KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK UIT DE BIBLIOTHEEK VAN WIJLEN Dr. WILLEM KLOOS TE 'S-GRAVENHAGE JRL. 393536 bi92 - 140  D E STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS VAN HET LAND DER A A P E N è N KEESHONDEN] O F HET KONINGRIJK KLIPKRARIKÖ; m d e c l x x x i t   VOORBERIGT. Liang genoeg hebben Schrijvers en Leezers zig met alle de Verhandelingen over de publique zaaken opgehouden! Tot walgens toe is er over zaaken van Staat en Oorlog gefchreeven , en heeft men Werken van finaak te jammerlijk verwaarloosd. Het word hoog tijd, om de onrustige Waereld aan zig zelve overtelaatsn, en den Leezer een Boek in de hand te geeven, dat niemand, die wel denkt en wel doet, e enige de minste aanftoot of ergernis veroorzaakt, om dat het geene Partij trekt. Dit  (n) ï)it Werkje hebben wij aldus ïngerigi, Bat er van Landszaaken, of wat er flegts 'een zweem naar hebbe, geen woord gerept word. Ons onderwerp is een Schoolmeester of een Aap. Weezens die men ter loops wel'éens vertoornen 'mag! — 'met een goed oogmerk evenwel, 'om naam'" lijk, den Eerften te verbeteren en den Laatjlen — te laatctï die hij is*, ——want het is Jlechts een Aap ! Vermaak er u mede, Leezer; ïn vam altoos wel! ■ IN-  INLEIDING. X)e ganfche waéreld weet, dat 'er in het hartje van Oostindien een Koningrijk ligt, Klipkrariko geheeten , het welk, zo men mij verzekert, door een zeker foort van aapen bewoond word, die alömme bekend zijn onder den naam van ourang-oütangs, en door een flag van honden , algemeen betijteld met den naam van keezen. Deeze ourang-outangs, — [want eene Uitvoerige befchrijving achten wij overtollig , (*) ] — hebben een zeer iiaauwé ovef- een- (*) Zo ik het wel heb, zijn er in hetCabitet der Natuurlijke Zeldzaamheden van Z.' d. h: A'  Ce) eenkomst met de menfchen, —. en fchij» ^ien de gefchikte vveezens te zin, om de gaaping te vullen, die er in den fchakel der dingen, tusfchen de aapen en menfchen, gevonden word. Er zijn menfchen op Gods Aardbodem, die het uitfteekende wel kunnen hebben in hun Vaderland en aan hun eigen haart, en wier hart echter geduurig jookt, om verre van honk te weezen, en aan een ander einde van dit ondermaansch verblijf te gaan zien wat er gebeurt. *t Is dwaas, zal men mooglijk zeggen, dat men een geluk ontloopt, het welk ons op de knien gezet word, enkel en alleen, om ons met zaaken te bemoeien, die eenige duizenden uuren verre van onze keukens voorvallen! Men noeme het zo men wil, — maar zeker is het, dat de kunften, de wetenfehappen, de -menschheid en de zeeden er magtig veel bij winnen. Hoe zouden wij er bij ftaan, zo onze Vaders en Grootvaders niet gereisd hadden, en veele onzer Natuurgenooten niet D. H. den Prince van Orange, ourang-ou* tangs te zien, en is er ook door den Opzigter van dat Cabinet eene uitvoerige befebrij-? ving van in 't licht gekomen.  Cs) niet nog, al reizende, door de Waereld zukkelden ? Met het beste oogmerk, (hiervan breeder als ik van honk ben,) van de waereld ga ik dan ook op reis, en met dat zelfde beste oogmerk maak ik er een beschrijving van. Ik zit als nog bij mijne brandende turven, wel met het befluie in mijn hoofd, om een bezoek afteleggen aan het Koningrijk Klipklariko, maar voor als nog niet weetende , op wat wijze en wanner: echter ben ik reeds bezig meter een befchrijving van op te ftellen, ten einde den Leezer eene compleete Gefchiedenis te leveren, want alhier maak ik een begin, om zo te fpreeken, met de eerfte begeerte , die in mijn hart opkomt, om de ourang-outangs en keezen van nader te leeren kennen. Ik zal voor eenige oogenblikken de pen nederleggen , om een begin van mijn reis te naaaken, en mijn bagagie in te pakken. * * * God zij geloofd, ik ben gezond, veilig en welgemoed buiten de poort mijner vaderlijke ftad gekomen! — Veilig, zeg ik, en dit heeft zijn reden. A a Ik  (O ik geloof, dat ik meer de gedaante vait een Schrijver van fraaak zal hebben , wanneer ik mijn reisverhaal bij wijze van Brieven voordel. Hierin zijn groote Mannen mij niet fiegts voorgegaan, maar genoegzaam alle hedendaagfche Reizigers geeven, indien trant, de leezende Waereld het grootfte genoegen. De Leezer, — (vermits ik op het wijde Waereldrond thans geeneenen Vriend heb,) — zal dus de Man zijn, aan wiert ik mijne Brieven addresfeer. Ik beloof hem met de grootfte openhartigheid, en' vooral met de groótfte waarheidliefde, hem mijne ontmoetingen en opgegaarde kundigheeden te zullen mededeelcn. Kom ik, gelijk zeer mogelijk is, in deeze loopbaan' te ftruikelen, te vallen of te fterven, hij fla het gunftig oog op mijnen goeden wil, en de barmhartige Hemel hebbe mijne ziel! Is mijne bc- fchrijving dan onvolkomen, hij veftcene «lezelve echter een plaatsje bij alle andere Reisbefchrijvers , waar onder er tot mijn troost gevonden zullen worden, die in alles mij gelijk zijn , uitgezonderd hierin , dat zij eenige groot octavo of q.uarto Deefen meer in de Waereld geftóoten hebben dan ik. EE R-  C5) EERSTE BRIEF. DE SCHRIJVER KEERT ONDER DE POORT TE RUG. Tot nog toe ben ik niet verder dan even onder de poort. Ik weet niet wat mij wederhoufd, wat mij bekruipt, bijna op elke fchrede, die ik voprwaards doe. Ik geloof dat mij zoete gebeunenisfen voor de deur ftaan: dat ik ten fpeejbal van geluk en ongeluk zal ftrekken , en dat derhalven mijne Reisbefchrijving eene der merkwaardigfte en leezenswaardigfte van alle de verwonderlijke Reisbefchrijvingen zal worden. Vraagt gij waarom mijn Leezer? .-. Ik weet geen andere reden te geeven dan mijn voorgevoel. tk heb mij reeds zeventienmaalen in 't gras nedergezet , uit een foort van moedeloosheid, of liever befluitloosheid , geduurig aan mij zelf vraagende, waarom zal ik toch zo verre van huis, de onheilen en jammeren der Landen, die onder een vreemden en brandenden Hemel leggen, leeren kennen? Wat dank zal ik er bij behaalen bij het ftugge en ftuuA 3 re  C 6 ) re Menschdom, aan wien het weinig verfcheelt of er orang outangs onder de zon ademen of niet? In hoe verre zullen, met deeze mijne reis, de weetenfehappen en kundigheeden vermeerderd, de zeden verbeterd en de ftervelingen befcfiaafd worden? enz. Maar, antwoord ik dan, eenigzins verfloord, mij zelve: hoe komen deeze vraagen te pas, alvoorens ik de reis gedaan, mijn reis befchreeven, en de copie van mijne reisbefchrijving verkogt heb? en dan — de Schoolmeester! Als elk Reiziger deeze vraagen vooraf aan zig zeiven deed, en er zig nagedraagen wilde, van de honderd zouden er negen en negentig, zoniet meer, te huis blijven. Maar, eerst na dat men gereisd heeft, moet men zig zelve ten deezen opzigten onderzoeken, Want dewijl wij vooraf niet kunnen weeten, wat ons overkomen zal; dat wij dus ons naar de omftandigheeden zullen moeten fcbikken, en met die omftandigheeden zo veel nut en goed doen als wij zullen vermoogen, is de rekening ook niet op te maaken, dan na dat wij zeker zijn van de uitgaaf en ontvangst. Het  C7) Het befluit derhalven is op reis te gaan. De noodzaaklijkheid zal ftraks blijken. Een uur na den middag. Er komt een verfchriklijke donderbui opzetten. Ik geloof dat ik best zal doen met eenige flappen te rug te keeren, tot onder de poort, waar ik tegen den ftortregen veilig zal zijn. Ik vaardig deezen aanftonds per expresfe af. Ik weet niet wat mij over kan komen, en dan kan de Waereld ten minften zien, op wat hoogte van den aardbol ik verongelukt ben. Ik ben, enz. TWEEDE BRIEF. EEN VERSCHRIKLIJK ONWEDER. Terwijl het op een allergedugtfi-e wijs donderde, blikfemde, hagelde en ftortregende, kwam er een lang, mager man bij mij fïaan, van een vriendlijk inneemend gelaat, en met al het voorkomen van een eerlijk, braaf, verftandig caracter. DE LANGE, MAGERE MAN. Dat is een verfchriklijke bui. A 4 DE  C8) DE SCHRIJVER. Dat is het ook. DE L. M. MAN. Mijn Heer fchijnt op reis te gaan. DE SCHRIJVER. Dat is mijn voorneemen, mijn Heer! DE L. M. MAN. 't Is het mijne ook. BE SCHRIJVER. Ah! zo! gaat mijn Heer ook op reis? Mag ik ook vraagen, waarheen? DE L. M. MAN. Waaromniet? Ik ben voorneemenshet Rijk van Klipkrariko te gaan bezien. DE S C H R IJ V E R. Wel dat is zeer toevallig \ Ik ga ook daar heen! t DE L. M. MAN. Dan kunnen wij goed gezelfchap aan elkander hebben, zo gij het begeert. DE SCHRIJVER. De donderbui zij gezegend! Ik ben ten uiterften blijde u aan te treffen. DE L. M. MAN. 't Is altoos vermaaklijk in gezelfchap te reizen. DE SCHRIJVER. Maar weet gij den weg. D E  C9) DE E. M. MAN. Zeer wel. Ik wagt met ongeduld na het ophouden van de bui, Mijn Reisgenoot fchijnt een allerbest man te weezen: een man die den weg weet, en waarmede ik dus reizen kan, even als of ik op een kruiwagen zat. Wij gaan op reis. Ik ben, enz. DERDE BRIEF. PE ARISTOCRATISCHE SCHOOLMEESTER. Ik en mijn nieuwe Reismakker hebben reeds de grootfte kennis aan elkander, die men in een halven dag aan elkander krijgen kan. Hij is een Menfchenkenner door en door. Wat zijn eigenlijk beroep is, weet ik nog niet. Maar hij heeft mij in die weinige uuren reeds zo veel gezegd, dat hij van den Hemel fchijnt afgezonden te weezen , om de dooiende Stervelingen te onderwijzen. Indien ik een Perzoon van ec-nig belang op den aardkloot ware, zou ik mij vast verbeelden, dat hij onder de poort was A 5 ko-  C 10 ) komen ftaan, met geen ander oogmerk, dan om mij tot een Mentor te verftrekken. Toen de regen ophield , en de lieve zon het lachend gelaat over mij en mijn Wijsgeer verhief, teegen wij den weg op. Hoe zullen wij den weg neemen? vroeg ik aan mijn Reisgenoot, die mij gezegd had, onder den naam van Pococurante , door de Waereld te willen zwerven. POCOCUR ANTE. Om dat wij tijd in overvloed hebben, zullen wij, niet zo zeer den kortften als wel den leerzaamften en vermaaklijkften weg neemen. SCHRIJVER. Maar zullen wij daardoor niet te veel tijd verzuimen? Het Koningrijk Klipkrariko ligt twee jaaren reizens hier van daan! POCOCURANTE. Datzijzo, maar wat verletten wij toch, als wij er drie jaaren over bezig zijn? SCHRIJVE R. De ourang-outangs zijn de Hoofdzaak, waarom wij eigenlijk de reis aanvangen. po-  p o.cocurante. Gij zult dra uw bekomst van dit wree» velig gedierte hebben. schrijver. Hoe dat, mijn Vriend? pococuran te. Laat ik u vooraf vraagen, wat de eigenlijke drijfveer van uw reis is. s c h r ij v e r. Vermits wij buiten de poort zijn, zal ik u die openhartig zeggen, mits, . dat het onder ons blijve. Ik heb tot het jaar een a twee en tag. tig toe, een leevenswijze gehouden, die mij genoegzaam van alle menfchen afzonderde, en die mij met geene andere redenlijke Weezens bekend deed worden, dan met die geenen, welken de fierlijke en gevoelvolle Romanfchrijvers ons affchilderen. In dat fchool heb ik mijne denkbeelden van het Menfchen gevormd, en tot dien tijd toe gedagt, dat de Menfchen weezenlijk zo beftonden, als ze daar omfchreeven werden. pococurante. Eene dwaaling, die vrij gemeen is. schrijver. Dan, inde gemelde jaaren, flakikden be-  beaschten kop buiten de deur, en weldra waaide de wind er al het boekenftof af. p o c o c u r a n t e. Gij kwaamt dus op uw tweede fchopl! —— Dat was voortreflijk ? s c h rij ver. Hoe! voortreflijk ? pococurante. Zeer zeker! In de boeken leert gij de Waereld kennen, zoals ze ten naaften bij zou kunnen beftaan, doch zo als zij geenzins beftaat; — in de faamenleeving der woelige Stervelingen komende, ziet gij de Waereld regt zo als zij is. 't Is eveneens omtrent of gij, van fraaie dingen droomende, dooreen ontzagte hand word opgewekt, en wakker wordende den waaien toeftand van zaaken befchouwt. s c h r ij v e r. o! Waarom ben ik niet blijven flaapen 9 p ococurante. Om dat uwe beftemming zo wel is om te waaken als te llaapen. Maar ga voort. s c h r ij v e r. Ik vrees dat niijn. verhaal te lang zal •worden! Po-  C 13 ) pococurante. Vreest gij dan, dat wij op een reis van' drie jaaren, geen tijds genoeg zullen hebben? sc hrijve r. Gij hebt gelijk. In de Stad, en dit is een iegelijk bekend, is van onheuchelijke tijden af een beroemd Privilegie geweest, naamlijk, dat er maar één Schoolmeester mogt weezen, eh dat alle Burgers verplicht waren, oni nergens anders dan daar hunne Kinderen fchool te befteeden. fococurante. Een flegt Privilegie. s c ii r ij v e r. Zo begreepen de Regthalzen het ook. POCoC urante. Regthalzen! Wat zijn dat? SC HR ijver. Üit mijn verhaal zal blijken, dat dit weldenkende lieden zijn. Als ik u nu vooraf breeder verklaaring geef, zal ik mijn historie zo afgrijslijk door een haspelen, dat gij veel liever de revifie van die akelige donderbui zoud willen hooren. pococurante. Vervolg, zo als gij het goedvind H schr ij-  C 14 > SCHRIJVER. Deeze gepriviligeerde Schoolmeester 'bezat alle flegte hoedaanigheeden. Hij had, om zo te fpreeken, een vliegend vernuft, dat opmerking verdiende, alleen, om dat het door een goed geheugen onderfteund werd. Als menzomtijds van Schoolzaaken fprak, dan wist hij uit de oude Historiën veeltijds voorbeelden bi] te brengen-, die regt ter fneede kwamen , doch louter bij geluk. Dikwijls daarentegen beging hij de grootfte zotheeden; hij liep over deKermisfen, even als een Boerenjongen , die nimmer in de Stad is geweest. Hij wandelde zomtijds door de potten en fchotels, dat de ftukken hem om de ooren vloogen, — en na dergelijke willekeurige en oppermagtige vernielingen betaalde hij de Eigenaars edelmoedig Hij ging ln het fpel van JanKlaasfen, de Marionetten, vierKroonen, den Poolfchen Meester, de Comedie, en van daar in de Kerk, om een Boet- of Voorbereidingspredikatie te hooren, — alles naar zijn eigen onwederfpreeklijk welgevallen. POCOCURAN TE. Maar wat deeden dan de Schooljongens? SCIIRIJ-  C-5) SCHRIJVER. Deeze lachten en gooiden elkander de Jlukken naar den kop. POCOCURANTE. En wat deeden de Predikanten? s c H RIJ VER. Deeze fpraak en den zegen uit over hem en zijn ganfche huis. POCOCURANTE. En de Hans worden en Comedianten? S C H R IJ V E R. Deeze kuschten reyerentlijk de hand waarmede zij zijne zesthal ven aanvatteden» Tot dus verre waren wij, toen wij ons regt voor de Herbergde Ooievaar bevonden. Laaten wij eens drinken! zei Pococurante, en ik, niet gewoon zijnde, immer een voorftel van die natuur af te Haan, was de eerfte die een glas in de hand had. In dit Logement vertoeven wij deezen nagt, en het is van den tijd, dien ik hier had, dat ik gebruik maak, om deezen te fchrijven. V Nagts ien Elf uuren. Ik vind hier toevallig een kaart, waarop ik zje, dat wij ons net drieën een half uur verre van de Stad bevinden. Half  Half Twaalf uitren. Het is een venuklijke nagt. Tot heeden toe hebben wij uit ons venfter gèleegen. Wij zien hier op een ongemeen vrugtbaar aardappelland. Wees van mijne Vriendfchap verzekerd! Ik ben, enz. P. S. Ik zend u deezen met den Tuinman , die morgen vroeg naar de Stad gaat. Vale. VIERDE BRIEF. DE SCHOOLMEESTER STAPT DEK SCHRIJVER. AG TER OP. Indi en ik niet vooronderftelde, (zei Pococurante tegen mij, toen wij deezen morgen om vier uuren weder op reis gingen,) dat in uwen Schoolmeester een der grootfte bronnen van Stads rampen te zoeken waren, ik zou mij niet vernederen, om er verder naar te vraagen: maar doe mij nu het vermaak en vervolg uw Historie. Maar van te vooren nog iets, boe heet gij ? Panjagello, antwoorde ik. Laat dan hooren! Panjagello ! zei hij. P AfT-  C x7 3 PANJAGELLO. De Schoolmeester had niet alléén dit algemeen Schoolmeesterlijk zwak, vari naamlijk grillig en gek te zijn, maar hij was daarenboven een Liefhebber vari den wijn , en een Bederver van al de Meisjes, die er taamlijk wel uitzagen, en onder zijn bereik vielen. POCOCÜRANTE. Een groot gebrek in een Man * die heerscht en onderwijs geeft. PA NJAGELLO. Dus zwierde hij meaigwerve» langs de ftraaten van de Stad. De groote Schooljongens waren hem in dat geval zeer behulpzaam. Zij haalden den wijn zo dik« wils hij begeerde, en vermit» hij altoo» dorst had, waren zij altoos met flesfea op het pad. POCOCÜJANTE, Maar liep dat niet te veel in 't oog? PANJAGELLO. Er waren wel eens tijden, dat het een weinig ergernis baarde; maar men wist altoos een uitvlugt te vinden. Dus vroeg een der Catechizeermeesters, (die allen den Schoolmeester de hand boven 't hoofd hielden,) aaneen jongen, die een flesch B droeg «  C 185 droeg, wat hij daar had? Inkt! zei de knaap. Kort daarop kwam deeze jongen weer met een fksch. Wat hebt gij daar nu ? was de vraag: Azijn! zei de jongen Om wat te doen ? vroeg men. Om den inkt te verlengen, was het befcheid, want die is te dik. Op foortgelijke wijze werden meest al de vroome Vraagers beantwoord, die alsdan veeltijds van verwondering in de handen floegen : welk een ijverig Man, riepen zij, moet onze Schoolmeester niet zijn, dat hij zo veel inkt gebruikt! Ja! zei de Ondermeester, hij maakt er ook een goed gebruik van. POCOCÜRANTE. Dan hielden de jongens zijn Partij ? PANJAGELLO. De groote jongens, ja! en eenigekleijien, die het grondzop uit de flesfehen jkreegen. > Want als de Meester dronken was , dan 1'peelden die groote deugnieten den baas op 't School, entijïannizeerden de kleinen naar hun welgevallen. POCOCÜRANTE. En de groote meisjes? PAN-  C 19) panjagello. ó! Deeze hadden het innigfte medelijden met den waggelenden Schoolmeester. Zij duldeden niet, dat hem, wanneer hij het hoofd vol had, eenig leed gefchiedde; in tegendeel, zijdeeden hem alle goed. Zij zetteden hem, bij voorbeeld, op zijn flaapkamer, opeengemaklijke lïoel; deedén hem zijnfehoenenuit; maakten zijn kousfenbanden los; trokken hem zijn kousfen, broek, rok, enz. uit» leiden hem te bed, en, pococürante. Dekten hem toe? panjagello. Regt zo. pococürante.' Zij leerden dus al vroeg de pligten der .tnenschlievenheid. panjagello; o! Hij leerde ze alles wat tot de menschjijkheid behoort. pococüran te. Maar waren de Ouders hier mede te; vreeden ? panjagello. Allen niet; maar die zijn gedrag afkeurden kreegen den wind voor in : want B 3' ver-  Cao} Vermits onze Predikanten ongemeen dikwijls een bezoek gaven aan de inktflesfchen van onzen Schoolmonarch ; veel prezenten van hem kreegen, en hunne kinderen voor niet bij hem School gingen , was de Schoolmeester de godzaligfte Mensch die er leefde. Als zij, op den Kanzei, van de Pijlaar der rechtzinnige Kerk fpraken, dan beantwoordde de Schoolmeester het altoos met eene er- ientlijke buiging: de Vroomen floegen dan de naauw toegetrokken oogen, met biddende verzugtingen om 's Mans heil, naar de Schoolmeesterlijke bank, en bewonderden de heilige nedrigheid van den Kinderkoning, die & veeltijds halfdronken, of al llaapendc lin zat. POCOCÜRANTE. Elk Volk wil zijn afgod hebben. PANJAGELLO. Deeze Schooltijran, dus magtig onderfteund door de veelvermogendften van de Stad, floeg eindlijk tot allerlei brutaliteiten over. Hij nam de kleine kinderen de fpeelduiten af en verkwistede die met de groote jongens. Braave, naarftige fcholieren zettede hij te pronk; gaf- ze  (ai ) «e een plak of rottingflagen. Hij voerd» nieuwe leerboeken in, uitgezonderd de Catechismus en Hellenbroeken , • „en deed elk een ridderen, die niet geloofde, het geen hij wilde, dat men geloofde. Hij beval ook, dat al de jongens , die nog niet in de Franfche Courant waren, met een hangend hoofd en gekromden rug moesten gaan, zelf dan, wanneer ze bij hunne Ouders in huis waren. POCOCÜRANTE. En wat reden gaf hij daarvan? PANJAGELLO. Langs dien weg, zei hij, leeren wij gehoorzaam en onderdaanig worden, en de zulken worden de beste Burgers. Deeze reden werd ongemeen toegejuicht door de Predikanten en Catechizeermeesters. POCOCÜRANTE. Zij hadden er gewigtige redenen voor. P AN J A GELLO. Die niet rechtzinnig, POCOCÜRANTE. Maar echter van belang waren^ Bij het uitfpreeken van deeze woorden waren wij tot aan een kruisweg genaderd. Pococurante ftond als in beraad, niet wee» -B 3 tendt  tende xvat weg 'te kiezen. Weet gij den weg niet ? vroeg ik. pococürante. Ik twijfel of het die, dan of het deeze zij. panjagello. Zo het maar een van beiden is. Ginds komt een Boer. Ik zal het hem pens vraagen. Hm! hm! r> f. boer. Watbeliefje, Mijnheer? panjagello. Is dit de weg naar Klipkrariko? de boer, gaapenfie. Wat belief je, mijnheer? panjagello. Of dit de weg is naar Klipkrariko. de boer. ik verfta geen Latijn, mijn heer! panjagello. Klipkrariko is de naam van een Stad. de boer. Geen dertig uuren in 't rond zult ge een Stad, een Dorp of Gehugt vinden dat, Klip, kip, kin, kl, — kt rokke, • kekikketok, tok, heet. Er leeft zelf geen eencboer in 't ganfche land, die zulk een vervaarlijke naam kan uitlpreeken. pan-  C*3 ) P ANJ AGELLO. "t Is echter een zeer bekende naam. DE BOER. Dat kan waar zijn, mijnheer! Maar weetje watje doet? ginds komt de Stads Schoolmeester, dat is een geleerd Man , die veel dingen uit den Bijbel weet, vraag het hem! Ik keek om, mijn kleur verbleek. te; mijne tanden kletterden op elkander; mijne lendenen klopten en mijne knien ftieten enfidderenden tegen elkander, — want zie! de Schoolmeester was nog omtrent honderd fchreden van ons af. Ik greep Pococurante bij den arm, en liepvogelvlugts den eerften weg den besten met hem op. Ik ben met alle hoogachting, enz. PANJAGELLO. VIJFDE BRIEF. DE DOODLIJKE BENAAUWDHEID VAN PANJAGELLO. De doodlijke fchrik, die mij gisteren, op het zien van den Stads Schoolmeester beving, gevoel ik nog door al mijn leB 4 den!  den! zij verbijfterd en verbaasd mij! m Want, goede, genadige Hemel! om wat reden mag de Karei mij agteropgevolgd zijn? Ik ben immers geen jongen, die uit het School geloopen is? Of geen jongen, die zijn les niet gekend heeft? Ik heb immers niets gedaan, dat tegen de Schoolwetten aanloopt? En evenwel, hij vervolgt mij! * * * 't Kan zijn! ■ maar durf ik zulks van u vermoeden, waarde Leezer ? Hebt gij de brieven die ik u, in 't vertrouwen gefchreven heb , den Schoolmeester laaten leezen ? Hebt gij hem beduid, dat ik van hem fprak? Dat ik zijne fchandlijke legenden, met de kleuren der waarheid, voor u affchetfte? AchJ , Wist gij dan niet, dat dit doodlijk voor mij was ? Wist gij dan niet, dat de Schoolmeester, op dje ontdekking, in een dolle furie zou opfpringen; mij agter na zou rennen, om mij bij de keel te vatten met de eene hand, met de andere hand het vel van mijn buik aan te grijpen, dat vel van een te rijten; al  (35 5 a! mijn iageWanden uit mijn lighaam te fleuren, en ,mijne trillende darmen aan de boomen te hangen ? * * * Waarom, en hoe gemaklijk kost gij dit gedaan hebben, —- waarom hebt gij hem niet liever een leugen in de hand geftopt.? Gij kost gezegd hebben : Panjagello, die eerlijke, onnozele Schrijver, fpreekthier van een Schoolmeester, maar hij meent u niet; hij bedoelt een geheel ander Perzoon, die alles behalven een Schoolmeester is? Dat zeggende had gij mij niet blootgefteld aan gevaaren en doodsnooden, die mij tot in het Koningrijk Klipkrariko gewisfelijk vervolgen zullen, *. * * Het glaasje jenever trilt tusfchen mijne vingeren. Neen! neen, ik kan niet drinken, * * • Telkens kijk ik buiten het venfïer, Daar komt hij! Hemel! Met een ratelenden donder in zijn hand, ,s Nagts ten Drie uuren. Het was de Schoolmeester niet; het was de Nagtwaker. B f Tem  Ten half Vier uuren, Hoe bijvier lang valt de nagt! > Hoe akelig donker is alles om mij heen! Ten Vier uuren. De Hemel zij dank! De cerfte fcheemring van den dag begint aan te lichten. Ten half vijf uuren. Ik kan niet langer, Ik ga Pococurante Wekken; wij moeten ten eerden op reLs, Ik ben, met haast, T. T. PANJAGELLO. ZESDE BRIEF. WAN HO OP IG VOORNEMEN VAN PANJAGELLO. Ziet gij nu wel, ontrouwe, ondankbaare, verraaderlijke Leezer! dat het eene uitgemaakte zaak zij, dat gij mijne brieven, welken ik aan u, in het heiligst vertrouwen gefchreeven heb, aan den oppermagtigen Schoolmeester hebt laaten le.ezen? en God weet, wat gij hem er niet bij verteld hebt! Aldus, eerlijk, getrouw hart! dat onbewimpeld de naakte waarheid aan de nieuws-  nieuwsgierige Waereld voor oogen houd, aldus word gij ftceds het flagtofFer uwer welmeenende openhartigheid! Zou men het niet vervloeken om langer de bekendfté waarheden van de tijranni- fche Schoolmeesters te fchrijvcn? Hunne met de plak gewapende hand fchijnt van de rckbaarfte ftof gemaakt te weezen, want alommc flaat zij de fpreekende onfchuld op den wecreloozen kop. * * * Ik trok Pococurante vrij onzagt bij de ooren, ten einde hij fchielijk opilaan en mij vergezellen zou. De goede Man voldeed met allen mooglijkcn ipoed aan mijne begeerte en wij vertrokken. Maar, vroeg Pococurante, toen wij op weg waren, wat is toch de reden van uwe onmaatige vrees? PANJAGELLO. Zaagt gij dan den Schoolmeester niet? POCOCURANTE. Welnu, ja! ik heb hem gezien. Maar wat is er toch aan deeze wijnzak dat u beangftigen kan? PANJAGELLO. Gij hebt hem gezien , en gij vraagt mij, wat mij beangltigd? —— ïo!  POCOCURANTE» Wel ja! PANJAGELLO. Hebt gij dan zijne almagtige groote plak niet gezien, en zijn wrevelaartigen uitkijk 7 POCOCURANTE, Dat zag ik, — maar dit heeft hij gemeen met meest alle Schoolmeesters. PANJAGELLO. Weet gij dan niet, dat hij een gek is? POCOCURANTE. Dat is het natuurlijk gevolg van het Schoolmeesterfchap, PANJAGELLO. Dat hij een vervloekte kwaadaartige, koppige gek is? POCOCURANTE. Maar wat beduid de kwaadaartige koppigheid van een Schoolmeester? PANJAGELLO, o Hemel! in welk eene gelukkige onkunde verkeert de goede Pococurante! • Hij kent onzen Stads Schoolmeester niet! o mijn Noodlot! welkeen kwaade bui had gij, om mij dien gcdugten Schoolmeester te lceren kennen! Maar, Pococurante. Gij kent dan zekerlijk de Schoolmaitres ook niet? po*  ÏOCOCURANTE* In 't geheel niet. PANJAGELLO. Nog haare onverzoenlijke wraakzügt? POC O CURANTE. Nu gij het zegt weet ik eerst dat er zodanig een Schoolmaitres is. PANJAGELLO. Dan kent gij de Hel en Proferpinaniet. POCOCURANTE. Maar, mijn lieve Panjagello! gij maakt mij ten uiterften nieuwsgierig naar deezenSchoolmesteren deszelfs vleeschlijken appendix. Verhaal mij er toch meer van. PANJAGELLO. Aanftonds, • maar, wat ftaat er op dien boom geplakt ? Ik naderde deezen boom en las aldaar i ADVERTENTIE. Alzo een zektr Panjagello, Burger te * * * zig niet ontzien heeft, om lasterlijk ke eneerroovende fasfagies te fchrijven, in eenige brieven, (aan zijne Vrienden al' hier geaddresfeert,) betref endeen injuriee* rende den hoogbeminden en heiligen Per zoon van onzen Stads Schoolmeester, en wij met geen goede oogtn dergelijke hoogttftraf* •kaars beleedigingen aart onsen geliefden Kin-  C 3Q) Kinderkoning kunnen aanzien, maar in gemoede, 'en volgens de Placcaaten van den Schoole, verpligt zijn, dergelijke begin• zeis van muitzugt en eer roever ij t& ftraf feu; Zo is 't, dat wij bij deezen bchoven ten Premie van 973 Permisfiefchellingen , aan allen en een iegelijk die bovengemelden Panjagello zal weeten aan te wijzen, zo .dat hij in handen van dejujliüe zal komen te geraak.cn, zonder dat het nood.g zal zijn , dat gemelde Panjagello van het fait over- tuigd worde. Item, een Premie van 975 Permisfieichellingen aan den geenen, of de geenen, welken deezen meergem. Panjagello leevendig of dood, heel, half, quart, »f met mindere gedeelten, aan de Juflitie met eigen handen zal everleveren, mits dat het volkomen blijke, ingevalle van gedeeltlijke leevering van het lighaam van Panjagello, dat die gedeelten weezenlijkegedeelten van het lighaam van Panjagello zijn, of geweest zijn, en dat die gedeelten uit niet minder dan twee armen, tweebeenen, het hoofd, of de buik mogen beflaan. Zullen' dc den naam van den Aanwijzer of Üverlevcraar, des begeerende, worden gefecreteerd. (ondei'Itond,) ..... enz. ZEGT - HET VOORT. Etï  C si ) * * * En ziedaar, eervergeetenLeezer! verraaderlijke Ontdekker van de u toevc-r» trouwde Brieven! zie daar de bewijzen van uwe verdoem! ij ke ona'ou \ lk wil niet zeggen, dat men er u toe omgekogt heeft, — maar dit zeg ik n, dat gij tot aan het einde der eeuwen, en nog 'langer, uit mijn gratie zijt! Dat ik u nimmer eenige geheimen zal toevertrouwen! — Ja! dat ik het verzeg, om u ooit of coit weder een letter te fchrijven. Panjagello gaat fterven, en indien uw wrocgenc gewisfe u te zeer pijnigt; indien gij eenige bevrediging voor uwe raazende vertwijfeling zoekt, ■ ga dan heen, Monfter! en vertel aan den Schoolmeester, de Schoolmaitres, den Ondermeester, de groote Jongens , de Meisjes, de Burgers, de ganfche Waereld, ja! aan het uitgeftrekt Heelal, datPanjagello zich opgehangen heeft. Ik ben, enz. ÏANJAGELi O. Z E-  C30 ZEVENDE BRIEF. POCOCURANTE VERVOLGT DJ& GESCHIEDENIS. Waarde Leezer ! Mijn reisgenoot Panjagello is zo verfchriklijk kwaad op u geworden , dat hij geen eenen brief meer aan u fchrijven wil. Ik geloof, dat het een haastige bui van hem is, die wel weder zal overgaan , evenwel hebt gij flegt gedaan, met zijne geheimen dus in de waereld te grabbel te fmijtcn. Wees in 't vervolg wijzer, en wilt gij al toepasfingen maaken , doe het dan onder de roos ! De Schoolmcefter heeft als nog de plak in handen. Als hij u te gemoete komt , denk dan alles wat gij wilt, maar houd den bek, tot tijd en wijlen. * * • Terwijl ik bezig was, met het bovettftaande te fchrijven , is Panjagello van mijn zijde vcrdweenen. Ik hoop immers niet, dat hij zijn belofte is gaan vervullen.  C33) lefi, en door den ftrop het hoofd in de andere waereld opfteekt. * * * Ik heb naar hem gezogt, maar vind hem nergens. Ik word zeer ongerust over hem. Leezer! Leezer! zijn bloed zou op uw kop komen. * * * Een uur lang heb ik rondom ons Logement gezworven, zonder Panjagello te vinden. Hangen kan hij niet; want zo verre ik hier zien kan, is de grond vlak, zonder een eenige paal , boom of andere hangmachiene ; en binnenshuis zou ik hem vinden als hij hing. + * * 't Is aartig! In een oogenblik is hij weg. Er zweeven duizenderlei gedagten door mijn kop. Ten hemel kan hij niet gevaaren zijn, want, lieve heer! daar is Panjagello de man niet naar. *s Avonds ten agt uuren. Nog is hij niet te huis. Ik zweet van angst. Die goede Panjagello! Zou die verdoemde Schoolmeefter hem een poets gefpeeld hebben? dan wreek ik mij op al dè Schoolmeefters, die van C hier  C30 hier af tot in het Koningrijk Klipkrariko toe gevonden worden. ten negen uuren. Het isfteeds ftikdonker; en nog, —— nog is mijn arme Panjagello niet te regt. Kost gij dan den bek niet houden, onvoorzigtige Leezer ? Vervloekte babbelzugt! men zou het aan geen Vrouw kunnen vergeeven! ten elf uuren. Neen! neen! nu houd mij niemand in huis. Ik ga den weg op. Panjagello is mijn Boezemvriend geworden. Ik zal hem zoeken tot in de Harren toe. Leezer! bid voor ons! Met het voorneemen van zulk een gevaarlijke reis te doen, roep ik u, mijn Leezer! het eeuwige vaarwel toe! Ik ben, enz. POCOCURANTE. AGTSTE BRIEF. DE MESTHOOP. Ja! Pococurante leeft nog, bij leeft' nog, maar , helaas! hij zweeft  C 35 > zweeft op den rand der doodlijkfre wanhoop , want hij leeft zonder zijn Panjagello. * * * Den ganfchen nagt, in den pekdonker, op een onbekenden aardkloot heb hem gezogt, die mijn Vriend geworden is. Hier ftruikelde ik over een boomftronk ; ginds viel ik in een grep , en daar buitelde ik hals over kop in een modderfloot. Echter liet ik niet af, met mijn Panjagello te zoeken j tot dat mijn balftuurig Noodlot mij een grooten mesthoop, die aan de randen droog was» geworden, voor een heuveltje deed aan zien: mistrooftig en moede, wil ik mij op die hoogte wat nederzetten ; > Ik doe rasfche fchreden naar den top van het bedriegend Strontbergje; bereik dien weeken top, en verzink eensklaps tot aan mijn ooren toe, in den drek. Helaas! van 'snagts een uur, af tot 's morgens zes uuren toe, heb ik in die benaauwde geftalte geftaan, even gelijk een paal, die in den grond geheid is , en effentjes den kop uitfteekt. Het was rijklijk half zeven uuren eer eenige werklieden , die gelukkig voorC fl bij-  C3Ó bijkwamen, mij uit dien hoop gefpit en gegfaaven hadden. Eeuwiggehaatte Schoolmeefter ! dit zijn de deerniswaardige gevolgen uwer zotte en dolle Schooltijrannij, Ik heb een Paard gekogt, en zal daadlijk opzitten, om mijn Panjagello te zoeken. Een nieuw flag van dooiende Ridder. Ik ben, enz. POCOCURANTE. NEGENDE BRIEF. HET DEERLIJK MISHANDELDE LIJK VAN PANJAGELLO. De ongelukken van den edelen , verheven , grootmoedigen Panjagello zijn voltooid, zijne lijdens en rampfpoeden hebben een einde , en de wraakgierige Schoolmeefter triumfeert volkomen over de onfchuld en rechtvaardigheid. Zweet en traanen droopen in compagnie van mijne kaakebeenen. Het witte fchuim bedekte mijn vliegend Ros, en wijn hart had een langwerpige gedaante aan-  C 37) aangenomen, uit hoofde van mijne vrugtlooze wenfchen , en onophoudelijke en allerwreedtte te leurftellingen. In deezer voegen belandde ik in een klein ftadje. Het eerfte dat mij in 't oog viel, was een gedrukt papier, op een lantaarnpaal geplakt. En aldaar las ik. ADVERTENTIE. Alzo men den 26 laastleeden, even buiten de Plunderpoort, gevonden heeft een lijk van een Mansperzoon, *,t welk, uitwijzens de deerlijke mishandeling, (als hebbende men van het zelve het hoofd, de armen, de beenen en den- onderbuik afgefneeden,) op een gruuwlijke wijze vermoord is geworden , en de Juftitie ten hoogjlen er aangeleegen ligt , dat dergelijke gruwelen, ten voorbeelde van anderen , rigoureuslijk gejlraft worden , zo is 't , dat mijneheeren van den Gerechte lelooven een premie van een honderd en zeventien Permisfiefchellingen, aan den geenen , of de geenen , die den Moordenaar, of Moordenaars van dit lijk zullen weeten aantewijzen, zo dat dezelve in henden van de Jujlilie geraaken en van het fait C'3 «ver-  C 38 ) cvertuigd worden, zullende des Aanbrengers naam , des begeerende, gefecreteerd worden. onderftond, enz. Zegt het voort. Toen ik dit geleezen had viel ik, geheel van mij zelve, van mijn paard, en kwam niet eerder bij mijn kennis dan den volgenden dag. Ik bevond mij in een Logement, onder een Zundvloed van azijn, waarmede ik gewasfchen en gewreeven wierd, toen ik bijkwam. Zeer fchielijk errinnerde ik mij de advertentie, en nog ichielijker zweefde mij het Lijk van den armen, beenen , hoofde , en onderbuiklooze Panjagello voor de ontroerde verbeelding. Ik wil u niet lastig vallen, mijn Leezer! met mijne gillingen, uitroepingen, traanenvloeden en bezwijkingen. Ik zal u alleen zeggen, dat mijn gezondheid in een gevaarlijken toeftand is. Ik denk hier te vertoeven, tot ik een weinig meer bij mijn kragten ben, en als dan is mijn voorneemen, omnaareen land  C 39) land te vertrekken, waar geen Schoolmeeftérs zijn. Ik ben pococurante. TIENDE BRIEF. de kastelein verdwijnt. Heden morgen, na een taamlijk gerus•ten nagt gehad te hebben , kwam de Kaftelein naar den ftaat mijner gezondheid verneemen. kastelein. Hoe gaat het nu al. Mijnheer? pococurante. Vrij redenlijk, mijn goede Kaftelein! Ik breng een hoope desorders in uw huis. kastelein. Het doet mij leed van uwen wegen , mijnheer! maar anders is de moeite gaarne genomen. Wij zijn immers Christen menfchen onder elkander. pococurante, bij zig zelf. „ Die Man is geen Schoolmeefter." C 4 KAS-  ( 4°) kastelein. Maar naar een ding ben ik nieuws-, gierig, Mijnheer ! pococurante. Dat is mooglijk , mijn Vriend! kastelein. Maar ftaat het mij vrij, om er naar te vraagen ? pococurante. Waarom niet ? kastelein. Hoe kwaamt gij toch in den toeftand, waarin wij u gifteren bij den Lantaarnpaal gevonden hebben ? pococurante. Vermits ik er geen geheim van maak, zal ik het u zeggen. Het lijk, dat, volgens de aangeplakte Advertentie zo godvergeeten barbaarsch is vermoord geworden, is een mijner beste vrienden. kastelein. Wel goede God! — dat is droevig! pococurante. Hij is over eenige dagen pas van mij afgeraakt, zonder dat ik hem heb kunnen wedervinden, ,^ dan, helaas! nu in deezen droevigen toeftand! KAS-  C 41 ) KASTELEIN. Dat moet u onbegrijpelijk hard val* len. POCOCURANTE. Dat kunt gij denken. KASTELEIN. Maar weet gij niet, op wat wijze en door wie en waarom men hem dus mishandelde? Op deeze vraag van den medelijdenden Kaftelein verging het mij eveneens als het de Digters vergaat, die bij den aanvang hunner eeuwige zangen , met een hemelfchen invloed verwaardigd worden. Ik kan mij niet onthouden om vooraf, met een uitmuntend fransch Digter, de waarheid aldus aantebidden. Je t' implore au jourd' huy, févère Verité : Repans fur mes Ecrits ta foree et ta clarté. Que 1'oreille des Roiss'accoutumeat'eiitendre, C'est a Toi d'annoncer ce qu'ils doivent apprendre : C'est a Toi de montreraux yeuxdesNations, Les coupables effets de leurs Divifions. Dis, comment la discorde a troublé nos Provinces: C 5 Dis  C 43 ) Dis les malheurs du Peuple, et les fautes | des Princes : Viens, parle , et s'il est vrai, que la Fa- ble, autrefois, Süt h tes fiers accents mêlerfa dotice voix, Si fa main delicate orna ta tête altiere, Si fon ombre embelllt les traits de ta Iumlere; Avec moi ftir tes pas permets lui de marcher» Pourorner tes attroits, et non pour lescacher! —— Terwijl ik bezig was , om dit met al het vuur van een Heldenzanger optedreunen, vouwde de Kaftelein zijn handen zeer eerbiedig faamen en iloeg zijne weenende oogen zeer aandagtig ten hemel. De goede flokkert verftond geen fransch. KASTELEIN. Wel nu, Mijnheer ! weet gij nu wie den moord gedaan heeft? POCOCURANTE. Ja ! dat weet ik! Op deeze woorden fchoot de Kaftelein als een voorjaarsblikfem de kamer uit, en tot hedennademiddagheb ik hem niet weder gezien. nademiddag ten drie uuren. De  C 43) De Kaftelein komt nog niet weder. Wat gril de Man in 't hoofd gekreegen mag hebben, weet ik niet. ten half vijf uuren. Ik moet mijn brief fluiten, want de post vertrekt op 't oogenblik. Gij zult met een volgenden brief meer weeten, ten minften weetcn waar de Hospes gebleeven is. Ik ben, pococurante. ELFDE BRIEF. gerechte ij k onderzoek. Even had ik mijn brief naar u afgevaardigd toen de Kaftelein binnen trad, door het ganfche Gerecht van de Stad vergezeld. Dit gezigt ontzettede mij een weinig. Wie weet, dagt ik bij mij zelve, of ze mij niet voor den Moordenaar houden, en of hier geen Schoolmeefters zijn. Ik ontving hen zeer vriendlijk en zij van hunne zijde, maakten een menigte complimenten. Daar-  C 44 ) Daarop begon het gefprek. be schout. Gij zult het ons niet kwalijk neemen, Mijnheer! dat het weledel geftreng Gerecht deezer Stad thans een bezoek bij u aflegt ? wij zien dat gij buiten ftaat zijt om bij ons te komen. pococurante. Uw bezoek, Mijnheeren ! vereert mij ten hoogften. de schout. Zonder complimenten. Wij twijf- felen niet, of gij zult de goedheid wel hebben, om ons op eenige vraa»en te willen antwoorden, waaraan de heilige Juftitie ten hoogften geleegen ligt. pococurante. o! Zeer gaarne, als ik maar kan. de schout. Hoe is uw Naam ? pococurante. Pococurante. de schout, tegendcn secretaris. Schrijf op, Po-co-cu-ran-te. tegen mij. Van waar en wanneer gebocren ? pococu1ïa n te. Van Tirlartrevrerton ! — den 16 feptember 1757. DE  C 45 ) de schout. Dat moet een groote Stad zijn. de s ecre t ar i s. Aan den naam te hooren, althans. de schout. Waar is uw reis naar toe ? pococurante. Naar het Koningrijk Klipkrariko. de schout. Om wat te doen ? pococurante. Uit loutere nieuwsgierigheid, om de compleete Hiftorie der Ourangoutangs, der Aapen en der Keeshonden te hooren. de schout. Waarom kwaamt gij in deeze Stad? pococurante. Om er door te reizen, vermits ze in mijn weg ligt. de schout. Wat hebt gij geleezen? pococurante. De advertentie , wegens dien verfchriklijken moord, den 26 laastleeden gepleegd. de schout. Wat gebeurde u daarop? po-  C4<5 •) pococurante. Door aandoening viel ik van mij zelve. de schout. Wat verder. po cocür ante, Dat weet de Kaftelein best, want ik was geheel buiten mijn kennis. De Schout vervoegde zig daarop tot den Kaftelein en deed hem negenendertig vraagen, waarmede, uit hoofde van de breedvoerigheid van den praatzieken Logementhouder, het weledel geftreng Gerecht bij de drie en een halfuur doorbragt. In al dien tijd kon ik niet anders gisfen, of men hield mij verdagt van den moord; want al deSchepens keekenmij, geduurende deeze ondervraaging , zeer ernftig aan, en vermits zij gansch geen verftandig of oordeelkundig voorkomen hadden , verbeelde ik mij, dat ik alles te vreezen had. Toen de Kaftelein zijn les had opgezegd vervoegde de Schout zig wederom tot mij. de schout. Zijt gij in die flaauwte gebleeven?  C 47) (Ik keek hem eens aan.') Zijt gij in die flaauwte gebleevcn 7 vraag ik. (Ik bleef hem aankijken.") Hoort gij niet? zijt gij in die flaauwte gebleeven? (De Schepens werden bleek yan kwaadheid.) Gij kunt immers wel fpreeken, dat weet ik. POCOCURANTE. Gij weet dat ik fpreeken kan, en gij vraagt of ik in die flaauwte gebleeven ben, dat is, of ik nog fiaauw ben? DE SCHOUT. Ik moet de leiding van ons Rechtsformulier volgen, en gij moet antwoorden. POC OCURAN TE. Nu, neen! Ik ben niet meer buiten mijn kennis. DE SCHOUT. Hebt gij, Dan! hij deed mij nog zo veel vraagen , dat ik het niet waagen durf, om 2eu tefchrijven. De Secretaris, die nu reeds twee boeken papier vol gefchreeven had, verzogt hem zig wat te willen bekorten. Eind-  C 48 ) Ëindlijk kwam de groote vraag, waarom al deeze vervaarlijke omflag gemaakt Was, er uit. de schout. Weet gij , wie de Moordenaars van dat lijk zijn ? pococurante. Ja! de secretaris, tus/ehen de tanden pruttelende. „ Hij had immers die vraag in den eerften kunnen doen !" de schout, zijn zweet afyeegende. God dank! wij hebben het er uit! tegen het gerecht. De Heeren zullen zekerlijk wel vermoeid zijn, en eenige ververfching begeeren ? Het Gerecht boog zig. Straks werden er pijpen , flesfchen , glazen enz. gebragt, ende het weledel geftreng Gerecht rullede van zijnen arbeid, tot dat den dageraad aanbrak. Ik ben, enz. pococurante. TWAALF-  C 49 > TWAALFDE BRIEF. POCOCURANTE in de GEVAIi-' genis; Intüsfchen had ik mij ter rust begeeven. Dan! hoe verwonderd en verbijsterd keek ik op , toen ik mij, wakker wordende , door den Onderfchout en eenige Dienders bewaakt vond. Ik vloog overè'inde, en vroeg wat zij daar maakten ? en waarom zij voor mijn bed zaten ? Wij hebben order, zeiden zij, Ohm niet in uwe rust te ftöoren. POCOCURANTE. Gij hebt die order voortreflijk üitge> voerd. DE ONDERSCHOUT; Ik ben gezwooren Onderfchout ,- öi moet mijn pligt betragten. pococurante; Maar wat order hebt gij, wanneer ifc hu uitgeflapen heb? i>E ONDERSCHOUT; Om ü dan te laaten opftaan j onverhinderd.  POCOCURANTE. En als ik nu niet opfta? DE ONDERSCHOUT. Om u dan te laaten leggen. POCOCURANTE. En als ik blijf leggen ? DE ONDERSCHOUT. Om dan hier , zo lang gij legt, de Wagt te blijven houden. POCOCURANTE. Is die heilige Juftitie hier altoos zo uitvoerig en zo langzaam? DE ONDERSCHOUT. Tegen haar gewoonte is zij nu met zeer veel overhaasting te werk gegaan. POCOCURANTE. God bewaare ons! Heet dat over- haaften ? DE ONDERSCHOUT. Gij moogt blijde zijn, als gij in drie jaaren tijds met dj heilige Juftitie gedaan hebt! POCOCURANTE. Hoe ? Ik V Ik heb er niets mede te doen. t DE ONDERSCHOUT. . Dat geeveGod, dat gcloogen zij! Ik heb in lang niets verdiend, en de heilige Jufticie, — J?o-  C 51 ) pococurante. Is dus verpligt, om u wat aan mij te laatén verdienen? niet waar? d e onderschout. Elk bid om zijn daaglijks brood. po cocurante. Is hier ook een Schoolmeefter? de onderschout. Er zijn er verfcheiden. De Hoofdfchout is er een geweest. po cocurante. Gij zult geld aan mij verdienen ! ftel u gerust. Onder deeze faamenfpraak had ik mij aangekleed. Wat nu? vroeg ik aanmijï* Wagter. de onderschout. Ik heb order om u te boeien. pococurante. Dat zal nooit gefchieden. de onderschout, zijn degen trekkende. Mijnheer! ik verzoek het u zeer vriendlijk. terwijl de dienders met hunna rottingen dreigen. Wij wiUen geen geweld gebruiken. Da Gij  Gij zult wel zo goed zijn, om u te laaien binden. pococurante. Dewijl gij het zo vriendlijkverzoekt, wel aan! Dus werd ik geboeid , erger als de Philiftijnen Simfon deeden, en aldus in een der Berghokken van de heilige Justitie geplaatst. En zie daar, mijn Vriend eh Leezer! de Lotgevallen van Pococurante. Ik zit in de Gevangenis! ■ waarom ? de heilige Juftitie heeft mij beloofd, dat ik zulks ten langften binnen vier maanden weeten zal. Ik moot het mij getrooften. Deeze brief mogt ik nog aan U fchrij- ven, maar meer niet, dus in geen vier maanden , of veelligt in geen vier jaaren befcheid van uwen ongeJukkigen pococurante. DER-  t 53 ) 3D E R^T IENDE BRIEF. HET SCHOOLMEESTERL IJ K RECHT. Zekerlijk, heer Leezer en Vriend! moet gij mij al voorlang op de Kerkhofslijst gezet hebben: want in drie jaaren tijds is het de eerfte brief, dien gij van mij ontvangt. Ik zal u niet ophouden met een gefcaiedverhaal mijner Lotgevallen jn de gevangenis; —— aldaar rolde mijn leeven zo ééntoonig voort als een kloot over een kolfbaan, zomtijds eens te rug botzende, doch dan al weder gelijkgronds voortzukkelende. In die drie jaaren ben ik ilegts negenmaal verhoort geworden. De eerfte drie verhoeren liepen over een gewigtig ftuk, te weeten, over een letter in mijn naam; ik gaf op dat ik Pococurante heette, en in de doopceel, welke de heilige Justitie van mij deed ligtcn, ftond duidlijk Pokocurante. Over deeze verfchriklijke verzinning van mij of van den kerkl ijken Doopboekhouder , was het eerwaardig Gerecht een volflagen jaar bezig, Bij het D 3 der-  C54) derde verhoor bleek het, dat ik gelijk had, want de Doopattestatie was fout gefchreeven; in het Doopboek zelf ftond duidlijk Pococurante. Dit ontdekte men, toen, in de twee en vijftigfte week van mijn gevangenis, de Schout den gelukkigen inval kreeg, om de attestatie met het boek eens te confronteeren. Het over mijn naam eens zijnde, deed men drie verhooren, ten einde te onderzoeken wat middelen van beftaan ik had. Door eene noodlottige geldeloosheid in de Justitiekas, was het Gerecht genoodzaakt om in de eerfte plaats hier op te denken, dewijl, zonder een genoegzaam fonds, men geen kans zag om de kosten goed te maaken. Ik bewees fchriftlijk drie maanden lang, dat dit in 't geheel mij niet aanging. Zes maanden lang kreeg ik tijd om tot bedaaren en bedenken te komen, en toen ik de heilige Justitie gelijk gaf, verliepen er nog drie maanden, ten einde de lijst, welken ik van mijne bezittingen gemaakt had, te vergelijken met demeubilen en effecten, die ik er op aangetekend had. Dit was dus het tweede jaar. Met het zevende verhoor kwam men een  (55 > een flap nader. Vijf en zeventig Vraagen deed men mij, alleen om te verneemen, of ik aan de lantaarnpaal de Advertentie, aldaar aangeplakt, geleezen had? 't Welk ten einde van dit verhoor duidïijk bleek waarheid te zijn. Negen maanden verliepen er, tusfchen* het zevende en agtfte verhoor. In dit agtfte verhoor, werd ik onderhouden over mijne bezwijming. Onder de Heeren Scheepens bevonden zig twee Do&oren, die in een hevig verfchil geraakten , van wat natuur mijn flaauwte geweest mogt zijn. De Hoofdfchout klopte wel met zijn hamertje zo hard, dat niemand, zelfde twistende Schepens niet, het eene woord van het andere onder- fcheiden kon, maar te vergeefsch • want vermits de twistende partijen geleerde lieden waren , gingen zij voort, in weerwil van alle geraas en geklop. Ten einde het gistende bloed in de Rechtbank tot bedaaren te brengen, op dat men geen driftig vonnis floeg, werd ik nog drie maanden naar de gevangenis te rug gezonden. Na het verloop van deezen tijd, zijnde het nu drie jaaren in 't geheel, dat ik in D 4 de  C5Ö) de gevangenis gezeten had, gefchiede het negende verhoor. Dit was zeer kort en wel dus: ce schout. Pococurante! hebt gij nietgeasgd, dat gij de Moordenaars van dat lijk kendet? pococurante. Ja! mijn Heer! DE schout. En zoud gij ze nog kennen en kunnen noemen? pococurante. o Ja ! zeer gcmaklijk. de schout. Wie zijn ze dan ? pococurante. De Moordenaars van deezen ongeluk» kigen zijn niemand anders dan die gec-> nen, welken op den boom te * * * hebT ben doen aanplakken de volgende ADVERTENTIE. Alzo een zeker Panjagello, Burger te * * * zig niet ontzien heeft, om lasterlijk ie en eerroovende pasfagies te fchrijven, in eenige brieven, (aan zijne Vrienden alhier geaddresjcert,) betreffende en injuriterende den hoogbeminden en heiligen Per* zoon,  C57) toon van onzen Stads Schoolmeester, en V/ij met geen goede oogen dergelijke hoogstjlrafbaarc beleedigingen aan onzen geliefden Kinderkoning kunnen aanzien, maar in gemoede, en volgens de Placcaaten van den Schoole, vcrpligt zijn, dergelijke begin^ zeis van muitzugt en eerrooverij te ftrafl Jen; Zo is 't, dat ivii bij deezen belooven een Premie van 973 Permisfiefchcllingen , aan allen en een iegelijk die bovengemelden Panjagello zal wecten aan te wijzen, zo dat hij in handen van dejuftitie zal komen tegeraaken, zonder dat het noodig zal zijn, dat gemelde Panjagello van het fait overtuigd worde. Item, een Premie van 975 Permisfieichellingen aan den geenen, of de geenen, welken deezen meergem. Panjagello leevendig of dood, heel, half, quart, of met mindere gedeelten, aan de Juftitie met eigen handen zal overleveren , mits dat het volkomen blijke, ingevalle van gedeeltlijke leevering van het lighaam van Panjagello, dat die gedeelten weezenlijke gedeelten van het lighaam van Panjagello zijn, of geweest zijn, en dat die gedeelten uit met minder dan twee armen, twee beenen, het hoofd, of de buik mogen beftaan. Zullende den naam van den Aanwijzer of D £ Over-  (53 ) Overlevcraar, des begeer ende, worden ge? fee r et eer d. (onderftond) enz. zegt het voort. Deeze Advertentie klonk als een donderdag in de ooren der heilige Justitie. De Schout en Scheepens werden beurt- lings wit, rood en paarsch. Er heerschte eene bedremling, waaruit zij zich in het eerfte niet redden konden. — Eindlijk rees er een Scheepen op. de scheepen, zeer grimmig. Karei! weet gij wel, dat gij een Misdaad van gekwetfte Majefteit begaat? pococurante. Neen! dat weet ik niet. de s c h e e p e n. Gij maakt den Souverein tot een Moordenaar. pococurante. Als de Souverein zodanig een Advertentie heeft doen aanplakken, dan is het zo. de scheepen. Gij houd hetdanftaande? Gij verdient gegeesfeld en gebrandmerkt te worden ! po-  C59) pococurante. Wie heeft de Advertentie gefchreeverry die op de lantaarnpaal aangeplakt is ? het gansche gerecht. Dat hebben wij gedaan! pococurante. Dan verdient gij opgehangen te worden, wantin die Advertentie worden zij Moordenaars genoemd , door wiens toedoen dit lijk dus mishandeld is geworden. Er word zelfs een premie van eenige Schellingen meer beloofd , in de eerfte Advertentie, die den armen lijder heel, half of quart zal overleveren. Had de eerfte Advertentie er niet geweest, er zou geen moord gefchied zijn, ergo, enz. Ik had niet veel werk om mijne gezeg- dens te betoogen; dan, dewijl het de heilige Justitie niet betaamde, zulk eene verfchriklijke misftap gedaan ,- en zulk eene fchandlijke ergernis gegeven te hebben, wierd ik geordonneèrt, om nog drie weeken te water en te brood te fitten en alle de kosten, die de heilige Justitie om mijnen wil had gelieven te maaken, te betaalen, en dat wel, alvoorens ik uit de gevangenis kon komen. Zo  C 6-0 ) Zo als ik voldaan had en de deur van mijn hok, om er uit te gaan, in mijn hand had, werd er een ander misdaad!gcr iu gebragt. Deeze was door de wroeging van zijn gewisfe, zijn eigen Aanklaagcr geworden. Hij was de Moorder van dat lijk, enN.B. hij was het geworden, cm de premie van 975 permisfiefchellingen te verdienen. Hij had een Buurman van hem, waarmede hij in onmin leefde, op een cenzaamen weg weeten te lokken; was hem aldaar verraat derlijk aangevallen, en had hem verntorrj. Hij zou gaarne het ganfche lijk na * * * gebragt hebben; doch vrfeezonde, dat men den bedoelden Panjagello te v. ;1 kende, om voor deszelts lijk, e< 1 ■.'< ne Bunren, aan de heilige Jüstil i dg handte floppen , befloct hij , on letterlijk de voorwaarde te volgen, I • Advertenr tie bepaald, van naa nlij . vee armen* twee beenen, het hoofd en n Luik, aan het Gerecht te levere.i. Deeze afgehakte ledenmaaieu flopte hij in een zak, en liep er mede raar * * *, in de vaste verwagting van de premie te zullen ontvangen. • Het Gerecht verblijdde zig met deeze op-  t6i ) oproerige armen en beenea. De Schoolmeester inzonderheid, was er zeer mede in zijn fchik. Om evenwel, .—> (want de Schoolmeester betoogde dat de geheele Panjagello geen halve permisfiefchellihg waardig was, .— ) zo veel geld niet uit te geeven, verzon men 'er dit op, dat de brenger middagklaar bewijzen moest, dat deeze afgehakte Ledenmaaten, de waare en weezenlijke gedeelten van Panjagello waren; — de brenger, geen Advokaat noch Schoolmeester zijnde, zag hier geen kans toe, en ging ftil zonder permisfiefchellingen naar huis. Ik vervoegde mij daadlijk bij eenige Advokaaten, ten einde, tegen deeze heilige Justitie, mijne, bezwaarcn te doen gelden. Dan de Verftandigften ert Eerlijkften haalden de fchouders op. Dit is, het Sehoolmeesterlijk recht! zei, dert zij. Ik ijlde de Jurisdictie van deezen Rechtbank uit, en rigt nu regelregt den gang naar Klipkrariko. Van daar weder een brief. Ik ben, enz. VEER-  (60 VEERTIENDE BRIEF. DE REIZIGERS VERTREKKEN MET EEN LUGTBOL. Verheug u, Leezer! verheug u tot opfpringens toe! ■—■ want Panjagello, mijn beste Vriend is gevonden! is gevonden leevendig, gezond, wel te pas, vrolijk, veilig en in den besten Haat van de Waereld. Toen hij in 't Logement van mijne zijde oprees, nam hij het befluit, om zonder iemands weeten zig weg te pakken. Als een pijl van den boog vloog hij den weg op; vond een rijtuig met zes paarden; maakte beding met den Voerman, en deezen bragt hem binnen vijftien dagen in de haven van * * *, waar hij een fchip vond, dat hem naar Klipkrariko zou brengen. Panjagello ging met dit fchip onder zeil, doch vijftien maanden onder weg geweest zijnde, ftootte het op een ijzer-, klip en verzonk. De goede Panjagello was gelukkig genoeg, om door middel van een bierton, die in zee dreef, zijn leeven te behouden. Hi  Hij landde, aan een onbekende kust» waar hij een menigte fïofgoud, paarlen en diamanten vond ; hij voorzag, van deeze kostbaare waar, zig zelve rijklijk, en wandelde landwaards in. Hier had hij de vreemdfte, de zeldzaamfte, deongelooflijkfte ontmoetingen, waarbij die van Robinfon Crufoe maar wisfewasjes zijn. Eindlijk kwam hij aan een Colonie, waar de Inwoonders in Mede van met paarden of fchepen, met lugtbollen op reis gingen, die zij naar hun wil en begeerte beftuuren konden. Hij kogt een lugtbol en fteeg er mede ten Hemel. Niet gewoon om zulk een voertuig te regeereu , rees hij zo almagtig hoog, dat hij de geheele aardkloot uit het gezigt verloor. Hij liet zig derhalven zakken, op Gods genade, en kwam, omtrent tien rliijn-. landfche voeten van mij af, neder; niet verre van * * *. Gij begrijpt onze omhelzingen en verwelkomingen ! Ik vaardig in haast deezen brief af, en flap met Panjagello in de lugtbol, om aldus naar Klipkrariko te  C64) te reizen, of, den hals té breeken. Ik ben, enz. POCOCÜRANTE» VIJFTIÈNDE BRIEF. CARACTERSCHETS VAN DÉ OURANGOUTANGS. Th aus bevinden wij ons in het Koningrijk Klipkrariko. Ik u zal geen verhaal vart onzelugtreis doen, hier over zullen eerstdaags drie Deelen in groot quarto uiikometi, welken bij infchrijving gedrukt worden. Panjagello keek niet zeer veel bevreemdheid in de rondte. In 't eerst, dagt hij, dat wij verkeerd, en in het Schoolmeesterlijk gebied, waren te rug gekeerd. Ik verbaasde mij, dat de Landen onder de zon zo veel raport op elkander hebben. Het grootfte onderfcheid beftond voornaamlijk in de Bewoondcrs van dat en ons Land, en nog was dat ohderfcheid', voor zo verre het mij oppervlakkig voorkwam, alleen inde Uitwendige gedaante te zoeken. Een  Eèri groote Ourangoutang, die, uitwljzens alle bijkomende omftandigheeden, een aapsperzoon van gezag was, liet een wit klein hondje gevangen zetten, alleen om dat dit beestje de vrijheid genomen had, om van verre eens aan het gat van den Ourangoutang te ruikert. Een ander van dit groot gedierte hield in elke poot een klein weerloos aapje, het zelve onbarmhartiglijk langs den grond, door flijk enfteenen, heen fleurende, en dat om geene andere reden; dan omdat deeze aapjes, toen zij, nog. twintig flappen van den ourangoutang af zijnde, niet op zijde waren geiprongen , én hun nedrig compliment tegen zijne Grootheid gemaakt hadden. Elders zagen wij eenige jongens vah de ourangoutangseene verfchriklijke flagting ónder de aapen en honden aanrigten; Zij deeden dit weereloos geflagt allerlei folteringen aan. Men floeg ze blaauwë oogen; de tanden aan bloed; men bond zo aan de boomen; wierp ze in 't water; hakte ze de pooten af; of beroofde ze van andere ledemaaten; andere jonge ourangoutangs waren'bezig met de aapennesteri en hondenhokken af te breeken, en derf E &  (66) inboedel te verbrijzelen of in 't water te fmijten, en foortgelijke buitenfpoorigheeden meer. Dat is canailje , dat is jongenswerk, zei Panjagello. pococurante. Dat is het ook. panjagello. Het verwondert mij, dat dit zo onverhinderd in zijn werk gaat. pococurante. Mij ook. Maar zekerlijk zullen er geen oude ourangoutangs tegenwoordig zijn; want wat vader zal zulke barbaarschheeden van zijne kinderen zien en dulden kunnen. panjagello. 't Is mooglijk. Maar Godweet, —< pococurante. Wat? panjagello, omkijkende. Of hier ook al geen Schoolmeester is, ♦ of de zulke die, geduurig omziende, Advertenties uitfehrijven en aanplakken.' poc o curante. Dan zouden wij, bij mijn ziel! weinig gewonnen hebben, met herwaards den wijk te neemen. p a n-  ■C °7) panjagello. Zedert ik de Waereld heb leeren kennen, vertrouw ik ze niet meer. Deeze ourangoutangs zijn alleen door hun fatzoen van de menfchen onderfcheiden. Dus praatende fchoot ons een aapje op zijde, dat er zeer mager en vervallen uitzag. Het had een lederen riem om zijn buik, waaraan een inktkoker, eenige pennen en wat fchrijfpapier hing. aapje, zagtjes. Wees voorzigtig, mijn heeren! pococurante. En waarom, vriendje? aapje. Gij fchijnt een foort van aapen of keeshonden te weezen, en dat loopt hier gevaar om mishandeld te worden. p oc o c ur ante. Maar wij zijn noch aapen, noch honden! aapje. Gij gelijkt er echter veel na. Keurt gij dat gedrag der Ourangoutangs kwaad of goed? pococur an te. Volftrekt kwaad! E a aap»  ( 68 ) aapje* Gij zijt aapen of honden, er is geen twijfel meer aan; dit is een vast kenteken. pococurante. Maar wij doen immers niemand kwaad ? aapje. Juist daarom zullen de ourangoutangs het u doen. panjagello. Maar in wat verdoemlijk Land zijn wij dan? aapje. Stil! ftil! dit is de doodlijkftó vraag, die gij doen kunt. pococurante, Gij verbaast mij! a a p j Ei Ën gij bedroeft mij! pococurante* Hoe dat? aapje. Óm dat gij de ourangoutangs niet kerinende, u te midden onder dezelve begeeft. Waar woont gij ? panjagello. Te * * * van waar wij geweeken zijn * om dat, enz. (Hg verhaalt de ganfche historie.') aap-  (69) S AAPJE. Wel zo! wel zo! PANJAGELLO. Maar zijn hier ook Schoolmeesters ? AAPJE. Neen! maar uwe Schoolmeesters zijn niet anders dan de flaauwe copien van deeze ourangoutangs. Om hiervan een overtuigend bewijs te erlangen, hebt gij nog maar eenige oogenblikken alhier te blijven ftaan. PANJAGELLO. Maar ginds komt de wagt van gewapende ourangoutangs! AAPJE. Juist daarom loopt gij gevaar. POCOCURANTE. Zullen dan deeze bewaarders der rust , AAPJE. Het werk voltooien. Adieu! Het Aapje keerde zig om en verliet ons, wij bedagten er ons niet op , maar volgden onzen gulhartigen waarfchuuwer. Mijn God ! riep Panjagello « hadden E 3 wij  C 7° ) wij nog een lugtbol noodig, om van het vagevuur naar de hel te reizen? Ik ben, enz. POCOCURANTE. ZESTIENDE BRIEF. BE WAARHEID ONDER DE AARDE. Toen wij geheel buiten het gezigtdeezer wreede Ourangoutangs waren, keerde het Aaoje zig om; gaf ons elk een poot, en verzogt vriendlijk, dat wij het de eer zouden aandoen, van in zijn wooning eenige ververfching te gebruiken. VVij volgden gewillig, en vermits dit Aapje ecii zeer eerlijk en verftandig voorkomen had, verwagteden wij , dat wij er veel inlichting in de Landshiftorie van bekomen zouden. Wij moeften door een bijna ondringlijk kreupelbosch heendringen , over bijfter ftcile rotfenheenklauwteren; door vrij diepe waters en moerasfen heen baden , en eindlijk een hoogen berg beklimmen , van waar wij ons, met een koord» dat het Aapje bij zig had, in het  C ?i ) Jiet middenpunt lieten nederzakken, ter diepte ten minften van agt honderd voeten. Toen wij in deeze afgrijslijke diepte waren, floeg onze Geleider vuur, ontftak een licht en opende een deur, waar men naauwlijks een deur vermoed zou hebben, Toen wij binnen getreeden waren, floot hij de deur zorgvuldig agter zig toe, en deed er wel zeven of agt grendels op. Wij bevonden ons nu in een lange , pikdonkere , fmaïle en akelige gang, die op verfcheiden plaatfen door deuren was afgeflooten, en waarin een menigte van bijpaden waren, die ten oogmerki hadden , om eiken vreemdling te vcrbijftercn en van den weg afteleiden. Na een menigte draaijingen, wendingen en verwarringen , deed het Aapje een deur open, en bragt ons in een zeer fchoon gemeubileerd vertrek, waar in alle de kenmerken gevonden werden , dat er een Geleerde in huisveflede. AAPJE. Hier woon ik, mijnheeren! PANJAGELLO. God zij geloofd! —■— ik begon al te* E 4 den-  £ 7* 3 denken, dat uw huis in 't middenpunt der aarde ftqnd. pococurante. Gij woont hier veilig ten opzigte van uwe Natuurgenooten, maar bij een aardbeeving zijt gij er om koud. aapje. Ik wil liever door de aarde verzwolgen, dan door de Ourangoutangs gemarteld worden. panjagello. Gij hebt gelijk. Als er geen Schoolmeefter te * * * woonde , zou ik zekerlijk zo diep niet in de opperkorst der. aarde verzonken zijn. pococurante. Maar hoe is hetmooglijk, dat gij in ftaat zijt, om zo veel voorzorgen te gebruiken ? a a pj e , lachèndt. Maar hoe is het mooglijk, dat gij zulk eene almagtige verre reis hebt komen doen , -—— om met een Aapje eenige, yoeten diep in den grond te kruipen ? pqcoc ura n te. Gij antwoord mij zeerwel. Maar zouden wij het geluk niet mogen hebben , •y.'S \\: om,  { 73 ) era iets naders van dit verwonderlijke Land te mogen vveeten ? aap j 1:. Waaromniet? —.— Gij kunt u nooit beter addresfeeren dan aan mij, want ik ben de Hiftorh ifchrijver van het Koningrijk. POCOCfJR. INTE. Hoe ! en gij b »bt noodig in dit onderaarsch verblijf te woonen, en er zo veel behoedmiddelen voor uwe veiligheid in acht te neem en? aapje, eenig zins toornig. Ziet gij mij voor e en Schelm of Pas-, quilfchrijver aan ? POCOCUR. 1nte, In 't geheel niet. 1 tk geloof, dat gij een eerlijke Aap, en een zuivere waarheidsfchrijver zijt? aapj e. Hoe kunt gij mij dan vraagcn, waarom ik noodig heb alhier te i woonen? * * * Ik ben, enz. poc ocurante. E 5 ZE-  C74 ■) ZEVENTIENDE BRIEF. i>e naams vereeuwiging door. geweld. T * oen wij nns ze er delicaat ververscht hadden verzegt ik: het Aapje mij de GeIchieJenis der Ou; rsngoutangs, Aapenen nonden te willen verhaalen, en , vermits dit zijn ar abagt was , om zo te ipreeken, wa g nij- daadlijk vaardig. Dus begon hij: a, ipje, Het begin onze) : Gefchiedenis is verloeren. Veelen ( JeleewtetJ hebben op een vervaarlijke w ijs hun hoofd gebrooken; om onzen eei riten oirfprong te ontdekken. Men we es allerlei wijzen aan waarop wij zouden hebben kunnen voortkomen, men voorc hderftelde eenige wijzen , die hoogst: vaarfchijnlijk waren, doch onder de veri tandige Aapen is niemand, die het met zekerheid heeft kun* nen bepalen.. panj agello. Dat 'songelukki g. Dan zijn wij er beier aan. aap-  C75) • aapje. Wat verfcbilt het ons, wanneer wij flegts gelukkig beftaan, of wij weeten, wie de eerfte Aap geweest is? panjagello. Dat is ook waar. aapje. Gij mensch weet tot op een uur na, wanneer uw geflagt een oirfprongnam, — maar zoud gij niet liever wen- fchen , dat gij nimmer geweetcn mogt hebben, wat een Schoolmeefter was ? panjagello. Welk eene zalige onkunde zou dat zijn! aapje. Ik zeg ook, dat onze verftandige Aapen het met geen zekerheid durven bepaalen: maar daarom ontbreekt het ons aan geene dwecpende Ourangoutangs, die het tot op een minuut na , u precies weeten te zeggen. pococurante. Er moet vrijheid van zeggen zijn. aapje. Zulks heeft mooglijk in uw land plaats. panjagello. Maar hier? aap-  C 76* ) AAPJE. Heet het geheel anders. Hier moet men alles gelooven, wat de Ourangoutangs zeggen, op zwaare ftraffen. PANJAGELLO. Dat is barbaarsch.' POCOCURANTE. Dat heeft in de waereld meer plaats, lVIaar nu? AAPJE. Ik laat dus onzen oirfprong in 't onzer kcre. Denklijk echter is 't, dat de eerfte Aapen, Ourangoutangs en Keeshonden, elk een geflagt op zig zelve hebben uitgemaakt, die onaf hanglijk van elkander beftonden, en een iegelijk hun eigen regeering hadden. PANJAGELLO, Hun Koning? AAPJE. Juist dien naam droeg het opperhoofd der geflagten niet. Wij vinden in onze vroegfte gefchiedenis wel den naam van Vader, oudften en eerften , doch een naam, die Koning betekend, niet. Deeze Vaders, oudften, of zoals ze dan anders geheeten mogten hebben, vormden derhalven zo veele op zig zelf ftaan-  C77) ftaande Regeeringen h alserhuisgezinncui Waren. PANJAGELLO. Dat moet een vervloekt leevén gemaakt hebben: want veel hoofden veel zinnen; AAPJE. Dat deed het ook : doch al dé onlusten , twisten en bloedige oorlogen zijn geheel en alleen aan de Ourangoutangs toe te fchrijven. Deezen waren niet te vreeden, met in hun eigen huis den baas tefpeelen, maar zij moeiten ook over anderen heerfchen. Die dus de fterkiïe was bragt de zwakkeren te onder, ërt met geweld overwinnende, werd er een verfchriklijk recht uit gebooren, dat als nog fland grijpt. PANJAGELLO. En wat is dat recht? AAPJE. Dat de overwonnene de flaaf van den Overwinnaar werd: welke laatste dé volkomenfie magt behield, om met den eerften naar welgevallen om te fpringen.' P A N JAGELLO. Dit was de natuur in 't aangezigt vliegen. A A p-  C 78) A AP JE. Dat was het ook, maar de Ourangoutangs hadden eenige fpreuken, die zij, Cmet den geesfel .in de hand,) leerden, die oneindig boven de infpraak der natuur verheven waren : en ingevolgen dier fpreuken , moeften de kleinen voor de grooten bukken, cn iïilzwijgende en zegenende alle verongelijkingen, beleedigingen en verdrukkingen opkroppen. POCOCURANTE. Ei ! ei! AAPJE. Zo het gebeurde , dat bij deezen of geenen, die al te fel getrapt werd, de natuur fterker was, dan de ingedampte en gepriviligeerde fpreuken, en hij aantoonde , dat de tijrannifche Ourangoutangs ongelijk hadden, dan werd zodanig een fchuldig verklaard, als dehooge Majefteit gekwetst te hebben. PANJAGELLO. Heeft dat in den ouden tijd al zo geweest? AAPJE. Door zodanig een handelwijs geraakte het Aapen en Hondendom weldra inde flaavernij der Ourangoutangs: want de laats-  <: 79 0 laatsten wilden volftrekt regeeren,' en de eerden hadden er niets tegen, dat zij geregeerd werde. Dus werd de overheerfching gebooren uit de inhaligheid van den eenen, en de toegeevenheidvan den anderen kant. PANJAGELLO. Dat is haast net zo als ouder de menfchen. AAPJE. Dat kan zijn. POC OCURANTE. Misfchien hebben de Ourangoutangs het van de Menfchen afgekeeken. PANJAGELLO. Dat is vast; want deeze dieren zijn zeer goed van aanneemen en ongemeen leerzaam. AAPJE. De eerde Ourangoutang , die wij als van belang kunnen aanmerken , was Nimrod. PANJAGELLO. Nimrod ? —— dien naam heb ik meer gehoord'? POCOCURANTE. De naam doet niets tot de zaak. Ik merk dat de Aapen niet degts hunne bande*  C 80. ) delingen, maar ook hunne fpreekwijzeii en naamen van de menfchen ontleenen. AAPJE. Dat wil ik gelooven. Deeze Ourangoutang kreeg het in den kop , om eenige Geflagten te onderwerpen aanzijn willekeur, en ze in Maatfchappijen te verdeelen, die hij koningrijken noemde, Hij fpeelde den grooten Heer overalleé, en dit is de eenige reden, waarom hij in onze Gefchiedenis vereeuwigd is geworden. PANJAGELLO. Op zodanig eene vereeuwiging fchijnt men thans grootsch en zeer gezet te weezen, want Mannen en Vroüwen, Grooten en Kléinen leggen er zig uit alle magt op toe, om door geweld en overheerfching alleen zig een onfterflijken naam te maaken. AAPJE. Zij kunnen verzekerd weezen, van er een te zullen hebben. Bij ongeluk viel dé koffikan om, dit was de reden, dat ons Aapje voor eenigeu tijd in' zijn verhaal geftóord werd. Ik ben, enz. POCOCURANTE. AGT-  C 80 AGTTIENDE BRIEF. naauwe overeenkomst. De koffiekan herfteld hebbende ging onze gefchiedredenaar aldus voort. aapje. Op Nimrod volgde een menigte Ourangoutangs , die allen in hunnen kring medewerkten , om het Aapen- en Hondendom op de fchreeuwendfte wijs te onderdrukken, doch waarvan de meeften niet in vergelijking kunnen gebragt worden met den Tijran Nimrod. panjagello. Maar wij wenschten die Ourangoutangs wel wat van nader bij te kennen. aapje. .1 Ik zal er u eenige opnoemen, — en dan ftaat het aan u, om zo veelevergelijkingen en toepasfingen temaakenals gij wilt. pococurante. Wees maar voorzigtig! panjagello.' Waarmede 9 F po-  C 8* ) pococurante. Dat de koffiekan niet andermaal om ">erre valt. Gij zoud u leelijk kunnen branden. panjagello. Wij zullen er het oog op houden. tegen het aapje. Gelief nu maar voorttegaan. Ik geloof dat wij veel ftof voor onze nieuwsgierigheid zullen opgaaren. aapje. De Ourangoutang Sefostris werd reeds voor zijn geboorte tot een Aapendwin.geland voorbefcbikt. panjagello. Om geen tijd te kort te komen J a a p j f. Elk haastede zig om een Tijran te worden; dus waren de Vaders eropuit, om in dit geval voor hunne Kinderen te zor» gen, eer zij nog gemaakt waren. po cocurante. Ei zie, is die mode al zo oud? aapje. De Vader van Selbstris deed alle de Ourangoutangs, die op den zelfden dag als zijn Zoon ter waereld kwamen, opvoeden als Krijgsluiden, die ten eenigendage  < 83 > ge eens met zijn Zoon, ten werktuigen moesten ftrekken, om de waereld te mishandelen. Er waren zeventienhonderd! van deeze aankweekelingen, die hij, toen ze bekwaam waren, tot Legerhoofden verhief, welken eene magt onder hun bevel hadden van zes honderd duizendi Voetknegten, vier en twintig duizend Ruiters en zeven en twintig duizend Oor" ïogswagens, en een Scheepsvloot, die allerontzaglijkst was. panjagello. Dat leverde een heerlijk vooruïtzigt. aapje. Het hoofd van alle deeze verfcheürende Ourangoutangs betoonde zig de zorgen zijnes Vader waardig. Hij toog door de Landen der Aapen en Keeshonden , en vermits hij de fterkfte was % deed hij alles buigen of barsten , verivoestende plunderende , moordende , brandende en zig over alle deeze vernielingen beroemende, even als een recht-» fchapeii Ourangoutang betaamt. panjagello. , , Het Aapendom bewonderde hem zekerlijk. F 2 a'ap-  aapje. ' Het vervloekte hem in 't hart, ^ - ~r maar het droeg zijn beeldtenis op do borst. ïanja ge el o. Welk een tegenftrijdigheid ? aapje. Zij werden er toe gedwongen door de Ourangoutangs ? Dezen droegen doodsbeentjes , gedroogde menfchenöoren, vingers , teenen of iets dergelijks, bij wjjze van cocarden, boven de ooren, ter eere van Sefostris. p a n j a gello. Afgrijslijke eer; hoe kan er iemand op gefield weezen! pococurante. En moesten de Aapen en Honden deeze verfoeilijke verfierzels ook draagen? aapje. Zeer zeker! Het was zelf een Souverein gebod. pococurante. Maar hoe kwam men aan deeze bloedige cocardes ? aapje. Men fneed ze de overwonnen Aapen en Honden af, en. die dat niet doenkon, 0K--  (85 ) onder de Aapen en Honden , ("want de Ourangoutangs waren wel voorzien,) deeze moesten hun eigen ooren of vingers af- fnijden. Het was ter eere van Se- fostris. PANJAGELLO. Vervloekt Apenland! POCOCURANTE. Denkt gij wel om de Schoolmeester, die armen en beenen, hoofden en buiken liet afkappen? PANJAGELLO. Gij hebt gelijk, maar dit neemt niet weg, dat die Sefostris ook een vervloekte knaap was. AAP JE. Hij beterde zich echter, want na een groot deel van de bewoonde Aapenwaereld omgewroet te hebben, hield hij zig onleedig met het bouwen van pragtige Tempels, kunftige waterleidingen en dergelijke ongelooflijk veel arbeid en geldkoftende dingen. PANJAGELLO. En voor wiens rekening kwamen die kosten, en wie moesten dien arbeid verrigten ? F 3 aap-  (86) aapje. Dat is een ftomme vraag panjagellq. En waarom dat ? Aapje. Om dat het van zelf fpreekt, dat de: Aapen en de Keeshonden er voor moesten opdraaien. pococurante, tegen V Aapje. Neem hem dit niet kwalijk, hij dagt dat het onder de Aapen anders was, dan bij ons. * * * Ik ben, enz. pococurante» NEGENTIENDE BRIEF. "de boozen zijn de straf van zig zelve. J-Jeeze Ourangoutang, dus vervolgde het Aapje, werd echter door een andere Ourangoutang , die op 't punt ftond om een Keeshond te worden, om dat hij overwonnen was, i?an-  C 87 ) PANJAGELLO. (En dus niet langer een Ourangoutang blijven kon.) AAPJE. Eenigzins tot ftaan gebragt. Het geval was dus. Sefostris , om zijn grootheid aan de waereld te vertoonen, liet zijn wagen, wanneer hij Tempelwaards reed , in ftede van door paarden , door overwonnen Vorften voorttrekken. POCOCURANTE. Dat zomtijds nog gebruiklijk is, met dit geringe onderfcheid, dat het nu geen overwonnen Vorften, maar overwonnen Canailje, Bedelaars , Houthakkers enz. zi,n. AAPJE. Eenmaal gebeurde het, dat Hij , dus voortgetrokken wordende, een der Vorstlijke Trekkers telkens naar het wiel zag omkijken. Wat doet gij? vroeg de gekroonde Ourangoutang. Ik zie naar 't wiel, zei de ander. En waarom ? 0 Koninglijke Ourangoutang! hernam de ander , het rijzen en daalen derwie.len brengt mij in gedagten de beurtwisfelingen der Fortuin; want gelijk ieder deel van het rad nu onder dan boF 4 ven  ven is , zo gaat het ook met de Men fchen, welke den eenen dag op den troon zitten, en den volgenden dag, in deuiterfte ellenden en flaavernij ftorten. PANJAGELLO. Een heerlijke ftaatles. Wat uitwerking had dit op den Ourangoutang? AAPJE. Hij gevoelde deeze aanmerking in al haar kragt, en deed de Vorften uitfpannen. POCOCURANTE, Voortreflijk gehandeld ! thans worden er wel veel heerlijker Staatslesien gegeeven, maar men houd zig doof, en die in 't gareel gefpannen is, moet er in blijven voorttrekken. PANJAGELLO. Dan hebben die oude Ourangoutangs toch beter geweest 'als de hedendaaefchen. h AAPJE. Ik zal u niet ophouden met de tijdrekenkunde en nog veel minder met een aanéénfchakeling onzer gebeurtenisfen. Ik zal u flegts eenige uitgekipte voorbeelden voor den aandagt brengen. PO-  C89) POCOCURANTE. Dat is het gefchiktfte middel om ons wakker te houden. AAPJE. Ninus was een andere Ourangoutang, die door de afgrijslijke lust bevangen werd , om, ten kosten van milliocncn leevens van aapen en keeshonden , een onmeetlijk Land te bederven en te verwoesten. Vervolgens, om een variatie te hebben , bouwde hij een vervaarlijk groote Stad. Dit wederom moede zijnde , teeg hij andermaal, met het zwaard in de vuist, het pad op, om de aarde met het bloed haarer beste en fehüldelooste bewooncrs te drenken. POCOCÜRANTE. Een Vorftclijke uitfpanning. PANJAGELLO. . Een gekroonde Moordenaar. AAPJE. Het wijfje van een zijner groote Ourangoutangs die in zijn Leger commandeerde, kwam hem inzonderheid bemin-lijk voor, om dat zij met een ongemeenen heldenmoed voorzien was , en die, zo als de gemeene Luiden zouden zegF 5 gen,  C 90 ) gen, een roof van voor de deur der hel Zou weggehaald rjebbcn. poco curante. Het model veeier voornaame vrouwen. aapje. De Goden deeden dit wijfje aan Ninus prefent. Semiramis, dus heette deeze Ourangoutin , toonde dat niets haar te groot viel, om te 011dertebrengen. Zij heersehtc niet flegts over haar Man , en over zijn ganiche Rijk ; maar het liep zelf zo verre, dat zij Ninus in alle hoeken zettede, waar zij begeerde. panjagello. En liet deeze llagter der Aapen en Keeshonden zulks toe? aapje. Hij moest wel, zij was eene Vrouw, en maar ik weet niet; hoe de Vrouwen in uw land zijn. pococurante, de fchouders ophaalende. Wees 20 goed, om maarvoorttegaan aap j e. Door dit traitren der Ourangoutin geraakte Ninus aan den drank ; hij zoop •allerlei liqueren, en vooral, EO-  C90 POCOCURANTE. Eene ongelukkige toevlugt! AAPJE. Hij was ook een bijzonder Liefhebber van andere Ourangoutinnetjes, —— en, dit zien de wijfjes niet gaarne. Althans hij raakte de klus geheel kwijt. Hij ftak ook op een zonderlinge wijs den moord. Scmiramis kon, zo als zij zig uitdrukte , dien dronken Duivel niet langer op den troon dulden. PANJAGELLO. Misfchien waggelde hij te veel. AAPJE. Neen! hij befpoog ze. PANJAGELLO. Welk een vuiligheid! AAPJE. Na zijn dood heerschte zij, zo goed als een Ourangoutang. Zij bouwde; zij plaagde; zij liet bannen; plunderen ; vergeeven; vermoorden; trok in 't veld; oorloogde, en _. PANJAGELLO. , Overwon ? AAPJE. Neen! werd geflaagen j op de vlugt ge-  O 5 gedreeven, en ftierf, a]s een Qu_ rangöutang. POCOCURANTE. Dat wil zeggen, werd gepreezcn, bewonderd, bewierookt en verzonk in het diepst van de hel. AAPJE. Snrdanapohis was een Ourangoutang, die de flaaf der Ourangoutangen was , cn in plaats van zijn Onderdaanen en Lieiftens te beveiligen, er zig zelve mede verbranden liet. PANJAGELLO. Eene zonderlinge verkiezing. POCOCURANTE. Thans geheel uit de mode. AAPJE. Elders trad een andere Ourangoutang ten toneele, doch willen wij niet eerst wat eeten ? Deeze vraag gefchiede zo regttijdio-, dat wij zonder bedenken er, ja! op zeiden. Ik neem deeze geleegenheid waar tot net fchnjven van deezen brief. Gij moet wel zeer het compliment hebben van Panjagello. Hij begint te zien,  zien, dat de Schoolmeester nog al draaglijk is. Ik ben, enz. POCOCURANTE. TWINTIGSTE BRIEF. STAALTJES VAN DWINGLAND IJ. Gulhartiger en gastvrijer Aapje heb ik van mijn leeven niet gezien. Hij dringt ons het eeten op , even gelijk een Baker op een Doopmaal. Na dit vriendlijk tracfemcnt verzogfc ik mijn geleerd Aapje voorttegaan, 't welk het deed. AAPJE. 't Is of het een jftraf voor het Aapenen Keezendom was, dat zij altijd Ourangoutangs moesten hebben, die, de fchoonfte geleegenheid hebbende , om hen wel te doen, hen altoos kwaad deeden. Cijrus was een Ourangoutang, die een groote magt bezat, doch die dezelve gebruikte om een geheel Rijk het onderst boven te keeren. Door een zee van aapen en keezenblocd heenbaadende , gaf hij de  ■ C 94 ) de ontzaglijkfte uitgeftrektheid aan zijti Rijksgebied. Onder de overwonnen Vorften bevond zig een Ourangoutang, Crefus geheeten; de-eze had Cijrus te veel in de kaart ge-; keeken, en zie daar, overvloedige reden > om dien Crefus Ieevendig ten brandftapel te veröordeelen. POCOCURANTE* Dit is een gelukkige inval vari de Ourangoutangs , dat zij het zonitijds in 't hoofd krijgen, om elkander optevreeten óf te vernielen ! Had dit geen plaats, hoe ongelukkig waren de Aapen en Keezen er dan niet aan toe l AAPJE. , De Ourangoutang Crefus ging haar den Houtftapel, om verbrand te worden; er op geklommen zijnde, riep hij : o So- lon 1 Deeze uitroep maakte de nieuwsgierigheid van Cijrus gaande, eri men deed onderzoek bij den Ourangoutang , waarom hij dit riep. „ Deeze Solon",- antwoorde hij', was een verftandige, eerli jke Keeshond. Ik was grootsch op de fchatten die ik had, en vroeg hem , toen hij dezeiven gezien had, of hij niet bekennen moest, dat ik ge-  C95 > gelukkig was? Hij trok zijn ooren op, en fchudde den kop. Geen Aap, zei hij, en nog minder een Ourangoutang , kan zig voor zijn dood gelukkig noemen, dewijl hij niet in ftaat is vooruittezien , wat hem voor zijn fterven zal overkomen. En Cijrus ! gij groote Ourangoutang ! dit is een'waarheid, Welke ik nu , op het droevigst, ondervinde ! daar gij mij verbranden zult"! Cijrus had voor deeze keer het gevoel van een Aap en de edelmoedigheid van een Keeshond. Hij herriep het barbaarfche vonnis en kreeg een vlaag vart medelijden met het Aapendom. Hij ftierf als een verdienstlijk Ourangoutang : want ruzie krijgende met Tomijris, eene ftoutmoedige Ourangoutin, werd hij door haar verwonnen. Deeze Heldin maakte kort fpel: zij rukte hem den kop van den romp, en ftak denzelven in een kuip met Aapen- en Keezenbloed: Daar, zei zij, zuipt u nu zat aan het bloed, naar 't welk gij zulk eeneit onleschbaaren dorst gehad hebt. POCOCURANTE. Het zou een toepaslijk en fraai verwijt geweest zi.n , had flegts dat blued  bloed geen Aapen en Keezenbloed geweest. 6 P ANJ AGELLO. Die arme Drommels moeten overal het gelag betaalen. AAPJE. Cambijzes was de Zoon van den Ourangoutang Cijrus. Deeze was een wreedaart in folio. Hij rigtede, om een beuzeling , die alleen de Ourangoutangen betrof, een verfchriklijke flagting onder de Egijptifche Aapen en Keezenaan. Hij braadde de jonge Aapjes en Keesjes aan 't fpit en liet ze door de Ouden op. vrceten. PANJAGELLO. Wat monfter was dat! AAPJE. Te Pelulium woonde een zeer bijgeloovig foort van Aapen en Honden, PANJAGELLO. Dan zijn de Aapen en Honden ook niet volmaakt. AAPJE. Gansch niet, maar hun onvolmaaktheid berokkend hen alle onheilen, daar de onvolmaaktheid der Ourangoutangen uen altoos voordeelig is. PO-  ( :97 ) POCOCURANTE. Vervolg, als 't u gelieft»] A APJE. Cambijfus kwam om deeze Stad en at derzelver Bewoonders te verwoesten ,■ offchöon hij er nimmer door beleedigd was geworden. PANJAGELLO. Dat is een vervloekt werk. AAPJE. De Aapen en Keezen geloofden, dat de katten', fchaapen en andere dieren Go^ den waren: dit wist Cambijfus, die daarom , toen hij ftormenderhand zou aanvallen, katten, fchaapen enz» in de voorfpits van zijn leger ftelde : de Pelufiümers dat ziende, dorften geen eene pijl op hunne vijanden fchieten , uit vrees van hunne Goden te zullen raaken, en dit was van dat gevolg, dat zij overwonnen en gellagt werden. POCOCURANTE; Dit aapt men thans meefterlijk na. Aari het hoofd van een bende Heerscbzugtigen, die uitgetoogen zijn om té onderdrukken en te verdel geh, ftelt men eeri Afgod van 't Gemeen, het zij een kat; hagedis, zwijn, of iets dergelijks 5 éii G aiè  C?>5 j zie daar de Krijgslist, waardoor veelal de beste Maatfchappijente ondergebragt worden. PANJAGELLO. Bij voorbeeld, Com uw gezegde optehelderen,) zo als de Schoolmeefter te AAPJE. Cambijfes ging den weg van alle geWeldige Ourangoutangen. Na de waereld beroerd, en in haar bloed gedom. peld te hebben, werd hij onmaatigtrotsch op zijn vermoogen. Hij verbeelde zig, dat voortaan niets meer tegen hem beftand was. Hij zond verfpieders in het Land der Ethiopiiche Aapen; doch een verftaudige Keeshond , die aldaar regeerde , liet dezelven opvangen, alhoewel zij onder het voorwendzel van Afgezanten kwamen. PANJAGELLO. Ha! toen zullen ze er van gelust hebben. AAPJE. Zijt gij vergeeten, dat ik u gezegd heb , dat deeze Regeerder een Keeshond was ? ÏAN,  <9S>> PANJAGELLO. Wel nu? AAP JE. Dat wil zeggen, dat hij aaplievend, edelmoedig en deugdzaam was ! en derhalven, dat hij buiten ftaat was, om onrecht te doen, of het recht der Gastvrijheid of der Volken te fchenden. POC OCURAN TE. Wat deed hij dan? • AAPJE. Hij zond. de verfpiedende Ourangoutangen weder naar Cambijfes te rug, hen zijn boog mede geevende. Gaat, zei de grootmoedige Keeshond , brengt deezen boog aan uwen Vorst , ert raad hem van mijnen wegen, om dart eerst de Ethiopeërs te beoorloogen, wanneer zijne Peefen fterk genoeg zijn» om deezen boog zo gemaklijk te fpannen, als mijne Mooren dat doen! künïien zij dat niet, laat hij zig dan te vree* den houden, met die bezittingen, welken hij verkreegen heeft: eer dat zijne heerschzugt zijn ftraf worde , en hij, da gevaarlijkfte hoogte beklimmende , in den. diepften afgrond nederpleffe ! —— G » Zegt  Zegt hem ook, dat gij hier een Keeshond gezien hebt , die zijne Onderdaanen gelukkig maakt, (terwijl hij zelve gelukkig is,) door hen, niet als eenTijran , maar als een Vader, volgens de rechten der natuur en de eifchen der rafenschlieveriheid, te regeeren, en door zig te vreeden te houden met zijn eigen heerfchappij , zonder die, ten kosten van ftroomen onfchuldig bloed, totover de grenzen zijner Nabuuren te willen uitbreiden. POCOCURANTE. Heerlijke grondbeginfels! PANJAGELLO» Een lieve Keeshond! Hoe liep dit af? AAPJE. De Ourangoutang Cambijfes grijnsde op het hooren van deeze boodfehap, en ontftak in een hevigen toorn ; want dergelijk een taal, was een vervloekte Leer, en een misdaad van gekwetste Majesteit , voor de vierfchaar der Ourangoutangen ! PANJAGELLO. Dat is een verdoemd geflagt! i ■ AAP-  < 101 ) [ AAPJE. De vertoornde Ourangoutang verzaamelde zijn leger en floeg den weg naar deezen lieren Keeshond op, zonder eenige maatregels te neemen, of zig genoegzaam van alles te voorzien, wat tot zulk een verre togt noodig was. POCOCURAN T E. Hij was gewoon te overwinnen. A APJ E. De weg derwaards was dor, woest en leverde weinig of geen onderhoud op. Toen Cambijlés te verre was om weder te keeren , ondervond hij dit, en zag hij zijn Legermagt , de tteun van zijn geweld, de grondflag zijner trotschheid, ooor honger en kommer omkomen , en vond> hij zig verpligt, om met fchande wedertekeeren. PANJAGELLO. Dit zal hem zekerlijk wijzer gemaakt hebben. AAPJE. Dat bleek, want te huiskomende liet hij Smerdis zijn eigen broeder vermoorden , om dat deezen , op een weinigje ha , den gezonden boog van den Keeshond fpannen kon. O 3 po-  C iq* ) pococurante. Mooglijk was hij, door deeze fchande , te meer tegen de Aapen en Honden verbitterd? aapje. Dat was hij voorzeker. pococurante. Als Ourangoutang kon hij niet anders. aapje. Prexaspcs , die wel geen Ourangoutang, maar ook geen Aap was, was een zijner Gunstlingen. Aan deezen vroeg hij eens: wat toch de Aapen en Keezen wel van hem zeiden , en hoedanig zij hem beoordeelden? Men ftaat verwonderd , antwoorde Prexaspes, over uwe groote bekwaamheeden •, maar men zegt, dat gij u te veel aan den wijn overgeeft. pococurante. Ongelukkige Prexaspes I aapje. Zij verbeelden zig buiten twijfFel fprak de Ourangoutang, dat de wijn mij van mijn verftand beroofd , doch ik zal u binnen kort in ftaat ftellen, omteoordeelen, of zij mij dit met reden te last leggen. Qogenbliklijk begon hij op het ou-  C 103 ) orjfnaatigst te zuipen. Vervolgens beval hij den Zoon van Prexaspes, zijn Schenker , om aan het einde van de kamer regt tegen hem over te gaan ftaan, met de'fliukehand op zijn hoofd. Fluks nam hij zijn boog; fpande dien; mikte op het hart des Jongelings en doorfchoot het zelve. Vraagende te gelijk aan den Vader, met een fchampere lach van zegepraal : Is mijn hand wis genoeg? PANJAGELLO. Barbaar! AAPJE. Ten bewijze nu dat Prexaspes geenvolkomen Aap of Kees was, fchoon hij vrijmoedig de waarheid had durven zeggen, dient zijn antwoord : Apollo zelf, zei de fidderende Hoveling, zou het niet netter getroffen hebben. POCOCURANTE. Hij was waardig zijn Zoon te verliezen. * * * Ik zc^u u voorzeker verveelen, waarde Leezer en Vriend! indien ik deezen brief nog langer uitrekte. Wees gegroet van Panjagello. Ik bén, enz. POCOCURANTE. G4 EEN-  ( 104-) EEN en TWINTIGSTE BRIEF, 't Is te verwonderen , zei Panjagello , dat de Aapen waereld zig altoos door die verwenschte Ourangoutangs heeft laaten regeeren. aapje. Het is niet, vermits zij altoos defterkften waren. Evenwel zijn er tijden ge. weest dat de Keeshonden het opperbewind in de pooten hadden. Men twijflelde zcdertlang, of het wel mooglijk'ware, dat het Aapen- en Keezendom anders dan door Ourangoutangs kon beheerscht worden. De aardlcho omftandigheeden, zeiden eenigen , zijn van die natuur, dat geen maatfchappij immer in Hand kan blijven, zo zij niet met de uitterfte geftrengheid, die allen zweem van tijrannij heeft , beftuurd word; want wat is de beste Maatfchappij anders dan een groot fchool vol ondeugende Jongens ? Anderen begreepen , dat het vi*öinjg helpen zou, of er een eerlijk, verftan^ dig, rechtvaardig en edelmoedig Vorst kwame: want, zeiden deezen, wat zou het baa-  C i©5 ) baaten, wanneer alle de overige Bewindvoerders van den Aardkloot het tegenovergeftelde van zulk een Vorst waren ? Hij zou er even eens bij (laan , als een verltandig, eerlijk, edelmoedig en rechtvaardig Man,, die men in het Dolhuis wierp. Nog anderen beweerden , dat de Aapen en Keezen volftrekt niet anders waardig waren, dan door Ourangoutangs getraiterd te worden, en dat zo deezen he,t niet deeden, zij het onderling elkander zouden doen. PANJAGELLO. Dat laat zig vrij wel hooren, AAPJE. Er kwam evenwel een Keeshond voor den dag, die alle deeze praaters leugenftrafte , en die door zijn voorbeeld toonde, dat er eerlijke, wijze en braave Regenten konden zijn, en dat zij de wae^ reld gelukkig konden maaken. PANJAGELLO. En wie was dat ? • AAPJE, Dit was Lijcurgus, de Zoon van een der Spartaanl'che Koningen , Eunonius geheeten, • G 5 Dee-  Deeze Keeshond had een ouder Broeder, Polijdeftes, deeze regeerde, doch kwam fchielijk te fterven, laatende een zwangere Vrouw agter. Lijcurgus beklom den troon, om denzelven voor het kroost, van zijn overleeden Broeder te bewaaren. Hij was zo eerlijk , tot verwondering en verbaazing van alle Ourangoutangs, dat hij , op dien troon hebbende kunnen blijven, er evenwel geen vaste plaats op begeerde. PANJAGELLO. Dat was jammer. AAPJE. Het was niet. PANJAGELLO. Hoe dat ? AAPJE. Hij zou dien troon voor een misdaad hebben moeten koopen, en dit doet een Ourangoutang, maar geen Keeshond. PANJAGELLO. Voor een misdaad? AAPJE. De nagelaaten Vrouw van zijn Broeder was eene Ourangoutin. Onder de menigvuldige gebreken haarer Sexe, bezat zij cok het zwak , van bij uitftek man-  C 107. ) rnangraag tc zijn. Onze Keeshond zag er zeer wel uit, en was daarenboven zeer beroemd en bemind , ook trok haar grootsch , ijdel hartje wel , om mede deel in 't Rijksbewind te blijven behouden, althans hij werd het voorwerp haarer fmoorlijke verliefdheid. PANJAGELLO. 't Was immers haar zwager? AA P JE. De Ourangoutinncn zien in dit geval zo naauw niet. Er zijn voorbeelden dat, ' POCOCURANTE. Wij kennen dergelijke voorbeelden in menigte. AAPJE. De Ourangoutin ftelde al haar kunstjes te werk : Zij lonkte; zij knipoogde ; zij raakte zagtlijk aan zijne ooren; zijn pooten; ligtedc nu en dan zijn (taart eens op ; fnuffeldc, PANJAGELLO. Met een woord zij deed zo als de verliefde Meisjes in dat geval altoos doen. AAP] E. Recht zo. • j>AN-  C 108 ) PANJAGELLO. En dit had voorzeker een gevvenscht gevolg ? AAPJE. Het had niet. PANJAGE LLO. Hoe is dat mooglijk? AAPJE. Om dat Lijcurgus een Keeshond was. ■ Zij deed hein het voorftel, om zijn Vrouw te worden , en ten einde dit gemak lijk te maaken, en hem van den Troon te verzekeren, beloofde zij hem de vrugt te zullen afdrijven ! P A NJ AGELLO. Verfoeilijk! AAPJE. Lijcurgus gruuwde van dit voorftel, doch hij ontveinsde zijne verontwaardiging. Hier door won hij tijd ; de Koningin beviel van een Zoon, en Lijcurgus voedde dien Prins , met al de bezorgdheid van een Vader, op, en heerschte miulerwijl in dehoedaanigheid van Voogd. POCOCURANTE. Een grootsch bedrijf, dat den waaren Keeshond duidlijk kenfehetst. AAP"  C 109) AAPJE. Zulk een verheven g edrag berokkende hem een geweldigen nijd der Ourangoutangs , die nimmer kunnen dulden dat anderen edelmoedig zijn en weldoen. PANJAGELLO. Waarom niet ? AAPJE. Om dat de edelmoedigheid en hetweldoen zulke overheerlijke zaaken zijn , dat ze door elk een gepreezen en toegejuicht worden, en die, wanneer de waereld meer aan zig zelve werd overgelaaten , veele Naarvolgers zouden vinden ! Dit moet noodwendig de fchande der Ourangoutangs vermeerderen ; hen den grootsten haat op den hals haaien, want braave Regeerders doen altoos goed, en zij altoos kwaad, en dit moet hun rijk en willekeur een verfchriklijke afbreuk doen. PANJAGELLO. Gij hebt gelijk. Maar hoe ging het Yerder? Hij was mooglijk tegen de Ourangoutangs wel bedrand geweest; maar hij wilde zijn Vaderland de juiste waardij van een Vader des Volks keren kennen. Hij ba-  C no) begaf zig derhalven in een vrijwillig ballingfchap , bezogt veele vreemde landen , en verrijkte zig met de nuttigde kundigheeden. PANJAGELLO. Edele Keeshond! AAPJE. Geduurende zijn afweezigheid fpeelden de Ourangoutangs , die zijn deugd en burgerlicfde zo zeer gelasterd en verdagt hadden poogen te maaken , niet weinig den baas. Zij deeden alles wat zij begeerden. Zij befchermden het canailje, dat zomtijds geld trok , om den wrok van den een of anderen grooten te wreeken: - POCOCURANTE. Ei! ei! AAPJE. Dat hier en daar , ter betaaling hunner dienden en muiterijen , onder de hand vrijheid had, om de beste Ingezetenen te plunderen, te Haan, en ook weï om hals te brengen! PANJAGELLO. Ei! ei! AAPJE. Recht was er voor den goeden niet. Men  C in 3 Men hoorde alleen naar den bozen. De Pleitbezorgers, (die eerlijk waren,) flooten hunne boeken, want, zeiden ze, zij komen niet meer te pas! POCOCURANTE. Ei ! ei! AAPJE. Met korte woorden, alles liep zo almagtig in de war en zo boos, dat men met een vuurig reikhalzen naar den uitgeweckcn Lijcurgus uitzag , en dien , doch niet zonder groote moeiten, eindlijk overhaalde om weder te keeren. P OCOCURANTE. Dat gefchied overal en altijd niet. AAPJE. Wederkomende had hij een genoegzaam gezag , om de beste herftelling te bewerken. Hij ontwierp de fchoonfte wetten en voerde ze in. Hij nam zijne maatregelen in diervoegen, dat de Koninglijke magt in geene Dwinglandij, en de vrijheid des Volks in geene losbandigheid noch regëeringloosheid kon ontaarten. Hij maakte het Volk tot gehoorzaame, deugdzaame en gelukkige Kinderen, en deszelfs Opperhoofden tot verftandige en rechtaarte Vaders. Van hem  C m ) hem is het, dat onze Gefchiedenis ge* tuigt: Dat hij ten oogmerk had , om van het geheele Aapen en Keezenland maar een enkel Gezin te maaken , waar in alle de Leden , elk in zijn rang en volgens zijn bekwaamheid , tot het algemeene welzijn zouden mede werken, en geheel aan het Vaderland en deszelfs waare belangen zouden geheiligd weezen. panjagello. De Keeshond moet verichriklijk gehaat geweest zijn , bij de Schoolmeesters, pococurante. Gij verfpreekt u , bij de Ourangoutangs , wilt gij zeggen. panjagello. Dat wil ik ook , maar die verdoemde Schoolmeester maalt mij nog zozeer door den kop , dan ik van geen Ourangoutang kan hooren fpreeken, of ik denk aan hem. pococurAntè. Uit hoofde misfehien van veele over^ éénkomiten. aapje. Deeze fchrandere keeshond dien grond^ flag  flag gelegt hebbende, bouwde er zijn Republiek op, die volgens dien tijd en deszelfs omftandigheeden, zekerlijk zeer nabij aan hét hoogstmogelijke Volksgeluk kwam. PANJAGELLO. Zij zal niet lang geduurd hebben. AAP JE. Vrij lang, en zulks kentekende de Wijsheid en het doorzigt van den. keeshond des te meer: want het geen elders de militairen arm verrigt, deedem hier de Wetten en de Zeden, dat is zij hielden verlcheiden eeuwen het Aapenen Keezendom in een bloeïenden gelukftaat. PANJAGELLO. Dan was dit een volmaakt geflagt? AAPJE. Hoe kan die gedagte u in het hoofd komen? Een volmaakt geflagt? En het ademde onder de Zon! POCOCURANTE. Deeze Spartaanfche Aapen hadden ongetwijffeld hunne gebreken. AAPJE. Onze gefchiedenis zegt er dit van: De Spartaanfche Aapen en Keezen H zou-  < 114 5 2ouden gelukkiger geweest zijn en meer lof verdienen, bijaldien de zagtaartigheid hunne veelal te ftrenge zeden geleenigd had, en de aaplievenheid eene bij hen meer geoeffende deugd geweest ware. Het is de veragting der Rijkdommen, de zugt tot roem, de liefde voor het Vaderland , de gehoorzaamheid aan de Wetten en de verwonderlijke Heldenmoed, die hen boven andere Volken verheven hebben. Zij bezaten over 't algemeen de grootheid van Ziel van dien Pedaretès, die, niet toegelaaten zijnde tot het getal der driehonderd Leden van den Raad, daar over betuigde verheugd te zijn, dat Sparta driehonderd Burgers gevonden had beter dan hij was. POCOCURANTE. Zulke Pedaretesfen vind men thans niet meer. PANJAGELLO. Maar wat werd er van dien eerlijken Keeshond ? Want een gemaklijken dood kan hij gewislijk niet gehad hebben. AAPJE. Zijn dood was, even als zijn leeven, zijn Vaderland van nut. Om zijne wetten onfehendbaar te maaken, ging hij de  C"5> de Godfpraak te Delphos raadpleegeli; en liet, voor zijn vertrek,de Spartaanett zweeren, dat zij zijne wetten zouden onderhouden, tot hij weder bij hen kwant., De Godfpraak bekragtigde die wetten, cn verklaarde dat Sparta, met al haar Aapen en Keezen,door de onderhouding dier wetten hoogstberoemd en gelukkig zou weezen. Lijcurgus, ten einde de Spartaanen te beletten, dat zij zig van hunnen eed ontfloegen, hongerde zig dood. Maar leest de Gefchiedenis zelf; ik zal ze u krijgen; intusfchen zal ik wat eeten. * * • Ons ijverig Aapje klom op een Stoel en kreeg een groot dik boek; Panjagello» wilde het aanvatten, doch greep mis» en de Spartaanfche Gefchiedenis viel op zijn teenen, met dat gevolg, dat er twee van dezelve zwaar gekneusd werden. — Dit ftremde zo wel de Verklaarder als de Toehoorders, Bij het afgaan der Post zijn de teenen van Panjagello niet buiten gevaar. Ik ben, enz. ÏOCOCÜRANTE. H 2 rfWEE  TWEE en TWINTIGSTE BRIEF. het ge wo o ne loon der beste vaberlanders. Mijn goede Vriend Panjagello is zedert veertien dagen zeer onpaslijk. Hij moet het bed houden. Dus heb ik een Zieken op te pasfen. Het getrouwe, liefderijke Aapje houd ons gezelfchap en bedient ons van alles wat wij noodig hebben. Het gaat intusfchen voort met zijne Historie der Ourangoutangs, Aapen en Keeshonden te vertellen. Maar, vroeg ik, deeze Keeshond Lijcurgus heeft zekerlijk meer Naarvolgers gehad? aapje. 't Is onmooglijk om u eene volleedige Historie te verhaalen. Ik ,zal er maar eenige uitkippen. pococura'nte. Gij behoeft u niet te bekorten, want niets is leerzaamer dan het onderzoek der Gefchiedenis: wij leeren de Aapen en Ourangoutangs er door kennen, en in *ie tegenwoordige, gefteldheid Van zaaken >  C"7) ken, is dergelijk een kennis onontbeerlijk. aapje. De Keeshond Miltiades is onze be« fchouwing overwaardig. Hij levert een voorbeeld van edele Vaderlandliefde op, die door de fnoodfte ondankbaarheid vergolden word. panjagello, zig omkccrende. Zulke zaaken heb ik meer gezien: zijn die in de oude tijd ook al gebeurd? aapje. Darius was een Ouranoutang in Perfien; Hij bezat een groot Rijk, maar nog grooter begeerte. Niet te vreden met het geene hij had, en zig beleedigd agtende, door de Griekfche Keezen en Aapen, fmeed hij het ontwerp om geheel Griekenland te onder te brengen. pococurante. Altoos op verwoestingen uit. aap jb. De Joniërs, een ander flag van Aapen, waren tegen deezen Perfifchen Ourangoutang opgeftaan, om dat hij hen tijrannifeerde. Zij hadden het echter tc kwaad tegen dien geweldigen, en verH 3 zog-  C»3) zogten hulp bij de Griekfche Aapen, die hen greetig onderfteunden. PANJAGELLO. De Keezen helpen toch altoos elkander. AAPJE. In het Grieksch Gemeenebest was de zugt tot vrijheid ongemeen fterk : het was de drijfveer, die tot alle grootfche onderneemingen aanfpoorde. Darius kende het geweld dier hartstogt, en vaardigde Gezanten af, ten einde door fchrik van eifchen te beproeven, of Griekenland zig onderwerpen wilde; dan dit was olie in 't vuur, en de oorlog berftede uit. Ik zal u het een en ander kortlijk uit onze historie voorleezen, dewijl zij niet in elks handen is. „ Darius had een Landmagt, en eene „ Zeevloot gezonden, om zijn ontwerp „ te volvoeren. De Vloot leed Schip„ breuk in het omzeilen van het Voor,, gebergte Athos, (thans bekend onder „ den naam van Monte Santo,) deThra„ ciërs vielen, in den nagt, het Leger ,, te Land aan, en verfloegen 't zelve, u Mardonius een jong ourangoutang, zon- 0 der  „ der ondervinding, voerde liet gebied „ daar over. Veel talrijker Krijgsrnagt, „ onder beter Veldhecren, kwam Attica „ overftroomen, na Eretrië, op bet Ei„ land Eubea, vernield te hebben. De „ Atheners vervoegden zig, in dit hach„ lijk tijdsgewricht, tot de Bondgenoo„ ten , en verzogten den noodigen bij„ ftand. vSparta belooft Krijgsknegten „ te zullen zenden; dog verklaarde , „ dat dit eenige tijd uitftel moest lijden, „ om dat een Godsdienftig gebruik hun „ verbood , ooit een' heirtocht anders, „ dan op volle Maan, aantevangen ;eene ,, bijgeloovigheid,zeer kwalijk voegende „ aan dat anderzins verftandig en dapper „ Volk. De andere Volken van Grieken„ land hielden zich ftil van verilaagen„ heid. Platea alleen zond duizend ftrijd. „ baare Mannen. Men vond'zich, voor „ de eerfte reis , verpligt , de Slaaven „ te wapenen. „ Het Leger der Atheners beftond uit „ tien duizend Keezen en Aapen, dat „ der Perfen beliep meer dan honderd „ duizend Ourangoutangs. De verbaa„ zende ongelijkheid van magt mogen wij s, misfchien voor een minder kwaad aanH 4 „ zien.  „ zien, dan de verdeeling van het Krijgs„ bevelhebberfchap onder tien Veldhee* „ ren, door tien Stammen benoemd, en „ die elkander, dag aan dag, opvolgden. „ Hoe kon men hoopen, dat zij een een„ paarig plan zouden in 't oog houden, „ en eenftemmig handelen; dat de mis„ flagen van deezen de bekwaamheid van „ geenen niet nutloos zouden maaken? „ De onvoorzigtigheid der Atheners ver„ toont zich in dit gebruik, door eene „ verkeerde ijverzugt voor de Vrijheid a, vastgefteld. Gelukkig was Miltiades, „ een deezer Veldheeren, en hij hadwel„ meenende Aapen en Keeshonden tot „ zijne Amptgenooten. Dit ftrekte tot „ behoud van Athene. „ Men moest befluiten den Vijand aan 5, te tasten, of hem in de Stad aftewag- ten. Het laatiïe fcheen het zekerfte, M en hier voor waren de meeste ftemmen. „ Miltiades had moeds genoeg het eerfte „ aan te dringen,en het was onvermijde„ lijk noodig in eene omftandigheid, waar„ in men een heldenftuk moest uitvoeren. ,, De braaven Ariftides, een Keeshond H van het beste foort, een der Veldhee» ren, onderfchraagtje het gevoelen van ;j Mil-  C 131 ) „ Miltiades, en deed het overweegen.' „ Vervolgens overtuigd, dat de uitvoe„ ring best aan één bleef aanbevolen, „ betoonde hij zig edelmoedig genoeg, „ om, als zijn dag van Krijgsbevelheb„ berfchap verfcheen,dien grooten Keesu hond in zijne plaatste ftellen; alle de » overigen volgden zijn voorbeeld. „ De flag van Marathon was de ze» gepraal van de Liefde des Vaderlands. „ De Krijgskunde voorheen weinig be„ kend , onderfteunden in denzelven de „ Dapperheid op het heerlijkst. Miltia„ des had zig geplaatst aan den voet ip eens Bergs, de zijden zijns Legers be» „ dekt, om niet ingeflooten te kunnen „ worden, en de voornaaniïte magt in „ de Vleugels gebragt, om daar door te „ meer Volks te befpaaren. De Grieken „ toogen ten ftrijde. Hunne onverwagte „ heftigheid, in 't aanvallen, verbaasde „ den Vijand: de beide Vleugels, de 9 regter en flinker Vleugel der Perfen „ op devlugtgedreeven hebbende, wend„ den zig na de Middelhoede, waar men w geen wederftand meer bood; ze brag„ ten dezelve in wanorde, en behaalden „ de Overwinning. Hippias een OurangH 5 ou.  C 12a ) „ outang werd in den flag gedood; daar „ hij zig, buiten twijfel,had voorgefteld „ zijn Vaderland het juk der llaavernije 9 op te leggen. „ Het ontzaglijk Leger, 't welk last » had, om alle de Atheners, in boeijen „gekluisterd, tot Darius te brengen, „ en reeds voorzien was met Marmer, „ om 'er de Zegeboogen van te maaken, „ vlugtte in aller ijl, naar de Schepen, „ van welken er zeven genomen , en „ veele andere, door 'de Overwinnaars, „ verbrand werden. 's Anderen , daags kwamen de Spamanen, na een „ fterke marsch van drie dagen afgelegd „ te hebben. Zij hadden zeker dit ver„ wijlen zig voor eene misdaad toegere,, kend, had het Bijgeloof het tot geen „ Pligt gemaakt. „ De roem was toen de belooning van „ groote Keezen en Aapen ; als eene ge„ nocgzaamc prikkel voor de Deugd der „ Gemeenebcstgezinden. Ter eere en ter „ gedagtenis der gefneuveldcn, werden „ Gedenktekens op 't Slagveld opgerigt, „ praaiende met hunne naamen. Men „ Ichilderde den Marothonfchen Slag, M in welk fchilderltuk Miltiades, aan t „ hoofd  C 123 ) I hoofd zijner Medeveldheeren, ftond; „ den krijgsknegt aanmaanende, en ge„ reed om flag te leveren. - „ Wie zou gelooven, dat de Behoudef „ zijns Vaderlands ten flagtofter der on„ dankbaarheid ftrekte? Doch de Athe,, ners waren, ten allen tijde, zo agter„ dogtig, dat het minfte kwaade ver„ moeden hun de grootfte dienften deed „ vergeeten. Miltiades , hun verzogt „ hebbende, om eene Vloot, tot het „ ftraffen der Eilanderen, die het alge„ meen welzijn verraaden hadden, mis„ lukte in zijne Krijgstocht, tegen het „ Eiland Paros, en kwam, na eene lange „ belegering gewond te rugge. -t Zij dat „ beweegredenen van bijzonderen haat, „ hem aangezet hebben tot deeze onder„ neeming, ?t zij dat men hem niets, „ dan zijn ongeluk,kon ten laste leggen, „ het onregtvaardig Volk behandelde „ hem als een Misdaadiger. Hij werd „ befchuldigd, ,en veroordeeld tot een „ Geldboete van vijftig Talenten; eene „ fomme gelijk aan de kosten, tot den „ tocht naar Paros gemaakt; hij ftierf „ in de gevangenisfe, onmagtig zijnde om zo veel gelds op te brengen: dit „ was  I C 124 5 ^ was het einde van een Held, zo veel „ te agtenswaardiger; daar hij, om zijn „ Vaderland te dienen, de oppermagt in » Cherfonefus weigerde te bekleeden. panjagello. Dat was vervloekt ondankbaar. pococurante. Het gewoon beloop der Waereld. — De eerlijke Miltiades had zig zelve voldaan, en kon zig verzekerd houden dat alle goeden Luiden hem zegenen zouden! Wat had hij met de Dommen en Boozen dan ook verder noodig. * * * Ik ben, enz. pococurante. DRIE en TWINTIGSTE BRIEF. de eerlijkheid gebannen. Het verwonderde mij dat Panjagello niet ongeduldig was over zijn bezeerde teenen, en dat hij het boek niet vervloekte, het welk er op gevallen is. Ik vroeg hem hier de reden van. Hij  Hij is een gek of nog erger, gaf hif mij ten antwoord, die op de Gefchiedenis boos zou worden, wanneer hij er bij ongeluk door geraakt en bezeerd word. Dit antwoord vond ik zo gepast, dat ik mij niet onthouden kon van het u daadelijk te fchrijven. Het Aapje, altoos er op uit om ons te vermaaken en te leeren, las het volgende Hoofdftuk: „ Twee andere beroemde Keeshonden, „ Ariftides en Themiftocles, hadden, na „ den dood van Miltiades, den voor„ naamften invloed op de Staatszaken. „ Van hunne jeugd af had het verfehil ,, van caraéter en beginzels tusfchen hun ,, eene zeer verregaande verwijdering ver„ wekt. Ariftides, een Kees vanftrenge „ deugd, tegen de verzoeking beftand, „ verfoeide alles wat niet overéénftemde r» met den ftrikiTen regel van regtvaardig„ heid, en verdiende de toepasling, wel„ ke men op hem, in den vollen Schouw„ burg maakte, van het Vers vanEschij„ lus, hij v/il Regtvaardig zijn en het „ niet fchijnen; eenen volkomen loffpraak 9 van een braaf Man. -—| Themifto- » cles,  C tflö J jj cles, half Kees en half Ourangoutang, „ vol vuurs, door eerzugt en ftoutmoc„ digheid opgeblaazen, geenzins kiesch „ omtrent de middelen, kon hij zig van „ dezelven maar eenen gelukkigen uit„ flag belooven ; gereed om zijne be„ grippen, naar eisch der omftandighe,, den, en zijn belang te fchikken ; min „ zoekende agtenswaardig te wcezen , „ dan hoogagters en aanhangers te heb„ ben, moest, door zijne uitmunde bes, gaaftheden , gelijk zijn Leermeester „ voorfpeld had, den Vaderlande veel M voordeels toebrengen , of veel ramps SJ brouwen. w Athene was altoos een tooneel van „ Staatsonluften. Wanneer het StaatsB beftuur, in een vrij Land, verkeerd t, is, ontftaan er eindlooze gefchillen 5, over de Regeering zelve. Ariftides, „ vervuld met de grondregelen van Lij„ curgus, die het Volk aan den noodi„ gen band lag, helde tot de adelheerK lchappij over. Themiftocles verklaarH de zig voor het Volk, 't welk te vleien w met zijne belangen ftrookte. De bijM naam van den Regtvaardigen, in 't » algemeen zijnen mededinger gegeeven, „ ftond  h ftond zijn hoogmoed niet in den we»! <, dewijl hij voorzag, dat een zo uir„ fteekende Tijtel ook den geenen, die „ denzelven aan hem gaven, met den „ tijd, zou mishaagen, en eene bevveegw reden van jaloersheid en haat worden. „ In de daad, om zig van zulk eenen „ veelvermogenden Mededinger te ont„ flaan, als Ariftides, die fteeds gevoe» lens, tegen de zijnen aangekant, ftaan„ de hield, bediende zig Themiftocles „ van den Eernaam, die getuigenis droeg „ van de braafheid diens Keeshonds. „ Hij fchilderde Ariftides af ais een Op„ perregter in zaaken van gefchil, als „ een Vorst, wiens gezag tot een Wet „ verftrekte, zonder dat hij den toeftel „ van eenen Throon behoefde. Luiden 3 „ die van zijne hand vloogen, vervulden ,„ den gantfehen Staat met agterdogt j en „ het Volk vorderde, in 't einde, hét „ Oftracismus. Eene Regtspleeging, bij „ welke men de .gewoonte had om den „ naam des geenen, die men voor tien „ jaaren wilde uitgebannen hebben op „ een fcherf te fchrijven. Een Lanó„ man, die geen letter kon zetten, Aris„ tides niet kennende, vervoegde zjg tot „ hem  i, hém, mét verzoek, om den Haam va» „ Ariftedes op zijn fcherf te fchrijven. „ Wat kwaad heeft die Keeshond u; ge„ daan? vroeg Ariftides. Geen kwaad „ altoos, antwoorde de Boer, maar het «, verveelt mij, hem overal den RegtH vaardigen te hooren noemen. Ariftides n volbragt het verzoek. Zes duizend „ ftemmen waren er, ten minften, tegen „ hem, want dit aantal was er noodig M om het vonnis te ftrijken ; hij ontving „ het met de grootfte gelaatenheid, en „ fpralc, toen hij in ballingfchap ging: „ Ik bid de Goden, dat de Atheners „ nooit den dag mogen zien, op welken „ zij reden hebben om aan Ariftides te o denken. panjagello. | En na dit gezegd te hebben? aapje. Bleef hij evenwel gebannen. p;a n j a g e l l o. o Verftandig Aapje! Welk eene loflijke keus hebt gij gedaan, dat gij u in deeze diepte begraaven hebt! aapje. En waarom dat? PAN"  r ( 129 ) panjagello. Om dat, zo wel de faamenleeviflgen der Aapen als der Menfchen, het geluk van het bijzijn der Eerlijken en Wijze» onwaardig zijn! * * * Ik ben, enz. pococurante* , VIER en TWINTIGSTE BRIEF. het lot van een philosophï-» sc he n keeshond. Ik moet vooral niet vergeeten, aldus begon het Aapje andermaal zijn verhaal» om u het Lot van een onzer verftandigftes en eerlijkfte Keeshonden te verhaalen^ panjagello. Hij zal zekerlijk niet gelukkig geweest Zijn. aapje. Athene was dat gedeelte van het Ko-T ningrijk Klipkrariko, waar de Wijsheid op den troon zat, en zelf door de Ourangoutangs geëerbiedigd werd. I *&  POCOCURANTE.' Zekerlijk maar in zo verre als zij hunne heerschzugtige oogmerken dienftig kon zijn. AAPJE. Verder niet, zo als blijken zal. —— Socrates woonde aldaar. Volgens het getuigenis van geloofwaardige Aapen, was hij de eerfte die, als 't ware, de wijsheid uit den hemel troonde, om onder de ftervelingen gemeenzaam te worden. Hij deed dezelve invloed hebben op de zeden en pligten des maatfchaplijken leevens, en fteldc ze ten rigtfnoer van goed en kwaad. PANJAGELLO. Gevaarlijke Kees! POCOCURANTE» Voor de Ourangoutangs! AAPJE. Deeze regtfehaapen en verftandige Kees ftrekte zelf ten voorbeeld van die deugden, welken hij aan anderen leerde en aanprees, en maakte er zijn hoofdwerk van, om vooral de Jeugd op het paddes waaren geluks te leiden, door hunne harten tot deugd te vormen, PAN»  C i3* ) PANJAGELLO. Hij zal in den haat komen! AAPJE. „ Hij veragte de Drogredenaars, wier „ ijdele fnorkerij, door een nietsbedui„ denden omflag van geleerdheid verge„ zeld, over alles beflischte, zonder iets n te weeten, en een menigte van woor„ den bezigde, om geene dan valfche „ Denkbeelden te bekleeden. POCOCURANTE. Welk een verfchriklijke menigte van Vijanden moet hij zig langs dien weg niet verwekt hebben! P ANJ AGELLO.- En zou hij heden zig niet nog verwekken ! vooral onder de gebefte: Zwartrokken. AAPJE. „ Hij beleed den Godsdienst van zijn „ Vaderland; doch verhief zig boven dft „ Volksvooröordeelen. POCOCURANTE. Dit betaamt een verftandig Man. PANJAGELLO. Het zijn gekken , die tegen zulk een vervaarlijken ftroom willen oproeren. I a ia*  C i32 ) fOC OCURANTE. Of zig door den nog verflindendei ftroom van vooröordeelen laaten medeïleepen. AAPJE. n Hij ftortede voor den eenen waarefi „ God de gebeden uit, welke het gros „ zijner Landgenooten, aan de verfierde ,, Goden toebragt. panjagello. Die Keeshond moet fchielijk van kant! 't kan niet anders zijn! Hij vertoornt en befchimpt de geheele waereld. aapje: „ Bijgevolg moesten de Bijgeloovigen m en geveinsden hem haaten. panjage llo. 't Had anders een wonderwerk geweest. AAPJE. „ Deeze gevaarlijke Menfchen fpanden „ faamen, om Hem te verderven. pococurante. En. niets was gemaklijker, want zeer gevoeglijk kon men den Godsdienst tot «en voorwendzel neemen, PAK»  C 133 ) PANJAGELLO. Dit is een lap die alle gebreken bedekt : waar door men de braafften uit de baan knikkert, en de flcgtften op den troon tilt. —— De Vorst is rechtzinnig! heeft men flegts te zeggen, en zijn heerschzugt en geweld, zijn zotheid en wellust zijn gerechtvaardigde AAPJE. „ Augustus en Melitus, twee boosaar„ tige Ourangoutangen, waren !de Hoof„ den eener faamenfpanning tegen den „ Keeshond. Ariftophanes, wiens dar„ tele en fchimpendc blijfpelen aan So„ crates niet fmaakten, buiten twijflel „ geraakt en misnoegd wegens den voor. » rang, dien deeze wijze Keeshond gaf n aan de Treurfpelen van Euripides , » bragt hem de eerfte Hagen toe, doou „ hem ten toneele te voeren. PANJAGELLO. Onze Keeshond loopt op zijn laatfte beenen. AAPJE. „Zijn fmaalend Blijfpel, ae Wolkeit „ getijteld, befpotte het geduld van den „ Wijsgeer. Hij was bij het fpeelen van » het zelve tegenwoordig, en verdroeg J 3 „ ge-  C '34 ) „ geduldig het openbaar 'gelach; en toen ,, hem iemand zijner Vrienden vroeg, of „ het hem niet fmertlijk viel, dus be„ handeld.te worden,was zijn antwoord: „ Geenzins! Ik verbeeld mij, op een feest „ te zijn, waar ik al het volk vermaak, pococ urante. Verheven grootmoedigheid! panjagello. Het waar Cara&er van een Keeshond! aapje. „ Melitas eindlijk het masker afligten„ de, befchuldigde hem van het beder„ ven der Jeugd, en het invoeren van nieuwe Goden ! panjagello. Daar gaat hij! a a p je. „ Socrates had nu reeds veertig jaaren „ lang onderwijs gegeeveu; elk kende „ zijne Leere; deeze hem, zo laat, als „ een misdrijf te last leggen, was eene „ in het oogloopende ongerijmdheid; doch „ de drift fchaamt zig over niets, kan.zij „ flegts voldoening vinden. panjagello. Inzonderheid de drift der Geleerden en der Geestlijken; dat de wijze Socrates zelf in onze dagen ondervond. aap*  C 135 ) AAPJE. „ De befchuldigde Keeshond, zonder „ Voorfpraaken of Zaakbezorgers te wil„ len hebben, rechtvaardigt zig, door „ het eenvoudig betoon van zijn gedrag. POC OCURANTE. Heerlijke verdeediging! AAPJE. „ Ik geloof, betuigde hij met de groot„ fte ernsthaftigheid , beter in hetbeftaan „van God, dan mijne Befchuldigers, „ en ik ben zo volkomen overtuigd, dat » ik mij aan God en aan u overgeef, ten „ einde gij mij oordeelt op zulk eene „ wijze als u het beste toefchijnt voor „ u en voor mij. _ Terftond werd „ hij veroordeeld, zonder bepaaling der „ ftraffe. Hij kon het betaalen eener „ geldboete verkiezen : zijne Vrienden • „ wilden deeze voor hem voldoen. Hij „ floeg dit edelmoedig af, vreezende, „ daar door zig ftrafwaardig te erken„ nen, daar hij, ten aanhooren des Volks, „ betuigde, veel eer verdiend te heb„ ben, uit de algemeene Schatkist onder„ houden, dan in eene geldboete beflaa» gen te worden. . Dit vertrouwend voorkomen , dit zeggen, verbitterde z I 4 dc  C is* > „ de Geesten der Ourangoutangs. Vol„ gens gewoonte werd 'er ten tweede „ maale gevonnisd , en hij veroordeeld „ om dolle kervel te drinken, dit was * de doodftraf. Met bedaarden gemoede „ fprak hij zijne Regters aan: Ik fterf, „ volgens uw vonnis; de Natuur heeft t, mij, van den dag mijner geboorte af, „ tot den dood voorgefchikt ; doch'de „ waarheid zal welhaast mijne befchul3, digers tot fchande veroordeelen. „ Zijne Vrienden wilden hem uit de „ Gevangenis verlosfen , en baden hem „ te vlugten; hij merkte dit aan als een » fchennis der wetten. Op den dag der ,, ftrafFe onderhield hij hun over de On„ fterflijkheid der Ziele, en de gronden, „ op welken wij een ander Leeven mo„ gen verwagten: hij beweerde, dat die j, waarheid, wanneer dezelve alleen twij„ felagtig was, het gedrag van elk rede„ lijk Mensch behoorde te regelen. Hij „ fprak ter hunner bemoediging, en „ troostredenen vloeiden van zijne lip„ pen. De vergiftige Beker werd ge„ bragt, hij dronk dienonverfchrokken; i? ftervende zeide hij tegen Crito : Ik M ben Escujopia.s egrjerj %m fcjmldig ,  C 137) „ betaal dien voor mij., verzuim het » niet! „ De Atheners, met fchaamte vervuld „ en door berouw getroffen, wegens het „ ombrengen van eenen rechtfchaapert „ wijsgeer , vereerden zijne nagedagte„ nis met de grootste loffpraaken, ftraf„ ten zijne befchuldigers ftrenglijk en. „ verfoeiden een ieder die deel had aan de zamenfpanning, tegen hem gefmeed. „ Het was bij deeze middeizoortige die„ ren niet zeldzaam , ja eene gewoonte, „ fchreeuwende misdrijven te pleegen« „ altoos daar over berouw te hebben , „ en zig nooit te verbeteren. Om de „ dwaasheid.ten hoogften top te heffen, „ ftond men aan de Dichters toe, op het „ Toneel , de Goden te befpotten, en „ men ftrafte de wijzen , om dat zij de „ Burgers denkbeelden, der Godheid en „ der vrijheid waardig , inboezemden. „ De dertig Tijrannen hadden Socrates „ gefpaard , fchoon hij zig openlijk te¥ gen hunne Dwinglandij verklaarde, „ En 't was maar weinig tijds na hunne „ verbanning, dat het vonnis des Volks „ hem deed fterven. Een onbeteugeld I 5 „ Volk  C 138 ), „ Volk is dc onregtvaardigfte en wreed„ iïe Dwingland ". PANJAGELLO. Heb ik het niet welgedagt en gezegd, dat deeze Keeshond van kant moest? — Hij was veel te braaf, te eerlijk en te verftandig! POCOCURANTE. Met dat alles is het oneindig beter, roemrijker en wenschlijker tot het getal van zulke Keezen , dan tot dat van zulke Ourangoutangen te behooren. De Nakomelingfchap, die de eigenlijke Rechter over onze bedrijven is, kan niet anders , dan de eerften zegenen en de laatsten vervloeken. Men moge alles hebben wat men begeere, zonder deugd ■> zonder edelmoedige Menschlievenheid is er geen rust, geen vreede , geen geluk op deeze aarde. De Tijran fchittert op den troon; alles wat hem omringt riddert en bukt, .— maar befchouw hem in zijne eenzaamheid ! doorgrond zijn hart in zijne flaaplooze nagten! bereken zijne gevaaren, zijne kwellingen, zijne wroegingen! en gij zult geen oogen- blik in beraad Haan, om hem den ongeluk-  C 139 > lukkigften van alle redenlijke weezens te noemen. panjagello, Deeze onderfteunende vertroofting hebben wij hoognoodig. * * * Wees verzekerd , dat ik met waare hoogachting ben en blijve, enz. pococurante. VIJF en TWINTIGSTE ER1EF. het kwaad straft zig zelve het meest. Maar, vroeg Panjagello, die bijfter verftoord was over het lot van Socrates , werden deeze vervloekte Ourangoutangs niet meermaalen geftfafd? aapje. o! Mijn lieve Vriend! zij ftrafren onophoudlijk zig zelve. Ik zal er U een klein ftaaltje van leveren. panjagello. Dat zal mij aangenaam weezen. AAPJE. De griekfche Ourangoutangen waren onderling niet weinig verdeeld. Elk hunner  C 140 ) ïïer wilde heerfchen, enhetwas onmooglijk, dat de een de grootheid en den aanwas van den anderen met goede oogen kon aanzien. PANJAGELLO. Dat geloof ik. AAPJE. „ Verdeeld door dwaazen naarijveren „ zugt tot de Opperheerfchappij, gaven zij zig over aan alle de buitenfpoorig,, heeden van haat en woede, veclwree„ der tegen elkander handelende , dan w de zodanigen, die zij, fmaadender wijs, Barbaaren noemden, POCOCURANTE. De ftraf des Hemels, AA P J £. „ Eindelijk na het verval der begin* „ zelen, der wetten en der zeden, door „ tweedragt veroorzaakt, werden zij zo „ diep vernederd, dat ze voor die Bar„ baaren , zelfs zonder overwonnen te „ zijn, kroopen , en ftaatlijkerwijze de „ vrijheid opofferden dier Volkplantin9% gen , welken zij voorheen van het juk der flaavernij ontheeven hadden, P ANJ AGELLO. De Hiftorie van onzen tijd! n Dus-  C 141 ) aap je. „ Dusdaanig een uitwerkzel had de „ fleedswoelende naarijver des Opper„ bewinds tusfchen Sparta en Athene» „ Welk een onderfcheid doet er zig op s, tusfchen de Eerzugt, die prikkel tot. „ groote en edelmoedige daaden, en de „ Heerschzugt, die langs wegen van on- recht, op het verderf uitloopt! panjagello. Eene juiste aanmerking, waarvan elk de toepasfmg in ftilte gelieve te maaken! aapjt. „ Sparta , wien het oppergezag over „ Griekenland , door andere Ourangou- tangen ontnomen was, kreeg het zelve „ weder, om dat zijne Ourangoutangen „ de fterkften waren, doch van dat „ Opperbewind maakte het een even liegt u, gebruik als te vooren, panjagello. Het bleeven Ourangoutangen! aapje. „ Dit gemeenebest floeg op nieuw over tot de Dwinglandij , zonder door zo k, veele pfgieyea geleerd te hebben, dat „ dee-  C ) „ deeze de oorzaak van zijnen onder„ gang was. pococuran te. De Heerschzugt behoort onder de ver» blindde driften. aapje. „ Phebidas, een derfpartaanfche Veld„ heeren , bragt de Krijgsbenden in Thracien , om het Gemeenebest van ,, Olijnthus , 't welk het juk der Atheen„ fche Ourangoutangen had afgcfchud, „ en welks aanwasfchend vermogen'vrees „ verwekte, tot gehoorzaamheid te bren» gen. panjagello. Dat Gemeenebes t bezondigde zig ook verfchriklijk. aapje. „Dat, bij Thebe gelegerd zijnde, „ waar twee Partijen het Volk verdeel» den, pococurante. Ei! aapje. „ Begunftigde hij de inzigten der voor» 5, naamfte Oproermaakers, pococurante. Ei! AAP-  C 143 ) AAPJE. „ En maakte zig , bij verrasfing.' „ meefter van de fterkte , Cadmea ge„ heeten. POCOCURANTE. Ei! AAPJE. „ Deeze geweldnaarij was, in tijd van „ vollen vreede , een gruuwzaam be„ ftaan. PANJAGELLO. Dat was het, bij mijn ziel! AAPJE. Toen men hier over te Sparta klaag„ de , achtede Agezilaus, een oorlog„ zugtige Ourangoutang , het genoeg „ nuttig was; dat men alles, wat met „ het belang des Vaderlands overée'n5, kwam, uit eigen beweeging , kon ea ,, moest doen. POCOCURANTE. Van dit origineel gezegde, hebben veelen copie genomen. AAPJE. „ De uitkomst zal welhaast toonen, „ dat het waar belang van een Volk , „ onaffcheidlijk is van de rechtvaardig- heid, Pf>  C 144 ) Ï0C0CÜRANT8, Dit ondervinden alle volken. PANJAGELLO. Maar altoos tot hun fchade. AAPJE. „ Na deezen weg ingeflagen te hébben, moesten de Spartaanen , of on* verwinnelijk weezen, of bloedige omwentelingen verwagten. Meer dart „ vier honderd Thebaanfche Keeshon„ den hadden zig, met harten, branden„ de van wraak, naar Athene begeeven: „ een Staatsbclluit van ballingfchap deed 5, dezelven nog meer ontvlammen. POCOCURANTE. De geftrengheid, die een Dwingland óeffent, na dat hij zijne wederpartij overwonnen heeft, werkt altoos tegen hem zelve. Het belang van een Overwinnaar vordert, dat hij de overwonnen aan zig verpligte en in zijne vrienden herfcheppe ! — PANJAGELLO. De onftaatkundige Schoolmeefter, die zijn Leerlingen braaf de rokken heeft uitgeklopt, jaagt henopftraat., vanwaar zij hem kunnen uitjouwen en uitlachen , zonder dat hij ze kan naarloopen offtraf- fen.  feri; —— Intusfchen is het een zegen Zö wel voor de Aapen als de Menfchen 4 dat de Ourangoutangen en de Schoolmeefters de grootste Staatkunde niet bezitten. AAPJE. „ Pelöpidas bevond zig onder het ge- tal der ballingen. Zijne geboorte, zijri „ rijkdom; maar bovenal zijn werkzaa* „ men aart, zijn moed, zijne deugd , *, fielden hem in den voornaamften rang H der Burgeren. Hij had ten vriend Epai i, minondas ^ even edel, even moedig , doch arm; een wijsgeer aan de letter„ oeffeningen overgegeeven, en diende i, verdrukkers van Thebé als iemand , ,v van wien zij niets behoefden te vree- zen, inde Stad gelaaten hadden. Wij » zullen zien hoe deeze twee Heldert „ hun Vaderland wraak verfcbaften op „ de püinhoopen van het hoogmoedig La» cedemon. „ Pelöpidas, nog zeer jong, ondernam; ,, het Thebé te verlosfen. Hij boezem,1 de de drift, die hem bezielde, alle dé » Ballingen in : hij bediende zig wijslijk „■ van verftandhoudingen binnen de Stad, H en komt 'er heimlijk, met twaalf zijK neï'  C 146 ) f„ ner medegenooten frinnefi; en fchoon „ het geheim des aanilags uitbrak , vol„ voerde hij zijn oogmerk met zo veel „ geluk als onverfchrokkenheid. De „ voornaamfte Overheidsperfoonen, alle „ Ourangoutangen, waren op een groot » Feest bij elkander. Een hunner ontving „ een brief van Athene, om hem kundfehap „ van de gemaakte zamenzweering te „ geeven. Hij laat dien ongeopend , zeg„ gende : gewigtige zaaken ftcl ik tot S morgen uit, Deeze overheidsperfoc„ ncn worden vermoord, terwijl zij dus ■„ de zaaken van den Staat lieten drijven, j, Men breekt de deuren der gevangenis. „ fenop, cn noodigt de ïhebasners Calle ft de Kcezen of Aapen) uit, om vrij te « weezen. Eparamondas, die dus <, lang zijnen ijver bedwongen had, uit „ vrees van Burgerbloed te plengen * * voegt zig bij de verlosfers des Vader. „ lands. Alle de Ballingen kwamen'sanai deren daags, gevolgd door een leger" « van vijfduizend en vijfhonderd Athc„ ners. De Steden van Beötie haastten „ zig ook om hun hmfpe toe te fchikken. „ In 't einde word het Kaftee! belegerd; ,, en de Spamanen vonden zig genood- „ zaakt  C H7 ) „ zaakt de poorten te openen. Zij ver„ zoeken heen te trekken werwaards zij „ willen, en krijgen vrijheid. De Spar„ taanfche Krijgsmagt naderde met de „ gewoone traagheid. Zonder dit man„ gel aan vaardige volvoering hadden zij „ de plaats behouden. Ziet gij wel, dat alle getijden hunne wedergetijden hebben? panjagello. Het was anders ook niet om uit té houden. po cocurante. Het gaat er mede als met'de vliegerl én andere Infeclen. Deeze verflinden eerst hunne kleinderen; daarna worden zij zelf door de vogeltjes gevrecten; vervolgens worden deeze vogeltjes den buit Van grooter roofdieren, en zo al voorts tot datalledeTijrannen, grooten en kleinen , van het toneel verdwijnen en tot ftof wederkeeren. panjagello'; En wij verdrukten, mishandelden, ver^ jaagden, en gebannenen met dezelven! pococurante. Maar tot dat voor ons zalige einde, Öni * K 2 door  C 148) door de hoogste Rechtvaardigheid beoordeeld te woxdéru aapje. Wee dan de Ourangoutangen! panjagello. Wee! wee dan de Schoolmeesters? * * * Ik ben, enz. pococürante. ZES en TWINTIGSTE BRIEF. de opperste der ourangoutangen, Hoe zeer ik, dus ging ons Aapje voort, niet opzetlijk de voorbeelden uitkippen kan ik echter niet voorbij om u de wonderbaar liikfte van alle onze Ourangoutangen te leeren kennen. Ik ranglchik hem onder de Ourangoutangen, om dat hij, in weerwil van alle zijne Keeshondfche hoedaahigheeden en deugden er onder behooft. Ik bedoel den vermaarden AlexandcfEen Ourangoutang, door de Goden, ztf t fchijnt, verordend,' om alle de öveW- gc*.  ( 149 ) gen Dwingelanden van het Aapenland tekaftijden , te ftrafien en te beteugelen , en die eindlijk , na getoond te hebben , wat een ftoute, allesonderneemende Ourangoutang vermag, van het toneel verdween , even gelijk een Ourangoutang verdient. Het Aapje doorbladerde het dikke Gefchiedboek en vond weldra het geen hij zogt. Wij luisterden met den gtootsten aandagt, terwijl hij aldus las: „ Om de plaats van eenen Philippus, „ een groote Ourangoutang , te vullen, „ was er een Alexander noodig. De jeugd „ van deezen laatstgemelden beloofde „ alles groots. De lesfen van zijn Va„ der, gevoegd bij die van Aristoteles , „ hadden zijn verftand gefcherpt in Staats „ en Oorlogszaaken, en hem in de wijs„ begeerte en de letteren opgewiegd. „ Zijn fmaak in de Iliade van Homerus „ was-de fmaak van een Held. Zijn „ eerzugt vlamde op eere , hem voegen„ de : op de vraag zijner Vrienden, of „ hij niet zou dingen na den prijs, in „ de olijmpifche 1'pelen, waarop Philip„ pus zo zeer gefield was ? gaf hij ten j, antwoord, dit ongetwijfFeld te zullen K 3 „ doen,  C 150 ) « doen , als hij Koningen tot partijen „ had. Niets ontdekt ons beter zijn „ Caracter, dan de wijze , op welke hij „ eens de Afgezanten des Konings van 5, Perfie, mede een Ourangoutang 0n5, derhield. ,, In ftede van hun te vraagen, we„ gens de zeldzaamheden van de Afiati„ fche pragt en grootheid , het voor. „ werp van de nieuwsgierigheid veelcr reeds bejaarden, zogt hij onderri^ing te erlangen, van de wegen "in het bo„ venftc gedeelte van Afie , van den af„ ftand derplaatzcn, demagtdes Volks, »» dcn aiu't der Regeeringe en het ge„ drag der Vorftcn. Men verhaalt, dat „ de Afgezanten, des geheel verbaasd, „ onder elkander zeiden • Die jonge „ Vorst is groot, de onze is rijk. Door„ dringende vernuften konden, uit die „ trekken, welopmaaken, dat hij iets meer dan gemeen was, en groote din,, gen, ten eenigen tijde, zou ondernemen. „ Hij ontveinsde de Hecrschzugtniet, „ welke hem geheel en al bezielde. Op „ het ontvangen der tijding van eenige ,, roemrugtige daad en welgelukte on„ dernecming Van Philippus , zeide hij ' . „ tot  „ tot zijne Vrienden : Mijn Vader zal. „ alles afdoen, en ?voor ons niets over„ laaten. Gediertens van deezen ftcm„ pel zijn, ofeericieraad, of een fchand„ vlek; of een zegen , of een geesfel „ des Aapendoms ; naar dat zij huqne „ bekwaamheid en magt wel ofkwalijk „ gebruiken, „ Toen Alexander, twintig jaaren be„ reikt hebbende, den Throon beklom, ,, verbeeldden zig alle Volken , door „ zijnen Vader te onder gebragt., vrij „ te weezen. De Barbaaren vatten ter„ ftond de wapens op. Demosthenes , „ veel bedrevener in de kunst van over„ reeden , dan in de kennis der Men„ fchen, zette de Grieken aan om zig „ te veréénigen tegen een' Kind , een' ,, onvermogenden , (deeze naamen gaf „ hij aan den jongen Vorst,) wiens zwak,, heid zijn eigen Koningrijk in gevaar „ Helde. —— Pe Macedoniërs , ver„ fchrikt door deeze beweegenisfen, van „ alle kanten opkomende , raadden Alex„ ander, om den zagtsten weg in te „ flaan, en, door minzaamheid, de har„ ten te winnen. Hij oordeelde het be- ter, de fcoutheid zijner vijanden, door K 4 „ tref-  C 15a ) » treffende flagen te vernederen. De „ Triballers, de Illijriërs, deThraciërs „ de Geten, en andere Barbaaren, wer„ den de eerfte, wegens hunne onvoorv zichtige ftoutheid, geftraft. De Over„ winnaar viel, na dit bewijs van heldenmoed en dapperheid gegeeven te heb?» ben, op Griekenland aan. ., De Thebaners hadden een gedeelte * Mafed™i!'che bezetting afgemaakt. „ Alexander komt voor de muuren; hij « laat vergiffenis aanbieden, ondervoor„ waarde , dat men den fchuldigen in handen leverde ; - hij overwint de tot „ hun ongeluk halft*n%e Thebaners " nee™ dcJ Stad geeft die ten roove „ en plundering over, en' Verdelgt ze „geheel. Hij fchonk vrijheid aan de „ Priesters en -de Afftammelingen van pindarus; doch omtrent dertig duizend " ^IP^werdenyéTkogt. Schrikkelijke „ ttrarfe der wederfpannigheid ! „ egte Ourangoutangs ! " Tlmoclea, eene aanzienlijke The„ baanfche Aapin, door een Legerhoorn „een Ourangoutang, gefchonden, wees „ hem een put, waar in zij verklaarde R - aar §eld ec Kostbaarheden geworpen  C 153 ) „ te bebben. Hij nadert op den kant „ derzelve, en zij had moeds genoeg om „ 'er hem in te ftooten, en met fteenen „ te bedekken. Alexander, des onder„ rigt, fchonk, wel verre van haar te „ ftraffen , haar de Vrijheid. De „ daad van een Keeshond! „ Athene, beevende op 't hooren van deeze maare, zond een Gezantfchap, l om den Vrede te verzoeken. Demos- thenes maakte een van dit Gezantfchap „' uit. De vrees greep hem onder den „ weg aan, en hij fchèidde zig af van zijne Medegenooten. Welk eene ftrij„ digheid tusfchen zijne gevoelens en „ zijne gefprekken ! Alexander , die , „ in 't eerfte, wilde, dat men hem tien „ Redenaars, die het fterkst tegen hem „ uitgevaaren hadden , in handen zou leveren , hield zig te vrede met het „ uitbannen van Charidewes. Hij gaf ' aan de Atheners blijk van zijne goe- dertierenheid, daar hij de Thebaancrs „ de ftrengheid zijner wraake had laa„ ten gevoelen. „ In ée'n enkelen Veldtochtmeestervan „ Griekenland geworden zijnde , deed 9 hij, te Corinthe , de Afgevaardigden, K 5 » uit  C 154 ) „ uit alle de Steden, bijéénkomen, ftel» cle hun het groot ontwerp voor , om m hetPeriifche Rijk te onder te brengen « en doet zig tot algemeen Legerhoofd' min dien Krijgstocht; benoemen. phj» J»Pi*w was, geduurende zijne Peheele « Kegeermg, nauwlijks zo verre geko„ men. De voornaamftc Burgers , m m ook de Wijsgceren, gingen hemgem ukwenfeheu. Diogenes, een norfche „ Keeshond, verfchecn niet; Alexander » werd begBerfgI om een zo zonderlino„ Dier te zien, die 'er zijn eer in fleÜ » de, om alles , wat anderen zoeten te „ yerfmaaden. Hij was ooggetuige vair . de hoogmoedigfte Qnafhanglykheid in * oe diepfre armoede, en kon zig niet we« oerhouden van uitteroepen ; Was ik " Aic>^der niet, ik zou Diogenes vvil» ien weezen ! Naar Macedonië wedcrgekeerd,haast" ÜS, Z!g W h" »»«MW««n van den ",1Lu'J'.en um den optocht te beain" ffll peigerde te trouwen , 'om , «een ojd in de Huwelijkapiegtigheden » n Feesten te verlpilJen. lijf deed , gfoote gelcncnken van Landerijen en » i^mingen aan zijne Vrienden , wjer u ver-  C i55 3 „ verkleefdheid aan hem zo noodzaak„ lijk was. Een hunner , vraagende : „ Wat hij dan zou overhouden ? kreeg „ ten antwoord , de Hoop. Ante- „ pater werd, met omtrent dertien dui„ zend Ourangoutangs en Aapen, het „ bevvaaren van Macedonië aanbevolen. „ Het. Leger des Konings beftond uit „ vijf en dertig duizend zo Aapen als Ou-r I rangoutangs, üle afgerigte en bekwaa„ me Krijgslieden, onder het beduur der „ uitmuntendfte Legerhoofden. Hij ver♦ trok daar mede ; geen meer gelds , „ dan zeventig Talenten, tot betaaling „ der Krijgskosten , en flegts voor een „ maand Leevensmiddelcn , mede nee„ mende. m Volgens alle regelen van voorzichtigheid, vvas het eene dolle roekloos„ heid, met zo gering eene magt, en zo „ zwakke middelen , de vermeeftering „ van Aüe te onderneemen. Een kwaa„ de flag kon het verlies van Macedonië „ naar zig lleepen. 'Alexander fteunde „ op zijn geluk, en rekende opdezwak„ heid van den Koning, wiens Throon „ hij zogt te overweldigen, onder het „•voorwendzel vaja Griekeuland te wree- » ken,  C 156 ) „ken, wegens den hoon, zo dikmaals het zelve door de Perfen aangedaan ' Deeze Ourangoutang, zei het Aapje, heeft zo veel gedaan, en dus zo veel te lchnjven gegeeven, dat wij alvoorens voort te gaan, eersteens drinken zullen intusfchen vaardig ik deezen brief af; bbjvende na heilwensen en groetenis, pococurante. ZEVEN en TWINTIGSTE BRIEF. vervolg van den voorigen. Onze getrouwe Verhaalder dronk met zeer veel fmaak de goede beterfchap van Panjagello, dje naar ziel en lighaam mer-klijk begint te beteren» Zullen wij: j-oeg het Aapje, de Geffchiedems nü niet fnaar vervolgen? Wij boogen, en hij begon aldus: ,, Alexander trok,met zijn voorgemel" fe Kn ' ag . den HeMefpont over; » kwam in Phrijgie, en eerde het Graf , van Achilles; betuigende, dien Held „ het dubbeld geluk te benijden, vang n geduureitde .zijn leeyen, een' getrou- „ wen  C 15/> u wen vriend, Patroclüs, eri, nl zijn* i, dood, den Dichter Homerus, tot het verbreiden eri opzingen zijner daaden, „ gehad te hebben. Vol van die aan„ drift, welke de zugt na roem groote „ Aapen inftort* toog hij over de Rivier „ Granicüs, ih 't Oog des zeer talrijken Vijandlijken legers, en iloeg *t zelve i, öp de vliigt. Deeze veel gewaagde „ (lag, daar dezelve met de doldriftig„ tigheid van zijn moed wel ftrookte,. ,-, fcheén heni noodzaaklijk om de Perfen „ fchrik aan te jaagén. Hij wist, hoe „ veel een opgevat denkbeeld dikwils „ afdeed ofri met voorfpoed te vegten , L en höë een verder gelukkigen voort„ gang h iet zelden afhing van den eer* v ften itap. Had men zig gedraagen naai* den * raad van Memnon den Rhodiër, defl „ besten Veldheer van Darius,die veldi, flag was ontgaan, eri, door de Landen j, te Verwoesten, zou het GriekfcheLei, ger,'t welk gebrek aan mondkost had i, uitgehongerd weezen. De Landvoogd » van Phrijgie kafitte zig, om zijne Lana den tebevjaaren, hiertegen. Zonder i, zulks zou Alexander het hoofd geftoo-  C 158) '* ten, en zijnen aanflag verijdeld gezien „ hebben. Waar hangt het lot der Rjj„ ken niet van af! Een raad kan ze ba- „ houden, of verdelgen. Memnon „ maande vervolgens zijnen Koning aan, „ om den Oorlog in Macedonië over te „ brengen, en dus den overwinnaar te * noodzaaken tot het verdeedigen zijner „ eigen Staaten: een voorflag, zo v^el „ beter uitgedagt; dewijl de Spartaanen, „ en andere Volken van GriekenlaBd, » fterk verlangden naar den val van Ma„ cedonie. Darius keurde dit voorftet „ goed, en benoemde Memnon zelve tot „ het volvoeren van dit ontwerp. Maar „ deze Veldheer, in het Beleg van Mi» tijlene gelhcuveld zijnde, deed zijn „ dood het eenig middel, 't welk er „ overig was, om het onweêr van Perfie „ te verwijderen, verwerpen. „ Reeds was Klein-Afie te onder ge„ bragt, fchoon Memnon, in eigenper„ foon, Miletus eri Halicarnasfus ver„ deedigd had. Alexander deed het „ grootite gedeelte van de Vloot te rug „ keeren; 't zij om dat het onderhouden „ van dezelve te kostbaar viel, 't zij om „ dus zijne Soldaaten te noodzaaken, te » over-  C 159 ) j, overwinnen of te fneuvelen. Zijné „ fchielijk op elkander volgende aege„ praaien billijken deeze ftoutmoedigheid. „ Van Capadocie naar Tarfus trekkende * „ maakte hij zig .meester van de Engte „ van Cicilie, welke de Vijand verliet, „ zonder hem te durven afvvagten. Hij „ kreeg de Rijkdommen van Tarfus in s, handen; tijdig 'genoeg die Stad berei„ kende, eer ze door den brand, dien „ de Perfen daar in geftigt hadden, ver,i teerd was. „ Hier is het dat Alexander, fgansch i? vermoeid, en fterk zweetende, zig in „ de Rivier Cijdnus gebaad hebbende, „ eene zwaare ziekte kreeg, van welke „ hij genas, door den raad zijns Genees,t heers Philippus te volgen. Parmenio „ had hém, door eenen Brief doen wee,j ten, dat deeze Geneesheer omgekogt „ was om hem te vergeeven. Het over- gebliefde berigt had wel geen grond; „ doch was genoeg om den Koning in i, de grootfte ongerustheid te brengen. „ Hij geeft den Brief aan Philippus te „ leczen ; en drinkt op 't eigen oogen„ blik den Drank , hem door den Ge„ neeshear toegereikt; die, den' Brief » ge-  C ioo ) » geleezen hebbende, verklaarde • Ik * verzoek alleen, dat gij u 2elVen gerust „ ftelti uwe geneezinft- zal mij regtvaar„ digen. Alexander min fterktè van geest ,; gehad hebbende, was waarschijnlijk * aan deeze ziekte geftorven. Vrees of „ wantrouwen had hem doen omkomen: zijn moed behield hem. ,, Darius naderde onvoorzichtig tot het » gevegt. In ftede van de Grieken, ge- * men hem geraaden had,in de wijd„ uitgeflrekte vlakten van Asüjrie af'te ,,wagten, waar hij van zijne overgrooté » Krijgsmagt zig met voordeel kon be„ dienen, trok hij jn Cicilie, naar de „ engte van den Berg Amanus, in welke „ engte het meerendeel zijns Legers eer ten overlast dan van nut was. Da „ Perfjfche Hovelingen allen Ourangou« tangs , konden met geen geduld altoos „ naar raadgeevingen luisteren, welke » zij als beledigend voor hunnen hoog„ moed aanmerkten. Charidemes^ eeri » Athener, die na Perfie gevlugt was, * moest het geeven vaneenen raad,dierl »> men had behooren te volgen, met den „ hals boeten. De flag, bij Isfus » geleverd, deed den grooten Koning k wel-  C i^O M welhaast zien, welk eenen onvoorzich„ tigen ftap hij gedaan had. Hij leerde, „ tot zijne fchande en fchade, dat een „ bijkans ontelbaar Leger; 't welk on„ der geen goede tugt ftaat, en nogver„ keerder word aangevoerd, niets bete„ kent tegen wel afgerigte Krijgskneg„ t,en, onder het bevel van een Held. „ Dertig duizend Grieken , die. Darius „ in huur had , waren de eenigen die „ Alexander de overwinning betwisten ; „ hij dreef ze egter op de vlugt, deove„• rige verflaagen hebbende. Darius gaf „ blijk van zijne eigene dapperheid, eri „ verliet den flag niet voor dat de Paar„ den zijns wagens geveld lagen. Het, verlies van den Perfifchen Monarch „ werd op honderd en tien duizend Man „ begroot, Quintus Curtius tekent aan, „ dat er van Alexanders Leger flegts „ vijf honderd en vier gewond, van de ,, Voetknegten twee en dertig en van de „ Ruiters honderd en viftig gedood wa1» ren- PANJAGELLO. o Dat is maar een beuzeling! AAPJE. Ónze Ourangoutangen rekenennimmèr L het  C ifo ) het verliezen van Onderdaanen. Dit is iets, dat rijklijk vergoed word door de overwinning, die etlijke duizenden onichuldige Leevens aan den Vijand kost. PANJAGELLO. Op een Keeshond of Aap min of meer komt het ook niet aan. AAP JE. Gij weet het zeggen van den romeinlenen Ourangoutang Vitellius ? PANJAGELLO. Wij willen het gaarne hoorcn. A AP JE. Deeze Vitellius tot de Keizerlijke waardigheid gekomen zijnde trok daadlijk naar Itahe, alwaar bij het Slagveld ging beschouwen, 't welk met meer dan veertig duizend lijken, Cin een burgeroorlog ten zijnen gevalle geveld O bedekt was! Hij toonde alle blijken van vergenoeging op dit afgrijslijk gezigt, en ontveinsde geenzins, dat zo veel burgerbloed hem aangenaam was. " Bemerkende, dat de flank derDoo„ den walging verwekte bij eefliee Ho„ vehngen, voegde hij hen deeze woor„ den toe: „ Een gedoodde Vijand riekt altoos « goed,  „ goed, en allerlieflijkst wanneer het een „ Burger is. POCOCURANTE. Er zijrt tijden waarin nien alleenlijk denkt, het geen anders openlijk gezegd werd. PANJAGELLO. Van deezen Keizerlijken Ourangoutang kan men wel gisfen wat hij in zijne regeering geweest is. AAPJE. De Gefchiedenis zegd vari hem : „ Ro„ men had in hem een dom , driest „ dwingeland, nu in Wijn verzoopen , „ dan in bloed baadende, wiens vraat„ zugt millioenen verflond; ten allert „ dagen werden in zijn Hof, als 't ware, „ Bachusfeesten aangeregt. De Soldaa„ ten, zijn voorbeeld volgende, en op" „ allen overdaad verflingerd, verwek„ ten allerwegen, ongeregeldheeden eri ,, fchrik, enz. PANJAGELLO. Zo de Waard is zijn ook zijn gasten; wij weeten het bij ondervinding. * * * Met alle toegeneegenheid blijf ik, enz; POCOCURANTE. L 2 AGT  C 104 ) AGT en TWINTIGSTE BRIEF. vervolg van het voorigb. Wij hadden zo veel fmaak in de historie van dien grooten Ourangoutang Alexander , dat wij ons Aapje verzogten om er mede voort te gaan. Het ïsi antwoorde hij, offchoon de Gefchiedenis wat lang valle, echter ten uitterften leerzaam, die te weeten, en daarop las hij: „ Alexander toog, den flag bij Isfus „ gewonneö hebbende, naar Sijrie. Par„ menio vermeestert Dnmascus , wer„ waards de fchatten, en al den kost„ baaren tneflel, welke Darius gewoon „ was, met zig te v'eld te voeren, waren „ heen gebragt. Er word verhaald, dat „ Hij zeven duizend Lastdieren, met den „ buit, dien hij daar vond, belaadde; „ dat 'er drie honderd negen en twintig „ Bijwijven des Konings van Perfie, en „ èen nog vrij g'rooter aantal Hovelingen „ en mindere bedienden waren, gefchikt „ om de Overdaad van den Vorst te „ vertonnen, en zijnen wellust voldoenmg te geven. Eén Oorlogsïleep, die „ al-  C i°"5 ) „ alleen eene nederlaage kon voorfpel- „ len. Darius fchreef een Brief „ aan den overwinnaar, op eenen trot„ fchen toon, zijne Moeder , Vrouw en „ Kinderen te rug eil'chende, en hem „ aanmaanende, om van eenen onregt„ vaardig aangevangen Oorlog een einde „ te maaken. Het antwoord is doortrok „ ken van den hoogmoed eens overwin„ naars. Alexander fchrijft daar in als „ Oppcrheerlcher- van het Aapenland , „ en wil er voor erkend worden. „ Alexander had den Vijand moeten „ nazetten, zonder hem tijd te gunnen „ om weder tot zijn verhaal te komen. „ In (lede van dit te doen, trekt hij na „ Tijrus; hij verzogt daar binnen gelaa„ ten te worden, om eene offerande te „ doen aan Herculus een vergoodde Ou„ rangoutang. De agterdogtige Tijriërs „ flooten hunne poorten; de gramfehap „ zette hem aan om die Stad te bemag„ tigen; en hij had, behalven deeze „ drift, andere redenen, die hem aan„ zetten tot deeze groote en hachlijke „ onderneeming. Hij wilde zig meester „ ter Zee maaken, 't zij om Egijpte te „ Overwinnen, 't zij om de Grieken te L 3 n be-  C 166 ) „ bedwingen, die hij met reden wan„ trouwde: want men had te Damascus, » Afgezanten van Sparta, Thebe en Athe„ ne ontmoet, belast om met de Perfen „ in onderhandeling te treeden: naarde„ maal deeze voorfpoedige overwinnaar i> hun nu meer onrusts baarde dan de „ groote Koning. „ Plet nieuwe Tijrus, op een Eiland, „ met verre van daar het oude gelegen „ had, gebouwd, fcheen,zonder Vloot, „ onverwinbaar. Alexander , die zig , „ door geene hinderpaalen, liet affchrik„ ken, ondernam het, dit Eiland, met een Dijk, aan 't vaste Land te heg„ ten. Met onvermoeiden en onnadenkelijken arbeid werd het werk voort„ gezet; doch de Tijriërs deeden alles „ om het te vertraagen en te verwoes„ ten: gelijk eens gelukte. Alexander ,, liet niet af, maar hervatte zijn begon,, nen werk, met verdubbelden ijver. De „ Sidoniërs, en andere Volken, door „ Alexander gunftig bejegend ,verfchaf„ ten hem, in 't einde Schepen. Hij „ zette het -beleg voort. Van den eenen „ zo wel als van den anderen kant word „ alles, wat de Krijgskunde van dien „ tijd  C i6> ) „ tijd kon verzinnen , gebezigd. De „ Belegeraars en de Belegerden deeden „ even zeer hunnen bekwaamheid en „ moed blijken. Na eenen hardvogtigen „ wederftand van zeven maanden, werd „ de Stad ftormenderhand ingenomen. „ Omtrent acht duizend Tijriè'rs f'neu„ velden ; de gevangenen , ten getale „ van dertig duizend, werden verkogt, „ en de overwinnaar deed zijne offeran„ den aart Hercules , den Befchermgod „ van Tij rus , op de puinhoopen der , Stad. PANJAGELLO. Dat deeze Ourangoutangs hunne Natuurgeriooten in koelen bloede om hals brengen en het aardrijk dronken doen worden van het bloed haarer eerlijkfte en onfchuldigfte Bewooners is verfoeilijk in den hoogften graad; maar dat zij de boosheid zo verre durven drijven, dat zij openlijk met den Hemel den fpot fteeken ; door de opperfte Liefde en Goedheid hunnen dank te betuigen , voor dat zij gezegend en ondcrfteund zijn geworden, in de onrechtvaardigfte overweldigingen , de fchriklijkfte omwentelingen , plunderingen , overheerL 4 fchin-  C 168 ) fchingen, moorden en nog erger zaaken, dit gaat alle begrip te boven! wat Denkbeeld vormen zij zig toch van he|: Ppperweezen ? POCOCURANTE. Zij houden den Godsdienst niet anders dan voor een loutere list der Staatkunde, waardoor de Volken best in bedwang te houden zijn. ' PANJAGELLO. Hoe zuur zal hen dit eenmaal opbreeken. POCOCURANTE. Zij hebben altoos Geestlijken bij zig, die men zeer gevoeglijk Charlatans kan noemen, welke altoos geheimen bezitten, van Spiritusfen en balzems, waarmede zij alle gebreken en verouderde kwaaien kunnen geneezen. Hebt gij wel ooit voor de Vorften hooren bidden ? PANJAGELLO. Zeer dikwils. POCOCURANTE. Nu dan hebt gij ook wel gehoord, dat zij weinig of geene zonden hebben AAPJE. „ De Stad Gaza, dapper door Betis „ verdeedigd, voor de overwinnende „ Wa-  069) ,, Wapens van Alexander gebukt-zijnde,' ,, trok hij voort naar Egijpten, en werd „ daar met vreugde ontvangen. ;De Per„ fen hadden zig bij de Egijptenaars , „ een ander foort van Aapen,gehaat ge„ maakt, bovenal door- de fmaadhjka wijze, waar op zij de Goden, onder „ dit Volk met diepen eerbied bejegend, „ behandelden. Hij Hond den Egijpte„ naaren toe, volgens hunne Landge" bruiken en Wetten te leeven : een „ kragtdaadig middel om hun zijne heer„ fchappij draaglijk, en boven die der „ Perfen te Hellen. Eene zotte eer- „ zugt zette hem aan om den Tempel „ van Jupiter Ammon te gaan bezoeken, ',' door de brandende Zandwoeftijnen, waarin Cambijfes vijftig duizend Ou„ ran."outangen zijns Legers verlooren „ bad! Alle de Gefchiedfchrijvers ver„ klaaren, dat hij, op eene wonderdaa„ dige wijze, de gevaaren van gebrek „ aan water, en het verdwaal en op den ' ongebaandtn weg, ontkwam. Hij wilde „ zig , voor een Zoon van Jupiter doen „ erkennen: de Godfpraak gaf hem dien „ Eernaam : want wie kon hem weder„ ftreeven? Maar zijn Moeder Olijmpia L 5 » fchrec£  C 170 ) » fchreef hem boertende, dat hij zorge „ zou draagen, om haar met Juno niet », m twist te doen geraaken. Hij „ ftigte Alexandrie in Egijpte: eene on„ derneeming een zo grooten Ourang„ outang waardig, en ongetwijfeld veel „ roemrijker dan de heiligfchendende ,, Vhjerije des Priesters van Jupiter. Darius had, door een tweede Ge„ zantfchap, Alexander tien duizend Ta», lenten, zijne Dogter ten Huwelijk, „ en alle de Landen, tusfchen den Eu„ phraat en den Hellefpont , doen aan„ bieden. De Wijsheid kon over deeze n aanbieding niet lang in beraad ftaan. j, Parmenio verklaarde, dat hij deeze „ aanbiedingen zou aanneemen, als hij » Alexander was. En ik ook was het vaardig antwoord des Konings als ik „ Parmenio was. Hij verwierp ze met t, verfmaading; alles willende verkrijgen, „ ftelde hij zig in gevaar alles te ver„ hezen. Hij zcide: Dat de Wereld noch „ twee Zonnen , noch twee Hceren kon », dulden. „ Darius had tijds genoeg gehad om „ zeven o( acht honderd duizend Man„ neu bijéén te zamelen. Alexander, » al-  C 171 ) „ altoos van 't Krijgsgeluk vergezeld , ,, toog, zonder tegenftand te ontmoeten, „ den Euphraat en den Tijgris over, ,, en den Vijand onder het oog. Hij „ vertrouwde op de bekwaamheid en „ dapperheid zijner Krijgslieden. De „ Raad, welke Parmenio hem gaf, om ,, in den Nagt, op den Vijand aan te ,, vallen zou de afgerigtheid zijns le,, gers van geene betekenis gemaakt, en ,, aan de grootere meerderheid derwaak „ zaame Vijanden voordeel gegeevei „ hebben. Hij antwoordde, met zo vee „ voorzichtigheid als grootheid van Ziek „ dat het hem niet voegde eene Over- „ winning te fteelen. De wijdver- „ maarde Slag van Arbela voerde zijne „ overwinninge ten hoogften toppunt. ,, De flinker Vleugel, onder het bevel „ van Parmenio, liep gevaar; de Rui„ terij van Darius was reeds bezig om „ de Legerplaats te berooven. Alexan„ der, die aan de regter vleugel den „ zegen bcvogt, zond bevel aan Parme„ nio, om zig over den Krijgsvoorraad „ niet te bekreunen, en alleen op over„ winnen bedagt te weezen. Dit bevel had den gewenschten uitflag: welhaast ,, volg-  „ volgde eene volkomen overwinning, „ Arrianus fteld het getal der gefneu„ velde Perfen op driemaal honderd „ duizend, en dat der gevelde Macedo. „ niërs op min dan twaalf honderd. Da„ rius had, in zijn talrijk Leger, msar weinig Soldaaten, dien naam waardig, ,, Dit was een voornaame oorzaak zijner „ nederlaag. ïn den flag ontbrak het „ hem -niet aan moed; maar hij werd „ weggerukt door de vlugt des Legers, „ Men kan zo min nalaaten lof te gee„ ven als zijn medelijden weigeren aan „ dien ongelukkigen Vorst, het flacht„ offer van eens anders Heerschzugt; ,, edelmoedig en vreedzaam van aart „ zijnde, onderging hij het lot, 't welk „ Dwingelanden verdienen. Na, in zijne „ vlugt, eene Rivier overgetrokken te „ weezen, verbood hij de Brug af te ,, breeken; zijn leeven niet willende be„ houden ten koste van dat zijner On„ derduanen, die hij daar door aan 's ,, \ ijands zwaard opofferde. Ver- „ volgens verraaden door Beslus, een' „ zijner Landvoogden, wilde hij' het „ bewaaren zijns Perfoons niet vertrou- wen aan Grieken, die zeer aan hem n ver-  C i?3 3 L verknogt waren, om dcri Peffen geene „ fchande aan te doen. Steeds vervolgd „ door Alexander, en van Beslus moord4, daadig^ doorftooken, ftierf hij; eeneii „Macedoniër, met ftervende lippen, „ belastende Alexander te bedanken voor „ de goedertlerenheeden, beweezen aah i, zijne Moeder, aan zijne Vrouw, en „ aan zijne Kinderen. „ Babijlon, Sufa, Perfepolis, en Ec„ batana waren reeds in handen des Overwinnaars. De origemeete rijk„ dommen, welke hij daar vond, ftrek„ ten welhaast ten bederve zijner Krijgs„ lieden: en het in brand fteeken vart „ het Paleis vanXerxes, te Perfepolis, ,, mogen wij aanzien als een voorfpel .;, van de buitenfpoofigheden , waarin i, Alexander zig vervolgens Verliep. Ai,-, rianus fpreekt geen woord van de ,•, Hoer Thaïs , die naar het verhaal „ van andere Schrijvers, hef*,' op een ,-, wellustig en overdaadig gastmaal, tot „ die Earbaarfche vernieling aanzette. ,, Voortaan vinden wij naauWlijks ee,, hig fpoor van die braavc gevoelens , „ waar van hij, in vroegere tijde, zo % veelvuldige fpreekende blijken gegee- „ ven  C 174 5 i, Ven had. De wellust, de wreedheid, en de ondankbaarheid bevlekken en „ ontluisteren zijnen verworven roem. « Hij bragt dagen en nagtendoorinFces* ten en Gasterijen; hij, die weleer gee» ne andere Koks kende dan Lichaams« oefening en foberheid. Hij bootfte de „ pragt en den opfchik na der Koningen m van Perfie, nog onlangs zo veragtlijk » in zijne oogen. Hij verlmaade^de klee» ding en de zeden der dappere Mace» doniers,de werktuigen zijner behaalde » overwinningen. Hij zogt aangebeden » te worden, en ftelde zig bloot aan 't » morrend | ongenoegen en het gevaar' i> van opftand. „ In de Legerplaatze werd eene za» menzweering gei'meed. Philotas , de w Zoon van Parmenio, des verwittigd , „ verzuimd daar van te fpreeken, dewijl » hij het voor een valsch gerugt hield; n en word, als een verraad er geftraft. « Zijne weezenlijke misdaad bellond in » 's Konings hoogmoed , beledigd te » hebben. -— De ongelukkige Parmenio , zo hoog gefchat door P;iilippus, » en zonder wien Alexander niets groots „ uitgevoerd zou hebben, word, op 's „ Ko-  C 175) te KoningS bevel van kant geholpen s, „ waarfchijnlijk uit vreeze, dat hij den „ dood zijns Zoons zou wreeken. Zo ,, groot was, ondertusfchen de a'gtin»„ der Soldaaten voor Alexander,dathij** „ met één woord fpreekens, de oproeri» gen ontwapende. POCOCURANTE. Wanneer groote en verheevcn Zielen van het fpoor der deugd afwijken, flaan zij veelal tot de uitterfte ongebondenheid en boosheid over. PANJAGELLO. 't Is een befchikking des hemels, dat de dwinglandij doorgaands zig zelve verwoest. AAPJE. Een groote troost voor de Aapen en Keeshonden. * * * Ik beu , met alle achting, enz. POCOCURANTE. NE-  NEGEN en TWINTIGSTE BRIEF. vervólg van het voorigen. Ik zend u, waarde Leezer! den inhoud aller onzer gefprekken. Veelen der verhandelde zaaken zullen aan eenigen uwer zeer wel bekend zijn, doch voor de rrieesten is dergelijk een verhaal, in deeze Schoolmeesterlijke tijden hoognoodzaaklijk. Wij verzogten onzen Verhaalder te willen voortgaan: Hij deed hét, op de volgende wijze. aapje , kezende. „ Alexander zette zijne overwinnin» „ gen in Bactrie en Sogdie voort. Bes„ lus' had daar den tijtel van Koning aan„ genomen, en leed de ftraffe zijner „ misdrijven. De Scijthen werden, onn danks den naam van onvenvinneiijk, „ die hun naging, geflagéri. Ik ga eene M groote menigte van bijzonderheden , „ ftilzwijgende, voorbij. „ Het geen ons meer raakt en eene „ allernuttig lesfe behelst voor alle Aa- pen en Keeshonden, is het droevig „ toonecl, 't welk de moord vaii Clitus i ons  C *77 ) „ ons voor oogen ftelt. De Krijgsman „ Clitus , de Vriend van Alexander,' „ wiens leeven hij, in eenen Veldflag, it gered had , behield de vrijmoedige n koenheid der oude Macedonieren. Eert „ gastmaal, waar op hij wat lterk gei, dronken had, gaf gelegenheid tot zijri „ jammerlijk uiteinde. Alexander,'door „ den Wijn verhit, verhief zig op zijné „ Heldcndaaden, en vcrkleende die van „ zijnen Vader Philippus, om dus té „ hooger boven hem uit te fteeken. Cli„ tus vergat zig zeiven zo verre, dat hij „ den Koning door redenen, naar ver„ ontwaardiging en veragting fmaakende, „ beledigde. De hoogmoedige en ge„ hoonde Vorst doorftak hem met eeri „ werpfpiets. Berouw en wanhoop volg„ den dit misdrijf op de hielen; maar „ de Hovelingen wisten die ongemak„ lijke aandoeningen te verdrijven. Men „ maakt een befluit dat de moord vari „ Clitus eene daad van regtvaardigheid „ was; en voortaan was de vrijheid bij»' „ kans in de harten vernietigd. „ De Macedonié'rs konden ondertus-' ,, fchen bezwaarlijk tot die laagheid kó„ men, om, even als andere kruipende M „ Grie-  c 173 ^ „ Grieken , op het voorbeeld der Per„ fen, den Koning Godlijke eer te be„ wijzen. Tot zulk een ftaatlijk als on„ gerijmd bedrijf was alles beraamd, en „ Anaxarchus, een listig Hoveling, en „ inde drogredenkunde door en door er„ vaaren, drong het aanbidden van Alex„ ander, in eene voorafbedagte Redeh„ voering, aan. Callisthencs, eenltrcng „ en onbuigzaam Wiisgeer, wederfprak „ hem, meteen manmoedige taal, vol „ van waarheid : in welke Alexander „ niets anders dan een' geest van op„ roer meende te bcfpeuren. Callisthe„ nes proefde eerlang de bitterheid van „ 's Vorllen wraak. Hij werd aange„ merkt als een mcdepligtige , in eene „ zamenzwecring , welker belhamel , „ Hermolaus , met hem eenige verkee„ ring gehouden had. Zonder bewijs „ werd hij in de gevangenis geworpen , „ en ftierf om deeze ingebeelde misdaad; M den Koning de onuitwischbaarel'chand» vlekke van eene voorbedagte onregt„ vaardigheid nal.iatende. „ Indien Alexander de Staatkunde en „ de voorzichtigheid zijns Vaders beze„ ten had, zou hij min gezogt hebben  C 179 ) zijne vermeefteringen uit te breiden» dan die te bevestigen , en niet getragt hebben meer te omvatten dan het menschlijk vermogen kan omarmen. Maar hoe meer begunftigd door het geluk , hoe hij zig te meer aan de krankhoofdigheid der eer- en heerschzugt overgaf. De paaien van de Perfifche Monafchij fcheenen hem te nauw , hij zogt de voetftappen van Hercules en Bacchus na te treeden, en ondernam het, de Indien te doen bukken. Wij zullen hem op zij¬ nen heirtogt derwaards niet volgen. De gevaaren, welke hijuitftond, zouden maar weinig dienen om het denkbeeld, 't welk wij reeds van zijne oi> verfchrokkenheid en moed gevormd hebben, tevergrooten. Taxiles, een der Koningen deezes Lands, kwam hem te gemoete trekken, en fprak den Overwinnaar , bij de eerfte ontmoeting, op deeze zonderlinge wijze, aan: Waar toe zullen wij elkanders Onderdaanen vernielen, zo het uw oogmerk niet is ons van onze vrugten en van het water te berooven, de eenige dingen tot het leeven noodig , en dus ook de Ma „ eeni-  C 180 ) „ eenige , waardig om des te oorlogen i „ Wat de dingen betreft, die de wereld „ rijkdom noemt, bezit ik hier van meer m dan gij , gij zult, met al mijn hart, „ daar aan deel heboen; ben ik des min „ voorzien, ik wil zeer wel aan u vers „ pligt weezen, en zal niet ondankbaar „ zijn om uwe gunften te erkennen. Alex„ ander verklaarde hier op: Denk niet y „ Taxiles , dat gij , door deeze fraaije „ woorden, het twift.cn met mij zult „ ontgaan. Ik wil mij zo min door beft leefdheid, als door oorlog, laatenover„ winnen; doet derhalven wat gij wilt, „ en ik zal u nog meer veipligten. Hier' „ op aanvaardde hij de geichenken van „ Taxiles , deed hem groote wederver„ geldingen, en nam hem aan onder zij„ ne Vrienden. ,, Porus , een ander Indiaansen Ko„ ning, en Ourangoutang veel fierder ,, en moediger , 1'chikte zig om den „ Overwinnaar het hoofd te bieden. Dee- ze trok de Rivier de Indié's over, en .,, kwam op den oever van den vloed Hijdaspes, aan welken Porus , met ,, een talrijk Leger, op hem wagtte :■ „ Alexander bedroog den Vijand door 5, een  een krijgslist, toog gelukkig diebree„ de Rivier over, en verfloeg de Indi„ aanen, fchoon ze Elephanten in hun „ Leger , en een moedig Vorst tot Aan•>■> voerder, hadden. Overwonnen heb„ bende, gaf hij last, dien Koning, die „ zig als een Held verdeedigde. tefpaa„ ren. Hij werd vooi Alexander ge,, bragt; deeze hem vraagende , hoe hij wilde behandeld worden ? kreeg tot ,, antwoord: als een Koning. Aiexander fprak hier op; dit zal ik doen om „ mijn zelfs wil. Hij hield zijn woord, ,, en verwierf daar door eenen getrouwen „ Bondgenoot. „ Na ongelooflijke vermoeïenisfen uit„ geftaan., en de hachliikfle tochten vol„ voerd te hebben, vond hij ziggenood,, zaakt te rug te keeren ; de Krijgslieden ,, weigerden hem te volgen in die onbe,, kende Gewesten; hij ging op den In* tf dies fchecp, om den Oceaan te zien. „ De vloed en ebbe verfchrikten de „ Stuurlieden, onkundig van ditveri'chijn„ zei. Hij bezogt twee kleine Eiland„ jes, om zig op eene ongehoorde on'» derneeming te kunnen beroemen. Dit M 3 „ is  C 182 ) % is alles wat hij van deezen tocht naar at de Indien wegdroeg. „ Indien het waarheid is, gelijk men „ verhaalt, dat Alexander, den vloed Hijdaspes overtrekkende , uitriep : „ ö Atheners, denkt gij, dat ik mij aan» ,. zo veele gevaaren blootftelle, om uwe „ toejuiching te verdienen ? Indien hij wenschte zig zeiven eenigen tijd als a, te overleeven, om getuigen te weezen van den indruk, welke het leezen zij„ ner Gefchiedenis!e maakte , had de rede hem moeten leeren zig de on- fterflijkheid te verfchaften, door nutte „ Gedenktenen : en om weezerdiiken s, roem hooger te fchattcn, dan hetijdel gerugt van vermaardheid., 't welk zo wel laster als lof vereeuwigt. Eros„ tratus had, om zijnen naam onfterflijk „ te maaken , den Tempel te Epheze 5, verbrand: was een verwoeftendOver„ winnaar geen andere Eroflratus ? „ In Pcrfie wedergekeerd , vond hij „ het noodig, de wanordes, door zijne „ afweézigbeid veroorzaakt, te herftel„ len. Hij ftrafte de Landvoogden , die „ zig hadden laatenomkoopen , enftilde „ den öpftand der Krijgslieden : ook „ trouw-  C 183) „ trouwde hij twee Perfifche Prinfesfeil, van Koninglijken bloede; en om „ de Macedoniërs en Perfen aan elkander te verbinden , wekte hij de eerstge,, melden op , om in dergelijke verbin„ tenisfen te treeden. Nogmaals deed „ hij een tocht na den Oceaan, langs de „ rivier Eulecis. Hij vormde nieuwe „ ontwerpen van vermeesteringen , en „ deed nieuwe tochten ; doch was tot ,, de eindpaal zijns leevens genaderd. De dood van zijnen Boezem, vriend „ Hephestion, door buitenfpoorig drin„ ken veroorzaakt, ftrekte hem tot geen ,, affchrikkenden fpiegel. Hij fticrf op „ dezelfde wijze te Babijlon, flegts drie „ en dertig jaaren bereikt hebbende. „ Men zegt, dat hij aan zijne Leger-> ,, hoofden, op devraage, wien hij het „ Rijk naliet? antwoordde , den waar„ digften; 'er bijvoegende, wel tevoor,, zien, dat men bloedige Lijkftatienzou „ vieren. Zo veele vermeefterde Lan„ den dreigden , in de daad, niet an„ ders dan Inlandfche Oorlogen , en „ het onvermijdelijk van ëén rijten eens „ Koningrijks, veel te groot om onder „ het beftuur van één Mensch te Haan. M 4 PAN-  e 184) PANJAGELLO. En zie daar dan het einde van een taamlijk edelraoedigen Ourangoutang, die zo veel figuur in het Aapenland maakte, alleen om een zeer twijffelagtigen roem te behaalen! PO COCURANTE. Om bij de Nakomelingfchap voor een ^edugt Overwinnaar te boek te Haan, verwoest hij de Geflagten van zijnen tijd, en om uittefchktercn op deezen aardbol, verwoeltede hij haare aanzienlijkfte plaatfen! AAPJE. Gij hebt goed prediken, mijneheeren! — die er door verbeterd moesten worden, willen u niet hooren. * * + Ik ben met zuivere hoogachting enz. POCOCURANTE. DERTIGSTE BRIEF. EEN BESTE ARISTOCRAAT. Mijn zwakke Reisgenoot beklaagt zig bij aanhoudenheid over de verdocmlijke tijrannij van den Schoolmfiefter. Deë- zes  C 185 > ze, zegt hij, is de eenige oorzaak van alle mijne onheilen, ~—-. en hij is het, om dat ik, welgedaan heb. AAPJE. Laat ik u andermaal vertrooften, mijn lieve Panjagello ! met de voorbeelden van hen , die het Aapendom de voortreflijkfte dienften beweezen hebben, en juist daar door ongelukkig werden. POCOCURANTE. De vervolging is doorgaands tegen de beften ingerigt : want de goeden verbeteren ; maar vervolgen niet. PANJAGELLO. Laat hooren. AAPJE. Pbocion had zijn Vaderland onbetaalbaare dienften beweezen. Hij was een Keeshond , doch in zo verre een Ourangoutang, dat hij de Ariftocratie voorftond, evenwel in een goeden zin. Hij begreep, dat de Atheenfche Aapen, en over 't algemeen alle Aapen, wanneer zij zelf moeten regeeren, er bijfterflegt aan toe zijn. Het Volk, zei hij, is geheel onbekwaam en onbevoegd, om zelf 'hun eigen belangen te beftuuren. Het |s eveneens er mede gefteld, als in een M 5 groot  groot huisgezin , waar de kinderen den Meester fpeelen, en zelf de onbepaaldfte befchikking hebben, over eeten en drinken, flaapen en waaken, fpeelen en leeren! hoe drommel! kan het daar ooit wel gaan? pococurante. Hij had gelijk. — Nooit is het debeste Regeering , en nooit kan het de beste Regeering zijn , waar onkunde , vooroordeel en drift de wet Hellen. aapje. Phocion echter was de deugd zelf. Volgens zijne verdienften had hij de liefde en achting der geheele Aapenwaereld behooren te gewinnen , — want zelf dat geene, 't welk men hem als een misdaad aantijgt, zijn voorflaan van de Regeering der besten naamlijk, kwam bij hem voort uit eene zuivere Vaderlandliefde , die niet anders dan het al^ gemeene welzijn bedoelt. pococurante. En is een Ariltocratie die onontbeerlijk is. aapje. Dan! meer dan eens hebben wij reeds gezien, dat de Weldoenders der waereld,  reld, de grootste vijanden hebben en de gedugtste tegenwerking ontmoeten. ,, Het had niet veel werks in, (zegt „ de Gefchiedenis,) hemmisdaadenaan„ tetijgen. De Redenaars voeren tegen „ hem uit. Men hield hem verdagt, „ ontnam hem het Bevelhebberfchapover ,r 't Leger: waarop de befchuldigingvan „ verraad, en de veroordeeling ter dood „ ftraffe, volgde; dit alles gefchiedde „ in eene Vergadering , waar het wild „ gefchreeuw des Volks de meerder„ heid had. Volgens gewoonte gevraagd , welk eene ftraffe hij zig waardigkeur„ dc , verkoos hij de doodftraffe , mits „ men de andere befchuldigden , die „ verdagt en onfchuldig waren , gelijk „ hij, fpaarde. Allen werden ze verwe„ zen om Dollen kervel te drinken. De „ eenige last, welkenThocion, denver-? w giftigden kelk drinkende, ziinen Zoon „ deed geeven, was, dat hij moest ver„ geeten welk een ongelijk de Athe„ ners zijnen Vader aandeeden! op die „ wijze eindigde die wijsgeerige Held » zijn leeven. Phocion paarde met eene „ doorkneede Staatkunde en ervaarenheid » in krijgszaaken , moed en deugd: tot „ eenen  f, eenen meer dan ucbtig jaarigen ouder„ dom had hij het Vaderland, en in het „ Veld, en in den Raad, getrouw ge» diend ; Socrates in wijsheid evenaarde, 9, overtrof hij hem in het waarneemen » van de gewjgtigite posten. „ Naardemaal de verdienfte der Ge„ fchiedenisfe bovenal beilaat in vol„ genswaarcige voorbeelden in hclde„ ren dag te zetten, zullen wij nog twee 5, trekken van Fhecions braafheid op. „ geeven. Zijn Schoonzoon , Chari•>■> cles , gedagvaard en te regt gefield „ zijnde, om dat hij van den omkooper „ Harpalus geld genomen had , weiger„ de hij ten zijnen voordeele te fpree„ ken, hem verklaarende : Ik heb u „ tot Schoonzoon aangenomen ; doch „ die betrekking gelde niet dan in eer- „ lijke zaaken. Antipater, die hem „ beminde en hoogagtte , deed hem , „ op zekeren tijd, een verzoek, welks „ volbrengen de regtvaardigheid zou „ krenken ; hij antwoordde vrijmoedig: „ Antipater kan aan mij geen Vriend en « Vle'ier tevens hebben. DeAthe- „ fiers, van hunne dolle dwaasheid bekomen , richten een ftandbeeld op , „ ter  C 189) 4i ter cere van Phacion. .Dit ftandbeeld , gelijk zo veele andere , verweet hun a onophoudelijk de verongelijkingen, „ der braafheid aangedaan, en zij veri, beterden nooit deeze hunne verkeerd„ heidi ÏANJ AG.'LLO. Ik kan mij niet onthouden van tusfchen beiden ook kwaad op het Aapen en Keezenhondendom te worden. POCOCURANTE. En waarom? AAPJE; Om dat zij, als de Ourangoutangs niet ■wrevel en boos genoeg waren, zelfs meidewerkten, om de beste Keeshonden onder hen, den dood aan te doen. POCOCURANTE. Dit is het lot der faamenleevingen , die altoos beroerd moeten worden, is het dan niet door de boozen, het is dan door de zogenaamde goeden, welken in weerwil hunner verdienften, aan grillen, vooroordeelen en zwakheeden ondcrheevig blijven. PANJAGELLO. Dat is juist geen aanprijzing voor dit ieeven.- PO-  C T9° ) pococurante. Dat is waar, maar 't is het onderpand van eene eeuwige volmaaktheid. Ik ben, enz. pococurante. EEN en DERTIGSTE BRIEF. iets dergelijks. een ander voorbeeld , vervolgd» net Aapje , levert ons de Gelchiedenis op, in Demetrius Phalereus. Geduurende de Atheenfche Aapen en Keezen onophoudelijk bezig waren, om in hun eigen ingewanden te wroeten, — PANJAGELLO. Een dugtig bewijs van hunne onvolkomenheid ! POCn curante. Geen verftandig , onpartijdig beöordeelaar heeft hen ooit de volmaaktheid toegefchreeven. Dat zij er veeltijds op uit geweest aijn , om zig zelve te bederven, levert flegts een blijk op, hoe hoognoodig het zij, dat zij door verftan-  C 191 ) dige, deugdzaam» en eerlijke Bewindsluiden beftuurd worden. AAPJE. Terwijl zij dus bezig waren , zeg ik , maakte de Ourangoutang Casfander zig meefter van de „ Haven te Athene, en „ fchrijft den Inwoonderende Voorwaar„ den van den Vreede voor. Hij legt „ eene bezetting in het Kasteel , her„ Helt de Regeering der besten, endoed een' Burger verkiezen om het opper„ bewind te voeren. Men verkoos De„ metrius Phalereus, een' Leerling van „ Theophrastus, wiens verftand door de ,, weetenfchappen befchaafd was: wiens „ kundigheden en braafheid zig veree„ nigden om het algemeene welzijn te „ bevorderen. Hij regeerde tien jaa,, ren, met de grootste gemaatigheid en „ regtvaardigheid ; zonder vleien , *s „ Volks hart winnende, en, zonder ,, verbitteren , de misbruiken verbete„ rende. De Geldmiddelen vermeerderj5 den, de Stad werd opgecierd met ge„ bouwen, die den Burgeren weezenlij„ ken dienst deeden : want Demetrius „ keurde de onkosten , alleen tot praal s, gefchikt, gelijk die vau Perkles, af; »>hij  C ip3S ) i, hij had in alles de nuttigheid op '« „ ooge, en bedwong de weelde , die „ enkel ftrekt om ijdelheid en verwijfd„ heid te voldoen. „ Zijne aandagt veftigde zig 0p de „ zeden: vermids het heil des Burger„ ftaats daar van afhangt. Hij wilde , ,j dat de jeugd bovenal ter deugd ge„ vormd wierd ; dat deeze, in huis „ zijnde, de Ouders eerde, en, buiten „ het ouderlijk oog , eerbied voor zig s, zeiven had. Bedwongen door het „ Vaderlijk gezag, beheerscht door die 5i gevoelens van eer, welke niet toelaaten in 't heimelijk iets te doen, waar s, over men zig in 't openbaar zou fchaa,4 men, zouden zij hunne Voorvaderen „ waardig geworden weezen, indien de ,i vvetgeevende magt, in korten tijd, de ,j ondeugden van een bedorven Volk had „ kunnen ontwortelen. ,, Maar welhaast veranderde alles van „ gedaante. Demetrius Poliorcetes , „ Zoon van Antigonus; vertoonde zig , „ eenige jaaren laater, voor de haven „ van Athene, zeilde daar binnen, en „ verklaarde , van zijnen Vader gezon„ den te weezen oni de Atheners te « ver-  C 193 ) „ verlosfen, en de Volksregeering te herrtellen. Hij werd met groote vreug* „ debetooningen ontvangen , met de „ verregaandfte vleijerijen begroet, en „ met den eertijtel van Befchermgod „ beftempeld. Demetrius Phalereus , ,, voor heen bemind, was nu het voor„ werp van 's volks haat, die 't zelve ,, vervoerde , om hem als een Verraa„ der of Dwingeland te mishandelen. „ Men rekende het hem als een misdrijf « toe, tien jaaren lang een Macedoni,, fche bezetting in het Kasteel geduld „ te hebben. Dit was ook de misdaad „ van Phocion. Zo de een als de ander „ had dit gedwongen ingewilligd; voorts» „ dit bedwang noodig oordeelende om 's ,, Volks woede te beteugelen. De ftand„ beelden van Demetrius werden neder„ geworpen. De Gefchiedfchrijvers ver„ melden , dat 'er meer dan drie hon„ derd, te zijner eere, opgericht waren. „ Hij vertrok, een vrij geleide van Poli„ orcetes gekreegen hebbende. Op het ho„ ren van de verwoesting zijner ftandbeel„ den, verklaarden hij rustig: zij zullen „ egter de Deugden, waardoor ikze ver„ vvorven heb, niet vernielen. Door hardN „ nek-  C 194 ) „ nekkigheid ter doodftraffe verweezen , „ ging hij naar Egijpte, waarPtolomeus „ hem met zijne vriendfchap vereerde. Ik ben, enz. pococurante. TWEE en DERTIGSTE BRIEF. DE grootste ourangoutang van zijn tijd. jPanjagello begint langzaamerhand te beteren. Wij houden hem beftendig gezelfchap. Het Aapje vertelt de Gefchiedenis des Lands op zijne wijze, of hij leest dezelve voor. Dit geeft ons de aangenaamfte tijdkorting van de waereld. Gisteren hielden wij ons onleedig met het verhaal van een der gedugtfte Ourangoutangs, die ergens in het Aapenland den kop opftak , en voor wiens gevestigd bewind , eerlang het geheele Keezenland fidderde en bukte. Deeze Ourangoutang was Romulus. Hij was, zo de Ourangoutangs zeiden, van hemelfchen afkomst, zekerlijk, zei panjagello. Om daardoor gezag en eerbied in te boe*  C 195 ) boezemen, aan allen, die onder zijne tijrannij den nek kromden. POCOCURANTE. Ongetwijfeld! en nog heden ten dage , nu men de tijrannifche Koningen en Prinfen niet meer de Zoonen der Goden durft noemen, noemt men hen echter, Godvrugtigen, Steunpilaaren der rechtzinnige Kerk en dergelijken. PANJAGELLO. En, even gelijk het domme gemeen toen geloofde, dat hunne onderdrukkers in den Hemel gefabriceerd waren, gelooft men nu ook, dat veele jakhalzen, Dronkaarts en Hoerendoppen, Heiligen van den eerften rang zijn. AAPJE. Het Aapenland was in dien tijd woest, dom en onbefchaafd. De veelvuldige kleine Heerfchappijen, die genoegzaam allen op zig zeiven en onaf hanglijk van elkander beftonden , berokkenden zig onderling onöphoudlijke verdeeldheeden en oorlogen. Elk wilde gelukkig zijn, en de Ourangoutangs, die altoos voorgaaven, tot dit groote oogmerk te willen medewerken, hitften geduurig de Aapen ea Keezea aan, om elkander t» belee-  C 196") digen en te vermoorden, ten einde gelukkig te worden. p 0 c oc uR A NTE. Maar in de daad, om altoos meester van het fpel te blijven. Zij kenden den verdoemlijken Staatsregel : Verdeel en heersen ! AAPJE. „ Te midden van deeze ongerijmdhee„ den zien wij Romulus, het hoofd ee„ ner bende Roovers, den moordenaar „ zijns broeders Remus, hutten bou„ wen, op den grond van de Stad Alba; „ en, met omtrent drie duizend Man- nen, den grondflag leggen van eenen „ Staat, die de grootfte Opperheerfchap„ pijen verzwolg. Wij zien hoe hij het „ getal zijner Onderdaanen vermeerdert, „ door een veilige wijk te verfchaffen „ aan alle Schelmen en Onverlaaten , „ die hem wilden 'gehoorzaamen. De „ Sabijnen weigerden hem Vrouwen , ter „ bevolking zijner Stad; hij lokt ze der„ waards,door Spelen te geeven,neemt „ de jonge Dogters, gewapenderhand, „ weg,en geeft ze aan zijne Krijgskneg,, ten tot Vrouwen. Tot den oorfprong j, der meeste Rijken opklimmende, zul- len  C 197 ) „ Ien wij desgelijks niets dan fooverijen 5, en gewelddaadigheden vinden. Indien Romulus niets meer geweest „ was dan een ftoute waaghals, zouden „ de nabuurige Volken, ongetwijffeld, „ de Stad Romen in de geboorte ge„ fmoord hebben. Maar hij had Staatkun„ dige inzigten, en bevestigde zijn be„ gonnen werk, zo wel doordekragtder „ wetten, als door het geweld der wa„ penen. Het Staatsbeftuur van Romen „ verdient, van den eerften oorfprong „ af , onze opmerking. Het was eene gemengde Alleenheerfching, overéén„ komftig met het Character en de ge„ woonten der Barbaaren, die de groots„ te vrijheid behielden, door Koningen „ aanteltellen. Romulus, met den „ tijtel van Koniüg bekleed , bemerkte „ wel, dat het Volk zig niet zou laaten „ onderdrukken, en dat hij aan 't zelve „ een gedeelte des Bewinds moest af„ liaan, of zelve het roer der Regeerin- „ ge laaten glippen. Terftond ver- ,, deelde hij het Volk in drie Tribus, „ dat is wijken, en elke Tribus in tien „ Curias, of kerfpelen. Vervolgens vcr9> deelde hij zijn klein Landgebied in N 3 „ drie  C 198 ) „ drie ongelijke deelen. Het een was „ toegeheiligt aan den Godsdienst, het „ ander moest de inkomften van den „ Staat goedmaaken ; het derde was voor „ de Burgers, die elk omtrent tweemor- „ gen Lands bezaten. Wijders ftel- » de hij den Raad aan, beftaande uit „ honderd Perfoonen, deeze moesten op » het onderhouden der wetten agt gee- ven, over zaaken van aangelegenheid » raadpleegen, en hunne overleggingen, » aan de Volksvergaderingen vooriïellen. „ Het regt van beflisfen behoorde het „ Volk; doch die beflisfingen moesten „ bekragtigd worden door den Raad. — „ Het bevel over de Krijgsmagt, de za- menroeping des Volks en Raadsverga„ deringen, het oordeel over de zwaar. ,„ fte ftukken, de waardigheid des Op„, perpriesterfchaps, behoorde den Ko- „ Door dus de drie magten onder één 5, te mengen, had Romulus het middel „, gevonden om het Volk genoegen te gee„ ven, en zijne eigene heerschzugt te „ voldoen. Hij kon den Raad , welks „ leden aan zijne keufe Honden, beftuu» ren. De Krijgsmagt, de Godsdienst, r> het  c i99 ) » het Regt, hield hij in handen , om „ het Volk in onderdaanigheid te hou„ den : en , fchoon hij aan 't zelve de „ voornaamfte regten der Opperheer„ fchappije gelaaten had, in het geeven van „ wetten, het kiezen van Overheden» „ het beftemmen van Oorlog of Vrede, „ had hij de middelen , om de ftemmen „ te beftuuren , in zijne magt, 't welk „ hem, de zaak in den grond befchouwd „ zijnde , eenigzins tot Opperheerfcher „ maakte. Twaalf Gerechtsdienaars (Lic„ tores) vergezelden hemalsLijfwagten, „ elk een bundelbijl draagende, het gc„ woone merkteken der Heerfchappij on„ der de nabuurige Hetruriè'rs; zulk een „ vertoon zette de Koninglijke waardig„ heid agting bij. Hij voegde daar ne« w vens eene bende van drie honderd uit» „ geleezene Jongelingen. Zij waren alle „ Ruiters, doch ftreeden te voet en te „ paard, naar dat de gelegenheid eisch» „ te, of de grond wilde toelaaten. Hij had dus allen fchijn van billijkheid aan zijne onbepaalde ftaatzugt gegeeven, en had alle magt in handen, om dezelven te handhaaven. Deeze Ourangoutang lag dengrondflag N 4 vaa  Van het Roomfche Aapenland, dat, de grootste uitgebreidheid verkrijgende, de waereld de wetten voorfchreef. Gij kunt zelf er de Gefchiedenis op naarleezen. Wij hebben ons verder onledig gehouden met deeze Gefchiedenis te doorbladeren , terwijl ons Aapje bezig was, met eenige verfnaperingen voor ons bereed te maaken. Gij kunt verzekerd zijn, dat ik altoos met alle hoogachting ben, pococurante. ;DRIE en DERTIGSTE BRIEF. dood van den vader der grootste sur angout angs. De Ourangoutang Romulus, dus vervolgde het Aapje, fchijnt het model geweest te zijn van de meesten der volgende gekroonde Ourangoutangs. Hij maakte goede en kwaade wetten, — niet om dat ze goed of kwaad op zig zelve waren, maar om dat ze aldus in zijn kraam te pas kwamen; hij was edelmoedig en wreed j vreedzaam en oorlogzugtig, en dit  dit alles was enkel, om er zijn heersclizugt den ruimen teugel door te vieren. POC OCURAN TE. Die kunst verdaan de Menfchen ook. PANJAGELLO. Maar hoe kwam deeze knaap aan zijn einde ? AAPJE. Het middel dat hem groot maakte heeft hem ook ten val gebragt. POCOCURANTE. Zijn Heerschzugt? AAPJE. Na dat zijn Troongenoot TitU" Tatius om hals was gebragt, en Romulus, zijne overwinningen verder uitbreidende, te trotfcher werd, vertoonde hij zig in de volfte kragt van een Ourangoutang. Hij verliet zig geheel en al op zijn Zoldaaten, en zag met verontwaardiging op de Aapen en Keezen, die zijnen Raad uitmaakten, neder. Zijn troon was het oogpunt, waar op zeven en veertigduizend Onderdaanen, en dat wel voor het grootste gedeelte Ourangoutangs, zig blind moesten kijken , en waarop en waarom alle hunne verrigtingen moesten uitloopen. Hij liet misfchieu een fchaN 5 duuw  van Recht in zijn ftad blijven; doch daar de Rechters volflrekt van den Dwingland afhanglijk zijn, en zig geen ander rigtfnoer , ter volging in hunne uitfpraaken, dan den wil van den Heerschzugtigen vooritellen, kunt gij wel begrijpen , wat recht er voor een armen drommel van een Aap of Keeshond te behaalen was! PANJAGELLO. Wij begrijpen zulks zo leevendig, als of wij zelf Aapen waren. AAPJE- De Ourangoutang tijrannifeerde dus onbepaald, en het was gelukkig voor de Aapen, dat hij ook de ftoutheid had om de Ourangoutangs op den kop te komen. PANJAGELLO. God dank! dat zij ook eens een beurt kreegen! AAPJE. Maar dit kan nooit lang duuren. Zo lang als het op knevelen en verdrukken van Aapen en Keeshonden aankomt, dan fpannen de Ourangoutangs met vereende kragten faamen, maar wan- , neer een hunner'het waagen durft, om zijn  C 203 ) Zijn Makkers op den huid te vallen ; 1 dan fteeken zij brommende de oorenop, en rusten niet, voor dat hunnen Geweldenaar , 't zij door list of geweld , van kant geholpen is. PANJAGELLO. Welk een zegen is het dan voor een Land, waar veele Ourangoutangs zijn , wanneer er een den Baas over allen fpeelt ! Dan heeft men niet flegts het vermaak van zulk een geweldigen Jaager, door zijn eigen Honden te zien doodgebeeten , maar ook het ge¬ luk , om er van verlost te worden. PO COCURANTE. Helaas: men word van dien eenen als dan verlost, maar in plaats ' van eenen Dwingeland komen er dan : honderd en meer , die heerschzugtiger zijn dan hij , die verdelgd is, uit zijn asch te voorfchijn. AAPJE. Romulus had een Raad, (alleOurangoutangs,) welken hij gehouden was in veele zaaken te kennen. Dit was een vernedering in zijne oogen. Hij liet den Raad aan zijn plaats en deed zijn zin. PO-  C S04 5 P OCOC URA N TE. Dat moet hem eenmaal kwalijk bekomen. AAPJE. Dit deed het ook, want de Raadsheeren maakten eene heimlijke faamenzweering en — vermoorden hem. PANJAGELLO. Voortreflijk! POC OCURANTE. Maar de Raad zelf bleef er toch.' — AAPJE. Romulus was genoeg door zijne woeste Onderdaanen bemind, om onder hen gedugte wreekers te vinden. De Raad wilde dit voorkomen, en ftrooide onder het Volk uit, dat de Held, de godvrugtige Romulus ten Hemel gevaaren was. PANJAGELLO. Zo als dergelijke knaapen nog daaglijks ten Hemel vaaren! POCOCURANTE. Ten minsten door de Geestlijkheid er in gezet worden. AAPJE. Deeze list gelukte, en de Raadsheeren bekleedde, bij beurtwisfeling de Koninglijke waardigheid. po-  ïococu rante. En dus kreegen de ongelukkige Aapen en Keezen zo veele Romulusfen als er Ourangsoutangs waren. * * * Panjagello word hand voor hand beter. Echter zal het nog eenige dagen aanloopen, eer hij volmaakt herfteld is, dus nog al meer hiftorieele brieven. Ik ben, enz. pococurante. VIER en DERTIGSTE BRIEF. de geschiedenis vervolgt. Gij ziet , (zei het Aapje tegens ons, het dikke Boek der Gefchiedenisfen op zijn fchoot houdende,) dat ikgeeneuitgezogte Hiftorietjes van de Ourangoutangs en Keeshonden aan u mededeel. Ik fla hier en daar het boek open , en lees of verhaal de daad en van hem, die mij onder 't oog valt. ( Maar verveelt het u niet, Heeren ? PANJAGELLO. Geenzins! ik word er hoe langer hoe ge-  C 206 ) gemoedigder door: want ik zie, dat van ©nheuchlijke tijden af, de Keezen en Aapen in de verdrukking zijn geweest, om dat zij goed en deugdzaam waren-, en dat de Ourangoutangs altoos ten geesfels hunner natuurgenooten ftrekten, om dat zij trotsch, wreed en boos waren. ■ Het ongeluk van anderen verligt zekerlijk het lijden der edelmoedigen niet; maar, wanneer dit den loop der dingen is, van ouds her af, dan getroost een verflandig Man het zig , en hij kan zelf lachen, om het rollen van den aardkloot. pococuran te. Maar, op welk een Ourangoutang zult gij ons nu vergasten ? aapje, het boek openfiaande. Wij zullen zien welken wij aantreffen. panjagello. Ik geloof dat gij weinig mis kunt in dat Boek. aapje. Zo min als in de waereld. Hier vind ik Tarquinius Superbus, een Ourangoutang, die onze opmerking verdiend. PAN-  C 207 ) PANJAGELLO. Laat hooren! AAPJE. „ Tarquinius bijgenaamd Superbus, of den Trotschen , ter aanduiding van zij „ nen hoogmoedigen aart, en verwaand „ gedrag, bevlekt met het bloed van den „ allerfnoodften Vadermoord , zette zig „ zeiven, zonder den Raad of het Volk „ gekend, en derzelver goedkeu ring ver„ worven te hebben, op den Throon j „ zijne geaartheid, en de wijze waarop „ hij zig de heerfchappij had aangema„ tigd, maakte het bijkans onvermijde„ lijk dat hii als een Dwingland regeer„ de. Onregtvaardigheid en geweld na„ men de plaats der wetten in. Doch „ als een bekwaam Dwingeland verzuïra„ de hij niets wat ftrekken kon, om zijn ne magt te verfterken en uit te breiw den. Door de onderdrukkingen haalde „ hij zig den haat der Burgeren op den „ halze; hij zogt zijne fterkte en fteun „ in de krijgsknegten: van welken hij, „ door gunstbewijzen en weldaaden, een ) „ gedeelte op zijn zijde trok. Eene tal„ rijke lijfwagt van vreemdelingen waakw te te zijner befcherminge ; terwijl de « aap-  C 208 ) „ aanklagten en de ftraffen overal fchrik „ verfpreiden, en men geen hulpmiddel „ over had om zig tegen de onderneeM mingen der Dwinglandije te vcrzet„ ten; de Volksvergaderingen, bij open„ baare Bevelfchriften, verboden zijnde. „ Zie hier een' loozen ftaatkundigen » trek van Tarquinius. Verfcheide lie» den van Raadsheerlijken range, na Ga» bii, eene ftad der Latijnen, gevlooden „ zijnde , hadden de Invvoonders tegen „ den KoBing opgehitst. Zijn Zoon Sex„ tus, wiens gangen hij beftuurde, ge„ liet zig tegen zijnen Vader, ter oor„ zaake van eenige onmin en kwalijke ?> behandeling ingenomen , hem vijan» dig te weezen, waarop hij zig na die „ Stad begaf. Daar binnen met vreugde » ontvangen, (peelde hij zijnen verrader» lijken rol zo wel, dat hij het bevel » over de Krijgslieden kreeg. Hier op » zond hij zijn Vader een vertrouwden » Boode, om te verneemen hoe hij moest » handelen. Tarquinius wilde nog met » woorden zijnen last laaten overbren» gen, nog dien aan gel'chrift vertrouv wen, en bragt den Boode in den Tuin, „ floeg , in diens tegenwoordigheid de „ top-  Oo95 toppen van de hoogstopgefchoote flaap,', bollen af, en liet hem , zonder eenig „ ander antwoord, heenen gaan. Sextus „ begreep het gegeeven teken, bragt de „ voornaamste Gabiërs om hals , en zette „ de poorten der Stad voor zijnen Vader „ open. , ,. „ De Dwingeland voegde dapperheid ,, bij zijne wreedheid. Hij behaalde de „ overwinning op alle zijne Vijanden. „ De Raad was magtloos; het verdrukte „ Volk droeg het knellend juk, zonder „ te durven klaagen. Rome fcheen aia „ 't kwijnen, en in dien moedloozenftaat „ gebragt , waar mede doorgaands dé „ flavefnij der Volken eenen aanvang „neemt. „ Een ftaatkundig bedrog, (want rrieri „ kan van dit ftuk niet wel een ander. „ denkbeeld vormen,) nam het Bijgeloof „ te baate om het Volk nog onderwerpë'„ 1 ijker te maaken. De Gefchiedfchrij„ vers vermelden, dat zekere Onbekende 55 Vrouwe ten Hove verfcheen, niet né- 1 „ gen Boekdeelen , welke zij aanbood „ te verkoopen; doch waar voor zij ee„ nen zeer hoogeh prijs vorderde. Wan„ neer Tarquinius wèigerdezo veèlg'elds ö daat  C 2IO ) „ daar voor te geeven, ging zij heenen „ en verbrandde er drie van. Eenigen „ tjjd daar na kwam zij weder, eneisch„ te denzelfden prijs voor de zesoverge" bleevene. Hier op werd zij als eene „ zinnelooze aangezien , en met fmaad „ weggedreeven. Niet te min waagde „ zij liet , na er Wederom drie ver" bra?d te hebben , ten derdenaiaale » weder te komen , en begeerde zo " vcd v°or de drie overige , als zij » voor alle negen geéischt had. Tar* quimus deed die Boeken in de han» den der Wichelaaren ftellen ; dee^ zen erkenden ze voor de Godfpraa„ken der Sibijlle van Curna, en hiel„den ze voor een' onwaardeerbaaren „ fchat, dien de Koning, tot welk een „ prijs ook, moest koopen. TarquiniuJ „ volgde hun raad ; de Vrouw ontvin* n de geëischte fomme , en verdween" „ Deeze Boeken, op 't allerzorgvuldigst „bewaard, waren in de handen van „den Vorst, en vervolgends van den „Raad de onfeilbaare uitleggers van „ den wil der Goden, Uitlees die „men deed fpreeken als het nodigVas, » en van wejke men de Godfpraaken , » naar  C2H ) '„ raar eisch van zaaken , ontleende. „ Met dusdanig een werktuig voorzien, „ zou men een bijgeloovig Volk geheel „ naar zijn zin zetten. Ik ben, enz. pococurante. VIJF en DERTIGSTE BRIEF. ïiet tegenovergestelde van! hebt uwe vijanden lief. 't Is onbegrijplijk , riep Panjagello met een foort van geemlijkheid uit, dat er Menfchen gevonden kunnen worden,. die lust en vermaak hebben, om hunne Natuurgenooten te kwellen en te vervolgen ! •. . aap je. Dezelfde uitroep zou ik ook, ten opzigten dér Ourangoutangs, kunnen doen. panjaglllo. Maar, in den naam der Goden ! wat voor vergenoegen fteekt er toch in het plaagen van anderen? pococurante. Geen ander, dan het genoegen vanon0 a be-  C aia ) bepaald het gebied te voeren en volkomen Zijn zin te hebben. panjagello. Maar, — pococurante. Maar, hebt gij ook niet gaarne uw zin ?' panjagello. Wie leeft er die niet gaarne zijn ziri heeft ? poc ocurante. Gij hebt nu hw zin , om de waereld ta willen wel doen, en anderen om ze kwaad en alle onheilen te berokkenen. panjagello. Maar hoe kan? - pococurante. Hoe kan? hoe kan? ik kan u & les met beantwoorden. Dit kan zeer wel weezen, om dat de Menfchen niet verftandjg, niet deugdzaam , niet volmaakt zijn. panjagello. Wat moet ik dan van de waereld denken ? pococurante. Dat zij een ichool van voorbereiding en beproeving tot de eeuwige volkomenheid fe He* Toneel* wik zig  2ig aan ons vertoont, is maar een klein ftukje van het groote Schouwfpel, waar van wij het geheel niet kunnen zien. Alles is een ordenlijke ketting , geregeld aaneen hangende , doch wij befchouwen er flegts een enkele fchakel van. De wijze ziet, en fchort zijn oordeel op, tot het laatste bedrijf, wanneer alles zig ontknoopen zal. AAPJE. Mijn lieve Panjagello! gij knort op de Menfchen, maar hoe zoud gij niet knorren op de Ourangoutangs, wanneer ik u de gewoonte verhaalde der Romeinfche Ourangoutangs, die de vervolging zelf tot na dit leeven uitrekte ! PANJAGELLO. Van den Kanzei heb ik dit onder 't Menschdom zomtijds ook wel gehoord, fchoon ik dan altoos dagt, dat de vervloekers, door hun al te groote geleerdheid tot raazernij overfloegen. —— Maar heeft dit indedaad een volksgewoonte geweest? AAPTE, o Ja! en dat wel bij het beroemdfte Volk,bij de Romeinfche Ourangoutangs. O 3 lÏQt  C 114) Het Gefchiedbock openende. De grüüwcleti van den Oorlog hadden zekerlijk alle bedekzelcn noodig, 't was onvermijdelijk , dat de' Natuur er een afgrijzen van had,' en wanneer men niet voorzag in de uitwerkzels van het Medelijden en de Menschlievenheid, dan ftond het gefchapen, dat de heerschzugtige Ourangoutangs wel dra" vérfteekeri zouden weezen, van alle die bloedige en doodlijke middelen, waardoor zij hun ijzeren juk aan de Aapen en Keeshonden opdringen. POCOCURANTE. Dat is juist aangemerkt. AAPJE. Men heeft daarom het plaagen, "mishandelen en vermoorden van vveereloozen en onfchuldigcn , met een zweem yan Godsdienst bedekt. Men heeft eea denkbeeld doen gebooren worden, als of het Opperweezen behaagen fchepte in hét wreed vermelen van onnozele weezens, welken men den Naam van Vijanden toevoegden. v „ De Romeinen, zeg ik, vervloekte „ ltaathker wijze hunne Vijanden, en t weezcn ze den helfche Goden toe. Dus  C"5) Dus leezen wij van Scipio,' die, (op de puinhoopen, van Carthago, en op de Lijken der" verflagenen, die reeds Romens wrok met hun bloed voldaan hadden,) deezen Vloek uitfprak: „ o Vreeslijke Pluto! en gij, onderv aardfchc Schimmen ! laat tegen het „ Cartaagfche Volk angst , fchrik en „ wraak los l' Laat de Volken en de Ste„ den, die tegen ons de Wapens opge» vat hebben,"vernield worden! Ik lever „ aan u, o helfchc Razcrnijen! over, alle „ Vijanden van mijn Gemeenebest, in „ mijnen Naam, in den naam. van den „ Raad en het Volk van Rome. POCOCURANTE. Tegenwoordig is het formulier anders , fchoon het in -t zaaklijke op een uit komt. AAPJE. De aanmerking van onzen Historiefchrijver is uwer aandagt waardig. Dus laat hij er op volgen. „ Zig tegen de Dwinglandij van Ro,, men te verzetten, was derhalven gen noeg, om een Slagtoffer der helfche „ Goden te worden. Dergelijke VervloeM kingen vermeerderden buiten twijffcl, O 4 den  den moed en het vertrouwen des Zol„ daats; doch hoe zwaar moeten ze niet „ gevallen zijn voor een Mensch, die „ een aandoenlijk en gevoelig hart in den ?, boezem droeg! pococurante. Men ziet er zekerlijk de verregaande kwaadaartigheid en wraakzugt van Geestlijken en Waereldlijken in, maar eene zaak is er, die alles afdoet, en die, in dergelijke gevallen, den Onfchuldigen niet alleenlijk vertroost, maar hem over dit foort van Vervloekers ook hartlijk kan doen lachen! panjagello. En wat is dat? pococurante. Dat is, dat deeze Vloeken nooit Verhoord worden. _ Dat is waar ! zei Panjagello en liet zig voor dat oogcnblik met de Waereld bevreedigen. Ik ben, enz. POCOCURANTE. ZES  ZES en DERTIGSTE BRIEF. een wreede ourangoutang. Met blijdfchap kan ik uberigten dat Panjagello thans zo goed als geheel herfteld is. Wij genieten de grootfte vriendlijkheid en gastvrijheid bij ons Aapje. Wij flïjteri den tijd niet het nuttig onderzoek der gefchiedenisfen. Wij maaken vergelijkingen tusfchen deeze Ourangoutangen; en de Menfchen, en de tijden elkander opweegende^kunnen wij onmooglijk vinden, dat wij er beter aan toe zijn, dan onze Voorvaderen. De dingen, (op zijn best genomen,) zijn alleenlijk van naam veranderd, en de Menfchen hebben eenige andere uitwendigheeden en vooröordeelen aangenomen. panjagello. Als dit zo is, gelijk ik geloof, dat het zo is, dan is het best, om zig maar te vreeden te houden, en de zaaken te neemen zo als ze vallen. aapje. Wanneer ik voortging met u uit de Gefchiedenis nog eenige ftaaltjes voor O 5 te  C H8 ) te leezen , dan zoud gif volkomen overtuigd worden, dat de Waereld altoos wat het zaaklijke aangaat, zig zelve gelijk is gebleeven. Altoos waren, en nog zijn er Hecrschzugtigen en Dwingelanden. Altoos waren, en nog zijn er bloedgierige, wrecde en onverzoenlijke Vorften! Altoos waren,en nog zijn er, wellustige, dronke en zotte Printen ! Altoos waren, en nog zijn er Aapen en Menfchen, die voor dergelijke Monflers der - Natuur nederknielen en hen ten diende ftaan. h Verveelt u immers niet nog eenige kleine Haaltjes te hooren? TA N J AGELLO. In 't geheel niet. AAPJE. Luistert dan, wat de Gefchiedenis van Caligula zegt; „ Caligula baadde zig in bloed. Mij „ maakte eenen aanvang met den moord „ van Tiberius en Macro. In wrecdhee„ den fchiep hij vermaak. Bloedtehande „ met zijne Zusters, overfpel met veele ,, Vrouwen van rang te plcegen,fchasm„ de hij zig niet; hij tehaamde zig alleen „ den grooten Agrippa, die van laage » afkomst was, ten Grootvader gehad „ te  Oio) w te hebben; en wilde doen geloo'ven, „ dat zijne Moeder Agrippina voortge„ fprooten was van Augustus en Julia, „ de Dogter van Augustus. Hij „ fpeclde de perfmadie van alle Go„ den , deed zig aanbidden , nu eens als „ Jupiter, dan eens als Bachus, Hercu' les, enz. Eindlijk behandelde hij, „ door een gadelooze zotheid vervoerd, „ zijn Paard als zijn gunfteling, en kreeg „ het in den zin om 't zelve tot de Bur„ gemeesterlijke waardigheid te verhef„ fen. " „ Deeze en dergelijke (lukken, ver„ onderftellen eene baarblijkelijkekrank„ zinnigheid, en men kan zig niet wel „ verbeelden, hoe de Romeinen een zo „ woedende dolleman konde gehoorzaa„ men. Het berigt van zijne verkwis„ tïngen, rooverijen, en dwingelandfche „ afperfingen ," gaat alle waarfchijnlijk„ heid te boven. Het zijn daaden van „ zotheid, of ongcloofllijke buitenfpoo„ righeden. „ Alle mogelijke wreedheid is begreepen in eenige gezegden van Caligula, „ als bij voorbeeld: Slaat hem in dier„ voege , dat hij gevoel van zijn dood heb. „ bel  ( sao ) » be! Gave den Hemel dat het Ro- n memfche Vo/k maar één hoofd had, >t „ welk met éénen flag kon afgekapt Wo% » den ! Op zekeren dag bij de Burgep meesters in eenen fchaterende lach uitf barftende, zeide hij: Ik dagt dat ik, «met één oogwenk, u beiden kon d n ombrengen! „ Caligula, zo lafhartig als bloedgie„ ng kreeg het in den zin om aan 't * h00fd van zijn Leger te verfchijnen, „ en gaf een klugtfpel, welks belachlijkl » heid de Gefchiedfchrijvers mogelijk nog vergrooten. Hij liet zig aan den „ oever des Rhijns brengen, als gereed „ om een gewichtigen Krijgstocht te doenr P een gedeelte zijns Lijfwagts in een „ bosch verbergen, dit, als waren het „ vijanden , overrompelen : vervolgens „ zegetekens pprigteri, en overwinning • bI:lafen toog na den Oceaan; „ op de kust tegen over Groot-Brittanje, " fït ve™eesteringhij bedagt was; „ hij ftelde zijn Leger, op den oever " in flag°rde, gaf het teken tot het ge- " Tgti Tder dat hiJ'iemand ^ beftrij„ eten had; deed zijne Soldaaten fchulp pen zoeken,en, trotsch op deezen roof „ des  £ 331 ) s, des Oceaans , keerde hij na Rome „ weder^ om- de eer eencr zegeftatie te ;, ontvangen. „ Hoe zeer de Romeinen, door flaaf\ y fche onderwerpinge , ook vernederd waren, kon het niet anders weezen* „ of eene zo fchriklijke Dwinglandij eens „ harfenloozen moest zamenzweeringen „ veroorzaaken. Cherea , Krijgsgemeens„■ man eener bende Lijfwagten, verloste „ Rome van dit Gedrocht, zonder het „ te ontheffen van de ondeugden, die „ de onheilen van den Staat deeden ftand „ hóuden. De Dwingeland werd , in „ het vierde Jaar zijner Regeeringe, „ vermoord. PANJAGELLO. Om juist Paarden tot de waardigheid van Burgemeester te verheffen, dit is thans geheel buiten de mode. POCOCURANTE. Misfchien ware het wenfchelijker Paarden , dan Zotten en Boozen aan 't hoofdi te hebben.- PANJAGELLO.' Men kon ze ten minften nog op üé zetten. p o*-  C 2S2 ) POCOCURANTE. En zig voor hun agterfte pooten wagCen. PANJAGELLO. Die Veldflag tegen den Oceaan was ook een ftaaltje van zotheid. POCOCURANTE. Dat is waar! maar 't is oneindig beter tegen de Zee, dan tegen zijn eigen Burgers, met een bloedgierig voorneemen en onbeperkte wraakzugt, te veld te trekken. PANJAGELLO. Vat gij het pleit op voor Caligula? POCOCURANTE. o Neen! Maar ik kies van twee kwaa'den het minde. * * * Ik ben, enz. POCOCURANTE. NE-  ZEVEN en DERTIGSTE BRIEF. iets wonders! een vorst, wiens wijf baas is. Ik kan mij niet onthouden, riep het Aapje, het Geichiedboek verder doorbladerende, om u nog iets voor te hou-den , dat mooglijk onder de Menfchen hooit is voorgevallen. panjagello. Dat zou meer dan een wonderwerk moeten weezen! pococurante. Uwe Ourangoutangen hebben niets op' de onzen vooruit. panjagello. Laat hooren wat het is. aapje. Het is een Vorst, die vrij goedaartig, van humeur is ; maar die door zijn Wijf geregeerd en bedurven word. pococurante, hartUjk lachend». Gij maakt een pasquil op ons, geloof ik. aapje. Gebeurt dat dan onder de menfchelijke Voriten ook? pan"  C m) PANJAGELLO. _ o Neen ! neen ! neen ! in \ geheel hiet! en vooral in deezen tijd niet. POCOCURANTE. Laat ons de Historie hooren. AAPJE. De Vorst, dien ik bedoel, was Claudius, een Keeshond zo lang hij aan zig zelve gelaaten werd, doch een Ourang* outang zo dikwils hij kvvaade Raadsluiden, P ANJA CELLO. Of zijn Wijf gehoor gaf. A A P J E. Hij was Keizer der Romeinfche Aapen. De Gefchiedenis tekent hem dus: „ Hij was, fchoon reeds vrij bejaard, „ nog in een foort van kindsheid, zwak i, van geest, ftomp, — PANJAGELLO. Door zijn onmaatig zuipen, misfchien? AAPJE. Dat weet ik niet. * Hij was onbekwaam tot alles," r ANJAGELLO. Behalven evenwel om zig tot een werktuig van geweld, door zijn Wijf te laaten gebruiken. AAP-  AAPJE. „ Eene nieuwe fchetsvaneen Mensen,' £ zo als zijn Moeder hem noemde. Zijn „ ongepast lachen, zijne zotte houding, „ zijne laagheeden, weezen uit dat hij „ een flegthoofd was. . PANJAGELLO. . Maar hebt gij geen abuis? Spreekt de Historiefchrijver daar van een Vorst, dié reeds dood is? , . AAPJE. Ja ! hij fpreekt van Claudius." POCOCURANTE. Zoó! zoo! AAPJE. Ik zal met leezen voortgaan. PANJAGELLO. Als het u gelieft. POCOCURANTE. Gij kunt daarom uwe aanmerkingen wel tusfchen beiden maaken. PANJAGELLO. , , Ik geloof, dat zulks niet noodig zal. zijn , want de Eenvoudigfle Toehoorder kan er zonder verder onderrigting gëmaklijk het zijne uitneemen. POCOCURANTE. Die de Schoen past trekke hem aan.' P AA F-  AAPJE. „ Door eenen Caligula op te volgen, „ kon Claudius van natuur göedaartïg, „ zonder veel moeiten aan te wenden, „ zig doen aanbidden. Hij daagde in „ den beginne, door een gedrag, tegen „ dat zijns Voorgangers overgefteld. Hij „ verbrande twee gefchrifteii, getijteld „ bet Zwaard en de Dolk, waarin dat „ Monfter de Naamen had opgeteekand „ van allen, die hij ter doodflraffe ver„ wees. Hij fchafte de nieuwjtarsgc„ fchenken , (eene laage en haatlijke „ kneevelaarij,) af'; hij verbood elk, die „ Vrienden had, den Keizer tot erfgenaam „ te benoemen; een ander fchandelijk „ middel, waar door de Vorften , zonder „ fchaamte , zig verrijkt hadden. De » goedertierenheid en menschlievenheid » feheenen de wreedheid en ontmenscht„ heid op te volgen. Maar men mogt billijk » de zwakheid van ee» hoofd, vatbaar * voor allerlei indrukzelen, wantrouwen, * als 't welk goed of kwaad zou doen, naar » maate het goeden of k waaden raad kreeg.- „ Eene Vrouwe , de fchandvlek haarer g, Sexe.' Mesfalina, de Echtgenoote des * Keizers, vertrouwde alles aan eerver- gee-  „ geeten Bedienden, aan eenen Narcis„ fus, eenen Pallas, en andere vrijge„ maakten; Schelmen, wier verbaazend „ groote.rijkdommen niets* anders dan de „ oogst hunner misdrijven konden wee„ zen. Men gevoelde eerlang, hoe fchrik„ lijk het gezag is in zodanige handen. „ Deeze Vrijgemaakten verkogten alles; „ beftuurden de daaden en eenigermaate „ den perfoon huns Meesters; openden: „ en flooten den toegang tot hem, voor „ wien het hun behaagde ; fchreeveni „ zijne bevelen, of veranderden ze, naar • welgevallen; met één woord, zij re„ geerden op zijn' naam, en Mesfalinst „ bediende zig van hun, tot het vol„ voeren haarer verfoeilijke ontwerpen, j „ Deeze fchaamtelooze en geile Vor„ ftinne blaakte in liefde tot Silanus i „ haaren Stiefvader. Hem niet kunnende „ verleiden , zwoer zij zijn verderf. Zij „ beraamde met Narcisfus de middelen, „ ter volvoering van' dit fchelmftuk. Op' „ een vroegen morgen ftoof Narcisfus, „ geheel verbaasd, de Kamer des Kein zers in, en zegt hem, in een droom " gezien te hebben , dat Silanus hem: l doorftak: Mesfalina betuigt, verfcheiP ï ' „ dén'  C sa8 ) „ derï nagten dit zelfde gedroomd te heb„ ben. Op dit eigen oogenbük verfcheen „ Silanus, door een verzonnen bevel op „ ontbooden. De vreesagtige Claudius, „ wiens inbeelding , door de vertelde „ droomen getroffen was, geloofde zij„ nen Moorder te zien, en deed hem, „ op 't eigen oogenblik ombrengen. Uit „ dit ftaal kan men over andere bedrij„ ven oordeelen. panjagello. Dat was een Duivelin! aapje. De Vloek van 't Aapendom! pococurante. En echter nu en dan naarvolgingswaardig geoordeeld. aapje. Men vind altoos Weezens, die grootsch zijn op gruwelen. panjagello. Die verleid worden door ftaatzugtige Hovelingen. pococurante. .Die' toejuichingen en Lof vail baatzugtige Dweepers ontvangen. panjagello. En door het gemeen als Godinnen worden aangebeden. aap-  aapje. Wilt gij nog meer dergelijken uit de Historie ? pococurante. Dat zou overtollig vveezen, want wij hebben de Natuur voor ons. » » * Houd u van mijne achting verzekerd, en geloof, dat ik ben, enz. pococurante. AGT en DERTIGSTE BRIEF. nero. Het Aapje was regt op zijn dreef. Hij merkte , dat wij een uitfteekend genoegen in zijne verhaalen en voorleezingen fcheptcn. Wij ftaan er eveneens bij, zei Panjagello. Als de zieken, die gaarne van ziekten; als de kraamvrouwen, die gaarne van bevallen , enalsdemeisjes , die gaarne van trouwen en vrijen fpreeken. pococurante. Vermits wij ons in 't geval bevinden, hooren wij gaarne van iets dergelijks vertellen. P 3 aap-  C *3© 3 AAPJE. Dat vertrouw ik ook. PANJAGELLO. Maar, inijn lieve Aapje! waarom trekt gij uw fnuitje zo lelijk op? AAPJE. Om dat juist mijn oog valt, op deleevensbefchrijving van een Romeinfchen Ourangoutang, die de wreedfte van allen, en door alle eeuwen heen berugt en vervloekt is. P A N J A GELLO. , En wie is dat ? AAPJE. Dat is de Ourangoutang Nero. PANJ AGE L L O. Laaten wij zijne gefchiedenis weeten! AAPJE. „ Nero , reeds bedorven door zijne „ vleiers , verfmaadde Oétavia, zijne « doorlugtige Egtgenoote, om zig in de „ armen te werpen van Acte, eenefchoo„ ne vrijgemaakte Slaavin , Seneca, nog „ Burrhus, kantte zig aan tegen deeze „ minnedrift ; dugtende dat het weder„ ftreeven dezelve te meer zou doen uitS barften. Maar Agrippina, woedende, „ dat  C231 ) „ dat zij haaren vermogenden invloed ver„ looren had , nam deeze gelegenheid a waar, om de heftigheid haars toorns „ te toonen. Zij bedreigt haaren Zoon, „ dat ze zig ten voordeele van Brittanni„ cus, in vroegeren tijde door haar be„ nadeeld, zal verklaaren. Deeze was ■» nu tusfchen de dertien en veertien „ jaaren oud, en kon, binnenkort, voor „ Nero een gedugt Mededinger worn den. „ Toen hield Nero op met zig langer „ te bedwingen, en beftond eene aller„ fchriklijkfte misdaad. Hij liet den jon- gen Vorst, op een gastmaal , in zijne „ tegenwoordigheid , en in die zijner „ Moeder, vergif drinken. Hij verdeel„ de de geroofde nalatenfchap des omge„ bragten aan Burrhus, Seneca, en de „ voornaamfte Hovelingen ; waarfchijn„ lijk om hun op zijne zijde te trekken, M en aan zig te verbinden. Hij verklaar„ dc, bij een openbaar Bevelfchrift, dat ^ hij, geene Broeder meer hebbeade , M alle zijne hoope op het Gemeenebest „ veftigde. Agrippina raast van toorn, „ Zij word ten paleize uitgedreeven, en „ van verraad befchuldigd, Zij verdeeP 4 „ digd  C 33») „ digd zig, en nam een voorkomen aan, „ 't welk den Keizer nederzette. „ Na het pleegen van zulk een misdrijf » in koelen bloede ,- is het geenzins te „ verwonderen, dat Nero alle welvoeg„ lijkheid en betaamlijkheid met den voet „ fchopte: in zo verre zig zeiven en de „ Keizerlijke waardigheid vergeetende, „ dat hij, bij na'gt, vermomd, langs m de ftraaten rinkelrooide , in 't gezel„ fchap van jonge losbollen : deezen be„ leedigende , geenen beroovende , zig „ blootftellende aan ontclbaare mishan„ delingen, die hij nok, onbekend, ont„ ving, en eere fteldé in deeze laaghe„ den. De Raadsheer Montanus, hem, „ in een dier nagtzwervingen , ruwelijk „ bejegend hebbende , ontdekte dat het" de Keizer geweest was ,' en had de „ ónyoorzigtigheid hem een briefte fchrij„ yen, om vergiffenis te verzoeken. Hij ontving dit kortbondig antwoord : Hoe; „ leeft een Keeshond , die Nero gellaa» gen beeft,'nog! 'Hij wist zig niet te „ redden , dan do n- zelfmoord '5 Keizers wraak te ontvlieden. „ De Staatstaken, bertüürd door de n banden'vaa twee 'kundige Staatslieden' , leë  C 233) „ leeden weinig door deeze ongeregeldheden van den Vorst. Verfcheidebe„ lastingen werden opgeheoven; eenbillijke regelmaat verhinderde de Tolle„ naars in de afperfer.de knevelaarijen. „ Niet veel is 'er noodig, om het kott„ zigte Voik , 't welk alleen op het tö„ genwoordige ziet, zonder zig over het „ toekomende te bekommeren, ttbekoo„ ren. Maar de moord van Brittanicus, „ de fpobrlóosheden en dwaasheden van „ Nero voorfpelden alle de yerfchriklijk„ heden der Dwingland!je ; nog Sene„ ca, nog Burrhus, kon langer'sVors„ ten vertrouwen bewaaren. Eene „ fchaamtiooze Vrouwe deed hem tot • „ nieuwe euveldaaden overflaan. ■ n Poppea muntte te Rome uit door haa,, re fchoonheid, bevalligheid, geest en „ rijkdom i zij had alle cieraaden haarer „ Sexe, de deugd uitgezonderd. Otho * „ een losbandig Jongeling , zonder be„ giuzels, ,en aan de ondeugd overgegee„ ven, troonde haar, die tusfchen Man „ en Overfpeelder , geen onderfcheid *„ maakte, van haaren Echtgenoot Cris„ pinus af, en ging met haar een huwe„ lijk aan. De Keizer werd welhaast op P 5 » dee-  C 334 3 » deeze Vrouwe zijns vriends Otho, die „ hem iteeds van haare bevalligheden op „ 't verrukkendst fprak , fmoorlijk ver„ hefd , en zij haakte na Nero's bedge" meenfehap. Voorziende, dat Agrip„ pma het verftooten van OeTravia , op „ geenerlei wijze, zou dulden, befloot „ zij den val van 's Keizers Moeder te „ berokkenen : wekte den naijver des „ Zoons tegen deeze hoogmoedige Vor„ ftinne, haar met de zwartste kleuren » fchilderende; onder meer andere rede„ nen, van gelijken aart, voerde zij hem „ te gemoete: Dat hij als onder voogdije „ ftond, dat het hem aan magt om te °-e„ bieden en vrijheid ontbrak, onder de „ heerfchappije zijner Moeder. In 't einr „ de haalde zij hem over tot moeder„ moord. Vermids nog ftaal, nog vergif, ge. „ fchikt fcheenen tot het volvoeren van „ een zo fchendig ftuk, een gruwel, „ die in de ondoordringlijkfte duifternis„ fen diende bedolven te worden, ftelde „ een eervergeeten Vrijeling voor , een „ Schip , indiervoege toeterusten , dat „ een gedeelte daar van eensflags, in „ volle Zee, na den grond zonk, en „ haar  C 235 ) „ haar uitwierp. Niets beters kon 'er „ bedagt worden; want wat was aan zo veel hachlijkheids onderworpen als de „ Zee, en indien zij, door fchipbreuke, „ wierd weggerukt , wie zou onbillijk ,, genoeg zijn om het op fchelmerij te „ duiden, 't welk de winden en de Zee „ zouden misdreeven hebben ? Nero „ veinsde , om zijne Moeder in den ge,, fpannen ftrik te lokken, eene weder„ bovenkomende kinderliefde ; dit be„ nam haar vreeze en agterdogt. Zij „ ging hem te Bajen zien. Het bedrieg„ lijk vaartuig, pragtig opgefehikt, lag „ gereed, zij begeeft zig fcheep. De „ kundige toedel deed de verwagte uit„ werking niet; en zij bereikte, terwijl „ een deel haarer reisgenooten het lee„ ven verloor , eene ligte wonde beko„ men hebbende, den oever. ,, Op 't hooren dier maare dond de „ Keizer, verzet. Hij verbeeldde zig, ,, zijne Moeder, de Soldaaten, en het Volk tegen hem gewapend te zien. Hij ,, ontbied Burrhus en Seneca. Deeze „ Staatsmannen, die men twijfeld of zij wel onkundig geweest zijn van het „ mislukte ontwerp , zweegen beiden » ee-  „ eenen langen tijd, dog traden einde„ lijk, 't zij door eene fchandelijke laf„ heid, of haatlijke Staatkunde, in de ,, gevoelens en maatregelen van den „ Vorst. Men geeft bevel tot het mis„ drijf; de vrijeling Anicetus neemt het ,, greetig aan te volvoeren. Agrippina „ voegt het hoofd der Moordenaaren „ dit woord- toe : Doorfteck deezen buik, „ die een Nero gedraagen heep, en werd ?, door veele wonden afgemaakt. Hoe „ veele misdaaden zij ook gepleegd had, „ om haaren Zoon te verheffen, of lie„ ver, om nevens hem te regeeren , „ was het die Zoon zelve, die haar, „ door een allereislijkst fchelmftuk , „ (Irafte! „ Weinig fnoodaarts' zijn verhard ge„ noeg in de boosheid, om gevoelloos „ te weezen voor de knaagin^en van het „ befchuldigend geweeten. Nero werd „ daar door van één gereeten , en de „ vrees, gevoegd bij de betigtingen van het verwijtend gewisfe , dreef hem bij„ kans tot wanhoop. Een al te kortduu„ rende ftraffe vóór Moedermoord! De ftreeiende ftcm der Vleierije wist deeze » ontftekenisfen , welke dtn Keizer 's „ nagts  C 437 ) | nagts geen rust vergunden, en voor „ het opkomend daglicht, als zou het „ hem verderf toebrengen, deeden bee„ ven , te doen bedaaren. Burrhus ftel« „ de hem gerust, door de verkleefdheid „ der Hof benden aan zijne Moeder hem „ voor oogen te houden, en geluk te „ wenfehen, dat hij het onvoorzien gè„ vaar, en de fchelmtjhe laagen, ontn fnapt was. Seneca , dien des geen „ goede lof nagaat, ftelde voor hem een n Verdeedigfchrift op, waarin hij Agrip„ pina valschlijk eene zamenzweering „ aanwreef. Kort daar óp liet de Raad, „ het Leger en het Volk, hunne vreug„ de blijken, over eene zo fchrikvolle „ gebeurtenis, en werd dit gruwelftuk „ eene ftolTe van Feesten en Oiferani, den. * * * Jtk, ben, enz. ÏOC OCURANTEV NE-  C 238) NEGEN en DERTIGSTE BRIEF. nog eenige voorbeelden. * * * aapje. Op zulk een Monfter Ourangoutang, als deeze Nero was, zullen wij alvoorens het Gcfchiedboek der voorige eeuwen te fluiten, nog een braaven Keeshond en eenige anderen laaten volgen. panjagello. Gij zoud ons anders met droevige denkbeelden , wegens het Aapeulend ; laaten zitten. pococura nte. De menfchelijke Geest fchijnt als uitterusten en adem te haaien, op het hooren van de Gefchiedenis der Deugd en Rechtvaardigheid. aapje. De Vorst, welken ik bedoel, was Titus. Deeze beklom Romens Rijkzetel , met het verheven oogmerk, om zijne Ondcrdaanen gelukkig te maaken en als een Vader het Opperbewind te voeren.' pococurante. Een uit duizend! aap»  C 239 ) A A P J F. Hij offerde zijn driften en anderzïns wettige begeerte aan het welzijn van deri Staat op. Dus zond hij Berenice, de Dogtcr van Koning Agrippa, waarop hij fmoorlijk verliefd was , weder te rug; „ Enkel, zegt de Gefchiedenis," om zig niet gehaat te maaken in de 00gen der Romeinen, door het trouwen eener Uitheemfche. POCOCURANTE. De befcheidenheid voor de Onderdaanen, word thans door de Vorsften zo verre niet meer gedreeven. PANJAGELLO. Het blaadje is omgekeerd. AAPJE. Hij onderfchikte de vermaaken aan dé verpligtingen door de Regeering hem opgelegd. POCOCURANTE. Veelal thans het tegendeel, daar men zijhe pligten onderfchikt aan zijne genoegens en wellusten. AAPJE. „ De zirgt om goed te doen was de ,, heerfchende zugt van deezer Kei# zer. PAN-  panjagello. Dat om kwaad te doen is de drijfveer der meesten hedendaagfchen. AAPJE. n Miine Vrienden! ik heb deezen dag „ verlooren! was zijn zeggen op het einde m van eiken-dag, waarop hij geen gelee„ genheid gevonden had, tot het betoo„ nen van eenige uitfteekeride weldaad! panjagello. Hoort zulks, o Vprften! en bloost! aapje. Hij bewees gunst aan zijne Hovelingen , doch .geenzins ten kosten van het algemeen. Den een bevorderende hield hij de belangens der overigen altoos in' 't oog. pococurante. Deeze Gefchiedenis fchijnt een rechtvaardig pascjuil op onze Ourangoutangs' te weezen. aapje.' „Zijne grondregel; Dat geen Önder„ daan ongetroost uit de tegenwoordig» hei(J van een Vorst moet vertrekken, „ is alleen uitmuntend in den mond van „ een verftaridig Vorst, die, naar eisch ; toeftaat óf weigert: en' wïèns goeder- tie-  C 241 j „ tjérenheid zelf in zijne weigerigeri t, doordraait. POCOCURANTE. Veele Prinferi volgen anders dieri grondregel vrij wel. Zij laaten niemand ongetroost uit hunne tegenwoordigheiü Vertrekken, doch in hunne tegenwoordigheid verfchijneh zelden anders dan vleiers eh veragtlijke kruipers. AAPJE. Hij bezorgde het Volk de opehbaafe vermaaklijkheeden, van fchouwfpelen l enz. welken het niet ontbeeren kon. ,, Dan hij verdiende en verwierf bovenal de tedere Liefde der Burgers, door „ ruime gaven en liefderijke onderfteu„ ningen, na eene fchriklijke üitbarfting „ van den Berg Vefuvius, en een zeer vernielenden brand te Romen. PANJAGELLO^ Schouwburgen bouwt men nog, maar het andere vergeet men vrij dikwils,-— of men doet uitdeelingen van gaven eh géiden tot geheel andere oogmerken, — tot omkoopingen vart muiterij. AAPJE" „ Titus, het Opperpriësterfchap aan5, vaardcnde, verklaarde bij die geleeQ H gen-.  C &43 ) „ genheid, hoe hij, als Priester, zig », verpligt oordeelde, zig nooit met R0„ meinseh Burgerbloed te ' befmetten , „ en nimmer heeft hij een druppel ge„ Hort. Hij bewees vergiffenis, offtraf„ te op eene zagte wijs. De doldriftige „ Domitianus, zijn Broeder en Vijand, j, deelde in zijne gunst. Hij liet twee 9, Raadsheerlijken, van het fmeedeeens „ vloekvenvantfchaps overtuigd, en door „ den Raad ter dooditrafie verwcezen , aan zijne tafel eeten, en bewees hen „ vergiffenis. Alleen ffreng tegen de „ aanbrengers, zuiverde hij den Staat „ van die Pest. pococurante. Het kan niet niisfen of deezen Vorst moest zig bemind maaken. panjagello. Hoe ftief hij ? aapje. In vreede! gezegend en geroemd, en met den heerlijken Lofnaam van n e wellust van het PEN sc h- bom. Jammer is het, dat hij ilegts twee jaaren regeerde! panjagello. De kwaaden*wórden grijs, en de goeden liaan nastuvvhjks de oogen op. aap-  C 243 ) AAPJE. Zijne regeering fteekt te heerlijker af bij zijne Opvolger Domitianus, een afgrijslijken Ourangoutang, die teffens ee» Caligula en een Nero, in dwaasheid en wreedheid was. Slegts dit enkele Trekje. „ Op zekeren dag, had hij het barj, baarfche vermaak, om de voornaamfte „ Ridders en Raadsheeren bij een td „ doen komen in een Zaal, met rouw„ kjederen behangen, en hen ter maal„ tijd te houden, te midden van alle toe„ bereidzelen tot den dood, en hen ver„ volgens heen te zenden, in de vaste » verwagtiiig, dat zij flagtöffers zouderi 'n wcezen zijner wreedheid. Na zig met „ hunnen angst en doodlijke verleegen„ genheid vermaakt te hebben, vertroost» » te hij hen door gefchenken. PANJAGELLO. Welk eene verdoemlijke Ourangoutang. POCOCURANTE. 't Zijn de fchaduuwen der Menfchen; PANJAGELLO. Hoe verfchriklijk moet zijne regeering niet geweest zijn? '< » 0_ a AAj-  C a44 ) aapje. Hebt gij lust om hetkortlijktehooren? panjagello. Zeer gaarne. aapje. De Gefchiedenis zegt, met weinig woorden , er dit van. „ Een Opftand in Germanie, welhaast b, gedempt, verfchafte aan den Dwin», geland geleegenheid, om zijner dolle „ woede den ruimen teugel te flaaken! „Toen werden, geboorte, rijkdom, 9, eere en bovenal deugd, misdaaden. 5, De belooningen der aanbrengeren wa» ren zo haatlijk als hunne "boosheid „ zelve. De Burgemeesterlijke waar„ digheid, het Priesterfchap, en de voordeeligfte Bedieningen, werden aan de „ fnoodften gegeeven. Men kogt de Slaaven om, ten einde zij hunneHee„ ren zoude aanklaagën; en de Vrienden ii Vetkeerden, als het dus rhet hunne „ belangen overéénkwam, in Vijanden. „ De beste én agtehswaardigften Burgers fiieuvelden alsMajesteitsf'cheriders.De 5, Raad was hun Regter, dat is te zeg,» gen , het gedwongen werktuig der a Dwiiiglandije. „ AU  C 245 ) „ Alle de Wijsgeeren werden geban» „ nen, uit vreeze dat er eenige voet. „ ltap van de deugd zou overblijven. „ Dio Chrijfostomus en Epietetus, de „ twee beroemdften, vertrokken zonder „ brood. De Keizer fpaarde nog de fraaije „ Kunften , nog de Welfpreekenheid, fchoon min gefchikt om hem hinderlijk te weezen. In 't einde, belette ,, een fchriklijk onderzoek te hooren en „ te fpreeken, men zou zijn geheugen „ zo wel als zijne ftem verlooren heb„ ben, indien 't zo wel in onze magt „ ware te vergeeten als te zwijgen. * * * Het Aapje floeg het Gefchiedboek wat verder open, en las als volgt: aapje , kezende. „ Men ftelle zig voor oogen een'rechtichapen Wijsgeer, ten throon verhee„ ven, bekleed met alle Deugden, en, „ zo ver de Aaplijkheid gehengt, vrij „ van gebreken ; zijn geheele leeven aan v 't algemeene welzijn toewijdende: een v, Burger onder zijn Burgers, een'■ Vader „ des Vaderlands, niet enkel in naam;, „ want dien eertijtel fchonk men zomn tijds aan de flegttle Keizeren; maar in Q 3 n de  e > „ de daad, 't geen vrij meer zegt dan „ de ijdele klank. Zodanig iemand was „ de wijze Antonius, afkomftig van Ni„ nus, gefprooten uit een oud Geflacht, „ nu eerst onlangs luisterrijk geworden. „ Indien een' Tacitus hem ten Gefchied,, boeker en Leevensbefchn'jver had mo* ,, gen gebeuren , zou zijne RcMecring, „ van twee en twintig jaaren, de hecr„ lijkfte voorfchriften van deugd en „ menschlievenheid opleveren. Wij vin„ den er flegts, hier en daar, eenige v trekken van. Het zal genoeg weezen „ zommige deezer plaats te geeven. „ Van den aanvang af betoonde An„ toninus zijne goedertierenheid, door „ hetftaaken van het opzoeken der leden „ eencr zaamenzweeringe ; zeggende : „ Welk een ramp zou het voor mij wee„ zen, als men bevond, dar een groot v aantal mijner Medeburgeren mij haat- te! Niet alleen hield hij de geld- „ middelen van den Staat wel te raade; „ maar merkte zfn eigen goed aan., als het gemeenebest,toebehoorende. Als „ zijne Vrouwe Faustina hem berispte ,, dewijl hij zijne eigen bezittingen gebruikte, om het geld van den Staat  C H7 ) * te fpaaren, gaf hij ten antwoord: Wij „ hebben, na dat wij den Rijkszetel be« klommen , geen bijzonder eigendom „ meer. Hij ontnam verfcheide onnutte „ perfoonen , die door Adrianus met „ Jaargelden, uit 's Lands Schatkistei „ befchonken waren, deeze inkomften; „ verklaarende het niet te kunnen dul„ den, dat de,Staat opgeetcn werd door „ lieden, die er geen dienst aan deedcn, 9 maar in luiheid, ten kosten van ande„ ren, leefden. Zulk een verftandig be„ ftuur van de gemeene middelen was, „ ongetwijfeld, veel beter, dan dekwis„ tige milddadigheid van Titus. „ Hij verkoos tot Beftuurders der Wingewesten geenen , dan Mannen van ]' bekende opregtheid; en men zegt,dat hij nimmer eenen onwaardigen tot ee„ nige Bediening bevorderde. Ook blee„ ven zommigen hunne Ecrampten en „ Waardigheeden , den gantfehen tijd „ zijner Regeeringe behouden: want hij „ was ongenegen, de zulken, die hnnne „ bedieningen, tot algemeen genoegen, „ waarnamen, af te zétten, of zij moes, „ ten zelve hun.ontflag verkiezen en ver„ zoekcH, Q 4 w Ver-  C 34* 2 Verfcheide wijze en goedertieren^ 'wetten worden aan Antonius toegeV fchreevcn- Hii verbood iemand, die ,V eens vrijgefprooken, was, wegens de„ zelfde misdaad, verder te vervolgen.— ,, Hij fchafte de gewoonte af, die aan ,, 's Lands Schatkist, of aan andere Ro,, meinfche Burgers, de goederen deed „ vervallen, nagelaaten door een'' Va„ der,met het Romeinfche Burgerfchap „ begiftigd; doch wiens Kinders Burgers „ van het oude Vaderland gebleeven ,, waren. De Kerkvader Augusti- ,,' nüs prijst eene derde vastftelling dee„ zes Keizers, uit kragt van welke een „ Man, die zijne Huisvrouwe in rechten ,,'betrok, wegens Overfpel, even als „'zijne Vrouw moest geftraft worden, ,, indien hij aan het zelve misdrijf fchul,, dig ftond. Maar fchoon dit misdrijf, ,V in zijn eigen aart befchouwd, bij bei,, den even fnood zij, heeft het, ten ,, opzichte van de Maatfchappije, de„'zelfde gevolgen niet: en ditonder„ fcheid verdient de opmerking desvvet- v geevers Bijzonder verdient het onze opmerking, dat zijne goedertieV. ^riheid en menschlieyenheid der Chris- » te-  c 349 y ft tenen, die in weerwil van de Wet, „ door Adrianus gegeeven,de dolle drift „ der vervolginge moesten lijden, van „ Godloosheid en Godverzaakerije be„ fchuldigd, begunftigde, na Afie, waar zij „ het meeste geplaagd en verdrukt wer„ den, een Revelfchrift afvaardigende, „ waar in deeze merkwaardige woorden „ voorkomen : Indien iemand, in het „ toekomende, de Christenen mogt ont„ rusten, of hun, alleen uit hoofde van, „ hunnen Godsdienst , befchuldigen ;. „ laat de Perfoon, dus befchuldigd, ge„ flaaktWorden, hoewei hij bevonden „ worde met de daad een Christen te, „zijn, en laat de befchuldiger, naar. „ het ftrenge der Wet, geftraft worden. „ Antonius werd, fchoon hij in den „ hoogen ouderdom van drie en-zeven„! tig jaaren ftierf, beweend, als of hij: „ in den bloei zijner jeugd ware wegge„ rukt. De rouwe over zulk een Vorst. „ was zo opregt als algemeen. PAN JAG i- LLO. Wie zegent zulk een Vorst niet! en wat Vorst wenscht niet zijner gelijk te weezen , indien hij waarlijk gelukkig wil zijn !■ Q 5 AAP*  C 250 ) aapje, kezende. „ Mahometh, gebooren te Mecca in „ Arabie, van een arm li jk doch aanzien» lijk Gedacht in dat Land, in denfehoot „ der onkunde opgevoed, had, van ee„ nen Nestoriaanfchen Monnik eenig >, denkbeeld van den Christlijken Gods„ dienst gekregen hebbende, het groot » en wijdftrekkend ontwerp gevormd, om „ een nieuwen Godsdienst en eene Heer„ fchappij te grondvesten. Deeze behea„ dige Bedrieger, en ftoutmoedige Geest„ drijver, begon, na de gemoederen lis* tig voorbereid te hebben, in den Jaare „ DCXIV, vier-en-veertig Jaaren oud „ zijnde , zie; voor een Propheet uit te „ gereven. Hij predikte onder de Ara„ bieren, zijne Landsgenooten, Cdoor„ gaans Saraceenen gehectcn,) zijnen „ nieuwen Godsdienst, waar in men een 99 mengzel vind van het Christendom en „ het Joodcndom,en ondertusfehen even „ zeer tegen de Christenen, de Jooden „ en de Afgodendienaars aangekant: eer» waardig door het Leerftuk van Gods „ Eenheid, en het voorfchrift van Lief„ daadigheid; voor het overige vol van „ zotte verdichtzelen en buitenfpoorige ■>■> bij-  C 051 > „ bijgeloovigheden; doch uit den aart „ gefchikt om die overwinnelijke Geest, drijverij in te boezemen, welke de ge„ yaaren veragt, en den dood ftoutmoe„ dig onder de oogen ziet. „ Twee Leerftellingen van Mahometh's „ Leere (trekken tot dat einde:de eene, p dat het Paradijs het zeker loon is van v een Geloovigen, die in den oorlog „ iheuveld; de andere , dat de onveran„ derlijkc befluiten van God zodaniger„ wijze den duur van het menfchelijk „ leeven bepaalen, dat het geheel nopd„ loos is, tot behoudenis van 't zelve, „ eenige voorzorgen aan te wenden . Wonder ftrookte ook zijne Leer m.et n de zeden en begrippen der Oosterfche „ Volken ,en de ondeugden waar aan zij meest zijn overgegeeven, het opvolgen van vleeschlijken wellust. „ Deeze nieuwe Propheet ontmoette, „ in den beginne, wederfpraak en tegen„ ftand. Genoodzaakt zijnde uit Mecca „ te vlugtcn, vond hij eene fchuilplaats „ te Medina, waar de Christenen en v Jooden hem begunftigden. Zijne wel5? ïpreekenheid, zijne bekwaamheid, brag. % ten eindelijk alle de Stammen der Ara- „ bie-  „ bieren, tot nog verdeeld en onafhang, „ lijk, onder zijn ftandaard; en hij werd „ hun Vorst en Priester. . De Hegira, of de vlugt van Maho„ meth.het groot Tijdperk derMahome„ thaanen, valt in op het Jaar DCXXII, „ onzer gemeene tellinge. Hunne Jaa„ ren zijn Maanjaaren van drie honderd „ vier-en-vijftig dagen, acht uuren en „ acht en - veertig minuten. Men brengt „ ze met de onze overéén door verre„ kening. Indien men er één van de „ drie-en dertig hunner Jaaren afneemt, „ is het verfchil maar zes dagen , te „ veel daar af genomen. „ Mahometh lei, door zijnen Koran of „ Alkoran, met het Zwaard in de vuist, „ verkondigd, de grondfiagen van een „ wijduitgeftrekt Rijk. Hij liet de Vor„ ften en Volken noodigen om het Is«, maëlismus, deezen naam gaf hij aan „ zijne Leere, aan te neemen. De Land„ voogd van Bostra, een Saraceen, aan „ 's Keizers dienst verknogt, den Afge„ zant van Mahometh gedood hebbende, „ viel deeze op de Romeinen aan.Caled, . de vermaardfte zijner Oorlogshelden, • dien bij het Zwaard van God noem- de,  Cm > & dê; verfloeg een talrijk Leger met eeri hand vol volks. Dit was het begin n eens meer dan acht honderdjaarigen „ Oorlogs, zo nadeelig en zö fchandelijk » voor den Christlijken naam. 4, Mahometh ftierf, irt dén Jaare „ DCXXXII, drie - en - zestig Jaaren be„ reikt hebbende: bij zijn affterven be„ val hij drie zaaken aan zijne Vrienden; fl zig aan het Gebed over te geeven; alle i, de Afgodendienaars in Arabie uit té » rooijen, en, allen Aailkomelirtgen, alle „ de voorrechten der Mufulmannen te „ verleenem Deeze drie Hukken wer„ den geë'erbied als Godlijke bevelen. — „ Hij gaf voor, en het vond geloof bij „ zijne Aanhangers, dat een gedeelte ,< van den Koran hem, door den Engel n Gabriël, uit den Hemel was overge„ leverd. De Godgeleerden, onder dëe„ zen Aanhang., hebben gefchil, of dit „ een Gefchapen dan Ongefchapen werk „ is. De Opfteller zeker heeft grooten „ opgang gemaakt: hij vormde Helden, » met zijnen geest bezield , vuufige „ Geestdrijvers, die, met eenen verbaan zenden fpoed, verwonderlijke onderi> necmingen Volvoerden. Dee-  C 254 ) Deeze Ourangoutang i> opgevolgd géworden door de fchrikbaarendfte Monfters en Overweldigen. Willekeur, domheid en wreedheid hebben zig wijd en zijd onder de Onderdaanen zijner Opvolgers verfpreid. Gij zult met verbaazing hunne Gefchiedenis leezen. PANJAGELLO. Wij hebben genoeg van dit alles. Hei Aapje onderrigtte ons, dat deeze laatfte Ourangoutang reeds een voorbeeld uit de nieuwe Gefchiedenis wasi Ik ben, enz. POCOCURANTE. VEERTIGSTE BRIEF. EINDE DER OUDE GESCHIEDENIS: Het zal u zekerlijk niet gelusten orri langer in de oude Gefchiedenis om te divaalen ? vroeg het Aapje. P A N J A G ELLÖ. Ik twijffi 1 niet of in de nieuwe Gefchiedenis zal er nog ruim zo veel (lof voor onzen weetlust weezen. POCOCURANTE. Gij vooronderfteJd dan, dat de Ou- rang-  C 255 ) rangoutangen nu boozer zijn dan ze iri vroeger eeuwen waren. PANJAGELLO» Zeer zeker! POCOCURANTE. En waarom dat? PANJAGELLO. Om dat ze zig even heerschzugtig, éven trotscb en even barbaarsch vertoonen niet alleen, maar om dat ze, meer Verftand en befchaafdheid bezittende , dan hunne Voorzaaten , daar door in ftaat geraaken, om hunne helfche driften en bedoelingen, bijna volkomen te kunnen bevreedigen en uitvoeren. POCOCURANTE. Ik wenschte u te kunnen tegenfpreeken. AAPJE. Door de oude Gefchiedenis verftaan wij hier te lande het verhaal der Lotgevallen van die Rijken en Staaten, welken of in het geheel geen beftaan meer hebben, of door Lotwisselingen dergelijke veranderingen ondergaan hebben, dat zij niet meer als de zulken. die ze voortijds waren, ten toncele kunnen treeden. PO-  , . POCOCURANTE. Wij zijn met die onderfcheidinge zeer wel te vreedeh. PANJ A GELLO. Onze Schoolmeester verbeelde ze. in' de heidenfche en in de Christlijke Gefchiedenis. AAPJE. In de oude Gefchiedenis anders zijn nog eene ontzaglijke menigte voorbeelden van Ourangoutangen en keeshonden voor handen. Die of het Koningrijk Klipkrariko beroerd, gefchikt, met bloed en brein befmet, of die het der tijran- nij ontrukt en aan een volkomen maatfchaplijk geluk wcdergcgeeven hebben. Reeds heb ik u gezegd, dat ik niet voorbedagtlijk de fterkfte en trelfendfte Gebeuitenisfen heb uitgezogt, maar .het boek, zo als gij zaagt, hier en daar heb opengeflagen. Ik twijffel niet, of dit weinige zal ü reeds hebben doen opmerken, dat van onheuchlijke tijden af, de Ourangoutangs over 't algemeen, de fchrik der Aarde, de vervloeking deiVolken eii de verworpenen des Hemels zijn geweest; dat de Aapen en Keeshonden, (behoudens eenige uitzonde-  C 357 ) deringen,) altoos de lijdende partij,maar teffens ook de rechtvaardigden en achtingwaardigden waren! Dat de eerden in alle gefchiedenisfen met verontwaardiging herdagt, en de Naamen der Laatden met zegening genoemd worden! Panjagello ! verdrukte en vervolgde Vriend! Laat het opgehangen Tafereel u troosten en bemoedigen! De School-' meester! 't is waar, heeft den allesgebiedenden plak in handen, maar de blikfem , die hem verbrijzelen zal, zweeft reeds boven zijn kop! terwijl gij , de zoetheid van een onfchuldig gewisfert fmaakende, op een ontderflijken roem kunt rekenen. Wij bedankten ons Aapje, die daarop het dikke boek weg legde. Ik ben, enz. pococuis.ante. R EEN  EEN en VEERTIGSTE BRtËf. jpe tegenwoordige ourangoutang. Ons gefchiedkufidig Aapje had reeds de nieuwe Gefchiedenis op zijn fchoou «oen Panjagello deeze vraag deed. Zoud gij alvoorens ons het een en ander uit deeze Historie te vernaaien, mijne nieuwsgierigheid niet kunnen voldoen * daarmede, om ons eerst iets vart den tegenwoordig regecrende Ourangoutang te zeggen ? aapje, het boek ter zijde leggende* Van harte gaarne. pococurante. Wij kunnen altoos den draad weder opvatten, daar wij hem gelaaten hebben. panjagello. . Of zelf het boek in de hand neemen en op ons gemak leezeii. aapje. Gij hebt gelijk, dat kunt gij ook. panjagello. Mag ik u dan verzoeken een begin te maaken0 aap-  (* *59 ) AAPJE. I)e Vader van onzen tegenwoordige^ Ourangoutang heette Kromflonderentronk, die taamlijk veel oordeel had; doch hetzelve misbruikte, om zijn gezag te vermeerderen, en het Aapenlahd te kluisteren. Hij was eerst niet fterk getrokken, doch door het oproerig geweld van dreigende en fchreeuwende Ourangoutangen maakte hij zig geacht. PANJAGELLO. Eene zonderlinge wijs, om achting te krijgen. AAPJE. Hij kreeg een Zoon, ten minsten zijile Ourangoutangin beviel van een Zoon^ zo men zegt. PANJAGELLO. Dus twijffelagtig. AAPJE. Deeze jongë Ourangoutang ontvitigdeti haam van Slenderhinke. P A N J AGELLÓ. Èen wonderlijke Naam! AAPJE. Dat is een Naam uit de nieuwe Historie, en die zijn meest allen wonderlijk' & a Des*  C 260 ) Deeze Slenderhinke , een lomp ftuk yleesch en een zotte ligtmis, genoot de Opvoeding van een Overheerfcher. Hij werd fpoedig door looze Vleiers en wellustige Vriendinnen omringd, die al het bonze, 't welk de opvoeding aan hem gefpaard, of vergeeten had, weldra in zijn hart overftortcden. Het geheel Aapenland floeg het oog op hem; de onkundigen en baatzugtigen verblijdeden zig, want het liet zig aanzien dat hij gemaklijk ten haaren voordeele zou te beweegen vallen; want, zelf dom zijnde kon hij geene verdienden ohderfchèiden, en had hij veele zotte afhangelingen noodig, die blindelings van de wenken zijner heimlijke Beftuurdérs vloogen, — en gaarne gevleid wordende, had de fchraapzugt overvloedig' kans om haar lust te boeten, want Slenderhinke was milddaadig. De Verftandigen en Eerlijken zugteden om hem. Deeze Slenderhinke, zeiden zij, zal ons de gedugtfte onheilen berokkenen , want al de flegte hoedanighceden zijner Voorzaatcn bézittende , is hij verfteeken van hunne verdienden en bekvvaamheedèb; , . p o-  C at* ) PTJ COCURANTE. En dus zal hij ten werktuig van listige en booze Hovelingen, Vrouwen en Hoven verftrekken. AAPJE. Zo als ook het geval was. PANJAGELLO. En zekerlijk beantwoorde hij aan de verwagting, die de veragtte Hoop van hem opvattede ? AAPJE. Volkomen. Bij der gratie van andere groote uitheemfcheOurangoutangs, trouwde hij een Ourangoutangin, die, bij al de gebreken haarerSexe, eene onverzoenlijke wraakgierigheid en onbeperkte heerschzugt voegde. PANJAGELLO. Rampzalig Aapenland! AAPJE. Slenderhinke, de mond en de hand, van onregt en Dwinglandij , begeerde alles naar zijn pijpen te doen danzen. Hij had een groot Leger van Ourangoutangs, die door duizend kunstnarijen ten naauwften aan hem verbonden waren, en waarmede hij alles kon doen, wat hij R 3 êe"  C 3&0 gewild zou hebben: dit Leger was nog te klein naar zijn zin. POCOCURANTE. Wreede en bloode! AAPJE. Er ontftond een hevige twist tusfchen eenige Ourangoutangs,die de eigendommen der Aapen onder zig verdeelen wilden. Slenderhinke vervoegden , volgens zijn inftinct, zig bij de Onrechtvaardigden. PANJAGELLO. Dat was natuurlijk. aapje. Dit twisten duurde verfcheide jaaren, ten kosten der Aapen en Honden, die 7.0 mager werden als brandhouten, en het in 't eerst taamlijk geduldig verdroegen. POC OCURANTE. Om dat zij het zedert onheuchlijke jijden gewoon waren. AAPJ C. Toen men ons eindlijk de beeten uit den bek rukte, en wij geheel en al de. fpeelbal onzer buuren werden, Maken wij het hoofd op, en klaagden over zulk eene onbillijke handelwijs.  POCOCURANTE. " Welk eene ftoutheid! AA PJE. Dat zei Slenderhinke ook. Deeze nam AAPJE. Doodongelukkig ! Wij werden gerukt en geplukt, gejaagd en geplaagd, beroofd en vermoord , mishandeld en gebannen. Met een woord, wij werden onthaald als het uitfchot der Waereld, POCOCURANTE. Wij hebben er een Maaltje van gezien. AAPJE. Slegts een klein Maaltje. De Ourang~ outangs hebben ons aan eene eeuwige mishandeling en vervolging overgegee- ven! Zij zijn zig zelve volmaakt gelijk gebleeven, en gaan even eens te werk als hunne Voorzaaten, waarvan ik er u eenige weinigen opgenoemd beb. — Wij leeven in holen en fpelonken en durven naauwlijks onzen adem haaien alvoorens eerst rond te zien. Maar waartoe meer verhaal, zie hier een boek, (voor als nog voor het tegenwoordige geflagt geflooten, maar voorzeker geopend, voor de onpartijdige Nakomelingr ichap,) waar in gij al de wreedheeden der Ourangoutangs en de barbaarfche mishandelingen van het Aapendom lee?en kunt. ?Q-  C 268) POCOCURANTE. Staat het mij vrij, dit boek onder het Menschdom waereldkundig te maaken? AAPJE. o Ja! mits dat gij maar zorg draagt, dat er geene Exemplaaren in de pooten der Ourangoutangs vallen. PANJAGELLO. En waarom dat niet? AAPJE. Om dat deezen er zig zelve zo Ieevendig en treilend in afgefchetst zouden vinden, dat elk een van hun de Doodvijand van den Schrijver zou worden. POCOCURANTE. Ik beloof u zorg te zullen draagen , dat het niet anders dan door redenlijke menfchen zal geleezen worden. PANJAGELLO. Draag dan ook maar zorg, dat het niet onder het oog van den Schoolmeester kome ! Want deeze zou zig vast verbeelden, dat men Ourangoutangs genoemd en Hem en de zijnen gemeend had. AAPJE. Dan zou hij zig zelve al te duidlijk verraaden en langs dien weg veele flaa- pen-  C a*9 ) pende Wolven wakker maaken. -—■—i Als de Schoolmeester wel wil doen, dan leeze hij de Gefchiedenis en, — : POCOCURANTE. Lache er om ? AAPJE. Neen! verbetere zig. PANJAGELLO. Willen wij niet aan de nieuwe Gefchiedenis beginnen. AAPJE. Als het u gelieft. * * * Het Aapje had reeds het boek op den fchoot toen er met een geweldige flag, op de deur geklopt werd. Panjagello fprong verbaasdlijk op , roepende Hemel! wie mag dat zijn? Andermaal werd er furieus geklopt. Wie daar? riep het Aapje. De Schoolmeester ! werd er geantwoord. God bewaare ons! riep Panjagello en fchoot als een blixfemflits door een klein venftertje heen. Ik verzogt het Aapje, met opendoen te willen wagten, tot dat ik mij geabfenteerd bad. Ik  ïk befluit deriialven deezen brief1, ge.leed ftaande, om door het Kleine venftertje te kruipen, en den vlugtenden Panjagello agter na te loopen Mooglijk verloopt er weder een jaar eer ik deri armen Drommel wedervinde. Vaarwel POCOCURANTE» B I N D ft