2102 C 42     PREDIKATIE, OVER DEN VALSCHEN Y V E R IN DEN GODSDIENST. GEHOUDEN OP ZONDAG, DEN jden JUNY 1791, door AUGUSTUS STERK3 LEER AAR IN DE GEMEENTE, TOEGEDAAN DE ONVERANDERDE AUGSBURGSCHE GEL O OFSBEL YDENIS TE AMSTERDAM, EN GEDRUKT TEN VOORDEELE DER ARMEN VAN DIE GEMEENTE. # # # Te AMSTERDAM, Bï G. DAALWYK.   VOORREDEN, TTec geen ik in de Toepasfing van deze Predikatie,met opzicht tot myne waare gevoelens, zoo ten aanzien van de leerfteilingen van onzen Godsdienst, als van de aanhoudende, byna alle ge ocf te bovengaande, lasteringen en beledigingen, my, federt eenigen tyd, aangedaan, gezegd hebbe, heb ik met zulk een vol hart, en in zulke voor my alïergewichtigfte pogenblikken gefproken, en is door genoegzaam alle myne toenmaalige Toehoorers met zulke zichtbaare blyken van aandoeninge aangehoord, dat ik swaarïgheid gemaakt hebbe, om my tegen het verlangen van veelen onder dezelve te verzetten, die my verzochten, om deeze myne Predikatie door den druk gemeen te maaken. Ik verwacht niet, dat dezelve iets zal uitwerken , om de zoodanigen van handelwyze ten mynen opzichte te doen veranderen, die veele blyken gegeeveu hebben , en nog geduurig geeven, dat het hun om geene overtuiging te doen is. l\Ienfchen, met zulke vooroordelen tegen my ingenomen, of, gave God, dat ik zoo veele rede. nen niet hadt, om 'er dit by te voegen! met zulk eene onverzetlyke kwaadaartigheid tegen my be! zieldj  ïi VOORREDEN. zield, dat zy zelfs in zoodanige myner Leerredenen, in welke ik deeze of geene leerftukken van onzen Godsdienst opzetlyk verdedigde , voedfel zoeken voor hunne lasterzucht, menfchen, die zich inde rampzalige kunst oefenen, om myne woorden te verdraaijen, of buiten derzelver verband te rukken, en my dan volftrekt het tegendeel te doen zeggen, van het geen ik altoos als eene heilige waarheid geloofde, meer dan éénmaal, zoo in het openbaar, als in byzondere gefprekken, verdedigde, en nu nog als den eenigen grond myner hoope op toekomftig geluk aanmerke, — zulke menfchen kunnen het niet als eene verongelykingbefchouwen, wanneer ik hen voor alle verdere overtuiging,in dit opzicht, onvatbaar oordeele, en hen, met een hartlyk medelydeni aan de ontfermende genade van God overgeeve. Van zulke menfchen zoude het my zelfs niet verwonderen , dat zy hunnen Schryver de pen wederom deeden opvatten, om de goede indrukfe* ]en te verzwakken, die myne betuigingen in de Toepasfing van deeze Predikatie gedaan, by oprechte , waarheidlievende Christenen gemaakt hebben j of noch zouden kunnen maaken. Doen zy dit, ik verzekere hun by voorraad, dat zy, wat my aangaat, het laatfte woord zullen hebben; zullende alle tergingen te vergeefscb zyn, om my van  VOORREDEN. ui van myn befluit te doen veranderen, het welke jk reeds in myne Toetfe der Aanmerkingen tegen myne Leerreden over de Drieëenheid, verklaarde genomen te hebben, om geene verdere Gefchriften te leezen, die over ditjiuk tegen my zouden worden uitgegeeven, zoo lang my niet door des kundigen verzekerd wierdt, dat zy meer bewyzen van kundigheid droegen, en met meer befcheidenheid gefchreven waren ; een befluit, tot duff verre door my zoo letterlyk nagekomen, dat ik met waarheid kan verzekeren, van het Gefchrift, door den opfteller dier Aanmerkingen, tegen deeze myne Toetfe, eenen zeer geruimen tyd naderhand uitgegeeven, tot op deezen dag,nog niets meer dan den Tytel geleezen te hebben. Mogt de uitgaave van myne tegenwoordige Predikatie iets wezenlyks toebrengen , om oprechte,welmeenende Christenen, ten opzichte der zuiverheid van myne gevoelens en leere, gerust te ftellen, en hen tegen de inboezemingen der zoodanigen te wapenen, die zich zoo veel moeite gegeeven hebben, en nog geeven, om het vuur van partyfchap in myne Gemeente te ontfteeken en aan te blaazen; mogten zy daar door bewaard warden, om zich niet aan de verantwoording bloot te ftellen, van medegewerkt te hebben, om hun• a ne  iv VOORREDEN. ne Leeraaren hun Ampt al zuchtende ■ te doen vaarneemen, en zich niet van al het nut te berooven, het welk zy, onder den Godlyken ze. gen, zich ook van onzen dienst belooven konden: — ik zoude my 'er hartlyk over verheugen, en dit mede onder de weldaadige vertroostingen tellen, die ik, nog ten geenen dage, met dankbaarheid zal erkennen, in het midden van zoo veele grievende onaangenaamheden, my, in de vyf laatfle jaaren van mynen nu byna tweeen - twintig jaarigen Predikdienst berokkend, op meer dan ééne wyze ondervonden te hebben! Amfterdam den 23 Juny, 1791. PRE.  PREDIKATIE OVER DEN VALSCHEN YVER INDEN GODSDIENST. Gelyk het de voornaamfte bezigheid der Gelukzaligen in het toekomftig leven zyn zal, God te verheerlyken; zoo betaamt het ons, buiten twyfel, ook in dit leven ons in dc kennisfe van zyne aanbidlyke Volmaaktheden te oefenen, en ons te gewennen, om daar uit de beweegredenen te ontkenen tot onze daaden, dat is, hem te eeren en te verheerlyken in onzen geheelen wandel. Dit is eene verplichting, die alle Volken, door alle tyden heen, erkend hebben; eene verplichting, aan welke wy Chriftenen inzonderheid niet twyfelen kunnen, daar ons dezelve in de Openbaaring van Jefus Chriftus zoo nadruklyk gepredikt , ons de Iterkfte drangredenen tot dezelve daar in voorgefteld, en ons de middelen aangewezen worden, om ons van dien plicht op eene Gode welbehaagJyke wyze te kwyten, en ons voor meer dan ééne verkeerdheid te wachten, aan welke zich veelen , 'onder dién dekmantel, fchuldig maaken. Wy zullen daarvan een voorbeeld vinden in de woorden, A die  co die de ftoffe tot onze overdenkingen in dit uur moeten opleveren; en myn oogmerk is, u, naar aanleiding van dezelve, met de befchouwing van eene zeer gevaarlyke verkeerdheid bezig te houden, tot welke wy, door een averechtsch denkbeeld van onze verplichting om God te eeren, kunnen verleid worden. T E X T. Joh. XV, 25» 27. XVI, 1 - 4. Maar wanner de Trooster komen zal, welken ik u zenden zal van den Vader, den Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van my getuigen. Engy zult ook van my getuigen; want gy zyt van begin af by my geweest; Zulks heb ik tot u gefproken, op dat gy u niet ergert. Zy zullen u in den ban doen: maar de tyd komt, dat,al wie u doodt,zal meenen, hy doe Gode eenen dienst daarmede. En dat zullen zy u daarom doen, dewyl zy noch mynen Vader, noch my kennen- Maar zulks heb ik tot u gefproken , opdat, als de tyd komen zal, gy daar aan gedenkt, dat ik't u gezegd hebbe: maar dat heb -ik u van 't begin af niet gezegd ; want ik was by u. Zo  (3) 2,q het waar is, dat men de denkwyze der menfchen qmtrent den Godsdienft uit hunne uiterlyke handelingen kan opmaaken, is het onbetwiftbaar , dat 'er, onder de Chriftenen van onze dagen, eene verregaande lauwheid en koelte, met opzicht tot de dingen, die God en zynen dienft betreffen, plaatshebben. Men heeftnaamlykdagelyksgelegenheid, om menfchen te zien, die zich zeer beleedigd zouden oordeelen, zo men hun den naam van godsdienftige Chriftenen wilde weigeren, en die nochtans zulk eene koelte en onverfchilligheid omtrent den Godsdienft vertoonen, dat men hun, met geene mooglykheid, eene waare hoogachting, met geene mooglykheid, eenen betaamlyken yver voor denzelven, kan toefchryven. Zy zyn wel voor zich zelve niet ontbloot van allen eerbied en liefde voor God en hunnen Verlofier, maar zy hebben geen' moeds genoeg, om 'eropenlyk voor uit te komen; zy hebben wel nu en dan godsdienftige voorneemens, maar de minfte zwaarigheden en de geringfte verzoekingen zyn genoeg, om 'er hen van te doen afzien; en, zonder juift onze godsdienftige inftellingen te verachten, zullen zy dikwyls jaaren laaten voorby gaan, zonder aan dezeiven deel te neemen. • Ik behoeve uniet te zeggen, M. V. dat dergelyke lauwheid en koelte omtrent den Godsdienft ten hoogften fchandelyk en onbetaamlyk zyn. Zy verraaden naamlyk een hart, dat van zyne hoogfte belangens onkundig , dezelve op eene fchandelyke wyze verwaarlooft; zy fluiten eene daadlyke ondankbaarheid in tegen God, die ons niet alleen vatbaar A 2 voor  C4; voor de kennifle van hem en zynen dienft heeft gemaakt, maar ook ons eenen zeer hoogen trap van gelukzaligheid door dat middel toe gedacht; en zy kan niet anders, dan ten hoogden verder'flyk zyn in haare uicwerkfelen, voor zoo verre daar door de belangens van den Godsdienft niet zelden verraaden, en anderen tot eene zelfde koelte en eene zelfde onverfchilligbeid verleid worden. Dan, M. V. zyn de lauwheid en koelte in den «jodsdienftuicerftens, voor welken wy ons zorgvuldig behooren te wachten; een valfche yver voor denzelven is een ander uiterfte, niet minder dwaas Jn zich zelf, niet minder gevaarlyk in zyne gevolgen, der zorge en oplettendheid van alle waare Uinitenen, om 'er zich niet aan fchuldig te maaken, met minder waardig. En dit is het, waar van ik u in dit morgenuur zal zoeken te overtuigen. In de eerfte plaatze zal ik u deezcn valfche» yver voor den Godsdienft nader trachten te doen kennen; en dan ten tweeden zal ik u de gevaarhke gevolgen fchetfen, die uit denzelven eigenaard voortvloeijen. 6 „ De God der waarheid, die teffens een God s, der liefde en des vredes is, bewerke onze har„ ten, by deeze overweegingen, door den Geeft »> zyner genade, op dat wy onze waare belangens >, leeren kennen en hoogachten, en ons, noch ,> aan onverfchilligheid ten opzichte van zynen 33 dienft, noch aan eenen valfchen en onbetaamly33 ken yver in denzelven,immer fchuldig maaken/ 3i Amen. EER-  C 5) EERSTE DEEL. Eer ik u den valfchen yver voor den Godsdienst, waar van ik u het gevaar in dit uur bedoele voor" te ftellen, kan doen kennen,moet ik u eerst kortlyk onder het oog brengen, wat ik door eenen goeden, 'betaamlyken en plichtmdcitigen yver voorGod en zynen dienst verftaa. Te weeten, ik verftaa daardoor zekere levendige werkfaamheidvan eenen Gode geheiligden Christen, die, op goede gronden van de waarheid van den Godsdienst, dien Jefus heeft ingefteld, overtuigd, dekennis en aanneeming van dien Godsdienst door alle bétaamlyke middelen tracht uittebreiden, en het 'er dus met allen ernst op toelegt, om, zelfs dan, wanneer dit niet zonder moeilykheden, niet zonder opofferingen van zyne zyde, gefchieden kan, de eer van God en zynen Zaligmaaker, de belangens der waarheid, en het geluk zyner natuurgenooten, te bevorderen. Dit is de yver voor den Godsdienst, dién ik betaamlyk en plichtmaatig noeme, dewyl dezelve op eene gegronde kennis der waarheden van het Christendom fteunt , uit waare hoogachting voor dien heiligden en besten aller Godsdienften voortvloeit, en niets anders, dan de eer van God en Jefus Christus, — waar omtrent geen Christen onverfchillig zyn mag; de belangens der waarheid, — die ons altoos boven alles dierbaar zyn moeten; en het geluk onzer medëmenfchen, — welks bevordering ons in de Voorfchriften des Euangeliums zoo nadruklyk is aanbevolen , ten doel heeft, A 3 i:a  C O En hier uit kunt gy nu gemaklyk opmaaken, in welk geval iemand gezegd moete worden, eenen valfchen yver voor den Godsdienst te betoonen, en dus, waar in eigenlyk de verkeerdheid beftaa, tegen welke ik u in deeze redenvoeringe zoeke te waarfchuwen. Te weeten , de yver voor den Godsuienst is valfch, wanneer dezelve met onkunde van de waarheden , voor welke men yvert , gepaard gaat; wanneer dezelve niet uit de rechtebeginfelen van hoogachting voor den Godsdienst voortvloeit; en eindelyk, wanneer men daar door tot daaden verleid wordt, door welke noch de eer van God en J. C. noch de uitbreiding der waarheid, noch het geluk van onze medemenfehen, kan bevorderd worden. Deeze drie ft-ukken moet ik kortlyk wat nader ontvouwen. Vooreerst, zeg ik, de yver voor den Godsdienst is valfch, wanneer dezelve met onkunde van die waarheden, voor welke men yvert, gepaard gaat. — Dit was het geval by die blinde en onverftandige Yveraaren, van welke Jefus in onzen Text getuigt, dat zy zyne Jongeren met eene ontembaare woede zouden vervolgen, zoo zelfs, dat zy zich verbeelden zouden, Gode eenen dienst te doen, wanneer zy deeze Predikers der waarheid aan hunnen onzinnigen yver opofferden. Dat zullen zy u daarom doen, zegt onze Zaligmaaker, dewyl zy noch mynen Vader , noch my, kennen. Zy kenden naamlyk noch den Allerhoogften, als den Vader van onzen Heer J. C.,noch hem onzen Heiland, als den waaren en lang beloofden Meffias; zy waren onkundig van de rech«  (7) rechte leere der waarheid, fchoon door alle de inftellingen van hunnen ouden Godsdienst, door alle de Schriften van Mofes en de Sheeten, gewezen w^en; ja ^ enden den Godsdienst van Mofes zeiven met voor welken zv met zulk eene blinde drift yverden, vooi zoo verTe zy dat voor het wezen hielden, het geen mets Teer dL de fchaduw was , en aan de uiterlyke fchorfe bleven hangen, zonder tot het groote oogmtk L al^ ^eze inftellingen door te dringen. En Christenen- oordeelt zelve, of het een-cl> teiver voor den Godsdienst kunne genaamd J den, wanneer dezelve met zulk eene onkunde ge «aard «M< Kan men ook hoogachting hebben voor het geen -^^^0 ^^^kete" zei TJ eSonkundig is, of ge* TanWdee dan ofpervfakkige, verwarde, en zeer XtkTgl denkbeelden heeft? En wat moet men gebi ekKig, , Yveraaren m den Gods- ^dX van welke de Gefchiednisfen van dienst denken van ^ Yveraaren, f 'SS— Uaakenvand^nG^v dL'st" z ch nochtans als verdedigers en handhaavers d- waarheid opwierpen? Waarlyk mets an; ? In dat zv Yverden met onverftand, dewyl 'on'êrwn zUtften over te o.ordeelen, niets Sder voor waarheid hielden, dan het geen zy "elve wel eer daar voor hadden aangenomen, en hunne onkunde hen deedt denken , dat het wezen van den Godsdienst in gevoelens en leerftlligo Tegrippen beftondt, dat de verdediging van deez, a A 4  C 8 ) gevoelens de hoofdzaak van het geheele Chtisten don, uitmaakte, en dat, hoe verder men in J£ yver voor deeze aangenomen* leer/tellingen JL men zich ook zoo veel te meer van de goedkeur^ cn vriend/chap van God konde verzekerd houTm Ten tweeden heb ik gezegd, moet de Godsdie» J.ge yver valfeh en onbecaamlyk geoordeeld worden, wanneer dezelve niet uit waare en oprechte 21 achnng voor God en zynen dienst voortvloeit - Stek eens om u dit duidelyker te manken , dat een «nfch yvert voor de waarheid van zekere leerflel imgen d.e op den Godsdienst van Jefus -eenen rechrfreekfehen invloed hebben, en die 5ÏÏ dus kan aannemen of verwerpen, zich op deeze z0vngre":7yZen00rfte,,en' zond" ^ar door aan zyn geloof in Christus, aU den eeni.en Heiland en Za-hgma9fcer der vvaereld, of aan zvne voornee mens, om zich, met geheel zyn hart, aan hem, zynen Vèriosfer, optedraagen, eenige fchade te lyden; kan men denken, dat de yver van zulk eenen menfeh uit eene daadlykc hoogachting voor God or zynen dienst voortvloeit? Heeft men met veel redenen, om te vermoeden, dat blinde gehechtheid aan zvnc eigene gevoelen* Jfe hem elke afwvking van dezelve, als eene beleedi.ins hem aangedaan, doet aanmerken, dat dus hooï moed en verwaandheid hem meer tot zvnen weiaanzetten, dan hoogachting voor den Godsdienst en dat het hem meer te doen is, om een offer te brengen aan zyne beieedigde zelfsliefde, dan om dwaalingen te keer te gaan, en waarheid uit te breiden ?  (9) detl? Of ftelt eens, aan den anderen kant, dat men menfchen vindt, die voorgeeven, met eenen blaakenden yver voor God, met eene oprechte en hartlyke hoogachting voor zynen dienst, aangedaan te zyn, en nochtans dit hun voorgeeven geduurig tegenfpreeken door hunne daaden ; - menfchen, van welke men, gelyk van de tydgenooten van Jefus en zyne Apostelen, zeggen moet, dat zy wel gereed zyn, om de Munt, Dille en Komyn te vertienen, maar daar by niet aan Gods Oordeel denken, en alle plichten van waare vroomheid en goede trouw verwaarloozen ; — menfchen , nog eens, op welke de ernftige beftraffing van Apostel Paulus paft: gy leert anderen en leert u zeiven met; gy beroemt u van de wet, en onteert God door overtreeding van dezelve: . kan men veronderftcllen, dat zulke menfchen uit de rechte begmfelen handelen, wanneer zY voor den Godsdienst yveren? Hoe! zo zy hoogachting voor God en zynen dienst hebben, waarom toonen zy het niet in de eerfte plaatze, door zynen bevelen te gehoorzaamen, en zichzelve als waare Godsdienftigen te gedraagen? Of paft het hun, die het voornaamfte kenmerk miflen, het welk Jefus ons van zyne oprechte vrienden gegeeven heeft, zich voor zyne vrienden en hoogachters uittegeeven, en den haat, dien zy deezen onder hunne medemenfchen toedraagen, de vervolgingen, die zy geenen berokkenen, Qf zelve aandoen, past het hun, die aan hunne hoogachting voor hem toe tefchryven? Neen, Christenen!° hun yver zelf is een bewys, dat by hen geene waare hoogachting voor Hem en zyne gebo* A $ den  C 10 ) den gevonden wordt, en, het geen Onze Zaligmaker van de valfche Yveraaren van zynen tyd getuig, de, kan met het hoogde recht van hun gezegd worden, te weeten, dat zy alle deeze daaden van liefdeloosheid pteêgen, dewyl zyncch Hem, noch zynen Trader kennen. En niet minder onbetwistbaar is de derde byzonheid, die ik, om u den valichenGodsdienstyver te doen kennen, heb opgenoemd. Te weeten, wanneer deeze op zich zelysn buitenfpoorig is, en een menfeh daar door tot daaden verleid wordt, door welke noch de eer van God en Jefus Christus, noch de Mangens der waarheid, noch ook het geluk onzer medemenfchen kan bevorderd worden. Dit moet ik nog wat nader ontwikkelen; cn het is hier toe, dat ik vernieuwing verzoeke van uwe aandacht. De tyd zal komen, zegt onze Zaligmaker in onzen Text, dat, al wie U doodt, zalmeenen, hy doe Go. de daar eenen dienst mede; en hier vinden wy juist de befchryving vaneenen yver, die zoo buitenfpoorig is, dat, al ware dezelve niet met zulk eene diepe onkunde gepaard geweest, en al ware dezelve waarlyk uit hoogachting voor God en zynen dienst voortgevloeid, men dien evenwel valsch en onbetaamlyk zoude moeten noemen. Buitenfpoorig naamlyk was deeze yver der Jooden,voor zooverre dezelve hen deedt denken, dat daaden, die God niet kan nalaaten ten flerkden aftekeuren, daaden, die lynrecht tegen zyne voorfchriften aanloopen, daaden van geweld, liefdeloosheid en onrechtvaerdigheid, zyne goedkeuring zouden wegdraagen, en  C») *v zich door dezelve aangenaam kunnen maaken in Sne heilige oogen. En welke begrippen moesten menfchen, die zoo dachten, zich van hem het volmaaktfte aller Wezens, vormen? Hoe konden zy iéts tot zyne eer, dat is, tot uitbreiding van de kennisfe zvner Volmaaktheden onder hunne medémenfche'n, toebrengen , wanneer zy zelve zich deeze zyne Volmaaktheden zoo averechtsch voorftelden? En hoe zoude men dan kunnen twyfelen, het eenen valfchen yver voor den Godsdienst te noemen, wanneer zoo veelen, die deeze blinde vervolgeren der Apostelen navolgen, door hun gedrag toonen, dat zy zich den Allerhoogften a£ eenen heethoofdigen Yveraar voordellen, die m de verdelging der dwaalenden behaagen fchept, en altoos gefeed is, om de niinfte afwyking van de waarheid als eeneopzetlykebeleedigingaan tezien 2 over dezelve met onverbidlyke gedrengheid wraak te neemen? Zulke menfchen dellen zich God oneene wyze voor, die niet met de Volmaaktheden zyner natuur, maar met de gedeldheid van hun eigen bedorven hart, overéénkomt: want, de driften en hartstochten, die zy hem aandichten, zyn met dè heiligheid van zyn wezen ten eenemaale onbeftaanbaar. En oordeelt zelve, of zulke menfchen öo deeze wyze iets tot eere van God kunnen toebrengen , daar het denkbeeld, het welk zy zich van hem vormen , en door hun gedrag zoeken voort te planten, eenedaadlyke onteering van hem induit, „ Dan deeze yver der Pharifeeuwen, van welke onze Zaligmaaker in onzen Text fprak, was insgclyks • bui-  C i= ) buitenfpoorig , voor zoo verre dezelve hen tot middelen verleidde, door welke de belangens der waarheid nooit konden bevorderd worden. Laat het waar zyn , dat zy meenden , voor de waarheid te yveren ; nochtans is het zeker, dat de weg, dien zy infloegen, nooit tot bevordering der waarbeid dienen konde. Zy vervolgden en doodden naamlyk menfchen, diezy, ware het hun alleenJyk om de bevordering der waarheid te doen geweest, hadden moeten zoeken te overtuigenden daar door tot eenen vrywiüigen af/tand, van het geen zy in hen als dwaalingen aanmerkten, te beweegen. Of denkt gy, dat door vervolging en onverdraagzaamheid ooit de belangens der waarheid kunnen bevorderd worden? Maar wat beteekent her, bidde ik u, de belangens der waarheid bevorderen? Niets anders zekerlyk, dan het getal van haare waare belyderen vergrootcn. En waar door kan dit gefchicden ? Naar myn oordeel nopit beter, dan wanneer men, aan den eenen kant, door zyn eigen voorbeeld toont , welke heerjyke gevolgen de kennis en belydenis der waarheid by eenen raenfch hebben, en, aan den anderen kantenderen tot een bedaard onderzoek, en door middel van het zelve, tot eene vrywillige aanneeming deiwaarheid tracht te beweegen. En nog ééns, kan dit gefchicden door vervolging en onverdraagzaamheid? Kan een Öngejooyige, by voorb. gunflige gedachten vormen van de lecrftellingen van het Christendom, wanneer hy ziet, dat'zy, die zich voorftanderen van dien Godsdienst noemen, en van deszelFs waarheid verklaaren overtuigd te zvns  C 13) zyn, door deeze overtuiging zoo weinig verbeterd worden, dat zy zich alle daaden van wreedheid en onrechtvaardigheid tegen hunne naasten veroorloovenP Kan het,aan den anderen kant, een middel worden, om zulk eenen Ongeloovigen tot een bedaard onderzoek der waarheid te beweegen, wanneer men hem daar toe alle gelegenheden beneemt, of, ten minftcn, het hem ten uiterften moeilyk maakt, door zyne ziel al by voorraad met de ongunftigfle vooroordeelen tegen eenen Godsdienst te vervullen, wiens voorftanderen hem zoo veele vervolgingen hebben aangedaan? En is het, inliet... algemeen , overeenkomflig met de natuur der menfchlyke ziele , dat zy, of door daadlyk geweid, of door vreeze voor onheilen, tot overtuiging kan gedwongen worden ? Neen , Christenen! men kan langs dien weg wel huichelaaren vormen, maar geene waare overtuiging bevorderen ; wel door vreeze voor vervolging, of om dezelve te doen ophouden, hier en daar eenen menfch, wien het aan de rechte fterkte van ziele hapert, doen befluiten, om uiterlyk van eene leere belydenis te doen , die by in zyn hart veraffchuwt; maar nooit kan men hem op die wyze tot overtuiging brengen, dat hy tot dus verre gedwaald heeft, nooit hem op die wyze tot eenen oprechten belyder, in welke alleen nochtans het Christendom belang heeft, tot eenen oprechten belyder der waarheid maaken; en bvgevolg, alle deeze daaden van liefdeloosheid en vervolgzucht zyn uitwerkfelen van een' valfchen en buitenfpoorigen yver, om dat daar door de belangens der waarheid nooit kunnen bevorderd worden. Voe-  C H) Voegen wy hier in de laatfte plaatze by, dat de yver der Jooden, van welken in onzen Text gefprooken wordt, buitenfpoorig moest genaamd worden, voor zoo verre zy 'er door verleid wierden, om middelen te gebruiken, door welke ook het geluk hunner medemenfchen in geenen deele konde bevorderd worden. Ik behoeve u, denk ik, niet te bewyzen, dat de Jooden , wier vervolging Jefus in onzen Text zynen Jongeren voorfpelde, geenszins het geluk der Apostelen, die de voorwerpen hunner vervolging waren, op het oog hadden, noch ook, dat, het geen zy ten hunnen opzichte deeden, op zich zelf in geenen deelen ger fchikt was, om zulk een oogmerk, zo zy het al gehad hadden, te bereiken? Immers zy zouden hen in den ban deen, dat was, volgens het denkbeeld der Jooden, van al het deelgenootfchap aan de gelukzaligheid, die een echt nakomeling van Abraham verwachten konde, uitfluiten; en zy zouden hen dooden, dat is zoo dit veel van hun afhing, hun het leven, den bron van alle genietingen, benee- men. En zoudt gy nu zelve wel een oogen- blik in twyfel kunnen ftaan, of zulk een yver al dan niet buitenfpoorig verdiene genaamd te worden? Waarom toch heeft God ons vatbaar gemaakt voor de kennisfe der waarheid, zoniet, om door dezelve het menfchlyk geluk te bevorderen ? En mag men dan voor de waarheid, die God wilde, dat tot ons geluk en tot dat van onze medemenfchen dienen zoude, op zulk eene wyze yveren, dat daar door het geluk der menfchen rechtftreeks verwoest worde? Heet dat bezield te zyn met eenen leven-  Ci5) Jevendigen ernst, om de waarheid voortteplanten, en daar door vatbaarheid voor geluk onder onze natuurgenooten te verfpreiden, wanneer men 'er op uit is, om allen, die deeze waarheid nog niet kennen, door vuur en zwaard te verdelgen, en dus, zoo verre menfchlyke krachten maar immer reiken kunnen, alles doet, om hen ongelukkig te maaken? Meer behoeve ik 'er niet by te voegen. Het geen ik gezegd hebbe, is genoeg, om V den valfche» yver voor den Godsdienst te doen kennen, aan welken zich de tydgenooten van Jefus en zyne Apostelen fchuldig maakten; en, wilde God, dat men 'er niet behoefde by te voegen, die zelfs in meer verlichte tyden, onder de Christenen zelve, zoo veele akelige tooneelen voortgebragt, en aan het Christendom zelf zulk een onbefchryflyk nadeel ge.daan heeft!—Dit is het,waar van ik u thans zal zoeken te overtuigen. TWEEDE DEEL. Het tweede gedeelte myner redenvoeringe, tot welk ik thans overgaa, hebbe ik gezegd, te zullen dienen, omu de gevaarlyke gevolgen te fchetzen, die uit zulk eenen valfchen yver voor den Godsdienst, als ik tot hier toe befchreven hebbe , eigenaartig moeten voortvloeijen. Myn oogmerk is niet, te beweeren, dat de vervolgingen, door valfchen Godsdienstyver veroorzaakt, geene andere, dan nadeelige, uitwerkfelen im- mer  (16) mer gehad hebben: want het is zeker, dat God wiens Voorzienigheid ook het kwaad tot bereiking van zyne wyze en heilige Oogmerken weet te doen dienen, ook dikwyls van den blinden yver deizoogenaamde voorfianderen der waarheid weet Gebruik te maakt n, om 'er een goed door te bewerken , het welk anders of geheel niet, of niet zoo fpoedig en niet in die maate, hadt kunnen bevorderd worden. Neemen wy maar eens de Apostelen van Jefus ten voorbeelde. De ftandvaftigheid, die zy in de vervolgingen betoonden , hun om de Jeere van Jefus aangedaan, is een middel geworden, om veelen tot kennis en aanneeming van die leere te brengen, den Godsdienst van Jefus alomme uit te breiden, en ons nu nog een bewys voor deGodlykhcid van hunne prediking, hetwelk wy anders niet zouden gehad hebben, in de hand te geeven. Zoo is het ook gefield met de laatere bloedgetuigen der waarheid. Hun bloed was altoos een vruchtbaar zaad, waar uit nieuwe belyderen voortkwamen , en hetgeen men deedt, om hunne leer te onderdrukken, werdt juist een middel, om dezelve uittebreiden en voortteplanten. En wie is zulk een vrecmdling, zelfs in de Kerklyke gefchiednisfenvan onze dagen, om niet te weeten, dat ook nu nog fomtyds de vervolgingen van onverflandige " Yveraaren gevolgen hebben, die deeze Yveraaren in geenen deele bedoelden? — Maar kan men deeze gevolgen aan zulk eenen valfchen yver zeiven toefchryven? Waren zy het oogmerk, het welk deeze Yveraaren bedoelden ? Moet men ze niet veel meer als bewyzen der weldaadige Voorzienigheid  ( 17 ) heid van God befchouwen ,'die de dwaaze yoorneeder menfchen weet te verydelen, alle hunne gewaande wysheid tot fchande te maaken, en zelfs uit dé dikfte duisternisfe, wanneer het hein behaagt, een heerlyk licht te doen voortkomen ? — Als ik dan van de nadeelige gevolgen fpreeke, die uit eenen valfchen Godsdienstyver voortvloeien, bedoeleik die gevolgen, die aan denzelven natuurlyk eigen zyn, die men 'er eigenaartig van verwachten moet,en die, buiten eene byzondere tusfchenkomstder Godlyke Voorzienigheid, zich ook gewislyk altoos vertoonen zullen. En, om u v dien kant van het gevaar van zulk eenen valfchen Godsdienstyver te overtuigen, heb ik niets teaoen, dan u Hechts wederom de byzonderheden te herinneren, die ik,by de befchryving deezer verkeerdh d, heb opgenoemd. I* heb u naamlyk, onder anderen, doen zien, dat de yver voor den Godsdienst valsch moet genaamd worden, wanneer dezelve eenen men«ch tot buitenfpoorigheden verleidt door welke, noch de eere van God, noch de belangens der waarheid, noch ook het geluk der menfchen kunnen bevorderd worden. En dit levert ons drie byzonderheden op, in welke het gevaar van zulk eenen ontydigen en buitenfpoorigen yver middagklaar té zien is. Te weeten, i: door zulk eenen yver verfpreidt men valfche denkbeelden, van God, zyne volmaaktheden, en zynen heiligen dienst; «r door denzelven wordt een wezenlyk nadeel toegefcragt aan de belangens van het waare Christendom; en eindelyk 3: men,kan zich aan zulk eenen yver niet overgeeven, zonder de liefde tefchenden, die B eene  C is J ééne der twee onwrikbaare grondwetten is van diea Godsdienst, die naar hem, den beminlykften en weldaad.gften Menfchenvriend, de Christlyke ee naamd wordt. Ik zal by ieder van deeze drie ftukken flechts nog een oogenblik blyven ftilftaan. Heteerfte nadeel, van eenen valfchen yver voor den Godsdienst te wachten, is buiten twyfel , dat men. daar door verkeerde denkbeelden verfpreidt van God, zyne volmaaktheden, en zynen dienst. En hoe kan dit anders zyn, wanneer men, onder den dekmantel van yver voor Gods eere , zich allerleie daaden van wreedheid en onrechtvaardigheid veroorlooft; en door zyn gedrag toont, dat men dit als het middel aanziet, om God te dienen , en zich aangenaam te maaken in zyne heilige oogen? Hoe kan dit anders zyn,- wanneer men elke afwyking van zyne gevoelens , ook in zulke ftukken, die alleen befpiegelingen en menfchlyke bepaalingen behelzen,als eene foort van heiligfchennisfe befchouwt, waar door men waant, dat de eere van God beleedigd wordt, en die men meent verplicht te zyn, om des noods ten koste van het geheele geluk van den beleediger, en met opoffering van alle plichten van liefde en zachtmoedigheid te wreeken? Hoe kan dit anders zyn, nog eens^ wanneer men den geheelen Godsdienst doet beftaan in gevoelens, en meer tegen afwykingen van menfchlyke verklaaringen, dan tegen de opzetlykfte overtreedingen van Gods heilige voorfchrifcea yvert ? Welke denkbeelden moeten andere menfchen hier door van de natuur van den Gods- dienst  C 15 ) dienst bekomen? Welke begrippen moet hun dit van de Volmaaktheden van dat Wezen geeven, het welk in dergelyke kleinigheden zulk een belang zoude ftellen , dat hy daar van het geluk of de rampzaligheid van zyne redelyke fchepfelen zoude doen afhangen , en daar tegen op de gefteldheid van hun hart zelf, waaruit alleen nochtans alle vatbaarheid voor wezenlyk geluk moet voortvloeijen, zoo weinig letten, dat die geenen invloed ter waereld op hun toekomftig geluk of ongeluk hebben zoude? En hier uit volgt van zelf het tweede- ftük, welk ik heb opgenoemd. Te weeten: door zulk eenen valfchen yver voor den Godsdienst wordt een wezenlyk nadeel toegebragt aan het waare Christendom. Het waare Christendom, zoo als Jefus en zyne Apostelen het zelve ons hebben doen kennen, beftaat in de verbetering des harten, door het geloof aan hem, en eene dankbaare gehoorzaamheid aan zyne'beveleh, voortgebragt. Zonder zulk eene verbetering van het hart, zonuer zulk eene vernieuwing van den zin,zonder zulk eene ganfchlyke hervormingen bekeering, verklaart hy, onze Verlosfer, zelf, dat het te vergeefsch is, eene uitgebreide kennis van hem, en zynen dienst te bezitten; te vergeefsch, hem, als den Zoon van God, den waaren Mesfias, den Heiland der waereld, te erkennen ; te vergeefsch, nog eens, in zynen naam te ■prediken, wonderen te doen, en duivelen uit te dryyen. En nordeelt zelve, of het waare ChristenB 2 dom,  ( ao y dom, in deeze beteekenisfe, dat is, of zulk eene hervorming van hart en wandel, ooit door deree;Jyken valfchen yver, als wy te vooren befchreven heoben, kunne bevorderd worden. Is het mooglyk, dat een mensen met een hartïyU liefdevoor eenen Godsdienst kan vervuld worden wiens voorftanderen hem de geheele bitterheid van hunnen haat doen ondervinden, - voor eenen Godsdienst, die eenen dekmantel voor de örootfte wreedheden oplevert, en van wien deeze Yveraaren hem zoeken te overtuigen, dat dezelve zul^e wreedheden,niet maar alleen veroorlooft, niet maar alleen wettigt, maar zelfs uitdruklyk van hun vordert, en hun als een middel, om zich van de Godlyke vriendfehap te verzekeren, voorfchryft ? En al wik gy door het waare Christendom niets anders, dan eene waare kennis van het Christendom verkaan, is het dan niet insgelyks onbetwistbaar dat een valfche yver voorden Godsdienst ook in die beteekenisfe,aan denzelven een wezenlyk nadeel toebrengtPHoe.-biddeik u,is die Godsdienst, dien deeze Yveraaren, om zoo te fpreeken, met het zwaard in de hand verkondigen, en wiens wasdom zy door bloed zoeken te bevorderen, is deeze de Godsdienst van dien Jefus, dieniets dan liefde en zachtmoedigheid ademde; die de vermeiden en belaadenen vriendlyk uitnoodigde , om by hem rust en verkwikking te zoeken ; die in alle Zym daaden toonde, dat hy zachtmoedig was en van harten ootmoedig; die nooit eenen dwaalenden, om ayne dwaahngen, verwierp,- dje zelfs perfoneele belee- di-  x ■ „.„ hém aangedaan, gaarne vergaf, en zyne digmgen \ Hém aang ^ eg jongeren beftraf,, oen y door zynen Geest bezf" ' de verttoktheid der „eemen wilderi;d,e, zelfJ je8« • m en ge- Jooden met, dan her^ de ^ wM> beden bezigde, en, toen 3112 over hec 0n- traanen van Godlyk medelyden, ftoi tt o geluk, 't welk hy wis, d f^ ,,,; zach, overkomen? Kunt gy den Geest van o(.fdige moedigen Menfchenvnend m ens Yveraaren vinden, die zoo «"g^V, gebrulVan zynen Godsdienst tot eenen d.kmant g ^ ken, 0m aan hunnen hoogmoed heeisc wraakgierigheid voldoening te geev en ^ is het dan niet onbetwiftbaai ,, d*, a Ook moogiyk, overtuigen en tot hunne gevo ^ dom? m gevolgen van eene"'^"J „ie[ ïeel Godsdienst hebbe opgeteld,*1>«' „ te zeggen. Wt bet geen 1tot dus ve wetten van het Christendom am_ B 3  C 22) Jle Gebod zy? Het voomaamfte Gebod, fprak hv i, t* eb TT naaStendS U Zdve> m aan d*™ ^Geboden hangt de geheele Wet en de Propheeten. So den cl d°°r ZyDen GeeSt VErIich^ dat ik l \, 1Stenen teCo»W^toe; «f « »-* W, «. alle r°L fS' dat ik berSen verzetten konde, en We t fy%T' Z0° Was « — En deeze fchnnH i ' W°rdtZy niet rechtftreekfch geakoost0' °f Zulkeenenbuitenfpoorigenyver, die 5 at 9 ' £T 21'CÖtbaarC «efdeloosheid gepaard Jefus" wïde8 d" ^ d£eZe ChriStIykE Mrfde> die toonel ,u,,'dat Wy Zdfs aan onze vyanden be- zyn geheel leven^-^" ^ hy °nS' gedu»rende kruis nni T r °P aard£' * Zelfs aan het klm» nog zulk een navolgenswaardig voorbeeId gaf is her met deeze liefde beftaanlaar , men- baar™ , ""V™ W gevoelens verfchillen, te Aaaten,ec verachten, en,of daadlyk te vervolgen, of, zoo veel aan ons is, aan den haat en de vervolging van anderen prys te geeven ? Is het met deeze lief de beftaanbaar, elke afwyking van onze gevoelens e?ehrenen m°°dwil,i6en haat^n de waarheid toe- SetST d3t' °DZe Daasten *et beste denken? Heet dat, met hun handelen, zoo als wy ™ct b, !ykhe,d zouden kunnen wenfehen, dat met ons gehandeld wierdt? Is het met deeze liefde beÏ itaanbaar, nog ééns, onzen medebroeder, wiens een.g, ons bekend, misdryf, daar in beftaat, dat hy met: on« in begrippen , over deeze of geene leerfteihngen, verfchilt, van de achting zyDer tyd- ge-  ( «3 ) genooten teberooven, zyne dagen bitter te maaken en al wat in ons is te doen, om hem, in die betrekkingen, in welke God hem gefteld heeft, nutloos te doen worden? —Ziet hier dan , Toeh: eene korte fchetfe van de nadeelige gevolgen, die uit eenen valfchen yver voor den Godsdienst eigenaartig moeten voortvloeijen; genoeg in Haat, denke ik, om ieder uwer van de onbetaamlykheid en ftrafwaardigheid van zulk eenen yver te overtuigen , en van denzelven aftefchrikken. TOEPASSING. En gave God, myne Vrienden, dat dit het gevolg mogt zyn van de overdenkingen , met welke ik u in deeze oogenblikken heb bezig gehouden I Óf denkt gy,dat het noodloos is, in deeze dagen over de nadeelige gevolgen te fpreeken, die men van eenen valfchen yver voor den Godsdienst te wachten heeft ? Maar wie uwer is zulk een vreemdling in de Gefchiedenisfe van onzen tyd, om niet te weeten, welk eene liefdeloosheid, verbittering, verdeeldheid en fcheuring uit zulk eenen onberaaden yver, nog in deeze dagen, en in het mid den van deeze onze gemeente,zyn voortgevloeid? Wie weet niet, hoe veelen, door valfche inboezemingen van anderen misleid, die hun diets maakten, dat de eere van Jefus en zynen heiligen Godsdienst gevaar liep, en met dc haatlykfte verdenkingen tegen hunne Leeraaren vervuld, die men hen van Uvngfaa'merhand gewend heeft , om als B 4 Dwaal-  Divaalleeraaren te befchouwen , zich , reeds federt eenen geruimen tyd, de grootfteen grievendlte beleedigingen van dezelve, zoo in het geheim als in het openbaar, veroorloofd, en zich, op meer dan ééne wyze, ten hunnen opzichte gedraagen hebben,als of alle verplichtingen van naastenliefde , billykheid en rechtvaardigheid , zoo ras men van zyne Leeraaren fpreekt, een einde hadden ; en als of men Gode eenen dienst konde doen , wanneer men menfchen hoont, en fmaadt, en lastert, die hun geheel leven befteeden, om het Ryk van Jefus uittebreiden, kennis, geloof en godzaligheid onder hunne tydgenooten te bevorderen, en dus aan derzelver tydlyk en eeuwig geluk te arbeiden ? Denkt niet, myne Vrienden, dat het haat of bitterheid aan myne zyde is, waar uit deeze myne aanmerking voortvloeit. Neen.' God, de alweetcnde, die harten en nieren proeft, en Jefus onze verheerlykte Zaligmaaker, aan wiens heilige Verbondstafel ik thans gereed fta om te naderen God en onze Zaligmaaker is myn getuige, dat geen haat of bitterheid,maar een hartlyk medelydenmet die misleide menigte my bezielt; dat ik hun alle de beleedigingen, die veelen hunner my inzonderheid hebben aangedaan, en nog dagelyks aandoen, van ganfcher harte vergeeve; en dat ik God vuurig fmeeke , dat hy hen tot inzicht van hunne verkeerdheden brenge , en hun de onrechtvaardigheden niet toerekene, aan welke zy zich op dee-  ( 25 ) leJeVen immers de duidelykfte bewyzen op, dat het egende 1 waar is; en ik néeme deeze gelegenheid waar,omuin deeZe,voor my ^oplechageoogej. Wikken, waar in ik gereed fta, om het H. Avondmaalmynes Heeren te houden, en myn Verbond met God te vernieuwen, om u, in deeze plecht, oogenblikken , « *£ ieder mvner geëerde Amptgenouieu, mm hart geloove, alle dwaalingen, u & ZdZ "erfoeije, en, gelyk ik nimmer nagelaaten h bbe,ook,onderden genadiger, byftand van God immermeer zal nalaaten, de leerden van het OhmZdom, volgens den inhoud van Gods woord en onze SySoifche^oeken, in het openbaar en byzoner by Jle gepaste gelegenheden , voortedraagen , dezelve , naar myn best vermogen, als onbetwistbaare waarheden Uftaalen, en dus, zoo veel in my is, toetebrengen m de zuivere leere des Christendoms , volgens de hm grippen van onze Kerk, ftaande te houden en voorttellZen. En, naa deeze plechtige verklaaring die Tmy verzekerd houde, dat ieder myner geëerde Amplgenooten, ook als de zyne zal willen ondertekenennaa deeze plechtige verklaaring, die k U^d^be, totgerustitellingvan de zoo-  ( 26 ) danigen onder u te moeten doen, die of nog geene gelegenheid gehad hebben, of zich geene genoegfaame kundigheden toefchryven, om zelve te oordeelen, — zal ik nu de handhaaving der waarheid, zoo wel als myne byzondere eer en de belangens deezer Kerke, gerufllyk aan God overlaaten, en, in weérwil van alle onaangenaamheden, voortvaaren, aan het heil van allen, die zich niet door vooroordeel aan mynen dienst onttrekken, onder een eerbiedig opzien tot God, met alle getrouwheid, en onbezweeken yver, te arbeiden. ' Laat my 'er nog één woord tot u byvoegen, geliefde Broeders en Zusters in den Heere Jefus Christus! die gy u mec mVj gehejJigd heb om hetheuglyk gedachtnismaal van het verzoenend lyden en fterven van onzen Verlosfer te houden Niets is betaamlyker, dan dat wymet eenen leven" digen yver voor hem, onzen eeuwiggezegenden Heiland, en de belangens van zyn Ryk, vervuld zyn; en niets zoude voor ons fchandelyker zyn, dan in dit opzicht eene onverfchilligheid te betoenen, die zonder eene volftrekte ondankbaarheid tegen hem, den eenigen herfteller van ons vervallen geluk, onbeftaanbaar is. Maar kat ons zorg draagen, dat onze yver voor hem altoos naar zyne heilige Voorfchriften geregeld worde, en nimmermeer tot buitenfpoorigheden overflaa, die tegen zynen wil aanloopen. Trachten wy inzonderheid zulk eene gefteldheid van hart by ons aan te kweeken, die iets wezenlyks tot zyne eere, tot uitbreiding der  C *7 ) der waarheid, tot het geluk vaD onze naasten, en tot bevordering van onze eigene eeuwige belangens kan toebrengen. Vergeeten wy nooit de nadruklyke verzekering van Apostel Paulus: die den Geest van Christus niet heeft, is de zyne niet. Letten wy altoos op het voortreflyk voorbeeld, het welk hy zelf ons, ook in dit opzicht, gegeeven heeft. Ik heb u verheerlykt, Vader : konde hy zeggen, en het werk volbragt, het welk gy my hebt opgelegd, dat ik doen zoude. Trachten wy dan , onder een aanhoudend eerbiedig en geloovig gebed tot God, om den byftand van zynen Geest, om de voetftappen van onzen Zaligmaaker te volgen; ten einde ééns, als wy aan het einde der loopbaan van ons leven gekomen zyn , hem dit te kunnen nazeggen. — Heil ons .' zo wy allen , met waare boetvaardigheid des harten, in een geloovig vertrouwen op den dood onzes Verlosfers, en bezield met zulke voorneemens, aan zyne tafel naderen! Wy zullen daar verkwikking vinden voor onze bekommerde zielen _ daar fterkte bekomen, om aan deeze onze voorneemens getrouw te blyven, — daar de dierbaarHe onderpanden ontfangen der Godlyke genade, zoo wel als de krachtdaadigfte verzekering, dat wy by hem ontferming en vergiffenis, wegens alle de zwakheden en ftruikelingen verwachten kunnen, die by ons, aan deezen kant van het graf, in weêrwil van onze beste voorneemens, altoos overblyven. o On-  C 48 ) 6 Onuicpucb're Bron van goed! Laat ons uw byftand merken! Ach! laat uw wet ons zwak gemoed In onzen plicht verfterken! Licht gy ons vóór Op 't levensfpoor Door de Euangeliewaarheid: Tot ons uw glans, Aan hooger trans Omfchynt in volle klaarheid! Amen!