat gy den Belg bemind!——— Nadert, kroost dier ftrydbre mannen, Voor wier moed de Castiljaan, Schoon omftuwt door aardstirannen, Schandlyk vluchtend moest vergaan! Nadert .'...Knielt voor de eendracht neder, Zy fchenkt u uw grootheid weder; Zweert haar hulde, in alle fmart: Wilt- haar, ééns van ziel en zinnen— Offrerï — eeren en beminnen; Zy veredelt 's menfchen hart! ' D 4  RAAD AAW S E L I N D E Sb linde! uw fchoon verrukt elk hart , Men hoort u overal als X puik der maagden roemen,UW hlos, die 't «ood der Roos het wit der Lelie tart, Poet u eene Engelin, by uwe aanbidders, noemen. Gy weet dit, en verheft uw hoofd, Gy ziet hoogmoedig op uw fladgenooten neder; Uw eigenmin heeft uw beminlykheid verdooft j Vvi oog bünkt flijnmer VriendJyJc^ teder,  iRAAD aak SELINDË. 57 Waar wil dit eindlyk heen ?... selinde .'.. ó, denk eens na!... Uw fchoonheid viiegt allengs met uwe dagen heenen ; Straks, zeker voor uw rust voor uwen wensch te fpaê, Zyn Roos en Lelie t'zaam, door ouderdom, verdweenen; Wat dan?.... Op aard is niets, dat altyd rypt en groent, De jaaren breeken fel op jeugd en fchoonheid binnen ; Natuur is nimmer met ftandvastigheid verzoent; Wie zal dan, oud en grys, uw voorig fchoon beminnen? Keer wéér, selinde.' en boei uw waan Wil deugd en vriendlykheid met 't jeugdig fchoon vereenen Dan ziet men u te recht gelyk een godheid aan, Dan zal elk eerlyk hart uw billyke eer verleenen ; Hoor na myn' raad, vriendin/ eer ge eens te laat ontwaakt, Uw dwaazen hoogmoed ziet, en uwen ramp volmaakt! D 9  HET STERFBEDDE VAN EEN' GOD VERZAK ER. Welk een alles ontzettend fchouwfpel, is het fterfbedde van eenen Godverzaker voor het oog eens Christens! — Deernis en verontwaerdiging roeren onze ziel; wy zien in zulk een' onmensen, eenen Natuurgenoot, die den Godsdienst ons gebied te betreuren, doch dien wy tevens, als hooner van den leevendigen God moete:i verachten Ons hart wordt by zulk een gezichte, door eene treurige mengeling van driften omgevoerd, en onze reden verzet zich, elk oogen» blik, jegens de voorbiddinge die wy, als llofgenooten, tot zyn behoud voor den throon des Almachtigen willen opzenden / ■  het STERFBEDDEvaït eem GQDVERZAKER. 59 De Ridder autruil de chamillard w.is door zyne godhoonende gevoelens door geheel zyn vaderlaud be« rucht: hy hefchouwde de Natuur als de van eeuwigheid aU Üin fcheppende moeder aller weezens, en het graf fcheen hem toe de eindpaal van alle beftaan van aile gevoel te Zyn. ■ Hy fpotte met de onfterflykheid der ziele, en deedt de menfchen gclyk eene bloem , zonder opftanding verwelken en derven. Na eene loopbaane van festig leef jaaren. wierdt hy door eene ziekte aangetast wier gevolgen doodelyk waaren. Veelen zyner naastbeftaanden , die met zyne onchristclyke gevoelens van naby bekend waaren, deeden pooging om den ongelukkigen zyne ellenden te doen gevoelen: zy gebruikten al het vermoogen der reden, om hem aan zyne onfterflykheid en aan het oordeel des Eeuwigen te doen gelooven; hunne poogingen waaren vruchteloos; hy bleef verhart' by zyne rampzalige begrippen, tot flechts een uur voor zyn overlyden. Zyne bloedverwanten, die treurende rondöm zyn ledikant waaren gezeeten , en niet anders dan een oogenblikktlyken dood te gemoete zaagen, verfchrikten toen zy hem met eene fohorre—luide ftemme, hoorden zeggen: 6 my rampzaligen! cr is een God!.... Zy vloogen allen op, poogden hem to troosten, doch hy iloote hen van zich, kromde in het bedde herörn, gillende: Myn gewhfe ontwaakt! ...ik zie den afgrond" voor myne veeten vreefelyk gaapen! Er is voor my geene .sa. liglieid een gehoond God wacht zyn fchepzel! voor eeu- wig verfchrikkelyk denkbeeld! voor eeuwig zal ik der ver- doemenis ten prooy worden ovcrgelaaten['«et de handen  6o het STERFBEDDE van een GODVERZAKER. van zich flaande] laat af, verworpelingen! laat af; gryp u» > «ffer niet aan— verfcheur my \niet! wee!... wee!... ween de vonken van Gods toorn branden reeds op myn hart!.. onzalige!.'.. [tegen zyne vrienden] ê bid- bid voor my, ik kan-ik durfniet bidden!...gy zult my nimmer- nimmer wederzien; by het vaderen des doods gevoel ik myne onfterflykheid en tevens de Al macht des Scheppers! bid voor [oM rond wyzende] ziet gy daar- daar de hel geopend?.zietgy d,en enge der wraake?... Er brand een vreefelyk vuur door alle yneleedenj... Hoort!.... de verdoemde juichen- defchimmen des afgronds gummen my aan!.... welk eene fmart... „elkeen ™Mht! Laat myn doodbedde u allen ten voorbeeld, weezen; 'er is een God!....[Uy behielt een oogenblik ftike; het zweet des doods gutsten, met groote droppelen, van zyn voorhoofd; eene witte fchuim hadt zich rondöm zynen mond gezet; zyne halfgebrooken oogen, vloogen beangst in het ronde, by wrong zyne handen men zag zyne aderen op. zwellen en eene loodverwige kouleur bedekte zyn geheel gelaat Na eenige oogenblikken ftike , hefte hy zich driewerf brullende, geheel van zyn leger op, gillende - geel genade voor my zondaar [.... eeuwig... eeuwig.... 6 my . ..... Eeuwig weg', vrienden].... [hier viel hy neder, gaf een'akelige gil, en ftierf; ter gelykertyd vloog hem het bloed uit den hals, en zyn geheel lighaam wierdt zwart en was te zamen getrokken — Gaave de hemel dat de waereld in zoo verre verbeetert en in deugden toegenoomen waare, dat wy zulke ontzettende voorbeelden van godloosheid niet meer onder onze medefter  het STERFBEDDE van een GODVERZAKER. er velingen aantroffen; en elk land zich konde beroemen geene ongodisten op zyne vlakte te draagen» Helaas! hoe ongelukkig i« het evenwel, dat veele menfchen, hoe ook beftraalt door het ligt des Evangeliums zynde, 'er eene foort van wellevenheid uit maaken, om de godheid te hoonen, en op de almacht en goedheid des Scheppers intebreekem Hoe verfcheurend moet het voor een fchepzel zyn, wanneer het eerst op zyn ziek-of fterf bed zyne onfterflykheid leert gevoelen, en zyn eigen hart hem, dan eerst, overtuigt dat hy verwerpelyk in bet oog der eeuwige rechtvaerdigheid isl_ Nederlanders! gy wier voorvaderen hun bloed en leeven voor hunnen godsdienst vrolyk opofferden; mooge de ondervinding ons leeren, dat 'er in uw midden in het midden van zoo veele Chriftenen niet éénen rampzaligen godver- zaker beftaat!  D E GODSDIENST. ó Gy, die 't heeilykst licht verfpreid — Gy die de brooze fte.'flykheid, Verhefc— veredelt, door uw zegen; Geloof! gy die, in *t aardfche dal. Verhief der Christnen maatgefchal, , Toen alle galmen droevig zweegen. •  be GODSDIENST. 63 Geloof! des Martlaars zegenpraal, Gy die, door onfchuldvolle taal, Uw' Iiefling troost in ramp kunt bieden; Wat zet uw fchittrende waardy, Een edel vuur en veerkracht by, ' Wat doet de twyfling van u vlieden? Wat (trekt u tot een fteunpilaar ? Wat doet u, door een zaalge fchaar, Aanbidden — dienen — eeren — looven?... Golopfl door wie wordt uwe pracht, Een edler luifter toegebragt? Wat doet u 't ongeloof verdooven?...; De godsdienst, 'saardlings grootfte heil, Verheft u, tot u hoogde peil; Zy doet u door den fterfling eeren; Zy, eens in 'c Christlyk hart gegrond, Grom tot der eeuwen morgenftond; In kan alle onrust van ons weeren !  64 de GODSDIENST. De ziel, die godsdienst eer bewyst, Die haar, uit overtuiging, pryst, Die all' haar grootheid kan omvangen; Zet aan 't Geloof zyn luider by— Braveert des waerelds woesteny; En doet ons aan haar fchoonheid hangenf. De Moor, die naakt op klippen leeft, En voor en ritzlend blaadjen beeft, Aanbid een' godsdienst, fn zyn harte; Natuur heeft haar, mee eigen hand, Aan *t ftuchtde weezen ingeplant; Zy helpt elk lydend mensch in fmarte i De godsdienst moet de Christenheid, Om haar verheven majefteit, Altyd aanbidding waardig weezen; Zy, door een vast geloof bedraalt, Schenkt leven, als 't aan troosten faalt» En doet ons voor geen derven vreezenl——*  DE GODSDIENST. 65 Zy kan, in deeze rampwoestyn, Het fchiid der lydende onfchuld zyn;. Geen kerker— boei noch wreede banden,' Ontrukken haar heur lieveling: * Zy, fchoon geheel natuur verging, OniQuit haar liefdryk hart en handen! ; Dat alles voor ons oog vergaê — Dat rampfpoed ons ter nederflaa; De godsdienst blyft de Deugd verzeilen; Zy, door Geloof en Hoop bedien, Geeft dat haar minnaar zegenviert; Hem kunnen druk noch weedom kwellen!- . De godsdienst, door godszoon geleert, Maakt dat geen drift ons overheert, Zy breidelt elke geestvervoering: De boosheid wordt door haar geduitZy bluscht bet vuur der wellust uit,; Zy treft ons door een zachte ontroering? ' II. Stuk. e  DE GODSDIENST. Wat nood?... Dat alles ons begeef' Dat 't doodzweet door onze aders beef- A!s wy, door godsdtenst opgeheeven By 't*nadren van den mond van 't Grsf, Den troost genieten, dié ze ons gaf, Een troost, die-ons herroept ten leeven!- Gchof\ gy kuscht fa haar uw Gaê; Zy is een heilbron vol genaê; Elk Cbri?ren roemt haar by zyn ftèrvea: De godsdienst blyft zyn beukelaar - Zy zal, nd rampen en gevaar, Hem een verheerlykt loon doen erven/ — Eer dan, ó vriend-der Deugd! U die de orfterflykhpid verheugd, De godsdienst, als uw heil bene.len; Zy zal u, aan haar zachte hand, Opleiden tot uw vaderland, En langs een roozen pad doen trseden!  DE GODSDIENST. 07 Haar giorie blinkt, wanneer Natuur, In 't jongst, ontzettend, levensuur, Haar' adem angstig weg ziet zwinden; Dan... Menschdom.'... Menschdom!... welk een lot! Voert u de godsdienst op tot God; Zoek— leer haar dan in 't leven vinden; E 2  HET GEPLUKTE ROOSTEN. Jonge eiize plukte een Roosjen, Richard zag het meisjen aan, En fprak: Lieve! 6 haast is 't bloempj'en, In uw hand verwelkt vergaan! Ja, fprak lizz, waarde richard! 't Roosjen op myn borst geplant, Leert my aan myn fchoonheid denken. En voedt tevens myn verftand;  het GEPLUKTE ROOSJEN. 6& Ook zoo zoude elize fterven, Als haar bloempj'en wierdt geplukt; Wen het, als dit bloozend Roosjen, Van zyn fteeltjen wierdt gerukt! Ja; hernam de braave minnaar, Doch als Lize deugdzaam is, Blyft haar fchoonheid altyd glooren. Schoon de tyd een dwingland is! Laat ons voor den Hemel leeven. Edel meisjen! reik me uw hand, Gun dat rtchard meteen kuschjeni 't Roosjen op «w' boezem plant! < <«•  D E GROOTSTE ZAAK. 'tls groot, zyn vaderland getrouw ten dienst te ftaan: 't Is groot, in nood en dood voor eenen vriend te gaan 't Is groot, geleeden hoon eelaartig te vergeeven: 't Is groot, met vyanden grootmoediglyk te leeven:, *t Is groot, in armoê niet te twisten met zyn' God: 't Is groot, als 't hart zich voegt naar ydre flag van 't lo 't Is groot, zyn driften in Jt gareel der plicht te binden: 't Is groot, in overvloed zich zeiven weêr te vinden: 't ls groot, vernoegt te zyn in deeze rampvvoestynj Maargrooter—om, inrainp een' menschêkv&iend te zyn[-  WILLEM, den EERSTEN PRINCE VAN O RANGE EN NASSAU AAN ZYNE ECHTGENOOTE. [Deeze aanfpraak moet verond-.rjleld worden gefchied te zyn eenige dagen voor \f Prinjen moord door Gerards.] '6 rbre coligny! wat vergt uw hart myn harte?... Laat af!.. eischt niets vriendin!.. gun flechts uw gaê den troost Dat hy voor u verberg de reden zyner finaite; De reên waarom zyn borst thans droeve zuchten loost! 't Is waar; de Christen, door een edler drift gedreeyen, Dan die van 't bygeloof, rust in den wil van God; Doch foms word ons een wenk van 't nadrend leed gegeeven, Die ons vooruit doet zien in ons toekomend lot; E 4  72 WILLE MJb~« n L Weet dan, Louife! dat uw willem zich voelt prangen Door innig voorgevoel van zyn aannadrend eind, Mirfchien door fnoode list, of fnoode ftaatsbelangen, Zie daar wat in myn ziel de reden ondermynt. Ik beef niet, Engel! om te fcheiden uit dit leven, Neen, *k leg, gerust in God, myn fterflyk aanzyn af, Den Christen zal geen dood, hoe wreed ook, ooitdoen beven . Hy ziet zyn grootfte vreugd— zyn grootfte heil in *t graf. Dan , 't is om 't vaderland — om u— om onze Telgen, Die, wen een dolk my velt, van hyftand zyn ontbloot, Wie troost myn huisgezin, wie is de fteun der Belgen, Wie redt, als ik verfchei, u allen uit den nood? . Verbonds God! zoo gy eischt, dat ik ten graaf zal vaaren, En dat myn leven worde, op uw gebod, gefluit, Gy kent Oranjes hart!... wil dan op Ncêrland Haaren, Dan blaas ik juichend, kalm, myn' laatften fterffnik nitlSc'nrei niet, louise! 6 neen geliefde! droog uw traanen Zy weegen op myn hart.'... verberg my uwen rouw! De God van Nederland zal licht door 't donker baancn — Vest uwe hoop op Hem, beminde en tedre vrouw.'  aan ZYNE ECHTGENOOTE. 53 't Is waar, uw droef gemoed heeft dubbel ftof tot treuren; Uw teligny wierdt wreed in Bartheis nacht vermoord, Met vader coligny; dan — laat ons 't hoofd opbeuren, En denken dat ons lot niet aan ons zelv' behoort; 't Hoort bem die alles richt in de ondermaanfche dingen, Hy eischt ons leven weêr, zoo draa 't zyn macht gebiedt,' Mag ooit de brooze worm in Gods geheimen dringen? Neen, de edle Christen zwygt, en hoont zyn Schepper niet! Somts flaat de hemel hem, om meerder hem te minnen, Beproevend, door dien flag, 't vertrouwen op zyn' God; Vaak zien wy door den ramp ons grootfte heil beginnen, Mor niet! ...ween niet, louise! een vader ftuurtons lot! — Myn dierbre 1 welke een reeks van blyde zegeningen Heeft ons verwonderd oog in 't vaderland aanfchouwd; Moet zulk een grootsch tafreel niet onze erkentnis dwingen, Heeft immer Belg vergeefsch op zyne hulp vertrouwd? Heeft niet het woedend Spanje, op ons geluk gebeeten, Zyn zorg voor Nederland, in ftryd by ftryd gezien? 1 Deed niet des hemels hand alle inbreuk op 't geweeten, Van volk en kerk en erf in 'c eeuwig duister vlien? E 5  74 WILLEM bek I, Gewis, geliefde.' en als uw' gaê de flag mogt treffen, Die een onziclvbre wenk aan myn verbeelding toont, Wii dan door Godsdienst uwe eclaarte ziel verheffen, . . Tot Hem, die waare deugd, of vroeg of fpaede loont!.,. Myn oudfle Zoon, helaas! wat lot is u befchoorenf 't Ontnien«cht Casciljen woedt wreedaartig op uw jeugd, ó Leuvenl wil de klacht eens droeven vaders hooren, Gy zaagt, ó God! zyn leed— gy zaagt en kent zyn deugd.' 6 Leuven! 't beulenrot houdt mynen telg gevangen,! Vervoert uit uwen wal, zucht hy in flaverny, Mogt Willem flecht één zucht vóór mynen dood ontvangen; Zie daar myn en'.'.len v/ensch, in de angsten die ik ly'| Myn Schepper laat de bede eens vaders tot u koomen, , Verlos myn' dierbren Zoon uit Spanjens wreed gewéld, Laat hem, nd zoo veel druks, uw zegen overflroomen, Toon dat uw macht de macht des dwinglands nederveld! Ik leg myn Maurits— 'k leg myn Fredrik aan uw voeten.'... Ach.' zie op hunne jeugd, tot Neêrlands glorie, néér; Laat hen hun's vaders God, in al hun daên ontmoeten, En fchenkt den Belg in hun eêlaarte redders weêr!...  aa» ZYNE ECHTGENOOTE. 75 Louise.' ik vest myn hoop op Maurits krygsvermogen, Hy zy, na mynen dood, de zuil vnn 't vaderland; Hy ziet, fchoon jong, zyn plicht, met onbenevelde oogen; i Zyn moed houd Hollands moed en Hollands rosm in ftand. Toon hem, myn waarde.' 't fpoor van zyn doorluchte vaiiren, Leer hem 't hervormd geloof in eerbied gade flaan ; Er vloeiö een. edle zucht tot vrvheid door zyne adrtn, Hy durv met goed en bloed voor't recht der Batten ftaan.' ... Genoeg! ..God leeft!.. vriendin) en Gy ?.. gy kent uw plichten, Ontroering treft myn ziel gy ziet dat Willem fchreit, De traan eens helds kan 't volk —kan ook zyn gaede flichten , De myne is die der trouw—der deugd — darmenschlykbeid — Genoeg! ..'tzy fpadeof vroeg, dat gy uw' vriend moet derven, En wandlen zonder hem, door 'swaerelds rampWoestyn, Geen noodlot —dolk noch graf, doen waareChristncnficrvfc.., Myn jongfte zucht zal die eens Volksbefchermers zyn! (a) . (aj Dit Dicht flukje reeds eenmaal Zonder myn' naam gedrukt zynde; hr-b ik uit dienh ,fden, nog eenmaal alhier 'ondir ...y.e Mengeijchriften dom plaatzen.  GRAFSCHRIFT VOOR. EENEN DRONKAART. De God des Wyns hadt fbans van 't redenlicht berooft; Hy ftierf, gelyk de dieren fterven; De Drank hadt in zyn hart 't gevoel der deugd verdooft, Wat loon kan zulk een menfch verwerven? . Hy was te boos om tot den hemel in te gaan; En te ongelukkig om de hel ten piooy te ftaan!  AAN MYNE ECHTGENOOTE; NA DE VERLOSSING VAN MYN DOCHTERTJE. Tl . frnart is doorgedaan, geliefde hartvriendin! De Hemel (tondr u by, en onderfteunde uw krachten, Werp nu een blyden wenk, op 't zegel onzer min; Een moeder mach van God de beste hulp verwachten! Aanfchouwt dit wichrjen, fchoon in bange fmart gebiart-» Zie de onfchuld op 't gelaat des tedren zuiglings glooren; üw ftryd waar wrang en bang; doch, daar gy zyt bewaart, Moet ge uw erkentnis in een blyde galm doen hooren!  78 aan MYNE ECHTGENOOTE enz. Welk aanblik voor een vrouw, die haare plicht waardeert; Dit kind, één oogenblik rran uwe.fchoot onttoogen, ■ Wordt, voor der weezens kring, alsmedenmenschgeè'ert, Teiwyl de onfterflykheid blinkt in de ontflooten oogen! Dit Roosjen, naauw, myn waarde! ontlooken uit zyn knop Dit tengre bloeflipjetf,' pas ontwikkelt uit zyn banden, • Voert in elk lachijen reeds Gods ménfchenmin ten top, En biedt der huwtykstrouw de waardigfté offerhanden!-— Zie, tedre:brave Gaê! zie hoe uw telgjen fchreit; Het bied onweet.end, reeds de vroegfte traan aan 't leeven; Helaas}, de.jongde zucht, der brooze Menschlykheid, Is reeds, met naar gekerm en bang geween doorweeven! 'Dan dit, dit zy de troost der zorgende oudermin; Het weezen dat ik droeg, en baarde, en op zag groeien, Leeft eeuwig, door den gloed vsn Jefus menfehentnin. Die vrucht zal, onverwelkt, in Edens beemden bloeien}——  BY DE VERLOSSING VAN MYN DOCHT. 79 Myn oog zag uY geliefde!"altyd betreklyk aan; 1 Gy bleeff in rtood en dood, getrouw myn zy verzeilen; Doch, thans moet u myn oog met eerbied gade flaan; Ik mach myn 'echtvriendin by Isrels moeders tellen.' Geloof my, 't vaderhart, fchoon min dan 't uwe teêr; Voelt, in zoo grootsch een ftond, natuur en liefde fpreekenj 't Buigt zich aan 't kinderbed naast 'tfchomlend wiegjenneêr; En kan een zachte traan, vol reine erkentnis leeken! — Myn hart heeft, in uw wee, op 's hemels hulp gepleit; God weet hoe veel dat hart heeft by uw fmart geleden!.... Ik voelde all'watg? leed: 'k heb aan uw bed gefchreid, 'k Zag niets dan u alleen; !k heb flechts voor u gebeden! — • Marie! ó toen 'k een blik op 't. lieve telgjen floeg—— Haar eerfte zuchtjen hoorde, en't irt myn arm mogt drukken; Toen voelde ik hoe natuur in myne boezem joeg; Nooit kan een fchooner trek de menschlykbeid verrukken! —  s® aan MYNE ECHTGENOOTE enz. Gy drukte myne hand en vroeg:,waar is ons kindl 'k Bood u de liefiing aan; gy knelden 't aan uw harte; 'k Heb u nooit meer dan in dat oogenblik bemind; Gy weende een dankbre traan, zelf hy 't gevoel der fmarte.' — God geef; dat 't tedre fpruitje, eenmaal uw zorg beloon' Dat't voor den Hemel leeve, en 't menschdom mag vereeren. Dat zy uw moedermin, door haare deugd bekroon, De Hemel wil van haar 't gewicht des rampfpoeds weerenJ Haar leeven mooge op aard gelukkig—vreedzaam zyn; Nooit zy haar zulk een lot, gelyk aan ons, befchooren; Zy vinde een roozenpad, in deeze ftormwoestyn ; Nooit mag haar oor de kreet der zuchtende onfchuld hoorenl Marie.' en wy zoo naauw, door liefde en plicht gefnoert; Ons beider ziel blyf fteeds op onze kindren ftaaren; Nooit worde ons echtverbond, door wreedeilorm beroertp Dat onze teêtheid groei, by 't groeien onzer jaaren.'  BY DE VERLOSSING VAN MYN DOCHT. Sr Dit kindjen pleit op nieuw op onze tederheid; Het voegd een nieuwe knoop by onze liefde koordenj Het heeft voor onze zorg een nieuwe taak bereid, Reeds toen wy de eerde kreet by zyn geboorte aanhoorden! Treed fpoedig, gantsch herfteld tot 't huis des Heeren, in, En offer dddr, met my, uw dankbre hartgebeden; Dat deeze nieuwe plicht met onzen God begin; Dan treden we onbefchroomd in 's waerelds tegenheden! II. Stuk,  D E BLINDE GELUKKIGE. atuur hadt fanny wreed het licht der zon benoomen ; De Lente was voor haar, gelylc aan 't fneeuwgety', Er kon niet eenen gloed der kleuren tot haar koomen, Zy doolde altyd in 't zwart der donkre woesteny; Doch, dubbel zag zy de aard, met haare onzxhtbare ooger; De Schepper hadt haar ziel met geestlyk licht omkleed; Dus, is myn fanny, fchoon gevormt voor 't meededoogen Een fchepzel dat veel meer dan duizend zienden weet;  DE BLINDE GELUKKIGE. EaaT oog bleef niet geboeit aan 't logge fiof der aarde; Zy zag, zelf vóór het graf, in 't grootsch der eeuwigheid j Wat fterfiing zou voor zulk een waarde Niet wenfchen naar het lot aan pannt toebereid? F %  OPMERKING. vJeen ftrengheid vormt het hart, der jonge en tedre jeugd; Zachtzinnigheid alleen toont haar het pad der deugd: De Ouder, die zyn kroost in grimmigheid wil ftraffen, Zal nimmer Zedenleer aan 't jonge hart verfchaffen; Zoo draa een leergraag kind, de roê des meesters vreest, En eenmaal denkt dat hy verongelykt is geweest, Wordt al zyn vuur verdooft, zyn leerzucht vlucht daar heenen; Dan is, met zyne lust, zyn liefde in fchrik verdweenen; Dus, wilt gy dat de jeugd uw lesfen gade flaat, Gebruik verftand met haar, en ftraf met middelmaat.——  GRAFSCHRIFT VOOR. EMMA. Zoo vaak een menfchenvriend dit eenzaam kerkhof naakt, Dat dan zyn ftaarend oog een warme traan ontfpringe Ja dat de deernis in zyn edle boezem dringo Wanneer zyn voet de zark van e mm a's grafplaats naakt Natuur hadt in haar leest een pronkftuk voortgebragt, Zy hadt de Godsdienst tot haar hartvriendin verkooren, Men zag in al haar daên, de fchoonfte deugden glooren,' Zy was de wellust, roem en vreugd van haar gedacht, i'3,  tS GRAFSCHRIFT voor EMMA. Zy minde een jongling, zoo zy waande oprecht en teer, Helaas de wreedaart hield zyn waaren aart verhooien, liy deedt het meisjen van het pad der deugden dooien, Zy zonk in eenen poel van duizend jammren neêr.-— Haar oog zond eenen wenk op haaren toeftand af, Haar hart te vol gevoel voor zoo veel yslykheeden, Vondt nergens troost noch hulp noch uitkomst hier beneden, Jïjaar n'»»icht was de dood, zy vondt haar wensen in 't graf.  D E EDELSTE POGING. 't Is weinig met een grooifchen naam Voor 't oog der fterflykheid te praaien Wanneer fortuin, ons op de faam Van duizend gunden neer doet daalen; *t Is weinig om, bedeeld met goud, Te zorgen dat ons elk aanfehouwd En eert gelyk de God der aarde, Maar veel is "t om in ramp en pyn Getrouw aan zynen plicht te zyn . En zoo te leeven dat ons yder houdt in waarde. H F 4  VOOR MENSCHENVRIENDEN. N immer geefc 't gewichts des Tasters Ons de waapens in de hand; Wreekt u nimmer, vriend des menschdoms! Aan een dweepend onverftand.... Nimmer grieve u, hoe beledigt, Wraakzucht door haar boos venyn, Zachte kalmte in onderdrukking Moet het merk eens wysgeers zyn!  VOOR MENSCHENVRIENDEN. 30 Dat zyn haatren zich vereensn , Om zyn glorie neer te flaan Hy ziet met bedaarde wenken Ydre flag van 't noodlot aan: Nimmer treurt hy, om zich zelve, Doch hy treurt als menfchenvriend, Overtuigd door zyn gewisfe. Dat zyn vyand zulks verdiend; Menfchenvrienden kunnen alles Hoe 't geweld des lasters woed, Grootsch veragten— grootsch vergeeven, Met een rein oprecht gemoed: Goëls les zweeft voor hunne oogen, En de roem der christenheid Vergt, dat elk dier groote zielen Voor haare onderdrukkers pleit. Laat ons dan, ó menfchenvrienden! Hoe bezwalkt door fnood venyn, Toonen dat we, in a! ons poogen Eerers onzes Scheppers zynl E5  go VOOR MENSCHENVRIENDEN. Eerers onzer evenmenfchen, Vrienden van de broedertrouw; Schragers van den band der eendracht: Pylers van hec Godsgebouw.'  DE BEDROOGENE ONSCHULD. De bekoorlykfte onfchuld rust altyd in de eenvoudigfte har« ten; zoo lang onze driften fluimeren, genieten wy een zie* lenkilrnte, die, by derzelver ontwaaken, nimmer, hoe fchitterend ook ons lot mooge worden, terug keert; de Sterveling heefc ilech's één vak in zyn geheel leven, dat vooreen onvervalscht geluk berekend is.' Dan; wee den wreed- aart, die het eerst gelegenheid geeft. &» *ulk eene te vre< tienheid verltoori. wordt.' , ■  92 DE BEDROG* GENE Hermione was de dochter eens weigegoeden Landmans, die berooft van zyne echtgenoote en andere Kinders zynde, niemand dan haar alleen bezat, om heur in zynen klimmen* den ouderdom de liefderyke hand eener zorgende onderfteu. ning te bieden. — hermione leefde in eene ftille te vredenheid met haaren gryzen vader op eene Landhoeve : zy kende geene andere begeertens, dan die om haare Schaapjens te hoeden en voor de verdere huishouding te zorgen: Schoon reeds genadert zynde tot het gevaarelyk oogenblik waarin zich de driften ontwikkelen, en het vuur der begeerten aanblaazen, gevoeld echter de eenvouwige deugdzaame h]ermione niets van hetgeen men liefde noemt; 'erwasr nimmer eenig jongeling uit haare nabuurfchap geweest, die zich konde beroemen eenigen voorrang boven zyne medemakkers in het hart der Herderinne verkreegen te hebben: zy was jegens aller vrindelyk en befcheiden; doch, daar haare driften nog op den bodem van haar hart fluimerden, was zy gevoelloos voor elke tedere loffpraak ; niets dan alleen haar vader en haare huishouding volmaakten en beftierden haare wenfchen, hermione leefde, tot op dien ouderdom van achtien jaaren, in deezen gelukkigen ftaat, gave God, dat zy in dit geluk den dood in de armen waar gezonken! ——— Op zekeren zomermorgen, weidde hermione haare Schaapjens in een nabuurig dal; zy was jegens den tronk eens hondertjaarigen eiks nedergezeeten , volgende met een vergenoegt oog haare graazende kudde naar: de fchoonheden der natuur hadden haar gevoelig hart getroffen, en, door haara reine beginzelen van Godsdienst geleid wordende, boog zy  ONSCHULD. 93 zich, geheel dankbaarheid zynde, voor haaren Schepper neder. Zy gevoelden zyne weldadigheid en de grootheid zyner almacht , terwyl craanen van liefde en deugd langs haare fchoone wangen biggelden. Nog voor het oog der alweetenheid zynda nedergeboogen — nog geheel vertedert door haare aandoeningen zynde, treedt de jonge graaf lisandor, op de jagt zynde, in het dal: Hy ziet de geknielde Herderinne — let op haar fchoonheid — wordt ooggetuigen van haar deugd; en — de ltorrn der liefde fteekt, in één oogenblik, in zyn hart op. - Lisandor bereikte den Ouderdom van fesentwintig jaaren; hy was fchoon, verfiandig, doch, bezat weinig gronden van waare eer; naauwelyks hadt hy hermione aanfchouwt, of de begeerte om baar het koste wat het wilde, te bezitten borrelde in zynen geest op. — Met dit voorneemen zwanger, nadert hy haar zachtkens, en zoo dra hy bemerkte dat zy haar gebed geëindigd hadt, en gereed waar zich weder jegens den tronk des booms nedertezetten, treedt hy nader en zegt; lisandor. Vergeef my dat ik uwe eenzaamheid verftoore/... Uwen godsdienst en uwe deugd hebben my, met verwondering, op uwe woorden doen letten! hermione. (yerfchrih.) ó, Mynheer.'... wie zyt gy?... ik wist nietzoo.naby befpied te worden/..., (zy ftond op, wilde haare Schaapjens te hoop hoeden en heenen gaan; doch de graaf Meldt haar tegen.)