HET BELANG der EEN DRACHT, GESCHETST IN ENE REDEVOERING, gehouden in de vergadering DEK edelmogende heren S T A T E N van STAD en LANDE DEN 23 VAN SPROKKELMAAND MDCCLXXXIX. DOOR PETRUS ABRESCH, Hoogleraar aan *s Lands Univer/iteit aldaar. Te GRONINGEN, By JACOB BOL T, Boekverkoper. 178$.  Concordia parvae res crefcunt, difcordia maxumae dilabuntur. SALLUST.  AAN HUNNE EDELMOGENDEN D B HEREN STATEN VAN STAD em LANDE, NEVENS hóógst derzelver S IJ N D I K E N E N GEHEIMSCHRIJ VEREN * 2 WORDT  WORDT DEZE, op HUNNER EDEL MOGEN DEN GEËERBIEDIGDE BEGEERTE UITGEGEVENE, REDEVOERING, MET VURIGE toebiddino van alle wenschlijk heil, OVER HUNNE HOGE PERSONEN, AANZIENLIJKE GESLACHTEN, EN ROEMWAARDIGE REGERING, EERBIEDIG E N SCHULDPLICHT1G OPGEDRAGEN DOOR HUNNER EDELMOGENDEN Gehoorzamen en verplichten Dienaar^ PETRUS ABRESCH.  LANDDAGS REDE TER AANPRIJZING DER EENDRACHT. (jTod dér Goden, en der Geeften van alle vleefch! Verfchijn blinkend, in hec midden dezir luiftervolle famening, met uw Licht, met uwe Genade, tn mee uwen Heiligen Geeft. Laat de overdenkingen « .n ors hart, en de unfpraak onzer lippen, u welbehagelijk zijn in Jeius Kriftus. Amen. EDELMOGENDE HEREN, STATEN van STrkD en LANDE, MIJNE GEBIEDENDE OVERHEDEN! Geroepen, om , voor de derde maal, in Uw» doorluchtige Vergadering het woord te voeren, en naar een onderwerp omziende, dat niet geheel verwijderd ware van hec gewichtig oogmerk van dat verplichtend bevel, werdt mijne aandacht, reeds van het eerfte ogenblik, dat die vererende boodfehap mij gebracht A wierdc.  CO , wierdt, als gebonden bij hec gene Paulus derKorinthifche Kriftenheid, in het twaalfde Hoofdd. van zijn Eerften Brief aan hec vier en twintigje en twee volgende verfen. erinnerr,envan dezen inhoud: godt heeft het LICHAAM f_ALZOo] T'ZAMEN gevoegt , OPDAT geen tweedracht in hst lichaam en zy, maer de LEUr.n VOOR MALKANDI-ren GELYKfi ZORGE ZOUDEN DRAgen ENDE HET zy DAT, sen LID LYDT, zoo LYDETt al Lr. DE LKDBN MEDr.: 'ï ZY DAT EEN LID VËRHEERLYKT WORDT, zoo VERBLYDEN haer alle de LEDEN MEDE. 't Is waar, mjne heren! alles, wac in dit redenbeleid voorkomt, heeft zijn naad, zijn enig opzichc toe de Kerk van Kriftus, tot de Korinthifche gemeente in *t bijzonder, en hare toenmalige gefteldheid. Doch dit belet niet, dat er het een en ander uit kan afgeleid worden,- 't welk niet min toepafTelijk zij op den Staat, op de Betrekkingen, waarin uwe ed. mog. zich tot deszelfs gemeen belang gpplaatft vinden, en op de tegenwoordige Gefchapenheid van dit Gemenebeft. Ik vlei mij, althans, dat, na ene beknopte opgave van het oorfpronglijk bedoelde bij den Apoftel, de gepaftheid dezer keurltoffe zich van zelf kennelijk zal maken. Wat  C 3 ) Wat wil dan Paulus met die afgelezen woorden, die het (lot ener volfchone, en met al den zwier van ware welfprekendheid uitgewerkte, gelijkenis zijn, den Korintheren te kennen geven? De ongemene verfcheidenheid der buitengewone gaven en bedelingen des Geeftes, die in de eerfte Krifkn Kerk plaats vondt, had, onder anderen, in de gemeente van Korinrhen aanleiding gegeven tot onóerlingen haat, nijd en verdeeldheid. Dit liep 'jtnecht in tegen het wijs en weldadig oogmerk van h;:ren Gxotei| en Vrijmachtigen Bedeler. Want, hoe versheiden ook de gaven zelve waren, zij hadden tch'.tr, gelijk ze allen afdaalden van één en den zelfden Geeft, ook allen één en de zelfde bedoeling, en maakten met elkander één geheel uit. ——• Verre dan van daar, dat die verfcheidenheid, twift, afgunft en verwijdering, moeft baren, was zij, veelmeer, gefchikt, om onderlinge liefde en eensgezindheid aan te kweken; om de bijzondere Kerkleden nuttig en noodzakelijk voor elkander te ftellen; en den gemenen welvaart en bloei van allen te bevorderen, en volmaken, Zie daar de hoofdzaak, waarop de Apoftel, hier ter plaatfe, de aandacht der Korinthiers wil geveiligd heb' ben; en tot wier nadere opheldering en aanklemming A 2 hij  t 4 ) hij die gelijkenis bezigt, van welke wij het laatfte gedeelte voorlazen. Een gelijkenis, ontleend van 't menfcMijk ligcbaam, *t welk, of fchoon het maar één geheel uitmaakt, echter uit vele leden bedaat; leden, die, — ja, van elkander onderfcheiden zijn , en niet allen den zelfden ftand, het zelfde aanzien, de zelfde werking, en het zelfde gebruik hebben, — dan nochtans in zu'k een nauw en hecht verband tot eikanderen daan, dat niet alleen geen derzelver, behoudens de fchoonheid en flerkte van 't geheel, immer kan gemilt worden, maar zells, naar de wijze fchikking des Alleihoogden, zulken, die de zwaktten, de min edelden en vercichtelijkften, fcliijnen, vaak de benodigdden zijn; meed geëerd en verzorgd worden; en in hunnen oorfpronglijken aanleg, niet min dan de overigen, dan de aanzienlijkden en geachtden, tot volmaking drekken van 't gehele ligchaam: — Weshalven er ook, naar inhoud van mijnen tekd , niets van 't gene onder den naam van fcheu. ring, van twefpalt of verdeeldheid, vallen konne, tusfchen de gezamenlijke leden van het zelve plaats vindt, maar het een voor het ander gelijker wijze zorgt, en allen gemeenfchaplijk delen in elkanders lief en leed, ludtn en laden, eer en Ichande, voor en tegenfpoed. lm»  Cs ) Immers, herlezen wij 'c nogmaals: Ged heeft het ügchaam alzo te zamen gevoegd, op dat geen twedracht in het zelve zij, maar de leden voor mal* kanderen gelijke zorg dragen. En V zij dat één Ui lijdt, zo lijden alle de leden mede; het zij dat één lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich alle de leden mede. Gepnfle gelijkenis, voorwaar! juiff. gefchikt, om den Korintheren, die, met alle de ware belijders van Jefus nn.am, één gelijkfoortig geheel, één ligchaam, als hec ware, urmaakten zulk een ligchaam, waarvan Kriftus het Hoofd , en zijn Geelt het bezielend begir.zel was, het verkeerde hunner onderlinge verwijderingen levendig voor ogen te itellen, en hen tot vrede en eensgezindheid op te wekken. W't voegde minder aan leden van één ligchaam, die het zelfde gemeen belang hadden, ik laat Haan van een ligchaam, dar in de nauwlte vereniging met Kriftus ftond, en door énen Geelt leefde, dan nijd, dan twül en verdeeldheden? Di: was niet minder, dan een verlochening van die gezegende betrekking, waarin zij hun hoogfr geluk, hun zaliglt voorrecht moeiten ftellen. Die beroofde hen van alle wederkerig nut, van de ges noegens , Vft\kQ anderfins leden van één ligchaam elkan," der kunnen toeorengen. A 3 Hec  C 6 ) Het is zo, zij waren ongelijk bedeeld; de een (lak boven den ander uit, in rang, in (laat, in gaven en bekwaamheden; de een had meer invloeds, meergezachs, dan d' ander. — Maar zulk ene verfcheidenheid werdt hier,zowel als in het menfchlijk ligchaam, vereifcht; de volkomenheid en fchoonheid van het zelve hingen hier van af; en , fchoon alle de einden en beweeggronden dier vrijmachtige Gods bedeling niet konden doorgezien worden, a'ij diende echter ten onderlingen nutte der leden, en ter bevordering van den welftand des gan- fchen ligchaams. Hoe verkeerd, ja zondig, ja Geeftbedroevend, handelden dan niet, wederom, de Korinthiers, in zich toe te geven in onderlinge partijfchappen en verwijderingen, en, door afgunft en eigen belang , tegen elkander te woelen en te werken ? Dus doende benamen z onderlinge verdeeldheden, nijd en twedracht, zorgvuldig te vermijden, en zich, in tegendeel, te benaarlUgen, om te behouden de enigheid des Geeftes door den bar,d des vredes. Dan genoeg ter opheldering van 's Apoftels woorden, en hunne oorfpronglijke bedoeling. Staat mij nu toe, ed. mog. heren! dat ik van de» zei ven gebruik make, overeenkomfbg met het oogmerk dezer redevoering. Het is dit zelfde denkbeeld, waarvan men zich, reeds voor meer dan twee honderd jaren, op enen Vaderlandfchen Hiftorie- penning, bediend heeft, om er de 20 lang gewenfchte vereniging van twee afzonderlijke, en tot op dien tijd van één gefcheidene, gedeelten van een onzer tegenwoordige zeven vrije Landen, nevens hunne, daar opgevolgde, onderlinge toetreding tot hei Verbond der Algemene Staten, mede te vereeuwigen. Dus luidt het merkwaardig randfehnft van dien bedoelden Gedenkpenning: Si membrorum quoddam defecerit, dokbit corpus; [ed, loro femel corrupto. ditfolvetur ac decidet unio. Indien een der leden bezwijkt, zal bet gehele ligchaam daarvan de fmart gevoelen; A 4 maar  C 8 ) waar den hand eenmaal bederven zijnde, zal de onderlinge eenheid verbroken worden en vervallen (ö). Trouwens, mag alles, wat uit onderfcheiden delen bedaat, maar tevens tot één geheel verenigd is, welvoegelijk als een ligchaam aangemerkt, en daar bij vergeleken worden; — is, daar en boven , deze zelve leenfpreuk door hec algemeen, het gewijd en ongewijd, fpraakgebruik gewettigd, en overgebracht ook tot allerlei (hg van burgerlijke, kleinere, zo wel als grotere, maatschappijen, vergaderingen en genootfehapptn: — dan (laat het mij vrij, ook dit denkbeeld toe te paden op uwe kd. mogendfn, befchouwd , en in die bijzondere betrekking, waarin uwe ed. mog. , als famen een afzonderlijk ligchaam van Staat uitmakende, tot elkander geplaatll zijt, en als de zulken, in wier aanzienlijke Perfonaadjen wij de Heerlijkheden van dit Gewed, de Hoofden dezes Volks, onze Wettige en Souvereine Overheden, eerbiedigen. Ik ga verder, MM. HH.1 Daar is, volgends het onfaalbaar onderwijs van het Godlijk Euangelie, geen Overheid of Macht, dan van God; en wie zich tegen dezelve kanes wederftaat Gods inJlelUng. -<-— God Qfi Y4N J^qqn Nederl, fiiftorjp: ], 0, fc>l. 323.  ( 9 ) derhalven, God zelf, heeft ook het ligchaam, dat uwe ed. mug. uitmaakc, feamgevoegd: — iliamgevoegd tot dat heerljiv oogmerk, dat Gij zijne Stedehouders, de Plaatsvullers zijner Macht enMajefteit, zijn zoudt, en, in overeenftemn ing met zijn eigen Wijs, Weldadig, Heilig en Rechtvaardig Albeftuur, het gemene recht, hec nut en de veiligheid van alleu, en van enen ieder Uwer burgeren en ingezetenen, zoudt handhavenun en verzorgen. Hoe groot is dan Uwe eer door zijn heil! Hoe edel en voortreffelijk het karakter, waarmede Gij bekleed zijc, en de eigenlijke beftemming van Uwe onderfchei* dene poften en waardigheden! Wel is waar, MM. MH.! zo verheven en belangrijk Uwe Betrekkingen zijn, zo zwaarwichtig en uitgeftrckc is het Werk, waartoe Gij, uit dien hoofde, geroepen zijt; en wie is in ftaac, om zich de Plichten,de Zorgen en Moeielijkheden , die aan het Bewind van Scaat verbonden en vaft gemaakt zijn, in alle derzelver aangelegenheid, en met onderfcheid, voor te ftellen? Maar, welk ene aangename erinnering! Welk ene hartfterkende overdenking! Tot één ligchaam te zijn faam gevoegd! — Eén en het zelfde onderling belang A § «e  C io ) te hebben! — Eikanderen cot ogen, tot handen en voeten, te rtrekken! — En in lief en leed, in blijdfchap en droefheid, in eer en oneer, gelijklijk te delen! Dit, dit zet leven, moed en krachten, bij onder alle de moeilijkheden en bezwaarniflèn, die met onzen aan» betrouwden poft verknocht zijn: — dit maakt den zwaarden laft ligt, en genoegelijk: — dit doet alle zorgen, angftvallige zorgen en bekommerniflèn, wijken: — en den zwakötn, den vreesachtigften zeggen: ik ben een tleld! Van wat aanbelang is 't dan niet, de zaak flechts uit dat enkel oogpunt befthouwd zijnde , dat onderlinge eenheid, dat liefde en eensgezindheid, tuffchen leden van één ligchaam, onafgebroken ftand grijpe? Trouwens, dit vordert niet alleen het bijzonder en Perfoonlijk belang van ieder lid op zich zeiven, maar ook het Gemeen belang, de gewichtige aangelegenheden van den Staat, van die maacfchappij, met wier beftiering en verzorging men gelaft is, en die daarbij Haat of valt. Het zal derhalven niet te onpas komen, dat ik uwer ED. mog. aandacht bij dat edel onderwerp bijzonderlijk bepale, en U het Gewicht, de uitnemende Voortreffelijk-  ( I* > lijkheid, en onberekenbare Voordelen der onderlinge Samenfkmming toe dat groot en enig doel, dat in alle Uwe beramingen en befluiten moet heerfchen en boven drijven, ik meen het Heil des Volks, in eenige hoofdtrekken fchetfe. Ik weet, MM, HH.l'de Eendracht heeft op zich zelve geen aanprijzing nodig. - Haar blote naam is hier toe genoegzaam. — En wat zou, buiten dat, tot haren lof kunnen aangevoerd worden, dat niet overbe. kend ware, dat van uwe ed. mog. zelve niet in al deszelfs gewicht en uitgeftrektheid doorgezien, en gevoeld wierde ? Kan echter het ware fchoon, van wat (lag van zaken 't ook moge zijn, inzonderheid van voorwerpen, die onder geen uiterlijke zinnen vallen, niet te veel befchouwd en ingedacht worden: in tegendeel, rijft derzelver waarde en verrukkende hoedanigheid, hoe meer men ze gadeflaat, ja ontdekken er zich dan menigmalen nieuwe en bevorens onopgemerkte trekken van wezenlijke fchoonheid en volmaaktheid in; het zal dus niet geheel nutteloos zijn, uwe ed. mog. met de befchouwingvan het aanminnig, of fchoon gekénde, beeld der Eendracht een wijl bezig te houden. Trou-  > C i* ) Trouwens, de edele Romein, wiens beduur en regerings-vorm, daande hun Gemenebed, de bewondering der grootde Staatsmannen van alle eeuwen heeft weggedragen: ik herzeg, de edele Romein was van de onfchatb're eerwaardij der Eendracht, en van het uitdekend nut harer gedurige overdenking, en openbare erinnering, zo zeer overtuigd, dat hij niet alleen, nevens den Griek, haar een naam en plaats gaf onder zijne gewaande Godheden, maar ook, op den raad van den braven Kamillus, ter harer ere een prachtigen tempel dichtte, die, ja, wel niet lang daarna, door de vlammen verteerd , doch terdond van den Roomfchen Raad en hec Volk herbouwd, en, in volgende tijden, door enei Tiberius zelf (Gij kent hem, mijne heren!} vergroot en opgefierd werdt: een tempel, waarin, van tijd tot tijd, de Raad zijne plechtige Vergaderingen hielde, en van welken, gelijk men meenc, nog op dezen hui» digen dag, een zevental van Kolommen , met hare Hoofdllukken, als zo vele gedenkzuilen van den prijs', waar op men de Eendracht delde, voor handen zoude zijn. Ja, dat nog derker, ook in mijn voordeel, fpreekt, jsdit:dit bij diezelfde 'volken,en in die zelfde tijden van Geleerdheid , van goeden Smaak, van gezonde Staatkunde, eiken jare, en wel in dat zelfde zeizoen, waar-  C 13 ) waarin wij ons thans bevinden (£). ter ere vat» de Eendracht, en om heure waarde aan den geeft \an Regent, zowel als Burger, p'echtig, zintuiglijk, en met den meeften nadruk, te verlevendigen, een openbaar feeft gevierd werdt. Edoch, het zijn niet alleen vreemde volken, welke ons het gewicht der Eendracht, en het gedurig aandenken aan dezelve, op zulk ene zinnelijke wijze hebben willen infcherpen; maar wij vinden in onzen eigen boezem , van de oudfte tijden van ons Gemenebeft af, in het telkens vervaardigen, of vernieuwen, van zo veel Leg en Gedenk- penningen, als de GefchiedenhTen van ors Land uitleveren, en wier Stempel, zowel als Bijfchrift, het groot belang, en de noodzakelijkheid van onderlinge Eenheid, ook tufTchen bijzondere Staatsleden, als naar't leven afmalen, dit zelfde van'sLands Vaderen bedoeld (c). Doch, ik denk bereids genoeg gezegd te hebben, om dit mijn onderwerp op zijnen juiften prijs te brengen. Wel. (i) Namelijk den lóden van Louwmaand. (c~) Om1< r dat (lag van Legpenningen munt inzonderheid, in ge. paltheid en rijkheid van betekuïis, u'.t, wiens fiempel, aan de ene zijde, de bee'tenis vertoont van een paar gekoppeide jukoflen, trekkend..' enen ploeg, mer dit omfchnft: trabtte #quo iugo. Trekt onder een gehjkdragend juk. Terwij'., aan de an- do-  C 14 ) Welke is dan de Voortreffelijkheid, welk het uitflekend Aanbelang der Eendracht en Eensgezindheid? Ik begin, MM. HH.! met haten onderfteunenden en hartfterkenden invloed op de menigvuldige gewichtige ambts bezigheden en zorgen, met welken uwe ed. mog. zich bezwaard vinden, en waarvan, reeds boven, met een woord gewaagde. 't Heeft toch wat in, nauwkeurig kennis te dragen van den waren aart en innerlijke gefchapenheid van dat Land en Volk, waarop hetBjwind van Staat zijn naaste betrekking heeft, en deszelfs goed en kwaad, fterkte en zwakheid, voordelen en nadelen, grondig door te zien, en beftendig voor den geeft te hebben! 'e Heeft wat in, de gelegenheden der Tijden, het algemeen Staatkundig ftelzel van dat Wereld- deel, van het welk men een gedeelte, groot of klein, uitmaakt, nevens de bijzondere, en menigmaal geheel uit elkander lopende, Belangen van onderfcheidene, en met ons Ver- I dere zijde twee aarden potten op een beroerde zee drijven, gevaar lopende, om onderling aan te (loten, met dit rand!chrift: frangimur, Ji colliditnur. Wy breken, indien wy tegen elkander botfen. Van hier, dat deze Penning, by het opkomen van verdeeldheden, meermaal vernieuwd is geworden. Men zie den reeds boven aangehaalden V. Loon. 1. D. bi. 377, 38ó« 479 > 504. 11. D. bl. 11 en 99.  C t5 ) Verbondens of Verenigde, Stafenen Geweften, zorgvuldig gade te flaan, en te beoordelen, welken invloed het een en ander nu, of bij tijdverloop, konne hebben op de aangelegenheden van dien Staat, tot wien onze zorg bijzonderlijk bepaald is, en daarnaar alle maatregels en befluiten te regelen! Verder; 't heeft wat in, de Wetten van Openbaar Beftuur derwijze in te richten, dat beiden, de klem en achtbaarheid der Regering, met het meefte geluk des Volks, daar door bevorderd, en verzekerd worden; ja, door ene verftandige, en met zachtmoedige wijsheid, zowel als met belangelozen ijver, en onkreukbare waarheids liefde, gepaard gaande oefening van recht, zich ontzachlijk, en tevens bemind te maken bij de kinderen zijns volks; alle kwaad met zijne ogen te verftioien; het rad over den godlozen, den verwatenen fchender van Godlijke en menfchlijke ordeningen, te brengen; de toevlucht der belaagde, of verdrukte, onfchuld bevonden te worden; en, door allerlei gepafte wegen en middelen, deugd en getrouwheid aan te moedigen, te belonen, en tegen inbreuk en overlaft te veiligen! ■—- Nog meer; 't heeft wat in, alle de bijzondere Raderen, over welken het Staatsbewind loopt, aan den gang te houden, en atn elk van dezelven die beweging en werking te ge-  C 16 ) geven, welke meelt (trekken konne, om de volkomenheid van 't geheel, ik wil zeggen, den welrtand, en den bloei der ganfche maatfchappij, en van de onderfcheidene (tanden, die dezelve uitmaken, van Oud en Jong, van Rijk en Arm, van Heer en Knecht, van Burger en Boer, van Schipper en Soldaat, van Koop en Handwerksman, en wat al meer? te bevorderen en bewaren ! En ook dit is 't niet al. — Als Kriften Overheden, die geloven, dat zij Gods dienareffe zijn, het Folk ten goede, en, in zijnen naam , en van zijnen wege, het bewind voeren, zijn uwe ed. mog. niet min geroepen, om de zaak, de eer, en de belangen der Hoogde Majefteit, met alle mogelijken ernft en getrouwheid, te behartigen en handhavenen. — En dat zo veel te meer, als het Volk, 't welk aan Uwe behering en verzorging is aanbevolen, niet zo zeer Uw volk, dan wel het volk, de onderdanen Gods zijn; wat zeg ik? als velen, zeer velen hunner, onder het bijzonderft opzicht en beftuur (taan van Hem, die den eernaam draagt van den Overflen der Koningen der aarde: aan wien ook Gij, M M. H H.! (gelooft Gij anderfins de Schriften ? en ik weet, dat Gij ze gelooft:) ten genen dage rekenfehap zult moeten geven van Uw ganfeh bewind, en aangelegd  ( i7 ) legd gèZich. —— En wat heeft 't dan niet, wederom, in, oncier de beftendige vertegenwoordiging van die ontzachvolle waaiheid te verkeren , dat God zelf zit in de vergadering Godes, dat hij oordeelt in V midden der Goden; zijne Burgers en Ingezetenen rot deugdzame menfchen, tor goede Kriftenen , te vormen; en wanneer de Waarheid, de dierb're Euangelie-waarheid, met den ganfchen Eerdienft van den Heiligen van Israël, aangefchonnen, vertrapt en verlochend wordt: wanneer de uicerfte zedenloosheid, met losbandigheid in begripp^n en grondbeginfelen, langs zo metr veld wint: en hetdrieft en fchaamteloos ongeloof zich niet ontziet, om alle Orde in den Burgt rftaat het onderfte boven te keren , om de heiligde Banden en B|ejk kingen krachteloos te maken, en alle gronden van Eerlijkheid en Deugd, van Burgertrouw en Veiligheid, lo» te rukken: ik herzeg , M M. H H.! wat heeft 't niet in, zich dan te (harken in den Here zijnen God, het harnas aan te fchieten, en al zijn verleend gezach en vermogen te kofte te leggen, om , door de meeft gepafte en krachtda^ligfte middelen , den verderen iudrang en aanwas van dat helfch en Godvergeten kwaad te (luiten; om in deszeifs bronnen en verderfelijke oorzaken, op de zekerde en tocreikendfte wijze, te voorzien; en, dat het gereedd, B eB  C 18 ) en frerkfr werkend hulpmiddel daartoe is, door rijn etgen blinkend voorbeeld te tonen, op wat prils men den Godsdienlt (telt, welken eerbied men voordwiZelven in zijnen boezem omdraagt, en hoe men l.em voor den regel en het richcfnoer wer.fchc te hou er», niet alleen van zijne zedelijke, maar ook van zijne burgerlijke bedrijven, van geheel zijn beituur en ambts verrichtingen ? Het ontbreekt, intulTchen, MM.HIL! aan gene gronden van bemoediging onder dat alles. De lieflijke Eendracht (want hier bij bepaalt zich thans alleen mijne aandacht) zal, gelijk wij reeds boven erinnerden, rijklijk het hare tot onderfttuning en verligting toebrengen. Of zijn niet, naar de juifte aanmerking van Israëls wijzen Koning OQ, twee'» door vriendfehap aan den anderen verbonden, beter en gelukkiger, dan een, die voor zich zeiven werkt, en genen vriend of medgezel heeft, die hem ten raadsman kan ilrekken in twijfelingen , ten troolter in droefenis, ten helper in druk en ongelegenheden ? En hoe veel groter zal dan niet het geluk der genen zijn, die tot zulk een aanzienlijk en wijd uitgeftrelct ligchaam zijn faamgevoegd, als dat van (4) Prtd. IV: 9-ia.  C 19 > van uwe ed. mog. , indien anders liefde en eensgezindheid, behartiging en bedoeling van een en het zelfde oogmerk, van het Gemene nuc en welzijn, onder dezelve heerichen? ■ Ja! het ontbreke dan al den enen of anderen hunner, of aan genoegzamen voorraad van deze of gene kundigheid, of aan kracht en vaardigheid van geeft, of aan fcherpzinnigheid en doorzicht, of aan geduld en ftandvaftigheid, of aan jaren en ervarenheid, het eendrachtig famenwerken van zo velen zal in dat enkel perfoonlijk gebrek geraakhjk, en overvloedig, voorzien; en wel verre daar van daan, dat, om 's Apostels gelijkenis te bezigen, het oog zeggen zou tot da hand, ik heb u niet van noden, of wederom bet hoofd tot de voeten, ik heb u niet van noden, mangelt het bij zulken nimmer aan onderlinge, gerede en getrouwe, voorlichtingen, onderfteuningen, opwekkingen en aanmoedigingen, die leven en kracht, vuur en warmte, verfpreiden over het gehele ligchaam. Terwijl zelfs die leden, die de zwakfte , de minft fierlijke fchijnen, tot nodige en nuttige leden gevormd en bevonden zullen worden voor het algemeen belang. Ja maar, de hulp en onderfteuning, welke de Een1» dracht biedt onder den laft der Staats zorgen en bezigheden, laat zich ook nog uit een ander en verhevener B a 002".  C 20 ) oogpunt befchouwsn. Immers, MM. HH.! gelijk het op zich zelf geen geringen toeflag geeft aan de uitftekende eerwaardij en voortreffelijkheid der Eensgezindheid , dat zij het ligchaam, 't welk door haren geeft bezield en beftierd wordt, gelijkformig fteltaan dat heerlijk ligchaam, waar van Zions gezalfde Erekoning het Hoofd, en waar in alles één is —één Geeft — één Heer — één geloof — één doop — één hope — één God en Vader; zo doet zij ook hare betrachters, indien zij te. vers leden van dat geeftelijk en verborgen ligchaam zijn, en luft vinden, om zich in hun werk te richten naar het volmaakt patroon, dat Kriftus bewind uitlevert, deel en gemeenfcbap vinden aan alle de gaven, van wijsheid en kennis, van fterkte en dapperheid, van voorzichtigheid en getrouwheid, van rechtvaardigheid en goedertierenheid , en welke meer in dat verheerlijkt Hoold wonen. Dan, laat mij tot ene twede, en aan de vorige allernauwft verbondene, Voortreffelijkheid der Eendracht overgaan: ontleend, MM. HH.1 van het vermogen,'t welk zij bezit, om, naar het gemene, doch nooit genoeg beoefende, zegswoord, Eendracht maakt Macht, aan geringe, en in zich zelve zwakke en krachteloze dingen, aanzien en fterkte, luifter en ontzach, bij te zetten. Ja!  C « ) Ja! wat vermag, op den duur, tegen een ligchaam, dat uit dicht in eèn gefloten gelederen beftaat, of, laat mij liever zegden, waarvan alle de leden één hart en één ziel zijn.? in de daad, het is ene vernuftige aanmerking van den groten Chiujsostomus, dat bij zulken, zij mogen veel of weinig in getal zijn, geen enkel ondeelbaar lid gevonden wordt, maar, gelijk allen één zijn, zo ook één allen is (e). Wie derhalven zich onderftaat, van op enen hunner aan te vallen, vindt in dien enen het getal van zo velen, als met welken hij op 't innigft verenigd is. Elk hunner heeft dan ook zo veel ogen, om toe te zien, zo veel handen, om aan te vatten, en zo veel voeten, om hulp te befchik- ken, als er ondeelb're perfonen zijn. En wat zou overzulks in (laat zijn, om zulk ene macht te breken, of, zo dit al mogt gelukken, dezelve geheellijk te vernietigen? Te vergeefs, weten wij, fpilden Scilurus zonen, • fchoon tachtig in getal, hunne krachten op een bondel wel bj een gebonden pijlen, welken hun Vader, kort voor zijnen dood, hun te breken gaf; daar eik, vervolgends, een pijl afzonderlijk nemende, hem met weiB 3 . mg t» Men zie 's Mans Kerklijke Redevoeringen over Job. Euait* Seiie, Vlll. D. bl. 465.  ( 22 ) Big moeite nan (tukken brak. Voorzeker! een leerzaam vertoog van de onverwinnelijke fterkte, die in vereende krachten, en in die alleen , gelegen is. Gelijk nu de Eendracht, vooral onder de Hoofden des Volks, een vaft bolwerk is tegen alle overlaft en geweld van buiten, zo beveiligt en verzekert zij tevens, van binnen, de koftelijke en onwaardeerbare panden van ware Burgerlijke en Nationale Vrijheid, met alle de voorrechten en zegeningen, die hier mede onaffcheidbaar verknocht gaan. En ziet daar, MM. HH.! hare derde Voortreffelijkheid, die, trouwens, uit de naaft voorgaande van zelf voordvloeit, en nauwlijks enig betoog van noden heeft. Concardia Frifiae libertas, door d" Eendracht beftaat Frieslands Vrijheid, was, uit dien hoofde, het gepafte Bijfchrifc op zekeren Friefchen hiftorie-penning, geflagen in 'c begin der vorige eeuw, wiens Stempel ons twee in een geftrengelde rechterhanden vertoont, die enen bondel van zeven pijlen houden; terwijl op d' andere- zijde te lezen was: antiqua virtute et fide, door de oude dapperheid e» trouw (ƒ), ■ En wat deed dat zelfde volk, reeds in den jare 1381, ene nauwe ver- (ƒ) V. Loon N. H. II. D. bi. 43.  C *3 ) verbintenis met Stad en Lande aangaan, dan, naar't geen ons de beroemde Ubuo Emmvs bericht, de vrees, dat hunne Vrijheid te loor zou gaan,de overreding,dac die alleen door vereende krachten beveftigd en bewaard wordt? Ja, doot geen ander beginfel wtrdt Vader willem gedreven, toen hij den Algemenen Staten zo erniiig toeriep: Mijne Heren! onderhoudt uwe Un» wel. Btwaart uwe Unie wel. Trouwens, wij behoeven maar voor onzen geeft te brengen, de rampzalige gevolgen van Twift, van Twedracht en inwendige Verdeeldheid, die, van de onheugtlijkfte tijden af, gehele Landen, Steden, Volken, getroffen hebben, om van het onberekenbare heil der tegengeftelde Eendracht ren vollen verzekerd te zijn. Dat hier de Ondervinding van vreemde, van uitheem, fche Staten, Republieken en Koningrijken, fpreke! Dat, helaas! 's Lands eigen hiftoriebladen zulk* beveiligen ! Wat deed Atbeneris Gemenebeft (om dit voorbeeld alleen uit de grijze oudheid te ontlenen,- en hoe fterk het fpreke, kan hier uit worden afgenomen, dat beide Roomfche en Griekfche Redenaars zich op hetzelve, bij uitftek, beroepen hebben) ik herzeg, wat deed dit 8 4 bloei-  C n ) bloeiend en gezegend Gemenebeft, na jaren lang, over zijne vijanden gezegepraald, na hen, te wateren te land, overwonnen, na, wat meer is, geheel Griekenland van derzei ver overheerfching bevrijd te hebben, eindelijk zelf bukken, en geheel ondergaan, dan twefpalt, dan onderlinge verdeeldheid en onenigheden? Wat bracht Getteve, het beroemd , en, reeds van vroege dagen af, door onderfcheiden Staten en Mogendheden tot gemeenfchappelijke Verbonden aangezocht, ja voor onafhangelijk verklaard Geneve, tot dien lagen en beroiden roeftand, waarin het tegenwoordig gezonken ligt — beheerd door vreemden — ontbloot van inwoners — beroofd van fabrijken, de milde bronnen van 's volks tijdlijk beftaan en welvaart; ik zeg, wat deed Gene-* ve tot die laagte dalen, dan aanhoudende krakelen en partijfchappen, die tuffchen de Hoofden, zowel als tusfchen het Volk, plaats hadden, en wier onzalige oorzaken , ten groren dele, in den hoogmoed, de heerfchzutht,enhet onmatig gezachvan velen der eerfigenoemden, te zoeken waren (gj? En nog fchijnt er geen eia- (j) Men leze het gebeurde in de jaren 1707, 1730, 1-737, J7öa-M768, en 1770, waarvan een kon, doch nauwkeurig, Uittrekfel gevonden wordt in het Franfch Geograpiijcb. Hifió* rifcb en Staalkundig, Woordenboek van Zuii/er/and, ui?gegeven te Geneve en Laujanpe 1776,'onUer het artikel Gejievt,  ( 25 ) eind; te zijn aan de rampen en ellenden van dat Gemenebeft. Spiegelen wij ons, verder, aan het machtig Frankrijk , aan het gene, in deze dagen, in onderfcheiden {heken van hetzelve, inzonderheid in Bretagne, voorvalt, daar de rampfpoedige verdeeldheden, tulTchen de drie rangen eh leden van Staat, zelfs het vuur van burgerkrijg in de hoofdftad ontdoken hebben, waarvan de vlammen ook tot het Hogelchool zijn overgeflagen. Erinneren wij ons, daar en boven, het zo ongelukkig Po/era, dat, op nieuw, door innerlijke twiften en fcheuringen vin een gereten, en met enen al vernielenden oorlog gedreigd wordt. Laat, eindelijk, het naburig Braband ons ten leerbeeld ilrekken, waar de haat en partijfchap der drie Staats leden thans tot dat Htterlte gekomen is, dat een derzelver zich, eensflags, beroofd vindt van alle zijne rechten en vrijdommen, en men, tot herftel van orde, zijn toevlucht tot knjgs bedwang heeft moeten nemen. Het zijn, intuffchen, MM. HH., gene vreemde volken alleen, die de verderfelijke gevolgen van onderlingen twilt en twedracht ondervonden hebben, of nog ondervinden. Wat heef: niet, ten dezen zelfden opzichte, ons eigen Vaderland, van tijd cot tijd, moeten onB 5 dec-  C *6 ) dergaan ? Ondergaan, bij de twefpalt — tufTchen de Hoekfcben en Kabbcljaauwfchen — tuiïchen de Hekerens en Bronkhorjien - tuiïchen de Vetkopers en Scbieringers [en deze, of fchoon uit geringe beginfeh gereezen zijnde, is eindelijk oorzaak van bet volfaagen verlies van de Friefcbe Vrijheid geworden — en tufTchen de zo genaamde Loevejïeinfche fa&ie, en de Stadhoudersgezinde^. En och! dat hier mede de lijft, ten onzen aanzien, ware afgelopen! Dan, hebben wij zelve niet, in deze lefte jaren, de wrange vruchten moeten fmaken van ene algemeen ontftokene verdeeldheid , en verwekt wantrouwen tuiïchen Regent en Burger, en gevoelen wij niet nog de bittere naween daar van? 1 Maar laat mij voor dtze,en anderefoortgelijke,ver» nederende, gebeurteniiïèn, welke ik anders uit den boezem van uwe ed. mog. zelve, en dat van de vroegfte tijden af, zou kunnen en moeten ophalen, het gordijn fchuiven; dat monfter, dat affchuwelijk monfter van Twedrachc en Verdeeldheid aan zijn eigen gevloekt noodlot overlaten; en Uwe geëerbiedigde aandacht rot de beminnelijke en heilvolle Eendracht wederbrengen. Een- (è) 't Zijn de eigen woorden van den nauwkeurigen Wagenaa* in zijne Vaderl. Hilt. 111. D. bL 328.  C *7 ) Eendracht, MM. HH., die, gelijk zij het fieraad, en de fterkte onzer roemruchtige Voorvaderen was, en dezclven alle de ijslijkheden van enen tachtigjarigen oorlog manmoedig deed doorworftelen, zo ook, onder den Go llijken zegen , den grond gelegd heeft tot alle die Voorrechten en Vrijheden, beide in den Burgerftaat en Godsdieoft, bij welker geruft en onaf hangelijls genot " wij ons, tot hier toe, geveiligd en bewaard vinden. > Eendracht, die het behoud van Uwe Vefte, meer dan eens, inzonderheid ten tijde van Hertog Albert van Saxen , en in 't beruchte jaar van zeflien honderd twee en zeventig, in weerwil van ene geweldige overmacht van buiten, bevonden wierdt. Eendracht, trouwens, welke, in oude dagen, hier bijzonderlijk fcheen t'huis te horen, en haren eigen en vaften zetel verkozen te hebben. Immers, ik lees bij Uwen Rechtskundigen Beunhard ALTiNG,ophet jaar 1500 en vervolgends:Gro„ ringen was dickwijls hec afijl ende de plaetfe van „ toevlucht voor den onderliggende. Groningen was „ de Middelaerfche tot herftellinge van de vrede en een„ dracht,van recht ende rechts-pleginge. Groningen „ wiert gehouden voor't heijüge ancker te beting, om „ de vrijheijd te behouden (i) En, (0 Hift. Lofr. bl. 54.  C 28 ) En, dank zij der Eeuwige Goedheid! nog is die fchone deugd onder Ons niet verouderd. — Neen! — Toen, nog onlangs, bet lieve Vaderland als, tufTchen zeer fleile klippen, in ene barnende zee jammerlijk geflingerd en getetterd lag, en de band van Eendracht onder de bijzondere Staten van ons Gemenebeft op 't * punt ftond, van verbroken , wat zeg ik, verbroken ? door ongehoord geweld verfcheurd te worden; - toen — in dat bang en hachlijk tijdsgewricht, waart Gij het, MM. H H.! die uwen dankb'ren roem hier door der onfferfelijkheid wijddet,dat, door Uwe,zo tijdige, zo veel vermogende, zo wijs bedachte en gezegende, tufTchenkomlf, het zevenvoudig fnoer, rot behoud der Republiek, faamgebonden, en ter befchaming van hun, die het, in die zelfde ogenblikken, op zijne vernieling gemunt hadden, in zijn geheel bewaard bleef. Dan, laar mij van dezen uitflap tot mijn hoofdonderwerp wederkeren, en het vertoog van deszelfs Voortreffelijkheid befluiten met den hogen prijs, waar op de Eendracht, de onderlinge overeenftemming en behulpzaamheid der delen, die tot één geheel behoren, bij God zeiven ftaar. Tuigc dat, alle gij Bezielde en Onbezielde Wezens, die  C *9 ) die onmiddelijk uit zijne hand voordgekomen zijt,en,?n enen (land van gemeenfchaplijke vereniging en werking geplaat(t,denzelven,tot op dezen ogenblik,onafgebroken bezit en behouden hebt! Tuigt dat, gij Engelen-fehaar, en gij Verheerlijkte Rechtvaardigen, voor wien de eendracht den hemel volmaakt! . Tuigt het, alle gij Wereld-Bollen, die onder elkander, en rondom onzen aardkloot, uwen varten engeregelden loop houdt! Tuig het, gij gehele Natuur, wier onderfcheidene Rijken, zonder eendrachtige en wederkerige werking, fpoedig ten val geraken zouden, en aan ene ganfche vernietiging onderhavig zijn (£)! . Tuigt het, ook gij nijvre Bijen, gij verachte Mier zelf, in wier huishoudingen geen hamerilag van twift en twe- drachc (*) Immers zou het gehele Dieren-Rijk, zo wel als dar der Planten, fpoedig omkomen, wierdt niet de Lucht, zonder welke beiden geen ogenblik kunnen beftaan, geltadig, door en voor elkander, gezuiverd. — De Laatften zouden ras uitteren en vergaan, zo niet de eerden den dampkring zuiver hielde» van het door haar uitgewaaffemd vergil, en hem voorden groei der plantgewaüen bekwaam maakten; terwijl de Eerden, wederom, ras zouden fneven, indien de anderen niet gretig op. florpten,het geen in die zelfde vioeift.f dodelijk voor de dieren ware, en dezelve diehflbaar en nuttig deden blijven voormenfeb. en vee. — Zo noodzakelijk, zo verwonderlijk tevens, is de hulp, welke deze twee aanzienlijke, doch hemebreed verfchillende, gedeelten der gefebapene Natuur, die, met nog een derde deel, één geheel uitmakeu, «Ikanderen toebrengen.  C 30 ) dracht gehoord worde; en ziet vrij met een verontwaar* digend oog op Ons nedtr, op Ons, die de enigfieaardbewoners zijn, die, ook ten dezen opzichte, zo menigmalen, aan 't heerlijk beeld, en de oorfprongHjke bertemming van hunnen groten Maker trouwloos tn ongelijkformig bevonden worden! Hoe welgevallig zullen wij, daar en tegen, zijn in de ogen van Hem, die de God der Eendracht, èt Liefde zelve is, bij aldien wij onze gemeenfchaplijke bedrijven, overeenkomftig met dat fchone tafereel, naar sjn eigen voorbeeld inrichten! Ja, MM. HH.! Waar Eendracht woont, gebiedt de Heer den zegen; Daar woont Hy zelf, daar wordt zijn heil verkregen, En 't leven tot in Eeuwigheid. Zo edel, zo voortreffelijk, nu,de Eendracht op zich zelve is, zo noodzakelijk is ook hare betrachting. Dit, trouwens, vloeit van zelf uit hec gene wij, ten betoge Tan 'c heil, 'c welk zij aanbrengt, hebben bijgebracht. Ik zou er anders bij uwe ed. mog. op kunnen aandringen, uic aanmerking van de dure en onfehendbare verplichcing, waar onder uwe ed. mog., als Kriften Overheden, ligc, om het beeld van Hem te vertonen, die  C 31 ) die den tiernaam draagt van Koning des Vredes, en wiens Rijk een Vrede-rijk is. Ik zou er den vruchtbaren invloed toe kunnen bezigen, welken de Eensgezindheid, onder de Hoofden van een Volk, heeftop een Volk zelf: wat liefde, wat ontzach en vertrouwen, hier uit bij de Ingezetenen geboren worde jegens hunne Overheden; en hoe de vereniging der laatstgenoemden cok den zelfden geeft van eendracht onder de eerftge- nse'den verwekke, aankweke en bevordere. Ik zou mij, verder, kunnen bedienen van de gelegenheden der tijden in 't algemeen; van de bijzondere gefchapenheid der zaken, zowel in dit, als in de overige gedeelten van ons Vaderland; en, 't geen ik, op den nadrukkelijken wenk van den verdienftelijken Spreker van uwer ed. mog. Vergadering, niet vergeten moeft, van dien groten zegen, welke ons, nog kort geleden, door 's Heren ontfermende goedheid, geworden is, in de vernieuwde vaftftelling van onze wettige hoge Staats» regering, en van het Stadhouderlijk beftuur, in het zo Doorluchtig, en bij alle ware Vaderlanders bemind en geëerbiedigd Huis van Oranje Nassau. Eindelijk, zou ik mij kunnen beroepen op de bijzondere gefteldheid yan dat Staatswezen, 't welk ten Onzent plaats vindt, en dat allefins vordert, om, al ware het  C 3* ) het flechts uit louter Staatkundige inzichten, de onderlinge eendracht te bewaren. Dan, ik acht zulk» te minder nodig, daar uwer ed. mog. daden zelve, de zo wijs beraamde, en op handen zijnde, plegtige Afvaardiging van zo veel voortreffelijke Leden, uit het midden Uvver luifternjke famening, naar Hollands Hof-en Hoofd-plaats, (waar over de Aartsgoedheid haren beften zegen gebiede!) tengenoegzamen waarborg? verftrekt van het groot aanbelang, 't welk uwe ed. mog. fielt in de krachtdadige herftelling, en beveiliging van elks Rechten en Vrijheden: waar door, onder's Hemels begunftiging, het onderling Vertrouwen, en de lieve Eendracht, die, helaas! maar al te veel geweken zijn , op nieuw Hand grijpen en herleven kannen. Trouwens, wat Vaderlandsgezind hart zou niet, in den onderfcheiden kring van werkzaamheden, waarin de Voorzienigheid hem geplaatft heeft, alles, wat in 't vermogen zijner hand is, geredelijk toebrengen, om onderlinge liefde, vrede en eensgezindheid, te bevorderen, en alle argwaan, miftrouwen, Jigtvaardig oordelen, achterklap, nijd, wraakgierigheid, dubbelhartigheid, verre van zich doen? wetende, dat zelfs de dobbek tong velen verdorven beeft, die in vrede leefden ;  C 33 ) den; hen van *t ene volk in V ander verzet; tafte Stenen vernield; en huizen der Groten omgekeerd heeft (/)? . Wat Vaderlandfch hart zou niet, ia- z v- tietheid , het vuig Eigenbelang , die vergiftigde hoofdbron van onderlingen twirt en verdeeldheid, die, onder meer dan ene gedaante, het algemeen welzijn opoffert aan bijzondere inzichten, en fchaamteloos genoeg is, van zich in te beelden, dat de Staat enkel om zijnen wil beftaat; ik herzeg, wat Vaderlandfch hare zou niet het lage zelfbelang haten en vlieden, en in geval van noodzakelijkheid, zo de onderlinge ruft, zo het heil en de welvaart des Lands daar van afhangt, het onder zijne voorrechten tellen, om van zijn anderfins gegrond recht, in tijds, af te zien, en om, tot behoud of herftel van Eendracht, zulke opofferingen te doen, die de eelfte kenmerken dragen van enen waarlijk edel moedigen en grootmoedigen geeft, die , ten ellen tijde, het gemeen belang tot zijn eerfte, tot zijn hoogfte wet, regel en maatftok, ftelt? Dan, waartoe meer over hoop gehaald? Gij gevoelt zelve, MM. H H.! al de kracht van't voorftel; ja, Gij gevoelt er meer van, dan de klanken der woorden te kennen geven. C Daaï CO Jefus Sirasb hoofd. XXVIII. is, if.  C 34 ) Daar is niets meer overig;, dan dat 'k met uwe ed. Wog. troonwaards ga,en, volgends Uwe eigen begeerte, den God van alle genade om zijnen milden en blijvenden zegen over Uwe aanzienlijke en gewichtige betrekkingen, zowel als over de belangen van ganfch Nederland, eerbiedig aanlope. Koomc dan, MM. HH.! buigen wij de knien van ons hart voor de Hoge Majefleit, en verenigen we ons tot het volgend gebed, 't welk Jehova zelf bekrone met het beveiligend AMEN!