vrijheid blijheid.- vaderlandsch D I c H T S T U k; door ËLIZABETH BEKKER; wed. WOLFF. /at 's G R A FÈ NIIA Q E, bij, isaac van c l e e f. » » C c IJI x x v !.  O god! moet dan een vrijgeboren Uw fiem in zijnen boezem fatoor en? Geen vrij geen edel wezen zijn ? JACOB BELLAMYi  VRIJHEID BLIJHEID. D E ZANGGODIN AAN DE DICHTERESSE, Zit gij langer, Dichteresfe, zwijgend, peinzend, lustloos, bij 't Eenzaam graf, daar 'c kil gebeente rust, van uwen bellamyJ Worde, door zulke droeve traanen, eeuwig dan zijn dood befchreid? Zie ik eeuwig u verzeilen door de trange Treurigheid? A 2  4 VRIJHEIDBLIJHÈIÖ. Vindt gij in een doffe lafheid, voortaan een te vreemd vermaak? Wijdt gij nooit meer uwen veder, aan genie, vernuft, of fmaak? Glijdt dat eertijds werkzaam leven neenen, als een flille beek, Zonder kabbelend beweegen, door eene onbekende ftreek? Hangt de ontftei'de Cytlfer langer, onbehandeld, aan den muur? Leeft gij niet meer voor de kunstréi; Voor de Vriendfchap, voor Natuur ? Leef ten minden voor de Vrijheid; leef voor 't waarde Vaderland; *t Vaderland, dat nu, voor Vrijheid, duizend heilige offers brandt, Nu haar haaters zijn ontmaskerd; dwaaze Heerschzucht wordt gefluit:  VRIJHEID BLIJHEID. g Nimmer koos de grootfle Dichter fchooner onderwerpen uit; Grijp de Cyther, zing voor Vrijheid, zo gij 't Vaderland bemint; Zo gij nog, met geestvervoering, ' in haar' roem uw' glorie vindt: Pat de flaaffche zielen zwijgen, nu de hofzon taant en daalt: Vrije Burgers moeten juichen, want de Vrijheid zegepraalt; Haar verdrukkers zijn ontmaskerd; dwaaze Heerscbzucht wordt gefluit; Nimmer koos de grootfle Dichter fchooner onderwerpen uit. A 0  D E DICHTERES AAN DE ZANGGODINNE, Steeds zal mijn boezem kloppen Voor Vaderland en Vrijheid: 'k Befpeelde deeze Cyther Ook dikwijls voor de Vrijheid, Daar vaderlandfclie liefde Geheel mijn hart ontgloeide : Hoe beefden mijne vingeren Als zij de fnaaren drukten,  VRIJHEID BLIJHEID. ? En vaderland/the traanen, Der Vrijheid toegeheiligd, Langs mijne wangen gleeden, En op de finaren drupten! Getroffen door het fchoone, De majefleit, het grootfche, Der vaderlaudfche zangen, Gezongen door zelandüs, Wiens dood ik nog betreure, Befpeelde ik deeze Cyther, En zong voor de edle Vrijheid -. Hij fterft: het vuur der Dichtkunst Verzwakt; het glimt zo krachtloos! Wat kon ik federt fchrijven, Dan kruinend Drnnt in vman o Maar zeg mij, Zanggodiune! A 4  S VRIJHEID BLIJHEID, Zijn dit wel onderwerpen, Hoe rijk ze ook mogen wcezen, Gefchlkt naar 't bloö charakter Der weerelooze vrouwen, Wier zachte, buigbre fiemmerj . Heel andre ftoffen voegen, Aandoenelijker, milder, Min ernftig, meer bevallig? Laat tedre vrouwen zingen Van blijder onderwerpen; Van 't zalige, geruste, Het flille buitenleven; Van 't ftaatige der bostenen; Het fchoon der losfe bloemen ; Het (tredend groen der weiden; 't Geruisch der heldre beeken; Den rijken oogst der velden; Van 't zielsmuzijk der vooglen;  V R IJ II E I D B L IJ H E I D. 9 Den frisfchen vrucht des boomgaards; De zachte zomerwindjes; De balfemrijke luchten; De dartelende lente; Van 't zielvertedrend maanlicht; De pracht des fterrenhemels; De zon in al haar' luister: Laat tedre vrouwen zingen Van 't huizelijk genoegen; Van vaderlandfchen ijver; Van 't laehje, 't flille lachje Der vaderlandfche moeder, Wen zij het eerrte telgje, Vol moederlijk ontfermen, Al beevend, dankend, weenend, Houdt aan haar blanken boezem; Van 't vrolijk vergenoegen  20 VRIJHEID BLIJHEI D. Eens vaderlandfchen vaders, Als hij zijn eerstgeboren, Verdomd door al 't ontwaarde, Omhelst in 's moeders armen Wat zijn dit onderwerpen Voor zachte vronwenftemnien! Laat haar voor Vriendfchap zingen, Die hartvriendin der Reden; De zegenende Vriendfchap: Van 't hemelsch Mededogen; De Hoop, de gezellinne, De troosteres in 't leven; Van 't nedrige, 't geruste, 't Grootmoedige Vergeeven-, Van de overal geroemde, Doch fchaars bekende Liefde; Den rei dier dille Deugden,  V R IJ H E I D B L IJ H E I D. u Die op het huislijk leven, Haar lieve roozen ftrooien. Laat mannen van den oorlog, Van aü' zijn gruwlen zingen; Laat mannen helden leiden, Al juichend, naar het flagveld ; Zij Herken hunnen ijver Om onverfchanfte fteden, Op wankelende wallen, Daar 's krijgsmans bomben fnorren, Daar duizend kogels vliegen, Voor 's Lands gevveldenaaren In veiligheid te (lellen, Of roemrijk te verliezen - Ik zal, bij deezc lijkbus, Hoe wel niet zonder fiddrcn, Dien oorlogszang beluistreu.  P E ZANGGODIN AAN DE DICHTERESSE, JJoe! hoor ik de kunstvrieudinne van dien Dichter, om wiens graf Zij reeds zo veel maanden waarde? maakt dan droefheid altoos laf! Kan men zig zo ver vergeeten? volgt gij nooit uw' vriend, als hij Zingt voor 't Vaderland, de Vrijheid! bloos dan voor uw' bellamy:  VR IJ HEID BL IJ HEID. ,3 Heeft zijn fombre Minnaaresfe, zij die aan uw' boezem treurt, Sinds de, dood, dat dierbaar meisje heeft van bellamy gefcheurd, Door haar onuitfpreekbre droefheid dus op uwen geest gewerkt? Kunt gij niets dan met haar weenen? woelt de finart zo onbeperkt? O die zwakheid moet ik wraaken! zal een vrouw, die altoos denkt-, Mijmrend, haaren tijd verliezen! werd haar geest zo zeer gekrenkt» Schilder bellamv natuurlijk, zo als hij, voor 't Vadert;ai, Zijne goddelijke (haaren aandoeg, met een vaste han'; Plaats hem dan voor uw verbeelding; zie zijn oog, vol heldengloe.J;  I4 VR IJ HEID BL IJ HEID. Zie hem in die geestverrukking die zijn wangen bloozen doet; Die zijn minnend, grootseri, gevoelig, edel hart geheel doordringt, Daar hij vaderlandfche zangen voor de dierbre Vrijheid zingt, En de Wangunst, fchoon al wrokkend, roept: „ Hem voegt der dichtren kroon Kunt gij zijnen toon niet treffen? hem te volgen blijft tog fchoon. Zou 't aandoenlijk hart der vrouwen, zo het niet verkunfteld zij, Niet ontkracht door weeke weelde, niet verflenst door Iafferlj, filin gevormd zijn voor het groote, dan de man die dit waardeert?  V R IJ H E I D B L IJ II E I D. r5 Raadpleeg met Natuur en Reden; hoor wat Ondervinding leert: O haar fchildrende verbeelding wijkt voor die eens dichters niet, Als zij, met verhelderde oogen, verder dan dit heden ziet. Mogt uw Vriend deez' tijd beleeven, fchooner zang waar' nooit gehoord Dan, dan drongen zijne fnaaren door het flerkfte krijgsaccoord: O hoe klonken Utrechts muuren dan door menig heldenlied! Utrecht, dat de Aristocraaten dreef uit het misbruikt gebied; Utrecht, daar de braave burger fpreeken durfde voor zijn recht; Dat ligt' eerlang, met haar helden, 's Lands geweldenaars bevecht %  1$ VR IJ HEID BL IJ HEID, Utrecht, dat door dierbre Vrijheid wordt tot dapperheid gefpoord-j Daar de woefle item des Oproers nimmer, nimmer is gehoord. Hoe! befchouwt gij 't ouverfchillig of hier 't wetteloos gezach Door der bnrgren bloed zal treeden, op de reine Vrijheids vlag? Of de Vrijheid moog' verwinnen en 't geweld ontwasfen zij; Dan of 't Vaderland gebukt ga onder 'e juk der Slavernij? Of men braave gijzelaaren, trouwe oevaarts, 't gruwzaam los Der de witten toegedacht hebb'? of, op 't fchandlijfc hoffchavot^  V R IJ II E I D B L IJ H E I D. i? Nog eens barnevelden fnceven. . . . fchaam u dan uw Neérlandsch bloed: ö de vaderlandfche vrouwen zijn zoHaf niet opgevoed! Ik beroep me op n, o vrouwen, dje met ons deez' tijd beleeft! Hoort gij niet met fchrik en afkeer, daar gij van verfmaading beeft; Êdle moed in de oogen flonkert; daar de Vrijheid u bezielt, Hoe men ducht, of voor ,'s Lands vijand, ach! nog eens de Vrijheid knielt? Vrouwen! hebt gij uwe Burgers niet met uwe gunst verblijd, Toen zij nutte krijgskunst leerden, en zig oefenden ten ftrijd'? B  i8 VRIJHEID BLIJHEI D. Schonkt gij niet, met eigen handen, meer zelfs dan één Iegervaén? Spoordet gij niet, door uw bijzijn, onze beste Burgers aan? Door geen martialcn optooi wordt de fchrahdre vrouw verblind, Die in flille, nijvre Burgers, Vrijheids trouwfle vrienden vindt. Vrouwen die haar' fex beleeven, worden fleeds door moed verrukt: Weerloosheid heeft zelfs deez neiging diep in 't vrouwlijk hart gedrukt. Woestheid moog' de vrouw verfchrikken; bloóaarts heeft zij fleeds veracht ; Helden zijn de gunstelingen van het vrouwelijk gedacht.  VRIJHEID BLIJHEID. Nu 't Geweld muitzieke benden naar getrouwe fieden voert; Nu het Utrecht dreigt te nadren, en het gantfche Land beroert; Nu uit Hollandsen fchoonfte Heden frisfche manfchap zaamvergaért, Om voor Vrijheid optetrekken; nu men rustig, ftout, bedaard, Aan 't Geweld het hoofd gaat bieden, daar de Vrijheid wordt belaagd; Nu elk Ft-ij-corps, voor de Vrijheid, alles ook het leven waagt: O wat zien wij nu tooneelen daar de manfchap heenen gaat! Vrouwen, waarlijk groote vrouwen, zien, met traanen op 't gelaat, Met een hart vol huwlijksliefde, ja, maar ook met edle vreug.1, B 2  ao V R IJ H E I D B L IJ II E I D. Hoe die braave Vrijheids redders, hulde doen aan heldendeugd, Daar, daar zegt een jonge, fchoone, lieve vrouw: „ Vaarwel mijn vriend \ „ Toon, door uwen plïgt te volgen, „ dat gij heel mijn hart verdient; „ Uw Leloon:ng zij mijne achting: ,, wat u wedervaar', fterf vrij:" Hoe haar zachte handen beeven, zij hecht hem het zwaard op zij'. Zie, zie ginds die aangebeden, teergeliefde , jonge maagd, Daar zij dierbre liefdetraanen, van verbleekte wangen vaagt, Door een lief, behendig lachje 't vuur weêr in haare oogen trekt,  V R IJ H E I D B L IJ II E ï D. « En de finartelijkfte droefheid met iets luchtigs overdekt: Zie, zij zet een reine lelij op haars frisfchen minnaars,hoed; Rukt den ftrik van voor haar' boezem, (fchoon haar hart bij 't fcheiden bloedt;) Knoopt dien om zijn' arm; zij ziet hem nogmaals, zwijgend, in 't gelaat, Woelt zig zachtkens uit zijne armen, eer haar zwakheid haar verraadt Daar, daar leiden lieve Zusters haar beminde Broeders uit; Juichen, fchoon zij traanen Horten, om zijn vaderlandsch befluit Hier verzelt eene arme Moeder haar geliefd, haar eenig kind, B 3  2ï V R IJ H E I D B L IJ H E I D. Ia wieas rijae kinderliefde zij al haaren toevlucht vindt: Luister eens, zij fchijnt te fpreeken: „ Ga, voldoe aan pligt, aan eer; „ Zie maar nooit uw zwakke Moeder „ Dan als Landbefchermer weer." Tedre, jonge, frisfche kindren, liuplen aan huns Vaders hand; 't Oudfte knaapje zegt: „ Ach Vader, „ laat ik ook voor 't Vaderland, „ Toch met u naar Woerde trekken! „ 'k ben juist niet heelgroot, dat's waar „ Maar 'k zal aan uw zijde vechten, „ Gun mij deeze bede maar!" Welberaaden dorpelingen, treeden uit de laage ftulp;  V R IJ I-I E I D B L IJ II E I D. 2, Zetten ploeg en fpaé ter zijde; fiieHen san tot Vrijheids hulp: Ieder zweert dat hij 's Lands vijand voor zijn grootflen vijand hou.it; In hun vast gefpierde handen, is de fnaphaan wél betrouwd. Vaderlandfche zeegezellen! nooit ontbrak het u aan moed: O hoe wenscht gij aanterukkcn, daar 's Lands vijand burgerbloed, JJslijk denkbeeld ! dreigt te Horten ; 't Oproer op zijn wenken vliegt; Nu het loos Verraad niet langer vredelievenden bedriegt! Eurgerachtende Overheden, vrienden van het Vaderland, B 4  2A VRIJHEID BLIJHEID. Waardig dat elk ingezeten hulde doe aan hun verftand, Aan hun doorzicht, hun bedaardheid , hun belangelooze deugd, Hunne kennis, hunne ervaaring, die van zeer veel jaaren heugt. Treeden naar de dappre manfchap, daar zij hunne ftad verlaat, Om verdrukte medebroeders, tegen 't woeden van den Haat, Tegen aangefchonnen Legers, ook ten koste van hun bloed, Waar de nood roept, bijtefpringen: „ Hoe behaagt ons uwe moed ! „ Hoe vereert ons uwe trouwheid! „ achtingswaarde Burgerij!" (Zegt een grijze Burgervader,) ga, Gods zegen blijve u by;  V R IJ II E I D B L IJ II E I D. 2g ?, Volgt de ontrolde Vrijheidsvanen; „ trekt voor haar 'tgefcherpt geweer; „ Keert eerlang, geliefde Burgers! » toegejuichd door Roem en Eer." Blijft gij koel, en traag en treurig, daar gij deez toonceleu ziet? Dan , geliefde Diehteresfe! kent uw Vaderland u niet! O dan hebt gij uw gezangen voor de Vrijheid niet gemaakt; Dan, dan werd door vrijheidsliefde nooit uw ijskoud hart gerankt. Wist ge u immer te verheffen boven rampen , fmarten, hoon; Zaagt ge ooit, met een glimlach, neder op het eJgenaartig loon, ■ > B 5  s.6 V R IJ H E I D B L IJ H E I D. Dat, door grimmende Afgunst, altoos u, zo rijklijk, werd betaald; Heeft de Dweeperij u nimmer dan met gal en roet gemaald; Hebt gij, daar men uw bezitting zo laaghartig naar zig fireek, Steeds verfmaad met hun te twisten, fchoon gij wijslijk hun ontweek Hebt gij nooit uw hoogst genoegen uit wat meer of min gewacht; Zijn uw reeds verdweenen jaaren niet gantsch ledig doorgebragt; Wacht gij dankbaar, flil, blijmoedig, op dit lieve Lommerlust, Daar uw huifelijke vrede nimmer, nimmer worde ontrust; Alles wat de hoogfte Wijsheid heeft verbonden aan uw lot;  V R IJ II E I D B L IJ II E I D. af Wilt gij leven, durft gij flerven, dankt ge in alles uwen cod ; O verlaat, in uw verbeelding, eindlijk dit u heiüg graf! Ruk grootmoedig all' de banden der Droefgeestigheid nu af; Zo toont ge u der vriendfchap waardig van den Dichter bellamt; Kunt gij zijnen toon niet treffen, zing ten minften even vrij,  D E DICHTERES AAN DE ZANGGODINNÈ, 'k Ontwaak als uit een fluimring, Die, ver van te verkwikken, Het levensvuur verdoofde Er fchuift een doffe nevel, Al deinend, uit mijne oogen Ik voel de levensgeesten Weer door mijne adreu vloeien, Mijn hart, ach! het verwijdt zig,  V R IJ H E I D B L IJ H E I D. 25> Het klopt wéér ruim, eenpaarig, Wéér fterker in mijn' boezem: Geliefde Zanggodinne! Gij leidt mij van deez lijkbusch. O vaderlandfcbe Vrijheid, Gij hebt uw Dichteresfe Voor altoos niet verlooren! Ik kan voor u niet lrrijden; Met raad niet onderfteunen; Ook niet veel mededeelen; Maar ik kan voor u zingen. ' Deez Cyther, edle Vrijheid! Blijft eeuwig u geheiligd. Al overwon 's Lands vijand, (O haatlijk, haatlijk denkbeeld!) Met roovende foldaatcn,  30 V R IJ H E I D B L IJ H E I D. Hen die zig voor u waagden; Al waaiden ook zijn vlaggen, (Die eerlooze oproerleuzen!) Uit all' de torentransfen; Al fclireef hij u de wetten Al floeg hij'u in ketens; Al fchonk men hem de kroone, De Gravelijke kroone; Al (lelden looze Grooten Een' fchepter in zijn handen; Al moesten gijzelaaren, En gevaarts ■ all' de Braaven Die 't Vaderland behouden, Die god en u aanbidden, Der witten lot bezuuren ; Al woedde een wuft gepeupel, Steeds dom en onftandvastig; Al fiond op eiken kanzei  «V R IJ H E I D B L IJ H E I D. 3I Een flrafbaare oproerpreêker, Nog zoude ik voor u zingen, O goddelijke Vrijheid! Nog zoude ik uwe Helden, Mijn waarde landgenooten, Mijn dierbre medeburgers, In fpijt des overheerfchers, Met dichtlaurieren kroonen, En hunne daadeu looven. O neen! onze ingezeetnen Zijn van den moed der vadren, In 't allerminfte niet geweeken; Zij zien hun hoogst belangen In uw belang, o Vrijheid! Gij roept nog naauw' om hulpe, Of ieder vliegt te wapen; Snert juichend u tot bijffand  32 V R IJ H E I D B L IJ II E I D» Waar gij hem ook wilt zenden. Smaal trotfche buitenlander, Op Neêrlandsch braave Burgers, (Die gij, te dom, miskendet;) Geen Burger is lafhartig Welligtlijk te langmoedig;. Maar raakt zijn bloed aan 't kookei En trekt hij zijnen degen Voor 't Vaderland en Vrijheid, Dan weet hij niet van wijken 't Befluit is vast' genomen : „ Of fterven of verwinnen."  zang, triomphj het Vaderland wordt dan, o vreugd! gewroken De Aristocraat viel 't masker afDe Burger, meer verlicht dan immer, kent zijn krachten; Doordrongen van zijn waardigheid; Hij leerde de oorlogskunst in fpijt des tegenflrevers; Hij lachte met den vuigflen fchimp; Verfmaaddë 't woest gefchreeuW van » Nu zijn wij Proteftantsch noch Roomsch; nu zijn wij Burgers; „ Wij zijn 'r in 't grootst artijkel eens: „ 's Lands vijand te weérrtaan; d'Aristocraat te fnuiken; » Waar hij zig ook verfehoolen houd:" Zie daar, zo denkt, zo fpreekt de welbedachte Burger; Dit is bij hem zijn eerde pügt: Zijn hart werd niet vcrnaauwd door duistre fchoolbegrippen, Waarvan hij ligt' nooit heeft gehoord, 's Lands haater kan het volk verdeelen noch verbitteren, Door ,'t altoos wrange kerkgefchil Of listig te weêrftaan, of looslijk te befchermen; En Hierarchij is afgeleefd; Zij kan geen eerlijk man uit haave en erf verjaagen, Om dat hij haar geen hulde doet; Noch fterkt met raagt den arm der trotfche Aristocraaten, Tierannen van 't Gemeenebest: Die voor den vrijen hals der Burgers, ketens klonken, Die fpotten met hun duuren eed; C 4  40 VR IJ HEID BL IJ HEID, D'e niets dan rang en ftaat en eigen grootheid zoeken; Wien de Eigenbaat ter Godheid flrekt; Dh 't rot van moordenaars doet vallen in de Heden, Daar Vrijheid op het altaar flond ; Daar de eer des Vaderlands roemwaardig wordt verdedigd ^ Ook als men zwicht voor overmagt. Verheft u niet te zeer, ontaarte landberoerders! Ja, Elburg viel in uwe magt; Ja, Hattern, dat, bedaard, uw bomben bleef verwachten, Voor uwe kogels niet verfebrikt; Ja, Hattem fchoot te kort, maar, Leeve Hattems helden ! Zo juicht elk hollandsch hart hen toe! 't Is groot voor 't Vaderland, zo als gij weekt, te wijken O dappre Zwolfche Burgerij! Wil vrij deez zwakke ftad uitplunderen, verwoesten, Gij burgerfmaadend oorlogsvolk!  V R IJ II E I D B L IJ H E I D. 41 Geef u vrij over aan de fchandlijkfte bedrijven; Pronkt, rovers, met geftoolen goed; Het volk van Nederland zal u te fterker • baaten; 's Lands magt te meerder zrjn getrouw; Zig meer dan ooit ten dienst der fiere Vrijheid wijden: En weê u, trekt het op aan aan! 'fc Ontveins 't geen oogenblik, geliefde medeburgers J Deez tijd is geen gewenschte tijd: Een binnenlandfche krijg is aklig, is rampzalig, Dit leert de grijze ervarenis; Ja, 't welgevormde hart moet fiddren op het denkbeeld; „ Daar fiort de Heerschzucht burgerbloed. „ Nu rukt, na fcherp gevecht, de wreede legerbende, „ De platgefchooten fiadsmuur door." God's wraak daale op uw hoofd , gij Vaderlandfche beulen, D?or wie deez gruwlen zijn beraamd; C 5  42 VR IJ HEID BL IJ HEID. Die 'r zaad der helfche Twist met volle handen ftrooiden s En fmeeken om 's Lands ondergang; Die den verdoolden Vorst door vleierij en logen, Vervoerden tot dit fnood beftaan; Die 't welbedachte volk vervullen met afgrijzen Voor 't eertijds dierbre' oranjehuis ; Die 't uitfchot van 't Gemeen tot zijne vrienden maakten —- Zijn dit uw vrienden? Groote vrouw! Mijn ziel voelt al de kracht, al 't edle deezer woorden! Zijn dit uw vrienden? welk een vraag! Ja, waardigfte Vorstin, dit zijn, dit zijn de vrienden, O fchand! van uw doorluchtig huis! Die zullen 't Vorstlijk kroost in hun befcherming neemen, En zorgen voor uw waar belang; Verfmaadig moet uw ziel, uwe edle ziel vervullen, Denkt gij wie zijne vrienden zijn!  V R IJ H E .1 D B L IJ H E I D. 43 Zig aan 't gevloekt Geweld ten trotfen prooi te geeven, Dit waar lafhartigheid, geen deugd; Dit voorbeeld gaaft gij nooit, o Vaderlandfche helden! Oprichters van deez vrijen flaat; Geen tagtigjaarge krijg kon uwe trouw verzetten; Uw moed was nimmer afgeftreén: Ontbloot van geld en volk, aan allen kant bevochten, Gaaft gij uw goede zaak niet op; Uw moed, uw edle moed, herleeft in onze dagen; Hij fluimerde Hechts voor een' poos: Het Nederlandsch geduld verdraagt nog, als voorheenen, Zeer lang, een onverdienden hoon; Maar, wee hem die beproeft dat onder 't juk te klemmen! Geene aardfche magt is dit gelukt. Het trotfche Spanje Ipreek'; zijne uitgezochtlte legers, Zijn fchatten, zijn vergeefsch gefpild; Ja, Munfter zag 't, in 't einde, om eenen vreden vraagen, Dien het zo lang verworpen had.  44 V R IJ II E I D B L IJ H E I D, Ons Vaderland, geleid door willem, dien geliefden, de vader VAN het vaderland, Stond voor de Vrijheid pal, in hachelijke tijden; Ons woord was: winnen of vergaan Wie zal een moedig volk tot flaavernij vernederen, Dat eeuwig voor zijn rechten waakt; Dat, roept de pligt, gerust het zwaard gordt aan de zijde; Dat nimmer dvyaaze Vorflen vleit ? Onnoodig waar1 't den moed van Burgers aantcvuuren Door 't hoog geflemde krijgsmuzijk, Als zij voor 't Vaderland gewillig heenen treeden, Waar Vrijheid ook hunn' dienst begeert: Neen,"Landgenooten! neen, men kan bij u wel zwijgen., Van 't gecne u eer en eed gebiedt; Doordrongen van uw' pligt, roemwaarde Stedelingen!, Volgt elk van u zijn eerlijk hart.  V R IJ H E I D B L IJ H E I D. 45 Ik maal voor u geenzins de fch«.trende belooning , Die gij alom ontvangen zult, Als 't waai de Vaderland u juichend zal begroeten; Door u de Vrijheid triompheert: Gij vond uw Ichoonfle loon in uwe pligtsbetrachting . Wel dan! God's zegen kroone uw' moed. Eén woord riog tot mijn fex: verheugt u, dat ge, o Vrouwen! Uw liefde voor het Vaderland, Ten koste van uw hart, uw teder hart, kunt tooncn; Benijdenswaardig is uw lot! Elk van u mag een' held eerbieden in haar' vader; Toejuichen in haar' vriendhaar' zoon; Elk van u mag een' held begroeten in haar' broeder; Omhelzen in haar' echtgenoot: Wat zult, wat zult gij in da oogenblik gevoelen. Waarop gij hun eerst weder zkta  46 VR IJ HEID BLÏJ HEID. Als gij, met eigen hand, het zwaard, voor 't Land gedraageö j O vreugd! van hunne zijde ontgord! Dit denkbeeld is te fterk voor mijn gevoelig, teder, Mijn Vaderlandbeminnend hart: *k, Befef zo levendig wat gij zult ondervinden Als of ik dit reeds waarlijk zag 1 O god van Nederland! doe mij dien dag beleeven! Ach! mogt mijn afgewerkte geest, Die zig nogmaals verheft door waare Vrijheidsliefde, Zo lang nog hier aanwezig zijn! Laat ik, in 't flille graf, dat bid ik u, niet daalen, Voor Vrijheid ftreng gewroken zij; Voor ik haar' heldenftoet zie naar die lieden keeren, Daar Naarftigheid haar Burgers wacht. l om m er lu s t , in de b e v e r w ij k : xvi September, mdcclxxxvi.