6 REIZE NAAR en wanneer ik zyn getuigenis met de fteTkfts. betuigingen bevtftigde, wendden die barbaren hunne wreedheid tegens my op zulk eene beeftagtige wyze , dat ik in onmagt en byna geheel levenloos ter nederzonk. Wat men verder met my heeft uitgevoerd, en welk het lot van ons vaartuig en myne overige rampzalige medegezellen geweeftzy, weet ik niet ; waarfchynlyk hebben zy, nvynen ellendigen toeftand ziende , ook onder het oog myner makkers my niet in zee durvende fmyten , en egter tot myne herftellinge geen middelen willende aanwenden of iets te koften leggen , my met een boot of Hoep aan land gebragt, en in dien, aakligcn toeftand aan my zeiven overgelaten , na dat zy my van alles beroofd hadden ; ten minften , het gebruik van myne zinnen wederkrygende , bevond ik my op het ftrand uitgeftrekt, zonder horlogie, goudbeurs of iets anders, voor het welk ik den byftand van vreemdelingen erlangen kon. Ik regtte my langzaam op, met de zwaarfte pyn van de waereld, en zag niet zonder fchrik , dat ik geheel bebloed was; myne leden waren gekneuft, en de wond, die ik door een zabelhouw in het hoofd had gekregen, wierp door de beweging, die ik maakte, eenen nieuwen ftroom bloeds  het WONDERLAND &c. 7 bloeds uit, en noodzaakte my, door het omwinden en knoopen van mynen neusdoek > welken zy my nog tot myn geluk hadden laten behouden, om myn hoofd, voor dien tyd myn eige hcelmeefter te zyn. Ik zag een oogenblik in de uiterfle droefheid rondom , maar kon geen levend fchepfel in het oog krygen, het welk my eenige hulp kon toebrengen; niet wetende, werwaards my te wenden, befloot ik landwaards integaan , en inwooners, indien er in deeze Landftreek waren, optezoeken, getrooft zynde myn lot af te wagten, het ware hunne woeftheid en wreedheid zich met myn bloed wilde verzadigen, of indien eenige menfchelykheid hunne harten beflierde , hunnen byftand ontmoedig aftefmeken. Naauwkj ks tweehonderd treeden Landwaards ingegaan zynde, vond ik my eensklaps omringd door een hoop volks , welks wonderlyke gedaante my , die nimmer andere menfchelyke fchepfelen gezien had , dan zulken, die metmy eenerlei geftalte hadden , niet weinig verbaasde; zy waren van kloekte gelyk alle andere Europilche Natiën, doch allen waren over het gantfche ligchaam met vederen bewallen, welke zy op veele plaatfen fcheenen verlooren te hebben, zoo dat verfcheide gedeeltens van hun A 4 lifr  8 REIZE NAAR ligchaam naakt en bebloed waren, als of men hun die met geweld en met de grootje fmart Uitgerukt had*; jaa veelen waren bykans geheel kaal. Eenigen uit dien woeten hoop vatteden my aan , en uit hunne gebaarden en werktuigen , welke zy voor den dag haalden , begreep ik, dat die wonderlyke feheplels wondheelers waren. Ik was daar over in het eerft niet weinig verblyd , vertrouwende , dat hunne yver pm my te redden , en hunne genegenheid om myne wonden te verbinden, uit een medelyden en gaflvryheid voortkwamen; maar oordeel over myne verbaaitheid , toen ik uit hunne grimmailèn , en wonderlyke gebaarden bemerkte , dat zy niets minder dan my te vei binden in den zin hadden, maar dat ze my den baard wilden fcheeren ; hoe zeer ik door tekenen hun te kennen gaf, dat ik deeze hunne moeyte voor het tegenwoordige niet nodig had, dat zy liever hunne vlyt aan het heelen myr.er wonden wilden belleden , het hielp niet ; ieder hunner fcheen om lïryd myn baardfchrapper te willen zyn, en een uit den hoop, een fterk gefpierd kaerel, zpttede my vry onzagt op den grond, en telde zyne kragten, niettegenilaande myne tegenkantingen, aan my op de volgende wys in het werk. Na  het WONDERLAND &c. § Na dat hy my de handen wel fterk op den rug gebonden had , blindde hy my de oogen met eenen zeer fynen doek, welke onder hen, C?elyk my naderhand verhaald is) in hunne taal Bondgenoodfchap genaamd wordt, en zeepte my in met honing , welken hy my zoo dik rondom den mond fineerde, dat ik naauwJyks adem halen kon; vervolgens fchoer hy my met een vildersmes, zoo onzagt, dat niet alleen my het water uit de oogen liep , maar zelfs myn mond , kin en hals geheel gevild waren. Zoo draa had deeze kunftelooze konftenaar zyn werk aan my niet verrigt , of verfcheiden anderen fchooten om ftryd op my toe, om my op gelyke wyze onder handen te nemen, en dezelve cuur aan my te verrigten; ik wierp my in de ootmoedigfte houding voor hunne voeten neder, en fmeekte hen om ontferming; ik toonde hun myn gevild aangezigt, en gaf hun met erbarmelyke gebaarden te kennen, dat ik reeds zoodanig gefchooren was , dat geen tweede meefter zyn kunfl: aan my behoefde te oeffenen, doch te vergeeffch; ik moeit my, tegen wil en dank, aan hunne grilligheid overgeven, en getroofle my onder hunne handen te fterven , het welk zeker myn rampzalig noodlot zou geweeft zyn, indien niet een man van A 5 een  ÏN3 UE1ZE NAAR een agtbaar gelaat , en eene geheel andere gedaante my hunner wreedheid ontrukt, en onder zyne befcherming genoomen had ,• hy beftrafte , gelyk ik uit zyne gebaarden kon opmaken, hen over hunne woefte wreedheid en gevoelloosheid tegens eenen ongelukkigen vreemdeling wiens rampzalige toeftand het ongevoeligftj hart tot medelyden kon verwekken; hierop ontbond hy my, nam my in zyne armen, en bedekte my met zyn ligchaam tegens de woefte handen, die my heen en weder fleurden. Myne baardfchrappers fcheenen naar zyne vermaan h:g en beftrafFing te luifteren , doch als gedwongen , dewyl zy meesmuilende, zondereen woord te fpreken, en met een fpottend gelaat, ons den rug keerden. Ik wil gaarn bekennen, dat, wanneer ik door yerfcheurend ongediert omringd geweeft was . myne blydfchap, op deszelfs afcogt, zoo groot niet, ten minften niet grooter dan nu, zou geweeft zyn. Ik viel met dankbaare traanen op de wangen aan de voeten van mynen edelmoe» digen verlofier, kufte dezelve, en deed hem met de vuurigfte en hartelykfte uitdrukkingen duizend dankbetuigingen in myne moedertaal, want ik ftelde vaft, uit het geen hy voor my gedaan had , dat hy myn Landgenoot was , wier  het WONDERLAND &c . 15 nog twee of drie dagen , en dan zal ik u de gefteldheid van dit Land , en de geaartheid van deszelfs inwooners verhalen. Ik durfde de goedheid en de zorge voor myne hei-Helling , die myn vriend voor my betoonde te hebben , niet minagten , en getrooftte my nog eenige dagen geduld te hebben , fchoon ik moet bekennen , dat myne nieuwsgierigheid my dien korten 'tyd verfchriklyk lang deed vallen. Er waren naauwlyks twee dagen verlopen, of ik bad mynen gafthcer my te zeggen, in welk een Land, en onder welk zoort van volk ik was , op welk verzoek hy my met het volgend antwoord voldeed. Gy zyt hier , zei hy , op een Eiland , het welk moogelyk het grootfte van den Aardbodem is , althans in de bekende geweften, zoc ver ik weet, is er geen dat by dit in grootheid haaien kan; het is by eenigen onder den naam van het Wonder-Eiland of Wonder Land bekend , doch deszelfs eigenlyken naam is, Re Ladronos, welk woord men in het Hollandfch niet dan met eene omfchryving kan uitdrukken , en zoo veel zegt, a's Het Hoofd der Dieven eyïanden. Ik viel myn vriend hier in de rede , zeggende , dat zoo ver my bewuft was,  l6 REIZE NAAR was , de Dieven • eilanden in Indie , en 'wel ia de Chineeiche zee gelegen waren ; doch hy antwoorde my, dat dit het Europifche van dien naam en in de daad die geen was, hst welk die naam toekwam. Het is , zoo als ik u reeds gezegd heb , zeer groot en plagt zeer volkryk te zyn , doch zederd weinige Jaaren is. het voornaamfte gedeelte zeer ontvolktt door eene verflindende ziekte, welke de vuurkoorts genaamd wordt , en doorgaans door de vuile uitloozing van de hariïenen der Opperhoofden ontftaat. Ik kon niet naalaten f hem hier over myne verwondering te kennen te geeven , en vraagde hem of hunne Opperhoofden van natuure zulk een rampzalig gebrek onderhevig waren, dan of bet eene ziekte was , die hun by toeval aankwam? Het iseene ziekte , was het antwoord , die zich by toeval openbaart hy onze Opperhoofden, wanneer zy aan het roer der regeering komen , doch enkel en alleen by de zulken, welke een natuuriyk, fchoon verborgen, gebrek hebben, het welk in onze taal Northfaart of kwaadwilligheid genaamd wordt ; Deeze krygen doorgaans eene wonderlyke ziekte , welke hen van honger doet raazen , en hunne vingers , even gelyk by ons in Holland door de uitwerking . van  het WONDERLAND &c. 17 van de jicht gefchiedt, krom trekt, waar door zy alles, wat zy aanraken, maar zich fleepen , en zy gedurig naar nieuwe voorwerpen en nieuwé middelen omzien , om hunne onverzadelyke hebzucht te voldoen. Indien men niet fpoedig tegen deeze volkverdervende kwaal heilzaame middelen in het werk fielt, en de lyders door eene aderlaating in den nek van deeze vergif tige ziekte gencefl;, flaat dezelve fpoedig over tot eene .ongeneesbaare razerny , welke hunne harflens zoo aantall en vergiftigt, dat het gantfche Land door derzelver uitloozing befmet, en de inwooners door de flraks genoemde vuurkoorts , welke een gevolg van deeze befmetting is, rampzalig vernield wordt. Dit uitgeilrekte Eiland is in veele wingeweften verdeeld , welke of Graaffchappen of Hertogdommen genaamd worden, die voor veele Eeuwen zoo veele byzondere koningryken waren, en ieder hunnen byzondercn en eigen Koning hadden, welke meellentyds in onmin met elkander zynde , zich ook onderling beoorloogden , en verzwakten , even als of zy door ftaatsminifters geregeerd wierden; het welk dan ook dikwyls oorzaak was , dat vreemde nabuuren hen onder het Juk bragten, en hen deerlyk plaagden , tot dat in 't B be-  18 REIZE NAAR begin der negende Eeuw, een dier kleineKoningen, een dapper held, door geweld en lift de anderen verdreef, en bykans dit geheele Eiland zich onderdaanig maakte. Wy hebben hier eene gematigde Lugtftreek, waar door onze gronden byzonder vrugtbaar zyn, en daar het Land en de Wateren hier alles voortbrengen, wat men wenfchen kan , zouden wy in overvloed leven, indien het den Hemel riet behaagd had , om door de ongeftelde harffënen van onze Opperhoofden voor de overdaad en derzelver ongelukkige gevolgen te bevryden. Wat de inwooners betreft , gy zult u zekerlyk reeds over hunne gedaante verwonderd hebben , doch wanneer ik met u verder landwaard ingaan zal , en u de hoofdftad doen zien , zult gy het nog meer wezen: Hunne grootfte rykdom en fieraad beftaat in hunne vederen , en niets veroorzaakt hun meerder fmert, dan dat zy van dezelve beroofd worden; dit verwekt hun eene ondragelyke pyn, beneemt hun hunne gezondheid , en doet hen eindelyk eenen rampzaligen doodfterven. Zy hebben goede harffënen , en zyn in alle handwerken zeer vernuftig , zelfs boven veele andere Natiën , doch hun hart is niet als dat van  het WONDERLAND &e. 19 van andere menfchen , van eene vieezige z*éifftandigheid, maar van een fonderlmg hard knarsbeen , waar door zy ongevoelig en onvatbaar zyn voor liefde , medelyden , welda* digheid of andere tedere aandoeningen , het welk hun fomber gelaaat genoegzaam te kennen geeft , en gy by uwe aankomft op dit Eiland , meer dan u lief is , ondervonden hebt ; dit is de oorzaak , dat zy voor geen volk ter waereld eenige agting hebben, en de vriendfehap , welke zy met den eenen of anderen nabuur of vreemdeling maken , ruft maar alleen op hun eigen belang , en houdt op , wanneer zy van dezelve geen voordeel meer kunnen trekken; geloof my , Denker} indien zy op hun zeiven konden beftaan t zy zouden zich hartelyk verheugen , wanneer het overig gedeelte der waereld eensklaps in eenen eeuwigen afgrond zonk. Zy beroemen zich op hunne vryheid * welke zy zeggen boven alle andere Volken te bezitten , doch indedaad zyn zy weinig beter dan flaaven, mooglyk hebt gy het door den fchrik by uwe woefte aanpakking , niet opgemerkt , maar zy hebben alle eene flerke koord om den hals , welke zy niet kunnen zien j en by welke men hen als offen oitiB % voert  REIZE naar voert en fleept werwaard men wil, doch dit dient met de groot/Ie voorzigtigheid te gefchiedden , want wanneer zy voelen dat de koord te fterk getrokken , en hun de keel toegeneepen worde, rukken zy die zich met geweld van den hals , en vernielen hunne leidslieden , zonder hunnen Vb rit of andere overheden in het minft te ontzien; de uitwerking van deeze hunne woede is dikwyls allervreeslykft, en deeze wederlpannigheid is het geen by hem met den eedlen naam van vryheidbeftempeld wordt. Wat hunnen Godsdienft aanbelangt, dezelve komt, in vecie opzigten , met dien van onze Natie overeen , echter verminken zy de volmaaktheden van het Opperweezen wantfehoon zy hem als den Schepper van alles met hunnen mond belyden , willen zy hem echter niet als Opperheer van alles erkennen , maar zeggen , dat de Hecrfchappy o^er die zee , welke langs hunne oevers ftroomt , en naar dit Eiland zynen naam draagt, hun alleen toekomt. Hunne zeden zyn voor Eilanders gelyk deezen , en voor zoo veel hun knarsbeenig hart toelaat , redelyk gefchikt ; of nu deeze ongefteldheid van hun hart de oorzaa< zy van hunne geneigdheid tot onmatig drinken van wyn en  het WONDERLAND &c. 21 en ftcrkendrank , dan of dit door een ander inwendig gebrek veroorzaakt" wordt, weetik niet; dit zou een nauwkeuriger natuurkundig onderzoek vereilïchen. Hoe, riep ik, hebben zy redelyk gefchikte zeden ! Ik kan dat niet overeenbrengen met de mishandelingen , ■ die ik van hen geleden heb ; en waarom wordt dan dit Eiland de koningin der Dieveneilanden genaamd ? Ik zeg gefchikt, hernam myn vriend, naar de wonderlyke gefteldheid van hun hart het toelaat herinner u wat ik u van het zelve gezegd hebbe , dewyl dat niet vatbaar is voor die aan* doeningen , welke natuurgenoo;.en voor eikanderen gevoelen , kunt gy zeer gemakkelyk begrypen , dat zy het leven en de gezondheid van andere menfehen , voor al van vreemdelingen op een geringen prys ftellen, en zich, wanneer zy de gelegenheid daar toe hebben , van hunne goederen geredelyk meefter maken , het fteelen is dus by hen meer een aan. gebooren gebrek dan eene verkreegen hebbelykheid en ondeugd ; de meeften haken naar de bezittingen van een ander, en zoeken zich te verryken met dat geen op het welk zy geen aanfpraak bebben , echter met dit onderB 3 fcheid  S2 REIZE NAAR fcheid , dat de Opperhoofden binnen en buitenflands, dat is, hunne onderdaanen en vreemdelingen berooven , daar dit voorrecht den onderdaan alleen toelaat, om den vreemdeling, zyne nabuuren en bondgenooten daar onder begreepen , te plunderen. Zy vveeten dit met een fchyn van noodzaaklykheid en regt te bekleeden , om ten minften in elkanders oogen onfchuldig te zyn ik heb u gezegd , dat hun grootfte fchat in hunne vederen beftaat, deeze worden hun door de Opperhoofden daaglykfch uitgerukt, maar voor al doen die dat wanneer zy met den eenen of anderen nabuur eenig verfchil hebben; hier tegen en om dit wat te verzoeten , vergunnen zy den kermende en zich beklagende onderdaanen het regt en de magt, om hunne vyanden en anderen, welke de wapenen tegen hunne vyanden niet opvatten, te berooven , het welk deeze zoo ftiptelyk uitvoeren , dat zy ieder het zy vriend of vyand op eene ongehoorde en tegen alle regt en billykheid fchreeuwende wys tot op het hembd uitkleeden, raazende en tierende, dat zy, diehunne vyanden al niet zyn, het ten minften met dezelve houden , en hen onderfteunen, Indien,'., hernam ik, die fchelmfche zeefchui* mers  het WONDERLAND &c. 23 iners, die ons vaartuig genoomen hebben, ook gevederd waren geweeft , zou ik vaftelyk geloven , dat zy inboorlingen en inwooners van dit Eiland waren ; twyffèl daar geen oogenblik aan , riep myn landsman; zy behooren zoo gewis als wy leeven tot deeze Natie ; ik zal u de rede zeggen , waarom dit volk kaal is ; wanneer er een algemeen verlof tot fteelen en rooven gegeven wordt > maken twee of meer onderdaanen , van allerhanden ftand , zelfs geeftelyken , welke de opregtheid en zagtmoe. digheid prediken , te famen eene verbindtenis, even gelyk de rovers op de openbaare wegen; koopen de nodige werktuigen tot moorden en plunderen ; en deelen by gevolg ook met elkander den buit, dien zy op deeze wys maken. Dewyl nu dit ambagt van veele gevaaren verzeld is, en de roo vers dikwyls in plaats van met buit, met bebloede koppen naar huis moeten keeren, zoeken zy eenige waaghalzen, welke hun leven voor een prysje aan deeze dievepatroonen verhuuren; deeze fnaaken zyn doorgaanfch van het flegtfte fchuim van volk, die , of naar de wetten hun leven verbeurd hebben , of door eene fchandelyke wellufh'gê levenswys alle hunne vederen verlooren hebben, van zulk foort zyn zeker uwe mishandeB 4 lairs  84 REIZE NAAR laars geweeft ; wanneer zy echter dit ambagt eenigen tyd by de hand hebben gehad, en daar in gelukkig flaagen, verkrygen zy hunne eerHe gedaante , hunne gezondheid en vederen weder, welke fpocdig wederom uitwafien, door het bloed en merg, het welk zy den armen en rampzaligen vreemdeling , die in hunne handen valt, uitzuigen. Ik hoor u, zei ik, fprcken vanzulken, die naar de wetten hun leven verbeurd hebben ; heeft men in dit Land nog wetten ? Zekerlyk; hernam hy , en onder dezelve zommigen die zeer goed zyn , vooral die in 't Jaar dertienhonderd fes - en - dertig gemaakt is , volgens welke , geen één veertje van de onderdaanen buiten 's Lands mag gevoerd worden ; indien de overbuuren in 't Waterland ook zoodaanige wetten gemaakt hadden , zouden zy thands niet met de handen in het haair zitten; zoudt ge wel kunnen gelooven , dat hier onder anderen eene wet is, volgens welke niemand, uitgezonderd de Vorft en de Raden , eenen inboorling de vederen mag uitrekken ? Het is echter zoo ; ik heb voor eenige dagen er nog eenen zien ophangen, welke op den gemeenen weg eenen anderen Eilander drie vederen uitgetrokken en ontioofd had uit poodzaaklykheid èn  het WONDERLAND &c. 25 en om voor dezelve eenige levensmiddelen in te ruilen. Wat ! riep ik , Wat ! ftraft men hier eenert ongelukkigen hongerigen, om dat hy uit nood en om zynen buik te vullen, dat geene doet , het welk de Opperhoofden van het Land daaglykfch uit eene vervloekte , en hoe zeer zy het met dezen of genen fchoonfchynenden naam bedekken , onverantwoordelyke gierigheid , of om een welluftig leven te voeren , plegen? Die wet is geheel onbillyk. Dat zy zoo , antwoorde myn Landsman; zy is echter zeer noodzaaklyk en ftaatkundig; nood* zaaklyk, dewyl hunne liefdeloosheid en natuurlyke geaartheid hen gedurig zou aanzetten, om elkander geweldadig aantevallcn , en te bcrooven , het .welk dit gehcele Eiland binnen wei. nig tyds tot een bloedbad maken zou; ftaatkundig , om dat wanneer de onderdaanen elkander kaal plukten , er niets voor de ( Opperhoofden zou oveifchieten. —- Laat dit voor het tegenwoordige genoeg zyn. Ik kan betuigen, dat het verhaal van mynen vriend, zoo min als het flegt onthaal, dat ik by myne aankomft genooten had , my groote of voordeelige gedagten van deeze Eilanders inboezemde , en ik had de minfte rede .niet om daar aan te twyffelen , dewyl ik in dien korten B 5 tyd,  26 REIZE NAAR tyd , dien ik in zyn huis geweeft was, zyne opregtheid grondig had leeren kennen. Myne kragten begonden nu zoodanig aantcneemen , dat ik niet alleen het bed niet meer behoefde te houden , maar zelfs al nu en dan eens buiten 't huis begon te wandelen ; ik moeft my verwonderen over de vrugtbaarheid en fchoonheid der velden , en bevond , dat myn vriend van de deugdzaamheid van het Eiland zelve , zoo ver ik het bezag , niets te veel gezegd had ; de Lugt was zoo aangenaam en het weder zoo gematigd warm , dat myn vriend my voorfloeg eene wandeling naar het zeeftrand te doen ; ik nam dien voorflag gretig aan, dewyl ik geloofde, dat de zeelugt my verfriflen zoude ; en , om de waarheid te zeggen , er was iets beufelagtigs by, het welk my toch fcheen te kittelen, namelyk myne oogen eens naar myn Vaderland te kunnen wenden; de herinnering aan onze geboorte- of woonplaats en de bloedverwanten en vrienden , die wy daar gelaaten hebben, heeft iets ftreelends in zich, wanneer men in een vreemd Land en voor al in zulk een Land is , als in welk myn ongelukkig noodlot my thands geplaatft had. Wy vertrokken derwaard met het opgaan der  H3T WONDERLAND &c. 27 der zon , ons voorzien hebbende van den nodigen voorraad, om door geen honger of dorft gekweld te worden , en kwamen op het befte van den morgen aan dat gevaarlyk Element. Ik zal den lezer hier niet vormoeyen met het verhalen van de menigvuldige gedagten en befpiegelingen , welke dit aangenaam gezigt in my verwekte j ik was geheel een Philofooph. Myn vriend uodigde my op eenen heuvel, aan den oever liggende, neffens hem neder te zitten ; en na dat wy met een ftuk brood en gebraden vlees , en een heerlyk glas wyn ons verkwikt hadden, zei hy grimlagchende tegens my ; daar ziet gy nu ginds die zee, die onze Eilanders alleen toebehoort ; welk een . verbazende rykdom van water bezitten zy ! Ik geloof, hernam ik , dat zy op dien rykdom en hun regt op dit water weinig prys ftellen; gantfch niet , antwoorde hy my ; ik kan u verzekeren , dat zy liever goed en bloed , jaa het gantfche Land in de waagfchaal zouden ftellen , dan eene duimbreete van hun regt op die uitgeftrekte plas afftaan: In de voorige Eeuw hebben niet alleen verlcheide fchryvers voor en tegen dit regtgefchreeven, maar zelfs heeft  het WONDERLAND &c. 3S geworpen , met welk rampzalig werk zy nog voortvaren , onder het voorwendfel, dat er geen ander hulpmiddel is om de bron weder in zynen voorigen ftand te herftellen, dan deszelfs heilzame wateren door geweld en de zwaarte der Goudfteenen naar boven te persfen. Wy behoeven ons derhalven niet te verwonderen , dat wy door het gewigt der Goud • fteenen onzer Buuren, waar by komt die der vederen , welke door verrotting mede een zwaar ligchaam geworden zyn, van tyd tot tyd naar den afgrond zinken, te meer daar , naar het zeggen van zommige deskundigen , die lalt verre de eigenlyke zwaarte van het Eiland overtreft. Ik vraagde hem of de Goudfteenen der Waterlanderen zulke flegte en voor hun of voor hun Land nadeelige zaaken waren, dat zy deeze Eilanders toelieten , om zich daar meeller van te maken ? Integendeel, antwoorde-hy, zy zyn zeer koftbaar, en hebben de heerlykfte eigenfchappen ; de Goudfteen verdryft den honger en den dorft; hy verwekt den flaap . en verjaagt, alle hartkloppingen , benaauwdbcden en zorgen , welke door het gezicht van ichuldeisfchers veroorzaakt worden ; hy geeft C ve-  34 REIZE naar verftand en bekwaamheden , en beeft daarenboven eene wonderlyke magnetifche kragt, om tot deszelfs bezitter eene meenigte van vrienden te trekken , en dezelve aantetaften door verfchillende ftuiptrekkingen , als het afnemen van den hoed , het buigen der lendenen, het uirftryken der voeten, en het uitgalmen van honderd e woorden , welke zy op het zelve oogenblik wederom hebben vergeeten, alle welke bewegingen den bezitter van den Goudfteen ongemeen vermaken; dat nu de aantrekking dier vrienden al'een door den Goudfteen gefchiedt, blykt daar uit, datzy, zoo draa de Goudfteen van hunnen geliefden vriend zyne kragt verloeren heeft , ook niet meer by hem verfchynen , en alle de opgenoemde trekkingen ophouden; kortom, die in het Waterland van deezen fteen ontbloot is , wordt al bezat hy Salomons verftand en Samfons kragt» niets geagt , en is de rampzaligfte aller menfchen. • ' Hoe is het mooglyk , riep ik in de grootfte verwondering uit; hoe is het mooglyk , dat die lieden dan zich van zulk een koftelyk Juweel laten berooven! Zyn zy dan krankzinnig? Zeer veelen der aanzienelyken en ryken , zei by , zyn met die droevige plage bezogt, echter zyn  het WONDERLAND &c. 35 zyn zy eenigfmts te verfchoonen, dewyl die koftelyke fteen onder den eigenaar blyvende beruften, in zich zeiven verteert: Gy zult zien, hoe onze Eilanders zich dit weeten te nutte te maken , en dien fchat door eenige papieren , die zy de Waterlanders in de handen Hoppen , en op welke die zeer verzot zyn, in handen te krygen. Maar, vraagde ik, is 'er geen mooglykheïd, om dit dierbaar kleinood binnen hunne eigen Landpaalen te behouden , zonder dat het in zich zelf verteert ? Ze zou 'er zyn, antwoorde hy, indien de Opperhoofden de zorge daar van op zich wilden neemen ; die heb-en h:t opzigt over een. zeer aanzienlyk groot huis, het welk in 't Hollandfch j Lands kas genaamd wordt; in dit gebouw behouden de fteenen hunne waarde en kragt, en dan zouden dezel. ve tot nut en voordeel van het gantfche Land kunnen dienen; 't is waar , men' had om dezelve nu en dan eens om te keeren eenige bekwaame mannen nodig, die den naam van Financiers dragen, doch dit was de minfte zwarigheid. Er was boven dit nog eene goede gelegenheid om zelve den Goudfteen wel en veilig te bewaaren ; men heeft daar te Land -een uitftekend fchoon gebouw , het welk den C 2 naam  36 REÏZE naar. naam voert van V Lands Welvaar en y ruftende op eene confiderable meenigte zeer fraaye, ftevige Pylaaren , die teffens fonteinen zyn , welke onophoudelyk het aangenaaamfte water uitwerpen, en door welk water alle de inwooners gelaaft en verkwikt worden. Deeze Pylaaren zyn in twee ryen verdeeld, van welke de eene ter regterzyde van het gebouw, de aanzienelykfte en verre het meefte water uitwerpende, den naam van Koophandel voert; de andere ry wordt de Fabrieken genaamd. Indien nu de aazienelyken hunne Goudfteenen by en onder deeze Pylaaren plaatften , zouden die niet alleen niet verminderen, of verteerd worden , maar in tegendeel fterk aangroeyen, dewyl dit water de eigenfchap heeft van den Goudfteen, op welken het valt, eenen nieuwen, fterken wasdom by te zetten; men had flegts by dezelve eene goede wagt, wel. ke zy den naam van een wel overlegd plan geven , te zetten; dan; hier toe , hoe heilzaam voor hun en voor hun Land dit zyn zou, kunnen de vermogende Waterlanders niet geredelyk befluiten, dewyl hun hart aan [de Vaderlandfehe zyde ook knarsbeenig is. Zoo veel [ik uit uw verhaal kan opmaken 9 zei ik, moeten de Waterlanders nog barbaar- fcher  het WONDER.LjA.ND &c. 37 fcher zyn dan deeze Eilanders ; gy hebt my gezegd , dat dit volk wetten heeft, door welke het aan alle vreemdeligen verbooden is ' eenige veederen der onderdaanen van dit Land naar buiten te vervoeren ; dewyl nu de Wa« terlanders die goede ' wet niet hebben , komt het my zeer waarfchynlyk voor, dat zy in het geheel geen goede wetten hebben , en zy eene zeer woefte Natie zyn. Myn vriend gaf my grimlagchende ten antwoord ; uwe gevolgtrek, king deugt niet ! Weet dat er onder de zon geen volk is, welks zeden befchaafder, welks wetten geregelder , en welks gehoorzaamheid aan dezelve grooter is , fchoon er te gelyk misflagen gefchieden , die, ten minften voor zulke eene anders weldenkende Natie , bykans onverfchoonbaar zyn. Dewyl de dag naar zynen ondergang helde, beflooten wy naar huys te keeren. Ik verliet het ftrand, met eenen onuitfprekelyken weerzin , fchoon ik niet veele vaartuygen in zee gezien had , welke de zeegezigten veraangenaamen. Onderweeg fprak ik met myn en vriend over de eene of andere gelegenheid om naar myn Vaderland te rug te keeren, dewyl ik befchaamd was om langer zyner goedheid laftig te vallen, en niets had , waar mede ik dezelve C 3 kon  38 REIZEnaar kon vergelden; wy zullen, hernam hy,* daar toe wel gelegenheid vinden; doch ik moetueerft; wonderheden en vreemde zaaken doen zien , welke u verbaazen zullen , en die gy aan onze Landgenooten vernaaien kunt. Wees niet bekommerd over de vergelding, die gy u , voor de geringe dienften , welke ik u bewyzen kan , verpligt rekent; ik agt het myn groofte vermaak u eenigen dïenft te kunnen doen ; en om u de gefreldheid van ons Eiland en deszelfs inwooners des te beeter te doen kennen, wil iku, indien gy daar toe lult hebt , in hunne taal onderwyzen ; zy is ligt te begrypen , en gy zult u der moeite , welke gy daar aan moet befteeden , geenfints beklagen. Ik nam zyne gulhartige en vriendelyke aanbieding met dankzegging aan ; en wy maakten den- volgenden dag reeds een begin van onzen voorgenoomen taak. In het eerft had ik veel moeite om de uitfpraak der woorden wel naa te volgen en my eigen te maken , doch binnen korten tyd raakte ik daar zoo in gevorderd , dat ik niet alleen dezelve kon verltaan , wanneer ik die hoorde fpreken , maar ze ook tarn el yk wel fprak. Ik las de werken van hunne eerfte vernuften , en met veel fmaak, het welk  het WONDERLAND &c. 59 welk oorzaak was, dat ik my zeer zelden buiten deur begaf. Op zekeren aangenaamen "morgen verkoos ik eene wandeling binnen den omtrek van ons dorp te doen , zynde rnet de inwooners eenigfints bekend geraakt , en voor dezelve niet meer bevreesd, fchoon de baardfchrappers nu en dan , wanner ik buiten de wooning van mynen vriend kwam, nog wel eens eenen luft hadden laten blyken om my te fcheeren , doch niet tot geweld kwamen. Ik was naauvlyks hondei d treden buiten de wooning , of ik hoorde een verward gefchreeuw , het welk by tusfchenpoozing nu eens een jammerlyk gefchrey, dan wederom eenen vreugdegalm geleek; ikftond zeer in beraad , of ik my derwaards wilde begeven , en vreesde niet weinig , dat mooglyk de baardfchrappers den eenen of anderem vreemdeling onder handen hadden , en zy nrllchien, op myne aankomft, luft mogten krygen om my nogmaals dien dienft te doen ; de nieuwsgierigheid echter dreef my ongevoelig voort, en bragt my in een oogenbiik ter plaatfe , daar dit rumoer was. Hier zag k een wonderlyk en jammerlyk fchoufpel; het was een groote Feeftdag, gelyk men in Holland zoo ook hier maar eens in C 4 een.  4* REIZE NAAR kende ove r de wapenen , die tot verderf van deeze onfchuldigen gcfleepen waren. Ik verliet dit onheilig heiligdom met verontwaardiging , en te huis gekomen zynde, verhaalde ik mynen gaftheer alles wat ik gezien en gehoord had; dit, riep ik driftig uit,, dit ontbrak er nog aan , om my de flegfte gedagten van dit volk inteboezemen. Is dit een Godsdienftig feeft! Zonder' hen te benadeelen , geloof ik , dat de Heydenen , die den Duyvel dienen, beter Godsdienftige begrippen hebben , dan deeze Eilanders, ten minften die fchryven dien boozen Geeft goede zaken toe, en maken hem tot een oorfpronk van volmaaktheid; maar dit volk erkent de Godheid als onmiddelyke oorzaak der laf hartigfte gruwelen. Welke denkbeelden maken hunne Priefteren toch van het Opperwezen ? Zy weten wel beter , hernam myn vriend; maar dit gefchiedt op hooger lalt, om het volk de oogen geflooten te houden , en hen in' het geloof te verfterken , dat zy hunne broeders billyk vernielen, en dat de fchreeuwendite ondaden flegts kaftydingen zyn, om hen te regt te brengen, dewyl die met hen geen eene lyn trekken willen. Eene lafhartige geveinsdheid , riep ik ; waarlyk dit geeft my een  met WONDERLAND &c. 43 een zeer fiegt gevoelen van hunne dapperheid. Men. kan , hernam myn vriend , met weinig regt hen dapper noemen boven anderen , fchoon zy her. van zich zeiven geloven, en er voor door willen gaan,- wanneer zy eene tegenparty, die hun gelyk in kragten is, moeten onder de oogen zien , laten zy het dikwyls lafhartig zitten; ook zullen ze tegenswoordig geen welgewapenden vyand aanvallen , ten zy zy fterker in magt zyn. Zy hebben den naam van de fterkfte watervogels te zyn; zy plagten het ook te zyn, dewyl alle hunne magt in het ftryden te water beftond, en zy zich daar op alleen toeleidden , maar met dat alles hebben zy, zelfs in dien tyd, in hunne nabuuren vyanden ge. vonden , die hen niet zelden deeden beven: De Waterlanders fchoon by ons Eiland te vergelyken, eene kleine Natie, en op verre naa niet tegen ons volk opgewalTen , hebben hen menigmaal met een geiyk, jaa zelfs minder getal, van mannen en wapenen , zodanig gehavend, geklopt en de vederen uitgerukt, dat zy kermende en zoo naakt als een paling weder te huys kwamen. Jn de vorige Eeuw klopte een Waterlandfch knaapje , nog maar een jongeling, op onzen grond v ier volwaffen Eilanders, dat hun hooren en zien verging, en twee derzelver  44 REIZE naar ver onder zyne handen dood bleeven; en wanneer zy elkander by troepen onder de oogen zagen , behoefden de Waterlanders hun geen duimbreedte te wyken ; in dien tyd ontmoette een Waterlandfche Ruiter, een dapper held, verzeld van een troep zyner landslieden, een fterker getal van onze Eilanders ; zy vielen elkander aan als Leeuwen , en na dat dit gevegt vier dagen geduurd had floeg die Ruiter ons volk zoo dapper, dat indien de opkomende mift hun het vlugten niet gemakkelyk gemaakt had, niet één van hun levende zyne handen zou ontkoomen zyn , ja zelf kwam hy weinig tyds daar naa op ons Eiland , en ftak , in het gezigt van ons volk, den brand in hun krygsgeweer , het welk zy in tegendeel by den Waterlander nimmer hebben durven ondernemen. Is het mogelyk ! zei ik ; hebben deeze Eilanders ooit met die| door en door goede nabuuren eenigen twift gehad ? Ik bid u , verhaal my doch welke de rede van deeze onmin .geweeft. zy! Ik moet, hernam hy, den Waterlanderen de eer geeven , die hun toekomt ; nimmer hebben zy ons volk het eerft beledigd ,• nimmer hebben zy de wapenen aangegreepen , ten zy eerft lang getergd; het ee- nigft  48 R E IZ E KAAR maar ook niet gedoogcn , dat anderen zulks deden; waarom hy tot voorkoming van deezerj inbreuk op de wetten , haar voor zich zeiven ten huweiyk nemen zou. Hoe zeer het onnoosle meisje fchreide , en hem fineekte medelyden met haar te he'-ben ; hoe zeer haare geklopte geleiders beveiligden, dat in deeze ver. bindtenis niets plaats had , dat tegen de wetten ftreed , en dat het huweiyk plegtig voltrokken was , het was te vergeeffch; de Eilanders lagchten met de klagten en zugten van de bedroefde Bruid , en fleepten haar tegen wil en dank , naar de wooning van den onbefuisden fchaker. De ontfteltenis en fchrik, welke daar door in het huis van mynen vriend en zynen braaven fchoonzoon onllonden , zyn niet wel uittedrukken; Ik zelve was door deeze fchelmagtige handelwyze geheel van myn ftuk af; goede raad was hier duur: had men, riep de braave vader van de Bruid, met menfchen ten doen, die het oor aan de bilfykheid Ieenen , wy zouden hoop kunnen hebben, onze lieve dogter weder in de armen van haren wettigen man te kunnen brengen , maar nu! — Helaas! ging hy fchreyend voort, moet my deeze fmaad wedervaaren , en myne nog overige levenstyd ramp-  het WONDERLAND &c. 49 rampzalig zyn , om den fchandelyken luft en moedwilligheid van een veragten hoop boosdoeners te voldoen ! De Hemel zal zulk een fchreeuwend ongelyk niet dulden. Indien er nog eenig regt hier geoeffend wordt , indien men het oor niet ftopt voor de klagten en fmeekingen van eenen bedroefden vader, zal ik my door de wetten op dien fchender en zyne fnoode medelanders wreeken. °De ouders van den Bruidegom vervoegden zich des anderendaags aan ons huis, en eifchten de Bruid met vry harde woorden, niet onduikelyk te kennen gevende , dat zy dagten , dat cho fchdmftuk een opgeftemd werk nraSi Myn vriend verontfchuldigde zich zoo goed hy kon , zeggende , dat hy ten eerften den Regter zou gaan vinden , hem de gantfche zaak te kennen geven, en hem om een billyk cn fpoedig regt aanzoeken , het welk hy niet twyfelde , of zou hem gedaan worden , de Bruid op zynen eerften eifch aan den Bruidegom wedergegeven , en haar fchaker voorbeeldelyk geftraft worden. De Dorpregter verontfchuldigde zich , en wilde zich in deeze zaak niet inlaten, maar wees mynen vriend naar den Raad , om zyne zaak voor die hooge Regtbank te brengen : inD tus-  50 REIZE NAAR tufTchen zou hy de Bruid onder zyne befcherming neemen , en zorge dragen, dat haar geen geweld gefchiedde. Er was niets anders voor den ongelukkigen vader op , dan hoe eer hoe Ik ver de reis naar de Hoofdftad aanteneemen , waar toe wy binnen twee dagen de nodige fchikkingen gemaakt hadden,• voorzien zynde van eenige bewyzen , welke den eyffcher moeftan dienen, dat de Bruid zyne dogter en wettig getrouwd ware, welke te meer noodzaaklyk waren , dewyl wy een zeker berigt kregen , dat de fchaker en zyne ouders , als wel kunnende denken , dat zy in Regten zouden vervolgd worden , en waarfchynlyk door den Dorpregter reeds gewaarfchouwd, al vooruit waren, om den Raad voor in te neemen. Wy namen des morgens z°.er vroeg, eer de dag begon aantelichten de reis aan , en bevonden ons met het opgaan der zon in eene aangenaame vlakte ; tot hier toe waren wy zonder fpreeken voortgegaan ; ik in eene diepe verwondering en blydfchap over de aangenaamheid en bekoorlykheid dezer landftreek en de hoop van in de Hoofdftad veele verwonderings waardige zaken te zullen zien ; myn vriend in diepe gedagten over zyne droevige omftandig- he-  S2 REIZE NAAR zonder oorzaak te bezoedelen ; die , om eene trouwharige vermaaning tot hun bellen gedaan , en om hen van de fchar delykfte en vervloskfte ondaden af te houden, hunne lieflte vrienden aan hunne bloedige wraak opofferden. Ook hebben onze inwooners Vorften gehad , die vaders van hunne onderdaanen waren, en het befte van het Vaderland behartigden en waarfchynlyk is het nu onze tyd om door een kind geregeerd te worden. Ik ftelde al myn vermoogen in het werkom zyne zwaarmoedigheid te verdryven , het welk my zoo ver gelukte , dat wy een aangenaam gefprek te famerj hielden,over de verrukkelyke landgezigten , heerlyke lufthuizen, fchoone rivieren en andere vermakelyke voorwerpen. Wy naderden eindelyk de Hoofdftad , wanneer ons gefprek geftoord Wierd door een gezang en geraas, het geen wy van verre hoorden , en ons langzaam naderde: daar by gekomen zynde , zagbn wy eenen hoop vederboze Eilanders , welke aan eene koord , die zy om den hals hadden , en op welke ik thans naauwkeurig agtfloeg, tegens hunnen wil wierden voortgefleept ,• hunne leidslieden zongen liederen , in welke zy de vryheid der Eilanders ten Hemel verheften , en roemden: boven die van alle anderen Volkeren; terwyl die ellendigen gevolgd  het WONDERLAND &c. 53 volgd wierden van veele vrouwen en kinderen, die erbarmelyk fchreeuwden, zich beklagende, dat men haar hunne dierbaarfte panden en met dezelve alle middelen van beftaan ontroofde. Ik vraagde aan eenen dier rampzaligen, waarom men hem als eenen flaaf wegfleepte ? Doch hy fJoeg een toornig gezigt op my, zeggende; „ als eenen flaaf wegfleepen"! Weet, dat „ ik een Eilander ben , en dit is alles gezegd j ,, wy kennen geen flaverny! waarfchynlyk zy t gy „ zelve een flaaf". Miflchienzouhy mynog meer onbefehofte zaken gézegd hebben , indien zyn leidsman hem daar toe den tyd gegeven had, doch deeze dreef hem met fchriklyke vloeken al dreigende voort , terwyl veele hunner Landslieden hmnne mutfen om hoog fmeeten, onder het geroep ; Lang leve de Vryheid! Ik zag die ellendige troep met een hartelyk medelyden naa , en vraagde mynen vriend, of hy gisfen kon aan welke misdaden zich deeze fchuldig gemaakt hadden ? Aan geene , antwoorde hy; maar hier heerfcht het-onnatuurlyk gebruik , dat men dezulken , die vederloos zyn , tegen de inwooners van het Springer- of Noorderland aanvoert, om tegen dezelve te vegren, en hen dood teflaan of door hen dood geflaagen te worden ; indien zy dit niet D 3 gewil-  54 REIZE naar gewillig willen doen, fleept men hen by den hals daar naa toe- Dan leeven , hernam ik hier de Overheden met de onderdaanen even gelyk de Afiatifche Vorften met hunne wilde dieren. —- En deeze lieden roemen nog op hunne vryheid! Eene rampzalige vryheid waarlyk, voor welke de woefte barbaren zelve een affchrik zouden hebben. Wy kwaamen laat in den avond in de flad , namen onzen intrek in de eerfte herberg , die wy aantroffen , en naa een weinig gegeten te hebben , flooten wy onze kamer en gingen ter ruft. Zoo draa wy des morgens opgeftaan waren, en het ontbyt gebruikt hadden , zei myn vriend, nu zal ik u de ftad en deszelfs inwooners laten zien , en ik twyftel niet of gy zult veele zaken uwe verwondering waardig agten , en geensints de moeite beklagen , die gy tot dit (badreisje befteed heht. Wy betaalden onzen waard , en gingen den weg naar het Raadhuis op» Naaulyks waren wy tien huizen ver van ons Logement, of eene troep volks , welke rykelyk van vederen voorzien was , on'tmoetcde ons en deed my verfchrikt en ver. baaft ftaan ; zy hadden allen heele groote uils- oogen,  het WONDERLAND &c. 59 ftond ik op , en vlugtte zoo fchielyk ik kon, zonder iemand te groeten , of naar mynen leidsman om te zien. Naauwiyks was ik in de open Lucht , of myn vriend trad ook ten huis uit ; naa het geen wy verteerd hadden betaald te hebben ; hy vraagde my, al lachende, hoe my het ftadsleven hier aanftond ? Tot nog toe, antwoorde ik, vry mager; ik hoop, dat wy andere voorwerpen zullen aantreffen, die met minder moeite en gevaar myne verwondering kunnen verwekken. Wy gingen langzaam voort dewyl myne nieuwsgierigheid my elk oogenblik deed ftilftaan ; digt by het Raadhuis zynde zagen wy wederom eene andere party wonderlyke fchepfels; toen zy ons naby waren, zei myn vriend; laat ons een weinig op zyde gaan ; indien wy in de handen van deeze lieden vielen , zouden wy er zoo gemakkelyk niet afkoomen, In de daad zy hadden een verfchriklyk aanzien ; zy zaten zoo dik in de vederen , dat men naauwiyks hunne oogen zien kon , tusfchen welke zy eenen bovenmaate grooten en wyduitftekende fnavel hadden, welke veel geleek naar die van eenen Gier ; op iedere zyde hadden zy een groot vilderraes, in de linkerhand  6o REIZE naar hand eene groote leege beurs en in de regter eene nyptang. Wy hadden ons in een naauw ftraatje verfchpolen , om welks hoek ik myn hoofd uitftak , • om ook deeze fnaaken ter degen te bezien ,• ik wierd zelfs ftouter, en wilde my in hunnen weg begeven , om ze nog naamver te bezigtigen. Wees voorzigtig, riep myn vriend, uit al zyne magt, waag u niet te ver ! Het zyn de vorflelyke baardfchrapers ! Dit eene woord floeg my eensklaps ter aarde , en ontrukte my bykans het leven ; ik voelde , zoo ik my verbeelde , reeds het vel met gantfche lappen my van de wangen en hals rukken; doch toen zy een eind wegs voorby waren , bedaarde ik, en ftond op. Gy zult my in lang zoo niet verblyden, zei ik, als gy my nu verfchrikt heb; waren het in de daad baardfchrappers ? Het waren de vorftelyke baardfchrappers , antwoorde hy; men noemt dezelve Commi/en ; het is een vreeslyk volk, dat noch vriend noch vyand ontziet; in vroeger tyd hadden zy ligte fcheermelTen, doch dewyl zy daar flegts kleine ftreekjes mede konden doen, heeft men hun nieuwe meffen gegeven, daar niets voor ftaat. Ik was hartelyk verblyd, dat wy dien dans zoo gelukkig ontfprongen waren, en keek wel twintigmaal in eene halve minuut om, uit vrees, dit  het WONDERLAND &c. 61 dat zy te rug mogten keeren, en ons op d@ hielen volgen , doch gelukkig leed dit geen laft. Wy kreegen terftond het Raadhuis in het oog; ik zag rondom het zelve, zoo ver myn oog bereiken kon, iets zwarts, het welk myne nieuwsgierigheid porde om mynen vriend te vragen, wat dit was? Het zyn, zei hy, de tafereelen , op welke men de Verbonden, ïrac taten , en dergelyken zaken met anderen Natiën gemaakt, gewoon is te fchryven. Ei; riep ik blymcedig; dit zal my meer vermaken dan het gezigt van die baardfchrappers en hapfchaars. Laat ons wat haaffc maken; ik ben beluft die Verbonden en Traótaten te bezien, want uit dezelve kan men het beft de gefteldheid en geaartheid eener Natie leeren kennen. Haaft u niet te zeer, kreeg ik tot antwoord ; ik vrees , dat gy in dit opzigt uwe nieuwsgierigheid en weetensluft niet zult kunnen voldoen ; het zyn zwart geverwde planken, op welken die Traclaten met kryt gefchreeven zyn, welk fchrift door wind en regen zoo niet geheel ten minften voor het grootfte gedeelte zal uitgewifcht zyn. Wat ! hernam ik in de grootfte verwondering; worden zaken van zulk eene aangelegenheid hier zoo gering geagt, dat men dezelve met kryt fchryft, en die aan de  62 RE I ZE NAAR de ongenade van weer en wind blootftelt ? Dit is ongehoord! Welke rede heeft men voor deezen onzinnigen handel ? Niet te voorbarig , antwoorde myn vriend; niet te voorbarig! Weet, dat de Traktaten hier van geen langer duur zyn, dan dezelve met het byzonder belang van den Vorft of den Raad overeenkomen ; daar by is er geen volk ter waereld, het welk zoo veele Verbonden , Traélaten, en zoortgelyke verbindtenisfen nu met den eenen dan wede: om met den anderen gemaakt heeft, gelyk ons volk; indien nu alle die byzondere Traclaten op byzondere tafereelen gefchreeven wierden , en wel met eene Heviger ftoffe dan kryt, dan zouden de meeften elkander regtdraads tegenfpreken. Wy waren nu tot aan het Raadhuys genaderd , en ik bezag met de grootfte verwondering en fpyt die akelige overblyfillcn van de gewigtigfte en merkwaardigfte handelingen dezer Natie. Op deeze, zei myn leidsman, wy zende op het eerfte tafereel, was het plegtig Verbond gefchreeven, het welk een Vorft: van dit Eiland met de Waterlanders gemaakt en bezwoo ren had ; doch naa verloop van vyf jaaren wierd het door eenen zoelen zuidewind en lieffelyken regen, die de Waterlanders ongemeen verkwikt hadden, zoo ver gy ziet, uitgewifcht. Ik  het WONDERLAND &c 63 Ik kan niet nalaten mynen lezer het geen ik nog op dezelve vond, mede te deelen, fchoon de gebrekkigheid van 't gefchrevene hem. wei» nig denkbeelden van derzelver zaaklyken inhoud kan verfchaffen , zal het hem echter eenig licht omtrent het beftaan dier Natie geven: ik doe dit des te liever, dewyl andere reizigers, en vooral de hedendaagfche, niet karig vallen den weetluft hunner lezeren met oude , gebrekkige , Griekfche en Latynfche infcriptien te voldoen , en twyffel niet of deeze zullen binnen weinig jaaren veel zeldzamer zyn, dan die der aloude volken. Het eerfte tafereel had, gelyk ook eenige anderen, eenen dekplank, waar door het gefchrevene onder dit dekftuk , en dus het hoofd van dit Tractaat, behouden was gebleven, en aldus luidde. .... OfFENSIVE EN DEFENSIVE ALLIANTIE tUS' Jchen onzen Vorft, en de Heeren Opperhoofden der Waterlanders, tegen • . A...« „ onze gewoonte .....  04 REÏZE NAA* • . . alken dienende . . . om onze aan/lagen te bevorderen . . . ....... dit Verbond - zal duren . . . ' . . . zoo lange fat ons . . . zal goeddunken Het overige was geheel uitgewifcht, en op twee volgende tafereelen was geen letter meer te vinden. Het vierde tafereel had gedeeltelyk zyn opfchrift behouden , en ook als het eerfte hier en daar nog een enkel woord van het Trac* taat,  het WONDERLAND &c. 65 taat ; doch ook zonder eenigen zamenhangj deszelfs gebrekkig opfchrifc en inhoud waren deeze. Drievoudige Alliantie tuffchcn onzen Vorft, en de Heer en Opperhoofden der Waterlanders t en den Koning van , « . . . . Alzoo ons . . . • ••••• • • - • • .. « « .... veel gelegen ligt .... anderen ...... ft? misleiden. . ... . • . . . * • en . niemand . . .......... optegtelyk trouw te houden de gewoonte • ••••••••••• » ... van onze Natie is . . . . Meer was er niet op te vinden. Myn vriend zei my, dat dit een heerlyk tractaat geweeft was j maar dat het naauwiyks befchreeE ven  66 REIZE naar ven was, of het wierd dooreenen witten milt, welken men daaj den zilvermilt of nevel noemde , veeltyds in het Springerland ontftaat, en naar andere kusten overwaait, afgevaagd. Op den hoek van het Raadhuis zag ik nog een dergelyk tafereel , het welk noch dekftuk , noch opfchrift had , en insgelyks het grootfte gedeelte van deszelfs inhoud uitgewifcht was; niets meer daar op te leezen zynde , dan het volgende. #.. • • 2 • m pkgtig te zweeren „ het verbond te breken . .... by ons ' het zelfde . . . was'ondertekend Myn vriend zei my dat dit tafereel het Nationaal caracter der Eilanders, behelfd had. Op de andere zyde vanhet gebouw wees hy my eene ledige plaats , welke door de krammen en ringen in den,, muur geflaagen te kennen  het WONDERLAND &c 6? kennen gaf, dat voor heen een dergelyk tafereel daar gehangen had; zeggende: hier hing eerryds een aloud ftuk , het welk uwe byzondere opmerking verdiende ; het was een groot, langwerpig rond fchild, welks binnenfte zyde met verfcheide Articulen gelyk de anre tafereelen befchreeven was , en| op welks buitenfte zyde eene menigte fcherpe pinnen ge» hegt waren , wordende dit fchild wegens deszelfs inhoud het Regt der Volken genaamd. Men gebruikte het zo om zich met de binnenfte zyde te befchermen als om anderen met de buitenfte zyde te beledigen. In het laaft der twaalfde Eeuw ftiet ons volk te Joppe in Syrië het wapen van den Hertog van Ooftenryk af, het welk in het nedervallen op hun fchild viel , en een groot ftuk van het zelve verbryzelde; in het vervolg van tyd raakte het nog meer befchadigd, tot dat men het, in het midden der voorgaande Eeuw, op het hoofd van eenige Waterlanders , welke uit Smyrna en Ooftindie naar huls keerden, voor en in de haven van eene Noordfche koopftad geheel aan fpaanderen fioeg. Ik vraagde , of men geen ander in deszelfs plaats had gemaakt, en miflcbien gelyk het Hollandfche van dien naem , het welk van gepo« lyft koper was ? Doch hy anwoorde my; E 2 Neen •  het WONDERLAND &c. 71 een man , die volgens het berigt van mynen vriend een Deurwaarder was en 'sLands wapen, zynde vier Gieren op een rood veld, op zyn borft droeg, te voorfchyn , roepende met eene harde ftem ; dat het van daag voor den Raad een dag der doofheid was ; waar op het volk al morrende en vloekende riep; al weer „ een dag der doofheid ; 't is of men nimmer „ op onze klagten zal letten! Hier op fcheide het volk en yertrok. Myn vriend zei tegens my , dat wy ook naar ons Logement moeften terug keeren , wyl hy nu zyne zaak niet kon voordraagen , want de dagen der doofheid waren voor den Raad zeef groote feeftdagen, welke vry menigvuldig waren, en op welke geen Regt gedaan wierd. Wy deden dien middag eene redelyk goede maaltyd in gezelfchap van fommige Eylanders; naa welke wy ons wederom op weg begaven. Het eerfte voorwerp , op het welk onze aandagt viel, was eene groote Kerk; wy zagen derzelver deuren openftaan , en hoorden aan het gebrom, dat er op dien tyd gepredikt wierd. Zoo ras wy in den Tempel gekomen waren , zagen wy eenen prediker, wiens gedaante my nieuwe ftoffe van verwondering verfchafte; hy had een heel klein hoofd , in het E 4 welk  f2 REI ZE NAAR welk een paar kleine zwarte oogjes glinfterden , welke ieder hun uitzigt op eene byzondere zyde van de Kerk en dus, naar myne gedagte, geen weergaê in icheelheid hadden; zyn dikke buik gaf genoegzaam te kennen, dat het gebrek zyne vrindin niet was, en een ezelshuid om zyne fchouders hangende bekleedde de plaats van eenen mantel: Hy was bezig met een gedeelte van Koning Davids leven en wel het geval tuflehen dien Vorft en zynen zoon Abzalom te verklaaren ; het welk hy zeide een bloote prophetie te zyn , op den tegenwoordigen tyd , welke op den Vorft van dit Eiland en de inwooners van het Noorderland , die men den toegang tot de Bron geweigerd had, zyne betrekking had. Deeze ftigtelyke en geleerde redevoering behaagde ons zoo bovenmate flegt, dat wy meesmuilende uit de Kerk gingen, Tegen den avond kwamen wy aan eene andere Kerk, in welke men den avonddjenft beginnen zou ; een leeraar, die eene gantfeh andere gedaante had dan die, dien wy het eerft gehoord hadden , beklom den kanfel met zulk eene drift, dat hy als in eenen fprong de trappen opvloog; zyn hoofd was gezwollen; zyne uitpuilende groote pogen gaven de driften zyns gemqeds te kennen; op zyn hoofd had hy een paar  het WONDERLAND &c. 73 paar groote vooruitwekende hoornen , en zyn mager iigchaam en fobere kleding fcheenen door de ysren roê der armoede lelyk gehavend te zyn. Hy had tot het onderwerp van zyne predikaatfie verkoozen de Heerfchappy van den Anticbrifi; : Nimmer heb ik iemand iets met zwarter kleuren en met meer drift zien af* fchilderen , dan deeze leeraar het onderwerp van zyne redevoering deed; er was geene misdaad , geen fchelmftuk , hoe gruwelyk , het welk hy den Antichrift niet te lafte leide , tot dat hy zyne harangue befloot, met eene verzekering , dat de Antichrift bykans zoo boosaartig was als de eerfte Leyjonker van den Vorft, Des anderen daags befloot myn vriend my het Hof te laten zien; waarom wy vroegtydig ontbeten hebbende, den weg naar het Hof in floegen. Zonder mynen Lezer optehouden . met het befchryven van andere wonderlyke fchepfels , welken wy in onzen weg vonden, zal ik hem het merkwaardiglte, dat wy op het Hof vonden, verhalen. In het inkoomen traden wy in eene lange gallery, welke opgevuld was met ryk gevederde fchepfels, van welke fommigen bekken als fpreeuwen hadden , en op twee dunne pootjes, E 5 welke  74 REIZE NAAR welke veel naar die der Engelfche Jagthondjes zweemden , trippelden ; van dit goed wierden wy vreeslyk geplaagd, door dien zy ons met eenen fchaterenden lagch befpotteden, en onophoudelyk naar ons pikten , terwyl zy al om en om ons bleeven zwieren. Ik was er gantfch niet mede vermaakt , en vraagde mynen vriend in ftilte of het voor ons niet raadzaam ware , het Hof te verlaten ? doch hy lagchte met myne bevreesdheid, zeggende; dat wy de minfte ongemakken niet te vreezen hadden , dewyl dit trippelend goed wel fchreeuwde, maar geen hinder deed. Wy kwamen vervolgens in des Vorften zaal, aan welker ingang wy uit eerbied voor dit eerwaardig Volkshoofd bleven ftaan. De Vorft zat aan eene groote tafel , welke omringd was door eene menigte fchepfels , wier klederen niet alleen allerhande kleuren vertoonden, maar ook gedurig van kleur veranderden; hunne hoofden waren die der aapen gelyk; zy bemoeyden zich om ftryd alle de bewegingen van den Vorft naa te apen; lagchte hy, dan verhief zich van dat gebroed een gefchater, het welk de zaal deed weergalmen; wende hy het hoofd naar de linkerhand, zy insgelyk; zoo veel ik kon bemerken hingen zy af van de beveelen van den eer., ften Leyjonker, die naaft den Vorft ftond. Deeze  73 REIZE naar lyk; na dat hy hier eenen geruimen tyd mede bezig geweeft was, zag hy op zyn horologie; het is tyd, riep hy driftig; breng my myne paruik met alonges ; ik moet naar het Raadhuis. Houdt men, zei ik tegens mynen vriend, daar ook eene hondemarkt, daa: deeze Heer met zyne blaffende koopwaren naar toe moet? Neen j was het antwoord ; maar ziet gy niet aan de handigheid , waar mede hy zyne honden beftiert, dat hy tot regeeren gefchikt is? Dewyl het de tyd was ,• dat de Raad vergaderde , verlieten wy het Hof, en fpoedden ons naar het Raadhuis; eene menigte van volk was rondom het zelve reeds vergaderd, en wagtte met ongeduld de komft van den Vorft, hebbende in hunne handen dezelve fchriften, die ik by veelen hunner den voorgaanden dag gezien had. Zoo draa de Vorft met dezelve ftatie als op den voorgaanden dag het Raadhuis naderde, voegden wy ons, zoo digt ons mooglyk en geoorloofd was, by zynen hofftoet, drongen met denzelven gelyk naar binnen, en vervolgensnaar boven naar de Raadzaal. Deeze Raadsvergadering beftond uit een aanzienlyk getal leden, van welken fommige hoofden naar die van eenen hond , anderen naar die van eenen uil en eenige weinige naar die van eenen leeuw zwee- mende,  het WONDERLAND &e. 79 ] mende, hadden; zoo draa de Leyjonkers met den Vorft binnen waren , zagen wy een wonderlyk fchouwfpel; de grootfte Leyjonker begon een aardig, zoetluidend liedje te zingen, om den Vorft te behagen , doch had naauwiyks zynen mond geopend, of er ontftond een vreeslyk alarm en rumoer ; die met de uilskoppen zongen op hunne wys mede, de leeuwenhoofden daarentegen begonnen zoo yflyk te brullen , en den Leyjonker zoo grimmig aan te zien, dat ik beefde ; ftraks begonnen zy , die met de hondshoofden pronkten , zich ook in poftuur te ftellen , om hun geblaf by het brullen te doen hooren , maar de Leyjonkers hier voor vreezende , zonden hunne dienaars fpoedig naar beneden , om het volk eenen hoop veederen uitterukken , met welke zy weder binnen kwamen , en die hunne meefters bragten ; deeze flopten, zoo draa de hondshoofden hunne muilen openden , dezelve vol met die vederen, waardoor het blaffen hun onmooglyk viel; dit gaf eene wonderlyke vertooning , en ik geloof, dat indien de vrees , dat deeze Charletanneris voor my het een of ander verdriet baaren zou , my niet belet had, ik in lagchen zoo uitgeborften zyn. De Leyjonker hervattede nu met hulp van de Uilskoppen zyn liedje, en door dien  8o REIZE NAAR dien de anderen niet blaffen konden, jaa oogenbliklyk in flaap vielen , kon men het gebrul der grimmige Leeuwskoppen naauwiyks hooren. Uit deeze kamer traden wy in eene andere» in welke wy dien kleinen man vonden, welken wy den vorigen dag aan de linkerhand van den Vorft gezien hadden; zyn gelaat was zeer grimmig , en hy was bezig eenea byl te flypen op eenen zeer grooten fteen, die door een grootgetal van insgelyks kleine lieden met veel drift omgedraaid wierd. „ Indien het, fchreeuwde hy, „ ons niet gelukt, die valfche Leyjonkers van J „ den Vorft het hoofd af te kappen ten min„ ften zullen wy hun de handen, met welke „ zy onze vederen uitplukken, en de Ley „ banden vafthouden , afhakken. Luftig my 5, ne vrienden ! doet uw beft, wy zullen met „ deezen byl onzen ondergang voorkoomen." Myn viend wierd door den Deurwaarder , die in deeze kamer was, onderrigt, dat hy in eene andere kamer wezen moeft, en dat men daar zyn gefchil belïegten zou. Zoo draa wy in dit vertrek gekoomen waren , vonden wy reeds daar den fchaker van myn vriends dogteren zyne ouders; de Regters haden allen maar één oor , waar door  het WONDERLAND &c. 8ï zy weinig tot hun gewigtig ampt gefchikt waren. Myn vriend gaf zyne zaak met ootmoe* digheid en eerbied te kennen, te gelyk zeggende dat de fchelmfche fchaker, die geen was, die reeds voor hem 5n de Regtkamer was gekoomen en dat hy begeerde, dat niet alleen zyne dogter zou te rug gegeven , maar ook deeze godlooze Rover voorbeeldelyk geftraft worden, als een fchender zynde van de openbaare veiligheid. Zy vraagden hem, of hy bewyzen kon * dat de gcfchaakte zyne dogter was? Myn vriend ftelde hun dezelve in handen , ter zyde van welke hy verfcheide aanmerkingen gefteld had tot opheldering en ftaving, dat niemand dart hy> regt had om over zyne dogter te befchikken ; doch dewyl de Regters flegts één oog hadden viel het zelve ongelukkig daar niet op.. Vervolgends vraagden zyhem, of zyne dogter wettig getrouwd was ? op het welk hy, jaa , antwoorde ; daar by voegende , dat een inwoonervan het^Springerland, volgends de wetten met zyne dogter zoo wel mogt een huuwlyk aangaan , als dat zy haare hand aan eenen inboorling van dit Eiland gefchonken had. Dit laatfte gezegde verftonden de Regters, uit oorzake van hun gebrekkig gehoor, mede niet. Alles wat myn vriend gezegd had , wierd door F my  he'.t WONDERLAND &c. 85 liepen vervolgends met eene verbaasde drift door malkander , met hunne vuiften dieigende, en zweerende , dat het niet lang zoude aanlopen , of zy zouden hunne vyanden verpletterd hebben. Wederom anderen wierden door dien wind eerft miiTelyk , daar naa woedende; zy liepen met priemen en andere fcherpe , ftekende wapenen op de Leyjonkers aan , en kwetften dezelven over het gantfche Ligchaam zonderdat die eenige de minfte tekenen van pynlyding Heten blyken , het welk myn vriend aan hunne hardheid en gevoelloosheid toefchreef. Naa dat de Leyjonkers hunne windzakken geledigd hadden, vertoonde zy dezelve aan het volk , met een. vertoog van de noodzaaklykheid om dezelve wederom met vederen te vulien , dewyl niets zekerder was , dan dat de vyanden van 't Vaderland zich toeleiden om zich meefter iran de heilbron; doch dat zy, indien men hun toeliet, de zakken te vul'en , hun dat zouden beletten. Hier op begon de Vorft met een gedeelte van den Raad onophoudelyk te roepen; we ren! zoo dat de Lucht van dit geroep weergalmde ; eenige dienaars met nyptangen voorzien vloogen op dit geroep onder bet volk , rukkende en plukkenke wien en en wat zy konden bekoomen ; zy bragten de F 3 uit-  86 REJZE NAAR uitgerukte vederen aan de Leyjonkers , behoudende nogthans het grootfte gedeelte voor zich zeiven. De verwarring , de fchrik en het gekerm van het volk , by het aanhoudend roepen der hooge perfoonen om vederen , maakten deeze plaats tot zulk een yflelyk toneel , dat ik en myn vriend ons heil in de vlugt zogten. Wy waren reeds verfcheiden ftraaten , zonder om te zien , doorgelopen , toen wy van verre eene groote troep volks zagen, en op dit oogenblik in beraad ftonden , of wy dien weg zouden houden of eenen anderen infiaan , dewyl wy vreesden, dat men ook daar het volk op eene wreede wys mishandelde ; egter beflooten wy uit nieuwsgierigheid langzaam voort te gaan , en zagen , een weinig nader by gekoomen zynde, dat deeze menigte aandagtig geknield lag over eene verheeven plaats, waar door onze vrees verdween , en onze nieuwsgierigheid verder gaande gemaakt wierd, om te zien, aan welk eenen Heiligen zy deezen eerdienft beweezen. Ik moet bekennen dat dit gezigt my trof, en de traanen uit de oogen perfte ; eene menigte van mannen en vrouwen, gantfch kaalgeplukt , lagen geknield voor het graf van eenen der  het WONDERLAND &c. 87 der vorige Leyjonkers van den Vorft: zy befproeiden het zelve met heete traanen , zynen dood bitter beklaagende. Hier , riepen zy ^ hier ligt onzen vader , die dierbaare man, begraaven ! Hy is niet meer die befte Eilander ! Nagt en dag bemoeide hy zich om onze vederen te doen aanwaiïèn ; en wanneer hy dezelve nodig had, deed zyne enkele wenk, die niets dan een liefdelonk was , ons die met blydfchap aan hem brengen , dewyl wy verzekerd waren , dat hy dezelve fpaarzaam en tot onzen befte gebruikte ; wy bleeven gevederd ; nu zyn wy naak en kaal geplukt , door vervloekte Rovers, wier beeld te onheilig is dan dat hetzelve deeze gewyde ruftplaats genaake; door Rovers , welke ons ons fieraad , onzen fchat met geweld ontrukken, en onder den naam van het alles voor ons welzyn aantewenden , het voor zich behouden , of dartel verkwiften. Deeze braave, deeze onzen vader laafde ons met bronwater, dat onze kwaaien genas , en onze fmarten heelde, nagt en da* ftond deszelfs toegang voor ons open,* nu hebben nietswaardigen door dwaasheid ons van dit alles beroofd, en zoo wy nog nu en dan eene teug tot laafnis bekomen, het is dat bronwater , dat heilzaam water niet meer ; het is F 4 onklaar,  88 REIZE naar onklaar, het is bitter! voor heen waren wy, door onze kragten , die hy door zyn beleid aan kweekte , de fchrik cnzer vyanden, en de weiluit onzer vrienden, thans zyn wy de veragting van beide , en wy verdienen het. — ö Zalige fphim ! indien gy uw oog nog op ons kunt nederflaan , aanfchouw onze rampen, Ach ! . Ik kon dit treurig en aandoenelyk toneel niet langer aanzien zoo min als myn vriend, en waren beide zoo aangedaan , dat wy eenige oogenblikken als verftomd waren. Hoe! zei ik eindelyk ; gy hebt my verhaald dat hun hart knarsbeenig is , dat zy niet vatbaar zyn voor tedere aandoeningen ! ongetwyffeld kent gy hen niet regt. Ik ken hen meer dan te wel, zei myn vriend , en gy zelve hebt het genoeg ondervonden , om aan de waarheid van myn gezegde te kunnen twyffelen, maar, buiten dat er geen regel zonder uitzondering is, het gebeurt hier meer, dat zommigen, jaa zeer veelen, wanneer zy kaal geplukt worden , weekhartig worden , dat zomtyds zoo ver gaat, dat het tot een ander uiterfte * namclyk lafhartigheid , pverllaat. Ik zei tegens hem, dat het volk, naar'tmy toefcheen, niet zeer te vreden was met die ygrfielyke. Leyjonkers. Ik geloof het zeer wel, was  het WONDERLAND &c. 89 was zyn antwoord ; zy hebben weinig rede om over bun gedrag voldaan te zyn , en de Hemel weet wat er nog meer gebeuren zal; wy zullen eens op dien gindfen tooren klimmen; ik moet u nog meer laten zien. Wy klommen op dien tooren , en, door dien dezelve vry hoog was, en wy reeds eenen geruimen tyd op de been geweeft waren, maar vooral door mynen val , die , fchoon ik niet bezeerd was , door deszelfs dreuning myne leden verftramd had , viel het klimmen my zeer moeyelyk; eindelyk deszelfs top bereikt hebbende , wees myn vriend my een ftuk Lands , het welk van het water omringd was ; dat Land , zei hy, is in de twaalfde Eeuw aan ons Eiland gehegt , en deszelfs inwooners hebben nimmer eenige moeyte gedaan om het zelve los te maken , maar door de roering en de fterke beweging, welke de Leyjonkers in de bron gemaakt hebben , en welke bron ook betrekking op dat Eiland heeft, zegt men , dat de inwooners , dewyl het bronwater voor hun ondrinkbaar geworden is, gedreigd hebben , hun Eiland van het onze los te maken ; zelfs beweeren zommigen , dat het reeds eenide duimen ver van ons Eiland is afgcdreeven ; indien dit waar is, dat ik vaftelyk geloof, om F $ dac  9° REIZE NAAR het een Dryfeiland is, en de Leyjonkers nu aHe de middelen by de hand nemen, die zy al voor lang in het werk moeiten gefteld hebben , zou het my niet verwonderen , dat alle hunne moeyte te vergeefsch, ten minften van geen langen duur zal zyn , en het Eiland eindelyk tcch geheel zal wegdryven. Dat de inwooners mooglyk fpoedig zullen befluiten , om van ons los te geraken, geloof ik des te eer , dewyl zy nimmer onze waare vrienden geweeft zyn , en dit was niet buiten rede ; zy bemerkten zeer wel, dat wy ook de hunne niet waren, en dat zy van ons nimmer dan om ons eigen voordeel begunftigd wol den ; thans zien zy meer dan te duidelyk, dat ons volk hun het juk hoe langer hoe meer zou op willen leggen , en dat men hen van dorft zou laten verflikken, indien zy niet maakten , dat hunne land.bron niet langer voor hun geflooten en alleen ten dienfte van onze Eilanders bleef. Ten tweeden; het ftuit hun fchriklyk tegens de borft, dat onze Opperhoofden van hen willen aangebeeden en byna godsdienftig geëerd worden , zy hebben dat voorheen door dwang en ontzag gedaan , doch in deeze hunne Godsdienftige eerbewyzingen ontbreeken de twee hoofd-  het WONDERLAND &c. 91 hoofdzaken, Geloof en Liefde. Ten derden ; de inwooners van het Springerland hebben eenen merkelyken invloed op dat Eiland; zelfs gelooft men, dat hun Koningeertsdaags er ftevige haken in flaan zal, om het naar zich toe , ten minften van ons Eiland af te trekken. Eindelyk , nu de inwooners van dat Eyland bemerken , dat men bang voor hun is , dat met op hun dreigen hun het genot van hunne landsbron heeft afgedaan, zullen zy ftout worden , zy zuilen daaglyks nieuwe eyffchen te doen hebben , en zelfs begeeren en verlangen , dat zy door tegenftand zich geregtigd kunnen oordeelen , om alle banden met ons te verbreeken. Men had alle deeze gevaaren voor weinig jaaren gemaklyk kunnen voorkoomen, en met eenen vadem koord , om den hals der Leyjonkers gelegd, dit Eiland zoo wel als het Noorderland aan het onze vafthegten. Ik zei, grimlagchende, dewyl dit Eiland, gelyk ge my zegt, zinkt, en het geen gy mydaar wyft , dryft, zou het my niet verwonderen , dat dat Eiland met behulp van uwe vyanden boven dit dreef, en zyn grondflag daar op vestigde. Wy  S>2 REIZE NAAR Wy klommen den tooren af, en ik was blyde , wanneer wy weder op de ftraat kwamen , en ons naar ons Logement fpoedden. Myn vriend geraakte door de ftilte , in welke wy daar waren , in een verdrietig humeur over zyne verloore Regtzaak, en vervloekte zyne eenoogige Regters ; Ik bad hem niet wanhoopend te zyn ; dat een dapper man zich gelaten toonde in rampfpoeden ; en vertroofte hem zoo veel my mogeJj k was. Een Zweed met ons in de zelve herberg zynde, en de droefgeeftigheid van mynen vriend ziende , vraagde zeer befcheiden, naa dat hy met ons kennis gemaakt had, welke de rede van deeze zyne droefheid was? Deeze verhaalde hem het onregt, dat ons was bejegend , en dat er voor hem niets anders overfchoot dan geduldig zyn. Naauwiyks had de Zweed dit berigt gehoord of hy vloog woedende van zynen ftoel op * febfeeuwende • is 't mooglyk! Dezelve belediging , die u aangedaan is , heb ik ook ondergaan ; en myne zaak is by die zoogenaamde Regters op dezelve wys behandeld en beflift; is dit een Land, op welks conftitutie en geregelde wetten men roem draagt! Het is een Duivelskind; maar, hervatte hy, terwyl hy met zyn vuift op de tafel floeg, dat alles dreunde ; ik  het WONDERLAND &c. 93 ik zal het er niet by laten : heb ik hier eenoogige Regters gevonden, ik heb, Goddank! eenen Koning, die twee gezonde oogen in de kop heeft, en niet nalaten zal my Regt te verfchaffen. By myn eer , zy weten hier geen Drommel van Geregtigheid; zy moeten nog leeren , en wy zullen ze hier met de plak in ■ voeren, dat verzeker ik u. Onze waard , die verfchrikt was over den uytval van den drjftigen Zweed . en niet wetende, waarvan hy fprak, wou hem uit eene goede welmeenendbeid waarfchuuwen , en zei; Mynheer! wees voorzigtig! ik hoor u fpreken van hier iets in te willen voeren, wees voorzigtig ; men houdt hier tegenswoordig alles aan, en byna alles wat men bedenken kan is contrabanden ; dat door geen menfch , die niet ftapel zot is, voorheen voor vry goed wierd aangezien , wordt nu zonder eenige oogluiking aangehouden ; daarom wees voorzigtig; gy zoudt het u beklagen. Ik geloof, hernam de driftige Zweed, dat uwe eenoogige Regters op den Contrabandelyft van den Duivel ftaan, die hen zekerlyk, wanneer zy den adem voor het iaatfte zullen haaien , voor goeden prys verklaaren zal. Wy  het WONDERLAND &c. lor gon het blikfemlicht ysfelyk te ffli keren , en de donder rolde door de Lacht, wiens getdater op de thans brunchende golven wierd te rug gekaatft; de winden fcheencn uit de vier hoeken op te komen , en hunne kJagten in te fpannen , om de zeebaaren en met dezelve ons vaartuig nu ten Hemel te verheffen,. dan wederom tot bykans op den bodem der zee te fmyten alles beefde , uitgezondeid de fcheepsgaften , welke onder .hunne gewoonlyke vloeken en een ftortvlaag van brandewyn toonden , dat zy wanneer zy al geen Meefters van de zee waren, toch haar geweld niet vreesden ; eindelyk begon het weêr te bedaaren ; de Lucht klaarde op ; de ftorm en onweersbuyen dreevenover, en alles kreeg zyne eerfte gedaante weder. Wy hadden echter nog eenige uuren nodig, om van de fchrik, die my en mynen vriend vermeefterd had, te bedaren; en hier toe was een gedeelte van den medegenoomen voorraad ons zeer dienftig. Des anderendaags zagen wy met het opgaan van de Zon een vaartuig , het welk jagt op ons maakte, en ons van verre , fchoon wy genoegzaam buiten fchoot waren , eenige kogels toezond ; onze zeelieden zetteden alles by G 3 wac  102 REIZE NAAR wat mogelyk was, om dien jager te ont vlugten , het geen ons gelukte , tot geen geringe blydfchap van ons allen , dewyl wy in hunne handen gevallen zymde , zeker naar het Springerland gevoerd waaren, fchoon, gelyk myn vriend my verzekerde , hun onthaal vry beter zou geweeft zyn , dan de Eilanders gewoon waren tegens die, die zy veroverd hebben, te ocffenen. Een gering dorpje of gehugtje, den Waterlanderen toebehoorende , voorbyvarende , be g inden eenige van de Eilanders zich te verheugen ; hier riep 'er een , driftig op het arme vlek wyzende , hier hebben onze voorvaders getoond , dat zy moed in 't lyf hadden , en het hart hun op de regte plaats zat; in eenen oorlog tegens de Waterlanders hebben zy het met den degen in de vuift veroverd , en tot den grond verwoeft. Myn vriend, hun thans niet meer ontziende, vatte de party voor de Waterlanders ; gy hebt u , zei hy tegen den Eilander , hier niet over te beroemen, en het geen zy op die plaats verrigt hebben , levert meer de bewyzen van een lafhartig , moorddadig hart, dan van eenen waa en heldenmoed op ; welke lieden hadden zy te beftryden ? arme ongewapende visfcners, en die zoo weinig  het WONDERLAND &c. 103 nig in getal , dat zy by het getal der beftryders niet te noemen waren ,. en dus op hunne aannadering terftond de vlugt namen ; uw volk vond immers geene inwooners dan eenen ouden kranken man, welken zy op zyn ziekbed den hals afdaken , noemt gy dit dapper ? zyn dit heldendaaden ? De Eilander zag hem over fchouder met een verfmadend gelaat aan; zeggende met een forsle ftem; ik bemerk , dat gy nog niet weet, dat 'sLands wys 'sLands eer is. Den volgenden dag kwaamen wy voor de voornaamfte haven van het Waterland , en liepen die in tot vlak voor de Rad ; ik kan zeggen , dat dit gezigt my verbaasde ; iets zoo grootfch, zoo majeftueufch, had myn .oog nimmer gezien. Ik brandde van begeerte om aan land te Rappen , en twyfTelde niet, of ik zou de heerlykfte vertooningen van pragt en overvloed vinden , in welke gedagte ik my niet bedroog. Naauwiyks waren wy een ftraatwegs voortgegaan , of wy vonden ons , terwyl wy bezig waren de heerlyke voorwerpen, die ons omringden , te befchouwen , op het onverwagtft omringd door eene menigte menfehen , welke deftig en luifterryk gekleed waren, hebbende G 4 een  J04 ' REIZE NAAR ' een groot papier in de handen , op het welk een Goudfteen gefchilderd was , daar zy zoo onophoudelyk en vol gedagten hunne oogen op geveftigd hielden , dat zy hunne landslieden , welke hen aanfpraaken , niet fcheenen te zien , noch te hooren; hun gelaat was betrokken en bleek , het welk by hunne ingevalle wangen en hun onophoudelyk zugten eene zwaare krankheid te kennen gaf; zy vloogon driftig naar ons toe , het welk my deed geloven , dat zy ons voor Doctoren der Geneeskunde aanzagen , en toen myn vriend my verzekerde , dat zy bykans onzinnig waren , vreesde ik geweldig voor een flegt onthaai5 enfchreeuwde uit al myn magt; Mynheeren ! Wy zyn geen Doétoren ; in der waarheid wy verftaan niets van de Geneeskunft. Dit fcheenen zy niet eens te hooren, maar féhreeuwden, zoo fterk zy konden, daai tegen; komen de Heeren uit het Wonderland ? Wy antwoorden jaa. Hier op vraagden zy met een beklemd hart, of het waar was , dat dat Eiland zorak ? en toen wy dat beveftigden , vertrokken zy fehreiiende en met eene klagende ftem uitroepenuc; myn arme Goudfteen ! p1 Myn arme Goudfteen! Wy waren biyde , dat wy van dit treurig  het WONDERLAND &c. 105 gezelfchap ontflagen waren; 't is waar • zy hadden ons in het minft niet beledigd , maar op krankzinnigen is weinig Raat te maken. Deeze lieden , zei myn leidsman , zyn zulke, wel ■ ke hunne Goudfteenen in handen van onze Eilanders gefteld hebben. Schoon zy te beklagen zyn, antwoordeik, zyn ze echter voorbeelden , aan welke anderen zich kunnen fpiegelen, en zich dus voor die dwaasheid wagten. In 't minft niet, hernam hy, want die het gebruik van zyn redelyk verftand begint te misfen , Iaat zich noch door woorden, noch door voorbeelden , van dwaaze daden affchrikken ; dit zult gy morgen , wanneer wy wederom eene wandeling doen zullen , zelve moeten bekennen. Wy namen onze intrek in het Logement De Verjielyke Dienaar ; en wierden ongemeen vriendelyk ontvangen ; wy kreegen op ons verzoek eene vrye kamer , welke deftig gemeubileerd was , en deden eene goede avondmaaltyd. Des morgens van den volgenden dag naar het ontbyt , wandelden wy naar een groot plyn , op het welke markt gehouden wierd ; hier zagen wy eene onnoemelyke groo. te fchaar vanmenfchen, onder welke zeer veele waren , die door hunne wonderlyke ligchaams G 5 ge  het WONDERLAND &c 109 der tytels van eenige dier werken , een oogenblik ophoude. Het eerfte Rukje , dat ik in handen kreeg", was een beknopt verhaal van de zeejlagen , welke zonder bloedfiorting waren afgelopen; in het welk de fchryver eenige Mathematifche regelen opgaf , om flag te leveren, zich te verweeren en den roem weg te dragen , zonder eenen man te verliezen,- men kan zeer ligt bemerken, dat de opfteller een menfchenvriend geweeft is. Het tweede boekje" dat ik opllocg , was in duodecimo formaat ; behelzende een plan van eene geld- Negotiatie , van welke men verzekerd kon Zyn , dat de Hoofd/om nimmer , en de Intresfen Jlegts twee Jaar en zouden betaald worden. Het was door eenen Leyjonker van den Koning geRhreeven, en opgedragen aan de krankzinnige Waterlanders. Ik doorliep nog met een opflag van het oog ^ een zedekundig werkje , getyteld , de voortrefiykheid der verdraagzaamheid, opgefteld door eenen Waterlandienen koopman ; doch uit den inhoud kon men zeer gemakkelyk opmaken, dat deeze deugd meer eene gedwongen dan eene vrywillige verdraagzaamheid by hem was. Wy verlieten dit marktplyn en floegen eene der ftraaten in, ten einde van welke wy van ver.  110 REIZE NAAR verre eenen hoop volk zagen ftaan ; nu zult gy zien , zei myn vriend; op welk eene wys men de inwooners van hunnen koftelyken fteen beroofd ; wy drongen naar onze gewoonte door om alles naauwkeurig te bezigtigen , en zagen eenige mismaakte menfehen of liever monfters, hébbende de hoofden van eenen vos, en het voorfte gedeelte van het ligchaam wit , het agterfte pikzwart; deeze, zei myn leidsman , zyn de grootfte en vernielendfte wanfchepzels van deeze gantfche Landftreek een gedeelte van dezelve wordt van onze Eilanders , andere wederom van andere Volken, ook lommigen van de Waterlanders zelve gebruikt, om de halfkrankzinnigen te bedotten. Dit volk maakte een vreesfelyk geweld, uit al hun magt febreeuwende ; wie heeft er Goudfteen ? Wie wil gelukkig zyn ? Wy verbeteren en vermeerderen den Goudfteen. Op dit geroep kwamen er veelen , welken de tong bykans uit den hals hing, het welk zoo het my toefcheen, uit eenen onlydelyken dorft voortkwam, naar deeze monfters toévliegen; zy ftieten veele Waterlanders, welke hun om hunne Goudfteen verzogten, onder belofte van die m der daad door het fonteinwater , uit de pylaaren van 's Lands welvaaren voottvloeyende , te zullen verbeteren, met een grim»  het WONDERLAND &c. iij grimmig gelaat uit den weg ; hen voor bedie • gers ukkrytende. De monfters ontvingen deezen verdwaasden hoop met open armen ,* likten hun terftond met hunne lange fpicfe vosfetongen de oogen toe , en beroofden hun van hunnen Goudfteen, floppende in plaats van denzelven , eenige papieren in hunne zakken, cp welken een Goudfteen , van dezelve grootte en gedaante, als die, dien zy hun ontweldigd hadden, gefchiHerd ftond, en die men hier effeften noemde, hun verzekerende, dat hun koftelyke fteen nu zeer zou aangroeyen. Ik kon niet nalaten, deeze arme menfehen te beklagen , als die niet alleen met de droevigfte aller kwaaien , namelyk het gemis van het verftand bezogt waren , maar die daarenboven , fchandelyk beroofd en tot overmaat van onge. luk d'jor dit fnood gebroed verblind wierden; doch myn vriend verzekerde my, dat de blindheid deezer rampzaligen flegts zoo lang duurde , als de monfters hunne witte zyde vertoonden , maar als die zich omkeerden, en hu^ne zwarte zyde lieten zien , dat dan ook die ellendigen terftond van hunne blindheid geneezen waren. Op dien zeiven dag even na de middagmaaltyd bragt myn vriend my aan een heerJyk ge* bouw,  112 REIZE NAAR bouw; deszelfs houworder was een der deftigfte en oudfre , en de uiterlyke pragt vertoonde , dat deszelfs bewooners waarfchynlyk de vermoogendfte en aanzienlyklte van dit gantfche Land waren ; myn vriend beveiligde myne gedagten . zeggende ; dit is een luftbuis van het voortreffelykfte paar , dat niet alleen hier te Land woont , maar zelfs van den gantfchen aardbodem. De vrouw is een inboorling , doch de man niet ; echter heeft zyne langdurige inwooning alhier hem geheel tot een inboorling gemaakt, dewyl hy reeds zederd twee ecuwen zyne wooning hier geveltigd heeft. Ik zag hem een oogenblik ftilzwygende aan , en vraagde hem toen, of hy zich niet verfprak , dan of de gewoonte van dit Land medebragt , dat men . een vierde van den tyd voor een geheel nam ? Hy antwoordde my, neen; maar indien gy daar over verwonderd zyt; zult gy het nog meer zyn, wanneer ik u zeg , dat zy elkander tagtig jaar gevreid hebben, eer zy hier, door een plegtig huweiyk verbonden zyn: Dit gebouw is eigenlyk hun lufthuis , en de plaats daar hunne ftaatlyke Lyfwagten vergaderen, die alle, mannen moeten zyn van eenen dapperen, opregten aart, van kloek beleid en gezond verftand , daar by van eene luiftenyke geboorte ; hier door beb* ben  het WONDERLAND ttc. m ben die zich altoos zien eeren en ontzien als Koningen , zoo dat zelfs de grootfte Monar» chen zich met hunne vriendfchap vereerd ag* ten. Deeze Lyfwagten moogen nimmer vergaderen , ten zy het oude deugdzaame paar voor* zit , en fchoon zy alles bellieren en het volk beveelen , moogen zy echter niets doen dan met voorkennis , jaa zelfs op uit* druklyk bevel van die vorftelyke oude , lieden. Hebben zy, vraagde ik , hier dan nog eene andere woning? jaa, was't antwoord ,• zy woonen in het heerlyk Paleis 's Lands welvaaren, het welk zy hier gebouwd hebben, en wy deezen middag nog zien zullenin dit Lufthuis zyn zy alleen maar , wanneer hunne Lyfwagten daar vergaderd zyn. Laat ons eens binnen treeden. Ik ftond verwonderd over de deftigheid en eenvoudigheid, welken het voorvertrek niet weinig luifter byzetteden ; rondom was het verfierd met de oude familieftukken van het oude paar, • hangende ter regterhand die van den man , als Hus, van Praag, Luther, Calvyn, Zwinglius , Beza en andere ; aan de linker zyde van het vertrek zag ik die der vrouw, als Civilis, zynH de  ■114 REIZE NAAR de een portrait van een ouden datum naaft die hingen Willem , Brederoode , Egmont, Hoorne , Lodewyk, Hoogjlraten , raw stett Berge, en verfcheide anderen . welke zoo bouwmees" Rers als werklieden van het Pa'eLs 's Landa wel' varen geweeiï waren , in het vertrek, aan dit grenzende , zaten de Lyfwagten rondom het agtings • en eerwaardig paar ,• wy bleeven in een hoekje van het vertrek in eene eerbiedige houding Raan , en verwonderden ons over den luifter , welke op deeze aanzienlyke vergadering lei, en nog meer over het gelaat van den ouden Heer , het welk nog zoo fris en bloozend was, als dat van eenen jongeling; zyne vrouw zag een weinig bleek en had eenige pynelyke trekken op het gelaat. Zoo draa de eerwaardige man ons gewaar wierd , kwam hy met een lagchend gelaat naar ons toe , en vraagde ons naar onzen welftand. Toen hy bemerkte, dat wy verlegen en befchroomd waren , jaa zelfs hem niet dorften aanzien ; (in de daad hy had iets Goddelyks op zyn gelaat) zei hy met eene vriendelyke Rem tot ons,• wees niet befchroomd , Myn Heeren ! Gy zyt hier in een gaftvi-y land , en my gefchiedt geen grooter vermaak , dan dat men tot my komt ; alle menfehen zyn myne vrienden, ten zy zy zich my  het WONDERLAND &c. njf my tot vyanden Rellen. Verfchoon my s dat gy my in geen te beftig gewaad vindt ! myn rok is door een ongelukkig toeval gefcheurd, doch dit hoop ik zal haaft verholpen zyn, Door deeze vriendelyke aanfpraak ftoutmoediger geworden zynde ; vraagden wy hem naar den welftand van zyne Gemalin. Hy antwoor* de ons , dat zy tot zyne fmart thans in geen te beftigen Raat was • dat zy voor eenigen tyd het ongeluk gehad had van over het been gerede te worden , doch dat hy hoopte dat zulks geen gevolgen hebben zou. Dit wenfch. ten wy ook hartelyk , en naa hem een ootmoedig en dankbaar compliment gemaakt te hebben, verlieten wy dit vertrek, en traaden in een ander dat naaft aan deeze vergaderkamer was, hier zaten eene gantfche menigte theologifche kleedermakers, (ik noem dezelve zoo, om dat zy gelyk de predikanten in Holland met mantel en bef pronkten) zy hadden den rok van den Doorlugtigen , ouden man onder handen. Hoe , riep ik tegens mynen vriend »> zoo veele kleermakers aan eenen rok ! indien 'er flegts een aan bezig was, zou hy , zoo - het my toefchynt , hem fpoedig genoeg herfteld hebben. Spoediger dan nu , antwoorde hy ; flaa eens naauwkeurig agt op hunne handelwys 1 H 2 Ik  Il6 REIZE NAAK. Ik zag dat zy ondeling in kunitbegrippen zeer verfchilden het geen de een toegeuaaid had , wierd door den anderen opgefneden, en wanneer een , die een zeer zagtzinnig man fcheen , op een groot gat eene ftevige lap gezet had, vloog een ander, die het vuur van gramfchap uit de oogen blaakte , op hem toe; rukte de opgezette lap af, en floeg 'er den goeden man , die 'er hem opgezet had, zoodanig mede in 't gezicht, dat hem de traanen in de oogen Ronden. Zyt gy een kleermaker bromde hy , gy mogt ik weet niet wat zyn 1 Gy zyt een fchandvlek voor ons gantfche ligchaam ! Ik bid u Collegaa's , riep hy tot de anderen , befchouwt eens het werk van deezen onverRandigen ! indien men hem liet voortgaan wat zou 'er van den rok worden ! Eenige trokken zyne party , andere wederom die van den ouden goeden, zagtzinnigen man; dit liep zoo hoog , dat zy elkander met den rok om de ooren floegen ; en wy, wilden wy niet meede nu en dan een wifch krygen , genoodzaa >t waren dit onruftige vertrek te verlaten. Zoo draa wy wederom op de Rraat kwamen , zei myn vriend ; het fpyt my, dat wy de Vrouw van het huis niet van naby hebben  120 REIZE NAAR oude paar , het welk wy op het Lufthuys gezien hadden ,• dit groot vertrek was in twee deelen gefcheidcn , van welke dat des mans rondom met theologifche boeken en gefchriften dat der vrouw met krygswapenen gefierd was; op de ecrfte verdieping boven dit.vertrek woonden hunne pudfte zoons , die Kooplieden genaamd wierden; deeze droegen onophoudelyk water in dikke en ftevige buizen , welke de fonteinen waren van de aanzienlykfte rei pylaaren; de muuren waren rondom behangen metbalanfen, ellen, maten en andere koopmans gerecdfchappen ; welke in zulk eene goede orde gefchikt waren , dat het eene aangenaame vertooning maakte. Op de volgende verdieping waren de dogters van het oude paar gehuisd , en wierden door voogden beftierd . zy waren allen voortreffelyk fchoon , en zaten in het midden van een' kunftig gemaakt doolhof , welks paden met doornen omheind waren, het was aan elk , het zy een inboorling of vreemdeling , geoorloofd , deeze Dames te omhelzen, doch niemand kon den toegang tot dezelve vinden , dan hy , die met een goed verftand en een gezond oordeel begaafd was ; men noemde deeze Jufiers de fchoone Wetenfchapfw 5 dit vertrek was, aliervQoitreffelykft ge, mey-  het WONDERLAND &c. 121 meubileerd met boeken , Aard- en Hemelgloben , Landkaerten , Phyfifche en Optifche inftrumenten. Op de verdieping boven deeze waren ook eenige zoons van de oude lieden bezig met water te dragen in buizen, op de andere rei pylaaren uitkomende , doch dit ging niet vlug toe, waar by nog kwam, dat eenige moetwilligen van het Wondeeland en andere Landen , fommige buizen afgefneeden hadden , zoo dat de fonteinen van die rei pylaaren , welke de Fabrykpylaren genaamd wierden, en die eertyds zeer aanzienlyk en veel waterge vende waren, nu bykans ophielden water te geven ; deeze waterdragers voerden den naam van Fabrikeurs. Het vertrek was behangen met fchoone ftoffen , als' lakens , damaften en andere manufactuuren, doch op veele plaatfen gefcheurd, zelfs hier en daar waren geheele lappen afgerukt, zoo dat men de bloote muuren zien kon , het welk eene onaangenaame vertooning maakte. Op de allerhoogfte verdieping komende, verfchrikte ik dewyl ik een verbaasd groot getal, zoo wel jonge als oude lieden , zoo wel mannen als vrouwen op den grond vond uitgeftrekt; ik dagt, dat zy allen door een ongelukkig toeva! het leven verlooren hadden , doch uit het berigt van mynen leidsman U$ en  I2Z REIZE KA AR en eene geringe beweging , die zy maakten* bemerkte ik dat zy piepen; ik ftiet eenen dier flaapers aan , en wilde hem wakker maken » hy opende mee veel moeite zyne oogen, en my aanziende , zei hy, met eene flaauwe ftem; voor eenen Inlander; neen vriend ! in 't ge„ heel niet; ik kan gemakkelyk van de Buiten„ landers vyf of fes percent krygen ; en daar is „ het zeker." Dit gezegd hebbende, floot hy zyne oogen, en fliep terftond weder : Geef u verder geen moeyte om hem wakker te maken, riep my myn vriend toe; hy is een van die krankzinnigen , wier Goudfteen door de Makelaars met de vosfekoppen in papier verwisfeid is Het vertrek was wonderlyk en flordig behangen met papieren, in welker grootftedeel het vuur of de worm was, door welke zy verteerd wierden. Wy lieten die ongelukkige flaepers leggen , en vertrokken , te meer waren wy hier toe genoodzaakt, dewyl hier een zeer benaauwden reuk was , die wy vreesden, dat misichien ons hinderlyk en befmettelyk zyn zou. Ik was over het gezigt van dit gebouw en deszelfs bewooners zeer voldaan , uitgezonderd over de flaapers, en Verlangde de pylaaren naauwkeung te bezigtigen,- zy waren verwonder-  het WONDERLAND &e. 123 derlyk fchoon gewerkt naar de regels der bouworde , uit gepolyft koper , en hadden aan alle zyden openingen , uit welke het water in de marmeren bakken liep , dit water was verkwiklyk, en laafde een oneindig getal menfehen, alleen die fonteinen in welken de Fabrikeurs water aanbragten', verminderden van tyd tot tyd , ook zeidc men ons, dat het water uit de Koophandelfonteinen aangenamer en verkwiklyker was dan dit. Voor den gevel van dit Paleis hingen verfcheide vierkante marmeren platen , op welken men naauwkeurig fcheen agt te flaan, en voor derzelver duurzaamheid te zorgen, dewyl men om dezelve koperen kaffen gemaakt had ; op deeze marmeren tafereelen waren de Tracitaten gefchreeven , welke deeze Natie met andere Volken gemaakt had. Dit, riep ik , dit behaagt my beter , en doet my zien, dat men hier het eens gegeven woord zorgvuldig zoekt te houden. Het was reeds avond toen wy in ons Logement te rug kwamen; wy vonden daar eenige bezadigde lieden , welke over de nieuwspapieren en 's Lands gefteldheid in gefprek raakten , onder anderen hadden zy het zeer druk van eenen aanzienlyken man, wordende zyne ban-  het WONDERLAND &c. 127 ftoord voorttegaan, een gedeelte van deeze menigte , welker GoudReenen zy in hunne magt hadden , in hun belang weten te krygen, door bedreigingen, dat zy , indien men hen verhinderde of met geweld wilde verdryven , alle hunne Goudfteenen in zee zouden fmyten , en doordien deeze menfehen , gelyk reeds gemeld is , het, gelyk men zegt, niet te vafl hadden, waren zy te ligter daar toe overtehaalen , dewyl zy zich geen denkbeeld konden maaken , van het gevaar van het Paleis , noch belang ftellen in get Algemcene welzyn. De Staatelyke Lyfwagten van het oude paar waren op dit geraas naauwiyks toegefchooten , of een der aanzienlyke krankzinnigen, bevreesd voorzynen Goudfteen , trad bevende tot hen, hen biddende geen geweld te plegen , dewyl zy allen dan onfeilbaar ongelukkig waren; hoe menigmaal riep hy , fchreyende, hebben wy met onze GoudReenen dit gebouw onderfteund, wanneer het door ftormen aangetafl heen en weder fchuddede , doch zyn wy den Goudfteen kwyt, dan is het met ons, dan is het met dit huis gedaan. Deeze ( wyzende op de zoons van het oude paar , die op de tweede verdie* ping woonden ) maken een groot gefchreeuw, als of de Eilanders het gantfeh gebouw wilden ter  128 REIZE NAAR ter neder werpen , daar gy lieden zoo wel als wy bewuR zyt, dat dit hun voorneemen niet is. Wat zou hen daar toe beweegen ? zy zyn onze vrienden , die gaarn de vriendfcbap-met ons widen onderhouden , indien wy hun flegts een weinig toegeven , en die ons voor de wel. daden , die wy hun bewyzen, niet ondankbaar zullen zyn. Hy^had naauwiyks dit gezegd , of één der kinderen, welken het water aan de Koophandelfonteinen aanbragten, fprong voor den dag; hy had op zyn gelaat die fiere, die edele trekken van eene gramfchap , die Helden paR, en naa dat hy een verontwaardigend oog op den krankzinnigen hoop geflagen had , begon hy zyne aanfpraak tot de Staatelyke Lyfwagten aldus. Indien ik niet overtuigd was , Myn Heeren! dat uwe ooren voor de billyke klagten van onze inwooners , en voor al van die , welke door hunnen yver dit gebouw Raande houden, open waren , ik zou dit ydel geklap van deezen onzinnigen hoop onbeantwoord laten , en voor den val van dit heerlyk Paleis beven , maar ftilzwygende het yslykR noodbt voor ons en ons dlerdaar Vaderland afwagten; Dan daar gylieden met duure eeden verbonden zyt voor dit  het WONDERLAND &c. 129 dit huis te waken en te zorgen, en daar niemand uwer onbewuft is. dat d:e aanzienlyke en te gelyk gewigtige poR hem door een ont" zaggclyk Opperwezen is aanbetrouwd , en hy van derzelver waarneming eens eene volledige rekenfehap voor den opperden Regtbank zal moeten alleggen, twyel ik niet, of gy lieden zult onze klagcten biilyken, en het algemeene wclzyu handhaven. Gy weet, Myn heeren ! dat aan het •' behoud van deeze Pylaaren niet alleen het behoud van dit gebouw, maar ook van het gantfche Vaderland gelegen is. De heilzaame wateren , die uit dezelve voordvloeyen, verkwikken en voeden door een menigte aderen alle de inwooners ; indien dezelve al niet geheel vernietigd , maar llegts verRopt of gekweft worden , dan houden de wateren op voordteftroomen , en aHe uwe inwooners moeten door dit gebrek rampzalig omkoomen. Denkt niet , dat ik te veel zegge ! befchouwt flegts den voet deezer Pylaaren 1 zy zyn befprengd met het bloed dier Helden , welke die eerlooze fchenders van deeze gewyde plaats afweerden ; onze vyanden weeten . dat onze kregt in dezelve beRaat ; dat het ganfche gebouw daar opruR f I en  I3o REIZE NAAR en daarom hebben zy altoos [getragt die te vernielen , doch tot hier toe hebben wy met 's Hemels hulp hunne godlooze voornee. mens verydeld , en dit moet altoos onze grootfte zorge zyn. Hoort niet naar de klagten van deeze elendige voorflanders dier moetwillige ondermyners ! hun eigen belang noopt hen het gantfche Vaderland daar aan op te of'feren; 't is waar; zy zullen mooglyk ongeluk" kig zyn , maar aan het behoud van het algemeen is meer gelegen dan aan de welvaart van eenigen ,| die zich hun ongeluk moedwillig op den hals hebben gehaald. Zy fnoeven met trotfche woorden , dat zy dit gebouw door hunne Goudfteenen onderfteund hebben, maar dit is eene ydele grootfpraak, en al hadden zy het voorheen gedaan , het 'is hun thans onmooglyk , daar zy dien fchat in handen van vreemden gefield hebben, die zich niet alleen daar door verrykt zien , maar ook magtig gemaakt zyn , om voor dezelve dolken te koopen en ons die in het kwynend hart te ftooten. Zy zullen mooglyk ongelukkig zyn, maar verdienen zy het niet te zyn, daar zy door eene vervloekte hebzugt het Vaderland beroofd hebben van die middelen, die tot verbetering van dit gebouw noodzaaklyk waren ;  het WONDERLAND &c. 135 zoudt gylieden met ors vallen ; gy zoudt met ons onder de puinhoopen van dit Paleis ver. pletterd en begraven worden , en voor onze ellendige nakomelingfcbap zou niets overfchieten dan zugten , traanen en vervloekingen. Doch daar uwe wyze befcherming tot hier toe in veelvuldige gevaaren dit voortreffelyk ge. bouw beveiligd heeft, durven wy boopen en zeker vertrouwen , dat gy niet te vergeeffch den poft , ulieden aanbctrouwt , bekleeden zult. Gy ziet hier , Mynheeren ! eene nakomelingfchap van Helden , in welker bloed dit gebouw opgemetfeld is, en wy uurven ons vleyen, dat wy van hen niet ontaart zyn. Wy bieden ons gewillig aan, cn achten niets te duur om voor het algemeene welzyn opteofferen ! Hier zyn onze harten ! Hier zyn onze handen ï Gebiedt flegts, en gy kunt alles van ons verwagten. Dat onze vernielende fchynvrienden, dat onze vyanden ons bloed florpen, maar dat zy in eeuwigheid onze heilfonteinen niet uitmergelen noch omrukken! Vervloekt zy die dag , opwelken men zoude kunnen zeggen ; dat Volk heeft zich door zyne dapperheid ten top van luifter en aanzien verhoeven , maar het is door lafhartigheid van zyne 14 fchyn-  136 REIZE NAAR lchynvrienden tot den grond vernederd. Deeze treffslyke aanfpraak bewoog de ftaatelyke Lyfwagten het gebouw te beveiligen en de fchendcrs van het zelve te verdryven ; zy zonden eenen kloeken man , gewapend met eenen grooten knuppel, zynde de fteel van den ftrydhamer , met welken één der oude waterhelden de vyanden van deeze Natie voor eenige jaaren vergruisd had ; hy was luifterryk gekleed , welk kleed, ftyf van goud zynde, de Eer der Natie genoemd was, en trok vol moed op de Eilanders aan , met voornemen om de koephandelpylaaren te beveiligen voor hunne fchendige handen ; doch de Eilanders dit reeds door eene Jlaatsverrekyker gezien hebbende, zonden hem eenen fterken knaap met eenen geheelen ftrydhamer gewapend , tegen - die tegen wil en dank van den Waterlander de koop. handelpylaaren fchenden wou ; deeze twee gewapenden raakten aan elkander, en het was ysfelyk om te zien , hoe grimmig zy elkander aankeeken; ik verwagte niet anders, dan dat zy alkanderen te pletteren zouden geflaagen hebben- doch door dien de Waterlander flegts met den fteel van den ftrydhamer gewapend was , oordeelde hy zich te zwak om tegen zyne party te Haan , dewyl hy te regt vreesde,  14-5 REIZE naar niet om kunnen gaan , daar de anderen geoetfende knaapen zyn. Men zal, ging ik voort, nu wel wyzer zyn , dan deeze op nieuw ge-> oeftenden af te danken , dewyl men gezien heeft, wat ongemakken, en zoo gy .wel zegt, gevaaren , de verwisfeling van dit volk met zich fleept. Gantfch niet, hernam hy, gy zult het zoo zien : Op dit ogenblik was de leermeefter met zyn volk weder te rug gekoomen , en op dit zelve oogenblik , deed de ftem , die de vongen had doen verdwynen, hen denzelven weg gaan. Niets kwam my wonderlyker en afzigtelyker voor , dan het geen wy in het volgende vertrek , het welke men de gewoone wisfeling noemde , zagen ; in deszelfs eenen hoek zaten eeni. ge Burgers aan eene tafel, zynde lieden van ee nen deftigen burgeraf komft , welke met eeten bezig waren ; in eenen anderen hoek zat een , op het uiteriyk aanzien;, voornaam Heer, welke fliep ; naa eenige oogenblikken kwam 'er een fchepfel in de kamer kruipen , het welk ik voor eenen groenen beer aanzag ; het had zoo het ons toelcheen, geene dier deelen of eigenlchappen , welke eene redelyke ziel eigen zyn en verfieren, alleen had deszelfs ligchaam eenige- overeenkomft met dat der men-r fche-  het WONDERLAND &c. 147 lyke fcheplelen; zyne pooten waren met linnen zakken , van gedaante als oude afgefleeten ftropkousfen, omhangen, aan welker einde een paar binnenwaards gekeerde voeten waren , die in een paar dikke oude leeren doozen , welke eenigfints naar fchoenen geleken , ftaken , en welke aan zyne pooten van onderen waren vaftgefpykerd , gelyk ik, wanneer hy langs den grond kroop, gemaklyk zien kon; zyn hoofd had eene ongemeene .dikte , en was bcwasfen met borftels, welke verward door een zaten , en hem in de oogen hingen. Hy kroop langs den grond naar de tafel, aan welke de burgers fpysden , die hy met een derelyk gehuil en met eene fmekende ftem, welke, fchoon onverftaanbaar, echter veel naar die van eenen menfch zweemde , om de kruimen bad , die van hunne tafel vielen ; zy gaven hem verfcheiden ftukken , welke hy gulfig inflokte ; hier naa kroop hy naar den flapende Heer, en kufte deszelfs voeten onophoudelyk , niettegenftaande de flaper hem verfcheiden fchoppen zoo voor het aangezigt als op dsn kop gaf ; eindelyk wakker wordende , nam hy dit affchuwelyk fchepfel in zyne armen, en begon het zelve met alle kragt te likken , zoodanig , dat het op de voeten fiaande eene geheel andere gedaante kreeg ; K 2 zyne  ï48 REIZE NAAR zyne hoofdborftels wierden in net gefchikte baairen veranderd de drek fchilferde van zyn aangezigt en voorfte pooten ; de bekleedzels vielen van zyne agterfte pooten , en in derzelver plaats kwaamen goede kousfen en fchoenen; het groene vel dat om Zyn ligchaam hing , veranderde in een goed lakenfch kleed, rondom met koorden en andere verfieringen belegd, en opweike de wapens van den likker blonken, tot een teken, dat dit fchepfel hem toebehoorde; eindelyk ftond zyn Heer op, nam het eeten van de burgers, en gaf het aan zyn gelikt en geliefd fchepfel, het welk hier door trotfch geworden zynde, en kragten verkreegen hebbende, de burgers en ook ons met veragting aanzag, en ten laatfte de kamer uitdreef. Wy zagen in dit wonderlyk huys nog meer zaken , die het begrip te boven gingen, en de nieuwsgierigheid myner lezeren bezig zullen houden , doch dewyl ik voor een kleine wyl van dit verhaal wordt afgetrokken , zal ik hun dezelve met nog veele anderen, welke my zoo in dit als in andere Landen op myne reis bejegend zyn, in een volgend deel mededeelen. Einde van het Eer/Ie Deel.  R E 1 Z E DOOR Dl R-K DENKER, N J A R HET WONDERLAND, WATERLAND en EENIGE ANDERE LANDEN. uitgegeven DOOR J. A. SCHASZ, M. Dr. TWEED E. DEEL. MDCCXC.  1  REIZE GEDAAN door DIRK DENKER, HET WONDERLAND, HET WATERLAND EN EENIGE ANDERE LANDEN. T II, k moet betuigen, dat het geen ik in de twee laatfte vertrekken van het huis der gedaantewis* feling gezien had, my weinig vermaakte; de genegenheid, welke ik Voor deeze andersfints weldenkende Natie had opgevat, deed my naar geene dan aangenaame voorwerpen van verwondering verlangen, en vreezende , dat ik meer andere affchuwelyke zaken in dit huis ontmoeten zou, floeg ik mynen vriend voor , het zelve te verlaten. Ik zou, antwoorde hy, uwe wetens- en onderzoekens luft te kort doen,indien ik in uwen voorflag toeftemde; gy moet nog andere za- II. Deel. A ken Naar  a REIZE naar ken zien; en fchoon het niet tot roem der Waterlanders verftrekt, gy zult echter fommige nieuwigheden befchouwen , die u nog meer verbaazen zullen. Dit zeggende, waren wy voor een vertrek, boven het welk gefchreeven ftond; hier maakt men de jeugd vroeg oud en afgeleefd voor een civiele prys. Myn leidsman ftak dc hand uit om de deur te openen, terwyl ik hem toeriep : Neen, neen, vriend! hier moeten wy niet ingaan ; ik ben niet beluft om voor mynen tyd afgeleefd te zyn ! Doch deeze myne tegenfpraak was van geen nut, dewyl myn vriend my tegen mynen wil daar in ftuuwde. ■ Indien iets op den aardbodem in ftaat is, om een medelydend menfch de traanen uit de oogen te persfen , zeker het was dit jammerlyk fchoufpel. Ik zag een vry groot getal aanzienelyke jongelingen al zingende en fpringende dit vertrek invliegen; een oud wyf, die voogdes van het zelve was , ontfing hen met een lagchend gelaat, op het welk echter alle tekens van valfchheid en een verraderfch hart uitblonken. Zy nam hen by de hand, en zwoer hun, dat zy zich affioofde , om hen te vermaken. Wel draa kwam eene menigte van fchriklyke wanfchepfels te voorfchyn, wier handen met fcherpe haken voorzien waren; hunne flangetongcn fchui-  het WONDERLAND &c. $ fchuifelden onophoudelyk op het gezigt van hunne ellendige prooyen, en hunne lippen waren blaauw en gezwollen van het vergif , dat zy in hunnen boezem kweekten; een vernielend vuur ftraalde uit hunne oogen, en hunne vergiftige adem vervulde het vertrek. Zy waren met vrouweklederen opgepronkt, en tragteden hunne hellche gebreken te verbergen, het welk hun gekikte , dewyl een ander fchepfel, de verblinding genaamd, het gezigt der jongelingen mee een zwarten fluyer bedekte. Ter* ftond verheugden zich deeze flagtoffers en roemden deeze monsters als of zy de bekoorlykfte en aanminnigfte maagden waren , welke zy hunne liefde dubbeld waardig agteden: Met fchrik en medelyden aangedaan, fchoot ik toe, om deeze bloemen der Maatfchappy te redden, doch vrugteloos; zy vloogen als onzinnige» de monfters in de armen, en vermaakten zich in hunne doodlyke omhelzingen. Niet alleen, zei myn vriend, dat die vervloekte fluyer da kragt heeft, om de gebreken van de vrouw elyke monfters voor deeze verblindden te bedekken, maar in tegendeel doet die alle de gebreken van die wanfchepfels als bekoorlykheden aan hun voorkomen , waarom die fluyer het fchyn' vermaak genaamd wordt. A 2 Zie  4 REIZE NAAR Zie toe, vervolgde hy, zoo fterk aangedaan als ik , zie toe , hoe zy de jeugd van deeze ongel ukkigen doen verflenfen! indedaad; de vrouWelyke monfters zogen hun in fchyn van tederheid het bloed af: hun gelaat verbleekte van tyd tot tyd , en op het zelve deeden zich pynelyke trekken op; de levendige opflag van hun oog verdween , en hunne kragten verminderden. Zy wierden niets van dit alles gewaar door de beguicheling van de verblinding. Welke rede, riep ik droevig en driftig; welke rede hebben deeze verfoeyelyke wangedrogten , om deeze jongelingen , het puikje der Maatfchappy,'dus deerlyk en bedrieglyk te mishandelen, en die onnozelen in zulk een aaklig verderf te ftorten ? waar mede hebben zy den haat van die fnoode peften verdiend ? Het is geen haat of wraakzugt, antwoorde myn vriend my; die deeze fnooden tot deeze fchendaad aanzet; een vuile gewinzugt is alleen hunne dryfveer: Ik bid u, let naauwkeurig op hunne handelwys! Ik zag ras , dat terwyl zy den eenen arm om den hals der jongelingen geflagen hadden', en hunne valfche en affchuwelyke lippen op hunnen mond hegteden, zy met de andere hand hunne beurfen van geld leegden en hun van alles, dat eenige waardy had, beroofden ; en naauw.  het WONDERLAND &c. 5 naauwlyks hadden zy zich daar van meefter gemaakt, of zy verlieten niec alleen hunne ongelukkige prooyen, maar ook bekommerden zy zich niet verder om hunne vvaare gedaante voor hun bedekt te houden; in plaats van eene tedere genegenheid toonden zy dezelven nu eenen afkeer, die beledigend was. Nimmer zal ik dit aaklig toneel uit myn geheugen verliezen! — De verblinding trok haaren fluyer van voor de oogen dier rampzaligen weg , en dat fchynvermaak verdween ,* terwyl de wroeging met eenige pynlyke zïektens, wier yslyk gelaat in Raat was den ftoutmoedigflen van vreeze te doen trillen, en welke hunne geboorte aan de vergiftige befmetting der vrouwelyke monRers fchuldig waren, zich aan hun vertoonden; en dewyl zy hunne kragten verloren hadden, en zeer verouderd waren , was hunne poging om deeze vernielende fchrikdieren te ontvlugten, vrugteloos. Deeze laatRen greepen hen woedende aan , en terwyl zy hen heen en wederflingerden , fcheurden zy met hunne klaauvven hun het weinige vleefch , dat hun nog overgebleven was, van de ribben. —— Ach God! welk een jammergefchrei vervnjde dit rampzalig vertrek ! veelen de folteringen niet langer kunnende wederftaan 5 ftierven fchandelyk en in de grootfte pyA 3 nerj  het WONDERLAND &c. ? viel ik hem in; zwyg van deeze fnooden; zy zyn verfoeyelyk genoeg, al maakt de oorzaak van hunne wanftaltigheid en boosheid hen niet veragtelyker en verdocmelyker; zekerlyk is die vertrek een geheim voor de opzienders van. V Lands welvaaren , anders kon het niet rnisfen, of zy zouden die wanfchspfels uitroeyen, die door het bederven der jeugd de kragt van dat heerlyk Paleis zeer verminderen. Het is voor hun geen geheim, kreeg ik tot antwoord; maar dezelve verblinding heeft nog verfcheide andere fchadelykefluyers van verkende Jtaatkunde, geoorloofd vermaak, gewoonte &c waar mede datmonfter hen insgelyks weettebegochelen. Gy kunt niet geloven, wat die hiillooze al uitwerkt. Laat ons in het naast bygeleegen vertrek treeden , en gy zult haar fchadelyk vermoogen nog meer gewaar worden. Wy zullen daar het Huweiyk bezigtigen , het welk in dit Land op tweederlei wys gefchiedt , namelyk in den Tempel der Liefde en op de Huwelyks waag. Het is in de daad zeer te beklaagen, dat de Tempel der Liefde in dit fchadelyk huis geplaatst is; hier door werden niet zelden groote en drukkende rampen gebooren,gelyk ge zien zult. Wy traden in eene heerlyke kamer, welker ingang my zeer verrukkend voorkwam, het A 4 voor-  S REJZE NAAR voorfte gedeelte had de gedaante van eenen Tempel, wiens altaaren met welriekende bloemen en kruiden opgetooid en verfierd waren; deeze altaaren hadden tot opfchrift het Huweiyk. De drie bevalligheden Ronden naast eenen altaar, welke nog tot een devies onder het vorig opfchrift had; Uit Deugd gebooren ; en terwyl dit gezicht my verrukte , wierd het vertrek door eene vrolyke vrouw , welke Lief dg genaamd wierd, geopend; zy geleide eenen jongeling en eene jonge dochter naar eenen altaar, welke onder het opfchrift het Huweiyk tot een zinfpreuk had ; Liefde uit Schoonheid, 6 Riep ik driftig; dit aangenaam gezicht verzoet alles! Hier maakt men den Raat van het menfchdom dien der Hemellingen gelyk! De Trouw verbond dit fchosne en blyde paar met een flrik, gevlogten van de aangenaamRe bloemen, welke de Liefde geplukt had, en zond hen vergenoegd en vrolyk weg. Hoe weinig ik de zwakheid heb om jaloers te zyn over den voorfpoed van anderen, thans kon ik my niet weerhouden den gelukkigen Raat van deeze gelieven te benyden ; ik betuigde myne vergenoeging over dit aangenaam fchouwfpel, en myne verwondering, dat myn vriend in zyne verwagting, om my in dit vertrek de begoocheling der verblinding al meer te  het WONDERLAND &c. $ te toonen gemist had. Een oogenblik geduld, zei hy , en gy zult waarfchynlyk van gedagten veranderen. Laat ons dit beminlyk paar zagtjes volgen. Wy volgden hen langs eene galdery, welke op boogen van eene verfchillende gedaante en grootte rustede, en welker grootfte Jaaren en de kleinfte Uursn genaamd wierden. De Liefde bleef hunne leidsvrouw en beftrooide hunnen weg met bloemen; doch naauwiyks waren zy den eerften grooten boog doorgegaan, of de verblinding liet zich op het onverwagfl voor hun vinden. De Liefde, verfchrikt op het gezicht van dit fnoode monfter, nam de vlugt, en liet de gelieven aan zich zeiven en aan de verblinding o-. ver, welke den jongen man aangreep, en hem het gezicht zoodanig bedorf, dat hy van zyne lieve en beminlyke vrouw afliep, zonder haar aantezien , en eene lelyke vuile flet, welke de verblinding met zich voerde, voor zyne gemalin aanzag; deeze fchonk by zyne tedere omhelzingen ; en fchoon zyne egte vrouw zoo bekoorlyk als zyne byzit afschuwelyk was, fchoon zy bitterlyk fchreide, en al haar vermoogen in het werk ftelde, om zyne liefde weder te winnen, hy bleef voor dit alles blind en ongevoelig, en bekommerde zich niet, dat A 5 dee-  I© ' REIZE NAAR deeze fmart de fchoonheid van zyne vrouw verteerde, en haar eindelyk onder dien laft van hartzeer deed bezwyken. Zoo groot myne blydfchap geweest was op het aanfchouwen van den gelukkigen toeftand der twee gelieven, eer de Liefde hen verliet, zoo groot was nu myne droefheid over hunnen jammerftaat; laat my , zei ik tegens mynen vriend ; nier, meer het fchaadlyk vermoogen der verblinding zien, indien gy niet begeert, dat myn hart door droefheid fmelte! Wy kunnen antwoorde hy, hier niet uit geraken, zonder meer ftaaltjes van haare kragt te verneemen; ik verzeker u echter, dat eenigen derzei ven zoo fmartelyk noch aandoenfyk zyn zullen. Wy moeften een zy vertrek doorgaan, om hier uit te koomen, en hadden niet zoo draa onzen voet daar in gezet, of een man, kostelyk gekleed, kwam ons te gemoet; wy namen den hoed voor hem af, en bogen ons nederig voor hem ; doch het fcheen, dat hy ons niet zag, want hy ging ons zonder wedergroet voorby; die Heer is ongelukkig, zei ik, want buiten twyffel is hy blind; toch niet kreeg ik tot antwoord ; wanneer hy iemand, met hem gelyk in ranp; en ftaat, ontmoet, kan hy dien zeer wel zien, en dan groet hy, gelyk het betaamt ,  het WONDERLAND &c. n taamt , maar de verblinding hangt hem een fluyer van trot/chheid voor de oogen, zoo draa hy minderen dan hy tegenkOomt; en dit is de rede , dat hy geen burgeren ziet. In dit zelve vertrek zaten eenige aanzienlyke en deftig gekleedde mannen een glas wyn te drinken ; agter dezelve ftonden hunne knegts, welke men aan de taal, met weLe zy aangefprooken wierden , kon bemerken , dat van hunne meesters voor honden aangezien wierden; of dit nu aan de kragt der verblinding dan aan het vermoogen van den wyn, welken zy vry gulzig inflorpten , toetefchryven was , durfde myn vriend niet zeker bepaalen. Laat ons, zei hy zoo draa wy dit vertrek verlieten ; de kamer aan de overzyde van deezen gang bezigtigen ! daar zult gy bemerken , dat de verblinding ook het vermoogen heeft om op het gehoor der ftervelingen te werken; gy zult daar lieden vinden, die op het eene oogenblik zeer fcherp hooren, en terftond wederom zoo zeer door doofheid aangetast worden, dat zyniet alleen niet hooren, wat anderen fpreken, maar ook niet het geen zy zelve zeggen. Wy traden daar in , en vonden daar lieden van eene wonderlyke gefhlte; zy waren van eene ongemeene grootte, en deeze verbeeldden zich,  12 REIZEN NAAR zich, insgelyks door den fluyer van trotfchheii verblind, dat het hun geoorloofd was, met hunnen medenmenfch naar hun goeddunken omteipringen; Zy zwaaiden met hunne lange armen heen en weder, ilaande den eenen, dat hy tegen den grond tuimelde, en ftreelende den anderen; een dier kleine lieden, welke een gezonde klap van éénen deezer reuzen kreeg, begon , gelyk het niet te verwonderen was , van fmart te piepen , hoewel zeer zagtjes , doch hoe zagt dit geluid ook ware , de belediger hoorde het, en zeer te onvreden over dit klagen , fchold hy den klager voor eenen wederfpanneling , voor eenen buffel, die niet wilt, wat lieden van zyne grootte toekwam. Eenige dier kleine lieden integendeel wierden van hem geftreeld, en deeze waren daar wonderlyk mede in hun fehik, voor al , om dat de mond van die groote mannen overvloeide van beloften en toezeggingen van gunft en hulp, doch dewyl hunne tong zoo verre van hun hart af lag, had het zelve geen het minfte deel in die beloften , en een burger, die dwaas genoeg was, zich daar op te verlaten, vraagde zynen goeden patroon om een gunftbewys, het welk in zyne magt ftond aan hem te geven , doch de groote man was terftond geheel  het WONDERLAND &c. 13 heel doof, en kon dit verzoek niet hooren, en hoe hardj de verzoeker fchreeuwde , het was vrugteloos ; de reus was en bleef doof; hy lagchte den kleinen man eens aan , drukte hem de hand, verzekerde hem dat hy zyn begunftiger was, en gaf het gunftbewys aan eenen anderen. Een weinig verder zag ik een troep volks, onder welke een vreeslyk geraas was; bier is waarfchynlyk twilt gereezen, zei ik, en misfchien is het voor ons het veiligft, hen te myden; want het fchynt my toe vaarensvolk te weezen. Vaarensvolk is het zeker, antwoormyn vriend; maar er is geen de minfte fchyn van tweedragt onder hen : zy, die daar zitten , neemen deeze knaapen den eed af; doch het is te bejammeren , dat die zoo doof zyn, dat zy geen woord van dezelven verdaan, niettegenftaande zy andere zaken wel hooren en verftaan kunnen; zy doen echter dien eed, of zy dien letterlyk verftaan hadden. Verfchriklyk! riep ik; dan zweert men daar voorzeker valfch! myn drift deed my eenen man tegenhouden, welken ik voor eenen Oostindifchen Schipper aanzag , en dien ik den eed had zien doen; weet ge wel, myn vriend! zei ik, wat die Heer u daar voor gelcezen heeft, hebt ge het wel verftaan ?  14 REIZE NAAR ftaan ? zou ik niet, antwoorde hy driftig 3 het is voor het eerft niet, dat ik datdeuntjegehoord heb ? Een deuntje , hernam ik, vcrfchrikt over zyn antwoord ; myn vriend, het is een eed , een plegtige eed ! Jaa, jaa, hernam hy; gy hebt gelyk; dat deuntje hiet ook zoo.. En wat is uwe betuigenis geweeft, vraagde ik verder , die gy daar op gedaan hebt ? dat het zeer mooy was, antwoorde hy; en dat ik het zou zien te onthouden ; maar wie drommel kan al die ftraatliedjes in zyn kop krygen ? —— Ik verliet hem fpoedig , naar den man toevliegende, die hem den eed afgenoomen had; gaa niet verder , Myn Heer ! fchreeuwde ik , deeze menfehen te doen zweeren; zy hooren noch verftaan het minfte van het geen gy hun voorleeft; ik bid u, breng geen vloek over deeze ongelukkigen! doch myn raad vond geen ingang, dewyl hy zoo doof voor dezelve was, als de vaarensgasten voor den inhoud van den eed. Eer wy dit wonderlyk huis verlaten, zei myn vriend , moeten wy nog eene verfoeyelyke kamer bezigtigen ; met een trad hy my voor in een vertrek, het welk zeer wel naar een glaskramers winkel geleek, door de menigte van flesfen en glaazen, waar mede alle de zy« den  iS REIZE NAAR en voeten begonden te kruipen; ik wilde toe fchieten, om hun de behulpzaame hand te bieden , en hen weder op terigten , maar hoe groot was myne verwondering en verbaastheid , wanneer ik hen op dat oogenblik in vuile en ftinkende zwynen veranderd zag, die zich in den drek wentelden; dit alles benam hun den luft tot dien fchadelyken drank niet, zelfs wierd die nog grooter , want om dien te bekomen gaven zy niet alleen al het overige goud en zilver , dat zy nog by zich hadden , en het geen zy nu als zwynen nog minder dan voorheen agteden, maar zelfs fcheurden zy zich de klederen van het ligchaam, en gaven die aan den opzigter, die dit terftond wederom gedeeltelyk in vogt veranderde , en het hun te zwelgen gaf, zonder eenig medelyden met hunnen jammerflaat te toonen , welke hoe langer hoe rampzaliger wierd ; dit aaklig toneel zou my van droefheid het hart gebroken hebben , indien niet myne peinzende fombere befpiegelingen door een jammerlyk en fchrikverwekkend gehuil afgebroken wareneene menigte vrouwen en kinderen, in de bitterfte droefheid gedompeld , vloog fchreyende dit vertrek in, en wierp zich voor hunne in zwynen veranderde mannen en vaders neder , hen met hart- bre-  het WONDERLAND &c. ïg brekende woorden zoo wel als tedere lief koozingen ootmoedig fmekende, dit vervloekt vertrek te verlaten, en den hen bedervendeopzigter te ontvlugten ; zy fielden hun de naarheid en affchuuvvlykheid van hunne tegenswoordige gefteldheid voor oogen , en verzekerden hun op de teerhartigfte wys, dat er hoop van herftelling was, indien zy naar goeden raad wilden luifteren, en hunne voorige dwaasheden verfoeyende, dit helfch verblyf ontvlugten; zy fielden hun de liefde voor oogen, die hon verbond, en om welke zy niet alleen verpligt waren voor zich zeiven maar ook voor hunne tedere liefdepanden te zorgen; doch alles was vrugteloos; geen traanen , geen gefmeek van beminlyke Egaas en onnozele kinderen kondeniets op deeze fchandelyke monfters verwinnen, integendeel zy vielen woedende op dezelven aan , en fcheurden hun de klederen van het ligchaam , hun van alles berovende om by den opzigter daar voor wederom zynen vergiftigen drank te bekomen ; deeze onmedogende man nam dit aan, en verruilde voor zyn vogt alles en zoo lang zy hem iets van eenige waarde konden ter hand ftellen , zonder het minfte medelyden of aandoening te hebben met hen of hunne arme , bedroefde huisgenooten; B a in-  20 REIZE NAAR integendeel ftyfde hy de ontaarte zwynen in hunnèn boozen handel , zeggende, dat zy gelyk hadden; dat zy zich in hunne vermaken door geen vrouw noch kinderen moeften laten ftooren! Ik kon myne gramfchap niet langer verbergen ; indien er , zei ik tegens mynen vriend; in dit Land en by deeze Natie eenige agting voor Godsdienft en goede zeden plaats heeft, moet men deezen:onnatuurlyken fchelm ftaffen ; men moet hem en zyne vervloekte winkel verbannen hy vernielt de leden deezer Natie onder eenen fchyn van liefderyken vriendelyk hen met zynen helfchen drank te verkwikken. Let maar een weinig op Zyne verdere handelingen hernam myn vriend,en gy zult zien wat er van zyne liefderyke bejegeningen worden zal. Zo draa was die kaerel geen meefter van alles wat zyne hervormde zwynen en hunne fchreyende, ongelukkige huisgenooten bezaten, of hy, ziende dat by hen niets meer te halen was, dreef hen allen met hunne vrouwen en kinderen, met de uiterfte veragting nu hun hunne gruuwzaame zwelgluft en fchandelyke onbedagtzaamheid verwytende, niet tegenftaande hy hen daar toe verleid en in geftyfd had , uit dit vertrek der Dronkenfchap in een au.  het WONDERLAND &c 25 vriend my verhaalde , van vMes overvloed gehad hadden, die de agting van ieder wegdroegen , en nu zich in zulk eenen jammerftaat bevonden ! voor al was het zien van de rampzalige vrouwen, welke een beter lot verdiend hadden , en der kinderen , wier onnozelheid met ftomme taal den fnoode vaders hunne boosheid verweet, my ondragelyk. Ach! riep ik, hadden die ongelukkigen gcwceten welke de gevolgen van hunnen zvvelgluft zyn zouden, zy zouden zich en hunne lieve huisgenooten daar aan niet opgeofferd hebben / Dit kan hen niet verontfchuldigen, zei myn leidsman ; zy hebben daaglyks voorwerpen voor oogen gehad , die door dezelve oorzaken in dezelve rampzaligheid gedompeld zyn , en aan welke zy zich konden fpiegelen. En nog, ging hy voort, nog zouden de meeften hunnen voorigen gang gaan, en zich met dezelve drift aan hunne fchandelyke buiten fporigheden overgeven, indien zy in hunnen voorigen ftaat en overvloed herfteld wierden: Dit zult gy ligtelyk ras bemerken. Myn vriend bedroog zich niet, want naa eenige oogenblikken zag ik verfcheiden, die het brood, dat zy met hunne werktuigen ver. diend hadden, aan den vogtigep Chymift, die B 5 hea  t6 REIZE NAAR hen bedorven had, overgaven en verruilden voor een weinig van zyn geliefd vogt; niettegenstaande hunne vermagerde en uitgehongerde buisgenooten hen jammerlyk baden , hun dit brood niet te onthouden, dewyl de honger hen verteerde, het hielp niet,- zy voldeden hunnen zwelgluft, en fchoon het Gebrek en het Valjch berouw hen naa hunne bedreeven misdaad, met hun fchriklyk pyngereedfchap deerlyk ftraften, zy vervielen echter geduurig tot dezelve buitenfporigheid. Ik walg zoodanig van deeze onnutte booswigten, zei ik, dat indien wy dit Hol nietfpoedig verlaten, ik zelve mooglyk my aan hun vergrypen zal, want zy zyn alle mishandelingen, alle folteringen der tegenfpoeden dubbel waardig. Zoo draa wy wederom den voet in het vertrek der Dronkenfchap gezet hadden , zagen wy een deel dwaazen, op welken de gifdrank eene andere , fchoon nog veel rampzaliger uitwerking had ; deeze wierden door het menigvuldig gebruik van denzelven in allerhande verfcheurend gediert veranderd; fommigen in Beeren, welke niets deden dan grommen, en ieder even onvrindelyk bejegenen; anderen wede«  het WONDERLAND &c. 27 wederom in Tygers. Ik was dodelyk benaauwd, voor al toen eenigen van dit ongediert my begrimden, en my hunne fcherpe klaauwen en tanden toonden. Achl arme Denker! zei ik by my zeiven, zie daar de laatfte oogenblikken van uw leeven gy zult uit dit Dierenhol nimmer ongefchonden , en waarfchyn- lyk verfcheurd gedragen worden ! * Onder deeze droefgeeftige overdenkingen van myn aanftaande noodlot, kwam 'er eene affchuuwlyke vrouw in de kamer ; haar hoofd was in plaats van haair met zich om haaren hals krullende Hangen behangen, en uit haare oogen ftraalde een verteerend vuur; zy hiette Tweedragt, en hitfte het boosgediert, of liever de dwaaze menfehen , door den toverdrank in wilde Dieren veranderd, zoo gruuvvlyk tegens elkander op, dat zy brullende elkander aanvielen en jammerlyk verfcheurden. Het vertrek weergalmde van het gebrul deioverwinnende, en het angftig en doodlyk gehuil der overwonnen wordende. De fchrik had ons zoodaanig vermeefterd, dat wy geen agt gegeven hadden op een ander fchrikverwekkend fchepfel, het geen op het gevegt dit vertrek was ingevloogen; het was de Wraak; in haare regterhand had zy een groot zwaard, het welk haar,  28 REIZE NAAR haar , zoo men ons naderhand verhaalde, door de Geregtigheid gegeven was : hier mede dreef zy het nog overig gediert uit dit vertrek in een Hol, hier aangrenzende ; onze nieuwsgierigheid dreef ons aan, om haar te volgen. Dit Hol was yflyk te aanfchouwen; bykans flik donker , vol morsfige en Hinkende gaten en hokken; rondom hingen zwaare yfren kluiflers , waar mede het gediert geketend wierd : Maar men oordeele van myne verwondering , wanneer ik zag , dat zy zoo ras niet gekluiflerd waren of zy kreegen bunnê eerfle gedaante weder ; hunne woede bedaarde; en in plaats van brullen hoorde men allom fchreyen en jammerlyk klagen- Deeze menfehen, zeiik tegen mynen vriend, zyn gelukkiger dan die anderen, dewelke onder • den yfren geesfel van het Gebrek zugtten; al is dit Hol veel akeliger dan hun arm verblyf, zy hebben hunne menfehelyke gedaante weder. Gelukkiger, antwoorde myn vriend met de traanen in de oogen, zy zyn duizendmaal ongelukkiger! niets kan er voor eenen fterveling rampzaliger genaamd worden. De Gekluisterden fcheenen door hunne jammerklagten zelve te kennen te geven, dat zy een flegt denkbeeld van hunnen ftaat hadden, en niet veel goeds verwagteden; en naa . ee-  het WONDERLAND &c. 29 eenige oogenblikken wierd ik van de waarheid van zyn gezegde overtuigd. Eene der deuren van dit Hol wierd geopend, en de Geregtigheid trad binnen met een deftig en ernftig j echter toch medelydend gelaat; haare blanke kleding verlichtte het gantfche Hol en deed my bemerken dat de Wroeging ook hier heerfchte, en de gekluifterden deerlyk kneep en folterde ;zy hield hun hunne fchandelyke misdaad voor oogen, en toonde hun aan, dat de ruft der famenleving hunnen ondergang en verderf vorderde; hier op gebood zy de Wraak deeze rampzaligen .te verdelgen , welke hen ook, niettegenftaande hunne bittre traanen en weeklagten, uit dit Hol fieepte, en voor het oog der gantfche waereld met het zwaard der Geregtigheid om het leeven bragt. Schrik medelyden en droefheid hadden my zoodanig overmeefterd, dat ik tot op dit oogenblik niet weet, hoe ik uit dit Hol en weder aan den ingang van dit huis der gedaantewisfeling ge * raakt ben; dit alleen kan ik my herinneren, dat ik my zoo veel fpoedde als my mogelyk was, om in de vrye lucht te komen , en niet eer naar mynen vriend durfde omzien, voor dat ik reeds een geheel eind wegs ver van het huis af was. Myn vriend was my met rasfe fchreeden ge-  3«> REIZE NAAR gevolgd, en zeide terftond; nu Denker! zult gy het buiten twyffel niet ondienftig voor deeze Natie oordeelen , wanneer de ftatelyke Lyfwagten beflooten, dit huis tot den grond te doen afbreeken ; met het zelve zoude eene menigte ongeregeldheden begraaven worden; maar mis. fchien is zulks door verfcheide omftandigheden niet wel moogelyk. Wyfpoedden ons naar ons Logement, om door eene goede avondmaaltyd en een fles wyn het verdriet en de droefheid, die onze zinnen in dit fchaadlykhuis vermeefterd hadden,te verzetten; doch zoo draa wy in het zelve waren, deed eene nieuwe vertooning van onruft my begrypen, dat ook buiten het huis der gedaantemsfeling zotheden en misflagen plaats hadden, die den Waterlanders weinig eer aandeden. Een jong landofficier was in eenen hevigen twift geraakt met een bevaaren zeeman, welke pas van boord gekoomen was; deeze vervulde de kamer met een verward gefchreeuw en dreigementen , welke gelukkig niet uitgevoerd wierden , dewyl de landofficier zich zeer goedwillig door onzen waerd liet wegleiden, en wy den zeeman, dien wy verftonden een Huurman te zyn, niettegenftaande zyn bulderen en raazen te rug hielden; zoo draa de twiftende partyen  het WONDERLAND &c. 31 tyen gefcheiden waren, en wy den zeeman een glas wyn gefchonken hadden", bedaarde hy, en deelde ons op ons verzoek een verhaal van de oorzaak van deezen hunnen twist mede. Gy moet weten , Mynheeren ! zei hy, dat deeze jonge lobbes eerst voor weinig dagen met een vaandel vereerd is; buiten zyne monteering en degen is er niets aan dat naar eenen krygsman zweemt, en een kleine jongen zcu hem op de vlugt jagen; nu dat is het zelfde, dat bruidt onè niet; maar als gy zult gehoord hebben, hoe flegt hy mynen dienst, dien ik hem beweezen heb, beloond heeft, zult ge, zoo zeker als wy leeven , ten vollen overtuigd zyn, dat hy een ondankbaare knaap en geen knip voor zyn neus waardig is. Naauwiyks was ik aan land of hy kwam by my, en zei, dat by niet twyffelde, of ik was als een pas van boord komend zeeman in ftaat hem eenige mooye en nieuwe vloeken te leeren ,* dat hy zyne medeofficiers met eene onbegryplyke vaardigheid en netheid hoorde vloeken en zweeren , en dat elk hem uitlagchte , om dat hy die kunft niet magtig was , en ten hoogften maar een klein baftaardvloekje doen kon; dat het hem niet eigen was, dewyl de opvoeding, die zyne ouders hem gegeven hadden, hem  ga REIZE NAAR hem daar' van altoos een affchrik had in* geboezemd , doch dat hy nu zeer klaar be« greep , dat een officier zonder vloeken niet meer dan een ruiter zonder zweep of fpooren was. Ik nam het aan, durvende zonder roemen zeggen , dat er weinige zeelieden zyn , die omtrent deeze weetenfchap zoo kundig en bekwaam zyn als ik , dewyl ik in fes togten , die ik reeds gedaan heb, zulk eene confiderabele menigte van fchippers vloeken, ftuurmans vloeken, jaa zelfs dominies - of zieketroofters vloeken verzameld heb, dat ik niet geloof, dat er honderd zyn, die ik niet weet, en niet op mynen duim heb, waar by nog eenige douzynen beste en dubbelde van myne eige uitvinding; zoo dat, zeg ik , ik niet alleen eenen officier, maar een gantfch regiment van nieuwe vloeken zou kunnen voorzien. Ik maakte met myn gemonteerd krygskuiken een verdrag, wat hy my voor myn onderwys betaalen zou; en ik wil geen braaf, eerlyk zeeman zyn, als ik hem éénen duit te veel gerekend heb, zoo voor de vloeken zelve als voor de manier, op welke die gebruikt moeten worden ; maar nu hy die in zyn kop heeft, en het kunftje al vry knap verftaat, weigert hy aan ons gemaakt verdrag te voldoen, en zweert als een ketter, dat ik hem te  het WONDERLAND &c. 33 te veel gerekend heb. Is dat eene handelwys met eenen eerlyken man , die hem , al zeg ik het zelve , tot eenen regtfchapen Officier gemaakt heb? Ik bidu, Mynheer! vervolg- de hy tegens my; zie deeze rekening eens naa, en oordeel zelve, of ik eenen penning te veel gefield htbbe! Dit zeggende, gaf hy my eene lyft of rekening, zoo als hy die noemde, over, en om derzelver zonderlingen inhoud , kon ik niet nalaten, dezelve in myn memorieboekjj overtefchryven, en hier te plaatfen. De Heer Vaandrig van Bulderen debet aan Joo3 derd langen tyd de dwaaze gewoonte gehad van zich op eenen uitftekende hoek van de Fabriekfonteinen tot flapen nederteleggen; een Wmiirlander, dezelve kunft in zyn land oeftènende, door eenige ontaarde, ten minften geen arg denkende inwooners, op de vooruitfpringende Lyftvan de Fabriekfonteinen geholpen, had de kwaadaardigheid den goeden Waterlandfchcn kunftenaaf van boven neder te fchoppen. De gevallene lei op den grond uitgeftrekt, deerlyk gekwetft zynde, in zyn bloed wentelende, en zelfs in zynen hoogften nood van ieder verlaten wordende. Nimmer zal ik de verregaande onnatuurlykheid van de medeburgeren des gekwetsten vergeten;zy ftonden rontomdien ellendigen, en beklaagden hem; doch onder dit beklag deden zy hun beft 'om het weinige leeven, dat nog in hem was, geheel uittedooven; fommigen bejegenden hem met bittre fmaadwoorden, zeggende, dat hy een zot, een domoor was; doch de meeften trapten hem, en kneepen hem de keel toe; onder dit folteren fchooten de Leden eener nieuwe opgerigte Medicynfche Faculteit toe, welke alleen ingerigt was, om de bewooners der Fabriekfonteinen, die door gebrek aan water en door llaapziekte op den oever van den dood waren , te geneezen. Zy hadden een opregt medelyden met den gekwets-  94 R E I Z E naar kwetften , en naa dat zy eenigen tyd met elkander geraadpleegd hadden, beflooten zy,en niet ten onregt , dat het verlies van deezen werkman een zwaare fJag voor de Fabriekfonteinen zyn zoude, waarom zy eene groote belooning beloofden aan den geenen, die hun eenen man leverde, welke zoo was als de Wonderlander, die deeze euveldaad begaan had, om de plaats van den zieltogende Waterlander te vervullen. De bepaaldheid van onzen tyd liet ons niet toe, de gevolgen daar van aftewagten. Zoo draa wy in de trekfchuit plaats genoo» men hadden, zagen wy, dat verfcheiden lieden met ons dezelve reis wilden doen, en wy hadden het genoegen een zoet gefelfchap te vinden, en dus over niets te klagen dan over de beflierders van dit vaartuig, welke Buffels waren; ik kan als een opregt reisbefchryver niet voorby hier te melden; dat meeft alle de Landbefchryvers, welke getuigen, dat dit gedierte in het Waterland niet gevonden wordt, zeer mistasten, dewyl wy by ondervinding en door geloofwaardige berigten van de meeften van ons reisgezelfchap overtuigd waren, dat men hier te land niet alleen deeze beeften in overvloed vond, maar ook de»  het WONDERLAND &c 95 dezelve tot beftuuring van fchuiten, poR- en vragtwagens gebruikte. Wel draa viel het gefprek op het gebeurde ongeluk van den mishandelden Waterlandfchen Aardwerkmaker. Ik kan het niet helpen , fprak een oude Waterlander, in den hoek van de fchuit zittende ; maar, behoudens de agting voor de kunde dier Heeren, ik twyffel zeer, of zy in dit geval den bal niet misgeflaagen hebben. Indien zy al haar oogmerk bereiken, wat dan? Is daar mede de arme gevallen man geneezen ? Integendeel; ik denk, indien hy dan den geeft nog niet gegeven heeft, dat zulks dan wel draa gebeuren zal, want dan heeft de vroome ziel een moord, naar te meer gekreegen. Had men liever den gekwetften opgebeurd, en alle mooglyke hulp beweezen, en waren de Heeren Doctoren zelve daar toe niet in ftaat, dan was het hun pligt, eene belooning te beloven aan dien, die hem geheel geneezen en herftellen kon. Het zy verre van my, ging hy voort, dat ik dt.eze lofwaardige nieuwe Faculteit van onnauwkeurigheid of buitenfpoorigheid.befchuldigen zou ; het dwaalen is menfchelyk en het is bykans onmooglyk, dat eene vergadering van zoo veele leden in het begin geheel in denkbeelden  96 'ft E I Z E naar beelden overeenRemme, welke alle gezond en ter zake dienende zyn; ik beu overtuigd van het nut, dat zy reeds aangebragt heeft, niettegenftaande zulks niet geheel en aan ieder bekend zy; jaa Mynheeren! vervolgde hy, ziende dat veele de ooren opftaken, als van zyn gezegde bewyzen eisfehende ; ge weet dat de bezitters van de Fabriekfonteinen door gebrek aan bronnen , die hen met waterfcheppen bezighielden, in eenen kwynende ftaat en flaapziekte gevallen waren ; zy droegen nog wel eenig water maar flaauwelyk ; doch zederd deeze nieuwe Faculteit op het behoud derzelver zich beyverd heeft, en eenige bronnen ontdekt heeft, hebben de Fabrikeurs van het zoogenaamde Laken-kwartier alleen in drie jaaren tyds deszelfs fonteinen met eenige honderde tonnen goedzuiver water meer voorzien dan voorheen; welker getal nog by aanhoudendheid toe neemt; hier door wordt hunne flaapziekte geneezen. Maar boven alles was het wenfchelyk, dat deeze kundige lieden van te vooren alle de kwaaien in hunne oorzaaken, en de wyze, om dezelve op de beft mogelyke wyze te geneezen, nafpoorden, en het oog hielden op de toevallen, die of de ziekte of de wyze van geneezing konden naa zich fleepen. Het is in de daad geene her- fteUing,  IIO REIZE NAAR Mynheeren! zei de man, in vroeger tyd kwam er geen waar ter markt, die zoo begeerd was als Godsdienft: men geloofde, dat er niets beter niets noodzaaklyker was in een huisgezin dan Godsdienft, en zelfs heeft men dien toen ter tyd voor zyn bloed gekogt, maar zederd dat onzeaanzienlyken door de vreemdelingen onderrigt zyn, dat er veel valfch goed onderloopt; is die waar merkelyk in prys gedaald. Het is waar , onze geeftelyke keurmeefters houden ftyf en fterk ftaande, dat er niets valfch onder fchuilt; dat hy hier zoo zuiver als in eenige plaats van de waereld ter markt komt, maar de vreemdelingen en zelfs veele ligthoofden onder onze ingezetenen kryten die keurmeefters voor domooren of geveinsden uit, en ftellen alles in het werk, om den Godsdienft allen aanzien te beneemen, en dit doen zy voornamen tlyk, om die andere waaren in prys te doen ftygen, die anders merkelyk dalen zouden; ik verwonder my met dit alles niet dat de Godsdienft thans zoo niet begeerd wordt als voorheen; want toen ter tyd wierden eertykkid, matigheid, dapperheid en alzulk foort van oude waar hoog geacht, en greetig gezogt, en deeze worden door den Godsdienft gekweekt, maar dewyl men die, gelyk men denkt, niet meer nodig heeft, kan men ook den Godsdienft zeer  het WONDERLAND &c. nr zeer wel misfen; men vindt nog hier en daar Grooten , die 'er zich van voor hunne kinderen bedienen, maar het meelt, wordt die waar door de kleine burgertjes gezogt, en die zoo als gy weet, kunnen niet veel geld betteeden. Niets vond ik in zulk eenen overvloed op deeze kermis, als de vriendfchapskraamen, en fchier overal voelde men zich by den mouw trekken en vragen; moet Mynheer geen vriendfchap ? opregte nieuwe vriendfchap, zuivere vriendfchap? Ik zag die kraamen eerft voor quatre fous kraamen aan, doch dezelve zyn nooit inzulk een overvloed op de jaarmarkten te vinden als deeze; daar ik altoos zeer veel agting voor vriendfchap gehad heb, dewyl zy het aangenaamfte van ons leven is, wierd ik branden, de van begeerte om dezelve te koopen, doch myne geldeloosheid hield my te rug; zult ge hier niets kopen, zei ik tegen mynen vriend, terwyl ik voor een vriendfchapskraam ttil ftond? neen! antwoorde hy koeltjes; maar indien gy een pakje van dezelve begeert, moet gy het om my niet laten. Ik trok myne fchouders op, en zei dat ik buiten twyffel wat koopen zou, indien de Wonderlandfche Rovers my niet van alles ontzet hadden, en dat ik nu het ge» mis van myne goudbeurs eerlt regt betreurde: Ik  na REIZE naar Ik waardeer de vriendfchap te veel antwoorde hy , dan dat ik u myne goudbeurs weigeren zou; doch, vervolgde hy grimlagchende, ik denk niet dat gy die thans zult nodig hebben. Myn vriend had my in ftaat gefteld om kleine uitgaaven te doen, waarom ik den kramer vraagde , hoe veel hy voor een pakje vriend, fchap eifchte ? Welk foort gelieft Mynheer te hebben? hernam hy; Tafelvriendfchap, Keldervriendfchap, Sociëteitsvriendfchap, vriendfchap voor een Dag, of eeuwigdurende Vriendjchap? Het laatfte foort heeft my altoos behaagt, zei ik; wat koft die ? Hier op gaf hy my een pakje in de hand, dat zoo ongemeen ligt was , dat ik meer dan eens myne hand bekeek > om te zien of ik er wel iets in had; te gelyk zei hy, deeze is van het befte foort en onvervalfcht; het pakje koft agt ftuivers. Ik keek hem aan, verwonderd over den geringen prys, dien hy my vraagde ; doch de kramer dagt dat ik my daar over te onvreeden hield, en vreezende, dat ik zyne kraam zonder koopen verlaaten zou, zei hyi in de daad Mynheer! het is niet te veel; maar óm dat ik u wel wil doen kunt gy het voor fes ftuivers krygen, doch het is geen duit minder. Ik gaf hem zyn geld, en vraagde hem of hy ook pakjes van vriendfchap in nood had? doch  het WONDERLAND &c. 113 doch de man betuigde, dat die hier in geen hon. derd jaaren ter markt geweeft waren , en dat zederd het byzonder Belang zoo geldig was , geen menfch naar Vriendfchap in nood omkeek. Zeer in myn fchik zynde met myne koopmanfehap, fchoon ze zeer ligt was, zei ik tegen mynen vriend; ik heb daar een fchoonekoop gedaan , voor fes ftuivers een heel pakket eeuwigdurende Vriendfchap ! Onze voorouders zouden daar voor hun half vermoogen gegeeven hebben. Dat zouden ze, hernam hy'; fchoon ik geloof dat hunne waar wat wigtiger en duurzamer was dan deeze; wees er een weinig voorzigtig mede, zei hy grimlagchende; want de Waterlandfche een. wigdurende Vriendfchap kan tegen geen ongemakken. Ik lagchte met zyne waarfchouwing, wel wetende, dat zy, indien zy naar het woord van den kramer zuiver was, overal tegen kon. Eene groote troep volks trok onzen aandagt tot zich, en deed ons door den kring dringen om te zien wat er omging, In het midden van deezen kring zag ik een kaerel, die zyne oogen wonderlyk verdraaide, en tegen elk, die hem aanzag, yffelyk op de tanden knerftte; wy herkenden hem terftond voor eenen der Wonderlanders, die wy voor eenigen tyd hadden bezig gezien met het afzagen van de Pylaaren van ILDeel- H den  ii4 REIZE NAAR den Koophandel, en vraagden aan eenen omftan. der, wat deezen man fcheelde ? Kunt ge dat aan zyne oogen niet zien? antwoorde hy; de kaerel is dol , jaa, hy is duivelfch dol! hy doet niets dan krabben en byten: onze Doctor heeft hem met zagte wafchpleifters willen geneezen, maar dat hielp zoo veel of men eenen boer voor het co. liek een kies trekt; nu is hy onder andere handen. Wy zagen een fterk vrouws perfoon, die men de Noo'dfche DoBores noemde, met twee of drie andere , den dolleman by de kraag grypen, en hem met geweld tegen den grond fmyten; zy flopte hem, niet tegenftaande hy fchreeuwèe en fpartelde, eenige wigtigeyzer^V/cnindekeel, die hem zeer bitter moeten gefmaakt hebben, want op elke pil, diehy moeft flikken, liep hem het water taplings uit de oogen; we zullen eens zien, zei ze, of onze patiënt nu béter is, want myne pillen moeten terftond geneezpn; hy ziet al een weinig bedaarder! Dit zeggende , keek zy hem fterk in de oogen, en hield hem vervolgens een pakje voor de neus; doch terftond beet de Wonderlander daar naa. Het is met hem nog niet gelyk het behoort, zei ze; de cuur moet nog eens aan hem verrigt worden! terftond moeft de arme Wonderlander weer yzerpillen flikken ; en dit wierd zoo lang aan hem vervat, als hy maar de  het WONDERLAND. &c. 115 de lippen vertrok, om naar het pakje te byten; eindelyk wierd hy door deeze kragtige pillen zoo tot rede en het gebruik zyner zinnen gebragt, dat hy niet alleen niet meêr naar het pakje beet, maar zelfs op bevel van zyne kundige Doctores er den hoed voor afnam, jaa het knielende kufte. Zy verflaat haare kunft meefterlyk, zei ik; maar de Hemel behoede my, dat ik dienimmer nodig hebbe! In het naar huis gaan overviel ons eene zwaare regenbuy, en fchoon wy ons zoo veel fpoedden, als wy konden, waren wy echter door en door nat eer wy ons logement bereikt hadden. Ons eerfte werk was onze natte klederen voor drooge te verwisfelen , en voor al ging myne zorg over myne gekogte eeuwigduurende Vriend' fchap-, doch men oordeel over myne verbaaftheid, toen ik niets dan het leege papier in myn zak vond, zynde myne koopmanfchap door het nat geheel en al gefmolten. Myn vriend lagchte met myn verlies, zeggende; ik zou u raden Denker! op deeze kermis geen geld meer te belleden, want de meefte zaken zyn niet dat ze fchynen ; dit is een gering verlies, niet waardig te noemen, want hoe zorgvuldig gy die ook bewaard hadt; gy zoudt er niet lang meefter van geweeft zyn, dewyl ze H 2 toch  116' REIZE NAAR toch binnen weinig uur,en in haar zelve verteerd wordt. Den volgende dag gingen wy uit om eenige publieke gebouwen te zien, eerft zullen we, zei myn vriend , de groote vyver van den Heer Finantier bezigtigen , want als wy dit verzuimden, hadden wy eene der merkwiardigfte zaken van geheel Waterland verwaarlooft te bezien. Wel draa kwaamen wy aan dat tneir, welk ik niet weet, of een vyver of een pel genaamd moet worden; het was zeer uitgeftrekt, en, gelyk myn vriend my berigte, waren er zeer groote visfehen in, jaa zelfs, het welk bykans alle geloof te boven gaat, vond men volgens zyn zeggen daar in visfehen van feftig, tagtig en honderdduizend ponden. De drift der inwooners, om eenen vifch indit meir te vangen, was ook zoo groot, dat de oppasfers van deeze visfehery, welke Colleëteurs en wier knegts Jooden genaamd wierden , geen aas genoeg konden krygen om het aan de haaken der burgers te flaan, niettegenftaande dit aas zeer duur was. Ik verwagtte met ongeduld , dat ik die groote visfehen zou zien vangen , en oordeelde, dat die tydkorting niet onvoordeelig nog onvermaaklyk was, maar wel draa veranderde ik van gedagten, dewyl ik oog- getui-  het WONDERLAND &c. 117 getuigen wierd van de jammerlykfte ongelukken; ik zag verfcheiden van die ongelukkige visfchers , duizelig geworden zynde, voor over in dien jammerpoel nederftorten, en oogenbliklyk door de groote visfehen verflinden ; terwyl anderen, die nog op het water bleven dobberen , niet alleen door de omftanders geen de minfte hulp toegebragt wierd , maar zy zelve fcheenen zulks niet te begeeren, en bleeven met hunne hangelroeden zoo lang in het water fpeelende, tot dat zy het hoofd onderhaalden en ellendig omkwamen. Ik dagt . dat de omftanders en toekykers door dit deerlyk fchouwfpel zouden afgefchrikt worden , om zich zeiven in een dergelyk gevaar te ftellen, maar ik bevond het tegendeel; want naauwiyks tuimelde er één in den poel, of zyn plaats wierd terftond door eenen anderen ingenoomen, die op dezelve wys aas van de oppasfers of hunne knegts kogt , en vteltyds op dezelve wys omkwam. Het is Waar; eenigen vongen , en zommigen fleepten er zeer groote visfehen uit; maar tegens éénen gelukkigen waren er wel honderd die niets vongen, en welker veelen hier jammerlyk hun einde vonden. Myn Hemel! uiep ik uit; in dit befchaafd H 3 Land  Ii8 REIZE NAAR Land, by deeze Natie worden zulke gevaarlyke jaa doodlyke tydkortingen geleeden! Hier daar men voor het leven van den goeden onderdaan zorgedraagt , hier laat men toe , dat eenige menfehen, gelyk de oppasfers van die visfchery , zich verryken tot verderf van duizen- den ! Neem my niet kwalyk ; het is zeker, dat de opperhoofden van dit Land hiervan onbewuftzyn. Neen, riep myn vriend, zy zyn er niet alleen van bewuft, maar zelfs behoort hun de visfehery toe; zy hebben het voordeel van dit Meir aan den Heer Finantkr gefchonken. Hoe! hernam ik; tot onderhouding van dien Heer zoo veele honderden rampzalig ! Er is, wierd my geantwoord, zeer veel aan de welvaart van den Heer Finantier gelegen, dewyl hy alle publieke zaken moet onderhouden : Toen deeze visfehery aangelegd wierd , was hy in eenen zeer zwakken toeftand, en de Doctoren oordeelden, dat goede zwaare visch uit deezen vyver hem zeer verfterken zou; waarom ook de vangers een tiende gedeelte van hunne vangft aan hem moeten ter hand ftellen; en in de daad; hy heeft daar zeer veel kragten door gekreegen. Goed zei ik, ik wil gaarn toeftemmen, dat aan zyne behoudenis zeer veel gelegen is, maai- kan het met de menfchlievendheid be-  het WONDERLAND &c 119 befiaan - dat zulks ten kofte van zoo veele inspzo* tenen zy?—My dunkt. indien de nieuwe Medicyn. fche Faculteit, van welke wy in de fchuit f Taken, zich voor alle zaken eerft roeleide, om alles wat tot den welland van zulk eenen voornaamen mnn, als den Heer Finantier, dienftigwas, te bedenken, en hem die onderdanigst aan de hand te doen , of die Heer zich, behoudens zr al als die ftrekte om zyne gezondheid te verbeteren, en te gelyk die van de ingezetenen te behouden; er zullen zekerlyk onder deeze Doctoren lieden gevonden worden, die de ligchaamsgefteldheid van den Heer Finantier kennen; misfchien antwoordt ge my, dat hunne Faculteit alleen tot dienfl der Fabrikeurs is opgerigt, doch in zoo verre ik het doelwit dier Doctooren begryp, is dat om de geheele Natie, indien het mogelyk is, gelukkig te maken, en dus dienden zy aan het gewigtigfte het eerft te denken, misfchien zouden zy aan de huisbezorgers van den Heer Finantier, door hunne talrykheid en kunde,huismiddelen voor hem kunnen aan de hand geven, by welke hy zich beter dan thans by de H 4 kofte*  het WONDERLAND &c. i«k nen adem, en zoo driftig, dat het ons onmogelyk was daar op te antwoorden. Toen hy een weinig aan het bedaaren geraakt was, vraagde ik hem naar zynen welftand en dien zyner famieIje ? Obligeerd Myn Heer! fchreeuwde de Nar, terwyl hy zich nederig boog. Ik dagt, dathy my niet verftond ; warom ik myne vraag herhaalde, die hy op dezelve wys met een zeer obligecrd beantwoorde. Hy is geheel buiten zinnen, zei ik tegen mynen vriend; welk menfch van gezonde harsfenen heeft ooit op de vraag naar iemands welftand zeer verpligt hooren antwoorden ? Zal ik de eer hebben, fchreeuwde onze complimentmaker met allerhande buigingen, dat ik de Heeren een petit Dejeuner pre/inteer? Ik ben abominabel gechauffeerd, dewyl ik gisteren avond op een foupè by eenen onzer ïïobleffes]geregaleerd ben , en zoo als de Heeren weeten, men moet daar uit complaifance van meer dan één bekertje profiteeren. We hebben hier eene aggrea' ble converfatie. Welk Landsman is hy, vraagde ik"? want hy fpreekt zulk wonderlyk waterlandfch, dat ik nooit dergelyk gehoord heb? Op het oo^nblik trad een domeftiek binnen, die my een kaartje overreikte, op het welk een naam gefchreeven was. Ik las dien naam, en bevindende, dat het de myne nies was, riepikden bren-  126 R E I Z E NAAR brenger te rug, hem verzekerende, dat hyzich in den perfoon vergiftte, dewyl ik zoo niet genaamd was. Stil! zei myn vriend; begaa geenen misflag tegens de wellevendheid ! Die Heer , wiens naam op dit kaartje ftaat, laat u daar mede zyn compliment maaken, en naar uwen wel. ftand verneeme». Droomt ge, hernam ik, naa dat ik het kaartje ter deegen aan alle kanten bekeken had, er is niets, dat daar naar zweemt ? Lees zelve wat er op ftaat, niets anders dan een blootenaam. Goed, hernam hy; echter zegt en vraagt die bloote naam u dit alles, en gy zyt verpligt, een kaartje, met uwen naam daar op gefchreeven, te rug te zenden aan den zender, het welk te kennen geeft, dat gy hem voor zyne oplettendheid bedankt, en in zynen welftand ook zeer veel deel neemt. Ik zag hem een oogenblik fterk aan, niet kunnende gelooven, dat zulk een klein ftom papiertje meer zou kunnen zeggen , vragen en antwoorden, dan de meeften der zenders in eene gevoeglyke order zouden kunnen voortbrengen. TwyfFel er niet aan, vervolgde hy, myne ongelovigheid bemerkende; gy weet niet wat die kleine ftukjes papier hier verrigten : zy gaan aan de fterfhuizen en betuigen plegtig aan de naafte bloedverwanten, dat hunne zenders een hartelyk deel neemen in hunne  het WONDERLAND &c. 12? ne droefheid, en de vryheid gebruiken, om hen over hun verlies te trooften; en deeze kaartetaal worde zoo wel geloofd, dat die bloedverwanten, terftond naa de begraving van het lyk, op die zelve wys een kaartje voor hen by de troofters laaten bedanken voor hunne genoomen moeyte, en verklaaren dat die deelneeming hun ten hoogften aangenaam is. Dezelve kaartjes wenfehen by den aanvang van een nieuw jaar allerley zegen uit naam van hunne zenders; en zyn ook in ftaat, om voor bekomen gunften, de hartelykfte dankbetuigingen afteleggen. Daar tot bier toe al h'et verhaal van mynen vriend zuivere opregtbeid en waarheid geweeft was , zou het eene belediging geweeft zyn, indien ik op deeze zyne verklaaring langer ongelovig gebleeven was: Ik ley het kaai tje terftond op eene tafel neder; want hoe ver ik af ben van aan alle bygelovigheden myn zegel te hangen, ik kon my onmogelyk eenige goede gedagten van dit toverkaartje vormen, te meer daar ik my myne zalige moeder herinnerde , welke op dit ftuk zeer teer was, en my meer dan eens verhaald heeft , dat zy in haare kindfehheid by eene vrouw geweeft was, wier zuster eene zeer goede kennis en fpeelnoot had, die van een oud, lelyk wyf een appel vereerd kreeg, welke naa , Wei-  128 &\EIZE NAAR ' weinig oogenblikken in een vuile, groote pad veranderd wierd: Ik keek mede verfcheide reizen naar het kaartje, niets ander verwagtende, dan dat het eerlang ook in het een of ander vergiftig dier veranderd zou worden. Wy hadden dit gefprek onverhinderd gehouden , want onze complimentmaker was naa zyne eerfte uitgalming zoo ftom als een vifch, en met zich zeiven zeer verleegen, gelukkig hing er een groot fpiegel in de kamer waar in hy zich van het hoofd tot de voeten bekeek; op de lippen beet; zyn haair op (treek; zynen das knoopte, en eenige praladiums fluitede, waar mede hy nog bezig was, toen wy, om van hem ontflagen te zyn, en hem van veele zotte complimenten te bevryden , met een ftille trom vertrokken. Zagtjes wat! op dat wy de lieden in hunne bezigheden niet ftooren ; wy zyn hier aan het kwartier van degeleerden gekken, zei myn vriend, te gelyk op eene kamerdeur tikkende, doch wel. ke niet geopend wierd; wy hoorden een groot geraas daar binnen, dus wy niet te vreezen hadden , dat, er niemand binnen zynde, ons aankloppen niet kon gehoord worden; doch fchoon wy hoe langer hoe harder op de deur bonsden, het hielp niet; men deed niet op: ik waagde het  het WONDERLAND 129 het eindelyk, om door middel van eenen daar inftekende fleutel de deur zagtjes te openen, en naar binnen te treeden, en wierden verbaasd op het eerfte gezigt van den uitzinnigen bewooner, die allerhande vreemde fprongendeed, zonder ons te bemerken, of ten minften eenigen agt op ons te flaan: Hy vloog als dul en uitgelaten van den eenen ftoel op den anderen , flaande met zynen hoed dan tegens de glazen dan tegens de muuren van dit vertrek met zulk een drift, dat hem het zweet by het aangezigt afliep ; wel draa deed zyne onbefuisde drift eene in het midden van het vertrek ftaande tafel met het daar op ftaande porcelyn om ver tuimelen, en het porcelyn vergruizen, doch dit belette hem niet om eeven driftig met zyne fprongen voort te gaan; ik bemerkte fpoedig , wat hem dus in beweging bragt; een bonte Vlinder of Capel vloog herwaard en derwaard om zyne handen te ontfnappen, en dewyl ik geloofde, dat een buitengemeene haat tegen deeze diertjes hem in zulk eene buitenfpoorige beweeging bragt, wilde ik hem de behulpzaame hand bieden, en floeg, juist dat dat arme, vervolgde beesje my voor by vloog, het met myn neusdoek tegens den grond. Ik heb het al, Mynheer ! riep ik, terwyl ik het dood trapte en verII. Deel, I plet.  134 REIZE NA Alt kreeg, dat die by gelegenheid van den laatften vreede tot Aken geflaagen wierd. Hy deed vervolgens eene beknopte redeneering over de nuttigheid en fraaiheid van zulk eene verzameling, en beloofde binnen korten tyd eene volledige penningbefchryving uittegeven, als wanneer hy over de Gefchiedniskunde een nieuw licht verfpreiden, en de meeften zyner voorgangeren zeer befchaamen zou, dewyl zy in veele zaken misgetast hadden. Wy moeften eenen anderen gang in om een ander foort van Geleerde gekken te bezoeken, die zoo zeer van deeze in fmaak verfchilden , dat men hen om ongemakken voortekomen, wyd van elkander geplaatft had. Hier woont zckerlyk een dichter, riep ik , aan een morfig kamertje komende, en wel een van het ergfte foort, gelyk ik aan het gebrom van zyneLatynfche verfen kan hooren; wees wat voorzigtig ; want die lieden zyn in die verrukkingen gevaarlyk. Ik deed de deur zagtjes oopen, en wy zagen den Poëet op eenen ftoel ftaande, houdende in zyne linkerhand een groot blad papier, uit het welk by zyne verfen reciteerde, terwyl zyne regterhand het naauwiyks by kon houden met het maken van allerhande gesten; men kon eene verrukking van blydfchap ■ . ' op  136 REIZE NAAR en gehoest te hebben, begon by op eenen hoogdraavende toon zyn erbermlyk vers op te fnyden, zoo dat wy de uiterfte moeite van de waereld hadden , om onze oogen open te houden ; hy had zoo ras niet gedaan 5 of hy reikte my het zelve over; zeggende met een lagchend gelaat , gy moogt het wel bezien Mynheer ! gy zult er geen fouten in vinden. Ik heb hier verfcheide jaaren als Prceceptor de Latynfche fchool in bloey en ftand gehouden, en het was my onvergeeflyk indien ik tegen de Profodie zondigde. In de daad, ik vond, zoo ver ik zien kon, in het zelve geen dergelyke fouten, zoo min als een eenige vinding of dichterlyke gedagte; warom ik hem het vers weder overreikende, zeide, dat ik er niets in vond. Myn vriend prees zyn werk , het welk den fchraalen Poëet van hoogmoed deed opzwellen. Ik kan het niet helpen, zei hy met een opgetrokken neus, onderwyi hy mynen vriend een fnuifje aanbood; ik kan het niet helpen, maar ik weet niet, warom men zulk een groot werk van de oude Dichters, als Firgilius, Ovidius en anderen maakt ? 't Is waar, vervolgde hy, ziende dat ik hem met verwondering en opgetoogen over zyne pnbefchaamdheid aankeek; ze zyn de beften , en ver boven de meeften onzer hedendaagfche Poëeten  het WONDERLAND &c. 137 Poëeten, maar de verfen van den eerften zyn. wat Rotende, terwyl men in die vanOvidius, naar myn oordeel, te weinig deftigheid vind; er wil zoo iets, zoo iets, in een gedicht zyn, dat men niet wel noemen kan, zoo iets, — hem hem — zoo — zoo als by voorbeeld in dat vers, dat ik de Heeren voorgeleezen heb, voor al in deeze pasfagie; hier op nam hy het vers wederom op, en las die pasfagie en nog al eene pasfagie, maar ik kon er dat zoo iets niet in vin; den. Het Carmen Heroicum, ging hy voort fchynt my ook toe niet zeer gefchikt te zyn, tot de floffe, welke Virgilius behandeld heeft. Ik moet de Heeren nog een proefje van myne Poëzy laaten zien , vervolgde hy, terwyl hy van trotfchheid grimlagchende, opftond, en uit zyne Rudeerkamer wel draa te rug kwam, met een Rapel verfen, welke hy voor zyn ligchaam hield , en ten minften uit twee riemen papier beftond. De Hemel bewaar ons! dagt ik, wie weet welke nieuwe pyniging wy wederom zullen moeten uitftaan! Hier heb ik, fchreeuwde hy, den geheeleh Virgilius reeds afgewerkt; ik heb zyne verfen in Carmina Jdonica veranderd; my dunkt, dat dat meirum voor die ftof eigenaartiger is. Nu borft ik uit in lagchen, doch om onzen Poëet niet te vergrimmen hield ik my I 5 of  138 REIZE naar of zulks van blydfchap over zynen nuttigen arbeid was , en dat ik hoe langer hoe meer bemerkte , dat hy een aartsdichter gebooren was; het welk hy ons met eenen lagchende mond verzekerde, reeds in zyne kindsheid geweeft te zyn, hier by reciterende het vers van Tropertius. Nature fequitur femina quifque fuce* Thands raakte hy geheel buiten zich zeiven door hoogmoed; door onze loftuitingen opgezwollen , kwam de fchoolmeefter geheel voor den dag , en het regende Latynfche verfen uit deeze en geene Auteuren, en op onze verwondering , die wy te kennen gaven over de meenigte zyner reeds gemaakte verfen , liet de Dichter aanftonds hooren, Utendum cjï cetate, cito pede labitur cetas ! verwondert gy u daar over, wat zoudt ge dan zeggen, wanneer ik u verzeker, dat ik nog veel meer verfen in de Waterlandfche taal maak dan in de Latynfche ? Jaa Mynheeren! Ik ben te- genswoordig bezig met de Engelfche Godgeleerden in rym te brengen tot nut van jonge Theologanten ,  het WONDERLAND &c. 139 ganten , en die te gelyk met mynen Vngilius uittegeven, dien gy ziet dat klaar is op de nooten van Minelli naa. Ik vraagde h<-m of hy aan die nooten ook verfen zou maken ? en hy antwoorde driftig ; wel buiten twyffel; dat is het voornaamfte; echter zal ik daar, om de verandering, een Carmen Sapphicum van maken. Op dit oogenblik o.ntftond er in een naaftbygelegen vertrek een verfchriklyk rumoer en gefchreeuw van help ! help / Moord! dit deed ons den Poëet verlaaten, en op het gerugt tocfchieten. Wy ftieten zonder veel complimenten de deur op, en vonden daar ttwee geleerden op den grond leggende, welke wy wel draa bemerkten , dat over eenig gedeelte van de Waterlandfche taal in gefchil geraakt waren. De bovenfte floeg zyn party met een deel van een genoodfchaps werk, dat tamclyk dik was, zoo ongenadig op het aangezigt, dat het bloed hem over de wangen liep, onderwyi de overwinnaar hem toefnaauwde ; duivelfche domoor! zult gy my opftryden, dat het een d moet zyn ! Ik zal het u afleeren , en u toonen, dat ieder, die maar één aas kunde van onze taal beef6, overtuigd is, dat men een t gebruiken moet.Bedaar,Mynheer! bedaar toch! riep ik, terwyl ik zyne hand greep en vafthield; onderwyft men elkander op deeze  H° ÜEIZE NAAR deeze wys ? Mynheer ! fchreeuwde hy; gy zoudt niet gelooven , met welk eene hardnekkigheid dit impertinente beeft zynedwaaze gevoelens ftaande houdt ! Hy zou, indien men dit monfter liet begaan , binnen korten tyd eene verfchriklyke verwoefting en verbastering in onze taal te weegbrengen , en dus ons Vaderland, da r onze voorouders goed en bloed voor opgeofferd hebben), geheel in den grond helpen en ruineeren ; maar, vervolgde hy , het zal niet gebeuren zoo lang ik leef; ik wou liever myn &antfche bfKiótbeek op zyn kop tot ftof ranfelen; ik zou my fchamen , dat ik laf hartiger was dan myne voorouders , en ten nutte van het Vaderland niets zou durven onderneemen. Ik zei hem op de vriendelykfte wys, dat ik niet kon zien, dat er zoo veel aan het verfchillend gebruik van eenen letter gelegen was, en . . . . Niet? riep de taaly veraar, dan zyt gy een onwetende domoor! de ziel en zaligheid van eenen fchryver hangen tegenswoordig aan een comma of punct af, en men zou de grootfte feilen in oordeelkunde of verfland thans ligter door de vingeren zien, dan eenkwalyk geplaatfle letter,- kan er iets fchrikkelyker zyn, dan dat men . . . . hier viel  144 REIZE NAAR hadden , dat wy alleen belang hadden in hunne werken, en niet in hun gelaat, het welk geen de minfte vrugt tot voortzetting en bloey der wetenfchappen toebrengen kan, zy zouden zich zekerlyk voor die ydele en hoogmoedige dwaasheid gewagt hebben. Het doet ons zien , dat iedere Eeuw zyne zotheden gehad heeft, en hoe gelukkig is het voor de Waterlanders, dat tegenswoordig die gewoonte geheel buiten gebruik is; hunne fchryvers zyn thans nederiger. Des avonds hadden wy in ons logement een zeer goed en fatfoenelyk gezelfchap, en het gegenoegen, dat Mejuffrouw N., de huisvrouw van onzen gedienftigen waard, ons de thee fchonk ; zy was zeer vriendelyk, maar had het algemeene gebrek der vrouwlieden, ik meen de fnapagtigheid; naauwiyks had zy haar compliment tegens ons gemaakt, en zich aan de theetafel gezet, of zy rigtte haar gefprek tegens eenen ouden Heer, mede aan de tafel zittende , zeggende met eene houding van verwondering , de vrouwen zoo eigen ; maar lieve Heer! ontfanger! wat heb ik opgekeeken, dat de jonge Doctor uit onze buurt getrouwd is met de dogter van Sinjeur N. Ik dogt nooit, dat hy ze zou gekreegen hebbenfchoon hy geen  het WONDERLAND &c. 14$ geen kwaade lobbes is $ zy was een regt viesneusje ; nu ik mag het wel lyden, hefi arme fchaap wierd alle dag al een dagje ouder, en zoo als het fpreekwoord zegt, tot trouwen en land kopen heeft men alle dag geen gelegenheid ; zy is mee niet kwaad, en ik hoop , dat het haar wel mag gaan* Maar wat heb ik opgekeken , dat de meiden haar Mevrouw moeten noemen ! Lieve Hemel, Mevrouw 1 wel zie daar, de ouders zyn zulke goede braave burgerlieden ; ik voor my zou het niet kunnen zeggen. En waarom niet, Juffrouw? vraagde de ander; het is immers zoo gemakkelyk Mevrouw als Juffrouw te zeggen ? Om dat haar die tytel , antwoorde de hospita; niet toekomt; wie heeft voor deezon ooit gehoord, dat men tegen een Doctors vrouw, Mevrouw zegt ? Myne ouders gebruikten eenen zeer verftandigen man tot hunnen Doctor, en die van meer dan burgerlyken afkomft was, maar nooit heb ik zyne vrouw Mevrouw hooren noemen; ze zou het voor fpotterny aangezien hebben, en het zeer kwalyk hebben genoomen^ ik weet wel, dat zederd weinig jaaren fommige Doctoren hebben kunnen goed vinden, dien tytel voor hun. ne vrouwen zich aantematigen, maar behalven de zulken, die van eene meer dan deftig burII. Detl K gef  145 REIZÈ naau ger afkomft zyn, komt het my voor dat het hun in het geheel niet paft ; het is een belagchelyke hoogmoed. Dit wil ik u gaarne toeftemmen, harnam de oude Heer ; maar dit is het zwak van de hedendaagfche waereld, en ieder zou zich gebelgd houden, wanneer men hem, naar de wys van de voorgaande Eeuw bety telde ; zy z}'n immers geftudeerde lieden, en die denken, dat zy wat meer mogen doen dan anderen. Zoo, riep onze waardin, dan moeften de Dominees voor al hunne vrouwen Mevrouw noemen; ik weet wel, dat de Advocaten vrouwen zoo genaamd worden, maar dat is nog wat anders, dewyl de meeften van eene aanzienelyke geboorte zyn , en hunne moeders reeds met dien tytel gepronkt hebben, maar de Doctors zyn meeft al van burger afkomft ,• en ik heb nooit anders tegen de moeder van den jongenDo&or gezegd dan buurvrouw; en de goede floof was er wel meê te vreeden. Hoewonderlyk moet het luiden, wanneer eene dienftmeid van den jongen Doctor eene boodfchap van wegen zyne vrouw aan zynen vader moetende doen, zal zeggen ; Sinjeur! gy moet de groetenis hebben van Mevrouw uwe dogter! Ziedaar! als ik het hoorde, ik zou my . bederven met lagchen! Gy fpreekt daar van Advocaten, fchreeuwde een jonge  met WONDERLAND &c. 147 jonge fpotboef, my dunkt, dat de Doctoren zich dien tytel voor hunne vrouwen zoo wel als zy mogen aanmatigen al wasjiet alleen om het naauw verband, in het welk zy met elkander ftaan, want gelyk veelen dier eerften door een gefleepen verfland, zich toeleggen op onze goederen, zoo dingen veelen der laatften door onverftand naar ons leven. Zoo riep , de driftige hofpita, zoo Mynheer ; als dat rede genoeg is, dan zullen wel draa Apothecars en Chirurchyns, jaa zelfs Groefbidders en Doodgravers vrouwen , om dat hunne mans met de Doctoren in een naauw verband ftaan, met dienzelven naam begroet worden. Dit laatfte gezegde baarde zulk eene uitfchatering van lagchen, dat het verder difcours over dit onderwerp afgebroken wierd. Wy troffen het niet zeer wel met het weder, want wy hadden verfcheiden dagen agter een , eenen zwaaren regen, welke ons in ons logement deed blyven , en wy vermaakten ons ,met het daar komend gezelfchap , of het .een of ander uitkomend boek te doorbladeren. Op een zekeren morgen zag ik in een nieuwspapier de uitgave van een nieuw Regtsgeleerd werk aangekondigd, ten tytel voerende, Jus Hodiernum Waterlandicum, in uju Jud: /Ca/: &c. en dewyl ik begerig was om te weten, welk K 2 het  148 REIZE naar het hedendaagsche Regt der Waterlanderen was, liet ik hetzelve terftond ün den boekwinkel haaien. De fchryver kwam my voor een man van zeer goeden fmaak te zyn, die de veranderingen , welke door de tyden worden voortgebragt, zeer wel begreep; hy laat zich in zyne Inleiding uit over het woord Hodiernum of hedendaagsch, en zegt, dat men het zelve in opzigt def Regtsgeleerdheid zeer kwalyk en zottelyk gebruikt, want dat het eene dwaasheid is zaken, welker inftelling meer dan een paar eeuwen oud is, hedendaagsch te noemen, alzoowel als het zotheid zou zyn, een kleed, het welk een overgrootvader afgefleeten had , en van het welk men nog eenige lappen had overgehouden , den naam van nieuw te geven. Hierom befluit hy zeer verftandig, dat het zogenaamd hedendaagsch Regt ,wel degelyk het Aloude te noemen is, en dat niets noodzaaklyker is, dan dat alle fes jaaren ten langfte een nieuw Codex of Wetboek bet licht zie, het welk naa den aart en loop der tyden dient gefchikt té zyn ; en dit heeft hem aangezet om te beproeven, of zyne kragten daar toe in ftaat waren, welke hy volgends gewoonte zegt aan zyn Vader, land verpligt te zyn; hy betuigt plegtig, dat  het WONDERLAND &c. 149 hy in het opftellen van dit hedendaagsche Regt den zoogenaamden algemeenen flenter gevolgd is, en zoo hy hier of daar den bal moge misgeflagen hebben, verzoekt hy nederig, dat men hem zyne dwaling aanwyft. Hier op gaat de geleerde fchryver over om aan te toonen, wat misdaden zyn ; dit agt hy voor al hoognodig, dewyl het geen in vroeger dagen misdaden waren , door den tyd zeer veranderd is, jaa zelfs fommigen in plaats van misdaden, deugden, aardigheden, verjland &c. geworden zyn, waar naa hy aantoont, dat er tusfehen de misdaden en de ftraffen eene volmaakte evenredigheid en overeenkomst plaats hebben moet, dewyl het anders geenfints Regt kan genoemd worden. Ik kan niet nalaaten mynen Leezer een Haaltje van het hedendaagsche Regt] volgens het Wetboek van deezen Autheur mede te deelen, dewyl hy daar door in ftaat raakt, om over dit gewigtig ftuk der Waterlandfche wetenfehap, te oordeelen; intusfehen hoop ik, dat hy my verfchoonen zal, dat ik de Latynfche woorden en naamen overflaa. Na dat onze fchryver de hedendaagsche misdaden en derzelver ftraffen, in agt-en-negentig hoofdftukken heeft afgehandeld, gaat hy in het K 3 neSen  REIZE naar negen- en-negentigfte over tot die misdaden, welke oudtyds gedeeltelyk bekend waren, en daarom den naam van hedendaagfche niet kunnen voeren , doch echter onder de byzondere foor ten zeer veel nieuwe hebben, welke ook nieuwe ftraffen vorderen, als P9fte Hoofdstuk. van de Dièvery. „ Dieverye is eigentlyk&c. ■ (hetgeen „ te wyd'opig is, zullen wy over/laan) ■ Men onderfcheidt dezelve in veele byzonde,, re foorten, welke verzwaard worden door de „ wys, op welke, en door deperzoonen, aan welken die diefftallen gepleegd zyn. „ De zwaarfte diefftal wordt gerekend, die , de- welke met huisbraak verzeld gaat. „ De huisbraak met geweld gepleegd, is wan„ neer huizen, kiften, koffers &c. open gefla„ gen of gebroken en gefpolieerd worden, „ welke misdaad zonder oogluiking met de koor- de zal geftraft worden, dat er de4dood naa „ volgt, niet tegenflaande de dief naauwiyks voor ,5 de waarde van éénen ftuiver geroofd hadde. „ Indien de dief de ftoutheid hadde den eige- „ naar  het WONDERLAND &c. „ naar van de geroofde goederen te dreigen, of M te beledigen wordt de misdaad zeer verzwaard, „ en deftraf, naar exigentie van zaken in die vaa „ het rad veranderd. „ De huisbraak met lift word gepleegd, alsie„ mand door deonvoorzigtigheid vanden geenen, „ dien hy wil berooven of op eene andere li (tige „ wyze, zich van een of meer fleutels heeft „ weeten meefter temaken, enzichvan dezelve „ te bedienen; deeze diefftal zal met geesfeling „ en brandmerk geftraft worden, mits de waarde „ der geftoolen goederen niet boven devyfhon„ derd guldens beloope. „ Doch indien de waarde van de op deeze wy« „ ontvreemde goederen gering en flegts drie of „ vier guldens bedragende is, zal eene geftrenge „ geesfeling alleen genpeg zyn. „ De Huisbraak met lift word ook gepleegd, „ als iemand doorvleyery, of een uiterlyk eer„ lyk gelaat, beloften, eeden &c. het vertrouwen „ van voornaame kooplieden wint , en daardoor „ hunne magazynen en pakhuizen opent, en hun „ dus. berooft van hunne goederen ; deeze dief„ ftal zal geftraft en geboet worden door eene „ plegtige verzekering van den dief, dat by door „ tegenfpoedige voorvallen ongelukkig geworden „ is , ook zal hy genoodzaakt zyn, om aan de K 4 9> be-  160 REIZE naar. ken, dat uw vernuft door kwaade keringen bedorven en vervalfcht is, en hoe is het dan in ftaat het waare van het valfche te onderfcheiden? Indien uw vernuft gezond was, zoudt gy uwe denkbeelden, op welke gy nu trotfch zyt, verfoeijen. Gy zoudt bemerken , dat gy niet alleen de Godheid maar ook uwe rnedemenfchen beledigt,- gy verbreekt met de kragt der Goddelyke Wetten ook die van uwe overheid, en opent dus een poel van boosheid en gruwelen ; gy beneemt uwen medemensch dat geen, dat hem alleen in tegenfpoeden en bittere rampen vertroosten kan. Befchouw zelve of u dit niet ftrafwaardig maakt ? De vrygeestige Wysgeer keek my een oogenblik fterk aan,- begon te grimlagchen, en trad binnensmonds zingende, zonder my te antwoorden, van my af. Het is beklaaglyk , zei ik tegens den Doctor , dat deeze jeugd zoo vervoerd is,- men zou aan hunne levenswys, die zy hier houdea niet bemerken, dat zy eenig belang ftelden , de waarheid of valfchheid van den Godsdienft te onderzoeken. Dat doen zy ook niet, hernam hy; geen een van die fnaken, die zich immer de moeyte gegeven heeft, om het minfte onderzoek deswegens te doen ; zy zyn alleen vry-  het WONDERLAND. &c. i6i vrygeeften uit hoogmoed, en beelden zich in, dat zy met zich blind te houden voor de zekerfte waarheden , voor zeer verlicht en fchrander zullen gehouden worden, en dat men hen voor lieden , die meer dan de oude Wysgeeren onderzogt hebben, zal aanzien. Veelen hunner zouden zelfs niet begeeren, dat anderen geloofden , dat zy van de valfchheid van den Godsdienft overtuigd waren ,• zy beelden zich in , dat men het als eene zonderlinge en uitftckende dapperheid in hen zal befchouwen,. dat zy met zaken den fpot durven ftecken, voor welken anderen den hoogften eerbied hebben, en datzy uit enkele ftoutheid, en om de mode te volgen hunne onfterfelyke ziel -in het grootft gevaar durven ftellen. Eene onbegrypelyke dwaasheid! zei ik; welke denkbeelden vormen zich deeze ongelukkigen toch van wysheid en dapperheid? Het is zeker , zei de Doótor; dat deeze hunne Inbeelding hen zot gemaakt beeft, en daarom gaan zy eertsdaags naar het Dolhuis. In een ander vertrek tredende, zei de Doctor; weeft voorzigtig Heeren, en fpreekt deeze lieden niet tegen , we zyn hier by óeJutheurs of fchryvers ! Dit vertrek was van het een tot het II. Deel. L an-  IÖÜ REIZE NAAR andere einde vol; zommige deezer lieden zaten, andere ftonden of liepen heen en weder; eenige zelfs hadden zich op daar ftaande banken gezet, op dat men hen des te beter zien en hooren zou; ieder was bezig met zyn eigen werk te leezen, en te herleezen, met een zulk uitftekend genoegen , dat het op hun gelaat uitblonk; maar dat my het meeft te verwonderen toefcheen, was , dat niet tegenftaande dit vertrek vol was, en elk even hard tot verveelens toe zyne werken las, echter de een den ander niet zag noch hoorde. Aan het einde van dit vertrek was een hokje afgefchooten met dikke ysren fpylen, uit welk een verfchriklyk gebrom en geraas kwam ; wy gingen daar naa toe , en hoorden dat deszelfs bewoon er vreeslyk raasde en tierde op alle de overige bewooners van dit vertrek; de meeften kreet hy als veragters, ten minften , als onkundigen van den Godsdienft uit; en die onder het bereik van zynen arm kwamen moeften fomtyds hevige ftokflagen van hem verdragen ; zyne uiterlyke gedaante was zeer wonderlyk; hy had een paar groote ezelsooren aan het hoofd; zyne oogen waren zeer klein en duifter, en uit zynen wydenmund , in welken eengefplitfte flangentong heen  i68 REIZE naar ik deed , ik kon my dien fraaijen trek niet te binnen brengen. Van dit alles wift ik naderhand niets, en ik zou het nimmer' geloofd hebben , indien myn vriend en de Doctor het my naderhand , wanneer ik herfteld was, niet verhaald hadden; ik wierd nu geheel buiten my zeiven verrukt, en offchoon myn vriend my bad de moeyte te fpaaren van het vers op tefnyden, het hielp niet; ik begon het van vooren af aan te reciteeren met eene harde Hem, en met de tekens van eene pedante inbeelding; en fchoon ik gedurig bleef fteken, ik gaf echter den moed niet verlooren , maar hervatte het telkens, my inbeeldende, dat ik er mynen vriend en den Doctor, zelfs de overige zieken een ongemeenen dienst mede zoude doen, tot dat ik eindelyk geheel afgemat en buiten weften raakte , en in dit huis • eenige dagen moeft doorbrengen, gedurende welke de Doctor niets verzuimde , om my te herftellen. Myne herfens waren zoodanig door Inbeelding verhit, dat ik geloofde, dat ieder, die my bezogt, tot de Apothecars jongen incluis, my enkel kwam bezoeken, om myn vers te hooren, waarmede ik niet traag was, om het by ftukken en brokken optezingen, my en myne toe-  het WONDERLAND &c. 169 hoorders zeer beklagende, dat ik door den tyd zoo veel daar van uit het geheugen verboren had; doch door een gering huismiddeltje wierd ik eindelyk herfteld. Op eenen zekeren morgen bragt myn Geneesheer my een gedrukt vers, tot opfchrift hebbende, Lauwerkrans voor de Bruiloftsrymers. Ik kreeg een kleur in myn aangezicht, dewyl ik my inbeelde , dat het alleen tot myn lof gemaakt was, en bedankte den Doctor met eene gemaakte zedigheid; zeggende, dat men my te veel eer aandeed, en dat ik zulk eenen lauwerkrans niet verdiende, doch hoe verbaasd keek ik op, wanneer ik het lezende bemerkte, dat het een fchimpfchrift op die ydele en nietsbeduidende verfen was, die doorgaans uit vleijery of hoogmoed tegen alle waarheid ftrydende gemaakt worden, en dat ik in dien lauwerkrans myne beeldtenis zag. Ik was terftond van myne dwaaze inbeelding geneezen, en wierd over myn gehouden gedrag befchaamd. Myn vriend zag myne herftelling met blydfchap, en naa dat ik hem en den Doctor over myne bégaane dwaasheden verfcbooning verzogt, en den laatften voor zyne aangewende moeyte harrelyk bedankt had verlieten wy dit befmettelyke huis, en keerden naar ons Logement te rug. Dit  17 o REIZE naar Dit toeval had my zeer droefgeestig en zwaarmoedig gemaakt,* een angeltje van myne ziekte deed my myzelven verbeelden, dat alle menfehen het oog op my vestigden, en my ftilzwygende myne zotheid verweeten; ik had geen luft meer, om eenigerhande merkwaardigheden te zien, en welke middelen myn vriend in het werk ftelde,om my vrolykerte doen zyn, het was vergeefsch; ik liet alle voornemens om verder te reizen vaaren , en ik was zeer verblyd, dat ik naa eenige dagen gelegenheid kreeg om te fcheep naar myne geboorteplaats te vertrekken; ik bedankte mynen waarden vriend , dien ik niet beweegen kon my te verzeilen , met hartelyke traanen voor zyne aan my beweezen weldaden, en fcheide van hem met grievend hartenleed; thans ondervond ik, dat niets fmartelyker is, dan eenen waaren vriend te verliezen. Weer en wind my gunftig zynde, volbragt ik myne reis zeer gelukkig, zonder iets merkwaardigs gedurende dezelve te ontmoeten, en trof myne vrienden en naaftbeftaanden in eenen goeden welftand aan. Einde van het Tweede en Laatste Deel.     fCW J8é J29 R E I Z E DOOR DIRK DENKER, N A J R HET WONDERLAND, WATERLAND en EENIGE ANDERE LANDEN. uitgegeven DOOR J. A. SCHASZ, M Br. eerste deel. MDCCXC,   VOORBERICHT, Onder die zaken, welke te gelyk nuttig, en vermakelyk zyn, mogen de Reisbefchryvingen wel in den eerjlen rang gefield worden ; nuttig zyn dezelve , dewyl men daar door niet alleen den aart der Landen van andere volken, deszelfs voortbreng felen en zeldzaamheden , maar ook , m dit is het voornaamjle, de zeden dier vreemdelingen leert kennen ; bier door weten wy daar wy boven hen in uitmunten op zynen rechten prys te fchat* ten , en integendeel worden daar door de vlekken , welke ons misvormen , aan ons ontdekt', dat de Reisbefchryvingen te gelyk vermakelyk zyn , zal niemand ontkennen , want zonder ons aan de ongemakken , die van den Reiziger onafjcheidbaar zyn, bloot te /lellen, doorkruis[en wy met hem ongejluime zeeën ; Wy beklimmen zonder eenige moeyte bykans * 2 on-  VOORBERICHT. ongenaakbaare fteiltens , en even gemaklyk trekken wy met hem door de dorre woejlynen , zonder dat het gebrul der wilde dieren ons- de minflé vrees verwekt. • ïVy hébben, het is waar, geen gebrek aan goede Reisbefchryvingen , en dus zoude men ligt myne genoome moeyte, om deeze in het licht te geven, voor overtollig kunnen aanzien; dit wil ik gaarne toeJJemmen , zelfs geloof ik , dat 'er van de ontdekte en reeds bekende waereldfï'reken meer dan te veel befchryvingen zyn, die veel al meer fchade dan voordeel doen, en den Lezer in een doolhof van ver "warring brengen-, uit welke hy zich niet redden kan ; want veeltyds wordt het geen van den eenen reiziger , als van hem gezien en onderzogt, wordt opgegeven , van den anderen regtsdraads tegengefprooken ; en daar we duorgaanfcb hunne opregtheid bemerken , kunnen zve niet anders bejluiten dm dat een van heidendoor  VOORBERICHT. door eenige omflandigheden , hoe zeker het hem toefcheen, misleid zy ; maar wie van hun geeft ons het zekerfle bericht ? wien zal men geloven ? ■ Dit is ■ echter eene zwarigheid, welke de Lezer dezer Reisbefchryving niet hinderen zal; zoo ver ik weet, heeft niemand vanmyne landgenooten, eene. befchryving dier Landen, welken D. Denker doorkruist heeft, m het licht gp-geven; en daar hy alles wat hem. voorkwam, zoo naauwkeurig als 't hem moog-, lyk was, onderzogt heeft, zal de Lezer,, die uit zyne befchryving zelve wel bemerken zal, dat hy opregt handelt , zekerlyk aan de Waarheid van zyn verhaal niet twyffelen. Liet is zeer te verwonderen , dat die Landen , fchoon dezelve in den fchoot van Europa , jaa zoo dicht by ons Vaderland liggen , het oog , ten minfle de pen der Reizigers ontfnapt zyn , daar deeze Landflreeken zoo veele en groote wonderen opleveren, als eenig ander ge* 3 west,  VOORBERICHT. west, hoe vreemd, hoe ver afgelegen het zy, ik geloof zelfs niet, dat 'er eenig Land onder de zon zy , het welk zulk eene menigte wanfchepfels oplevert ; laat de Reiziger, en met hem de Natuurbefchouwer zich verwonderen , over het onderfcheid, het welk 'er is tusfchen menfchen en menfchen ! laat hy de oorzaken van de zwartheid der huid, opgetrokken neuzen en lippen , mismaakthedens van andere deelen des ligchaams onderzoeken; hier vindt hy eene befchryving van zulke fchepfelen, welke door hunne wangeflalte den vreemdeling in twyffel brengen, of hy de zelve onder de redelyke, dan wel onder de onredelyke Dieren plaatfen moet; en zekerlik zou onze Reiziger hen onder de laat' fle Clasje gebragt hebben, indien of hunne fpraak of eenig ander menfchelyk bedryf hem het tegendeel niet verzekerd had. Men zal zekerlyk in deeze befchryving geene naaüwkeurige maaten van kerken , toorens of andere publieke gebouwen  VOORBERICHT. •wen vinden; doch dit heeft de Auteur dezer Reisbefchryving agterwegegelaten, eensdeels, om dat hy, geen groot beminnaar der Bouwkunde zynde, weinig verfland had van de meting dier gebouwen; andersdeels, omniet het gevaar van anderen te ondergaan, en naderhand door eenen bouwkundigeren Reiziger openbaar tegengefprooken te worden. Even min vermaakt hy zynen Lezer met tene natuurkundige befchryving van de Planten , of Mineraalen , uitgezonderd van die van den Waterlandfchen Goudpen; doch men moet dezelve veel eer aan zynen vriend en Gaflheer dan aan hem dankwyten; hy had met het geen op den grond zyne oogen tot zich trok, zoo veel te doen, dat hy op het geen onder denzelven verborgen was, niet denken kon. Naauwlyks bad de /Juteur zyne Reize volbragt, en ten dienst van den liefhebber der volks-en aardrykskunde opgefleld, of eene zwaar e ziekte, welke buiten twyfel het gevolg van menigvuldig geleden ongemakken en  VOORBERICHT. en fch rikken was, dreigde hem met eenenverhaastten dood, en liet hem even den tyd over, om m.y, als zynen by zonder en vriend, .de zorge over de uitgave van zyne reizen aantebeveelen. De vriendfchap verbood my, my daar aan te onttrekken, en ik deed dit des te liever, of deeze Reisbefchryving andere liefhebbers mogt 'Opwekken en aanzetten , om deeze Landden naauwkeuriger te onderzoeken, en daar door over de Natuur- en Historiekunde een nieuw licht te verfpreiden. Ik heb bejlooten, gelyk ook de Auteur zoude gedaan hebben , indien hem de dood niet weggerukt had, om deeze Reisbefchryving niet geheel en op eene reis uit te geven: voor eerst, om den prys daar door te matigen, en dit werk voor ieder verkrygbaar te maken; ten tweeden; - om den nieuwsgierigen Lezer ■niet met te veel wonderen te over kroppen; want het tweede deel van deeze Reisbefchryving zal nog een vry grooter getal wonderen opleveren, dan ik thans aanbiede. REI-  REI ZE GEDAAN dóór" DïRK DENKER , n a a ft HET WONDERLAND, HET WATER. LAND EN EENIGE ANDERE LANDEN. Jf ndien ik de gewoonte der aloude reisbe'. fchryveren wilde vólgen, zoude ikmynen Lezer moeten en kunnen verzekeren , dat de lufi tot reizen, de begeerte öm andere Landen dan fnyn Vaderland te bezien, my van irïyne vroeglïe Jeugd bezielde , en my alle gevaren ent moeyelykheden, .welke den reizigers Verzeilen, deed over het hoofd zien: dan dit van weinig aanbelang voor hem zynde, zal ik flegts melden, dat myn naam is Dirk Denker, en dat ik in de Maand July 17793 met het Schip A db  % REIZE naar de Vrees met een ftyven Ooftenwind uit Texel liep, en het Vaderland den rug keerde. Ons rykgeladen vaartuyg was naar de fpaanfche kullen gedeftineerd en , daar weer en wind ons begunftigden, verbeeldde ik my, gelyk ook alle myne reisgenooten, dat de blydfchap ons eene getrouwe medgezellin zyn zoude- Wy verlangden naar het ruime fop, doch dit mogt ons niet gebeuren , en de blydfchap die ons fchip op den eerften en tweeden dag van onze reize had doen weergalmen , veranderde op het einde van den derden in eene bittere droefheid. Wy zagen des avonds loefwaards van ons een fnelzeilend vaartuig, het welk op ons fcheen zeil te, maken ; de fchipper, by ondervinding wetende, dat tegenwoordig veele dier róoffchepen zich op deeze hoogte lieten zien , berigtte ons met een treurig gelaat, dat hy dat vaartuig voor eenen rover aanzag, en vreesde? dat wy eeri onaangenaam bezoek van dien zeefchuimer zouden ki-ygen. Terftond liet hy alle zeilen byzetten , om was het moogelyk deeze voor ons onaangenaame gallen te ontvlugten; doch in minder dan twee glaazen bemerkten wy , dat onze vervolger vry beter bezeild was dan ons fchip , en dat, dewyl het Maanlicht  het WONDERLAND &c. 3' licht den nagt tot dag maakte , onze poging om te ontvlugten vruchtloos zyn zoude. Men kan ligtelyk begrypen , hoe de verfiaagenheid onze zielen vermeefterde , en de vreugd van ons gelaat dreef, terwyl wy met zuchten en kermen de gefteldheid van ons hart eikanderen te kennen gaven. Wy zagen de onmoogelykheid om ons te verweeren, en waren dus gedwongen , indien hy op ons bleef aanhouden , ons goedwillig aan hem overtege» ven: Met het aanbreeken van den dag was hy ons reeds tot op een musketfchoot genaderd , en jaagde ons tot een morgengroet een Kanonkogel door ons Haan de Want ; waar op wy geflreeken hebbende, een wel bemande floep van den rover by ons aan boord kwam. Naauwlyks waren deeze ruuwe gallen op ons fchip of hunne Luitenant vraagde met een barlTe ftem , en een Jpaar dreigende blikken , waar onze Schipper was, welken hy, onder het uiten van brommende en volmondige woorden , die ik toen ter tyd, als hunne taal niet magtig zynde, niet verflond, doch welke my naderhand gezegd wierden, hunne gewoonlyke fcheepsvloeken te zyn , befchuldigde van Lorredraayery en verbooden handel met den vyand van zynen Koning. Onze Schipper verA 2 klaar»  4 REIZE NAAR klaarde op zyn woord van eer, niet alleen niets van die natuur binnen boord te hebben, maar zelfs, dat zyne reis naar eene geheel andere kuft beftemd was; het hielp niet; men wilde hem niet gelooven ; men fchold hem voor een fchelm en een bedrieger , en dwong hem zyne papieren te vertoonen , welke dit brutaale fehepfel naauwlyks in handen had, of fmeet dezelve in zee, met verfchriklyke vloeken zweerende, dat zy valfch en verdigt waren. De Schipper verweet dien onbefchoften zyne onbetaamlyke handelwys , doch wierd voor 'deeze ongevergde openhartigheid met eenige zwaare zabelflagen, welke hem het gebruik van zyn verftan'd benamen, vry flegt beloond. Aanftonds floegen deeze barbaaren kiften en koffers open > roofden alles wat hun aan» ftond, zoopen onzen brandewyn en wyn als beeften , bonden ons de handen op den rug, en zeilden met ons vaartuig naar hun eigen Schip. Niemand dan hy, die eenmaal in handen van onbermhartige rovers geweeft is, kan zich een denkbeeld maken van myne bevreeftheid ; ik verwagtte niet anders dan door die ontmenfchten ontzield, ten minften als een arme en veragtte flaef behandeld te zullen worden, en beklaag-  öet WONDERLAND &c. 5 klaagde met heete traanen myne ontydige nieuwsgierigheid , diemy myn gezegend en vreedzaam Vaderland had doen verlaaten; het fchriklyk gefchreeuw der wrecden, hun dreigend gekat, hun ontbloot moordgeweer, het welk zy ons op de minfte beweeging op de keel zetteden , alle deeze zaaken waren my als zoo veele booden des Doods. Naauw'yks waaren wy het Rooflchip genaderd , of onze Schipper wierd benevens my voor hunnen Capitein gebragt, die hem met dreigende woorden wilde doen bekennen , dat onze reis naar den vyand van hunnen Koning bepaald was; doch deeze zulks volftandig ontkennende , dreef hunne woede hen aan , om dien ongelukkigen deerlyk te mishandelenmen kneusde hem door zabelflaagen het gantfche ligchaam; men trapte hem; men fleepte hem by de haairen ; dit alles zyne volhandigheid nog niet kunnende doen wankelen , wierden op de duimen zyner handen en voeten fchroeven gezet, en deeze braave man door de wreedile pyniging, die immer de bloeddorft bedagt heeft, op den oever des doods gebragt, doch zyn onfchuldig gewiffe deed hem de bloeddorftigheid zyner pynigers met den grootlten heldenmoed verduren ; hy beriep zich ten overvloede op my, A 3 en  het WONDERLAND &c. n wier genegenheid om vreemdelingen wel te doen en voorttehelpen , wyd en zyd bekend ts; ik had ook in deeze myne meening niet misgetaft , want hy anfwoorde my in dezelve taal, dat hy verblyd was, gelegenheid gehad te hebben , eenen zyner Landgenooten uit de handen van deeze woefte menfchen te redden ; dat zyne handel dien dank niet verdiende , en dat hy niet meer gedaan had, dan hem als myn natuurgenoot voegde, en het geen ieder, in wiens boezem eenig medelyden plaaats had , by dezelve gelegenheid zoude gedaan hebben ; waar op hy my verzogt met hem naar zyne woning te gaan , alwaar alle» wat hy bezat gulhartig tot myn dienft was. Ik bedankte hem hartelyk , en nam zyne aanbieding gretig aan. Myne nieuwsgierigheid deed my hem vraagen , in welk een Land ik was j en of die gevederde inwooners onder de Claffis der redelyke of onredelyke dieren behoorden ? maar myn gaftheer vattede my by de hand , zeggende, wanneer gy in eenen beteren toeftand zult zyn , zal ik u de gefteldheid van dit Land en deszelfs inwooners doen kennen , en u zaken doen zien en hooren, die u verbaazen zullen. Myne zwakheid noodzaakte hem my onder den  IS REIZE NAAR den arm te vatten , en voet voor voet met my voorttegaan, tot dat wy, naa eenen langen en moeyelyken togt, aan een dorp kwamen , welkers half gevederde inwooners my een nieuwen fchrik aanjaagden , echter weervoer my geen ander leet, dan dat zy, my omringende , niet alleen de minfte aandoening met myne rampen en ellendigen toeftand niet fcheenen te hebben, maar ook door veelerlei lompe befpottingen deeden blyken , dat zy zoo min wellevend als aandoenlyk waren; waarflhynlyk heeft de tegenwoordigheid van mynen w.ldoener , en de zorge, die hy voor my had, hen te rug gehouden my verder te mishandelen ; indedaad hoe woeft zy zich aanftelden , hy fcheen echter veel invloed op hen te hebben. Ik was naauwlyks in de wooning van myn goeden Landsman aangekomen , of ieder van dit braave huisgezin betoonde het grootfte medelyden met my te hebben , en bewees my alle vriendfehap en welmeenende hulpe , die ik nodig had : Men verbond myne wonden , en koefterde my met die liefde , welke men alleen van gevoelige , menfchlievende harten verwagten kan ; dit had ten gevolg , dat ik binnen weinige dagen genezen en tot myne voorige kragten herfteld was: Dan welke weldaaden ik  hèt WONDERLAND &c. 13 ik hier genoot, welke liefde, welke zorge men my bewees, er bleef by my eene ongeruftheid, eene ontevredenheid, welke my het aang'. naame , het welke de weldadigheid in zich heeft, niet regt deed fmaken ; zelfs kon ik myne droefheid zoo niet verbergen , of myn braave gaftheer wierd die gewaar ; hy Iprak my op eenen zekeren morgen, op welken ik meer dan naar gewoonte door droevige gedagten gemarteld wierd, aldus aan. Myne goede Denker ! (ik had hem myn naam te kennen gegeven) Myn vriend ! wat fcheelt u ? Gy kwelt 'u zeiven onophoudelyk, en zoekt deeze uwe droefheid voor my te verbergen. Ik bid u om onzer vriendfchaps wille openbaar my uw hart, de ooizaken van deeze uwe droefheid ! Mooglyk zyt gy hier zoo niet gediend , dan het wel behoorde , en gy gewend zyt , maar verfchoon dit; myne omftandigbeden beletten my meer te doen , en indien eene opregte genegenheid dit gebrek kan vervullen, 2ult gy niet te klagen hebben. Ik be¬ dankte hem met de hartelykfte aandoening voor zyne goedheid en liefde, welke ,hy zoo onverdiend aan my bewezen had; dat ik myne gezondheid , jaa myn leeven aan hem verfchuldigd was , en dat ik, zoo lang ik adem haalde, zy.  14 REIZE NAAK zyne goedheid en liefde met een dankbaar hart gedenken zou ; dat ik egter voor hem de kwelling niet wilde verbergen , welker tekens hy op myn gelaat zag ; dat ik my bevond in een vreemd Land, onder onbermhartige fchepfelen , afgefcheiden van myn Vaderland , en wanhopende het immer weder te zien ; dat ik nu wel alle liefde en byftand van hem en zyn huisgezin genoot, maar dat ik zyne edelmoedigheid niet altyd tot een laft kon zyn , en dus geen ander vooruitzicht had, dan vroeg of laat door gebrek te zullen omkoomen , of door dit barbaarfche volk miffchien te zullen geflagt en gegeten worden. Myn weldoener begon hartelyk te lagchen ! Gy maakt, zei hy, u al een ongelukkig denkbeeld van dit Land, en wanhoopt al zeer rafch aan uwe wederkomft in uw Vaderland: Herinner u de kortheid uwer reize , en gy zult zeer gemakkelyk begrypen , dat gy van hier in minder dan drie etmaalen ons Vaderiand bereiken kunt. Ik antwoorde , dat dat waar was, maar dat ik niet geloofde, dat dit Land eenige gemeenfchap had met ons Vaderland. Meer dan te veel , hernam myn vriend: Ik wil uwe toenemende gezondheid door vermoeying niet verminderen ; wagt flegts nog  2S REIZE NAAR heeft een der Vorften van dit Land in dien tyd om dit regt het harnafch aangetrokken , en met geweld willen toonen aan alle zyne nabuuren , dat hy Heer van die zee was. - Ik geloof , vervolgde hy, dat dat water zich ook het meefterfchap over ons Eiland aanmatigt"; ons Eiland zinkt van dag tot dag meer en meer , en het is te vreezen , dat ons eigen war er ons opflorpen zal; wy hebben verfcheiden merktekenen, welke ons ontwyffelbaar aantoonen , dat wy ten gronde gaan ; onze Opperhoofden gedeeltelyk wenden wel alle moeyte aan om het volk het tegendeel te doen gelooven, maar dit is vruchteloos; het Algemeen, hoe lang geblindhokc , begint de oogen te openen. ■ Laat ors eens tot dien hoek , dien gy ter regterhand van u kunt ontdekken , voortwandelen. Wy waaren zoo draa niet aan de bedoelde plaats gekomen , of myn vriend , zyne hand zeewaards ftrekkende , zeide tegens my ; flaa uw oog Noordvvaards en zie, of gy eenig Land kunt ontdekken ? Ik antwoorde; neen; dat ik de minüe fchyn van eenig Land niet zag. Weinig Jaaren geleden , hernam hy ; konden wy dat JN'oorder - Land duidelyk en zoo klaar zien als wy dit Land nu kunnen zien , doch wy  het WONDERLAND &c. 29 wy hebben het nu uit het oog veriaoren; dit is een ontwyffelbaar bewys dat wy ten Afgrond gaan. M.iTchien , zei ik , zyt gy lieden in uwe meening bedroogen ; mifTcbien is dat Land door het een of ander toeval gezonken., en , Neen ; neen; viel hy my driftig in de rede ; dat Land is valt. Land , broer ! en dat zuüen wy te laat ondervinden , Wy hebben buiten dat zekere getuigeniiTen, dat dat Land in 't minlt niet waggelt , en zyn maar al te: wel van onzen rampzaligen ftaat verzekerd. Ik vraagde hem , of men geen reede van dit onheil geeven kon ? of men niet wilt , welke de oorzaaken daar van waren :<* zeer wel, was zyn anrwoord ,* wy behoeven ons in het minfte daar niet over te verwonderen , en wanneer ik u die verhaald zal hebben, zult gy het ook niet meer zyn Gy moet weeten , dat onze Vorften altoos Leyjonkers hebben , aan welker goede of kwaade betfiering zeer veel jaa bykans alles afhangt. Hunne voornaamfte zorge moet gaan over eene zekere wonderlyke bron , welke in 't midden van ons Eiland gelegen is, en welker water altoos voor de inwooners het heilzaamfte behoed- en genees middel geweeit is; zelfs zulken, die bykans alle  go RETZE naar le hunne vederen uitgeplukt waren , wierden, wanneer zy van dit bronwater dronken, lpoedig gezond, en kreegen hunne vederen weder, waarom deeze bron de bkey van het volk genaamd wierd. De inwooners van dat Land, het welk wy nu uit het oog verlooren hebben , hebben in hun Land , een dergelyke bron , welke echter zoo volmaakt, zoo gezond niet is als de onze was , waarom het door eenige buizen tot in onze bron geleid en daar door gezuiverd wierd; hier voor hadden zy;, gelyk biilyk was, het regt, om zoo veel water uit onze heilbron te fcheppen, als zy nodig hadden. Zoo draa de tegenwoordige Leyjonkers van den Vorfl de leybanden in handen kregen, begeerden zy , dat die lieden op hunne kollen nog eenige pypen of buizen zouden laten maken , om meer water uit hunne bron naar onze bron af te leyden , het welk zy gaarne zouden ingewilligd hebben , indien men de befchikking van het werkvolk en van de plaatfen , langs welke die pypen gebragt zouden worden , aan hunne eyge keuze overgelaten had , doch hier toe konden de Leyjonkers niet befluiten ,• zy noemden deeze redelyke begeerte eene wederfpannigheid en eene ondankbaare trotfeh"  het WONDERLAND &c. 31 trofchheid, welke men ftraffen moeft, en hitften onze inwooners op, om die zoogenaamde rebellen den toegang tot onze bron te beletten , en dezelve met eenen ftevigen muur te omfingelen , om hen op deeze wyze te dwingen den zin der Leyjonkers te volgen ; waar by zy een groot deel volks met allerhande moordgeweer naar hen toe zonden om hen met geweld te dwingen. Men had reeds voorlang eene ligte omheyning gemaakt van zakken met vederen geduld, als ook van Goudfteenen , welke men by onze buuren, de Waterlanders , geleend had, en van welken ik ftraks fpreken zal, om den toegang tot deeze heilzaame bron aan kwaadwilligen of vreemdelingen te beletten, welke door het een of ander derzei ver water zouden hebben kunnen bederven; maar thans oordeelder» deLeyjonkers het hoogftnodigtezyndieomheyningteverzwaaren. Zy begonden met de inwooners meer dan naar gewoonte die vederen uitterukken , die op de voorgenoemde wys rondom de bron te plaatfen , en dus de verborgene toegangen tot dezelve zoo naauw intefluiten , dat onze Eilanders zelve werk genoeg hadden om die te vinden ; doch deeze omheyning naar hun oordeel niet genoegzaam zynde, namen zy wederom gun-  32 REIZE NAAR hunne toevhigt tot de Waterlanders, en bragten van tyd tot tyd eene verbazende menigte Goudfteen op ons Eiland , welke zy op , en naaft de ve:ierzakken plaatften, doch met zulk een liegt beleid , dat eer men dien muur voltooid had , dezelve omver en in de bron viel; welke daar door zoo goed als gedempt was } daar by kwam tot overmaat van ongeluk , dat de Noorder-lieden de buizen, door welke hun water in onze bron kwam , afiheeden, en die naar eene dergelyke bron in het Springerland, insgelyks hier tegen over liggende , leidden, uit welke zy thans hun water fcheppen, doch het is, gelyk men ons verhaalt, zoo helder en zoo gezond niet als ons bronwater was. Gy kunt ligt begryp^en, dat onze Eilanders, ten minften het grootfte gedeelte, het welk niet geheel gek was, zeer te ontvreeden waren, en hun ouherftelbaar verlies bemerkten , het welk zy met ronde woorden aan de dwaasheid en onwilligheid der Leyjonkers weten ; dan deeze , waarfchyniyk om de gedagtenis van deeze bron geheel uit te roeyen , milïchien denkende op de eene of andere wyze hun voordeel daar mede te zullen doen , hebben gedurig den Waterlanderen hunne Goudfteenen ontknibbeld , en die op den anderen in de bron ge-  4© REIZE NAAR een jaar plegtig viert, op welken ieder , zoo wel als de priefler , Godsdienflig is en offer, hande doet : op dezen dag worden de ondeugden des volks door de priefters meer dan gewoonlyk beflrafc, en den Hemel om vergeving derzelver gefmeekt , terwyl te gelyk deszelfs zegeningen over het geen eerlyk en billyk is , afgebeden wordt ; er was een groot huis, het welk zeer veel overeenkomft met eene Kerk had, hier liep eene groote meenigte van gruuwJyke booswigten naar toe ; fommigen waren broedermocders , die nog met hun rokend bloed befpat , met een affchuuwlyk gelaat , op het welk eene yzende koelhertigheid gefchilderd ftond , ter Tempel intraden: anderen waren moordbranders , welke de woningen van hunne broeders afgebrand , en hunne goederen geplunderd hadden ; veelen waren uitftekend vernuftig in duizenderlei folteringen en plagen uittevinden ; fommigen hadden hunne grootfte gelukzaligheid gefield in het vrouwenfchenden ; alle deeze fielten roemden hunne bedreevene boosheden , dezelve onder de heldendaden Hellende ; voor hun gingen eenige zangers, welker fommigen victorieliederen zongen , terwyl anderen de rampzalige weekiagten en het; yfleJyk gegil der omgebragten naaapten t om  het WONDERLAND &c. 41 om den dorpelingen een des te beter denkbeeld van hunnen helden aart te geven. Schoon ik byna buiten my zeiven was van verwondering over de ftoutheid der gruuwelyke misdadigers , dat zy naa alle deeze euveldaden gepleegd te hebben , niet alleen in het dorp onder de medebroederen der fchandelyk omgebragten en mishandelden durfden komen , maar voor derzelver ooren die ontmenfchtheid opzingen , was ik het nog veel meer , toen ik zag , dat de inwooners , in plaats van deeze fnooden te grypen , en ter ftraf over te leveren , gelyk ik verwagt had, in hunne handen klapten, en hun als helden toejuichten. Dewyl ik hoorde waar toe die dag beftemd was , trad ik mede ter Kerk in , en twyffelde niet of de priefler , die den kanfel beklom , zou volgens zynen pligt hun de yflêlykheid van hun wanbedryf voor oogen houden , en hunnen handel fcherpelyk beftrafïen ; maar hier in had ik wederom buiten den waard gerekend , dewyl hy den Hemel dankte , voor het bewys zyner goedheid , als die deeze Eilanders de overwin ] ning over hunne broederen vergund had, welke men, gelyk hy zei, broederlyk gekaftyd had, te gelyk om des Allerhoogftens zeegen fmeC $ ken-  het WONDERLAND &c. 45 nigft dat men hier doorgaaans tot hunne bezwaaring bybrengt, en ons volk vergrimt, is, dat zy weinig infchiklykheid hebben voor het natuurJyk gebrek van onze Eilanders: Gy weet wat ik u voor eenigen tyd gezegd heb , men kan hier onmooglyk den voorfpoed eener andere Natie met goede oogen aanzien , noch begrypen dat het goed van eenen anderen hem alleen toekomt. Eene wonderlyke verbeelding van uwe Eilanders , hernam ik; zy willen dan onverhinderd fteelen ; zoo is het, ging myn vriend voort; zy naamen het zeer kwalyk , dat de Waterlanders in het Jaar 1652 hunne goederen , welke gedurig door de onzen geroofd wierden , door een gewapend man lieten bewaken , en kreeten deeze daad uit. als een fchreeuwend ongelyk. Ons voornemen , om de Hoofdltad van dit Eiland te bezien , wierd door een ongelukkig toeval , het geen de billykheid der wetten , en het weldenken van deeze Eilanders ten klaarfte ontdekte , verhaart. Myn Gaftheer had eene huwbaare dogter, welke by de bevalligheid des ligchaams eene verhevenheid van geeft bezat, die de verwondering van elk verdiende: federd eenigen tyd had een braaf en welgegoed jongeling, wiens ou-  *6 REIZE naar ouders inboorlingen van het Springerland wa« ren , haar zyne brandende genegenheid en liefde voor haareluitftekende gaven te kennen gegeven , niets meer verlangende dan met Leonora, dit was de naam der jonge dogter , een wettig huweiyk aan te gaan ; zvne ouders onderfteunden dit 'verzoek, en beloofden aan hunnen zoon een aanzienlyk Capitaal ten huweiyk mede te zullen geven; daar nu de jonge dogter genegenheid voor haren minnaar t liet blyken,, vond myn vriend geene rede om deeze aanbieding van de hand te wyzen, en flemde in den voorflag geredelyk toe. Men maakte nodige fchikkingen tot voltrekking van dit huweiyk , doch alles in ftilte, dewyl men de nydigheid en buitenfpoorigheid der Eilanders vreesde, en riet ten onregt bedugt was, dat zy , uit razerny of uit jalouzy over het geluk van dit minnend en beminnenswaardig paar alle mooglyke middelen zouden in het werk Hellen om het zelve te dwarsboomen- Naa verloop van eenige dagen wierd dit ge. wenfchte huweiyk heimelyk voltrokken; echter met alle de plegtigheden en vereyfchten , die den Trouw wettig maken. De btydfchap dier jonge lieden was onuitfprekelyk $ en fchilderde op hun gelaat alle de tekens van eene ver-  he t WONDERLAND &c. 47 vergenoeging , die in een opregte en gevestigde liefde zynen grondflag heeft; doch deeze blydfchap ruimde fpoedig plaats voor eene regtmatige droefheid door eene geweldige daad , welke zelfs by. de barbaarfte volkeren geen weerga vinden zou. Naa dat de Huuwlyksplegtigheid voltrokken was, en een angenaam vriendenmaal die reeds verheugde harten nog meer tot vrolykheid had aangezet , wilde men de gelieven niet langer den wenfch van hun hart onthouden ; men voerde derhalven naar 's Land wys de Bruid naar de wooning van haren Bruidegom ; doch eer men ter halver weg gekomen was , wierd het fchoone meisje door een troep Eilanders omringd , en terwyl die zich vermaakten met dj§. leidslieden der Bruid blond en blaauw te flaan , en deerlyk te mishandelen , greep één uit dien woeften hoop , een fterk jong kaerel, wiens ouders daar omftreeks woonden , haar op eene onbefuisde en onbefehofte wyze hy het haair , en fchreeuwde, dat het niet geoorloofd , en eene fcbending van alle goede wetten was , dat men dit meisje aan een Springerlander ten huweiyk gave, dewyl dat volk hunne natuurlyke vyanden waren , en men niet alleen zelve hun geen goed bewyzen moeft, maar  het WONDERLAND &c. S1 heden, en twyffeling aan eene goede uit* kornft. Zoo draa ik zyne droefgeeftigheid bemerkte , fprak ik hem aan , hem vertrooftende en vermaanende goedsmoeds te zyn; dat men hem zekerlyk regt doen zoude , en indien de Raad zyne klagten niets agtede , dat hy zich dan tot den Vorft moeft wenden. Tot den Vorft! hernam myn vriend , terwyl hy my op zyde aanzag , en zyn hoofd fchuddede, neen Denker ! Die vermaakt zich zeiven met zulke en foortgelyke vergrypingen ; ook hangt dit niet van hem , maar van den Raad af, de Vorften bemoeyen zich niet met zulke zaken. Hoe! riep ik , zouden de Vorften het Regt niet handhaven , daar zy vaderen des Lands zyn? Weet gy niet, zei hy, dat 'er driederlei foort van Vorften zyn , zulken die beulen , anderen die vaderen , en wederom anderen die kinderen zyn ? Het ij met ons gegaan naar de fpreuk van den wyften der. Koningen , dat alles eenen byzonderen tyd heeft , en dat het een door het ander afgewifleld wordt. Onze Eilanders hebben onder den yzeren fchepter van Dwingelanden gezugt; die zelfs niet ontzagen hunnen troon met het bloed van hunne vrouwen of gelieffte panden D 2 zon-  het WONDERLAND &c. 55 oogen , eenen verfchriklyk grooten opgezwollen buik , en in de beide handen groote offeblazen met boonen daar in, met welke zy een ver' fchriklyk geraas en gezwets maakten, en ieder, die hun ontmoetede , dreigden. Zy liepen zoo hard zy konden , en hunne opgezwollen buik toeliet, om buiten de ftad te geraken; op hun gelaat blonk nu éene ongemeene vreugde dan gramfchap uit ; en fomtyds Lheen het, dat zy door hunne opgeblazenheid benaauwd waren , en verlangden om van dezelve ontflagen te worden. Uit den weg, riep myn vriend tegens my; Uit den weg, Denker! Ik ftond zoo verbaart op deeze wonderlyke fchepzels te gluuren , dat ik geen agt floeg, jaa zelfs niet hoorde , wat my toegeroepen wierd , en dat ik eer ik het wilt, my door twee of drie van die monfters omringd en aangegrepen zag ; dit bragt my wederom tot my zeiven , en deed my met de uitterfte onfteltenis om hulp en ontzetting fchreeuwen , dewyl ik my nog eene veel ergere behandeling toefchreef, dan die van myne baardfchrappers , voor al toen zy my het hoofd valt hielden, en een hunner met eenen open mond my om den hals viel; ik verwagtte, half dood van fchrik , dat hy my de keel zoude afbyten , doch ten allen geluk ke D 4 kwam  $6 REIZE nau kwamikerfchadeloosaf, dewyl dit wan fchep fel zich vergenoegd had , met my zoo fterk hy kon in het oor te blazen , en zich dus ten mynen kofte van een gedeelte wind te ontlasten ; waar na zy my met eenen fchaterenden lagch en een vergenoegd gelaat verlieten. Ik was doodlyk ontfteld , en niet wel te vreeden op mynen landsman', te meer toen ik zag , dat hy zich om dit voorval met lagchen vermaakte; ik kan zien, beet ik hem een weinig fchamper toe, dat gy al veel van de Eilanders hebt overgenomen ; uw hart is al vry wat fcnarsbeenig : gantfch niet, antwoordde hy ; ik was wel bewuft , dat zy u geen ander leet zouden toevoegen , dan u een weinig dikker te maken , en boven dit alles , heb ik u gewaarfchuuwd , u uyt den weg te begeven. In dedaad ; ik voelde dat ik eenigfins opgeblaazen was, en vraagde, of ik ook voor eenig ongemak bad te vreezen ? Neen, antwoorde hy; er is geen wind , welke fpoediger verdwynt dan deeze. Jk vraagde hem vervolgens , wat voor fchepfeïs het waren die my dien aogft op bet lyf hadden gejaagd , en waar toe de blaazen met boonen , die zy in hunne handen hadden, dienden? Die windmakers, was het antwoord,' worden in de taal van dit Land Brombommen ge-  het WONDERLAND &c. 57 genaamd, het welk het zelfde is met het Holiandlch woord Hof couriers; de ofTenblaazen, die zy voeren , gebruiken zy aileen aan vreemde Hoven , om die door dit geraas vervaard te maken-; deeze zyn totdat einde naar hunne nabuuren de Waterlanders gefchikt; men noemt dezelve Depêches ook wel Memorien. Eenige ftappen voortgegaan zynde, kwamen wy aan een Coffyhuis; ikverzogt mynen vriend daar in te treeden , en den fchrik door een glas brandewyn van het hart af te fpoelen het welk wy deden. Toen wy in het huis traden , zei myn leidsman ; ik hoop , dat gy u nu beter aan vreemdigheden zult gewennen, en zo ligt niet op de minfte beuzeling verfchrikt zyn ; wy zyn hier in het Coffyhuis der Politieken. Zoo dra wy in de gemeene kamer waren , zag ik het gantfche vertrek vol met lieden , welke zeer verfchillende van gedaante waren ; fommigen waren ryklyk en fraay gevederd , doch de meeften derzelven hadden ezelskoppen en eenen dikken buik ; fommigen en verre de meeften hadden fcherpziende arendsoogen en een ingezonken ligchaam , dat van vederen beroofd was; deeze tierden en fchreeuwden yflèlyk , terwyl de gevederden niets deden dan zingen. Wy koften bemerken, dat zy te D 5 famen  5* REIZE NAAR zamen in verfchil waren , over eene pottafie , welke in papieren fchotels op de tafel opgedifcht ftond , en welke zy elkander op zulk eene onbefuisde en onbefchofte wyze in den mond ftopten, dat zy telkens daar in fcheenen te zullen flikken. Een van die fnaaken , die met ezelskoppen pronkten, nam eindelyk eenen goeden mond vol uit één der papieren fchotels , en naa dat hy die lang gekaauwd en herkaauwd had , vloog hy als een dullen daar mede naar my toe , fchreeuwende; ik bid u myn Heer! proef eensj of gy daar niet ten duydelykfte het herftelde bronwater uit proeven kunt? Straks ftelde hy zich in portuur , om my dat walgelyk kaauwfel in den mond te floppen ; ik bedankte hem, op eene zeer beleefde wys, zeggende, dat ik ongelukkig thans zwaar verkouden was , en dus mynen fmaak niet had ; het zal er beter mede worden , fchreeuwde hy daar tegens in; of die Duivelfche magere fpreeuwen al roepen , dat deeze koft voor ons een vergif is, dat met fuiker beftrooid is ; ik'weet beter; het is een extract uit de heilzaamfte geneesmiddelen tegens alle kwaaien: kom, kom; gy moet proeven. Toen ik zag , dat myne woorden , myne verontfchuldiging niets in te brengen hadden , ftond  68 REI ZE NAAR Neen; het is thans by onze Eilanders geheel buiten geb'uik. Voor den gevel van het Raadhuis hing een ander tafereel , het welk nog geheel was, en zynen inhoud volkomen had ; ik kon niet begrypen, hoe het mooglyk wa?, dat dit tafereel alken van de woede en aanvallen van weêr en wind was verfchoond gebleeven; myn leidsman berigtte my , dat het federd weinige dagen weder vernieuwd was , en dat hy niet twyfeldt of men zou, zoo lang de tegenwoordige verfchillen duurden , zorgvuldig daar voor zorgen , doch die gcflild zynde , zou het zeker fpoedig wederom de> prooy van het weer worWen. Ik zal flegts den voornaamften inhoud van het zelve mededeelen , dewyl het te uitgebreid was , om het in zyn geheel te plaatfen. Het behelsde kragtige verzekeringen van dit Volk en eenige andere Natiën, om malkander in geval van nood en onvoorzienen aanval getrouw by te ftaan en te helpen; waar by bepaalingen gemaakt waren, in welke gevallen deeze hulp moeft verfchaft worden, en in welke niet. Dit ]aatite was zoodanig in een gekrabbeld, dat de andere Natiën, welke in dit Tractaat begreepen, waren, het niet konden leezen. . Terwyl wy nog bezig waren met het befchou* wen  het WONDERLAND &c. 69 wen dezer gedenkftukken, hoorden wy een ge» roep: De Vorft! De Vorft! Ik liep aanftonds dcrwaard in verwagting van hier wederom iets byzonders te zien, in welke verwagting ik my niet bedroog. Ik zag een kloek kind, het welk een vrolyk en aangenaam , ook teffens goedaartig gelaat had, doch welks gezigt zeer duifter was, in zoo verre, dat het zyne onderdaanen , welke flegts eenige weinige treden ver van hem af waren, niet zien kon; zyne linkerhand wierd vaft gehouden door een klein mannetje , maar die nogthans eene harde en forsfe ftem had ; zyne regterhand door eenen kloeken man ; agter den Vorft gingen twee groote Leyjonkers, zynde de een een weinig grooter dan den ander; deeze waren verfchrikkelyk om aan te zien ; zy hadden de hoofden van luipaarden, op welke twee lange ezelsooren en twee groote bokshoornen geplant ftonden , hunne vingers waren met kromme nagels even als haviksklaauwen voorzien ; zy hadden de Leybanden, aan welke de Vorft liep, in handen, hem voerende, werwaard zy wilden ; onderwyl zongen zy verfcheide liederen , voor welk gezang het volk fcheen te fchrikken en te beven; de mannen, die de handen van den Vorft vaft hielden, zongen mede, doch enkel als E 3 Echo's  7o R E I Z E NAAR Echo's op de flotklanken van ieder vers, het welk de Leyjonkers uitgalmden, en in welke weerklanken de groote en kleine man zeer verfchilden , zoo wel als in de houding van hun gelaat; terwyl de groote man de Leyjonkers met een vriendelyk gelaat aanzag , wierp de kleine een paar dreigende blikken op hen; dit gezang maakte eene rampzalige harmonie; zongen de Leyjonkers, by voorbeeld ; men zal de Bron her/lellen, fchoon's vyands wapens blinken! dan antwoorde de groote man ; en drinken, en de kleine; of zinken, het welk van het volk met een eenparig geroep van; wy zinkenl wy zinkenl herhaald wierd. Onder dit verward gefchreeuw en gezang wierd de Vorft op het Raadhuis gevoerd, daar de Raad vergaderd was. Nu zal het onze tyd zyn, zei myn vriend, om myne zaak voortedragen. Eene ganrfche menigte fcheen tot dat zelve einde daar vergaderd , welker grootfte gedeelte een gefchrift in handen had , op het welk, zoo veel ik over den fchouder van den een en den ander zien kon , met groote letteren gefchreeven was, klagten. Het Raadhuis wat te lang naar 'svolk zin gefïooten blyvende , begon men te roepen : Regt! wy verzoeken Regt! Eindelyk kwam er een  het WONDERLAND &c. 75 ze fchepfels , welke van den Vorft vrienden ook raadslieden, doch van het volk by hunnen regten naam vleiers genaamd wierden , waren daarenboven meefterlyk op het liegen afgerigt, waar van wy in het kort beftek van tyd , dat wy in de kamer waren, overtuigende bewyzen hadden ; waarfchynlyk gebruikten zy die kunftgrepen om den Vorft in een goed humeur te houden : Het donderde op dit oogenblik op eene vreeflelyke wyze , zy echter maakten den Vorft wys , dat het niet dan een veldmufyk was , en toen , een oogenblik daar naa , een bedaard en deftig man in de zaal kwam , om den Vorft te waarfchuuwen, dat 'er in eenen hoek van het Paleis door dit noodweer brand ontftaan was, verzekerden zyhem ,jdat deeze menfch dol was; waar op de Vorft, uit al zyne magt, fchreeuwde; „ Hy is dol ! Hy is dol! Doe hem weggaan!" Terftond zettede men dien waarfchuwer vry ongemakkelyk ter kamer uit. De Leyjonker, die naaft den Vorft ftond , was bezig hem te onderwyzen. Ik dagt, dat hy hem de gronden der wiskunde leerde, dewyl ik hem met een groot ftuk kryt verfcheide kromme trekken op de tafel zag halen; ik verwonderde my daar over , dewyl die trekken, hoe krom ook,echter noch halve cirkels, noch  75 REIZE NAAR noch hoekige lynen waren ; doch myn leidsman zei my, dat men op deeze wys en met die kromme trekken den Vorft in het natuurlyk en burgerlyk Regt onderwees. De fchepfelen , die wy tot nog toe hier gezien hadden , wierden alle met eenen naam hovelingen genaamd ; hoewel ik in verfcheide Diergaarden geweeft ben , ik moet zeggen , nimmer zulk wonderlyk foort van Dieren, en die te gelyk , fchoon zeer gering, eenige blyken van vernuft gaven, gezien te hebben. In eenen anderen hoek van deeze zaal zagen wy verfcheide Infeclen of gekurven diertjes ,* van gedaante als kleine zywormpjes ; zy zaten in byzondere daar toe gemaakte hokjes , in welke neftjes van vederen waren , die men het volk uitgeplukt had; zy maakten eene foort van zyde , die eene fchoone kleur had maar eenen ondragelyken ftank van zich gaf , wanneer men dezelve vap naby befchouwde. Van deeze zyde, zei myn vriend, worden des Vorsten klederen gemaakt; zy ftaan heerlyk, maar zyn niet beftendig tegens de Lucht, ook wordt des Vorften gezicht daar door befchadigd, dewyl zy een fubtiel vergif uitwaaflemt. De kleur van deeze wormpies was van verre wit en zeer blinkende, maar, van naby befchouwd,. hadden  hetWONDERLAND &c. 77 hadden zy eene doffe asgraauwe kleur ; zy fcheenen gewend te zyn op den Vorft naauwkeurig te letten, en op de minfte beweging , die hy maakte, begonnen zy te zingen en te piepen als graskriekjcs. Deeze diertjes gaf men den naam van Hofdichters en Hijioriefchryvers. Uyt deeze zaal traden wy in de Hofkeuken; nimmer heb ik iets deftiger , iets vorftelyker gezien ; want fchoon alle de dienaars derzelver wanfchepfels waren , waren zy echter al. len zoo pragtig gekleed , als kleine Koningen tot den fpitdraajer ingefloten ; zy waren allen even bezig , werkende als of zy de veragfte menfchen waren; het geen hun misftond, was, dat de rnoeften vuile verkenskoppen hadden.Zoudt ge wel kunnen geloven, zei myn vriend, dat deeze koninglyke keuken-handlangers van eene aanzienlyke geboorte en van groot vermoogen zyn ? het is echter zoo; doch hunne verkenskoppen geven genoeg te kennen, dat het hun ne aart is , in den drek te wroeten, en zy tot laage zaken het gefchikfte zyn. Op ' de plaats zagen wy verfcheide hondenhokken , by welke een man, ryklyk in 't goud gekleed , zat; hy was bezig dezelve te voederen en te drelfeeren ; dit verftond hy meefter lyk;  82 REIZE NAAR my beveiligd , dewyl ik als getuige in de zaak betrokken was. De Regters ondervraagden den fchaker, welke rede hem tot deeze daad bewoogen had ? Hy antwoordde ; dat hy genegenheid voor deeze maagd had , en dat het hem toefcheen beter te zyn , dat hy , dan dat een vreemdeling bezitter van dat fchoone meisje ware; dat de vader van de gefchaakte zich niet te beklagen had , dewyl zyn vader hem zoo veel mede ten huweiyk wilde geven , als de oud-rs van den aan haar getrouwden vreemdeling hadden aangeboden hunnen zoon mede te geven , het welk van zynen vader bevestigd wierd. Wy twyffelden geen oogenblik of deeze van hem bygebragte verfchooning, zou niets van de ftrafbaarheid der misdaad wegnemen , en den minften ingang niet vinden by den Regter, maar het viel tegens onze verwagting uit. Zy vonden zyne bygebragte redenen, zoo wel als de aangebooden huwelyksgift billyk , en weezen hem het meisje toe; en fchoon myn vriend zich over dit vonnis beklaagde , en het zelve als tegen de gezonde rede, billykheid en wetten ftrydende uitkreet, het hielp niet ; wy moeften te vreeden zyn en vertrekken. Toen  het WONDERLAND &c 83 Toen wy de zaal van den grooten Raad doorgingen , ftond die op om te Icheiden; een van de Leden zag my fterk aan, en vraagde my , welk eene Landsman ik was ? Ik antwoorde met een diepe buiging; Een Hollander, Mynhcer ! Een Hollander, hernam by driftig, dan zyt gy een van onze befte vrienden! Hier op omhelsde hy my met den hoed m de hand , en gaf my daar naa zulk eene verfchriklyke klap in myn aangezigt, dat my bykans hooren en zien verging. Ik vloog echter zoo fpoedig ik kon uit de kamer , en meende hem dus te ontkomen , maar , hït zy dat ik door den ontvangen flag een weinig bedwelmd was, of dat hy zyne voeten fpoediger kon voortzetten , hy onderhaalde my even buiten de Raadkamer onder bet onophoudelyk roepen, Mynheer, de Hollander! Een onzer befte vrienden! en fchopte my hals overkop van alle de trappen af. Buiten twyfFel zou deeze val my het leven, ten minften myne gezonde leden gekoft hebben, indien er op den grond even voor denonderften trap niet eenige lederen zakken gelegen hadden, op welken myn val gebrooken wierd, en hier door had ik gelukkig geen ander Ietfel bekoomen dan de fchrik. JMyn leidsman was op het zien van myn onF a ge-  H REIZE NAAR geluk als een blikfem de trappen afgevloogen , en vraagde my of ik niet bezeerd was ? Ik antwoorde, dat ik op die zakken gevallen was, welke ik geloofde met vederen gevuld te zyn, dewyl ik my niet het minfte bezeerd had. Zy zyn met wind opgevuld, zei hy; en ftraks zult gyzien, waar toe dezelve gebruikt worden; het zyn Hoftydingen. Zoo draa wy buiten het Raadhuis gekoomen waren, fcheide de Raad, en de Leyjonkers van den Vorft lieten zich aan den ingang van het Raadhuis zien : aanftondg naderde het volk , het welk met een yffelyk gefchreeuw hunne klaagfchnften om booghief, en vertoonde; hier op verfcheenen eenige dienaars , in reisklederen gekleed , welke de met wind opgevulde zakken aan bragten, en aan de Leyjonkers overgaven, die dezelve terftond openden; myn vriend waarfchuwde my , myne vingers in myne ooren te fteeken , en den mond digt toe te houden ; het weik ik zorgvuldig nakwam. Zoo draa de windzakken geopend waren , zag ik eene wonderlyke beweging onder de vergaderde menigte; fommigen 3 die dien wind gretig inaalTemden , wierden , als of zy dronken waren , geheel uitzinnig; zy fcheurden hnnne klaagfchriften in Rukken , zongen eenige victorieliederen , en lie»  94 REIZE NAAR Wy lagchten eens hartelyk om den eenvoudigen waard en drifcigen Zweed ; en na dat wy een weinig gegeten hadden , betaalden wy den Caftelyn , en namen de te rugreize naar het Dorp van mynen vriend aan. Wy wandelden op ons gemak, dewyl de haaft ons thans zoo niet, gelyk in onze reis naar de Rad , noopte : het aangenaam gezigt van het graazige land deed mynen v iend verfcheide aanmerkingen en vergelykingen maken tulfchen dit redelooze vee, en dat, in welks handen zyne zaak geweeft was, en hy beklaagde zich, dat zy by het gebrek van gezigt en gehoor niet ftom waren geweeft ; ik vermyde zorgvuldig dit gefprek , wierp het van langzamerhand op andere voorwerpen en daar het veld en deszelfs bewooners ons oog en oor vervrolykten, zag ik met blydfchap, dat myn vriend zich te vreede ftelde , ten minften hy fcheen zoo; Ik betuigde hem het genoegen , dat ik fmaakte , wegens myne nieuwgierigheid in het befchouwen der wonderen van dit Land voldaan te zien • en dat ik, wanneer het geluk my in myn Vaderland wederbragt, niet nalaten zou , die aan myne Landslieden medetedeelen. Gy moet nog meer zien , hernam hy. Wy zullen zoo draa wy van deezen tocht een weinig uitgeruft heb-  het WONDERLAND &c 95 hebben, een reisje naar het Waterland doen, daar vindt men ook veele merkwaardige zaken. Naa hem hartelyk bedankt en verzekerd te hebben, dat niets my aangenaafnerzyn zoude* vraagde ik , of dat Land ook niet een Eiland was , om dat het den naam van Waterland droeg? doch hy berigtte my , dat ikmyin myne meening zeer bedroog; dat bet den naam van Waterland had , om dat deszelfs voornaamfte gedeelte zodanig door het water omringd was , dat het zelve, indien het vernuft der inwooneren door kunft en vlyt zulks niet verhoed had, eene eeuwigduurende zee en moeras zyn zou ; deeze hunne waterwerken zyn kragtige bcwyzen van hun vernuft en wonderen , die den aandagt van kunftminnaars waardig zyn, door welke zy der zee eenen breidel in den mond leggen, en derzelver woede beteugelen. Zy verdienen dan, hernam ik, eerder den naam van Meefters der zee dan deeze Eilanders. Gy zult my zeer verpligten , indien gy om den weg te verkorten , my by voorraad eenig be* rigt kunt geven van dat Land , en deszeis inwooners. Zeer gaarne , antwoorde by : het Land is verdeeld in verfcheide Landfchappen , welke ieder hunnen eigen naam, en eigen regeering hebben , doch echter allen zoo opregt en naaw  96 REIZE naar mauw aan een verknogt zyn, dat zyte fameti als maar een ligchaam uitmaken. Deszelfs Luchtftreek is vry gematigd en gezond , echter meer in de hooge dan m de laage landen : het heeft van alles overvloed , zoo door zyne eige voortbrengfels , als door den grooten toevloed , welke daar van alle waerelddeelen naar toe gezonden wordt. Deszelfs inwooners zyn dapper, opregt, vernuftig , werkzaam , voor het grootfte gedeelte een gezond hart hebbende, bet welk vatbaar is voor tedere aandoeningen , gaftvry en beftaande van den Vee - cn Landbouw , Viffcheryen, Handwerken , maar voor al van den Koophandel , welke zoo uitgebreid is , dat men zich moet verwonderen, dat zulk een klein Land zich door denzeh'en zoo aanzierdyk heeft kunnen maken , fchoon het aan den anderen kant ook waar is, dat deszelfs luifter veel door de weelde en pragt verboren heeft. Gy geeft my een aangenaam denkbeeld van dat Land en deszelfs inwooners , zei ik , en verdryft in my de vrees , van my by myne aankomft aldaar , door baardfchrappers mishandeld te zien ; zy bezitten volgens uw verhaal het waar caraóter der Helden , dewyl zy te gelyk  het WONDERLAND &c. 9? lyk dapper en medelydende zyn» Zoo is het hernam hy; hunne goedaardigheid gaat zoo ver * dat zy niet alleen nimmer het eerft beledigen j maar zelfs aangedaan leed , wanneer het niet të ver gaat, verdragen; er zyn geen voorbeelden van , dat zy immer uit ftaatkundig belang zich, ten koften van hnnrre nabuuren , hebben zoeken te verryken , het welk ook veel al uit de agting, die zy voor de goede trouw, en den affchrik , dien zy voor het fchenden van hun woord en eed hebben, ontftaat; hoe.klein echter hunne ftaat en hoe gering hunne magt zy, zy zyn nogtans, te lang getergt zvnde f vreelïelyke vyanden, en hebben meer dan eens magtige Vorften doen beven ; zy hebben een affchrik van de flavernye, alles opzettende, om het juk van hunne halzen te weeren. Zoudt ge niet verwagten, dat zulk een volk, zooedelmoedig als dapper , van zyne nabuuren bemind wierd, om deszelfs uitftekend caraóler! Het tegendeel is waar; zy hebben wel vrienden in fchyn , die uiterlyk zich verheugen in hun welzyn , doch in de daad niets meer dan hunnen ondergang zoeken, zulke zyn deeze Eilanders} dit behoef ik u niet zeggen, gy zelve hebt gehoord , hoe zy dè4 Waterlanders misleyden. en mooglyk zullen wy , wanneer wy in het G Wa-  93 REIZE naar 1 Waterland zyn , daar nog meer bewyzen van voor handen vinden. Ik vraagde , of zy ook eenen byzonderen Godsdienft: hadden. Doch hy antwoorde my, dat hunne Godsdienft , ten minften de héérfchende , dezelve van deeze Eilanders was, en dat zy dien zeer eerbiedigden ; het welk hen meermaalen tot een ander uiterfte, namelyk tot Dwepery had doen overflaan, waar van hy my êen kragtig voorbedde verhaalde. Voor eenige Jaaren, ging hy voort, is daar een huuwlyk voltrokken , tulïchen eene zeer Voornaame Dame • en een zeer aanzienlyk jong Heer , welke verbindtenis met regt onder de wonderlyke verfchynfels gefteld mogt worden , dewyl zoo wel de voogden van die Dame als de vryer , op welken die voogden veel invloed hadden , zich met eenen eed vei bonden hadden , dat dit huweiyk nimmer ftand grypen zou , om dat zy vreesden, dat het zelve eenige onheilen met zich mogt flèepen; dan het gepeupel den fpot Rekende met dien eed , vertrapte denzelven , zoo wel als de billyke wetten , door welken zy die voogden allen eerbied ichuldig waren, en drongen , door het verwekken van eenen bykans algemeenen oproer, dit huweiyk door. Schoon het in dien tyd niet on« ge-  het WONDERLAND 9$ gelukkig was , het was echter dodf meineed en oproerigheid geklonken , en ieder diö eenigen eerbied voor Godlyke en menfchelykè wetten heeft, moeit billyk een afgryzen gehad hebben van zulk een fchandelyk bedryf; diÈ niettegenltaande wierd dit huweiyk bykans alom. jaa zelfs van hunne priefters s als doof de Godheid zelve te wege gebragt, uitgebazuind; evert als of die door flinkfche middelen, door ichandelyken oproer, haare bevelen uitvoert Door deeze en andere gefprekken , die tot de inwooners van het Waterland hunne betrek-» king hadden , verkorteden wy den weg , en kwamen, eer wy het zelfs dagten, aan het Dorp en de woning van mynen vriend , alwaar de verflagenheid over het onregt, dat hem beje* gend was , zoo groot was , dat ik niet alleen, maar hy zelve voor troofter fpeelen moeit ,• integendeel juichten zyne buuren, enlagchtenhem hartelyk uit ; hy gedroeg zich als een kloekmoedig man, die het ieet en de rampfpoeden gevoelt , zonder dat men daar van iets kan be ■ merken. Naa eenige dagen deed 'ef zich eene fchoo* ne gelegenheid op f om naar het Waterland te vertrekken ; een vaartuig van onze Eilanders moeft een togt derwaards doen ; myn vriend G 2 ver  IO0 RETZE NAAR verzuimde niet zich \an deeze gelegenheid "te bedienen , om my dat Land naauwkeuriger en meer van naby te leeren kennen, en floeg my dit reisje voor ; in het eerft was ik bevreesd om met dit volk de reis te ondernemen , dewyl ik niet twyffelde , of zy zouden ons handelen; even als die rovers, die ons vaartuig by myne aankomft geplunderd hadden , doch op de verzekering , dat wy hier van de minfte zwarigheid niet hadden , Remde ik den voorflag toe. Wy namen den nodigen voorraad mede , en naa een vriendlyk affcheid van de huisgenooten genoomen te hebben, gingen wy te fcheep. Het was een verukkelyk aangenaam weder ; de windjes fluifterden in de zeilen , en deden ons , daar wy rykelyk half wind zeilden, tameJyk wel fpoed maaken ; de zee was effen en er ontbrak niets , het geen tot onze vervrolyking dienen kon. Naauwiyks waren wy nogtans halver weg, of de Lucht betrok en wierd bekleed roetzwarte wolken , welke te aanfehouwen alleen genoegzaam was, om eenen flegten en bevreesden zeeman , gelyk ik was , den dood op het lyf te jagen : de Zon trok haaren glans weg: de wind begon op te fteeken , en alles voorfpelde ons een onweer ; binnen den tyd van een uur begon  106 REIZE NAAR geRalte en mismaaktheid onze verwondering en aandagt tot zich trokken. Wy drongen door eene groote troep volks , het welk rondom eenige hotiten tenten vergader was , welke aldaar by gelegenheid van eene jaarmarkt gelyk ook in Holland gebruiklyk is, waren opgeflagen ; onder anderen was er eene tent ; in welke vreemde dieren te zien waren; wy traden daar in , niettegenftaande de vreesfelyke ftank, welke doorgaans die tenten bykans ondragelyk maakt ; eenige kleine dieren maakten eene zoort van dans met wonderlyke grimiiiatfen rondom eenen Leeuw, eenen wolf en eenen vos; de Leeuw fcheen te flapen, terwyl de wolf en de vos elkander begrimden , en naar elkander beetten , doch zonder elkander veel te befchadigen,■ de wolf beet nu en dan den Leeuw in de poten, het welk de vos insgelyk deed 9 en wanneer de Leeuw fcheen te ontwaken , of begon te brullen , dan likte hem de wolf, en liefkoosde hem , terwyl de vos als met zy ne oogen hem wilde te kennen geven , dat de wolf hem beledigde en hy dien ftraffen moest, dit had geen ander gevolg dan dat dit Dier hen beide eens over zyde aankeek, en wederom zich nederlei om te rusten Gy kunt zei ik tegens mynen vriend , hier uit de edel-  het WONDERLAND &c. 107 moedigheid van den Leeuw kennen , als die zich niet Hoort aan de vergrypingen van zyne makkers. Ik weet niet, antwoordde hy , of deeze rust hem niet fchadelyk zou kunnen zyn, dewyl zyne buuren ook tanden en klaauwen hebben , en niets toetevertrouwen zyn; geloof my, de wolf zou , indien hy daar toe eene goede gelegenheid zag , dien Koning der Dieren zeer ligt de keel afbyten , want hoe valfch de aart der vosfen is , die van dit foort van wolven gaat die ver te boven ; indien hy hen al niet wilde beledigen , hy moert hun ten minften zyne fcherpe nagels en tanden eens toonen , en zyne oogen openhouden , zy zouden dan de ftoutheid niet hebben van hem te byten. Zoo draa wy buiten de tent gekomen waren , gingen wy langs eene rey Galanterie en Neurenberger kraamen, welke veele merkwaardige zaaken te koop hadden ; onder anderen zagen wy in eene derzelver weergalooze verrekykers; de koopman verzekerde ons , dat zy van eene nieuwe uitvindig waren , en er geen by derzeiver deugd haaien kon ; hy had van dezelve tweederlei foort ; met de eene kon men uit het Wonderland tot vlak in deeze ftad zien , en zelfs naauwkeurig onderfcheiden , wat er in de  io8 REIiTE naar de fcheepen der Kooplieden geladen wierd; met de andere kon men het zelve uit hef Springerland ontdekken ; zy waren van een byzonder wonderyk maakfel , en eldarder volkomen gelyk , uitgezonderd dat die, welke in het Wonderland gebruikt wierden , gouden guinjes in plaats van gefleepen glazen hadden , daar de anderen , welke in het Springerland tot dat zelve einde dienden , van louilen voorzien waren; de koopman noemde dezelve Staatsverrekykers. Deeze man liet ons vervolgens eenige doosjes zien , welke van zilver waren , doch zoo ongemeen klein dat men cezelve naauwiyks kon aanvatten, en de honderd flegts de zwaarte van eenen rdollandfchen ftuyver hadden ; in deeze doosjes , zei onze koopman, bewaren de inwooners van het Wonderland hunne opregte vriendfchap en goede trouw • zy zyn zeer handig en beflaan niet veel plaats in de zak , wanneer men al genoodzaakt is, die by zich te Reken. Naast deezen ttond een boekekramer; de liefhebbery , die ik altoos voor het leezen gehad heb , deed my eenige nieuwe werken , welke hy zeide , eerft onlangs uitgekoomen te zyn, doorfnuffelen j derzelver inhoud van veel belang zynde , twyffel ik niet of myn lezer zal my verlchoonen , dat ik hem met het opgeven der  het WONDERLAND &c. 117 ben kunnen zien, en zy in geen beteren ftar.t was ; gy zoud u over haare fchoonheid hebben moeten verwonderen. Dat kan ik zeer gemakkelyk begrypen , antwóorde ik grimlagchende eene vrouw van dien ouderdom moet zeer fchoon zyn, Spot 'er niet mede, hernam hy , zy is in der waarheid de fchoonfte van het gantfche Land, en zy is nog in Raat om door haare bevalligheid de harten der grootfte Vorften zoodanig in liefde te ontfteeken , dat zy niets zouden ontzien, noch zich eene gelegenheid laten ontflippen, om dit Juweel des Vaderlands magtig te worden. Ik bezag het Lufthuis nog eens naauwkeurig van buiten, en zei tegens mynen geleider; wat is alles even fchoon en evenredig naar de orde gebouwd ; ik kan my niet herinne. ren ooit zulk een treffelyk huys gezien te hebben ; het is allen lof waardig : Dat is het ook, hernam hy; jammer is't maar , dat de muuren niet dik genoeg zyn , en zulken, die fcherp van gehoor zyn, alles kunnen verftaan , wat daar binnen gefproken wordt; hier zyn twee mannen , een van het Wonderland , en een van het ,Springerland, die zeer icherp van gehoor zyn , deeze luifteren gedurig aan deeze muur , en vertellen dan het geen zy H 3 g«"  JlS REIZE NAAR ■ gehoord hebben aan hunne Opperhoofden, en dit baart veeltyds veel nadeel. Wy wandelden naar eene bygelegen kerk , welke in onzen weg ftond, dien wy infloegen om het ander Paleis 's Lands welvaaren te be« zigtigen ; zoo draa wy in den Tempel waren zagen wy eene menigte fchilderyen , waarmede de wanden en pylaaren opgefierd waren. Ik vraagde , of men hier te Land de kerken tot marktplaatfen van kunftftukken maakte ? Doch my wierd geantwoord , dat het wapens waren, welke tot niets anders dienden , dan om den aanfchouwer te verzekeren, dat de overledene, voor wien dit wapen aldaar gefteld was, van eenen deftigen afkomft was. Heeft men hier vraagde ik weer, geene gedenktekens, opge rigt ter eer van zulke mannen, die zich door hun, ne edele daden onfterffelyk gemaakt hebben ? Zeker hernam hyj flaa uw oog flegts op dit graffieraad ! Dit heerlyk gedenkftuk is door de Edelmoedigheid der Statelyke Lyf wagten ter eer van de Dapperheid opgcrigt hier is een dier oude Helden begraaven , die ftaalen tanden i hadden , voor welken de Doggen beefden. Men heeft 's Lands vlag met hun bloed befprengd, I maa.i nimmer heeft men die , zoo lang zy leefden 3 met drek bezoeteld en fmaadheid kunnen aan '  het WONDERLAND &c. 119 aandoen. Ik Rond met aandoening te ftaroogen op zyn marmeren beeldtenis. Deeze beeldtenis, zei ik, is met recht in de Tempel geplaatR , want zy is heilig ; men moert hier geduurig eene lykreden ter zyner eer by zyn ge -"enkteken houden, en de dappere daden dier Helden, en hunnen verkreegen roem, met de treffendfte kleuren voor het volk afmalen, dit zou indien 'er hier , gelyk gy my gezegd heb, nog helden zyn, hunne edele ziej gevoelig maken , en het vuur der dapperheid in volle kragt doen branden. Het was reeds laat op den middag , toe wy aan het Paleis 's Lands welvaaren kwamen. Het was. volgens het zeggen van mynen vriend, het voortreffelykfte gebouw van het gantfche Land. Ik ftond opgetoogen over deszelfs hcerlykheid; de bouworde was treffelyk , en de rykheid en kuft fcheenen om ftryd naar 1 den voorrang te dingen ; het was geheel van marmer en van eene uitgeftrekte en ongeloofbaare grootte, ruftende op twee ryen pylaaren , welke zoo veele fonteinen waren, die in daar toe gemaakte marmeren bakken hun water wierpen. Het Paleis zelve had vyf verdiepingen, ieder van eene byzondere bouworde; de benedenfte verdieping was eigenlyk de gewoone wooning van het H 4 oude  124 RE-IfZE NAAR handelwyze van den eenen gepreezen , en van den anderen gelaakt , het welk het gewoone lot der Grooten is; zy geraakten over' dit onderwerp in eenen hevigen twift, trekkende ieder zyne ftreng zoo ftyf het hem mogelyk was. Jk vraagde mynen vriend , of hy wilt, welke man tot onderwerp van dit gefprek ïtrekte ? en hy antwoorde my, dat zy van den Schipper van 's Lands jagt fpraken, dat die Heer een zeer goedaartig man was , jaa mooglyk al te goed ; dat hy veele vrienden en ook veele vyanden had , en dat hetgeen de laatften tot zyne befchuldiging bybragten, was, dathy, wanneer het donker weer was, niet te wel voor uit zag; vervolgens fpraaken zy van het Paleis dat wy dien middag gezien hadden, doch naauwelyks begonden zy hier van te reppen, of een man met één oog , het welk vreesfelyk uitpuilde , en twaalf lamme armen , fprong voor den dag , en maakte door zyne beweging zulk eenen wind als of alle de deuren en venfters open gezet waren ; een ieder van koude rilde. Hebt gy niet bemerkt, fchreeuwde hyj rampzalige Landslieden ! dat dit Paleis naar zynen val neigt ? Nog eenige oogenblikken , dan is het met dit Paleis en met alle deszelfs Fonteinen voor eeuwig gedaan ! ziet gy niet, dat 4*  het WON'DERLAND &c. 125 de overheerlyke en koftelyke Fabriekfonteinen bykans uitgedroogd zyn ! Binnen korten tyd zullen zy geheel vervallen, en dan, geloof my; dan is het gantfch Paleis geen duit waardig. Gy lieden ziet dit dagelykfch zonder het te zien, en zoo lange gy nog geen gebrek aan water hebt, verwaarlooft gy deeze onfchatbaare Fonteinen. Gelukkig Vaderland! dat ik alleen myne doordringende oogen geveftigd hebbe op de gevaaren , die u dreigen ! Het herftel van dit alles is voor my gefpaard; en, vervolgde hy driftig, ik zal het uitvoeren, indien myne han. den nog eenige kragt hebben. Sommigen van het gezelfchap , fchoon allen daar in toeftemden dat deeze Pylaaren veel van hun water verlooren hadden, lagchten om defnorkery van deezen eenoogigen windmaker ; doch anderen vraagden hem of hy eene goede mooglykheid zag om dit gebrek te herftellen ! Buiteu twyffel! fchreeuwde hy ; buiten twyffel ! en ik wil wel zoo nederig zy om u de wys te zeggen , op welke ik dat Wonder van behoudenis zeker zal uitvoeren ; ik zal de waterleidingen > die op de Koophandelfonte:nen aanlopen , en dezelve van water voorzien , los maken , en die vafthegten aan de Fabriekfonteinen. Hier op ontftond een algemeen geichater , en na dat eeni-  126 REIZE NAAR eenige hem uit goede meening gezegd hadden , dat dit plan verkeerd was, want dat buiten de onmooglykheid om het zelve uittevoeren , het meer Rhaade dan voordeel zou aanbrengen , dewyl. aan één Koophandelfontein meer gelegen was , dan aan fes Fabriekfonteinen , vertrok hy met een geraas , gelyk aan dat van eenen hollenden wagen , en niemaed fcheen over zyn vertrek misnoegd te zyn. Des anderen daags gingen wy wederom vroeg op weg , wy waren, ongevoelig voort wandelende , naauwiyks gekoomen tot de plaats, alwaar het Paleis 's Lands welvaaren Rond, of onze aandagt wierd opgewekt, door een ontzaggelyk geraas, het welk door eene verdeelde menigte verwekt wierd ; daar by gekoomen z) nde , zagen wy eenige vreemdelingen , inwooners van het Wonderland , eenige uit het Springerland , ook verfcheiden, welke ons onbekend waren , doch eene bruine kleur en een vaUch gezicht hadden , bezig met de pylaaren van den Koophandel aftezagen ; dit werk was het eerR begonnen door de inwooners van het Wonderland , en dewyl deeze in die vervloekte baldadigheid niet gefluit wierden, warende anderen op hun voetlpoor gevolgd, v De Eilanders hadden om in dit werk onge- Roord  het Wonderland &c. 131 zy zyn het, die de Pylaaren kragt hadden kunnenjbyzetten, en van hunne Goudfteenen eenen muur om dezelve maken , welken alle derzelvers fchenders had kunrten afweeren ; zy zullen mooglyk ongelukkig zyn , en door het Verliezen hunner Goudfteeenen üitteeren, doch dit verlies is herftelbaar 5 wanneer deeze bronnen ongefchonden blyven, zullen onze inwooners hunne kragten niet alleen behouden maar dezelve verdubbeld zien ; zy zullen door dit water; hunne Goudfteenen j hoe klein die nu zyn , doen aangroeyen ; zy zullen kinderen voordbrengen , die door het voorbeeld van deeze rampzaligen geleerd , dien fchat zullen weten te waardeeren, en tot? het befte van dit gebouw en het gantfche Vaderland aanteleggen. Het voorwenden , dat die roof - en fchenzieke Eilanders niet vöorneemen dit Goddelyk Paleis nedertewerpen , is een ontegenfpreeklyk bewys of van de krankzinnigheid of kwaadWilligheid deezer lieden ; ziert wy' niet met fmart, dat zyonze Pylaaren zoeken aftezagen? hebben wy meer bewys nodig van het gevaar daar wy in zyn ? Men beroept zich op hunne vriendfchap , maar welke is die 1 een vriendfchap , die alleen in woorden beftaat < I2 die  i32 REIZEnaar die al'eenn op hu-me bv zonden belangen ge grond .s; eene verioekte vriendfchap » die ons altoos nade i er gewe ft is dan de haat onzer vyanden ; welke bewyzen heeft men van hunne liefde , van hunne goedwilligheid tegens ons ? Toen de verfchriklyke Dwingeland deczer Natie , haare kragt en regtvacrdigen afkeer van alle flaaffcheid gevoelende , naa eeni" ge jaaren ftilftand, de wapenen weder opvattede , heeft toen , Mynheeren ! hunnen Vorft niet aan dien Dwingeland eene hulp verfchaft, die hy ulieden , zyne zoogenaamde vrienden, geweigerd heeft? Ik moet meer zeggen; toen ons Vaderland aan dat Eiland op het fterkft verbonden en hunne fchepter met onze pylen in eenen band gevlochten was ; toen wy voor hun het harnas hadden a mgefchooten ; het mes, dat tot hunne flagting gefleepen was, van hunne keel rukten , en wy met elkander en voor hun eenen fterken vyand te beftryden hadden , toen zelfs zouden zy ons aan hunnen vervloekten nyd, fchoon tot hun eigen nadeel opgeofferd hebben ; moeften wy niet met een en twintig mannen tegens bykans honderd gewapende Springers ftryden, en bleeven hunne drie en dertig krygslieden, tot welker byftand ons volk gezonden was, niet van ver-  het WOND"ERLAND &c. 133 verre en flegts aanfchouwers van bet gevegt, het welk wy , indien zy fjegt zoo opregt en edelmoedig als fterk, zoo dapper als grootfprekend geweeft waren, zouden gewonnen hebben i daar wy nu naa den dapperften tegenItand roemrugtig moeite wyken. Men durft hier van hunne dankbaarheid fpreken ! Wie kent hunne geaartheid niet ? Wanneer wy hen , door rampen en ellende afgemat , en bykans levenloos , met ons bloed laafden, en hunne kragten vernieuwden , zouden zy die blymoedig aanwenden , om ons het hart te pletteren te trappen. Welken dank bewees ons hunne Vorft , die als een, weerioos meesje van gieren vervolgd en nagejaagd , in onzen fchoot zynen toevlugt nam, en door ons gekoefterd en opgekweekt wierd? Helaas ƒ de Natuur zelve beeft op het herdenken van zyne fnoode en vervloekte ondankbaarheid ! naauwiyks was de befchermende hand , die hem bedekt had voor de {lagen zyner vyanden , van hem opgeheeven; naauwlvks had hy zyne vervolgers verpletterd , of hy fchude alle dankbaarheid , alle opregtheid uit , en tragtede zyn moordgeweer te ftooten in de weldadige borft, die hem in zyne rampzalige ballingfchap gelaaft had. Schitterde onze 13 Goud-  194 R E IZE NAAR Goudkuft hem niet zoodaanig in de oogen , dnt hy voor de meróehlykheid verblind ons dezelve wilde ontweldigen ? Kan de gantfche Weftkufr niet getuigen , hoe zyne boosaartige en bloeddorftige hand zonder de minfte oorz?.?.k o\> haaren oever het vuur des oorlogs Ontftak ? 't is waar op onze klagten gaf hy eenige goede woorden , en verontfchuldigde deeze ongeoorloofde handelwys als buiten zyn laft en weten gefchied ; maar het bleef by woorden , en zy dienden nergens anders toe, dan om ons te overtuigen , dat de valfcheid by de ondankbaarheid in zynen boezem woonden. Zou ik alle de bewyzen aanhalen, Mynheeren ! die voorhanden zyn, om u te overtuigen , dat de Eilanders de laatften zyn, opwelker vriendfchap , op welker woord en beloften, wy ons moeten vertrouwen , ik zou niet meer dan eene waarheid bewyzen , welke ulieden alleen bewuft is. Dat dan het belang van eenige byzondere voor het algemeene belang van, het lieve Vaderland wyke ! Deeze myne broederen , onze Moeder zelve, welker wacht gylieden waarneemt, verwagt dit van u j indien uwe ooren voor ons verzoek, en uwe oogen voor het gevaar geflooten waren , zoudt  het WONDERLAND &c. 137 de , dat zyn vyand met den hamer zynen Reel en misfchien ook zyne leden zou beuken, dat 'er de fpaanders zouden afvliegen; hierom befloot hy zynen Rok goedwillig overtegeven , na dat hy met denzelven den Eilander gedreigd en eene beweging gemaakt had , als of hy hem de ribben aan Rukken wou liaan, om te toonen , dat het hem aan geen moed ontbrak. Men verhaalt, dat hy door het overgeven van den Rok een fcheur kreeg in het luifterryke kleed , dat hy aan had; de beweeging onder het vergaderde volk was groot, en hunne oordeelvellingen over dit geval zeer verfchillende ; de meeften riepen ; nu is het nog erger; het kleed de iur van de Natie gefcheurd! Nu zullen die rovers , noch anderen , eenigen eerbied of agting voor ons meer hebben! Wat zwarigheid zoude het geweeft zyn , indien er al eenige fpaanders van den ftok door wederzydfche flaagen waren gefprongen? Wanneer hy eindelyk zich niet langer kon befchermen , dan had hy niet meer te doen, dan nu gedaan is, namelyk den ftok overtegeven ; dan was men, ten flimfte, in dezelve omftandigheid , en men had getoond , dat fchoon ons de kragt ontbrak , het oude heldenbloed in onze aderen fpeelde. Wie zal I 5 kun-  138 REIZE naar kunnen gelooven , dat die Helden , die onze vyanden deden beven . uit onzen fchoot- ge» bonren zyn ? 't Is waar; de ftok zou mooglyk zeer gefchonden geweeft zyn ; doch , indien men daar voor vreeft , dan moeit men hem niet voor den dag halen , maar in de eene of andere kast weg fluiten; en aan onze koophandelpylaaren is meer gelegen , dan aan ee^en enkelden ftok. Zommigen gromden , dat men den Waterlander maar alleen den fleel en niet den geheelen hamer tot verdediging der Pylaaren had mede gegeven , en beklaagden het zeer , dat men hier de Staats verrekykers ook niet gebruikt had , om te kunnen zien , dat een fterker gewapende Eilander den Waterlander ts gemoet trok. Anderen zeiden , dat de gewapende Waterlander zeer voorzigtigd gehandeld had, daar in het voorbeeld volgende van krygsmannen met beleid begaafd , die liever den te magtigen vyand willen ontwyken , dan zich zeiven te trotsch te laten vernielen ; dat hunne magt te klein was, om veel afbreuk te kunnen lyden , en dat het te voorzien geweest was , dat hy, met eenen dollen kop willende vegten , zonder ftok en met eenige gaten in het hoofd was tehuis gekomen , daar men nu hem;en zynen ftok by eene  het WONDERLAND &c. 130 eene audere gelegenheid weer kon gebruiken. Dan verre de meeften riepen hier tegen aan; dat 'er tuffchen een gevegt te ontwyken , en zich zclven en zyne wapenen overtegeven , een g root onderlcheid was , en dat hy de eerfte niet zou geweeft zyn, die met eene geringe magt eene grootere geklopt had ; dat, fchoon hy eenige wonden bekoomen had , hy op deeze wys gelyk nu altoos den ftryd had kunnen eindigen ; en dat in geval hy en zyn ftok in de loop gebleven wafen men dit verlies gemakkelyk had kunnen hei ftellen, en dat ten minften dan het luifterryke kleed, het welk hy aanhad , en de Natie toebehoorde , ongefchonden zou gebleeven zyn. Eenige bygelovigen vervulden de plaats met een geroep ; dat zy het geraamte van dien kloekmoedigen en dapperen Ruiter , van welken ik boven gefprroken heb, tot driemaal toe, zoo deerlyk in zynen grafkelder hadden hooren zugten , detde kerk daar van weergalmde. Door dit voor-en tegenfpreken van den gewapenden Waterlander raakte de menigte zoodanig in beweging, dat wy voor een oproer vreesden , en door het volk heen brekende , fpoedig naar ons Logement keerden. Onderweg zei myn vriend tegens my; fchoon ik  Ï40 REIZE NAAR ik my niet als fcheidsman in deezen twist ftellen wil, moet ik högtans bekennen , dat dit geval u geen te beftig denkbeeld van de dapperheid deezer Natie kan inboezemen ; maar gy zult u nog kunnen herinneren , hoe ik u verhaald heb , dat hier ook gebreken plaats hebben , welke gantsch niet ftrooken met de anderfints loffelyke eygenfehappen van dit Volk; men heeft hier een huis , het welk men het huis der gedjsin'ewisfeling noemt ; dit is een flegt huis , en "indien het tot den grond geftegt wierd , het zou des te beter zyn. Wy zullen het van daag nog gaan bezigtigen. Wy bleven dien gantfehen middag uitruften, dewyl- wy door het ftilfraan en het gedrang op dien voormiddag vermoeid waren , en gingen tegens den avond naar dit huis- Indien ooit eenige woonieg den naam van een Toverpaleis verdiend heeft , zoo was het deeze ; en hier gefchiedden wonderen , die myn Leezer naauwiyks zal kunnen geloven: Wy traden in een beneden vertrek , het welk men de nodige w'sfeling noemde; hier zaten zommigen agtbaare mannen eenige vergulden ezels in de wetenfehappen te onderwyzen , welke voor dezelve zoo weinig vatbaar waren , dat zy van het geen hnnne leermeefters zet-  het WONDERLAND &c. 141 zeiden , niets begrepen , en er ook niet naar luifterden naa eenige oogenblikken ftond een dier agtbaare mannen op met eene deftige houding , en ondervraagde de langon'ge leerlingen , welke nergens op willen te antwoorden , ten zy de andere onderwyzers door tekenen en woorden hun het gcëischte antwoord voor zeiden. Eindelyk wierden zy met een lauwrierkans bekroond , en men hing hun een groot papier om den hals , het welk hier een Bul genaamd wierd ; op dit oogenblik krecgen zy eene menfehelyke gedaante , en men groettedehen als Doftoren fchoon'zy inde daad ezelsibleven. Deeze gedaantewisfeling droeg hier den naam van pr.moveeren, en myn leidsman zei , dat dit alleen gefchiedde, om dat zy verguld waten, en hunne meefters ryklyk van hunne gouden vagt mededeelden. Ik wil gaarn bekennen , dat ik met verontwaardiging zag , dat men den groenen eerkrans ook aan ezels uitdeelde, en de wetenfehappen ten prooy van deeze onwetende fchepzels gaf. Ik dagt, zei ik, dat men hier de wysheid regt wilt te fchatten , maar ik ondervind het tegendeel. Men leeft 'er niet aïtyd dus mede , hernam myn vriend; alleen vergulden ezels genieten dit voorregt; zy moeten geleerd zyn, om  i42 REIZE NAAR om dat hunne vagt dat v'ereyscht, enzyveeltyds aanfpraak maken op ampteri , tot welke geleerdheid vereischt word; ; en hunne onderwyzers kunnen hun den Lauwerkrans niet weigeren , om dat men hen daar voor rykelyk betaalt. Die or derwyzers zyn dan , zei ik , laage zielen , die de agting , welke ieder voor de geleerdheid hebben moet , door hunne hebzugt ichandelyk verminderen Uit dit vertrek tiaden wy in een ander, voor het welk gefchreeven ftond Het Zeeweezen. Hier zagen wy eenen man gekleed in een deftig met goud beleid kleed , die bezig was eenige mannen te onderwyzen , hoe zy met den ftrydhamer moeften omgaan ; in het begin had hy verfchnkiyk vee) moeite , om hen den hamer te doen vasthouden, en hen de nodige exercitiën te doen verrigten ; hy leerde hun met den zeiven zekere Hagen aan hunne tegeniTrevercn toetebrengen , en die hunner vyanden te ontwyken ; hoe zy hun krygswapen nu linksch dan regtsch moeften wenden , en meer andere zaken , welke die, die het gebouw V Landsweivaaren moeften be, fchermen, noo.^akelyk moeften weten. Toen zy eindelyk het nodige onderrigt bekomen hadden, en de handgreepen grondig kenden , mar-  het WONDERLAND &c. 143 marfcheerde hy met "zyne leerlingen naar het ander eind van het vertrek , het welk zoo groot was, dat ons oog naauwiyks deszelfs einde kon bereiken. Hier onderrigt men , zei myn vriend, die knaapen , om met geen onkundigen zaaken van het uiterfte belang te onderneemen. En gy , hervatte ik , durft nog zeggen, dat men dit huys tot den grond moeit flegten ! Verfchoon my, dat ik hier in niet met u overeenftem ; al was dit huys tot geen ander nut, dan het geen wy hier zien , zoo is het lofwaardig; wat is 'er noodzaaklyker , dan dat men , fchoon buiten nood , bekwaame mannen maakt, die in tyd van nood het Vaderland van dienR kunnen zyn ? Zoo is het, hernam hy; doch fchort uw oordeel op , tot dat zy wederkoomen. Ik wagte met ongeduld naa de wederkomft van den leermeefter met zyne leerlingen ; zoo draa hy weder aan dien kant, alwaar wy Ronden , gekomen was, kwam 'er een uit eenen anderen hoek , en riep 'met eene harde Rem ; mannen ! gylieden wordt bedankt voor uwen dienR ! Op dit oogenblik vielen hun de wapens uit de handen, en zy verdweenen als eene fchaduwe. De  R E JZE NAAR De Hemel behoede ons! fchreeuwde ik vol fchrik en verwondering; nu is alle moeyte van een leermeerfter verlooren 1 De leermeefter zelve fcheen hier over gantfch niet in zy fchik, en riep : Wat helpen nu alle myne onderwyzingen ! nu ik dit volk zoo ver gebragt heb, dat zy van dienft zouden kunnen zyn, zyn ze in een oogenblik verdweenen ; en wanneer ik wederom naar het andere einde van het yertrek moet marfchecren, zal ik mooglyk wederom; een party lomperds onder handen krygen. In de daad, een oogenblik daar naa Kwam dezelve, die door zyne ftem de vorige geo-ffenden had doen verdwynen , en riep met een dringend geluid; Mannen! marfcheert naar het ander eind van het vertrek ! Waar mede ? fchreeuwde de ondcrwyzer driftig , of denkt gy , dat ik het volk zoo gaauw kan doen opdagen , als gy ze kunt doen verdwynen ? Dat is uwe zaak, antwoordde de ander; maak dat uw volk gereed is en maricheer af ! hier op vertrok hy: De leermeefter ging aan de deur van het vertrek , en riep zoo hard hy kon : Mannen! wie gaat er mee ? Ik marfcheer weer naar den overkant ? Ik dagt , dat dezelve die ik had  het WONDERLA ND &c. 145 had zien verdwynen , nu wederom te voorfchyn zouden komen , maar ik wierd in myne verwagting bedroogen ; 'er kwaamen eenige lompe fchepfels , die naauwiyks den eenen voet voor den .anderen wiften te zetten , en niets van de handteering van den ftrydhamer verftonden. De leermeefter moeft hen met even veel moeyte gelyk zyne Voorgaande leeringen uk exercitiën leeren , eer hy in ftaat was om den overkant met dit volk te bereiken. Naar myn oordeel, zei ik tegens mynen vriend, heeft men niet welgedaan, de eerfte gcoeffende kaerels aftedanken, dewyl de onderwyzer dan geen moeyte zou gehad hebben , om deeze te leeren, en zyne disfipelen binnen korten tyd in ftaat zouden geweeft zyn om anderen te onderwyzen. Dat niet alleen ,': hernam myn vriend , maar 'er is ook een groot gevaar by; indien de vyanden beluft waren, om deeze mannen , die c3TgenIyk gefchikt worden om het zeeweezsn te beveyligen , aftekloppen, en te vernielen, dan hadden zy niet meer te doen, dan zoo draa de leermeefter met zyn volk nog aan deeze zyde van het vertrek was," hun op het lyf te vallen, en ik ben verzekerd , dat twee van hun vier van deezen zouden wegjagen, dewyl zy dan met den ftrydhamer nog K niet  6 REIZE NAAR nen voor onze oogen, anderen verboren voor altoos hunne aangenaame gedaante en bloeyende gezondheid, terwyl zy overal de fchandelyke en fmadelyke tekens van hunne onbezonnenheid met zich moeften voeren. —- Ik barfte uit in traanen, en verliet dit naar vertrek op het oogenblik; wordendedoor mynen vriend gevolgd, diemy, zoo veel hem mogelyk was, zogt te doen bedaaren. Is het mooglyk, riep ik uit, dat de vervloekte geldzugt deeze fchandelyke en vernielende volkspeilen zoo ver kan vervoeren, dat zy zich durven onderwinden de bloem der jongelingichap te vernielen ! Gy zult u, hernam myn leidsman , daar zoo zeer niet over verwonderen, wanneer gy weten zult, dat deeze fnoode monsters ten grootften deele zelve zich door geldzugt dus wanftaltig en ongelukkig gemaakt hebben ; eertyds waren zy beminlyk; hun gelaat was zo fchoon als onfchuldig; zy hadden den dienft der verblmding niet nodig om hunne gebreken te bedekken, dewyl zy die niet hadden ; in tegendeel was er op den aardbodem geen heerlyker fchepfel, en dat de volmaaktheid der Engelen nader kwam dan deeze. De verleiding heeft hen voor eene geringe belooning dus mismaakt, en ..... ♦ Ik bid u, viel  'het WONDERLAND &c. 15 den van het zelve pronkten ; een groote , lompe kaerel, wiens aangezicht door eene menigte puiRen en eene vuurrode koleur zoodanig misvormd was, dat hy eer een wanfchepfel dan een menfch geleek, fprong voor den dag, met eene houding van beleefdheid, welker gemeenzaamheid eer beledigend dan aangenaam was ; wan zal er van de Heeren hun dienft zyn , fchreeuwde hy met eene holle Rem ? Niets, vriend, antwoorde ik; wy zyn reizigers , en hebben geen glaswerk nodig. Wees op uw hoede , beet myn vriend my in het oor ; hy is een tovenaar , die doorgaans de vogtige ChymiR genaamd wordt. Ach, lieve Hemel ! dagt ik , dan ben ik bedorven 1 wie weet wat dat puiftig aangezigt van my maken zal ! myn leidsman trok my zagtjes ter zyde',' en plaatfte my op eenen oude gebrekkelyke Roel, zeggende; zie nu, hoe die kaerel de gegoedRe burgers ruineeren , en voor eeuwig rampzalig maken zal ; hy kan door zyne vervloekte kunft alles vloeybaar maken, en zoo er één op de waereld is, die het goud drinkbaar maken kan, zoo is het deeze. Het leed niet lang, of eenige mannen van eenen verfchillende ouderdom traden binnen, welke door den puiftigen meeRer van dit vertrek  16 REIZE NAAR trek op dezelve wyze als wy aangefprokeri wierden ; zy gaven hem een ftuk gemunt zilver , het welk hy terftond in een vogt veranderde , en het hun in de keel goot ,* in het eerft maakte het hen vrolyk, en deed hen over alle onderwerpen fpreken met eene meesteragtige houding , Plet was verwonderlyk om de kragt van dit vogt uit hunne gebaarden te zien en uit hunne gefprekken te hooren; een deftig man , die met een aanzienlyk ampt begiftigd , zich op niets dan het heil van het Paleis 's Lands welvaaren moeft toeleggen , wierd in eenen gemeenen liedjeszanger veranderd, en zong zonder de minfte fchaamte voor ons of anderen te hebben, een flordig en vuil ftraatliedje; tegen over hem zat een rentenier , die in eenen eerffen ftaatsdienaar veranderd wierd , en zoo diepzinnig over den ftaat van gantfch Europa tegens eenen naaft hem zittende kledermaker redeneerde , als of hem de geheimen van alle Cabinetten bekend waren, en de Vorften hunne geheimfte raadflagen hem bekend gemaakt hadden; hy voorfpelde veldflagen , zeebattailjes, ondergang en opkomft van Ryken en Vorftendommen, op zulk eenen beflisfende trant, als of hy het lot derzelver onfeilbaar in handen had ; veelen wierden  het WONDERLAND &c. ïf den in geleerden veranderd, en fpraken op eene rampzalige wys over wetenfchappen, van web ke zy de minfte kunde niet toonden te hebben ; fommigen roemden op hunnen moed 9 anderen op hunnen rykdom , niettegenftaande hunne toehoorders van het tegendeel overtuigd waren ; kortom er was niet één , die niet van ftaat of hoedanigheid veranderde. De opzigter of baas fchonk hun onophoudelyk zyn betoverend vogt , het welk ik bemerkte ook deeze fchadelyke eigenfchap te hebben , dat hoe meer men het doorzwelgde hoe meer men naar het zelve verlangde , en lokte hen eindelyk met het zelve in een ander vertrek, naast dit grenzende, en alleen door een dun papieren befchot daar van afgefcheiden; wy volgden hen, om te zien, hoe het met deeze ongelukkigen zou afloopen. Boven den ingang van dat vertrek ftond met zwarte letteren gefchreeven. Het vertrek der Dron* kenfchap. Zo dra deeze arme menfehen daar binnen waren , wierden hunne zinnen geheel verbyfterd, en zy verboren alle de eigenfehappen van een redelyk weezen 5 eerst wierd hunne menfehelyke gang belemmerd, en zy ftruikelden de een tegen den ander , tot dat zy tegen den grond vielen , en op handen II. Deel. B en  het WONDERLAND &c, g ander naast gelegen , in het welk wy ook traden, om te zien, hoe het met deeze rampzaligen zou aflopen. De muuren van dit vertrek waren ilordig verfierd met werktuig en, by het geringfte en veragfte foort van menfehen gebruiklyk , mit welke die genoodzaakt zyn, onder den laft van een zwaaren arbeid , een fober ftuk brood te winnen; hier en daar vond men eene menigte bedelaars nappen ; de vloer was vuil en ftinkende, leggende in de hoeken van deeze fpelonk eenige bosfehen muf ftroo, om den bewooners derzei ve eene ellendige ruft te verfchaffen. Naauwelyks waren wy den ellendigen hoop tot in dit akelig verblyf gevolgd , of een oud mager en ongehavend wyf, welke het Gebrek genaamd wierd , kwam te voorfchyn; meen gelykende naar een fpook dan eenig menfehelyk fchepfel was haare gelaat alleen genoeg om haare aanfehouwers te doen fidderen; haar dor en ramlend rif was omhangen met eenen vuilen zake; in haar regterhand had zy eenen ysren geesfel, met welken zy niet alleen de onbedagten alles verteerd hebbende zwynen teisterde , maar ook met denzelven woedende op de onfchuldige vrouwen en kinderen aanviel , en die niet tegenftaande hun bitter fchreyen en B 3 da  2ft REIZE NAAR en de betuiging hunner onfchuld , onmenfcheJyk havende ; ik nam de vryheid om het monfler te fmeeken die ongelukkigen te fpaaren, eo haare rampen niet te verzwaaren , doch het woedend fpook was doof voor myn bidden , en ging onophoudelyk met haare wreed, beid voort. Onder deeze geesfeling kwam de dogter van het Gebrek, de Wroeging genaamd, te voorfchyn, welke de gefolterden heen en weder fleurde; onderwyf zy met haare fcherpe klaauwen hen onophoudelyk in den boezem en het hart kneep, en hun eene ondragelyke pyn veroorzaakte. Zy fprak hen eindelyk met eene fchorre ftem dus aan : Rampzaligen ! uwe fnoode onmaatigheid en verfoeyelyke zwelgluft heeft n en uwe drerbaare en lieffte panden in myner moeder magt geleverd, uit welke gy nimmer geraken zult ; gy zult onophoudelyk ' haare kaftydingen gevoelen ; jaa zelve hebt ge haaren arm tegen uwe ongelukkige huisgenootcn gewapend ! Is dit het loon voor hunne liefde ? Zyn dit uwe beloften en ceden ? Waarom ellendigen ! indien gy uw geluk, uwen roem , uwen welvaart, aan dien vervloekten drank wildet opofferen , waarom deeze beminJyke cn alle uwe zorg waardig zynde vrouwen in  het WONDERLAND ccc. 23 in het zelve ongeluk geftort, warom liet gy u door het huuwlyk met haar verbinden ? Waarom hebt gy kinderen voortgebragt, die zich over niets meer te beklagen hebben, dan dat zy u hunnen vader moeten noemen ? Zult ge niet trillen van vreeze, en van fchaamte wegzinken, zoo dikwyls zy u met den naam van vader aanfpreeken ? Deeze zal u de betrekking, die zy op u hebben, herinneren, maar hy zal u te gelyk herinneren, dat gy dien onwaardig zyt, en dat uwe kinderen altoos uwe handelingen veragten en vervloeken zullen. Gy waart redelyke fchcpfelen, die de liefde en agting uwer medeburgeren genoot, maar nu zyt gy in ftinkende zwynen veranderd! Slaat uwe oogen agterwaarts en ziet wie u op de hielen treedt! De ellendigen keeken hier op om; en eene affchuuwlyke vrouw, geheel mismaakt, met oude lompen en gefcheurde vodden bekleed, wier naam Veragting was, fpoog hun in het aangezicht! Dit fcheen de meeften nog erger te grieven en meer te fmarten dan de geesfcling van het Gebrek. Hoe zwaar de ftraf deezer ellendigen was , in zulk een akelig verblyf aan de pynigingen van zoo veel naare fpooken overgeleverd te zyn, het was nog niet genoeg; want naauwB 4 lyks  24 RE1ZE NAAR Jyks had de Wroeging haare aanfpraak geëindigd, of een ander fpook, in de gedaante van eene kranke en afgematte vrouw, geheel in het zwart gekleed, trad te voorfchyn j zy vermaakte zich de rampzalige zwynen met fcherpe moordprie» men te prikkelen en te plagen, niettegenftaande zy, zoo wel als de Wroeging, de vrouwen en kinderen verfchoonde ; haar naam was Valfch berouw. Sommigen dreef zy in eenen duisteren heek van dit Hol, in welken ik het allerfchriklykfte monfter zag, dat ooit eenig oog befchouwen kon, en het welk wy tot nog toe niet ontdekt hadden, het had uiterlyk de gedaante van eenen Tyger, doch deszelfs tanden waren allen fcherpgefleepen mesfen en dolken, en elk der ongelukkigen, die onder deszelfs bereik kwam, wierd op het oogenblik vernield; dit ondier droeg den naam van Wanhoop. De meeften greepen op het fcherp bevel van het Gebrek naar de werktuigen, die aan den muur hingen, en deden daar mede, het geen zy hun beval, waar voor men hun eenige Rukken droog brood toewierp , op dewelke zy met hunne hongerige huisgenooten gr-eetig vielen, en die opaten. Myn hart fmolt van droefheid, op dit aaklig aanfehouwen van menfehen,-die gelyk myn vriend  24 REIZE NAAR aardig moeten gebruikt worden onder het fpel, ƒ o - 12 » o Voor de onderwyzing, hoe men zich van dezelve bedient, in hetgezelfchap van jonge Dames. - . - . 0 - 12 - o Voor de onderwyzing , hoe men dezelve gevoeglykft en met het meefte beraad onder zyne vertellingen en diseourfen moet mengen. o -12-0 Voor de onderwyzing, op wat wys een Officier die moet uitbrommen onder het afranfelen van zyne folda- ten. x - 10 - o NB. DeHeer van Bulderen weet, dat ik deeze post ook voor 12 Huivers geaccordeerd heb; doch dewyl ik by uit- ftek veel moeyte gehad heb om hem die vloeken te leeren uitfpreeken , driftig, met een verwoed gelaar, en by vyf of fes te gelyk , ƒ 2 - 6-0 hoop  hét WONDERLAND &c. S5 transp. ƒ2 * 6 =0 hoop ikj dat zynEd. zoo genereus zal zyn,my daar voor den geftelden prys te betaalen. No. 3. Voor twaalf bevejligings-vloéken of gemesnzadme eeden, als op myn ziel &c. wordt mede niets gerekend, uit oorzake als boven No. 1. No. 4. Voor onderwys, hoe dezelve in de verkeering wel te pas moeten gebruikt worden. 0-12-0 Voor onderwys, hoe men dezelve ernttig gebruiken moet om zyne verhaalde onwaarheden te beveiligen. - i - o - ó No. 5. Voor twaalf dubbelde Conimandeervloeken, het ftuk 6 Huivers. .->.--- 3 - 12 - © No. 6. Voor twaalf dito nieuwe ieder twaalf Huivers. - - 7 - 4-0 No. 7. Voor tweehonderd ge woonlyke fcheepsvloekèn, om derzelver gemeenzaamheid, ieder maar een Huiver. - 10 - o - g ƒ 24 - 14 - o C 2 No, &  ;5 REIZE NAAR transp. ƒ 24 - 14 - o '\ 8. Voor fesendertig nieuwe dito , ieder fes duivers. - 10 - 16 - o ! <' - o, Voor veertien MaJabaarfe vloeken , het ftuk twaalf' ftuivers. - 8-8-9 N . 10. Voor fes nieuwe vloeken van myne eigen vinding het ftuk eene gulden. - - - 6-0-0 .'.' 3. : r. Voor een puikspuik nieuwe fcheepsvloek van tweeëntwintig fyllabes. - . - 3 - o ■ o No :2. Voor agtendertig vloeken om z;ch zelvcn by weer en wind te vervloeken, wordt mede niets gerekend , uit oorzake als boven No. 1. N' ?. 13 Voor onderwys, hoe men zich van dezelve moet bedie»' ]jen uit lief hebbery. - - 2-0-0 o .. i ■;. Voor twaalf vloeken van] dapperheid, om zich ontzaggelyk en gevreesd te maken, ieder agt ftuivers. - 4.-16-0 a' .!,» k verwagt dat. myn leerling f 59 - 14 ' o my  3* REIZE NAAR transp. ƒ 71 - 14 . o No. 17. Nieuwe manier om zich op twintig byzondere wyzen aan den Duivel toetcwenfehen. 6 - 0-0 Summa ƒ 77 - 14-0 Gy kunt eens zien, Mynheer I vervolgde de zeeman, of het niet bctaamlyk is, dat hy my voldoet, te meer, daar wy van te vooren volgens deeze rekening een accoord gemaakt hebben ; doch, vervolgde hy driftig; als hy my niet betaalt, zal ik 'er hem door het Regt toe dwingen. Ik antwoorde op de bezadigfte wys die my mogelyk was, dewyl hy zich onder zyn verhaal van geen gering getal vloeken e% eeden van dapperheid bediend had, dat ik hem zulks niet raadde, dewyl hy buiten twyffel in plaats van voldoening eene fcherpe beftraffing van de Overheid te wagten had. Hoe! riep hy, geen voldoening! daar ik een jongen losbol bekwaam gemaakt heb! daar zou er meer dan één meè fpeclen. Zeg my eens wat zouden onze meefte jonge Officiertjes zyn , indien zy niet konden vloeken ? Wat waren , zei myn vriend; de oude krygshelden van deeze Natie? De zekerRe getuigenisfen van hun leeven verzekeren ons,  het WONDERLAND &c. $9 ons, dat zy vyanden van deezo ftrafwaardige buitenfporigheid waren. Jaa, Jaa, dat geloof jk wel, antwoorde de zeeman ; die mannen hadden dapperheid, ernflhaftigheid en kunde van het krygsweezen ; zy waren bezield met die gaven en bekwaamheden , die den Held uitmaken ; en hunne ordenlyke levenswys en houding van goede tucht maakte hen bemind en geëerd en teffens gevreesd ; maar dewyl zeer veelen van onze jonge Officieren dat alles misfen, wat zouden die toch zyn , wat zou hun gezag ftaande houden, indien zy dat gemis door vloeken en raazen niet koften vergoeden? Neem veelen dier fnaken hunne vloeken en rottingen af, wat blyft er dan overig ? Niets, dan eenige onnozele kinderen , welker fommigen beter de knikkers dan de krygs- tekenen in handen zouden pasfen. / En daar ik zoo veel moeyte aan hem gedaan heb en nu geen geld Het gaa zoo het wil! ik moet myn geld hebben, of ik zal hem voor het laatfte geregt onderwyzen, hoe een bevaaren zeeman met zulke beulingen weet omtefpringen, wanneer zy hem zoeken te bedotten. Terftond vloog hy op, en wilde zynen man zoeken , en wy waren verblyd , dat wy van hem ontflaagen waren. C 4 Het  4 a REIZE NAAR Het fcheen my toe uit dit voorval, dat veele Officieren niet meer. waren, hetgeen hunne voorvaderen, van welken de gefchiedenis fen van dit Land gewagen, in vroeger jaren geweeft zyn, toen zy om deeze Natie en hun Vaderland van de wreedfte vervolging en dwingelandy te verlosfen den dood in de open kaken durfden vliegen, en zich daar door eenen eeuwigen en onflerfeiyken naam verworven hebben. Myn vriend fchreef dit toe aan eene verwyfdheid , welke thans onder de meeften dier knaapjes heerfchte; het onderfcheid', zei by, tusfehen onze oude krygslieden, en zeer veelen der hedcndaaglchen (want de tegenwoordige allen met dezelve kwaft te ftryken, zou tegen de billykheid ftryden) is al te zigtbaar, en van te veel gewigt, dan dat men niet naar de oorzaken daar van onderzoek doen zoude, en die worden rafch gevonden, als men oplet, dat gelyk de oude krygslieden alleen zorgden, dat hunnekrygswapenen in goeden ftaat waren , om den vyand aantetaften en ter nedertevellen , dus ook onze hedendaagfehen alleen zorgen, dat hun haair netjes gekapt, hunne kousfen zuiver en in het geheel hunne kleding behaaglyk zy, om zich dus in de gunft der Dames te dringen,' terwyl zy de krygstekens voor geen verder' nut  48 REIZE naar wyd en zyd geroemd wordt, in hunne kerken vecltyds de fterkfte blyken van het tegendeel toonen , en openlyk ophangen , even als of de heiligheid van die gewydde plaatfen een befchermfchüd is tegen verdagte en logenagtige loftuitingen; befchouw my , voer hy driftig voort , dit groot Oorlogfteken , of wat voor naam gy het geven wilt, dat daarginds hangt;ik meen dat Wapen, dat daar ter gedagtenis van eenen voor veertien daagen geftorven Officier opgehangen is ! zoudt ge uit de krygstekens , waar mede het opgefierd en behangen is , niet moeten befluiten , dat hy, tot wiens eer het opgerigt is, een held was van de eerfle dasfe? echter was hy niets minder dan eenen held, en indien zyn Wapenbord eenige tekens van zyn Caracrer en Ievenswys vertoonen moeit, dan zou het in plaats van die ftandaarden aan wederzyde met eenen vrouwenrok , en boven in plaats van den helm met eene wynvles pronken ! maar wat zal men zeggen; de waereld wil bedroogen worden. De drift deed deezen ieveraar ons zonder groeten verlaaten. Naa dat wy 's agtermiddags de lykftatie , die meer dan pragtig was , gezien hadden, keer*  het WONDERLAND &c. 49 keerden wy naar ons Logement. Wel nu Heeren ! riep onze waard ons te gemoet ; wat zegt geer af? Is het de moeyte niet waardig geweeft ? Jaa, het was ook een fchatryk, een door en door fchatryk man. De erfgenaamen zullen daar eenen vetten brok van daan halen. Was die jonge Heer , die in de eerfte koets zat, zyn zoon , vraagde ik ? Neen, toch niet; antwoorde hy; hy is de zoon van den broeder van den overledenen : Dan is hy een braave en deugdzaame jongeling , vervolgde ik , dat hy zich het overlyden van zynen oom zoo ter har,te trekt,- hy was bitterlyk bedroefd ; hield de oogen onbeweeglyk naar den grond geflagen, en veegde ze met eenen zakdoek gedurig af- Dat zyn maar franjes Mynheer ! riep de waerd , anders niet dan franjes; dat is hier zoo de gewoonte van den naaften bloedverwant, die agter het lyk volgt; hy zal wel hartelyk verblyd zyn over den dood van zynen oom , want hy moet er een groot capitaal van daan haaien. Zoo! hernam ik ; ik bemerk wel , dat alles wat eenige betrekking tot de lykplegtigheden hier te lande heeft loutere geveinsdheid is. Maar gy hebt my gezegd , dat de overledene zulk een groot ftaatsman geweeft is , en deeze Natie door zynen dood een groot verlies geleeden heeft * ik lï. Deel. D wen*  het WONDERLAND &c. 51 om het een of ander te leeren , liet onze jonge Heer hem de tanden zien ; indedaad hy gaf vroeg tekens , dat de dapperheid en de luft tot vryheid hem aangebooren waren ; en verzette zich met zoo veel kragt en moed tegens zynen fch ooi voogd , dat deeze binnen korten tyd het huis moeft ruimen, Naauwiyks dertien jaaren oud, kon hy twaalf voeten water fpringen , en op zyn veertiende was er geen jong Heer bekend , die gelyk hy een haas onder de voet kon blaazen ; en om zynen nyvren luft tot jaagen te voldoen, ontzag hy hitte noch koude,- liggende dikwyls gantfche dagen in het veld, van niemand dan van zyne honden en fhaphaan verzeld, en zich ongemeen maatig en fober behelpende met een ftuk brood en wat fterken drank ; kortom hy was in het verdragen van ongemakken en het gebruik van fober voedfel op de jagt een navolger van onze voorvaderen , wier matigheid » fobere levenswyze en gehardheid tegens ongemakken zeer geroemd wordt. Men moet echter niet denken dat hy dus altyd leefde, en een veragter van de nuttige gaven des Hemels was; neen! hy was niets minder dan een menfehenhater , en in het geheel geen vyand van het vermaak! Het heugt D 2 my  52 REÏZE NAAR my nog, wanneer er gezelfchap by den ouden Heer of by hem was', hoe 'fchoon hy den beker ligteh kon , en ik moet er nog om lagchen, hoe handig hy de jonge knapen door den wyn van den bank deed tuimelen ; hy had daar eene ongeraecne blydfchap in , voor al als hy zyne goede vrienden op die wys bezorgen kon. Hy was feftien jaarcn oud toen hy naar de Academie vertrok: hier maakte hy eenen ongemcenen voortgang in het danfen , fchermen , paardryden , en voor al in het fpel; er was geen fpel op het biljard , kaart &c. het welk hy niet binnen korten tyd grondig verftond, hoe wel hy my dikwils heeft verzekerd , dat het hem eene goede beurs dukaten gekost had. Van nederigheid en gemeenzaamheid had hy, niettegenftaande zyne geboorte en bekwaamheden, een ruim aandeel, en wanneer het kermis was op het Dorp, by het welk de buitcplaats van den ouden Heer gcleegen was, kwam hy altoos over , en leefde zoo gemeenzaam met de omftreeks woonende boeren jaa zelfs met onze domeftieken , of zy zyne broeders waren ; hy dronk met hen , fpeelde met hen , danstte met hen , kortom er was geen vermaak , tot het kattenknuppelen ingefloo- teia,  hbt WONDERLAND &c. 5S ten , in het welk hy geen broederlyk deel nam. en waar in hy zyne vlugheid en kragten niët deed uitmunten ; meer dan eens ging hy met den prys op die fpeelen geReld, ftrykcn. In het paardryden had hy geen weérgaê , en het was verwonderlyk om tezien, welke vreemde fprongen hy met zyn bruine ruin maken kon , fchoon het 'aan den anderen kant waar is , dat er geen afgerigter paard onder de Zon gevonden wierd, dat den wil van zynen meester en beryder op de minfte beweging zoo volmaakt verftond, als of zy broeders waren. Het arme dier is nog ongelukkig omgekoomen! Onze jonge Heer had tegen eenen vriend in dien harden winter van 't jaar gewed dat hy met het zelve voor de arrefleede over eene lopende en naauwiyks twee dagen toebevrooren geweeft zynde rivier durfde ryden , doch hy ftortte met fleede en paard daar in ; hy wierd met het uiterfte levensgevaar gered , doch zyn bruin verdronk; dit fpeet hem verfchrikkelyk , en had hy het leven van zyn paard voor honderd gouden ryders weder kunnen koopen, hy zou zich geen oogenblik bedagt hebben. Op zyn twintigfte jaar wierd hy tot meefter in beide de regten verklaard. Begrypt eens , D 3 hoe  het WONDERLAND &c. 57 zouden nimmer geloofd hebben, dat het Land eenig het minfte verlies by zynen dood geleden, of het volk eenige droefheid getoond had, indien ik niet, een op de tafel leggende courant inziende, daar in, benevens het verbaal van den dood des grooten mans, ge'eezenhad; wor» dende om zyne uitjtekende hoedanigheden en bekwaamheden van elk zeer geregretteerd. Gy zult u mooglyk verwonderen Denker ! zei myn vriend, dat deeze man, indien het verhaal van onzen waard zeker gaat, zoo weinig met gemoeds gaven bedeeld is geweeft daar hy van eene Juifterryke geboorte was ? Neen , antwoorde ik ; ik weet zeer wel, dat de alwyze fchepper het uitblinkend verftand en de heerlykfte gaven der ziel niet aan de hoogheid van afkom ft verbonden heeft ; fchoon het zeker is , dat eene aanzienelyke geboorte ook in dit opzigt veel voorregt nceft; want die is in ftaat om die middelen aantefchaffen, zoo in de opvoeding , als in het beoeffenen der wetenfchappen, welke de heerlyke zielsvermoogens ontwikkelen, befchaaven en tot een gewenfcht gebruik bellieren ; maar ik verwonder my, dat deeze man zoo veele ampten bediend heeft; gy zult my waarfchynelyk antwoorden , dat ?yne geboorte hem daar op eene aanfpraak gaf, D 5 dewyl  53 REIZÊ NAAR dewyl zyne voorouders die reeds bezeten hebben , doch dit is my niet voldoende, want zoo min ik kan goedkeuren, dat men een ichool.jneeftersampt geeft aan eenen onkundigen jongeling, welke leezen noch fchryven kan, alleen om; dat zyn vader op die plaats fchoolmeefter geweeft is, zoo min kan ik voldoende reden vinden, om goed te keuren, dat men eenen r.anzïenelyken man een gewigtig ampt op de fchouderen legt, tot het welk hy de vereifchte bekwaamheden mift, alleen om dat zyne voorouders en mogelyk met veel lof dat waargenoomen hebben; doch, vervolgde ik, ik ben verzekerd, dat dit gebrek hier niet gemeen zy, jaa zelfs by deeze Natie minder heerfcht dan by andere Natiën, want anders zoude zy onmooglyk het Paleis 's Lands Welvaaren in zulk eenen goeden 11 and kunnen houden. Dat alle verwondering by my te booven gaat , is dat het volk zuk eenen als zeer bekwaam en kundig houdt, en zynen dood betreurt; dat ditde waarheidzy, kan deeze courant getuigen. Gy moet dat getuigenis zoo min voor waarheid houden als dat van den waard, hernam myn vriend; dat is niet anders dan een compliment, dat men zulk eenen overledenen maakt, het welk men mede aan zyne geboorte of bedieningen heeft toetefchryven, en zoo  het WONDERLAND &c 59 zoo veel is als de laatfte eerfchoot , die op zyn graf gefchiedt; indien men nu eenen ftaatsman, niettegenftaande zyne onbekwaamheid mee ampten begiftigd, deezen eerfchoot: wilde onthouden , zou dit zoo veel zyn , als openlyk verklaarcn, dat hy onbekwaam tot zynen pligt geweeft was , en daar door zoude eene menigte lieden hem regt leeren kennen, fchoon naa zynen dood, en hem hunne vorige agting en tegenswoordige traanen onwaerdig keuren. Ik wil niet ontkennen dat het mooglyk zyne nuttigheid zou hebben ; al ging men zelfs nog verder , en men eerbiedigde de waarheid zoo zeer, dat men niet alleen niets tot lof van zulken , die dien niet verdiend hadden , naa hunnen dood getuigde, maar ook hunne gebreeken , hunne onbekwaamheden in het daglicht ftelde , hier door zouden mooglyk veelen , die van hunne ongefchiktheid tot ampten overtuigd waren, afgefchrikt worden, om naar dezelve te dingen, of die reeds hebbende, en dan hun onvermoogen om dezelve wel te beflieren bemerkende , zich van dezelve ontdoen; maar met dit alles zou men zich eene menig, te vyanden op den hals halen, in eene Eeuw, in welke het niet geoorloofd is waarheid te fpreken , om dat die als de gfootfte belediging aan-  62 REIZE NAAR Godsdienft, de Zedepligten , en eenige wisjewasjes, aan welke geene hedendaagfche vrouw van de waereld denkt, laat ftaan, dat zy zich met dezelve bemoeyen zoude, ik meen de huisfelyke bezigheden van naayen, floppen , borduuren &c. men had haar zelfs, 6 onververgeeflyke dwaasheid ! by haare ouders den laft van de waarneming des huisgezins opgelegd , en haar geleerd, dat het de pljgt van eene braave vrouw is haar oog naauwkeurig op alles en op de behandeling der dienftbooden te veftigen; hier by hadden haare ouders haar in de Muzyk doen onderwyzen ; en dagten , dat zy met al dat ouderwetfche nu in ftaat zoude zyn om een huisgezin wel te beftieren, en eenen man gelukkig te maken. Naauwiyks was ik getrouwd, of zy geraakte dooT myn toedoen in het gezelfchap van vrouwen , welker opvoeding veel van die myner egtgenoot verfchilde ; men deed haar fpoedig haar gebrek kennen , en dewyl zy niet meer onder het opzigt haarer ouders ftond, verzuimde zy niets om dat gebrek te vergoeden,- alle die iaage huisfelyke bezigheden kreegen den fchop en de opfchik nam haar hart en harsfens geheel in., zy kon niet dulden , gelyk het ook een vrouw , die naar den fmaak zich zoekt te vormen;  het WONDERLAND &c. 63 mem ; niet betaamt, dat deeze of geene van minderen rang en vermoogen boven haar gekleed zoude gaan, en fchoon ik uit onwetendheid haar menigmaal raadde, zich met haare oude gewoonte te vergenoegen, en liever een ander te befpotten, dan zich zelfs befpottelyk te maken , het hielp niet; een troep kramers en kraamfters kwam wel draa myn huis of liever myn cas beftormen; dit volkje, dat meeft uit het Springerland herwaards op een ffroowis komt aandryven , is voorzien van alles wat eene vrouw, die verftandig genoeg is, om voor den opfchik haar huisgezin te verwaarloozen, behaagen kan; geen wonder, dat het daaglyks ftoften , kanten , linten , mutfen , kapfels , en wie weet niet wat al meer in myn huis regende; wel draa befpeurde ik hetonherftelbaar Verzuim [van myn vrouw's opvoeding, dewyl zy geen kennis van de modens of den nieuwften fmaak had, wierd zy van dat volkje onophoudelyk bedroogen; men flopte haar goed in de hand, dat ten minften 14 dagen uit de mode geweeft was ; het is waar; myn vrouw bemerkte dat wel fpoedig, fmeet het agter de bank, en liet aanftonds waaren van eenen nieuweren fmaak komen, maar hier door koftehaar opfchik  64 R E Y Z E naar opfchik ruim tweemaal zoo veel, als die zow gekort hebben, wanneer zy eene Gouvernante gehad had, die haar den regten fmaak der galanterie had ingeboezemd; dit gemis was des te fchadelyker, dewyl zy geene kennis dier waaren en derzelver gewoonlyke pryzen hebbende alles ten duurfte moeit betaalen. Ik wil in het geheel niet ontkennen, Mynheeren , dat in vorige tyden, het zeer gevarelyk en ontaard met zyne kinderen zou pehandeld geweelt zyn, wanneer men hen aan het op. zigt van vreemdelingen toevertrouwd had maar, toen was het eene andere eeuw; men hield de Springerlandfche dartelheeden voor eene zotterny, en men befpotte die, daar dezelve nu op den throon zitten; jaa eer ik gehuuvvd was, dagt ik gelyk gy ; ik befchouwde de opvoeding van veele dogters niet alleen als verderflyk voor hunne ouders, maar zelfs voor hunne aanftaande egtgenooten ; doch thans ver* fchil ik zoo veel van dat denkbeeld, dat ik voorgenoomen heb, twee Gouvernantes uit het Springerland te ontbieden , eene voor myne twee dogtertjes, en eene voor my; hoe oud ik ben, ik moet 'er eene hebben, die my in alles onderwyft; ik zie dagelyks myne onnozelheid en onwetenheid in die zaaken, die myn huis  het WONDERLAND. &c. 65 huis en den opfchik aangaan, en dewyl dat deeze al eene zeer gewigtige poft in den uytgaaf maakt, dunkt het my allernoodzaakelykft te zyn, my daar in grondig te laten onderrigten; ik zal hier door ook het verdriet ontwjken, van gedurig door myn vrouw en kinderen als een onwetende dom- oor behandeld te worden , want op het minfte woord, dat ik daar omtrent fpreek , moet ik terftond hooren: Och, lieer! manlief, gy weet 'er niet afi —. Och, Vader! gy hebt daar immers geen ver/land van! Dit verveelt my; ook kan ik in de opvoeding myner kinderen zoo niet flagen als ik begeer; ik moet het maar rond uit belyden , ik kan hen naar den hedendaagfchen fmaak niet onderwyzen, en hunne vernuftige vraagen maken my gedurig verlecgen: Niet langer dan gifteren wilde ik myn oudfte meisje een weinigje in de gewydde en ongewydde gefchiedenisfen onderwyzen, maar ik ftond ras verleegen, want het lieve kind vraagde imy, onderwyl ik haar de pragtige kleeding van den Israëlitifchen Hoogenpriefter Aaron befchreef, of ik haar niet kon zeggen, welke het gewoonlyke kap fel van de tegenwoordige Keizerin van Rusland was ? Boven dit alles zal myne Gouvernante my in II. Deel. E de  66 REI ZE NAAR de bedriegeryen van die galanteriekramers gron* dig moeten onderrigten, voor al in de pryzen der Modifche waaren , hier door zal ik jaarlyks eene goede beurs Ducaaten fpaaren, want dewyl myne vrouw den prys dier waaren niet weet, en veel op credit koopt, om het voor my bedekt te houden, niettegenftaande ik daar over het minfte ongenoegen niet zou laten blyken, als wel wetende, wat eene hedendaagfche vrouw toekomt, zoo kan men zeer gemakkelyk begrypen, dat zy van dat volk bedroogen wordt, en alles ten duurften moet betaalen; onderdaagfch kreeg ik gevallig een rekening van eenen kramer in handen welke even drie honderd guldens beliep , fchoon het maar voor een fomerkledingje van myne twee dogtertjes was; naar myn oordeel was het wat rykelyk en daarom al ftond de onderfte fteen boven, ik wil, ik moet en ik zal eene Gouvernante voor my nemen, , dan zal dat tuig van kramers my niet foppen; dan ga ik zelfs de marktgang doen. Myn vriend zeide, dat men zeker lyk, indien men zyne kinderen niet aan het opzigt van vreemden toe wilde vertrouwen, gelyk hy oordeelde, niettegenftaande het gevoelen van den Waterlander, dat ieder braave vader ver- pligt  het WONDERLAND &c. 6? pligt was , dewyl dat volk niet zelden den Godsdienft en goede zeden in galanterien en losbandigheden verwisfeit, men ook verpligt was, hen te rug te houden van zich te verflaaven aan laffe vreemde Modes , welke met een vcrftandig oog befchouwd, befpotlykst zyn, en de fchoonheid misvormen , en dewyl de ouders daar voor niet langer kunnen zorge dragen, dan hunne kinderen onder hun opzicht ftaan ; en het , niettegenftaande de goede opvoeding , die zy genooten hebben , kan gebeuren, dat zy door kwaade voorbeelden of gezelfchappen tot die buitenfporigheden verleid worden , gelyk gy , vervolgde hy tegens den Waterlander, daar van een voorbeeld in uwe vrouw hebt, zou het naar myne gedagten niet kwalyk zyn gehandeld , wanneer de overheid, echter behoudens beter oordeel, om die Modes volkomen uittebannen beval , dat ieder, van wat rang of ftaat hy mogte zyn, verpligt ware aan elk ftuk van den opfchik, dat van vreemde Natiën ontleend was, een paar narrebellen te dragen. Och! riep de goede Waterlander; dat zou niets hel* pen, want die narrebellen zouden zelve eerlang een voornaam ftuk van den opfchik worden, E 2 en  68 R E I Z E NAAR en ieder haarer zou zich bevlytigen om het meeft met narrenbellen te pronken. —— Lieve Hemel! welk een gerammel zou die langs de ftraaten geven! Ik voor my ik zou het in myn huis niet kunnen harden, en ik twyffcl niet of veele mans zouden met my eerlang de doofheid voor een geluk agtten. Den volgende dag waren wy al zeer vroeg op weg ; dewyl myn vriend my begeei ig gemaakt had om te zien, hoe fommige lieden fomtyds aan eene bediening geraakten; wy kwaamen op een groot plyn, op het welk verfcheide Toneelen hoven elkander gebouwd waren, welke Staaten of Rangen genaamd wierden; tegen dit groot gebouw was een ladder geplaatft , aan welks voet verfcheide oppasfers ftonden, om die lieden, die het hun goeddagt, te laten opklimmen. Ieder deezer Toneelen had een byzonder opfchrift; het bcnedenfte droeg den naam van burgerlyke bedieningen ! Wat op de hoogere ftond kon ik , mits den hoogen affhnd, niet leezen. Wel draa kwam 'er een wulpfche jongeling met een gegaloneerd kleed aanfpringen; zoo draa de oppasfers hem gewaar wierden, riepen zy, uit den weg daarl uit de weg daar! De Hoog Edele Heer N. N. moet naar boven ! JDe jongeling zettede zyne voe-  het WONDERLAND &c. 73 bezat, om zelve te klimmen, ontzag zyn Patroon de moeyte niet, om den nar naar boven te kruyen, het welk hem indedaad, hoe ongelooflyk het fchynt, gelukte. Wat dunkt u daar van, zei myn vriend; is dat niet kunftig ? Dat is het antwoorde ik; er ontbreekt niets aan, dan dat men den vernuftigen en kunftigen krüyér de narremuts van zynen lieveling opzette. Ik had my, om alles wel af te kunnen zien, en voor al om myne oogen met het laatfte fchouwfpel te vermaken , wat digt by de oppasfers vervoegd, welker een de goedheid had , my uit myne verwondering optewekken door eenen gevoeligen ftoot, onderwyl hy my toelnaauwde; woudt gy ook naar boven klimmen? De man was te verfchoonen, dewyl myn rok door het reizen zyne eerfte gedaante verboren had; doch het zou waarfchynlyk hier niet by, gebleeven zyn, indien één zyner medebroeders my niet uit zyne handen gered had, met te zeggen; laat af! hy is een vreemdeling! In het naar huis gaan, zei myn vriend tegen my; het is een geluk voor dee^e Natie, dat de begeving der. bedieningen hier niet altoos op deeze wys gefchiedt; want dikwyls word dat hier in eene zeer gefchikte plaats verrigt, die de Waag yan Virdïenjlcn genaamd wordt; deeze is naait de Huwelyks- Waag, en is veel zuiveE 5 rer,  74 R E I Z E NAAR rer, dan de laatfte, want dewyl de laatfte eenen zilveren evenaar heeft in plaats van eenen ftaalen, kunt gy ligt begrypen, dat die zeer verloopen is, en dat daar meê niet weinig van St. Anna onderloopt. Ik was zoo begeerig om die HuwelyksWaag te ziep, dat ik niet losliet , of myn vriend moeft my nog voor den eeten derwaards brengen, alwaar ik mede eene klugtige vertooning zag. Men was onophoudelyk bezig , en het fcheen , dat ieder zyn g&luk ftelde in zyne zwaarte op deeze waag te beproeven. Eene jonge, adelyke Dame trad op de eene fchaal; zy was vry zwaar door de wigt van haaren adel en fchoonheid; naauwiyks zat zy of een jong ftadsregent ftapte op de andere fchaal; hy kon haar niet opnaaien, offchoon hy eene menigte ponden goed gedrag, gezond verftand en welgemaaktheid by zich had, hy was en bleef te ligt. Zoo draa was deeze niet afgeftapt, of een losbol, welke zich geduurende een kwartier uur, dat ik hem daar gezien had, met fluiten, vloeken, en klappen met een zweep vermaakte , fprong op de fchaal, naa dat hy, daar eerft een groot en verfchriklyk zwaar oud adelyk wapen op geplakt had; uit eene natuurlyke overeenkomft van  het WONDERLAND &c. 75 wan gemoedsneigingen fprongen zyne jagthonden en rypaard by hem op de fchaal, waar door hy de Dame opwoog. De jonge Edelman vloog, onder eene hartelyke uitfchatering van; ik heb het de Duivel haal me wel gedagt, dat ik u knippen zou; van de fchaal, en flapte met haar als'zyne gemalin blymoedig op zyde; en de Dame was ook zeer in haar fchik; geen wonder; zy was door hem tot gemaal verkreegen te hebben bezitfter van verfcheide beeften geworden. Eene ryke weduwe van bykans veertig jaaren flapte vervolgens op de fchaal; zy was door gebrek aan verftand zoo duizelig, dat ik bevreesd was, dat zy daar af zou tuimelen; haar gelaat gaf duidelyk te kennen , dat zy nimmer fchoon geweeft was , doch om dat gebrek te vergoeden , pronkte het zelve met alle de tekens van kwaadaartigheid; door de menigte juweelen, waar mede zy behangen was, was het eenen koopman, die het waagde om zich op de andere fchaal te zetten, onmogelyk haar optewegen, niettegenftaande hy een goed pak winkelwaaren by zich had; en zoo draa had deeze het niet opgegeeven , of een Godgeleerde nam zyne plaats in, onderwyl hy de weduwe dus aanfprak; het is alleen de byzondere  J6 REIZE NAAR re bejliering des Hemels , myne dierbaare ! die u aan my toegelegd heeft ; gy waart van voor het begin der tyden de prys myner liefde ! Ik dogt waarlyk , dat zyne voorzegging zou gemift hebben, dewyl, fchoon hy vry lyvig was, de weduwe met haare fchaal op den grond, ftaan bleef. Geef my myne bef en mantel! riep hy driftig; en zoo draa waren deeze niet tot zyne hulp aangebragt en op de fchaal gelegd, of de weduwe rees met haare fchaal als een pluim, en de Godgeleerde ging met haar als in zegepraal weg. Ik ben in de Miftieke Godgeleerdheid niet zeer ervaaren, en derhalven is het my niet mogelyk te befliffen , of de Theologant in deezen niet te ver ging, met aan de byzondere bellier ing des Hemels de verkryging zyner egtgenotc toetekcnnen, welke hy, naar het my toefcheen, meer aan zynen mantel en bef dank te wyten had ; het welk ik des te meer moet befluiten,om dat de omftanders my verzekerden, dat hel begin der tyden, voor welke, naar bet zeggen van den minnaar, de weduwe reeds de prys zyner liefde was, maar een tyd van dertien dagen was, zederd welken' zy door eene ryke bekoomen erffenis hem had doen geloo- ven,  het WONDERLAND &c, 77 ven, dat hy haar lief had, en zy hem opgelegd was* Naar myn oordeel dient een Godgeleerde de grootfte voorzigtigheid omtrent het volmaakc Albeftuur te gebruiken , en niet by de minfte zaken en omftandigheden, dikwyls uitwerkzelen van eene menfchelyke, wiffelvallige verkiezing en grilligheid, het byzonder beftuur des Hemels als oorzaak te melden ; het dom gemeen , uit zich zelfs te veel geneigd om goed en kwaad van zynen hals te fchuiven, volgt doorgaanfch dit voorbeeld, en men moet gruuwen van de ligtvaardigheid, met welke het de geringfte beuzelingen veeltyds aan de byzondere werkende Voorzienigheid toefchryft; het wordt godslafterlyk om niet vrygeeftig te fchynen.—— Doch om myn verhaal te vervolgen zal ik hier afftappen. Ach Piemel ! Myn lieve vader! heb medelyden met uwe ongelukkige dogter! riep een aardig meisje fchreyende tegens haaren vader, die haar te gen haaren wil naar de fchaal voortfleep-" te ; het kwam my onbegrypelyk voor , dat een meisje, dat levendig, jong en fchoon was, eene afkeer had van het Huweiyk; maar eenigen der omftanders hielpen my uit den droom; zeg- gen:  ?S REYZE naar gende , dat zy reeds met eenen jongeling, die welgemaakt en verttandig was, naar den Templ der Liefde op weg geweeft was , doch dat haar vader, doof voor haare klagten en een geldwolf , zyn eenig:kind, haar geluk en ruft aan zyne gierigheid opofferen zou. Zy flapte, daar toe met geweld gedwongen, op de fchaal, op welke de gierige vader zynen voet zettede , om te beletten , dat dezelve gemakkelyk oprees, en dewyl de meeften der jonge lieden dat met weerzin bemerkten, wilden zy zich aan dat affront niet wagen , en begluurden flegts het lieve meisje , met de grootfte fpyt van de waereld haar over de mishandeling van haaren vader beklagende. Laat dien Heer daar eens door ! fchreeuwde de vader: Ik keek om, en zag eenen ouden paay, dien ik voorzeker geloofde den grootvader van het meisje te zyn, op eenen rotting leunende, komen aanftruikelen; ik kon door zyn gekuch niet hooren wat de vader meer zei , doch ik zag, dat agter den ouden eenen kruyer volgde met eenen kruy wagen belaaden met volle geldzakken; zoo dra hy aan de fchaal gekoomen was, haalde de vader zynen voet van de fchaal, op welke het bedrukte meisje zat, om den ouden, die niet meer klimmen kon , op de andere te beu-  het WONDERLAND &c. 79 beuren, doch dewyl hy zoo uitgedroogd was als een bokking, bleef hy in de lugt wapperen , tot dat men de zwaare geldzakken op defchaal geworpen had: Zoo, zool fchreeuwde degierige vader; fmyt maar op; ze moet 'er aan geloovenl dit zou nog niet genoeg geweeft zyn , indien de vader den voet niet op die fchaal gezet had, op welke de oude zat, en die met geweld nedergedrukt had: Het arme meisje ichreyde erbarmlyk, doch moeit gehoorzaamen. Zoo draa zy beiden van de fchaal afgeftapt waren, wilde de vader dat zy haaren gryzen man omhelzen zou, doch in plaats van dat, omhelsde zy de volle geld- zakken zeer nadruklyk; dit maakte haaren man gemelyk , doch zy beduide hem, dat niet hy, maar zyne geldzakken haar opgewoogen hadden, en dat zy niet hem , maar zyn geld getrouwd had, waarom zy 'er een vermaaklyk gebruik van zou tragten te maken, in fpyt van hem; dit veroorzaakte eenen hevigentwift tusfchen hen beiden , welke wel draa hooger fteigerende ben handgemeen deed worden, en hen beiden in eenen naby zynde verfchriklyken poel, de Huwelykshel genaamd, deed nederftorten, en rampzalig omkoomen. Ieder vervloekte den gierigen, ontaarden vader, en dreef hem met veele fmaadwoorij$£'weg. Eene  *4 RËIZË NAAR zyn ledekant ftond een beeld , het welk my deed befluiten , dat hy Roomfchgezind was , dewyl ik het in het eerft voor een Maria's beeld aan zag, maar het te deeg befchouwende, bemerkte ik , dat het veel overeenkomlt had met de Geregtigheid , zoo als die doorgaans uit. gebeeld wordt, uitgezonderd dat zy in plaats van twee fchaalen aan haare balans twee leege geldzakjes had , op welke met gouden letters geborduurd ftond ; Kooit genoeg! In de andere hand hield zy in plaats van een zwaard een groot vildersmes ; aan haar hoofd was ook eenig onderfchrid, want zy had niet alleen geen ooren , maar de blinddoek voor haare oogen was flegts een lugtig halsdoekje van zygaas, hetwelk over het gezicht was gehangen. Myn heelmeefter berigtte my dat het de patrones van de Regtsgeleerde Anatomie was. Op eenen zekeren namiddag floeg myn vriend my voor, dien avond het fpookhuis te gaan bezigtigen : Gy zult, zei hy, naa de wonderen > welke gy hier reeds gezien hebt, niet twyffelen, of hier is alles mogelyk , fchoon doorgaans de fpokeryen loutere kindervertellingjes zyn. Ik verklaarde hem , dat het begrip van deszelfs mooglykheid my te rugge hield van in zyn verzoek te bewilligen , dewyl ik niet belaft  het WONDERLAND &c. 85 luft was , om my aan de genade of ongenade van geeften toetevertrouwen ; echter op zyne verzekering, dat my geen leet wedervaren zou, bewilligde ik in zynen voorflag, en ging met hem op weg. Wy kwaaroen eerlang aan een oud , doch grootfch gebouw, en naa dat wy aan den deurwagter volgens de hedendaagfche gewoonte onze Entré betaald hadden, traden wy in eene zeer groote kamer , welke grootendeels bezet was door jonge lieden van geboorte van beide de fexe. Eene uitgemergelde gedaante, op zyn oud Griekfch gekleed , en welke ons berigt wierd in zynen tyd een groot Philofooph geweeft te zyn, nam het ampt van paruikemaker waar, en kapte de Heeren en Da* mes naar den hedendaagfchen fmaak ; terwyl hy hier mede bezig was , verfcheen eene fchim van een deftig en agtbaar gelaat in eene nette, eenvoudige,doch zeer vreemde kleeding, welke duidelyk te kennen gaf, dat zy van ouden datum was. Naauwiyks was zy twee fchreeden ver in de kamer , of zy ftond , als opgetogen van ver ■ wondering, ftil, en flocg haare oogen op de jonge lieden; waar naa zy my zagtjes by den F 3 mouw  86 REIZE naar mouw trok, en vraagde, of er dien avond eene Masquerafe zou zyn? Dat geloof ik niet, vrindje ; gaf ik haar tot antwoord. —- Vrindje ! hernam zy ; waarfchynelyk gebelgd over myne gemeenzaame uitdrukking; vrindje — weet dat ik voor twee eeuwen mede den grond gelegd heb tot de vryheid en welvaart van deeze Natie , en dat ik daar voor myn goed en bloed heb opgeofferd ! Jk boog my op dit zeggen zeer nederig uit waaren eerbied voor zulk eene heilige fchim , en verzogt haar ootmoedig om verfchooning wegens mynen begaanenmifllag. Spaar, riep zy driftig; die gemaakte complimenten , die zyn niets dan het masker der valschheid. Mynheer ! riep de Pilofophifche Paruikcmaker, die ons gefprek gehoord had , Mynheer ! gy moet den man vcrontfchuldigen ; uwe eenvoudige kleeding is de oorzaak van zynen mifllag ; in uwen leeftyd maakte de man de klederen , doch nu maken de klederen den man. Hoe ! riep de Schim van den Patriot, fchielyk opkykende ; hoe , gy hier Philofooph! wat maakt gy daar ? Ik ben bezig, hernam die, uwe naneven en nigten te kappen , gelyk ge zien kunt. De vaderlandfche Schim trad driftig door; \yat  het WONDERLAND &c. 87 wat fchreeuwde zy , ziende waar mede de Griekfche Ichim bezig was ; mismaakt gy dus myn nageflagt! daar de alwyze Schepper het hoofd tot het oppcrfte gedeelte van den menfch gefleld heefc , zult gy die orde verbreeken, en het een derde verlagen? Welk eene monftreufe gedaante! Weet ge niet meer dat het hoofd de opperfte plaats toekomt als de wooning van het verfland , van het edel verfland ? Zoo was het in uwen tyd, hernam de Griekfche fchim,'maar tegenswoordig woont het verRand in den opfchik en vooral in het Erffr , het welk gy my in zulk eene aardige gedaante ziet naar boven werken ; befchouw vry, dat ik deeze bosfchaadje met allerhande vodden en prullen opvul, maar daar het hedendaagfch verfland van deeze lieden uit prullen beftaat, en zich met prullen vermaakt, zult gy mynen handel buiten twyffel goedkeuren. Goedkeuren! fchreeuwde de driftige fchim ; ik vergeef het u nimmer! liet voegde a ten minRen als Wysgeer die zotheid tegen te gaan in plaats van die te voeden. Zoo dagt ik ook in myne dagen , hernam de ander; maar ik had met menfehen te doen , welken men hunne zotheden kon verwyten , en niettegenftaande zy hunne dwaasheid niet agterlieten, zy betwis. F 4 teden  88 REIZE naar teden ons den naam van Wysgeeren, van ver,; beteraars van bet menfchdom niet; maar die in deeze dagen zulks wou onderftaan, zou voor. zeker het voorwerp van den algemeenen haat zyn; men zou hem zelfs voor eenen uitftekende zot verklaaren , en tien tegen één zoo by het dolhuis ontfnapte. ■ Kom, kom! myn goede paay, ging hy voort; indien gy hier eenige agting wilt verwerven, moet gy u van my laten opfchikken; gy moet by de kinderen kindlch zyn; ik zal u voor dat korte wambuisje, een mooi aperokje aantrekken, en u een kapfel van een half els hoogte opzetten; wees niet bevreesd, dat zulks niet zal lukken* om dat uwe ooren maar ten hal ven met haair bedekt zyn; ik verftaa myne kunft meefterlyk , en de meeften van dit gezelfchap zullen u by ondervinding verzekeren , dat ik u , al hadt gy naauwiyks drie haairen op uwen kruin, zoo ruig van hoofd zal maken, als een Africaanfche Leeuw! De Patriottifche fchim was zoo gramftoorig op het zeggen van den Philofooph, dat zy zich niet eens verwaardigde de andere te antwoorden , maar onder een uitfchreeuwen van: o verwjfde Vaderlanders! al zugtende vertrok. Een fterk gefchreeuw van: sjeul sjeul voorf zeg  het WONDERLAND Src. 89 zeg ik! — uit den weg daar! hoort ge 't niet ? —■ uit den weg daar! deed ons het oog naar de deur van het vertrek wenden, door welke iets inkwam, van het welk ik geen beduidenis kon maken, doch nader by gekoomen zynde, zag ik dat het eenige Theologanten waren , welke op een fchepfel van eene menfehelyke gedaante reden, en het welk een mantel van zyne beryders tot zaal en chabrak verftrekte; dit dier wierd, zoo als my een der toekykers zei, een geejlelyk huur■paard genaamd; ik had medelyden met het zelve, want het was zoo afgerammeld en mager, dat ieder van het gezelfchap daar voor febrikte. De Godgeleerden waren daar verfcheenen om de jonge lieden hunne ydele dwaasheid voor oogen te houden, en hen tot verbetering aantefpooren, maar in plaats dat zy zelve hunne aanfpraak deden, verhefte het huurpaard zyne ftem, en begon de zedelyke vermaaning te bulken. Terftond rees eene oude fchim uit eenen hoek, daar niemand haar bemerkt had, op en fprak de zedeleeraars op eenen ernftigen toon dus aan. Mynheeren! hoe zeer ik uw voorneemen, als de uitoeffening vandenuopgelegdenlaftbillyk,te meer, daar ik uwe opregtbeid en menfchlievendheid ken, moet ik echter in u mispryzen,datgy F 5 u be-  90 REI ZE NAAR u bedient van zulk een onnut fchepfel, enkel om gemakshalve: Indien gylieden door ziekte of ongemakken niet wandelen noch klimmen kolt, en te kouwlyk waart, door gebrek aan middelen van beltaan, om uw eerwaardig gewaad uitte trek ken, en het in handen van uwe aanftellers te rug te geven, op datdie in uwe plaats daar mede eenen anderen agtingswaardigen man konden kleden en denzelven laft opleggen , dan waart gy te verfchoonen, als gy u van een bekwaam voorwerp voorzaagt ; maar nu is uw gedrag in dit opzicht te laken. Wie kan eenige agting, eenigen eerbied voor uwen gewigtigen laft hebben, daar gy 'er ze! ven zoo weinig belang in fchynt te ftellen, dat gy dit onnutte dier dien laatverrigten? Denkt gylieden dus de gunft van uwen grooten Meefter te zullen winnen? Denkt gylieden dus aan zyn bevel te gehoorzaamen ? Ik vertrouw, neen! want welk Heer zou met het gedrag van zynen knegt te vreeden zyn, als die de aan hem toevertrouwde boodfchap door eenen anderen liet verrigten, vooral door zulk eenen, die door onbekwaamheid eer hinderlyk dan dienftig aan zynen wil was? Gylieden klaagt, en met regt, dat men den goeden en hoogte- fchafc»  het WONDERLAND &c. 97 ftelling , geen aanvoering van verfch water, wanneer men de helft van eenen, welke daar ter naamver nood genoeg aan heeft, hem ontneemt, om eenen die niets heeft, te laven , hier door maakc men in plaats van éénen twee ellendigen ; zy moeten beiden van dorft kwynen, en wel draa uitdroogen. Nog veelminder is het goedtekeuren , dat men om de Fabrkkfonteinen van water te voorzien, zommige buizen van de Koophandelfonteinen zoude afleiden, gelyk my berigt is , dat eenige goedkeuren; dit was een onherftelbaar verderf. Men zorgt te veel voor die, die aan ons byzonder opzigt toevertrouwd zyn, en men denkt niet om de patiënten, voor welke onze medebroeders waken; hier door ftrydt dikwyls het geen de gefteldheid van den éénen fchynt te vereisfchen, tegen dat van eenen ander , en men verheft het algemeen belang, de herftelling van allen, fchoon niet in naam, echter in de daad uit het oog; men begrypt niet regt, dat alle de Fabm keurs van Waterland leden van een en hetzelve lig— chaam zyn; men moeft nog een weinigje van de huishoukundige anatomie verftaan , dan zou men weten , dat het even zoo nadeelig voor het ügchaam is, dat men het zelve met dubII. Leel. G bel-  S>8 REIZE NAAR belde ledematen tragt te voorzien, als dat men het van ledematen berooft. Ik bemerkte ras, dat deeze nieuwe Faculteit veele voor- en tegenfprekers had , en ik verwonderde my in het begin zeer, dat zy uit zoo veele leeden befïond: is het mogelyk! riep ik, zoo veele Doctoren ! Jaa , Mynheer ! fchreeuwde een ander, grootfch op zyn deelgenootfchap aan die Faculteit,- ik heb de eer er ook een lid van te zyn; en, dank zy den Hemel! onze pogingen zyn niet ongezegend. Ik vervoegde my terftond by hem , om door een gemeenzaam gefprek meer licht omtrent hunne loflyke pogingen te erlangen,- doch bevond dien medicynmeefter zoo onkundig in alles wat die nieuwe geneeskonft betrof, dat het my onmooglyk toefcheen , dat hy een lid van dezelve was, en ik vertrouwde zyn verhaal eene loutere fnorkery te zyn, doch een ander berigtte my, dat hy aan zyne woordeh niet twyffelde, dewyl de Faculteit uit tweederlei foort van leden beftond ; uit zulken wier kunde en luft om de zieke Fabrikeurs te helpen, benevens den inleg van twee goudfteentjes, hun den naam van Doctor deezer Faculteit verwierven, daar de andere foort door niets anders dan door den inleg van de twee goudfteentjes dien naam voor zich  het WONDERLAND &c. 99 zich verkreegen hadden, welke goudfteentjes zy alieen aan de Faculteit fchenken, om de eer te heb* ben van als een lid van die Faculteit genoemd en geroemd te worden , en veelen hunner ftellen zelfs zoo weinig belang in de herftelling dier kranken, dat zy in plaats van hen te helpen, niets ontzien , om hun verder den dood aantedoen. Ik antwoorde, dat het my zeer vreemd voorkwam, dat de Doctoren, welker kunde en vaardigheid tot de hulp der kranken hen nuttig en noodzaaklyk maakte, van zich konden verkrygen om onkundigen in hun genoodfchap in te lyven, doch de man antwoorde my, dat my mogelyk de kragt dier goudfteentjes onbekend was ; dat het een heerlyk geneesmiddel was, het welk die Faculteit niet misfen kon; weshalven men hun alleen om hunne goudfteentjes met dien naam vereerde. Ze zyn met dat alles veel minder, zei ik , dan die Doctoren, wier kunde en yver hun dien naam waardig maakt. Buiten twyfFel, hernam de man, buiten twyfFel; want daar men de eerfte in de daad als Doctoren kan en moet aanmerken , zyn de laatften niet hoger te fchatten dan de Apothecars jongens, die de Kruiden gaan plukken , en de recepten t'huis brengen, G 2 Wy  ICO REÏZE NAAR Wy naamen onzen intrek in het Logement de vergulde fchaar, fchoon niet zeer met myn zin, want ik vreesde dat dat uithangbord zoo veel als een Memento Mori voor ons zyn zoude; doch op de verzekering van mynen vriend, dat hier de Caftelyns over het algemeen de fchaar zeer wel wisten te gebruiken, al hangt die by hen niet uit, liet ik my terftond gezeggen. Naauwiyks hadden wy een voet in het Lo» gement gezet, of een dikke kaerel, met een zeer puiftig aangezigt huppelde ons te gemoet; zyn vrolyk gelaat deed ons bemerken, dat onze komft hem verheugde, en hy maakte ons verfcheide complimenten op zulk eene gemeenzaame wys als of wy zyne befte vrienden en kennisfen waren; waar by hy de goedheid had ons in eenen adem te vertellen, dat by daags te vooren eenige kiften heerlyke bourgognie wyn gekrecgen had; doch dat het te vreezen was, dat we eenen zwaren winter zouden hebben, en dat indien de Turk zyne oorea opftak, het niet onwaarfchynlyk was, dat geheel Europa in vuur en vlam raakte; gelukkig wierd door de aankomft van eenige pasfagiers zyn verftandig en oordeelkundig verhaal afgebrooken. Des anderen daags begon de jaarmarkt of zoo-  het WONDERLAND &c. ior zoogenaamde kermis, welke by uitftek pragtig was, cn onder eene menigte fnaakfche vertooringen trok een kaerel, hy zich hebbende een rarekiekkaft onzen aanpast tot zich. Allons! Mefsjeurs ! fchreeuwde hy onophoudelyk met eene fchorre ftem , Allons, Mefsjeurs! hier is wat te zien, dat uw geld tien dubbel waardig is! hier hebt ge die overheerlyke Venetiaanfche rarekiek wier wee<-gae nooit hier te Lande is gezien; hier is de nieuwmodifche waarzeggende rarekiek,- hier kunt gy zien wat gebeurd is, tegenswoordig gebeurt, en nog gebeuren zal! — Hoe zeer de Marktfchxeeuwers , even gelyk fomrfïige Boekhandelaars met de Adyertentien, gewoon zyn, ruim drie vierde meer te beloven dan te geven, en daar door den nieuwsgierigen zand in de oogen te werpen, echter bekroop ons de begeerte, om dit anders kinderagcig tydverdryf te zien, zodanig, dat wy aanftonds onze oogen voor derzelver kykglaazen plaatlten. Geeft wel agt Heeren! riep de vertooner; geeft wel agt, op het begin en den voortgang van eenen Waterlandfchen koopman ! Daar ziet gy eenen vreemdeling, welke zyn vaderland verlaten hebbende, in het Waterland zyn geluk komt zoeken; hy verdient ook gelukkig te G 3 zyn.  ioa REIZE naar zyn. Zie hem daar by eenen voornaamen koop* man op het comptoir van den vroegen morhen tot den laaten avond in zyns meefters za. ken bezig; zyne vlyt en getrouwheid verwerven hem de agting van zynen patroon, die hem weldraa voorthelpt en in eenen eigen handel zet; welke, hoe gering in het begin, door vlyt en fpaarzaamheid zeer uitgebreid wordt. Ik bid u, Heeren! geeft eens agt, hoe de braaveman flooft en zich aftobt ! niets laat hy onbeproefd, dat eenigfints tot zyn voordeel verftrekken kan. Ziet daar in het verfchiet de Godin van het geluk, welke hem nadert, en zynen winkel van waaren, zyne geldkiften van fchatten voorziet; zyne levenswys is deftig, doch de verkwitb'ng kan hem tot geene buiten fporigheden verlokken ; hy heeft twee zoonen en eene dogter by eene Waterlandfche vrouw gewonnen, en dewyl hy met rykdommen gezegend is, begrypt de licfderyke moeder , dat het eene onuitwiichbaare fchande voor haare geliefde kinderen zyn zou, indien zy in het beroep, in de negotie van hunnen zich affloovende doch te gelyk veel geld winnende vader opgekweekt wierden. Ziet al verder, Heeren! in plaats dat de zoons zich op den handel toeleggen , verfchynen daar eenige zang- dans- en fchermmeefters, welke de Wel Edele  het WONDERLAND &c. 103 Edele kinderen van monsjeur den Koopman hunne waereld leeren verftaan; intusfchen gaat de oude man met zynen uitgeftrekten handel voort, befchouwt zyne eenvoudige kleding! hy heeft een winkeipakje aan, en vermaakt zich met den gantfchen dag zich bezig te houden met den inkoop en uitkoop zyner koopmanfcha'ppen, en de goede man verblydt zich, wanneer hy zoo veel op eenen dag heeft gewonnen , als zyne zoons verteerd hebben ; deeze zyn ongemeen' oordeelkundig ; zy kunnen onmooglyk begrypen, dat een ver. ftandig man laag genoeg zyn kan, om zich op de negotie toeteleggen, en om die rede geloven zy, dat hun vader half zot is , ten minften houden zy hem voor eenen laagen geeft. Ik bid u, Heeren ! Geeft eens agt, hoe zy zich vermoeijen, om met hem te fpotten ; binnen weinig tyds wordt de geldwinnende vader van zyne verftandige kinderen maar eenen graad hoger geagt dan de kruyer; zy zouden zich fchamen met hem over de ftraat te gaan; al wat de man fpreekt is lomp, onverftandig en zoo koopmanagtig; en waar hy zit, ruikt het zoo benaauwd naa dé lucht der wihkelwaaren dat Mejuffrouw zyne dogter onophoudelyk het reukvlesje voor den G 4 neus  104 REYZE naar neus moet houden ; ondertusfchen maken de wyze kinderen geen de minfte zwarigheid, het door hunnen vader gewonnen geld gedurig aantefpreeken, zonder dat 'er de minfte bedenking by hen opkomt, dat zy door de winningen van hunnen vader alleen tot deeze verteeringen in ftaat gefteld zyn; flaat uw oog Heeren! al verder Op bun e welluftige levenswys; daar door zyn zyop hun twintigftejaar reeds ouder dan hun vader op zyn vyfenvyftigfte; geen wonder; die man dronk in zynen jongen tyd een glas goed bier en nu een matig glas wyn, in welken de magen der jonge Heeren daaglyks, tot verzuipens toe, zwemmen; derhalven kan men het hun niet kwalyk neemen, dat zy met harddravers naar die plaats toeryden, daar hun-vader met zynen wandelftok als een oud deftig burger naar toe wandelt; eiliéve Mynheeren! ziet eens, in hoe korten tyd vader en kinderen elkander zoo vreemd zyn , dat zy niets van elkander verftaan; de goede man fpreekt van eene zwaare negotie, die hy denkt te doen, en berekent hoe veel hy by dezelve zal kunnen winnen; en tot antwoord berigten hem zyne zoons, dat er dien avond een fchoon ftuk in de fchouwburg zal gefpeeld worden; dat zy uit voorzorg, dewyl het er verfchrik- lyk  het WONDERLAND «Sec. 105 lyk vol zal zyn , aanftonds om lootjes zullen zenden. Kykt verder , daar gaat de man op zyn comptoir om zyne boeken naar te zien, en een zware poR te berekenen, doch zyne dochter zingt hem een Ruk uit eene franfche Opera voor, en vraagt hem, of het niet een fuperbe air is? Ziet al verder! de koopman wordt oud.; hy kan zyne zaaken zoo niet meer als voorheen naalopen, en dewyl zyne zoons zich nimmer zoo laag hebben willen aanRellen om hun hoofd met den koophandel te breeken, moet hy zyne zaaken aan vreemdelingen toevertrouwen , welke even gelyk hy, en met dat zelve inzicht naar het Waterland afgezakt zyn; van langzamerhand worden de zaken minder, en de verteeringen der kinderen grooter; de vader bemerkt zulks ; by heeft thans meer leeg tyd om op de verkeerdheden zyner kinderen naauwkeurig te letten; dit beneemt hem zyne kragten meer dan alla> voorgaande afmattingen, en hy Rerft van ieder, uitgezonderd van zyne kinderen, betreurd; de koophandel van den vader wordt aan den vreemdeling overgedaan; die zyne rol even als de overledene begint te fpeelen, en de verftandige en hunne waereld verftaande kinderen verteeren binnen korten tyd het geen de vader in veele jaaren gewonG s nen  •oó REIZE NAAR nen heeft, die door zyne winflen, gedurende zynen koophandel , hunne uitfpattingen kon gaande houden; de dochter ziet haareellende te gemoet, en fterft van hartzeer; terwyl haare broeders de veragting van elk wordende, hun geluk in vreemde gewefien gaan zoeken. —Zoo Heeren! zoo gaat het kroofl ter onder, gelyk de vader gekoomen is. Daar hebt ge wederom eene andere vertooning, vervolgde hy, daar ziet gy hoe behendig de inwooners van het Springerland kunnen gochelen; eilieve Heeren! Jet eens op de verwonderlyke hablliteit van hunnen Koning! ziet ge wel, daar, daar in den hoek ftaan eenige Waterlandfche kooplieden, welke hy , zonder aanteraken, by den neus de heele kamer rond fleept; ziet ge wel Heeren ! hoe hun de traanen over de oogen loopen; dat is nog niets, het zal wel beter komen; let wel, nu ordonneert hy hun van alles wat zy by zich hebben vyftien van het honderd te geven, of zy willen of niet, door zyne habiliteh dwingt hy hen daar toe; zier. eens, hoe bedrukt de Waterlandfche kooplieden op de neus zien! Maar wagt daar worden ze weder te vreede gefield door de belofte van alles terftond wederom te zullen krygen; let nu wel op de ongemeene handigheid  het WONDERLAND &c. 107 heid van den meefler ; de kooplieden alle Reeken hunne handen uit, om het hunne wederom te ontvangen; de mcefter reikt het hun, zoo zy denken, al reeds toe; doch op het oogenblik dat zy het denken aantevatten, doet de wonderlyke kunftenaar het in zyne beurs verdwynen , en de misleide kooplieden vertrekken al morrende en den meefter met zyne kunR vervloekende. Al wederom eene andere vertooning ! fchreeuwde onze rarekieksbaas; daar hebt ge die wydberoemde Waterlandfche koopftad; daar vlak voor u ziet gy het overkonftige Paleis 's Lands welvaaren, ruftende op de koophandelen Fabriekpylaaren. Let wel op de eerfte verdieping ! daar ziet gy die lieden, welke op die verdieping woonen, en kooplieden genaamd worden , door elkander heen en weder foopen, en op eenen dag meer geld omzetten, dan een douzyn Duitfche Vorften in een gantfeh jaar. Befchouwt verder het droevig ongeluk van die Pylaaren; eene menigte vreemde waterrotten knaauwt de voeten deezer Pylaaren af, en dreigt dezelve eerlang eenen wisfen val; de braave bewooners van de eerfte verdieping zien dit met fchrik; geen wonder, er hangt alles aan; zy wenichen dit gefpuis wel te ver- jaagen,  io8 REIZE NAAR jaagen, maar hunne oude katten zyn dood, en de jongjes zyn nog zoo teer, dat ze nog niet uiti het neft durven kruipen; van langzamerhand worden de Pylaaren zwak, let wel! daar rollen er al eenigen omver, en eindelyk, Ichrikt niet Heeren! daar verzinkt het heele gebouw in eenen afgrond , en die groote koopftad is op het oogenblik in het oude Antwerpen veranderd. Nu zult ge zien waar de fraaije, koftelyke Koophandeïpylaaren blyven zullen; let wel op deeze nieuwe vertooning! Daar hebt ge vlak voor u de zeeftad OJlende! Ginds in het verfchiet komen eene groote menigte fcheepen, welke de Koophandeïpylaaren met zich voeren ; zy naderen deeze zeeftad van langzamerhand, en zullen die pylaaren in dezelve opregten. Ik was zoo fterk aangedaan over het onheil dat ik die beroemde Waterlandfche koopftad zag overkomen , dat ik myne oogen van de rarekiek wegtrok , om niet een ooggetuige van haare volle vernedering te zyn , en treurig wegging. Geduurende myne gantfche reis was er niets geweeft , dat my op zulk eene wyze het hart met eene droefgeestigheid vervuld had; ik verzonk in eene mymerende befpiegeling, overwoog  het WONDERLAND &c. 109 woog alles wat tot dit onderwerp, betrekking bad, en vond deeze akelige voorzegging niet onwaarfchynlyk, doch myn vriend fpottedemet myne bedruktheid; ik moetlagchen, zei hy, om uwe ligtgelovigheid; kan een kinderfpel u zwaarhoofdig maken? De opperhoofden van dit Land weten, dat met den val dier Pylaaren hun aanzien en hunne magt verzinken zouden , en zouden zy dan op dat gevaar geen agt flaan, en fpoedige hulp verfchaffen ? Men zou hen onteeren, met dit te denken, vriend! Laat ons onze nieuwsgierigheid met nieuwe voorwerpen voldoen! Op de markt, die vry groot was, vonden wy verfcheide kraamen, welke allerhanden wetenfchappen en kunitcn te koop hadden; en ik' verwonderde my zeer dat de Goisdienjl van deeze allen de laagfte in p-ys was, en dat een kramer, die Dansl'unji of Zangkunde verkogt, viermaal zoo veel voor zyne waar maakte, dan hy die Godsdienft te koop had. Gy hebt my gezegd, zei ik tegen mynen vriend, dat deeze Natie zeer vee! agting voor den Godsdienft heeft, doch dit kan ik niet zien : myn vrind was er ook over verwonderd, en een inwooner, die ons gefprek had aangehoord, gaf ons daar deeze reede van. Myn-  120 REIZE NAAR koftelykfle recepten vinden zou ; ten minften daar zulke fchadelyke zaken als deeze visfehery door uit den weg geruimd wierden , zonder hem te benadeelen. Men verontfchuldigt zich, zei hy, van de ongelukken , die by deeze visfehery gebeuren, met te zeggen, dat niemand gedwongen wordt, en dat hy die zich door zyne onvoorzigtigheid in het verderfftort, zulks vrywillig doet. Deeze verontfchuldiging, antwoorde ik,kon fteekhouden, indien hier alle de ingezetenen wysgeeren waren. Eenige fchreeden hier van daan zagen wy eenen zeer vetten os fiagten, en ons wierd berigt, dat het dier voor den Heer Finantier gefchikt was; dat is beter en Heviger voedfel voor den goeden Heer , riep ik ; daar zal hy beter van varen , dan van die flymige vifch! Het diende zoo te zyn, kreeg ik tot antwoord; maar let eens, hoe men er mede leeft, en dan zult gy bekennen , dat hy er niet heel veel van in de kuip krygt. Ik bevond dat zeggen wel draa beveitigd, want er waren eene menigte flo : ters aan bezig, welke hem niet alleen de huid maar ook het vet en vlees van de ribben haalden, dewyl elk zyn kunft in het villen betoonen wou. Men noemde deeze flagters, Ontvangers, Commi/en, Pagters &c. Een  het WONDERLAND &c. 121 Een weinig verder voortgegaan zynde, kwamen wy aan een zeer groot gebouw van eene Gotthifche bouworder; de menigvuldigheid der venfters toonde, dat het tot eene woonplaats voor veelen verftrekte, en de dikke ysren fpy« len, welke daar in gemaakt waren, gaven duidelyk te kennen, dat men het geen daar binnen was zorgvuldig tragtte te bewaaren. Waarfchynlyk, zei ik tegen mynen vriend, is dit gebouw de bewaarplaats van 's Lands fchatten. Gy bedriegt u hernam hy; het is 's Lands Gekkenhuis. We zullen het van binnen bezien. Zoo draa wy daar binnen waren, zagen wy eenen man, wiens fnaakfche kleeding en gebaarden my terftond deden geloven , dat het gezegde van mynen vriend waarheid was,- hy had eenen blaauwen, duffelfchen rok aan, een geel veft, een dito hartsleêren broek , een paar gewafchte ftevels aan de beenen, een paar groote zilveren fpooren aan de voeten , en een rond klein hoedje op het hoofd , waar op eenige arrebellen gehegt waren, hier by eene groote Engelfche zweep in de hand. De ondervinding, die my geleerd had, hoe omzigtig men met zotten moet omgaan, deed my by myne intreede eene diepe buiging tegens hem maken. Ha riep de Nar, Ha! H 5 Heeren!  122 REIZE NAAR Heeren ! zoudt ge tegens myne blesjes een kans willen wagen ? Ik ben gereed , om zoo veel als ge wilt, maar ik raad het u niet! uwe dravers mogen zoo hard lopen als ze willen , ge zoudt het rit verliezen , want myn blesjes loopen als de Duivel. Wy betuigden hem in het geheel geen luft te hebben om tegen zyne blesjes een kans te wagen, maar dat alleen onze begeerte was dit huis te zien. Ha! zoo! fchreeuwde hy; ik dagt wel, dat gylieden al gehoord hadt, dat er van myne blesjes geen haair te halen was. Gy wilt ze dan flegts zien; komt; ik zal u by myne lieve griet brengen, die door ons Land beroemd is! Als gy ooit fchooner ftel gezien hebt, zal ik befchaamd ftaan ! Hebt ge haar gifteren zien Jopen ? Neen Mynheer ! zei myn vriend. Niet ? hernam hy driftig, dan hebt ge van uw leeven nog niets gezien. Hier op pakte hy ons vry ruuw aan, en ftuu^de ons eene lange gang in, onderwyl hy ons al fluitende en met zyn zweep klappende, volgde; tusfchen beide zwoer hy op zyne ziel en zaligheid , dat 'er geen paarden in de Waereld waren, die tegen zyne blesjes konden lopen ; aan het einde der gang toonde hy ons eene glaazen kaft, in welke eenige zweepenhongen met zilveren en gouden handvatzeis en voor  het WONDERLAND &c. 123 voor het overige op zyn harlequins met linten en ftrikken opgefchikt. Daar, zei de Nar, grinnikkende van blydfchap; daar hangen de tekens van de deugd myner paarden! die zweep met die groene ftrikken heb ik zuur gehaald; het heeft op myne eer myn befte paard den hals gekoft! een paard! te Duiker! het was zulk een baas; ik heb er meer dan eens honderd gouden ryders voor geweigerd. Ik wilde hem, om hem in een goed humeur te houden, een compliment maken, en zei, dat het jammer was, dat hy om zulk eene geringe zaak zulk een fchoon en hardlopend paard verlooren had. Wat! antwoorde hy, zou ik my voor by hebben laten ryden? Ik had liever zelve den hals gebrooken; dat moeft niet gebeuren. Zoo draa wy in den paardenftal gekoomenwaren, wierd hy regt vuurig; daar zyn ze, fchreeu wde hy; daar zynze; ha! koningen van de waereld! — Nu word hy geheel dol, zei ik zagtjes tegen mynen vriend; zyne paarden noemt hy koningen van de waereld. Hier! riep onze Nar, hier is myn lieve Griet! hy vloog op haar toe en omhelsde haar hartelyk, terwyl hy met allerhande ftreelingen haar zyne liefde te kennen gaf; doch op het zelve oogenblik ging hy agter zyne lieve Griet ftaan, en onder den uitroep van: allons* Ca-  124 REIZE NAAR Canafe ! lustig! herop ! ftreepte hy het arme dier zoo ongenadig mt zyne zweep, dat het uit benaauwdheid en vrees allerhande kromme fprongen maakte, en zich niet wifl te bergen. Och lieve Hemel! dagt ik, hier zullen we van eene flegre reis komen ! behandelt hy zyne lieve Griet zoo ongenadig , wat hebben wy dan niet te wagten , die de minfte aanfpraak op zyne liefde niet hebben ? Ik voelde reeds in myne verbeelding hoe het fmaakt uit vriendfchap afgeroft te worden ; maar gelukkig voor ons geraakte hy naa die afrosfing in zulk eene vervoering van liefde en zotheidtegens zyn Grietje , dat wy zagtjes den ftal uitfloopen, zonder dat hy het bemerkte. Ons naar een ander vertrek fpoedende , zei myn vriend; hier wat eerbiedig; hier woonen de Compliment gekken. Wy hadden naauwiyks aan de deur getikt, of een jong Heer met losfe kle. deren deed terftond op, en boog zich zoo eerbiedig , dat, of fchoon wy ons beft deden, om het in buigen voor hem niet op te geven, wy eindelyk voor hem de vlag moeften ftryken. Hy verwelkomde ons hartelyk zoo het fcheen; zwoer, dat hyue gelukkigfte van alle ftervelingen was door ons bezoek, en vraagde ons hoe wy en onze famielje voeren ? en dit alles in eenen  J3o REIZEnaar pletterde, ik heb het al! ■ maar verfchrik- lyk, hoe flecht wierd deeze myn dienft beloond! hy vloog op my toe, en gaf my met zynen ftyven hoed eenen zwaaren flag in het aangezigt; uitbuiderende; dommen rekel! wie voert u hier om my zulk een juweel te ontrooven ? en waarfchynlyk zou het hier niet by gebleeven zyn, dewyl zyne woede ten top fteeg, indien myn vriend my niet verontfchuldigd had, met te zeggen , dat ik zelfs te groote liefhebber was, om een FHnder te doden, maar dat ik dat door vergisfing gedaan had , waaróm hy ootmoedig hem verzogt my te verontlchuldigen. Wat! riep hy, onderwyi hy zynen hoed kwaadaartig tegens den grond fmeet, wat! kon de lompert dan niet zien wat het was ? Ik heb van myn gantfche ieeven zulk eene heerlyke inlandfche capel niet gezien ; ik zou hem voor geen douzyn pylftaurten gegeeven hebben; befchouw my zulk eenen vleugel eens! vervolgde hy, onderwyi hy een ftuk van denzei ven opraapte, het is al wat ge zien kunt! Hier op keek hy my wederom zoo gramftorig aan, dat ik voor eene tweede kaftyding vreesde, doch dewyl myn vriend een leugentje om beftwil deed, en hem beloofde eene dergelyke capel, die hy zei. de in zyn kabinet te hebben, te zullen vereeren, be-  het WONDERLAND &c. 131 bedaarde de nar, en verzogt ons te gaan zitten. Ik bemerk, zei hy tegen mynen vriend, dat gy een liefhebber zyt, daarom zal ik u myne verzameling laten zien; ik durf zonder roem zeggen, dat ze vorftelyk is; het heeft my ook een goeden duit gekoft, en ik ontzie niets om egt foort te bekoomen; ik heb nog in het vooriceden jaar een allerbeft ftuk weiland verkogt, om my in myne liefhebbery door gebrek aan geld niet gefluit te zien, en laat ik myne kinderen geen geld naa, zy zullen ten minften meefters van een uitmuntend cabinet van infecten zyn. Hier op haalde hy eene menigte kleine laadcn voor den dag, vol met Capellen, Tonen, Spinnen en dergelyke bloedelooze diertjes, welker naamen hy opnoemde: Het is te beklaagen Mynheer! zei hy , dat die liefhebbery in ons Vaderland zoo fchriklyk verwaarloosd wordt ; wy hebben gelegenheid om in ons eigen Land eene fraaije verzameling van de fchoonfte Inlandfche capellén tekrygen, maar wat is het? het domme gemeen vernielt de rupfen zonder onderfcheid of het een foort is, uit het welk fraaije capellen voortkoomen of niet, en het is onvergeèflyk, dat men dit die lomperts ongeftraft toelaat ; het is waar, zy weeten geen onderfcheid in de rupfen te maken, maar om die rede zou ik, by I 2 al  132 REIZE NAAR aldien ik aan de regering was, op levensftrar* doen verbieden, dat niemand het zy hy een boer of tuinman ware, de ftoutheid zou hebben om een eenige rups te doden, of een rupfenest uitteroeijen; ik verzeker u, dat we binnen weinig jaaren de fchoonfte gelegenheid zouden hebben om eene compleete verzameling van inlandfch puikgoed te hebben. Ik zal u nog iets raars laten zien! dit zeggende, pakte hy de laden met Infecten op , en vloog er zoo driftig mede naar zyn Cabinet, dat hy, ftruikelende, met en boven op dezelve viel, en het grootfte gedeelte daar van verpletterde. De arme liefhebber gaf van onfteltenis en droefheid zulk eene vervaarlyke gil, dat wy van fchrik opvlogen, en het vertrek verlieten. Uit dit vertrek van den Infuitgeleerden traden •wy in eene daar naaftbyzynde kamer, welke door eenen Oudheidminnaar bewoond wierd. Hy was bezig met eene confiderabele party oude en nieuwe munten te begluuren, en over dezelve luidkeels met een ernftig en peinfend gelaat te redeneeren; ik keek rond doch zag niemand; warom ik niet twyffelde, of hy fprak tegen zich 2elven; naast de kamerdeur was een plank op welke eenige ftukken hout en fteen ftonden; ik leunde met j mynen arm daar op, dewy! ik door het  öet WONDERLAND &c. tsj het lang op de been zyn, een weinig vermoeid was, doch naauwiyks had Mynheer de Oudheidkenner dit bemerkt, of hy vloogverfchrkitop; ik bid u, Mynheer ! fchreeuwde hy , wees voorzigtig en floot dat heerlyk ftuk van dien marmoren arm van Hercules niet af! ik haalde terftond mynen arm te rug, en wierd een rond flak marmorfteen gewaar, het welk men duidelyk kon zien . dat een brok van een pylaartje was , het welk waarfchynlyk in vroeger tyd ran eenen fchoorfleen was geplaatst geweeft. Wy naderden de tafel , op welke de medailjes lagen, van welken zeer veelen ons niet anders dan oude verroestte ftukjes koper fcheenen , en met geen mooglykheid iets op dezelve « dat naar munt zweemde, te vinden was, echter lei hy ons in eenen adem uit, welke penningen en by welke gelegenheid dezelve gemunt waren; dewyl ik in myne jeugd eenige liefhebbery voor de Historiekunde gehad heb, en een weinig in dezelve geoeftend was, bemerkte ik zeer ligt, dat hy in dien tak van wetenfchap en in de oudheidkunde niet zeer ervaaren was, waar van ik te meer overtuigd wierd, wanneer ik hem naar de Hiftorie van eenen ouden Romeinfchen penning, welke nog zeer gaaf was, vragende, van den geleerden muntverzamelaar tot antwoord I 3 • kreeg  het WONDERLAND &c. 135 op zyn gelaat befpeuren, en de vergenoeging, die hy zelve over zyn maakfel gevoelde, deed hem op het einde van ieder vers zich zclven met een vrolyk lagchje toeknikken; men zal zich niet verwonderen, dat de Poëet ons niet eer bemerkte, dan na dat hy eene pagina ten einde opgedeund hebbende, het blad moest omflaan , en zyne long en armen een oogenblik ruft verfchaffen: Zoo draa hy ons in het oog kreeg, vloog hy met blydfchap van zynen Róel af, (want niets is voor eenen Dichter aangenamer, dat dat hy naar zyn kunstweb afgefponnen te hebben , eenig bezoek krygt, om hunne ooren daar mede te Rreelen, en even gelyk de Route bedelaars hunne goedkeuring aftepers fen,) en omhelsde ons, onder den hartelyken uitroep ; van, falvete amici! falvete nobilisfimi atque doStisfimi vlri! Ik was daar bezig, zei hy vervolgens, met eenLatynfchdichtflukvanmyn eige maakfel te reciteeren; te gelyk beurde hy het van de tafel op, en vervolgde met eene gemaakte befchroomdheid; het is wat lang, anders zou ik het de Heeren eens voorleezen! welRaanshalve moeften wy hem bidden , ons dat vermaak niet te onthouden. Onze Poeët beklom terftond met eene nederige buiging zynen vorigen throon, en naa eenige reizen gehemd I 4 en  het WONDERLAND &c. 141 viel hem zyn tegenftreever, die weêr op de been geraakt was, met veel heftigheid en woede in de rede ; ik zeg nog, fchreeuwde die , dat men agter den derden perfoon van den tegen- woordigen tyd, voor al wanneer durft gy u nog laaten hooren, onbefchaamde! was de taal , waar mede de ander zyne woorden afbrak , en hem wederom met het dikke boekaanvloog ; ik zal uwe verwaandheid en beeftagtige domheid nu ter deege ftraffen. Wy wilden ons met deeze onruftige geeften niet meer bemoeyen, maar lieten hen aan elkanders genade of ongenade over, en verlieten dit vertrek. Wat is dat voor een Relling! Wie heeft ooit zotter denkbeelden gehoord? fchreeuwde een iito geleerde in het naafte vertrek. Ik was bevreesd om er in te* gaan, doch op verzekering van mynen leidsman , dat hy een Criticus was , dien men geketend had, om zyne woede te beteugelen, Rapte ik naar binnen. Zoo draa hy my zag , fchreeuwde hy; rampzalige dwaas ! is dat eene letterkundige verklaaring ? Wie heeft u zoo Rout gemaakt om eenen letter op het papier te zetten ? Gy toont, dat ge geen jota of titel weet Trap* twv n^vm ' ££giwv j leer eerft de Metaphyfica, en kom dan een  142 REYZE NAAR een woord meê fpreeken. ö Wat zouden de ouden zeggen , indien ze opkeken, en de heerlykfte wetenfchappen dus zagen mishandelen ! Gy zoudt hunne handen niet levend ontkomen; ze zouden u ten minften als eenen openbaaren nar aan de kaak zetten tot fpot van de geheele waereld ! Maar wagt ; zoo veel magt bezit ik ook nog ; als men zulke zotten flraft , doet men de geleerde waereld eenen dienft. Thans wilde hy op my toefchieten , en zou my buiten twyffcl in die vlaag van dolheid deerlyk mishandeld hebben, doch hy werd daar in door zynen yzeren keeteh verhinderd, in welken hy echter knarsfetandende beet ; ik ontvlugtte hem terftond, wel wetende, dat niets zoo kwaadaardig en gevaarlyk was, als de critifche narren. Ik verzoek u zeer vriendelyk , zei ik tegen mynen vriend, dat wy dit huis verlaten, want naar ik merk, komen wy van kwaad tot erger; en ik vrees, dat wy hier of daar nog een prooy van de woede deezer zotten worden zullen ; ik heb myne nieuwsgierigheid in dit huis reeds volkomen voldaan, en ik ben overtuigd , dat zoo wel hier als elders de nar zelfs onder den Toga fchuilen kan. In het naar huis gaan zag ik in eenen voornaa- men  het WONDERLAND &c. 143 me boekhandelaars winkel eene geheele menigte van afbeeldingen van menfehen; dit deed my ftilftaan , en door deeze vreemdigheid viel my de ongegronde gedagten in, dat de origineelen van deeze beeldtenisfen misdadigers waren, welke men hier te Land in print afbeeldde , gelyk men by ons in de couranten deed, op dat een ieder hen aan de trekken van hun gelaat zou kunnen kennen, en in de handen der JuRitie overleveren; ik vond deeze manier om booswigten kenbaar te maken , en te agterhalen veel zekerder en naauwkeuriger dan de losfe tekening , die men van dezelve in de couranten geeft ; doch myn vriend , wien ik myne gedagten openbaarde , begon my luidkeels uittelagchen ; gy flaat den bal deèrlyk mis, zei hy; het zyn de beeldtenisfen of pourtraiten , gelyk men die hier noemt , van oude voornaame geleerde mannen , welke zich door hunne geleerdheid onflerflyk gemaakt hebben. Hoe geleefd zy waren , het was in hen te berispen , dat zy tot dien belagchelyken hoogmoed vervielen , om zich in het koper te laten graveeren; zy moeten zich vebeeïd hebben, dat er der nakomeingfehap veel aangelegen lei, hunne waare weaenftrekken te kennen, doch indien zy bedagt had»  15* REIZE NAAR „ beroofden, welke door zyne godvergeten eer. „ loosheid, met vrouwen en Kinderen, ongelukkig », geworden zyn, ten minften vyfpercent van het „ geroofde te rug te geven. „ Indien de dief op deeze laaftgénoemde wys » meer dan vier of vyf tonnen gouds geroofd, en 5, dus verfcheiden braave kooplieden geruineerd „ heeft, wordt hy booven de bovengenoemde ftraf » gecondemneerd,om niet meer dan ten hoogfte „ vier harddravers te mogen houden, en niet „ meer, dan eens ter week buiten een visje te eeten, deeze ftraffen zullen ten rigoureuftezon-. „ der de minfte oogluiking anderen ten .exempel „ uitgevoerd worden, „ Indien het komt te gebeuren, dat de laaft» „ gemelde dief of banquerotier, ééns opvoorge„ melde wyze geftraft zynde, ten tweede male „ zich aan dezelve misdaad fchuldig maakte, zul. „ len de kooplieden , welker vertrouwen hy „ wedergewonnen heeft, als een bewys van >, onzinnigheid gegeven hebbende , terftond in „ het dolhuis opgefjoten worden. ' Onze autheur vergeet geenzints de Voogden, welke op eene fthelmagtige wyze hunne onmundige pupillen befteelen , en door bedrieglyke voorwendfels van het hunne ontzetten, doch Wil niet, dat dezelve hier over geftraft zullen  het WONDERLAND &c. 163 heen en weder fpeelde , liep een zwart, {tinkend vogt. Hy was zeer beleefd en vriende. lyk tegen ons, waarfchynelyk om dat wy hem zeer eerbiedig naderden , en op myne vraag welk zyn werk was ? antwoorde hy ; ik wys . de vlekken in de nieuw uitgekomene boeken aan; ik denk, dat ik de noodzaaklykfte man van de Republiek ben, want zonder my, zouden ze den Godsdienft. ras onder den voet hebben; de meeften van die Autheurtjes , van die papier bedervertjes, van die wisjewasjes, zyn er alleen op uit, om onzen koftelyken Godsdienft onder allerhande vreemde en bedekte termen ter neer te vellen , maar ik zal er zorg voor dragen. Ei lieve, Mynheer! vervolgde hy; lees deeze pasfagie eens! met een hield hy my eene nieuw uitgekoomen reisbefchryving onder de oogen, en ik las op zyn bevel deeze woorden daar in: De Capel van onze Lieve vrouw te Loretto is om derzelver menigvuldige kojtbaarliedcn tn fchatten bezienswaardig. Kan er iets gefchreeven worden, fchreeuwde hy, dat meer dient, om onzen Godsdienft onder dien der Roomfchgezinden te ftellen ? Waarom maar niet liever regt uit gezegd ; de Roomfche Godsdienft is veel voortreffelyker dan dien van dit Land? Wat zegt ge er van? Moet ge voor zulk eene L t VUÜ«  V 164 REIZE naar vuilaardige boosheid niet gruwen ? Ik haalde myne fchouders op, zeggende, dat ik er dat niet in vinden kon; dat ik meer gehoord had , dat die capel Niet? fchreeuwde hy driftig , niet? kunt ge er dat niet in vinden? wagt ik zal u myn bril krygen! Ik zag dat hy naa zynen knuppel greep, waar op ik, zonder affcheid van hem te neemen, my fpoedig van zyn hok verwyderde. Naauwiyks had ik hem verlaten, of een man met een peinfend en zeer geleerd gelaat hield my tegen, zeggende; wat nieuws heeft Mynheer uit het ryk der Geleerden? De vrees deed my eene treede te rug doen, en op eene beleefde wys antwoorden; niets, Mynheer! Ik ben een vreemdeling: Een vreemdeling ! hernam hy; ei, ei, heeft men by u te Land niet onlangfch een heeriyk Waterlandich werk verkogt, ik meen de vernuftige werken van den beroemden Heer N. N, ? Ik ftond, als een oogenblik my bedenkende. Wat, fchreeuwde hy; zou men by u te Land geen fmaak in geleerdheid hebben? Zou het alleen by u lieden onbekend zyn ? Om hem te vreedp te Hellen, en onaangenaame bejegeningen te myden, antwoorde ik , dat ik het my nu herinnerde, en dat yder dat heeilyke werk tot den Hemel ver-  het WATERLAND &c. 165 verhefte, en het als onontbeerlyk befchouwde ; doch in waarheid had ik nimmer in Waterland, ik laat ftaan in de plaatsmynergeboorte dat, vernuftige werk, of den beroemden Heer N.N. hooren noemen. Ik ben er de maker van, antwoorde hy grimlagchende, gy kunt nu tegen de geleerden van uw Land zeggen, dat gy dien beroemden maker gezien hebt. Hier op knikte hy my minlyk toe, en trad van my af, om van anderen het zelve te hooren. , Deeze lieden, zei de Doctor, hebben de inbeelding, dat zy der geleerde waereld eenen zeer grooten dienft doen, en dat ieder van hun en hunne geleerdheid den mond vol heeft; niettegenftaande men hen naauwiyks kent, veel minder agting toedraagt. Onder dit gefprek had de Doctor my fterk aangezien, en waarfchynlyk eenige verandering aan my gemerkt, want hy vraagde my; heeft Mynheer het een of ander in vroeger tyd laten 'drukken ? dan zou ik hem raden, dit vertrek te verlaten, want zulke lieden zyn hier binnen weinig oogenblikken met dezelve ziekte befmet. Ik was zoo verrukt over de eerfte woorden van den Doctor, dat ik geen de minfte agt op de laatfte geflagen had; en ik herinnerde my, dat ik in myne jeugd, by gelegenL 3 heid  i66 PvEIZE NAAR heid van een huuwlyk van myne zufter, een bruiloftsvers gemaakt had; ik beelde my in dat het om deszelfs fraaiheid hier te Land verkogt , en dus door den Doctor geleezen was ; waarom ik hem op eene pedante wyze tot antwoord gaf; ik merk, Mynheer, dat het vergeefsch zou zyn, dit voor u te ontkennen, dewyl ik uit uwe vraag moet befluiten, dat gy myne Poëzy reeds onder het oog gehad hebt; jaa; ik heb in vroeger jaaren een bruiloftsvers gemaakt, het welk de goedkeuring van kunftkenners wegdroeg ; doch ik verwonder my, dat gy het geleezen hebt , want het is wel gedrukt, maar nooit verkogt, en alleen aan, de vrienden uitgedeeld; maar ik kan het ligt begrypen, vervolgde ik met een grimlagch; de baatzucht zal het by ons te Land naagedrukt en verkogt hebben, en zekerlyk is het op deeze wys hier naa toe verzonden. Heeft Mynheer er ook een exemplaar van by zich? Wie weet, hoe vitteU's het is, want waarfchynlyk zal er hier ook meer dan eene druk van verkogt zyn ! Och, Hemel! riep myn vriend; hy heeft het al weg! myn goede Landsman ! myn arme Denker! —- ontftel u niet, hernam ik; zoo lang ik leef, is er mooglykheid pm er een beter druk van in de Waereld te bren*  het WONDERLAND &c. 16? brengen; ik zal my in den eenen of anderen boekwinkel van een exemplaar voorzien, corrigeeren dat naauwkeurig, en begunfligen dan den eenen of anderen braven boekhandelaar met de derde uitgave van myn vers. Dit laatfte zei ik op zulk eenen trotfchen toon, dat myn vriend zoo wel als de Doctor er van fchrikten; het tast hem zeer hevig aan , zei de Doctor, en zoo het zoo voortgaat, is hy eerlang van dit huis de voornaamfte ........ Ik vraag u verfchooning, Mynheer! viel ik hem in de rede, met een kleine gemaakte grimlagch; uwe lof-fpraak is te vleijend voor my; — ik de voornaamfte ! » neen, Mynheer ! ik ben nog maar een jong dichter, en ik twyfFel geen oogenblik, of men vindt hier ook weergalooze dichters, welke zoo goed een vers maken als ik. • Wat zegt ge van dien trek, daar ik tegen den Bruidegom zeg: Toen Daphnis — {gy weet het is een herderszang? nu) Toen Daphis, met uw /mart bewoogen , Op U haare eeuwig brandende oogen Medogend Jloeg, toen toen .... Hier raakte ik van de wys, en wat moeyte L 4 ik