01 1092 1798 UB AMSTtKUAM  TWEE- EN DERTIG BEDESTONDEN, verhandelende^den AART, de EIGENSCHAPPEN, KENTEEKENS enz. van het GEB E D- mitsgaders deszelfs NUTTIGHEID, NOODZAKELYKHEID en AANGENAAMHEID BY GOD, als ook db HULPMIDDELEN OM DE VERSTROOYING DER GEDACHTEN ONDER HET BIDDEN VOOR TE KOMEN enz. alles geschikt om te toonen, hoe men te bidden hebee, zo omze BEDESTONDEN van eenige vrucht zullen zynj met TOEPASSINGEN, DANKZEGGINGEN en GEBEDEN naar de &TERKWAARDIGE GMSTANDIGHEEDEN VAN ONS VADERLAND IN DE JAAREN 1747 en 1748. door C. C. Eu van des AA, bedienaar des H. Evangelies in de Gemeente, toegedaan de Onveranderde Augsburgfche Geloofsielydenisfe; Lid en Secretaris van de Hok. Maatfch. der ïVeetenfck, te Haarlem. Te HAARLEM, Dy C. PLAAT, 1703,   VOORREDE. Gods genade zoekende Leezer! Sesdert dat wy van onze hooge Overheid hevel 'ontvingen , om weekelyks ook m onze Gemeente Bede ftonden te honden, dacht het ons, leer aar en > allerbest eemge Pooraffpraaken te doen tot de Gemeenu; ten einde, dezelve tot aandacht, tot yver en tot eerbied in het g e n e d op te wekken: en daar op , het Gebed te laaten volgen. De redenen daartoe zyn al te blykbaar, dan dat ik nodig kan vinden, om dit ons bejluit te rechtvaardigen. Elk verkoos daar toe {lofen, diehy de bekwaam* Jien oordeelde. Ik dacht, en ben nog van gevóelen, dat myne. aanfpraaken,nademaal zyter opwekkinge en handleidinge tot hei betaamelyk bidden voor ons Vader^ land moesten dienen, ook den aart, _ de etgenfchap* pen, en hulpmiddelen van zoodaanig bidden moesten betref en: gemerkt dit onzen plichten deszelfs billykheid, in'deezen zou doen zien; en dus het beste zou dienen om ons tot het wélreegelen van onze gedachten en gemoods-beweegingen vóór en deeze Gebeden te brengen. Nademaal nu fommigen door ongelegenheeden niet in die openbaare . Vergaderingen kunnen komen; en deWyl het, b'üitën dat, zeer noodig is, dat men het gehoorde thuis weeder tót zyne fchtinget kan overweegen {het welk onbefchryfelyk veel voordeel doet, hoewel het veel-al zeer verwaarloosd word): zo heb ik het myn post gereekend, om myne. Vobtaffpraaken en Gebeden, in de bedeston-  4 VOORREDE. den gehouden, (zy zyn dan, zoo als zy zyn) tot dat einde aan het licht te geeven; in hoope en verwachtinge, dat ten minflen eemgen van hen die met my in deeze droevige dagen Godernftig zoeken, in dezelven ie;s ter nader ophelderinge, en zielopwekkinge, zullen vinden. Zyn 'er eenige gebreken in., fchryf dezelve aan myne onkunde toe, en heb de goedheid, onderwys my vriendeiyk; het zal als balfem op myn hoofd zyn. Maar is "er iets goeds, is iets, dat naar den Geest van Christus [maakt in te vinden. geef 'er niet my , maar Gode de eer van. „ Heer el onze God! ik fmeek op het ootmoedigfte om Uwe genade voor myn dierbaar Va„ der land, voor myne Gemeente, voor my en de mynen ; >n. om uwen zeegen over myne Ampts-ver~ „ rig tin gen, en over dit Werkje: op dat ons Bidr 3, den door U gezeegend, ons allen ten nutte zy. ti jimen! * * * By deezen tweeden druk myner Bedejlonden, die hy de eerjle Uitgaave om de zes weeken, en by ftuk~ jes van drie te gdyk het licht zagen, heb ik niets te voegen, dan eene dankzegging aan God voor den Zegen op dezehen gelegd, en Bede, dat Hy ook deeze Uitgave van veel vruchts doe zyn. Haarlem C. C. H. van der Aa. 35 Maart 1753* L  L BEDESTONDE gehouden den 17 May 1747. VOOR-AFSRAAK Over den Aart van hec GEBED ("iTenaaderyke God en Vader, die ons door de , item en het bevel van onze hooge Overheid in dee, ze akelige en barre tyden opwekt tot het Gebed; , maar die ooksteevens wilt dat wy U op eene be, hoorelyke wyze zullen aanroepen, als wy tot U , willen fpreeken: Leer! ach leer gy zelf ons bid« , den! Wek door uwen Heiligen Geest in ons op , die gemoedsbeweegingen, die ons daar toe in ftaat , ftellen: op dat onze fmeekingen voor ons en voor , het lieve Vaderland van nut en zegeninge zyn ,-moogen! Amen! Aandachtige, en van God in Christus Jezus zeer geliefde, Toehoorders! Genade en Vreede zv met u allen! w y zyn, gelyk gy weet, in dit Gods - huis geroepen, om voor alle dingen te doen fmeekingen , gebeden , voorbiddingen en dankzeggingen A 3 voor  I. BEDESTONDE voor alle menfchen, maar inzonderheid voor de wettige Overheid en de onderzaaten van deezen lande ; dat wy een gerust en ftil keven moogen leiden in alle Godzaligheid en eerbaarheid: maar gy weet ook teevens, dat niet alles, wat men den naam geeft van bidden, Gode aangenaam is of zynen Vaderlyken zeegen kan verwerven. Laat ons derhalven alvorens wel bedenken, wat het bidden inhebbe! Laat ons naar Syrachs wyze les, ons zelfs voorbereiden eer wy bidden, op dat wy niet gelyk worden aan menfchen, die God verzoeken (*) Wy kunnen nooit beter over den aart van het bidden oordeelen, dan, wanneer wy naagaan, hoe het in iemand opkoome, wat 'er in hem omgaa, wanneer hy befluit God om hulp aan te fpreeken^ Wy zullen geleegenheid genoeg vinden om dit' te zien, wanneer wy naadenken, het geen wy leegen Jonas I. vers 4, 5, 6. vs. 4. Toen liet de Heere een grooten wind op de Zee komen, en daar ver hief zig een groofonweder op de Zee ; zoo dat men meende, dat het Schip zou in. /lukken breeken. vs. 5: En de lieden, die in11 tfchip waren, vreesden zig, en riepen een iegelyk tot zynen God; en Wierpen V gereedfchap, dat:in V/chip was, in deZee , op dat het ligter wierd: maer Jonas was be* mden in V fchip geklommen, lag en fliep. vs, (*) Zoo ïteint 'er eigenilyk in den Griekfen text et| Biet zoo, als het overgezet is, Syr; XVIII. 23.  Gehouden den 17 May 1747- f ys 6 Toen trad tot hem de Opper [chippersen[prak tot hem: Wat [aapt gy* ftaa op, roep uwen God aan! ofmisfchien God aan ons gedenken wilde, das wy niet verderven mogten. Crv ziet aanftonds Toehoorders! dat, gelyk men Jmeenelykzegt, nood leert bidden, dat zoo ook (zeg ilO de reisgezellen van Jonas, door een leevendig bezef van den nood waar in zy waren, eerst en voor-al tot het gebed gedreeven wierden. Immers dan is iemand tn nood, wanneer hy onheilen , die niet gering zyn, te duchten heeft ? Zoo lang een onheil, het geen hem waarfchynelyk treften zal, Hechts gering is; zoo langhet alleen zoo iets betreft, het geen hem weinig kan verfcheelen, ot hy het heeft dan of hy het niet heeft; zoo lang kan men niet zeggen dat hy in nood, dat hy m gevaar is. Maar wanneer verfcheide reedenen van belang vermoeden geeven, dat hy het een of ander, waar aan hem zeer veel geleegcn is, zal moeten misfen of dat hv 't niet zal kunnen deelachtig worden; dan zege elk, die der taaie kundig is, met reeden, dat hy sevaar loopt, dat hy in nood is. _ * In zoodaanig geval nu, zeg ik, waren de reisgenooten van Jonas; en zy zagen het zeer diudelyk. Ca~) Zy waren in nood, want daar ontflond, toen zo op de Zee waren, een groote wind en een groot onweeder op de Zee, zoo dat men meende \dat het fchip zou in [ukken breeken. Het kwam hier op het verlies van hunne goederen en boven al van hun leeven aan. Het leeven nu van hen als natuurlyke menfchen was de grond van de dierbaarfte fchatten, die zy op aarde hadden of konden hebben. Zonder het leeA 4 ven  * ï. BEDESTONDE ■ven wierden zy niets van de dingen buiten hen. naste van de uitmuntende bouworde, die 'er in hun iighaam was, gewaar. Zonder het leeven waren zy buiten ftaat om de verrukkelyke teekenen van Gods aanbiddelyke volkomenheid, in zoo onnoemelyk vecle fchepzelen door Hem gelegd, te kennen : het geen zy nogtans, naar des Apostels zeggen, verpncht waren te doen (Rom I, i9, 2o). öDerfden § hc£ leeven, zy misten ontelbaare gronden van inwendig zielgenoegen; want, fchoon op de aarde, als aarde, alhoewel m de goederen der aarde, als goederen der aarde op zig zeiven, gééne gelukzaligheid fteekt; zy «ograns zyn voor eenen aandachtigen befebouwer, als zoo vecle ladders, waarlangs hy tot het denkbeeld van s Heercn ontzaggelykfte roajefteit kan opklimmen; alszoovcele boekdeelen, waar in hyde wysheid, macht, en goedertierenheid van zynen Schepper en Onderhouder met Godlyke letteren leef-; en als zoo veele fpiegels, waar in de, voor het h>haams oogonzienlyke, God, zeer duidelyk door toog der ziele word gezien. Misten zy het leeven; zy misten de geleegenheid om zigte bedienen van onnoemelyk veele zaaken, die zy tor hun en hun naastens nut anderzints in ftaat waren te befleeden: en wat niet al meerder. (*) Want-wat is hst (*) Het allergrootfte voordeel van dit leeven is, buiten teegenfpraak, dat men daarin geleegenheid heeft om zie te bedienen van de genademiddelen, die God in zyn II. woord ons aan de hand gegeeven heeft, en om zig dus voor te berdden tot de eeuwige .gelukzaligheid; edoch ik heb in mv«eAanfpraak gééne melding daar van gedaan, om dat ik alleen moest fpreeken van zoodasnig eenen nood; waarvan de  Gehouden den 17 May 1747. 9 leeven anders, dan, de grond van alle onze gewaarwordingen, en van alle onze verrichtingen? Het leeven dan is als een zeer groot goed aan te merken, gelyk God ook zelf wil, dat men het daar voor houden zal, wanneer Hy het als eene belofte, en dus als een goed, den vroomen toezegt, Ps. XCI. 16. Ik wil Hem verzadigen met een lang leeven: en wanneer hy de belofte van lang leevea tot eene drangreeden beezigt om de menfchen tot hunnen plicht te noopen, als by voorbeeld Exod. XX. 12. en elders meer. De reisgenooten van Jonas nu warén met hem in gevaar van fchipbreuk te lyden; zy hadden by gevolg het verlies van hun leeyen te duchten. Dus waren zy dan wel deegelyk in nood. (b) Zy zagen dit duidelyk, want daar ftaat: men meende dat het fchip zou in (lukken breeken. De grootte van het onweeder, en de ysfelykheid van den ftorm, gaven het hun genoeg te kennen. Ziet daar Broeders! ziet daar het eerfte, dat onderleid word in iemand, die het Gebed tot zyn toevlucht neemen zal. Niemand zal hulp by eenen anderen zoeken, of het gefchied, om dat hy zeeker goed beoogt te verkrygen of te behouden; of ook, om dat hy zeeker onheil tracht voor te komen of 'er van verlost te worden. • Hy heeft 'er bygevolg een leevendig hezej van. Hy verbeeld zig ernltig dat hy gevaar loopt. Hy fielt zig voor, dat hem dat goed, het geen hy wenscht te behouden of te verkrygen, van zeer veel nut is. En naar maate dat hy dit leevendiger ziet* naar maate word hy meerder tot het Gebed genoopt. Wil iemand dcrhalven zig tot het Gebed wel voorbereiden ; hy ftelle zig voor, wat het goed zy, en van hoe veel belang het zy, het welk hy tragt deelA 5 ach-  ïo I. BEDESTONDE achtig te worden, of het geen hy niet gaarne wilde verliezen. Hy overweege de klem en het gewicht der reedenen, die het hem waarfchynelyk kunnen ïuaaken, of hem vergewisfen dat hy gevaar loopt van het niet te verkrygen, of (wanneer hy het bezit) van het te verliezen, zo God hem niet helpt, Zomwylen hebben wy daartoe niet veel overlegs jioodig. De zaak fpreekt dikwerf aanfionds duideïyk. IViaar ik fpreek hier thans van eene zoodanige gelcegenheid, waarin het nodig is, dat men zig voorbereide tot het Gebed: en daar in, moet men dan eene zo naauvvkeurige overweeging van onzen nood, en van de reedenen zyner waarfchynelykheid en grootte gebruiken, en dan zal het ons tot het Gebed dringen. Laat ons verder gaan J Zoo ras de geenen, die met Jonas in het fchip waren , zoo leevendig hunnen nood, of het gevaar dat zy liepen, zagen: vreesden zy zeer; zy fiel¬ den alle krachten te werk, zy gebruikten alle middelen, die hun bekend waren, of hun invielen, om hunnen ondergang voor te komen; zy wierpen het gereedfchap, dat 'er in 7 fchip was, dat is, de vragtgoederen in Zee, op dat het ligt er wierd. — Maar, zien zy, dat alles niet helpen wil of kan, zy neemen hunne toevlucht tot den geenen, dien zy voor den waaren God hielden, zy erkenden deszeifs tegenwoordigheid, macht en goedertierenheid, want zy riepen een iegelyk tot zynen God vs. 5. (het geen zy niet gedaan zouden hebben, hadden zy dit alles, het geen ik zo eeven zeide, zig niet voorgefteld) ja zelfs, ligt Jonas te flaapen; zy kunnen het niet dulden. De opper/chipper trad tot hem en /prak tot hem; wat (Jaapt gy ?■ Sta op ! roep uwen God aan ! of misfehie-n God aan ons gedenken wilde, dat wy tiet verderven mochten. Ziet,  Gèhouden den 17 May 1747. 11 Ziet, Broeders! ziet in deezen fpiegel, hoe het toegaa wanneer iemand tot God zyne toevluchnn den gebede oprechtlyk neemt. S Heeft hy een leevendig bezef van den nood, waai in hy Sekt, hy kan zyn, eigene natuur met verzaaken.y God heeft maller menfchen herten eene zucht eene liefde voor hunne eigene beho«d«u^aMepJ^ Deeze liefde keurt God zelf zoo billyk, dat Hy alleen zig, alshet opperftegoed,bovenonsbcmmdwilhebbeï; maar voor de rest eischt Hy alleen, dat wy onzen naasten ah ons zelfs beminnen zullen Komt het den mensch (zeg ik) dan zeer waarfchynelyk voor, dat hy cenig gewichtig goed zal moeten misfen of dat hem eenig noodig en nuttig voordeel me. zal ten deel worden: de liefde, die hy zig zeiven toedraagt, doet hem dat ongeluk met droefheid vooruit zien. Hy begint te vreezen. De vrees, (is de mensch anders eedelaartig, word hv 'er niet te eenemaal door over hoop geworpen,) de vrees toont zig in hem werkdaadig. Hy ziet om „a, hy bedient zi| zoo veel mogelyk van, de middelen, die God hem heeft gegeeven. Hy weet, dat God hem tot een leen-heer gezet heeft over veele der reden-en leeven-looze dingen deezer aarde. Hy weet, dat dezelven elk hunne byzondere krachten bezitten, en elk hunne byzondere einden hebben, waarde Zy dienen. Hij weet, datderzelver fanienvoedng of afzondering van eikanderen hem dikwerf leer kan ten nutte zyn. Dus dan legt hy, het geen hv vind, zoo veel doenelyk, aaïi, om zich uit zynen nood te redden, of zich het gewenschte goed te doen verkrygen. Maar, ziet hy, dat alzyn doen en pogen te vergeefs is, ziet hy, dat het hem zyn voorgeftelde doel & A 4 niet  1Z I. BEDËSTONDE. niet helpt befchieten: het doet hem uitzien na aftderer menfchen hulp. Dit alles is niet ongeoorloofd: God wil zelf, dat wy in betamelyke maate zorgen en arbeiden, zelfs onder bedreiging, dat wy anderszints niet zullen eeten; en dus heeft Hy ons gebonden aan de middelen, zoo wel in hetrykder genaade, als in dat der natuure: en heeft alleen belast, dat wy dan de uitkomst aan Hein beveelen zouden. Edoch, nadien dit alles buiten Haat is om den mensch zyn oogmerk gewisfelyk te doen bereiken; nadien aan Gods zegen alles geleegen is; en nadien Hy, die alweetend, almachtig en algoedertieren is, de beflierderis van 'tganfche Al: zo neemt de mensch in nooden, in zyne vrees, by het gebruik van de middelen , die God hem heeft verleend (maar inzonderheid dan, wanneer hy duidelyk inziet, dat dezelven niet genoegzaam, niet volkomen in ftaat zyn om hem het gevaar ontwyffeibaar te doen ontworftelen) dan, zeg ik, neemt hy zyne toevlucht tot God, en hy verzoekt van Hem zijne Goddelyke hulp. Men gaa het bedaard naa, om 'er volkomen van overtuigd te zyn: en men zal bevinden, dat men in gééne geleegenheid zyne toevlucht tot eenen funderen neemt, nogte van hem hulp verzoekt, ten zy dan dat men (aQ leevendig zyn eigen gebrek, of zynen nood ziet; (b~) zyne eigene onmacht, om zig te helpen, gevoelt; (c) en zig van des anderen vermogen , kundigheid, en liefde, om ons te helpen verzeekerd houd. Niemand neemt ook zoo, oprechtelyk en van herte zyn toevlucht tot God in het Gebed, ten zy dan dat hy een levendig gevoel hebbe (a~) van zynen nood, (i>) van zyne onmacht, om daarin te on-  Gehouden, den 17 May 1747. ig voorzien, en (c) van Gods oneindig vermogen, wysheid, en goedertierenheid. Wil men zig dan tot het Gebed voorbereiden; men moet zig alle deeze dingen, zoo veel doenlyk, duidelyk en grondig trachten voor te Hellen; en dan, zal men niet alleen met den mond, maar ook met het hert, God aanroepen om zyne hulp. JV^fyne Beminden! deeze aanmerkingen moeten ons by zonder ter herte gaan! Ons Vaderland is zeer gelyk aan 't Schip van Jonas ten opzichte van de nooden en gevaaren, waar jn het gedompeld ligt. (a) Het Schip, waar op Jonas met zyne Scheeps- " genooten heen en weer geflingerd wierd, was in zeer grooten nood: wie kan zig de naarheid, wie de fchrikkelykheid verbeelden van het gevaar om fchipbreuk te lyden. 'tls duizend dooden fterven. Een koude gril gaat ons over 'tlyf, als men 'er van leest of als men 'er een ander van hoort verhaalen. 6God! wat moet het dan wel zyn, het zelf te ondervinden ! Maar Broeders! maar... ons Vaderland is in géénen beteren toeftand. De ftormen en onweeren van ramp en tegenfpoeden loeijen als van alle zyden op die Scheepje aan. De Vrecde, die wij zoo veele jaaren genoten hebben, fcheen ons tot onzen ondergang gegecven. 't Was daarin, dat 's lands inkomften wierden vermagerd; de Negotie tot kwijnen gebracht; de Fabrieken uitdroogende; en de handwerksman tot eenen armen man gemaakt, 'tWas daarin,dat de Godsdienst zoowel, als de burgerlyke wakkerheid en ny verheid, flaaperig wierd, en dus wy van God, en God van ons vervreemd, wierden. 'iWü  14 I. BEDESTONDE 'tWas daarin, dar de gantfche natuur fcheen té faamgezwooren te hebben ten onzen bederve. 't Was daarin, dat normen , dat uitmergelende winters, dat vernielende watervloeden, dat dykdoorfenaagende wormen, dat land-opeetende muizen, en voor 'tlaatst — en voor 't laatst - dat in onnoemelijken getale kermende, fteenende en dervende Runderen, ons in onze ingewanden hebben aangetast, ons te onder gebracht, en ons i'ieve Vaderland tot dus verre uitgemergeld. En Broeders! wat zyn deeze Bedeftonden, waar van wy thans, op last van 'slands hooge Overheid? de eerïte houden, wat zyn zy anders, dan akelige getuigen van de droevige doodftuipen, waarmeede ons waarde Vaderland nu ligt te worlïelen; en van het ysfelyk gevaar, 't geen onze Godsdienst en onze vryheid loopt. Wat is de onverwachte inval van eenen machtigen Monarch , óp het grondgebied van onzen Staat; wat is het moorden en plunderen der ingezeetenen van Staatsvlaanderen; wat bet inneemen onzer Sterkten , wat anders dan een fchnkkelyke onweersbui, die ons , even als het fchip van Jonas, op 't onverzienst beloopt? Wat anders dan voorverkondigingen der rampzalige gevolgen, die Zeeland niet alleen maar ook de overige -Provinciën (zo God het niet verhoede) te duchten hebben. Waar zal het met ons heen, geliefden? DeVyand is machtig, gewoonte overwinnen, en ondraagelyk heerschzugtig. Brengt hy ons te onder; myn God ! wy zyn verloren! 'tls gedaan met onze lieve vryheid, die onzen Vaderen zoo veel bloeds entraanen kostte; wy zyn flaaven van eenen trotfen Vorst, in wiens gantfche land de vryheid Van het volk niet, dan alieen hy den naam, bekend is; en van eene heerfch- zuch-  Gehouden den 17 May 17^7- *S zuchtige Geestelykheid, alleen gewoon om haaré luijebuiken met goed, en bloed, en trannen van den onnozelen onderdaan, en inzonderheid van de beïyderen der zuivere waarheid, te vullen, ja te mesten. Met één woord, gaat het zoo voort, gclyk het begonnen is, 'tis met onze goederen, met onze eer, met onze vrouwen, met onze kinderen,mee onze vryheid, met ons leeven, en met onzen Godsdienst alles uit; het is gedaan! (h) Dit alles zien wy duidelyk, of ten minltea wy kunnen 'c zien. Het grootlte aantal onzer ftadgenooten en meedevaderianderen is 'er gevoelig over geraakt. Dit tuigde kortelings hunne algemeene, onuitdrukkelyke, blydfchap over de verheffing van den Doorluchtigen Prince van Oranje tot onzen Stadhouder, en Opperbevelhebber van 'slands Krygsmachc zoo te water als te lande. Dit getuigt de algemeene drift om in deeze Bedeftonden tegenwoordig te zyn. Dit getuigt de aandacht, de aandoenelykheid, m neerflagtigbeid, die op uwe aangezichten en in uwe oogen te leezetl is. (c) De liefde voor onze behoudenis heeft ons dan ook vrees voor onzen ondergang, en voor alie de onheilen, die ons dreigen, in het hart gejaagd; en zelfs doen duchten , dat wy de rampen, die wy voor st tegenwoordige reeds ge voelen, niet ontkoomen, niet ontworftelen zullen. (i) Veelen van ons hebben reedslangentyd,toen wy de bui naderen nader zagen koomen, tot God geroepen, gebeden, gefmeekt, dat Hij toch wilde genadig zyn; dat Hy toch het geduchte onheil over ons niet wilde laaten koomen; en ons uit deelen* den, waar in wy waren, wilde redden; dat hy zig over ons, onze kinderen , en over ons ganfche Vaderland weederom ontfermen wilde, (e) 's Lands  16 I. BEDESTONDE Ce) 'sLands hooge Overheid heeft reeds verfcheïde middelen in 't werk gefield, om, ware her mogelyk, de tegenwoordige landplagen af te wenden y en de te duchtene vóór te komen: maar 't is alles <ï>t dus verre vruchteloos geweest» Wat zyn wy gevorderd? —Dit, Broeders! Dit! maakt,dat wynu veei duidelyker dan te voren, ja dat wy handtastelyk kunnen zien, dat wy Gods hulp voJftrekt behoeven,, want dat al ons pogen , al ons zwoegen, al ons zweeten, al ons geld en bloed verkwisten, verloren arbeid is, zo God niet met ons zy; zo God niet befluiten wil ons te helpen. (ƒ) Dit noopt ons daarom nu, alle onze hulp van God, en wel van God alleen, te verwachten; alle. ©nzeHoopop Hem te zetten,en Hem ophetdemoedigfte,op het vuurigfte en eendrachtigfle daarom aan te fpreeken. Want, Myne Geliefden!) al zyn wy zeer verre in elenden weg gezonken , Jezus belofte (ik hen hy u alle de dagen tot aan der weereld einde ) Jezus belofte zal niet wankelen. Hy is en blyft onze getrouwe Hogepriester en broederlyke Voorfpraak hy God, den Vader. Verlaat en wy ons ep dm Heere, wy zullen gewaar worden dat 'er op Hem, zoo zeeker als op eenen rotsfleen, is te bouwen* (g~) Maar broeders! wy hebben ook Jonasfcn aan boord. Menfchen die ongehoorzaam aan Gods roepende ftemmc, zyn alomtegenwoordig, zyn alziend oog dwaafelyk trachten te ontvluchten ; die daar door allermeest dit droevig onweer van Gods gramfchap tegen ons ontftaken, maar die ook teevens, zelfs in het nypen van 't gevaar, met Jonas zorgeloos te flaapen, ja te ronken, liggen. (/?) Dit zien de Opperfluurlieden van ons Schip van Staat, 'tgeen wel ysfelyk door ftaats-orkaanen beloopen, door de woedende golven van ramp op ramp  Gehouden den 17 l7iT- *7 ramp gebeukt word, en gints en weer geflingerjL Z SSeKS^Siy , dat Gyhet doen ' kunf zo Gy wilt; en hebt Gy ons endelyk door 'drgelukkige verandering der Staats - regeering ' hoof gegeeven, dat Gy U over ons, over onze - 9, GiTzaa dgs, ov ronze lieve Moeders en over onze  4$ 11 BEDESTONDE , dierbaare Kinderen zult ontfermen: wy koomen , tot U, Heere! niet koel, maar yverig; niet , flaauw, maar brandende van begeerte. Wy fmee, ken U! help, ach help ons lieve Vaderland uit , dit gevaar, waarin het thans gewikkeld is! o God, , Gy hebt U altoos yverig getoond in de behou9 denisfe van dit Neederland: Behoed ons, behoed , ons ook nu voor Slaverny en voorgeweetensdwang, , de naarfle rampfpoeden van dit leeven! Befchcrm , de Vryheid en den Godsdienst, de Juweelen van , ons Gemeenebest! , Laat dien Vorst, die deeze Schatten ons op , de heiligfchendenne wyze tracht te ontweldigen, , ondervinden , dat gy voor ons zyt, en dat hy der, halven onmachtig is om iets tegens ons uit te voe3 ren. , Laaten de maatreegelen, door de Hooge Re3 geering van ons Land genomen, of te neemen, s door U gezegend zyn. , Bewaar bevestig en verheerlyk de eendracht, 3 het leeven, de bekwaamheeden, de Echtgenoo, ten, de Kinderen en de Huisgezinnen der Vade, ren des Vaderlands, en van deeze Stad. , Behoed inzonderheid het leeven van het dier9 baar opperhoofd van onze Republycq, den Prince , van Oranje! Met fchrik en trilling denken wy aan de , verwarring, die de dood van dien Doorluchten , Vorst in ons Gemeenebest te weeg zou kunnen , brengen. Stad tegen Stad; Burger tegen Burger; , Broeder tegen Broeder; Zoon tegen Vader, zag men , veelligt in verdeeldheid, als dat gebeurde. Bewaar, j o God! bewaar dan dit overdierbaar leeven, tot , redding van ons Vaderland, tot beveiliging van onzen Staat, tot fteun van onze Vryheid, en tot vreug-  Gehouden den 31 May 1747. 4? , vreugde van alle 'sLands onderzaaten. Geef den , Prins wysheid, dapperheid, en geluk in zyne 011, derneemingen, ten beste van het algemeene Land. , Laat uwe genade nooit wyken van Haare Ko, ninglyke Hoogheid de Doorluchtige Geraaalinne , van den Prins, van de Princesfe Moeder, nogte , van de jonge Princes. Gun haare Doorluchtighe, den Grysheid van dagen, en verzadig haar met de 5 doorflaandfte blyken van uwe Vaderlyke liefde. , Met yver Bidden wy Uook, om Uwen Zegen , over de rechtvaardige Wapenen van onzen Staat 3 en van onze bondgenooten: over de legerhoofden , die onze krygsmacht zoo te water als te Land ge3 bieden! over alle 's Lands ingezeetenen en over ons. , Ontfteek en onderhoud in allen eenen regtgeaar, den yver voor onze Vryheid en uwen Dienst, op, dat wy toonen, dat wy rechte Nederlanders zyn. , Heere! wy geeven alles eerbiedig en bereidwil, lig in uwe handen over, wy vertrouwen op uwe , hulp, en wy fmeeken 'er U ernftig, oprecht, en , yverig,om; laat ons Gebed niet geheel befchaamd , worden, Vader! verhoor ons, om Jezus wil, in s wiens naam wy U noemen Onzen Vader enz.  m  111 BEDESTONDE gehouden dm 14 jfuny 1747* VOOR-AFSPRAAK. over het NEDERIG BIDDEN. 9 J Jcere, Gy Hooge erï Verheevehe! Gy hebt . een welbehagen aan den nederigeri van geest!Leef , ons bedenken, hoe geringe Schepzelen wy zyn, , en hoe min wy vcrmoogcn: opdat wy, in een lee, vendig gevoel van onze eigene kleenheid en on, macht, onze Gebeden voor het welzyn Van ons . Vaderland tot U uidtorten, Amen! J^Sjaa dat ik u lieden voormaals in de Bedefronder* vertoond heb, wat de geboorte en de eigenaartige natuur van 'tBidden tot God was, heb ik, gelyk gy weet, eert aanvang gemaakt, om met u lieden naa* der de eigenfehappen en vereifchten vah Gode behaagelyk Bidden te ontvouwen. En overmits het Bidden altoos een zeker .goed, 'ï geen wy begeef en D OH* i  50 III. BEDESTONDE onderftelt; heb ik ulieden aangetoond, dat men, als de eerfte eigenfchap van Gode welgevallig Bidden, reekenen moest, dat men yverig Bad; ik wil zeggen, dat men zeer veel belangs in de zaak, die men Gode aflmeekte, moest Hellen en dat men derhalven het by uitftek fterk moest begeeren; want dat het anders met God zou de fpot gedreeven zyn, - zo men Hem, den Allerhoogften, kwanswys wilde Bidden om een zaak, maar die zoodanig was, dat wy 'er zeer weinig belang in ftelden; of wy ze al, dan of wy ze niet ontvingen. Nademaal nu het Bidden ten tweede onderftelt, dat men gebrek heeft aan dat goed, 't geen wy begeeren; en dat wy ons voor onmachtig houden, om het ons zeifs te bezorgen, (gelyk ieder weet, dat men anders niet eenen anderen zal om hulp aanfpreeken) derhalven volgt nu van zeiven de overweeging van nederigheid of klemgevoeligheid van zig zeiven, als een vereischte eigenfchap van 't Bidden, wanneer het des Heeren zegen zal verwerven. De in de weereld, en inzonderheid, de in de kerk beroemde Vader der geloovigen, de voorbeeldige Abraham , geeft ons daar toe zeer bekwaame geleegenheid, Gen. XVIIIj 27. Abraham antwoordde, en zeide: ach ziet, ik fiebbe my onderwonden te fpreeken met den Heere, hoewel ik aarde en asfche ben: 'j^L brahambegreep nu, dat de geene, met wie» Sjr thans 't geluk had van te fpreeken, niet was een bloot  . Gehouden den 14 1747* SI bloot mensch, niet een gemeen vreemdeling, gelyk hy zich in den beginne, edoch ten onrechte, had verbeeld. De bovenmenfehlyke belofte; de belofte,'die alleen door God, met zoo veel gezag en weetenfehap te gelyk, gedaan kon worden, de belofte van dat de afgeleefde Sarah, nogtans omtrent een jaar naa deezen tyd, dat Hy met Abraham fprak, eenen Zoon zou hebben (vs. 10) De openbaaring van het voor 's menfchen oog verborgene, naamlyk', wat Sarah by zich zelve had gedacht, en 't geen zy agter zynen rug had uitgevoerd (vs. 13, 14O en eindelyk de bekendmaa¬ king, dat Hy beflotcn had, om 't vuige Sodom en Gomorrhe, wegens hunne Hemelfchrijende boosheid, loon naar werk te geeven (vs. 20, 21.) Alle deeze zaaken, by elkanderen genomen, gaven hem genoeg te kennen , dat het de Heere, de Hertekenner, de Richter van-de ganfche weereld was, met wien hy thans verwaardigd wierd om te fpreeken- Edoch, fchoon dit onze Vader in 't Geloof genoeg befpeurde, gelyk uit zyne aanfpraak (Heere gy die aller weereld richter zyt, vs. 25.) duidelyk te begrypen is; liet hy echter niet naa, zooveel doenelyk, voor die van Sodom met eene Godvreezende vrymoedigheid, tot een voorfpraak te verftrekken. Hy was van meening, dat 'er nog wel vyftig Rechtvaardigen in een zoo volkryke ftad, als Sodom was, al was zy doorgaans zondig, dat 'er nog wel vyftig Rechtvaardigen (zeg ik) in gevonden zouden worden. Hy fmeckt daarom , dat God om dier vyf-i tig Vroomenwille, de ftad toch wil genaadig zyn. Maar, naadien deeze vroome man uit des Heeren antwoord merkte, dat 'er géén vyftig Vroomen in D 2 die  5a III. BEDESTONDE die ftad te vinden waren, daalt hy laager af, en wil den Heere fmeeken om de ftad, is 't mogelyk, te fpaaren, al waren 'er Hechts pj/ enveertig, 30,20, jaa, al waren 'er zelfs maar 10 Rechtvaardigen daar binnen. Maar dit begint hy met de diepfte ootmoedigheid, fmeekende om verfchooning, dat hy zig'veriloutte om zoo vrymoedig met God te fpreeken: daar Gody de Allerhoogfte, de Heer van Hemel en aarde, de onftoffelyke en onvergankelyke, en hy een nietig aardworm en vergankelyk Schepzcl was! Och ziet! (zegt hy) 'ik heb my onderwonden te fpreeken met den Heere, hoewel ik aarde en asfche ben. Myne Beminden! gelyk als Abraham nietig was, Zoo zyn 't ook wy. — Gelyk die vroome Aardsvader van kleingevoeligheid weegens zich zeiven als doortrokken was, toen hy voor God zyne gebeden bragt: zoo past het ook ons allen; wanneer wy voor des Heeren throon verfchynen zullen, om iets van Hem, der Weercld Opperkoning, te verzoeken. Zeeker Geliefden! alhoewel wy in gewisfe opzichten waarlyk groot, en verwonderenswaardige werk- ftukken van den Heere zyn ; alhoewel wy in zeeker opzicht zelfs Gods beeldtenis aan en in ons dragen, — in een ander opzicht, in betrekking van ons zeiven, als ons zeiven; in aanmerking van ons, op ons zeiven gelaaten, zyn wy waarlyk zeer geringe, zeer nietige fchepzelen. Let (Bid ik ,) om 'er volkomen van overtuigd te zyn, op het geen wy oordeelen zouden, dat ons zêer heerlyk maakte en dat wy (op ons zelfs) bezitten. Wel ingezien zal de geringheid daarvan bly&en. De Kennis, het Verstand (by voorbeeld) is  Gehouden den 14 Juny 1747. 53 is dikwerf eene zaak, daar men zig op verhovaardigt. Men ziet het ligtlyk aan, als zyn eigendom, het geen men aan zynen eigenen onvermoeyden vlyt alleen te danken hebbe. Maar men bedenke, wat wy zyn zouden , waren wy niet door onze ouders of meesters onderweezen en opgeleid. Het vermogen , om verftandig te kunnen worden, brengen wy, (dat is de waarheid) mee op de weereld. Daarin zyn wy onderfcheiden van de beesten. Maar de beoefening van dat vermogen; het daadelyk kennen van verfcheide waarheeden, hebben wy niet uit de natuur. De ondervinding heeft klaarblykelyk getoond, dat menfchen, in wilderaisfen met de beesten opgegroeid, naaderhand gevangen gekreegen, byna géén, en althans een zeer duister begrip, en dat wel van by uitftek weinige zaaken hadden. Zeeker, zo men eens moest weerom geeven, wat wy elk door onderwys, opvoeding, en ommegang met andere menfchen geleerd, en naaderhand daar mee gewoekerd hebben; zo elk eens zyn eigendom van kennis alleen mogt behouden, het geen hy zelf door de bekwaamheid, die hy ook alleen verkreegen had, had uitgevonden; de geleerdlte zelfvan deeze weereld zou zyne naaktheid in dit ftuk zeer ras merken. Maar Vrienden! befchouwt u zelfs in den ftaat, waar in gy zyt, tot volwasfene jaaren gevorderd, en tot het volle gebruik van uw verdand gekomen. Hoe ontelbaar ja onbefchryfelyk veele zaaken zyn'er, daar wy nietmetal van weeten: en, die wy al weeten , hoe weinig weeten wy 'er zelfs van ? Ons kennen is op zyn best maar ten deele, het is maar ftukswyze. Van het toekomende ' weeten wy byna niets Van het geen 'er veor of by onzen tyd gebeurd is, D 3 van  54 Hl. BEDESTONDE van het voorlecdene , weetcn wy het allerminfte. En het geen wy weeren, van het' geen 'er teegemvoordig voorvalt, is niet noemenswaardig. Gaat flechts met uwe gedachten naa, de uitgebreidheid van deeze Aarde, die wy bewoonen : wat is zy meerder, dan een flip, in opzicht van de onmeetbaare heemel-ruimte, die rondsom ons is? Wat is Europa in vergelyking van de geheele Aarde, daar America alleen byna zoo groot is, als de drie overige weereld-deelen famen? wat zyn onze Provinciën in vergelyking van Europa? wat de Stad, waarvan wy een klein vakje bewoonen, in vergelyking van de Provinciën? Wat ons huis in aanmerking van de gantfche Stad? En wat weeten wy toch van al het geen *er al in 'ons huis of in de Stad voorvalt*, of zig roert en beweegt? Voorzeeker, wy zyn binnen eenen Zeer kleenen ommetrek bepaald. Men heeft reden om met den Schryver van het boek der Wysheid te zeggen Sap. IX. 16. . Wy bcgrypen naamvclyks het geene, dat op Aarde is; en vindenzwaarlykdat ender handen is. Neemt zelfs de Gcleerdftcn op de weereld; mannen, door oordeelkunde boven anderen verre verheeven: hoe ■weinig zyn de zaaken , die zy volleedig kennen? Hoe dikmaals zien zy, dat, het geene zy zig voormaals verbeeldden zeer wel te weeten , op losfe fchroeven deune, ja, dat zy het te onrecht door opvoeding, of door vooroordeelen, of by gebrek van behoorelyk onderzoek, reeds lang voor waar gehouden hebben? Wat zyn 'er al zaaken, daar zy niets anders met zeekerheid van kunnen zeggen, dan 't is waarfchynelykï Hoe onnoemelyk is bet aantal der dingen, daar zy aan moeten twyffelen? En hoe oneindig de meenigte van zaaken, daar zy niets van weeten. De  Gehouden den 14 Juny 1747- 55 ■ De grootften van de weereld, de aanzienlykften der Aarde, zyn hier niet van uitgezonderd. Neen zeeker! Hoe zy meerder omflags, dan de gemeene man, hebben; hoe zy voor meerdere voorwerpen verplicht zyn zorg te draagen: hoe zy meerder geleegenheid hebben, om de zwakheid en bekrompenheid van 'tmenschlyk verltand te leeren kennen. Zy weeten niet ades, wat zy bezorgen moeten, tot in 't enkelvouwige, één voor één; zy kunnen niet alles, wat 'er voorvalt, weeten. Zy moeten echter de zaaken in orde houden. Zy zyn gedrongen om zig van andere hulp te bedienen. Zy moeten menfchen hebben, die hen onderrichten. Eene onderrichting waarlyk, die hun 's menfchen geringheid van kennisfe in 't aangezicht verwyt. Dwaas is het dan, dat menfchen zig veel op hun verftand vermeeten. Als wy voor Gods throon verfchynen, moeten wy bekennen, dat wy niet alleen Geest, maar ook aarde en asfche zyn, en dat onze Ziel door dit ftofelyke lighaam in een zeer naauwen kring van deeze weereld bepaald is. Gaan wy verder en zienwe op de macht, die wy menfchen hebben; zeeker, wy hebben reeden om kleingevoelig van ons zeiven te zyn. Al, wat een mensch, hy zy zoo groot hy wil, door lighaams-lterkte kan uitvoeren, is Hechts een geleend, een van de minde kleinigheeden afhankelyk vermogen. Wie kan zorg draagen, dat hem dezelve geen vliegje, geen graatje in de keel gefchoten, geen krankheid, of de dood, ontrukke, en hem geheel onmachtig raaake? En, al hebben menfchen nu al eenige kracht en fterkte, binnen hoe kleinen omtrek is die bepaald? Zy gaat niet verder; da n met hunne armen reiken kunnen. Zy vinden al huns gelyken, en zelfs die hen kunnen o p wee D 4  56 III. BEDESTONDE en wat is het in vergelyking van God? Immers minder, dan een zandkoorentje in vergelyking van de gantfche Aarde? Ziet, de Heidenen, (geheele volken), zyn geacht als een druppel, die in den emmer, en als een fcherfje dat in een waag blyft. Ziet, de eilanden zyn gelyk als een plofje. Alle Heidenen zyn met voor Hem, en als een nietig eniedel ding Voor Hem geacht. Zegtjcs. XL, 15. 17. Neemt de grootfte en aanzicnelykfte vorften der Aarde: waarom noemt menze; grootmagtigfte Keizer enz? Is al hun magt niet alleen daar in geiee- fen, dat anderen hun willen gehoorzaamen, en hen . unne macht leenen? Kunnen zy buiten dat wel iets meerder, dan een ander, doen? Kunnen zy wel één koornaartje, één ftofje maaken, daar het niet is? Kunnen zy zig zelfs, veel min hunne onderdaanen, wel befchutten, ik zal niet zeggen teegen Gods macht, fk zal niet eens zeggen, teegen de Engelen, waar van 'er één in éénen nagt 185 duizend Asfyriers neer ion vellen ; teegen een ftorm, teegen den donder, pf diergelyken? Neen! Maar nog verder, kan hy Zig of zyne onderzaaten zelfs wel befchutten teegen de Rypen, • of teegen de Muizen, of teegen de Vliegen, dat die zyne land-en boomvruchten niet bederven ; of teegen andere gemeene voor der weereldlingen oog ver agtelyke Schepzelen, welke hemplaagen? Immers neen, Toehoorders! 't Was hierom dat de Allerhoogfte, willende den trotfchen Pharao zyne Volflrekte onmacht, zyn geheel onvermogen toonen, denzelven niet met Donders en met Blikfemen zyn huis en hofhetonderfte boven rukte: maar dat Hy alleen Luizen, Kikvorfen, Sprinkhaanen en diergelyke dingen beezigde , om hem te doen gevoelen, wie de Heer was, daar hy trotfelyk na gevraagd hadde, wanneer hyzeide; Wie is de Heer% das  Gehouden den 14 l7^7- 57 dat ik zyne Stem hoor en zou; en wie hï was , die zig zoo veel op zyne maeht inbeeldde. Toehoorders! ziet en erkent dan, dat de menfchen , zelfs de grootften niets meerder dan ft of en Asfche zyn. Dit is, meen ik , uit onze aanmerkingen tot dus verre genoeg gebleeken. Is het nu, dat iemand zig deeze zyne geringheid fefl«»^ffvooroogenfteIt, is het, dat hy zig dezelve geduürig herinnert; is het, dat hy zig heeft aangewend om deezewyze van zig zei ven te oordcelen; is heteindelyk dat hy dezelve zig zoo voordek, dat hy zig daar naar fchikt in zyn doen en laaten: dan is hy neederig of (gelyk men anders zegt) klewgeyoehg yan zig zeiven! Want neederigheid is eene hebbelykheid, om leevendig te erkennen, dat men zoo gebrekkelyk is, als men is. (II) Deeze erkentenis, deeze klewgevoeligneid van ons zeiven, is ten uiterlte noodzaaklyk, wanneer wy Gode welbehaaglyk zullen Bidden. Want (A) het werkt in den mensch eene Godvruchtige tevreedenheid, wanneer hem, het geen hy bid, door God niet gegeeven word. Gy weet, Broeders, dat God zeer geneegen ïsvoor zyne Schepfelen (alle zyne werken heeft de Heere lief) en inzonderheid heeft by 't oog op 't juweel der zigtbaare fchcpfelen, den mensch. Edoch zyne oneindige weetenfchap ziet verder, dan der menfchen eng en klein - bepaald begrip. Het geen zy oordeelen, dat voor hen best zou zyn, ziet de Heere dikmaals, dat hen in 't einde ten bederve ftrek- ken zou Naar dat nu zyne oneindige Wysheid het best keurt, deelt zyne Liefde de gebedene gefchenken uit. ... Wanneer iemand dan wil morren over het met D 5 ml'  58 III. BEDESTONDE ontvangen van 't geen hy bid; dan toont hy Go is wysheid of Gods liefde te ontkennen, of ten min ie te vergeeten en vermeetelte bedillen. Zoodaanignuzyn veelal de menfchen, die hooggeyoehg van zich zei ven zyn. Zywaanen, dat het hun toekomt, hetgeen zy Gode verzoeken, en dat God hen onrecht doe met op hunne waarde als niet te letten; waarom vasten wy (zeggenze) en gy ziet het met aan? waarom doen wy ons lighaam wee, en gy wüt het met weetenï Jes. LVlü. 3. Eik nu ziet, dat dit is God verachtend en Gode onaangenaam Bidden. ö Maar in teegendeel, heeft iemand een leevendig begrip van zyne eigene geringheid, van zyne onkunde, en onvermogen; dan Bid hy met diepe onderwerping aan 's Heeren wil, gelyk zyn groote en voorbeeldige Meester deed. Vader, is V moge- lyk - met myn, maar uw, wil gefchiede! zyn de woorden, die men in zyne Gebeden hoort. Hy gedraagt zig gelyk David deed , wanneer hy voor Abjalom moest vluchten en de Arke des Verbond, na Jeruzalem te rug zond: Is V, dat ik genade vinden zal voor den Heere, (zeide hy) dan zal hy my weeder haaien, en zalzemy zien laaten en zyn huis; maar is het, dat, Hy alzoo zegt, ik heb géén lust tot u; ziet hier ben ik, Hy maake het met my zoo als het Hemwelbehaagt, 2 Sam. XV. 25, 26. Met één Woord, hy neemt genoegen in al het geene God ten zynen opzichte gejieft te befluiten, ofte hem te laten overkoomen. Jaa, het zy hem God zyne bede geeve of niet, hy aanbid des Heeren wegen; als wél verzeekerd, dat zyn Alwyze en Algoedcrticrene Vader niet, dan om gewichtige en heilzaam e reedenen, zynen kinderen iets zal ontzeggen. ö En  Gehouden den 14 Juny 1747. 59 En dus is hy, die nederig bid, altoos met God tc wede . Zoodrtanig bidden, Toch:! ziet gy , dat den Hoere moet welgevallen, want den ootmoedigen (dat is den geenen, die Gods oneindige volkomenheid boven de zyne met blydfchap erkent) den zulken (zeg ik) geeft Hy genade, 1 Pet. V. 5. (B) Ten tweede, wat is Bidden anders, dan iets van God verzoeken: en hoe kan dit ernfiig, hoe kan dit met oprechtheid, gefchieden: zo men trots en vermeetel is op eigene krachten; Dan (leunt men op eigen vermogen. Men fpreekt by zig zeiven: myne rechte hand zal my helpen. Hoe kan dan zulk eenen ernftig wenfehen, dat God hem helpe? het is veinzery! 't is huichelen. Maar iemand, die een klein gevoelen v:.n zig zeiven heeft, die, beneemt ernllig zyne toevlucht tot den Heere. Die zyn eigen gebrek ziet, zoekt yverig hulp by eenen anderen, die fpreekt yverig met den Tempeldichter, Ps. CXXI. x. Ik heffe tot de hergen op myn' oogen Van waar myn' hulp komt daalen neer. Want air myn hulp komt van den Heer, Die £ aard gemaakt heeft en des Heemehhogen Door zyn vermogen. En deeze oprechtigheid is dan den Heere aangenaam. Jjaat ons, Geliefden! Laat ons, daar wy voor ons Vaderland den Heere willen bidden , ons leevendig onze nietigheid vertoonen! Laaten wy ons herinneren , dat wy, nogte in verftand, nogte in macht of vermogen, reeden hebben om ons iets te vermeeren. Zyn  6o III. BEDESTONDE. Zyn wy bekaden over onze zonden, laat ons de needengheid naavolgen van den verflaagenen Tollenaar. Deeze ftond ootmoedig en bedeest van verre Deeze was niet trots op zyne ingebeelde deugd. Neen! hy floeg op zyn borst, en onder zuchten'en traanen was alles, wat hy zeggen kon: God wees My, my, armen zondaar, genaadig ! en ziet deeze werd van God verhoord, Deeze ging af, gerechtvaardigd in zyn huis voor geenen. Zyn wy in 't hert getroffen over het aantal en de macht der vyanden, die onzen Staat beloeren, en bedreigen, Laat ons de kleingevoeligheid van Jofaphat volgen! Deeze, wanneer de Ammonieten en Moabieten , en die van 't gebergte Sëir famen optrokken, om Israël te verdelgen, deeze fprak tot den Heere: Onze God, wilt gyze niet richten? want tn ons is gééne kracht, teegen deezen groot en hoop, die teegensons koomt, wy weeten niet, watwy doen zullen: maar onze oogen zien op u: 2 Chron. XX. 12. En, ziet! God verdelgde alle zyne en Israels vyanden onderling door hunne eigene zwaarden en bezorgde Israël zonder flag of floot de zeegepraal en eenen weergaaloozen buit. Knelt ons endelyk het ongeluk van onze Bondoenooten, en van veelen onzer meedeburgeren, die in het grootffe gevaar ftaan van hunnen geheelen ondergang: Laat ons doen, als Abraham in onzen Text, en zeggen; ach ziet, ik heb my onderwonden te fpreeken met den Heere; hoewel ik aarde en asfche ben. En wien onder ons, Myne Geliefden? Wien moeten zyne, wien moeten V Lands groote zonden niet ter herte gaan? Wie ziet niet, dat dezelven regtf reeks teegens de volkomene deugden; die in God haaren zeetel hebben, zyn gekant? Wie merkt niet.  Gehouden den 14 Juny 1747. , 6*i niet, dat zy ons, niet alleen van God vervreemden, maar zelfs teegens Godftrydigmaaken? En ons Gods rechtvaardig ongenoegen op den hals fchénnen? Zyn de rampen en elanden, die ons geliefde Vaderland van alle zyden drukken en dreigen, niet als zwaar en zeer fmertelyk by elk te voelen en te tasten? Is aan de neederlaag en ondergang van onze Bondgenooten de ruïne van ons waarde Vaderland niet onaffcheidelyk verbonden? Wie nu kan, wie zal ons helpen? Waar meede zullen wy onzen beleedigden God verzoenen? Waar is een wysheid of macht, bekwaam om onzen Staat of zyne Bondgenooten, om ons of onze Meede vaderlanders uit hunnen ramplïaat en gevaaren te verlosfen? t Tot God! Tot God! myrie Geliefden! Laat ons onze geringheid bekennen , en den Heere te hulp roepen. Jaa, laat ons aanbidden, laat ons knielen, laat ons medervallen voor den Heere, die ons gemaakt heeft, en aldus bidden. GEBED. eilige, Almachtige, en Barmhertige God, , Gy, die door deeze en alle uwe overige deugden „ wel in de hoogte en in het heiligdom woont, Gy , ziet nogtans met een oog van genade op die van een , gebrokenen en verflagenen geest zyn! Gy, Heere, , verftrooit, die hovaardig zyn in hunnes herten zin; , maar den ootmoedigen heft Gy op uit het flyk i , Daarom koomen wy met de diepfte ootmoedigheid , voor  6a III. BEDESTONDE , voor U met ons Gebed. Wy erkennen en wy be, kennen, dat wy dof en asfche zyn. Ach! Lieve , Vader, bewaar ons by die kleingevoeligheid van ons , zeiven, van onze ziels en lighaams krachten; op , dat wy leevendig begrypende, dat wy niets zyn in , uwe oogen, ook niets moogen blyven in onze oo, gen. Doe ons geduurig in het oog houden, dat , ons weeten zeer bekrompen, en onze macht zeer , bepaald is: opdat wy met ernst onze oogen op U , mogen richten, en onze hulp van U verwach, ten. , De eer van de weereld is gansch iedel. Meer , geacht te willen worden, dan wy in der daad waar, dig zyn, is dwaas. Op eigene krachten van , verftand, van lighaam, of gezag te fteunen is , godloos. , Al zoo min als de Rivieren teegen de hooge en , fteile rotfen oploopen, maar, gelyk zy van de , bergen in de laagten en in de valyen afvlieten: al , zoo min loopt de droom van uwe genade op, tee, gen fteile, teegen heemel - hooge, teegen trotfe , hanen; maar hy vloeit in de laagte, om de neede* , rige zielen met Uwe goedertierenheid als te be, vochtigen en in goede werken vruchtbaar te maas ken; want Gy handelt met den mensch naar de , volkomenfte liefde, en zoekt hen tot de kennis van , U en van zigzelven te brengen, op dat zy U , weederom van hunne zyde zoeken en vinden , moogen. , Alles, Grootmachtige! alles, wat Gy aan ons , gedaan hebt, herinnert ons onze nietigheid. Gy , hebt ons geformeerd en in 's moeders lighaam uit, gerold. Wy zyn niet meer, dan een hoopje aarde , met wat flyra gemengd. Een ongelukkige val, een  Gehouden den 14 Juny 1747 &5 een fchrik van onze moeder, had haar lighaam , teevens ons ten grave kunnen maaken. Maar, Gy , hebt ons in onze kindsheid mecnigmaal behoed. , Gy hebt , ons van onze jeugd af geleid. Hec •■ groötite getal van ons allen is tot volwasfene jaa, ren opgeklommen, en het is alleen door U, dat , wy zyn, 't geen wy zyn, 'T is uwe lugt, die , wy ingeademd hebben; 't zyn uwe gaaven, waar, meede wy gefpeisd en gedrenkt zyn; 't is uwe , Aarde, die ons gedraagen heeft. En wie kan u, we wonderen allen vertellen, die Gy aan ons ge, daan hebt? Géén menfchen of Engelen tong , kanze naar waarde uitfpreeken, of verkondigen! , Eeuwigen dank zyn wy U dan fchuldig! Niet , ons! Niet ons! maar uwen naam zy de eere! , Maar, hoe wy meerder erkennen, hoezeer wy , aan U verplicht zyn: hoe meer wy onze overtree, dingen van uwen heiligen wil en wet betreuren: , hoe meerder het ons in 't hert flaa, dat wy van U , zyn afgeweeken. , Dikwerf, o Allerheiligde! Dikwerf hebben wy , gedaan, 't geen wy naagelaaten; en naagelaaten, , 't géén wy gedaan moesten hebben. , Dikwyls hebben wy iedele gedachten in ons , hert gekoesterd; meenigmaal zyn 'er onbetaame, lyke woorden van onze lippen afgevloeid. En he, laas! al te veele reizen zyn wy met 'er daad tee, gens U gekant geweest. , O God! wy hebben ondankbaar teegen U ge, handeld; wy hebben ons, zoo veele reizen als , wy teegens U gezondigd hebben, reedenloozerdan , de dieren gedraagen. Want de weldaaden, die , Gy ons gefchonken hebt, zyn als zoo veele lief, dekoorden,.waarmeede Gy ons aan U zocht te ? ver*»  €4 III. BEDESTONDE , verbinden; 't waren zagte zeden , waar meede , Gy ons trachtte tot U te trekken. Wy hebben , dan de teederite banden, wy hebben de banden , van reedelykheid ren eenenmaale verfcheurd, door , het misbruik van uwe genaadegaaven. Gy hebt , ons de Zon gegeeven, om als voor haar oog ons , licht van deugd te laaten lichten voor de lieden; , en, lieve Vader! (wy moeten, wy willen 't ook , wel met fchaamte voor U bekennen) wy pleegden , in 't aanzien der Zonne werken der duisternisfe, , Gy hebt ons den nacht gegeeven om te rusten, en , ach! veelen van ons wierden in den nacht werk, zaam bevonden, maar, in werken der ongerechtighcid. , Veeltyds hebt Gy ons te rug geroepen van 't , dwaalfpoor, dat ten bederve leid! Gy liet ons niet , zonder allen toom en teugel in onzen ondergang , loopen! Gy riept ons te rug. Gy vermaande ons ., ter bekeeringe. Jaa, Gy maakte ons wakker , door verfcheidene werkingen van Uwen Heiligen , Geest. Nu zogt gy ons door langduurige kalmte, , door voorfpoed en vreede; dan eens, door kas, teidingen, door kruis en teegenfpoeden; danwee, der, door andere genademiddelen tot berouw en , tot beeterfchap te brengen. Maar, lieve Vader! , wy hebben ten meesten deele des afwykens niet ,. minder gemaakt; wy luisterden naar uwe ftem, me niet: daarom fchynt Gy ook nu willens ons te dooden. , Genade! o God, Genade! treé niet met ons , in 't gericht, dagvaart ons niet tot reekenfchap , behandeld ons niet naar onze misdaaden: want , voor U zyn wy gants onrechtvaardig; jaa, wy zyn , geheel en al onbekwaam om ons by U te verant- , woor-  Gehouden den 14 Jwy '^747- 6~ , woorden. Hec fmert, het rouwt ons, 0 Bemin, nenswaardige Vader! dat wy U zoo bedroefd heb- ben met onze zonden: Wy willen, wy zullendoor , den byftand van Uwe genade (want Gy wilt ons , immers daarin wel helpen,) Wy willen wy zullen , van leevenswyze veranderen. Vergeef ons toch , alle onze misdaaden; waardoor wy teegens U ge, zondigd hebben. , Gy zyt barmhertig. Gy zyt genadig. Gy zyt , langmoedig. Gy zyt van oneindige goedertieren, heid. Den ootmoedigen bewyst Gy genade. Laat , ons toch voor Uwe oogen genade vinden. Delg , ons niet uit, 0 Barmherüge Vader! maar zie aan. , het volmaakte Zoenoffer van Uwen gezeegenden , en alzeegenenden Zoone! Laat zyn bloéd voor , ons ter betaalinge, zyn lydenons ter verheerlykin, ge, zyn dood ons ter leevEndigmaakinge verftrek, ken! Vergeef, vergeef ons uit genade alle onze 5 ongerechtigheeden. Wy üyn 'er waarlyk droe, vig over, Heere! wy belooven U waarlyk bee, terfchap.. Wy betuigen U, wy zouden gaarne al, les doen om ons voorig wangedrag, was het möo, gelyk, te herroepen; om aan uwe gerechtigheid te , voldoen; om het naadeel', dat Wy door onze boos, heid veroorzaakt hebben, te vergoeden.. , Vergeef , het ons toch, O God, vergeef het ons toch! Wy b kunnen ü niet betaalen: maar zie op onzen Mid, delaar; zie op Uwen Zoon, Jezus Chriilus, die , als-onze Hoogepriefter onze zaak by U heeft waar7 , genomen, en waarin Gy toonde, dat Gy genoe, gen naamt, toen Gy Hem opwekte uit den dood. , Laaten wy, om dien'Jezus wil, ten jongden dage. , niet de droevige voorwerpen zyn. van die ysfel.yke; E , taal*  €6 Ui. BEDESTONDE , taal, die de verdoemelingen uit den mond van Hem, , den Aards-rechter, zullen hooren Gaat weg van , my, gy Vervloekten, in het eeuwige Vuur, dat , bereid is den Duivel en zynen Emelen. Maar , laaten wy met onzen Ziele -Heiland°der eeuwige , heerlykheid meededeelachtig, ons in de eeuwig, heid geduurig in uw licht verheugen. Laat ons in , de kenmsfe van U, en het aanbiddeJyke Uwer we, gen, tot Uwer Schepfelen best, onze Gelukzalig, heid vinden. ° , God van de Koningen der aarde, van wien , alles in Heemel en op aarde zyne macht heeft: , wy fmeeken U om uwen Godlyken zeegen over , onze hooge en wettige Overheeden. Zeegen hun , Ed: Grootmogenden, de Heeren Staaten van Hol, land en Westvriesland, de Wettige Souvereinen , van denzelven lande! Zeegen de Heeren Staaten , van de andere Provinciën, derzelver Vrienden, , buuren, en bondgenooten! Zeegen derzelver ge, zamelyke afgezondenen in de vergaderingen van , de Staaten Generaalen van den Raad van Staaten. , Zeegen zyne Doorluchtige Hoogheid den Prince , van Oranje en Nasfau, onzen getrouwen Stadhouder, Kapitein en Admiraal Generaal! Zeegen , de Edele Groot - Achtbaare Heeren Burgemeeste, ren en de verdere Vaderlyke Overheeden van dee, ze Stad. Voorzie-ze, Heere! met wysheid en , kloekmoedigheid, om bekwaame maatreègels te , neemen, en ze gelukkig uit te voeren. Leer hen , in alles, als Dienaars van U, den God des Vree, des, den Vreede; en als Stedehouders van U, , den Rechtvaardigen, de Gerechtigheid beoogeni , Laatze gezeegende werktuigen in Uwe hand zyn,  Gehouden den 14 Juny $47. o> om die twee groote oogmerken te bevorderen: op 9 dat hunne naamen by 's lands vyanden gevreesd ' gemaakt, en by eiken hunner bondgenooten, Vrien, den, en onderzaaten in zeegeninge .zyn! Laat , hun leeven met hun ftoel der eere beltendig zyn. ; Uwe Genade wyke van hen en hunne huizen niet, , tot in eeuwigheid. , Zeegen ons gantfche Vaderland, en, zoo veel , doenelyk, ook elk inwoonder van dèeze ftad! Ach, , datdevervallèneKoopmanfchap, Fabrieken, Nee, ringen, en Handteeringen als uit haar zieltogen , opftonden enweederom adem fehepten! Ach, dat , de arbeidsman weederom zyn eigen ftuksken brood, , dat hy met zynerhanden werk gewonnen had, zon, der met de algemeene armen anderen ten last te , zyn, met blydichap mogt kunnen eeten! , Zyt toch, o God der Heirfchaaren, zyt toch , ook met het Leeger en de Leegerhoofden van ons en van onze Bondgenooten; beveilig 's lands , Vryheid en Godsdienst, panden voor onzer vader ren bloed zoo duur gekocht. , Geef den machtigen vyand onzer Bondgenooten, , die ook reeds op het grondgebied van onzen Staat \ verwoestingen heeft aangericht, gedachten tot eenen eerlyken vreede! maar kan het niet anders zyn, \ kan de hitte van zyne trotsheid en hebzucht niec a anders, dan door menfchenbloed, geblust wor, den ! ach God, trek Gy met ons leeger op ten , ftryde! verfchrik onze vyanden, dat zy voor hec zelve vlieden, of door het zwaard van onze krygsknechten geveld worden! Kan 't niet anders zyn, \ leer dan onzen Krygsoverften en Soldaaten hec , ftryden, leer hunnen vingeren het oorloogen! Dit E 2 w>£'  -SS III. BEDESTONDE , nogtans fmeeken wy alleen, niet uit bloed-of , wraakzucht, maar met den geest der liefde als , doortrokken, want onze herten wenfchen alleen , eenen eerlyken en beftendigen vreede ! Aan u laa, ten wy het ootmoedig over, wat middel uwe , aanbiddelyke Wysheid goedvinde daar toe te ge, bruiken. , EindeJyk, Heere! zyt toch met ons allen, al, toos, het zy in leeven het zy in fterven. Zyt de , fterk te der zwakken, de geneesmeester der kran, ken, de fteun der ouden, de man der weduwen, , de helper der weezen, de troost der bedroefden' , de Leidsman der reizenden, het licht der - dwaa, lenden, en het leeven der ftervenden. , Verhoor ons (o Algoedertierene God en Vader!) , uit genade, om, en ter liefde van uwen lieven 3 Zoon, Jezus Christus, die ons geleeraard heeft y aldus tot U te Bidden: Onze Vader enz.  IV. BEDESTONDE gehouden den a8 Juny 1747. . — VOOR-AFSRAAK over de EERBIEDIGHEID VOOR GOD by het GEBED. rj_eere der heerlykheid, Gy zyt oneindig in ,'volkomenheid boven al, wat leeft, verheeven. , Gy zyt waardig, om met het diepst ontzag aau, gefprooken te worden. Onderfteun dan uwen üie, naar, op dat zyne pogingen ten dien einde, ons , allen ten nutte zyn moogen, en op dat wy, met een innig gevoel van uwe grootheid als doortrok' ken, moogen leeren: dat wy, wat wy, en hoe wy , * tot U voor ons lieve Vaderland moeten Bidden. , Amen! VTelyk het leevendig bezef van onze geringheid ons best afrukt van het Wel vertrouwen op ons zeiven: zoo brengt ons het eerbiedig denkbeeld van E ^ God*  7o IV. BEDESTONDE. Gods oneindige verheeveaheid boven alles, wat buiten Hem is, in onze nooden tot bet Gebed, en zelfs tot de waare gemoedsgeffolte, waar meede wy tot God moeten fpreeken. Heb ik dan de laatde reize, Myne Geliefden! met u gefproken over de kleenheid van ons verftand en over de geringheid van ons vermogen; om u en my zeiven dus tot neederigheid hy onze Gebeden, voor *s lands vryheid en welvaart, te bevveegen: thans is het myn post, ulicden en myzelven op te wekken tot Eerbiedigheid voor God, wanneer wy behoorelyk tot Hem, onzen Heere, willen naderen. Het Bedden onderdek niet alleen, dat men een leevendig befef van Zynen nood hebbe; maar, dat men ook groote gedachten maake van Hem, tot wien wy ons om hulp vervoegen. Let derhalven met my op het geene de Koninglyke dichter zegt. Wy leezen aldus. Pf: XCVI. 4-9. Vs. 4. Be Heer is groot, en hoog te hoven,' Wonderbaar boven alle Goden. Vs. 5. Want alle Goden der volken zyn Afgoden; maar de Heer heeft den Hemel gemaakt. Vr. 6. Het (laat heerlyk en vercierd voor Hem; en 't gaat geweldiglyk en loffelyk toe in zyn Heiligdom. Vs. 7. Gy volken, brengt herwaarts den Hee~ re eere en macht.' Vs.  Gehouden den 28 Juny 1747. 71 fs. 8. Brengt herwaarts den Heere de eere zynen Naame, krengt gejehenken, en komt in zyne Voorhooven. i . Vs. 9. Aanbid den Heer in heilige cteradfe, Tjeeze woorden geeven ons geleegenheid om te Wvveegen onzen plicht van eerbiedig tot God te Bidden: want de Pfalmdichter fpreekt eerst, en dat met zeer veel kracht, van Gods grootheid, waardoor Hy uitblinkt boven alles, wat den naam van goden draagt (vs. 4, 5, .) en daarop vermaant hy tot eerbiedigheid, voor God, en in c byzonder ook tot eerbiedigheid voor Hem, den Allerhoogften, by onze gebeden, (vs. 7, 8, en het eerde gedeelte van vs. 9.) ri) De Grootheid van God word van den Dichter 00 duidelyk genoemd (vs. 4.) wanneer hy zegt de heere is groot en hoog telooven, wonderbaar bovenalle Goden: en (F) word dezelve door hem beweezen (vs. 5, 6.) alwaar hy zegt,. Want alle Goden der Volkeren zyn afgoden, maar de Heer heeft den Heemel gemaakt- {a) God, myne Geliefden! weet gy, dat oneindig is; niet in uitgebreidheid, maar in volkoomenheid. Hy is onlighaamlyk. Hy beftaat niet uit een meenigte van deelen, die, te famen gevoegd, zyn weezen uitmaaken. Hy is een Geest Joann: IV. 24. En derhalven kan Hem gééne fiofelyke grootheid toegefchreeven worden. Maar, eeven eens als men iemands verftand groot noemt, om dat men ziet, dat hyby uitftek veele zaaken weet E 4 ea  7* IV. BEDESTONDE en wel in den grond weet; of gelyk men iemands macht groot noemt, wanneer hy zeer veele zaaken kan uitvoeren : zoo zegt men ook van God, dat Hy Groot % Niet, als of Hy zoo wyd en zyd was uitgeftrekt dat men zyn einde, zoo min als het einde van de Zee. kon overzien, en als of zyne hoogte zig van de Aaarde tot verre boven de hoogde Sterren uitürekte; maar, om dat in de volkomenheid van zyn weezen onbefchryffelyk-veel te onderfcheiden is; om dat men géén volleedig, ik laat ftaan geëevenreedigd, begrip van het volkomene zyns weezens, en zyner eigenfchappen kan maaken; weshalven alles buiten Hem, het zy zoo aanzienelyk als het kan, in vergelykinge van Hem, klein te reekénen is. In dien zin zyn dan de woorden uk den aangehaalden Pfalm, (vs. 4.) de Heere is groot, op te vatten De verklaaring, die 'er by itaat, de Heere is hoog te hoven, wonderbaar boven alle Goden,, bewyst dit ook aanftonds handtastelyk. Dit zal nog nader blyken uit de bewyzen van Gods Grootheid, welken 'er hort daarop bykomen vs.5, 6. alle Goden der volken zyn afgoden (ofgelyk de kracht der Hebrecuwfche fpraak cigentlyk zegt) zy zyn mets; maar de Heere heeft den. Hemel gemaakt. Hef .(laat heerlyk en vercierd Voor hem , en t gaat geweldiglyk en hfelyk toe in' zyn Heiligdom; (of naar de grondtaal) Eer en Majefteit is voor zyn aangezicht. Sterkte en cieraad is w zyn heiligdom. (b) Het eerfle, dat de godvruchtige Opdeller yan dit Tempelgezang, ten bewyze van Gods grootheid bybrengt, is, dat Hy, de Heere, d^n Hemel  Gehouden den 28 jfuny 1747. 73 ■mei gemaakt heeft, daar dè Goden der Heidenen gééne, zelfs de minde, blyken van hun Godde]yk beftaan gegeeven. hebben. Gaat men naa, Toehoorders, wat hvt Scheppen yan den Heemel inftuite: gy zult in die Scheppinge de ontzaglykfte blyken van Gods onnaadenkelyke volkomenheid kunnen leezen. Immers ziet men de Sterren, die des Avonds aan dit uitfpanfel boven onze hoofden glinfteren: men denke ernftig over, wat men zie. Sommigen vertoonen een flaauw en bleeker licht, het geen genoegzaam toont, dat zy hun licht, zoo wel als wy op deezen Aardbol, aan de Zon te danken hebben. Andere Sterren ftaan te gloeijen en te tintelen, zoo dat tóen genoeg merken kan, dat zy, als Zonnen op zich zeiven, haar eigen licht hebben, en rondsom zig heenen fpreiden. Ik zal thans, niet fpreeken van de verbazende grootte der Ster-' ren, die met onze Aarde van de Zon haar licht ontleenen', die meest allen zeer veel grooter, dan onze Aardbol, zyn. Ik zal niet alles, wat hierby te zeggen was, van die tintelende Sterren, die aan den Heemel ftaan te gloeijen, ophaaleh. Ik moet u alleen zeggen, dat men ligtlyk merken kan, dat dit niet blootlyk gloeijende vonkjes moeten zyn; fchoon zy zig dus voor ons oog, weegens den voor menfchen onmeetelyken afftand, vertoonen. De beste werktuigen tot dus verre uitgevonden, om verre afgeleegene voorwerpen ons nader onder 'toog te brengen, vertoonen ons de Maan (by voorbeeld) de zoo genoemde Avondfter en andere van die foort, wel zeer veel grooter, dan wy dezelven mét het bloote oog befchouwen, maar zy zyn niet in E -5 ftaat  74 IV. BEDESTONDE flaat geweest, o*n ons iets het allerminfte meerder in die tintelende Sterren, fchoon zy zoo helder fchitteren, te doen onderfcheiden, of haar eenigzints grooter aan ons te vertoonen. Hoe onbefchryfelyk verre moeten zy dan van onze Aarde afzyn. Geeven zy des niet teegenttaande een zoo helder, en zoo fchitterend licht; hoe groot moet dan de meenigte van 't licht wel in haar zyn, en hoe verbaazend groot moesten zy zig vertoonen, wanneer wy digcer by haar waren. Ziet het ten voorbedde aan de Zon, die wy dagelyks het geluk hebben van te zien, en ftaat vei zet over haare kracht en over de blyken van haare grootte. Men voege hierby, dat het geia! der Sterren voor 's menfchen oog niet te tellen is; dat 'er, hoe men 'er langer en langer op ltaröoge, zig al' hooger en hooger meerder ontdekken; hoe in den eenigen Orion, die eene zeer kleine ruimte voor 't oog beflaat, over de vyf honderd Sterren; hoe in die lange en breede witte ftreep aan den Heemel, die men den melkweg noemt, zoo onnoemelyk veele Sterren door de Sterrekundjgen ontdekt zyn, dat men 'er géén begin nog einde van vinden kan om te tellen. Weshalven men ziet met hoe veel reeden de Heere tot Abraham zeideGen: XV. 5. Zie na den Heemel en tel de Sterren: kunt gy ze tellen ? Voegt men deeze waarheeden by elkander; denkt men op de onnoemelyke, jaa geheel oncelbaare veelheid der Sterren, die aan den Heemel preiken; en overdenkt men, dat zy allun zulk eene onuitdrukkelyke groote en verheid hebben, dat het onze denkbeelden verflind: o! hoe verbazend; o! hoe on-  Gehouden den 28 Juny 1747-' 75 onmeetbaar; o! wat afgrond der afgronden, en diepte der diepten moet de Oceaan des Heemels zyn, waaraan die Sterren door God haare plaats ger kreegen hebben; 0! wie moet niet duizelen, als hy dit naadenk t of het zig wil verbeelden. Gewisfelyk het bevestigt ten volle de waarheid van Gods zeggen, dat men den Heemel nimmer zal kunnen meeten. Gelyk Hy dit te kennen geeft Ter: XXXI. 37. daar Hy fpreekt, wanneer men den Heemel daar boven kan meeten, enz. dan wil ik ook het gantfche zaad Israels verwerpen, dat is, men zal nimmer den Heemel kunnen meeten. Het geen ook, de grootfte meesters in de kunst van den Heemelloop te befchouwen, eenpaarig voor ondoenelyk verklaard hebben. Wilde ik dit duk verder uitbreiden, ik had 'er, gelyk gy ziet, geleegenheid in overvloed toe. Maar alleen Bid ik u nog, dat gy overdenkt, hoe dieonnaadenkelyke, wyduitgeftrektheid, jaaonmeetbaare ruimte van dien Heemel, die ons omringt, niet leedig, maar vol is van Milioenen der Milioenen zaaken: want, al zoo min als wy iets voelen kunnen zonder dat het ons aanraake, al zoo min zou het licht van Zon, Maan en Sterren tot in ons oog kunnen bewoogen worden en ons aandoen, zo 'er tusfchen de Zon, Maan en Sterren, en tusfchen ons oog eene volftrekt leedige ruimte ware. Zegt de wyze Syrach, over het zien der Zonne alleen, als opgetogen, O.' wat moet dat een Groot Heer zyn, die haar gemaakt heeft. (Syr: XLIII. 5.) met hoe veel meerder aandoening moeten wy dan het oog flaan op die onmeetbaare ruimte,  76 IV. BEDESTONDE te, wier uitgeftrektheid voor ons onbepaalbaar en niet te verbeelden is, daar zy te gelyk .een zoo verbaazend aantal van aanzienelyke Sterren herbergt, en daar haare overige afgrond nog vol is met andere doffen. Wie moet niet met de Scrafynen zyn aangezicht voor God bedekken: en uitroepen^ de Heemelen vertellen (o God) uwe eere (Pf: XIX. i.) of met den Dichter in den te voren aangchaalden XCVI. Pfalm, de Heere is groot en hoog te hoven, wonderbaarboven alle Goden; want alle de Goden der volkeren zyn afgoden, zy zyn niets, maar de Heere heeft den Heemel gemaakt. (*) Het (*) Het moet u niet vreemd of ongevoegelyk voorkomen (waarde Leezer!) dat ik, hierin, eenigzints als natuarkundige uit de befchouwing der natuure gereedenkaaveld hebbe. Daar zyn twee Boeken, waarin God zig zeiven, zyn wëezen, wil, en verdere eigenfchappen heeft bekend gemarkt: het boeker Natuur en het boeker Schriftuur. Het past eenen Godgeleerden zoo min onkundig te zyn in het eene, dan in het andere. Zal hy de Heilige Schrift verklaaren; by kan zig mee zeer veel nut, zoo wel van het eene , als van het andere boek bedienen : om de waarheid , die 'er in de H. S. geleeraard ivord,ïn haare waarheid én gewisheid te doen zien; om de menfchen, die hy tracht te onderwyzen, optewekken, en leevendig tot eeneu verftandigen Godsdienst! te bevveegen. David, Job, Jefaias, Paulus, en andere Godsgezanten, hebben zig zoo gedragen. Ons, Leeraaren, past het hun voetfpoor, zoo veel in ons is., te volgen. • Hierom heb ik my nu en dan , zoo wel in deeze Voor-affpraak als in de volgenden, bediend van het boek der natuure , inzonderheid, en den allermeesten tyd, dan, wanneer Gods H. Geest zelf een bewys tot deeze of gecne waarheid uit Gods werken in de natuur ontleende. Want ik oordeel, dat, wanneer ik dit in eene zoodaanige geleegcnheid overjoeg,  Gehouden den 28 Juny 1747. 77 Het tweede bewys, dat'er in het eeven aangeroerde Zes en neegentigfte Terapeldicht, voor Gods ontfaghelyke grootheid, bygebracht word, is ontleend van het geen God doet in zyn Heiligdom (vs. 6.) dat is, in de ftrydende Kerk op Aarde, gelyk die woord dikmaals gebruikt word in de H. S. Ziet Pfalm LXVI1I. 35. 36- en Lxxvm- 68- 69* Befchouwt men met aandacht de diepte van der menfchen elende, waar in zy door de Zonde zyn gevallen, en overweegt men, wat God van tyd tot tyd gedaan heeft, om hen daar van te verlosfen: het geeft ons doorflaande blyken van Gods grootte en overtreffelykheid. Was de Wet van God de eenige richtfnoer van onze daaden, waar naar wy voorwerpen waren, of konden zyn, van Gods genade; behelsde de Zeedenwet, die God in aller menfchen herten heeft gefchreeven, en waartoe Hy hen door alle zyne werken alle ogenblikken opwekt, om 'er zig naar te richten; behelsde die Zeedenwet (zeg ik) de regelmaat van die middelen, welke eemg en alleen ons Gods goedertierenheid, machten wysheid, ten onzen beste konden doen genieten, en dus den mensch gelukzalig maaken; was men 'erop 't ftrengde toe verplicht, daar zy van onzen Schepper, van onzen Heer, floeg, dat ik dan (zeg ik) mynposr, als uitlegger der H. Schrift, niet voldoen zou. Of men moest ondentellen, dat men beetere bewysreedenen kon bybrengen, dan Gods H. Geest; en dat men derhalven debe^yzen, door deH. Scaryvers uit de natuur ontleend, wel kon naalaaten te wettigen: Het welk de ongerymdheid zelve zou zyn. Ik heb noodig geoordeeld , tot wegneeming van alle voor-oordeelen, dit in 't voorbygaaa te melden.  7S IV. BEDESTONDE Heer, kwam; daar zy Vaderlyk ons heil bedoelde; en daar ons tydelyk en eeuwig belang van haar te volbrengen afhing: en ging de menfch van deezen reegel af, zondigde hy, hy liep regflreeks in zyn bederf; en Helde zig ftraffchuldig voor God, zynen Heer. God, de waarheid zelve, kon niet naalaaten, hem de na'tuurlyke wangevolgen zyner afwykingen te laaten treffen, en door uiterlyke fchikkingen in den tyd en in de eeuwigheid, zyn ongenoegen teegens hem opentlyk te toonen. Wie zou gedagt hebben, dat 'er iets, wie zout gevveeten hebben wat 'er, kon gefchieden, om den mensch in Gods gunst te herdeden ; om den Zondaar, lynregt teegen God gekant, weeder mee God te vereenigen; om God, die nooit anders, dan overeendemmig met den aart der zaaken handelt, te beweegen, om zig over eenen zondaar, over eenen onheiligen, te ontfermen; ett den geenen, die eene hebbelykbeid van kwaad doen had gekreegen, weederom eene hebbelykheid van het goedé en de deugd te beminnen en te , volgen, voïftrekt ftrydig teegens zyne voorgaande begeerte, in te planten? Wie kon weeten, zeg ik, dat di» gefchieden kon, en wat 'er toe vereischt wierd? Wie kon weeten; of God, die alleen befluit om te doen, het geene in opzicht van het geheele al best is, zou goedvinden en befluiten daarin genoegen te neemen? Wie kon 'er een mensch of Engel toe vinden om het uit te voeren? Géén Schepzel, hoe groot of verheeven, was hier toe bekwaam! Gaf nu God, de hooge God, de opening van alle deeze verborgenheeden; openbaarde Hy ?ig als Drie-éénig; maakte Hy bekend, dat, gelyk zyn weezen één was, zoo dit weezen aan drie, den  Gehouden den a8 jfuny 1747. 7$ den Vader, den Zoon, en den H. Geest gemeen is; beloofde Hy, dat de Zoon op eene wonderdaadige wyze een nienfchlyk lighaam en ziel voor zich zou toebereiden; dat dezelve zig, in en door dat lighaam en die ziel, tot der menfchen heil werkdaadig zou betoonen; ftelde Hy plechtige offerhanden in, ten teeken zyner opperhéerfchappye over al'es, en den menfchen ter hreïnneriflg hunner zonden; zonderde Hy het naageflacht van Seth af, tot het geluk dat de groote Heilbezorger uit het zelve voort zou komen; liet Hy den Zondvloed ter uitroeijinge van alle de heil - verachters over het aardryk op eene verfchrikkelyke wyze koomen; fprak Hy telkens of onmiddelbaar uit den Heemel, of door den mond van Engelen, van Mozes, of van andere Propheeten; Hy toonde dus in alles zyne ontfaglyke vërheevenheid, boven al, wat weezen heeft ontfangen; dat alles van zyn wenk moest afvliegen; en dat het fchrikkelyk was in zyne hand te vallen. Zyne hand redde Mozes uit het water, en maakte de Koninglyke Princes van gantsch Ecrypten tóe de pleegmoeder van dat kind, dat gants Israël eens verlosfen zou. Hy gebied den blikfem, om Sodom te verdelgen,* en zyne Engelen, om 'er Loth uit te verlosfen. Hy toont zig meester van de gantfche natuur, als Pharao zig teegens Hem verzetten wil. Hy bewyst zyne macht over de Vogelen, over de Steenrotfen, over den Heemel, over de Aarde, over de Zee, over de Rivieren, jaa met één woord over  IV, BEDESTONDE. over de gantfche natuur, wanneer Hy Israël, i» Kanaan wil leiden. Met wat al Majefteit vertoonde Hy zig aan Mozes en voor gansch Israël op den Berg; in de hutte des Stichts; en vervolgens onder Salomon in den Tempel? Wat gaf 'die prachtige toeftel, van Tempel van Priesters, van Offerhanden, van Heiligdommen; wat gaven die ontfaglyke blyken zyner teegenwoordigheid, anders, dan zyne verheevenheid boven alles, buiten Hem, te kennen? Denkt men verder naa, wat 'er vóór, in, en naa de geboorte van onzen Vree - bemiddelaar is voorgevallen: alle die Godfpraaken, alle die wonderen, toonen ons, dat God oneindig boven alle Schepzelen verheeven is; jaa het werk der heilig-' maakinge alleen, eiseht een vermogen over het gantsch heel - al! Ziet Broeders! ziet dus de waarheid van het zeggen in den Text (vs. <5.) Èere en \Majefteit is voor zyn aangezicht fterkte en fieraad is in zyn Heiligdom. Met recht mogt God Jef. VI. i, a, 3« voorgefteld worden als in den Tempel zittende, als ontfaglyk Koning, op eenen hoogen en verheevenen floel, en dat de zoom van zyn kleed, het gantfche Tempelgebouw vervulde; zoo Majestueus, dat de Seraphim zelfs met bedekten aangezicht e voor Hem ftonden, en uitriepen , Heilig, Heilig, Heilig is de Heer der heirfchaaren, alle landen zyn vol van zyne eere: Want, waar men zyn oog vestige, het zy op het Ryk der Natuure, het zy op dat der Genade, men vind  Gehouden den 28 Juny 174^ 83 «ind overal onbetwiscbaare teekencn van Gods, alles overtreffende, jaa oneindige volkoomenheid. (11) Laat ons nu verdergaan! — Wanneer uien. kennis heert van de uitmuntende verhecvcnheid, of van alle de zynsgelyken overtreffende,volkomenheid eens peribous, al heeft men 'er niets goeds van te verwachten, nogte aan de andere zyde, kwaad van te vreezen; men gevoelt die gemoed>geftalte, die men eerbiedigheid voor hem noemt. Het groote denkbeeld, dat men van zyn aanzien maakt, vervult ons aanftonds , zeg ik , met Eerbied voor Hem. Getuide hier van is de dagelykfche ondervinding . H'id men derhalven géén eerbied voor God, men n oest of de Majesteit en grootheid van Gods oncim'.ig-vQikomen weezen en eigenfehappen niet kennen - of kende, men ze, men moest de natuur van onze gemoedsbe.weegingen , en dus de natuur zelve verkrachten. Het mogt nu onder deeze twee oorzaak en , koomen, van waar het wilde, ieder zal ligtelyk zien, dat men groffelyk zou mistasten, en zeer itraffchuldig zyn. God in het midden van zo veel lichts niet te kennen, of kennende niet teeerbie ligen; is God zeiven, is het opperde goed zelf, verachten! Hierom zegt ook de Pfalmdichter vs. 1, 8, 9. Gy volkeren brengt herwaarts den Heere, brengt herwaarts den Heere eere en macht enz. Dat is: , erken: de grootheid van Gods volkomenheid , en macht boven al; wat leeven of adem heeft; , boven menfchen,• boven Koningen, de aanziene, lykden onder menfchen; boven Engelen," jaa bo, ven aards engelen.' Op deeze wyze wil hy dan, F das  S* IV. BEDESTONDE dat men voor God zal naderen met zyne gefchenken ten dienste van het Heiligdom en tot onderhoud van de Gods-kist (vs. 8.) en met zyne Ge. beden, die men uit louterheid der ziele, als waarlyk heiligen, het goede alleen beminnende, voor Hem brengt (vs. 9.) Hy wil (om kort te gaan) dat men, m en door zyne werken, als ook in en door zyne Gebeden, zyne hoogachting voor Gods aanbiddelyk weezen en eigenfchappen zal betoo- De billykheid hiervan in het algemeen te too« nen, zou ons te verre heen leiden. Laat ons alleen zien, hoe noodig het voor ons zy by het Gebed, groote denkbeelden van God te maaken;hoe noodig het zy om ons eerbiedig by onze Gebeden voor het lieve Vaderland te gedraagen. Ca) Zonder dat men eerbied voor God hebbe, ïiT onfnoSe!yk' dat wy waarlyk God kunnen bidden. Bidden beteekent, dat men iemand om hulp aanfpreekr. Wie zal toch iemand om hulp èanlpreeken, van wien hy kleine gedachten heeft; dien hy zig voordek als onmachtig en buiten ftaat om over die zaak, waarom hy venzoekt, bedel te doen, Wie zou God dan voor de behoudenisfevan onze Vryheid en Godsdienst bidden, zonder dat hy groote denkbeelden maakte van Gods verheevenheid boven ons en boven alle Schepzelen? Zonder, dat hy Hem vermogende of bekwaam keurde om de natuur, om dit weereldgedel, ten onzen beste te doen famenwerken? Wilde men dan zeggen, dat men God bad; en men had intusfehen géén eerbied voor, men had gêéne groote gedachten van, zyne volkomenheid: men zou liegen. (£)Is  Gehouden den a8 funy 1747. 83 (b~) Is men met eerbied voor God vervuld by ons Gebed, voor 's Lands Vryheid en welvaart, men zal daar door yverig worden in het Bidden; het geen ik ulieden voorheenen getoond heb, dat zeer noodzaakelyk is. Immers, wanneer men groote denkbeelden van iemands heerlykheid en volkomenheid heeft; dan , en ook dan alleen, ftelt men zeer veel belangs in zyne vriendfchap ; dan is men yverig, als men iets, van hem te verzoeken heeft. Heeft men derhalven een diep denkbeeld van Gods ontfaglyke groote, men zal in nooden niet koelhertig, maar met waaren yver voor God treeden en Hem dus eene , Hem bevallige, gemoedsgeftalte brengen. . (Y) Heeft men hoogachting voor het Godlyfee Weezen,- gevoelt men ontfag voor zyne verbaazende grootheid waarin Hy boven alles uitblinkt; men zal neederig, men zal ootmoedig, gelyk 't een fchepfel en onderdaan past , tot zynen God en Schepper treeden; en Gods genade dus verwerven; want den ootmoedigen geeft de Heere genade. , (d) Voorts, al zyn onze nooaen zeer groot, al gaat het aller engelen kracht te boven, dat wy |eholpen zouden worden,- hebben wy groote gedachten van Gods heerlykheid, zyn wy van eerbiedigheid voor zyn Godlyke volkomenheid als doortrokken : wy zullen, Geliefden! wy zullen met den vroomen Paulus denken, God kan meer doen, dan wy Bidden of verf aan, Eph: III. 20. of met den Godvruchtigen Dichter Pf: LXXVII. n. de rechte hand des Hoogften kan alles veranderen. 60 En eindelyk: heeft God de waarheid lief; K Fa wil  «4 IV. BEDESTONDE wil Hy derhalven, dat men Hem erkenne^ voor het geen Hy is; o Broeders! hoe aangenaam moet het Gode zyn, dat wy eerbiedig om de behoudenis van onze Vryheid en van onzen Godsdienst Bidden, nademaal wy daarin toonen, onze geringheid aan de eene , en Gods grootheid en volkomen' heid aan de andere zyde, naar waarheid te erkennen. v\^el op dan , .Myne Beminden ! gy weet, hoe het 'er op aankoomt; gy weet, in welken nood wyzyn; gy weet, dat onze Godsdienst en dat onze Vryheid gevaar loopen; gy weet, dat wy menschlyker wyze niet in ftaat zyn om ze te beveiligen; gy weet, dat de meeste rampen van ons Vaderland een hooger Geneesheer noodig hebben," gy weet, dat men wel gearbeid heeft aan den Vrede, maar tot dus verre te vergeefs. Ik heb U getoond, wie de God is, tot wien wy U nu dikwerf geraaden hebben om uwe toevlucht te neemen. Denkt op zyne Godlyke Majedeit, en Heerlykheid, waardoor Hy boven alles uitblinkt! Denkt, wat het inhebbe den Heemel en de Aarde te Scheppen , en den gevallenen zondaar te Zaligen met bet eeuwige leeven! Djnkt, dat God het, en dat Hy het alleen gedaan heeft. Brengt herwaarts den Heere eere en macht enz. aanbid Heyn in Heilige Cieradie; in eerbiedigheid der Ziele, aldus fpreekende. GE'  Gehouden den 28 Juny 1747. 85 G E B E D. XJcilige, Heerlyke en Ontfag'yke God! Gy ' zyc Jen groot God en een groot Koning over ' alle goden! want in Uwe hand is het geen de Aarde brengt; en de hoogten der bergen zyn ook de Uwen; Uw is de Zee, en Gy hebtze gemaakt \ en Uwe handen hebben het drooge bereid. Gy y hebt de dingen, die niet waren, geroepen tot ' het zyn. Was 'er naa den Zonden val donker ■ heid rondsom den mensch; Gy hebt de onge, ziende middelen heilzaam geopenbaard, en God, lyk werkftellig gemaakt ter zyner Verlosfmge; , Gy hebt rondsom hem helder licht verfpreid. — , Gy hebt aan en in ons Vaderland in 't byzonder, , Uwe oneindige heerlykheid doen zien. Gy hebt , het uit de afgronden en Moerasfen als opgebag, gerd; Gy hebt,het vast en teevens vrugtbaar , gemaakt; Gy hébt hier Uwe Zeehavens geiteld, die de goederen byna van alle einden der aarde ' in onzen Schoot brengen; Gy hebt het op eene , verbaazende wyze met onnoemelyk - veele en , hooge Zandduinen teegens de Zee beveiligd; , Gy hebt het eene toevlugt gemaakt voor elendi, gen, een Schuilplaats voor droevige ballingen, een herberg voor vreemdelingen, een moeder , voor de Weezen, en een befchermder der Weeduwen. Gy hebt 'er uw haarddeede en altaaren in , opgericht; Gy hebt het bewoogen om het geluk , kige licht der Kerk - hervorminge , als een licht, te eerbiedigen en 'er regt gebruik van te maaken. F 3 Gy  85 IV. BEDESTONDE , Gy hebt hier de vryheid als op haaren zeetel , gezet; en alle flaaffche lighaams en geweetens , dwang, van hier geweerd ! Gy hebt dit gantfche , Land uit de allerlaagde beginfelen ten allerhoog, den top gevoerd; zoo, dat Koningen deszelfs , Vriendfchap zogten; en Koningryken zig met , deszelfs bydand gelukkig reekenden; zoo dat het , het cieraad en 't ileunzel van zyne Bondgenooten , , en de Schrik van zyne Vyanden was geworden. , Heere, Gy hebt aan óns doen zien, dat Gy groot , zyt en zeer loffelyk, en dat Uw grootheid onuit, fpreekelyk is, want dat géén ding by U onmo, gelyk is; dat Gy dezelfde zyt van het eene einde , der Zee tot aan het andere, en dat de volkomen, heid van al, wat in U is, zig zoo ver uitftrekt , als uw Weezen, als de volko nenheid uwer na- , tuure, dat is oneindig. Maar Heere! Gy , hebt ons dit niet alleen doen zien door Uwe zee.,;geningen, maar ook door de oordeelen Uwes , monds, waarmede Gy ons om onzer Zonden , wil dikwerf bezogt hebt, niet alleen in de lang, voorleedene dagen, maar ook by onzen tyd. , Hoe gevaarlyk hebt Gy het 'er van binnen en , van buiten voor ons doen uitzien; opdat wy Uw , ongenoegen teegens ons, om onzer ovértreedin, gen wil merken zouden. De Scheepvaart is , moeïlyk geworden en zeer belemmerd; de hand, werken, die veelen onzer Steden en in 't byzon, der deeze Stad deeden bloeijen, zyn zeer ver, flapt; de neeringen zyn merkeiyk verloopen; de , inkomften van het algemeene land fchroomelyk , vermagerd; de interesten der Burgeren droevig ver-  Gehouden den 28 jfuny 1747. 87 , verminderd; de Landeryen tot een zeer laags , waarde gebragt; het Rundvee wegg ftorven;jaa , het Land met één woord is teevens met djn Bur, ger ten grooten deele uitgeteerd. Wat hebben , die Ysfelyke Watervloeden, die nu meermaalen , reeds, en dat zoo kort op elkander, in onzen , boezem gewoeld hebben, eene verfchriklyke fchaa, de aangericht! Wat hebben de Stormwinden nietat , meenigmaal ons in het uiterfte gevaar gebragt! , En waartoe, o God! waartoe zyn wy nu geko, men! De Vyand is op onze grenzen nu zelfs in , onze Landen ingebroken; hy dreigt ons meerder en meerder te verwoesten, om ons te no >dzaa, ken, ons lafhartig en trouwloos aan onze Bond, genooten, aan ons woord, en aan onzen eed, , dien wy hen gedaan hebben, te onttrekken; , om ons te dwingen met goede oogen aan te , zien, dat onze oude Bondgenooten door hem , geknakt, te ondergebracht, jaa gantsch verbry, zeld worden en buiten daat gebragt om ons naa, derhand te onderfteunen, of te redden teegen , zyne oveftnagt en woede, die toch alleen toe, legt om allen Landen, (het eene voor, het an* , dere naa,) zoo veel doenelyk, het flaaffche juk , zyner dwinglandye op den nek te werpen. Onze , vergeeffche pogingen, tot dus ver gedaan, om , het Land en den Burger weeder te doen bloei- jen, om de Vee-pest te doen ophouden en de , zieke Runderen te geneezen, om tot eene bil- lyke.en algemeene Vreede voor Europa te ko, men; dit alles heeft getoond, Heere! dat 'er , geen behouden aan is, alsGy willens zyt te dooF 4 , den;  88 IV. BEDESTONDE , den; en dat wy by U niets zyn: dat Uwe , Majefteit ontzaglyk is, en dat gy verdient, dat , men U eerbiede. , Hierom naaderen wy thans op het demoedig, de voor Uw heilig aangezicht, met Gebeden , voor de behoudenisfe en zeegeninge van ons , Vaderland. Wy erkennen, dat Gy alles, en dat , wy niets zyn. Wy bekennen, dat Uwe Maje, fteit alles, wat 'er is of ademt, meerder te bo/en , gaat, dan de Heemel boven de Aarde is. De , Heemel is als Uw Stoel, en de Aarde als de , voetbank Uwer voeten. , Wy fmeeken U dan alleen met het diepst ont, zag om genade, 't Is alles genade, dat wy van , U kunnen verwachten; Gy zyt ons niets fchuldig. , Gy zyt oneindig; en wy zyn niets Maar, , fchoon Gy de hooge en verheevene zyt; ver, acht Gy, (dit weeten wy) de geringe, de nie, tige Menfchen niet, die Gy goedvond te'fchep, pen, te onderhouden, jaa zelfs door het bloed , van Uwen eenigen Zoon te verlosfcn. , o Heere! dit vrymoedigt ons om U voor onze , Vryheid en voor onze behoudenis aan te roepen. 9 o God! laat ook nu Uwe Majefteit zien in het , redden van ons lieve Vaderland, uit de droevige , elende, waarin het ligt ter neer gezonken, ge, lyk Gy Uwe ontzaglykheid getoond hebt in het : te kasteiden. Gy fchynt nu aan den loop van , 's Vyands wapenen te willen paaien zetten. Gy , fchynt hem nu met macht te willen toeroepen: , tot hier toe en niet verder! hier moeten zig leg, gen uwe hoogmoedige golven! o Allerhoo-fte, mogt  Gehouden den 28 Juny i?47' *9 mogt het waar zyn! Mogt hy ondervinden, en , door 't gevoel leeren, daar hy 't door de reederi niet fchynt te willen leeren, dat Gy zyt de God ' der Koningrykcn, de Heer der heirlehaaren: dat ' Gy de machtige helper der verdrukten zy.; en ' meer kunt doen, dan menfchen zig verbeel ien ' of kunnen verbeelden. Zyt toch, en toon, dat , Gy zyr, de God van ons Vaderland, gelyk Gy , 't geweest zyt van ouds; dat Gy in haat zyt om. , het zoo wel, daar het gevallen is, weeder op te , helpen, als, toen het nog niet bellond, het , bellaan, en, toen het bedond, dat groot aanzien en geluk te geeven, het geen het van U ' heeft ontvangen. » , God der Goden deezer Aarde laat Uwe vef, heevenheid boven aardfche Vorden kennelyk worden aan en ten nurte der hooge Overheeden \ van ons geliefde Vaderland. Wy Bidden U om Uwen genadigen bylland voor de Ed.' Gróót ' Mog: Heeren Staaten deezer Provincie; voor ' de Heeren Staaten der andere Provinciën, def' zeiver Vrienden en Bondgenooten; voor derzel' ver Gezamentlyke afgezondenen in de Vergade' ringen van de Staaten Generaal en van den Raad ' van Staaten; voor zyne Doorluchtige Hoogheid , den Prince van Oranje en Nasfau, onzen getrou, wen Stadhouder, Capitein en Admiraal Generaal; , en eindelyk voor de Wel-Ed: Groot-Achtbaa, Heeren Burgemeesteren en verdere Regenten deezer Stad. Laat Uwe beftiering om u-ent hurt' ne Doorluchtige en aanzienelyke Perfoonen. Gc, maalinnen, Kinderen en Huisgezinnen, de blyk- , oaar™  po IV. BEDESTONDE , baarde teekenen van liefde draagen; opdat het , zy, als of Gy uit den Heemel toeriept, dat uwe , Ziel aan hen een Welbehaagen heeft. Maar, , boven al, maak ons Vaderland onder hunne re, geering gelukkig; onze Bondgenooten onder hun, ncn byfland voorfpoedig; de Vreede voor Euro, pa onder hunne bemiddeling algemeen en beften, dig; en den naam der Neederlanderen tot byhet , laate naageflacht, onder hunne aanvoering, roem, ruchtig. Zeegen onze rechtvaardige Wapenen; , alleen (Heere, gy weet het) alleen ter beveili, ginge van onze Vryheid en Godsdienst, en ter , vervullinge van de plechtigfte verbonden opge, vat. Zeegen de Wapenen onzer Bondgenooten, , dieze alleen aangegord hebben om eenen onrech, vaardigen aanvaller te duiten, en hem , ware , het mogelyk; de lust daartoe voor het toekoo, mende te beneemen. , Laat Uw aangezicht, laaten de teekenen U, wer volkoomenheid en liefde, lichten over allen, , die in 't duistere van onkunde of elende zitten! , Laaten zy gewaar worden, dat Uwe macht over , alles gaat: dat Gy bekwaam zyt om te helpen, , daar menfchelyke hulp uit is! Met een woord, , God der liefde en des troostes! Troost den be, droefden, fterk den zwakken, genees den kran, ken, raad den raadeloozen. , Wy neemen de Vrymoedigheid, Heere! om , U zoo veele en zoo groote dingen te fmeeken, , omdat wy weeten, dat Gy zoo groot zyt, en ; wonderen doet, en alleen God zyt; en dat gy , deeze Uwe Majefteit ten beste uwer fchepfelen, , en  Gehouden den 28 Juny 91 , en inzonderheid van den mensch, gebruiken , wilt. Hoor ons dan, Vader! en Geef ons dat , geene, van 't geen wy U Gebeden hebben, 't , welk Gy, Oneindige Wysheid , voor ons best , keurt. Wy fmeeken U, dat gy dit en al de , rest doen wilt ter liefde van Uwen eenigen Zoon , J. Christus; in wiens naam wy Bidden Onze y Vader enz.   BEDESTONDE gehouden den 12 July 1747. óver d è MACHTvan GOD Altoos gebruikt ten beste der geloovigen; als de eerfte drangreeden van ons Gebed tot God. voor-afspraak 9 ^Jeere, onzer Vaderen God! wy zyn hier ' verlcheenen om Uw Godlyk aangezicht voor ons ' bedroefde Vaderland te zoeken: zyt toch in het , midden van ons met Uwen Geest en Genade, , 0111 ons allen hiertoe bekwaam te maaken. , Amen! JJet is wel ontwyfFelbaar, dat niemand eenen anderen erndig zal Bidden ; zo hy geen befef heeft , dat hy in nood is. Ziet hy, dat hy 'er zeer veel belangs by heeft, dat hy geholpen worde; en dat hy onmachtig en onbekwaam is, om zig te redden : het zal hèm nöopen en dringen, om yverig G en  $4 V. BEDESTONDE en neederig eenen anderen om hulp te fmeeken. — Heeft hy een diep gevoel van Gods oneindige volkomenheid in *t gemeen, het zal hem op God het oog doen flaau, in hoope, dat Hy mogelyk by Hem hulp zal vinden. — Dit alles (zeg ik) is wel zeeker. Maar, zal de mensch in zyne noo- den tot God en wel tot God alleen, met vertrouwen, zyne toevlucht neemen: dan moet hy eerst en vooral denken, dat God machtig genoeg is en recht heeft van beftiering over. alles om hem te kunnen helpen. Dus eischt dan de orde, die ik tot hier toe gehouden heb, dat ik Ulieden (myne Geliefde Toehoorders!) thans vertoone, dat God Almachtig is, en Koning over het geheele Al; en dus in ftaat om ons te kunnen helpen, en dat wy dies tot Hem in onzen droevigen nood best onze toevlucht neemen. De vroome Koning Jozaphat, de Koning van Juda, zal ons, hierin, een zeer voortreffelyk voorbeeld geeven. Hy zegt! II Chron: XX. vs. 6 tot 12* Vs. 6. Heere, onzer vaderen God! zyt Gy niet God in den Heemel', en Heerfcher in alle Koningryken der Heidenen? En in Uwe hand is kracht en macht; en daar is niemand, die tegen U ftaan mag. Vs. 7. Hebt Gy niet, onze God, de inwoonders deezes lands verdreven voor Uwen volke Israè'ls; en hebt het gegeeven den zaade Abrahams Uw es liefhebbers eeuwiglyk? Vs. 8. Dat. zy daarin gewoond, en U een Hei-  Gehouden den ia July 1747. 95 Heiligdom tot Uwen. Naam daar in gebouwd heb* ben, zeggende: Vs. 9. Wanneer een ongeluk, zwaard, ftrafy peftilentie; ofte duure tyd over ons komt, dan zullen wy ftaan voor dit Huis voor U {want Uw* Naam is in dit Huis) en roepen tot U in onzen nood; zo wilt Gy hooren en helpen. Vs. 10. Nu ziet, de Kinderen Ammos, Moabs y en die van V gebergte Sé'ir, door deweiken Gy de hinderen Israëls niet trekken liet, toen zy uit Egyptenland trokken; maar zy moesten van hen wyken, en ze niet verdelgen. Vs. 11. En ziet, zy laaten ons dies ontgelden $ en komen, om ons uit te ftooten ÜÜ Uw'' erf, dat Gy ons hebt ingegeeven. Vs. 12. Ónze God, wilt Gy ze niet richten? want in ons is gé éne kracht tegen deezen groóten hoop, die tegen ons komt: wy weeten niet, wat wy doen zullen; maar onze oogen zien op U! (I) Jozaphat werd met gantsch Juda van een endankbaar, afgodiesch, en machtig Volk; jaa door verfcheide volkeren van die foort, die zig teegens hen vereenigd hadden; op 't onvoorzienfte aangevallen. De Koning met het grootfte deel der onderzaaten begreep wel, dat hun vermogen, op zig zelve gelaaten, veel te klein was: om tegen deezen grooten hoop, die teegens hen kwam, te kunnen ftaan; ofte hen de overwinning te kunnen betwisten. Hadden de kinderen Israels ('t is waar op Gods last, maar evenwel uit willige Gehoorzaamheid aan God) de voorouders van alle die volkeren ge* fpaard, in een tyd, dat dezclven zeer voor Israël G 2 vrees-  f6 V. BEDESTONDE. vreesden, en dat het den laatden zeer gernaklylc zou geweest zyn hen te onder brengen (dus moesten het die volkeren aanmerken;) en hadden zy nu oneedelmoedigheids genoeg, om de naakomelingen van dat zelfde Israël, nu in 't onderfpit geraakt, zonder rechtmaatige reeden met vereenigde krachs? ten aan te vallen: elk zag wel, dat men gééne meedoogendheid van zulk eenen overwinnaar had te wachten; dat het op hunnen ondergang gemunt, en met hen gedaan zou zyn, zo de Ammonieten en Moabieten meester wierden! Met de vryheid en de geruste bezittinge van het zyne, zag elk wel, dat ook de VaderJyke Godsdienst en 't Heiligdom gevaar liep: kreeg dit afgodiesch volk de overhand. Ieder dan dernaakomelingen van Aardsvader Juda, dien nog eenige druppels bloed van deezen grooten man door de aaderen fpeelde; ieder, die nog eenigzints naar Oud-vader Abraham, Izaak, of Jacob aartte; ieder eilde om 't eerst met Jozaphat, om 's Heeren aangezicht te zoeken; ieder Ipoedde zig na den Tempel, na den Tempel: om God te Bidden, dat Hy hen toch teegen deeze ondankbaare vreedefchenders wilde verdeedigen; en hen agtervolgens Zyne belofte, in het Land, het geen Hy hun zelf gegeeven had, bewaaren. Jozaphat de Koning , de Eerde in aan2ien; maar ook de eerde in Godvrucht, trad in 't midden , en fprak: Heere onzer Vaderen God enz. Hy delt zig en gansch Juda met deeze woorden de macht van God voor oogen, welke de Heere voormaals gebruikt had ten nutte van zyn volk; en de daarby gevoegde belofte des Heeren van het zelve altoos te zullen verhooren, wanneer het tot Hem in zyne nooden riep. Hy houdt, in den naam van  Gehouden den \ijuly 1747. 9? van gants Juda, Gode den nood voor, waar in zy waren- en hunne onmacht:, om zig te redden. En hy fmeekt derhalven, dat God Zyne macht ter hunner reddinge toch gelieve te gebruiken. Dus blykt dan, dat Jozaphats Bidden tot God, gegrond was op het vertrouwen, dat God machtig was en recht had om alles te bedieren naar zyn altoos wys welbehaagen. (II) Dit is ook waarlyk de eerfte reeden, die ons dringt, jaa die ons kan en moet dringen; om in onze nooden tot God om hulp te roepen. Immers, wanneer iemand, ooit of ergens in, befluit eenen anderen om hulp te fmeeken: het eerde, 't geen hy zig van Hem vastelyk moet voorftellen, is, dat hy macht heeft, die genoegzaam is, om hem te bezorgen, het geen hy verlangt. Door iemands Macht verftaan wy niet altoos het zelfde. Somwylen beteekent het, dat Hy natuurlyker wyze (uit hoofde van de vermogens van zyn lighaam, van zyne ziele, enz.) bekwaam is om iets, 't geen nu nog Hechts gefchieden werkelyk te doen gefchieden, of daadlyk uit te voe- ren. Dikvvyls beteekent iemands macht ook, dat hy recht heeft, om iets te doen; dat hy in ftaat is, om dit of dat te verrichten naar zyn goedvinden, zonder, dat iemand hem daarin billyker wyze mag verhinderen. Ziet men, dat iemand in beide deeze beteekenisfen macht heeft, om ons te helpen; Ziet men, dat hy het kan doen, en dat niemand hem dat mag verhinderen: met dubbelde vrymoedigheid neemen wy onze toevlucht tot hem, als wy zyne hulp noodig hebben. In beide deeze beteekenisfen nu heeft God macht, cn wel Oneindige Macht. En derhalven heeft G 5 Hy  98 V. BEDESTONDE Hy, de Heere, althans datgeene, 't geen ons zynen byftand, voor den alleruitmuntendden en nuttigden, die ergens te vinden is, moet doen houden. (A) God, (weeten wy) is de eenige oorzaak van het bedaan, niet alleen van deeze Aarde, maar ook van alles, wat 'er buiten Hem is. God is't, die niet alleen de zelfdandigheeden, welken op de weereld zyn, in de volkomende en netfte orde gefchikt heeft; maar, die ook dezelven heeft voortgebracht. De zelfftandigheeden, (*) die 'er zyn, en de orde, waar in zy zyn, geeven, zoo meenige als 'er ons voorkoomen, uit haare veranderingen, waar aan zy onderworpen zyn, blyken, dat het niet volftrekt-onmogelyk ware geweest, dat zy in V niet gebleeven waren. Bedaan zy echter, en bedaan zy, alleen door de oneindige werkdaad van het noodzaakelyk-bedaande weezen, God; dan ziet men, dat zy van bloot - mogelyk door 's Heeren befluitenden wil tot het beftaan gebragt zyn. Zy bewyzen derhalven, dat 'er aan het Godlyk wcezen een vermoogen eigen is, zelfs om zelfftandigheeden van bloot mogelyk tot beftaan te brengen. Wy fchryven ons eenige macht of eenig vermogen toe, ómdat wy eenige toevalligheeden der dingen tot het beftaan kunnen brengen. Wy zeggen (by voor- (*) Door zelfftandigheeden verftaa ik, gelyk gy ligtziet, niet noodzaakelyk-bcftaande weezens, die van zig zelveu beitaan. Dus is 'er maar één. . En dat is God. Maar ik verflaa daardoor(Subflantias;'re$, qua Subfiftunt) datgeene in de zaaken, dat in haar blyfr, alhoewel de rest veranderd word. Dit is thans genoeg, om het te doen onderfcheidea van de toevalligheeden der zaaken.  Gehouden den iz Juïy 1747. 99 voorbeeld), dat wy macht hebben, om zwaarten te vertillen, om iemand raad te geeven, om iemand, die gevallen of kwaadaartig m.érgefmeeten is weer op te beuren, enz. Waarin beftaat toch die macht? Wat heeft zy in zich ? Dit en ook alleen dit dat wy, onder de verfcheide toevallen van de zaaken, die 'er voor ons zyn; toevallen, die dus en zoo by haar konden zyn; dit of dat toeval van mogelyk tot bedaan kunnen brengen. By voorbeeld, iemands is in deeze of geene ongelegenheid. Het is moogelyk, dat hy gelukkig daaruit gered worde of dat hy daarin blyve. Het is mogelyk, dat ik hem het middel ter zyner hulpe openbaare: maar ik kan het ook zwygen. Ik kan hem zelf helpen; maar ik kan hem ook in 't ongeluk laaten. Men denke alle deeze dingen naa. Zyn zy met al en Hechts toevallen van zelfdandigheeden? Onderdeden zy allen niet alvorens eenige zaaken, waarin zy haaren zeetel moeten hebben: zullen zy beftaan? Immers jaa, Hebben wy dan macht om iemand raad te geeven, om iemand te helpen enz.; de zelfdandigheeden; de menfchen; de middelen, enz. moeten reeds daar zy». Die kunnen wy niet tot beftaan brengen. Alles, wat wy doen kunnen, is, dat wy, daar de toevallen by de zaaken of menfchen in die 'ongeleegenheid dus of zoo konden zyn of blyven, wy dit toeval, 't geen daarby ook mogelyk is, tot het beftaan doen komen. 'ik wil thans niet uithaalen, hoe bepaald deeze onze macht nog zy; bepaald aan plaats, aan tyd, aan voorwerpen, aan omftandigheeden, enz. Neen Toehoorders! dit denkbeeld van onze macht, toontü •lieden aanftonds het oneindige onderfcheid tusfchen uwe macht en de Godlyke. Taa zelfs; zo gy wel indenkt, wat het zeggen • wil. dat God, niet alleen de orde van deeze gantG 4 fchc  ioo V. BEDESTONDE fche weereld, maar ook alle de zelfftandigheeden van dit geheele Al, van de bloote mogelykheid tot het beftaan gebragt heeft: gy zult 'er de oneindigheid van Gods macht in kunnen leezen. — Want macht is niets anders, dan dat men datgeene bezit, het geen men bezitten moet, om iets van de bloote mogelykheid tot het beftaan te brengen. De dingen nu, die beftaan, zyn Eerst, de zelf. ftandigheeden, en, ten Tweeden, de gewrochten, die uit de famenvoeging of ,van -een-fcheiding van yerfcheide zelfdandigheeden geboren worden, dat is, de toevallen. Bezit dan iemand het vermogen ; heeft hy alles, wat 'er vereischt word, niet alleen om toevallen, om famenvoeging of afzondering van reeds beftaande zelfftandighccden, maar, zelfs om zelfftandigheeden van bloot mogelyk tot beftaan te brengen: dan kan 'er gééne grooter macht uitgedagt worden, dan de zyne; dan is 'er gééne groote- re macht mogelyk. Nademaal nu God dit doen kan: zo is Zyne macht ook de allergroost.. wogelyke. Want,- Geliefden! Wat kan 'er onmogclyk zyn voor zulk eene macht, die zelfs zelfftandigheeden van het niet beftaan tot het beftaan kan brengen ? — Kan 'er iets zwaarer uitgedacht worden om te doen, dan aan zelfftandigheeden het beftaan geeven ? r En, wanneer deeze of gééne zelfstandigheid, zo zy flechts mogelyk is, tot beftaan gebragt zal worden: kan dat moeijelyker zyn om te doen omtrent de eene, dan omtrent de andere? Immers neen! In de ééne geleegenheid zoo wel, ais in de andere, word niets anders geëischt, dan, du zy tot. beftaan jkoome! By gevolg dan; [daar wy aan alle de rykegaven, die wy van Gods milde hand genieën, duidelyk zien, dat God zelfftandigheeden, ja rui-  Gehouden den 12. jfuly 1747. ioi millioenen der millioenen van zelfftandigheeden, yan bloot mogelyk tot beftaan gebragt heeft: zoo moeten wy ook befluiten, dat 'er niets voor Hem onmogelyk is (Gelyk de Engel betuigde Luc: 1. 37.) of naar de taal van den Godvruchtigen Dichter (Pf. CXV. 3.) dat God doen kan, wat Hy wil. _ (B) Neemt men het woord macht in dien zin op, dat het beteekene, dat iemand zoodaanig in itaat is, om dit of dat te doen naar zyn welgevallen , dat niemand met billykheid hem dat kan betwisten of verhinderen: men moet van God ook zeggen, dat zyne macht over alles gaat. immers, iemand heeft volkomen recht over het zyne? Want, wat is het onze anders, dan, dat o-eene, dat wy gebruiken en waarover wy zoodaanig befchikken moogen, dat het anderen niet vryftaa, om, buiten onze tocftemming, zig daarvan te be- > dienen of daarover beftel te doen. Nu is het ontwyffelbaar, dat iets, onder anderen dan, het onze word; wanneer wy het zelfs zyn beftaan gegeeven hebben. Nooit kan men zig een naader recht op iets verbeelden, dan, wanneer hec zyn beftaan, en dus den grond van alles, wat het heeft, aan ons te danken heeft. Deezer wyze is het nu gefteld met de gantfche Weereld in opzicht tot God. Zy is door den Heere, gelyk ik te voren reeds toonde, gemaakt. Voege hierby, dat zy door den Heere onderhouden word. Al het goede, dat zy bezit, heeft zy van God alleen. Niemand is ooit Gods raadgeever daariu geweest, of zal het ooit worden, Géén fchépzelkan de zelfftandigheeden, de grondftoffen van de weereld, by het beftaan bewaaren, zo God zig haarer niet langer wilde aanneemen. Jaa, het vermogen, van alle fchepfelen te gelyk, is 'er niet toe G 5 in  joa V. BEDESTONDE in Haat Gods befluitende wil alleen is de grond van haar bedaan, en dac zy blyven bedaan. En derhalven is alles, wac er buiten God is,, in, op , onder de Aarde; in de Zee; in den Heemel; in de onmeetbaare Heemclruimce; aan, in, om en op de Heemellichten; alles, alles, is Gods eigendom Het is het Zyne. De Aarde is des Heeren, en al wat 'er in is: de Aardbodem, en al wat 'er op woont: want Hy heeft haar uit de Zee gegrond en uit de wateren bereid, zingt daarom David Pf. XXIV- i. met betrekking op Gen: I. i, 2. Grondende dus Gods recht van eigendom op de Aarde, op haare fchepping, en vorming: eerst uit niet; en toen uit eenen ruuwen klomp. (*) Dit is ook de reeden, waarom God Heer is over alles in Heemel en op Aarde, gelyk uit ons te voren gezegde blykt! Want, heeft iemand iets zelf hervoort gebragt, het is buiten teegenfpraak uit de natuur het zyne. Is het het zyne; dan kan hy daarover befchikken naar zyn goedvinden, met uitfluiting van anderen. En kan hy dat doen, dan is hy ook Heer daarover. Hierom' zegt de hoogverlichte Apostel onzes Heeren (H.indel: XVII. 24.) eerst, dat God de weereld gemaakt ieeft en al wat daar in is, en daar op laat hy dan volgen, dat Hy ook een Heer is des Heemels en der aarde. Willende daar mee aantoonen, gelyk het ook waarachtig is, dat God Heer is en moet zyn ov-er Heemel en Aarde, omdat Hy alles ge/chapen heeft. Ziet (*) Van verfcheide andere plaatfen, daar het zelfde in andere opzichten, ofte met andere woorden., gezegd word, zal ik thans niet fpreeken  Gehouden den 12 July 1747. 103 Ziet daar, 'Myne Vrienden! dat God macht heeft over alles: niet alleen , om dat Hy heeft % het geen 'er vereischt word, om alles te doen, wat Hy wil: maar ook, om dat Hy Heer over alles is; en das recht heeft, om zig van alles, als Zyn eigendom, naar Zyn goedvinden, zelfs met uitüuitinge van alle anderen, te bedienen. .. (C) Gy kunt ook duidelyk merken, dat deeze macht van God vollhekt-onweer/laan baar is, dat niemand in flaat is of recht heeft om te verhinderen dat Hy Zyne macht of Zyn recht dus ot zoo'o-ebruike. — Niemand heeft (in den drengden zin) "recht op de fchepzelen, dan God alleen. — En wilde iemand geweldgebruiken, of wilden millioenen der millioenen teegen Hem famenfpannen, jaa al waren nog milioenen der milioenen Schepfelen mogelyk, en al wierden zy gefchapen en al wilden die ook famenfpannen, om Hem, den wettigen Heer te beletten, 't geen hy beflooten had om te doen: zy zouden bevinden, dat zy, in teegendelling teegen god, minder zyn dan een drupje, m vergelyking van den hollen en wyden Oceaan, Jaa, dat zy tegen Hem niets zyn. (D) Deeze drie zaaken nu zyn het, die jozaphat in aanmerking nam tot ftcunfel van zyn Gebed. Dit betuigt hy , dat Hem en gantsch Juda noopte, om tot God zyne toevlucht te neemen. Want, waneer Hy den waaren God (om hem te onderfcheiden van de afgoden, die Juda voorheen grouwelyk had naageloopen,) wanneer Hy dien God (zeg ik) had aangefproken met den naam van Heerel onzer Vaderen God! bekent hy, dat hy met gantsch Juda denzelven hield voor den Heerfcher over alle Koningryken; en dat zy vasriïelden, dit Uv macht en kracht bezat. - En wel, dat Hy die bezat op de  104 V. BEDESTONDE de allervolkomenfte wyze over alles, - wat genoemd kan worden. Want hy zegt: zyt gy niet God in den Heemel. Ieder ziet ligt, dat dit niet zeggen wil, dat God in een zeeker vak zou zyn, gelyk men zig doorgaans den Heemel verbeeldt, denkende, dat God daar midden in is. Wat zou dat te pasfe koomen , dat Hy God om hulp aanriep, met die woorden; zyt Gy niet God, die boven, heel hoog boven de wolken, in den Heemel zyt? Dat zou in teegcndeel regt teegen zyn oogmerk ftryden, gemerkt Hy God tot hulp , niet daar bovenin dien Heemel, maar hier beneeden op Aarde, wilde hebben. Hy neemt de woorden in dien zelfden zin, als Christus, wanneer hy belaste te bidden: Onze Vader, die in de Heemelen zyt. Immers dat wil niet anders zeggen , dan , dat God derwyze onze Vader is, dat hy, daarin, allen, die den naam van Vaders draagen of kunnen draagen , oneindig overtreft : om dat Hy almachtig, alweetend, alwys, alomteegenwoordig, en in Zyne Barmhertigheid en alle overige eigenfchappen voldrekt - oneindig is. En zoo is het ook hier. Jozaphat betuigt endelyk, dat zy vast- lyk overtuigd zyn, dat Gods macht onweerftaanbaar en zyn recht onbetwistbaar is: want hyzegt, daar is niemand; die teegens U ftaan mag, zie vs. 6 (III) Deeze onweerftaanbaare macht, en dit on. bctwistbaare recht van God nu, over de gantfche weereld, heeft Hy altoos gebruikt ten nutte der vroomen; ten nutte van hen, die Hem , als de bronader van al het goede, en als het volkomenfte weezen , achtten , beminden, en zig naar zynen volmaakten goedkeurenden wil lchikten. Dit heeft God dikmaals betuigd: verzeekerende, dat, wie hen aanraakt , die als zyn oogappel aanraakt; dat Hyze nimmer zal ver laaten nogte ver-  Gehouden den 12 Juïy 1747. ïo5 verzuimen; dat, wie Hem lief heeft, Hy weeder zal liefhebben; en diergelyken. Die is altoos waar bevonden, in dien zin, dat God altoos alles heeft toegebracht tot reddinge der vroomen, wanneer het overéénkwam met het eeuwig belang hunner zielen , waartoe, als tot een hoofddoelwit, alles moet dienen (*). Dat God zyn recht, en macht om over alles bedel te doen, tenbeste der vroomen, indien het met hunne eeuwige gelukzaligheid bedaanbaar is, gebruikt, is gebleeken aan Gods daaden omtrent het aloude Israël: waar op zig Jozaphat met gants Juda ook beroept in on- zen fext> Men Bedenke hiertoe Broeders! hoe God dit volk, naa dat Hy het zoo wonderdaadig uit Egypten had uitgeleid, heeft doen zeegenpraaien over de Amalekieten (Exod. XVII. 8. en de volgg.) Arak, den Koning der Kananieten (Num. XXI. i.)Sihon, den Koning van Bafan (Num. XXL 11.) de Midianicten, (Num. XXXI. 1,) Jericho (Jof. VI. 1.) behalven nog één en dertig Koningen (Jof. XII. 1.)! Bedenkt, hoe God in alle die gevallen Zyne macht ten beste van het Godvruchtige Israël toonde. Ziet het onder anderen aan Jericho. En, het geen daarby voorviel, zal u doen zien, dat God de Stad in Israëls handen gaf. Ziet, hoe God zelf voor hen optrok in het uiterlyke teei;en, van een wolk enz. (Num. IX. 15.) Bedenkt, hoe Hy zig als eigenaar vanhetgeheele Al toonde, toen hy aan Israël belaste de Kananieten uit hun land te dry ven, en hun Land in te neemen (Num. XXXIIL 51.) deelende dus, als eigenaar, de Koningryken uit aan wien hy wilde. Wa- (*) Dit moet men wel in acht neemen, om dat mea snderfints zomwylen zwaai igheid hier over zou maaken.  io6* V. BEDESTONDE Waren zy in het Land gezeeten; God liet 'ef zig een huis m bouwen, daar Hy, plechtelyk om raad gevraagd, onmiddelyk antwoorden gaf ten nutte van het algemeen, een Tempel, daar Hy beloofde zig genadig te zullen vertoonen en blyken zyner teegenwoordigheid te geeven; zie x Kon: IX. i tot 3. (IV) Heeft God Zyne macht en Zyn onbetwistbaar recht over alles dus gebruikt ten nutte Zyner vroomen; en blyft Hy altoos dezelfde; was het geen wonder, dat Jozaphat met Juda in dat nypende gevaar, waar in zy waren, op God hoopte, tot God zyn toevlucht nam , en bad: nu ziet (Heere) de Kinderen Anmons; Moabs enz ziet vs. 10, 11, 12. Myne Geliefden! ^Ziet hier, dan waarheenen wy best en veiligst onze toevlucht neemen in onzen algemeenen nood! Ziet bier de waare reeden, waarom de Vaders van ons Vaderland in deeze droevige tyden ons vermaanden, dat wy tot God zouden roepen; dat wy God om genade zouden bidden. Wy worden, bynaa eeven eens als Juda, door een machtig, ondankbaar, vreedefchendigHof, vyandig aangevallen. Onze Staat heeft tot dus verre ulles, wat Hy behoudens eed en plicht kon doen, aan dat tyrannig Hof toegegeven. De Hooge Overheid van den Lande heeft, eeven als het oude Israël , zig niet iafhartig willen bedienen van de geleegenheid, die wy, kort naa het begin van deezen geweld-daadigen, op gebrokene eeden en op gefchondene guarantien gebouwden, jaa Heemelfchryenden oorlog, hadden , om dat meineedig Hof in 't naauw te brengen. Neen! onze Overheid heeft den  Gehouden den la Juty 1747. 107 den wegvan onderhandelingen boven dien der Wapenen verkoren. Men heeft van Vrankryks zyde ons gevleid, zoo lang die Koning belang in onze Vriendfchap flelde: Maar nu, nu hy kans ziec, om ons geweldaadig in te zwelgen; nu wy, menfchlyker wyze, zyne overmacht niet weerftaan kunnen: nu valt hy, als Vyand in ons Land. Elk dan, dien nog het bloed der oude Neederlanderen door de aderen fpeelt! Elk fpoedezigtoc God! Zyne macht en heerfchappy gaat over alles. Hebben wy God ten vriend; géén Franfche overmoed of dwingelandy zal ons te onder brengen. Elk toone zig nog niet ontaart van die aloude Batavieren,, die voor's lands Vryheid hun goeden bloed en leeven dorden waagen; maar die ook teevens zoo yverig waren in het Gebed, als in het voeren van den kryg- De nood is aan den man. 't Gevaar ftaat voor de deur, De Vyand breekt door." Zyn onnoemelyke overmacht doet ons leeger, hoe fier van moed en macht, te rug deinzen. De fleutels; de grensvestingen van onzen Staat, liggen voor den aanval bloot, Wie zal hem teegenhouden? Wie zal ons helpen ? Tot God! tot God! Geliefden! Ten Heemel! ten Heemel! Onzer Vaderen God leeft nog, en is nog Koning over de gantfche Natuur, Wel op Neederlanders! Neederlanders! Ziet op Zyne macht ten beste der Vroomen; zucht, bidt, fmeekt, roept, fchreit in den Gebede, tot den Heere, dat Hy onzer toch genadig zy! dat Hy ons toch helpe! Komt, verwaardigt my, dat ifcin dit geval uw Jozaphat mag zyn. Ik zal in uwen naam tot God roepen; volgt my, volgt my met uwe Zieigebeden, GE-  ro8 V. BEDESTONDE G E B E D. TT i XjLcere> onzer Vaderen God! Gy God in den ^ Heemel en Heerfchapper over alle Koningryken , der Aarde. In Uwe hand is kracht en macht. 9' En daar is niemand, die teegen U ftaan mag. — 9 Gy hebt aan onze Vaderen reeds wonderen gedaan , zonder getal. Gy hebt ten hunnen beste getoond, a dat Gy de eigenaar der Aarde zyt, en dat Gy de , Koningryken uitdeelt naar Uw wys welbehagen. , Gy hebt hen in dit gezeegend land gevestigd, en , groey en bloey gegeeven. Gy hebt hen van het , zwaare juk der Spaanfche dwingelandyeop 'tgroot, daadigfte verlost. Waren zy in die fchroomelyke , laagte, dat niemand der Vorften of machten van , Europa op zig neemen kon, of dorst, hen de be, hulpzaame hand te bieden. Was elk voor hen , fchuw; en omzichtig, om zelfs niet den fchyn te 3 hebben van hunner zaake in 't minst' of 't meeste , te begunftigen: Gy, Gy Heere verwekte helden , onder hen, die moeds en goeds en bloeds genoeg , voor 's Lands vryheid over - hadden, om 'er al, les aan te waagen; om de flaaffche boeijen die , hen prangden , af te fchudden. Gy zeegen, de hun doen en laaten. Gy trok voor hen op ten , ftryde, en leerde hunnen vuisten het oorloogen. , Gy matte hunne vyanden af; dat zy endelyk zig .. gedwongen zagen , de Vryheid, de Gulde Vry- , heid, aan Neederland te laaten. Met de , Vryheid vestigde Gy ook hier den Proteftantfchen 4 Godsdienst. In een tyd, dat de heillooste gewee; tens-dwang wierd ingevoerd; in een tyd, dat het fchrik-  Gehouden den 26 jfuly 1747. i°9 , fchrikkelyk Inquifitie-vuur wierd aangelegd; in , een tyd, dat men Bloedraad op Bloedraad hield om - \ waarheid en Godsdienst ten Lande uit te zweepen, omafgoderyenbygeloof op eenen eeuwigen zeetel , te plaatfen, en het al, wie 'er zig teegen aankantte, in goed en bloed betaald te zetten! In dien ' zelfden tyd toonde Gy, onzer Vaderen God, dat \ in Uwe hand macht en kracht is, en dat niemand ' teegens U daan mag. In dien tyd deed Gy din\ gen boven, ja teegens, alle menfchelyke verwach* tingen. In dien tyd gebruikte gy Uw Godlyk ■ • alvermogen ten dienst uwer Kerke, ter opbeurin' ge der onderdrukte waarheid, en ter reddinge van ' Uwe vrienden en Getrouwe Vree - verbondgenoo' ten. In dien tyd deed Gy de afgodery zwichten voor Uwen Dienst, en het bygeloof voor het ge- \ loof aan Uwen' Zoon. En wy hebben 'c , aan U te danken, dat het met den Protedantfchen , Godsdienst, in dit ons Vaderland, ten deezen da, ge, nog zoo gelukkig gefteld is, als het is.' , Wy hebben nog de Zuivere waarheid.' Wy zyn , nog op verre naa niet tot die grove afgodery en tot , dat dwaaze bygeloof van 't Pausdom te rug ge, vallen. Van Inquifitie of geweetensdwang word , by ons nog niet gehoord. Wy danken U, Heere! , want Gy zyt vriendelyk en Uwe goedertieren, heid duurt eeuwiglyk. Wy danken U, Heer al, Ier Heeren, want Uwe Goedertierenheid duurt , eeuwiglyk, en Gy doet groote wonderen alleen. , Maar zie, Heer! Gy, die aller weereld richter , zyt, oordeel tusfchen ons en onze haaters. Zie , op onzen teegenwoordigen toeftand in opzichte , van de gevaaren, die ons door onrechtvaardige , Vyanden gedreigd worden. — Wy hebben , den vreede ernftig, vriendlyk, en onophoudelyk , gezocht. Wy hebben hen in 't minst' of 't meest' H niet  •no V. BEDESTONDE , niet zoeken te beleedigen. Wy hebben alleen toe, gclaaen, dat teegens hen gefchiedde dat geene, 't , geen wy volgens eed en plicht niet hinderen kon, den, nog mochten. In zoo verre hebben wy, en , in zoo verre alleen, onze Leegermacht aan onze , oude Bondgenooten, volgens woord en eed, te , hulp gegeeven. Wy hebben niets gedaan, 'c , geen naar vyandlykheid; maar alles, dat naar vriend, fchap aartte. Zy hebben zelfs betuigd, en de be, tuigingen meenigwerf herhaald, dat zy ons voor , hunne beste vrienden hielden ; en des ook géén , het minde oogmerk hadden , om ons in onze recht3 maatige bezittingen gewelddaadig te ontrusten. , En zie Heere! zie! Nu zy dachten, dat zy , buiten gevaar ons meester konden worden; nu zy , meenden > dat de kans geboren was, om de han3 den van dit vrye Volk te boeijen ; nu zy waanden, , dat zy machts genoeg hadden, om ons te dwina gen, om hun Voetfpoor, in 't trouwloos breeken van 3 de plechtigfte verbonden, naa te volgen, of 'er , onze Vryheid en Godsdienst by te verliezen: Nu , zyn zy ons gewelddaadig aangevallen; nu zyn zy , in het erfdeel, dat gy ons gegeeven hebt, ïnge, broken; nu trachten zy de vaste poorten van ons , Land, nu zoeken zy onze grensvestingen, op te ., rammijen. En, goede God! wat is 'er niet van , binnen en van buiten te wachten, zo zy meester , worden. , Hierom, Heere! koomen wy tot U, zoo ang% dig en zoo driftig gelopen in onze Gebeden. In , ons is gééne kracht teegen deezen grooten hoop, , die teegens ons komt. O God! wy weeten niet' t wat wy doen zullen: Maar onze oogen zien op' > U. — Hebt Gy nu Juda gantfchlyk verworpen, , of heeft uwe ziel een walging aan Sion ? Hebt Gy , vegeeceij genaadig te zyn? Vader /Kan dat zyn? — Wy  .Gehouden den i zoo wel kunt helpen, dan door veelen. , Zeegen de raadflagen der hooge Regeerirjg van , ons Land; o Heerfchapper over alle Koningryken , der volkeren! Laaren hun Ed. Groot Mog. de H a Hel  ïi2 V. BEDESTONDE , Heeren Staaten deezer Provincie; de Heeren Staa»' , ten van de andere Provinciën ; derzelver Afgezon, denen in de Vergaderingen van de Staaten Ge, neraal en van den Raad van Staaten; Laat zyne , Doorluchtige Hoogheid de Prins van Oranje en , Nasfau, onze Stadhouder, Kapitein en Admiraal , Generaal; als ook de Heeren Burgemeesteren en , verdere Achtbaare Regenten deezer Stad; Uwe , hand en macht gevoelen ter onderdeuninge van , hun verftand, van hunnen moed, en van hunne , voorzigtigheid in het uitvinden van de beste midde, len ter opbeuringe van onzen Staat! Laaten die , Doorluchtige en aanzienlyke Vaders van ons Land , bevinden, dat Gy Hun God zyt; gelyk Gy 't ge* , weest zyt van Hunne, en van onze Voorvaderen! , en laat Uwe macht gewicht byzetten aan het ge, Iukkig uitvallen van 't geene zy ten nutte des Lands t beraamd hebben, ofte beraamen zullen. , Heere! Gy gebruikt Uwe macht ten nutte der , vroomen. Dit doet ons eenen goeden uitflag hoo, pen van ons Gebed. Zyn 'er niet nog eenige No, achs, nog eenige Loths, nog eenige Daniels on« , der ons, die U voor hun fchat, voor hun beste , deel, houden? Zyn wy dan allen van de vaderly* , ke deugd onttaart? Heere! niemand onder ons, 't , is waar, is rein, waneer Gy naar 't ftrengfte wil, deoordeelen: maar lieve God! Gy kent onze her, ten; de gedachten en de begeerten onzer zielen , zyn U niet verborgen. Daar zyn immers nog wel , eenigen, die in ftilteUwen naam vreezen., en Uw , aangezicht dagelyks zoeken, die om de gantfche , weereld niet ietsvoordachtlyk zouden willen doen, , 't geen hen van Uwe gemeenfchap zou uitfluiten. , Om dat overfchotje dan, om dier rechtvaardigen . wille, al zynzy weinigen, al kunnen zy niet by  Gehouden den 12 July 1747. "3 U verdienen, (dat weeten wy) maar laaten hun ' ne voorbeden, laaten hunne zuchtingen, laat hun ' weenen U tot meededoogen over ons arme Vader' land beweegen: om dier vroomen wille laat ons ' lieve Neederland behouden blyven en tot Zynen ' ouden groey en bloey en luister weeder komen. , Doe het boven-al, Heere; om het hoofd der Rechtvaardigen, om den Heere, die onze Gerechtigheid is, om den Zoon Uwer liefde, dien Gy ' lief hebt, en die U weeder lief heeft; om de \ verdiensten van Jezus Christus : in wiens naam \ wy Bidden: Onze Vader, die m de Hemelen , zyt enz. H 3 VI. B E-  VL BEDESTONDE gehouden den a6 July 1747. VOO R - A FSPRAAK OVER DE ALWEETENHEID van GOD: Ah de Tweede drangreeden van ons Gebed. * I Ieere» Gy die alle dingen weet, Gy kent den , droevigen rampdaat van ons geliefde Vaderland! , Gy, Gy alleen weet de beste hulpmiddelen om het , te redden! ons zuchten en fmeeken tot U om ge , naade is U niet verborgen! Gy ziet onze teegen, woordigebyeenkomst; en V is ha oogmerk, waar, toe wy by-een zyn , ten vollen bekend ! Ach God, , zyt toch genadig! Ach beweeg ons allen door U, wen H. Geest tot regt Christlyk Bidden! Gy , weet, waarin elk van ons Uwen byftand noodig , heeft; en waar meede wy best te helpen zyn. Maak , ons naar Uwe alwyze voorzienigheid bekwaam tot , het Gebed voor ons en voor ons waarde Vaderland, , om Jezus wille, Amen! u./\,.Ihoewel het zeeker is, dat wy niemand met ernst om hulp zullen aanfpreeken ; ten zy dan, dat wy ons verzeekerd houden , dat hy machts genoeg heeft  Gehouden den 26" July 1747. 115 heeft om ons te kunnen redden: zoo is dit nogtans niet het eenigde,'t geen wy in hem vereisfchen. Wy moeten boven dien van denkbeeld zyn, dat hy een juiste bevatting zal hebben van onze nooden, ten minde wanneer wy ze aan hem te kennen geeven; dat hy het ver ft aan zal, wanneer wy van hem hulp verzoeken; en dat hy middelen zal weeten, die bekwaam zyn om ons te redden. Dacht men dit niet; was men van meening, dat hy van niets kennis had, nogte van onze nooden , nogte van onze fmeekingen, nogte van de middelen, die ter onzer reddinge moesten dienen: niemand zou met ernst tot zoodaanig eenen zyne toevlucht neemen, of hem ter hulpe roepen; hy mogt ook zyn wie hy was. God te Bidden, Myne Beminden! is, gelyk gy ^weet, het oogmerk onzer byeenkomst. Wy hebben kortlings met eikanderen overwoogen, dat God Almachtig is, dat Hy het vermoogen heeft over de ganfche Natuur, en dat Hy dus in daat is 1 om ons te kunnen helpen. Laat ons nu het oog van . aandacht vestigen op zyne Alweetenheid. Wy zullen duidlyk zien, dat de Heer niet onkundig is, of kan zyn, van onze nooden; nogte van onze Gebeden; nogte van de beste middelen, ter onzer reddinge ; nogte van den bekwaamften tyd, plaats ,omftandigheeden en wyze om ons te verlosten uit gevaaren, of om ons een wenfchelyk goed te geeven. Want, dat alles, wat is , wat geweest is, wat zyn zal, jaa alles, wat mogelyk is, by Hem bekend daat, en dat niets, het minde, Zyne alziende oogen kan ontvluchten. Dit zal ons dan weederom eene fterke drangreeden zyn om tot GOD, tot zulk een God, wiens Weetenfchap zoo oneindig is als zyne Macht; wiens H 4 Ken-  ii6 VI. BEDESTONDE. Kennis al het Itennelyke tot in den diepften grond" bevat, om tot zulk een God (zeg ik), in den droevigen toeftand van ons Geliefde Vaderland, onze toevlucht in het gebed te neemen. Om de H. S. zelve hierin tot onze leidsvrouwe te hebben; laat ons thans overweegen de woorden, die aangeteekend ftaan. Psalm XCIV. i tot p. Vs. i. Heere God, diens de wraak isl God, diens de wraak is, verfchyn! Vs. 2. Verhef u, gy Richter der Weereld: vergeld den hovaardigen, wat zy verdienen. Vs. 3. Heere, hoe lang zullen de godloozen, hoe lang zullen de godloozen praaien? Vs. 4. En zoo trot/elykfpreeken? en alle kwaaddoenders? zich zoo beroemend Vs, 5. Heere, zy ver/laan uw' volk, en plaagen uw' erve. Vs. 6. Weduwen en vreemdelingen vermoorden zy; en dooden de weezen. Vs. 7. En zeggen: de Heere ziet het niet; en de God Jacobs acht het niet. Vs. 8. Merkt toch gy zotten onder den volke: en gy dwaazen, wanneer wilt gy kloek worden? Vs. 9. Die het oor geplant heeft, zou die niet hoor en? die het oog gemaakt heeft, zou. die niet zien ? . De woorden zyn in meer, dan één opzicht, roepasfelyk op onze tyden en omftandidieeden: Maar voor-al, Myne Geliefden! vinden wy hier de dringende reedenen, de krachtigfte bevvyzen, jaa  Gehouden den 16 July H7- ll7 iaa de onweerleggelykfte betoogen, voor de wee-. tenfchap, ja voor de oneindigheid der weetenfchap, die 'er in God is, Daar zyn menfchen,die geheel ontmenscht zyn, die in grouwzaame euveldaaden zyn ingedompeld en . sanfchdyk weggezonken. Daar zyn 'er, dwaas gnoeg oym te danken of te zeggen: de Heere net het niet; de God Jacobs acht het me . Of, (gelyk ik het dns liefst opvat) Daar zyn er doo hunne heersch-en heb-zucht als betoverd, die alle verfchuldigdehefdeomtrentGoden hunne eevenmensch zoo verre te buiten gaan, dat zy Gods vol, zelfs, het geen Hy als zyne erffenis bemint, dat zy vreemdelingen, weeduwen en weezen met opgeheeven hand en hert vermoorden. Daar zyn er die liefdeloos, die, wreed en onrechtvaardig, Gods heilige Wet met voeten treeden. Zy handelen, als of % dachten, dat de Heer van Heemel en Aarde zig om hen of om hun doen in 't minst of t meest, niet bekreunde,- jaa, als of Hy te hoog gezeeten was, om die geringe en laage dingen deezer weeSd te kunnen»; en, als of Hy te veel om handen had, om daar op te kunnen letten Deezen ter befchaaminge dienen de woorden van den vroomen Dichter, die ik u zoo eeven voorgeleezen heb en die kort op de zeiven volgen. Befchaamen zy nu den Godloozen, befchaamen zv den hoovaardigen vertreeder van Gods geloovige kinderen: dan drekken zy ook ter ziel - opwekkmge der vroomen; dan zyn zy aanmoedigingen voor de Godvreezenden, om Gode, die alles ziet en hoort, hun droevig leed te klaagen en Hem om hulp te Bidden. , Om de Alweetenheid des Heeren te bewyzen brengt de Pfalmist by, dat God het oor geplant, b II < e11  n8 VI. BEDESTONDE. en het oog gemaakt heeft. Die het oor geplant heeft (zege hy) zou die niet hooren ? Die het oog gemaakt heeft, zou die niet zien? vs. 9. Laat ons in beide deeze (tukken overweegen (a) wat de Dichter zegge, en dan (b) hoe hy zyn befluit daaruit opmaake. (A) Hy zegt, dat God het Oor geplant heeft, en hier meede ziet hy op de juiste en zeer kunftige fchikking der deelen. die het oor uitmaaken, en die het geluid, dat van buiten daarin koomt, op eene aangenaame en gemaklyke wyze na binnen leiden. Want, wat is planten, in het algemeen genomen, anders; dan zeeker e zaaken in eene nette orde met anderen famenfehikken, omze -bekwaamlyk tot dat einde ie doen dienen, -waar toe zy gefchikt zyn% F/aar toe plant men anders wynbergen, lusthoven, wandeldreeven en diergelyken; dan, om ons het meeste nut en vermaak te geeven, om ons met het meeste genot en genoegen dat oogmerk te doen bereiken, \ geen wy voorhebben? En wat doet men by 't planten anders, dan zeekere zaaken met dat oogmerk in orde plaatfen? Naar maate nu meerder zaaken in netter orde famengefchikt zyn, naar maate zy tot meerder nut en genoegen, behoudens het eene algemeene oogmerk, dienen : naar maate moet elk zeggen, dat zoodaanig een lusthof, of diergelyk iets, netter geplant is en meerder getuige draagt van de bekwaamheid van deszelven planter. Myne Geliefden! laat nu uwe gedachten gaan op het Oor van den mensch! (ö) Hoe verfcheidene foort van deelen zyn in het zelve niet al aan te merken. Gy vindt daar, eerst, dat gedeelte , dat buiten ons hoofd uit/leekt kraakbeenachtig, maar hetgeen binnen-in endelyk been word;  Gehouden den 2.6 Jul$ 1747. 119 word ;gy vindt 'er eenen wonderbaarlyken gang voor het geluid, byna als het huisje van een /lak gefatfoeneerd; een meenigte van peesjes en teepeltjes, een trommelvlies, door koorden over eene beene holte uitgefpannen, waar onder als zoo veele fnaaren liggen, die, naar dat het trommelvlies bewoogen word, anders en anders aangedaan worden; de lucht, die binnen in 't oor is, anders aandoen, en dus andere en andere denkbeelden van de beweeging, die 'er in de lucht omtrent ons is, in ons verwekken. (T) Toehoorders! gaat met my verder; bedenkt wat al nuts en aangenaamheids ons door die fchikkinge der deelen van ons oor gegeeven is! Bedenkt, hoe God ons daardoor de gelukkige geleegenheid gegeeven heeft, om de gedachten en de gemoedsbeweegingen der menfchen, die anderfints als in den afgrond hunner zielen verborgen bleeven , te kunnen weeten. Overweegt deonwaardeerbaarewor^/^, welken het menschdom daaruit trekt,- hoe noodzaaklyk een Steunpilaar het gehoor voor de menfchlyke maatfchappye is; voor hoe veele gevaaren, die ons, of den onzen , dreigen, ons daardoor ge waarfchouwd,- hoe veele naby zynde gelukken, die ons oog anderszints ontvluchten zouden, daardoor ons te kennen gegeeven worden. En wat al vermaak; wat al zielgenoegen word ons uit het gehoor geboren! Daar door worden wy gewaar, niet alleen elk der lieffelyk klinkende geluiden; maar ook de gantfche overeendemming van alle de toonen, wanneer een lieffelyke menfchenftem of kundige hand op eene verrukkende wyze door een beevend geluid de lucht beweegt, en onze gedachten en gemoeds-beweegingen wonderlyk verleevendigt. Roep t  xao VI. BEDESTONDE Roept u te binnen, het piepende fluiten, het ftreelende gegorgel, het kletterend juichen, het wegrukkend verheffen, en het teedere lokken eener ziel - bekoorende Nachtegaal: en leert daar, leert daaruit, wat zoetigheid de Godlyke Werkmeester van uwe ooren aan het nutte heeft verbonden. CO Ziet gy> dat de groote Schepper tot die beide einden, tot dat nutte en aangenaame teevens, alles by het formeeren van onze ooren, zoo juist, zoo net, zoo wys, zoo godlyk heeft famengezet: wie moet 'er Zyne oneindige weetenfchap niet uit opmaaken? Daar alle deeze deelen, alle deeze peesjes, alle deeze gangen, jaa, al, wat 'er aan het oor is, anders en anders had kunnen zyn; daar het buitendeel had kunnen van been gemaakt zyn; daar de gang, voor het geluid in het oor gemaakt, had kunnen r egt-uit gaan, en diergelyken; daar het nu anders gemaakt is; en daar dit, zoo als 't nu is, ten meesten nutte ftrekt:(*)moeten wy dan niet bekennen, dat (*) Bedenkt Waarde Leezer! dat God het buitenfte gedeelte van ons oor niet enkel van vleesch gemaakt heeft om dat het anders flap na beneeden zou hangen; dan ingang van de lucht in ons oor belemmeren ; en da lucht buiten ftaat Hellen om het trommelvlies te beweegen: welke feeweeging alleen ons doet hooren. Men denke naa, dat het, daar en teegen, niet enkel van hard en onbuigzaam been is, om dat het anders, zo wy daar op neederlagen teegen het hoofd drukkende een pynlyk gevoel in ons zou verwekken. Men vergeete endelyk niet, dat God om die beide ongemakken voor te komen, dat buitenlte deel van eene kraakbeenachtige ftofe heeft doen zyn, en dus fteevig genoeg om niet neêr te hangen; week genoeg om, als men 'er op ligt, ons niet te kwetfen; en hjird genoeg om het ge-  Gehouden den 26 July i?47« »** dat dit Z3?« ge verlaaten, de Stad der begraaffenis hunner Vaderen vaarwel zeggen, en met traanen op de wangen zig na ons toe begeeven om eene veilige bevryplaats binnen onze muuren te vinden. Broeders! Broeders! zou God, die het oog gemaakt heeft, dit allés niet zien? Zou God het onmenschlyk donderen van 's vyands oorlogs-tuig niet hooren? Zou Hem, den Alweetenden, ons zuchten en fmeeken verborgen blyven? Zou Hy, die alles door en door tot in den diepden grond, jaa gëeevenreedigd met den aart der zaaken, kent; die oor en oog zoo gadeloos heeft gemaakt en alles' daarin tot zoo nuttige einde heeft doen dienen,zou die gééne middelen weeten om ons te redden? Dat kan niet zyn! Dat is onmogelyk! Neen ! AbraJtam kent ons niet, en Israël weet van ons niet, maar Gy (Heere!) zyt onze Vader en onze verlosfer. Van ouds af is dat uw naam (Jef. LXUI. 16.) Op, Myne Beminden! Op, myne Beminden! waarom zyt gy zoo geheel verflaagen ? waarom zucht gy, als of 'er géén helpen aan is? Waarom bezwykt al uw moed, nu het den boozen Vyand eenen korten tyd naar den zin gaat ? Waarom roept gy, dat het uit is met Gods goedertieheid, en dat Zyne Barmhertigheid een einde heeft? Waarom denkt gy bynaa in de beklemdheid van uw hert: zou het dan waar zyn, het geen de Godloozen denken? Zou de Heere ons niet zienï Zoit God onze fmeekingen niet hooren ? Myne Geliefden, myne zeer waarde Broedefsl bedaart. bedaart. Het is onmoogelyk , dat iets, zelfs het minfte, Gode onbekend zou zyn. Gewisjyk I 3 ziet-  ï3d VI. BEDESONDE ziet God de mishandelingen, die ons, onzen Kinderen , en onzen Medevaderlanderen trotslyk worden aangedaan. Gewislyk hoort God. het zuchten , het fmeeken, het fchrijende roepen van ons en van onze Medevaderlanderen, van onze Burgers en Vreemdelingen, van de Inwoonders en Vluchtelingen, van onze Weduwen en Weezen, van onze Stok-oude lieden, en van onze teedere Kinderen. Gewislyk weet de Heere, die oor en oog kon fcheppen , nog wel middelen om ons te helpen, en om den trotfen Vyand tot in de diepte te verneederen: Zo wy flechts zynen naam vreezen. , Laat ons dan tot God om byftand fmeeken! Laat ons onze onmacht bekennen.' Wy weeten gééne raad: dat is de waarheid. Maar, zo wy, als Godvreezende Christenen, den Heere fmeeken: laat ons dan het vertrouwen op God niet wegwerpen! Laat ons Bidden, dat Hy, die Machts genoeg heeft om ons te kunnen verlosfen; die, alles weetende, ook onze nooden, en de beste middelen om ons 'te redden, kent; dat Hy (zeg ik) deeze Zyne Macht, en deeze Zyne Alweetenheïd en Wysheid ter reddinge van ons geliefde Vaderland, in deeze kommerlyke tyden gelieve te gebruiken! . Laat ons yverig, laat onsneederig, laat ons eerbiedig op deeze of diergelykc wyze tot den Heere fpreeken. gebed. H* eere, Oneindig-Gelukzalige7 God! Enkel , om Uwe Gelukzaligheid, zoo veel Mogelyk, aan , andere weezens meede te deelen, om ze hen, zoo  Gehouden den 16 July 1747 133 , zoo veel doenelyk, te doen genieten, hebt Gy , den dingen, die niet waren, door het alvermo, gend beduit van Uwen wil het beftaan gegeeven. , Gy hebt alles in zoo keurig eene orde, zoo , kunftig, en zoo bekwaam tot het oogmerk, waar, toe het dienen moest, geformeerd; dat alles, wat , 'er is, zo wy 'er met aandacht op letten, niet al, leen getuigen draagt van Uwe weergaalooze macht, , maar ook van het onnaavorfchelyke, en onpeilbaa, re Uwer Godlyke kennisfe. , Gy hebt ons daarvan nog in deeze Uure de , onbetwistbaarde teekenen doen zien aan het won, derlyk kunsttuig van ons oor, en van ons oog. , Gy hebt ons by de hand geleid, om te leeren , kennen de gewichtige, heilzaame, en teevensaan* , genaame vruchten, die wy, menfchen, uit Uwe , Godlyke Schikkinge van deeze twee onzer zin, tuigen, van Uwe alwyze Goedertiereeheid, trek* , ten. , Gy hebt ons (want alle kennis van eenige waar, heid hebben wy van U) Gy hebt ons overtuigd, , dat de deelen, datde aart en/lof der deelen, en de , fchikking van dezel ven in ons oor en oog niet volftrekt , noodzaaklyk waren; dat zy anders hadden kunnen , zyn, dan zy nu zyn; dat alleen uwe Godlyke , wyze keuze de voldoende reeden is, dat het al, les nu zoo net, zoo kunftig, zoo heilzaam, in die , twee zintuigen, tot ons vermaak en ten onzen nut, te, famenloopt. , Gy hebt ons door onbetwistbaare reedenen doen , begrypen, dat de weetenfchap der dingen, die'er , gebeuren, U op de verheevenfte cn volkoomen9 fte wyze moest eigen zyn; gemerkt gy aan uwe I 4 fchep-  lp VI. BEDESTONDE , fchepfelen zeiven dat vermogen hebt gegeeven, , dat zy, door middel van oog en oor , kennis . hebben van 't geen 'er rondsom hen voorvalt. , Heere! wy danken IJ, dat Gy ons zoo wonj derbaarlyk geformeerd hebt. Wonderbaarlyk hebt , gy ons geformeerd en het kunstryke daarvan ons , ten minde eenigfints doen weeten. Dat erkent on, ze ziel. , Wy danken u ook, dat Gy in deeze droevige , en bange dagen ons deezerwyze laat herinneren \ dat Godlyke, dat verheevene uwer weetenfehap, , want het geeft ons eenen Christlyken moed in on3 ze droeffenisfen. Het verzeekert ons, dat Gy on, ze elendcn en het ongelyk, dat Wy lyden , ziet , en hoort. Het verzeekert ons, dat U onze ziel, zuchtingen, onze byeenkomften, onze opentlyke , en huislyke gebeden ten vollen bekend zyn. Het , brengt óns weeder leevendig te binnen, dat Gy, , alwyze God, wel middelen zult weeten, om , ons te helpen en om onzen vyand paal te zety ten. , Heere, die het oog gemaakt hebt! Gy ziet im, mers die onmenschlyke, die, meèr dan barbaar, fche, mishandelingen; Gy ziet dat grouwzaam , branddichten, dat met gloeijende Kogels fchieten, , dat verpletteren der Huizen en Kerken door ver, nielende bomben. Gy ziet alle die grouwzaamhee, den, teegens ons Vaderland gepleegd. Gy ziet , het pleegen door een Vorst, die enkel voorgaf on,• ze deden ter beveiliging van zyne overwonnene , landflreeken te begeeren; maar, dat hy voor de , rest ons als zyne vrienden reekende, en dat aan , niemand verder eenig leed gefchieden zou. Hee, re! Gy ziet zoo veele bedroefde Weduwen, en , ouderlooze Weezen daar door in den grond geboord. o  Gehouden den 0.6 July 1747. 133 , o God, Gy die het oor gemaakt hebt, Gy hoort , gewislyk het zuchten, het Bidden, het roepen,, , het lchrijen van zoo veele bedrukten; van Vaders , en moeders, met hunne Kinderen op ftraat .gezet , , zonder te weeten - waar veilig; en zoo veilig» , waarvan te leeven; van oude Grysaards, die dc , Stad, de begraafenis hunner Vaderen, moeten , verhaten, omdat zy tot een puinhoop word ge, fchooten; van vreemdelingen, die in ons Vader, land een geruste fchuilplaats zogten, om zig eer, lyk te geneeren, maar dien nu zelfs in het Land , hunner vrcemdelingfchap nog door eenen uitland, fchen geweldenaar de rust geweigerd word, die s hen van 's lands vaderlyke Overheeden vergund , was, en tot dus verre zelfs bezorgd. Heere , Gy die het oog gemaakt hebt? Gy ziet het immers? , o God! Gy die het oor geformeerd hebt; Gy , hoort het immers? Hoe lang (0 Richter der wee, reld!) hoelang zullen de Godloozen praaien? Hoe , , lang zullen de Godloozen praaien ? Hoe lang zul, , len zy zoo trotfelyk fpreeken? Hoe lang ons zoo , , onmenschlyk behandelen? Heere God, diens de , , wraak is! God, diens de wraak is, vcrfchyn! vcr, fchyn ons ter hulpe! , Wy zien wel, o Allerheiligde Vader! wy mcr, ken wel, waarvandaan koome, dat Gy den vy, and tot dus verre gééne paaien hebt gezet — Wy , weeten wel, Heere, dat Gy niets toelaat, dan , om gewichtige, dan om uwer Godheid voegende , reedenen. Wy erkennen wel, dat Gy alle Uwe , werken lief hebt, en dat Gy dus niets gedoogt, , ten zy dan , dat Gy ziet, dat het in opzicht van , ons, van onze tydgenooten en van onze naakome, lingen, jaa in opzicht van het Geheele-al, best is.  134 VI. BEDESTONDE , is. Maar, hebt Gy by het oor en oog van den , mensch , van den geringen mensch, niet alleen , zyn best, m opzicht tot het geene buiten hem is, , in acht genomen; maar hebt Gy ook alles, aan , en in die leden zelve, in de keurigfte, netfle en , nuttigde orde gemaakt, waarin-het geformeerd , kon worden,- Gy hebt gewislyk onzen byzonde, ren toedand dan ook op het oog. Gy hebt ree-, , denen, waarom Gy ons dus laat lyden, en waar, om Gy, daar Gy macht had om het te belet, ten, alle die gcweldenaryen nog niet verhinderd , hebt. , Wy hebben ons zelfs onderzocht, Heere! wy ,- erkennen, dat onze zonden het verdiend hebben; , wy erkennen; dat wy, zo niet allen, ten min, den ten grootften deele jlaaperig waren; dat wy , niet leevendig dachten op het belang, dat onze , Vryheid en Godsdienst daarin had, dat Gy ons , behield. Veelen waren dronken van weelde. Vee, len waren bedwelmd door zucht na aardfche eer, s en daarop, bezaten zy die, wel deegelyk hoovaar, tig. Weinigen dachten op het onderzoek van zig , zeiven. En de minden leefden, als of zy dachten, , dat Gy (God) in weezen waart; dat Gy Jiet oor , geplant, en het oog geformeerd had; en dat Gy, , dieshalven, alles zag en alles hoorde. , Wy danken u, Heere! dat Gy ons verootmoe, digd hebt om ons uwe Wet. te.leeren: Maar o , Genadige Vader! gun ons ook uwen zeegen, dat , het dat gewenschte oogmerk bereike; dat het ons. , van de zonde losrake; dat het ons beweege tot , maatigheid; tot neederigheid; tot het onderzoek , van ons zeiven; en tot een leeven , als zagen wy 5 uwe Godlyke Majefteit aan onze zyde. Ach God! 9 die U, als onzen Vader, in Christus Jezus hebt > ver-  Gehouden den 16 July 1747. 135 1 verklaard vergeef ons dan ook om Christus wil al. , le onze zonden, behandel ons niet naar onze misdaaden; maar behandel ons als lieden, die, met , Christus zeederlyker wyze één zynde, den naam , yan «we kinderen moogen draagen. Redt ons bedroefde , red ons geprangde Vaderland. Bei'cherm ' die roemruchtige Vesting, die thans door den vy' and beleegerd en geweldig befchooten. word. Stuit, daar voor, (is 't bcdaanbaar met uwen. s wil) den loop van 's Vyands wapenen! En beveilig onze overige grensdeeden. ' , Wy hebben kortlings uwe oneindige Macht o, vcrwogcn; en gezien, dat Gy alles doen kunt, , wat Gy wilt, in Heemel en op Aarde. Nto heb, ben wy gezien, dat Gy Ahveetend zyt, en dat , .Gy in het fchikken zelfs van oor en oog de gade, looste blyken van oneindige Wysheid hebt gegce, ven. ö God! Gy rechte Vader van ons Vaderi land, toon, (wy fmeeken 't u op het demoedig, de) toon, ten. onzen beste, dat Gy die Macht , en dat Gy die Alweetenheid bezit. Kan het zyn; , gebruik Uwe Macht, Lieve Vader, gebruik Uwe , Macht, Uwe Wysheid en oneindige weetenfchap 1 ter reddinge van ons gedrukte Vaderland, en van , deszelven bedroefde ingezetenen. Laaten ten dien einde de Overheeden, die het , U gundiglyk behaagd heeft over ons te dellen ; laaten.hun Ed. Groot Mogenden , de Heeren Staa, ten van Holland en West-Friesland; Laaten de , Heeren Staaten van de andere Provinciën, derzei, ver vrienden, "gebuuren en bondgenooten; Laaten , derzelver gezamentlyke Afgezondenen in de ver, gaderingen van de Staaten Generaal, en van den , Raad van Staaten," Laat zyne Doorluchtige Hoog, heid, de Prins Oranje, onze Vaderlyke Stadhouder,  13* VI. BEDESTONDE , der, Kapitein en Admiraal Generaal deezer, alsook , der andere Provinciën; Laaten de Heeren Burge, meesteren en verdere Regenten deezer Stad, ont, waar worden, Laaten deeze aanzienelyke Mannen , op de duidelykfte wyze ondervinden, dat by U van , wysheid, raad en kennisfe de volheid is, om hen , uit Uwe volheid alles, wat hen ontbreekt, tefchen, ken. Heere, die het oor geplant en het oog ge, formeerd hebt, maak hun bekend, wat 'er voorvalt en , waarvan zy zig ten algemeenen nutte bedienen kon, den! Leer hen de bekwaamde middelen, om ons , waarde Vaderland te befchermen, te beveiligen, , en tot zynen ouden luister optehelpen. Laat uwe , Godlyke Macht de uitvoerder van hunne befluiten , zyn, op dat dezelven gewislyk gelukken. En laat , de fchaduw Uwer rechte hand hunne gezondheid, , hun leeven en het hunne bedekken en beveiligen! , Zyt met onze Krygs-overftenenKrygsknechten.' , Leer hen, wat hen van nut kan zyn! Geef hen be, leid, dapperheid, en geluk tot hunne onderneemin, gen, ter befcherminge van ons en van onze bond, genooten. , Heere God, die U, als een Vader ontfermt over , uwe kinderen, die U vreezen; die het fchreïen en , bidden hoort van zoo veele bedrukten! Ontferm u , onzer! Heb meedelyden met ons; met onze vrou, wen, met onze reedere kinderen, met de treurende , weduwen, met de bedroefde weezen, met de be, drukte vreemdelingen, en met de verflagene vlucfr , telingen, die, voor het gevaar en de woede des , oorlogs duchtende, zig binnen onze muuren tot , nog toe bergen en met ons om genade bidden. , Heb deernis met ons Allen, om Christus wil! , Onze Vader die enz.  VII. BEDESTONDE. gehouden den 9 Augustus 1747. VOOR-AFSPRAAK, OVER HET ONEINDIGE DÉR. WEETENSCHAP VAN GoDj Als de tweede drangreedén van ons GEBED tot GOD; i Oneindig-Volkorhené God, by' wien de duïs->' ternis zelve niet duister is; by wien de nacht licht ] is als de dag, en duisternis als het licht, o, Dac Uwe alweetenheid ons in 't herte treffe! 0, Dat ' zy ons tot aandacht in deeze Bededonde beweege! Datzy ons door overtuiginge dringe, om tot U * met Yver en Neederigheid in het Gebed te tree- * den! o, Dat wy allen bedachten, dat wy, dat' ' onze gedachten, dat de ernst onzer zielen zoö ' wel, als de rampen en elenden v£in ons Vader* ' land, naakt en ontdekt zyn voor Uwe oogen: oiri ' met eerbied en met vertrouwen U voor ons, en , voor het behoud van onze Vryheid en Godsdienst * te bidden! Gun ons allen daartoe den noodigeri ' onderdand van Uwe Genade, om Jezus wil. Amen 5 JJet is ten uiterden noodzaaklyk, dat wy vólkomen overtuigd zyn , en leevendig voor oogen houden , dat Gods kennis zig uitdrekt tot op alle byzonderheeden, en dat Hy alles, met de volkomenfte duidelykheid, die 'er zyn kan, en zonder de minde verwarringe, weet. De menfchen hebben daarvan in 't gemeen géén K leer-  i3S IV. BEDESTONDE leevendig denkbeeld. Getuige de dagelykfche bevinding. Maar, hoe zullen wy kunnen befluiten om God in onze nooden om hulp aan te roepen: zo wy »net denken, dat God onzen toedand kent; dat Hy onze Gebeden hoort; en dat Hy niet verward word; al ziet hy duizenden ; jaa milioenen van voorwerpen, en al hoon hy een onnoemelyk aantal menfchen , die, op verfcheide plaatfen te gelyk, tot Hem alléén, fpreeken en om Genade roepen ? En hoe zullen wy daarvan overtuigd zyn, zo wy géén grondig en leevendig denkbeeld hebben van de oneindigheid der weetenfehap van God? Laat ons die derhalven nu overwecgen! De Schryver van den brief aan de Hebreen geeft 'er ons geleegenheid toe. Hy zegt, Hebr: IV. vs. 13. Géén fchepzel is voor Hem onzichtbaar: maar ztlle dingen zyn naakt en ontdekt voor Zyne oogen. D e Apostel zegt in de eeven te vooren aangehaalde woorden twee zaaken nopens de weetenfehap van God (*) Hy zegt (I) Dat zy zig op alle voorwerpen uitdrekt; (II) Dat zy in duidelykheid meede gééne paaien kent. Want Hy verzeekert ons- dat alle dingen bloot en ontdekt zyn voor Zyne oogen. (I) Gy (*) Wie het onderwerp zy, aan wien hier de Alweeten^ heid toegekend word, is in den Text niet uitdrukkelyk bebepaald. Edoch, dat hier, niet van Gods woord, waarvan vs 12 gehrmdeld was, gefproken word (gelyk fommigen dat wilien) blykt: om <3at men immers aan de H. S. in géênerlyen zin ofte oogen ofte ooren kan toefchryven; zia van harr zeggen , dat alles naakt en ontdekt is voor haare oogen' Sommigen brengen het daarom op God in het algemeen; anderen op Jezuc Christus t' huis. . Het is myn post, en daarom ook myn oogmerk, niet, my intelaaten in het O'X-  Gehouden den Q Augustus 174?. i§9 fH VXy weet' Aandachügen!, dat de reden van hcTbedaan aller eindige zaaken, en dus, dat de reden van het bedaan aller bedaar.de weezens buiten God, in God het oneindige opperweezen ( ) is te zoeken. . . ,, . d) Gy weet, dat macht op zig zelve gééne voldoende reeden is, waardoor iets tot beftaan komt, of onderhouden word. Zal iemand iets voortbrensen of doen voortduuren; hy moet het niet alleen kun- onderzoek der reedenen van deeze twee verfcheelende ge. voelens; want ik zou 'er niet met al mee winnen ; enwa^ *«. mopirp te vergeefs? Immers, wanneer er van het Gód'yleZelen l hef a,gemeen hier word gehandeld; dan heb k buiten teegenfpraak ove«enftemm,g «t h« oogmerk vin den \postel gefprooken, toen ik zeide, dat hy in deerwtrdeS fprakvan de weetenfehap Gods. Maar, wan„eer deeze woorden nopens Christus, en nopens de weetenfchV die 'er in Hem is , moeten verton worden : dan komt deeze oneindige weetenfehap, fchoon zy m den g ntfehen Christus woont, denzelven niet uit kracht zyne, Senschheid. maaruithoofdevan.de in Hem woonende God?yl?„Z*r, zekerlyk toe. Het geen nu Chnstus toekomt om dat Hy God is, dat komt God zeiven toe. By gevolg word hier gewisfelyk van de Alweetenhei.1 van God door den Apostel gefproken. ■ f } Het is kenrelyk, dat God de oorzaak is van het be~ Baan en van het blyven deezer weereld. Uit dien hoofde i* het ook te begrypen, dat Hy W volkoomenheid moet zyn. Was Hy eindig; was Hy aan veranderingen en gebreken onderworpen: Hy kon géén God, géén wldoende rperlpn van het beftaan deezer weereld zyn. H rom dan, waarde Leezer! heb ik alle reedekaveltegen, die ik in deeze Vooraffpraak gebruikt heb tot het bewy* van de oneindigheid der Godlyke weetenfehap, on^endtnt deeze twee gronden, die ik om de meesteduiddykheidhier. by e'kander , gefteld heb: namelyk (a) dat^ God de weereld heeft gefchapen en onderhoudt; en (b) dat Hy cnemdtg Nrhïdftï'beeter onderrichte ;a„ eenvoudige* noodig gekeurd hier te melden. Geletterden.xm, zonder myne onderrichtinge, wel het oogmerk on het beleid rnTm Reedevoeringe, K Sr  i4o VIL BEDESTONDE hunnen, maar Hy moet het ook ■willen doen. En zal hy iets willen; hy moet Weet en, wat hy wil; en hy moet eenige reeden hebben (het zy hy-ze zig duidelyk, het Zy hy - ze zig ingewikkeld voorftelle,) hy moet zig eenige reeden voordellen; waarom hy dit, het geen hy wil, voor beter houd, dan het daarteegenover gedelde. Want, al zoo min als eene goede weegfchaal, zonder daarin geplaatst gewicht, na de ééne zyde overflaat; al zoo min kan het oordeel van een reedelyk weezen, als in eevenwicht daande, zonder bykomende, zonder eenige, aan haar voorgedelde of door haar be« greepene, reeden, tot het willen overgaan. Nademaal dan de voldoende reeden van het beftaan en van het blyven, van alle dingen buiten . God, in God is: Moet Gods macht niet alleen, maar ook Gods wil, de reeden zyn van de fchepping en onderhoudige der gantfche weereld; en dus moet God ook alles, wat tot de weereld behoort , kennen, en reedenen van gewicht hebben, waarom Hy be floot de weereld, en al wat in de weereld is; alles niet alleen op Aarde, maar ook in de onmeetbaare heemel - ruimten; Hy moet gewichtige reeden hebben (zeg ik) waarom Hy befloot, dat alles tot bedaan te brengen, en het in zyn bedaan te doen voortduuren. ra~) Zoo ras iemand dit Kerkgebouw (by voorbeeld ), waarin wy thans vergaderd zyn, befchouwt; getuigt het gebouw van eenen Bouwmeester; door wien het opgetrokken is. Maar, zou iemand zig wel verbeelden, dat de éénige reeden, waardoor het kwam, dat dit gebouw gemaakt is en wel zoo gemaakt is, als wy 't zien, dat de voldoende reeden daarvan was, dat men in ftaat was geweest om het zoo te kunnen optimmeren? Zou elk niet oordeelen, dat men, om dit gebouw op te timmeren, het niet alleen heeft moeten kunnen, maar dat men 't ook heeft moeten willen, bouwen? Kan men twyffelen, of men gewichtige reedenen had, waarom men het befloot te bouwen ? Kan men denken,  Gehouden den 9 Augustus 1747. 14.1 ken, dat de Aanleggers, of de Bouwmeester niet Wisten wat zy bouwden; wat zy beoogden; wat elk deel van dit gebouw tot het hoofd-oogmerk zou en volgens derzelver oogmerk moest toebrengen; en waarom men het zoo, en niet op eene andere, wyze, verkoos te laaten optimmeren? Dit alles heldert ons op, het geen ik te voren zeide. Bedenkt alleenlyk daarby, dat zoo onnoemelyk veel grooter en heerlyker het werkduk is van Heemel en Aarde, dan dit gebouw , waarin wy zyn; dan het heerlykfte gebouw het geen wy kennen; jaa dan alle de prachtigfte paleizen der Aarde teevens: dat God (zeg ik) zoo onbedenkelyk veel grooter is en volkomener werkmeester, dan die, die dit gebouw heeft aangelegd en opgetimmerd; jaa, dat God gééne eerde oorzaak zoude zyn; dat in God gééne voldoende reeden van het bedaan aller eindige zaaken zyn kon, zo Hy zelf ook eindig was. Gedenkt, dat God aan gééne veranderingen, aan gééne bepaalingen, kan onderheevig zyn, maar dat Hy, en alles wat in Hem is, alle volkomenheid, die by elkander zyn kan, te gelyk bezit (*). Is God dan de bouwmeester en onderhouder van Heemel en Aarde; heeft de grond/lof, waar uit alles gemaakt is, en de orde, waar in het is, zyn bedaan aan Hem te danken; Is Hy oneindig, zonder perk of gebrek van eenige eigeuaartige, volflrekte (abfolute), volkomenheid: dan moet Hy ook alle de deeltjes, waaruit dit gebouw famengezet is, van het grootde tot het kleinde toe, en alle derzelver veranderingen (zy zyn zoo klein en voor ons oog gering, als zy zyn, zy brengen het hunne toe tot ditgeheele Al,) Hy moet dat alles (zeg ik) van het grootfte tot het kleinjle kennen; gemerkt (*) Uit het geen ik in de voorgaande Vierde en Vyfde Bedeftonden onder anderen van Gods volkomenheid gezegd hebbe, blykt zulks handtasrelyk: als meede daar uit, dat God de Schepper is van het geheel Al, de oorzaak van het beftaan van alles en allen buiten Hem; en den grond in zich zeiyen heeft van Zyn eigen beftaan. K 3  Ï4S VII. BEDESTONDE -merkt aan de onderhoudinge blykt, dat Hy het, •van het meeste tot het minde toe, wil, by zyn bedaan bevvaaren. (b~) Nog eens. Het gantfche Al is niet anders, dan eene rede door God op de bekwaamfte wyze uitgefprooken. De denkbeelden van alle de zaaken, alle de geluiden (als ik het mag zeggen) met welken zy, elk in haar foort, moesten uitgefproken worden om eene aan-een-gekeetende en Godlyke rede, Gode den fpreeker waardig, uit te maaken; en de orde, waarin zy elkander moesten vol> gen en vervangen, zyn tot het geringde toe in het Godlyke verftand eeuwig begreepen geweest. Zy zyn altoos, zonder de minde verandering, als de best aan Zyne deugden voegende, door God aangezien. Alle dingen zyn Gode bekend, eer zy ge' fchapen wierden; alzoo wel, als feedert dat zy gefchapen zyn: naar Syrachs wys zeggen (Syr. £XIII, i9. (f) , _ Toen Hy wilde, dat deeze, door zyn Godlyk Verdand begreepene, zaaken, buiten Hem beftaan zouden; fprak Hy-ze, als eene wélgefchakelde rede , uit. Hy fprak (zegt Mofes) en het was 'er. Dat zy voortduuren, hebben zy mede aan Godg uit-ademing, wxi den geest zyns monds te danken, juist zoo, als een woord niet langer beftaat, dan ónze voortftooting, of voortademing van dat geluid, duurt; Even zoo min zou 'er iets, van het geen God heeft uitgefprooken, buiten den geest zyns monds kunnen blyven. Gelyk Hy de dingen, die niet waren; alleen genoemd heeft (want zo ftaat 'er eigentlyk) om te maaken , dat zy beflonden RomlV, 17. zoo moetHyze blyven noemen (om in die vergelyking voort te gaan) Hy moet ze blyven noemen (zeg ik) om ze by het beftaan te doen blyven. God moet oneindig zyn; zal Hy een weereld uitfpreeken; ik wil zeggen, zal de weereld op Zynen (f) Naar den Staaten Bybcl Syr. XXHI, 27.  I ' Gehouden den 9 Augustus 1747. 145 ren wil het beftaan ontvangen en by het beftaan volharden. Moet God dan niet alles, alles, van hetgrootfte tot het kleinfte, dat Hy uitfprak, en de orde, waarin hy het nog door de voortademing ,van dat eerrte geluid uitfpreekt, moet Hem du alles niet volkomen bekend zyn? Een verftandig redenaar overlegt dit ades zoo veel mogelyk: en zou dan de oneindige God dit alles niet, tot de minfte kleinigheden toe, weeten? Gewisfelyk Geliefden ! Gelyk Gode alle Zyne werken van eeuwigheid bekend waren, (gelyk 'er dus eigentlyk ft .at Handel. XV, 18.) zoo kent Hy immers nog heden, 't geen Hy will En Hy wil, het geene Hy wil onderhouden. Dus is 'er dan ook nog heden géért fchepfel voor Hem onzigtbaar. Hierom is het, dat Gods Geest in de Heilige Schriftuur naadrukkelyk getuigt, dat de fterren des Heemels en derzelver getal, voor eenen mench niet te kennen, den Heere bekend zyn, en wel zoo ; duidelyk, dat Hyze zoo wel van eikanderen weet te ondeifcheidtn, als wanneer men iemand zelfs by zynen naam kent. Ps. CXLVII, 4. — En niet alleen verklaart God in de Heilige bladeren, ; dat Hy het groot fte , dat Hy die groote lighaamen ien groote deelen deezer weereld kent, maar zelfs, 1 dat Hy het mindere, dat Hy de verbergende denk( beelden', voornemens, en begeerten der menschlyi ke zielen weet. Ziet Ezech. XI, 5. En hoort, 1 wat Jefaias zegt, Jef. XXIX, 15. weeë den geenen, ,éie voor den HeeTre willen verborgen zyn, om hun : voor neemen te verheelen, en die hunne werken in 'f duister houden, en zeggen: wie ziet ons; en wie kent ons? Hoe zyt gy zoo verkeerd? enz. Toont i dit niet duidelyk, dat God de voorneemens der meni fchen zóo wel, alsalle hunne gedachten (Job. XLII, ■ 2. 3.) kent? Jaa, Toehoorders! de heilge- ; zamen ftrekken het uit, als 't ware, tot het allerminfte , 1 en zeggen, dat God acht geeft op alle de traanen, 1 en qd het zet al der traanen zyner kinderen, K 4  144 VU BEDESTONDE. Ps, LVI, 9. Endelyk, om alles te zeggen: Gods Zoon verzeekert ons, dat God alle onze hoofd-haayren telt, Mat. X, 30. (2) Wy gaan verder Toehoorders. — Nademaai God zonder eenige gebreken is: zo moet Hy reeds p de eeuwigheid beflooten hebben, het geen Hy njet alleen nu in den tyd uitvoert; maar ook, het geen Hy doen zal tot in de eindelooze eeuwigheid. God befluit morgen niet eerst, 't geen Hy heeden niet heeft bedooten. Hy is aan gééne fchaduwe van verandering, die gebrekJykheidinfluit, onderheevig. By gevolg moet Hy alles, wat 'er in het vervolg op deeze weereld koomen zal; alles wat, het geen Hy gefchapen heeft en onderhoudt, vervolgens zal voort brengen; en alles, wat Hy daarby doen zal, dit alles (zeg ik), gemerkt Hy het nu reeds -wil, moet IJy tot het minde toe weeten, * Gods weetenfehap moet zig derhalven tot het toekomstige uitdrekken; en al, wat komen zal, zo duidlyk kennen, als 't geen nu reeds beftaat, ■ - . Dit is het, dat God in de H. S. verf cheide reizen van zig verklaart; ziet onder anderen Jes, XLI, 22. en elders meer. Hierom betuigt D&vid, dat God der menfchen gedachten zelfs, van verre, vex^x, Ps.CXXXIX, s>, veel eerder, dan de menfchen zelfs het weeten, Jes. XLVIII, 8. Wat is 'er nu voor den mensch, jaa vooreenig fchepzel onnavorfchelyker, dan der menfchen toekomende voorneemens? Wat is 'erveranderlyker, dan de mensch? En God weet echter, éér als de mensch zelf, wat hy denken-en bellus ten zal, Wilt gy dit nader zien , Toehoorders! let op het groote aantal der voorzeggingen van bloot toevallige zaaken , welke ons in de, H. S. gedaan worden. Let voor het teegenwoordige alleen, op die voorzeggingen, die elk op haar ge-, Zetten tyd haare vervulling gekreegen hebben. Deezen zullen u genoeg bevestigen, dat Gods weetenfehap zig ujtdrekt op de toekoraftige gevallen. En . Wilt gy het oneindige van deeze Godlyke kennis- . fe zien; leest 1 Sam, XXIII, u. en de vólgg: Het der-  Gehouden den 9 Augustus 1747. 145 derde Kapittel der voorzegginge van Jonas; Jer. XVIII, 7 tot 10. en gy zult merken, dat God, niet alleen duidelyk weet, alles, wat 'er komen zal* maar zelfs alles, wat 'er in het toekomende by dit of dat voorval kan gebeuren; en wat 'er onder alle die mogelyke gebeurtenisfen tot beftaan zal komen. . (3) De weereld, en de orde waar m het alles is, geweest is, en vervolgens zyn zal, kon op verfchei-. dene jaa ondenkbaar - veele , wyzen veranderd •Worden; anders geweest zyn, en anders voortduuren. Dit kan zelfs een eenvoudige gemaklyk merken. Viert men aan de kracht zyner verbeeldinge den vryen teugel, of is men in een droom; en komt men naaderhand weer tot zig zeiven,- men zegt zelf dagelyks, dat men als in een andere weereld was. Gods befluitende wil is de eerfte oor¬ zaak van het beftaan aller eindige dingen. God moet derhalven ook geweeten hebben, en altoos weeten, waarom Hy deeze orde boven anderen tot het beftaan wilde laaten komen. God is oneindig, zonder eenige paaien of gebreken; Hy moet dan alle mogelyke zaaken, en alle mogelyke orden( of fchikkingen van zaaken gekend hebben, en nog kennen; Hy moetze elk in haare waardye gekend hebben en nog kennen: gemerkt Hy wilde, (daar het niet volftrekt onmogelyk was eene andere orde ; of andere orden te fchikken) dat deeze, die 'er nu. is en nu vervolgens komen zal, boven alle anderen, die 'er konden zyn, tot beftaan zou komen. Dit is het ook, dat de Schryver van den brief aan de Hebreen in de , te voren voorgeleczene, woorden leeraart. Alles (zegt Hv) enz. Hy zegt niet, alles, wat beftaat, alles wat beftaan heeft of alles wat beftaan zal; maar (zonder eenige bepaalins) alles, is naakt en ontdekt voor Gods oogen En dus toont hy , dat alles , wat gekend kan worden, Gode bekend is. (II) Gelyk nu het Godlyke verftand zig tot op alle voorwerpen, die gekend kunnen worden; tot het voorleedene, teegenwoordige, toekomende, van K 5 lieC  i4 VII. BEDESTONDE het groot ft e tot het kleinfte toe, jaa tot op al het mogelyke uitftrekt; zoo heeft het ook in opzicht van de wyze, hoe Hy de dingen kent, gééne, zelfs niet de minde, gebreken. Alles, zegt de Apostel, is naakt en ontdekt voor Zyne oogen. (.«. Zyne weetenfehap Alles wat is, en wat zyn Z J v ngt door fifeft het bedaan. Hy brengt hi 'alleen om gewicht'ge reedenen ten voor^ y* Bygevolg moetHy, de Allerhoogde, iH* «fc* «fc» gro»**r » voor Hem onzigtbaar, *MW alle dingen zyn bloot en ontdekt voor zyne oogen ( > (D De Apostel, verklaart, dat niets voor God onzigtbaar is, maar dat alles bloot en ontdekt is voor Zyne oogen, dat is voor Zyn oneindig verftand, om dat het onendig is. Het leeraart ons (*\ Uit dien zelfden grond, (namelyk, om dat God alles tot in den diepften grond en op de aller-duidelyfle wy ze kent) vloeit ook voort: dat God (in eene, vgenlykea zin) gééne zintuigen(.géén gezigt, nogte gehoor, enz) neetr. De zintuigen zyn altoos aan eenige duisternis onderwo pen in hunne voorttellingen; gemerkt zy niet, dan door de werking van veele dingen teevens, door de werkingen v-u een geheel lighaam, en dus door een meenigte amenge. voegde werkingen aangedaan worden. En by gevolg is dan ook in die aandoeningen altoos iets, het geen met duioelyk kan onderfcheiden worden; oyerraits het met, o.  '48 VU. BEDESTONDE dat God niet alleen een vermogen heeft om alles te ken :^ 3tflHy 00k alles> met de da d te*op de volledig/te wyze, die mogelyk is ' ^nts anders is het met ons menfchen gefield droTmeneer. ^ f™" flaaPe"' ^ f ^ danZr LWat de"ken Wy? Hoe onderfcheiden Zv dan het eene van het andere? Maar God de bi C&WffbS5 f te 00k alles tvdC0 f?v.Ap°Stf ?reekt in den teegsnwoordigen hv Cn y ët-> 3lS fPreeke"de van iets, dat altoos li S bW V Sf? fchePfd «i ™- Maar al! «si « bloot en ontdekt voor Zyne oogen. dé? f u"i een nieuwe blyk van de ItTtïfjT' °de teegenwoordigis; dat God al««i* h weet; - dat Hem nooit iets kan ver. %erel ' a J ZI'S "ooiciets behoeft te ^ri». . " ~ dac Hy géén overleg noodiö heeft om iets uirtevinden • _L tt . Tl her T °PgeVat WOrden' God onderfeheidt wel het geen teegenwoordig is van het voorleedene, , enz. 7£JaTV°T'nS. Van meerder werkingen en werkende S n' d°°r.de zintuI'Sen kan ^tdekt worden. Kent God rooetmenlPrtn g * ' e toegefchreeven word; dan en2 'ten?,TC het in zoodaanigeene hert IrMÏke ,'ak'?ke. m°et me" afzondere" van al het ™ zTÏvt' V" 'S' e" dan moet me« denken, dat dit zaaklyke zoo afgezonderde van alle «rebn* -L/ is, dat (by voorbeeld 1 de H c u feebrek' ^ van God fLeln a? of Hv be?°gt' WSn"eer zv hadde. ' Hy dee2e of £e6°e hertstocht  Gehouden den 9 Augustus 17êtf. 149 enz. Maar, Hy ziet het niet, by op-elkander-volging. Hy ontdekt het niet met 'er tyd. Neen ! Hy ziet alles te gelyk. Ziet Broeders! zoo oneindig is hat Godlyke verdand, zoo wel in wyze van kennisfe, als in voorwerpen! Daar is géén fchepfel voor Hem onzigtbaar , maar alles is naakt en ontdekt voor Zyne oogen. Dit verdindt alle onze verbeelding, ik beken het, maar het is nochtans boven allen twyffel, want hec rust op de oneindigheid der Godlyke natuur ofte volkomenheid, en op de uitdrukkelyke verklaaring der H. S. zelve. Denkt niet, Myne Aandachtigen!, dat ik U met deeze overweeging van de Godlyke Alweetenheid te vergeefs in deeze Bedestonde ophoude. Zeeker! In 't geen wy verhandelen, zyn veele uitmuntende, veele nuttige aanmerkingen, bekwaam om ons tot een Gode behaagelyk Bidden voor ons Geliefde Vaderland, ■ in deeze droevige tyden, te beweegen f» Beminde Toehoorders ! In myne laatde Rede, in de Bededonde, heb ik u, oelyk gy weet, over Gods Alweetenheid onderhouden. Ik heb u getoond, dat God gewislyk zien en hooren, of (om eigentlyker te fpreeken) kennis hebben moet van 't geen 'er voorvalt op de weereld; gemerkt Hy den menfchen het vermogen en de middelen, bekwaam om kennis te hebben van 't geen 'er rondsom hen gebeurt, gegeeven heeft. Gy zaagt met my, dat onze Perfoonen, zoo min als onze nooden, Gode verborgen konden zyn; en dat wy reeden hadden om te denken, dat God, die oog en oor zoo kundig en bekwaam tot hunne einden wist te fchikken, wel middelen weeten zal, om ons* zo Hy w*7, te redden. Edoch, Gy zoudt kunnen denken. De Hee, mei en de Aarde zyn lighaamen van eene zoo , on-  ï5o vil bedestonde , onnaadenkelyke ruimte en van zoo verbaazende , grootte. Hoe onnoemelyk veele foorten zelfs vars , visfehen , van kruiden enz. zyn 'er alleen op dee, ze Aarde. Het getal der enkelde fchepzelen , die op, om, en in de heemel-lighaamen hunne , wooning hebben, is zekerlyk ontelbaar. De ver, andcringen, de werkingen, de beweegingen , van , deeze onafmeetelyk - veele lighaamen, zyn nog , onbepaalbaar meerder. Voegt, hier by, alle* de , gedachten, alle de gemoedsbeweegingen, alle de , begeerten van alle de recdelyke fchepfelen in dat , onafmeetelyk Heel Al. - - - Zou God ditalles, dit al, les, eeven duidelyk eeven diepjaa geheel gëeevenree, digdmethejtzyadér zaake, kennen ?Zou Hy op alle , die kleinigheeden, die 'er gebeuren, letten? Zou , Hy zig met alles, wat ons geringe, ons, niets , waardigen menfchen , overkomt, bemoeyen; 'ofzig , om het roepen van ons, Aardwormen , bekreu, nen? Dit zou men kunnen denken, Geliefdenj , maar deeze zwaarigheid is geheel weggenomen , door het geene ik zoo eeven over het oneindige , der Godlyke kennisfe zeide. Nu! nu ziet gy, dat alles van 't meeste tot 't minste Gode bekendis. Nu ziet gy, dat God, de oneindige Schepper en Onderhouder van 't geheel Al, van ftuk tot ftuk weet, wat 'er voorvalt op Aarde en in den Heemel. Nu ziet gy , dat God aller vroomen traanen, jaa zelfs hunnen hayren telt. Nu ziet gy, dat God de voorneemens en gedachten, die de memchen vervolgens zullen neemen, zelfs éér zy het weeten, ziet. Nu ziet gy, dat alles, wat 'er ooit of ooit op deezen Aardbol, of elders zal gebeuren, reeds in her heemelsch boek der Godlyke voorweetenfehap, met de duidelykfle letteren is opgeteekend; dat dit alles niet anders zyn kan, want dat God anders zou géén God weezen; het welk de ongerymdheid zelve is. Al is ons Vaderland dan een klein dipje in vergelyking van de gantfche Aarde; al zyn wy als een hoop mieren en wormen, die hier beneeden kruipen,  Gehouden de ft 9 Augustus 1747. 151 pen, en in onze geringheid wroeten; Groot zyn wy BOgtaps; zo wy het oogwit overdenken, waartoe wjTdoor den Heere zyn gefchapen, en door Jezus Christus zyn. verlost. Het is Gode niet moeyelyker, die zeifs de hayren van onze hoof den , bynaa het geringde en veragtde deel van ons lighaam, zoo duidelyk kent, als had l !y ze geteld; het is Hem niet moeylyker op ons geringen en op ons kleene Vaderland te letten, dan op groote en aanzienelyke Koningen of Koningryken. Hy openbaart, wat -diep verborgen is. Hy weet, wat in het duistere ligt. Want by Hem is enkel licht, Dan. II, 22. Alle de gewelddadigheeden dan, die ons door den overmoed van Vrankryk thans worden aangedaan; Al het plunderen; al het bloedvergieten; al het dormloopen ,• al het moord-en bloed-blaazen; al het verwoesten, 't geen ons Lieve Vaderland, en onze Medevaderlanders tot dus verre geleeden hebben ; die moorddaadige beleegering van Bergen op Zoom, jaa alles, daat by God bekend. Hy ziet, Hy weet het. Zelfs 't geen de minde of meeste Burger van ons Neederland daarby lyd, of 't geen hem nogte wachten ftaat, is Gode niet in 't minst verborgen. ÜP Is alles naakt en ontdekt voor Zyne oogen. Al roepen 'er duizenden tot God om hulp; jaa al roepen 'er milioenen te gelyk, in ons Land, jaa door de gantfche weereld: God is géén mensch, God is niet onbekwaam om op dit alles te gelyk te letten. Hy zegt tot elk in 't algemeen; Roept my aan in den nood; ik zal U redden, en gy zultMy pryzen. Pf. L. Géén gedachtezelfs is voor God verborgen. Job: XLII. 2. Wel dan, Myne Geliefden! Wy hebben eik onze byzondere nooden. Elk huis heeft zyn kruis. Deeze is in zyn perfoon, geene is in zyne Eehcgenoote met elenden bezocht. Daar zyn 'er onder ons, die by deeze neeringlooze tyden naau.v-yks weeten, hoe eerlyk aan een duk brood te komen; die door nood geperst tot de algemeene armen ver-  I5& VIL BEDESTONDE vallen. Daar zyn 'er, die door de Rundvee-fterfté droevig met vrouw en kinderen in de laagte zyn gebracht, en die al fchreïende al hun overwinst, al hun deun, voor hunne Kinderen of voor den ouden dag, in den Kuil hebben moeten fteeken Daar zyn 'er i door den droevigen toeftand van ons Land in 't naauw gebracht, die in hunne oude jaaren merkeïyk bekrompen moeten leeven, daar zy gedacht hadden 'er een ouden goeden dag van te zullen hebben. En wie kan alle de byzondere ongelukken optellen? Maar, Geliefden, gewenschte broeders in den Heere! Denkt niet, dat God Uwe nooden niet zou weeten. Denkt niet, dat Hy gééne reeden heeft, waarom Hy dezelven toelaat. Denkt niet, dat Hy gééne middelen weet om U te redden. En Hy heeft machts genoeg, gelyk wy te voren zagen. Draagt hem uwe nooden in den Gebede voor» Hy heeft het wel niet noodig, ten einde door u onderricht te worden: maar brengt Hem de offerhande van uwe erkentenis. Toont, dat gy Hem houd voor 't geen Hy is. Geeft Gode, wat God is; en geeft anderen daardoor ook geleegenbeid om groote denkbeelden van Gods Macht en Alweetenheid te maaken. Leest den XIII den en andere Bede pfalmen van den Koninglyken Propheet, en volgt zyn Voetfpoor in Godvruchtige Gebeden voor U en voor ons lieve Vaderland. (£) Maar, Gelie/den! bidden wy tot eenen Allesweetenden God; zyn alle dingen, en dus ook onze gedachten en gemoeds - beweegingen bloot en ontdekt voor Zyne oogen! O laat ons, zooveel in ons is, zorg draagen, dat wy met de regte gemoedsgeftalte voor Hem, by ons Gebed, verfchynen. Wilden wy by ons plegtig Bidden voor onze Vryheid, voor onzen Godsdienst, ofte voor onze byzondere welvaart, wilden wy ons daarby (zeg ik) koel en yverloos gedraagen; ging het ons niet aan' het hert; hadden wy géén leevendig gevoel van onze geringheid en onmacht om ons zelfs te helpen; , dach-  Gehouden den 9 Augustus Jf4jé !|$ dachten wy niet, datwy Gods bydand voldrekt noodig hadden; hielden wy ons niet ten vollen verzeekerd van Gods almacht, alweetenheid, en algoedertierenheid; en wilden wy echter onze handen kwanswys tot Hem uitlleeken, als of wy baden: Broeders' wat was dat anders, dan vreemd vuur met Nadab en Abihu op den altaar brengen? Wat was dat anders, dan op eene ongeoorloofde wyze Gode den wierook toezwaaycn ? — Gewisfelyk, dat zou ook het vuur des oorlogs, van pest of diergelyke bewyzen van Gods rechtvaardig ongenoegen teegens ons, aanblaazen, Lev. X. 1, a. Laat ons daarvoor ons zelfs leeren wachten. Laatonsmet bedaardheid, met aandacht, met eerbied,* met neederigheid, met vertrouwen op God, bidden. En by het Gebed geduurig in het oog houden,Jat alle dingen, en dus ook onze meening en gemoedsgeftalte, Gode bekend zyn. Cc) Endelyk, Myne Vrienden! bevinden wyy dat wy niet altoos eeven bekwaam zyn om te Bidden- of zyn wy niet wél in daat,. om onze gedachten op eene gereegelde wyze te tótten: Och Lievë Broeders! laaten wy getroost zyn. God weet alles , tot in den diepden grond. God ziet onze wenfchinsren Hy verdaat onze gedachten al van verre, Hy heeft in dat opzicht ook beloofd dat Hy ons eèr wy roepen, al zal verhooren (Jef. LXV. 24 ) Hy zal ons verhooren, als wy een oprecht hert voor hem brengen. God is 't, die herten kent en nieren proeft l Oprechtheid is Hem aangenaam, 't Heet hier, gelvkindengamfch.cn Godsdienst: Myn Zoon! geef mv Uw hert. Hy heeft niet noodig, dat wy Hem vuist en in goede order beduiden, wat wy meenen, Gods verftand is voor fchepfelen ondoorgrondelyk maar het zelve doorgrond 'alle dingen, ze-lts de* diepten der Godheid. Nu dan, o Gy allen, die hier met my vergaderd zyt om Gods aangezicht te zoeken, voor de L be"  154 VII. BEDESTONDE behoudenis van ons dierbaar Gemeenebest! Nïldan, daar het 'er by ons op aan-komt; daar ons Land, vanbinnen is uitgemergeld, en, van-buiten beoorloogd; daar 'er zelfs geen mosje op aarde valt, zonder dat God het weet en toelaate; daar Hem alles bekend daat; daar Hy het geheele Al overziet; daar Hy alle mogelyke middelen om ons te redden, elk in zynen aart en trap van bekwaamheid kent en teegen onzen nood als weet af te weegen; daar Hy weet, hoe veel wy draagen kunnen; en daar Hy ook onze gedachten kent: Laat, ach! laat ons in onze huizen, in onze binnenkameren, of waar wy 'er ook geleegenheid toe hebben, laat ons teegenwoordig in deeze plegtige byeenkomst voor den alweetenden God mer eerbied en ontzag treeden! Laaten wy ons door het gevoel onzer zwakheid niet te zeer laaten neêrflaan. Laat ons op Gods alweetenheid oogen, die wel weet, wat wy meenen,* hoe ftamelende of onvolkomen wy het ook uitten! Smeekt derhalven met my op naavolgende wyze. G E B E D- , G^yk wy by de befchouwinge van de Schep» , leien tot de erkentenis van U, o God! als onzen , Schepper en Onderhouder moeten opklimmen; , gélyk Uw Godlyk en onfaalbaar woord onze , kennis hiervan meer en meer uitbreidt en ons op, leidt om zaaken daarvan te erkennen, die wy , anders niet zouden weeten; zoo hebt Gy ons, , Genadige Vader, door die zelfde middelen in dit , uur aanleiding gegeeven om ons het oneindige U, wer Alweetenheid, duidelyk, overtuigend en lee, vendig voor te dellen, tot fteunzel van ons Ge, bed tot U, en ter opwekking om met eene be, taamelyke eerbied, aandacht, neederigheid en , vertrouwen tot U in het Gebed, voor den groey , en bloey van ons geliefde Vaderland te treeden. Wy  Gehouden den 9 Augustus 1747. 153 Wy danken U , Heere ! voor dit aanbiddelyk be' wvs Uwer liefde. Gy hebt ons daardoor op nieuws ' overtuigd van onzen plicht. Gy hebt ons daar\ door op nieuws de middelen, om ze wél te kun' nen volbrengen, aangeweezen. Gy.' Gy hebt . ons bekwaam gemaakt tot het Bidden en tot het ' gantfche reukwerk onzer Ziel - zuchtingen , dat wy thans op het vuur van geloot en liefde tot ■ U opzenden, en dat wy U dus toezwaayen zul' len Vader! ach Vader! Zie het dan ook, als Uwe ' eiaf door U ons gefchonken, en weeder met ' diepe erkentenis tot U gebracht, met genadige ' oogen aan! Sterk ons by onzen Yver, fterk ons ' met een kracht om wél te Bidden! Met diep ont- ■ zach naderen wy voor U, o Alweetende! en fmeeken U om Uwen Heiligen Geest, Dat die \ ons bekwaam doe zyn, om Gebeden voor U te brengen , die U wélgevallen! _ ' Eerst en voor - al danken wy U, O oneindiga Volkomene God! dat Gy ons menfchen het vermogen hebt gegeeven om de oneindigheid U9 wer Godlyke weetenfehap te kennen en daarvan ' met oordeel gebruik te maaken. Gy hebt ons meer' Ier dan de andere Zichtbaare Schepzelen, Uw ' Godlvk Beeld doen draagen. Gy hebt zelts een ' ftraal ie, als't ware, van Uw Godlyk licht, aan ' ons gefchonken. Want Gyhebt ons eene kracht '. o-egeeven om ons zelfs; om de voorwerpen ronds* om ons; om U, het opperfte weezen; om het ' geen is; het geen geweest is,- en zelfs iets, van ' 't geen zyn zal; te kennen. De éen is meerder, ' de ander minder, daarin gevorderd. Ons weeten, ■;' Wy bekennen het, is binnen eenen naauwen kring bepaald: Maar Heere'! Gy hebt ons verftand nog9 tans genoegzaame reedenen aan de hand gegeeven ' om tot het Godlyke Uwer weetenfehap optekhm! men; want het aantal der zaaken, die ^y kennen, \ is toch iets; onze ziel is in zeeker opzicht een ! afgrond, eene onpeilbaare diepte van dcnKbed, den; Ons geheugen herinnert ons op het oi.ver> te m~s L a Wacht  Ï56- VII. BEDESTONDE , wachteftede dingen. De daadeti , die eene hebbelyk* , heid, (en dus ontelbaar veele voorgaande denk, beelden, hoewel duister begreepen) influiten, ï vertoonen ons, dat 'er zeer veel in onze zielen , omgaa. Zyt Gy, o oneindige Werkmeester van , het Geheel - Al.' oneindig boven ons, geringe Schep, felen, verheeven: Gy, nadien wyiets, dat wee, ten genaamd kan worden, in ons zelfs vinden, Gy , overtuigt ons, dat dit kennen in U op eene.on» eindige wyze moet te vinden zyn; dat het zig niet , alleen op deeze gantfche Aarde, maar op het ge, heele Al, ja op al het mogelyke moetuitdrekken; j dat Uw verftand, tot in de allerminfte zaaken , toe, met de uiterfte duidelykheid alles kent, dat , 'er in te kennen is. , Gy hebt ons, buiten ons, in het Ryk der natuur 5 en dat der genade, opgeleid om Uwe oneindig. , heid van kennisfe met diep ontzag te eerbiedigen. , De wyze orde, waarin Gy alles gefchikt hebt; , de ééne dag verkondigt aan de andere Uwe wee, tenfchap. En alle de middelen ter verwervinge, , ter aanbiedinge, ter verzeegelinge van onze Ver, losfinge bevestigen, dat Gy alle dingen weet. Wy , danken U, o God, dat Gy ons, in ons, en buiten , ons door Uwe werken der natuur en der genade , , overtuigd hebt, dat Uwe weetenfehap zoo On, eindig is. , Maar, Lieve Vader! Is U niets in 't minst of't , meest verborgen, O! dan zyn ook onze zonden , en onze meenigvuldige overtreedingen voor Uw >, Godlyke aangezicht! o Heilige God! wy heb3 ben dikmaals in het verborgene zonden gepleegd, , als dachten wy by ons zelfs: Wie ziet my? V Is , duister rondsom my, en de wanden verbergen my, , dat my niemand ziet: Wien zou ikfehuwen ? De , Allerhoogfle acht myne zonden niet. Heere! wy , fchuwden veelmaalen alleen de oogen der menfchen, , en dachten niet, dat de oogen des Heeren veel , klaarder zyn dan de Zon. Maar o Alweetende , God.' wy zien, dat de duisternis zelve niet duister —~ '4ii.. _ ... * .'s " is"  Gehouden den 9 Augustus 1747. 157 , is voor U; en de nacht is voor U zoo licht, als de dag. , Niemand kan zig zoo heimelyk verbergen, dat Gy , Hem niet zier. Uwe oogen zien alles, wat de , menfchen doen, jaa zy zien ook tot in de heitne, lykfte hoeken? o Heilige en rechtvaardige! dit , zou ons van benaauwdhcid, van droefheid doen weg, krimpen: zo Gy wilde richten naar onze Zonden: 5 wy waren verloren! Wy kunnen voor U niet be, ftaan! Edoch Alweetende, dien het voorleedene , zoo wel bekend is, als het teegenwoordige! Gy , kent onze zonden; maar Gy kent ook de onein, dige kracht der voldoeninge van Uwen Zoon! Gy , weet, dat Hy zig voor onze zonden, als onze Hooy gepriester, aan U geofferd heeft. Gy hebt ver9 klaard, dat Gy om Zyns wil, allen, die in boet, vaardigheid en geloove tot U treeden, genade , zoudt bewyzen. Ach God! Zie hier een hoop ar, me aardwormen voor Uwen throon geboogen! Zie , hier eene meenigte berouw-hebbende Zondaars , en Zondaaresfen, die met neergeflagene herten , tot U treeden! o Heere, Hoor! 0 God wees gena, dig! Ach ftraf ons niet naar Uwen toorn, noch , kastyd ons niet naar Uwe grimmigheid, maar zyt , ons , die Jezus Christus geestlyker en zeedelyker , wyze door 't geloove hebben aangetrokken om , onze natuurlyke naaktheid te bedekken, zyt ons , om Christus wil genadig. , Heere i Gy eeuwige God, die de einden der , aarde gefchapen hebt! Gy word niet moede of , mat. Uw verftand is ondoorgrondelyk. Gy, , die al het mogelyke duidelyk kent; Gy, die alle , mogelyke famenfchikkingen weet, die tot ons heil. , zouden kunnen dienen: Gy weet immers en kent ,-niet alleen den droevigen toeftand van ons gelief, de Vaderland, en wat het menfchlyker wyze zon* , der Uwe hulp te wachten heeft; Gy weet niet. , alleen alle de natuurlyke rampfpoedige gevolgen , onzer zonden: maar Gy weet ook ontwyffelbaar> , middelen om het te redden; en zelfs gy weet, , onder alle mogelyke middelen, de besten om onL 3 zen  158 VIL BEDESTONDE , zen Staar en onze Bondgenooten te helpen. Toon , Heere, ach Toon! dat Gy ons zuchten zoo wel , hoort, als dat der Oude Israëlieten: terwyi wy , door eenen tweeden Pharao, die naar uwe ilera , niet hoort, gedrukt worden! Maar Och! laat , de tweede Mozes, die Gy ons gezonden en op , het onveïwachtlte gegeeven hebt tot een helper, , laat die ook Uwen byitand, als Mozes wel-eer , by Israels reddinge, ondervinden. Trek Gy zelf , niet ons leeger op, gelyk weleer met Uw Oude , Volk. Geef zigtbaar, geef klaarblykelyke tee, keiien, dat Gy op onze zyde zyt, help ons tot , Vreede; tot een heilzaame beftendige rust; en , ons Vaderland weeder, als een tweede Canaan, , tot zynen eerden bloei en luister. , Alweetende God, die teevens het hert der Vor, ften in uwe hand hebt, maak Uwen raad, clen , besten en veiligften raad ter reddinge van ons Va, derland, aan 's Lands Heilbezorgers toch bekend. , Toon, dat Gy Uw oog flaat op alle hunne over, Jeggingen, en datGy, de Heere, rnet Uwen wy, zen Geest in 't midden van hen zyt. Befcherm, 9 bewaar, en zeegen meer en meer hun Ed: Groot , Mogenden de Heeren Staaten van Holland en , West-Friesland; de Heeren Staaten van de ande, re Provinciën, derzelver vrienden, gebuuren en , bondgenooten; derzelver gezamenilyke afgezon, denen inde vergaderingen vin de Staaten Gene, raai, en van den Raad yan Staaten ; Z) ne Door, luchtige Hoogheid, den Prins van Oranje, onzen , Vaderlyken Stadhouder, Kapitein en Admiraal Ge, neraal; als ook de Heeren Burgemeesterenen ver, dere Regenten deezer Stad, , Zyt met ons allen , en met ieder in 't byzonder. , O God! zyt ons, en den Lande, en i:llen deszelven , Ingezeetenen genadig! Gy weet onze nooden en , onze Gebeden! Gy weet alle mogelyke middelen , om ons te helpen: Help ons om Jezus wil. Oni , ze Vader enz, VIII. BE-  vut BEDESTONDE gehouden den 23 Augustus 1747» VOO R-A FSPRAAK over de ALGOEDERTTERENHEID VAN GOD Als de Berde drangreeden van ons GEBED. Zeer Dierbaare Gemeente! 2-yn wy in dit Godshuis vergaderd, om den Hee« re te Bidden, dat Hy ons lieve Vaderland befcherme en zeegene: laat ons met Hem beginnen, gelyk wy voorneemens zyn met Hem te eindigen! O Ajgoedertierene Vader! G? hebt ons do0r ' Uwen onfaalbaaren Zoon verzeekerd, dat Gy niet ' weigeren zult Uwen Heiligen Geest te geeven aan die geenen, die U daarom Bidden. Wy hebben den Geest des Gebeds noodig. O Schenk ons dien ' H Geest. Laat die ons verftand verlichten; om te ' wêeten, wat wy best Bidden moeten! Laat die óns gemoed heiligen; dat wy niet, dan, het geen ' U behaagelyk is, en zoo, als het U aangenaamst is, van U fmeeken! Vervul aan ons de belofte van ' Uwen Zoon (dat Gy den Trooster, den H. , ons geeven zoudt, als wy U baden j) om deszel, ven Uwen Zoons wil! Amen. L 4  i€o VIII. BEDESTONDE. "1, Geliefde Toehoorders! Wy hebben kortelings met eikanderen overwoo* gen de oneindige Macht* en het onbetwistbaare' Recht van God over alles, in Heemel en op Aarde. Wy hebben gezien, dat God, de Formeerder van oor en oog, alles weet, wat-'er voorvalt in de weereld; Jaa zelfs, dat alles, watw, wat geweest is, Watry«zal, en wat mogelyk is, op de allerduideykite wyze, te gelyk, Gode bekend ftaat; Dat alles naant en ondekt is voor zyne Godlyke oogen. Wy hebben 'er veele heilzaame leeringen uit opgemaakt, ter opwekkinge van onze traage herten tot het Gebed, en wel tot een zoodaanig Gebed, 't geen Gode kon behaagen. Laar ons nu op de Oneindige Goedertieren» HBid van God onze aandacht vestigen! Deeze hoofdeigenfchap des Allerhoogften moet by onze fmeekmgen voor ons, of voor het Vaderland, door Ons nimmer uit het oog verlooren worden. David, zoo groot een Man in het Gebed, als m den ftryd; David, die wel wist, wat Bidden Was, gaat ons, hier in, treffelyk voor. Hy zegt. Psalm XXXVI. 6 tot 13. Vs. 6 Heere, uwe goedheid reikt zoo wyd, als de Heemel «; en Uwe waarheid, zoo wyd, als de wolken gaan. Vs. ? Uwe gerechtigheid ftaat ah de bergen Gods, en Uw recht ah groote diepten! Heere, Gy helpt beide Menfchen en Veel Vs. 8. Hoe dierbaar is Uwe goedheid, God, dat de menfchen kinderen onder de fehaduweUwer vleugelen betrouwen! Vs. 9, Zy worden dronken van de ryke goederen Uwes Huizes; en Gy drenktze met wellust, als met eenen ftroom. Vs. 10, Want byU is de levendige welle; en in Uw licht zien wy het licht, Vs. 11,  Gehouden den J Slaat <*) Was het, by voorbeeld voor mensch en dieren tot hun 1 beftaan noodzaakeiyk, dat zy lighaamen hadden, derwyze geiJchikt, en met zoodanige leedemaaten voorzien, datzy, elk 1 naar hunnen aart, hun voedzel konden vinden en verteeren; was 1 het noodig, dat zy lucht, licht, water, zon , maan enz. hadden : (God heeft hen van dit, en van al de rest voorzien ; God heeft t het hen gegeven, eer iemand van hen allen Hem hierom aange1 fprooken heeft. Jaa, wie was 'er , die, als God Hem de vryheid i van keuze had gegeeven, in ftaat geweest zou zyn om het op ta noemen ofte zeggen, wathy noodig had? Gewislyk niemand! Defchranderfte der weereld ^indt in die dingen: (by voort beeld) in de lucht, inhet licht enz. wanneer hy het niet opper\ vlakkrg,maarin den grond befchoüwt, nog zoo vee/onbekends, ( dat hy nu, daar zy reeds beftaan ; en daar hy geleegenheid heeft 1 om derzelver aart, hoedaanigheid, en eigenfchappen van ver. { fcheidene zyden te toetfen ; veelen reeds feedert zoo veele eeu1 wen zig gezamentlykopdat onderzoek toe gelegd hebben; de I fchranderfte zelf (zeg ik) vindt nog zooonnaadenkelyk veel, welks waare natuur hem verborgen is , dat hy zeggen moet: 't | is, als of wy eerst van gisteren begonnen waren het te bezien, en , ons weeten is niets. ( Job VIII, p.) Wie zou dan Gods raadgee1 ver hierin hebben kunnen zyn; wie opgeeven, wathy wenschte, ( dat God tot zyn beftaan hervoort zou brengen? En ziet, ziet, 1 dit alles heeft God den mensch en het vee, zoo ras zy wierden , 1 by hunne intreede in de weereld laaten vinden. Lust het U, Waarde Leezer! om dit verder naa te denken; i let dan op de neigingen, die aan elk der leevendige fchepfeleu 1 ter bevorderinge van hun beftaan zyn ingeplant; hoe en waartoe i God bezorgd hebbe, dat, wanneer ons lighaam voedfel noodig had, wy door een zeeker gevoel, 't geen wy honger en dorst noemen, gewaarfchouwd worden; denkt naa, dat den vernielenden Adelaar een gants andere aart is ingeplant ^ dan aan de zaï-  rf6 VIII. BEDESTONDE Slaat men, flechts daarop acht, dat God aan élk het voedzel naar zynen aart,dienlüg cot zyn onderhoud, laat vinden; dat God menfchen en vee van al het noodige voorziet: gewislyk, gy zult moeten bekennen, dat, daar dit alles nietby toeval gefchied, maar daar het af komt van eenen alw eet enden Geevcr, van God den Vader der lichten, dat ook (zeg ik) de goedertierenheid van God zig uitdrekt tot alle voorwerpen, die buiten Hem zyn, en dat géén fchepfel, hoe klein en gering voor 't oog, hiervan uitgezonderd is. Heere! Uwe goedheid reikt zoo wyd,als de Heemelis, en Uwé Waarheid zoo wyd, als de Wolken gaan. Uwe Gerechtigheid ftaat als de Bergen Gods, en Uw recht, als groote diepten. Heere! Gy helpt beiden, de menfchen en het vee. (2) Voorts, Broeders! zoo oneindig, als Godsgoedertierenheid is in opzicht van haare voorwerpen, zoo oneindig is zy ook in opzicht van de hoe - veelheid, en de hoe-grootheid der goederen , welken God tot welftand Zyner fchepfelen geneegen is om te fchenken. Menfchen moogen, door afgunst van het rechte fpoor gerukt, ofte door onkunde en onmacht het heil van anderen zeer gebrekkig wenfchen of bevorderen; zy moogen of niet al het goede 't geen zy geeven kunnen, of niet alleen *t geen waarachtig goed is, of eindelyk niet het allerbeste voor zig of hunne meedefchepfelen zoeken: God is aan gééne van alle die gebreken onderhaavig (*). (#) zagteenweerloozeTordelduiven; aan den Leeuw eene ander® in hem heerfcliende zucht, dr.n aan het Lam , gegeeven enz. Jaa, zo gy lust hebt, leest wat God zegt, Job XXXVIII. en XXXIX. (*) Zie vervolgens Leezer! Wat God aan elk mensch al. heeft gegeeven. By voorbeeld, hy gaf hem niet alleen één oog, één oor enz. Maar hy fchiep hen met twee oogen, met twee ooren enz. De dingen, die tot der menfchen leeven volftrekt noodzaaklyk waren (als de omloop van zyn bloed; dat hy honger en dorst kreeg; dit en verfcheide andere dingen van die ZoorO maakte hy onafhankelyk van der menfchen wil. Da wil alleen van den menfch ksnze niet veroorznaken, no£te beletten.  Gehouden den 23 Augustus 1747. 16> fa) Des menfchen ziele gaf Hy niet alleen het vermoogen om zaaken te kunnen leer en kennen 9 maar Hy plantte hem aanftonds teevens eenige algemeene Grondwaarheeden in het hert, grondwaarheeden, die de fleutelszynvan alle kennisfe, en zonder welken te weeten, de rest der zaaken, die hy weet of gewaar word, hem van géén rtut zouden ZyHy plantte in hem eene zugt tot het goede, tot het geene voor zynen welftand dienftig, jaa, het meeste dienftig is. (*) . Hy fchiep alles rondsom hem, 't geen niet alleen tot zyn volftrekt noodzaaklek onderhouden beftaan;, maar ook dat tot zyn genoegen en vermaak kan dienen, Zyne vermoogens fchikte Hy zoodaanig dat zy niet alleen het noodige, maar ook het voor Hem nuttige en vermaaklyke gewaar wierden en der ziele aanbragten. Alles, wat God den menfche laat zien, of door zvne overige zintuigen, ofte door reedeneeringedoet kennen, dient om zyn verftand te oeffenen; om hem God, voor het opperftc goed, te doen kennen; om hem te beweegen, om God te beminnen, en zoo veeldoenlyk, naa te volgen; en deezer wyze om hem gelukzalig te maaken. Gewislyk, Broeders! deeze proeven van Gods werkduk draagen de zeegelen reeds van Zyne oneindigheid; de oneindigheid, zoo wel van Zyne toegenegenheid tot de menfchen, als van Zyne overige deugden. Gewislyk! dit moet ons reeds dringen om met blydfchap uit te roepen: wat is de mensch, Heere! dat Gy Uzyns zoo aanneemt: en des menfchen kind', dat Gy hem zoo acht Pf- CXL1V, 3. (f) Let (*) Dat hy daarin dwaalt, hapert aan zyne onweetenheid en önagc/aamheid; maar zyne zucht, die hy van God heeft, ftrelct zig eigentlyk uit tot zyn waarachtig belang. (t) Ik (preek hier alleen van denmensen, en niet yan de andere fchepfelen om dat dit ftuk anders te verre zou uuloopen. Maar onderzoekt het ook in de -anderen; zo gy vermogen genoeg htbt y vin  i68 VIII. BEDESTONDE (f) Let men op Gods goedertierenheid, in het Werk der verlosJinge zigtbaar: elk moet verdommen. O Oneindige liefde! O Algoedertierene God», wat kan een menfchedem van de heerlykheid Uwer hefde onswaarts fpreeken: daar de Engelen 'er zelfs van damclen? wat zullen wy aardwormen, daarvan naar waarde zeggen: daar de heemel-geesten zelfs,, begeerig om dit Godlyk wonder intezien, niets dan alleen iets oppervlakkigs, daarvan weeten! Edoch Broeders! fchoon wy den afgrond van Godsmenfchen-liefde, in het Verlosfings-werk gebleeken, onmogelyk peilen kunnen, 'tvalt echter aangenaam, in die onmeetbaare zee van 's Heeren goedertierenheid zig zeiven te verliezen; gemerkt wy toch eindelyk in den fchoot van Jehovahs oneindige liefde neederdaalen. Ik wil zeggen: wat kan het ons moeyelyk vallen in de befchouwinge der Godlyke geneegenheid omtrent ons, Zyne zondige, Zyne doemwaardige fchepfelen, wat kan het daarin lastig vallen onze onmacht te bevinden: gemerkt deeze beviuding zelve ons op de zigtbaarfte en gevoeliglte wyze van de oneindigheid der Godlyke genade overtuigt. Bedenkt, Geliefden! Bedenkt den droevigen rampftaat, waarin wy door de zonde waren! van God, het opperfte goed, vervreemd! Hoe konden wy dan anders, dan het kwaade, jaa het ergde wachten? Vrm de eenige bron eens beftendigen genoegens verJleekenl Hoe konden wy dan anders, dan eeuwige knaaging en geduurig misnoegen ondervinden? Van het om zaaken door te denken; zult gy gemaklyk bevinden, dat ook God/?/het goede, en alleen het goede, jaa het alderfaeste,datHy, behoudens Zyne volkomenheid, aan de fchepfelen, dk naar hunnen aart, kon geeven, aan hen gegeeven heefr.Iemand, die daarin niet bedreeven is, merke Hechts op ; wat het zaakelyke zv, 'tgeen de Schepfelen hebben; wat hun aart noodzaaklyk. meedebrenge ,• wat het goede zy , 't géén zy van tyd tot tyd genieten; neem het een of andere zaaklyke met uwe gedachten van hen weg, daar zy't nu hebben: gy zult zien; wat zy al aan God te danken hebben; en wat zy zyn zouden , als God niet algoedertieren ware.  Gehouden den 23 Augustus 1747. 160 Ut eeuwige licht gefcheiden! Hoe konden wy anders, dan in eene nimmer eindigende duisternis gedort worden; eene duisternis, waarin wy God, ons zelfs, onzen naasten nogte den weg tot ons eeuwig geluk kenden of konden kennen? Om kort te zyn, daar men de waare gelukzaligheid door de zonden dierfl hoe kon men daar anders, dan rampzalig, dan vol elenden zyn? Alle de rampen, die in deezen tyd eenen mensch treften, jaa ter needer werpen, zyn niet eens fchetifen van de helle, die de zondaaren met opene keele verwagtte. De op - eendaapeling van alle naarheeden, grouwzaamheid en jammeren, die ooit of ooit, zoo fan"- het aardiyk ftond of daan zal, den gevallenen fterveling deed in een zee van traanen zwemmen; de op - eendaapeling van alle die grouwzaamheeden tee-: vens, (zeg ik) is Hechts eene flaauwe fchildery, eepe ruuwe afteekening van die naarheid, waar van de verdoemenis der Godverlaaters het oorfpronkelyke is. Zy duurt eeuwig! eeuwig! Wat droefheid kan 'er dan in deezen tyd zyn , o menfchen ! die haargetyfc / wat elende, die haar evenaare\ En ziet! uit dien' afgrond van rampzaligheid heeft God, de opperzeegenaar, ons ten top van onuitfpreekelyke , jaa onnaadenkelyke gelukzaligheid verheeven! uit dien eeuwigen dood tot een eeuwig leeven in Christus Jezus ons gerechtigd! Want alzoa liefheeft God de weereld gehad; dat Hy Zynen eeniageborenen Zoon gaf: op dat allen, die in Hem gelooven, niet verhoren gingen, maar het eeuwige leeven hebben, Joh. III, lQ. Van den vloek der wet verlost; de zonden en de ftraf der zonden, zeedelyker-wyze weggenomen; de eeuwige gerechtigheid gebracht; de H. Geest verdiend ; wy tot Gods dienstknechten en dienstmaagden niet alleen; neen! zelfs niet blootlyk tot Zyne Vriendenen Vriendinnen; maar.... tot zyne Zoopen en Dochteren aangenomen zynde: hoe groot moet dan wel het gewicht dier heerlykheid zyn, het geen ons in 't eeuwig leeven door onzen Vader is toegedacht! M Gc-  i7o Vilt BEDESTONDE Gewislyk 1 Toehoorders! géén oog heeft het gezien, géén oor heeft Let gehoord, en het is nog nog nooit in eens menfchen hert opgeklommen; wat God bereid'heeft voor die geenen, die Hem liefhebben, i Cor. II, 9. Is God zelf de grondlegger, de uitvoerder, de aanbieder en fchenker van die eeuwige gelukzaligheid ; is God zelf, is het kennen, het beminnen, het naavolgen van, het gemeenfchap hebben met God, hei opperde goed, de bronader, jaa het Al van 't eeuwige leeven; riep een geloovige al in deezen tyd, daar dechts een voorfmaak van die heemelvreugde plaats kan hebben: als ik u maar heb, myn God! dan vraag ik niets na Heemel nog na Aarde. Als my dan zelfs lyf en ziel verfmacht, zo zyt Gy toch myns harten troost en myn deel! Pf. LXXIII, 25.26. O! hoe moet dan de gelukdaat derheemelingen zelf wel zyn, daar God eeuwiglyk en zonder de minde doornis van dat geluk, ons goed, ons lot, ons erfdeel zyn zal; niet om ous by drupjes wat te laaven, maar om ons met den rykdom Zyner eindelooze liefde en met vreugde in volheid te verzaadigen; niet, om alleen by poozen een weinig van Gods Heemelgunst en vricndelykheid te zien, en te fmaaken, maar om eeuwig, eeuwig, van licht tot licht, van kennis tot kennis, van gelukzaligheid tot gelukzaligheid bevorderd, zoo veel mogelyk te gelyken naar Gods grooten en Godlyken Zoon. Ziet Geliefden! tot die hoogte, tot die breedte, tot die lengte, en diepte van Heemelfche heerlykheid zyn wy, zondige fchepfelen, uit den afgrond der elenden en der helle weeder door God, door God alleen, in Zynen zeegenryken Zoon verheeven(*) Ziet (*) Tot dat einde heeft God alles in de huishondinge der genade aangelegd ; in dehuishoudinge der genade ( zeg ik); waut is ergens eene weldaadigheid van den Hoogen God jeegens ons, geringe aardwormen , buiten alle verdienstlykheidzigtbaar , het 5s hier.'Het is hier, in die huishoudinge der genade Hier hebben wy het woord der waarheid , het Euangelie van onze Zaligheid ! Hier hebbeu Wy de dierbaarfte verboudzeegelen, de bei»  Gehouden den 23 Augüsèus 1747. i?*' Ziet! ziet dan, dat David reeden had om te zeggen: Hoe dierbaar is Uwe goedheid God; dat menfcheri kinderen onder de fchaduw Uwer vleugelen mogen betrouwen. Zy worden dronken van de rykë goederen Uw es huizes, en Gy drenktze met wellust, als met eenen Jlroom: want by U is de leevendige wel, en in Uw licht, zien wy het licht: vs. 8. 9. 10. (.3) Gaan wy verder, Toehoorders! wy vinden, dat zoo oneindig, als Gods goedertierenheid is int voorwerpen, waar toe Zy zig uitdrekt; zoo oneindig , als Zy is in opzicht van de hoegrootheid en de hoeveelheid der goederen, die Zy gaarne aan de fchepfelen wilgeeven: wy vinden (zeg ik) dat Zy ook zoo oneindig is in aanmerking van de geneegeniieid , en van de wyze der geneegenheid, welke, God voor den weldand Zyner fchepzelcn heeft. Alles hier omdandig tut tc haaien zou (myns bediiü>ens) geheel onnoodig zyn. Dat God alles, ten allen tyde, - op alle plaatfcn, in alle gelegenheeden, — onveranderlyk - niet alleen wenscht by te brengen, maar ook zoo veel doenelyk bybrengts kan niemand, die Gods volkomen weezen kent; die op Zyne altoos weldoende werken acht daat; en die Zyn onfaaibaar woord met oplettenheid doorbladert a in eenigen twyffel trekken. Maar, het verdwaasde mehschdom , toont dikwerf met zyne fnoode werken, dat het een eigenfchap der Godlyke liefde uit het oog verliest, die David nogtans zeer merkwaardig keurde: (*) Name- neilige Sacramenten! Hier hebben wy alles met één woord, wat bekwaam is, om ons tot God te leiden, en van de Aarde los ' te rukken! ri En wie kan alle Gods weldaadige wonderen vertellen? Deeze proefjes nogthans bewyzen ons ten volle de gadelooz® grootte , jaa de oneindigheid der Godlyke liefde. (*) De ongevoeligheid der meeste menfchen en vleeschlyke gerustheid, fchoon zy nog in den modderpoel der Zonde fteeken, het fchandelyk plicht-verzuim van hen die hunnen plicht vil weeten; het ondankbaar vergeeten van den eenigen oorfprong van al het goede, dat zy beft! a W  ifa. VUL BEDESTONDE melyk, dat Gods goedertierenheid met Zyne waar~ heid en gerechtigheid gepaard gaat. Is iemand met hartlyke zucht tot eens anderen welvaart ingenomen: men ziet gemeenlyk, dat hy alles, alles, wat hy kan, daarby tracht optezetten , dathy blind genoeg is om des anderen fouten voor deugden uitteventen, en hem boven anderen, die vry meer verdienden, doldriftig voorttehelpen. Gants anders is het met Gods oneindige goedertierenheid geleegen. Zy is aan gééne faalgreepen, aan gééne onregelmaatigheid onderworpen (f). God heeft zyne fchepzels niet blindeling lief. Zyne Godlyke liefde gaat nooit de reegelen van Zyne eeuwige waarheid en rechtvaardigheid te buiten (§). Gezitten,- dat alles toont handtastelyk: dat zy Gods goedertierenheid meest - al zoo gebrekkig zig verbeelden,- al* den meesten iyd de liefde by de menfchen is. (f) Belastte Hy den menfchen eikanderen lief te hebben, maar met byvoeging van deeze naadrukkelyke woorden, dat dit met waarheid moest gefchieden; (i Joann: III. 18.) pryst Hy het gedrag der wyze maagden, dieniet dwaas genoeg waren om doldriftig te beminnen, maar die op den aart, en wat voor den aart en 'tgedrag derdwaaze maagden voegde, wel deegelyk letten, en zig daar naar fchikten! Zeeker, Geliefden! God is hetoorfpronklyke van alle deugden. De wet is 'er (lechts een beeldrenis van. En ons beste gedrag is nog maar een naadruk van dac beeld, 'tgeen ons de wet vertoont. _ (§) Zyne goedertierenheid ftrekt zig tot alle voorwerpen uit; Hy tracht hen al het moogelyke goede te geeven; maar, naar dat het met de waarheid, naar dat het met den aart der zaaken, naar dat het met het famenftel van het Geheele Al, naar dat het met het gedrag der menfchen best overeenltemt, naar dat het aan dat alles het meeste voegt, deelt de Heere Zyne gaaven en gefchenken uit. Gants anders (by voorbeeld") beweegt Hy reedenlooze dingen, dan de reedelyke menfchen. Op eene geheel andere wyze bevordert Hy den welltand van den eenen, dan van den anderen. De laatften, de menfchen, onderwysc Hy door Zyn woord; leeraart Hyhunen plicht; helpt Hyte recht, wanneer zy van het rechte pad zyn argetreeden; en bied  ■Gehouden den 23 Augustus 1747- *7Ï Geheel anders (by voorbeeld) handelt God met den rechtvaardigen, dan met den Godloozen; met die, dien God dient, dan met dien, die Hem niet dient. Dit is 't, dat David Gods waarheid en gerechtigheid by Zyne goedertierenheid deed dellen, in onze voorgeleezene woorden : Heere (zegt Hy) uwe goedheid reikt zoo wyd, als de Heemel is (en, let wel! in den zelfden adem voortgaande, voegt hy 'er by) en Uwe waarheid zoo wyd als de Wolken gaan. Uwe gerechtigheid ftaat als de bergen, Gods, en Uw recht als groote diepten (*). (II) Deeze oneindige Goedertierenheid van God nu, myne Geliefden! is eene zeer krachtige drangreeden voor de vroomen, om in tyden van vervolging, ofte wanneer zy geweld-daadig aangevallen worden , tot dien goedertierenen, tot dien menschlievenden Vader hunne toevlucht met volle verzeekerdheid te neemen. •foied hen zelfs den Heemel aan? Dit voegt, nog deed Hy niet, aan laager foort van fchepfelen. (*) En dit is ook de reeden, dat Gods waarheid zoo dikwerf in de H. S. by zyne goedertierenheid gevoegd word; (zie Pf. XXV. 10. XL, 11. CXVII, 2. enz.) want, wac wil dat anders toonen , dan, dat Gods goedertierenheid altoos met waarheid gepaard gaat? En wanneer is goedertierenheid waarachtig, dan , wanneer zy overeenftemt met, of voegt aan de zaaken ? En dus ook, wanneer de goedgunstigheid van God (ik zeg niet verdiend is, maar) zeer wel voegt, en beant' woordt aan den aart en hoedaanigheid der beminde voorwerpen : dan is zy waarachtig. Neemt dit, Waarde Leezer! neemt dit, vooral, in acht: Dit is een fleutel om verfcheide naadrukkelyke vraagen gemaklyk te openen en te beantwoorden, En, hoe min men 'er gemeenlyk om denkt, een onbetwistbaar teeken, dat Gods goedertierenheid in dit opzicht ook oneindig is. NB. Dat de Heere niet doet, dan geeven, en nooit, het gaa ook hoe het gaa , eenig voordeel uit Zyne werken trekt, is onbetwistbaar. Hy is oneindig. En, fchoon Hy dit weet, is Hy echter met eene oneindige pooging geneegen om allen Zynen fchepfelen wél te doen. Dit is gewislyk ook een verheeven bewys van de oneindigheid der Godlyke liefde. Maar .& -kan hier niet alles afhandelen. M3  f74 VIII. BEDESTONDE (O Immers iemand, die den weWand van eenen anderen erniijg, en met yver wenschc; iemand, die daartoe alles, wat hy kan, gaarne en blygeestig wil belleeden: zoodaamg een moet wel diep in 't hert getroffen worden, wanneer hyhet beminde voorwerp geweldig aangevallen, en in gevaar ziet van in ongeluk te geraaken. 6 Wat man zou den naam verdienen, dat hy zyne Echtgenoot op 'tteederfte beminde, wanneer hy geweld en overmoed, teegens haar in zyn byweezfen gepleegd, daar hy macht had om haar te redden; jogtans met onverfchillige oogen kon aan zien en haar niet ter hulpe toefprong? Wat moeder zou haar dierbaar kind m zyn ongemak vergeeten, en niet alles, wat zy kon, beweegen; om het uit den droeven nood te redden ? Wat moet men dan van den God der liefde, die de liefde zelve is, denken? Toehoorders.' gelyk een Vader ztgontfermt over zyne kinderen; zoo ontfermt zag:de Heere over de geenen, die Hem vreezen, Pf: CIV. Jaa nog meerder. Of al een vrouw haar kind. vergat, dat zy zig niét ontfermde over de vrucht vmjaar eigen lighaam, wil lk uwer (zegt tïJfh S -God die niec lie§en ka") * mi pw.r (oGeloovigcn, waarc .-roomen!) toch niet verg eten, Jc-li XLIX. 15. J ^V'n^" me,!^hen' *c God kennen, die vfw t , . ^ Va" d het w^goed, jaaalsden Vader der lichten , yan wien ajle goede en volkomejegaavenneederdaalen; zyn 'er, die Hem! als ë 'n Gpd van zaligheid, jaa, van volkomene zaligheid, op de leevendigfte wyze kennen; en die desweeèéris deeze hunne kennis bekeven; £ zyn 'er vroomen, beden van eep oprecht hert; die uit een zuiver hert ^W?Cnj Cn,WOrde" dle door ^ogmoedige kwaaddoenders vyandig aangevallen, wat dunkt u« £ou God, die naar waarheid lief heeft, die den r^htvaardigen niet gelyk acht met den godloozen; |pu die God de vroomen, die toonen, dat zy Hem *ennenenmet achting kennen, niet redden van de band  Gehouden den 23 Augustus 1747'. 175 hand en van het te onder treeeden, 'tgeen dcHoogmoedSe hen dreigt? Zou die God den rechtvaar- as% Z g, dlthet beeterware, dat Zyne dienaars, of liever f dat Zyne vrienden door Hem geholpen wierden hen echter laaten zuchten; fchoon het tot bun waarachtig naadeel drekte? Dat is onmogelZ Myne Geliefden ! Dat kan met zyn! Heere Uwe goedertierenheid reikt zoo wyd, als de Heemel i$ Dit dan, myne Broeders! dit is de reeden, dat David in de voorgeleeze woorden vs. 11. 12. zoo yverig en volvuurig tot deeze oneindige goedertierenheids God zyne toevlucht neemt. Dit moet hem, en eiken vroomen, gelyk gy ziet, .«oopen, om, als booze en fnoodc vyanden ons dreigen, tot God te roepen en te bidden! Breid Um goedheid uit o God! over de genen, die U kennen, en Uwe gerechtigheid over de vroomen; en laat my w*£ mdergetreeden worden, en de hand der godloozen elk Godvruchtige doen; omdat, wanneer Godvoor ons is; niemand teegen ons kan zyn. David toont dit ook op 'toog te hebben: wanthy zeet eteentlyk vs 13. (*) Dan vallen de kwaaddoendlfs van ongeluk tot ongeluk) dan war** zy ter rgeftooten\ gelyk zy my trachtten m ramp op ramp te dorten,zoo dat zy niet weer opftaan. Met éénwoord, hy wil zeggen: Gy zult dan aan den toden voortgang hunner overmacht paaien laaten zenen: en hen , als Uwe verdraagzaamheid om heiig rêedenen ten einde is, onherdelbaar m de laagte, in onmacht en verachting, Dit heeft men 'er van te wachten, Toehoorders want God is Almachtig en de rechte Komng over c Gantfche Al. 't Moet alles naar Zynen wenk zg (*j Niar den aart der Hebreeufche fpraake. M 4  tfS VIII. BEDESTONDE fchikken. Zyn recht is onbetwistbaar; en teegen Zyne kracht kan niemand, jaa de gantfe weereld zelf met beftaan. Niets kan Gods befluit veriedelen f*) ,Wat zou dan toch een fnoodaard doen ? Waards Inwoners van ons Geliefde Vaderland, die met my in dit huis van God verfcheenen zyt, . cm in deeze netelige tyden Hem om Zyne hulp te bidden ! Wie van ons ziet niet, dat wy billyk tot God alleen, in deeze droeve dagen volyverig onze toevlucht moeten neemen? Zyne Alweetenheid heeft de naauwfte en netfte kennis van alle de geweldenaryen, die teegen ons zoo ' grouwelyk gepleegd worden, dat de laate Naneef zig waarfchynlyk dit monfterftuk niet zal kunen verbeelden. Hy hoort het, als wy roepen. Hy is de Koning van het gantfche Al. Wiens wil alieen de ganfche natuur doet blyven, 't geen zy blyft; van Wien alles afhangt. En Zyne goedertierenheid, gelyk wy kort te voren zagen, kent gééne, zelfs niet de minfte, paaien Wat kunnen, wat moeten wy van onzen God dan niet verwachten, wanneer wy Hem, zoo als 't betaamt, om Zynen byftand Bidden ? Laat 's Heeren Goedertierenheid geduurig, enieegenwoordig voornaamelyk, het voorwerp zyn van uwe overdenkingen en de drangreeden van uwe Gebeden. _ O) Gaat Zyne geneegenheid, om wél te doen, uit, tot alle Zyne werken? Is 'er géén fchepzel in Heemel of oo' aarde, dat Hy niet elk in zyn foort liefheeft, en/zyn weizyn zoekt: Zouden wy dan uitgeflooten zyn? Zou God zig onzer niet willen ontfermen ,• daar wy Zyne hulp zoo noodzaakelyk behoeven? Zouden wy de eenigften zyn, omtrent wel- 00 Dit heb ik in den Vden Bedenftond breedvoerig beweezen.  Gehouden den 23 Augustus 1747- *77 welken de liefde, de onveranderlyke liefde, in eenen brouwzaamen veranderd ware: en omwier wel, and % zig niet het minde bekreunde ? Neen firQefcfsl Zyne goedertierenheid reikt zoo wyd, als de Heemel; « Zyne waarheid zoo wyd, als de Wolken *%' Helpt God zelfs het Fee; zyn de reedenlooze dieren zelfs voorwerpen zyner alverzorgende liefde i wat zal Hy dan ons, menjchen , doen . Kleedt Jehovah de leliën op 'tveld; fpyst Hyde vogelen onder den Heemel:, Zyt Gy *™ ™} '™** dan zy? Zou Hy dat niet veel meerder Udoen, O Gy kleingeloovigen! dus fprak weleer onze Godlyke leermeester Matt. VI, 26. 30. Die aan het vee zyn voeder geeft, en den jongen raaven, die Hem * ,x>c PYT VIf o zou die niet toonen, aanroepen, (Fs. tALVü. 9>jU1>- „J dat Ui een hehaagen had aan de geenen , die Hem weezen, en die op zyne Goedheid hoopen? Zou die het fchreïen zyner arme, en het zuchten zyner elen. dige vertegenwoordigers op Aarde fg^ë^nhooren? O, laat ons dat van God niet denken < (O Myne Beminden! is Gods goedertierenheid too dierbaar, zoo groot, fr™**^£$L niet alleen ons helpt, (ziet vs. 70 -™ar dat wyzJfs door Hem verzadigd worden van de ryke goederen Zyns huizes, en dat Hy ons drenkt met een ftram yan Heilige en zuivere wellusten (vs 9.) in en dooi het Ryk der genade, 't welk gerechtigheid, vreede en vreugde in den H. Geest is, Rom.XIV. 17. Heek de Vader Zynen eenigen en dierbaaren Zoon, voor ons en om ons tot deb heemelfche heerlykheid te verheffen, in een afgrond van helfche rampen laaten neederzinken j wat zou 'er dan van op Aarde zyn, 'tgeendie groote God en Vader o.. nog wei-eren zou, wanneer Hy zag, dat wy t tot onzen waaren weldand noodig hadden. Hedp«: H, ons door Zynen Geest ten Heemel, zou ^onsZy nen bydand in het aardfche weigeren ? Neen Broc ders! Zeekerer en veiliger, dan zig een1 kuikenby het naakende gevaar onder de vleugelen der khUcn  t78 VUL BEDESTONDE kan verbergen: nog veiliger, jaa oneindig veiliger moogen wy op Gods voorzienigheid en befcher, minge betrouwen. Gerust moogen wy tot Hem, den Albefticrder, by 't dreigend onheil onze toevlucht neemen. (d) Eindelyk, heeft God zoö veele genade ons reeds, by onze geboorte, in de weereld haten vinden; Heeft Hy ons, het noodige voor deezen tyd en voor de eeuwigheid, aireede bezorgd, voor, dat wy Hem om 't een of 't ander aanfpreeken konden: wat hebben wy dan niet van God te wachten,' zo wy Hem om hulp aanfpreekenzo wy demoedig en Gode - betaamelyk tot Hem bidden, roepen, jaa fmeeken om Zyne hulpe? Inzonderheid, daar Hy ons zelfs vrymoedigheid gaf om hem aan te fpreeken in tyden van benaauwdheid: en ons verzeekerde van Zyne hulp ? Zou Hy dan nu niet willen hooren; zowy Hem, als Godviuchugen, om Zynen bydand fmeeken ? Ziet Broeders! ziet dan, dat elk godvruchtige waarlyk reeden heeft, om op 's Heeren goedertierenheid zig te verlaaten, en dat hy op de verhooring van zyne gebeden voor ons lieve Vaderland kan daat maaken. (e) Maar ... Is Gods goedertierenheid altoos met waarheid gepaard, en op rechtvaardigheid gegrond deert dan, hoedaanig ons gedrag moet zyn, hoedanig onze dagelykfche handel en wandel; wanneer wy wenfehen , datGods goedertierenheid ons iets zal baaten en Zyne liefde, zich op ons Gebed voor onze vryheid en Godsdienst, aan ons zal bewyzen. De meesten van onze Stadgenooten, (daar kunnen wy van fpreeken, dat zien wy helaas! dageiyks,) de meestcn wenschten wel, dat God onze gebeden zou verhooren, wanneer wy in de Bededonde flegts een uurtje verfchynen. De mecsten waanen, dat dit hen en het Vaderland zal helpen' De meesten zyn van gedachten, dat zy daar mee op eene zigtbaare wyze toonen, dat zy Gods goedertierenheid voor oneindig houden. — Maar zegt, Naani- chris-  Gehouden den 23 Augustus 1747. i~9 christenen! zegt ook, en denkt, wat gy kunt, gy moogt u zelfs, maargy kunt God niet bedriegen. Wilt gy ons diets maaken, dat gy Gods algoedertierenheid erkent: waarom verfmaadtgy dan de clierbaarlle Ichatten van Zyn heilig huis? waarom treedt gy het bloed van Gods eenigen Zoon, het middel uwer gelukzaligheid, en het dierbaarde zeegel van Gods liefde, met voeten? Waarom toont gy, datgy géénen fmaak hebt in de kennis, en in de liefde, nogte in het naavolgen van God? Waarom wilt gy van Gods wegen niet weeten, en nog veel minder daarop wandelen-, zo gy werk maakt van Gods goedertierenheid, ofte van den Godsdienst, daar gy ons wilt wys maaken, dat gy ernftig voor bid ? Het grootde deel dek 'er géén belang in! Het isonwaar, dat zy God, maar 't is in teegendeel waarachtig, dat zy hunnen buik Zoeken. Breid uwe goedheid uit over de geenen, die « kennen; en uwe gerechtigheid over de vroomen! wasDavids Bede in de woorden, die ik u voorgeleezen hebbe. Denkt dan niet, O onboetvaardige zondaars en zondaaresfen, dat uwe gebeden God beweegen zullen, om onze vyanden te verdooten! Neen zeeker, gy zyt'er de menfchen niet toe'! Meent gy, dat God te paayen is met uwe betuigingen, datgy Hem hoogacht? Hy ziet uwen wandel! Hy weet, waar Gy 't meest na haakt! Hy merkt, dat gy zwyndraf boven de ryke goederen van het huis des Heomelfehen Va* ders dek! Het is hem bekend, dat Gy leugenaars Zyt, wanneer gy zegt, dat gy Zyne gunst boven alles waardeert. Gedenkt Toehoorders! Gedenkt, dat Gods goedertierenheidmet Zyne waarheiden rechtvaardigheid overeendemt! Gedenkt, dat Hy :halftarrige zondaars, moedwillige God-verachters en genaade-fmaaders niet verhoort. Bekeert U! verandert van leeven en wandel! leert God beeter kennen! en oprechter dienen, dan gy gedaan hebt en doet,- zo gy niet vruchteloos wilt bidden. En gy, geloovige Kinderen van God! laaten wy niet  J8o VIII. BEDESTONDE niet alleen in dat uur, als wy in de Kerk zyn om te bidden, maar altoos, toonen, dat wy Gods gumt en genade boven alles waardeeren. Betrouwt op Gods goedertierenheid! Ons Vaderland loopt gevaar! 't Ziet 'er rondsom bar uit. Maar, het zyn hoogmoedige», 't zyn trotfe kwaaddoenders, die op onze vryheid in het ■burgcrlyke en geestlyke loeren. God is wel goederneren over alle menlchen: maar Hy is ook waarachtig en rechtvaardig. Zo het ons ter zaligheid noodig jaa dienftigis, zal Hy onze vyanden doen vallen, hy zal ze ter needer.fioolen, dat zy niet weeder op koomen. Gy zyt onze INoaehs! Gy zyr onze Daniels. Koomt, Iaat ons voor den Heere treeden! Laaten wy vergeeving voor onze en 's Lands zonden Bidden! En in waarcn yver, en nederigheid, van Gods Goederrenheid alleen de noodige hulp fmeeken! GEBED. » Heere.' Heere God! barmhertig, genadige , lungmoedig, en van groote genade en trouwe, , die Gy bewyst genade in duizende leden, en ver, geeft misdaad, overtreedingen en zonde, en voor , wien niemand onfchuldig is. Gy, die ook, aan , den anderen kant, de misdaad der vaderen bezoekt , aan de kinderen en kindskinderen, tot in het , derde en vierde lid, die U haaten! Hebben wy „ genade voor Uwe oogen gevonden, zo zyt toch, , O Heere! met ons; want dit volk, daarwy on, der zyn, is een hardnekkig, is een koel, is een 9 yverloos, is een onbuigzaam volk. Zyt toch! met , ons; opdat Gy onze misdaad en zonde toch , genadig zyt, en laat ons Uw erfdeel zyn. , Gy hebt ons de oneindige blyken van Uwe , Mensenlieven heid meenige maaien en nu weer in 9 du Uur vertoond, Niet alleen hebt Gy ons het 9 tydlyke leeven, het leeven, dat voor deeze Aarde  Gehouden den 23 Augustus 1747. ï8i ; de voegt, gefchonken; Gy hebt ons niet alleen , ooren, oogen, verftand, en alle zintuigen, en ■ boven dien alles , wat tot dit aardfche leeven noo, dig was, gegeeven. Gy hebt niet alleen duizend ' aangenaamheeden rondfom ons, tot ons. vermaak , gefchaapen; maar, om ons leeven in dien ftaat te , brengen, dat het den naam van leeven zou ver, dienen, hebt Gy ons, die dood waren in zonden , en overtreedingen, in en door Christus weeder , leevendig gemaakt; ons, die een wanlmaak had, den in het goede, en die op het gedenken aan , Uwe rechtvaardigheid moesten trillen, hebt Gy , door de voldoeninge van Uwen Zoon, en door 3 den van hem verdienden H. Geest, alle Godly, ke kracht, wat ten leeven en tot een Godlyken , wandel noodig is, aangeboden : gemerkt Gy Hem , opwekte uit den dood en Hy den H. Geest uit„ zond op de Apoftolifche vergadering. , Gy Heere! hebt van het begin der eeuwen , ter bekendmaakinge, en ter bevorderinge van dit , gelukkig leeven den grond gelegd en van tyd , tot tyd alles bygebracht! Gy hebt ons het licht , van Uw Godlyk Woord, en van de leere en , het leeven van onzen voorbeeldigen Meester ' ontfteeken. Door dat zelve licht hebt Gy ons ' duidelyk Uw genadig raadsbefluit over den ge, vallenen zondaar, en welke voorwaarde van ge, nade Gy van ons eischte, duidelyk bekend ge, maakt. Gy hebt ons het aanbiddelyke Uwer , wegen, het heilige Uwer werken, en den glans , des eeuwigen leevens, van verre laaten zien. Dus, Heere! dus moeten wy bekennen, dat , byU de Bron des leevens is, en dat wy in Uw , licht het licht zien ! En is 'er een volk op den Aardbodem, dat deeze groote gefchenken van Uwe hand in vol' le maatte heeft ontvangen; Vader der lichten! , Gy hebt ze ons gegeeven.  itz VIII- BEDESTONDE , Gy hebc ons ryk gemaakt en gelukkig boven , veele volken der Aarde. Gy hebc het licht , van kennisfe en de middelen tot het geestlyke , leeven ons Onvervalicht gefchonken. Gy hebt i ons uit hec Ryk der duisternisfe uitgeleid en Uw , Goddelyk licht in de Kerkheryorminge op nieuws , laaten opgaan! , Maar, Heere! in weerwil van alle die ryke I gaven deezes leevens, in weerwil van alle de , middelen ten eeuwigen leeven, in weerwil van , het Hemelfch licht der genaade; hebben wy, en , onze Meedevaderlanders, ten grootden deele, al , te veel! Helaas,' al te veel! de duisternis en den , dood boven het licht en het leeven verkoren. , Heere, wie verheugt zig behoorelyk in het licht , der preedikinge van uw Godlyk Woord, en aan , wien word Uw arm, Uwe Godlyke macht, in , zoo veele daaden ten onzen beste getoond, toch , openbaar! Wie maakt werk van 't heil-ryk re? formatie-licht, en wie acht zig boven andere , volken gezeegend, met zyne Vryheid en met al, le de gaven, die Gy fchonkt! , Ach God! Wy erkennen, dat dit de eenige , reeden is, dat Gy ons nu zoo verootmoedigd , hebc: dac wy voor onze Vyanden, die alles drei, gen te vqrnielen, moeten vreezen. Dit is de reeden, , dat Gy ons in gevaar hebt laacen koomen, van , die groocce gaaven, de vryheid en den Gods, dienst, te verliezen. Maar Vader! gedenk aan , Uwe goedertierenheid, die van de weereld aan. , geweest is! Gedenk niet der zonden onzer Jeugd, , nogte der overtreedingen van onze volwasfene , Jaaren, maar gedenk onzer naar Uwe barmher, tigheid, om Uwer goedheid wil. Laat Uw- aan, gezicht, Uw genadig aangezicht, weeder over , ons lichten: dan zullen wy geneezen worden. , Het fmert ons, Heere, dat wy zoo dwaaslyk , gehandeld hebben! Geef op nieuws Uw licht en Uwe  Gehouden den 23 Augustus 1747; 183 , Uwe waarheid kracht onder ons, dat de Neederlanders op Uw woord leeren merken, en zig ' van U laaten leiden! Ach laat de leevendigmaa, kende kracht van Uwen H. Geest meer en meer aan onze zielen openbaar worden; op dar. , wy onze afpadigheeden betreuren; op dat wy , U voor de eenige bron des leevens achten; op , dat Gy onze God zyt, gelyk in de dagen van. Ouds: en wy allen een nieuw Godsdienltig lee, ven moogen leiden. , Zyt Uwer Kerke op den gantfehen Aardbo, dem ook zoo genadig! laatze Uwe goedertieren, heid ondervinden in de vermeerdering van haar ^eloof en liefde! Doe meerder en meerder zie\ fen tot haare gemeenfehap toe! onderikun haar, daar zy vervolgd word, en redze uit de kaaken \ van Turk en Antichrist! Geef yverigc, en be, kwaame Arbeiders in Uwen Wyngaard! Geef , 'er, die het Huis des Heeren bouwen, jaa die , het Huis des Heeren bouwen. , Zyt ook ons arme Vaderland in deezen droe. , vigen en bangen tyd genadig! Laat de Vyand , niet langer trotfeeren, dat Hy kan fchade doen, , want Uwe goedheid duurt immers nog dagelyks! Breid Uwe goedertierenheid uit over de \ geenen in ons Vaderland, die U kennen, en , Uwe gerechtigheid over de vroomen, die nog , hier in 't Land zyn. Laat ons niet van eenen , hcogmoedigen vyand te ondergetreeden worden, , en cle hand der Godloozen dorte ons , ofte ' onze bondgenooten, niet. Zo Gy het wilt doen, , Heere! dan zullen de kwaaddoenders vallen, en , verdooten worden, dat zy niet ,weer opdaan , kunnen! Dan zal onze Vryheid en Godsdienst , beveiligd; en ons vervallene Vaderland en de , luister van deeze aloude ftad weer groeijen en , bloeien. , O Dat Uwe goedertierenheid, Barmhertige Va-  184 VIII. BEDESTONDE , Vader! zig ook uitftrekke over de loflyke Be> , ftierders van ons Gemeenebest. Zyt eene wél , des leevens, en een Bron des lichts voor hun , Ed. Grootmoogenden, de Heeren Staaten van , Holland en Westfriesland, onze wettige Overig, heid! over de Heeren Staaten van de andere , provinciën, derzelver vrienden, buuren, en bond, genooten; over derzelver gezamentlyke afgezon, denen in de Staaten Generaal en in den Raad , van Staaten! Verlicht en begenaadig, HeereJ , met tydlyke, maar voor-al meer en meer met , geestlyke zeegeningen den Prins van Oranje ea , Nasfou, onzen getrouwen Stadhouder, Kapitein , en Admiraal Generaal, als ook de Heeren Bur, gemeesteren en verdere Regenten van deeze , Stad! Maak hunner aller leeven voor hen ge, lukkig; voor hunne Doorluchtige en aanzienely, ke Gemaalinnen en Huisgezinnen voorbeeldig; , en voor het gantfche Vaderland voorfpocdig en , bellendig. , Gy, Heere! zyt goed en genadig, van groote , goedertierenheid over allen, die U aanroepen! O Heere verneem dan ons Gebea! merk op de , item onzes 1'meekens! In den nood roepen wy , U aan, wil ons toch verhooren! , Gun ons dit, Barmhertige God! en alles, wat , Gy voor elk noodig en nut zult oordeelen: om , Jezus wil, in wiens naam en met wiens woorden , wy alle onze nooden U beveelen, en bidden: , Onze Vader, die in de Hecmelen zyt enz.  IX. BEDESTONDE gehouden den 5 September 1747. VOOR-AFSPRAAK DAT MEN TOT GOD ALLEEN HEEFT TE BIDDEN. Godvruchtige Toehoorders l Jaa, al, me eenigfints den wél/land yan ons Gemeenebest wencht, en hier vergaderd zyt! X^/iat ons aanbidden, laat ons knielen, laat ons nedervallen voor den Heere,die ons gemaakt heeft, en Hem om Zynen bekwaammaakenden zeegen over onze Vergaderinge fmeeken: aldus zuchtende. ? O Opperzeegenaar! Uwe weldaaden, Uw , vermogen, en geneegenheid om ons te helpen, gaan zoo verre alle aardfche helpers en hulp te ,' boven; als Uw weezen alles, wat buiten U is, ' in oneindigheid overtreft! U! U alleen dan roe, pen wy aan om Uwen H. Geest, dien Gy al\ léén kunt fchenken. Bellier alles daar heenen, , dat wy onze zuchtingen voor de behoudenisfe , van ons tedergeliefde Vaderland met eenen be, taaraelyken yver, met eerbied, en nederigheid N ? voor  186 IX. BEDESTONDE , voor Uwen throon uitftorten. Laat onze Gebeden , middelen zyn om ons in Godvrucht te doen , toeneemen; en om ons voor onzen tydlyken en , eeuwigen ondergang te bewaaren. Hetzy zoo! , om Jezus wille. Het zy zoo! Veel -waarde Broeders en Zusters in den Heere! Ons gedrag moet gericht zyn naar den aart der voorwerpen. Men kan, men mag, men moet, niet alles eeven-eens behandelen. God is oneindig onderfcheiden van allen en alles buiten Hem. Omtrent God moet men derhalven niet als een fchepfel, en omtrent het fchepfel niet als God handelen. Ik heb u voor eenigen tyd in verfcheidene, elkander volgende, Bededonden vertoond de hoodeigenfchappen van het Godlyk weezen. Het zal thans niet moeyelyk vallen te betoogen, dat God alléén, uit kracht dier oneindige volkoomenheid het voorwerp, is, onzer aanbiddinge waardig. Ik zal u dit kortlyk trachten onder het oog te brengen; maar inzonderheid zal ik u toonen, wat ftichtelyke bedenkingen hierin liggen; bedenkingen, die ons tot Godvruchtig Bidden by de hand leiden. De fmeekbede der Jooden, die by Jefaias gemeld ftaat, geeft ons geleegenheid tot deeze VerIiandelinge. Wy leezen Jes: LXIIL 15, 16". \Zo~\fchouw \nu\ van den Hemel* en zie af van  Gehouden den 5 September 1747. 187 yanUwe heilige en heerlyke wooning! Waar [« mi\ Uw yver, en Uwe macht? groote hertelyke barmhertigheid houdt zich hard tegen my. Gy zyt toch onze vader; want Abraham weet yan ons niet, en Israël kent ons niet: {maar} Gy, Heere, \zyt\ onze vader, [) meenc men > dat 'ei eene e«bewyzing mogeN 4 1ïk  192 IX. BEDESTONDE ten, wat 'er door zoo veele duizenden menfchen te gelyk in Vrankryk, Spanjen, Italiën, jaa tot in de Indien toe, op denzelfden tyd van hem gebeden wierd: maar Hyzou alle oneindige omftanJigheeden van dat onmeetelyk aantal der Gebeden en der Bidders onderfcheidentlyk moeten kennen. Hoe zou hy anders kunnen weeten of het eene zaak was, die hem voegde, Gode voortedraagen: of, het geen men bad, niet ftreedt teegen Gods deugden en teegen het waare belang van hen, die baden. En hoe zou iemand dat alles weeten, en teevens eindig, teevens een fchepfel kunnen zyn? Dwaas is het dan tot een fchepfel, dwaas is het tot anderen, dan tot God alléén, te bidden. Zy kunnen ons toch niet helpen $ (*) (b) Maarfhet is, hoven-al, ééne der grouwzaamfte verguizingen, eene der Jnoodfte kleenachtingen, die men God, het Opperweezen, aandoet; als men anderen neevens Hem, in nooden om hulp zou aanroepen. (,) Hem, den Oneindigen, met eindige wormen; lyk is, die niets van het burgerlyke, en ook niets van het Godlyke aan den perfoon, dien wy om hulp verzoeken, toekent: men zal by naauwkeurig onderzoek bevinden, dat die verbeelding op gééne voldoende reeden gebouwd is. Dus kunnen de gezochte diftintliên hier dan den toets nietdoorftaan. (*) Men denke niet, dat de Engelen of Heiligen dit alles kunnen weeten door het inzien in het Godlyke weezen ! Want (om my nu niet over dat ir.zien in het Godlyke weezen intelasten) het fchepfel blyft altoos fchepfel. Schoon Gods alweetenheid dan alle de oneindige omltandigheeden van zoo omelbasre perfoonen kent, kan daarom het fchepfel, het zy zoo heeriyk als het wil, niet alles overzien, wat Gods oneindig begrip in een zaak kent. Al zien zy God dan; de -Heiligen enz. worden daarom niet ahveetende.  Gehouden den 5 September 1747. J93 men; Hem, den Scheler, met Zyn fchepfel; Den Oppcrkoning van Heemel en van Aarde met Zyne nietige ondcrdaanen, jaa met een enkel niet, gelyk te Hellen: dit is de Godheid tusfchen God en 't fchepfel deelen; 't ls de Majefteit en lu* oppergezag van God met de daad ontkennen; t ls ftilzwygend loochenen, dat alles in Heemel en op aarde enkel van Jehovah afhangt, en dat a les naar Zyn wenken moet gefchieden. 't Is eindelyk de Godheid zelve, zoo veel als dit in de macht van een fchepfel is, als Zyne eerede opperoorzaak. van het daarzyn des Heelals ontrooven. Of wil men („) de gunst der goede Engelen; wil men de geneegenheid van de verdorvene Heiligen winnen met de gebeden , die men tot hen doet; zoekt men derzelver voorfpraak by God te verkrygen : is dat niet, ontkennen , dat Jezus is de óémge Middelaar, en onze éénige voorfpraak by God, den Vader? Is dat niet eenen anderen toegang tot den throon des Heeren zoeken, dan ons God zelf in Zyn onfaalbaar woord (Eph. III, ia.) heere aangeweezen? Is dat niet den dienstknecht in het huis van God (Opcnb XIX, 1 o ) met den Zoon des Huisheeren (Hebr. III, 5- 6.) gelyk dellen? Taa is het niet de eere, die den Zoon van den Huisheer alleen toekoomt, onbehoorelyk aan den huisknecht geeven? Is dit niet des te onreedelyker, daar die groote en liefderyke Zoon van God het genadebefluit des Heeren ons heeft bekend gemaakt, jaa daar Hy den weg ten Heemel ons heeft geopend; en boven dat alles nog tot een laatde vaarwel verzeekerde: ik ben by u, alle de dagen, tot aan der weereld einde. Dwaas is hec dan, Myne Beminden! dwaas is N 5 het,  194 IX. BEDESTONDE fet, ja 'c is God onteer ende, dar. men anderen, dim' Irod alleen, zou aanbidden. rJ°CuG0dl t0t God allecn het> J'aa tot God alleen te mcn zig met vrucht m het Gebed begccven. Van Hem alléén moeten wv feS ze hoogde en beste hulp verwachten: want, zo GotIvoor ons is, wie kan teegen ons zyn; en, zo God teegens ons is, wat kan al het fchepfel ons dan ter reddinge doen? . ^ moetsn doen> gc'yk de boetvaardige Toodcn in de voorgeleezene woorden deeden; zuchtende* Jchouw [nii]yan den Heemel, (o God!) en zie af van Uwe heilige en heer lyke wooning: waar fis nul Uw yver, en Uwe macht? Uw; groote hertelyke barmhertigheid houdt zich hard teegen my Gy zyt toch onze vader; want Abraham wet van ons ntet en Israël kent ons niet: [maar} Gy Heere %rJ f**&x l>] onze verlos/er, van ouds af [is daq Uw naem. Zeer waarde Stad- en Lands - genooten ! OsO.Ts 'er niemand in Heemel of op Aarde waarug, dat hy het voorwerp onzer gebeden zy dan God onze Vader en Verlosfer: o Hoe gelukJng eene zaak is dit voor de menfchen : Was de zorg voor ons, voor onze gezondheid ~" voor onze kinderen, voor onze vryheid, voor onzen Godsdienst enz. aan verfcheidene perfoonen toebetrouwd? Waren 'er veelen, die eerst roet elkanderen éénig moesten worden, wanneer wy dit of dat erlangen zouden: hoe moeilyk zou het voor den mensch zyn, zig tot zoo vericheidcne helpers te moeten wenden, en hunne gunst te zoeken? Wat  Gehouden den $ September i?47, 19? Wat fchrik , wat zorg , zou altoos den buLer m 't herte moeten beangdigen? Wat bekommering of hv wel by den rechten helper ware, of er ook elders één beeter ware te vmdcn, dien hy onvoorzich g was voorby gegaan? Hoe ligt hadhy te duchln, of hy ook deezen of geenen, die 'er mee ts'in te zeggen had, niet behoordyk hadde aangefprooken; of 'er niet iemand onder was die zynen vyand gundiger was, dan hem, en die hem desweeeens in den weg mogt zyn. Maar van deeze en dergelyke zwaangheeden -s de menschontheeven: Daarliet heet, gyzult denHeere üZiGod, aanbidden, en hem alleen dienen. Abrahamweet van ons niet en Israël kent onsmet, ik voe- 'er by, de Engelen, de Heiligen, de eL vene geloo^gen, Maria of de Martelaaren, niemand kent ons, niemand van hen hoort on , n mand kan, als Oppennmak nogte als WtddeEg, ons redden: „ Maar Gy Heere, zyt onze rader ^Itrlsfi. Van ouds af is dat Uw naam Maar Broeders! bedenkt voor al, waar het 1 , en wie bet is, by wien alleen, wy onze hulp te 7oeken hebben! „ . r Gelukkig zyn wy, dat wy zulk eenen Verloste, zulk eenen0Heiland hebben, die alles, wat er voorvale op aarde of in den Heemel, jaa die het zuchten zelfs van onze zielen kent: Gelukkig zyn wy, dat a het roepen van millioenen fchepfelen te ge-, ivk hem niet meerder, dan de (tem van eenen eefj?\ verwar:ing brengt! Gelukkig zyn wy, S gééne aanbrengers of voorfpraaken voor ons noVdi» Seeft: perfonen , die dikwerf ruim zoo fchadelyk als voordeelig zyn, voor de onderzaaten, over 't algemeen genomen. ?gS* m wy, dac Hy w het fchenken van  196 IX. BEDESTONDE eenige gaaven gééne meedehelpers behoeft te hebben ; maar dat Zyn befluic alleen genoeg is om ons het geen Hy wil, en 't geen Hy voor ons noodig keurt, volkoomen te bezorgen. Dubbel, eindelyk, dubbel Gelukzalig.' gemerkt de God, tot Wien wy bidden moogen, dit alles weet en alles, wat Hy wil, vermag, in goedertierenheid geen weergaa kent, en al, wat heilzaam is (.zyn eigen Zoon niet uitgeflooten), ten beste heeft voor hen, die Hem, als regt-geaarte kinderen, vreezen, en om genade Bidden. Q) Is de Heere alleen machtig en geneegen om ons te helpen; van wat geluk, o Geloovige Broeders! moogen wy dan roemen, daar de Heere ons niet de bekendmaakinge van dit alles zoo overvloedig gezeegend heeft. Hoe zeer moeten wy Hem dan danken, dat Hy ons, buiten onze verdiensten, nogtans den onuitputbaaren rykdom Zyner genade en den vryen toegang tot den throon Zyner barmhertigheid vaderlyk heeft aangeboden, en dat Hy ons den éénigen weg tot ons tydlyk en ecuwig behoud op eene overtuigende wyze heeft aangeweezen, met de vryheid om den zeiven we- te bewandelen ? ö Hoedcelig en droevig word men in het Pausdom dooi-een dwaalende en uit geld- en eer-zucht dwaalzieke geestlykheid, tot ingebeelde Heiligen of tot zwakke en onkundige fchepfelen, geweezen • daar Hechts één God voor onzen Vader, en één". Jezus voor onzen Middelaar by God, is t'e erkennen! Hoe fchadelyk is 't tot uitgegraavene bornputten , die géén water houden, door gidsen in onzen dorst geleid te worden ? Droevig nog te meerder^ zo 'er eene leevendige wél met de zelfde moeite te bereiken ware. 't Is  Gehouden den 5 September 1747- l97 \ Is dan géén gering heil, o Proteftanten (een eernaam zeeker, waar-op gy ualtoos met reeden moogt beroemen); 't Is géén gering heil, dat ons door't Godlyke Reformatie'-licht in onze vaderen reeds is te beurt gevallen. Wy kennen God en Zynen geweiden dienst! Wy hebben gelecgenheid in overvloed, om de éénige bornput van ons tydlyk en eeuwig wélzyn te leeren kennen, en 'er gelukkig gebruik van te maaken. (c) O, Hoe fchrikkelyk zou het dan zyn, dat wy , in plaats van dat wy nu dit heemelsche licht hebben ,• in aardfche, jaa helfche, duisternis van afgory en bygeloof gedompeld zouden worden! Hoe naar en wrang zou 't voor ons fchreuwende gewisfen zyn, te zien, dat de Godsdienst uit het Land gebannen , de Belyder en verdaadiger der Godlyke eere gefléurd, getrapt, uit het Vaderland gefchopt, voor't afgodiesch altaar gedrongen wierdom neer te knielen, of dat hy op een moordfchavot gewelddaadig aan de raazerny, en wreedheid opgeofferd wierd? ■ Wat zou 't zyn, als wy, overtuigd, dat er flechts één Middelaar is tusfchen God en menfchen, onze Heere Jezus Christus; als wy, die verzeekerd zyn, dat Hy, dat Hy alleen onze Voorfpraak is by God den Vader; anderen afgodiesch Hem zagen aan de zyde gezet, of met Maria boven Hem verheeven! Hoe zou ons 't zwaard zelfs door de ziele dringen, als onze Proteftantfche Godsdienst dus op 't hert'getreden wierd; die Godsdienst, die in^'t cement van bloed en traanen is gelegd; en op 't Gebed van onze oude Vaderen is opgetrokken. (n, die my thans niet te binnen fchleten. Edoch tneir y;A vervolgens gemaklyk zien, dat het tot myn oogmerk niex noodig was, vericheide beteekenisfen van dit woord over hoop re hqale'n. 'Ik moest alleenbepnalen ; in welken Zin ik dit woord opvatte . als ik van ernflig Bidden fpreek; en ik móest toonen , ciat deeze myne bepaaling (definitie) overéénftemt iü,'£ het oogmerk van de II. S. En, wat het bnr;erlyke sijnbftreft; elk hoort "dagelyks, dat men het woord ernflig in dien. zin neemt, gelyk ik het verklaard heb. Immers men \ .inirrrt het zelf zoo ; wanneer men zegt, „Ik ieg het ern.. H ; iet is myne mcening. De rest zul van zeiven blyken.  Gehouden den so September 1747. 211 2. 10. 58. 145. God van ganfeher herte zoe- ke r II") En dat alléén zoodaanig Bidden Gode aangenaam is/blykt uit de te voren voorgeleezene woorden. Want aldaar word afgekeurd, dat men „etzynen mond tot God genaakt, en met zyne hpS God eert, daar ondertuslchen het nert verre van Hem is. God eischt derhalven, dat mond en hert, Z zeggen en menen, by het Gebed dtmendemmen. Men behoeft ook flechts éénige aandacht te gebruiken om te zien, dat dit foort van Bidden volftrekt noodzaaklyk is, zo men Gode zal behaagen (a) Let eens! Wat is de bedreiging, die God doet teegen hen, welke tot Hem, alleen met den Znd, naderen? Hy zegt; daarom dat dit volk tot My genaakt met den mond enz. daarom ml ik ook wonderlyk omgaan met dit volk enz. Hy fpreekt van menfchen, die Hem met met^het hert, maar met den mond, eerden; van menfenen, wier mond en hert niet overeenftemde. —FnHv verklaart, dat Hy daarom wonder lyk met ^ittpal; zoo h, de Wysheid hunner kloeken verblind worde. ^ \„ï,u\»y Om de kracht en. den klem van dit alles duide yk te bevatten; lette men, wat dit zeggen bedoele. De woorden van God, die ik bereids voorgeleezen heb, zyn voomaamlyk vervuld in de Jooden, die t'entydc van onzen gezeegenden Zaligmaaker leefden. Deezen maakten voor het uiterlyke zeer veel werks van God en van Zynen dienst; zy waren naarfticr in het'doen van offerhanden ; in het geeven van dé& tiendenten dienste des Heüigdoms; in het vasten; in het bezoeken van den tempel; in het doen van gebeden en van dankzëgghigen. Jaa, met W woord, de tydgcnooten van Jezus, waren zeer yverig en naauwkeurig in de dingen, dte eene uiteriy^e ö Ver-  212 X. BEDESTONDE vertooning van Godsdienffigheid maakten: Maar dit uitwendige was ook alles, dat zy, over 't algemeen genomen, Gode bragten. Hunne meening, hunne neigingen, hunne begeerten, gingen niet met dit uiterlyke doen gepaard, nogte itemden 'er mee over één. Hun doen en laaten, voor zoo verre zulks het zeedelyke van de Wet betrof, week van dien reegel af. Jezus kwam, en drong op het inwendige van den Godsdienst aan. Hy kwam om Gods wetten in hunne herten in te fchryven (*j Hy verkondigde hen ten dien einde de vergeeving hunner zonden op voorwaarde van boete en geloof Hy bevestigde de Godiykheid Zyner zendinge met onbetwistbaare wonderwerken. Zyn aanzien onder het volk nam toe: Maar het allergrootfte gedeelte bleef onverzettelyk aan het uiterlyke kleeven Edoch wat volgde daar op? God ging wonder fok met hen om, enz. De Hoofden van het volk,- de Schriftgeleerden de Oudften, de Hoogepriester, meenden het zeer wél te overleggen, toen zy Jezus, als eenen fnoo- den rP^^l' £XXl' 31 • tot 3*' iilgefl: Ziet/detyd koomt, (fpreekt de Heere) dan wil Ik met 't huis Israël, en met 't hutsjudah, een nieuw verbond maaken: Niet gelyk V ververbond geweest is, dat Ik met zyne vaderen maakte, toen Ik ze by de hand nam, dat Ik ze uitEgyptenland voerde 5 welk verbond zy niet gehouden hebben, en Ik ze dwingen moest: fpreekt de Heere. Maar dit zal 't verbond zyi/^ dat Ik met V huis Israël maaken wil naa deezen tyd,fpreekt de Heere ' lk wil Myne Wet in'hun hert geeven, en in hunnen zin jcaryven; en zy zullen Myn volk zyn; dan wil Ik hun God zyn. En niemand zal den anderen, noch de eene broeder den anderen leer en, zeggende: Erkent den Heere; maar a> zullen My allen kennen, beide kleinen groot, fpreekt de Heere; want Ik wil hen hunne misdaad vergeeven, en huntier zonden nimmermeer gedenken.  Gehouden den zo September 1747. 313 den misdaadigen, jaa als eenen oproermaker, by de Romeinfche Overheid aanbragcen, en deeden van kant helpen. (*) Zy waren van meening, dat de Romeinen buiten teegenfpraake hieruit zouden oordeelen dat de Jooden hunne getrouwe vrienden waren; en dat zy dus hunne Stad en Tempel zouden bewaaren: daar de Romeinen anders konden koomen en alles verdelgen,onder voorwendfel, dat zy, Jooden, zig oproerig teegen hen gedroegen. Maar hunne ingebeelde wysheid werd, door God op de zichtbaarde wyze te loor gefteld. Hoe vast zy ftaat maakten, alles wél aangelegd te hebben om de Romeinen tot hunne vrienden te behouden,- hec liep op niet uit. God zag, dat zy, alléén aan 't uiterlyke van Zynen dienst, bleeven hangen. Hy za°-, dat zy alle de wonderen bleeven verachten, die Hy door Zynen Zoon en door de Apostelen in zeer grooten getale onder hen had laaten doen, om hen tot eenen verheeveneren, tot den inwendigen dienst van Hem, die een Geest is, over te haaien. Hy zag, dat zy zig door het onnoemelyk aantal van die weldaadige wonderen niet lieten beweegen , fchoon dezelven in dien aanmerkelyken tydgefchiedden, waar-in Hy door Profeeten had laaten bekend maaken, dat Hy Zynen Zoon zou zenden. ■ God oordeelde derhalven, dat Hy aan deezen onvruchtbaaren wynberg genoeg gedaan had. Wilden zv God niet vaniganfcher herte vreezen: de Heere J wil- (*) Zy waanden ook, dat dit ieder éénen zou affchrikken om Jezus voor zynen Meester te bekennen. Maar, Hoe wél zy het meenden overlegd te hebben om de leer van Jezus te dempen; het gelukte echter ni Kem .(*) Hierom bad David, Heere, God Onzer Kuieren, Abrahams, %aaks, en fsraels! bevaar eeuwiglyk zulke;: zin en gedachten in 7 hert Uws volks, en rjfht nou:., merïen, tot Ü. En Myne» Zoon, Salomo,geef een opkzch'i '-■•-t, e".»-' 1 Kron. XXX. 1?. 18. 19-  aiö X. BEDESTONDE Kent God ons hert; ziet Hy het, als wy zonder ernst Bidden zou Hy dan dat God - vergeetene fpotten met Zyne aanbiddelyke Majefteit zonder ongenoegen kunnen aanzien ? zou Hy den veinsaard, eeven eens als den oprechten, kunnen behandelen? En zou het Gebed van eenen fchynheiligen zoo veel by Hem vermoogen; als het hartlyk, als het wélmeenende Bidden van eenen oprechten vroomen? kan God dan Zyne Waarheid, Zyne Kennis, Zyne Heiligheid, Zyne Gerechtigheid uitfchudden en echter God blyven? Tot welke dwaasheid moet men niet vervallen, zo men zig zeiven zal diets maken; dat het bloote Bidden met den mond Gode kan behaagen! ( daar zy zoo flaauw zyn in. het gebruiken, m het beieeven, in het naakomen van die plichten , die zoo verlichte Godsdienst van hen vordert en daar zy denzelven. met hun eigen gedrag befpottenfHoon Broedersl'en m« kt op, wat God zegge jel: LV1II. 5 tor 9. Zoude dat een vasten zyn dat ik verkiezen zou, dat een mensch des daags zyn lyj7kwelt, ofte zyn hoofd hangt als een bies; cj dathy op een zak, en in de as/the ligge? wilt gy dat een vasten heet en, en een dag den Heere aangenaam! Maar dit is een vasten-, dat ïk verkies: Maak los, dewelken gy met onrecht gebonden hebt! laat ledig, dien gy bezwaart! geep vry diengy dringt! verfcheurt allerlei last! Breekt den liongerigen uw brood! en. de genen, die m elende zyn, voert in V huisl als gy eenen naakte» ziet zoo bekleed hem! en ontrekt u niet vanuw vleefch! Alsdan zal u licht voortbreeken als de dageraad; en uwe beeterïng zal fnellyk wasfen, en uwe gerechtigheid zal voor u heen gaan. [en] de heerlykheid des Heeren zalu tot haar neemen. Dan zult gy roepen, en de Heere zal u antwoorden; als gy zultfchreeuwen, dan zal Hy zeggen; ziet hier ben ik! zo gy niemand by u bezwaarden zult, noch met vingeren wyzen, noch ook kwa l!yk Jpreeken.. (II) Is het dan wel wonder, Myne Beminden' dat Jehovah ons geliefde Vaderland nog in die zelfde naarheid laat, als te vooren. Is het wel wonder, dat Zyne oordeelen niet af. maar ^-neemen. Is het we wonder, dat de wysheid onzer wvzen veriedeld, «» het verftand onzer kloekzinnigen te leur gefield fa? Is het wel wonder, dat God mannen by verasSng heeft laaten neêrvellen; Mannen, zeg ik, die aub.  Gehouden den 20 September 1747- £21' anderfints in wakkerheid géén weergaa hadden? Is het wel wonder, dat het gevaar van ons gemeene Land van dag tot dag grooter word, en dat de fterkite Vesting zelve heeft moeten zwichten. _ Immers Bergen-op-Zoom is niet meer! Hetis een Tooneel van bloed en traanen! 't Is een zeetel van verwoesting! De Vyand heeft aangevallen, verflagen, vermeesterd, doorgedrongen , alles overllroomd! Een gedeelte van onze Krygsmacht is het ter naauwer nood ontkoomen; de rest is gevangen of verwoed ter neer gefabeld. O Schrikkelyke Stroom van bloed en traanen ! Ö Vermoorde lyken van hen, die voor 's Lands Vryheid flierven! O Weerlooze Vrouwen , en arme Kinderen, die de eerde woede van den, alvernielenden krygsknecht niet hebt kunnen ontvluchten l O, Gy zyt getuigen, dat ons bidden ten grootften deele géén Bidden, maar flechts veinzen was! Gy zyt getuigen, dat Gods oogmerk, het geen Hy had met ons te kastyden, nog niet bereikt is. Waartoe anders zou God voortvaaren met ons te tuchtigen? Waarom zou Hy den voortgang van 's Vyands wapenen niet fluiten : Zo aan Zyn oogmerk reeds voldaan wrare? Of, meent men, dat God zig met dk ondermaanfche niet bemoei:? — Kan men dat denken? ■ Wat bedoelde God nu toch met Zyne kastydingen? Wat anders, dan, dat wy met ernst zouden trachten na de vergeeving onzer zonden, en na de behoudenis van onzen dierbaaren Godsdienst? Broeders! zoo lang dit oogmerk niet bereikt is; zoo lang kan het ook met ons niet veranderen. God moest met flag op flag ons nader komen; totdat onze laauwheid in ernst verandere- Dan kan, en dan alleen zal, Hy ons eenen heltendigen vreede geeven, P 3 Ad  222 x. BEDESTONDE (II!) A ch, myne waarden! Ach, laat ons derhalven toen bedenken, dat ons Bidden zonder ernst niet anders, dan huichelen is voor God. Laat ons Gode, xoo'wel het offer van ons hert, als dat van onze lippen brengen! Bidden wy God om de vef'geeving onzer zonden; fmeeken wy hem om de behoudenisfe van onzen Proteflantfchen Godsdienst : Ach, laat het ons zoo wel ernst zyn, als} wanneer wy om onze vryheid en veiligheid bidden. Voor dit laatfte, voor onze vryheid en veiligheid bidt het allermeeste deel wel ernflig. Dat toonen Zy, dat Zy meenen. Het groot aantal van onze braave meedeburgeren en mtedevaderlanderen, die van het hunne , zoo veel , blymoedig en volyverig na Bergen zonden, draagt 'er het onbetwistbaarfle getuige van. Elk wilde het zyne toen bybrengen enz. Maar laat ons ook zoo doen met onze fmeekingen om de yergeeving onzer zonden en om de bewaaringe van Godsdienst. Laaten wy 'er het onze, onder Gods genade, toe bybrengen. Laaten wy de zonden zoeken te myden Laaten wy God, met naarftigheid in het hooren yan Zyn woord ; en niet alleen dat, maar ook met het doen van zyne H. geboden; met Hem voor oogen te houden, dienen. Zo wy dit voorneemens zyn, Geliefden! zo wy dus God van gantfeher herte meenen te zoeken: zö laat ons met vrymoedigheid tot Hem treeden, en yverig, eerbiedig, en neederig om Zyne befcherming van ons en van ons Geliefde Vaderland , bidden , aldus zuchtende: GEBED. ie zoude U niet vreezen , o Gy Koning der , Volkeren, want het komt U toe.? Gy zyt mach- , tig  Gehouden den 20 September 1747. 223- < tig en rechtvaardig. Gy zyt heilig en waarachtig. Gy kent de herten en proeft de nieren. De oprecht\ heid alleen isU aangenaam. O, dat wy genade , voor Uwe oogen vinden mogten, daar wy met i onze gebeden thans voor Uwen thruon verfchynen! ' O, dat 'er oprechtheid en ernst door Uwen H. ' Geest in ons hert ontdoken wierd by dit ons bid, den, op dat ons reukwerk géén grouwel voor , U ware! . O God! by"U is rechtvaardigheid: maar wy moeten ons fchaamen. Wy willen U ons droevig , leed klaagen; maar Uwe Heiligheid dwingt ons op \ hetzelfde ogenblik, tebelyden,dat onze boosheid ' de eenige oorzaak is van alle onze elenden. Wy ' moeten het bekennen: de regte ernst is 'er by on' ze Godsdienst -oefTening, en by het bidden van , het meeste deel onzer mcedevaderlanderen, niet geweest Veelen nader den flechts tot U met ' hunn?monden, en baden U flechts met hunne lip, pen, maar hun hert was verre van U. Daarom , hebtGy ons zoo rechtvaardig geflagen, dat wy 'er , nu een zoo/mertelyk gevoel van hebben. ■ , Toen Uwe zeegeningen in zeer grooten getale, , en van onnoemelyke waarde, ons veele jaren ovet' vloedig verrykt hebben, zyn wy dertel geworden. ' Toen Gy, als een Vader, van verre begon te kastyden, zyn wy laauw en zonder ernst in onze ', Godsdienst - oeffeing geblecven. Gy gaaft ons nog verfcheidene jaaren tyd, opdat wy de dagen Uwer « langmoedigheid en verdraagzaamheid gebruiken ' zouden. Maar het is nu meer dan zes jaaren gelee' den, dat Gy het met Vaderlyke oogen hebt aanj gezien. Het is nu meer, dan zes jaaren, geleeden, ' datgy ons door kastydingen hebt trachten wakker 3 ce maaken; Maar, wy zyn flaapende gebleeven. ' HetisonsNeederlanderen, totnogtoe géén ernst. P 4 y ge-  S24 X. BEDESTONDE , geweest met onzen Godsdienst. Wy hebben die , gaaf tot nog toe niet naar haare waarde gefchat; , nogte n aar Uw heilig oogmerk gebruikt. Onder , de meesten van ons ging eene grouvvzaame agte, loosheid in zwang. Nauwlyks verfcheen men op , de Sabbathdagen in Uwe vergaderinge. Een groot , gedeelte misbruikte Uwen dag, tot laffe rust of tot , zondige vermaaken. , Wy zien, Heere ! aan de handelwyze, die Gy , met ons houdt; wy zien,dat onze vleeschlyke lus, ten nog niet genoeg door het geloof overwonnen zyn. Onze trek na vermaaken, die alléén ons , lighaam, die alleen onze zintuigen, lïreelen; hebben , wy in ons den meester laaten fpeelen. En het mees, te deel der Neederlanderen keurt dat nu ook nog , alleen Goed, en voor het meest van waarde, 't , geen ons tydlyk, ons aardsch geluk, vermeerdert. , Gy zyt by weinigen het voorwerp van eerbie, dige befchouwinge; weinigen fpreeken met ver, maak van U en van Uwen goedkeurenden wil,en , uwe Heilige deugden zyn by weinigen het modél , en voorbeeld, 'tgeen zy trachten te volgen. , O God! wy belyden, dat deeze reedenen de , waare reedenen zyn, die U doen voortvaaren , met ons zoo hard te kastyden. Gy zyt anders de , Liefde zelve. Gy hebt géén lust aan onze fmerten , ofte aan onze traanen. Het vergieten van onnozel , menfchenbloed is U een walg. Gy plaagt nogte , bedroeft de menfchen - kinderen niet, althans Gy , doet het niet van herte; Gy doet het niet, omdat , Gy 'er vermaak in fielt, of om dat Gy hen ditlee3 ven wrang wilt maaken. Doet Gy het dan, Va, der.; laat Gy den Oorlog zynen gang gaan ,• ver, vult Gy ons Vaderland met traanen; en laat Gy , toe, dat onze Vestingen in bloed zwemmen: Wy, , moeten 'er de oorzaaken van zyn. , Die  Gehouden den 20 September 1747. ©25 , Die zien wy handtastelyk, Heere ! in dien droe} vigen flag, dien Gy ons nu voor weinige dagen hebt , laaten treffen; en die ons gantfche Land beroert. , De Kroon is van ons hoofd gevallen! o wee ons, , dat wy zoo gezondigd hebben: Gy hebt de rnach, tige vesting van Bergen-op-Zoom endelyk voor , haaren Vyand laaten bukken. Hebt Gy , dan endelyk willen toonen, dat Gy alle onze , vastigheeden wilde verbryzelen? Neen Heere! , neen! Gy hebt ons (hoopen wy) willen toonen, , dat wy ernftiger moesten leeren Bidden. Dat wy , blyken moesten toonen, dat wy werk maaken van , onzen Godsdienst, en van de vergeeving onzer , zonden. Gy hebt willen toonen, dat Gy de hui» , chelaars ombrengt, en dat Gy met gééne iedele , woorden, dat Gy met géén uiterlyke beweeging , van de lippen zyt te paajen; dat Gy het hert , eischt; en dat alleen oprechtheid in het Bid, den U kan behaagen. , O God! mogt het toch dat einde bereiken! , Mogt het ons toch ernflig maaken! Ach mogt , dit de laatfte flag zyn, die wy noodig hadden ora , tot ons zeiven te koomen! Ach mogten wy, hier, door leeren oprecht meenen, 't geen wy zeggen! , Mogt het ons beweegen om de zonden, de zon, den, de brandftoffen van het vuur uwes toorns, , door het geloof in Jezus Christus, en door deLief, de voor U, den Vader, uit te blusfehen. Mogt dit , droevig onheil ons overhaalen, dat wy ons naar * Uwen wil als gehoorzaame Kinderen gedroegen. , Dan zoudt Gy immers nog wel, Lieve Vader! U , over ons ontfermen, 't ls immers nog niet uit met , Uwe goedertierenheid. Of is onze geheele onder» , gang dan volftrekt bedoren? Hebt Gy voorgeno, men om ons, het koste wat het wil, te verdelgen? g. Ach God, wy Bidden om genade! om genade! » Ach.  £26* X. BEDESTONDE , Ach God, dat willen wy van Uwe menfchiicven, heid niet hoopen, dat Gy ons zoudt willen ver, delgen! Gy wilt immers, dat de menfchen zullen , leeven, wanneer zy zig bekeeren ? , O Heilige Geest, Geest van Jezus Christus, , dien Hy Zynen Jongeren heeft toegezegd! leidons , in de waarheid. Breng onze Zielen tot dat eeni, ge, dat wy Gods naam vreezen! Heilig ons inde , waarheid en oprechtheid, opdat wy by God ge« naade mogen vinden. Gy zyt immers geneegen , om de verdienden van Jezus op ons toetepasfen ; , om die in ons werkzaam te doen zyn tot Geloof , en Liefde! Doe het, doe het in ons; opdat wy , niet verlooren gaan. , Maar, Heere! zyn de dagen der verdraagzaam, heid uit; is de maat van onze ongerechtighee, den vol geworden; Is het Land reeds ten vuure , gedoemd; Is het zeeker; is het onfeilbaar, dat , het grootfte aantal der inwoonderen zal onbe, weegelyk in erndeloosheid , eeven als de Oude , Jooden, blyven: Red uwe kinderen; red hen , die u vreezen; eeven, als de eerde Christenen , uit het zondige Jeruzalem. Bezorg hen een veir , lige Plaats, daar wy zeeker kunnen zyn. Maar , boven alles, zyt onze zielen genadig. Behaagt , hetU, dat wy den ondergang van ons Vaderland , niet zullen overleeven,' Behaagt het U, onze zie, len van ons te neemen, als de Stad, de begraaf, fenis onzer Vaderen, woest moet liggen, en haa, re poorten met vuur verbrand worden: Uw wil , gefchiede! Maar geef ons, Heere! een zalig ein-r , de. Doe ops den nog overigen tyd onzesleevens ge , duurig bedenken, dat wy derven moeten. Geef , ons kracht om ons te wapenen, teegen Uwena, derende oordeelen; en zyt, voor onze arme WeW " ig ai ■ bgfl % ■'■ \ . '/ • ' iv-du^  Gehouden den 20 September 1747. z-7 , duwen of Vadcrlooze Weezeri , die naa onzen , dood mogten overblyven, tot eenen man.en Va, der. Gy kunt haar zoo wet zonder Ons., als door , ons befchermen. . Aan Uwe Vaderlykc Voorzie» , nigheid zyn-ze dan bevoolen. , Maar, is hec nog zoo ver niet heenen , .kan bet , nog met Uwe Godlyke volkoomenheid beftaan; , Ach zyt dan den Lande genadig! Laat het Bloed , van Jezus, Uwen zoon, voor ons pleiten. Stuit , den voortgang van .'sVyands Wapenen. Trek op , met onze Legerbenden en Leegerhoofden. En , toon, dat Gy, zoo wel door dat gefmolte hooj.', je, dan door een groote macht kunt helpen. , 's Lands hooge machten, onze Hooge en Wetti, ge Overheid, heeft in deeze barre, in deeze vcr, re uitziende dagen, allermeest ook Uwe hulpe , nodig. De ongeziendfte maatregelen worden "er , thans beraamd,om deezen S'taac,ware 'tmogelyk, , fpoedig op te helpen. Heere, laatze gelukken ! , Laatze bekwaame middelen zyn tot het gewensch, te einde," om toch het juk der llavernye van onze , vryen nek te weeren, en onzen duurgelicfden Gods, dienst te behouden! Bewaar Hun Ed. Groot Mo, genden, de Ileeren Staaten van Holland en Wesc, vriesland, de Hooge Overheid deezer Provincie; , de Heeren Staaten van de andere Provinciën; derzelver vrienden, buuren en bondgenooten; bewaar , derzelver Gezamelyke afgezondenen in de Vergade, ringen van de Staaten Generaal en van den Raad , van Staaten; Bewaar zyne Doorluchtige Hoog, heid, den Prince van Orange en Nasfau, onzen , Stadhouder, Kapitein en Admiraal Generaal der , Vereenigde Provinciën; Bewaar de Heeren Bur, gemeesteren en verdere Regenten deezer Stad. Ach , Heere! geef hen allen eene gezetheid van Geest, , om in 'sLands ongelukken, zoo veeldoenlyk, be- , daard  25.8 X. BEDESTONDE ' daard te kunnen beraamen, wat ten meesten nutte diene. Geef éénsgezindheid tot hunne befluicen. 9 En voer, Gy , dezelven voor hen uit. Bewaar hun, ne dierbaare en waardige leevens, hunne perfoo, nen, hunne huisgezinnen en alle de hunnen! , Zyt ook, O Heere! de befchermer van onze , Bondgenooten! zeegen ook hunne Wapenen. , Genees de Kranken; fterk de zwakken; heel de i verwonden, en geef het eeuwige leeven aan de , ftervenden. , Och God! wy beveelen alles; wy beveelen ons , zelfs; wy beveelen ons Vaderland; onze lieve , Vrouwen, onze teedere kinderen; onze dierbaare , meedeburgeren; in uwe Vaderlyke befcherming. , Och zyt ons toch genadig: waarom zullen onze , vyanden zig over ons verheffen? Waarom zullen , zy over ons juichen en zeggen: waar is hunlie, der God? Bewys, dat Gy zyt Onze Vader, die » in de Boemelen zyt enz. XI. BE-  XI. BEDESTONDE, gehouden den 4 Oblober 1747. VOO RA F S P R A A K. OVER DE ZORGE DIE GOD DRAAGT VOOR DE VROOMEN. . O _/^Llbeftierende God! die nier alleen ih deÜ , beginne ue gantfche weereld hebt gefchapen, maar , in wien wy nog heeden ten dage leeven, bewee, gen, en zyn: Ach laat, voor - al teegenwoordig , , niets onze herten aftrekken van het Gebed, dat , wy voorneemens zyn tot U, onzen Heemelfchen , Vader, voor de behoudenisfe van onzen Proteftant, fchen Godsdienst en van onze duurgekochte vry, heid uittedorten. Ach!' doe de kennis van Uwé , aanbiddelykheid, en alvermogende zorg, in deeze , onze byéénkomst leevendig onzer aller zielen tref, fen, op dat net offer onzer lippen, en het reuk, werk onzer ziele-wenfehingen, U welbehaagelyk , moogen zyn. Amen! Geliefde Toehoorders ! ^^^ls de Godvreezende Abraham met zynen Izaiik na Moria fpoedde, om op 's Heeren last dien Zoon der belofte ten brandoffer Gode op te offeren; wanneer zyn lieve Izaak, van 's Vaders voorneemert ge- Q heel  s3o XI. BEDESTONDE heel onkundig, den ouden man vroeg, Myn Vadert zie hier het vuur en het hout, maar, waar is het fchaap tot het brandoffer ? was het betrouwen op Gods voorzienigheid alles, waarmeede die vroome aardsvadér zig en zynen zoon gerust kón dellen. Myn zoon (zegt Hy) God zal Hem voorzien een fchaap tot het brandoffer. „ Vraag my daar niet na, „ (wil Hy zeggen) Myn Zoon! God zal wel een „ offerlam bezorgen, 't geen Hy best keurt! Ach , ,, laat ons de zaak aan God beveelen (*). Myne Beminden! géén beter, géén grondiger troost is 'er ook voor ons in deeze hagchelyke tydsomdandigheeden, dan ons met Abraham te gemoed te voeren; God zal het voorzien ! Ons Vaderland is in eenen verderfiyken oorlog ingewikkeld. Seedert het begin van dit Jaar is het voor onzen Staat merkelyk naarder en akeliger geworden. Seedert den droevigen overgang van Bergen op Zoom, 't geen alle rechtfchapene Neederlanders met de diépde teergevoeligheid bewecnen, ziet het 'er rondsom zoo donker uit, dat elk oplettende moet bekennen niet te weeten , waar het' héén zal. Meenig een zit desweegens met Vrouw en kinderen te weenen, uit vreezé van Huis eii Hof, Godsdienst en Vryheid, eere en leeven binnenkort te zullen verliezen , of ten minde van onder eene ondraagelyke overheerfchinge te moeten' bukken. Waarde Gemeente! Ikbekénne, ik ben nierinftaat om u te wyzen, waar het heen zal. Ik zie 'er niet door. Ik weet u niemand te toonen, waarop wy ons gerust verhaten kunnen: dan alléén op God, en op Zyne zorg voor de geenen, die Hem vreezen. Het ziet 'er wel akelig uit: maar onze God is in den Heemel; Hy kan doen, wat Hy wil. t x Mo- (*) Genefis XXIL 7, 8.  Gehouden den 4 O&ober 1747. 231 Mogelyk heefc ons (o. Vroomen!) onze Heer thans geroepen, om het kruis Zynen Zoone naa te draagen, en om in het lyden Hem gelykvormig te worden) maar laat ons in 't oog houden, dat alles onder Gods beftieringe ftaat, dat niets buiten, veel min teegen, Zynen wil ons zal treffen. ^ > Onze volmaakte Leermeester, Jezus Christus, leidt ons hiertoe zelf by de hand. Hy zegt. Matt: X 29, 3°> 3*-, Vs. 29. Koopt men niet twee musfchen om éénen penning? nochtans valt 'er géén van dezelven op de aarde, zonder uwen Vader. Vs, 30. Maar nu zyn ook uwe hayren op t hoofd allen geteld. Vs. 31. Daarom vreest niet; gy zyt beter, dan veele milsfchen. (O JVÏet deze woorden leeraart onsjezus Christus, dat God zorg draagt, zelfs voor de in ons oog geringde zaaken, en dat Hy zig nog veel meerder aan den wel/land der vroomen laat geleegen liggen. Door de Zorg, die God voor Zyne fchepfelen draagt, verftca ik, dat God niet alleen verlangt na, maar ook het Zyne toebrengt tot bevorderinge van den wéldand Zyner fchepzelen. (a) Een rechtfehaapen Huisvader wenscht nie" atfeén, dat het allen den leeden van zyn huisgezin wélgaa; hy ziet niet alleen om na. middelen, die totdat einde kunnen dienen,- maar hy brengt ook, zoo veel mogelyk is, het zyne daartoe , hy bedient ?ig getrouw van de gclcegenbeedcn, die hy machine kan worden, om zoo veel, als met eerlykhcid en' Q i cléugd  XI. B E D E S T O N D E. deugd beftaanbaar is, den voorfpoed of het belang van zyn huisgezin te bevorderen. En ten dien einde weert hy ook, zoo veel hy kan, alles van zyn huisgezin af, het geen hem dunkt, dat het zelve zou benaadeelen. In dien zin zegt men dan, dat hy voor zyn huisgezin zorgt. Edoch de beste Huisvader is, en blyft, een mensch. Hy ziet niet alles, wat tot den wélftand van zyne Huishoudingezou kunnen dienen; en'alz*V?f hy, wat in dit of dat geval voor zyn huisgezin zou nuttig zyn; hapert het nogtans den braaven man veelmalen aan he: vermogen , om het meester te worden. Hy is een fchepfel. Hy is aan tyd, aan plaats, aan- om(landigheeden gebonden. Uy heeft Hechts een byzondere maat van vermogens, zoowel naar zynen uiterlyken ftaat, waarin hy zig in deeze weereld bevindt, als naar zyn lighaam en naar zyne ziele. Hoe deugdzaam dan ook een Huisvader zy; zyne zorg, die hy voorde zynen draagt, is flechts gebrek-* kig! Was het in zyn vermogen; het minfte zelf, dat hem toekwam , zou hy, zoo veel als met de deugd beftaanbaar was , gelukkig doen zyn, en voor alle ongeluk bewaaren. (b) God is de beste Huisvader. Hy is de liefde zelf. Mangelt het eenen aardfehen Huisvader dikwerf aan het vermogen: Gods Macht gaat overalles in Heemel en op Aarde. Heeft een weereldsch Huisvader niet altoos kennis van alles, wat voor zyn huisgezin kan dienen: Alles, het minfte zelf niet uitgeflooten, is naakt en ontdekt voor Gods oogen. Alle Zyne fchepzelen heeft God dan ook zoo teeder lief, ja teederer,] dan de beste Huisvader zyn huisgezin kan beminnen. Daar dan de Allerhoogfte zoo ernftig den wélftand Zyner fchepfelen zoekt; jaa zoo veel als, behoudens Zyne waarheid en overige zeedelyke eigenfehappen, kan  Gehouden den 4 O&ober 1747. 233 kan gefchieden; daar alles van Hem afhangt; daar Hy af wat mogelyk is, in Zyne macht W^x.; en daar niets, hec zy voor ons oog zoo gering als 't wil, Zyne Alweetende oogen kan ontvluchten; wie kan dan in cwyffel crekken, dat God Zyne macht en kennis, ten nutte Zyner fchepfelen, die Hy lief heeft, zal bedeeden? Wie kan loochenen, dat Gods zorg zig uitttrekt over alle Zyne fchepfelen? (Y) God doet nooit iets, zonder dat Hy gewichtige reedenen heeft, waarom Hy het doe. God had dan gewichtige reedenen, waarom Hy, zelfs het geringde deeltje van de weereld; waarom Hy, het minde vliegje, hec minfte wormpje, hec minfte vogeltje enz. hervoort bragt. De Heere, die alles 0ver - zag, zag ook voor - uit alle de Vliegjes, Wormp« jes, Vogeltjes enz. welken uit de geenen, die Hy fchicp, van tyd tot tyd zouden geboren worden. Hy legde zelfs den grond in de eerfte diertjes van die foort, dat 'er deeze hunne naakomelingen uit konden en zouden voortfpruiten. Hy moet hiertoe ook Zyne reedenen gehad hebben. — Daar dan de Alwyze Schepper zeekerlyk reedenen van belang heeft, waarom Hy wilde, dat dit of dat Vogeltje enz. dat nu op deezen aardbodem leeft, op deezen tyd, op deeze plaats, enz. zou in weezen zyn: kan men zig dan verbeelden , dat de Heere zou toelaaten, dat het zelve (het fchyne ons zoo nietig, als het wil) door de balddadigheid van een mensch, of door een onweeder enz. zou gedood worden, éér, dat God'er Zyn oogmerk mee bereikt had? Ik bid u, Toehoorders! let hier ernftig op. Ik wil zeggen; de alwyze^ God had buiten twyffel iets voor, met hecVogelcje, 't geen Hy wilde, dat op deezen of geenen tyd zou leeven: en zal die Alwyze God dan ook niet van den beginne reeds, in het famenflel van het geheeU-Al eene zóodaanïge fchikkinggemaakt hebben, dat Q 3 de  a34 XI. BEDESTONDE de Vader en Moeder van hec zelve niet eerder gedood wierden, voor dat dit in de weereld kwam ? Heef: God dan mat reeds van den beginne zorg gedragen voor het leeven der dieren ? En kunt gy u diets maaken , dat God gééne fchikking gemaakt heeft om dit mosje, dat in 't wild en zonder iemands befcherminge fchynt heen te vliegen, zoo lang by het leeven te bewaaren, tot dat dit diertje weeder voldaan heeft aan het pogmerk, waartoe de Heer wilde, dat het op de weereld zoude koomen? fW) Voorts: God is niet alleen de oorzaak van het eerfie bedaan deezer wyze fchikkinge, maar Hy is ook de oorzaak, dat zy nog in weezen blyve. Alles hangt van Hem af. Gelyk de weereld, en alles wat in de weereld is, door den Heere by de fcheppinge het bedaan ontvangen heeft, zoo is de onendige werkdaad van Zynen beduitenden wil ook de eenige reeden, dat de dingen deezer weereld, en de orde deezer weereld, by het bedaan blyven. Hunne geduurige veranderingen, (getuigen van hunne endigheid)béwyzen genoeg, dat zy ook nog heden konden niet zyn; dat zy in het niet konden te rug vallen. De waare reeden, dat zy nog teegenwoordig bedaan, is niet in hen, maar alleen buiten hen, in Gods beflukenden wil te zoeken. God, bygevolg, heeft niet alleen reeds van den beginne voor allé Zyne fchépzelen, zelfs voor het geringde vogeltje, gezorgd: maar Hy beoogt en bevordert nog heeden zelfs, zoo veel als met Zyne waarheid eh overige deugden bedaanbaar is , den wéldand van alle de leden Zyns huisgezin, van alles , wat Hem toebehoort. Hierop oogt onze Zaligmaker, wanner Hy zegt: Koojt men niet twee musfehen om éénen penning? ■ N-og-  Gchoïiden den 4 Ociober 1747.. 23 5 Nogtans valt 'er géén van dezelven op de aarde zonder Uwen Vader! 1 Jenkt niet, dat deeze zaaken te gering zyn, dan datGod daarvoor zou zorgen. Wanneer wy dit ftulc wilden beoordeelen, dan moesten wy veel meerder weeten. 'Weeten wy, wat 'er vereiscbt worde tot het famenftel van deeze weereld? Zou het dan niet dwaas zyn, dat wy ons onderftaati wilden om echter te zeggen; dit of dat is te gering een deel van dit geheel-Al, dat God daarop zou letten; daar God nogtans oordeelde, dat het best was, dat dit deel van deeze weereld meede yijlond? Zou men denken, dat het de post was van een goed Uurwerk -maaker, dat hy aHeen voor de groofte raderen zorg droeg, dat die in hunnen omtrek wél gemaakt wierden: maar dat het hem niet voegde te letten op de oneffeiiheeden van elk der tandjesin die groote raderen; dat het hem niet voegde, naauwkeurig zorg te draagen, dat die oneffenheeden, zoo veel mogelyk, weggenomen wieren? . Kon dan een goed Uurwerk, zonder dit "een goed Uurwerk zyn? Is het de post van' eenen Konsifchilder, alléén achtte geeven op den omtrek der groote beelden van zyn fchidery? Past het hem niet, zorg te draagen, dat alles, tot het minde toe, zyne behoorelyke gedaante en ee- venreedigheid hebbe? Kan men zig dan verbeelden, dat het met de Majedeit van God, die alles, wat tot de weereld behoort, wyslyk heeft o-efchapen, overeendemt, zo Hy géén acht geeft op de kleinfte deelen van dit kundig - gemaakte meesterft.uk; en zorg draagt, dat zy aan Zyne hoo^e oogmerken beantwoorden? Niemand kan dit mee reeden denken! , Q a Zo  236* XI. BEDESTONDE Zo men God flechts niet gelyk ftelt met zwakke menfchen, met aardfche Huisvaders, ofte met de Koningen en Vorften deezer_weereld; zo men in 't oog houdt, dat het Gode gééne moeite kost om aller nooddruft te weeien; en alles, wat 'er gebeuren kan, te kennen; en zo men wel bedenkt, dat Zyne 'macht zoo verre gaat, als Zyn befluitende wil: en (ten laaften) dat de Heere alle Zyne werken liefheeft: dan verdwynen alle zwaarigheeden van zei ven. (II) Edoch, ftrekt zig Gods voorzorg uit, tot alle Zyne fchepfelen, zelfs tot de aller min ft en: zy gaat nog byzonderer over de vroome menfchen. De reeden, en dus ook de wnarheid hiervan, is, gemaklyk te begrypen. (^) Draagt men ergens eenige zorg voor, dat is, poogt men den wélftand, of het beste van iets of iemand te bevorderen: men heeft 'er ontwyffelbaar eenige liefde voor. Had men géén genoegen in de zaak of in den perfoon; had men 'er géene zucht voor: men zou zig om het behoud, of voordeel van die zaak of van dien perfoon niet bekreunen; men zou 'er niet voor zorgen. Dit leeraart elk eenen de bevinding. Naar maate nu het voorwerp, 't géén men liefheeft, volkomener is,- naar maate het beeter is in opzicht op zig zeiven; en in betrekking van andere dingen enz. : naar maate heeft het meerder grond, dat men 'er zyn vergenoegen in Helle; en naar maate is het beminnens - waardiger. (V) Schoon nu wel alle fchepfelen van God, zoowel in zig zeiven, als in betrekking op andere dingen, elk naar hunnen aart, goed zyn; (Gelyk dus Syrach zegt Kap.' XXXIX, 39, 40. Alle de werken des Heeren zyn goed, en een icge* lyk  Gehouden den 4 OStober 1747. 227 lyk is te zyner tyd nut; zoo dat men niet behoeve te zeggen; *t is niet altemaal goed; want elk is te zyner tyd kostelyk.) Schoon dit. (zeg ik) ontwyffelbaar is: zyn nogtans de dingen, die op deeze weereld zyn, merkelyk van eikanderen onderfcheiden. Zy zyn wel fchepfelen, en géén van dezelven kan derhalven zonder éénig gebrek zyn. Géén van dezelven kan alles hebben: Maar hec ééne van de dingen op de weereld heeft, fchoon het een fchepfel is, meerder van de eigenfehappen, het heeft meerdere zaaklykheid, welke by een weezen plaats kan hebben, dan het andere heefx. De ééne zaak bygevolg overtreft de andere in volkomenheid, of in goedheid. (c) De menfchen zyn, in deezen zin, buiten twylfel veel uitmuntender fchepfelen, dan de dieren, dan de vogelen enz. Naar onze lighaamen hebben wy wel zeer veel met de dieren gemeen: maar, wilt gy het voorrecht van de menfchen boven de dieren handtastelyk zien: vergelykt dan met eikanderen de denkbeelden en de begeerten, welken de dieren en de menfchen bezitten. Gewisfelyk! het onderfcheid is zeer merkbaar. Daar is veel meerder zaaklykheid in de denkbeelden en begeerten der menfchen, dan in die der dieren. .De mensch kent niet alleen de byzondere dingen; maar, hy weet de byzondere dingen tot algemeene foorten te brengen en zeekere byzondere kentekens daarmeé te verbinden, waarby hy-ze zig vervolgens kan herinneren, gelyk dit aan de fpraak blykt. Hy heeft denkbeeld van dingen, die niet onder het bereik der zintuigen vallen; hy kent de reedenen, hy ziet het verband der dingen; met één woord, hy is reedelyk. In zyne begeerten és hy in daat om zig boven de aandoening zyner zintuigen te verheffen; en een ding, al komt het hein Q 5 uitei-  33'8 XI. BEDESTONDE uiterlyk zeer aangenaam voor, uic inzigt van an? dere reedenen, uic hoofde van een ander oogmerk, De verwerpen. Die is boven de macht van de reedenlooze fchepfelen. Wie ziet niec, dac de mensch hierin waarlyk uitmunt boven de dieren. (7/) Maar, munt de mensch boven de dieren uit, de vroomen zyn weederom onder de menfchen verre de oveitreffelykften. Zy draagen eigentlyk het beeld van God, naardien zy meest naar God gelyken. Hunne kennis is Y/aarachtiger; zy bedoelt en bereikt meerder dat groote oogmerk, waartoe hen het vcrltand gegeeven is; en dit is het voornaamfte. Hun wil Hrekt zig ongelyk veel meerder uit, tot het waare goede, dan de begeerte der Godloozen. Tusfchen hun zeggen, meenen, en doen, is veel meer overeen* /lemming, dan by de anderen. Zy houden God voor hec opperfte goed; zig voor geringe Schcpfclen van God, die alleen door Godsgenaadezyn, 't geen zy,zyn; hun naasten voor zoo beminnenswaardig , als zy zelfs zyn; en zy oordeélen, dac de dingen deezer aarde niec meerder hunne achting cn hunne liefde waardig zyn, dan, voor zoo verre zy de&elven tot hun onderhoud noodig hebben, cn voor zoo verre zy hen verder tot de kennis, en het regte gebruik van Gods aanbiddelyke deugden opleiden. Naar dit hun gevoelen richc zig hun wil, en begeerte. En hiermee Hemt ook hun gedrag over-een. Niet, Broeders! als of dit alles zonder gebrek in hen gevonden wierd; niet, als of de geloovigen van deezen tyd deeze deugden zoo overtrefrclyk bezaten, als de Gelukzalige Hemelingen, en de in 't goede bevestigde Engelen, in 't andere ieeven. Neen! zy zyn, zoo lang zy hier leeven, nog .aan veele faalgrecpen onderworpen. Het lighaam  Gehouden den 4 Otlober 1747. 239 •haam deezes doods; dit zoo aandoenlyke, zoo ligt tot hertstochten beweegelyke lighaam, belemmert hen nog zeer. Maar zy zyn (en dit is genoeg tot myn oogmerk) zy zyn (zeg ik), hierin, verre verheeven boven de godloozen, wier grondreegels hunne lusten zyn. (e) Wat vloeit hier uit voort, Geliefden ? Dit, meen ik, moet men 'er uit befluiten: Draagt men alleen zorg voor het geene men liefheeft; en is de zaak of perfoon, naar maate zy heeter en uitmuntender is, eigenaartiger voorWerp van eene gereegelde liefde; dan draagt God gewislyk teederer zorg voor de menfchen, dan voor de dieren; en onder , de menfchen meerdere zorg voor de vroomen, dan voor de godloozen. Want. d>2 wegen des Heeren, Zyne handelwyze en Zyn doen, is altoos waarheid en recht (Pf: CXI. 7 ) Hy bemint niets, dan in zoo verre als het goed is. En zoo ver de ééne zaak of de ééne perfoon heeter is, dan de andere, bemint Hy ze ook gewislyk meerder; en bygevolg laat Hy zig ook meerder aan hunnen wéldand geleegen liggen, dat is, in zoo verre zorgt Hy meerder voor dezelven. Nu is de mensch ongelyk veel beeter, dan de dieren. En de vroomen munten verre uit boven de godloozen. Bygevolg, zorgt God zelfs voor de geringde Moschjes; Hy zorgt ook voor de menfchen; en zorgt Hy voor de menfchen in het algemeen; Hy zorgt nog byzonderer voor de vroomen. Dit is het geen Jezus ons te kennen geeft in de woorden, die ik u voorgeleezen heb? Koopt men niet twee musfehen om éénen penning? nogtans valt 'er géén van dezelven op de aarde, zonder uwen Vader. Maar nu zyn ook uwe hayren op  24o XI. BEDESTONDE op V hoofd allen geteld. Daarom vreest niet; gy zyt heter, dan veele musfchen. (f) Maar nu zal men mogelyk denken, welken zyn de middelen; hoedaanig zyn de wegen, welken God gebruikt om voor de vroomen zor°- te draagen, dat hen niets befchaadige, en hoe ftemt dit over-één met de ondervindinge van deeze en van voorgaande tyden? Zeer waarde Toehoorders! al ware het, dat ik, hierop niets kon antwoorden; meen ik echter, dat het zeggen van Christus als ontwyffelbaar betoogd, en op de natuur van Gods weezen en eigenfchappen gegrond, eevenwel vast zou gaan. Welk een zoon zou recht hebben om te twyffelen; of zyne deugdzaame ouders wel voor hem zorgden: omdat hy niet wist de wyze, hoe het toeging, en de middelen, van welken zy zig bedienen; ofte om'dat hyniet kon begrypen, waarom zy hem niet altoos naar zyne eigene zinnelykheid behandelen. Of onderdek eens, dat wy op een zeeker fchip na deeze of geene haven deevenden; onderdek verder, dat wy, gelyk gemeenlykgebeurt, niec wisten, wat byzonder oogmerk elk der beweegingen of veranderingen van roer en zeilen hadden; onderdek endelyk, dat de Huurman by andere geleegenheeden ontwyffelbaar getoond had, dat hy in zyne kunst zeer wél ervaren was: zoudt gy evenwel denken, dac men dan nog reedenen zou hebben om ce cwyffélen aan hec goede beleid van den geenen, die 'c fchip beduurde; enkel om dat men niet wist, nog aanftonds zien kon, tot wat byzonder einde elke beweeging van hst roer, of verplaatfing van de zeilen dienden! Wat recht of reeden hebben wy dan, om te r,,w,yffeien; of God voor het wélzyn, van de vroomen .  Gehouden den 4 O&ober 1747. 241 inen, zorgt: daar wy niets anders, om onze twyffeling te verfchoonen, weeten te zeggen, dan „ dat s, wy niet zien kunnen, waarom God dit of dat „ geval den vroomen laat overkoomen. Ik breng dit by, niet, omdat wy niets anders op deeze teegenwerpinge kunnen zeggen: maar alleen , omdat thans de tyd te kort is om breeder hier van te fpreeken, en omdat dit ook in 't algemeen genoeg is om ter beantwoordinge te dienen. Géén mensch is in ftaat, om alle zwaarigheeden optelosfen, die men over elk byzonder voorval, dac 'er gebeurt, zou kunnen maaken. De byzondere gevallen hebben al te veel betrekking op het geheele-Al, dan dat wy ze zouden kunnen door-zien, ofte de oogmerken, die God 'er mee bedoelde, doorgronden Gy moet dan van een mensch niet verwachten, dat hy hier, in deezen tyd, zal kunnen antwoorden op al het byzondere, 't geen men, makende dit ftuk, zou kunnen vraagen. Edoch, ik zal met uwe aandacht in de volgende Bedeftond onder Gods hulp nader daar van fpreeken : en ik zal U, naar myne gedachten, ten minfte eenig licht in deeze zaake kunnen geeven. Zeer Geliefde Broeders en Zusters in den Heere Jezus Christus.' ^| 3eeze onze verhandeling geeft ons, zo wy Geloovigen zyn , den krachtigften troost in alle tecgenwoordige of toekoomende gevaaren; en zy geeft allen menfchen fterke drangreedenen , om' vroom te worden of in de deugd t&,volharden, gemerkt de Godvruchtigen op Gods byzondere voorzorge zig kunnen verhaten. (ö) Wat zou ons de kennis van Gods macht, van Go .ls  24s XI. BEDESTONDE Gods wysheid, van Gods alom teegen woordigheici baateivzo God ons, gebreklyke fchepfelen, niet gaade floeg? Wat zou 'er van" den Godsdienst, en van de Godsdienftigen worden; zo God aan der boozen overmoed gééne paaien ftelde? In welke elende, in welke ziels- benaauwdheidzouden 's Heeren kinderen niet vefvalien? Jaa wie zou God voor eenen God kunnen houden? Maar nu, nu de Heere zorg draagt voor de Zynen ,* nu de hayren van hun hoofd alle geteld zyn; nu, zelfs het minfte deel van hen, door niemand kan beleedigd worden, zo God hun Vader het niet befluit toe te laaten: Wie zou zig dan op God den Heere en op Zyne voorzorg in benaauwde tyden niet gerust verlaaten. Koopt men niet twee musfehen (zegt Gods eigen Zoon) Koopt men niet twee musfehen om éénen penning? nochtans valt 'er géén van dezelven op de aarde, zonder uwen Vader. Maar nu zyn ook uwe hayren op V hoofd allen geteld. Daarom vreest niet; gy zyt heeter., dan veile musfehen. (¥) Ach Broeders! Broeders Ach! hoe noodzaaklyk is het voor ons, dit wél te overweegen in deeze droevige, in deeze verre uitziende tyden : Waarin mcenig een denkt, dat Gods voorzorg voor de Zynen een einde heeft. Wat zou de Proteftantfche Godsdienst; wat zouden de belyders der zuivere waarheid niet te wachten hebben: by-aldien ons Vaderland onder een vreemd juk gebragt wierd, en voor de overwinnende Wapenen van Zynen Vyand gedrongen wierd te bukken. Wat zwaare brandfehattingen, of ondraagelyke inkwartieringen, of andere geweldenaryen, die de jammerlyke gevolgen van den oorlog zyn, hadden wy, ingezeetenen van deeze, voorheen zoo gezeegende, Provintiën, niet te duchten; zo-God de Tpp.  Gehouden den 4 Oclobè'r 1747. 34£ kegerbcnden van onzen Vyand tot in ons eigen hert, en tot in de ingewanden van ons Land'zelfs lier doorbreeken? Bergen-op- Zoom, door zynen overwinnaar doldriftig uitgeplunderd, kan 'er u eene vertooning van geeven. Verbeeldt U die inwoonders, anderszinrs van God nog zoo gezeegend, dat zy andere behoeftigen zelfs van het hunne konden meededeelen, verbeeldt u dezelven zoo arm, zoo naakt , en van alles beroofd, dat 'er nu zelfs eene inzaameling van aalmoezen voor hen moet gedaan worden y om hen weeder een kleedje over 't naakte lyf, en iets tot onderftand van hun arme huisgezin te bezorgen. De barmhertigheid der Antwerpenaaren verdient, 't is waar, in deezen, eenen eeuwigen roem : Maar denkt echter, hoe het dien inwoonder yan Bergen fmaaken moet, thans van gegeevene brokken te moeten leeven; daar hy den Vyand verrykc ziet, met het geen hem toekwam, en het geen hem alleen gewelddaadig is ontnomen. ■ O Gezeegendc Provintiën, waar zyt gy toegekoömen! o bevoordeeld Neederland, waar is uw oude roem gebleeven! o Neerlands God, boe komt het, hoe komt het, dat gy thans de handen als van pns ■ aftrekt? Hoe komt het, datgy ons lieve Vaderland zoo droevig laat benaauwen? Hoe komt het, dat gy ons het water zoo naa laat aan de lippen komen ? Hoe komt het, dat gy onzen Vyand zoo dikwerf over ons laat zeegepraalen, en onze fèerkfte Vestingen zelfs, teegen alle menschlykc verwachting, nog endelyk, eeven als waren 'c onbemuurde Heden, laat inneemen, naa dat de bezetting zig zoo lang roemruchtig had gfkweeten? Ach is hét dan uit met uwe goedertierenheid? k uw zorg voor de tjf wen dan nu ten einde? Neen! Neen! Broe¬ ders! alle de onheilen, die ons treffen; alle de geva aren, die ons dreigen; zyn gééne reekenen, oM G >ds  244 XI. BEDESTONDE Gods voorzorg voor de Zynen ophoudt. In teegen<ïeei! het'zyn blyken, dat God wel erndigacht geeft op het gedrag der menfchen. Zoude God de zonden, de zoo hooggaande, de zoo meenigvuldige zonden van dit Neederland ongellraft en onbezogt hebben moeten laaten? Zoude God die laauwe Laodiceeuwen, die nog koud nog warm waren, uit Zynen mond niet moeten uitfpuwen? Zoude God het verachten van zoo veele Vaderlyke kastydingen en Godlyke zeegeningen , waar meede Hy ons zoo veele jaaren heeft bezogt, met onverfchillige oogen altoos moeten aanzien? — Zou dit dan het bewys van Gods zorg voor de vroomen zyn, dat Hy den Godloozen Neederlander ongéftraft liet? Neen Toehoorders: Neen! God is een rechtvaar, digRechter, en een God, die dagelyks dreigt! maar wil men zig niet hekeeren; dan heeft Hy Zyn Zwaard gewet, en Zyne boog ge/pannen, dan heeft Hy daarop gelegddoodlyk gefchut, en Hy mikt; Zyne pylen zyn dan toegericht om te bederven, gelyk David zegt Pf: VII. 12, 13, 14. (O God waarlyk heeft genoeg getoond, zelfs nog in deezen oorlog, dat Hy voor ons Neederland] zorgde. Hoe vreemd en wonderlyk is het immers, dat in 't voorleeden jaar, toen ons leeger by Breda lag, en menschlyker wyze niet te noemen was teegen dat der Franfchen, nogtans ons Land voor den inval bewaard wierd, fchoon alles open was. Hoe ongezien en onverwacht is de verheffing van zyne doorluchtige hoogheid, 'den Prince van Oranje, tot Stadhouder, Kapitein en Admiraal Generaal van de vcreenigde Proviciën ! En, fchoon het geheim der Vorften ons onbekend is; fchoon wy niet weeten al het heil, dat die gelukkige verheffing ons, Nederlanderen, hebbe te weeg gebracht: Wie weet echter niet, dat anderfints, naar allen oogenfehyn, ons  Gehouden den 4 OStober 1747. 245 ons lieve Vaderland inwendig in zig zeiven een tooneel van oproer en van bloedftorting zou geworden zyn by deeze naare tydingen, die ons van tyd tot tyd verfchrikt hebben. Heeft God niet getoond voor ons zorg te draagen, daar Hy ons van tyd tot tyd waarfchouwde? Zyn, Vaderlyke Kastydingen, gééne blyken van liefde; inzonderheid als ze niet ten bloede toe geesfelen? Heeft God dan niet voor U gezorgd, Neederlanders? Wie kan het loochenen? (<ƒ) Dit heeft my dan ook nog altoos moed gegeeven; dit heeft my doen denken, dat God nog niet voorhad om ons geheel te bederven. Want ik dagt niet, dat men in weerwil van allé deeze kastydingen in Neederland zoU kunnen hardnekkig blyven. Maar Broeders! Wat zal ik nu zeggen? Gy ziet, gy weet het genoeg, dat de Neederlander nog dezelfde blyft. Gy ziet genoeg, dat men niet Yveriger word in het behertigen van Gods dienst. Hoort men wel minder misbruik van Gods heiligen naam, dan te voren? Gaat het Godloos vloeken en zweeren wel minder in zwang, dan te voren? Is de dartelheid wel minder, dan te voren? Is 'er wel meerder eerlykheid, oprechtheid en broederlykheid onder de menfchen, dan 'er voorheen was? Jaa Geliefden! (ik kan dit niet z/mder aandoeninge melden, want ik zie het aan voor de meedeoorzaak der ruïne van ons waarde Vaderland! Hoe zou ik daarvan zonder aandoeninge kunnen fpreeken?) zyn onze rampen niet tot een lied geworden ., dat men op de draaten blymoedig zingt; en word dus in ons eigen Land ons niet ons ongeluk, en onze dartelheid , in 'c aangezicht verweeten? Ach Geliefden! dit alles doet my vreezen. Gods voorzienigheid en bedieringoverhetgeheeleAl, zal, ?recze ik, maar al te zigtbaar by onze verneedering R * bly;  s46 XI. BEDESTONDE blyken. Hy zal (ach God verhoede hec, maar ik vreeze, Hy zal) roonen, dac Hy zig aan de Neederlanders wél laat gelegen liggen; en dac het Hem niet eevenveel is, hoe men Hem behandele. Denkt niet: zyn dan onze vyanden zoo veel vroomer en zoo veel beeter, dan wy zyn ? Waren de Babiloniërs vroomer, dan het aloude Israël; en liet God echter Zyn volk niet door de Babiloniërs gevanglyk wegvoeren? Hebt gy niet geleezen, dat God dikwerf den eenen godloozen tot eene roede gebruikt, om den anderen daarmêe te ftraffen? God weet den tyd wel, wanneer Hy best oordeelt, om ook die roede in het vuur te werpen : als Hyze zoo lang heeft laaten woeden, als Hy best dacht. De Jooden, die kort naa onzes Heilands dood leefden, waren vyanden van Afgoderye, zoo grouwelyk onder alle zonden, en nogtans gaf God dit Volk om hunner grove zonden wil, om hun Mesfias-moorden, aan de Afgodendienaars, aan de Romeinen, over! Ach, 't is te duchten , dat het met ons Neederland meede zoo gaan zal, en dat het niet gedenken* van den tyd, waarin wy door God bezocht zyn, ons meede zal het onderde boven keeren. ( daad fielt Gy voor U, en onze onbekende zonde , is in het Jicht voor Uw aangezicht. , Wy zyn wel jammerlyk verflaagen, en onzer ^ «lenden zyn veelen geworden. Wy zyn genood- > zaakc  Gehouden den 18 Oiïober 1747. 27$. , zaakt om ons met traanen-brood te fpeizen; terwyl , onze vyand zig teegens ons verheft, en wy teegen , hem niet bedaan kunnen. Wy roepen wel de één , over deezen, de ander over geenen; wy morren , wel en zyn wel te onvreeden op fommige middel* , oorzaaken, waarop wy het zoeken te fchuiven, , dat wy in dit ongeluk geraakt zyn. Maar Heere ! , (Dit zy, zoo het zy, Dit is U best bekend. Dit , laaten, wy aan U over) maar wy bekennen, zo wy , het by het licht bezien, wy bekennén, dat de , laatfte, dat de hoofdoorzaak is, dat onze zonden , ons van ttj vervreemd hebben. Wy beken, nen, dat Gy ons gezeegend had met veele tyd, lyke en aardfche zeegeningen. Wy bekennen , dat , Gy, ons, als eertyds Uw oude Volk, als Uwe , kinderen hebt opgevoed. Wy bekennen, dat Gy , ons van een geringlandje boven, jaa teegen, alle , menschlyke verwachting, tot één der gezeegenfte, , der volk-ryk de, der beroemdfte Landen van Eu, ropa hebt gemaakt, en den naam van dk Gemee, nebest de gantfche weereld door hebt laaten draa, gen. Wy bekennen, dat Gy met onze Vaderen en , met ons geweest zyt, en ons tot dus verre voor ge, weldige overheerfching hebt• bewaard. Jaa; dac , Gy ons hier nog boven alles de vryheid hebt gegee, ven, om naar ons beste geweeten U te dienen, , zonder geweetensdwang oflnquifitievuur te fchroo, men. Maar, wy bekennen ook, o God! wy be, kennen het met fchaamte, dat wy deeze Uwe God. lyke zeegeningen tot dartelheid misbruikt hebben. 3 Wy hebben uwe liefde met ondankbaarheid beantwoord. Och / Och! wy, onze Kinderen, onze Grys, aards, onze Echtgenooten, onze Dienstboden, onze , medeburgers, onze O verheeden: Wy, wy allen zyn , , de ééne min, de andere meer, van Uwe geboden afge. 3 weeken .Wy handelden: als of alles van een bloot ge, val afhing: ofte, als of wy alles aan onze eigene , kraek-  m XII. B EDESTONDE , krachten, aan onze eigene wysheid, aan onze eigene , voorzichtigheid te danken hadden. Weinigen za= , gen het aan, als goederen, die Gy had gegeeven; , en die Gy machtig waart om weer te neemen. Som» , wylen 't is waar, betuigden wy dit wel met onze , monden. Somwylen vereerden wy U wel met de , lippen. Somwylen ftelden wy ons wel aan, als of , wy U dankten. Maar, Heere! hoe veeier herten , waren verre van U. De meesten namen enkel maat, reegelen om fchatten te vergaderen, en dezelven , aan hunne kinderen naa te laaten. Had men hen » eene bediening bezorgd; ofte bad men ze in eenen , goeden dyl gezet; ofte had men Rentebrieven ge, noeg voor hen opgelegd; men meende, dat men , zeeker en veilig was; dat zy flechts hadden opte9 pasfen, en dat zy dan voor al hun leeven bezorgd , waren. Gy, Heere! Gy wierd den meesten tyd , niet, dan ter loops, om den zeegen gebeden. , Men bad U, als menfchen, die waanden, het brood , reeds vast genoeg onder de armen te hebben; maar , dat het niet pasfen zoude, als men ten minden niet , uiterlyk U aanriep! en men dagt niet, althans men , dagt niet genoeg, dat Gy het zoo gemaklyk zoudt , kunnen wegneemen, als Gy hetgegeeven had. Men , was géénen vyandlyken aanval gewoon. Weinigen , hadden 'er meer geheugen van. En men dagt, dat , men niet zien kon, waar ons dat van daan zou , komen. Inwendig hadden wy rust. Teegen moor» , denaars, en ftruik-rooveryen, werd voorzorg ge, noeg gedragen. Dus meende men voor niets te duch, ten te hebben. Dus wieitl Gy, O aanbiddelyke j God! uit het oog verlooren. , Wy erkennen, Heere! wy erkennen, dat dit Uwe langmoedigheid en verdraagzaamheid heeft , moeten doen een einde neemen. Wy erkennen, , dat Gy het zyt, die onze vyanden ons hebc laaten , op den hals koomen, en die ons daardoor tuchtigt,  278 XIII. BEDESTONDE fen , die wy in de teegenwoordige omdandigheedea van tyden én zaaken kunnen overweegen. (a) Wam. deeze overweeging wyst ons op de hulp en liefde van den Almachtigen beheerfcher van het gantfche Al; op de hulp van de wysheid zelve, die, midden in de akeligfte donkerheid en raadeloosheid van den uiensch , door alles zoo helder doorziet, als was hét rondsom licht. (£) Zy raadt den Godloozen, dat hy van weg verandere, zo hy ooit veilig en gerust wil leeven. (c) Zy Iterkt den geloovigen in zyn geloof en in de deugd, En (V) zy verdaadigt Gods eer teegen alle vuile lasteringen. Laat ons derhalven, om ons behoorelyk tot het Gebed te bereiden , alvorens onze aandacht een tyd lang beezig houden met deeze, zoo heilzaame, overdenkinge. Laaten wy ten dien einde letten op het geene wy leezen I Petri 111. 12, 13, 14, 15, § f. vs. ig. Be oogen des Heeren zien op de Rechtvaardigen en Zyne ooren {letten) op hun gebed: maar het aangezicht des Heeren ziet k op de geenen , die kwaad doen. vs. 13. En wie is het, die u fchadenkan; is V, dat gy het goede navolgt P ys. 14. En ofgy ook lydt om de gerechiigheyd, zo zyt gy toch zalig. Maar vreest hun trotfeeren viiet, en verfchrikt niet. vs. 15. § 1. Blaar heiligt God den Heer in uwe herten. Geliefde Toehoorders1. D c woorden, welken ik ulieden zo eeven voorhield, vervatten twee Hukken : eerst eene peiling; en dan het bewys van die (telling. De  Gehouden den I November 1747. e£g en volzeekere verwachtinge te hebben. Hy heeft het zelf gevoeld en alleszints ondervonden. Jaa» ishy gcloovig,is hy waarlyk vroom, hy is des Li. Geestes zelfs deelachtig (*). O wat zielverrukkingkan hy dan dikmaals nog gevoelen , als hy op het hlyde einde van zyn droevig treuren denkt, en als hy het korte duuren van zyne •rampen teegens de eeuwigheid van zynen gelukftaat op de weegfchaal legt! Hoe vindt hy zig hierdoor gefterkt, om aan alle rampen, die hem treffen,kloekhartig het hoofd te bieden; of (is hy eens verrast, is hy eens verflagen) om door de kracht der in hem woonende en heerfchende genade, weedev op te ftaan, om voortaan zyne zwakheid geftaag in 'toog te houden , en over zyn ziele te waaken! Getuigen hiervan zyn de Apostelen onzes Heeren. Getuigen hiervan, zoo veele vroome Christenen, die midden in den nacht der naarfte Kerk-vervolgingen het licht van hun geloof en liefde zoo veel te verder lieten fchynen. Getuigen zyn Paulus, Petrus,Jacobus en zoo veele andere Godsgezanten , die zelfs wel deerelijk vervolgd, gejaagd, mishandeld, en verzeekerd waaren, dat banden , boeyen en een gewelddaadige dood reeds op hen wachtten, nogtans hunne mede-christenen zeer deftig, en volvuurig tot ftandvastigheid vermaanden, en den zwakften zeiven eenen mannemoed in 'tlyf fpraken. Gelyk dit doorgaans in hunne brieven en in de Kerkgefchiede nisfen is te leezen. (F) En dit is 'tnog niet alles, wat wy hierop te zeggen hebben. Neen! Maar, gaat men naa, de gewichtige, en voor de vroomen zeiven altoos heilzaame reedenen, waarom Godfomtyds toelaat, dat zy in verdrukking komen. Gewislyk men moet fee* (*) Hebr. VI. 4-5. T 4  a88 XIII. B EDESTONDË gelyk dit nog heeden in gebruik is. Dit doet ciea Vorst aan Mordochai herdenken, en hem treffelyk beloonen, En dit alles, gevoegd by 'sKonings liefde voor Koninginne Esther, redt het bedroefde zaad van Abraham. Dit doet den Koning gants andere bevelen , dan te voren, geeven. Dit maakt de Jooden aanzienlyk in 't huis van hunne ballingfchap, Dit doet den God van hunne Vaderen by ontelbaare anderen, zelfs tot in indien en Morenland, kennen, en voor den waaren God vereeren. Dit brengt veele Jooden aan het hof van den Koning, gelyk aan Nehemias is te zien. Dit legt den grondflag tot hunne te-rug-reize na hun eigen Vaderland, en tot het herbouwen van hunne deden, daar zy altoos zoo vuurig na ge- rekhalsd hadden. ■ Wat is hierin, Geliefden! 't geen niet de teekenen draagt, dat God de ongezienlle middelen kan en wil gebruiken ten beste Zyner Gunstgenooten. En, om kort te zyn, Broeders! God heeft onnoemelyk-veele wegen, langs welken Hy machtig is, de vroomen, te midden van hun onheil, by te fpringen. Hoe zou Hy hen dan Zynen byftand weigeren, wanneer Hy zag, dat hen te redden het meeste voor bun welftand voegde. (i) Maar, Endelyk, dunkt het Gode best, om hier, in de weereld, den godvreezenden niet tot uiterlyk geluk te helpen; ziet Hy, dat het voor den welftand zyner ziele geheel naadelig zyn zoude; dat Hy tot achteloosheid; tot vertrouwen op zigzelven, op zyne wysheid en voorzigtigheid; enz. vervallen zou; ziet Hy, dat het met den meesten wélftand van *t algemeen niet beftaanbaar is: O, Hoe dikmaals treedt Hy. dan nog toe? Hoe dikmaals redt Hy dan nog Zyne kinderen door eenen fpoedigen dood, om hen dus uit het ongeluk, als uit een brand, terukken. Ziet hec aan de verzeekering, die God aan den vroomen Koning Jofias deed, i Kron- XXXIIII. 28. Deezen liet Hy zeggen: ziet ik wil u vergaderen tot  Gehouden den i November 1747. 289 tot uwe Vaderen, dat gy in uw graf met vreede vergaderd word; op dat uwe oogen niet zien alle dat ongeluk, dat ik over deeze plaats en over de inwoonders brengen wil. En dit is de gewoone manier van Gods regeeringe, ziet Jef: L VII. 1, ^ De rechtvaardigen worden weggeraapt vóór 't ongeluk. [En] die oprecht voor Hem gewandeld hebben, koomen [tot] vrede, [en] rusten in hunne kamer en (*). Ziet Broeders! ziet! zoo waarachtig is, het geen Petrus zegt in de voorgeleezene woorden: De oogen des Heeren zien op den Rechtvaardigen enz. Geliefde en zeer aandachtige Toehoorders! Ik heb U tot dus verre beweezen, dat God den vroomen by algemeene rampgevallen, en in 't byzonder in tyden van Oorlog en vervolginge, befchermd. Dit is het voornaamfie, daar wy in deeze dagen en in deeze byeenkomden op te zien hebben (f) Ik heb tot dus verre voorbeelden bygebracht, die ons, Christenen, ter leere in de H. S. zyn aangeteekend; en die wy > als voorbeelden van Gods zorg voor (*) Zeer uitmuntend zyn ten dien opzichte de woorden in het Boek der Wysheid Kap: IV. 7 tot 14. Daar zegt de fchryver: De rechtvaardige, of hy fchoon vroegtydig fterft, zo is hy toch in rust. (JFant de Ouderdom is eerlyk, niet !die lang leeft, of veele jaren heeft: Kloekheid onder de Menfchen is't rechte greize hayr; en een onbevlekt leven is de rechte ouderdom?) Wanthy behaagt God wel, en is Hem Hef, en word weggenomen vit dit leven onder de zondaar en ; En word weggerukt, opdat de boosheid zyn verftand niet verkeer e, noch valfche leer zyne ziel bedriege; Want de booze exempelen verleiden en verderven een goeden; en de aanlokkende lust verkeert onfchuldige herten. Hy is haaftelyk volkoomen geworden , en heeft veele jaren vervuld: IVant zyne zielbehaagt Gode; daarom haast Hy met hem uit dit booze leven. Op Duure Tyden, op Pest, enz. kan ook elk op den eeyengemelden grond gemaklyk de.Toepasfing raaaken.  apo XIII. BEDESTONDE voor ons en de onzen, zo wy en zy vroom zyns hebben aan te merken. Maar, zien wy ook in de gedenkboeken van ons ei gen'Vaderland: hoe zigtbaar is Gods zorg gebleeken voor onze vroome vaderen, die de vryheid van 't burgerlyke en kerklyke boven alles Helden. Ziet, zo gy lust hebt, ziet thans alleen op de opkomst van dit Gemeenebest. Ziet op de trouw, op de oprechtheid en eerlykheid, die 'er in die dagen in 't hert der Neederlanderen heerschte. Let op hunne zucht voor den Protedantfchen Godsdienst, en voor hunne vaderlandfche vryheid, tot befcherminge van de welken zy alles 'er aan waagden. Zwaar, (ik beken het,) moeyelyk en meenigvuldig waren de teegenheeden, met de welken onze vroome Vaders te worilelen hadden. Wat was hunne macht teegen die van Spanjen opgewoogen? Welke wreedheeden wierden teegens hen gepleegd, zo men hen ergens meester wierd? Wie kan de gedenkflukken van Albaas bloeddorst, en van de Inquifitievuuren, die door gansch Neederland woedden, zonder traanen leezen of herdenken? Men heeft aangeteekend, dat géén Vorst of Macht ter weereld ons bedrukte Vaderland de hand dorst bieden uit vreeze voor de Spaanfche oppermacht. Men was ontblooc van geld, van volk, van alles, 't geen menschlyker wyze in daat kon zyn, om den wanhoopigen toeHand van 't algemeene Land te doen veranderen. Een machtig leeger woedde in de ingewanden van ons Land. Maar God toonde, (Hy is 't alleen, dien men daarvan de eere moet geeven,) God toonde, dat het waarachtig is, 't geen Petrus zeide: De oogen des Heeren zien op de rechtvaardigen, en Zyne ooren (Jetten) op hun gebed; maar het aangezicht des Heeren ziet op die geenen, die kwaad doen. En wie is 'er, die u fchaaden kan; is het, dat gy het goede navolgt. En al is het, dat gy ook lydt om der gerechtigheid wille, zo zyt gy toch zalig; zo zyt gy toch  Gehouden den i November 1747. 291 toch gelukkig. Immers hoe gadeloos zyn onze Vaders alle die onheilen endelyk te boven gekomen! Hoe wonderlyk behaagde het God, den Doorluchtigften Prins van Oranje, Willem den Eer ft en, ons tot een grondlegger van onze Vaderlandfche vryheid te bezorgen ; en dien roemwaardigen Vorst in ftaat te ftellen, om ons Vaderland uit de diepe keele van 't verderf te fcheuren! Welke aangenaame vryheid en voorfpoed heeft God van tyd tot tyd aan Neederland hierop gegeeven! Tot hoe verre heeft Hy deszelfs zeegeningen en bezittingen uitgebreid! Welkeen overvloed van tydlyke [en geestlyke wéivaart heeft de Albeftierder dus aan ons lieve Vaderland gefchonken En, naa het te boven koomen van veele rampen en gevaaren, nog tot ons laaten over-er ven! Laat ons dit dan vasthouden. Laat ons dit denkbeeld nooit verlaaten. Leert 'er inzonderheid dat uit, Geliefden! 'c geen de Apostel in onzen Text zegt, dat wy daar uit verplicht zyn te leeren; Freest voor der hoozen pochen niet, en verfchrïkt niet: Maar heiligt God den Heere in uwe herten, 't Is waar, Broeders! wy zyn thans wel ten deele in algemeene rampgevallcn. Een naare Donderbui hangt nog boven onze hoofden. Wy loopen gevaar van overheerd te worden. En de dwingelandy dreigt ons, in Neederland haaren zeetel te plaatfen. 't Is betaamelyk, dat ons dit aandoe! Wy waren onverfchoonelyk, als ons de fchade van dit Gemeenebest niet aan het herte ging. Wy waren onwaardig, den naam van Neederlanders te voeren, zo wy ons niet, als in zak en asfche, zo wy ons niet op \ diepde voor God verneederden ; zo wy het dreigend onheil niet zochten af te keeren, en de teegenwoordige wonden niet zochten te geneezen. Maar, O Geloovige Christenen! die nog met m^ in dit Vaderland zyt en God vreest! Onderfcheidt 'J in uw gedrag ten deezen opzigte, gelyk elders, van* de hozen. Dat een mensch, die geboeid is aan de Aar*  Gehouden den i November 1747. 29? onze leegermacf t en Vestingen geduurig voor hem , m eten buigen! 't ls voor het v ecsch wel hard, , dat wy onze goederen, onze huisgezinnen, onze , kinderen van gevaar op gevaar gedreigd zien,* voor , welker Ysfelykheid wy niet dan beeven kunnen. — , Maar, wy wee:en aan de andere zyde, dat Gy £7, , als een Vader, ontfermt over de geenen*, die U , vreezen. Gy plaagt nogte bedroeft der menfchens kinderen van herte. De algemeene ondank, baarheid van Neederland; des zeiven verwaarloo, zen van Uwe gaaven; en de on-agtzaamheid op , den tyd, waarin zy door U bezogt werden, heb, ben het verdiend, dat Gy hen in hunne goederen v , in hunne meedeburgeren, in hunne bloedverwan, ten, in hunne perfoonen aantaste. Gy hebt ons onm heilen van buiten en van binnen laaten overkoomen; , om ons uit onze faaperigheid te doen ontwaa, ken; om ons onze nietigheid te leeren; om ons onze , afhankelykheid van U met de handen te doen tas, ten; om ons allen meer en meer te doen begrypen, , hoe veel ons aan Uwevriendfchap zy geleegen; jaa , , ons op Aarde, heilig en heemelsch van wandel en , van zin te maaken Wy danken U; 0 God! dat , Gy ons verootmoedigd hebt; opdat wy Uwe reek, ten zouden léeren. ; Maar, Ach Vader! die niet anders, dan met een ■9 Vaderlyk hert,- ons kastydt, die ook beloofd hebt, , dat Gy ons niet boven ons vermogen zoudt laaten , verzoeken; Gy, die het niet euvel opneemt, als , wy met goedwilligheid en met onderwerping aan , Uwen Godlyken wil, om redding en verlosfing , bidden! Ach, kan het zyn, kan het met het mees, te best van ons Geliefde Neederland beftaan; 01 , ftel nog eens om Uwer knechten en om Uwer diensc, maagden wil, die in dit geestlyk Juda zyn, ftel om , hunnent wil den ondergang van dit Gemeenebest , uit! Spaar ons nog eens Heere; ons, die gy, byV 3 ,na*  XIV. BEDESTONDE gehouden den 15 November 1747. VOOR-AFSPRAAK HOE GOD IN DE ALGEMEE»NE RAMPEN OOK OP HET ff. HEIL DER ONBEKEERDEN ZIET, ! 1 >.G2nad'ge God en Vader! Gy, die gewislyk; ,dn deeze droevige tyden, te midden van alle de onsje- heilen, die ons en die het gemeene land trefFen, 9 het waare heil van de vroomen zult bezorgen; , Gyflaatook met een oog van meededogen, zelfs , Uwe afvallige, Uwe ongehoorzaame, kinderen , gade! Gy zoekt-ze door de teegenfpoeden van dee, zen tyd tot boete en ter bekeeringe te brengen, op. dat zy behouden worden! , Ach God! laat de overdenking van deeze Uwe , onendige Vaderlyke liefde, welke Uw geringe , Dienaar thans, ter voorbereidinge tot het Gebed , voor ons Vaderland, voorneemens is naader voor» , tedragen; laat deeze overweeging met de genade» , werkingen van Uwen H. Geest voorgegaan en ver, gezelfchapt zyn:. opdat wy in onzen droevigen 1 nood wél mogen leeren bidden en wy allen eeuwig x behouden worden. Amen';  3o4 XIV. BEDESTONDE gen: God echter blyft altoos getrouw. God is eB blyft altoos in zeeker opzicht hun Vader en zy, zyne kinderen. 'tls wel waar, dat hen die eernaam niet in dien ver heevetten zin toekomt, gelyk dezelve aan degeloovigen en waare vroomen dikmaals in de H. S. gegeeven word. Maar, geeft eens acht. O) op hunne wording. Zy zyn 'c immers, die wel aan hunne ouderen als middel-oorzaaken, maar aan God als opperoorzaak hun daar-zyn, en hun leeven te danken hebben. Zy hebben hun lighaam en hunne ziel van Hem ontvangen. Alles, wat rondsom hen tot hun onderhoud en tot hun genoegen dient, is hen door God alleen gegeeven. Want fchoon zy tot hun onderhoud en genoegen wel eenigen arbeid moeten befteeden: weer en wind, koelte en warmte, dag en nacht, droogte en vochtigheid (altemaal zaaken, die tot het gedyen van hunnen arbeid noodzaaklyk zyn) zyn voldrekt buiten hun bereik , en doen hen God erkennen voor den geever van alle deeze gaaven. En waartoe toch heeft God de menfchen gezet op deeze waereld? Waartoe heeft Hy hen met eene redelykeziel. waardoor zy, meer dan al het zigtbaare, naar Hem gelyken: Waartoe heeft Hy ze met deeze draal van zyn Godlyk weezen befchonken? Waartoe heeft Hy zoo zigtbaare preuven van het verheevene Zyns weezens aan, in, en rondsom hen gemaakt? 'tls Geliefden! 'tls buiten tegenfpraak gefchied, opdat de mensch zynen Schepper zou kennen, opdat Hy God , als het opperde goed, zou beminnen; opdat hy het zaligende van Gods weezen * de volheid Gods, in ftaat om Zyn fchepfel gelukkig te maaken, in tyd en eeuwigheid, zou ondervinden-, en in die ondervindinge zelf zou gelukzalig zyn. Heet nu in de H. Bladeren die een Vader van eenen  $66* XIV. BEDÈSTONDÊ gezet, alleen om-ze bekwaam te maaken tot eenen hoo* geren rang, de genieting van Hem, de bron van at het goede, in den Heemel. Ziet Hy, dat zy van den. regten weg afwyken; ziet Hy , dat zy in het bederf loopen: Hem breekt (gelyk Hy elders zegt) het hert, dat Hy zig hunner ontfermen moet (*). (£) En, wanneer men den menfch befchouwt in opzicht op het werk der verlosfinge, dat werk, 't geen uit deeze volhardende liefde van God jeegens de menfchen is voortgevloeid : gewislyk wy zien eene nieuwe reeden van Gods verdraagzaamheid, en waarom Hy het heil van eenen onbekeerden zoekt. Christus is de tweede Adam. Hy heeft in der menfchen naam en in der menfchen plaats hunne overtreedingen betreurd, Hy heeft eene- droeffenis gevoeld, die geëvenredigd was aan de natuur van der menfchen wanbedryf. Hy heeft Gods ongenoegen teegen de zondaars gedraagen. Hy heeft de zonde zeedelyker wyze te-niet-gedaan, en voor de zondaars den weg ten Heemel geopend (f). Al is het dan, by gevolg, dat een mensch tot nog toe onbekeerd is: Jezus heeft niet alleen zyne?zonden (zeedelyker wyze) weggenomen door Zynlyden; maar Hy heeft ook door Zyne volkomene gehoorzaamheid een recht voor hem verworven op den Heemel. Daar dan nu niemand, dan alleen zy, die doof boete en geloof, in Christus genoegdoening genoegen neemen, zeedelyker wyze aan Zyne verdienden kunnen deel hebben; Ziet hier dan, geliefden ! waarom God den onbekeerden de gelegenheid daartoe geeft, dat hy uit zynen droom ontwaake; dat hy zy- (*) Jer. XXXI. 20. Ct) Zo men dit breeder naa wil zien, zoo leeze men de .XXIfte myner Predikatiën. die ik kortlings heb viitgegeeves  Cehouden den 15 Novmber 1747. 507 zyne zonden betreure; dat Hy bekeerd en behouden worde, dat hy deel verkryge aan dat heil, 't geen Gods eigen en eenige Zoon voor hem verworven heeft. (II) 'tls waar.de rampen en elenden, waarmeede God niet alleen den vroomen, maar bovenal, den godloozen veeltyds laat wordelen, fchynen althans gééne blyken van deeze Vaderlyke liefde Gods jeegens de onbekeerden te zyn. Edoch, laat ons niet voorbaarig oordeelen. Gewislyk, Broeders ! God bezigt de rampenzelfs tot middelen, om de onbekeerden tot ftaan, omze tot aandacht op, en gebruik van de middelen tot boete en ter bekeeringe te beweegen. Christus fielt dit zeer aanmerkelyk voor in de gelykenisfe , die ik u voorgeleezen hebbe. Hy zegt, dat die losbandige Zoon, waarvan hy begonnen had te fpreeken, al het zyne met brasfen verteerd hebbende , by eenen gr 00 ten duur en tyd, die over datLand kwam, begon gebrek te lyden. Hy ging heeften ( zegt Jezus ) en hield zig by eenen burger van hetzelve Land, die zond hem op zynen Akker om de Verkens te hoeden. Het liep zoo verre, dat hy zelfs, gierende van honger, wenjchte, dat hy zig ftechts met zwynsdraf mogt verzadigen: maar het werd hem niet vergund. Toen kwam hy tot zig zeiven enz. Wat dunkt u? ware het voor deezen dwaalenden Jongeling wel best geweest, dat het hem altooss yoorfpoedig ware gegaan? Was zyn gebrek zyn waarTachtig ongeluk? Of was het eene gelegenheid toe zyn behoud? Dit nu is altoos Gods oogmerk, wanneer Hy eenen onbekeerden eenig lyden laat ïreffen. (a) God tracht hem daardoor, behoudens zyns vryheid en reedelykheid, in den loop zyner zonden tot ftaan, tot aandacht te brengen- en, hem de fchadelykheid van 't zondigen latende gevoelen, zoekt hy Hem te bewegen om gants en al van zin en leevenswyze te veranderen. 'tls  3oS XIV. BEDESTONDE 't Is waar, God heeft in aller menfchen herten wel de zceden-wetzoo duidelyk ingeprent, als had Hy ze 'er met Godlyke, met onuitwisbaare letteren in gefchreeven. Elk heeft wel het geweeten tot zynen rechter, het geen hem de onbillykheid, en de draffchuldigheid, zyner overtreedingen verwyt. Elk grasje, elk kruidje, elk oogenblikje dat hy leeft; en (wat zeg ik) de Zon, die hem verlicht, de Aarde, die hem draagt, de lucht, die Hy inademt; jaa aües, wat in, wat aan, en wat rondsom. hem is, fchreeuwt wel, dat zyne ondankbaarheid den Heemel tergt, zoHyGod en zyne gehoorzaamheid aan 's Heeren wil vergeet. De Heere (ik beken het) heeft zelfs nog meerder gedaan. Hy heeft menfchen onmiddelbaar tot Zyne gezanten verwekt. Hy heeft-ze met eene boven- gemeene kennisfe en kracht voorzien. Hy heeft-ze door Zynen H. Geest in daat gedeld om de zondaaren van de fchandelykheid en de fchadelykheid der zonde te overtuigen; om hen Gods genaade, en de vergeeving hunner zonden in Christus, met duidelyke woorden aan te kondigen; omze langs de reedelykde wegen, en met koorden der liefde, tot boete en tot het geloof te trekken. God heeft, (nog al verder!) God heeft zelfs m verfcheide voorbeelden handtastelyk getoond: hoe zeer Hy de Zonde wraake en verfoeije; en Hy heeft deeze voorbeelden voor ieders oog ten toon ge(preid, en-ze ieder eenen doeri weeten. Jaa Hy heeft Zynen eenigen en dierbaar-en Zoon, alleen om der menfchen zonden wille , zoo veele elenden en verguizingen, den bitterden fmaad en dood, laaten lyden. Waar zag men ooit ziy,tbaarer en overtuigender blyken van Gods rechtvaardig ongenoegen teegen de ondankbaarheid der menfchen, die Zyne eigene gaaven teegens Hem misbruiken, dan in Geth-  Gehouden den 15 November 1747. 309 femane en op Golgotha, daar Jezus (anders onfchuldig) enkel om de zonde van de menfchen leed. En dit had Hy te voren laaten bekend maken. Dit liet Hy op het Paaschfeefst voor ieders oog gefchieden. Dit liet Hy, de gantfche weereld door, prediken. Dit, myne Beminden! zou men zeggen, (ik beken het) Dit waren de middelen, die bekwaam genoeg waren, om den mensch, die niet alle menfchlykheid had uitgefchud, te beweegen: om de zonden te verfoeijen, te betreuren, met alle oplettendheid te vermyden, jaa als de pest te fchuuwen. Maar, zo men acht geeft op den aart der zonde, en op de gefteltemsfe der zondaaren: merkt men wel ligt; waar het mangele. Christus leidt'er ons toe by de hand in die woorden (vs. 17.) toen kwam hy tot zig zeiven. Waarlyk iemand, die zoo zondigt, als wy 'er hier van fpreeken; zulk een, die reeds eene hebbelykheid heeft in 't zondigen (*); die zig niet laat bekeeren door de drangreedenen, die God hem zoo Godlyk heeft gegeeven: zulk een .is overheerscht door zyne driften. Hy Helt het vermaaklyke boven het nuttige. Hy wenscht alleen, na 't geen zyne zintuigen , zyn gezicht, zynen fmaak, zyne reuk enz. kan Üreelen, of ter onderfteuninge van zyne Geld- en Eerzucht zou kunnen dienen. Hy ziet desweegens de dingen met gants andere oogen aan. En, om de waarheid te zeggen, hy is in dat opzicht niet by zig zeiven. Hy befchouvvt de dingen alleen van die kant, dat hy onderzoeke , of zy tot zyn zinlyk oogmerk dienen, dan niet. Voorde rest keurt hyze ten meesten deele voor onnut. Al (*) Ik heb in myne, XXI. Pred: Pag: 3-4 en volgg: aangetoond; hoe ieraand tot dia hebbtiyklieid ïh 't zondigen koörae;  3i4 XIV. BEDESTONDE pheet over de halftarrigheid der Jooden! Gy plaatze, maar zy voelen 'ü niet. Gypiaagtze, maat zy beeteren zig niet. Zy hebben een harder aangezicht, dan een fteenrots, en zy willen zig niet bekeeren, Jer: V. 3. Wat dunkt U, Toehoorders! leert u deeze klagte niet handtastelyk,- dat God de onbekeerde Jooden daarom floeg, en daarom kasteide; opdat zy het gevoelen, opdat zy zig beeteren, opdat zy zig bekeeren zouden? En ziet Gy dan hieruit niet, wat het oogmerk is van den onveranderlyken God by het kastyden der onbekeerden; Dat is, dat Hy hunne zielen poogt te behouden? Zeer Geliefde Broeders en Zusters in den Heere l J"Jet geen ik ulieden tot dus verre herinnerd hebbe, geeft ons eene bekwaame handleiding om in de teegenwoordige rampfpoeden van ons en van ons Vaderland, God , den Heere , wél te Bidden. Ik heb laatst tot opwekkinge en onderrichtinge, voornaamlyk van de vroomen, met ulieden gefproken. Ik heb den oprechten toen zoeken te flerken, maar ik heb het myne trachten bytebrengen, om Ook onbekeerden tot de Godsvrucht te beweegen. Dit laatfte, Geliefden! is zoo noodzaaklyk, als het eerfte. Daar zyn gewislyk (gelyk ik ook kortlings verklaarde , dat ik dit vastftelde,) daar zyn nog wel vroomen onder ons, maar, wat moeten wy van een groot aantal onzer mede-vaderlanderen denken? Kent men den boom aan zyne vruchten; wat moet men dan uit het kwaade gedrag van veelen onder ons befluiten? Immers, dat zy kwaade boomen zyn? Het is verre van ons, Leeraaren, dat wy U, onze dier-  322 XIV. BEDESTONDE , Gy zyt wel, o God Israëls! voor ons, in het , byzondere Uwer wegen, een verborgene God,-maar Gy zyt en blyft nogtans een Heiland en een God , van Zaligheid , Wy danken U, dat GyUw zoo vaderlyk overons , ontfermt, en wy aanbidden Uwe heiligheid in alle , Uwe werken en wegen met den mensch. U komt , toe lof, prys, eere en Majesteit tot in eeuwig, heid. , O God, wy allen koomen thans, als Uwe oot, moedige zoonen en dochteren,, voor Uw aangezicht. , Wy erkennen, dat wy allen, de één meerder , de andere minder, aan den verloorenen zoon ge, lyk zyn. Ach ik, ik die tot U fpreeke, ik vlei , my niet, dat ik de minde onder de zondaaren ben. , Neen, Heere! myne afwykingen zyn meerder , dan Hayren op myn hoofd. Alles, wat aan , en ronafom my is, zyn Uwe gaaven: Maar te dik, werf, Helaas! te dikwerf heb ik ze behandeld, , als waren 'imyne, en als was ik van u onafhan1 kèlyk. O God! moet ik reekenfchap geeven, zelfs , van alle myne woorden, werken en gebaarden, en , van de gedachten, die ik dikmaals in mynen boe, zem gekoesterd hebbe: ik beken met Uwen Apos, tel; ik kenne géëncn zondaar grooter, dan ik , ben. Ik weet, dat niet alleen het uitwendige, , maar voor-al het hert by U beoordeeld word, , en daarin ben ik my zeiven van meerder overtree. dingen bewust, die ik zelf gedaan heb, of ftil, zwygend goedgekeurd , dan ik 'er ooit van ie, mand gezien heb. Maar nu bevinden, ik en wy , allen, met de daad, dat het waar is, 'tgeen Gy , ons verzeekerd hebt. Nu bevinden wy, dat Uwe , gaaven niet in de bchoorclyke orde te gebruiken, , een verkwisten is van ons Vaderlyk goed, 't geen , wy van U om geestlyk woeker te doen, ontvan- , gen  Gehouden den 15 November 1747. 323 , gen hebben. Wy bekennen, dat al de loon , in den dienst der zonden is, dat wy ons niet eens . met Zwynsdraf kunnen verzadigen. Dat de iedele , lusten en begeerten zelfs endelyk op niet uitloo, pen, en wy elendig, arm, en naakt blyven. ,. Achverftootons niet geheellyk! Ach neem ons, , o Vader! weeder in genade aan. Ach! laaten wy , weeder, als Uwe lieve kinderen, Uwen Vaderly, ken zeegen genieten. Gy zyt en blyft immers , getrouw in Uwe beloften. Nu Vader! Gy hebt , gezegd, door uwen Zoon, dat Gy dien, die totU , koomt, niet zult uitftooten; wy koomen tot U. , Stoot ons niet Uit! verwerp ons niet van Uw aan, gezicht! Maar laat onze elendenin heil en zeegen , veranderen. , Ach laaten deeze droevige tyden ons en onze mee, de vaderlanders meer en meer beweegen, om ten , minfte nu wys te worden! Open hun de oogen, , Heere! opdat zy zien moogen, welk een jammer , en hertzeer het brenge, U den Heere te verlaa, ten en U niet vreezen. Bewaar ons voor inwen, dige beroerten. Myn God en Vader! laaten wy , niet door innerlyke fcheuringen nog meerder ge, knakt worden, als wy n#reeds geknakt zyn. Be, daar de gemoederen van 's lands inwoonderen. Beweeg hen allen tot eendracht, om met des te meerder magt onder 't geleide van Uwe voorzie, nigheid over onzen vyand te zegepraalen. , Thans wordt 'er alles aangewend, om eenengoe, den uitflag te verkrygen. U roepen wy aan, in , deeze plegtige Bedeftonden, om uwe Godlyke hulp: , en, terwyl Gy wilt, dat wy ook zelfs de hand aan , 'twerk zullen flaan, worden 'er thans vrywillige , giften ten behoeve en totonderftand van 'talgcmec, ne Land gegeeven. De Krygsmacht word gewor, ven en op de been gebragt, en andere Vorften , wor-  324 XIV. BEDESTONDE worden aangezogt om ons, fchoon wy ons boven al op U verlaaten, tot middelen te dienen om ons te heipén. Goede God! bewaar ons, dat alle deeze middelen niet door oproer of verdeeldheden ' vruchtloos gemaakt worden. Geef in tegendeel , Uwen zeegen over alle deeze dingen: dien zoeken ' wy door het Gebed. Of weet Gy beetere middelen , doe-zè zien! doe-ze den Beftierderen van ons : Vaderland in 'toog lichten; doe-ze beraamenzn. , ons ter reddinge dienen. , Zyt toch de Raadsman, de Onderftand, de Be, fchermgod van 's Lands Hooge Overheeden enz.... , en van de Overheid deezer Stad in deeze droevige \ tyden. Geef aan den afgematten Krygs-knecht deezen winter rust. Laaten de onderhandelingen van vreede, die men zegt, dat gehouden zullen ' worden, toch deezen winter de rust van Europa her, Hellen, opdat het bloedige zwaard des Oorlogs in , de fcheede geftooken en de verwoesting geëindigd worde. Beweeg den machtigen Koning , die onzen Staat aanvalt, tot vreede. Boezem hem meedelyden injeegens zoo veele elcndigen,die door zyne maatregelen ongelukkig worden. En doe hem tot ' zyn eigene gelukzalighdÜ zien,- wat tot zyn eeuwig , welzyn diene. , Ach Vader! Ryk van Barmhertigheid over allen, die U aanroepen! laaten wy genaade voor Uwe ' oogen vinden;-wy Bidden 't U om den grootften ' Uwer zoonen,jaa om Uwen eenigen eigenen Zoon, , Jezus Christus, die onze Heiland, en onze Broe, der is geworden: Onze Vader, die in de Heme, len zyt, enz.  XV. BEDESTONDE gehouden den 29 November 1747» VOOR-AFSPRAAK OVER HET EIND-OOGMERK VAN GODS BES TIERINGE. in den Naam des Heeren, die Hemel en Aarde gemaakt heeft: Wien alle Lof en eerbiedenis toekoomt, eeuwiglyk, Amen! Zeer Geliefde Toehoorders! Ik heb U te voren Gods beftiering van de algemeene rampen aangetoond. Ik heb U beweezcn. dat de Heere daarby zorgt voor het welzyn Zyner vroomen; en dat Hy teevens het eeuwig heil van den godloozen da3rmeede beoogt. Teegenwoordig is myn voorneemen, ter opwekkinge van ulieden tot Gode behaagelyk Bidden, met u te fpreeken over het Eind-oogmerk , het geen God heeft fiy tei bejlieren van het geheeie Al. V \Dc  2Zt XV. BEDESTONDE De H. Apostel Paulus toont ons hetzelve in 'c kort aan, zeggende van God Rom: XI. 36. In Hem zyn alle dingen. X)e Kruisgezant had tot dus verre gehandeld van de uiterlyke bedeeling der genademiddelen omtrent Jooden en Heidenen, onder 't N. Verbond. door God gehouden. Hy had het bedier, t geen de Heere daarover gehouden had, gerechtvaardigd. Hy had, de Heilige en heerlyke oogmerken, die God 'er mee bedoelde, geopenbaard. Hierop treed Hy van dat byzondere der Godlyke beftieringe tot het algemeene der Godlyke oordeelen en wegen over; en zegt, als door eerbied en verwonderinge buiten zig zeiven gerukt, 0, welk eene diepte des rykdoms, beide der wysheid en der kennisfe Gods! hoe geheel onbegrypelyk zyn Zyne oor deelen, en ondoorgrondelyk Zyne wegen! Want wie heeft des Heeren zin gelend* of wie is Zyn Raadgeever geweest? Of wie heeft Hmn te voren iet gegeeven, dat het hem worde vergolden? Want van Hem, en door Hem, en m Hem zyn alle dingen. Hem zy eere in eeuwigheid! ^[f}1 Q'fl Gv ziet dan, Geliefden! dat ik met reeden de woorden, die ik U voorgcleezen heb, mag gebruiken tot dat einde, waartoe ik u dezelven voorge1cg76ïï heb» Het geen ik u meene voor te dellen, loopt op twee hoofdzaaken uit. ik z^l Ü ,v ,A (Eerst)  gehouden den ig November 1747. 327* {Eerst") zoeken te overtuigen van den waaren aart van Gods eind-oogmerk by het beftieren van de weereld. (Ten Tweede) zal ik u de Uitgestrektheid van dat eindoogmerk Gods zoeken te ontvouwen. CD D e Apostel der Heidenen zegt, van God fpreekende, in Hem zyn alle dingen. Men merke aan, dat 'er, in de oorfpronkelyke taaie, daat, tot Hem zyn alle dingen (*). Dit doet ons denken, dat God zelf het eind-oogmerk is van Zyne beftieringe der weereld. (A) Gaat men ook met zyne gedachten naa, wat een eind-oogmerk; en wie Gö^is: dan merkt men gemaklyk (a) dat God met Zyne bedieringe gewislyk een eind-oogmerk heeft $ en zelfs (b) wat dat eind-oogmerk zy. (d) Gy weet, dat 't het werk is van eenen dwaazen, iets te doen, zonder eenig oogmerk daar meê te hebben. Een wys man bedoelt altoos iets mee zyn gedrag. 't ls waar, het doorzicht van wyze mannen ver-" fcheelt nog veel van eikanderen. De ééne overtreft hierin^, den anderen. ——~ Men vindt *er, die de bekwaamheid hebben om , het geen zy eerst tot hun doelwit gefteld hadden, vervolgens■ weederom tot een middel te gebruiken, om er een ander oogmerk meê te bereiken; en dat weeder, om daarmeede weederom een volgend doel te befchieten enz. —■ Men vindt 'er daartcegen, die daarin niec zeer Verre gevorderd zyn. — Edoch alle verftan- dige (*) (h «vih ». V 2-  328 XV. BEDESTONDE dige menfchen (getuige zy elks ondervinding) hebben dit met eikanderen gemeen, dat zy een uiterfte, een laatjle, {*) doelwit hebben, waar in zy berusten: en dit noemt men hun eind-oogmerk. (£) Nademaal nu God het allerwyste weezen is, dat 'er zyn kan: doet Hy niets, dan met zeer uitmuntende en zelfs met de allerbeste oogmerken. Hy weet dezelven vervolgens naar Zyne diepgrondige wysheid weederom als middelen tot verdere einden te beezigen. En endelyk, om dat Hy voldoende oogmerken heeft, waarom Hy handelt; heefc Hy, de Allerhoogfte, een eind-oogmerk by Zyne beftieringe. (B) Vraagt men, wat dat eind-oogmerk van ' God zy: elk ziet aanftonds, (i) dat zulks het allerbeste moet zyn. Immers alles, het geen iemand door zeekere werkdaad tracht te verkrygen, is iets, 't geen Hy zig verbeeldt, dat goed is (f). Gy weet, dat 'er verjcheide foort van goed fs; en dat niet al het goede van den zelfden rang is: Maar, dat God alle volkoomenheid bezit, die by eikanderen kan zyn, en dat hy dus best in ftaat is, om aan alles, wat buiten Hem is, wél te doen. Gy weet derhalven, dat God het opperfie goed is Hierom zegt Christus zelf Matt. XIX. 17. Niemand is goed, dan de eenige God. Hec verftand der fchepfelen nu (ik beken het, en (*) Dat is, het geen zy vervolgens niet verder tot eem middel meenea te gebruiken rot eenig verder oogmerk. (I) Gy weet door eigene ondervinding, en dit hebben alle recdelyke wéezens met eikanderen gemeen, (gy weet zeg ik) dat men niets anders kan wenfehen te vekrygeni dan, zoo en daarom dat wy denken, dat het goed is,  géhoduen den 29 November 1747- 32? en de ervarenis heeft het, Helaas! ons in ontelbaare voorbeelden geleeraard) Het verftand, zeg ik, van fchepfelen, zelfs die tot zeeker oogmerk bandelen, dwaalt hierin dikmaals. (,) Dikwerf word door achteloosheid; door dat men bedwelmd is van zyne hertstochten enz. het geen alleenlyk den fchyn heefc van het goede, m plaats van het geen waarachtig goed is, door hen beoogd. . („) Veelmaalen fielt men het mindere goed boven het meerdere, en boven het allerbeste. (,„) Onze oogmerken zyn den meesten tyd met zuiver. Zy bedoelen ten deele het beste, en ten deele het mindere goed. Bedenkt daarteegen, wie God is. Herinnert u, dat het verftand des Allerhoogften yry is van alle gebreken, dat het alle dingen, jaa alles, wat moogelyk is, duidelyk kent; dat Hy het innerlyke en het uiterlyke onderjcheid der dingen, die Hy kent, doorziet; en derhalven, dat Hy, zonder ooit te kunnen dwaalen, altoos weet; wat goed, wat beeter, en Wat allerbest zy onder alle dingen, die 'er zyn of kunnen zyn. Herinnert u, dat God onveranderlyk is in Zich zeiven; in Zyn weezen in Zyne eigenfchappen, in Zyne oogmerken enz. Nademaal dan God het opperfte goed is; en nademaal Hy zig, als zoodanig, kent: moet het eindoogmerk van Zyne beftieringe (waarvan wy thans byzonder handelen) Hem zeiven betreifen. Tot Hem zyn allé dingen: zegt daarom de Apostel. (2) Edoch, Gy hebt reeden om te vraagen: in wat opzicht is God het eind-oogmerk, waartoe Hv de dingen beftierf? Bedoek Hy Zyn eigen voorJ Y 3 deel  33o XV. BEDESTONDE deel? of Eere? of wat toch? Dit is myn post, Aandachtigen, nu te beantwoorden. (,) Nademaal God onver ander lyk is in Zyn weezen; en Zyne volkomenheid derhalven niet kan vermeerderd nogte verminderd worden: blykt aanftonds, dat God mei deezer wyze het eind-oogmerk, waartoe Hy alles belHert, kan zyn, als of Hy daarmeede eenig geluk of voordeel ofte vermeerdering zyner kennisfe enz. voor'Zig beoogde. ' Hem kan gééne meerdere volkoomenheid, dan Hy bezit, toegevoegd worden : bygevolg kan Hy, de alles weetende, ook niet Zyn meerder geluk of volkoomenwording bedoelen. („) Het ware ook ongerymd, te denken, dat God door eene iedele eerzucht, gelyk de dwaaze menfchen dikmaals doen, zig zou laaten vervoeren. Wie merkt niet, dat het wanvoegelyk is zig te verbeelden, dat God met de beftieringe van dit geheele Al zou bedoelen: voor alle Zyne redelyke fchepfelen eens te willen toonen; wie Hy was; en •wat Hy al doen kon ; om hen daardoor in verwondering weg te rukken, en om hen dus te beweegen Zynen lof uit te galmen. Dit oogmerk, zeeker! ware veel te laag voor het eeuwiggelukzalige Opperweezen. Men moet derhalven ook niet meenen, dat God door den Apostel in deezen zin verklaard word het eind-oogmerk Zyner beftieringe te zyn. (,„) Maar, ik meene, dat men de zaak dus moet begrypen. God kent Zig zeiven voor het Allervolkoomen. fie weezen. Hy weet alles, wat uit Hem (*) mo- (*) Dus zegt de Apostel ook in ons Textvers naar de grondtaal |g uvrS, dat is, uit Hem, zyn alle dingen.  gehouden den 29 November 1747. 331 mogelyk is, en door Hem tot (*) beftaan is ge- br Hvbezit il^fc, om aan deeze dingend goeds te kunnen geeven. Hy heeft de volkoomenfte^ysheid, en kan derhalven alles in de beste orde fchikken; zoo dat het van tyd tot tyd het meeste goed ontfange. Jaa Hy heeft zelfs verfcheide reedelyke fchepfelen, welken niet alleen de uitwerkfels Zyner macht, wysheid en goedertierenheid aan zig genieten; maar die ook in ftaat zyn, om verftandige om reedclyke aanmerkingen te maaken over het goede 't geen zy genieten, en die dus bekwaam zyn, om God, die een zuivere Geest is, te kennen en op eene geestlyke wyze; dat is, op eene wyze, die voor geesten voegt; dat is, met verftand, en genoegen, en naavolging te genieten en daarin een beftendig genoegen of eeuwige gelukzaligheid te vin- den i Nademaal dan de wil des Heeren de allerbeste is; en nademaal 'er gééne reeden , nogte oorzaak, te bedenken is, die God zou kunnen beletten om overéénftemmig met de volkoomenheid Zyner natuure, over-eenftemmig met zig zeiven, te handelen; derhalven beoogt God gewislyk aan deeze waardigheid Zyner natuure te beantwoorden. Hy beoogt, Zyne Godlyke deugden, p-elyk zy verdienen, daadlyk, aan Zyne fchepfelen te doen genieten, en Zig, als de^ bronader van alle gelukzaligheid, in het byzonder door de reedelyken te doen ondervinden. In dien zin, zegt de Apostel, fpreekende over Gods beftieringe van 't geheele Al, tot hem zyn alle dingen. Schoon (*■) Dit is het tweede, 't geen van God gezegd word m ons Textvers. Y 4  gehouden den 29 November 1747. 333 H. S. verzeekert ons ook daarvan,- wanneer zy fpreekt van een meenigte fchepfelen, welken met eikanderen te gelyk zyn, en in de eeuwigheid zullen zyn. Alle deeze dingen daan in een zeeker verband met eikanderen. De ondervinding leeraart ons dagelyks, dat de ééne zaak • in het geheele Al, daar is, om de andere; en die weder om eene andere zaak; en dat zy dus allen, die 'er te gelyk zyn, een waarachtig verband met eikanderen hebben. (2) De ervarenis leeraart ons verder, dat 'er meenige dingen in de weereld zyn, die op eikanderen volgen. De Gedenkfchriften van zoo oude tyden, als wy hebben, bevestigen ons dit. En over¬ weegt men, dat alle fchepfelen, omdat zy eindig zyn en nogtans gedurig werken, gelladig moeten veranderen: dan blykt, dat, zoo lang als 'er fchep- fe- derftelt; en de Zee altoos haare oevers moet hebben, zoo lang zy de Zee blyft. Ik verzoek, dat men èltwel in aanmerkinge neeme, want (hoe gering 't ook fchyne) dit toont handtastelyk, dat.t zonder grond is, wanneer fommigen oordeelen, dat Christus de eerfte is van alle Gods fchepfelen in dien zin, dat Hy, als fchepfel, beftaan heeft vóór dat 'er de weereld was. Alle fchepfels, omdat zy bepaald zyn, moeten dingen hebben, die hen bepaalen. Gods volftrekte wil kan onmogelyk hun bepaaler zyn, dat is, de oorzaak, dat zy niet meerder, dan zoo veel, hebben: (gelyk dit uit de volkoomenheidvan Gods natuure, die Wel geeft, maar niet willekeurig eenig goed aan Zyne fchepzelen onthoudt, te begrypen is.) Zoo ras, als 'er derhalven flechts één fchepfel is, moeten 'er meedel'chepfelen, en rondsom die weederom anderen , en dus het geheele Al zyn- Bygevolg: is het ongeremd te ftellen, dat Christus het eerfte fchepfel is geweest en als zoodanig beftaan heeft, vóór dat 'er de weereld was. Y 5  334 XV. BEDESTONDE felen zullen zyn, dezelven niet alles, wat zy kunnen hebben, te gelyk kunnen bezitten; en derhalven zullen 'er in de eeuwigheid zelve altoos dingen zyn, die op eikanderen volgen. Alle deeze dingen nu, welken op elkander volgen , zyn weederom aan eikanderen verknogt. Wy .merken, zoo ver het ons bekendis, duidelyk, dat in het geheele Al het volgende geboren word uit het voorgaande. — Ik zou verfcheide voorbeelhiervan kunnen bybrengen , indien dit niet voor elk oplettenden te zien was. —;— Maar dat in de eeuwigheid zelve een onderling verband en wederzydfe betrekking zyn zal tusfchen de dingen, die famen beftaan en op elkander volgen, is genoeg te bevroeden: zo men aanmerkt, dat de fchepfelen in de eeuwigheid, (dat is, naa den grooten oordeeldag) echter altoos fchepfelen zullen blyven, die eindig zynde, de een den ander bepaalen, en dat niets kan volgen, ten zy dan, dat het gegrond is in het voorgaande. Alle deeze dingen nu; alles, 't geen nu met elhanderen beftaat; alles, 't geen 'er nog volgen zal; alle deeze verbintenis van de famen beftaande en op elkander volgende dingen heeft Paulus in 't oog, wanneer Hy zegt, tot Hem zyn alle dingen. Gy ziet derhalven, (,) dat, naar des Apostels zeggen, géén ding op de gantfche weereld, nogte van 't geen 'er is, nogte van 't geen 'er koomen zal, by Gods beftiering uit het oog verlooren word. Gy ziet („) dat Gods beftiering zig niet alleen mtftrekt op het heil van eenige weinigen Zyner werken. Neen! Hy zoekt de onendigevolkomenheid Zyner natuure aan alle Zyne fchepfelen, zoo veel mo-  S4o XV* BEDESTONDE (c) En waarmeede toch (bid ik u) hebben zig de eerfte Christenen in de tyden van vervolginge moeten gerust ftellen? Hadden zy naar de weereld wel éénigen troost ? Moesten zy dan niet alleen hoopen; voor zig zeiven, op het toekoomende', en voor het naageflacht, dat het door hunne verduldigheid zou gefterkt en onderricht worden? °Wy ook zoo, o Geloovige Broeders en Zusters» 't is misleiden voor den Proteftantfchen Godsdienst een tyd van kruis, die ons in ons Vaderland voor de deure ftaat. Laaten wy denken, dat, als het Gode behaagt ons te roepen om verdrukking voor Zynes naams eere te lyden, dat God dan het oog heeft voor ons op het toekoomende, op het eeuwige leeven ofte dat Hy anderen, die met ons leeven, en ons naageflacht, door ons voorbeeld wil Herken. Wy hebben den meesten tyd de dwaasheid, om uit een klein ftukje te oordeelen over Gods oogmerk over het algemeene. Wy meenen veeltyds , dat God in opzicht op het geheele Al gééne reeden heeft, waarom Hy ons dit laat overkoomen, wanneer wy van dit byzondere gééne reeden weeten te geeven: maar leert nu, dat God alle Zyne werken, die 'er zyn, en hunnen toekoomenden toeftand, zoo wel als hunnen teegenwoordigen, gadedaat; en dat God Zyne zaligende volkoomenheid, zoo veel doenlyk, aan ons en aan onze meedefchepfelen, gewislyk , zelfs door die wegen, welken Hy met ons houdt, te kost zal leggen. Cd) Mensch, die tot dus verre alleen van de dingen deezer weereld eenig werk gemaakt hebt; die géén leevendig gevoel nogte leedweezen hebt over uwe zonden; die niet in waaren ernst verblyd zyt, dat Christus gekoomen is om uwe zonden zeedelyker wyze te niet te doen, en om u eenen geestlyken zin  34a XV. BEDESTONDE en van ons vaderland doe blyken; en het zoo fchifc. ke, dat onze meedemenfchen, en onze naakoomelingen meede daardoor, zoo veel doenlyk, gelukkig gemaakt worden! aldus zuchtende GEBED. , JBarmner"ge God en Vader! Wy, arme en , zondige fchepfelen, koomen thans op de plechtig, de wyze tot U, in den naam en van wegen ons , geheele Vaderland: om U te bidden, dat het U , behaage, Uwe tydlyke, maar bovenal Uwe geest, lyke en eeuwige zeegeningen ons meedetedeelen. , Wy erkennen, Heere! dat Gy alleen , de bron, ader des lichts; de oorfprong van alle natuurlyke , geestlyke, en eeuwige gaaven zyt. Wy weeten , , dat Gy, als het opperde goed, U zeiven;'Uwe , Macht; Uwe wysheid; Uwe Goedertierenheid; , gelyk aan alles, zoo in het byzonder aan ons U, wen reedelykeh fchepfelen, te kost gelegd hebt, , en nog verder wilt doen ondervinden. Wy beken, nen, dat het oneindige van Uw eindoogmerk ons , niet toelaat, om het zelve in alle byzonderheeden, , tot in den grond toe, te peilen! Maar, wy zyri , nogtans volkoomen overtuigd, dat alle Uwe han: delingen, en dat alle Uwe bediering, ook van , het ondermaanfche, 't geen ons voornaamlyk ont, rust, over-ééndemt met, en beantwoorde aan U, we nooit volpreezene natuure. , Wy zien zelfs de Heiligheid Uwer wegen in ver* , fcheide opzichten. , Wy weeten zelfs wel, Heere!- dat ons Vader, land in het algemeen aangemerkt, een meenigce , vap menfchen herbergt, die losbandig leeven, die , ban-  gehouden den a$ Ncvembeï 1747. 343 f handelen, alsof Gy géén God waart; en die Uwe». , gezeegenden Zoon, het zy met woorden, het zy , met werken, verloochenen! Wy weeten, Heere! , dat 'er veelen in ons Land en in onze Stad, jaa , Ach God! (moesten wy het toch niet zeggen-, , maar)-wy weeten, dat'er zelfs veelen uiterlyk int , deeze onze gemeenfchap zyn, die de genadewer, kingen van Uwen Heiligen Geest weerftrecven 4 , Die van gééne boete nogte bekeeringe willen hoo, ren. Wy zien dagelyks, dat "er veelen niet om , denken. De onheilen, die Gy, 0 Vader.' als va, derlyke kastydingenonslaatoverkoomen, worden al, leen met half geflotene oogen aangezien, jaa wy moe, ten byna zeggen, dat de allermeesten, eeven als de , dieren, alleen trachten zig van dat lastig pak te f ontdaan, maar dat zy weinig om derzelver oorzaa, ken denken. , 0 Hoe weinigen, o God! hoe weinigen zyn 'er, , die feedert deeze bange dagen, feedert de Vee* , fterfte, feedert deezen droevigen Oorlog, en fee, dert deeze Neeringlooze tyden, hebben beginnen , te denken, dat wy alleen door Uwe genade zyn, , 't geen wy zyn; dat Gy ons den grooten overvloed , niet fchuldig waart te laaten, dien Gy ons gegee, ven hebt; dat Gy-ze ligtlyk in ftaat waart om aan ; een ander volk te geeven; dat ons Land, over *£ , algemeen genomen , verdiend had, (daar het zoo , zeer door U bevoordeeld is geweest, maar Uwe , genade zoo grouwelyk heeft misbruikt) dat hee , met Capemaüm als tot in den afgrond toe vernee; derd wierd. Och! Och! Wie is door Uwe kas?. , teidingen gebeeterdf , Schoon wy wel allen zondig zyn? Heere! fehöort , wel niemand voor U rechtvaardig is; zyn 'er nogr tans onder onze Vaderlanderen, die, fchoon in Z s P zwafe-*-  344 XV. BEDESTONDE , zwakheid, Uwen naam vreezen en U in Uwen ge, zeegenden Zoon beminnen. Maar... deezen, , deezen zelfs belyden U met my. en door den mond i van my, Uwen geringen dienaar, hnnne onwaardig .. heid en geduurige ilruikelingen. Deezen belyden , zelfs, dac zy toe hunne verontfchuldiging U geen , één woord zouden kunnen ancwoorden, zo gy , met hen in 't gericht wilde treeden. , Wy zien wel, Heere! dac Gy aan anderen, die met , ons thans op de weereld zyn, aan ons ten voorbeel, de fielt, wat zelfs die volkeren, die meest door , U gezeegend zyn , te wachten hebben, zo zy, , eeven als 't ondankbaar Neederland, Uwe Godlyke , gunst misbruiken. , Wy zien wel, dat onze daat den naakomelingen , tot een fchrik- en tot een leer-beeld zal kunnen zyn , om hen wyzer te maaken. , Wy belyden ook, o algoedercierene God! , dat wy Uwe oogmerken voor rechtvaardig houden , en wy dellen vast, dat Gy alles bediert ter meeste , bekendmaakinge en meede-deelinge Uwer volkoo, rnene en volkoomenmaakende eigenfebappen. . Maar... o Bronader van al het goede, 't geen , wy genieten! o Algoedertierene God! Slaac toch , in 't byzonder Uw oog van genade op dit bedrukte , Neederland, voor 't welke wy thans plegtig bid, den. Zyn zy, die dit gezeegend, maarnugeprang, de Land bewoonen, anders in veele opzichten zon, dig,zyn zy ten grooten deele onbekeerd geblee, ven tot nu toe: Ach! Ach! hebt nog een tyd lang , (dat bidden wy U) geduld met hen, Gy wilt im, mers niet den dood der godloozen, maar gy wilt, , dat zy zig bekeeren en leeven! Ach Heere! waar, om zullen dan de zondige Neederlanders in hunne i zonden derven ? Strek Uwe barmhertigheid en ver- , draag-  gehouden den do November 1747. 34^; \ draagzaamheid,(kan het zyn, lieve Vader!) nog een , tyd lang uit! o God! tast hen meer cn meer in her. , hert, opdat zy tot zig zeiven , en boven alles, tot , U, hunnen Schepper, weederkeeren. Edoch, al , ziet Gy voor-uit, dat nog een groot deel onbekeerd , zal blyven: laat toch daarom gantsch Neederland , niet ondergaan. Laat ons Vaderland nog een woon, plaats blyven van Uwe kinderen, die Uwen naam , vreezen, en laat Uw Heiligdom hier niet vertree. , den worden. , Laat de Vreede over Europa weederom herfteld , worden. Laaten alle de rampen, die, be- , halven den oorlog, ons en ons Vaderland bedroe, ven, alleen kasteidingen zyn , die op ons waarach, tig, op ons eeuwig, heil uitloopen! laatze dat ein, de bereiken. , Albedierende God, God van de Goden dee, zer Aarde! toon toch aan onze Hooge en wettige , Overheeden; Toon aan Hun Ed: Groot Mogen, den enz.... dat Gy raad kunt geeven in de raade, looste tyden j dat Gy uitkomst kunt geeven, in da, gen van de uiterfte benaauwdheid; dat Gy hunne , aanzienlyke perfoonen verwaardigd hebt orn bekend, maakers en uitmuntende genieters te zyn van Uwe , volkoomenmaakende deugden ; en om den weldand , van ons Gemeenebest te bevorderen. , Bewaar onze Krygsmacht in haare winterleege'. ringe! Befcherm onze vestingen teegen geweld of, te verrasfing! Behoed onze Bondgenooten voor , verdere naadeelen. , Maar, boven alles, wat wy U gebeden hebben, , bidden wy U om genaade voor onze duurgekochte , zielen. Vergeef ons onze misdaaden. Bevestig , ons meer en meer in het waare Zaaligmaakende ge, loove. Doe ons begrypen, en kan het zyn, dring Z 3 , ons  S4S XV. BEDESTONDE , ons dagelyks aan, om ons geloof te beleeven, en , ons eenen fchat te vergaderen teegen het toeko, mendeleven. Laat dit verder en verder overgaan op , onze meedevaderlanderen: opdat wy allen, als met , één hert en met ééne ziele U dienende, ook eeu, wig met elkander moogen behouden worden. , Doe dit, o God! Vader, Zoon, en H. Geest, , om Jezus wil,' in wiens naam wy U noemen s w Onze Vader, die in de Heemelen zyt enz. XVI. BE-  34? XVI. BEDESTONDE gehouden den 13 December 1747. VOOR-AFSPRAAK OVER HET VERTROUWEN OP GOD, MET HET WELKE WY VOOR ONS VADERLAND MOETEN BIDDEN. ' J^Jvermogende God, die Onze Vader zyt in , Jezus Christus! Wy erkennen, dat alles onder Uwe , Regeeringe ftaat. Wy vertrouwen, dat Gy ons niet \ zult afeisfchen, dat wy U dienen: ten zy dan, dat , Gy ook geneegen zyt, om ons de noodige gaaven , daartoe te geeven; is het , dat wy U daarom aanfpreeken. Wy roepen U derhalven op het demoe, digfte om Uwen Godlyken byftand en den H. Geest , aan; opdat niets ons bidden voor ons Lieve Vader, land hindere! Volmaak de fterken! Onder (leun de , zwakken! Roer de onbekeerden! En laat het bid, den van ons allen tot reddinge van dit dierbaar , Neederland gedyen, om, en ter liefde van Uwen , Zoon, Jezus Christus. Amen! Z 4 Zeel  343 XVI. BEDESTONDE. Zeer waarde Toehoorders-! J Jet fmert my, en het is in de daad ééne van de betreurens-waardigfte zaaken, dat ik, in eene vergadering van Christenen, van het vertrouwen op God, by de Gebeden, als van eenen plicht, moet fpreeken. Men zou denken, dat iemand, zoo ras Hy flechts wist, dat alles onder Gods beftieringe daat, ookaanftonds vraagen zoude , is het my geoorloofd; mag ik , met vertrouwen van genaadige verhooring, by , myne gebeden voor myn Vaderland, tot den Hee- re naderen?" Edoch, Helaas! de aardsge- zindheid der meesten onzer tydgenooten maakt het noodzaaklyk, dat wy hen vertoonen hunne verplichting om met vertrouwen tot den Heere te bidden. Schoon ik u derhalven voorheen getoond hebbe, O Meedevaderlanderst dat God de algemeene rampen, zoo wel als de byzonder en , beftiert, en wel ten allermeesten nutte van de menfchen, byzonder van de vroomen', fchoon eenigen onder U door myne voorgaande vertoogen moogelyk reeds zullen bewoogen zyn, om met volkomene gerustheid zig alles goeds van God, den Vader der lichten, te belooven; fchoon veelen onder u, (dat ik hoope!) reeds met een Christlyk vertrouwen op Gods byftand ftaat maaken : het zal u nogtans, o Geloovigen! niet lastig kunnen zyn, dat ik u dit, als een plicht, voorftelle, dit (zeg ik) waarover gy u. billyk verheugt, dat het u geoorloofd is, En , heeft iemand tot dus verre nog met twyffelmoedigheid in onze byeenkomften, of in zyne bingekamer, voctr ons Lieve Vaderland tot den Heere  gehouden den 13 December 1747. 349. geroepen; dat hy dan nu zyne aandacht bcfteede tot het geen ik thans voor-af zal zeggen : opdat hy niec verder ver geeffchen arbeid doe. De Apostel Jacobus, leeraart ons duidelyk, dat wy in alle onze gebeden met vertrouwen tot den Heere moeten roepen. Hy zegt i Jac: t 6, 7. vs. 6. Hy bïdde in V geloof, en twyfele niet: want, wie twyffelt, die is gelyk als een Zeebaar,, die van den wind gedreeven en bewoogen word._ vs. 7. Zulk een mensch denkeniet, dat hy iets van den Heere ontfangen zal. Laat ons overdenken, (I) Wat het inhebbe, dat wy voor ons Vaderland met vertrouwen moeten bidden; en (II) Waarom wy daartoe verplicht zyn. (I) \ ^eeze knecht van God, en van den Heere , Jezus Christus, zegt: Hy bidde in het geloof, en twyfele niet; want, We twyfelt, is gelyk een zeebaar, die van den wind gedreeven en bewoogen word. 't Is waar, deeze woorden doelen wel hoofdzaaklyk op het bidden om wysheid (ziet vs. 5.) edoch, wanneer hy in dit vers de befchryving gedaan heeft van eenen, die twyffelmoedig tot God bidt; gaat -Hy in 't volgende verszoodaanig voort, dat men reeden hebbe om te denken, dat hy al het twyffelmoedig bidden, (het zy ook, om welke zaake men tot Z 5 God  35° XVI. BEDESTONDE God roepe) afkeurt. Want hy zegt: zulk een mensch denke niet, dat hy iets van den Heere Ontvangen zal. Wanneer de Apostel zegt, dat wy in het geloof moeten bidden, verdaat hy daardoor, dat wy met vertrouwen op God tot Hem, den Heere, moeten naderen. Immers de teegendelling leert het: Want hy dek het twyffelen teegen het gelooven. Iemand, by gevolg, die volgens des Apostels les in het geloofbidt, die twyffelt niet nogte aan Gods macht, nogte aan Gods liefde, nogte aan Gods beloften enz. Iemand, die daaraan niet tvvyffelt, die twyffelt ook niet aan den goeden uit/lag zyner gebeden. En, eindelyk, iemand, die deezer wyze niet twyffelt, Overtrouwt op God. Derhalven blykt, dat de Apostel in de Voorgeleezene woorden wil, dat men altoos met vertrouwen op God zal bidden. Dezelfde teegendelling, die de Apostel hier maakt tusfchen het gelooven en twyffelen, gelyk zy ons leeraart ,,dat wy met vertrouwen op God moeten bidden , zoo toont zy ook, wat het bidden met vertrouwen influite. Namelyk O) Wanneer men God om éénige zaak fttet vertrouwen aanfpreekt; dan moet men zig duidelyk voor oogen dellen de overtrcffelyke eigenfchappen en beloftenisfen van God, welken de grond zyn, dat wy ons alles goeds van God kunnen en moeten belooven. Immers, zoo lang men gééne voldoende reedenen ziet, welken ons vergewisfen, dat iets waar; nogte ook ontwyffelbaare reedenen, die ons toonen ,* dat bet zelve onwaard; zoo lang twyffelt men. Zegt dan de Apotel, dat men met vertrouwen zal bidden; dat men niet moet twyffelen; Hy eischt, dat wy ons zullen vóórhouden de ontwyffelbaare reedenen, welken  'gehouden dén 13 Dcesmber 1747.- 351 leen ons op Gods bydand kunnen en moeten doen ftaat maaken; want, zonder dat, zonden wy gewislyk moeten twyffelen. Iemand derhalven, die in deezen naar den eisch des Apostels zig zal gedraagen, moet voor oogen houden: dat de Allerhoogde alle onze nooden kent, dat Hy doen kan alles, wat Hy wil,' en dat Hy geneegen is, om Zynen fchepfelen, inzonderheid om den menfchen, en, boven-al, om hen, die Zynen naam vreezen, wél te doen. Hy moet zig voordellen , dat alles onder Gods bedieringe daat; en dat Hy, de Heere, by deeze belliering, het zy van algemeene, het zy van byzondere rampen, deeze Zyne uitmuntende deugden te werk delt tot heil en gelukkig-maakinge boven-al van hen, die Zyn Heilig Aangezicht zoeken; dat is, die Hen, in Zyne uitmuntende deugden, erkennen, beminnen, en begeeren naate volgen. Maar, bedenken wy, dat wy, allen, zondaars en %ondaaresfen zyn, dat niemand ieeft, die niet zondigt; bedenken wy aan de andere zyde, dat wy tot eenen Heiligen en rechtvaardigen God treeden; eenen God, die wel liefheeft, maar naar waarheid; die alleen het goede bemint; die het kwaade met eenen eeuwigen afkeer wraakt; eenen God, eindelyk, die ook altoos overéénllenimig met Zyne deugden handelt, en dus Zyn ongenoegen teegen de zonde en teegen de Zondaaren toont, FC: V. 5, 6. Met -Wat vertrouwen zou men zig dan den goeden uitllag van zyn bidden kunnen belooven, indien God zelf ons niet verzeekerdhzó., dat Hy ons om Zyns Zoons, dat Hy ons om Jezus wil, genaadig wilde zyn; onze Zonden ons vergeeven; en ons alle dingen fenenken, die tot ons waarachtig wélzyn zouden dienen ? 'i Is om die reeden, dat de Heere in de H. Bladeren Zig  35s XVI. BEDESTONDE Zig zeiven onder zoodaanige naamen heefc laaten vóórftellen, die bekwaam waren om ons van Zynen byftand te vergewisten. Immers God geeft Zig gééne naamen, waarvan Hy de daadmet bezit. Gelyk Zyn naam is, zoo is ook Zyn roem (zoo zyn ook Zyne deugden, Zyne volkomenheid)/*?/#*» der weereld einde, Pf: XLVIII. ir. 't Is om die reeden, dat Hy niet één, maar verfcheide naamen daartoe heefc laaten gebruiken, opdat niemand daaraan zou twyffelen. Hierom heeft Hy Zig nu eens vóórgefteld, als onze fteenrots, (de, veiligfte fchuilplaats in bergachtige landftreeken ten tyde van Oorlogen) onze burgt; ons hoog vertrek in tyden van benaauwdheid! om aan te toonen, dat wy in de droevigfte tyden van Oorlog en Vervolging ons op Zynen byftand moogen verlaaten. Hierom heeft Hy Zig den naam gegeeven van onzen Geneesmeester; de befchutting der armen (Pf: IX, 10.) De fterkte in den nood (Pf: XXXVII. 39.) om ons te verzeekeren, dat allerleije foort van menfchen: armen zoo wél als ryken; kranken zoo wel, als gezonden; zwakken zoo wél, alsfterken enz. zig alles goeds van Hem kunnen belooven. Jaa, om alles te zeggen, Geliefden! God geeft zig den naam van Vader, om ons te toonen, dat (wy zyn, die wy zyn; en-wy zyn in zulke nooden, als wy zyn) God ons zoo min in nood zal verlaaten, als een aardsch Vader zyne kinderen. Immers zoo zegt Jezus zelf, Mart: VII. (j, 10, 11. Wie is 'er onder u, Menfchen! zo hem zyn zoon bidt om brood, die hem eenen fteen biede ? Of, zo hy hem bid om een vtsch, die hem eenen /lang biede? Indien dan gy, die doch erg.zyt, nochtans uwen kinderen kunt goede gaaven geeven; hoe veel te meer zal uw Vader in den Hemel [watl goeds geeven, die Hem bidden ? . Jaa, bovendien, om ons allen twyffel te be-  S5o XVI. BEPESTONDE denkt eens, hoe groffêlyk wy teegen God zouden zondigen. Zulk een mensch denke niet (zegt de Apostel) dat hy iets van den Heere ontvangen zal. : (e) Denkt niet, Geliefden! dat iemand dit alles kan weeten; dat iemand op dit alleFvasc ftaat kan maaken, en echter daarover niet verblyd zyn? —— Dat kan niet zyn, Toehoorders. Gelyk de warmte onmiddelbaar aan 't vuur verknocht is; zoo is ook deeze blydfchap onzer zielen, deeze vrymoedigheid, dit toeverzicht, aan deeze verzeekering van Gods genade verbonden. Deeze aangenaame gemoedsgeftelcenis zullen wy derhalven ontvangen; deeze zullen wy gewislyk fmaaken! zo wy op Gods onveranderlyke wysheid, macht en goedertierenheid; zo wy op Jezus heil-ryke verdienden ,• zo wy op Gods onfaalbaare beloften ftaat maakende, naar des Heeren wil bidden, en, het geen het allerbeste is, van Hem voor ons lieve vaderland begeeren. Elk uwer raade ik dan, dat Hy leeze Syr. Kap. II. i en volgg: Hy zal, het geen de Apostel zeide, in 't breede vinden. N iet, Broeders! als of ik zeggen wilde, dat elk een, altoos, met eeven groote Vrymoedigheid en toeverzicht, tot des Heeren throon moet treeden. Neen! ik weet wel, dat 'er ook dikwyls fchaduwen en wolken, voor dit heilzaam licht der ziele koomen. Ik weet wel, dat zorglyke bedenkingen dit helder licht fomtyds doen fchuil gaan. De geloovigen zelfs, jaa de besten, zyn aanvechtingen en zwakheeden onderheevig: Maar, ik bid u, en betuig u voor den Heere, dat gy dit leevendige verwachten van des Heeren byftand in u laat heer- fchen-t  Gehouden den 13 December 1747. 361 fchen; dat gy uw best doet om alle twyffelingen aan de genade van God, zoo veel in u is, te onderdrukken. Ik zeg alleen, dat dit vertrouwen in u moet boven dryven. Zyn 'er onder ons, die niet met dat vertrouwen tot God bidden, Zyn 'er, die, als zy tot God treeden, twyffelen, of God de onheilen, die ons Vaderland drukken, ten hunnen beste zal beftieren: Waarom bidt gy? Zwygt liever; dan; dat gy uw ongeluk verzwaart. Maar zyt verzeekerd, dat gy intusfchen ten uwen koste de rampfpoedige gevolgen daarvan zult gevoelen. Of-liever verandert van zin en wegen, en leert bedenken, wat tot"uwen Vreede diene. o Vroome Neederlanders, o Godvreezenden! die onder ons zyt! met uwe herten na boven. Het anker uwer hoope en van uw vertrouwen is onbeweegbaar vast in den Heemel. Steunt vry op de befcherminge van . uwen Godlyken Vader; op de verdienden van uwen oudden Broeder; op de voorfpraak van uwen Middelaar; en op de zuchtingen van den H. Geest, die in u is. God is onze toevlucht en fterkte; eene hulp in de groote nooden, die ons aetroffen hebben. Daarom vreezen wy niet, of zelfs de weereld onderging en de bergen midden in de Zee zonken (Pf: XLVI. a, 3.) God kent de Zynen. God zal ons geeven, 't geen wy bidden! of Hy zal ons iets beeters geeven. Wie Zynen naam aanroepen, wie Zynen naam belyden zal, die zal behouden worden. Die op Hem aanloopen, zullen niet te fchande worden, 't Is, als of Hy hen, die Hem vreezen, geteekend had aan hunne voorhoofden, op dat de verderf-engel hen voor-by gaa (Ezech: IX. 1 tot 5.) Toen de Zondvloed alles overzwonnen had, toen gedacht God Aa 3 nog  362 XVI. BEDESTONDE. nog aan Noaeh (Gen: VIII, i.) Wy zullen ten minfte onze zielen redden (Ezech: XIV. 20.) en, zo de maat der ongerechtigheeden van ons Land piet Vol geworden is, zal ons bidden ook dit lieve Neederland nog behouden. Koomt dan , koomt dan! laat ons vol van Geloof en liefde; zonder toorn en zonder twyffèl; koomt dan, laaten wy met vertrouwen tot onzen Vader treeden! Zyn wy nog zwak, koomt, laat ons op Christus oogen. Zyn Vader is onze Vader. Zyne verdienden zyn onze verdienden. Zyne rechten zyn onze rechten. Laaten wy dan deezer wyze bidden\ G E J^jgj| D. » Her-'vk liefheb ik U, ï-J^re myne fterkte! Heere, - -! Myn Burcht! myn Verlosf fer! mynGódy§|yj§ ;;We! Myn Schild, , en Hoorn sx-s 'ifèlïs-, cn siyne befchutting! Ik wil , den 1 \ .peiffdan worde ik van , myne Vf&Jk" / -; \^?.yc niet veranderlyk, , als een mensch, en Uwe beloftenisfen berouwen , U nooit. Gy zult Uwe liefde niet verzaaken; nog, te het gebed der elendigen van U dooten. De v verdienden Uwes Zoons blyven eeuwig voor Uw , aangezicht. En Gy hebt Uw welbehaagen aan , de kinderen der menfchen. Gykunt, Gy wilt, , Gy zult-ze zeegenen: zo zy Uwe genade niet , weederdreeven, ofte Uw heil van zig werpen. , Met vrymoedigheid en met volle toeverzicht , naderen wy dan tot U, o aanbiddelyke Vader! , wy vertrouwen, dat Gy onze gebeden voor ons , eis , den Heere , myne Vv.« , als een me  Gehouden den 13 December 1747. 363 , en voor ons dierbaar Vaderland verhooren zult: ach! , koom de zwakheid van ons vertrouwen te hulp. , Toen een berouwhebbende Moordenaar aan het , Kruis op het laatde puntje van zyn leeven zig nog , tot Uwen gekruisten Zoon, tot onzen Heiland, , in den gebede keerde, gaf Hy hem verzeekering , van de vergeevinge zyner zonden, en beloofde , hem Uwe geluk-zaligende gemeenfchap in het , Paradys. Toen David, al weenende, zyne zon, den voor U bekende; toen Hy zyn hert voor U , uitfchudde, en om genade bad: toen vergaaft Gy , hem de misdaad zyner zonden. Heere! Gy zyt , nog dezelfde. Wy vertrouwen: Gy zyt eeven , eens, als toen ter tyd, gezind. Wy keeren ons , ook, wél niet aan een kruis gehegt, maar, met , veel druks en kommers belaaden; wy keeren ons; , in het midden van de droeffenisfen, die ons en , ons dierbaar Vaderland prangen, tot U, onzen , Koning, en rechter, maar die in Christus onze , Vader zyt. Wy bidden U met den berouwheb» , benden moordenaar en met den weenenden Da, vid om vergeevinge van onze en van 's lands zon, den. Te vergeefs, Vader! (wy bekennen 't met , de diepfte verllaagenheid der ziele) te vergeefs , hebben wy ons op menfchen verlaaten, en vleesch , voor onzen arm verkooren. Te vergeefs hebben , wy ons vertrouwen gedeld op iedele, op voorby, vliegende dingen. Te vergeefs hebben wy gedeund , op onzen langduurigen vreede en op onze bond, genoot en; en (voor ons in 't byzonder) de ééne , op zyne eere, de andere op zyne goederen, de , derde op zyne bekwaamheid, een ander op zyne , yerdienften. Wy hebben geleund op zulke riet, ftaven, maar zy zyn gebrooken, en zy hebben , ons by hunne breuke de lendenen doorboord. Aa 4 Maar  364 XVI. BEDESTONDE , Maar nu, nu zien wy, dat hec alleen goed k, , op U te bouwen, o Heb toch meedelyden met , de berouw-hebbende Neederlanderen. Gy die 9 eenen weerom-keerenden Tollenaar niet ongena, dig waart; Gy die zoo veele boetvaardigen ver, hoord hebt, en hun de zonden vergeeven: Gy , zult op ons immers niet eeuwig toornig zyn en 9 Uwe barmhertigheid voor ons niet toefluiten! , Wy houden U vóór, Uw woord: (zoo waar, achtig als ik leeve, ik begeere niet den dood des , Zondaars; maar, dat een iegelyk zig bekeer e , en leeve) wy keeren ons tot U; wy betreuren , onze zonden; wy verfoeyen den weg der onge* , rechtigheid. Laat ons voor Uw aangezicht lee, ven; o God! laat ons in genade by U leeven. , Hebt gy Uw oude Volk zoo meenige maaien 9 verdeedigd teegen zyne en teegen Uwe Vyanden; , de Asfyriers; teegen Rezin en Pekah; teegen de , Philifteen; jaa teegen zoo verfcheide magtige , volkeren te gelyk: Gy zyt nog dezelfde. Wat , te vooren op Uwen last gefchreeven is, dat is , ons ter leeringe gefchreeven; opdat wy door ver, duldigheid en troost der Schrift hoope hebben 9 zouden. Wy vertrouwen, Heere! dat Gy ons, , Uw elendig volk, nog zult helpen en de hooge oogen vernederen. Zoudt gy Sodom gefpaard , hebben; waren 'er flechts tien rechtvaardigen in , geweest: Wy denken, Liefde-ryke God, en wy , meenen reeden te hebben om te denken, dat 'er 9 nog ten minfte wel tien rechtvaardigen in dee, ze ftad zyn. Wy wee ten wel, dat dit den God, loozen niet zal baaten. Gy zyt rechtvaardig in , Uwe wegen en Heilig in Uwe werken. Gy laat 9 het kwaade niet ongeftraft. [Gy zult het hun, , die in Neederland in ,'t midden van Uwe kasty- , dia*  •66 XVI. BEDESTONDE. , door Uwe voorzienigheid te loor gefield worden l , Och iaat Hy niet verder woeden, nogte de droe, vige inwoonders van dit Land nog ongelukkiger , maaken. Geef, dat de herten der Vorden tot , Vreede neigen; en de geruchten van de aandaan, de onderhandelingen niet op niet moogen uitloo, pen. , Zyt den armen Zee-man by die droevige dor, men, die wy nu bynaa dagelyks hebben, gena, dig. God, die de Winden en Golven kunt be, dwingen! bedaar deeze Uwe vernielende boden,' , en breng, den tocht genoeg fukkelenden en dob, berenden, reiziger in behouden haven. , Zyt armen en ryken, geringen en aanzienly, ken, ouden en jongen, gezonden en ongezon, den, een deenrots en derkte, een hulp in alles; , daar zy Uwen bydand noodig hebben; om, en, , ter liefde van Uwen Zoon, die ons belaste dus , tót U te fmeeken: Onze Vader, die in de Hee* , melen zyt, enz.  37° XVII. BEDESTONDE Jezus fprak deeze demoedige woorden in den alieraanmerkelykften tyd , en in zoodaanige omdandigheeden, dat zy het heerlykde getuigenis gaven van Zyne onderwerping aan den wil Zyns Vaders. Hy was in Getfemané. Hy ftond op het punt, van de wreedde folteringen te ondergaan. Hy zag, dat geesfeling, befpotting, uitjouvving, jaa de fchandelykc en teevens fmertelyke Kruisdood, het loon zouden zyn, 't geen Hy voor Zyne welmeenende lesfen; voor Zyne heilzaame Opening van verborgenheeden; voor Zyne weldoende wonderen enz. van het ondankbaare Joodendom te wachten had. Hy zag, dat Zyn Godlyke Vader géén wonderdaad gebruiken zou, om Hem uit dien nood te redden. Hy merkte teevens, dat het Hem niet zou voegen , de macht, die Hy bezat, te werk te dellen, om zig van dat lyden te ontdaan. Hy wist, wat de reeden was, waarom Hy leed. Hy zag vooruit het gewicht van Gods ongenoegen teegen de zonde en teegen de Zondaaren, 't geen Hy, als die hunne plaats en zaak (als de tweede Adam) waarnam, in den hoogden trap zou gevoelen (*). En, nietteegendaande al dit vooruit zigt; nietteegendaande de diepde aandoeninge, welke Hy daarover in Zyne ziel gevoelde; nietteegendaande, het blyven in dat lyden van Ziels-benaauwdheid, het (*) Men kan myne raeening over den Ziels-angst van Jezus in Gethfemané breeder zien in myne XXI Predikatiën, pag: 468 en volgg.  gehouden den 27 December 1747. 374 koomen, omdat zy gegrond zyn in het gebouw of famenftel, dat alleen door Gods befluit, het beftaan ontvangen heeft. Van die foort was de Zondvloed, het Vuur, 't geen Sodom verteerde enz. Daar zyn ook zeekere elenden en gebreken; welken door der menfchen achteloosheid of kwaadwilligheid hen overkoomen, ofte den eenen door den anderen aangedaan worden. Laat God dezelven toe; dan mag men met reeden zeggen, dat God, die niets blindlïngs doet of laat gebeuren, dat God (zeg ik) het wil toelaaten. Hy keurt die ondaad, als ondaad, niet goed. Hy is Heilig. Hy wil-ze niet, goedkeurender wyze. Maar Hy wil-ze toelaaten. (*) In beide deeze gevallen was onze gezeegende Zaligmaaker, toen Hy in Gethfemané de woorden, die ik U voorgeleezen heb, uitte, (a) De Godlyke natuur, die in Hem woonde, vertoonde aan Zyne ziele het gewicht van 'sVaders ongenoegen , 't geen Hy door-te-ftaan had tot heil van de menfchen. Hy zag (F) voor-uit het lyden, 't geen Hem van de ondankbaare Jooden. en, op der Jooden aanhicfing, door de Heidenen ftond aangedaan te worden. Het voor-uitzigt van deeze beide zaaken (hoewel de eerfte daar-aan het voornaamfte gewicht byzette) Het voor-uitzigt van deeze beide zaaken (zeg ik)bragt Hem in die naargeestigheid en beklemdheid! Deeze benaauwdheid was de Kelk. welken Hy fmeekte, dat de Vader van Hem wilde neemen. Zyn (*) Over Cods toelaaten van het Zedelyk kwaade lieb ik in myne voorgemelde XXI Predikatiën Pag: 138 es volgg: breedvoerig gehandeld. Bb 4  374 XVII. BEDESTONDE Zyn wy nu in zoodanigen toeftand; treft ons eenig onheil, of gebrek aan ?t geen wy wenschten: wy weetcn zeeker, dat God het ons wijl toezenden; of dat Hy wil toelaaten, dat het on$ treffe (*)• - Wy neemen ('t is natuurlyk en 't is billyk) onze toevlucht in zoodaanigen itaat tot God. Wy fmeeken Hem om huïp. Maar onze wil is in deezen veeltyds gekant teegens dien van God. Onze hertstochten zetten aan onze begeerten vuur by. Wy wenfehen met drift, van dat onheil ontflagen te worden ofte ons gebrek vergoed te zien. Ons verftand, (waarlyk by dat van God géén verftand te noemen) ons verftand waant nogtans veelmaalen, jaa houdt zig verzeekerd, dat het beter zou zyn, ons geheel en al, en wel hoe eer hoe liever, uit die droeffenisfe te redden. Behaagt het nu Gode, ons in eene zoodaanige ongeleegenheid te laaten,' of behaagt het Hem, ons niet j'chielyk daar-uic te redden; jaa zien wy voor-uit, dat dit Gode nog langer zou kunnen behaagen: in eenen zoodaanigen toeftand betaamt het ons; onze gedachten, onze begeerten, onzen wil aan die van God op te offeren. Het betaamt ons wel te bidden, maar dit moet met onderwerping aan Gods wil gefchieden, dat is, in het midden (*) Tn eene zoodaanige geleegenheid is het reeds onze, post i om met onderwerping aan Gods wil dit te ontvangen , met Hiob zeggende, de Heere heeft het gegeeven. De Heere heeft het genoomen. De naam des Heeren zy gelqofd. : wy hebben het goede ontvangen van den Heere ; zouden wy het kwaade ook niet aanneemen, Job I. 21. Ij'.to.  gehouden den 27 December 1747. 375 den yan ons Gebed moeten wy Gods wil boven den onzen feilen, en de verheevenheid van Gods wil boven onzen wil erkennen. Wilt Gy naader treeden, Broeders! wy zyn in die omftandigheeden, dat het onze post is om deezen plicht te beoeffenen. Ik zal niec fpreeken van het geene veeier byzondere oradandigheeden zou kunnen betreffen! Elk kent die zelf best. Maar bedenkt, hoe het met ons in het algemeen ftaa! De fterfte onder het Rundvee is één van die plaagen, die ons Vaderland eenen zeer gevoeligen neep gegeeven hebben, en die nog niet ophouden, 't ls een ongeval, 't geen nogte menfchen veroorzaaken, nogte menfchen (tot dus verre) verhinderen kunnen, 't Is iets, 't geen God ons heeft willen toezenden. 't Is eeven zoo met de Winden, die feedert eenige dagen als losgelaaten zyn geweest (*). Wy hebben aan de andere zyde eenen Vyand, die wel niet teegens onzen Staat met woorden den oorlog verklaard heeft: maar die nogtans met de daad ons als Vyand behandelt. God heefc het tot dus verre willen toelaaten. Wy zien het ge¬ vaar voor oogen, het geen wy te wachten hebben door de opzwelling onzer rivieren, waarvan wy nu in weinige jaaren reeds zoo dikwerf de droevige uitwerkingen gezien hebben. Wy weeten niet, wat God vervolgens over ons zal willen (*) Gy weet, Leezer! dat naa dat fommige dagen te voren de Wind eenige reizen reeds zeer fel gewaaid had, waardoor zelfs verfcheide fchepen op onze kusten geftrand of zeer befchadigd zyn; op Dingsdag, den i2den December eeti vreefelyW ftormwind fchrikkelyke fchade ter Zee es» te land heeft veroorzaakt. Bb 5  376 XVII. BEDESTONDE len gehengen. Wy Bidden (en 't is betaamelyk) Wy fmeeken in onze huizen en in onze Vergaderingen, dac toch de ftérfte onder hec Rundvee mag ophouden; dac hec toch Vreede mag worden; dat God ons Land teegen ftormen en Watervloeden befcherme. Zo wy ons menschlyk verftand raadpleegen: zouden niet de meesten oordeelen, dat het waarlyk best was, dat wy nu niet verder aan het ongeluk overgelaaten wierden? Is niet ae begeerte van elk oprecht Vaderlander daar heenen gericht? Jaa, doet ons het gevoel van de droevige gevolgen des oorlogs en der Veefterfte enz. niet met drift, met Vuur en hevigheid daarna verlangen? Maar, myne Beminden! zo wy Discipelen zyn van onzen grooten Meester; laat ons van Hem , in deeze omftandigheeden van tyden wel yverig en vuurig leeren bidden, dat God deezen Kelk, deezen bitteren Kruis-kelk, van ons neeme; edoch, teevens onzen wil, onze gedachten, onze begeerten nooit boven Gods wil, boven Gods verftand, boven Gods befluiten ftellen. Laat ons in het midden van deeze teegenfpoeden onzen plicht niet vergeeten. 't Is nu de regte tyd om te toonen; waar-voor wy God, en waar-voor wy ons zelfs houden. Zoo lang het ons voor den wind ging en het zig liet aanzien, dat het ons vervolgens voorfpoedig gaan zou,- zoo lang was het gemaklyk tot God te bidden: Uw wil gefckiedel Maar laaten wy nu toonen, dat het ons Ernst is. Laaten wy nu, nu het ons teegenloopt, niet als ontzinden over ons ongeluk fchreeuwen en teegen God morren. Laacen wy met onzen ftandvastigen Jezus, (die door teegenheeden, zoo min als door Hofianahs, van Zyne deugd te verzetten was,) geduurig in de  gehouden den 27 December 1747. Z?7 de gedachten, jaa in 'c hert houden, die gedenkwaardige Bede: Vader wilt Gy, neem dan deezen Kelk van My, doch niet myN', maar uw wil gefchiede! Christenen ! Laat ons ook bidden: Vader! wilt Gy, neem dan deezen Kelk der droeffenisfen van ons, doch niet onze maar uw wil gefchiede ! (B) En wie toch zou dat kunnen weigeren, zo Hy met bedaardheid overdacht, wie het is, aan wiens wil ik hem raade zig by zyn gebed te onderwerpen? 't Is niet iemand, die (,) zoo gering of geringer is dan wy. 't Is (,,) géén geweldenaar. Neen! Het is God, onze Vader. Jezus zelf geeft ons dit aan de hand: want, Hy zag zelf daarop by Zyn meergemeld gebed in Gethfemané. Hy zeide: Vader, wilt gy enz. ra~) God nu is onze Vader ten opzichte van ons beftaan, het welke wy aan Hem te danken hebben. Hy heeft ons uit het niet getrokken, en geformeerd. Gelyk dan Adam om die ree den (Luc: III- 38.) Gods Zoon genoemd word: zoo zegt ook Malachias (Kap: II. 1 o.) van alle menfchen; hebben wy niet allen éénen Vader, (en in wat opzicht Hy dit zegge, toont Hy in de volgende woorden,) en heeft ons allen niet één God gefchapen ? Bedenkt nu, Broeders! wat recht wy derhalven hebben op eenige goederen, (zy zyn ook, hoe zy zyn.) Alles, wat wy aan, alles wat wy in, alles wat wy rondsom ons hebben is Gods , eigendom. Wy hebben een lighaam en eene ziel van God ontvangen by onze intreede in de weereld. Maar, om ons naaderhand by ryper overleg te vergewisfen, en het geloof als in de handen te geeven, da twy niets eigens op de weereld heb-  3?8 XVII. BEDESTONDE iebben, heeft God ons naakt op de weereld laaten treeden. Het is een korte poos, dat wy hier ons verblyf houden. En, als wy deeze Aarde verlaaten, dan moeten wy ons gewaande eigendom weeder daar laaten. • . Wat reedelyk mensch zal nu van iemand iets verzoeken, daar Hy géén recht, daar Hy géén eigendom aan heeften niet teevens met onderwerpinge van zynen wil aan den wil van den eigenaar hierom vraagen ? Wie zal zynen wil dan niet onderwerpen aan den wil van God. Hem behoort alles toe: ons, niets. Wy zyn, op ons best, maar leenheeren. Bidden wy derhalven in deeze tydsomftandigheeden om Vreede, om den zeegen over ons Land, enz. Het zyn zaaken, die volftrektlyk Gode alléén toekoomen. Dat elk dan hier-in met diepe onderwerpinge bidde; en, fchoon hy het ernflig en vuurig wensche , nogtans de uitkomst Gode overlaate. Het is het Zyne. Wie, die niet geheel onrechtvaardig is, zal aan God, den eigenaar, niet de macht en het recht laaten om met het Zyne te doen, wat hy wil. Edoch ik zie wel, dat deeze aanmerking in ftaat is om u den mond te fnoeren; ik zie wel, dat dit veelen kan ovenuigen dat myn raad rechtvaardig en billyk is: maar ik zie ook teevens wel, dat dit rroogelyk, ofte zelfs waarfchynlyk, niet allen tot eene vry- cn bly-willige gehoorzaamheid aan deezen hunnen plicht zal beweegen. Denkt derhalven verder, Broeders! dat God ook $nze Vader is, (f) In opzicht van Zyne onendige liefde, gegrond op het middelaarfchaji van Zynen gezeegenden Zoon. Het H. Euaugelie doek telkens hier pp, ziet Gal: IV. 5. Joann: I. 12, . Chris-  3*a XVII. BEDESTONDE, GEBED. , fjeilig, Heilig, Heilig, zyt Gy, Heere der , Heirichaaren! Alle landen zyn vol van Uwe ee, re. Gy hebt alle dingen gefchapen. Door U, wen Wil hebben zy het weezen en zyn zy ge, fchapen. Door Uwen wil blyven de dingen nog , heeden by het beftaan. En daar kan ons niets , overkoomen, ten-zy Gy (O Albeftierder!) het, wilt toelaaten. , Gy hebt wel recht en magt om met Uwe , fchepfelen te doen naar Uw welgevallen. Zy , zyn Uw eigendom. Gy zyt hun Heer. Maar , Gy wilt niets, dan het geen rechtvaardig, hei, lig en het allerbeste is. , Gy hebt overvloed van goederen om ons ge, brek te vergoeden. Gy hebt 'er niets te min, der om; Gy ontbloot 'er U zeiven niet mee, , fchoon Gy Uwen fchepfelen alles geeft, wat 5 tot hunnen waaren welftand dient. Uw verftand , weet, wat best is; en Gy zyt aan gééne herts, tochten onderworpen. Uw wil ftemt altoos over, één met de onfaalbaarheid van Uw onendig ver3 ftand. , Wy erkennen. Heere! wy erkennen dit alles 9 met deinnigfte blydfchap, en wy danken U, dat , Gy ons deeze gewichtige waarheeden weederom , hebt laaten herinneren. Onze ziel vindt zig gö, fterkt door Uw woord. Wy zyn (O God! kom , onze zwakheid te hulp) wy zyn gefterkt om ons aan 5 Uwen Godlyken, om ons aan Uwen Alwyzen wil > te onderwerpen. , 't Be-  gehouden den ?.7 December 1747. 3^3 , 't Behaagt U, Vader! om ons verfcheide on, gelukken te laaten overkoomen. 't Behaagt U , ons Land door de droevige Vee-pest, door woe, dende Stormwinden, enz. zyne zenuwen te ver, lammen, 't Behaagt U den Franfchen Koning , toe-te-laaten, dat Hy een gedeelte van ons Va, derland onder zyn geweld houde, en dat Hy ons ; nog met meerdere verwoestingen dreige. Hee, re! wy fmeeken U om afwending van alle deeze , rampen: maar wy fmeeken het V met onder, werping aan Uwen Codlyken wil. Wy zyn Uw , eigendom. Dit land is het Uwe. Gy hebt het , ons flechts uit eene Vaderlyke goedertierenheid , tot ons gebruik gegeeven. Het daat aan U, zo , Gy wilt, om het ons weeder af te neemen, en , het aan anderen te geeven. Wy aanbidden Uwe , wegen. Wy wilkn niet teegen U murmureeren. , Wy weeten en bekennen, dat wy niets op alle , deeze dingen, ten opzichte van U, te eisfchen , hebben. Gy hebt macht met het,Uwe te doen, , wat Gy wilt. Onze wil, 't is waar, Vader! (ver, geef het Uwen kinderen, zo wy als kinderen en , niet als volkoomene mannen bidden) onze wil, , onze begeerten, jaa ons ernftige verlangen is wel , om de behoudenisfe van dit Land; wy bidden, , jaa wy fmeeken het U ootmoedig: Maar is het , Uw wil niet, Gy zyt Vader; Gy weet best, wat , voor ons diene. Wy zullen, als Uwe kinderen, , trachten te zeggen: Uw wil gefchiede! 1— , Dat uw Heilige Geest, onze herten heilige! O , Jezus Christus, fterk! fterk ons door dien Geest, , opdat wy door het geloof de weereld overwin- , nen. Kom onze zwakheid te hulp! - Ver-, , fchoon, o God! verfchoon onze teederheid, die , wy voor dit Land, daar wy ten grooten deele in Cc , ge-  P4: XVII. BEDESTONDE , gebooren zyn; dit Land, waar-in wy allen zoo , veele zeegeningen van Uwe Vaderlyke hand ges nooten hebben, verfchoon de teederheid, die wy , voor dit ander Canaan gevoelen. Verfchoon on, ze teerhartigheid, die wy jeegens onze lieve vrou, wen, en jeegens onze dierbaare kinderen heb, ben. Neem het niet euvel op, als wy U zoo , aanhoudend Bidden, dat Gy dit Land,- dat Gy , alle deszelfs inwoonders; dat Gy onze waarde , echtgenooten en teedere fpruitjes, en dat Gy , ons, Uwe knechten en dienstmaagden, toch aan , de woede van den vyand ofte aan verdere land, en ftad-verdervendé onheilen niet wilt overlaaten. , Kan het zyn! laat ons Vaderland weeder bloeyen , als in onzer Vaderen tyden; laat de overwonnene , landftreeken, van 't lastig juk des oorlogs, hoe eerder hoe liever, ontheevenworden; laat de vreemde gants Europa weederom aamtogt geeven. Maar, Lieve Vader! Gy weet, wat best is. Wy bid' den U, met Uwen voorbeeldigen Zoon, Jezus Christus: Fader! wilt Gy, neem dan deezen kelk van ons Doch, niet onze, maar Uw wil > gefchiede. , Wy erkennen, Heere! dat Gy niet, alleen naar Uwe voldrekte macht en uiterde recht, te , werk zoudt gaan, wanneer Gy ons Landmeer en meer in ongeluk liet. Het zou niet een bloot uitwerkfel zyn van Uwe Koninglyke heerfchap- , pye; volgens welke Gy met ons handelde, als met Uw eigendom, Neen Vader! Gy wilt niets, , dan het geen Heilig en billyk is! Ach wy hadden het wél verdiend. Wy zouden niet kunnen , zeggen, dat wy 'er géén fchuld aan hadden. Gy hebt ons wel gezegd door onze Confcientiën; Gy , hebt ons herhaald en aangedrongen in Uw onfaal- baar  XVIII. BEDESTONDE bidt, dat God een rein hert in hem wil fcheppen: dat is, dat de Heere hem de kracht wil geeven, dat de reeden de meesteres voortaan zy "in zyne ziel, en dat zy de kracht hebbe om over haare dienstmaagden, de hertstochten, met gezag te gebieden. (c) Hier-toe nu kon hy njet koomen, dan door zig boven het gevoel van het tydlyke, van het teegenwoordige en aardfche op te heffen, en te ftar-óogen op het eeuwige. Hierom bidt hy verder vs. ia. geef my eenen nieuwen en gewisfen geest; ofte, gelyk 'er eigentlyk ftaat, vernieuw in my eenen vasten geest. David bad te voren niet vleeschlyke, maar geestlyke gedachten en gemoeds-beweegingen gehad. Deezen hadden hem beftierd. Hy had zig van Gods Heiligen Geest laaten regeeren. Deeze had in hem Zyne werking gehad. Jaa,;, Deeze was in hem koomen woonen. Hy was gezind, gelyk als God was: (zoo veel naamlyk, als dat in zulk eenen mensch vallen kan.) Hy had God gehouden voor het opperfte goed, en de gemeenfchap met God voor de bron van alle geluk-zaligheid. Hy had zig deswegens door het tydlyke niet telkens laaten inneemen. Hy had meest-tyds gedacht op het gewicht, op de uitgeftrektheid, en op de duurzaamheid van het eeuwige. — Hy was levendig overtuigd geweest van het eeuwige gewicht, en de 'onuitfpreeklykheid der elende, die hun te wagten ftond, welken hunnen driften involgden: gelyk hy dat Pfalm V. te kennen geeft. Hy was daar-teegen tot in ,t hert geraakt geweest over de duurzaamheid, over het gewicht, en over de uiigeflrcktheid der heerlykheid, die niet alleen in dit, maar, bovcn-al; in 't andere leeven te wachten  gehouden den 10 January 1748. .395 werf genade belooft den geenen, die in oprechte boete om vergiffenis der zonden bidden. (b) De tweede geestlyke gaaf, daar David om fmeekte, was: dat God hem de kracht wilde geeven om met de reeden zyne driften te bef ie en, en te maatigen; opdat hy dus rein yan hert moge zyn. Denkt niet, Broeders! dat dit eene gemeens zaak is. Denkt niet, dat elk dit zelfs wel doen kan: zo het hem.flechts ernst is. Gewislyk men kent zig zeiven niet, zo men zig dit verbeeldt. Wie gevoelt zig niet dikmaals flap en weekhartig? Wie merkt niet de zwakheid van hec gezag, het geen het gebied hebbende vermogen der ziele, de reeden, in hem behoorde te hebben? Wie gevoelt dit niet (zeg ik) of wie heeft het niec gevoeld, wanneer hy met een jeugdig en frisch lighaam teegen de vlyende welfpreekendheid zyner driften had te ftryden? Wie weet niet, dat hec teegenwoordige toelaghen van ftreclende vsrmaaken den fterkften vaak het tpekoomend onheil deedvergeeten,. 't geen nogtans gewislyk op het pleegen zyner lusten ftond te volgen? Denkt niet: dat is het werk van de dieren, en van menfchen die als de dieren, en niet als ree de lyke rnenfehen, leeven. Voorzeeker! de menfchen zyn zoo niet, als men zig dan in't algemeen dezelven voorftelt. Wy zyn, helaas! ten grooeften deele al te dierlyk, en te min reedelyk. 't Valt niet moeyelyk op het papier een ontwerp te maaken van onzen plicht, en van de krachten, die de mensch, als mensch uit. hoofde, van zyne reedelykheid bezit. Maar men bedenkt niet teevens, dat wy, van onze eerfte jeugd: af, reeds verfcheide driften laaten blyken, die van tvd tot tyd al meer en meer eene heb- ■ be-  395 XVlfi. BEDESTONDE belykheid in ons erlahgen, die teegen het gebiedvoerend vermógen der ziele, de reeden, dry den. Men heeft nooit ernflig getracht zyne hertstochten te breidelen: zo men niet weet; welke moeite 'er aan vast is om haar te overwinnen. De mensch beftaat niet op die wyze, als men den zeiven dikwyls in zyne volmaaktheid op het papier affchildert. God nu heeft alle dingen, zoo wel die in, als die buiten ons zyn, onder Zyn bedwang. God kan der menfchen herten leiden , als waren zy waterbeeken. Dit of géén onverwacht voorval 't geen ons voorkomt, of 't geen ons in t geheugen fchiet, kan ons tot daan brengen; en ons in daat dellen om onze drift te beteugelen. -* Dit hangt af van Gods bedieringe. Billyk is 't dan , dat wy God bidden om een rein hert; dat is, dat Hy ons in daat dclle om onze driften met verdand te reegelen. Hierom leeraarde ons Jezus Christus zelfs bidden; leid ons niet in Verzoeking, maar verlos ons van het kwaade! f)ar. is Heere! laat ons niet in zoodaanige om- dandigheeden koomen, dat wy gevaar zouden " loopen van naar onze driften reedenloos te werk te V' gaan; —— maar, zyn wy gevallen, herdel 11 ons dan weeder, ruk ons uit het kwaade (*) Ën hierom fmeekte ook David in de woorden , die ik u voorgeleezen heb: fchep in my, O God een rein hert (f). (O Da" (*~) Ik ontken niet, dat 'er in die woorden nog meer ligge : maar ik meene, dat, het geen Ik gezegd hebbe, daar-itt meede begrepen is. CIO' Hy noemt het zelfs eene fchepping, (onder anderen) om drit hy hec voor een werk van dezelfde macht hield, sic de fchepping zelve. Eri dit heb ik ook getoond.  gehouden den 10 January 1748. 397 (c) David bidc (ten derde") dac God .de geestlyke gedachten en gemoedsbewcegingen , die hy te vooren gehad en gevoeld had, in hem, jaa in zyn binnenfte, wil vernieuwen ; en be/lendig maaken. Hierom moeten wy ook bidden, Geliefden! (,) Ik heb u getoond; hoe zwak wy zyn, als het op het beteugelen onzer hertstochten aankoomt,. Laaten wy ons zelfs niet vleijen, inzonderheid in zaaken , daar he<: op ons eeuwig heil aankoomt! De zedekunde der wysgeeren heeft het verre gebracht ('t is de waarheid); Zy geeft eedele drangreedenen, die ook een bezadigd man, een man van jaaren, voor onverwinneiyk zou houden; jaa die hy zou denken, dat elk moest volgen; zo hy-ze kende. Maar de ongereegelcie lust zelve, moet overwonnen. Wy moeten , om niet te zondigen, géén vermaak fcheppen, niet alleen in de daad, maar zelfs niet in de begeerte. Koesteren wydie;. wy zyn reeds gevallen. Dit (zeg ik) is het moeijelykst voor een mensch in het kwiklle van zyn jeugd en met een gezond lighaam voorzien; als hy de geleegenheid voor zig ziet. Niets, dan een leevendig geloof; niets, dan een leevendig uitzicht op het eeuwige; niets, dan het voorftel van het geen Jezus ten onzen beste deed en leed; niets, dan de onendige liefde des Vaders; met één woord, niets, dan de genadegoederen van Gods Ryk, geeft ons fterkte om deeze lusten te bedwingen. Het geloof is de overwinning, waar-meede wy de weereld overwinnen. Heefc men ge/maakt de heemelfche gaaven en het goedertierene, dat 'er (leekt in htt~woord van God,  gehouden den 10 january 2748. 40ï Wig kwaad. Wat is nu het kortdondigc van deezen tyd teegen de eeuwigheid? zoekt dan, hoven al, de dingen, die boven zyn! Gemeene zaa-. ken verdienen flechts eene gemeene achting. Maar de verheevendften, de dingen, die ons eeuwig heil betreffen, moeten wy boven alles van God fmeeken, Col: HE 1. 't Geen ik u desweegens gezegd heb, myne Geliefden! is kort vervat, in de woorden van Jezus Christus Matt: VI. 33. tracht ten eerflen na het ryk Gods en na zyne Gerechtigheid, zo zal al de rest u toevallen^ (b) Gelyk, David, een vroom man anderfints en een Koning, om deeze geestlyke gaaven bidt: zoo moeten ook Alle menïchcn om deeze gaaven bidden, overal, in alle tyden en in alle gelegen- heeden. Daar zyn, (dit weet elk) daar zyn zeekere goederen, welken het altoos ligtvaardig zyn Zou van God te bidden: Als, by voorbeeld, wanneer men bad, dat men , eeven als Elias, zonder te derven in de eeuwige heerlykheid mogt ingaan , enz. Het is ook kehnelyk, dat andere Gebeden voor eenen Koning, als koning; anderen voor eenen onderdaan, als onderdaan; anderen in teegenfpoeden, anderen in voorfpoeden voegen, zo men betrekkelyk op zyne omdandigheeden zal bidden. — Edoch deeze geestlyke gaven hebben allen altyd nodig .'zoo wel koning als onderdaan; zoo wel heer als dienstbode; zoo wel vrouw als manj zoo wel vader, als kind; zoo wel in tyden van geluk, als in teegenheeden. Elk heeft dagelyks vergeeving van zonden; elk heeft, tot het einde van zyn leeven toe, aanwas van genade-gaven noodig. Allen past het dan dagelyks daarom te bidden. Dd s (c) Wy  4o3 XVIII. BEDESTONDE Cc) Wy mogen om deeze geestlyke gaaven bidden met vast en onwrikbaar vertrouwen, dat zy ons altoos zullen gegeeven worden; is het, dat wy-ze in de behoorlyke orde zoeken, en zoo van Oocl bidden. Zoo is het niec met de tydlyke goederen Maar nooit bad 'er een verloren Zoon tot God zynen Vader om vergiffenis; of hy wierd van den Vader vriendelyk opgenomen. (Luc: AV. Go en volgg.) nooit bad 'er een verdagen Tollenaarérnftig om genade: of hy vond-ze by den ïSre, CLSc: XVIII. i3, H-> Nooit beval 'er één, gelyk de dervende Stefanus, zyn ziel m Gods handen; of hy wierd verhoord. (Hand: VII. 59So") Schoon dan God wel, als de God der waarheid, zig naar elks omdandigheeden , aart en hoedaanigheeden fchikt: elk nogtans ontvangt zyn deel van deeze heemel-gaaven, om-ze op aarde als een voorfmaak der eeuwige heerlykheid te ondervinden cn te gebruiken. Hierom heet het anders wel; VaL wilt gy enz.\ maar David bidt hier directe\yk:fchep in my, o God! een rein hert enz. Zeer Geliefde Toehoorders! Onze Hoo-e Overheid heeft by de uitfchryving v^T deeze lied°edonden, waar van wy 'er thans éene houden, belast, dat wy onder anderen, en wel boven alles, God om de genadige vergeeving van mZe en 's lands hooggaande zonden vuunglyk zou- den bidden. , . i. Waar nu vergeeving van zonden ts; daar is ook leeven en zaligheid? daar zyn alle geesdyke senade-goederen teegenwoordig. , r , • \" S Nu heb ik u getoond; hoe noodzaakelyk ^ons  gehouden den 10 January 1748. 4°3 deeze geestlyke gaaven zyn. Is ons dan de gantfche weereld van géén nut, kan-ze ons niet baaten; zo wy deeze goederen der genade niet deelachtig zyn : zo laacons daar-om boven alles en voor alles yveren! Laat dezelven de hoofd-zaak zyn, omdewelken wy en dagelyks, en in onze plegtige byéénkomden God fmeeken. Jaa bedenkt, dat wy, zelfs Gods gunst in tydlyke dingen, in de behoadenisfe van onze vryheid cii van ons gantfche Vaderland, niet te wachten hébben, zo wy niet Gods vrienden zyn; zo wy niet na de vergiffenis onzer zonden en na Gods gemeenfchap boven alles dorden. ■ M-tar in teegen- deel, bidden wy met Salomon om deeze waare wysheid; rykdom en eere zal 'er, zoo veel mogelyk is, by toevallen. Bidden wy met David dat eenige, dat wy de fchoone Godsdiensten des Heeren mogen aanfchouwen: het huis van Saul zal 'er ons van zelfs by aanhangen. (2 Sam: VII. 8. en volgg:) Daarom, myne Beminden! laaten deeze heilgoederen het voornaamde zyn, 't geen wy van God affmeeken, en laat ons dus of op diergelyke wyze bidden. GEBED. "J"Jeil-ryke God, genadige Vader der men, Vchen, Gy hebt onze eerde ouders wel in vol, komene regtheid gefchapen. Gy gaaft hun ge, noeg om zig tot de eeuwige heerlykheid voor , te bereiden. De gantfche natuur was het vol, maakte boek, waarin zy Uwe deugden konden , leezen. Alle hunne vermogens waren in eene Dd .3 , ge~  4o4 XVIII. BEDESTONDE , gereegelde orde; zoo dat hun verdand gebied voerde over hunne driften. Eeven de zelfde ver' plichting, die op hen lag, legt ook op ons. , Wy zyn, zoo wel als zy, fchuldig, U boven , alles te beminnen, en de dingen, die Gy ons , rondfom ons gegeeven hebt, in eene juiste orde , en maate naa te jagen. Maar, gelyk onze eerde ouders het uiterlyke fchyn fchoon dwaaslyk \ boven hun waarachtig best delden: zoo zyn wy , allen ook aan vele ongereegelde driften onder, worpen; wy verkiezen dagelyks dat geene, 't , welk alleenlyk den fchyn heeft van het goede, , maar in de daad kwaad is. ■■ , Gy hebt ons ('t is waar, en wy danken er , U ernftig voor,) Gy hebt ons, Uw heilig woord , voor-al in de Schriftuur gegeeven. Gy hebt ons , daar , in, duidelyk vertoond, dat Gy de godloozen, dat Gy de flaaven van hunne lusten vanUwaan' gezicht verwerpt. Gy hebt getoond, dat Gy ' géén genoegen hebt in hen, die zig niet naar ' de orde en maate, die Gy hen voorgefchreeven 1 hebt, fchikken. Gy hebt het ons in dit unr ' doen zien aan David; dien Gy om zyn overfpel ' en Urias-moord, Uw ongenoegen door Nathan liet verkondigen. Heere! wy zyn niet ongelyk aan David. Schoon , 'er waarfchynlykzeer weinigen, en mogelyk nie' mand in deeze vergadering zal zyn, die aan het ' zelfde foort van euveldaaden, als die groote ' Koning deel heeft. Wy hebben nogtans elk ' onze eigene lusten; die wy met veel moeite • moeten te onderbrengen: en niemand onzer kan \ zig rechtvaardigen; niemand kan zeggen, dat , hy niet fomwylen door het fchyn-fchoone ' deezer weereld verlokt wierd. Viel David zelf; , géén  gehouden den 10 January 1748. 4°5 , géén vroome van deezen tyd is in alles ftandva^, tig. Heere, wy erkennen en wy bekennen voor , Uw alweetend aangezicht, dat wy daarin veel, maaien misdoen. Wy erkennen en wy beken, nen, dat wy daardoor Uw Godlyk ongenoe, gen regtvaardig verdiend hebben. Wy erkennen , en wy bekennen, dat dit de reeden is, dat het , ons ook naar het tydlyke zoo droevig gaat en , dat de vyand overal meester blyft. Maar, och, , God! wy fmeeken U om genade! Wy bidden , U om vergeeving van deeze zonden. De zon, den des Lands zyn hooggaande: maar Uwe barm* , hertigheid is onendig. Bewys-ze dan, Heere! , aan ons, die U zulks demoedig om het bloed , van Uwen Zoon bidden. , Gy hebt ons, o lief-daadige Vader! in Uw , dierbaar Euangelie de krachtigfte drangreedencn , op de duidelykfte wyze voorgedraagen, om ons , te beweegen om U en Uwe vriendfchap boven al, les te ftellen. De geest van veelen onder ons is , wel gewillig, maar het vleesch is zwak. Ach, , laat Uwe genade dat in ons vergoeden, daar onze , natuur in te kort fchiet! Laat ons niet in zoodani, ge omftandigheeden koomen , dat wy gevaar zou, den loopen van door zondige geleegenheeden , weggerukt te worden. Breng ons geduurig, als , wy op het punt ftaan van door het fchynfchoo, ne te vallen, leevendig te binnen den dood en , het oordeel: en doe ons leevendig begrypen, dat wy ook daar aan onderheevig zyn. Laat , het lyden van Uwen Zoon, om onze zonden , uitgeftaan, een prikkel zyn, om ons voor de zon. , den te hoeden. En laat ons naa dit leeven eeu, wig, zonder de minfte ftoomis, Uwe gemeen, fchap genieten. , Heb-  gehouden den f February 1748. 443 keld en ziet zig gedrongen om, Ondanks zynerï Wil, de Wapenen ter zyner beveiliginge op te vatten. Inboorlingen van dit ons lieve Vaderland! heeft de God der genade ons in dit Land het leeven en het licht het eerst laaten zien. Welke ondankbaarheid zou ons bedwelmen,- zö wy niet, zoö veel als in ons was, ons voor dit Neederland volyverig in de bresfche ftelden. Waren 'erCodrusfen, en Themidoclesfenwas 'er een Kallikratides en anderen onder de Heidenen, die hun leeven zelfs blymoedig op-offerden ten nutte van hun "Vaderland : laaten wy zorg draagen, dat deezen niet ten jongden dage teegens ons kunnen optreeeden en ons veroordeelen. Laat ons toonen, dar. wy Christenen zyn, die nog veel beeter, dan deeze Heidenen zyn onderweezen ^ en die ook, ten minfte zoo veel als zy, voor ons Vaderland overhebben; En gy (o vreemdelingen!) die in een zo groot getal in dit Land gehuisvest zyt; gy, die hier een groot deel Uwer jaaren meer dan Uw Vaderland gevonden hebt: erbarm u over dit Land, waarmede nu het grootfte deel van uwé tydlyke welvaart, en zoo veel handleiding tot het geestlyke, gevaar loopt. Belastte God wel-eer aan Israël, toen het te Babel gevangen zatdat het zelfs voor Babyion zou bidden, want dat, als het dien Staat wélging, het hen ook wélging (Jer. XXIX, 7.) wel-' ke verplichting ligt 'er dan niet op u, gy die hier gééne gevangenis, maar een Land van volkoom ene vryheid en herbergzaamheid, gevonden hebt; gy, die hier met inboorlingen zyt in den echt vér-' bonden, gy, drc hier itf de maatfchappye, z"ëhV Gg 3 aU   gehouden den 24 jfanuary 1748. 423 , heerd, als was het het hunne. Gy zyt het Lam , Gods, dat gedood is van den beginne der wee- reld. Uw verdienst is reeds, feedert dat de zon, de gekoomen is in de weereld, de grond ge, weest, dat aan onze voorvaderen genade en de , eeuwige zaligheid, fchoon zy gezondigd hadden, , is aangeboden. Gy zyt het midpunt, om het , welke alle Gods bekendmaakingen van Zyn be, fluit nopens onze eeuwige gelukzaligheid draayen. , Gy zyt de kern, hec jaa en Amen van alle Gods , beloftenisfen, en de ziel van het geheele oude , Verbond. Gy zyt in den tyd mensch gewor' den, en hebt de fmadelykfte verguizingen, den , fmertlykften dood, en de biccerfte ziels-angften , doorgeftaan, om U te verwerven een volk tot , een eigendom, dat naarftig was in goede werken. , Gy hebt gewild, en wel uitdruklyk bevolen, dat , wy in uwen naam moesten vergaderen, en dat , dus de overweeging Van U en van Uw doen en , lyden, van Uwe lesfen en beloften het doelwit , van onze by-eenkomdcn moest zyn. Gy hebt , met eenen toegezegd, dat Gy dan in 't midden , van ons wilde zyn, en blyken geeven van Uwe , genadige teegenwoordigheid. Heere! onze ziel houdt zig aan Uwe beloften, en aan Uwe voor, fchriften. Wy zyn in Uwen naam vergaderd. ' Uwe weldaadsn en de oogmerken, die Gy 'er , mee bedoelde, zyn de voornaamfte voorwerpen , onzer overdenkingen in onze by-eenkomften. En , wy trachten ons daarvan te bedienen; om ons , en onze kinderen te beweegen tot het naakomen , van Uwen wil, en van Uwe Godlyke lesfen. Wy , zyn menfchen. Wy kunnen ons zelfs niet, dan , dwaaslyk, voor onfeilbaar uitgeeven. Maar naar Ff ? W  4»4 XIX, BEDESTONDE , ryp onderzoek meenen wy, en wy denken, dar. » wy gewichtige reedenen hebben om vast te ftel, len, dat wy Uwe meening nopens, het tot onze , eeuwige zaligheid noodige, wél begrypen. Wy , zyn althans verre van daar, dat wy, (wat aan, gaat het befpiegelende deel van onzen Godsdienst) , U met fchepfelen zouden gelyk ftellen; veel , min Uwe Moeder, naar den vleefche, bo, ven U verheffen. Wy zyn ons niet bewust, , wat aangaat onze gemeen]chap, aan bygelovig, heeden fchuldig te zyn. Dit nogtans hebben , wy, (wy bekennen 't van harte) alleen aan de , gunst van U, Gy die één zyt met den Vader , en den H. Geest, te danken. , Wy Bidden U dan met Asfaph ; Gedenk , aan Uwe gemeente, die Gy van ouds ver, worven, en U tot een erfdeel verlost hebt; , aan den (Geestlyken) berg Tfion, daar Gy , op woont. , Bewaar Uwe gemeente voor verdere feheurin, ge, die haare ingewanden zou verteeren! Laat , in teegendeel, over-al de belydenis van Uwen naam , één worden, gelyk Gy zelf één zyt. Weer al, le vervolging (kan het zyn) van Uwe gemeente , af. Laat onze waare Christlyke Godsdienst-oef, fening hoe langs hoe meerder bloeijen. Verwek mannen, die bekwaam en geneegen zyn ora Uwe eere teegen Uwe Vyanden met kracht en , luister te verdaadigen. Bewaar en vermeerder , de gaaven, die Gy gefchonken hebt aan de Be, dienaaren van Uw Woord, welke thans hun best , doen om Uwen dienst uit te breiden. Geef zee» , gen over hunne pogingen, ten dien einde befleed; , en laat de genade-middelen van veel vruchts zyn, , om  . gehouden den 24 Jpnua/y 1748.- 425 , om de regt-geloovigen te bevestigen, om de zwak, ken te derken, om debedroefden, te troosten, , en om een groot aantal zielen tot de eeuwige , Heerlykheid in te leiden. , Gy hebt Uwe Gemeente, o God! en onzen , waaren Christlyken Godsdienst niet alleen in an, dereLanden, maar ook hier, een verblyf vergund. , Met dit Land loopt ook dit deel Uwer Gemeen, te , 't geen Gy hier vergaderd hebt, gevaar. Ach, , zyt dan ook dit Land genadig. Bewaar het (kan , het zyn) voor de overmacht van eenen Vorst, , die op onze Vryheid en teevens op onze Gods, dienst jaloers is; en van wien wy ons niet kunnen , belooven, dat Hy ons, zelfs één van beiden, zou , laaten; zo het in zyne macht ftond om-ze ons te , beneemen. , Zeegen de perfoonen, de huisgezinnen en de , raadflagen der Hooge, en der laage Regeering , enz Zyt de befcherm-Heer van haare Koning- , lyke Hoogheid enz.... , Vergeet ook onze Krygsmacht en onze Bond, genooten niet! ontferm U over den armen Land, man, die thans weeder hieromdreeks met zyn , Vee ligt te fukkelen, waarvan 'er veelen Ziek , daan, en waarvan reeds een groot aantal is ge, dorven. Barmhertige God! Gy hebt gezegd, dat ; de regtvaardige zig, zelfs over zyn Vee, ont, fermt. Gy zyt de Aller-rechtvaardigde ! Gy eischt , niets deugdiyks van den mensch: of het oor, fpronglyke daarvan is in U zeiven. o Toon , dan ook Uw meedelyden over het Vee. 't Is het , Uwe; Gy hebt het gefchaapen en onderhoudt , het. Troost den armen Landman weeder met Ff 2 , Uwe  426* XIX. BEDESTONDE. , Uwe hulpe: en bedroef ons niet zoo geheel er* ' van binnen en van buiten. Wy fluiten voorts alles, waarom Gy wilt gebeeden zyn, in die volmaakte Beden! Onze Va' der, die in de Hemelen zyt enz. Ff 3 XX. BE-  ,28 XX. BEDESTONDE Zeer Waarde Stad- en Lands-genooten! I noem U, o dierbaare Weigaderitfg, niet deezen naam, om dat myne Aanfpraak tot Ulieden, in deeze Bededonde, voornaamlyk , U,. voor zoo verre Gy myne Stad- en Landsgenooten zyt, zal betreffen. Wy zyn ('t is waar,) niet allen in deeze Stad of in dit Land geboren; maar Gy geniet nogtans allen dezelfde voordeden als wy, die in dit Land het eerst het licht zagen, en die hier zyn opgevoed. Dat elk eenen dan eeven zeer de dankbaarheid beweege, om . voor dit gevaarloopend Neederland by God zig in de bresfe te dellen! De\ bjllykheid der zaake zelve verplicht 'er ons toe. JDe: Hooge O-verheid vordert het yan ons. Jaa God zelf gebiedt ons zulks. Dat Men op bevel van 'sLands wettige Overheid voor den wéldand van ons Vaderland moet Bidden, weet Gy allen. Maar, dat de na¬ tuurlyke reedelykheid en billykheid, jaa dat God zelf het van ons eischt; behoeft Gy niet op: myn woord te gelooven. Ik zal U in deeze voor^affpraak daarvan trachten te overtuigen. De Koning en Propheet David; een man, die de verplichting der menfchen, beide,. jeegens de Kerk en,jeegens den Staat, zeer wél kende, zal ons de gronden tot onze verhandeling geeven. Hy zegt Ps: CXXII. 6, 7, 8, 9. Vs. 6. Wenscht Jeruzalem geluk:, het moete - wél-s>aen den genen, die u beminnen. b Vs. 7. Vre-  gehouden den 7 February 1748. 42^ Vs. 7. /^-e^fe ffzoeri? zyn linnen uwe muuren, én geluk in uwe paleizen. . Vs. 8. Om myner broederen en vrienden wille, wil ik u vrede wenfehen. Vs. 9* Om des Huyzes wille des Heeren onzes Gods, wil ik uw best zoeken. Laat ons , O) die ons vergewis- fen dat wy voor dit Gemeenebest moeten bidden. (II) En dan onderzoeken, hoe wy daarvoor moeten Bidden. Wy zullen, toe beide deeze (lukken zeer veel handleiding vinden in het zeggen van David, 't geen ik U zoo eeven voorlas; inzonderheid, zo wy vervolgens het gedrag van eenige vroome mannen , en het geen God elders belaste, by zyn gezegde voegen. (I) Overweegen wy eerst met aandacht; of het onze plicht zy voor dit Land te Bidden: dan vinden wy onder anderen twee gewichtige reedenen die ons daartoe dringen; naamelyk {a) De wélfand van onze Meede-vaderlanderen, en Q>) Het heil der Kerke zelf. (1) David, ons roem-ruchtig voorbeeld, geeft aan alle Israëliërs, die ter feestvieringe na Jeruzalem Honden op te trekken, de woorden dus in den mond. Hy zegt, vs. 8. dat zy moesten uitroepen: om myner Broederen en Vrienden wille, wil ik U vreede wenfehen. David wist zeer wel dat aan den welftand van den Staat de welftand van alle 'sLands Ff 4 on-  4$o XX. BEDESTONjjl, onderzaaten onvermydelyk verbonden is. Wierden de twaalf Stammen overmeesterd of gefcheurd: Hy wist wel, dat alle telgen van den Aards-vader Jacob, elk in het hunne, de fchade hier van zouden lyden. Zy waren aan eikanderen dan verplicht naar Davids hoog-wys oordeel, elkanders heil te wenfehen; en (om elkander en) Jeruzalems wélvaart demoediglyk van God te Bidden! Het leert ons, dat, gelyk het algemeene belang, het behoud van het gemeenebest, het hoogfie doelwit van elk lid der maatfchappye moet zyn; elk dit ook van God moet Bidden. En '(,) Bedenkt eens; wat is toch het hoofddoelwit eener Maatfchappye? Waartoe belooven zoo veele leden, hunne krachten te zullen by-een vergaderen en famen te befteeden? Bedoelt iemand wef iets anders door het te kost leggen zyner vermogens tot iets, dan het verkrygen van een zeeker goed? Kan 'er dan wel eene Maatfchappy, eene by-een vergadering van meerdere perfoonen zyn, welken belooven, elk het hunne, ter bereikinge van zeeker iets te zullen bybrengen: zonder dat hun hoogftc Wet zy, het belang van het algemeen? Is elk lid van een huisgezin (by voorbeeld) mee verplicht, om den wélftand van het gantfche huisgezin, zoo veel mogelyk, te zoeken? Raakt het niet, zonder dat, geheel overhoop? Hoe kan dan een ryk, dat met zig zeiven on-eens is, beftaan? Het moest woest worden. Elk lid van 't menschlyk lighaam moet tot den wélftand van zyne medeleden het zyne bybrengen : of het lighaam verliest zyne kracht en beftaan. En elk braaf Vaderlander moet het Gemeenebest geduurig in het oog houden: of de Staat gaat te gronde. (>,)  gehouden den 7 February 17^0. 431 ( ) En wat waren wy, Broeders! zo wy buiten maatfchappye leefden; zo wy in woeste eenzaamheid onze dagen moesten flytcn? God heeft ons ('t is waar) veele eedeie vermogens naar ziel en lighaam gefehonken: maar in hoe veelen is ons de hulp van onze ineedemenfchen noodig, zo wy ons leeven met genoegen en met minder overlast zullen doorbrengen! Was 'er gééne maatfchappy; wy moesten alle de voordeden derven, die'wy uit onze opvoedwge nu getrokken hebben! En hoe verre toch zou onze kennis gevorderd zyn uit ons zeiven, zonder handleidinge van onze Ouderen, van onze leermeesters en van onze voorgangeren? Wat al iiaaven en werken zou onze post zyn, zo wy voor alles, wat wy noodig hadden, dleen moesten vrijen en het ons alleen moesten verfchaffen! Mee hoe veel ongemaks, en hoe zeer teegen het oogmerk, waar toe God ons heeft gefchapen, zouden wy onze dagen moeten doorbrengen; hoe veel weetenfehap misfen; en hoe veel genoegen derven, 't geen wy, (om niet alles te melden) »t geen wy, onder anderen, daarin hebben, dat wy onze kennis eikanderen kunnen meededeelen Hierom fprak de Opperde Wysheid: (het is waar, wat aangaat de toepasfinge in een ander opzicht, maar in den grond met eene algemeene waarheid): het is niet goed, dat de mensch al- ( i Hoe zeer dan (0 myne Mede-ingezetenen van deeze verëenigde Provinciën!) Hoe duur zyn wy verplicht, om den wéldand van dit Land te zoeken, en erndig te wenfehen? Hier is de maatfchappy, waarin wy zyn, geFf § grond!  432 XX. BEDESTOND'E grond! Hier heefc zy diepe worcelen gefchoten! Befchouwt den wélftand van hec algemeen. Slaac zelfs ook het wélzyn der meescen in hec byzonder gaade. Is hec geluk of ongeluk der meesten onder ons en onder onze meede-ingezeecenen; is het voor-of naa-deel der leden van deeze maatfchappye , welke deeze Provinciën met eikanderen uicmaaken, niet ten grootften deele aan den vóórof tee_,en-fpoed van Neederland gebonden? Wat zouden de meesien onder ons zyn, zo dit Land door geduurigc oorlogen uitgemergeld;. door neering, loosheid vennaagerd ; door watervloeden overzwommen; door verval der negotie uitgeput; of door een heerszuchtigen Vyand, die alles naar zyn volftrekce willekeur beftierde, overwonnen en overheerscht wierd? („„) Nu". Broeders! ik heb u reeds meermaalen en in verfcheide opzichten getoond: dat alles onder Gods beftiering ftaat (*). Gy weet ook, dat wy, menfchen , geenfints alles in onze magt hebben, 't geen 'er moet famenloopen om den wélftand van ons zeiven; van ons huisgezin; veel min van een gantsch Land onfeilbaar te bevorderen. De Hoogfte en magtigfte pcrfonaadje blyft nog maar een mensch. Hec ftaat niet (gelyk ik voorheen getoond heb, (f)) Het ftaat niet onfeilbaar in het vermogen , zelfs van den allermagtigften Monarch, om den oorlog tot zyn of tot V Lands voordeel te doen uitvallen. Wie meet de Wateren met een Vuist; ofte vat de Heemelen met een [panne: mag ik ïuyb aoH .Jf»§br.ivviitl -"^üioinsv . > hier (*) Ziet de Xldfi. Bedeftonde. In de Xllde Bedeftonde.  gehouden den 7 February 1748. 433 hier wel vraagen! Wie temt Zee en Winden? Wie kan ziekten, die onder menfchen, of beescea woeden, onfeilbaar geneezen ?■ Géén mensch (boe groot!) bezit een zoo uitgedrukt vermogen. Maar, % geen wy by menfchen niet vinden; vinden wy by God. r X^at elk-dan, o Meedeburgers cn Meedcbur- geresfen! Dat elk onzer tot God vliede,. daar het wélzyn van ons Gemeenebest, zoo wel van. binnen als buiten, zoo veel gevaars loopt. . Wie is zoo ondankbaardat hy de voordeelen niet. acht, die hy in deeze maatfchappye genooten heeft? Wie is ont-aart genoeg om gééne weederliefde te gevoelen omtrent een volk, in welks midden wy zoo veele jaaren reeds zoo veel goeds genooten hebben? Wien zou het .hert niet hangen-.(al ware 't niet over zyn eigen tydlyk behoud) over de wélvaart van zoo veelen in dit Land, van welken wy zoo door-flaande blyken hunner vriend- fchap gefmaakt hebben? :— 't Is onze plicht. De uiLLYKHEiD zelve vordert het van ons. Wy moeten God, den Alvermogenden bedierder van het Al, voor de behoudenis en .wélvaart van ons waarde Neederland Bidden. , (B) Jaa, God zelf eischt het; want, beval Hy wei-eer aan Israël, dat het voor Babyion, het Land- zyner gevangenisfe, zou bidden; zeide Hy (Jer: XXIX-'-7.) zoekt het best van de ftad, waarheenen Ik u heb laaten wegvoeren, en bidt voor haar tot den Heere:, want, als het haar ■•wél-gaat, dan gaat \t u [poli] wel. . .Wat eischt God, de onveranderiyke God, van ons dan niet; van ons, die in dit Land, of geboren, of f>P  434 XX. BEDESTONDE opgevoed, of een geruimen tyd gezeeten zyn; jaa die 'er zelfs kinderen in hebben geteeld en groot gemaakt? Eischt Hy van ons niet, dat wy voor dit Land zullen Bidden? God klaagt (Ezech: XX.1I. 30.) Ik zocht onder hen, of iemand zich tot een muur maakte, en tegen de bresfe flond tegen My, voor 7 Land; opdat Ik *t niet mocht verderven: maar Ik vond niemand. Wat dunkt U? Eischt God zelf dan niet van ons, dat wy ©ns voor het Land in de bresfe zullen dellen, en dat wy Hem om 's Lands behoudenis en voorfpoed zallen bidden? (2) Edoch, Broeders! zo wy op den wéldand der Kerke van onzen Grooten God en Zaligmaaker oogen: dan vinden wy eene nieuwe draugreeden, die ons aanzet, om God voor ons Neederland vuuriglyk te bidden. Ziet; hoe David zig hEfcr in gedroeg. Hy legt Israël deeze woorden in den mond (vs. 9.) Om des Huizes wille des Heeren, onzes Gods, wil ik uw best zoeken. —1 't Is eene bekende zaak, dat David de Ark des Verbonds binnen Jerufalem heeft gebragt, en dezelve op Tfion geplaatst, met oogmerk, dat gants Israël plegtig derwaarts zoude koomen om zynen Heere en Grooten God te dienen. Wy weeten, dat God wel over-al blyken geeft van Zyne beminnelyke deugden; Maar dat Hy onder den Ouden Dag nergens zigtbaarer, nergens verdaanbaarer, Zynen wil en deugden te kennen gaf: dan in de hutte des Stichts, en naaderhand in den Jerufalemfchen Tempel. Hier kon men zelfs, door middel van den Opperpriester, Jehovah raad vraagen: en men ontving 'er duidelyk en heilzaam antwoord op. Hier bragt men Gode de offerhanden, als teekenen, dat men Heir  gehouden den 7 Fehruary 1748. 435 Hem onderdaanig was en Zyne genade zogt. Hier had Hy als Zyne byzonderfte dienaars, die geheelenal op Zyn bevel zig Hem geheiligd hadden» Hier had Hy dus (in zoo verre die van God, die al-om teegenwoordig is, gezegd kan worden) Zyne wooning of Zyn huis. Hier had elk onder Gods-volk de naaste handleiding om in de kennisfe van des Allerhoogden eigenfehappen, wil en wegen, onderricht te worden. Hier genoot men een voorfmaak van de Heemel-vreugde. Hier werd men als by de hand geleid en bekwaam gemaakt om eens in te gaan in de eeuwige ruste: gelyk men naa veel ommezwervens, in Canaan toe de tydlyke ruste was gekoomen. Gemerkt nu deeze ark, en deeze Godsdienstpleeging aan Jeruzalem was vast-gehegt; zoo oordeelt David, dat elk Israëliër uit liefde voor Gods dienst zig ook verplicht moest reekenen, om den wéldand van Jerufalem, den zeetel van den Joodfchen Burger* flaat, te zoeken. Wat ons nu en ons Vaderland betreft, wy zyn om die zelfde reeden aan Neederland verfchuldigd voor deszelven beste tot God te roepen. (,) 't Is waar, in dit Land zyn veele menfchen, welken den waaren Christlyken Godsdienst niet omhelzen, 't Is waar, allerhande foort van wangevoelens vinden in Neederland hunne aankleevers. Maar zyn 'er niet nogtans, in dit Neederland, ook nog veele byeenkomften, waarin de Christlyke Godsdienst naar waarheid overwoogen en ter dichting'aangedrongen word? Hebben wy 'er niet zelfs de bevinding van? Staat ons niet vry, agtervolgens ons geweeten, onzen God te dienen, en tot de beleevinge van onzen verdandigen Godsdiens clkaiv-  4©7 XIX. BEDESTONDE. gehouden den 24 January 1748. VOOR-AFSPRAAK VERHANDELENDE DAT EN HOE MEN GOD OM DE BEHOUDENISSE VAN ONZEN WAAREN CHRISTLYKEN GODSDIENST TE BIDDEN HEBBE. , fjeil-ryke God en Vader! Gy, die aan ons, , Christenen, ter bevorderinge van de waare God, zaligheid kragtdaadige middelen gegeeven hebt! , Gy, die ons, daar veelen in hoofd-dwaalingen , en by-gelovigheeden zitten , uit die duisternis , door de gelukkige Kerk-hervorming hebt gered! , Wy Bidden U, dat Gy ons hoe langs hoe meer, der wik doen begrypen het groote Voordeel, . dat wy by deeze Uwe gaaven hebben; opdat , wy yverig voor de behoudenisfe van onzen waa, ren Christlyken Godsdienst moogen leeren Bid9 den,- en wél biddende by U, den Vader, ver« , hoord worden. Amen! E e ZesrA  4io XIX. BEDESTONDE zoo veel in Hem was , ftiptlyk gevolgd wierd f ging dit nogtans niet zoo. Veelen namen Gods openbaaring niet aan; en nog veel minder menfchen beleefden-ze. Maar zy, die de orde, in welke God het heil onzer zielen aanbood, voor waarachtig hielden; en die betuigden dezelve hoog te achten, zagen reeds van den beginne ( Hoe krachtige middelen zyn-ze niet, om hoe lang hoe meerder in de kennisfe van den weg de _ heils toeteneemen, gelyk men meest-al in genootfchappen, ter bevorderinge eener weetenfehap aangelegd, het meeste daarin aanwast. Hierom heeft ook de Alwyze en Algoedertierene God, reeds onder den ouden dag, deeze byeenkomften tot de Arke des Verbonds en naaderhand tot den Tempel geboden: Hierom heeft Jezus, zelfs in den zeer bedorvenen toeftand der Joodfche by-eenkomften, dezelven op zich zelve goedgekeurd. Hierom hebben de Apostelen van onzen Heiland dezelven uitdrukkelyk bevolen. Dit is dan de reeden, dat Asfaph in de woorden, die ik u kort te voren ten grond onzer aanfpraake voorlas, heeft gebeden: gedenk (O God!) aan Uwe gemeente, en aan den berg Tfion. Hy toont, en dat, gelyk ik aangeweezen hebbe, oponbeweegelykegronden, dat hy de open/baaring van God, nopens de heil-orde, zeer hoog achtte, en zeer waard hield. Hy fmeekt God desweegens zelfs: dat de by-eenkomst; de vergadering, waarin de zelve overwogen en ter naakoominge aangedrongen werd, door Hem , den Heere, mogt befchermd worden. Want, als hy zegt, gedenk aan Uwe gemeente, dat is, aan de vergadering, die zig vereenigd heeft om gemeenfchaplyk agtervolgens Uwe bekendmaaking U te . dienen: dan wil hy niet zeggen, dat God dezelve niet uit zyn geheugen mogt verliezen. Dat was onmoogelyk. Asfaph wist te wel, dat altoos alle dingen naakt en ontdekt zyn voor Gods oo- gerim Als hy bidt; gedenk aan den berg Tfion, dan wil hyniet zeggen; dat God den berg Tfion,  gehouden den 24 January 1748. 4*5 voordraagt, om Hem (den Heere) te beweegen, om den Godsdienst en de gemeente, waarin dezelve voorgedragen Werd, te veraeedigen teegens haare Vyanden! Hy zegt. O) Heere het is Uwe gemeente; (F) Gy hebtze U al van ouds verworven; (c) Gy hebtze U tot een erfdeel verlost; (7/) en Gy woont 'er in. Wat dunkt U? toonen deeze woorden niet, dat Asfaph de Gemeenfchaplyke Godsdienst-oefFening voor de waardigde van alle uiterlyke, van alle tydlyke (*) zaaken hieldt? Toonen deeze woorden niet; dat Hy op Aarde niets ernftiger; niets Yveriger begeerde, dan de behoudenis van deezen Godsdienst? En 't is ook waarlyk met reeden, Wy moeten ook zoo doen. Want , fchoon wel de gantfche natuur den mensch opleidt tot de kennisfe; tot het beminnen, tot het naavolgen en genieten van God, het Al-zaligende opperweezen: Gy weet nogtans, datV in géénen anderen Heil is, dat-er géén andere naam den menfchen kinderen is gegeeven, waarin zy kunnen gelukzalig worden, dan, in den naam van den Heere, Jezus Christus. En waar toch zouden wy van dat heil kennis gezocht ofte gehaald hebben; zo God zig des-aangaande niet in genade had geopenbaard? Is ons dan deeze kennis zoo nuttig, zoo on-ontbeerelyk; heeft <**) Gy ziet wel, waarde Leezer! dat ik hier de tydlyke zaaken voor-al teegen de geestlyke dingen (als vergeeving der zonden enz.) fteile. En ik doe het daarom, om dat de gemeenfchaplyke Godsdienst-oefiening wel eene handleiding is tot het verkrygen van de Vruchten des Gees. tesj maar niet onder de geestlyke goederen zeiven bekoort, Ee 5  gehouden den ai February 1748, 45* om voor het wélzyn van onze Vaders , Moeders enz. God te bidden ? Wat ons Rundvee aanbetreft; wy bidden ('t is waar!) om de behoudenisfe van het zelve, en dat God de plaage, die thans het zelve, zoo droevig wegrukt, wil doen ophouden: maar is hec ons geoorloofd God daarover (als ik het mag zeggen ) lastig te vallen ? Gods groote Apostel vraagt (1 Cor. IX. 9.) zorgt God voor de Osfen% Deze vraag van den kruisgezant toont, dat Hy als eene bekende zaak onderdek, dat God voor de Osfen niet zorgt Kan het ons dan vryftaan God te bidden, dat Hy daarvoor gelieve te zorgen? Jaa, (om met weinige woorden alles te zeggen) de Groote Leeraar der Heidenen, Paulus zegt uitdruklyk (Col, III. a.) tracht na het geene, dat boven is; niet na Vgeene,dat op aarde is.— Kunnen wy dan de vryheid hebben, om aardfche .goederen, van den Vader der lichten te fmeeken? En (zo wy hec beredeneeren) kunnen wy tyd» lyke goederen, die toch onbehendig zyn, en die wy althans met den dood moeten ontruimen; kunnen wy tydlyke goederen, die ons dikmaals in onzen voortgang op den weg ter eeuwige gelukzaligheid hinderlyk zyn ,• kunnen wy zulk foort van goederen (zeg ik) van den bronader der eeuwige ge» lukzaligheid verzoeken ? Is de zelfs liefde niet de bron van alle kwaad? Dus denken fomwylen menfchen, die door eene verkeerde bevatting, al te naauw gezet van geweeren zyn, Jaa, zelfs fommige mannen van aanziea in de Kerk, hebben dit gevoelen verdeedigd. Ik ben in tegendeel van gedachten, dat het ons vryftaat, jaa zelfs onze plicht is, om indien het op eene betaamelyke wyze gefchiede, onze tydlyke wélHh 2 vaart  452 XXI. BEDESTONDE vaart en, die van de onzen van God te bidden. —• Ik oordeel, dat onze Hooge Overheid dan niets, 't geen aan eenen Christen wanvoegelyk is, van ons eischt; wanneer zy wil, dat wy om tydlyke voordeden , jaa zelfs om het behoud van onze Runde' ren, God zullen bidden. Gy hebt gééne reeden nog verplichting, om myne meening ofte myn oordeel in deezen, enkel op myn woord, aan te neemen. Ik benfchuldig,reedenen van myne gedachten te geeven, en deeze zwarigheid uit den weg te ruimen. Met deze verhandeling zal ik myne voorbaande Voor-affpraaken en inzonderheid myne laatfte, in de Bedeftond gehouden over het Bidden voor dem-wélfi'and van ons Land, zoeken te bevestigen; ieder Uwer ade twyfeling hierover trachten te beneèmen ; en zelfs ons eene nadere handleiding voor ons in het byzonder te geeven. De man naar Gods hert, de Koninglyke Propheej David, gaat ons in zoodanig bidden, als ik zegge,' dat ik voor geoorloofd en billyk houde, voor*. Hy zegt: Pfalm LXXXVI. 15, 16*, 17. vs. 15. Gy, Heere God , zyt barmhartig en genadig, langmoedig en van groote goedheid en trouwe. vs. 16. Wend u tot my, zyt my genadig, fterk uwen knegt mbt uwe magt; en help den zoon uwer dienstmaagd. vs. 17.  gehouden den 21 February "748. 459 muntendheid, is gewislyk een zeer uitfteekendgoed: maar eenige Uiterlyke plichtpleeging, die men ons bewyst; of een ftaat in de weereld, uit kracht van welke de Weereld uiterlyk zig gedraagt, als of zy eenige achting voor ons had, fchoon zy onze zaaklyke voorrechten, bekwaamheeden of deugden niet kent, ofte ons althans desweegen niet acht; zoodaanig eene ingebeelde eere (zeg ik) meer van God te wenfehen, dan de waare voordeden van onze lighaamen, van onze zielen, van onze huisgezinnen vorderen, is géén gebed, 'c geen in goede orde is; 't is ongeoorloofd (*). („,) Voorrs, om kort te zyn, 't is ongereegeld bidden, wanneer men zyn byzonder belang boven het welzyn van het algemeen ftelt. Gy weet: daar zyn zeekere gevallen, waarin het algemeen zou benaadeeld worden, wanneer deeze of geene in het bvzonder 'er eenig voordeel by had. De ondervinding leeraart, (by voorbeeld) dat fommige ïnkomften van het gemeene Land, of fommige Vryheeden en rechten aan eenige byzondere perfoonen gegeeven, deezen daardoor, ten koste van het algemeen, ryk en dartel worden. En hoé dikwerf gebeurt het niet in eene Maatfchappy of in een Land, dat verfcheidene andere menfchen, die zoowél menfchen en zoowél leden zyn van de Maatfchappy als een ander, groote fchade daarby zouden lyden, wanneer het éénen byzonderen (*) Men kan op dit Voetfpoor voortgaande meerdere byzonderheeden, die hierop betrekking hebben, ontdekken. Ik heb flechts eene handleiding tot verdere nanden king willen geeven. Myn voornemen laat niet toe om al' l^s in 't breede uittevoeren.  gehouden den ai Febfuary 1748. 46§ Tk behoef hier niet veele woorden toe te gebruiken , het befluit is uit verfcheide gronden gemaklyk optemaaken. (ff) immers, God zelf heeft als eene onveranderlyke grondwet in den aart van on/e zielen ingefchreeven de liefde voor ons zeiven, de liefde voor ons geluk. Eik kan het aan zig zeiven, mee weinig opmerkinge, gewaar worden. Wy kunnen niets Willen, dan omdat, en voor zooverre, wy het voor on> best keuren. Onze tydlyke, onze byzondere wélftand behoort meede tot onzen wélftand , tot het geene wy voor ons best denken, Zo wy dan het onze doen en voor de rest God, den Albeftierder, om Zynen Zeegen in behoorlyke orde aanroepen: gedraagen wy ons dan niet naar die Wet, die God ons zelf in de natuur heeft ingefchreeven ? Moeten wy dan niet zeggen, dat God ons zelf door de natuur belast, deezer wyze voor onzen byzonderen wélftand tot Hem te bidden? (#) En wat de H.'S. aanbelangt, alles, wat ons in dezelve voorkoomt als eene belofte voor onze perfoonen in dit leeven, bewyst ontwyffelbaar, dat God onze zucht, en dus ook het Gebed voor dit ons tydiyk wé!zyn goedkeurt, beveelt Hy, dat Wy om ons dagelyksch brnod zullen bidden. Zegt Hy, dat, zo wy onze Vaders en Moeders eerén, het ons wél zal gaan, en wy lang leeven zullen op Aarde. Belooft Hy elders op de Godsvrucht, niet alleen de zeegeningen van het toekomftige maar ook van dfc leeven (1 Tim. IV, 8.) Jaa" eischt Hy endelyk, (gelyk ik te voren reeds, edoch in een ander op«^icht aanhaalde) dat wy onzen naasten zullen liefhebben als ons zelfs: wat ligt 'er andérs in, dan, dat God de liefde vooronze byzondere, zelfs tydlyke, welvaart goedkeurt, jaa dat Hy dezelve van ons I i eischt,  466 XXI. BEDESTONDE eischt. En, nademaal aan zyn zeegen alles geleegen is, blykt ook, dat Hy met die zelfde lesfen wil, dat wy voor ons byzonder heil, zelfs wat aangaat het tydlyke, zullen Bidden. Dus is dan ons Bidden voor ors byzonder, zelfs tydlyk, wélzyn, geoorloofd, pplichtig* J^ischt dan onze Hooge Overheid, van ons, dat wy om tydlyke goederen , dat wy om de behoudenisfe van onze Vryheid en wél vaart ; dingen , in welker bewaaring ook ons byzonder heil en geluk geleegen is; jaa eischt zy, dat wy zelfs om het ophouden der droevige Rundvee-Sterfte God zullen bidden; 's Lands Vaderen vergen niets van ons, dan het geen ons geoorloofd, jaa 't geen billyk is. Hebben wy zelfs gedadig eene begeerte , dat het ons ook in het tydlyke wélgaa, God geeft ons de Vryheid, jaa Hy belast, dat wy onzen boezem voor Hem zullen ontlasten. Ik zal niet veel moeite hebben, om deeze liefde voor u zeiven in het hert te prenten. Uwe eigene natuur dryfc u genoeg aan, tot bidden voor uw eigen tydlyk behoud ; zo gy anders flechts Gods beftiering van het geheele Al erkent en niet geheel en al Godloos onze meedemenfehen aan te leggen. I i 3 9 Leer  47o XXI. BEDESTONDE Leer ons de gezondheid van ons lighaam, ons leeven, en de middelen toe onderhoud van onze ' lio-haamen met dankbaarheid als Uwe gaaven aan' zien , en als Uwe weldaaden naar Uwen goedkeu' renden wil gebruiken. Bewaar ons zoo veel doe' nelyk voor krankheeden, voor accidenten en an' dere ongemakken ; cn koomenze ons onder Uwe Alwyze toelaating over; doe ons dan in 't midden \ van dezelven begrypen, dat Gy onze Vader blyft, die ons best zoekt; laatenze ons opwekken om aan onze fterfelykheid, te gedenken en om uit te , zien na het eeuwige. . , Leer ons bedenken, dat wy flechts huishouders zyn over de goederen , die Gy ons toegedeeld * hebt, en dat zy niet ons eigendom zyn; dat wy ' derhalven verplicht zyn, om dezelven naar Uwen ' wil uittegeeven en te gebruiken , als menfchen, die 'er U eens reekenfehap van zullen moeten ' doen ; dat het ons ook niet vryftaat om dezelven ' losbandig te verkwisten, maar in teegendeel verl plicht zyn om dezelve te vermeerderen, zo zulks ' zonder benaadelinge van onze plichten, die wy U , en onzen naasten fchuldig zyn, kan gefchieden; , en geef ons dan ook tot diergelyke poogingen, , zoo veel doenlyk Uwen zeegen. , Geef, dat wy na niets flreeven dan na eene , eere, die op deugd en waare bekwaamheid ge» , grond is; dat wy alles vlieden, 't geen ons met , reeden eenen kwaaden naam kan geeven. Be, weeg de herten van allen, die in eenige eere ge, set zyn, dat zy dezelve niet tot trotsheid , maar , ten nutte van het algemeen, en ter bekendmaa, king Uwer deugden mogen gebruiken ; en dat wy , allen gezind zyn, zelfs onze uitterlyke achting en eere ten diende van Uwe waarheid en van Uwe , glorie,  gehouden den 21 February 1748. 47Ï , glorie, blymoedig op te offeren; meerder reeke9 nende by U, dan by menfchen, geëerd te zyn. , Overmits onze byzondere wélvaart met de al, gemeene van onze Maatfchappye met één verbon, den is, bidden wy U ook op den zelfden voet, , voor den wélftand van ons geliefde Vaderland. , Befcherm (kan het zyn, o God!) befchérm des, zelfs vryheid, éére, negotie, handwerken, rust, , en zeevaart, teegen allen, die het trachten te be, naadeelen. Doe een teeken aan hetzelve, (zo , het met der inwoonderen eeuwig heil beftaanbaar , is,) doe een teeken aan hetzelve , dat het ons , vereenigd Neederland en deszelfs Bondgenooten , wélgaa; op dat het hunne vyanden zien en zig , moeten fchaamen, dat Gy ons zoo byftaat. Hee, re! troost ons. Befcherm en zeegen 's Lands , Hooge Overheeden en de Overheeden van deeze , Stad, enz. , Gy die het Vee zyn voedzel geeft, zelfs den , jongen raaven , die U aanroepen: ontferm U ook , over onze Runderen. Stel paaien aan dien ver, nielenden pest-engel, die het flaat. , Edoch wy bidden dit alles met onderwerping , aan Uwen wil, en fmeeken alleen om 't geen Gy , Weet, dat ons best is. Onze Vader! Ii 4 XXïI.  XXII. BEDESTONDE gehouden den 6 Maart 1748. VOOR-AFSPRAAK HOE MEN TEN OPZICHTE VAN ZYNE VYANDEN MOET BIDDEN ? \ X J5ere God •> die de herten kent en de nieren , proeft ! Gy kent de onduiraigheid der driften, , waarmeede wy, meest allen, te wordelen hebben. , Gy weet, hoe ver de haat en wraakzucht dc-or, gaans gaan. Ach, onderdeun de poogingen van s Uwen Knegt, om onze driften te maatigen. Doe , ons zien, wat onze plicht is, zelfs jeegens onze , Vyanden: opdat wy by onze Gebeder, voor onze , behoudenis ons niet bezondigen; maar ook in dee, zen naar Uwen Heiligen wil ons gedraagen. a. Amen! Zeer Waarde Broeders en Zusters in den Heer el D e Hooge Overheid van dit Land en van deeze Stad heeft ons belast, onder andere zaaken ook in deeze  gehouden den 6 Maart 1748* 473, deeze Bedeflonden den Ailerhoogden om Zynen zeegen over 'j Lands Wapenen aanterospen. Zy eischt uitdrukly-k van ons, dat wy God zullen fmeeken om de Wapenen van onzen Staat en die van deszelfs Geallieerden met Zyne Godlyke hulp en byftand te hegenaadigen , en dezelven voor alle, quaade toevallen te bewaaren. Onze byzondere veiligheid fchynt meede van ons, tceisfchen, dat wy teegen hen moeten Bidden, en den ondergang van onze Vyanden begeeren. » Maar Gods liefde-wet fchynt van den anderen kant ons het teegendeel te gebieden. Laat ons derhalven teegenwoordig met aandacht overweegen, op hoedaanig eene Wyze wy ten op-, Zichte van onze Vyanden moeten bidden, Jezus zegt Matt. V, 44- Ik zeg u: Hebt lief uwe vyanden ; zegent die u vloeken; doet wel den geenen, dieuhaaten; bidt voor de geenen, die u leed aandoen en vervolgen. ■ Om ons in deezen gerust te dellen, om ons op eene overtuigende wyze van onzen plicht te vergewisfen: zal het best zyn, dat wy een onderfcbeid maaken tusfchen Vyanden in het algemeen , en tusfchen de Vyanden van onzen Staat of van het Gemeenebest, waarin wy leeven, in het byzonder. Het is. dan ook billyk, dat wy onderzoeken, wat ons in het ééne, zo wel als in het andere geval vrydaa, en waartoe wy verplicht zyn. lig (A)  gehouden den 6 Maart 1748. 477 dan , dat tweedragt en weerwraak onder eikanderen de Maatfchappy ten gronde toe bederven (*)? En („,) wanneer de Heer Jezus in onzen temt zegt; hebt lief uwe Vyanden enz en daarop aanftonJs laat volgen, opdat gy kinderen zyt van uwen Vader in den Heemel; want hy laat Zyne zon opgaan over de boozen en over de goeden; en Hy laat reegenen over de rechtvaardigen en over de onrechtvaardigen : Wat toonen deeze woorden anders, dan, dat men God in wéldoen zelfs aan onze Vyanden, heeft na te volgen, en dat men uit achtinge voor Gods weldaaden en handelwyze, ook zoo moet trachten te handelen? (B) Het geen de Heer Jezus, met reeden, ("gelyk ik getoond hebbe) van ons afeischt, is, dat wy onzen Vyand niet alleen géén kwaad met kwaad, maar zelfs goed voor kwaad, zullen vergelden. Hy wil, dat wy in het algemeen hem zullen lief. hebben; zyn heil, hertlyk en zoo veel ons mogelyk is, wenfehen. En, in het byzonder, wil hy, dat, wanneer iemand ons vloekt, dat is met harde woorden ons alle ongeluk toewenscht, wy: in teegendeel Hem zeegenen, dat is, Hem van gantfeher herte alles goeds toewenfehen zullen. Is 'er iemand, die in zyne Vyandfchap teegens ons verder gaat; is'eriemad, die ombaat, dat is, die een diep- (*) De Apostel fpreekt hier wel inzonderheid van de fcheuringen, die onder hen mogten opkoomen, en dat de bitterheid en vervolging van eikanderen daarover hen ontlerling bederven zou. Edoch dit ftrydt niet 'teegen hec geval; waarin ik deeze woorden tot bewys bybrenge. In teegendeel; ik meen, dat dezelve woorden in den grond Ingezien zynde, volkomen het geene bewyzen, waartoe ikze bybragt,  4^3 XXII. BEDESTONDE diep-ingeworteld en vast voorneemen heefc om ons, die hy voor de oorzaak van zyn misnoegen en ongeluk aanziec, te bederven: de Heere wil, dac wy, met Hem wéltedoen, zullen toonen, dat wy waarlyk zyn ongeluk niet zoeken; om hem dus (ware het mogelyk) te winnen. En wat kan 'er ook bekwaamer middel zyn om iemand te overtuigen, dac wy waarlyk zyn ongeluk niet zoeken, dan , dat wy zyn heil bevorderen; dat wy hem wéldoen, Maar is iemand teegen ons onver zettelyk; word hy hoe langs hoe kwaadaardiger, hoe meerder wy hem zoeken wél te doen (gelyk 'er fomtyds, hoewel niet veelmaalen zulke wangedrogten zyn); of zyn wy buiten flaat. hebben wy géén ver moogen of gééne geleegenheid om hem wét te doen, daar hy alles in 't werk fielt om ons tot onze onfchuld (*), leed aan te doen en te vervolgen: Jezus vermaand ons in dat geval niet, dat wy hem zullen wéldoen, (dit was buiten ons vermoogen of verbitterde hem flechts); maar hy belast, dar men nogtans alles doen zal, wat men kan, dat is, dat men God voor hein zal bidden, dac Hy hem naamlyk tot inkeer brenge, dat Hy hem gelieve paal te zetten, op dat Hy zig niet no°- meerder bezondige; en dat Hy hem het kwaade& 't geen hy ons aandeed, gelieve te vergeeven. Dus ziet gy dan, dat de Heere Jezus alle eigenwillige wraak-zucht uit der menfchen herten trachtte uitterooden, en in ceegendeel eene liefde voor hunne Vyanden, zoo veel moogelyk was, daarinceplanten. (C) Edoch, gy hebt reeden, om naa die alles te denken; (*) Dit brengt de kr?gt van ket grondwoord »eede»  gehouden den 6 Blaart 1748. 479 denken; hoe verre ftrekt zig deeze liefde-plicht jeegens onzen eeven-naasten uit? Bloeten wy dan met goede oogen aanzien, dat wy door hen in den grond gehoord worden? Moeten wy God zoodaanig voor hen Bidden; of hen zelfs tot zoo verre wéldoen: dat zy daardoor in ftaat geraaken, om hunne Vyand- lyke oogmerken teegen ons te her eiken? Is dit zoo; dan doen wy ons zeiven te kort. En is dit zoo niet; hoe kan dat dan hef aan met de les van onzen Heere? Om aan deeze bedenkinge te voldoen, moet ik alleen van u eisfchen, dat gy toeflaat, dat God Zig zeiven niet kan teegenjpreeken: of iets op de ééne plaats van ons eisfchen, het geen Hy op eene andere plaats ons verbiedt. - Ik twyffel niet aan de toedemming van een ieder ten opzichte van dit Huk; want het is op Gods onveranderlykheid en waarachtigheid gegrond. Nu weeten wy, dat God op andere plaatfen der H. S. van ons eischt, dat wy Hem als het opperde goed, boven alles zullen beminnen, en onzen Eevennaasten als ons zelfs liefhebben. Derhalven is deeze Wet (van liefde jeegens onze vyanden), niet verder uittedrekken, dan tot zoo verre , als dezelve bedaanbaar is met onze plichten jeegens God en jeegens ons zeiven. God belastte nooit, dat wy onzen naasten boven ons zeiven, veel min, dat wy denzei ven boven Hem, zouden liefhebben: Inteegendeel, gelyk God is het opperde Weezen ; dac boven alles en allen moet bemind worden; zoo gaan wy (als 'er eene keuze tusfchen één van beiden moet gedaan worden) vóór onzen naasten; onze naaste volgt flechts. Moeten wy hem beminnen, omdat hy de naaste aan ons is: dan gaac dt liefde voor ons ontwyffelbaar vóór, fa  4§6 XXII. BEDESTONDE goeds genieten, niet veel naader, dan onze vyand, die den Staat tracht te benaadeelen ? Moeten wy dan, agtervolgens de les van onzen grooten God en Zaligmaaker, niec alle onheil van onzen Staat, zoo veel mogelyk, trachten af te weeren ? En toont dit dan niet, dat de oorlog van een Staat geoorloofd en wettig is, (van zoo een Staat zeg ik) welken een zeer groot nadeel door eenig Vorst of door een ander Gemeenebest aangedaan is, of, meer dan waarfchynelyk, gedreigd word, en welke (indien 't moogelyk was) zagtere middelen gebruikt heeft? („,) Voegt hier by! Daar God zelf het zwaard aan de Overheid, als Zyne dienaaresfe, heeft gegeeven , ter beveiliginge van het Gemeenebest, en ter ftuitmge van alle ongelyk, het zelve van binnen aangedaan (Rom. XIII, 4.) waarom kan men zeggen, dat zy dat zwaard ook niet ontvangen heeft ter verdeediginge van het Land teegen deszelven Vyanden, die buiten het zelve zynde, het op allerhande wyze trachten te benaadeelen ? (*). Immers nademaal hec haar post is onze veiligheid en (*) Ik weet wel, dat fommigen onder de Oudvaders, als ook zelfs onder de laater Christenen, den oorlog in het geheel voor onwettig en ongeoorloofd gehouden hebben en houden: maar het is (naar myn gering oordeel) dikmaals genoeg beweezen, dat de plaatfeu der H. S. welke men tot ftaavinge van dit gevoelen te berde brengt, alleen de eigenmachtige zelfswraak verbieden, en dat de Oudvaders voornamelyk den Krygsdienst afkeurden weegens de omftandigheeden van die tyden, waar door de Christenkrygsknechten de hand zouden hebben moeten leenen aan veele böosheeden. Over dit ftuk is te veel gefchreeven engefproken, dan^ dat ik daar op teegenwoordig zou ftaan blyven.  'gehouden den 6 Blaart 1748. 487 en rust te verdeedi^en, ftaat het haar ook vry, tot zoo verre aan de woede van den Vyand paal te zetten, als het met de liefde voor God en den naasten beftaan baar is (*); en derhalven ftaat het ook vry hem zoo verre te dwingen (zo zachter middelen niet kunnen helpen) dat de Vyand hec ongelyk ons door hem aangedaan, vergoede. Maar, daartegen, moet een Overheid niec verder haare verweering ofte benaadecling van den Vyand uitftrekken, als de verdeediging van den Staat eischt, ofte als de Godsdienst en de liefde jeegens andere menfchen, welke onze Vyanden niet zyn, toelaat (f). Ik meen derhalven, dat wy uit het voorverhandelde ook moeten befluiten, dat men recht heeft om Gods (*)' Orn dit een weinig op te helderen, merke men aan, (gelyk fommige geleerden dit reeds lang aangemerkt hebben) dat het (by voorbeeld) ongeoorloofd is, ter benaadeelinge van eenen Vyand ontuchtige vrouwlieden in het leeger te zenden om den Krygsknecht daardoor te bederven, gelyk dit da Moabieten deeden Num: XXV. 1. Want dit is eene benaadeeling, die niet beflaanbaar is met de eerbied; die wy Code fchuldig zyn. Lieden, die met de pest befmet zyn, in 's Vyands leeger te zenden is niet beflaanbaar met de liefde, die wy onzen naasten fchuldig zyn, want daardoor kan de pest ook overflaan op andere Volken die onze Vyanden niet zyn. Op dien voet kan' men van de rest oor» deelen. (f) De tyd en myn oogmerk laat my niet toe, dat ifr hier tot byzonderheeden afdaale. Ik moest dan eene geheele verhandeling opftellen van het geen in den oorlog geoorloofd is, en elk zier, dat dit buiten myn beftek loopt. — Ik denk, dat ik de gronden heb aangeweezen , waarop men kan voortgaen, om 'er nuttige gevolgen uitteitekken. Kk 4  488 XXII. BEDE'STONDE Gods zeegen over rechtvaardige Wapenen, ter be~ veiliginge van een Gemeenebest enz. te bidden. (B) Edoch, nademaal altoos onze verplichting, om onzen naasten als ons zelfs, en God boven alle dingen lief te hebben , onveranderlyk blyft; valt hier billyk de vraag: in hoe verre wy God om Zynen zeegen over de Wapenen van het Gemeenebest, waarin wy Leden zyn, moogen Bidden? Het antwoord daarop is niet moeijelyk. Gy ziet (ff) dat onze liefde voor onzen naasten tot zoo verre niet kan uitgeflxekt worden, dat wy zouden moeten wenfehen, dat het dat volk, 't geen ons beoorloogt , in den oorlog teegen ons voorfpoedig ging. Dit ware een haaten van ons zeiven en van dat Gemeenebest, dat ons het naaste is. (b~) Maar wy moeten bidden, dat God, de Overheeden, die in oorlog zyn, tot maatige en vreedelievende gedachten jeegens eikanderen wil beweegen. (c) Dat Hy ons, onze Krygsmacht en Bondgenooten, zoo veel doenelyk, wil bewaaren. (d) Dat Hy de maatreegelen der vyanden, ten onzen bederve genomen, wil veriedelen; en, in teegendeel, dat Hy de middelen, die onze Overheid (behoudens de Godsvrucht en de liefde voor andere menfchen, die onze vyanden niet zyn), genomen heeft, of neemen zal, wil zeegenen, om den vyand paaien te zetten en tot den vrede te dringen. (e) Dat Hy, het vergieten van onnozel menfchen-bloed gelieve vóór te komen. (ƒ) Maar, dat Hy, indien Hy ziet, dat de oorloogende Mogendheeden niet anders tot vreede zullen neigen, ten zy dan dat één van beiden de neederlaag hebbe: dat Hy dan toch (indien het met Zynen wyzen raad en met het meeste belang van *t alge-  gehouden den 6 Maart 1748. 4S3 algemeen beftaanbaar is) de overwinning aan ons en onzen bondgenooten wil geeven. X j\u ons dit in het oog houden (Myne Geliefden) 1 by deeze omllandigheeden van tyden en zaaken , waarin ons dierbaar Vaderland zig bevindt. Den meesten tyd is 'er niets duisterer en ingewikkelder , .dan over de rechtvaardigheid ofce onrechtvaardigheid van een Oorlog met zeekerheid te oordeelen. Het gefchil, waarover de Oorlog begonnen word, is den meesten ryd met zoo veele byzonderheeden omzwagteld en aan zoo veele uitzonderingen van weederzyden onderheevig, dat het zeer moeilyk valt duidelyk te zien, wie van beide de oorlogende Mogendheeden recht hebbe. En fomtyds hebben zy van beide zyden onrecht (*). Edoch, myne Geliefden ! wat den oorlog belangt, waarin ons Vaderland thans gewikkeld en genoodzaakt is de Wapenen optevatten : dezelve (meen ik) dat ieder onpartydige gemaklyk zien kan, dat aan de zyde van onzen Staat wettig is. Hoe lang heeft onze Hooge Overheid niet de zagtfte middelen in het werk gefield om, ware het mogelyk, een vreedebreuLi metVrankryk vóórtekoomen! WelIte moeite is 'er niet door onzen Staat aangewend om de verfchillen tüsfchen de oorloogende Mogendheeden uit den weg te ruimen! Heeft onze Overheid niet, zelfs het wegneemen der Barrières, Steden, (*) Wanneer naamlyk de één den anderen onrecht gedaan heeft, en de beleedibde Mogendheid hardnekkig is in het verwerpen sier zagte middelen, die tot verzoeninge konden dienen. K k 5  4po XXII. BEDESTONDE Steden, die onze Vaders met zoo veel goeds en? bloeds gekogt hadden, nog eerder verdraagen, dan dat men tot de hardde maatreegelen kon befluiten? Is dit alles niet gefchied, om den vreede van Europa tc bevorderen en het verder plengen van menïchenbloed, mitsgaders den voortgang der verwoeftinge, ie duiten. Wat iemand hiervan ook denke: niemand zal kunnen daande houden, dat ons Ge* meenebcst al te fchielyk en te driftig het geweld heeft aangegreepen en den Vyani doldriftig is te keer gegaan ? De vyand (weef gy) is door deeze toegcevendheid Veel eerder trots, dan buigfaam, geworden. Hy heeft onze eigene bezittingen aangetast en met geWeid ten grooten deele doen bukken. Hy is uiet tevreedetedellen, dan, met het fchenden van onze verbonden, en met het breeken van onze plegtigfte eeden. 't Is niet alleen in het tydlyke, dat hy onzen Staat aantast, maar hy tracht (met de daad) ons by God aan meineedigheid' fchuldig te maaken, eer hy wil aflaaten van ons (is 't hem moogelyk) in den grond te booren. Wie kan dan aan de rechtvaardigheid der wapenen van onzen Staat thans twyffelen? Hier is de zaak als met handen te tasten. En onze bondgenooten, waarlyk! tast de vyand meede met géén gemeen foort van onrecht aan. Wat is'er heiliger te houden, dan het woord van Vorsten? Wat is "er onwettiger, dan, dat een Koning zynen eed breekt, dien hy gedaan had ter bekrachdginge van een verbond, enkel ter beveiligin-i ge van Europa aangelegd? Zyn wy dan oprechte patriotten; zyn wy gééne vyanden van dat Gemeenebest, waarin wy geboren of ten minsten zoo lang geherbergd zyn, zyn wy gééne ondankbaare vergeeters van genotene weldaadcn: dan past het ons, niet  gehouden den 6 Maart 1748. 491' niet alleen de handen in één ;e Haan en hec on^e bytebrengen; opdat 's Lands Overneid in ftaat zy, hen onrechtvaardig geweld van onzen vyand met haare bondgenooten manmoedig tekecrtegaan en om hem paal te zetten; ter beveiliginge van ons en van onze meedevaderlanderen ,• ter befcherminge van onzen verftandigen Godsdienst; en ter verdeediginge van onze dierbaare kinderen , goederen en leevens. Maar laat ons ook God, den Albeftierder, om Zynen zeegen over haare wapenen bidden. Wy weeten, dat de oorlog onder Zyne beftieringe ftaat (*); en dat Hy de overwinning uitdeelt, aan wien Hy wil. Tot God, tot God dan Christenen! Heft Uwe handen en Uwe herten op , zonder perfooncclen toorn of wraakzucht, toe den Heere, die Heemel en Aarde gemaakt heefc en den menfchen paaien gezet, hoe l?ng en breed zy woonen zullen. Smeekt met my op naavolgende wyze. GEBED. ,H eere God! Gy, die vol van goedertierenheid, , genade, barmhertigheid en liefde zyt! zyt met ons 9 by onze gebeden, die wy hier voor ons en voor , ons dierbaar Vaderland uitftorten! , Wy erkennen, dat wy de ongelukkigften van , alle ondermaanfche fchepfelen waren ; zo deeze , oqendigheid van liefde niet onveranderlyk in U , woonde. Zo Gy vyandig wilde omgaan met al- * ■> len, (*) Ik heb het te voren, in de Xllde Bedeftonde omftandig beweezen.  Vps XXII. BEDESTONDE r, len , die U vyandig behandelen ofte behandeld , hebben, wat mensch zou dan leeven, wie zou de , ftrengfte uitwerkfels van Uwe magt niet ten zynen , geheelcn bederve gevoelen? , Wy danken u dan, dat Gy zoo barmhertig zyt en vergeeft misdaad, overtreedingen, en zonde. , Wy danken U, dat Gy Uwen gezeegenden en AI, zeegenenden Zoon gezonden hebt in de weereld, , om ons deezen weg tot Uwe vriendfchap te baag nen. Wy danken U, dat Gy denzelven aan ons , hebt laaten bekend maaken, opdat wy niet zonder , hoopc zyn mogten in deeze weereld. G y weet, Heere! dat 'er veelen onder ons zyn, , welken hunne byzondere vyanden hebben; men, fchen, welke op verfcheide wyze toeleggen om 5 hen te bederven of althans merkelyk te benaadee, len. Gy kent de onftuimigheid onzer driften. Gy , weet, hoe zoet in den eerften opflag de wraak-zugt , is, maar welk eene bittere naafmaak zy in het eind , hebbe. Wy bidden U om den onderftand van U, wen Heiligen Geest. Geef ons kracht om over , onze driften te zeegepraalen, en omze door de , reeden, en boven al door het geloof, te bellieren: , opdat wy in zaaken , daar het eigenlyk aankoomt , om te toonen, hoe veel achtinge wy voor U en voor , Uwe bevelen hebben, ons naar Uwen wil moogen , fchikken; opdat wy gebruik maaken van die ge? leegenheid, die ons daardoor gegeeven word om , verfcheide deugden te beoeffenen, voor welken „ anders gééne plaats is. Moeten wy vyanden , hebben , laat-ze dan door Uwe beftiering tot mid, delen voor ons worden om onze eigene gebreken , te leeren kennen; om onze zelfsliefde niet te ver- , re  gehouden den 6 Maart 1748. 493' , re uit te rekken; en om ons in onzen hanlcl cn , wandel hoe langer hoe omzichtiger te maaken. — 5 Leer ons, kwaad met goed vergelden. , Jozeph, één van Jacobs Zoonen, was wel op , de onbillyklte wyze van zyne eigene broederen als , van de bitterfte vyanden mishandeld , en nogthans , gaaft Gy hem kracht en geneegenheid om zynen , ontaarten broederen zoo veel wél te doen, daar zy , hem zoo groflyk beleedigd hadden. Uw dierbaare , Zoon, Jezus Christus, ging voort met wéldaaden , op wéldaaden, en naar ziel en naar lighaam, aan , de Jooden te bewyzen , fchoon dezelven hem op , de ondankbaarfte wyze van zig ftieten en over-al 5 hoonden. Jaa, wanneer zy Hem in 't einde aan , een Kruis hegtten, bad hy op ,de beweegelykfte , wyze: Vader, vergeef het hen, want zy weeten , niet, wat zy doen. Ach, Heere! druk in , onze herten meede eene zo ftandvaltige liefde, die , de verzoekingen overwint. Leer ons altyd onzen , meedemensch zoo veel mogelyk wéldoen. Jaa, , Vader! gaan zy voort met ons te haaten; zyn zy , te halltarrig om door onze wéldaaden vermurwd te , te worden; ofte zyn zy buiten ons bereik om hen , eenig voordeel toe te brengen: wy fmeeken U , met Uwen dierbaaren Zoon ; vergeef het hen, , want zy weeten niet, wat zy doen. , Bevestig ons in deeze Godvruchtige voornee, mens. Doe ons ten dien einde geduurig beden, ken, de groote genade van U en Uwen Zoon, die , Gy ons bewcezen hebt en nog bewyst, zo wy zon9 digen, en zoo dikwils als wy gezondigd hebben. , Wat zyn wy teegen U? en wat is de misdaad, die , wy teegen U; teegen de misdaad, die de men, fchen teegens ons pleegen? Doe ons dan begry, pen, dat wy Uwe naavolgers ook hierin moeten zyn.  494 XXII. BEDESTONDE zyn , zo wy het groote voorrecht van Uwe kinderen te zyn bezitten willen: en geef, dat wy in het beveiligen van onze perfoonen, van onze goederen enz. nooit de plichten tebuitengaan ofte ver- . gecten, die wy U en die wy onzen eevenmensch altoos fchuldig zyn. Vergeef ook onzen vyanden het kwaad, dat zy ons doen ofte gedaan hebben. Zyt voor hen een barmhartig God en leid-ze tot waare boete en tot de eeuwige geluk-zaligheid. ■ Kan het zyn, bevreedig-ze weeder met ons tot eene heilige eendracht, welke Uwe heerlykheid en het wélzyn van onze meedemenfchen bedoelt. En , zyt het Loon van onze getrouwe vrienden, die om 9 Uws wil ons behulpzaam zyn en ons heil willen j , cn ons dus liefhebben als zig zelfs. J^/Jaar, Gy weet ook, O Alweetende Godf ' dat wy thans niet alleen veele byzondere, vee7 le perfooneele vyanden hebben. Maar onze ' Staat word ook door eene Franfche overmacht * gewelddaadig teegen alle billykheid en reeden ' aangetast. Wy hebben het U nu dikmaals ge' beden, en wy bidden het U nog aanhoudende; ' is het moogelyk, doe deezen Oorlog, die een ' groot deel van 't Christenryk tot een bloed bad 9 maakt, fpoedig een einde neemen. Laat de Vreede, de zoo ianggewenschte vreede, weeder * bloeien. Laat de Burgerlyke rust en wél vaart van ' ons Vaderland daardoor beveiligd worden. Maar * ^n het niet anders zyn, zet dan toch zelf paa' len aan de heerfchzuchtige onderneemingen van ' onzen vyand. Geef onzen Krygs - overften het ' noodige beleid, en onzen Krygs knegten een on- verfchrokken moed: opdat elk het zyne bybren*  "gehouden den 6 Maart 174S- 495 , ge om hec Land te befchermen. Is het bedaan, baar met Uwen raad en mei het beste van het al, gemeen (en dit hoopen wy) geef dan aan onze , Leegermacht en die van onze Bondgenooten de , overwinning. Maar! ach dat ons leeger lieverge9 duurig door het waarneemen van de beste gele, genheeden, als wel door het zwaard , meester , wierd; en meerder, door Vyanden gevangen te 9 neemen , dan door hen te dooden , zegepraal- , de. Gun het dien zeegen, dat het overwin- , nende , niet tot wreedheid vervaile; dat het de , plichten omtrent U en andere, onzydigen of onze , Vrienden, niet fchende, nogce als in eene woede , de ovcrwinniug verder voorczecce , dan de algc, meene Veiligheid vereischt. , Wy Bidden U ook in hec byzonder, om Uwen , Godlyken zeegen over de Hooge Overheid van , dit Land, dewelke gezamenclyk met haare Bond, genooten de Wapenen ter onzer befcherming en , ter houdinge van haar woord en eed heeft opge5 vat. Wy bidden U, voor de Heeren Staaten van , Holland en West-Friesland enz. enz. Doe thans, , doe thans Uwen Geest van Wysheid in dubbele , maate op eenen iegelyken onder hen neederdaalen! , Laaten alle hunne maatreegelen, door Uwe genaa, dejagtervolgd , het waare einde, de algemeene , Veiligheid en Wélvaart, bereiken. Zyc ook de , Bewaarder en Befcherm -God van de Princes van , Oranje en Nasfau enz. , JCndelyk Bidden wy U, Heere.' voor alle on™ , ze Vaderlanderen: doe ons en hen voor alle din, gen zien, dat wy géén ergere Vyanden hebben, , dan  gehouden den ij April 1748. 49$ Laat ons ten dien einde de meen ing van onzen Hei» land nauwkeurig trachten naa te gaan, in zyne woorden Matth. VI., 5» & vs. 5. Als gy bidt, zult gy niet zyn als de huichelaars , die gaarne ftaan en bidden in de Schooien, en aan de hoeken op de ftraaten,. op dat zy van de lieden gezien worden. Vlorwaar Ik zeg u,Zy hebben hunnen loon weg. vs. 6. Maar, als gy bidt, gaat dan in uw kamerken , en fluit de deur toe, en bidt tot uwen Vader in V verborgen. En uw Vader, die in U verborg gen ziet, zal 'tu in 'topenbaar vergelden. Men moet , om de meening van onzen Heiland te verdaan, acht geeven (1 ) Op het geen Hy zegt \ dat men te myden : en (II) Op het geen men volgens Zyne les te doen hebbe. (1) De Heer zegt vs. 5. als gy bidt, moet gy niet zyn als de Huichelaars, die gaarne ftaan en bidden, in de Schooien, en aan de hoeken op de ftraaten^ opdat zy van de lieden gezien worden. Voorwaar, ik zeg u , Zy hebben hunnen loon weg. Men kan het oogmerk van onzen Grooten Leermeester in deeze woorden niet wel vatten, wanneer men géén acht flaat op de gewoonten en zeeden der aloude Jooden i want Jezus fpreekt voornaamlyk met betrekking op hen. Gy weet, dat de Allerhoogfle tot het volk Israël zeide Deut. VI. 6, 7,8,9. deeze woorden, die ik # heden gebiede, zult gy ter herten nemen. En zult ze uwe kinderen infcherpen, en daarvan [preken,' wanneer gy in uw huys zit;, ófte op den weg gaat wanneer gy u nederlegt ofte op ftaat. En zultze binden tot een teeken op uwe hand; en zy zullen é L I 2 ee&  5oo XXIII. BEDESTONDE een gedenkteeken voor uwe oogen zyn. Engyzulfze op de posten uwes huizes Jchryven, en aan uwe poorten. De omftandigheeden toonen duidelyk,, dat God met het voorfchrift (vs. 8.) niets anders bedoelt, dan, dat de Jooden nimmermeer deeze wetten zouden uit het geheugen verliezen, maar allerleije bekwaame middelen gebruiken, om zig dezelven gedurig te herinneren, om 'er zig geduurig naar te fchikken: even eens gelyk God Jef. XLIX, 16. zegt; tn de handen heb Ik u geteekend, om daardoor aan te duiden, dat hy Jerulalem fteeds in genade zou gedenken. —— Edoch het overgeloof der Jooden had al in de tyden van onzen Zaligmaker zulke dwaaze bevattingen van deze plaats, dat zy zeekere ftukken uit de Wet Gods,naamlykExod.XIII:3. tot ioenvs. 11. tot i6.Deut.VI,5 tot 9. enDeut. XI, 13. tot 21. op twee ftukken pergament fchreeven, waarvan zy het ééne voor hunne voorhoofden en het andere op hunnen linker-arm bonden: waanende, dat zy in deezer voege des Heeren eisfch voldeeden; ( fchoon zy dan ook om die zelfde reeden de wet in hun mond hadden moeten houden, Exod. XIII i 9. en voor hun borst omtrend de plaats van'thert hadden moeten binden, 'tgeen zy niet deeden.) Het waangeloof der Jooden nu wilde, dat men deeze eedenkceduls altoos op eenen zeekeren gezetten tyd des daags zoude leezen, en zeekere gebeden, die zy daaraan verknogt hadden, daarby bidden. Dit ging zoo verre ,dat iemand ( hy was, waar hy was; en hy deed ook, wat hy deed) alles, wat ftond, moest laaten ftaan en aan het leezen en bidden van die gedenkceduls en derzelver gebeden beginnen. De fchynheiligheid ontleende hiervan geleegenneid om by de weereld eenig aanzien van Godsvrucht te verwerven. Zy droegen zorg,dat zy teegen den tyd van die Gebeden zig omtrent de hoeken der jïraaten, dat *5»  gehouden den 17 April 1748. foi' is, daar verfcheide ftraaten in eikanderen liepen, bevonden ; op dac zy dus van elk eenen) daar zypionden in de geftake van bidders, kwanswys voldoende aan deWet der Vaderen, zouden gezien worden. Toe dat zelfde einde rekten zy hunne gebeden eenige uuren uit, opdat, wanneer anderen reeds lang ophielden en aan 'c werk gingen, zy nog zouden gezien worden als Godsdienftige yveraars. Dit liep zoo verre, dat hunne meesters zelfs het getal der uuren moesten bepaalen , en belastten, dat men dezelven niet boven de drie uurenzoude moogen uittrekken. Het flond hun verder vry, om wanneer zy hier of daar kwamen,daar een byzonder voorval wei-eer gebeurd was, ofte daar hen eenig aanmerkelyk voorwerp ontmoette, eenige gebeden daarover tot God te doen* Deeze gelegenheid nam de fchynheiligheid al meede te baat, en bad telkens opentlyk op de ftraaten. Endelyk! op dien zelfden grond gingen de huichelaars ook op byzondere tyden van den dag, waarop gééne gewoone vergaderingen tot den Godsdienst of tot het gebed waren, in hunne Synagoge; of kwamen 'er op openbaare en gezette bede-uuren, maar te laat. Her welk hun dan recht fcheen te geeven , om (teneinde dat gedeelte van het Gebed, 'tgeen door de anderen reeds gedaan was, weeder in te haaien) van de meenigte afgezonderd, in de Synagoge gebeden te prevelen. Gelyk dit uit de Schriften der oude Jooden kennelyk is. (*) Met betrekking op ditfehynheilig gebruik van veelen onder de Jooden fpreekt Jezus in de voorgeleezene woorden. Jezus keurt niets anders af, dan, dat men byzon- de- (*) Dit is inzonderheid by den grooten Lightfoot ove» ieeze plaats breedar uitgevoerd. Ll3  5oa XXIII. BEDESTONDE dere gebeden met uiterlyke vertooning deed, alleen met een fchynheilig oogmerk. O) Gy weet, dat de gebeden, welken men ge* mee n/c hap lyk in de Kerk of elders doet, verre zyn van door God afgekeurt te worden. God zelfverklaarde (Jes. LVT:7. ) dat Zyn Huis een Bedehuis y?as. En onder de dagen van het N. T. zeide jezus, de groote Grondlegger en Middelaar van dat Verbond, dat Hy in het midden was en vervolgens zyn zou; in het midden (zeg ik) van hen, die zig met eikanderen yereenigden ten einde Hem iet te bidden, Matt. XVIII: 19. De Jongeren van onzen Heiland kwamen ook dikwils by eikanderen en baden gemeenfchaplyk tot den Heere, en de groote Apostel, Paulus, gaf eenige vermaaningen, betreffende deeze gemeenfchaplyke gebeden, I Tim. II. Dit toont dan genoeg aan, dat het gants niet ongeoorloofd is, dat men gezamentlyk in Gods huis den Heere bid. Maar de Heere Jezus ziet hier op de afzonderlyke gebeden, in de Kerk of op de Straat gedaan. Hy keurt die pharifecuwfche htvchelary af, dat men in eenen byzonderen hoek der Synagoge ging daan en eenige gebeden, van het algemeen Gebed onderscheiden, kwanswys in verrukkinge van Godsvrucht prcevelde; ofc? dat men, huiten het gewoone Gebed, op de Uraatcn alleen ging daan bidden. Desweegens fchynt Hij ook hier, in het enkelvoudige te fpreeken: zeggende niet, wanneer gy lieden bidt enz. maar wameeer gy bid, doelende dus op de gebeden,welken iemand afgezonderd van het algemeen deed. ' ( b ) En zelfs zyn niet alle afzonderlyke gebeden hieronder bcgreepen. Want wie toch zou het voor onge oorloofd houden, jaa wie zou het niet voor godvrugcic reekenen, dat men/?// by zigzelven God den Heere bad', (waar men ook ware) indien het (gelyk  gehouden den 17 April 1748. 503 lyk die van zclven fpreekt) met oprechten ernst, uit overweeginge dat men Gods hulp noodig had', gefchiedde? Wat kan de plaats tot het gebed toe? of afdoen? Dit bidden kan onmogelyk door den Heere Jezus afgekeurd zyn, gemerkt zyn onmiddelbaar beroepene Afgezant, Paulus, zegt: dat men op afe leplaatfen Heilige handen tot God kan opheffen, 1 Tim. II: 8. en overmits hy (onze Heer) zelf, Joh. IV: 20. niet duister te kennen geeft, dat me» 0 ver al onder de bedeelinge van het N. T. recht had om tot God in geest en waarheid te bidden. Het zyn dan alleen zoodaanige gebeden , die iemand afgezonderd van de meenigte , maar voor ieders oog, met eenige uiterlyke teekenen, ( als eerbiedige woorden en gebaarden ) doet. (c) En die is nog niet alles wat Jezus hier in 't oog heeft! Ik meen, dat 'er geleegenheeden kunnen zyn, waarin men, zonder te misdoen, in het openhaar buiten de gewoone vergadering enz. zelf uiterlyk in de geftalte van eenen biddenden tot God mag fpreeken , jaa daar zyn tyden, waarin men daartoe verplicht is. Daniël ( by voorbeeld) bad driemaal des daags met opené venfteren, zoo dat Hy van elk eenen konde gezien worden.' volgens het verhaal 'tgeen wy Dan. VI: 10. 11. daarvan vinden, 'tls nogtans verre van daar, dat dit zyn gedrag te m.ispryzen zy« Zoo men naadenkt,- hoe aanzienlyk een man Daniël was en welken invloed zyn gedrag op het algemeen moest hebben; en zo men daarby voegt, dat 'er een uitdrukkelyk verbod van den Koning, Darius, was uitgegaan, dat iemand in dertig dagen iets van 'eenig God ofte mensch behalven van den Koning zoude bidden: dan kan men dit gedrag van Daniè'1 niet anders, dan als eene Godvruchtige dapperheid aanmerken; Immers, by-aldien Hy in dit geval geaarzeld LI 4 ha4  £ch XXIII. BEDESTONDE.' had, zoude hec gefcheenen hebben, dat hydenKo? ning meerder, dan God, ontzag. Zou Hy dan daardoor, zynen Geloofsgenooten en allen zelfs, die 'ervan hoorden,niet de grootde geleegenheidgegeeven hebben om ce denken; kan zulk een man op zig verkrygen om het ontzag , 'tgeen Hy Gode fchuldig is, uit vreeze voor menfchen teverbreeken; kan dat een gunstling en Propheet des Heeren doen; wat behoeven wy dan ons zoo flipt aan de Wet des Aller- "hoogften te verbinden ? Gemerkc deeze God- yruchtige dienstknecht des Heeren dan voor-uitzag, en redelyker wyze voor-uit moest zien, dat zyne agterhoudendheid in deezen ter benaadeelinge van Gods eere , en tot ergernisfe van zyne meedemenfchen moest drekken. voegde het hem, openbaare blyken van zyne aanbidding des eenigen waaren Gods te geeven; inzonderheid wyl hy wel wist, dat dit geheele verbod (van iemand anders, dan Darius, in dertig dagen aan te bidden) voornaamlyk hem bedoelde, en dat elks oogen dus in dien tyd op hem gevestigd zouden zyn. Dus is hy dan ten hoogde over zyne dapperheid en Godsvrucht te roemen: en dit zyn gedrag leeraarc ons, dat 'er geleegenheeden zyn (in tyden van vervolging enz.) waar in men naar Chriscus les zyn licht moet laaten lichten voor de menfchen ; Opdat zy, onze goede werken ziende, onzen Vader %n den heemel pryzen, Maft. V: 16. Onze Heiland keurc daarom ook alleen zoodaanige afgezonderde, uiterlyke gebeden af, die men deed, alleen met oogmerk om van de menfchen gezien te yorden; gelyk Hy zelf zegt. En daarom berispt < by ook zoodaanigen, welken ($i**rt) gaarne ftaan en bidden in de fchoolen en op de hoeken der draaien; die'er hun werk van maakten en alle geleegenheeden daartoe greecig zogten; en dus verwerpt hy het huichelachtig openbaar bidden,. (B) Om  gehouden den 17 April 1748. 505 (B) Om elk nu te beweegen, dat men dit loeide; zegt bly.zy hebben hunnen loon weg. De Heer, Jezus, wil hier meede zeggen: deeze huichelaars, met hunne uiterlyke vertooning, alsof zy balen, mets anders beoogen de, dan dat zy van de menfchen gezien worden, en ten dien einde zig op zoodaaniget plaatfen en in zoodanige geftalte ftedende, dat zy moeten gezien worden, hebben dan 't geen zy wenfehen; zy worden van de menfchen gezien, en dat is 'talles. Gods gunst of hulp zoeken zy niet; en 'tis dan géén wonder, dat zy die niet erlangen.(*) Elk heeft dan gewislyk reeden, zig deezen fchynheiligen niet gelyk te ftellen: want, zo men zal bidden, moet men 'tmeenen, en waarlyk hulp van God verzoeken. (H)^^vnze volmaakte Meester toont niet alleen,' ' \ J wat men te meiden: maar ook aan de andere zyde; wat men ten deezen opzichte te doen hebbe. Hy zegt: gaat in uwe binnekamer en fluit de deuren toe, "en bidt tot uwen Vader in 't-verborgen. En u rader, die in 't verborgen ziet, zal V u in V openbaar vergelden. (a) Wanneer onze Heiland zegt, gaat in uwe binnekamer en fluit de deur agter u toe; dan leeraart de zaak zelve, dat onze Heer de binnekamer als binnekamer, en het fluiten der deur, op zig zelve, géénfints voor noodzaakelyk kan houden, ofte als zoodaanig aanpryzen. Immers, onderltelt eens, dat C*) De Grond, waarop deeze uitfpraak (leunt (naamlyk omdat God huhhel-achtig bidden niet verhoort,') behoef ik hier niet breeder te beredeneeren. Ik heb in de Xde Bedeftonde getoond, dat de waare ernst des herte noodzakeiyk is by het Gebed: byaldien men eenige verhooring kan verwachten. Dus is dan dit ftuk afgedaan. LI 5  $o6 XXIII. BEDESTONDE iemand in zyne binnekamer ging en de deur ageer zig toefloot zoo , en met dat oogmerk, opdat elk, die omtrent hem was, zou merken , dat hy ging om te bidden; ofte wel Uil in zyne kamer ging, maar aldaar met zoo luide (ieramen bad, dat het van andere moest gehoord worden, meent gy, dat zoodanig iemand (wat den grond aanbecreft) minder ftraffchuldig zyn zou, dan ëén, die in de fchoolen. in de kerk enz. ging ftaan bidden om gezien te worden ? Gewislyk neen! Christus wil derhalven niets anders zeggen, dan, dat men allen fchyn, alle uiterlyke fchyaheilige verüooning van zyn bidden moet vermeiden, dat men zig veel liever in zyne binnenkamer moet begeeven en met toegeflootene deuren bidden , dan, dat men eenige huichelachtige vertooning met zyn gebed zou maaken. (b) De Heer, Jezus , dringt dit aan, uit aanmerking dat (,) Onze Vader dit bidden in 'tverborgen ziet. Gy weet, ( Geliefden!) dat de Allerhoogfte alfes tot het allerminfte toe kent. (In eene voorgaande (*) Bedeftonde heb ik zulks omftandig met u verhandeld.) En dat God onze Vader is, en uit kracht zyner Godlyke waarheid byzonder een Vaderlyk hert betoont aan de zulken, die Hem als hunnen Vader eeren, is meede uit eenige voorgande verhandelingen kennelyk. Gelyk David dan, uit hoofde van deeze beide aanmerkingen, tot God zeide (Pf. X. 14.) Gy ziet het immers, -want Gy aanfehouwt de elende en den jammer. Het flaat in Uwe handen. He armen bevelen 'tu. Gy zyt der weezen helper. Even zoo zegt ook Jezus: Uw Vader ziet het in het verborgene. Meerder opwekking had men niet noodig. 'tls (?) In de Vilde Bedeftonde Pag: 123 en volgg:  gehouden den 17 April 174$. 507 *t Is genoeg voor een kind, dat bet weete, dat zyn. regtgeaarte Vader zyne demoedigheid ziet, en zyn verzoek weet, 'tgeen hy hem doet. 'tls genoeg voor elk mensch, dat hy in zyne nooden en fmeekingen verzeekerd is; dat zyn Godlyke, zyn algoedertierene Vader weet, in welken ftaat hy zy, en hoe zeer hy om Zyne, allesvermogende, hulp bidde: want weet God onze verootmoediging voor Hemen ons verlangen na Zynen byftand; en is Hy onze tederlievende Vader, men kan zig verzeekerd houden, dat Hy ons,zoo veel als mogelyk is, de uitwerkzeis van Zyne Vaderlyke liefde zal doen gevoelen. Hierom zegt Jezus dan alles , wanneer Hy zegt: Uw Vader ziet uw bidden in '£ Verborgene. (,,) Edoch Jezus gaat verder. Hy voegt 'er van Gods weegen de beloofte by: Hy zal het u vergelden. Men ziet ligt, dat onze Heer hier niet fpreekt van eene vergelding, als had de mensch, door dit demoedig biüdén in 't verborgen, iets by God verdiend (*). Neen: het is de vergelding vaneenen vriendlyken Vader, die de opregte liefde - betuigingen zyner kinderen niec ongemerkt laat voorbygaan, maar (*) Immers, wanneer men iets by iemand zal verdienen, dan moet men goede daaden ten zynen nutte of tot zyn vermaak verrichten, en wel zulke goede daaden, welken men volgens het itrengfte recht ten zynen opzichte niet verplicht was om te doen. Dus verdient een knecht by zynen Heer den loon enz. Nu zyn wy menfchen, Gode onze lighaamen en zielen, •en alle derzelver vermogens, en dus alles, wat wy hebben, in den ftrengften zin fchuldig. Derhalven fpreekt het zig zeiven teegen, dat iemand iets by God zou kunnen verdienen; ofte dat God eenige daaden der menfchen by wyze van verdien/ie zou vergelden.  5o8 XXIII. BEDESTONDE maar dezelven met de blyken zyner weederliefde bekroont. Uw Vader zal het u vergelden! zegt Jezus. O onwaardeerbaare goedertierenheid van den menschlievenden God! Deeze, Deeze is de regte Vader van het menschlyke gedacht! De vrymoedigheid , die wy neemen, om van Hem Zyne hulp te verzoeken, reekent Hy, naar het ondoorgrondelyke Zyner liefde, ons als eene deugd toe! — Dan, wanneer wy iets van Hem verzoeken, behandeld Hy ons, als of wy Hem iets toebragten! Zoo aangenaam zyn in Zyne Godlyke oogen de blyken van het vertrouwen op zyn barmhertig Albeftier, fchoon wy dat vertrouwen zelfs aan Hem verfchuldigd zyn, en alhoewel het den grond van ons waarachtig geluk uitmaakt. Hoe uitneemend eene drangreeden moet het dan voor ons zyn, (o Difcipelen en DifcipeJinnen van Jezus Christus)! Hoe moet het ons opwekken, om naar de les van onzen Godlyken Meester, onzen God zonder uiterlyke vertooning (zelfs in 't verborgene) te bidden: daar onze Heiland ons verzeekert, dat onze Vader het ons zal vergelden ! (,„) Ten derde zegt Jezus niet zonder naadruk; Uw Vader zal het u in het openbaar vergelden. Onze Heer had te voren van de geenen, die daarna haakten, dat zy by hunne gebeden van elk eenen gezien wierden, gezegd, dat zy, ten dien einde in. het openbaar daande te bidden, ook dit hun oogmerk bereikten, maar dat dit al het nut was, het geen zy 'er van hadden. Nu zegtHy tot de geenen, die in 't verborgen tot God met een oprecht hert riepen, dat zy niet alleen zouden verhoord worden: maar Hy voegt 'er by, dat zy ook dat geene, 'twelk zy niet voornaamlyk beoogden, maar 't geen nogtans in zig zeiven een voordeel was, boven dien erlangen zouden. Werden de huichlaars (gelyk 't ge- meen.1  gehouden den 17 'April 1748. 50^ taeenlyk gaat) van de onweetende meenigte voor Godvruchtige bidders gehouden en geëerbiedigd; God zou volgends de belofte van onzen Heere door byzondere uitfteekende blyken Zyner gunst, oprechte bidders, die in het verborgene Hem aanriepen, in het openbaar voor Zyne vrienden verklaaren. En, voo1 zoo verre de eere, gegrond.op waare deugd, een zeer uitneemend goed is, (onder anderen) nademaal men daardoor gelegenheid heeft om ook anderen tot de deugd te brengen; zoo is deeze beloftenis onzes Heeren gewisfelyk een zeer fcherpe prikkel om ons op te wekken, ten einde uit eenen oprechten boezem God, zelfs in 't geheim , te bidden: wantwy weeten, datjezus, die dit beloofde, de mond der waarheid is, en dat God, zo niet altoos 'in deezen tyd, onfeilbaar in de eeuwigheid by den grooten oordeeldag ons zigtbaare en doorflaande preuven Zyner gunst zal geeven, en het ons dus in 't openbaar vergelden. deeze ftukken (Myne Geliefden)! kunnen wy verfcheide ftichtelyke leeringen trekken. Eerst kunnen wy hier eene zeer groote vertroofting voor ons vinden, zo wy overdenken, dat God, onze Vader, aan gééne plaats gebonden, onze zuchtingen en Gebeden zal hooren en verhooren, al worden zy door ons in onze binnenkamer of elders in het geheim tot Hem opgezonden. O Hoe verkwikkelyk is het voor eenen kranken, wanneer hy, afgemat, in het midden van de knagende pynen, die hem verteeren, jaa zelfs in 'c grynzen van den dood, zyn hert en handen tot God kan opheffen, en om genade bidden : in volle verzeekering, dat zyn Vader ook in 't verborgen ziet, en het -hem in 't openbaar, ten minfte by het jongde oordeel zal vergelden. IIoe  $io XXÏII. BEDESTONDE Hoe troost-ryk is het voor ieder, dien het door zeekere beleefden onraogelyk word om in de openbaare vergaderingen zi^ te laaten vinden: wanneer hy weet , dat de Aiomteegenwoordige aan gééne plaats of uiterlyken omflag is gebonden, maar dac men overal vry de handen tot Hem kan opheffen. Dus kan dan ons huis; dus kan het veld; onze binnenkamer; onze leegerfteede; onze tafel; enz. een gevoegelyke plaats worden, daar men met vrymoedigheid tot God mag bidden. Laat ons dan (myne Beminden)! de geleegenheeden, waar 't ook is, waarneemen; en over-al, daar Wy Gods hulp noodig hebben, Hem om Zynen byftand bidden , maar teevens alle uiterlyke fchynheilige vertooning van ons bidden wel omzigtig meiden. Ten tweede zien wy hieruit ook, dat onze Hoogè Overheid géénfinsietsonbetaamelyks, ofte, hetgeen 'met de les van Christus onbeftaanbaar is, van ons vordert, wanneer zy eischt, dat wy in onze Kerken, en dus in het openbaar, zullen by-één koomen om God voor 's Lands welzyn te bidden. Onze Heer (gelyk wy zagen) keürt alleenlyk zoodaanig openbaar bidden in de Kerken enz. af, het geen uit fchynheiligheid, en derhalven in zoodaanige geftalte en met zoodaanige houding en praftandigheeden gefchied, dat zulks het oog en de aandacht van anderen tot zig trekt. Nu eischt immers 's Lands Overheid van ons niet, dat wy in de Kerken zullen by-éénkoomen, om met ons Gebed kwanswys eene uiterlyke vertooning Van Godsvrucht te maaken; maar, dat wy in waren ernst des herte ons voor God by onze openbaare Byéénkomften zullen verneederen, en voor den wélftand van ons lieve Vaderland demoedig Bidden. En dus ftrydthet ééne bevel géénfints teegen het andere. Ten derde is uit het voorgaande genoeg gebleeken, dat God zelf de gemeenfchaplyke gebeden, in open-  gehouden den \y April 1748. 511 opefibaare vergaderingen gedaan, in Zyn H. woord voor goed keurt,• Zyn huis voor een bedehuis verklaart; en zelfs door den mond van den Zoon Zyner Liefde, Zynen zeegen en gunftige verhooring belooft, wanneer men Hem ééndragtig aanroept. Laat ohs dan onze herten met eikanderen veréénigen en in onze openbaare by-éénkomften vlytig mee eikanderen verfchynen om voor ons lieve Vaderland te bidden. 't Is waar, Broeders! wy kunnen ook wel in onze huizen, in onze binnenkameren enz. diergelyke gebeden doen; edoch de openbaare, de gemeenfchaplyke Gebeden in de Kerk zyn gewislyk van zeergroot nut! niet omdat de Kerk, als Kerk , heiliger is dan éénige andere plaats, en daardoor eenig gewicht aan onze fmeekingen byzet; maar omdat wy daar gelegenheid hebben, om onbelemmerder en leevendiger te bidden, als ook om anderen op gelyke wyze tot meerderen yver in het gebed te beweegen. (,) Immers, wanneer wy ons in onze huizen tot het gebed begeeven, dan kunnen wy wel eenige ftilte hebben: edoch 'tzyn evenwel onze woonplaatfen, daar men ons zoekt, wanneer men iets met ons te doen of te fpreeken heeft, en daar wy ook het hoofdzaaklykfte van onze verkeering en ommegang hebben. Hoe ligt nu kan 't gebeuren, dat iemand dan koomt om ons te bezoeken ofte om over zaaken met ons te fpreeken, wanneer wy voorneemens of bezig waren om God te bidden. Onderdek eens, dat wy de vrymoedigheid hebben om te verklaaren, dat wy dit uur tot ons Gebed afgezonderd hadden: Wy zyn evenwel in de vlugt van onze gedachten voor dien tyd gedoord. — Boven dien! alles, wat wy rondsom ons hebben in ons huis, zyn zaaken, daar wy eenige nadere betrekkking op hebben, en die wy met verfcheide omflandlghgeden dikmaals gezien  Slfi XXIII. BEDESTONDE Hoornen; het erbarmelyk voortduuren der fterfte onder onze Runderen moet ons (O Meedevaderlanders) het hert in den boezem doen kloppen en fchréien. Dat elk dan in deeze Vergaderingen, tot het plechtig bidden voor ons Vaderland byéén geroepen, een hert by brenge, brandende van geloof en liefde; een hert, vol Christlyke deugden! Dat wy ééndrachtig God om genade en om afwending van 's lands ongelukken fmeeken en deezer wyze bidden! GEBED. 5 j^Jomteegenwoordige God! Almachtige en Alr goedertiere Vader! Wy treeden tot U in den naam \ en ter zaake van ons geheele Vaderland, 't geen in verfcheide opzichten Uwen Godlyken bydand noo\ dig heeft. Gy ziet zelfs in 't verborgen. Gy ziet , dan gewisfelyk ook de vernedering, zoo wel van on, sen Staat, als van ons gemoed. , Seedert eengeruimen tyd hebben wy U reeds om , Uwe genade, om de afwending van de fterfte onder , het Rundvee, en van den oorlog ootmoedig en yve, rig gebeden: maar het heeft Uwe ,allesdoorgrona dende, en zelfs ondoorgrondbaare wysheid goed , gedacht, ons nog uwe vaderlyke kastydingen te laa, ten gevoelen. De Rundvee-fterfte woedt nog zeer , verfchrikkelyk. En het alvernielende monfter des y oorlogs fchynt nu losgelaaten om ons en onze kin■ , deren aan te tasten. Gy weet, dat de vyand met , een vervaarende magt en met een verfchrikkelyk f aantal van oorlogstuig thans ééne van 's Lands fterk, fteVestingen teleegert. Heere, God onze fterkte! , ftaa  gehouden den 17 April 1748. 517 , ftaa op, dat onze Vyanden verftrooid worden! en , onze haaters van ons vlieden! , 's Lands Vaders hebben (gelyk wy open, baar zien) alle krachten, die zy nog overig had, den, ingefpannen, om zig onder Uwen Godlyken , byftand in ftaat te ftellen,ten einde (ware het mo, gelyk de verdere doorbraak van 's vyands wapenen , te ftuiten. Zy hebben van hunne zyde niets ge; fpaard: terwyl de inwoonders blymoedig een ge9 deelte van hunne goederen tot de befcherminge vant 9 het Vaderland opofferden. En nu treeden zy demoe, dig voor Uw aangezicht en zeggen met ons, eeven , gelyk de Godvruchtige Dichter zcide! wy heffen , onze oogen op tot U, gy , die in den Heemel ziti , Ziet, gelyk de oogen der knechten op de handen , hunner heeren zien: gelyk de oogen der dienst, maagden op de handen haarêr vrouwen: zoo zien , onze oogen op den Heere, onzen God, tot dat Hy j ons genadig worde. Zyt ons genadig, Heere ! zyt , ons genadig; want wy zyn zeer vol verachtinge. , Zeer vol is onze ziel van der hoogmoedigen /pot 9 , en der hovaardigen verachtinge. Zeegen de maat, regelen, welken onze Overheid tot bevestiginge van , onze vryheid en tot beveiliginge van den waaren , Christlyken Godsdienst heeft genomen of nog ftaat , te neemen. Een geest van wysheid, van ééndracht, , van dappermoedigheid beziele de Ed. Gr Mog.Hee, ren Staaten van Holland en Westvrieslandenz. enz. , in zoo veel grooter maate, als zy op hooger trap , van aanzien en gezag door U gefteld zyn: gemerkt , zy zoo groot eenen invloed op het algemeen heb, ben, en van hun beleid en gedrag, beneeden U, , het grootfte deel van ons geluk of ongeluk in het , tydlyke afhangt. Gy ziet in het verborgen; en ge, lyk Gy het ziet, zoo zyt Gy ook in het verborgeMm 3 , ne  gi8 XXIII. BEDESTONDE ? ne teegenwoordig. Zyt dan ook de voorzitter in 9 hunne raadsvergaderingen, en maak hun bekend, , wat 'er in het verborgene ten hunnen nadeele en , tot nadeel van het Land wordt gebrouwen; opdat 9 hunne befluiten wyslyk genomen, onverhinderd uit, gevoerd, der vyanden raadflagen veriedelen; het 9 gantfche Vaderlandverblyden, en zy de dankbaar, heid van 's Lands ingezeetenen voor hunne liefde , tot het Gemeenebest wegdraagen. , Prent allen Ingezeetenen van ons land diep in 't , hert; dat de Overheid is vanU, o God! en dat 3 Gy dezelve over ons fielt; dat zy Uwe plaats be, kleedt en dat wy derhalven, haare billyke bevelen , gehoorzaamende, U zeiven gehoorzamen. Doe ons 9 begrypen, dat de vryheid niet beflaa in losbandig , naar zyne eigene zinnelykheid heen te hollen; in , nog U, nog Overheid, nog Wetten te ontzien, 9 maar dat U, der Overheid, en de grondwetten van . 9 de Stad en van den Staat tegehoorzaamen, dereg9 te vryheid is; opdat wy allen een gerust en ft.il lee, ven leiden, in alle godzaligheid en eerbaarheid. ? Beweeg alle 'sLands inwoonders, om elk het zy9 ne met wakkerheid in het burgerlyke en inhetgeest, lyke, tot wélzyn van het Vaderland, bytebrengen. , Bewys genade aan die bedroefden , die thans on, der 's Vyands geweld moeten zuchten, die hunne 9 goederen geplunderd, hunne huizen door vreemden , ingenomen, en zelfs dikmaals hunne perfoonen door , overmacht gedwongen zien, om tot ondergang van , hun eigen Vaderland mee te werken ? Vertroost die , geenen, die thans uit vreeze voor den vyand huis , en hof verlaaten moeten, ofte reeds verlaaten heb, ben. Leer hen de onderwerping van den geduldi, gen Hiob, eene onderwerping, die in alle de , rampgevallen hooger, dan op middel-oorzaaken ziet, , die  gehouden den ly April 1748. $1$ , die uwe Voorzienigheid daarin aanbidt; die üwop. , perfte recht op al het onze, als het Uwe erkent, , en uitroept: de Heere heeft het gegeeven; deHee, re heeft het genomen ; de naam des Heeren zy ge, loofd. En toon eens verder ter bekwaamer tyd, dat , Gy rykdora van middelen hebt, om hen, als eer, tyds uwen getrouwen knecht, veelvoudig te ver, goeden; 't geen zy enkelvoudig verloren hebben. , Zyt ook defteenrocs, een fterke God, een God , van vertroostinge voor hen, die in de belegerde , Vesting, Maastricht, tegenwoordig zyn ingefloo, ten. Leer hen hunne ziele agtervolgens de les van , Uwen grooten Zoon in lydzaamheid bezitten, en , in hun kruis de voetftappen van hun groot voor» , beeld, hunnen gekruisten Zaligmaker, volgen. Boe, zem de bezettinge dapperheid, wakkerheid en ge, trouwheid in. Zeegen hunne poogingen ter be, fcherminge van de beleegerde Stad. En geef ons , die genade, (kan hetzyn Vader!) geef ons die genade, dat die gewichtige Vesting door ons leeger gelukkig , tot onze blydfchap en tot heil van ons Vaderland , ontzet ofte op eenige andere wyze gered worde. , Wy hebben alle , voor ons menfchen mogelyke , voorzorg (zoo veel wy weeten) gebruikt om de , fterfte onder de Runderen te doen ophouden. Ver, fcheidenerlei foort van middelen zyn 'er te werk , gefield om het befmette Vee te geneezen. Maar , het heeft tot dus verre niet geholpen. Eene mee, nigte van onze bedrukte Huislieden is hun aange, wormen ofte aangekocht Vee weeder geheel afge, ftorven. Heere! wy vertrouwen, dat 'er géén ge9 brek is, of Gy kunt het vergoeden;gééne ziekte, , of Gy hebt 'er hulpmiddelen teegen. Wy fmee, ken U dan! Ach, openbaar of ftel zelf te werk „ de middelen, welken tot afweering ofte tot voorM m 4 , koo-  -52o XXIII. BEDESTONDE ' koominge van deeze droevige plaage kunnen dienen. en zegen dezelve middelen; opdat dit land, opeetend onheil tot onzer aller blydfchap een ein, de neme. Onderfteun door de vertroostingen van Uwe Godlyke genade den bedroefden Landman; t en die van onze meedeburgeren, die door deeze , vernielende Veepest fchade lyden. Bevvys aan hen, , dat Gy ryklyk kunt vergoeden, 't geen hun ont, breekt. Beweeg onzer aller herten, dat wy door , deeze blyken van uw rechtveerdig ongenoegen op, lettende worden op onzen handel en wandel: den, kende, dat het ook in Uwe magt ftaat, ons niet , alleen in ons Vee, maar ook in onze perfoonen, , aantetasten. , Vader! Gy, die in het verborgen ziet, en voor wien de duisternisfe zelve niet duister is! Gy, die, , daardoor onze hoop en verwachting zyt, wanneer wy in 't verborgene met ziekten of andere ongemakken geprangd worden en tot U roepen. Ach doe ons allen geftadig bedenken, dat Gy weet, ' wat wy doen; fchoon wy ons nog zoo geheim opfluiten om niet gezien te worden. De dwaasheid van veelen onder ons en onder onze meedevader* landeren fchynt zig te verbeelden, dat Gy het ook ' niet ziet, wanneer zy zig der menfchen oogen kunnen onttrekken. Maar leer, leer ons toch,dat wy ' ons groflyk bedriegen: wanneer wy zoo denken ofte zoo handelen. Beweeg ons om zoo te lee' ven: als zagen wy U, den rechtvaardigen Aardsrechtcr zeiven voor onze oogen en aan onze zyde, altoos agtflaande op ons doen en laaten. O, dat ■ toch de denkbeelden van Uwe goedertierene jaa , genadige vergelding van ons Godvruchtig gedrag ons in 't hert treffen, en aanzetten: om Uwe ge, nade en gunft te winnen. Zyt onze vergelder; , dan  gehouden den 17 April 1748. ga.t , dan zal de loon gewislyk groot zyn : want Gy, o , God! geeft niets, dan op eene wyze, die deGod, lykheid van U, den Geever, vertoont. , En, eindelyk, fmeeken wy U, dat Gy ons,' "t zoo veel en zoo leevendig als doenlyk is, wik te , te binnen brengen de gedachten: dat 'er eens eene , eeuwigheid zal koomen, waarin Gy aan het licht . zult brengen, wat in het duistere verborgen is, , en den raad van onze herten openbaarcn; jaa waarin , Gy eenen iegelyken zult in het openbaar verbelden , naardat hy gedaan heeft by lyfsleeven, het zygoed» , het zy kwaad. , Wy zuchten, wy bidden, wy fmeeken, dit alles , van U, in den naam van Uwen Zoon, JezusChris, tus, met wiens woorden wy U noemen! Onzen , Vader, die in de Hemelen zvt enz. Mm s XXIV. BE-  XXIV. BEDESTONDE. gehouden den i May 1748. VOOR-AFSPRAAK OVER DE NUTTIGHEID, DIE ONZE ZIEL ONTWYFFELBAAR HEEFT VAN HET WEL BIDDEN. , aderlyke God, Schepper, Onderhouder en be, dierder van Heemel en Aarde, Bewys tegenwoor, dig aan ons, dat Gy met genade gadeflaat, die Uw , aangezicht zoeken. Wy zoeken Uw aangezicht, , Wy zyn byéén gekomen om voor ons en voor ons , waarde Vaderland tot U te bidden. Uw Dienst, knecht is voorneemens om aan Uwe gemeente te , vertoonen het groote voordeel, 't geen wy in ons , eigen hert van het Gebed trekken, zo wy wél bid, den. Geef, dat dit vertoog onzer aller herten dier, wyze beweege, dat wy allen vol-yverig en gedadig , ons in den Gebede oeffenen cn door deeze oeffeninge , derk worden naar den Geest. Amen! Waarde Toehoorders! * 5 ^ oen onze Heer Jezus op den Berg bad, werd de gedaante Zyns aangezichts anders, en Zyn kleed werd wit en blinkende: zegt de Euangelist Lucas Kap, IX. 29. Dit geeft ons een zeer uitmuntend voorbeeld van de kracht des Gcbeds, ofte ten minden van het geene het Gebed vergezelt. On-  gehouden den i May 1748. 523 Onze Heiland was Gods Zoon. Hy was in ftaat, aan en door zyn lighaam, blyken te geeven van Zyneverheevenheid boven alle andere menfchen. Edoch, zo Hy dit gedurig gedaan had, dan zou Hy gewislyk aan het groote oogmerk van Zyne komfte niet hebben kunnen voldoen,- Hy zou ons niet door lyden met God hebben kunnen verzoenen. Hierom droeg Jezus een lighaam om, gelyk wy,menfchen. Hy is in alle dingen (behalven de zonde) en dus ook in het aanneemen van vleesch en bloed zynen broederen gelyk geworden. Maar het was evenwel noodig; dat Hy intusfehen blyken gaf; wie Hy was. Ten dien einde liet Hy eens op den Berg aan drie van Zyne jongeren _ zigtbaare teekenen van de in Hem woonende Majefteit zien; opdat zy des te meerder teegen de ergernis aan Zyn perfoon en kruis zouden gewapend worden. En gelyk een vrolyk en opgewekt gemoed op het aangezicht van iemand veeltyds ftaat te leezen: zoo blonk ook Zyn aangezicht als de Zon; en daar ging een zoodaanig licht van Zyn lighaam uit, dat Zyne Kleederen zig van weegen die helderheid en glans zoo wit vertoonden, als de fneeuw. (Matt; XVII. 2. Mare. IX. 3.) Dit nu gefchiedde (volgens het verhaal van den Euangelist Lukas ) toen hy bad. Het vuur vertoonde zig ook gevoegelykst toen naar buiten, toen het in Hem by zyn Gebed heevigst gloeide. Kwam 'er nu by het Gebed zulk een glans over het gantfche lighaam van onzen Heere: hetverwondereuniet, dat onze Gebeden een helderen gloed verfpreiden over onze zielen, daar de Gebeden eigentlyk gefprekken der ziele met God zyn. Ik zal Ulieden teegenwoordig , in verwachtinge van Gods zeegen, dit wat naadcr voordraagt, en vertoonen het groote nut, dat onze zielen uit onze Jmee-  524 XXIV. BEDESTONDE hingen (tot God op eene behoorelyke wyze opgezonden) trekken. De man naar Gods hert bied ons hier toe de hand. Hy zegt Psalm CXXXVIII, 3. Wanneer ik U aanroepe; zo verhoor my, en geef •myne ziele groote kracht. ,\z\^''anneer men de woorden naar den Hebreeuwfchen Text opvat: dan zou men - ze wel eenigzints anders dienen te vertaaien (*); edoch wy zouden daarmede tot ons oogmerk niets vorderen ; want, hoe men de woorden vertolke, zy koomen altoos daarop uit, dat David van eene verhooring en verflerking zyner ziele, zyn gebed verzeilende, fpreekt, en dit is genoeg tot myn doelwit in deeze verhandeling. In het vervolg zal ik (zo God wil en ik leeve) met u lieden fpreeken over de verhooring van het Gebed. Thans zal ik alleen aantoonen; hoe de ziel door het Gebed (*) Daar flaat anders eigentlyk (niet biddender, maar dankender wyze); in den dag, dat ik tot U geroepen hebbe ; hebt Gy my verhoord, en myne ziele groote kracht ge* geeven: zoo dat David daar fpreekt, als van eene zaak, die Hy bevonden had; en dan is het althans zeeker, dat de ziel by het Gebed verfterkt word. Edoch neemt men het biddender wyze op, gelyk het vertolkt is; dan blykt ten minfte, dat David zig eene zodaanige verfterking zyner ziele by zyn ge • bed beloofde. Nu ik dan voorhebbe te toonen, dat de ziel waarlyk by het gebed veel nuts ontvangt en verfterkt word, dagt ik, dat het niet noodig was, my in de Voor-anpra?k lang met de vertaaling op te houden.  gehouden den 1 May 1748. 525 Gebed gefterkt word, en dan zal van zeiven blyken, dat het bidden voor onze zielen zeer heilzaam is. Men lette (Y) Wat het inhebbe, als onze ziel kan gezegd worden ergens fterkte ofte kracht door te ontvangen; en (II) op den aart van het Gebed: om te zien; of het zelve in ftaat is om aan onze ziele groote kracht te geeven, (I) (jTy weet (Geliefden!) dat de Allerhoogfte den mensch begenadigd heeft met eene reedelyke ziele, en aan die ziele verfcheidene vermogens (als oordeel, wil, geheugen, hartstochten enz.) heeft gefchonken. Die vermogens zyn niet allen van eeven hoogen en eedelen rang. Het geheugen, de verbeeldingskracht, de denkbeelden, die door onze zintuigen ons aangebragt worden enz. zyn géénfints van die hoogheid en adeldom, als ons oordeel ofte onze reeden. De herstochten, en begeerten, of de afkeer uit het eerfte aanbrengen van onze zintuigen geboren, zyn op verre naa niet gelyk te ftellen met onzen wil, op het duidelyk inzien van ons oordeel gegrond. Het laatfte, (ons oordeel en onze wil) maakt ons eigentlyk tot reedelyke fchepfelen en verheft ons dier wyze in Adeldom boven de dieren (*). Eeven (*) God had daarom van den beginne, den mensch in regtheid lcheppende, zyne vermogens in eene volkoomenc orde gezet, zoo dat die van minderen rang ondergefchilct en als dienstbaar waren aan die van eedeleren aart: opdat de mensch de groote voordeden zyner reedelykheid zou genieten, en de vermogens van zyn lighaam , het welk aan zyne ziele onderworpen was, tot dat zelve groote einde, als vermogens van het lighaam eens reedelyken menfchen, zou hefteeden,  526 XXIV. BEDESTONDE Eeven eens nu, gelyk men gemeenlyk van iemand zegt, dat hy Sterk is; wanneer de leden van zyn lighaam in eene zoodaanige gefteldheid zyn, dat hy daarmede veel kan doen en gewaar worden: eeven zoo mag men ook van onze ziel zeggen, dat zy fterk is; wanneer haare vermogens in zoodaanige gefteltenisfe zyn, dat zy zig, (zoo dikwerf als het pas geeft) als de reedelyke ziel van een mensch vertoont en zelfs de eedelfte waarheeden ondervindt. Nu zyn haare vermogens gewislyk naar maate meerder in die gefteltenis, naar maate zy bekwaamer is om te zien, te fmaaken, jaa allefints te ondervinden en te verkondigen, hoe vriendlyk God is: want dat is het voornaame einde, waartoe den mensch zyne ziel is gegeeven. (a) Naar maate (bygevolg) de mensch uitgeitrekter, grondiger, en leevendiger kennis heeft van de volkoomene deugden, wil, en werken van God en van Zynen Zoon Jezus Christus ,• en dus van de waare middelen, cn gronden van zyn geluk. (b~) Naar maate zyn ml meerder op grondig inzigt van zyn waarachtig heil, fpruitende uit zyne gemeenfchap met God, gebouwdis. (c) Naar maate zyne hertstochten en dierlyke begeerten zig meerder aan die grondige kennis en aan die Godvruchtigen bereedeneerden wil onderwerpen ; en (d~) Naar maate hy de vermogens en leden van zyn lighaam, zoo dikmaals als het pas geeft, meerder over-éénftemmig met die kennis, en gereegelden wil, en wél-beftierde hertstochten ter genietinge en verkondiginge van God in Zyne wéldaaden gebruikt. Naar maate is iemand sterker naar de ziele. En wien toch rcekent elk mensch van bezadigd oordeel fterker: dien geenen , die zig door zyne driften  gehouden dm i May 1748; driften laat rondsom voeren; ofte Hem, die aan den loop zyner driften door zyne reedeneeringe paaien zet, en dezelven tot zyn meeste nut beftiert? Hem, die zig door allerhande zaaken, zoo als zy zig eerst aan hem opdoen, laat by den neus leiden; ofte Hem, die het door de zintuigen aangebrachte eerst voor den regtbank zyner reeden trekt en behoorelyk onderzoekt, eer hy toetast? enz. Zeer uitmuntend zegt daarom ten deezen opzichte de H. Apostel, Paulus, Col. I, 9. 10. 11. Daarom ook wy, van dien dag af, toen wy V gehoord hebben , houden wy niet op voor u te bidden, en te begeer en, dat gy vervult word met de kennis van Zynen wil, in allerlei geestlyke wysheid en v'erfland; Dat gy wandelt waerdiglyk den Heere, tot allen behaagen; en vruchtbaar zyt in alle goede werken, en wast in de kennisfe Gods; En (langsdien weg) gesterkt wordt met alle kracht* naar Zyne heerlyke macht, in alle verduldigheid en langmoedigheid, met vreugde. Byaldien ik u derhalven aantone , dat het Gebed ons opleid om uitgeflrekter, grondiger en leevendiger kennis van de volkomene deugden, wil, en werken van God en van onzen Heere Jezus Christus en dus van den weg des heils te erjangen; om onzett wil meer en meer tot het waare goede te richten; om onze hertstochten, en dierlyke begeerten te regelen - en om de vermogens van onze lighaamen tot alle die groote einden te gebruiken: dan heb ik beweezen, dat onze ziel door het gebed veel kracuts ontvangt. O verweegt nu, Broeders! welken de voordeden zyn, die door onze zielen, zo wy wél bidden, onvermydelyk uit het Gebed getrokken worden. (*)Dae  «&3 XXIV. BEDESTONDR (d) Dat het Gebed ons opleidt, jaa de hand biedt, tot een leevendiger kennis van Gods eigenfchappen enz. kan niemand ontkennen. Want, hoe kan iemand met dien regten ernst, met dien yver, met dat vertrouwen, met die onderwerpinge voor den throon des Heeren treeden en om genade bidden: zonder dat Hy zig geraakt vind, jaa zonder dat hy als doortrokken is van de erkentenislè der deugden, van de Heiligheid des wils en de beminnenswaardigheid der eigenfchappen van God; en zonder dat hy erkenne, hoe veel hem aan Gods vriendfehap geleegen zy? Maar, is hy hierdoor zoo geraakt; kan dan die diepe indruk en dat leevendige gevoel van Gods deugden, 't geen hy heeft, een indruk en gevoel die niet in één oogenblik geboren worden: zoo fchielyk weeder uit zyne ziele verdwynen ? Laaten zy niet hunne voetftappen naa? En zetten zy dan hem, die zoo yverig en Godvruchtig heeft gebeden, niet aan ; om ook naa uitgeflrekter en grondiger kennis van deezen God enZynenZoon, Jezus Christus, te ftreeven, opdat hy, deezen God meer en meer in Zyne volmaaktheid kennende , het genoegen moge hebben om zig hoe langs hoe meerder op Hem te kunnen verlaaten, zig naar Zynen heiligen wil te fchikken en dus Gods eeuwige vriendfehap te genieten ? Gewislyk, is ons een perfoon troostlyk; hebben wy 'er leevendig gevoel van; en zyn wy verzeekerd, dat Hy geheelenal ons geneegen is: wy kunnen niet naalaaten om toeteleggen om hem hoe langs hoe meerder van naaby te kennen. Nu is Jehovah buiten twyffel de hoogde troost van een Godvruchtig biddenden; het eedelde voorwerp van zyn vertrouwen , en verwachtinge : géén wonder dan, dat iemand die waarlyk en met regten yver God heeft gebeden , toelegt om nog uitgeflrekter en grondiger kennis van dat beminnelyk opperweezen te erlangen. (b~) Ten  gehouden den i May 1748. 529 (V) Ten tweeden is het zeeker, dat door het Gebed zelf veele goede hertstochten in ons opkoomen, en, zo zy reeds in onzen boezem heerfchen, vernieuwd en opgewakkerd worden. Ieder weet, dat wy, menfchen, het vermógen hebben om zeekere zaaken in haare vrugr-gevolgen te kunnen befchouwen. Dat wy fommige dingen voor ons goed, fommigen voor ons kwaad keuren; en dat wy eene natuurlyke begeerte hebben tot het geene wy denken, dat voor ons goed is; en weeder een natuurlyken afkeer van iets, in zoo verre als wy denken, dat het voor ons naadeelig is. Maar dit inzien ofte overweegen; of iets voor ons goed is, gefchiedt fomwylen: dat wy ftuk voor ftuk van de zaak in betrekking op onzen wéldand beoordeelen. Somwylen weedcr deunt ons 'oordeel nopens de goedheid ofte kwaadheid der zaake alleen op een ruim, op een algemeen, opeen duister denkbeeld, dat wy 'er van hebben. En eindelyk gebeurt het ook wel, dat wy de zaak naauwkeurig in verfcheide betrekkingen ingezien hebbende; waardoor wy dan bewogen zyn om haar of te begeeren of te wraaken, dat wy dan (zeg ik) al die verdrooyde aanmerkingen als in één éénig brandpunt by - één roepen ; waardoor wy dan als in vuur en vlam geraaken. En is het, dat wy dan, 'c geen waarachtig goed is, begeeren, en, hetgeen in de daad kwaad is, wraaken, dan heerscht in ons buiten teegenfpraak eengoede hertstocht. Want elk, die op zig zeiven achc geeft, merkt, dat uit het leevendig, edoch duister, iets voor goed of kwaad keuren, de hertstochten in ons gehooren worden, en dat zy zelfs zeer heevigè neigingen inonszj>«, die men niet, dan met veel moeite, kan bedwingen , dat zy zig niet uiterlyk in ons doen en laaten vertoonen. Is het nu, dat onze hertstocht niet op een oppervlakkig aanzien rust, N n maar  530 XXIV. BEDESTONDE maar uit het by-eenroepen van verfcheide wél bereedeneerde aanmerkingen word gebooren, en derhalven aan de regtbank van de gezuiverde reeden onderworpen is ; en , byaldien zy uitgaat op het geen waarachtig voor ons heilzaam is, ofte wraakt hec geen ons in de daad van Gods gemeenfchap uitfluit: dan is de hertstocht in alle opzichten goed. Een gebed nu, 't geen Gode behagelyk gefchiede, gefchiedt, gelyk ik te voren (*) toonde, met yver, die gegrond is op het leevendig inzien van 'c geen waarachtig tot ons meeste nut dient. Het onderdek, dat men groote en leevendige denkbeelden heefc van Gods macht, wysheid en goedertierenheid en van Zyn Vaderlyk Albeftier ten onzen beste. Men bidt op dien grond met dien godvruchtigen bereedeneerden yver eerst en voor-al om geestlyke gaaven, om de vergeeving van zonden, om den H. Geest enz. en reekent de rest niet meerder , dan voor een toegift. Wat dunkt u Toehoorders! fluit het Gebed dan niet zelf veele goede hertstochten in? Begrypt het niet in zig een zeer diep ontzag voor Gods aanbiddelyke Majefteit; een liefde voor God, als onzen Vader, tot wien men in zyne nooden vlucht; eene leevendige hoop op 's Heeren byftand en genade; eene vrees voor Zyn ongenoegen; eene zucht tot Zyne gemeenfchap enz. ? Het Gebed derhalven, wanneer het met een wél-> gefield gemoed, met yver enz. tot God word opgezonden, (en anders is het den naam van een Gebed onwaardig) zoodaanig een Gebed (zeg ik) wekt ook veele goede herts-tochten in ons op, gemerkt het met veel ernst als voor het aangezicht en in de teegen- £*) In de tweede Bedeftonde.  gehouden den i May 174c?. 531 genwoordigheid van den Hoogen God gebragt word,' jaa in den grond een gefprek met God zeiven is. Hoe zou men nu tot zulk eenen God, als in zyne teegenvvoordigheid, kunnen fpreeken; hoe zou men tot Hem kunnen vlugten enz. zonder dat men zelf, hier van de dicpfte aandoening gevoelde. Elk eenen nu leeraart de ondervinding dagelyks*» dat de hertstochten een zeer grooten invloed op ons doen en laaten hebben; dat zy niet, dan met zeer veel moeite, kunnen weerhouden worden, zo mens wil, dat zy zig niet uiterlyk vertoonen. Heerfchen dan of woonen in ons goede hertstochten ; het is te verwachten, dat wy met de uiterlte wilvaardigheid telkens, daar het pas geeft, onze liefde en eerbiedenis voor 't Opperweezen zullen vertoonen ; en dus onzen handel en wandel tot een aanéénfchakeling van deugden maaken. Worden wy (by voorbeeld) door deeze of geene geleegenheid tot het pleegen van eenige zonden aangelokt; fchynt ons in den beginne het involgen van onze dierlyke lust in dit of dat geval aangenaam: welk eéne fterkte hebben wy niet door het Gebed, zo wy anders ernftig en yverig gebeden hebben, om die. lusten te bedwingen; om de zonde te vermeiden? Want heerscht in ons eene, door het Gebed meer en meer aangeftokene, liefde voor God, onzen» Vader; moet die liefde ons niet reedelyker wyze te binnen brengen de gedachte , gelyk Jofeph had, toen hy van zyne ontuchtige hoerinne tot grouwzaamen overfpel wierd aangezocht: zoude ik een zo groot kwaad doen, en tegen God zondigen! (Gen. XXIX, 9.)? Moet het ons niet in het geheugen roepen, dat wy voor het oog zyn van die Godheid, welke wy om vergeeving van zonden zoo demoedig gebeden hebben ; en dat het des de ftoutfte onbeN n a fchaamd-  53a XXIV. BEDESTONDE fchaamdheid zyn zou, wanneer wy echter ons onderftonden, om nu ons zelfs gewillig in die ftnkken te laaten vangen, daar wy God gebeden hebben, dac hy het ons wilde kwytfchelden, dat wy ons te voren daarin hadden laaten vangen. Elk heeft zyn byzonder zwak. Elk heeft zyne neigingen, die hem eigen zyn en hem het meeste plaagen. Wy worden zelfs niet in denzelfden ouderdom van alle driften te gelyk aangetast en van ade zyden op den toets gefield. Bidden wy dan God om vergeeving van onze zonden ; om Zynen onderftand teegen de misbedryven : wy zien reedelyker wyze boven-al op die, daar wy meest aan fchuldig zyn geweest. En zouden wy dan door goede hertstochten, door het Gebed in ons verleevendigd, geene meerdere waakzaamheid,' dan anders, over ons hebben, géén meerder vermogen om onze driften te breidelen gevoelen ? dat kan ik*my niet verbeelden. Hierom zégt ook J. C. Matt. XXVI, 41. Waakt en bidt, op dat gy niet in aanvechting valt; de geest is gewillig, maar het vleesch is zwak. Bidden .wy God met een hert, 't geen waarlyic van Zyne'hoogheid en onze eigene geringheid, van Gods heiligheid en onze doemwaardigheid overtuigd en als doortrokken is, om vergiffenis van onzemisdaaden; fchoon teegen zoo veele drangreedenen, die ons tot de deugd verplichten; fchoon teegens zulk eenen hoogen en eerbiedwaardigen God misdreeven: moet het ons niet opwekken , jaa zou het ons geen kracht geeven om met des te meerder wilvaardigheid onzen eevenmensch de misdagen, die hy teegens ons, geringe menfchen, pleegde, tevergeeven: daanry, ten opzigte van God, met hem flechts eeven gelyk zyn, en wy in waarheid over al hec onze flechts als leenheeren zyn aan te merken?  gehouden den i May 1748. $35 Het geen ik hier gezegd heb van deeze eene deugd, ïn welker beoeffeninge onze ziel door het gebed gefterkt word, heeft ook plaats in alle anderen. Éti dus blykt, dat het gebed onze zielen zeer veel kracht geeft, (c) Het gebed verwekt in onze zielen eene zeer eedele vreugde: en verfterkt dus weederom onzen Geest. Immers de vreugde is een hooge trap van genoegen, fpruitende uit een zeer leevendig inzigt, dat wy eenig groot goed genieten. Naarmaate (by gevolg) ons dat goed grooter voorkomt; en naar maate wy ons dit leevendiger ofte met meerder aandacht voorftellen : naar maate is onze blydfchap grooter. En naar maate eenig goed indedaad eedeier, en ons denkbeeld daarvan ( by gevolg) gegronder is : naar maate is onze blydfchap van eedeier foort. God nu is het opperde goed. Hy bezit alle volkomenheid , die in eenig weezen te gelyk zyn kan.' Hy is in ftaat en geneegen om alle Zyne Schepfelen gelukkig te maaken. Is het nu, dat iemand groote denkbeelden heeft van en veel achtings voor Gods volkoomenheid, voor Zyne heerlyke eigenfchappen, Vaderlyken wil, Godlyke beloften, en zyner natuurevoegende werken ; is het, dat hy den Heere voor de bron van zyn geluk, in ftaat en geneegen om zoo veel doenlyk zynen wélftand te bevorderen, aanmerkt! zyn denkbeeld en achting is wel niet evenaarende met de volkoomenheid, die 'er in Gods deugden enz. is (want dat is voor een mensch onmogelyk; hy is eindig) maar zyn denkbeeld is nogtans gegrond en waarachtig. Merkt iemand God als zoo volkomen, en als zulk een bevorderaar van zyn geluk aan; hy kan dit niet N n 3 doen,  $34 XXIV. BEDESTONDE doen, dan met een zeer groot genoegen: gemerkt een iegelyk genoegen fchept in het geen hy denkt, dat Hem zeer voordeeiig is. En zyn genoegen, gegrond op de kennis van God, als het opperde goed, en 2/y»goed,is„de eedelite, die'er in weezens vallen kan. Byaldien nu iemand in het gebed tot God treedt, waarvoor merkt Hy God aan ? Immers voer den Aljnaebtigen, die alles doen kan, wat Hy wil in den Heemel en op Aarde, in de zee en in alle diepte; en D'en het des aan géén vermogen mangelt om hem te helpen? Hy merkt God aan ,alsAlweetend en Alwys, kennis hebbende van alle zyne nooden, van onze gebeden, van het geen voor elk best is, en van de bekwaamde middelen om ieders-best, behoudens't meeste wélzyn van 'calgemeen, te.bevorderen. Hy loopt tot Hem, als tot zynen Vader; en vertrouwt, dat Hy Zyne Almacht en Alwysheid, ter bevorderinge van zyn wélzyn, gewislyk zal gebruiken. Is het ons dan zeer aangenaam, dat ons hert in den nood een klaagcr heeft, zelfs al is die niet in ftaat 011 ons te redden; is het des te aangenaamer, naar maate m«.n meerdere reeden heeft om te hoopen, dat hy mee* in ftaat en geneegen zyn zal om ons de behulpzaamc hand te bieden: welk eene verkwikking, welk een genoegen , welk eene gegronde blydfchap moet het dan niet eene ziele verlchaffen, die bedenkt, dat zy haaren bangen boezem voor God mag ontlasten;voor dien God, die alleen meer doen kan dan alle fchepfelen te gelyk zig voorftellen kunnen (Eph. UI. ao.) en diens Vaderlyk hert nergens eenige weergaa heeft? En waar toch heeft men geleegenheid om zig dit leevendiger voorteftellen? Waar en wanneer word dit met meerder aandacht van iemand befchouwd? Waar zinkt het dus (om zoo  gehouden den i May 1748. 535 zoo te fpreeken) als dieper in ons hert: dan daar en dan, wanneer men in het leevendig gevoel van zynen nood is, cn men toe God, als onzen helper, vlied? Het gebed derhalven is een handleiding, om de gegrondde en leevendigfte blydfchap in ons optewekken, en ons dus een voortmaak van den Heemel zeiven te geeven. Hierop fchynt de Godvruchtige Dichter onder anderen te doelen, als hy zegt (Ps. LVI: 1 o.) wanneer ik roep, dan word ik gewaar dat Gy myn God zyt. En welk eene fterkte geeft dan deeze blydfchap en dit bidden niet aan de ziel van een Christen ? (d) Jaa, om die zelfde reeden mag men zeggen, dat het gebed eene ziel brengt tot geestlyke verrukkingen. ~> Eene ziel kan dan gezegd worden in verrukking te zyn, wanneer zy zoodanig door de befchouwinge van een voorwerp ingenomen is, dat niets haar daarvan aftrekt. Men meldt dus voorbeelden van groote geleerden; die in het diepe hunner befpiegelingen zig zoo verre verlooren, dat zy voor de geenen, die hen zagen, dood fcheenen , en intusfehen de diepfle ontdekkingen over de allcrgewichtigfte ftoffen inzamelden. De groote Paulus werd ontrukt tot in den derden Heemel, en hoorde onuitfpreeklyke woorden , die géén mensch zeggen kan; (2. Cor. XII: 2.) en volgg. dat is, hy was zoodanig door de befchouwinge van Gods wegen ingenomen, dat God zyn verftand als ophefte en verlichte, zoodat hy met vergenoegen, zoo duidelyk, als behoorde hy tot een zeer verheevenen rang van de volkomen-gemaakte gelukzaligen, zaaken doorzag, die men anders nimmer op Aarde ontwaar werd, endaar hy derhalven gééne woorden •oe kon vinden om-ze uittedrukken. N n 4 Wan-  ^6 XXIV. BEDESTONDE Wanneer ons derhalven iets zoodaanig by de hand leid, tot de befchouwing van zeekere geestlyke zaaken , dat wy daardoor als geheel en al ingenomen worden en het alle onze aandacht na zig trekt, dan mag men zeggen, dat het ons tot geestlyke verrukgen brengt. Bedenkt nu Broeders! in welke gelteltenisfe zyn wy by het Gebed? Is het niet een geiprek onzer herten met God (Ps.XIX.)? Kan men nu regtfehaapen tot denHoogen, rot den Heiligen, tot den Alvermoqenden God treeden; zonder dat onze ziel met diep ontzag en eerbied voor Hem als doortrokken js? Daar men, door zynen nood geperst, zelf zig niet machtig keurende om zig te redden ; hulp en byftand van den Allerhoogften fmeekt: kan men daarom fmeeken, of althans met den vereisehten ernst en Yver fmeeken, zonder dat men daardoor byna geheel en al is ingenomen? Kan men God om Zyne ne genade, om de genietinge van het eeuwig leeven hiernaa te genieten aanroepen, zonder met een leevendig denkbeeld van het lieflyke der Godlyke genade, en zonder door de oneindige waardy van Zyne gemeenfchap geheel doortrokken te zyn ? Kan men, in die afgezonderheid van gedachten, alleen op God (eeven als een arm man op de handen van den ryken, dien Hy om onderftand aanfpreekt) ftar oogen, zonder van hoop als doordrongen te zyn? Kan iemand dan Gode behaagelyk en met de regte gemoedsgeftalte bidden, zonder daardoor in Geestlyke verrukkingen vervoerd te worden? (*) (e) In (*) Ik fpreek hier thans niet van byzondere genade-blyVen, die God fomwylen zelf aan eenige zielen gefchonken beeft (als Hand, XXII. 17.) omdat ik in deeze gantfche verhandeling voorneemens ben enkel van de eigenaartigè nut-.  gehouden den i May 1748. 53? (i) In tegendeel het is veel eerder een middel om ons zelfs met God te veréénigen. Dan zyn wy met iemand zeedelyker wyze vereenigd: wanneer wy in zyne geftelcenisfe genoegen neemen, en ons daarmeede over-eenftemmig gedraagen; en hy van zyne zyde weeder in ons doen, enz. genoegen neemt, en ons als menfchen, daar hy genoegen.in heeft, behandelt. Naar maate nu deeze genoegen-neer ming grooter is, naar maate men zig overééndemmiger gedraagt met dit genoegen, 't geen men in elkanders bekwaamheeden neemt enz.: naar maate is deeze zeedelyke ver-eeniging naader. Indien iemand derhalven God voor het opperde goed aanmerkt; in Zyn woord, wil, werken, en deugden genoegen neemt; en zig over één dommig' met deeze genoegen-neeming gedraagt; en indien God weeder van Zyne zyde in dien menfeh genoegen neemt en als zoodaanig in genade met hem omgaat: dan is God met dien menfeh zeedelyker wyze vereenigd. Alles, wat dan daartoe dient, dient ook om deeze zeedelyke ver-eeniging met God te bevorderen. Door het Gebed nu hebben wy gezien, Myne Geliefden! dat ons de Godvruchtigde hertstochten, en de teederde liefde voor God, het beminnenswaardigde opperweezen, meer en meer in de ziel geplant en opgewakkerd worden. Door het gebed erlangen wy meer en meer krachten om ons naar Gods heiligen wil te fchikken. Door het gebed word in ons eene leevendige en gegronde blydfchap over God, als het opper(le goed en ons goed, hoe langs hoe vuuriger ontdoken. Door het gebed endelyk raaken i, wy nuttige gevolgen, die het we7 bidden in de zielen der 'menfchen heeft, te fpreeken. N n 5  538 XXIV. BEDESTONDE wy zoodaanig van Gods deugden en aanbiddelyke Majesteit ingenomen, datwy, boven alles na Zyne gemeenfchap verlangende, daarin als door verrukkinge vervoerd worden. (*) Hoe kan dit nu anders, dan Gode aangenaam zyn? Hoe kan het nu anders,dan God beweegen om ons, als menfchen, in welker gedrag Hy vaderlyk genoegen neemt, te Zeegenen? En dus is dan het Gebed zelfs een middel om ons hoe langs hoe naader met den Hoogen God zeedelyker wyze te vereenigen. Geliefde Christenen. *j£jo wy dan nog eenige achting voor de eere van den grooten God en voor onze eigene tydiyke en eeuwige gelukzaligheid hebben; zoo wy wenfehen bekwaam te worden om eens integaan in die heemelfche rude, daarwy, van alle moeite en zorgen, en vervolgingen, en wreedheden ontdagen, in de gemeenfchap van de bron der opperde Volheid onverhinderd leeven zullen: laat ons yveren in het gebed voor ons en voor ons dierbaar Vaderland, 'c geen niet, dan door Gods Vaderlyk bedier, te redden is. (,) Wat is het eind-oogmerk, waartoe God alle dingen heeft gefchapen, en nog door Zyn Almacht onderhoudt ? Wat is het eeuwig leeven, waartoe Hy ons in Zynen Zoon beroepen heeft? Wat anders, dan, dat wy God, die de alleen waare God is, en Zynen Zoon, Jezus Christus, kennen? (Joh. XVII.3.) Hoe (*) Dit alles heb ik, naar myn gedachte, in het voorige van deeze Voor-affpraak reeds beweezen.  gehouden dm i Mêy ^ ; vïg zyn de tyden, die wy beleeven; meenigvuldig , de rampen, die ons treffen; fchrikkelyk de gevaa, ren, die ons dreigen. Maar, daar het meenigen > Neederlander, thans door de Franfche magt over, heerd, niet vryftaat nogte mogelyk is, zulke vrye , handen tot U op te heffen, ofte uit zoo vryen boe, zem zyn Vaderland geluk te wenfehen: daar hebc , Gy nogtans ons de geleegenheid gegeeven , om , hier by-een te komen en om tot nog toe vry em ? vrank U voor Neederland te bidden. , Wy bekennen 't, Vader, zo Gy met dit Lani , in 't gericht wilde treeden, zo Gy het naar het ge, drag van het grootfte deel zyner inwoonderen wil3 de behandelen: Gy had recht om het met vuur of , water , met ped of Oorlog te verdelgen. Een , groot deel van Neederlands ingezeetenen is wel op , het gevoel Uwer kastydingen tot ftaan gebragt s , maar nietteegenftaande deeze bedroefde dagen *die , wy beleeven, bevinden wy dagelyks, dat e'ene , groote meenigte nog aan weelde , aan dronken-; , fchap, aan welluft, aan hocrerye, aan gierigheid , ofte andere misdaaden, daar zy zig te voren aan. , overgegceven hadden, blyven kleeven. 'c Is dan , aan Uwe menfchlievendheid alleen te danken ^ dat , wynog zyn* die wy zyn, en dat het niet reeds , geheel en al met ons en met ons Vaderland uit is. , 't ls aan Uwe menfeh]ievendheid te danken * dat , wy onzen waaren Chriftlyken Godsdienft nog ön, geftoord moogen oeffenen, en de ryke vertroostin, gen van het ziel-verkwikkend Eu.mgelie fmaaken. , Wy danken U; O wy danken U derhalven uit den i diepften grond on-cr zielen voor die genade, die' i Gy ons verleend hebt en nog verleent. « Ach, Heere! Ach, mogt'er eene algemeene' O o , ver-  g48 XXIV. BEDESTONDE ent. in onzen fchoot brengen ! Doe de neeringen e$ l hand-teeringen weeder verryzen; enden uitgeteet. , den handwerksman tot voorige krachten koomen. , Verhoor ons, Vader! en geef ons alles, wat j ons noodig is, om en ter liefde van Uwen Zoon, \ Jezus Christus, in wiens naam wy Bidden: Onze - Vader, die in de Heemelen zyt enz.  54£ XXV. BEDESTONDE gehouden den 15 May 1748. , — —-ê VOOR-AFSPRAAK OVER DE AANGENAAMHEID VAN HE? GEBED BY GOD. H eere, onze Vader! Gy weet, dat wy, al* , Kinderen, U als onzen Vader, eerbieden. Dee, ze onze by-éénkomft zelve, om U te bidden , , draagt 'er getuige van. Maar, Gy weet ook, dat , wy, eeven als Kinderen, gebrekkig zyn in onze , Godsdienft-pleegingen. Schenk ons dan Uwen H. , Geeft, om ons leevendig te verzeekeren, dat on, ze Gebeden U echter aangenaam zyn, wanneer , wy-ze met kinderlyke eerbied, ernft , vertrou* , wen, onderwerping en Yver tot U doen: opdat , wy, als kinderen, onze fmeekingen met oogmerk , om U, onzen Godlyken Vader , te behaagen, , tot U mogen opzenden. Amen! Zeer Waarde Toehoorders! 'j^yen menfeh, die niet alle menfehlykheid geheelenal heeft uitgefchud, moet gewislyk een natunrlyke zugc geyoelen om alles te doen, wat hy weet, dat P P zy-  55c XXV. BEDESTONDE zvnen wéldoencr kan behaagen. Deeze weederliefde tot zynen weldoener uit erkentemsfe van genootene gunftbewyzen is der reedelykheid zoo eigenaarde "en in het hert van elk, die zyne natuur niet verkragt, zoo diep ingefchreeven; dat men genoegzaam gééne bewyzen noodig heeft, om haare bülykheid aantetoonen. Wanneer wy ons dan, o Chriftenen! leevendig te binnen brengen, welke en hoe groote genade-gaaven wy van Gods Vaderlyke hand voor lang genooten hebben, en nog dagelyks, zoo in de natnur als in de huishoudinge der genade, gemeten, zullen wy het dan niet van onzen poft reekenen, om, uit erkentenisfe van dien, alles, wat wy doen kunnen te doen zo wy flechts weeten, dat het Gode**»- eenaam is? „ , , Ik zal U derhalven in deeze Voor-affpraake trachten te overtuigen, dat het Gebed tot God, betaamelyk voor Hem den Heere gebragt, Hem zeer behaaeelyk is. En ik twyffel niet; of ik zal u daardoor onder den byftand van Gods H. Geeft opwekken en, zo ik hoope, beweegen, om, gelyk het betaamt, tot onzen Heemelfchen Vader voor onsen voor ons Lieve Vaderland te Bidden; om daardoor ce zoeken den Heere te behaagen. Salomo nu zegt dit uitdrukkelyk; want daar fta«t Spreuk. XV. 8. Het Gebed der Vroomen is den Heere aangenaam. T vat ons de reedenen, waarop deezenaadenkens^ardige zinfprenk fteunt, overweegen, om over^1 en niet door overreeding ons zeegel daaraan te  gehouden den 15 May 1748. 551 hangen, en om ons daarvan op dien voet een onzen mirte te bedienen. Ik zal u ten dien einde zoeken op eene bevattelyke wyze voor te houden: (I) Wanneer men flaat kan maaken, dat iets Gode aangenaam is; en (II) Dat (by gevolgj het Gebed der vroomen, van dien aart zynde, Gode aangenaam zal zyn. weeten , dat God een volkomen zuivere Geelt is; en dat derhalven alles, 't geen Gode toegefchreeven word , op de alleryolkoomenfle wyze Hem toekoomt. Alle de eigenfchappen , alle de hoedanigheeden , alle de deugden zelfs, welke ia de menfchen gevonden worden, moeten wy van al het gebrekkige, dat 'er by ons aan is, in onze gedachten ontdoen: wanneer wy-ze in eenen gezonden zin op God willen toepasfen, om daardoor uittedrukken deeze of geene denkbeelden, welken wy ons van God maaken. Op gelyke wyze moeten wy 'er dan ook meê te werk gaan , wanneer in de H. S. zeekere eigenfchappen cf aandoeningen enz. Gode toegefchreeven worden met woorden , welken van onze eigenfchappen cn neigingen enz. dagelyks door ons gebruikc worden. Om derhalven wel te oordeclen, wat Gode aangenaam is cn altoos aangenaam zal zyn: laat ons derhalven eerfl onderzoeken; wanneer ons iets aangenaam is; en laat ons dan alles, wat daarby gebrekkig is , met onze gedachten daarvan afzonderen ; dan zal de zaak gevonden zyn. Pp 2 (I) Dan  552 XXV. BEDESTONDE £f) JD-#« word ons iets aangenaam, wanneer wy ons bewujï zyn, dat wy iets met betrekking tot ons voor goed houden. Men geeveacht, zomen hier van vergewift wii zyn , op de gevallen , waarin dit woord gebruikt word. Wat men eigentlyk meene, wanneer men zegt, dit of dat is my aangenaam, kan men beeter gevoelen , dan uitdrukken. Jaa ik ben van gedagten, dat hec onder die dingen behoort, welken men eenen anderen niet kan beduiden , zo hy-ze nooit zelf gevoeld of ondervonden heeft: maar, hoe het toegaat; wanneer, en wat het zy, waardoor ons iets behaagt, leeraart de ondervinding elk eenen, die op zig zeiven let. Immers ik denk niet, dat iemand zal kunnen ontkennen , dat, wanneer hem iets aangenaam is, hy gevoelt, dat hem die zaak of dat iets een genoegen geeft; en verder; dat het hem géén genoegen geeven zou, wanneer hy niet (a) dagt (V) dat die zaak goed was (c) en wel met betrekking op hem goed, en (cï) zo hy zig niet bewuft was, dat hy dit dagt. (,) Géén menfeh leeft 'er, die een genoegenheeh over eene hem geheel onbekende zaak. Gelyk onbekend onbemind maakt, zoo geeft ook het onbekende , als onbekende , géén genoegen. Want , fchoon het wel waar is, dat ons dikmaals dingen aangenaam zyn , welker aart wy niet volledig , jaa zelfs niet, dan oppervlakkig, kennen; is het nogtans ontwyffelbaar, dac wy eenig denkbeeld van de zaak moecen hebben , zal zy ons eenig genoegen kunnen geeven. Niemand ondervindt ook ooit („) eenig genoegen  gehouden den 15 May 1748. 55.3 gen over iets, tenzy dan, dat hy het aanmerke als goed (*). Gelyk men inteegendeel alleen dan een afkeer heeft van perfqonen of zaaken , wanneer menze kwaad keurt. (>»0 Jaa zelfs al is het, dat men een zaak of perfoon in het algemeen voorgoed houdt, maar niet met betrekking op ons; dat is, zo men niet denkt, dat het goede, dat in die zaak of perfoon fteekt, dient of dienen kan om iets ten nutte van ons verftand, ons lighaam, ons genoegen enz. of ten nutte van die geenen, die wy beminnen, toetebrengen: men kan het wel blyven voor goedkeuren, maar men blyft daar-om'trent vervolgens in een ftaat vatt' onverfchilligheid. Maar, zal men 'er genoegen ia hebben, men moet het aanzien met betrekking op ons, en denken, dat het in dat opzicht (in opzicht op ons of de onzen) goed is. Dit leeraart ons de aart onzer neigingen; die nooit tot iets uitgaan ofte zig ergens van af keeren, ten zy dan, dat het eenige betrekking (het zy lynregt, het zy van de zyde) op ons hebbe. _ (5555) Jaa (eindelyk) al wierden wy eene zaak , die zelfs met betrekking op ons goed was, ontwaar; maar wy wafen 'er ons niet bewu/i van, dat wv-ze als voor ons goed aanmerkten: het zou ons nog "niet aandoen. Het vergenoegen fpruit alleen uit onze bewuftheid, dat wy iets of iemand met betrekking op ons voor goed keuren. En, gemerkt dat geene, dat ons vergenoegen baart, ons aangenaam is, zien wy (*) Ais hebbende zaaklykkeeden, die het uit kracht van zyn weezen hebben kan. Pp 3  554 XXV, BEDESTONDE tvy hieruit met één, vanneer ons iets aangenaam is of aangenaam word. Wiic °y h*-t in een byzonder voorbeeld zien om uwe aandacht daarop te beeter te kunnen veftigen; overweegt dan de reeden, waarom (volgens t>sth: X- XXVIL BEDESTONDE God verklaart dit zelf in zyn H. Woord. Hy zegt onder anderen door den mond van den wysten alJer fterffelyke Vorften Spreuk. XV. 29. Be Heere is verre van de Godloozen, maar de rechtvaardigen verhoort Hy. En dat die Godloozen, die Hy niet verhoort, zoodaanigen zyn, als ik u dezelven befchreeven beb•be, blykt uit verfcheide verklaaringen, die de Heere nopens dit ftuk gedaan heeft. (,) Die geenen (by voorbeeld), die eenen anderen of iets anders buiten Hem voor hun hoogfte goed houden, verklaart de Heere, dat Hy niet verhooren zal Richt. X. 14.. Gaat henen;en roept de Goden aan, die gy verhooren hebt: laat u die zelven helpen ter tyd uwer droejfenisfe: en Jer. II. 27,28. Zy keeren My den rug toe, en niet het aangezigt; maar als de nood aankomt, dan zeggen zy : Op ! en heipons. Maar waar zyn dan uwe Goden, die gy u gemaakt hebt? heet-ze opftaan! [laat &ien ] of zy u helpen kannen in uwen nood! want ■zoo menige ftad, zoo menigen God hebt gy , Juda. („) De Veragters van de handieidinge der genade wil God nier verhooren Prov. I. 24 tot 31. Dewyl Ik dan roepe, en gy weigert het; ik ftrekke Myne hand uit, en niemand acht daarop ; en laat vaaren allen mynen raad; en wilt myne ieftraffing niet; daarom willk ook laggenin uw ongeval en u befpotten, als daar koomt dat gy vreest, als over u koomt, gelyk eenftorm, dat gy vreest; 4n uw ongeval, als een onweder; als over u angst ■en nood koomt. Ban zullen zy totMy roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zy zullen My vroeg zoe■ken, en niet vinden. Baarom dat zy haatten de deering, en wilden des Heeren vreeze niet hebben , '4n bewilligden in Mynen raad niet, en lasterden alle Myne beftrafftng: daarom zullen zy eetgn van de  gehouden den ia Juny 1748. 61$ ie vruchten hunnes wezens, en van hunnen raad zat worden. Prov. XXVill. 9. Wie zyn oor afwendt van de Wet te hooren, diens gebed is een grouwel. (,„) Van de Onbarm hertigen zegt Hy Prov. XXI13, Wie zyne ooren toefopt voor het gefchrey des armen , die zal ook roepen, en niet verhoord worden. („,,)Van de Bioeddorftigen en wreede uitzuigers van Weduwen en Weezen ftaat Jef. I. 15. En of gy fchoon uwe handen uitbreidt verberg Ik toch Myne oogen van u; en of gy fchoon veel bidt, hoor Ik u toch niet [want] uwe handen zyn vol bloed, („,„) En endelyk nopens allen,wier begeerte iedelheid is, leezen wy Job XXXV. 13. God zal de ie delheid niet verhooren; en de Almachtige enzalze niet aanzien. Gy ziet dan, Toehoorders! dat de Persoonen, die Bidden, veeltyds zelfs de reeden zyn, van weegens hunne Godloosheid en aardsgezindheid, datzy niet verhoord worden. (II) Wat de Zaaken aanbelangt, waarom wy bidden: 'cis wel waarachtig, dat nooit iemand God zal fmeeken, dan alleen om zaaken, welken hy zig verbeeldt, dat voor hem goed en heilzaam zyn. Al bad Hy zelfs om teegenfpoeden (gelyk fommigen gedaan hebben) hy zou het doen, omdat Hy dagt, dat dezelven voor hem nuttig waren, en dat de voorfpoed daarteegenhem te flap en te weekhartig maakte en dus nadeelig was. Maar wie weet niet, dat wy dikmaals in ons denken dwaalcn? Wien leeraart de bevinding niet, dat het dikmaals bloot eene verbeelding is, die niet met de waarheid , met ons meeste best of met het best van het algemeen, overeenftemt? Hoe kan men dan verwachten, dat God in een zoodanig geval ons bidden zal verhooren ? (,) By voorbeeldt! Men bevindt dikmaals, dat Tt 5 men-  6i4 XXVII. BEDESTONDE menfchen, die wraakzuchtig, die toornig enz. zyn, de ysfelykfte vloek wenfehen over zig, over hunne vyanden, jaa over hunne vrouw en kinderen doen. Jaa men vindt 'er, die, anders vroom zynde, om tydlyke eere, goederen enz. bidden. Dat het Gebed der eerden zeer onbezonnen is, cn dat zy den meesten tyd zigtbaare reedenen hebben, om God te danken, dat Hy hun Gebed in dat ftuk niet verhoort, is buiten alle bedenking. Maar wat de laacften , wat het Gebed der vroomen om eere en rykdommen enz. aanbetreft: wie weet niet, wanneer hy het met aandacht bepeinst, dat zyn gebed in zoodanig een geval dikmaals kindertaal is, dat wy veeltyds op den uiterlyken fchyn alleen oogen, en dat het van ons mag heeten, als van de zoonen van Zebedeus (Matt: XX. 22). Gy weet niet, watGy Mdt. De goederen van deeze weereld zyn waarlyk in den ftrengften zin den naam van poederen onwaardig. Zy zyn in zigzelven (zo wy-ze als ChristenWysgeeren befchouwenj alleen dingen, die goed ofte kwaad worden naar het goede ofte kwaade gebruik, dat wy 'er van maaken; en naar de omftandigheeden, waarin wy zyn. Zy dienen enkel om ons tot de kennis, erkentenis, tot het liefhebben en naavolgen van God, en dus tot de gemeenfchap met Hem, het waare goed, te leiden. Wy zien niet alles vooruit; wat 'er in ons en omtrend ons by de bezitting of by het misfen van dit goed zou voorvallen. Wy oordeelen 'er flechts in het ruuwe van; zonder ons en de betrekking dier dingen op ons wel te kennen. God nu is Alweetend. Hy doorgrond alles, zelfs 'tgeen voor ons, als in eenen afgrond, verborgen is. Hy is, daarby, onze regte Vader. Geefc nu wel ooit een regtïchapen Vader aan zyn kind vergift, daar het kind om verzoekt, mcenende dat het zuiker is? Oordeelt de Vader zig niet  6i6 XXVII. BEDESTONDE G>) Ja gy weet> dat God nooit iets befluit; dan het geen hy ziet, dat in opzicht op het geheele Al best is (*). My heeft niet alleen ons , maar ook alle Zyne fchepfelen, lief. Gy bidc veeltyds om hetzelfde , waar-om veele anderen ook ter zeiver tyd bidden. Wat klaagt gy, dat God u niet verhoort? Wien van u beiden moet God verhooren? Gy, denkt : dat God u moest helpen. Maar, als gy het ontvangt dan moet 'er dikmaals de andere veel grootere fchade by lyden; dan gy, wanneer gy het niet ontvingt, daarby lyden zoudt. Jaa het zou fomtyds voor veele anderen], die nu met u tegelyk leeven, ofte die vervolgens nog op de weereld koomen zul, Icn, zeer veel nadeel zyn; zy zouden 'er fomtyds veel meerdere handleiding tot de deugd en tot de gelukzaligende kennis van God en Zynen Zoon Jezus Christus, door hebben, zo het aan eenen anderen, dan aan u,gegeeven wierd. Géén wonder dan, dat God u in eene zoodanige geleegenheid uwe bede niet Iaat geworden ! Hetvergunnen van Uwenwensch zou eene benadeeling van het Algemeen zyn ; eene verkiezing van het mindere boven het meerdere goed; «ene vergunning of keuze, dien men nooit vim den Alwyzen God moet verwachten ! Het heet fomwylen (hoewel Jezus dit in een ander opzicht t'huis brengt) in dit geval met het gemeene fpreekwoord (Matt. XV: 26.) Het is niet fraai, dat menden kinderen het brood neeme en werpt het voor de honden: Want eeven zoo min, als het den Heiland in dien tyd, uit kracht Zyner eeuwige wysheid en Mesfiasfchap, voegde, onder de Heidenen zoo vry en overvloedig het Euangelie te prediken en wonderen te doen als onder de Jooden ; al zoo zeeker, als daaruit veel geleegenheid zou hebben kunnen genomen worden tot nadeel van de Jooden; eeven zoo behaagt het dikmaals Gode niet, ons onze bede te gee- (*) Zie de XV Bedeftond.  gehouden den iz Juny 174S. 61? geeven, om dat hy ziet, dat het veelen anderen zeer nadeeligzynzou; en Hy wil niets, dan het geen, in opzicht op het algemeen best is. (,„) Somwylen bidden ook zelfs de vroomen uit onkunde om eenige zaaken, welken God uit hoofde van de heiligheid Zyner natuure hun niet kangee* ven', zoo min, als Hy zig zelven kan verlochenen (2 Tim. II. 13). By voorbeeld, wanneer men bidt, dat God zeekeren zondaaren hunne misdaaden wil vergeeven; hen wilbekeeren; ofte de kasteidingen, die hen drukken , hun van den hals neemen: dan bidt men fomwylen voor zoodanige menfchen (fchoon wy het niet weeten) die geheel hardnekkig zyn en gééne ruimte geeven aan de voorftellingen der genade; die onbuigzaam zyn , fchoon zy met zeegen op zeegen en met de teederfte liefde-koorden door Hem ter bekeeringe getrokken worden; menfchen derhalven , daar niet' aan te doen is, zo zy niet door het gevoel van de naadeelige gevolgen hunner wanberyven ontwaaken. Hoe kan men dan in zoodaanig een geval te onvreeden zyn, dat God onze Gebeden, (dat Hy hen van de elenden, welke hen drukken, verlosfen wil enz.) niet zoo verhoort als wy wenfehen? Al zyn doen is waarheid en recht. Zyn 'er derhalven menfchen, die zondigende zondigen; dat is, die met opgeheevene hand Gods wetten overtreeden en God zelven verfmaaden: God zelf verklaart, dat Hy die geenen, die voor hen bidden , niet verhooren zal. Noach zag de eerde weereld gelukkig en met ryke goederen der aarde geseegend, maar naderhand elendig van het water overzwommen. Zyne Vroomheid en yver voor Gods eere kreeg tot eene genadige belooning, dat Hy behouden wierd, fchoon de gantfche weereld in het water onderging. Maar zyne vroomheid ofte gebed kon  tfis XXVII. BEDESTONDE kon het overige onbekeerlyke Godlooze gedeelte der menfchen niet voor den zondvloed bewaaren. 't Was eeven zoo met Daniël en Job. En hierom zegt God Ezech: XIV. 14. dat, al ware het, dat Noach, Daniël en Job in een Land waren, 'r welk zondigende zondigde en God verfmaadde, zy hunne, eigene zielen alleen zouden redden door hunne gerechtigheid. Ziet ook Jer: VII. 16-19 ing: Uit die zelfde bron moet men ook de verklaaring putten van Johannes zeggen (1 Joh. V: 16.) Daar is eene zonde ter dood, daarvoor zeg ik niet dat iemand bidde. Somwylen volharden de menfchen ten einde toe in het verwerpen der hen aangebodene genademiddelen. Derzelver verdoemenis is dan geheel recht. En 't is géén wonder, dat God, die in Zyne gewoone huis-orde de middelen der genade beezigr om den mensch tot Hem te brengen, de gebeden zelfs der vrooraden niet verhoort, wanneer zy gefchieden voor menlchen, die hardnekkig ten einde toe voortgaan in 't verfmaaden van die aangebodene middelen. (ill) Geeft men acht op de wyze, hoe de menfchen fomtyds bidden: men vindt wederom reeden, waarom God hun bidden veelmaalen niet verhoort. Ik heb ulieden in de voorgaande bededonden vertoond en beweczen, hoedaanig het Gebed moest zyn, wanneer wy daarvan eenige vrugt wenschten te plukken: namelyk, dat men yverig, neederig, eerbiedig, ernflig, met vertrouwen, onder behoorelyk gebruik van de middelen daartoe dienftig, en met onderwerpinge aan Gods wil tot den Moogen God moest naderen. Wanneer dan iemand met die gemocdsgedalte niet bidt, en echter zyne handen tot God opheft: wat wonder weederom, dat hy niet verhoord word? Na-  gehouden den ia Juny 1748.I4LI; 623 noren worde? Immers jaa! Dwaalt gy dan inde toepasfinge van dat algemeene oogmerk op eenig byzonder geval: God ziet uw hert aan. Hy weet, dar, Gy het niet zoekt; dan, voor zoo verre Gy denkt, dat het best is. En het waare best geeft Hy u. Dit nu is de grond uwer gebeden. Bygevolg Hy geeft u, in dat opzicht, zelfs dat geene, 't geen gy bidt. Want fchoon gy in het byzondere geval mistast, uw waare oogmerk word vervuld. Klaagt des nimmer, o Vroomen! dat God uwe gebeden niec verhoort. Het is dikmaals waarlyk een groot geluk voor u. De Heere doet altoos (maar, als een Vader, wyslyk} wat de Godvreezende begeert. Het moedigt ons in teegendeel aan, om ons hert altoos vry voor den Heere uit te fchudden, weetende, 'dat Hy het ons niét geeven zal, zo het tot ons naadeel zoude dienen: en in teegendeel dac Hy hec minfte zelf van ons gebed zal vervullen, zo Hy ziet, dae het met het meeste heil van ons en van onze medefchepfelen beftaanbaar is. (3) Pasfen wy dit naader toe op den tegenwoordi"•en toeftand van ons en van ons dierbaar Vaderland; wy kunnen hier uit veel ftichting voor ons trekken. c») Gy weec»dat wy nos veele en zwa£ire'ramPea hebben, die ons en die het grootfte deel van onze landsgenooten drukken. Gy weet, dat de vreede nog op géénen vasten en duurzaamen voet is, en dat, al komt het daar toe, veelen en wel zeer veelen dierwyze door den tegenwoordigen oorlog uitgemergeld zyn, dat fommigen het mogelyk nooit weedér zullen te boven worftelen. Hec verval van onze neeringen en handteeringen (gelyk ik u meermaalen herinnerd heb) zien wy, helaas! op eene doorflaande wyze in deeze Stad zelve, wei-eer den zetel der Fabrieken, maar waar van een groot deel al is uitgeftorven, en het overïchoi waarlyk bynaa niet meerder, dim geVv 2-  624- XXVII. BEDESTONDE ringe overblyfzels van haaren voorigen bloey, vertoont. Het groot aantal van de armen, die op algemeene kosten onderhouden worden, draagt de droevige lidteekenen van 's Lands wonden voor onze oogen rondom. Het aanhouden der fterfte onzer Runderen heeft het geluk van meenig eenen tot het zieltogen gebragt. Wy hebben den Heere dikmaals, en veelen ook wel onder ons (des houde ik my verzeekerd) yverig, ernftig, neederig, eerbiedig, met vertrouwen op God en met onderwerping aan Zynen Heiligen wil, zelfs ook hand aan 't werk flaande, gebeeden. dat Hy deeze onheilen toch in zeegen en voorfpoed wilde veranderen; dat Hy dien verderf-engelen wilde paaien zetten; dat Hy ons en onzen meedevaderlanderen de zonde wilde vergeeven; dat Hy ons en hen, heilig van wandel en deugdfaam van gejnoed wilde maaken. Het heeft Hem eenen geruimen tyd nog niet beiaagd om onze bede in allen deele te vervullen. Veelen zitten desweegens in Zak en Asfche. Veelen zuchten met Asfaph: (Pf. LXXVII. 8,9, 10.) Zal dan de Heere eeuwiglyk ver [loot en en gééne genade meer betoonen ? Is het dan geheel en al uit met Zyne goedertierenheid, en heeft de belofte een einde ? Heeft dan God vergeeten genadig te zyn en Zyne barmhertigheid van toorn toegefoten ? Selah ! ofte met den vroomen Dichter in onzen Text: Heere ! waarom treed Gy zooverre? Waarom verbergt Gy U ter tyd des noods? Veelen zelfs onder de Godlooze inwoonders van ons Land zuchten op dien zelfde trant. Maar geeft flechts acht, (Zondaars!) op Uwe Perfoonen! Slaat gade (o Geloovigen!) de zaaken waarom, en de wyze hoe men bidt: en gy zult zien, dat God reeden gehad heeft om ons tot dus lang in ongeluk te laaten. („) Slaat  gehouden den 12 Juny 1748. 625 („) Slaat uw oog nu (Myne Lieve Gemeente! Myne dierbaare Meedevaderlanders!) op ons zelven en op veelen onzer meedeburgen. Liefdeloosheid past géenen mensch, als mensch aangemerkt; veel min dan een Christen. Maar, zo wy nogtans onze dagelykfche bevinding niet willen tegenfpreeken, dan moeten wy bekennen, dat fchoon 'er lieden onder ons zyn, die waarlyk God vreezen, waarlyk ook veeier buik hun God is, dat veelen zeer aardsgezind zyn. Géén wonder dan, dat zy niet verhoord worden. Ondertast u zelfs, gy allen, tot wien ik teegenwoordig fpreek! Ik ken uwehercen niet. Godkentze Hy ziet, wat in het duister verborgen is, en de raad onzer herten is voor Hem openbaar. Wat baat ons veinzery en fchadelyk zelfsbedrog, daar wy met den Alweetenden te doen hebben. —Menfchen, dien uw uw vleesch en vleeschlyke lusten, uw huis en hof, uw goed en dartele vermaaken; uwe boelinne en haar gezelfchap; uw beste deel is, uw fchst, waaraan gy 't hert hangt: wat -roept cn fchreeuwt gy over het aanhouden van 's Lands jammeren, niet tegendaande onze plegtige Gebeden! Wat! meent gy, dat gy, huichelaars, met de uiterlyke vertooning van uw gebed Gods gunst kunt winnen? Wat! zoekt gy heul by Hem, dien gy niet houdt voor den geenen, die Hy is. Zyne heiligheid moet uwe boosheid verdoemen. Wat vermeet gy u over Hem te klaagen, daar Hy, zo Hy u verhoorde, moest zyn, gelyk als gy. Neen! hy moet voortgaan met ftraffen om het u onder het oog te brengen. Verachters van de handleidinge der genade, die gy zoo overvloedig hebt in dit ons Vaderland! meent gy, gy die God, Zyn roepen, Zyn betuigen, Zyn vermaanen, Zyn bidden, jaa Zyn zeegenen, niet hebt willen hooren ; meent gy, dat Hy u hooren moet op het geveinsde uitfteekeu uwer handen, en op het koele geroep Vv 3 uwer  &*5j XXVII. BEDESTONDE uwer lippen? Scheurt uwe herren en niet uwe kleederen, en bekeert u tot den Heere uwen God: zo gy wilt, dat Hy in genade tot u koomen zal en een zeegen agter zig overlaaten. — Onbarmhertigen ï uitzuigers vanweeduwen(en weezen om maar geld voor u te fchraapen en te raapen! wat bidt gy|ora zeegen, ofte klaagt, datgy niet verhoord word .'moest God dan (om uw'God te zyn)u in uwe zonde ten diende daan. Moest Hy het Laiid zegenen, opdat gy nieuwe gelegenheid had, omswat voor u te winnen en aan uwe fchrokkige geld-zucht te voldoen? Neen zeeker! uw bidden is een grouwel in Gods oogen. Eeven gelyk, ouder don ouden dag, zelfs het offer, 't geen Gode geheiligd werd door iemand, die een dood aas aangeroerd had, onrein werd: zoo is het offer uwer zoogenaamde gebeden, fchoon tot God gebragt, door de fnoodheid van uw hart en wandel geheel ontreiyligd (Hagg. II: 14, 15.) Bedenkt dan, wat de wyze huisleeraar, Syrach, zegt Cap. XXXIV, 23 tbc 31 ing. Be gaaven van de godloozen behaagen den Hcogfïen geheel niet: en de zonden laaten zig vlet verzoenen met veele offerhanden. Wie het goed yan de armen offert, die doet eeven, als die den zoon voor de oogen des Vaders /lacht. De arme heeft niet dan een weinig brood. Wie hem daar van berooft, Sri een moordenaar. Wie iemand zynen'neering neemt, die doodt zynen naasten. Wie den arbeider zyn loon niet geeft, die is een bloedhond. Als iemand bouwt en weederom afbreekt; •wat heeft hy daar van, dan arbeid? Als iemand bidt en weederom vloekt, hoe zal dien de Heer verhooren? Wie zig wascht, als hy eenen dooden aangeroerd heeft, en roert hem dan weederom aan: wat helpt dien zyn wasfehen ? Alzoo is de mensch, die voor zyne zonden vast, en zondigt altoos weeder* Wiezalzyngebedverhooren? En wat helpt hem zyn vasten?- Ver-  632 XXVII. BEDESTONDE , zen wy U: dan zult Gyhet gekrookterkt niet ver. , breeken nogte de glimmende vlaswieken uitblus, fchen. Gy kent het maakfel Uwer handen, dat s wyftofzyn, zeer aan dit lighaam en aan deszel, ven aendoeningen gebonden. Maar help ons, dat , wy van dag tot dag ftcrker worden in onze onder, werping aan Uwe Godlyke fchikking. — Wybid, den U dit, o God! niet alleen voor ons, maar ook , voor alle onze meede-ingezetenen van dit Land, die , U vreezen; jaa voor alle geloovigen: want (gelyk Gy , weet) Zy hebben het allen, zoo wel als wy , noodig. , En ach J dat het aantal der Godloozen, der ver, achteren van Uwe aanbiedingen der genade, der , gierigaarts, der hoereerders, der overfpeelders, der , dronkaarts in dit Land minder was. Maar, wy be, kennen het, veelen zyn 'er, die met opgeheeven , hand teegen U zondigen. Liefderyke, Barmher, tige en Lingmoedige God! Zyn zy niet geheel en , alonverbeeterlyk: ach ruk-zedan uit die dwaaling, , waar in zy liggen. Doe hen zien, dat zy niet an, ders, dan onaangenaam in Uwe oogen zyn kunnen; , dat zy zig Uwen byftand niet kunnen belooven, ge, merkc hunne zonden U en hen van eikanderen fchei, den; dat hunne gebeden ■ zelfs onrein zyn door de , vuile befmettinge van hunnen Godloozen wandel; , datjezus, uw Zoon, géén dienaar der zonden, , nogte voorfpreeker voor hardnekkige booswichten , is; dat zy, Zyne komst en de oogmerken van Zyne , komst verfmaadende, ook door U zullen verftnaad , worden; dat Gy gééne lauwe, trotfe, oneerbiedi, ge of twyffelmoedige gebeden verhoort, maar dat, , wie U vreest en regt doet, U aangenaam is. Doe , hen dat zien, Heere! op dat zy daardoor tot U , wederkeeren. — Maar zyn zy onbekeerlyk, hard, nekkig en als verfteend! Ach laat om hunnent wil , niet 't gantfche Land lyden. Reeken hunne boos- , heid  gehouden den 2.6 jfuny 1748. 639 is, dat Hy voor den Majedueuzen God £*)zou treeden, zonder bedaard overdacht te hebben, wat hy zegge. (c) Wanneer wy dit nader onthouwen: dan blinkt de billykheid en reedelykheid van deezen raad ons in de oogen; cn men ziet 'er uit, dat men zig moet voorbereiden om tot God in den gebede te fpreeken. (,) Ik> heb u te voren beweezen, dat men eerst en boven alle dingen om geestlyke gaaven, om de vergeeving onzer zonden; om de genade van God en om den bydand des H. Geestes, ten einde zyne lusten te regelen, te bidden hebbe; dat de aardfche goederen, alleen als een toegifc, en voorzoo verre Zy ons tot Gods gemeenfchap kunnen dienen, te wenfehen zyn; jaa dat men zelfs voor zyne vyanden en vervolgers tot God moet fmeeken. Ik heb ulieden aangetoond, dat men met yver, met neederigheid, met eerbiedigheid', met vertrouwen, en met (*) Ik heb u voormaals herinnerd, dat, wanneer'er van God gezegd wierd, dat IJy in den Heemel was, zulks te kennen gaf de vérheevenheid Zyner Godlyke deugden, en de volkoomenheid Zyns Godlyken weezens enz. boven alle dingen buiten Hem. En gy ziet ligt, dat het hier ook zoor moet opgevat worden: omdat 'er anders géén drangreedea in deeze woorden zyn zou tot de voorbereidinge om wél te bidden. Inteegendee', indien het beteekende, dat God onendig hoog, boven de wolken, in eene zeekere ruimte, die' men den Hemel noemt, zig ophield, daar wy verre daar beneeden, hier op aarde warén: het zou ons eerder eene vryheid geeven om, zoo als het ons lustte, en dus ook mét over-yling, tot God te bidden; overmits de Heere tog onafmeetelyk verre van ons af was, en het 'er dus niet zoo naauw op aankwam. Nu ziet elk 3 dat het ongerymd is van Salomo te denken, dat hy zoo zeer teegen zyn ocginerk en derhalven zoo dwaaslyk zou gereedeneérd hebben. By gevolg blykt het, dat het alleen van Gods ouendige volkoohiomenheid beven cvs (gery!: ik het verklaard heb) tntet *V~ gtvat Wïrcï'-ti*  640 XXVIII. BEDESTONDE met onderwerping aan Gods wil, voor den hoogen God moet treeden. Gaat nu ernflig naa, Geliefden! wat daar toe al vereischt worde, en zegt my, wie is daar ter aller uure toe bekwaam ? Gewislyk ! fchoon wy zelfs al niet van de Aarde zyn, wy zyn nogtans (gelyk Salomo zegt) op de Aarde. De dingen , die onze zintuigen, ons gehoor, onzen reuk, onzen fmaak, ons gezicht en gevoel aandoen, zyn aardfche , tydlyke en vergankelyke zaaken. Dezelven hebben een zeer groot vermogen op onzen geest. Wy worden-ze (gelyk gy weet) zelfs ondanks onzen wil ontwaar, en behouden 'er een langduurig geheugen van. Ons lighaam dan, en de dingen die wy met ons lighaam gewaar worden, trekken een groot deel van onze aandacht na zig. Zullen wy ons dan van deeze Aarde als opheffen in onze overdenkingen en Godsdienst-pleegingen ; zullen wy van het zienlyke tot God opklimmen ; zullen wy het gewicht van Zyne vriendfehap boven het genot der aardfche dingen , als aardfche dingen, waardeeren; zullen wy de onreedelykheid der zonde naar haaïe verdiende erkennen; zullen wy zien , dat de misdaaden óns van Gods gemeenfchap, en dus van het opperde goed, uitfluiten; zullen wy de aardfche dingen flechts als byzaaken aanmerken; zullen wy onze haat en wraakzucht teegens onze vyanden betemmen en zelfs voor hen bidden: welk eene bedaardheid; welk eene afgetrokkenheid; welk eene bezadigheid van oordeel word daartoe vereischt; Wanneer wy derhalven uit het midden van onze tydlyke beflommeringen, met een hoofd nog vol van onze handwerken, van onze negotie, van onze zorg voor het tydlyke; aanflonds aan het bidden wilden gaan: meent gy, dat wy dan daartoe bekwaam zouden zyn? Meent gy, dat wy altoos, wy, die op Aarde zyn, die bezadigdheid hebben, om, van de Aar-  gehouden den 2.6 jfuny 1748- 641 Aarde als losgerukt, zoo bedaard die dingen te beoordeclen ? voorwaar, dan moet men zig zelfs niet kennen. En gaat verder Toehoorders! dit is nog niet alles, wat wy doen moeten om wél te bidden. Wy moeten niet alleen deeze eevengenoemdc ftukken ons voorftellen; het is niet genoeg, dat wy aan den onzieulyken God, aan Zyn albeftier, en aan het belang, dat wy in Zyne vriendfehap hebben, denken; het is niet genoeg, datwy defchadelykheidenfchandelykheid der zonden erkennen enz. maar (gelyk ik te voren zeide) men moet dit met yver, met onderwerping aan Gods heiligen wil, doen. Dit vereischt , dat wy God in zyne Majeftueufe volkoomenheid , waarin hy boven aljes buiten Hem onendig verheeven is, ons dan (wanneer wy tot Hem bidden) leevendig voor oogen ftellen; dat wy op deonendigheid Zyner magt, Zyner wysheid, en Zyner goedertierenheid ftar-oogen; dat wy Zyne natuur, Zyne beloften, en de groote oogmerken, die Hy had met het fcheppen en verlosfen van het menschdom , ons als met uitvaaging van andere denkbeelden voor oogen houden. Het eischt, dat wy allen uiterlyken fchyn, alle toevallige grootheid van weereldfche eere, van goederen, van hooge geboorte, van bekwaamheeden, waarop wy ons dikmaals zoo veel verbeelden, met allen ernst by 't licht bezien, dat wy ons zelfs zonder vlyerye toetfen, om als met de handen te tasten de zwakheid van ons doorzicht, en de geringheid van ons vermogen om ons zelfs te helpen; om dus met een regt gevoel van de noodzaaklykheid, dat God ons helpe, doortrokken te worden. En kan dat, (dit laat ik aan uw eigen oordeel) kan dat ter aller unre gefchieden door een mensch, die op aarde is, die maar zoo - zoo - uit zyne aardfche beezigheeden uitflapt? Moet men niet eerst Xx 3 door  64s XXVIII. BEDESTONDE door overdenkingen, die op de eevengenoemde zaaken uitloopen, bedaaren: éér men zyne gedachten, ofte zyne gebeden, tot dien ernst en tot dat vuur, ?tgeen 'er by vereischt word, kan opheffen? Dus eischt dan de natuur van het gebed, wanneer het een wélgefteld gebed zyn zal , van ons eene voorbereiding af. Wy, zien, dat wy-ze noodig hebben; zullen wy wél bidden. („) Maar, heffen wy onze oogen hooger op tot de Majefteit van dien God, tot welken wy ons onderftaan te fpreeken, zoo dikmaals, als wy bidden; en overweegcn wy, daar teegen, onze geringheid en nietigheid : wy zien , dac ons eene zodaanige voorbereiding ten uicerfte betaamt. Wie is 'er op Aarde of in den Heemel; wie leeft 'er hier in den tyd ofte in de gelukzalige eeuwigheid, die denkbeelden, geeevenredigd met de volkoomenheid der Godlyke natuure , kan maaken ? Wy menfchen,- ('t is waar) worden in de H. S. van Gods onveranderlyk beftaan , en van Zyne alles overtreffende eigenfchappen veelvuldig , duidelyk, onder verfcheide zinprenten, en door meenigvuldige bewyzen onderricht. Wy zien, als in eenen fpiegel, by weeromftraaling, in de heerlyke werken der natuure en der genade, de onbetwistbaare preuven van Gods oneindigheid. God heeft ons alles geopenbaard , wat wy noodig hadden, om Hem met vergenoegen, als de bron van alle geluk te kennen. Maar wie kan denken, dat wy alles, wat 'er heerlyk in God is, reeds in deezen tyd kennen? Jaa wie onder de gelukzaligen of Engelen blyfc niet eindig ? Wie van hen dan zelfs kan de onmectbaare diepte en uitgeftrektheid der Godlyke deugden bevatten? De eeuwigheid is daar coe zelve ce korc, gemerkt Hy , dien men kennen moest, oneindig is. Reedeneeren wy iets over het onafmeetelykeenovertreffelyke Zyns weezens, Zyner eigenfchappen , Zyns  H6 XXVIII. BEDESTONDE neer men bidden wil; wie Hy is, toe wien wy ons onderdaan zullen te fpreeken. Geheel anders en met reeden ( want in ons doen moet waarheid zynj gedraagt men zig in zyn verzoek aan eenen Koning; geheel anders omtrent zynen meedeburger; cn geheel anders, wanneer Wy iets van den geenen, die beneeden ons is, verzoeken zullen. Geheel anders, wanneer men iets van een Tyran; geheel anders! wanneer men het van eenen fchranderen; geheel anders, als men het van eenen onkundigen enz.wil verzoeken. Om dan zyn gebed Gode behoorelyk voor te draagen: past het, dat men te voren overdenke; wie Hy is , tot wien men zyne fmeekingen zal doen. Het past ons, dat wy Zyne almacht, Zyne wysheid, Zyne algoeciertierenheid , Zyne heiligheid , Zyne gerechtigheid, Zyne waarheid, en de oneindigheid van alle deeze deugden, zoo veel als wy kunnen, ons voordellen. Het past ons, ons te herinneren, dat Hy al het byzondere zoo wel, als het algemeene van onze gebeden hoort en de geheimde gedachten van onze zielen weet, en dat Hy (by gevolg) ook onze herten kent, wanneer wy koel ofte yverloos ofte zonder ernst gebeden voor Hem brengen. Dat Hy, heilig zynde, alleen het geen goed is&bemfctt; en uit kracht van Zyne rechtvaardigheiddeeze Zyne zucht alleen voor het goede onveranderlyk vertoont; dat Hy Almachtig en de Koning van de gant- wy bidder). Maar, wanneer hy melding doet van een fpreeken voor God en onder anderen (gelyk te voren beweezen is) het Gebed daar onder begrypt, zo toont hy, dat men te voren moest bedenken; wat men deed, namelyk dat men tot God fprak, als men bad. -\ Wanneer wy dit naagaan , en behoorlyk ontwikkelen; dan ligt 'cr in waarheid veel in, 't geen ons aantoont de wyze, koe wy ons tot het Gebed moeten voorbereiden.  gehouden den 26 Jwy 1748. Ó47 vantfche natuur is; onze Vader, maar die teevens de waarheid liefheeft en dien de oprechtheid aangenaam is: en wiens oogen derhalven te rein zyn, dan dat Hy het kwaade, (de yverloosheid; oneerbiedigheid; wantrouwen aan Zyn vaderlyk Aloeftier) van eenen, die bid, onverfchillig zou kunnen aanzien. Deeze overdenkingen zullen ons, gelyk de zaak zelf leeraart, zeer veel losrukken van de gedachten, waar meede wy anders dagelyks uit hoofde van onze beflommeringen bezet zyn. Deezen zullen ons onder Gods genade ophelpen toe dien ernst, tot dat yvervuur, tot die eerbiedigheid enz. waarmeede het ons past onze gebeden voor God te brengen; en ons zelfs met één herinneren, wat wy bidden moeten. 't Was hierom, dat de Heiligen by den aanvang hunner gebeden zig God zoo leevendig en onderzoo verfcheide naamen, van Zyne macht, wysheid en goedertierenheid ontleend, voor oogen delden. Hierom was 't, dat Mozes (Pf. XC: vs. 1,2, 3, 40 uitriep: Heere God! Gy zyt onze toevlucht voort en voort. Eer dan de bergen wier den, en de aerde en de Weereld ge fchapen wier den, zyt^ Gy God van eeuwigheid tot eeuwigheid. Gy, die de Menfchen laat f erven, en fpreekt: komt weder, gy Menfchenkinderen. Want duyzend jaaren zyn voor U, gelyk de dag, die gisteren voorheden is, ende gelyk een nachtwaake Hierom was 't,dat Asfaph uitgalmde (Pf. LXXX: 2, 3 , 4, S-J O?» Herder Israëls, hoor! Gy, die Jozeph hoedt, gelyk de Schaapen: ver fchyn, Gy, die zit boven de Cherubim. Verwek uw geweld, Gy die voor Ephraim, Ben-jamin en Manasfe zyt, kom ons te hulp , 0 God, troost ons; en laat lichten uw aangezicht, dan geneezen wy. HEERE God Zebaoth, hoe lang wilt Gy toornen over het Gebed Uwes volks. Hier-  6*48 XXVIII. BEDESTONDE Hierom was 't, dac de groote Paulus (Eph. III: I4? 15» 16.) zeide, om dies wille buyg ik myne kmën tot den Vader yan onzen Heere Jezus Christus, die de rechte Vader is over al, wat kinderen heet m den Heemel en op Aarde; dat Hy u kracht geeve, naar den rykdom Zyner heerlykheid, fterk te worden door Zynen Geest aan den inwendigen mensch. Hierom was 't, eindelyk, dat Jezus Christus in het volmaakte ontwerp van een gebed, 'c geen Hy ons gaf, belastte (Matth. VI: 9.) met die woorden God aantefpreeken onze Vader in den Heemel! Jezus leeraarde hiermeede, dac 'er geen bekwaamer middel was, om onze gedachten tot het gebed behoorlyk by één te roepen ofte tot de vereischte eerbied te beweegen,- om onze begeerte tot die hoogte van yver, ofte tot die vastheid van vertrouwen enz. op te beuren: dan de emftige overweeging van de Majefteit des grooten Gods, tot wien wy onderneemen by het gebed te fpreeken. („) Voorts! Nademaal wy in ons gebed tot God fpreeken; en vermits wy met ernst, met eerbied, mee vercrouwen enz. uit dien hoofde verplicht zyn tot onzen Heer te naderen: betaamt het ons, ter voorbereidinge tot het Gebed wel te overweegen; wat wy voorneemens zyn van God te bidden. Was het (by voorbeeld) dat men onmogehke; voor zig zelven ofte voor het algemeen naadeelige zaaken bad; ofte zaaken, die God nooit beloofd had ons te geeven; ofte welken te geeven teegens Gods onver'anderlyke deugden ftryden zou: niemand kan zig met eenigen fchyn van reeden belooven, dat God hem zou verhooren. Zyn gebed zou, op zyn allerbest genomen, geheel nutloos en te vergeefs zyn. ■ En hoe veelen zyn 'er, die toornige, wraakzuchtige , geldgierige, of (om kort te zyn) aardschgezin- de  ' gehouden den 26 Jury 1748. 049 Se en fodlooze gebeden doen, welker Gebed dies-; halvenvoor den Heere een grouwel is! Om dit dan te vermeiden, (Broeders!) betaamt het ons ter voorbereidinge tot het Gebed te onderzoeken: watvty bidden willen; of het noodig: of het nut • of het tot het meeste nut voor ons en voor onze medemenfehen zy; of het over-eenftemme met Gods H. wil, dan niec; of het ftrekke ter meeste bekendmaakinge Zyner deugden; om ons op te wekken tot waare boete, tot het geloof, en tot rechtfchaapene naavolginge van God den Vader en Zynen grooten Zoon. Zien wy duidelyk, dat het tot Gods eeredrekt; dan kunnen wy met een onwrikbaar vertrouwen'. zien wy hec niet onbetwistbaar; dan kunnen wy met onderwerping aan Gods wil bidden. Ofte zien wy,1 dat ons Gebed, het teegendeel; fat het ongeoorloofde dingen, ofte iets op eene ongeoorloofde wyze zou begeeren dan moeten wy daar van afzien en naalaaten zoodanige Gebeden tot God te brengen. (,„) Om die zelfde reeden blykt dan ook, dat wy op ons zelven moeten acht geeven, om ons te voren tot het gebed te bereiden. Elk weet dat wy meesttyds zeer vlyende gedachten van ons zelven maaken; dat wy ons doorgaans, ik weet niet wat, van onze bekwaamheid, van ons vermogen, van ons aanzien enz. verbeelden. Maar gy weet immers ook, dat wy tot niemand onze toevlucht neemen, zoolang wy denken, dat wy ons zelfs kunnen helpen. Elk merkt dan ligt, dat wy ons onze nietigheid moecen ce binnen roepen; wanneer wy mee den vereischcen ernst en neederigheid tot God om Zynen bydand zullen fmeeken. Zullen wy met yver, gelyk het betaamt, tot den throon des Heeren treeden: moeten wy dan niet het belang, 't geen wy in zoodaanig iets hebben, waarom wy bidden; moeten wy het gewicht en de duurzaamheid van dat belang ons niec leevendig vopr oogen  6$o XXVIII. BEDESTONDE gen (lellen ? Moeten wy ons belang dan niet kennen? En hoe kunnen wy ons belang kennen, zo wy op ons zelven niet letten? Zullen wy met eerbied onze wenfehingen voor God uitfehudden; wy moeten God in zyne Hoogheid en {Majefteit ons verteegenwoordigen. En, waardoor toch blinkt ons die heerlykheid van God heidevee in de oogen, dan door en by de overweeginge; y/aarvoor wy, aardwormen, (anderfints't is waar de éedelfte onder Gods zigtbaare fchepfelen) te houden zyn? Zullen wy met vertrouwen onze gebeden voor den Heere uitten; op welke grond zullen wy op Gods byftand en befcherminge vertrouwen; zo wy niet weeten, dat wy ons boetvaardig, en geloovig naar Zynen heiligen wil, en Godlyke goedkeuring tragten te gedraagen; zo Hy zelf niet het hoogfte oogmerk onzer begeerten en het beste deel van onze zielen is. En hoe zullen wy dit weeten; zo wy op ons zelven géén acht geeven ? Zullen wy (eindelyk) met onderwerping aan Gods alwys wélbehaagen onze fmeekingen uitboezemen; wie kan dit doen, zo hy niet gadeflaat denoneindigen afftand, die 'er is tusfchen God en tusfchen hem; de geringheid van ons doorzicht in 't geen tot onzen vreede dietic — in vergelyking van de verheevenheid der Godlyke weetenfehap, die de diepten der Godheid zelven doorpeilt? Ik zal van het overige, ik zal van de zaaken3 waarom men bid, teegenwoordig kortheidshalven niet eens reppen: fchoon ons, eene naadere overdenking van het geen wy bidden moeten, meede zou kunnen toonen , dat wyde oogen van aandacht op ons zelven te ftaan hebben, wanneer wy niet onbereid ofte onbedachtzaam tot het gebed zullen treeden. Het vóórgemelde bewyst dit voor elk oplettenden (meen ik) ten volle, Pm  gelouden den 26 Juny 1748. 6$l Om deeze reeden denk ik ook, dat David Pf. CXLIV. naa dat hy ( vs. 1, 2.) ter voorbereidinge tot het gebed , Gods grootheid zig herinnerd had, (zeggende: Geloofd zy de HEERE, myne Rots, die myns handen leert ftryden, en myne misten oorloogen; myne goedheid, en myn burcht; myne befchuttingy en myn verlosfer; myn fchild, op dien ik betrouwen die myn volck onder, my dwingt)r hierom is het (zeg ik) dat hy daar op vs. 3, 4. eene overweeging van zyne eigene nietigheid laat volgen , en uitroept; Heere ! wat is de mensch, dat Gy u zyns aanneemt; en des Menfchen kind, dat Gy hem zoo acht? Is toch de Mensch, gelyk als niets? zyn tyd vaart daar henen , gelyk eene fchaduw. („,,) Gaan wy verder (Toehoorders !)wy kunnen, hieruit, nog al meerder bcfluiten. Want, is het ter voorbereidinge van onze zielen tot een Gode behagelyké gebed noodig, dat wy met zoodaanige aandacht, ais ik te vooren toonde, op God, op het geen wy bidden en op ons zelfs letten , cn het ons als met afc zonderinge van andere denkbeelden voorftellen: ailes , wat ons dan in deeze verzameling van onze verftrooide gedachten zou kunnen hinderen; alles, wat ons zou kunnen beletten , om dit voorgenoemde behoorelyk re overweegen, dat alles moeten wy trachten te vermeiden; dac alles zoeken te weeren. En daar teegen betaamt het ons, zoodanige gelcegenheden ofce omftandigheeden opcezoeken ofce greetigaaa te neemen en te gebruiken, die onze denkbeelden tot die bedaardheid van overweegingc kunnen brengen , en ons dit alles leevendig en duidelyk herinneren. (ö) Zyn wy (by voorbeeld) met weereldfche zorgen overladen; hoe zullen wy bekwaam zyn, om de eeuwige waardy van Gods vriendfehap in het oog te houden; ofte God ernflig, om het geen tot onzer zielen wélftand dient, te bidden? Hoe kan iemand, die zoo laag by de Aarde kruipt, zyne gedachten zoo hoog  6> XXVIII. BEDESTONDE. hoog opheffen, dac Hy den onzienlyken God in Zy* ne heerlykheid en beminnenswaardige Majefteit als voor zyne oogen zie en boven alles beminne. Die ryk willen worden, die daar van hun voornaamfte werk maaken en daar meesc om zorgen, die vallen in verzoeking en frikken en veele dwaaze enfchadelyke lusten, die de menfchen doen verzinken in het verderf en de verdoemenis: zege Paulus i Tim. VI: 9. Wil men zig dan toe hec gebed voor-bereiden; men moec zyn hert niet zetten op den ongeftadigen rykdom. Men moet het zyne doen, maar de beftiering en zorg aan God laaten. Men moet zig door de overweeging van de nietigheid en vergankelykheid der aardlche dingen opheffen: en zig gewennen, zyn hert daarvan los te maaken. (&) Wie is in ftaat, om zig meteen dronken hoofd God, zig zelven, en '/ geen hy bidden zal, zo , als te te vooren getoond is dat men doen moet, voorteftellen, en bedaardlyk te overweegen? Wie weet niet, dat (gelyk fpeis en drank, maatig gebruikt, het lighaam verkwikt, verfterkt, en tot noodige Godsdienstoeffeningen bekwaam maakt) dat zoo ook (zeg ik) dezelve, boven maate ingezwolgen, het gebruik van onze reeden en ons beftier over onze hertstochten en begeerten geheel ontweldigen ? Elk ziet dan, dat een hert, met fpeis en drank bezwaard (gelyk Christus het uitdrukt Luc. XXI: 34~)zoo wel als een ziel, die met zorgen der neeringe, met overmaatige zorg (waar van hy toch leeven zal,~) bezet is, gééne bekwaamheid heefc om zig dus voortebereiden tot het gebed; want wyn en most maaken dol: gelyk God by Hofeas zegt Kap. IV: 11. Wil men zig dan voorbereiden tot het gebed gelyk hec ons pasc, men moec, naar Peerus wyze les (1 Pet. IV: 8.) maatig en nuchter zyn tot het gebed. Men moet zorg draagen, dat het verftand niet met de dampen van den wyn ofte van boven maate in-  'gehouden den 26 Juny 1748; ingezwolgene fpeize bedwelmd ofce beneeveld zy»1 Hierom heiligde God oulings een vasten onder zyn volk, wanneer zy op eene plechtige wyze tot hem fpreeken zouden; en om dezelfde reeden volgen veele vroomen nog heeden die zelfde fpoor. (c) Is iemand overgegeeven aan de wellusten van zyn vleesch; bemint hy niets zoo zeer, dan dartele vermaaken; is hy nog warm van de hitte der wellust, die hy kort te vooren pleegde, en denkt hy reeds voor-uit op hec pleegen van eene andere, diehy weer in het oog heefc: hoe kan hy die ruimte geeven aan die gewichtige overweegingen van God..van zig zelven, en van het geen hy bidden zal, overweegingen nogtans, die voor hem noodzaaklyk zyn, zo hy zig betaamelyk tot het gebed zal bereiden! Hoe zal hem de waarde van Gods vriendfehap, en het gewicht der genietinge van gemeenfchap met onzen grooten God en Zaligmaaker en mee de gelukzalige hemellingen zoo verre verrukken, dac hy die onzondige, die heemelfche vermaaken, boven de dierlyke luscen van zyn vleesch , van Jehovah zou begeeren ? Hoe is hy in ftaac om zyn vleesch met deszelven luscen zoo te kruifigen? Gy ziet het! men moet zig losrukken van iedele vermaaken. Men moec zig gewennen, in beftendiger, in heerlyker, in Godlykcr zaaken; in de kennis en tiet genieten van God en van zyne liefde, door Jezus Christus ons zigtbaarlyk geopenbaard, zyn vergenoegen te dellen: dan zal men bekwaam zyn tot die voorbereiding, endoor die voorbereiding tot een wélgefteld gebed, 'c geen Gode gewislyk aicoos zal behaagen. : Qd) Hec is verder kennelyk, dat de omftandigheeden zeer veel kunnen toebrengen tot het opwekken ofte tot hec verdooven van den ernst, van de ingefpannenheid, en van de leevendigheid onzer gedachten. Wie weet niet, dat, wanneer wy zo — zo —■* Yy uit  664 XXVIII. BEDESTONDE , ke verklaaring, des aangaande gedaan, dat Gy , uwe eere ftelt irt wél te doen, en in blyken van , uwe Vaderlyke Liefde, inzonderheid aan Uwe ree, delyke fchepfelen, te vertoonen: , Gun ons dan die genade, dat óns Gebed voor , ons Vaderland en voor ons van nut zy. , Zeegen ons met tydelyke rust, en voorfpoed; , maar boven-al met geestlyke gaaven, met geloof , en liefde, met Uwen vreede, die alle verftand te , bovengaat, en met de gewisfe hoop des eeuwi, gen leevens. , Zeegen het dierbaare Gemeenebest, waarvan , wy het Geluk hebben leden te mogen zyn. Be, Beveilig ons voor al het geene het waarachtige , nadeel van onze maatfchappye, zoo van binnen , als van buiten, zou berokkenen. , Befcherm de Hooge Regeering van ons Land " op den ftoel van eere, waar op Gy-ze gezet hebt. , Neem onder Uwe Godlyken hoede de Staaten van Holland enz. enz. Geefze de noodige voorzigtig3 heid en Wysheid in dit haggelyk tyds gewricht. , Zeegen hunne poogingen ter bevordering van den i vreede, zoo binnen als buiten. Bewaar hunne , dierbaare perfoonen, Echtgenooten , Kinderen, , goederen, eereen leevens tot welzyn van het ala gemeen. , Laat het aangenaam woord van Vreede ons haast , (kan het zyn) in de ooren klinken. En laat ons, , boven alles, Vreede met U, en gegronde Vree, de met .onze geweetens hebben. , Alles alleen om Jezus wil, met wiens woorden , wy U bidden Onze Vader, die in de Hemelen , zyi enz.  XXIX. BEDESTONDE. gehouden den 10 July 1748. VOO R-A F S P R A A K. DE MIDDELEN, OM DE HINDER» NISSEN IN HET WEL BIDDEN, OM DE VERSTROOYING DER GEDACHTEN, enz. TE BOVEN TE KOOMEN: byzonderlyk Over de Aandacht, waar-meede men voor ons en voor ons Vaderland moet bidden. rj eere, onze God en Vader! Ih wiens handen ! Uw Groote Zoon zelf zynen Geest beval. Wy beveelen naar Zyn voorbeeld onzen Geest m Uwe \ handen. Gy kunt alles doen * wat Gy wilt iri Heemel en op Aarde. De gantfche natuur ftaat ' onder Uw bedwang. Bewaar ons dan voor on' agtfaamh'eid ofte verftrooijing onzer gedachten by die Gebeden , die wy ons onderneemen zullen \ voor U te brengen; Laat ons geheugen j laaten ' onze hertstochten; laaten onze zintuigen; mets, ! dan zoodaanige denkbeelden en begeerten, in on^ ze herten hervoort brengen, die ftrekken om ons* , naa eene gemoedlyke voorbereiding daartoe, met \ Aandacht te doen bidden. Amen! Zeer Waarde Broeders en Zusters in den Heere Dat de mehfehen den meesteh tyd met zeer verftrooide gedachten bidden, leeraart ons,Helaas ! de dagelykfche bevinding. Z 2 ke»  666 XXIX. BEDESTONDE Een groot aantal bekreunt zig des weinig; maar handelt by het bidden, als of zy daar-meedeeen zeeker taakwerk hadden aftedoen. Hoe kan dat bidden Gode behaagen ? Edoch waare geloovigen , die ernflig wenfehen Gode te behaagen by hunne gebeden, vinden zig zeer bedroefd over deeze verllrooijinge van gedachten. Zy wenfehen hertelyk, dat zy hunne aandacht konden bewaaren. Het is de plicht van eenen bedienaar van 'tEuangelie voor beider zielen te waaken, en elk,zooveel in hem is, den weg te wyzen tot het wél beoeffenen der plichten van den Godsdienst. Ik zal u derhalven over de Aandacht (welke 'er by onze Gebeden vereischt word, zo zy Gode zullen behaagen, dat is, zo wy wél zullen kunnen bidden) trachten in deeze Bedeftonde te onderhouden. Ik zal u zoeken aan te toonen: (i) Welke de aandacht zy, die 'er vereischt word by ons bidden; (a) Waarom zy noodig zy; en (3) Hoe wy daar toe geraaken. Laat ons ten dien einde acht geeven op het zeggen van den Propheet Jeremias. Klaagl. III. 41. Laat ons onze herten, mitsgaders de handen, opheffen tot God in den Heemel! De Propheet, die in het dertiende jaar van den vroomen Koning Jofias tot zyn gewichtig ampt door God geroepen, geduurende den overigen leeftyd van dien vroomen Vorst, en vervolgens onder de Godlooze Koningen Jojakim en Zedekias onder Juda preedikte; zag in die dagen voor-uit, wat Juda  gehouden den 10 July 1748. 667 da over 'c hoofd hing, en welk eene zwaare onweersbui op deezen dam dond los te barden. . De tien dammen waren reeds om hunne boosheid door Srlmanasfar na Asfyriën weggevoerd. Maar Juda fpiegelde zig aan hun droevig voorbeeld niet. Het volgde eeven 't zelfde Godloos fpoor; of overtrof de tien nog in meenigte en foort van gruwelen. Jeremias voorzag , niet flegts by gevolgtrekkinge, maar door Gods onmiddelbaare openbaaringe boven dien onderfteund ; welke droevige vrugten deeze vergiftige boom der zonden draagen zou , en verkondigde hun derhalven op de naadrukkelykde wyze Gods naakende oordeelen. Maar Juda bleef het zelfde juda, in boosheid onveranderiyk. Hetgeen Jeremias voorzegd had, kwam dan ook. De Stad en Tempel, de muuren en poorcen, het heiligdom en autaaren werden verwoest, gedoopt,geplunderd, en in eenen naaren puinhoop veranderd. — De inwoonders werden met hunnen Koning Zedekias na Babel gevankelyk gevoerd; om 'er onder eene droevige flavernye te zuchten. Jeremias, met een klein hoopje van het gemeene Volk nog in Juda te ruggebleeven, beweende den ondergang van zyne VaaerlykeStad, en tempel, en altaaren. Hy kon zig van de bitterde weeklagen niet onthouden van weegea den jammer der dogter zyns volks. Hy vermaant het overfchot zyner meede-elendigen op deoorzaake van die rampen te denken ; en te bekennen, dat niec een blind toeval of de kans des oorlogs, of het geluk van Nebukadnezar: maar dat God deeze onheilen over hen had laaten koomen. Hy brengt hun te binnen, dat niet Gods willekeurig befluit, alsofHy lust gehad had hen te bederven: maar, dat hunne zonden de reeden geweest waren, dat de Heere hen regtvaardiglyk aan de Babyloniers had overgegeeven. Hy wekt hen des op, om hunne zonden te bekenZz & nen  668 XXIX. BEDESTONDE nen en zig tot den Heere te bekeeren. Hy wil, dat zy hunne toevlucht tot Jehoyah in den gebade zullen neemen en' Hem om Zynen byftand bidden: edoch niet gelyk te voren, toen zy hunne handen alleen tot God ophieven, daar hun hert verre van Henwas. Neen! het hert (zegt hy; moet by den mond en handen zyn. Laat ons onze herten, mitsgaders de handen, opheffen tot God in den Ueëmell Laat ons bidden („wil hy zeggen): niet, flechts in iedele woorden of gebaarden maaken beflaan. Ons hert moet, terwyl wy bidden, zig niet beezig houden met iedele gedachten of begeerten. Maar! met het hert na boven! Laat ons denken aan het geene wy bidden. De ziel der menfchen is , Gelyk wy weeten, (om zoo te fpreeken) een afgrond van denkbeelden en begeerten. ' Om van de denkbeelden thans eens alleen te fpreeken: let op u zelfs! Hoe veele zaaken en kenmerken van zaaken hebben wy niet te voren ondervonden, die nu nog op dit tydlïip momze gedachten zyn; fchoon de ééne klaarder, de andere duifterer? Kent gy niet (by voorbeeld) eene taal , óf fpraak , al is 't alleen uwe moedertaal ? Hoe groot een aantal van woorden en van zaaken, die door deeze woorden beteekend worden, zyn niet op die ogenblik tegelyk, als in eenen afgrond, in uwe ziel verborgen ? Geeft Verder acht op de denkbeelden, die op dit zelfde punt des tyds gelyklyk in u koomen. Gaat u naa van top tot teen: alles doet u eenigfints aan. De kleederen, die gy aan hebt; de plaats, daar gy op zit of flaat; de dingen, die gy ziet, die gy hoort enz. zult gy bevinden, zo gy langfaamerhand van het hoofd tot de voeten op u let, dat u verfcheide denkbeelden tegelyk geeven en Verfcheide als een blikfem op eikanderen doen volgen.  gehouden den ro July 1748. 669 gen. Hoe veel is 'er dan nog boven dien in ons van onze hoofd- en by-oogmerken en verfcheide andere dingen, daar ik thans niet noodig hebbe om breeder van te fpreeken. Dit is genoeg, om u te toonen welk eene meenigte van denkbeelden tegelyk. in onze ziel zyn. Wanneer wy nu, (niet teegenftaande deeze meenigte van denkbeelden, die in onze ziele zyn,) ons ééne zaak, meerder, duidelyker, of lcevendiger voorftellen; dan andere zaaken: dan zegt men, dat wy op die zaak letten; dat wy onze aandacht daarop vestigen. Wanneer wy derhalven met aandacht zullen bidden ! dan moeten wy op dar geene, 't welke wy Gode voorftellen, njeerder^ duidelyker, en leevendiger denken, dan op andere dingen, waar op wy anderfints meede zouden kunnen denken. En, zo wy dit doen: dan heffen wy onze herten (gelyk gy ziet) en niet alleen onze handen, op tot God in den Heemel, naar de les van den Propheet. Wilt gy hét korter: Ik zegge. Wy hebben elk onze huislyke beezigheeden; onze eigene neigingen ; een zwerm van gedachten, die in onze ziel (als ik mag zeggen) huisvesten. Wy willen echter, gelyk 't betaamt, tot den onzienlyken God fpreeken. Wy willen bidden. Zullen wy dan met aandacht (by voorbeeld) he: onze Vader bidden: wy moeten niet bloot die woorden, ofte liever die klanken fitten; wy moeten denken aan het geene door die woorden beteekend word; de denkbeelden in onze ziel moeten overeenftemmen met de beteekenis van die woorden; wy moeten Gods Vaderfchap en ons Kindfchap ons voorftellen, terwyl wy die woorden gebruiken en zoo telkens voortgaan. (II) Dat men verplicht is zoodaanige aandacht tot het gebed bytebrengen, blykt: zo men acht geeft G?) op den aart (b) op de eigenfchappen (c) en op Zz 3 de  67o XXIX. BEDESTONDE de eigenaartige gevolgen van een behoorelyk gebed. O) Want wat is het Gebed? Immers een gefprek met, ofte aanfpraak aan God? Nu kan men van niemand met reeden zeggen, dat Hy eenen anderen aanfpreekt, wanneer hy flechts eenige aanééngekeetende geluiden hervoortbrengt, maar ondertusfchen niet denkt aan het geene hy zegt. Woorden zyn den naam van woorden, de fpraak den naam van de fpraak eenes menfchen onwaardig, zo zy niec zyne gedachten te kennen geeven. En hoe kunnen zy zynegedachten te kennen geeven; zohy niet denkt aan hec geene zyne zoo genaamde woorden beteekenen ? 't Is wartaal! 'c Is de taal van eenen dwaazen ofte van eenen droomer. Géén reedelyk ofte eenigfints bezadigd mensch nu zou durven onJcrneemen, voor het aangezicht van een aanzienlyk man; voor eenen Vorst; voor zyne Overheid; voor hem, van wien zyn geluk afhing; te verfchynen : eenige zoogenaamde woorden uitrammelende, zonder dat Hy zelf dacht aan hetgeen hy zeide. Veelmin zou hy onderneemen mondling een plechtig verzoek aan zodaanig eenen man van aanzien te doen: zonder eenige aandacht, zonder eenige oplettendheid op het geen hy voortbragt. Komt men dan voor het aangezicht van den Koning der Koningen; fpreekt men kwanswys tot Hem, maar, met woorden, die by ons gééne beteekenis hebben, op welker zin wy géén acht geeven : wie is 'er, zoo ftout, dat hy zoodaanig fpreeken den naam van bidden zou durven geeven? 't Is zelfs, (zo men het naauwkeurig zal zynen naam geeven) 't is géén fpreeken. 'c is flechts eenig geluid maaken, als of men fprak (*). Welk (*) 't Is enkel gelyk te ftellen met het klappen van eea Exter of van een Papegaay.  672 XXIX. BEDESTONDE aandoeningen geboren? Buiten twyffeluit het keven* dig inzien van onze geringheid; van Gods Hoogr heid; van Zyne Godlyke Almacht, AI wysheid en Algoedertierenheid, van het groote belang, dat wy hebben in de zaake, waarom wy bidden enz. Hoe kan men nu iets leevendig inzien; hoe kan men zig iets dier wyze voordellen, dat het ons tot dit te doen ofte dat te laaten aanzette: wanneer men op iets anders denkt, ofte wanneer men het zig, verward,met veele zaaken van eenen anderen aart, voordek? Kan men dan met die gemoedsgeftalte, met dien yver, met dat vertrouwen enz. bidden: wanneer men wel eenige zoogenaamde woorden uitfpreekt, maar intusfchcn géén acht geeft op het gebed; wanneer de mond hier, maar het hert elders is? (*). Aan- (*) D« onze hertsrochten en gemoedsbeweegingen, door aandacht op het geen daartoe bétrekkelyk is, zeer'leevendig opgewekt worden, leeraart ons de bevinding van onze en van de voorgaande tyden. De gedenldchriften verhaalen ons van eenen Blyfpel fpeeler , Polus, welke door het fterven van eenen zyner warrdfte zoonen dier wyze was getroffen , dat hy een tydlangzig van den fchouwbnrg moest onthouden. Eindelyk, wanneer hy ten toneele klom, zullende de Elektra van Sophocles vertoonen, draagende de lykbus en de beënderen van haaren broeder Orestes ,was het zyn postom Elektra te verbeelden. Hy nam drarop, in plaats van die gewaande lykbus en die gewaande beenderen, de lykbus en de beenderen van zynen dierbaaren Zoon. Het geen zoodaanig zyne aandacht na zig trok, dac Iiy daardoor, (in fteede van op het verfierde geval) op liet waare verlies van zynen dierbaaren Zoon oogende, de bewêegelykfte. cn hart. ontroeren dfte traanen ftortte; en de gantfche fchouwbiïrg meede bitterlyk deed weenen. Wy vinden een tweede, voorbeeld, dat diergelyk is in den voortreffelyken tooneel1'peeler Eföpus, een zeer groot Vriend van Cicero. Deeze, met de rampen van zynen Vriend Cicero bewogen, trachtte meede het zyne toe te brengen om dien grooten man uit zvne balliugfchap te.doen te rug roepen, waar toe Ciceroos overige vrienden fterk aan het werk waren. Hy fpeelde des voor \  gehouden dm 10 July 1748. 6?3 Aandacht is 'er derhalven by noodig! het is een middel dat 'er toe vereischt word, wanneer men wél, wanneer men met de behoorelyke gemoedsaandoeningen zal bidden, J (c) En , zo men wenscht de uitneemende nuttigheid, welke uit den eigen aart van een wélgejleld gebed voortvloeit, deelachtig te worden: men kanze niet fmaaken, wanneer men met verdrooide gedachten bidt. . . Het bidden, (is 't, dat het zoo gefchied, als ha betaamt,) heeft tot zyn gevolg eene zucht om God in de natuur en in de genade meerder en grondiger te kennen. Het maatigt onze hertstochten. Het vereedeltze: en ontjleekt zelfs de voortreffelykde gemoedsbeweegingen in ons. Het wekt in ons eene eedele en gegronde vreugde op. Het brengt ons in geestlyke verrukkingen. Jaa het ver° eenigt 't volk het treurfpel van Actius, waarin zeer deftige verfen over de bsllingfchap van Telamon en over de fchrikkeiyke rampen van Priamus en vnn zyn huisgezin gevonden werden. En,, by het opzeggen deezer verfen, (niet op de verdichte gebeurtenis), maar op de waarachtige rampen van zynen vriend oogende, fprak hy dezelven op zoo zieltreffende wyze en met zulk een vloed van traanen uit; dat elk toehoorder bynaa in traanen zwom, en dat de Vyanden van den grooten Cicero zelfs zig niet van weenen onthouden konden. (Faucheur van deuitfpraakp. mi 176- »« volgg) Ziet daar, hoe de aandacht op het geene men zegt; ziet daar, hoe de oplettendheid op het geene men fpreekt, onze hertstochten leevendig kan ontroeren, en teevens anderen op. de krachtigtte wyze aan den gang helpen. Niemand misduide het, dat ik deeze voorbeelden gebrulke, om aan te toonen , hoe leevendig onze yver, vertrouwen enz. (zoo noodzaaklyke vereischten by het gebed) ontvonkt en gaande gehouden worden, wanneer men met aandacht bidc. Ik merk dit alleen aan, als eene bevinding , van welke ik recht heb my te bedienen, gemerkt zy my tot myn oogmerk van nut kon zyn. Zz 5  6>4 XXIX. BEDESTONDE eenigt ons geestlyker wyze met God. Ik heb dit alles te voren beweezen. Alle deeze aandoeningen des gemoeds kunnen buiten tegenfpraake zonder aan. dacht by het Gebed niet in ons opkoomen. Niets kan ons aanzetten tot het meerdere kennen van God; tot eedeier hertstochten; tot het maatigen en ree^elen onzer begeerten: zo wy ons dat niet meerder dan eenige andere, zaaken voorftellen. Het andere' daar men oak op denkt, jaa de geheele afgrond van denkbeelden, die tegelyk in ons zyn, moest ons dan ook tegelyk aanzetten en aan den gang houden: niet tot alles, maar bepaald tot dit maatigen onzer hertstogcenenz. Welk eene ongerymdheid! Verder I Hoe kan my iets tot vreugde noopen, zo ik 'er niet op Iet? Veel meerder: hoe kan my iets in eene geestlyke verrukking brengen, en mynegeneigdheeden, en dus my zelven zeedelyker wyze met God vereenigen, zo ik 'er géén acht op geeve? Het fpreekt zig zelven teegen. Alle deeze eigenaarde Gevolgen van een wélgefteld gebed zyn nogtans (gefyk wy gezien hebben) de voor ons wenfchelykfte zaaken hier op de weereld; gemerkt zy ons tot eene onftoorbaare gemeenfchap met God in de eeuwige heerlykheid opleiden. Van welken kant wy het derhalven befchouwen: wy zien, dat wy, om te bidden; om wél te bidden; en om de vrucht van ons bidden te erlangen; met aandacht onzer herten tot God moeten treeden. Laat ons dan Gods rechtvaardig ongenoegen, daar wy voor het Vaderland en voor ons\ox. Hem willen roepen, ons niet, zelfs by het gebed, op den hals fchennen! Laat ons niet ons zelven in den weg zyn; daar wy voorwaarts willenLaat ons in teegendeel met alle naarftigheidomzien na de middelen, die ons onder den byftand van Gods genade kunnen in ftaat ftellen om met de vereischte aandacht te bidden. (III) Het '  gehouden den 10 July 174*. *7> flin Het is voor veelen in zeeker opzicht nietzeeE noodig, dat ik hen aantoone, hoe men deeze aandacht in ziekV» verwekken cn onderhouden. Men vindt menfchen, die door oeffening reeds eene zoo groote hebbelvkhcid om hunne aandacht op te wekken en te bewaaren verkreegen hebben, dat zy dezelve eenen zeer geruimen tyd zelfs op de verheevenfte en mepzinnigfte voorwerpen kunnen vestigen. De lange, cn nogtans zeer regelmatig aan één-gefchakelde betooe.ngen van zaaken, die verre boven het bereik van onze Zintuigen zyn, en die echter door ukmuntenoe mannen op~de bekwaamde wyze zyn uitgevoerd en aan het licht gegeeven, draagen 'er overvloedige getüieenisfen van. Voor menfchen van die ocffenmg en van 'dat vermogen is het dan redelyker wyze veel hgter, om hunne aandacht by het gebed gaande te maaken en te onderhouden. Deezen hebben dan ook niet zoo veel onderrichting hierin noodig. Maar hoe veelen zyn 'er van die foort? Is het grootje deel der menfchen in dit ftuk niet zeer gebrekkig? bn hebben defterkften zelfs gééne hulpmiddelen fomtyds noodi^ Zyn zy niet aan de gewaarwordingen , die zv van hun gezicht en van hunne overige zintuigen ontvangen; aan hun geheugen; aan hunne verbeeldingskracht gebonden. Hebben zy met fomwylen hun hoofd vol van andere gedachten, en begeerten? Belemmeren hen deeze denkbeelden en gewaarwordingen enz. (al betreffen zy geoorloofde en anderfmts nuttio-e zaaken) niet veelmaalen, als zy voorneemen met aandacht te bidden ? — Ik zal derhalven, (zonder nader te bepaalen; voor wien ik de hulpmiddelen om met aandacht te bidden; die ik vervolgens zal voordraagen, noodig keure,), dezelven (ook tot myne eigene ftichtinge) Ulieden herinneren, of onder het oog zoeken te brengen. (O Het is althans een algemeene regel, die daarK ' ' om  gehouden den 10 July 1748. 677 , yen; en ons dagelyks onderhoud! Gy, die Uwen dierbaaren Zoon zelven hebc laacen gebooren worden , leeren, lyden en fterven, om onze zonden ze-» ' delyker wyze ce niec ce doen; om ons een rechc ' op den Heemel ce verwerven, jaa om ons de eeu' wige gelukzaligheid ce fchenken! Gy , die ons da• geïyks opwekc om van Uwe liefdeblyken regc ge' bruik ce maaken! Gyzyt onzeregte Vader, de op, per-oorzaak van ons leeven en van ons geluk-zalig ■ leeven. Uwe Machc, aan alles, wac mogelyk is, \ kunnende hec beftaan geeven; Uwe wysheid, de , gadeloosce middelen coc bevorderinge van ons cyde, lyk en eeuwig wélzyn kennende, Uwe goedercie, renheid, ons heil, zoo veel als mee de waarheiden , derzelver onveranderlykheid beftaanbaar is, bedoelende; verheft U zo verre boven allen, die op aarde den naam van vaders draagen, als de Heemel in ' Majefteic, in prachc, en uitgeftrektheid de aarde te ' boven gaat. Gy zyt onze Vader in de Hemelen: ' op U verlaaten wy ons. Tot U neemen wy onze \ toevlucht by het gevoel van ons gebrek. Ach. , dat Uw naam, Uwe volmaakce deugden en alles, , waar aan Gy als aan eenen naam te kennen zyt; zaaken, welken Gy ons zoo uitneemend in de na' tuur en bovenal in Christus hebt bekend gemaakt; door Uwe redelyke fchepfelen gekend en erkend ' wierden in dier voege, dat zy dezelve naavolgden ; , dat zy zig daarin vermaakten; dat zy eeven, als Gy, alleen het goede bedoelden: op dat Uw naam, \ gelyk Gy heilig zyt, ook geheiligd wierd in en , door Uwe redelyke fchepfelen. Gy hebt ten , dien einde een Godlyk Koriingryk in Uwen Zoon , opgerichc. Gy zyt de Groote Koning van het Ah , Gy hebt alles hervoortgebracht, het is hec Uwe. , Gy hebc den mensch verplichc om hec zyne ce doen; , om de middelen ce gebruiken, die Gy in de natuur ,en  678 XXIX. BEDESTONDE , en bovenal in Christus ter bevorderinge van zyn , wélzyn en van het algemeene belang hebt gegee, ven. Gy hebt, als Koning, op U genomen, alles , ten beste van het Algemeen en van elk Uwer on, derzaaten te bellieren. Ach dat uw ryk kwam! , O dat zig die gelukkige tyd eens opdeed, dat de" j waarheid en godzaligheid algemeen wierd! o dac , alle menfchen u als hunnen Koning eerden! o Dac , zy elk het hunne deeden! o dat zy de handleidin, gen Uwer genade gebruikten: opdat Gy weeder , van Uwe zyde, behoudens Uwe waarachtigheid en , overige deugden, mogt het geheele Al ten onze , beste kunnen doen mecdewerken; opdat wy allen , dien vrede der ziele, die alle verftand te boven , gaat, mogten fmaaken; jaa op dat wy allen de eeu, wigduurende en nooit ophoudende blyken Uwer , vaderlyke regecring in de eeuwigheid mogten ge- , nieten. Gy hebt ons, ter heiliginge Uw es , naams en ter uitbreidinge Uwes Koningsryks, uwen , wil doen weeten. Gy weet: wat voor ons best , is; en wacmeest dient om ons dac best te doen vér* , krygen. Gy hebc 'c ons geopenbaard, en wilc dat , wy ons van die bekendmaakinge zullen bedienen. , De geluk-zalige Hemel-geesten hebben hun verge, noegen in hec doen van Uwen wil. Dat is hunne , fpeize, dat is hec middel om hunnen honger en. , dorsc na de bekendmaaking en geniecing uwer deug, den te dillen en te verzadigen. Ach bellier het , daar heenen, dat ook Uw wil door ons op Aarde , met die welmeenendheid gefchiede, gelyk zy door* , Uwe beproefde en ftandvascig gebieevene gunstge- , noten, volbragt word in den Hemel. Edoch, ;■ Heere! daar wyj/zV/z2is;fchoon , het gééne eevenreedigheid heeft met de genade, , die Gy om bevvyst, zo Gy ons onze misdaaden , vergeeft: houden wy ons nogtans aan Uwe vader, lyke belofte! Bewys aan ons, dat Gy, die van ons , geeischt hebt, dat wy onzen fchuldenaaren hunne , misdryven jegens ons vergeeven zouden, Gy dat , op eene Godlyke wyze doet omtrent ons, Uwe , kinderen, het geen Gy van ons gedaan wilt heb, ben jegens onze broederen. Vergeef ons dan on~ , ze fchulden; gelyk wy vergeeven onzen fchulde- , naar en. Maar, als Gy ons de zonden' ver- , geeven hebt, dan hebben wy ook voor het toeko, mende Uwen bydand noodig, om niet in nieuwe , zonden te vallen. Gy kent onze zwakheid. Gy , weet, dat wy in fommige gelegenheeden door on, ze natuurlyke en door onze ingevolgde driften , die , wy'door gewoonte ruimte over ons gegeeven heb, ben, gevaar zouden loopen van groffelyk mistelas, ten. Maar, doe de dingen zoo famenloopen,dat , wy niet in verzoekinge komen: opdat wy niet val, len mogen. Gy zyt de Albeftierder! lei ons niet , in verzoeking. Edoch, mogt het gebeuren , , (gelyk wy met reedeu om onze geduurig aanklee, vende over-eihng en onbedachtfaamheidduchten), , dat wy op nieuw mistasten: verlos ons van het , kwaade; doe ons zien, dat het kwaad en fchade, lyk is, 't geen wy gedaan hebben; dat het ons , niet betaamde; dat wy ons daar door aan den Duï, vel gelyk ftelden, hem met de daad voor ons hoofd , verklaarden en ons dus fti&wygend onder zyne , heer-  gehouden den ió Jüly 1748. 68r i heerfchappy ftelden. Doe ons dit zien! op dat l Wy tot het doen van het goede te rug keeren, en , U als onzen Koning en Vader ver-eeren. -—Wy bidden ü dit alles, want Gy kunt het doen. ■ Gy hebt recht over al het gefchapene ! Uw ts het ryk. Uw wil kan alles veranderen. Deganttche ' natuur is onder uw bedwang. Uw is de kracht. Ta Gy bezit eene onendigheid van bekwaamheeden. ' Al het zaaklyke, dat een weezen bezitten kan,be\ zit Gy! Gy weet ons te helpen. Gy hebt volheid * om onze gebreken te vergoeden: Gy zyt 'er ge[ neegen toe. En Gy zyt onveranderlyk. Uw ts \ de Heerlykheid tot in eeuwigheid. Bewysdan, ■ dat Uw ryk over alles gaat, Bewys aan ons, dat . Uwe kracht gééne paaien kent. 15ewyS,datUwe heerlykheid alles, wat groot genoemd word, on, endig in volkomenheid te boven gaat. Doe djt: opdat Gy erkend wordt voor die Groote God> die Gy zy£ ■■> °Pdat Uwe heerlykheid door ons met blydfchap gezien, en aan anderen verkondigd wor' de; en opdat het groote oogmerk, waartoe Gyal, les hebt gemaakt door Uwe redelyke fchepfelen , bovenal beantwoord worde. Ach, geef ons; , 't geen wy van U gebeden hebben, vervul de fmeek, beden onzer zielen. Amen! Geliefden! gy moet, het geene ik u hier gezegd heb (nopens he: geene.wy ons moeten voornellen by het bidden van het Onze Vader7) met aanmerken als eene volleedige ontleding van al het geene daarby te denken valt. Gy moet ook met meenen,' dat gy juist dit alles en in die orde, hierby moet denken. Ik heb u alleen een modél trachten te geeven ,; en u het hoofdzaaklykc't geen men zig daarby moet herinneren, trachten onder het oog te brengen. ~—Zo men op dien voet voortgaat; zo men deezer wyze de beteekende zaak in. de plaats van de, woorden Aaa fteH?  682 XXIX. BEDESTONDE fielt; zo men daarop by zyn.bidden acht geeftzo men op die beceekende zaaken meerder dan op de teekenen ofte op andere zaaken, denkc: men zal bevinden, dat, ons verftand werk hebbende om zig meede beezig te houden, onze gedachten merkelyk voor verftrooyinge zullen bewaard worden. Ik heb het aan my zelven bevonden. Ik ftaa toe, dat men , wanneer men^oo bidden zal,langfaam moet voortgaan. Maar, wat zwaarigheid? Waar leest ' men, ofte waar meede bewyst men, dat men met het voortrabbelen van gebeden beftaan kan? God heeft duidelyk het bidden, het welk enkel met den mond ofte met de lippen gefchiede, afgekeurd. Heft dan uwe gedachten by uw bidden op. Gy fpreekt tot God. Gedenkt dan ten minfte, dat Gy (aarde en asfche) u onderneemt tot den Heere van Heemel en van Aarde te fpreeken. Wy kunnen in dit opzicht veel onder en door Gods genade bybrengen. Wy kunnen onze gedachten zeer veel nu hier-dm daarop vestigen. Waarom hier niet op? Hand aan 't werk dan. Wel begonnen is half gewonnen. (2) Ik ftaa toe, dat gy uwe zintuigen; uwe verbeeldingskracht; uw geheugen en uwe hertstochten hebt, en dezelve niet kunt afleggen. Ik beken, dat uw gezicht; uw gehoor; uwe reuk; uwe fmaak'; en uw gevoel; jaa ook uwe verbeelding, geheugen en hertstochten dikmaals ondanks uwen wil u op zeekere zaaken, meer dan op anderen doen denken Maar, zo gy op de eevengenoemde wyze op de zaaken acht geeft, die door de woorden, welken gy gebruikt; beteekend worden: dan zal uw verftand, dat reeds beezig is, niet zoo ligt de denkbeelden, die van buiten inkoomen, inlaaten, ofte 'er zig mee ophouden. (Boven dien) gy kunt uwe oogen fluiten : en dus althans beletten, dat u uw gezicht niet hihdere. Gy kunt gelyk de ouden deeden (Richt. XX: 26. Pf. XXXV: 13.) vasten ^fce ten minften u in het  gehouden den lojuly 1748. 683 bet gebruik van fpeis en drank zeer maatigen. als gy wilt, dat u dat niet hindere. Gv kunt u in llilte, in eenzaamheid (kunt gy niet in Gods bedehuis gaan) in uwe binnekamer begeeven. Gy kunt daar overluid bidden. op dat niets zoo zeer uw gehoor aandue ofce u afleide van het denken op de zaaken, die gy tot God zegt. Of (kunt gy uicgaan) gy kunt in des Heeren huis koomen. Daar worden uwe zintuigen tot het denken aan God en Godlyke zaaken, door het hooren van den leeraars door het zien van de vergaderinge, voor welke gy meede bid, en die God met U, als haaren Koning, eert; door het ontwaar worden van de plaats, daar gy zoo dikwerf Gods deugden hebt hooren verkondigen en Zyne gadelooze licfdeblyken met blydfchap hebt genooteni daar (zeg ik) word gy door die alles opgewekt tot die aandacht; tot dat gedenken aan uwen fchepper en verlosfer, en hoe afhankelyk gy van Hem zyt. Verkiest dan (o Christenen) die geleegenheeden, naar dat gy-ze .voor u noodig vindt; geleegenheden, die u leeren, met de vereischte gemoedsgeftalte voor uwen Koningen ontzaggelyken God te naderen; geleegenheeden , die u bekwaam maaken om uw heit met vertrouwen voor Hem uit te fchudden; geleegenheden eindelyk, die, wèl gebruikt, gééne onrust naa het bidden in u overlaaten, om dat gy weet, dal gy naar Gods wil hebt gebeden. (3) Bevindt Gy in u eene natuurlyke loomheid om op die geestlyke zaaken te denken; eene loom-» heid, die uit uwe tydlyke zorgen en omdat gy u niet gewend hebt op het heemelfche met dien ernst te denken, ontftaat; bevindt gy (zeg ik) die traagheidin U: voor u althans, is eene voorbereiding tor uw bidden noodig. Herinnert u derhalven, éér gy uwe fmeekingen voor God zult brengen, de blyken van Zyne aanbiddelyke grootheid, over al zigtbaar, en yan uwe geringheid, die men zeeker zelfs met wei« Aaa a 8>|  tf?4 XXIX. BEDESTONDE nig aandacht kan gewaar worden. Brengt u te binnen , uwe onbekwaamheid om u in dat geene, dat gy bidden Wilt, door eigene kracht te helpen. Stelt u levendig voor oogen het belang, 't geen Gy in Gods vriendfehap hebt. En voegt hierby dan , onder het bidden, die poogingen om op de zaak te denken, die ik te vooren heb befchreeven. (4) Bevoelt gy u buiten ftaat, om uwe aandacht op ééne zaake langen tyd te vestigen : laat uwe gebeden kort zyn. De aangenaamheid der Gebeden by God word niet geboren uit de veelheid der woorden , maar uit de oprechtheid der gemoedsgeftalte, Waarmeede men bidt. '(5) Eindclyk, gemerkt uwe lighaamsgeftalte, waarmeede gy ftaat, of zit, of neederknielt, dikmaals zeer veel tot uwe aandacht kan bybrengen : verkiest (in uwe binnekamer), dien ftand, die daar toe meest dient; en (zyt gy in het openbaar) verkiest eene zoodanige geftalte, die voor u best, maar, teevens met het gebruik van de by-eenkomften, waarin gy zyt, beftaanbaar is; opdat en gy 'er het gewenschte nut van hebt, en anderen gééne reeden hebben, om u van fchynheiligheid ofte bygeloof met fchyn van reeden te betichten. Zoo (Broeders en Zusters f)zoo betaamt het ons, alles, wat wy kunnen, byte brengen -.ommet aandacht voor ons en vóór ons lieve Vaderland te bidden. Zoo moeten wy onze herten tor God opheffen: en niet aan de woorden; ofte aan de denkbeelden, die door zintuigen ,'hertstochten, inbeelding ofte geheugen in ons opkoomen, blyven hangen. Zoo hebben wy by het bidden den onderftand van Gods Heiligen Geest te verwachten. Zoo kunnen wy ftaat maaken, dat God, de Albeftierder, alles in e» buiten ons ten onzen beste zal doen meedewerken.  m XXIX. BEDÊSTONDE , lang verzuimd hebben en nog dagelyks, (Helaas!) , verzuimen. Gy fpreekt wel tot ons > door de liei, daadige wonderen Uwer majefteit in de Natuure, , Gy roept wel door Uw Godlyk en zieltreffend , woord; Gy klopt wel door vóór- en teegen-fpoe, den, door voorbeelden, en verraaaningen; door , beftraffingen en liefde-flagen enz. aan onze gewce9 tensi Gy laat ons wel, op de ernftigfte, hertlyk, fteen teederftewyze teevens, verkondigen: Keert , weeder, o Menfchen kinderen! Maar Heere, vee9 len hooren Uwe prediking niet; nogte Uw arm , word hun openbaar. Zy zyn te veel met hunne , herten gevlochten in, en gebonden aan de Aarde; , dat zy zich zouden opheffen om aan U, om aan , de heiligheid, rechtvaardigheid, goedertierenheid, , en wysheid van Uwe Natuure, van Uwe wegen, , van Uwe bevelen enz. met opwekkinge te geden» , ken. Hunne ziel ligt te diep in lighamlyke wellust , en zorgen deezer weereld ter needer; dan dat zy , met aandacht ofte met eenen ingefpannen geest , tot U zouden bidden. Hun mond is hier! hun , hert elders! Wy zien het aan, voor een blyk , Uwer oneindige menschlievenheid en verdraagfaam, heid, dat Gy-ze nog tot dus verre gefpaard hebt in , het leeven; om tot zig zelven, en boven alles om '9 tot U te keeren; om te letten op het geene tot hun., nen Vrede dient. Wy verblyden ons over deezen , tyd van Uwe gedoogfaamheid, waarin Gy hen op, wekt; en over dit uur, waarin Gy hen aangefpoord , hebt tot aandacht, in het byzonder, als zy tot U , bidden willen. , Edoch wy bekennen niet alleen , dat 'er veele zul; ke menfchen zyn, die, geheel onagtfaam by hun» » ne Gebeden, flegts iedele woorden voortbrengen , , zonder te letten op het geen zy tot U zeggen: maar , wy beidden teevens met fchaamte en innige droef- , heid  gehouden den 10 July 1748. 687 , heid, dat zelfs een groot aantal der gener, die U , vreezen , en die U zoeken te behaagen, met veel , onvolkoomenheids in dit ftuk moeten worstelen. , Wy hebben onze gedachten niet zoo in ons bedwang, , dat wy (wy zelf, die wenschten wél te bidden,) , geheel vry zouden zyn van invallende gedachten. , Neen! onze bevinding vergewist ons, dat wy niet , altoos by ons zelven zyn , als wy tot U fpreeken. , Onze gedachten dwaalen veeltydsgintsen herwaarts , op iedele voorwerpen; en (Ach God!) waren het , alleen iedele voorwerpen; maar wy denken zelfs , fomwylen om dingen, die U en die ons zelven mis, haagen, en dat in die zelfde oogenblikken, dat ons , hert tot U moest opgeheeven zyn. Wy danken U, , Vader, voor Uw meedelyden, 't geen Gy in dit , uur ten deezen opzigte weederom over ons getoond , hebt. Wy hebben de opwekkingen en handlei, dingen, die wy thans gehoord hebben, van U om> , vangen. Gy zyt de geever van alle volkoomenmaa, kende en goede gaaven. Gy hebt Uwen dienstknegt, , die ons onzen plicht en de handleidingen daartoe , opengelegd heeft, den adem en het leeven gegee, ven. Gy hebt Hem in ftaat gefteld om tot ons te , kunnen fpreeken. De waarheeden, die Hy ons , geleeraard heeft, zyn de Uwe; want de kennis, , die ons de bevinding, en de kennis, die ons de H. , Schriftuur geeft, komt van U. Gy zyt de bron , van alle waarheid, gelyk Gy zelf de God der waar, heid zyt. Wy zien dan veel meer op U, dan op , de middel-oorzaaken. En wy danken U daarvoor, , dat Gy ons door Uwen knecht hebt aangeweezen , de gronden en reedenen, die ons de noodzaaklyk, heid van de aandacht byhet Gebed vertoonen; en , daarbeneevens de middelen, welke wy daarcoe te , gebruiken hebben. , Maar (Heere!) Gy weetalle dingen! Gyweet,' Aaa 4 9 dat  ^88 XXIX. BEDESTONDE 5 dat wy U liefhebben! En Gy weet teevens, dat , wy zwak zyn. Schoon wy in zeekere opzichten 9 een vermogen over onze zintuigen, over onze ge„ heugens, over onze hertstochten, over het very kiezen van een bekwaamen tyd, plaats, omflan, digheeden, enz. tot ons gebed, hebben: 'c is U' ? echter bekend, dat wy'in veele tyden en gelee., genheeden en opzichten niet door onze eigene macht , beletten kunnen, dat vreemde gedachten onze aan, dacht ftooren; dat onze zintuigen , ons geheugen , en hertstochten, ondanks onzen wil en niet tee, gendaande alle gebruikte voorzorg, onze denk, beelden elders heên leiden, als wy wenscheen. Gy , zyt de onaf hankelyke Koning der Natuure. Gy , kunt zorgen en hebt beloofd te zorgen voor die r geenen, die U vreezen. Gy hebt ons Uwen on, derftand en Heiligen Geest toegezegd. Geef ons die , groote gaaven: opdat niets de vlucht van onze aan, dacht floore; zoo dikmaalsals wy voorneemen, onze , handen en teevens onze heiten tot U op te heffen. , Ach ! koom ons te hulp door Uwe beftieringe; , opdat ons hert vol zy van dat geene, daar onze' , mond van overvloeit. , Nog eens, Heere! Gy handelt naar waarheid, , naar den aart der zaaken en omdandigheeden. Gy , kunt alles doen, wat Gy wilt, in Heemel. en op , Aarde: maar Gy wilt niets, dan het geen met Uwe , Godlyke wysheid over-eendemt ofte het geen aan , Uwe Godlykheid voegt. Het kan des zyn, dat , 'er door de traagheid onzer natUtire (die het U niet ' behaagt, in deeze fterfelykheid geheel-en-al won, derdaadig van ons te neemen) 't kan derhalven zyn, , dat daardoor nog eenige verdrooying van gedach,! ten fomwylen by onze gebeden gevonden word: : maar Ach! dan beveelen wy ons aan Uwe genaji de; dan bidden wy U, vervul aan ons Uwe be," lofte, dat gy het gekrookte riet niet zult verbrec , ken,  gehouden den 10 July 1748. 68$ ■ ken nogte de glimmende vlaswieke uithlusfchen. * Vader, in Uwe handen beveelen wy onzen geest. ' Met zoodanig eene gemoedsgeftalte , en met dat vertrouwen, heffen wy dan ook teegenwoor' dis: onze handen en onze herten tot U op, en ' fmeeken om den wélftand Uwer duurgekochte * Kerke en van ons waarde Vaderland; en boyen \ alles,om geestlyke gaaven; om genade; om ver, geeving van zonden; om aanwas in geloof en alle ' Christlyke deugden. Wy bidden U om alle tydlyke en geestlyke wel' daaden voor de geenen, die Gy in hoogheid over * ons gezet hebt om het Algemeene welzyn te be' zorgen. Wy laaten niet af, U te fmeeken: dat * het U verder gunflig behaage, om de Staaten van ' Holland en West-Friesland enz. naar hunne hg' haamen en zielen en in hunne beftieringe van des * Lands en der Stede belangen te zeegenen. 3 Wy roepen U aan, voor alle 'slands ingezeetenen- niet alleen voor die hier geboren zyn, maar ' ook'voor de vreemdelingen, die by ons ïnwoo' nen- ook voor onze bondgenooten; jaa voor alle 9 menfchen. Wend van hen af't geen waarlyk voor ' hen kwaad is; en geefze fmaak in 'tgenot vawhet ' waare goede. Verminder het getal der onagtfaa. - men en onbekeerden. Doe ook de weetenfehap^ 'pen en den landbouw bloeijen. Ontferm U over ' de elendigen! Genees de kranken! Sterk de zwak* * ken! Heel de verwonden! Onderfteun de ouden! En zyt het leven der ftervenden! Jaa ontferm U ' zelfs (Gy word des ontfermens nooit moede; Gy •* ontfermt U over alle Uwe werken) ontfermU dan ' ook over ons dierbaar Rundervee. , Alles (met één voord) wat ons nuttig en gelukzalig is, bidden wy O, om Jezus, onzen getroü, wenHeilands, wille ; met wiens woorden wy, als , gehoorzaame kinderen, bidden: Onze Vader!enz. Aaa 5 XXX. BE-  6$o XXX. BEDESTONDE gehouden den 24 July 1748. VOOR-AF SPR A A K. AANWYZENDE HET KENTEEKEN VAN DE OPRECHTHEID ONZER GEBEDEN: NAME. LYK , DAT ONS GEBED ZYNEN INVLOED MOET HEBBEN OP ONZEN WANDEL. > "Cjetrouwe en Barmhertige God! bewysons, , agcervolgens Uwe belofte, genade by deeze onze , byéénkomst toe het Gebed. Gemerkt Uw dienst, knecht voorneemens is, ons op te wekken, en , tot het bidden, en tot het gebruiken van de mid? delen, welke tot bevordering van ons wélzyn kun, nen dienen: zoo beftier het daarheenen, dat zyn , arbeid aan onze zielen niet te vergeefs zy. Leer „ ons, aan den éénen kant met allen ernst op Uwe , voorzienigheid vertrouwen; zonder, aan deande, re zyde, op Uwe voorzienigheid onachtfaam te , worden: maar het onze te doen ter bereikinge van , dat goede , waarom wy U fmeeken: om Jezus , wille, Amen! Zeer Waarde Broeders en Zusters in den Heere! Gelyk een mensch, die na een zeeker goed ernflig wenscht, zeer gaarne de hulpmiddelen weet, om de hindernisfen, die hem in het verkrygen van dat goed kunnen belemmeren, te boven te worftelen : zoo is hy ook teevens zeer gaarne Vergewist,  gehouden den 24 July 1748. 691 wist, of hy op den regten weg is tot het verkrygen van dat goed; en waaraan hy dit weeten kan. Nademaal ik u dan kort te voren aangetoond heb, welke hulpmiddelen wy gebruiken moeten oni de verdrooying onzer gedachten, om de laauwheidonzer herten by het gebed voor te komen ofte te overwinnen: zal ik u in deeze Bededonde trachten aan te wyzen, de kenmerken, waar aan wy kunnen weeten, of wy wél biddén ofte gebeeden hebben. Onze Heere Jezus geeft ons een algemeenen regel nopens de kenmerken van onze opregcheid endeugdfaamheid aan de hand; een regel, dien wy derhal• ven , om dat hy algemeen is, ook in dit geval gebruiken kunnen. Hy zegt b Matth. XII. 33- Aan de vrucht kent men den boom. De geleegenheid; by welke Jezus dit aanmerkelyk zeggen uitte, was wel byzonder:Men zeide onder de Pharifeeuwen, dat Hy door hulp van Beëlzebub, den overden der Duivelen, den duivel uit bezeetenen dreef. Jezus toonde, dat dit voorgeeven zig zelven tegenfprak: want, dat al Zyn doen en dat wonderwerk zelf bedoelde, het ryk des duivels te verftooren. , Hoe kan ik dan (wil Jezus , zeggen) met den Duivel verftand houden? Of, ' meent gy dat hy zyne macht aan my leenen zou tot ' verftooringe van zyn eigen ryk? Welk eene dwaas- ^ heid! Immers NB. Men kan in het hert van den boom niet inzien om zyne innerlyke goedheid. \ ofte kwaadheid te kennen'. Maar aan zyne vruch', ten kan men weeten, of hy goed ofte kwaad is. , Want, omdat de vruchten al haar Jap en vo^dfel uit den boom hebben, zoo kunnen zy nooit góed , van  6Q2 XXX. BEDESTONDE , van aart zyn, zo de boom zelf gééne gobde fap, pen heeft; en nooit kwaad van aart , zo de boom , zelf niet kwaad is. Daar gy nu niet anders, ;dan , goede vruchten, van my ziet: hoe kunt gy dan , zeggen, dat de boom myns herten, ofte de oor, fprong van myne macht, kwaad is. By deeze geleegenheid zeidë dan Jezus wel deeze woorden: aan de vrucht kent men den boom. Edoch, nademaal'het eene algemeene Helling is, heeft men ook recht om: dezelve ih meerder gelegenheeden ^*_) ïe gebruiken, om'er nuttige gevolgen uit af te leiden. Laaren wy dan eens zien; 'welken de vruchten zyn, waar aan men de wei gefield heid zyner gebeden kan beproeven! De invloed van ons bidden op ons gedrag zal blyken voor ons zelven het beste kenmerk hiervan te zyn. • " ■ (O A weet, dat het bidden , z0 het Gode zal VJ behaagen, met yver, wet nederigheid, met eerbied, met ernst, met vertrouwen, en'met onderwerping aan Gods wil moet gefchieden. Gy weet, dat deeze gcmoedsgefteltenisfen levendige denkbeelden van onzen nood, en geringheid; van Gods nanbiddelyke en algenoegzaame groocheid; en van het belang, het geen wy hebben in de zaake, waar- "om wy bidden, vereisfehen. By gevolg zi'et °y welke leevendige denkbeelden in ons by een wélgefteld gebed moeten zyn. Ik heb het u te vooren omfïandiger ftuk voor ftuk beweezen. Nu zyn onze denkbeelden dan leevendig : wanneer zy ons het geene wy denken, als Goed; voor ons goed; en wel voor ons in deezen tydenomftan- . . **S' \C) Gelyk Jezus zelf gedaan heeft. Matth. VII: }7 > J8, 20. Luc. VI: 43, 44, 45,  gehouden den 24 July 1748. 6^3 di^heeden goed , en zeer nuttig ofce an-ontbeerelyk vertoonen. En zoodanige leevendige denkbeelden ?yn ais beweegraderen van onzen wi!; van ons doen en laaten: zy helpen ons aan den gang (*). Nademaal dan ons geDed die leevendige voorftelling van onzen nood, en van Gods grootheid enz. vereischt; moet het zig ook werkdaauig betoonen door zeekere gewrochten. En deeze gewrochten zyn dandetemerken van de Godsvrucht onzer Gebeden (f.}. • (2) T""\n leeraart ook de bevinding. Men(d} \^Jf geeve ten dien einde acht op onze eigene zielen! Zou het mogelyk zyn , dat iemand mee waaren yver , vertrouwen en onderwerping by het Gebed bezield was: zonder dat dit invloed had op zjne verdere redeneeringen , begeerten , ofte afkeuringen ? zouden zy daar zyn, zonder dat zy werkdaadig waren in onze zielen ? Dat is onmoogelyk. Dat ftrydt teegen den aart van dingen die bedaan, ofce die ergens teegenwoerdig zyn (§). 1 Wy (*) Gelyk alles, wat leevendig is, zig werkdaadig betoont: daar" oeffent het leevenlooze, in dat opzicht dat het dood is, gééne werkdaadigheid. (f) Want, wanneer twee din?en aan eikanderen verknogE zyn, zoo dat wanneer 'er het ééne is, het andere'er meede is, ofte geweest is, ofte onieiibaar koomen zal-, dan is het één een teeken van het andere: en daarom zeg ik, dat de gewrochten vrm óns menfchen, welken op ons gebed in ons voigen, ofte Wélken het z-.'lve vergezellen, de kenteekènen zyn', waaraan men de opregtheid van dezelve gebeden kan kennen. (§) Het geen bloot moogelyk is, baart gééne gewrochten in de natuur. Het teegenwoordige denkbeeld van het toekoomende ofte van het moogelyke heeft wel zyne uitwerkfels in ons: maar het moogelyke, als moogelyke, brengt gééne gewrochten voort. Edoch daarin is het geen beflaat, yan het geen moogelyk is, te onderfcheiden; dat, het geen be- ftaat,  gehouden den 24 July 1748. 69$ dere zaake verknogt is, een kenmerk is van die andere zaak, waarmeede het verknogt is; moet ook dit uiterlyk gedrag voor ons een zeer goed kenmerk zyn, waaraan wy de oprechtheid van onze liefde voor God en van onze zucht tot ons eeuwig belang kunnen toetfen. Ons hert vleit zig dikmaals met oprechtheid, daar het waarlyk maar geveinsdheid ofte eerlooze oogmeri ven tor zyne voornaamfte uitzichten by het gebed beeft. Maar, zo die ernst, die yver, dat vertrouwen en die verder vereischte gemoedsgeftalte, ook heerscht in onze overige overleggingen, begeerten, en daaden: dan kan men zig vergewisfen , dat men in waaren ernst , met de meergemelde Godsvrucht bidt ofte heeft Gebeden. Niet, Broeders! als of deeze invloed altoos en onveranderlyk op ons gedrag moest zyn en gezien, Worden: om daaruit die oprechtheid en Godsvrucht te kennen. Wie leeft 'er, ter aller uure van verrasfinge vry? Maar het moet in ons gedrag heerfchen; hec moet het voornaame beweegradVan onze daaden zyn j het moet den meesten tyd in ons te belpeuren zyn, en men moet met innige droefheid daarover geraakt zyn, zo men merkt, dat men 'er van is afgeweeken. Elk een van gezond oordeel is ( dit ziet men al!C dagen) van dezelfde gedagten. By voorbeeld, wanneer iemand voor zyn huisgezin alle middelen gebruikt om het op eene eerlyke wyze gelukkig tg maaken: wanneer men ziet, dat, daarop, alle zyne overleggingen en begeerten en daaden uitloo* pen: men oordeelt (al gelukt hem zyn voorn eeinen niet wel) dat nogtans zyne liefde voor zyn huisgezin oprecht is? En in tegendeel, al doet hy nog zoo groote verzeekeringen , dat Hy waarlyk zyn huisgezin bemint en deszelven best wenscht; en intusfchen hy gebruikt de middelen ter bevorderinge vap  696 XXX. BEDESTONDE van het wélzyn zyns huisgezins niet, ofte hy neemt de geleegenheden daartoe niet waar, nogte zoektzevlytigop: men oordeelt hier uit, als uit eert kenmerk, en dat met reeden, dat zyn voorgeeven onwaar is; dat hy zig om zyn huisgezin niet bekreunt. Leevendige aandoeningen , ernftige gemoedsbeweegingen hebben invloed op onze daaden; Ernftige gebeden ook op ons doen en laaten. (3) TV1- ze^e vinden wy al in de menfchen van oude tyden. Ziet het aan den vroomen Aardsvader Jacobs Deeze braave en Godsdienftige man, naa zyne wederkomst uit Mefopotamiën voor den haat van zynen neidigen en woesten broeder, Ezau, duchtende, neemt wel boven al zyne toevlucht tot den Heere en fmeekt Hem om Zyne hulp. Hy bidt: red my yan de hand myns broeders, van de hand Ezaus. Hy betuigt wel, zeer voor zyne vrouwen en dierbaare kinderen te vreezen. Maar dit bidden is niet leevenloos; nogte zonder invloed op zyn gedrag, Hy is niet onachtfaam, alles overlaatende aan de voorzienigheid. Maar, hy doet ook het zyne. Hy neemt ryke gefchenken. Hy zent ze zynen broeder Ezau te gemoet. Hy fielt zig neederig jegens- Ezau aan. Hy verdeelt zyn volk, en de fchaapen en runderen en kemelen, die by hem waren, in twee hciren: op dat, als het ééne heir door Ezau al vernield wierd, het andere nog ontkomen mogt Met één woord, Hy gebruikt by het gebed, teevens alle middelen , die hy weet, om zig en zyn huisgezin te behouden; om zynen broeder te verzoenen. Gelyk ons dit alles Gen. XXXII. omftandig befchreeven word. Onze volmaakte leermeester en uitnee- mend voorbeeld, Jezus Christus, bad wel yverig voor Zyne jongeren (Joh. XVII.) Vader'. Heiligz* in de waarheid enz. maar, dit was niet alles, wat Hy  gehouden den 24 july 1748. 69'jr' Jïy deed. Zyn yver voor dit, het welk Hy bad, blonk ook door, in al zyn doen en fpreeken en in Zynen geheelen ommegang mee Zyne jongeren. Hy hieldt hen alles, wat dienen kon om hen ftandvastig in het geloof aan Hem te maaken, voor oogen. Hy dwaende hen teegen de ergernisfen, welken zy uit Zyn aanftaande lyden zouden kunnen opvatten. Hy voorzeide het hun dikmaals, opentlyk en op verfcheidene wyzen. Hy herinnerde hen daarby de Godlyke voorzeggingen, die hiervan gedaan waren. Hy bragt hen hierdoor te binnen, dat het Hem niet verder zoude overkoomen, dan zoo verre als het de Godlyke voorzienigheid had beflooten te gehengen.- Hy verzekerde hen , dat Hy ten derden dage weder zou opftaan. Hy bevestigde Zyn zeggen met eene aan-éénfchakeling van wonderwerken, die de Godlykheid en onfeilbaarheid Zyner predikinge beweezen Hy bevy« ligt-ze met Zyn machtfpreuk (laat deezen gaan) irï Gethfemané: Opgedaan zynde, fpreekt Hy omftandigf veertig dagen lang met hen van het ryk Gods, en van het geen zy tot voortzettinge van het zelve te dóen hadden. Voer Hy voor hunne oogen op ten Heemel, Hy zendt hen Engelen, om hen, Zyne Discipelen * van Zyne hemelvaart te vergewisfen. En eindelyk op den Pinkderdag rust Hy-ze met wonderdaadige gaaven des H. Geestes; met eene boven natuurlyke kennis en vrymoedigheid ter verkondiginge van het Euangelie uit,' en bekrachtigt overal hunwoord door naavolgende teekenen. — Ziet daar, ceonfeü-* baare kenmerken yan den ernst en yver des gebsds. Ziet daar, voorbeelden, die ons in een leevendig fchildery dezelve vertoonen: en ons met één leeraaren ,* waaraan wy de oprechtheid onzer gebeder? kunnen toetten. Zoowel, als het geloof zonder ds werken dood is: zoo gewislyk moet een oprecht, een gelovig gebed zig , in ons overig denken, begeeren, en doen, levendig en werkdaadig venoorfenv Bbb (4) Wari-  69l XXX. BEDESTONDE (4) TT Tanneer ook onze Heer ons de kenteeV V kenen van waare Godsvrucht aan de hand wil geeven: dan beroept Hy zelfs zig, op den invloed, welken zy op ons overig gedrag heeft. Hy zegt, dat het niet genoeg was, tot Hem Heere! Heere! te zeggen; Hem voor den heiland te bekennen en Hem als den Heere om hulp aan te fpreeken: maar, dat 'er het doen van den wil Zyns Vaders in ■den Hemel by gepaard moest gaan, wanneer dit zeggen de toets zou kunnen doorilaan; wanneer men in het hemelryk zou koomen. Matt. VII, 21. Voegt hierby, wat des Heeren liefde Jonger 1 Joh. II: 3, 4,5,6. zegt: Daaraan merken wy, dat wy Hem kennen, zo wy zyne geboden houden. Wie zegt, ik kenne Hem, en houdt Zyne geboden niet; die is een leugenaar en in zulken is gééne waarheid. Maar wie Zyn woord houdt, in zulken is waarlyk de liefde Gods volkoomen: daar aan kennen wy, dat wy in Hem zyn. Wie zegt, dat hy in Hem blyft, die moet ook wandelen, gelyk Hy gewandeld heeft. En 1 Joh. III: ro. Daaraan word het openbaar, weihen de kinderen Gods, en welke de kinderen des Duivels zyn. Wie niet recht doet, die is niet van God, en wie zynen Broeder niet lief heeft. — Door wien nu kunnen wy beeter van de kenmerken deroprechtheid onzer Godsvrucht onderricht worden: dan door de waarheid zelve, en door haare bezendelingen ? Door wien juister, dan door Jezus en Zyne gezanten? Is dan de Godsvrucht van onze herten (gelyk wy zagen) alleen aan den invloed, dien zy op de rest van onze overleggingen , begeerten, doen en laaten heeft, te kennen : de Godsvrucht onzer zielswenfchingen, ofte Gebeden, behoort ook onder dat algemeene, onder de Godsvrucht onzer herten. Bygevolg moet dan de oprechtheid onzer fmeekbeden alleen aan den invloed, dien zy op ons overig doen en laaten hebben, te kennen zyn. Ge-  7oo XXX. BEDESTONDE Wie weet ook niet, dat die hitte der gemoedsbeweegingen van zeer veele toevallen, die niet onder het bereik van onze macht zyn, afhangt? Elk eenen leeraart de bevinding, dat'er eene zeekere levendigheid van geest, eene vlugheid van verbeeldingskracht vereischt word, om tot eene hitte der gemoedsaandoeningen te kunnen opgeheeven worden. Veelen, die in den grond eenen diepen eerbied voor de hoogfte Majefteit in hunnen boezem hebben; die zig, op vaste gronden, van hunne geringheid, en van het belang, dat zy in Gods vriendfehap hebben, verzeekerd houden; die klaar en overtuigelyk zien, hoe zeer zy 's Heeren byftand behoeven; en die derhalven , (in den grond aangemerkt) eene Gode behaagelyke gemoedsgefteltenis in zig hebben huisvesten, gelyk zy het ook door hun gedrag vertoonen : veelen van die (zeg ik) gevoelen nochtans die aandoeningen niet in haare volle hitte, als een David ofte Paulus die ontwaar wierd; omdat zy of uit hunnen aart niet leevendig van verbeeldingskracht, maar koel van bloed zyn; of om dat zeekere bykoomende omftandigheeden hen belemmeren, dat geene, dat zy voorheenen niet zonder diepe ontroerenisfe overdachten, nu met die aandoening zig voor te ftellen. Niet alle tyden, niet alle omftandigheeden, niet alle natuurlyke gemoedsgcfteltenisfen zyn ten deezen opzichte eeven eens. De ééne heeft meer; de andere min; de ééne is hier, de andere daarover meerder geraakt. De ééne is voor die, de andere voor geene hertstocht meerder blootgefteld. Dezelfde zaak , op dezelfde wyze voorgedragen, ofte met dezelfde woorden befchreeven;x>fte onder dezelfde zinprenten en drangreedenen ons voor het oog gebragt: zal ons (wegens fommige natuurlyke omftandigheeden) den éénen tyd zeer ontroeren, en den anderen tyd zeer koel en onaandoenlyk laaten. (Dit zyn gééne. geheimen, door diep-  gehouden den 24 July 1748. 701 diepgrondige geleerdheid opgedolven. Hec zyn zaaken , die wy dagelyks bevinden.) Hoe kan dan dat ontroerende, dat hertstogtlyke, dat vuurige; hoe kunnen die traanen, die langs onze wangen vlieten: vaste kenmerken zyn, waaraan wy onze opregtheid der gebeden kunnen toetfen ? Petrus was y veriger in zynen Godlyken Heere te willen volgen , dan de andere Apostelen. Hy wilde, gelyk hy zeide, met Hem in den dood gaan. Maar, als gy Petrus zynen meester ziet verlaaten en fchandelyk tot driewerf toe verlochenen: meent gy dan no^g, dat zyn eerbied en liefde voor zynen Godlyken Meester zoo veel grooter was, dan die der overige jongeren? Zietgy dan niet^ dat dat hertstochtlyke vuur géén kenmerk is, van de opregtheid onzer godsvrucht; en dus ook van de wélgefteldheid onzer gebeden ? (&) O Menfchen ! gy, die dikmaals op het minfte voorftel nopens de rampgevallen, die ons vaderland vernielden; nopens de verflindende woede van hec wreede monfter, het oorlog; gy, die door het naare voor-uitzicht van het verlies uwer goederen, van hec vertreeden uwer vryheid, en van het dwingen uwer geweetens in eene ftroom van zilte traanen uitberst* te, waant niet, dat dit, dat dit alleen, een genoegfaam kenmerk voor u was, om u van de wélgefteldheid uwer gebeden te overtuigen. Gy moest mee ernst, gy moest met yver bidden. Ik ftaa toe; dit zyn onaffcheidelyke vereischten uwer gebeden. Maar daar moest onderwerping aan Zynen Heiligen wil in uw hert gevonden worden. En dit alles moest invloed hebbm op het overige van uwe overleggingen, begeertens, doen en laaten. Gy badtvan gantfeher herte (zo gy zegt"} om Gods hulp;om de vergeeving Uwer zonden; om den Heiligen Geest, ten einde vooraan Godvruchtig te leeven; om de verbeetering van onzen burgerftaat; om Bbb 3 den  7«a XXX. BEDESTONDE den bloey onzer handwerken; om de afwending van den Oorlog enz. Maar toetst u zelfs eens naar de Jes van onzen grooten Heiland: aan de vruchten kent men den hoorn. Onderzoekt u, of het u wel van herte ging. Welken invloed toch had dit bidden van gantfcher harte op uw inwendig en uitwendig gedrag? Gybadt God om vergeevinge Uwer zonde en om den byftand van den H. Geest. Gy deedt het met traanen in de oogen. Gy fchreide met de hartbreekendfte gebaarden. Maar Hemden uwe overige zorgen, overleggingen , en poogingen, met die aandoenlykheid over-één? Heerschte deeze afkeer van, en treurigheid over uwe ongerechtigheeden, in de rest van uw doen en peinzen ? Bedacht gy ook buiten het Gebed vlytig: welke drangredenen u verplichten moesten , om de misdaaden en overtreedingen van Gods Heilige Wet te meiden; welke middelen u konden in daat ftellen om de overeilingenuwer lusten,zoo veel doenelyk, voor te koomen? Meiddegy ernflig de eerfte geleegen heden, die u in gevaar van zondigen konden brengen? Waakte gy over uw hert met alle oplettendheid, en oeffende gy u dagelyks in Gods wil te doen? Naamt gy de roepingen van uw geweeten; de vermaaningen en beftraffingen van Gods woord; naamt gy het roepen der lotgevallen, die u omringden; de voorbeelden van beloonde deugd, en geftrafte boosheid, vlytig waar? Weederftreefde gy deeze werkingen van den H. Geest niet? Had het dien invloed niet op uwe daaden ofte overleggingen en poogingen: vlei u dan niet met dat gewaande van gantfcher herte bidden, met die traanen, die langs, uwe wangen biggelden. Aan de vruchten kent men den boom. Gy badt om den zeegen Gods over uwe mede-ingezeetenen van deeze Stad en van ons dierbaar Va- ders  7i2 XXX. BEDESTONDE enz. , del opwekken. Laat 'er eendracht heerfchen in1 P onze Steden en in onze huisgezinnen. Geef dat , de veld- en boomvruchten met zeegen mogen in, gezameld, en met dankbaarheid en het gebed ge, heiligd worden. Bevryd ons van de droevige , fterfte onder het rundvee. En geef ons allen, als 5 het U behaagt ons van hier te neemen, een ge, lukzalig einde. , Wy bidden U dit alles om en ter liefde van on, zen middelaar, en hoogepriester des N. Test. Je, zus Christus, die ons beval U te noemen Onzen' 3 Vader, Gy die in de heemelen zyt enz*  fl» XXXI. BEDESTONDE. gehouden den j Augustus 1748. VOO R-A F S P R A A K. OVER DE STEMMELYKE GEBEDEN,BYZONDER IN DE BEDESTONDEN. , Cxdoofd zyt Gy, oGod! die ons boven zoo me, nigvuldige en doorflaande blyken van Uwe Vader, ly;-:e liefde, door öftófc Overheid nü plegtig by-één , roept, om vryelyk ors hert voor U uit ce fchud, deri, en U om Uwen byltand met vertrouwen aan , te fpreeken; UvV Al beltier wende hét daar hee, nen: dat onze zintuigen, dat ons geheugen; dat , onze hertstochten, dat alle dingen rondsom ons^ , dienen, öm onze reeden en ons geloof te onJer, lteunen, ten einde met de vereischte eerbiedigheid , en vertrouwd yk heid onze en "s Lands belangen , van U te bidden. Amen! Zeer dierbaare Broeders en Zusters in den Heere! Ik heb tot dus vérre met ulieden, betrekkelyk op het oogmerk van onze Bedellonden, gehandeld van het bidden: voorn'aamlyk, voor zoverre, als hec een wensch is dac God ons hélpe. Edoch, overmits ik hier, in deeze yergaderihgé, verplicht ben ulieden vóór te gaan in hét bidden, en zelfs in uwen naam, en te gelyk met u $ met eene hoorbaar e femme onze fmeekingen voor ons, voor de behoudenisfe van *s Heeren Kerke, en voor ons waarde Vaderland, te Gec " uit*  7/i4 XXXI. BEDESTONDE uitten: zal het derhalven van nut kunnen zyn, dac ik ulieden over hec stemmelyk bidden wac naader onderhoude; en u de nultigheeden en de vereischtens daar van aancoone. Laat ons hooren; hoe de Koninglyke dichter Asfaph ons in hec ftemmelyk bidden voorgaa. Hy zegt: Pf. LXXVII: 2, 3, 4. Vt, 2. Tot God roep ik; en Hy verhoort my. Vs. 3. In den tyd myns noods zoek ik den Hec. re. Myne hand is des nachts uitgeftrekt; ik laat niet af: want myne ziel wil haar niet laaten troosten. aan God. Wanneer myn hert in angflen is: dan fpreek ik, Sela! Met deeze woorden geeft Asfaph, gelyk gy ziet, niet anders ce kennen: dan, dac het diep gevoel der elenden, die hem drukten; en hec vasc betrouwen , hec welke hy op Gods vaderlyke liefde had, ham dikmaals zoodanig op hec herc drongen, dac Hy niet alleen God zocht, na Zynen byltand fnakkende (*), maar ook met zyne femme tot Hem riep, en in den angst zyns herte tot Hem fprak. Dat (*) De geboorte en< de reeden van dit alles heb Ik tevoren verhandeld. Want ik heb in de eerfte Bedeftonde getoond : en hoe het in ons opkomt, wanneer wy befluiten te bidden. Ik heb u vervolgeus over den yver en het vertrouwen by het gebed onderhouden. My dacht derhalven, dat ik, om diereeden, tot ophelderinge van Asfaphs zeggen in onzen Text niets behoefde te doen; dan, u aan te wyze» den grond der Stemmdykt gebeden, en op welk eene wvze zy moeten gefchieden.  gehouden den f Augustus 1748. 7ÏJ Dat Asfaph een zeer Godsdienftig man was, eQ reden had, waarom hy zyne gebeden met hoorhaare ftemme uitte, is buiten twyffel. Dat hy gééne dwaaze ofte iedele oogmerken daarmeede voorhad, is even zeker. Maar, welke waren de oogmerken, die hy 'er mee bedoelde? Wist God, de Alweetende, zynen nood en wensch niet, zonder dat hy met hoorhaare ftemme riep? Waarom riep hy dan? » Laat ons (om de reeden hier van te zien) overweegen; (1) Welken grond de ftcmmelyke gebeden in her. algemeen hebben; (2) Hoedanig zy gefchikt moeten zyn. (I) TXTat den grond der flemmelyke gebeden aart* W belangt, dat-is, wac aanbelangt de ree. den , waarom men met eene hoorbaar e of leesbaare, femme zyne gebeden uitdrukt: dezelve is wel naa te gaan, zoo men in het oog houdt, wat hec biddeit is, cn waarcoe ons de fpraak is gegeeven. Hec bidden is eene hertlyke wensch, dat God ons helpe. De spraak is het eedel vermogen van een te* delyk weezen om door middel van zeekere, op Verfcheide wyze gebogene, geluiden (ofte woorden) in eene voegfaame orde famengezet, zytte gedachten ere begeerten te kennen te geevèri* Het stemmblyk bidden of het u 1 tsprëëk e n van zyn gebed, is derhalven niets anders: dan 9 dat men den wensch zyner ziele {dat God ons helpej door zeekere, op verfcheide wyzen gebogene, gelul-» den (ofte woorden) in eene voegfaame orde f amengezet , te kennen getve. (1) Gy ziet derhalven, dat het uitfpreeken, Vatt zyne gebeden ofte hec ftemmelyk bidden niet een noodzaaklyk vereischte is van het wél bidden* Cce a Uê%  ,?l.6 XXXI. BEDESTONDE Her gebed is cc-n hertlyke wensch, een wensch der ziele, dar God ons heipe. Is het, dat iemand waarlyk zyne elcnden , zyne behoeftigheid, zyne onmacht om zig zelven te helpen in dit ofte dat geval , ofte in het algemeen in allerhande zaaken, ziet; is het, dat Hy, daarover gevoelig geraakt, wenschtonderftcund en geholpen te worden; is het, dat Hy op God en op Zyne hulp oogt, wenfehende, dat de Heere hem Zynen Al vermogenden byftand biederHy bidt reeds tot God. Hy behoeft het fpreeken daar niet by te voegen om zyn wensch tot bidden te maaken. In het voorgaande heb ik dit reeds meermaalen aangeweezen; en elk weet, dat God eigentlyk liet hert eischt, en met den geest wil aangebeeden zyn. Dus is dan het fpreeken niet noodzaaklyk om bet bidden tot bidden te maaken. (2) Al zooonreedelykzou hec zyn te willen ftaan* de hou Jen, dat het ftemmelyk bidden iets toebragt om Gode onzen nood bekend te maaken. Onze Heer, de Alweetende God, wien alle dingen zoo duidelyk , jaa zoo tot in den diepften grond, bekend zyn, als waren zy naakt en ontdekt voor Zyne oogen: hoort, zelfs hec verlangen der elendigen (Pf. X : 17.) voor Hem is alle onze begeerte, cn ons zuchten is Hem niet verborgen (Pf. XXXVIII: 10.) Jaa het kan llem niet verborgen zyn; want Zyn verftand is volftrekt oneindig. Gelyk ons dan de fpraak in het geheel niet gegee* yen is om God te onderrichten: zoo is ook het ftemmelyk bidden niet daartoe dienftig , dat men Gode daarmeede iets bekend maake. Wy, menfchen, kunnen eikanderen onze wenfehen ofte denkbeelden niet doen weetcn, dan alleen met woorden ofte gebaarden. Ons verftand 1 ent geene byzondere zaaken, uan door behulp van onze zintuigen. Wy weeten niets van hec beftaan eeniger zaaken dan door hand-  fï8 XXXI. BEDESTONDE toonen, om U de verheevenheid Zyner Godlyke wysheid, macht,en liefde, boven die van alle fchepfelen , met de treffende verwen af te fchilderen enz. gy behoudt uwe zintuigen, uwe verbeeldingskracht, uw geheugen, uwe hertstochten , die u natuurlyk zyn. Alle deeze hoedanigheden, tot hoe edele eindens u gegeeven, kunnen u hinderen. Zy kunnen H beletten, om uwe aandacht te blyven behouden op het voorwerp, waarop Gy voorgenomen had dezelve te vestigen. En, o hoe dikmaals hebben wy dit niet zelfs bevonden, wy, die ons best deeden om van gantfcher herte met onze fmeekingen tot God Uit te gaan.' Kunnen wy dit overwinnen: wy hebben veel gewonnen; wy hebben veel hoop om met allen ernst en yver en nedrigheid onze zuchtingen voor God te brengen. Gelyk nu ons fpreeken bekwaam is om anderen zeekere denkbeelden en begeerten van ons bekend te maaken; zoo zyn ook onze woorden in ftaat, om, op het papier gefteld ofte behoorlyk uicgefprooken, gedachten in ons optewekken,-ofte, die in ons zyn, te onderfteunen, en tot meerder leeven te brengen. Wy hebben dan niet alleen de infpanning van onzen geest, waardoor wy op die zaake letten: maar wy nebben ook deonderfteuning van ons lighaamen van onze zintuigen, die ons ophelpc. Ons gehoor ofte ons gezicht van die woorden kan niet naalaaten, de gedachten, die door deeze woorden beteekend worden, ons als voor het verftand te herbrengen; en dus de leevendigheid onzer denkbeelden, van het geene wy bidden, te verdubbelen, en langs dien weg onzen yver, onzen ernst enz. in die malie te vermeerderen. Bidden wy dan overluid: wy hebben daardpor geleegenheid, om met die gemoedsgedaJte, met dien yver, met dien ernst enz. tot God te bidden, die 'er ver-  >aó XXXI. BEDESTONDE ftemming, die de wyze Schepper tusfchen uwe ziet en lighaam gemaakt heeft; niet dikmaals by zoodanige of diergelyke hevige hertstocht een woord, of geklug, of gejuich ontvallen, al was het, dat gy aL leenftommewanden en reedelooze hoornen enz. rondsom u had? Hebt gy niet in anderen het zelfde wel opgemerkt ? Leeraart onze Zaligmaaker nief, dat daar het hert vol van is, de mond van overvloeit (Mate XII: 34)? (.,) Verder! Géén mensch kan onkundig zyn van de kracht, welke het voorbeeld van eenige aa'nzienlyke ofce ongemeene menfchen heeft op het gedrag ofte de leyenswyze van anderen, 'c Gaac veeltyds: zoo koning, zoo onderdaan; zoo heer, zoo knechc; zoo vaders zoo kinderen. Men reekenc zig (is men'van laageren rang) volkoomen, als men het den hoogeren gelyk kan doen. (,„) Ieder weet; welk een vermogen onze woorden dikmaals hebben op het gemoed van anderen, inzonderheid , wanneer zy ongemaakt óns hert fchynea bloot te leggen. Klaagt men over zyne nooden; men beweegt ze veeltyds tot medelyden, jaa perst hen traanen uit de oogen en doet-ze met ons klaagen. Eerbiedc men iemand met reeden; en zyn zy, die ons hooren , niet ontaart, men vei vult-ze ook met eerbiedigheid voor den zelfden, enz. (,,„) ls het dan, dat iemand met yver, met ernst, mee neederigheid, mee eerbiedigheid, mét Vertrouwen enz. tot God bidt; is het, dac Hy voor zyne Vyanden zelfs, niet oai wraak, maar om genade roept; is het, dat hy in liefde jeegens zyne meedemenfehen om derzelver heil fmeekt; is het, dat hydit alles ongemaakt, maar met vuur en leeven, vdórdraagt: wat dunktu (Beminden!) hoedanig moec die by anderen, die Hem hooren, opgenomen worden ? Gewislyk! hec leidc hen op, om mee' meerderen ernst, I - - dan  gehouden den 7 Augustus 1748. " fit dan wel anders, op deeze gewichtige zaaken te deiv ken; het onderfteunc hen, om daarop te fter oogen, Zy moesten anders alléén denken ; maar nu hebbe» zy hulp; hunne zintuigen,hunne verbeeldingskracht, hun geheugen, hunne hertstochten worden op eens eedele en redelyke wyze gaande gemaakt. Dac UV.it ontfteekc een ander; dat vuur een tweede. Veel gelegenheid derhalven geeft het ftemmelyk bidden, tot hec bedaaren van eenen onftuimigen zondaar en tot hem met ontzag te vervullen. Veel handleiding geeft het hem, om hem op zynen phch: te doen denken; veel kracht om hem los te rukken en zig tot God en tot de deugd te wenden; veel leering, hoe zyne gebeden betaamelyk te fchikken, waar na boven al te trachten; en op welke wyze ofte met welke gemoedsgeftalte den Allerhoogden, den Alvveetenden, den Almaehcigen, den Algoedertierenen om iets te verzoeken. En hpe zalig is het dan, langs dien weg eene ziel van den dood te helpen! Is onze medemensen, die ons zoo hoort bidden, geloovig: tracht hy uit dankbaarheid voor Gods onwaardeerbaare wéldaaden Zynen wil te doen en naar Hem te gelyken, dit ons. ftemmelyk bidden, behoorelyk en gevoegelyk en met bbyken van openhertigheid voor God gebragt, zal hem meerder fterkte kunnen geeven. Hy heefc hier, behalven zyne eigene poogingen, nog de hulp van zynen meededienstknecht ofte meededienaaresfe Gods. Hy is niet altoos eeven zeer meester over zyne aandacht, ofte over de levendigheid zyner gemoedsbewegingen. Dit of geen toeval in zyn lighaam, deeze of geene tydlyke bezigheden en zelfs o-eoorloofde zorgen, belemmeren hem veeltyds zeer veel hierin. Maar de onderftand van eenen, die yverig en ernftig en met luider ftemme bidt, roept zyne gedachten als by-een, cn verheft zyne aandachc cn Ccc 5 eedele  722 XXXI. BEDESTONDE eedele wélgeregelde gemoedsbeweegingen tot eenen zeer hoogen trap. Het geeft hem dus kracht, orn met de rechte gemoedsgeflalte te bidden; en vervolgens met nieuwen yver zyne Godsvrucht-oeffening te hervatten en voort te zetten. Zyn het kinderen, ofte eenvoudigen, die ons op gemelde wyze hooren bidden: men geeft-ze diepe indrukfels van ons ontzag voor Gods grootheid; men gewent-ze om hunne geringheid en afhankelykheid te kennen en te herkennen; men leert-ze God voor hun opperlte goed en hooglte troost en toevlucht houden; en men zetze dus aan, om heilig voor dien God te wandelen, tot wien men hen gewent te fpreeken, en wien men hen leeraart hunne beden voor te draagen. (,„„) Is het dan niet in den aart van ons menfchen , die een lighaam en ziel, met eikanderen vereenigd, rondfom draagen, gegrond, dat wy by den yver' by den eerbied, by den ernst, by het vertrouwen \ waar meede wy (zo wy wél bidden) tot God fmeeken , ook zoodaanige woorden gebruiken, welken met het geene in onze zielen by het bidden omgaat^ overéénftemmen ? Zyn onze woorden, (zo wy wél bidden) kenmerken van onze gedagten? Dienen zy niet om getuigenis te draagen van onze nederigheid, van onze hoogachting voor Gods weezen, van onze geregelde liefde voor ons zelven en voor onzen naasten ? Zyn zy in zoodaanig een geval niet eene bekentenis van ons geloof, van onze hoope, van onze bevattinge nopens het geene wy Gode fchuldig zyn enz. ? Zyn zy niet zeer nuttig, gelyk voor ons, zoo ook voor onze meedemenfeken? Waarom toch zullen wy clan onze Hem weerhouden? Waarom ook niet met den mond, met woorden , de godsvrucht onzer herten bloot leggen ? Zyn wy  gehouden den 7 Augustus 1748. 723 wy niet verplicht Gode te geeven, wat Gods w?Behooren onze lighaamen , behoort ons uitmuntend fpraaklid, de tong, Gode ook niet toe? Moeten wy dan niet God pryzen zoo wel met onze lighaamen, als met onzen geest, daar zy beiden Gods eigendom zyn (1 Kor. VI: 20.) Of zullen wy ons fchaamen te kennen te geeven, dat wy erkennen te zyn, 'c geen wy zyn? Zullen wy ons fchaamen te beleiden, dat God is die Hy is? Dit ware tegen de waarachtigheid, dit ware tegen onzen naasten rechtllreeks gezondigd. Zullen wy onzen naasten de geleegenheid onthouden om ook in de Godsvrucht toe te neemen en Gode de eere te geeven? Zullen wy het onze niet toebrengen, om hem gelukkig niet alleen , maar in de eeuwigheid zelfs gelukzalig te maaken? Zullen wy ons licht onder een koornmaat verbergen , opdat het niet gezien worde? Zulk een gedrag past niet aan eenen mensch, veel min aan eenen Christen mensch! Dit ware gezondigd teegen de uitmuntende zedenles van onzen grooten meester (Matt: V: 16.) laat uw licht lichten voor de lieden, opdat zy, uwe goede werken ziende, uwen Vader in den Heemel pryzen. (II) t^jademaal nu het middel naar het oogmerk Jl\ gericht moet zyn, wanneer het den naam van een bekwaam middel zal verdienen: derhalven zal ik u, naa dat ik het oogmerk, 't welke wy met ons ftemmelyk bidden moeten bedoelen, vertoond hebbe, in weinige woorden aantoonen, hoe ons ftemmelyk gebed geaart moet zyn, en welken deszelven nodige vereisehten zyn. (,) Het ftemmelyk gebed moei gééne woorden zonder beteekenis gebruiken: maar het moet zoo gefchikt zyn, dat wy verftaan en anderen kunnen verftaan, wat wy zeggen* en zoo, dat zy overéén- ftem-  j&8 Xtm. BEDESTONDE zindheid met Hem enz. in het Gebed te melden (*). (4) Eindelyk weet men door de ervarenisfe, hoe veei de uitftraak kan toebrengen toe het verllaan of- i (*) Gelyk 'wy dat vinden Èxod. XXXII: "tót 14. Maar fflufes fmeekt e voor den HEERE, zynen God, en fprak: Och HEERE! waarom wil uw toorn vergrimmen over uvf volk. dat Gy met groote kracht en fierke hand hebt uit Egyptcnland gevoerd? Waarom zullen de Egyptenaar s zeggen, fprekende ■ Hy heeftze tot hun ongeluk uitgeroerd, dat Hyze 'doodde in 'i gebergte, en verdelgdeze van den aardbodem? Keer u van de grimmigheid Uws toornt, en zyt genadig over de boos'1 ei d Uws volks .'• Gedenk aan uwe dienaars, Abraham, Izaak, en' Israël; dien Gy by U zei en gezworen en hen beloofa hebt: Ik wil u lieder Zaad vermeerderen, gelyk 'de Sterren aan den Hémel; en al dit land, dat Ik u beloofd hebbe, wil Ik twen zaade geeven; en zy zullen''t hetittett eeuwiglyk. Alzoo berouwde den HEERE het quaad, dat Hy gedreigd had Zynen volke te doen En Numer. XIV: 13 rot 19. Mofes fprak tot den, HEER E : Zoo zullen *i de Egyptenaars hooren; want Gy hebt dit volk met Uwe kracht midden uit hen gevoerd. En men zal zeggen tot de irnvoonder'en dezes lands, die gehoord hebben, dat Gy, HEER E, ander- dit volk zyt; dat Gy van aar.gezichte gezien word\ en dat Uwe wolk ftaa over hen, en Gy HEERE gaat voor hen heenen in de wolkenkolomme des daags, en in de vuurkolomme des nachts. En zoudt Gy dit volk dtoden als eenen eenigen man; dan zouden de Heidenen fpreeken die zulk gerucht van U hooren, zeggende: De HEERE kon in ■geenerlei wyze dit volk in dat Land brengen, het welk Hy ken gezworen had; daarom heeft Hyze geflacht in de woeftyne. Daarom laat nu de kracht des Heeren groot worden; gelyk Gy gefprooken hebt, zeggende: De HEERE is langmoedig en van groote barmhertigheid, en vergeeft ■misdaad en overtreeding; en laat niemand ongeftraft, maat1 bezoekt de misdaad der vaderen óver de kinderen in'/ derde en vierde lid. Zo zyt nu genadig der misdaad dezes volks , tiaar Uwe groote barmhertigheid; gelyk Gy eok vergeeven hebt deezen volke, uit Egypten tot hier tee.  gehouden den 7 Augustus 1748. ?*$ ofte tot het aanneemen enz. van ons zeggen. Overmits wy nu iemand, die gemaakt fpreekt, redelyker wyze wantrouwen; met reden denkende, dat hy, indien hy hec meende, anders fpreeken zou,dat is overeenftemmig met het geen hy fchynt te willet! zeggen: zo volgt weeier: dat de vournannlte leS omtrent het doen van onzeftemmelyke gebeden, re» deezen opzigte is, daarop toe ce leggen, dac me» onbedwongen dezelve voordraage, mee de ceekenert van ernsc, van yver, van neederigheid, van vertrouwen enz. naar dat het pas geeft, en naar dat de zaak is, waarom wy God bidden; ofte naar dac wy zyn , die haar Gode voordraagen. Geliefden in den Heere! 1 3at elk üwer gaarne den wélftand van zig en vaühec Vaderland wenscht; dat elk uwer God voor onzen hoogften en eenigen behouder aanmerkt, dunkt my dat ik uit uwe by-éénkomst en verlediging toe dit Bede-uur moet befluiten. My dunkc, dac ik u te kort zou doen, zo ik dacht, dac Gy uwe huislyke bezigheeden zoude verlaaten en hier toe de Bedeftonde koomen; en dat gy echter niet begaan zoudt zyn over onzer aller en over 's Lands behoudenisfe. Nu weet Gy, hoe noodzaaklyk hec is, dac wy met ernsc, mee eerbied, met yver, mee nederigheid,met vercrouwen eoc God creeden: zo wy eenige hulp van God op ons bidden, mee reeden zullen kunnen verwachten. • . * (0) Laat ons dan hec verhandelde coc dac gewichtig einde gebruiken, waarcoe wy gezien bebben, dat hec dienen kan; Ziec hec ftemmelyk bidden van my,» uwen geringen dienaar en medebroeder, die u tracht vóór te gaan iri ernftige gebeden tot God, onzen Heiligen en Algoedenierenen Vader; ziet dat ftemmelyk 6 Ddd -**  73° XXXI. BEDESTONDE bidden (zeg ik) alleen aan, als eene pooging om in u en in my zelven de vereischte gemoedsgeftalce van eerbied, yver enz. te omfteeken, te onderhouden, en te vermeerderen. Heft u op by de gebeden, die ik met u en in uwen naam tot God doe! Blyft niet aan de uiterlyke klanken hangen; maar geeft acht op de zaaken, die door de woorden, welke ik uitte, beteekend worden; op dat gy-ze moogt met my van herte kunnen fpreeken: opdat het géén bloot gebed van uwe lippen zy; een gebed, 't geen Gode nimmer kan behaagen. Spreek ik van Gods Almacht, Alwysheid, en Algoedertierenheid enz. herinnert u, zoo veel doenelyk, het geen ik u desaangaande in voorige Bedeffonden gezegd hebbe. Bid ik met u en in uwen naam om vergeeving van onze en van 9s Lands zonden: denkt op uwe eigene en op anderer afwykingen van Gods heilige en heilzaame Wet.ten, op de fchandelykheid, fchadelykheid, ondankbaarheid en dwaasheid dier afwykingen. Gaat zoo voort, met niet bloot op de woorden, maar op de zaaken te letten: op dat myn ftemmelyk bidden voor u van nut zy. Doet zoo niet alleen met myne, maar met alle ftemmelyke gebeden. — Ik zal alles, wat ik kan, trachten by te brengen om myne ftemmelyke gebeden altoos zoo te fchikkcn, dat zy dienen kunnen, om u en my zelven tot aandacht, yver enz. by het gebed op te wekken, en die Godvruchtige gemoedsgeftalte in u en my te vermeerderen en te onderhouden. Ik weet niet beeter, of ik heb het tot dus verre gedaan, hoewel in zwakheid, ik zal het verder zoeken te doen. brengt gylieden ook het uwe by, op dat ons ftemmelyk bidden géén bloot geklank van woorden, maar teevens een oprecht en Gode behaagelyk gebed des herte zy. Oefent u zelfs ook in zoodaanig ftemmelyk bidden,  732 XXXI. BEDESTONDE ften en Al zaligen God, als Zyne kinderen, zullen aangenomen en behandeld worden. Die nu kunnen wy doen met o ize ftemmelyke Gebeden; is hec, dat wy-ze op de behoorelyke wyze uicten. Denkc dan niec, dac hec ftemmelyk biddm onnoo* dig is, ofte mag naagelaaten worden, 'c is waar, onze gebeden betreffen voornaamlyk het Opperweezen ; zy gaan als toe Hem uit: maar niet in dien zin , alsof wy daarom daarby niet teevens het nut van ons en van mzemeedemenfehen mogten bedoelen. Gancsch niec! zy gaan tot Hem alleen uic, voor zo verre als wy Hem alleen daar door de eere geeven van Hem te houden voor de bron van ons eeuwig en tydlyk geluk. Maar zy gaan niet zoo tot Hem uit, alsof wy daarom, het wélzyn van ons en van onzen naasten daardoor met één kunnende bevorderen , dat verwaarloozen moesten! verre van daar! Hy heeft ons daarom in eene maatfchappye met andere menfchen gezet, opdafzy, onze goede werken (en duS""ook ons godvruchtig bidden) ziende en hoorende,' onzen Vader in den Heemel zouden pryzen. Gelukkig ons! dat wy dan mee ons ftemmelyk bidden iets toe bekendmaakinge, eoc erkencenisfe, eoc naavolginge van Gods deugden kunnen coebrengen! Gelukkig ons, dac wy niec alleen ons, maar ook anderen , die ons hooren, daardoor kunnen zalig maaken! Gelukkig ons, dac wy onze liefde en achcing voor onzen weldoenden God en Heere, daarmeede kunnen bewyzen! Wie zou die geleegenheid verroekeloozen ? Wie zig niec aan de verheerlykinge van zynen Vader en Heerë laacen geleegen leggen ? 'c Is wel waar, dac de huichelaars meede eene zoodanige uicerlyke vertooning van ernsc, van eerbied, enz. by hunne ftemmelyke gebeden kunnen maaken. 't Is wel waar, dat zy den oprechten kunnen naabootfen, tot zoo verre zelfs, dat men, by het gehoor der gebeden van beiden, géén onder- fcheid  gehouden den 7 Augustus 1748. 733 fcheid tusfchen den veinsaart en den oprechten kan maaken. 't Is wel waar eindelyk, dac de fchynheiligen fomtyds hierin den oprechten fchynt voor-by te loopen. —-— Maar , wat naadeel doet dat aan de zaa«e?*Kan dan het misbruik, 't geen fommigen van eene goede zaak maaken, reedelyker wyze iemand beweegen om de zaak zelve, die goed is en zeer nuttig gebruikt kan worden, te verroekeloozen, cn zig van haar in het geheel niet te bedienen ? Wie zou dat voor billyk houden? Wie zou mee. nen, dat men zig van wyn, van vrugten enz. niet mogt bedienen, om dat fommigen door onmaatig gebruik van deeze heilzaame gaaven fomtyds buiten ftaat geraakten om zig behoorlyk in hec hunne van hunnen plicht te kwyten? Is'er in de fchepfelen ofte in derzelver werkfaamheeden eenig nut, 'tgeen God 'er niet altoos in gezien heeft? Is 'er eenig nut in, 't geen God 'er niet meede bedoeld heeft ? Is het vermogen om dac goede hervoort te brengen, niet zelfvan God? Jaa heefc Hy, met alles, wat Hy daarftelde; en met de verfcheide vermogens, die Hy zynen fchepfelen gaf, niet beoogd, aan de volmaaktheid Zyner natuure te beantwoorden, Zyne deugden, jaa Zig zelven, zoo veel moogelyk, met blydfchap en beflendig vergenoegen door Zyne redelyke fchepfelen te doen genieten? Immers jaa Geliefden! (*). Heeft Hy niet zelf openbaare Gebeden en Gezangen, die teevens dankzeggingen en gebe-len zyn, ingefteld? Heeft Hy niet onder de dagen van het N. T. dezelve inftelling bevestigd Col. III:. 16? Is Jezus, en zyn Zyne Aposcelen ons niec in fïemmelyke gebeden voorgegaan? Hoe kan ons dan hec misbruik, hec geen fommige menfchen van hunne ftemme by het gebed maaken; wac kan ons de godloosheid van fom« m Ik hrt b« la de XVde Bedeftonde beweezen. ' Ddd3  734 XXXI. BEDESTONDE fommige fchynheiligen heweegen: om teegen GodY oogmerken aan te druisfchen, en niet overéénftemmig met het einde, waartoe Hy ons de fpraak gaf, ook by onze gebeden te handelen? Neen! Neen! Chriscenen. Wy weeten nu, welk een aandacht, yver, eerbied, vertrouwen, onderwerping en nederigheid (eigenfchappen, by het gebed Gode zoo aangenaam, dat Hy zulk roepen telkens beloofd heeft te verhooren") wy weeten, welk eene godvruchtige gemoe fsgefhtlte door het ftemmelyk bidden in ons en anderen verwekt cn onderhouden kan worden. Laat ons dan Gode de eere geeven, die Hem toekoomt. Laaten wy toonen, dat wy Hem houden voor dè geene, die Hy is. Laat ons zyn beeld, in anderen gelukkig re maaken, zoeken te draagen; Zyne oogmerken tn wil voldoen ; en Iaat ons' :n on'.emeedemenfchen blyken geeven, boe lief wy Godhebben! In het'geen ik u aangepreezen hëbbe, zal ik u zoeken vóór te' gaan! volgt my met Godvruchtige gedachten! GEBED. ■• J^Jweetende God! Gy, die het Al gemaakt hebt , en uan elk deel van het gantfche Al zyne byzondere , vermogens hebt gegeeven, gelyk Gy het tot byzon3 dere einden hebt gefchikt.'Gy, die derhalven gééne ; ftemme ecnes menfchen behoeft om U van zynen , nood ofte van zyne fmeekinge te onderrichten j , maar die zyne nooden, zyne gedachten en de be, geerten zyner ziele reeds van verre verftaat! Dee5 ze Uwe Alwetenheidis onze troost en de verkwik, king onztr ziele, zelfs in onze doodlyke benaauwd- , heeden. Is onze tong belemmerd; is onze , mond geflocten; >yn onze lippen beflorven; zyn , wy buiten ftaat om met yver en beweeglyke woor- , den  gehouden den f'Augustus 1748. 735 den Uon zen nood te klaagen; kunnen wy niet . meerder tot U roepen (hec vercrouwelyke Abbci , Lieve Vader.') O! 'c is ons van onwaardeerbaar^ , vertroosting , dat Gy het bidden onzer herten , hoort, dac Gy onze zuchten gadeilaac. Wy dan, ken U dan, dac Gy ons deeze verkwikkende waar, heid, deeze gadelooze eigenfchap Uwes Godlyken , weezens, coc onze opbeuring in de groocde droe, fenisfen hebt bekend gemaakt. Wy belyden , dac , wy in verfcheide gelegenheden ongelukkige fchep, fels zouden zyn, zo Gy, eeven als aardfche Ko, ningen, Vrienden of Vaders, aanfpraak ofte on, derrichtinge noodig had. Want wy zouden ons , bewust zyn, dat Gy onze eenige helper waart; dac , Gy alleen hec Al een onzen besce kon beftieren; , dac Gy, als onze heil-zoekende Vriend en Vader , in Jezus Chriscus, moge aangefprooken worden; , en wy zouden ceevens ons bewusc zyn,dac wy hec , U niet bekend konden maaken. By het gevoel , der droevige rampfpoeden, by het m'isfen van ons , aangenaam en eedel vermogen (de fpraak) zou dit , onuitdrukkelyk verlies, in onze doods-uure ofte , fpraak-belemmeringe tot volcooijinge van onze ver, warring en verflagendheid en onrusr koomen, dat wy het U, onzen Vriend en Vader, niet konden \ klaagen; nogte Uwen, voor onsonontbeerelyken, , bydand verzoeken. Onze ziele verheugt zig daar§ om en is vrolyk in U, onzen Heiland: terwyl gy < ons verzeekerd en op vaste gronden overtuigd hebc, , dac gy onze herten kenc; dac gy het zuchten der f elendigen hoort; jaa dat Gy ons wilt verhooren, , als wy zelfs niet tot U roepen kunnen. Gy zyt , een God van zaligheid, jaa van volkomene zalig, heid. Gy zyt de'hoogfte en alcoosduurende ver, crooscing van de geenen, die U zoeken. O, wy , zoeken Uw aangezichc, wy verlangen in alle onze Ddd 4 , on-  'f$6 XXXI. BEDESTONDE , ongeleegenheeden na Uwe hulp: laat ons altyd , Uwe genade vinden! , Edoch, fchoon Uwe alweetenheid, zonder ons, , Jpteeken, onze elenden en zuchtingen kent! wy , erkennen echter, (teevens mer een diep gevoel van , onze geringheid en dat gy de Allerhooglle al hec j goede, dat wy bezitcen, enkel uit genade ons gej fchonken hebt) wy erkennen nogtans, dat 't voor , ons en voor onze medemenfcheu een onwaardeer» , baar geluk is, dat wy van U de fpraak ontvangen j hebben , als een middel, om eikanderen onze gej dachten en begeerten meede te deelen, boven al , om blyken te geeven van de eerbiedigheid, de lief, de en kinderlyke vreeze, die wy voor U 'nebben. , Wy erkennen , dat wy daardoor het geluk en het , genoegen hebben, om duidelyker, dan door an, dere teekenen, te toonen; waarvoor wy £/, en , waarvoor wy ons zelfs, nksgaders de tydlyke mid, delen hduden. Gy zyt waardig om te neemen prys a en eere. Gy zyt waardig, om gekend en met diep , ontzag en liefde herkend te worden. Want uwe 9 volmaaktheid ftrekc om ojistQ volmaaken; en Uwe , gelukzaligheid bedoelt ons gelukzalig te maaken. , O Uwe goedertierenheid is. oneineindig over ons, , dat wy, geringe wormen, een vermogen hebben t om van U en tot U te fpreeken: eene fpraak, die , gelyk zy Uwe deugden verkondigt, gelyk zy ons , gehoor aanleiding geeft om leev.endiger, en met allen t naadruk op U en op. onzen plicht te denken: zoo , ook onze meedemenfehen, onze meedebeekenis, fen van Uw Godlyk weezen, opwekt tot dien , yver, tot dien eerbied, tot dat vertrouwen, jaa geheel tot die gemoedsgeflalte, die Gy van hen , eischt en die hen zo fielukzalig maakt. , Maar Heere! is Uwe wéldaadigheid zoo groot • (gelyk zy is) wy bekennen, dac het eene fnoade. > on-:  73S XXXI. BEDESTONDE enz. 5 ^m"ec te huighelen is; dat gy het hert kent; , dat zy, niet U ten nutte, maar tot nut vanzigzel5 ven en van hunne meedemcnfchen de fpraak ont? vangen hebben en de vryheid genieten om, over, één-itemmig met hunne gedachten- en neigingen , 3 tot U te fpreeken, opdat zy op eene wyze, die , tot dat oogmerk dient; hunne woorden by hun » Gebed uitten en dierhalven nooit met onverflaan., baare, met al te hoogvliegende woorden, maar 3 met alle blyken van ernsc, neederigheid, eerbied, o, vertrouwen, onderwerping aan Uwen wil en met ^ yver tot u roepen. Gy hebt ontelbaare middelen om dat te kunnen doen; en gy wilt der menfchen , best: doe het dan ook, Barmhertige Vader! op? dat zy wél leeren Bidden. , Wy heffen ook onze herten en ftemmen coc U % op voor den algemecnen nood van ons dierbaar , Vaderland; van onze hooge Overheid; van onze 3 Meedeburgeren , en van ons allen ! Niec (Heere!) , alsof wy dachcen, dac Gy onze onderrichting en , opwekking noodig had; maar, uic de volheid van , ons hert fpreekende het geene wy van herte wen7 fchen, en onze tong niec willende weerhouden om 9 te bekennen, dat wy U voor onzen hoogflen befchermer houden. Ach, dat het ons Vaderland , en deeze Stad onzer inwooninge toch wél gaa! Ach, dat eene heilzaame cn bellendige Vreede in , 't kort getroffen worde! Ach, dat het 'sLands , Vaderen wélging en Uw zeegen zig zigtbaarlyk , zien liet over de Staaten van Holland enz. enz, , Ach, dac elk inwoonder by hec veilig genoc van , zyne goederen, eere, leeven, en alles, wac Hem , weccig coekoomc, ook Uwe heilgoederen en de , vertrooscingen des Euangelies fmaakce! , Gy kunc hec daar toe brengen! Doe het Vader , om Jezus wil! Onze Vader, die in de Hemelen -, zyt enz. XXXII. BE- \  rr . r O T 2 Sf G 5 8 .112X2 58* XXXII. BEDESTONDE. gehouden den 21 Augustus 1748- VOOR-AFSPRAAK. OVER DE AANHOUDENDHEID IN HET GEBED. A'Syftt sft* **'^ *P* . - 9 w 1 ^ _ , B,rmhertige God en Vader! Gy weec, &het , oogmerk van onze by éénkomsc in deezebedcftra. de is, by U aan ce houden in hec Gebed om dep ! wéldand van ons en van ons dierbaar Vaderland. Maar, Gy. kenc ook ceevens onze zwakheid en l craagheid in dingen, daar wy geduung m moeten l aanhouden. Wy bidden U, om Uws Zoons JeZUs wille: Ach, dac Uw heilige Geesc zig-in aqk l werkdaadig becoone! Ach, dac deeze onze by-een! komsc diene om ons coc hec volharden m yveng i bidden over ce haaien; opdac wy mee eene ge. moedsgeftake, die U behaagelyk !S, weederom die plechtig gebed, 'c geen wy voorgenomen hebben, voor U moogen brengen: en wy dus Uwen . Vaderlyk en zegen , een nucce van Land , ötact, , en Kerke,, en van elk onder ons, mogen weg, draagen. Amen. Beminden in den Heere! Wanneer Tacob mee den Heere worftclde, wilde hy Hem niec loslaacen, vóór dat de Heere hem gezegend had. Ik laai u niet; Gy ze£e^.  74» XXXil. BEDESTONDE tV ï^'i Gen' XXXII: Dit «™ een blyk, dat Hy den man, met wien hy worlUde uit zekere kenmerken voor géén bloot mensch hield, fcn het was teevens een bewys van het groote belang, dat Hy in des Heeren befcherminge ftel ie. Deeze taal voegt om die recden by uitftek in den ïnond van een Christen, by het aanhouden zyner nooden. Aan Gods zegen is alles geleegen. Zyne befcherming is op den hoogden prys te fchatten. Worden wy dan naar onze bevatting niet fchielyk geholpen; wy moeten echter aanhouden in den ge bede: want, is God voor ons; wie zal dan teegens ons zyn? ö Nademaal ik u dan te vooren de ver eischt ent, de hulpmiddelen en de kenmerken van het gebed vertoond hebbe; naa dat ik u aangemoedigd hebbe, om op dten voet voor ons en voor ons Vaderland tot Jehovah te naderen: zal ik u thans by het aan houden van fommigen onzer onheilen trachten te overtuigen, dat wy verplicht zyn op dezelfde wyze aak te houden in den gebede. Ik zal u derhalven zoeken onder het ooe te bren. gen: ° 00 Wat het is, aan te houden in het Gebed; en C2) Waarom wy daartoe verplicht zyn. Jezus, onze volmaakte Leermeester, wysc ons, hierin, den weg. Daar ftaat 16 Luc. XVIII: i tot 8 ing. vs. i. En Hy zeide hen eene gelykenis daarvan, dat men altyd bidden, en niet moede worden zoude. vs. 2. En fprak: daar was een Richter in eene pad, die God niet vreesde, en géénen mensch. ontzag. vs. 3. En daar was etneweduw in dezelve ftad, dis  gehouden den £l Augustus 1748. 74? die kwam tot hem, en fprak: red my van myn» wederparty. vs. 4. En hy wilde lang niet. Maar daar natt dacht hy by zich zelven: hoewel ik God niet vrees, en géénen mensch ontzie; vs. 5. Nochtans, dewyl my deze we duw zooveel moeite maakt, wil ik ze redden, opdatzy ten laatften niet koome, en my verdoove. vs. 6. Toen fprak de Heer: hoort hier, wat de onrechtvaardige Richter zegt! vs. 7. Zoude God dan ook niet redden Zyne uit* verkoor enen, die dag en nacht tot Hem roepen, en Zoude geduld over hen hebben? vs. 8. Ik zeg u: Hy zalze kort lyk fpofdig, redden. Doch, wanneer des Menfchen Zóm koomen zal meent gy, dat lly ook zal ^pf vinden op Aarde ? Hec hoofdoogmerk wn d.*c«e!'^mtcn?:viergelyking blykc uic vs. 1. Namclyk Jezus wilde auntoonen, dat men ahyd tmwf bidden cutiiei moede worden. Iffclw (1) Laac ons zïen. w i iwViTi*. De zwaarigheid, die men gemaakt heeft over Ece 4 het  75* XXXIL BEDESTONDE Dit alles moet elk redelyk mensch vergewisfen, dat God Hem zal redden. En het verplicht derhalven ieder eenen, om zig door het aanhouden zyner nooden, al fchynt het wat lang te duuren, niet te laaten affchrikken. Het verplicht hem, om voorctevaaren in dengebede: als weetende, dat de rechtvaardige en barmhcrtige God, den geenen, die Hem volftandig dient, niet zal verlaaten nogte verzuimen. Dierbaare, Vrienden in den Heere! Ik heb u thans niets anders te verzoeken; dan dat gy, hec geen ik u in het algemeen gezegd heb, op u in hec byzonder coepasc, en 'er elk voor u zelven hec nuttig gebruik van maakt. (>) Gy weet, dac ons dierbaar Vaderland mee veele en zwaare rampen een tyd lang heefc moecenworftelen. Hec is u niec onbekend, dac fommigen van 's Lands ongelukken nog op hec zelve blyven rusren. En wie leefc *er, die niec dagelyks den Godlyken byftand noodig heeft. Ik behoef u niet in het breede opcehaalen, hoe verward hec 'er nog voor korten tyd, jaa zelfs in den aanvang van dit jaar met ons Land uitzag; hoe een magtig Koning hoe langs hoe verder op het grondgebied van onzen Staat inboorde; en één der Sleutels van ons Land, één der gewichtigfte Vestingen met alle geweid aantastte. Hec naare voor-uiczichc van de droevige onheilen, die ons Vaderland en wy, bedroefde ingezeetenen , daarvaö te wachten hadden, deed der meescen aangezichten verbleeken. Wy hadhet uitleggen deezer woorden, vervalt aanftonds door deeze overzetting: want alles hangt dan in goede orde famen, cn die oyerzetting is geheel ongedwongen.  gehouden den gi Augustus 1748. 753 hadden naar onze gedachten lang tot God om hulp geroepen. Wy hielden nog aan met plechtige gebeden ; maar by veelen begon de yver te verkoelen ; meenig een ftond op het punt van den moed geheel en al optegeeven. — Maar, hoe wonderbaar, hoe onverwacht, trad God te dier tyd toe. De herten der oorloogende Vorsten neigde Hy op het onvoorziende met ernst tot den vreede. Eer men 'er om dagt, ontving men de tyding van het teekenen der voor-verdrag-punten. Was deeze tyding niet voor ons, als een droom? Kon men zig in den eerden opflag wel verbeelden, dat het waar was? Toen des menfchen zoon, aan wien door den Vader het oordeel gegeeven is, kwam, om onze zaak te redden : vond Hy byna wel eenig geloof op Aarde? Immers Neen! Men kon 'er zig niet in vinden. Men wist niet, wat men 'er van denken zou. („) Vergeet derhalven, nu gy van agteren van de waarheid der gezegden onzes Heeren in den text, ook door uwe eigene bevinding overtuigd zyt: vergeet althans nu nooit de getrouwheid Gods in Zyne beloftenisfen. Houdt de nood, die u drukt, ofte die het algemeene Land beknelt, een tyd lang aan: word niet moede; maar houdt ook aan in het bidden , gelyk de Cananeefche Vrouw (Matt. XV.) en verfcheide andere Godzoekenden deeden. God zal u gewislyk, en wel, zoo ras doenlyk is, redden. Duurt de Sterfte onder het Rundvee, duurt de neeringloosheid en het verval der Fabrieken en koopmanfchap nog: de rechte hand des Hoogden kan alle dingen veranderen. Hy zal alle dingen doen meedewerken ten beste van die geenen, die Hem liefhebben. Onze Vader is de Koning van het gantfche Al. Hy heeft beloofd, dat Hy 'ons zal redden. Laat ons dan op Hem hoopen. Die hoop zal niet Eee 5 be«  gehouden den ai Augustus vfx^ , hooge perfoonen en huisgezinnen mitsgaders l 's Lands ingezeetenen voor deezen tyd en voor de eeuwigheid gelukkig maaken : opdat 'er onder \ hunne regeering niemand verdrukt, maar een ie, gelyk hec zyne toegedeeld wordende, zelf geene arme weduw om hunne hulp behoeve aan te hou\ den en hen eenen langen tyd met verzoeken te ver, veelen. , Boven alles bidden wy aanhoudende om den wel, ftand Uwer duurgekochte kerke; om den voort, gang van het Euangelie ; om vermeerderinge van , geloof en van liefde onder de menfchen; om be, kwaame werktuigen ter voortplantinge van Uwert , grooten naam; en om Uwen zegen over hunne , amptsbedieninge: opdat het heilzaame ryk Uwer , genade hoe langs hoe verder erkend en uitgebreid; , en het getal Uwer getrouwe, Uwer ftandvastige, , Uwer uitverkoorene onderdaanen vermeerderd , werde. , Heere! wy ftellen U dit alles met zoo veel vry, moedigheid voor; om dat wy weeten, dat Gy zelf , langmoedig over ons zyt: van Uwe barmhertig, heid over ons belooven wy ons dan alles. Wy , bekennen, dat Gy alleen weet, wat voor ons best , is; en wanneer het voor ons best is. Wy bevee* , len daarom alles aan Uwe Alwyze zorg; en be, fluiten onze wenfchingen met het volmaakte Ge, bed onzes Heilands, die ons de vrymoedigheid 9 gaf en geeft om U te noemen Onzen Vader enz, AA»  N A A R E D E. f6x] Vermogens; om die (zeg ik) naar onze willekeur te gebruiken. — En (zo wy-ze al gebruiken kunnen) Welk eene meenigte van byzaaken moeten 'er al fa- . menloopen: zo onze arbeid; zo ons ploegen en zaaijen; zo onze pooging om in kennisfe toe te. neemen enz. van de gewenschte uitwerking zullen zyn. Gelyk wy, geene macht hebben over weer en wind, over de afwisfebng van warmte en koude, van droogte en réegen, en wat meerder tot de vruchtbaarheid des aardryksnoodig is: zo hebben wyook géén.volftrekt vermógen over onze aandacht ofte gemoedsbeweegingen. Dit of geen onverwacht toeval kan de ylucht onzer gedachten ftooren; en onze aandacht; elders heenen leiden. Jaa dit of geen woord kan onze hertstochten in eene onftuimrge beweeging zetten» Men merkt dan fchielyk, dat 'er, niet cegenftaande al ons werken en poogen, zeer veele dingen ter bevorderinge van Ons oogmerk moeten mecdewerken; dingen, die buiten ons bereik zyn, en die (ö' groote genade van den Menschlievenden God!) ons dee'Zer Wyze onze afhankelykheid van eene hoogere oorzaake, God, geftadig te binnen btengen. Want mén moec wel zeer onkundig zyn, zo men alle deeze rrieedewerking der middel-oorzaaken tot ons voorgeftelde einde aan het bloote geval, ofce aan eene redenloozè natuur wilde toefchryven. Zoo uitneemend eeri gewrocht komt nimmer van eenen redenloozcn ooriprong. Elk merkt dan handtastelyk, dat het voornaamfte doelwit; het hooge einde, waarop al het doen eri laaten van den mensch moet uitloopen; hec geen als het eerfte zyn moet in zyne ziele,- is, Goden Zyne vriendfehap. Eik ziet, dat alles, wat men doet^ zoodaanig door ons verricht moet worden; dat meri den goeden uit/lag daarvan van God verwacht; dac 8 Fff MM  76s N A A R E D E. men al het goede, 't geen men heeft ofce erlangt; met dankbaarheid, als uit Gods hand gekomen, moet ontvangen; dac men de geleegenheeden moec zoeken en vlytig waarneemen, om deeze onze geinoedsgefteltenis te toonen; op dac onze handelwyze met ons denken en begeeren over-eenftemme. Nademaal nu bidden is goed van God wenfehen; en overmics hec goede, V geen wy wenfehen, van God is te wenfehen: wat is dit dan anders, dan, dat men altyd moet bidden? In dit opzicht: derhalven, moet ons leeven een aan-ééngefchakeld Gebed zyn. In dit opzicht is het, dat de Apostel ons ver* maant, dat wy altyd zullen bidden. Zie Rom; XII: 12. i Th. V: 17. (*> Om nu deezer wyze ons gantfche leeven, als. tot een aan-één-gefchakeld Gebed te maaken; om ons.in ftaat te ftellen, ten einde zoo geduurig God voor ons hoogfte goed, voor hec hoogfte deel onzer wenfehingen, en voor onze besre hulpe te houden: is het zeer nurcig, jaa noodzaaklyk, dac wy O Ik behoef my niet breed in te liaten in liet aantoo«en van de ongegrondheid der uitlegginge, welke fommigen over deeze woorden gemaakt hebben; willende, dat het bidden onze eenige bezigheid zyn moest. Men heeft dit dikmaals en duidelyk genoeg wederlegt. Men herinnere zig alleen, dat die zelfde God, die belast heeft dat men bidden zou, ook gewild heeft, dat men zou ai-beiden, zelfs met byvoeginge, dat men anderfints niet zou eeten; jaa verklaarende, dat, die zyne huishouding niet voorftaat, erger is dan een heiden. Men ziet dan, dat men deneisch van God om altyd te bidden, zoo moet uitleggen, dat zy beitaanbaar zy met de bevelen van God nopens onzen plichs om te arbeiden. En dit (meen v;n(}t ajen in onze uitlegginge en niet iu de andere.  N A A K E D E. 763 fomtyds qp « Zou men zig en anderen opwekken tot het beminnen alleen van hec goede: moest men dan het -Gebed daar niet byvoegen? Behoorde dit niet meede daartoe? En heeft God zelf niet gewild, dat men op die tyden Zyn huis tot een Bedehuis gebruiken zou? Wie zal dat in twyfel trekken? Byzondere nooden, ofte de algemeene rampgevallen van een geheel Land, of Stad, of huisgezin wekken ons meede daartoe op, en dringen ons tot dat plechtige bidden. Want is onze geduurige behoeftigheid de drangreeden van ons geduurig gebed: het voornaame gevoel van eene doorflaande elende moet ons althans niet onaandoenlyk laaten. God belastte daarom ook in het algemeen: roept my aan in den nood. (Pf. L: 15.) En Godvruchtige Koningen, als Salomo (1 Kon. VIII: 30 tot 53.) Hiskia (2 Kon. XIX: 14 tot 19.) en anderen, gingen hier in plechtig voor. Naa* (*) Dit bregt het woord heiligen, (tot een heilig einds befteeden) meede. Want wat is heiligheid: dan liefde, voot het goede alleen ? Wat is dan het befteeden van eenen dag tot een heilig einde anders: dan 't gebruiken van dien dag, om ons door allerhande overdenkingen te beweegen, om alleen, het geeo goed Uf te beminnen? Fff»  & N A A R Ë D E. Naademaal dan de toefland van ons lieve Vaderland, en van buiten, en vanbinnen, hoe langs hoe gevaarlyker wierd: beval ook 'sLands Hooge Overheid, dat wy God plechtig om Zyne hulp voor ons Land zouden aanroepen (*). Ik oordeelde, dat ik, om aan dit bevel best te voldoen, myne gemeente in myne vooraflpraaken bo- (*) Wy ontvingen een gefchreeven bevel van weegens de Heeren Burgemeesteren en Regeerders deezer Stad,van woord tot woord (behalven het hoofd en onderfchrifO dus luidende. Wy hebben ingevolge van de Refelutie en aanfchryv.ing van «e Ed. Groot Mogende Heeren Staaten van Holland ende West vriesland van den zyfte der voorleede Maand April, goedgevonden en verflaan dat alle Woensdagen des Avonds* de Kloeke zes Uuren , tot onze nadere ordre in de Lutherfche Kerk deezer Stadt zullen worden gedaan Dankzeggingen en Gebeeden , zo omme God Almagtig van herte te hoven en tedanken voor de wéldaaden waar meede hy ons nog dagelyks gelieft te begunfiigen, als om den Heere vuuriglyk te bidden om de genadige, vergeevinge van onze en 'j Lands hooggaande zonden; ende dat het hem genadiglyk moge behagen van ons lieve Vaderland alle welverdiende Oordcelen aftewenden ' En verders den Staat na zyne groote en inverdiende Goederiierenthcid in alle opzigten te zeegenen ; als meede fpecialyk om haare Wapenen en die van haare Geallieerden met zyne Goddelyke hulpe en byftand te 'begenadigen, cn dezelve"voor alle kwaade toevallen te bewaaren; en willen'wy uw Eerwaarde wel gerecommandeert hebben , dat Uw Eerwaarde de Christlyke Gemeente de tyde lyke notificatie -gelieve te doen , ten einde een iegelyk op de toekomende Woensdag, 'zullende zyn den 17 der Maand Mey en vervolgens, dezelve Dankzegging-li en Gebeden met alle plegtigheeden zoude Celebreeren en vieren. Waar meede wy na Uw Eerwaarde in de genadige ief h rminge des Allerhoogften bevolen te hebben, Uyven enz. enz. Haarlem den 7 Mey 1747.  N A A R E D E. .760 deren, die my dikwerf met het grootfte ontzag voor Uwe menschlievenheid en heerlykheid vervulden. Eerbied (by gevolg) eerbied voor uwe Godlyke Majefteit (zie ik) moet myn gebed vergezellen. Daar meede wil ik voor den Heere treeden (*> En gaa ik naa, waar in Zyne Majefteit beftaa; Welke de volkomenheid zy, die Hy bezit: aan het daar-zyn van my zelven en van de dingen buiten my zie ik Zyne macht; eene macht, die géén weergaa kent;eene macht, die zelfftandigheeden van het niet zyn tot het zyn heeft gebragt, en voor wie derhalven niets onmogelyk is; eene macht, die met hec hoogfte recht over het gefchapene, als het Zyne, Vergezeld gaat; en die door géén Schepfel kan weederftaan worden (f). Zulk een recht en zulk eene magt voegt aan God, mynen helper. Zie ik nader op my zelven, en op de meefterftukken van Gods maakfel, die rondsom my zyn; zie ik op de betrekking, die de dingen op eikanderen hebben ; zie ik op de oogmerken, waartoe zy dienen , en wat zy 'er toe bybrengen; ik ftaa verrukt over zyne Godlyke weetenfehap; geef ik in hec byzonder achc op de wonderbaare deelen en fchikkinge der deelen, die tot myn gezicht en gehoor dienen: ik worde gedrongen om uic ce roepen; o welk een wyze heer isHy, die dac Oog en oor gemaakc heeft. Hy moet weeten. wat zie.i en hooren is. Hy moet zelf kundigheid van de zaaken hebben, die'er voorvallen daar (*) Bidden (luit in, dat ik hetgeen ik denk dat goed is, -5 eh my'zèiyen niet kan bezorgen — NB. van God begeere. Desweegens heb ik hiervan beginnen te handelen in de Fier" de Bedeftonde. (f) Slaat hier #ver naa de vyfde Bedeftonde. Fff 5  N A A R E D E. 7?t gefchapen. Hy wil, dac wy eeuwig gelukzalig leef ven zullen. Hy heefc ons Zynen eenigen Zoon gefchonken. Hy heefc ons in en door denzelven uic den afgrond der elenden coc hec toppunt van Zyne gemeenfchap en de eeuwige heerlykheid gebracht. Hy Iaat ons denzelven tot onze gelukzaligheid aanbieden en brengt alles by om deeze a mbieding door Zynen H. Geest in onze gemoederen ce doen aanneemen en vruchc ce doen voorcbrengen. Wat goeds is 'er dan, dac wy ons van deezen God niec kunnen belooven? Wat geluk, wat heil, welke hulp, die wy van Hem niec moogen bidden ? Hy is niec veranderlyk in Zyne goedertierenheid. Het is by Hem géén bloot geneegen zyn: maar Hy doet het, zoo veel als met ons meeste welzyn; zoo veel als met het algemeene belang Zyner fchepfelen (die Hy allen liefheeft); zoo veel als mee Zyne Godlyke deugden beflaanbaar is. Hem dan in onzen nood Gebeeden! Hy kan; Hy weet; Hy wil ons geeven, 'c geen ons meest ten nutce dienc (*)• En denk niec, dac 'er iemand zyn kan buiten Hem, dien Gy ook nog als uwen Befchermgod hebc aan ce roepen. Daar is 'er géén 1 hy alleen kam ons helpen. En, wil Hy ons helpen, wie zal hec weeren ? Hec dwaaze Heidendom moge zig in de menigce hunner Goden zelfs verwarren! Bygelovigen mogen coc Maria, ofce coc de Engelen, ofce andere verheerlykce geluk-zaligen, behalven Hem, in hunne nooden roepen! Abraham kenc ons niec: maar de Heere is onze Vader. Van ouds af is dac Zyn naam. Gelukkig my dan, dac ik coc den waaren God geweezen worde! Gelukkig my, dac ik weec, op (*) Ziet hier over de agtfte Bedeftonde,  >72 N A A R E D E. op wien ik bouwe! Is myn Heere voor my, wie zal tegen my zyn (*) ? Maar gaa ik verder naa, wat de eigenfchap moec zyn van myn bidden, zo hec dien naam zal verdienen: ik zie, dac hec niec alleen onderdek, dac ik veel belang fteile in hec geene ik God verzoeke; ik zie, dat hec niec alleen influit, dac ik eengroocdenkbeeld van mynen nood; van myne onmachc om my zelven ce helpen; van GodsonczaghelykeMajefteit, Macht, Kennis, en Liefde, vorme; dat ik Hem alleen aanmerke voor de bron van myn geluk. Neen! zal ik God om Zyne hulp indeezen mynen nood, en in den nood van myn Vaderland, verzoeken ; zal ik wenfehen, dat Hy my belpe; het moet my ernst, het moet my waarlyk méening zyn. _ Anders' was ik een leugenaar, een fchynheilige, een veinsaard, en dat zelfs by het gebed, dac ik tot den hoogen God deed; een God, die wel liefheeft, maar, alleen naar waarheid, over éénftemmig met den aart der perfoonen en der zaaken, Ik zou Hem kwanswys als mynen Helper eeren; en myne meening zou verre van daar zyn. Hoe zou ik mee deeze gemoedsgèftalte myne handen tot Hem durven opheffen? Hoe zou ik voor Hem beftaan kunnen ? Hoe zou ik mynen wensch verkrygen (f). Edoch, zo ik verder naadenke; hoedaanig God deeze Almacht, AlWeetendheid en Algoedertierenheid, (die ik te voren gezien heb , dat in Hem Waren,) gebruikt: dan vind ik eene nieuwe opening, hoe- (*) Leest, hiervfn, de negende Bedeftonde. (t) Dit ziet gy vloeit weeder voort uit de natuur van het gehed, welke ik in de eerfte Bedeftonde getoond heb, dat «en wensch influit, dat God ons helpe. Ik heb het hier gemelde , brceder verhandeld in de tiende Bedeftonde,  N a a r e d e.; 77$ hoedaanig de omftandigheeden moeten zyn, die myn verzoek, die mynen wensch, dat God ons helpe, vergezellen. Géén fchepfel, hoe gering, is 'er; géén moschje, géén vliegje, géén wormpje leeft 'er dat God, de hemelfche huisvader, die het toe zeker einde fchiep, van hier door eenig toeval of door eenig mensch zou laaten wegrukken, vóórdat het aan het oogmerk voldaan had, waartoe Hy, de Heere, het had gefchapen. Hy behoudt-ze by hec leeven en verzorgt-ze van het noodige. Maar, heefc Hy die liefde voor een vogeltje ofte ander gering diertje; zou hy dezelve dan niet hebben voor Zyne fchepfelen van veel eedeier rang? En draagt hy zoodaanige zorg voorde menfchen, in het algemeen; zal Hy het dan niet in het byzonder doen voor de vroomen, die Zyn beeld draagen, die zig naar Zynen heiligen wil in Christus Jezus gedraagen? Gewislyk dit leeraart ons de aart der zaake; en Zyne eigene verzeekering, dikwerf desweegens in de H. S. gedaan (*> Wat de algemeene rampen, van eene Stad, een Land, of Volk aanbetreft, (als de oorlog en diergelyken); dezelven ftaan gewislyk onder Gods beftieringe. De ondervinding van verfcheide eeuwen toont het handtastelyk; en de reden zelve overtuigt ons, dat hec zoo moet zyn; gemerkt alles , wac 'er van dien aarc gebeurc, afhangc van oncelbaare omftandigheeden, die buiten ons bereik zyn. Wat kan weer cn wind; wac kan de dapperheid of blooheid der Soldaacen; wac hec beleid en de ééndrachc der mindere gezaghebberen in een leger niec tot eene overwinning ofce cot eene neederlaag by- bren- <$ Ziet hierover de elfde Bedeftonde.  N A A R E D E. 783 met voor zoo verre het dient ter bevorderinge van zyne vyandfehap fmeeken. Anderfmts moest ik teeJens my zelven tot God roepen en dus my zelven mogen haaten. Om dezelfde reden moet ik dan ooic (zoo veel, als de verdeediging en veiligheid van myn Vaderland eischt, en zoo veel als de Godsdienst en de liefde jeegens andere menfchen, die onze yyafi* den niet zyn, toelaat) teegen den vyand van ons Land bidden; alleen nogtans in zoo verre, dat ik wenfche, dat zyne verderfelyke aanflagen mogen venedeld worden, en (indien het daarmeede beftaanbaar is) hunne perfoonen zoo veel mogelyk behou den (»> Thans zie ik wel, hoe ik en wat ik moet bidden : maar daar doet zig voor my eene nieuwe zwaarigheid op. 's Lands Vaders willen , dat vvy ïn onze kerken en dus opentlyk God zullen aanroepen om Zynen zegen over Nederland. Eu. Christus beveelt my (Matt.. VI. 5, 6.) dat ik met in het openbaar, maar in myne binnenkamer met myne fmeekingen zal gaan. Maar zo ik op dc woorden van mynen Meester naader let; dan blykt, dat Hy alleen wil, dat ik fchynheilige vercooning van myn bidden moet vermeiden, jaa dank veel liever in myne binnenkamer gaan moet, en de deur agter my toefluiten, en zoo bidden; dan dat ik van myn bidden eene grootfe vertooning zou maaken. Anderfmts leert my God zelf, dat Hy Zyn huis tot ee:i (*) Zie de Twee-en-twintigfte Bedeftonde. Ik heb my niet verder willen inlaaten in het onderzoek der zaaken en perfoonen, waarom en waarvoor wy God meeten bidden: omdat my dit te verre zoude heen geleid hebben; en het niet tot de ftoffe der Bedeftonden teveui ketrekkelyk was. Ggg 4  fpo N A A R E D É; daar géén helpen aan fcheen. Jezus, Zyn volmaakte Zoon, heefc my beloofd, dac de Heere my zal redden. Hy heefc my daar van overcuigd. Is eert mensch door aanhouden re verbidden (zege Hy) zou God niec ce verbidden zyn. O jaa! de Heere is barmhercig en genadig, langmoedig en van oneindige goedertierenheid en crouwe. Ik zal in myn bidden niet moede worden (*). Zeer waarde Leezer ! Ziet hier hec beleid (hec is dan zoo als hec is) Ofce den famenhang van myne Bedeftonden. Ik heb eerst, gelyk gy ziec, over her bidden in hec algemeen gefprooken. Ik heb naderhand byzonderer overwogen, hec geen de Bedeftonden volgens den lasc van onze Overheid byzonder hadden. Ik heb u (meen ik) nu genoeg doen zien, dac dezelven een aan-ééngefchakeld famenftel uicmaaken, en dac ik reden had om-ze in deeze orde, als gy-ze ziec, ce fchikken. Zy zyn wel niec allen zoo woordelyk, als gy-ze hier gedrukc oncvangc, van my in hec openbaar uicgefprooken: edoch nogcans zoo naa my doenelyk geweesc is; of, zo de cyd ce korc fchooc, heb ik het zaaklyke daar van alleen beknoptlyk voorgedragen. Ik heb my niet (zoo als ik voorheen voorgenoomerï had) ingelaaten over de gebaarden by het bidden^ nogte over de formuliergebeden. Ik dacht, by nader overweeginge, dac deeze ftoffenniec zoo zeer behoorden coc de Bedeftonden, voor welken hec myn post Was de gefchiktfte' ftoffen uitrezoeken. Ik meende derhalven , dac hec onvoegelyk geweest zou zyn, daarvan in de Bedeftonden re fpreeken. Zo iemand echcer begeerce moge hebben om daarover iets (*) Dit heb ik in de Twee en-dertigfté Bedeftonde aangedrongen.  W' A A R E D E. ?9ii Iets verder naa te denken i die kan daartoe gebruiken , het geen ik nopens het ftemmelyk bidden ge« zegd hebbe* Want de gebaarden by het bidden e» de formuliergebeden betreffen , evengelyk het ftem* melyk bidden, het uiterlyke van ons gebed. De ge~ baarden moeten flechts, gelyk de ftem, eenvoudig zyn, uit de volheid van ons hert voorkomen, en allen fchyn van huichelaary vermeiden j en deswegens niet tegen de gewoonten van ons Land ofte van de vergaderinge, waarin men de gebeden doet, aanloopen. Men moet niemand eenigen aanftoot geeven. De Formuliergebeden moet men zorg dragen, dat aart hun oogmerk beantwoorden. Zy moeten eenvoudig zyn, zullen zy leidsvrouwen zyn van hen, die zelfs gééne bekwaamheid hebben om gebeden te doen, Zy moeten bekwaam zyn om den leezero£ toehoorder met aandacht, met eerbied, met liefde> met nederigheid, met vertrouwen, en met onderwerping aan Gods wil te vervullen. En hy, die-ze gebruiken wil, moet vooral letten op de beteekenisfe der woorden, welken daar in voorkoomen: op dat hy niet bloot met zyne lippen tot God nadere, daar zyn hert verre van Hem is. Daar is veel vóór en teegen de Formuliergebeden gezegd en gefchreeven; zoo dat ik myne moeite daarover wel kan fpaaren: inzonderheid daar ik alleen van het gebed betrekkelyk op de Bedeftonden heb willen handelen. Hetgeen ik gezegd hebbe, Zal, meen ik, genoeg zyn, om voor eenvoudigen eene handleiding tot het gebed in deeze, en misfchien ook in de volgende dagen , te kunnen zyn. Schoon ik nog wel verfcheide merkwaardige ftoffen in Bedeftonden konde verhandelen; fchoon ik onder anderen den oorfprong, der» voortgang, de fpringveeren van het algemeene bedeif in de zeden van onze Medevaderlanderen kort vertoonen en daarteegen de behoorlyke geneesmid- de»  pjfi N A A R E D E» delen aanwyzen;'c geen wederom eene geheele rèéks van aanmerkelyke doften zou kunnen behelzen: zal ik egter gééne Bedeftonden meer in hec licht geeven 5 te meer, devvyl de vreede naar allen fchyn zeer na3by is. Ik heb ook myn oogmerk bereikt. Ik heb hen, die, om ziekte ofte noodwendigheeden, niec in de openbaare Bedeftonden konden koomen, willen aan de hand gaan. Hec getal van de reeds gedrukteh zal coc dac oogmerk genoeg zyn. Gelyk ik dan mee den gebède coc U (o Myn God!) begonnen hebbe: zoo eindig ik ook \ mee dankzegginge coc U. ü zy alleen de eere \ daarvoor, dac ik krachcen en gezondheid en lusc , gehad hebbe om hec opftellen en uitgcèven der Bedeftonden tot dus verre voort te zetten. U dank ik, dat ze niet onwillig zyn aangenomen, en dat zy by veelen coc hec gewenschte einde zyn gebruikt. U dank ik voor de vruchten, die zy in veeier her' ten , leven, en wandel hebben gedragen U Dank * ik voor de Godvruchtige gedachten en gémoeds' beweegingen, die zy in my zelven onder den by' ftand van Uwen H. Geesc dikmaals verwekt heb, ben. Ach, laac-ze verder aan Uwé Vaderlyke ze, geninge aanbevoolen zyn, opdac zy, als ik niet meer fpreeken kan , nog veelen onderwyzen mó■i gen, dat zy, hoe zy,, wat zy en door welke mid1 delen zy betaamelyke en U behaagelyke gebeden ' voor U moeten brengen. En laat Uw zegen ovér ' Uwe gemeente, myne bediening, myn perfoon, ' myn huisgezin en myn Vaderland beftendig zyn, \ om Jezus'Christus, myns Heilands wille, Amen! Christianus Carolus Henrkus van der Ad* Haarlem den 9 September I748' IN-  INHOUD 1 DER BEDESTONDEN, IN DIT WERK VERVAT. I. BEDESTONDE, Over den Aart van het Gebed; uit Jonas L vers 4, 5, 6. ; II. BEDESTONDE, Over Jen Tver in het Gebed; uit Deut. IV. 29. . III. BEDESTONDE, Over Art 2\rW"g ' k>«; uk Gen. XVilL 27. IV BEDESTONDE* Over de Eerbiedigheid L„„ Ae* GtfW; uit Pf. XCVI. 4-9- V. BEDESTONDE, Over de Macht van Gody 'altoos gebruikt ten beste der geloovigen; ais de eerfte drangreeden van ons Gebed tót God; uic II Chron. XX. vs. 6 toe 12. VI. BEDESTONDE, Over de Alweetenheid van God i als de tweede drangreeden van ons Gebed tot God; uic Pf. XCIV. 1 tot 9. VII. BEDESTONDE, Over het oneindige aef weetenfehap van God, als de tweede drangreeden van ons Gebed tot God; uit Hebr. IV. vs. 13. VIII. BEDESTONDE, Over de Algoedertierenheid'van God; als de derde drangreden van o:<:s Gebed tot God; uit Pfalm XXXVI. 6 tot 13. IX. BEDESTONDE, Dat men tot God Alleen 'heeft te Bidden; uit Jef. LX1I1. 15, J6. X. BEDESTONDE, Over den Waar-en Ernst '' des herte onder het Bidden voor ons Vaderland; uic Tef. XXIX. 13, 14. VT 1_ J Hhh Xï. BE-  ÏN' HÖÜ D DER. XI BEDESTONDE, Over de zorg, die God draagt voor dé vroomen ; uic Matt. X. 29 , XII. BEDESTONDE, Dat de Oorlog onder Gods beftieringe ftaat; uic Pf. XX. 8. XIII. BEDESTONDE, Hoe Godin de algemeene rampen van een Land het heil der Vroomen bevordert; uit 1 Pecri III. 12, 13, 14, >5> §■ I. XIV. BEDESTONDE, Hoe God in de al gei meene rampen ook of het heil der Onbekeerden ziet; uitLuc. XV. 11 toe 24. ing. XV. BE DE STONDE, Over het Eindoogmerk van Gods beftieringe; uit Rom. XI. 36. XVI. BEDESTONDE, Over het Vertrouwen ep God, met hetwelks wy voor ons Vaderland moeten Bidden; uit Jac. I. 6, 7. XVil. BEDESTONDE, Over de Onderwer. ping aan Gods wil, tv aar meede wy voor ons Vaderland moeten Bidden; uit Luc. XXII. 42. XVIII. BEDESTONDE, Verhandelende} dat, en hoe men verplicht is, voor ons en voor onze meedevaderlanderen om Geestlyke gaaven te Bidden; uit Pf. LI. 11, 12. Xm BEDESTONDE, Dat en hoe men God om de behoudenisfe van onzen waaren Christlyken Godsdienst te Bidden hebbe ; uit Pf. LXX1V. 2. X:: BEDESTONDE, Dat en hoe de billykheid der zaake, de Hooge Overheid, jaa, God zelf, gebiedt om voor den wélftand van ons Land te Bidden; uic Pf. CXXII. 6, 7, 8, 9. XXI. BEDESTONDE, Wanneer het geoorloofd en billyk is, dat men om zynen tydlyken ' Wélftand Bidde; uic Pfulm LXXX VI. 15,15,17. J XXII. BE-  BEDESTONDEN. XXII. BEDESTONDE, Hoe men ten opzichte van zyne Vyanden moet Bidden; uit Mate. V. 44. XXIII. BEDESTONDE, Over de Plaat jen, daar men moet Bidden; uit Matt. VI. 5 , 6. XXIV. BEDESTONDE, O /er de Nuttigheid, die onze ziel ontwyffelbaar heeft van het wél Bidden; uit Pf. CXXXVill 3. XXV. BEDESTONDE, Over de -Aangenaam, heid van het Gebed by God; uitSpreuk. XV. 8. XXVI. BEDESTONDE, Over de Noodzaak' lykheid van het Gebed voor ons en voor ons Lieve Vaderland; uit Pf. L. 15. XXVII. BEDESTONDE, Over de Reedenen, waarom God fomwylen ons Gebed niet verhoort; toegepast op de omftandigheeden van ons en van ons Vaderland; uit Pf X. 1, ' . XXVIII. BEDESTONDE Over de Middelen om de hindernisfen in het wél Bidden, om de verftrooying der gedachten, enz. te boven te koomen; byzonderlyk, over de voorbereiding, en< wyze vanvoorbereidinge.tot het Gebed; uit Pred V. 1. XXIX. BEDESTONDE Over de Middelen om ' de hindernisfen in het wél Bidden, om de ver-. flrooying der gedachten, enz. te boven te hoornen: byzonderlyk over de Aandacht, vaar meede men voor ons en voor ms Vaderland moet Bidden; uit Klaagl. III. 4*- XXX. BEDESTONDE, Over het Kenteeken van de oprechtheid onzer Gebeden: naamlyk,, dat ons Gebed zynen invloed moet hebben op onzen wandel; uit Matt. XII- 33.. XXXI. BEDESTONDE, Over de StemmelyxeGebeden, byzonder in de Bedeftonden; uit Pli LXXV1I,*, 3< 4- , • . XXXII. BEDESTONDE, Over de Awihour denheid in het Gebed; uitLuc. XVIII. 1 tot 8 imr.v H hh 1 By.  C, C: H. VAlï DER Aa, XXXÏÏ. BEDESTONDEN. C. C. H. van bek Aa, XXXII BEDESTONDEN.  1   a54 XI. BEDESTONDE 5 Water,'tgeen zoo dikmaals ons doet trillen. Nies , alleen tast Gy onze Lnderyen en oize beesten , aan. Niet alleen gebruikt Gy het Oorlog om dit , Land te tuchtigen. Maar 'tis, als of Gy de , menfchen, die niet te velde trekken, ook in de , Steden komt opzoeken en door droevige en ten , grootflen deele ongeneeslyke ziekten wilt ten gra, ve rukken. O Godlyke Vader! laat toch dat , droevige onheil, die veel-verflindende ziekte on, der de menfchen ophouden. Laat het in die Pro, vincie, daar het begonnen is, fchielyk een einde , neemen. Laat het bovenal niet overflaan tot de , andere Provinciën. O fpaar U volk en verderf ons , toch niet zoo geheellyk. , O Vader! zorg voor ons. Wy weeten niet, , waar en hoe wy best moeten zorgen. Wy willen , het onze doen: geef ons het gedyen tot de midde, len, die van 't meeste nut zullen geoordeeld wor, den: om Jezus wil, in wiens naam wy U noe, men: Onzen' Vader, die in de Heemelen zyt ? enz. XII. BE-  XII. BEDESTONDE gehouden den 18 October 1747. VOOR-AFSPRAAK DAT DE OORLOG ONDER GODS 13ESTIERINGE STAAT. , JJeere, onze God! wy, menfchen, verhaten , ons helaas te dikwerf by het oorloogen op onze ei, gene krachten. Wy deunen meest-al te veel op , onzefterkcen, en op onze leegerbenden. Of, als , wy daarvan naar ons denkbeeld niet genoeg voor, zien zyn, dan geeven wy allermeest den moed , geheel verboren. Ach, doe ons begrypen, dat , Uwe regte hand alle dingen kan veranderen. Doe , ons begrypen, dat de Oorlog onder Uwe beftie, ringe ftaat ,■ opdat wy U met ons ganfche hert om , Uwe hulp in onze nooden mogen aanroepen, naar , Uwen wil bidden, en van U moogen verhoord , worden. Amen! JDe menfchen zyn welverplicht, om, zooveel in hen is, na middelen uit te zien, die in ftaat zyn, om de gevaarcn , welken hen dreigen, af te weeren; zy zyn wel verplicht, om in het midden van de onheilen, die over hun huisgezin, over hunne Stad, of  Gehouden den 18 Otlober 1747. 263 Land, van een Koning enz. het best keurt zulks niet te beletten! (*). En het overtuigt ons by gevolg, dat het Oorlog onder de regeering van God ftaat. Ziet onder anderen Lev: XXVI. 23. en volgg: vs. 32 en de volgg: daar de Heere duidelyk zegt, dat Hy om de boosheid van het volk hun Land zou laaten verwoesten, 't Geen dan duidelyk toont, dat dewaare reeden, waarom die onheilen koomen, is, dat God ziet, van weegens de zonde reeden te hebben, dat Hy zulks over zoodaanig een Volk laat koomen; weshalven Hy dan de boosheid der Vyanden, die dit of dat volk beloeren, haa« (*) My dunkt, dat men deeze en dierjelyke plaatfen der H. Schrift, welken zeggen, dat God den Oorlog toezend, het kwaad (der ftraffe) fchefi enz. dus moet uitleggen. Ik zie niet, hoe het anderfints met de oneindige Heiligheid van God kan overéén gebragt worden. God haat al het kwaade. Zeifs ook, al ftrekt iets ter ftrafe van een volk; het kwaad, als kwaad zelf, door de vyanden van het zondig volk gepleegd, is Hem echter een grouwel; Want het blyt't in zig zeiven kwaad. Ziet daarom ook, wat God zegt Jer: LI Ui Ily verzeekert, dat Hy, door middel van den Koning van Meden, aan de Babiloniërs wilde wreeken hunne verwoesting van Zynen Tempel. Zyne gedachten [ftaan] tegen Babel, dat Hyze verderve; want dit is de wraak des Heeren , de wraak Zyns Tempels, zegt Jeremias. Men derikc niet, dat men iets meerder hiervan mag zeggen, omdat de H. S. in deezen ftelliger fchynt te fpreeken. My dunkt, dat men nooit moet vergeeten, dat de H. S. dikmaals om wyze reedenen, die het myn post hier niet is in 't breede te melden, van God en van Zyne handelwyze op eene menschlyke maniere fpreekt gelyk zy anders fpreekt van Gods oogen , ooren , neus, mond, handen , toorn, wraak enz. Weet iemand ondertusfehen eene uitlegging hiervan te maaken, die juister aan tien let'er voldoet, en echter met Gods Heiligheid beftaanbnar is, hy voige dezelve vry, en houde het geene ik hiervan ov het papier gefteld heb, voor ongezegd. S 2  tè| XII. BEDESTONDE/ haaren gang laat gaan, daar Hyze anders zou verhinderen. Meenige maaien heeft God, aan de andere zyde, in de H. bladeren óns verzeekerd, dat Hy den vreede geeft, Jef: XLV. 7. enz. Jezus Chrisuïs, de mond der waarheid, heeft zig meenigmaal beroepen op de Pfalmen. En der^ halven heefc Hy derzelver inhoud voor waarachtig verklaard. Nu vinden wy daarin uicdrukkelyk verzeekerd, 't geen ik u te voren by reedekaveling getoond heb, dat men nopens Gods beftiering van den Oorlog verplicht is te denken. Dus daat 'er Pf. XVTII. 3 5. God leert myne handen het ftryden. Hy leert myne armen een ft aaien boog fpanften; en vs: 41. zegt hy, dat God den krygsman fier kt e geeft tot den ftryd. Pf. CXL, 8. verklaart de Koninglyke dichter, dat de Heere zyn hoofd bedekte ten tyde des flryds. Dat en hoe God de overwinning uitdeelt naar Zyn goedvinden, verklaart Afaph zeer uitmuntende, Pf. LXXVI. vs. 6 tot 13. Hy toont aan, dat God fomwylen op den krygsman eenen geest van diepen flaap, eenen geest van agteloosheid, laat vallen; dac Hy fomtyds weeder van den Heemel in donder, hagel, enz. zig laat hooren en het Krygsvolk doet vertfaagen vs. \g. dat Hy dan eens weederom den Forflen den moed beneemt vs. 13. En dit alles brengt hy by tot bewys, dac God de pylen des boogs, het fchild, hei zwaard, en den ftryd verbreekt vs. 4. Het geen op het zelfde uitkoomt, met het geen Salomo zegt, Spreuken XXI. 30, 31. Daar helpt gééne Wysheid, géén verpand, géén raad teegen den Heere De paarden worden tot den ftryd-dag bereid; maar de overwinning koomt van den Heere. (II) Dit alles, wél ingezien zynde, toont ons op eene overtuigende wyze; wat de grond zy, waarop hy  Gehouden den 18 Oclober 1747. 16$ hec zeggen van David Pf: XX. 8. berusc. Alwaar hy zege: geenen ver laat en zig op wagens en op paarden, maar wy gedenken aan den naam des Heeren, onzes Gods. Men gebruikte oulings in den Ojrlog wagens, aan welker asfen eer weederzyden fcherpe feisfens vast gemaakt waren, die eer lengte van eenige voeten uitftaken, en met welke zy teegens een geflote bende inrenden. om de gelederen te breeken cn alles in verwarring te brengen. Ziet Jof: XVII. 18. Richt; I. 19. (*> David nu zegt van zyne Vyanden, dat zy zig alleen verlieten op de flerkte van hunne gewapende wagenen en ruiters; dat zy daar op trots waren, als zouden hen die gewislyk de overwinning bezorgen. Maar David met de overige God vreezen de Israëlieten erkenden, dat al hun wapentuig niet genoeg in daat was om hen over hunnen vyand te doen zeegepraalen. Zy begonden nimmer den oorlog met die gedachten, dat zy, omdat zy zoo wék gewapend waren, gewislyk de overhand zouden behouden. Zy zetteden dan den dryd ook niet op dien iedelen grond voort. Zy waren ook niet onmaatig verleegen, als zy in wapentuig niet teegens hunnen Vyand opgewoogen waren. Neen (zegt Hy) wy (*) Toen Elias van Elifaas zyde ten Heemel opgenomea wierd, fprak Elifa, naar myne gedachte, met betrekking op dat wapentuig der ouden.' myn Vader, myn Vader, wagi'.n JSRAELS EN ZYNE RUITEREN. (2 Koil. II, 12.) Hy noem? Elias den wagen cn de Ruiteren Israëli, dat is, deszelfs. •fterkfte wapentuig, dat in ftaat was de geleederen van hunne vyanden te breeken en hen over hoop te werpen ; als hadde Israël Wagenen gehad met feisfens gewapend en eene groot* bende ruiteren. S 3  266 XII. BEDESTONDE wy zien hooger, wy denken, dat onze hulp, dat onze overwinning komt van den Heere, die Heemel en Aarde gemaakt heeft, en die een verbond met ons heeft opgericht. De gantfche hoop van Israël was dan naar Davids zeggen alleen daarop gebouwd, dat de Oorlog onder de beftieringe des Allerhoogfteu flond. Nu ik dan , dat dit zoodaanig is, beweezen heb, heb ik dit zeggen van David meede, naar myne gedachte, tot in den grond opgehelderd. Beminde Broeders en Zusters 'in den Heere! I)e voornaamde onheilen, die ons thans beknellen, en welken ons in dit Bedehuis hebben doen by-één vergaderen, zyn de Algemeene rampgevallen. Elk huis heeft wel zyn kruis. Ieder heeft wel het zyne, 't geen hem drukt. Deezen treft eene ziekte; geenen het lot van zyne kinderen; eenen derden, dat Hy niet als een eerlyk man kan leeven enz. 't Is o-eoorloofd, jaa't is billyk, dat wy God om Zyne hulp in deeze nooden bidden, zelfs in deeze onze vergaderingen. Maar, het vocmaamfle doelwit van onze bycenkomst,- in deeze Bededonden, is, dat wy eerst en bovenal God aanroepen om de afwendirige van de droevige ongelukken, die het Algemeene Land treffen. En wel in 't byzonder om de afwending van den oorlog. Wat is het Oorlog niet een verfchrikkelyk en vernielend monfler! wat richt het niet een meenigte van grouwelvke verwoestingen aan! Hoe verre is dat ichrikdiêr niet al in onze Landpaalen ingebrooken! Wat ware het, wat hadden wy te wachten, zo de Oorlog niet onder Gods befticringe flond? Wat hadden wy dan van bet geringe hoopje onzer Krygs- macht  Gehouden den 18 Ottober 1747. fio> macht, op verre naa niet het groote aantal van on» ze vyanden eevenaarende, te hoopen? Wat zouden wy het teegen dien grooten Koning, die ons heeft aangevallen, kunnen uithouden? 't Past ons dan, voor al in deezen, op Gods voorzienigheid te oogen. 't Past or,s, zoo veel in ons is, ons zelfs in ftaat te ftellen, dat wy met de Godvree» zende Kerke van Israël kunnen uitroepen: geenen verlaat en zig op wagens en op paarden; maar wy gedenken aan den naam des Heeren onzes Gods. (a) Staat de Oorlog onder Gods beftiering, gelyk ik u te voren toonde; deelt Jehovah de overwinning uit, aan wien Hy wil; Loopen 'er zoo veele* dingen tot de overwinninge famen, jaa worden 'er zoo veele dingen toe vereischt, die volftrekt buiten de macht van eenig fchepzel zyn; hangen deeze dingen alleen van God af: laat ons dit teegenwoordig ernftig bedenken! Wy hebben thans al reis op reis eenen gevoeligen neep gekreegen. Onze Heirleegers hebben tot dus verre voor die der vyanden moeten wyken. Onze fterkfte Steden, hoe wél voorheen bewaard, en hoe manmoedig langen tyd verdeedigd, hebben endelyk voor 's vyands wapenen moeten bukken. Welke verwachting hadden wy voor-al van Bergen-op-Zoom! Alle maatreegelen fcheenen zoo wél genomen. Men was van al het nodige in overvloed voorzien, 't Werd verdeedigd door bevelhebbers, in den Oorlog uitgeleerd. De krygsknecht fcheent \van yvervuur te branden. Storm op ftorm, dien de vyand liep , werd heldhaftig afgeflagen. Jongelingen werden krygsmannen; en krygsmannen gedroegen zig als Leeuwen. De beleegering werd eenige weeken uitgehouden. Men had Myn op Myn, gereed; men had verfchanfing agter verfchanfing aangelegd, om zig te verweeren. Men had het water, men had de fcheepen in de haven tot zyn laatde toevlucht, 't S 4 Sai-  za XII. BEDESTONDE Saifoen verliep al met 'er tyd. Men dacht, dat der \ yand ten minden nog een geruimen tyd daar voor zou opgehouden zyn. En ziet! in het midden van alle deeze vooruitzichten," in het midden van ons. ftêrkfte hoopen; word do voorheen zoo wakkere krygsman fchandelyk verrast; de vyand boort in de yes* ting; en, eeven eens, als een opgezwollen rivier, die een tyd lang te vergeefs op den dyk, die haar weerhield, met flag op flag gekletst, en gebulderd; heeft, endelyk, wanneer zy doorbarst, het gantfche land overdroomt, huis en hof omverrukt ,• menfchen cn beesten verdrinkt, en het omliggende land als in een barre zee verandert; eeven zoo. brak ook endeJyk des vyand leeger in die ftad, die lang de dyk ge-, weest was teegen den vloed der Franlche wapenen, Van hier, van gints, van alle zyden zag men den vyand gewapend indringen; alles , wat weerftand bood, vernielen; onze dapperftehelden door meer dan ééne wonde vermoorden; de roemruchtige bezetting op de vlucht flaan; en alles om en om als overzwemmen. Broeders en Zusters! Deeze dingen hebben ons neêrgeflagen. Deeze vloekte op de bezettin"-. Geene op de trouwloosheid van den Fran-, fchen Koning. Hier zat'er één wanhoopig, en liet aan den vloed zyner traanen den vryenloop, om den hangen boezem te ontlasten. Daar ging 'er één in. ayne binnekamer en fpreide zig met zyn. aangezicht tér aarde; cn riep, cn bad, cn fmeekte, dat God ons lieve Vaderland, onze oude gryze Vader en Moeder; onze lieve onnozele Kinderen; onze dierbaare Vrou-.wen; en boven al zyn Heiligdom hier ter plaatfe, toch wilde befchermen, en niet aan de. woede van den wand overlaaten. Maar Broeders! Dit laatfte moeten wy allen doen: wy moeten booger zien! Wat is de oorzaak, watisdewaare reeden, van die fchrikkelyke nee-, derlaagen? Hoe komt het, dat een zoo. wakker krygs.-  Gehouden den iS Omber 1747. 575 , Gy laat, hierom, ons zoo diep in de laagte vallen, , dat wy nu het verlies van onzen Godsdienst, van , onze vrvheid, van onze haave en goederen, en , van alles, daar wy ons op verlieten, te duch, ten hebben. , Maar, Heere! terwyl Gy altoos genadig en , barmhertig zyt; treeden wy thans tot U en Bidden , U om genade. Ach, maak met ons niet geheel en , al een einde! Wy zien nu, dat wy op niemand, , dan alleen op U, ons kunnen verlaaten; dat Gy , alleen ons kunt helpen. Maar als Gy flechts den , Vyand zynen gang wilt laaten gaan,- als Gy Hem , flechts den loop wilt laaten, als voorheenen: dan , is het met ons gedaan. Ach vergeef! vergeef! onj , Christus wil, vergeef ons onze zonden, Laat onze , Godsdienst ons niet ontroofd worden! Laat niec , toe, dat de afgodery en het bygeloof den zetel « inneeme van Uwen zuiveren dienst. Laat onze , vryheid de onze blyven. , Gy kunt de overwinning geeven, aan wien Gy wilt. Wy Bidden U met Koning Asfa. Heere i , By U is géén onderfcheid om te helpen door vee, len, ofte daar gééne kracht is. Help ons, Heers , onze God, want wy verlaaten ons op U, en in , U-wen naam is om leeger opgetrokken teegen de , meenigte onzer vyanden. Heere, onze God, tec , gen U vermag géén mensch iets. , By U is Wysheid, By U is raad en verdand. , Door U Regeeren de Koningen en Vordcn. Daar, om fmeeken wy U om Uwen Geest van Wysheid, ; om Uwen raad voor onze Hooge en Wettige Over, heid, Hun Ed. Groot Mog. de Heeren Staaten , van Holland en West-Friesland enz. enz. enz. , Zyt ook in het byzonder met zyne Doorluchtige , Hoogheid, Den Prince van Oranje enz. Begeleid , dien' Vader des Vaderlands over-al, waar Hy gaa » of  s76 XII. BEDESTONDE ? öf ftaa! Iaat Uwe zorg zyn wachter, en eéntf vuurige muur rondsom hem zyn. Laat zyne komst , en verblyf in het Leeger, laat al het geen Hy daar , mogt tot reddinge van ons Vaderland beraamen en , in 't werk Hellen, ofte beraamd en in 't werk ge■ fteld hebben , de zeegelen van Uwe Goedkeurin, ge dragen. Bewaar zynen dierbaaren Perfoon. Zee, gen Haare Koninglyke Hoogheid. Befcherm 'sPrin, een Moeder; en de Jonge Princes. En maak Hun, ner aller leevens langduurig en gelukkig, (*) enz. , enz. , o God het ftaat alles in Uwe handen! Gy zyt , machtig om ons te helpen. Help ons dan, en ver, hoor onze Gebeden, om en ter liefde van Uwen , Zoon Jezus, in wiens naam wy Bidden: Onze. , Vader, die. in de Heemelen zyt enz. (*) Naderaaal telkens de openbaare Gebeden voor de Iïooge Overheid bynaa in dezelfde orde en met dezelfde benaamingen moeten gefchieden: zal ik vervolgens, alleenden inhoud van myne fmeekbeden voor de Overheid melden, zonder juist die verfcheide vergaderingen elk by den naam te noemen, om dat anders geduurig in de Gebeden van deeze Bedeftonden het zelfde gedrukt moet worden* Dit verzoeke ik derhalven den Leezer, ééns voor al; in acht ts neemen.  xnt BEDESTONDE gehouden den i November i7tf> VÖOR-AFSPRAAK HOE GOD IN DE ALGEMEENE RAMPEN VAN EEN LAND HET HEIL DER VROO2 MEN BEVORDERT. , rmhercige God en Vader van onzen Hee; re, Jezus Christus! Ange en bange tyden, als , deezen zyn, die wy thans beleeven; algemeent -, rampgevallen zyn de zwaarfte toetfen van ons ge» , loof, en van onze deugd. De Godloozen mis, bruiken-ze dikmaals, als waren 't bewyzen , dat de j rechtvaardige zoo wel omkomt als de[onrechtvaar, dige; en dat het te vergeefs is, dat meh U dient. , O God onderfieun derhalven Uwe kinderen, dat , zy niet bezwyken, nogte aan 't geloof fchipbreuk , lyden. Ach, dat onze overweegingen,ook , den onboetvaardigen in het hert flaan! Doe hem , zien, dat Gy U niet om niet laat dienen, maar , dat Uwe Engelen zig leegeren rondsom de geenen, , die U vreezen. Opdat wy allen, als Uwe kinde, ren, naar Uwen wil moogen bidden en van U , moogen kunnen verboord worden. Ameni Aandachtige en in Christus Jezus zeer Gelief de Toehoorders! £jods zorg voor de vroomen in opzicht van algemeens rampen is ééne der dierbaarfle en nutcigfte ftofT ren  Gehouden den 1 November 1747. 279 De (telling van den Apostel Petrus is (gelyk elk ziet) Dat God zeer veel zorg draagt voor de vroomen en hen befchermt teegen den overmoed der godloozen. Om dit te bewyzen brengt de Apostel by, dat (a) de vroomen dikwerf (door Gods beftiering) vry zyn van alle vervolging vs. 13. ofte (£) dat God, wanneer Hy om gewichtige reeden toelaat, dat eenig onheil den vroomen overkoomt, wanneer Hy toelaat, dat zy vervolgd worden, datGodnogxans (zeg ik) der vroomen heil bevordert, vs. 14, § |. Dat dit de meening is van de woorden, die ik u voorgeleezen heb, blykc; zo men aanmerkt, dat de Apostel niet verward kan fpreeken, maar in verband, in aan-een-fchakeling, redenkavelt. he kracht van deeze reedeneering dunkt ons onwrikbaar, en de peilingen waarachtig. (I) Het gantfche menschdom is feedért de zonde van Adam cn Eva aan veele onheilen onderworpen. Gy weet, dat 'er verfcheide rampen zyn, die deezen of geenen perfoon alleen treffen. Gods Voorzienigheid toont zig ook in dezelven werkzaam ten beste der vroomen. . Maar daar zyn ook ongelukken, die gantfche huisgezinnen, gantfche fteden, gantfche Provinciën, jaa een geheel volk overkoomen. Van dit laatde flag zyn de oorlogen, duure tyden, pest enz. Deezen mag men, om ze van de eerstgenoemden te onderfcheiden, wel algemeene rampen noemen, en hierop daat ons Voor-al te letten, In dezelven is Gods zorg voor de vroomen niec min zigtbaar^ (d) De geloovigen zyn by uitftek Gods kinderen: Zy beminnen God boven alle dingen, en Zyne Vnendfchap is hen meerder Waardig, dan de gantfche weereld. Zy trachten, zoo veel in hen is, Zyne overtrefielyke deugden naa te volgen. Géén wonder dan T o ook>  28b XIII. BEDESTONDE ook, dat zy in Gods gunst dieper, dan andere menfchen, deelen. (¥) Men geeve acht op' de gefchiedenisj'en; zo men het geloof hiervan als in de handen wil hebben. Hoe bekrompen ons verftand ook zy, en hoe min bekwaam om Gods oogmerken te doorgronden ; ofte om van alles, wat 'er voorvalt, de oplosfing.te kunnen geeven: daar zyn nogtans veele en zeer doorflaande bewyzen, die ons vergewisfen, dat God de algemeene rampgevalt'en, die een huisgezin, een volk, enz. overkoomen, zoo veel moogelyk, ten beste van de vroomm beftiert. Men vindt in degefchiedenisfen, dat de Allerhoogfte fomwylen Zyne vroomen bewaart voor de rampen ; dat Hy fomwylen om huns wil de algemeene plaagen van een Land nog uitfielt; ofte zelfs het gantfche Land ter liefde van de Geloovigen verfchoont. Had de voorfpoed van Koning Hiskias het hert van hem en van zyne onderzaaten op hunnen rykdom trots gemaakt, had hy dwaaslyk, door hovaardy bedwelmd, zyne fchateen aan de gezanten van den Koning van Babel laaten zien; had hy en Israël, God das vergeetende, verdiend tor in de laagte neergeftort te worden: Hiskias zag nog in tyds zyn wanbedryf. Hiskias verdemoedigde zig voor den Heere En deeze zyne 'verootmoediging voor God had dit gelukkige gevolg. dat Israël daarom verfchoond bleef, zoo lang Hiskias leefde, i Chron. XXXIL 26 tot 31. Waren 'er flechts eenige weinige rechtvaardigen binnen Sodom te vinden geweest; de Richter van de gantfche weereld zelf verklaart, dat die wellustige Stad om dier vroomen wil nog met langmocdigheid door Hem zou gedraagen zyn geweest, Gen. XVIII. 23. tot 33. Wat moet men dan, myne BemindenI wat moetr men  gehouden den i November 1747. 281 raen uit dit Haaltje," wat uit die onfaalbaare verzeekering van God, den Waarachtigen, befluitcn? Ziet men niet, dat Hy de vroomen zeer hoog waardeert en dat Hy zig aan hunnen welftand en genoegen zeer veel laat geleegen liggen? Wat vroome kan dan, daar God onver ander lyk is, aan Zyne befcherming twyffelen? (II) 't Is waar, God fpaart niet altoos om der vroomen wil de gantfche maatfchappy, waarin zy zyn. Somwylen, (ik beken het) laac Hy een Valk, eeven als het oude Israël, waarin nog wel een over- ' blyffeltje van Zyn eigendom en erfdeel was, na Babel injde gevangenis fleepen. Somwylen laat Hy een Joodsch gemeenebest, waarin nog eene groote meenigte van regt-geloovige Christenen, kort vóór dat het de laatfte reize beleegerd wierd, woonde, door eene Romeinfche krygsmacht hec onderfte boven keeren. Somwylen laat Hy zelfs toe, dat algemeene rampen, dat hongersnooden, dat oorlogen, dat vervolgingen, onder de fchuldigen, ook op het hoofd van Zyne vrienden losbarden. Maar, denkt niec, dat u dit recht geeft om aan Gods zorg voor de Zynen eenigzints te twyffelen. (a) Herinnert U, op hoe gadelooze wyze de Hesre hen in ftaat ftelt, am door onverwinnelyke wapenen over de weereld en de droefenis te zeegenpraaien. Zy hebben het heilryk woord van Gods genade, waarin zy op onbetwistbaare gronden verzeekerd worden van het onuitfpreekelyke gewicht der heerlykheid, datzy op een kortenihyd te wachten hebben. Zy hebben de duidelykfte handieidigen in dat woord des Heeren; handleidingen om gemaklykd en veiligst teegen hunne vyanden beftand te zyn. Zy hebben het voorbeeld van hunnen grooten Meester zeiven voor oogen, die langs den weg van lyden volkomenis gemaakt, jaa met pryseneere is gekroond. T 3 Zy  28* XIII. BEDESTONDE Zy weeten, dat, is 't, dat zy met Jezus wél ftryden, zy ook metjezus verheerlykt zullen worden, Zy hebben de dierbaarfte zeegelen van het heilverbond ; die hen het overhecmelfchc van Gods genade reeds hier op aarde doen zien, doentasten, jaa met blydfchap doen fmaaken en genieten. En wie kan alle de geleegenheeden melden; wie kan optellen, hoe dikmaals Jehovah, de onveranderlyke God, Zyne onveranderlyke liefde hen te kennen geeft; hoe dikmaals hy-zc dagelyks het aanbiddelyke van Zynemo^$ch\\o.venèhddte binnenbrengt; hoe dikmaals My-ze door deeze liefde-koorden tot Hem trekt, bevestigt, en van hunne gelukkigen Haat hiernaa verzekert. Jaa, al is 't zelfs, dat de rampdaat den geloovigen zoo verre ter needer drukt, dat Hem het leezen van Gods ziel-verkwikkend woord, en het uiterlyke gebruik der H. Sacramenten word benomen: God zy dank! Hy heeft nog een geheugen. Hy heeft in die fchatkamer nog een ryken voorraad van Heemellesfen, en van zulke grond-waarheeden, die Hem r,j?t Afaph (*) kunnen doen Uitroepen! Als ik u maar heb, myn Godl dan vraag ik niets na Heemel, nog na Aarde. Al ware V, dat my ook lyf cn ziel \erfmachtte: zyt gy toch, (God!') altya myns herten troost en myn Deel. Hy ziet reeds, welke de waare weg ten leeveK zy. Hy ziet de fchandelykheid en fchadelykheid der zonde. Hy ziet, dat hem buiten Godsgcmeenfchap. buiten 's Heeren vriendfehnp niets kan baaten. Hy beeft reeds gefmaakt het goedertierene, dat hem beweezen is in de meedeeling van V Godlyke woord. Hy weet, wat het te zeggen is; God tot zynen Vriend, en de eeuwige heerlykheid tot zyn uitzicht en (*) Pfalm LXXIII. 25. 26".  *§4 XIII. BEDESTONDE bekennen, (hoe vreemd het ook indeneerftenopflag fchyne ) men moet bekennen, dat het kruis der Vroo* men zelf Jomwylen het krachtigfte bewysvan 's Hee ren liefde voor hen is. Het is dikmaals zoo heilzaam voor hunne geesten, als een wanfmaaklyke geneesdrank voor een, anders ongenecslyke , kwaaie; of gelyk eene diepe wond, door den heelmeester, tot in 'tgezonde vlees, tot in 'tgevoeligfte deel,gemaakt, om 't kwaad, 'tgeen nog in den lijder zit, tot in den grond weg te neemen. Hoe meenig een was 'er , die in tyden van vooripoed en genoegen zig al te veel op zyne fterkte in de deugd verliet: hoe meenig een dagt met David, toen V hem wél ging, ik zal nimmermeer daar needer liggen: Daar hy intusfehen van fchrik bynaa bezweek, zoo ras God Zyn genadig aangezicht, de blyken van Zyne gunst, hem eenen tyd lang niet liet zien? Wie gevoelt niet (hy zy vry zeer verre in 'tgeloof gevorderd, ik beroep my thans op elks geweeten!) Wie gevoelc niet. dat deeze aardfehehut, dit ftoffelyk deel, dat wy rondsom draagen, onze ziel veelmaalen in haare hooge vlugt, bezwaart, en onze geneegenheeden na de aarde cn na het aardfche trekt? Wie gevoelt niet, dat dit logge lighaam , zeedert den zondenval aan veele ongereegeldheeden onderworpen, dikwerf ondanks onzen wil, aan onzen geest geleegenheeden ontdekt, om aan die lust, daar wy het meefle meede te worflelen hebben, (en elk heeft al de zyne) om daaraan zeg ik, bbt te vieren? Heeft niet elk al zyn zwakke zyde? Wat middel, bid ik u, is nu door de ondervindinge reeds gebleeken, dat ons het beste in ftaat ftelt,om over het geweld van onze lust teheerfchen? Wat toont oqs de ondervinding, dat bekwaamer middel is om ons tot naadenking en voorzigtigheid te brengen, dan het Kruis ?En géén wonder, want wat Jeeraart ons meerder de nietigheid der aardfche din-  Gehouden den i November 1747. 285 e en en hunne onbekwaamheid om de eigcnlyke bron van ons genoegen te zyn? Wat overtuigt ons meerder van onze zwakheid en onvermogen om onzen eigenen wélftand te bevorderen? Wat doet ons meerder onze afhankelykheid van God als met de handen tasten? Wat dwingt ons meerder, om onze toevlucht tot God te neemen; en om Zynen byftand te fmeeken, zo wy wenfehen, naar Zynen wil te handelend Wat bereidt ons beeter om blymoedig ie Aarde te verlaaten; en met het oude Israël gaarne uit dit lastige Egypten, uit dit diensthuis uittetrekken na het heemelfche en gezeegende Canaan? Slaat het oog van aandacht flechts op den toeftand der Christen-Kerk in de drie eerfte eeuwen: en ftelt daartegen over, den Kerk-ftaat/è*fer/fde voor God en den naasten uitblinken; daar met den uiterlyke voorfpoed van de Kerk, de deugd van uur tot uur verdween. In de tyden van vervolgingebeftond de uiterlyke gemeenfehap van de Kerk, 'cis waar nietje/, uit eene vergadering van Heiligen: Maar het aantal der Godloozen nam geweidig de overhand, zeedert dat de voorfpoed en de uiterlyke rusten eere veel voet aan de trotsheid en aan de twist-zucht gaven. Zeer eedelmoedig zyn de bekentemsfen, die .David enPaulus (mannen, die ryklyk hun deel m 'c lyden kreegen) in hunne fchriften nopens de nuttigheid van 't Kruis der Vroomen deeden. Eer ik verootmoedigd wierd, doolde ik, (zegt de Konmglyke Dichter, Pf. CXIX. 67.) , Ik had nog zulk een , bezef niet van mvne geringheid en van Uwe grootheid. Ik was nog zoo naauwkeung met in het \ naakomen van myn plicht. Maar nu, nu ik on, geval op ongeval aitgeftaan hebbe, nu houde^k  286 XIII. BEDESTONDE Uw woord" Jaa Hy roept zelfs desweegen vs. 71. uic, het is my lief, dat Gy my verootmoedigd hebt, (o God J) opdat ik Uwe rechten leere. En de groote Kruisgezant zegt Rom. V. 3-5- Wy beroemen ons ook in de droefenisfen, dewylwy weeten, dat droeffenis verduldigheid brengt; En verduldigheid brengt ervarenheid; en ervarenheid brengt hoope. Maar de hoop laat niet te fchande worden. Nademaal dan het kruis der vroomen uit zynen oio-enen aart zoo bekwaam is, om hen aan zig zeiven te ontdekken, om hen meer en meer te doen waaken; om hen naauwkeuriger te doen zyn in debeoeffenin^ van hunnen plicht; om hen de iedelheidvan de weereld te doen zien; om hen deeze Aarde blywilligte doen verlaaten; en om hen Gods vriendfchap boven alles te leeren fchatten: Wie kan dan loochenen, dat God voor het voornaamfle heil der vroomen', voor het heil van hunne zielen, zorgt; zelfs dan 'wanneer Hy toelaat, dat zwaare rampen, dat oorlog of verdrukking, op het hoofd der vroomen ftorten. Elk heeft hier reeden om met Jefaias Gods wysheid in deezen aantebidden en te zeggen(Jcf. XXXI.2.) De Heere is wys, en brengt het ongeluk by. Het heet hier naar waarheid van den vroomen, Dewyl gy Gode lief waart, moest het zoo zyn; zonder aanyechtinge moest gy niet blyven, opdat gy bewaara wierd: want al het lyden werkt meede ten beste van die geenen, die God liefhebben. Ziet daar dan Gods zorg voor de vroomen. Zelrs door middel van de verdrukkingen, bevordert Hy hun voornaamfte wélzyn, het welzyn van hunne onftcrfelyke zielen. (c) Maar, Lieve Broeders! God toont dikwerf nog verder, God toont ook in opzicht op het lighaamlyk heil, dat Hy de befchermer van de vroomen; dat hy bun Vader en verzorger is. , Ik zal my thans niet beroepen op zoodaanige voorval-  Gehouden den i November 1747. 087 vallen, waarin God wonderen deed ter reddinge er» befcherminge van de Zynen, ik zal alleen die gebeurtenisfen aanroeren , die nog met den teegenvroordigen trein Zyner regeeringeover-éênfkmmen, en welken wy ons dus nog heeden ten dage, gewislyk te belooven hebben; zo God oordeelt, dat he* tot ons best zou zyn. Hoe elendig was de toedand van 't oude Joodfche Volk, toen het in Babel, niet alleen in de gevangenis moest zuchten; toen het, niet alleen van zyn erfdeel en de beoeffeninge van zynen Vaderlyken Godsdienst verdeeken was; maar, toen het nog op Hamans fnoode aanhitzing, onder de regeeringe van Ahafueros, op het punt dond, van om en om jammerlyk vermoord te worden. Het doodvonnis was reeds geveld. De patenten waren reeds ten dien einde door 't gantfche Land verzonden. Het placaac was aan de Koninglyke burgt te Sufan aangedagen. De dag was bepaald. Alle de jooden, en 23? inzonderheid , dien de Godsdienst ter herte ging, weenden en klaagden. Men zag gééne uitkomst. En ziet! hoe gadeloos bezorgde God hunne verlosfing door de hand van Mordochai en door den dienst van Esther? 't Was Esthers fchoonhesd, die, Ahafueros hert gewonnen hebbende, den grond leide tot die Doorluchtige gebeurtenisfe. Ging Mordochai naaderhand voor'sKoningspoorte gintsen weder wandelen, om te verneemen, hoe het Esther, zyne bloedvriendinne, ging; hy ontdekte den fnooden aanflag van des Koning Kamerlingen teegens 't leeven van den Vorst. Langs dien weg raakt Mordochais naam in 's Konings Kronyken. Maar, mogelyk was die man geheel vergeeten, indien niet zeeker toeval den Koning dwong eenen nagt fiaaploos door te brengen. Dit geeft den Vorst geleegenheid tot 't hooren van het leczen der Kronyken, *c geen gemecnlyk voor de Oosterfche Vorften gefclriédde'.,  202 XIII. BEDESTONDE Aarde, zig over het verlies der aardfche goederen" als wanhoopig aanftelt; is het gevolg van zyn god. loosweezen. Dat menfchen, die hunnen huik dienen, raadloos zyn, als zy de geleegenheeden , om aan. hunne linten den toom te vieren, in gevaar zien, is te begrypen. Dat een weereldling, die van géért vricndfchap met God den Heere, van gééne eensgezindheid met Jezus Christus, van gééne zeekere verwachtinge des-eeuwigen leevens weet; ofte die reeden heeft te duchten, dat zyn dood hem aan een eeuwig naaberouw,aandcpynigingen van 't knaagende gewisfen, als aan een helfche Furie , zal overleeveren; dat zulk een de haayren uit het hoofd rukt; dat zulk een, als uitzinnig, over zynen bedroefden toeHand klaagt; is uit zynen eigenen aart wel naa te gaan. Maar, beflaat dan Neederland, alleen uit eenen hoop van uitbondige Godloozen? Zyn 'er niet nog, hier en daar, eenige Loths overig, die zig met hun huisgezin onbevlekt in 't midden van de zondige famenleevinggedroegen? Zyn 'er niet nog onder, die de zonden voor de fchrikkelyke baarmoeder van alle onze onheilen houden? Zyn 'er niet nog onder, die teegens de misdaaden, als teegen het kwaadfte van alle kwaaden , zoo veel in hen is, zig in de wapenen Hellen? Zyn 'er niet nog onder, dien het in de ziele treft, wanneer hun geweeten hun eenig misbedryf, 't geen zy gepleegd hebben, te binnen brengt? Zyn 'er niet in Neederland, die deeze weereld gebruiken ; maar hun best doen, omze niet te misbruiken ? Die God voor "hun goed, en Zyne vriendfchap voor het beste deel houden? Geliefden! wy zyn gééne hertekenners! Wy kunnen alleen van het uiterlyke oordeelen. Maar, moeten wy daarvan altoos naar den aart der liefde denken: gewislyk! dan moeten wy zeggen,, dat 'er in deeze Stad, dat 'er in deeze vergaderinge nog wel oprechte vroomen zyn, die God, maar nieri de weereld; dienen; die zig benaarftigen om, eenerf èn-  Gehouden den i November 1747. -29$ ondraffelyken wandel te voeren voor God en voor de weereld. Ach, Geloovige en vroome kinderen van God^ Ach, onderl'cheidt u ook in uwe hoop en verwachtinge van de Godloozen, die, ia 't midden van de zonde leevende en dervende, gewisfe reeden hebben om te fidderen en te bceven. Toont, dat gy van eenen anderen aart zyt, en dat gy door 't geloof de weereld kunt overwinnen. Niet, dat gy on-aandoenelyk moet zyn! Jezus zelf,uw godlyke Meester, ftortte traanen over het voor-uitzicht, dat Jeruzalem zou ondergaan. Jezus zelf was wel deegelyk aangedaan over Zyn eigen lyden. Maar, wat is hctuwe teegen dat? Maatigt, maatigt dan uwe droeffcnis docy het onwrikbaare geloof: Dat God de Zynen nooit zal verlaaten nog verzuimen. Gedenkt, dat Hy uwe zielen meer en meerder zoekt te zuiveren van alle vreemde begeerten , die by de liefde voor Hem niet voegen. Gedenkt, dat Hy nog in daat is om ons Vaderland te redden, als 't Hem voor ons en voor het algemeen© beste oorbaarst dunkt. Was David rondsom door Saul beneepen en op het punt om in zyne moorddaadige handen te vallen,* de inval der Philifteen in het Land, aan Saul geboodfchapt, redt den vroomen David uit den jongden nood (*)» Ried de arglistige Achicofel den ontaarten Abfalom, zynen vader eilings naa te zetten, ten einde hem in zyne vlucht te agterhaalen, en te flaan: de raad van Hufai, den Arachieter, fielt dien arglistigen toeleg te leur; en de Godvruchtige Koning word door Gods beilicringe behouden (f) Gedenkt dan, Broeders! dat God nog heeden de zelfde ïsals van ouds. Kan niet nog heeden een vreemde, een onverwachte inval of eene inwendigü Vej (*) 1 Sam. XXIir. 35 tot :8. ingefl, f) 2 Sam. XVII. 1 en vol^g: V  Ï94 XIU BEDESTONDE beroerte in onzesvyands landen, hem dwingen om va» zyn voorneemen, om ons te overheerfchen, af te zien ? Is het onmoogelyk, dat hem een verkeerde raad door: deezen of geenen zyner vertrouwelingen worde gegeeven, waardoor by de uitkomst al zyn toeleg wierd veriedeld? Heeft God gééne middelen genoeg om ons te redden; zo Hy 't mogt goed vinden? En, al behaagt Hem dat niet, zullen wy vroomen zyn en echter Zynen wil niet aanbidden ? Zullen wy teegens Hem morren ? O Neen! God is getrouw, die zal U niet laaten verzocht worden boven uw vermoogen! Maar Hy zal maaken, dat uwe verzoekingen een zoodaanig einde neemen, dat gy-ze kunt verdraagen. (i Cor. X. 13.) Alles, wat ik U gezegd hebbe, is niets anders, dan 't geen Gods H. Geest zelf u door den mond van Petrus vermaant in onzen Text: Vreest voor uwer vyandenpogchén niet, en verfchriktmet; maar Heiligt God, den Heere, in Uwe herten. Wat vroome zal deeze les niet volgen ? Wien moet het niet aanzetten, om, heeft Hy godloos gewandeld, van leevenswyze te veranderen ; ten einde onder Gods gunstgenooten te geraaken, en Zyne byzondere befcherming te genieten. Laat ons dan op deezen voet, als regtgeaarte Christenen , en niet als wanhoopigen; Laat ons als lydzaamen, en niet als menfchen, die alle Christlyke Verduldigheid in het lyden vergeeten hebben; God om Zynen bydand voor ons Vaderland aanroepen en aldus bidden. GEBED. 1 Jj^Jmachtige Heere! O alles verzorgende , God ! wiens ziel een welbehaagen heeft aan . Uwen Zoon, en aan allen, die naar Uwen Zoon , gelyken! Wy naderen in demoedigheid, met den ge.  Gehouden den i November ï 747. ï£j £ gebede, thans tot U voor ons cn voor ons Lieve , Vaderland; biddende om Uwe hulp, en Uwen , naam dankende voor al de goedertierenheid en trou, we, die Gy ons, tot dus verre, nog hebt doen zien. , Gy hebt ons gevrymoedigd • Gy hebt ons zelfs de , vryheid gegeeven om tot U in onze nooden te roe, pen. Gy hebt beloofd, ons te zullen verhooren. En , de offerhanden van Godvruchtige dankzeggingen , hebtGyopentlykverklaard, ó&iG behaagcn. Hiërs om onderwinden wy ons met U te fpreeken: hoe, wel wy /lof en asfche zyn. , Eerst dan en vóór alle dingen danken wy U, , dat Gy ons Neederlanders in onze voorvaderen en , in onze Perfoonen zoo ryklyk gezeegend hebt. Gy , hebt ons niet alleen aardfche en vergankelyke, 3 maarookgeestlykeeneeuwige goederen geichonken, , Gy hebt dit ons waarde vaderland van eenige , geringe Visfchers-hutten tot één der aanzienlykfta i Gemeenebesten van 't gantfche Al gemaakt! Gy , hebt onze Vaders, eeven als het oude Israël, door , zonderlinge teekenen van Uwe Godlyke liefde als , tot Uw eigen Folk verklaard! Gy hebt hen Mo* , zesfen en Aarons, bekwaame werktuigen voor Staat , en Kerk, ter rechter tyd gefchonken. Gy zelf hebc , voor hen te land en ter Zee gehreeden ,• en hen s meer dan eens, daar zy op 't punt van flaavernye , Honden, door Uw Almogendheid gered, en hunne , dierbre Vryheid eene volkoömene Veiligheidgegee, ven. , En, wat is dit noch, Heere! Wat is dit noch by , het geestlyke! Wat is dit by de gaaven, die wy , naar ons beste deel, naar onze ziele, van U ont, vangen hebben! Waren wy voorwerpen, waardig , Uw onendig ongenoegen: Gy waart ryk van barmj hertigheid, en onuitputtelyk van liefde. Waren , wy , uit ons zelvèn ö/,door de zonde van het eets-p 5 wig i van het waarachtig goed verfleeken; waren Va i w#  z96 XIII. BEDESTONDE. , wy van de bron aller gelukzaligheid voor al roos af* , gefcheiden; moesten wy buiten Uwe gaadeiooze , gemeenfchap zyn, en echter leeven; Ging onze , elende dan, alle droeffenis, die anders uitgedacht , kan worden, onnaadenkelyk verre te boven: by U, , O Vader der genade! was de barmhertigheid en , menfchenliefde zoo overvloedig, als onze elende , behoeftig. Daar wy zoo verre van de eeuwige heer, lyfheid, als de Aarde van den Heemel is, afge, fcheiden waren; hebt Gy eenen ladder, die van de , Aarde tot den Heemel reikt, bezorgd; niet voor , de Engelen, maar voorde menfchen-kin der en: om , met de voeten van geloof en liefde daarlangs tut U , op te klimmen. , En 't was niet bloot voor weinig tyds alléén, 't , was niet enkel voor weinige jaaren, dat Gy ons die , groote weldaaden naar ziel en lighaam zoo onver, diendgegeeven hebt: maar zy zyn, van dat ons , Gemeenebest zynen aanvang heeft genomen tot , nu toe, door de onendige werkdaad Uwer Gorily, ke genaade tot op ons gebleeven; de gedachtenis daar, van is op het plechtigde vernieuwd; en de grootte 9 van die weldaad op verfcheidene tyden aangewee, zen: om 'er ons op te doen letten, om ons te noo9 digen om van Uwe menschlievendheid tot ons eeu, wig heil gebruik te maaken. , Geloofd zyt Gy, Heere, onze God! door wien , wy deeze ryke gaaven ontvangen hebben, en die , ons in Christus, in het heilryk Euangelie, Uwe 0 gemeenfchap eeuwiglyk bereidt. , En niet alleen, Heere! dat wy Uwe goedertierenheid erkennen in de dagen van voorfpoed, die . Gy ons en onze Vaderen hebt laaten beleeven: Maar wy kusfen zelfs Uwe Vaderlyke hand, waar, meede gy ons en ons gemeene Land kastydt. 't Is , voor ons Vleesch welphard, dat het onzen Vyand , voorfpoedig gaat; dat onze fteden en fterkten; dac , on-  j9S XIII. BEDESTONDE , naa als 'c oude Israël, uic het dienschuis hebt uitge5 leid en die Gy zoo wonderlyk hebt gezeegend. Gy , hebc de volheid van middelen , om de zaaken, hoe , verward zy zyn, te ontwarren. Wy weeten 'er , eenigen; maar Gy kenc 'er onendig-veelen, Ach ^ dac wy dan genaade voor uwe oogen vinden , mogten, en dac gy ons Uw heüryk aange-. zicln liet zien! dat Gy ons de blyken Uwer zorg en , gunst in onze redding toonde. , Gy zyt wel machcig, O Alvermogende, om ons '3 wonder daadègmtons verdriet te helpen. Uwe hand is nu niet korter, dan te voren. Maar wy weeten, , dat hec thans, feedert de grondlegging en bevesti-* « ging van 't Heilryk Euangelie, meest de trein is.. 9 Uwer Regeeringe, dat Gy U van de middelen , die voorhanden zyn, bedient, om Uwe groote, , oogmerken uit te voeren. Wy weeten, dat de Over, heeden, dat de Krygs-overlten , dat de Krygslie». 3 den enz. dikmaals de werktuigen zyn, dieGybeea zigt, om een Land te redden uit de kaaken van 'e , verderf. Wy bidden U daarom ootmoedig om Us we genade en zeegen over en voor de Hooge en. , Wettige Overheid van dit Land en van deeze Stad» , enz. ... Voor onze Krygs overden en Krygsknechn , ten, en voor de Leegermacht van onze Bondge3 nooten. Zyt, Heere! de Hooge Raadsman in alle 9 de Raadsvergaderingen , tot 'slands beveiliginge 3 aangelegd. Doe niets den goeden uieftag der ge* a nomene beftuiten hinderen; maar laacze zelfs nog % gelukkiger uitvallen, dan men zig by de beraa». , minge beloofd had. , Maar, behaagt het U te gehengen, dat ons. i Neederland vertreeden worde, êér het de wateren , verflinden. Och, laat Uwe kinderen het ongeluk, 9 niet zien, *t geen ons Land en onzen Godsdienst , daardoor treffen zou! Haal ons tot U in Uw , eeuwig Koningryk, éér de kwaade dagen kool menx , Bik  Gehouden den i November 1747. 299 , Dit fmeeken wy U ootmoedig, Heere! opdat ,wy niet in die tyden van verdriet moogen vallen, , en aan 't geloove fchipbreuk lyden; want wy weeten 't, en Gy weet het veel beeter, dat wy zwak5 ken, dat wy menfchen zyn, fchoon wy Uwen naam 5 vreezen. , Wy vertrouwen, Heere! dat Gy het met ons wél ' zult maaken. Wy beveelen ons lieve Vaderland, ' ons zelfs, onze Ouders, onze Echtgenooten, onze , teedere Kinderen, onze vrienden en bloedverwan, ten, jaa allen, die Uwen byftand noodig hebben; , in Uwe Godlyke befcherming. , Verhoor ons, Vader! om Jezus wil. Wy bid, den 't U, in zynen naam. Wy bidden 't U, om , Zyne voldoening. Wy bidden 't U, met Zyne , woorden. Onze Vader, die ijt de Hemelen zyt , enz.  Gehouden den 15 November 1747. • 301 'Aandachtige en zeer Beminde Toehoorders.! (jod is de Liefde zelve. Veel teederer geneegenheid, dan 'er ooit in eenen aardfchen vader'jeegens zyne kinderen heerscht, is 'er in den Aderhoogden jegens de menfchen. Gelyk Zyne natuur oneindig volkoomen is; zoo ls ook Zyne menfchenliefde. Deeze blyft onver ander lyk in God. En de kastydingen en rampen zelfs, waar meede Hy Zyne ontaarte Kinderen tuchtigt, beezigt Hy om hen op den regten weg te brengen. Ik heb V laatst «retoond, hoe God, by algemeene rampen, op het wélzyn der vroomen ziet. Thans zal ik u trachten te overtuigen, dat en hoe de Heere, by tydlyke rampen, zelfs het heil der onbekbeerden beoogt. De gelykenis, waarin Christus het weederkeeren van den verloorenen Zoon tot zynen Vader, en het genoegen, 't geen de Vader daarin had, voordek, deeze gelykenis (zeg ik) zal ons daartoe geleegen» heid geevtn. L u c : XV. 11. tot 24. ing: vs. 11. En Hy fprak, een mench had twee zoonen ; vs. 12. En de jongfte van hen fprak tot den vader: Vader, geef my het deel van goederen, dat my toekoomt. En hy deelde hen V goed. vs. 1 , En nietlang daar naa vergaaderde de jongfte zoon alles te zamen. en trok verre over land} en aldaar bracht hy zyn goed door met brasfen. V 5 ys. 14.  3o2 XIV. BEDESTONDE vs. 14. Toen hy nu al het zyne verteerd had, werd 'er een groote duure tyd over datzelve geheele land: en hy begon gebrek te lyden; vs. 15. En ging heen, en hield zich by een burger van 't zelve land; die fchikte hem op zynen akker, om de verkens te hoeden. vs. 16. En hy begeerde zyn buyk te vullen met draf, dat de verkens aten; en niemand gaf 't hem. vs. 17. Toen kwam hy tot zig zeiven, en fprak: Hoe veele Huurlingen heeft myn vader, die overvloed van brood hebben, en ik verderf van honger! vs. 18. Ikwilmy opmaaken, en tot mynen Vader gaan,en tot hem zeggen: Vader; ik heb gezondigd in den Hemel, en voor u; vs. 19. En ben voort niet meer waardig, dat ik nw zoon heete: maak my als één van uwe huurlingen. vs. 20. En hy maakte zich op, en kwam tot zynen vader, maar toen hy nog verre van daar was, zag hem zyn vader, en jammerde hem, liep, en viel hem om zynen hals, en kuste hem. vs 21. Maar de zoon fprak tot hem: Vader! ik heb gezondigd in den Heemel, en voor u; ik ben voort niet meer waardig, dat ik uw zoon heete. vs. 22. Maar de Vader fprak tot zyne knechten: brengt het beste kleed voort, en doet het hem aan, en geeft hem een ring aan zyne hand, en fchoenen aan zyne voeten. vs. 23. En brengt een gemest kalf, en flagt het; laat ons eet en en vrolyk zyn: vs. 24. IVant deeze myn zoon was dood, en is weder leevende geworden; hy was verhoren, en is gevonden geworden. En zy begonnen vrolyk te zyn. War  Gehouden den T-S November 1747. 303 ^|^/^ac de letterlyke zin van deeze woorden zy. Myne Geliefden, denk ik niet, dat ik. zal behoeven aan te wyzen. Wat het hoofd- oogmerk van Christus in deeze woorden aanbelangt, de meesten onder ulieden zullen gemaklyk zien, dat Jezus ons wilde Leeraaren, dat God genoegen neemt in de boete en in het heil, zelfs van eenen , die grofelyk gezondigd heeft. En gy zult teevens merken, dat het lyden dikmaals een middel is, om den verdwaalden zondaar weederom te regt te brengen. Laat ons,om dit ftukin zynen rykdom te bcfchouwen , oplettende overweegen. (I) Waarvandaan het koome, dat God zig aan het heil van eenen onbekeerden, van eenen groven zondaar, nog laat geleegen liggen: (li) Hoe God de rampen zelfs tot dat einde den onbekeerden zondaar laat overkoomen , opdat de Zondaar zou behouden worden. (I)(jTv vindt in de woorden: die ik u voorlas, den gi\nd van Gods liefde? zelfs jegens eenen zondaar, De Heere,Jezus, Helt den geenen, die des Heeren gaaven misbruikt heeft, wel voor als eenen verdwaalden, als eenen verlorenen; maar nogtans als eenen Zoon van den Vader: het geen dan ook de waare drangreden was, dat de Vader zig zyns aannam. Beminden, fchoon de zondaaren zig aan hunnen kinderlyken plicht jegens God onttrekken, fchoon zy van de goederen, die God hun fchonk, een fchandelyk en redenloos misbruik maaken; fchoon zy zig, als waren zy onafhankelyk van God, gedraagen*  Gehouden den 15 November 1747. 3°5 eeren anderen , die aan den anderen, het be* ftaanr*) het leeven (|) en den grond tot zyn gantfche geluk (S; heeft bezorgd: met hoe veel recht mag dan Jehovah aller menfchen Vader heeten? Met hoe veel recht mag men dan ook zeggen, dat zelfs de Godloozen in dat opzicht zyne Kinderen zyn. Maar, Geliefden! bedenkt dit eens nader, overweegt daarby , dat de Vader van de menfchen, God, van de allervolkomenftenatuur is. Hy is, gelyk ik te voren zeide, de liefde zelve. Zyne Liefdeisdedrmgreeden, die hem bewoog om aan den menfchen hec leeven, en dit al te geeven. Hy is aan gééne verwarringe van gedachten; Hy is aan gééne ongeregelde hertstochten', aan gééne opfiuiving van driften ; aan géén wrokken ofte wraakzucht onderworpen. Hy wenfcht altoos , en onveranderlyk den wéidand van de menfchen. Schoon het dan wel waarachtig is, dat Hy naar waarheid lief heeft ,• (**) fchoon Hy de zonde met een ernflig ongenoegen afkeurt; fchoon de zondaar voor zoo verre hy een zondaar is, de vruchten van Gods liefde niet kan fmaaken: De Zondaar is en blyft nogtans een menfeh, op deeze waereld , en die nog in zynen proeftyd is. Hy is.en blyft nog in dat opzicht een kind van God, den Vader. Hiervandaan is het, Broeders! dat Jehovah, de onveranderlyke God, fchoon de zondaar 'tniet had verdiend, nogtans voortgaat met zyn heil te zoeken. Schoon zyne kinderen ontaarten; Hy is en blyft dezelfde Vader. Hy heeft hen, als zyn zigtbaar beeld, op deeze Aarde gezer. Hy hceft-ze daarop ge- (*) Job XXXVÏIÏ. 28. (t) Dit is de natuurlyke beteekenis van het woord, Vader; gelyk elk weet. x(§) Job XXIX. 16. Gen. XLV. 2. (?*) Ziet pag. 171. \7i.  j|b XIV. BEDESTONDE AI word hem dan zyn geweeten eens wakker gemaakt door de middelen, waarvan wy te voren fpra* ken,* Al komt 'er eens eene gedachte in hem op „Az* „ het zoo niet gaan kan, dat het niet eerlyk is; ,, dat ""er evenwel een God is, die de zonde ftraft: veelen echter meenen, zoo lang als het nog niet aan hen koomt, dat zy géén noodhebben; dat zy hunne zaaken zoo wél beleggen, dat niemand hen ligtlyk van onrechtvaardigheid zal overtuigen; dat zy het doen om hunne huishouding voor te ftaan; datzy voor hunnen ouden dag moeten zorgen enz. Een ander denkt, dut het met alle die ftaatigheid, ingetoogenheid, en neederigheid ook niet te doen is, dat men lustig kan zyn, en na eenige eere ftaan, en echter juist niet godloos zyn. Dit meent hy wettigt genoeg zyn doen, en dus fnoert hy, zoo veel hy kan, het vervvyt, dat zyn gewisfen hem doet. Jaa, daar zyn 'er ook, die wel eens een voomeemen opvatten om het kwaade te laaten; maar die, zoo ras zy in de geleegenheid koomen om hunne heerfchende lust weeder te volbrengen, eeven als te voren weggefleept worden, en dan op den zelfden voet weeder voortgaan. Maar, is het, dat eenig ongeluk, (die alle onder 't beftier van God ftaan; is het (zeg ik) dat eenig onheil eenen zoodanigen in het geen hy meest bemin' de, aantast: is het, dat het hand over hand groeit; is het, dat het hem endelyk derwyze ter neederfmyt, dat Hy niet weet, waarheenen zig te bergen: Dan koomt hy vceltyds tot zig zeiven. Is hy eerzuchtig en word hy met Manasfe van zynen Koningryken troon gerukt, en, met keetenen bekaden, na Babelweggevoerd: dan, dikwerf, ontwaakt hy uit zynen drcom, en betreurt zynen boozenwandel. Leest 2 Kron: XXXIII. 9 tot 13. ing: daar vindt gy deeze faanmerkelyke woorden, Maar Manasfe verleidde Juda, en die te Jeruzalem, dat zy er-  Gehouden den 15 November 1747. 311 erger deeden, dan de Heidenen, die de Heere voor de kinderen Israels verdelgd had. En als de Heere met Manasfe en zynen volke fpreeken liet; dan merkten zy daar niet op. Daarom liet de Heere over hen komen de Vorften des heirs des konings van Afur; die namen Manasfe gevangen met boeyen, en bonden hem met keetenen, en bragten hem na Babel. En toen hy in den angst wastj'meekte hy voor den Heere zynen God; en verootmoedigde zig zeer voor den God zyner Vaderen; en bad en fmeekte Hem. Toen verhoorde Hy zyn fmeeken, en bragt hem weder na Jeruzalem tot zyn Koningryk. Toen erkende Manasfe, dat de Heere God is. Zoo ziet ook meenig een by zyne verneedering, allerbest, dat het iedel is na tydelyke eere te dorften en zyn geweeten daarom te kwetzen. Is hy wellustig, hield hy nergens van, dan van dartele vermaaken; en word hy dan met eenen verloorenen zoon tot zoo verre in het naauw gebragt, dat Hy de flaaf-achtigfte dienllenin honger en gebrek moet waarneemen, jaa koomt het zoo verre , dat hy niet weete, waar het leeven van te behouden: dart gebeurt het vceltyds, dat Hy, die te voren geheel onbuigzaam was, tot zig zeiven komt, en tot zynen Vader in berouw en traanen keert. Dan heet het by hen veeltyds (Klaagl: V. 15. tot het einde) Onzes herten vreugde-heeft een einde; onze rye is in weeklagen veranderd. De kroon is van ons hoofd gevaU len: \o] wee ons, dat wy [zoo] gezondigd hebben! Daarom is [ook] ons hert bedroefd, [en] onze oogen zyn duister geworden: Om des bergs Zions wille, dat hy zoo woest ligt, [dat] de vos jen daarover loopehf [Maar] gy Heere, [die Gy] eeuwig blyft, [en] Uw throon altoos voort en voort. Waarom wilt Gy ons zoo geheel vergeet en, [en] ons in de elende [zoo gantsch] verlaaten! Breng ons , Heere, weder tot U; dat wy weder ['t huis] koomen! verX Zy zyn niet altemaal onbuigfaamen, die alleen door het gevoel van onheilen kunnen tot zig zelfs gebragt worden. Daar zyn ook zagten. Daar zyn 'er ook, die week zyn van natuure ;die door eedelmoedige blyken van liefde op hunnen Schepper beginnen te dénken, en hem de eere te geeven. God ten minfte tracht-ze door goedertierenheid tot boete te leiden. Rom. II. 4. Zyt dan niet wangunftig op het goede, 'tgeen den godloozen te beurt valt. — Wenscht Gy niet, dat 'er meerdere menfchen met u Godvreezen? Gedenkt, dat gy ook eens zondaars en onbekeerden ge-  Gehouden den 15 November 1747. 319 geweest zyt. Wat zou het geweest zyn, als God u zyne genaade hadde onttrokken! Gy hebt het eeuwige, zy nog maar het tydlyke. — God is de Liefde. Is Hy dan goedertieren, zelfs jeegens de ondankbaaren en boosaartigen; hoe veel zal Hy zig dan aan de vroomen, aan Zyne gehoorzaame kinderen , wel laaten geleegen liggen. Geefc Hy zoo veel heils, zelfs aan den boosdoener hier op Aarde; wat zullen dan wel de fchatten in den Hee~ mei zyn, die Hy geeven zal aan hen , die Hem liefhebben. Gy kunt op Zyne hulp ftaat maaken. (Ik heb 't u laatst beweezen) Smeekt dan met my God, dat Hy niet alleen u bewaare; maar dat Hy ook de onbekeerden ter bekeeringe brenge ; Dat Hy onzen Vyand in 't hert taste, dat Hy hem doe zien en begrypen, dat Hy van God is, 't geen Hy is, en dat hy daar hy de macht had en leefde om veelen gelukkig te maaken , hy zoo veelen Weduwen, en Weezen, en armen, over hem tot God doet roepen. Bidt God, dat Hy de onbekeerden, die 'er onder onze Vaderlanders zyn, doe begrypen , dat het hunner boosheid fchuld is, dat zy zoo gekafteid worden. w y allen dan, die hier by-één zyn (en ach, dat het ook hen beweege, <&q dit leezen, ofte hier van hoorenl) Laat ons in deezer voege fmeeken, dat de teegenwoordige rampen van ons Vaderland ons allen moogen tot heil gedyen, enhaastelyk haar eind-oogmerk , de opwekking en bevestiging der Godsvrucht van ons en van onze Vaderlanderen, en van allen, die 'er van hooren, moogen bereiken; aldus biddende : GE  320 XIV. BEDESTONDE G E B E D. , J^armhertige God en Vader van onzen Heere, , Jezus Christus! Uwe oordeelen zyn waarachtig en , rechtvaardig. In alles, wat gy doet, oft toelaat, , behoudt Gy recht. Gy blyft altoos en onverander, lyk de liefde. Het ftraffen is het werk niet, waar, in Gy vermaak fchept: want Gy plaagt ofte he, droeft der menfchen kinderen niet van herte. , Gy zoekt de menfchen,'die Gy naar Uw beeld , gefchapen hebc, en die nog het meeste onder alle , ondetmaanfche dingen naar U gelyken; al zyn zy , van U afgeweeken, weederom tot Uwe gemeen, fchap ce brengen. , Gy hebc Uwen gczeegenden Zoon ten dien , einde voor het zondige menschdom in den dood , overgegeeven. Gy waart wel in ftaat geweest, , om Hem door een wonderdaad uic al Zyn ly, den te verlosfen; maar Gy liet Hem aan een , Kruis fterven, opdat wy, zondaars en zondares, fen, leeven zouden eeuwiglyk; en opdat Gy, , behoudens Uwe deugden, het volkoomenmaa, kende Uwer natuure aan het menschdom liet , fmaaken en genieten. , Gy hebt Hem uit den dood weederom opge, wekt, en Hem ter eeuwige heerlykheid opge, nomen; opdat Hy niet alleen zelf heerlyk zyn , zou, en alle knieën zig voor Hem buigen zou, den ter eere van U, den Vader; maar, ook opdat , Hy als ons verbeeldend hoofd, in onzen naam , en in onze plaats zou bezit neemen van dat Ryk, , dat Gy ons bereid hebt. , Gy hebt ons deeze gewichtige gebeurtenisfen, , met  Gehouden den 15 November 1747. 3*1 l met de blykbaarfte zegelen van Uwe Godlyke , genoegneeming in onzen verlosfinge* door Uwen , onfaaibaare en met wonderkracht uitgeruste gezan, ten in onze voorvaderen laaten bekend maaken. , Gy hebt de geheugenis daarvan, en de kenmer, ken van haare waarheid en gewisheid, tot dus , verre toe zelfs onder ons bewaard. , Gy voorziet ons nog met bedienaaren van dat, , Uw Heilryk Euangelie-woord, en Gy laat het , Ons op eene overtuigende wyze, vry van afgo, dery en bygeloof, voorftellen. , Gy vermaant ons door onnaadenkelyk veele , wegen en middelen, om te bedenken, dat de , weereld flechts een middel is, om ons op U te , leeren denken; en een proefschool, om ons voor , eene hoogere kennis, en hoogeren rang der genie, tinge van Uwe Godlyke en volkomen-maakende , deugden bekwaam te maaken. Den zondaar roept , Gy door duizend ftemmen ter bekeeringe. En , den vröomen bevestigt Gy door allerhande we, gen, elk naar zynen aart en inborst, in het geloof , en in de liefde, en in de hoope des eeuwigen lee, vens. , Jaa,-Heere, wy erkennen, dat Gy met de Kas, teidingen, waarmeede Gy ons en ons Vaderland nu , tuchtigt, niet anders voorhebt, dan, dat wynog zul, len behouden worden. Gy laat deeze ongeluk, ken, van Oorlog, van fterfte en ziekten onder , menfchen; van het verlies onzer runderen, enz. , om gééne andere reeden over onsaanhouden:dan, . opdat wy, als verloorene zoonen, tot U weeder, keeren zouden, ofte opdat wy, zo wy vroomen , zyn, ons meer en meer tof gehoorzaamheid aan , uwen Heiligen wil zouden gewennen , en wy ook , in deeze tyden zouden toonen, dat wy U lief heb, ben.- , Gy  g3s XV. BEDESTONDE Schóón het dan wel waarachtig is, dat God, als "weldoener aangemerkt, Zyne Schepselen en derzelver heil beoogt; fchoon Hy, in dien zelfden zin, wenscht, dat Hy, als het opperde goed, van Zyne reedelyke Schepfelen tot gelukzaligheid gekend worde: blykt nogtans ook uit het voorgaande, dat (wanneer men op den grond ziet) Gods volkoomenheeden eigentlyk dat geene'zyn, 't geen tot welzyn Zyner Schepzelen door God te kost gelegd word; dat de waardigheid van Gods natuure dit (als ik het mag zeggen) van Hem af-eischt of verdient; en dat men derhalven in dat opzicht, wanneer men tot op den diepften grond afdaalt, naar waarheid kan en moet zeggen, dat God zelf , (dat is, Zig, ah het opperfle goed, te doen genieten,) het Eind-oogmerk is, waartoe God de dingen deezer weereld doet dienen. (H) Denken wy de uitgestrektheid van dit eind-oogmerk Gods naa: de Apostel zegt, dat het over alles gaat. Tot hem, zegt Hy, zyn allr dingen. Door dit alles verftaat de Kruisgezant alle zaaken buiten God, welken tot beftaan gebragt zyn, gebragt worden, en nog zullen worden; met één Woord de gantfche weereld. Om dit optehelderen en te bevestigen; merke men aan, (i) dat 'er in deeze weereld een meenigte yan dingen te gelyk beftaat. Dit leeraart elk de bevinding. Dit zal zoo voortduuren zelfs in de eeuwigheid. Uit den aart der fchepfelen, die eindig zyn en altoos eindig blyven, is het te begrypen, dat 'er altoos dingen met hen te gelyk zullen moeten zvn, om hen te bepaalén (*) En de II. S. (*) Al zoo zeeker, als eet: berg altoos eene valye onder-  gehouden den 29 November 1747. 335; mogelyk is, te doen genieten. Alle zyne'werken heeft Hy lief. Gy ziet (,„), dat Gods oogmerk by het beftieren van het Gefchapene niet alleen het teegónwoordige, maar ook het toekoomende, bedoelt. In de H. S. vindt gy, zo gy lust hebt om dit verder naa te denken, verfcheide voorbeelden, die u handtastelyk toonen, dat God het oog heeft met de bedieringe van Zyne werken (a) op de dingen, die met ons bedaan inde weereld, het zy de ree. delyken, hetzy de onreedelyken, het zy de leeven. digen, het zy de leevenloozen. (b) Mert merkt ook, uit verfcheide proeven, dat God op het toekoomende oogt. Slaat zo gy lust hebt om dit naa te denken, flaat gaade (zeg ik) het byzondere, 't geen u noopens de Joodfche natie, nopens haare wetten en lotgevallen in de H. S. verhaald of voorzegd word; gy zult myn gezegde aan die ftaaltjes bewaarheid vinden. Zo gy ook nadenkt,-dat al het zaaklyke, wat 'er is, eh wat 'er zyn zal (het zy ook, wat het zy,) Gods fchepfel \&; zo gy u te binnen brengt, dat God, t de algoedertierene, niets te vergeefs doet; kunt gy gemaklyk opmaaken, dat God alle Zyne fchepfelen °-ade flaat; dat Hy Zig aan allen (elk naar hunnen aart) wil doen genieten, en omdat zy eindig zyn, van tyd tot tyd, zoo veel mogelyk, wil doen genieten ; dat het teegenwoordige flechts een middel is in Zyne Godlyke hand, om een beeter, om een uitmuntender gedaante deezer weereld tevoorfchyn te doen koomen, want het oogmerk eenes wyzen is altoos uitmuntender, dan het middel, 't geen Hy daar toe bezigt. En endelyk ziet gy 'er uit, dat iemand, die uit deezen tyd door middel van de  336 XV. BEDESTONDE den tydlyken dood gaac, (hy zy vroom of godloos) Gods heerfchappy en beftiering niec ontgaac (*). Zeer Dierbaare Gemeente! ,XTet Seen & u toe dus verre in deeze Bedeftonde naar aanleiding van des Apostels zeggen voorgehouden hebbe, meen ik, dac ons verfcheide drangreedenen op leeverc om ons tot betaamelyk bidden voor ons Vaderland op te wekken. Thans, Geliefden! is het de regte tyd om op het groote eind-oogmerk van Gods bedieringe te oogen. Ik heb u tot dus verre flechts eenige byzondere oogmerken Gods, welken altoos uit het eind-oogmerk des Allerhoogften voortvloeyen, in de vorige (*) Deeze is doorgaans ééne der reedenen, welke den mensch over Gods beftiering, edoch ten onrechte,onrustig maaken. Wanneer men zig over het ongelukkig lot der vroomen en over den voorfpoed der godloozen bezwaart; dan onderftelt men waarlyk, (hoewel niet met woorden , nogtans met de teegenwerping zelve,) dat de menfchen, allen, zoo lang zy in deezen tyd leeven, onder Gods regeeringe zyn! maar, dat zy by den dood géén loon of ftraf of althans géénen rechtmaatigen loon ofte rechtmaatige ftraf ontvangen, Zo men zonder voor-oordeel myn zeggen naa- denkt, zal men bevinden, dat het waar is, 'tr geen ik zegge; hoe vreemd het ook in den beginne fchyne: want hoe kon men zig anderfints met reeden daarover bezwaaren ,• hoe kon men dan aan de rechtvaardigheid van Gods wegen twyffelen: wanneer, en daarom dat men ziet, dat de godlooze ongeftraft, en de vroome onbeloond uit deezen tyd gaat? Ik verzoek ernftig, dat men dit wel naadenke -• men zal zig door deeze eenvoudige aanmerking teegens veele zwaarigheeden gefterkt vinden.  gehouden den 29 November 1747. 337 ge bedeftonden onder het oog gebragt; maar wy zyn hierdoor opgeleid om hooger te denken, en bekwaam geworden om op het voornaamfte te oogen. Laat ons nu dan verder gaan! Ik bekenne, gy ziet den naaren en verwarden toeftand, waarin wy leeven. Gy ziet, menschlyker wyze, gééne uitkomst, of wie ons zou helpen, Gy ziet, dat onder de Móogendheeden, die konden, de ééne Vorst door deeze, de andere door geene oogmerken weerhouden word, om ons byte fpringen: ondertusfchen (denkt iemand, die God vreest), lyden wy 'er onfchuldig onder. 't Is waar; is 'er ooit een onrechtvaardig geweld onzen Staat aangedaan: 't is teegenwoordig. 't Is waar, de éénige oorzaak, die onze Vyand heeft en zelfs voorwendt, waarom hy ons aanvalle, is (zo men het by het licht beziet) omdat onze Overheid haare bezworene eeden en verbonden niet goedvindt heilig» fchendig te verbreeken. 't Is, omdat wy onze bondgenooten niet trouwloos willen verlaaten, en onze vyanden op 't meineedig voetfpoor \ volgen. Maar, Broeders! ftaat dille met uwe gedachten. Gedenkt, dat alles, alles, wat 'er op deeze weereld voorvalt, onder Gods beftieringe ftaat; En vergeet nooit, dat de Allerhoogfte, dat de opperfte Wysheid en Goedertierenheid, waarlyk, in alles tracht om aan de waardigheid Zyner natuure te beantwoorden, en Zyne Godlyke volkoovnenheid aan Zyne lieve, aan Zyne dierbaare, fchepfelen meede te deelen. (a) Tracht' dan de Opperde Goedertierenheid overeenftemmig met de waardigheid Zyner natuure, overéénftemmig met Zyne Godlyke deugden, alles, wat 'er rs en wat 'er zyn zal, te doen uitloopen ; Gewislyk, dan ftemt ook alles. wat Hy omtrent ons  338 XV. BEDESTONDE ons doet of toelaat, met Zyne Wysheid, met Zyne Heiligheid, met Zyne rechtvaardigheid, met Zyne goedertierenheid, met Zyne waarheid over één! Deezen zyn meede deugden, die 'er in God zyn. Daarteegen aan zal Hy dan, gewislyk, niet handelen. Her-innert unu, Toehoorders! door welke ongeziene middelen God de verheerlyking yan Zyne Christlyke Kerk bevorderde. Gy zult zien, dat het de weg van kruis en lyden was. Her-innert u, dat God in deeze dagen niet wonderdaadig te werk gaat, en dat wel om gewichtige reedenen. Herinnert u eindelyk, dat God Zig van het gedrag der menfchen, het zy in den eérften opflag zoo vreemd als het wil, weet te bedienen, om Zyne groote, heilige, en heerlyke oogmerken nogtans te bereiken: Jez. LV. 8-9. Want Mynegedach. ten zyn niet uwe gedachten; en uwe wegen zyn ■niet Myne wegen; /preekt de Heere. Maar [zoo veel, als] de heemel hooger is, dan de Aarde: •zyn ook Myne wegen hooger, dan uwe wegen; en Myne gedachten, dan uwe gedachten. Brengt u te binnen, hoe het met Jozeph ging: en fielt vast, dat de onveranderlyke God alsnog de zelfde is, en (fchoon wy dit niet altoos merken) nog dezelfde Heilige oogmerken heeft, en nog dezelfde bekwaamheid om het daarheenen te bellieren; als ooit te voren. By de uitkomfte blyken de dingen best, Van voor en- kunnen wy gemeenlyk daar wéinig van oordeelen. Laat ons dan ons zelfs niet overeilen. Laat ons Gods wegen met ons en met ons Vaderland aanbidden, en geduurig gedenken, dat dezelven aan ' Zyne Heiligheid, Wysheid, Waarheid, en overige deugden het beste voegen. God zelf is het eind-  ■gehouden den 29 November 1747. 339 eind-oogmerk van Zyne beftieringe. Hy kan niets teegen Zig zeken doen. (Jp) Boven dien, wy zien meest op ons; als of wy in het byzonder alles waren, daar het op draayde ,• alles, wat God beoogde. Maar hoe verre zyn wy niet verdoold! Hoe veele menfchen zyn 'er niet met ons op de weereld, die, zoo wél als wy, door God gefchapen zyn ; en welken zoo wél, als wy, door God bemind worden! Derhalven laat ons nooit morren over byzondere ongevallen, die ons overkoomen. Denkt met Job (Job. II. 10.) Hebben wy het hoede van den Heere ontvangen, zouden wy het kwaade dan ook niet aanneemen? Herinnert u het goede, 't geen gy in zoo grooten getale, in eene zoo groote maate, en zoo lang reeds van God genooten hebt; fielt u voor oogen de ontwyffelbaarheid van Gods beloften, gedaan aan die geenen, die Hem vreezen: en gy zult zien, dat gy reeden hebt om u op God te verlaaten, en uwe zaak aan Hem te beveelen. Laaten wy ons gewennen om God voor ons beste deel te houden, en denken, gelyk Afaph van zig verklaarde Pf. LXXIII (♦) Myn' ziel wenscht nooit een hooger Lot, Dan, dat ik U maar heb, myn God! Dan; is de rest van gééner waarde; En k vraag na Heemel, nog na Aarde. In hoogfte lyf-en ziele-nood Hebt Gy myn hert, en hebt het heel. Jaa zelfs op 't puntje van den dood Zyt Gy, 0 God! en blyft myn deel. (*) Nasr Kamphuizen! beryminf, CO  gehouden den sf November l-74f • §4* Zin en geestlyke gevoelens in te planten: gy ziet, zoo wél als wy, die God vreezen, hoe het met ons ftaa! Gy hebt gehoord, dat God alle dingen beftiert, en daarbym het oog heefc zig in Zyne volkoomenheul aan Zyne fchepfelen te doen genieten. Gebeurt het dan* dat de vyand over ons meester word; gebeurt het, dat wy van onze goederen ontzet worden, dat wy onze vrouwen, onze bloedverwanten, onze ouders, onze dierbaare kinderen en teedere zuigelingen Voor onze oogen verworgd of vermoord zien, en dat Wy zelfs op dien ftapel van lyken , die wy wel éér zoö teêr beminden, worden ter dood gebragt wat moet o-y in de aadere weereld wachten ? Zal God u zig, zoo alsllyis, doen genieten: dan zult gy gewaarworden, dat Hy een vyand is van alle kwaad" doeners; dat Hy de godloozen Zyn ongenoegen laat trevoelen, en dan zal 'er niets uit te denken dat u eene genistheid zal kunnen geeven. Cry allen dan, Myne Geliefte Toehoorders! Gy ziet middelen binnen en buiten 'sLands, door ofize vaderlyke Overheid aangewend, om ons.Gemeenebest, ware het mogelyk, te redden, Gy weet, dat de Hooge Overheid van dit Land nu kortlings opentïyk verklaard heeft, *yne'n vriendfchynenden vyand met geweld te zullen afweeren , en opentlyk te zul* Jen te keer gaan. Wy kunnen ligt vermoeden; wel* ke uitwerkfels deeze verklaaring in^nzeu vyand Zal hebben (zo God het niet verhoede); daarom laat ons" nu bovenal bedenken, dat God zig in Zyne volkomenheid nan alle Zyne fchepfelen, en voor-al aan hen, die Hem vreezen , tracht tot hun welzyn mee* de te deelen. Laat ons bidden, dat Hy 'Zyne Göd* lyke macht en goedertierenheid ten beste van óm 3 ■ z 91  gehouden den 13 December 1747. 353 beneemcn, heeft God ons dikmaals Zyne hulp met uitdrukkelyke woorden toegezegd. Meenigvuldigzyn de plaatfen, waarin dit vóórkomt. Ik z.al 'er flechts één, maar die my zeer gewichtig dunkt, bybrengen. Leest toch, wat God zegge Jcf: XLIX, 15. Kan ook een vrouw enz. Merkt op de kracht der uitdrukkingen! God noemt de teederfle Sexe; waarin de hertstochten, en dus ook de kinder-liefde met de grootfte kracht heerfchen. Kan een vrouw (zegt Hy) — ook haar kind (een [gedeelte van haar zelve) vergeeten, Hy doet van het kind melding in eene zoodaanige geleegenheid, waarin de moeder-liefde zig op het geweldigfle vertoont. Zoo lang het het kind wélgaat; merkt zy zelve niet, hoe teeder zy het heminne. Maar, is het kind in nood; legt het in hec water, enz. Dan koomt het moederlyke hert, als met ;een ftorm, boven, en barst los. Zou zy zig niet ontfermen, (zegt de Heere) over den zoon haars lighaams. En (let eens,) God zegt nog boven dat alles: al was het, dat zy deeze, bynaa onverbreekbaare, banden van de reedelykheid en van de natuur aan flarden rukte; ben Ik nogtans onveranderlyk tot uw heil geneegen; ik wil uwer niet vergeeten. — Eindelyk verzeekert ons de Heere, dat wy in Christus zulk eenen vryen toegang tot Hem hebben, (Eph: II. 18.) dat Hy ons met Hem alle dingen zal fchenken, (Rom: VIII. 32.) en Gods eigen Zoon zelf zegt met de plechtigfte verzeekeringe, dat de Vader ons alles zal geeven, wat wy hem bidden. in zynen naam, Joann: XVI. Deeze din¬ gen nu, moet men zig voor de oogen feilen; deezen moet men zig leeyendig herinneren; daaraan moet men niet twyffelen: wanneer men in het geloof, wanneer men Met vertrouwen tot God, zal bid-  354 XVI. BEDESTONDE bidden. Jaa, bield David Gode het woord van Zyfï bevel voor, zeggende; Myne ziel houdt' u voor, Uw woord (Gy zult myn aangezicht zoeken,) Daarom zoek ik ook Uw aangezicht Pf: XXVII. 8. Eeven zoo moeten wy, zo wy met vertrouwen tot den Heere zullen naderen, den Heere Zyn woord yan belofte en de verdienden van Zynen Zoon voorhouden, en deezer wyze voor Zynen throon treeden. (p) Maar, nademaal wy niet moeten twyffelen aan Gods aanbiddelyke deugden, nogte aan Zyne goedertierenheid en Vader lyke oogmerken by Zyne beftieringe; en overmits God alleen naar waarheid liefheeft en voor-al voor de vroomen zorgt: blykt, dat, als wy met vertrouwen zullen bidden, wy moeten weeten, dat wy niet iets bidden, 't geen voor Zyne éére fchaadelyk , nogte 't geen voor ons ofte voor het algemeen naadeelig is. Immers wy kunnen nimmer vertrouwen, dat God ons Gebed verhoorén zal: zo het ftrydt teegen Hem zeiven, teegen Zyne onver ander lyke deugden ; teegen Zyne eeuwige liefdt; teegen het eind oogmerk, waartoe Hy wil, dat alles zal uitloopen. Wy moeten derhalven onderzoeken: of ons Gebed deeze gefteltenis hebbe; of wy iets bidden, 't geen beftaanbaar is met Gods wil en ons waarachtig wélzyn, dan niet. ' Zyn wy daarvan, ten vollen, om gewichtige, jaa om ontwyffelbaare reedenen verzeekerd: dan hebben- wy ook reeden om ons de verhooring van ons Gebed te belooven. Maar, kunnen wy niet duidelyk zien; of 't met Zyne deugden overéénftemme, dan of het 'er niet mee over-eenftemme: dan zyn wy verplicht om vast ftaat te maaken, dat de Heer ons, of dit, (is 't naamlyk het beste) of (zo dat niet zoo is) dat Hy ons iets beeters; ten min-  gehouden den 13 December 1747. 355* minfte, dat Hy ons, *t geen voor ons best is, zal fchenken. De Apostel, Joannes, drukt dit zeer kort en krachtig uit, wanneer Hy zegt (1 Joann: V. 14.) Dat is de vrymoedigheid, die wy tot Hem hebben: dat, indien wy iets bidden naar zynen wil, dan hoort Hy ons, ' (Y) Dit fluit dan teevens in, dat men zelfs zy^ ne krachten daartoe in de behoorlyke orde befteede : dat is, dat men zig ook van die middelen bediene, welken God gewild heeft, dat dienen zouden om ons oogmerk te bereiken. Het fluit in, dat wy niet mee de handen over eikanderen zitten, maar ons van onzen plicht in het onze, in het geene van ons afhangt, kwytende: in deezer voege Gods hu'p op ons Gebed verwachten. Immers an« ders bid men iets van God, 't geen niet over-éénli emt met Zyne deugden, met de wyze orde, die Hy wel eer maakte. De Heere Jezus belastte in dien zin, waakt en bidt: om aan te duiden, dat men zelfs ook moest omzien na de geleegenheeden en middelen, als iemand, die wakker was; dac men niet, als flaapenden de geleegenheid moest laaten voorby glippen; maar, dat men dezelven moest wél gebruiken. (d) (Ten laaste) Wanneer wy ons leevendig vóórhellen 'Gods geluk-zaligende eigenfshappen en beloften; wanneer wy dus oveer-éénftemmig met Zynen wil bidden; en wanneer wyhet in de behoor elyke orde, zoo als God het ons, uit kracht Zyner inftellinge, geeven wil, van Hem verwachten: dan moeten wy gewislyk ook met eene zeekere blydfchap de verhooring van ons Gebed te gemoet zien; h het, dat wy met recht zullen kunnen gezegd worden met vertrouwen re bidden. ■ . Dit bren«t de aart van het vertrouwen meede; en het is uit bet voorgaande meede ontwyffelbaar te begrypen  356 XVI. BEDESTONDE pen, 1 Het vertrouwen is eene zeer hooge trap van hoope. En hoop ftaat lynrecht over teegen vreeze. Vreeze nu is eene droefheid over een toekomftig onheil. Hoope, by gevolg, is een genoegen over een toekomftig heil. Nademaal dan het vertrouwen een hooge trap van hoop is., gelyk dit ieder moet erkennen (vertrouwen zegt iets meer, dan hoopen) dan moet het bidden met vertrouwen , influiten, dat men met blydfchap als voor-uit ziet de hulp van God, en de verhooring onzer Gebeden, die wy te wachten hebben. -• ls het ook, datwy ons op Gods macht, wysheid, en Goedertierenheid; is het, dat wy op Gods beloftenisfen oogen; weeten wy, dat wy naar Gods wil bidden ; en bidden wy iets in die orde, zoo als God het ons wil geeven : wie kan dit alles zien, zonder daarover een groot genoegen te gevoelen; zonder daarover verblyd te zyn. * Hierop doelt de Apostel, wanneer Hy zegt Eph: III. 12. Dat wy vrymoedigheid hebben om met alle toeverzicht tot God te gaan. !Z(yn wy dan, myne Beminden! in dit Bedehuis by eikanderen gekoomen, om Gods aangezicht voor ons Vaderland en voor ons te zoeken; en wülen wy met de vereischte gemoeds geftalte; willen wy met vertrouwen tot God naaderen: dat elk dan hier zig Gods beloftenisfen en volkomen-maakende eigenfchappen voor oogen houde; dat Hy die tot een rigtfnoer van Zyne wenfchingen en Gebeden fteile! dat Hy niets buiten, veel min teegen dezelven van God fmeeke! Dat Hy doe, wat het zyne is,- laatende de rest Gode bevoolen! Dat elk het zyne toebrenge tot reddinge van ons geprangde Vader-  Gehouden den 13 December 1747. 357 derland! Dat elk zyne zonden, die de"grond zyrt van Gods oordeelen, betreure! Dat elk de misbruiken, en wat voor hem ofte wat voor het algemeen ftaadeelig is, als de pest, fehuvve! Dat niemand aarzelende oïtwyfelmoedig, dat niemand wanhoopig aan de verhooring zyner gebeden, zyne handen voor ons Vaderland opheffe: maar, dat hy het doe, gelyk zonder toorn, zoo ook zonder twyffel. CII) Deeze gemoedsgeftalte is by onze Gebeden niet alleen nuttig, maar zelfs zeer noodzaaklyk. Hierom zegt de Apostel in onzen Tcxr. Wié twyffelt, die is gelyk als een Zeebaar, die van den wind gedreeven en bewoogen word. Zulk eeiï Mensch denke niet, dat hy iet van den Heere ontvangen zal. (#) En zeeker! bidt iemand tot God, maar niet met vertrouwen: Hy moet, of aan Gods onveranderlyke macht, ofte aan Gods wysheid-: ofte aan. het oneindige Zyner' goedertierenheid twyffelen;. Welke diepe onkunde nu, ofte welke Godvergeetende boosheid moet iemand bedwelmen: zo hy., met eene reedelyke ziele van God begenaadigd; zo hy, door de gantfche natuur tot de kennisfe van die verheevene deugden Gods opgeleid; zó hy in eene maatfehappyè van Christenen: nög nier weete, of hy God voor Almachtig, Alwys ert Algoedertieren zal houden; zo hy niet weeteof hy, die een mensch is, zig Gods gunst en Gods beftiering van het Al ten zynen beste, kan, en mag, eii moet belooven; zo Hy in het midden vart eene maatfehappy vah Christenen daaraan twyffelt? En hoe toch kan hy kwanswys bidden? Hoe kan zyn bidden dien treffelyken naam verdienen: zó hy wantrouwt' of God hem, het geen tot zynén waaA a ren  3'5« XVI. BEDESTONDE ren welftand dient, gewislyk zal geeven. Neen, Neederlanders! zo wy derwyze tot den Heere naai deren: 't Is huighekn. 't h uiterlyke plicht- pleeging! 'c ls géén ernst, zo wy tot God om redding van ons en van onze Meedevaderlanderen roepen: en niet vertrouwen, dat Hy de algemeene rampen ten onzen beste zal beftieren. (b) Of, Gy moest wantrouwen aan Gods Mof» tenisfen. ■ Maar kan de waarheid zelve dan liegen ? Kan de onfaalbaare God by U gelyk ftaan met eenen bedriegelyken mensch ? Is God dan een mensch, dat Hy zou kunnen liegen! en een menfchenkind, dat Hem iets zou kunnen berouwen d Zou Hy iets zeggen en niet doen? Zon Hy iets beloovcn, en het niec volbrengen? Veel beeter was het denkbeeld van eenen man, die ouder vry duisterer bedeelinge van de genade leefde: Hy zeide Pf: IX. 8 tot 13. ingefl: de Heere blyft eeuwiglyk. Hy heeft Zynen ftoel bereid om te rechten ! En Hy zal den aardbodem recht richten, en de lieden regeer en rechtmaatiglyk. De Heere is des armen befchutting in den nood. 'Daarom hoopen op Ü, die Uwen Naam'kennen; want Gy verlaat niet, die U, Heere! zoeken. Looft den Heer, die te Tfton woont; verkondigt onder de lieden Zyn doen. Want Hy gedenkt en vraagt na hun bloed- Hy vergeet het fchryen der, Ar men niet. Zoudt gy dan, 0 Neederlandfche Christenen! daaraan nog twyffelen? Bedenkt en gebruikt tot uw heil, het geene de Apostel Joannes zegt (1 Joann: V. 10.) Wie God niet Gelooft, die maakt Hem tot een leugenaar. , (c) Of (ten derde) Gy moest weeten: dat, het geen gy bidt, teegen Gods deugden,- teegen Gods belofccnisfenj teegen Gods wil; teegen uw waar- ach-  Gehouden den 13 December 3$ Overweegt ten laatfte, 't geen, wel boven al; u beweegen moet om uw verftand, uwen wil, uwe hertstochten enz. onder den wil en het goedvinden van God te buigen, en niets te begeeren, dan het geen met Gods wil overeenftemt. Stelt u voor oogen, dat de wil van onzen Vader altoos de allerheiligfte, de allergoedertier end ft e, de aller-rechtvaardigfte is, die 'er kan zyn. Hierom fprak Hem ons volmaakte leerbeeld , Jezus Chris^ tus, aan, met den naam: Heilige Vader! (Joh. XVII. n.) God befluit zelfs nooit iets toe te laaten; dan het geen Hy ziet dat met Zyne overige deugden overeenftemt. Hy kan zich zeiven niet verloochenen. Zyn oneindig Verftand door-ziet alles, wat tot het meeste nut van Zyne fchepfelen zou kimden dienen. Zyn wil, als de wil van het aller-reedelykfte weezen, bemint het allerbeste. Al, wat God dan wil toelaaten ofte zelf doen, is altoos het allerbeste. —;— Geliefden! Zou het dan niet de allerdwaaste daad van de gantfche weereld zyn: zo wy ons in onze gebeden weegens toevallige zaaken ; zaaken, die tot ons eeuwig heil niet volftrekt bchooren (want anders zyn wy volkoomen verzeekerd van Gods wil) zo wy ons, zeg ik, in zulke zaaken niet aan Gods wil onderwierpen ? Wat is ons verftand teegen dat van God? zouden wy  gehouden den 47 December 1747. 3^r wy dan wel ooit, zonder fchaamrood te worden, met onze toeftemming durven denken of zeggen, dat wy iets beeter, dan God wisten? Wie kent de ongereegeldheeden van zyne hertstochten niet? Laaten wy derhalven, daar wy tfoor de behoudenisfe van onze vryheid, van onze rust enz. bidden ; wel ernllig, en yverig tot God bidden: maar laaten wy teevens ook onzen wil, begeerten, en. verliand aan Gods befluit onderwerpen, als weetende , dat Zyn wil de allerbeste is. D enkt niet, Broeders! dat ik u door deeze myne aanfpraak en vermaaninge tracht onverfchilig te maaken. Denkt niet, dat ik u wil beweegen om niet veel belang te ftellen in het verkrygen van onze Veiligheid, en van 's Lands wél vaart! Neen! ik heb u voormaals getoond, en ik ben nog van gevoelen, dat het voor ons zaaken zyn van zeer veel belangs! Maar ik vermaan u alleen, dat gy niet wyzer wilt zyn, dan God; dat gy uwe hertstochten niet den ruimen teugel viert; dat Gy uw wil niet boven Gods wil ftelt. Met één woord, ik vermaan, en bid u, dat gy uwe gebeden voor onze Vryheid, voor onze rust enz. zoo fchikt, als uw meester, Jezus Christus, die u het volmaakfte voorbeeld heeft gegeeven, gedaan heeft. Deeze bad: Vader, wilt Gy, neem dan deezen Kelk van My; doch niet Myn, maar Uw wil, gefchiede ! Laat ons ook deezer wyze voor den Heere treeden; en op deeze of diergelyke wyze tot den Allerhoogden bidden! GE-  gehouden den 27 'f)éem%er 1747. 585 , baar woord; Gy hebt ons dikmaals, en zelfs op de leevendigfte wyze verceegenwoordigd, 'wat 3 goed, wat Uw wil was, en wat Gy van ons , eischte. Maar de eigene wil, dé eigene begeer, ten waren de reegel van het dóen der rheesten,, , Wy fchikcen ons ten groocen getale (eh ach wie , kan zeggen, ik ben rein van zonden!) Wy fchik, ten óns den meesten tyd meerder naar den wil , van menfchen, dan naar 'den Uwen. Hunne , gunst en vnéndfchap zogt men, en zoekt men, , helaas! nog dagelyks dikmaals, ten koste van , den Uwen. Gy had dan wel recht om ons Land, als hec oude Canaan, tot eene woestein voor ons , te maaken. En ons, deszelfs inwoonders, als , de oude Jooden gints en herwaarcs te verftroo, yen Maar wy weeten, dat Gy langmoedig zyt, , en flraffende als een vreemd werk doet. Wy , bidden U dart óm onze behoudenisfé, als om een werk van genade. Wy fmeeken U om verl giffenisfe onzer zonden. Wy beveelen dit Land , en alle deszei ven inwooners aan Uwe Godlyke , Barmhertigheid. Heere! handel ons ais een Va, der zyne kinderen. , 'sLands Hooge machten, onze Wettige óver, heeden enz. enz. Wenden hunne krachten aan ter , beveiliginge van dit Land, ter naakominge van hun woord en eed, en ter bevestiginge van den , Godsdienst. Ach God! geef Uwen zeegen over , alle de maatreegelen, die zy tot dat einde nee, men, ofte zullen neemen. Gy hebt-ze in Uw , heilig woord by uitftek den naam gegeeven, dat , zy kinderen des Allerhoogfien zyn. . Toon dan 5 Heere (wy bidden het U , als getrouwe óh, derzaaten,) Toon, dat Cy hun Fiidêr zytj Ci 4' , éri  386 XVII. BEDESTONDE. , en de befchermer van hun huisgezin en ge, flacht. , Wy bidden U dit alles demoedig, yverig, en , ernflig. Maar, wy weeten, dat wy faalen kun' nen, en dat Gy alleen best weet, wat tot ons ' meeste heil diene. Wy onderwerpen ons der, halven in alles aan Uwen, altoos heiligen, wil. , Wy vertrouwen op Uw Vaderlyk hert. Wy maa, ken flaat, dat Gy het met ons wél zult maaken.' , Onze Vader, die in de Heemekn zyt enz. XVIII. BE-  387 BEDESTONDE gehouden den 10 January 1748. VOOR-AFSPRAAK VERHANDELENDE; DAT, EN HOE MEN VERPLICHT IS, VOOR ONS EN VOOR ONZE MEEDE VADERLANDEREN OM GEESTLYKE GAAVEN TE BIDDEN. , JJeilige God en Vader! Gy bemint de Heis ligheid, als het grootde fieraad van Uwe kindel ren. Zuiver dan onze herten van alle onmaal tige zucht tot het aardfche; en leer ons U, we gemeenfchap en de goederen van Uw Heilig , huis boven alles dellen! opdat wy heilig zyn, ge, lyk Gy heilig zyt. Amen! Zeer vaarde Broeders en Zusters in den Heere! Xk heb u te vooren de regte gemoeds-geflalte, waar-meede wy altoos by onze gebeden voor God moeten verfchynen,1 trachten in het hertteprenCc 3 ten.  |88 XVIII» BEDESTONDE. ten. Nu ben ik voprneemens, om u in deeze en eenige volgende Voor-affpraaken de zaaken te vertoonen, om welken wy God moeten aanfpreeken. Ik zal ü trachten te overtuigen, waarom'wy, "en hoedaanig wy, om de vergeeving yan onze en 'slands zonden, en om andere geestlyke gaaven; waerom wy, en in welke orde wy om den wélft and van Land en Kerke; Waarom wy , en hoedaanig wy elk om onze byzondere welvaart God te bidden hebben. Nademaal nu 's lands Hooge Overheid by de uitfchryvinge van deeze Bedeflonden met reeden belast heeft, dat wy eerst en voor-al den Heere zouden fmeeken om de vergeevinge van zonden; cn overmits met de vergeeving onzer zonden Gods genadé, en alle daarvan afdaalende geestlyke goederen verknocht zyn! daarom zal ik u in dit uur, ter voorberëidinge en opwekkinge tot het gebed, voorhouden, dat wy, cn hoe wy om de geestlyke gaaven God moeten aanfpreeken. De vroome Koning David gaat ons hierin voor. De^ze, door den Propheet Nathan over zyn overfpel en burgermoord in 't hert getroffen; Deeze, gehoord hebbend? de zwaurë rampen, die hem en /,-nen huize om het pleegen deezer boosheeden zouden overkomen; Deeze, over zig en zyn huisgezin beneepeh, 'fm'eekt eerst en voorhal om God* o-enadc. Die waardeert hy boven alles. Hy bidt Psalm. LI. n. 12. Verberg Uw aangezicht van myne zonden; en delg-uit alle myne misdaaden. Schep  Gehouden den 10 January 1748. 389 Schep in my, 0 God! een rein hert; en geef my eenen nieuwen gewisfen geest. Zeer Lieve Gemeente! l^iaten wy kortlyk, met betrekkinge tot ons oogmerk, den inhoud of de meening van Davids gebed in deeze woorden overweegen: wy zullen met weinige moeite daar-uit eenige nuttige lesfen voor ons kunnen trekken. Wy zullen daar-uit leeren (I) Welke de geestlyke gaaven zyn, waarom wy moeten bidden; (II) Waarom wy verplicht zyn, om dezelven van God te fmeeken; en (III) Hoe wy daarom verplicht zyn te bidden. (I) "Vinden wy, in Davids fmeekbede, de Geeitlyke gaaven aangeduid, welken wy van God te bidden hebben. Deeze boetvaardige Koning bidt (a) vs. 11. Wat aangaat het voorleedene: verberg Uw aangezicht van myne zonden; en delg uit alle myne misdaa- David erkent met deeze woorden, dat hy ge. zondigd heeft; cn wel, dat hy veelmaalen en in verfcheide opzichten heeft gedaan, 't geen hem niet betaamde, ofte heeft naagelaaten, het geen hy gedaan moest hebben: Want hy fpreekt van alle zyne misdaaden. De Koning nu, (die God en zynen plicht, zoo ras hy tot zig zeiven kwam, zeer wél kende) merkte wel, dat dit wangedrag hem gewislyk Gods 011Cc 4 Sc*  3te die woorden legt, ik wil uw best (al wat tot uw meeste heil kan dienen) en dus, daar 't noodig is, ook de vergeeving uwer zonden, en Uw behoud en beeterfchap, zoeken. (C) Zyn 'er nog eenige vroomen in de maatfchappy over (gelyü wy, God zy dank! dit van ons Vaderland nog meenen te mogen denken): Het past ons dan God te fmeeken, dat Hy om dier vroomen wil het Land nog wil genadig zyn. God heeft dit zelf beloofd: Waarom zouden wy het dan niet van Hem moogen bidden? Abraham fmeekte om genade voor Sodom, als 'er zelfs maar tien rechtvaardigen binnen waren (Gen XVIII, 32.) En de Aartsrechter betuigde: ik wil ze-niet verdelgen om der tien wille. Zoo is het ook onze post,, Myne Broeders en Zusters!) zoo is het ook onze post, o Godvreezende ingezetenen van dit Land! den Heere dit vóór te draagen, en God deezer wyzer om genade voor dit Land, en om des zeiven behoudenisfe te bidden. (D) Myne Beminden! gy weet, dat het eeuwig heil, het heil onzer zielen; gy weet; dat de geestlyke gaaven onze achting en fmeekbede meest verdienen ;*). Gy weet, dat de Kerk, en de toeftand van den Staat flechts handleidingen zyn tot het geestlyke. Gy weet, dat Gods wyze oogmerken zig uitftrekken over het geheele Al en dat Hy het wél zyn van Alle Zyne fchepzelen be-oogt. Het past ons dan als kinderen, in deezen wel yverig en ernflig te bidden, maar het past ofls met een Uinderlyk hert te bidden: vertrouwende, dat onze Va- O Ik heb het getoond in de XVIII Bedeftonde, Gg a  44a XX. BEDESTONDE» Vader in deezen best weet, wat tot onzen en tot V Lands waaren wéldand diene. Laat ons dan bidden, als Mozes deed, zeggende Exod. XXXIII, 13. heb ik genade voor Uwe oogen gevonden: zo enz. zie toch, dat dit Uw volk is, Want, zo wy den Heere onze wegen beveelen, en op Hem hoopen: Hy zal het vél maaken. (E) Eindelyk, (Toehoorders!) wy moeten zo» voor het Vaderland bidden, dat wy teevens het best voor het zelve zoeken (vs. 9.) Wy moeten (wil ik zeggen) ook het onze bybrengen; wy moeten alles, wat tot afwendinge van Gods ongenoegen en ter bevorderinge van den algemeenen wélltand kan dienen, in 't werk ftellen: want anderfints bidden wy, als luyaarts en hebben niets te wachten. Zeer Geliefde Toehoorders! W y allen, die hier vergaderd zyn: Wy weeten immers (in het algemeen) dat het 'er met ons Land gevaarlyk uit-ziet. Wie is onkundig van het verval der Weeringen, der Fabrycquen, en des Koophandels? Wie hoort het zugcen niet van den armen Landman, dien de woedende Vee-Sterfte op nieuw zyn Runder-Vee ontrukt? Wie ziet niet meenig oud en eerlyk Burger, die in zyne hooge jaaren van zyne Landgoederen meende te zullen leeven, nu met zyne Gryze Vrouw in traanen zitten? Wat lyden de inkomften van het algemeene Land niet door het algemeene verval van zaaken? En, nog boven dat alles, word ons Vaderland in den Oorlog ingewikkeld  444 XX. BEDESTONDE als waart gy hier gebooren, broederlyk zyt opgenomen; gy, die hier kinderen geteeld hebt en zelfs fommigcn daarvan ten grave gebragt ? Ach! dat het heil uwer echtgenooten; dat de naam der maatfchappye waarin gy zyt; dat uwe lieve kinderen; en dat de asfche van uwe verrtorvene fchaapjes, die hier begraaven zyn, u beweegen, om voor dit Land by God in te-ftaan. Zag Nehemias treurig, toen hy gedacht, dat de ftad, de begraaffenis zyner vaderen woest lag, moet het Land» de begraafplaats uwer kinderen, u dan niet tot medelyden beweegen? wat zyt gy niet fchuldig aan dat Gemeenebest, 't geen uw lichaam in haaren fchooc de laatfte rust niet wil weigeren, maar aan u eene eerlyke begraaffenis, als aan haare eigene inboorelingen, geeven? Elk dan, Hy zy vreemdeling of inbooreling, wenfche dit Land geluk! Elk zoeke het best van het Land door zelf iets van de algemeene zonden af te doen! Elk trachte voor zig het aantal van Keerlands overtreedingen kleiner te maaken! Elk trachte zyn huisgezin re verbeeteren! Elk trachte vervolgens anderen met zyne woorden en werken handleiding ter bekeeringe te geeven. En (eindelyk) elk bidde God om alle wenfchelyke zeegeningen over deeze Provinciën; over derzelver Vestingen; over derzelver Grooten en Aanzienlyken; jaa over alle derzelver inwooneren! met my aldus fpreekende GEBED. ; God, Onze Vader! ons regte Vaderland is wel , hier boven; De plaats onzer ruste, de ftaat, waar-  gehouden den 7 February 1748. 445 ■ waarin wy regt vergenoegd in Uwe Gemeen, fchap zullen leeven, is wel niet van de aarde of . aardsch; zy is wel van veel hoogeren rang: maar , Gy hebt ons nogtans een tyd lang op deeze , Aarde gezet, op dat wy hier bekwaam zouden , worden tot de genietinge van grootere goederen, , die Gy voor ons nog hebt weg-gelegd. , Gy hebt geoordeeld, dat het met goed was, , dat de mensch alleen zy. Gy hebt zelfs den , mensch eenen gezelligen aart ingeboezemd. Gy , hebt ons in dit ÏNeedcrland een gelukkige maat, fchappy gegeeven, waarin wy veele jaaren lang , door U gezegend zyn. Gy wilt wel, dat wy , U boven alles zullen beminnen; maar Gy wilt , ook, dat wy de middelen, die Gy ons gegeeven , hebt om gemeenfchap met U te hebben, zullen , gebruiken en als Uwe gaaven in waarde houden. , Wy bidden U daarom demoedig, ernflig en , yverig voor den wélfland van dit Neederland, , waar 'm Gy ons gezet of waarheen en Gy ons , door Uwe beflieiïnge gebragt hebt. Laat , inwendig vreede in deezen gantfehen Staat zyn! , Dat de Overheid naauw in liefde aan de Ingeze, tenen, en het hert der Inwooneren on-affcheide, lyk aan dat der Overheeden gebonden zy! Dat , de ééne burger met den anderen verdraagfaatn , en als met zynen vriend leeve! Dat haat; dat , neid; dat vyandfehap; dat lichtvaardige ver-oor, deeling; dat kwaadfpreekenheid verre zy van , Neerlands ingezeetenen. Of althans doe-ze, zoo , veel moogelyk, één hert en ééne ziel zyn, op , dat zy als een éénig man voor het Gemeenebest , mogen opkoomen en ftand houden. , Laat ook de vreede van buiten ons Needer, land gelukkig maaken. Heere, Gy Hertekenner! Gg 4 , Gy  ^6 XX. BEDESTONDE , Gy weet; dat ons Land vyandig is aangevallen,. , maar dat het den oorlog niet zelf heefc begonnen. Gy weet, dat ons Gemeenebest gedrongen • is om de Wapenen öp te vatten. Gy weet, dat , wy den vreede ernftig wenfehen. Geef toch aan , ons en gantsch Europa Vrede; op dat de kun, ften des te meerder moogen bloeyen; opdat wy , met des te blyder geest de gaaven, die Gy ons , gefchonken hebt, genieten moogen; opdat onze , lieve vrouwen en teedere kinderen géén roof of , flagtoffers voor den woedenden krygs-knegt moö, gen worden. Laat toch eindelyk eens de voor, flagen van vrede tot ernst, en de onderhande, lingen tot ftand koomen. Vorften zyn voor U , maar menfchen, al voeren-ze anderfints den naam , van Heeren en Goden. Gy kunt hunne herten , beweegen. Ach laat ons dat nu zien, opdat ons, Vaderland niet ten gronde gaa. , Zyt de God, de befchermheer van alle onze , vrienden! Laat het hen wélgaan, die ons be, minnen; en die het hunne ter bevorderinge van , 's Lands wélzyn bybrengen. En in de eerfte , plaats bidden wy U voor de Hooge Overheid van dit Land enz. Verder fmeeken wy U \ om Uwe Godlyke befcherminge voor de Bevelhebbers over onze Leeger macht en Scheepsvlooten, en voor alle die mannen, die zig uit ' liefde voor het Vaderland hebben opgeofferd om ' 'er goed en bloed voor te waagen. Gy weet, ' wat hen best is. Gy kunt onverwachte midde\ len doen famenloopen om hen de overwinning , te bezorgen, om hunne aanflagen ten gemeenen nutte te doen gedyen: Doe het (God!) om der \ vroomen wil, die nog in dit Land zyn; doe het om Uwer Kerke wil, die Gy hier zoo veele ver-  gehouden den 7 February 1748. 447 , gaderingen gefchonkcn hebt! Doe het om Uws 9 Zoons wille, die met Zyne volkoomene genoeg, doening aan Uwen wil, vergeeving der zonden , voor or*, arme zondaaren, verworven heeft. , Zeegen ook alle inwooners van dit Land, zoo , veel doenlyk, elk in het byzonder, in hun be, roep; in hunne neeringen en handteeringen, in , hunne perfoonen en huisgezinnen. , Laat die geenen onder onze meedeburgeren, , die Gy onder ons in aanzien verheeven; die mid, delen hebben, en die de middelen, welken zy , hebben, ten algemeene nutte zoeken te gebrui. ken: laat dien het geluk ruim toedroomen! Be» , waar en bevoordeel meer en meer die nuttige , werktuigen voor deeze Maatfchappye! Druk hen , meer en meer in de zielen eene liefde voor het , algemeen! Geef, dat zy dankbaarheid moogen , vinden by den geenen, dien zy wéldoen. En , laaten hunne poogingen ten algemeene nutte van , gewenschte uitwerkinge zyn. , En eindelyk, gemerkt Gy ons alle tydlyke , voordeden enkel geeft om handleidingen te zyn , tot het eeuwige: "Beftier het toch daarheenen, , dat de Neederlanders meer en meer van zin ver, anderen; dat zy toeneem en in geloof en liefde, , in heiligmaakinge en in vreeze Gods; opdat wy , eens hier boven het waare vaderland beërven , moogen. , Onze Vader, die in de Heemelen enz.  XX. BEDESTONDE gehouden den 7 February 1748. VOOR-AFSPRAAK VERHANDELENDE DAT EN HOE DE BILLYKHEID DER ZAAKE, DE HOOGE OVERHEID, JAA, GOD ZELF, GEBIEDT OM VOOR DEN WELSTAND VAN ONS LAND TE BIDDEN. , ö God! Gy die de Koning zyt over , de gantfche Natuur! Gy eischt van ons billyk, , dat wy met ernst en Yver, met vertrouwen en , volkomene onderwerping, tot U in den Gebede , zullen treeden. Maar , Heere! Wie is , door zyne eigene kracht daartoe bekwaam? Wy , kunnen het voorneemen; Maar het ftaat niet , aan ons, om het onverhinderd uittevoeren. ——— , Gy hebt alle dingen onder Uw bedwang. Gy , kunt ons bekwaam maaken. Doe het toch, s Vader! ter liefde van Uwen Zoon, Jezus Chris, tus: Amen. Ff 3 Zeer  436 XX. BEDESTONDE eikanderen op te wekken? Zeeker! veelen onzer Geloófs-genooten zyn in andere landftreeken te jammerlyk'' van dit geluk misdeeld: dan, dat wy het hier, voor gering zouden reekenen. („) Niemand nu onder ulieden (denk ik) zal zoo onkundig zyn, dat hy niet weete de naauwe betrekking; en het onderling verband, het geen 'er in alle koningryken en Landen is tusfchen den Staat en tusfchen de Kerk, en dat de wélftand van de Kerk derhalven zeer naauw aan de wélvaart van den Staat verknogt is. Hoe ftaat het toch met de Kerk, (ftelt dit u eens leevendig voor oogen!) als de Staat door een machtig volk over-hoop geworpen word: inzonderheid dan, wanneer dat volk gants andere denkbeelden van den Waaren weg ten leeven vormt ? — De Kerk is hier, gééne vergadering .van volkomens heiligen. Veelen daar-onder zyn, op zyn best zwakken. Het grootfte aantal heeft nog maar geleegenheld, om met 'er tyd te ontwaaken en te regt te koomen. Hoe veelen dan loopen, in zulk een geval, gevaar van de waarheid te misfen, van de waarheid te verlaaten, ten einde de bloedige vervolgingen desweegens te ontgaan. Getuigen hiervan zyn de veranderingen, welken 'er in den Joodfchen Kerk-ftaat voorvielen, wanneer 'er eene aanmerkelyke verandering in den Burgerftaat zig opdeed. Getuige is de bedorven ' Kerkftaat der tien Hammen feedert hunne fcheuringe van de twee overigen, die Rehabeam aankleefden. Getuige is de verbastering, welke men in Jacobs telgen ontwaar werd, toen zy uit Babel in hun Vaderland te rug kwamen. (Ziet onder anderen Esra IX. enz.) "Getuigen endelyk zyn de ge- fchie»  gehouden den 7 February 1748. 43; fcaiedenisfen van laatere tyden, zoo, dac dit een overvloede bekend is. (,„") Nademaal wy dan, Co Dierbaare vergadering der Chriscenen!) in dit Land en in deeze maatfchappye, waarin wy woonen, vry moogen by eikanderen vergaderen; daar wy eikanderen mogen met Pfalmen, met Gebeden, met Dankzeggingen, met overweegingen entoepasfingenvanGods H. Woord, van Zyne heilzaame wegen coc onze eeuwige gelukzaligheid enz. onderhouden, en tot de liefde en den diense van God opwekken; — nademaal wy, boven dien, met deeze maatfchappye zoo naauw vereenigd, en in dit Land als geankerd zyn; zo laat ons om der huizen onzes Gods wille, die in dit land zyn, laat ons om de geleegenheid, die wy met onze kinderen en met onze meede-burgeren hier ter plaatfe toe den Godsdienst hebben, den God onzer Vaderen, die toch alles doen kan, wat Hy wil, in den Heemel en op Aarde, in de zee en in alle diepten (Ps. CXV. 3. CXXXV., 6.) om de wélvaert, om hec besce van dit Land yverig en ernflig fmeeken. (II) Maar Gy zult mogelyk zeggen of denken: hoe moeten wy het aanleggen by ons bidden voor het Vaderland? hoedaanig, moeten wy dat gebed fchikken? want het kan niet eeven veel zyn, hoe Wy hiervoor bidden. Geliefden! De Koning David geeft in onzen Text handleiding om deeze vraag te beantwoorden. (A) Hy zegt tot de Israëliërs: dat zy Jeruzalem Geluk moesten wenfehen: en wel, met deeze woorden, (vs. 6.) het moete wél-gaan den geenen, die u beminnen (ys. 7.) Vreede moet zyn binnen uwe muur en, en geluk in Uwe -paleizen. Da-  438 XX. BEDESTONDE David belaste (tf) dat men zeegen zou wenfehen over hen, die den wélftand van Jeruzalem zogten, die het hunne daartoe bybragten, zoo wel binnen als buiten 's Lands. 't Is ook onze post, onder anderen, den welltand enzer Bondgenooten ernflig van God te bidden, want, is men verplicht de welvaart der maatfchappye, waarin wy zyn , te beminnen: hoe zouden wy met onverfchillige oogen hen kunnen aanzien, die het hunne tot het Gemeene best toebrengen? Hoe zoudehTvy dan kunnen naalaaten God, den opperzeegenaar, voor onze getrouwe Bondgenooten, te bidden; en echter braave Vaderlanders zyn? (b) Zo men God om den wélftand van het Algemeen bidt, dan moet men wenfehen, dat er vreede zy; dat de vestingen niet ontrust nogte overweldigd worden; opdat het monfter des oorlogs den Staat niet verteere! Vreede zy in Uwe vestingen. Want, genieten de Voormuurcn, genieten de Vestingen Vreede; hoe ftil moet het dan wel met het hert van 't Land gefield zyn; En hoe bloeit dan niet alles. (c) Men moet den wélftand van de aanzienlyke perfbonen en huisgezinnen in het Gemeenebest niet beneiden, maar zoeken, van God bidden: zo men een braaf inwooner van een Land zal zyn. Geluk zy in Uwe paleizen: moest, naar Davids voorfchnft, de Bede van Israël zyn. ('t Is waar!) 't Is het werk van fommige Grooten, den needengen en eeringen meedeburger te verfmaaden, en zelfs een ordentlyk man, zo hy géén deel heeft aan de reo-eering, te verachten. \ Is de gewoonte van Geringen daarteegen althans van veelen jaloers te zyn op het aanzien der Grooten, en zig m hun ongeluk te verblyden.  toJ XIX. BEDESTONDE Zeer waarde Gemeentel J)at wy de vryheid hebben, om in het openbaar gemeenfchaplyk onzen Godsdienst te oefiènen, is gewislyk meede onder de groote voordeden, welken wy in dit ons Vaderland genieten, te tellen. Gemerkt nu de Koning, die onzen Staat vyandlyk aanvalt, telkens daar-op toelegt; dat hy den Protedantfchen Godsdienst fnuike, jaa, zoo veel hem mogelyk is, uitroeije: loopt met ons Vaderland ook onze Godsdienst gevaar. Ik zal u derhalven, in deeze myne aanfpraak ter voorbereidinge tot het Gebed, trachten te overtuigen: dat en hoe wy, verplicht zyn om voor de behoudenisfe van onzen waaren Christlyken Godsdienst re Bidden. De Koninglyke Dichter, Asfaph, geeft ons de woorden, en de ftof om dit naader te overdenken, als in den mond. Hy bidt Ps: LXXIV. 2. Gedenk Co God!) aan Uwe gemeente, die Gy van ouds verworven, en U tot een erfdeel verlost hebt; aan den berg Tfion, daar Gy op woont. Zeer Lieve Broeders en Zusters in den Heere!) J^sfaph fielt Gode den toekoomenden bedrukten toeftand der Kerke, als door eenen Prophee- tifchea  gehouden den 24 January 1748. 409 tifchen Geest gedreeven, voor. Hy fmeekt dm Heere om hulp, En hy brengt daartoe gewichtige drang-reedenen by. Wy zullen hier uit leeren (I) dat wy; en (II) hoe wy om de behoudenisfe van onzea waaren Christlyken Godsdienst moeten bidden. (I) (jTv weet, Toehoorders! dat wy hier,1 in den tyd, als in een proef-fchool zyn; en dat wy niet in de eeuwige heerlykheid zullen ingelaaten worden ofte kunnen worden, wanneer wy Gods aanbiedingen der genade misbruiken, 't Is onze plicht derhalven, ons in deezen met alle naarftigheid voor-te-bereiden tot de eeuwige gelukzaligheid: Dat is, wy zyn aan God en aan onze eigene zielen fchuldig, Gods aanbiedingen der genade aan-te-neemen en ons over-een-lteramig met dezelven te gedraagen. Om ons daarin, zoo veel mogelyk, te gemoec te koomen; heeft God de orde, waarin Hy wilde, dat men zig fchikken zou, en waarin men alleen» Zyne gunst konde genieten, op de duidlykde en naadruklykde wyze van tyd tot tyd, naar dat elks omdandigheeden zulks vereischten, laaten bekend maaken; ofte liever, Hy heeft zelf, ten deele onmiddelbaar, ten deele door Zyne onmiddelbaafe gezanten, dezelve bekend gemaakt. Schoon nu wel, de overcreffelykheid, de nuttigheid, de hooge noodzaaklykheid, jaa de Godlykheid deezer bekendmaakinge van de orde des heils verdiende; dat zy van elk reedelyk mensch, van eiken mensch, die géén volflagen Vyand vatt zyne eigene ziele was, greetig aangenomen en, Ee a zo»  gehouden den 24 January 1748. 413 Tfion, als een berg aangemerkt, niet zou uit het oog verliezen. Maar hy ziec op dien berg Tfion, in zooverre als op denzelven in zynen tyd de Ark des Verbonds, en dus de zeetel der openbaare by-eenkomste toe den Godsdienst geplaatst was. Bygevolg Is het oogmerk der fmeek-beede,' van . den Pros pheeterenden dichter, te bidden: 0 God.' toon met de daad, dat Gy genoegen neemt in de wyze van dienst, welken zy, die naar Uw voorfchrift te Tfion tot dat einde by-een-koomen, U bewyzen! Toon het, met ons in dat opzichtte befchermen; en met Uwen dienst te handhaaven; met zorg te draagen, dat de wqare manier om U te dienen, die onder ons in agt genomen word: ook niet te gronde gaa. moesten zeer dwaas, ofte ten uiterfie boos-aartig zyn: zo wy deeze wyze van God te dienen, welke wy in onze by-een-komften als Christenen, volgen, niet voor de beste hielden,* zo wy niet oordeelden, dat dezelve het allernaafte met Gods ?uitgedrukten wil overeenftemt. Bygevolg is het ook billyk en reedelyk, dat wy wenfehen, dat dezelve beftendig blyve, en tot op onze kinderen en laate naakoomelingen bewaerd worde. Van waar nu zullen wy dat verwachten9 Wie kan ons dat bezorgen, dan alleen God? Is het dan niet plichtig, dat wy van God de behoudenis van onzen (naar ons oordeel waarachtigen) Christlyken Godsdienst bidden; daar dezelr ve ons zoo veele en zoo uitneemende handleiding geeft tot het verkrygen van, en tot het toenee-, men in de geestlyke goederen, die het eeuwig Ee 4 heil  4ï4 XIX. BEDESTONDE. heil onzer zielen bevorderen; eene handleiding* die ons en den ónzen zoo dien/lig, jaa zoo zeef noodzaaklyk is? Is hec niet reedelyk; is het niet Godsdienftig; jaa is het niet Christlyk, dat wy God fmeeken ,• dac Hy coch, ten bewyze van deeze zyne goedkeuringe van onzen Godsdienst, onze vergadering, waarin dezelve voor waar gehouden en ter beoeffeninge aangedrongen word, befcherme? Jaa, dit is des te noodzaaklyker," om dat veelen (want wie weet niet, dat de dooling en het onrechte, by gebrek van behoorelyk onderzoek het meest naagevolgd word) het is des te noodzaaklyker (zeg ik) om dat veelen, door wanbegrippen nopens de waare manier om God te dienen, en om den Heere te behaagen, dier wyze van het regte fpoor dwaalen, dat zy onzen waaren Christlykeh Godsdienst zoeken te vervolgen; den zei ven, zo veel het in hunne macht is, trachten te fnuiken; het getal van deszelven aanhangeren te verminderen; jaa denzelven geheel uit te rooden? Ziet dan, Myne Beminden! Ziet dan, i>Aïwy God om de behdudenisfe van onzen waaren Christiyken Godsdienst te bidden hebben l (II) Over de wyze, hoe wy deezen onzert plicht moeten uitvoeren, zal ik niet veel behoeven te zeggen. Asfaph zal ons weeder geleegenhcid daartoe geeveh, en, het geen ik reeds over het eerfle Huk zyner fraeekingé aangemerkt hebbe, zal ons voorts by de hand leiden. Geeft eens acht, myne Beminden! op de drang* reedenen, welken de Godvruchtige Dichter in de Woorden, die ik U voorgeleezen heb, Gode voor*  416" XIX. BEDESTONDE God zelf ons die meedegedeeld; heefc de Vader der genade boven-dien nog aangeweezen, hoe wy van dat groote heil gebruik te maaken hebben: wie zou dan niet veel werks maaken van deeze heilorde, die hy dagt op goede gronden voor Goddelyk te moeten houden? Wie zou eene zaak, die eene zoo nodige handleiding tot de eeuwige Zaligheid voor hem en zyne kinderen geworden is, niet boven al de rest van het tydlyke dellen. En wie zou niet fmeeken , dat God die Gemeenfchap, waarin deeze handleiding gekend en overwoogen en ter beoeffeninge aangedrongen word, als het beste deel der weereld, ook boven-al wilde bewaaren. • fTeegenwerping) 't Is waar, Geliefden! God is aan die middelen niet gebonden. God is wel in daat, om de menfchen, buiten dat zy Zyne onmiddelbaare bekendmaaking van de orde des heils hebben, te bekeeren, en tot de eeuwige Gelukzaligheid te bereiden. Hy kan onendig meer doen, dan wy bidden of ver (laan? (Antwoord) Maar, zullen wy daarom de genieting der genade-middelen minder reekenen? zullen wy daarom om de behoudenisfe dier middelen min yverig bidden? « Immers 't ware al zoo onreedelyk, als, dat men min yverig en erndig om ons dagelyks voedfel wilde fmeeken: omdat God eenen Elias veertig dagen by het leeven had behouden, fchoon hy in dien tusfchentyd niet at; en omdat de Almachtige dit nog zou kunnen doen? Zo men ook naa wilde gaan, welke de geleegenheeden of omdaiidigheeden zouden moeten zyn, waarin men zou kunnen denken, dat God deeze buitengewoone genade aan iemand zou willen fchenken; zo men naaging, dat God nooit iets  gehouden den 24 January 1748. 41? iets wil doen, dan het geene aan alle Zyne. deug-1 den te gelyk voegt; zo men overdacht, dat het dan menfchen moesten zyn, welken van de bewyzen van Gods liefde, en van de handleidingen, welken zy hadden tot het kennen en naavolgen van Gods deugden enz. zoo veel in hen was, gebruik maakten; zo men endelyk overdacht, hoe ongelyk-veel minder zoodanige menfchen 'er zouden zyn, wanneer zy Gods openbaaring, en in onze dagen zelfs de gemeenfchaplyke overweeging van het Heilig Euangelie misten; zo men dit alles naauwkeurig in de weegfchaal leide: ik meene dat men duidelyk zien zou, dat wy voor de behoudenisfe van onzen Christlyken Godsdienst, als voor eene zaake, die ons onder al het tydlyke bet meeste waard is, God verplicht zyn te bidden. Teegenw: (2) Ik ftaa verder toe, dat de Alwyze God dikmaals de ongezienfte middelen ter bevorderinge van den Christlyken Godsdienst gebeezigd heeft, en kan beezigen. Ik ftaa toe, dat het bloed der Martelaaren (gelyk men veeltyds zeide) het zaad geweest is, waaruit veele 'kinderen voor de Kerke zyn geteeld. Ik weet wel, dat de Heere zelfs de eerfte Christen-kerk en de Godsdienst-oeöening van Israël veele weederwaardigheeden heeft laaten ondergaan. (Antwoord) Maar dit is niet teegen my. Het bewyst alleen, dat men voor de behoudenisfe van onzen Christlyken Godsdienst, en van Gods gemeente onder ons, en in ons Vaderland, niet volflrektlyk heefc te bidden: maar, dat men dat met volkomene onderwerping aan 's Heeren wil van den Heere moet aflmecken,-daar men in teegen deel om de geestlyke gaaven zelve, om den aanwas  4i8 XIX. BEDESTONDE was en de vermeerdering van geloof en liefde enz.' altoos en directlyk tot God mag roepen; gemerkt men weet, dat die ons volftrekt noodzaaklyk zyn, en dat God altoos geneegen is om ons dezelven te fchenken, zo wy Hem in de behoorlyke orde daarom fmeeken. En dit is genoeg tot myn oogmerk. Want, fchoon men iets met onderwerping aan Gods wil moet bidden; moet men daarom het zelfde niet min yverig bidden. Dit heb ik te voren reeds by eene andere geleegenheid aan-; geweezen. Zter Dierbaare en Waarde Gemeentel Jk heb Ulieden tot dus verre getoond, dat en hoe wy God om de behoudenisfe van den waaj-en Christlyken Godsdienst te bidden hebben. Maar laat ons nu nog naader treeden. (a) Gy hebt reeden om te denken; zou dan 'ée Waare Christlyke Godsdienst gevaar loopen, wanneer de Vyand, die ons Vaderland aantast, over het zelve meester wierd? Hy is géén Jood of Turk. Is hy niet mede een Christen-koning? Reekent die Vorst het zig niet zelfs tot eene eere, dat hy naar het Christendom den naam voert ? Hoe loopt het Christendom dan door Vrankryks over heerfchinge gevaar? Ik wil U hierop wel in bedenking geeven; of die Godsdienst de waare Christlyke Godsdienst is die niet alleen gebouwd is op de grondltellingen van onzen grooten Godlyken Leermeester, Jezus Christus, maar ten deele'op de grondwetten van Christus, ten deele op leer-dellingen en overleeveringen van menfchen ;-die ons raadt ten deele tot Christus, ten ■deele  gehouden den 24 January 1748. 415' 'deele tot Maria, en tot andere (zoogenaamde) Heiligen onze toevlucht te neemen; — die leeraart 7en deele op de verdienden van Christus, ten deele op onze eigene verdienden, of op die van andere vroomen ons de Zaligheid te belooven. Ik wil U wel te bedenken geeven; of men die Godsdienst-oeffening voor de waare Christlyke kan houden, die dechts de helft overlaat van dat geene, 't geen Christus in het geheel aan elk Zyner belyderen wilde gegeeven hebben in het H. Avondmaal, het geen hy als zyn Uiterden wil indelde; die zelfs godlooze daaden, die het vervolgen van zyne meede-menfehen om de belydenis van hun geloof, lynrecht teegens den liefde-aart en teegens de liefde-wet van Jezus Christus, voor deugden uitvent. » Zegt niet de groote Apostel Pau- lus (*), dat zy, dewelken de befnydenis als een noodig duk, en de naakoming van de Wet als het middel van onze rechtvaardiging voor God voordelden en aandrongen, een ander Euangelie predikten; en zegt hy niet , dat zy desweegens vervloekt waren? (Gal: I. 6, 7, 8.) Wat moeten wy dan, die van de waarheid onderricht zyn, wat moeten wy denken van eene Godsdienst-oeffeninge, daar de waarheid van Christus, jaa daar Christus zelf in fommige opzichten gefmaldeeld, en in eenige opzichten geheel verduisterd en weggenomen word , en daar bygelovigheeden den zeetel, die aan de waarheeden van den Godsdienst toekoomt, fchandelyk en onchristelyk inneemen? (F) Gewislyk, Broeders! 't is eene groote weldaad, dat ons het licht der Kerkhervorminge door Gods (*) Galaten III. en volgg;  42o XIX. BEDESTONDE Gods genade is opgegaan. Elk onzer heeft Godwoord; 't geen ons de orde des heils openbaart, zelf in handen. Elk heeft hier vryheid van onderzoek. Hier hebben wy de eenige bron, die in dit geval water kan geeven. Wy kennen de waarheeden van t H. Euangelie, God zy dank, in haare klaar- en echt-heid. Wy hebben in onze by-eenkomften ten minfte geleegenheid, om tot de kennisfe daarvan te geraaken, om in die kenmsfe toe te neemen, en om aangefpoord te worden, ten einde die kennis te beleeven. Hier ftorten wy gezamentlyk gebeden uit, niet tot Engelen, of tot zoogenoemde Heiligen, maar tot God, de bron-ader -alles heils, van wien alleen alle goede volkomen-maakende 'gaaven moeten afdaalen. Wy zoeken genade by den Heere, door Jezus Christus, in wien de Vader zelf verklaarde, dat Hy een welbehagen hadt; en van wien de Zoon zelf zeide, dat, als wy in Zynen naam iets baden het ons nimmer zou geweigerd worden, en van'wien Gods grootfte Apostel betuigt, dat Hy is de éénige Middelaar tusfchen God en de men- fChHi'er laaten wy onze herten los in de overdenkinge van Gods liefdaadige wonderen, en van alles wat Hy ten onzen beste gedaan heeft? Hier looven wy eendrachtig met Pfalmgezangen den God onzer\ vaderen. Hier zyn wy als één hart en ééne ziel, gedenkende, dat wy éénen God ten Vader, en éénen Zaligmaaker, Jezus Christus, ^ïier geniet men als een voorfmaak der Heemel-vreugde! Jaa men is in deeze by-eenkomften zelfs (in zeeker opzicht) reeds in de gemeenfchap s der  gehouden den 24 January 1748. 411 der Geluk-zalige Engelen en voleindigde Rechtvaardigen. Wie zou niet denken, dat deeze vergaderingen vlytig bezogt en deeze geleegenheeden tot Gods gemeenfchap greetig waargenomen zouden worden? Waarvandaan koomt het toch, dat deeze huizen Gods en poorten des Heemele zoo min of zoo agteloos betreeden worden? Is het eeuwig leeven dan zoo weinig waardig, of zyn wy zoo bekwaam om zonder deeze handleiding onze eigene geluk-zaligheid te bewerken? Hebben wy gééne opwekkingen ; gééne Gemeenfchaplyke gebeden enz. noodig? Zyn wy wyzer, dan God; die het ons zoo dikwerf aanprees? Ach Broeders! dat elk onzer dit groote geluk op zyn rechte waarde fchatte! Dat elk daarvan behoorelyk gebruik maake! Dat wy allen zoo yverig om de behoudenisfe van onzen waaren Christlyken Godsdienst, als om de bewaaring van onze Uiterlyke rust en welvaart, God fmeeken! Beminden! zyn wy boven veele andere door God verlicht; hebben wy, en fmaaken wy de vruchten der gelukkige Kerk-hervorming; genieten wy daardoor zeer veel geleegenhcids, om onze kinderen op den weg, die ten eeuwigen leeven leid, te voeren, en hen te beweegen om denzelven te bewandelen, als ook om zelfs dagelyks daartoe aangemaand en daarin gefterkt te worden; jaa hebben wy nog éénige liefde voor de waarheid, voor de waarheid, die van God komt; en voor de waarheid, die ons tot ons en onzer kinderen eeuwig heil zoo dienftig is: ach Iaat ons; laat ons den Heere om de behoudenisfe van onzen waaren Christlyken Godsdienst, die thans teevens  42s XIX. BEDESTONDE vens met ons Vaderland gevaar loopt, ootmoedige erritig, eerbiedig en yverig Bidden, en op deeze> of diergelyke wyze tot God fpreeken. GEBED; , TRierbaarfte Jezus! Algoedertierene Zalig-? raakef! Gy zyt ter rechterhand des Vaders ver' heeven' Gy zyt gezet over alle vorftendommen, l magt, geweld en alles, wat benoemd kan wor' den, niet alleen in deeze maar ook m de toe■ komende weereld! U zyn alle dingen onder de \ Voeten gedaan; niet alleen, opdat Gy by ons ! Zyn zoudt tot aan het einde van de weereld; ! maar ook opdat Gy, als Hoofd, de Heiland zvn zoudt van Uwe Kerk, en den welftand van ' dezelve zoudt bevorderen, als, was zy Uw ei' gen lighaam! Gy, by gevolg, hebt kennis van ' onze by-eenkomften! Gy hebt kennis van onze ' nooden! Gy hoort onze zuchtingen en fmeek' beden! Gy zyt de beste voorfpraak, tot wien wv ons wenden kunnen! Gy kunt ons, als Gods l Zoon zelf, jaa van nature God zynde, uit onze benaauwdheeden redden! Tot U' Tot U, neemen wy onze toevlucht, en bidden U,' als onzen Middelaar, om Uwe * voorfpraak , en , als onzen God , om Uwe ' hUAch, draag zorg voor den wélftand van Uwe dWe Gemeente, die Gy U voor'Uw ei- * 2en bloed verworven hebt! Zy is de Uwe Gy ' zult immers niet ligt gedoogen, dat het Uwe , door Uwe Vyanden misbruikt word en over-  44? XXI. , BEDESTONDE. gehouden den 21 February 1748. VOOR-AFSPRAAK VERHANDELENDE WANNEER HET GEOORLOOFD EN BILLYK ZY, DAT MEN OM ZYNEN TYDLYKÜN WELSTAND BIDDE. Aandachtige en in Christus Jezus zeer gelief. de Toehoorders ! G y weet het oogmerk onzer byeenkomfte: maar g> kent ook teevens onze zwakheid. De Aart van het Gebed tot God eischt van ons,' dat wy het met vuur en ernst, met eerbied en vertrouwen voor God brengen. De dagelykfche bevinding moet elk onzer reeds lang overtuigd hebben, dat onze gedachten dikwerf, ondanks onzen wil en buiten ons weeten, verwyderd worden van dat oogmerk, 't geen wy voorgenomen hadden. Laaten wy dan den Heere om Zynen byftand aanroepen en dus bidden. Hh , Hee-  450 XXI. BEDESTONDE H eere God, Genadige Vader! Gy hebt ons , eene zugt tot ons wélzyn in de zielen ingepl nt. Gy weet, dat wy, daardoor aangedreeven, hier by een gekomen zyn, om U op eene plegtige , wyze voor ons en voor 's Lands welvaaren te bid, den. Maar wy onderwerpen ons aan Uwen God, delyken wil. , Bedier deeze onze by-eenkomst ten onzen bes, te! Laat niets onze aandacht aftrekken van, of, te hinderen by de overweeging van die dingen, , welken ons onderrichten kunnen, in welke ge, lcegenheeden het ons vrydaa, jaa wy verplicht j zyn om eenige tydlyke goederen, zelfs voor ons , ia het byzonder, van U te verzoeken. Amen! Zeer waarde Broeders en Zusters in den Heere t aar zyn verfcheide plaatfen in de H. S. welken in den eerden opdag fchynen te verbieden, dat men zorg zal draagen voor, en veel meerder dat men zal bidden om eenige tydlyke goederen: voor-al, wanneer men dezelven voor zig in het byzonder begeert. By voorbeeld, wanneer onze groote en Godlyke Meester (Luc. XIV, 26. zegt,-) Is V, dat iemand tot My komt, en haat niet zynen Vader, Moeder, Vrouw, Kinderen, Broeders, Zusters, ook daartoe zyn eigen leeven; die kan myn jonger niet zyn: zou men daaruit niet in den eerden opflag befluiten, dat ons alle liefde voor het geen ons dierbaarst op de weereld is, verbooden wierd; en dat het aan ons dus, als Christenen, nietvrydond, om,  gehouden den 21 Februaary 1748. 453 vs. 17. Doe een teken aan my, dat V my v/éU gaa; dat V zien, die my haaien, en zig fehaajnen moeten, dat Gy my by ftaat, Heere! en troost my. D avid had wreede en trotfe vyanden, byzonder aan Saul en veelen zyner gunllelingen. Saul, op Davids lof jaloers, maakte dien vroomen en getrouwen onderdaan zyn hof en land te naauw. Veele gundelingen van den Koning, ten deele zyn onftuimig ongenoegen duchtende, ten deele zelfs mismisfchien, over de groote verheffing van deezen geringen man te onvreeden, bragten alles toe,'tgeen Sauls vervolg-zucht in deezen konde koesceren. By hen was gééne verfchooning voor den armen David. Konden zy hem, als 'tware, in de diepfte hel hebben doen verzinken ; zy zouden 't gedaan hebben. ( Gelyk by de uitkomst, uit het geen zy David aandeeden, en nog verder in de Woestyne Maon Hem tragtten aan te doen, 1 Sam. XXIII. 25, 26. genoeg is gebleken.) Zoo trots en bloed-ziek. als deze zyne vyanden waren, waarover hy vs. 7. en byzonder vs. 14. klaagt, zo barmhertig, genadig, langmoedig, en van groote goedertierenheid en trouwe , erkent de Godvruchtige dichter weeder (vs. 15.) dat God is. (*) Dit f**) Dat deeze eigenfchapppn in God zyn, en wat zy ons leeraaren, heb ik in de Bedeftonde, waarin ik over deoneindigheid van Cods goedertierenheidgefproken heb, breeder aan de hand gegeeven. 't Was dan volgens myne gedachte niet noodig, dat ik hier iets meerder daarvan zeide: inzonderheid, gemerkt het tot myn oogmerk toch niets kon bybrengen. Hh 3  454 XXI. BEDESTONDE. Dit gaf Hem dan troost in zyn lyden. Dit vrymoedigde Hem om van deeze Heeren zyne verlosfing te verzoeken, ziet vs. i6en 17. Jaa die gaat zoo verre, dat Hy bidt vs. 16. dat God met Zyne macht hem wilde onder (leunen; dat Hy een openbaar en uitmuntend bewys wilde geeven van Zyne liefde Voor David, opdat zyne vyanden dit zien mogten en daardoor befchaamd worden, vs. 17. Gy ziet hier uit, (Geliefde Toehoorders!) dat David het althans voor geoorloofd hield, te bidden (#) voor zyn tydlyk welzyn, en weli(*>) voor zyn yyzonder welzyn. Maar, opdat niemand (hy zy ook wie hy zy,) zou kunnen denken, dat David hierin niet naar zyn beste geweeten gehandeld had, ofte dat Hem een byzondere vryheid daartoe van God door onmiddelbare infpraake mogt gegeeven zyn , en dat het ook niets meer bewees; daarom zal ik u zoeken aantetoonen, dat elk onzer dit in fommige opzichten voor geoorloofd, ja plkhtig, moet houden. . Ten dien einde zal ik u trachten te bewyzen. (I) In welke geleegenheeden, ofte wanneer: en dan (II) Waarom het ons in zoodanige omdandigheeden geoorloofd, jaa onze plicht is voor ons byzonder en tydlyk welzyn tot God te bidden. (I )Ellk weet, dat wymenfchen bedaan uit ziel en lighaam, welke, hoe verfchillende van aart,in ons met eikanderen vereenigd zyn. Wy zyn in eene maatfchappy gezet met andere menfchen. Sommigen van ons zyn huisvaders en huismoeders, anderen zyn kinderen en dienstboden, anderen hebben weeder andere byzondere betrekkin gentot eenige  Gehouden den 21 February 1748. 455 ge byzondere maatfchappye, ofte tot eenig deel der maatfchappye, waarin wy nu zyn; maar allen zyn wy in eenen zeekeren byzonderen uiterlyken ftaat, welke ons alleen eigen is. Schoon ons door den Al wyzen God deeze ziel, met djt lighaam ver-eenigd, is gegeven; alhoewel wy door Hem, door Zyne aanbiddelyke beftiering, indien uiterlyken ftaat gezet zyn, waarin wy zyn: fchoon dit alles gefchied is (zeg ik) boven-al met dat oogmerk, dat wy voorbereid zouden worden tot het genot eener nimmer eindigende Gelukzaligheid in het andere leven ; hetfc God nogthans gewild, dat wy een tydlang hier op de weereld zyn zouden: Al dat geene nu, 't welke dienen kan ten beste van ons lighaam, van onze ziele, en van onzen uiterlyken ftaat in deeze weereld, die alles behoort tot onzen tydlyken byzonderen weltland. Nu ben ik van meeninge, dat men God om deezen uiterlyken, zelfs byzonderen welftand mag en moet bidden. Maar ik ben ook teevens van gedachten, dat dit alleen geoorloofd, en dat men daar toe alleen verplicht is, wanneer het zoo gefchied als het Schepfelen betaamt. Naamlyk ik oordeele, dat men (ff) Om deezen uiterlyken wélftand mag en moet Bidden, wanneer men met onderwerping aan Gods alwyze beftiering en aan zynen allerheiligften wil, die alleen het goede bedoelt, bidt. De blindheid der menfchen is in verfcheide opzigten groot: maar nergens grooter in, dan in het geen tot onzen waaren wélftand dient. Vraagt aan verfcheide menfchen ; waarin het waarachtig tydlyk geluk der menfchen geleegen zy: Gy zult een zoo groot verfchil van gevoelens nopens dit ftuk vinden, dat gy daaraan genoeg onze onkunde hierin Hh 4 zult  456 XXI. BEDESTONDE zult als met de handen kunnen taften. De één droomt van niets, dan van lighaamlyke vermaaken. Een ander houd zig voldaan, als hy gelds genoeg mag winnen. Een derde wenscht niets hooger, dan aanzien en eere, Jaa het geen de menfchen voor zig goed en voordeeligst reekenen is , zoo veelvuldig onderfcheiden, en zoo verfcheelende, dat ik niet in ftaat ben om alles optenoemen. Wie ziet hier niet de onzeekerheid en het onverftand der menfchen in het geene tot hunnen waaren tydelyken wélftand dient? Jaa niet alleen zyn de geneegenhee- den zoo verfcheelende: maar, wanneer iemand nu al iets voor zyn best houd, (het zy eere, rykdom of iets anders) wat mensch is dan in alle byzondere gevallen in ftaat, om met zeekerheid te bepaalen, wat in opzicht tot zyn oogmerk ten zynen beste diene ? Wie kent alle de gevolgen van een zaak? Wie weet, wat 'er al tusfchen beiden zal koomen? Ziet men niet dikmaals, dat het geen men in den beginne dagt, dat iemand van 't meeste nut zou zyn; hem in 't einde ten gronde toe bedierf. WTanneer wy (derhalven) deeze of geene zaak yolflrektlyk van God begeerden, denkende, dat zy ons op den duur zeer voordeelig zyn zou: zouden wy niet (moogelyk) iets bidden, 't geen ons in de daad naadeelig was; en zouden wy niet dikmaals dan ongelukkig zyn, als God ons gaf» 't geen wy wenschten? Nademaal nu God onfaalbaar weet, wat ons, in alle byzondere geleegenheeden, zoo wel naar onzen innerlyken als naar onzen uiterlyken ftaat, voordeeligst is: past het ons, wel ernflig en yverig, maar teevens met onderwerping aan Zynen Heiligen wil om tydlyke goederen te bidden. Hy alleen kent het geheele Al; en alle byzondere betrekkingen, die elk fchep-  gehouden den ai February 1748. 457 fchepfel of elk voorval heefc of hebben zou 0p het geheele Al! Wy weecen naauwlyks iets hiervan. Laat ons dan, zoo wy iets cydlyks van God verzoeken, zoo bidden, dac wy hec teevens aan Zyne Alwysheid verblyven, of Hy hec zal goedvinden ons ce geeven; ftaat maakende, dac Hy ons nooic iets (zelfs niet in het tydlyke) zal onthouden, het geen in waarheid tot ons meeste heil zou dienen. En een zodaanig Gebed voor onzen tydlyken welftand, zelfs al bidden wy voor ons in het byzonder, meen ik, dat ik u in 't vervolg zal kunnen toonen; dat geoorloofd en zelfs billyk is. Veele vroome mannen hebben daarom in hunne Gebeden om tydlyke zaaken deeze onderwerping aan Gods wil uitdrukkelyk getoond. Gelyk ik zulks in de XVIIde Bedeftonde uitvoeriger heb aangeweezen (*). (£) Het is noodzaaklyk, dat wy in eene regie orde om onzen tydlyken byzonderen welftand bidden. (,) Immers, wanneer men in diervocge om zynen tydelyken wélftand wilde bidden, dat men den zeiven meerder , dan zyne eeuwige geluk - zaligheid, ofte het geen daartoe dienstig was, begeerde: men deed onreedelyk ; dat bidden ware ongeoorloofd. Want, het hoogfte en voornaamfte doei wit, waartoe wy alles van God hebben, 't geen wy hebben , is, dat wy eens zullen bekwaam worden voor een eeuwig (*) 't Is waar, gy vindt dezelve niet altoos uitdrukkelyk in de gebeden der vroomen, die in dc H. S. gemeld ftaan: maar 't is egter zeeker, dat zy dat altoos influiten, wanneer zy vroom zyn ; tenzy dan, dat zy in dit of dat byzondere geval eenige onmiddelbaaare verlichting van Gods fit. G. hadden, dat zy eenige zaak ontwyffelbaar hadden te verwachten. Hh 5  458 X XI. BEDESTONDE eeuwig gelukkig leeven naa deezen tyd. Bygevolg het leeven en alle de goederen van dit leeven; van ons lighaam; van onze ziel enz moeten ons Hechts tot middelen dienen, om tot dat hoogere geluk in 't andere leevtn te geraaken. Wy moeten dezelven ook niet hooger aanmerken, dan als middelen. Wie gebruikt nu middelen tot zyn oogmerk, die reeds juist zoo veel waardig zyn, als het oogmerk, waartoe hy-ze wil gebruiken? Immers niemand, dan een dwaas: want Hy werkt dan te vergeefs. - - Indien iemand derhalven om eenige tydlyke voordeelen van God bidt; nietteegenftaande hy zie, dat Hy dezelven niet kan verkrygen, dan met verlies van eenige dingen, welke hem tot zyne eeuwige Gelukzaligheid dienftig zyn, hy handelt ongeoorloofd. (,,) Op gelyke wyze ftaat het ons niet vry, zoodaanig onzen byzonderen wélftand te wenfehen, datwy meerder zouden wenlchen om 't geen voor ons lighaam vpordeelig is , dan om het geen tot heil van onze zièle dient, enz. De wélftand, de gezondheid des lighaams is buiten teegenfpraak een goed, maar de eedelheid van't Verftand, het vergenoegen van de ziel, is, buiten bedenking, ook veel eedeler. Wat baat het iemand (men ziet het dagelyks) wat baat het iemand gezond en fterk te zyn, zo hy laag van verftand of aan veel verdriets onderheevig is? Wien keurt men zelfs in het gemeen gelukkiger? Is het dan niet onreedelyk, den wélftand van ons lighaam van God te wenfehen; Is het niet dwaas te wenfehen, na dingen die onze zintuigen kunnen ftreelen, onzen fmaak, enz. vergenoegen; fchoon ons verftand daardoor bedorven, onze hertstochten aan't hollen gebragt, en ons genoegen op den duur verloren zullen worden ? Eere, gegrond op ware deugd, op waare uit- mun-  46o XXI. BEDESTONDE deren perfoon in deeze of geene zaak boven alle anderen wélging, ofte hy zyn wensch verkreeg. Gy ziet derhalven-, dat het ongeoorloofd is te Bidden voor onzen byzonderen wélftand boy en of teegen het wélzyn vnn het algemeen. (,,„) Endelyk vloeit ook uit het voorgaande, dat het ongeoorloofd is alleen ons byzonder, ofte alleen ons tydlyk geluk van God te verzoeken. Wy zyn verplicht om onzen naasten lieftehebben, als ons zelfs. En dus ftaat het niet vry, alleen ons byzonder geluk van God te bidden. En wy weeten , dat wy niet alleen voor deezen tyd, maar ook, en boven alles, voor de eeuwigheid gefchapenzyn: des past het niet, alleen ons tydelyk belang van God te fmeeken. \/^anneer wy nu te famen opneemen, het geen ik tot dus verre gezegd hebbe, dan zal blyken, in •welke geleegenheid of Wanneer het geoorloofd zy, cm zynen byzonderen tydlyken welftand te bidden. Naamlyk, indien iemand van God bidt, dat Hy hem naar zyn lighaam, naar zyne ziele, naar zynen uiterlyken ftaat, in zyn huisgezin, goederen, eere enz. wil zeegenen ; maar zig', dit biddende, (ff) onderwerpt aan Gods wyze beftiering, het in Zyne handen (als 't ware) blymoedig overgeevende, en betuigende het aan Hem te verblyven, wat Hy voor hem best zal oordeelen; wanneer Hy daar by (&) boven- al bidt om zyne eeuwige geluk-zaligheid, God fmeekende om' hem zyne bede niet verder te vergunnen, dan voor zoo verre zy beftaanbaar is met zynen eeuwigen geluk ftaat naa dit leeven, als meede om het tydlyke hem tot dat groote einde te willen fchenken; wanneer hy (c) meerder om de verbee- tering  gehouden den m February 1748. 461 tering van de gaaven zyner ziele, dan om die van zyn lighaam , en met één woord , om alles niet meerder, als elk in zyne foort waardig is, van God wenscht; wanneer hy (d) laatstlyk zyn byzonder belang van God bidt met een hert, dat hy het niet zou wenfehen te verkrygen, zo het ftreedt met het algemeene belang der maatfchappye, waarin hy is, waardoor dan veele andere menfchen fchade zouden lyden. In eene zoodaanige geleegenheid en zoodaanigiemand mag, (naar myne gedachten) jaa moet voor zyné*h byzonderen wélftand bidden. at nu zoodaanig bidden geoorloofd, ja zelfs plichtig is, zal ik uwe Aandacht nu zoeken te bewyzen. Al het geene door de wetten, die God ons, het zy in de natuur, het zy in de huishoudinge der genade , geopenbaard heeft, niet verbooden is, dat (meen ik) is eenen Christen, als Christen, geoorloofd (*). Wanneer ik dan nu aantoone, dat zoodaanig bidden voor zynen byzonderen tydlyken wélftand, als ik eeven te vooren bepaald heb, nogte in de H. S. nogte door de grondwetten der reeden verbooden is ; dan zal ik getoond hebben, dat zulk bidden voor een Christen geoorloofd is. (A) (*) Ik denk niet, dat iemand eenig ander denkbeeld hiervan ütan maaken. Ik moet alleen hierby zeggen , dat ik al dat geene in de natuur ofte in de genade voor verbooden houde, het geen, niet alleen uitdrukkelyk, maar zelfs by wyze van gevolg, getoond kan worden teegens Gods goedkeurenden wil te ftryden,  e 462 XXI. BEDESTONDE (A) Laat ons nu zien, welke de plaatfcn der H. S. zyn, daar men oordeelt, dat dit bidden voor zyn tydlyk byzonder geluk zou verbooden zyn. (a) 't Is waar, onze Zaligmaaker zeide (Luc. XIV, 26 ) Is het, dat iemand tot My komt, en haat niet zynen vader, moeder, vrouw, kinderen, broeders, zusters, ook daartoe zyn eigen leeven, die kan Myn Jonger niet zyn. Edoch deeze woorden beteekenen niets anders ten onzen opzichte, dan dat, als het 'er op aankomt om de eer en leer van onzen grooten God en Zaligmaaker te verdeedigen, wy ons door de liefde van vader, moeder enz. met moeten laaten aftrekken van onze gehoorzaamheid , aan deezen, zoo billyken, plicht. Jezus eischt niet anders, dan dat men Hem meerder dan alle deeze tydelyke dingen zal beminnen en aankleeven. My dunkt dat dit genoeg kan opgemaakt worden, ( ) uit een ander gezeg van onzen Heer, 't geen wy vinden Matt. X, 37. Daar verklaart Hy; Wie vader of moeder meer lief heeft, dan My , die is Myns niet waerdig : en wie zoon of dochter meer liefheeft, dan My, die is Myns niet waerdig. Ja G ) dat dit 's Heilands meening moet zyn, blykt omdat Hy elders zelf belastte, dat men zynen naasten zou liefhebben, als zig zeiven (Matt. XXII, 39.) Hoe kan hy dan hier willen, dat wy onze vaders, moeders enz. zullen haaten ? Hy wil dan alleen, dat wy Hem meerder zullen liefhebben! en dit flrydt niet teegen het geen ik gezegd hebbe. Ik heb niet op my genomen om te bewyzen, dat het geoorloofd is God voor zyn leeven enz. te bidden, al flreedt de behoudenis van ons leeven met het aankleeven aan God. In teegendeel, ik heb getoond, dat men Gods gemeenfchap boven alles moet dellen; dat men de vriendfehap van  gehouden dm 21 February 1748. 463 Van God meerder, dan het tydlyke moet waardeeren ,• en dat het ons nooit geoorlooft is om ons tydlyk geluk te bidden, wanneer dat tot naadeel van het algemeen ofte van veele andere menfchen zou gedyen. Inzonderheid ziet gy dan, dat ik het voor ongeoorloofd moet houden, iets van God voor ons te bidden, 't geen veele andere menfchen, zo het ons gegeeven wierd, van de geleegenheid om eeuwig gelukzalig te worden zou uitfluiten. Dus verklaart dan Jezus geenfints in de voorige woorden (Luc. XIV, 26.) het liefhebben van zyne ouders, van zyn leeven enz. en het bidden voor zyn eigen tydlyk welzyn voor ongeoorloofd. (&) De Apostel Paulus zegt ook wel (1 Cor. IX, 9.) vraagswyze: dat God voor de osfen niet zorgt. Maar, zo men den Samenhang flegts inziet, zal men aanflonds het oogmerk van den Apostel vinden. Hy had de Wet aangehaald (Deut. XXV, 4.) gy zult den os, die dorscht, niet muilbanden Hy brengt dit by om aantetoonen, dat God niet wil, dat men den geenen, die voor ons arbeid, onbeloond zal laaten; en hy brengt het byzonderlyk t' huis op het onderhoud, 't geen men den Leeraaren van de Gemeente fchuldig is te geeven. Hy gebruikt in dien famenhang deeze vraag: zorgt God ook voor de osfen? Hy wil dan (rnet die vraag niet anders zeggen dan: , meent gy, , dat de Heere deeze wet alleen ten dienfle vart , de osfen gemaakt heeft? Meent gy, dat die wet , géén verder uit-zigt heeft? Gewislyk, God heefc , ook ons en allen menfchen daarmeede eene les willen geeven enz. " Het vervolg van die woorden (vs- 10. en volgg.) bewyzen, dat dit de waare meening van den Apostel is. En derhalven blykt uic  46*4 XXI. BEDESTONDE tót deeze plaats geenzints, dat het ongeoorloofd zyrt zou voor de behoudenis van ons vee tot God te bidden. (O Verder: de vermaning van den Apostel; tracht niet na het geene, dat op Aarde is (Col. M, s.) verbiedt ook niet alle begeerte na het geene op Aarde is, maar alleen de begeerte tot dingen, welken onze vordering in geestlyke zaaken, in de gemeenfchap met Christus Jezus, hinderen; (gelyk dit uit de teegenltellinge blykt) en by gevolg bewyst zy niets teegen ons. (i) Ten laatfte: de Reeden zelve heeft ook niets, 't geen ons dit bidden verbiedt, 't Is waar, men zegt: , Tydlyke wélftand is maar vergankelyk, zy , moet met den dood toch ontruimd worden, en zy , is dikmaals naadeelig voor het ware best van ons , ecdelfte deel, de ziek. De zelfsliefde is dikwerf de bron van veele onheilen enz.'' Maar dit bewyst niets meer, dan alleen, dat men zyne tydlyke wélvaart, niet huiten maate moet zoeken ofte daarom als om het hoofdzaaklyke, jaa hoven het eeuwige heil onzer zielen bidden. Maar, wie is 'er toch die zulk Bidden voor geoorloofd houd? Ik heb te voren aangetoond, dat het ongereegeld is en niet vryltnat. Bygevolg zie ik niet, dat de voortgebrachte teegenwerping iemand zou kunnen overhaalen om vast te ftellen, dat zulk bidden, (als ik te voren bepaald hebbe, dat my geoorloofd dagt) ongeoorloofd is. Jaa, wat iemand ook nog vervolgens hierteegens mogt konnen invallen; alle zwaarigheid zal weggenomen zyn, ,zo men overweegt: (B) Dat God zelfs geëischt heeft, dat wy in dier voege voor onzen byzonderen tydlyken wélftand zullen bidden, en bygevolg, dat dit bidden onze plieht is. *k  474 XXII. BEDESTONDE (A) Xn net algemeen noemt men den geenen onzen Vyand, die ons haat; die ons, zooveel, als hem moogelyk, tracht te heleedigen; die alle zyne poogingen in het werk fielt om ons fchade toetebrengen. Dit is een kenmerk, het welk aan ieder eenen, die eens anderen Vyand is, gemeen is. ' Edoch Gy ziet hieruit, dat. niet alle Vyandfchap eeven groot is of eevengelyk met andere. By voorbeeld iemand, die onze Vyand is, kan toeleggen, om onze ziel door verleidingen, door dreigementen enz. tot deeze of geene zonde te brengen , en om ons dus onze eeuwige Gelukzaligheid te doen verliezen. Iemand kan toeleggen, om den anderen aan zyn goed, aan zyn lighaam, aan zyne eere, of endelyk aan zyn leeven te befchadigen. Daar is gewislyk een zeer groot onderfcheid tusfchen het gewicht van elk deezer vyandfchappen. Daar is verder ook een groot Verfchil tusfchen de neiging van den éénen ofte yan den anderen om ons leed te doen. De drift van den éénen is zoo vuurig, zoo opzetlyk en zoo onverzettelyk niet , dan die van eenen anderen. Bygevolg is niet ieder Vyand eeven zeer Vyandig, en niet alle Vyandfchap van gelyk gewigt. Edoch, naadien wy zoo veel als ohs moogelyk, zelfs volger.ds Gods Wet, ons heil wenfehen, moogen wy ook van elk eenen met reeden cisfehen, dat hy ons niet ontroove, 't geen ons toekoomt. Is het derhalven , dat wy door eenen anderen Vyandig aangevallen worden; het is (reedelyker wyze) onmoogelyk, dat het ons onverfchillig zou zyn.Hebben wy allen eene liefde voor ons zeiven,- heeft God die zugt voor ons welzyn in onze zielen ingek plant:  gehouden den 6 Blaart 1748. 47^ plant: het is dan onvermydelyk , zo men géén Vyand van zig zeiven is, dat men eens anderen Vyandfchap teegen ons afkeurt; en dat men 'er misnoegd over is. Maar, Geliefden! men moet, zo men als een mensch f als een goed meedehurger, en (bovenalles) zo men als een Christen te werk zal gaan, die ongenoegen maadgen ; men moet niet ylings tot weerwraak uitfpattcn, of het hem gevoelig tragten betaald te zetten. Gy dwaalt, wanneer Gy u verbeeldt , dat gy hem door geweld tot meerdere reedelykheid zult brengen. Hy mag voor een tyd den uiterlyken fchyn van Vriend taanneemen ; hy mag zig voor een tyd dil houden : maar hy zal door uwe wraak gewislelyk • verbitterd geworden , alleen na beeter of heimelyker geleegenheid wagten, om u weeder aantevallen. Bedenkt dan (a) dat 'er voor ons zeiven het grootde belang in Iteekt, dat wy onze hertstochten maadgen, gemerkt wy onzen vyand door liefde-blyken kunnen vermurwen en tot onzen vriend maaken ; daar geweld en wraak hem meer en meer verbitteren. Brengt u (F) te binnen , welk eene verwarring 'er in "de Maatfchappye der menfchen onvermydelyk zou voorvallen, byaldien elk een zig trachtte aan zynen. vyand te wreeken; en hoe zeer ieder onpartydige daarover gedoord is, wanneer hy eenen heevigen vervolger ziet, die heemel en aarde beweegt, om zynen vyand te vernielen; daar in teegendeel elk reedelyk mensch onze zagtmoedigheid en liefde, omtrent onze bcleedigers, met genoegen verneemt, en (al is het heimelyk) een goed gevoelen van ons opvat. Stelt  476 XXII. BEDESTONDE Stelt u (endelyk) leevendig voor oogen, wat wy zelfs zyn zouden, zo God ons, zondaars en zondaaresfen, en, uit kragt van deeze zonden, Zyne Vyanden en Vyandinnen, als zoodaanigen behandeld had en nog behandelde. Wat zou het zyn , als God alles bybragt, wat Hy kon en waartoe hy recht had om ons weegens onze gepleegde vyandlykheid teegens Hem te bederven ? Bedenkt en herdenkt de onwaardeerbaare liefdeblyken van Jezus Christus jeegens ons; en wie wy waren, welken Hy daar meede begunftigde. Eik van deeze bedenkingen (myne Geliefden!) en inzenderheid alle deeze overweegingen teevens,, moeten ons, (zo w/ menfchen; zo wy gééne Vyanden van de Burgerlyke rust en wélvaart; en,, voor alle dingen, zo wy Christenen zyn , zo wy Gods beeld en het beeld van Zynen Grooten Zoon, Jezus Christus, willen dragen ) dit alles (zeg ik) moet ons dan noopen en dringen om, in plaats van kwaad met kwaad, het kwaad met goed te vergelden. De H. Schrift dringt ons dit zelfs uit deeze beWeegreedcnen aan. (,) Want, dus zegt de Apostel Paulus Rom. XII, s.o. Beeft uw Vyand honger zo fpys hem. Heeft hy dorst; zo geef hem te drinken. NB. Wanneer gy aat doet, dan zult gy vuurige kooien op zyn hoofd xergaderen: dat is, gy zult zyn aangezicht en hoofd van fchaamte doen gloeyen en hem door fehaamte tot inkeer brengen. („) Gal. V, 15. zegt dezelfde Kruisgezant: Is het, dat gy u onder malkanderen byt en eet; zoziet toe, dat gy niet onder malkanderen verteerd word. Wat willen deeze woorden anders zeggen; dan,  f 480 XXII. BEDESTONDE In alle gevallen derhalven, daar onze naaste toelegt om ons te bederven: ftaat het ons niet alleen vry, maar zyn wy zelfs verplicht, zoodaanige maatreegclen te neemen, welken het ongeluk van ons afwenden, edoch in die orde, dat men altoos de zagtfte middelen eerder gebruike, of dat men ten minften eerst na de zagtfte middelen zoeke, vóór dat men tot hardere middelen overgaa: want men is verplicht (gelyk ik te voren beweezen heb) zynen naasten zoo veel lief te hebben, als behoudens de lief* de, die wy Gode en ons zeiven fchuldig zyn, kan gefchieden. (,) Is het (by voorbeeld) mogelyk, dat wy zynen aanflag kunnen ontduiken, ofte eenen Vriend kunnen vinden, die het hem afraade; wy moeten dit middel en diergelyke anderen eerder by de hand neemen , êêr wy tot de Overheid onze toevlucht neemen, of tot andere middelen, die gewichtiger zyn en hem meerder naadeels kunnen toebrengen. _ (.,) Men moet hierby ook een groot onderfcheid maaken, of iemand op het bederf van onze ziel toelegt; dan of hy het bederf zoekt van ons lighaam, of van ons leeven, ofte van onze goederen, ofte van onze eere. (,„) Men moet wel onderfcheiden ; hoe verre en hoe lang ons dat naadeel zou treffen, daar onze Vyand het op gemunt heeft. , („,,) Men moet wel onderfcheiden de heeyig/ieid en de hardnekkigheid, waarmeede hy ons tracht te benaadeelen; en zoo veel doenelyk gadeflaan, van hoe groot eenen trap die zyn. („,„) Men moet endelyk niet uit het oog verhezen hoedaanig een perfoon hy is; (of Koning of onderdaan enz.) en met één woord van hoe veel belangs zyne behoudenis en wélzyn voor bet algemeen der Maatfchappye is. Naar  gehouden den 6 Maan 1748. 481' Naar reeden nu het gevaar voor ons grooter is; naar maate Haat ons vry, dringender middelen te gebruiken. Ik erken, dat 'er gevallen kunnen voorkoomen, waarin men géén tyd heeft van zoo lang beraad : maar voor zoodaanigen kan men gééne leer-regcls voorfchryven, dan alleen, dat men zig in tyds gewenne zyne driften wél te reegelen; en dat men in zoodaanig een geval zelve die liefde trachte te beoeffenen , die men in die omdandigheeden kan doen: blyken, en men voor zich zeiven zou wenfehen, zo men in zyne plaats ware. Uit dit alles kan men dan opmaaken ; hoe dat men, ten opzichte van zyne vyanden in het algemeen, verplicht is om tot God te bidden. « Jezus Christus belastte ons niet, ter begundiginge van hunne vyandfehap, waarmeede zy tegens ons zwanger gingen, maar ten voordeele van hunne perfoonen (voor zoo verre het met de liefde voor God en ons zeiven bedaanbaar is) te bidden. Gy ziet, dan, dat wy God moogen en moeten bidden, ten einde Hy, de Albedierder, het daarheenen doe uitloopen, dat (a) Ons openbaar worde, welken onze vyanden dl, en welken onze vyanden niet zyn; opdat wy niet ten onrechte onze vyanden vertrouwen, en hen, die onze vyanden niet zyn, wantrouwen. (h) Wy moogen bidden, dat onze vyanden toe inkeer mogen komen, en (zo zy namelyk ons buiten onze fchuld vervolgen) hunne ongerechtigheid erkennende, van hunne vyandfehap teegen ons afftaan, en in hec geheel Hem dienen, opdat zy gelukzalig worden. (c) Het daat ons vry, God te fmeeken, dat hen paaien moogen gezet worden, op dat zy hunne godK k looze  48s XXII. BEDESTONDE loozc oogmerkan teegen ons niet uitvoeren, maar" wy onder Zyne voorzienigheid gerust blyven , en verder gelukkig leeven. Éeven als David bad, 2 Sam. XV, 31. HEERE! maak den raad Achiiophels tot zotheid. id) En (endelyk) dat, (als het'er op aankomt, dat één van beiden lyden moet) Hy ons, indien het met de meeste verkondiging en genietinge Zyner deugden beftaan kan, gelieve te behouden; opdat wy werktuigen moogen zyn om de gelukzaligheid van ons en anderen, onder den byftand van Zyne genade te bevorderen ; de rest aan Zyne Alwyze. Voorzienigheid beveelende. Verder moogen wy daarin niet gaan. (e) Maar voor-al moeten wy dit alles van God met een zoodaanig hert bidden, 'c geen bereid is tot verzoeninge. r I "^eegenw. ik beken, daar zyn plaatfen der H. S. waarin.zeekere vloek-wenfchen over deeze en geene vyanden fchynen voor te komen: ais by voorbeeld Pf. VI, 11. XXXV, 1. en volgg. 2 Tim. IV, 14. enz. ■ Antw. Maar fommigen deezer plaatfen. (zo menzt met aandacht en in derzelver verband naaleest, blykt het) hebben haare betrekking op de vyanden Gods en Zyner Kerke , en wenfehen meer den ondergang dier vyandelyke raadflagen teegen Gods zaak en teegens de zaak Zyner Kerke, dan wel den ondergang of het ongeluk van die perfoonen. Anderen zyn voorverkondigingen van Gods oordee- len over fommige halftarrige boosdoenders. ■ En eenigen zyn gevolgen van eenen rechtvaardigen yver, ontltooken in het hert van Gods gezanten y over  gehouden den 6 Maart 1748. 483 över het voor-uit zien van dier menfchen opzetlyks en haljlarrige boosheid. Zoo dat dezelven niet dienen tot eenig bevvys, als of men zynen Vyand kwaad moge wenfehen en Gods vloek over hem bidden. Neen! wy moeren onze liefde voor onzen naasten (al is hy onze Vyand) met alle naauwkeurigheid zoeken ongefchonden te bewaaren, zoo veel nogtans (gelyk. te voren getoond is), als dit met de liefde voor God en ons zeiven bedaan kan. (II) J Jet geen ik tot dus verre nopens onzen plicht, jegens onze Vyanden in het algemeen, gezegd hebbe, kan ons zeer veel dienen, om aante< toonen, hoe wy ons by onze gebeden gedraagen moeten, ten opzichte der vyanden van ons vaderland. (A) Door Vyanden van onzen Staat ver ■ ftaa ik (in den drengden zin(*)) zoodaanige perfoonen, welken (j) gééne leden zynde van onzen Staat, ' uit (*) Maar in een algemeener zin begrypt men daardoor , alle de geenen, welken op allerhande wyze eenen Staat trachten te bcleedigen. • Men moet hierin by fóirjnige geleegenheeden onderfcheid maaken, by fommigen. koomt het 'er weeder niet op aan. Ik doe het hier, om dat het naar myne gedachten fommigen van nut zal zyn in het beoordeelen van verfcheide dingen, die hier op betrekkelyk zyn. (t) Dus zyn de Vyanden onderfcheiden van Oproermaakers of Rebellen; want deezen zyn leden van de Maat. fehappye, welke zy afbreuk doen: en zy doen dat, fchoon door de Overheid de grondwetten dier Maatfchappye niet omvergeworpen zyn. Ik zeg (fchoon door de Overheid de grondwetten,, waarop de Maatfchappye die MaatKk a fchap  484 XXII. BEDESTONDE uit naam van hun volk enz. op het bederf van onzè Maatfchappye (*) toeleggen. Wanneer iemand derhalven als vyand op het bederf van eene Maatfchappye toelegt, — zonder dat zyne Maatfchappye eenige groote beleediging tevoren is aangedaan, — ofte zonder dat hy dezelve met reeden te duchten heeft, ■ ofte endelyk zonder dat hy zagtere middelen, zoo veel moogelyk was (f) gebruikt heeft, om (ware het doenlyk) alle * mis- fchappy is geworden, tikt omvergerukt zyn i want ik ben van gedachten, dat men zoodaanige menfchen niet voor Oproermaakers of Rebellen kan uitkryten, die zig teegea het verbreeken hunner grondwetten (ik zeg niet gemeene Vry heeden, maar grondwetten} aankanten. Dus (by voorbeeld) zyn onze braave Vaders géénfints voor Rebellen teegen Spanjen aan te merken. Spanjen had hunne grondwetten verbroken, en nergens anders, dan daar teegen, kantten zy zig aan. En zy ontfloegen zig niet eerder van hunne gehoorzaamheid aan den Spaanfchen Koning, dan, toen zy zagen, dat 'er anders géén herftellen aan was. De Roem ruchtige Prins Willem III. ftak niet ter begunftiging van Rebellen na Engeland over. Neen! de grondwetten en grondvryheeden van Engeland waren door Koning Jakobus verbroken en hy ging daarin halstarrig voort. Prins Willem was dan een helper der verdrukten. Een Overheid is zoo wel verplicht om die grondwetten van het Land, waarop zy totj Overheid verklaard is, heilig te onderhouden, als de Onderdaan fchuldig is zyne Wettige Overheid met eerbied en liefde te gehoorzaamen. (*) Hierin zyn Vyanden onderfcheiden van Struikrovers, welken niet regtftreeks den ondergang der Maatfchappye zoeken, maar alleen op het goed van eenige leden der Maatfchappye loeren. (f) Ik voeg'er dit by, om dat 'er geleegenheeden zyn, waerb men zyne eigene zaak, en dus de welvaart der maatfchappy zou verraden, wanneer men lang draalde met eenige  gehouden den 6 Maart 1748. 485 rnisverdand voor te koomen; ofte zonder dat hy recht heeft tot het voeren van een oorlog: dan is een zoodaanige aanval, en oorlog onwettig (*). (,) Een Staat derhalven (het zy een Koningryk, Gemeenebest enz.) die in deezer voege aangetast word, word door eenen zoodaanigen vyand en aanvaller onrechtvaardig aangetast; dat is, de vyand was tot het tecgendeel verplicht geweest. Maar, wat zou het dien Staat, die onrechtvaardig aangevallen was, baaten , dat die aanval onrechtvaardig was, zo dezelve géén recht had om zig te verweeren, dat is, om het geweld (als het niet anders zyn kan) met geweld te keeren? Eene verplichting, waarby het eeven veel blyft, of men haar al ofte niet voldoe, is van weinig klem. Eene verplichting, waarby men géén recht heeft om haaren 0vertreeder te dringen ten einde haare overtreeding te vergoeden, is myns oordeels waarlyk van dien aart. Wanneer dan al een vorst of volk verplicht was orn onzen Staat niet te beleedigen: wat zou ons die verplichting baaten; zo onze Staat géén recht had, om den vyand paaien te zetten, en hem (zo zagter middelen tekortfehooten), met geweld tot Vreede te dwingen. („) Eischt ook God zelf niet van ons, dat wy ons zelfs en onzen naasten zullen liefhebben? ls ons nu de Staat, waarin wy zyn en zeer veel goeds ge zngter middelen ter bevrecdiginge voor-af te gebruiken. Dit nu kan niemand van ons vergen. (*) Zo iemand, het geene ik zoo even gezegd heb, wel overdenkt, zal hy (myns bedunkens) daarin vindende gronden van onderfcheid tusfchen een aanvallenden en verweerenden oorlog en wat men van derzelver wettigheid te denken hebbe. Kk 3  496 XXII. BEDESTONDE , dan de zonden. Beweeg ons en hen om die te , haaten, om die te vervolgen, om die uit te roeyen: , omdat zy teegen U ftryden, en ons, zo wy daar, by blyven, van Uwe Gemeenfchap uitfluiten. , Onze Vader, die in de Hemelen zp enz.'!  497 XXIÏI. BEDESTONDE gehouden den i? April17'48. (*). VOOR-AFSPRA A K OVER DE PLAATSEN, DAAR MEN MAG EN MOET BIDDEN; Verhandelende Voornaamlyk Hoe en waarom het bevel van 'sLands Hooge Overheid, om in de Kerken deezer Landen openbaare Gebeden voor ons Vaderland te doen, beflaanbaar is met de les van Jezus Christus Matth. VI. 5, 6. ,s Geliefde Toehoorders ! Laat ons den Heere om Zynen zeegen óver deeze onze byeenkomst aanroepen: aldus zuchtende , \ lomteegenwoordige God .'Gy, die alle dingen , jr\jveet, en alles over-al ten beste beftiert! Zyt , met uwen Geest en genade werkzaam in onze lighaa- , men (*) Waarde Lezer! Wegens de toeneemende Ziekte en het daarop gevolgde fmertlyk verlies myner dierbaare Echtgenoote, heb ik feedert den 6 Maart myne beurt in de Bedeltonden niet kunnen waarneemen. Dit is de reeden,dat, »p de Bedeftonde, den 6 Maart gehouden, deeze van den n  49$ XXIII. BEDESTONDE men en zielen: opdat niets onze aandacht ftoore; ' maar alles in en buiten ons onze Godsvrucht verlee' vendige. Doe ons thans bevinden, hoe behaagelyk het ' U en hoe nuttig 'tvoer ons zy ,dat wy ééndrach' tig in de Vergaderingen der geloovigen voor ons en \ voor ons waarde Vaderland tot U fmeeken. Amen! Zeer Waar de Broeders en Zusters ,in den Heer ei Het is de uitdrukkelyke wil van onze Wettige Overheid, dat wy in onze Kerken, en dus m het Openbaar voor ieders oog en oor, God om Zynen zeegen over ons lieve Vaderland zullen bidden. Onze opperde Wetgeevcr, Jezus Christus , fchynt te zeggen (naar het verhaal van denEuangehefchryver Mattheus) dat men al zoo min, in de openbaare vergaderplaatzen, als op de hoeken der draaten, den Heere zal aanroepen. Deeze beide bevelen fchynen lynregt teegen eikanderen aan te loopen. - Zo zy eikanderen weederfpreeken, dan moet men buiten twyfcl Gode meer gehoorzaamen dan den menfchen. Het is wél der moeite waardig, dat wy dit met ernst onderzoeken, ten einde niemand, .hier over, eenigen twy fel hebbe; als ook opdat wy duidelyk zien moogen, in wat opzicht wy op alleplaatjen God moogen irt den Gebede naderen ;in welk opzichtte? Geled in onze binnen kamer boven het bidden m het openbaar te dellen zy;en in welke geleegenheeden nogtans de openbaart gemeenfchaplyke Gebeden Gode zeer aangenaam, en ons menfchen zeer nuttig zyn. j$ April onmidlyk volgt. Ik heb dit best gekeurd te melden, op dat iemand, des onkundig, met zon meenen dat hier tusfchen beiden, om eenige audere reeden, Bedsponden ontbraken.-  §1a XXIII. BEDESTONDE gezien hebben. Nu is het de aait van onze verbeeldingskracht, dat zy ons, op het zien of hooren enz. van zeekere zaaken, met één te binnen brengt andere zaaken of omitandigheeden, die wy voorheenen daarmede te gelyk gezien of gehoord hebben. Derhalven is men zeekerlyk zeer veel voor verwydennn-e van gedachten in zyn huis bloot gefield. b Byaldien men dan zig in de Kerk begeeft om daar gemeenfchaplyk God te bidden; men ltapt (als t ware) midden uit zyne beflommeringen, en ontgaat veele geleegenheeden tot verftrooyinge van onze gedachfen. 't ls wel waar, dat ons in de Kerk zelve zommige geleegenheeden kunnen voorkoomen, die onze aandacht hinderen: maar, het is teevens waarachtig, dat die geleegenheeden meer toevallig zyn, dan die wy in onze huizen ontmoeten. Nu weet gy uit voorgaande verhandelingen, hoe noodzaaklyk het voor ons is, dat wy met ernst, met wer metvertrouwen enz. tot God treeden; en met terwvderde gedachten kunnen wygewisfelyk die aandoeningen des gemoeds géénfints hebben: bygevolg is het dan zeer nuttig, dat wy in Gods huis by elkanderen famen koomen, om daar met éen hert en met ééne ziele voor 's lands wélvaars te bidden j want wie wenscht niet, dat zyn Gebed voor ons dierbaar Vaderland, voor ons, en voor onze kinderen van nut zal zyn. ( ) Voegt hier by, Vrienden! dat wy by onze openbaare by-éénkomtten in Gods huis, niet alleen minder, dan in onze eigene woonfteden, verhinderd worden; maar, dat wy daar zelfs veel gelegenheids hebben om onzen ernst en eerbied voor God in den gebede op te wakkeren. Immers, V is in Gods huis, dat wy gewoon zyn om ons bezig te houden met de overdenWe van Gods aanbiddelyke deugden, kenbaar door Zyne middelbaare en onmiddelbaare open-  gehouden den ï? April 1748. 513 baaringe. Daar is het algemeen teegenwoordig, voor welks wélftand wy moeten bidden. Daar is het bovenal, dat wy onze gedagten de ruimte geeven om 's Heeren onwaardeerbaare menfchen-liefde, zoo wel in geestlyke als in tydlyke zeegeningen gebleeken , met blydfchap te overweegen. Daar, bovenal, brengen wy ons op de leevendigfte wyze te binnen de groote voorbeelden van eerbied voor. en vertrouwen op hec Opperweezén, die Abraham en zyne geloovige naavolgers ons gegeeven hebben. Daar houden wy gedachtenis van 's Heilands voorbeeldig leeven, van Zyne heiizaame lesfen, van Zyne ziel-zaligende verdienften, van de verhooring Zyner gebeden, en van de heerlykheid, die Hy be-erfd heeft. Daar endelyk houden wy des Heeren Heilig Avondmaal, en hebben 'er den voorfmaak van die heemel-vreugde, die wy naamaals ten vollen ftaan te genieten. Is'er dan een plaats, die bekwaam is om onze herten met eerbied voor God te vervullen ; is 'er een plaats, die onze gedachten tot God ophelpt, die onzen yver kan verleevendigen en die ons, met één woord , in de beste gemoeds!-geftalte ftelt om tot God te bidden : 't is het huis vaii God, 't is de vergadering der gelovigen. 't Was hierom ook, myns erachtens, dac de Godvruchtige Daniël en andere Godsdienstige Jooden, toen zy , als ballingen, in Babel moesten zuchten' by hunne gebeden hunne aangezichten na Jerufalem keerden, Dan. VI, 10. want dit bragt hun te binnen die dierbaare heiligdommen en dien vaclerlyken Godsdienst, die zy verplicht \varen boven alles te waardeeren ; dit herinnerde hun Gods liefderyke beloften aan hunne Vaderen gedaan; en dit ftelde hen dus in ftaat om mee meerderen ernst en yver, dan anders, tot God te bidden en te fmeeken. M m (,„)En-  5i4 XXIII. BEDESTONDE (,,,) Endelyk, gelyk het ééne licht het andere ontfteekt, zoo is ook dit gemeenfchaplyk bidden in de Kerke, in ftaat om anderen, die moogelyk flaauw en yverloos zyn zouden in het Gebed, tot gelyken ernst en yver te beweegen. Immers wanneer wy dus gemeenfchaplyk (en derhalven buiten fchyn van huichelarye) tot God om Zynen zeegen fmeeken: dan geeven wy openbaare blyken en betuigingen, waarvoor wy God houden. De Heer is en blyft wel onveranderlyk dezelfde, fchoon de mensch Hem niet houdt voor den geenen, die Hy is. Hy ia Alwys; Hy is Algoedertieren , Hy is Almachtig. Het zy de mensch Hem voor zoodaanig eerbiede, het zy niet. Maar het is Gode ontwyffelbaar aangenaamer, dat men overeenftemmig met Zyne volkomenheid van Hem denkt; en zig omtrent Hem, als het eerbied-waardigfte Opperweezen , gedraagt: gemerkt dit tot de eeuwige geluk - zaligheid van den mensch volftrekt noodzaaklyk is; eene gelukzaligheid, die Hy ernflig zoekt , en waarom Hy Zynen eenigen Zoon ;zelven in den dood heeft gegeeven. ïs het nu, dat iemand (niet uiterlyk zig aanftelt, als of hy bad, maar is het, dat Hy) waarlyk tot God bidt: hy toont, dat hy God houdt voor Almachtig, Alwys en Algoedertieren; hy geeft openbaare blyken, dat hy den Heere erkent voor denAlbeftierder, die voor Zyne fchepfelen wyslyk zorgt; hy legt voor ieders oogen zyn vertrouwen op de Godlyke Voorzienigheid bloot; en, voorzooverre hy dit biddende doet, doet hy het met teekenen van ernst, van eerbied, van neederigheid, van yver enz. en geeft dus aan anderen, die Hem zien, geleegenheid, om met meerdere aandacht, dan anders, op alle deeze zaaken te letten. Hy wekt door zyn voorbeeld anderen op, en word zelf, biddende met hen, aangevuurd, om met  gehouden den 17 April 1748. g-g met meerder ernst en vuuriger yver tot God te fpreeken; en een hert, van liefde en eerbied voor den Heere doortrokken, Jehovah op te draagen. ^ Hoe nuttig is dan dit openbaar gemeenfchappelyk bidden by elk te reekenen! Hoe aangenaam is het Gode, den Alvveetenden en Allerheiligden! en hoö plichtig is het derhalven, dat wy het zelve beoeffenen 1 XLraaten wy dan, (0 Christenen f) de vergaderingen, tot het Gebed gefchikt, niet verlaaten. Laaten; wy hert en handen voor ons lieve Vaderland byéén voegen en God om Zynen zeegen bidden. Thans is 'er verdubbeling van ernst, van yver, en vertrouwen by ons bidden noodig: naar maate het gevaar, 'tgeen ons Vaderland dreigt; en de onheilen, die het treffen, verdubbeld zyn. Eene magtige Vesting (*), die ten grooten deele Voor den fleutel van ons Vaderland gehouden word f is (gelyk gy weet) door den vyand van onzen Staat berend. Is zy in 't voorleedene jaar door Gods voorzienigheid behouden, fchoon zy toen reeds gevaar liep: thans hebben wy weeder tot den zelfden Helper, onzen lieven God, te vlieden, te fmeeken, en te bidden. De yslyke toedel, om haar door allerlei moordtuig te vernielen, moet elk Neederlander het hert in 't lyf doen krimpen; en de gevolgen, die wy uit haare overgaaf zouden te wachten hebben, moeten iedereen beweegen om Gods aangezicht voor die' Stad en voor 't gevaarloopende Vaderland te zoeken. De Neering-loosheid, en het verval onzer Koo'pmanfchappen en Hand-teeringen, door den oorlog niet alleen aanhoudende, maar zelfs merkelyk to'ege- noomen/ (*) Maaftricht den 15 April' door de Franfchen bereü'dv Mm 2  gehouden den i May 1748. 539 Hoe kan 'er een andere bron van een beflendig vergenoegen zyn, dan deeze; da".r al het overige aan duizend wisfelvallighceden onderheevig, dat alleen tot zynen luister heeft, dat het een fpiegel is, waarin men Gods heerlyke deugden en heilig welbehagen klaarblykelyk kan zien ? •— En wat is de Heemel, zonder, dit onbelemmerd vergenoegen? Wat een Heemel, daar men het verlies van zyn geluk te duchten heefc? Leid ons dan het Gebed by de hand om meer en meer God in Zyn Almacht, Wysheid en Goedertierenheid te leeren kennen; wekt het ons op, om Zyne werken en wegen en huishouding, niet alleen in de natuur maar ook in de genade, naa te gaan; dringt het ons om die heldere ïpiegels van Gods aanminnige deugden en altoos heilig welbehagen met aandacht in de hand te neemen (gelyk wy gezien hebben, dat het doet) en voert het ons dus tot een Heemel van een eeuwig en onbelemmerd vergenoegen, nergens . dan in Gods gemenfehap, te vinden; dat ons dan dit alles beweege, om met een regten ernst en welgefleld gemoed te bidden ! dat het ons noopc, alle onze krachten als byéénteroepen, ten einde onder den invloed van Gods genade, tot die groote zielsgedalte verheeven te worden. Hier is een zeekere winst, een zeeker voordeel! Hier werkt men ninimer te vergeefs. (,,) En wie is 'er die Gode meer behaagen kan, dan een deugdüevendet Daartoe wil Hy gekend; daartoe wil Hy erkend worden; Daartoe heeft Hy de blyken Zyner deugden voor ieders oog gefpreid; Daartoe heeft Hy het tederfte Zyner liefde zelfs, den Zoon van Zyn eeuwig welbehaagen, op de Aarde neergezonken: opdat Hy ons op Aarde heemelfch van wandel en  540 XXIV. BEDESTONDE eri deugdfaam van gemoed zou maaken. Weinig baatte bet ons ook, dat wy God kenden, dat wy Zyne Heerlykheid en deugd herkenden; weinig zou Hy voor ons een bron van vergenoegen zyn (fchoon Hy een God is van voikoomene zaligheid): zo wy ons door onze hertstochten lieten heen en weer flingeren; zo wy aan dolle wraakzucht; aan raazenden toorn; aan uitmergelende wellufl; ofte uitteerende gierigheid ons overgaven. Hoe zouden wy ons op dien voet Gods vaderlyken byftand en befcherming kunnen belooven? Moest ons gebed niet voor Zyne heilige oogen een grouwel zyn? Hoe zouden wy ons Vaderland dan met bidden kunnen helpen? Wel-op dan tot ernft en yver en neederigheid en vertrouwen in het Gebed! Dat fielt u(agtervolgens Gods wyze heilsorde) van dag tot dag hoe langs hoe meer in ftaat om uwe driften door de reeden te maadgen en door het geloof te kruifigen; dat maakt u bekwaam om de weereld te overwinnen; om uwen vyand zeiven lief te hebben, gelyk als gy God bid, dat Hy u de zonden zal vergeeven. Dat bidden dan, van zoo heerlyke uitwerkfelen gevolgd, zal altoos den Heere welbehaagen , en u gewislyk Zyne befcherming voor ons en voor ons Vaderland doen verwerven. Hy doet, wat de Godyreezende begeert. Hy hoort hun roepen en Hy helptze. (,„)En, Broeders! fmert het ons met reeden dat een groot deel onzer Vaderlanderen in aardfche , in zondige, m iedele Vreugde zig dagelyks buitenfpoorig uitlaat; daar een ander groot aantal, als in zak en asfche gezeeten, traanenbrood eet, en door droefheid over zyne en 'slands ongelukken vermagerd word; merken wy, dat deeze beide uiterden ons dit leeven wrang en bang maaken; dat leeven, dat Jehovah tot een voorportaal des Heemels ons had toegedagt; het Gebed is het beste middel om  gehouden den i May 1748. 541 om den vloed onzer traanen te Helpen, en ons van aardfche buitenfpoorige Vreugde af te trekken. Het Gebed verleevendigt in ons de gedachte van Gods Vaderlyk en Alvvys Albedier. Het gebed brengt ons op de kragdgde wyze te binnen, dat wy veel meerder zyn dan de vogelen, en dat God nogtans die geringe fchepfelen niet zonder Zyne hoede laat rondsom dwaalcn; dat Hy de jonge raaven, die tot Hem roepen, verhoort-, en dat Hy des nog veel meerder het oog flaat op het roepen van ons, menfchen, zo wy erndig en yverig en eerbiedig en Godvreezend tot Hem treeden. Het Gebed doet ons toeneemen in vertrouwen, dat Hy ons nimmer zal verlaaten of verzuimen. Welk eene vreugde,, welk eene gegronde vreugde zal dan niet het Gebed, zelfs in deeze barde tyden, in ons ontdeeken; welk eene blydfchap zal het niet aanblaazen in den boezem van u , 6 vroomen ! die alleen op Gods genade en befcherming oogende, intusfchen, zoo veel als in ons is, onze en der onzen gebreken trachten te verbeeteren, en het gebouw der deugd zoeken op een onbeweegelyken grond te dichten? - G»0 Gaat verder! wy worden daardoor losgerukt van de aarde en aardfche beflommeringen en kwynende zorgen; als wy in gefprek treeden met onzen God en Koning. Ons hert is dan, daar onze fchat is: en onze fchat in den Heemel. Het onpeilbaare van Gods eeuwige liefde zal ons dermaate aanwakkeren en verrukken, dat wy met vrymoedigheid dikmaals onderneemen zullen om met onze fmeekbeeden voor den throon der Heemelfche Majefteit te treeden, fchoon wy geringe fchepfelen en in zeeker opzigt arme wormen zyn. De Gadelooze magt van den Vorst der Koningen op Aarde, van wiens wenken zelfs de heemelgeesten' afvlie-  54a XXIV. BEDESTONDE afvliegen, altyd vaardig om Zynen wil te doen, die macht, die al ons denken, doen en poogen zonder paal of maate te boven gaat: zal ons vroomen! als wy om 's Heeren byftand fmeeken, ons zelfs doen verliezen. De blyken Zyner Weetenfehap, in ontelbaare voorbeelden oulings en huiden ten dage ziel-treffende gebleeken; die blyken van weetenfehap, die voorbeelden Zyner wysheid, waarby de kennis van alle, zelfs de verheevenfle, fchepfelen, minder dan een kleen drupje by den ruimen oceaan te vergelyken is, omdat de hunne haar einde en de Zyne gééne paaien kent; deeze preuven van deonnaavorfchelykheid der Godlyke wegen zal ons zoódaanig buiten ons zelfs verrukken, dat wy met onzen grooten Vader, Abraham, hoopen daar niet te hoopen'fchynt, ftaat maakend'e, dat God dooden zelfs kan opwekken ; van een droeven balling een Doorluchtig Koning van gantsch Israël maaken ; dat Hy Jozeph van uit den naaren kerker tot den naasten aan Pharaoos Ryksthroon weet te verheffen ; en door eenvoudige Visfers en geringe Tentemaakers het Euangelie der Zaligheid tot aan hec einde der aarde weet te verbrei- ^Dat zal ons dan in volle verzeekerheid met Asfaph in Gods en ons huis doen uitgalmen: de rechte hand des Hoogflen kan alle dingen veranderen; Myn God is in den Heemel. Hy kan doen, wat Hy wil. Of met de Kerke. Wat vreez ik nu dan 's duivels haat? Myn Jezus is myn toeverlaat; De troost, waarna myn ziele ftreeft. Ik weet, dat myn Verlosfer leeft.  gehouden den i May 1748. 543 (,„„) Jaa, wy hebben gehoord, dat wy door een regcgeaart gebed met God vereenigd worden. Laat 'er éénerleie tong en fpraak by de trotfe Ba-" bel bouwers zyn: de verwarring volgt hen op de hielen. Laat een dartele boeleerder zyn vermaak daarin Hellen, dat Hy met zyne geile hoere één vleesch word : die éénheid van misdaad brengt éénheid van ftraffe. Laat neidige broeders, het ééns zyn om hunnen onnozelen en onlchuldigen broeder, Jozeph, 's vaders meeste welbehaagen, aan Ismaëllers te verkoopcn : de tyd genaakt met langzaame, maar gewisfe, fchreeden, om hen voor zyne voeten te buigen. Deeze duivelfche éénheid baart helfche fcheuring. Maar, zyn wy met God en met Zynen Grooten Zoon vereenigd; Gaan onze wenfchingen, gedachten en begeerten het meeste op Hem uit; is Hy hec grootfte beweegrad van ons doen en laaten; is Hy ons beste deel, jaa ons alles: God is ook onze Vader, Jezus onze Broeder, en de H. Geest onze Trooster. Wie zal ons dan fcheiden van die liefde Gods ? Droefenis of angst ? Vervolging of Honger? Naaktheid? ofte Gevaar? ofte Zwaard? Neen! in deezen allen overwinnen wy verre om diens wil, die ons liefgehad heeft. Jezus bidt, Vader ik wil, dat, waar ik ben, ook die zyn, die Gy my gegeeven hebt, opdat zy myne heerlykheid zien, die Gy my gegeeven hebt, Joh. XV, 24. Niemand zal ons dan uit Zyne hand rukken. En zyn wy dus zeedelyker wyze met God één, en is Hy met ons ver-éénigd : Hy zal de blyken Zyner eeuwige liefde aan ons doen zien. Hy zal toonen, dat Hyde leden van Zyn eigen geestlyk lighaam niet haat, maar ze geneert en bezorgt. Bidden wy dan, het  544 XXIV. BEDESTONDE bet zal ons gefchieden. (Joh. XV, ?.). En God zal ons endelyk, als wy hier genoeg Zyne eere verdeedigd en bekend gemaakt, ais wy her genoeg overtuigende bevinding van zyn Vaderlyk hert gehad hebben, tot Hem opneemen om altoos en ongeftoord by Hem te zyn. . O welk eene zaligheid is dit; hy God, in de gemeenfchap van den Alzaligenden God , te zyn. wel eene Heemelvreugdc, geftadig de blyken Zyner gunst niet alleen te genieten, maar te fmaaken, te len, te gevoelen en zonder ftoormsfe te ondervin- dC O Broeders en Zusters, dat dit dan alle koelheid uit ons verbanne; Dat dit den ernst onzer Gebeden opwekke ! Dat dit ons uit liefde voor God m het Gebed doe glocyen ! Dat dit ons aanzette om talige handen zonder toorn en zonder twyffel tot Hem op te heffen' Hier is voordeel, hier onuitdrukkelyk. voordeel, hier eeuwig voordeel voor ons en voor ons Vaderland te haaien ! Hier is het beste deel te W"zyn wy dan regte Patriotten; laat ons hier waaken! i GEBED. JVlmachtige God! Heer van Heemel en van ' Aarde' wy danken U, dat Gy ons teegenwoordig ' nog niet teegendaande het wangedrag van veelen ' onder ons en Van veelen onzer Meede-vaderlande' ren die genade verleend hebt, dat'wy voor Uw * alziende oog hebben kunnen vergaderen, en on! belemmerd voor U onze Gebeden brengen. Droe- * , Vïg  54o- XX*V. B E D E S T O N-D E i verandering van neigingen en begeerten ia de Nee*' derlanders koomen! Mogten zy allen van hunne Z aardsgezindheid los geraaken, en U boven alles , leeren fchatten, beminnen en zoeken! Mogten zy zig allen in waaren ernst des herten voor U ver; ootmoedigen, en niet alleen met woorden, maar , ook met hunne daaden toonen, dat zy Uwe gena„ de .zogten. Deeze is de voornaamde van alle ona ze wenfchingen, want wy weeten , dat zy, zoo , min als wy, zonder bekeeringe Uwe genade te , hoopen hebben. Wy bidden U derhalven, dat Gy , de poogingen, die Uwe Dienaars tot dat einde doen, gelieft te zeegenen. Tast elk van Néérlands mge' zeetenen (Gy zyt toch de Albeftierder!) zoodaa, nig aan, dat Hy daardoor als omgeploegd en be. reid worde, dat het Zaad van Uw woord m zyne ' Ziele kan vrucht draagen. Ontzeg, of vergun hem die tydlyke wélvaart, daar hy meest op gezet is: ' naar dat Gy ziet, dat dit ontzeggen ofte vergunHem zoude kunnen doen ontwaaken. Wy weeten, ' dat Gy U van deeze middelen bedient om der men? fchen zielen te raaken, om hen oplettende te doen ' zyn op de Prediking van Uw Woord. Wy erkennen, dat wy zelfs dikmaals door deezen of geenen ' Uwer tydlyke Gunstbewyzen in vuur en vlam van , dankbaarheid gezet zyn ; en aangefpoord om uit weederliefde voor Uwe Gadelooze liefde alles te ' doen, wat wy konden, om U te behaagen. Wy ' bekennen ook, aan de andere zyde, dat ons fomwylen een zeer gevoelig naadeel heeft tot daan ge' bragt, en ons de vertroostingen van Uw Euangehe , met dubbelde blydfchap doen hooren en omhelzen. Wy neemen derhalven de Vrymoedigheid ' om U te fmeeken, dat Gy deeze Uwe gewoone ' , huis-  'gehouden den i May 1748. 547 J huishouding ook wilt aan de tot dus verre onbe, keerden onder ons en onze Vaderlanders toonen, , en hen uit de kaaken van den geestlyken en eeuwi, gen dood rukken. , Maar, gelyk wy U boven alles om Uwe genade ■f voor de zielen van ons en van onze Meede-vader, landeren fineeken; zoo bidden wy U in den twee, den rang om Uwe Vaderlyke hulp in onze tydlykè , nooden en behoeften. , Aan de Wysheid, voorzigtigheid, en het aan, zien der eedelen van een land hebtGy ons dikmaals , getoond, dat het geluk of ongeluk, van een Ge, meenebest of Koningryk zeer naauw verknogt is: , Wy bidden U derhalven om deeze en alle andere , gaaven en zeegeningen , die Gy nodig zult reeke, nen voor de Vaderlyke Overheeden, die het Uwe , Goedertierenheid behaagd heeft over ons te ftel, len , als daar zyn de Staaten van Holland en West, friesland enz. enz. , Zeegen de poogingen deraanzienlyke afgezanten , tot de bevorderinge van den Vreede, daar alle de , Oorlogende Volkeren, de een hier, de ander daar , in, zoo veele en gevoelige naadeelen van den Oor, log fmaaken. , Laat dat vernielende Monder toch haaftelyk , door eenen heilzaamen Vreede aan den band ge* , legd worden! Laat ons Land, als te vooren, van , melk en boter overvloeyen! Laaten onze Runde, ren niet meer, zoo als nu eenige jaaren, door de , befmettende ziekte in den kuil gerukt worden! , Laat de Koopman weeder gerust en veilig zyne , fcheepen over zee moogen zenden, cn de wonde, ren en goederen van de andere waereldgedeelten, , nieuwe Spiegels van Uwe Heerlykheid en deugd, » in  55§ XXV. BEDESTONDE (II) ^Ju zal het niet moeilyk vallen om aan te toonen, dat Salomons zeggen waarachtig is, wanneer hy betuigt, dat het Gebed der vroomen is den Heere aangenaam. Men flaa behoorelyk gade de aanmerkelyke uitdrukkingen van den wyzen Koning. Hy fpreekt niet van allerhande foort van Gebeden, maar van het gebed der vroomen. Zo wy de voorgaande woorden van onzen Text hier by doen, dan "zal uit de teegendelling hetwaare oogmerk van Davids wyzen Zoon des te beeter blyken. Hy zegt: Het offer, der godloozen is den Heere een grouwel; maar het gebed der vroomen is Hem aangenaam. Salomo dek het offer en het gebed; _ de godloozen en de vroomen —— teegen eikanderen over. Hy zegt, dat het offer, fchoon het niet zonder koften voor den Heere gebragt kan worden, nogtans Gods ongenoegen over den offeraar brengt, wanneer hec Hem door zoodaanig eenen gebragt word, die, aan godloosheid overgegeeven, daarmeede zyne reekening tragt aftedoen, ten einde vryheid te hebben om vervolgens wêer zynen ouden gang te gaan en naar zyne lud te leeven. — Maar daarteegen wil hy ons verzeekeren, dat het gebed, fchoon een daad van géén uiterlyke pracht; dat het gebed, fchoon een werk, daar men géén geld voor behoeft te bedeeden; dat het gebed, fchoon op verre naa niet voor den uiterlyken fchyn zoo Godsdienstig , als eene offerhande , nogtans, wanneer het voorkoomt van een man, die waarlyk tot God roept uit erkentenisfe van zynen nood, van zyne onmacht om zig te redden, van Gods aJgenoegzaamheid om hem te helpen; en die voorneemens is, om zig naar Gods Heiligen wil te gedraagen; dat het gebed (zeg  $66 XXV. BEDESTONDE hunne fpyze, hun ziele-voedfel en vermaak, dat zy Gods wil moogen doen: hoe kan zulk een hert naalaaten , fmeekbeden voor Jehovahs throon te bren..gen; fmeekbeden, die zoo blykbaare erkenteniffen zyn van Gods grootheid, gepaard met Zyne onendige genade; van onze geringheid, gepaard met ons gevoel daarvan, en van het berrJykde vertrouwen op zyn Vaderlyk AlbelHer; fmeekbeden endelyk, die deswegen Gode zoo aangenaam zyn. (c) Wel-op dan, Broeders! dit- voetfpoor naagetreëden: zo wy den naam van burgers met de Heiligen , en van Huisgenooten Gods willen draagen. (,) Wy, wy Chiillencn, bekennen, dat wy onendigen dank en eeuwige weederliefde Gode, onzen Vader, fchuldig zyn. Wy erkennen, dat God or.s niet alleen den adem in dèn neuze en dit kondig lighaam heeft gegeeven. Wy erkennen, dat wy met den adeldom eener reedelyke ziele, bekwaam om God, het opperde goed, te kennen, te genieten, en naa te volgen, van den Heere, zelfs éér wyhem daar-om baden, zyn befchonken. Wy erkennen, dat wy nog boven dat alles uit de afgronden van hec verderf tot het toppunt van eeuwig heil door Gods onuitfpreekelyke liefde zyn verheeven; dat Hy hec dierbaarde dat Hy had, Zynen eigenen en eenigen Zoon zeiven om onzent wille niet heeft gefpaard, maar heeft Hem voor ons allen in den dood overgegeeven. Wy erkennen, dat die onuitputbaare bron van heemelfche genade den voorfmaak van het heemel-heil ons in proefjes hier op aarde laat genieten. („) Heeft dan de Vader ons zulk eene liefde beweezen, dat wy Zyne kinderen mogen heet en: zullen wy , kinderen, Hem, dan niet weeder liefhebben ; Hem, die ons eer ft zoo heeft liefgehad ? zullen wy niet dac doen, dat wy weeten, dat onzen Va-  gehouden den 15 May 1748. 567 Vader kan behaagen ? Gewislyk, wy waren den grooten eernaam van Gods kinderen onwaardig! God had reeden om over ons te laaten uitroepen: Ik heb kinderen opgevoed, maar zy zyn van My afgevallen. Een os kent nog wel zynen Heer. Een eezel zelf kent nog wel de krib van zynen Heer. Maar Myn volk kent My niet en dit Israël weet van My niet. En, moet het kinderen, die niet geheel ontaart zyn, door het hert gaan, wanneer zy het misnoegen van hunnen braaven Vader of lieve moeder merken; wanneer zy zien, dat zy hem of haar bedroeven zouden: herinnert U dan (Zoons en Dochters van den Hoo» gen God) het zeggen van Uwen eerbiedwaardigden Vader (Jef: XLIX. 14, 15, 16.) Sion fpreekt: de Heere heeft my verlaaten, de Heere heeft my vergeeten. Kan ook een vrouw haar kind vergeeten , dat zy haar niet ontferme over den zoon haare lighaams? [en] of zy al deszelven vergat; wil Ik toch uws niet vergeeten. Ziet! in de handen heb ik u getekend; uwe muur en [zyn] [leeds voor my. Gelyk Hy jeegens Israël gezind was, zoo is Hy het ook jeegens £/, gy, die den Heere, Jezus, in hec geloof hebt aangenomen! Doet dan (gelyk het van Israëls vroome Koningen dikmaals tot hunnen lof gemeld ftaat) doet in deezen, wat den Heere wélbehaagt. (,„) Bidt dan, agtervolgens den laft van'slands Hooge Overheid, uwen Vader om vergiffenisfe der zonden: maar bidt 'er Hem met ernll om: teevens, zoo veel in u is, trachtende dezelven naatelaaten, en het uwe toetebrengen, dat zy ook door anderen naagelaaten worden. Dat uw bidden, zal by den Alweetenden getuige draagen van uwe achtinge voor Hem en dat gy Zyne gemeenfchap boven-al, wat in de weereld is, waardeert. Dat zal toonen: dat gy Qq a wraakt,  #J8 XXV. BÉDE STONDE wraakt, 't geen God wraakt, en allefints uwbehaa"-» gen fielt in 't geen gy weet, dat Gode kan behaatgen. Dat zal blyken geeven, dat gy God houdt voor den Allerhoogften, die alleen kan dooden en leevendig maaken; die alleen recht heeft om de zonden te vergeeven. Zoodaanig bidden van u zal Gode behaagen, en u ontwyffelbaar by den Heere aangenaam maaken. Bidt Hem- om de afwendinge Zyner oordeelen van; en om Zynen zeegen over, ons geliefde Vaderland l Bidt Hem, dat de voorverdragpunten, die voor weinige dagen tot onzer aller blydfchap beflooten zyn, eenen algemeenen, enveiligen, en duurzaamen vreede aan gantfch Europa moogen verleenen. Bidt Hem om genade en vergeevinge der zonden, zelfs voor uwe Vyanden. Dat uw bidden, wanneer 't uit eenen welgeflelden boezem komt, zal tot God roepen van uwe liefde voor uwe meedemenfchen, die God zelf, als zyn eigen beeld wil aangezien en behandeld hebben. Dat uw bidden zal een bewys verftrekken van uwe achtinge voor den onzienlyken God, terwyl gy Zynen wil omtrent uwen broeder, dien gy zien kunt, zoo getrouw zoekt haatekoomen. Het zal een fpreekend kenteeken uitleeveren, dat Gy Hem houdt voor den geenen, die Hy is; voor den Vader der lichten, van wien alle goede gaaven koomen neederdaalen; en voor den Albeftierder, in ftaat en geneegen om alles tot der menfchen heil te doen gedyen. Hoe aangenaam (meent gy) zal dit reuk-offer niet tot God opklimmen en wat een daauw van zeegeningen in 't vervolg op u doen neederdaalen ? God is géén God, die zig om niet laat dienen. Geen godsdienft-pleeging bleef by Hem immer onbeloond.  gehouden den 15 May 1748. 565» („„) En, Broeders! deeze dag zelf moet u ia het byzonder opwekken om in verrukkingen en gebeden uwe herten lostelaaten. Deeze dag herinnert u, wat het te zeggen is by God in gunft te ftaan. 't Is op deezen dag juift honderd jaaren geleeden, dat het verbond, waarby ons Vaderland op deplegtigfte wyze door Spanjen zelf wierd vry verklaard en door de overige machten daarvoor erkend, zyn volle beflag ontving (*). Zo gy dan nog eenig gevoel hebt van de jammeren , waarmeede uwe braave Vaderen „ voor zig niet alleen, maar ook voor u, geworfteld hebben; Zo gy eenig deel neemt in de blydfchap dier vroome grondleggeren van ons gemeenebeft , toen zy zig van 't Spaanfche juk ontheeven, vanhelfche geweetensdwang verloft, van 't inquilitievuur bevryd, ten top van eere voor gantfch Europaas oogen verheeven zagen; Zo gy nog eenige erkentenis hebt voor de genade, en voorde macht van God, in die dagen ter reddinge van dit Land getoond: Heft uwe herten dan tot Hem op! en dankt Hem! ea bidt Hem, dat zyn Vaderlyke zeegen u verder wii geneezen. Dat is het offer, dat is het dankoffer, 't geen Jehovah van u eifcht. Dat kan den zeegen uwen Vaderen gefchonken, over ubeftendig maaken. Koomt dan (Myne Broeders en Zufters!) Koomt met my voor het aangezicht des Heeren, (wac zeg ik voor het aangezicht des Heeren)voorhet aangezicht van mynen Vader en van Uwen Vader ! Komt 'er met heilige fieradie van geloof en liefde? Hier is geleegenheid (gelyk wy laatft zagen) tot hei- li". O De Ratificatié'n van den Vreede, te Munfter 1643 gefloten , zyn op den 15 May van dat Jaar uitgewisfeld.  5?d XXV. BEDESTONDE lige vreugde, tor gceftlyke verrukkingen, tot veïééniging met. God. Jaa hier is geleegenheid om Gode zeiven te behaagen., Laat ons die waarneemen, en op deeze of dierge* lyke wyze tot onzen Vader fpreeken. GEBED. j Onze VadeT, Gy die in de Iïeemelen zyt; Gy s die in een ftaat van een onftoorbaar genoegen, in , eene onendige volkoomenheid, leeft: wy danken , U, dat het U behaagd heeft, ons, geringe aard, wonnen, tut die hoogte te verheffen, datGyU , niet ontzien hebt, ons Uwe kinderen te noemen , en met ons, als met Uwe kinderen, te handelen. , Wy danken U, dat Gy verklaard hebt, dat U on9 ze dankzeggingen en zelfs onze gebeden, waar, meede wy iets van U verzoeken, aangenaam zyn 5 en altoos zuilen zyn. Een gemeen onderdaan ree, kent het voor een groot geluk, dat Hy toegelaaten , word om in eigen perfoon zynen Vorft de hand te , kusfen en Hem zyn verzoek zelf voor te ftellen. , Maar, O God! wy begrypen, dat 'er een onen, dig onderfcheid is tusfchen U en tusfchen eenen , aardfehen Koning, tusfchen Uwe wéldaaden cn , tusfchen de gunftbewyzen van menfchen, tusfchen , de Vryheid, die men heeft om eenen aardfehen , Koning, en de Vryheid, die men heeft om U te , naderen. Blydfchap en eeuwige vreugde doortiny telt dan onze gemoederen, dat wy toegelaaten t worden , om onze Gebeden voor Uwen throon , zelfs te brengen, verzeekering hebbende, dat Gy , ons, geringen, niet zult uitftooten. , Dat Gy Adam, naar uw Godlyk beeld gefcha» pen, in den ftaat der regtheid dat geluk gegeeven , hebt,  gehouden den 15 May 1748. 571 T hebt, dat Hy tot U moge fpreeken, dat zelfs was y reeds een getuige van het ondoordenkJyke vaii , Uwe menfchenliefde en van U*ve afdaahnge toe , oize geringheid. — Dat Gy ons, zondaaren en , zondaaresfen, die in verfcheide opzichten Uw God, lyk beeld gefchonden hebben, in en door Uwen , Zoon Jefus Chrilïus de vryheid hebt gegeeven om s met onze geedlyke dank- en reuk-offers in Uw hei, ligdom te treeden: erkennen wy voor een door, ilaand bewys van het onendige Uwer barmhertig, heid; voor een teeken, dat Gy géén behaagen , hebt in onzen dood, maar dat Gy wilt, dat wy 9 leeven zullen eeuwiglyk. — Maar , géén men, fchen-tong, jaa géén tong der Engelen kan Uwen , lof daarvoor naar waarde uicmeeren, dat Gy verklaard hebt, dac Gy ons niec alleen de vryheid gaafc om eoc U in gebeden en dankzeggingen te , fpreeken, maar zelfs dat het U zeer aangenaam zyn zou, wanneer wy in dier voege U onder het , oog traden. , Dit vrymoedigt ons, om in deeze omdandigheeden van tyden en zaaken voor Uw aangezicht , te verfchynen tot die gewichtige einden. Gy , Gy alleen, zyt de opperde Vader van ons Vader, land. Gy, Gy alleen, hebt het voor zynen ge, heelen ondergang en flaavernye meer dan eens bewaard. Gy, Gy alleen, hebc het, nu honderd , jaaren geleeden,. door Uwen Almachtigen bydand , bezorgd, dat het tot eene vry e Republycq ver, klaard, de gezeegendde vrugcen eener onbelem, merde Godsdienftoeffeninge moge geniecen. Daar , hec huilende basfen der brommende bloedklokken , voorheenen elk eenen door de ooren eoc in de zie5 len drong, en herren ingewanden van fchrik deed , trillen; daar boeyen; daar pynbanken,daarinquiQq 4 , fitie-  $7% XXV. BEDESTONDE , fitievuuren meenige duizenden voorheen erbarme-* , lyk 't leeven koftten; daar de grondwetten van ons , Land vertreeden en de inwoonders uitgemergeld , waren: zyt Gy toegetreeden, en hebt gezegd; tot , hier toe! en niet verder, hier moeten zig leggen t Uwe hoogmoedige golven..,. Prinfen, onzen eeuwi, gen roem waardig, hebt Gy verwekt, en hebt-ze , onzen Vaderen gegeeven. Daar de vrees natuur» 9 lyker wyze fcheen de hoop te moeten opgeeven: , verwekte Gy eenen heldenmoed in alle 's lands in, gezeetenen , om hunne vryheid te verdaadigen. - Dat'de vyand, endelyk afgemat, wierd gedwon' gen om ons onze ruft te laaten en ons voor een vry , volk te verklaaren, hebben wy (.wy bekennen 't) ' aan Uwe voorzienigheid alleen te danken. Want ' Gy zet Koningen aan, en af.' Gy verhoogt of ver-; ' needert een volk. ' ■> Heb dank, heb eeuwig dank, (Godlyke Va. , der!) voor die wéldaaden, voor die groote wel, daaden. , O, hoe verblyd is onze ziel, dat wy thans on'9 belemmerder, dan te vooren, ons hert in dank, zeggingen moogen uitlaaten ; nu wy niet alleen , Uwe voorgaande zeegeningen aan onze Vaderen , gefchonken ons moogen her-inneren, maar nuwy 3 zelfs teegenwoordig eenige hoop hebben tot eenen ? aan ftaan den Vreede. Voorheen, Voorheen, Va, der! dankten wy U wel voor de blyken Uwer lief, de; maar het gevoel der jammeren , dieonsdruk^ ten, en het vooruitzigt der gevaaren, die ons dreig3 den, verminderden een groot deel van die blyd, fchap, die anders onze ingewanden zou doortrok? ken hebben, 't Is nu omtrent een jaar geleeden, 3 dat wy plechtige Bedeftonden gehouden hebben: » wy dankten U wel in dezelven, maar het gevoel , der  *74 XXV. BEDESTONDE , wy in Uwe Vriendfehap hebben, kennende en er, kennende, moogen zorg dragen, dar wy ons nier , langer verflaaven aan de Aarde en aardfche goede, ren, maar, als reedelyke menfchen, opzien na , U, den geever; dac wy in alles, zoo veel in ons , is, nachten naar Uwen wil te doen; Uwe lang, moedigheid tot yerbeeteringe van onze zeeden ge, bruiken; en Uwe Vriendfehap boven alles dellen. , Koning aller Koningen, en Heer aller Heeren! , zyt de fcherm en het fchild , de raadgeever en , fterkte van 'sLands Hooge Overheid, de Staaten , van Holland, enz. enz. Door Uwe wysheid re, geeren de Koningen en de Raadsheeren zetten het , recht; door U heerfchen de Vorften en alle Re* , genten óp Aarde. O ! ruft dan onze Overheid , uit met die Wysheid, die 'er vereifcht word om , hekwaame middelen ter verheerlykinge van Uwen , naam en ter bevorderinge van 'sLands Welvaart , uittevinden; en met die voorzigtigheid, die 'er , noodig is om-ze gelukkig uittevoeren. En laat , haar, gelyk in eere by de menfchen, zoo ook in , gunft by U zyn eeuwiglyk. , Laat op de grondflagen, die 'er gelegd zyn ter , bevorderinge van den vreede, een gelukkige, be, ftendige, en duurzaame vreede gebouwd worden: , opdat het onmenfehlyke vergieten van onnozel , menfchenbloed toch geftuit, en 's lands vryheid cn , welvaart, als ook het geluk van onze bondgenoo, ten, beveiligd werden. , En, hebt Gy ons hoop gegeeven van buiten tot eenen vreede en tot ruil; o laaten wy dan ook , (kan het zyn) van binnen ruft en voorfpoed heb, ben. Laat het fterven onder het rundvee ophou, den en Uwe genaade, als van ouds, over ons op, gaan. , Ver-  gehouden den 15 May 1748. 575 , Verfchoon, Vader I de vrymoedigheid van Uwe , hinderen, die die alles van U bidden. (En wy , weeten, dat Gy hec verfchoont.) Wy weeten, , dat Gy alles doen kunt, wat Gy wilt; dat Gy , door onze Gebeden niet vermoeid word, en zelfs , dat U het Gebed der oprechten aangenaam is. , Daarom openen wy onzen mond vrymoedig tot , U, en zeggen in den naam van Uwen Zoon, Je, zus Chriftus: Onze Vader enz. XXVI. BE-  576" ,"r XXVI. BEDESTONDE, gehouden den 29 May 1748. VOOR-AFSP AAK. DE NOOD ZAAKLYKHEID VAN HET GEBED VOOR ONS EN VOOR ONS LIEVE VADERLAND. » Vaderlyke God! Gy,die alles in alle dingen , weet en alles in alle dingen werkt, wy roepen 9 U, by den aanvang van onze by éénkomst, orn , Uwen alvermogenden byftand aan. Werk in ons 9 het geen Gy weet, dat wy noodig hebben; en , bewaar ons voor al dat geene, 'rwelk ons pleg, tige Gebed voor ons lieve Vaderland zou ofte , onnut ofte fchadelyk maaken: om en ter liefde , van Uwen eeniggeborenen Zoon, Jezus Chris, tus. Amen! Geliefde Toehoorders \ gehoon het gebed uit kracht van zyne nuttigheid in de zielen der menfchen, en uit hoofde van zyne aangenaamheid by God, de heugelykfte oeffening van elk reedelyk mensch' die God en zich zeiven eenigzints kent, behoordè te zyn; alhoewel ieder één, daardoor bewogen, alles, wat hy kon, in ?c werk moest ftellen om het in de behoorelyke orde VOO?  gehouden den zp May 1-748. syf voor den Heere te brengen: leeraart- ons nogthans de dagelykfche bevinding, dat een groot deel onzer tydgenooten en Meedevaderlanders (zo wy op hunne handelwyze kunnen aangaan) nog wel eenïger nader drangredenen nodig heeft. - Nil weeten wy, dat onze ziel ergens fterker en yveriger toe aangezet word, naarmaate zy leevendiger overtuigd word, dat bet haar nutter en betaamelyker is. Wanneer ik derhalven kan aantoonen, dat het gebed voor iemand, die in de behoorelyke gemoedsgeftalte bidt, niet alleen uit zijnen eigenen aart nuttig: niet alleen Gode aangenaam; maar zelfs voor ohs allen, in het byzonder in deze dagen, noodzaaklyk, jaa ten hoogde noozaaklykist\ dan zal ik (naar myne gedachten) alles gedaan hebben , wat 'er vereischt word om ulieden en my zei-' ven tot een welgereegeld gebed te beweegen. Laat ons derhalven eene proef neemen; hoever-] re wy dit ftuk onder den Godlyken byftand kunnen brengen. Ik zal Eerst een gezeg uit de H. S. neemen en daaruit de noodzaaklykheid van het gebed trachten aantetoonen. Vervolgens zal ik datgeene, 'twelk my dunkt dat hierby nog kan aangemerkt worden, daarby in overweeginge neemen. De plaats in de H. S., waarop ik hier oog is. : Ps. L. 15. Roept my aan in den nood: dan zal ik u red» den; gy zult My pryzen. Beminden in den Heere! Xk heb gezegd, dat ik met Gods hulp uit de plaats, die ik ulieden zo eeven voorlas, zou bewyzen,dat het gebed, in het byzonder in deeze dagen, voor ons zeer  S7È XXVI. BEDESTONDE zeer noodzaaklek is. Edoch, éér ik daartoe kaft overgaan, moet ik u verklaaren, in welke betenis ik het woord noodzaaklek opneem: want gy kunt gewislyk van de kragt ofte waarheid myner bewyzen niet oordeelcn; wanneer gy niet bepaaldlyk weet, wat ik in 'toog hebbe. Als ik van bidden fpreeke: dan heb ik op het innerlyke en op een wélgefteld gebed het oog; een gebed, zoo als ik te voren in eenige Bedeftonden hetzelve befchreeven heb. (,) Wanneer ik zegge, dat dit gebed noodzaak' lyk is, dan verdaa ik daardoor niet, dat God ons bidden niet behoeft. By voorbeeld! ik ben niet van gedagten, dat men zyne nooden den Heere moet voordraagen, om dat God anderszints onze nooden niet Zou ■weeten. Neen! Toehoorders. Het is kennelyk genoeg, dat onze Heemelfche Vader zonder onze herinnering alles weet, wat wy behoeven. Ons bidden kan Hem, den Alweetenden, niet iets bekend maaken. („) Ook denk ik niet, dat het gebed noodzaaklyk is in dien zin, dat God zoo jaloers is op Zyne glorie, dat Hy, eeven, als een éérzuchtig Koning of Groote deezer Aarde, Zyne gunst niet zou willen betoonen aan de menfchen: ten zy dan dat zy zig met de diepfte eerbiedenis voor Hem bukten en boogen, en om zyne genade lang en erndigemet de traanen op de wangen beedelden. Ik bekenne, daar zyn veele menfehen, die zig God, als zoo dordigna eere, verbeelden; enwaanen, dat Hy zóo flaafsch wil aangebeden zyn. Dit is niet zoo, Geliefden! wy moeten zulke laage gedachten niet hebben van den Hoogen God. Hy ftelt Zyne eere alleen in het geluk Zyner onderzaaten. En Hy heeft niet noodig van menfehen gediend is  , $o XXVI. BEDESTONDE („„) Maar als ik zeg, dat het gebed noodzaak ïyk is, dan heb ik daar meê voor, dat men zyne eigene geluk-zaligheid te kort doet, zo tnen niet bidt, en dat iemand derhalven, zo hy géén vyand yan zigzeiven zyn wil, verplicht is om God te bidden : want (fchoon het onmoogelyk is, dat men daarmeede iets by Hem zou verdienen) de éénmaal van God gedelde, en wyslyk geftelde, heils-orde . eischt dit bidden van ons.j Hier van zal ik ulieden nu, in die orde, als ik te voren gemeld heb trachten te overtui* gen. Gy vindt in onze Text drie drangredenen, die ons, . de noodzakelykheid van het gebed vertoonen: (l) Het hevel van God. (a) Zyne belofte. (3) Zyne voorzegging van deszelven gevolg. (I) fTPien wy het bevel des Heeren door Asfaph M 4 in de voorgelezene woorden ons gegeevem Hy befchryft God, als tot ons zeggende, roept My aan in den nood. God wyst ons op onzen nood; —— op Hem als den allervolkomenffen; en beveelt ons, in onzen nood tot Hem te roepen. Gy weet, Geliefden! dat God het Allerwyste weezen is, en derhalven, dat Hy nooit den menfchen iets gebiedt of verbiedt, tenzy dan om gewichtige en altoos heilzaame reedenen. Eeven zoodaanig is het ook met dit bevel. (a) Dat wy in zeeker opzicht de eedelf e en heer* lykfte en in eene andere betrekking zeer elendige fchepfelen zyn, hebben de ouden reeds tot een fpreekwoord gehad. ■ Men merke ons aan naar  >" gehouden den 29 May 174$. 581 naar onze lighaamen; naar onze zielen; ofte naar de betrekkingen, welken wy hebben op de andere dingen deezer weereld: wy kunnen onze behoeftigheid en afhankelykheid als met de handen tasten; inzonderheid, zo wy ons befchouwen in dien ftaat,, waarin wy thans zyn door de zonden en door de ongereegeldheid onzer hartstochten, waarin wy waarlyk zonder zynen genaadigen byftandniet voort*} kunnen. (,) God, de liefhebbende Vader van het menschlyke gedacht, heeft ('t is waar) ons in Adam tot Heeren gezet over de aarde en over al het gedierte op aarde, over de visfen in de zee en over de vogelen onder den Heemel. Wy hebben die machtr nog in zoo verre, dat wy ons van dezelfftandigheid, nuttigheid, en vrugten dier fchepfelen tot onzen wélftand en genoegen (edoch, gelyk billyk is, naar Gods wil en voorfchriften } moogen bedienen. —— Maar, wie weet niet; aan hoe veele ongemakken wy, niettegenftaande dit groote gunstbewys, onderheevig zyn ? Zyn wy niet aan ftormen, aan watervloeden enz. die onze land-en boomvruchten bederven , onderworpen ? Kunnen de dieren; de vogelen , de visfchen enz. niet dikwerf voor ons eene doodlyke fpeis zyn? Roofdieren niet alleen, maar zelfs vliegjes, wurmpjes, vogeltjes en de kleine mieren eeten ons veeltyds de fpys voor den mond weg: zonder dat wy 'er van weeten ofte het verhinderen kunnen. De balddadigheid van overgegeevene booswichten vernielt het; maakt ons leeven moeilyk en verdrietig; en brengt ons fomtyds ter dood. Jaa de onweetende en leevenlooze fchepfelen (een donderbui, een aardbeeving en diergelyken) brengen fommigen om het leeven. („) Ons lichaam, in zigzelven, is, fchoon een R r heer-  582 XXVI. BEDESTONDE heerlyk meesterlïuk van Gods hand, eene. bouwvallige hut; een Tabernakel voor de ziel ,maar van aarde opgeworpen, en die des met der tyd verdyt en eindelyk uit malkanderen valt. Koortfen, krankheeden van verfcheidenerleie foort, jaa de lucht en fpeizen, die wy gebruiken, rekken en rukken het langfaamerhand uit malkanderen. („,) Onze ziel is met veele duisternis, verbeeldingen , waan en ongeregelde hertstochten ( de ééne wel meerder, de andere minder, maar nogtans allen eenigfints ) bezet. Met hoe veele verdrieten, zorgen, en misnoegen moeten wy niet nog dagelyks worftelen. En wie leeft'er, die zeggen kan: ik heb geen zonde? Zonde nu is ftraffchuldig; zy verdient Gods ongenoegen. („„) De vroomden zelfs, zoolang zy hier op aarde zyn, zyn voor alle deeze rampen bloot gefield. Jaa, zy hebben uit aanmerking van hunne vroomheid, van hunne liefde voor God, het opperweezen, des te dieper gevoel van hunne zonde , van hunne onkunde, van hunne ongereegelde driften; ofte, dat zy andere menfchen die Gode zoo aangenaam zyn , daarin verzonken zien. Jaa zy lyden veel verdriet van de Godloozen, die hun voorbeeld, 't geen de fnoodaart bedraft, niet onverfchillig kunnen aanzien. (£) God heeft ons ('t is waar) middelen in de natuur en in de genaade gegeeven, om veelen van deeze onheilen te verhelpen ofte voortekoomen: maar, wat moet 'er niet al in en buiten ons famenloopen, om die middelen de gewenfchte uitwerking te doen hebben. Brengt de gedeltenis van de lucht by voorbeeld (om flechts één blykbaar bewys daarvan te geeven) brengt haare warmte of koelte,haare droogte of vogtigheid, haare ftilte ofte (helheid der 0  gehouden den 29 May 1748. 583 der beweeginge, als het waayt of ftormt; brengen deeze en diergelyke zaaken niet onbedenkelyk veel toe, om het zaad in de aarde te bewaaren, weelig te doen groeyen en te doen vrugten draagen; otn een artfeny, die ons gegeven was, ons van nut te doen zyn, of niet; het fchadelyk ongedierte te doen voortteelen ofte te verdryven enz. Brengt de inwendige gefteltenis onzer zielen, die uit het voorgaande nog in ons gebleeven is; brengen de uitwendigs, toevallen en zaaken, die ons omringen en aandoen , niet zeer veel by, tot het opwakkeren en het bewaaren , ofte tot het weerhouden en uitdooven van onze aandacht; een vereifchte, zonder het welke alle de voorftellingen of vertroostingen van 't Euangelie géén vat op ons hebben? (c) Dringt ons dan niet de natuur der zaake ett onze eigene ondervinding tot het wenfehen van kragtdaadigen byftand in deeze ongeleegenheeden ? zet het ons niet aan, om te wenfehen ; dat wy gelukkig en Godzalig (zoo veel als dat in ons hier op Aarde plaats kan hebben ) moogen leeven; dat de middelen, die wy daartoe gebruiken, ons mogen dac gewenfehte einde doen bereiken ,• en dat derhalven de dingen in en buiten ons daartoe moogen famenloopen? — Wy kunnen niet nalaaten, Geliefden? dit te wenfehen. Wy zien, dat het moogelyk is, dat zy zoo konden by-één loopen. Wy zien, dat wy 'er belang en groot belang by hebben. In zoodaanig een geval nu kunnen wy niet nalaaten om zoodaanig iets te wenfehen. Elk ondertaste hierin vry zigzel'verie hy zal het bevinden. (d) Wanneer wy dan nu omzien na echen helper in zoodanige nooden ofte behoeften; wanneer wy wenfehen, dat iemand ons de behulpzaame hand zal bieden: tot wien zullen wy ons keeren? Immers, Rr 2 waar  S84 XXVI. BEDESTONDE waar wy ons ook na toe begeeven,wy zien ligtlyk,* dat wy van niemand zoodaanig iets verwachten kunnen, dan van eenen Al machtigen: gemerkt hiertoe een vermogen , om de gantfche natuur zig naar zyn welgevallen te doen fchikken, vereischt word. Wie is 'er nu buiten God, die dit doen kan; die *er de middelen toe weet; ofte die 'er geneegen toe is? Voorzeeker, niemand! — Al, wat buiten Hem is, is eindig: het is een fchepfel,- en des van Hem af hankelyk en aan de middelen, die God hem aan de hand geeft, gebonden. Niemand dan God alléén, is dan in ftaat om ons te helpen. Maar, gelyk Hy Almachtig (*) Alwys Q')en Algoedertieren (§) is;zoo beftiert Hy ook uit kracht yan, en overéénftemmig met deeze Zyne heerlyke eigenfchappen alles in Heemel en op Aarde, en heeft daarby wel in 't byzonder het oog (**) op de vroomen; op hen, die Hem voor de geenen, die Hy is, erkennen en als zoodanig eerbiedigen en naavolgen. Wanneer wy dan niet teegens ons zeiven willen zyn, ziet Gy, dat wy van niemand anders den hoogjften byftand in onze ongeleegenheeden en gebrek, (eenen byftand,dien wy dikwerf volftrekt behoeven, zo wy behouden zullen worden,) dat wy dien byftand (zeg ik) van niemand anders moeten verwachten, nogte hoopen , nogte wenfehen, dan alleen yan God. Wat is nu het inwendige bidden, daar wy hiervan fpree- (*) Dit heb ik aangetoond in de V Bedeftonde. (f) Dit heb ik beweezen in de VI, en VII Bedeftonde. (§) Hiervan heb ik in het breede gehandeld in de VIII Bedeftonde. Men kan bier over naazien de XI Bedefloa «  gehouden den 29 May 1748. 585 fpreeken, anders; dan wenfehen dat God ons in onze i.ooden en behoeften byftaa en heipe? Dit bewyst dan , dac Gods deugden en Werken (aan de ééne zyde)cn onze behoeftigheid enelenden (aan den anderen kant) ons dringen, om in het gebed tot Hem, den Heere, onze toevlucht ce neemen. Want, gelyk gy ziet, wy kunnen niet zyn zonder byftand te wenfehen: en wy moesten dwaas zyn, zo wy-ze van iemand anders, dan van God, wenfehten. En hieruit leeren wy met één, dat God, die door de natuur, als Zyn werk en Zyne fehiKkinge, tot ons fpreekt, wil, dat wy Hem bidden zullen. Maar, opdat dit voor elks oogen zou bloot leggen, daarom belastte God met uitgedrukte woorden in de H. S. zeer dikwyls en ernftig, gelyk wy die onder anderen zien in onzenTexc,dac wy Hem zouden aanroepen. En, nadien die bevel op de natuur der menfchen en van God gebouwd is, leeraarc hec ons (gelyk wy te vooren zagen) de noodzaaklykheid om met het gebed tot Hem in onze nooden en gebreken onze toevlucht te neemen. (II) Jehovah belooft ons op het bidden Zyne hulp. Ban zal ik u redden, zegt Hy. Hy geeft daarmeede ce kennen, dac, onze nood mag zoo grooc zyn, als zy immer zyn kan; hec mag zoo onmoogelyk fchynen ons te helpen, als het wil: Hy,de Almachtige, Alweetende, en Algoedertierene Albeftierder, ons kan; wil, en ook (indien her voor ons best is) gewislyk zal geeven , 'tgeen wy wenfehen en ons uit onze nooden verlosfen. Het geen de Heere hier belooft, heefc Hy dikwerf in de H. S. door Zyne gezanten laaten herhaalen. Ik zal, gemerkt de plaatzen, waarin wy daarvan verzeekerd worden , al te meenigvuldig zyn, my teegenswoordig alleen op het zeggen van den Rr 2 mond  586" XXVI. BEDESTONDE mond der waarheid , Gods eeuwigen zoon zelven , beroepen. Deeze leerde, Match. VII. 7. Bidt. dan word u gegeeven. Zoekt, dan zult gy vinden. Klopt aan, dan zal u open gedaan worden. En, het geene Hy hier en elders belooft, heeft Hy ook volbragt. Ontelbaare voorbeelden zyn 'er, inzonderheid in de H. S., die ons daarvan vergewisfen. Kwamen de Phililleen, een magtig Volk, ten Itryde teegen de Kinderen Israëlsop: Samuël, Israëls Propheet en Richter, riep tot den Heere voor Israël, en de Heere verhoorde Hem, en de Heere liet donderen eenen grooten donder over de Philifteen des zelven dagcs en verfchrikte-ze zoo, dat zy voor Israël geftaagen wier den. Toen trokken de mannen Israëls uit van Mizpa en joegen de Philifteen en ftoegen-ze tot onder Beth Car. 1 Sam: VII. 9, 10, 11. en zy hadden, feedert dien tyd, nooit by Samuëls leeven het geluk, dat zy over Israël zeegepraalden. — Hiskias, een zeer Godvruchtig Koning van Gods Volk, bad, toen Hy in het uiterfle doods-gevaar was, tot den Heere om verlenginge van zyn leeven , en hy werd gered. Vyftien jaaren tot verlenginge van zyn leeven werden hem op Gods laft door den Propheet Jezaias beloofd Jef; XXXVIII. 1 en volgg: En hoe veele voorbeelden van verhooringe der Godvruchtige Gebeden kon ik niet te berde brengen; zo ik de Heilige Gefchiedenisfen wilde doorloopen? Edoch deeze Haaltjes, die de blyken zyn van desonveranderlyken Gods doorgaande huishoudinge en handelwyze, vertoonen ons zigtbaarlyk, dat God naaby is allen, die Hem aanroepen; allen, die Hem met ernft aanroepen ; dat Hy doet , wat de Godvreezende begeert, dat Hy zyn roepen hoort en Hem uithelp t (Ps, CXLV. iS, 19.) ofte, gelyk God in onzen text  59» XXVL BEDESTONDE den niet doen veranderen. Zyn befluit is veran- DERLYIt of ONVER ANDERLYK. VERANDER- l y k kan Jut niet zyn. God is altoos de zelfde. Hy befluit heeden niet eens iets, het geen Hy gifle* ren ofte van het begin der weereld niet had beflooten. En zyn Zyne befluiten onveranderlyk; hoe kan dan het bidden noodzaaklyk zyn of ons helpen enz.? Antw. Edoch deeze teegenwerping is van gééne onoverwinnelyke zwarigheid. (,) Men merkt het befluit van God als volflrekt en geheel en al willekeurig aan, zo men eenige kracht van deeze bewys-reeden verwacht. Was het, dat God een zoodaanig befluit genoomen had over het geheele Al; dat alles nu noodlottig afliep: dan kon men zeggen; het zy men bidde, het zy niet, de zaak zal zoo komen, alsze God beflooten heeft. Maar nu gaat dit bewys niet door. Want, wat is Gods befluit anders, dan Zyn wil nopens het beftaan of niet beftaan der zaake ? Zyn wil (zeg ik ), dat de dingen beftaan en wel zoo beftaan of niet beftaan zullen, is Gods befluit. God nu, als het Allervolmaakfte weezen, wil niets; tenzy dan, dat Hy ontvvyffelbaar weete, dat het ten opzichte van het geheele Al best is. Want Hy bemint alle zyne werken. Gods befluit (by gevolg) rust op het inzien van de eevenreedigheid van het gantfche Al. Hy heeft nooit befloten, ons iets in den tyd al of niet te laaten toekoomen , dan naar waarheid, dat is, met in-agmeemingej'tf» en met opzicht op het vry willige gedrag, 'tgeen wy houden zouden , ofte op het aanneemen of verwerpen van Zyne, ons aangebodene, handleiding der genade. De H, S. ftemt hierin niet alleen famen met de reeden, maar;:y heldert het met verfcheiden Voorbeelden, waar-  gehouden den 29 May 1748. 593 waarin het handtastelyk te zien is, op, en ftelthec buiten allen twyfel. Wanneer God dan nu beflooten heefc ons iets al ofte niet ce laten coekomen in deeze of geene omftandigheid ; dan Heefc Hydic niet (hec zy mee eerbiedenisfe gezegd ) hlindlings beflooten. Neen! Hy heeft hec oog gehad op ons doen en laaten, en derhalven ook daarop, of wy in dien tyd enz. met de behoorlyke gemoedsgeftalce zouden Bidden of niet, en daarop heeft hy befloten Zynen zeegen te fchenken of te rugge te houden. (*> Denkt niet (Toehoorders!) Indien ik dan nu eens niet bad, daar God beflooten had my op myn gebed te deezer tyd te zeegenen, zou dan nu Zyn zeegen agterblyven ? zou Hy nu Zyn befluit veranderen? Bedenkt flechts, wat gy zegt. Zo men uw vraag in den gronde ziet, dan behelst zy niet anders, dan: wanneer God eens gefeild had; wanneer Hy eens gedagt had, dat wy 'bidden zouden, en daarmeede overéénflemmig Zyn befluit genomen had, en wy baden ondertusfehen op dien tyd niet,- wat zou 'er dan toch gebeuren? Dit is waarlyk de grond van uwe vraage,want ik hebbe gezegd, dat Gods befluit (als ik zoo mag fpreeken) voorgelicht is door Zyn verftand, en gefchikt naar dat (*) Men moet niet meenen, dat ik met dit voordel myn byzonder gevoelen alleen verdeedig, en dat ik, hierin, vart het gevoelen onzer Kerke afwyke. Gantl'ch nietJ Ik weet wel, dat men zig in het gemeen verbeeldt, dat onze belydenis alle voorbefchikking ofte befluit van God over het toekomftige wraakt. Maar het is niet zoo, Leezer! Onze Vaders hebben reeds van ouds eene voorbefchikking en befluit van God erkend: maar zy hebben teevens daarby wel ernflig aangedrongen, dat het op Gods wysheid, en Zyn voor-uitzicht van het goede of kwaade gedrag der menfchen gebouwd was. Dit nu is het zelfde met het geen ik verdeedigd hebbe.  5o4 XXVI. BEDESTONDE dac Hy zag, dat de dingen komen zouden. Indien Hy dan beflooten had, u op uw godvruchtig gebed te zegenen; en gy bad nu niet: dan moest Hy immers misgezien, dan moest Hy gedwaald hebben. Kunt gy dit nu met Zyne Alweetendheid overeenbrengen ? Gy ziet dan (meen ik) dat deze zwarigheid, die anders waarlyk de bedenkelykfte is, vervalt. („) Edoch ik zal 'er nog iets by voegen, opdat zelfs de cenvouwigfte mag zien, dat deeze zwarigheid niet bewyst, dat het Gebed onnoodig is. Men zegt: Gods befluit is onver ander lyk. Heeft dan God beflooten my te zegenen ofte my Zynen zeegen te ontzeggen: myn bidden zal zyn befluit niet veranderen. Maar, als deeze reedeneering djorgaat; waarom eeten en drinken wy dan? waarom gebruiken wy in krankheid artfenyen? waarom vermeiden wy vuurs-en waters-nood ? Immers men zou hier met eeven zoo veel rechts kunnen zeggen , indien God beflooten heeft, dat ik (by voorbeeld) heeden over een jaar nog leeven zal; dan zal ik dit Zyn befluit niet veranderen, hetzy ik eete of niet eete, het zy ik geneesmiddelen gebruike of niet; hetzy ik my in myn huis houde of in het water fpringt: Zyn befluit is onver ander lyk. Elk een nu van gezonde berfenen, en zelfs zy,. die de voorgemelde teegenwerpingen teegen de noodzaak lykbeid van het gebed uit de onveranderlykheid van Gods bcflait maaken, houden zoodaanig een gedrag voor dwaasheid. En waarom toch (gy zyt, wie gy zyt!) waarom houdt gy het voor dwaasheid ? — Gy zult zeggen, omdat God ons door het gebruik der middelen heeft gebonden, en Hy zonder die (in Zyne gevvoonlykc regeeringswyze, waarvan wy hier fpreeken) niet beflooten heeft ons lee- ' ven  gehouden den 29 May 1748. yen te verlangen. En waarom toch zoudt gy dan, denken, dat Hy befloten zou hebben u te zegenen, zonder dat gy het middel daartoe (het Gebed) ge~{ bruikte: ofte u niet ce zegenen maar Zyne gunst te ontzeggen, alwas het dat uw bidden Hem behaagde? Gy ziet dan, dat wy, weecende, dac Gods befluit, naar wysheid en waarheid genoomen is, de middelen moeten gebruiken: en dat des het gebed voor ons noodzaaklyk is, zo wy, niet in fchyn, maar in waarheid gelukkig leeven zullen. Teegenw. (2) Denkt niet, hoe kan dat toch zyn? Kan ik my verbeelden, dat God telkens een wonder zal gaan doen om my aan mynen wenfeh te helpen ? Dat kan ik niet gelooven ! Hy doet gééne wonderen buiten noodzaaklykheid, en dus heeft Hy-ze. my ook nimmer beloofd? Antw. Ik heb immers niec gezegd, dac God ons dan wonderdaadig zou redden. Wat God in fommige zeer uitfteekende gevallen ten nutte van Zyne kerke zal willen doen, kunnen wy niet bepaalen. Maar Zyne gewoone huishouding is, niet (dat beken ik), bovennatuurlyke wonderen voor ons te doen. Maar wy weeten echter, dac hy uic hoofde van Zyn altoos heilig en wys befluit acht geeft op al ons doen en laaten, en eene zoodaanige orde houdt, dat Hy die geenen, die Hem vreezen, niet onbeloond laat; en dat Hy dus Zynen Vaderlyken zecgen, zoo veel docnelyk, hen laat genieten, die Hem het aangenaam offer van een wélgefteld gebed brengen. Laat ons dan (Myne Broeders en Zufters) de nood. zaaklykheid van een godvruchtig gebed erkennende, hec zelve vlytig gebruiken. (1) Onze dagelykfche nooden en gebreken leer. aaren ons onze behoeftigheid; en hoe zeer wy den  S96 XXVI. BEDESTONDE byftand des Heeren en tot ons tydlyke, en tot on9 eeuwige geluk nodig hebben; eenen byftand, die ons géén fchepfel verleenen kan. Dac het gebed dan onze dagelykfe oeffening zy, gemerkt wy daar by Gods gunft verwerven; en zelfs geleegenbeid daardoor oncvangen, om Hem hier op aarde met blydfchap te genieten. In het byzonder, laat ons in deeze Bedeftonden yveren in het godvruchtige bidden voor ons dierbaar vaderland en voor ons, deszei ven bedroefde ingezeetenen. (,) 't Is waar, de voor-verdrag-punten van den vreede zyn reeds geteekend, en, door de daarin belang hebbende Vorften en Mogendheeden, ten grootften deele goedgekeurd. Maar, wie weetniet,hoe veele toevallen 'er nog zouden kunnen tusfchen beiden loopen, die het heilzaame vreedeswerk vertraagden, jaa geheel ver-iedclden. De vreede zelf kan nog of heilzaam of zeer naadeelig voor ons gemaakt worden. Wy weeten niet zeeker voor-uit, hoe het gaan zal: maar dat weeten wy, dat op het godvruchtige bidden God Zynen zeegen beloofd heefc. Wy weeten, dat ook niemand, dan God alleen, het bellier heeft over de herten der Vorften, en ze kan leiden als waterbeekcn. („) De fterfte onder het rundvee, de neeringloosheid cn het verval der koopmanfchap en handteeringen gevoelen onze vaderlanders, en wy meede, zeer hard. Die droevige toedand houd nog aan. Hoe veele huisgezinnen zyn 'er niet in deezen Staat, in deeze Stad, en in deeze onze Gemeente zelve, die, daardoor gedrukt, liggen te heigen en te zwoegen ! Hoe veelen zitten 'er door in asfche en in traanen , en hebben voor hunne arme vrouw en kinderen van hunner handen arbeid niet hec brood huns be- fcheL  gehouden den 29 May 1748. 597 fcheiden deels (zoo veel, als zy toe hun onderhoud noodig hebben) te eeten! Hoe veelen zyn gedrongen om tot de aalmoezen en liefdegiften van het Algemeen (hoe wrang en bang het hun valle!) hunne toevlucht te neemen! De luider van ons Gemeenebefl, haar voorfpoed en eere is grooten deels gedaald. (,„) Zo wy dan rechtfehapene Patriotten zyn j kunnen wy dit dan aanzien en gewaar worden, zonder daardoor tot in onze ziele de diepde ontroerenis te gevoelen; zonder het innigde meedelyden te hebben met zoo veele elendigen, jaa met ons eigen zelven, en met die maatfchappye, waarvan wy leden zyn. („„) En, hebben wy 'er behoorelyk gevoel van waar zullen wy onze toevluchc neemen, dan tot God,' tot God den Albeftierder, die teevens het oog flaac op elks bedryf en zaaken; en die hen, die tot Hem in boetvaardigheid, in geloove, en godsvrucht koomen , nimmer zal uitftooten (Joh. VI: 37.) en die ons desweegens niet alleen veroorloofde, maar zelfs belaftte tot Hem ce roepen in den nood. Ik beken! als het gevaar en de nood zeer grootis; dan denkt men in het gemeen, dat God op ons vertoornd is; dat het géén tyd is om te bidden; dat men dan genoeg te doen heeft met zyne zaaken ; en met het zorgen, dat men niet te gronde gaa. Maar welk eene dwaasheid! wanneer is het de bede tyd om iemands hulp te verzoeken? Ban, wanneer het ons voorfpoedig gaat: of dan, wanneer wy in nood zyn en in gevaar van te vergaan in onze etenden? Wat moet ons dan meerder aanfpooren tot het gebed, dan het gevoel van onze elende? Wie kan de middelen, tot onze reddinge door ons of anderen S s ge  6oi XXVI. BEDESTONDE i dat wy onder hunne burgervaderlyke regeeringe, • binnen en buiten 'sLands beveiligd, een geruft en godvruchtig leeven moogen leiden. , Liefde ryke God! wy vertrouwen op de onbe\ driegelykheid Uwer beloften. Gy hebt ons toe, gezegd, dat Gy ons zoudt redden, zo wy tot U , in onzen nood riepen. Wy roepen tot U om Uwe hulp in een tyd, dat wy van alle zyden zien, dat 9 wy Uwen byftand noodig hebben. Help ons dan , Heere! tot het goede. Ofte zal het U be- , haagen ons iets van de dingen, die wy U gebeden 9 hebben, niet te geeven: druk leevendig en diep 9 in onze zielen het denkbeeld, dat Gy ons nooit , iets willekeurig ontzegt; dat Gy géén het minfte 9 vermaak fchépt in Uwe fchepfels te bedroeven; , maar dat, fchoon wy thans nog niet zien, tot welk , nut het ftrekken kan, dat Gy ons dit niet geeft, , Gy echter heilige, gewichtige, en voor ons zel, ven heilzaame reedenen hebt , waarom Gy ons onze bede niet laat geworden. Doe dit, Heere! opdat wy U altoos met woorden en werken pry, zen ; opdat Uwe onendige volkoomenheid het , hoogfte voorwerp van ons vergenoegen zy; opdat , wy, van Uwe Alwyze liefde als doortrokken, ons , met blymoedigheid (hoe het gaa) aan Uw allefints , heilig wélbehagen onderwerpen; en opdat wy dus , hier op aarde vergenoegd en hier naamaals eeuwig , gelukzalig moogen leeven: om Jezus wil, in wiens , naam wy bidden; Onze Vader enz.  6*6 XXVII. BEDESTONDE wilde geeven; en zyn wil Hemde altoos over-één met den wil van Zynen Vader: géén wonder dan, dat Hy altyd verhoort wierd. Maar, zo wy daar teegenflellen het gebed,'t geen bloote menfchen tot God doen: men ziet ligtlyk , dat zoo veel onderfcheids ais 'er is tusfchen Jezus Christus en tusfchen hen, zoo groot een verfchil 'er ook tusfchen de volmaaktheid der gebeden van Gods Zoon en van bloote menfchen, en derhalven ook tusfchen de verhooringe van beider gebeden moet gevonden worden. Gemerkt nu de menfchen veeltyds dit uit het oog verliezen; overmits zy daardoor iomwylen zeer bedroefd en angstvallig worden; jaa nademaal wy zelfs teegenwoordig in dien toelland zyn, dat, niet teegenftaande onze geduurige gebeden, fommigen van de rampen, die ons Vaderland drukken, op het zelve nog blyven rusten: derhalven oordeel ik, dat het myn post is Gods weg in deezen te rechtvaardigen, met te toonen, dat Hy altoos, en zoo ook nu, gewichtige en voor ons zelven heilzaame reedenen heeft, waarom hy niet Sjtltoos onze fmeekingen verhoort, of althans niet zoo verhoort, als wy wel wenfehten. Dewyl nu de taal van de hedehdaagfche vroomen veeltyds dezelfde is piet die van de alouden in hec aanhoudende prangen hunner nooden: daarom zal Ik het zeggen van denKoninglyken Dichter ren grond leggen. Hy klaagt vraags-wyze Pfalm X. vs. i. Heere! Waarom treedt Gy zoo verre! Verbergt U ter tyd des noods. TT""Vavid, de Godvruchtige, maar treurige, Dich\_J ter van dit Tcmpelgezang neemt hier in overweeging, wie God is. Hy fielt daar teegen over, den tyd des noods. En Hy kan de reeden niet vinden,  gehouden den 12 Juny 1748. 607 den, waarom de Heere in den tyd des noods zoo verre treed, ofte zig verbergt. (A)Dat de tyden des. noods (waarvan de H. Schry ver hier in het meervoudige fpreekt) dat de tyden der (rampen en elenden waaruit de mensch zigzelven nogte de ééne den anderen, redden kan;)zeermeenigvuldig zyn ; leeraart ons de dagelykfche bevinding , en wy hebben in de laatfte Bedeftonde daar omdandiger van gefproken. (*) Dat deeze ( het zy algemeene, het zy byzondere) rampgevallen onder Gods bedieringe ftaan, en dat de Heere gewichtige reedenen heeft, waarom hy toelaate, dat zy, niet alleen den godloozen, maar zelfs ook den vroomen, u-effen: is uit de volkoomenheid van Gods weezen en eigenfchappen , zigtbaar in Zyne werken, te bevatten (f) Dit dringt den menfeh, die daarmeede gedrukt ofte gedreigd is, ofte ook die anderen daarmeede ziet worftelen, vceltyds tot een yverig Gebed. Hy fmeekt God, den Albeftierder, om Zyne Godlyke en dus Alles vermogende hulpe. Edoch het behaagt Gode nu en dan niet.. zoo haastig toe te treeden, ofte de blyken Zyner befcherminge te toonen. Hy handelt (zo men het naar het uiterlyke oordeelt, koomt het onszoo voor> als iemand, dien wy voor onzen Vriend aanzagen, maar die, wanneer wy in eene heete koorts ofte deerelyk verwond daar needer liggen, daardoor afgefchrikt, ons verlaat (verre van ons treed) jaa,. zyn aangezicht en zig in het geheel voor ons verbergt, ons in verlegenheid laaiende. (B) God nu is nogthans Aldergoedertieren en Almachtig. — Hy is de liefde zelve. Hy plaagt- ofte- (*) Pag. 580. en volgg. ff) Ziet de XI. Bedeftonde. en eenige volgg.. U T t 2  6q$ XXVH. BEDESTONDE ofte bedroeft der menfchen kinderen niet van herte. En wat Hy fpreekt, dat gefchiedt. Wat Hy wil, dat flaat V. Zyn 'er dan voorwerpen,die elendig zyn, zy hebben de blyken Zyner goedertierenheid en liefde boven-al noodig. Hy is Almachtig en derhalven in ftaat, om ze te kunnen redden. Hy heeft telkens in Zyn H. Woord verklaard, dat Hy onze Rotfteen, onze Burgr, jaa om kort te zyn, onze Vader was; dat wy flechts tot Hem te roepen hadden, en dat Hy ons zou antwoorden en ons verhooren. Hy is in Zyne beloftenisfen, gelyk in Zyn weezen-en-eigenfchappen,de Jehovah, (gelyk Hem de Dichter hier noemt) de zynde, de onveranderlyke God. (C) Wanneer dan een zwak menfeh, jaa zelfs wanneer fomtyds een vroome, door het gevoel der lydens wakker gemaakt, het ééne met het andere vergelykt; dan vindt hy zwaarigheid, die hy inden beginne niet kan oplosfen. Hy denkt: ,, is God on, veranderlyk de liefde: gaat Zyne macht over Hee, mei en Aarde; kunnen Zyne beloftenisfen Hem niet , berouwen; hoe koomt het dan, dat Hy my nu , vedeegen laat? Hoe koomt het, dat Hy my thans , te vergeefs laat roepen; daar myn nood zoo groot, , en myne elende zoo rheenigvuldig is? Welken , moogen de reedenen zyn van eene zoo byzon, dere handelwyze? Heere! Waarom treedt Gy , zooverre?waarom Verbergt gy U inde tyden des , noods? Ziet ( Broeders!) dit is de waare meening van den Dicher in de woorden, die ik U voorgeleezen hebbe — 'tls waar! hy heeft met deeze klagte, welke hy vraags-wyze voorftelt, niet zoo zeer voor, te vraagen als wel te klaagen. Maar, men ziet echter uit deeze vraage, dat Hy zig niet kon  gehouden den is Juny 174?. 6*oj kon vinden in de reedenen, waarom de opperde voorzienigheid Hem (en anderen, dien Hy deeze uitboezeming in den mond legt) niec verhoort iny ofte helpc uit zyne nooden. Nademaal nu veelen, op dezelfde wyze als hier in den Text gemeld flaat, ten tyde van aanhoudende jammeren zuchten: daarom meen ik, dat myne pooging in deezen niet te vergeefs zal zyn, wanneer ik Uüeden de reedenen ontvouwe , waarom God fomwylen onze Gebeden ten tyde des noods niet verhoort, of althans niet zoo verhoort, alswy wel wenfehen. Laaten wy ten dien einde gadeflaan (I) De perfonen, die bidden; (II) De zaaken, welken men bidt; en (III) De wyze, hoe men bidt. (I) T~^\e Perfoonen, die bidden, zyn fomtyds menfchen, aan boosheeden geheel overgegeeven (*) en daarom zelfs uorzaak, dat zy niet verhoord worden. (A) (*) Wanneer men acht geeft op zyn denken, begeeren, doen, ofte fpreeken ; dan moet de vroomfte zelfs belyden , dat by niet is in die volkomene regtheid, dat hy nimmer zou mistasten ; nimmer zynen plicht vergeeten; nimmer door onregelmaatige driften en neigingen vervoerd worden. Zowy zeggen wilden , wy hebben gééne zonden , dan hedroogen wy ons. zelfs, en de waarheid was niet in ons. (i Joh. I. 8 ) De Godvreezenden, die uit God gebooren zyn, die het grondbegiuzel van hun leeven uit God, uit Zyne deugden, wil en werken ontleenen, doen wel in zeker opzicht gééne zonde; zy geeven zig niet agteloos aan de onltuimigheid hunner driften over; zy waaken over zig zelven: maar, wie van hen leeft zoo heilig, dat hy nimmer door éênige feil verrast word? Het is hun post wel, na de volkoomenheid te ftreeven, maar de beste zelf moet met den Apostel zeggen: Viet dat ik het aireede begreepen hebbe ofte alrttdê volkoo- T t 3 men  6"ro XXVII. BEDESTONDE (A) Men vindt, Helaas! veele menfchen , die, niet teegenftaande alle de geleegenheeden , die zy nebben, om God te kennen; niet teegenftaande alle de drangreedenen, die hen verplichten om God te dienen : egter de zonden laaten beerfcbenin hunne Jterffelyke lighaamen, om haar gehoorzaam te zyn 5n haare lusten. Hun hoogfte begeerte is niet tot Gods gemeenfchap, tot 'sHeeren vriendfehap uitgeftre'kt. Zy wenfehen niet boven alles na de vergeeving hunner zonden, en na den byftand van Gods H. G.: om beftendig over de onreegelmaatigheid liunner driften door de reeden en door het geloof te ze- fnen ben, maar ik jaage daar na dat ik het grypen moge Phil. III. 12. dat is, eeven'eens gelyk in de Griekfche wedloopen (want daar doelt de Apostel duidelyk op) die geene, die in de loopbaan loopt, alle zyne krachten infpant, om den opgehnngenen prys te behaalen , zoo ftel ik ook wel alle myne vermogens te werk om den voorgeftelden prys des eeuwigen leevens te verkrygen, maar ik hebbe nog die krachten niet, dat ik dezelven reeds kan zeggen te bezitten ; daar zyn nog hindernisfen te overwinnen ; ik ben nog in de weereld ; ik ben nog in dien ftaat niet, dat my niemand den prys zou kunnen ontweldigen ; ik moet nog voortgaan in mynen , eens begonnen loop-: ik heb nog eenen engel des Satans noodig, die my met vuisten flaat op dat ik my der hooge openbaringen niet zoude verheffen. Derhalven?, wanneer iemand dagt, dat men volrtrekt Heilig, eeven als God of Christus, moest zyn ; dat men altyd en alleen het goede moest beminnen en doen; zo men verhoring zyner Gebeden zoude erlangen: hy zou eene verkeerde uitlegging maaken van die Woorden ,• God doet, wat de Godvrcezende begeert ( Pf. CXLV. 19.) géén mensch zou in deeze fterfelykheid ooit verhoord worden ; alle de vermaningen en opwekkingen tot het Godvruchtige Gebed, die de Heere deed of had laaten doen; alle zyne toezeggingen van verhooring, 20 wy rechtvarrdig en heilig waren, onderftelden iets, 't geen voor allen onmoogelyk was, en zy waren des te ver. geefs ('t geen ongerymd zou zyn te denken.)  gehouden den iijuny 1748. 6it zegepraalen. Datgeene, dat hunne zintuigen ftreelen en vergenoegen kan: is het meeste, daar zy om denken, daar zy na zoeken, daar zy om werken. Het overige, ( Gods vriendfehap en het gebruik der genade gaven van 't Evangelie) begeeren zy niet verder, dan voor zoo verre als het door hen tot het bereiken hunner dierlyke lusten misbruikt kan wor- dCZoodaanige menfchen zyn in tyden van voorfpoed veelal dertel cn weelderig. Bidden zy God; 't is omdat het zoo het gebruik is: want Zyne Heiligheid, Rechtvaardigheid en waarachtigheid is hun niet aangenaam. Om hem denken zy minst. Maar, koomt het met hen eens in het onderfpit; geraaken zy in nooden; in nooden ,daar zy zig, nogte zelfs, nogte door behulp van anderen, uit redden kunnen; in nooden, die zeer zwaar en lang van duur zyn: dan gebeurt het dikmaals, dat zy God beginnen te bidden, dat Hy hen wil helpen. Maar ziet men niet veeltyds, dat zy bidden met een hart, 'cgeen nog vastkleeft aan de Aarde? dat zy tusfchen beiden toonen, nog dezelfden te zyn? dat zy bidden ; maar niet waaken, niet de behoorelyke middelen gebruiken? Jaa dat zy nog aan de vleefchlyke lusten overgegeeven zyn; gemerkt zy bidden alleen (fchoon niet uitdrukkelyk dit voorneemende, maar in den grond hunner herten) met dat oogmerk, opdat zy het in wellusten verteeren zouden jae, IV. 3. ls het dan wel wonder, dat zoodanigen niet ontvangen, 'tgeen zy bidden? Is het wel wonder, dat het gebed van zulke godloozen voor God een grouwel is ? Neen zeeker! Hiervandaan koomt het, dat veelen bidden, maar niet verhoord worden: ofte dat» het geen zy ontvangen, niet zoo is als zy wel wenfehen. _ , T t 4 G««  gehouden den ïzjuny 1748. 615 niec met reeden verplichc, die aan zyn kind te weigeren? Géén wonder, dan, dac de Alweetende God, die ceevens onze Vader is, ons veeltyds die gebeden. om tydlyke dingen, die wy voor goed aanzien, ontzegd. Géén wonder, dat Hy ons dan niet verhoort, gemerkt Hy weet, dat ons de fchyn bedriegt, en dat de genieting dier zaaken ons zeer wrang , en zuur en fchadelyk zou opbreeken. Dus zegt de Apostel Paulus 2 Cor. XII. 7,8,9. opdat ik my wegens de hooge openbaaringen metzoude ver hef en, is my gegeeven een paal in vleesch; naamlyk des Satans Engel, die my met vuisten flaat, opdat ik my niet zoude verhef en. Daarover ik den Heere driemaal ge fmeekt hebbe, dat hy van my zoude wyken. En hy heeft tot my gezegt: Laat u aan Myne genaade vergenoegen; want Myne kracht is in de zwakken magtig. Hy bad (gelyk gy ziet)om de afwendinge van een zeer zwaar rampgeval, 't geen hem ysfelyk drukte; en by werd nogtans niet verhoord. Hy kreeg bevel om zig met Gods genade te vergenoegen; en derha ven om vast te deden, dat God het hem niet zwaarèr nogte langer zou laaten treffen, dan Hy zag, dat het voor hem oorbaar zyn zou om hem, niet tegengaande zyne groote gaaven en voorrechten, in neederigheid te doen volharden. En die moeten wy van verfcheide andere gebeden, welke niet verhoord worden, denken. (*) Wy moeten geduurig ons herinneren. God weet en wil ons best. GO Jaa (?) Jaa kan men, dat, naauwkeurig befcliouwd zynde, «en niet verhooren met reden noemen; als God, op de meening van ons hart ziende , niet geeft het geen ons fchadelyk zon zyn, maar het waarlyk voor ons nutte in de plaats fielt.  gehouden den, 12 jfuny 1748. 6"iQ, Naderen wy dan tot God alleen met den mond9 en eeren wy hem enkel met de lippen, daar ons hert verre van Hem is, (Jef. XXIX: 13.) bidden wy Hem yverloos; bezet met trots vertrouwen op onze eigene vermogens; niet met de diep/Ie eerbied; twyffelende, of Hy ons wel verhooren zal, of zig onzer zal bekreunen; zonder dat wy zelfs de middelen en gelegenheeden, die Hy ons aan de hand biedt om uit den nood te geraaken, gebruiken; of eindelyk tyd, en maate, en omftandigheeden om geholpen te worden, Gode veorfchryvende: men heeft gééne reeden om te denken, dat God ons zal verhooren ; ons gebed heeft die hoedaanigheden niet, die 'er by moeten zyn, zo het Gode zal behaagen. En (wat het laatfte in het byzonder aanbelangt, want het eerfte fpreekt van zelven) fchoon zig Godvreezenden zelfs veeltyds hier in te buiten gingen, wy kunnen gemaklyk befeffen , zo wy de moeite neemen om het ernlKg naa te denken, dat, fchoon eene zaak op zig zelve, en zelfs in opzicht op het algemeen, goed is, dezelve nogtans eenen anderen tyd, andere omftandigheden, en maate km vereifchen om voor ons en voor het geheele Al, zoo wel den teegenwoordigen als toekomenden leeftyd, volkoomen goed te zyn. Schoon de komst (by voorbeeld) van den Mesfias in de weereld voor het gantfche menschlykc gedacht altoos, feedert den Val, zeer nuttig was: was 'er nogtans één tyd; en waren 'er omftandigheeden , welken deszelven meerdere en duidelykere openbaaring en menschwording best vereischten. Géén wonder dan, dat Hy, fchoon de Vaders (als ten tyde van David, Jezaias enz.) dikmaals om Zyne komst baden, nogtans niet geboren wierd, vóór dat de volheid des tyds, (de tyd, die de bekwaamde was tot Zyne bekendmaaking en aanneeming) daar was (Gal. IV: 4.) Ver-  ïao XXVII. BEDESTONDE Verder! hec uitftel der verhooringe van het gebed, doet iemand veel leeven diger de grootte van zynen nood voelen. Was dezelve fchielyk voorby; de indruklelen op het gemoed van den lyder zouden veeltyds zeer voorbyvliegende en derhalven van weinig vruchc zyn: daar hec aanhouden nu denvastflaapenden zelven wakker maakr, en den grootften der Aarde zelven zyne brosheid, zyne onmachc en de zwakheid van alle middelen, zyne af hankelykheid, zyne fterfelykheid enz. lang en diep doet gevoelen en hem kan beweegen, Gods vriendfehap, als het beste deel, geheel en al te zoeken. Het aanhouden der nooden geeft eenen mensch, die op Gods voorzienigheid vertrouwt (eenen vroomen) geleegenheid om by het ontvangen van Gods hulp , daar hy zo lang en dikwerf na gewenscht ■heeft, de gaaven, die hy ontvangt, met des te meerder dankbaarheid aan te neemen en met denauwkeurigfte omzigtigheid te gebruiken. Het langduurig gemis van zeeker goed leert ons 't zelve regt in zyne waarde kennen en waardeeren: daar wy anders, het zelve in overvloed of ras erlangende, des zelven waaren prys niet wecten (ge-yk de dagelykfe bevin. ding ons kan getuigen). — VVie waardeert de lucht, het licht, het water en diergelyke zaaken, jnahet Euangelie, regt naar hunnen aart? Gewislyk zeer weinigen! * • Waar van daan koomt dat toch? _ Men heeft het in overvloed ofte men ontvangt het fchielyk weeder. Maar heeft men één van allen eers ccnen gcruiaien tyd gemist ofte met de uiterde moeite gehad: de tyd van het uitdel der bezittinge vei meerdert" onze kennis van derzelver waardye en maakt ons naaderhand dankbaarer en veel voorzigtiger in dcszelven gebruik. Word de verhooring van ons gebed, zelfs tot denure van onzen dood, uicgedeld; ontvangen wy hier niet,  gehouden den 12 Juny 1748. 6sï niet 't geen wy wenfehen; moeten wy ten einde toe in kommer en traanen zitten, en vreezen wy egter den Heere: het bevestigt ons in ons gevoelen van een eeuwig leeven en van den jong f en oordeelsdag. De heilige en rechtvaardige God zal toonen, dat Hy lief heeft, die Hem liefhebben. Is het dan hier niet: het noopt ons, om met volle vertrouwen te wachten op het leeven hier naa. Eeuwige vreugde zal daar zyn over Zyne knechten en dienstmaagden. En alle droefenis en traanen zullen daarvan wyken moeten. Al is het derhalven, dat iemand, zelfs Godvree- zende, zaaken bidt, die Gode behaagen, en die waarlyk tot zynen, en den algemeenen wélftand dienen: —— nogtans heeft God gewichtige reedenen om Hem niet te verhooren: byaldien hy dan zaaken bidt, die Gods alles doorgrondende Wysheid ziet, dat beeter in andere omftandigheeden en in eene andere maate zouden voegen; ofte wanneer Hy ziet, dat het noodig is voor de ziele van dien vroomen hem nog een tyd lang onder't kruis te laaten. Geliefde Broeders en Zusters in den Heere ! (1) TXenkt niet, dat myne redeneeringen alleen JL/ onder/lellingen zyn: en dat ik u alleen, zonder u lieden tot op den eerden grond te leiden, tragt gerusr te dellen; opdat gy niet mogt murmureeren. Gy weet; — ik heb hec u dikwerf, naar aanleiding van God zelven in Zyn heilig woord, vertoond ; ik heb u in voorgaande Bedeftonden beweezen,dat de Heere, de AI machtige en Algoedertierene God, Onze Vader, maar ook teevens Alweetende is, en dat Hy des nooit u iets geeft ofce over n lieden toelaat, dan naar waarheid, dat is, naar dar zyn «neindig doorzigt ziet, dac hec in alle opzichten best vv is,  622 XXVII. BEDESTONDE is. Schoon gy u dan dikmaals in het byzondere niet kunc vinden; fchoon gy niec bepaaldelyk weec, waarom Hy u in dit of dat geval niec geefc, 'c geen uw Herc van Hem bidc: gy ziec nu, hoe veele reedenen 'er kunnen zyn, waarom Hy hec u niec geefc; en gy weec_, dac hy nooic iets doec of coelaac zonder gewichtige,voldoende,enalcoosheilzaame reedenen. Die moec u dan alcoos gerusc dellen, wanneer gy uwe bede niec ontvangt. Ziec Gy naader de reeden daarvan,- hec moec u des ce meerder bevreedigen. Maar ziec gy die niec; gedenkc dan, dac God der menfchen kinderen niec plaagt nogte bedroeft van herte. Gedenkt, dat Hy beeter, dan gy, weet, wat coc uw meeste best dient; en dat Hy nimmer, zo gy Hem dient, en, uit liefde om Hem te behaagen, bidt, u uwe bede zou ontzeggen : zo Zyn Vaderlyk oog niet zag, dat het tot uw naadeel of tot naadeel. van het algemeen zou verdrekken, wanneer Hy u dat gaf of het u zoo gaf als gy het wenscht. (2) Denkt niet, (wanneer gy ziec, dac Uw Gebed niec zoo verhoord word alsgy wenschce)dac derhalven ook Gods beloftenisfen uit zyn; dat God wel beloofd heefc u te verhooren, wanneer Gy toe Hem riep: maar dac deeze belofte niec algemeen is , fchoon zy fchynt algemeen ce zyn. — Gy weec immers, dat God deeze beloften niec gedaan heefc, dan aan de Godvreezenden, en aan de Godvreezenden zelfs alleen dan, wanneer zy wel baden. Zo gy dan als zoodaanigen bidc, dan verhocre de Heere u altoos: dan zelfs, wanneer hy u niec zoo verhoorc als gy wel van Hem wenschce. Wanc, zyc gy Godvreezenden, wac is uw hoogfte doel wie? Is hec niec te willen, V geen God wil, en te wraaken 't geen Hy wraakt? Is uw uicterfte en hoofdoogmerk niec, dac God in Zyne deugden door zoo veele fchepfelen als doenlyk is gekend en ter eeuwiger gelukzaligheid ge- no-  gehouden den 12 Juny 1748. 627 Verwondert u dan niet, overgegeevene Zondaars en Zondaaresfen! dat God uw bidden niet zoo verhoort, als gy wel wenschte. Ofte verbeeldt u niet, dat Hy u verhoort, wanneer Hy ons Vaderland van zyne rampen wat ontlast: Uw bidden kan Zynen zeegen nooit verwerven. 0,0 Wy hebben gezien, dat fomwylen de zaahen,'welken wy biddende rceden zyn, waarom God ons niet zoo verhoort, als wy wenfehen. Myne Beminden! daalen wy hier weederom ernflig met onze gedachten op ons zelfs en op onzen teegenwoordigen toedand af; wy worden tot ftaan gebracht door deeze overdenkinge. Wy hebben gebeedenom veele aardfche zeegeningen, om den bloey van onzen Koophandel, en, met één woord, om de gantfche welvaart van onzen Staat. Wy meenden, dat dezelve eindens best zouden bereikt worden door het herftellen van den vreede, door het geneezen onzer Runderen enz. Wy hebben daarom ten grooten deele yverig en ernftig den Heere gefmeekt, dat Hy ons dat alles wilde fchenken. Maar, Geliefden! wie zyn wy ? hoedaanig is de bekwaamheid van ons verftand, dat wy ons zo ruiterlyk onderftaan, daarover te oordeel en? Zouden wy wel in ftaat zyn, aan te toonen, dat het, behalven de andere zeegeningen, welke wy van Gods Vaderlyke o-oedheid in het tydlyke en geestlyke hebben (want wy hebben gewislyk nog al veel goeds buiten dat van Hem) noodig en best was voor ons en voor het algemeene nut onzer Landsgenooren en naakomelingen, dat ons thans alles voorfpoedig ging? Zien wy niet aan de dartelheid en overdaad van veelen, dat het noodig is, dat zy onder het kruis blyven; jaa zelfs nog nader en gevoeliger aangetast worden, zo zy ontwaaken zullen? Hebben die God vreezen! niet de vertroostingen van 't Euangelie, de verzeekering Vv 4 tan  62% XXVII. BEDESTONDE van de vergeeving onzer zonden, en de vaste hoop op het eeuwig ieeven? weeten wy niet, dat God (hoe bar en onoverkomelyk hec 'er voor ons uitzie) ons niet zal verlaaten ofte verzuimen? Laat ons dan nooit te onvrceden zyn over hetuitftel van de volkoomene verhooring van het byzondere , 't geen wy bidden. God is onze Vader. Hy zal ons niets ontzeggen, 't geen tot onzen waaren welftand dient. Wy hebben gezien , Toehoorders! dat God onze gebeden niet verhoort, niet alleen wanneer wy Yverloos enz. bidden j maar zelfs dan, wanneer wy eenen byzonderen, niet gevvegelyken, tyd, maate, en omftandigheeden van Zyne hulp vcreifchen, ofte zelfs niet behoorelyk de middelen in V werk ftellen. Dus moet het dan ook in zeeker opzicht met ons geweest zyn en nog zyn, o Godvreezenden ! Wy hebben om veele dingen gebeden, maar de Heere ■zag, dat het beeter was ,ons dezelven op eenen an< deren tyd, by andere omftandigheeden en in eene andere maate te geeven. Deezen zullen gewislyk ook de reedenen zyn, welke Hy gehad heeft, om ons, (zo wy in de behoorlyke gemoedsgeftalcegebeeden hebben,)onzen wensch niec volleeciig te geeven. Veelen hebben ook wel gebeeden, maar zy lieten het by het bidden, zonder zelfs behoorelyk de handen aan V werk te ftaan. Veelen fmeekten om de vergeevinge van zonden, en ftapelden intusfehen zonden op zonde. Veelen riepen om de vertroostingen van 't Euangelie, en dat God hen van zin wilde veranderen; en zy namen zelfs niet het Euangelie, nogte de middelen om tot beeter gedachten te komen, by de hand: zy lazen de H. S. niet met aandacht, als een fchrifc, die hun aanging en die tot hun fprak, nogte met oogmerk om zig daar naa te fchikken. Veelen baden om de verbeeteringe van het welzyn des algemeenen weezens, maar deeden zelfs geenen den minfte»  gehouden den 12 Juny 1748. 62% ften flap om anderen aan de kost te hejpen, ofte den last te helpen draagen. Jaa veelen fmèekten , op eene yverlooze, onaandachtige en oneerbiedige wyze ? En ziet daar dan de reedenen, waarom God onze gebeden niet zoo verhoord heeft, als wy welwenschten. Behaagd het Gode , ons met ons dierbaar vaderland nog een tydlang in ongeluk te laaten, behaagt het Hem de verhooring onzer gebeden., uit te flellen; onze runderen nog te laaten fterven; onze neeringert en handteeringen in haaren tegenwoordigen daat te laaten; ofte ons in armoede, in verachting, in ziekten te laaten fukkelen: laat ons ons lot met verduldigheid draagen. Een akkerman verwacht de kostelyke vrugt der aarde en is 'er langmoedig over, tot dat hy ontvange den morgenreegen en avondreegen. Hy is niet ongeduldig, dat, als hy heeden zaait, morgen niet kan gemaayd worden. W'.est gy ook langmoedig en flcrkt uwe herten, want de toekomst des Heeren is naaby. Jac. V: 7, 8. Laat ons aanhouden in het gebed; en toonen dat wy ons vertrouwen op God niet wegwerpen: maar daat maaken op de onbedriegelykheid Zyner beloften, aan Hem o verlaaten de den tyd, de maate en omjlandigdigheeden, waar in het Hem behaagen zal dezelven te vervullen. Laat ons met een zoodanig hert voor ons en voor ons Vaderland bidden. GEBED. Heilige, Wyze en Algoedertierene God! Gy behoudt altoos regt, wanneer Gy in Uwe wegen naagefpeurd ófte beoordeeld word. Wy \ danken U, dat Gy ons daar van teegenswoordig , weederom eene zeer zigtbaare preuve gegeeveu , hebt: in ons naar aanleiding van U heiligwoord Vv 5 , de.  o> XXVir. BEDESTONDE , reedenen te ontdekken, waarom Gy veeltyds de , gebeden der menfchen niet verhoort. Gy hebt 9 ons met een redelyk vermogen gefchapen, bekwaam , om het geene Gy ons in de natuur en in de genade , ontdekte ten onzen nutte te gebruiken; en U als , den Allerheiligften en de bron van alle goede en , volkoomenmaakende gaven te erkennen: ten einde , wy in U, als het onveranderlyke goed, ons genoe, gen zouden vinden en in Uwe gemeenfchap onze 9 geluk-zaligheid genieten. Wy, menfchen, zyn te , zwak. om alle de oogmerken Uwer wegen door te , zien. De eindigheid onzer natuure (bekennen wy) , en de ftaat waar in wy hier zyn, is 'er de reeden , van; maar niet eenige willekeur van U, ofte niet, , dat Gy ons die kennis onthoudt, daar Gy-ze ons , wel hadt kunnen geeven. Gy zyt onze Vader, en , verliest 'er niets mee met ons te verryken. Gy zyt , alweeterid en kent ons best. Gy ontzegt ons dan , niets, oïdat ontzeggen moet voor ons&best zyn. , Wy danken U, dat Gy ons hebt laaten aantoonen, , dat'er zeer veele en gewichtige reedenen kunnen zyn, 9 waarom Gy ons nu en dan niet dat byzondere geeft, , dat wy wenfehen; en dat 'er altoos heilzaame oog, merken moeten dcor U daar meede bedoeld zyn, , wanneer Gy onze fmeekingen nietnaar onzen wensch , vervult. , Wy willen gaarne ons best doen om deeze vertoo, gen van de Heiligheid Uwer wegen in ons geheu, gen te bewaaren. Wy wenfehen hertlyk, dat wy, , daardoor onder den byftand Uwer genade gefterkt, , onze zielen altoos met lydzaamheid moogen bezit. , ten; dat wy nooit over het uitftel Uwer Godlyke , hulp murmureeren ofte te onvreeden worden. Maar, , Gy kent de zwakheeden van ons vleesch. Gy weet, , hoe zeer wy den meesten tyd geneigd zyn tot die , die ons vleesch kunnen koesteren; die ons dit lee- , ven  gehouden den 12 Juny 1748. 631 ' ven zoet en de genieting der goederen deezes lee' vens aengenaam maaken. Gy weet, hoe groot een ' i-egenzin wy in het gemeen hebben teegen het kruis, ^ inzonderheid dan, wanneer het langduurig word. , Wy hebben alle de beweegmiddelen, die Gy ons gegseven hebt om te blyven daan, noodig, wan, neer wy niet bezwyken zullen. Ach wy biddenU! ' beflier het daar heenen; laacen de voorvallen, die ons omringen, daartoe meedewerken: datwy, al . is ons kruis langduurig, niet tot ongeduld overllaan. , Breng ons in de oogenblikken , waar in wy zulks , meest noodig hebben, te binnen, dat het lyden . van deezen tyd niet te vergelyken is met die heer, lykheid, die aan ons eens door U zal geopenbaard ' worden,zo wv getrouw ftryden. Breng ons dan te , binnen, dat Gy onze Vader zyt en geen vermaak kunt fcheppen in onze droeffenisien: en dat Gyons derhal , ven niet zoudt zoo lang te vergeefsch laaten roepen, , zo het geene wy van U baden, niet tot ons naadeel , was, ofte zo het met Uw Heiligheid en deugd be, ftaan kon , dat Gy het ons fchonk; dat 'er een tyd , zal koomen van volle genadige belooning Uwer ge, trouwe dienaaren, die Uwe beduiten aanbidden; , en dat daar Uwe gunst zonder ftoornis te genieten , ons voornaamfte deel zal zyn. Wy bevinden dage, lyks de zwakheid van ons geloof. Wy bidden daarom , met uwe Apostelen: Heere fterk ons geloof! wy , weeten wel in het algemeen en zoo dikmaals als wy het met bedaardheid naadenken , dat Uwe be' loften onbeweceelyk en volzeeker zyn. Maar het «evoel der aanhoudende elenden verduistert veeltyds ' de klaarheid onzer kennisfe in deezen; en doet ons , 00 het onvoorzienst uitroepen; Ach Heere hos , lange! Ach God hoe lange! Maar Vader! vergeef, , (wy bidden het U ootmoedig) vergeef ons onze , zwakheid. Gy kent de grond onzer herten. Vree-  gehouden den 12 jfuny 1748. 633 r9 heid aan ons gantsch gemeenebest niet toe. Wilt , Gy hen Uw ongenoegen doen gevoelen; laat Uwe , kinderen niet daarom met hen altoos in het ongeluk , blyven: maar (is het met Uwen wyzen raad be, ftaanbaar) laat veel liever het Gebed der overigen ; van Uw erfdeel, die hier zyn, ons dierbaar Vader, land behouden. , Gy hebt het door Uwe aanbiddelyke beftieringe , nu zoo verre gebragt, dat zig eene gegronde hoop , tot eenen aanftaanden vreede opdoe. Gy hebt hier, meede beweezen, dat Gy niet geheel en al de han, den van ons aftrekt ofte ons niet wilt hooren. Wy , danken U daarvoor demoedig. En wy bidden! laat , alles daartoe (is het met ons meeste best en met het , best van 't algemeen zoo overeenftemmende, als , het ons voorkomt) famenwerken, dat wy in het , kort tot eenen vasten, veiligen en eerlyken vreede, , heilzaam voor ons en voor gantsch Europa, geraaken. , Zegen ren dien einde de Hooge Afgezondenen , ter bevorderinge van dat gewichtige werk: en doe , alle hunne heilzaame poogingen hier in, gelukken. , Zyt hun loon in hunne aanzienlyke perfoonen en , Huisgezinnen voor dien arbeid, dien zy tot het , heelen der breuke, tot het geneezen van de elkan, deren aangebrachte wonden, tot het verhinderen , van onmenschlyke bloedftortinge, en tot voortzet, tinge van's lands bloey en luister, .befteeden: opdat , zy, naa volgers van U, den God des vreedes, ag, tervolgens de belofte Uwes Zoons de aarde en , hier naamaals het eeuwig ryk van Uwen vreede be, zitten moogen. , Uwe genade vergezelle en vermeenigvuldige zig, , zelfs geltadig over de Hooge Regeering van ons , Land en van deeze Stad: over de Ed. Groocmog. Hee, ren Staaten van Holland en Wcstfriesland enz. enz. ? weer allen verkeerden raad uit hunne byeenkomften. , Laat  634 XXVII. BEDESTONDE , Laan niets, dan zugt voor 't algemeene belang, die , Hooge vergadering bezielen. Doe hunne bëflui, ten uitvallen op hec geene het meeste tot welzyn , van Land en Stad dient. Laat niets het neemen , ofte uitvoeren dier befluiten vercraagen. En geef, , dac de uicvoering alcoos blyken mag draagen, van , met uwen zegen vergezeld te zyn. , Het heeft U niet behaagd ons tot dus verre te , verhooren in het bidden voor de behoudenisfe van , ons Hoornvee. Lieve Vader! wy aanbidden Uwe , wegen. Wy erkennen, dat Gy in alles altoos hei, lig zyt; fchoon wy het byzondere oogmerk, waar, om Gy het doet ofte iets toelaat, niet altoos{mer, ken. Wy dellen vast, dat de reedenen, die Gy , hebt, dat Gy ons tot dus verre hierin niet verhoor, de, gewichtig en heilzaam zullen en moeten zyn. , Wy willen U géénen tyd ofte maate ofte omftan, digheeden van Uwe hulp in deezen voorfchryven. Maar, kon het zyn; ftemde het over-eenmet Uwen , wyzen raad: wy wenschten gaarne, dat het vee be, houden bleef; en wy bidden 'er U in diervoege , erndig om. , Alles,wat wy hebben, Heere! onze peribonen, , onze goederen, onze kinderen, onze huisgezinnen, , onze meedeburgeren, en onze bondgenooten, jaa , (zoo veel mogelyk) onze vyanden zelfs, beveelen , wyinUwe Godlyke genade, en Vaderlyke handen. , Verhoor ons! Ach verhoor ons agcervolgens Uwe ' belofte , om Uwes Zoons Jezus wil: in wiens naam, , cn naar wiens voorfchrift wy U noemen Onze Va, der, die enz. XXVIIÏ. BE-  635 XXVIII. BEDESTONDE- gehouden den c.6 Juny 1748. VOO R-A F S P R A A K. OVER DE MIDDELEN OM DE HINDERNISSEN IN HET WEL BIDDEN, OM DE VERSTROOYING DER GEDACHTEN, enz. TE BOVEN TE KOOMEN: BYZONDERLYK Over de Voorbereiding en wyze van Voorbereidinge tot het Gebed. H eere, Gy, die ons het willen en het volbren, gen ten goede gaarne geeft! wy erkennen , dat het , Gebed één der gewichtigfte deelen van onze Gods- . , dienscoeffening is. Wy weeten, dat het U aange, naam is, wanneer wy hetop eene betamelyke wyze , tot U brengen. Bellier dan, o Vader! deeze onze. , byeenkomst daarheenen, dat wy leeren, hoe wy , ons te vooren bereiden moeten, ten einde in ftaat , te zyn, om Gebeden , die U behaagen, voor Uwen throon te brengen. En beweeg onze herten om , de middelen, daartoe dienftig, altoos volvaardig , enbedachtfaam te gebruiken: om Jezus wille. Amen! Zeer Waarde Meede-Christenen ! G roote zaaken onbedachtfaam by de hand te vatten, is het werk van eenen dwaazen. Hoe de zaakenvan grooter nafleep; hoe-ze van meerder belangs voor ons zyn; hoe-ze , kwalyk gedaan, grooter naa- dee-  6$6 XXVIII. BEDESTONDE deelen ons konden berokkenen: hoe-ze meerdere oplettenheid van ons eilchen, en verdienen, dat men zig daartoe voorbereide. Het doelwit van een Wyzen moet zyn waarachtig geluk zyn, en het is dieslialven zyn post, de dingen, die op zyn waarachtig geluk of ongeluk eene groote betrekking hebben , piet ter lcops te behandelen. Ik heb ulieden voorheenen aangetoond, dat het Gebed, wanneer het in behoorlyke orde, om het geene waarlyk tot onzen welftand dient, tot God gedaan word, Hem, onzen menschlievenden Vader, aangenaam is. Maar ik heb ulieden te gelyk aangeweezen, hoedaanig dat bidden gefield moet zyn, zo het Gode behaagen zal. Ik heb u (meen ik) overtuigd , dat onze fmeekingen Godsdienitige daaden zyn van zeer groot gewicht, en voor ons van een onwaardeerbaar belang. Ik zal u derhalven (naar myn oordeel) dienst kunnen doen wanneer ik u in deezen en de volgende Bedeftonde vertoone, de middelen om op eene wyze, die Gode behaagt, tot Hem te bidden. Ik zal u derhalven trachten onder het oog te brengen : wat wy voor; en wat wy by het Gebed te doen Lebben om wel te bid !en. Laat ons teegenu oordig hiervan een begin te maaken .' Overdenkt ten dien einde met my het geen de wyze Salomo zegt Prediker V: i. Zyt niet [nel met uwen mond; en laat uw hert zig niet kaasten iet te fpreeken voor God: want God is in den Hemel, en gy zyt op aarde. TT^Ve wyze Koning leeraart ons in de eevengemel\_J de woorden, (l) Dat; en (II) Hoe  gehouden den 26 Juny 1748. 637 (II) Hoe wy ons tot het Gebed voorbereiden moeten. Deeze twee ftukken zyn ook de voornaamfte zaaken, welken ik ulieden teegenwoordig te zeggen heb* Laat ons die dan naadenken. (1) (a) Koning Salomo fpreekt hier myns oordeels onder anderen meede van onze voorbereidinge tot het Gebed, wanneer hy zegt: zyt niet [nel met tiwen mond, en laat uw hert zig niet haasten iet te fpreeken voor Gud. Immers, wy hebben dikmaals aangemerkt, dat het Gebed niets anders is, dan een gefprek onzer ziele tot God, 't geen ook fomwylen met den mond ofte hoorbaare ftemme voorgedraagen word. Raadt dan Israëls grootfte Koning eikeenen» die de rust zyner ziele zoekt, alle over-eiling in het fpreeken voor God, (liet zy het met den mond, het zy het met het hert gefchiede) te vermeiden: hy vermaant hen meede, om zig voor-af (zoo veel in hen is) in ftaat te ftellcn om wél te bidden; hy vermaant hen, om ééne der voornaamfte hindernisfen van wélvoegelyke Gebeden te vermeiden; en hy vermaanchen (by gevolg) om zig tot het Gebed behoorelyk voor te bereiderii lk weet wel, dat 'er verfcheide daaden zyn, Wel* ken men doende kan gezegd worden te fpreeken voor God. Ik weet wel, dat, wanneer men eenige gelofte? doet; ofte wanneer menden Heere dank zegt ,• die een fpreeken voor God is. Ik weet wel, dat de wyze Koning vs. 3. in het byzonder van het houden zy* ntv geloften gewaagt. Maar de uitdrukking, waar= Van hy zig in onzen text bedient, is algemeen: ert ik vinde derhalven gééne roeden om dezelve, daar zy meerdere plichten onder zig kan begrypen, alleen op het doen van geloften » gelyk fommigen willen te bepaalen. In teegendeel, verplicht ons de famen-* X x hang  &3$ XXVIII. BEDESTONDE hang met hec voorgaande vers, om deeze algemeenheid der uicdrukkinge van Salomo, als een bewys v.m eene algemeene les, die Hy ons hier geeft, op te neemen. — jaa klimmen wy hooger op: ik meen, dac wy zullen moecen bekennen, dac 'er het gebed meede onder begreepen is. Wanc wanneer Davids wyslte Zoon hadc aangecoond, dac 'er géène beftendige rust, géén onftoorbaar vergenoegen, in eenig fchepfel door eenig menschlyk verftand te vinden ofte te erlangen was (van Kap. I; 4. tot Kap. III: 9.) naa dat hy de oorzaak en daarvan bad aangeweezen (Kap. III: 10. tot Kap. IV: 16.) naa dat Hy gezegd had (Kap. IV: 17.) dat men, om tot dat beftendig vergenoegen te koomen, zig van de handleidinge des openbaaren Godsdiensts moest bedienen: .raadt hy ons in onzen cext, dat men, om zig daar wél van te bedienen, zig niet haasten, moest met te fpreeken voor God. Moec men dan niet uit de aancenfehakelinge k:fluiten: dat hy alles, wat fpreeken voor God, by deeze godsdienstoeffeninge gebruikelyk, genaamd kan worden, in deeze korte zinfpreukinfluit; en desweegens ook raadt, dac men alle overeiling, als men bidden zoude, zou vermeiden, zo wel als men voorzigtig zyn mocsc in het doen van geloften ? Dus blykt dan, dat de wysfte der fterfelyke Koningen hier (onder anderen) eischt, dat men zig toe het bidden behoorelyk zal voorbereiden. (b) Dat men zig nu moet voorbereiden, bewysc hy met deeze drangreeden: want God is in den Hemel; en gy óp Aarde. Hy brengt ons, hiermeede, den oneindigen afftand, die 'er is tusfchen God en ons; eenen afftand, die oneindig is, nietten aanzien van ruimte, maar.ten opzichte van volmaaktheid, te binnen- Hy wil zeggen, dat het roekeloos is van zulk een geringen aardworm, als de mensch is,  gehouden den 2.6 Juny 174 8. 643 Zyns wils, en Zyner wegen; 'c is alleen by opklimming, alleen by vergelyking, alleen by overbrenging. Maar dat nograns, dat wy'er van kennen uic het geene wy zien, en rond/om en aan en /«onsbevinden, dat verilindt onze denkbeelden. Wy zwymelen, als wy flechts cenigfints (want wie kan verder koomen?) die aanbiddelyke grootheid, die onendige macht, die gadelooze wysheid, die onuit» drukkelyke goedertierenheid, die zuivere waarheid, en die onkreukbaare heiligheid cn rechtvaardigheid kennen. Zien wy oris zelfs daar teegen: hoedaanig is onze geringheid by die Godlyke grootheid; onze nietigheid by dat verheeven zyn. Wy zyn aarde, en leeven op Aarde, jaa zelfs op een klein gedeelte en als op een gering flipje van de Aarde. Het reedelyke en geestlyke, dat 'er in ons is, is niet te noemen by de opperfte reeden ofte by den Vader der geesten. Zyn alle volkeren te famen by Hem als een druppel, die in den emmer, en als een fcherfje, dat in de weegfchaal blyft, jaa niet meer, dan een flofje; zyn alle menfchen als fprinkhaanen, en niet meerder dan een enkel niet voor Hem (Jef. XL: 15 en volgg ) wat zyt gy (arm aardworm!) gy zyt, wie gy zyt? Wat zyt gy, (gering inwoonder van een klein flipje deezes aardbols!) in vergelykinge van den hoogen God, den fchepper derHeemelen; den formeerder en den Koning van de gantfche- natuure? Verdient dan elk voorwerp, zo wy naar waarheid (gelyk het past) zullen handelen; verdient elk voorwerp, dat wy ons omtrent het zelve naar zynen aart gedraagen: wat is dan wel de plicht van ons, geringen, in betrekking tot God, het aanbiddelyk opperweezen ! Past het ons zorg te draagen, dat wy op eenebetaamelyke wyze tot eenen man van aanzien, tot een Vorst of Koning fpreeken; past het ons (gelyk het Xx 4 ge-  «44 XXVIII. BEDESTONDE gewislyk doet) ons te voren daar toe te bereiden; wie kan dan waanen, dat hy, onbedachtfaam ofte zonder zig vóór te bereiden, voor de hoogde MajeT fteit van den fchepper der natuure mag treeden? Wie kan zig verbeelden, dat hy God, - den hoogen God , in den gebede Zyne hulp met een onbereid hert mag verzoeken. Wie, die bedaardlyk overdenkt, tot wien hy fpreeken zal, zal niet eerst tot zig zelven fpreeken, cn alle onbedachtzaamheid verbannen? Gewislyk, zo wy niet teegen de waarheid, teegen de volkoomenheid van Gods natuur en deugden, teegen onzen plicht regtsdraads willen aangaan, jaa zo wy niet alle reedelykheid en billykheid willens en Weetens verkrachten: wy zien 't; wy zyn verplicht om ons te voren te bereiden , éér wy onderneemen, onze verzoeken en gebeden voor den hoogen God te brengen.' (II) Edoch, gy hebt reeden om te vraagen: hok moet men zig dan voor-bereiden tot hetgebed? Dit zal ik uwe aandacht nu zoeken onder het oog te brenuen. Salomo zegt: zyt niet [nel met uwen 'mond,° en laat uw hert zig niet haasten m,et iet te fpreeken ' voor God. De wyze Koning belast, dat wy over onzen mond, edoch, niet alleen over onzen mond, maar ook over ons hert, over onze gedachten en3 boven alles, over onze neigingen en begeerten, by bet gebed zullen waaken. Gy weet by ondervinding, dat wy menfchen zeer aandoenelyk zyn voor de zaaken, die onze zintuigen, ons gehoor, gezicht, gevoel enz. aandoen. Ik heb het u nog kort te voren herinnerd. Wy zyn gewoon, ommeestyds eilings dat afrekeuren,'tgeen onzen zintuigen onaangenaam voorkoomt ; en dat te begeeren; 'c geen dezelven ftreelt. Dit is één der groote gebreken van ons , menfchen. Het niet behooriyk onderzoeken. van deeze eerst -opkoomende driften is de Baarmoeder van duizend misdagen. Hier-  gehouden den 26 Jtmy 1748. 45 'Hiervandaan koomt het ook , dat men, veeltyds niet over- of her-dacht hebbende, 'tgeen men in de eerfte drift begeert, dingen van God bidt, welken het ons niet betaamde van Hein te verzoeken. Wy weeten ook, ( Helaas!) door dezelfde ondervinding dat veele menfchen alleen uit gewoonte tot God bidden. Men oordeelt hec in alle ordentelyke huisgezinnen onbetaamelyk,dat men niet (by voorbeeld als men opftaat, als men eet, als men zig te daapen legt enz.) tot God zou bidden. De meesten volgen derhalven die gewoonte. Edoch het is by hen ook mot meer als uit gewoonte, dac zy hunnen mond voor God opdoen ofte zig haasten om met hun hert voor God te fpreeken. Die alles keurc de wyze Salomo, om de in het eerfte deel gemelde reeden, af. Dit geeft ons dan geleegenherdom te onderzoeken en te weeten; hoe wy ons tot hec gebed voor God bereiden moeten. Wy zien 'er (voor eerst) uit, dat wy ons niet overeilen moeten, wanneer wy bidden willen; dat wy niet haastig nogte onbedachtzaam ofte als uit gewoonte dit gewichtig werk moeten by de hand vatten. Wy zien 'er (jen tweeden) uit, dac hec onze plicht is, ce bedenken, dac wy tot Godfpreeken, voor het aangezicht en in de tegenwoordigheid jaa in de byzonderfte teegenwoordigheid van God fpreeken, wanneer wy bidden. En dit is waarlyk een van de gewichtigfte zaaken, die Salomo ons in dit geval kon herinneren, om ons te leeraaren, hoe wy ons moeten voorbereiden om wèl te bidden. (,) Immers, ons Gebed is een fpreeken voor God (*): by gevolg moet men ook bedenken, wanneer (*) Salomo zeide: zyt niet fnel met uwen mond, en laat uw bert zig niet Haasten, om, te fpreeken voor God. Men zou (zo hy het met andere woorden had uitgedrukt) hebben kunnen denken , koe moeten.wy ons dan gedraagen? Moeten wy een tyd lang ftil zitten en niets doen, éér dat Xx 5 wy  e$k XXVIIÏ. BEDESTONDE uit de beflommeringen van onze huisgezinnen, van onze handteeringen, of zelfs fomwylen wanneer wy zo — zo —uit het gezelfchap van onze vrienden koomen , wy ons niet in ftaat zouden bevinden tot dien ernst, tot die eerbied enz. in het gebed, welken wy te voren zagen, dat zoo ernftige overweegingen van God, van ons zelven, en van de dingen, die°wy bidden wilden, vereifchen. 't Is derhalven veeltyds noodig, en altoos zeer nuttig, zig alvorens een tyd lang, éér men zig tot het plechtig gebed begeeft, in eenzaamheid op te fluiten, om des te vryer en ernftiger zyne gedachten over de meergemelde dingen te laaten gaan, en dus voorbereid in de plechtige vergaderingen tot het Gebed te komen. Jezus zelf ging ons hierin veeltyds voor, fchoon Hy althans ongelyk minder voorbereiding tot het Gebed noodig had, dan wy. Somwylen (by voorbeeld) ftond Hy 's morgens vóór den dag op, en ging in eene woeste plaats en bad aldaar, (Mare. I: 35.) fomwylen zonderde Hy zig (als in Gethfemané) zelfs van het gezelfchap Zyner Jongeren af om alleen te bidden (Matt. XXVI: 36-^g)(*% (e) En wil men zig in die eenzaamheid, (of zo men het best acht, fomwylen gezamenlyk met zyn huisgezin) tot het Gebed voorbereiden: men kan zig (*) Dit deed hy niet, om dat de eenzaamheid beeter ij tot het Gebed dan een openbaare vergaderplaats. Hy toonde door Zyn eigen gedrag het teegendeel,en betuigde,gelyk wy kortlings hoorden, dat Gods huis tot een bedehuis gebruikt moest worden, Zie de XXIII Bedeftonde waar in ik de nuttigheid der openbaare gemeenfchaplyke gebeden in Gods huis getoond hebbe. Maar Hy deedt dit, om dat Hy in die omflandigheeden, waarin Hy was, deeze afzondering iest oordeelde. En Hy leeraart ons deezer wyze, dat 'er geleegenheeden zyn, waarin het best is ons van gezelfchap af te zonderen, om tot het Gebed bekwaam te zyn. En elk ziet uit het voorgaande, dat dit inzonderheid noodig is, wanneer men tot plechtige gebeden zal by-éen komen.  gehouden den 2.6 Juny C55 zig met zeer veel nut bedienen van het leezen der H. S. en in het byzonder van het leezen en naadenken der Godlyke beloftenisfen, hulp en wéldaaden, welke ons daar in op verfcheide plaatfen, onder verfcheide zinnebeelden, en op de zieltreffendfle wyze ter lecringe en opwekkinge voorgedraagen worden. Hoe veele uitboezemingen van Godsvrucht, in allerhande foorc van gevallen door Gods Heilige Gunftelingen gedaan, vind men niet in de Godgeweide blaaderen? Lees en overdenkt (by voorbeeld) deezen ofce geenen van Davids Pfalmen, die u het toepasfelykfle op uwen toeftan d voorkoomt. Het Godlyk vuur, dat daarin blaakt, zal ook uw hert kunnen in brand zecten en u tot een wélgefteld gebed kunnen bekwaam maaken. (ƒ) Eindelyk men oeffene zig dagelyks in eenigs (al zyn het dechcs korte) uitboezemingen tot God. — Zo men zig gewent, met zynen God te fpreeken: dan leert men meer en meer zyn hert tot Hem opheffen ; men word meer en meer bekwaam om, het geen men wenschc,Hem voorcedraagen; om zyne gedachten byéén te houden; men ondervindt de grootde zoetigheid en ziel verkwikking, die een vroorne daarin heeft, dat Hy tot zynen God mag fpreeken, en Hem zynen nood mag klaagen enz. en dus bereid hec ons meede tot yverig, neederig, eerbiedig en vertrouwelyk bidden. Geliefde Christenen! S^iet daar de noodzaaklykheid en de wyze hoe wy ons voorbereiden moeten tot het gebed. Dit is heC voornaamfte, 't geen my, by de overweeginge van deeze gewichtige doffe te binnen kwam. Ik heb 'er ter naader toepasfinge (myns oordeels) bynaa niets by ce voegen. Ik moet u alleen nog eenige weinige dingen herinneren. welke kunnen dienen om myn * Yy s voo-  6$6 XXVIII. BEDESTONDE voorig vertoog des te beeter te verftaan en naader op ons hert te dringen. G) Wanneer ik u aangetoond hebbe, dat men om de bovengemelde reedenen en op.de voorgenoemde wyze zig tot het gebed moet voorbereiden: dan moet men dit niet in dien zin opvatten; als of ik van meening was, dat alle tyden, ofte dat de omftandigheeden van eikeenen eens eeyen-gelykevoorbereiding toe het bidden vereischten. De ondervinding lecraarE ons, dat men, hierin,eenmerkelykonderfcheid moet maaken. Ik ftaa toe, dat 'er fommige groote geleegenheeden zyn, welken eene lange voorbereiding onnoodig maaken. Ik ftaa toe, dat het fmertlyk gevoel van een tee« genwoordig, 't zygecstlyk, 'tzy lighaamelyk onheil; ik beken, dat het leevendig en klaarblykelyk vooruitzicht van een aanftaande ysfelyk gevaar; dat een vreefelyke donderflag, dat een bulderende Orkaan, die alles, wat 'er omtrent is, doet trillen; dat ons fterfbed en onze doodsuur veeltyds onze gedachten tot een ongemeenen ernst, en onze begeerten tot een zeer grooten yver kunnen opwekken. Maar, behalven ciat dit gewislyk nog niet alles is, dat 'er by een welgefteld gebed vereischt word, is het ook ontwyffelbaar , dat wy den meesten tyd ons niet in zoodaanige omftandigheeden bevinden. En bygevolg is het althans den meesten tyd noodig, dat men zig behoorelyk te voren tot het gebed bereide. En niemand kan ontkennen, dat, zoo ons gebed de behoorelyke zaaken met eene betaamelyke gemoedsgéftalce voor God zal brengen, men in alle gevallen de les van Davids Wyzen Zoon in onzen texc in agt moet neemen. („) Ik heb ook niet willen zeggen, dat ieder één eeven veel tyds en arbeids daar toe noodig heeft. De één is meer , en de andere min aan de Aarde vast' gehegt. De een heeft meerder vlugheid van geest, iaa de andere. De een heeft zig meerder, dan de an.  gehouden den 26 Juny 1748. 657 andere geoeffend in over geestlyke zaaken, over God enz. te denken; en totGod in den gebede te fpreeken; hy is het daardoor meerdergewoon. Getuige hiervan zy de dagelykfche ondervinding. Maar, elk nogtans heefc eenige voorbereiding noodig om zyne verdrooide gedachten by-een te verzamelen: ten einde, zoo als 't past, toe God te fmeeken! Elk moer hier bedachtfaam te werk gaan. („,) Wy, Neederlanders! wy zyn thans in deeze Bedeilonden beezigom God voor ons dierbaar vaderland en voor ons te bidden. Dit is het hoofd-oogmerk van deeze onze byeenkomden. Wy zyn famengeroepen om God, den Vader van ons Land, om vergeevinge van onze en 'sLands zonden, om eenen nieuwen en gewisfen geest van heiligheid voor ons allen ce bidden; een einde Hem ce fmeeken om de afwendinge van 's Lands plaagen, van de rundveefterf- te, om de bevorderinge van den vreede en de algemeene welvaarc. — o God! dat de onverwagte donderdagen van Uwe rechevaardige oordeelen, waarmede gy beweezen hebc, dac Gy de laauwheid en laffe koelheid van een begenadigd, maaronaandoenelyk en ondankbaar, volk niec mee onverfchillige oogen aanziee, ach dac de geheele ruïne van een grooc deel onzer meede-ingezeecenen, in deeze en in de naabuurige Provinciën en in Scaacs Vlaanderen, onzer aller herten zoo wakker gemaakt hadden, dat wy gééne lange voorbereiding eoc hec gebed noodig hadden! Ach, dac de geduurige gebeden, die wy zoo dikmaals plechtig eoc U herhaald hebben, ons en alle 'sLands ingezeeeenen gewend hadden, om gedadig mee U in den gebede te zyn, en een hebbelykheid gegeeven om ons van de Aarde los ce rukken, als wy coeU willen fpreeken! -— Maar, Geliefden! de aardschgezindheid; de zugt tot geld en goederen; tot eere en vermaaken, zyn by veelen nog te diep ingeworteld, dan dat zy zig zonder voorbereiding mee den Heere Yy 3 in  €58 XXVIII. BEDESTONDE in gefprek zouden kunnen begeeven. Veelen, helaas! veelen, geeven zig nog over aan overmaatig gebruik of liever aan een geheel misbruik van fpeis en drank en bezwaaren hunne herten geheel daar mee, zoo dat zy onbekwaam zyn om zig met den vereischten ernst die dingen voor te ftellen, die zy zig moeten voorftellen , zo zy een wélbehaagelyk offer van hun hert en lippen tot God zullen brengen. Legt ons dan ons Vaderland nog aan het hert; zyn wy Co Neederlanders) over denaadeelen en gevaaren van Europa en van ons Gemeenebest bewoogen; wenfehen wy met de diepfle aandoening en inniglte begeerte, dat het ons Jeruzalem welgaa; is het ons met Gods vriendfehap en de vergeeving onzer zonden ernst; en zyn wy niet geheel en al ongevoelig van onze eigene gebreken, en hoe zwaar en traag wy van natuure zyn om onze gedachten tot die verheevenheid op te beuren, waartoe wy moeten geraaken, zo wy voor den aanbiddelyken throon der opperfte Majefteit met eenige verzoeken en fmeekingen zullen verfchynen: laat, ach laat ons niet onbedachtfaam voor den Heere treeden.' laat ons, zo veel als in ons is, de hinderpaalen van wél te bidden , zoeken te vermeiden! Laat ons de geleegenheden, die ons daar toe in ftaat kunnen ftellen, greetig by de hand neemen. Willen wy (en dat past ons. Dat zyn wy Gode; dat zyn wy ons zelven ; dat zyn wy ons Vaderland; dat zyn wy onzen kinderen; dat zyn wy onzen ouderen , die ons met zoo veel zorge gekweekt hebben , fchuldig) willen wy voor Nederland en voor ons eigen zeiven bidden: dat elk zig te binnen roepe, dat hy (gering mensch, ftof en asfche) zig onderwinden zal met den Heere, den Hoosen God,te fpreeken! Dat hy in zyne gedachten roepe de uitgeftrektheid, en fchoonheid, en overtreffelykheid, van deeze Aarde en van den prachtigen Heemel; en dat hy daarby teevens gedenke, dat God demaaker, de  gehouden den 26 Juny 1748. 653 de uitvinder, de oorfprong en de onderhouder van dat alles is. Dat hy zig alle de heilgoederen der genade ; de kracht van Jezus verdiensten; de voordeelen van Zyne komst in de weereld; de verzoening van ons, zondaaren en zondaaresfen, met God,leevendig voor oogen fteile en tot hem zelven zegge: tot dien Heiligen, tot dien Rechtvaardigen, tot dien Goedertierenen, tot dien Machtigen God, die dit alles u bezorgt heeft; die 'er Zyne liefde voor de deugd en Zyn ongenoegen teegen de zonde en zondaars mee getoond heeft, die u Zynen zeegen bereid heeft, zo gy u naar Zynen geopenbaarden wil gedraagt; tot dien hoogen God, wiens foei ism den Heemel, en wiens voetbank is de Aarde, tot dien God zult gy fpreeken. Dat hy zig op dien zelfden voet vraage en te binnen brenge, wie hy zy. Gedenkt aan uwe nietigheid, Menfchen-kinderen! die als een fchoone bloera 's morgens ftaat en dikmaals 's avonds al afgehouwen zyt en ligt te verdorren. Gedenkt aan het hooge oogmerk van uwe fcheFpinge, van uwe verlosfinge , van uwe beroepinge. Bedenkt: wat het meeste tot uwen welftand en tot uwen vreede diene; wat gy meest en best; en wat gy met goeden gemoede aan zoo hoogen God zult kunnen en durven voorftellen! Gewent u om uw vergenoegen in God en in de gemeenfchap met Hem en met Zynen Zoon te ftellen Dat aardfche goederen , dat vleeschlyke wellusten , dat zwynsdraf onreinen zwynen behaage ; dat dit dierlyke menfchen voor hun hoogfte begeerte houden: zulke fpys voegt voor geen zoonen Gods. Vergeet het nooit! Wy zyn van eedeier geboorte. Gedenkt! wy zyn voor de onfterfelykheid, voor de genietinge van God, gefchapen. Draagt zorg, dat uw hert niet bezwaard worde met brasfehen of zuipen, was Jezus les aan Zyne Yy 4 Jon-  660 XXVIII. BEDESTONDE |ongeren; eene les, die het ons allen betaamt altoos, maar, boven alles, wanneer wy bidden willen , in het geheugen te bewaaren. Wy zyn anders daar toe buiten ftaat. Endelyk ftapt niet ylings uit uwe zaaken tot het gebed, maar, zoo veel doenlyk is, neemt eenigen tyd om te bedaaren. Oeffent u in eenige korte uitboezemingen tot God, uwen Vader, om langfaamer hand bekwaam te worden om altoos wél te bidden. Zo wy dit doen: dan hebben wy eenen goeden uitflag onzer gebeden te verwagten; dan zal God toonen, dat Hy in den Heemel en wy op Aarde zyn; dat Hy oneindig meerder doen kan, tiswy bidden of verfiaan, en dat 'er by Hemukkomftenzyn, zelfs teegen den dood. Laat ons dan -Jiaa deeze onze voorbereidinge tot het gebed voor ons lieve Vaderland, voor Gods Kerk en voor ons zelven, teegenwoordig deezer wyze tot den Heere fmeeken! gebed. , \ lmachtige, eeuwige God! God der rechts JLjL vaardigen, Gy, die in den Heemel zit! on, ze hulp! wiens heerlykheid in de wolken is. Gy, 3 die de Aarde hebt uitgebreid enden menfchen perk 3 gezet, hoe lang en breed zy woonen zullen! , Wy danken U, dat Gy de blyken Uwer Majefteit rondsom ons verfpreid hebt en ons dagelyks dezelven laat zien, om ons optelciden tot het be, hoorelyk en eerbiedig gebruik Uwer gaaven, en , om ons aan U cn aan de gedachtenis Uwer deug, den te gewennen. , Gy hebt ons eene reedelyke ziel gefchonken, , die een afftraalfel is van Uw Godlyk weezen. Gy , hebc  gehouden den 26 Juny 1748. 661 : hebt ons in ftaat gefteld, dat wy bekwaam zyn; , niec alleen óm U, onzen God, te kennen, teeer, biedigen, en ce danken; maar ook om toe U ia ' onze nooden onze coevluchc ce neemen, om on' zen boezem voor U ce ontlasten en Uwen byftand ' te verzoeken. Maar Gy eischt met reeden, dat ' wy tot U, als tot onzen God, naderen; dac wy U, als den Koning der ganefche nacuure, aanbid' den; dat wy niet onbedachfaam voor Uwen throoti ' treeden, noate U verzoeken doen zonder te weel ten, vat wy bidden. Wy weeten, Heere! dat ' een regtgcaarce Zoon niet, dan met ontzag, tot zynen gryzen Vader treedt, en hem, het geenhy , hem voor te ftellen heeft, met eerbied verzoekt. ' Wy weeten, dat een onderdaan niet roekeloos ver* zoek-fchriften by zynen Oppervorst moet inleeve' ren. Wy wceten, dat Gy in Majefteit alle aard' fche Vaders en Weereldfehe Koningen onendig te ' boven gaat: en wy belyden des, dat het noodig ' voor ons is, dac wy ons voorbereiden om tot U, ' onzen Heemelfcb.n Vader en Godlyken Koning, 9 te fpreeken. Wy zyn arme aardwormen: Gy zyt ' de God dér Goden. Wy zyn vergankelyk:. Gy ' zyc eeuwig. Wy zyn duisternis: Gy enkel licht. ' Wy zyn niets: Gy zyt alles. Wie zoude U niec ' vreezen. o Gy Koning der Volkeren ! wie zou niet \ met diep ontzag voor U treeden? Het komt U toe! , Maar Vader, wy Bidden U! Bewaar geftadig deeze gedachten in ons menfchen ; in ons, die ' veeltyds vergeeten, dat wy op Aarde en Gy in den \ Heemel, Wy nietig en Gy van oneindige heerlyk' heid zyt. Bewaar, ons, dat wy niet onbedacht, faam onzen mond voor U openen ofte overeilende in ons hert tot U fpreeken. Ach, dat wy, zoo . dikmaals als wy baden , met Uwen getrouwen , knecht  éóa XXVIII. BEDESTONDE , knecht konden zeggen: Myn hert, is bereid! $ , God! myn hert is bereid (*) om te bidden. ; Gy zyt almachtig. Gy kunt doen , wat Gy wilt. , Gy hebt onze herten, onze gedachten en neigin, gen, onze voorneemens en daaden in Uwe han, den. Gy hebt ontelbaare wegen, om ons op an, dere gedachten, dan wy voorhadden, te brengen; , om ons in onze voorneemens paaien te zetten; om , ons tot ftaan en tot bedaaren te brengen, zelfs in , de grootde onftuimigheid onzer driften. Eén , vreesfelyke donderdag, één fchitterende blikfem, ftraal, één onverwachte pein, één verlies yan 'c , geen ons dierbaar was, of het vooruitzicht van on, zen dood, rukt ons veelmaalen uit het midden der , aardfche zaaken, die ons verftand bedwelmen. Zy , doen ons, (niet door nood-dwang maar behoudens , onze reedelyke vryheid alleen reedelyker wyze) , tot ons zelfs koomen, , Nu, Heere! wy erkennen, dat wy allen (de , ééne hier, de andere daar in; de ééne meerder, , de andere minder) ons zwak hebben. Wy hebben , allen een ftoffelyk lighaam, 't geen onze ziel be, zwaart; onze gedachten verftrooit, en na benee, den trekt. Help ons (Heere!) Help ons, dat wy , bekwaam moogen zyn om ons zelfs te bezitten, en , om ons tot dien ernst, dien yver, die eerbied, die , needrigheid, dat vertrouwen en die onderwerping , op te beuren, welke 'er vereischt word, wanneer , wy naar Uwen wil zullen bidden. Beftier het al, toos daar heenen, dat wy niets van U fmeeken, , dan het geen U kan behaagen, en Uwe deugden , kan verkondigen. Jaa leer ons zelf bidden. , Dit fmeeken wy U voor ons, voor alle onze , mee- O Pf. LVII: 8.  gehouden den 26 Juny 1748. 665 , meedevaderlanderen, jaa voor alle onze meede» , menfchen. , Druk in hun en in ons hert een diep gevoel, , en eene gegronde overtuiging van de geringheid f der aardfche voordeden , daar wy ons meest op , verlaaten; en daar wy ons den meesten tyd veel , op inbeelden. Opdat wy door het levendig ge, zicht van onze afhankelykheid en geringheid eerst , overleggen wat wy bidden zullen, éér wy ons on, derdaan tot U te fpreeken, , Laat dit overgaan tot alle onze gebeden, die , wy en zy in onze huizen, op onze legerdceden , , aan onze tafels, ofte wanneer wy opflaan, tot U , doen. o God, de bevinding leert ons, dac , men veel-al flechts Gebeden preevelt, zonder mee , ernst en needrigheid en met devereischte ziel-ver, rukking tot U te fpreeken. Ach, dat het daar , heen eens kwame , dat wy altoos, éér wy ba, den ons herinnerden, dat wy tot U zouden fpree, ken, dat Gy ons zaagt, dat Gy ons hoorde en , dat het offer van onze lippen U een walg is, wan, neer wy U het hert met de vereischte gemoeds, aandoeningen van Godsvrucht j eerbied en ver, trouwen niet daarby brengen. , Thans, Heere! hebben wy ons, gelyk Gy weer, , in deeze Bedeftonde daar-toe trachten te bereiden: , doe dezelve dan geduurigen indruk hebben op , ons; ons gantfche leeven lang en zelfs op onze , naakomelingen. , Dan hoopen wy; dan vertrouwen wy; jaa dan , weeten wy, dat wy iets zullen verworven hebben, , 'tgeen ons en ons ganfche Vaderland zal baaten. , Dan houden wy ons verzeekerd van Uwen zeegen , over onze Overheeden; over ons; over het Al, gemeene Land en over 's Lands ingezeetenen. En dit is 't waarom wy U voornaamlyk dit alles f gebeden hebben. Wy weeten door Uwe Godly- , ke  gehouden den 10 July 1748. 67* Welk eene laagheid van ziel is het nu, kwanswys den fchyn te willen hebben , als of men fprak, daar men Hechts wat voonrammek l welk eene oneedelmoedigheid, daar men, een recdelyk mensch zynde, eene verftandige taal kan voeren, zig met dieren, van zoo veel geringer rang dan wy, gelyk te ftellen! ~~ Maar boven dien, 't is eene verbreekinge van het diepe ontzag, 't geen men Gode fchuldig is. Men koomt voor den Oppervorst der gantfche Natuur; men koomt voor dien, die alleen kan gelukkig ofte ongelukkig maaken; men koomt voor dien, die Alweetendls, en die ons binnenfte kent: en men ontziet zig niet met Hem te fpreeken en ondertusfehen op wat anders te denken; zelfs men ontziet zig met om Hem een verzoek te doen terwyl onze gedachten herwaarts en derwaarts rondsom dwaalen, ofte terwyl men, als eendroomer, bynaa op niet-met-al denkt, o Straffchuldige achteloosheid! ~ Hoe meent Gy, o mensch! dat God, uw Opperkooning, dit moet aanzien? Welken indruk moec het op Hem maaken? Welke rampzalige gevolgen moet dat on-aandachtig bidden u niet te weeg brengen? Hoe kan zoodanig een Gebed verhoord worden ofte 's Heeren zeegen, eenen zeegen, dien wy niet kunnen derven, wegdraagen? Zo ons Gebed dan een Gebed; zo het een fpreeken en wel een fpreeken tot God zal zyn; zo het een betaamelyk verzoek, aan den Schepper en Heere der Natuur gedaan , genaamd zal moogen worden: dan moet het met aandacht, dan moet het met oplettendheid gefchieden.. (£) Het zelfde blykt ook uit de eigen]chappen, welke het gebed moet hebben, zo het Gode zal behaagen. Ik heb u voorheen getoond, dat men met neederigheid, met eerbied, met vertrouwen, met yver, enz. tot God moet bidden. Denkt diteens verder naa! Waar uit worden deeze treffelyke gemoedsZz 4 aan-  %Ï6 XXIX. BEDESTONDE om ook van zeer veeï belangs voor allen is: naamlyk, dat men, om met aandacht iets te doen, op dat geene , 't welk men doet, meerder dan op eenige andere zaake, moet denken. Dit eischt de natuur van de aandacht! Wil men dan met aandacht bidden; men moet deuken op het geene men zegt by zyn Gebed; en wel, men moet daar op meerder denken dan op eenige andere dingen. By voorbeeld: wanneer men by zyn Gebed fpreekt van God; van Zyne oneindigheid; van Zyne Wysheid; Macht; en Goedertierenheid; van onze geringheid en behoeften, inen moet denken op het geene door die woorden beteekend word. Men moet zig voor het oog brengen, wat mén daar doorverftaa, als men God noemt; wat men door Zyne wysheid, macht, en goedertiehetdvertUa; wat door onze geringheid en behoeften enz. en waar m zy gelegen zyn (*). Of wilt gy dit meen handtastelyk voorbeeld zien; wilt gy, dat ik u een modél hier van geeve, wel-aan! let op het volmaakte gebed onzes Heeren. Stelt u in plaats van de woorden, die maar teekenen zyn van de gedachten, die wy by het gebed tot God moeten hebben, de zaaken voor, welke door die woorden betekend worden , byna op deeze of diergelyke wyze. , o God! Gy* die de grondoorzaak zyt van het 5 heltaan der gantfche weereld , en van my! Gy, die ,"my en myne medemenfehen hebt het leven gegee- , ven; C*3 Ik heb alle deeze dingen; ik heb derzelver gronden, en waar in zy gelegen zyn; in voorgaande Bedeftonden, daarom meede afgehandeld. Ziet de vyfden en eenige volgende Bedeftonden. Men kan die handleiding dan volgen, en zig dus langzamerhand naar deezen regel leeren oefenen! Edoch ter gemoedkoominge van eenvoudigen heb ik, op aan* raaden van eenige myner Vrienden, in opzicht op het onze Vader trachten te toonen, hoe men hier-in moet te werkgaan.  gehouden dëh 10 July 1748. 6$$ Wy zyn. gefchaapen om te denken, en wel, aan God en aan het Godlyke té denken; om God boven alles te beminnen, en in Zyne genietinge eene eeuwige rust, een eeuwig vergenoegen te vinden. Zoo Zullen . ju het oogmerk onzer wordinge, en onderhouding/: bereiken. Zoo zullen wy met vrucht voor ons en vjor ons vaderland bidden. Wie onzer zou dit niet wenfehen? Wie hiertoe •.,.{}. bedeeden? Wie niet na Gods hulp, re-:... bvrtMaar wy hier plechtig tot het gevjiV^j.vii zyn ? MwüMifO néa dan na boven. Een gebed zonder aajp^%, i.< een lighaam zonder ziel j 't is niets wq&$$È$Beto feevenlooze romp. Hierheen mee uwe gedachten, wy willen fpreeken tot den Heere. G E B E D. ? T> rmhertige God! Gy, die ons enkel uit genade , J3 alle de goederen gefchonken hebt, die wy in , en door de natuure bezitten! Gy, die ons enkel , uit een Godlyk en vol-zuiver meedelyden door , Christus, Uwen Zoon, verlost hebt! Wy treeden , thans desweegens vrymoedig tot U om U te dan, ken en te bidden, met volle verzekering van Uwe , Vaderlyke goedertierenheid en liefde te onswaarts. , Wy danken U , dat Gy teegenwoordig weeder5 om aan cn in ons getoond hebt: dat Uw lust en 9 wel behaagen is in den kinderen der menfchen; dat , Gy gedoogfaamheid met ons gebruikt, opdat wy 5 U door boete en geloove zoeken zonden; dat Gy , genadig zyt jeegens Uwe kinderen , en hunne goe, de poogingen, al zyn-ze met zwakhceden bezet, , als een Vader, zeegent. , Wy beken en , 1 leere! dat 'er zyn , die door on, agtfaamheid de handleidingen Uwer genade reeds Aaa 3 lang  ©94 XXX. BEDESTONDE Wy hebben dan in onze zielen aanftonds verfchei- ■ de kenceekenen , waaraan wy kunnen weeten : of* die yver, die^ernst, die eerbiedigheid in onzegebe-» den oprecht is. Zy moeten in ons werkdaadig zyn. Zy moeten in ons heerfchen. Zy moeten in het voornaamfte van onze overleggingen haaren invloed, hebben; zy moeten (om zo te fpreeken) beweegraderen van ons denken, en willen zyn: en daaraan kunnen wy weeten, of wy naar onzen plicht en met de vereischte gemoedsgeftalce bidden ofte gebeedea hebben. (b) Slaan wy onze lighaamen gaade: niemand onder ons kan zoo onagtfaam zyn op zig zelven, die niet merkt, dat 'er door den wyzen fchepper eene zeer naauwkeurige overeenftemming tusfchen de werkingen van onze zielen en lighaamen vast gefteld is. Zyn 'er zeer leevendige hertstochten ofte gemoedsaandoeningen in ons: zy hebben haare betrekking en invloed op ons lighaamlyk gedrag. . Zooras, zoo lang, en in zoo verre, als wy (by voorbeeld.) den dood vreezen, zoo lang, zoo ras, en in zoo, verre zullen wy alle middelen gebruiken om by het leeven te blyven. Is het, dat wy de zonde ernftig haaten. Wy zullen niet met de handen over eikanderen zitten. Wy zullen ons best doen om-ze te overwinnen en te vlieden. En eeven zoo is het ook gefteld met onze andere gemoedsaandoeningen. Dit leeraart ons dagelyks de bevinding. Nademaal nu dat geene, 'twelke met eene an- de- ftaat, ook veranderingen, overeenftemmig met zynen aart hervoortbrengt. Bygevolg, daar kunnen géén yver, ofte vertrouwen ofte onderwerping aan Gods wil by het Gebed in ons beflaan; of zy hebben ook haaren invloed op onze overige gedachten, overleggingen, opgmerken en yerd?r% tfte- of afneigingen.  gehouden den 24 July 1748. 699 Geliefde Mede-christenen. y^iec hier: waaraan gy u kunt toetfen; en verzekerd zyn, of gy wél bidt. (a) Veelen dwaalen verre van hetfpoor, wanneer zy zullen bepaalen, welken de kenmerken zyn, waaraan zy de oprechtheid hunner gebeden beproeven. Men verbeeldt zig doorgaans, dat, wanneer men mee traanen op de wangen, of met diergelyke blyken van ontroerenisfe bidt, ofte heeft gebeeden, men gewislyk kan verzeekerd zyn, dat men wél bid, ofte wél heeft gebeeden. Maar, Beminden! Laat dit onze toetlïeen niet zyn, waaraan wy ons beproeven. Wy zouden fchynheiligen kunnen zyn en ons buiten reeden langs deezen weg met onze vroomheid kunnen vleijen. En, daar en teegen, (waare Vroomen f) wy zouden ons veeltyds hierover zonder reeden bedroeven, waanende, dat wy niet naar Gods hert baden , omdat wy met bedaardheid, zonder die hitte der gemoedsbeweegingen in haar volle vuur te gevoelen , gebeeden hadden. Eene aandoening, die den vroomen niet van den onvroomenonderfcheidt, kan géén kenmerk van oprechte Godsvrucht zyn. Waar heeft Jezus: waar hebben zyne Apostelen; jaa waar hebben eenigen, door Gods Heiligen Geest gedreevene, Godsgezanten , immer het kenmerk van onze vroomheid aan de hitte der gemoeds-aandoeningen verbleeven? Hec heette by hen in teegendeel: bewys my uw geloof uit uwe werken, ik zal u myn geloof uit myne werken vertoonen; aan de vruchten kent men denboom $ wie my lief heeft, die zal myn woord houden ; ett diergelyke gezegden meerder, welken ons op den invloed, welke ons geloof, vertrouwen, yver, eerbied en diergelyke gemoedsbeweegingen, op ons gedrag hebben, te rug wyzen. Bbb 2 Wie  gehouden den 24 July 1748. 7°3 derland. Maar welken invloed had hec op uw denken, doen en poogen? Hebc gy (wac hun geestlyken weldand aangaat) wel uw werk geraaakc van te overweegen: waaraan het hun bovenal mangelde; welken de oorfprongen waren van hun algemeen bederf; welk hun heerfchend misbedryf? Hebc gy wel ernflig overwoogen: welken uwe poogingen moesten zyn; welke wegen gy had in te daan, om hec uwe ter hunner verbeeteringe by ce brengen? Hoe gedroegc gy u omtrent uwe kinderen; omtrent eikanderen, omtrent uwe huisgezinnen? Maakte gy een aanvang van deeze kleine gezelfchappen, om in en door hunne verbeeteringen het algemeen te verbeeteren? Hieldt gy hen op de ernftigfte en inneemendde wyze hunnen plicht omtrent God; omtrent ons zelven; en onze medemenfchen voor? Deedgy hen wel letten op onzen Zaligmaaker, Jezus Christus; op Zyne lesfen. beloftenisfen, doen en lyden, om de zonden, als werken des Duivels, te verdooren? Zogt gy deeze en andere geleegenheden om uwe medevaderlanders tot God den Vader en Zynen zoon Jezus Christus, te herbrengen? En (wat den tydlyken wéldand uwer medeburgeren en medevaderlanderen aanbetrof) Gy badc ('t is waar) daartoe om Gods zegen: maar, wat deedtgy tot bereikinge van dac oogmerk? Overdagtgymet behoorlyke naardigheid, wac daarcoe dienen kon? Begeerde gy, ernftig; of deedc gy wel het uwe om hunnen last hen te helpen draagen? Staakt gy wel de handen uit om hen te helpen? Trachtte gy wel den armen in zynen nood ce onderiteunen; den hongerigen ce fpeizigen; den dordigen ce laaven; den naakcea ce kleeden; ofce het verval der neeringen en handwerken, zoo veel als aan uftond, te verhelpen; niemand te onderdrukken; niemand zynen loon te verkorten; niemand te bedriegen; maar hem vorderlyk te zyn in zyne lighaamlyke nooden? —— Bbb 4 Over-  ^©4 XXX. 'BEDESTONDE Overweegt dit toch met bedaardheid! Had uw yverig bidden (gelyk gy Jt noemt) dien invloed op uw doen en poogen niet; die zoogenaamde hitte van verrukking; die traanen, die uwe gebeden vergezelden, •waren de regten niet. Aan de vruchten kent men ^en boom. Gy badt om de behoudenisfe van onzen waaren Christlyken Godsdienst! Maar, maakte gy 'er het regte werk wel van ? Waardeerde gy denzelven pp zynen prys ? Gebruikte gy des zelven handleidingen tot God en tot de deugd, tot die hooge einden, waartoe zy u gegeeven zyn. Zogt gy denzelven , als eene heemelgaaf, alle dankzegginge waardig, uwen kinderen en huisgenooten beminnelyk af te fchilder ïen? Hieldt gy-ze daar toe aan? Gy badt voor uwe vyanden. Gy badt (zoo gy zegt) met yver. Maar, waart gy zelfs gewillig om hen hunne misdagen tegens u te vergeeven ? Zogt gy hen hun kwaad met goed te vergelden? Trachtte gy na geleegenheid , en gebruikte gy-ze wél om te toonen, dat gy niet wraakzuchtig teegens hen waart; maar, in teegendeel, hun welzyn zogt te bevorderen? Gaat zoo eens, (o Chris?enen) gaat zoo eens uw gedrag naa: zo gy wilt weeten;"of gy naar Gods hert, jaa of gy van uwer ganfeher herte hebt gebeeden. Doet dit in allerhande andere gevallen, wanneer gy ergens om tot God bidt. Hieraan zult gy kunnen weeten: of gy op eene wyze, die God van u pischt ,nwe fmeekingen voor Hem brengt ofte gebragt hebt. Aan de vruchten kent men den boom. H''er hebt gy geleegenheid om alle fchadelykzelfsbedrog te verbannen. Hier kunt gy leeren, wat u te doen ftaa. Hier (o zondaars en zondaresfen! wier gedrag niet met uw bidden overeenftemde) hier kunt gy uw eigene fchyngodsdienftigheid ontdekken. Hier vind gy  gehouden den 24 July 1748. 705 gy uwe valfche gerustheid beroerd, en u den weg geweezen tot den waaren vreede der ziele by uw bidden voor u en voor uw vaderland. En gy, o Godvruchtigen! die op gegronde redenen u Gods grootheid en uwe nietigheid by uw bidden vertoonde ; die waarlyk Gods zegen over u, over de kerk, en over uw gantfche vaderland op de behoorelyke wyze zogt; die, biddende, teevens de hand aan het werk doegt tot het gebruik der middelen tot die einden, waartoe gy God bad: maar die dat heete, dat vuurige van de gemoedsbeweegingen by uwe gebeden niet altoos in u ontwaar wierd ! Gy hebc door dit vertoog reden om u gerust te ftellen. Denkt niet, omdat gy dat hertstochtlyke niet zoom u ontwaar wierd, dat gy derhalven ook de vercischte gemoedsgefteltenis niet had. Treurt desweegens niet. De grond van uw hert was oprecht voor God. Schoon dat aandoenlyke niet door u in uwe herten ofte in uwe gebaarden ofte in uwe traanen befpeurd wierd: de zaak zelve; de godsvrucht zelve was daarom niet minder in uwen boezem. Zy heerschte immers zigtbaar in uwe overige gedagten, begeerten, overleggingen, poogingen, doen en laaten. Zyt dan te vreede! Aan de vruchten kent mendenboom. (c) Wel-aan dan wy allen, die wenfehen wél te bidden: wy hebben hier nog eenen regel; wy vinden hier eene nieuwe les, die wy zien, dat by ons bidden moet in agt genomen worden. Wy moeten bidden: maar wy moeten ook arbeiden. Bedenkt de wyze fchikking en heilige bevelen, die de hooge God ons ten deezen opzichte heeft bekkend gemaakt. (,) Waartoe gaf hy den dingen, die rondfom ons zyn^ elk zynen verfcheidenen aart? Waartoe maakr te hy, dat zy tot verfebeidene einden konden dienen? Waartoe gaf Hy-ze eene zoodaanige gedekeBbb 5 Pis»  706 XXX. BEDESTONDE nis; dac hec eene op deeze, hec andere op geene wyze moesc behandeld worden: zo men hec goede, 't geen Hy 'er in gelegd had, in zou vinden?Waartoe gaf Hy aan ons, menfchen, verfcheidene vermogens en naar ziel en naar lighaam; vermogens, die de één hier-, de anderen daar-coe dienen? Waartoe ftelde Hy ons coc leenheeren over de Aarde ; over de zee; over de vogelen; over de kruiden en diergelyke fchepfelen van minderen rang? Waarcoe gaf Hy ons eenig voor-uitzicht in het coekoomende: als (by voorbeeld) dat dit of dat naadeel ons boven hec hoofd hing; ofte dat dit of dien opzigte gééne nuttigheid heeft; is het nogtans niet v\.n alle voordeden verllo- ken. Men heeft 'er voor zig, nien heefc 'er Voor anderen zeer veel heils uit te wachten. (a) Slaat flechts uwe eigene gemoedsgeilalte, de gebourte uwer denkbeelden en begeerten, en de gewoone uitwerkfels van onze ftem gade : gy zult vinden , dac het ftemmelyk bidden ons zeer bekwaam maakt tot het wél bidden en tot andere deelen van onze Gods lienst-o-fF ning. Wat is ons gebed: wanneer het zonder de diepfte neederigheid; zonder eerbied voor God, het opperwcezen; zonder yver; zonder ernst; zonder vertrouwen op den Heere; ofte zonder onderwerping aan Zynen Godlyken wil voorgeeft eenigen byftand van God te wenfehen? Wat is httanders, dan God verzoeken ? Heft nü vry, (o mensch V) uwe aandacht op, om met die neederigheid, met dien ernst, met dien yver, Jehovahs hulp te wenfehen; roept vry alle uwe vermogens te famen om u de enge paakn.uwer weetenfehap en macht onder het oog te brengen, om u de onveranderlykheid van Gods deugden en beloften levendig te herinneren, om u het belang, het geen gy in Zyne hulp en vriendfehap hebt, te verCcc 3 too»  gehouden den 7 Augustus 1748. 719 vereischt word, zo ons gebed Gode aangenaam zal zyn. En wat ligt hier niet al verder in opgeilooten, hec geen becrekking heefc op ons doen en laaten! Kan iemand met den vereischten ernst en yver en neederigheid tot God bidden; is het redelyker wyze wel raoo-elyk, dat die yver enz. in Hem door middel van het ftemmelyk bidden verdubbeld worde: zonder dac hec invloed op zyne zeeden hebbe, zonder dat hec hem zig van zynen pligt doe kwycen ? Kan die eerbied, dat vertrouwen, die onderwerping aan Gods wil door hec ftemmelyk bidden coc zeer hoogen cop in ons gebragt worden; zonder dat'er een vergenoegen , eene vreugde, jaa als eene heilige verrukking van datGodlyk licht afltraale? Het ware ten minfte eene grove verwaarloozing van de gelukkigfte geleegenheid tot die heerlyke en heilzaame zaaken. (F) Maar, is het ftemmelyk bidden voor ons nuttig , het is het ook uit dien hoofde voor anderen» voor onze meedemenfchen. (,) De bevinding leeraart ons, dat, wanneer onze. hertstochten eenen zeer hoogen trap beklommen hebben, dezelven zig ook uiterlyk door onze woorden ofte gebaarden vertoonen. Verbeeldt u(by voorbeeld) menfchen, die meenen, dat hen een zeer groot geluk of ongeluk is overgekomen ofte ontwyffelbaar boven het hoofd hangt; herinnert u u zelfs en uw gedrag (zo gy ooic in die omftandigheeden geweest zyt; en wie is 'er niet in geweest?) herinnert u zelfs en uw gedrag in wanhoop, in zeer groote droeffenis, ofce, in cegendeel, in groote hoope, inuicfteekende vreugde. Hebc gy niec dikmaals ondervonden, dac 'er eene, voor alle uwe overleggingen voor-uicloopende, pooging, in u was om t,e fpreeken, om uwen nood te klaagen, of e uwe vreugde te uitten? Is u (weegens de juiste over-eenCcc 4 ftem-  XXXI. BEDESTONDE {temmen met den yver, eerbied, ernst enz, van ons hert. Woorden zyn enkel uitgedacht, om kent eekenen van onze gedachten en neigingen te zyn. Spreekt men dan woorden, ^al ,.ya zy van nog zoo groots-klinkende opgeblazendh'. id; al waren /.y zelfs, gelyk men-ze gemeenelyk noemt, nog zo Schriftuurlyk) en men verfaatze zelfs niet; ofte zy zyn niet in ftaat om van anderen zonder uitlegginge verfiaan'te worden, (als, by voorbeeld wanneer zy ontleend zyn van zeekere verouderde gebruiken, ofte van den aart van het Oosten waarin zy gebruikt Zyn) men handelt teegens hec oogmerk van defpraa» ke (*). By "oorbeeld! wanneer men, wenfehende, dat God ons Land vruchtbaar wilde maaken, badt, dat God ons den vroegen regen en den /paden regen wilde geeven; men zou wel in fchriftuurlyke, maar ook tevens voor ons land zeer ongevoegelyke taal bidden; men zou toonen , dat men niet verftondwvz* men bad. Want de vroege regen en óe/pade regen zyn de twee regen tyden, welke de ééne des voor-, en de andere des naa-jairs in her Oosten gewoonlyk vallen, en waardoor het gantlche jaar daar vruchtbaar word. Badt men dan om den vroegen en /paden regen: men bad, dat God het tweemaal in een jaar by ons wilde laaten regenen, éénsin het voorjaar, en ééns in het naajaar. Wanneer nu de Hee- (*) 't Is myn voorneemen niet, om verfcheide diergelyke uitdrukkingen, die in veele gebeden gevonden worden, hier aan te teekenen. Dit baart in het gemeen vee! meer haat, dan voordeel. Ik laat het derhalven liever aan ieders overweeging: inzonderheid wyl het niet ^eer moeyelyk valt ora zig zelven te toetfen, cf een woord ligt vei ftaanbaar zy? fkn niet.  gehouden den 7 Augustus 1748. 725 Heere ons tweemaal in het jaar regen gaf, wanneer Hy deezerwy« ons gcb^d verhoorde: het was mee ons Land gedaan. Zulk bidden (bygevolg) al is hec met Schnf uur yke woorden , is wanvoegelyk. Men moet verkaan , wat men bidc. Wac baat ftemmelyk bidden , dat nogte by hem, die bidc, nogte by hen, die het hooren, verdaan word? Het is als een luidend metaal, cn eene klinkende bel; enookniets meerder, Badt men met woorden, waaraan men zelfs gééne bepaalde beteekenis h.chtce: hoe kon men met ernsr, met aandacht, ja, met één woord, met de vereischte gemoedsgeibilte bidden? lmeegendeel het zou onze . edachten zeer van hec geen wy wilden en moesten bidden, verwyderen. ■ .Btf/frmen.metwoorden, die men redelyker wyze kon vermoeden, dat niec verdaan baar waren voor die geenen, in welker tegenwoordigheid wy dezelven uitfpraken: hoe zouden die hunne aandachc, hunnen ernst, hunnen yver, hunne nederigheid, hun vertrouwen enz.kunnen opwekken , bewaaren , vermeerderen , doen voortduuren, ofte verheffen? Zou men dan niet in deezer voege lyr.rechc teegens het oogmerk van het ftemmelyk bidden aangaan : jaa ons gebed, ofce het gebed van anderen , geheel en al bederven? Ofte bad men met zodanige uitdrukkingen, dat men het niet meende, ofte dat hy, die ons hoorde, het niet kon meenen ; men badt onbehoorlyk : (gelyk ik dit in de voorgaande Bedeftonde en elders heb beweexei'T. (2) De woorden bedoelen het te kennen geeven van 'onze gedachten en neigingen. Dit kan niemand ontkennen. Schoon ru al veele woorden in ftaat zyn, onze meening uit te drukken; leeraart nogthans de bevinding, dat het ééne woord daar toe bekwaamer is, dan het andere. Het ééne is meerder  >2r5 XXXI. BEDESTONDE der aan de meedebetekenis van eenige by-zaaken onderheevig; en Helt ons dus meer in gevaar om op iets, 't geen de hoofdzaak niet is, te letten. Elk ziet dan, dat wy ten nutte, en van ons zelven, en van onze medemenfchen, in welker tegenwoordigheid wy onze gebeden willen uitfpreeken, ofte voor wien wy-ze willen te boek ftellen, verplicht zyn, zoodaanige woorden by het ftemmelyk gebed te gebruiken , die meest kunnen dienen, om onze en hunne ziel met aandacht ,• met eerbied, met nederigheid, met ernst enz. te vervullen; en bygevolg nooit met al te figuurlyke woorden (*), als die veele byzaaken, waarvan zy ontleend zyn, meede influiteu; nogte met uitdrukkingen, die te laag, te ongevoegelyk, te menschlyk, van God en tot God fpreeken ; die den Heere als een toornig mensch vertoonen , ofte van den gelukftaat , bynaa als van een Turksch Paradys, redeneeren. Edoch men ziet ook teevens, dat, gemerkt onze hertstochten , onze yver , ons vertrouwen , onze liefde, enz. altoos eenige beeltenis noodig nebben om opgewekt of onderhouden te worden (f) (weshalven zig ook God fomwylen als onzen Koning, als onzen Vader enz. voorftelt) dat (zeg ik) daarom niet alle figuurlyke uitdrukkingen uit onze ftemmelyke gebeden te verbannen zyn: maar, dat zy met nut (*) Men merke aan het groote onderfcheid, dat 'er is tusfchen den natuurlyken fmaak van onze natie: en van de volkeren in het Oosten. De laatften waren oulings en zyn nog heeden zeer gezet op zeer figuurlyke uitdrukkingen ; maar de onze bemint over het gros genomen (zo het my voorkomt) meer de eigenaartige en duidelyke uitdrukkingen- (t) Dit leeraart weeder de bevinding. Vandaar komt, dac dikmaals zeer grondig denkende luiden minst hertstogtelyk zyn,. omdat zy hunne verbeeldingskracht door oeffening enz. *eel beteugeld hebben.  gehouden den 7 Augustus 1748. 72? nut kunnen gebruikt worden om ons godsvruchtige hertstochten inteboezemen, en dezelven in ons te onderhouden, edoch dit gebruik moet met verftand geregeld en dus maatig zyn. (3) Ten derde, onze llemmelyke gebeden zyn niet alleen woorden , maar ook woorden in eens voegfaame orde f'amengezet om ons en anderen , tot dien ernst , tot dien yver enz. die by het Gebed noodzaaklyk is, meerder en meerder optewekken, en daarby in kracht te onderhouden. Men leert hier uit, dat onze ftemmelyke gebeden zoo gefchiktmoeten zyn, dat zy, voor ons niet alleen, maar ook (zo wy-ze naamlyk in de teegenwoordigheid van anderen doen) voor anderen, en wel voor die, in wier teegenwoordigheid wy fpreeken , voegen. Hoe kan men hen anders tot dien ernst en yver enz. beweegen? Men leert 'er uit, dat zy gevoegelyk die orde dienen in agt te neemen, die men feedert lang bevonden heeft, dat de natuurlykfte en bekwaamite is om de menfchen tot aandacht, tot eerbied enz. op te wekken; en met één woord om eene geregelde gemoedsgeftalte , die 'er vereischt word om wél te bidden, in hunne herten te onriteeken, te bewaaren, en te vermeerderen. Men ziet, dat het zeer nut is, ons alvorens der menfchen geringheid en nietigheid en daar en tegen Gods grootheid van macht, wysheid en goedertierenheid en hoe zeer zy 's Heeren byltand behoeven, te herinneren. Men merkt derhalven, dat, fchoon het ten behoeve van God niet noodig is, nogtans om die reden, waar van wy te voren fpraken, dat is, om onzent wil en om onzen naasten, zeer dienstig is , de drangr eedenen waarom men hoopt, dat God ons zal helpen, en dus Zyne deugden, Zyne beloftenisfen, de verdiensten van Zynen Zoon, onze eensgezind.  gehouden den 7 Augustus 1748. 73* den, en wel op die wyze; als ik u te vorenbeweegen heb, dat bet moet zyn. ; * Is waar, gy behoeft niet allen, als leeraars in het openbaar te verfchynen, om eene Z^h^ f' Lente in ftemmelyke gebeden voor te gaan.^ Maar ev Zvt echter leeraars van uwe huisgezinnen; van Swe kinderen; en van de uwen. 't Is niet genoeg, ^tZie Bedeftonden God om Zyaet. zeegen over L,overde i&r*.enover het Vaderland*** roepen! Wv moeten ook van onze huizen san onZ ïLenkaleren enz. tempelen Gods maaker, dat is, plaatfen daar men met eerbied en vertrouwen God om Zyne hulpe fmeekt. Vv ik gy dan daar volgen uwen plicht, geestlyke priesters zyn; wilt gy daar uwe kinderen en huisgezinnen tevens met u zelven tot het behoorelyk bidden opwekken, en u en nen 1X^ onderhouden: haten u,e ftemmelyke, gebeden bedachtfaam, verftaanbaar en eenvoudig zyn, tracbc zonder opfmuk en ongemaakt uw h*rtzeg om zoo te fpreeken, bloot te leggen. Bidt zo, dac °y coont te meenen, 't geen Gy bidt: en de eenvoufigfte woorden ze.fs zullen Gode behaagen; als ook « mitscraders den geenen, die u hooren, den geEn o hoe f™**»** Gods beeldtenis in deezen te draagen! hoe gelukbg is het in het bevorderen van ons en onzer meede ?chepzelen eeuwig en tydlyk welzyn, ™***»$ is het flechts van verre) naar God te gelyken! Welk een vergenoegen geeft het, eene ziel van den dood te helpen, ee^en zwakken te ondertonnen, eenen ftruikelenden op te beuren, en zyne kmder n die men zelfs geteeld heeft, en met zoo veel zorge op gebragt, ook by de hand te leiden om tot Godl te Leren om meede voor het lieve Vaderland te bidden; om den Heere voor hun beste deel te houden» gemerkt men weet, dat zy dan ookvan den Allerhoog  gehouden den 7 Jugustus 174-3, 737 ondankbaarheid is, dat wy dikmaals, zelfs by on' ze gebeden , niet met het vereischte ontzag en ! eerbied tot U , of van U , fpreeken. Wy bekennen met fchaamte, dat fomtyds ons fpreeken, als wy tot U bidden, flechts brabbeltaal is, ont, bloot van dat leeven, van dien ernst, van die waarheid, die hetzelve moest bezielen. Veelen fprec, ken dikmaals by hunne gebeden (en Ach God. vergeef hec ons, hoe veelen van ons zyn daar aan fchuldig!) veelen fpreeken dikmaals by hunne ge' beden tot U en van U met zoodaanige woorden, ' die wel verheeven fchynen, maar die zy zelfs niet ' verdaan; die wel een uitwerkiel zyn van de hitte ' hunner verbeeldingskracht, maar niec van een hert, 'c «reen denkt, dac hec coc den Al weecen den fpreekt; ' den Alweetenden, die met gééne grootskhnkende ' geluiden gediend is. Wy bekennen, dac het dwaasheid is tot U te fpreeken, om ons vertrouwen op ' U te betuigen ; en intusfchen met woorden te * fpreeken, die wy zelfs niet verdaan. Wy beken' nen , dat wy dikmaals by onze gebeden te mensch- * lyk van U fpreeken; en U bidden met zoodaanige * uitdrukkingen, alsof Gy (o Allerheiligfte!) aan dezelfde zwakheeden, als aardfche Koningen ofte Vorften, onderheevig waart. Wy bekennen; dat ' wy veeltyds zoo fpreeken, alsof wy om U te on\ derrichten, jaa als of wy enkelom U ce onderrich, ten, fpraken. . , , _.• , Edoch, Gy zyt onze barmhernge Vader! Zie ons dan, ons., die U waarlyk trachten te vreezen , ' mee verdraagfaamheid aan! Zie, ach zie op ons ' hert en niet op hec ftamelen onzer onbekwaame \ woorden. Vergeef ons onze gebreken: en zie op , den zin van Christus, Uwen Zoon, die door het , geloove in ons woont. . Hoe die geenen, , die als huichelaars, ofte als onbedachtfaamen% , hunne woorden voor U brengen, bedenken: dac Ddd 5 » voor  gehouden den 8l Augustus 1748. 743; ten overwinnen: maar, dat wy met den zelfden yver, en vertrouwen voortvaaren zullen in onze Gebeden. Dat dit de meening is van onzen Heere, blykt uit den Text. 'tls waar; Hyzegt, dat vry altyd bidden moeten J 't Is waar; onze herten moeten in zeeker opzicht altyd op God gericht zyn, en wy moeten in al ons doen en laaten op Zynen zegen wachten. In dit opzicht moeten wy altyd bidden. Maar, dat Christus daarmeede niets anders in de voorgemelde woorden beoogt, dan alleen, dat men den moed niet moet laaten zakken, al is het, dat wy niet aanftonds verhoord worden, blykt (voor eerst) om dat het zelfs zoo (vs. 1.) verklaard word. Want daar ftaat; Hy zeide hun eene gelykenis daarvan, dat men altyd bidden en NB. niet moede worden zoude. Verder kan men dit zien uit het geheele vervolg van de Parabel; in welke Jezus het onvermoeide herhaalen der fmeekbede van eene weduwe, welk herhaalen een onrecht vaardigen richter bewoog om haar te wille te zyn, voorftelt om ons te beweegen, ten einde meede den meed niet op te geeven, al is het, dat wy naar onze meening niet fchielyk gered worden. Ziet daar , wat het aanhouden in het gebed , waarvan wy thans handelen, influite. (II) De Reedenen, waarom men moet aanhouden in het gebed, ftelt ons J. Christus voor in die meergemelde vergelyking. Hy zegt (vs. 8.) God zal-ze redden; Hy zal-ze kort lyk (dat is,) fpoedig redden, zoo dat, wanneer des men¬ fchen Zoon koomen zal, Hy géén geloof zal vinden op Aarde; dat zeg Ik u. ——— Hy bewyst dit uit tegenftelling van God teegen eenen onrecht- vaardigen richter, en van de uitverkoren ven, die dag en nagt tot Hem roepen, teegen eene Weduwe. En hy wil daar mede zeggen: ziet men dik- m.  744 XXXII. BEDESTONDE dikmaals, dat het aanhoudend roepen van eene gé* ringgeachte -weduwe eenen onregtvaardigen richter ican beweegen om zig haar er zaake aan te neemen ; hoe veel te meerder kunnen de uitverkorenen plaat maaken, dat de Rechtvaardige en Rarmhertige God hen» zoo dra doenelyk is, de behulp/ame hand zal bieden! Laar. ons dit eens ftuk voor ftuk opneemen en de kracht, die in deeze drangredenen ligt, vertoonen. (i) (#) Dat de Heere alle dingen weet en dus de beste wyze, en de bekwaamde middelen om ons te helpen kent, word hier, met reeden als eene zaak buiten tegenfpraak onderfteld. Dat God macht heeft en recht over het gantfche Al; en het tot bevorderinge van Zyne hooge oogmerken en dus tot reddinge van den geenen, die Hem kinderiyk vreest, kant doen meedewerken: was de zaak meede niet, daar hier voornamelyk op gezien wierd. Jezus laat zig hierom in dit ftuk ter deezer plaatfeniet in (*). M ar de vraag was, of God wilde redden. Daar is iemand verleegen over, die moede begint te worden in het gebed. Jezus nu zegt: God zal redden Hy bepaalt niet de wyze hoe: om te toonen, dat (het gaa ook, hoe hét gaa ,) God op de ethe ofte andere manier zal toetreedeh en ons niet laaten-verzogt worden boven ons vermogen; Die is gewisfeJyk eene zeer fterke drangreeden om aantehouden in hef gebed. Want (gelyk ik dit daarom u uitvoeriger in het eerfte deel vertoond heb) de eenige reeden, waarom men moedeloos word in het gebed is, om dac men gééne hoop heeft van eenen gewenschten uitflag. Weet men derhalven, dat men op zyn Godvruchtig aanhouden gewislyk zal verhoord en geholpen ( ) Zo men dit uitvoeriger bewezen wil zien; leeze me» met aandacht de Vde, Vide, en Vilde Bedeftonde.  gehouden den ai Augustus 1748. 745 pen worden: de geheele zwaarigheid, de reden der mismoedigheid, verdwynt. En wy worden in dier voege in Haat gefteld om met ernst en yver in het bidden tot God voort te vaaren. (&) Onze Heiland gaat verder. Hy zegt: God zal-ze kortlyk, dat is; fchielyk redden. De mensch, 't is waar, verbeeldt- zig mecsttyds," dat dit niet altoos zoo gaat. En het is nogtans waarachtig, 't ls alleen onze dwaasheid en overeilings fchuld, dat wy ons in dit geval teegen de waarheid van het zeggen onzes Heeren aankanten. Oordeelt zelfs toehoorders! Wanneer iemand ons zoo fchielyk red, als hem mogelyk is; wanneer hy ons op dat zelfde punt des tyds, dat de omdandigheeden en de geleegenheid toelaaten, dat hy ons helpe, ons aanftonds byfpringt: helpt hy ons dan niet fchielyk! oordeelen wy niet met reeden, dat iemand te onrecht over ons klaagt, dat wy hem niet volvaardig hebben geholpen: wanneer 'er, 't is. waar, eenige tyd verloopen is, eer wy zynen wensch voldeeden, maar wy nogtans hem zoo fchielyk de behulpfaame hand booden, als ons moogelyk was? Zouden wy niet met reden in een zoodanig geval zeggen: wanneer moest ik u dan geholpen hebben om u fchielyk te redden ? Moest ik het gedaan hebben, zelfs toen ,er nog gééne geleegenheid toe was ? Welk eene on- billyke eisch! Maar, doet Gode dan ook ten minfte recht in dit uitdeden Zyner hulpe. Ik bekenne; wanneer wy Gods Almacht aan en voor zig zelven befchouwen; wanneer wy haar aanmerken buiten haar verband met Gods overige eigenfchappen en deugden: dan kan men zeggen, dat Hy ons alle oogenblikken kan helpen. Uit die bron vloeit ook de meeste bezwaarnis der menfchen over het uitftel van hunne reddinge voort. ■ Maar be- Eee ftaat  • gehouden den si Augustus 1748. 749 wg zelfs kunnen opmaaken; dat God ons gewislyk zal helpen, en wel zoo fchielyk helpen. O) Hy wil, dat wy zullen zien op het gedrag, 'c geen dikmaals, zelfs een onrechtvaardig richter omtrent eene weduwe by het aanhouden van haar verzoek, houdt. Schoon hy, ;zegt Jezus) het oogmerk van zyn ampt, cn de reden waarom hem het recht in handen gegeeven is, vergeet; fchoon hy uit het oog verliest, dat hy onder den Allerhoog/ten Rechter daat, voor wien hy zelf eens reekenfehap zal moeten geeven; fchoon hy alle fchaamte en vrees voor menfchen, welker magt hy denkt ontwasfen te zyn, beeft verlooren; fchoon hy géén het minfte meedelyden met ongelukkigen heeft; fchoon hy over de rechtvaardigheid der zaake van eene weduwe zig dikmaals niet bekommert; het gebeurt nogtans veelmaalen, dat Hy, om ontflagen te zyn van dat lastig vraa^en; 'tgeen hem zyn hoofd warm maakt en waar meediy vreest, dat zy hem nog verder zal verveelen op haar aanhouden de Weduw redt. — Wat moet gy dan) zegt Christus van God niet verwachten? Hy is richter; maar Hy is teevens rechtvaardig en barmhertig richter. En deeze deugden zyn in Hem oneindig. Hy heeft het gantfche Al daartoe gefchaapen; Hy houdt het daartoe alleen by zyn beftaan: opdat het een fpiegel zyn zou (gelyk de Apostel zegt 1 Kor. XIII: 12.) van Zyne heeriyke deugden; op dat Zyne redelyke fchepfels by dit zien Zyner deugden een vergenoegen in Hem,. hunnen oorfprong, zouden hebben. Het eindoogmerk, waartoe Hy alles beftiert, is; om van tyd tot tyd den mensch Zyne liefde, op eeuwige gronden van waarheid en regtheid gebouwd, te vertoonen: opdat het zou blyken, dat Hy het algemeene welzyn zyner fchepfelen behartigt; dat Hy onveranderlyk is in alle Zyne deugden Eee 3 te  XXXII. BEDESTONDE befchaamd, die hoop zal niec re fchande, worden. Hebben wy in onze huizen, in onze perfoonen, in onze kinderen , in onze goederen, in onze eere, in onze gezondheid en wat ons dierbaar zyn raag, te lyden: God is de zelfde. Wy hebben de zelfde hoop, den zelfden grond tot vertrouwen. God zal ons helpen. („,) Edoch bedenkt teevens, dat deeze belofte ons alleen gegeeven is onder voorwaarde, wanneer wy ons als zyne uitverkoorenen gedraagen. God, de heilige God, heeft gerechtigheid lief, maar Hy haat een Godloos weezen. Laat ons (o Menfchen, wy die Gods hulp zoeken!) laat ons dan Gods rocpende'ftemme gehoor geeven! Laat ons de aanbiedingen van Zyne genade greetig omhelzen, en wél gebruiken! Laat ons de zonde, als bet ergfte kwaad, als de reeden van Gods ongenoegen over een volk, over een land ofte over byzondere perfoonen , met allen ernst fchuuwen ; onze voorgaande overtreedingen betreuren; Jezus voor onzen Heiland met blydfchap erkennen; Hem voor onzen bevreediger met God, voor den grond, flag onzer leevendige hoop op het eeuwige leeven houden; Zyn volkoomen voorbeeld en heilige lesfen trachten te volgen; Zynen Heiligen Geest niet wêer» ftreeven; maar ten einde toe in dat geloof en in die deugden zoeken te volharden. Al zyn dan in ons eenige zonden van zwakheid: by God is langmoedigheid en verdraagfaamheid, zo ons hert flechts op' fecht voor Hem is; zo het heerfchende onzer neigingen zig uitdrekt om Hem te behaagen. En, is Hy zelfs verduldig met onze gebreken; Hoe genadig zal Hy over ons wel zyn; zo wy door aanhoudende Godvruchtige gebeden, gevoegd by ons godvruchtig gedrag, tot Hem roepen } Doet dan het trwe*  gehouden den 21 Augustus 1748. ?$$ uwe, en wentelt voorts uwe bekommernisfen op det| Heere: Hy zal het wel maaken. GEBEP- Getrouwe en Barmhertige God! Gy, die den rechtvaardigen niet eeuwig zult verlaaten: , maar in teegendeel bereid zyt, om,zoodraadoenlyk, zyne zaaken te redden, Wy verheugen ons , dies, dat Gy de richter van de gantfche weereld ' 7 Wy bekennen: wy zyn altemaal zondaars en , zondaaresfen. Niemand leeft 'er onder ons, die , zeggen kan: ik hebbe geere zonde. Wy hadden , uit dien hoofde wel reeden om te beewen en tefid, deren op de gedachten, dat Gy de Hoogde en , Rechtvaardigde Aardsrichter zyt, die ons doen en laaten gadedaat; die, alleen het geen goed en bil, , lyk is, bemint; en die uit kragt van Uwe onveranderlyke waarheid nooit naalaat ofte naalaaten zult, \ te toonen , dat Gy het kwaade erndig afkeurt, , Maar wy weeten, dat wy door Uwen zoon,Jezus , Christus, met U verzoend zyn. Wy weeten, dat Hy onze zonde zeedelyker wyze heeft teniet ge, daan; dat Hy voor ons een recht op Uwe Vriendfehap heeft verworven ; jaa dat Hy zelf CdoorZy' ne verdiensten en volmaakte bekendmaakinge no~ ' pens de orde des Heils) de weg ten eeuwigen lee' ven jaa de waarheid en het leven zelf voor ons. ' geworden is. Wy zyn verbleid over, en dankbaar * voor het eeene Hy, en Gy door Hem, ten onzen beste gedaan hebt. Wy zoeken, zoo veel m ons , is, Zyn volkomen voorbeeld en Heilige lesfen naa ! te'volden en ons geloof in Hem te beleeven. W? i twyffelen dan niet; of Gy zult, gelyk Gy ons,  7$6 XXXII. BEDESTONDE 5 toegezegd hebt, om Uws Zoons Jezus wille, met , wien wy door het geloove een zyn geworden, ons , als rechtvaardigen behandelen; en bewyzen, dat , Gy ons als Uwe kinderen lief hebt. Gy zult U , altyd onzer zaake aanneemen; en ons niet boven , ons vermogen laaten verzogt worden. Wy ver, heugen ons dan in U, den Heere; en zyn vrolyk , in U, den God onzes Heils. Wy verbleiden ons, , dat wy weeten; dat Gy, Heere! de regte rigter , zyt over allen; regtvaardig en barmhertig over al, len, die U aanroepen. , Gy hebt het in het byzonder aan ons in den droe, vigen oorlog, die tot op het grondgebied van on, zen Staat was overgebragt, getoond. Het onweer , en vreefelyk geweld van dat verfchrikkelyk monfter , kwam ons van tyd tot tyd naader. Het zag 'er , rondom har en naar uit. De veldtogt van't voor, leedene jaar, met 'c verlies van Bergen op Zoom , beflooten, dreigde ons met dit voorjaar veele droe, vige gevolgen. Het influiten en vreefelyk beftor, men eener andere gewigtige grensvesting, indee, ze lente begonnen en op eene verfchrikkelyke wy, ze voortgezet, deed ons met reden duchten; dat , het op verre naa nog niet gedaan was; dat onze 3 gebeden nog niet verhoord waren ; dat het uur , cnzer reddinge no^ niet gekoomen was. Maar, Gy (o Allerhoogfie!) Gy hebt getoond, dat Uwe , regte hand alle dingen kan veranderen. Gy hebt , beweezen, dat der menfchen wegen niet zyn Uwe , wegen, en der menfchen gedagten niet zyn Uwe , gedagten. Gy deed de zaaken op de onverwagtfte , wyze eenen anderen zwaai neemen. Gy deed de , raadsbefluiten der Vorsten den Vreede boven den , Oorlog zoeken. Gy deed die gunftelingen der , Koningen, die den vreede zogten, boven de Oor- > log-  gehouden den 21 Augustus 1748; 75? logzuchcigen veld winnen. Gy gaafc de voorver\ draspunten, als gronddagen van en als eene ge' gronde hoop tot eene vylige en duurzaame rust i voor Europa en voor ons, die 'er zoo lang en zoo ! eradig om gebeden hadden. Gy gasfc ons dus ' nieuwe blyken aan ons eigen Land, dat het waar ' was, 't geen Uw Zoon beloofd had; dacGyfchie' lyk;' datGy, zoo ras doenlyk, zoude redden. Wy ' danken U daar voor in den raad der vroomen. Wy ' zullen Uwe wonderen , die Gy aan ons gedaan ' hebt, nimmermeer vergeeten. Wy zullen Uwe daaden onzen kinderen vertellen. Heere! Uwe ' goedertierenheid reikt zoo wyd als de Heemel is en Uwe waarheid zoo ver als de wolken gaan. Uwe \ barmhertigheid ftaat als de bergen; enUwegereg, ergheid als onpeilbaare diepten. _ Ware het, Vader! dat Gy vermoeid wierd door onze gebeden, gelyk de menfchen; ware het, dac ' U lastig viel op alle onze verzoeken agt te geeven: ' Wy zouden ons fchaamen naa het ontvangen van 9 zoo groot eene weldaad; eene weldaad, die yan zoo gewichtig een gevolg voor ons is, U eenige nieuwe, eenige andere zaaken op ftaande voet te * bidden. Maar, Gy hebt ons zelf verzeekerd,dat ' U het roepen Uwer uitverkoorenen aangenaam is; l dat Gy het aanmerkt als een blyk van het vercrou' wen, "c geen zy op U ftellen. Uw verftand is ! onendig en kan door ons nimmer overladen wor' den. Nademaal dan het werk des vreedes nog niet ' zyn volle beflag heeft; nademaal de fterfte onder j ons rundvee nog fterk aanhoudt ; nademaal de ' koopmanfehap , de zenuw van 's Lands tydlyke , welvaart, nog zyn vorigen bloei niet heeft; en , veele ingezeetenen van ons Neederland nog droe, vig in neederlaag zitten ; jaa nademaal wy allen , ons  f§* XXXII. BEDESTONDË 9 ons byzonder lot, ofte in onze goederen, ofte in , onzen goeden naam, ofte in onze kinderen , ofte' , in onze gezondheid, ofte in de zwak heeden en , overeiiingen onzer zielen hebben ; een lot, dat | ons dikmaals de traanen uic de oogen en benaauw9 de klachten uit den boezem perst i bidden wy U, 3 Kom! vertoon de blyken Uwer Vaderlyke liefde , aan ons en aan onze Mede-ingezeetenem Bewys , , dat'Gy ten vollen met ons verzoend zyt. Zet aan , onze onheilen paaien, en laat eene aangenaame 9 dag van genade en van zeegen op den naaren nagt , van onze rampen en elenden volgen. Zeegen on5 ze neeringen, onze perfoonen, onze kindereni , onze dierbaare meedeburgers en meedevaderlan, ders; edoch, niet alleen met tydlyke zegeningen, , maar bellier het daarheenen , dat Uwe wéldaaden , hen en ons als koorden der liefde tot U trekken en , beweegen om U te beminnen; om Uw Godlyk , voorbeeld, en heilige bevelen naa ie volgen. , Gy, o God, die de Richter en Koning van het , gantfche Al zyt! Befcherm en zegen 'sLandsHoo, ge en Wettige Overheid enz. enz. en de Vaderly, ke Regenten van deeze Stad; Doe hen geduurig 3 bedenken, dat zy in Uwen naam regeeren; dat , zy Uw eigendom als leen-heeren bellieren; datzy , van U hunne macht ten beste van het volkontvan, gen hebben; dat zy U reekenfehap zullen moeten , geeven; en dat hec welzyn van hec Algemeen hun9 ne hoogde wet is. Verder is *er van U wen kant , zeegen over hunne maatregelen noodig, Degoe3 de uidlag hunner voorhagen en befluken hangt van , ontelbaar veele omftandigheden, die buiten hun , bereik zyn, af. Gy hebt alles onder Uwe macht., Bellier het dan zodaanig, dat hunne beraamingen $ allefmts het gemeene best bevorderen, en hunne , hoo1'  NAA REDE. Zeer waarde Leezer, Genade en Vrede zy met u! JV^en mag in zeeker opzicht zeggen, dat ons gantjche leven een aan-eengefchakeld bidden moet zyn. Daar is géén tydftip, waarin wy beftaan, te bedenken , dat wy niet den Godlyken byltand noodig hebben. Wy zyn fchepfelen. Wy zyn eindig. Wy zyn hier, als in een proeffchool. Van welke zyden ,wy ons befchouwen: Onze lighaamen; onze zielen; onze uiterlyke ftaat zyn afhankelyk van het Opperweezen. Zyn voortduurende wil houdt ons by het beftaan. En Zyne Godlyke befchikking is de oorzaak van de goederen, die wy erlangen. Wy kunnen wel (zo Hy ons by het beftaan, zo Hy ons by gezondheid des lighaams en der ziele houdt) de vermogens, die Hy, de Heere, ons gegeeven heeft, befteeden tot bereikinge van dit ofte dat goed, 't geen wy bedoelen. Maar, het is buiten onze magt, alle de toevallen te verhinderen, die onze oogmerken kunnen dwarsboomen; ofte die, welken tot bereiking van ons oogmerk moeten dienen, daartoe te doen famenwerken. Wy zyn redelyke fchepfelen: wy kunnen dit alles gemakkelyk zien. De bevinding, ofte een weinig naadenken s overtuigt 'er den eenvoudigften dagelyks van. Men gaa flechts naa: hoe ras het veeltyds met de gezondheid onzes lighaams en onzer zielen gedaan is; hoe fchielyk wy buiten ftaat geraaken, om onze natuurlyke, ofte aangeleerde, ofce geestlyke, van God uit genade om Christus wil ons gefchonkene, ver-  i A A R E D E. 76$ bovenal moest onderrichten, hoe men en wat men, bidden moest, enz. om dat ik wist, hoe veel 'er toe een wélgefteld gebed vereischt word; en men Gods hulp niet te verwachten heefc, wanneer men kwa- ^Ik heb derhalven eerst mynen toehoorderen trachten aan te toonen: wat al het bidden, (zou het diea naam verdienen) moest eigen hebben. En vervolgen?, heb ik hen over dat byzondere bidden, c geert van ons in de Bedeftonden geëischt werd, onderhouden; en wel, zoo, dat ik dat geene, 't welk onze overheid van ons eischte en waarop by iemand eenige bedenking zou kunnen vallen, in overweeginge nam en ophelderde. Gemerkt ik nu, by dit verhandelen, eene zeekere orde my heb voorgefleld, die my dagt, dat de natuurlykde was: zal het tot beeter begrip van myn oogmerk (en mogelyk ook wel tot onderrichtinge van anderen) niet ondiendig zyn, dat ik hier den famenhang, die'er is tusfchen myne voor-affpraken, aantoone. , Edoch, opdat ik niet genoodzaakt Worde telkens myne redeneering hierover af te breeken: zal ik het verhandelde by wyze van alleenfpraak voordellen. Gelyk ik dit ook in de Bedeftonde, den 4 September 1748 gehouden, gedaan heb. Vergun my dan * Waarde Leezer! dat ik een tyd lang niet «, maar my zelven aanfpreek. Gy zult, hier uit, de leiding myner gedachten zien; en hoe die vooraffpraaken, die ik u medegedeeld heb, in my geboren zyn. Let datï op hét volgende: ik dacht op deeze wyze! 's ÏT ahds hoogcOverheid eischt van my, dat ik in de plegtige bedeftonden God om Zyne hulp voor ons lieve Vaderland en voor Zyne Kerk zal aan Fff 3 we-  76*6- N A A R È D E. roepen. Hoe moet ik dat aanleggen ? Wat moet ik, doen om wél te bidden? Wat is bidden? Geef ik acht op het geval van Jonas en zyne fcheepsgenooten, die met groote drift tot God riepen: ik zie, dat zy in groot gevaar waren; dat zy zig zulks levendig voorftelden; dat zy wenschten behouden te blyven; dat zy, alle middelen daartoe aangewend hebbende, zagen, het niet te kunnen houden, zozy geen hooger hand tot hulp hadden. Zy namen hunne toevlucht elk tot den geenen, dien zy voorden waaren God hielden; en zy konden het niet dulden, dat Jonas niet het zelfde deed. Zie in deezen fpiegel, wat u te doen ftaa. Merk bygevolg, zo gy wél wilt bidden, op het gevaar, waarin gy en uw Vaderland'zyt; op het gewicht van het onheil, dut u boven het hoofd hangt. Breng u te binnen, welke groote nadeden er voor u uit te wachten zyn, zo gy niet geholpen wierd Uw Land is in géén minder gevaar, dan het fchip van Jonas was. 't Is van buiten en van binnen zoodanig bezet, dat men zeggen mag: het is als tot op het punt van zynen geheelen ondergang gekoomen. Staa hier met uwe aandacht een tyd lang ftil, en befchouw het van verfcheide zyden (*). Het is niet minder, dan myne vryheid en Godsdienst, die in deezen tyd gevaar loopen. 'c Zyn de koopmanfchap, de fabryken, de neeringen, de landeryen, de huizen, en de runderen, die daar benevens den grootften krak lyden. Waar wil het heecen? o God! waar wil het heenen? Zyn dit zaaT ken _ (*) Dit heb II: in de eerfte Bedeftonde afgehandeld. Gy ziet gemaklyk, dat ik eerst moest weeten, wat het bidders was, eér ik over de eigenfchappen en vereischten van het bidden kon fpreeken. Dit is de reeden, dat de eerfte Bedeftonde de eerfte is.  N A A R E D E. 767 ken van gering belang.? Neen zeeker het zyn dincen, daar ik met reden, met diep ontzag God, hulp . by mag verzoeken. Het betreft onze goederen, onze kinderen, ons Vaderland, ons beftaan, jaa boven alles onzen Godsdienst, en onze ziel, die door onzen Godsdienst haare fterkte ontvangt. Zal ik dan tot mynen God fpreeken; zal ik Hem om ^«f ^ ftand bidden: ik zal met yver tot Hem naderen. Ik zie, dat betaamt my. Hoe? Zou * den Monarch des Heemels en der Aarde aanfpreeken om eene zaake, die het my bynaa evenveel was ot tty-ze my gaf, dan niet gaf? Ofte zou ik eene zaak van het uiterfte gewicht, als eene onverfchillige zaak, behandelen? Zulk eene roekeloosheid betaamt géénen Christen, jaa zelfs géén redelyk mensch, a was Hy séén Christen, hoe veel min dan my* ( > 't Is waar, ik heb verfcheide vermogens, en naar myn lighaam en naar myne ziele, van den hoogen God ontvangen. Ik hebze ten dien einde ontvangen, dat ik 'er myn wélzyn en het geluk van de mynen en van de maatfchappye, waar in ik ben, mee zou bevorderen. Maar verhovaardig u niet (o myne ziele O op die bekwaamheeden. Zy zyn zoo groot met, als; "V-ze u veeltyds verbeeld-. Wat kent gy, het geen gy aan uw opvoeding ofte onderwys niet te danken hebt? Hoe weinig is 'er uw eigen werk en uitvinding van! Het meeste is gebouwd en zoo wat opgetimmerd op de gronden, die anderen van tyd tot tyd al voor u leiden. Hoe kieen is dan nog de ommekring van het geen gy weet. Hoe gering het getal der zaaken, die de fchranderfte man der aar- Om dat het eerfte, 't geen bidden infliiic, is, dat „en zig het geen men bid als goed Toorftelt: ^ heb & dit Iet eerst verhandeld in de tweede Bedeftonde. Fff 4  m ® A A R E D E. de volledig kent En, wac uwe macht aanbfe. langt, wac is dezelve buiten hec bereik van uwe armen, ofte buiten de gewillige gehoorzaamheid van anderen, die u hunne krachten leenen? hoe lang; zmc gy-ze hebben? Een koorts, een vliegje, een graatje, dat in uw keel fchiet, kan uw ingebeeld verinogen m weinig oogen blikken binnen hec graf, ia binnen een kist befluicen. — Bedenk dit! o bedenk dn J wanneer gy bidden zulc. Wac zou een Gebed zyn x geen mee hooge gevoelens van u zelven vergezeld ging ? Wac zou hec zyn , God ce bidden, g M9 Acnhn> ^ gy * zelf kondc helpen? Ween!. Neen! de nederigheid moec uw gebed vei gezellen (+). 6 Maar wie is Hy, tot wien ik my met myne gebeld ^CVf11? Wacd^kbee!d moetik vanHef* maaken, men rk om zyne hulp in myne nooden zal aanroepen? Gewislyk! ik moet groote gedachten van zyne volkomenheid hebben. Ik moet met eerbied yoor Hem doortrokken zyn, dien ik zoo verheeven ken , dat hy hec gantfche Al ten mynen beste of tot beïtyan myn Vaderland zal kunnen doen mee. dewerken. ----- En wie zoude u niet vreezen , o Gy Koning der Heidenen, o Gy God der Goden * Het betaa .tallen menfchen!. Gy hebt den Heemel als bezaaid met eene ontelbaare menigte van Herren welker glans, en grootte, en aflhmd ons doen zwy' melen! Gy hebc eene menigte van verbaazende gewrochten van tyd tot tyd ten diende van uw Heilig, dom 5 en Tempel, en Kerke tervoort gebracht; wondeer Dit is, het geen ik in de Derde Bedeftonde heb uitgevoerd; en we! in de derde , om dat het gebed influit dac •*en zig met in flaat erkent, om het goede, 't geen'meSi wenscht, zig door eigene krachten te bezorgen.  77« N A A R E D daar Hy werktuigen en vermogens daartoe aan de* mensch heeft kunnen geeven! (*). Gaa dan vry en draag Hem uwe gebeden voor (o myne ziele) —— Denk niet: Hy word van zoo veelen te gelyker tyd aangeroepen; duizenden van zaaken zyn 'er, die Hem op dit punt des tyds verzogt worden; en hoe veele perfoonen zyn 'er die Hem, niet alleen in deeze Stad, niet alleen in deeze Provincie, niet alleen in de Nederlanden, niet alleen in geheel Europa, maar hoe onnoemelyk veelen zyn 'er misfchien, die Hem over de gantfche Aarde op dit oogenblik om Zyne hulp, de ééne hier, de andere daar, de derdegints in, bidden. Denk dit niet (myn hert!) uw God kent alles, wat is, wat geweest is, wat zyn zal, jaa wat mogelyk is. Hy kent het op de allervolkomenfte wyze, dat is, duidelyk, grondig, jaa geëvenreedigd met zyn weezen, dat is, zoo dat 'er niets duiscers hoe genaamd daarin voor Hem overig blyve. Hy kent het altoos en onveranderlyk. Hy kan nooit door de meenigte van uwe gebeden verward worden. Hy behoeft zig nooit iets te herinneren. Niets, zelfs het allerminfte, kan Hem hier of daar ontglippen. Hy is Ah weet ende. Vergeet dit nooit, zoo dikmaals, als Gy uwen God zult bidden (f). En niet alleen, dat God macht en recht heeft over het gantfche Al; niet alleen, datHyalweetend is en onze nooden, onze gebeden, mitsgaders de middelen ter onzer reddinge weet: nemaar, Hy is ook geneegen om Zyne macht en weetenfehap ten onzen beste te gebruiken. Hy heeft ons het beftaan gegeeven. Hy heeft ons tot de onfterfelykheid ge- (*) Dit is de inhoud v".n de zesde Bedeftonde. (t) Meu leeze hier over de zevende Bedeftonde.  774 N A A R E D E. brengen ? Hoe dikwerf heefc de Heere derhalve» laacen zeggen, dac de overwinning van Hem komc; dac Hy den vreede geeft, ofce door den oorlog een Godvergeecen volk laac kascyden (*). En wie zyn hec, coc wier heil Hy den oorlog ofce andere algemeene rampen, (wanc zy zyn, hierin, eikanderen gelyk,) doec uitvallen? Gewislyk! Het zyn Zyne kinderen, die in de voetftappen van Hem , hunnen Vader, creeden; en Hem mee eene ceedere kinderliefde vreezen. Hec zyn de geloovigen. Om hunnent wil ftelc Hy dikwerf-de rampen vaneen volk uic. Hec ware dus Sodoms behoud geweest, waren 'er fleches eenige weinige rechtvaardigen in gevonden. Hen red Hy dikmaals in hec midden van 'c verderf; hen bezorgc Hy een Gofen , een Zoar, ofce Pella, wanneer Egypten, Sodom oftejerufalem mee zwaare flagen als gegeefeld ofte geheel verdelgd worden. En, vindc Zynegadelooze wysheid goed, hen een cydlang in hec midden van die rampen ce laacen, en hen een gedeelce daarvan re laacen gevoelen: Hy heefc-ze voorheen mee zyn H. woord, mee hec voorbeeld van Zynen groocen Zoon j en met de hoope des eeuwigen leevens gewapend. Zy zyn bekwaam om hec kruis manmoedig ce kunnen draagen. En hoe meerder kruis (is 'c, dac zy ftandvastig ftryden) hoe groocer zegepraal; en hoe groocer glorie Hy voor hen weggelegd heeft in den Heemel. Hy laac hen een cydlang in dac onheil, niec als een Tyran, maar als een Vader, hec eeuwig besc van hun voornaamfte deel , de ziele , zoekende. Hy doec hec, om hun mee Paulus meer en meer hunne nietigheid ce leeren, én hen voor iedele verheffing van O Dit heb ik afgehandeld in de twaalfde Bedeftoade;  N A A R E D E, 775 Vin zig zelven te bewaaren. Hy doet het, om hen in ftaat te ftellen, om de onmaatigheid hunner lusten hoe langs hoe meer te overwinnen; om hen geduurig over zig zelven te doen waaken ; om hen deeze Aarde blywillig te doen verlaaten, daar zy, als Israël in Mofes tyd, mogelyk niet gaarne zouden uitgewild hebben, hadden zy 'er zoo zwaare diensten en plaagen niet moeten ondergaan. Of, ziet Hy, dat het kruis voor hen te zwaar zou zyn j ziet Hy, dat hunne zwakke beenen het niet zouden kunnen draagen; en dat het nogtans voor het algemeen best is, eenige rampen over het Land hunner inwoninge te gehengen : Hy redt-ze daaruit door den dood, en brengtze over tot het genot der eeuwige en ongeftoorde gelukzaligheid (*)• Maar hoe is het verder met die beftieringe van de algemeene rampen? Verliest God de on-b.ekeerden daarby geheel uit het oog? Bekreunt Hy zig daarby om hun heil niet? O Myne ziele! ftaa verbaast over de menigvuldige wysheid en goedertierenheid van Uwen God , tot wien Gy bidden wilt. Al verlaat de mensch God, Zynen Hemelfchen Vader: God blyft dezelfde. Al neemt de mensch de plichten van een Kind niec waar: God blyft Vader, en Zyn Vaderlyk hart het zelfde. Schoon Hy het kwaade als kwaade, en den zondaar als zondaar, niet zonder ongenoegen kan aanzien: zoo lang de mensch egter nog in deezen proeftyd is, zoekt de mensch-' bevende God zyn best. Hy wil niet, dat hy zal verloren gaan, maar zig bekeeren en leeven. Hy zoekt hem te beweegen, dat hy toch Zyne genade in Zynen Zoon Jezus Christus aanneeme, en tot het ein-, (*J Men leeze hier van naa de dtriiendt Bedeftonde.  SM N A A R E t) IS. einde, waartoe Hy-ze hem aanbiedt, gebruike. Hy, tracht hem behoudens zyne vryheid en redelykheid in het midden van den loop zyner zonden tot ftaari te brengen; en daar hy voor de ftemme der wet, en, voor de roepingen zyns geweetens; voor de prediiinge van de gantfche natuur; voor de vermaaningen en noodigingen van Gods woord; voor de uitmuntende lesfen, die het voorbeeld van zoo veele vroomen en Jezus verzoendood hem tot dankbaarheid en tot de deugd geeft; daar hy (zeg ik) voor dat alles (o onbillykheid!) doof is, daar wil God den zondaar (o gaadeloze liefde) nog door hetfmertelyk gevoel van het kruis, 't geen zig zoo gemaklyk niet laat verzetten, in het midden van het hollen ten zynen bederve tot ftaan brengen j en door de bevindinge zelve hem doen gewaar worden, welken jammer en herteleed het brenge , den Heere, zynen» God, te verlaaten: of hy nog mogelyk genade mogt zoeken, en Gods vriendfehap voor zyn beste deel. beginnen te houden. O myn hert! vergeet dari nooit, vergeet nooit die goedertierenheid des Heeren 'Zie hier! Hy is niet alleen een begunftiger van Zyne vrienden; maar Hy is zelfs goedertieren over de ondankbaaren en boosachtigen (*-> Taa Zyne voorzorg bedoelt het wélzyn van het gantfche Al. Hy tracht zig als het opperfte goed „ zoo veel mogelyk is, door Zyne fchepfelen, elk naar hunnen aart, en in het byzonder door de redelyke fchepfelen tot hun eeuwig vergenoegen te doen genieten. Verre is het by God van zucht voor ei-, genbelang ofte iedele eere. Hy is onveranderlyk * altyd gelukzalig, Zyn geluk kan niet vermeerderd 0 wor- (*) Dit is de inhoud van de veertiende Bedeftonde,  N A A R E D E. 777 Worden. Hy kan weldoen. Hy weet wat best is.' Bat zoekt Hy dan ter uitvoer-te brengen. Dat is het kind-oogmerk van Zyne beftieringe der zaaken. Niets is 'er, dat hier, by Hem, uit het oog verloren word. 't ls niet het tegenwoordige alleen, maar het is het tegenwoordige en toekoomende te gelyk, 't geen Hy gadeflaat. Hy wil in alle tyden j in alle omdandigheeden, aan alle fchepfelen , ëlk naar hunnen aart, en in het byzonder aan de redelyke fchepfelen, Zig, als de bron van al hetgoe-, de . meededeelen (*)• • - - Wie zou zig dan op zulk eenen, alles verzorgenden , God niet verlaaten ? Was de fchoot van myne dierbaare moeder in den morgendond van myne dazen;- was de befcherming van mynen liefhebbenden Vader in myne jeugd, de veilige fchuilplaats, daar ik met blydfchap en vrymoedigheid myne berging zogt; vlood ik derwaarts met vast vertrouwen, gelyk ik daar ook met opene armen omvangen wierd: Ach hier! O hier heb ik eenzeekerder&bergplaats in alle myne nooden ! hier heb ik eenen machtigeren Vader, ryk van barmhertigheid over allen, die Hem aanroepen! hier is een God, die helpt, en een Heere, Heere, die zelfs van den dood redt. Zal ik dan bidden voor myn Vaderland: ik zal met vertrouwen tot Hem treeden; ik zal ftaat maaken, dat Hy my en myn Vaderland gewislyk , het geen tot onS best is, kan, wil en zal geeven'; dat Hy Zyne onveranderlyke beloften zal volbrengen; en ons, op de eene ofte andere wyze, het zy tot het tydlyke, het zy tot het eeuwige geluk zal helpen (f). _ Door (*) Ziet hier over de vyftiende Bedeftonde. m Dit is breeder voordragen in de Zestiende Bedeftonde. J Ggg Een  tfi N A A R Ë Di È. Door alle byzonderheeden zie ik niet door. Mylt veriland is daartoe te bepaald. Ik weet nietnaauwkeurig, wat al tot myn best diene; en in hoeverre, het geen ik wei wenschte, voor my nuttig zy. God weet het op de allervol komende wyze. En Hy beftiert alles ten beste van de geenen, die Hem vreezen , die zig naar Zynen Godlyken wil fchikken. Bid dan, (O, zo gy voor u zelven, voor uw Vaderland, en voor de behoudenis van den Waaren Christlyken Godsdienst bidden wilt) bid wel yverig, eerbiedig, ernflig, en vol vertrouwen; maar bid tevens zoo, dat gy ü aan Gods, altoos heiligen, wil onderwerpt, en zelfs in het midden van uw bidden denkt; „behaagt het Gode my mynen wensch, niet „ te geeven; Zyn wil gefchiede. Alles, waarom i, ik bid, is Zyn eigendorm Hy weet best, wat „ tot Een iegelyk zal nu naaf myne gedachten wel zien, dat, Schoon de Elfde, Twaalfde, Dertiende, Veertiende en Vyftiende Bedeftonden fcheenen den famenhang der Bedeftonden af te breeken ; fchoon zy mogelyk in den eerften opflag fommigen voorgekomen zyn, als kwamen zy 'er buiten noodz'aaklykheid tusfchen de Tiende en Zestiende tusfchen beiden: elk ziet nu echter (zeg ik) dac ik gewichtige redenen daartoe had. Vóór dat bet tot het vertrouwen, als een eigenfchap van het verzoek, het geen wy God by het gebed doen, kwam: had ik nog niec noodig om van Gods beftieringe en zorge, byzonder voor de vroomen, te fpreeken. Maar, zou ik met grond aantooneri, dat onze wensch , cn met vertrouwen, en met ov.derwerpinge aan Gods wil vergezeld moest zyn; dan moest ik deeze gronden hebben, die ik, in de Elfde en volgende Bedeftonden tot de Vyftiende ingefl., gelegd hebbe: en ik had-ze nog niet noodig, toen ik van den ernst by het gebed, als een vereischte van een rechtfcha" pen verzoek moest handelen. Hierom heb ik-ze tujfcher» de Tiende en Zestiende (naar myne gedachten) op haare behürelyke plaatfe gefteld-.  N A A R E D E. '7?i -i tot ons wélzyn diene; Hy wil het; jaa het is hec „ eindoogmerk, waartoe Hy het Al beftiert. Hoe zou ik dan tegen Hem kunnen murmureeren, ofte niet met onderwerpin g bidden? " Neen, Ach, Neen, kom daar toe niec! Zyn wil is altyd heilig, altyd goedertieren, altyd rechtvaardig (*> Edoch hec is niec alleen genoeg, dac ik overdenke, hoe ik moec bidden: maar ik moec teevens weeten; of, het Geen myne Overheid my belast, dat ik van God bidden zal, van God mag gebeeden worden, en in welke orde zulks diene te gefchieden. Myne ziel is (buiteri bedenking) hec edelfte deel van my zelven. Zy ongelukkig, is alles (by my) ongelukkig. En, zyn haar haare zonden niec vergeeven , ofce is zy eene flaavin van haare hertstochten: zy is gewislyk zeer elendig, voor den tyd, en voor de eeuwigheid. Al, wac men, voor hec overige, goed kan noemen, kan, haar niet baatetu Eerst dan en bóven al wil ik Gód om vergeeving van myne zonden en om Zynen H. Geest bidden. Hy alleen kan my myne misdaadén kwytfchelden. Hy alleen heefc hec gantfche Al iri Zyn bedwang. Hy kan dër menfchen hérten leiden als wacerbeeken. Hy alleen kan my fterkte geeven , om over de aanlokking myner driften ce zegepraalen. Ik kan daarcoe wel arbeiden; maar Hy moet hec gedyen geeven: zal myn arbeidde gewenschce vruch" (*) Dit is de (lof, die ik in de Zeventiende Bedeftonde in het breede uitgevoerd hebbe. Tot dus verre keb ik dan getoond hoe men moet biddei» Ggg 3  ïSö N A A R E D E; vruchten brengen. „ Verberg uw aangezicht dart ,, (o God!) van myne zonden, en delg- uit allemy„ nt misdaaden! Jchep in my een rein hert en geef „ my eenen nieuwen gewisfen geest. Dit zal de ger „ duurige bede zyn, die ik met volkomen vertrou- wen van genadige verhoring indeplegtigeby-een„ komften en in myn huis, voor my en voor myn 3, Vaderland, tot U brengen zal. Ik weet! Gy zoekt het heil onzer zielen,- om die te behouden, 1, hebt Gy Uwen Zoon laaten lyden (*). Zie ik op het uitneemende middel, 't geen God in genade my gefchonken heeft om my tot Hem te brengen en by de gemeenfchap met Hem te bewaaren: 't is de Christlyke Godsdienst. Deeze herinnert my op de levendigfte en hart-raakendfte wyze de beminnelykheid van Gods weezen en eigenfchappen en het groote geluk, dat 'er 'm de éénsgezindheid met Hem is te vinden. Deeze geeft my kennis van Jezus Christus, als den grond myner levendige loope. Deeze wyst my den weg aan , om over de zonden te heerfchen en doet'my dikwerf uit myne traagheid in de deügdsoeffening ontwaaken. O.' Hoe ongelukkig zou ik, myn huisgezin, en myn Vader, land zyn; indien dezelve my ontnomen wierd: en hoe zeer had ik dat te duchten; zo myn Vaderland onder eenen Paapfchen geweetensdwang moest zuchten. Niets dan zal my op Aarde waardiger zyn, dan de behoudenis van onzen waaren christlyken godsdienst. Niets verdient meer myne zorg op Aarde. Ik wil met Asfaph bidden: Gedenk (o God!) aan Uwe gemeente, die Gy van ouds verworven, en u tot een erfdeel ver- los* (*) Ziet hier over de Agtiende Bedeftonde,  N A A R E D E. 781 tost hebt; aan den berg Tfion , daar Gy op woont (*). 'sLands Overheid eischr van my, dac ik God voor den welstand van dit land zal bidden. Hoe zou ik die kunnen weigeren! Wac fnoode ondankbaarheid zou dac zyn, dac ik myn Vaderland, myne medeburgers, myngeflachc, de herbergplaats van mynen Godsdienst zoo fchandelyk vergat; dac ik derzelven ondergang mee onverfchillige oogen zou kunnen aanzien ? Neen (O Neederlands Jerulalem!) ti wensch ik geluk. Wél moet het gaan den geenen , die u beminnen. Vreede moet "er zyn binnen uwe muur en , en vreugde in uwe paleizen.. Om ■myner broederen en myner vrienden wille wil ik u. vreede wenfehen, om des huizes mynes Gods wille wil ik uw best zoeken (f). Maar, bid ik voor den wélftand van myn Vaderland; ik bidde te gelyk voor myn eigen tydlyk geluk. Is my dat geoorloofd? Zyn de tydlyke goederen dingen van die waarde, dat ik den hoogen 'God om dezelven zal durven aanfpreeken ? Wanneer ik daarom bidde met onderwerping aan Gods alwyzen wil} wanneer ik daarby het wélzyn myner ziele meerder, dan het uit er lyk geluk van mynen flaat, begeer e; wanneer ik zoo bid om myn tydlyk geluk, dat ik hec niet begeere, zo het teegen den eeuwigen welftand myner ziele, ofte teegen het meeste belang van het algemeen zou ftryden : kan het my dan ongeoorloofd zyn? God heeft zelf de liefde voor my zelven als eene grondwet in myne ziele geplant. God heeft my een lang en ge- luk- (*) Hier over kan men de Negentiende Bedeftondenaaleezen,. (f) Zie de Twintigfte Bedeftonde. Ggg 3.  7'èz N A A R E D, E. lukkig leeven op de deugds-oeffening beloofd. Ge» wislyk hec daat my dan ook vry, om voor mynen eigenen cydlyken wéldand ce bidden; is het, dac ik in de voorgemelde orde daarom bidde. Die dan za| ïk by myne gebeden, in myn huis en in de openbaare vergaderingen, trachten in acht te neemen. DeeZerwyze zal ik voor my zelven bidden (#). Maar, hoe moet ik my by het Gebed gedragen een opzichte van myne en VLands Vyanden. De Vaders van myn Vaderland eisfchen, dac ik God om Zynen zegen over de Wapenen van ons en van Onze bondgenooten , en dus teegen onze vyanden zal fmeeken: en Chriscus zege; bidc voor de geenen y die u leed aandoen en vervolgen. Strydt dit niet jeegen eikanderen ? -— Overweeg ik den plicht , 8* N A A R E D E> «aamheid, ofte met myn huisgezin, met hec leezen in de H. S. en dagelyks met korte uitboezemingen tot God bezig houden (*). By het gebed zelve zal ik trachten met aandacht te werk te gaan. Ik zal, zoo dikmaals, als ik eenige woorden gebiuike, de zaaken, die daardoor beteekend worden , voor de woorden by my zelven crachten in de plaats te ftellen, en eenen zoodanigen ftand des-ligbaams verkiezen, die ik merke, dat niet aanftootelyk en tevens bekwaam is om myne gedachten het meest op de zaaken, die ik bidde, by één te houden. Ik zal kort bidden, lk zal alle middelen met één woord zoeken te gebruiken , die my in ftaat kunnen ftellen om op eene behoorelyke wyze tot den Heere voor my en voor myn Vaderland te trceden; en zal Hem dus om Zynen byftand fmeeken (f). Ïk zal vervolgen myn gedrag by het gebed zoeken te voegen; en toonen met de daad, dat ik meene. het geen ik bidde, en dat ik zelf daartoe de behoorelyke middelen zoek te gebruiken. Ik zal niet op de hitte ofte koelheid myner gemoedsbeweegingen afgaan. Maar op de over een-ltemmigheid ofte onover-eenftemmigheid van myn gedrag met myn bidden letten, om kenteekenen te hebben, of ik wél bidde ofte wél hebbe gebeeden 0). Maar! zal ik de wenfchingen myner ziele in mynen boezem fmooren? Onze overheid eischt van ons, dat wy in het openbaar op eene plechtige wyze zullen bidden. Is het stem me lyk bidden dan geoorloofd? Is het noodzaaklyk? Het fterHf (*") Zie de yigt-en-twintigpe Bedeftonde. (f) Dit is de korte inhoud vnn de Negen-en-twintigfif^ Bedeftonde. (§) Zie hier over de Dertigfte Bedeftonde.  C? A A R E D E. ni (temmèhk bidden is zeekerlyk niet noodzaaklyk om myn bidden tot bidden te maaken; nogte om dat God anderfmts myn wensch niet zou weeten; maar hec, dient om myne aandacht te onderfteunen; terwyl het uit fpreeken der woorden my teevens als nog eens indrukt, het geen ik bymy zelven denke. Het maakt, dut myn lighaam op dat punt des tyds tot het eedel einde van het Gebed ook het zyne toebrenge, cn kan my dus in de gewenschte hitte van Godsvruchtige gemoedsbeweegingen zetten; ofte die in my bewaaren; en het heefc geleegenheid om dezelfde uit* werkfels in anderen hervoort te brengen, Myn lighaam, en het eedel lid van myn lighaam, de tong, hoort zoo wel Gode toe, als myne ziel. Waarom zou ik Hem dan ook myne fpraak niet ten diende geeven. Edoch ik zal zoeken zorg te draagen, dat ik gééne woorden zonder beteekenis, ofce waaraan ik zelr Pééne bepaalde beteekenis hegte, ofte welken voor hem, diemy hoort, duister zouden zyn, gebruiker Ik zal de bekwaamde woorden trachten uit te zoeken, om myne wenfehingen kort, klaar en krachtig voor te dellen. Ik zal-ze in de nacuurlykde orde en ongemaakt trachten vo » te draagen (*). En in deezer voege zal ik met myn Gebed aan-* houden. Al duurt het eenigen tyd, éér ik geholpen worde. Al ziet het 'er rondsom bar voor my uit, tot zoo verre, dat ik niet zien kan,waarvandaan my'hulp komen zou; ik zal niet moedeloos worden, of myn bidden ftaaken. God weet uitkomst, daar ik-ze niet weet. Hy heeft zoo dikwyls geholpen , daar (*) Naa dat ik over den aart, de eigenfchappen, de hulp. middelen, en de kent eekenen van het gebed gehandeld had; brast my de natuur der zaake tot het verhandelen van het uitfpreeken der gebeden; als het geen al het voorgemelde oa. deilteit. Lees hiervan, de Eén en-dertigfle Bedeftonde,  By den Uitgever deezes zyn de volgende Werken va» den Wel Eerw. Heere C. C. H. va n d er AA gedrukt, of te bekomen. XXI. PREDIKATIËN over de volgende GEWICHTIGE ONDERWERPEN. t. De Itmerlyke Geaartheid der H. S. 2. Hoe men de H. s. moet Leezen. 3. Het Gebruik en Misbruik van feet Menschlyke Verftr.nd. 4. De Volkomenheid der Werken Gods. 5. en 6. De Reden, waarom God den Mensch Valbasr gemaakt heeft, 7. God Gerechtvaardigd by het Toelaaten van het zedelyk kwaad. 8 Of de- VoorweetcnfchapvznGod de toekomftige dingen noodzaakelyk maake. s>. Gods Beftiering van het zedelyk kwaad ten goede. lo De Wet Gods, te leezen in' Zyne werken, in het Ryk der Natuure. 11. Hoe God door de Natuur den Mensch opleid tot zynen plicht, 12. Het Weezen en de Eigenfchappen der Zonde. 13. De Geboorte van de Zoi 18 ft. De mensch, als gods beeld beschouwd; ofte bedenkingen over Gods oogmerk cn wegen met den Mensch. etn denzelven als een Afbeeldzel van Hem en zijnen Zoon Jesus Christus te doen weezen. f3'.-'- ï)e vereisciiten VAN waare c0dsv kucht, Offl Gods Beeld op Aarde te weezen. ƒ 1 : -5 -  .♦sMenschen ingang tot Heerlykheid, om 5a ' het toekomende leven, in volkomenheid Gods Beeld te weezen, of Verhandelingen over de Onfterfel. der Ziele — den Str.r.t der Ziele by, en naa 's Menfchen Sterven — de Opfcanding enz. enz. naa aanleiding ran i Cor. XV. fi - io-: NB. Het Vervolg v:n dit Werk is op de Pers. Leerrede over a Petr. I, u, 12, 13, 14» tergedachtenisvieringe van zijnen sojaarigen Predikdienst- B ft. Leerrede over 2 Cor. V. 20, ter bevestiging van Do. P. A. Hulsbeek. 6 ft. Aanspraak in het Luth ersche Weeshu is te * Haerlem den 10 Jan. 1789. bij de viering der Vijftigfte Verjaaring van dat Godshuis. 6 ft. Reinbeck Regelen van Verftrndig en Stichtelijk Prediken , met eene Voorrede van Do. van der Aa , n ft. Het welgelijkend Paurtret van Do. van der AA,door : Heubraken. llü' Jwee Dichtftukjes op de» 50 jaarigen Predikdienst van Dï. van cer AA.