2110 B 29     ZAMENSPRAAK tusschen twee BOEREN JAAP en KEES, Over het verbranden van den Post van de Neder.Rhï.n', JX°. 433. te Arnhem door Beuls handen, op den 22. van Grasmaand 1786. Jaap. el Kees wat wondre Gril gebeurt 'er in ons Land ! Men heeft, ik beef'er van ! die braven Post verbrand; Die Post die in Ons Land zo veelen heeft doen zwigten Zo veele Braven in hun rechten kon verlichten, Is, denk wat fnood beiTaan ! hoe fchreeuwt het tegen God. Is door de hand des Beuls verbrand op 't Hof fchavot. Kees. Wat zegt Gy, lieve Jaap ! is 't mooglyk ! hoe kan 't wezen Dat in het booste hart die fnoodheid is gerezen? Verbrand men dan, 6 fchand! dien onwaardeerbren fchat? Wat heeft haar toch misdaan dit allernuttigst Biad Dat men door eenen Beul, wie moet niet knarfetanden ! Door handen van een Beul laat op 't Schavot verbranden. A j a a p.  ( * ) Jaap. Ta Kees zeg 't vry noch eens! Niets heeft het haar misdaan, Schouw uif deei' fnode daad haar blinde domheid aan; 't Vermelden anders niet als loutre blanke waarheid, Die op eenDeugniets hart als lood wat al te zwaar leid; Men trapte hen na recht wat al te veel op t zeer, En dit ontftak dien drom van Schelmen meer en meêr. K K E S. Maar zeg my fiere Jaap! wat is daar aan misdreven, Al had men anders niet dan logenen gelchreven Al was de gantfche Post met logenen gevuld Heeft dan het Hom papier en lettren daar aan Ichuld ? Wel dat verlicht noch meer wanneer men't doet verbranden Door de opgeheven Vlam den Bozewicht zyn fchanden. 'k Leez' noch wel nu en dan in 't Heilig Bybel-Woord, Maar las daar nimmermeer of heb ook nooit gehoord Dat men papier verbrand, dat Waarheid rond doet vlieten. Wie 's Menfchen Bloed vergiet dier? s Bloed zal men vergieten. Dit las ik meuichmaal, dit is des Rechters zaak, Maar zeg ook voor de vuist papier is niet haar taak. Zo God zyn Donderftemen Wraak eens kwam te heffen, En Waarheid Moordenaars met zynen arm kwam treffen, Dan hadden zy het loon voor deez' gevloekte daad. Jaap. Die licht verduistre wil en waarheid trots weêrftaat, Krygt vroeg of laat zyn loon voor al zyn Gruwelitukken ; Hoe dikwerf zagen we ons door Bozen Rechters drukken; Die echter vroeg of laat verdienst'lyk zyn betaald, En door den ftrengen God ten afgrond zyn gedaald. BegintGods Gramfchap niet om dezen zaak te ontbranden: Slaat mooglyk niet de Beul noch aan zich zelfs zyn handen :  C 3 ) h Hy niet byna al van zyn verftand beroofd? Wat wroeging k weid zyn hart! wat onheil treft zyn hoofd! Hy die het Vonnis maar volvoerde voor de Heeren, Is van 't Verftand beroofd om and'ren noch te leeren, Te leeren noch in tyds om 't kwaaden af te {taan, Of door dezelvde ftraf naar de Eeuwigheid te gaan. Kees. Ja leerden zy hier door de Burg'ren recht te plegen, Die 't anders zeiven doen door 't Staal van haaren Degen. Jaap. Ja Kees ! vaart men noch voort, drukt men de Burgery, Dan maakt men eenmaal zich van zulke Dwinglandsvry ; VanDwinglands die hetRecht inOnrechtdoen verdraaijen, En wenfchen dat hun Haan noch eens zal Koning kraaijen. Kees. Och Jaap die gantfche (toet leunt op een rieten St2f, Zy delven vobr haar zelf een dood verflindend Graf, Waar Corach , Dat as , en Abiram kwam te fneven. Jaap. Ik wensch met al myn hart hy de uitkomst noch te lev«n» Om noch in hem te zien een fpiegel van het kwaad. Kees. a Jaap dat wensch ik ook — maar ziet het is al laat. Ik  ( 4 ) tk ga tcrfloud naar huis om meer de Post te Ieren, Hy fmaakt my beter als Hy my' noch deed voor dezpn. . J. AAP., En ik de Kruier-Vriend al noemd men 't fchand papier, Ik acht het B.aften van e'én Helhond niet een zier. Hy die het Volk verdrukt of Neêrland zoekt te drukken, Haakt door zyn eigen zelf gewis in de ongelukken. Einde der Zamenfpraak.