INTREE-REDEN E N GEDACHTENIS - REDEN, GEHOUDEN IE AMSTELDAM, DEN EERSTEN VAN ZOMERMAAND 1763. S'AVONDS IN DE NIEUWE KERK. E N DEN EERSTEN VAN ZOMERMAAND 1788. *S AVONDS IN DE WESTER KERK. " DOOR F1L1PS SERRURIER, PREDIKANT TE AMSTELDAM. Te AMSTELDAM, by JOH ANNES WESSING, Willemsz. e n DIRK en JACOBÜS TOL, Boekverkoopers.  Uitgegeeven na voorgaand onderzoek en goedkeuring van de Gecommitteerdens van de Clajfis van Amfi eldam} den 24 van Slagtmaand 1788.  AAN MYNE ZEER GELIEFDE GEMEENTE VAN AMSTELDAM, WORDEN DEEZE TWEE LEERREDENEN * 3 MET  MET DANKBAARE 0 ERKEN TENISSE VAN E E N E \ V Y F-E NT WINTIG JAAREN LANG GENOTENE LIEFDE, EN  en met HARTGRONDIGE TOEBIDDINGE van EEN RUIM GENOT van GODS GENADE i n CHRISTUS JESÜS o p-  OPGEDRAAGEN DOOR HAAREN VOLVAARDIGEN T DIENAAR IN DEN HEERE. FILIPS SERRURIER. IN-  INTREEREDEN T E AMSTELDAM, OVER Handelingen VIII. 5. Philippus kwam af in de Jiad van Samaria, en predikte hun Chriftus. De goede menfch Irengt goede dingen voort uit den goeden Jchat van het hart. Dus fprak weleer deZaligmaaker, toenHy nog op aarde verkeerde, volgens de aantekening van Mattheus XII. 35 a- Een goed menfch, in tegenftelling van eenen boozen is een menfch, wiens aangeboren verdorven aart door genade dus is veranderd, dat hy uit een beginzel van liefde Gods en des naasten werkzaam zynde, eenen afkeer heeft van al wat kwaad is,en eene oprechte gezintheid om zoo veel goeds te doen in de werreld, dat is, zoo veel tot heerlykheid van God en tot voordeel van zynen naaften te verrichten, als hera zal mogelyk zyn. Ji Dees  2 LEERREDEN Dees goede menfch brengt goede dingen voort. Goede dingen zyn woorden of daaden, die niet alleen uit heuren aart gefchikt zyn, om God te verheerlyken, of 's naaflen nut te bevorderen, maar ook uit een geheiligd grondbeginzel voortfpruiten, en met een oprechten toeleg vergezeld gaan. De goede menfch Irengt deeze dingen voort. Hy weet dat de kennis van de befte dingen, fchoon ook gepaard met goede voornemens, ydel zy, wanneer zy niet te voorfchyn komen, maar van binnen befloten blyven, daarom zoekt hy alle bekwaame gelegenheid waar te neemen, om dezelven tot het meefte nut aan te wenden. Zoo is doch de menfch gefteld, dat hy doorgaans naar buiten vertoont 't gene inwendig huisveft; dathy daarom ook zeer gaarne fpreekt van 't gene hy hoogfchat, en daar zyne gedachten en neigingen ook 't meefte omtrent verkeeren, gelyk elks eigene ervaaring en de omgang met anderen ten overvloede bewyzen. Van waar haalt de goede menfch deeze goede dingen? hy brengtze voort uit den goeden fchat van het hart. Door de aandachtige be-, fchouwing van godlyke zaaken en door 't herhaald gebruik van geeftelyke oefeningen, heeft hy eenen ryken voorraad opgedaan van godlyke waarheden. Dit geeft hem op wat hy verrichten en wat hy fpreeken moet. 't Gene de Heilland van den goeden menfche in 't gemeen getuigt, moet inzonderheid plaats hebben by hun, die door hunne bepaalde roe-. ping  OVER HAND. VIII. 5- 3 ■ping verbonden zyn, om niet alleen goede men-^ fchen te zyn , maar om ook anderen door hun0 onderwys en door hun voorbeeld tot goede menfchen te vormen. Deezen moeten een hart hebben, waarin een goede fchat is weggelegd. Deezen hebben boven anderen gelegenheid en de hoogfte verplichting om daar uit goede dingen voorttebrengen. Dit deeden de eerfte verkondigers van het Euangelie. Deezen waren goede menfchen: daar zy zagen, dat onder de goede dingen de kennis van Chriftus de allerbefte was, hebben zy uit een hart door liefde tot Jefus en tot hunne medemenfchen ontftoken, niets dan Jefus willen verkondigen. Zy hebben hier mede een voorbeeld gegeven aandeEuangeliedienaars van alle de volgende eeuwen ,om van hun teleeren, wel* lee de hoofdzaak van hunne poogingen en van hunne prediking zyn moeft. Elk hunner moet daarop toeleggen dat men van hem moge zeggen, 't gene van Philippus als hy in deftad van Samaria was afgekomen, getuigd wordt: hy predikte hun Chriftus. Lucas befchryft in dit boekde grondvefting van de Chriftelyke Kerke, of de oprichting van het Koningryk van den verhoogden Christus onder Jooden en Heidenen. Na dat hy de toebereiding der Apoftelen toe dat groote werk door de uitftorting van den Heiligen Geeft had vermeld; doet hy een merkwaardig verflag van den ongemeenen voorA 2 fJ?oed  4 LEERREDEN fpoed der Apoftelen, in de getrouwe uitvoec ringe van hun amt te Jerufalem , daar eene zeer groote fchaare door hunne prediking met veele wonderen gepaard, den Heere wierd toegevoegd, van welke Jerufalemfche Gemeente eene zeer bekoorlyke tekening wordt opgegeven, ten aanzien van haaren bloeiënden ftaatin heilige gezintheid en hartelyke liefde waardoor zy onderling vereenigd waren, en by 't volk in grootachtinge gehouden wierden. Vervolgens verhaalt Lucas de uitbreiding van de Kerk door het geheele Joodfche land, en daarna ook door de landen der Heidenen. Tot de verfpreiding van het Euangelie gaven de vyanden zeiven aanleiding. Deezen verwekten eene hevige vervolging tegen de Chriftenen, by welke gelegenheid Stephanus de waarheid met zyn bloed verzegelde. Onder de vervolgers muntte vooral Saulus uit in woede. Want deeze verwoefiede de Gemeente, gaande in de huizen: en trekkende mannen en vrouwen, leverdeze over in de gevangenijfe: vers 3. Uit deeze duifternis deed God naar zyne gewoone handelwyze het licht voortkomen, 't Gene de vyanden van Chriftus ten kwaade gedacht hadden, had God ten goede gedacht. Want door deeze vervolginge wierden de Christenen verstrooid door de landen van Judea en Samaria, en verfpreiden de kennis van het Euangelie wyds en zyds alöm daar zy kwamen. De Gefchiedfchryver tekent dit aan van de Chriftenen in 't gemeen: vers 4. Zy dan nu die ver-  over HAND. VIII. 5- S verftrooid waren gingen (het land) door, en verkondigden het woord. Hy houdt zich in 't byzonder op by dén arbeid van Philippus in het Euangelie, die met uitneemenden voorfpoed achtervolgd werd, eerft te Samaria, vervolgens ook elders. Den Euangeliedienft van Philippus onder de Samaritaanen, meldt Lucas met deeze korte woorden: En Philippus kwam af in de ft ad van Samaria, en predikte hun Christus, vers j. Dan geeft hy uitvoeriger bericht van de heugelyke gevolgen van deezen zynen dienft. vers 6. , Wy zullen deeze beknopte befchryving van den Euangeliedienft van Philippus onder de Samaritaanen, befchouwen als eene aanwyzing van't voornaame werk dat een dienaar van Chriftus byde gemeente te verrichten heeft. Laaten wy , Eerft onzen aandacht veftigen op ae oeknopte befchryving van Philippus Euangeliedienft onder de Samaritaanen. Vervolgens daaruit afleiden de grMte zaak, ■ waarop een dienaar van Chriftus moet toeleggen om zyne bediening in den Heere te vervullen. Dus zullen deeze woorden my gelegenheid 2eeven, om te bedenken, welke de zaak is, daar ik mv voornaamlyk in zal moeten bezig houden, om getrouw te worden bevonden inde uitvoeHngevanhetamt, dat my is opgelegd Dus zult gy ook, geliefden , kunnen zien, wat gy met rede van mymogt verwachten. ^ ^ A 3  ft LEERREDEN ó.' Dat het my gegeven worde, Chriftits met dat gevolg onder u te prediken, dat gy tot vuu-. rige liefde t' Hemwaards mogt worden uitgelokt en ontfloken, of door 't geloof in zyne gemeenfchap op 't kragtigfte beveiligd! ó! dat het my gegeven worde Chriftus op zulk eene wyze onder u te prediken, dat ik Hem eens met blydfchap moge rekenfchap geeven, van het amt dat ik thans onder u aanvaarde,' Heer Jefus Chriftus, zie van den throon der genade neder met mededogen op Uwen geringen knecht! Zie neder op dit volk,dat hier in Uwe tegenwoordigheid vergaderd is 1 Uwe genade hebben wy van node! Uwe genade is ons genoeg! Uwe kracht worde en nu en tot den einde toe in myne zwakheid volbragt! Amen! De man, wiens komft en wi in de ftad van Samaria Lucas befchryft, wordt enkel by zynen naam genoemd; Philippus. Jefus had in deezen tyd twee Diensknechten van dien naam, die Hy in zyn werk gebruikte. De een was Philippus de Apoflel,die by de opgaave der naamen van 'sHeillands eerfte Dienaars en Ryksgezanten de vyfde plaats bekleedt Matth. X. 3. en Hand. 1. 13. De ander was Philippus de Diaken, die by 't verhaal van de verkiezinge van dat genootfehap, de tweede gemeld en naaft Stephanus geplaatft wordt. Handel. VI. 5. Hieruit ryft de bedenking, wie van deeze beiden de eerfte prediker van het Euangelie onder de Samaritaanen geweeft zy; de vyfde uit het twaalftal der Apoftelen, of de twee-  óver HAND. VIII. 5. $ tweede uit het zevental der Diakenen? Hoewel 'er onder de ouden geweeft zyn, die hier om Philippus den Apoftel gedacht hebben, vak het echter niet zeer moeilyk tebewyzen, dat Philippus de Diaken bedoeld worde. Want 1. het verband leidt ons duidelyk tot deezen. In het zesde Hoofdftuk was de inftelling dei^Diakenen befchreven. In het zelve Hoofdftuk en in het volgende zevende worden de verrichtingen en het wedervaaren van Stephanus den eerften der verkoren Diakenen te boek gefteld- en na dat in de vier eerfte verffen van het achtfte Hoofdftuk dit verhaal met de aantekeninge der gevolgen van Stephanus marteldood beflotenwas, gaat de gefchicdfchryver over tot de verrichtingen van Philippus, die de eerfte na Stephanus in het zevental genoemd was. Hoe zou dan hier Philippus de Apoftel kunnen bedoeld zyn ? voegt hier ten 2 by, dat in het eerfte vers van dit VIII Hoofdftuk uitdrukkelyk is aangetekend, dat wel de Chriftenen van Jerufalem verftrooid zyn geworden, maar met de Apoftelen. Hoe zou dan de Apoftel Philippus hetEuangelie den Samaritaanen hebben verkondigd? Ook wordt dit ten 3 daaruit beveiligd, dat Lucas in 't vervolg 14-18 verhaalt, dat, als de Apoftelen, die te Jerufalem waren, hoorden dat Samaria het woord Gods aangenomen hadde, « tot hen zonden Petrus en pannes, welke afgekomen zynde baden voor hun, dat zy den Heiligen Geeft ontvangen mogten; waarop zy de handen op }m leiden, en deezen den Heiligen Geeft mtvmA 4  2 LEERREDEN gen. Onderftelt dit niet dat Philippus geenApoftel was ? Eindelyk wordt dit nog ten 4, opgehelderd uit hetlaatfte of 40 vers van dit Hoofdftuk. Daaruit leeren "wy, dat onze Philippus het Euangelie verkondigde (in) alle fteden, tot dat hy tot Cefareen kwam. En Hand. XXI. 8. leeft men, dat Paulus met zyne reisgenooten te Cefareen gekomen zynde, Philippus daar gevonden hebbe (die [een] was van de zeven,) en in zyn huis gegaan zynde daar zy gebleven. Maar mag iemand vraagen :zoo hy een Diaken was, hoe komt dan, dat hy heeft gepredikt? Vraagt Paulus niet: Hoe zullen zy prediken, inRom. X. dien zy niet gezonden worden?'Het is waar, men leeft niet by de inftellinge van het amt der «and. Diakenen, dat hun de prediking van het Woord ' ^'is aanbevolen of toevertrouwd. Evenwel kan men niet twyfelen, of Philippus zulks doende heeft wettiglyk gehandeld. Want daar de uitflag van zyne prediking zoo heuglyk was, dat defchaaren zich eendragtelyk hielden aan H gene hun van Philippus gezegd wier d. vs.6. waardoor groote Uydfchap in dieftad wierd vs. 8, en dat van hun getuigd wordt, dat zy Philippus geloof den, die het Euangelie van Gods Koningryk en (van) den naam van Jefus Chriftus verkondigde, en zich daarop lieten doopen beide mannen en vrouwen, vs 12 in zulk een aantal, dat men zeggen kon, datSamanaGodswoordhaddeaangenomenvs. 14 kan men zich niet weerhouden, zulk eenen ongemeenen voorfpoed als een zegel van de godlyke goedkeuring op zyne prediking aantemerken. Immers  - over HAND. VIII. 5- 9 mers mogt hy, wanneer de wettigheid zyner zendinge hem betwift ware geworden, tot de Samaritaanen zeggen, gelyk Paulus eens tot de Corinthierszeide: Gy lieden zyt onze brief, g*'^";^ fchreven in onze harten, bekend en gelezen van alle menfchen: Als die openbaar zyt geworden, dat gy een brief van Chriftus zyt, en door onzen dier.ft bereid, die gefchreven is niet met inkt, maar door den Geeft van den levendigen God, niet in fteenen tafelen, maar in vleefche tafelen van het hart. 'c Gene in 't vervolg van dit Hoofdftuk wordt te boek gefteld, doet tot volle overtuiging zien, dat Philippus onder de godlyke leiding en beftiering den dienft van 't Euangelie hebbe waargenomen. Want als zyn werk onder de Samaritaanen was afgedaan, fprak een Engel des Heeren tot Philippus, zeggende, ftaa op, en gaa heenen tegen het Zuiden, op den weg die van Jerufalem afdaalt naar Gaza, welke woeft is, vers 26. Vervolgens toen hy op weg was, zeide de Geeft tot Philippus, gaatoe, en voeg u by deezen wagen vers 29. en wanneer ook deeze zending volbragt was, nam de Geeft des Heeren Philippus weg, zoo dat de Kamerling hem niet meer zag. vers 39. Vraagt iemand verder,hoedanig was de roeping volgens welke Philippus het Euangelie aan de Samaritaanen verkondigde ? was het eene inwendige en onmiddelyke, of was het eene uitwendige en middelyke roeping? Mogelyk was de eene met de andere vereemgd. Dat hy eene onmiddelyke roepinge gehad heeft kan men daaruit afleiden, dat hy met gewoone en A 5 bui"  to LEERREDEN buitengewoone gaaven van den Heiligen Geeft was toegeruft. Dat hy met eenen grooten yver voor de zaak van den Heere Jefus en met ongemeene wysheid was voorzien, kan daaruit worden afgeleid, dat hierop gezien wierd by de verkiezinge van Diakenen, volgens de aanHand. pryzinge van de Apoftelen. Ziet om, zeiden " 3" zy, naar zeven mannen uitu, die (goed) getuigenijje hebben, vol des Heiligen Geejls en der wysheid. Maar dat hy ook met buitengewoone gaaven des Geefls bedeeld was in eene ruime maateblykt daaruit, dat de fchaaren zicheendragtelyk hielden aan het gene van Philippus gezegd wierd, dewyle zy hoorden en zagen de tekenen die hy deed. Want van veelen die onreine geejien hadden, gingen dezelve uit, roepende met groote ftemme: en veele geraakten enkreupelen wierden genezen, vers 6, 7. De wonderen die de prediking van Philippus verzelden waren zoo ontzettende, dat ook Simon, die tovery pleegde, en de zinnen des volks van Samaria verrukte, zeggende van zich zeiven, dat hy wat groots was, daardoor getroffen wierd, en ziende de tekenen en groote kragten, die daar gefchiedden,zich ontzettede. verso, 13. Waartoe waren hem nu deeze gaaven van den Heiligen Geeft medegedeeld, dan, op dat hyze tot uitbreidinge van het Koningryk van Chriftus en tot het meefte voordeel voor de gemeente zoude aanwenden,onder de byblyvende leiding en beftiering van den Heiligen Geeft? Dat hiertoe ook eene uitwendige roeping gekomen zy, is niet geheelonwaarfchynlyk. Mis- fchien  over HAND. VIII. 5- 11 fchien hebben de Apoftelen, toen zy zagen, dac door de groote vervolginge die tegen de Terufalemfche Gemeente ontftaan was waar door zy allenverftrooid werden, vers i. het amt der Diakenen van zelve ophield, Philippus en de overigen die tot het zevental behoord hadden , voor hun vertrek met oplegginge der handen tof den dienft van het Euangelie ingewyd. Althans dit is zeker, dat fa,-itdrukkelyk een Euanzelift genoemd wordt, Handel. XXI. ». Dft ïntioïdt van Paulus als het derde m rang opgegeeven van de bedieningen, die^de Heei Tefus heeft ingefteld, Eph. IV. II- Hy plaatft ie Euangeliften na dc Apoftelen en Pro^«, maar voor de Herders en Leeraars. Hun amt meent men daar in te hebben beftaan dat zy het Euangelie predikten, niet by eene bepaalde Gemeente, maar alom werwaards zy van den Heiligen Geeft gezonden wierden, het zy dan door eene inwendige aandryvinge, of wel door aanwyzinge van de Apoftelen. Het gene Lueas van deezen njan vermeld, is ^ne komft en zyn werk te Samaria. Van zyne komft, zegt hy, Philippus kwam af in de ftad van Samaria. f Samaria was de naam en van een geweft en van eene ftad. Wanneer men'er een geweft door uitdrukt, dan verftaat men dat gedeelte vanP£ leftina, dat tuffchen Judea ten zuiden en Gali ca ten noorden in 't midden lag, dat ten oosen grenfte aan den Jordaan,en ten weften aan de middellandse Zee. Maar wanneer men er  Xi LEERREDEN eene ftad door wil te kennen geeven, dan verftaat men 'er door de Hoofdftad van dat geweft, waar van men dit bericht vindt in de boeken r Kon. der Koningen, dat Omri, de Koning Israëls XVI. 24. £en fogrg Samaria gekocht hebbe van Semer, voor twee talenten Zilvers, en dien berg bebouwd hebbe , en den naam der ftad, die hy bouwde, genoemd hebbe naar den naam van Semer, des bergs Heere Samaria. Deeze ftad is vervolgens de rykszetel geweeft van de Koningen, die het ryk der X Hammen beftierd hebben, in de plaatfe van Tirza, daar de vorige Koningen geregeerd had^ Kon. den. Dit Samaria was eenefterke ftad, die eene 2 Kon. Delcöermg van d"e jaaren had doorgeftaan, eer XVII. 5, zy van den Koning van Affyriën werd ingeno'6- men. Zy is in vervolg van tyden van Hyrca- nus, na dat zy een geheel jaar lang belegerd was geweeft, veroverd, en geflecht, volgens het verhaal van Jofephus. Daarna is zy van Herodes wederom opgebouwd , die haar ter eere van Auguftus den naam gaf van Sebafte, en dezelve met 6000 inwooners bevolkte, aan welken hy de omliggende vruchtbaare landeryen toewees, waardoor zy in 't kort tot groot aanzien is gefteegen. Hier valt nu de vraag, of men hier ter plaatfe door Samaria het geweft of de ftad van dien naam verftaan moete? Kieft men het eerfte, dan zou men. de woorden van Lucas moeten vertaaien: hy kwam in eene ftad van Samaria, even als Joh. IV. 5. daar gezegd wordt, dat de Heer kwam in eene ftad van Samarien. Volgens  over HAND. VIII. 5- 53 gens deeze vertaaling blyft het onzeker welke byzondere ftad dit voorrecht genoten hebbe, of het geweeft zy die zelve ftad Sichar of Sichem daar de Heer Jefus zich aan de Samaritaanfche vrouwe en haareftadgenooten had bekend gemaakt, of eene andere? Voor de tweede opvatting, waarinde HoofdftadSamanavw ftaan wordt, pleiten deeze redenen, dat het naaulvks te denken zy, dat de naam van de ftad zoude zvn verzweegen, waarin Gods genade op eene zoouitneemende wyze isverheerlvkt geworden; ook, dat Simon die te voren in dezelve ftad was, gezegd wordt de zinnen des volks van Samaria te hebben verrukt, vers 10; eindelyk dat Samaria gezegd wordt het woord Gods te hebben aangenomen, vers 14. Hoe kan men dit van het geheele landfehap verftaan, daar te voren maar van ééne ftad was gewag gemaakt? zoo betekent daar dan Samaria de ftad van dien naam. Daarna hebben Petrus en Joannes by hunne te rug reize het Euangelie verkondigd (in) veele vlekken der Samaritaanen. vs. 25. Om de inwooners van deeze ftad en van dit land wat nader te doen kennen, zal het met ondienftig zyn, eenige dingen van dezelven u * aanmerking te neemen. Wy merken van hun aan, dat het van oude rvden af by de inwooners van deeze landfh-eek met de leere van den Godsdienft jammerlyk was gefteld. Van den tyd af dat de X flammen zich van Davids huis hadden afgefcheurd, was de Godsdienft verdorven, vermits ïeroboam de eerde Koning van dit nieuwe ryk  14 LEERREDEN ryk uit ftaatkundige inzigten twee gouden Kalveren maakte, waarvan hy het eene zettede te Bethel en het andere te Dan, om dus het volk van Jerufaiem en den Tempel af te trekken. De afgodery nam in 't vervolg, vooral ten tyde van Achab dermaate de overhand, dat de aanbidders van den waaren God fchaars meer te vinden waren. Wanneer zy onder de magt Van de AlTyriers geraakt waren, als Salmanefer hunne ftad en land had ingenomen, en een einde gemaakt had van hun Koningryk, zoo wierden zy weggevoerd uit hun land naar Asfyrien. Toen bragt de Koning van Affyrien eene volkplanting in hun land, van Babel en van Cuta, en van Ava, en van Hamath,enSepharvaim, die Samaria erflyk innamen, en in hunne lieden woonden. Deeze nieuwe inwooners vreesden in 't begin den Heere niet, doch door een geducht oordeel gedrongen, begonnen zy wel den Heere te dienen, maar zoo, datzy hunne afgoden, die elk van deeze volkeren vereerden, naar hunne wyze téffens dienden met hunne gewoone bygeloovige plegtigheden, waaronder zelfs a Kon. teenigen dat affchuwelyk gebruik hadden, dat XVII. 31 zy jlunng zoonen den Adramelech en den Anamtlech, den goden van Sepharvaim met vuur verbrandeden. In laater tyd hebben zy eenen Tempel op den berg Gerizim gefticht, en ManalTes aangefteld tot Hoogepriefler, ten welken tyde veele Jooden zich tot hen gevoegd hebben, die aan overtreding van hunne wet fchuldig waren , waardoor het fchynt te zyn veroorzaakt, dat  over HAND. VIII. 5- ïJ dat de afgodendienft werd afgefchaft en de dienft van den eenen waaren God ingevoerd, naar die wyze als in den Tempel te Jerufalem aebruiklyk was. Hoewel nu deeze laatere Samaritaanen "veel overeenkómft haddcrt metdejooden, ook de wet van Mofes waarnamen, en denMeffias verwachteden,gelyk uithetgefprek van den Heilland met deSamaritaanfche vrouwe Joh. IV. duidelyk blykts zoo bleef echter het verfchiHS, in den Godsdienft tuffchen de Jooden en de Samaritaanen zeer aanmerkelyk, alzoo de laatften met de overleveringen ook teffens alle de regelmaatige boeken verwierpen, behalven de boeken vanMofes j en tegen de godlyke inftellinge aan, hunnen Godsdienft niet verrichteden in den Tempel te Jerufalem, maar op den berg Gerizim. Wy merken verder van de Samaritaanen aan, dat hun zedelyk beflaan zeer verdorven was. Wie kan zulks anders vermoeden van menfehen, die zulke groote dwaalingen in de leerevanden Godsdienft koefteren? Want is de rechte kennis van Goden zynen wil de grondflag van waare deugd, wat deugd kan men dan wachten by hun, die van godlyke zaaken zich geheel valfche begrippen vormen? Dat het ten deezen opzichte in de hoofdftad Samaria zeer Hecht gefteld was, zoo lang het ryk der X ftammen in ftand was, kan men uit den aart der zaaken gemakkelyk afleiden. In volkryke fteden, daar veele menfehen by malkanderen wooncn , die allen bedorven zyn, pleegt het zoo te gaan, dat  16 LEERREDEN dat de een den anderen door zynen omgang en voorbeeld al meer en meer bederve, even gelyk in aanftekende ziektens de een voor den anderen gevaarlyk is. Vooral heeft dit plaats in fteden , daar ondeugende Vorften hunne hofhouding hebben. Zulke Vorften hebben alle gelegenheid, om hunne verkeerde neigingen op te volgen. Doorgaans omringd van vleyërs, die hun in alles zoeken te believen, vinden zy zelden oprechte en getrouwe raadgeevers , die daarop toeleggen om hen van het kwaad te rug te roepen, en hun deugdzaame neigingen in te boezemen. De hovelingen volgen het voorbeeld van den Vorft, en het volk wederom dat van de grooten en aanzienlyken. Dit was nu het geval van Samaria. Want de Koningen, die van de fcheuringe des ryks tuffchen Juda en Israël af, over Israël geregeerd hebben, eerft te Thirza, daar na te Samaria, zyn de een na den anderen ondeugende Vorften geweeft. Hierin was Samaria veel ongelukkiger dan Jerufalem, daar nog van tyd tot tyduitftekend godvruchtige Koningen geregeerd hebben. En daar na de flooping van het ryk het land bewoond wierd door eene mengeling van zoo veele afgodifche volkeren, kan men ligt denken, dat de zeden van de laatere Samaritaanen niet anders dan zeer ongefchikt over 't geheel konden weezen. Het laatfte dat wy van de Samaritaanen aanmerken , is, dat zy aan den hevigften haat van de Jooden waren blootgefteld, want daar was eene  over HAND. VIII. 5- *? eene langduurige vyandfchap tuffchen de beide volkeren geveftigd. Van de gezintheid der Samaritaanen tegen de Jooden, ontmoet men eenige voorbeelden in de Euangelifche gefchiedeniffe Wanneer de Heer Jefus zyn aangezicht Luk< jjf, gericht hadde, om naar Jerufalem te reizen, zond5u S2, Hy boden uit voor zyn aangezicht, tfetke heenenSl«ereijb zynde, kwamen in een vlek der Samaritaanen, om voor Hem (herberge) te bereiden. En, zen de Euangelift, zy ontvingen Hem niet, om dat Zyn aangezicht was (als) reizende naar Jeru- "^Toen deHeillanduitJudea vertrekkende naar Galileën, door Samarien moeft gaan,en by de fonteine Jakobs vermoeid zynde van de reize, was nedergezeten, en van eene vrouwe die uit Samariën was gekomen om water te putten, eenen dronk water vroeg, zeide de Samaritaanfche vrouw als met bevreemding: Hoe begeert Joh. l\ . gy die een Jood zyt, van my drinken, die ik eene-Samaritaanfche vrouwe ben. Want, vervolgt de Euangelift, de Jooden houden geen gemeenfchap met de Samaritaanen. Op deeze onderftelling fteunt ook het verhaal, dat. de Zaliomaakerdoec, als van een zeldzaam voorbeeld en de opmerking en naarvolging van een' Jood overwaardig,dat eenSamaritaanfch reiziger eenen allerongelukkigften Jood by den weg half dood ziende liggen, met innerlyke ontfermmge'Luk. X. leweegd zynde, hem, (die wel hulp van een'30-35Priefter en Leviet van zyne eigene Natie, maar eeenszins van een' voorby reizenden Samaritaan * g fcheen  18 LEERREDEN fcheen te mogen verwachten,) met de tedei-fte liefde behandelde en verzorgde. En hoe verbitterd de Jooden van hunne zyde waren tegen de Samaritaanen, kan men daar uit afleiden, dat de vyanden van den Heere Jefus, wanneer zy Hem op 't hoogfte wilden fmaaden, Hem toeJoh. VIII. duwden : Zeggen wy niet wél, dat gy een Sama'ritaan zyt, en den duivel hebt ? Dus was het gefield met het volk, tot het welk Philippus kwam met het Euangelie. Zyne komft wordt dus gemeld: hy kwam af in de ftad. Dit woord geeft te kennen eene afdaaling'van eene hoogere naar eene laagere plaatfe, van het gebergte naar de vlakte, gelyk ook een ander grondwoord, dat in het 15 vers. van de Apoftelen Petrus en Joannes komende van Jerufalem naar Samaria gebruikt, en van de onzen ook door afkomen wordt overgezet. Hoe? wel eenige uitleggers de beide griekfche woorden, die Lukas in ons 5, en in het 15 vers gebruikt, enkel door komen of aankomen vertaaien. Maar wat was de rede, dat Philippus zich juifl naar Samaria begaf? zou hy zich opzettelyk derwaards hebben gewend, uitgelokt door de volkrykheid van die ftad, in die hope, dat hy daar met het meefte voordeel het Euangelie zoude kunnen verkondigen,daar hy aan veelen te gelyk den weg der zaligheid zou kunnen aanWyzen, en van waar hee woord der genade fpoedig tot de mindere fleden en dorpen zoude kunnen worden overgebragt ? Dit is naauw- lyks  over HAND. VIII. 5. 19 lyks te denken, wanneer men zich herinnert de groote afkeerigheid,die tufïchen de Jooden en Samaritaanen ftand greep, die 'tgeheel onwaarfchynlyk deed vo'orkomcn, dat de inwooners van die ftad en' van dat land het woord van een Joodfch' man zouden willen aanneemen. ' MilTchien kwam hy daar aan, alsby geval,om dat 't hem in den weg lag, zoo hy mogelyk voor had naar Galiléën te reizen, zoo datrhy dacht daar Hechts door te trekken, maar niet 'er lang te toeven, of 'er' iets byzonders te onderneemen. Want het gebeurt wel meer, dat wy wat anders voor hebbenden de Heer wat anders, g ^ die zulks op zynen tyd ontdekt. Bes 'menfehen XVL g' hart overdenkt zynen weg: maar de Heer ftiert zynen gang. Mögelyk ook had Philippus, hoewel dit niet is aangetekend, ecnige aanwyzing van den Heiligen Geeft, het zy door de Apoftelen voor zyn vertrek uit Jerufalem, of door eene verborgene leiding, wanneer hy reeds op reize was. Hoe dit ook zy, het blykt, dat hy door eene gunftigc beitelling van dè Voorzienigheid te Samaria was aangekomen. Welk was nu het werk, dat Philippus daar aangekomen zynde verrichtte ? Dit meldt ons Lucas met weinige woorden: hy predikte hun Chriftus. ) . -[ Wat dit in 't gemeen te kennen geeve, is gemakkelyk te verftaan. Het drukt uit/de waarheden, die van Chriftus te Weeteti en te gelooven nodig zyn, békend te maaken; de:waardigB 2 beid  20 LEERREDEN heid van zyn' perfoon aan te toonen, zyn midu delaars -werk, waartoe Hy van God gezalvd is, te verklaaren , zoo als Hy dat niet alleen op zich genomen en aanvaard, maar ook daadelyk uitgevoerd had door zyn leven, zyn lyden en derven, en verder voortzet en voltooit in zyne heerlykheid, om zondaaren tot roem der godlyke genade van een eeuwig verderf te verloden en tot eindelooze zaligheid op te leiden. Het geeft te kennen, de ganfche leere van Chriftus te ontvouwen, en met opzicht tot de leerftukken die men gelooven, en de geboden, die men onderhouden moet. Het behelft niet alleen deeze dingen duidelyk en naar elks bevatting verftaanbaar en uitgewikkeld voor te ftellen; maar ook derzelver zekerheid tot overtuiging van het gemoed te betoogen; en eindelyk dezelven door een vertoog van het groot belang, dat elk menfch daarby heeft op het fterkfte aan te pryzen, en daarop toe te leggen, dat men hem overreede en beweege tot het geloof in Chriftus. Het griekfch woord, dat hier en elders van de prediking van het Euangelie gebruikt wordt, geeft te kennen het werk van eenen Heraut te verrichten. De Herauten waren mannen, die door openbaar gezag aangefteld zynde, verplicht waren fommige dingen van aangelegenheid af te kondigen en ter kennis van het volk te brengen, by voorbeeld, den inhoud van een verbond bekend te maaken, den oorlog aantekondigen, vrede uit te roepen,, of wat dies meer is.  over HAND. VITL 5, aï is Zulke mannen waren de Apoftelen en Apostolifche mannen, ja ook alle geroepene Leeraars en bedienaars van het Euangelie, als die op hoog gezag en in den naam van Chriftus het Verbond der Genade ontvouwen. God was mz Cor. V. Chriftus de werreld met zich zeiven verzoenende: 19, w. hunne zondin hun niet toerekenende: en heejt het woord der verzoeninge in ons gelegd. Zoo zyn wy dan gezanten van Chriftus wege, ah of God door ons iade- wy bidden van Chriftus wege, laat u met God verzoenen. Zy kondigen den oorlog aan, • wanneer zy den moedwilligen en hartnekkigen verwerper van het Euangelie, den toorn van God aanzeggen: Indien iemand den Heer Jefus ,Cor Chriftus ni* liefheeft, die zy eenevervloekinge,™ Maranatha. Zy boodfehappen den vrede en roepen dien uit voor alle boetvaardige en geloovige zondaars. Hoe lieflyk zyn op de bergen Jef>UL de voeten des genen, die 't goede boodfchapt die 7. den vrede doet hoor en: des genen, die goede boodfchap brengt van het goede, die heil doet hooren, des genen die tot Zion zegt, W God u Ko ^Heet dit in't gemeen Chriftus prediken, het verdient nog eenige overweeging waaromen op welk eene ^ Phffipp^ zulks in 't byzonder te Samaria verricht hebbe. Hy moeft overreeding in zyn gemoed hebben, dat Lm dit geoorloofd ware, ja dat hy daar eene roeping toe had. Wanneer de Heer Jefus z ne Apoftelen nogby *yn leven had uitgezonden, om de aannadering van het Konmgryk B 3  |i .LEERREDEN, der hemelen te verkondigen , had hy hun zoo wel verboden, zich tot de Samaritaanen tewenMatth. den, als tot-de Heidenen. Gy zult niet henen ■X- 5>6- -gaan, had Hy to.en gezegd.op den weg der,Heidenen, noch gy zult niet ingaan 'in (eenige)ftad der Samaritaanen. Maar gaat veel meer henen tot de verlorene fchaapen yan het huis Ifraèïs. Nu is 't wel waar, dat deZaligmaaker na zyne opftanding aan Zyne Apoftelen een algemeen Mare. bevel had gegeeven: Gaat henen in de- geheele XVI. is-werreld, predikt liet Euangelium allen creatuur en. Maar dit niet tegenftaande, hebben zy de uitvoering van dit bevel uitgefteld, tot dat zy by eene nadere openbaaring, met welke Petrus verwaardigd werd, verftonden,dat nu de tyd gekomen was om het daadelyk werkftellig te maaken. Wat mag dan Philippus hebben bewoogen, om voor deeze nadere openbaaring het Euangelie aan de Samaritaanen te prediken? Het zal hem niet onbekend zyn geweeft, dat de Heilland voorhenen met zeer veele vrucht,ter gelegenheid van een gehouden gefprek met eene Samaritaanfche vrouwe, het Euangelie aan haare landgenooten >had verkondigd; dat deezen zich zeer begeerig betoond hadden, om Jefus by zich te houden en het woord uit zynen mond te mogen hooren; dat de Heer ook in zoo verre in hun verzoek om by hun te blyven, bewilligd had, dat hy twee dagen aldaar bleef, en dat 'er zeer veelen tot het geloof in Hem werden overgehaald, en deeze ronde beJoh. IV. leidenis afleiden: Wy gelooven, niet meer om uwes 4a- zeg-  o.xtür HAND. VUL % 23 zegens *iH*» «3 Mbm tKm)&" Uoïd, en meten dat deeze waarlykisde Christus, de Zaligmaaker der werreld O ok z Ph lippus zich hebben emnnerd , dat in het voorfchrift, ft welk de Apoftelen haddei1 ont vangen aangaande de orde in hunne prediking waar te neemen, de Samaritaanen voor de Heidenen gaan moeften in het genot van dit voorrecht Gyzult, deeze waren Heillands woor- „ den kor/voor' zyne Hemelvaart gy getuigen zyn, zoo te Jerufalem, als \ea !n S.maria, en tot aan het niterfle cUr aarde Was nu het Euangelie een geruimen tyd lang verkondigd te Jerufalem en was daar eene talryke gemeente vergaderd van verfcheidene duizendeii; waaronder zich zelfs eene groot e ^ Jchaare van Priefteren bevond- wierd door de verftrooiden het woord alom verkondigd, volgens vei-s 4 waarfchvnlyk in geheel Judea; zoo fcheen dan nu ook Samaria aan de beurt te wen, om met dat voorrecht bedeeld te worden Wanneer men nu onderftelt dat Philippus zich tegen zynen eerften toeleg te iZa bevond, dat hy tegen zyne vc^«to»B by de inwooners een greetig verlangen befpeur de om aangaande de leere van Jefus te wollen onderricht, en dat hy zich zeiven gedron•«voelde door den Ge^, gelyk elders van Pau- Hand. f" wordt aangetekend, om aan deeze men-XVUL* fcheT te betuigen, dat Jefus is de Chriftus, en hun Zvne genade aantekondigen j mogt hy zuIks dan niet als een godlykenwenk aanmerken, om B 4  *4 LEERREDEN' zich de gewenfchte gelegenheid ter üitbreidin» ge van het Euangelie te nutte te maaken? Althans men merkt niet dat de wettigheid van *t gedrag van Philippus is in twyfel getrokken, of dat zyne handelwyze aan berispinge is onHand. derhevig geweeft, gelyk naderhand aan Petrus XI- 2,3-wedervaaren is, wanneer hy ten huize van Cornelius was ingegaan en daar het woord des ^ levens had verkondigd, die daardoor genood- zaakt werd zyn gedrag te verdedigen door 't verhaal der openbaaringe die hy. op dit ftuk ontvangen had. In tegendeel blykt uit het gedrag der Apoftelen dat hierna vermeld wordt, vs. 14-17 , dat deeze zaak door hunne goedkeuring is bekrachtigd en voortgezet geworden. De omftandigheden van de plaats, daar Philippus verkeerde, kan ons ook eeniger maate doenbezeffen, op welk eenewyze, hyaan de inwooners van die hoofdftad Chriftus zal hebben gepredikt. Want hoewel Jefus knechten alom daar zy gezonden worden, het zelve Euangelie in den Gal. I. grond der zaake verkondigen, daar 'er geen anf. 8. der is; waarom Paulus die ernftige betuiging doet: al ware 't ook dat wy, of een Engel uit den hemel u een Euangelie verkondigde buiten het gene wy ti verkondigd hebben, diezy vervloekt; Zoo vordert echter de geeftelyke wysheid acht te geeven op de begrippen en den toeftand der menfehen, onder welken zy hunnen arbeid verrichten, om daaruit af te leiden hoe zy het moeten inrichten, om hen met het meefte voordeel tot de ken-  ovïr HAND. VIII. 5. kennis en de liefde van het woord der genade te mogen uitlokken en overhaalen. Hebben wy te voren drie ftukken van hun in aanmerking genomen, hunne dwaalende begrippen in den Godsdienft, het groot bederf'inde'Zeden, en de vyandfehap die tuffchen hen en de Jooden als eene verouderde kwaaie ftand greep, elk van deeze ftukken konden Philippus tot'een richtfnoer ftrekken, om zyne leerwys daarnaar te richten. Dwaalden zy in den Godsdienft, zoo dat zy in fommige ftukken met de Jooden hetzelve gevoelden, in anderen verfchilden, hy kon zich bepaalen by de waarheden die zy zoo wel als de Jooden erkenden , gelyk die voornaame waarheid, dat de Mesfias komen zoa, waarvan de Samaritaanfche vrouw zoo volmondig gezegd had: Ik weet, dat de Mesfias komt (diege- J°h- IV. naamd wordt Chriftus,) wanneer die zal gekomen zyn, zoo zal Hy ons alle dingen verkondigen. Wilde hy uit de fchriften bewyzen, dat Jefus de beloofde Mesfias was, en naamen de Samaritaanen alleen de fchriften van Mofes aan, zoo vorderde de voorzichtigheid dat hy zyne bewyzen uit Mofes ontleende, en niet uit de overige fchriften, 't en ware hy eerft derzelver godlyk gezag betoogd hadde. Wierd het gefchil geopperd over de plaats van den openbaren Godsdienft , of men daar voor moeft houden Jerufalem of den berg Gerizim? hy kon naar 't voorbeeld van den Heere Jefus antwoorden, dat de uure gekomen was, Joh. IV. dat men noch op dien berg, noch te Jerufalem , B 5 'ï(n  26 .LEERREDEN den Vader zoude aanbidden,. en dat hoewel de Jooden de waarheid aan hunne zyde hadden, het echter vooral hierop aankwam, om onder de waare aanbidders te behoor en, die den Vader in geeft en waarheid aanbidden. Luk. Was fat bederf in,de zeden groot by de Sa- XIX. 10. manmanen, Philippus kon hen leeren , dat de Zoon des menfehen was, gekomen, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was. Dat de Voornaame inhoud van zyn Euangelie hier op uit i Tim.I. j^vam: J)it is een getrouw woord, en alle aanneeminge waardig, dat Chriftus Jefus in de werreld gekomen is om de zondaaren zalig te maaken, zelfs ook de voornaamften. Dat niemand moefl Rom. V. wanhopen, dewyl Chriftus geleden had en op 6. zynen tyd geftorven was voor de godloozen. Maar ook hun teffens dit onder 't oog brengen, dat zy de genade van Chriftus aanneemende geroe• Pen wierden, om den dienft aan de zonde op II. 19. te zeSSen; dat een iegelyk die den naam van Christus noemt, verplicht wordt om af te ftaan van Tit. II. ongerechtigheid. Want dat Jefus Chriftus zich zeiven voor ons gegeeven heeft, op dat Hy ons zoude verloffen van alle ongerechtigheid, en zich zeiven een eigen volk zoude reinigen, yverig in goede werken. Was 'er eindelyk eene oude en verregaande vyandfehap tuffchen de twee volkeren, dit kon Philippus aanleiding geeven, om aan de Samaritaanen voor te houden, dat de leere van Christus is een Euangelie des vredes ; het woord der verzoening; dat de Vader door Hem vre- Colosf. de gemaakt hebbende door het bloed zyns kruifes, 1. 20. ^QOr  over HAND. VIII. S 2?- deer Hem alk dingen had willen verzoenen tot Bemzelven, het zy de dingen die op de ..aarie, het zy de dingen die in de hemelen zyn. Dat Tefus een Vredevorft is t door' z^ nen dood de vyandfehap had te niete gedaan cn den vrede met God herfteld had, dat Hy deezen herftelden vrede tot eenen grond leide, om eenen algemecnen vrede onder demenfchenteftichten. Dat Hy. de hefde tot de hoofdwet in zyn ryk gemaakt en die op t.kiag tigfte aan alle zyne otferdaanen had aanbe volen. Dat. Hy de liefde tot de vyanden zelfs ,cer eröfttf had ingefcherpt, den zynen toe roe^.endif: Hebt ,we vinden lief u vervloeken, doet wel den genen die u haaten, ::uL ^ de genen die uge^ld^ en^ 7 tw Hv ook zclv aan t Kruis> u vervolgen. Dat tiy ook * voor zyne vyanden cn moordenaars had gebe den en dat Hv deeze genaderyke en voor hee menfchdom zoo heilzaame verklaaring gedaan haZalig zyn de vreedzaamen of vredemaners :Matd, want zy zullen Gods kinderen genaamd worden. Dus hebben wy den Euangeliedienft van Phimms in de ftad van Samaria overwoogen, laaÏXv hier uit afleiden, welk het voornaam loete Zyn groote toeleg moet zyn , Chnftus na wat nader verklaaren. Z het te beroepen wy om » op ge°*Xvao'de heilige fcorift.» op den aart der zaaken. Le(>  28 LEERREDEN Letten wy op de befchryvingen, die 'sHec• ren woord geeft van het amt der eerfte bedienaars van het Euangelie, zoo zullen wy ras van de waarheid der voorgeftelde aanmerking worden overtuigd, als zynde duidelyk daarin gegrond. Vloeit dit niet als een wettig gevolg uit de verhandelde woorden? Hoe kon Lucas anders dan volgens deeze onderftelling den geheelen inhoud van den 'Euangeliedienft van Philippus onder de Samaritaanen, die, gelyk heü vervolg der gefchiedenis aanwyft, zoo uitftekend gezegend is geweeft, tot deeze enkele befchryving brengen: hy predikte hun Chriftus'? .In het volgende Hoofdftuk befchryft hy den Euangeliedienft van Paulus, zoo ras de Heer Jefus hem daartoe had geroepen, op eene derHand, gelyke wyze: hy predikte zegt hy van hem, hy IX' 20' predikte terftond Chriftus in de Synagogen, dat Hy de Zoon van God is. Paulus zelv brengt meermaalen zyne lecre tot dit eene ftuk, als iCor. I. de hoofdfom van alles. Wy prediken Chriftus 23' den gekruifigden, den Jooden wel eene ergernis, en den Grieken eene dwaasheid: Maar hun die geroepen tijgt, beide Jooden en Grieken (prediken wy) Chriftus de kragt Gods, en de wysheidGods. ^c°r- Ik heb niet voorgenomen, zegt hy elders, iets te weeten onder u, dan Jefus Chriftus, en dien 1 Cor. gekruifigd. En wederom, Niemand kan een anIII. 11. der fondament leggen, dan het gene gelegd is, 't welk is Jefus Chriftus. Letten wy op den aart der zaaken, zullen wy daar verder in beveiligd worden. Want wat is een dienaar van het Euangelie? Hy  overHAND. VIII. J- *5> Hy is een dienftknecht van God en van Jefus Chriftus. Hy is een uitlegger der heilige fchrf; Hv is een Leeraar van den waaren Godsdienft. Hy is een Herder van eene Gemeente. Maar elk van deeze byzonderheden vereifcht het dat hy Chriftus predike. Een Euangelie dienaar is een dienftknecht van God Dit is wel eene benaaming, die op alle d godvruchten paft; zy f» en dienftmaagden va« G0d, om dat zy ach met al wat zy zyn en vermogen, aan den zaligen dienft van God hebben toegewyd; echter worden zvinzonderheiddus genoemd, welker dienft God gebruikt om hunne medemenfchen aanbande Zynen wille te onderrichten en ze tot gaanae z,yu h Zvne eemeenfchap op te leiaen. eelds de naam van de Pr opheeten onder het S Teftament. ft. **• «f ■ # vader* uit Egypteland zyn uitgegaan, tot op dee »* lenig,zoofel ik tot n gezonden alle myne knech- Z de Propheeten, dagelyks vroeg op zynde en Zdende. Daarna onder het nieuwe Teftamen van de Apoftelen en Euangeliedienaaren. De Koning, die zynen Zoone eene bruiloft bereid Je zond zyne dienftknechten uit om de genood--XXII. den ter bJoft te roepen. Paulus noemt zich,- » * Sven een' Dienftknecht van God en een JpoJtiP* van Jefus Chriftus. . Elders worden zv dienftknechten van JefusChris- rom. t, m genoemd. Dus noemt zich Paulus in het op-i. fchrifc van zynen brief aan de  30 LEERREDEN 2 Pet. I. noemt zich Petrus, dus noemt zich Judas in Jud. I r. den aanvanS van hun"e brieven. Jacobus voegt Jac. I. i>eide famen, zich nóemende een' dienftknecht van God en den Heere- Jefus Chriftus. • Die aan deeze benaaminge zal beantwoorden, die moet Chriftus prediken. Is hy een dienftknecht van God, dan moet hyde heerlykheid van God naar zyn vermogen onder de menfehen verkondigen en bekend maaken, dit zal hy doen, wanneer hy Chriftus predikt. Want hoewel God in alle Zyne werken Zyne heerlykheid openbaar maakt, mag men zulks echter by uitnemendheid zeggen van de verlos- III. 25. fmge die in Chriftus Jer"s & Mlken God voor- gefield heeft (tot) eene verzoeninge door het geloof in zyn bloed, tot eene betooninge van Zyne rechtvaardigheid. Wanneer de Heer Jefus op luk Ti dC a3rde verfcheen>zoo juichten de hemelfche •$2' heirfchaaren : Eere (zy) Gode in de hoogfte (hemelen.) En wanneer Hy nu gereed ftond om deeze werreld wederom te verhaten, was het "XVII. 4 Zyn£ betui§inS tot den Vader: Ik heb U verheeren 6. lykt °P de aarde. Ik heb Uwen naam geopenbaard den menfehen, die gy my uit de werreld gegeeven i Tim Mt' De leere Van 'Chriflus maS dan wel geI. ii. ' noemd worden'Art Euangelium der heerlykheid des zaligen Gods, gelyk Paulus dezelve noemt i Cor. Want dus fpreekt die groote Apoftel elders! IV. 6. God die gezegd heeft, dat het licht uit de duis- lemijfe zoude fchynen, is degene die in onze harten gefdienen heeft, om (te geeven) verlichtinge der kennifte der heerlykheid Gods in 't aangezicht van-jejus Chriftus. ts  over HAND. VIII. 5- 3i Is hy een dienftknecht van Jefus Chriftus, dan moet hy de eere van deezen zynen Heere zeer ter harte neemen en daarvoor yveren Hy moet een getuige zyn van de heerlykheid die Hy heeft air de eeniggebooren van job. I. den Vader, en van de heerlykheid, die Hf*** als Middelaar van den Vader heeft ontfangen, HancL wanneer Dezelve Hem door zyne rechterhand heeft verhoogd (tot) eenen Vorft en Zaligmaaker om- Jfraèï te geeven bekeering en vergeeving der zonden. Dan gedraagt hy zich waardig den naam van een dienftknecht van Chriftus, . , wanneer hy zich gereed toont om eigene eer en roem te verzaaken , 'zoo maar de eer van Chriftus wordt erkend en geprezen. Dan kan hy met Paulus zeggen: Wy prediken niet. ons xCor. «elven, maar Chriftus Jefus den Heer: en ons zeiven, (dat nvy) uwe dienaar en (zyn) om Jefus wil En met Joannes, den voorlooper van den Mesfias- Hy moet waffen, maar ik minder war- Joh. m. den. Zoo hy daartegen uit laffe mefifchenvrees 3» en uit zucht om menfehen te behaagen, met dorlt uitkomen voor de eere en het belang van zynen Heere, dan zou hy dien eernaam verbeuren , en niet waardig zyn langer een dienftknecht Van dien grooten en beminnenswaardigen Heere te heeten. Althans dus begreep het diegroo' te en getrouwe knecht van zynen Heere, Pau- Gal. L lus • Predik ik nu, vraagt hy, den menfehen of 10. Gode? Of zoek ik menfehen te behaagen? want indien ik ook menfehen behaagde, zoo ware ik geen ■ dienftknecht van Chriftus. ^  3 = LEERREDEN Een Euangelie dienaar is een uitlegger van de heilige fchrift. Is het nodig dit te bewyzen ? Is Gods woord niet het middel, om menfehen te brengen tot Rom. X. hec geIoof ? of hen in het zelve meer en meer 14, 17. te beveiligen? Hoe zullen zy [in Hem] gelooven, van welken zy niet gehoord hebben ? En hoe zullen zy hoor en zonder die [hun] predike ? Zoo is dan het geloof uit het gehoor: en het gehoor door het woord van God. Zynde heilige fchriften niet het richtfnoer van ons geloof en wandel ? Zyn ze niet de toetfteen der gezonde leere, waaraan waarin. "16 ne*d van ^waalinge m°et worden onderfchei17. den? Is niet alle de fchrift van God ingegeeven? Is zy niet nuttig tot leeringe, tot weder legginge, tet verbeteringe, tot onderwyzinge die in de rechtvaardigheid is ? op dat de menfche Gods volmaakt zy, tot alle goed werk volmaaktelyk toegeruft? Maar zal de fchrift alle die groote en onwaardeerbaare voordeden uitleveren , dan moet zy verftaan worden. Het zyn niet de letters en fchriftmaatige klanken, die de menfehen wyzer en beter zullen maaken , maar 't zyn de waarheden, die daarin begrepen zyn en door dezelve worden uitgedrukt. Derhalven moeten die fchriften verklaard en de waarheden, die zy behelzen, bondig en duidelyk aangeweezen worden, waar toe de kennis van taaien, van oudheden en gefchiedenilTen der Hand. oude volken van goeden dienft zyn. Is het een XVII. 11 teken van een' edelen inborft in hun, die de waarheid zoeken , het woord te ontvangen met aU  over HAND. VIII. $. 33 alle toegenegenheid, onderzoekende dagelyks de fchriften, of deze dingen alzoo zyn. Dan moeten zy, die de waarheid verkondigen, in ftaat en gewillig zyn, om zulken te recht te helpen, om tot het rechte verftand daar van tegeraaken. Wanneer Philippus van een' Engel des Heeren gelaft was te gaan tegen het zuiden, naar den weg die van Jerufalem afdaalt naar Gaza, endaar zag eenen Kamerling van de Koninginne der Mooren, die den Propheet Jefaias las, vraagde hy denzelven: Verftaat gy ook het gene gy leeft? En Umd.^ wanneer hy openhartig antwoordde: Hoe zóU> JJ^J de ik toch kunnen, zoo my niet iemand onderrecht? en vervolgens vraagde: Ik bid u, van men zegt de Propheet dit? van zich zeiven, of van iemand anders ?. zoo deed Philippus zynen mond open, en beginnende van die zelve fchrift, wees hy hem aan wie hy was, die van den Geeft bedoeld wierd. Is nu het uitleggen der heilige fchrift mede het werk eenes dienaars van het Euangelie, hoe kan hy dan anders dan Chriftus verkondigen, die de voornaame inhoud is van de ganfche heilige fchrift? want of hy Mofes onderneemt te verklaaren, of de Propheetcn, of de Euangeliften, of de Apoftelen, alom zal hy Chriftus ?{ ^ ontmoeten, die al van ouds zeggen kon: J»8. de rolle des boeks is van my gefchreven. Slaat hy Mofes op, hy vindt daar zeer merkwaardige voorzeggingen van een zaad der Vrouwe, 't welk 1 Mof. de fiange den kop zou vermorzelen; van een zaad ^ ^J- Abrahams, in 't welk alle volken der aarden ~*0k-xxii.lg> q den  34 LEERREDEN den worden gezegend; en andere Godfpraaken, die haare vervulling in Chriftus hebben. Wat vindt hy meer ? hy vindt de godlyke inftelling van eenen ftaatelyken en pJegtigen dienft,dien de Allerhoogfteaan zyn volk Israël voorfchreef. En kan hy zynen aandacht bepaalen by het werk der Priefteren, by de offerhanden, by de waffchingen; zonder te merken en te doen opmerken, dat hier treffende fchilderyen zyn van toekomende verrichtingen en weldaaden; dat hier geweezen wordt op dien grooten Priefter, Pf. CX. van Wien daarna gezegd is: De Heer heeft ge4- • zworen, en 't zal Hem niet berouwen, Gy zyt Heb IX Priefter in eemvigheid naar de ordening van Mel,i. ' ' chifedek? Den Hoogepriefter der toekomende goeHeb. X. dérm Chriftus? Want de wet hebbende eene fchax. duwe der toekomende goederen, niet het beeld zel¬ ve der zaaken, kon met dezelve offerhanden, die zy alle jaar en geduriglyk opofferden, nimmermeer heiligen de genen die daar toe gingen. En vraagt iemand, welk het einde was van de wet ? Het Kom. X.einde der wet zeSc Paulus, is Chriftus tot recht4- vaardigheid eenen ygelyken die geloovt. Wendt hy zich naar de Propheeten, deezen hebben de komfte van den Chriftus voorzegd, zy hebben zyn gefl-acht aangewezen, de plaats cn tyd van zyne geboorte bepaald,zy hebben zyn lyden en flerven, zyne opftanding en heerlykheid met de zalige vruchten daar van te voren verkondigd. Wanneer Paulus den lydenden en Hand. tot heil van Zyn volk verrezen* Jefus predik- • XXVI. te, danverklaarde hy niets te zeggen buiten'hei 22, 23-' gene  over HAND. VIII. s- 35 gene de Propheeten en Mofes gefprokcn hadden dat gefchieden zoude. Trouwens van die zaligheid die x Pet!.; j. in Hem is, heiben ondervraagd en onderzocht de 10,ïu Propheeten, die gepropheteerd hebben van de genade aan ons (gefchied.) Onderzoekende op Welken 0f hoedanigen tyd de Geeft van Chriftus, die inhun Was, beduidde en te voren getuigde, het lyden[dat] op Chriftus [komen zoude], en de heerlykheid daar na [volgende.] Waarom ook Petrus als hy Jefus verkondigde ten huize van Cornelius, betuigde: Deezen geeven getuigeniffe alle de 2Vo-Hand.x, platen, dat een iegelyk die in Hem geloovt vergee- 43ving der zonden ontvangen zal door zynen naam. Gaat hy over tot de Euangeliften, daar is Jefus de geheele inhoud van hunne gefchiedenisfen. Deezen hebben zyne geboorte, zyn leven, zyne redenvoeringen, zyne wonderen, zynlyden en fterven,zyne opflanding en hemelvaart te boek gefield. Wil hy eindelvk de brieven en fchriften der Apoftelen verhandelen, ook daar zal hy overal Chriftus ontmoeten. Hy zal Chriftus vinden in het begin, hy zal Chriftus vinden in het midden, hy zal Chriftus vinden in het einde. Ook in hunne fchriften zoo wel als in hunne predikingen, hebben zy niets dan Chriftus willen weeten. Een Euangeliedienaar is een Leeraar van den waaren Godsdienft. Als zodanig moet hy twee zaaken verrichten, hv moet de leerftukken voorftellen, die men gelooven, hy moet de plichten aanwyzen, die ïuuv , J q 7 men  J 36 LEERREDEN men betrachten moet. Geen van beiden mag hy verzuimen. Wat helpt eene voorftelling van de gezonde leere des geloofs, wanneer 'er niet wordt aangedrongen op eene godvruchtige gezintheid en een' heiligen wandel? of wat helpt het geduurig aanpryzen van allerlei pligten, wanneer men nalaat eenen vallen grondflag daartoe te leggen in de leere des geloofs ? Maar nu kan hy noch het een noch het ander naar behooren verrichten, of hy moet Chriftus prediken. Want wat de leer ftukken betreft, zoo maakt de leere van Chriftus, het onderricht aangaande zynen perfoon, zyne natuuren, zyne amten, zyne flaaten, een zeer voornaam deel uk van de Godgeleerdheid. Maar ook inde overige leerltukken, dieniet rechtftreeks van Chriftus handelen, is de kennilTe van Chriftus derwyze ingevlochten, dat men dezelve zonder Chriftus niet volledig verflaan kan of verklaaren. Zal men God recht kennen, men moet Hem kennen, zoo als Hy zich in en door Chriftus Joh. I. heeft geopenbaard. Niemand heeft ooit God gezien: de eeniggeboren Zoon, die in den fchoot des j0jj Vaders is, die heeft (Hem ons) verklaard. En XVII. 3.dit irhet eeuwig leven, dat zy Ukennen, den eenigen waarachtigen God, en Jefus Chriftus, dien Gy gezonden hebt. Waar zyn de godlyke eigenfchappen in zulk een' luider vertoond, als in Jefus Chriftus en in de verzoening door Hem te wege gebragt ? die  over HAND. VIII. 5- 37 die ondoovgrondelvke wysheid in het uitvinden van zulk eenen weg ! die vlekkelooze heiligheid en onkreukbaare rechtvaardigheid in de naauwfte vereeniging met weergalooze en onbezefbaare liefde en genade in de daadelyke uitvoerin^ De aanbiddelyke verborgenheid der heilige Drie-eenheid begrypt noodzaaklyk de kennis van Gods eigenen en eeuwigen Zoon, dewelkeHébi.1.3. is het affchynzel [zyner] heerlykheid, en het uitgedrukte beeld vyner zelfftandigheid. Het beeld des onzienelyken Gods. Overweegt hy het eeuwig voomeemen der genade, dan leert hy, dat wy uitverkoorenzyn in Chriftus. De God en Vader van onzen HeereWu 3, fefus Chriftus , heeft ons uitverkoren tn Hem, voor de grondleggmge der werreld, op dat wy zouden heilig en onberispelyk zyn voor Hem in de liefde- Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneeminge tot kinderen, door Jefus Chriftus in Hem zeiven, naar het welbehagen van zynen wille. Spreekt hy van de Schepping en van de Voor- joh. I. 3. venizheid, hy leert, dat alle dingen door'.het Woord zyn gemaakt, en dat zonder het zelve geen ding is gemaakt, dat gemaakt is, dat door *» Zoon van Gods liefde alle dingen zyn gefchapen,™-^ die in de hemelen en die op de aarde zyn, diezienM en die onzienlyk zyn, het zy Throonen, het L Heerfchappyen, het zy Overheden, het zy Mach■ ten • dat alle dingen door Hem en tot Hem zyn gefchapen: En dat Hy is voor alle dingen, en dat alle dingen beftaan te famen door Hem. C 3 Be'  S8 LEERREDEN Begeeft hy zich naar het onzichtbaar ryk der geeften; hy ontmoet daar goede Engelen, die zich bezig houden in den dienft van het KoHebr I 6. ningryk van Hem, dien alle Engelen Gods aanbidden. Hy ontmoet 'er kwaade Engelen, die gedwongen zyn Zyne macht en heerfchappy te Matth_ erkennen, en uitteroepen: Je/u gy Zoon van VIII. 29. God, wat hebben wy met U [te doen.] Zyt Gy hier gekomen om ons te pynigen voor den tyd ? Hy ziet daar de overwinning, die Hy al ftervende behaalt heeft over den vorfl der duiflernifle, Hebr wanneer Hy docr den dood heeft te niete gedaan 11. 14. den genen die liet geweld des doods hadde, dat is, den duivel. Befchouwt hy den rampzaligen zondenval, daar was reeds Adam een voorbeeld des genen, Rom. V. die f,omen zmde. Want gelyk door de ongehoords'. 19. zaamheid van dien eenen menfch veelen [tot] zondaars gefield zyn geworden, alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van eenen veelen [tot] rechtvaardigen gefield worden. Vindt hy zich gedrongen om openinge te doen van het verbond der genade; hier is Christus de Middelaar, die zoo veel uitneemender be. dieninge gekregen heeft dan Mofes, als Hy ook eenes beteren verbonds Middelaar is, het welk in betere belofteniffen bevefiigd is. Hy is 't alleen, door wien wy der goederen der genade en der heerlykheid deelagtig worden. Verklaart hy de tekenen en zegelen van dit verbond; gelyk deezen hun gezag cn waardy van Zyne infteiling ontleenen, zoo zyn ook en doop.  over HAND. VIII. 5. 39 en Avondmaal daarhenen gericht, dat ze ons geloof op de offerhande van Jefus Chriftus aan het kruü, als op den eenigen grond onzer zaligheid W Wordt 'er van de Kerk gehandeld, de gemeen- Eph. L te van den leevenden God; deeze is gebouwd op het *ofondament der Apoftelen en Propheetenwaarvan Jefus Chriftus is de uiterfie hoekfieen. Hier wordt bemand voor Heer en Koning erkend, dan Hy L alleen aan welken de Vader alle dingen zynen 2i. ^ voeten'heeft onderworpen, en heeft Hem der Gemeente gegeeven tot een hoofd boven alle dingen: welke zyn lichaam is, [en] de vervullinge des genen die alles in allen vervult. Wil hy laatftelyk zvnen aandacht aftrekken van de tegenwoordige werreld cn dien vefti2en op de toekomende , is hy bedacht om trooftgronden voor zich en voor anderen tegen '* menfehen uiterfie te verzamelen, hy moet al dien trooft van Chriftus verwerven. Dat _ geeft den Chriften trooft tegen den dood, datphiL L hv ontbonden zynde met Chriftus züzyn, 't welka3. Zeer yerre het befte is. Dat geeft een vrolyk uitz cht op de opftanding, dat Jefus de opftandmge Joh. XI. is en het leven. En dat Hy ons vernederd lichaam^ UL veranderen zal, op dat hetzelve gelykformig worde2l. Zen heerlyken lichaame. Dat geeft vrymoedigheid tegen den dag des Oordeels, dat wy met gerechten hoof de, even denzelven, die zich te voItn om onzent wille voor Gods gerichte gefield, 'en al den vloek van ons weggenomen heeft, tot ee* mn Rechter uit den hemel verwachten. Dat doet C 4 elQ"  40 LEERREDEN eindelyk de zaligheid des hemels vrolyk te ge5 moete zien, dat hoewel het nog niet geopenbaard III, 2. is j wat wy zyn zullen; wy echter weeten, dat als [Hy] zal geopenbaard zyn, wy Hem zullen gelyk weezen: want wy zullen Hem zien gelyk Hy is. Verfpreidt zich dus de kennis van Chriftus, door alle de leer ftukken van de Godgeleerdheid, die een Chriften gelooven moet, men kan dezelve ook niet achterwege laaten by de behandeling der geboden die een' Chriften aanwyzen, wat hy betrachten moet, zoo hy anders eene waare Chriftelyke Zedekundc zal voordellen. Want het zy dat hy een vaften grondflagwil leggen der pligten die een Chriften moet waarneemen, of dat hy den aart en uitgeftrektheid van dezelve poogt te verklaaren, zoo moet hy Chriftus prediken. Hand. £)e grondJ}ag doch dier pligten is het geloof, Gal'. %. wmrdoor G°d de harten reinigt, en 't welk is wer6. ' keilde door de liefde. Want zonder gelobve is 't onHeb. XI. mogelyk (Gode) te behagen. Daar men in zich zeiven geheel kragteloos is, haalt en verkrygt men uit de vereeniginge met Chriftus door het geloof kragt uit Hem , om Gode welbehaaglyk Joh. XV.te wandelen. Ik ben de Wynftok, zegtHy, (en) 5- gy de ranken: die in My blyft,en Ik in hem; die draagt veel vrucht: want zonder My kunt gy niets doen. De zwakke wordt door dit geloof een held, en kan met Paulus zeggen: Ik vermag alPhil. IV. k dingen door Chriftus die my kragt geeft. 13- En waar zal men den waaren aart der deugd be-  over HAND. VIII. 5- 41 beter leeren kennen, dan uit het onderwys en voorbeeld van Chriftus! Want Chriftus heeft in Zyne befchryving van de liefde Gods als moetende gaan boven alles en vorderende alle onze neigingen en vermogens, en van de liefde des naaften gericht naar de liefde diewy hebben tot ons zeiven een zoo zuiver, zoo volledig, zooverheven, en teffenszoo duidelyk en verftaanbaar begrip van echte vroomheid en deugd gegeeven , dat nimmer menfchlyke wysheid het daar toe heeft kunnen brengen. En wat Zyn leven aangaat, dat was eene geduurige opheldering en beveiliging van deeze Zyne leere Waar zag men ooit zulk eene blaakende liefde tot God als in het leven van Jefus? die zeggen kon : Myne fpyze is , dat Ik doe Joh. LV. den wil des genen die My gezonden heeft, en zyn' werk volbrenge. En die onophoudelyk bewyzen eaf van Zyn vertrouwen, Zyne gehoorzaamheid, Zynen yver voor de eere van Zynen Vader ten einde toe. Waar zag men ooit de liefde des naaften zoo ver uitgeftrekt en zoo volmaakt geoefend als in het leven van Jefus?zoo dat Zyne tydgenooten zich boven maten zeer ont- Mar(% zetteden, zeggende; Hy heeft alles wel gedaan, en vil. 37Hy maakt dat de dooven hoeren, en de ftommen fpreeken. Waar weigerde Hy ooit zyne hulp aan ellendigen? Hy verlofte kranken van hunne ziektens en kwaaien ;Hy onderrichte onkundigen; Hy trooftte treurigen; Hy droeg met veele langmoedigheid de zwakheden van zyne C 5 leer"  42 LEERREDEN leerlingen; Hy bad voor zyne vyanden; jaHy itierf aan het kruis voor zyne vyanden. Dit voorbeeld, dat Chriftus in zyn leven, in zyn lyden, in zyn fterven gegeven heeft, wordt ter naarvolginge voorgefteld aan allen,die ber Pet. lyden in Hem te gelooven. Hier toe zyt gy geil. 21. roepen, dewyle ook Chriftus voor ons geleden heeft, ons een exempel nalaatende, op dat gy zyne voetflappen zoudet navolgen. Die zegt dat hy in Hem 1 Joh. II. biyft) die moet mk zelf alzoo wandelen, gelyk Hy gewandeld heeft. Zal een Euangeiiedienaar in het voordellen van de leere des geloofs en eenes Chriftelyken wandels wel flaagen, hy zal ook de fterkfte drangredenen ter bereikinge van zyn oogmerk vinden in de predikinge van Chriftus. Wat zal eenen zondaar eer totfehaamte over zyne zonden brengen, dan de vermelding van die onuitfpreekelyke liefde, waarmede Christus zondaars heeft lief gehad? Wat zal hem kragtiger uitlokken tot vertrouwen op Christus en tot wederliefde tot Hem, dan hem toe 2 Cor V te toepen: de liefde Chrifti dringt ons: Als die 14, 15. dit oordeelen, dat indien een voor allen geftorven ' is , zy dan allen geftorven zyn. En Hy is voor allen geftorven, op dat de genen die leeven,niet meer zich zeiven zouden leeven, maar dien die voor hun Èphi V. geftorven en opgewekt is. En : Zyt navolgers Gods , *» 3- als geliefde kinderen: En wandelt in de liefde, gelykerwys ook Chriftus ons lief gehad heeft, en zich zeiven voor ons heeft overgegeeven, tot eene offerhande en een flachtoffer Gode, tot eenen welriekenden reuk. Wat  over HAND. VIII. 5- 43 Wat zal den zondaar beter leeren verftaan wat d zondeis en hoevreeflyk haare gevolgen Tn danhem Chriftus tevertoonenaanhetkru s Shecht? daar zal hy zien,** de toorn van God ^^ flt^ .fimft liet bhven) aan zynen heven Zoon fejus ''wTsalhem fteker aanzetten, om te vlie. 1 ionTen dage zal zetten op den throon de zerichtr dat Hy alle menfehen voor z>ch ,1 f ,n verfehvnen, en eenen iegelyken vergel- worden, om dit befluit daaruit af te luden . ^ Z Zlen wy ontvlieden, indien wy op zoo groote^ Éu?ngeli« deezen weg, onder ^^s ^len^enjchm * Corgenade, weetende denfehrik des Heeren ,m j y ^ zal beweegen tot het geloof! Wat is eindelyk meer gefchikt, om^ aio in de loopbaan loopt en in het itryü 5ï k mpc, aan te'moedigen om onvermoeid ronverfehtokken voort te vaaren, en ondei Se ecvSn niet te bezwyken, dan hem Jeï«t vertoonen, die als't ware, aan 't einde 'zviïïï**^met dekir oS: Cd, or/die den overwinnaar op t hoofd t  44 LEERREDEN Openb. zetten, en die hem toeroept: Die overwint, Ik Ili. 21. zai hem geeven met My te zitten in mynen throon, gelyk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met mynen Vader in zynen throon. Laaten wy ten laatften ons den bedienaar van het Euangelie nog voorftellen, als een' Herder van eene kudde. Welk is het werk, dat hy als zodanig te verrichten heeft by de gemeente ? de jeugd onderwyzen; kranken bezoeken; de heilige bondzegelen bedienen; fomwylen ook de kerkelyke tucht oefenen. Maar niets van dit alles kan hy naar behooren verrichten, zoo hy niet ook daarin Chriftus predikt. Onderwyft hy de Jeugd, dan is zyn toeleg niet enkel en alleen om ze kundig te maaken in de godlyke waarheden, maar omze tot Chriftus op tc leiden, op datze met den jongen Timotheus lli^'Ts van kinds af de heilige fchriften moge weeten, die ze wys kunnen maaken tot zaligheid, door het geloof het welk in Chriftus Jefus is. Hy weet doch, dat Jefus ook kinderkens, die tot Hem worden gebragt, niet wil afgewezen hebben,maar dat Hy dezelve minzaam ontvangt en zegent. Bezoekt hy kranken, hy trachtze te behandelen , naar dat hun toeftand het vereifcht. Ontdekt hy geenerhande blyk van geeftelyk leven , hy ziet met innerlyk mededogen den beklaaglyken en gevaarlyken toeftand aan van den lyder, die miffchien nu op den oever ligt van de eeuwigheid. Hy laat echter niet na, hem Chriftus te prediken. Hy getuigt van deszelfs al-  over HAND. VIII. f. 45 algenoegzaamheid en gewilligheid om zondaars te zal-en; weetende dat zo daar ecnige hope s overgebleven, dezelve alleen in de genade van Ckïiftus gelegen is. Vindt hy zulken op het krankbed, die hy mag vertrouwen dat.efu, onder zyne vrienden en gunftgenooten re kent,hy acht zich geroepen, om te fprceken tot verfterking van hun geloof en verleevend, ging van hunne hope, hun als't ware den l emei te onenen, en Chriftus aan te wyzen, als met genaderyke oogen op hen nederziende, Leed om hen in 's Vaders huis te ontvangen, fen einde zy hunne verhuizende zielen met een vrolyk vertrouwen, als eertyds Stephanus m zyne liefderyks handen mogen overgeeven. Bedient hy de heilige bondzegelen, dan ook1gt hv een getuigenis af van Chriftus zynen Heere. ""zoo menigmaalen hy iemand met het water d«W bevochtigt, doethy eene openbar en p gtige verklaaring van de kracht van C m tl bloed en Feeft om onze zielen van de fchuld t & der zondenaftewaffchen en te reinigen. Zoo menigmaalen hy het brood en den wyn uUreikt in^ Heeren Avondmaal verklaart hy openlyk en plegtig, dat Jefus lichaam aan t »t kru s gebroken en zyn bloed vergoten is tot veriSge der zonden; dat Jefus ons heeft hef fehad^tot in den dood, opdat wy door zyn dood met God zouden worden verzoend en d ardoor van den eeuwigen dood verloft en eeuwige zaligheid zouden deelachtig worden Moet. hy de-kerkelyke tucht oefenen, ook dan  4Ö LEERREDEN' houdt hy in 't oog, dat hy tot bevordering van de zaak van Chriftus moet handelen. Hy houdt in gedachtenis, dat in de Kerk geene heerfchappy erkend wordt, dan die van onzen Heere Chriftus. Hy wacht zich derhalven zorgvuldig voor alle meefterfchap. Hy zoekt de zaak van zynen Heere te bevorderen, en voor den welftand van de gemeente te waaken ten aanzien van de zuiverheid der leere en den ftichtelyken wandel der leden, 'tzy hy genoodzaakt worde het Koningryk der hemelen te fluiten voor hardnekkige zondaaren, of dat het hem gegund worde het zelve te openen voor boetvaardigen. Zoo is hy yverig over de ge2 Cor. meente met eenen yver Gods. Zoo tracht hy haar XI. 2. toetebereiden , om [haar als] eene reine maagd eenen man voorteftellen, [naamelyk] Chriftus. Tot nog toe hebben wy getoond , en uit de heilige fchrift, en uit den aart der heilige bediening, dat het hoofdwerk van eenenEuangeliedienaar zy Chriftus te prediken; laaten wy nu nog zien, op welk eene wyze deeze prediking b'ehoore verricht te worden. Zal dit wel gefchieden, dan moet het hart van den Prediker wel gefteld zyn. En dit is wel gefteld, wanneer het met eene vuurige liefde tot Jefus en met eene tedere liefde tot zyne gemeente vervuld is. Die Chriftus zal prediken, gelyk het behoort, die moet Hem oprechtelyk en vuuriglyk lief hebben. Jefus eifchte deeze liefde in Petrus, eer Joh. XXI. Hy hem het weiden zyner lammeren, en het hoe15.16,17-den zyner fchaapen toevertrouwde. Des-  over HAND. VIII. y. 47 Deeze liefde is zeer noodzaaklyk in eiken dienaar van het Euangelie. Dan, wanneer dezdve hem bezielt, zal * hart opgeeven wathy . voor de gemeente fpretó^^J^ ken zeer gaarne van ^ ben Die met zich zel*t p ~ fpreekt gaarn van zicrv|y - ^ ; heeft met Jefus, zal • fpreeken. Dan, wanne» -ai al wat hy fpreekt en ^ zal al wat ny * ken yver gepaard gaan. \\ s cu,|. * ken ganfeh ander» van- dan van eene zaak die o» :I|^»^^^P Die Zief ft«/t, zal de vermogens ^ ««T H haam geheel anders infpannen, dandie alleen am halve van Jefus fpreeken moet Dan, wanZ die liefde hem bezielt, zal hy vlytig zyn in Zwerk. Een Leeraar kan zoo wel als andere menfehen moede worden, vooral wanneer hv wetig vrucht ziet op zynen getrouwen en ny geinig ^ de traagheid welmeenenden arbud en beft verdryven en .ynen luit ^ tplkens aanwakkeren ? JNiets zou ^ , teiKcns «tan handen liefde tot zynen Heer, die ool< zeir zy den eanfehen dag heeft uitgeftrekt. Eindelyk hv die vuurig liefheeft, zal niet al te zeer tegen de zwaarigheden opzien, die hem ZZVne amtsverrichtingen kunnen overkomen.. Een Evangeliedienaar kan niet aan allen behaagen Hy moet fomwylen de waarheid ook daar voorfteUen, daarze ongaarne gehoord wordt. Omtn vriend van God en Chriftus te^zyn.  48 'LEERREDEN wordt hy een vyand van de werreld gefteld. Van daar kan hem veel fmaad en verdriet wor. den aangedaan. Wat zal hem daar tegen onderfteunen? wat zal hem bemoedigen, om rustig voort te gaan, de liefde komt veel, de liefde komt alles te boven. Wanneer deeze leevendigen vuurig is, dan kan hy zich verblyden, Hand. V. als hy waardig geacht is geweeft om voor dennaam 41- van Jefus fmaadheid te lyden. Om Chriftus behoorlyk te prediken, moet de Prediker ook eene tedere liefde hebben tot de gemeente die aan zyne zorge is aanbevolen. De liefde tot de heiligen fpruit voort uit de liefde tot Jefus, en heeft daarom ook plaats by alle de geloovigen. Maar zy wordt vooral gevorderd in een' Euangeliedienaar met opzicht tot de kudde die hem van Jefus wege is aanbevolen. Dit drukte Paulus op 't hart der Ouderlingen van de gemeente te Ephefe. Hebt acht zegt XXnd-28. hY> °PU zelven> en °P de geheele kudde, over de' welke u de Heilige Geeft tot Opzienders gefteld heeft, om de gemeente Gods te weiden , welke Hy verkregen heeft door zyn eigen bloed. Deeze liefde zal hem fterk dringen, om te bedenken, wat tot het geeftelyk en eeuwig heil van zyne zyde kan worden in 't werk gelteld, ten aanzien van allen die zyne zorg vereifchen. Deeze zal hem aanzetten om hun voorteftellen, niet zoo zeer 't gene zy gaarne hoorcn, 't gene zy bewonderen, 't gene zy pryzen; als wel 't gene zy meeft van noode hebben, en 't welk onder 's Heeren zegen hun ten meeften voordeele kan ftrek-  over HAND. VIII. J. 49 ftrekken. Deeze liefde zal hem ook in Haat ftellen om veel gebrek te kunnen overzien en alle infchikkelykheid te gebruiken. Wy kunnen veel verdraagen in hun die wy lief heb» ben Wat fchikken Ouders niet in uit toegeef* lykheid voor hunne kinderen! Wat heeft de zagtmoedige Zaligmaaker niet al verdraagen in zyne leerlingen, die Hy liefhad! de hef de zal by den Euangeliedienaar ook deeze zelve gezintheid verwekken. Die dus den Heere Jefus lief heeft en zyne gemeente, die zal 't befte toegeruft zyn om Chriftus te prediken, en dit zal hy trachten te doen, zoo veel in hem is, met zyneleere, met zyn leven en met zyn fterven. Met zyne leere zal hy Chriftus prediken, naar maate hy bevindt dat de toeftand van hun,on* der welken hy zyn werk te verrichten heeft 4 vereifcht. Anders voor zulken die den godlykenoorfprong van het Euangelie ontkennen, anders voor hun die den zeiven met overreeding erkennen. Men vindt onder het Chriftendom menfehen* die den godlyken oorfprong van de Openbaa* ring, welke de Chriftenen als een onwaardeer* baar gefchenk van de godlyke goedheid op den hoogden prys Hellen, of in twyfel trekken of zelfs geheel ontkennen; fommigen meer bedeKtelyk, fommigen wanneer zy dit veilig doen kunnen meer openlyk en ronduit. Deeze ongeloovigen kunnen merkelyk van elkanderen onderfcheiden zyn ten aanzien vanden r -q bron  5o LEERREDEN bron waaruit hunne dwaaling opwek; eenigeri kunnen uit een' innigen haat en afkeer van de vernederende en heilige leere van het Euangelie, allengskens tot de verwerping van dezelve gekomen zyn; anderen zyn miffchien door het leezen van fchadelyke boeken, of door den omgang met gevaarlyke menfehen aan 't wankelen geraakt en tot ongeloof vervallen. Hoe zal de Euangeliedienaar het aanleggen, om zulke menfehen tot Chriftus te brengen , die Hem niet aanbidden als den Zoon van God, noch aanneemen als den Zaligmaaker van zondaaren?zal hy eenigbyzonder leerftuk van den Chriftelyken godsdienft verhandelen voor hun die 't ganfche famenftel van denzelvenvoor een verdichtfel van menfehen houden P Hyzal veel eer daar op toeleggen, om de waarheid, de voortreffelykheid, de godlykheid van de geheele Openbaaring der Chriftenen te betoogen. Hy zal aanwyzen dat dezelve tegen het geftrengfte onderzoek beftand is, dat zy met zulke fterke bewysgronden voorzien is, als de aart der zaake toelaat en als voor eenen getrouwen navorfcher der waarheid voldoende is. Hy zal toonen, dat zy niets bevat 't welk een redelyk menfch zich zoude behoeven te fchaamen te gelooven, en voor de geheele werreld te belyden; niets 't welk Gode zoude onbetaamlyk zyn ; dat zy in tegendeel by uitnemendheid gefchikt is, om de godlyke volmaaktheden in haaren heerlykften luifter te vertoonen; dat- zv teffens de kragtigfte drangredenen be3 helft  over HAND. VIII. 5- jt helft en de gcfchiktftc hulpmiddelen aan dchand geeft, om de ondeugd te beteugelen cn haare rampzalige gevolgen af te wenden, of te voorkomen, en om waare en ongeveinsde deugd te betrachten. Dat zy daar en boven den beften trooft oplevert tegen alle de rampen van dit leven en vooral ook tegen de verfchrikkingen des doods, door het bekoorlyk uitzicht dat zy geeft van eene onuitfpreeklyk heerlyke en eindelooze zaligheid na dit leven. Hy zal niet verzuimen aan te merken, dat de Chriftelyke Godsdienft behalven de voordeden die dezel^ ve aan elk die hem van harten gelooft en godvruchtig beleeft, toezegt van geeftelyke en eeuwige goederen ; daarenboven in *t algemeen zeer nuttig is voor 't menfchdom, dewyl hielde algemeene goedwilligheid en liefde op het fterkfte wordt aangeprezen en ingefcherpt; daarentegen haat, vyandfehap en al wat daar mede gemeenfehap heeft op 't hoogfte wordt afgekeurd en tegengegaan. Dat, daar de lesfen en voorfchriften van het Euangelie getrouwelyk worden opgevolgd, de ruft en het genoegen in de huisgezinnen en in de burgerijke maatfehappy wordt bewaard en beveiligd; ia dat dezelve zeer gefchiktzyn om den vrede, bloei en welvaart van geheele volkeren te bevorderen. . Brengen deeze menfehen veele bedenkingen in tegen de Openbaaring, de Dienaar van het Euangelie zal dezelve niet beantwoorden met fchreeuwen enfchelden, maar zal nachten die D % bon"  52 LEERREDEN bondig op te lollen; hy zal aanmerken, dat eene welbewezene waarheid, waarheid blyft, hoe veele en hoe fchoonfchynende bedenkingen daar ook tegen mogen worden voortgebracht. Hy zal aanwyzen, dat in de ftelzels van hun die de Openbaaring verwerpen, nog veel grooter en onoplosbaare zwaarigheden voorkomen, en dat dezelven den armen menfch in zyne grootfte angft en verlegenheid hulpeloos en troofteloos laaten liggen, en hem vooral in zynen jongften nood geenen toereikenden trooft kunneii verfchaffen. Hy zal niet ontveinzen, dat 'er duifterheden in de leere der Openbaaring overig blyven; maar teffens aantoonen, dat de geringheid van onze kennis en de enge paaien, binnen welken onze redelyke vermogens zoo lange wy in deeze beneden werreld verkeeren, befloten zyn, voor de voomaame oorzaaken van die zwaarigheden moeten worden gehouden. Befchouwt de Euangeliedienaar vervolgens den toeftand van hun, die de waarheid en godlykheid der Openbaaringe openlyk belyden, en voor Chriftenen willen gehouden worden, hy vindt onder deezen zulken, die dien naam met recht mogen draagen, hy vindt 'er ook, die niets hebben behalven den blooten naam van Chriftenen. — Aan allen moet hy Chriftus prediken, maar niet aan die allen op dezelve wyze. Ten aanzien van hun, die zich onwaardig den naam van Chriftenen gedraagen, zal hy letten  over HAND. VIII. 5. 53 £en op hunnenverfChillendentoeftand5enovereenkomftig den zeiven met hun zoeken te han- dtvn het vleefehlyke menfehen, die,in alles gewoon zyn hunnen loft te volgen, die meer niet zich met den Godsdienft ophouden, dan met hun aardfeh belang, met hun gemakmet hun vermaak overeenkomt; Aan zulken «1 hy onder het oog brengen dat zy en naam v n Chriftus tot oneere ftrekken; dat hen voor deZynen geenszins zal erkennen, daar H^^^ uitdrukkelyk geleerd heeft: Zoo iemand achter^ ^ Ze zyn kruis op , en volge My. Waaru.t volgt Gal. V. Ztdie Chriftity», het vleefch mt de beweegingen en begeerlykheden Waaom ^ zy die naar het vleefch leeven, *f«B^/VIII- !3. Jaar zy , die door den Geeft de werkingen aes lic haams dooden, zullen leeven. Zvn het menfehen, die uitwendig zedig en eodSenftig zyn, maar die ledig zyn van waafelnneidyke godvrucht,hy zal hun aanzeggen dat uitwendige daaden, wanneer ze niet vooi tüat uitwi.iiulb , „rondbegm- fpruiten uit een ™^l%f^d8Dat dX]on. IV. zd, geene waardy hebben by Go der alzulken zoekt die He n m g eJ* aanbidden. Dat die niet is een Jood die net openbaar is: noch die niet is de W*™f > ^ l in t openbaar in t vleefch «: Jood, die het tot verborgen tf,« ^ hfn^is fe des harten, in den geeft, met [«1 dej Je»" L'f  54 LEERREDEN maar uit God. Dat de Heer Jefus die uitdrukkclyke verklaaring tot elks waarfchuwing gedaan Matth. heeft: Niet een iegelyk, die tot My zegt, Heer, VII.21. Heer, zal ingaan in het Koningryk der hemelen: maar die daar doet den wille myns Viders, die in de Jtemelen is. Zyn het werkheiligen, die met eenen waan van hun eigen deugdzaam gedrag ingenomen daarop geruit zyn, dat de zaligheid hun niet ontgaan kunne; hy zal volgens de leerwyzevan den Zaligmaaker aantoonen, dat niet de Farifeer, die by zich zeiven betrouwde dat hy rechtvaardig was en over zyne pligtsbetragtingenby Lnc God roemde, maar de Tollenaar die van verre XVIII. ftaande ook zelfs de oogen niet wilde opheffen naar 9-i4- den hemel, maar op zyne borfifoeg, zeggende, d God, zy my zondaar genadig, af ging gerechtvaardigd in zyn huis. Hy zal aan dezulken toeroepen; Chriftus is u ydel geworden, die door de wet 4.al' V' gerechtvaardigd [wilt] worden, gy zyt van de genade vervallen. Hy zal arbeiden om hen daartoe te brengen, dat zy naar het voorbeeld van Paulus, het gene hun gewin is, om Chriftus wil Phil. III.y00). fchade achten, op dat zy Chriftus mogen ge'J ^' 9' winnen, en in Hem gevonden worden ,niet hebbende hunne rechtvaardigheid die uit de wet is, maar die door het geloove Chrifti is [naamelyK] de rechtvaardigheid die uit God is door het geloove. Zyn het geveinsden, die veel fpreeken van godsdienllige zaaken, maar welker wandel geen onderzoek verdraagen kan; die eenen grootcn yyer betoonen voor zaaken van geringe aangelegen-  over HAND. VIII. 5- 55 eenheid maar omtrent deallergewigtigfteftukf n v n den godsdienft geheel koud en onverSilhg worden bevonden; ja die met fehroom n onder eenen fehyn van godsdienft anderen " bedriegen, wanneer zy hun tyM bdjg daardoor meenen te bevorderen ;hy zal aanzu kornet billyken gi„g van den Heilland aankondigen. Hy zal hun l "Leren , hoe menigmaalen denzelven over zoodanig» l^1»*^^ IT« uzi Schriftgeleerden m FaUf '? f-T IxXIII. *3, In Want n nrtient de munte, en de dille, « 7> den. Want® v het zwaarfte der wrt,*8. ^ri e^a^». Gy Uinde leidslieden, ie g, 7 «.Vzw* e» den *emeZ doorzwelget. En wederom: Wee u gy jcnnjw .„M-zWen laven zelyk, die van buiten ml fchocn fchynen *rt CV voZ geveinsdheid en ongerechtigheid  56 LEERREDEN nen; dat Jefus zelfde uitfpraak heeft gedaan: Matth Niemand kan twee Heeren dienen, want of hy zal VI. 24. den eenen haaten en den anderen liefhebben, of hy zal den eenen aanhangen, en den anderen veracht ten. Hy zal daarop dringen om niet langer te blyven in dien befluiteloozen toeftand, op dat zy niet door de herhaalde poogingen van de verleidende werreld verftrikt en ten eenemaale weggelleept worden en ten laatften verzinken in verderf en ondergang. Hy zal hen trachten over te haaien tot eene vafte en welberadene keuze om des Heeren te zyny en-wanneer anderen te rugge keeren en zy ook op de toets gebragt worden, of zy niet ook willen weg gaan , h VI dan moedig te antwoorden: Heer, tot wienzul67, 68. ' len wy henen gaan? Gy hebt de woorden des eeuwigen levens. Ten aanzien van waare Chriftenen zal hy toeleggen om ze te beveiligen in de gemeenfchap van Chriftus. Hy zal zwakken fterken, treuriJland. gentrooften, en metBarnabas allen vermaanen, dat zy met een voorneemen des harten by den Heere „ T blyven. Hy merkt zich aan als geroepen, niet ï Cor. 4J 7 7 j- £4. om heerjchappy te voeren ovir hun geloof, maat om te zyn een medewerker hunner blydfchap. Tot dat einde ftelt hy hun voor 't gene dienftig is om hun geloof te fterken, hunne hope op te wekken en hunne liefde te vermeerderen, op Phil, 1. dat zy dus mogen wandelen waardiglyk hetEuanCol. II. ëe^e van Chriftus, en gelyk zy Chriftus Jefus den ft, 7. Heere hebben aangenomen, Qalzoo) wandelen in Hem; Geworteld en opgebouwd in Hem, en. beveftigd in  over HAND. VIII. 5.' 57 geloove. Hy Haat hun naar vermogen by in hunne beproevingen, en wyft ze in dediukkendfte omftandigheden, op dat ze ftaande moten Myven, naar het voorbeeld van Chriftus fit ons zit hv tot zyne ftrydgenooten, laat Hebr. TSlySalii lolen de loopbaan Me «IlLi, , Toorgeftellis: Ziende op den Overften leidsmanen vlinder des geloofsJefus, dewelke nor de vreugd Te Rem voorgemeld was, het kruis heeft yer*™TenenfchaJe veracht, en is geuten aan de rechZZn% des throons Gods. Hy beurt hunnen moed op om ruftig voort te vaaren tot den dndetoe", vertrouwende op denbyftand van hunnen Heere, en verwachtende Zyne goedkeuZ Zoo dan myne geliefde broeders, zyt ft and- f ^ vak, onbeweegelyk, altyd overvloedig zynde m xv. s8. Sdes Heeren, als die weetet dat uw arbeid niet «adel is in den Heere. m ' Doch daar hy weet, dat hy dit werk niet kan verrichten gelyk het behoort, uit zich zeiven, en dat hy het verricht hebbende geene vrucht kan verwachten zonder de medewerkende genade zoo is hy veel in den gebede. Hy wendt " ch naar den throon der genade, als hy zich h*ttot zyn werk om hulp en byftand van boven te verkrygen; hy keert wederom totzyn n Heere, wanneer * werk volbragt is omzyne goedkeuring daarover in te roepen Hy Zil zyne knieën tot den Vader van onzen Heere EPh III. Jefus Chriftus,op dat Ryhun geeve,naar den ryk-^ ««• "7■ li zyner heerlykheid, met kracht verfterkt te worden door zynen Geeft in den inwendigen menfch^  58 LEERREDEN Op dat Chriftus door het geloof in hunne harten woone, en zy in de liefde geworteld en gegrond zyn mogen. De Euangeliedienaar, die geduurig met zyne lccre Chriftus predikt , moet zulks ook doen met zyn leven. Zyn wandel, het zy hy zich in huis bevinde by de zynen, of in eenig gezelfchap, of by zyne gemeente, moet nimmer iets vertoonen, *t welk de vrucht zyner prediking zou kunnen hinderlyk zyn. Dezelve moet in tegendeel dus ingericht zyn, dat zy die naaukeurig acht op hem geeven , mogen overreed worden, dat hy van harte gelooft 't gene hy leert, en dat hy den weg bewandelt, dien hy aan anderen aanpryft. Zulks zal hy doen, wanneer Chriftus in zyn hart woont en leeft en hy zich zeiven dat groot voorbeeld ter naarvolginge voor Gal. II. oogen Helt: Ik ben met Chriftus gekruift, zegt 20- Paulus, en ik leef, (doch) niet meer ik, maar Chriftus leeft in my: en het gene ik nu in het vleefch leef, da: leef ik door het geloof van Gods Zoon, die my lief gehad heeft, en zich zeiven. voor my overgegeeven heeft. En elders getuigt die i Cor. II.groote man: Wy hebben den zin van Chriftus. ló' Dit gaf hem vrymoedigheid om den ChrifteCorlX ncn Coe tc roePcn: mefi myne navolgers, gely3'i. ' kerwys ook ik een navolger ben van Chriftus. Vooral moet hy zich (in de verrichting van zyn amt Chriftus ter navolging voorftellen. Was dezelve vervuld met een' brandenden y ver voor de eere van God en voor de zaligheid der men. fchen;  over HAND. VIII. 5- J» fchen- «as die yver ftceds gepaaid met ragtm o d ge wyshcid; nam Hy zyn amt waat ,onrrlliendespetroon^zondetdegtoocen De dienaar van het Euangelie, ui j heeft «^Jito met zyne leere en met zyn te- ! die zal het zyn voorrecht fchatten, wanrei net telT/egeeven wordt Chriftus ook nog te mogen prediken metzynen dood Wordt hY geroepen om in tyuen van wannei het voor eene zwaare ^J^m kend wordt Jefus te beleiden en nog meei W nen of voor Hem te fterven, dan ^1 een ge dat hv gereed moet zyn, om f^J£* verkondigd heeft met ^^^^ge' ST^^^^^^^^ Hand. ze aanzegging deed: Di* zegt ie He»ï«ge Geejï, ^ „ ze aanzeggg rfe ^ ^ den man wiens aee„e gun.^ , w HU» 0VÊr^Tchdft nen U der tfeidene*; «oo vnerden de Chnftenen  60 LEERREDEN zeer ontroerd. Maar hy zelf antwoordde kloekmoedig: Wat doet gy, dat gy weent, en myn hart week maakt? want ik ben bereid niet alleen geionden te worden, maar ook te Jlerven te Jerufalem voor den naam van den Heere Jefus. Wanneer Chriftus maar wierd verheerlykt, al ware het door zynen dood, dan was deeze getrouwe dienaar van zynen Heer wel te vrede. Dus hoort men hem betuigen, fchryvende uit zyne Phil. I. banden: Ik weet dat dit my ter zaligheid gedyen ï9, 20. zal door uw gebed, en de toebrenginge desGeefies van Jefus Chriftus, volgens myne ernftige verwachtinge en hope, dat ik in geene zaak zal befchaamd worden: maar (dat) in alle vrymoedigheid gelyk alletyd, alzoo ook nu Chriftus zal groot gemaakt worden in myn lichaam, het zy door het leven, het zy door de dood. Zag hy te gemoet, dat zyn marteldood tot voordeel van anderen zou ftrekken, en de Christenen zou fterken in het geloof, dan vond hy noch voor zich zeiven, noch voor hun rede van treurigheid, maar veel eer van vrolykheid Phil II en verheuging. Ja indien ik ook tot een drankli, 18. offer geofferd worde over de offerhande, en bedieninge uwes geloofs, zoo verblyde ik my, en verblyde my met u allen. En om datzelve verblydt gy u ook, en verblydt ook u lieden met my. Verricht en voleindigt hy zyne bediening, in een' ty"d van ruft en vrede, hy zal zich gelukkig achten, zoo hy verwaardigd wordt ook nog op zyn fterf bed het getuigenis, dat hy by zyn leven heeft afgelegd, te mogen bekrachtigen*  over HAND. VIII. 5- 61 „en, en zoo lang hy fpreeken ta,«;»C»' kondigd en aangeprezen had, als benelzena les geloofs gefehonken wordt, *ÏK "el=™ < Ti». Wk o.ergeeven, juichende: ft » *» P»£jIV. j, 8. Vertoont deeze tekening een echt beeld van Vei toont ac van eenen dienaar dC le re n a, aanleiding derbefchrr inge van WW ^ mogte b „. Samana, och ot bedieninge aan dee- den in het werk der heil , uwer zielen ze plaatfe ter bevoinering zalighGid! , uiibeid geweeft. Ik heb 0*** ff^jSk tot hiertoe aan myne ^Ödben den Heere Jefus, o. Zyn werk  62 LEERREDEN in deeze groote gemeente te verrichten. Daarom ben ik ook zonder tegen/preken gekomen, ontboden zynde. Zoo vraag ik dan om wat reden gy lieden my hebt ontboden ? Myne om handigheden zyn grootelyks veranderd. Voor eene ziele zyn my duizend gegeeven. Maar het amt blyft een en het zelve. Of is 'er ook een ander Euangelie? Paulus heeft in zynen tyd de uitfpraak gedaan, dat daar Gal.1.7a. geen ander is. Daar is geen ander weg naar den hemel ter verkryginge van eeuwige zaligheid voor grooten, dan voor kleinen en geringen. Derhalven is het myn voorneemen U Christus te prediken. En in deeze ééne betuiging bevat ik alles, waar toe ik my by het aanvaarden van 't werk der heilige bedieninge in deeze gemeente voor uw aangezicht verbinde. Zoo lang my de oogen zullen open ftaan , zoo lang 'er een druppel bloeds in deeze aderen vloeit,zoo lang myne tonge zal kunnen geluid flaan, en het den Heere genadelyk zal behaagen my hier in Zynen dienft te gebruiken, heb ik niet voorgenomen iets te weeten onder u, dan Jefus Chriftus , en dien gekruijigd. Terwyl ik met 's Heeren hulp hierin zal bezig zyn naar vermogen, zy het my, myne hartelyk geliefde Toehoorders, geoorloofd, ook eeriige weinige dingen van u te mogen verzoeken. Het eerfte dat ik verzoek, is dat gy van my niets anders dan dit zelve gelieft te verwachten. Want wat zoudt gy verwachten ? Is 'tdat ik  over HAND. Vffl. 5- 63 ik uwe ooren zoude ftreelen met eene bevallige behandeling van zaaken die wel eene kordto. dige verluftiging aan den geeft ^^Pj zaaken, maar die in geen verband ftaan met neer 4 van den dood, van het oordeel, van den hemel, van de hel ^°^^vet. Zoudt gy van my verlangen, dat ik t elkens ver fchilSn behandelde? Ik weet, dat me 0 zvn' tyd dwaalenden moet wederleggen en te £enfreekers den mond ftoppen.Echter ,*»fi*> fan ^ Euangelie -er tot nadeel ftrekken, "r^tgeeren^atikgeleerdevraagftukken opwerp en de onderfeheidene gevoe. Ehdaarover voorftelde en beantwoordde? Ik ^daarover ^ ^ op cenen ehCoogen pr -Cr ben ganfehlyk van gedachon dat de predikftocl, daar men voor alle „gen tan menfehen fpreeken moet de plaats „te? is, daar men ze zonder noodzaak moet vertoonen. , b„n. Wat dan? houdt het daar voor dat k belt * handelen overeenkomftig met den aait «*  H LEERREDEN myne bedieninge, en met het belang van uwe onfterflyke zielen, wanneer ik u Chriftus predike;en dat gene vermyde dat my daarvan zoude mogen aftrekken. Een tweede verzoek dat ik aan u heb voor te Hellen, is hier in gelegen; dat gy u toch een recht begrip maakt van de predikinge van Chriftus. Ik heb voorheen aangewezen, dat Chriftus gepredikt wordt, niet alleen wanneer de leerltukken des geloofs worden verklaard, maar ook wanneer de bevelen van Chriftus, die het richtfnoer zyn van eenen Chriftelyken wandel, worden afgekondigd en ingefcherpt. Het zoude dus eene groote misvatting zyn, wanneer men het gantfche Euangelie of de leere van Chriftus wilde bepaalen enkel tot de .trooftryke beloften die daarin voorkomen; of immers alleen tot de leerftukken, waaromtrent ons geloof verkeert. Deeze maaken wel een zeer voornaam gedeelte daarvan uit; maar echter niet de ganfche Chriftelyke leere, waarvan niets behoort te worden overgeftagen. De Heer Chriftus zelf in zyne redenvoeringen en zyne Apoftelen hebben ons een' anderen weg aangewezen. En welke voorbeelden kunnen wy veiliger volgen? Dit gaf aan Paulus vrymoedigheid om te kunnen verklaaren, dat hy niets hadde achtergehouden van 't gene nuttig Hand.XX^ ^ ky aan de gfeziers niet zoude verkondigd t°6, %T en hen geleerd hebben, in 't openbaar en by de huizen. Betuigende beide Jooden en Grieken de bekeering tot God en het geloof in onzen Reexe Jefus  over HAND. VIII. 5- *j [as ChnStus. En wederom betuigt hy hun , dat t rem was van 't bloed van (hun) allen. Want zegt hy, ik heb niet achtergehouden, dat ik untet zoude verkondigd hebben allen den raad Gods. Denkt derhalven, bid iku, niet, dat ik myne belofj te vergeeten , of myn voorneemen veranderd heb, wanneer' ik my naar voorkomende gelegenheden zal verbonden rekenen, om nu or dan meer opzettelyk de voorfchriften van een Chriftelyk leven te ontvouwen, mits ik het geloof in Chriftus tot een' grondllag leg van alle plichtsbetrachting, en my zorgvuldig wachte, om van het voorbeeld van Chriftus en zyne Apoftelen af te wyken. Mvn derde verzoek is, dat gy toch daarop toelegt, dat gy 't meefte voordeel mogt doen met de predikinge vm Chriftus. Men heeft den hervormden van deeze geweften wel eens verweten, dat hunne geheele godsdienftigheid gelegen ware in veele predikatiën te hooren. Men kan niet ontkennen, dat 'er maar al te veel menfehen zyn, die aanleiding geeven tot eene zoo vernederende aanmerking, die hoewel zv de godsdienftige vergaderingen bywoonen, echter geene vrucht daarvan vertoonen noch in hunne huhlyke verkeering, noch m den burgerlvken omgang, noch in de waarneeming van hun beroep. Legt daarop toe, om dat fmaadelykverwytzoo veel u aangaat door Uw voorbeeld te wederleggen. Toont dat gy EPh. IV. Chriftus ahoo niet hebt geleerd. Chriftus te hoo- *«• rJprediken is niet genoeg. Dit goed te keuren , daarvan met ophef te fpreeken, » ook  66 LEERREDEN niet genoeg. Eenige vordering te maaken in de kennis van Chriftus, is wel iets, maar nog niet genoeg. Maar die vrucht 'er van te trek- Eph. III. ken, dat Chriftus door het geloof in ome harten woone,en dat wy in de lief de geworteld en gegrond zyn; dat is het'alles. Dan zou het openbaar Col. II. worden, dat gelyk gy Chriftus Jefus den Heer hebt aangenomen, gy (alzoo) in Hem wandelt. Het geloof dus werkzaam door de liefde, maakt achtbaare menfehen, beminnelyke menfehen, i Cor. Dutti§e menfehen. Dus wordt men verwaar- VIII. 25. digd te zyn eene eere van Chriftus. Ten laatften verzoek ik dit van u, dat gy mywiltonderfteunen door uwe gebeden. Twee zaaken ftaan my door Gods genade leevendig onder het oog. De eene is, het groot gewigt van den Euangeliedienft, vooral in deeze gemeente. De andere,myne geringheid en onvermogen in vergelyking met dien dienft. Ik kan denzelven daarom anders niet dan met vreeze en beeven aanvaarden. Gy dan, geliefden, laat niet na, hulpe van boven voor my te begeeren. Dit verzoek ik vooral en verwacht het ook van u, die den weg kent tot den throon der genade in het bloed van Jefus; die begenadigd met den Geeft der gebeden onder de aanroepers van des Heeren Naam mogt worden gerekend. Wanneer wy dus over en weer getrouw aan eikanderen worden bevonden in den Heere, dan zullen wy onderling oorzaak vinden van dankbaarheid en blydfchap. Gy zult dan oorzaak hebben om God te danken, dat Hy my tot u heeft gezonden; en ik zal oorzaak hebben  over HAND. VIII. j. c7 ben God te danken, dat Hy my herwaar ds geleid en tot u gebragt heeft. Dan zullen wy niet over malkanderen zuehten, noch met di oefbeid en berouw aan dien dag gedenken die ons tot eikanderen gebragt en aan eikanderen herbonden heeft, maar wy zullen dien mog n herdenken met genoegen en gejuich. Qgn» u over my verblyden, en gy zult w de om zyn myne bljdfchap en krcone des roems voo, on-^ ^ zen Heere Jefus Chriftus in zyne toekomjte. Wat is 'er meer overig, dan dat ik met eenige byzondereaanfpraaken en zegenwenfchen deeze reden ten einde brenge? Ik keer my in de eerfte plaatfe tot U, Wel Edele Groot Achtbaare Heeren, Burgermeesters en Regeerders van deeze aanzienlyke Stad. k zeg U ootmoedig dank voor de gunftige goedkeuring, die 't U behaagd heeft op myne beroepinge tot Leeraar van deeze Gemeente te verleenen. Myne geboorte uit ouders, die beiden geborene Amfteldammers waren; de algemeene ftem n et alleen van de inwooners deezer ftad maar ook van de ingezetenen van dit Land in t gemeen die aan Uwe wysheid, aan Uw beleid, Tan Uwe ftandvaftigheid de ^ dikheden , waarin dit gemeenebeft en deeze Stad zich 'thans bevinden, naaft God, ten groeten deele toefchryven ■ nog meer het yoorfehrft van het Euangelie waarvan ik een bedienaar 12 II alles boezemt my eenen diepen eerb ed in omtrentüEdele Groot Achtbaarheden  63 LEERREDEN die ik liever met daaden wil bewyzen, dan met veele woorden belooven. Vergunt my, dat ik my aan Uwe befcherming eerbiedig aanbeveele. Indien een vaft voorneemen, om my in myn amt eerlyk te kwyten, met zorgvuldige vermyding van 't gene daar buiten is, en 'er niet mede overeenkomt, de rechte weg is, om gunlt by U Ed. GrootAchtbaarheden te vinden en te behouden, zoo zie ik niet, waarom ik de belle verwachting van Uwe genegenheid t'mywaards niet zoude mogen hebben. God verhoore de gebeden, die van deeze pjaatfe en uit andere Heiligdommen; die uit de binnenkamers van waare Chriftenen; die uit de harten van de burgers deezer ftad; voor U, voor Uwe huisgezinnen, voor Uwe regeering, tot Hem worden opgezonden! Hy geeve Uden bloei en welvaart van de Stad en het Land beftendig te mogen aanfehouwen! Hy laate U de achting en liefde der ingezetenen tot het einde van Uwe dagen genieten! En, als gy oud en der dagen zat Uwe aardfche heerlykheid met het leven zult afleggen, zooverwaardige Hy U in vrede te ontüaapen, en ten genen dage voor den rechterftoel van Chriftus de goedkeuring van den Koning der Koningen te mogen wegdraagen en met Hem te leeven in eeuwigheid! Wel Eerwaardige Heeren, dienftknechten van den Heere Jefus Chriftus, Vaders en Broeders , myne hooggefchatte Amtgenooten! Gy kent den laft van het amt waartoe gy my ge-  over HAND. VIII. 5, 6* geroepen hebt. Wie van u, wanneer hy de waardy der onfterflyke zielen hem aanbevolen overwoog, en jgedaeht aan den groeten dag van rekenfchap, heeft zich niet menigmaal gedrongen gevonden, om te moeten uitroepen: me i tot deeze dingen bekwaam! van u derhal- , Co, ven die dit weet, mag ik hopen, dat gy my uwen byftand niet zult onttrekken. Helpt my met uwen raad. Vereert my met uwe vriendfchap. Onderfteunt my met uwe gebeden. Zelfs by eene kleine gemeente, die my Her was en my ook hartelyk beminde, heb ik de heilige bedieninge niet dan met vee e ontroering! waargenomen. Wat zal 't hier zyn by deeze aanzienlyke en talryke Gemeente? zoo S te meer verzoek ik uwe liefderyke hulp en bvftan:i- , . < „ Ik*biede my ook aan als eenen wel min bekwaamen, maar echter leergierigen bereidwillijn envredelievenden medearbeider. Dienen wy niet éénen Heere? heeft Hy ons niet het zelve pand toevertrouwd? hebben wy het oog niet op ééne en dezelve kroone ? De Heer Wiens wy zyn, Welken ook wy dienen, seeve, dat wy veel met Hem, en voor Hem hebbende gearbeid, met eene groote fchaare uit dit volk eens famen ingaan in de vreugde onze s Heeren! , EnGy, myn Broeder! met welke woorden zal ik u aanfpreeken? Tot hiertoe heb ik u aangezien als eenen Broeder in het vleefch, als eenen Broeder in de bedieninge van het zelve amt, als eenen Broeder in de overecnftemminge E 3 vaa  70 LEERREDEN van onze begrippen aangaande den aart van den Euangeliedienft; en nu mag iku ook aanfpreeken als Broeder in het deelgenootfchap der bedieninge van ééne en dezelve gemeente. Wanneer ik ontzet door 't gewigt van 'tamteens Leeraars by deeze gemeente, gereed was "V,"- om te zesden: Och Heer: zend toch door de hand IV. 13,[des geenen dien] Gy zoudt zenden; Zoo kwam !S- my dés Heeren antwoord ter bemoediginge van Mofes te binnen: Is nietAdron deLevyt uw broeder '? Ik weet dat hy zeer wel fpreeken zal; wanneer hy u ziet, zoo zal hy in zyn hart verblyd Zyn, En Ik zal met uwen monde, en met zynen monde zyn, en Ik zal u lieden leer en, wat gy doen zult. Ik twyfel niet of uw hart verblydt zich, dat uwe oogen het zien, dat ik van deeze plaatfe als uw amtgenoot nu tot u fpreeke. Vaar voort my met uwen broederlyken raadby te ftaan, die gy door ervaaringe in den dienft van verfcheidene gemeenten geoefend zyt, en ook deeze gemeente, door den arbeid van eenige jaaren in haaren dienft befteed,hebt leeren kennen. Heb dank, heb hartelyk dank voor die recht broederlyke vermaaningen en bemoedigingen, waar mede gy my voorleden dag des Heeren in deezen heiligen dienft hebt ingewyd. Godmaake my bekwaam om daaraan beftendig met alle getrouwheid te beantwoorden! Hy maake my fterk,en doe my fterk zyn ter bevorderingeder belangen van onzen Koning en Heere; en de aSam.X. Heer doe wat goed is in zyne oogen! 12- Hy verleene U ook zevenvouwig al wat gy my  over HAND. VIII. y. 71 my hebt toegebeden! Hy zegene uw huis! Hy zegene uwen dienft.' en ten genen dage zy uw loon volkomen van den Heere! Eerwaardige Heeren, Broeders Ouderlingen.' Gy kunt niet onverfchillig zyn omtrent de dingen die den welftand der gemeente betreffen, daar dezelve aan Uwe zorge als mede Opzieners derzelve is opgedraagen en aanbevolen. Laat ik u vriendelyk aanzoeken om uwen raad en hulp. Door de kennis die gy hebt van den toeftand der gemeente en door uwe ervarenheid, kunt gy ons niet weinig tot onderfteuning'zyn, immers my, diexen aanzien van deeze gemeente geheel onervaren ben. Strekt gy ons tot nut, dan bevordert gy teffens het nut cn voordeel der gemeente. De Heer doe U den welftand van deeze gemeente in eenen hoe langs zoo meer bloeiënden ftaat aanfchouwen! Hy verwaardige U met uwe huisgezinnen voorbeelden en cieraaden te zyn van dezelve! Hy geeveUveele vrymoedigheid te mogen verkrygen voor Hem tegen den dag des Heeren! Eerwaardige Heeren, Broeders Diakenen! De Heer fterke U en helpe U in de waarneeminge van uwe zwaarwigtige bediening! Hy seeve , dat de genoegelyke bewuftheid van de zorgen der ellendigen te hebben verminderd, hunne traanen te hebben afgewifcht, U tot eene aangenaame en overvloedige vergoeding ftrekke van allen uwen arbeid en moeite ! Hy geeve dat demilddaadigheidder ryken nimmer moede worde, maar fteeds voortvaare U in E 4 itaat  7a LEERREDEN ftaat te ftellen om de noodige uitreikingen te doen ter genoegzaam'e verzorginge van de behoeftige Ledemaaten.' Dat de zegeningen van hun die door uwen vlyt en trouwe in hunnen nood getrooft en verkwikt worden, op uwe' hoofden en op de uwen nederkomen! dat genade voor genade U worde gefchonken! God vcrhoore U ten dage uwes roepens die uwe ooren niet hebt gefloten voor het geroep der armen ! Hy neeme U eindelyk op in de eeuwige tabernakelen, daar gy niet meer zult weenen met den weenenden, maar daar gy zult blyde zyn met den blyden tot in eeuwigheid! Gy allen, Wel Eerwaardige Heeren, Leeraars, Ouderlingen en Diakenen, Leden van den grooten Kerkenraad deezer gemeente! Ontvangt myne oprechte en openlyke dankbetuiging voor bet toegenegen oordeel, datgy over my en over mynen arbeid in 't Euangelie in 't openbaar geuit hebt, door my te beroepen tot den dienft van deeze groote en aanzienJyke gemeente. Zal ik geenszins kunnen vergoeden het zwaar verlies,'twelk gy met degeheele gemeente geleden hebt by den dood van die twee uitmuntende mannen, Franco de Bruin en Martinus Snethlage , die de Heer tot zyne ruft geroepen •en ingeleid heeft, na eenen langen, eenen onver moeiden, eenen beproefden arbeid, die de gemeente aangenaam geweeft is, die eenenlieflyken geur verfpreid heeft in deNederlandfche Kerk, die lang in dankbaare gedachteniffe zal blyven by deeze gemeente, vooral by hun die 'X mees-  over HAND. VIII. 5- 73 , meefte voordeel voor hunne zielen van hunnen dienft getrokken hebben, onder 'sHeeren medewerkende genade; zoo zal het echter myn toeleg zyn daarnaar te ftreeven, d^at het Ummmer moge berouwen my herwaards te hebben beroepen. Och of gy allen die my hebt beroepen eens in dien dag, waarin elk verantwoorden zal het amt dat hy in de werreld bekleed heeft, waarin ook alleHerders en Leeraars zullenverfchynen met hunne kudde voor onzen Heere blyde en eoeds moeds mogtet ftaan, en my daar insgeïyks blyde en goeds moeds mogtet zien rekenfchap geeven van die bedieninge, die ik heden met veele verlegenheid en fchroom voor den Heere heb aangenomen, en daar de goedkeuring des Heeren wegdraagen! Tot U keer ik my ten laatfte, myne van deeze uure af dierbaare gemeente van Amfteldam! Laat ik myne reden niet befluiten zonder U te zegenen in den naame des Heeren. Ons Land en deeze Stad hebben in deeze laatfte iaaren,die jaar en van onruft en beroermge *aó kryg en krygsgefchrey voor zoo veele volken -eweeft zyn, ruft en voorfpoed genoten, uw koophandel heeft gebloeid en u zeer groote voordeden aangebragt. God bewaare in zyne gunft, ja vermeerdere dien bloeijenden ftaat! Hv overlaade u verder met aardfche zegeningen ó Amfteldam, Amfteldam! God verhoede het" dat uw overvloed weelde, de weelde hoogmoed, zatheid van brood en vergetelheid van God zoude aanbrengen, die altegewoonemaar E 5 on_  74 LEERREDEN onzalige en verderflyke nafleep van rykdommcn! gy gezegende Stad, God woone in u met zynen Geeft en genade! wees en blyf eenftcun en trooft voor elendigen, die van alle kanten naar u toevloeien, om heul by u te zoeken! Mogt het Koningryk van Chriftus uwe heerlykheid zyn! Mogt gy naar de gelegenheid die de koophandel u verfchaft, het zelve helpen uitbreiden in de ver afgelegene geweften van 't Ooften en 't Weften, ter vergoeding der fchatten die u van daar zyn toegekomen! God zegene U elk in 't byzonder! Jongelingen en jonge Dogters; God geeve u, dat gy den bloem uwes leeftyds door eene welberadene en onberouwelyke keuze aan den Heere Jefus mogt toewyen! Ouden van dagen; God begeeve u niet en verlaate u niet, nu de ouderdom en grysheid daar is. Hyzy met u, Hy blyve met u, tot Hy u overbrenge in de eeuwige ruft! Zondaars en zondaareffen; God geeve dat gy de llaaverny der zonde moede zynde, de genade van Jefus mogt aangrypen en u met hart en ziel aan Hem verbinden! Gy die God in waarheid vreeft; de Heer verwaardige u om geduurende uw vreemdelingfchap op aarde als lichten te fchynen in de werreld .'Hy geeve,dat deeze Zyne ftem ons geduurigwaakzaam en yverig doe voortwandelen, waar mede Hy U en'my toeroept:Zyt getrouw tot den dood, en ik zal u geeven de kroone des levens! Amen, Amen! GE-  GEDACHTENIS-REDEN TER GELEGENHEID VAN EENEN VYFENTWINTIG]AAR1GEN PREDIKDIENST T E AMSTELDAM, OVER 2 CORINTHEN VI. H» ,3' Onze mond is opengedaan tegen u, 6 Corintherent ons hart is uitgebreid. mau, Gy zyt niet naauwe m ons; maar gy *>]/ we in uwe ingewanden. Nu ro»] dezelve vergeldinge [« doen] WP^ alsJlmyne-] kmderen) zoo wordet gy ook uiU gebreid. T„ elke maatfehappy zoo die gelukkig S?1*W> ^e*en „ederzyds vercronwen fm hebbe. j„ de leden die dezelve uitmaaken. Daa.* "breekt, daar de een de» anderen m£™tt, daar is eene geduurige aanleg  76 LEERREDEN tot flinkfche vermoedens, tot verwyderingen, tot klagten en ver wy tingen, waaruit moeite en verdriet geboren wordt. Daar dit vertrouwen daar en tegen gevonden wordt, en de een omtrent den anderen geruft is, daar is elk vergenoegd en wel te vrede, en geeft ook den anderen oorzaak om met hem te vrede te zyn. Beziet de huiflyke maatfehappy. Wie beklaagt zulk een huwlyk niet, waarin de man zyne vrouwe en deeze haaren man geduurig mistrouwt? zullen zulke echtgenooten eikanderen het leven veraangenaamen ? zullen zy de zorgen die geduurende ons verblyf in deeze werreld onvermydelyk zyn, verminderen en verzagten, of vermeerderen en verzwaaren ? wie daar tegen fchat zulke echtgenooten niet gelukkig, die zulk eene vafte overreeding hebben van hunne weerzydfche liefde en trouwe, dat daar omtrent nimmer eenige twyfeling ontftaat, op welke men mag toepaffen, 't gene Lemuëls moeder van de deugdelyke huisvrouwe getuigt: XXXI '^et ^art van ^aaren h£er v^trouwt op haar; zoo ii. ' dat hem geen goed zal onthreeken. Befchouwt de burgerlyke maatfehappy. Wie zou zich niet gelukkig fchatten, een lid daarvan te zyn, wanneer de Overheid ontwyfelbaare blyken ontvangt van de hoogachting en de onwankelbaare getrouwheid van haare burgers, en even daardoor tot meerdere waakzaamheid en yver voor derzelver belang wordt aangefpoord? en waarin aan de andere zyde de Bur- ge-  over 2 COR. VI. ii, 12, 13- 77 ecrv in haarc Overheid niets anders ziet, dan getrouwe Voorftanders en Verdedigers vanhaare Vryheid en van de voorrechten die haar toekomen? Maar ongelukkig dat gemeenebeft, ongelukkig die ftad, daar de Overheid de Burgers aanziet als bedekte vyanden, die niet gehoorzaamen dan by dwang, en gereed zyn, om zich by de eerfte gelegenheid aan de fchuldige onderdaanigheid te onttrekken! Ongelukkig dat gemeenebeft, ongelukkig die ftad,daar de burgers zich haare Overheid voorftellen, als eerzuchtige cn heerfchzuchtige menfehen,die niets dan hun eigen grootheid bedoelen, als verdrukkers der Vryheid, ja als fnoode dwingelanden. 'cGene van dehuislyke enburgerlykemaatfclmppy gezegd is, mag men met recht ook op de Kerkelyke maatfehappy toepaffen. Wat voordeel, wat onderlingen trooft kan men daar te gemoet zien daar Leeraars en Gemeentens geen hart tot eikanderen hebben,maar geheel van eikanderen verwyderd en afkeerig zyn? groot daar en tegen en uitfteekend zyn de voordeden, die men daar mag hopen en verwachten , daar ■ eene onderlinge en hartelyke liefde den Eerder met zyne kudde op 't naauwfte verbindt. Dus gevoelde Paulus en daarom lag hy daarop toe, dat hy de gemeentens van zyne ongeveinsde toegenegenheid en blaakende zucht tot haaren welftand overreeden, en wederom haare genegenheid tot zich mogt uitlokken en vermeerderen. Hoort hem, daar hy de inn.gfte  78 LEERREDEN gezintheid zyner ziele voor zyne Corinthiers open legt: Onze mond, zegt hy, ü open gedaan tegen u, o Corintheren: ons hart is uitgebreid. — De voorgeleezene woorden fchynen in ■den eerflen opflag geen zigtbaar verband te hebben noch met het gene voorgaat, noch met het gene daarop volgt. Wanneer men echter dezelve wat naauwkeuriger overweegt, dan kan menze gevoegelyk aanmerken, als een gepaften overgang van het eene tot het andere , waar mede Paulus tefFens het gene hy tot hiertoe gezegd hadde, befluit, en zich den weg baant tot het gene hy verder zeggen wilde. In het voorgaande had hy gefproken van de voortreflykheid der bedieninge van het Nieuwe Teftament of van het woord der Verzoeninge, waarmede hy en zyne medearbeiders waren vereerd geworden; Hy had uitvoerig gemeld op welk eene wyze zy zich in deeze bedieninge hadden gekweeten, wat al gemaks en voordeels zy daarby hadden verlogend, wat zy daarin al uitgeftaan en geleden hadden, met welk eene voorzigtigheid en yver, met welk eene langmoedigheiden ftandvaftigheid zy dezelve hadden waargenomen. Wy ge-evengeenenaanftoot in eenigding, op dat de bedieninge niet gelafterd worde. Maar wti als diènaars Gods, maaken ons zeiven in alles aangenaam, in veele verdraagzaamheid, in verdrukkingen , in nooden, in benaauwdheden, in Slagen, in gevangenijfen. Kwaadwilligen in de gemeente van Corinthe die om hunne oog- mer-  over 2 COR. VI. ii, 12, 13- 79 merken te beter te bereiken, de achting voor Paulus zochten te doen daalen by het befte deel der gemeente, konden ligtelyk misbruik maaken van dit bericht dat hy van zich en zyne medearbeiders hadgegeeven, als ware het grootfpraak en een blyk van een' man, die te veel met zich zeiven ingenomen ware,en daarom zoo breed opgave van zynen arbeid en van al wat hy gedaan en geleden hadde in de bediening van het Euangelie: En vonden zulke fchoonfchynende inboezemingen ingang in de harten, dan kon dit niet weinig toebrengen om de vrucht van zynen arbeid te benadeelen. Wat was nu gefchikter, om dit voor Paulus zoo nadeelig vermoeden voor te komen, dan dat hy dit gedeelte van zyne reden beflootmet eene verklaaringe van zyne hartelyke genegenheid tot hen, die hem gedrongen had om zoo openhartig van zich zeiven en van zyne medearbeiders te fpreeken ? Men fpreekt met mindere behoedzaamheid en achterhoudendheid , wanneer men tot zyne vrienden fpreekt, en de liefde die geen kwaad denkt, de tong los maakt, dan men anders doen zoude. Scheen dan Paulus meer dan welvoegelyk was, van zich zeiven te hebben gefproken, dit moeiten zy toefchryven aan de hartelykheid van zyne liefde t'henwaards,. die hem had uitgelokt en gaande gemaakt; en dit zouden zy ookdoen» zoo ze zyne liefde met eene gelyke liefde beantwoordeden.Slaat men het oog op het volgende; dan merkt  8o LEERREDEN men dat de Apoftel hen wilde opwekken ter betrachtingevan gewigtige pligten, waartoe hun ftaat en waardigheid als Chriftenen hen verbond, inzonderheid moeft hy hen waarfchuwen tegen eenenaltenaauwen ommegang met deongeloovigen. Zy moeften niet aantrekken een ander jok met de ongeloovigen. Maar hoe zou hy zich beft den weg baanen tot hun hart, op dat zyne vermaaningen daar ingang mogten vinden? Kon daartoe wel iets dienftiger zyn, dan dat hy hun zynjgeheel hart opende, hen van zyne liefde verzekerde, en daardoor ook hunne liefde wederom opwekte en uitlokte? Men is veel gereeder eenen raad aanteneemen en op te volgen van een' oprecht vriend en liefhebber, dan van iemand wiens genegenheid t'onswaards met of zonder rede by ons verdacht is geworden. Laaten wy deeze betuiging van Paulus aangaande zyne hartelyke liefde tot de Corinthers wat nader overweegen, zoo als die ingericht was, om ook hunne liefde tot hem uit te lokken en te vermeerderen. Wy kunnen daarin onderfcheiden: De verklaaring van den Apoftel aangaande zyne hartelyke liefde tot de Corinthers als de hunne te bovengaande vs. n, 12. Onze mond is open gedaan tegen u, 6 Corintheren: ons hart is uitgebreid. Gy zyt niet naauwe in ons,maar gy zyt naauwe in uwe ingewanden. Zynen billyken eifch om deeze zyne liefde met 'weerkeerige liefde U beantwoorden, vs. 13. Nu  OVER 2 COR. VI. H, 12, 13- 81 Nu [om] dezelve vergeldinge [te doen] (ik/pree* ke als tot [myne] kinderen), zoo wcrdet gy ook uitgebreid. Paulus de gemeente aan welke hy fchreefvan zyne liefde willende verzekeren, fpreekt ze aan met de uitdrukkinge van den naam haarer woonplaatfe, ó Corintheren. Hoe algemeen deeze aanfpraak ook zy, en gefchikt om alle Chriftenen die te Corinthe woonden in te fluiten, brengt echter de aart der zaak mede dat de Apoftel het oog inzonderheid had op het befte deel der gemeente; want deezen raakt in den meeften nadruk de betuiging zyner blaakende liefde die hy hun toedroeg. Op deezen paft ook de befchryving die hy van hun geeft in het 16 vers. Gy zyt de Tempel des letvendigen Gods. En de verklaaring die hy aan hen doet in het volgende hoofdftuk. Ik heb te ^ Cor voren gezegd, dat gy in onze harten zyt om famen tefterven, en famen te leeven. Ik heb veele rrymoedigheid in 't fpreeken tegen u , tk heb veel roems over u: Ik ben vervuld met vertroojhnge, ik ben zeer overvloedig van blydfchap in alle onze verdrukkinge. Maar welke mag de rede zyn, dat Paulus den naam van de Stad hunner wooning uitdrukkelyk meldt in deeze aanfpraak: Corinthers! daar men zulks maar zeldzaam in zyne brieven aantreft? Zou hy milTchien daarmede willen te kennen creeven, dat hv hier mede bedoelt de Chriftenen die in de Stad Corinthus woonden, meer p dan  82 LEERREDEN dan die elders in Achaja waren? Tot deeze bedenking krygt men aanleiding, wanneer men deeze aanfpraak vergelykt met het opfchrift van deezen brief, want dit opfchrift luidt:: aan 2 Cor de gemeente Gods, die te Corinthen is, met alle I. a. de heiligen die in geheel Achaje zyn. Wanneer dan nu alleen de Corinthers worden aangefproken , zoo geeft dit vermoeden , dat hoewel de voornaame inhoud van den brief niet alleen de ftedelingen of inwooners van die vermaarde Stad die Chriftenen waren, maar ook alle deAchajersdie denChriftelyken godsdienft omhelft hadden en beleden aanging; dit byzonder gedeelte echter dat wy hier vinden, eigenlyk gericht zy tot die Chriftenen, die m de&hoofdftad Corinthus woonden. Vraagt iemand nader, waarom dit gedeelte van den brief meer byzonderlyk de ftedelingen betrof? zoo kan de rede hiervan te vinden zyn, of hierin dat de inwooners van Corinthus'den Apoftel meer van naby kenden, dan de Hand. overige Achajers; want Paulus had zich daar een XV1IL jaar en zes maanden onthmden. In dien tyd had hy waarfchynlyk maar zeldzaam gelegenheid gevonden, om de overige bewooners van Achafa te ontmoeten, het zy hy nu en dan eene reize gedaan hebbe door een of ander gedeelte van het geweft om daar het Euangelie te verkondigen , of dat hy zich de gelegenheid , wanneer menfehen uit verfcheidene oorden van Achaja of om den koophandel, of om eenige andere rede te Corinthen kwamen, te nutte maak-  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13. 83 maakte, om hen tot het geloof in den Heere Jefus Chriftus uit te nodigen. Hier uit nu is het ligtelyk op te maaken, dat door de meerdere verkeering met de Corinthiers dan met de overige Achajers, de banden der liefde tuifchen Paulus en de eerften fterker waren aangebonden, dan tuffchen denzelven en de laatften. Of daar ik nog liever toe zou overhellen, heeft de Apoftel de Corinthiers hierin 'c byzonder aangefproken, om dat de vermaaning die hy ftraks laat volgen voor hun nodiger was dan voor de overigen. Hy wilde hen waarfchuwen tegen de al te naauwe gemeenfchap met de afgodendienaars, daartoe kon de verklaaring van zyne hartelyke gezintheid als tot eene inleiding verftrekken. Maar nu is 'tgemakkelyk te begry pen, dat de inwooners van de Stad voor dit gevaar meer open lagen, dan zy die daar buiten woonden , vermits het gevaar voor eenen befmettelyken omgang in volkryke Heden daar de winzucht en aanlokzelen desrykdoms de overhand hebben , allermeeft te duchten is. Hoe bezorgd onze Apoftel voor zyne Corinthiers was met opzigt tot dit gevaar , kan men afneemen uit de waarfchuwing die hy reeds ^ ^ y in zynen eerften brief had voorgefteld; Ikheb 9>10'yIl' u gefchreven in den brief, hoort men hem daar verklaaren: dat gy u niet zoudet vermengen met den hoereerders :doch niet geheelykmet den hoereerders deezer werreld, of met den gierigaards, of met den roovers, of met den afgodendienaars: want anders zoudt gy moeten uit de werreld gaan. Maar  84 LEERREDEN na heb ik u gefchreven, dat gy u niet zult vér■ mengen: [naamlyk] indien iemand een broeder genaamt zynde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lafleraar, of een dronkaard, of een roovcr: dat gy met zoodanigen eenen ook niet zult eeten. Miffchien ook heeft Paulus met de uitdrukking van den naam Corinthers, gelyk vroegere en latere uitleggers hebben geoordeeld, zyne genegenheid willen uitdrukken, om te kennen te geeven dat de Corinthiers by hem veel voor uit hadden boven andere gemeentens. Althans op dergelyke wyze vindt men den naam van de woonpïaats eener gemeente als een' eernaam uitgedrukt, in Paulus brief aan de gemeente te Philippi, wanneer hy iets tot haaren lof , ., ,„ meldt, waarin zy boven andere had uitgemunt, Phil. IV. ^ ^ phUippenfen zegt hy, weetet, dat in het begin des Euangeliums, doe ik van Macedonien vertrokken ben, geene gemeente my [iets] medegedeeld heeft tot rekeninge van uitgaav en ontvang, dan gy alleen. De naam van deeze Stad kon Paulus byzonder aangenaam zyn, niet zoo zeer van wegen haare vermaardheid, daar zy als het oog en cieraad van ganfeh Griekenland wierd gehouden ; als wel van wegen de zeer gunltige verklaaring die de Heer hem van dezelve gegeeven had, volgens 't bericht dat ons Lucas Hand. daarvan meldt in de Handelingen: de Heer zeiXvm- de tot Paulus door een gezigte in de nacht, zy niet 9' I0' bevreeft, maar Jpreek en zwyg niet. Want ik ben met u3 en niemand zal [de hand] aan u leggen om u kwaad  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13- 85 u kwaad te doen: want Ik heb veel volks in deeze (lad. Deeze aanpryzinge van den Heere, en de uitfteekende vrucht waar mede zyn dienft daar was achtervolgd geworden, moeit hem den naam van Corinthen by uitftek dierbaar en genoegelyk maaken. Na deeze aanfpraak geeft hy hun te kennen, dat zyne tedere gemoedsbeweegingen zyne tonge los maakten om op zulk eene wyze als hy deed tot hen te fpreeken. Dat hv zich gedrongen voelde om tot hen te fpreeken, drukt hy uit met deeze woordenOnze mond is open gedaan tegen u. Hy fpreekt in 't meervouwig getal onze mond. Want hy fchreef deezen brief niet alleen op zynen naam, maar ook op den naam van TzJotheus, die in het opfchrift van den brief I. vs i uitdrukkelyk wordt gemeld. En mogelyk fluit Paulus nog andere medearbeiders in, die hun het Euangelie bediend hadden en in eenerlei zin met hem ftonden, van welken hy elders in deezen brief gewaagt: als H. Vin. vs iö. Gode zy dank, die dezelve naarjtigheici voor u in het hart van Titus gegeeven heeft. En wederom vers 23. Het zy Titus,hy is myn medRezel, en medearbeider by u: het zy onze broeders, % zyn afgezanten der gemeenten, eene eere van Chriftus. En elders daar hy van Titus en nog eenen anderen broeder fpreekt, vraagt hy: heeft ook Titus van u zyn voordeel gezocht ? heb lenwy niet in denzelven geeft gewandeld i \fet>^ p 3 oen  85 LEERREDEN benwy] niet [gewandeld] in dezelve voetjlappenï H. XII. 18. Wanneer hy nu zegt: Onze mond is opengedaan tegen u, kan hy daar mede te kennen geeven, dat hy en zyne medearbeiders en vrymoedig en omftandig tot hen fpraaken. Zy konden fpreeken en fpraaken tot de Corinthers met zonderlinge vrymoedigheid. Al wat de vrymoedigheid beneemt, kan gezegd worden onzen mond te /luiten, om dat het de oorzaak is , dat men of geheel zwygt, of niet fpreekt dan met fchroom en belemmering. Wanneer men by voorbeeld zich eenig kwaad bewuiï-is, of in een gezigte ftaat van zyne geringheid en zyne onwaardigheid, dan vergaat de lufl tof fpreeken. Men ziet het in den vroomen Job, wanneer de Heer tot hem geJob.' fproken hadde: doe antwoordde Job den Heere, XXXiX.gBiïeWf. Zi6t ik ben te geringe, wat zoude ik u *6'31'^ antwoorden ? ik legge myne hand op mynen mond. Eenmaal heb ik gefproken; maar zal niet antwoorden , of tweemaal, maar zal niet voortvaaren. Op dien grond fleunt de vermaaning van den wy zen Koning: Zoo gy dwaaflyk gehandeld hebt, g'; met u te verheffen, en zoo gy kwaad bedacht hebt; ' de hand op den mond /Dus wordt & mond ook gefloten , wanneer men te gemoet ziet dat het fpreeken kwaade gevolgen zoude kunnen na zich fleepen of voor ons zeiven of voor anderen. Wanneer Rabfake eene zeer hoon.ende cn godslafterlyke taal gevoerd hada en het be~ ant-  OVER 2 COR. VI. li, 12* T3- *7 antwoorden daarvan de zaak waarfchynlyk niet zoude hebben verbeterd, maar veel eer verergerd, zoo was daar een diep ftilzwygen by de foodén. Het volk zweeg ftü; en antwoordde *»* * «g^ „fct een woord: want het gebod des Konings was , zeggende: gy zult hem niet antwoorden. Al wat daartegen de vrymoedigheid opwekt en vermeerdert, dat is gefchikt om onzen mond te openen en ons te doen fpreeken. By voorbeeld de vraagevan een goed gewiffe; wanneer wy overreed zyn, dat wy genade hebben gevonden by Goden by Hem in gunfte Om dit voorrecht badDavid: Heer open myne^V lippen: zoo zal myn mond Uwen lof verkond,^ Of wanneer wy ons bewuft zyn dat wy eene .oede zaak hebben, voor welke wy °Pen1^ mogen uitkomen. Dewyle wy nu denzelven Geeft ^oulV. des geloofs hebben, gelyk 'er gefchreven is, Ik heb geloofd, daarom heb ikgefproken, zoo geloven wy ook, daarom fpreeken wy ook. Insgelyks geeft het vrymoedigheid om te fpreeken, wanneer de zaak die wy te verdedigen hebben, in zulk een helder licht geplaatft is dat zy aan geene tegenfpraak onderhevig is. Dus werd de mond van de godvruchtige Hanna geopend wanneer de Heer haar gebed had verhoord, haar eenen zoongegeeven en daardoor een einde gemaakt had aan de tergingen van haare tegenparcydi« Boe ftaat 'er, bad Hanna enzeide; Myn^^ hart fpringt op van vreugde in den Heere, myn hoorn is verhoogd in den Heere; myn mond is wyd opgedaan over myne vyanden,want ik verheu-  88 LEERREDEN ge my in uw heil. Nog wordt deeze vrymoedigheid vermeerderd, wanneer wy vertrouwen, dat de zaaken die wy zullen voorftellen hun tot welken wy fpreeken, aangenaam zullen „ Cor. Lzyn en voordeelig. Wy fchryven u zegt Paulus, 13, H«' geene andere dingen dan die gy kennet, of ook erkennet: en ik hope dat gy ze ook tot den einde toe erkennen zult, gelykerwys gy ook ten deele ons erkend hebt, dat wy uw roem zyn, gelyk gy ook de onze zyt in den dag van den Heere Jefus. Paulus kon betuigen, dat hy deeze vrymoedigheid had in '4 gemeen en in 't byzonder. In 't gemeen had hy vrymoedigheid om te fpreeken met opzigt tot zyne leere en met opzigttot zynen wandel. Van zyne leere kon hy zeggen: Ik fchaame my het Euangelium van Chriftus niet: 1 iT' want het is eene kracht Gods tot zaligheid een' ieCor gelyk die gelooft. En van zynen wandel: Onze I, 12. roem is deeze, \_naamlyk~] het getuigenis onzer confcicntie, dat wy in eenvouwigheid en oprechtheid Gods, niet in vleefchlyke wysheid, maar in de genade Gods in de werreld verkeerd hebben: en allermeeft by u lieden. Deeze zyne vrymoedigheid was zoo groot, dat hy ftaande als een gevangen man voor de Overprielters en den geheelen Raad der Jooden de oogen op den Raad houdende, dorfl zeggen: Mannen broeders, ik heb met alle goede confcientie voor God gewandeld XXÜl'.i.tof op deezen dag. En dit voorrecht was by hem zoo groot, dat het zyn beftendige toeleg was om het te behouden. Hierin zegt hy, oef ene Sw'16. ik my zeiven, om altyd eene onergerlyke confcientie te hebben, by God en de menfehen. In  over 2 COR. VI. ii5i2,i3- 8* U It byzonder had hy vrymoedigheid ken ten aanzien van 't gene hy gezegd Ma 7Vfe medearbeiders gehouden hadden m den Srlvken Euangeliedienft, hy had het onb ïctaoomd kunnen doen, weetende dat hy n et dan waarheid had gefproken, en dat hy. derhaïven by't naaukeurigft onderzoek met beÏchaamd Lu worden. Ook was 't geen hoogL d die hem had aangedreeven om dus te ? \ n maar een blaakende yver voor de DlS n,daarin kon en zou hy «eb zelvenmet tZZU maar 't was de zueht om af te wenaZ '°t eene hy zag dat hun nadeehg was, en r Iken met vrymoedigheid, dat zelve was ook id zyn ce waarheid en goedheid eener v - wanneer wy doordrongen zyn van haar ÖwV« e^ ZelVCn °fandei'Cn Cin hebben; wanneer wy daarenboven tot d vr enden fpreeken, van welken wy alles "oTv—;n,endiewywenfchen,dat  po LEERREDEN de zaaken in het zelve licht mogen befchouwen; dan geeft 't hart zulk eenen vloed van redenen op, dat wy naaulyks het einde der woorden in 't fpreeken of fchryven vinden kunnen, en daardoor uitvoeriger worden dan wy anderszins zyn zouden. Dat zyne tedere gemoedsbeweegingen jegens hen, waarin hyze overtrof, de oorzaak waren van zyn vrymoedigen uitvoerig fpreeken, wyft hy aan, wanneer hy vervolgt: ons hart is uitgebreid. Gy zyt niet naauwe in ons, maar gy zyt naauwe in uwe ingewanden. Hy ftelt zyne en zyner medearbeideren tedere gemoedsbeweegingen jegens de Corinthers voor als den grond van hun vrymoedig en uitvoerig fpreeken en fchryven. En hy vergelyktze met de gezintheid die de' Corinthers jegens hen hadden, waarin zy hen niet evenaardden. Van zyne en zyner medearbeideren allerteder fte gemoedsbeweegingen zegt hy, ons hart is uitgebreid. Gy zyt niet naauwe in ons. Ons hart zegt hy in de eerfte plaats, is uitgebreid. De wyde ruimte van eene plaats is by de Hebreërs een zinbeeld van vryheid en voorfpoed. Pf. IV. Zoo zegC David: In benaaudheid hebt gy my ruim* te gemaakt. En wanneer de ziele bezig is in het genoeglyk befchouwen en verkwiklyk genieten van eenen gewenfchten ftaat, dan drukken zy dat uit door de verwyding of verruiming van het Pf.CXIX hart. Dus zegt de Dichter: Ik zal den weg uwer 3*.  over.2 COR. VI. ii, 12, 13- 9i «boden loopen, als WW^**^^ In dien zin kan men deeze fpreekwyze ook ge voeVeWk verftaan in eene vermaarde godfpraak daat 5 Heer deeze trooftryke belofte doet aan zvneKerk : Aft gy «* «>» «^ ° 2 «Art ^ vervaar. wden.5. het heir der Heidenen zal tot u komen Paulus kon van zyn hart zeggen,dat het wr „d was of uitgebreid. Niet alleen, om da* by door 't getuigenis van een goed gewifle m al Z n arbeid werd onderfteundi, t gene eene aangenaame helderheid over den g^eft ver fbreidt, en denzelven vervrolykt. Maar ook om dat hv gunftige berieden had van den t Inwoordigen toeftand der Corinthifche geC en van de heilzaame uitwerkmge die ^ voorgaande brief by dezelve had voortgel S Reeds by het fchryven van zynen eerSbrief had de Apoftel zyne blydfchap over Ïnnnen eeeftelyken welftand betuigt, wanneer j. hvTch"eef Ik danke mynen God alle tyd over%) $, 6. \ welen de genade Gods die u gegeeven » * 17 l g X2s Dat gy in alles zyt ryk geworaen t& Talie redenen alle kenniffe, Gelykhet t£5# ** «** beveftigdisonder u Doch ëZ blydfchap was niet weinig verminderd onder tde en door de fnoode misdaad van hem die "ch in bloedfchande had verloopen, en omtrenc w Iken de gemeente zich nie,naai^betooi» had gekweeten, waarom de Apoftel hen met veel ernft beftraft had. ^  o2 LEERREDEN Nu had Paulus zeer aangenaame berichten ontvangen aangaande de gevvenfchte uitwerking die zyne beftraffing gedaan had en het goede dat Titus daar gezien had. Dit kon niet anders dan hem, wien 't belang der gemeente zoo zeer ter harte ging, ongemeen verkwikte én verheugen. Wanneer hy na eenige bekommering over den welland van de Chriftenen te Theffalonica eens een trooftryk bericht van dezelven had ontvangen, zoo had hy als 't ware een nieuw leven daardoor verkregen. Dus hoort men hem zich daar over uitlaaten: ïTheir.III. Als Timotheus nu van u lieden tot ons gekomen was; 6-9- en ons die goede boodfchap gebragt had van uw geloof en liefde, en dat gy altyd goede gedachteniffe van ons hebt, zeer begeerig zynde om ons te zien, gelyk wy ook u lieden : Zoo zyn wy daarom, broeders, over u in alle onze verdrukkinge en nood vertrooft geworden door uw geloof: Want nuletven wy , indien gy [yafï] ftaat in den Heere. Want wat dankzegging kunnen wy Gode tot vergeldinge wedergeeven voor u, van wegen alle de blydfchap, waar mede wy ons om uwent wille verblyden voor onzen God. Dat Paulus even zoo gemoed was omtrent de Corinthiers, wanneer door hetlaater bericht dat hy van hun ontvangen had zyne voorige droefheid was weggenomen, kan men merken uit het volgend Hoofdftuk. Ik iCorm\.heb,zzgt hy daar,vee/e vrymoedigheid in'tfpree4,6.7, ^3-ken tegen u, ik heb veel roems over u: Ik ben vervuld met vertrooftinge, ik ben zeer overvloedig van blydfchap in alle onze verdrukkingen. God, die de  over* COR. VI. li,»*. 13- 93 denedrigen vertrooft, heeft ons getroofi door de deneange En niet alleen door zyne kom- X^^ZLertrooftinge,met welke hy tel Tvertrooftis geweeft, als hy ons verhaalde Z erlangen, uw kermen, uwen yver voor^. alzoo dat ik te meer verblyd ben geweeft. En we Tol daarom zyn wy nrtrooft gewer en over » Hrtrooftinge; en zyn nog overvloedelykerverU d geworL over de blydfchap vanTitus ornaat Z leeft van u allen verkwikt is geworden. Met Schfmogt dan Paulus tot de Corinthers zeggen: ons hart is uitgebreid. g Hy voegt daarby: Gy zyt niet naauweinons vs L Wat Paulus hier mede zeggen wil, wordt Mè de uitleggers niet op dezelve wyzebeITJI H« Fondwoord geeft te kennen, Zl ne'enge Platje opgefloten zyn, eene naauwe i Z\2an Dit is een bekwaam zinnebeeld Zb^aZeid „muitte drukken want n hean«ftigd menfch kan gevoegelyk wor T SS met iemand, die in eene naauden vergeleken, zich nl6t We plaatfe is opgcnui , hpdienc pau-  94 LEERREDEN van God, maaken ons zeiven in alles aangenaam, in veele verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in nooden, in benaaudheden. Sommige Uitleggers willen deeze betekenis hier ook behouden. Maar dan is de vraag wat geeven de woorden in ons te kennen ? gy zyt ■ niet naauwe, dat is, gy zyt niet bedroefd, beklemd , benaaud in ons ? zal dat betekenen om onzen't wil, door onze fchuld, in deezen zin: dat gy bekommerd zyt geworden over myne liefde als of ik die van u had afgetrokken, om dat ik u in den voorgaanden brief fcherpelyk beltraft heb, dat is door myne fchuld niet gefchied? Maar genomen eens de grondtaal kon deeze overzetting en verklaaring dulden, wie voelt niet dat de zin van Paulus woorden dan zeer gedrongen uitkomt, en dat dezelve door 't verband in 't geheel niet wordt begunftigd? Veel liever neemen wy deeze woorden voor eene verklaaring en betuiging van 's Apoftels liefde tot de Corinthers. Het hart kan worden aangemerkt als eene ruime wooning, waarin veele vrienden van eenen vriendelyken en gullen gaftheer kunnen worden ingenomen en geherbergd, zoo dat zy daar in niet eene naauwe en enge maar ruime plaats vinden en beflaan kunnen. De Griekfche Overzetters van 'tOude Teltament gebruiken dit woord ter gelegenheid van 't antwoord, 't welk Jofua gaf aan de kinderen van Jozef als deezen zich beklaagden , dat hun erfdeel hun niet ruim genoeg was. Dewylegy XVIUs een êr0öt volk z^t> zeide iofua' Z06 Saat °P naar het  over 2 COR. VI. ii, 12, 13- °5 het woud, en houwt daar voor n af in het land der Phereziten, en der Rephaiten, dewyle u het gebergte Ephraims te enge is. De zin komt dan hier op uit • m ^hen u hartelyk lief>sy ons hart geheel ingenomen, gy hebt een groot, een voornaam deel in onze tederfte en genoegelykfte gemoedsaandoeningen. Of gelyk onI geleerde Kanttekenaars 't hebben uitgedrukt: „ gy bezittet ons hart in 't geheel. Wy doen ons hart voor u wyd open Jin, gelyk Paulus zelf zich in het volgende hoofdruk uitdrukt: li heb te voren gezegd, dat gy » . Cor. onze harten zyt, om famen te fterven en/amen te™ 3- leeven. Deeze verklaaring komt zeer wel overeen met het verband. Hy had gezegd: ons hart is gebreid. Dit heldert hy nu nader op en beveiligt het. Wilden zy weeten waardoor dit veroorzaakt was? het vuur der liefde had hetzelve dermaate doen uitdyen, dat't hen allen bevatten kon. Het is eene onaffcheidelykeeigenfehap der liefde, zich hartelyk te verblyden in den welftand des genen dien men liet heeft Had Paulus dan zich hartelyk verblyd over het aangenaam bericht dat hy gekreegen had van hunnen welftand, zy moeften daaruit befluiten,dat zyne liefde tot hen eene zeer hartelyke, dat is, eene oprechte en vuunge liefde W Maat hoe beantwoordeden nu de Corinthers deeze liefde van Paulus? was hun hart jegens hem gelyk zyn hart jegens hen gezind was.  o6 LEERREDEN Laat ons hooren wat hy hier van zegt: Maar vervolgt hy, gy zyt naauwe in uwe ingewanden. De Uitleggers die het woord naauw zyn wederom verftaan van beklemdheid en benaaudheid des gemoeds, worden ook hier in eerige verlegenheid gebragt door de bygevoegde woorden: in uwe ingewanden. Zal dat betekenen uwe benaaudheid ontftaat uit het innerlyk mede2 Cor lyden, dat gy oefent met my,die u uit veele verII. 4.' drukkinge, en benaaudheid des harten, met veele traanen gefchreven heb? of ook; dat gy oefent met hem die gezondigd had, en daardoor de gemeente geërgerd had en beroerd, en daarna 2C0r.II. door veelen beftraft zynde in gevaar was geraakt, 6' 7- van door dl te overvloedige droefheid eenigszins te worden verflonden? Of zal men aan de woorden, gy zyt naauwe in uwe ingewanden, deezen zin hechten: dat gy benaaud en beklemd zyt, komt u niet over van buiten, maar zy zyn binnen in u, die u zulks veroorzaaken, en u beroeren, te weeten zy die te voor en gezondigd hebben, en XLl.21.zich niet bekeerd hebben van de onreinheid, en hoererye, en ontuchtigheid, die zy gedaan hebben? Wie merkt niet, dat het een en het ander zeer gedrongen is? Wat dan? wy verftaan het liever in deezen zin: in uwe ingewanden of in uw hart, 't welk in tedere aandoeningen fterk in beweeging raakt, gunt gy ons flechts eene naauwe plaats. Of, gelyk het onze Kanttekenaars omfchryven: „ Gy doet uw hart niet genoeg open, maar houdt ' dat nog ten deele gelyk geiloten voor ons." ' Dee-  over 2 COR. VI. ii, 12, 13. 9? Deeze verklaaring wordt zeer begunftigd door het verband, want dan is 'er eene vergelyking van de liefde van Paulus en zyne medearbeiders aan de eene zyde, en die van de Corinthers aan de andere zyde, waarby delaatfte tegen de eerfte gefteld zynde, wordt bevonden minder hartelyk en vuurig te zyn, dan dezelve. Vooral wordt deeze uitlegging gefterkt door de duidelyke taal, die de Apoftel voert op eene andere plaats in deezen zeiven brief, daar hy zyne liefde met deeze tedere woorden betuigd" hebbende: ik zal zeer gaarne 2 c0u de koften doen, en voor uwe zielen te kofte gegee-Xli 15ven worden; daarby voegt: hoewel ik u overvloediger beminnende, weiniger bemind worde. Meent iemand , dat deeze verklaaring van de min vuurige liefde der Corinthers niet wel over cen te brengen zy met de betuiging die Paulus in het volgende Hoofdftuk doet van der Corintheren vuurige liefde t'hemwaards, daar hy fpreekt van hun verlangen, hun kermen, hunnen 2 Con yver voor hem; die bedenke dat hy geenszins Vil. 7* hunne liefde ontkenc, maar dat hy eene vergelykinge maakende beweert, dat hunne liefde niet geëvenredigd ware aan de zyne; en dathy daarenboven niet fpreeke van alle de Corinthers , maar van fommigen,by welken eenige verkoeling was befpeurd geworden. Dus kunnen wy nu verftaan, hoe blydfchap met liefde gepaard en uit liefde voortgefproten, Paulus zoo vrymoedig en uitvoerig had doen G fpree-  98 LEERREDEN fpreeken , daar hy zyn hart voor zyne vrienden uitftortede. Wat was nu billyker dan dat zy liefde met liefde beantwoordeden ? dit begeert Paulus van hun, als hy zegt: vs. 13. Nu [om] dezelve vergeldinge [te doen] (ik fpreeke als tot [myne] kinderen) zoo wordet gy ook uitgebreid. Onze Overzetters hebben, gelyk een leezer uit de haakskens merken kan, eenige woorden die in de grondtaal niet gevonden worden, ingevuld , om den zin die anders wat afgebroken fcheen , duidelyker voor te ftellen. Men kan die aanvulling ontwyken , wanneer men het woord fpreeken neemt voor aanzeggen of gebieden. Ik zeg u aan, of ik eifch van u, ik leg u op als aan kinderen dezelve wedervergelding. Doch het zy men deeze vertaaling volge, of die van onze geëerde Overzetters behoude, zoo komt de zin in 't zaakelyke op het zelve uit. De Apoftel eifcht eene billyke vergeldinge voor zyne liefde; en hy geeft te kennen, waarin hy begeert, dat dezelve beftaan mogt, daarin, dat ook zy wierden uitgebreid. Wanneer Paulus van vergeldinge fpreekt, zoo onderftelt hy dat de Corinthiers zekere weldaaden van hem hadden genoten. Trouwens, hy was de man, die tot hen gekomen was met den onwaardeerbaaren fchat van 't Euangelie, en hun den onnafpeurlyken rykdom van Christus had verkondigd. Hy had zulks gedaan met verzaaking van eigen belang; want hy had het  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13- 99 Euangelium van Chriftus kofteloos gefteld, en hoe- iCor. wel hy recht daarop had, echter geene befol-1*- lSdinge van hun geëifcht noch aangenomen; waarom hy vraagt: Heb ik zonde gedaan, als ik2 Cor. my zeiven vernederd heb op dat gy zoudt verhoogdXL 7, 8. worden? overmits ik u het Euangelium Gods om niet verkondigd heb? Ik heb andere gemeenten -beroofd, befolding [van haar] neemende om u te bedienen: en als ik by u tegenwoordig was, en gebrek had, ben ik niemand laftig gevallen. Hy had noch arbeid, noch moeite, noch gevaar ontzien, wanneer hy by hun was. 't Was te Corinthen daar de Jooden wederftonden en lafter- Hand den, zoo dat Paulus [zyne] kleederen affchud-^-^ dende tot hen zeide, uw bloed [zy] op uw' hoof dl ' Ook was het te Corinthen, dat de Jooden eendra°telyk tegen Paulus opftaande , hem bragten voor den rechterftoel van Gallio denftadhoudervan Achaja, en hem befchuldigden, zeggende: Deeze raadt den menfehen aan, datze God zouden dienen tegen de Wet. Hy droeg zelfs zorg voor hun wanneer hy van hun afweezig was, om zyne Apoftolifche bediening elders waar te neemen; 't zy met hun brieven te fchryven, of hun getrouwe arbeiders toe te zenden, aös lïmotheus en anderen. Betaamde het hun dan niet, daarop bedacht te zyn, om deezen hunnen weldoener eenige vergelding te doen? Wel is waar, dat hv allen dienft fchuldig was aan Chriftus zynen Heere, en dat hy van Hem een' ruimen genadeloon te wachten had; maar dit nam niet weg, dat zy verplicht waren zynen  ioo LEERREDEN getrouwen arbeid met zoo veele tederheid en met zoo grooten yver aan hen befteed, op eene behoorlyke wyze te erkennen. Hoe billyk deeze eifch was van vergeldingen teffens van welken aart dezelve zyn moeit, zou ze hem aangenaam zyn, wyft hy aan, als hy zegt, als in eene tuflchenreden: (ikfpreeke als tot [myne] kinderen.) Tot hiertoe had de Apoftel in 't meervouwige gefproken: ome mond, ons hart; maar nu zegt hy niet, onze kinderen, maar, ik/preek als tot [myne] kinderen. De rede van deeze perfoonsver.wiffeling, is zeer eenvouwig. De Corinthers hadden verfcheidene leeraars, maar niet veele Vaders. Dus licht Paulus ons zelf voor in zynen eerften brief aan deeze gemeeni Cor- te. Als myne lieve kinderen vermaane ik [u.] IV.i4,i5''Tfirmt ai haddet gy tienduizend leermeefters in Chriftus, zoo [hebt gy] doch niet veele baders, want in Chriftus Jefus heb ik u door het Euangelium geteeld. Met deeze aanfpraak toont de Apoftel, dat hy 't werk van Gods genade in hun erkende; dat hy veel belang ftelde en in hunnen welftand en blydfchap, en in hunne liefde t'hemwaards; dat het 'er zoo ver van daan ware, dat hy omtrent hun genoegen zou kunnen onverfchillig zyn, dat in tegendeel hunne vergenoeginge de zyne ware; maar ook dat zyn eifch van vergelAinge billyk ware. Want dat kinderen den voorV 4 ouderen wedervergelding doen, dat is goed en aangenaam voor God. Eindelyk geeft hy met dee-  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13- *QI ze benaaming te kennen, hoedanig de vergelding zyn moeft die hy begeerde; zulk eene,. die hun zelve tot het meefte voordeel ftrekte. Want gelyk Ouders hunne zorg beft beloond rekenen, wanneer zy den welvaart van hunne kinderen kunnen bevorderen, en derzelven voorfpoed aanfchouwen, zoo is 't ook geleden met Leeraars. Ik heb geene meerdere blyd- 3 Joh-4fchap dan hierin, dat ik hoor dat myne kinderen in de waarheid wandelen; dus fchreef pannes. Welke was dan de vergelding die onze Apostel bedoelde? Had hy het oog op de fchatten van de Corinthers? Was hy gezet op gaaven en gefchenken? Neen. Al wat hy begeerde, is vervat in deeze uitdrukkinge: wordet gy ook uitgebreid. Uit het voorgaande kan men nu afleiden, wat Paulus hierdoor verftaat. Zy moeften ter beantwoordinge van die recht vaderlyke en dus allertederfte en vuurigfte liefde hun hart ook wederom voor hem wyder uitzetten, en hem ruimer plaats daarin geeven, dat is, hem op gelyke wyze lief hebben, als hy hen lief had. En waartoe? Waarom was Paulus zoo fterk gezet op de vermeerdering van hunne liefde ? Was het enkel om zyns zelfs wille? om het genoegen, dat hy'er in fmaakte, van zoo hartelyk te worden bemind ?Hy zag dat even dit zelve aan deeze zyne kinderen tot voordeel zou ftrekken. Want naar maate dat hunne liefde wies, zou ook hun hart uitgebreid zyn in blydfchap. Zy zouden G 3 zich  J02 LEERREDEN zich dan zoo zeer over hem verheugen en over het deel dat zy hadden in zyne liefde, als hy z\chverheus;de over den welftand van zyne kinderen, zoo dikwyls hy dien aanfchouwde of daar van in 't zekere bericht wierd. En naar maate hunne liefde en blydfchap toenam, zou de genade van Chriftus in hun meer worden verheerr lvkt, 't welk zyne uiterfte bedoeling was, ge^ XI 2. lyk hy hierna verklaart. Ik ben yverig over u met eenen yver Gods, want ik heb u lieden toebereid, om [u als] eene reine maagd, eenen manno voor te ftellen, Inaamlyk] aan Chriftus. Dit refcende Paulus voor zich eene genoegzaame en rvkelyke vergelding. Bereikte hy by zyne Corinthers dit oogmerk, dan zouden zy den vooraf gaanden roem van zyne Apoftolifche verrichtingen en al zyn lyden niet verkeerdelvk uitleggen. Dan ook zouden zy zyne volgende vermaaningen aanmerken als voortkomende uit een vader lyk hart, en dezelve met eene kinderlyke gewilligheid ontvangen en aanneemen. Deeze taal van den Apoftel Paulus is zeer gefchikt om 'er uit te leeren hoedanig eene gezintheid 'er tuffchen Leeraars en gemeenten behoort plaats te hebben, zal het wel gaan en zullen hunne wederzydfche belangen worden bevorderd. Veel is 'er in op te merken voor Leeraars, ook is 'er onderwys in opgefloten voor eene Chriftelyke Gemeente. Laat  over 2 COR. VI. ii, 12, 13- I03 Laat ik uwen aandacht en den mynen voorterft bepaalen by 't gene een Chriftelyk Leeraar hier van Paulus leeren kan. Een Leeraar moet gelyk Paulus de gemeente die hem aanbevolen is, hartelyk, dat is, oprecht en vuurig liefhebben, zoo hy gewenfchte vrucht van zynen dienft zal verwachten. Dat Paulus liefde tot de Corinthers zeergroot en teder was, is ons by de overweeging van deeze zyne woorden duidelyk gebleken. Zal eenigLeeraar voorfpoedig zyn in zynen arbeid by eenige gemeente, dan moet ook zyn hart met waare liefde tot dezelve vervuld zyn Daar deeze liefde ontbreekt, daar kan men niet verwachten, dat of de Leeraar gelukkig zal zyn by zyne gemeente, of de gemeente veel voordeel zal trekken van den dienft van haaren L HoTzoude een Leeraar zonder liefde tot de gemeente by dezelve kunnen gelukkig zyn ? Daar de liefde ontbreekt, zal hy in zyne amtsverrichtingen meer denken aan zyn eigen gemak en voordeel, dan aan 't belang van de gemeente. Veel zal hy verzuimen, daar hy ziet dat arbeid en moeite aan vaft is; en 't gene hvuit welvoegelykheid niet kan nalaaten, dat zal hv meer doen met den toeleg om toejuiching cn roem voor zich te verwerven, dan om de zaligheid der zielen te bevorderen Maar is nu zulk een Leeraar niet ongelukkig »t zy dat hy zyn oogmerk bereike of dat hy daarin worde te leur gefteld? Gebeurt het G 4 iaa£'  ïo4 LEERREDEN laatfte, dan wordt hy verdrietig en gemelyk en acht zich verongelykt, om dat hem die lof onthouden wordt welken hy zich zeiven waardig keurt en 'in zyne gedachten had toegelegd. Bereikt hy zyn oogmerk, wordt hem de lof rykelyk toegezwaaid,- dan wordt wel zyne eigenliefde geftreeld, maar even daardoor is hy in groot gevaar, van zich hoe langs zoo meer te verheffen, en met verachting op zyne mededienftknechten neder te zien. Hoe kan nu de waare gelukzaligheid in een lief'deloos en hoog■moedighart huisveften ? en dat by eenen dienaar van het Euangelie? Immers berooft hy zich van al die zoetheid, die deleer van 't Euangelie welk hyamtshalve verkondigen moet, overvloedig aan de hand geeft. Verkondigt hy Phil. II. de genade van den Heere Jefus, die Zich zoo 7- diep vernederd heeft , dat Hy de geftaltenisMatth. fe van eenen dienftknecht heeft aangenomen; als zynXX. 28-fie niet gekomen om gediend te worden, maar omte dienen, en zyne ziele te geeven [tot] een rantzoen voor veelen; Spreekt hy van die onuitfpreekelyke liefde, welke Hem bewogen heeft den dood, ja den dood des kruifes vrywillig te ondergaan, om elendelingen van een eeuwig verlleb V derf te verloffen , en hun eene oorzaak te worden p. ' 'van eeuwige zaligheid, eene liefde, gelyk Paulus Eph. Hl-zegt, die de kennis te boven gaat; Of kondigt *9' hy volgens den aart van zyne bedieninge de bevelen aan, die de Heer Jefus aan de zynen heeft voorgefchreeven , en waar onder wel voornaamlyk uitmunten het gebod van nederig- '■ heid  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13- J°S held en dat van de liefde; Hoe moet toch wel zulk eenen Leeraar by dit werk te moede zyn? Gelooft hy het gene hy leert of gelooft hy 't niet9 Indien het laatfte, hoe verachtelykmoet lw dan niet zyn in zyne eigene oogen ! gelooft hy het al; hoe kan hy dan geruft en met zich zeiven te vreede zyn, wanneer hy den hoogmoed en de liefdeloosheid in anderen beftraft, en verklaart, dat zy in welken deeze ondeugden heerfchen , het Koningryk der hemelen niet zullen beërven. Wat voordeel heeft de gemeente te wachten van eenen Leeraar, die omtrent haar geheel koel en onverfchillig is? Zal hy zich daar veel aan laaten gelegen liggen' om dat vooral te behartigen, en dat in 't openbaar voor te {lellen, 't welk met de omftandigheden, waarin zy zich bevindt, 't beft overeenkomt, en waardoor haar belang 't meed kan worden bevorderd ? Dat zou hy doen, zoo de liefde hem bezielde. Maar daar deeze' ontbreekt, zal hy meer met zyne eigene neiging raadpleegen en overleggen wat zyne byzondere oogmerken kan bevorderen. Hiervan zal hy meeft en met den grootften yver fpreeken, zonder zich daar over te kwellen of de gemeente daar nut vantrekke of niet? En, genomen ook dat hy nuttige zaaken voorftel'dè, zullen die echter bezwaarlyk ingang vinden, wanneer zyne onverfchilligheid is opgemerkt geworden. Want fommigen zullen zich ligtelvk aan zynen dienft geheel en al ontG 5 trek-  l06 LEERREDEN trekken, en anderen fchoon van zynen dienft . gebruik maakende, afkeerig van hem geworden zynde, zullen derwyze met vooroordeelen tegen hem zyn ingenomen, dat zy ook het goede, dat van hem wordt voorgehouden, zullen verwerpen. Maar daar de liefde het hart van den Leeraar vervult, daar mag men denzelven met rede gelukkig achten, en de gemeente diehy bedient, mag vruchten van zynen arbeid hopen. Is hy niet gelukkig voor zich zeiven tefchatten, die in de liefde tot de gemeente, welke haaren grond heeft in de liefde tot den Heere Jefus, een bewys vindt van de inwooningedes Heilkren Geefts' die in hem werkzaam is ? Zoo mag hy dan vertrouwen, dat de Heer Jefus hem voor denZvnen zal erkennen, en hem Zyne hulp en byftand niet zal onthouden. Hoe bemoedigend en vertrooftend is deeze overdenking! Dieliefde die hem bezielt, geeft ook gegrondde hope dat hy aan de gemeente tot veel nut zal ftrekken. Die liefde zal hem dringen om al wat hydoet met vuurige gebeden te verzeilen, 't is hem niet genoeg, dat hy maar zyn werk volbrenge, maar&hy is 'er zeer op gezet, dat het heil van de gemeente worde bevorderd, dit dryft hem aan om zich voor den throon der genade neder te werpen, om voor zich zeiven alle noodde gaaven en genade te erlangen, ten einde hv tot het werk bekwaam en getrouw gemaakt wor-  over 2 COR. VI. 11,12,13. i°7 nnu nm vruchtbaarmaakende worde; maar ook, om vr «enade voor de gemeente teveiwerve , b111 , . „ i»vpns ten leven moge de en vuurige gebeden vergezeW B^» ^ meerderen voorfpoed achtervolgd worden, daar zulks wordt nagelaaten? wat in hem is » ft werk te ftcllen t door 't roofgedierte kg ft at van eene ziele, die geen , _ en die eer zy 't vennoot. door^« d tenden boode des doods kan word n g B ^ om voor den Rcchterftoe^Vb cP1oeven, of hy wekt zyn medelyden op, om t bcP^oe 11 hen zulken ook zou ^*^en toe- ^^^^^ ^rtomelyk gevaar waatv^ J Hy ftdt hun voor ^^J^^ afzyn te fterven m een onbekeerden gefcheiden te worden van God, buiten  io8 LEERREDEN geene zaligheid te vinden is, en teffens ook van het fchyngoed voor altoos te zyn vcrftoken! hoe vreeflyk het zyn zal by eigene ervaaMarc.IX.rjnge te weeten, wat dat in heeft henen te gaan en *3"48' geworpen te worden in de helle, in dat onuitblusfchelyk vuur: daar hun worm niet ft erft, en 't vuur niet uitgeblufcht 'wordt. En hoe dit voor hun allerondraaglykft zal zyn, die boven anderen zyn gewaarfchuwd geworden en uitgenodigd om dat verderf te ontvlieden en den weg, die ten leven leidt te bewandelen. Nu toont hy, dat 'er nog raad is; hy maakt 'er zyn werk van, om hun den weg des levens aan te wyzen, en op het krachtigfte aan te pryzen. Hy dringt op een leevendig geloof en op eene waare en ongeveinsde bckeering. Hy brengt om hen daartoe tebeweegen de llerkfte drangredenen by. Hy verJoh. I. toont hun de heerlykheid van den Heere Jefus, 14. als den eeniggeboren' van den leader. Eene heerlykheid, die zeer verfchrikkelyk is voor zyne Openb. vvancien het zy kleinen het zygrooten, vertél' 17^'Blits, als die wil vertoonen, de Koningen der aar-de, en de Grooten, en de ryken, en de Overften over duizend, en de Magtigen, en alle dienftknechten, en alle vryen, zich zeiven zullen verbergen in de fpelonken, en in de fleenrotfen der bergen: En zeggen tot de bergen en tot de fteenrotzen, Fait op ons, en verbergt ons van het aangezichte des genen die op den throon zit, en van den toorn des Lams. Want de groote dag zyns toorns is gekomen: en wie kan beftaan? Maar ook eene heerlykheid, die zeer gewenfcht en onuitfpreek- lyk  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13- l°9 . lyk trooftryk is voor zyne getrouwe onderdaanen en oprechte vrienden, vermits Hy die tot hun heil aanwendt. Want Deezen heeft God door Hand. zyne rechter [hand-] verhoogd [tot] eenen Vor.fl en Zaligmaaker,omIfraël te geeven bekeering en vereeeving der zonden. Hy ontvouwt hun de weergalooze liefde van den Heere Jefus blykbaar in alles wat Hv gedaan en geleden heeft. Hy leidtze in Gethfemane, hy brengtze op Golgotha om daar te zien wat Hy geleden heeft in ziel en lichaam ; en welken bitteren en vervloekten dood Hy ondergaan heeft, en dat voor goddeloozen, voor zondaars. Hy toont hun, welk een heil hier door verworven is,- de verzoening met God, en alle goederen der genade en heerlykheid die daar mede gepaart gaan, en hieruit voortfpruiten. Op dien grond nodigt hy ze om Zyne genade aan te grypen en zich met vertrouwen ter zaligheid aan Hem over te geeven; daar Hy zelf zoo'minzaam toept:Komt herwaards tot my Matth. allen die vermoeid en belaft zyt, en Ik zal u ruft • geeven En: Die dorft heeft, home: en die wil, neeme het water des levens om niet. En worden hem zwaarigheden tegengeworpen, het zy van de menigte en fnoodheid der zonden die bedreven zyn" of van de moeilykhcid van den weg des levens, als ware die onoverkomelyk; hy arbeidt om die uit den weg te ruimen, en den zondaar te overtuigen, dat 'er geene redenen hoe genaamd zyn kunnen, waardoor hy zich mag laaten afhouden van tot Chriftus te komen; want dat de-  ii0 LEERREDEN Hebr. dezelve yolkomelyk kan zalig maaken de genen die VII. 25- door Hem tot God gaan, alzoo hy altyd leeft om voor hun tebidden. Dat Hy zelfs verklaart heeft: Openb. I. jk bm de eerjleen de laatfte: En die leeve, en ik I7'18" ben dood geweeft: en zie Ik ben leevendig in alle ■eeuwigheid. Amen. En Ik heb de fleutels der helle en des doods. Van deeze dingen fpreekende, zal hy naar maate de liefde meer werkzaam is, met zoo veel te meer aandoeninge en b.eweeginge fpreeken , cn niet flcchts vermaanen en opwekken, maar zelfs bidden en fmeeken, met onzen Apoftel a Cor. betuigende: Wy zyn gezanten van Chriftus wege, V. 20. ais 0f Qod door ons bade: wy bidden van Chriftus wege, laat u met God verzoenen. De liefde zal den Leeraar ook aan de hand geeven, hoe zich te gedraagen omtrent hen die den Heer vreezen, zy zal hem aanzetten om te arbeiden ter verfterkinge van hun geloof , ter voortzettinge van hunne heiligmaaking en tot bevorderinge van hunnen trooft. Hy zal door liefde gedrongen toeleggen op de verfterkinge des geloofs , vooral als hy bemerkt di* ; "«-wankelen zou kunnerf' 'MM ' illp! de vastheid van >t gekfbf li lï ftcrkic Üi 'cn Christen gelegen Dit mankte dat Pc.ulu* met zoo veele tedcrlidd hdcurrmcnl was over de Christenen v^éÊÊ^ÊÊ^B^^m T^theus toezond - > ■> ■.',«*.;(>„-.:.' v.:*,,:.^.;!^ sy<* . „„„m,,,emaanCn yail llUll zelwft. Ea « -«der hand een ge- . wenfche  OVER 2 COR. VI. II, 12, IS- «** wenfcht bericht van den wasdom hunnes.geloofs had ontvangen, vond hy daar in eene billyke rede van dankzegging aan God. Wy moeten God^ TMC alle tyd danken overu, broeders, gelyk toUy* w, oro « «T gdoqf WMf, «» M f ^* eww iegefyfc» V*» « alten, "g™ malkander** overvloedig wordt. Hy zal door die zelve liefde gedreven zyn werk daarvan maken, dat zy in de heiligmaahnpre goeden voortgang mogen maaken. Door, eenen heiligen en voorbeeldigen wandel der Christenen wordt God op aarde verheerlykt. Hierin zegt de Heilland, is myn Vader verheer- Joh. XV, W, dat gy veel vrucht draagt: en gy zult myne 8discipelen zyn. Hierdoor wordt de leere van onzen Heere Jefus in haare achtbaarheid en beminnelykheid in de werreld bekendgemaakt, waarom Paulus Titus vermaande de Chnstelyke dienstknechten aan te -fpooren tot ckiderdaanigheid, tot gezeggelykheid, tot alle goede trouwe, op dat zy de leere van God onzen Zalig- Tit. II, maaker in allen mogten verderen. En even daar- 9, door wordt ook de voortreflykheid der Christenen best bevorderd. Want dan moet men erkennen dat zv zyn een uitverkoren gef acht, eenl YetT, KoninglykPriefterdom, een heilig volk, een ver-U- 9. kre-en volk, op dat zy zouden verkondigen de deugden des genen die hen uit de duifternisfe geroepen heeft tot zyn wonderbaar licht. Dan worden zy . bevonden te zyn onberispelyk en oprecht, kmde-vhW. ren Gods zynde onftraffelyk in 't midden van een^- 1* krom en verdraaid geflachte; onder welken zy fchy- nen  112 LEERREDEN nen als lichten in de werreld. De liefde dring? derhalven den Leeraar om den Chriftenen toe Rom. te roepen: Ikbiddeu, broeders, door de ontfermingenGods, dat gy uwe' lichaamen fielt tot eene leevende, heilige, Gode welbehaagelyke offerhande , [welke is] uwe redelyke Godsdienst. Hy zal eindelyk door de liefde worden aangezet om 's Heeren gunftgenooten trouwelyk by te ftaan in hunne beproevingen, en hun die vertrooflingen toe te dienen die 't woord der genade zoo rykelyk uitlevert. Een Chriften heeft zyn deel in de rampen van dit leven neffens anderen, en hy heeft dikwerf nog zwaarebeproevingen boven anderen. Daar hy van de werreld niet is, moet hy menigmaal op den eenen tyd meer, op den anderen minder den haat, en fmaad, en hoon van de werreld ondervinden. Nu is het vleefch zwak, uit het gevoel of vrees van zwaare rampen ontftaat ligtelyk zwaare droefheid en mismoedigheid. Wat zal nu hier een dienftknecht van Jefus ? een liefhebber van zyne gemeente ? Kunnen wy hem dien wy liefhebben , zien lyden en treuren, zonder met hem te lyden, met hem te treuren? zien wy niet om naar middelen, om de fmerten te verzagten en zoo mogelyk weg te neemen ? Hier zal hy den bedrukten wyzen naar de hand van den verzoenden Vader die alles ten befte van zyne kinderen beftiert; die alles weet, ook de verborgene zuchtingen en traanen van de zyEph. nen; die alles vermag, en daarom ook magtig 111.20. is meer dan overvloedelyk te doen boven al dat wy bid-  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13. 113 bidden of denken; Wiens ontfermingen de tederfte beweegingen van Vaders en Moeders over hunne kinderen te boven gaan. Hy zal hun toeroepen: Wie is 'er onder u-Meden, die, den Heere Jer. J.. vreeft, die naar de Jlem van zynen knecht hoort? I0> als hy in de duiflemis wandelt, en geen licht heeft; dat hy betrouwe op den naam des Heeren, ^ en fteune op zynen God. En wederom: Hy heeft ^ ^'^ gezegd, Ik zal u niet begeeven, noch Ik zal u niet verhaten. Zoo dat wy vrymoedelyk durven zeggen, De Heer is my een helper, en ik zal niet vreezen wat my een menfch zal doen. Hy zal hun daarby erinneren, dat de groote en dierbaare beloften niet feilen kunnen , om dat God trouwe CX£VI> houdt in der eeuwigheid. Hy hun voorhou- II. des lydens en der langmoedigheid, de Propheeten, die [in] den naame des Heeren gefproken hebben. Ziet, wy houden ze gelukzalig die verdraagen. Gy hebt de verdraagzaamheid Jobs gehoord, en gy hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heer zeer larmhertig is en een ontfermer. Vooral zal hy hunnen aandacht bepaalen by dat groot voorbeeld van den Heere Jefus Chriftus, 't welk mecft gefchiktis, om den lydenden Chriften te onderfteunen en te bemoedigen. Zier, zal hy Heb.xii hun toeroepen, Ziet op den Overften Leidsman en*, 3voleinder des geloofs Jefus, dewelke voor de vreugd jj dis  n4 LEERREDEN die Hem voorgefteld was, het kruis heeft verdracs.. gen en fchande veracht, en is gezeten aan de rechter [hand] des throons Gods. Want aanmerkt deezen die zoodanig een tegenfpreeken van de zondaaren tegen zich heeft verdraagen, op dat gy niet verftaauwt en bezwykt in uwe zielen. Op alle de rampen van dit leven volgt nog de ! Cor dood, die de laatfte vyand is, die te niete gedaan XV. 26. wordt. Deeze wordt fomwylen voorafgegaan vergezeld van eenen vreezclyken tocftel. De liefde zal ook hier den Leeraar dringen om den Chriften naar vermogen by te ftaan, ten einde de verfchrikkingen des doods te boven te komen. Hyzal daartoe zich zeiven enzynen reisgenooten de overdenking des doods trachten gemeenzaam te maaken, wanneer zy nog gezond zyn; en hy zal zyne poogingen verdubbelen, wanneer of de gevorderde ouderdom of ziektens en bekommerlyke toevallen als voorboodende aannadering van dien geduchten vyand aankondigen. Wat vindt hy niet al trooltgronden m den godsdienft dien hy verkondigt, om den waaren Chriften daar tegen op te beuren ! Hy kan hem voorhouden, dat Jefus door Zynen dood den dood zynen prikkel heeft ontweldigd, want daarom isHy des vleefchs en Moeds deelachja is ' tig geworden, op datHy door den dood zoude te niete doen den genen, die het geweld des doods hadde, dat is, den duivel: En verloffen zoude alle de genen die met vreeze des doods door al [hun] leven der dienftbaarheid onderworpen waren. Dat de dood voor altoos een einde zal maaken van alle ram-  over 2 COR. VI. ii, 12, 13. 115 rampen en dat meer is ook van alle zonden. Dat de dood zelve onder de bezittingen van eenen Chriften wordt gerekend. Want alles is 2I °2j23 uwe , zegt Paulus- — het zy leven, het zy dood, het zy tegenwoordige. het zy toekomende dingen, zy zyn allen uwe: Doch gy zyt Chrifli, en Chriftus is Gods. Dat de ziel ontbonden zynde met Chriftus Phil. I. zal zyn, 't welk zeer verre het befte zal zyn; 23- vermits zy daar onuitfpreekelyke zaligheid zal genieten. Ja, dat daar de Heer is opgeftaan, ook dit fterflyk lichaam niet zal blyven in den ftaat des doods, maar ten genen dage zal verryzen, onfterflyk en onverderflyk, want dat wy op vaften grond uit de hemelen verwachten den Zfl"phil.IIL ligmaaker, den Heer Jefus Chriftus: Die ons ver- 20, 21. nederd lichaam zal veranderen, op dat het zelve gelykformig worde Zynen heerlyken lichaame, naar de werkinge waar door Hy ook alle dingen Hem zeiven kan onderwerpen. Wie voelt niet dat dit alles veel beter verricht worde van eenen man die met eene ongeveinsde liefde tot de gemeente bezield is, dan vaneenen anderen die omtrent hen, onder welken hv zyn werk waarneemt, koel is en onverfchillig? Eer ik van dit ftuk afftappe, zal ik nog dit hier byvoegen, dat de liefde tot de gemeente den Leeraar van zonderlingen dienft is, om de zwaarigheden die hem zyn werk moeilyk maaken kunnen, te boven te komen. Een getrouw Leeraar moet zich niet voorHellen, dat hy zyne bedieninge zal kunnen volH 2 bren-  iï6 LEERREDEN brengen zonder tegenftand te ontmoeten, die hem grootelyks hinderen en moede maaken kunnen. Van buiten kan men hier toe brengen den haat der werreld of van vleefchlyke menfehen. Is 't met deezen dus gelegen, dat zy menfehen van een teder en naau gezet beftaan niet wel zetten kunnen, om dat hunne levenswyze door derzelven godvruchtigen wandel veroordeeld wordt; zoo hebben zy 't echter inzonderheid geladen op deezer leidslieden en voorgangers, door welker arbeid en yver hunnegevaarlyke ruft en losbandige vrolykheid menigmaal geftoord wordt; daar zy deezen haaten-, poogen zy hunnen moed aan hun te koelen, en hen by monde of by gefchrifteof als onzinnigen of als huichelaars aan de verachting en befpotting van een iegelyk bloot te ftellen. Hiertoe behooren medefchadelykevooroordeelen, die niet zelden in de gemeentens gevonden worden zelfs by de beften, en die vooral wanneer zy verouderd zyn en diepe wortelen gefchoten hebben, geene kleine hindernis aan den arbeid van den Leeraar kunnen toebrengen en hem veel verdriet veroorzaaken. Somwylen komen hier nog by verdeeldheden , diedegemeentensals vaneen fcheuren,en daar elk der twistende partyen begeert, dat de Leeraar haare zyde kiezen en zich voor haar verklaaren zal. En wie kan verklaaren de bedekte woelingen des Satans om den dienaar van Jefus in zyne poogingen tegen te werken, daar ons  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13- JI7 ons de Zaligmaaker onderricht heeft, dat als Mat[h iemand ftet voord dei Koningryks hoort, enmetxllLl9> verjlaat, de booze komt, en weg rukt het gene m 24, 25. zyn hart gezaaid was ?. En, dat het met t Aoningryk der hemelen gelegen is gelykmcteenmenfche, die goed zaad zaaide in zynen akker. En als de menfehen fliepen, kwam zyn vyand, en zaaide onkruid midden in de tarwe, en ging weg ? Al die tegenftand van buiten, zou den Leeraar zoo veel niet deeren indien 't altpos van binnen welgefteld ware; maar hier fchuiltfomwylen het grootfle gevaar. Dan eens moet hy worllelen met traagheid en lufteloosheid, waar door hy tegen den arbeid te veel opziet. Dan eens wordt hy bevangen met vreesachtigheid die hem doet neigen tot werkeloosheid- Of hy jrevoelt de fterke werking van een.ge fchadelyke begeerlykheid, die met allen ernft moet worden aangetaft en t'ondergebragt. Hier heeft hy hulp noodig om niet onder te ija.en Maar, wat komt de liefde niet te boven? wanneer deeze recht leevendig en vuurie is, dan ftaat zy nergens voor. Ziet het in do liefde van Ouders tot hunne Kinderen. Wat onderneemt een Vader niet al! wat moeite eetrooft zich eene Moeder niet, om het onheil van hunne kinderen af te wenden, en om derzelven welvaart te bevorderen! Ziet het in de liefde tot het Vaderland. Waar deeze in den boezem blaakt, wat kan zy niet al mtncht n? . welke gevaaren kan zy niet tarten cn verach-  u8 LEERREDEN ten, als de nood het vordert! En waarom zou de liefde tot Jefus en zyne Gemeente minder vermogen? Mogen wy dan niet befluiten, dat een Leeraar, die zynen Heere met vrucht by zynegemeente dienen zal, dezelve vooral hartelyk moete lief hebben ? Een Leeraar moet ook daarop toeleggen, dat de gemeente die hy bedient van zyne liefde tot haar overtuigd worde. Paulus maakte daar ongemeen veel werk van, dat de Gemeentens het weeten mogten, hoe lief hy haar hadde. Gelyk wy hem hier zulke tederhartige betuigingen hebben hooren doen tot zyne Corinthers, zoo vinden wy ook in zyne overige brieven diergelyke verklaaringen in overvloed. Chryfofthomus die over deeze plaats dezelve aanmerking maakt, haalt uit genoegzaam alle de Brieven van Paulus, van zynen brief aan de Romeinen af tot dien aan de Hebreërs ingclloten voorbeelden aan om deeze aanmerking te fterken en op te helderen. Eenige uitgelezene plaatfen kunnen ons tot dit oogmerk genoeg zyn. Hoe hartelyk is zyne taal tot de RomeiRom- Lnen: God is myn getuige, zegt hy, welken ik 9 12' diene in mynen geeft, in het Euangelie zyns Zoons, hoe ik zonder nalaaten uwer gedenke, alle tyd in myne gebeden biddende , of mogelyk my nog t'eenigen tyde goede gelegenheid gegeeven wierde door den wille Gods tot u-lieden te komen. Want ik verlang om  over 2 COR. VI. n, i2, 13- "*> m u te zien, op dat ik u eenige geeftelyke gave mgte mededeelen, ten einde gy verfterkt zoudet worden: dat is, om mede vertroofi te worden onder Ui door het onderling geloof, zoo het uwe als het 'e. Hoe teder drukt hy zich uit tegen de Galatiers hoewel hy ze te voren zeer ernftig Gal. IV. beS bad: Myne kinderkens, die ik wederom 19. Ïtette baareJ, tot dat Chriftus ee^ftfein u kryzi. Aan de Philippiers geeft hy te ken nen dat hoe begeerlyk hem ook de vreugde des hemels voorkwam, hy echter getrooft was dezelve nog eenigen tyd te miiTen om aan d bevordering van hun heil te arbeiden. 0/ * j_ Zen in het vleefch, zegt hy , het zelve n^y oorlaarlyk zy, en wat ik verkiezen zal weet ik met. Wantik worde van deeze twee gedrongen, het ende begeerte om ontbonden te worden, en met Christus iezvi. Want [dot] « ^r verre het befte: Maar in het vleefch te blyven, « noodiger om uwent wille. En dat vertrouw en weet ik, dat ik zal blyven,en metuallenzal verblyven totuwe betde!ing;, en blydfchap des geloofs. Wanneer hy wederom dacht dat zyn dood en wel een maiteldood hun ten nutte ftrekken zou, dan kon hy denzelven met blydfchap te gemoet.zien. Indien ik ook tot een drankoffer geofferd worde over ie?M. IL tfferhande, en bedieninge uwes geloofs,zoo ver-Ubhde ik my, en verblyde my met u allen. Op ee„ niet mi; krachtige en tedere wyze verzekert hY de Chriftenen van Thesfalonica: wy zyn ,'riendelyk geweeft in het midden van u, gelyk als me voedfter haare kinderen koeftert: alzoo wy, H 4  J20 LEERREDEN i Thetïal. tot u %eer genegen zynde, hebben u gaarne willen ll'7'8' mededeelen niet alleen het Euangelium Gods, maar ook onze eigens zielen, daarom dat gy ons lief geworden waart. En wederom: Gy weet hoe wy vs. ii. ieëetyk van u, als een Vader zyne kinderen, vermaanden en vertroojleden. Naar dit voorbeeld behoort een Leeraar zich daaraan te laaten gelegen liggen, dat de gemeente van zyne liefde verzekerd zy. Wat moet hy zich voordellen, wanneer de gemeente dezelve in twyfel trekt, en hem van liefdeloosheid verdacht houdt ? Wat anders, dan dat zy geen of maar een fpaarzaam gebruik zal maaken van zynen dienft, het zy in 't openbaar of in'tbyzonder?Of, zoo zy nog al gebruik daar van maakt, dat zy door vooroordeelen tegen hem zynde ingenomen, zyne onderrichtingen en vermaaningen in eenen verkeerden zin zal uitleggen en weinig genegenheid laaten blyken, om zich door dezelve te laaten leidenen bellieren? daar in tegendeel dezelve, als zy van zyne liefde ten vollen overtuigd is, zynen raad en onderwys met alle genegenheid zal aanneemen, en zich gedrongen vinden om dien als van eenen getrouwen en welmeenenden vriend in waarde te houden, en zich daar van naar gelegenheid van de zaak tot haar meefte voordeel te bedienen. Maar hoe zal een Leeraar het maaken om de gemeente van zyne hartelyke liefde te overtuigen ? Dit zal hem niet zeer moeilyk vallen, wanneer zyn hart daadelyk met liefde vervuld is.  0VER 2 COR. VI. li, 12, 13- 121 is Hv moet dat maar naar buiten vertoonen dat hy in zyn binnenfte gevoelt. Hy moetallè ftuursheid en ontydige ftrafheid in zyn gelaat zorgvuldig myden en zich minzaam in zyne gefprekken en verkeering betoonen. Onze Apoftel geeft dit mede op onder de vereifchtens in eenen Leeraar. Een dienftknecht desB.ee- 2T1m.II. rerczegthy, moet niet twiften, maar vriendelyk *• zyn tegen allen, bekwaam om te heren, [en] die de kwaaden kan verdraagen. Met zagtmoedigheid onderwinde de genen die tegen ftaan. Hymoet verder een gevoelig medelyden betoonen met hun, die zich in fmertclyke omftandigheden bevinden en daar over in hunne ziele bedroefd zyn , naar het voorbeeld van onzen Godlyken ^ Meefter! Jefus als hy Maria zag menen, endei-^' Jooden die met haar kwamen, [ook] weenen, werd 3Ö. zeer beweegd in den geeft, en ontroerde zich zeiyen Jefus weende, 't welk de Jooden deed zes-en, Ziet, 'hoe lief Hy hem hadde. Paulus wS zeer begaan met den toeftand der genen onder welken hy zyn amt waarnam. Gedenkt, zegt hy tot de Ouderlingen der gemeente van Ephefen: Gedenkt dat ik drie jaar en [lang] nacht ^ ^ en dag niet opgehouden heb een' iegelyk met traanen te vermaanen. Moet hy fomwylen ernftig beftraffen, hy moet. het op zulk eene wyze doen, dat men merken kan, dat hy zulks ongaarne doet, cn dat hy niet dan uit een oprechten zucht tot hun welzvn daar toe is gekomen. Wie kan Paulus daarin evenaaren, wanneer hy hem hoort zien H 5 °P  122 LEERREDEN 2 Cor. op deeze wyze uitdrukken: Ik heb u lieden uit H' 4- yeele verdrukkingen, en benaaudheid des harten, met veele traanen gefchreven, niet op dat gy zoudt bedroefd worden, maar op dat gy de liefde zoudt verftaan, die ik overvloedelyk tot u heb? Eindelyk zal een Leeraar zyne gemeente meeft overtuigen dat hy haar lief heeft, wanneer hy zich in de onderfcheidene deelen van zyne bedieninge vlytig en getrouw gedraagt en het dus aan elk openbaar wordt, dat woorden wandel licflyk by hem overeenftemmen, en dat hy het heil der gemeente geenszins uit het oog verliest. Is 'er nog meer voor een' Leeraar te leeren uit de verklaarde betuiging van Paulus aan de Corinthers? Ja, daar is nog meer uit te leeren. Hy kan 'er uit afleiden, dat een Leeraar wiens liefde van de gemeente niet naar behooren beantwoord wordt met wederliefde , niet moedeloos worden, maar haare liefde moet trachten op te wekken. Het geval dat wy hier onderflellen kan daadelyk plaats hebben. Een Leeraar kan getrouw zyn, kan yverig zyn, kan door liefde bezield zyn werk verrichten, en echter niet naar waarde geliefd worden. Indien Paulus klaagen moeft, dat hy de Corinthers overvloedelyker beminnende, weiniger bemind werd; wie is hy dan die zich zou durven verzekerd houden, dat hy voor deeze beproeving niet zoude open liggen? Dit is, zal iemand denken, eene zwaare beproeving .' zoo zy in welker dienft en tot welker voordeel  over 2 COR. VI. u, 12, 13- I23 deel wv onze krachten fpillen, ons en onzen Übidopgeringenprysftellenenhunneachtmg IZiïaSrifc waardig fchatten! Zoo veel meer s het noodig tegen zulk eene beproevingg zyne hoede te zyn, om door dezelve niet kleinmoedig en daardoor nalaatig te worden. Misïchien befchikt de goede Voorzienigheid dit ons ten befte. Eene algemeene achting en liefde zou ons door de tuflehenkomft van onze verkeerdheid kunnen fchadelyk ^ée^ Wj denken mogelyk al tegunftig van ons zeiven en van ons werk. Dit gevoelen moet geen voed Zel ontvangen, op dat wy ons niet veiheffen en den Heere grootelyks mishaagen. Daarby kan de waarneeming dat onze liefde niet met dezelve liefde als wy ons gevleid hadden wordt beantwoord, ons daartoe dienen, dat wy ons onderzoeken of wy ook of door verzuim of door eenige onbedachtzaamheid aanleiding heb ben gegeeven tot verflaauwinge van de liefde der gemecnteP En is 't dus met de zaak gele.en fis het ons dan niet zeer nuttig, dat wy zulks ontdekken, ten einde wy ons voor d n H ere verootmoedigen, en 't voorledene in >t vervolg door verdubbelden yver en vooizichtigheid trachten te vergoeden ? Maar zoo wy bv dit onderzoek worden vrygefproken enons iwisfe ons getuigenis geeft, dat wy die. vermindering der liefde niet verdiend hebben hoe trooftryk is dan dit getuigenis! en welk eene vergoeding verfchaft zy ons voor t gene ons anderszins grootelyks zoude bedroeven  I24 LEERREDEN Wy mogen daar by in aanmerking neemen wie het zyn die ons hunne genegenheid onthouden? Zyn het menfehen van de werreld, onheilige menfehen , llaaven der verdorvenheid ? onthouden deezen ons niet Hechts hunne liefde, maar doen zy ons ook hunnen haat gevoelen door ons te benadeelen en ten toon te ftellen, en dat niet om dat wy ze in eenige zaak hebben beledigd, maar alleen, om dat door onze leere cn ons leven hun gewisfe nu en dan ontruft en hunne vleefchlyke zorgloosheid min of meer geftoord wordt? zullen wy ons over het ongenoegen van zulke menfehen kwellen en bedroeven ? Veel eer moeten wy ons verheugen, dat wy verwaardigd worden voor eene zoo goede zaak iets te lyden. Dit immers was van ouds het lot der Propheeten en de Heer heeft ons gelast daar op te letten tot onze beMatth.V.moediginge. Zalig zyt gy ah u [de menfehen] ii, 12. fnaaden, en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u fpreeken, om mynent wil. Verblydt en verheugt [u] want uw loon [is] groot in de hemelen: want alzoo hebben zy vervolgd de Propheeten die voor u [geweest zyn.] Ja dat meer is, dit ii onzen Heere zeiven overgekomen, en Hy heeft zvne knechten gewaarfchuuwd, om geen beter onthaal van de werreld te verwachten, ten einToh XV de oeene verkeerde rekening te maaken. Indien 18, 19, u de werreld haat, zoo weet dat zy my eer dan u 20- gehaat heeft. Indien gy van de werreld waart, zo zoude de werreld het haare lief hebben: Doch om dat gy van de werreld niet zyt, maar ik u uit de wer-  over a COR. VI. ii, 12, 13- 125 G«te»fc des words dat ik u gezegd heb: Ee d njt knecht is niet meerder dan zyn Heer. Indien zy W verlolgd hebben, zy zullen ook u vervolgen: ir, 7iel zy myn woord bewaard hebben, zy zullen ook 1 uwe ewaaren. En zouden wy dan ons m fuik een geval vreemd houden en bedroeven? "^or eenen Leeraar met rede gevoel, «er indien hy eene zekere koelheid en liefdeloosheid befpeurt by godvruchten die hem o ve troollinge zyn moeiten. Doch ook dan moet hy den moed niet opgeeven. Miffchien hebben zy eenig verkeerd begrip ingezogen, of zyn door eenig ongegrond en nadeel* bericht misleid geworden. Miffchien ook moe hunne onverfchilligheid hem tot een tegenwigt frakken tegen den al te grooten ophef dien anderen van hem maaken, die al te veel met hem zvn opgenomen. Wat hier ook van zy, hy maar veel eer waffe en toeneeme, en dat hy do zagtmoedigheid en verdraagzaamheid hunharten inwinne en door het vuur der dat in hem blaakt, ook hunne liefde ontftceke en op nieuws doe ontbranden. Is 'er in de verklaarde woorden van Paulus veel te leeren voor een' dienaar van het Euangelie daar is ook nuttig onderwys in te vinden voor de Gemeente, om haar aan te wyzpn, hoe zy 't meefte voordeel kan trekken van den arbeid van haaren Leeraar. Het gene ik 'er nu uit zal afleiden, ftrekt tot opwekking en te-  •126 LEERREDEN ftiering en van den Leeraar en van de Gemeente teffens. Het komt hier op uit: Daar wederzydfche liefde den Herder en zyne kudde bezielt, daar wordt de wederzydfche blydfchap grootelyks bevorderd. Wie kan hier aan twyfelen, die aandachtig let op den eigen' aart der liefde, of die met de ondervinding raadpleegt? Is het niet eene onaffcheidelyke eigenfchap der liefde, dat zy een onuitfpreekelyk genoegen vindt in de bcfchouwing en verkeering van 't gene men lief heeft, en wordt dat genoegen niet op 't hoogft vermeerderd door de overtuiging dat men wederom geliefd wordt? Let men op 't gene de ervaaring leert in de menfchelyke maatfehappy, men zal moeten toeftemmen, dat 'er geen waar genoegen of gelukzaligheid te vinden is, daar de liefde is geweken, en haare plaats aan haat en tweedragt 'heeft moeten inruimen, dat daar tegen het grootfte verdriet verzagt wordt, daar wederzydfche liefde haare wooning heeft geveltigd. Hier uit volgt dat zoo wy veel blydfchap willen hebben, wy dan veel liefde moeten oefenen, en dat naar maate de laatfte de overhand heeft, de eerfte meer zal worden bevorderd. Een Leeraar moet zich daaraan veel laaten gelegen liggen, dat zich de Gemeente mogewrblyden. Onze Heer Jefus zelf heeft hiervan een uitlleekend voorbeeld gegeeven aan zyne knechten. Wanneer Hy wifi dat zyne uwe gekomen was3  over 2 COR. VI. ÏU 12, 13- W m,m ^ * den* werreld zoude gaan tot den Uder, en al dat akelige datzynen dood zoude voorafgaan zieh als zeer naby zynde aan zynen geelt voorftelde, en dus alles Hem en den zynen niets dan droefheid fcheen aan te konchgen,zoo fprak Hy uitvoerig tot zyne heveln En- en welk was het oogmerk van zyn gefm-ek? Hy geeft het met deeze woorden te kennen : Dele dingen neb Ik tot u gefproken oP[ , Tlyne blydfchap in ublyve, en uwe blydfchap ^ntXtars de Apoftelen hebben zieh in difftuk betoondgetrouwe navolgers te zyn van hunnen Heere, want zy hebben veel werk daar hunnen n , Chriftenen tot blyd- Zp^o^l Zoo deed Paulus. ^ C,I, ^neZerkersuwer blydfchap,^ hy aaridc*4 Corinthers. En aan de F*er^ «* hv • Myne broeders, verblyat u tn den Heere De ^ LeclLen aan u te fchryvenismy met verdrietig, ^ Tl f zeker En wederom: Verblydt u tn 1^ ; ^ —-«* ik, verblydt u. IV , t n dééd lacobus:^ het voor groote vreugde , d"be' nVhV zynen brief aan de twaalf ftammen £de v°erftrooijinge, acht het voor groote vreug1 Lne ieders, wanneer gy in veelerlei verzoe? Zvalt Zoo deed Petrus. Hy opent zynen fSf " de opgaave van de uitftekende voorhUtZ dte de geloovigen waren deelachtig den eleidtze daardoor op tot eene foWkt befchouwing van hunnen zaligenftaat: 7Ïelkengyu verheugt, nu een weinig W  123 LEERREDEN (zoo het noodig is) bedroefd zynde door menigerlei verzoekingen: Op dat de beproeving uwes geloof s , die veel kofielyker is dan des gouds het welk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zyn tot lof, en eere, en heerlykheid, in de openbaaringe van Jefus Chriftus: Den welken gy niet gezien hebt, en [nochtans'] lief hebt: in den welken gy nu, hoewel [Hem] niet ziende, maar geloovende, u verheugt met eene onuitfpreekelyke en heerlyke vreugde. Zoo deed Joannes. In den Aanvang van zynen eerften brief geeft hy dit op als zyne bedoelinge, dat de blydfchap der i Joh. geloovigen mogte volmaakt worden. Deeze I. 4. dingen fchryven wy u, op dat uwe blydfchap vervuld zy. En hoe zal een Leeraar het aanleggen, om de blydfchap in den Heere op te wekken en aan te kweeken? Hy moet de bronnen van vertrooftinge voor elk en een' iegelyk openen, en hun aanwyzen dat heil dat de Heer Jefus heeft verkondigd, door Zyn bloed verworven en door zynen Geeft daadelyk toepaft. Hy toch Tef. LXI was £ezaVd > om eene blyde boodfehap te brengen 1, 2, 3.'den zagtmoedigen. Hy was gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vryheid uit te roepen, en den gebondenen cpening der gevangenis. Om uit te roepen het jaar van het welbehaagen des Heeren, en den dag der wraake onzes Gods : om alle treurigen te troosten. Om den treurigen Zions te befchikken, dat hun gegeeven worde cieraad voor asfche, vreugden-olie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor ee~  over 2 COR. VI. n, 12, 13. Ï2tj «enen henaauden geeft. Dus is Gods Koningryk Rom. niet fpys en drank, maar rechtvaardigheid, eti • vrede, en blydfchap door den Heiligen Geeft. Vooral moet hy by de goederen der genade die hier genoten worden, niet vergeeten den geloovigen voor te houden de goederen der heerlykheid, die de getrouwe God beloofd heeft aan zyne liefhebbers, ten einde door dat heugclyk vooruitzicht hunne hope op te beuren om altyd goeden moed te hebben, weetende dat de aanftaande zaligheid eene zeer ruime vergoeding zal opleveren voor al het lyden, dat men hier mogt hebben uitgeftaan. Want onze ligte 2 c0r. verdrukkinge, die zeer haaft voorby [gaat,] werktlV.n,!*ons een gantfch zeer uitneemend eeuwig gewigt der heerlykheid: dewyle wy niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet. Want de dingen die men ziet zyn tydlyk, maar de dingen die men niet ziet zyn eeuwig. Hier by moet hy hen waarfchuwen tegen al dat hunne hope zoude kunnen verdonkeren, en daardoor hunne blydfchap in den Heere zoude verminderen. Daarentegen moet hy hen aanfpooren tot al dat hunne hope kan verfterken, en dus hunne vergenoeging en geeftelyke blydfchap aankweeken en vermeerderen. Dat is, hy moet betuigen, dat zy wandelen waardig- : Theff_ lyk Gode, die hen roept tot zyn Koningryk en heer- ij. I2. lykheid. Langs dit fpoor zullen 231 in geen ding bezorgd zyn. En de vrede Gods, die alle v<** phiL lV< ftand te' boven gaat, zal hunne harten en hunne 6) 7. - zinnen bewaar en in Chriftus Jefus. I Moet  130 LEERREDEN Moet de Leeraar daarop toeleggen, dat hy de Gemeente tot eene waare blydfchap in den Heere opleide; de Gemeente is insgelyks daar aan gelegen, dat de Leeraar zyn werk by haar met blydfchap moge verrichten, en hiertoe moet zy ook trachten het haare toe te brengen. Nuttig is dit voor den Leeraar, om dat hy dan met moed enluft zal werken, en geen verdriet vinden in den arbeid waartoe hy geroepen is en in de moeite die daar mede gepaard gaat. Paulus was daar zeer op gezet, dat hy die zoo noodige vrolykheid van geeft mogt behouden tot den einde toe. Getuige hiervan zyne moedige taal in eenen tyd waarin hem banden en verdrukHand. kingen aanftaande waren. Ik achte zegt hy op 2lt' geen ding, noch houde myn leven niet dierbaar voor my zeiven, op dat ik mynen loop met blydfchap mag volbrengen , en den ditnft, welken ik van den Heere Jefus ontvangen heb, om te betuigen het Euangelium der genade Gods. Maar nuttig is dit ook voor de Gemeente. Dat zy by 's Leeraars droefheid nadeel lyde, geeft de Apoftel duidelyk genoeg te kennen, als hy Hebr. deeze vermaaning voorftelt: Zyt uwen voorganl~l-geren gehoorzaam, en zyt hun onderdaanig. Want zy waaken voor uwe zielen, als die rekenfchap geyen zullen: op dat zy dat doen mogen met vreugde, enniet al zuchtende. Want dat is u niet nuttig. En wie begrypt niet by tegenftelling dat eene vrolyke gemoedsgefteldheid van den Leeraar der sCor.II. Gemeente tot voordeel ftrekke ? Indien ik u-lie3, 4- den bedroeve, fchreef eens Paulus, wie is't toch die  ovER 2 COR. VI. ii, 12, 13- W die my zal vrolyk maaken, dan de gene die van my bedroefd is geworden? En dit zelve heb ik ugefchreven, op dat ik komende niet zoude droejheid hebben van de genen van welken ik moe\l verblyd worden, vertrouwende van u allen dat myne blydfchap uwer aller [blydfchap-] is. Het verband dat'er is tuflchen de blydfchap van den Her dn enhet belang van deMe.kanmen ligtelykbe!rypen, wanneer men bedenkt, dat ^blydfchap Tn een' rechtgeaarten Herder wordt verwekt, onderhouden en vermeerderd door 't gene den welftand van de ganfche kudde in 't gemeen,en van de fchaapen en lammeren in 'tbyzonder uitmaakt, dat is, door de toebrenging van zondaaren 'tot Gods gemeenfchap in eene ongeveinsde bekeering en door doorflaande blyken van ftandvaftigheid envoortgang in de genade by waare geloovigen. Van dien aart was de Uydfchap vanBarnabas, wanneer hy op t gerucht dtfte Jerufalem was gekomen, dat des Heeren hand was met hun die te Ant.ochien den Heer Jefus verkondigden, en dat'er een groot «eta kloofde, en zich tot den Heere bekeerde derwaards was gezonden. Want do»' ge- Handel. tmenzynde, en de genade Gods ziende, wierd hyX,^,. TrUyl en vermaalde ze allen, dat zy met een voorneemendes harten by den Heere zouden blyven Want hy was een goed man, en vol des Heiligen Geefies , en des geloofs. Van dien aart was ook lo blydfchap die de Zaligmaaker injcne gelyk tiffe befchryft van eenen menfche die zyn mri«La .XV. 7f fchaap gevonden hebbende dat lagoP zynefchow 7-  332 LEERREDEN deren, verblyd zynde. En flmis komende riep dt vrienden en de gebuuren te famen, zeggende tot ben: Weeft blyde met my, want ik héb mynfchaap gevonden, dat verloren was. En van welke blydfchap de Heer Jefus ons verzekert, dat eene diergelyke plaats heeft in den Hemel over eenen zondaar, die zich bekeert. En welk eene vreugd een getrouw Dienaar van den Heere Jefus gevoelt over den heiligen wandel en wasdom van zyne kinderen, zulks getuigt de Apoftel Joannes uit zyne eigene bevindinge, in zynen brief aan de uitverkorene a Joh. 4. Vrouwe. Ik ben zeer verblyd geweeft, dat ik van uwe kinderen gevonden heb die in de waarheid wandelen , gelyk wy een gebod ontvangen hebben van den Vader. En in zynen brief aan den geliefden 3 Joh. Gajus. Ik ben zeer verblyd geweeft, als debroe3, 4. ders kwamen, en getuigden van uwe waarheid,gelyk gy in de waarheid wandelt. Ik heb geene meerdere blydfchap dan hierin, dat ik hoor dat myne kinderen in de waarheid wandelen. De Gemeente dit ter harte neemende zal zich zorgvuldig wachten van haaren Leeraar te bedroeven door verachtelyk van hem te fpreeken, zyne gebreken uit temeeten, zynen dienft gering te fchatten. Zy zal veeleer erkennen 1 Theff. v. de genen die onder haar arbeiden , en haare voorï25 j3- ftanders zyn in den Heere, en haar vermaanen. En zal ze zeer veel achten in liefde, om hunnes werks wille. Zy zal het goede in dezelven opmerken, met hunne zwakheden geduld hebben, hun woord gaarne aanneemen als dat van eenen geer ou-  over b COR. VI. tik 12, 13- !33 tvrouwen en welmeenenden vriend, en daardoor derzelven arbeid verligten, en hun tot trooft en blydfchap ftrekken. Wv befluiten uit het gezegde, du Leeraar en Gemeente eikanderen hartelyk moeten liefhebben, willen zy zieh hartelyk over elkanderZ verheugen; en, dat naar maate de wederzydMie liefde teederer is, ook naar die maate de iederzydfche blydfchap grooteren hartelyker zal worden bevonden. Men zou hier tegen kunnen inbrengen, dat hoe teederer de liefde is, die vrienden aan elkanderen verbindt, zoo veel te fmertelyker de feheiding zvn zal, wanneer die eenmaal zal plaats hebben; en dat derhalven eene zoo hartelyke liefde tuflchen Leeraar en Gemeente eindelyk op droefheid zal uitloopen, en daarin eindigen, vermits zy doch eens althans door den dood zullen van alkander en fcheiden Hierop dient tot antwoord, dat deeze liefde ook teffens den bondigften trooft aan de hand geeft tegen deeze feheiding. Want de liefde waar van wy fpreeken is eene heilige liefde,diehaa. ren grondflag heeft in de liefde tot den Heere lefus Deeze nu zal door den dood met worden afgebroken, maar na den dood eerft worden volmaakt en van alle gebreken gezuiverd. Wat kan nu den overblyvenden krachtiger trooften, dan, vaftelyk te mogen vertrouwen, dat de henengaande vertrokken is, ombyChris• tus te zyn, dat hy daar 't beter heeft dan hy t hier beneden had; dat hy daar in een ongeftoord I t Se'  i34 LEERREDEN genoegen de aankomft van de achcergelatenen, by Jefus inwacht; en dat de feheiding niet altoos duuren zal, vermits elk der waare vrienden van den Heere Jefus op zyn' tyd tot Hem 1 Theff. zal worden opgenomen, en dat wy alzoo altyd IV. 17. met den Heere weezen zullen? Laat ik u eindelyk uit de verhandelde woorden van Paulus nog dit errinneren, dat de Gemeente den Leeraar die haar lief heeft en met liefde weidt, fchuldig is weder vergeldinge te doen, en wel zulk eene vergeldinge, als Ouders van rechtgeaarte kinderen mogen verwachten. T v o De Apoftel Joanncs eifchte uitdrukkelyk ee- 2 Ion. 8. r J , ., r,. . . „ ne ruime belooning van zynen arbem. Liet toe voor u zeiven, dat wy niet verliezen het gene wy gearbeid hebben, maar eenen vollen loon mogen ontvangen. Zoo ras men bedenkt dat de welftand der Gemeente de voornaame loon is, daar getrouwe arbeiders op gezet zyn, begrypt men ook dat de Gemeente zich zelve 't meefte benadeelt, die den Leeraar in zynen loon verkort, en dat zy 't meefte voordeel geniet, die hem zynen vollen loon doet erlangen. Hoe beklaagelyk een volk zy, daar Jefus knechten ten eenemaal vruchteloos arbeiden, blykt daaruit dat het zelve niet alleen door zyne eigene fchuld van alle de heilgoederen, die in't Eucngelie-worclen aangekondigd, verdoken blyft; maar t dat het ook daarenboven zich de ve-ojtwaardigiEf! op den hals haalt van den Heere wiens knechten ledig en als onverrichter zaake worden weerom gezonden. — Zoo fprak  over 2 COR. VI. ii, 12, 13- *3S fprak de Heer Jefus wanneer Hy ayne Apoftelen uitzond tot het werk der bedieninge. Zoo u- Matth. mand u niet zal ontvangen,noch uwe woorden hoo-X.i^Sren, uitgaande uit dat huis, of uit dezelve ftad, fchuddet het ftof uwer voeten af. Voorwaar zeg ik u- Het zal den lande van Sodoma en Gamena verdraaglyker zyn in den dag des oordeels, dan dezelve ftad. En mag men op deeze verftnaaders van het Euangelie niet toepaffen 't gene de Apoftel Tacobus aankondigt aan die ryken die den arbeidsoon inhouden ofverkorten van hunne magers Ziet zegt hy, de loon der werklieden die uwe lan- Jac. V. 4den gemaaid hebben, welke van u verkort is,roept, en het gefchrei der genen die ge-oogft hebben is gekomen tot in de ooren des Heeren Sabaoth? Hoe welberaaden daarentegen handelen zy, die den arbeid van Jefus knechtenzich ten nutte maaken, en denzelven hunnen vollen loon laaten toekomen! deezen genieten de zegeningen en vertrooftingen van hetEuangelie in eene volle maate, en daar zy den Heer in zyne knechten eeren, mogen zy zich verzekerd houden, dat zy met deszelfs goedkeuringe verwaardigd worden, en dat zy met hunne welmeenende voorgangers, aan welken zy eene kinderlyke vergelStag gedaan hebben, ook in de genadige belooninge aan dezelven toegezegd van hunnen Heere, mede zullen deelen. Want Hy heeft ge- ^ zegt - Die u ontvangt, ontvangt my: en die «yx>40>41. ontvangt, ontvangt Hem, die my gezonden heeft: Die eenen Propheet ontvangt in den naam eensfropheeten, zal den loon eens Propheeten ontvangen: en die eenen rechtvaardigen ontvangt, in dennaam I 4 ee  jS6 LEERREDEN eens rechtvaardigen, zal den loon eens rechtvaardigen ontvangen. Deeze aanfpraak, die Paulus weleer met zoo veele hartelykheid aan zyne Corinthers deed, mag ik thans overneemen, en my met dezelve tot u wenden, veel geliefde Gemeente van Amfteldam ! Onze mond is open gedaan tegen. u, 6 Amfteldammers: ons hart is uitgebreid. Gy zyt niet naauwe in ons, maar gy zyt naauwe in uwe ingewanden. Nu [om] dezelve vergeldinge [te doen] (ik fpreeke als tot myne kinderen') zoo wor•det gy ook uitgebreid. Myn mond is open gedaan, om op deezen voor my zoo gedenkwaardigen dag in uwe tegenwoordigheid 's Heeren goedheid aan my onwaardigen bewezen te vermelden. Veel en groot zyn de weldaaden die God my betoond heeft van dat ik geweeft ben tot op deezen dag. Ik ben geringer dan alle deeze weldaadigheden, en dan alle deeze trouwe, die Gy aan uwen knecht gedaan hebt. Veel en groot zyn de weldaaden, die God aan het huis en gedacht waaruit ik gefproten ben, bewezen heeft en nog voortvaart aan de mynen te bewyzen. Doch, hoewel deeze weldaaden my en de mynen grootelyks verplichten tot vuurige dankbaarheid aan den God van ons leven en van onze goedertierenheid, zoo lang wy 'er zyn zullen; acht ik 't echter niet gevoegelyk, myne huislyke omftandigheden hier in 't openbaar op te haaien, en uwen aandacht daarby te bepaalea. Laat  over 2 COR. VI. ftiy, 13- Hi Laat ik iets melden van dien tyd dien ik onder u heb doorgebragt als uw Dienaar m den HHet'is nu vyf en twintigJaaren geleden, dat ik te gelyk met mynen veelgeliefden Amtgenoot Herman Hobert herwaards ben geroepen,om de plaats te vervullen van de voortreflyke mannen Franco de Bruin en Martinüs SnethLArE welker gedachtenis in zegemnge blyrt. Voor veertien dagen heeft 't my mogen gebeuren, gemeldden mynen waarden Amtgenoot tor myne" groote blydfchap, in's Heeren heiligdom te hooren den Heere looven vooi de weldaaden aan ons beiden in al dien tyd bewe 7en, en zich op nieuws aan uwen dienft verb ndcn met de verhandeling van die hartelyke betuiging van Petrus: 7* achte het recht te zyn,*Betr. L Zangeik in deezenTaoernakel ten, dat Zkke Lr rermaaninge. God ipaare denzelven nog lange in zynegunfte, en fterke hem; niet alleen tot nut en ftichting van deeze gemeente maar ook tot trooft en voordcel van de buitenlandfche gemeenten in de verafgelegene eeweften van het Ooften en Wellen, aan welker verzorging hy zich meteen' voorbeeldigen en «ve^ó^^eBvlytlnBtgelegenlii^l Nu mag ik heden in uwe tegenwoordigheid plechtige gedachteniffe vieren van 's Heeren tederti-enheid over my, daar het n deezen avond juift vyf-en-twintig jaaren geleeden is, wannei ik my voor de eerfte reize voor uw aangezicht ftelde, om de my opgedragene bediening te aanvaarden, en daartoe myne m-  i38 LEERREDEN treereden hield om my aan uwen dienft te verbinden ; by welke gelegenheid ik my den Euangeliedienft van Philippus te Samaria ten richtfnoere voorftelde, naar de befchryving, die Handel. Lucas daarvan geefc- PlliliPPus kwam af in de VIII. 5. ftad van Samaria, en predikte hun Chriftus. Geduurende al.deezen tyd heeft God zyne weldaadigheid aan my groot gemaakt. Waarom leef ik nog, daar in dien tyd van vyf-en-twintigjaaren zoo veele duizendendoor den dood zyn afgefneden, en daar onder niet alleen zulken, die oud waren en afgeleefd, maar ook veelen, die in de kracht waren van hunnen leeftyd, ja zulken die nog maar in hunne bloeiende jeugd waren of in hunne tedere kindsheid! Hoe veelen heb ik hier gekend van allerlei rang en ftaat, van den hoogften tot den laagflen, die al voor lang zyn weggebragt naar het donker graf, en die nu zwygen in het flof! Die Edele Groot Achtbaare Mannen, dieby myne komft de Burgermeefterlyke waardigheid in deeze groote ftad bezaten of voor heen bezeten hadden, zyn 'er niet meer, zy hebben hunne waardigheid met den dood afgelegd. Ook eenigen, die terwyl ik hiergeftaan heb, met dezelve zyn bekleed geworden en door den dood wederom ontkleed, hebben deeze waardigheid met al den luifter en al den laft die daaraan vaft is aan anderen overgelaaten. Niet een van hun, die ik hier gevonden heb, is meer in leven. Zie ik op uwe Herders en Leeraars, die by myne komft een dertigtal uitmaakten, zoo bevind ik  „vers COR. VI. .1,1», 13- J39 rtD ,eefden, tw.nfg <=n dus twee d ^ zjnhenen g^nindenwegderg eenigeverLaat ik hunne naamen melden tot eemg verfehinge van hunne gedachtems. D.t «u> tr„uwik, hun uet hunnen dienfltot ^ » ^eke gf„„V rirJeSnd^devantvd.waar. in ze op elkander volgden. Zy waren: Johannes PlantiNus. Theodorus van Scheixuyn*.. Gerardus Kulenkamp. Tohan Temmink. johannes van der VORM. JoHAN AlbERT van MuYDEN. Wilhelmus Peiffers. Rutgerus Schutte. Johannes Boskoop. Adriaan Buurt. Petrus Noordbeek. Rutgerus Perizonius. Johannes de Lange. Johannes Kalkoen. Wilhelmus van den Broes. Wilhelmus Koolhaas. Nicolaus Tetterode. Samuel Claver. Rudolph Arent ten Brink, Hermannus Genet. Hy, dien ik in de laatfte plaatfe genoemd  140 LEERREDEN heb", otn dat hy de laatfte was, die voor ons hier beroepen was, is echter de eerfte geweeft van alle de gemeldden , die door den dood zyn weggerukt, daar hy als een frisfchebloem werd afgefneden. En ik leef nog, en mag hier nog ftaan voor uw aangezicht! Behalven deezen zyn nog eenige anderen van myne amtgenooten geftorven,die eerft na myne komft herwaards zyn geroepen, en de heilige bedieninge onder u hebben waargenomen. Deeze zyn geweeft: Johannes Henrious Westerhoff. Die in het zelve Jaar 1763. in de plaatfe van den overledenen hier beroepen en tot ons overgekomen is, maar reeds voor eenige jaaren den tydunet de eeuwigheid heeft yerwiffeld. Theodorus Adrianus Clarisse. Die wanneer hy in de hoofdftad van een ander geweft gereed ftond om de vergeeving der zonden in Jefus naam te verkondigen, door een geducht toeval op den Predifcftpèl zynde aangetaft, niet lang daar na in zyne ruft is ingegaan. Gerard Johan Nahuys. Die, na een korten Euangeliedienft onder ons, wel is waar, leevcnd van ons vertrokken is, om 't amt van Hoogleeraar in 'sLandsHooge fchole te Leiden waar te neemen, maar die het,zelve naaulyks aanvaard hebbende, door den dood die hem en zyne Echtgenoote bykans te gelyk wegrukte., gehinderd wierd daarin voort te vaaren. Ten  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13. 141 Ten laatflen is by dit getal der geltorvenen nog gekomen een van myne jongfte amtgenooten. Theodorus Cloppenburg Perizonius. j Die, zoo men naar het uiterlyk aanzien mogt oordeelen, der Gemeente nog lange had kunnen van dienft. zyn , maar die daar hy op den dag des Heeren, welke zynen fterfdag is voorgegaan , den lydenden Heilland nog had verkondigd , op den volgenden onverwacht gegaan is naar zyn eeuwig huis. En ik, ik leef nog! Deeze weldaad, de verlenging van myn leven betaamt my zoo veel meer te erkennen, en den God myns levens daarover te pryzen, wanneer ik te rug zie op mynen vroegeren leeftyd en myne Academifche jaaren, en wanneer ik dan vraage: Waar zyn myne tydgenooten? waar zynze die gelyktydig met my op de Hooge Schole waren, om daar tot het werk deiheilige bedieninge te worden toegeruft? Helaas! veelen, zeer veelen hebben voor lange hunnen loop ge-eindigd. Sommigen van hun, die overig zyn, door zwakheid of ander beletzel buiten ftaat gefield zynde, genieten het voorrecht niet meer van de heilige bediening waar te neemen. Eenige weinigen echter dienen den Heere Jefus nog in zyne Kerk en verkondigen den rykdom zyner genade in hunne ftandplaatfe. En onder die weinigen ben ik! Behalven die weldaad van de bewaaringe myns levens, moet ik dat groot voorrecht erken-"  I42 LEERREDEN kennen, dat God my doorgaans gezondheid heeft laaten genieten. Wel is waar, dat ik nu en dan door koortfen of andere ongefteldheid ben aangetafl geworden, maar meeftal heeft de godlyke ontferming my fpoedig wederom op • gericht,en in ftaat gefteld,om myne gewoone amtsverrichtingen wederom te kunnen hervatten, behalven eene zwaare ziekte, waarmede ik in 't Jaar 1780. bezocht werd, en door welke ik fcheen ten einde myner dagen te zyn gekomen. Maar God heeft my op uwe gebeden en die van myne waarde Amtgenooten wederom herfteld, zoo dat ik in Zyne voorhoven mogt ingaan, en u als een beweldaadigde des Heeren toeroePf. pen: Maakt den Heer met my groot, en laat ons XXXIV. Zynen naam te famen verhoogen. Ik heb den Heer 5' gezocht, en Hy heeft my geantwoord, en my uit alle myne vreezen gered. En dus mag ik nu nog in deezen avond in des Heeren heiligdom ftaan, en den naam des Heeren met vrolyke lippen Hand. pryzen. Dan hulp van God verkregen hebbende: 22,23'. flaa ^ tot op deezen dag, betuigende beide klein en groot: niets zeggende buiten het gene de Propheeten en Mofes gefproken hebben dat gefchieden zoude: \?iaamelyk~] dat de Chriftus lyden moefte, tn dat Hy de eerfte uit de opfiandinge der dooden zynde, een licht zoude verkondigen deezen volke, en den Heidenen. Onder de groote weldaaden, die myn verblyf onder u hebben veraangenaamd, mag ik inzonderheid ook deeze rekenen,dat onder myne overgeblevene amtgenooten zich ook myn ei-  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13. I43 eigen Broeder bevindt. Hy, hoewel ouder van jaaren dan ik, hoewel langer inden dienft van de Kerke Gods, en ook van deeze Gemeente verkeerd hebbende dan ik, hoewel ook een en andermaal door een zwaar en bekommerlyk toeval zynde aangeraakt geweeft, Hy echter leeft nog! Hoe menigmaal heb ik my van harten verblyd, wanneer ik hem by 't klimmen zyner jaaren met den ouden yver in 't werk zyns Heeren zag bezig zyn! Hoe menigmaal is zyn voorbeeld my tot veele opwekking en ftichting geweeft, en heeft 't vuur, 't welk in hem brandde, het myne uitgelokt en verleevendigd! Hoe menigmaal heeft hy my zynen broederlyken raad medegedeeld en dien nimmer onthouden! Hoe menigmaal is zyne hulpvaardigheid my by alle gelegenheden gebleken! God blyve hem beftendig naby met zyne hulp en byftand! Hy geeve hem naar de begeerte van zyn hart, zoo als hy dezelve in 't openbaar geuit heeft by de viering van zynen vervulden vyf-en-twintig jaarigen Predikdienft onder u met deeze betuiginge: Gy zyt myne fterke toevlugt. Laat myn LX^f' mond vervuld worden met uwen lof; den ganfchen 7b. ,8, 9. dag, met uwe heerlykheid. Verwerp my niet in den tyd des ouder doms: verlaat my niet, terwylen myne kracht vergaat! Laat ik voortvaaren, u met de woorden van Paulus aan te fpreeken. Ons hart is uitgebreid. Gy zyt niet naauwe in ons. Zal ik hier ten bewyze myner liefde t'uwaards myn werk ophaalen, 't welk ik in deeze vyf- en-  144 LEERREDEN en-twintig jaaren onder u verricht heb, den arbeid, dien ik aan uwe zielen belteed heb in 't openbaar en by de huizen ? Neen. Hiervan zal ik zwygen. Ik weet, dat myn werk zeer gebrekkig is geweeft. Ik vind dagelyks oorzaak om my voor den throon der genade ootmoedig neder te werpen, en te fmeeken om genade. En zal ik dan hier in 't openbaar roemen ? Te roemen is my waarlyk niet oorbaar! Dit echter mag ik zeggen: myn hart is uitgebreid. Gy beflaat daarin geene enge maar eene ruime plaats. Uw heil is myne bedoeling. Uwe blydfchap is myne blydfchap. In myne leerredenen, in de huisbezoekingen, in andere deelen der heilige bedieninge, was het myn welmeenende toeleg, dat ik u naar de eenige maar ook overvloeiende bron van heil en zaligheid leiden mogte, ten einde gy uit de volheid die in den Heere Jefus is, mogtet ontvangen ook genade voor genade. In de laatfte jaaren van onruft en beroering, daarin wy met oorlog van buitenen met tweedragt van binnen hebben moeten worftelen, heb ik gevoeld, hoe lief ik u had. Terwyl ik als burger betreurde de rampen van het Vaderland en van deeze Stad, heb ik als Herder en Leeraar nog meer betreurd de verwoefting der gemoederen, welke veroorzaakt werd door zoo groote verdeeldheid en felle vyandfehap. Reeds in den aanvang van die onzalige verdeeldheden, in de eerfte maand van het jaar 1780.  over 2 COR. VI. ii, 12, 13. 145 1780. heb ik u de jammerlyke gevolgen, die daaruit te duchten waren, trouwhartig zoeken I onder het oog te brengen, wanneer ik van deeze zelve plaats, daar ik thans ftaa, de waarfchuwing van den wyften der Koningen ver-Spreuk, handelde. Het begin des krakeels is [gelyk] eere XVII. u die 't water openinge geeft: daarom verlaat den twijl, eer hy zich vermengt. Wanneer daarna de gilling in de gemoederen hand over hand toenam, het onderling vertrouwen tufïchen de Overheid en de ingezetenen aan 't wankelen raakte en de fchroomelykfte uitzichten opende, heb ik omtrent een Jaar laater in 't begin van 't Jaar 17 81. de ernftige vermaaning van denzelven Koning elk trachten op gpreukJ 't harte te drukken: Myn Zoonsvrees den Heer,xxiV. en den Koning: vermeng u niet met hun, die naar 21, 22. verandering ftaan. Want hun verderf zal haaftelyk ontftaan:en wie weet hunner beiden ondergang? Intuflchen verfpreidde zich het misnoegen wydsen zyds, zwaare klagten werden van alle kanten gehoord over hooggaande gebreken en misbruiken, die men wilde affchaffcn en voor het toekomftige weeren; allerlei middeleh wierden ten dien einde voorgeflagen en in 't werk gefield. Elk dacht en fprak hier over naar zyne wyze. Maar onder dit alles fcheen 't my toe, dat men in 't algemeen God voorbyzag, en niet lette op die onzichtbaare hand des Allerhoogften, die 't lot der Volken in zyne Magt heeft,en die alles met ondoorgrondelyke wysheid beftiert tot eindens die wy niet weeten, K maar  I4<* LEERREDEN maar die Hem betaamen. En hoe kan iets we! ' gelukken, dat met God niet wordt ondernomen? Ik dacht het myner Gemeente fchuldig te zyn , haaren aandacht te bepaalen by de hand van God in al wat ons land nu overkwam, en wat wyin 't vervolg of te hopen of te vreezen hadden. Tot dit oogmerk verklaarde ik die aanmerJob.XII.kelyke woorden van Job: By hem is kracht en J6, 17. wysheid: Zyne is de dwaaiende, en die doet dwalen. Hy voert de Raadsheer en beroofd weg: en de Richters maakt hy uitzinnig. Eenige maanden laater viel de merkwaardige Zeedag voor op Doggersbank. Ik voelde my gedrongen, om myne ftadgenooten en landgenooten Gods hand daarin te doen opmerken, die zulk eene uitkomft daaraan gegeeven had als wy naar.den menfch gefproken niet hadden kunnen verwachten, en hen op te wekken om den Heere de eere te geeven, en ons land, dat nog in hachelyke omftandigheden was, ootmoedig en geloovig aan Zyne genadige befcherminge aan te beveelen, en ons voor de beide uiterften van trotsheid en neerflagtigheid zorgvuldig te wachten. Ik lag tot den grondilag van myne redenvoering by deeze gelegenheid , de hartelyke taal van een' grooten krygsPf. LX. held. Geef gy ons hulp uit de benaaudheid: want '3= i4- 's menfehen heil is ydelkeid. In God zullen wy kloeke daaden doen:en Hy zal onze wederpartyders vertreeden. Wat is hier op gevolgd? Zou men niet gedacht hebben , dat de ingezetenen harten en han-  OVER 2 COR. VI. tl, Ï2, 13. I47 handen zouden hebben vereenigd om den nood van hét lieve Vaderland te helpen afkee» ren? Maar wat is 'er gebeurd? Argwaan en flinks vermoeden van den een' tegen den anderen bleeven voortduuren, wierden gekweekt, ja vermeerderd door onbedachtzaam fpreeken en fchryven, tot zoo ver, dat elk, zelfs vrienden en bloedverwanten eikanderen van kwaade gezintheid verdacht hielden en mistrouwden, zoo dat men zeggen mogt: de verftandige zal ten dien tyde zwygen ■: want het zal een booze tydzyn. Dit zette my aan, om en my zeiven en u de bede van David te ontvouwen en teffens aan te qJ^1' pryzen. Heer, zet een wacht voor mynen mond: behoed de deure myner lippen. Voorts heb ik getracht daarop toe te leggen, dat ik de bovendryvende party niet mogt vlyen en de onderliggende niet tergen noch bedroeven, maar de eene zoo wel als de andere tot de vreeze des Heeren vermaanen en tot eensgezintheid, zoo 't mogelyk ware, terug roepen. Is het ten allen tyde de pligt van een' dienaar van Chriftus aan te dringen op de liefde als het groot gebod van den Zaligmaaker, ik achte dat en myn pligt en uw belang het vorderden , dat ik in eene zoo treurige gefleldheid van zaaken met verdubbelden ernft daar op moeft aandringen , niet Hechts by van zelfs voorkomende gelegenheden, maar ookdoor opzettelyk zulke gedeelten van 's Heeren woord te verhandelen, die daar toe rechtsftreeks gefchikt waren, gelyk ik ook van tyd tot tyd gedaan heb. Nu eens ftelde ik u voor de vraag K a ' van  148 LEERREDEN Ma-tth. van Petrus. Doe kwam Petrus tot hem, en zeiXVIII. de, Fleer hoe menigmaal zal myn broeder tegen my 21' 22' zondigen, en ik hem ver geeven? Tot zevenmaal? met het antwoord van den Heere Jefus. Jefus zeide tot hem, Ik zeg u niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zeven [maal.'] Dan verklaarde ik de ernftige taal van den Apoftel Joannes. i Joh. Die zynen broeder haat, is in de duifternis, en lL lI' wandelt in de duifternis, en weet niet waar hy henen gaat: want de duifternis heeft zyne oogen verblind. Of op eenen anderen tyd de beminneRom lyke vermaaning van den Apoftel Paulus: Indien XII. 18. het mogelyk is, zoo veel in u is, houdt vrede met alle menfehen. Vooral dacht ik, wanneer de onftuimige driften wierden opgewekt, wanneer men daar voor pleitte en de een den anderen tot wraakiuft opftookte, dat het onze pligt was als dienaaren van den Koning des Vredes te arbeiden om dien vleefchlyken yver te helpen blusfehen, waar toe ik oordeelde dat het zeer tydig was aan uwe overweeging voor te ftellen, het gefprek tuffchen den Heere Jefus en twee van zyne leerlingen, in eenen tyd, wanneer hun drift over eene verongelykinge aan hunnen Meefter aangedaan tot eene buitenfpoorige hoogte was gerezen, 't welk Lucas verLuc. IX. haalt. Als zyne discipelen Jacobus en Joannes 54, 55- [dat] zagen, zeiden zy , Heer, wilt gy dat wy zeggen , dat vuur van den hemel nederdaale, en deezen verflinde, gelyk ook Eliasgedaan heeft? Maar zich omkeerende beftrafte hyze, en zeide, gy weet niet van hoedanigen geeft gy zyt. i Ik  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13- 145 Ik heb eindelyk wanneer veelen onder den bekommerlyken toeftand van 't land zeer gebukt en neerflagtig waren, getracht u op te beuren en uwe harten in den Heere te fterken. Hier toe ftelde iku voor de geloofstaal van ee-pr.LXII. nen der oude heiligen. Immers is myne ziele ftil*. tot God i van Hem is myn heil. Tot dien einde bepaalde ik op eenen anderen tyd uwen aandacht by die trooftvolle woorden, waarmede de Zaligmaaker zyne van droefheid beklemde Leerlingen bemoedigde. Vrede laate ik u, my- joh. XIV. •nen Vrede geeve iku: niet gelykerwys de werreld *7\hem\ geeft, geeve ik [hem] u. Uw hart worde niet ontroerd, noch zy niet vertzaagd! En hoe zalig een voorrecht zoude het zyn, indien veelen door al die onruft en angft waren bewogen geworden om die ruft en dien vrede, die de werreld niet kent, aan de voeten van den Heere Jefus te zoeken, die zoo gewillig als vermogend is, om dezelve te geeven, en naar welken ik zoo menigmaal getracht heb u heen te wyzenl Vooral heb ik in eene algemeene verflagenheid, op den dag des Heeren, die op die akelige week volgde, welke te wenfchen ware, dat voor altoos mogt kunnen vergeeten worden , u tot eene waare kloekmoedigheid en heilige onverfchrokkenheid naar vermogen zoeken op te leiden , en den vallen grondflag tot dezelve aan te toonen, in de ontvouwing van hetheerlyk getuigenis, dat van den man, die d Heer vreeft gegeeven wordt: Hy zal van geen kwaad geruchte vreezen-.zyn hart isvaft, Pf. CXII. K 3 bs' 7'  15° LEERREDEN betrouwende op den Heere. En ik vertrouwe, dat myne welmeenende poogingen tot uwe gerullftellinge ten dien tyde niet ydel geweeft zyn in den Heere. Zal ik nu voortgaan, en de woorden van Paulus waarby hy den Corintheren op eene heufche wyze verwyt, dat zy zyne liefde niet naar behooren beantwoordeden, op u toepasfen, en u toeroepen : gy zyt naauwe in uwe ingewanden ? zal ik klaagen over gebrek van wederliefde? dan zoude ik vreezen my aan ondankbaarheid fchuldig te maaken; want in die opzicht vinde ik meer rede om te danken en te pryzen, dan om te klaagen en te verwyten. Wel is waar, dat 'er menfehen zyn, die weinig genegenheid hebben voor de dienaars van het Euangelie;fommigen, om dat zy met vooroordeelen tegen dezelve zyn ingenomen, dewyl zyuit de voorbeelden van eenige onwaardige, vleefchlykgezinde, heerfchzugtige Leeraars een nadeelig befluit afleiden tegen de overigen; fommigen, om dat zy geen behaagen hebben in het Euangelie zelve , 't welk wel trooftryk en bekoorlyk is voor zulken, die van wegen hunne zonden befchaamd en verlegen zyn, maar teffens ontruftend en vernederend voor zorgelooze en trotfche menfehen; en die om dat zy dit heilig en vernederend Euangelie haaten, daarom ook deszelfs verkondigers haaten en verachten. Edoch zulken te mishaagen acht ik eene oorzaak van blydfchap en roem, indachtig der woorden van den Heere Jefus: Wee  OVER 2 COR. VI. II, 12, 13. I5I Wee u wanneer alle de menfehen wel van u fpree- Luc. VI. ken. Maar over 'c algemeen moet ik erkennen, 2(5* dat gelyk ik in myne vorige Gemeente van Wilsveen zeer veele liefde genoten heb, ik ook hier onder u veel meer liefde gevonden en geduurende den tyd van vyf-en-twintig Jaaren behouden heb, dan ik waardig ben. En hoewel ik, ö myne dierbaare Gemeente van Amfteldam, van begin af geene rede heb gehad om te klaagen; dunkt my echter, dat ter gelegenheid van myne krankheid en daarop gevolgde genadige herftelling,uwe liefde niet is verminderd , maar nog merkelyk aangewakkerd en vermeerderd. Wat is dan voor my overig, dan dat ik in plaats van klaagen, u van hartensgronde bedanke voor alle de my betoonde liefde, en dat ik u bidde daarin te willen voortvaaren. Laat ik ten dien einde om ten befluite te komen, u met den Apoftel toeroepen: Nu [pm\ dezelve vergeldinge [te doen] (ik fpreeke als tot [myne] kinderen) zoo wordet gy ook uitgebreid. Mag ik u allen met dien naam aanfpreeken, van wegen de liefde waarmede ik u lief heb en de tedere bezorgdheid voor uw eeuwig heil; ik hope dat 'er eenigen zyn, die ik nog met meer nadruk myne kinderen mag noemen, als zulken die ik in Chriftus Jefus door het Euangelium heb geteeld; waarvan ik vertrouw, dat fommigen reeds boven zyn met Chriftus, maar anderen nog by ons hier beneden. En och of'er nog door mynen dienft en dien van mvne waarde  152 LEERREDEN over 2 COR. VI. 11,12,13: de medearbeiders eene groote menigte tot dee• zen door de krachtige medewerking van 's Heeren Geeft in 't vervolg mogten worden toegevoegd ! Opent ons uwe harten, en wordet gy ook langs zoo meer uitgebreid. Laat ons malkanderen lief hebben, terwyl wy nog by den anderen zyn. Vaart voort ons lief te hebben, ook wanneer de krachten des lichaams en de vermogens der ziele door den ouderdom hoe langer hoe meer afneemen. Ik hope my ook in 't vervolg uwe liefde niet geheel onwaardig te zullen maaken. Phil. IV. Zoo dan, myne geliefde en zeer gewenfchte broeit ders, myne blydfchap en kroone, ftaat qlzoo in l Theffal.den Heere, geliefden. Want welke is onze hope, II. 19,20.0y blydfchap, of kroone des roems? Zyt gy die ook niet voor onzen Heere Jefus Chriftus in zyne toekomfte ? Want gy zyt onze heerlykheid en blydfchap. Amen!