2110 B * 32       BRIEF VAN DEN SCHRIJVER. DER BEDENKINGEN^ over het AFVORDEREN VAN ICHAAVERGOEDI NO EN ANDERS; PERSONELE VERVOLGINGEN WEGENS VOORMAALIGE NIET VADERLANDSCHS < GEDRAGINGEN EN DENKWIJS, AAN DEN BURGER G. COOPM.ANSj SCHRIJVER der AANMERKINGEN over voorsch. STUK» Te LEEUWARDEN, Bij CORNELIS van SLIGH, Boekver** per ia de Sc Jacobftraat. 1795*   . BRTEF van den Schrijver der Bedenkingen, over perfoneele Ver" volgingen5 enz. aan den Schrijver der Aanmerkingen, op voor-; ichrevcn Stuk. HOOGGEACHTE MEEDEBURGER! Open'ij^ betuige door deezea mijnen dank daar voor, dat gij de kleine brochure, welke ik onlangs fchreef, hebt géüeven te beoordeelen, en wel op eene wijze, waar aan men zoo wel den verftandigen maö als den regtfehapen beminnaar van zijn Vaderland herkent. Gevoelig over de Vereerende aandacht, die een braaf, een kundig man op mijne Bedenkingen wel heeft willen vestigen, — doch teevens gevoelig dat veelen, dat ook gij, hoog geachtte Burger, mij eene denkwijs fchijnen toetefchrijven, die ik nimmer had, vind ik mij zoo wel aan mij zeiven, als aan u verpligt, eenige nadere ophelderingen en een meer juist denkbeeld mijner grondbeginzelen te geeven. Ik wil dit traehten te doen, bij geleegenheid dat ik eenige trekken uit uwe Aanmerkingen zal aanhaalen. Op. bl. a. leeze ik: „ lk ben gansch niet met ü van gedagten , dat men het kwaad bedreeven zijnde, defchuldigen Jlraffeloos behoort te laaten loopen, uit vrees van ze noch boozer te mdaken, dan zij zijn," insgelijks op bl. 8. wanneer men vreezen mogt, hun ongenoegen te vermeerieren, enz."  ( » ) Ik ontkenne immer zulke gedagten gehad te hebben. Zie hier in 't kort mijn gevoelen, zoo als het in mijne Bedenkingen breeder ontwikkeld is. „ Zomtijd» „ kan men in 't geval zijn, van zelfs de fchuldigen „ niet te moeten vervolgen door ftraffende maatreges, len, wanneer door ftraf, noch affchrik aan anderea „ gegeeven , noch verbeetering bereikt wordt; en „ wanneer teevens een groot aantal lieden, welke een „ blind crediet en belang ftellen in die fchuldigen , „ door zulk eene ftraf verbitterd, en in hurine mee „ het algemeen belang ftrijdige gezindheden verhard, of op nieuw door zodanige, gevoelens bezield zuilen s, worden ," met een woord, „ wanneer alzoo een s, groot aantal perfoonen boos of boozer zullen wor. f, den ," (en dus fpreeke ik geenzins van de vrees „ van de fchuldigen zelfs boozer te maaken.) Burger, op uw verftandig oordeel vertrouwende s twijfele ik niet, of gij zult bij eene nadere befchouwing wel willen toeftaan, dat dit principie veel verfchilt van dat, het welke gij aan mij geliefde toete» fchrijven. Verders vind ik op dezelfde 2de bl. [„ Ik ten gansch „ niet met v van gedagten] dat men een braaf gedeelte der „ Ingezetenen, die alles voerde vrijheid van hun Vaders, land in de waagfchaal gefield of verlooren hebben behpor» 3, te veronachtzamen, mismoedic en onvergenoegd f» te maaken," en bl. 8. „ Is het regtvaardig dat s, men —- de cnfchuUlige flagt offers van Staatkunde 3, menfehen die toch mede den eersten grondflag tot onze „ vrijheid gelegd hebben, alle vergoeding ontzegge, „ en met eene onvergeeflijke onverschilligheid 3, behandele?" Het was voor mij ten uiterften grievend, dat eei Coop.  ( 3 ) Coopmans mij van zulke gevoelens fcheen te verdéflken. Ik zoude dan immer gedag, hebben , dat men die mijner Medeburgeren, welke om hunne vrijheidlievende gedragingen (a) aan de onregtvaardigfte ver» volgingen ter prooije werden, wier welmeenende pogingen zich met het lijden van onverdienden rampfpoed beloond zagen, ik zoude immer de fnoodheid gehad hebben van goed te keuren dat men die braven zoude willen veronachtzaamen, mismoedig en onvergenoegd maaken? hen met eene onvergeeflijke onverfchilligheid be« handelen en alle vergoeding ontzeggen ? Neen! verre af van ooit door zulke gedrogtelijke gevoelens bezield te zijn, heb ik veel eer den grootften afkeer van hen, die de regtmatige aanfpraaken op fchaavergoeding, welke veelen onzer ongelukkige Medeburgeren kunnen A i heb- 00 't Is waar* veelen zeggen: „ de flappen welke die vrijheidlie„ vende Perfoonen in 1787 ondernamen, hoe zeer ook met welgemeen,, de inzichten gedaan, moet men echter als misfehien niet zeer nood„ zakelijk, ten minsten als onberaden en roekeloos, afneuren. Immers „ eene onderneeming die op eene wijze en in een tijd gedaan wordt, „ als elk mensen met gezonde harzenen reeds behoort te zien, dat de- zelve niet gelukken kan, en dat, daar alles weldra voor overmagt zal „ moeten bukken, niets dan onheilen er de gevolgen van kunnen zijns „ zulk eene onderueemiag, al gefchiedt zij met de beste bedoelingen, ,, is en blijft altoos dwaas ; en derhalven, zeggen ze verders, moeten „ de onderneemers de gevolgen hunner onvoorzigtigheid, cue zij ziel» „ zeiven te wijten hebben, draagen, zonder zich wijders ié kunnen „ beklaagen." 'Ik merke aan, dat dceze laatfte redeneering, indien men al eens de onvoorzigtigheid en dwaaiheid der gedaane pogingen in 1787 toefraat, echter niet zoo algemeen doorgaat, dat ze op de perfecutiei en onhei« !en, die de omwending van 87 volgden, kan worden toegepast. Ik .beken, dat, wanneer men door eigen roekeloosheid zich b. v. eeu ziekte op den hals haalt, een vul doet, enz. dat men, zeg ik, als dan al de natuurlijke onaangenaame gevolgau daarvan zich zelven heeft te wijten. Maar wanneer ik mij een onvoorzigtige onderneeining onderwinde, of mij daar mede laate inwikkelen, om eene ftaatkundige partij ten onder te brengen, en de mislukking zodanige vervolgingen naa zich fleept, die zelf door vecle verftandigc lieden van die zelfde partij als hard en onregtvaardig worden befchouwd, dan is heczeeker, dat geenzins alle die rampzalige .gevolgen aan mij zodanig kunnen of mogen geweten worden, eewen.als in de emvcgemelde gevallen  ( 4 ) hebben, zouden durven veronachtzaamen. En ik daag; elk uit, die ooit met mij over dit onderwerp fprak, of ik immer zulke gevoelens liet blijken, hoe zeer ik ook misfchien over de wijze waarop eene fchaavergoeding moest daargefteld worden, van hem in denkwijs moge verfchillen. Eeven min zal iemand dergelijke gevoelens in mijne Bedenkingen kunnen aantoonen. Het eigenlijk oogmerk van die kleine Brochure was voornaamelijk, om in't algemeen aantewijzen het fcha. delijke van politieke vervolgingen, en eenige bepalende aanmerkingen over het removeeren van Amtenaaren mede te deelen. Doch omtrent dat alles kan ik mij geluk wenfehen, dat uwe begrippen met de mijne genoegzaam overeenkomen. Een ander voornaam oogmerk van mijn gefchrijf was, het onmooglijke en onregtvaardige aan te toonen, niet daar van, dat de ongelukkige flagt-ofFers der Revolutie van 87 eene billijk gevorderde fchadeloosftelling bekomen, (b) maar daar van dat men alle nadeden, zo wel die, welke men kan zeggen, dat het Vaderland in 't algemeen door de verkeerde handelwijs van 't vorig Bellier geleden heeft, als die, welke bijzondere perfoonen ten gevolge der omwending van 87 leedden , dat men , zegge ik , alle die fchaden doe vergoeden, en dat men derzelver vergoeding afvordere van de voorige Regenten of van de Hoofden der contra-partij, (eene afvordering die veelen hebben willen drijven.) Doch ik vertrouwe dat uw verligt doorzigt zóó wel het 0>) Het is onbegrijpelijk hoe men mij kan verdenken, als of ik de redelij. e aanfpraaken op fchaavergoeding zoude willen veronachtzaamdhebben, daar ik in mijne bedenkingen aanbiede, zelfs mijn awidcel tot het daarftellen eener fcha»Yersoeding- te x/iüea drast n.  '( 5 ) bet onuitvoerlijke, onregtvaardige en fchadelijke voor *t algemeen heil van eene zodanige afvorderingvan fchaa* •vergoeding zal inzien, dat ik geenzins nodig hebbe* het zelve noch duidelijker aan ce coonen, dan ik reeds in mijne Bedenkingen deed* Voorts leeze ik op bï. 3. Gijpogt het gedrag der 3m Regenten te verfchocnen, enz, — het zal mij zeer ver3, wonderen , indien gij kaa dit gezien en overwogen te 3, hebben, niet met mij toe zult fienmen, dat het Volk van „ Friesland fchandelifk bedrogen, onregtvaardig behandeld — is," enz. en volg. bladz. Schoon ik het geen gij op bl. 3. en volg. fchrijft, zeer wel der overweeging waardig, en zelfs in ftaat acht te zijn, om onbevooroordeelden van 't verkeerd gedrag der Regenten te overreeden, moet ik echter betuigen , reeds lang vóór de leezing en overweging uwer Aanmerkingen, daafvun genoegzaam overtuigd geweest te zijn. En hoe zeer doordrongen van de waarheid !der ftelreegel dat iemand met dwaalende begrippen omtrent de Regeeringsform, echter oneindig beeter jegens zijn Vaderland gezind kan zijn, dan veele anderen, die wat de beschouwende kennis betreft verlichter denken, was het echter nimmer mijn oogmerk de handelwijs in't algemeen van't vorig Bellier, of van alle leden van dien te verdedigen, als uit dwaaling voortgefpro* ten; (c) maar alleen, om aan te toonen dat veelen niet A 3 of fc) Zelfs heb ik geenzins in mijne bedenkingen beweerd, eevén Jnin als ik het thans wil ftaande houden, dat alle voorige Regenten buiten fchuld moeten gehouden wórden, Indien zij zich ilegts niet fchuldig gemaa-t hebben, aan éé*i der vier misdrijven, die ik op bl. 8. als vooral in het oog loopende, optelde. Ik wil daar te minder op aandringen, dewijl, offchoon ook allen fchuldig zijn, egter dit, volgens mijn beginzei, niet genoeg gronds tot ftraflen zoude geeven, indien de' ftraf en onnut waare, en heillooze gevolgen voor 't gemeen welzijn hadde.  < 6 ) of weinig ftraffchuldig waaren, en dat hiér door van fe vorig Bellier eene afvordering van fchaavergoeding wegens alle onheilen die her Vaderland en particulieren troffen, ten hoogden moeijHjk werd, wanneer men het begaan van onregtvaardigheeden wilde vermijden. Daar wij derhalven, wat de zeer flegte gedragingen van 't vorig Bewind betreft, in veele opzigten gelijk denken (ook gij immers bekent zelfs dat niet alle Regenten eeven fchuldig zijn) wil ik daaromtrent geene verdere aanmerkingen maaken , (d) te meer daar ik niet liefst den fchijn hebbe van Advocaat in een kwaade zaak te zijn. Ik geloof dus dat wij zo wel in algemeene grondbeginfelen, als in verdere daar op rustende begrippen het vrij wel eens zijn, hoe zeer gij ook, hooggeachte Burger , u een eenigzins dwaalend begrip van mijne denkwijs fcheent gevormd te hebben. Alleen daar in kome ik met u niet overeen, dat gij de fchaavergoeding aan bijzondere perfoonen verfchuldigd, door de leden der Staaten Vergadering van 17^7. wilt doen hoeden. Maar Cd) Andersms ■zoude ik noch .ter verfchoning van da voorfee Regenten kunnen bijbrengen, het zeer -welgeregeld "Financieel Beduur door hun gehouden, waar van ik in de bedenkingen niets 1'pr.ik, „Immers elk eerlijk en kundig .Fries,, die de waarheid lief heeft, zal erkennen dat dceze Provinciaale Financien niet goed, maar voor„.theflijx hefticrd zijn." Zie verzameling van stokkbn bktretfendi; mne nat. conventie, op last dei representanten (onlangs) in 't ligt gegebveh. bl. JU  ( 7 ) Maar wanneer het zeeker is dat twee Ton eene voldoende fchaavergoeding kunnen verfchaffen, (e) wam neer teevens uw voorgeflagen maatregel niet alleen zonder onregtvaardigheeden te begaan uitvoerlijk is,maar lelfs gelijk gij u vleijt, zonder den fchijn van een harde en drukkende perfecutie te hebben (en dus zonder dat de partijhaat van anders denkenden verfterkt, en de fcheuring grooter wordt) als dan , Burger zal ik geenzins de bewerkftelliging daarvan als nadeelig voor'C Vaderland befchouwen, daarin dat geval de gronden, waar op ik zulk eene afvordering zoude afkeuren, van zelfs weg vallen. Ik zal voorts thans niet onderzoeken, in hoe verre uwe (e) Ten minsten is dit vast, dat, wanneer in eene zodanige maatige fcepaaling genoegen genomen wierd, vecle tegenwerpingen en fcherpe reflectien omtrent het ftuk van fchaavergoeding van zelfs zouden weg vallen. Daar is er b, v. die zeggen: „ Zal men den waaren Patriot „, aan zijne daaden, aan zijne gewillige opofferingen voor Vrijheid en „ Vaderland, en niet alleen aan zijne woorden kennen, wat moet SV men dan denken van zulken, die, hoewel begoedigd, echter fchaam„ telpos met de onbillijkfte eisfchen tot fchadeloosftelling durven voor ,, 't licht koomen, of die arm geweest zijnde, nu door eene zooge„ naatndc fchaavergoeding willen rijk worden, of die van Amten van „ welke ze in 87 te gelijk met de moeite daar aan verknogt ontflagen „ wierden, evenwel de voordeelen eisfchen, die daaruit naderhand 5, hebben kunnen voortvloeijen, terwijl zij tekvens voorbij zien die „ lucratieve Posten, welke ze thans hebben bekomen, vooral uit aan-' „ merking hunner geledene verliezen. -»-•*- Hoe zi.n het deeze, die „ ooit( door waare Vaderlandsliefde gedreeven werden, of was hun motiev ook veel eer altoos eerzugt en eigenbaat? en, zeggen ze> ,, verders, op welken grond toch fteunen die eisfchen? immers de „ (tap, w*ar in zij in 1787 anderen inwikkelden, of waar toe ze 3, zelfs verlokt werden, was nimmer door een verftandig mensch goed ,, te keuren, hoe zeer ook belangelooze braafheid er de drijfveer van 3, kan hebben geweest." enz. Burger, ik herzegge, ten minsten dan, wanneer alle aan uwe bepalingen genoegen wilden neetrién (iaa offchoon als eens de fom wat hoger kwame b. v. door vooral ook de pretenlien op 't Defenfie Weezen of-geleeden-plunderingen in aanmerkinj te neemen) zouden echter voorgemelde reflectien van zelfs wegvallen, of niet gemaakt worden, cn .ik konde mij met u verheugen, dat die fcherpe beoordeela-aréh zich zouden moeten fchaamen over verdenkingen, die zij zoo ongefrond teegen de braadde en'tdeldenkenfti; Vaderlanders durfden" fcebbïfc  ( 8 ) Owe voorgeflagen maatregel zoodanig is, maar zulk» aan 't oordeel van verftandigen overlaatett, te meer daar mijn doel geenzins is, om u te wederleggen, (f) maar voornamelijk om verkeerde opvattingen van mijn gevoelens te verhinderen. Eindelijk leeze ik op bl. 14. van uwe geëerde Aanmerkingen een ftelregel, waar van ik de toepasfing overlaate aan hun, die Zulks nodig hebben, wat mij betreft, ik geloove niet, dat in "t bijzonder voor mijne denkwijs of gedraging de erinnering daar aan noodzaakelijk is. Vóór ikjfluite, hooggeachtte Burger, moet ik mij noch een korte wijl bepalen bij die vragen, die ik niet zonder eenige beuieuwing zie dat gij aan mij bij wij» van P. S. voorftelt. Ook ik heb het eerst uit het Dagblad berigt van de bewuste Concept Publicatie bekomen; naderhand naukeuriger daar naar verneemende, kwam ik te weeten dat door de Commisfie van Agttien was geproponeerd eene Publicatie alleen betrekkelijk tot de rejlitutie der geconfisqueerde en verkogte Vastigheeden, Dat vervolgens ook was geproponeerd eene Refolutie, waar in befloten zoude worden, „ omtrent alle verdere Competen* 3, tien tot fchaavergoeding niets finaals te beflisfen „ maar elk falvs regt te laaten, om ter bekoming zijj, ner in 1787 geleeden fchaden voor den gewoonen i, Regter zoodanig te ageeren, als hij zal vermeenen „ te behooren." Op uwe zwarigheden omtrent het liquide of niet liquide, zoude men kunnen antwoorden, dat noch in de Concepc ff) Want wanneer onze grondbeginzelen al eens zoo veel verfchUden, dat ik tot eene wederlegging genegen waare, zouden echter mijne drukke bezigheeden, die ook zelfs het fchrijven van deeieü Bue< tot nu toe vertraagden, mij zulks nauwelijks toelaweju  ( 9 ) Concept Publicatie noch in de Concept Refolutie van liquiditeit of illiquiditeit gefproken wordt; maar die zwaarigheeden kunnen mijns bedunkens, buiten dat ligt uit den weg worden geruimd, wanneer men ilegts het Juridisch' liquide eener pretenfie onderfcheidt van de liquiditeit of duidelijkheid daar van, dat er Jchade geleden is. B. v. wanneer iemands goederen zijn verbeurd verklaard, en in 's Lands kas bekeerd, en naderhand de Sententie van Confiscatie wordt vernietigd, dan is hec juridisch liquide dat zoodanig een Perfoon reftitutie moec hebben van die goederen of van derzelver waardij; die is zegge ik, Juridisch liquide, dewijl niet alleen de hoe" veelheid der pretenfie terftond klaar is, maar ook de yerpligting tot reftitutie in zoo verre notoir en zonder questie is, dat geen partij de competentie kan ontkennen^ cf daar over controverjie maken. Eeven zoo is mijne pretenfie liquide, wanneer een vonnis dat mij in zeekere geld boete verwees, wordt vernietigd, enjik daar naa die boete te rug vraag. Maar wat betreft de overige door u aangehaalde gevallen, ik ftaa toe, dat het daar ïn wel klaar en liquide is, dat er nadeelen zijn geleden, doch gij zult ook wel met mij bekennen, dat de daar uit voortfpruitende pretenjien geenzins in den voorfch. regtskundigen zin liquide zijn; en dus blijkt het dat men de pretenfie, waar over de Concept Publicatie handelt, liquide kan noemen, daar men de overige competentien, die in de Concept Refolutie" bedoeld worden voor illiquide moeten houden; terwijl het dus tevens blijkt dat het onderfcheid tusfehen deeze liquide en illiquide vorderingen zeer weezenlijk is. Uwe zwaarigheid daar over, dat het (tuk der fchaavergoeding aan den Competenten Regter ver weezen, ea tl aldus aanleiding totProcesfen gegeeven wordt, verval!  Valt, dunkt mij, geenzins, wanneer de door u vootgeftelde maatregel uitgevoerd wierd. Immers als da ganfche Staaten Vergadering van 1787 aanfpra3kelijfc zal gehouden worden, zal er toch zo wel verdediging moeten worden toegedaan, als een Regter nodig zijn, die beflisi'end vonnis velt, (gelijk gij zelfs ook veronderftelt bl. 9 reg. 13.) en dus wie toch anders dan de ordinaire? Gij immers, die alle vervolgingen afkeurt, zult niet wenfehen naar eene Revolutionaire Regtbank, of naar gedelegeerde Regters , of daar naar , dat in deezen de Wetgeevende Magt zich op eene onverantwoordelijke wijze ook de JudiciaireMagt aanmatige. — Niet te min, Burger, heb ik ook mijne zwaarigheeden teegen voorfch. Concept Refolutie, en daar ik tot Doch mij die niet voldoende kan oplosfen, zal ik met ü — naar de Refumtie blijven wagten. Ik geloof nochtans dat er eerlang een maatregel zal worden bewerk» ftelligd, die voorzeker u, en mislchien ook mij beter behagen kan, dan voor als noch de bewuste Concepe Refolutie. Den 12 October 17 95.     I