VRIJHEID, GELIJKHEID» BROEDERSCHAP. PUBLICATIE, tot Prolongatie van den Termijn, bij de Publicatie van 29. December L l. gefield., tegen den Invoer van rundvee. Gelirrefteerdden zy.Maart 1797. liet derde Jaar der Bataaffchö Vrijheid. Het provintiaal bestuur van holland, allen hunne Medeburgeren, welke deeze zullen zien of hooren leezen, Heil en Broederfchap! doet te wee* ten: Dat wij met zeer veel aandoening zijn onderricht, dat de befmetlijke ziekte onder het Rundvee, welke zich in het laatst van den afgeloopen jaare 1796. ia eenige Diftri&en van Gelderland en omftreeks de Stad Grave heeft geopenbaard, of fchoon dezelve zich niet zeer fterk veripreidt, echter nog blijft voortduuren. Dat wij, om zoo veel in ons was te voorzien, dat dezelve befmetting niet tot binnen de grenzen van dit Gewest zoude overflaan, op den 29. December 1796. hebben geëmaneerd eene Publicatie, waar bij wij, met concurrentie der Nationaale Vergadering , reprefentee- rend»  < a > rende het Volk van Nederland, hebben goedgevonden te verbieden , eenig Rundvee , jong of oud ," vet of ma^er, groot of klein, hoe ook genaamd, tot cp den eerften April aanftaande, van buiren deaze Provintie, zonder fchriftelijke permisfie of auctorifatie van de' Hoogst-geconftitueerde Migt van dit Gewest, in hetzelve in te voeren, en verder daar bij zoodanige maatregulen hebben vas'gefield, welke onder de Godlijke goedkeuring zouden kunnen dienen , om de Ingezetenen van dit Gewest van die geduchte pfcagfi te bevrijden. Dat, hoe zeer wij gehoopt hadden , dat deeze tijdsbepaling genoegzaam zoude zijn geweest rot bereiking van ons doeleinde, en dat wij mitsdien onze Medeburgeren in derzelver vrijen Handel in Rundvee niet meer zouden hebben behoeven te belemmeren, wij ccircr uithoofde van bovengemelde treurige informatien, ons genoodzaakt hebben gevonden, om met de Cornmisfie uit de Nationaale Vergadering tor deeze zaak benoemd, door het Prövintiaal Coramitté Conferenctcn te doen houden; met dat gevolg, dat wij met derzelver overlég hebben goedgevonden het voorfz. verbod van invoer, bij Art. t. van de gent. Publicatie van 29. December 179Ó. vermeld, als nog te verlengen , tor zoo lange dezelve door ons bij nadere" publicatie zal worden opgeheven. Dat, om echter onze Medeburgeren , zoo vel mogelijk , te gemoet te komen in het beweiden vin hunn« Landen voor het aanftaande Zomerfaizoen; van dit verbod van invoer zal uitgezonderd zijn zoodanig Rundvee, het welk bepaaldelijk uit de Provintien Vriesland en Groningen te water zal worden ingevoerd: ouder deeze oor-  < 3 > voorwaarden en bepaalingen nogtans 4 dat alle zoodanige Runderbeesten, ten minften een halfjaar te vooren, in de gem. Provintien moeten zijn geweest, en derwaards niet van elders ingevoerd; en dat zoodanige Runderbeesten ten bewijzen daar van zullen moeten zijn voorzien van gerechtelijke Atteftatien van de Plaats, van waar vervoerd zullen wordeti, inhoudende , dat dezelve Runderbeesten in een van de beide voorfz. Provintien meer dan een half Jaar te vooren SSjh geweid of geftald geweest, en dat voorts op die Plaatfen geene accidenten van Veeziekte zeden: een jaar zijn befpeurd geworden: en dat voorts de alzoo ingevoerde Runderbcesten op geene publieke Marktan binnen deeze Provinde zullen gebrag: of verkocht mogen worden: op prene , dat aüe zoodanige Beesten, welke in deeze uitgezonderde Clasfe vallen, en zonder bovengemelde Atteftatien mogtcn zijn ingevoerd, of op Markten gebragt, zullen verbeurd zijn, en daarenboven , die gcenen, welke dtiar aan fchuldig mogten zijn, met eene boete van drie honderd Guldens zullen worden geftraft, zoodanig te verdeelen, als omtrent andere boetens, bij onze Publicatie van 29. December 1796, welke voor het overige ah nog in haar geheel blijft, is geftatueerd. En op dat niemand hier van zoude onkundig zijn, zal deeze alömme worden gepubliceerd en geaffigeerd, daar zulks te gefchiedeh gebruikelijk is, en voorts mede gezonden worden aan den Procureur Generaal, en alle andere Bailliuwen en Officieren deezer Lande, ten einde aan de exncle naarkeming van detze onze Publicatie de hand te houden, en te doen houden, op pcene van privaüe van hunlteder Officie. Aldus  < 4 > Aldus gedaan In den Haage, onder het Klein Zeget van den Lande, den 29.Maart 1797. Het derde Jaar der Bataaffche Vrijheid, a. j. Verbeek, vt. Ter Ordonnantie van het Provintiaal Beftuur van Holland. C. SC HE ff er,  N°. 2*4. VRIJHEID, GELIJKHEID, BROEDERSCHAP. PUBLICATIE, betreffende de Middelen tot het redden van drenk klingen. Gearrefieerd den 29. Maart 1797. Het derdeJaar der Bataaffche Vrijheid. Het provintiaat. bestuur van holland, aan alle de geenen hunner Medeburgeren, welken deeze zullen zien, of hooren leezen, Heil en Broederfchap! doet te weeten : Dat de voormaalige Staaten van Holland en WestVriesland bij hunne Publicatie van den II. Mei 1769, reeds ter kennis van den Volke hebben gebragt de middelen , 'die tot redding van Drenkelingen , door de Maatfchappij tot dat einde te Amfterdam opgericht, waren voorgedraagen , en welken ook met zoo veel fucces zijn aangewend , dat zedert dien tijd meer dan duizend zoo Mans en Vrouwen , als Kinderen, daar door onder Gods genadigen Zegen van eenen gewisfen dood bevrijd, en aan hunne Ouders of Vrienden weder gegeeven zijn. Dat wij nochtans in ervaaringe zijn gekomen, dat deeze Publicatie, zoo uit hoofde der langheid van tijd,  < 2 > tijd , die zedert derzelver afkondiging was verloc* ren, afs door andere oorzaaken op veeie plaatfea van deeze Provintie in vergeteihrfd , of in onbruik geraakt is, en dat daarenboven a) mede zedert den gemelden tijd door nadere nafpóoringen een^e nieuwe of verbeterde nvddelen , om aan het heilzaam oogmerk bij dezelve Publicatie gemanifesteerd te voldoen, zijd ontdekt geworden, mitsgaders met eeri gewenscht gevolg, bij opgevolgde proeven zjn bevestigd, en vv.ardocr het getal der perfconen, die langs deezen weg zouden kunnen gered worden , aanmerkelijk zouden zijn vermeerderd, indien deze! ven meer al^e■ineen béËend waren geweest. Dat daarenboven de Beftïerders van de voorfz Maatfchappij zich geadresfeerd hebbende aan de Nationaals Vergadering, reprefeixeerende hen Volk van Nf .d.eriand, omme derzelver onderfteuning en befchertning in haare. zoo heüzaame werkzaamheden' te erlangen, met bijvoeging eener gedrukte Bekendmaaking van da» den 13.Oft.ober 1796, behelzende een fchets of opgaave van de middelen daartoe dienende, zulks ten gevolge heeft gehad, dat welgemelde Vergadering bij Misfive i„ dato den 14. December van het voorleeden jaar 1796 ingevolge het door baar gedecreteerde ten zei ven da >e' ons heeft aangefchrceven, en op het ernftigfte aanbevolen , om de binnen deeze Provintie tot bevordering van. de nuttige bedoelingen der voorfz, Maatfchappij reeds geëmaneerde Ordonnantiën en Publicatien te'renovceren ; en voor zoo verre zulks door ons noodi* ..zoude bevonden worden, te akerceren, en te ampliee-' ren, alsmede in de Publicatie, welke tot dat einde goude worden geëmaneerd te infereeren , de bekendmaaking der voorfz Maatfchappij, mitsgaders om zoo- da-  < s > danige renovatie jaarlijks, immers op zekere bepaalde tijderi te doen herbaaien , en voorts in allen gevalle mede te werken, ten einde door het diviflgeeren der beste en meest beproefde Redmiddelen, het nut dier Richting meer en meer uittebreiden, en daar door ook te meerder Burgers aan het Vaderland, en hunne Vrienden weder te geeven. Dat wij, ten hoogften geneegen zijnde, om aan de wijze en menschlievende oogmerken van de Nationaale Vergadering te beantwoorden, na daarop alvoqrens te hebben ingenomen het Advïs en de Confiderar tien van ons Provintiaal Committé, hebben beflooten, om bij eene nadere Publicatie , de middelen tot redding der Drenkelingen, bij de voorfz. Bekendmaaking van Beftuurderen der meergemelde Maatfchappij vermeld met infertie van dezelve alomme bekend te maaken, en voorts tot de executie van de daarbij voorgefteldè maatregulen de vereischte voorziening te doen. ZOO IS II ET dat wij goedgevonden hebben bij deeze ter kennis van den Voike van Holland te brengen. Dat de Publicatie der voormaalige Staaten van dato den ii. Mei 1769, in zoo verre wordt geamplieerd en gealtereerd, dat van nu voortaan tot redding der Drenkelinge!! , in alle Steden en Piaatfen , zoo verre de Stedelijke en Piaatfelijke omftandigheden zulks eenigzins gedoogen, zullen moctem in het werk gefteld worden zoodanige middelen, als vervat zijn in de Bekendmaaking van Beftierderen der voorfz. Maatfchappij; luidende als volgt: È E-  BEKEND MAAKING, J-^e bestierders der maatschappij ter Redding van drenkelingen, in bet Jaar 1767. te Amfterdam opgericht, fteeds bedoelende hunne menschlievende oogmerken aan alle de Ingezetenen van Nederland , zoo veel mogelijk, bekend temaaken, hebben goedgevonden daarvan, döor deeze, bij vernieuwing, een korte doch zaakelijke fchets op te geeven; terwijl zij, vooraf, aan elk, wie hij ook zij, verzekeren, dat de Lands- en Stedelijke Wetten allezins toelaaten niet alleen de Drenkelingen terftond uit het Water te haaien, maar ook aan dezelven, Ichoon zij reeds van het leven beroofd fchijnen , de behoorlijke middelen ter herftelling te beproeven; eisfehende alleenlijk dat men, van het gebeurde aan den Gerechte kennis geeve: I. Een ieder, die met goede bewijzen kan aantoonen , een' mensch, het zij kind of volwasfenen, zonder eenig teeken van leven uit het water opgehaald, door het weder opwekken van dat leven en verdere goede behandeling tot zich zeiven gebragt te hebben, zr! cene Premie genieten, beftaande, ter zijner keuze, in ZES GOUDEN DUCAATEK, of in CCil GOUDEM medaille, op welken zijn naam gefteld worde; of wel in eene Zilveren Medaille, nevens een Ki:tjen, bevattende het voornaamfte ter redding noodig, gelijk hetzelve betehreeven en afgebfeld is in het 8fte flukje der Gedenkschriften deezer Maatfchappij , of in een zilveren medaille, en het overige in geld. ft. Maar dewijl het mecnnaalen gebeurt, dat 'er ver- fchei-  < 5 > icheiden perfoonen tot behoudenis eens Drenkelings medewerken, zoo zal alsdan de Premie onder hen, volgens fchikktng der Beftierdertn, naar billijkheid, verdeeld worden. 3. Om tot het onjtvangen der Premie gerechtigd te zijn, wordt eene getrouwe befchrijving van het geval, door den Redder onderteekend , en eene fchriftelijke verklaaring vereischt van twee perfoonen, van onbelproken naam ien faam, die bij he: geval van den beginne af tegenwoordig geweest zijn , en in het trekken der Premie geen belang hebben : moetende deeze verklaaring ten huize van de Erven p. meijer en g. warnars, Boekhandelaars op den Dam, te Amfierdam , gebragt of gezonden , of wel op de gewoone Vergadering der Maatfchappij, ingeleverd worden : edoch indien zulk eene befchrijving en verklaaring niet binnen den tijd van zes maanden aan de Maatfchappije ingeleverd wordt, zal voor zulk eene Redding geene Premie gegeeven worden. 4. Bijaldien 'er eenig'e onkosten in een Herberg of ander Huis gemaakt roogten zijn, worden dezelven genoegzaam overal, volgens 'tLands en Stedelijke Pu. blicatien, voor onvermogenden, voldaan; het zij de verdronkene al of niet gered is, indien men Üechts behoorlijk kan bewijzen, dat die onkosten wezenlijk alleen ten nutte van den Drenkeling gemaakt zijn. 5. Op gelijke wijze kan een Genees- of Heelmeester, TOor zijn' tijd en zorg ter herftelling van een' behoeftigen Drenkeling aangewend, des begeerende , belooning erlangen, het zij de perfoon, omtrent welken hij zijne moeite heeft aangewend, in het leven behouden fe of niet. 6. De  < 6 > 6. De eenvoudigfte en meestheproefde middelen, die ter herftèllinge van Drenkelingen door de ondervinding worden aangepreezen, beftaan voornaamelijk in de volgende: a) Men zorge, indien 't moogelijk is, den Drenkeling terftond in een naast bijgelegen Huis te brengen; waartoe Herbergiers en Tappers verpligt zijn hunne Huizen te laaten gebruiken, en terftond om eenen Wijkmeester te zenden , op dat al!e ongeregeldheden door denzelven geweerd, en de Redding, door te veele Omftanders, niet belemmerd nochte verhinderd worde; en bij dee/e overbrenging, moet men het ligchaam voorzichttglljk doen draagen, het hoofd vooral doen ophouden, en alle beknelling aan den hals terftond los maaken; in allen gevalle dient de bijftand van een naast bijwoonend Doctor of Chirurgijn verzocht te worden. b') De Drenkeling behoort vervolgens ten fpoedigfle van de natte klederen ontdaan , het ligchaam droog afgeveegd, en, na aantrekking van drooge en gewarmde Ónderklederen , of naakt in een Wollen Deken ewonden , op een Rusibedde, Tafel , Bank , Kist of Stoelen, indien 't een Bejaarde is, of, zoo 't een Kind is, op den fchoót van een' der Omftanders, in een zoo veel mogelijk ruim Vertrek , voor een matig, welbrand-'nd en niet rookend Vuur geplaatst te worden. In vriezend weer zorge men echter, den D'enkeling niet te fchielijk nabij het Vuur te brengen. O In den Zomer kan men den Drenkeling bij eene maatige warmte op het Veld , en bij zeer heet weêr in de fchaduvve behandelen. d) Men  < 7 > d) Men onderzoeke of de Mond , Neusgaten efi Keel ook met Modder bezet zijn, in welk geval men deeze deelen behoort fchoon te maaken ; om daarna door middel eener aFgepunten Mesfefcheede in den Mond , of beter, in een der Neusgaten gebragr, onder toehoüding der andere openingen , lucht in de longen te blaazen, en de ademhaaiing te bevorderen. e) Men Helle terftond gemaatigde Wrijvingen in het werk , het zij met drooge , of in Brandewijn (met Gemeen- of Ammontac - zout vermengd) nat gemaakte , warme Wollen doeken ; moetende deeze wrijvingen aanhoudend , over het geheele ligchaam, maar vooral aan Borst en Buik, Rug en Hals , en langs de binnezijde van Armen , Dijen en Beenen gefchieden ; terwijl men de verwekte warmte door warme doeken, in de gewrichten van den Oxel, Lietfchen en Kniën, aangelegd, kan onderhouden. f) Inmiddels blaaze men, bij verpoozing, Tabaksrook in het Fondament, 't zij door een gewoonc Pijp, met eene-op den kop aangevoegde afgepuntte Mesfebe» fcheede, ofte door eene Pijp of Mesjchefchfeede al» leen, of wel door eene daartoe vervaardigde Tabaks* Klijsteer-Pijp; na dat men alvoorens den Endeldarm, indien deeze met drekftof gevuld mogt zijn, met de vinger, een lepelfteel of fpatel, behoorlijk en voorzigtiglijk geledigd, of wel daar toe een Klijsteer van Water, Olij en Zout, of van een aftreklèl van Tabak gezet hebbe. g) De warmte in het ligchaam des Drenkelings weder opgewekt en de polsflag herfteld zijnde, en niet «erder, kan men eene Aderlaacing in het werk ftellen; welk e  < 8 > welke niet op eenmaal te ruim behoort te zijn, maar liever, indien 'cnoodigis, weder herhaald te worden: de verfchijnfelen, die de Aderlaating noodzaakelijk maaken, zijn groote volbloedigheid en opzetting der Vaten van het Hoofd, Slaapzucht, of benaauwdheid. Jt) Wanneer (men eenige beweeging in de Keel of bewijs van Slikking befpeurt, doch niet eerder , kan men ook een weinig Brandewijn of Genever in den Mond gieten ; zoo ook bij eenig bewijs van Ademhaaling de vlugge Geest van slmmoniac - zout , of eenig ander prikkelend middel, onder de Neus gehou. den worden; of wel eenige Droppels van dezelve in eene Pijpekop of Mesfefcheede gedaan, door de Neusgaren ingeblaazen, of met eene fchrijfveder door den mond in den Keel gebragt worden, tot Prikkeling. Zoo de Lijder als dan eenig Vocht naar zich neemt," kan men hem alle tien minuuten één leepel vol toedienen van een mengfel beftaande uit zes of agt grijnen Braakwijnftcen (Tartarus ometicus) in een klein bierglas vol fchoon water opgelost, en zoo dra walging volgt, een aftrekfel van Roomfche Chamillebloemen bij herhaaling, tot dat hij braakt. 0 Men moet met het aanwenden deezer Middelen niet te fchielijk ophouden", alzoo men voorbeelden heeft, dat het bewijs van leven fomwijlen niet , dan na drie uuren tijds , befpeurd werd. *) Wanneer alle moeite tot hier toe vruchteloc* zijn njogt , plaatfe men den Drenkeling in een gewarmd Bed; koestere denzclven met de natuurlijke warmte van een naakt bijleggend Perfoon, of eenige warme , doch niet zeer heet gevulde Waterkannen, ia  < 9 > in Wollen lappen gewonden , of iets dergelijks wel zorge draagende dat men door te veel Dekfel , de Neus eri Mond niet bedekke : vooraf echter , zoo eene Laating gedaan ware, zij men bedacht om het Laatgat wel te bezorgen. I) Verdere Redmiddelen, meestal op Dieren, en in enkelde gevallen op Menfchen beproefd, en *aan kundigen en ervaaren Redders niet onbekend , heeft de Maatfchappij niet raadfaam geoordeeld, bij deeze Bekendmaaking te voegen, op dat dezelve, in onbedreevene banden, niet tot nadeel van ongelukkige Drenkelingen zouden ftrekken. Voor het overige verzoeken de Beftierders deezer Maatfchappij , dat, indien iemand eenen Drenkeling gered hebbende, goed mogt vinden geen Premie te vorderen, zij echter van al het voorgevallene, tot de Redding betreklijk, mogen onderrecht worden, om daarvan gebruik in hunne Gedenkfchriftsn te maaken. Insgelijks wordt een ieder, die eenen Verflikten , Verhangenen , of anderzins fchijnbaaren dooden bij het leven gebragt heeft, verzocht, hen daar van een omftandig bericht mede te deelen, ten einde men, door herhaalde Proeven, meer en meer de beste middelen ter behoudenis van Ongelukkigen, moge ontdekken en in het werk Hellen: tot redding van welke, het brengen in de open lucht en befprengen met koud Water, benevens de bovengemelde wrijvingen ter verwarminge, en het inblaazen van Lucht, Azijn of vluggen Ammoniac - geest tot prikkeling , voordeelige middelen bevonden ziju. Tot  < 10 > Tot welk alles het Gode behaage zijnen zegen té veileenen! Amfferdam den 13. Oftober 1796. Dat ten einde het heilzaam oogmerk in de voorfz. Bekendmaaking bedoeld des te heter zal konnen worden .bereikt, alle Herbergiers en Tappers zullen verpligt zijn , om de Drenkelingen in te neem en , en te zorgen, dat dezelven behoorlijke adfistentie erlangen; op poene, dat de geenen, die daarin weigerig of nalaatig worden bevonden, vervallen zullen in eene boete van vijf - en - twintig guldens voor de eerste reize, en in eene boete van vijftig guldens voor de tweedemaal, refpeftivelijk ten behoeve, van de gezamemlijke publieke Armen der Plaatfe , daar zulks voorvalt; met dien verftande echter, dat de kosten, die daartoe zullen befteed worden , gelijk ook de aangewende moeite van Dofte r, Chirurgijn, of .andere Perfoonen, door den Lande zullen worden vergoed, op behoorlijk Certificaat van de Municipaliteit, of van het Gerecht van dezelve Plaats, zoo verre de Drenkelingen daartoe onvermogend worden bevonden, zonder onderfcheid, of dezelven zouden mogen gered worden dun nier. Dat voorts alle Herbergiers en Tappers verpligt zullen zijn , om , binnen de eerste veertien dagen na de afleezinge deezer Publicatie, aan de Secretarijen van de Steden en Plaatfen , waar de afleezinge is gedaan, aftebaaien een of meer Exemplaaren van dezelve, mits voor ieder Exemplaar betaalende twee ftuL  «C ii > ftuïvers, en voorts gehouden zullen zijn, om refpective ieder daar van een lixeiuplaar ia hunne Wnikels en Voorhuizen voortehangen, zoodanig, dat dezelve bekwaamelijk door hun, die derzelver .Huizen of Winkels frequenteeren , kunnen worden gcleezcn, omme bij voorkomende gelegenheden , ter prompter redding van ongelukkigen , geraadpleegt te kunnen worden, op verbeurte van 25 guldens, bij elk van de bovengemelde perfoonen , die bevonden zal worden daar van te zijn gebleeven in gebreken , alle welke voorenftaande boetens mede geappliceerd zullen worden ten behoeve van de gezamenlijke Armen, zonder onderfcheid van gezindheid , der Plaatfin , alwaar de gebrekigen hunne woonplaats hebben. Dat insgelijks van alle zoodanige voorkomende gevallen, zoo ipoedig doenlijk is,kennisfe zai worden gegeeven aan den Bailliuw of het Gerecht der Piaatfe, alwaar de Drenkeling gevonden wordt. Wordende alle Officieren , Justicieren en Stedelijke of Plaat feiijke Regeeringen en Gerechten binnen deeze Provintie wel expresfelijk gelast, om alle mogelijke zorge te draagen, dat de maatregulen in de bovenftaande üekerdmaaking vervat, ekafteUjk worden nagekomen, en tot dat einde ook hunne adOflentie te verkenen in alle gevallen, daar dezelve zoude mogen vereischt worden , inzonderheid tot afweerTng van noodelooze Om-anders bij dë, Drenkelingen zei ven, of in de Huizingen alwaar zij mogten zijn gebragt, en alzoo voor te komen , dat daar door aan derzelver redding en de middelen daar toe aangewend wordende, geene de minite verhindering worde toègebragt, of de onkosten noodeloos vermeerderd; terwijl elk een iegelijk  lijk ter plaatfe, daar in de nabijheid geene Tappers of Herbergiers woonachtig zijn, op hunne verantwoordelijkheid aan het Volk van Holland worden aangemaand, in zoodanige gevallen hunne Huizen of Woo« ningen nier te weigeren, ter beproeving van de redding hunner ongelukkige Medeburgers. En ten einde niemand hier van eenige Ignorantie zoude kunnen pretendeeren of voorwenden, zoo begeeren wij, dat deeze alom zal worden gepubliceerd en geafïïgeerd, daar zulks te gefchieden gebruikelijk is. Gedaan in den Haage, onder het Klein Zegel van den Lande, den 29. Maart 1797. Het derde Jaar der Bataaffche Vrijheid. A. J. VERBEEK, vt. Ter Ordonnantie van dezelve, C SCHEFFER.