ÖEf OOGMERK DER. KOMST VAN DEN ZOON DES MENSCHEN, OM HET verlooren menschdom TE ZOEKEN EN TE ZAALIGEN, VERKLAARD in eene leerreden OVER LUCAS XIX: 10. fclTGESPROOKEN DEN 6 NOVEMBER 1785. IN TEGENWOORDIGHEID Van 't geheële stadhouderlijke höf4 DOOR N GERARDUS KÜYPERS,' HOOGLEERAAR DER GODGELEERDHEID EN ACADEMIEPREDIKER OP DE HOGE SCHOOL TE GRONINGEN. Te GRONINGEN, Bij j. BOLT en L. HÜISING^ Boefcverkoopers aan de Breede Markt. 1^86.  Aardfche Magten, looft den HEER £1 Geeft den HEERE flerki1 en eer; Dat de lof van 's Hoogften naam Aller Grooten roem befchaam: . Vorsten, 't voegt u Hem in 't midden Van zijn heiligdom, f'aanbidden:' 't Voegt «, met de Godgetroutven, 's HEEREN heerlijkheid t' ontvouwen, Ps. i2$l  VOORREDEN, JSfoit had ik gedacht het EuangeKüm te zullen moeten verkondigen, in tegenwoordigheid van Vorflett) en VorJlimien. . Doch dit gebeurde echter. —— Het Stadhouder lïéê Hóf iit Friesland zijnde, Zeide het onzeeker gerucht, dat het zeive ook de Piovincie van Stad en 'Lande met zijne tegenwoordigheid vereeren zoude. « éindelijk wierd het waarheid: en ik, wiens beurt, in mijnen kring, (*) inviel op dien tijd, kreeg bericht, dat die Hoogt Vevfonaadkn, 'als dam den openlijken Godsdienst, ook onder mijn gehoor, zouden bijwoonen* Aan* fl£}VÓOw£ »fï3t) (*) De vier HfógTeerasren in de Godgeleerdheid, heb* ben ais Academieuredikers , ieder dag des Heeren^ des Avonds eene beurt, welke zij in het Nederduit-iefcf . Jaoeten waarneemen.  fi/l 5 VOORREDEN. Aanftonds was het bij mij uitgemaakt, niets tè doen, dan het Eettvouwig Euangelium Eenvouwig te verkondigen. ik ftelde vast, allen mijnen Toehoorers, en dus ook Haare Hoogheeden, te befchouwen , als menfchaty en zondaaren, welker euwige belangens afhangen van 't gebruik dat zij maaken van die Godde/ij* ke boodfchap. . Dit begreep ik was mijn plicht: en ik kon, zonder hierdoor iets te waagen, zulks vijüg doen, met opzicht tot eenen Vorst en Vorftinne, die betuigen, voor zich, en hun Huis, het Christendom, dat in Neerland, door Gods goedheid, wordt beleeden, te geloovqji. Aan dit oogmerk heb ik gej  VOORREDE "N." m te voldoen, en gav de uitkomst over, in de hand van Ziam Eerehonhig, wiens woord het was. . Ik ben overreed van het gebrekkige mijner poogingen, doch terlens van de oprechtheid mijner oogmerken. Om redenen mij daar toe beweegenden, welke optegeeven ik onnoodig keure, heb ik beüooten deze Leerreden, door den druk gemeen te maaken. De inhoud is van eene algemeene uitgeftrektheid. —- en de niewsgierigheid om eene leerreden , bij zulk eene omftandigheid gehouden, te leezen, kon, zelve aan Zacheusfen^ gelegenheid tot nut verfchaffen. Voor het overige fchroqme ik het oor-  IV VOORREDEN. pordeel van des kundigen niet. —betweerers en vitters bekreune ik mij nier. ieder toetfe, doch onbevooroordeeld , of 'er iets in zij, ftrijdig met 'tCharacler van eenenChrisren Ieeraar. —— of tegen den eerbied, welke men de Hoogt Overigheid of Haart Doorluchtige en Koninglijkt, Hoogheden verfchuldigd is. of reegen de leer onzer Kerk. ik geloov dat zij, in alle die opzichten, zij Kerkelijk, en Staatkundig Rechtzinnig. De leezets zullen 'er niets in 'vinden dat' van verre, of naarbij, Staats%aaken raakt. -— die zulks begeert jkan zijnen lult elders boeten, alzoq zulke papieren, in zulk eene meenig%q vliegen, als de muggen op eenen nomerfchen avond, welker gebrom,  VOORREDEN. ft en fteeken, veel al, fchaadcn en ver- yeefen. hoewel ?er veel en onder die gefchrivten zijn, die den Leezers wijzer en beeter konnen miaken. Mijn hoofdoogmerk is, in mijne betrekking, op Vaderland, Kerk en Hoogefchoole, de partij van God en zijnen Grooten Zoon, aamekleeven. -— het veldteeken van Immanuel, geverwd in zijn bloed, te volgen, en uitteroepen, dat die Koning kevel Zoo de Vaderen mijns Vaderlands, met 't Stadhouderlijke Hof, en verdere Toehooïers,tn ook mijne Leezers, zich met de door mij verkondigde waarheden , vereenigen, zal ik met ootmoedige dankbaarheid, mijne pen, met alles wat ik heb, en ben, neerleggen voor de voeten van den Zoon des Men- fihen,  vï VOORREDEN. fchen, dien besten Koning, in wiens bloed Vorflen, zoo wel, als de gering-, flen der menfchen kinderen, alleen hes leeven kunnen vinden. En dan vletje ik mij, zoude de onderwerping aan het Euangelium des vreedes, in onzen lande ook vreede geeyen. dan zour den alle verfchillende denkbeelden, met aflegging dier verkeerdheden, welke rondsom plaats hébben, zich in dit middenpunt van rqst vereeni? gen, en Neerland zon zijn bt§ Land van Immannel, en wij allen zouden des Eeeren zijn. —?• als wij het met God en Christus eens waren, dan zouden wij het met eikanderen ras eens zijn. . ten minften, dan zoude verfchiüendheid van denkbeelden, welke doch in dezen onvolmaakten ftaat al-  VOORREDEN. Vu altoos plaats hebben zal, zoo voor* zichtig beftierd worden, dat dezelve onfchaadelijk ware. Intusfchen hebben wij, met allebraaven, ons verblyd, en der Godheid gedankt, dat de aankomst, 'tverhlijv, en vertrek van tlaare Hoogheden, is geweest in ffcïlle ritst en vreede, zónder dat er iets zij voorgevallen, 'tgeen dezelve tot oneer kon verftrekken, of den inwooners van achteren doen bloozen. De Euwige God ontferme zich over Nederland! Hij geeve de Vaderen van ons Vaderland, wijsheid, ftandvastigheid en welbeftierden ijver, om te waaken voor de dierfle panden vart Vrijheiden Godsdienst, welke hun door de Natie zijn toebetrouwf.^ Hjj Üelle Zijne Doorluchtige Hoogheid, deri Prins,  vra VOORREDEN. Pr 'ws, onzen Erf/Iadhouder, in ftaat, tot het volbrengen zijner uitgeftrekte en gewicht "ge Ambtsbedieningen. —H j verbl'jde hem, en ons, door de Herftelling van dert welvaard dezer Republik, naar maatede daagen, waar in wij te zaamen het kwaade gezien hebben, veelen zijn. Hij maake haare Koninglijke Hoogheid tot een getuige van zijne goedertierenheid: ert doe dré Dejtige Vorfïinne beleeven de waare grootheid van het Oranje Huis, gevestigd op de grootheid van ons Gemeenebest. God zij de Jonge Vriufes tot eenen bewaarer. waar zij ook haare treden zetten mag, zij dezelve tot eenen zegen. Hij drukke zijne voetftappen op alle hare gangen, u Hij doe de Jonge Prin*  VOORREDEN, § prhijèn opwasfchen in alle Christelijke en Vrinfelijke deugden, en dus in waafe wijsheidy en echte Vaderlands en Vrijheifolkvde, ' hij zegene hunne opvoeding , onder het opzicht van hunnen waardigen Mentor. * God zij vooral het geheele Hof tot eenen FerhondsGod en Ontfermer! Hij die Neerlands BefehermGod is, hij die de weereld beftiert, en ons land, hoe zeer op zijne grontvesten gefchud, nog doet ftaande blijven, neeme het bellier zelve op zich, en doe in't midden onzer eere woonen> Hy doe alle omwentelingen in het Staatkundig ftelzel van Europa, die 'er zijn, of koomen moogen, medewerken tot zijne eer, en tot ons nut, en blijdfchap. Hij  ^ VOORREDEN. Hij verbeetere allen kwaadmeenendetë i « en zij allen ivelmeenenden naadsij». Hij doe een ieder wandelen ift het midden van de rechte fpoomen»  BlarJz. q LUCAS XIX: 10. Want de Zone des menfchen is gekomen, om te zoet ken en Zaligtemaken dat verloren tüas. *1 ^ !(? ei'a"d Jezus had den Tollenaar ZacheuS »2»*3S mQt zjjn bezoek vereerd. . Doch dit naam*n de Jooden kwaalijk, en zeiden, volgen* vers 7, Hij is tot eenen zondigen me?}fche ingegaan om te herbergen. ... Zij meenden, hij konde dus de Chriftus niet zijn, want die moefr. alleen met Heiligen verkeeren. (a) —— Hier tegen verdeedigt zich de groote Leeraar in de voorgelezene woorden, welke leeren, dat juift het opzoeken van zondaaren het oogm :rk zijner komfte, als Zoon des menfchen, en Chrillus, was en wezen moeit, om rampzalige Adamskinderen gelegenheid te geeven , der Zaligheid, welke in hem, voor het doodfchuldigMenfchdom was, deelachtig te worden, en hen dus van onheiligen tot Heiligen te maaken. •A Kooi» (a) Mogelijk hebben zij dit opgemaakt, uit een verkeerd begrip van Dan. Vil: 22. daar de onderdaanen van den Zoon des Menfchen , of Zions eerekoning, genaamd worden Heiligen der bvoge plaatfen, niet vveetende hoe -de ChriTbis onjjeiligen tot heiligen zoude maaken: hoe ongunftig de Pharifeen over de Jollenaaren dachten, blijkt uit Lucas XV111: n.  * LEERREDEN over Koom gij, o Gezegende Jmmanuel! met nwert Geeft in onzer midden! Zoek ons, als Schaa- pen die verlooren zijn, en zalig onsl Ik zal I. Eerft mijne (toffe kortelijk toelichten; II. Dan des Heilands groote hooftftelling bewijzen ? III. En tot /lot, op die grondeneen woord fpree» ken tot ons hart. I. Letten wij op onze keurftoffe, dan koomt ons eerft voor, de benaaming van ZOON DES MENSCHEN. - . een ieder, die bedreven is, in den -ftijl des Bijbels, weet dat deze dezelve is, met die van Mesfias en Chriftus. (h) Zij is ontleend 1 .(£) De Heiland gav dien, , raam zich zel'ven , en noit wierd lvj, in zijn verbljv op aarde, door iemant anders dus genaamd. • en dan nog Ij-rak hrj va» Kich in den derden perzoon. ~—r- noit zeide hij» tk ben de zoon des Menfchen. of Bet moe!! zijn Matth. XVI. ïjp ten z j men die plaats .dus wilde vertaa» len, wi.e zeggen de Menfchen dat ik ben? [zeggen z j] dat ik de zöon des Menicben, dans, de'Chnlhis, bent Zie Beaufobre over dezen. text. Schoon de geleerde Licht fooi, Vol. II. p. 335- het anders opvat. IVie v dat is, hoedanig zeggen de merfehen, dat ik, dieri z j voor den Me^ias houden, ben ? —r— de Jodens melkten wel dat Jezus zich voor den Zoon des Menfchen uitgav, doch z j ontveinsden zulks. Zie Joh. Xtl. 34. IVie is deze Zoon des Menfchen,, dien z j d.a^r tegeu den Chnftns overzetteden. —- Petrus w<\ beter —= die Matth. XXI: tj» antwoordt, gij  LUC A S XIX: loi 3 •uit de Schrivfen van het Oud verbond; en wel voornametilijk uit, Dan. VII: 13. daar die Ziener . der verborgenheden fchrijvt, ik zag in de 'nachtgezichten , cn ziet! daar kwam een met de wolkers des Hemels, als eenes Menfchen Zeone, en hij kivam 'tot den ouden ven daagen, (c) en zij deden hem A 2. vour t-ijt de Cbrifttis; de Zoon des ïevsndigeh Gods. uit weh ke beide plaatfen blijkt, dat Zoon des Menfchen, ea Chrtftits gelijkluidende naamen zjn. (c~) Gods daagen b-rteckenen zijne eüwïgbeid, welke niets anders is, dan de dunring van.zijn noodzakelijk wezen, zonder begin, opvolging en einde. , het woord p'fty Oude vertaald, ze^t eigenlijk, iets dat hoe lang ook aanweezig geweejt-zijnde , echter ongerept , onaangeraakt, ongefebonden , onveranderd, is gebleeven. . hier betekend het God, die, zon¬ der hesm altoos geweeft is, en niet tegengaande deze euwigë diiuritig, (bij welke duizendmaal duizend ticnduizendraaal verdubbelde omwentelingen der iii het Oneindig vermeerderde euwen, niet Zoo veel zijn, als een zandkorrel'je, of ondeelbaar ftofje, met opzicht tot 'theelal,) in het midden der veranderingen: dezer benedenwereld, die als een kleed veroudert, dezelve is, zon daf zijne jaaren niet geëindigd worden , maar bij van Euwigbeid tot Euivigheid God is. Volgends 't denkbeeld van den Dichter Pf. XC: 2. en . CU: 17, 2H. • .. eene ftome afteekening, voorzeker, der Godheid, waardig de Penne van onzen grooten Godsman. ■ - - Zijnde de onvergelijkelijke Scbultens, in z\jne verklaring over de Spreuken Salo■ -nions, p. 74. de eerfte, die deeze benaaming in het r^cht gewricht gevat, en ons verloft heeft van ongeremde denkheeldenj die zoo veele Kunstlchilders hebben doen dwaakn.  % LEERREDEN svu Hoor den qelven naderen. Qd) en hem wierd gegetven Heerfchappije en eere, en het Koningrijke: dat hem alle volkeren, natiën en iongen eeren zou* den: zijne Heerfchapije is een eeuwige Heerfchappije , die niet vergaan en zal, en zijn Kóningrijk en zal niet verdorven xvorden. (e) Het is uitgemaakt (ƒ) dat den Propheet hier vertoond wierd, de Heerfchappije, welke de Mesfias een» 'aanvaarden, voortzetten, en voltoijen zoude, ter beitemden tijd. en dus is deze Zoon des Menfchen, dezelve die, hoofdftuk IX: 25, genaamd wordt, Mesfias, de Vorft. doch de vraag is, wat die benaming eigenlijk beteekene? kor- telijk merke ik op,.dat, volgends het taalgebruik(g) Zoon Cd) Als eenen Eerden Staatsdienaar, of Vriend desKo• nings. zijnde dit de kracht van 't grondwoord; en *t gebruik ook bij de Arabieren, confcr Bidpai fahvlas quas nuper edidit H. A, Schultens, Magni Avi dig1 na progenies. p. 34. ■Cé) Eigenlijk, zal met werden vermink:, in tegenoverflelling van hoofdft. ü: 37. fj') Conf. Cl. Venemam in disfert. ad bi 1. ft?) Confer Cafiel/ii, Buxtorfii et Scbaafii Lexicon. Vide Carpzovii diflert. ad n. 1, in Tbefauro Theologie» Philologico T. I. P. 893. $. 5. en hierom wordt de. zelve groote perzoon, in die geheimzinnige vertoonirig Ezech. 1: 26. niet zeen des menfebent maar alken» een menfeb genaamd.  LUCAS XIX: i«. 5 Zoon des Menfchen, niet anders zeggen wil, dan eenen Menfch. de Sijriers noemen dus, zoo wel Adam, fchoon regelrecht door God gefchapen, als alle zijne, uit hem voongefprootene, nakoome- lingen. Nu wórdt de Mesfias met dien naam beftempeld, voor zoo verre hij wezen zoude het Prouivenzaad, door Gods wondermagt gevormd, uit eene ongerepte maagd j (h) en echter, gelijk als wij, des vleefchs en des bloeds deelachtig. —-. en dus ziet dees naam op zijne menfchelijke, en wel, op zijne vernederde menfchelijke natnur ; in welke hij gehoorzaam zou worden tot den dood, door welken hij zou afgefneden voorden , om de zonde te verzoenen, hoofdltuk IX: 24. en Waardoor hem, als hooft der zijnen , de weg gebaand zou worden tot die glorie, om te koomen met de wolken des Hemels, (/') in de openbaring van zijn A 3 Heil- (h) Nomen {WK eft nomen Speciei, quod facminam seque ac yirüui comprehendit. adeoque IJpmanni cavillatio hinc recte retunditur a Carpzovio 1. c. filius enim Virginis, licet nou Üt filius viri, tarnen eft jfi}ius bominis. Zie ook wat de geleerde Stinfira fchrijvt, in zijne Oude Foor [peilingen, Ie d. p. 17. aan het einde, en vervolgends, in zijne verhandeling over de moederbeJovte vindt men veel, dat men elders te vergeevs zochte, vooral p, 23. (J) Door deze opmerking ontvangen veele plaatfen het rechte iicht. bij voorbeeld, Joh, V: 17. de Vadtr beeft dtn.  LEERREDEN over Heilrijk. doch hier fta ik niet ftil bij, want 'er ligt nog meerder in. te weeten, lrj wordt dus genaamd als Vorfl en Koning, met opzicht tot zijn Zedelijk Chara&er. namelijk, aan Da-' «iel wierd te vooren, vers 4—7. vertoond eene reex van Koningen en Vorjlen der aarde, onder Zitbeelden van Eenen Leeuzo, Beir, Luipaard, c-n nog een fchrikkelijk verfcheurend ondier, welke der wereld niets dan rampen aanbrachten, {k) doch nu volgde de Mes/ias, de Koning, die zoutjj in tegenoverftelling, zijn een Men/bh, wiens aart van naturen niet verfiindend, maar zachtzinnig is, die dus zijn zou de bcjifi menfeh: (l) een Menfeblieveiid en heilaanbrengend Koning, een Vreedevorji: zachtmoedig , rechtveerdig, een verlofier van verdrukten; die den zijnen regeeren zou met touwen der lievde, en Menfchenzeelen, tot hun heil, in tijd, enEuwigheid j wel- den Zpone magt gegeeven, sm gerichte te houden, dewijle hij des Menfchen zoone is: dat is, om dat liij ia de geftaltenis Gods zijnde, in de gedaante gevondere als een Menfeh, zich 'zeiven heeft vernietigd, en gehoorzaam geworden is,tot in den dood, daarom heeft God hem uitermaten zeer verhoogd. Phil, II: 8—ic. (k) De groote Venema in zijne verhandelingen over Daniël, heeft het geene tot die Koningen en Vorften ba-r trekkelijk is, in groot licht gelteld. 0 Zoo vat het ook Venema op, pag, 54a, en Stinfira \ Gade Voorfpellingen I» d, p, 176* ■ > " ■ ■  LUCAS XIX-. 10. Welke hem daarom, als zulken beften Koning zouten eeren, met gehoorzame onderwerping, vers ' Van de2en Doorluchtïgen Perzoon getuigt de Heiland, HIJ IS GEKOOMEN. dit is de taai van het Euangeüum der vervulling. te voren was het alleen, hij zal koomen; nu is het, hij is gekoomsn; verbanden famenhang tonnen dat de Héifena" hier door zich zeiven bedoelt, en dan |s het even of hij zegt, Gijlieden weet dat de Mes- > fias, bij de Propheeten, benaamd zij als de Zoon des Menfchen, die koomen zoude. gij merkt, uit mijne leffen, dat ik door dien naam mij zeiven bedoele, en dat'ik dus mij uilgeve voor den Mes- jJas, den Chrijius. en waarlijk zoo is het. ik ben gekoomen, gedeeltelijk door mijne zvondergcboortc, door welke ik een borger dezer benedewereld wierd; gedeeltelijk door de aanvaarding yan mijn Ambtswerk, het welk ik aangevangen heby door u lieden te leeren, den raat Gods aangaande uwe zaligheid ; en verder voort zal zetten, door mijnen dood, en volmaaken door de aanvaarding en voltoijing van mijne genadige Regeering. —— Ik ben dié Zoon des menfchen, die gekoomen is. Nu erkenden veelen hem, of, als een groot Propheet, of als den Mes/ias, den Forfi; doch zij A 4 dwaal-  * LEERREDEN over dwaalden in de begrippen van dit zijn ambt, als moeite hij zijn een aardfch Koning, die den Romijnen, en andere volkeren zou verdelgen, en den Joden verloflen en verhoogen, 't welke" de Heiland in de volgende Parabel te keer gaat. (m)' En even deze misvatting wil de groote Leeraar Lier ook verbeeteren, door te verkiaaren, dat het einde zijner komft was, OM TE ZOEKEN EN ZALIG TE MA AKEN DAT VERLQOREN WAS. ' Hier moeten wij bepaalen wat het geene verlog ren zvas, beteekene. in de Qriexe overzet¬ ting des Ouden verbond,s, wordt dit woord gebeezigd, van fchaapen •, die van de kudde zijn afgedwaald, welker ondergang, zoo ze niet te recht gebracht worden, zeker is. —— dus wordt, EzecL XXXIV: 4. tot de Herders, dat is, tot de opzichters des volks, gezegd, het iveggedreevene en bre.igt gij niet weder, en het verlorene, dat is, de verlorene fchaapen, zoekt gij niet. — zoo fpreekt ook onze Lucas, hoofdft. XV: 4. in de Gelijkenis Van het verhoren Schaap. ■ Nu zijn zulke Schaapen, in den zinnebeeldigen ftijl des Bijbels , afteekeningen, van een volk, dat zich in het uiter#e gevaar bevindt, i——- Zie 1 Kpn- XXII-' 17, daar ■ («) vers ia-a?»  LUCAS XIX: 10. 9 daar het is, ik zag het gantfche Israël verf rolt, als Schaopen die geenen herder hebben; geflagen door den Vijand, en zonder Koning, die hen verloffen kon. Hier van daan wordt dit over¬ gebracht tot het Menfchdom, het welk, door het kwaad der zonde, zich in het uiterfie gevaar bevindt. - .ii 1' Zoo leeft men, Matth. X: 10. van de verkorene Schaopen des huis van Israël, welke Ezechiel XXXIV: 4. zoo eigenaartig worden afgeteckend, als door Wet en Schriftgeleerden aan zich zeiven overgelaatene menfchen. •< "~ En zoo waa- ren ook de Heidenen, verloorene fchapen, doch niet van deze ftal- Joh. X: 16'. En dus betekent het geen verkoren was, hier niets anders, dan het door de zonde bedorven menfehdom, het welk waarlijk is, een hoop Schaapen, (;;) afgedwaald van God , hunnen wettigen eigenaar, Heer en Koning; die daar door gekoomen zijn in het uiterfte gevaar, yan eindelijk, in tijd, AS «n C«) Hier valt mij in, een fpreekwoord der Arabieren: de wereld, dat is, het Menfchdom, is een kudde, die benen gaat te weiden, doch de dood is de wolf, die haar dreigt. Vide Sententias adErpenii gramm. Ar ah, Edit. 1656. pag. fi77- 'No. 224. en dit is genoegzaam *t zelve dat ik leeze Pfalm XL1X: 15. Zij, te weeten de Menfchen in 'tgemeen, (zoo zet ik dit over) zetten het ais Scbaapen naftr bet graf. de dood aal ze af' weiden.  zo LEERREDEN over en Euwigheid omtekoomen, indien de Hemel 'er niet in voorziet. Doch, dit wilde God doen: wantjezus, als de .Zoon des Menfchen, was gekoomen, om dit verboren Menfchdom te zoeken en te zaligen. - KorteÜjk merke ik op, dat te zoeken en zaJigtemaaken dat verloren was, betekene, alle naarfligheid en moeite aantewenden, om het verlooren gaande Menfchdom, uit zijnen Ellendenftaat, te verloflèn, en op allerlij wijze gelukkig te- maaken. —— Zegt nu de gezegende Jmmanuel, dat hij daartoe was gekoomen, het beteekent, dat zijne komft dit goedertieren oogmerk had; zoo dat hij uit laf! zijnes Vaders, en door zijne eigene genegenheid, m ontfermingslüft, als eigenaar, Heer en Koning van deze kinderen des doods , alles op zich genomen had, wat nodig was öm hen wederom te recht te brengen, God te verzoenen, het Koningryk der zonde en der helle te verbreeken; hun den weg ter ontkooming aantevvijzen, en te rug te roepen ter wederkeering tot hunnen wettigen Heer; en dus door woord en Geeft te beweegen tot onderwerping aan zijnen lievdenfehepter, en hen te maaken tot onderdaanen van het koningrijk der Hemelen; tot zijn Volk , en Schaapen zijner weide , over welke hij, als een Koninglijk« Herder het oog en op-  LUCAS XIX: 10. n opzicht hebben zoude, om hen in tijd en Euwig* heid te zaligen. En dit wordt hier zoo in het afgetrokkene voargefleld. hij kwam om het verlorene te zoeken en te zaligen. ■ dit betekent dat alle die door hem gezocht en gezaligd zouden worden, zulke ver/oorenen waaren, en geene anderen, (o) . en wel ver/oorenen uit de menfchen: en dat zonder onderfcheid, van natiën en volkeren, meer of mindere zonden en ellenden. Schoon de uitkomfi toont dat niet alle verloorenen dit heil verkrijgen, . alzoo 'er veele zijn, die door hun eigene fchuld in hunnen rampfiaat ommekoomen. . doch van dezen weg der hoge, en dit kwaad toelaatende voorzienigheid fpreekt Chriftus hier ter plaatfe niet, dewijl het tot zijn oogmerk niet van noden was. Gijlieden merkt dus van zelfs, dat 's Heil'ands gezegde toereikend was, om zijne bedillers te be. fchaarnen, die zeiden, Hij is tot eenen zondigen Menfche ingegaan. —— Het is dan of de Heiland zegt, Ja, dit is zoo; maar het is geen misdaad in (o) En in zoo verre komt dit over een met Joh. Ilf: 16. ' alzoo lief heeft God de wereld gehad. en 1 Tim. 1: 15. Chri/lus is in de wereld gekoomen om zondaaren zalig te maaken. eh Matth. IX: ij», ik hen niet gekoo* wen om te roepen rtebtveardige, mam zondaars ttt b&> keering.  i* LEERREDEN over ia tegendeel dit was mijn plicht dit vorderde het oogmerk mijner komft. —— deze man was een zondaar, een verboren fchaap. dezen heb ik opgezocht, en der zaligheid, welke ik verkondige, deelachtig gemaakt. —en dus heb ik mijn plicht gedaan. ' lh Hier visden wij daq, Toehoorers! een der diepte geheimen van den Geopenbaarden Godsdien ft. noit heeft de rede iets dergelijks geleerd. — hier vinden wij de grootfte nederbukking van God en zijnen grooten Zoon! —— hier' is 't verhazendft wonder! . ... wij zien het, maar doorgronden 't niet. Gods Zoon is neergekoomen onder de menfchen, en dat om ons te zoeken en te zaligen! Doch het koomt 'er op. aan , te weeten, of WÜ hier ftaat op konnen maaken! Vraagt gij Heden dan, zijn 'er toereikende gronden van zekerheid voor deze Helling? en welke zijn die? Wel aan! ik wil geerne dezelve ulieden mededeelen. Leent mij uwe bitterende aandacht, terwijl ik ze beknopt zal poogen voorteltellen. Doch gij moet onder het oog houdea, dat ik zal fpree-  LUCAS XIX: io.' i$ fpreeken als tot menfchen, die den Chriftelijkerj Godsdienfï beleiden en erkennen, waarom ik deffelven eerfte grondbeginzelen zal onderfMIen. en alleen deeze groote waarheid, Jezus, de Zoon des Menfchen, is gekoomen om een verhoren menfeh' dom te zoeken en te zaligen , bewijzen , en vol* dingen. Ik onderflelle als buiten allen kijf, dat Onze Heftre Jezus, is de Zoon des Menfhen, de Mesftas, de Chriftus, zoo veele euwen dcor de Godfpraaken beloovd, en door de vaderen ve: wacht. O) de Heiland zelve onderfrelt dit ook. Doch dat het einde dezer komft zij het heil van Adamskinderen, moet (ƒ>) Moeite ik dit voldingen, dan zonde ik mij beroepen, op den tijd, welke tot zijne komlt bepaald was, en die inift inftemt met dien van zijne geboorte. — ik zou 'er bijvoegen, dat alle onderl'cheidende Charncbrs van dien grooren Petzoon , • in hem gevonden Worden. ! dac bij verricht heeft, al wat hij verrichten moeit, op deeze aarde.'— dat God zijne leer beveiligd heeft, , dour reekenen , en wonderen, zoo wel als door eenen verbaazenden voortgang, zonder uiterlijke midde'en , en dat tegen alle hinderpaalen aan. —Ja ik zou mij'beroepen,'op de verwoefting van der joodui Kerk en Borgerftaat, met de verfpreiding en bewaaring dier .natie , door zoo veele euwen ' 'tieen'. — vau -welk gefchiedkundig verfchijnzel ■ geen reden kan worden uitgedacht, dan deeze, ,— zij heb-, ben in denPerzoon van Jezus den' Nazarener', den be* loovden Zoen des menfchen verworpen. — en zoo ia ieder Jood, dien wij zien, een zegel der waarheid vat} ' het Euangelium,  tH LEERREDEN over moet nu op de toereikend/te gronden van zekerheid voldongen worden. En hier'toe beroepe ik mij, . op den aart der zaake, van welke zonder dit einde geene genoegzame reden kan gegeeven worden. imkers de komft van dezen grooten Perfoort, in hare geheele fchakel befchouwd, moet een. gewig- tig einde gehad hebben. Het oogmerk kon ,-niet zijn, om der Godheid eenige vermeerdering van haare Gelukzaligheid bijtezetten, want die had alles. het moeft dan zijn om der fchepze- len wil. doch welke? — . het was niet om de Engelen, want de goeden hadden niet'nodig dat om hunnen 't wil de zoon des menfchen kwam op deze aarde. En de uitkomft toont dat God den kwaaden niet aannam, maar liet liggen, in het vuur dat zij zeiven ontftooken hadden. daar fchiet dan niets over dan dat het was ten nutte van het verlooren menfcheiijk geflaehh Behalven dit, ziet eens, bidden wij u, te rug naar de Euwigheid voor 's werelds grondflag heeft God dit plan beraamd. — ■ Hij zag het menfchdom als verlooren. hij zag er op neer, met Goddelijke oogen, niet die blixemden van wraakvlammen, om dien hoop van weerfpannelingen te Verpletteren, maar die ontftooken waren vanmede- doo*  LUCAS xix: i©. 15 doogen, en ontfermïngs luft. En hij bepaal- de, in het midden derzelven zich groot te maaken, door hun, die naar hem niet omzaagen, te verrasfen door Genade. toen heeft de Eeuwige vader vaftgefteld, zijnen zoon, als den Zoon des Menfchen, te zenden in de wereld. ... ■ toen heeft de Zoen, die in den fchoot des Vaders was, zijn Middelaars werk op zich genomen. — toen heeft de Heilige Geeft zich verbonden, tot het geen hij doen moeft, aan dezen grooten Pcrzoon,; en aan dit verloren menfchdom. , Hoort wat Paulus (q) hier van zegt, God was in Chrifius de wereld met zich zeiven verzoekende. En dit kon niet van uit- werking zijn, of de Zoon des Menfchen moeft het menfchdom opzoeken en zaligen. Voeg hier bij 't Euangelium, zoo der belovte, als der vervulling, hét welk dien raad Gods , aangaande onze zaligheid, ontüooten heeft, en bekend .•gemaakt. ; ' *d«! ü4 f': "-',v-*' # n'! ■ En waarlijk, het Euangelium der belovte, opent hier een ruim Veld voor Godvruchtige höfpiegoJingen. Beziet de Moederbelovte in het Paradijs. i toen het Menfchdom van God afdwaalde, en zich zeiven neerftortede , onherftelbaar neerftortede, iu ver- ro^tt a»»tO at»***. & Ml CO aCor. V: 19;  16 LEERREDEN over verderv en ondergang, toen ftak God van den Hemel zijne hand uit, en fcboot toe, ter hunner hulp.— toen ontfloot de Euwige goedheid dat genadig voor- nemen. hij beloovde dien Zoon des Men¬ fchen, dat Vrouwenzaal, (r) het welk den flang den Kop vermorfelen, en het rijk van zonde, hel, en dood ter nederwerpen zoudej om een heilrijk van genade opterichten, over anderfins verlooren gaande wederfpannelingen , die hij zou ftellen tot Euwige toonbeelden van Zondaarsmin. Voegt hier bij de boodfchap, gedaan aan de inwooners der eerfte wereld, aan welken Noach, door den Geeft van Chriftus, predikte de Gerechtigheid: hen afmaanende van de Zonde, en aanmaanende om Gods lankmoedige genade te gebruiken tot geJoov , bekeering, en betrachting van deüchd; ten doorluchtigen vertooge, dat God het verlorene toen, op dien zeiven grond, zocht en zaligde. En dit wierd verder in het licht gefteid door fchaduiven en voorbeelden van den ouden dag, welke dit alles zinnebeeldig afteekenden. (s) denkt aan zoo (r) Zie Stinjlra otlde voorfpelling. I. d. bladz. t, en vooral 03, in welke leeredeo men veele weetenswaardige zaaken aantreft. CO A Scbultenffi Orttfo de Tabernaculo Mojis.  LUCAS XIX:. 10. ï| 200 veele offeranden, tot verzoening, als den grond van deze zaligheid der verloorenen, alleen te vestigen, in hét bloed van dezen zoon des menfchen, Voegt 'er bij de kopere flang, (t) affchilde- rende den aan het kruis verhoogden Zaligmaker. — vergeet niet den opgchangenen aan het hout,. (t>) die met den vloek overiaaden van de aarde moeft worden weggedaan, zijnde dit een zoort van Menfchenoffer ge weeft, dat de offerande van onzen grooten Hoogepriefter voor oogen ftelde, die een vloek moest worden, op dat vervloekten gezegend konden worden. — hierop , liep uit het Aardfche Hijligdom-, met al dien omfiag van Brandaltaar, Wascbvat, Gouden Reukaltaar, tafel met Toon- brooden, en Jrke des Verbonds. Al wat daar Wierd verricht, zag op den arbeid van Gods lievde, om zondnaren te verlosfen van 'tverderv, door vergeving der zonden, heiligmaking van hart en hiinden, verlichting des Geestes ,verzadiging der ziele, en toelaating tot den tljroon-'det Genade en Heerlijkheid, om hen dus te maaken tot zijne beweldasdigde Gunftelingen, hier, en euwig. B , Be- {0) Joh. III: ia, ik. En rins wordt deze groote Perfoon aftie: erkend*1 ais de geneezer van Menfchen, die door ■ i <'er zonde, ter dood toe krank waaren, en floor hem konden herfteld worden. lal. III: 13, 14.  ïB LEERREDEN over Behalven dit. zijn er voorzeggingen, dat d& Chriftus het verloorene zou zoeken en zaligen. — leest dit van de Jooden, Ezech. XXXIV. welkeï herders hen lieten dwaalen en verloren gaan, doch God beloovtj vs. 23, ik zal eenen eenigen Herder ever hen verwekken; deze is Mesfias, de Vorst, hij zal hen zveiden, namelijk mijn Knecht ïiavid^ Davids Zoon en Heer, die zal ze weiden, opzoe» ken, te recht brengen, verzorgen, en hen tot een Herder zijn, tot eenen Zaligmaker. En dit zelve wordt ook beloovt met opzicht tot de ver' loorene Heidenen , Jez. LXI: 1. ik hen gevonden r van die, die naar mij niet vraagden; ik ben gevonden van de geenen die naar mij niet zochten ; ert tot een volk dat naar mijnen naam niet genoemd was, heb ik gezegd, ziet hier ben ik! ziet bier ben ik ! Geene mindere gronden levert ons op, het Euangelium der vervulling, dit immers roept ons die 2elve waarheid toe, op veelvoudige wijzen. Hier worden wij verzekerd, dat door dezen Heiland de zaligheid verworven is, voor allerlei zon. daaren. . dat de eifch der wet voldaan is, de ftraf gedragen, de deuchd volmaakt betracht» l dat Gods toorn is uitgeblufcht. —— dat duivel en dood verwonnen, zijn. —• dat de He} ge*  lucas xix: 10. i»j gefiooten, de herhei geopend, en de euwige gerechtigheid daargefteld is, genoegzaam voor de zonden van de geheele wereld. Dit EuangeHe leert ons, dat hij die verworvene Zaligheid dadelijk toepast, aan Zondaaren. —— en hier fielt het ons dien Zoon des Menfchen voor als magtig en gewillig tot dat einde. Hij is magtig om verioorenen te zaligen, want hij heeft Geeftes genoegj om Zondaaren redelijk, én krachtig, te bewerken tot geloov en deugd* •— en alle hinderpaalen uit dert weg te ruimen» . ■ hoort dit arme zondaaren * die wJ eens denkt dat tiwe verloffing onmogelijk zij! hoort wat Jezus zegt, mij is gegeeven alle magt, in Hemel en op aarde! Ja hij is er ook gewillig toe. want doch, was hij gewillig óm als borg te Iterven, en zou hij dan niet gewillig zijn j hen de zalige gevolgen van zijnen dood deelachtig te maaken ? —— hij zegt niet alleen, ik fielle mijn leven vjor mijne Schaapen, maar voegt 'er ook bijj en ik geeve haar het eur wig leeven. (w) Booven dit, beroepe ik mij op alle de pogingen , welke hij aanwendede, toen hij op aarde was. » hij gong het ganfche land door,.en gav ieder gelegenheid om van hem hulp te erlangen. — B 2 hij (w) Joh, X: 11, «8.  '20 LEERlEDEN over hij predikte in de huizen , op de flraaten, in' de* Sijnagogen en den 'Tempel. Getuige is verder zijae her, door de gelijkenis* *en van hét' verlooren fcbaap, verlooren penning, verlooren Zoon, O) welke niet anders ademen, dan zijne heerfchende lievde tot welzijn van ellendigen. Gedenkt aan zijn gedrag met i zondaaren. hij ontfong ze, en at met hun. hij trooste- de ze in druk. ■ . nam hunne zwarigheden weg. ——. vergav aan boetelingen hunne zonden, denk aan de Kananeefche vrou-zv: de Zondares aan zijne voeten: den^ Moordenaar aan bet Kruis. . Ja aan zijne genegenheid om allerrampzaligften te helpen. getuigen ziju zijne traanen welke hij ftorte over Jeruzalem, (y) En allen twijffel neemt weg zijn geflorte bloed. befchouwt hem op Golgotha. -—— Ziet daar zijn, door de doornekroon, bloedend hooft. — zijne van bloed dtuppetide armen. — zijne doorftookene z\y -,. ieder droppel bloeds bevestigt zijne gewilligheid. _ dat bloed fpreekt beetere dingen dan dat van Abel. — dat riep om 'Wraak, dit om Pardon. ia$ e i .. • • . iaü sdolnr-i iuri fpcrg jid —» J* tx) Lucas XV. Cv) Lucas XIX: 41* • " . Sfl .(l :X ' lt^de,fnij. —i — : i*l i«^ob st» U ctu^r.oi n;;v Befchouwt verden, de.vier werejddeelen, tot welke de: Heiland zijne, gezanten gezonden -heefi-, i en nog zendt.; zoo .dat dit Euangelie klinkt. van •'t oosten, tot het westen, en 's Aardrijks beide Poo- JgR*. A .. :r:n. : \: . tb fioLo.i'icev/ • - Ja het blijkt, om dat Gods Geeft, vroeg of laat, klopt aan onzer aller harten , ons opwekkende ötïl ons te baten zaligen. -T-r* niemand geicsjv.ik, dje^pjuangelie hoort?;b]ij.yt altoos.zon^r-indrukken^.omtrent zijne, euwige belaugens. .$V,«ns is 't waar, ik Jlaa aan de deure en ik klop- b 3 .oi at! : - i*  aa LEERREDEN over. pe. (z) dat is, ik geev u allerlij en aanhoudende gelegenheid om mijne genadige oogmerken te lee- ren kennen, en optevolgen. en dit kon niet zijn, zoo hij niet geneigd was tot ons heil III. Mij dunkt, Toehoorers! de waarheden welke ik u verklaard heb, zijn van den verhevenften aart, en van het uiterfte aanbelang. —— 't zijn geen bloote, afgetrokkene, wijsgeerige befbiegélingen. . o neen! 'tzijn daadeti van God, en 'swerelds grooten Zaligmaker. —i— daaden die ons, wen wij maar de oogen voor het helderst licht niet fluiten, van rontsom in de oogen ftraalen. .' -alle natiën raakten, hoe langer hoe verder, af van God en 'twaar geluk, rde wijsheid van Romein en Qriek wierd dwaasheid, en baarde eenen wanftaltigen Godsdienst. — terwijl die der Jooden verbasterd wierd, en zijn oogmerk miste. • de wereld wierd een toneel van ongeloov, en h'jgeloov; van moord en roof. Zie het in dje Koningen welke Daniël (ö) als zoo veele verfcheurende Monfters heeft afgefchilderd. m en dus was het met het verloqren Menfchdom omgekoomen. Doch toen kwam God 'er tusfchen beiden..—« Hij zond zijnen Zoon om die wanorde te herftel» Jen. , Hij verkondigde dien weg van herftel? ling, eerst in perzoon, daar naa door zijne gezanB 4 ten, (4) Hoofdft, VII: 3-8.  H LE.E E1E D E N over ren'. - ' - Hij zocht, en zaligde eene groote-mae> nigte,. eerft uit den Jooden, vervolgends uit dun Heidenen, dien In'j door zijn zaligmaakend vermogen onderwierp aan zijnen liefdefchepter. A'.t deed hij zoo veele euwen, en nog trekt hij zijg hand en hare niet af van het bedorven menlchdom. •** hij gedenkt ileeds hunner, hij zoekt en zaligt, tot op dit uur, verloorenen. • Staat hier nu eens bij ftil, Toehoorers! en bezie met aanbidding het verbazend Charafter van den. Heiland.der wereld, bij het welke, alle de uitmua.. tendfte Charaélers, zelfs dat van eenen Tkus\ die. eiken dag, op welken hij niemand had welgedaan, verboren rekende, verdwijnen, als 'dicht der maane, bij dat der zosine. Hij kzva'm en komt. nog, met die goeddaadige oogmerken, van zelve en onaangezocht. ~ Hij- kzvam booven en tegen verdienden, tot een verdorven menfchdom Hij kwam zoo liefderijk, dat hij zijn leven opofferde, en dat voor zijne vijanden, voor weerfpannelingen, om hun pardon te gceven.' Dit is iets ongehoords. . Een vriend mogt nog eens fterven voor zijnen vriend: écn Held, een Forst voor X Vaderland: maar wat Koningszoon ftierv oir' voor muitelingen, die zijn 'Trponrecht weerfpraaken, en zijnen vader flonden saai  LUCAS XIX: ity 55 Tfaar kroon en icepter? doch! o afgrond van Zundaarsmin! dit dcedj Jezus! ■ . ■ ■ Hij kwam zoo onbaatzuchtig, zonder eénig eigenvoordeel te bedoelen, hij bezat zelf alle moegelijke zaligheden,en alle voordeel was voor hun dien hij zoo zeer beminde- « .hij kwam zoo .■ aanhoudend, en zoo algemeen ; eerst tot den Jood, toen tot den Griekj jaa'eindelijk tot aÜcrlij taaien en volkeren, hij kwam ook tot ons, nu gezegend, doch vó'örfièen in dikke duifïernis gedompeld, Vaderland. 4 L in de middelenwen verfpreide de zonne der Gerechtigheid eenige, fchoon flauwe ftraalen van. té® Goddelijk licht. — doch dit was de voorboode 'van' eenen volkoomener dag. — zijne voor/.>: ;i;;!-,eid befchikte dê' beste middelen. — zij gay den menfchen het verftand om de drukkunst uittev: i lo.i, waardoor zijn zondaars zaligheid verkondigend, en aanbiedend. Euangelium in aller handerr kwami welk voorrecht opweegt tegen het misbruik, dat anderfins de losbandigheid daar van maakt, voor al in onze dagen, in welke, door dezelve,'God," en al wat heerlijk is in den lande , "zoo ftoutelijk gelasterd wordt. — Hier bij kwam de oprichting van Tfoogefchoólch, in welke, onder het opzicht van dien gezegenden Menfchen vriend, kweekhooven van wijsheid ? en deugd zijn ingefteld. — B 5 Hoor  aS LEERREDEN over Hoor dit, gij Edele Academie]euchdl uwer Ouderen vreuchd en hoop, en onze blijdfchap! —— Heiland Jezus zoekt u ook hier op, om u te maaken tot wijze en goede menfchen, ten nut y*n Kerk, en ftaat en Maatfchappije. —— zoo gij u van hem laat zoeken in uwe jeuchd, ?al het u welgaan in den grijzen oudeodorn. Jaa ieder dag des Heeren, behalyen zoo veele anderen, den ftatelijken Godsdienst toegewijde tijden, ftrekken hier van tot getuigen, wanneer uwe Euangeliebooden u openleggen dezen raad Gods, aangaande uwe zaligheid. Stierv onlangs, uw Guldemond, (b) o Groningers! gij hebt nog de overgeblevene van uw'gezegend negental, en door hun mond fpreekt Christus fteeds tot u. Staat vrij verbaast, mijne Toehoorers! over dit bewijs der Goddelijke Iievdei alzoo liefheeft. God dit weereld gehad, dat hij zijnen eenig geborenen Zoon gegeevsn heeft, op dat een iegelijk die in hem geloovt niet en verderve, maar het Euwige teven hebbe. ——— hier is een hoogte, zonder toppunt. — Een diepte, zonder grond. — Een lengte, zonder maate. — een breette, zonder paaien. De onvergelijkelijke Frantfen , den 19 oftober de. zes Jaars.  LUCAS XIX: 10. 2? hier is een draikolk van verftand, en rede} wil en hartstochten, daar alles zich met vrolijke verwondering in moet verliezen! En ik reken het mijn grootfte voorrecht, ook dit Euangelium onder ulieden te verkondigen, en uitteroepen. -—- En van dezen plicht moet ik mij, ook in dit uur, nu nog kwijten. Wij verkondigen u allen, wie gij zijt, dat gij allen verloorene Zondaaren zijt. —— En hier in is geene uitzondering van een eenig Adamskind voor God. Dan, Juicht hier over gij Hemelen, en fpring op van vreugde gij" aarde! daar koomt een blijde tijding uit verren lande. ■■■ » ■■ daar gaat een deur van hoope open. . de Zoon des Men. fchen is gekoomen, om te zoeken en zalig te maaken dat verlooren was. - Ja hij geevt ons gelegenheid om onzen eliendenftaat te leeren kennen , en den weg inteflaan, om uit den zeiven verlost te worden. — hij ftrekt zijnen weldoenden arm uit, om ons te herftellen, roepende ons, onder de aanbieding der hulpe van zijnen Geest, tot geloover\ deugd. — Hij fluit niemant uit,' dan die zich zeiven uitfluit door moetwillig ongeloov. Deze Euangeliebekendmaaking, gefchiet aan eenen iegelijken, tot wien zijne ftemrne koomt. m " ;" " " ' ' ' " ."' " zij  a>8 LEERREDEN, over zij gefchiet aan u allen, die in dit uur zich, ia deze gehoorplaats, in zulke menigte bevindt, evenveel van welken Godsdienst belijdenis gij ook wezen moogt, en uit welke grondbeginzelen gij ook herwaards zijt zaamgevloeid, al waart gijlieden alléén niewsgierige Zacheusfen. Zij raakt üf Jongen van jaaren in het prilfte uwer jeuchd. Ouden van daagen die maar weinige treeden meer af zijt van uw' grav. ■ Armen die uw broot met fmerten en bekrompen eet. f—- Rijken die alles vol op hebt. (Vijzen, die tiw verlkiuJ- met. allerlij wetenfchappen , hebt vervuld.-' • onwijzen, die : in eenen engen. kring. van bevattingen-verkeert. -—— losbandigen wereld dienaars, die dus ver- dartelt ap den. ftijlen rand der. Euwigheid. — .Zedigen en o'ioefprokenen van gedrag, dien wij als. eerwaardige ieden der maattcHappïj vereerén.: . Geringen onder de kinderen uwes Volks! '. Grooten der aarde, uicmun-. têhden door geboorte en eere. —— '"''Be-ze boottchap raakt ook u , Vaderen mijns \Ta-, dërlands, hoovdenonzes Volks!w- uw.^ller heil hangt StP'van-'t gebruik maaken van dit Goddelijk getuigenis. — Jadezeza'akmeteen5^//'««^ oog befchouzva 2s5jhde,' is het opvolgen hier van, liet eenig-middel om ons veege Vaderland te redden. . ■ dan im- tfs mers  LUCAS XIX: ioi $ mers keerden wij allen weder, om onder God te ftaan, en dan ftond eenieder, in zijnen kring,, ook onder die Wet, welke hem verplicht ten befte der Maatfchappije, en dan waren wij geholpen. Het raakt ook u, Prins! dien wij zoo dikwerf als den Beminden van Neerlands Volk, der. Godheid en hare lievde-hebben aanbevoolen, en voor wiet» .wij nog onze knien buigen, dat gij niet alleen gezegend moogt zijn, in uwe Ambtsbetrekkingen, ten nutte van 'trampvolle, en verlooren gaande vaderland , en dus tot roem van uw Doorluchtig Perzoon en Huis, maar dat ook uwe kostelijke ziele mooge zijn onder de gezo:hten en^gezaligdea door's Weerelds eenigen Verloffer. Het raakt ook Uwe KoningHjke Hoogheid, en u, ö Vorfelijke Spruiten! Hoe hoog verheeven uwe Iloogheeden ook zijn, gij zijt met ons verhorene menfchen , en zult met ons allen, in dien geduchten dag, eens moeten ftaan, voor den Zoon des Menfchen, uwen en onzer aller Richter. Doch mijn Jezus .wil ook Vorften en Ver (linnen zaligen! . Hij wil ook u zaligen Mijn Prim, met allen de uz&n! alleenlijk bukt en buigt ei voor zijne voetfchabel, geevt herrj de eere. "Tis waar, hoe hooger uw ftoat isin de wereld, jhoe moejelijker uw zaligworden is. —r doch ook ■ •- F* - bie  3© LEERÜËDËN over hier toe, is bij 's Menfchen Zoon genade en hulp te verkrijgen.' bij God zijn alle dingen moegelijk. Wie gij zijt, Toeh'oorersi Iaat deze verklaring van den Euwig gezegénden Heiland indruk maaken op uw hart en gedrag. Iaat u bewegen om door Jezus u te laaten zoeken , eh zaligen. .. Leent hem uw oor. _ volgt zijne lesfen op. — laat 't heil dat in hem is, u, op zijne eigene voorwaarden, welgevallen. Zoekt hij u op, zoekt gij hem van uwe kant beurtelings weder, en werpt u voor zijne voeten, in diepén oofmoet, neder, zeggende, ontferm u mijner! —— roept zijnen Geest in. . onderwerp ü door 't geloov aan zijne genadige Heerfchappij,en keert Weder tot uwen wettigen Heer: Laat u met God bevredigen. En waarom niet? _ zouden Zieltogende Stervelingen , den éenigen Heelmeester het oor niet leenen? — zouden överzvonnene Slaaven hunne banden niet laaten flaaken door deZen overwinnaar vart hel e& dood ? —— zouden veroordeelden geéfi gebruik willen maaken, van dezen Voorfpraak lij God? —— zouden wij den verkondiger, aanbieder en fcbenker van zulken Heil, niet Welkom hee- ten? _ zouden wij al den arbeid zijner Iievde, door halftarrigbeid, voor ons, ten onnut maaken? Be-  LUCAS XIX: 10. $i Bedenkt wel wat gij doet! Befchouwt,bid ik, Wie hij is die u zoekt? — des Menfchen Zoon. _ de Grootfte Perfonaadje! ~ Gods eigen Zoon! de Gevolmagtigde des Euwigen Vaders! ~ 'us hij dien God gegeeven heeft Heerfchappije, Eere, en 't Koningrijke. ~ Gods wil is, dat all.e volkeren, natiën, en tongen hem zullen vereeren. 00 En waarom niet? Hij is uw wettig Heer. de beste Koning, goedertieren, ontfermend, 'magtig, wijs, getrouw. — Daarom, Heden zoo gij zijne ftemme hoort, verhardt uwen nekke niet. —— Nu is het de welaangenaame tijd! — en die zal niet altoos duuren. gij hebt hem zoo lang te vergeefs u laaten zoeken. — fielt het dan niet verder uit. ~ geloovt toch, zoo wij ons niet willen laaten Zoeken en zaligen, zal hij des uitftels moede worden. —— En zijt verzekerd, het Euangelium en zal niet fïraffeloos verworpen worden. ~ Wee onzer als die Menfchen Vriend van ons zal zijn geweeken! —— als die Prediker van Gods lievde, de gezand zal worden zijner wraake! Hoort dan nog, mijn Medemensch, mijn Medezondaar! ~« bekent nog wat tot uwen vrede dient, ... ! . laat de lievde van God en Christus in u te zoeken, u opwekken, om van uwen kant ook hem te («O Dan. VII.  fea LEERREDEN over te zoeken \ in de vkstgeftèlde ■ Orde zijnes Héls. Koomt dan verloorene zoonen! — de vader ftaaï met uitgebreide lievdensarmen. — gij zijt hem welkoorm _ en fustet niet voor dat gij door een levendig geloov vaste gronden vindt, van uw deelgehootfchap aan al dat heil. En hebben wij bij aanvang dat gadeloos geluk, te behooren onder die te recht gebrachte door Immanuel; — laaten wij God en Christus de eere geeVen. — laaten wij Hagars taal de onze maaken, hebben wij ook naar u gezien, o Gij God des aanziens, dat gij ons hebt Opgezocht. — laaten wij voortgaan, den Heere te Zoeken, op dat wij de Zaligheid nader moogen koomen, dan toen wij eerst geloovden. Ja haten wij ons verheugen, itï die verwachting,, om eens met alle die vsrloorenen, gezochten en gezaligden, euwig voor den Throon te zullen nederbukken, wanneer wij met al het Hemelsch Heir onzen Cithers op de hoogfie toon en zullen fpannen, aan geene kant van zon en ftarren, in die groote vergadering, (e) en gloriezaal aller ge- Ioovs„ Ce) Van deze fpreekt Paulus Hebr. X)l: af. 'dït i< wereld der gelukzalige Geesten, de andere uv.reU, die pp deze volgen zal, welke alle Christenen verwachten-, en met welke zij in den selove gétfièfeni fchap oeffenen. fclioon dezelve niet ziende, de inwoners dier wereld zich te vertegenwoordigen kan r. et an« 0 . .  LUCAS XIX: 10. 33 Éoovs Helden, daar David is, zoo wel als Laza'pis, en VaderWillem, in het Nieuw Jeruzalem, daar 'tal weergalmt, daar 'talles klinkt en van de Godjfaeid blinkt! Amen. ^ anders dan ken moed en hoop van enen Christen opwekken, en aanvnnren. - dat Davtd een dier gelukkigen is, geloovt een ieder, die erkent dat er zulk .eene vergadering is. dat Lazarus, of elke arme zon'd*ar die 'tCharafter van dien Perzoon in sHeJlands Parabel bezit, z;ch daar bevindt, itelt de onfeilbaarheid van dien grooren Leeraar buiten iwijttel. —En de tegenwoordigheid van Zijne Hoogheid, deed mij denken aan Vader WHlem, dien grontlegger onzer «nafhanèelijkheid , en dien zamenbinder der veree- nigde gewesten. mij dachte, ik mogte eenen Vorst, die openlijk betuigt heeft, datbij met den Vorst der Vorften fuiken vasten verbond had aangegaan, dat 'bij. en alle de genen, die vastelijk daar op betrouwden , .::zouden ontfet worden, c^ie 't Leven van Willem den L al,d. p. 383 ) ook daar plaatfen. DRUKFOUTEN. oae. J7. resel 13. Haat Hijligdom. lees Heiligdom. _ 24. i—i 9. — bezie. — beziet. "' tj;, ., 11. middeleuwen, — middeneuwen, _ ag' — 6. — niewsgierige. — nieuwsgierige. 30' 14, — onderwerp. <- onderwerpt.