NATUUR, en OPVOEDING.   NATUUR en OPVOEDING > O F HET GANSJES ZANGSPEL* DOOR, JAN V 4 N JV A L R k. Te AMSTELDAM, ty ABRAHAM MARS, i800. Met Privilegie,   Hansje woü een gansje koopen - een fprookje, een liedje van <©ber Etteïnüe jaaten/ Coen gcanöpEEt toa£ een üïein Panb/enj! - — y« ,• geen ander is het onderwerp, lezer , van dit zang/pel; dus, in zoo verre, niets nieuws; doch dat was het reeds niet, toen de onnaarvolgbaarede la fontaine zyne Oies de FrèrePhilippeuit bocatiüs overnam , en u ie weet, hoe die ''er reeds aan gekomen zyP Jk heb dus geene zwarigheid gemaakt, deeze oude flojfe, door eene Qzoo verre my bekend is~) nieuwe behandeling , nogmaals te verlevendigen; de /yd toch heeft de waarheid, in dezelve opgegoten, niet in het allerminste van haare kracht doen verliezen: ,, De natuur komt altoos weer „ boren , in weerwil der opvoeding , en het fchoon gepacht ,, bezit zulke byzondereaantreklyk'ieeden, dat'erfiechts één oogenblik noodig is, om dezelve over de fliptfle voorzorg te doen zegepraaienZegt b'ocatius — en wie zal het niet nog ten deezen dage zeggen f — Toen  Toen ierhalven eenige mjner toneel- en muzyk- beoefenende vrienden my voorjlelden , een zang/pel voor hun te vervaardiger., bepaalde ik my al ras by deeze waarheid, welke in oud Griekenland zeker wel dezelfde zal geweest zyn als te Florence en by ons : men gaf my uitgezochte Aria's van Grctry, Monfigny, Diuersdorff, Picciui, Devienne, Wranitzky, HofFmeister en Mozart op, naar welke ik de zang ft'ukken vervaardigde, terwyl myn vriend, de heer p. van lee, alle de overige tnuzyk, zoo de geene, die niet bekend is, als het aan fommige ontbreekende accompagnement, heeft gecomponeerd. Ziedaar den oorfprong van dit (tukje , het welk , by d-.szelfs vertoning . vry algemeen J'cheen te behaagen: om deeze reden gaf ik het aan hceren Commisfarisfen van den slmfterdamfchen Schouwburg ter lezing; dezen vereerden het met hunne goedkeuring en namen het ten gebruike van denzelven aan: niets zal my aangenamer zyn , dan dat de goede uit (lag van dit proefje een fpoor worde om ook in dit vak Nat ionaak producten te leveren. Haarlem , Sept. iSao. v. W.  . Ie pauvre garf on ne connut la lumiere, Qu* afin qu'il ignorat les geus. DE LA FONTA1NE, éaas LES OIES DE FR è RE ÏHIUPPS.  // ' ' <2? ^» /y /& e> O . 2>*sv- (/^hC-jü/^ " * <^7rr^79*-a^i^ . PERSOON E^XN. r J c hréme s. <-'*y£ fc^yft**' f h1l0, SjHJ zoon. - délia. - - -/#^rt~yfaMijl chloë. -fat"*** is maagden. priester. offerknaapen. krygslieden m» gevolg. ƒ/#/ /«««/ ;'s in eenig gewest van oud Griekenland. \P£c4> Juf'K^^hL^ t u£ fit-^c »^ r£*~t 'f/, * T T ~ïA£r*. 1 Att ber{{ö ha, Jrloe fchöon verreest ge, 6 godlyk licht! Nog fchcmcrt myn verrukt gezicht; Uw {traalen, uwe glans, uw gloed Doortint'leti myn verheugd gemoed!.. • Waarom toch mogen deeze (traalen Nooit achter dit geboomte daalen? Hoe groot is wel de zaligheid 1 Waar gy hw' luister vry verfpreidt! A 6! Mort  2 NATUUR en OPVOEDING, 6! Mogt myn oog, in die landsdouwen, Eens alle uiv heerlykheid uttfebouwen , Myn ziele juichte dan in my...! Door dien wellust ce'ns te fmaaken Zou zy haar wenfehen zien vohnaaken, En die verrukking bleef haar by. Zou dan nooit myn wensch vervuld worden? zou ik nooit een ander oord der wereld zien , dan alleen dit eenzaam verblyf, waar ik, fints myne kindsheid, buiten myn' vader, byna nooit eenige menschlyke gedaante gezien heb? Waarom of toch myn oude vader my tot deeze afzondering beftemd heeft? waarom mag ik nooit met hem gaan, om dc weldaaden en liefdegaven, die hy voor ons uit die plaats, welke hy de ftad noemt, telkens gaat haaien, mede in te zamelen? Waarom mag ik die weezens niet kennen, aan welken ik reeds zoolang myn onderhoud verpligt ben geweest? [k heb lang die weldaaden onbezorgd uit de vaderlyke hand ontfangen ; ik ben lang zonder nadenken geweest over het toekomende; maar, federt eenigen tyd, ben ik minder gerust, minder opgeruimd; myn vader is reeds oud; hy heeft my wel in alles onderweezen; ik ken den ftrnd der zonne; den loop dermaane; de plaats der fterren; den aart der dieren; de foorten van boomen en planten;ik ben overtuigd van het beftaan der goden; maar ik heb ook tevens geleerd, dat deeze laatfte alleen onlïerfelyk zyn: al het andere gaat  ZANGSPEL. 3 gaat onder, verbleekt, verwelkt en derft; ik zelf zal derven — en — ook myn vader zal derven!... myn vader derven!... arme Philo! wat zou dan uw lot zyn? Ik ben toch een mensch; zou ik dan hier, eenzaam, voor altoos van de andere mentenen afgezonderd j moeten voortleeven?... en waarvan ? In d'omtrek van dees wildernis; Al ken ik ieder' boom in 't boscb, En op de rotfen al het mo.sch ; Al ken ik ieder kruid en plant In 't woud cn aan den waterkant; En blyf ik eind'lyk hier alleen, Voed iv.y die kennis dan? wel neen. Ik ken de vogels in hun foort, En word door hun gezang bekoord ; Ik ken de dieren van het woud, En deeze kennis maakt my (lont; 'k Weet, als een wolf van honger woedj Hoe 'k my met vrucht vcrweeren moet; Maar blyf ik eind'lyk hier alleen, Brengt my de wolf dan brood ? wel neen. Ik wensehte dus met myn' vader die dad te bezoeken, daar onze weldoeners woonen; waaröm mag ik die ook niet leeren kennen? waaröm heeft myn vader my geleerd, dat dankbaarheid iets goeds is, Al weet ik alles wat 'er is ARIA. A a lil  4 NATUUR en OPVOEDING, als ik myne dankbaarheid niet toonen ma;;;? en waarom heeft hy my kennis gegeeven aan deugden, die in de eenzaamheid niet te pas komen? en toe': aarzelt hy altoos, als ik fpreek van hem te vergezellen; deeze aarzeling doet myne begeerte juist te meer r.r.:,groeijen om de ftad te zien. A R M ^V>SU Jé*^ JtA J '1: Verbeeld ïny van de maatfehappy /^*-f'- **/*"<'- 1 Ecu aantal menfehen zoo als wy, '~~ ót^tróft.) m Verkecrende eensgezind en bly; Elkander dienst en hulp betoonend'' En die met dankbaarheid bcloonend'; Gulhartig doelende al het goed, Waarmeê de zon hen ryklyk voed: 'k Weet anders niet, welk heil of zoet De zanienleeving fchenken moet. Wat is 't geluk daar rein en groot! Geen zorg, behoefte of bange nood , En van bekommering ontbloot.... Van wilde dieren niet omgeeven, Doet niets daar voor gevaaren baeveo, Waar vreugd en kalmte vfln 't gemoed Word daar door broederfchap gevoed ï 'k Weet anders niet, wolk heil of zoet Be zamcnleeving lebenken rajet. TWEE'  ZANGSPEL. 5 TWEEDE TONEEL. CHRÉMES, PHILO. CHRÉMES. VXy maakt uwe befpiegeHngen over de zamenleeving, naar ik merk. PHILO. Ja, myn vader: is dat zoo onnatuürlyk'f Ik zie u weder reisvaardig, om, volgens gewoonte, de fcr.d te bezoeken, en gevoel ook weder het verlangen om dezelve te zien, en kennis te verkrygen aan die weldadige weezens, aan welke wy zoo veel verfehuldigd zyn; fchoon buiten de mooglykheid om die deugd uit te oeffenen, gevoel ik genoegzaam haarewaardy, om niet ondankbaar te zyn. C H RÉ MBS. Gewis, myn zoon , weldaaden eisfcben dankbaarheid, en deeze is eene dec bemiHlykfte deugden van een goed hart. A R ƒ A. 1 Tc/yy^y «fP/Zefen*.*^ Wéldadigheid is hier beneden voorzeker bcminlyk en fchoon; De troost voor de lydende menschheid ; het beeld der onfterflykc goón ; Zy heeft voor den zwakken verkwikking —. voor hong'rigen voedfel gereed; Den dorstigen laaft zy gulhartig den naakten bezorgt zy een kleed: A 3 Wel.  6 NATUUR en OPVOEDING, Weldadigheid is eene deugd, Die menfchen en goden verheugt. Een weldaad vervrolykt het harte van hem, die haar liefderyk bied, En doet zich Verkwikkend gevoelen door hein, die de weldaad geniet; Zc is luisterryk reeds uit zich zelve, erkentenis voegt 'er nog by, En maakt, voor genieter en geever, haar zelfs van een dubble waardy: Erkentlykheid is eene deugd, Die menfchen en goden verheugt. Die mild en weldadig kan weezen heeft zeker een wenfchelyk lot, Maar dankbaarheid ook daarentegen veredelt het vrolyk genot; 't Is flechts het geluk van den ryken, dat hy zich weldadig betoont, Maar de arme voelt zich gelukzalig, als dankbaar gevoel het beloont: De dankbaarheid is eene deugd, Die menfchen en goden Verheugt, PHILO. En wat is deeze gelukzaligheid zonder die te kun» nen toonen? ö myn vader, neem my met u naar de plaats, waar gy heen gaat, geef my gelegenheid om myn hart voor onze weldoeners te ontlasten; laat jmy hen zien; zonder dat.... C h ré-  ZANGSPEL. 7 CHRÉMES. Eu ziet gy de goden? PHILO. Neen, myn vader. CHRÉMES. En zyt gy daarom eevenwel hun niet dankbaar? PHILO. Voorzeker; maar de goden zien my: ik fpreek tot hen door wenfehen; zy antwoorden door weldaaden; maar — hoe zal ik hout uit het bosch haaien , zonder tot deu boom te gaan? Gy hebt my den boom leeren kennen; leer my ook de menfchen kennen: anders, wie zal my helpen, wanneer de goden u tot zich roepen? ARIA. f^rs^&sAz^S^,, Gy hebt my altoos-trouw en goed, tv'* _£e/i r~vi'sjl. ^ In dit verblyf, bezorgd, gevoed En menig les gegeeven ; Maar, als gy eind'lyk my verlaat, Denk dan om Pbilo's droeven ftaat ; Waar zal ik dan van leeven ? Eens in de maatfehappy gewend, En met de menfchen dus bekend, Hebt ge u van daar begeeven; Die kennis was ons hier ten njitt'; Maar derve ik eens, met u, dien ftut, Waar zal ik dan van leeven ? A 4 En  8 NATUUR en OPVOEDING, En als ik dan deez' wildernis, Die myn gcheele leerfcliool is, Nog nimmer heb begeeven, Wet menfchen niet verkeeren kan; Ach ! zeg my , wat begin ik dan ? Waar zal ik dan van leeven ? Och! laat my dan tocli met u gaan ; YYil, daar 'k door menfchen moet beftaan, Me ook mcnfchenkennis geeven! Want zo 'k geenc and're kennis had, Dan die ik hier reeds lang bezat, Waar zou ik toch van leeven? C II RÉ MES. ó Myn zoon, de kennis, na welke gy verlangt, is met veele gevaaren vergezeld: de wereldkennis is eene zee, waarop veelen fchipbreuk lyden; geloof my, de rust van onze eenzaamheid is 'er geheel onbekend. P III L o. Ik ken de zee niet anders, dan door uw onderwys; maar toch weet ik, dat hy , die haar eens Zal bevaaren, haar ook moet leeren kennen; is niet de ftuurman zonder kunde haare gewisfe p.ooy? CHRÉMES. Voorzeker. P H I L O. Hebt gy my hier niet geleerd, my voor wolven te hoeden , en my tegen dezelve te verdedigen ? C II R É-  ZANGSPEL. 9 chrémes. Met reden. philo. En de ftad, de maatfchappy beftaat immers uit fjeene wilde dieren, maar alleen uit menfchen, zoo sis gy en ik? chrémes. Mogt dit waarheid zyn! philo. Zyn 'er dats nog andere foorten van menfchen? chrémes. Andere foorten....? 'Er zyn veele kwaade. philo. Kwaade? Welnu, ik zal die afkeeren, eeven als de wolven. Gy hebt my immers ge'.eer;"., dat wy het kwaade in de fchepping moeten dulden ter liefde van het goede? en die kwaaden zouden voor my zoo veel te gevaarlyker zyn, wanneer gy my die niet by tyds hadt leeren kennen. D U O. f^i'^tcn^Jur-a. ft'c/rx^ie^t^M^ philo. ' fiti^y Wcêrftrcef niet meer myn vaak herhaalde wenlchen; Geef me een begrip van die gezelligheid , Die, door 't vereend vernuft der menfchen, De welvaart en 't geluk heeft om zich heen verfpreid. chrémes. Weêrflreef de drift, waardoor gy wordt gedreeven; Stel voor een' tyd de ftad nog uit uw hoofd, A 5 Wasr  lo NATUUR en OPVOEDING, Waar dwaasheid is ten troon verheven , Waar weelde of overdaad den eed'len geest verdooft. Gy hebt nog geen begrip van die gevaaren, Waaraan ge u zelf te nieuwsgierig waagt. PHILO. Ik blyf by u , lait niets u tocli bezwaaren; 'k Zal nergens gaan, dan daar het u behaagt; 'k Zal ook niet haaken Na zulke zaaken, Die gy my wysfelyk ontraadt: Laat my, voor 't eerst, de ftad aanfehouwen! Ik ben zoo oud reeds, indedaad ; Waaröm my langer te weérhouen ? Nieuwsgierigheid is hier een pligt ; Zy zal me in 't minst geen onheil brouwen, Want ik gaa nooit uit uw gezicht. C HRÉMES. Gy wilt, zoo 't fchynt, na myn Item dan niet hooren ? Mistrouw toch uzelf en volg goeden raad; Nieuwsgierigheid is een gevaarlyk kwaad: Door haar ging menigeen verloren. P III LO. Maar wanneer zou dan ooit de tyd komen , dat ik deeze eenzaamheid zou mogen verhaten? Zal een jaar meerder my dan zoo veel meer beveiligen voor die gevaaren, waarvan gy fpreekt? of zal ik met minder gevaar de zamenleeving kunnen intreeden, wanneer ik, zonder uw geleide, dit byna ontoeganglyk oord verhaten, en in den kring der men-  ZANGSPEL. ii menfchen moet rondzwerven? Bedenk dit, myn vader, en bcflis. chrémes. Philo, myn zoon; deeze gedachte alleen doet my na uwe bede luisteren: — is het dan uwe vuurige begeer? philo. Kan ik my nog fterker verklaaren? chrémes. Nu; zo ga dan in de grot; verzorg uwe geiten; neem uwe knods en maak u reisvaardig. philo, heengaande , doch terug komende. Gy zult immers niet gaan zonder my? 'chrémes. Keb ik u ooit wantrouwen ingeboezemd? philo. Vergeef; vergeef my, vader!.... In een oogenblik ben ik by u. DERDE TONEEL. chrémes, alleen. JLdiedaat dan 't oogenblik, het gewigtig oogenblik, dat over alle myne zorgen, alle myne lesfen beflisfen zal! Ongelukkig jongeling, zo de glans der wereld u wegfleept; zo de begoogchelingen der weelde, en de aanlokfelen der vermaaken , uwe ziel overrompelen! Doch tegen dat alles heb ik u honderd»  S2 NATUUR en OPVOEDING, derdmaal gewaarfchouwd: ééne vrees flechtt bekiemt myn hart, ééne gewigtige vrees! De geheele natuur leerde ik hern kennen; van u alleen, fcboon, maar gevaarlyk geflacht! van u alleen hield ik hem onkundig: ó! mogt hy altoos onkundig biyven van uw betoverend vermogen! van dat vermogen, welks uitwerkfel my in deeze eenzaamheid gebannen heef::: Aglaë, Aglaë! waaröm heeft uw t'ood my, me: een' geliefden zog;:, eenen haat voor uw geflacht en een' aff.-hril: van de E*nttn< leeving naagelaaten? ^ RECITATIVO. Ko» ik dien afkeer ook in Philo's ziel doen daalcn! Xiiöos hart van mynen zoon .... Zou ouvcrfchillig zyn voor 't al te aanloklyk fcboon , En o^: het vuur der jeugd de reden zegepraalen! Maar ach! dan moest hy eerst, ófmart! Haar, c'.ie hem 't leeven gaf, zyne eigen moeder doemen! Zyn moeder, docr wier min my troffen fmarte o;> fmart. Die hy nooit kende en die 'k hem nooit dorst noemen... Neen, neen! laat ik met zorg flechts waaken voor zyn hart! ARIA. Mogt ge, in den bloei der jaaren, Uw onbevlekt gemoed, In 't midden der gevaaren, 6 Zoon! ook rein bewaaren; pan waar* myn zorg vergoed; Ja,  ZANGSPEL. 13 Ja, ja, dan waar' de dood my zoecl VVeerftorid uw moedig harte Altoos de liefde - kracht, Dan wreekte gy myn fmarte, Dan wierd myn wrok verzacht. VIERDE TONEEL. CHRÉMES, PHILO. PHILO. jLaiZ zoo; ik ben volkomen gereed: de geiten hebben kruiden, ook zelfs voor meer dan één' dag. CHRÉMES, Voor meer dan één' dag? Verbeeldt gy u dan langer dan één' dag te zullen uitblyven? PHILO. Waaröm niet, als de emftandigheden het vorderen? CHRÉMES. En welke omftandigheden zouden dat zyn? PHILO. Weet ik het? de ftad; onze weldoeners; de menfchen; de.... CHRÉMES. De nieuwsgierigheid, niet waar? PHILO. Nu ja; r.I ware het dan ook de nieuwsgierigheid; 't is geen wonder, dat gy die niet gevoelt, gy,  i4 NATUUR en OPVOEDING, gy, die alles kent en alles weet: voor my is integendeel alles nieuw. DUO. P III L O. Ik word vooraf de vreugd Alreeds gewaar. CHRÉME S. Dees drift van uwe jeugd Is vol gevaar. I> III L O. Ik kan my naauw* bedwingen, Ik zou van vreugd wel fpringen. CHRÉMES. Bedenk u nog, want waarlyk Die blydfchap is gevaarlyk. PHILO. C H R É M E S. Neen, daar is geen gevaar; Ja, gy loopt groot gevaarj Geloof my maar. Geloof my maar. PHILO. Hoe kunt gy 't in uw' zoon toch laaken, Dat deeze togt hem vreugde baart? Zo gy in zyne plaats eens waart! C H R É M E S. Hoe kunt gy in uw' vader wraaken, Dat hy voor 't wclzyn van zyn* zoon Zich heden zoo bezorgd betoon' ? PHILO. Maar gy hebt niet te vreezen. CHRÉ-  ZANGSPEL. 15 CHRÉMES. 'k Hoop, dat het waar zal weezen. PHILO. CHRÉMES. Welaan; voldoe myn' lust! Welaan; volg dan uw' lust! Vertrouw op myn beleid, 'k Vertrouw op uw beleid, En myn voorzichtigheid : En uw voorzichtigheid: Myn drift is boven maaten ; Uw drift is boven maaten ; Laat ons dit oord vcrlaaten 1 Laat ons dit oord verlaaten! Welaan ; voldoe myn' lust! Welaan ; voldoe uw' lust! Kom; wees maar vry gerust. Maar 'k ben nog niet gerust. (Zy vertrekken over de rotfenS) Einde van het eerste bedryf. TWEE-  i6 NATUUR en OPVOEDING, TWEEDE BEDRYF. Het toneel verbeeld eene open plaats in eene Griekfche ftad, met paleizen, geboomte, jlandbeelden , een grafof gedenkzuil achteraan, en eeii1 tempel vooraan. EERSTE TONEEL. Délia, Chloë, en verf:heide:: andere maagden, ko. men van verre aan op ket mv.zyk van: Chantona 1'Hymen , chantons 1'Amour, het welk eenige van haar fpeelen op fluitjes of triangels; Délia fpeelt op een gouden lier, welke aan haart zyde hangt: andere meisjes draagen ge. fchenken: zy trekken vrolyk en met ongedwongen tred het toneel om. délia, ciiloë, maagden. délia. "V^nar is myn bruilofts-gefchenk voor Eufrofiue? een meisje, haar een fraai koffertje overhandigende. Uier is het uwe, Dïlia. een ander meisje, tegen Chloë, haar een cierlyk overdekt mandje overgeevende. En dit is het uwe, Chloè'. chloë. Koe fchoon zr.1 de bevallige bruid zyn met my« nea fluijer! DÉ-  ZANGSPEL. 17 DÉLIA. Myne paarlen zullen zich fpiegelen in haare b.onde ha:re:i, EEN MEISJE. Hoe fraai zullen haar myne armbanden Kaan! EEN ANDER MEISJE. En myn gordel! DÉLIA. Ja , alles ; Eufrofiue zet alles wat zy draagt luister by. CIILOË. Gelukkige Eufrofine! DÉLIA. Door onze gefchenken? CHLOË. Juist niet door onze gefchenken, maar door de re.'.en, waaröm wy haar die aanbieden. DÉLIA. ó!-Gy benydt haar den bruids-flaat! CHLOË, Ik bcnyde haar dien niet; maar ik wenschte hrar zeker wel naa te volgen,... Gy lagcht, Délia! 1» u dan het huwlyk zoo onverfchillig? DÉLIA. Niet het huwlyk, maar de mannen. CHLOË, Zonder mannen kan men toch geen huwlyk aan. gaan. , !3 DE-  18 NATUUR en OPVOEDING, délia. En zonder een' goeden móet men het niet doen. chloë. Ha, ha! gy wilt dan niet erkennen, dat 'er goede mannen zyn ? délia. Misfchien.... Kent gy 'er een' zoodanigen? chloë. ó Gy keurig meisje! wees op uwe hoede; die groote kiesheid is gevaarlyk. délia. Nooit zal ik my verbinden , dan aan een onbedorven hart. chloë. Dan zult gy veelligt wel onverbonden blyven. délia. Gy kent 'er dus géén? chloë. Kunt gy alle harten doorzien? délia. Onmooglyk; veeie heb ik reeds leeren kennen, maar nog geen naar myn' wensch. chloë. Ik beklaag n. délia. Zonder reden; de liefde was tot nu toe geen behoefte voor myn hart; maar zoo ras my een hart aan.  ZANGSPEL. 19 aangeboden word, 't geen vry is van al 't geen my in anderen tegenitaac, wees verzekerd, dat Délia niet ongevoelig zal zyn. ARIA, vi/aarby zy zich op de lier „ / accompagneert. Wat is de liefde en haar vermogen ? Steunt haar beftaan op zuivere achting niet 1 Met d'eersten blos is zulk een min vervlogen, En haare vrucht is wrang verdriet. Gewoon flcchts na zyn drift te hooren, Zweert al te los de wufte jong'ling trouw; Eene arme maagd leent hem te fpoedlg de ooren, En voelt welras het naaberouw. Zie, hoe het wispeltuurig harte, Gelyk de by, van de een' na de and're zwerft; Haar welvaart Hoort; haar vreugd verkeert in fmarte, Terwyl het haare rust bederft. Aan 't hart, nog rein In zyn bedoe'en, Door valfche drift nog niet van 't fpoor gedwaald, Waarin,' voor 't eerst, de min zich doet gevoelen, ls myn geluk alleen bepaald. CHLOË. Zulk een hart wenscli ik u en myzelve, maar... DÉLIA. Ja, maar... Doch laat ons na Eufrofine gaan, en haar deezea wensch doen; zy is 'er nader toe dan wy. B j CHLOË.  ao NATUUR en OPVOEDING, c h l o ë. Voorzeker; welaan. (Zy vertrekken op dezelfde wyze, als zy gekomen waren,') TWEEDE TONEEL. chrémes, philo. (Zj komen op, eeven naa dat de maagden vertrokken zyn; Philo hoort nog de laatfle toonen haarer ntuzyk;ziet flilzwygend rond, en is geheel verwondering; Chrémes hefchonwt hem met opmerking.') t^jT philo, met een zucht. Wat hoorde ik?... Wat zie ik?... Was dat het gezang van vogelen?... Wat is dat^gevcc.ne van fteen? chré me s. Een paleis ; het verblyf van een vermogend men3ch, een hoofd des volks. philo. Van een vermogend mensch?een hoofd des volks? Arme man! ik beklaag hem En deeze kleinere ronde ileenhoop ? chrémes. Een tempel, ^waar men de goden eert» philo. In die groote wonderlyke grot een mensch, en in dee.  ZANGSPEL. ai deezen kleinen tempel de goden? De goden zyn hier toch immers dezelfde als in onze wildernis? chréme s. Voorzeker. philo. Waaröm dan... ? Maar wat zie ik daar, myu vader? chrémes. Ee:i gedenkteken van een' veldheer, die in een flryd zyn leeven liet. philo. Was dat zyue eenige deugd? chrémes. Moorlyk had hy.... philo. Vader, waarom ftaat daar dat witte mensch, naast dien boom? chrémes. Dat is een ftandbeeld, en flechts de gedaante van een mencch. philo, gaat 'er na toe. 't Is (leen... anders... eeven.. als ik! (Hy ziet een vrouwlyk ftandbeeld.') Ziedaar nóg een... doch... dat is... niet als ik, vader; wat is dat voor een?... dat is toch ook een mensch? chrémes, ter zyde. Wat zal ik hem zeggen? — Dat is de beeldtenïs eener godin. B 3 phi-  22 NATUUR en OPVOEDING, P IIILO. Eener godin?... (Hy befchouwt het beeld met tp-. merking) Hoe fclioou!.. Hoe beminlyk !.. Zoo gelyk aan ons menfchen... en... toch zoo onderfcheidenl... Zyn 'er ook wezens, zoo als wy, die na zulke godinnen gelyken? CHRÉMES. Zoo als wy?.... Neen. PHILO. Dit fmert my. CHRÉMES. Waaröm? PHILO. Ik zou, dankt my, verrukt zyn door die te ontmoeten. CHRÉMES, ter zyde. Helaas! (Phih gaat opmerkend rond; alles wekt zyne aandacht, maar niets trekt die meer dan het vrouwlyk ftandbeeld.) y DUO. ' CHRÉMES. Gy (raat als opge'ogcn, En (taart, met gretige oogen, Gy voelt uw ziel bewogen Door alles, wat gy ziet. PHILO. Al had ik honderd oogen, 'Jt Verzaadde my zelfs met! PHI-  ZANGSPEL. 23 PHILO. CHRÉMES. Welk wonderbaar vermogen Wees niet te zeer bewogen Heerscht hier in alles niet! Door 't geen uw oog hier zietl CHRÉMES. Vergeet, in uw vervoering, Door al te fterke ontroering, Nooit ons verblyf, hoe woest! PHILO. Waaröm my toch weérhouên Van 't hecrlyk oord te aanfchouwen, 't Geen ik ééns kennen moest ? CHRÉMES. Blyf meester van uw reden — 't Verrukt u al te veel. PHILO. Ja, al decs nieuwigheden Betoov'ren my geheel. CHRÉMES. Ik heb iets dwaas bedroeven Door u gehoor te geevcn En u, van 't eenzaam leeven, Te brengen in dit oord. PHILO. Gy hebt iets dwaas bedreeven Door my te wcdcrftreeven, En, in ons1-eenzaam leeven, Te lang myn' wensch gefmoord. PHILO. ó Myn vader! welk eene dankbaarheid ben ik u niet fchuldig!... Welk een onderfcheid tusfchen B 4 on.  £4 NATUUR en OPVOEDING, onze grot en deeze ftad!,.. Paleizen! - tempels! gedenktekens! - ftandbeelden! - en... godinnen! ach.' waaröm zyn deeze niet op de aarde! (Hy befchouyt het vrouwenbeeld op nieuw.') chréme s. Kom , laat ons verder gaan. p I1ILO. Ook daar godinnen zyn? chrémes. Misfchien. (Men hoort eene fraaije tnarsch: Philo is geheel verwondering, welke toeneemt, wanneer de prachtige offer - trein van een zeeghaftig legerhoofd door priesters, oferknaapen en krygslieden vergezeld, over het toneel na den tempel trekt. PHILO, naa dat de /het in den tempel is getreden. Zeg, myn vader, waartoe deeze heerlyke klanken en dat verward gevolg van nieiifche:i ? chrémes. Om den goden te offeren voor eene behaalde zegepraal, philo. Zegepraal? chrémes. Ja! die met lauwrieren gekroonde held heeft vyfduiüend Etrurifche mannen gedood. phi-  ff ^1   ZANGSPEL. 2S PHILO. Vyfduizend menfchen ? C HRÉMES. Vyfduizend menfchen. PHILO. En nu offert men hem aan de goden voor zoo veele doodflagen? C II RÉ MES. Neen; men gaat de goden danken, dat hy die gepleegd heeft. PHILO. Hoe is dat mooglyk? . zouden de goede goden dan misdar.de:: begunitigcn? CHRÉMES. Men meent zoo. PHILO. Wat dwaasheid! Ik meende, dat doodflflg ververfoeilyk was. C HRÉMÉ S. Ziedaar ééne der fraaije noodzaaklykheeden ir de maatfchappy, waarvan gy u zoo veel voortelt: het eene kwaad brengt daar het andere vcor:. ARIA. Wees niet te ligt hier opgetogen-? Vergaap u aan geen zoet venyn I Hoe alles fchittere in uwe oogen, Het grootlte deel is niets dan fchyn. B 5 Be-  46 NATUUR en OPVOEDING, Belang vereende wel de menfchen, En Helde maatfchappyën daar; Maar eigenbaat en fpoorloos wenfchen Bragt hen veelmeer nog uit elkaêr. De fchaam'le, op d'oever van bezwyken, Rooft, fchoon uit nood, en word gedoemd ; De plonderaar van ganfche Ryken Word Held van 't Vaderland genoemd. De een, door verbitt'ring aangedrccven, Slaat toe en krygt een moorders lot ; Een ander doet 'er duizend fnceven, En word alom verhceven, als een god! Wees dus niet ligt hier te opgetogen ; Vergaap u aan geen zcet venyn 1 Hoe alles fchittere in uwe oogen , Het grootfte deel is niets dan fchyn. philo. Waarlyk , gy brengt my in verwarring; is 't mooglyk, dat zulk een beliaagiyk oord zoo bedrieglyk zou zyn? c h r é m e s. Geloof myne kennis en ondervinding en wees voorzichtig; de gevaarlykfte verbylteringen zyn u nog niet bekend. philo. Maar, myn lieve vader, onderricht 'er my dan van, hoe eerder hoe beter. chrémes. Mooglyk zult gy die eerder ontdekken, dan my lief  ZANGSPEL. 27 lief is (Men hoort het vrolyk mwtyk der terugkomende maagden , het welk Philo geheel met vreugd vervult; hy is opgetogen en geraakt in verrukking wanneer zy op het toneel komen: Chrémes doet alle mooglyke moeite om hem tot bedaaren te brengen, maar vergeefsch; zyne verwondering is ten hoogften top geklommen, DERDE TONEEL. CHRÉMES, PHILO, DÉLIA, CHLOË, MAAGDEN. PHILO, uitgelaten. Vader! vader!... Godinnen!... Godinnen op de aarde! CHRÉMES. Denk aan myne lesfen. (Philo wil na de meisjes toevliegen; Chrémes houd hem vast; hy rukt zich los; doch digt by Délia genaderd zynde, ziet deeze hem met een treffenden blik aan; hy deinst terug en befchouwt haar op een'' af/land met eerbied; Délia is eeven'éens van Philo getroffen. Ge duur en de de volgende duo zoekt Chrémes zyn'' zoon telkens af te leiden, doch te vergeefsch.) D U °- DÉLIA, tegen Chloë. Die jongeling ontroert myn zinnen; Wat treft zyn eerst gezicht my ras! PHI-  £8 NATUUR en OPVOEDING, philo, tegen Ch'rémes. Wat fdioone aanminnige godinnen! Nooit zag in iets dat fchooner wast dé LIA en PHILO. 'k Gevoel een reine drift, een vuur, Die *k nimmer kende tot dit uur. délia, tegen Chioë. Nooit dacht ik, dat van jongelingen Een eerste blik zoo veel vermag. PIIIL o , tegen C 'trémes. Nu voel ik, dat de goön ons dwingen Tot liefde en tevens tot ontzag. DÉLIA en PKILO. Wicrd my een (lervling aangeboön, Zoo fraai van leest, zoo jong en fchoon, Schoon en jong, en jong en fcboon, 'k Smaakte een heil als dat der goön! {Délia ziet Philo aan, en vertrekt langzaam met haare vriendinnen; Philo oogt haar, vol gevoel, doch fchroomachtig, naa, zoolang hy kan.) VIERDE TONEEL. CHRÉMES, PHILO. PHILO. V ader! ik bid u, zeg my, zyn dat waarlyk godinnen ? C HRÉMES. Neen, myn zoon. PHI-  ZANGSPEL. 29 PHILO. Die met dat fraai blinkend fpeeltuig ook niet? CHRÉMES. Ook niet. (Ter zyde.") Kon ik 'er hem r.fkeerig van maaken! PHILO. Maar zeg my dan toch, welke wezens zyn het? CHRÉMES, ter zyde. Ik moet hem, myns ondanks, misleiden. PHILO. Wat zegt gy? CHRÉMES. Zyt gy zoo begeerig.om die fchepfels te kennen? PHILO. Brandend. CHRÉMES. En , dis gy die kent, zult gy uzelven befpotten. PHILO. Befpotten? waaröm? c HRÉMES. Gy zyt 'er door ingenomen? PHILO. Betoverd! CHRÉMES. En gy zoudt dat blyven, welke wezens het ook zyn? PHILO. Maar... waaröm niet?... Zeg my flechts... Wat zyn het? C H R É.  3o NATUUR en OPVOEDING, chrémes, naa een oogenblik denkens. Ganzen. philo, zeer verwonderd. Ganzen ? CHRÉMES. Ja, ganzen. Welnu? wat zegt gy? PHILO, wet drift. Dat het een oneindig fraaijer foort is, dan die ganzen in ons bosch. CHRÉMES. Maar vindt gy uwe drift nu zelf niet dwaas? P iii L O, met buitcnfpoorighcid. Dwaas of niet, dat is om 't eeven. ARIA... . ^ J ^^Ha-^;k zuik een gansjen al, *k Had dan alles, wat'ik wensch ! 't Is nog mooijer dan een mensch! 't Enkle denkbeeld maakt my mal. Acb 1 hoe ftreelde ik zulk een gansje! *k Zou het koest'ren dag en nacht; 'k Moet het hebben; 'k waag een kansje; 'k Ben verzot! wat fcboon geflacht l Lieve gansje! keer toch weer! Ik bezit my zelf niet meer. CHRÉMES. Maar maatig u toch! Welk eene buiteufpoorig. faeidl Ziedaar nu myne voorfpelling bevestigd! Gy zoudt alles wederftaan , en by het eerste bezvvykt gy. p ii I»  ZANGSPEL. 31 PHILO. Ja, ja, liet kwaade... maar... dit kan niet kwaad zyn;... neen, dit foort van wezens kan onmooglyk kwaad zyn... ö Vader! laat my zulk een gansje met my neemen ! ik zal 'er voor zorgen; ik zal het weiden, voeden, en... CHRÉMES. Uwe rust 'er aan opofferen! PHILO. Myne rust..? integendeel; ik heb geen rust meer federt ik deeze betoverende fchepzels zag, en ik ben die voor altoos kwyt zoo ik hen niet wederzie. CHRÉMES. Dwaaze jongeling! — Kom, laat ons wederkeeren na de eenzaamheid; de tyd zal... PHILO. Neen, vader; niet wederkeeren , en al keerde ik met u weder, ik zou geen uur daar by u blyven; maar, fchenk my zulk eeu gansje, en - ik verlaat u nooit. FT F.  34 NATUUR en OPVOEDING, V T F D E TONEEL. chrémes, philo, délia, chloë. Délia komt met Chloë ter fluip achter op het toneel om Ph:lo te befchouwen ; deeze word haar gewaar en vliegt na haar toe, neemt Délia in zyne armen en draag: haar met drift voor op het toneel.) PHIL o. Goden 1... Vader!... Ziedaar... ik heb het! délia. Gy doet my bceven! philo. Beef niet, fchoon fchepfel! beef niet; ik Leb u lief, ik bewonder u,... Wat of wie zyt gy ? délia. Ik benDéiia, de zuster van Lycon, denfluitfpeeler. philo, verwonderd. De zuster van een mensch! délia. Verwondert u dat? PHILO. Vergeef my die verwondering: ik hield u ftraks voor eene godin, en myn vader zeide, £y waart een gans. délia , en chloe. Een gans? chrémes. Ja, vergeef het hen»} vergeef het aan de zorjvau een'  ZANGSPEL. 33 een' vader, die federt lang een' afkeer had van het gros des menschdoras en dit ook zyn' zoon wildé inboezemen. 7 j„ het hart der woestyne, in ongeiraakb re ftreeken, ,1^>*a^_«-.*~ Heeft hy, tot op dit uur. zyn leeven doorgebragt, jèS^-y. ^ En nimmer heeft hy hooren fpreeken, Noch had begrip van uw betoverend gedacht: Ach! fchootl gedacht! des werelds zegent Gy! die 't cieraad der fchepping zyt, Wanneer gy, tot de deugd genegen, En aan haar wetten toegewyd, Uw roozen ftrooit op onze wegen, En onze ziel, met recht, verblydt! Mair al te vaak ook, daarentegen, Is, voor 't jong en gevoelig hart, In uwe kennis onze fmart, Ja zelfs ons wis verderf, gelegen! —< Schoone maagd ! zo gy deugd bemint, Verheugt ge u wis, dat ik myn kind Zoolang uw kunne heb verzweegcn. CHLOË, tegen Délia. Gy zoekt een onbedorven hart; de jongeling bevalt u; fla toe. PHILO. Myn vader bedroog my dan! Gy zyt...? DÉLIA. Een wezen van uwe foort; maar - een meisje. PHILO. Meisje! Dat is voor my een nieuw woord; maar  34 NATUUR en OPVOEDING, »yr.hart verk.a,rt het my: my„ hart bemLde « zonder u te kennen: _ kunt gy my 0ok bemiauenf délia. Ik bemin alle goede ftervelingen. chrémes. Dus bemint gy de deugd? dé li a. En een onbedorven hart. philo. Wilt gy met my Qf za, ;k by u b]yv£n? |k moet myn lot aan het uwe verbinden. dé l i a. En, zo ik dit nu al wilde, uw vader... chrémes. Waar is de uwe ? déli.1. Ik heb geene ouders meer. chloë. Daarom zoekt zy een' jongeling met een onbedorTen hart. chrémes, tegen Délia. Welnu; zo gy 't begeert wil ik ook uw vader zyn. Wil myn verlangen toch bekrooncn: Bemin my, lieve Delia! Wy zullen zamcn leeven, woonen; Maak roy gelukkig, zegmaar, jtl 1 DÉ.  ZANGSPEL. 35 délia. Welaan ; waaröm zoude ik toch veinzen ? Oprechte min en rein gevoel Verbergen nimmer hun gepeinzen : lk tref in u 't gewenschte doel. TE ZAMKN. Wat bragten de goftn ons gunstig byëen! Wat fpelt ons dit tydft'p al zaligbeên ! Nu deelen wy zamen in vreugd en nood , En fcheiden nimmer weêr, dan door den dood. CHRÉMES, verëenigt hen en om 'reist heulen. Bemint elkander, en weest fteeds elkanders liefde waardig: Délia! myn Philo's hart is rein, en zyne ziel onbevlekt, tot hiertoe was ik zyn leidsman, ik wilde hem, door afzondering, tegen de wereld wapenen, en zyn gevoel verdooven , maar ik heli my bedrogen; uwe ontmoeting heeft my , op de gelukkigfte wyze, van myne dwaling overtuigd. philo. ' Ach, myn vader! waaröm kwam deeze overtuiging niet reeds voor lang? délia. Goede vader! mogt deeze overtuiging u gelukkig maaken: kom, woon hier met ons, fmaak de genoegens van een gezellig leeven, en wees getuigen van de huislyke gelukzaligheid uwe' kinderen. Ca TRIO.  36 NATUUR, en OPVOEDING, TRIO (Geduurende deeze trio kan C'tloë de andere maagden gaan terug roepen , welke a sd m in het ftotliedje de chorus kunnen uitmaaken.) PHILO. Laat ons nu ook die grot begeeven. En woonen in de maatfehappy. CHRÉMES Neen, neen; dat is niet goed voor my, Ik kan niet onder menfchen leeven. P II l L O. Is 't dan een' wyzen niet om 't teven, Wat hem omringe of in welk oord by zy? CHRÉME S. Neen , 't is een' wyzen niet om 't eeven, enz. DÉLIA en P H l L O. Ach! verlaat uw grot, En deel in ons lot; Smaak het zoet genot, Dat wy mogen wachten In een' nieuwen (faat; En wy zullen trachten , Zo ge ons niet verlaat, Uwen menfehenhaat Eindlyk te verzachten: 'k Zal, als dankbaar kind, Dat u wa.uïyk mint, U, kan 'tzyn, een leeven, Zoo genoeglyk , geeven, Dat ge 'er troost in vindt. P H I.  ZANGSPEL. 37 PHILO. Gy baart myn ziel een wreede fmart, Volgt gy den wenscb niet van myn hart. CHRÉMES. Ach, Délia '.. myn zoon ! myn vriend t Gy hebt myn liefde fteeds verdiend. DÉLIA. Wees wel te vreên, myn lieve vriend t Uw vader zegt, mjn vriend, Gy hebt zyn liefde fteeds verdiend. CHRÉME S. Ja, gy moogt te zamen trachten, Wyl ik nimmer u verlaat, Myt en fjmb'ren menfehenhaat Door uw liefde te verzachten. PHILO. Gy zult dan by ons blyven? CHRÉMES. Omdat ik weet, dat myne tegenwoordigheid uw geluk niet verminderen zal. DÉLIA. En uw verblyf by ons zal het uwe doen geboren worden. PHILO. Gelukkige dag! DÉLIA. De voorbode van veele andere! CHLOË. Ik verheug my in uw aller geluk. C 3 C H R É-  33 NATUUR en OPVOEDING, CHftiUE S. üe goden zegenen ui zoo zegepraalen eindelyk natuur en menfchenllefde op myn hart! SLOT-LIEDJ-E. ClI EO e. 'k Verheug me om Délia's geluk; Zy mogt haar* nessen erlangen; Maar, musjes, blyft toch, in dit ftuk, Niet aan haar voorbeeld hangen; Of gy wacht lang vcrgeefscb misfchien, Want men moet thans zoo naauw mee zien. Toch, die gelukkig hier wil met een' man verkeeren, Mag, by tyds, hem wel kennen leeren. alle n. Ja, die gelukkig hier met menfchen wil verkeeren, Moet, by tyds , hen ook kennen leeren. P H I L O. k Wist van de zamenleeving niet, Ik kende zelfs geen vrouwen; En 't eerst geluk, dat zy my bied, Is zulk een vrouw te trouwen! Hoe menig een, die kundig is, Tast ondertusfehen niet wel mis ! Dus, die gelukkig hier wij met een vrouw verkeeren, Mag> by tyds, haar wel kennen leeren. ALLE N« Ja, die gekkkig hier, enz. Dit  ZANGSPEL. 39 DÉLIA. Hoe menig vrouw baar keus befclireit Behoeft men niet te vraagen ; Maar, zo myn hoop my niet misleid, Zal ik my nooit beklaagen : Vond elke maagd een' trouwen vrind , Die waard* is, dat hy word' bemind I Doch, die gelukkig hier wil met een' man verkeeren, Mag, by tyds, hein wel kennen leeren. AL I.EN. Ja, die gelukkig hier, enz. CHRÉMES. Die jonge harten vormen moet, Werk' niet door koude reden; Want kunde alleen is juist niet goed In alle omftandigbeeden: Men hoed hen best voor hunnen val Door menfchen-kennis bovenal. Want, wie gelukkig hier met menfchen wil verkeeren, Moet, by tyds, hen ook kennen leeren. ALLEN. Ja, die gelukkig hier, enz. EINDE.  Geen Exemplaren zullen voor echt gehouden wor. den, dan die door deti Secretaris van den Stads Schomvburg onderteekend