2102 C 40   ter; DERDE VERJAARING VAN MIJN ZOONTJEN JOANNES CHRISTIANUS SCHARP, den i^den tan WINTERMAAND MDCCLXXXIV.   TER DERDE VERJAARING VAN MIJN ZOONTJEN jOANNES CHRISTIANÜS SCHARP, ó! Blonde morgen! liefl'yk uur! Gij gaaft mijn dierbaar kind den aanblik van het leeven; — Hoe klopt mijn vaderhart! dat, uit zyn' druk verheeven^ Doortinteld van het vuur Der zuivre kindermin , den wij rook wel geftooten En meteen ftillen traan van dankbaarheid begooten^ Bij 't needrig klinken van mijn lied, Ootmoedig U ten offer biedt, 6 OirJprong van ons zijn! Befteller onzer dagen! Door u alleen heeft mij de fchicht Des bleeken doods, om 't minlijkst wicht Om ciiRisjE niet doen klaagen; Üij leeft, mijn kind, mijn overfchot \ Dit hart, dit fchreïend hart om mijnen Eerstgebooren, Heeft door denzelfden flag zijn Broertjen niet verloorenj Die leeft, — wat vreugd! — mijn God! Zoo flaat eens vaders hand, die zelv', vol mededoogen, Het natbefchreide kind de traane wifcht uit de oogen, En 't fchuldbekennend needrig kroost Door troetling aan zijn' fchóot vertroost. Zöo ftaat Natuur verbaasd, wanneer de donders grimmen / Maar tooit zich met vefnoegde lach , Als zij den heerfcher van den dag Met nieuwen glans ziet klimmen» A % Ve#  C 4 X Vergeef, vergeef, zo aan mijn oog Een tnsan van ongeloof, by h morren, is ontgleden? Gij, God.' zijt eeuwig : wij van gisteren en heden , Uw weg is ons te hoog. — Ver, buiten ons gezicht, in 't eeuwig licht gezeten , Mat gij de fchaakels af, uwe Almagt vormde een keten , En , eer ons oog dat kunstwerk ziet, Voegt ons het murmureeren niet. — 6 Rustpunt van de ziel! Dit denkbeeld vormd cea Chriften Die op zich zeiven zegeviert, En nooit met hem, die 't al beftiert, Hoe fel het ftorm', zal twisten/ Gij'leeft, mijn lieve christiaan! — Drie jaaren telt gy nu — en 't god!yk Alvermogen Heeft u mijn gloeiend hart, mijn liefde, niet onttoogen, Maar liet uw roosjen ftaan, 'k Zie andren,die op eens hunn' vreugd, hun wellust, derven. Daar zij hun gantfche kroost, of ée'nig kind, zien ftérvenj En gij — hoe groot! hoe onverdiend! Gij. leeft ■— en God is onze vriend! — Nu ftilt de rouwörkaan , die mijne hulk deet beeven Om dat, fehoon ik mijn abram misP, Nog alles niet verlooren is, En christiaan bleef lecven, ' '! Staa  ( ê 1 Sm toe, dat ik u 't outer wij*, Baar de ijver van mijn ziel het heilig vuur doet branden; En daar de digte rook van mijne danköffranden U welbevallig zij , Beminnaar van mijn kroost! ó algenoegzaam WeezenI Gij zaligde 'er reeds twee , en gij beveiligd deezen, Mijne Oudfte, dien ik korts verloor, Volzingt uw' roem in 't gloriechoor En fteeg uit mijnen arm tot een volmaakter orden • Ons laat Gij onzen tweeden Zoon ; En doet twee and'ren voor uw throon Twee kleine Serafs worden. Koomt, maakt met mij Gods goedheid groot, Laat ons het offerlam aan 't gloeiend outer binden, Verheft met mij zijn' lof, mijne Ouders! Maagen! Vrinden» En Gij, mijne Echtgenoot! " 't Is nu geen treurens tijd, laat nu de zuchten fmooren, De tijd van onze vreugd is op dit uur herbooren. ■— Koom, ciirisje! kniel hier aan mijn zij', Dank uwen Schepper neevens mij, God weigert geen gehoor , al zijn uw jaaren teder; Hij Haat, terwyl gy traantjensfchreid Van üaamelende dankbaarheid, Op u ook de oogen neder. A 2 '■ A-rt  ( 6 ) Aan u, o God, die eeuwig leeft:, Aan U, die 't blinkend rijk der Engelen en Throöneri Niet minder dan 't geflacht van die op aarde woonen Den leevensadem geeft! —• Aan U, wiens godlijk bloed, op Golgotha vergooten, Ook voor het teder kroost van uw verbondsgenooten Verlooren gunnen heeft verdiend, Aan U, ójefus! Kindervriend! — Aan Uwen goeden Geest, wiens leiding altoos veilig Ons aan Uw liefdedienst verbindt, Zij ci-iristiaan , mijn dierbaar kind, Voor nu, en eeuwig, heilig! Wie weet, wat vrolijke Englenftoet, ■ Terwijl zij voor mijn oog haar glansfig licht verduiftert * Mijn dankbaar Feestgezang , neerbukkende, beluiüert,- Of zelfs mijn zangdrift voedt. — Of ftrijken zij niet meer, in ftille bidvertrekken > Om in de kalme ziel den lofzang op te wekken Op 't wenken van hunn' Koning, neêr ? Strijdt zulk een denkwijs met Gods eer? Voer, zrdig Geeftendom! mijn klanken derwaards weder0 Vertel daar, hoe mijn ijver blaakt, ïloe 't wijrook op mijn altaar kraakt, En breng Gods zegen neder!- Hoort i  ( 7 ) Hoort, kent mijn abram nog mijn ftem, Dan bidt dat zalig kind, die voormaals welgezinde, Die, toen hij hier was, fteeds zijn Broertjen teêr bemindei Dan bidt hij nog voor hem. — Of heugt hem nu om hoog niet, hoe het was voer deezen, Dan zou zijn ziel verlaagd — en hij niet zalig weezen. — Wij kennen 't rijk der Geefien niet. — Maar, zo my >t zalig kindjen ziet, Dan neemt hij de Echo meê van mijn gebrekkig zingen, En zal die, daar de Godheid woont, Op hemelwijzen ingetoond, Qpedeler fhaaren dwingen. Doch, fielt, dat dit maar gisfing is; Uw tegenwoordigheid, mijn Heiland! Bidlustkweeker! Uw invloed op mijn geest is onbetwistbaar zeeker, Uw minzaamheid gewis, Bid eeuwig dan voor Mij, - Bid eeuwig voor mijn Kindjen !JJathetecn Roosjenzij, dat nimmer, door een windjen Van »t brooze fieeltjen afgeknakt, Verbleekt op *t aardrijk nederzakt! Och dat het voor uw oog, tot onze vreugd, mogtleeren* Dan zal mijn dankbaar hartaltaar, Op 't feestgetij van ijder jaar, Vernieuwden vvijrook geeven. Cnt-  C 8 ) Ontvang, mijn chrisje ! mij zoo waard! Van 't kookend vaderhart den bestgemeenden zegen," -En, hoort de Godheid mij, hebtge immer dien verkreegen, Dan mist gij niets op aard'. — Groei verder minzaam op, door de Almagt zeMgeveiligds 'Bloei, bovenal, in deugd , van jongs af godgeheiligd; '•■ Groei vroeg in weetlust en verftand; En word een vriend van 't Vaderland! Och of mijn God het gaf! — doet hij mijn wensch beklijven Dan zie 'k u eens in blijden ftaat. —■ En als mijn laatfte polsllag ilaat, Zult Gij mijn Graffchriftfchrijven. Gij zuchtte zelve om Broertjens dood ; Wie weet, hoe fpoedig ons de bronwel van ons leeven Een ander troetelkind"} een' abram, weêr zal geeven Uit Moeders vruchtbren fchoot? — Dan — wat 'er ook gebeurt — wij zullen e'e'imaai ffervenj Dit aardrijk zelfs zal eens door 't jongde vuur bederven : Och of ik in dien morgenftond U en uw Broertjens wedervond, (Om aan >t gezaligd hart mijn kindertjens te drukken { Dan zullen wij, met al 't geflaebt, Dat hier de waare deugd betracht, Het Paradijsöoft plukken. JAN SCHAR P, predikant te axel.