PRIMA BONO PJTRIAE CURA CUIQUE SUA&  DEN WEL EDELEN GESTRENGEN HEER, DEN HEER ALBERT VERRYST, M. Dr, OUD SCHEEPEN, £N RAAD IN DE VROEDSCHAP VAN GOUDA, &c. &>c. Bij gelegenheid, dat zijn IVd Ed. Geftr. 3000 guldens gefchonken had, tot aankoop dei- geweeren voor de Schutterig deezer Stad. C3 ja ! gezeegend Vaderland, Gelukkig Gouda! waar Het vuur op vrijheids akaar brand; Elk menich een ijveraar In weldoen wordt,- waar de Overheid Den Burger voorbeeld geeft, Hoe men zich aan 's Lands welzijn wijd, Geheel voor Vrijheid leeft: O Ja!  (III) O Ja! mijn, dankbaar hart gevoelt, Terwijl mijn' borst ontgloeid, De aandoening door mijn' leeden woelt , Een' traan mijn oog ontvloeit, Wat zeegen 't zij, in Nederland Gebooren, opgevoed, Gevest te zijn, waar hand aan hand Elk vrijheid hulde doet. Zo, Gouda! zo herleeft uwe eer Zo, prijkt in 'sLands Chronijk Uw naam vol luifter, als weleer, Zo duldt Gij geen gelijk. Of heeft nog eene ftad gedaaa, Wat Gij zo rullig deed? De Burger gordt zich willig aan Tot dienst van 't Land gereed; De Raad geeft hunnen ijver moed, En biedt hun onderftand; Men rust ten kofte van zijn goed Hun uit, met milder hand Dai  ( IV ) Dan ergens dus ver is gedaan. Zo, ('k heb dit lang voorfpeld,) Zo moet de vrijheid fchitt'rend ftaan, Hoe zeer nog kortz bekneld. Zo, drilt z' op vaftèn voet, haar' fpeer. Geëerd van 't gamfche volk, Gevreesd van ieder, die weleer Ontaard den wreeden dolk Tot haaren moord geflecpen had. God waakt voor Nederland; God waakt voor deez' getrouwe ftad, Zo lang die ijver brand. Nog loos bedrog, nog dweeperij, Verraad, nog woest geweld, Slaat ons in 't juk-der dwinglandij, Zo lang elk man een held Zal blijven, die de vrijheid eert, En daar voor goed en bloed Aanbied; en de overheerfching weerdt Met welberaaden' moed. Zo  ( v ) Zo deed DE LANGE, die mij (tof Verfchaffen zou ten zang, Zo niet zijn reeds verbreide lof Mijn' veeder hield in dwang. Zo doedt VERRYST, wiens e,Jel hart, Door 't zuiverst vuur ontgloeid, AH' ondeugd door zijn' deugden tart, In weldoen onvermoeid. Een heidenfch wijsgeer vreeze 't geld En werp' het laf in zee Gantfch anders doet deez vrije held, Hij redt zijn land 'er meê. Hij doedt den armen onderftand, Met hunnen nood begaan; Hij kweekt door mildheid in dit Land De nutte kunften aan; Een Tullius in fchranderheid Bij Gouda's Achtb'ren Raad; Een Cato in ftandvastigheid, Die dwinglandij weêrftaati Een  ( vr ) Een Cnrius in maatigheid, Heeft hij zich zelf, zijn' fchat Zo ijv'rig, zo geheel gewijd Aan 't heil van land en ftad. Dat trotfchheid zich eene eerzuil fticht', Een koftbaar praalgraf bouw', En, wat zij nimmer heeft verricht, In Parifch marmer houw'; Deez' fticht zich in der BurgVen har' Eene Eerzuil, die den nijd, Die de alvernielende eeuwen tart. Der deugd alleen gewijd. Eert, Burgers, eert den Achtb'ren Raad Zo op uw heijl gefteld, Waar uw geluk zo vast op ftaat: Eert dezen dierb'ren held. Maar, _Jr weet,gij wilt dien vrijheids Zoon Voor U zo trouw, zo mild, Vercierd met eenen Burgerkroon Verheffen op uw fchild, Hen  (▼« ) JHem toonen aan uw teeder kind, En zeggen: "ziet den Man, „Der vrijheid fteun, der Burg'ren vrind, „Wien niets weerhouden kan „Om voor ons in de bres te ftaan: „Zingt Hem uw ftaam'Iend lied, „Vertelt, als wij, uw kroost zijn'daan, „Vergeet zijn' deugden niet.' „Vergeet VERRYST doch nimmermeer? „Maar!! fcheidt hij van U af, „Viert jaarlijks fpeelen tot zijne eer, „Strooit lauren op zijn graf, „Strooit lauren, op deez' vrijen grond „Gegroeit; en denkt daarbij, „Hoe duur dit volk de vrijheid ftond, „Op dat z' U heilig zij!  TE LEIDEN.