TWAALF LEERREDENEN en e e nig e G E B E D Ê N, ten gebkuike v >. n den GEMEENEN MAN, uitgegeven door E. BEKKER, /PW. Zte. A. JVOLFP * xï ^. DEKEN* 'sGRAAVEXHAAGE i'ï ISAAC yan C L E E F. mdcclxxxil  Och, dat wy allen tot de kennis der vaar' held kwamen!  X I i B E R I G T. Nuttig te zyn , zie daar eenvoudig de reden waarom wy deeze leerredenenüi het licht geven. De ondervinding heeft ons meermaalen geleert, dat wy niet geheel verlloken zyn van dat talent, dat er vereischt wordt, om, voor Lieden van weinig verftand , en geene geoeffentheid * a ver-  vi B E R I G T. ten; genomen dat wy hier toe min of meer bekwaam waren , zo zouden wy bedroeft weinig oordeel aan den dag leggen, indien wy dit hier te berde bragten. Ons oogmerk is, „ om lieden, als waar „ van wy fpreken, is 't mooglyk, eenige „ geleidelyke denkbeelden te geven , van „ waarheden die zy moeten weten , en „ waar Van zy, helaas, deerlyk onkundig „ zyn ; op dat wy hen eenigzins vóór„ bereiden , om nut te kunnen doen met s, de Predikatiën , die zy in de Kerken „ xran allerleije Christen - gezindheden kun„ nen hooren." Mooglyk zullen onder hun nog wel eenigen gevonden worden , die van dit Boekjen gebruik willen maken ; en als zy zien dat  BERIGT. vii «lat zy verftaan het geen zy lezen, het anderen aanpryzen, als een ftukje dat regt voor gemene lieden gefchikt is, indien zy eenig belang Hellen in eenige kennis te verkrygen van den Godsdienst. Worden wy in deeze heilzame oogmerken te leur geilek, wy zullen geduld nemen , en ons in onze oprechte deelneming in het geluk onzer medemenfchen troosten. Mooglyk zal 'er nog een tyd komen dat er aan die verwagtiug zal voldaan worden. Wanneer? Dit durven wy niet bepalen. Wy weten, dat onze gemene lieden nog zeer ongelukkig'zyn, als men hen aanmerkt als Menfchen die in een Land, daar de Christelyke Godsdienst bekent is, leven. Maar ééns moet men het toch onder-  viii B E R ï G T. •derftaan om hen te onderrichten, de uitkomst go de bevolen latende, om wiens zegen wy nederig bidden. R Y P IN koordhoxland. * * * * * * I N-  I X I N H O U D. EERSTE LEERREDE N, GODS BESTAAN. JOHA NNES XIV. I. Gy lieden gelooft in God. - - - bladz. r TWEEDE LEERREDEN. HET GELOOF IN JEZUS. JOHANNES XIV. I. Gelooft ook in my. - - - - - - - die de voor" naamfie ben, alle [zyne~\ lankmoedigheid zoude betoomn, tol een voorbeeld den genen die in hem geloven zullen ten eeuwigen leven. De Apostel wil dan zeggen : „ My , die zich het meest van alle Apostelen tegen jezus bezon>, digt hebbe, (want hy hadt zo even gefproken van „ het Euangelium des zaligen gods dat hem was toebetmiwt,) „ my is barmhartigheid gefchied, de grootfte barm„ hartigheid, van hem , namentlyk, getrouw ce,, agt te zyn, om in de beditninge des Euangeliums gefield „ te worden. Waar voor hy god ook hartgrondig „ dankt, zo als uit het geheel beloop der Woorden „ zeer zeker is op te maken." Hy zegt ook op andere plaatfen : (3) Ik ben ds minfie der Apostelen , die nist waardig ben een Apostel genaamt te worden , daarom dat ik ie Gemeinte gods vervolgt hebbe: My de allerminfie van alle de heiligen, (van alle de afgezonderden tot het Apostelfchap,) is deeze genade gegeven om onder de Heidenen te verkondigen den onnafpeurlyken ryk ]om van christus. P a u l u s kon des, met alle reden , zeggen, dat hy de grootfie der zondaren was; offchoon het waar is , dat hy als Christen, als Apostel, de grootfte Heilige op aarde naast christus waarlyk geweeft is. (3)l. thimotheus i. ii. i. OOR int HEK XV. g, E P H E s E N ui. 8* c  34 VIERDE tEERREBÉN. Elk die met oordeel leest, kan , dunkt my, zee* duidelyk zien, dat paulus, in het zevende hoofdftuk der Romeinen, nier van zich zelf fpreekt, maar in den perfoon van iemand die nog niet tot het zaligmakende Euangelie bekeert was. Hy , zo iemand, tonde van zich zelf zeggen , dat /iy van de zonde vry, «»gode dienstbaar geworden was; vermits zyne vrugt was, of beftondt, in Heiligmaking. Onze zo genaamde aartige heden van dat flag fpotten ook zeer dikwyls met het zeggen van jezus: zo iemand u om den rok vraagt, geeft liem ook den mantel; x.o iemand u op de regter wang Jlaat, keert hem ook de andere toe •. Ook met deeze woorden van paulus: Een ygelyk zie niet ep het geen zyn eigen is, maar op het geen eent anderen is, en agte de een den anderen uitnemeneier dan zich zef. Wie ziet niet dat de woorden van jezus onmooglyk letterlyk kunnen verftaan worden , " en dat zy alleenlyk dienen om ons alle wraak over gcle,, den verongelykingen te verbieden, en om ons de „ grootfte infehikkelykheid in te boezemen ? " Wie ziet niet dat paulus hier zyne eigen wyze van voorftellen gebruikt, die zyne fchriften zo kenbaar maakt ? dat hy ons in de eerfte plaats vermaant, om niet alleen op eigen voordeel te zien, maar ook op het beste van anderen? Wie bezeft niet, dat paulus, in de tweede plaats, " alle trotfche verheffing op eigen begaaft„ heden verbiedt, en-wil dat men het goede en het 5, groote óók in anderen op een regten prys zal ftel„ len? " Nooit eischt hy dat, by voorbeeld, titus alexander den Koperfmid, die hem veel kwaads gedaan h\dt, boven zich zeiven ftellen zal. paulus is zulk een oprecht man, dat hy, des noodt. zyne eiBe  be g ehöor z aamheid aan chrutus. ge meerderheid boven zyne mede-Apostelen zeer wel durft aantoonen. Het is des onze pligt als Christenen, Ons in ftaat te ftellen, om den Godsdienst, dien wy belyden, te verdeedigen tegen Ongeloof en fpotterny. Dit is een gedeelte van onzen dienst dien wy christus fchuldig zyn. Gelooft my, myne Vrienden, ik fpreck uit eigen ondervinding; hoe meer men zich oeffcnt in de Heilige Schriften, hoe meer wy ook overtuigt worden dat de Godsdienst van j e z v s een geheel m~ iiïyke Godsdienst is. Wy zyn ook, indien men van ons kan zeggen: Gy dient den Heers christus, verpligt, hem met de eerbiedigde lietde te gehoorzamen , en te danken voor alles wat hy , ten besten van ons, zondige menfchen , gedaan heeft. Dan erkennen wy hem voer dien geliefkn Zoon in welken god een welbehagen heeft. Dan zien wy met heilige verwondering op de wysheid zyner lcsfcn; op de vroomheid zyns windels; op de uitgebreide goedheid van zyn aan alle deugden gewyd hart; op de minzame zagtmoedigheid van zynen aart. En kunnen wy dit alles voor hem gevoelen , zonder hem met een, voor den allerheihgften, die deeze aarde ooit met zyn byzyn zegende, te houden ? Wy moeten hem beminnen en van harten dankbaar zyn. „ Wanneer ik u verveel; als gy denkt dat ik ilegts myn eigen voordeel bedoel; dat ik , uit „ waanwysheid , of uit heerschzugt u onderwys; ti als gy in myne Leerreden geene ftichting voor U „ vindtdan kunt gy my niet Hef hebben: „ Als - « gy weigert naar my te luisteren; de gelegenheid Ca „ die  30 viek.de leerreden. die ik u geef om wyzer en beter te worden, niet als eene Weldaad befchouwt, maar verwerpt, maar „ veragt," dan kan ik niet verwagten, ja niet eens vorderen, dat gy my daarom zult liefhebben, of my daar voor bedanken zult. Dan is het voor u geen weldaad. Maar , „ als gy my gaarne hoort; als gy u verheugt, om dat ik u, arme en gemene ,, lieden, poog nuttig te zyn, door af te daalen tot >, uwe kleine verftandige vermogens, door verftaan„ baar voor u te fpreken , door mynen tyd, der Let„ teroeffeningen gewyd, voor u uit te fpaaren, dan „ hebt gy my lief; en dan wilt gy die liefde ook toonen, door gebruik te maken van de goede les- fen die ik u, uit gods heilig woord voordrage:" Is dit zo niet, myne aandachtigen ? Past deeze woorden nu toe op Hem die in de Waereld gekomen is om Zondaars zalig te maken, en gy zult terftond zien wat uw pligt in dccen eischt. Daar zyn zeer veele millioenen Menfchen , van welken men alleen zeggen kan: Gy lieden gelooft in god: want hoe zullen zy in jezus geloven, van wien zy nooit het allerminfte gehoort hebben ? Hoe zullen zy hem dankbaar zyn, daar zy, (immers met hun weten,) geen de minfte weldaden van ontfangen hebben ? Deeze lieden voldoen des, wanneer zy de» 'Jieere hunnen god alleen axnbidden en hem alleen dienenAnderen die in god geloven hebben jezus gekent, of geloven alles wat men van zyn Leer en leven heeft aangetekent; maar zy weigeren jezus aantenemen voor dien Perfoon, „ die door god, tot het groo- te oogmerk, de zaligheid der Menfchen, gezon5, den is." Deeze Lieden kunnen jszus zeer hoog ag-  be gehoorzaamheid aan christus. 37 ■agten; veelen van hen agten hem ook waarlyk; maar men kan van hen (zo lang zy dit alleen maar geloven) niet eiichen dat zy jezus hooger ichatteu dan eenen anderen heiligen man, wiens deugd eerbied verdient, en nog minder dat zy hem dankbaar zyn zullen , wyl zy geen weldaad van hem (naar hun inzien) genoten hebben. Veelen van jezus tyd- en landgenooten hebben geweigert hem te hooren, maar hem veragt, verongelykt, gelastert, een bedrieger genoemt, gezegt dat hy het Volk misleide : Zulke ongelukkige menfchen zyn er nu nog, myne Vrienden, die hun verftand en tyd hefteden om jezus of befpottelyk, of haatlyk te maken en zyne Leer te verguizen. Van zulken kan men niet wagten dat zy jezus zullen eerbiedigen , beminnen of danken. Maar ik zou u misleiden , indien ik u zeide, dat zy met dit alles, God dienen; vermids zy hunne eigen oogen gefloten houden om het licht der waarheid niet te zien, en waarlyk tegen god ftryden. Maar wy, die in jezus, als in den Zoon en Zendeling van god geloven; hem erkennen voor onzen Wetgever, Koning, en Zaligmaker; Wy, die betuigen , dat wy de verlichting onzes verftands , en de verbetering van ons hart, aan zyn Leer en Voorbeeld te danken hebben ; wy die geloven dat wy de vergeving onzer zonden en de hoop op een zalig leven hem verpligt zyn ; wy die hem voor den grootften Menfchenvriend, en naast god voor den grootften Weldoender der menfchen houden, wy zyn verpligt hem te danken , te dienen, te verheerlyken s nevens zynen Vader, dien wy als de eeifte Oorzaak on~ C 3 zer  38 vierde leerreden. zer zaligheid aanbidden, voor de weldaad die hy ons bewees , door het zenden van zynen Zoon inde Waereld. Nu ga ik over om u te bewyzen, dat wy gehouden zyn allen dienst aan god, door of in christus, te volvoeren. Het Euangelie leert ons god den Vader in den naam zyns Zoons aan ebidden, den Vader door hem te danken. Ons wordt daar verzekert dat onze goede wandel code, alleen in christus onzen Hecre, aangenaam zy. Niet, myne Geliefden," om dat het uitoeffenen der deugd, uit zucht om god te behagen , Hem niet aangenaam zyn zou , in hun die het Euangelie niet is bekent gemaakt; in tegendeel, yder die gerechtigheid werkt is god aangenaam; maar om dat wy, in de betrekking van Christenen , alle die Voordeelen zouden genieten, 't zy die uit onze deugdzame daden natuurlyk voortvloeijen, 't zy die vrye toegevoegde genade-gaven zyn; en alles ontfangen als uit de hand van christus, door wien wy eigentlyk deugdzaam gemaakt worden. Wy Christenen zyn ook verfchuldigt de zedenleer des Euangeliums voor den eenigen zo wel als volmaakten regel onzer daden aan te nemen , en daar naar altoos te handelen. Indien wy dan den Hecre christus zullen dl nen, zo behooren wy ons leven zo interichten dat onze daden ons geloof duidelyk te kennen geven, dan moeten wy onze heiligmaking in de vreeze gods trachten te voltooiien , nooit vergetende dat wy paar onze innerlyke hartsgefteltheid zullen geoordeelt worden • en naar die beginzelen die wy zelf hebben aangenomen. Laap  »e gehoorzaamheid aan christus. 39 l aat de heilige naauwgezctheid van uwen Godsdienst u niet vetlegen maken; ik kan u verzekeren , en dit woord van vertroosting zal ik gebruiken om met eene korte toepasfing te fluiten; Ik kan u ver* svekeren dat gy een' zeer genadigen Heer dient. Gy dient den Heere christus, die de Menfchelyke zwakheid, die uwe zwakheid kent, vermits Hy, als gy, ook in armoede en in kleinagting gekeft heeft > en zeer wel weet met hoe veel zwarigheden gy in 't byzonder te ftryden hebt. Gy dient den Heere christus , die den troon zyner heerlykheid verhaten heeft om zyne ziele te Hellen tot een randzoen voor veelen, en die het gekroohte Riet niet vertrekt, noch de rooknde vlaswiek niet uitbluscht. Smaakt dan het onuitdruklyk voorrecht van hen tot welken men zeggen kan : Gy dient den Heere christus. Deeze genade zy uw aller deel. AMEN. * * * C4 YYFDE  VYFDE LEERREDEN. DE PLIGT DER RECHTVAERDIGHEID. SPREUKEN, X. 6. Zegeningen zyn op het hoofd des Rechtvaerdigen, weet nu, myne Geliefde Toehoorders, dat gy god, uwen Schepper, en jezus, uwen Zaligmaker, dienen moet: maar daar is nog meer voor u te doen; hoewel alles moet overeenkomen met den dienst, dien ik u hebbe aangewezen. Daar zyn betrekkingen tusfchenu , en uwe medemenfchen , waar uit weder byzondere pligten voortvloeijen: van één dier pligten zal ik, eenvoudig, en zo kort en klaar my mooglyk zy, tot u fpreken; zo echter, dat ik zal trachten, u van de Rechtvaerdigheid een net en volledig denkbeeld te geven. Eerst zal ik u voorftellen wat gy doen moet om den naam van Rechtvaerdig te kunnen erlangen; dan zal ik u de zalige beloning, die deeze pligt mede brengt, afbeelden , en eindelyk met eene ilichtelyke Toepasfing het gefprokene befluiten. De  41 VYFDE XEERREDEN. zyn lyden; Als gy hem kwaad wenscht; als niets dan de vrees, of gebrek van gelegenheid, u beletten hem het leven te benemen. In het laatfte geval zyt gy fchuldig aan den ergften moord, om dat nw beginzel niet zo zeer eene woeste opftuiving, als wel een verouderde wrok, en koele boosaartigheid is! 't Is daarom dat de Apostel johannes zegt: Die zy» broeder haat is een dood/lager, en gy weet dat geen deed/lager het Koningryke gods zal been en. Gy berooft uw Naasten van zyn eigen goed , als gy hem bedriegt in uwe koopwaren, h zy door hem te weinig, 't zy door hem bedorven goed te geven; als gy uwen tyd, waarvoor hy u welbetaalt, verluyert; als gy het goed, 't welk hy u heeft toebetrouwt, verwaarloost, verkwist, buiten zyn wil en weten wegfehenkt. Gy berooft uw Naasten van zyn goeden naam, niet dan alléén als gy hem uit kwaadaartigheid , tegen uw beterweten aan beliegt, maar, (en dit is meermaal het geval,) als gy, het geen wezentlyk niet zo is als het hoorde, van hem uitbazuint, en met verzwarende omftandigheden vergroot; Als gy, hetgeen tot zyne fchande ftrekt, terftond gelooft , en niet onderzoekt, voor gy het voortvertelt, of het waar is. Als gy hem, om dat hy van anderen fmaadelyk behandelt wordt, veragting toont, al weet gy niets het geringfte ten zynen nadeele; als gy zyne toegejuichte bekwaamheden, ja , toeftemt, maar er zulke aanmerkingen byvoegt, die ons doen vermoeden datdie bekwaamheden flegt befteed worden, en den bezitter meer onze veragting dan goedkeuring doen erlangen, Nu  DE f II6I DER RECHTVAERDIGHEID. 43 Ni' zal ik u aanwyzen wat de Burgerlyke Rechtvaerdigheid van u vordert. Gy moet, zegt zy, zo veel goed doen aan allen , waarmede gy in alle uwe betrekkingen omgaat, als u eenigzins mooglyk zy ; en gevolglyk, het tegendeel van alles wat ik daar zo even hebbe opgenoemd. Gy moet rechtvaerdig zyn in uw beroep, in uwen dienst; en nooit vergeten dat men aan anderen doen moet, het geen men zelf wil gedaan zyn. Eischt uw pligt dat gy de fouten van uwen medemensch aan een ander ontdekt ? doe het toch voorzichtig , gematigt, en laat de fchuldige zelf mogen oordeelen , of gy hem , buiten noodzaak, bezwaart hebt. Laat hy , dien gy waarfchuwt, zien kunnen , dat gy, uit liefde voor hem, u van deezen ongeval» ligen pligt kwyt. Styfzinnigheid is een zeer kinderagtig gebrek; maar getroost u dien naam , indien gy dien verkrygt,door u; met ongeroerde ftandvastigheid, te verzetten, te» gen alles wat aanleidelyk zyn kan om uw Naasten te lasteren, te beliegen, te kwellen, te bedroeven, ook dan als een geheel gczelfchap zich daaraan bezondigt. Verheugt u ook regt hartlyk als gy uwen Naasten hoort pryzen, 't zy om zyn verftand, 't zy om zyn goed hart; dankt god dat er nog zo veele goede en braave Menfchen gevonden worden; dat de Waereld zó boos niet is als zwaarmoedige, en altoos onvergenoegde Lieden u wel wilden wysmaken. Weest altoos yverig om het geroemde te verfpreiden, en maakt nooit gebruik van zulke byvoegzcls die pns alleen doen zien dat er niemand volmaakt J"$»  44 vyfde leerreden. is. Maakt voor al nooit geene haatlyke vergelykingen. Eerbiedigt al het goede, al het braave, al het uitmuntende, datgy in anderen ontdekt; dit immers is wel eens 20 aangenaam, myne Vrienden, dan altoos de zwakke zyde uwer medemenfchen te ontdekken ? Dus geeft gy eere dien gy eere fchuldig zyt, en voldoet aan ééne der Euangelifche wetten. Laat het my vryftaan, om de dankbaarheid ook tot den pligt der Rechtvaerdigheid te brengen ! Dit is zo geheel vreemd niet, myne Vrienden; want fchoon een edelmoedig Mensch eigentlyk niet wel doet, om daarvoor bedankt te worden, zo is er altoos evenwel iets zo redelyks zo betamelyks in erkentelyk te zyn ! god, die ons niet nodig heeft t en dien wy niets kunnen toebrengen, vordert echter onze dankbaarheid. Indien gy lief hebt, (zegt christus,) die u lief hebben, wat kon hebt gy ? doen ook de Tollenaars e» Zondaars zo niet ? De Zaligmaker wil zeggen : „ De dankbaarheid, voor ontfangen weldaden, is zo natuurlyk in den mensch, dat men zich daar niet, dan met moeite, en tegenfporling van ont,, flaan kan: daar is niets groots , niets uitmuntends „ in. Want hy, die zyn Weldoendcr niet dankt, „ of zyn Vriend niet bemint, verdient den naam van mensch niet; van hem is niets goeds tewagten, hy is onbekwaam tot eenig zedelyk goed." Hoe arm, hoe ongeleerd, hoe onbefchaaft gy dan ook zyn moogt, hebt te veel agting voor u zelf, om u beneden de Tollenaars en de Zondaars te plaatzen. Weest des dankbaar omtrend allen die u, 't zy naar uwe ziel, 't zy naar uw lichaam weldoen; die u poogen wyzer en gelukkiger te maken, 't zy men  DE PLIGT DER RECHTVAERDIGHEID. 4* men u door raad, door voorfpraak, door geld, of hoe ook, hebbe welgedaan. Behandelt uwe weldoenders des altoos met agting, liefde , en eerbied. Verkleent hunne weldaaden nooit, fpreekt er van daar het past, en leert er uit, zo nuttig te zyn aan anderen , als u eenigzins mooglyk zy. Ziet daar, myne Vrienden , dit zyn de middelen die ons tot rechtvaerdige Burgers maken. Maar indien gy nu , alle deeze pligten, yverig waarneemt uit het zuivere grondbeginzel, eerbied voor god, om dat gy u wilt bevlytigen Hem aangenaam te wandelen , dan verheffen deeze pligten u tot Godsdienstige Eschtvaerdigen. Deeze pligten , met alle oplettendheid belevende , volgens de lesfen des genen dien gy aanbidt , als uwen Zaligmaker, maken u tot Rechtvaerdige Christenen. Dan doet gy alles in den naam, en op het bevel va» christus, dankende, dienende, god den Vader door Hem. Het zal niet onnodig zyn, u nogmaal te herinneren , dat de dienst van god en christus u noodzaaklyk gelukkig moet maken , ook dan als hy van u iets fchynt te eiichen dat u moeilyk valt. Daar is door uwen Schepper en Regeerder een onfcheidbaar verband gelegt tusfchen pligt en geluk, en zyne goedheid is zo onuitfpreekelyk groot, dat by elke trede die wy op den weg zyner geboden vorderen, ons waaragtig geluk ook aanneemt. Hierom verzekert de brave Apostel paulus ons ook, dat de Godzaligheid tot alle dingen nut is, hebbende de beloon-.ng van dit en het toekomende leven. En de wyze salomon is het met hem, hierin, volmaakt eens, zeggende, in onze textwoorden: Zegeningen zy» s$ het hoofd des Recjavaerdigen, Om  Dl PLIGT DER R E CH T V A. E R D I« H E ID. 47 aamen aart, u met liefde en toegeeflykhcid zullen behandelen ; die al het goede dat in u is, aankweeken, beloonen, en met lof voortvertellen; die u, door de Waereld willen, en meest altóós kunnen helpen. Handhaaft gy, myne arme, geringe, dienstbare medemenfehen, handhaaft gy maar den rang waartoe gy als menfchen, als Christenen behoort, en weest gerust dat vroeg of laat zegeningen op uwe hoofden rusten zullen. Zo gy by deeze ernftige deugden, zoete befchaaftheid, heufche beleeftheid, minlykc blymoedigheid, innemende gedienstigheid , pryfelyke eenpaarigheid van geest voegt; wel dan zullen wy met reden op u zien, als op een tak onzer familie, die het in de Waereld is tegengelopen, cn die wy verpligt zyn de hand te bieden, om u het leven der dienstbaarheid aangenaam te maken. En gy die u geplaatst vindt aan het hoofd var* nitgebreidde huisgezinnen , waar voor gy , in het zweet uws aanfehyns, brood winnen moet! heeft degelukkige ondervinding u nooit geleert dar er» weinig met gerechtigheid goed is ? dat een fchotel -moes beter is in vre.le, dan een huis vol gejlagte beesten met twist i Ondervindt gy dan niet dat Zegeningen zyn op het hoofd des Rechtvaerdigen ? Hoe weinig deel gy ook hebt aan de aanzienlyke en verkwikkelyke voordeden der aarde, by u echter wordt, door een vergenoegd hart, een gerust geweten, eene frisfche gezondheid, alles veel fmaaklyker genut, en met meer vreugde verteert dan uw bekrompen ftaat ons fchynt te beloven. Zo goed is god , en zo zeker is het dat on8e pligt ons geluk in zich bevat. ïk keere my nog eens tot u die in de dienstbaarheid  50 zesde leerrede r. Eerst zal ik u toonen wat gy doen moet om aan dit Gebod te voldoen; vervolgens zal ik u daar toe drangredenen, uit mynen Text gehaald , voorhouden, en dan met eenige ftichtelyke aanmerkingen by wyze van Toepasfmg fluiten. Waar in beftaat deeze liefde ? in onze poging om het beminde Voorwerp, op alle mogelyke wyzen, wel te doen. Dit zyn wy verfchuldigt aan alle fchepzclen die voor onze goede geneigdheid vatbaar zyn. Deeze liefde zeg ik, dat is die waar van in onzen Text gefproken wordt, en die ik u thans moet keren kennen. Gy arme en geringe lieden, die meermaal denkt dat gy geen nut altoos doen kunt in dit leven, en van welken verwaande Grooten en trotfche Ryken niet gunstiger denken, troost u, gy kunt door eene oprechte zucht, opgezonden tot den god van allen, op dat zyne barmhartigheden zich mogen uitstrekken over al • Ie zyne verken, weldoenders worden van uwe medefchepzelen. Doch, naar mate zy meer vatbaar zyn voor fmarten of aangename aandoeningen, naar mate zy meer met u gelykheid hebben, zoo moet gy ook meerder deel nemen in hunnen ftaat, en meer pogingen in 't werk Hellen om hun gelukkiger te maken. Om u dit bevattelyk te maken, zal ik een voorbeeld nemen , dat voor uwe verftandige vermogens denkelyk wel zal berekend zyn. Gy kunt zeer wel begrypen dat de drukking van een arm op het mollig handje eens tederen jongelings , het kind meer fmarre aandoet, dan de oogenblikkige flag een mug die er door gedood wordt i> Gevolglyk hebt gy meer me-  *E LIEFDE DES NUSIINS. 53 vergeven; wy moeten zo veel doenlyk zy hun verftand pogen te verlichten, hunne goede neigingen aankweeken , hunne verkeertheden helpen tegengaan, met minzaamheid hen bejegenen, en altoos bereid zyn om hen met onze liefde van welbehagen te beminnen , zo dra deugd en voorzichtigheid ons dat niet meer beletten. De liefde van behagen, of des vvelgsvallens, beftaat noodzaaklyk uit inwendige hoogagting voor wezentlyke verdiensten en goedkeuring van gezellige deugden. Menfchen, daar mee verciert, moeten wy, zo veel in ons is, met onderfcheiding behandelen, altoos recht doen, altoos onze erkentenis tooncn, en wy moeten, zo veel wy kunnen , ons, naar hun pryzelyk Voorbeeld, volkom ener .maken. Alle oprechte deugdzame godsdienstige Christenen hebben zeker recht op de liefde des welbehagens, en naar mate zy hunne deugd tot grooter volkomenheid brengen, zyn wy ook gehouden om onze eerbiedige liefde voor hen te verdubbelen. Dit kan zo fterk worden , by deugdzame en verftandige menfchen, dat het deugdzaam behagen een perfoneel mishagen geheel overwint. Men vindt menfchen die zulke ongevallige manieren, zulk een ftuursch gelaat, zulk eene eigen wysheid, of kinderagtige befchroomdheid hebben, meermaal de vrugten van eene gebrekkige Waereldkennis, of verkeerde opvoeding; dat wy , by het eerfte voorkomen , zeggen, „ dat mensch mishaagt my zeer; met dat mensch zou ik niet kunnen omgaan." Wy zyn te haastig in ons oordeel. Wy leeren dat mensch nader kennen; onze innemende voorkemerihcid geeft hem gelcgenD 3 heid  J4 « E S » E lEBRXEDEN. heid zich nader aan ons te doen zien; nu iïaan wy verbaast over zyn gezond verftand, zyn juist oordeel, zyn wel geoeffent vernuft; zyn menschlievent hart verrukt ons; zyne beredeneerde godsvrugt boezemt ons hoogagting in , en liet ongevallige dat ons tegen hem voorinnam valt geheel weg; wy zien het minder ; en zo wy het niet kunnen veranderen, dan nemen wy den man zo als hy is, wel overtuigt zynde dat hy alle onze agting verdient, en het is wel eens gebeurt dat die man onze byzonderfte Vriend wierd. Zo nodig is het, myne Vrienden, dat wy ons oordeel te huis houden, tot dat het in ftaat is zyn pligt wel uittevoeren. Voor wy een mensch recht kennen , is het ons immers onmooglyk te zeggen, of hy onze agting, onze liefde, al of niet waardig zy. Zo wy menfchen zoeken om fraaije portretten naar te tekenen, laaten wy fchoone; om onze oogen te ftieelen, bevallige; om ons te vermaken, geestige menfchen zoeken; maar zo wy voorwerpen zoeken waaromtrend ons verftand, en ons hart beiden, met welbehagen werkzaam zyn kunnen, laaten wy dan vroome , godsdienstige, kundige menfchen zoeken; dan zal onze keuze ons tot eer en voordeel ftrekken, zo wel met opzicht tot dit, als tot het aangaande leven. Deugd is zelf een noodzaakelyk vereischte in eene liefde des welgevallens. savlvs hadt een welgevallen in hun die de Christenen vervolgden ; maar wat dunkt er u lieden van, beminde hy hen toen waarly k ? Was zyn welgevallen gegrondt? konden daden van wreedheid en onrechtvaardigheid zyne agting verdienen ? Wat, kon zyne liefde des wel-  »E LIEFDE DES NAASTEN'S. 55 welberedeneert zyn? of was dat welgevallende dwaaze vrugt van eenen jeugdigen yver, die niets bedoelde dan het in ftand houden van den vaderlyken Godsdienst, die door deeze menfchen weêrfproken wierdt ? Als de Heilige Schrift des by alle voegzame gelegenheden ons vermaant, ons gebiedt elkander lief te hebben, dan fpreekt het van zelf dat zy veronderftelt dat onze medemenfehen, onze medechristenen, die liefde des welgevallens waardig zyn; dat is, dat zy God dienen uit een rein hart, en de zielsgaven hen gegeven ten besten aanleggen. Deeze liefde des welgevallens komt ook ten vollen over een met die liefde waarmede christus de deugdgezinden heeft lief gehadt. De liefde deezes heiligen Mans was zeker niet gegrondt in een perfoonlyk behagen; hier toe was hy te verheven, hy beminde ook met een hoogst welbehagen veele perfoonen die hy nooit met lichaamsoogen gezien heeft. En mooglyk komt perfoneel behagen eigentlyk niet noodzaaklyk voor, dan in de huwlyksliefde; en in die hartroerende vriendfehap die ons, uit alle menfchen , op de naauwfte wyze verbindt, ja vereenigt met één uit allen. Niet noodzaaklyk, zeg ik, want als iets dat er bygevoegt is moet men het altoos waardeeren. En waarom, myne Vrienden , zouden wy ontkennen , dat eene fchoone gedaante, bevallige houding, regelmatige trekken, denkende, maar teffens minzame oogen, voorkomende manieren, ons, voor een waarlyk deugdzaam mensch, meer innemen dan het tegendeel van dit alles ? Wy zien eerder met het oog, dan met het verftand. Wy moeten alleen D 4 m*ar  €l z E v E h b E tEERREDIff. Hy beveelt allen wel te doen. Wy willen alleen lief hebben die ons lief hebben; maar uw, Wetgever zegt: hebt een uwe Vyanden lief. Wy leeren elkander ons recht te laaten gelden. Hy gebiedt ons, door heufche infchikkelykheid wel eens van ons recht af te ftaan, indien niemand dan wy alleen daar door benadeelt worden. Wy fpreken van verongelykingen betaalt te zetten : het Euangelie wil dat wy het kwade overwinnen door goed te doen, dat wy de gebreken onzer medemenfchen bedekken zullen; wy zyn maar al te gereed om het tegendeel te doen, en fchoon de Liefde de ziel van onzen Godsdienst is, zo is het helaas te vreezen dat wy nergens zo nalatig in zyn dan in de liefde. Dit noopt my, om, by wyze van toepasfihg, de ■volgende drangreden, daar toe, en aanmerkingen daar over, by te voegen. Laaten wy eerst overwegen wie is hy die ons dit gebod geeft? Het is geen minder perfoon dan uw Zaligmaaker; gy erkent des dat hy recht heeft om u zyne geboden voor te fchryven, hy die uw Meester , uw Wetgever is, en die eens zal komen om alle menfchen te oordeelen. Naar zyne geboden zullen wy die ons Christenen noemen geoordeeld worden. En daar zal een onbarmhartig Oerdeel gaan ov er hun die geen barmhartigheid gedaan hebben. Maar hem die veel heeft liefgehad zal ook veel vergeven worden. Wenfchen wy des een genadig Vonnis te ontfangen , laaten wy de geboden onzes Zaligmakers zo veel in ons is, betrachten. Laaten v/y elkander liefhebben, gelykerwys christus ons lief gehad heeft. Hoedanig" de aart wn de liefde onzes Zaligmakers geweest zy voor ons, heb-  de liefde dis naasten s. €j hebbe ik u in eene voorige Leerreden aangetoond, Gy twyffelt niet, myne Vrienden, ofgy verpligt ?.yt, de voetftappen van hem dien gy uw Meester noemt, te volgen ? Maakt veel gebruik van dat Boek waar in zyn Leer en zyn leven gefchreeven ftaan; ftelt uw voornaamfte geluk daar in, dat gy Navolgers van chkistus zyt; dat gy zegent, en niet vloekt; uwe vyanden lief hebt, en altoos zo veel goeds doet als gy in uwe omftandigheden, met uwe ziels en lichaams vermogens , immer doen kunt. Die Godlyke perfoon is wel deeze aarde ontweken, maar nog bemint hy ons, nog heeft hy medelyden met onze zwakheden; nog leeft hy om voor ons te bidden. Overweegt ook wél, hoe gelukkig ons de opvolging van dit gebod maakt, in alle ftanden, in alle betrekkingen. Neemt die liefde weg , en wat zal er worden van de Burgerlyke Maatfchappy? wat van de huisgezinnen? Dan leven wy in haat, innyd, in argwaan, in twist, in tweedragt, met één woord, buiten god; want god is liefde. Waarlyk, myne Vrienden, indien wy menfchen ons met yver bevlytigden , om de geboden des Euangeliums te beleven, deeze aarde zou een gezegend verblyf zyn voor ons yder in 't byzonder , en voor de Maatfchappy in het algemeen; wy zouden ja menfchen blyven, maar ons meer voorbereiden voor he£ gezelfchap der Engelen , waar op wy hoopen. Laat ik er byvoegen, dat de eene mensch de befchermengel de weldadige Vriend van den anderen zyn zoude. Wat zouden wy, nu zo fchaars gekende, gelukzaligheden fmaken, in de ftille overweging: " ik SI heb niet alleen niemand kwaad gedaan, maar ik heb iets goeds, iets nuttigs gedaan! " Elke dag zou  ïou dan een gezegend merk dragen van onze liefdehcwyzen. Maar gy voov a!, armen en behoeftigen deezer Waereld, hebt elkander hef! die fchat kan u noch de onbillykheid noch de verwaantheid immer ontroven. En indien deeze eenvoudige Leerredenen ooit ter kennis mogten komen van u, ó aanzienelyken en ïyken onzes Vaderlands, zo leert ook hier dat gy verpligt zyt uwe arme mede-Christenen lief te hebben. Ik bidde u om die liefde die myn hart ook voor u bezielt: fmaad den armen niet, gy hoont zyn Maker : misbruikt de milde gefchenken uwes gods met om uwe medemenfehen te bedroeven. Wy zyn één geflagt; wy hebben één God, één Zaligmaker, ééne hoope. Hoe gelukkig, Ryken en Grooten der aarde, kunt gy hen maken die zich fchamen het brood der Luiheid te eeten ! Ik eifch niet dat gy uw geld verkwist in kwalyk befteedde aalmoeien; ö neen ! ik bid alleen dat gy brave armen, nyvere werklieden, ecrïyke dienstboden, zo behandelt, dat gy up uw fterfbed u niets hebt te verwyten van die hardheid, die ongevoeligheid, die dwaaze trotfehheid , die u, te dikwils , doet vergeten dat gy niets meer dan een mensch zyt, en dat gy u aan defnoodfte ondankbaarheid tegen onzer aller Vader fchuldig maakt, indien gy hen die minder ontfingen onwaardig behandelt, om dat zy geen Verdeediger hebben, om dat gy hen ongeftraft kunt verongelyken. god leeft, en hy zal u en ons vergelden naar 't geen wy gedaan hebben. Nog een woord tot u, myne Vrienden, en dan zal ïk eindigen. Cy bezeft wel, dat ik tot en Yan u fpreek, u aan- mer-  DE ï-IEFbE DES NAASTEN S. 6j werkende als, ja > wél eenvoudige , onkundige maar ook als waarlyk Godsdienftige lieden, en dat, zo ik my hierin bedroog, gy dan van alles wat ik zeg u niets kunt toeé'igenen i Ik fpreek des tot u als tot zulke brave lieden en zeg daarom : Ik heb u getoont dat braafheid, dcgelykhcid en Godvreezenheid recht hebben op eene liefde des welr gevallens, en dat zulke wezentlyke hoedanigheden het perfonele mishagen by verftandige lieden kunnen wegnemen. Deeze aanmerking komt ter uwer bemoediging zeer te ftade. Gebrek aan verkwikkelyke en gezonde fpyzen, aan ruime woningen, aan zuivere lucht cn armoedige kleding, mogen u verfteken van die aangenaamheid des gelaats, die aanvalligheid des voorkomens, die ons wel eens tegen onzen dank innemen voor lieden die geen recht altoos hebben op onze beleeftheid j maar wyze, en godsdienstige Menfchen zullen dit alles over het hoofd zien, en u by alle gelegenheden toonen dat zy belang in u nemen, ja, zo veel zy kunnen , hulp bewyzen; 't zy door uwe tydelyke omftandigheden te verbeteren, 't zy door u opteleiden tot zo veel kennis als er vereischt wordt om te kunnen geloven dat jezus Gods Zoon en Gezant is, in de Waereld gekomen om ons hart te verbeteren , en ons verftand te verlichten. Bedroeft u nooit over onverdiende Ideinagtingen der Dwaazen ! de Koning salomos heeft gezegt: antwoord den dwaas niet naar zyne dwaasMd; dat is, in dit opzicht, behandelt hem niet zo als hy u behandelt; herinnert u veel liever dat gy uwe meerderheid kunt handhaven door u zo te gedragen , als het betaamt aan gefehikte burgers, die gcleert E heb-  66 ZEVENDE LEERREDEN. hebben , als zy gefcholden worden niet te dreigen. Weest verzekerd dat geen een weldenkend, gemoedelyk mensch, u zal verfmaden om iets dat van uwe fchikking niet heeft afgehangen , en dat gy het in uw macht hebt om te maken dat wy u heden met genegenheid, ja met agting behandelen. Indien de lesfen, de onderrichtingen, de vermaningen die ik u uit een liefdryk hart, en met een Gode welbchaaglyk oogmerk geve, hier toe mogten mede werken, hoe veele zalige uuren, hoe veele hemelfche aandoeningen zoude ik u dan verpligt zyn, dan als de ftille eenzaamheid my verwydert van die Toneelen, waar op dwaasheid en beuslary de zwaarfte rollen fpelen: „ o Gy, gezegende Verlosfer, die " de zuiverheid van myn hart kent, van dat hart », dat gloeit van menfchenliefde, geef dat myne po*, gingen om nuttig zo wel als aangenaam te zyn , H niet ydel bevonden worden. Uwe genade zy hier van de eer." AMEN. * * A G X S T F  AGTSTE LEERREDEN, DE PLIGT DER MATIGHEID. I. CORINTHEN IX. 27. Ik bedwing myn lichaam en breng hst tot dienstbaarheid. JVIenfdien , die, zo als gy myne Vrienden , geert groot aandeel hebben aan de goederea deezerWae-» reld, denken al heel ligt, dat zy de vermaning om matig te zyn niet zeer nodig hebben. ,, Hoe! zul„ len zy zeggen, wy , die niet dan door het naerfdg gebruik van onzen tyd, en den arbeid onzer „ handen , met eene zwaafe huishouding belast, het noodzakelyke kunnen winnen, zyn zeker niet in gevaar om tot overdaad te vervallen; wy hebben niets; hoe kunnen wy het dan verfpillen ?." Ik ben het met u in deezen maar gantsch niet eens; en ik zal u zelf laaten oordeelen, of gy, dan of ik het wel gevat hebbe. Ja, myne Vrienden, gy ftaat in uwe omftandigheden zo wel aan het verzuim van maE 1 tig-  68 AGTSTE LEERREDEN. tigheid bloot als wy; en al het onderfcheid befta.it meest" al in de wyze van uitvoering. Zo gy my uwen aandagt gelieft tekenen, zultgy, vertrouw ik, daar wel dra van overtuigt worden, Ik zal, naar myne gewoonte, eerst de woorden van mynen Text cenigzins voor u ophelderen; dan zal ik de voordeden der matigheid aantoonen, en eindlyk alles met een woord van toepasfing befluitcn. Doch dcwyl ik u niet te lang op éénmaal wil ophouden , zal ik dit onderwerp gevocglyk in twee Predikatiën afdoen. Wat doen wy eigentjyk, als wy naar de fchrifzuurlyke uitdrukking ons lichaam bedwingen} dan weigeren wy ons zeiven zekere zaken die wy met drift foegeeren; en wy brengen het tot dienstbaarheid, als wy, op het bevel der Reden , des Gewetens en des Godsdienst , ons zulke aangenaamheden ontzeggen , die voor ons waar belang nadedig zyn. Goede neigingen , onberispelyke begeertens, behooren wy niet te bedwingen; deeze zyn reeds tot onderdanigheid gebragt. Het is onze pligt zulke wenfehen niet te onderdrukken; wy moeten die alken maar altoos by ons waar belang bepaalt houden. Onze begeerten naar voedzel en dekzel, onze zucht om nuttig tc zyn, cn voor onze huisgezinnen te zorgen, zyn prikkels die de Schepper ons gaf, op dat wy voldoen zouden aan het einde en oogmerk waarom Hy ons hier geplaatst heeft. De begeertens naar het geoorloofde zyn, onder anderen, begeertens naar verbetering van ftaat en omflandigheden, meer goed „ meer geld, grooter aandeel aan de verkwikkingen en aangenaamheden van dit leven; naar een Echtgenoot  DE MATIGHEID. 6$ noot, naar kinderen; Haar de agting van braave menfchen; naar opregte Vrienden , verftandelyke vermogens , goede boeken , meer tyd ter onzer eigene oeffening. Alle deeze begeertens zyn onberispelyk; en zo wy de vervulling daar van altoos, langs eerlyke wegen en door goede middelen zoeken, dan behoeven wy die niet in ons hart te verflikken: maar Wanneer wy onze tydelyke omftandighoden niet verbeteren kunnen door eerlyke middelen; wanneer wy zien dat onze begeertens, door die verbetering in onze zaken , niet geftilt worden , maar van wensch tot wensch genadig opftreven, en wy dus in de macht der Gierigheid zouden geraken; wanneer ons hart te zeer gehecht zoude worden aan het genot van zinnelyke genoegens; wanneer wy zien dat wy met ons goed ook onze kwelling en moeite vermeerderen , dan, myne Vrienden , moeten wy deeze té weelige takken befnoeijen , eer zy ontaarten , of al het voedzel weg nemen, dat wy, ter onderhouding van goede geneigtheden, nodig hebben. Dan moeten wy leeren vergenoegt te zyn in een geringer lot, indien wy met den deugdzamen Apostel willen zeggen : Ik bedwing myn lichaam en breng het totdienstbaarheid. Indien een grooter aandeel aan de aangenaamheden deezes Levens ons vlee/chtlykgizint, dat is , naar onze wys van fpreken, weeldrig , vadzig, wilt, laf, lui, en zo wel voor ons zelf, als voor anderen onnut maakt, dan zyn wy Verpligt, ons dezelven ftrcngelyk te onthouden; hoewel de Natuur ons die aanbiedt;, de Reden die gunt, en de Godsdienst érmets tegen inwerpt: Tot zulke zwakke zielen zou* E 3 de  70 agtste leerreden. dc ik zeggen: „ eet gy moeskruiden:" dat is, vermydt alles wat in ftaat is om u te doen vergeten, dat de verrukkelyke aandoeningen der Natuur, de zinlyke vermaken des levens, ons vergiftigen, zo dra wy eigentlyk leven om die te genieten, en dus die fchoone order verbreken die ons het nie t verser tot eene wet gemaakt heeft. Ik heb, myne Vrienden, altoos zulk een byzonder behagen in deeze woorden van paulus: bezorgt het ücltaam niet tot beryerlykheid! De Onmatigheid in zommige fpyzen , in zommige dranken, geven het dierlyk lichaam zekere ongelukkige aantrekb.nrheid voor eenige zonden, zo dat men, indien het ons waaragtig ernst is Godsdienstig te leven, wel eens verfchuldigt is eene ftrenge matigheid te volgen, die, om zo te zeggen , die bronnen gefloten houdt, waar uit hoofddraaijingen in ons verftand, en zwymelingen in onzen geest opryzen. Verre zy het van my elk in deezen naar my zeiven te willen fchatten. Aandagt op onze zedelyke gczontheid zal elk onzer het best leeren, wat wy al, wat wy niet verdragen kunnen. Het geen voor u nadeelig is, kan ik mooglyk zonder hinder, ja tot myn nut gebruiken; en ik kan my zelf bederven door het involgen van neigingen , die niet alleen deeze uwe gezontheid niet fchaden, maar bevestigen, maar vcrfterken. Hoe nodig is het des, myne Vrienden, dat gy uwe zeden oeffent, uw aandagt opfchcrpt, uw geweten raadpleegt. Gy hebt, in het geen ik gezegt hebbe, even veel belang als de grooiften der aarde; want gy zyt óók Menfchen, Bedenkt des, bid ik u, dat  be matigheid. 7r dat zelf de reinfte, de voor de inlhndhouding des Menfchelyken geflagts zo allernodigfte neigingen, ontaarten kunnen, en u, al zo wel als veel haatlyker lusten, zo verre kunnen vervoeren, dat gy niet meer zoudt vragen naar god uw Maker, niet meer geden':en aan uwen Schepper. Het is nodig, dat ik, op dit ftuk, een weinig omftandiger ben, dan het u misfehien voorkomt. Daar is, myne Vrienden, een zeker tydperk in ons leven, dat wy byzonder, allerbyzonderst verpligt zyn om ons lichaam niet te bezorgen tot begeerlykheden. De Natuur fpreekt dan fterk, en mooglyk te fterker, naarmate gy uwe jeugd in gelukkige onfchuld hebt doorgebragt. De Natuur is niet te berispen, maar gy moet u erïnneren dat gy iéts meer dan een dier zyt: gy moet de ftem der natuur niet hooren ten zy de Reden, uwe tydelyke omftandigheden, ja, uw Godsdienst u de vryheid geven om haar te gehoorzamen. Handelt dan wyzelyk; de matigheid, en de geftadige herinnering van uwe pligten , het denken en overdenken van nutte zedelyke onderwerpen , voor al een gevestigde wil om g o d e welbehaaglyk te wandelen , zullen u meer dan overwinnaars maken; en gy zult de rust in uw gefoltert hart zien wederkeren. Is uwe liefde, (want dus noemt gy immers die lage bekrompene zucht om u veel genoegen te verfchaffen ?) gevestigt op een voorwerp dat voor u niet beftaan mag, wel, vraagt aan u zelf wat of u vry ftaat! Maar zo uwe zogenaamde liefde het ongelukkig voorwerp met fchande en veragting zoude overladen; zo uwe drift een geheel huisgeiin in rouwe zoude dompelen, en E 4 gy  NEGENDE LEERREDEN. DE MATIGHEID. I. CORINTHEN IX. 27. Ik bedwing myn lichaam en breng het tot dienstbaarlieid. Ik zal, zonder uwen aandagt optchouden , maar terftond met de ftof die ik nog te verhandelen hebbe, een begin maken. Het is onze pligt als menfchen , als Christenen, myne Vrienden , dat wy die hoofddriften, die wy in ons ontdekt hebben, onder het zagte juk der Reden, des Godsdiensr buigen, op dat zy ons, op den .weg der volmaaktheid , als nutte burgers in een welgeregeld ryk van dienst zyn. Ik zal u aan de hand geven op welk eene wys gy dit onderftaan moet. Zyt gy geneigt tot Toorn i laat hem zyn gezach oeffenen tegen alle zulke daden en neigingen die in zich zelf laag en veragtelyk zyn. Zyt gy hartig, opvliegent? laat u dit yverig van geest maken, in den dienst uwes gods. Zyt gy zeer ligt ge-  NEGENDE LEERREDEN. &C. 7 gr' geraakt, zeer aandoenïyk ? bedient er u van om ti «de innerlyke beweegingen der bermhartigheid meer en meer eigen te maken. Zyt gy zwak en vreesagtig ? leert niemant te vreezen, dan hem die uil cn lichaam kan verderven in de hel. Zyt gy geneigt tof verfpilling, tot zorgeloosheid? bedient u van die drift om uw hart te verwyderen, en zo veel gy kunt wel te doen. Maar genoeg; dit zal u genoegzaam onderwyzen hoe gy u deeze driften ten nutte kunt maken. Handelen wy dus, dan bedwingen wy om lichaam, en [tellen wy het tot dienstbaarheid. Nu ga ik over om u de voordeden aan te toonen die er uit deeze pligtmatige handelwys natuurlyk voortvloeijen. Eenige Zedenleeraars (tellen u het pad der deugd zo gemaklyk, zo aangenaam , zo feekoorlyk vóór, dat er bykans geen moeite nodig fchynt, om dat te bewandelen : zy hebben echter maar ten deele gelyk. Ik zal getrouwer met u handelen. Neen, myne Vrienden , de weg der Deugd Is, voor een mensch, verfiaaft aan kwaade lusten en bedorven door zondige heblykheden, niet zo ge» maklyk, immers niet in den beginne. Dit kan zyn, en heeft ook daadlyk plaats by menfchen van de algelukkiglte temperamenten , die altoos de beste lesfen, en de treffelykfte Voorbeelden gekregen hebben. Dit zyn zedelyke Meesters die nimmer den ftaat der dienstbaarheid gekent hebben, maar ik geloof te moeten zeggen, dat het getal deezer gelukkigen niet zeer groot is. Onze Beftemming, als Menfchen, is een ftryd op aarde , zo wel in het geestelyke als in het natuurlyke. Indien gy het geenik u in myne voorige Leerreden gezegt heb, wel ver-  DE UATïSHEJD. $3 Jjgtgelovig, al te onverzettelyk te zyn. Zy begeert niet meer dan de goede god gelieft te geven, tn dankt i het zy god ge ft of tt mg tischt, altoos den. naam des heeren! Wanneer men het op den weg der deugd zo verre gebragt heeft , is men gefehikt en voorbereidt tot een beter leven , en de fiaap des doods voert ons over ter plaats daar de Volmaaktheid alles bezielt. Ik zal, by wyze van Toepa;fmg, met dc volgende aanmerkingen deeze Leerreden fluiten. Gy allert, myne Vrienden s immers verre de meesten uwer j kent den dienstbaren ftaat ; aan veelen valt zy door de hardheid Uwer meefters moeylyk* Maar, hebt gy dezelfde lastige aandoening wel van dien ftaat der dienstbaarheid, waar in de zonde ü houdt ? Laaten wy eens eenige Ongeregeltheden opnoemen Zyn er onder u, myne Vrienden , niet wel die min of meer aan het overmatig gebruik van fterke dranken verflaaft zyn? aan zodanig een' zal het moeylyk vallen, zyn lichaam te bedwingen; evenwel, zo u uw tydelyk, en eeuwig geluk ter harte gaat 1 dan moet gy u van dien veragtelyken dienst vry maken. Gy weet, dat geen Dronkaart het Ko* ttingfyke Gods zal be'érven. Gy ondervindt, dat uwe buitenfporigheid u en uw huisgezin in de naarfte' armoede dompelt, alle rust s liefde, eendragt, order cn vreugd uit uwe armoedige hutjes jaagt, en uWe gezontheid als een allerfterkst venyn , in de kragt uws levens vergiftigt. Zommigen uwer zyn mooglyk onderworpen aan toorn,- en opvliegende boosheid, en welke bittere vruchten brengen zy niet voord Maar genoeg, ik heb u reeds gezegt dat gy üwe F % boe-  34 negende leerreden. de matigheid. boezem - zonden moet leeren kennen, en die voornamentlyk beftryden, of gy zult in tyd en eeuwigheid ongelukkig zyn : hier voor waarfchuw ik u op ,'t allerernstigfte. Dit eischt uw pligt als Menfch, als Christen. Ziet, myne Vrienden, dit is naast de verlichting uws verftands, uwe roeping. Dan zyt gy , fchoon dienstknegten der Menfchen zynde, veel vryer dan zy die op de troonen der aarde zitten, indien zy der Zonde dienstbaar zyn. Dan hebt gy uw waar geluk in u zelf, en dient alleen dén god die u gefchapen heeft, onderhoudt, en die u zynen Zoon gezonden heeft, om u den weg tot de Hemelfche gelukzaligheid aantewyzen : Wêe ons, indien wy op zulk eene genade geen agt geven ! Dan zullen alle brave gemoedelyke menfchen, die u in den dienst van deeze of geene zonde gekent, en met droefheid gezien hebben, vanu zeggen het geen Apostel paui u s van de tot het Euangelie bekeerde Romeinen gezegt heeft: Romeinen vi. 17-ii. „ Gode „ zy dank , dat gy wel dienstknegten der zonde „ waart, maar dat gy nu van harten gehoorzaam geworden zyt, en, vry gemaakt zynde van de zonde, ■,, zyt gemaakt dienstknegten der gerechtigheid; en nu, van de zonde vrygemaakt zynde, en gode dienst„ baar, hebt gy in uw leven de vrucht tot heiligmaking s> en het einde des eeuwigen levens". amen. TIENDE  TIENDE LEERREDEN. DE OPSTANDING EN HET EEUWIG LEVEN. I. CORINTHEN XV. 52. De dooden zullen onverderfelyk opgewekt worden. Ik heb dus verre, myne Vrienden, met u gefproken van zaken die voor u van het grootfte belang zyn. Herinnert u myne voor u opgeftelde Leerredenen, en gy zult my dit toeftaan. Eerst immers hebbe ik u gezegt, dat er een god cn een Zaligmaker is; ik heb u, echter zeer kort en zeer eenvoudig, gezegt wat gy omtrend god uw Schepper, en jezus uw Zaligmaker in agt moet nemen: vervolgens hebbe ik gefproken over de Liefde tot uwen Naasten, de pligt der Rechtvaerdigheid en der Matigheid. Gy begrypt wél, dat ik over dit alles op eene wys gehandelt hebbe , als ik oordeelde voor u verftaanbaarst, en gevolglyk nuttigst te zyn, en niet zó , als of ik de eere gehad hadde om te fpreken tot Christelyke WysF 3 gee-  t6 "TIENDE lEERBEDEK. geeren, tot mannen en vaders in christus. Myn gezet oogmerk was voor ü nuttig tè zyn. Dit in 't oog houdende, zal ik op deezen voet voortgaan. Gy hebt nu gehoort dat gy, zo gy waarlyk deugdzaam zyn wilt, zeer veele zaken moet myden , die u aangenaam zyn, en zeer veele pligten doen, dieu rnoeylyk vallen om uit te oeffenen: Dit is zo; gy moet ook behagen krygen in het geen u nog zeer naargeestig en zeer lastig toefchynt. „ Is het, zult gy mooglyk, voor gy u wel genoeg beraden hebt vragen: „ is het wel der moeite waardig datwy dat „ groote werk beginnen ? Laat ons maar in de ver* „ keerde inbeelding; zy maakt ons toch even zo ge„ lukkig als een aangenamen droom. Mooglyk zyn „ wy reeds, voor wy gebruik van uwe lesfen kunnen „ maken, onder het getal der dooden. En wat zal „ ons dan alle die wysheid , die kundigheden, die „ pligtsbetrachting baten? Is het, voor al voor ons, „ gemene lieden, die toch maar weinig deel hebben „ aan de zegeningen deezes tyds, niet beter dat wy zeggen: laat ons eet en, laat ons drinken, morgen fteri „ ven wy ? Laaten wy toch alles van de Waereld ne-e „ men dat wy er van krygen kunnen, 't is waarlyk „ weinig genoeg " ! Wel, myne Vrienden, kent gy my nu nog zo weinig , dat gy een oogenblik kunt twyffelen , of ik u dat armhartig vermaak , dat binnen den naauwen kring uwer vermogens is, zoude ontnemen ? indien ik niet voor zeker wist dat gy, na dat gy dit leven hebt afgelegt, in wezen zult blyven ? dat gy dan zult maaijen het geen gy gezaait hebt ? dat gy , zo gy u hier niet hebt voorbereidt tot een heilig hemelseis  de opstanding en het eeuwig leven. 93 eenen zin beftaanbaar met u zelf, met uwen lief— „ deryken inhoud, en met het karakter uws bemin,, lyken Verkondigers." Bermhartige god, geefgy dat niemand onzer behoore onder hen die zich der Godzaligheid ten hunnen veritrve onttrekken; maar dat wy allen mogen geloven ter behouding,onzer zielen. heer een x. 39. AMEN. ELFDE  ELFDE LEERREDEN. BE OPSTANDING EN HET EEUWIG 1EVEK» !• CORINTHEN XV. 5», De dooden zullen onverderfelyk opgg* wekt worden. ^■Velk eene lage plaats, myne Vrienden , men ts ook in den rei der denkende wezens toewyst; om dat uwe zielsvermogens voor geen verhevene diepdoorgepeinsde onderwerpen zo zeer geichikt zyn; het is, en blyft echter eene waarheid, dat gy Menfchen zyt; gevolglyk, eenig vermogen hebt om te kunnen denken. Indien men uwe onnozelheid niet bedorven heeft, door ha infeherpen van dingen die geen grond hebben in dat woord dat ons is nagelaten , dan zult gy , even als onkundige doch keren weetgierige kinderen , ons duizend en duizend vragen doen; en gy zult door eene duidelyke beantwoording geleert, tot het goede gevormt, en des gelukkig worden. Ik, myne Vrienden , befchouwu als kinderen in het verftand, maar die uit eene dwaaze fchroorn-  DE OPSTANDING EN HET EEUWIG LEVEN. fchroomvalligheid, Biet alles durven wagen, om dat gy, mooglyk, veel ouder, en veel grooter zyt dan ik. Kom aan ! ik zal u te gemoet komen; ik zal, zo veel ik kan, in uwe gedagten zien, en opmerken wat gy my, zo gy aandagtig myne voorige Leerreden gehoort hebt, zoudt vragen, indien gy hier toe moeds genoeg hadt. Gy hebt dan gehoort, dat de vroome menfchen, na hunnen dood, gelukkig, cn de godlozen rampzalig zyn zullen ? Hebt gy niet wel eens by u zelf gedagt. „ Alle menfchen zyn niet even goed, alle „ zyn ook niet even boos. Veelen zyn véél beter „ dan wy, zommigen zyn véél erger. Hoe vroom „ moeten wy zyn om gelukkig, hoe ondeugend om ,, rampzalig te zyn" ? Ik zal u deeze vragen dus beantwoorden; yder zal maaijen het geen hy gezaait heeft. Hoe grooter onze deugd, onze gefchiktheid tot zaligheid, hier wordt, hoe grooter ons geluk daar zyn zal. Daar is altoos, myne Vrienden , eene juiste overeenkomst tusfchen deugd en geluk; tusfchen misdaad en ftraffe. Dat dit zo is, zal ik u hier mede aanwyzen: Als gy des avonds, vóór gy u ter,ruste begeeft, (en dit, vertrouw ik , verzuimt gy nooit!) u zelf ernstig, en gemoedelyk afvraagt; „ Hoe heb ik deezen dag belteed " ? zegt my dan, wanneer hebt gy vrede met u zelf? dan immers, en dan ook alléén, als gy naerstig, billyk , heusch, befcheiden, godsdienstig geweest zyt. Maar als gy nadenkt, dat gy u , of aan ligtvaerdigheid, of aan kwaad fpreken, of aan andere zonden hebt te buiten gegaan, dan is er iets in u dat u bedroeft, leet doet, fmarte veroorzaakt. Maar, hoe veel grooter zal  Gl5 ELFDE LEERREDEN. ral uwe blydfchap , uwe gerustheid zyn , als gy , u zelf onderzoekende, kunt zeggen, by u zelf: „ Ik „ had van daag eene fterke verzoeking, ik had ge„ legenheid om my te verryken 5 maar, uit eerbied „ voor god, heb ik die weérftaan. 't Is waar , ik „ zou my van eene dubbelzinnigheid kunnen be„ diend hebben, en daar altoos een goeden draay „ aan kunnen geven, zo het al ware uitgekomen : „ het zou my wonderlyk wél in myne zware huis„ houding zyn te ftade gekomen; doch ik heb die „ bekoring niet willen involgen, om dat ik het niet „ overeen kon brengen met de les myns Zaligma„ kers, doet nooit het geen gy niet wilt gedaan zyn ; om „ dat ik den hoogften prys ftelle op de goedkeuring „ myns gods; en ik ondervind dar ik wel deed". Herinnert u, myne eerlyke armen, zulke oogenblikken, en wat ontbreekt er aan uw geluk ? Laaten wy eens zien , hoe gy het hebt , als gy overdenkt , dat gy dien dag zeer liegt hebt befteedt; als uw geweten u verwyt: „ gy hebt het elendig gemaakt, zéér flegt huisgehouwen, uwe vrouw be„ graauwt, uwe kinderen kwalyk behandelt, uw „ werk verzuimt, u te buiten gegaan aan Herken drank, geraast, gevloekt, getiert, u als een dol „ mensch, of als een regte huisplaag aangeftelt"; enz. Elendiger lot kunt gy niet hebben dan zulke wroegingen. Begrypt gy nu niet, dat, naar mate men wél, of kwalyk doet, men ook gelukkiger, of ongelukkiger is, en noodzakelyk zyn moet ? Hy die zo veel goeds doet als hem , in zynen rang van Mensch, mooglyk zy , zal volmaakt gelukkig zyn om dat zyn geweten hem toejuicht. Gj  de opstanding en set eeuwig leven. $7 Gy hebt Ook gehoort» dat c h» i s tu s de dooden zal opwekken en oordeelen, dat Hy elk dan zal ver* gelden naar zyne daden. Ondertusfehen hoort gy dikwyls , als er een vroom mensch flerft : „ dat „ mensch is op een beter plaats» by onzen lieven „ heer ". Gy zult my mooglyk toevoegen: „ wel „ dan is dat mensch immers gelukkig; dan is hy „ immers reeds zalig, waarom moet hy dan nog „ voor den Rechterftoel van christus verfchy-„ ncn"? Deeze vragen, myne Vrienden, zyn meermaal gedaan door zeer verftandige en vroome Chris-' tenen; en veel wyzer menfchen dan ik ben, of worden zal, hebben er niet veel met zekerheid op kunnen antwoorden. Ik zal aan u myne gedagten daar over zeggen , om u toch te bewaren voor twyffelingen, die u nadeelig zouden kunnen worden , hoe wel zy grooter verftanden niets hinderen. Wanneer is, in dit leven , uw ziel reeds op haare beste , verkiezelykfte plaats ? Wanneer is zy hier reeds by god? zyt gy niet, als gy een goed boek leest , of hoort lezen, als gy iets nuttigs hoort, als gy in uwe pligten onderwezen wordt, niet nader by god, dan wanneer gy in uw tydelyk beroep , in uwe drukke afleidende huisgezinnen zyt ? Immers ja. Zulk eene plaats, zulk eene bezigheid, is immers voor u de aangenaamfte, de beste ? Menfchen die ondeugend leven, zyn hier alreeds niet gaarn by god. Zy trekken hun aandagt van hem af. Zy doen alles om hem te ontvlugten ; doch na hunnen dood moeten zy, tegen hunnen wil aan, nader by g o d zyn; om dat zy dan hunne gedagten niet kunnen bezig houden met voorwerpen G dis  $8 elfde leerreden. die aan deeze zyde des grafs blyven; en gy kunt wel opmaken, dat, naar mate zy bedorven zyn, zy ook daar in meer angst ja wanhoop moeten uitftaan ? Na onze opftanding zullen wy een verheerlykt lichaam ontfangen, volmaakt geichikt naar'de bezigheden die wy dan te verrichten hebben. Ik zie, In deeze vergadering, geheel aandagtige Menfchen, zorgvuldige Vaders, tederhartige Moeders, die met hun geheel hart als 't ware zorgen voor het lot hunner nog jonge Kinderen. Zy fchynen my met vogtigc oogen te vragen: „ wat zal er toch van onze kinderen worden , die zo vroeg geftorven zyn dat zy aan god hun Schepper niet hebben kunnen denken ? niets goeds hebben kunnen doen " ? Troost u, tederlievende Ouders, deeze vroeggeftorvenen zullen gelukkig zyn , hoewel ik niet in ftaat ben om te zeggen, waar in dat geluk beftaat. Het grondformeerzel, waar van ik u reeds iets gezegt hebbe, is ook in hunne lichaamjes opgerolt; het *al ontzwagtelt , en tot zaligheid opgewekt worden. Zy hebben nog niets goeds gedaan; zy hebben het nog niet kunnen doen. Maar, vormt u toch geen denkbeelden van den god dien wy aanbidden , welke gy niet zoudt durven voeden van een rechtvaerdig, weldadig, oneindig liefdryk mensch. Hy die niet eischt daar hy niet gegeven heeft, rukt nooit de Onnozelheid van 's moeders borsten af, om die ïn het eindeloos bederf, in dien poel die altoos brandt, te werpen. Laat u dit genoeg zyn. Zo ik uit het oog verloor met wie, en ten welken einde ik thans fpreek, danzöuhet my weinig moeite kosten, om, over  Ï5E OPSTANDING EN HET ÈEÜWIG LEVEN. Jf$| ever dit ftuk, uitvoeriger, en meer doorgedagt té fpreken; Het wordt tyd, myne Toehoorders, dat ik tot eenige toepasfelyke bedenkingen overga. Wy heb* ben dan gezien, dat, met het flopen deezes fterfe* lyken lichaams, ons leven niet eindigt; Dat deeze ftaat alleeri de Voorbereiding is tot eenen andereri die volgen zal. Gy begrypt des wél, dat het voor u van het alletgrootlte belang is, die pligten * dié Iku, in eenige Leerredenen, hebbe voorgediagen, zo veel ft immer doenlyk zy , -óptevolgem Het zal niet te vergeefsch zyn dat Wy , in dit leven , go ö ert christus hebben leeren kennen en gehoorzamen» 't Zal niet vrugtloos zyn dat wy de pligten Van Rechtvaerdigheid, van liefde tot den Naasten , van Matigheid betracht hebben. Wy kunnen met paulus Zeggen, i< corïnthèN ix, zy - z7. Een yder die om prys firydt, onthoudt zich in alles. Deeze dan doen dit wel op dat zy eene verderfelyke kroone zouden ontfarigen , maar wy eene onver derfelylie. Ik hope dan alzo, niét als op het onzekere; ik flryde alzo, niet als de lucht fladniej maar ik bedwinge myn lichaam, en brenge het tot dienstbaarheid; op dat ik niet eenigzins, in den dag vancüKist u s, verwerpelyk worde. Hoe moet dit, myne Vriéfi* den, ons opwekken om in kennis, en ware Godzaligheid te vorderen, naar het Voorfchrift der Gezonde Leer welke wy gehcort hebbent Wy hebben ook Opgemerkt, dat, naar maté wy beter, wyzer, vroomer, godsdienstiger hier zyn , wy ook gelukkiger zyn zullen in den ftaat der Volmaaktheid. Welk eene aanmoediging, myne Vrienden, om'met allen y ver aar» ftnze zedelyke rechtheid, aan het opklaren onzes G 2 ver-  160 ELFDE LEERREDEN. verftands te arbeiden ! Oefent u zelf dan tot Godzaligheid-, zyt ftandvastig, onbeweeglyk en ahyd overvlo:dig in hst werk des heep.en, als die weet dat uw arbeid 'aiet ydel zyn zal in den heere; maar dat u rykelyk zal tosgevoeut ivorden eenen ruimen ingang in gods eeuwig Koningryk. Hebben wy gehoort, dat onze geest na onzen dood overblyft, cn niet meer zal geftaort worden door zorgen , of zinnelykc vermaken, waardoor hy dus nader by god komt, en hoogst gelukkig of zeer elcndig worden moet; laaten de ongehoorzame overtreeders der wetten , die den boozen dag verre f eilen, laaten de Spotters die vragen , waar is de dag van christus verfchynmg, hier uit leeren, dat die booze dag, die dag van christus verfchyning, hier reeds voor hun begint; Dat zy hier reeds verftoken zyn van die Godlyke gunst, van dien vrede der ziel die alle verftand te boven gaat. En gy , oprechte gemoedelyke dienaars onzes gods, reeds zyt gy aanvankelyk in hoop zalig. Laat dit u in ftaat Hellen, om al het ongevallige, al het nederige, al het zorgende van uw onopgemerkt leven , te verzagten. Vergeet nooit, dat god, dien wy als onzen Schepper en genadigen Vader aanbidden , u niet, zonder wyze reden, in dien lagen ftaat geftelt heeft; dat gy zo wel voorwerpen zyt zyner zorg, en goedertierenheid, als zy die in hoogheid, in overvloed leven. Gaat uwen weg met [vreugde. G o d s oog is over allen den genen die hem vreezen. Oeffent u in alle die huifelyke, in alle die Christelyke deugden, die u meer byzonder te ftade komen. Kweekt liefde en eensgezindheid aan. Poogt elkander in al wat goed, wat ce-M-, wat braaf, wat godvrugtig is  tOÓ twaalfde leerreden. die in christus gelooft, aan te duiden; waar door hy die den Doop ontfing, verzekering kreeg dat hem door de Genade van god en christus, alle zyne voorige zonden vergeven wierden ; en dat hy zo waaragtig als hy gedoopt wierdt, ook voorname gods wetten te onderhouden. Hierom, myne Vrienden, wordt de Doop een Bad der Wedergeboorte genaamt; om dat hy, die begeerde gedoopt te worden , plegtig afftand deedt van alle zyne zonden, cn als een vernieuwt mensch poogde te leven. Om de genade van g o d en deeze hunne heilige voornemens aftebeelden was de Doop zeer eigenaartig geichikt. Ik zal, om u dit bevattelyker te maken, de woorden van paulus, romeinen vi. 3—4. eerst voorlezen , dan naar myn inzien voor u ophelderen : Weet gy niet, vraagt hy aan de Romeinen, Weet niet dat zo veelen wy i» christus gedoopt zyn, wy in zynen Dood gedoopt zyn? Wy zyn dan met hem begraven door den Doop in den dood, op dat, gelyk christus uit den dood opgewekt is tot heerlykheid des Vaders, wy ook alzo in nieuwigheid des levens zouden wandelen. „ Weet gy niet, ö gelovige Romeinen, dat voor „ zo veel gy op het Bevel van c h r 1 s r u s u hebt laaten doopen, gy in zynen dood gedoopt zyt ? dat is, „ even als hy op het kruis gedood is, gy ook der „ zonden geftorven zyt." In dien zin zegthy elders: Ik ben met christus gekruist. Daar de gelovigen „ nu by hunnen Doop afftand deeden van zonden, „ noemt hy dit, in christus dood gedoopt zyn. Wy zyn dan met hm begraven door den doop, in den dood, „ dat is: gelyjt de Begraving van christus ons „ over-  doop en avondmaal ioj "„ overtuigt dat hy geftorven was, zo is ook onze „ onderdompeling in het Water een teken dat wy ,, der zonden geftorven zyn. En is christus op„ gewekt tot heerlykheid des Vaders, u betaamt „ het in een geheel vernieuwt zalig leven te wande„ len". Het oogmerk van jezus, by het inftellen des Doops, komt my eenvoudig voor dit te zyn: Zyne Belyders, door deeze plegtigheid , gelegenheid te geven om zich geduurig te herinneren dat ernstig oogenblik, waar in zy, vrywillig, uit zuivere overtuiging, zynen Godsdienst hadden aangenomen; waar in zy zich ftaatig verbonden hadden om een deugdzaam leven te leiden; verzekert van gods genadige vergeving hunner voorige zonden, om den wil van j ezus, zynen Zoon, hunnen Zaligmaker. Zulk een openlyke daad was, voor al in die tyden, zéér nuttig. Want, hadt men toen alleen door eene Belydenis het Geloof aan jezus betuigt, dan zou men Ugt, in zwaare tyden van vervolging, bezweken zyn. Hun geloof weinig bekent, zou hen voor de fchandt des afvals behoed hebben; de woorden : Ik geloof dat jezus is de Zoen des levendige» gods, zouden fpoedig kunnen vergeten worden , om dat zy de betekenis daar van minder zouden verftaan hebben. Maar nu zy door plegtig gedoopt te zyn, bekend wierden voor aannemers van christus en zyne Leer, zonderden zy zich ook af van de ongelovige Jooden en Heidenen. Voegt hier by, dat toen de buitengewone gaven des Geestes meest altoos den Doop vergezelden. Zy die dan afvielen maakten zich fchuldig aan de zonde tegen den Heiligen Geest; dat is zy ver*-  roS twaalfde leerreden. verlochenden, zy weêrfpraken dien geest die in hunne harten gewerkt hadt. Ziet daar, van zo veel aanbelang was de Doop ten tyde der Eerfte Christenen; zo dienstig was hy em hen tegen al het lyden, de vervolgingen daar zy als Christenen in zouden komen, te verfterken. Ik kan my niet herinneren, fe* men den Doop nog m dat licht befchouwt heeft; my echter komt het ïo voor. Nu zal ik met u fpreken over de Heilige plegtigheid des Avondmaals. Als ik aandagtig naga wat paüius ons hier omtrend zegt, kan ik niet anders tien dan het oogmerk van jezus is eenvoudig dit geweest: „ Dat de Christenen van tyd tot tyd aan „ zyn lyden en fterven , met opzicht tot hun eeuwig ge„ luk, godsdienstig zouden gedenken": Dit, zegt christus, by de breking des Broods, dit is myn lichaam d,t voor u gebroken wordt; neemt, en eet dit brood tot myner Gedagtenis. Dit is myn Bloed, het Bloed des Nieuwen Verbonds dat voor veelen vergooien wordt; drinkt ëlen daar van, dat doende my ter Gedagtcnis. paulus ïegt: verkondigende den dood des Heenn tot dat hy komt. Het zal u zo veel niet als my,myne Vrienden, kunne» verwonderen, dat men in deeze woorden ook al verborgenheden gezogt heeft. Maar ik fpreek tot eenvoudigen, en zal u des met zulke zaken niet ophouden wyl zy vooru niet nodig zyn kunnen. Houdt gy Avondmaal ter gedagtenis van c h r i s t u s. Hy is die groote, die aanbidlyke perfoon die in de Waereld gekomen is, om ons op deallervolkomenfte wys in tyd en eeuwigheid gelukkig te maken : Hy heeft «den wil zyns Hemelfchen Vaders aan ons gelcert; en,  DOOP EN AVONDMAAL. ÏOjfc en, na dat hy een heilig leven geleidt, en zyne Leer met wonderen bevestigt heeft, is hy eenen fmartelyken kruisdood voor u geftorven. Dit, myne Vrienden , is en onze duure pligt, en van de gelukkigftc gevolgen voor onzen wandel, j e z o s heeft het nodig geagt, ons ééne plegtigheid te bevelen, die ons deeze weldaaden zoude herinneren; gy moet des een naerstig gebruik maken van het Avondmaal. Zegt niet, hoe zouden wy, die overtuigt zyn van dee„ ze weldaden, ooit kunnen vergeten aan wien wy ,, die verpligt waren"? Gy toont in deezen méér degelykheid ,' dan wel kennis van het hart des Menfchen. Wat indrukken , myne goede Vrienden , hebben veelen onzer .Landgenoten, van de weldaden, die zy nu nog door den gezegenden moed onzer "Voorvaders genieten, die voor de vryneid goeden leven hebben opgezet ? Moet men , by byzonderegelegenheden , en op byzondere dagen, hen daar aan niet doen denken? En blyven echter de indrukken van tydelyke zegeningen niet, by verre de meesten, veel fterker dan die van geestelyke? Zo wel-, myne' yrienden, kende jezus de menfchelyke natuur!' Hy heeft ook , in deezen, voor ons gezorgt. Deeze Plegtigheid moet eigenaartig onzen aandagt te rug leiden tot dien nagt waar in Hy verraden -wierAt; want in dien nagt ftelde hy het Avondmaal in. Gy weet immers, dat één enkeld woord, één enkeld voorval, u zomwylen duizend dingen herinnert; wat moet er dan, by de viering deezer plegtigheid, ia Vtwe ziel opkomen? Eerst denkt gy aan den Infteller deezer Maaltyd; aan zyn Lyden, aan zyne Leer; en gy erkent dat gy  TIO TWAALFDE LEERREDE ft» gy de verlichting uws verftands, met opzicht tot zynen dienst, ook de verbetering van uw hart, ken» baar door uwen eerlyken wandel, aan zyne komst in de Waereld moet dank weten 3 dat gy de vergeving uwer zonden , en eene nimmer eindigende zaligheid aan hem verpligt zyt: Gy denkt des ook aan jezus als aan uwen Heer, uwen Wetgever, uwen Zaligmaker. Gy verklaart u, door de viering deezer plegtigheid , op nieuw voor zynen Discipel; gy belydt openlyk uwe gemecnfchap met c h r i s r u s, en met hen die zynen Godsdienst omhelzen. Van zulk een uitgeftrekt nut is de initelling des Heiligen Avondmaals. Behoeft men nu nog te vragen, om wat reden heeft jezus het Avondmaal ïngeltelt ? Wy hebben geen volftrekt bevel, hoe dikwyls wy dit Feest moeten vieren. De eerfte Christenen gebruikten het Avondmaal dagelyks, of ten minften zo dikwyls als de omftandigheden het maar eenigzins gedoogden. En het is my onbekent om wat reden dat er by verre de meeste Protestantfche Christenen maar zeer weinig reizen in het jaar Avondmaal gehouden wordt: Inzonderheid in zulke Gemeentens, daar men zeer dikwyls fraaije Redenvoeringen kan hooren; doch niet altyd dat men in eene Christelyke kerk is! Dan , ik meen dat het hier de plaats niet is om er meer van te zeggen. Gy, myne Toehoorders, die gelooft dat gy uwe jonge kinderen moet laaten doopen , op dat zy der kerk ingelyft worden, ik bid u, bedenkt ernstig * dat gy eene Godsdienstige daad verricht! Bedenkt, dat gy daar fpreekt tot Hem die uw hart kent en zal OOI'  DOOP EN AVONDMAAL UI oordeelen over de goede of kwaade gefteltheid van dat hart. Bedenkt, dat gy u aan de grootfte valschheid en trouwloosheid fchuldig maakt, zo gy daar iets belydt, of belooft, waar van gy niets gelooft, waar van gy niets meent naar te komen. Bedenkt, dat gy naar het oogmerk des Leeraars die u vraagt moet antwoorden, dat hy het u duidelyk vraagt; en dat, zo gy hem niet begrypt, gy hem dan niets moogt beloven. Voedt uwe kinderen zo op, dat men wel zien kan hoe godsdienstig uw oogmerk was toen gy die aan hunnen god opdroegt, en in de kerk van christus inwydde. Zegt hen dat zy, en tot wat einde dat zy gedoopt zyn; brengt hen hunne verpligting onder het oog, om te beantwoorden aan uwe zorg voor hunne eeuwige zaligheid ; als dan laat gy den Doop aan uw Kind met een godsdienstig oogmerk verrichten. En gy, myne Vrienden, die van oordeel zyt dat men nu, even zo wèl als in de eerfte Christenkerk, moet gedoopt worden, na dat men beleden heeft dat jezus is de christus; vertrouwt niet dat die Doop u zal behouden, indien gy niet zo keft, en altoos poogt te leven, als het hen betaamt die tot den Dienst der Genade en Zaligheid geroepen zyn. Zo gy met de vereischte zielsaandoening den Doop ontfangen hebt, dan is dat zeker eene der ernstigftc voorvallen in uw geheele leven, en moet u dit ten fterkften verbinden om die pligten, waar toe gy u, voor het oog van god en den menfchen, vrywillig, en op uwe eigen belydenis verbonden hebt, te betrachten. Beproeft u zelf, myne Vrienden, of gy na uwen Doop beter menfchen, gevestigder Chris- te-  'III TWAALFDE LEERREDE KÏ tenen geworden zyt. Is dit zo ? dan zult gy, met ftervende lippen, dat uur nog zegenen, waar in gy met hart en mond zeide: zie daar Water, wat verhindert my om gedoopt te worden ? Gebruikt, zo veel het eenigzins doenlyk zy voor u, dikwyls het Heilig Avondmaal. Hoe nuttig, hoe allernoodzakelykst dit zy, hebbe ik reeds aangetoont, en zo gy aandagtig leeft, zult gy my dit geredelyk toeftemmen. Zo dikwyls, myne Vrienden, als wy ten Avondmaal gaan, vernieuwen wy onze Belydenis van 'den Christelyken Proteltantfchen Godsdienst; dan vestigt zich eigenaartig onze aandagt op den heiligen Perfoon , tot wiens gedagtenis, en op wiens bevel, wy deeze plegtigheid vieren; en kunnen wy wel ooit, ernstig, aan hem denken, zonder de vurigfte dankbaarheid omtrend hem? zonder de opregtfte voornemens om zyne geboden te betrachten ? Die liefde welke , door onzen Godlyken Meester, ons zo hoog Is aanbevolen, en die dit leven reeds zo ryk maakt in ftille, en zuivere vergenoegingen; die zucht tot vrede , tot verdraagzaamheid, welke het kenmerk van onzen eenvoudigen Godsdienst zyn, worden, door dit gemeenfchappelyk eeten en drinken, verlevendigt , en moeten ons aanzetten om elkander lief te hebben. Indien gy dan met een oprecht eenvoudig hart Zeggen kunt: „ Ik belyde , door de viering „ des Avondmaals, myn geloof in den Godsdienst „ van jezus, die my, uit zyn Euangelium , ge„ leert is , en waar van ik daaglyks méér kennis „ kryg; ik betuige dat my alle myne zonden van „ harten leet zyn; ik poog alles te laaten wat kwaad, alles te betrachten wat goed is; en ikbidde god, - i „ myn'  DÓOJ» EN AVONDMAAL. ïï^ f, myn' Schepper , myn' Onderhouder, den c 0 d en 3, den Vader van onzen Heere jezus christus, dat, f, hymy om zynent wille myne zonden genadig ge- heve te vergeven": Kunt gy dit waarlyk en voof god en uw geweten zeggen, laat u dan door niemand afhouden van het ten Avondmaal gaan. Zo gy zoekt jezus, den Zone des ïevendigen gods, die ook voor u geleden heeft, vreest niet, houdt gedagtenis van zynen dood. Ten flotte. Van alles, myfle Ëenvoudigen , w/ttgy in deeze Predikatiën, gehoort hebt, is het einde der za* he, vreest god, en houdt zyne geboden , want dit betaamt alle menfchen; want god zal yders werken in 't gerichte brengen , het zy goed het zy kwaad, prediker sji 13,14. God zegene onzer aller pogingen, AMEN, H   © é' B e d e W ïlfp. blikken my in myn werkzaam leven overig zyn om u op eene andere wyze blyken mynes Godsdienst te geven. Ik ben volmaakt vergenoegt in mynen ftaat; 't is my genoeg dat gy my daar in geilek hebt, gy, ö h e e r e , die weet wat best voor my is! Ik beveel myn Huisgezin in uwe genadige befcherming, geef ons allen eenen gezonden flaap, bewaar ons vooV*tllès~wat ons verfchrikken of het onze ontroven kan; en laat ik, als het Ikfelyke daglicht opryst, in ftaat zyn om tot mynen arbeid weder te keeren. Vergeef my, om jezus wille, myne zonden die my van harten leed zyn, en laat ik de vryheid mogen gebruiken om u aan te fpreken als: Onze Vadert; die in de handen zyt; enz. H 4 HL  *za G E S E B E N. V. ' Gebed voor den Zondag* ï Toé verheugt zich, ö c o d , op deezen dag myne 7 iel ! die dag- die my verzekert dat gy ook aan my en myne behoeftige in lagen Haat geplaatste medemenfehen hebt gelieven te denken. Deeze dag toont dat gy ook ons een weinig rust van onze vermoeijende bezigheden wilt geven; opdat wy gelegenheid zouden hebben om ons in de befchouwing uwer heerlyke fchepzeleri te verlustigen; om u met alle onze redelykc medefchepzelen te loven; om met onze huisgezinnen nuttig, te kunnen fpreken, en ons naar onze omftandigheden te verkwikken door ietsby onzen dsuglykfchen nooddruft te voegen. Stel my in ftaat, ö myn Schepper, o'm deezen da» waarlyk aan u te heiligen, door my regt godsdienstig te gedragen in dier.plaatzsn die afgezondert zyn cm u méér byzonder aantebidden. Ik beveel my en myn huisgezin met alle onze zonden, alle onze bchoeftens aan uwe genade, en aan uwe alles verzorgende Voorzienigheid. Vervul onze zielen met het zaligende berouw, en het oprechrfte leedwezen over onze gebreken. Maak ons beftendig in het voornemen om ons leve» te verbeteren. Geef ons uwen orront-  g e e e d e n, 12,3 anontbeerlyken byftand in het werk onzer heiligmaking. Bepaal onzen aandagt, in de Godsdienstige Vergaderingen, op dat geen 't welke meer byzonder voor ons, ter Leering, ter Vermaning, ter Vertroosting zal gefproken worden; op dat wy met vernieuwden moed voortgaan in onze verftandelyke vermogens te verbeteren en onzen wandel u welbehaaglyk interichten. Laaten wy , armen deezer Waereld , door ons gedrag toonen dat vroomheid des harten , dat Euangelifche deugden niet noodzakelyk aan ons onbekent zyn; maar dat ook wy geroepen zyn tot de kennis van dien Godsdienst die ons dooc jezus is bekent gemaakt. Alles wat ik, ö g o d , van u bidde , bidde ik in het diep bezef myner onwaerdigheid, en om jezuj uws Zoons, myns eenigen Zaligmakers wille. amen. v i.  • £ B E u E W iijj vlieden, wat u mishaagt en te doen alles wat gy gebiedt. Dit alles fmeek ik u in den naam myns gezegenden Zaligmakers die in de Waereld gekomen is om ons uwe genade bekent te maken, A M E N. * * fi ï VUL  tjO O s K K 1» * k. VIII. Gefod effwj Vaders voor zyne Kinderen. Cjoedertieren god! ook wy, armen deezer waereld, ondervinden dat gy aan allen goed zyt. Gy hebt ons wel niet met fchatten bedeelt, maar gy hebt ons met en in onze Kinderen gezegent! zouden wy een derzelven voor grooten rykdom willen misfen ? ö neen , ons ouderlyk hart voelt te fterk! Wy moeten , 't is waar, wel met veel zorg en arbeid hen ▼an het nodige voorzien , maar het zyn onze Kinderen ; dit vergoedt, dit verzoet alle moeylykheden. Gy hebt ons altoos voor het grievende Gebrek bewaart. Het gezicht onzer vrolyke altoos welvergenoegde Kinderen, deedt ons altoos ook het geringfte voedzel met fmaak nuttigen; door hun hebt gy de vreugd in ons armelyk verblyf gebragt, en de gezontheid is ons beftendig deel. Wy weten echter, dat wy veel meer aan han fchuldig zyn; dat wy hen tot brave menfchen en Christsnen moeten maken. Wy wilden hen ook zo gaarn onderwyzen in dit kennis dit wys maakt tot sjilightid. Wy wilden hen zo gaarn in uwen dienst opbrengen, maar wy zelf zyn zo onkundig; wy ondervinden daag-  o E b E d* ë n. r J£ daaglyks , wat het inheeft Kinderen optevoeden ; daarom bidden wy u om wysheid, om geduld, om ernst, om aahhoudenden lust ter verrichting deezes grooten pligts. Wy kunnen niet beletten dat zy omgaan met ruwe zedelooze Kinderen , wy vreezen dat de llegte voorbeelden ziekchadelyk zyn kunnen , dat zy het booze zullen doen, vóór zy weten waar aan zy zich fchuldig maken. 6 ! Hoe veel genade-gaven hebben wy voor hen en ons te bidden, maar tot wien zullen wy ons wenden dan tot u, ö heers, dien men nooit te vergeefsch zyne oprechte verzuchtingen opzendt ? Geef dan , ö o o d , dat zy in ons geregelt, naerstig, blymoedig, eensgezint , godsdienstig gedrag, het beste voorbeeld zien om by meerder jaaren dat te volgen. Zegen ook het welmenent onderwys dat wy hen mededeelen. Wy hebben te veel eerbied voor u, 6 god , Schepper en Onderhouder van al wat beftaat, en wiens naam heilig is, dan dat wy ftaamelende Kinderen zouden durven toelaaten u aan te fpreeken; u van wien zy zich geen denkbeeld kunnen vormen; of de woorden verftaan die men in hun geheugen drukt; daarom fmeeken wy, Ouders, u voor hen , om alles wat in ftaat is hun hier tot nutte menfchen, err hier nasaals tot bewooners van uwen hemel te maken. Indien het met uwen wil beftaan kan, laaten wy hen immers door het verleidelykfte deel des jeugdigen levens leiden, op dat wy in vrede ons hoofd gerust nederleggen, hoopende, dat zy den goeden weg zullen blyven bewandelen : zullen wy vroeg fterven, u.bevelen wy deeze onnozelen, Zegen hen \ * eok  131 ff k £ x d e n; ook dan als ons gebeente in de aarde legt, en laaten myne Vrouw en ik nooit vergeten dat gy aan allen goed zyt , en op waar berouw en een verbetert leven, om jezvs wil onze zonden vergeeft. AMEN. I X.  « B * K ö e N. I33 : IX. Gebed ttt Voorfpoed. JK.anbiddelyke god! -myn hart vloeit over van dankbare verlegenheid; verlegenheid om uwen naam naar waarde te verheerlyken; om uwe goedheid naar uw oogmerk te beantwoorden. Hoe gelukkig is myn huwlyk met eene vrouw die alle myne liefde, alle myne achting waardig is. Wy bragten niets'te famen dan naerstigheid , gezontheid en liefde. Gy zegende ons met Kinderen; gy zegende onzen eerlyken Vlyt óm ons eigen brood te eeten. " Het weinige dat wy bezaten is tot veel toegenomen. En nu zien wy ons door uwe gunstige Voorzienigheid, uit onze geringheid in den Burgerftaat övergebragt. Verre zy' het van ons, ook maar één oogenblik te denken , dat wy door onze eige wysheid en naerstigheid ons dit ruimere Lot befchikt hebben ! Alles is een genadig toevoegzei 't welk wy ook als zodanig' befchouwen: U danken wy daar voor. ' Bewaar ons, o god , by deeze betamelyke gedagten. Laaten wy ons nooit dwaaslyk verheffen boven onze voormaals mede behoeftigen. Laaten wy. door ydele uitwendigheden hun niet met afgunst verVullen noch hun bedroeven, maar geef datwy, vooral om* 3 trend  134 g e i £ a e tf. trend hen, weldoen, op dat zy ook deelen in den zegen dien gy ons gelieft te fchenken. Geef dat wy van onze verbeterde omftandigheden altoos, zo voor ons, als onze Kinderen, het allerbeste gebruik maken , en de verkwisting geene beftiering hebbe over onze middelen. Laaten wy ons en onze Kinderen betere genoegens verfchaffen, door ons in nuttige zaken te oeffenen, en hen wel optevoeden. Geef dat myn lust tot den arbeid my nooit verlaat: geef myne vrouw de nodige vermogens, om onze huishouding altoos zo te beftieren dat haar gezont oordeel, en goede gefteltheid des harten daar uit blyken Laat ak, nu meerder tyd hebbende, my des te meer toeleggen om myne godsdienstige kennis uittebreidcn ; op dat ik ook de mynen onderwyzen kan , in het geen ons in tyd en eeuwigheid, moet en zal gelukkig maken. Schoon myne ziel thans vervuil is met het denkbeeld uwer groote goedheid; fchoon myn oprecht voornemen is om my geheel aan uwen dienst overtegeven, zo vrees ik echter of deeze oprechtheid wel altoos beftendig zyn zal, wanneer ik een ruimer genot hebbe van de aardfche zegeningen; of de voorfpoed my ook zal doen verflaauwen in uwen diensr. Gedoog, ö heere, dit niet! laat ik altoos door owe zegenende hand bepaalt worden by die pligten die deezen mynen levensftand méér byzonder eigen zyn. Leer my myn vertrouwen niet ftellen op de vergankelyke goederen deezes tyds , maar ecnig en alleen op u, ó altoos getrouwe god! Dan blyft uwe gunst myne hoogfte gelukzaligheid, en ftrekken zich alle myne vermogens uit om die te verkrygen en door myn geheel leven te behouden, Dan zal de teder-  142 S ü * I D E M uwe oogmerken doorfpcuren ? myne ziel is alleen in ftaat om u te aanbidden, en te zeggen: ik ben uw* dienstmaagd, doet met my dat goed is in uwe oogen. De hoop echter , dat myn ellendig Kind nog kan herftellen, vrymoedigt my, om u te fmeken dat het leve ! dan, ö g o d , zal de vreugd weêr in ons verblyf te rug komen , en zullen onze ouderlyke harten u dankzeggen. Wy maken geen beding met u, ö god, wy fmeken het met een ondergefchikten wil aan uwe wyze fchikkingen. Geef ons de nodige vermogens naar ziel en lichaam om u in alles te verheerlyken. Dit bid ik u om de verdiensten van «wen Zoon, myn eenigen en volkomen Zaligmaker jezus christus. amen.       iv B E R I G T. verflaanbaar te /preken , over zaken waar in zy het allergrootile belang hebben. Dit deedt ons bgfluiten om nu en dan eens een uur tot het opftellen deezer leerredenen aftezonderen. Vertrouwde Vrienden, aan welken wy die, om hun oordeel daar over te erlangen, voorlazen; en we] weten dat wy de waarheid zo zeer beminnen , als de vleijery verfmaden, hebben eenpaarig betuigt, dat de uitgave deezes kleinen Werks niet dan nuttig , en aangenaam zyn zoude, voor het welgezinde Publiek. Welke byzondere begrippen onze Lezers ook in zaken van Godsdienst mogen omhelzen ; zy zullen ons, zo wy vertrouwen, moeten toeftaan, dat wy, in deeze Leerrede-  B E R I G T. t redenen, Gezonde -,' Euangel ifche - Zedenleer voorftellen; god de eer van alles gevende , dat wy, redelyke wezens , geroepen tot den Godsdienst van je zus, nu reeds genieten, en waar wy nog op hoopen ; dat wy met allen ernst aandringen op eene werkzame Godzaligheid ; en de menfchen aantonen, dat Hy, die ons geroepen heeft tot heerlykheid, ons ook geroepen heeft tot deugd. Men kan, in Leerredenen gefchikt voor lieden die weinig verfland, en geene geoefFentheid altoos hebben, geen zweem van geleertheid verwagten; geene verhevene befpiegelingen over Metaphififche onderwerpen , geene keurige oordeelkundige uitleggingen van, voor ons, duistere ter* * 3 ten;  INHOUD. ui AGTSTE LEERREDEN. DE PLIGT DER MATIGHEID. I. CORINTHEN IX. 27. Ik bedwing myn lichaam en breng liét tot dienstbaarheid. - - - bladz. .67 NEGENDE LEERREDEN. Vervolg. - -- -- -- - 78 TIENDE LEERREDEN. DE OPSTANDING EN HET EEUWIGE LEVEN. I. CORINTHEN XV. 52. 0e dooien zullen onverderfelyk opgewekt worden. 85 ELFDE LEERREDEN. Vervolg. - 94 TWAALF-  s 11 i n ii o v r>. twaalfde leer r'e dek. DOOP EN AVONDMAAL. MATTHEUS ' XXVIII. IJ. Gaat dan henen, onderwyst alle volken, dezelven doopende. E N !• CORINTHEN XI. 2. Vetkondigt den dood des Heer en , tot dat Hy kom. . - - ■ bladz. icz eer-  EERSTE LEERREDEN. GODS BESTAAN. JOHANNES XIV. I. Gy lieden gelooft in GOD. D eeze woorden, myne Vrienden, kunt gy vinden in dat Boek dat men het Nieuwe Testament noemt; waar van gy wel zult gehoon hebben, en waar in cenigen van u, vertrouw ik, wel eens wat geleezen hebbén. Uit dat Boek wordt des Zondaags ook gepredikt. En deeze woorden, die ik u hebbe voorgeleezen , zyn gefproken tegen menfehen, die, even als gy lieden, hunnen kost met hunne handen moesten winnen; en gevolglyk ook weinig tyds hadden •m te leezen en te onderzoeken. Hy die deeze woorden fprak, was de wyste, de vroomfte, de goedaartigfte man die ooit op deeze waereld geleeft heeft. Ik zal u, zo gy lust hebt om naar my te luisteren, in 't vervolg nog veel meer van deezen verhevea xnensch zeggen. A Ome  GODS bestaan. J dat er niets van zelf komt ? Wil men een Huis" hebben , men moet het bouwen; het hout daar toe nodig moet gehakt, gezaagd, en verder bearbeid worden : dat hout was eerst een boom; die boom wierdt geplant, 't zy uit zaden, of looten; 'er moet noodzaaklyk een eerfte boom geweest zyn. Zo is 't met alle dingen; zo is 't ook met de Menfchen. Nu . het eerfte van alles wat gy zietof leert kennen, wierdt gemaakt. Hy die dit maakte noemen wy god, onzen schepper! Zo gy dit voorftel nu recht begrypt, dan kan ik ook tegen u zeggen: Gy Heden gelooft in god. Wat dunkt er u van ? kan ik wel iets maken daar ik niet teg nwcordig ben? god maakt des; god is des overdtegmwoordig. Hoort ook nog deeze vraag: Indien een van u eens een fraai ft uk werks gemaakt hadt, zou hy dat in een agterhoek fmyten, en het daar laaten vergaan ? of zou hy zich bevlytigen om .het in order te bewaaren en er een zeker oogmerk mede te bereiken ? Immers ja! zou nu g o d , die zo wys is, dat hy alles heeft gemaakt, den Mensch, dat heerlyk kunstftuk zyner handen, nu maar verwaarloozen, en er zich niet meer mede bemocijen? Gy gelooft des ook in eene Voorzienigheid; dat is, gy gelooft: „dat god die u gefchapen heeft, uook „ beftiert en onderhoudt. " Niemand uwer is zo onkundig, of hy weet ten minfte dat goed te doen beter is dan kwaad te doen. Dit moet god ook weten, god moet gevolglylc heilig, rechtvaerdig en goed zyn. Gy begrypt ook allen dat Hy die alles heeft niets kan gegeven worden; dat Hy niets behoeft? Hier uit kunt gy opmaken A ?, d*s  4 EERSTE LEERREDEN. dat Hy die alles gefchapen heeft, goedertieren ea liefderyk zyn moet; om dat Hy het beftaan, het aangenaam beftaan gaf aan duizende millioenen van fchepzelen. Hoe behoeftig gy zyt, hoe gy moet flooven om met eeren door de waereld te komen, gy allen wilt echter veel liever leven dan niet leven: Het leven is des een gunst, god heeft u wel niet bedeelt met goed en aanzien; maar, als menfchen hebt gy duizende redenen om u te verheugen. Hoe veel zegeningen fchenkt hy u! Hy gaf u oogen om de fraaiheid der fchepzelen te zien; ooren om verkwikt te worden door het liefelyk gezang der vogelen: de arbeid maakt u de groffte fpyze lmaaklyk en ligt verteerbaar. Wat is uwe gezondheid een fchat! kortom, gy kunt zeer ligt begrypen, dat Hy die u fchiep, goed is. Hy die u fchiep heeft zeker het recht om over ll te gebieden; maar dewyl Hy zo wel goed is als magtig, zo kan Hy niets van u eifchen dan het geen gy doen kunt; en 't geen u, zo gy het doet, gelukkig zal maken. Maar dit doet gy niet altyd; gy denkt niet aan god, ook niet aan zyn gebod, Hy heeft des zo wél het recht, als het vermogen om u te ftraffen. Hy ftraft u echter niet, maar houdt niet op met u wel te doen. Hoe dikwyls, zo gy met aandagt op uwe huisfelykc omftandigheden let, zult gy dit niet gewaar worden! Daar is dan eene Voorzienigheid , die voor u en de uwen waakt. Gy ziet dus dat god niet alleen goedertieren, maar ook genadig en barmhartig is. Overdenkt nu by u zelf, alles wat ik tot u ge7.egd hebbe; plant het in uw geheugen , maakt het u eigen, en dan zal ik tot u kunt nen zeggen: Gy lilden geboft tri god. Overtuigtzyn- ds  6 o » » bestaan. 5 de dit die god alles weet; dat Hy voor alle zyne fchepzelen, en byzonder voor den Mcnsch, zorgt; dat Hy wys, heilig , rechtvaerdig, goed, genadig en barmhartig is, kunt gy u beter begrippen van uwe pligten vormen. Ter bereiking van dit goede einde, zal ik niet befluiten, voor ik nog een woord hier omtrent gezegt hebbe , en dat wel by wyze van TOEPASSING. Ik hoop, myne Vrienden, dat gy allen bezeft, hoe het niet 'genoeg voor u is, dit alles te weten, en eens nu en dan te leezen. Het kan voor u niet onverfchillig zyn , of er een god is of niet. Het geloof in een god is voor u de zuiverfte bron van troost in leven en in fterven. Maar begrypt ook dat god u gefchapen heeft om hem te kennen, en in zyne gunst, te gehoorzaamen: dat alle zyne geboden .goed en voor u heilzaam zyn ; want, zo als een zeer vroom man elders zegt, (1) Zal ook een menfche «s 0 d e voordeelig zyn? voor hem zelf zal de verpandigt voordeelig zyn. Is het voor den Almagtlgen nuttig dat gy rechtvaerdig zyt? Indien uwe zonden veele worden, wat doet gy Hem? indien gy rechti'aerdig zyt, wat geeft gy Hem? Hebt gy geen gelegenheid, ontbreken u vcegzame klederen, om ter kerk te gaan; kunt gy daar veelal geen plaats krygen; verftaat gy weinig of niets van de predikatie, om dat zy boven uw begrip gaat, of, om andere reden; dit alles, ik weet het, kan zo zyn 't is dikwils zo; doch dit ontilaat u niet van uwen pligt A 3  6 EERSTE LEERREDEN, pligt om god te leeren kennen. Er zyn nog andere middelen , en onder die, kan het leezen van Leerredenen , zo als ik thans voor u opftel, van vrucht zyn. Leest die met uwe byzonderfte vrienden, leest die met uw huisgezin; fpreekt er dan met elkander over, als gy , by voorbeeld, des .zondaags u door eene wandeling in de groene velden verkwikt; want lieden die van elke week zes dagen ter hunner'arbeiding gebruiken , mogen zeker wel ééns ter week zulk eene betamelyke uitfpanning nemen. U dus onder elkander oeffenende, zult gy ook bekwamer worden om ter kerk te gaan, met dat oogmerk, waarom men alleen ter kerk gaan moet, om, namentlyk, geleert en gefticht te worden. Want de Leeraars kunnen voor tt alleen niet prediken; en zo eenvoudig Ipreken als ik thans met u fpreek. Gelooft gy dat god overaltegenwoordig is, dan kunt gy ook bezeffen dat Hy alle uwe bedryven ziet; dat voor Hem niets verborgen is; dat Hy uwe goede daaden goedkeurt, en u het loon zallaatentoekomen van uwe ondeugden. Laat dit u opleiden om altoos naarstig en eerlyk in uw beroep te zyn; alle flegte gezdfchappen te fchuwen; uw huishouden te bezorgen ; uw zuur gewonnen geld niet te verfpillen; uwe gezontheid in acht te nemen; met één woord, om in uw kring een nut lid der Maatfchappy te zyn. Voelt gy eenige kwaade driften in u opryzen , denkt dan : gods oog ziet my ! zoude ik dus handelen omtrend Hem, die my zo wel doet? ja, zo weldoet; want, myne Vrienden, al heeft & o d u in behoeftige omHandigheden geplaatst, Hy heeft u echter op duizenderjye andere wyzen gezegend. Zo gy maar op .uwe eige  GODS CES TAAK. eige omftandigheden let, zult gy dit toeftemmen. Gy ■weet zelf wel dat rykdom geen genoegen aanbrengt, en dat de grooten der aarde veel meer zorgen hebben dan gy lieden. Voor al die blyken van gods zor*gende Voorzienigheid, moet gy Hem van ha;ten dart* ken. Dit moet u te vreden doen zyn in uwen ftaat. Leert uwe volkomene afh:nkelykheid hier uit toch ■kennen. Troost u hier mede in bezoekingen; ves-' tigt uw vertrouwen eenig en alleen op g o d uwen Schepper, die den welwilltnden mensch nooit verlaat. Gods heiligheid en rechtvaerdighcid moeten u aanzetten tot den allerdiepften eerbied voor Hem; om zynen heiligen naam niet ligtvaerdig te noemen, niet te vloeken, niet te zweeren, geene vuile woorden te uiten; om niets te doen dat Hem mishaagt, van wat aart het zyn moge. Wenscht gy dat god u in gunste aanziet, dan moet gy trachten hem welbehaaglyk te wandelen. god kan de ondeugenden niet liefhebben, maar zegt: "tVeest heilig, want ik ben heilig. Overweegt ook eens, welk een voorrecht' het voor u zyn moet, dien god welbehagelyk te kunnen worden! dien god, die alles gefchapen heeft, alles onderhoudt, en die het lot der Koningen in zyne hand heeft, god te kunnen navolgen! gy arme Menfchen. ... Maar hoe , zult gy my vraagen ? Door wel te doen, myrie Vrienden; door. aan anderen een Goed Voorbeeld te geven. De overtuiging dat god ons, die geduurig van hem afwyken, die geduurig zyne geboden verwaarloozen , niet terftond ftraft, maar door goedertierenheid poogt tot inkeer te brengen, moet u aanfpooien A 4 om  t EERSTE LEERREDEN. GODS BESTAAN. om zéér barmhartig en zeer vergeefelyk te zyn al« men u beledigt. De wraak is ons volftrekt verboden : wy mogen nooit kwaad met kwaad vergelden. Onthoudt u ook zorgvuldig van alle buitenfpoorigheden. Vegt niet, fcheld en raast niet, verloopt u niet in den drank, weest gefchikt en burgerlyk, in alle uwe daaden. Toont dat gy eenig denkbeeld hebt van dien rang waar toe gy als mensch behoort. Houdt u veel met deeze en dergelyke overwegingen bezig: „Geloof ik wel waarlyk in god? Volg >, ik Hem wel, zo veel ik kan, yverig na in hei„ ligheid, in goedertierenheid? Ben ik wel dankbaar? >, Ben ik wel tevreden in zyne beftiering ? Vertrouw „ ik wel op Hem, als ik myn pligt gedaan hebbe ? „ Leef ik wel zó als ik leven moet om gelukkig te „ fterven ? Verbeter ik my wel van alle die gebre„ ken die my zo eigen zyn geworden ? doe ik dit „ pm god te behagen" ? Dan zult gy, fchoon behoeftig, niet ongelukkig zyn; gerust en zalig fterven; hier namaals meer van god weten, dan de wyste mensch u zeggen kan. En, het geen alle geJuk oneindig overtreft gy zult altoos by dien god Zyn, wiens goedheid, magt, grootheid en wysheid gy hier hebt leeren kennen en eerbiedigen. Deeze genade geeve u en ons de god aller genade, ora jezus wille, AMEN.. TWEE-  de dienst gods. 'x$ Mme gelegenheden, ftichtelyk fpreekt over god, en zyne weldaden u bewezen; als gy elkander opwekt om niets te doen dat Hem mishaagt; als gy trouw en eerlyk in uw beroep zyt; niemand misleidt, of te kort doet; als gy blymoedig uw brood wint, en met vrolyke dankzeggingen eet ; als gy nooit een anders rykdom , of meer begaaftheden , benydt, om dat gy weet dat uwe Hemelfche Vader ook voor u zorgt; als gy nooit door ongeoorloofde middelen uwe omftandigheden verbeteren wilt, maar altoos zegt: o Vader die in de hemelen zyt, uw wille gtfchiede! Gy lieden dient god, als gy vreede in uwe huizen behoudt ; elkanders zwakheden heufchelyk beftraft of liefderyk draagt; als gy uwe kinderen zo veel in u is, onderwyst of laat onderwyzen; als gy hen met een goed voorbeeld voorgaat , zo wel omtrend hunne meerderen als minderen; als gy hen opleidt tot de kennis van god, en inprent, dat weten niet genoeg is, zo men niet handelt naar de beste begrippen die men van zyne pligten heeft. Dan, myne Vrienden, dient gy god;» alles; dan doet gy, al wat gy doet ter eere gods. Altoos en by alle gelegenheden aan god te denken , is niet mooglyk; poogt alleen naar een eens door u vast genomen befluit, dat van god welbehaaglyk te wandelen , altoos te doen; dan zult gy aan de woorden van mynen Text voldoen, en den Heere dienen. Gunt my deeze Verhandeling te eindigen, met eene ftichtelyke TOEPASSING. Gy , myne aandachtigen , zyt meest allen in dien ftaat gcftelt, dat gy andei en dienen en onderworpen B 5 *y»  ï6 BERDE LEERREDEN. zyn moet. Niet altoos hebt 2v redehke en goede, meermaal hebt gy harde en ftumfche Meesters; dikwyls hélt gy reden tot klaagen; gy moet aan hunne grilligheden voldoen ; 7,y verhalen wel eens op u de lelyke ontmoetingen die hen elders bejegent zyn: Dat men u veeltyds tot uwen pligt met fmaadelyke uitdrukkingen dryft, is niet te ontkennen. De onrechtvaerdige, de fpil/.iere Ryken, voeden zich met uw zweet en bloed; dc onkundige G rooien beknibbelen u, en bedillen uw werk , dat gy echter, beter dan zy , vèfftaat Wat zoudt gy ongelukkig zyn, indien gy geenen anderen Heer diender! Maar fchept moed, braa\ e menfchen ! Gy dient eenen Heer die mt wil mautjen daar ,'ry niet gezaayt heeft; nog vergaderen daar hy niet gejboeyt leeft; die niemand meer oplegt dan het geen hy d aagen kan; die nooit gezegt heeft : dient my te vcryfscli. Gy dient e.nen Heer, die elk zal vergelden naar hy gedaan heeft; die zo wel hem die zyne twee talenten op de best mogelyke wyze heeft uitgezet, met goedkeuring zal ontfangen, als hem die tien talenten verkregen heeft; een' Heer, die onzen zeer gebrekkigen, kortftondigen doch hartlyk oprechten dienst, wil beloonen met een ganseh zeer uitneemend-eettu ig-gewicht van hemelfche he rlykheid. Lnaten zulke overdenkingen u in ftaat ftellen , om hier uwe dienstbare pligten te volvoeren: en zo gy ook in deezen reden tot blydfchap hebt, toont dan uwe erkentenisfe aanG^o , door met vlyt, -metagting, met liefde, met eerlykheid, den geenen te dienen die u als menfchen behandden, en het juk der dienstbaarheid met te zwaar maken. Laat men my nooit in *t aanzicht kunnen verwyten, dat men omtrend u  de dienst gods» 17 a zo goed niet zyn kan, als men wenscht te kunnen zyn. Doe myne zucht voor uw gelukkig beftaan deeze fchande toch niet! Toont, dat naar maate men u als vrye menfchen behandelt, gy ook die onderfcheiding u meer waardig wilt maken. Vermaant hier toe elkander, op dat uw genoegen toeneme! Eindelyk, beurt u op uit uwe fchynbare laagheid ! Gy zult niet altoos dienaars der Menfchen blyven. In den hemel zal dat nu noodzaaklyk, fchoon dikwyls zo zeer vernederend, als misbruikte onderfcheid van ftaat, ophouden. Daar zullen wy allen tot één rang behooren: wy zullen daar god alleen dienen, en allen bezig zyn om elkanders heil door alle eeuwigheden uittebreiden, te verhoogen, te volmaken ! Ook gy , armen en geringen deezer waereld ,. zyt geroepen tot de vry/iji der h^rlykheid van gods kinderen. Dient dan den He"re, terwyl gy nog hier zyt, in de ftille hoop van te zullen wezen onder de genen die erfgenameri zyn der nimmereindigende Zaligheid, amen. VIER-  VIERDE LEERREDEN, DE GEHOORZAAMHEID AAN CHRISTUS- COLLOSSENSEN III. 24. Gy dient den Heere Cliristo, Cjclyk het geloof in god 11 , zo gy Hem niet gehoorzaam zyt, niet het minste baten kan; zo 2al ook uw geloof in christus u geen voordeel aanbrengen , zo gy hem niet dient. Daar gy nu zo wel in christus, als in god gelooft, acht ik het mynen pligt te zyn, óm u te toonen dat gy gehouden zyt den Zoon te eerch, gelyk gy zynen Vader eert. 't Is waar, alles waar medegy god dient, daar dient gy ook christus mede; daar zyn echter pligten, die men niet eifchen kan van den zulken, tot wien men alleen kan zeggen: Gy lieden gelooft in god; maar die wel zeer zeker voor rekening van hen liggen die ook in jezus geloven. Ik ftelle te grooten prys op de Leer der zaligmakende genade; ik bezef te levendig het dierbaar voor-  VIERDE tEERR. DE GÊH0ORZAAMH. AAN CHRISTUS. 1$ voorregt dat er ligt in een Christen te zyn; ik heb te veel eerbied voor den Zaligmaker der Waereld, dan dat ik verzuimen zoude, u, myne Vrienden, die even dierbaar geloof met my ontfangen lubt, naar myn beste inzien, te onderwyzen in de meer byzondere betrekking, waar in gy met uwen Zaligmaker ftaat. Gy moet niet alleen god dienen, zo als ik u hebbe voorgezegt, maar gy moet god welbehagelyk zoeken te wandelen in- jezus christus, taven heer e ; zo dat men van u zeggen kan: Gy dient den Heere christo. De eerfte pligt die hier in aanmerking komt, is het geloof dat alles wat jezus geleert en belooft f, heeft, waaragtig is. " Gy begrypt wel, myne Vrienden , dat hy die op goede gronden overtuigd is dat jezus van god gezonden is, om gods wil fluiten. Volgt my d?s eens met zo veel aandagt als gy kunt; en ik zal zo klaar zo eenvoudig fpreken als my doenlyk zy. Indien gy nu op voor u voldoende gronden overtuigt zyt dat god zynen Zoon jezus christus gezonden heeft , om ons, (zo veel dat voor ons nodig was,) zynen wil bekent te maken; dan zyt gy ook verzekert van de waarheid der Opftanding: want dan twyffelt gy niet of jezus door eene hem eigen kragt dooden heeft opgewekt, en zelf uit het graf is opgeftaan. Dan weet gy dat hy ons allen op Zal wekken ah hy komen zal om te oordeelen. Niettegenftaande dit zou het kunnen zyn dat er nu en dan eenige zwakke oogenblikken voor u zyn, waarin gy eenige bedenkingen maakt tegen de Leer der Opftanding. Daar fterft iemand uwer bekenden , gy woont dat by , gy ziet hem zonder beweging liggen ; hy wordt gekist; geene aandoeningen, geene tekens van het allerflaauwfte gevoel; men brengt hem naar ï kerkhof; men laat de kist in een daartoe gegraven kuil neder; men overdekt die met aarde, het graf wordt toegemaakt en elk gaat zyn 's weegs. Het gebeurt eenigen tyd daar na, dat het graf opgegraven wordt; de kist komt te voorfchyn, en wat ziet gy, van dat lyk? watftof, wat graauwe asch; (eenige brokken van beenderen misfehien , zo het lichaam nog niet geheel vergaan is.) Die ftof wordt geroert, vervliegt , wordt mest voor de landen, die het graan , de gewas/en beter doet groeijen; deeze graanen, deeze  de opstanding en het eeuwig ie ven. 89 deeze gewasfen worden al weer door andere menfchen en dieren gegeten, en dit gaat zo beurtlingtot aan het einde der waereld. Nu vraagt men, hoe is 't mooglyk dat elk zyn eigen lichaam weder zal kunnen vinden? enzovoords, dit is onbegrypelyk, en laat ik zeggen zo als het is, onmooglyk. Zulk een laag onbeftaanbaar denkbeeld geeft men u, van uwe vroegfte jeugd, nopens dit cn veele andere Leer-; en Geloofftukken ! Men wil dan alles vereffenen, met te zeggen g o d is almagtig, even of die het tegenftrydige uitwerken konde! Myn diepe eerbied voor den Godsdienst van j gzus verpligt my, u ook in dit opzicht beter te onderwyzen. Zulke uitvlugten ftellen hem bloot aan de dwaaze aanmerkingen en fchadelyke fpotternyen des Ongeloofs. Ik eisch van u geene groote diepzinnigheid ; dit kunt gy my niet geven, maar ben er echter zeer op geftelt dat gy gezonde begrippen vormt van zulke heilige en hoogstwigtige zaken. In den gehelen Bybel is geen een woord dat, wel verftaan zynde , hier aanleiding toe geeft. Antwoord dan elk die dit Leerftuk befpot, het geen paulus in dit zelfde hoofdftuk zegt: Het geen gy zaait wordt niet levendig ten zy het geftorven zy, het geen gy zaait, daar van zaait gy het lichaam, niet dat worden zal, maar een bloot graan; maar god geeft het zelve een lichaam gelyk hy wil, en een ygelyk zaait zyn eigen lichaam. Laat ik eens zien of ik u deeze woordef niet volkomen verftaanbaar kan maken. Als gy , wanneer gy u des zondaags door eene wandeling in de vrye buitenlucht vermaakt, door de Koornvelden gaat, dan weet gy zeker, dat dieTarF 5 wo  OO TIENDE LEERREDEN. we dezelfde zaadjes niet zyn die de Landman in de aarde wierp , die leggen er nog, geweekt en ontwikkelt; die ontwikkeling bragt de Tarwe die gy zo heerlyk ziet opgroeijen voort. Alzo, wil paulus ook zeggen, zal het met dat lichaam gaan , dat in de aarde gelegt wordt; daar uit zal uw eigentlyk lichaam , de eerfte aanleg uwer dierlyke natuur ontwikkelt worden, en gy zult eens uit uw vleesch uw god aanfchouwen. Hoe dit gefchieden zal, weet die god alleen die zeide: daar zy licht en daar was liclit. Maar , om dat wy iets niet kunnen bevatten , moet gy niet opmaken, dat het zo niet zyn kan. Dit is zeker, pnmooglyk is het niet, om dat het niets tegenftrydigs in heeft. Het Leerftuk der Opftanding wordt door de gezonde Reden niet tegengefprokeii; zy heeft liet alleen niet kunnen ontdekken, zo als de onfterflykheid der ziel, immers naar myn inzien. Een daad daar wy het tegenftrydige duidelyk van bevatten , is eene onmooglykheid. Dat wy dat zelfde lichaam, 't welk in ftof en asch opgelost zynde weg fhüft en op milhoenen onderfcheiden wyzen en met millioenen onderfcheiden lichamen verwart en vereenigt wordt, zouden weer krygen by onze opftanding , is eene onmooglykheid, maar dat wy met de kiem het grondformeerzel, ons eigentlyk lichaam, zullen opftaan dat is ongetwyffelt; de Openbaaring verzekert, het ons. Meer hier over tot u te zeggen vind ik ondienstig; ik vrees dat ik niet door u zoude verHaan worden; en als gy weet dat de Bybel dit Leerftuk opgeeft, is 't immers wel ? De opftanding uit den dooden is des in zich zelf mooglyk , en volgens het zeggen der Heilige fchrif- ten,  ce opstanding EN het eeuwig 1EVEN„ q| fcn, zeker: ik ga des over om u de bewyzen voor een nimmereindigend zalig leven voor te houden. Ik hoop zó te fpreken dat gy my Yerftaan zult. Apostel paulus zegt niet alleen, de docden zullen opgewekt worden, maar, zy zullen opgewekt worden tot onverderfiykheid; dat wil zeggen; het lichaam dat wy. door de opftanding, zullen verkrygen, zal aanwezig blyven, om dat het geen bederf, geen . ontbinding , geen oplosfing zal onderhevig zyn : het zal bewaart worden, door dien god die ons naar lichaam en ziel in eeuwigheid wil gelukkig maken. Dit geeft de Apostel duidelyk te kennen in deeze woorden: Wanneer dit ver derfe.yke het onver derfely ie zal «andeen, en dit fterfelyke de onfterfelyUieid zal aangedaan hebben, ah dan zal het woord gefchiedtn; (of in kragt Vervult worden,) Dood waar is uw prikkel} Belle (graf) ■waar is uwe overwinning? Wyl ik nu overga tot het opgeven van eenige byzonderheden dat eeuwig zalig leven betreffende, zal en moet ik my alleen houden aan het geen wy, daaromtrend , in den Bybel vinden , om dat ik u geene menfchelyke begrippen, maar godlyke Waarheden moet mededeelen. Dat christus de dooden zal Opwekken wordt ons duidelyk in het Euangelie geleert, dat op deeze opwekking het oordeel volgen zal, en dat christus ons allen zal oordeelen, is even duidelyk aangewezen. Hy zegt zelf: de Vader oordeelt niemand, maar heeft het oordeel aan zynen Zoo» tvergegeven, Hoe rechtvaerdig moet het vonnis zyn , uitgefproken door hem die zegt, ik weet uwe werken l door hem die onze harten, de innigfte roerzeis on* zer gedagten kent! Hoe genadig, door hem die iw-  01 tiende leerreden. delydc-n kan heiben nut onze menfchelyke zwakheden. Deeze uitfpraken zullen gevolgt worden door eene alles beflisfende uitvoering. Die het goede gedaan heb'ben, zullen hoogst gelukkig; die het kwade gedaan hebben, hoogt ellendig zyn. god te verheerlyken in zyne gunst; voorttegaan van kennis tot kennis, Yan volmaaktheid tot volmaaktheid, en dat door alle eeuwigheid ; god te aanbidden , den Zaligmaker te verheerlyken; omringt te zyn van Heiligen,» van Engelen : Wat kan ons hart, zuchtende naar' gelukzaligheid, meerder begeeren ? Ziet daar, myne Vrienden, dit is het geluk dat de deugdzame bely^ der des Christen-Geloofs te wagten heeft. Meer byzonder durf ik niet zyn, want het is nog niet geopenbaart wat wy zyn zullen, en u met gisfingen optehouden is myn oogmerk niet; houdt ü aan het geen in den Bybel daar van geleert wordt. Wat zal ik zeggen van het lot der Godlozen? ach , dat ik het voorby kon ! ach, dat wy allen tot de kennis der Waarheid en de beoeffening der Deugd kwamen ! en dus allen behouden wierden. Ik moet er iets van zeggen. Ons Euangelie , die tyding van Genade, fpreekt er van. Hier uit kunnen wy opmaken dat de Godlozen ongefchikt en onbevoegt zullen zyn om gelukkig te kunnen wezen ! zy zullen de natuurlyke gevolgen hunner zonden dragen ! Yzelyke wroeging !... het geducht ongenoegen eens gods die de liefde zelf is! kan de menfchelyke geest vreezelyker lot uitdenken ? . , en dat Eeuwig! „ ö geheiligde Reden! ö heilige Openbaring van £ genade en bermhartigheid , legt gy dat wóórd voor ons zwakke, kortziende Menfchen uit! in ee-;  de opstanding en het eeuwig leven. 101 ïs vooruit te ftreven. Wcest yvrig in uw beroep -T weest trouw in uwe bezigheden. Weest befcheiden tegen elkander. Dan zal Gods zegen u vergezellen; uwe armoedige doch welgefchikte hutjes, zullen u aangenaam zyn. Uwe matigheid zal uw gezontheid, en uwe bh/moedigheid uw geluk bevestigen. Daar zullen altoos menfchen gevonden worden , die u uit het hunne behulpzaam zyn willen. Niemand die wel denkt zal u veragten; yder die van u hoort, zal u met genegenheid bejegenen, en gy zult uw lot, over het geheel genomen , veel vrolyker maken. Gy weet zelf, myne Vrienden, hoe kort van duur dit onzeker leven is: daaglyks ziet gy zo wel ï'ykcn als armen ten grave brengen. En gy weet, dat dan ons lot beflist is. Waakt dan cnbidt, want gy weet niet op welk een uur gy geroepen zult worden, tot die altoos ontzaglyke ftaatsverwisfeling. Bekommert u niet over uwe kleine verftandelyke vermogens, over het gebrek aan tyd om u te oeffenen; god weet dat dit zo is; en zo u maar twee talenten gegeven wierden , dan zult gy zeker niet over tien tot rekenfehap gevergt worden. Legt die kleine vermogens , die weinige oogenbrikken, maar op de beste wyze aan; poogt altoos god en christus te gehoorzamen, en bekommert u over niets anders. Wagt dan de komst des Doods met bedaartheid af , verzekert zynde, dat gy zult ingaan in de vreugd mts he er en. amen. * * * G 3 TWAALF-  TWAALFDE LEERREDEN. DOOP EN AVONDMAAL» MATTHEUS XVIII. Ip. Gaat dan henen, onderwyst alle volken dezelven Doopende, E N I. CORINTHEN XI. 2. Verkondigt den dood des Heeren s tvt dat Hy komt, VJy hebt, myne Vrienden, uit myne voorige Pre* dikatiën kunnen opmaken, dat g o d , in wien gy gelooft, dat jezus, dien gy eerbiedigt als uwen Zaligmaker, niets zo zeer vorderen dan een oprecht hart, vruchtbaar in eenen goeden wandel; dan een doorgaans deugdzaam gedrag, naar elks byzondere om-  doop en avond m aa l. IO3 omftandigheden, en naar de mate der verftandelyke vermogens die ons gegeven zyn. Gy hebt gehoort, welke fterke drangredenen hier toe zyn aangevoert, om in al wat goed en braaf is, bevestigt, en meer overvloedig te worden. Gy hebt gehoort, dat gy, by het afleggen deezes ftoffelyken lichaams, overgaat tot een ander leven; en dat, zo gy god in waarheid gedient hebt, Hy u zal opwekken tot onverderflykheid; Dat gy dan nieuwe en grootere vermogens zult ontfangen om god te kennen, en grooter vatbaarheden krygen voor gelukzaligheden , die door alle eeuwigheid zullen toenemen. Dit alles heb ik 11, zo ik my niet bedrieg , met befcheidenheid voorgedragen. Maar zo lang wy nog in dit leven zyn, worden deeze nuttige , deeze ernstige , deeze aanmoedigende gedagten geduurig verftrooit. Wy zyn omringt van duizend en duizend voorwerpen , die onze zinnen aandoen , die onzen aandagt trekken. Nu treffen ons de zorgen voor ons tydelyk beftaan; dan weder worden wy medegefleept door hen , met wie wy omgaan en fpreken. In den huifelyken Hommer, in het bezigfte onzer bedryven denken wy niet zeer ingefpannen op de dingen die aanftaande zyn. Ik zal niet onderzoeken , in hoe verre wy daar in zyn te befchuldigen , of vrytefpreken; ik zal my alleen maar bepalen by de zaak zelf; en dat die waaragtig is , wordt u , zo wel als my, door de Ondervinding geleert. Hier om is het ook allerbyzonderst nodig, myne Vrienden, dat men zulke plaatfen bezoekt, met zulke Lieden omgaat, die ons geduurig herinneren, tot wat einde wy gefchapen, en tot het geloof in G 4 chris-  104 TWAALFDE LEERREDEN? christus geroepen zyn. Naar gelang men nu , zo als gy lieden , minder by zich zelf leeft, en grooter behoefte heeft aan denkbeelden die ons verftand nuttig bezig houden ; 'is het ook nodiger meer gebruik te maken van zulke onderrigtingen, als gy van doen hebt om gode welbehaaglyk te wondden. Jezus christus dien ik u hebbe leeren kennen, is ons in alles gelyk geweest uitgenomen de zond . Die aanbiddelyke Vriend der Menfchen kende onze natuur , wist in welke omftandigheden wy op deeze Waereld leven. Hy heeft des ook in dit opzicht hefderyk voor ons gezorgt. Hy gaf ons twee geboden , zo ingericht dat zy ons geduurig onzen pligt, en ons geluk herinneren. Hy wilde dat wy Gedoopt zouden worden, en het Avondmaal onderhouden ; Dat is , dat wy ons door indompeling , of door befprenging met water, zouden laaten doopen; en Brood en ,Wyn eeten en drinken, tot een byzonder einde. Hoe eenvoudig gy ook zyt, gy kunt wél geloven, dat er in de uitoeffening deezer twee uiterlyke verrichtingen niets deugdzaams gelegen zyn kan ? Geeri Water kan onze ziel reinigen; geen eeten van Brood geen drinken van Wyn kan, op zich zelf, ons aangenaam maken in gods oogen. Het kunnen des alleen middelen zyn ter bereiking van een godsdienstig einde; en de bedoeling van dat einde door deeze middelen , kan ons dan alleen by god en c h r i st u s welgevallig maken, wanneer wy die als middelen gebruiken. Ik heb u in den zuiveren, zedelyken, redelyken, heiligen Godsdienst van jezus onderwezen. Deeze twee Plegtigheden, deeze twee ftellige Geboden be-  doop ek avondmaal. ioj behoren echter by dien Godsdienst. Het is des myn pligt u daaromtrend meerder licht te geven. Daar toe zal ik dan fpreken over den Doop en het Avondmaal, u het oogmerk deezer plegtigheden voordragen , en alles met eene ftichtelyke Toepasfing fluiten. De Heilige Doop wordt, in onze dagen, bedient aan kinderen , en aan bejaarden. Welke wyze van Doopen de beste, de oorfpronkelyke zy, zal ik thans niet onderzoeken. Ik fpreek alleen tot ftichting, en bedoel niets minder dan aanhang te maken voor deeze of geene byzondere Gezintheid in de Protestantfche Kerk. Het Avondmaal wordt gehouden door Christenen , in een gebouw, waar in ten onzen tyde, de openbare Godsdienst wordt waargenomen. Het beftaat jn het eeten van een ftük Broods, of van een Ouwel , en het drinken van een teug Wyns. Ik fpreek om gemelde reden nu ook niets over het gebruiken des Ouwels; dit alleen is zeer zeker, dat jezus en zyne Apostelen zich van Brood bedient hebben. Ik heb u over zaken van veel meer belang te fpreken , over het oogmerk deezer twee Plegtigheden; Eerst van die des Doops. Jezus christus heeft gewilt, dat Jooden cn Heidenen, die , uit overtuiging, en na genoegzaam onderwys, zynen Godsdienst aannamen , belydenis doende van hunne zonden, betuigende hun waar voornemen om hun leven te verbeteren naar de lesfen des Euangeliums, zouden gedoopt worden. Niet alléén (zo als men dikwyls hoort,) om der Kerke te Worden ingelyft; maar wel, en wél byzonder om als een Teken des Verbonds tusfehen god, en hem G S die  L YS T der GEBEDEN. I. Morgen Gebed. Pag. n-j II. Avond Gebed. ng lil. Gebed voor den Eeten. 110 IV. Gebed na den Eeten. iit V. Gebed voor den Zondag. m •VI, Gebed eener Huismoeder voor haren kranken Man, n4 VII. Gebed van een Man voor zyne kranke Huisvrouw. Uy Vilt Gebed eens Vaders voor zyne Kinderen. 1JO IX. Gebed in Voorfpoed. x33 X. Gebed in Tegenfpoed. j36 XI. Gebed by de Geboorte eens Kinds. 139 XII. Gebed eener Moeder voor een ziek Kind. HJ izr H a  Ïl8 6 E 8 E d E Mi I I. Avond Gebed, "Wat, 6 myn & o d , zal ik zeggen dat in ftaat is Om u myne vuurige dankbaarheid te belyden, voor uwe weldaaden , die ik deezen gehelen dag van u • hebbe ontfangen ? Gy ziet myn hart, gy weet dat het klopt vaft eerbied , en erkentenisfe. Het heeft uwe wysheid goedgedagt, om my in eenen lagen rang op deeze waereld te plaatzen; ik moet arbeiden van dat uwe Zonne opgaat, tot dat de Avond zyne fchaduw uitfpreidt; maar gy fielt my daar toe in ftaat: ontbreekt my iets om aan myne roeping te voldoen. Gy geeft my gezonthcid , kragten , een blymoedigen geest, een te vreden hart; ik heb het •aangenaamfte genot van myncn Loon, dewyl het toereikende is, om eene brave Vrouw en een talrylc huisgezin, ten minften het nodige te bezorgen; en ik my niets hebbe te verwyten , omtrend de wyze waar op ik het verkreeg. Ik bid u, ö god, dat gy deeze myne pligtfchulSige handeling, verricht ook met oogmerk om u te gehoorzamen en te behagen, gelieft aantenemen als eene Godsdienstige daad; dat gy die met uwen tydelyken en eeuwigen zegen, uit genade gelieft te begunstigen. Gy weet , ö god, hoe weinig oogen- blik-  ÏIO SE b E d E M. I I l Gebed voor den Eeten. i2/egenrykeG0D! ik bidde dat gy de goede gaven die wy zouden gebruiken gelieft te zegenen, op dat Zy ons wórden ten gezonden voedzel; en wy daar door nieuwe kragten mogen verkrygen: Laaten wy met ons deel altoos te vreden zyn , en opgewekt worden om u in alle onze bezigheden godsdienstig te gedenken. amen. I V  s e 8 e d 8 n. lït I V. Gebed na den Eeten, Wederom, ö altoos goede cod, hebben wy tté den om u onze dankzegging toe te brengen. Wy hebben gegeten, wy zyn verzadigd, wy zyn vcrfterkt, en wy hebben onze grove, maar voor ons zo nuttige.Spys, met vreugde, met liefde, met eensgezintheid gebruikt. Geef, ögod, my nu weder dien lust en yver die my bekwaam maakt, om my £n de mynen het noodzakelyke te bezorgen. Zegen ons in allen opzichte; wy erkennen dat wy magtelooze fchepzels zyn , die uit uwe milde hand alles moeten ontfangen, wat ons aangenaam by u kan maken. Dit bid ik u om de verdiensten van christus. amen. H 5 %  i*4 « k B E D E K, V I. Gebed eener Huismoeder voor haren Kr anken Man. A ot wien , ö g o d , zal ik, in deeze myne bittere droefheid , toevlugt nemen dan tot u! tot w, die den angst myner afgematte ziele kent. Ik ben door u gezegent met den redelykften, den braafften man; altoos vlytig in zyn Werk, altoos zorgvuldig voor onze Kinderen. Wy zyn elkander dierbaar, geen huiskrakeel verftoorde immer onze rust; zal ik dien lieven Man, dien tederen Vader voor zyne hulpelooze Kinderen, zo vroeg, zo onverwagt verliezen ! Zonder zynen arbeid moet ik, en deeze Kinderen , van gebrek vergaan, of het zo fmadelyke armenbrood eeten. Het geen wy nog gefpaart hadden is reeds, en dat wel hoognodig uitgegeven: Dit is het laatste ft uk geld waar voor ik hem eenige verkwikking , en myne Kinderen brood kan bezorgen. De hoop op zyne herftelling wordt dagelyks flaauwer. Onze Kleinen weenen om dat hunne Moeder fchreit, en hunkeren om het bed van eenen Vader dien zy zo zeer beminnen. De goedhartigheid onzer  GEBEDEN. X1J zer arme buuren is zonder vermogen. Ik heb geen uitzicht dan op ui Ik weet, heere, dat gy alwys en algoed zyt; kan het zyn , laat myn lieve Man berftellen, op dat hy weder in ftaat zy om zyn beroep waar te nemen en my en onze Kinderen, door zyn goed voorbeeld aantefpooren, tot alle die pligten die wy yder in onzen ftaat te doen hebben. Moet ik wel dra zyne oogen fluiten; moet ik wel dra eene droeve Weduwe, en deeze onnozelen Vaderlooze Wezen zyn; wat zal ik zeggen : Wy zyn geen Ongeloovigen, wy weten dat er een Hemel is, en dat gy , uit vrye genade, alle brave menfchen daar in zult ontfangen. O ! geef my als dan de vermogens om te kunnen zeggen: ó Vader, niet myne maar uwe wille gefchiede! Is dit myn allerbitterst verlies onver mydelyk, ik zal hopen op u , 6 god , die zor°t voor al wat leeft; vertrouwende dat gy myne" eerlyke pogingen, om myn pligt als Zorgeres, en als Moeder myner Kinderen te volbrengen, genadig zult zegenen. Verzagt, ögod, de fmarten en de zorgen mynes kranken Mans ! Laat zyn uiteinde zagt en zalig zyn! Hy weet in Wien hy gelooft heeft, en hy is verzekert dat zyn Zaligmaker hem, op zyn waar berouw , en vroomen wandel zyne Zonden heeft vergeven: ó troostryk nadenken voor my om na tc volgen. Evenwel, ö god, kan het zyn laat zyne Krankheid niet zyn ter dood! laat hy herftellen om uwen naam tc verheerlyken, en my en ons Huisgezin voor behoeftigheid te bewaren. Vergeef, ö cod, deeze verzuchtingen eener bedroefde Vrouw; maar dit weet ik zult gy ! In uw heilig Woord heb ik gelezen : roep my aan in den dag der benaamvthtid , É  * w: mynen wandel. Uit grond onzer ziele danken wy u voor de gelukkige verlosiing! Herftel de Kraamvrouw tot hare voorige kragten, op dat zy des t.e beter voldoe aan die pligten die nu op haar wagten. Bewaar ons jonggebooren Kind , laat het opgroeijen tot eer van zyne natuur als mensch, en tot een gelukkig Christen. Voor dat kind te zorgen is thans myn byzondere pligt; mogt ik maar meer in ftaat zyn om daar aan te voldoen. Myn onvermogen ken ik, maar myn oogmerk om het wel op te voede» is oprecht: zegen her om der oprechtheids wille, u dankzeggende beiluit ik dir gebed, met dat het welk jezus zynen Dicipelen geleert heeft. Onzt Vaiw. XII.  s X S 2 o ï n, 14? X I I. GfSfi eener Moeder voor een ziek Kind. Ontferm u, 6 Bermhartige god, over dit kranke , dit met fmarten worstelende Kind ! Myn moederlyk hart wordt verfcheurt, ziende dat ik het teder Wicht, 't welk van my hulp en genezing fchynt te vragen, geene hulp, geene verzagting kan geven, ö Gy, die in de harten der Ouders de allerfterkfte neiging voor hunne Kinderen hebt ingedrukt; gy die de tederheid van het moederlyk hart kent, zou het u mishagen, dat ik my voor u op myne kniën nederbuige, om u de herftelling van ons eenig Kind af te fmeken ? Dit, o goedertieren god, hebbe ik niet te vreezen. Moeten myn bedroefde man en ik, het Kind vroeg zien fterven , 6 geef ons een onderworpen hart, op dat wy deezen voor Ouders zo harden pligt immers pogen te vervullen. Laaten wy niet bedroeft zyn als die ongelukkigen die geene Voorzienigheid kennen, onkundig zynde van die troostryke waarheden die onze Godsdienst ons bekent maakt. Hoe gebrekkig myne kennis ook zy, dit weet ik , dat alle uwe daden rechtvaerdig zyn, dat uwe wysheid en uwe goedheid den mensch nimmer dan tot zyn waar geluk tuchtigen. Wie zal uwe