182 O 28   'T G E D R A G van kA^ !5 , JAN FRANKEN DIENSTKNECHT VAN J. van OLDENBARNEVELD GESCHETST, IN EENE AANSPRAAK, door A. L O OSJES, Pz. Te HAARLEM, Bij A. LOOSJES, Pz. 1 7 9 5-  VOORBERICHT, Deeze Aanfpraak, gedaan bij gelegenheid van de uitdccling 'van Prijzen aan de Kinderen in het Diaconie- en Mlmoesft nkn-Armen-buh deczer Stad , achtte ik zo wel pasfende hij die, welke ik, een jaar gelèeden, wegens Elsje van Ilouwcning deed, dat ik niet aarfelde, om dezelve in gelijken finaak, at ten gelijken prijze het licht te doen zien, vertrouwende, dar dezelve, tot hetzelfde einde ft'rekkende, -■ ook eenigermaate de goedkeuring mijner Medebur. geren zal ivegdraagcn, Haarlem den 21 Junij 17P5<  'T GEDRAG VAN JAN FRANKEN. Kinderen van dit Godshuis! 'c Ts in het geheel mijn oogmerk niet, om u lang op te houden. Het is onaangenaam langen tijd agter elkander na eene zaak te luisteren. Zeer weinige menfehen zijn daar toe in Haat, en ik vertrouw, dat ik u geen ongelijk aan doe, als ik onderftel, dat de meesten van u mij liever een half uur, dan twee uuren van deeze plaats zullen hooren fpreeken. Welaan, dan ! Ik beloofdat ik het kort maaken zal, maar dan heb ik ook eene verwachting van de meesten uwer , dat gij naamelijk, met alle aandacht letten zult op het geen ik u zeg. W. K. Let nu eens voor die weinigeoogenblikken, dien korten tijd, dat de tot u fpreek, met alle vlijt op het geen ik u zeggen zal. Berouw zult gij daarvan zeker niet hebben, want ik ben voorneemens iets nuttigs iets goeds u voor te houden, en deuk, dat ik zo duidelijk en klaar zal fpreeken, dat het groor.fte deel van u mij zal kunnen verftaan en begrijpen. Althans dat hoop ik. En ook, — dat ik u voor dieu korten tijd niet verveelen zal. A a oe'  C 4 ) Vrijheid, Gelijkheid, Broederfchap, zijn thafis de woorden, die boven alle Staatspapieren en alle Nieuwstijdingen geleezen worden. Vrijheid, Gelijkheid, Broederfchap, zijn de woorden, die thans ieder Vaderlander in den mond heeft. Plet zou te uitgebreid een taak zijn, als ik u over die veelbetekenende drie Woorden, eenigzins uitvoerig wilde onderhouden, 't Is ook alleen mijn oogmerk , om over het laatfte, over de Broederfchap met u te handelen» Alle menfchen zijn Broeders, alle menfchen, rijke, middelbaare en armen, wil Hit zeggen, zijn zodanig van natuur, dat zij niet alleen voor het uiterlijke, wat hunne ledon en lichaamen aangaat veel na elkander gelijken — dat niet alleen, maar het is in de waereld zoo met de zaaken gefield, dat rijken, middelbaaren en armen, elkanders hulp en bijltand ten hoogden als Broeders noodig hebben. Even eens sis Broeders en Zusters, kinderen van eenen Vader en eene Moeder, als door eenen zekeren naauwen band aan eikanderen verbonden, en gehouden zijn, om in elkanders behoeften en nooden .zckt was hem toe te voeren. „Gij moet uw hevigheid -wat beter bedwingen. Dus doende lijdt gij niet .als een Christen, maar wreekt u zeiven met uweu mond en zo toont gij uw ongeduld." — Hoe verheugde zich de braave Franken, wanneer hij eenige berichten van de vrienden des gevangenen veilig in zijns Meesters handen kon bezorgen. Met hoe grooce zorgvuldigheid nam hij het verborgen fchrijfgereedfehap van zijnen Meester in acht, daar aan B^rnev^ld zelfs het fchrijven belet was. Ongelukkig fchreef hij, buiten weeten •van zijnen Meester op zekeren tijd een klein brie! jen, ter aanduiding, dat zij zekeren brief omtrent de zaaken des Vaderlands ontvangen hadden , die in de handen der Rechteren viel. Dit fielde den Jongeling mede bloot aan een Rechterlijk verhoor — waarbij men hem zo lang drong, tot dat hij eindelijk het fchrijfgereedfehap der gevangenkamer openbaarde, fchoon hij egter flimheids genoeg bezat, om nog zo veel agter de hand .te houden, dat hij zijnen ouden Meester daar mede des noods gerijven kon. Eenmaal Hechts blijkt het dat Franken, in de negende maand hunner opfluiting, die zo naauw was, dat alle ere rceten en gatenwaren toegeftopt —• en volkomen affluiting van het licht gedreigd wierdt, eenmaal flechis blijkt het, dat hij ongeduldig wierdt over den langen duur der gevangenisfe en begon te fpreeken, oin verlof te verzoeken, om heen te gaan. Maar teritond liet zich de Broederlijke vriend van Barneveld door deeze woorden van zijn oogmerk afbrengen. ,,Gij moet zo niet gaan, de tijd dunkt A 4 u  C 8 ) u mi langer te vallen, om dat wij geen berichten krijgen. Gij moet denken, dat het eens een einde zal neeraen. 't Kan niet eeuwig duuren, 't moet eens op zijn hoogst weezen."" Naa deeze redenen verdween de vlaag des ongedulds en Franken voer voort met zijne getrouwe dienden. Op Zondag den i2den Mei 1619, daags voor dat zijn goede Meester onthoofd wierdt, van wiens vonnis egter nog niets bekend was 5 vroeg hij aan zekeren Kapitein van der Meulen: Zullen wij haast verlost worden ? Ik wed, was het antwoord, tepen u om honderd Gulden, dat gij Donderdag hier niet zult zijn. Hoe verheugde zich Franken over deeze tijding, niet denkende, dat de vervulling dier voorfpeiling het hoofd van zijn Meester kosten zou. Met gulhartige blijdfchap bragt hij ze aan zijnen Meester, die dit gezegde erndig ter harte nam en nog eenige papieren verborg , daar hij wel duchtte, dat het hem degelijk gelden zou. Het duurdeniet lang, want, op denzelfdcn dag nog wierdt Franken van zijnen Meester gefcheiden; en daarna bevolen, om, bij hem toegelaaten , nier met te fpreeken, of hem iets in het oor te luisteren. Hij zeide, als het de Heeren zo begeeren zal ik het doen; maar ik bid wil aan de Rechters lyaagen van mijnenwege, dat, nu ik het zo lang gehard hebbe, dat ik nu toch, tot het einde, bij mijnen Heer blijve. Nu vondt hij zijmn Meester door Soldaaten bewaakt — en daarnaa moest hij zijnen onfchuldigen Meester door Predikanten ter dood zien voorbereiden , even eens als waare hij een booswicht, een uitvaagfel des menschdoms geweest. Hoe hard viel dit alles den biaaven FranKkn — en hoe wierdt zijn ziel doorlheeden, als hem  C 9 ) hem zijn meester, dien hij nu voorhetlaatftetehedJs bielp, zijn zegelring toereikte zeggende: Geef dat mijn' oudften Zoon. Deeze te bedde geholpen zijnde, zocht hij nog met zi nen Meester eenige weinige woorden in ftilte .te wisfelen, doch de Soldaaten beletten hem ook dit bewijs van trouwe. Een hunner flaapende, zocht hij den anderen over te haaien, om hem toe te laaten, dat hij met zijnen Meester Hechts weinige woorden fprak Dit ook wierdt hem geweigerd — Alleen üondt men hem toe, op het verzoek van Barneveld , iets uit de Ziekentroost voor te leezen, waarin hem egter de Soldaaten, tegen dank van den gevangenen, ras door eenen Predikant deeden vervangen. — Nu begon de Liefdedienst van Franken van eenen nog treuriger aart te worden, op den dag der terechtftellingvandcnGrijsaaiL. 's Morgens om zes uure, verzocht hij hem zijn hemd voor opentefnijden — en met een aandoenlijke droefheid zeide Barneveld tot Franken, zijnen eenigen over^ gebleeven vriend: Jan! zult gij tot het leste toe bij mij blijven. Jaa was het antwoord van Franken, indien het mij toegelaaten wordt. Nog eens herhaalde hij: Jan ! zult gij ook bij mij blijven tot het uiterfte toe. Hierop hielp Franken zijnen Meester zijne klecderen aantrekken, waar onder hij nog deelswijze eenige bevelen nopens verborgen papieren ontving.— Hoe ontzonk het hart aan Franken, als zijn Meester hem toevoegde, toen hij hem den borstel overreikte: dit is de laatste maal Jan! — Hoe ftreelcnd egter in het midden deezcr droefheid was het voor Franken, dat Oldenbarneveld, in zijne laatfte oogenblikken , nog van hem , aan zijne Huisvrouw fchreef: Jan Franken heeft mij veele jaaren wel en getrouw A 5 ge-  gediend, ook in deeze mijne fmarte, en zai ten einde toe bij mij blijven. Hij moet u aanbevoo» kn zijn, om hem zo door u zelve ais door anderen tot eenen goeden fland te bevorderen — en nog onder den brief in het Naaiehrift. Wil Jan Franken iets ter mijner gedagtenis geeven, Voor den goeden Franken naderde nu egter het geduchte tijdftip meer en meer. Hij geleidde den ouden man ter plaatfe waar het Vonnis ics doods hem voorgelcezen wierdt; een Vonnis, dat altijd onder cTé fchreeuwendfte onrechtvaardigheden en een gedenkftuk van bloeddorstige partijdigheid zal geteid worden. — Daar gaat nu de grijze Staatsman, door zijnen getrouwen Dienstknecht onderfteund na het Schavot.— Franken houdt hem , terwijl het gebed gedaan wordt, in zijnen arm gevat. — Daar helpt hij hem zijne bovcnkleederen uittrekken — en geleidt zijnen dierbaaren Meester tot voor den zandhoop, waar hij hem het laatfte vaarwel toewenscht en van hem ontvangt. — Naauwlijksch draait hijzich om, of hij hoort den romp van zijnen Meester op het Schavot nederflorten. — Ziet daar Kinderen ! de liefde van eenen Dienstknecht tot zijnen Mcester~ hem getrouw in de gevangenis — hem getrouw op het Schavot, jaa Franken was een vriend— een Broeder, getrouw tot in den dood ! —- Gij die oplettend na mij geluisterd hebt, wat gevoelde gij bij het eenvoudig verhaal van de getrouwe gebegtheid van deezen Jongeling aan zijnen Meester — zijt gij daarbij koelgebleeven? — Of hebt gij eene zucht, eene neiging gevoeld, om even goed even getrouw te zijn als Franken aan allen, tot wien gij als Broeders» dat is, menfchen betrekking hebt? Ik wil vertrouwen, dat veeien, dat de meesten uwer, als een edel vuur in hunne zielen  ( 'i ) len hebben voelen ontbranden, om dat fchoon voorbeeld na te volgen. En ben ik verre van de waarheid af, als ik mij voorftel, dat veeien uwer, bij dit afbeeldfel van eenen getrouwen Dienstknecht, deeze gevoelens in hunne harten uitdrukken? . . „ Edel, braaf Jongeling! hoe fchoon, „ hoe uitlokkend is uw voorbeeld. — Gij waart -„ uwen Meester meer dan een loontrekkend die- naar, die alleen om de weinige' penningen, die „ hij ontvangt, hem eeltige fchraale diensten „bewijst, — wie toch zou u hebben kuu,, nen noodzaaken , om uwen Meester in de „ gevangenis te volgen, om hem bijna een jaar in „ alle zijne treurige omftandigheden, in eenen „ naauwen Kerker oij te blijven, om hem zelfs „ op het Schavot in zijne laattte oogenblikken bij)} ftaan. . . Niemand zeker! — Zo niet uw ei» „ gen goed en menschlievend hart, door broeder„ lijk medelijden met uwen ongelukkigen Mees„ ter getroffen, Ü hadt aan^efpoord om hem do ,,■ liefdediensten van eenen Broederlijken vriend te „ bewijzen , ó,hoe 'gloeit ons het hart bij uw vcr„ rukkend voorbeeld, om den zelfden weg met tt „ in te (laan — om aan onze Meesters èn Vrou- wen — en aan allen, die over ons eenig wettig „ gezag voeren, meer liefde te bewijzen, meer „ blijken van Broederfchap en Zusterfchap te be„ toonen, dan men, met recht, vim ons kan ci,, fchen. — Hoe doet gij ons gevoe'en, dat het edel en groot is, om onze liefdediensten siet „ als in een goudfchaaltje tegen het ioon op te „ weegen. Hoe aangenaam, hoe ftrcelend moet „ het u niet geweest zijn, toen Barneveld , als in „■ zijne laat'le oogenblikken fchriftelijk van u ge„ tuigde: Hij heeft mij veele jaaren wel en ge- „ trouw  C 12 ) „ trouw gediend; ook in deeze fmarte! Navolgen „ willen wij u, fchoon wij hooptn, dat onze lief„ de niet op zo fterk eene proeve zal gefield wor„ den, als de uwe, om onze Meesters of Vrou„ wen, of de zodanigen, aan weike wij door an„ dcre banden van verpligtinj verbonden zijn , tot „ de gevangenis of tot op het fchavot tot hunnen „ dood te volaen." — Edel opzet mijne waarde Kinderen! 't geen ik vertrouw, dat uwe gemoederen bezielt — een voorneemen, dat uw geluk in dL leeven zal bevorderen, en u doen achten, als menfchen, die door den zagten band der waare Broederfchap aan de overige menfchen verbonden zijt.— Een voorneemen, waarop gij zelfs, in het uur uwes doods, met de flille gewaarwording van wel gewild te hebben zult kunnen te rus; zien, — in d? overtuiging, dai uwe nu-'de weiken u zullen volgen verder , dan het graf. Laat u voorts, W. K. het voorgeflelde leeren, dat de naam van Broederfchap niet eene loutere klank is van den meergegoeden tegen den meerbehoeftigen, van den Dienstknecht met betrekking tot zijnen Meester. Wie bleef Barneveld in 2ijnen Kerker overig, dan alleen Franken zijn Dienstknecht, met wien hij als Broeder zijne fmarten zijne ellenden deelen kon. Alle zijne vrienden waren van hem afgefcheiden door den muur des Kerkers, behalven dien getrouwen Jongeling, die hem door zijne goedwilligheid, door zijnen bij Rand door zijn geduld in zijn lijden opbeurde. Zeldzaam zijn buiten twijfel de gevallen als dat van Barneveld en Franken , maar hoe dikwerf (laat de getrouwe Dienstbode aan het aakelis aan het befmetteiijk Ziekbed van zijnen Meester, die door vrienden en bloedverwanten ge fchuwd  C »3 ) fchuwd wordt, en vervult door welmeenenda troostredenen , en hulpvaardigen bijftand de plaats van eenen broederlijken vriend. De afftand tusfchen den meer en min gegoeden is gelukkig veel kleiner, dan dezelve in den eerften opflag ichijnt. Honderde gevaUen vertoonen zich, waarbij de ftaat der Broederfchap onwederfpreekelijk tusfchen menfchen en menfchen beweeezen wordt. — Komt dan, waarde Kinderen, waarvan veeier lot zijn zal dien kring des Leevens te bewandelen, waarin van tijd tot tijd, zich de behoefte , jaa fomtijds de armoede gevoelen doet, beurt u altijd op met de troostrijke gedachte, dat 'er tusfchen menfchen en menfchen , hoe verfchillende voor het uitwendige eene zekere band van Broederfchap plaats heeft, waardoor wij allen aan elkander zo naauw verbonden zijn, dat geen Lecvensftand den anderen ontbeeren kan. Welaan dan, kweekt fteeds in uwe zielen hec gevoel van Broederfchap met het geheel merschdom aan. Zo zult gij altijd befcheiden oprecht en vriendelijk jegens alle foorten van menfchen zijn — en uw bezef van Broederfchap zal u beletten nijdig te zijn omtrent hun, die uvan meerder aanzien fchijnen , of trotsch 'tegen de zulken, die gij beneden u geplaatst acht. in 't kort, dat bezef zal u opleiden tot het groot beginzel van alle menschlijke zedekunde — om uwe naasten zodanig te behandelen. als gij met recht verlangen kunt van hun behandeld te wordt n Door deezen zelfden geest van Broederfchap gedreeven zullen wij nu overgaan om uit naam van 't Iïaarl. Departem. der M. T. N. v.'t A. de prijzen uitte deelen , aan u die het meest in Cijfei n, Schrijven, Leezpn en Spéllen hebt uitgemnnt. De fcheidsmuur, die ons tot dusverre belet had ook in  C '4 ) i*n dit Godshuis weldaadige werkzaamheden van die liefderijke Maatfchappij uit te oefenen, is weggenomen. Met blijdfchap verftonden wij, hoe de tegenwoordige Regenten ons menschlievend oogmerk begunstigden, met genoegen onderzochten wij de bekwaamheden der Jeugd — en met 't aangenaam gevoel, 't geen wel te doen verzelt, treeden wij toe om de prijzen aan de Verdienstlijkden uit te reiken. — Want , fchoon wij aan verre de meesten den lof niet kunnen weigeren van zich wel gekweeten te hebben, en in alle vakken de on lerlcheiding der verdienden ons moeiten gekost heeft, kunnen wij alleen de Verdienstlijkften bekroonen. fj mèr volgde de Uitdeeling der Prijzen.) Zietdaar, Kinderen van dit Godshuis! voor de eerde maal eenig.n uit uw midden met Prijzen befchonken. Gij, die dezelve ontvangen hebt, laaten zij u tot een prikkel flrekken, om verdere vorderingen te maaken, op het pad der kennisfe, 't geen zelfs voor den Verdandigden zonder einde is — en laat u, die ditmaal die eer niet te beurte viel, laat u het loflijk voorbeeld uwer Broederen en Zusteren aanfpooren, om , in een volgend jaar hun in vorderingen voorbij te dreeven. Laat vooral de moed niet zakken over dit gemis van eere, 't geen eene vlijtige infpanning uwer kragten zeker u vergoeden zal. Welk een dreelend gevoel, Medeleden van het Haarlemsch Departement der Maatfchappij T. N. v. 't A. is het weldoen voor rechtgeplaatde harten. De vreugde, de zo redelijke vreugde van de bekroonde Vlijt, fchittert met aangenaame draaien uit haare oogen. Laaten wij voordvaaren met wel-  C 15 ) weldoen, cn aan allen de blijken onzer algeineene Broederlijke liefde openbaaren. Laateu wij, toe befchsitfiyug van alle de vijanden van bet Nut van 't Algemeen, door daaden tooueu, dat ons de befchaaving en de goede zeden van het Volk ter harte gaan. Regenten en Regentesfen van dit Godshuis! u zeg ik dank voor de gelegenheid, die gij ons vergund hebt, om aan uwe Kweekelingen, die wij als Broeders, maar gij als Vaders en Moeders bemint, wel te doen. Wij twijfelen niet, of onze handel vijze omtrent de Kinderen van dit Godshuis zal uwe goedkeuring wegdraagen, daar wij met 6 het eens zijn , om der Kinderen zedelijken en lichaamlijken welftand te- bevorderen. Eindelijk, alle Medeburgers pn Medeburgeresfen! die hier tegenwoordig zijt. Allen, wie het geluk van het opgroeijend Geflacht ernst is, gij zijt getuige geweest van onze handeling — en wij hoopen, dat gij door dezelve overtuigd zult zijn van de zucht die de Leden der Maatfchappij T. N. v. 't A. voeden, om de ontwikkeling der éerstkiemende zaaden van liefde tot kennis en weetenfehappen te bevorderen. Welaan dan, zo gij overtuigd zijt van de nuttigheid onzer Maatfchappij, laat ons voorbeeld u dan aanmoedigen, om dat gebouw door uwe kragten te onderfchraagen — dan zult gij u, door eene geringe bijdraage, en door uwe hulpc in het beraaraen der gefchiktfte middelen , waare voorftanders betoonen van die algemeene Broederfchap, die het waarachtig geluk van den mensen, ten gevolge heeft.  C 16 ) o Zoet gevoel van riroederfchap, Dat heel bet menschdom zaamvereenigt, Jan, dat, bij eiken leevensllap, Schoon zelfs de voet op doornen trapp', Den ramp der ftervelingeu Icenigi. Met blij gejuich en handgeklap, Zij uwe kragt gepreezcn. bis. Gij doet den naam van menschden StcrQing waardig weezen. De Broedermin verpligt elk een, ! *t Zij hem geluk of ramp bejegent, Zij is de bron der Zalighcën, Die arm en rijk, en groot en ldeen, Met milde üroomen beurtliugs zegent. Zij werkt tot Nut van 't Algemeen. Wat baar dan ook wcêrflreeve, bis. Ons hart en mond juicht Hecds: de Broederliefde IecveïJ