D E V U. Y H E I D H" E DE1L AlB? verdedigd in eene dichtkundige RE D E V O ER I N G, gehouden voor de Burgerye der Stad AMERSFOORT, Op den 5den Oftober' des Jaars 1784, binnen de Stadsdoelen aldaar; P I E T E R° P Y P E R S, Lid honorair van het Wapenoefenend Genootfchap yoer Stad, Land, en Frykeid, binnen Amersfoort. Te AMSTERDAM, bt J. VERLEM, Boekverkooper in de Warj jaoesftraat. 1785,  KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK  Geliefde amersfoortsche burgers» JJoezeer elke inboorling , burger en inwoner van ons enafhangklyk vry gemeenebest, bevoegd zy, om zyn gevoelen omtrent het openbaar beftier des lands, (waarvan hy MEDE-EIGENAAR is,ï omtrent de middelen tot deszelfs behoud in ooiiogstyd, en ter verbetering 'in tydenvan vrede, zynen landgenooten woordelyk of fchriftelyk mede te deelen ; hoezeer , volgens eene wyze inftelling van den wetgeever Solon, hy, die, in eene burgerlyke beroerte en twee dragt, geene party trok, maar zich onzydig hield, voor EERLOOS VERKLAARD zoude worden; ja, koezeer myn hart, gevoelig getroffen door u lied er verdrukking, in dezelve ook deelen mooge, niet uit beweeging vaneenigen fchyn van eigenbelang of baatzucht, maar enkel en alleen omdat het onbekwaam is om koelzinnig het onrecht dat u li eden bejegent aan te zien; zoude ik echter , uit aanmet king van myn beroep , en van den geringen invloedi welken de woorden of fchiften van eenen ampteloozenvergeeten medeburger doorgaans in de publicque zaaken hebben , nimmer hebben befloten tot het opftellen en openbaar uitfpreeken van deeze myne vryheidiidemende Redevoering, ware het niet dat ik my, door eene fchriftelyke uitnodiging, ja vriendelyken aandrang van een aantal uit het midden van uli£DER meestgedchte Medeburgeren, daartoe by- # 208»  zonderlyk bevoegd, ja gerechtigd geoordeeld had. Zulks dan vast bejloten hebbende, heb ik my met moei moeten wapenen, om noch vriend noch vyand te vreezen, en alle hinderpaalen over te flappen; vast voorziende dat dit myn bef uit en deszelfs uitvoering van haat en afgunst achtervolgd flonden te worden , alzo de toegeeflykheid vrienden, de waarheid haat verwekt. (*) Myn vooruitzicht in deezen is niet dan te veel bewaar* heid geworden: men heeft door aterlingen in ons lieve vaderland , door onkundige of belanghebbende aankleeveren van het Vloekverbondlingfchap, ^^Redevoering hooren uitkryten, als ware dezelve ingericht en uitgefproken alleen met oogmerk, om u , BRAAFE AMERSFOORTSCHE BURGERT! tot fpooiiooze wanbedryvcn aan te hitzen tegen de FERACHTELTKE VERDRUKKERENvan Vlie der duidelyk betoogde Rechten en Privilegiën. Hoe afkeerig myn hart ook weezen viooge van zulke pinkfche inzichten, die niemand beter voegen dan hen , die in deeze dagen de Nederlandfche lucht van den GEIVOO. KEN OPROERKREET doen wedergalmen; heb ik echter, tot myne grievende fmart, moeten ondervinden, dat fommige onzer Faderlandfche dwaallichten, door hunne val- fche {*) Obfeqiiium amicos, verkas odium parit. Terent.  n 'ie Hchlftraalen, de gogen van eenigcn onzer ingezetenen hebben weeten te bedwelmen , om my by hen in een gantsch ander daglicht te doen voorkomen, dan myne oprechte en belanglooze Vaderlandliefde weezentlyk verdiende i niet zoo zeer om my, dan wel om olieden en uli eder goede zaak , wier verdediging ik opentlyk op my genomer had, te drukken, en, ware het doenlyk, der ■waereld verachtelyk te maaien. Dit iaatfte griefde my gevoeliger dan al het perfooneel leed, waarmede eeuige kwalykgezinden, die fchandelyke werktuigen van ulieder verdervende hand, getracht hebben my te overlaaden, en deed my het bef uit neemen om deeze Redevoering , die voor VLIEDEN ALLEEN gefchikt was, thans, Qfchoon reeds 'eeil geruimen tyd na het uitfpreeken derzelve,) door de drukpersfe ook mede te deelen aan dat gedeelte van ulieder braave medeburgeren , wier aanweezen my , uit hoofde der naauwe fprcekplaatze, niet konde vergund worden. Dit was, myns oordeels , het eenigfte middel , zo om myzelven tegen fchandelyke eerroveren te verdedigen , als om het beste en ver het grootfte gedeelte van ULIEDER. Medeburgeren te beveiligen tegen den laster, als had hetzelve aan myne flinkfche oogmerken niet alleen het zegel gehangen, maar daarenboven deselven aangedrongen en onderfleund. Ik leg dan, GELIEFDE AMERSFOORTSCHE BURGERS! de Redevoering zelf onbefchroomd ter beotrdee- lii g  Hng onder ulieder oogen neder. IS logt dezelve, niet alleen uwe zielen meer en meer ontvonken om ulieder. Rechten met beleid en yver te verdedigen, maar tevens ook eenige aandoening van Deugd en Medeleden wekken in de harten van HEN, die, het voetfpoor van ulieder traave ELF CAPELLENS niet drukkende , ook alles niet opzetten om UL1EDEN te behouden by die Rechten, Wier beveiliging ZT voor Gsd zo plegtig met duure eeden hebben bezworen ; hoe onuitfpreeklyk groot zoude dan myne belooning zyn ! Hoezeer zou myn hart ddn deelen in ulieder blydfchap, gelyk het tot nog toe in ulieder rampen gedeeld heeft! Myn kart, zeg ik, dat vervuld is, en ALTOOS vervuld zal blyven van eene belanglooze en onvergangklyke Vaderlandliefde, welke, IN IVAT OORD DER IVAERELD IK MT OOK MOOGE BEVINDEN, deszelfs eerlte dryfveêr zal blyven; eene dryfveêr, die in de harten van veelen onzer INWOONEREN verbroken ligt; eene dryfveêr, die myne daaden, tot aan myn' laatft en levensfnik, beweegen zal. Vaartwel! In Holland, den 16 February 1785.  ï "n NEDERLAND. Die door Rechtvaardigheid de Dwinghndy Verbant, En 't fchittrend (lagzwaard zwaait om eeuwig haar te vellen 5 Die op de heirbaan draaft des hemelfchen capf.llun; Ontfangt hier, uit myn' mond, des volks erkentenis; Des volks, dat, fchoon 't regeere, al te edelmoedig is Om hen, die't heilig Recht, in hunnen naam, befchi-rmen, Niet aan te bidden in hun vryheidkoestrende armen , Waarin zy u, ó vreugd! omvlechten tegen *t hart, Dat hart, dat fchier bezweek door overmaat van fmart; Dat hart, dat traanen doet langs gloênde wangen vloeijen, Om uwe borst, die voor hen yvert, te befproeijen. Grootmoedigen , treedt toe ! fmaakt hier een zuivre vreugd» Het loon des Hemels voor uwe onbevlekte deugd; Een vreugd die 't hart ontvlucht van trotfche dwingelanden. Ziet al dees harten eens in heldenyver branden, Om, zo de Dwinglandy aan u de hand wou (laan, U, met hun goed en bloed, trouwhartig by te ftaan. Stort dan een' traanenvloed van blydfchapöp uw wangen: 't Getraan der Burgery wekt meei, dan myn gezangen. Maar gy, die't heilig Recht, om uw belang, vertreed: j Gy, die een yzrên juk voor vryè' halzen fmeedt, Die Billykheid vertrapt met fchaamtéloozé voeten; Die, om den wellust van uw heerfchappy te boeten Der eedle burgery uw trotfche nekken keert, En haaren wierook, als uw eigendom * begeert; Gy, die zelf jukken torscht van vuige dwingelanden, En daarom Vryheid dreigt met opgeheven handen; Die, met een nydig oog, den wapenhandel ziet, A t Fr  de VRYHEID En, alg fpionnen, dit gewapend heir befpiedt; Die, om aan uwe zy', de burgers te doen knielen, Als een verworpen hoop van laaggeboren zielen; Der Vryheid «rikken fpant, de Rechten niet befchermt. Waarom de burger fineekt, waarom de Vryheid kermt; Die Rechten, die gy aan den burger hebt bezworen Ter dood getrouw te zyn; die door u gaan verloren; Gy, laage fchepfels, die geen vaderlandsch gemoed Bezit, noch vryë lucht inademt in uw bloed; Wyktuitmyneoogen: gy, gy zoudtmyu zangenhindren: Ik zing voor u niet, neen; ik zing voor Vryheid-kindren. Myn zangheldin ziet u met dreigende oogen aan.... Neen, wil haare oogen liefst met affchrik nederflaan ; Om u niet aan te zien: zy wil u flechts verachten. Van wien op de aard' kunt gy eerbiedigheid verwachten? Tot U, die 't AL' befliert op d'eeuwigfteilen top Des Hemels, Hemelheer! Haan wy onze oogen op; Tot U, die, uit het puin van 't wreedverdrukkend Spanje, Door medewerking van toen vaderlandsch Oranje, Het zuchtend Nederland fchiept tot een wingewest, Alöm gevreesd, geëerd als een gemeenebest, Wiens roem wierd uitgegalmd door duizenden van monden; Waaraan zich, als om ftryd, de koningen verbonden. Gy, die de Vryheid, als een Goddelyke gaaf, Afzond naar dit gewest, opdat geen vuige flaaf Al biddende UWEN troon, op deezen grond, zou nadren; Die daarom 't heldenvuur ontvlamde in onze vadren; Zoud Gy gedoogen, dat die fchoone wierd vertreên Door  in NEDERLAND. < Doorflaaven, die het juk bloóhartig zoeken? Neen! Hebt Gy 't verdrukte volk aan Spanjes magt onttogen, Opdat het bukken zou voor 't dwingende vermogen Van hen, die kluisters om de vrye handen (laan? Neen! Eer zal Nederland in Nederland vergaan; Eer zal het zinken , door het zinken zyner dyken , Eer Gy gedoogen kunt dat Vryheid moet bezwyken. Gy hebt een heldenhart in Neêrlands volk gelegd, Een leeuwenhart, gehard tot eindeloos gevecht, Een hart, gantsch onbekwaam om 'tflaavenjuk te draagen; Een hart,dat, als een hert, dê vryheid na kan jaagen, Een hart, dat, door UW hand, zó groot, zó eêl gevormd, De fnoode Tiranny acht eeuwen heeft beltormd In deezevest; een hart, dat, fchoon't voordwingelanden Moest bukken, zich altoos in yver voelde branden. Om 't yzren ilaavenjuK te fchudden van den hals; Een juk, door Tiranny, ons te onvergeeflyk valsch, Langs flinkfche weien, op de fchouderen gewrongen, Wanneer zy flrafloos in dees vest was doorgedrongen. Maar Gy, ö Ryksmonarch! die alles perkt en fchikt, Die alles in de fchaal der Wysheid weegt en wikt, Gy hebt de Tiranny daarin te ligt bevonden, En Eemlands yzren arm weldaadig losgebonden, Om met het heldenftaal te pronken, in deez' wal, Waarvoor deeze arm reeds vecht, ja, altoos vechten zal, Zo Gy, ó Hemelheer! door Goddelyk vermogen, Den burger waaken doet met nimmerfluimrende oogen. i> Vryheid! die myn ziel ontvonkt door uwen geest; A 3 Gy,  O, db VRYHEID, Gy, die myn zangnimf bad om, op dit burgerfeest, In 't moedig Amersfoort, een' heldenzang te zingen; Laat al uw yver thans myne aderen doordringen. Gy weet, dat myne jeugd alreè niet dulden kon, Dat trotfche Dwinglandy myne Eemftad overwon; Dat ik met yzing zag den burger onderdrukken, Door wulpfche grooten, zelf belaén met llaaffche ji;kken: 1c Beweende u, Ecmlands bruid 1 in uwe (laverny: Gy laagt my naauw aan 't hart, aan't wimpelvoerend Y; (De liefde voor zyn ftad is ieder aangeboren.) Ja, de Amftelftroom heeft lang myn zuchten kunnen hoorcn. Dan, 't zuchten is, dit uur, verkeerd in feestgefchal. Gy roept me, ó Vryheid! in deez'langverdrukten wal; Gy eischt van my, da: ik dees vrye Batavieren Zal onderfteuneu, in dit burgerfeest te vieren. Ach! myn vermogen is voor zulk een'' last te kieen. VeriTerk my, fiere maagd! ten nutt' van 't algemeen. Mogt; ik deez' lloel van eer niet vruchteloos bekleeden! Mogt myne Item het recht der burgery ontleeden! Mogt ieder biirger, reeds ontvlamd door heldenmoed, Hier leeren wie hy zy, en wie hy weezen moet! Wist ieder, op myn Item, zyn rechten door te zetten» Om fnoode Tiranny voor eeuwig te verpletten! ö Vryheid! fchenk my moed, en kracht, en wys beleid: Gy weet dat ik voor u, voor deeze rechtbank, pleit; Dat ik, voor u, myn bloed hlyhartig laat vergieten, Zo flechts myn ftad daarvan de vruchten moog' genieten. Gy weet dat ydle roem myn' boezem niet bewoont, Wan-  in NEDERLAND. f Wanneer die voor n blaakt, en u zyn' yver toont; Maar dat myn hart, vervuld van weedom om uw lyden, Niets wenscht, dan alles wat u aangrimt te beftryden. IVadat de flaverny van Spanje was vertreên In Nederland, dat ftreed door zo veel jaaren heen, En vorst Filippus magt vergruisd lag onder 't vechten Van Neêrlands legers met zyn woedende oorlogsknechten, Sprong Vryheid juichende op in deeze vrye lucht; Het vreugdgegalm Tervong liet jammerlyk gezucht; Men zag de grysheid naast de jongelingen knielen; Elk dankte 's Hemels gunst na 't ysfelyk vernielen; Elk fprak:al (laat Gods hand, zy balzemt toch de wond; Elk juichte, en loofde God in't hart, en door den mond; De lieve bfydfchap (tont op elks gelaat te leezen; Elk wist toen wat het zy, eerst flaaf, dan vry te weezen. Gelyk een moedig ros dat fchuimbekt op 't gebit, En hinnikt, rugwaarts fpringt en voorwaarts, en verhit Door 't breidlen van den bek, fteeds poogt den dwang tc ontduiken; In't eind' zyn' vrydom krygt, en dan, langshaagen, (truiken En weiden zich vergast, en huppelt zonder toom; Dan zich verlustigt langs een' groenen waterzoom, En fchuddende den kop en losgevlochten hairen, Al tripplende zich drenkt in gladgekemde baaren; Dus fprong toen Neêrlands volk in't vrygevochten land : De Vryheid danste in't veld met Blydfchap hand aan hand ; De Hemel fshonk tot loon zyn' opgevulden horen, A 4 Vo!  3 ©e VRYHEID Vol goud en paerelen en wyn en voedzaam koren; Elk zat toen onder 't loof van zynen vygenboom, En trapte met den yoet den afgefchudden toom; Elk burger was toen vry; deDwinglandy moestbeevenï Elk burger wierd bevoegd de wet te helpen geeven: De fcepter wierd de ftaf van 't vry gemeenebest , En 't volk bleef meester in 't verloste wingewest; Elk had de rampen van den oorlog helpen draagen, Elk moest dus van de vrucht der duure Vreê gewaagen ; Elk had het zyne tot de Vryheid toegebragt, Elk had dus recht, dat hem het loon wierd toegedacht; Elk was bevoegd om meê bevelen voor te fchryven, Waardoor de zegen op den landzaat zou beklyven. Gelyk een maatfchappy een fchip ten tocht bevracht, En zich in 't fchip begeeft, om, naar gelang van kracht, Van geestgeftekenis, opvoeding of vermogen, Te zorgen voor de kiel, met fcherptoezichtige oogen, Opdat het fchip niet itrande , of in een' norm vergaa, Maar ieder fchepeling omzichtig gadeflaa , Dat hy, wien wysbeleid tot Huurman heeft verkoren, Het fchip, naar eisch, bellier' langs woeste watervoren; Aldus heeft Neêrlands volk, na duizend tegenfpoên, Het vryheid fchip bevracht, om 't famen te behoên Voor kaapery op zee, voor 't loeijen van de baaren, Voor onderlinge twist, voor allerlei gevaaren. Dat fchip had veel gekost; het kostte burgerbloed : Elk moest dus toezien of het wyslyk wierd behoed: 'J Was een te dierbaar pand om't vreemden te vertrouwen, Of  in- NEDERLAND. g Df 't roer in handen van één hoofd te laaten houên. Dus was, en moest ook zyn , de ftaatsgefteltenis* Van Nederland, waar elk een lid des ligchaams is, Dat ftrekken moet tot hulp der andre ledemaaten, Wier onderling belang, in onderfcheiden ftasuen, Beftaat, in zich weêrzyds getrouwe hulp te biêh, En naar des anders fmart en kommer om te zien. Het hoofd mag't ligchaam nietbeheerfchen, wél'beftieren; Het.hart de dryfveêr zyn van aderen en fpieren; De handen het geweld te keer gaan in den nood; De voeten vluchten voor de fchichten van den dood; Doch elk der leden,die het ligchaam famenltellen, Moet tot het waar belang van allen overhellen. Dit, burgers, is de fchets van uw gemeenebest. Dat, op ftandvastigueid onwrikbaar fcheen gevest; Dit wierd , door ftroomen van uw burgerbloed , verkregen; Dit was, na zó veel ramps, de wenfchelyklte zegen; Dit onwaardeerlyk pand heeft eindloos veel gekost, Door tachtig jaaren heen, eer Neêrland was verlost; Men heeft om deezen fchat alleen, alleen, gevochten, En moedig aangezien de Spaanfche moordgedrochten, Wier woeden ik gedenk met fiddering en fchrik, Doch liefst vergeet, in dit gezegend oogenblik. Ik fchuif dan een gordyn voor wreede moordtooneelen, Waarop ons Nederland de hel haar' rol zag fpeelen; Ik fpreek van Haerlem of het lydend Leyden niet; Uw hart kromp weg van fchrik enmartlendzielsverdriet; Zou ik u Alvaas zoon al moordende vertoouen, A 5 D»ar  ja de VRYHEID Daarby,ja Haerïem, zelfs geen' zuigling wil verfchoonen, Maar, met een helfche vuist, uit dollen overmoed, De moeder en haar kroost doet zwemmen in het bloed? Zou ik 't fchoffeeren van haar' maagdenrei gedenken ,* Om edik in een wond, die eeuwig bloed, te fchenken? Zou ik u Leyden in haar' hongersnood doen zien, Den dood aanroepende, met neergezegen kniên, Om, met één feilen (lag, de burgren weg te rukken, En dus. verlost te zyn van Spanjes onderdrukken, Toenmagre Hongersnood, die menfchen tygers maakt, De bloem der burgery haar vesten had ontfchaakt? Zou ik u d'ouden ftok, de fiere jongelingen, De inaagdenfchaaren ,'en de wichtjens die ze omringen Vertoonen, neérgebukt op d'afgeftreden grond, En lekkende bet bloed, met een' verbranden mond, Het bloed van krengen, om den heeten dorst te koelen, Er. dan, (ó yslykheid !) den fiag des doods te voelen ?... Maar'k voel, myn hart finelt weg in zó veel ramps en druks; Myn item verliest haar kracht in zó veel ongeluk»: De traan en die ik fchrei verduisteren myne oogen. Welk edel hart word niet met zó veel rouws bewogen ? Dit alles echter moest de Vryheid ondergaan, Eer zy haar tenten op uw' grond mogt nederflaan; Eer uwe vyanden u een vry volk verklaarden; Eer gy ontrollen mogt uw vryë velditandaarden; Eer u het roer van 't fchip in handen wierd gelteld; Eer gy de Tiranny door moed hadt neergeveld, Eer gy een vry gegalm ten Hemel mogt doen klinken; Eer  in NEDERLAND. ïi Eer Neêrlands fiere leeuw zyn pylen mogt doen blinken. Die Vryheid, Burgreufchaar! zó eindloos duur betaald, Die Vryheid, door een pen nooit naar waardy gemaald, Die Vryheid, die God zelf u had tot loon gefchonken, Die Vryheid, die het hart der Belgen kon ontvonken, Die Vryheid, die het kroost der Batavieren voegt, Die Vryheid, daar zó lang,zó zuur om is gezwoegd, Durf ik, ü Burgery! dien donderilag doen hooren? —«*> Die Vryheid is voor U , ö Batavier! verloren. Gy fchrikt, en siet my met verwondrende oogen aan; Durft naauwelyks geloof aan myne woorden Haan: Elk uwer vleit zich, nog de Vryheid te genieten , Waarvoor hy, in den nood, zyn' bloedltroom zou vergieten: ja, elk vraagt my mee drift, wanneer en waar toch is't, Dat zulk een waardig pand, dat Vryheid wierd gemist? Heeft weèr een aartstiran 't Bataafsch gewestgefchonden, En,door zyn wapens,aan zyn'rykstroon vastgebonden? Of heeft een vloekharpy ,uit d'afgrond opgeweld, Dit land weer in de rnagt van Spanjcs vorst gefield? Wie anders kon dit land in flavemy doen zuchten? Wie anders Vryheid uit ons Nederland doen vluchten?... Maar neen: de Vryheid bleef onafgebroken by Den dappren Batavier, na Spanjes heerfchappy. Plukt hy de vrucht thans niet, gezaaid in 't ooreloogen? Berust thans niet by h volk het opperde vermogen, Gelyk de Vryheid, na het vredeflüiten, fchonk, Wen zy het hoogst gezag aan 's volks verlangen klonk? Wie mag, in dit gewest, niet onverhinderd fprecken, Tot  in NEDERLAND. 13 Die blobtgefteld zyn aan verwaande Aristocraaten; Alwat ze ooit zochten was het zwellen hunner magt. 't Is Grootheid eigen dat zy naar vermeerdring tracht; 's Volks vryheid was altoos deslaverny der vorsten; Uw leeuw moest (luimeren eer zy hem nadren dorsten: Langs hoeveel bochten wierd ge in 't labyrinth geleid, Om a te doeken, ó verblinde majesteit! Om u de krachten van uw' arm te doen vergeeten, Ja, u te kluistren in der grooten flaavenketen! De vorsten vleiden u: gy (loegt, helaas! geloof Aan grooten, wier gemoed voor vryheidrede doof, Al te onrechtzinnig was om uw belang te fchraagen, Ten koste des triomfs van hunnen gloriwagen. Geloof me, ü Burgery! die grooten zyn 'er niet, Die't volk beminnen om het volk: 't is, om 't gebied, Dat zy zich met het kleed van burgerliefde omhangen, Om, als een vogelaar zoet fluitende, u te vangen: Zy offren zich in fchyn aan 't bukkende gemeen, Om 't flrafteloozer op den hals te kunnen treên. ó Vader Willem , die den Spaanfchen vorst deed buigen, 'k Roep u, ó gunsteling des Hemels! tot getuigen: Spreek: hebt gy, toen gy dien geweldenaar bevocht, Niet zo veel voor uzelv' als voor het volk gezocht? Had gy ,door 's volks verlies, uw fchatten niet verloren? Waart ge ooit, door 's volks verlies, tot Hollands graaf verkoren ? Hoe deugdzaam, burgrenfchaar! het hart der grooten zy. Het helt natuurelyk naar de opperheerfchappy: ' t Zal vroeg of laat zichzelv', ondanks zichzelv', verraaden, Dooi  «4 de V R Y H Ë I Ö Door rëdeneeringe'n of oiibefuisde daaden. 6 Zaalge Willem ! die zo veel hebt toegebragt Tot vryheid van den Staat, door uw beleid en raagt; Wiens deugd ten voetfpooir aan uw' naneef moest verftrekken; Wiens daaden in eiks hart erkentnis kunnen wekken; ó Eerfte Willem! moest zelfs G Y een voorbeeld zyn, DatGrootheid eeuwig zwelt,door heerschziek moordfenyn; Dat in haar' boezem brand, en de allerbeste vorsten ONEINDIG doet naar magt eh grooter grootheid dorsten; Hoe hoogstgevaarlyk zyn dan zulke prinfen niet, Wier harten van uw deugd geen zweem zelfsoverfchiet, Die alles voor zichzelv', niets voorden landzaat zoeken; Ja,die den bloei des volks,als hunvernedring,vloeken! ö Belgen! fchoon ik thans geen dwingelanden noem > Maar vredeshalvn hunn' gehaaten naam verbloem; ó Belgen! kunt gyzelf myn doelwit niet bezeilen? ó Ja, ik zie u reeds 't befchoten oogmerk treffen: Gy ziet thans op één ry, dat telgental gefchaard , Door wie het drukken van uw rampen is verzwaard. Ik fidder, ö myn Stad! —maar'k mag het niet verzwygem— Wieu,wien is toch de moord uws GRYSAARTS aan te tygen ? Wie was -ervolger van uw' nooitvolpreZen held? Wie was de beul toch van uw' OLDENBARNEVELD ? Was 't wreede Maurits niet,die,fchoon meteedledaaden En gunsten, door de ha^d diens Grysaarts overlaaden; Schooit  ié de VRYHEID Of zyne ziel bevlekt met fnoode gruweldaaden. Hy was onfchuldig, ja, zo waarjehovah leeft: Hy was onfchuldig, dien uw ftad gefchonken heeft Aan 't zuchtend Nederland, dat,door de looze itreekeit Van 't nydig Atbion, reeds toen zou zyn bezweken, Indien zyn fchrander brein dien val niet had belet, En 't roofziek Engeland in 't heerfchen perk gezet. Hy was het werktuig in Gods zegenende handen, Dat Neêrlands fchip weêrhield van op een klip te ftranden, In rampörkaanen die Leicester deed ontdaan: Van buiten vielen ons de wreede Spanjaards aan; Van binnen hadden wy met Engeland te ftryden: Uw Grysaart redde ons uit die moeijelyketyden; Verhief prins Maurits, en in hem, d'Oranjeltam, Wiens luister uit de zorg diens helds zyn'oorfprongnam. Wat was het loon dat hy daarvoor heeft weggedraagen? Dat hem de gryze kop van 't ligchaam wierd geflaagen! Myn God! indien dit in een' vryen ftaat gefchied, Waarin het volk alleen, niet eenig vorst,gebied, Wat moet dan op den grond des Muzulmans gebeuren? Dees mag dan ltrafloos zyn' natuurgenoot verfcheurer» En martelen, tot aan den Iaatften levensfnik..... Maar ben ik niet, op dit onzaglyk oogenblik, In zulk een wreed gewest?.... Wie fleept men langs de flraaten Van 't vorstlyk 's Gravenhaage, als fpoorlooze onverlaaten ? Wie fcheurt men 't bloedend hart nog lillende uit het lyf, En plet het met den voet? Wat toomeloos bedryf, Wat  in NEDERLAND. 17 Wat woestheid , wat getier ontflelt myn bloed in de adren? God! —*-'t is de moord gepleegd aan twee getrouwe vadren Myns Vaderlands! Het zyn de witten die menflagt!!! Gefchiednisfchryvers! laat een eeuwigdonkre nacht Dat gruwelyk bedryf zorgvuldig overdekken! Laat deeze ontmenschte daad uw veders niet bevlekken. Myn lippen, zwygt een ftuk, dat elk de hairen doet Te bergen ryzen, en den dood omjaagt door 't bloed. Laat nimmer toch diens naam den Nederlandrenhooren, Uit wiens bedorven hart die gruuwlen zyn geboren. Weent, ftadgenooten ! weent met een verbryzeld hart; Legt vreugdgewaaden af; omhangt, met aaklig zwart, De fchitterende kruin van uw verheven wonder, Weleer het fpeeltuig van den ratelenden donder. Viert, burgers! fchreiè'nde, de nagedachtenis Uws Oldenbarnevelch, die thans gehemeld is ; Gy zyt uw traanen aan dien medeburger fchuldig. Ily was de fteunpilaar uws lands; hy nam zorgvuldig Des volks belang ter harte , en ftierf voor 't vaderland. Gy, Eemftad! hebt dien eik in Neêrlands hof geplant; Zoud gy dan traanen aan dien grysaart weigren kunnen ? Laat ons hem fchreiënde deeze offerhande gunnen. Aanhoor, ó heilige asch! ó asch van Bameveldl Hoe, in uw moederflad, uw deugd nog heden geld. Hoor Amersfoort uw dood beweenen; hoor het zuchten Om uwe marteling, uw foltrende ongenuchten. ó Zaal- (*> Dc turen van Amertfoort. E  NEDERLAND. 19 Aanhoor, 6 vyftal! faam' het treuren, het geklag Van Eemftads burgrenfchaar; zy wyd u deezen dag; Ja zal, ó heldenrei! al haare levensdagen, Uw folteringen, met een fnikkend hart, beklaagen. Ter deezer plaat ze wierd, ter gedachtenisfe dier vyf omgebragte vaderlanderen , eene treurmuziek gefpeeld; waarna men aldus vervolgde. Wie kan met ons niet zien, getrouwe burgery,' Hoe ver de Vryheid van uw' grond geweken zy, Door't fpoorloos wangedrag der zulken, die vermetel Den fcepter zwaaiden, als monarchen op hunn' zetels Die fteeds vergaten, en vergeeten, dat ze alleen Verkoren zyn, tot nut en dienst van 't algemeen; Niet, om het algemeen aan hun belang te ftoeren, Of't in triomf, gelyk hun flaaven, rond te voeren? Wy zyn, helaas! tot die vernedring thans gebragt, Door ons verblinde en ver - misleide voorgeflagt, Dat wy dezulken in ons Neerland moeten dulden , Die zich met onzen glans verfieren en vergulden ; Die zó veel tonnen fchats verkwisten en onnut Verfpillen, zonder dat ons Staatsgebouw ooit ftuc Of rusting vinden kan, op zulke fteunpilaaren, Die hunne kracht voor zich, niet voor 't gebouw bewaaren; Die 't zich niet kreunen of't gebouw neérploffe offtaa, Zo hunne onwrikbaarheid in Neerland niet vergaa; Niet om ons Staatsgewelf krachtdaadig te onderfleunen , Maar buitenlandfche magt daaröp te laaten leunen. B 3 H#-  54 de VRYHEID Ten fpyt van 't vloekgefpan dier heillooze aterlingen, Die over Neêrlands ramp viclori durven zingen. Achitofels vernuft moog' blinken als de zon, Die zon word uitgebluscht in DIEN onpeilbren bron, Dle alle, wegvoert als een niet; die al de koningen Des aardboóms medefleept, en al hunpraalvertooningen. Uy God zyn Catoos zelfs geen wyzen in den raad; De grootfie Hannibais vernielers van den ftaat; HY, HY alléén kent al de fchakeis van die keten, Waaraan een fterveling moet fmeeden, buiten weeten. De Doggerbankfche flag die Vryheid neer moest (laan, ïndien het naar den wensch der Boosheid waar'gegaan Heeft u, myn vaderland! verlicht in uwe plaagen, Dochu, Heerschzuchtigheid ! ten pletteren geflaagen. De Boosheid delfde een graf voor Vryheid, in den grond JJier golven, op wier rug zy haar verheerlykt vond; En heeft, door fchandelyk tot haar verderf te flaaven, Zichzelve, in 't diepst' der zee,'een grondloos grafgegraaven» Men zag.... maar, ó myn Godf wat zag men nJe£ gefchiên, Om fiere Vryheid, met gebogen flaavenkniên, Op 't outer eens tirans, haar' wierook te doen branden ► Tot Z h« * inSe-anden,' Tot aan het goud gevest, te drukken; op dat zy Geen daglicht weêr zou zien, wen fnoode Tiranny alle burgerrecht voor eeuwig zou verpletten - Myn  jn NEDERLAND. 25 Myn ziel, ö heldenfchaar! finott weg in heet getraan, Zo menigwerf zy zag het Recht met roeden flaan, Door zulken, die het land verkochten en verrieden, Om aan Ileerschzuchtigheid behulpzaamheid te bieden; Doch edle gramfchap deed haar gloeijen, toen myn ftad, (In myne vroegste jeugd myn wieg en bakermat; In myne jonglingfchap de ftelle tempelkooren. Waarin Minerva my haar lesfen deed aanhooren, Waarin zy my haar' ftoel al fiddrend deed betreên, Eer zy my wegzond naar het Nederlandsch Atheen;) Toen't werkzaam Amersfoort moest deelen in die rampen, Waarmede eene overmagt gantsch Neêrland heeft doen kampen. De vorstlyke armen zyn lang uitgerekt tot kwaad, Doch ingekrompen voor het weldoen aan den ftaat. Gy, Eemltad ! moest te lang haar geesfelflagen lyden ; Gy, Eemftad! moest te fel de Dwinglandy beftryden. Aan welke ketens wierd ge, ó braave! niet gelegd, Door 's vorflen voorfehrift (7) , dat uw raadzaal heeft gehecht Aan 't ooggewenk van één", die 'sprinfen plaats vervulde, Met hoe veel affchriks dit uw Magistraat ook duldde. De vorst ijsmeester,— toen;—'de meester was zyn (laaf. Die dienaar van den Staat gaf u, (ó wreede gaaf) Een' andren dienaar, om zyn meesters te beheeren, En Eemftads achtbren Raad goeddunklyk te regeeren. Waar» (fO Het Reglement van 1750; gemaakt door Willem ty. B 5  20 de VRYHEID Waardoor die werkloos, en als kwynend nederviel. DE TIRANNY WEeRSTREEFT DE WERKING ONZER ZIEL Du, deed ge, 6 Spaanfche vorst! welëer den la'ndzaa, zuchten, Toen gy Granvelle zond tot aller ongenuchten Die alles op zyn' duim deed draaijen, en al 't land Neerdompelde in verdriet en duldelooze fchand'Dan , even als de moed der Edlen wierd verheven, Waardoor dees burgrenplaag het land wierd uitgedreven; Dus hebt ge, ó burgery! het hoofd ook opgebeurd, En 's vorflen voorfehrift met een vrye hand verfcheurd; De flarden hier en daar verftrooid, ten prooi der winden, In wederwl.I van HEN, die 't kruipen zó beminden, pat ZY, fchoon Vryheid HEN den/Wen fcepterhied, Met ongedekte kruin, den dienaar in 't verfchiet Slechts nadren ziende, dien al beevende genaaken, Om, fchoon zy meesters zyn, een' knecht hun hof te maakenj Ja, met te vrede met die laage fpoorloosheên, Gramftoorig woeden op de burgren in 't gemeen Omdat die niet als ZY, ZY, laaggevormde zielen, Voor eenen opperheer hen opgedrongen knielen; Maartenen HENmetrecht VERACHTEN TA ALTYT5 VERACHTENZULLEN,(*)iuhetaanzien'vandenNyd, Die ■ CP De VERACHTING,^ meede de vrrWdKevende^fW fiortft* burgery, nevens ons op alle verdrukker, der Rechten cn krmner, uit ftaatzucht, nederzUt, i, te bekend, dar, dat wr  32 be VRYHEID Natuur heeft hem gantsch vryopd'aardboómneérgeflcids Dus, hy die d'eevenraensch tot flaaven tracht te vormen , Weêrltreeft Natuur ,en tracht Gods fcbikking te beltonnen. Hy beeve, zo die mensch, wien hy thans knelt en boeit, Wars van zyn flaverny, door wraaklust éénmaal gloeit. Hy, die weleer het recht zyns naasten niet waardeerde, Verdient, dat niemant ooit hem of zyn rechten eerde;' Hy is by God en mensch meêdoogenheid onwaard',' En flechcs een geesfel voor den ftervling,op deeze aard'. Een koning, die tot heil zyns volks moest medewerken, Die al zyn daaden tot dit doelwit moest beperken Waartoe Voorzienigheid hem flerde met een kroon, Hem haaren feepter leende, en plaatlte ao haaren troon , Om, als een vader voor zyn kindren, zorg te draagen, Doch 't volk doet kluistren aan zyn' gulden gloriwagen ; Zyn' evenmensch gelyk een Dwingeland beveeè, En nooit in 't lyden van zyne onderdnanen deelt,' Maar zich verlustigt in het bloedig zweet derme'nfchen, Is, als een pest voor 't land, van ieder te verwenfehen; Verdient dat de onderdaan hom ongehoorzaam zy, En middlen uitdenk' tot bedwang der Dwinglandy! Een koning mag het recht der volken niet verkrachten; Een koning moet het leed des onderdaans verzachten;' Een koning, fchoon hy draag' den diadeem van 't ry'k, Wierd door Natuur gevormd den minften flaaf gelyk : ' Hy moet eerbiedig 't recht des volks ter harte neemen, Wil hy de harten van zyn volken niet vervreemen, Of tot weêrfpannigheid in 't eind doen overflaan. Hy  ï N NEDERLAND. 53 Hy moet in één gareel met de onderdaanen gaan, Wil hy zyn' troon, zyn ryk behouden endoen bloeijen; Hy moet voor 't volk, het volk voor hem, in liefde gloeijen. Had gy, ó tweede Flips! die pligten nagedacht; Had gy uw oor geneigd naar Neêrlands kreet en klagt, Men had u, in dit land, geen' opftand toegezworen; Gy had die parel niet uit uwe kroon verloren. Zo dan eens Konings pligt zó zwaar, zó heilig is, En ftaat hy met zyn volk in een verbindtenis, Die hy niet, dan door 't recht te fchenden, kan vertreeden; Hoe ftreng is dan de pligt van Neêrlands Overheden, Die, Hechts vertegenwoordigers der burgery, Uitöefnaars moeten zyn van zulk een wet, die zy, Tot onderlinge rust, zichzelf heeft voorgefchreven, Om, in dit vrye land, als een VRY VOLK te leeven!. Hoe onverfchoonlyk is dan zulk een magistraat, Die zich door Zelfbelang of Heerschzucht flingrenlaat, Om 't heilig Recht des volks te wringen, te verdraaien; En, niet de vrucht voor 't volk, maar voor zichzelv te maaijen! Ta, hoe verSchthk zyn DIE magistraten met. Die, in een vryë ftad van Neêrlands vry gebied. Schoon grondigovertuigdvan 't recht der burgrenfehaaren Der BILLYKHEID van haar gebeden, heurBEZWAAREN, Hun harten fluiten voor de Item dier billykheid. En, willens blind, niet zien dat Themis traanen fchreit, Ja, die Gerechtigheid den blinddoek van haare oogen.  34 deVRYHEid Ontrukken, opdat zy te iigter zy bedroom Wanneer Gerechtigheid niet blind is.Vzy ziet Dan is zy waarlyk blind, en ziende ziet zy niet ' Of «et al 't geen haar oog fchroomvallig rnoest ontvluchten, Om, in de raadzaal, voor geen zelfverraad te duchten. Zy ziende, ziet welligt het bloedvervvantfchap aan • Is dan niet vry van 't oog op Eigenbaat te Haan;' Schnkt dan voor'«.dreigend oog van trotfehevhekgencoten, Die, zo zy recht deed, haar in eenen kerker floten, Of eeuwig banden uit W M»genmaatfchaPPy Opdat hun ftrood beftaan gantsch onbelemmerd Zy. Gerecht.ghe.d moet niets, moet nienum immervreezen Indien Gerechtigheid Gerechtigheid zal weezen ' Zy draagt het heilig zwaard, de HemeIfche ba]In t ftraffen let zy niet op 't aanfcbyn eenes Maar doet heur evenaar ra 'c middelpunt berusten ' 6 Burgemeester,! wien. geliepde kroost rusdeed ó Brutus! treuren we om rfw foltrend hartenleed ' Wyl Titus uwe telg moest voor uwe oogen ftervetr, Om?» h Z UW ' lïCht d£S Heme,s derven , Omdat hy Rome, alleen uit liefdefmart, verred Aan vorst Tarquinius, dien Romes volk verffiet Laat kristenen van u, 6 heiden\ fiddrend leeren ' Leer hen, ó Vader van een deerniswaarde fpruif Watgruwelftukhetzy, wen't donderend geluid Der  ï N NEDERLAND. 35 Der ftem van 't Godlyk recht opdavert in hunne ooren, En zy nogthans die ftem van God niet willen hooren; Geen ftem die 't vonnisfen ter dood eischt van een kind, Geen ftem die wellust in hun ziel te martlen vind; Maar die (lechts aandringt om 's volks rechten te öndet* fchraagen, En hem, die 't volk verdrukt, rechtvaardig weg te 'jaagen. 6 Kristen Rechters! welk zal eens uw vonnis zyn, Wanneer gy voor DAT OOG, DAT gy door valfchen fchyn, Gelyk het zwak begrip des mensch', niet kunt verblinden, Uw averechts gedrag zult aangetekend vinden! Met welk een fiddring zal DAT HEILIG OOG u Maan, Wanneer gy , zelfbewust van al uw fnood beftaan, Ter nederzinken zult in d' afgrond uws gewetens, Dat u fteeds knaagen zal in roodgegloeide ketens! Wanneer de ftraalen van DAT nooitbeneveld licht Eens flonkren zullen in uw fchuldig aangezicht; Dan zal een beulenftoet van donkre gruweldaaden Uw dan eerst fmeltend hart met rampen overlaaden. DIE RECHTER, dien gy door geen list misleiden kunt; DIE RECHTER, die NOG tyd tot uw verbetringgunt, DIE RECHTER zal het recht der burgren VRYHEID in NEDERLAND «ui .it * " Nu God „„ „„„„ ™"*j*** .nemeot, ken; y yn hart za' aan u den- ,w-rk*acht onzer ziel.   O E MYNE AFBEELDING, In het vesrtigjle jaar mynes cuderdoms. W »» at roem de waereldling ook mooge aan kunstmin geeyen , Wensch ik, door Kunst veel min', dan door de Deugd, teleeven: Roem myne kunstmin niet, Gy! die dit beeid zult zien, Zo ik, door zucht tot Deugd, uwe achting niet verdien. Myn aanfchyn word haast ftof, en mooglyk ook... myn dichten! De Deugd bekroont ons werk, fchoon alles u-aar' vergaan; Zy is alleen de rots, waarop de mensch blyft ftaan ; De Deugd alleen zal nooit voor 't woên der eeuwen zwichteu* —"N .--A-O - DOOR THEODOR.VS KONING.     AFBEELDING VAN DEN H E E RE f^it s pypers, die het fehouwtooneel, In Gysbrechts oude ftad, verpligtte . Toen hy, in meenig kunsttafreel, Door zang- en treurftof flreelde en ftichtte; Die, als de Griek door edipos, Onflerflyk blyft in s tefanus. 1792 BARTHOLOMEUS RULOFFS.     O s MYNIj AFBEELDING, DOOR TI1EODOR.US KONING. In het vesrtigfte jaar mynts ouderdom:. Wat roem de waereldiing ook mooge aan kunstmin geeven, Weiisch ik, door Kunstveelmin',, dan door de Deugd, teleeven» Roem myne kunstmin niet, Gy! die dit beeld zult zien, Zo ik, door zucht tot Deugd, uwe achting niet verdien. Myn aanfchyn word haast ftof, en mooglyk ook... myn dichten! De Deugd bekroont ons werk, fchuon alles waar' vergaan 3 Zy is alleen de rots, waarop de mensch blyft ftaan ; De Deugd alleen zal nooit voor 't woên der eeuwen zwichten.    v r y "h e i d I N NEDERLAND, Dichtmaatige Redevoering; DOOR P T E T E R P T P E R S. AMSTERDAM, t T 8 4«  D E V R Y H E I D I N NE DERLAND, VERDEDIGD IN EENE DICHTKUNDIGE REDEVOERING. Grootmoedig heldenvolk, omringd doorgryzemuureni Befchermers van uw fchip, als wakkre Palinuuren; Gy, die den fcepter zwaait aan d'Eem , die bochtig vloeit; Gy, die, door 't edelst vuur der fiere Vryheid, gloeit; Wier harten kloppen als de harten uwer vadren; Die 't oud Bataaffche bloed voelt ltroomen door uwe adren; ó Majesteit aan d'Eem, daar gy uw' zetel vest, /Is rechtehand van 't Sticht, in een gemeenebest Dat geen tirannen duld, noch heerschzieke opperheeren ; Laat my, ó Majesteit! tot u myn zangen keeren ; Myn zangen,meer door 't hart, dan door den mond, geloosd; Myn zangen, die, aan u en uw deugdminnend kroost, Een fpreekend kenmerk van myn' yver moogen ftrekken , Om, in uw harten, zucht tot Vryheid op te wekken; Om u, wier heldenvuur myne yvervlam ontltak, A Dus  4 de VRYHEID Dus blaakend door uw vlam, tot aan het (larrendak, Vervuld van Vryheid-liefde, al zingende op te haaien; Ja uwe roem verdient dat die, in de opperzaalen Des Hemels word' verbreid, op ftaatlyk veldgefchal, Daar God de deugd bekroont, door eeuwen zonder tall Gedoog, ó majesteit des volks ! dat zich myn yver Óntvonke aan uwen moed; fpan zelf myn fnaaren ftyver Op myne Vryheid-lier, zy moet een heldentoon Doen klinken doordeeszaal!Maarach!verfclioon,verfchoon, Zo myne kracht ontbreekt, het zwak van myn gezangen; Laat uw toegeevend oor myn heldentoonen vang;n, Terwyl Gy rustig op uw' zegenzetel rust, En fiere Vryheid in omftrenglende armen küscht. Welaan, Gy lonkt my toe; ik zal geen onheil fchroomen. In zwaare zaaken word de wil voor daad genomen. ó Gy, die aan het roer der kiel van de Eembruid Haat, Die, met een waakend oog, de klippen gadefiaat, Opdat het dobbrend fchip der Vryheid niet moog'rtranden In rampörkaanen, die verwaande dwingelanden Verwekken, op de zee van 't vry gemeenebest; Gy, die de Vryheid vast op haaren rykstroon vest, Die deezen troon befchermt met blinkende geweeren, Opdat geen vyand, wie hy zy, haar mooge deeren; Gy, die uzelv' vergeet, om burgren by te ftaan; Die nimmer waart bezield door fchandelyken waan, Dat Neêrlands volk om u, (ó dwaaling!) is gefchapen; Gy, die het volk befchermt door uw ontzachlyk wapen; "Die voor vrouw Themis knielt, haar uwen wierook brandt, Pie  is de VRYHEID Tor ilaavïng van het recht, tot weering der gebreken? Wie vind geen toevlucht voor het recht, de billykheid, Wanneer de burger fin eekt, wanneer de fchaamle fchreit; Wanneer de landzaat eischt de fnoodaarts te verjaagen , Die Tt zinkend Nederland misleiden en belaagen? Wanneer wierd een bevel ooit buiten kracht gefield, Wen't volk, de Souverain, ter wéérwraake aangefneld, d'Aartsvyanden des lands den ondergang bezwoeren, Om 't Godvergeeten onrechtvaardig oorlogvoeren ? Wanneer wierd Koopvaardy verwaarloosd, nietbefchermd, Zoo dra de koopman zucht, zo dra de zeeman kermt? Wanneer wierd Burgerrecht ooit in dit land vertreeden, Sinrs Vryheid de rappiers deed roesten in de fcheden? Elk burger is thans vry, en finaakt de zoetigheén Der Vryheid, door een reeks van fchier twee eeuwen heen. ó Vryheidminnend volk! Ik moet uw' ftaat betreuren: Wie is in ftaat u uit die dwaaling op te beuren? Gy fle'ept een keten, en gevoelt heur zwaarte niet! Jafehept, zo'tfchynt,vermaak,in duldloos hartsverdriet.' Hoe zult ge, ó burgrenfchaar! de Vryheid wedervinden, Zo gy haar' glans niet ziet, of rondzoekt als verblinden? Zy had haar' ftander naauw' op uwen grond geplant, Of zag haar rechten door verwaanden aangerand, Door grooten, die, door uw vermogen te befnoeijen, Hun eigen heerfchappy in Neerland deeden groeijen; Die 11 ontwapenden ten dienst van hunnen dwang, En fusten in den flaap door hunn' Sireenenzang. De grooten zyn altoos gevaadykst in die ftaaten, Die  in NE DÈRLAND. sj Schoon hy hem hulde deed als Hollands Generaal, Leicesters doel ten fpyt, tot Neêrlands zegepraal, (_Dat dus zich voor den klaauw diens booswichts, diens fchynheilgen, Die niets dan oproer zocht, krachtdaadigkon beveilgen;) Met een ondankbaar hart, vervuld van ydlen waan , Dien Goddelyken man 't hoofd deed van't ligchaam liaan? 'k Bezweek, indien ik dit tafreel moest voor uhangeni Wie kon het aanzien, dan met traanen op de wangen ? Wie kon dien gryzen man, die op zyn flokje leunt, En zich door de armen van zyn' dienaar onderfteunr, Op 't fiddrend moordfchavot, zyn dood zien tegentreeden * Of voelde een fiddring door zyn (lyfgefchrikte leder,? Wie kon hem aanzien, als hy, met zyn blceke hand, Zyn muts voorde oogen fchuift,en knielt voor'taaklig zand; Daarna, God biddende met blaauwgekleurde lippen, Zyne onbevlekte ziel langs *t moordftaal laat ontglippen Langs 't moordltaal van een* beul, die, met éénzelfden dag» Ontaart van menfchenliefde en kristelyk ontzag, Het hoofd flaat van den romp, de vingers van de handen Diens gadeloozen helds, den fchrik der dwingelanden; Of voelde ftraks den ftroom zyns bloeds tot kil ig ys Bevriezen ? ja zeeg neêr by 'r rollend hoofd, dat grys En bloedeloos nog roept: myn lieve ftadgenooten ! Ik heb voor 't Vaderland myri fchuldloos bloed vergoten. Myn God! Geloof toch niet, geliefde burgery' Hoedanig uw begrip omtrent den Godsdienst zy, Dat Qldenbarneveld ooit heeft het land verraaden , Of  » t$ de VRYHEID ó Zaalge ziel! kom, zweef in dees vergadering: Schenk haar, fchenk uwe ftad die volle zegening, Die gy fteeds zwoegende bedoeld hebt; vaderlander! 4 _ Befcherm, door uwe deugd, den dierbren vryheiditanderr Dan zullen wy uw graf befproeijen met getraan; Wy zullen, diep in rouw, daarby ter beêvaart gaan, Ja , liever op uw graf, als vrye burgers fneeven, Dan voor tirannen, die ons recht vertrappen, leeven. Uw bloed heeft ons geleerd wat Dwinglandy vermag. Wy zullen eeuwig, met het allerdiepst ontzag, Naar 't roepen van uw bloed, naar uw vermaaning hooren; Ja, onze harten eer door dolken laaten booren, Eer wy vergeeten dat we in waarheid, niet in fchyn , Een vrygebooren volk, geen vuige flaaven zyn. En gy, ó overfchot der IVitten'. fteeds gezegend By hem, wien liefde voor het vaderland bejegent, Aanhoor het treurgegalm dat Eemlands volk u wyd: Het denkt erkentlyk aan ifw vaderlandfche vlyt; Het ziet met affchrik u nog martlen; ja uw wonden Zien wy zelfs bloeden, op dees vreugdgewyde ftonden. En gy van Houten', gy ó Saab! wier ftroomendbloed Om wraake roept, en ons van gramfchap zieden doet; Gy hebt dat edel bloed uw burgren willen fchenken. Dees dag moet ook uw deugd, uw marteldood gedenken. Uw hoofden rolden op het Amersfoortfch fchavot! Gy ondergingt, door Dwang, dit deerniswaardigst lot: Herleeft! ziet ons al 't geen uw hart gezocht heeft, zoeken ■ Hoort ons de tiranny, zo gy die vloekte, vloeken. Am-  so db VRYHEID IW"s! ó Burgery; de ervaarais deed ons zien Wat, door hunn' invloed, al in Neêrland kon "gefchien. Zou ik u al 't gebeurde in vroeger dagen fchetzen* Du waare uw taai geduld en kundigheden kwetzen. Bepaaien we ons in 't kleen by zo vee! gruweldaên, Waaraan het nageïlagt fchier geen geloof zal flaan Maar die wy , zonder dat 'er ooit wierd wraak genomen , Om trotfche Boosheid in haar woeden in te toornen Gebeuren zagen, voor het oog van Neêrlandsch maagd Terwyl zy ketenen van dwingelanden draagt. ' Men zag dien menfchenvriend, dien moedigen capellen Gelyk onnut voor 'tvolk, jafchaadlyk, werkloosfHlenHem weeren van 't bewind en dryven uit den raad, Offchoon een marmren zuil, een noordftar voor den ftaat; Die, fchoon de zeisf' des doods zyn' draad hebbe afge.' fneden, In aller harten leeft, door Vryheid aangebeden; Wiens roem in Nederland zal onbeweeglyk ftaan, Zo lang de zon van 't oost' naar 'twest' zal nedergaan. Ja.Braave! als Neêrlands volk de marmren grafgebouwen Der dwingelanden met verachting zal aanfchouwen, Dan zal het, u ter eere, op GodgewyJen grond, Een grafnaald ftichten, die, de gantfche waereld rond De deugden, die uw hart verfierden, zal verkonden, Zo lang er liefde voor de Vryheid word gevonden. Uw tombe van albast zal pronken in Gods huis, wen die der boozen reeds gemaald zal zyn tot gruis Men zag een landpest, thans gedoemd door vryë Staaten, Be-  in NEDERLAND. 23 Befchermen, fchoon hem al de Nederlanders haatten; Een landpest, dse het bart des prïnsf' verfehalkte, en hem, Naar Heerschzucht iniffreri deed, en naar *r gevlei derfïexa Van 't eerloos Albion, den roofgier onzer fchazten; Ja, hem in daaden die Tc bewimpel, uit deed fpatterj. 6 Willem 1 bad gy naar dien booswicht niet gehoord, Maar alle heerscbzncfot in uw zwellend hare gefmoord, Dan febonk de heilzon a gernsie levensdagen; Dan had het vrye volk u op de hand gedraagen; Daar'1 nu, ('1 is ysfelyk maar waarheid.) n veracht, En de oorzaak zynes ramps in ts te vinden tracht; In u, dien wy, gelyk ons eigen hart, beminden; In », in wien ons tend zyn* wellust dacht te vinden. Men zag den Souveraïn befpotten, door een pest, Die loos verhindren kon't gevraagd tofivoo? naar Brest, Om u, 6 Lelivorst! 6 Schutsheer onzer Staaten! 6 Vader van uw rykgezegende onderzaaten ! Te toouen, hoe ons hart a eeuwig dankbaar zy, Schoon 't vasïgeklnifleré ligt aaa Engiands heerfchappy, Wiens invloed in ons land te zonneklaar gebleken Bewyst, dat H Y alleen den hartaêr afwil fteekera Aan ryke Koopvaas'dy, de febutsvrouw vaa ons land; HY, dieverroaagfehapt is, door een' gevloekten band, Aan 't roofziek Albïon ; om , zo de Nederknder Schier moedeloos bezweek, dan zyn' ttrannenitander Te planten op de kruin van 't waggiend flaatsgebonw, Dat reeds is jraaners dryft van burgren, die, in rouwB j Ea  52 »£ VRYHEID En-treurgewaad gekleed, de vlerken laaten hangen, Terwyl het ziltig vocht neêrbiggelt langs hun wangen. Men zag de Koopvaardy verwaarloosd, ja verdrukt, En onder d'yzren ftaf van vorften neêrgebukt, Die met een ftaalen vuist haar geesfelden en floegen, En onverzetlyk haar een nydig harte droegen. Hoe veel miljoenen zyn verzonken in de zee, Of achterna gefleept naar die verwenschte reê Van hen, die zich,(ófmaad!I)geloofsgenootennoemen, Om by onnozlen hun verwoedheid te verbloemen ; Van hen, die wreeder dan Barbaarfche rovers zyn; Die, om te plundren, in ons land éénzelfde lyn Met die verraaders, die 't fchavot verdienen, trekken, En onder 't vreedzaam volk getier en oproer wekken. Men zag de wilden van Europa, woest en fnood, Den teugel vieren aan den nimmerzatten dood, Die maaijend weiden liep op vlottende kasteden, Om onder zich den buit der Belgen uit te* deelen. , Spreek, zuchtend eiland! Spreek, verwoest Euftatms! Hoe 't hart u klopte, toen gy met een' valfchen kus Dierroovers wierd begroet, als waaren ze uwe vrinden, Alleen om uwen fchat roofzuchtig te verflinden. Gelooft ge, ó eiland! wel, dat om uw hartenleed, Uw traanen, uw geklag, uw' feilen jammerkreet, Hier, in uw vaderland, gejuicht wierd door barbaaren, Wier harten, om dat gy vernield waart, vrolyk waaren? Geloofd ge, ó zeeheld! wel. dat, als gy wierd geflagt, Door Nederlandren zelfs uw fneuvlen wierd belacht; Dat  in NEDERLAND. S3 Dat boosheid zich verblydde, om dat zy u zag treuren? Dit alles zagen wy nogthans by ons gebeuren! Men zag de helden, op dien zegeryken dag, Die Neerland luister fchonk door een' gewonnen flag, Min' naar de Doggerbank, dan naar de flagtbank fleepen, Op een gering getal van halfvermolmde fchepen: Maar God, die 't A L bedien, heeft daar een perk gefield Aan Boosheid, door den moed van dien vergoden held, Wiens dapperheid, wiens roem op yders tong zal z weeven, Zo lang de dyken 't woên der golven tegenftreeven. Ja, ZOUTMANS naam zal nooit in Nederland vergaan» Maar eeuwig 'i dwinglands hartmetkoudefiddringliaan: De Judas-kus, dien hy dien Scipio dorst drukken Op 't heldenaangezigt, zal éénmaal hem doen bukken, (Zo zyn gemoed ontwaakt,) voor de infpraak van deDeugd, Die 't menschlyk hart alleen vervullen kan met vreugd . Mogt éénmaal zyne ziel heur dwaalingen verlaaten, Hoe juichte dan het hart van Vryheids onderzaaten! ■ ó Stervling! bouw toch nooit op uw' geflepen geest; Wanneer die 't meeste u vleit, misleid hy u het meest'. Hoe overkunftig was die toeleg niet verzonnen, Om onze vloot, eer nog een zeedag was begonnen, Te levren aan 't geweld van Parkers overmagt! Maar God, die om 't beleid der ftervelingen lacht, Schonk moed en dapperheid aanNederlandfcheleeuwen, (Wier roem afrollen zal langs nimmereindende eeuwen.) Om de Engelfche overmagt te teistren door 't kanon, Dat ons de zege fchonk, ten fpyt van Albion, »4 Tea  iN NEDERLAND. Die de ingewanden knaagt van veinsaarts, huichelaaren, Die de arme burgery kwanswys voor ramp bewaaren, Maar *er hier eene befchryving van behoeven te boek te Hellen. Kan ook een oprecht vaderlandsch hart deeze VERACHTELYKEN wel anders dan met verontwaardiging aanfchouwcn? Het trcffeon* dan niet zo ZY, die in zulk eene diepe VERACHTING nederg-zonken zyn, dat geene eeuwen HEN daaruit zullen kunnen oprechten, ons of de onzen VERACHTEN, BESCHIMPEN , of Jasterzick ten toon (Uilen. Dit is toch de eenigtte toevlucht dis aan verraaders hunner medeburgeren, en aterlingen onzesVaderlands ovevblyft. Dan deeze pyl zal niet minder op onze geharnaste vaderlandfche boezems affluiten, en gebroken voor onze voeten nedervallen dan duizend anderen, die, in plaats van ons te kwetzen, niet anders dan onzen moed verdubbeld hebben. Stooren wy 'ons dan niet, Vaderlandfehe zielen! aanVERACHTELYKE fchryvers, die, gelyk, het toch «ltyd de gewoonte van penvoerende huurlingen der Tirannen is, perfoonen aanvallen, om zaakcn te verdraaijen. Stooren wy ons aan die UITVAAGSELS der letterkunde en der burgery niet, welken wy ter deezer plaatze, op onze beurt, ten toon zouden kunnen /lellen, indien onze veder tot eene laagheid bekwaam was, welke alleen het kenmerk is van EERLOOZE BOOSWICHTEN, die, om hunne fnoode oogmerken tebereiken.God-en.mensch-tergendelasteiingentegenhunnenatuuren-ftadgenootenuitbraaken; indien, zeggen wy, onze veder bekwaam was om perfoonen aaa te randen, ten einde daar door de goede zaak te bevorderen. Neen, burgers! de waarheid behoeft zich met diergclyke draaijeryen niet te behelpen, om den glans haarer flraalen in onze begrippen te doen flonkeren. De vahchluid alléén / moet  2Ï DE VRYHEID Maar, in wïer hart, hoe zeer't haar' toegenegen fchvn* « Verlangen huisvest, om mede opperheer te zyn " ' Gy zaagt uwe ampten u meêdoogenloos ontwringen, Ten nutte „ verachte en flaaffche vreemd Die voor een hand vol gelds, elk dienen die hen róont; In wier gemoed geen zweem van vryheidliefde woontJa die wanneer zy met uw burgerampten pronken , " Ja va-dfe ledigheid en luiheid neérgezonken V burgers! bovendien verachten, fchoon L hand Hen fpyst m uweflad; wyl ze, in hun eigen land De foewjsch nauwlyks zyn van trotfche fterveKn-er» En d r ( t i, elk bewust;) van honger fch^eS»: Die fchepfel, zaagt gy hier ver,eyen Qp ^ Elk braden tot verdriet en duldeloozen hoon Gy zaagt door Edelliên u drukken en verachten; Boor Edelheden , die op w genade wachten Om met van weedom en elende te vergaan- * Die, om u meer en meer te hoonen, te verfmaén, Den wuften vreemdeling ver boven u verhieven, Wyl deeze , ndders zucht tot heerfchen kon believea Meer dan een burgerhart in Nederland geteeld lu wiens veradeld bloed geen laffe kruip!m fp'eelt. Weet ^ tortoe Imre toevlucht neemcn, om met een' tfn» va» TTff Te bniten treeden mag, tot onherfielbre fchade. Verhinder eeuwig, dat Oranjes kroost zich huuw' Aan t moordziek Engeland: zyt onverzoenlyk fchuuw Van dat trouwlooze volk, dat, in Leicesters dagen, Eyna zyn kluisters om uw handen had geflaagen • Dat eeuwig uwen val'berokkent, vlammend zoekt, En Neêrlands koopvaardy belemmert en vervloekt. Oranje, alrêe te fterk aan ^.^ ^ Haddoorzyn'gIans,welhaastgantschNederlandverduiVerd Zo Koningsfpruiten van dat trouweloos gewest ' ' Verbonden waaren aan ons vry gemeenebest. Wie kon dan immer zich behoeden of beveilgen Voor hinderlaagen van die Engelfche fchynheilgen, D,e Engelsen zyn in naam, maar duivelseh in het hartDoor wie wy eeuwig zyn geteisterd en benard; Door wie de fchatten van ons Neerland zyn verloren En uit wier invloed al „w rampen zyn geboren ? ' Is t nodig heldenvolk! dat juist Oranjes bloed Met Koningstelgen of Monarchen huuwen moet? Zy» m ons Vaderland geene edelen te vinden, ' Waar-  3 °> » e V R Y I I E I r> Dat u de Vryheid fchenkt, waartoe gy zyt gefchapen* Eer» Nederlander is van zyn geboorte ontaart, Ja, naauwelyks den naam van Nederlander waard*, Die affchrik voelt van 't ftaal, of, als veeleonverlaat-en, Den wapenhandel vloekt: wy allen zyn soldaaten:- WY MOETEN zelf ons land befchermen voor 'tgewcld,. De Godheid zelf heeft ons het ftaal ter hand gefteld, Om fchelmen, die het volk meêdoogenloos verdrukken, Voor't fchittren uws rappiers eerbiedig te doen bukken, Hy die u anders leert bedriegt u, zoekt uw* val, Is omgekocht door HEM, die nimmer rusten zal, Eer hy u kruipen ziet voor zyne glorivaanen. Nooit kan men u te fterk tot wapenöefning maanen j Tot oefning die noch ftaal noch kogels neder legt: Dus ziet gy Tiranny aan ketenen gehecht; Dus kan uw magt de magt der fnooden evenaaren , Ja overtreffen, met uw burgren-legerfchaaren: Dus beeft de dwingland , als hy u gewapend ziet, En gy, met eigen magt, zyn' heerschlustweêrftandbiedt* Niet, met een* wuften hoop van laffe huurelingen, Die, op het ooggewenk van hunne hoofden, fpringen Maar met een edel heir van bloem der burgery, Dat geenen ftandaart volgt van looze Tiranny, Maar tot zyn noordftar kiest, het helder licht dat flonkert Op Vryheids helmtop, en der boozen licht verdonkert. Uw zwaard, ó burgery! veradeld door het bloed Der Batavieren , die gy altoos volgen moet, Beveilige eerst vooral uw vrygevochten wallen, Z.o,  in NEDERLAND. 39 Zo 't Oproer a, in zyn verwoedheid, aan mogt vallen. Het Oproer, dat gedrocht in d'Acheron geteeld; Het Oproer, dat zó woest den meester heeft gefpeeld In 't zuchtend Rotterdam, moet u, ó helden ! leeren, Wien, wat, en tegen wien ge u zeiven moet verweeren. Geharnast Amersfoort! dit zyn geen nieuwighein, Zo de aterling u tracht te doen gelooven: neen; 't Zyn pligten, door de Unie van Utrecht voorgefchreven , Door liefde tot uw Recht en Vryheid aangedreven. De Tiranny verborg dien pligt voor uw gezicht, Opdat uw hand, doer diens vermaaning voorgelicht, Niet, met beur wapentuig, den Dwingland zou bedwingen, Of hem beperken in zyn naauwbepaalde kringen, Die hy fteeds uitzet met een losgelaaten hand. Zie hoe America, befchouw hoe Zwitferland Zelf haar bezittingen, haar' eigendom,behoeden, En Grootheid fnuiken, eer zy overflaa tot woeden: Dus heeft oud Rome, dus heeft Griekenland geftreên ; Niet voor haar grooten, maar ten nutt' van 't algemeen: Dus moet ge, 6 heldenfchaar! ook altoos yvrig ftryden, Om u van 't llaavenjuk der vorften te bevryden. Trekt nimmer toch uw zwaard ,ö burgers! uit de fcheê, Dan ter beveiliging der Vryheid. Blyft gedwee Als lamren; maar bevecht als hongerige leeuwen Het Oproer, wiens geweld u boeide in voorige eeuwen, ó Lieve burgery! fchuuw, fchuuw dat fnood gedrocht: Het word door niemant, dan den aterling, GEZOCHT, Om, zo het woeden mogt in uw beveügde muiiren, C4 "  4° de VRYHEID U ddn te hoonen, in het oog der nagebuuren; U ddn door krygsvolk wreed te drukken,en uw Haaf Te doen verbryzelen, tot 's dwinglands zegepraal. Uw krygsdeugd, heldenvolk! moet u niet ftra'ks ontronken, Om, vol van ziedend bloed, in helfchemoordfpelonkcn. Den trotschaart die u drukt te hollen op den biel En daar hem 't vryë ftaal te jaagen door de ziel -' Dle kans zou hachlyk zyn, en u tot kwaad gedyden: t Is niet aldus, dat gy de fnoodaarts moet beftrydenHun arm is nog te fterk, hun zwaard niet ftomp genoegDie krygsdeugd, brandende, brandde u tot ramp te vroegDe Tranny kon zich misfchien nog wraak verichaffen En als oproerigen u fchandeljk doen ftraffen Neen, burgerhelden! neen; uw krygsdeugd eischtvooral lhans moed en taai geduld, in 't netelig geval Waarin gy u bevindt. De wysheid ftuure uw fchreden, lot dat gy, 0p den troon die u behoort getreeden Uw landverdervers in den afgrond bonzen zult Wanneer de maat van hun wandaaden is vervuldTot dat gy , 0p dien troon van Vryheid neêrgezèten, ^erltraf doen leiden kunt die fnoode en eervergeten Verdelgers van uw recht, die, wierd hun wensch voldaan, U deeden op 't fchavot door 'tzwaard eens beuls vergaan Uw zwaard moet Hechts uw Recht, uw Vryheén^ fleunen; Het is de fpeer waaróp de Vryheidsarm moet leunen ; De blixem in het oog van eiken dwingeland, Wiens  d e V R Y H E I D De de euveldaên befchermt, fn 't hart hebt ingezet Dan ploffen Deugd en Trouw en Liefde voor „ nederDan vlucht het Medely', en nimmer komt het wederDan word de Onnozelheid verdrokt, terwyl men 't go^ En t Recht weegt in uw fchaal,doch.'r eerst' het zwaarst* befcnouwt; Dan ziet men de euveldaên laaghartig door de vingren En poogt zyn moordtuig op de Deugd zelf uit te OingreL o Geldzucht t tril: gy hebt het fnoodlïe ftuk volbragtEen gruwel die 't heel Al verbaasde, een jai^erklagt' Den rotzen afparste,en de lucht en de aard' deed beeven j Gy hebt myn' HEILAND ■ zelv* den fteek iB t hari ge' geeven. fe Wie haat de VOLGERS „ie, eens booswicht*, ee«s barbaars, Als hyhunn'naam Hechts hoort? 'tZyn Codverfochenaars, Die, om het eerloos goud, het heilig Recht vemadea. Zyn zy mm fchuldigaan Godtergende euveldaaden, Dan ky die 's WAERELDS HEIL uit zelfbelang verred? Is Gods aanbidlyk Recht de Godheid zelve niet 9 Zult gy de Dwinglandy, ó burgers fnedervelien Is t noodïgonder 'tvolkGEMEENSLIENaanteftelien, W er lnv!oed iD den Raad de bji eR . B fchermen moet, en wier teftmenkomst befleeht Alwat de Raad beftuir n a- V. Kl-IU IUpTk» • a , c ft'Pt word'nagekomeu. D,e Themis ftoel bekleên zyn daamn air ^ ^ Wy hebben, heldenfchaar'! dk tot ons }eed befp urd Aan huichelen, om wier m^ ^ Bil  , „ N E D E 11 L A N B. 43 Dit moet ü, heiige rei van Vaderen! nïet belgen: Wy weeten dat GY't Recht des volks niet wilt verdelgen, Maar dat GY zorgt en waakt, en ploegt, en zwoegt, en zweet j Ten dienste van uw ftad een lastig aapt bekleedt, Om UWE burgery door liefde aan u te binden, GY zult, 6 VADERS! « «di niet bedrogen vinden Boor wispeltuurig volk, dat, veel te los van hoofd, Genoten dienst vergeet, en 'tftechtfte V liefst gelooft. Hun dankbaarheid tracht UW verdienste te e vetwaren: GY ztilt fteeds leeven in het hart der burgrenfehaaren; Zy zullen U, met hart en ziel, behulpzaam zyn, Opdat onze Eemftad bloeij', en Dwinglandy verdWftf, Zy zullen UWEN last biyhartig onderfchraagen, Ja U, als Dwang bezwykt, op vryë handen draagen; Hun broeders noemen en hun vaders, die best weet, Wat zorg voor 't huisgezin behoor' te zyn befteed. Hoe kan een dienaar van denStaat naar eisch doorgron Jen» Wien GY, ö volk! verlangt, als Magistraat gezonden Te zien ? GY weet het best', door wien en hoe UW Staa .Behoor' beftierd te zyn. De Vryheid , onze fehat, Eischt, a!s iets wezentlyks verknocht aan baare rechten, Dat GY UW EIGEN ZAAK door mannen moet beflechtes, Die GY daartoe verkiest; niet, die een Prins u zend:. u 1 Zulken zyn weldra naar 's Prinfen hand gewend; 't Zyn paarden, die voor zyn' viftoriwagen rennen, Op 't voelen van 't gebit, en die hy weet te mennen, Langs zulke kromten, waar zyn heerschzucht best' verlangt Indien uw vryheid aan die Magistraten hangt, Hangt  44 D E VRYHEID Hangt ze aan een' zyden draad, die ligt van één zal breeken En dan is ze eeuwig in den afgrond weggekeken Regent en volk zyn faam' éénzelfde huisgezin ' De Liefde, de Eendragt, en een waare broedenui» Behooren uwe ziel, uw hart aan één te binden Om u te vormen tot oprechte boezemvrinden • ' Ja, de onderlinge rust zy uw voornaamste doel Sehuuwt daarom zorgelyk dat onbefuisd gewoel' Dien domrnen woordenflryd omtrent Godsdienftlgheden • Laat elk, naar zyn begrip, den fnellen tyd belteeden Om God, die aller God, die aller Vader is ' Te dienen met het hart, naar welks gefteltenis Wy allen van dien God ons vonnis zullen hooren Laat geen geloofsverfchil uw dierbaare Eendragt ftooren Verdrmzaa^eUin V fluk van Godsdienst, ü een band' Ihe/levigst Vryheid hecht aan V lieve Vaderland. DeHeerfchzucht heeft zich fteeds met Godsdienst-fchvn omhangen, J Om in een' troeblen vloed te henglen, en te vangen- BoclXt tl Zelde" ZiCh ^ 'C hei,,'gfchy"end zwart,' Doch heeft daarom niet min' een zeer bedorven hart Vraagt Oldenbarneveld wie hem ter dood deed doemen • Vraagt Bartels nacht, een nacht dien de eeuwenfchrikkend' noemen, Wie de oorzaak was d.ens ramps: zy zullen u gewis Getuigen, dat het niet de zuivre Godsdienst is Die raadsman weezen kon tot zo veel gruweldaaden, Maar dat deHeerfchzuchc.in diens blinkende gewaaden De