*00000447* Thirsa, of De zege van den godsdienst. Treurspel. / By Rhijnvis Feith Amsterdam, Universiteitsbibliotheek 16010405X 474825604 O 92-68:7 PPN EPN Signatuur Deelaanduiding  T II IR S A.   ? THIRSA, or DE ZEGE YAK DEN TREURSPEE. D O OU Mh. rhijnvis ieith. te AMSTERBAM,Bij J OHANNE s A1LART, MD C Cl,XXXIV. GODSDIE NS T.   O P D R A G T AAN MEVROUWE Dn GRAAVINNE van WARTENSLEBEN, GEBOREN GRAAVINNE van HOGENDORP.  1 bloost mijn fchaamle Zangerin —— Aan U, grootmoedige Vriendin! Wier Vriendfchap menigwerf de vreugd was van mijn leven; Aan U zij thirsa toegewijd; Aan U, die op het Veld, door leerzucht aangedreven, Uwe effen dagen flijt. Ligt  O P D R A G T. xit Ligt wraakt de ftem van 't Algemeen, Dat mijne Nimf een gift, zo kleen, Eene Eerfteling dier kunst, die jaaren Hechts volmaken, Aan uw geoeffend oordeel bied': Dan wie die ftoutheid in mijn Zangfter ook moog wraken. Uw Vriendfchap waakt haar nietl Zij kent de bron, waaruit ze ontvloeit. Een hart, dat van erkentnis gloeit, IJlt haar toegevend oog in ieder letter tegen. 'k Beken, de gift is kleen en broos: Maar toefde ik tot mijn Kunst uw Vriendfchap op kon wegen, Dan toefde ik eindeloos. Wanneer de lucht, in 't graauw getooid, Voor vruchtbre paarlen hagel ftrooit; De rauwe Wintervorst de ftroomen houdt bevrozen; Zal mooglijk, in een' Vriendenkring, Mijn kunstloos Schilderij uw' geest een wijl verpozen In hooger oeffèning. • 2 Een  IY O P D R A G T, Een Vrouw, zo groot, zo fier van aart Als thirsa, is uwe aandacht waard: Zij ftaaft de zege van den Godsdienst hier beneden, Die uit den nacht haars onfpoeds blinkt, En rijst, waar dit toneel van fchittrende ijdelheden Voor haar in puin verzinkt. O Denk echter niet, dat hier U beidt Corneilles achtbre majesteit, Racines kiesch gevoel, voltaires tover-trekken; Neen! zo een traan mijn Zangfter loont, 't Is, dien de hoogfte Deugd, aan 't leed ten prooi, moet wekken, Hoe ongetooid vertoond. Mijn lot, te fchaars van kommer vrij, Houdt veel te vaak de Poëzij, Die ftilte en rust bemint, voor mijnen wensch verborgen, Om immer haare Gloriebaan, Door 't geeïtverdovend heir der huifelijke zorgen, Met aandrift in te Haan. Ma#  O P D R A G T. Maar waarom langer nog gevreesd? — Kom, Zangfter! nader onbedeesd; De Vriendfchap wenkt u aan: zij zal uw Rechter wezen." Mijn hart gevoelt haar zacht geweld, En 't ware ondankbaarheid, Mevrouw! hier iets te vrezen, Daat zij het vonnis velt. O dat haar heil mij niet ontfta, Voor dat Natuur voor mij verga, En de eensontftoken Zon voor mijn gezicht zal tanen, En ik, aan 't eind' der woestenij, Met een beklemde tong of Itomme hartetraanen, Mijn' jongden dank U wij'! * Dan hoe! — Zou Vriendfchap, 't zaligst zoet, Dat hier 't gevoelig hart ontmoet, Op de eigen klip des Doods, met haat en wraakzucht,breken; Zij, die de Deugd als moeder kuscht, De brooze menschlijkheid tot engel aan kan kweeken, En op den Godsdienst rust ? — * 3 Neen!  vi O P D R A G T. Neen! fchoon de Dood hier vrienden fcheidt, Op 't graf des Tijds zal de Eeuwigheid Den roof diens Dwingelands ons vrolijk wedergeven. — Dan drukze op onzen Vriendfchapsband Haar duurzaam zegel, voor een onverganglijk leven, In eedier Vaderland! R. FE I T Bi VOOR-  VOORBERICHT. Eene eenvouwige aanbeveeling mijner tiiirsa, aan de goedgunftigheid en het toegevend oordeel mijner Land* genooten, zou misfchien de beste voorrede zijn, die ik aan het hoofd van dit Toneelfluk plaat [en konde. Ik ben ook zodanig overtuigd, dat mijne eerfie proef, in een vak, zo zeer van het Lierdicht, daar ik tot hier toe mij het meest bij bepaald hebbe, verfchillend; deeze goedgunftigheid nodig heeft, dat ik dezelve, ter mijner gerustftelling, hier in de eer/ie plaats voor mij verzoeke. Dan, ik zou onrecht doen aan een aanzienlijk getal mijner Landgenooten, wier bemoedigend oordeel mij reeds menigmaal uit de akelige werkeloosheid, daar het gevoel mijner eigen zwakheid mij in gedompeld had , heeft opgebeurd, en met nieir.ven ijver de Renbaan der fraaie Letteren doen infnellen, indien ik 'er niet bijvoegde, dat ik, door voorige ondervinding geftaafd,'de eigen toegevendheid thans met eenige hoop verwachte. Hier zoude ik het, voor tegenwoordig, bij kunnen laten berusten. Het geen, waar mij het meest aan gelegen was, heb ik gezegd. Echter wilde ik 'er graag nog een woord, betreffende mijn ft uk zelf, bijvoegen. Het onderwerp 'er van is uit het zevende Hoofdftuk van het tweede Boek der Machabeen genomen. De verhevenheid van karakter dier edele jfoodfche Fr ouwe, die daar in * 4 af-  vin VOORBERICHT.' fifgefchetst wordt, trof mij zodanig, dat ik lust kreeg om 'er voor de Dichtkunst partij van te trekken, en dit fcheen mij het gevoeglijks! door middel van de Dramatifche Po'èzij te kunnen gefchieden. In de daad, ik weet in de geheele gewijde noch ongewijde Gefchiedenis een voorbeeld te vinden van een karakter, dat in verbazende grootheid bij dat dier doorluchtige Vrouwe haalt. Zo waar is het, dat de Godsdienst alleen de ziel tot eene hoogte verheft, daar ze huiten die eenige bron van waare deugd nimmer toe geraken kan. Ik weet wel dat de minfle menfchen het echte verheven, en vooral dat van den Godsdienst , gevoelen kunnen. Voor dezulken is mijne Hoofdperfonaadje zeker niet zeer belangverwekkende. Echter durve ik mij vleien, dat geen onpartijdige, die immer door de grootmoedigheid van eenen augustus, door de Vaderlandsliefde van eenenhoratius, tij corneille getroffen is geworden ; de eenvouwige Gefchiedenis van mijn onderwerp in de Machabeefche Boeken zal kunnen lezen , zonder zich tot in het binnenfte van zijn hart bewogen te gevoelen. De grootfle Griekfche of Romeinfche Heldendeugd, wier vertoning ons zulke edele traanen uit de oogen persfen, en ons hart zo lieflijk, op zulk eene, der Menschheid vereerende, wijze verheffen kan, duldt toch gewoonlijk niet dat men haar, om dus te /preken, uit een neme , en 'er alle de raderen en veeren van nafpoore. Zij moge na deeze proef voor den oppervlakkigen Befchouwer waare deugd blijven , het wijsgeerig oog dringt tot de eerfle drijfveer en *er  VOORBERICHT. IX *er van door, en deeze zijn gewoonlijk eerzucht of zelfbelang; maar zo fijn gefmeed, zo vernuftig aan 't werken geholpen, dat ze voor den geoefendften Menfchenkenner alleen zichtbaar zijn. De eenige waare Godsdienst doet belangloos groot zijn. thirsa heeft door denzelven het hoogfte toppunt bereikt. Haare deugd kan de fterkfle proef doorflaan. Men denke niet, dat zij haare grootheid aan de Dichtkunst verpligt zij. Ik heb 'er niets kunnen bijvoegen. Men hoore het eenvouwig verhaal zelf en oordeele. thirsa heeft zes zoonen voor den dienst van haaren God zien fterven — de zevende en laatfte zoon is alleen nog overig. Deeze moet, of zijne deugd verlaten, of ook fterven, maar den pijnlijkften, den gruuwzaamften marteldood fterven. Epiphanes, volgens de Gefchiedenis een dier gedrochten, daar, gelukkig voor het menschdom, weinig voorbeelden van voorhanden zijn, jlaat, om deezen Jongeling afvallig te maken, eenen nieuwen weg in, en zie hier 'er het verhaal van'. ,, antiochus nu achtende dat hij veracht wierd (door den moed en de ftandvastigheid van thirsa; die, na den dood van haare zes zoonen op eenen dag aanfchouwd te hebben, even gehecht bleef aan haaren Godsdienst) als de jongfte nog overig was, deede niet alleen met woorden en vermaninge aan hem, maar hij verzekerde hem ook met eede, dat hij hem met eenen rijk en gelukzalig zou maaken, zo hij wilde afftaan * 5 van  X VOORBERICHT. ran de vaderlijke wetten, en dat hij hem voor een? vriend zoude houden, en hedieninge toehetrouwen. En alzo de Jongeling geenzins daar na en luisterde, zo riep de Koning en vermaande de moeder, dat zij den Jongeling zoude raden tot zijner .behoudenisfe. En als hij met veele ivoorden haar vermaand had, heeft zij aangenomen haaren Zoon daar toe te bewegen. En de moeder naar hem toebukkende en. den wreeden tijran befpoitende, zeide aldus in haare vaderlijke taaie: Mijn zoone ontfermt u over mij, die u negen maanden in mijn Jigchaam gedragen, en u drie jaaren gezoogd hebbe, en die u opgevoed en u tot deezen ouderdom gebragt, en de moeite uwer opvoêdinge gedragen hebbe. Ik bidde u, mijn Kind! dat gij ziende naar den Hemel en naar de aarde, en aanziende al wat daar in is, wilt erkennen dat God deeze dingen uit niet gemaakt heeft, en dat het menfchelijk gefacht alzo geworden is. En vreest deezen beul niet, maar wilt u zo dragen dat gij uwer broederen waardig zijt, en ontvang den dood op dat ik in barmhartigheid u weder mag verkrijgen met uwe Broederen." Uit deeze verfen heb ik mijn treurfpel genomen, en wie durft beweren, dat zulk eene Vrouw geen waardig Hoofdperfoon voor een toneelftuk zij; fchoon ik uit grond van mijn hart toeflemme, dat 'er door een' voortreffelijker Dichter oneindig meer partij van te trekken ware geweest. Maar  VOORBERICHT. XI Maar mooglijk zullen fommigen begrijpen dat de Godsdienst al te fterk in mijn jluk gemengd zij om het zelve immer ten toneele te kunnen voeren. Al wat ik hierop antwoorden kan, is, dat ik graag aan anderen die vrijheid van denken laat, die ik voor mij begeere, en dat ik anders hieromtrent denke. Zeker ware het te wenfchen, dat ons toneel zo ingericht mogte zijn, dat wij 'er voor de zedekunde al dat voordeel van konden trekken, dat 'er waarlijk van te trekken is. Dan zou het onbetwistbaar een van de nuttigfte en wijsgeerig/le uitfpanningen (i) opleveren, die 'er uit te denken waren. Ondertusfchen betuig ik niet te kunnen zien, waarom wij den Godsdienst geheel van ons toneel, hoedanig het thans dan ook zijn moge, verbannen zouden. De verborgenheden en het leerjlellige van den Godsdienst komen 'er zeker niet op ie pas. Zij komen den Toneeldichter ook zo weinig te /lade, dat wij niet behoeven te (i) Zo dacht 'er de groote Kerkhervormer luther in zijnen tijd reeds over: Christen, zegt hij in zijne Tiftbr eden, fol* len Comedien nitbt gants ur.d garfliehen, drumb dasf biif•.veilen grobe zotten und bubereij darinnen feijen, da man dotb vmb derfelben ■willen aueb die Bibel nitbt dorfte lefen. Darumb ist nitbts dasf fte foltbes fiirwenden, und umb der urfach verbieten wollen, dasf ein Cbristen nitbt foltt Comedien lefen und fpielen. De fterke afkeer, die fommigen voor het Toneel betonen, behoort tot de Gefchiedenis van het Vooroordeel.  xïi VOORBERICHT. te vrezen, dat hij ze gebruiken of, als men wil, misbruiken zal. Maar daar men algemeen gelooft, dat het waare nut des Toneels daar in gelegen zij, dat het ons voorbeelden van deugd aanbiedt, die nergens ^elders zo roerend en fterk te vinden zijn, dewijl ze, onderfleund door alle de toverkracht der Dichtkunst en uiterlijke welfprekendheid, onmiddelijk op het hart werken , waarom zal men daar de voorflelling van alle andere deugden toelaat en, behalven van die eene, die uit een beginfel van Godsdienst ontflaat? Zo het Toneel ooit van nut is, wordt deszelfs nut hier door immers onbetwistbaar vermeerderd'? Wie kan zonder de hevigfte aandoening, zonder de innigfte ftichting, de Polyeucte van corneille, de Athalie van racine, de Euphemie van d'arnaud zien vertonen? En echter zijn deeze ftukken hunne verbazende uitwerking aan het grootfche van den Godsdienst verpligt, die "er veel fterker in gemengd is dan in mijne thirsa. Nog eens: waarom zullen wij geringer deugden vertonen en ons toneel voor de verhevenfte alleen fluiten? Ik beken, het moet in gevoelige harten, die 'eerbied voor den Godsdienst hebben, eene hoogst onaangenaame gewaarwording verwekken, als zij op het zelfde Toneel, daar een oogenblik te vooren de verhevenfte lesfen van deugd en Godsdienst van gegeven zijn, onmiddelijk hierna eene Klucht zien vertonen, die voor kuifche ooren even pijnigende, als verleidende voor de Jeugd, en bekoorlijk voor de Ongebondenheid is. Maar men ziet wel dat  VOORBERICHT. xiit dat deeze tegenwerping uit het misbruik des Toneels genomen zij, en dat ze voor Onpartijdigen alleen bewijze , dat het Toneel oneindig te verbeteren ware, 't geen ik van harten toeftem. Zo men ze tegen het gebruik des Toneels wilde aanvoeren, 'bewees ze te veel. Dun zou men 'er alles, wat nuttig is, afmoeten laat en, daar men toch, door meer en meer flukken te leveren, die , bij eene zedelijke waarde, een hooger trap van zinnelijke volmaaktheid bezitten, natuurlijk de geopperde zwarigheid helpt uit den weg ruimen. Als 'er een overvloed van goede en de deugd en zeden bevorderende flukken voor handen is, ontneemt men ten minflen aan min kiefche Opzieners van Schouwburgen het voorwendfel, dat men, bij gebrek van iets beters, zich met mindere , en van alle kanten gebrekkige, flukken te vrede moet houden. Maar ik voorzie nog eene tegenwerping voor mijn Treurjpel te gemoet, die ik graag wilde voorkomen. Ten minflen daar ik mijne gedachten over mede zal delen. De vertoning van de gemartelde lijken der zes Broederen, bij het flot des tweeden Bedrijfs, zal aan de zulken, die medelijden en fchrik, maar geen afgrij■zing, voor de voornaamfle fpringveeren der theatraale Actie houden, ligt al te affchuuwlijk voorkomen. Dan, men begrijpt wel, dat deeze vertoning zodaanig in de diepte van het Toneel gefchieden, en de verfpreiding van d» lichten zo gefchikt moet zijn, dat de Aatifchouwer 'tr  xiv VOORBERICHT. 'er niets onderfcheidens van zien kan. Zij is niet voor hem , maar voor jtedidia aangebragt. Zijne alleenfpraak ontvangt 'er kracht door, en zij helpt de omwenteling, die ijlings hierdoor in zijn hart gefchicdt „ natuurlijk maken. In zo verre zelfs behoort zij mede tot den knoop van het Stuk. Ik weet ook niet dat eenige Natie deeze foort van vertoningen afgekeurd hebbe , mits dat ze kiesch en met fmaak gebezigd worden. Het moorden en martelen, eene al te walgelijke nabootzing der Natuur (2) h met recht van alle be- fchaaf- (2) Hiertoe behoort de volgende dnecdotevm d'ar'naud. Je me rappelle qu"il y a quelques années a la Comèdie Italientie on voulut etfayer de rer.dre dans la vérité un combat Singulier: un des deux aüeurs tomboit comme percé d'un coup a"épée, & on voyoit un jet de fang fortir de fa blefjure (ce aai fe fiaifoit par Ie moyen cfune petite vesfie remplie de fang.} II n'y ent qu'un cri d'indignation & l'on ne bazarda plus eette horrible imitation de la Nature. Maar deeze zelfde Schrijver zegt iets hooger: J'imagine qu'on pourroit peut-être pre* fenter un cadavre voilé, dont on appercevroit feulement les pieds; encore ces fortos d'objets doivent-th moins fe voir que fe deuner. Het is moeilijk om de juiste grenspaalen tusfeheu het fchrik- en afgrijzing- verwekkende aan te tonen. De goeie fmaak weet ze alleen te bemerken. Dit is zo waar, dat het vierde Bedrijf van den Mabomet van voltatre, onder de pen. van een' minder Dichter, het afgrijzelijkfte en onverdraaglijkfte ge-  VOORBERICHT. xv fchaafde Toneekn verbannen. Men zou het hart van een' Engelsman moeten bezitten om zonder afgrijzinge eenen Othello, bij sciiakespear, zijne vrouw met eigen handen te zien worgen, en dan nog te kunnen dulden dat hij naast haar op het bedde bleve zitten. Maar het vertonen van een lijk, van eene dood' kist (3), beide met fmaak aangebragt, is wel roerende, geworden ware dat men zich zou kunnen voordellen, nu is 'er mogelijk in geen treurfpel een bedrijf, daar het waare tragique meer in doordraait. (3) Over 't algemeen houde men echter in 't oog, dat alle de bijfieraaden of onmiddelijk dienst aan het onderwerp, aan het duk zelf, moeten doen, of der majesteit van het treurtoneel onwaardig zijn. On s'imagine, zegt d'arnaud ergens, avoir compofé une tragédie, lorsque Ton a feu réunir fans necesjiti, des prêtres, des foldats, un tróne, un au tel, un tombeau on ne veut point fe perfuader que la dècoration ti'ajoute au mérite d'un drame qu'autant quelle ejl placée £? que le fujet fexige; fans cela c'ejl une parade tragique, qiCil faut ren•voyer a la foire avee les farceurs, 6F les danfeurs de corde. Cefi bien a préfent que nos maitres feroient en droit de nous crier'. Eh! malheureux jeune homme, tu as fait Helene riche, ne 1'ayant pu faire belle. De volgende les van voltairf. kan hieromtrent niet te veel in 't oog gehouden worden. Gar dons-nous, zegt hij, de ebereber dans un grand appareil & dans un vain jeu de thédtre, un fuplémert a Tintérêt & a réloquence. II vaut cent fois mieux , fans daute, ff avoir fat-  xvi VOORBERICHT. de, op zijn best wel fchrikverwckkende, maar baart zeker geen af gr ijzing, en men zal zich gemaklij k eenige flukken herinneren kunnen, die geen geringen dienst van dezelve ontvangen. Dit is zodanig onder» fcheiden, dat d'arnaud, een Franschman, en dus tot de kieste natie op dit ftuk behorende, na in de voorrede voor zijnen Faijel gezegd te hebben , dat het Parterre en de Loges te Parijs eenen Othello, bij het plc gen zijner ijsfelijke wreedheid, zeker toe zouden duwen: retire-toi, bourreau! echter geen zwarigheid maakt om door dien zelfden Faijel het vermoorde lijk van Couci op de onmenfchelijkfte wijze aan deszelfs tederhartige Minnares, Gabrielle de Vergi, te doen vertonen. Het geen ik tot hier toe gezegd hebbe, fcheen mij tot het rechte verftand van mijn Stuk nodig te zijn. Er zullen wel zo veel feilen in zijn, die ik ter goeder trouwe toeftemmen wil, dat men het mij niet ten kwaaden duiden kan, dat ik eenige min gewigtige tegenwerpingen, die uit onkunde of het ontijdig toepasfen van eenen anderzins nuttigen regel ontfpruiten, pooge voor te faire parler fes aEteurs, que de fe iorner è les faire agir. Nous ne pouvons trop répéter que quatre beaux vers de fen. timent valent mieux que quarante belles attitudes. Malheur a qui croiroit plaire par des pantomimes avec des folécismes, ou avec des vers froids & durs, pirts que teut es lts fauttt contre la langue.  VOORBERICHT. xvn ie komen. Eene gegronde Critique blijve ik inmiddels zeer hoog fchatten, en ik reikhalze om door middel van dezelve meer vorderingen in mijne kunst te maken. Voor 't overige is mijn Treurfpel geen navolging van eene Opera (4) des Heer en niemeijers, onder den tijtel: Thirza und ihre Söhne; in zijne gedichten te vinden. 't Is waar, de naamen van de Hoofdperfonaadjen zijn dezelfden in beide ftukken; maar zeker is dit ook de eenige wezenlijke overeenkomst, die onze voortbrengfels met eikanderen hebben. Plan, fchikking, karakters; in een woord, al het overige verfchilt. Want hoe zeer ik betoverd ben geworden door de geluk' kige en op veele plaatfen regt pathetifche uitdrukking van dien groot en Godgeleerde en keurigen Dichter; die in alle drie de Operaas, die mij van hem bekend zijn, uitblinkt, en daar ik 'er eene enkele van in mijn ft uk heb (4) De Heer niemeijer betijtelt dit ftuk en zijne twee anderen: Abraham auf Mor ia en Lazarus oder die Feijer der Aufentebung, met den naam van religioefe Dramen. De Heer eberhard plaatst ze in zijn onlangs uitgekomen Kort Begrip eener Theorie der fchoone Wetenfcbappen, onder de Cantaten of oratorioos, een foort van Zangftukken, waarmede de Heer van alp hen onlangs onze Dichtkunst op eene voortreffelijke wijze 't eerst verrijkt heeft. Ik noem ze Operaas, om dat ze alle drie, naar mijn inzien, tot de dramatifcbe Opera bepaald behoren.  xviii VOORBERICHT. heb pogen overtebrengen; kan ik echter niet ontveinzen, dat mij zijn plan minder behaagd hebbe. Behalven dat het zeer moeielijk zijn zoude om eenheid van daad in zijn [tuk te vinden, is mij het Karakter van epiphanes zo affchuuwlijk bij hem voorgekomen, dat ik niet geloven kan, dat zulk een dwingland immer cp het toneel belang zou verwekken; ten minflen zo het waar zij, dat 'er eene reftetifche volkomenheid, ook in de flechtflte Karakters, vereischt worde, zullen ze immer interesfleeren kunnen (5). Over (5) Pour exciter des fenfatipns douloureufes, qui nousplaifent (zegt de Dichter van de Eupbemie") fcf dont on puijfe dire: dolor ipfa ejus voluptas, tlfaut ébranler nosfibres, cjf non les dccbirer. Un claves/in dont les touches délicates feroient prejfées par des doigts trop lourds, rendroit des fons défagrèables. Des monfires tels que la Brinvilliers, la Foifin, ne doivent avcir d'autre thédtre que la place publique. Je doute, walgrè l'efpece cTeclat, quils femblent avoir, qu'on put fupporter le fpcclacle dis flupides cruautés des Caligula , des Néron, des Domitien: il ny a pas jusqu'au crime mêtne, qui n'ait befoin d'une certaine noblejfe pour attacber notre curio/ité. Met dit gebrek moet men ondertusfchen niet verwarren iets, dat op zich zelf eene verdiende is, ik meen het eeïiigzins vergrooten der voorwerpen. Geen Perfonaadjen kunnen ooit belang verwekken zo ze dipt naar de natuur gecopieerd zijn. 't Is hier de plaats niet om verder over dit duk uit te weiden, Moog-  VOORBERICHT. xix Over V algemeen heb ik het Karakter van epiphanes, zo ah het ons in de Gefchiedenis opgegeven wordt-, behouden. Alleen heb ik het grondbeginfel, daar hij uit werkt, veranderd, of ten min ft en bepaald. De Eerzucht, het gewoon gebrek der Groot en, en vooral der Vorsten, maakt hem bij mij tot een1 dwingeland; die voor 't overige eene grootheid van Karakter bezit, welke treft en belang verwekt, te midden van zijne hooggaande onmenschlijkheden. lk