GRONINGENS OUDSTEN PREDIKANT niet KERKELIJK NOCH RICHTERLIJK maar BIJ POLITIEKE RESOLUTIE DER STADS-REGERING ZIJN AMPT OPGEZEGD o f . DE TOEDRAGT DEZER ZAAK met ECHTE BESCHEIDEN AAN DEN DAG GELEGD e n met VERDEDIGING BIDDAG S-P REDIKATIE over AMOS V. vs. 13, 14, 15. uitgesproken te groningen den 19 maart 1788 namiddag in dë grote kerk door THEOD. BRUNSVELD de BLAÜ Thans rustend Predikant aldaar, na een dienst van bijna dertig jaaren. Eerfte Stukjen. Te AMSTERDAM Bij MARTINUS de BRUIN, in de Warmoeftraat, het vijfde huis van de Vischfteeg. Te G R 0EN I N G E N Bij JAN OOMKENS en FREDERIK VOS, Boekverkopers.  £lET DAN, HOE GIJ VOORZICHTIGLIJK WANDELT, NIET ALS ON WIJZEN MAAR ALS WIJZEN, DEN TIJD UITKOPENDE , DEWIJL DE DAGEN BOOS ZIJN. EPHES. V. vs. 15,16. Vere vivimus in temporum ficcibus. Seneca. De band des vredes is de fterkfte van een Gemenebest. Niet, dat men zich verbeelden moet, dat elk deugdzaam volk, en alle de leden van eene maatfchappij, in alle dingen van het zelfde gevoelen, van dezelfde gedagten, en van het zelfde oordeel, zijn moeten. Maar de band des vredes vereenigt hen alle te zamen met een des niettegenftaanae dezen aangaande HENRIJ over Ephef. IV'vs. 3.  GRONINGENS OUDSTE PREDIKANT NIET . KERKELIJK NOCH RICHTERLIJK MAAR BIJ POLITIEKE RESOLUTIE GEREMOVEERD, Een drietal van redenen verpligt mij, ter uitgave van het volgende Verhaal, door echte fceicheiden onderfteund, ter openbaringe der waarheid van het geen er onlangs, ten mijnen aanzien, js gebeurd, en allerwegen klinkt. _nnKmvr Wel heb ik al lang geweten, hoe GRUiNllN* GENS waarlijk Leeraarlievende GEMEENTE omtrent mijn perzoon en dienst niet onverfchillig ware. Maar nooit fmaakte ik daar uitnemende* proeven van, dan zedert de opfchorting van mijn dienst doof politiek Gezach. Het veelvuldig en fteik dringend aanzoek, om toch van mijn kant, docr ontiiag te verzoeken, onze bijna dertigjarige banden niet los te maken, heeft mijn, daar onder teergevoelig, hart meermalen zo diep getroffen en doortrokken , dat het week wierd in mijn binnenfte, en mij ■de tranen uit de ogen perfte. Ook beloofde ik ten gevolge daarvan, dat, om hier verder in den Diens]: te blijven, alles zoude doen, of metonderwerpinge mij laten welgevallen, (zelfs eene onverdiende verr nedering niet uitgezonderd!) wat met een goed geweten zou gefchieden konnen. Alle verdenking overzulks van Hoofdige fiijfzinnigheid, moet mij natuurlijk zeer gevoelig fmarcen. Daar nu eemgen menen, en aan anderen zeggen, dat ik aan de ber eeerte der Regering zeer wel had konnen voldoen ? fr ' . A.  ( * > ■ hth ik nodig geacht, algemener bekend te makent wat er zij gefchied, en wat ik heb gepoogd. Eene A2U rede komt hier bij. De geruchten van mijn jongfte Biddagspreek en van derzelver Si en velen zo bedroevende als berovende gevolgen, hebben zich alom verfpreid. Maar op welk fenlwiize? Der waarheid overeenkomftig ? Ware dit gefchied, ik had er in berust. Maar neen! Brieven en berichten van elders hebben rmj doen zien, hoe veel er zij af-en bij-gedaan, waar door het gepredikte, en wat mij deswegen overkwam zulk eene geheel verkeerde gedaante kreeg, dat : * om meer dan eene oorzaak niet vermag daar onder ftil te zitten, maar mij wel zeer gehouden keure, openlijk aan den dag te leggen, wat A ter verdediging van mijne preek, te zeggen hebbe; en hoe Öch , met het geen daar uit ontfbnd, waarbjk hebbe toegedragen. Nog is er een derde rede. Van wegen onze Synode had ik eerlang hare Correfpondentie met die vnn Zuidholland waar te nemen. Ook heb ik de uitnodiging daar toe reeds ontvangen enbeandwoord. Ik word er dus verwagt. Niettemin daar niette komen, zou welligt doen denken,-dat mijn d.enst mii niet üesspoliiiek ware opgezegd, maar ik ook kerkelijk zo berispelijk bevonden, dat men mij ter waarneming van een Sijnodale Commisfie onbevoegd befchouwde. Mogelijk dat ook wel mijn Secundus geen zwarigheid zou maken mij als gerenoveerd m E te laten tekenen. Het zou althans de eerftemaa niet zijn, dat Hij in de JSfen der Zuidhollandfche Sijnode poogde geinfereerd te krijgen waartoe van hier geer"last ontving. Dit een en ander is mij zo veel te minder om het even, als ik voor en na, reeds zesmaal de eete heb gehad van die aanzienhj-  C 3 ) ke Kerkvergadering een Lid, en dus bij de Broei derfchappen aldaar meer bekend te zijn. De twee eerfte redenen maken dan dit Berichte fchrift wel van noden, maar ook de derde geeft er nog, zelfs om haast te maken, vermits die Sijnode reeds op handen is, fterken bijflag aan. Maar welk een haast men ook maakte, het is echter niet mogelijk voor Derzelver aanvang velkomen uit te geven, wat ik ter dezer gelegenheid moet mededelen. Waarom te rade ben geworden, de nodige Verdediging van mijn Tekst en preek , tot een volgend Stuk jen uit te ftellen, en mij nu bijzonder te bepalen tot het geen er uit die preek ontfiond. Hoe zeer ik ook onze Burger-Overheden zo min j als de Leeraaren der Kerke onveilbaar achte, omj in hoogst Derzelver woorden en uitfpraken , zonder zelv' te denken, te berusten, eerbiedige ik echter zeer de eerwaardij van hun Gezach; en dat men, ter handhaving van hetzelve, geenzins flape, wanneer er waarlijk waakzaamheid gevorderd wordt. Doch ik houde het tevens daar voor, dat er aan den naam van een nabij zestigjarig Predikant, ook wel zo veel ligt gelegen, dat geen redelijk gemoed het zal misduiden konnen, wanneer- ik pogingen aandweilde , om niet afzichtiger te worden aangezien, dan ik het heb verdiend. Is de naam uitgehzener dan rijkdom, en een goede naam beter dan goede olie , beide die gezegden van den zo wijzen -Salomo zijn, van wegen den invloed op de heilige Bediening, ten aanzien van Euangeliedienaars zeer bijzonder waar. En bij welk een eerlijk hart is niet de eet zo dierbaar als het leven ? Ben ik dan niet flegs onder de kinderen onzes Volks,maar ook Voor het aangezichte van geheel de Nederlandfche Kerkten toongelleld, hoe billijk dat ik dan ook openlijk doe weten, wat daar* A 2 ,' pp  C 4 ) op hebbe aan te merken. Altijd verwekt het vele na* fpraak, als er een Predikant wordt uit zijn Dienst gezet. Maar dan vooral klinkt het door de ganfche Republiek , wanneer zulks wedervaart aan een, die reeds vele jaren, in een der grootfte Steden van ons Land, zijn ftandplaats had; en intusfchen zo weinig eene Rotterdamfche Beroeping .met goedkeuring der Regering , als een Haagfche en Utrechtfche Nominatie, onwaardig was gekeurd. Ook kan ik op dit onderwerp zo veel te minder ongevoelig wezen, als het in Holland en elders, door de Brielfche Courant, al ras voor aller ooren wierde uitgeroepen; en andere Nieuwspapieren, op dezen voorgang, waarfchijnlijk ook wel zullen volgen. Maar al genoeg vooraf. Nu ter zaken zelve, en om ter goeder trouwe op te geven wat mij wedervoer, hoe ik daaronder mij gedroeg, en welke daarvan de uitkomst ware. In de week voor den lesten Biddag, gehouden den 19 Maart van dit Schrikkeljaar 1788, ontving ik eene Raads Refolutie, waarbij aan de Predikanten van Groningen te kennen wierd gegeven : hoe de H. Heren Burgemeesteren en Raad van ons ver' wagteden, dat wij onze leerredenen en gebeden 5 overeenkom/lig den inhoud van den Biddagsbriev, op dien dag zouden inrigten. Eer ik nog wist, welk een perzoon'mij die Refolutie, gecachetteerd als een Brief, en om aan ons Ministerie gecommuniceerd te worden , had aangebragt, vertelde men reeds door de Stad, dat ik den Brenger, van wegen zijne Boodfchap, vrij fchamper had bejegend; en onder anderen gezegd: dat het Biddagsplakaat niet boven den Bijbel wilde Jchatten, daar ik hem zo min ge'zien heb, als geiproken; en de Brief bij de deur wierd  C 6 ) wterd afgegeven. Naderhand vernam ik dat hij dé Bode Ottenhof ware, dien ik er over onderhield, en mij zeide, dat er hem al meer naer was gevraagd. Dus voor den Biddag airede men het op mij geladen fcheen te hebben. Om aan de bovengenoemde vervvagting der Regering, zo veel ik konde, te voldoen, heb ik waarlijk ernftig getragt. Over mijne gebeden zijn mij gene Aanmerkingen voorgekomen. Ik heb zelfs hec genoegen gehad, dat de Praelident Burgemeester, des gevraagd , mij zeide , daarover wel voldaan te zijn, bijzonder over mijn bidden, voor de Regering, onze Conftitutie, en het Erfltadhouderfchap, als hebbende dat, gelijk Zijn Hoog Ed. Geftr. zich geliefde uit te drukken, in lang zo niet gehoord. Maar met mijn preek viel het gansch anders uit. Reeds donderdag na den Biddag wierde ik op het Raadhuis voor het Pra;fidiale Departement geroepen. Aldaar verfchenen, vernam ik, hoe het aan Hun Ed. Mog. ware voorgekomen, als of ik aan de Raads Refolutie, met betrekking tot den Biddagbrief, niet voldaan, en in taxatoire termen mij hadde uitgelaten; wordende deswegen mijn Biddags-preek doorde Regering van mij gerequireerd. Ten aanzien van het eerde, gaf ik mijne bevreemdinge te kennen , en bekleedde dezelve, met herinnering van 't gebruik , dat ik van den Biddagbrief gemaakt had. Wat het taxatoire aanging, dat niet wiste wat daar mede wierd bedoeld. En wat belangde de overgave van de preek, dat ik eerbiedig meende te mogen ja te moeten verzoeken, om daarvan verfchoond te zijn. Ik nam de vrijheid de Heren te herinneren, hoe ik ook, nu agt jaren verleden, het ongeluk gehad had, door algemene gezegden omtrent een Opera, die toen hier was, de Rege-. A 3 ring  ( 6 ) ïing te mishagen, fchoon ik van de verleende per* tnisfie geen woord gerept had; en dat, wanneer toen mijne gezegden fchriftelijk wilde overgeven, zulks niec had mogen gefchieden, maar mijn verzoek, met overleg van den Heer Prasfidentgedaan, Was van de hand gewezen. Ik voegde er bij, dat ik nopens de verplichting van een Predikant, om te laten lezen, wat hij heeft doen horen, veel bedenking had. En eindelijk, dat er tusfchen het geen ik had gefchreven en uitgefproken, geen zo volledige overeenkomst was, dat ik daar uit volkomen kon geoordeeld worden. Ten bewijze echter, dat ik mij niet gansch onttrekken wilde , maar, als hebbende de vrage van een goed geweten, mij gaarn wilde laten verdaan, verklaarde ik gereed te zijn, om, wanneer ik mogt weten, welke termen als taxatoir waren befchouwd, dezelve, zonder uitftel, terwijl ze mij nu nog versch in het geheugen lagen, fchriftelijk ter goeder trouw te doen geworden. De Heer Prafiderende en zijn Edelheids Adfesforen, ik erkenne het met dankbaarheid, hoorden langmoedig, ook wat ik, ter verdere ontwikkeling der bijgebragte redenen, er meende bij te moeten voegen. Edoch, alleen verzogt, om, ih naam van den Raad, de preek van mij te eisfchen, Zo konden die Heeren zich over mijne bezwaren met mij niet inlaten; hadden echter de vriendelijkheid mij in overweginge te geven, of ik op zulk een weigerend andwoord wel genoegzaam beraden ware , en of het niet beter zijn zou, alvorens er van het zelve wierd gerapporteerd, mij daarover nog eens nader te bedenken. < Na eenig geiprek wierd dan goedgevonden, vermids er toch, gelijk de Heren zeiden, voor dien tijd, om de Vacantie, geen gewone Raads-vergadering was, dat ik dan naastvol-  C 7 ) volgenden Maandag morgen, voor het zamenkoroen van den Raad, aan den Heer Praefident zou bezorgen, indien bij voortgang niet kon befluiten ter overgave van de preek, de redenen van bezwaar m gefchrifte gefield, om te ftrekken als een pro memaria bij het doen van het Rapport. Geen fchiin noch fchaduw van aanleiding kreeg ik intusfchen, om te vermoeden, dat het bedenkelijk ware, of ik wel zou mogen prediken.. Was er zulk eene bedenking in mij opgekomen, zij zou aanflonds weder zijn verdwenen, zo ras mij maar herinnerd had de voorbeelden dier Predikanten, welken onlangs, ook om zaken den Predikdienst aangaande, voor de hoge Gerichts-Hoven van Friesland en Stad en Lande gedagvaard , en na verloop van een geruimen tijd levonnisd waren; zonder dat hen wierd op'elegd, om van den Predikdienst zich intusfchen te onthouden; offchoon er eene dagvaarding in perzoon, (en verfchilt die van eene Corporele appreSe wel veel meer dan eene fchrede?) wasvooraf gegaan, waaraan ik immers met kon gisfen, dat miil |eva , toen, althans, eenigzins gelijk gerekend kond? worden. Ik liet mij derhalven in de beurte mijner dagordening, zonder eenige bedenking, op ™ Beurtebrief jen "drukken, en deed er nog eene, om de Clasfis, noodzakelijke reuihng van een weekbeurt bij. Ook fchikte ik mij ter waarneming van dezelve. Maar hoe onvewagt, en zeer ontzettend wferde ik er van verhinderd. Saturdag namiddag Z drie uur vergaderde de Raad buitengewoon; en regen zes uur ontving ik, onder recipis, uit taanden van den Raadsdienaar de Vries dit den van oen jvmu ^ ^ refolutkloek der Stad Groningen. A 4 Sa'  t « ) èaturni a meridie den ast Maart 1788. Op het geproponeerde ter Vergadering hebben de H. tleeïen Burgemeesteren en Raad verftaan, dat den Heet Pracdikant Theod. Brunsveit de Blau, zich bij pfovifie van den predikdienst zal hebben te onthouden, heen ter tijd door den Raad is gedisponeerd over de leerreden, dewelke door hem op den jongst-gehouden Dank- vast- en biddag des nademiddags in Martini Kerk is uitgerproken, en door de EE Heer Prsefiderende Burgemeester, en zijn Edds. Heeren Adfesforen, ingevolge Raads Refolutie van hem is gerequireerd. Coll. Accord. A. Cost abf. Secret. Dien zelfden avond te half zeven kreeg ook mijn haast oudfie Amtgenöot eene Raads Refolutie voor de Collegen, om de waarneming mijner beurten te bezorgen. Welk eene uitwerking deze onverwagte uitkomst in de Gemeente hadde, is hier een welbekende zaak. Naer de onderfchcidene denkwijze wierder verfchillend over gedagt, verfchillend ook over gefproken. Doch waarvan ik liever, als buiten noodzaak , niets wil zeggen. Mij houdende aan onze affpraak, bezorgde ik. Maandag morgen mijn Andwoord aan den Heer' Prsfiderenden als van dezen inhoud: Hoog Edel Geftrenge Heer Prsfident Burgemeester! j Gebruik makende van den vriendelijk verplichtenden voorflag, om mij over mijn gegeven Andwoord nog eens nader te bedenken, en het dan U H. Ed. Geftr. te doen geworden , had ik reeds een uitvoerig opftel beginnen te ontwerpen, en bijna volfchreven. Maar tegenwoordig zie ik daarvan af. Het geen mij gisteren avond, als een"onverwagte donderdag, overkwam," gebied, mij dit. Reeds door het Bemtebriefjen, als zullende prediken, tezyuaangekondigd, er)  ( * . ) en daar mij om te andwoorden tot Maandag uitftel was. gegeven , dan nog echter intusfchen daar van verhinderd, en voor het aangezichte der ganfche Gemeente te worden ten toon gefteld, als' ware, ik weet niet welk eene zware f'chuld, reeds klaar genoeg gebleken, kan een Dienaar van het H. Euangelie geenzins onverfchillig wezen, maar moet natuurlyk zo veel gevoeliger treffen, als men bijna dertig jaren ter zelfder plaatze airede heeft gediend. Ik onthoude mij dan van mijne voor het Praefidiale Departement open gelegde gronden van bezwaar hier uit te breiden, en vooral van uit het voorgevallene voor bijna agt jaar, af te leiden, dat daar ik toen niet mogt fchriftelijk over geven, wat ik hadde uitgefproken, en ter mijner verdediging had konnen dienen, ik nu niet zonder rede eerbiedig verzoeke, verfchoond te zijn van in een tegenovergefteld geval het te?»o ) . den te taxatoir te .hebben gefproken, of waarop eenige andere aanmerking mogt zijn gevallen, zulks uit mijn gefchrift, of uit mijn geheugen, zo veel ik kan, ter goeder trouwe, op te geven, fchromende in het allermintte met te laten lezen, wat ik heb doen horen, zo veel het kan herhalen, mids ik zelv den zin van mijne woorden mag verklaren Noch de Tekst, noch het plan van mijnBiddagsprcek, is vooraf aan iemand bekend geweest. Aan den Voorzanger zelv heb ik den Tekst geweigerd, tot dat dezelve 's Dinsdags moest worden aangefchreven. Voor elke zaak, die iemand vooraf geweten heeft, zal ik fchuldig wezen, wat men mij gelieft op te leggen. Voor het overige zal ik inhouden, wat ik meer nog in mün hart heb, en intusfchen gerusteiijk afwagten, watoe Regering, na, met de opfchorting van mijn dienst te zijn begonnen, verder over mij zal goedvinden te difponeren. Met verfchuldigden eerbied, enz. . . . Van huis, begonnen den 23, en door veelvuldig aftrek ge-emdigd den u Maart 1788 'smorgens te 8 uur. Bit herlezing van deze pro memaria voor den Heer Prtefident wil ik wel bekennen, dat dezelve in een te heren toon, bijzonder bij 't begin , en aan het einde, is gefchreven. Maar de omftandigheden, | waar ik toen, zo aandoenlijk was begrepen, zijn er : 7eker mede oorzaak van. Was het met te laat, ik verzogt er verfchoning over. Verdagt en niettemin 1 zich van geen kwaad bewust te zijn, floot er wel I eens meer een wrevelig woordjen uit. Laat mij hier ook nog melden, waaraan de op 1 één na leste pasfage in de pro memorta moet worden toegefchreven. Men had verteld, iat ik zeer veel van mijn preek vooraf gefproken, en daar door niet weinigen, ook van andere Gezindheden, om onder 1 mijn gehoor te komen, had uitgelokt; maar dit is even leugenachtig, als dat ik de namiddagbeurt m  C m ) ;:: de Grote Kerk, als de voornaamfte , met zulk een oogmerk zou hebben aangereuild, gelijk men buitenaf verzekerd heeft. Noch ik, noch iemand mijner Collegen, heeft dien dag in een ander, dan in zijn eigen natuurlijke beurt geftaan. Dingsdag avond den i April ontving ik, onder recipis, uit handen van den Bode Ottenhof dit Extraèl uit het Refolutieboek der Stad Groningen. Lun fidiale Departement geroepen, verwagtede ik, dat over punten van bezwaar zou worden onderhouden , maar de Heren, die mij vooral met geen mindere vriendlijkheid, dan de eerftemaal, ontvingen en bejegenden, zeiden mij alleen, hoe Burgemeefteren en Raad hadden goedgevonden, alvorens over mijn zaak te difponeren, mij door den Heer PrEelident en zijn Ed. Adfesforen te doen vragen , of ook nog, behalven 't geen ik bij de preek had overgegeven, iets meer te zeggen had? Waarop eerbiedig heb geandwoord : dat, indien de Heren mij niets te vragen hadden, ik ook niets te zeggen had. Voor het overige, terwijl, zo als uit de mij voorgelezene Refolutie bleek, het Departement zich verder met mij niet mogt inlaten, zo gebruikte ik deze gelegenheid, om te zeggen, dat mij zeden de overgave van de preek nog twee gezegden op den Biddag, die er niet in gefchreven honden, waren te binnen gekomen. Het eerfte betrof de fteedstoenemende ongeregtigbeid der wanbetaling, en dat daar  c m 3 daar tegen wel voorziening mogt gefchieden. Het ander was een aanhaling van mijn Biddagspreek van voorleden jaar, als een openbaar bewijs van mijne befcheidenheid en onpartijdigheid in het fpreken over den ftaat der zaken van ons dierbaar Vaderland, door zo wel dezen, als genen, hun befcheiden deel te geven, en in bijzonderheden aan te wijzen, hoe algemeen men verre was, welk een denkwijze men ook voorftond , van den lande behoudenis aan te doen, naer Jefaia 26: 18* 't welk toen mijn Tekst was. Nog voegde ik er bij, dat indien men eenige uitdrukkingen in mijn gefchreven preek ruim fterk genoeg mogt vinden, de Heren er op geliefden bedagt te zijn, dat ik eenigen van dezelve bij het uitfpreken veranderd en verzagt had; en hoe ik volkomen Zeker ware, dat mij zelfs geen enkele keer fterker heb uitgedrukt, dan ik het gefchreven aan den Raad te lezen had gegeven. Vraagt iemand : waarom ik de verzagte uitdrukkingen in de overgegeven preek niet heb veranderd ? Ik vrage wederom: tot welk een vermoeden zou het aanleiding hebben gegeven, indien er in die preek wat veel geklad was? Dingsdag avond den 29 April bragt mij de Bode Ottenhof weder eene Refolutie, en na er recipis van te hebben afgegeven, las ik ExtraB uit het Refolutieboek der Stad Groningen. Lun oneemefiireerd, en beledigend hebbe uitgedrukt. _ Dat de onderschreven Kerkeraad verre af is van ems-i toeleg onTüEdelm. hoogstgeeerbiedigde Refolutie, of derzelver gronden enigermate te beoordelen, veel min te carperen. . ' , Dat dezelv zich ook geenszins zal uitlaten over de ge-rróndheid, of ongegrondheid van het oordeel, en daar uit" voortvloeiend gemoedelijk bezwaar van zijn Wel Eerw. Dat echter dezelve in aanmerking nemende de nauwe betrekking in weike een Euangeliedienaar ftaat tot den Kerkeraad en Gemeente, gene vrijheid heeft gevonden in deze zaak geheel flil te zitten, maar zich onvermijdelijk verplicht rekent, met de levendigfte gevoelens van eerbied, onder het oog van ÜEdelm, te brengen, de zorgelijke bekommering, welke dezelve heeft, wegens de gevolecn die er ten aanzien van zijn Wel Eerw. zouden konnen'ontdaan, bij aldien zyn Wel Eerw. alleen uithoofde van een Scrupulüs Confcientiae (welken in zijne magt met flaat weg te nemen, en tegen welken, het niemand vnj  ( 3° ) ■Raat, aan te gaan) mogte blijven zwarigheid maken, om aan alle delen van ÜEdelm. Refolutie, zo als dezelve ligt, te voldoen. Dat dezelve volkomen vertrouwt, het oogmerk van U Edelm. geenszins te zijn, om het geweten te bezwaren, of daar door eenen Euangeliedienaar (anders met de kennelijkfte blijken van goedkeuring Uwer Edelm. vereerd, en van de Gemeente zo zeer geliefd) in ongelegenheid te brengen ; maar alleen om het gezach van ÜEdelm. zo veel nodig te handhavenen. Zo wendt de Ondergefchrevene grote Kerkeraad zich tot ÜEdelm. met verfchuldigden eerbied verzoekende, dat het ÜEdelm. grootgunftig behage, voorlchrevene Refolutie zodanig, behoudens U Edelm. gezach, volgens U Edelm. hoge wijsheid , te verzachten, dat zijn Eerw. daaraan, behoudens een onbezwaard geweten, volkomen voldoen kan. Het welk doende uit naam der ganfche Vergadering. H. Sijpkens, h. t. Prccfes. L. van Bolhuis, h. t. Scriba. Langs dezen weg wiërden dan Hun Ed. Mog. gewaar, welk een Declaratoir, en aanbieding ilc wel had willen doen; zijnde ook het addres door den Scriba, bij de overgave aan den Heer Praüdent op zijne begeerte, voorgelezen. Openlijk betuig ik hier mijnen hartelijken dank aan alle die Heren en Broederen, welken zulk een fprekend bewijs hunner welmenende belangneniing in mijn ongeval, zo fpoedig en volvaardig daardoor hebben aan den dag gelegd. Hun loon zij volkomen van den Heer der Heirfcharen! bijzonder ook, om, zo wanneerze zich in ongelegenheden vinden ingewikkeld, troostrijk te ervaren, hoe zeer het de fmarten lenige, wanneer er alsdan niet ontbreken, die wel verre van het zich niet aantetrekken, veeleer zelfs ongevraagd ter hulpe komen, en zich niet  C 3* P niet fchamen, hunne met wijsheid beftierde pogingen, ter redding in het werk te dellen! * Niet weinig intusfchen heeft het mij bedroefd, dat die pogingen van onzen Kerkeraad, zo min als de mijne, eene gewenschte uitwerkinge bekwamen. In welk een licht Hun Edelen dat Kerkelijk verzoek befchouvvden, ziet men uit dit Extraiï uit het Refolutieboek der Stad Groningen. Saturni den 3 Maij 1788. Op het geproponeerde ter Vergadering door den EEHr. Prafiderende Burgemr. van Iddekinge, dat gisteren avond zich bij zijn Ed. hadden geaddresleerd, de Heren Predikanten Sijpkens en van Bolhuis, praïfenterende een Request op naam van den grooten Kerkenraad dezer Stad, ten faveure van den Heer Predikant T. B. de Blau, opzichtelijk het declaratoir, het welk zijn Eerw. volgens Raads Refolutie van den 28 April laastleden in den Raad mondeling zou moeten doen, en fchriftelijk overgeven; met verzoek dat zij, uit naam van de gemelde Kerkenraad, hetzel;e in perzoon, of op een andere wijze m den Raad mogtcn indienen; waarop zijn Ed. vermeend had, «een beflisfend antwoord te moeten geven, bevorens daarSmtrent de weimening van den Raad hadde vernomen. Hebben de H. Heren Burgemeefteren en Raad, na gehouden deliberatie, den EE Hr. Prefiderende Burgemr. van Iddekinge verzogt, gemelde adres aan voornoemde Heeren Predikanten wederom uit te langen, en daar bij uit naam van de Raad te kennen te geven, dat Hun Ed. Mog. hetzelve adres tot geen objedt van deliberatie zullen maken., en over die zaak nu, nog in het toekomftige, eenige adresfeu van den Kerkenraad zullen verwagteii, nog ontvangen. En zal tellens daar bij Extracl dezes aan de-Jrleren Predikanten voornoemd worden overgegeven. . Coll. accord. W. Cransfen, Stcret. Hier  C 52 ) Hier op kwam voor Hun Ed. Mog. de Kermis- en Pinkfter-Vacantie tusfchen beiden. Geduld te oeffenen, en mijne Collegen met mijn dienst bezwaard te zien, bleef nu nog mijn taak, tot dat mij een der aandoenlijkfte en noodlottigfte dagen, van geheel mijn leven, overkwam. Vrijdag, den 30 Meij, ondervond ik als zodanig. Tegen den middag begon zich eene treurmare te verfpreiden door de Stad, die aan den avond, bij het uitgaan der Avondmaalsvoorbereidings-predikatien, als maar al te zeker, wierd bevestigd. Toen kwam wederom de meergemelde Bode Ottenhof, en ftelde mij, ook weder onder recipis, ter hand dit Extratl uit het Re/olutieboek der Stad Groningen. Jovis den 29 Mei 1788. Ten gevolge Refolutie van den a6 dezer, op heeden zijnde gedelibereed over de zaak van den Heer Predikant T. B. de Blau, dewelke den 2 dezer maand in de vertrekkamer van den Raad, aan den Secretaris, bij zijn Eerw. gecommitteerd, om te vragen of zijn Eerw. op het Raadhuis was gekomen, om te voldoen aan 's R.aads Refolutie van den a8 April daar bevorens, en alzo het daarin vermelde declaratoir, houdende: Ik betuige dat mij van harten leed is het ongenoegen, hetwelk ik aan de Ed. Mog. H. Heren Burgemren en Raad dezer Stad hebbe gegeven door de onvoorzichtige en ongemefureerde uitdrukkingen in mijn jongste biddagsrede, waar over ik van Hun Edele Mog. ootmoedig verfchooning verzoeke, eerst mondelinge wilde doen, en dan hetzelve, vertekend overgeven? waarop den Heer de Blau geantwoord hadde; zo nabij mogelijk* in allen opzichte is bet mij niet doenlijk, doch ben gekomen, om zo na mij immer mogelijk, daar aan te voldoen, en zulks dan fcbriftelijk over te geven; en op nader ordre door den Secretaris zijnde gecommuniceerd , des Raads welmeninge te zijn, dat zijn Eerw. ltiptelijk aan de refolutie voldeede, zonder daar iets bij  ( 33 ) hH te doen, ofte af te laten, zijn Eerwaarde hebbende Z woord,'in dezer voegen, volgens rapport van den Ierretaris « daar Uan ik niet aan voldoen, ik kan geen va e getuigenis geven, door te verklaren in.j iets leed „ vaiseii j,ciu g & Qver (t. w. over welke «15- " ^„SnÏ onder ^ B er bij * *bb«) het aan noch was gcom ^ geaddresfeerd, goedgevon* Teg?n veOaan ter maaien van Hun Ed. Mog. wettig ^to&'lSSBipnwdi* Blau, den dienst £ Leeraar in deze Gemeente op te zeggen, en alzo het fee7aa mbt van denzelven vacant te verklaren, gelijk Hm VAMoe den Heer de Blau hetzelve opzeggen, en het Leeraarampt-Scant verklaaren bij dezen: wordende voord? 1S3?K T. B. de Blau verboden, om, ra deze Stad irderzeWer Jurisdictiën, den dienst alsLW, WW t» MFn 'zal extract dezes aan den Heer T, B de Blau worder, u a !S als mede aan de Grote Kerkenraad dezep sid^t^e dasS'n de'stad en Gorecht beneven, die van "t O dambt en Westerwolde, om te {trekken tot Sun naricht; als mede aan den Rentmeefter der PrecU, tanten goederen voor zo ver dezelve aangaat. Coll. Accord, C. H. Gockinga, Secret. Beroerende Boodfchap! om, overeenkomftig het .ewigt der zake, levendig gewaar te worden, hoe veel het inhebbe, na zin besten leeftijd, bijna der, ifjaren lang in den dienst der Gemeente te hebben dan nog, alzo ontzet te worden met alleen  C 34 } van een jaarlijksch inkomen van ruim 1300 guldens. maar ook van den predikdienst in eene Gemeente, daar zo velen van mijn dienst nog niet zat geworden waren; en waaraan mijne ziele kleefde, om in dezen dienst te leven en te derven. Voorwaar! dit moet men door 't gevoel verdaan! Zwijg Gode, mijne ziele! al zijn er ook, die denken, dat ik wel mag vragen met de woorden van Jeremia aan Zedekia: wat heb ik tegen u, ofte tegen uwe knechten, cf'tegen dit volk gezondigd, dat gijlieden — of zeggen : indien ik kwalijk gefproken hebbe , betuigt van bet kwade. Ik moet veronderdellen, dat de Regering, althans derzelver meerderheid, zich verplicht gevonden hebbe, om op zulk eene wijze te beduiten over mij. ïn die veronderftelling ook wensch ik mij te onderwerpen, niet minder dan ik al de tien weken der 'proviponele opfchorting van mijn predikdienst heb " gedaan, zonder in mijne gedagten te nemen,om ergens te prediken, of eenig deel van onzen dienst te verrichten : terwijl mijne Amtgenoten, fchoon ik bij de hand was, liet afkomen, om te dopen, en ik zelfs ook gene nieuwe Ledematen, die zich daar toe bij mij aanboden, hebbe onderzogt. Des niettemin een weinig te ïpreken, om wat lucht te krijgen, hoop ik niet dat mij ten misdaad zal gerekend worden; terwijl ik zo veel te meer de wet der befcheidenheid, overeenfcomftig de waarheid, wil tragten waartenemen, als te doen heb met die zo veelmeerder zijn, dan jk; en aan 't belang van mijn naam en zaak verfchuldigd ben, niet geheel te zwijgen. Bevreesd voor het ongenoegen der Regering nog verder over mij te halen, omhoude ik mij van Aanmerkingen , die ik hier zou konnen maken; en mel«ie maar alleen, dat niet kan verhelen, hoe zeer bet  ( 35 ) het mij lmarte, dat de Refolutie mijn gaan uk het Raadhuis, en niet weder addresferen, ja ook, mijn niet gehoorzamen, zo ongunftig fchijnt te doen befchouvven, als ademde dat een onbetamelijk ongenoegen, en oneerbiedige minagting omtrent de Regering, bijzonder ook, door Hun £d. Mog. te vergeefsch te laten wagten; zo dat, tegenover dit een en ander, het wettig gezach der Regering moest gehandhaafd worden. — Van mijn ontzach voor de Regering zal ik niet gewagen, maar wil dc waarheid daarvan liever, door fprekende daden, dan vleijende woorden, laten openbaar zijn, fchoon er anders nog wel ftaaltjens van zou konnen noemen , hoe zeer ook Job 32: 21, 22 niet wenfche te vergeten. Intusfchen was dat weggaan en agterblijven zo min gebrek aan eerbied, als wrevelig ongenoegen, . De boodfchap onmiddelijk uit den Raad, door den Hr. Cransfen mij gebragt, kwam mij zo veel te meer beflisfend voor, als er geen de minde aanleiding wierd gegeven, om te vermoeden, noch dat ik nog moest blijven wagten, noch dat ik mijn voorgenomen aanfpraak en declaratoir zou mogen aanbieden , noch mij vervolgens op eene andere wijze addresferen. Wat bleef er dus overig, dan om zo wel als met den Secretaris ter vertrekkamer, ook het Raadhuis uit te gaan ? Had ik geweten, dat mij vervolgens nog wel eens had mogen aanmelden, niet zonder alle hope op gehoor, ik hadde het gewis gedaan, en buiten twijffel verzogt, om gehoord te mogen worden. Edoch, ik zelv' den eenen, en onze Kerkeraad, zelfs met verbod, den anderen dag, zijnde afgewezen, begreep ik , (en ik deed dit niet alleen") dat een nieuwe onderneming niet te raden ware, ten zij ik mij kon aanbieden, om het Declaratoir te doen. Dat er zo veel tijd verliep, eer er C % W'  C ) uitflag kwam, heb ik eeniglijk aan de Vacantie toegefchreven; en het is in mij niet opgekomen, dat mij daar door nader tijd en gelegenheid, om mij te addresferen, wierd gegeven. Heb ik dan zo onopmerkzaam Hun Ed. Mog. te vergeefs laten wagten , ik verzoek er verfchoning over, en betuig, het is mij leed. Maar gebiek aan eerbied \» as het waarlijk even weinig, als dat het Declaratoir niet te doen, zodanig ware, want gemoedelijk bezwaar is daar alleen de oorzaak van. De Heren noemen het wel eene zagte en gematigde begeerte, maar Hun Ed. Mog. befchouwen mij uit zulk een oogpunt van fchuld, als ik mij zeiven niet kan doen , daar, ik waarlijk , niet wete, waar in ik bijzonder heb misdaan. Het geen de Regering derhalve-n, naer hare veronderdelling zagt en gematigd noemen kan, houdt daarom niet op hard te zijn, voor mij, die, fchoon zich daarvan alzo niet bewust, het zich echter zou moeten laten welgevallen. Wist ik , waarin ik het wettig gezach der Regering zo gefchonden had, dat het zelve ten kosten van mijn amt, tegen mij gemaintineerd moet worden, gelijk toch, naer het fchijnt, mijn misdaad bij de eindelijke uitlpraak, daarop uitloopt; en zag ik er mij waarlijk fchtildig aan, ik zou mij gewillig onderwerpen, om de draffe mijner ongeregtigheid te dragen; maar hoe anders, dan waarlijk hard, moet het mij natuurlijk vallen, zonder bewustheid van zulk een fchuld, en zonder verhoor ter zelfsverdediging te hebben mogen genieten , zodanig een diepe vernedering te ondergaan, ja ook in het wijduitgeftrekt gebied der Jurisdiétien van de Stad, bevattende meer dan veertig Gemeenten, den dienst als Leeraar niet te mogen waarnemen. Had niet de Brielfche Courant geheel de Refolutie mijner dienstopzegging gemeen gemaakt, ik had er  ( 37 ) er mij minder over uitgelaten, maar nu dagt mij die van te veel belang voor mij te zijn. Wat zou men eld-rs van mij denken, indien ik niet van mijnen kant ook eens wat nader openinge gaf, van het geen, ter * ware beoordeling van mijn zaak, dient te worden waargenomen. . Midlerwijl zegt mogelijk iemand wel waaromniet de preek aan 't'licht gebragt, dan kon ieder een dezelve lezen ? Schoon ik wel het voornaamite nebbe heb ik er echter geen volkomen affchrift van; en Vchoon ik meende, die preek mijn eigendom te zijn, en daarom ook verzogte, dat dezelve mogte .wederhebben; heeft echter de Regering dit anders begrepen gelijk ons leert, dit ongetekend mij gezonden ExtraSt uit het Refolutieboek der Stad Groningen. Lunae den a Junü i 7 S 8. Door den EE Heer Praefiderendcn Burgemr. Quintus siinde voorgedragen, dat de Heer de Blau, bij zijn Ed. wis geweest, en onder anderen van _ zijn Ed. begeerd rrdde de preek, door hem op den jongstleden biddag gehouden, en op requifitie van den Raad overgegeven, fe ru- te mogen hebben, hebben de H. Heeren Burgemeeltëren en Raad na gehoudene deliberatie verdaan, dat de gezeide preek in 's Praetidents pulpitum zal worden opgeiloten en bewaard. ^ Zegt deze Refolutie dat ik onder anderen de preek begeerd had; ik weet niet, dat iet anders begeerd; heb, dan te mogen weten, of ook die woorden inr de Refolutie van den 29 Mei, dat ik noch geobtemper eer d en voldaan had, noch mij dieswegen aanHun^ Ed. Mog. geaddresfeerd, behelsden, dat ik mij niet . flegts tot het doen van het Declaratoir had konnen, aanbieden in dien tusfchen tijd, maar ook weieenig C 3 ■ an*  ( 3§ ) ander addres had mogen doen? voegende daar bij, dat indien dit alzo ware, ik mij zeer zou beklagen zulks met geweten, en daarom ook daarvan geen gebruik gemaakt te hebben: wenfchende dan wel, indien 't mogelijk ware, zulks nog te konnen doen; doch het behaagde zijn HoogEd. daarop te zeggen: dat zo iet de intentie van den Raad in die woorden in 't geheel niet ware. f Maar een aanbieding, om het Declaratoir te doen, zou dan nog eer in overweging mogen komen, doch of het nu zou worden toegelaten, daarvoor konde men niet inftaan. Waarop ik zeide, dat mijne gemoedelijke zwarigheden, omtrent het voorgefchreven Declaratoir, nog dezelfden waren, en het daarom nu zo min, als te voren, flipt zo als het lag, zoude konnen doen. Er is nog overig aan den dag te leggen, van waar het zij, dat ik mijne commisfie bij de Zuidhollandfche Sijnode, fchoon dezelve reeds had aangenomen , niet kome waarnemen. Onze Sijnode, gelijk men hier wel weet, maar elders minder is bekend, heeft dit bijzonder, dat hare - Correspondenten, ter waarneming van hunne Commisfien, bij de Heren Gedeputeerde Staten dezer Provincie, autorizatie verzoeken, en ook daar een Credentiaal ontvangen, fchoon men het nergens nodig heeft, maar alleen de Sijnodale Credentialen alomrne gelden. Mijn politiek Credentiaal nu, gelijk men het noemt, had ik reeds gevraagd en bekomen. Maar wat gebeurt er? Burgemeefteren en Raid, met onkundig dat ik die Commisfie had, zonden een Copie der Raads Refolutie betreklijk mijne dienstopzegging aan de Heren Gedeputeerden; en dit JJiuftre Coliegie, 't weik voor de eene helft uit Heren van de Stad , en voor de ander helft uit Om«elander Heren, te zamen is gefield, vondt daarop aan-  C 39 ) aandonds goed, mij mijne Commisfie door eeni Bode te laten afhalen, denwelken ik, zijnde Bode Mnnardi, die daar toe bij mij kwam, yoor andwoord gaf: dat den Heer Prafident van t Collegie in perzoon zou komen /preken Hetwelk doende, (nemende toen de Hoog Wel Geb. Hr. D.Alberda het prentte waar) zo gaf ik z.,n Hoog Ld mijne bewondering te kennen over zulk een boodfchap en befluit, eerbiedig menende, dat zeer gewigage redenen van bezwaar daar tegen hadde. Een en ander dezer redenen hebbende voordgebragt, oordeelde zijn li. Ed. Geftr. best te zijn, dat, den naastkomenden Maandag in 't Collegie binnen ftond, en aldaar mijne gronden van bezwaar voor de Heren ^tailleerde, en voords in gefchr.fte overgaf; verlenende mij daar toe verlof en audiëntie 1 en beftemden tijde op het Provinciehuis verfchenen om van de gegevene vrijheid gebruik te maken, viel de zaak gansch anders uit, dan men natuurlijk moest verwaaien. In plaats van te worden binnen gelaten, kwam de Secretaris uit, bragt mij een boodfchap, en er gebeurde wat men uit dit echte blijk vernemen kan. Extra& uit het Register van de Men en Refolutien der Edele Mogende Heeren Gedeputeerde Staten van Stad en Lande. Lune den 9 3W I7^Öo het geproponeerde ter Vergadering door de Heer D. Albe da dat de Do. de Blau, aan zijn bd , als hebbentX het ÏÏas " van de vorige week geprafideert, had te toïn^^rdat vaardig was aan het goedvinden der Heèren Gedeputeerden, ten einde het van hem gevoiderS r?edentia?l om als Correfpondens te gaan naer het fhrSdfik si'odu?van Zuidholland te rug te geven, ten dan dat^tefFens verzogthad,  C 40 ) CóiifirJeratien daaromtrent alvorens aan het Collegie temogen voordragen; is na gehoudene deliberatie verltaan, dat door den Secretaris aan den Fleer de Blau, thans in de vertrekkamer prsefent, zal worden te kennen gegeven, dat bij aldien iets in gefchrifte mogte hebben voor te dragen , zulks aan den Secretaris over te geven : waarop een Ichriftelijke propofitie door zijn Eerw. aan den Secretaris Gockinga is overgegeven, met bijvoeging van het Credentiaal •zelve, en vervolgens ter vergadering gelezen, luidende k\s volgt. „ Edel Mogende Heren ï, Gedeputeerde Staren van Stad en Lande t Gunftig verlof' hebbende bekomen, om mijn bezwaar over „ het wedergeven van mijn Credentiaal ter Tafel van dk i,, illuttre Collegie open te leggen, heb ik de eer zulks eeï* ?, biedig te doen bij dezen. ,4 Vooraf gelieven U Ed. Mog. te weten, hoe ikdatCre5, dentiaal niet te prcematuur hegeerde. Reeds in April ,, (den 27) wierd ik door de Sijnodale Clasfis van Leiden „ tot de Zuidhollandfche Sijnode, te Breda den 8 Julij te ,, beginnen, uitgenodigd, met verzoek om fpoedige refcrir> l, tie'naer die beide Steden. Waarop den 2 MeivanUEd. Mog. de gewone Autorizatie verzogt, en die den dag daaraan bekwam. Het Credentiaal van onze Sijnode is s, wel alleen genoeg, om, fn de met ons correfponderende s, Sijnoden, Sesfie'te bekomen, want er geen ander gevraagd wordt noch vertoond; maar betamelijk is het niettemin, 'J, zich bij U Ed. Mog. aan te melden, alvorens zulk een ,| Brief van uitnodiging beandwoord wordt. Dan daar de mij onlangs verleende Commisfie, van U i,, Ed. Mogenden, thans weder wordt te rug gevraagd, 9, ben ik wel gereed, daaraan zonder uitftel te voldoen, doch zij het mij alvorens geoorloofd, U Ed. Mog. een ■ en ander bedenking daaromtrent onder het oog te bren^' gen: niet zo zeer uit een beginzel van fterke begeerte, „ om'die Commisfie zelve waar te nemen, want ik reeds „ in overweging had genomen, om dezelve aan mijn Se„ cundus over te dragen, maar om eene nieuwe fletrisfure „ af te wenden, welke mij, door van die Commisfie, na „ dat de vereischte Autorizatie reeds ontvangen hadde, j,, alzo ontzet te worden, zoude worden toegebragt. „ De 5' 3i  C 41 ) De Commisfien naer Zuid- en Noordholland zijn hier een deel der vergelding van het Deputaatfchap; enwor*' den daarom altijd de beide afgaande Deputaten daartoe 'ook benoemd. Maar heb ik nu, Ed. Mog. Heren! den last van het Deputaatfchap, die beide de laafte jaren buiteneewoon gewigtig en werkverfcbaflend was, gelijk aan het llluftre Collegie niet gansch onbekend kan zijn, vol" >,it «edragen, het kan niet anders, dan mij hard vallen, mii van dat genoegen en die vergelding, op zulk eene " Jize te zien verhinderd. Nu vooral, nu de Boekzaal " mijne belfemming tot die Commisfie airede openlijk heeft " aangekondigd; ik te Breda verwagtword; en er op mijn verzoek logement voor mijne rekeninge is belproken. Des "de verhindering van daar te komen, mij te meer ten " toon zou Hellen, vermits er reden moet gegeven wor" den waarom ik, die het had aangenomen, daar zelv " niet'kome. Was ik in mijn Deputaatfchap berispelijk " befchouwd, en daarom van een voordeel en genoegen " van hetzelve ontzet, mijn bezwaar kon minder in aan** merkinge komen. — Of was ik bij formele fentent.e, na vooraf gehoord te zijn, oneerlijKofinhahüverklaard, "ik zou onbevoegd zijn, om mijne Commisfie uittevoc" ren maar mij is alleen bij Politieke Reiolutie van Bur" aemeefteren en Raad het Leeraarambt in deze Stad op" gezegd en het prediken in de 'Stads-jurisdiftien verbo" flcn &_L In hoe ver een Magiftraat alzo een Leeraarzijn " amt' kan opzeggen, als ware hij bijzonder in den dienst V der Redering, en welke gevolgen uit zulk eene veronder-. ftellin^natuurlijk vloeijen , betwiste ik hier niet, maar is " een zaak die ik aan U Ed. Mog., als Summi Episcopi, " gaarne overlate. Alleen neme ik nog de vrijheid, U Ed. " Mog. in overweginge te geven, of niet ik, daar mijne " Beroeping kerkelijk is, i'choon politiek geapproheerd, " ook kerkelijk Predikant van Groningen blijve, lchoon/o" litiek van mijn dienst en tra&ement ontzet; zo lang ik " niet kerkelijk veroordeeld ben, als, om leer oïlevenvmy " ne Bediening onwaardig? wanneer mij nog, naer ftijl, " de weg van appel ad Sijnodum zou openftaan, daar ik dan " welligt de eerlte zoude wezen, die zich beklaagde: dat " een Clasfis, op voorgang van een Politieke Refolutie, een "Predikant removeerde, ter oorzake, dat hij zich gemoeC 5 » de-  ( 4* ) „ delijk bezwaard bevondt, om voor een volle Regering „ plegtig af te leggen, en eigenhandig ondertekend over te „ geven, een Declaratoir van leedwezen, waarvan hij de vereischte bewustheid niet bezit, terwijl hem zelfs de uit3, drukkingen ,^die hij, onvoorzichtig en ongemefureerd, „gebezigd zoude hebben, niet zijn genoemd, noch hij „ daar over wierde onderhouden. — Hoe zeer ook onze „ Stads-Regering mij mijn amt heeft opgezegd, blijf ik ech„ ter Predikant, in zo ver althans, dat ik overal, behalven ,, in de Stads-jurisdictien, openlijk mag prediken. Ookme„ ne ik lid van onze Clasfis te blijven. — Om lid van een „ Clasfis te worden, wordt wel vereischt, dat men onder „ die Clasfis een Beroep bekome. Maar al wordt een Pre„ dikant van zijn Beroep ontflagen, en een ander in zijn „ plaats beroepen , verliest hij daarom zijn ftem noch zitting „ in de Clasfis niet; gelijk de Emeritus-Predikanten, zo als ., ik hier drie, onder mijne Amtgenotcn, gehad heb, daar„ van ten bewijze ftrekken. En welk een aantal van Predi„ kanten, zulken ook, die Politiek ontflagen zijn, zou ik „ U Ed. Mog. konnen noemen, ter (laving mijner Helling! „Deventer alleen levert daarvan, dezer dagen, zelfs een „ viertal uit. Ook geeft ons de laatfte Boekzaal een beflis„ fend voorbeeld, in eenen der tegenwoordige Deputaten „ van de Zuidhollandfche Sijnode zelve. D. 'van Marle t, is wel van zijn dienst ontflagen, ja ook zijn Predikams„ plaats door D. van Ros/urn reeds vervuld. Niettemin „ wordt hij niet alleen nog Predikant te Delft genoemd, ^, maar fungeert Hij zelfs als Deputatus Sijnodi, en heeft l, [lij in die'betrekking den 6 Mei laastleden in denBrieleen „ peremtoir Examen bijgewoond. Stem en zitting in een Clasfis verliest men alleen, of door zelve dimisfie te vra' gen, of door kerkelijk, om leer of leven, geremoveerd te worden. Het eerde ben ik niet gezind te doen; en op ', welk een grond, van wet of recht, mij het twede zou H konnen overkomen, zonder dan nog te mogen appelle„ ren, is mij onbekend. „ Ben ik derhalven kerkelijk nog Predikant, en lid van onze Clasfis, zo wel als afgaande Deputatus; ik betuigc " niet door te konnen zien, waarom ik mijne Commisfie, " waar toe onze Sijnode mij naer ftijl benoemd, en ook U '" Ed. Mog. mij reeds gevolmagtigd hadden, niet zou mo- * 3' gen behouden, noch waarnemen; fchoon mij mijn dienst „ hier  C 43 > . hier in de Stad is opgezegd, terwijl zich mijn verbod tot bet prediken in de Stads-jurisdiBien alleen bepaald. " Mogelijk zijn er in het Politieke ook wel voorbeelden, dar, " fchoon iemand zijn eerfte radicaal juist met behield, hij " noetans geniet wat hem daar uit wierd geboren. " Komen echter deze bedenkingen U Ed. Mog. als nog niet genoegzaam gewigtig voor, dan verzoek ik eerbiedig , " alvorens het Uluftre Collegie over deze zaak finaal zal disponeren, voor Gecommitteerden uit Ed. Mog. daarover " nader gehoord te mogen worden, ten einde mijne gronden " wat uitgewikkelder/dan ik het de aandagt dezer aanzien" liike Vergaderinge thans zou durven vergen, aan den dag ''' te leggen. Ware het dan nog vervolgens evenwel alzo, " dat ik ook deze vernedering der intrekking van U Ed, " Mo° Credentiaal moede ondergaan, ik zou mij dan ge" reder daaraan konnen onderwerpen, als hebbende, ter af" wending daarvan, in het werk gefteld, wat in mijn vermo°en was: en wanneer ik nog altijd dankbaar zal erkeu" nen° dat U Ed. Mog. mij geen gehoor geweigerd hebben. ■ „ Aldus voorgedragen en overgegeven „ in Collegio den 9 Mei 1788. • ou.Ef) Th. Br. de Blau q.q. Waarop gedelibereerd zijnde, hebben de Heeren Gedeputeerden , peififterende bij de genomene Refolutie van den 4 dezer goedgevonden en verftaan, dat het Credentiaal, betwelk als nu is overgegeven, zal worden ingehouden, ten welken einde hier van Extract, aan den Heer de Blau zal worden' ter hand gefteld, tot zijn naricht; als mede aan de Heren • Depirati Sijnodi, tot derzelver informatie v Coll. Concord. R. B. Cockinga. Secret. Eer nog deze uitflag mij legaal bekend wierd % vernam ik reeds, hoe mijn Secundus, zonder mij, onze Clasfis, die Dingsdags zamenkwam , of de Deputaten der Sijnode, die daar tegenwoordig waren, eenigzins er in te kennen, kon goedvinden, reeds Woensdag morgen Autorizatie, ter waarneming van mijn Commisfie, bij Hun Ed. Mog. te verzoeken. Had ziin Wel Eerw., die daar toe intusfchen aan d#  ( 44 ) de Clasficale Tafel eene ongezogte gelegenheid van nabij bekwam, mij er over gelieven te fpreken, mijn andwoord zou geweest zijn: dat, offchoon niet dagt, door de Refolutie der Heren Gedeputeerden, ter waarneming van mijn Commisfie, kerkelijk onbevoegd te zijn geworden, ik echter dezelve vrijwillig afdond, uithoofde van mijn wedervaren, zedertik de uitnodiging had aangenomen; verkiezende liever , Hem den lust te laten genieten, waarvan ik den last gedragen hadde, dan mij op die reis, bloot te dellen, aan het geen er uit een misbegrip, nopens de ware oorzaak van mijn ongeval, geboren londe worden. Mijn Secundus dan, die dus bet befluit der Ge* deputeerden al zeer vroeg moet zijn gewaar geworden, fchijnt van begrip te zijn, dat die Politieke Refolutie mij kerkelijk, mede van mijn Commisfie deed vervallen. Hierom wil ik zijn Eerw. doen zien, op welke gronden, ik daarover alzo anders denke, dat geheel niet fchrome dezelve openlijk^a.an den dag te leggen. Zou men wel misdoen, met zich te verbeelden, dat de Refolutie der Heren Gedeputeerden meer mag worden afgeleid, uit een beginzel van confideratie voor onze Stads-Regering en Derzelver Communicatie , dan dat dezelve moet worden aangezien, als een befiisfend bewijs van Hoogstderzelver oordeel, dat ik kerkelijk mede, ter waarneming van mijne Commisfie, onbevoegd ben. Hun Ed.Mog. althans doen geen verbod, maar zeggen alleen: dat er een ExtraQ Refolutie zal worden ter hand gefield, aan mij, tot mijn naricht, en. aan de Deputaten Sijnodi tot derzelver informatie, zonder bijvoeging: met last om ons daarna te reguleren. Schijnen dus niet  ( 45 ) niet de Heren Gedeputeerden het over te laten; hoe men er zich kerkelijk omtrent gedragen zal? Het is toch ook eene Commisfie door het Sijnode wettig op mij uitgebragt; let wel ! toen mij reeds mijn Dienst provifioneel was opgezegd, doch ik niettemin, als Deputatus, zonder eenige tegenfpraak , onder het oog der Commisfarisfen uit Hun Ed. Mog. het Sijnode had helpen houden; ja ook , zonder dat er, ten mijnen aanzien, eenige proviiionele voorziening wierd gedaan. ; Hier komt bij, dat mij vervolgens zo min, als bevorens kerkelijk, iét* wedervoer. Den 22 Mei was het Cenfura morum bij onzen Kerkenraad; en den 10 Juni bij onze Clasfis, in de tegenwoordigheid der Deputaten Sijnodi te^ jaarlijkfche Vilitatie van de Clasfis. Bij beide die gelegenheden is er mede over mij , buitendaande op mijn beurt, omvrage gedaan; maar niamand heeft, mij aangaande, iets geopperd. Mijn Secundus was er ook, en wierd zo wel, als anderen, gevraagd, maar bragt even weinigin. Alle de Leden overzuiks, en ook de Heren Deputaten, erkenden mij niet minder, dan te voren, als onverhinderd een wettig Medelid dezer kerkelijke zamenino-.. De Deputaten hadden wel geen legale kennis van mijn Dienst-opzegging, want noch de Heren Gedeputeerden de rede der intrekking van mijn Credentiaal in het Extract, dat hun Hoog Eerw. ontvingen , lieten blijken , of er mijn addres aan het Collegie invoegden; noch ook onze Stads-Regering aan de Deputaten eenig bericht, of Extracf-Refolutie had doen geworden; geheel onze Clasfis echter was er van verwittigd, en heeft ook toen ten gevolge daarvan mijne beurten, als vacant, befteld; terwijl ik mij, aaudoenlijkheidshalven, zo lang men daarmede bezig was, der vergadering onttrok; en daar  ( 4* ) daar ook door meerder vrijheid, om te fpreken* aan een ieder liet genieten. Nog dient mede wel te worden waargenomen, hoe onze Stads-Regering mij alleen mijn dienst opzeide, en in de Stads-jurisdictien het prediken verbood. Verder verbod heb ik niet ontvangen. Maar is nu daar door de grond van een Sijnodale Commisfie weggenomen ? Neen! het radicaal vereischte tot een Sijnodale Commisfie is niet in de Standplaats van een Predikant, maar in zijn Lidfchap van de Clasfis, waarop zulk een Commisfie valt, zonder verder te vallen op bijzondere plaatzen, gelijk de Eerw. D. Oudeman Deputatus was en bleef, fchoon Hij, reeds in 't begin van zijn Deputaatfchap, van Garshuizen naer Stedum wierd verplaatst. Ook meen ik, is het radicaal vereischte tot het Clasficale Lidfchap, niet in de waarneming van den Dienst, maar in het kerkelijk, door de Clasfis goedgekeurd , beroep, ten gevolge waarvan de Clasfis zitting verleend , zonder dat anderen, het zij met eerbied gezegd, daar over iets te zeggen hebben. Dit dus zijnde, heeft dan niet mijn Secundus wat te voorbarig gehandeld, met zo verhaastend ons voorbij te lopen; en, zo ras maar mogelijk, zich meester te maken van het Politieke Credentiaal? Wel baande Hij zich dus den weg, om, het geen onze Provincie voor de Zuidhollandfche Correspondentie zo rijkelijk betaald, mij met-rede te betwisten ; maar niet om in die Kerkvergadering zitting te bekomen. Een politiek Credentiaal kent men daar niet, ook houdt het geen verzoek om Sesfie te verlenen, of zulk een te erkennen, in. Alleen het Sijnodale Credentiaal is er het vereischte Blijk der wettigheid van iemands komst aldaar, EnditBlijK, meen ik, had mij van de Heren Deputaten niet ge- w ei-.  C 4? 3 «weigerd konnen worden, had ik het gevraagd, vefmids de Correspondenten naer elders, als door het Sijnode aangedeld, even daar door geregtigd zijn tot de Cormnisfien overeenkomftig de tekening in de Sijnodale Aden, ten zij er kerkelijk tusfchen beiden kwam, wat hen onbevoegd deed worden. Ik t wijffel ook geen oogenblik, of het Sijnode van Zuidholland zou mij wel hebben ontvangen; en zich het ' geen mij politiek was wedervaren zo niet hebben aangetrokken, dat ik tegenftand te dugten had, terwijl men zich ook daar door#meer tegen mijne zenders , dan tegen mij verzetten zou. Dit was dan ook geenzins de oorzaak van mijn agterblijven, maar veel eer vrijwillige verkiezing, om nu derwaards niet te gaan, om rede boven reeds gemeld. In plaats van, bij de Heren Deputaten, een Credentiaal met de vereischte Aften te verzoeken, heb ik Hun H. Eerw. al tijdig doen weten, dat van mijn Commisfie afzag, en die aan mijn Secundus wel beraden afdond. Men ziet alzo, waarom ik te Breda, daar het mij anders voor veertien jaar zo wel beviel, thans niet ben gekomen. En dit meende ik ter afwending van verkeerde begrippen of berichten wat uitgewikkelder te moeten openleggen. Nog een weinig, en dan daarmede nu gedaan. , Mogelijk zal men uit mijn wedervaren gevolgen afleiden, die ik geenzins toefta. Hoe ik over het Patriotfchap en 's Lands zaken denke, is uit mijn Groninger Raadskeurpreek 1763, en uit mijn Land' dagpredikatie 1785 openbaar. De eene is met een zo vereerend als verheugend blijk, door onze StadsRegeringe, gekroond. En de andere, getiteld : een Patrioiscb Regent gefcheist, bij Staats-Refolutie op kosten dezer Provincie gedrukt. Zo als ik toen dagt, denk ik nog; zonder te zwenken, of tezwaaijen, naer ■  C 48 ) fiaer dat de tijdwind waait. Maar hoe ik dagt, of van anderen verfchil, altijd zogt ik op het oog te houden , dat verfchillend denkenden eikanderen, zo veel mogelijk, moeten tragten te verdragen. Van hier verkeerde ik zo wel met zulken, die anders dagten, als daar ik meer met overeen kwam. Op den predikftoel fprak ik er niet, dan zeer zelden van, gelijk onze Gemeente weet. Bij voorkomende gelegenhe,den echter verheelde ik mijne gedagten niet, fchoon men ruim zo veel uit mijn zwijgen, als uit mijn fpreken heeft befloten. Maar wanneer heb ik ooit anders denkende te zeer bezwaard, of daardoor het twistvuur aangeftookt ? Heb ik niet veeleer, meermalen hettegendeel gedaan ? Indien al niet de leste, mijne drie naastvorige Biddagpreken konnen dat getuigen. Zo ik geen waarheid ichrijve, men befchame mij, door ftaaltjens van het tegendeel. Mijne prediking is in geen hoek gefchied. Heb ik mij in de verkering wel eens wat vuriger uitgedrukt, het was niet, dan wanneermij daar toe eene tergende aanleiding wierd gegeven, hetzij dan door zwart wit, of het kromme recht te noemen, hetzij dan, door de Patriotten, waartegen men zo bitter was ingenomen, oogmerken toe te digten, waar omtrent ik zedelijk zeker was, dat zij, hier althans, dezelve niet bedoelden. Heb ik niet meer dan eens zo gepredikt en gefproken, dat eenigen twijffelden,of ik niet wat wankelde,dan,wanneer ik poogde een ieder zijn befcheiden deel te geven. Heb ik niet om de hereeniging der verdeelde gemoederen, en de berftellinge der ruste, openlijk in de Gemeente, van tijd tot tijd, gebeden j en er ook toe opgewekt; bijzonder ook, omtog, omtrent min verfchillige zaken, toe te ueven, zo veel men kon ? Heb ik niet, den 12 en 21 Ocïober jongst, predikende ik uit 1 Petr.3:4. en opwekkende, om vooial, in dezen tijd, te daan naer een-.  C 49 ) tenen /lillen en zagtmoedigen Geest, uit den zamenhang aL eeu eerfte lering afgeleid, dat een Christen, m verr erfden te dragen, nok wel iets mag doen, ten gevalle van anderen, het geen Hij voor zich zeiven juist zo met verkiezenzoude. Dit deed ik dus, voor dat nog de verSE ™ een Orange-teken te dragen,. Zondag den S OcTonmiddelijk na het voorgebed van onze predikftoelen, (de onze kon ik die toen nog noemen!) uit naam der Regering wierde afgelezen. Eemgen tijd te voren tot een Teks verkiezende Pfalm 146: 5, 6. heb ik in de voorbekdzelen! bij vs. 3, gezegd: dat fchoon men op geen Pr neen , noch Groten der aarde moest vertrouwen, men zeelten- Gij Belial! tot de Princen, Gy godlozen of fp ak ik, betreklijk Spot-en Sch.mplehnhen wel eens meer alzo ' En wat was er toch in mijn jongde BidSre k zo bijzonder berispelijk? Heb ik eenige onwaarfeefd1 ïeze-d? Heb ik de omwenteling onbillijk beoordeeld; of nf ten aanzien van deze of gene bijzondere Standsperzoien, aan onbefcheidenheid fchuldig gemaakt? Heb flfdS B ddagbrief verzuimd, of onze Landzaken en tijdsomdandigheden in eene verkeerde gedaante doen belehouwen, als k zide: het Schip van onze Republiek wierd door een taats-orkaan belopen, die wel aanvanghjk is bedaard, Zar nog nTet afgewisfeld in hetfuizen van een zagtejhlte; S nog donkerheid der wolken van boven enonfuimisleid der zee van onderen gevonden wordt. Heb ic SS gedaan, met mij bij het twede b.jzonder te bepalen i Kende het erfte als al behandeld in de voordem.ddag beur?en — Zegt men: het berispelijke ziet meest op zaken die Stehuisbehoren! men late mij dezelve, meteen and woord op de zo even gedane vragen, weten, en gevoele ik mij waarlijk Xldie zo zal ik openlijk fchuld belijden. Met aekerheui draag eenen hedendaagfehen Schrijver: Ik ben een pver!g minnaar van mijn Vaderland, en van de handhaving van de zelfs Grondwetten; zo in 't.Godsdienfiige, *f'*'^*g van den bloei des Koophandels, en van den welvaart der Landzaten. Al wat kan dienen, om deze op den duur meest  C 50 \ te bevorderen, wekt mijne wenfchen, hoogachting en aankleving. Aan dezen regel toetze ik de maatregels en betnoeijengen van allen, die, tniddelij'k of onmiddelijk, van ter zijden of rechift'reeks, de band hebben in zaken van bewind of regering. Fan hier, dat ik gunftig denke over het Stadbouderfchap,^ voor zo ver ik van oordeel ben, dat het zelve, volgens zijn oorfprongelijken aanleg en grondwettige bedoeling, in vele opzichten, kan ft'rekken ter bevordering van het algemeen welzijn der vereenigde Gewesten. Om deze reden, befchouw ik met afkeer alle woelingen, ontwerpen en maatregelen, tusfchen dewelke en de ware belangen des Vaderlands ik geen overeenkomst befpeure; en die bovendien, eene natuurlijke firekking hebben, om het Stad* houderfchap van zijn bedoelde nut te beroven, door het zelve ■zijne grenspalen te doen overfchreden. Fan den anderen kant, hoewel niet afkerig van de denkwijze der genen, die men Patriotten noemt, zal ik echter, geenzins alles goedkeuren, wat zij denken, of doen, en nog veel minder mijn zegel hangen, aan het geenze elders, zo zeer verkeerd en hoogstgevaarlijk andernamen. Door een averegtsch beftier kan de beste zaak bedorven worden. Onbezonne Tveraars vindt men zo wel onder voorftanders der waarheid, als onder die haar tegenftaan. Midlervvijl wenschik, ondermijn tegenwoordig lot, mijne ziele in lijdzaamheid te bezitten, en gelovende dat de HEER legeert, het zij Hij toelaat, of zelve werkt, veel te gedenken, aan het merkwaardig zeggen van Th. WATzoNi'n zijn Konst van Goddelijke vergenoeging: Een vergenoegd Christen, liggende zoetelijk onder de oppermagt des IVoords gevangen , begeert ten eenemaal onder Gods befchikkinge te ftaan; en is bereidwillig in dien kring\ en dat climaat televen, waar in God hemjlelt. Was hij eenigen tijd een werktuig van edele dienften voor V gemeen, hij weet, hij was maar een diennknegt van het Oppergezag; en is der halven, op goeddunken van den Oppervoogd, gereed, om tot zijn vorige private levsnsftaat weder te keren. Zo z:j het ook met mij! — Dus ver fchreef ik den 26 Juni 17S8. * #