1. Buys inr. et del. N.v.d. Meer Jun. Sculp. EX LIBRIS SCHOLTEN PISTORIUS  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3098 9569  D E M I N I N 'T LAZARUS-HUYS, B L T S P K L.   W. G. V. FOCQUENBROCHTS M I N I N 'T LAZARUS-HUYS, B L T S P E L. Te AMSTELDAM, gy J. Helders en A. Mars, BoekdrwkkeFS, in de Nes, 1783. Met Privilegie.   Aan Ae Heer P. H» MYN HEER! rasaaass^e hedendaagfe ppzichtige uitrporigheden der m G^v^a liefde hebben my verplicht de felvige toe te *Ü lliwl K Pafl^ de Rinke! ftoel in '£ Lazarus huis, ' ha haar redeloosheid de ftraalen van genegentheid tot een Vrouwe in harfenloozen doet uitlbhittaren als in vervoerde Minnaars; zo dat sommige zo verre komen, dat zy des nachts de hekken opklauteren, om de rijplaats van een bevallig fchepzel te begluiren, waar in de tochten die het verftant beltryden , zo verre komen, dat zy zich zeiver inbeelden de genegentheid te raken van elk e^n die zy na fpooren. Ik hebbe goet gedacht Cgelyk Erasmus ZVn lof der zotheid opgedraagen heeft aan defcherpzinnigfie verftanden des werelts) geen beter befcherm heer van myneA//» in 't Lazarus-huis te zullen vinden, als de wy tvermaarde naam van UE. door uwe voorzaten zo in artfenyen, als door u in vergaarplaatfen, en faletten der Jufferen verheven; ik hebbe in myn tyd eer ik de dorpere kult van Guinee, (doch aangenaam door haar Goutmyn) bezocht veel in Genees-kunft gezien, en een tal van wel geboorde mannen weinig behaagt, vermits gezien heb dat de wereld in gekken beftaande niet wel te vernoegen is m A 3 die  die nrrnfte Broeders der Terftanden; ik hebbe niet mïndef in Q letten d«r Jongezeüen veel uitlpong heden der liefde gezien, die my (lofte geven met Democrites alles tebelagcnen, dat ik emdelyk na de andere werelt op een ver gunde hoop van een hoger geluk geftegen in het aaneezichte der Zwarten myn ooge verluftede in een getaande verwe ; zo heeft de quaatwillige Fortune met my getob, belt, tot ik eindeiyk geen tegengift vindende voor de tirannyen der liefden my hebben overwonnen gevonden van haar trouloosheid; des ik U E. verzoeke myn nagelatene kluchtfpellen te erkennen als UE. eigen, de zelvigen te verdedigen,gelyk een bequaam voorvechter tegen de Merende werelt, en voornamentlyk tegen de Meffieurs Ntl volentibus arduum, die, gelyk zy de Pernas in roer ftellen, veel op myn Min in 'i Lazarus-huis met benlpingen zullen voltiferen, maar zo ÜE, naam niet de pyne waart acht haar te bekibbelen, zo wyftfe JwinaarL. Onderwylen my bevindende verplicht aan UE. perfoon ten hoogften, zal by myn aflyvigheid UE. toevertrouwe de opzicht van den bengel in de Rinfcelftoel en Min in 't Lazarus huis, en zo zy mochte te voorfchyn komen op eemg Tooneel; beveele UE. perfoon de nootzaakeJykheid tot alles, waar op my verlate, Aan de Gout-kult in Guinee. W. G. v. F. IN-  IN H O U D **vs&t&*& en zekeren Ëdelman, met naamen Ferdinandt Sa !W$Wtwat!ende dat hyin den Haag ('s nachts van zyn ga ï=rM^Vryjlerkomende)een Edelman Reyno.ud gehem WÊtéten,door/leken had,komt vluchtende t'Am fier'^SBEraS iiam by Zyn Vrint Valerius, met welke hy raadpleegt , hoe hy best bet gevaar van zyn leven zal ontvlugten: 'deze, na veel bedenken, vindgoet hem in''t Lazarus-huis voor een zot te beflellen.Onderluifchen gebeurt bet, dat een Geldcrfche Juffer Ifabella, binnen de St. Antkony Poort komt,de-welke haar Ouders omlopen was, omdaizy kaar tegen haar zin wilden uithuwelykcn i haar knecht Leonard dewelke met haar gevluchtwas,{door dien zy veinsde op hem verheft te zyn) begint bare afgunst te bemerken, zo dat by,(vrezende met haar achterhaalt te %vorden~) haar fcenemaal achter de vat uitplundert, en verlaat ; waar door zy als tot een halve razerny vervoert word; zuchtende cn fchreeuwende over denjammerlyken /laat, waar toe zy zo haast door haar eigen zottigheit vervallen was; zo dat Valerius ( die nu zyn Vrint in }t Laza/us-Huis beflelthad,alsook Joris-vaar, Regentvandit Huis,beide oordeelde datze gek moest zyn: doch Valerius (fpyt deze meininge van zotheit) vindt zo veel aangenaamheit in haar wezen dal hy op haar ver Heft, en bid Joris-vaar, (die haar air ede in zyn Logement woubrengen~)van wel op haar te letten, veinzende dat zy een was van zyn Nichten, dewelke hy morgen wederom tehuis zoude beft ellen : maar vertrekkende fmede hy airede in zyn verliefde gedachten , om haar tot zynent te brengen, te laten genezen, en alzo tot zyn genegentheit en liefde te ver plichten. Indien de Liefde aldus zyn rolfpeelde buiten het Lazarus- Huis, voorwaar zy Hond binnen het zelve medeniet ftil. Want licht elyk was Valerius noch niet eens ver liefl op Ifahella, of een zekere Meit Catryn genaamt, was verheft op zyn vriendt Ferdinandnu'Karei' genoemf.zyn minnelyk wezen, en brave geftaltt (zonder zyn zolbeit eens aan te zien) haar A 4 ge-  gedachten zo opgetogen , de. t zy haar Juf er zelfs deze haar liefde niet kon verzwygtn Deze door dit verhaat, ah ook door haar eigen tutmgierighcit hem gaande bezichtigen, ivort mede aoor dezelve drift bevangen, haar naam was Anna. voer veei tien dagen met deze haar Meit van Haar' lem gekomen om baar Oom die Regent ivas aan dit huys te bezoeken, als ook om de Stad eens te bezichtigen: Zy, doof haarfchoonheid, en minnelykvjczen beweegt dei en Karei fchier om haar met gelyke lufde te beminnen, %t welk gefchied waar indien Ifabella in 't Lazarus- Huis komende hem zulks door haar m er der fchoonheit niet en hadde belet. Want deze twee quamen malkanderen nauw te zien, ofds liefde voegde haar herten , met zo onbreekelyken bandt aan malkanderen: dat ( merkende elkanelers ver (landt in 't midden van haar dwaze zamenfpraak uit/chi' teren) i',der zyn /laat en gelegentheit aan den anderen openbaart, zwecrende malkander in eeuwigheii te beminnen, en noit te verlaten. Onderwyl hiel Jufr. Anna niet op, maar klamt haar gewaande zot Karei weder aan boort ,en verwekt in Ifabd, door het vereeren van een ft rik aan hem zodanigen jaloufy,dat zy niet als bezwaarlyk, door de redenen van Karei daar uit kon verlost worden, Maar viel dit eerftepoint van jaloujy wel uit, het tweede gelukte zo veelte flechter.Catryn om niet wederom met haar Juf er na Haarlem te vertrekken ten alzo van het lieve gezicht har es zots berooft te worde n, veinst zich mede zot te zyn. Haar Juffer deze vont mede goetvindende, volgt haar voorbeeldt: zo dat JORIS FA AR haar beide tot zyn droef heit in dezen droevigen jlaat bevindende V zelve aan haar Vader Philibert laat weten: hy neemt vóórhaar op te fluiten ,'t welk hem den DoStor on:raad, en oordeelt veel eer dat het nootzaaklyk is een gevein de trouw tasfehen haar en Karei te maaken, om baar aldus in ha.ir genegentheit te vlei ft n, en wederom \ot verjlant te brengen : dit dein vastgeftelt, en van Karei aangenomen zyn ie, verwekt Ifabella tut zul' ken jalouzy, dat zy Kareivt rlaat, en kaar gewillig van Valerius met een fleetje na zyn huis laat vervoeren. Onder tufeben gebeurt het dat Reynoud (die men meende dat Ferdinand nedergelett had ) in de Stad komt, en aldaar zon-  zonder Knecht komende, Leonard huurt, en met hem dit Lazarus-Huis gaat btky'ken : alwaar hy ,van de Regent genoot zynde op deze zotte Bruiloft, ookverneernt te vertoeven, om zyn nieusgierigheit te voldoen. De Vader van Anna wasnauwlyks van Haarlem by zyn Oom gekomen: of m en begint de Bruiloft-flaeic, daar al deferfoonen van dese Üomedie zamen verfchynen, behalven Ifabella,en Vale* rius, dewelke evenwel mede niet lang achter blyven. Want Ifabelwas nauwlyks in V huis van V-alerius ofkrygt berouw^ en loopt weder na't Lazarus-Huis: Valerius haar achter na, zo dat zy fchier gelyk in midden van deze bruiloft verfchynen :zy van Karei met ver ach'ing bejagend, en doorfpyt gedreeven, verhaalt daar inkort, hoe Karei die Ferelinand was, die Reynoud het leven benomen had, en alleen zich zot veinsde om het gevaar des doods te ontvlieden. Terflont was de Kamer in roer, en elk zou de voor andere deze vermomde Ferdinand op 'tlyfgevallen hebben, ten zy Reynoud hem, met hel waarachtig verhaal dezer gefchiedeni fe t"eetimaal onfchuldigt had, zeggende dal hy niet, maar zyn knecht vermomt met zyn kleeren, en zyn naam van Ferdinand gequetst was, doch niet doodelyk, fchoon hy dit gerucht hadde laten mtftroijcn van zyn doodt, alleenlyk om te zien hoe zyn Matres Ce/ia zich zoude houden : waarom hy ook (om deze meening nog meerder te doen verf Ier ken~) van den Haag na Am fier dam zich hadde begeeven. Ieder was vernoegt over dit verhaal, doch ver langde niet minder te weten de ft aal van Aagbje anders te recht Ifabella geheten, vjelkc nieusgierigheidt Leonard aan ieder voldoet, verhalende hoe hy gevlyt zynde door kaar Liefde, baar uit kaars Vaders huis'haddevervoert, mits haar Ouders haar tegen kaar zin wilde uitbuwelyken, en eine/elyk merkende haar afgunst tegen hem baar had uitgeploneiert; waar over hy zich ten besten verontfehtddi^t , kaar alles vjedergevende. Dit vermeerderde de vreugt zodanig,dat ieder niet raadzaam acht tefebeiden, voor dat Ferdinand met ifabella, Valerius met Jufrouw Anna en Leonard met Cairyn getrouw t wierd; te zamen, ( voor zo veelde tyd toeliet') bruiloft houelendein het Lazarus Huis» U Y T • A 5 AAN  Aan den lezer O F AANSCHOUWER. !~Jet oogmerk van dit fpel is niet om met de redelyke maar met de redelooze Min te fpotten : de redelooze Min die fchier oorzaak is van alle zotternyen die der in de Werelt begaan Worden. Don Quevedo heeft in zyn SpaanfcheDroomem, tezynen tydt, al lang een huis van verliefde zotten opgerecht, zo dat het zo ongehoorden zaaken niet en is, dat onzen Poëet hier Cupido zulken Hechten troon in 't Lazarus-Huis toegeftelt heeft, ó Neen! zyn zotte grillen maaken hem zo treffelyke zetel waardig, gelyk hy zelfs in de Voorreden van deze Comedie genoegzaam bewyst. Beziet ook het fpel en het zal u redeneri genoeg verfchaffen. Ziet hier het voornaamfte in 't kort. Ferdinand, door al te dwazen Min tot jalouzy vervoert, komt in 't gevaar zyns levens, is gedwongen zich onder een zot gewaat in 'c Zothuis ( zich dwaas veinzende ) te verfteeken; een Zotte Minne-drift dwingt hem niet alleen een zottin te minnen; maar haar zyn misflag te openbaren, by na tot zyn verderf. Izabel ontvluchtende een redelyke Min komt in een oogenblik tot de grootfte elende en vervalt tot de liefde van een Zot, die haar tallelooze zotternyen doet begaan. Juffrouw Anna, met haar Meit Catryn worden beide door de liefde van een dwaas tot veel buitenfpoorige dwaasheden gedreven, Reynoud door zyn jalouzy helpt zyn heele Stad in een valsch rumoer, zyn knecht in 't gevaar zyns levens; zyn vryfter in groote bekommeringe, en zyn huis in een beklaagelyke rouw. De  De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouw* burg hebben, volgens Oftroy door de Hseren Staten van Holland en Weftvriesland, den 5<5en November, 1772. aan hen verleend, het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen Druk van De MIN in 't LAZARUS-HUYS; Blyfpd, vergund aan J. Helders en A. Mars. Amjleldam, den 10 Juny, 1783. Geene Exemplaren zullen voor echt erkend worden,' dan die, door een' der Heeren GecommitteerdenB onderteekend zyn. VER-  VERTOONERS. Cupido, doet de Foorreden. Ferdinand,7 ,. ) Twee Jongelingen. Valerius, \ I s a b e l l a , Een Gelderfche Juffer. Leonard, Dienaar -van Ifabels Vider. JoRis-vAARj Vaar van 't Lazarus - huis. Klaasje, 1 , , ' Tt \ Twee halve gekken. Masten, 5 Anna, Dochter van?hi\ibert, eo Nicht van Joris-vaar. K a t r y n , Haar Meydt. Doctor. Philibert, Een Haarlems Koopman, Vader van Anna. Reyn out, Een Haags Edelman. Vier danffende Zotten. Het Spel Speelt voor, en in 't Lazarus-Huls van Amfterdam, fpeelende van den eenen avondt tot den anderen. De  Pag. 13 D E M I N IN 'T LAZARUS -HUYS. B L Y S P E L. CUPIDO doet de Voor-Reeden. Zittende in een Stoel met Rinkels s in Zots Kleeren, met een Blikke Slabbe voor. $K<5f^rë§ jonkheid brouwt: En 'k weet, men vvytfe my met reden » Mits ik myn zelvcn oorzaak vind, Van honderd duizend Zottigheden, Die ik doe doen, aan die bemind. Hoe. vaak doe ik een party gekken , Uit zotte razerny alleen, Haar hair uit Kop ei Knevels trekken, Door 'tloore.i van e?n Blaauwe Scheen? Hoe vaak doe ik 'er een verlieven, Die 't minnen in gedachten pleegt, Of met een tal van zotte Brieven, Daar zyn Matres haar Poort aan veegt?- Hoe vaak doe ik een Zots-Kap draven, Voorby een huis, daar 't alles ruft, En elk al leit in flaap begraven, Wyl hy de Stoep of Klopper kufta Koe  •t L A Z A R U S-H U Y S, r£ Hoe dikmaals doe ik Serenades Op zagen, voor een zotte floor ? Die, fpyt Couranten, en Ballades, Al leid te ronken op een Oor? Hoe dikmaals doe ik hair, en lokken Befmeurt, beplakt, en ftyfvanGom' Of uitgevallen door de pokken, ' Bewaren voor een Heiligdom ?' Hoe vaak heb ik een party dwazen Tot teeken van haar zotte brandt ' Een tal van Fluyten en van Glazen, Doen kauwen na haaringewandt?' Hoe vaak heb ik een Zotbevoolen, Geftyfc door dwaze Minne-vlam, Te zuipen uit geMn Piftoolen,' Op de gezontheid van Madam? Terwyl een ander, meenigmalen, Als hem die zelfde drift bekruipt,' Uit Pispot en uit Urinalen, Een zotte floofs gezontheid zuipt: Een ander, zyn Marres ter eeren, Smyt door een al-te-dulle kuur ?ny"^ampUiS' ?roek' enil°édt, enKlecrcn, En al den Preutel op het vuur. Een ander maakt weer andre geuren - Die licht de Rymer van dit Spel, ' (Vermits zy alle daag gebeuren) Zou konnen noemen, buiten tel Gelyk, wanneer men by de Vrin'dea Hier licht eens om vroeg by de Rey Men licht hier wel zouw Zielen vinden uw t beter weten noch als hy Dies is 't om deze fraaije zaakén, (Waar van hy my als Baas uitfcheldrt Dat hy my heeft dees ftoel doen maaken En hier in 't Laafrus-huis gefteldt; Otu  l6 De M IN i n Om u al t'zamen te doen weten, Of hy met reden fprak, of niet, Toen hy myn Gek, en Zot dorft heten Met al dat leeft in myn gebiet. Of my dees voddsn dan niet paffen, En al dat Lafarus-livrey , Ais of 'k 'er was in opgeAvaffen, Dat toont hy u voor eerft in my. Terftondt, zal, om u te vernoegen , Hy u doen zien, met vreemt gedruis, Hoe zich de Minneryen voegen. In de Meflieurs van 't Laafrus-huis. Vermits hy voor heeft, u te toonen, Dat nooit de Min in beter plaats, Dan in het Gekken huis kan woonen, En by een tal van zotte Maats. Nadien de Zotheid, en het minnen, Zo vast aan een gekoppelt zyn, Dat hy berooft moet zyn van zinnen, Of voor het minfte zot in fchyn, Die zich tot minnen gaat begeven; Want, of in fchyn, ofinderdaat, Is, en de Min, en 't Minnaars leven, Slechts puure Zotheid, op een draat. U Y T, EER,  B L Y S P E L. f.7 EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Ferdinand, Valerius. ZFerdinand. o eten kom ik éerft, gelyk gy ziet, in Stad. Valerius. Maar'k bid u: zeg my, wat verandering, en wat Verbleekte en Lotfche Verf befpeur ik in uw wee, zen? Ferdinand. Ach! 't fchynt gy uit myn oog myn ongeluk weet te lGSZsn . Helaas! Valerius! myn lyf ftaat in uw hand. Valerius. Hoe dat? Ferdinand. _ Mynwaardfte Vriend! die met zo waarden band Van Broederlyke Trouw, fteets waart aan my verbonden, Ik heb, helaas!'... Valerius. Spreek op. Ferdinand. Ik heb.... Valerius. Wel nu? FERDINANb. Gezonden Ten Afgrond, een... Valerius. Wie toch? Ferdinand. Zagt, hoort men ons hier niet? B ^  r8 De MIN in't LAZARUS-HUIS, Va leh jus. Ik zie geen menfch, fpreek uit. Ferdinand. Ach! tot myn lee't, doorftiet Ik giftren zeekren Heer, die myn... Valerius. Verlaat dit vrezen, Hier is geen menfch omtrent die u verdacht kan wezen. Ferdinand. Myn angft, Valerius, verbaaft my zo, dat ik Voor 't ruiffen van de wind, ja voor myn fchaduw, fchrik. Valerius. Ik bid, zeg my zyn Naam, laat my uw voorval hooren. Ferdinand. *k Vrees dat men overal myn flappen na zal fpooren : Zo dat ik, waar ik ben, beducht ben in myn nood. Valerius. Gy fchynt my door dees fchrik reets doder dan de dood. Zegmy, wie is het doch Plaat my zyn Naam toch weten: Wat is hy? Edelman of niet? Ferdinand. 'tls my vergeten. Valerius. è Twyffelmoedig hart! voorwaar ik zie in 't end, Dat gy de trouwheid van uw Vrind niet meer en kent, Of dat gy met my fpot. Fe r d in and. Wel aan nu, ik zal fpreken : Weet dat ik Reynoud heb in "s Gravenhaag doorfteken. r.9Df;o§oQ Valerius. Hoe! Reynoud, zegt gy? ach! wat droever ongeluk'. F e rdi n a n d. Te zvvaaren f!ag, helaas ! te vol van fmert en druk : Zo braven Edelman , die ik zelf.s nooit te vooren Gezien, had, dus bedroeft, en deerlyk te doen linooren In 'i bloeijenft van zyn tyd! Va-  B L Y S P E L. Valerius. Uw ongeluk is te klaar! teS^eS^S myn hoop nochhoudin 1 Van daS dees nood my niet en iuït begeeven. lel Vrind Valerius, berg my het leeven dan, Ofzonder u ben ik gewis een lyfloos Man. Maar hoe- gy antwoord niet. ^. 'k Sta op uw ftaat te denken : Geenlaftigheid zal ooit myn plicht van Vriendfchap 6 Neen^ik "a'alleen te peinzen wat voor raat. v,.,:., A\t ongeval aan u te geeven vtaat. , A ' Ferdinand. Na dat ik gifteren een goet deel van de nacht lid bv myn Leonoor in welluft doorgebracht, Dte iyC gyelyk gy weet) t^/^^enm e'vinden; Kwam ik.in '^n^^^9^ M^zAii h Geen Leonoor de deur deed «««en^ Met het ontbloote Itaai cie reu — < £egs  20 De MIN in 't LAZARUS-HUIS, Dees was Heer Reynoud; mits 'k hem met zyn eigen woorden, (Op 't vragen wie hy was) zig zelfs zo noemen hoorden: Dees Naam, my weibekent, doch doordeFaamallecn, (Vermits ik Reynoud zelf noit had gezien voorheen) Kon niet beletten, fpyt zyn ftaat en groot vermogen, Datikhemging te keer. Dochwyldenachtonze oogen Zodanig hield bedekt; dateerderby 't gevoel, Dan 't licht gevochten wierd, zo trof in dit gewoel, Doch tot myn ongeluk, dees kling myn Vyands leeven, Die, door myn razerny ten boezem ingedreeven, Hem met een naare fchreeuwter aarde ftötten deê. Jk hier door gantfeh ontroert, vermits ik prykel leê , Van, doorzyu knechts geparft, myn leevenmeêtelaten, Begeef my op de vlucht, en door verfcheide ftraten, Geraak ik in 't Voorhout, en zo voort Boswaart in, En eer de morgenftond dees dag noch gaf begin , Had ik reets zeven myl door Bos en Duyn gelopen : Zo kandedootfche vrees een menfch metfporen nopen: In 't end ziet gy my hier dus vluchtig t'Amfterdam. Va lerius. 6 Dolle jalouzy ! ó zotte Minne-vlam! De fchuld van 't meefte bloed dat daag'lyks word vergooten, Is uit uw Kooker, en uw zotte drift gefprooten. Maar ach! myn waarde Vrind! waar loopt,waarvlucht gy beft Voor uw Vervolgers? die zo wel'in't Ooft, als Welt, (Vermits 't onmoog'lyk is de wraakzugt te bepalen) U door haar groot gezag zyn machtig t'achterhalen. Ach! Vriend! uw dapperheid, en 't edelmoedig vier, Dat' in uw Aders leeft, dat ftaat u al te dier. Myn geeft ftaat duizenden van vonden t' overwegen, Ik denk, en overpeyns vaft honderd duizend wegen, Om u te helpen, maar ik vind Hechts ydelheid. Want hoewel dat gy ryk, en groot van vrinden zyt, Zo is 't onmoogelyic u zeiven te bewaaren. Voor  B L Y S P E L. 2 i Voor haar, die ia gezag fchier Prinfen evenaren. Maar zagt, daar fchiet my iet, na dat my dunkt, iu 't.zin : De befte raad die valt zomtyds het eerfteu in. Zoud gy wel machtig zyn een Zotte Rol te fpeelen! F e r d inand. Of zot of wys te zyn, kan my thans -weinig fcheelen. Valerius. 'tls nodig dat gy u ftelt in zo zotten fchyn, Dat ieder die u ziet u waant puur zot te zyn; En zo zult gv uw ftaat voor ieders oog bedekken. Dat huis is, als gy weet, een Gasthuis, daar de Gekken Geherbergt worden, in haar zotte razerny: Indien gy't wagen durft, en by aldien dat gy, Als een onzinnige, u durft daar in bcgeeven , Zo acht ik u bevryd van het gevaar van 't leeven : Want, en dees zotheid, en het Lazarus-habyt, Zal nooit doen denken dat gy Ferdiuandus zyt. Uw raad behaagt my zeer. Om dan myn dood temyden, Ga ik my van dees uur tot Zot te zyn bereiden : En zweer, dat ik my zelfs ga veinzen zo ontzind, ; Dat gy zelf geen verfchil in fchyn en waarheid vind. Valerius. 'k Geloof fchier 't geen gy zegt; mits hierin, na myn oordeel? Een Minnaar de Natuur niet weinig heeft tot voordeel. TWEEDE TOONEEL. Isabella, Leonard, Valerius, Ferdinand. HLeonar d. ierziet gy, Ifabel, dat machtig Amflerdam : Dit is de Poort, wiens naam van Sint Antony kwam, Giius ziet gy langs de ftraat de fteile Zuider Tooren: In 't kort, dit is die Stad, die, uit Moeras gebooren, Ferdinand. B 3 Aan  22 De MIN in 't LAZARUS-HUIS, Aan heele Waerelden byna de wetten ftelt. Isa bel la. Ik vind die fchoonder noch dan men my had vertelt, 'k Beken , ik fta verbaaft, door veel verwonderingen. le o n a rd. Gy ziet het flechtfte deel. fer1in a nd. Dit fchynen vreemdelingen. V a lerius. My dunkt het ook: 't is beft hier niet te blyven ftaan 5 Maar laat ons dadelyk ons fpel beginnen gaan. Treè'n wy in "t Lafrus-huis, om den Regent te fpreken , En om u met der vaart in 't Gekke-kleed te ftceken. Ferdtnand Wel aan, wyl 't wezen moet', treê dan ter deuren in* En zo neemt van dees uur myn zotheid een begin. DERDE TOONEEL. Isabella, Leonard. his ab e lla. et is een fchoone Stadt. Leonard. 'k Zag beter noit myn leven. Isabella- De Hemel, Leonard, heeft ons veel luk gegeven , Van voor de nacht noch hier in Stadt geraakt te zyn. Maar, ach ! hoe zwemt myn hart nog tuffen vrees enpyn: Wyl ik metu ontvlucht myn land, -en huys te gader; Want laas! wat of uit fpyt myn over-ouden Vader Nu niet wel vloekt, en zeid' Leona rd. Al 't geen een Edelman In bloed, en eer gequetft, uit gramfchap zeggen kans My dunkt ik zie hem al uit dolheid loopen razen , En langs de ft raat het volk door zyn gezicht verbazen, U noemende de hoon, en fmaat van zyn gcflacht, En my een trouwloos kneeht, die u tot oneer bracht. Isa-  B L Y S P E L. %} Isabella. Zo hy de dwaasheid oit heeft van myn Min geweten, 'tls zeker dat hy my wel Zot, en dol zal heten. Leonard. Schoon dat het Zotheid was in uw verdoolde zin , Een ongelyk portuur te kiezen door uw min; Zo wild my daarom nu, in 't minfte niet verachten, Noch ftootmvn nieuw geluk niet om, in uw gedachten ; "Vermits de Liefde, die my nu uw Bruigom maakt, Doet, dat met een myn ftaat zo hoog als d' uwe raakt, En fchoon ik, als uit niet, ben tot dit luk gereêzeh , Denk dat ik nu niet meer ben die ik plag te weezen. Isabella. Wat reeden hebt gy toch, myn waarde Leonard, Dat gy door deze reên, op nieuws, myn ziel benard? Leonard. Uw woorden, Ifabel, doen my verandring vreezen. I s a b e lla. En wat verandering kund g'uit myn woorden leezen? L e o n a r d . 'k Merk dat gy my veracht, c'n u dees vlugt berouwt. Mits ongelyke Min noit vaste ftand en hout. Isabella. Hoe! zyt gy minder nu, dan toen ik u myn leven, Ja toen ik u myn Eer quam in uw handen geven ? Waard gy myn Dienaar niet? Leonard. Welja. Isabella. Wat ongelyk Kan u die Eer dan doen waar raeê ik u verryk? Van uit dien ftaat u tot myn Bruigom te verhoogen? Maar neen, gy hebt my zelf, na datikzie, bedroogcn: Uw inborft veinzende, ach! in met my weg te vliêtt: Helaas! ik merk het wel. LE on a rd. Hebt gy dat kunnen zien? B 4 En  24 De M T N/- in 't LAZARUS-HUIS, En wift gy zeiver niet dat het u zou berouwen? En dat ik dat berouw zou voor verachting houwen? Gèwislyk, Ifabel gy haat my Isabella, Zyt gy Zot?. L e p n a r Ds. Ik ben wel Zot geweeft, door 't zamen-fpannen tot Dees fchandelyke vlucht, verleyd door uw gebeeden , Waar door ik dag^lyks my vond van u beftreeden. Isabella. Een teken , dat ik u beminde, boven hem, Die door myn Vaders wil, en zyn gegeven item, Ik zonder deze vlugt, te trouwen was gedwongen: (gen^ Maar 't fcbynt, dat enkle woord, dat my flus is ontfpron(Toen ik my zeiven Zotdorft noemen door myn Min) Dat quetft u het verftand, en fpeelt u in den zin. Noemt gy dan Leonard verachting u te minnen ? En door de Min alleen berooft te zyn van zinnen i Gewis, die naam komt met myn hart niet oyer-ees. Leonard. Uw hart is-my bekend, fpyt dees verfierde reên: Isabe lla. Helaas! wie zou myn hart oit beter kunnen weten, Dan gy, die door de Min daar yaft zyt in gezeren; Maar neen, Vrind Leonard ! het fchynt dat gy met lift, Quanfuys een oorzak zoekt van opgeworpe twift, Om onder dezen fchyn my fchandig te verlaten : Maar, ach' wat reden is 't, die u my dus doen haten. Leonard. Ontrouwe!, 't blykt genoeg, hoe dat gy myverfmaat, En fteets veracht hebt. om 't verfchil van ortze ftaat: Waar door gy my uw Min onwaardig denkt te wezen. Want zo uw liefde was zo hoog in top gerezen, Gelykerwys gy veynft, boe zoudg'op mjn begeer, My kunnen weig'ren dat, het geen gy noemt uw eer.? Maar neen, onbuigbaar voor myn fmeeken, en gebeden, Blyfr,  B L Y S P E L. 35 Blyfr. gy fteets even koel, en houd verftand, en reden. Waar dat men anders, in een Ziel, die recht bemind, Noit zo veel achterdocht, en zoveel oordeel vind. Isabella. Weet gy niet dat de deugd de driften moet verwinnen. Wanneer zy twiften om de Heerfcnappy der zinnen? En dat ik, eer de Trouw ons' liefde wettig maakt, De Kuysheid eeren moet? öLeonard! gy laakt, 't Geen in my, als een deugd, veel eerder is te pryzen. Wat kan ik anders, dan met woorden u bewyzen, Dat ik u min? gewis had ik my zelfs zo bloot, En u het geyl genot gegeven van myn fchoot, 'k Weet die'lichtvaardigheid, had reets in uw gedachten , Na die genoten gunft, my doen van u verachten, Vermits~men in 't gemeen, na 't Wetteloos genot, Van wien menwierd bemind, veracht wort en befpot. Le onard. Een fchoone , die voor 't genot, had macht ons ta doen blaken, Zal,ha 't genot, veel eer ons'vlammen heeter maken. Maar neen, ö Ifabel! dees uw wantrouwigheid. Spruituit dees oorzaak niet daar gy uw deugd meê vleid: Maar uit iets anders, 't geen my zien doet uit uw oogen. Dat ik van u veracht, befpot ben, en bcdroogen. I s a b e l la. 6 Onverftandige! fpaar deze woorden toch. Leonard. Zeg Ongelukkige veel eer, door uw bedrog. Isabella. Hoe nu! is dit bedrog?' en noemt gy het dan haten. Om uwe liefde, Land, en Ouders te verlaten? En Eer, ja leven zelfs, te Hellen in uw hand? Is dit d'ontrouwigheid die gy my field tot fchand? Leonard. Geen reden, Ifabel! kan myn geloof verbreeken. Van uw bedrog: Vermits dat ik uw vlucht eer reeken B 5 Te  s6 De MIN in't LAZA RUS-HU IS, Te zyn veroorzaakt, uit een haat tot Conftantyn, (Met wien gy vreesde haaft door dwang getrouwt te zyn) Dan wel uit liefde daar gy my meê koft verleyen. Isabella. Ach! dees befchuldiging meld my uw fchelmeryen: 't Is waar, Verrader! dat de min van Conftantyn My (fpyt myn 's Vaders dwang) noit kon dan haatlyk zyn. Maar wat was d'oorzaak van dit haatlyk tegenfireven? Was 't niet, om dat ik u myn hart al had gegeven ? Helaas! myn Leonard, wat onrecht doet gy my Door dees uw achterdocht? myn Ziel! zet die ter zy, En keer my toch weer toe uw minnelyke oogen, Zo gy de tranen, die ik uitftort, op wild droogen. Leonard. Weg met uw tranen, weg met uw geveinsde min; Maar geef my daadlyk de Juweelen, die gy in Uw klcederen verbergt, en al de reft met eenen, Die voor een dag of twee, gy my liet zien teRheenen. I sa b e l la. Hoe! myn Juweelen ? Leonard. Ja, op dat gy zc op de ftraat, Of in de Herberg, u die niet ontftelen laat. Isabella. Waar toe begeert gy die? Leonard. 'k Zal 't u daar na ontknoopen, Isabella. Is licht ons geit verteert, dat gy die wilt verkoopen. Leonard. Neen, ik begeer die flechts om dat ik ze begeer. Isabella. Verkoop indien gy wilt dees Krop-boot dan veel eer. Leonard. Neen -. geef my alles hier. ~ IS a*>  B L Y S P E L. a7 Isabella. Hoe! alles? Leonard. Zonder praten, Geef op. Helaas! myn Vrind, gy wilt my'licht verlaten. Leonard Dit teren-prevelen zal u niet wel vergaan. Isabe l l a. Helaas' mvn Leonard, wat heb ik u misdaan? Zyn dees juweelen u, zo wel als my niet eigen? ' Leonard. Verraderes, zo ift, dat gy uw loon zult krygen. Onkuyfche, geef my hier, al wat gy hebt. Isabella. Hoe nu: Onkuvfche? ach! myn Ziel! kryg ik dees naam van u? Myn waarde Bruidegom 1 1 Leonard. Ik wil die naam niet hooren: Geef uw Juweelen, of dees Pook zal u doorbooren. Daarin zy; Hemel nu' zien ikunoitweêr. Leonard. Sa, daadlyk, geef de reft. Isabella. Myn lief, ik heb niet meer. Uw Reis-rok, met w Ke^fchud uit, en zonder fpreken. Isabella. Hoe! Keurs-en Reysrok, Lief? Leonard. Dees hand zal u doorftekeja, Maakt gy het minfl gerucht, en gy niet alles geeft. I S A-  2! De MIN in't LAZARUSHUIS, Isabella. Helaas? myn hart dat klopt, myn lichaam lilt en beeft Van enkle fchrik. Leonard. Schud uit, tot 't hembd toe, al uw Kleeren. Isabella. Waar wil dit heên ?; ■ Leonard. Schud uit, eer ik begin te zweeren. Isabella. Daar hebt gy 't al: helaas! wat wilt gy nu, myn hart? Leonard. Ik heb genoeg: vaarwel: denk eens om Leonard. VIERDE TOONEEL. Isabella alleen, in haar onder-kleeren. V V errader, gaat gy my zo trouweloos begeven! Keer weêr, keer weêr, en neem met eene tog myn leven; Wyl gy my alles, daar 'k van leven zou ontneemt: Ach! ik rampzalige! dus arm, en naakt, en vreemt, Wat droever ongeval zie ik thans voor myn oogen! Maar, fchoon dat my'dien fchelm dus deerlyk heeft bedroogen, 'tlsmynoch trooftgenoeg, fchoon hy myn fchatten fhl, Dat hem myn liefde, noch myn hart niet volgen zal. Waut fchoon dat ik met hem, myn Ouders, Huys, en Vrinden, Ontvloden beu, reen min (vermits ik nooit beminde) Oaf my daar oorzaak toe, maar enkle affchrik van Een Minnaar, die men my wou geven tot een man. Dees dwang alleenig dan die porde myn te vluchten • Hoewel daar door 'gebracht tot zwaarder ongenuchtenj Want hoe het een bedrog door 't ander word betaalt, Dat ziet men hier in my na 't leven afgemaalt, Mltt  B L Y S P E L. 29 Mks ik die zotheid van dien afkeer nu moet boeten; Waar door dat ik een man, die eertyds aan myn voeten. Uit eerbied ley geknielt, te fchendig heb veracht. Maar laas! waar zal ik heen in 't vallen van de nacht, Dus naakt, en onbekend? wat zullen die my vinden Van my gelooven ? ach! hoe gaat gy dus verzwinden Myn Rykdom, Staat en Eer die ik zo haaft verloor, Door zotte koppigheid. Maar zagt, my dunkt ik hoor Al volk: Ik zal my hier een weinig nederzetten. VYFDE TOONEEL. Joris-vaar, Valerius, Klaasje, Marten, Isabella. ■jy Joris-vaar. 'kfjeloof u , van op hem in alles wel te letten. Valerius. Maar zou 't niet nodig zyn, dat men zo dra men kon Voor hem een zeekre foórt van tegengift verzon, En dat men hem te met wat deê meiicineerea? Joris-vaar. 'kZal met den Doctor daar eens over confuleeren. Maar wyl hy menigmaal puur dol is als gy zegt, Zal 't goet zyn, dat men hem aan yfre Keetens legt, Op dat hy door zyn quaalal d'and're niet verhindert. Valerius, Terwyl dat nu de maan vaft alle daag vermindert, Waar meê, gelyk gy weet, de zotheid ook vergaat, Zo is 't niet noodig, dat men hem noch binden laat; Maar laat hem nu flechts in de lange Rok wat loopen, Tot dat men zie wat goets men uit hem heeft te hoopen. Joris-vaar. Zeer wel; maar hoe 's zyn Naam ? Va-  30 De M IN ïn't LAZARUS-HUIS, Valerius. Zyn naam is Karei. Joris-vaar. Ex Waar is hy toch van daan ? Valerius. Van Utrecht. Joris-vaar. Ik beken, Dat ik hem eerft had voor een Delvenaar genoomen, Vermits my uit die Plek veel luy bezoeken komen. Maar wat was zyn bedryf? en wat is 't voor een geesÈ? Valerius. Hy is voor dezen een geleert Student geweeft; Doch al te vuurig in de boeken. Joris-vaar. . Nauwmeenen, Komt het hem daar van daan ? Valerius En van wat min met eenen. Jo ris-vaar. Zo is zyn zotheid dan een dubbelt quaad, alzo 't Van Jonker Pluto komt, en Monfieur Cupido. Valerius, Gewiflyk, elkalleen, is machtig, ombytyen, De wyfte man het hooft op ftelten te doen ryeu. J oris-vaar. Ja, d'overdaad, zo wel in ftudie, als in min. Berooft ons het verftand, en blaail ons zothefd in. Valerius. Hoe veel te meer dan, als die twee te zamen komen. Word door de dubbele kracht de reden ons ontnomen? J o r is-v aar. Ziehier, daar zietg'ertwee, die door die zelfdekracht, Ook zot geworden,- laatft my meê zyn t'huys gebracht: Schoon zy te naafte by daar van nu zyn genezen. Valerius. Wat zyn zy? Joris-  B L Y S P £ L. 31 Joris-vaar. 't Plachten eer geleerde luy te wezen, Maar al te diep verwart door haar Philofophie, Wierd elk van haar zo zot, voor 't minft, alsandre drie, Docheind'lyk , door de zorg, die vóórhaar is gedragen , Ziet men haar zelden meer in d'oude zotte vlagen. Zo dat ik hen gebruik, in 't paffen óp de Poort, En in om boodfchappen te loopen, en zo voort. Kom Klaasje, kom eens hier. Isabella. Ach! ik begin te vrezen. Klaasje. Hier ben ik. Joris-vaar. Dat 's een zeun. Klaasje. Dat loof ik kan niet wezen; Vermits ik met myn VaÉr ganfch niet recipocreer, Want die is lang al dood, ik ben geen zeun dan meer. Valerius. Ik hoor zyn Logica, Joris-vaar. En jy Me-Jonker Marten! Jy bent een Edelman. Marten, Zo flechts myn moer geen parten Gefpeelt heeft met een Boer, terwyl ik wierd gemaakt. Joris vaar. Dees is den Adeldom zo zeer in 't hooft geraakt, Dat hy zich fchier van 't bloed van Held Achilles rekent. Valerius. Ik heb hun beyder foort van zotheid al getekent. Marten. Maar zeg eens Joris-vaar, het Vuur, is 'tkoutofheet? Joris-vaar. Kout is het altyd niet. Mar-  32 De MIN in 't LAZARUS.HUIS, Marten. Hoe droes of hy dat weet? En waar of hy de kracht van 't vuur zo wel geleert heeft ? Of is 't, om dat hy 't door een Brantmerk geprobeert heeft? Joris-vaar. Jouw Gauwdief! als je bend. Valerius. . Ha, ha, wel Joris-vaar' Daar heeft hy u gehad. Maar zie wat Vróuw zit daar Gints op de ftraat? Klaasje. Ik wed 't zalSinte Tisbe wezen, Die om haar Pyramus is uit de dood verrezén': Isabella. Helaas! na dat ik merk, zo heeft men my gezien. Nu is het al te laat, om hier van daan te vliên : 't Zal beft zyn, dat ik door myn zuchten, en myn klagen Doe blyken, dat men my heeft al myn goed ontdragen, Of ik noch licht'lyk in 't meêdogend Amfterdam, In dit myn ongeluk, of trooft, ofhulp bequam. Marten. Zegvrouw-menfch ftaeensop, wat zit gy hier te ftenen? Isabella. ft Hemel! wil my wraak op dezen fchelm verleénen^ Die met myn kleeren my zo veel juweelen ftal. Joris-vaar. Wy komen recht te pas. Va ler ius. Ik kenze wel; ze is mal. Isabella. Ach ongelukkige! noch nauwlyks hier gekomen, Word u op eenen fprong, al wat gy hebt ontnomen. Kl aasje. 8 Schepfel j Isabella, Wat is dit? Klaas-  B L Y S P E L. 33 Klaas] e. Houd u een weinig uil. Isabella, En waarom dat? Klaasje. Om dat ik n eens zoenen wil. Isabella. Staat af van my, gy Fiel! Valbrius. Ik ken dit zotte wezen. Jo ris-vaar Kdm Susje! fta jy op, en wild voor onS niet vrezen. Isabella. Ach! is ter Wereld dan geen meer erbarmenis, Voor een die al haar goed terftont ontftolen is ? Marten. Indien 'thaar harffens zyn, daar zyvan leyd te praten, Zo zweer lk dat men haar heel weinig heeft gelaten. Isabella. AchtduizéntKroorten, was voor 't minfte de waardy, 't Geen in Juweelen men onftolen heeft van my. Joris-vaar. Ik hoor wel uit de Text waar op haar zinnen fpeelen, Dat dees haar zotheid fpruit uit Rykdom en Juweelen. Valerius. Dat hèbje wel gevat, ik ken haar heele ftaat, Houd haar om mynentwil van nacht flegts van de ftraat. J o r is-va a r. Za jongens, pak haar aan, en leyd haar dan na binnen. Marte n. Kom Susje! gajymeê. .Klaasje. • . Kom aan myn kind van minnen „ Treê zagjes voort. Isabella. Waar heen? wat wilt gy met my doén? Laat los, gy Fielenl los. G K L a a. Sr  34 De MIN in 't LAZARUS-HUIS, Klaasje. Gans bloed! dat was een zoen? Marten. (parten. Hoe vrou-menfch , flajemy? 'k zweer, ik-zal jou dieVerleeren, kom je t'huis. Klaasje. Zeg dat je Sinte Marten Of van zyn Maagfchap, bent. Martem. Die ben ik, maar te Paard. Isabella. Indien gy, die gy zegt, of van zyn Vrinden waard, Zo zoud gy zo barbaars en wreed niet met my leven; Maar zoud my eer de helft van al uw kleeren geven. jORIS-VAAR. Kom Dochter, gaajy Hechts, men zalu, hebt gedult, -Ter plaatfe brengen daar gy kleeren krygen zult. Kom gaa,waar wachtgyna? gy hebt hier niette vrezen. Marten. - 'k Zeg andermaal ga voort; het zal niet anders wezen. Isabella. Wel wat zal dit dog zyn ; waar brengt gy my hier in ? J o r i s-v a a r. Gaa Hechts, gy zult het zien. Klaasje. Sa, Neegerfche Heydin! Treê in 't Gevangen huys. isa Die my dwingt morgen vroeg weêr na dithuistekeeren , Op datik door een lift volvoer, myn zot begeeren: Ui, op dat men met een , de dwaasheid van myn Geeft Met het ontftelde Brein van al de refl.geneefi. Linde van het Eerfie Èe'dryf. T W E E- \  B L Y S P E L TWEEDE B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. Anna, Catryn. ZA n n a. o weet gy dan Catryn my zo ver te bepraten ] Dat ik om uwent wil myn Kamer heb verlaten, ]En hier tot op de olaats met u gekomen ben. IZeg op, wat wild gy nu" Catryn. Me Juffer! ik beken ;Dat ik eer waardig ben gelaftert dan geprefen, ] En dat myn zotheid wis van ubefpot moet wezen; , Als ik u zeggen gaa de^dooling van myn zin; 1 En dat ik hier in huis een nieuwe zot bemin: Maar egter, wyl uw Oom ftraks 't huis is uitgetreden, : Zo hoor in vryigheid, dat ik u eens in 't breede !Myn min verhalen gaa, terwyl wy hier mifl'chicn. ! Myn aangename zot tcrftondt wel zullen zien. Anna. (zinnen, ] Hoe nu, Catryn! wat 's dit? Wat koorts ontftelt uw ] Dat gv vervoerd word om een Laz'ruszot te minnen?' Maai- neen, ik ben verdoolt: 'k denkdat gy met my fpot, "Vermits men nooit een menfch verliefd zag op een zot. Catryn. iDe min is zelve zot, dat moet Me-juffer weeten, En die niet zot en is , die mag geen minnaar heetcn. Anna. Een teeken, dat hy u niet heel veel wysheid laat. Catryn. Wie ziet 'er dat de min met wysheid zamen gaat? Anna. Hoe nu! een vreemde zot, hier korts eerft ingekomen, Die heeft u dan alreê al uw verftand ontnomen? 't Is goed te-zien, dat gy niet veel te miffen had. C 3 CAr  3& De MIN in 't LAZARUS -HUIS, Catryn. Zyn wezen, en gedaant bedrogen my, zodat Ik hem daar door in 't eerft lang heb voor wys gerekent. Want't was zyn zotheid niet, Me-juffer, die al (prekend, My dus betoovert heeft, maar't was terwyl hy zweeg, Dat ik het minne-vuur eerft in myn boezem kreeg. Anna. Hoe kan een wys menfch tog verlieven doorliet zwygen? Catryn. Gelyk men liefde tot een fchildery kan krygen, Waar in een Beeltenis, die ons de zinnen ftreelt, Ons, al ftilzwygei.de, vaak hart en ziel ontfieelt, Zo ben ik door een bcelt meê gants ontrooft van zinnen. Anna. Wat grpoter dolligheid, een ftomme fteen, te minnen. Catryn. 6 ]a, 'k heb aan een fteen gegeven ziel en hart. Anna. Maar wat genot of heil verwagt gy uit dees fman? Catryn. Myn heil beftaat alleen in op geen heil te paffen. Anna. Gyzyt, geloof ik, dol; de maan die is aan 't waffen, Catrtn. Myn, dolheid hangt miflchien van 't groeycn van de. Maan ; Maar, met de Zon van't luk groeit ook myn liefde aan. Anna Gy zyt door de Zon en Maan alleen niet zottehectcn; Maar gy zyt Gek en Dol, door al de acht Planeeten. 't Zal beft zyn, dat myn Oom u meê een hok vergunt, Waar dat gy uw verftandt weêr wat vergaren kunt; Wyl ik alleen weêrom zal na myn Ouders koeren. Catryn. Eer ik het waard gezicht van Karei zou ontbecren, Zo heb ik liever hier puur zot, ja dol te zyn. Keert gy daarom vry weêr na Haarlem zonder myn ; Want,  B L Y S P E L. 39 Want, wyl ik, als gy zegt, van liefde zot moet wezen, Zo blyfik liever hier, om my te doen genezen. Maar ziet daar komthy aan. TWEEDE TOONEEL. Ferdinand in Sots kleeren, Anna, Catryn. TA n n a. s dit uw Minnaar dan? Hoe, ik geboeyent! wie deê my dees keten an? Of hebt gy dit gedaan ? hebt gy my binden laaten? t Groote Cafteleyn van 'tSlot van Damiaaten' Zo zweer ik, dat ik my hier over wreeken^al. Want, fchoon dat gy dien Reus, pas als een Maly bal, Left met een Vuift-flag hebt geftiert na d Am'P°de"' Zo zal ik, Agters-kind van d'Opperbaas der Goden, U dadelyk het hert doen zinken in «w brort . En u doorbooren met een Amfterdamfche Koek. Anna. Ach! laat ons vliên, Catryn! Catryn. Neen Juffer, laat onsblyven; Ik weet, by zal op on* geen overlaft bedryven. Ziehier uw dienftbre flaaf, die om uw min v«brand. C 4  40 De MIN in't LAZARUS -HUIS, Waar door ik eindelyk moeft al myn zin verliezen • Want, fchoon dat zy aan elk den vryen toegang paf Zo frak myn Edelheid aan elk de loef noch af. ' En, óf ik haar geviel, dat geef ik u te giffen', Wyl zy op zèekren tyd my juyft eens had zien piffen. Anna. 6 Onbefchaamde zot! en Buffel die 'er leeft! Ferdinand. 'k Bid dat uw Majeftcit my toch haar voeten geeft Dat ik die kufferi mag; Wyl gy, gelyk de Goden, ' (Nadien gy Godlyk zyt) geen voeten hebt van noden. Gewis, ik zie in u 't fchets van die ferafyn, • " Die my in Amfterdam' nu zot, eh dol doet zyn. Anna. Wat jammer is 't, Catryn ! dat zulke brave leden, Niet na hun waardigheid beftiertzyn Van de reden? Ferdinand. Helaas! gy hebt myn hart geraakt met zo veel viers, Dat ik om u al meer als flaaf ben in Algiers. In 't end het vuur dat kruipt van 't hooft tot in myn zo- • len, 3 En blaakt veel felder als in Etna's zulfer holen ; Des zo gy my in 't kórt geen gunftig woord vereert, Zo ben ik in een 'uur tot Afch gecalcineert. Catryn. Helaas! ik vrees dat hy u meê al zal behaagen. Anna. Wat Maan, zeg, ó Catryn! regeert 'er in dees dagen, Die zo befmettelyk in min en zotheid is? • '' Catryn.' Gewis gy zyt gevat, indien ik niet en mis. Anna. Ach! dat ik met myn bloed zyn wysheid weêr kon kopen. Catryn. Wat baat het u, helaas! tot zulk een wenfeh te !o.pen? A n-  B L Y S P E L 4? Anna \k Beken 't en baat my niet, maar, 't wenfchen ftaat my vry. Catryn. Ach Juffer! deze wenfeh verwekt myn jalouzy. ' F e r d i n a \' d. In 't punt van jalouzy, een koppel kneppel-flagen, Geplant op 't Achterftuk, kan al die drift verjagen'; Dóch wyl dé jalouzy in Hoorens meeft beftaat, Zo bid ik, zeg my eens, wie dat daar vry van gaat? Lang leeft de groene min, lang moeten d'horens leven! Op dat men die malkaar noch lang om funft mag geven. Doch twyffelt gy miffchien aan zulkeh fraayen zaak, Zo hoor hoe ik hier op myn Sylogifmus maak. Elk minnaar is'jaloers, de jalouzy maakt Hoorens, Ergo, de Hoorens zyn in Steden meer als Toorens : Indien gy fchoone! hier de Minor op negeert, Zo hoor, hoe die in 't kort word van my geprobeert: ■ De Hoorens, zo die door de jalouzy niet komen, Hoe krygt men die dan? door alleen 'daar van te dromen ? Wat dunkt u? antwoord eens. Anna. 'Helaas! verdwaalde Geeft! 'k Geloof dat hy voor dees wel wys moet zyn geweeft. Ferdinand. Wild gy m' een vrindfehap doen, om te requiefceeren In Pace? A n \' a. En waar meê? Ferdinand Wild my die ftrik vei ëeren, Waar ik de Roozen van den Ezel Apulé Op afgefchilderd zie; miffchien dat zy my race, Gelyk als hem wel eer, weêr geven 't oude wezen. Dit zal myn Antidoot, gy myn Apolló wezca. C 5 Ak.  42. De MIN in 't LAZARUS-HUIS, Anna. Ach! had het zulk een kracht! Ferdinand. Het zal myn Noort-ftar zyn. Catryn. Dees zal u beter ftaan, van Geel, en Carmozyn. Ferdinand Het zal u beter ftaan, dat gy u met myn zaken, Gy kleuter, nictenmoeyt, door't fluiten van uw kaken. Anna. Neen , dees zal beter zyn , wanfgy zyt beide groen. Feudinand. Ja, op dat dit myn hoop weêr mag herleven doen; Doch in de plaats van u hierweêrwatvdor te fehenken, Zo zal ik daaglyks drie minuten aan u denken. Anna. Voorwaar, dit is te lang. Ferdinand. 'k Beken het is wat veel, Maar fchat het, zo gy wild, Hechts op het derden deel. Catryn Ik dacht, me]uffer, dat gy voor dees zot woud vlugten. Anna. Zwyg ftü Catryn! zyn praat verdryft myn ongenugten. Want fchoon hy menigmaal veel zotte grillen fpreekt, Zo vind ik echter dat daar veel vermaak in fteckt. Maarzagt, daar hoor ik volk. Catryn, laat ons vertrekken , Qm door die zamen-fpraak geen opfpraakte verwekken. Ferdinand. Gy gaat myn fchoonezon! helaas! wat droever nacht, Of wat voor Nevel, uit den Afgrond voortgebracht, Ontiooft mytoch den dag, my door uw licht gegeven ; Maar zagt, zy zyn al weg. Wie komt hier herwaarts ftre. ven ? Helaas! waar ben ik hier gebracht door 't ongeval! DER-  B L Y S P E L. 4~ DERDE TOONEEL. Isabella, Ferdinand. WIsabella. aar ik hier kom, ik vind Hechts zotten overal. Zo dat het vruchtloos is hier reden te gebruiken, Wantdaar geen reden woont,daar moet de reden duiken, 't Zal beft zyn, dat ik my meê puur uitzinnig maak, Wyl 'k aSrs geen middel zie hoe 'k hier van daan geraak; Want daar de zotheid heerfcht, daar word't verftand verwezen: Dies is het noodig by dees zotten zot te wezen, Hoewel van d'and're kant, door zo veel ongeval, Myn dolheid licht van zelfs zyn Rol wel fpeelen zal. Ferdinand. 6 Hemel! wat is dit ? wat zie ik voor myn oogen! Wat aangenamer licht! wat Blixem uit den hoogen, Treft my door dees zottin met zulk een gloejend vuur ?< ö Noyt-geziene fchoone! 6 wonder der natuur! Hoe komt gy in dees ftaat my zo volmaakt te vooren ? Ach! ben ik noch my zelfs, of heb ik my verlooren?. Gewis ik voel myn brein ontroert door dees zottin , En myn verftand verhuift op 't komen van de min. Isabella Hoe nu! wat deert dien zot, dat hy dus opgetoosen. En dus aandachtig ftaat, en ziet my onder d'oogen? Ferdinand. Voorwaar een gantfche reeks van, jaren achter een, Was noch te kort een tyd, om zo veel wonderheên Rechtte bezichtigen, vermits de Hemelliugen , Om 't zien van zo een beeld, zelfs vol verwonderingen, En opgetogen, ja betoverd zouden ftaan Wel aan, ik voeg m'erby, en fpreek haar eenmaal.aan. Maar hoe! ik fta bedeelt , wyl dat ik gaa beginnen Te fpreekenmeteen fteen , ontbloot van ziel, enzinneir. Isa-  44 De MIN in't LAZARUS-HUIS, Isabella. Waar fta ik op en denk? en waarom vlucht ik niet? Het fchynt dat zyn gezicht het vluchten my verbiet. Wat welgemaakter man! wat aangenamer wezen? Helaas! ik min hem eer, dan dat ik hem zou vrezen. Ferdinand 6 Hemelfch fchepzel! dat myn ziel vol vuur ontfteektl Myn tonge blyft verftomt, terwyl myn liefde fpreekt. Isabella Wat heerlykerftalvan lichaam! door wat reden, 6 Hemel, is 't verftand geen meefter van dees Leden?, Ferdinand. De gantfche wereld zou fchier fterven van verdriet, Als hy zo fchoonen Beeld berooft van zinnen ziet. Isabella Rampzalige! gy zyt gelyk vergulde vaten, Die in der daat gemaakt, om Amber in te laten, Recht tegen alle reên, vervult zyn met fenyn ; Hoewel dat ik gevoel, dat gy, helaas! in myn, Schoon gy uw zinnen mift, myn ziel berooft van zinnen, Vermids datgy my dwingt, uw zotheid zelf te minnen. Ferdinand. Ach! uit wat kooke.r, zeg, 6 fpoorelooze liefd ! Hebt gy den pyl gezocht, waar meê gy my doorgrieft? En in wat zotter- nat hebt gy uw punt gaan doopen? Waar van ik het vergift voel door myn aders loopen. Isabella. Helaas! dat ik hem toch mocht fpreken van myn min. Feu d in a n d. Ach! byaldien ik wift, 6 Hemelfche zottin! Dat u een zot, wiens lot alleen hem zot doet wezen, U aangenaam zou zyn, wanneer hy was genezen, Zo wierd ik daadlyk wys, in fpyt zelfs van myn noot, Nadien dat ik by u geen vrees heb voor de dood. Isabella (droogen, Hoe! ben ik niet de geen, die door myn knecht bcEn arm geplundert ben ? na dat ik eerft uit d'oogen Van  B L Y S P E L. 45 Van bey rriyn Ouders zo ftoutmoedig Was gevlucht? En fta ik nu bedeeft, verwonnen, en beducht, Door't aanzien van een zot, berooft van ziel endreden, Niet waardig van op hem myn oogen te hefteden? Helaas! wat twyffel ik? ben ik meê zot, in 't end. Ferdinand, [preekt haar aan. Ach! daar vcrdwynt myn zon; wyl zy haar oogen wend, 6 Nachtverwekfter ! ey , doet toch de mift verdwyncn. En laat toch uw gezicht op nieuws myn Ziel befchynen, Isabella. Dus fpraakzaam, en beleeft! Ferdinand. Myn fchoone! noch myn Geeft, Noch myn verftand is nooit voor dezen zot geweeft. Maar wyl uit u te zien myn zotheid is gereezen. Zo zweer ik eeuwiglyk met u meê zot te wezen. Isabella. Sa Pagies! haaft u wat, breng al het volk by een. Ferdinand Helaas! daar holt haar geeft weer buiten alle reên. Ik wil my meê, als zy, in volle zotheid fteilen. I s a b l l a. Breng my zo daadlyk hier een van myn befte tellen. Die my vereert zyn van myn Ridder Mandricart. F f, r d i n a n d. 't Schynt als of door Romans haar brein dus is verwart, Die zeker heden-daags veel nieuwe zotheid teeen : Wel aan, 'tluft my met haar die zelfde Rol te fpeelen. Sa, breng my hier een paard j myn fabel, fchild en fpeer, Want daar meê trek ik dien doorluchten Reus te keer, Die leftmaal Sacripant tweemaal den zaal deed ruimen; Sa, breng my myn heimet, befchaut met groene pluimen, Vermits myn oude min voortaan als rook verdwynt, Terwyl een nieuwe hoop weêrom myn ziel befchynt. Isabella. Gy Ridder, wie gy zyt, wild my den beugel houwen. Ferdinand. Dat ik uw dienaar ben, dat moogt gy vaft vertrouwen, Want  46 De MIN in't LAZARUS-HUIS, Want gy, gy zyt de ziel, waar door myn lichaam leeft, Is a b e L% a. Hoe Fiel! byt gy my in de voeten? Ferdinand Waarom geeft Gy dus de naam van Fiel, Princes, aan uw gevangen, Die uit ootmoedigheid blyft aan uw voeten hangen? isabrlla Weet gy wel Ridder, dat ik Doralize ben? Ferdinand. Uw groote fchoonheid maakt dat ik u daar voor keu; Maar leid, dat ik met een uw Mandricart mag wezen. Isabella Welaan, ik fta'tu toe; fchoon Mandricart voor dezen In wysheid plag te zyn een Phenix van zyn tyd; Daar gy de grootfte zot van heel Europa zyt. Ferdinand. 'k Beken, ik ben een zot; maar zaagt gymy van binnen; 'k Weet dat ik Mandricart in wysheid zou verwinnen. Isabella. Ga vraag myn fchildknaap of Rogier is hier geweeft. F e r d r n a \ n. Hy zeid, dat met zyn fchip door zeker zwaar tempeeft, Hier op de kult gejaagt, hy kwam flus aangevlogen. Maar dat hy nu by 't vuur zyn fchoenen zit te drogen. Isabella. Hoe is uw Naam ? Ferdinand. Myn Naam ? 'k loof dat die Karei is. Ifabella. Zo zyt gy dan geen neef van Jonke- Amadis? Ferdina nd. Zyn neef? wel degelyk: 't is nog geen maantgeleden, Dat ik en hy ter jacht op Kabbeljauwen reden. i sa b e l la. Zeg, kend gy Roeland wel?  B L Y S P E L. 47 Ferdinand. Zeerwel, zo 'k aars niet weet; Is het die man niet die zo graag Pompoenen eet? j s a b e l l a. Het is een eerlyk rnan. Ferdinand. Wel, heet ik u dat liegen? Isabella- (gen, „ Neen, neen, dees is niet zot ,of'k moet my wel bedrie„ En zelve zotter zyn dan.ik hem heb geacht. „ Helaas! waar heeft de min in zotheid zo veel macht ? Ferdinand. „ 't Schynt fchier, ais of zy iet van myn verftant moet peinzen. „ Daarom volhard ik best in my noch zot te veinzen, "Wel aan, ik wil ter jacht; men zadelt my myn Paardt: "Waar zyn de brakken? dat men ftraks de honden paart: Breng hier de valken , met de winden, en de fretten. Isabella. "Waar zyn de vuurroers, met de hoórens en de netten? Ferdinand. "Waar zyn de Jagers; fa, wy moeten op den tril. Maar, breng geen valken, mits ik zeiver vliegen wil; Ja, zo hoog, dat ik zelfs de Starren en Planeeten Zal kunnen vangen, om voor wild-braad op te vreeten. Isabella. Sa, geef my garen aan, op dat ik netten braay, Want ginder in 'tverfchiet, daar komt een Papegaay. VIERDE TOONEEL. Joris-vaar, Isabella, Ferdinand. tt ori s-va ar. k heb u, Juffrou, hier eene nieuwe rok doen maken. Die ik u pasfen wil;' wilt dan die praatjes ftaken. En gaat met my in huis: en gy, heer Karei 1 zult, Za  48 De MIN iri't LAZARUS-HUIS, Zo 't u belieft, aan my toereekenen de fchult, Dat 'k u beletten ga; u niet met baar te moeyen : Want zotten hoeven hier geen zotten voort tebroeyerl. Ferdinand. Hoe komt die wysheid jou toch uit de bokke-baatt? isabella, Gans bloet! wat is je mont met zulk een neus bewaart! Joris-vaar. Gelyk gy zeer wel zegt, de wysheid hoor ik garen: Maar of dat gintfe hok u me.ê wel zal bewaren, Om u die praatjens met malkander te verbien; Dat zult gy lichtelyk in 't korte meê eens zien. Isabella. Ik lach met u, ja toch, 'k ben vry in alle zaken : Want ik heb vryheid van myn huik een broek te maken : Ja zeiver, van myn harteep knap-fak, als ik wil. Jo.us-vaar. Kom, kom, al praats genoeg; ga met my, en zwyg ftil. 1 s ab el la. Vaar wel dan; waarde zot! Ferdi na nd. 6 Hemelfche zottinne! Ik zeg u duizentmaal vaar wel. J oris-vaar. Kom, kom na binnen; VIERDE TOONEEL. HFerdinand, alleen. oud ftand, gaa langzaam, myn gedacht! Wild gy niet door de wind verzwinden, "t Is noodigj dat gy zyt verdacht, Zo gy het rechte fpoor wilt vinden, Dat gy 't verftand tot leyds-man wacht. Gy gaat wel, daar de wii u leyd; Door d'eerfte driften aangedreven; Maar laas! die reden die befchreyt. 't Ge-  B L Y S P E L. - 49 't Gevaar, waarin g' u hebt begeven, Door 't hollen van uw loiligheit? ÓNeên, óneen, keer liever weêr: 1 Want de berooving van uw zinnen, ( Ontrooft uw ziel haar glans en eer, lEn voorts, door een zottin te minnen, S Stort al de vreugt van 't minnen neêr. Weg min, wiens dwang my tegenftrecfr; i Weg dwaas, en al te zot verkiezen,; \ Vermits het ganfch geen reden geeft, iZyn brein en reden te verliezen, (Om een die brein noch reden heeft. VYFDE TOONEEL. Valerius, Ferdinand. WVa ler i us. eet, Ferdinand, dat gy myn zotheid eer zult vloeken, [Dan my bedanken voor dat ik u kom bezoeken: \Want, vrind, om uwentwil kom ik nu herwaarts niet, HMaar om myn zeiven, die door zeker vreemtverdriet, 1 Helaas! het leven, met myn vryheid heb verlooren. Ferdinand. hAchl vriend Valerius, wat doet gy my hierhooren ? IHeeft iemand my verfpied? weet iemant waar ik ben? EEn dat ik in dit huis my niet verbergen ken? Va lerius. ITot noch toe, waarde vrind, is uw verblyf verborgen; FEn voor ontdekt te zyn en hebt gy niet te zorgen, Wermits dat u dit kleed bewaart tot beter lot; IWaar ach! myn Ferdinand! ikzelf, ik zelf ben zot; EEn wyl myn zotheid zich niet langer kan verfchuilen , 'tZou 't ons wel noodig zyn van klederen te rullen. Ferdinand. ?Zeg my, Valerius3 wat voo.val dat dit is,v D Dat  jo De MIN in 't LAZARUS- HUIS, Dat dus uw brein verdraait uit zyn geftaltenis? Helaas ! wat doet uw verf, wat doet uw geeft verdwynen?' Wat heeft in 't end uw ftaat verandert in de myne? . Valerius. Heeft men hier gifteren, in 'i vallen van de nacht, Geen zekere zottin in 't Laz'rus-huis gebracht, Wiens fchoonheid, by de Zon, by Hemelen Pl'aneeten, Ja by d'onfterfflykheid fchier niet is ai'te meeten. Ferdinand. Hoe! is zy d'uwe licht, dees hemelfche zottin? Valerius. Was zy de myne, als ik me, eilaas, de haarc vin. Ferdinand. Kom, gaat met my in huis, om u wat neêr te ftellen. Waar gy my, zo 't u Iuft, uw voorval zult venellen. Valerius. ö Hemel? Fe rd in and. Hoe ! gy zucht. Valerius. Ikzucht, myn vrind, met rcSn , Nadien ik met myn hart, myn brein verlies, met een. Einde van bet Tweede Bedryf. DER»  B L Y S P E L. £1 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. TFerdinand, alleen. s dart 't ceval noch niet vermoeit, Van, in myn onluk, zo verbolgen, tvlv met een .quelling te vervolgen, Die alle daag nog waft, en groeit? Laas' in de plaats van hier t'ontvluchten Het dreigend onluk van myn dood. Zo ftrektdit huis my, in myn nood, Een dood van duizend ongenuchten. Want pas, als of door vlaag op vlaag, Myn ziel nooit fmarts genoeg kan vinden, Zo word de waardfte van myn vrinden, Op nieuws my tot een dubble plaag. Valerius, wien myn gedachten Bekend zyn, als zyn eigen hart, Komt en vermeerdert noch myn fmart, ln plaats van hulp van hem te wachten. Vermids hy meê door myn zottin, Met my, in eenen ftaat gebracht is, _ En zweerd dat hem de ziel verkracht is, Door 't vuur van deze zelfde min. Hy zweert te ftervcn duizend nooden, Zo zy niet bluft zyn heete brand; Want weinig reden, en verftand Heeft de verhitte min van nooden. Daarom zo tracht hy hier van daan Haar uit dit Laz'rus huis te lichten; • Ouanfuis als iemand van zyn Nichten, Waar van de zorg op hem moet ftaan. 6 Liefde ! in hoe veel zielsgevaren, En leeft, en fterft, en quynt die geen, D a  52 De MIN in 1 L A Z A RUS-HUIS, Die ge in uw flavernv doet treên , Wanneer uw Ketens'hëm bezwaren' Maar echter, fpyt dees fmart en pyn t Zy men my wys of zot wil fchryven * Laat my by myn zottin f]echts blyvcn, Wilt gy my niet puur zot doen zyn. TWEEDE TOONEEL. Anna, Ferdinand. HfcjÖeJ5lk T T z^^eWdlnÉ5 dan zalhooren? tnei, zeg ik daar .k eerft myn z.lven heb verlooren ■ Maar neen, ,k dool miffchien, mits myn geheugen^• wtr Tt' tmCt T Verfta,U' my reeds ontvlogen is VVant d al te wrede min doet my het hart ontrukken ja zo, dat fpyt de naam van zot, en dwaze min Ik ü) my zelfs de daat noch tienmaal zetter vin £en zot helaas! vervoert myn wel-bePaalde zinnen. Die leeds al zotter zyn, dan hy, die zy beminnen; Zo dat ik van een zot ben het Cameleon Nadien dat ik zyn verf dus fchielyk overwon. Ferdinand. ,;a dat ik hooren kan, uit deze haar gedachten t% Ti\my n°°dig Zy" my wat vo°i'h^r te Wachten • Zal beft zyn , dat ik tracht de zotheid van haar min ' Weer door myn zotheid te verdrvven uit haar zin ■ " Dies ik my^zotter noch ga veinzen dan voor dezen. Anna. Zal dan een zot, helaas! myn overwinnaar wezen' En zal ik..,. Ferdinand. Hebt gy hier niet in paffant, miffchien .evoeld, geproeft, getaft, gerooken of gezien Een zeekreu Qliphant die ik flus heb vcrlaor.en?' - 1 3<*  BLYSPEL. è Gekleed in 't groen Fluweel van 't-gat tot aan zyn oo re a, En net gefignreert met Laarzen aan het been. Anna. En hebt gy my hier zelf niet eer gezien , alleen, Wanhoopig in myn druk, en treurig in myn lyden? Ferdinand. Die eens, 6 Zufterl lyd, zal zig ook eens verblyden* Anna. 6 Woorden! die, indien gy Prophetyen waard, My de gelukkigfte zoud maken hier op aard! Ferdinand. ■ö Pinxfternakelen, ö Geel, en Roo Karooten ! Indien gy loopen kolt op uw gefplitfte Pooien, Hoe zoud gy draven op het roeren van de Trom-I A n n a. Helaas ! hoe fchiclyk keert zyn zotheid wederom 1 Ferdinand. ■ Zo gy 't geen ik verloor my weder kunt heitellen, ! Zal ik, tot beig-loon, u verëeren twee-paar bellen. Anna. < Gelukkig zoud ik zyn, indien ik u 't verftand, Dat gy verloren hebt, weêr ftellen kon ter hand. Ferdinand. ) Kom, geef hetiny weêrom, indien gy 'thebt gevonden, i Uf''k zweer, Caronje! dat ik voor jou oude zonden, l Al ben je noch zo mooy, u fmyten zal met flik. Anna. • 'm ;7.eg eens, uw Vryfter, is die wel zo mooy als ik? Ferdinand. fWèl deeglyk; want zy doet elk die haar ziet ontvonken, Weimus zy is van fneeuw en peper t'zaam geklonken. /■Zy is het die my bind met een ontbreekbie band, JMits zy door 't zelfde vuur, dat my verteerd .verbrand. Anna. 'tOm hr.ar alleen, helaas! hebtge uw verftand verlooren. Fe r-  * 54 De MIN in't LAZARUS-HUIS, Ferdinand. Het branden van haar oog dat maakt het volk tot mooren, En 't lachen van haar mond geeft zulken zoeten trek, Dat wel een water-fnip zou vliegen in haar bek. Anna Helaas! in plaats dat dit myn min dient om te keeren, Zo doet zyn zotterny myn liefde noch vermeeren. Ach : met wat fchoonder Geeft zou hy niet zyn verciert, Indien van deze quaal zyn brein genezen wierd Ferdinand. 'tSchynt dat gy by y zelf ftaat te Philofopheeren ; Des, om myn redenen daar by te Copuleeren, Zo weet dat Amor (aars een vreemde fnaakfe vent) De ziel, de ziel het lyf regeert, na 't temp'rament: Waar uit ik induceer, djf| na de temp'ramenten, De min vaak wonderlySj^jTt lyf moet redementen. Anna. Hou op: hier van genoeg; maar zeg, waarismynlind "Van hoop, dat ik u gaf? Ferdinand. Dat is al aan de wind : Wantzynde niet heel zot in 't minnen , noch in 'thoopen,. Zo moeit ik dadelyk dat Troef-blad laten ioopen, En difcarteeren dat behendig uit de weeg, Zo dra ik beter kaart en fpel in handen kreeg. Anna. Wat kreegt gy dan ? Ferdinand. Ik kreeg een Koningin van harten , Die zelfs de Koningin van Vrankryk wel mogt tarten, In veel Provintien te winnen in een uur. Hoewel hier tegen, door een vreemden avontuur, Myn vyand in het fpel, hoewel myn vriend in 't leven, Door e»n verdoemde fteek, myn gantfche kaart vergeven, En iedei maakte, door 't zien van het zelfde blad,*Dat mv'de winft van 't fpel fchier al verzekert had. Dit  B L Y S F E L. li Dit deed wel haaft door twift ons vriendfchap al ver, zwinden, ■ Tot wand makende de twee getrouwde vrinden; Vermits de vrindfchap, in de min en 't fpeelen, fluit; Want daar men fpeeld ofmind, daar heeft de vrindfchap uit. Anna. Zo is myn hoop dan Weg? Ferdinand. Zo doet myn hoop met eenen. Anna. Wilt gy een ander? Ferdinand. Hoe? te geven, of te leenen? Anna. Te gever , zo gy wilt. - Ferdinand. Waar hebt gy dan het lind? Anna. Hier op myn hooft. Ferdinand. Zo hoog? Anna. Hoe nu dan, zyt gy blind ? Ferdinand. Wel, maakt het dan eens los. Anna. Gy moet het zelf ontbinden. Ferdinand. Sta dan zo lang wat ftil, ik zal de knoop wel»,vinden._ Hy ontbind baar Hooft ft rik. Anna. Ontkncopfe, ze is voor u. 6 Hemel! zo ik dorft, 'k Zou hem omhelzen, en hem drukken aan myn borft : Maar waarom durf ik niet? geen menfehis hier op wegen , Een zot, selyk hy is, wat is daar aan gelegen ? Zy ombelfl hem. D 4 Ter-  Sö" De MIN in't LAZARUS-HUIS, rT Ferdinand. Hoe nu : wat doet gy my? al zachj met gemak Of hoe na wild gy my iets ftelen uit den zak ? 6 Dwaze, en zotte min ! wat kund gy my doen hoopen. DERDE TOONEEL. 'Isabella, in Sotte kleeren s Anna,Ferdinand. ]). , „ Isabella. vTon W°nder WCh Dee"' nffen' Sa 20 VIT Want jy bent alle bey pas zo lang als behoort I dees omhelzing, met malkander wel moogt varen DÏ Do^vJ^T h°e' ^«yy Mandricart JJie Dorahce reeds gegeven had uw hart' Helaas! ik heb alreeds berouw van myn gedachten D,e my wel eer wat goeds deên uit uw liefde waehten En gy m 't heimelyk getrouwe Land-gravin Van Denemarken, zeg, wat dolheid fchiet u in» L>at zo gy wys z>t, gy hier zot word by de zotten? Vertrek want ieder een zal met uw Tabbaard fpötten Daar gy al Hopende de vloer de neus meê fnuit Alzachjes, Aagje, zacht Troep zo niet overluid. W £1S W^f' ,g3ai' ?ezicht velen , Wyl gy het wettig kind zyn erf-recht zoekt t' ontftelen! Her zal.my beft zyn daMk hier van daan vertrek, Eer dat een ander my niet meê ea kent voor gek. VIER-  B L Y S P E L. 5? VIERDE TOONEEL. Ferdinand, Isabblla. WFerdinand. at koppelaarfter zou myn zaak zich meer bemoeyen? Wat komt dit Laz'rus huis al kuuren uit te broeyen? Waarom is 't dat men u een zoon noemt van de min? Daar ik u eer de naam van Vader waardig vin, Nadien men dagelyks kan door uw' daden hooren, Dat hy door u alleen zo dikwils word gebooren. Gy hebt, 6 fchoone, my verloft ter goeder tyd Van dees gehate vrouw: maar hoe ! wat treurigheid Vertoont zich in haar oog! hoe ftaat dus opgetogen Die fchoonheid, die myn ziel vervoerd heeft met haar oogen? Ach! waarom fpreekt gy niet? Watfpeelt uin denzin? Isabella. Het rout my, dat ik met Mevrouw de Land-gravin Dus ftout gefproken heb, voor eerft, om dat ik vreeze Dat gy my denken zult van haar jaloers te weezen: Ten anderen, om dat ik heb uw vreugd gefteurt, En dat ik door myn kom ft u heb van een gefcheurt, Ferdinand. Ach Aagje! zo ik haar bemin, zo durf ik zweren, Dat my de Blixein vry als Bos-kruid mag verteren: En zo ik niet en ben die zelfde Mandricart Die Doraltce alleen draagt binnen in zyn hart; Maar wylz-y, als gy weet, is zotter dan wy allen, Zo hebben wy ui jox met een wat ftaan te mallen ; En zo 't iet anders is , zo wenfeh ik, dat voortaan Uw haatmy fterven doet, gebakken ofgebraan. Isabella. 6 Fiel! gy veinft op nieuws het hollen van uw zinnen,. Neen , neen, waart gy gekookt zo zou ik u beminnen, Yermids, zo gy dan juif "> iet wel gevield aan my,  SS De MIN Jn 't LAZARUS-HUIS, Ik u zo datelyk zou hakken tot paftey; Zo dra ik in dit huis myn voeten quam te ftcllcn, Zo dra begon myn oog meê na uw muts te heüen, En zo gy my niet had doen twyff'len aan uw hart, Gy waard, fpyt Rodomond, altyd myn Mandricart: Ferdinand. 3, 6 Liefde! doet dees vrouw 't verftand tog weder komen, »> Wyl gy de geen die 't had het zyne hebt ontnomen. Isabella. „ 8 Min! zo gy in magt meêr dan Apollo zyt, „ Zo maak aan deziê man terftont zyn zotheid kwyt. Ferdinand „ Doein ditfchoone beeld, 6 Liefde! een ziel herleven, sj Op dat ik haar myn fmart eens mag te kennen geven. Isabella. „ ö Min ! dit wonderwerk paft aan uw kracht alleen , „ Doe hem myn vuur dan zien, en brand hem ook met Ferdinand. (een. i, ö Hemel! deze vrouw dientu tot gunft te wekken. Isabella. j, Ik durf my zelf aan hem nog niet geheel ontdekken, „ Voor dat ik zie, wat.ik van hem geloven mag. Ferdinand Eer durf ik myn verftand niet brengen aan den dag, 3, Voor dat ik heb gezien , waar voor ik haar moet achten. Isabella. 'k Zal -In myn zotterny hem melden myn gedachten, 3i Om te beproeven of hy min, noch reden kent. Ferdinand „ 'k Zal haar in ftaat van zot vernaaien myn eleud, „ Op dat zy, zo zy dus myn Liefde komt te weten, 9, Zo zy niet zot en is, my-ook niet zot mag heten. Isabella Zegt/ynman ! weet gy wel wat dat de Liefde is? F er-  B L Y S P E L. 59 U opBel»ngon en „„ a.00gOT, 8WtóW£»&"*-benü"d- - oGrootemmlheb dank, wyl gy zo wel begind. " Ferdinand i iJ na 'k dikwils heb gelezen, Niet om de glans alleen val1 d a"fe .maakte ontroven. Maar om myn ziel met een al zyn veimaaict Isabella. lSAEELLA. . Ik weet zyn zotte vlagen, Dat ik uit zyn geweld vrees nooit te zyn u J Ferdinand. Mint gymy dan myn Lief? Isabella. „ Hoe nu! hy merkt myn brard: Gewis hy is niet zot. " Ferdinand. « j „ Gewis zy heeft verftand.. Isabella. Verftaat gy wat ik zeg ? 6 fcoriing van Weftfalen! . 5: min /in myn hart als krabben en garnalen. Ter-  ö° De MIN in'tLAZARUS-HUlS, Ik mJ' d'n0rIl'Chtigfte Pn'nceffe van Mogol- nnn u ,n my„ * wrsch gezouten fchol. " Hy amW00rd in datzotheid heten . Indien zy zot is, ach- zo ben ik zelf bezeten »t 7„ . Isabella. ëy myn afkomst wist, en myn beroemt gedacht. vrr„i , Ferdinand. S^^ooïot"^ f3"1 °°k'd3t'^ d^s zo"* kleeren, Dank, per overdaad, een hond hou met een kat. ■p P. Isabella. Al wat ik by my had; doch liet my 't hart ilLn h^ °P **Wb ramp'zatïf ^er, vl hpKK y' y geVaI' dk voIk daai' ^orde ftce en ' Zo hebben zy voor zot my in dit flot gebrag ' Ter audiëntie van de fóüveraine rnagt ' fcn ik door ongt luk, heb zeker heer doordeken Waar door ,k vlucntende ben in dit huis gïweken' NuVoeel •ÏÏÏÏ*AM * ^ ia de ^ ' Dan dat een intendant van 't recht der Rr^S 'a My, zonder kompliment, , hooft ^ ^etenleid c , Isabella. Spreekt gy met ernft? Ferdinand' Gewis: en gy, 'fpreekttnet reden? i s a*  B L Y S P E L. r>r Isabella. ,'Wcl ja. r Ferdinand. [s 't waar, myn zon? ey wilt die dan hefteder* iln wat ineêdogentheid te toonen om myn fmart, 'Zie . hoe de min alleen beftiert myn ziel en hart; 'Wy! ik, (u wanende berooft te zyn van zinnen) 'Zelfs, fpyt uw zotheid, u gedwongen was te minnen,. Én denkhof door de min myn geeft niet zeiver dwaald, Wyl ik u in dees ftaat hebt myn geheim verhaalt. Isabella. jOm dees oprechtigheid met myne te vergelden , Zo weet ook dat ik ben, die ik terftond vertelden, En niet de geene daar gy my hebt voor geacht; Myn naam is Ifabel, en 't Adelyk gedacht, (Zo oud, en wyd beroemt, waar uit ik ben gefproten) Is Gelders, en verwant aan 't meefte deel der Groten; 'En vord^rs ben ik die, die zich gelukkig vind, 'Van in dees zotte ftaat van u te zyn bemind, Gelyk ik u na dees getuignis hoop te geven, ÏWyl dat gy my 't geheim ontdekt hebt van uw leven) Moe dat myn minnend hart meer 'tuvve is als het myn; |a dat ik tot 'er dood uw Dienares zal zyn. Ferdinand. iB Groote Hemel! wat geluk komt my ontmoeten? Myn fchoonel'k werp van vreugt my zeiven voor uw voeten ; Wyl ik u eeuwiglyk voor myn Godin erken. Isabella. itaa op, dit is een eer die ik niet waardig ben. V Y F D E T 0 O N E E L. Joris-vaar, Isabella, Ferdii*and, /A Joris-vaar. weer an by malkaar? wel hei; wr.u' w;ldit hfienen» lic  62 Dé MIN in *t LAZARUS-HUIS, Ik zweêr dat ik jou luy zal breken hals, en beneni Gaat voort zeg ik in huis: ziet zo, hoe fmaakje dat. Ferdinand. Jfou gryze Roffiaan! jou bakhuis als een kat, Jou ouwe woud-aap , met je kamelotte kaken! Moogt gy niet langer zien dat goe luj vrede maaken! Joris-vaar. Gëen woorden zeg ik, maar gaat ftraks gefchikti ' huis, Gf anders zweer ik u , dat gy niet eenen luis, Noch op je kop , of vleys ,meer zultin 'tlevenhouwen, Mits ik ze meteen ftok te inorfeien zal touwen. Hou Marten! Klaasje hou! waar benje met je twien? Isabella. 't Was tot ons ongeluk dat by ons quam te zien. ZESDE TOONEEL. Marten, Klaasje, Joris-vaar, Ferdinand, Isabella. \Y~7 Marten. at is hier nieus te doen? wie is'er doodgeileken? Joris-vaar. Op dat dit koppeltje malkaar niet weêr zou fprek,en, Zo legt my dees Sinjeur zyn voeten in den band, En geeft dees Juffrouw eens een koord om ieder hand. Isabella. Die niet en heeft gedaan wat fchultheeft die te boeten? Ferdinand. B. ey my de handen meê zo wel als bey myn voeten, Maar laat myn Zuster gaan, die heeftin 't minst geeu fchult. J or i s-va a r. 'k Zweer gy uw eerfte beê wel haast verkrygen zult, Zo gy de moeite neemtyan noch wat praats temaken. Sa jongens, pak haar aan, en let voor alle zaken, Dutgy haar houd van een, dies past voor al op hem.. F er-  B L Y S P E L. 63 Ferdinand. m Ouwenvets model van Heer Methufalcm ! Pk Zweer-zo het fatum my weêr in myn ryk doctkeeren, bat ik u zal tot ftraf in pik doen fricafferen. Klaasje. 16 Zotskap! weetgy dan 't gebruik van'thuis nochniet, : Zeg, wanneer is 't dat gy hier vrouws by mannen ziet? Joris-vaar. Kom ftap 'er Hechts meê weg. Fekdinand. Waar wilt gy henen flappen? Of wilt gy in de kroeg een paartje laten tappen? Klaasje. Kom peetje, marfch jy voort. Isabella. ■ Voert gy my meê dan heên? J o ri s-v a a r. Gaa voort met allebei; maar houdze wel van een. ZEVENDE TOONEEL. VJoris-vaar, alleen. erwonder my geenfints te zien dat dees zottinne Zig van een zotte vent, als dees, kan doen beminnen; Daar zy zo gryzen , en zo wyzen ouwen man, Schier door haar oogen in temtatie brengen kan. Ik weet niet,die zottin die helpt myn brein aan'tdwaa. len, 't Hooit draait my of'er zat een meulen in te malen. Wel liefde! wat is dit? word gy dan langer zot? Eu fpeelt gy by de Goón noch voor een eerlyk God ? Laas! wie zal dan voortaan op d'ouderdom vertrouwen ?' Wantgy, 6 kleine Fiel! ontziet nog jong nog ouwen. En 't zy, hoe dat het zy, in 't grys, of blonde hair. Uw drift fpeelt in den mensch altyd voor koppelaar. Linde van bet Derde Bedryf. VIER-  .  C i t » v n. l\Vel licht zal het een Boó van Jonker Karei wezen , fZegtdathy binnen koihl, c» ..«l «... Hoe ! fpreekt gy hier by my van deeze vagebond? Catryn. iMag ik myn Bruigoms naam niet nemen in myn mond? i\ i> /v . Hoe nu l uw Bruigom, daar hy aan een aêr gctrouwt is? Catryn. tGetrouwt? ja toch, met wie? Dat 's tyding die al oud is. iMet my. Met u? en wie heeft u toch t'zaam veréént? An na. ] De Paap. De Papegaay geloof ik dat gy meent. Anna. ■ Wel wat mag dees zottin dog in haarharfens brouwen? Meend zy myn echte man dan op een nieu te trouwen? C a t ryn, Hoe nu? rampzalig dier! weet gy met wie gy fpreekt? En vreeft gy noch niet dat uw Koningin zich wreekt Op uw vermeete tong? fa, waar zyn myn Soldaten? Ik wil dat men de trom tcrftond zal roeren laten, En dat men 't gantfche heir zo daadlyk breng te veld. Mits ik my wreeken wil van dit uitheemfch geweld. An n a. En ik wil u terftond de kroonen gaan verpletten. Catryn. Hoe nu! zal myn flavin zich tegen my verzetten ? Een baftaart die de fchand maakt van haar ganfch ge- Za Paeie! haal my ftraks drie Switfers van de wagt, E 4 °P  72 De M IN in »t LAZARUSHUIS, Op dat ik haar terftond doe flepen uit myn oogen. Anna.-' ' '• Gy hebt, 6 Koningin.' dwars door uw ftrotgelogen. Catryn. Gelogen ! ia wel aan ontfang dan dees fufflet. Anna. ó Varken ! wacht, ikzweêr dat ik u dat belet. Zy vechten ZESDE TOONEEL. Joris-vaar, Valerius, Anna, Catryn. Ï?~ Joris-vaar. om Heer Valerius zó lang eens met my buyten, Op dat ik zie waar uit dit plaatsgerueht mag fpru'yten.' En daar na zullen wy verhand'len met gemakDe zaak daar gy om komt. Valerius. Wel aan dan, haalt u ftrak, Wantgintszie ik uw Nichtmet een zottin aan't vechten; Joris-vaar. Hoe Anna? wat is dit? laat los malkanders vlechten: Laatlos, en blyfvan een: kom hier, waar benje Klaas? Sa fleept my dees zottin terftond eens van de plaats, Die hier myn goeje Nicht fchend neus; en mond, en lokken,' Wyl zy onzinnig is, en meer als dol, wat pokken Beweegt u dat gy haar niet opgefloten laat? Catryn. Kend gy my langer niet, gy gryze Potentaat? Joris-vaar. Wel hoe! bentgy't Catryn. ; Ca tryn Jk bent.1 Anna; DCes dolle deeren Die noemt zich Koningin, om my te affrontecren , Z®  B L Y SPEL. ^ Zo zeitzy dat zy reeds met Karei is getrouwt, Daar yder een nochtans hem voor myn Bruigom hout, Gelyk wy inderdaad ook zyn aan een verbonden. jo ris-vaar. ó Hemel! Anna Nicht, wat heeft uw brein gefchonden ? Valerius. Ik zweer u Joris-vaar dees twee zyn beiden zot. Joris-vaar. Wat droes: wel wat is dit ? wat helpt haar brein uit 't flot? ■ '. Wat helfcher toverdrank heeft men haar dan gefchonken? Anna. De min is tovenaar, het toverkruid de lonken, De minnelyke zwier, en fchoonheid van 't gelaat. En zo gy weten wilt waar uit my dit ontftaat, Gaat ziet myn Karei eens, en zyn bevalligheden , En oordeelt dan of ik ook zot ben zonder reden.' Ca tr y n. Die zelfde is meê den geen die my het brein verwart, En zo gy niet gelooft zo zie vry in myn hart: En opent my dees Borft, wiens binnenft is te vrezen, En door myn felle brandt alreê tot afch zal wezen. Joris-va a r. Ach ! vrindt Valerius : wat ongeluk is dit? 't Schynt dat de min alleen haar hollend brein bezit. Ca tr y n Ik ben de Koningin van 't Land der Japonezen, Schoon dat ik voor myn troón dees ftad heb uitgelezq(i. Valerius. Ik fta zo zeer verbaart door dees ontzinde fchyn , Dat ik voor vaft geloof dat zy betovert zyn. j oris-v aa r. Dewyl haar dolligheid is uit de min gerezen. Zo moet dees toverny niet van de kleynfle wezen: Ach! vriendt Valerius! gy hebt te quader tydt '; Dien Karei, voor dees twee, hier in myn huis geleydt. E 5 A N-  74 De MIN in'tLAZARUS-IIUIS, Anna. Wat ftaan wy droef te zien ? fa, fa, kom Iaat ons danfen. Joris-vaar. Waar wil dit henen. Zy zingen en danfen. Catryn. Hey! waarbenje kokerjanfen Metje ftopmes op je zy. Joris-vaar. Haar zotheid groeit noch aan : Myn lieve Nicht, wat 's dit? laat toch dit danffen ftaan. Anna. Ta, la, la, la, la, liere? Joris-vaar. Helaas! wat vreemde zinnen? Myn Nicht, hoe kreegt gy dit? Anna. Door Karei te beminnen: Verftaat gy my noch niet? toris-vaar. Ach! Karei is de man; Valerius. »t Is wonder dat een zot dit vuur verwekken kan. J oris-va ar. Nicht Anna! Anna. Dat 's voor jouw. Valerius. My dunkt dat 't beft zal wezen , Dat gy haar vaft zet, en door flagen laat genezen. Joris vaar. Ik zal zo daadlykhaar doen zetten in een kot, Op dat ik haar genees, of maak haar eens zo zot; En aan haar vader zo van ftonden aan gaan fchryven, Dit wyl zyn dochter hier gedwongen is te blyvcn, Dat het noodzaaklyk is dat hy van ftonden aan Hier zeiver eens komt zien hoe dat de zaakcn ftaan. i :.. T7 ., .... u„i-„„^ a\0 wal iV 7n hefluiten. Wat rvarei nu u<.-i in de zotten valt. Doch om u 't tegendeel van't geen gyzegt te toonen, En hoe de liefde kan in zotte harfens woonen, Zo  B L Y S P E L. 81 'Zoo nood ik (zoo 't u luit) u dezen avond hier )Üp zeker-huw'lyksfeeft, 'r geen hoewel per plaizier; Of eer om redenen van ons dus is belteeken , U zal doen blyken, dar de zaak daar wy van fpreeken; *Aan uw kant vals is -, en aan myn zy vait en waar. Rei n o o i). Gy doet my groot vermaak, en zeer veel/vricndfchap; maar |\Waar fpeelt dit huwelyk , en tuffchen wat perfonen? Joris-vaar. ikhebheerdat gy'tweeteen broerte Haarlem wooneh, Die door de koopmanfcnap, daar hy zyn werk van maakt, Tot groote rykdom, en hoogachting is geraakt, ïOees heefteen eenig kindr, een dochter, die voor dézen* Zoo om haar rykdom als bevalligheid" van wezen, Van [ongmans haars gelyk vaak is ten echt verzocht, iHoewel dat noch de min, non iets op haar vermocht* Miffchien om eind'lyk dies te zwaarder haar te plagen ; toees heeft my in dit huis voor acht, of veertien dagen iVWat bygewoont, om het vermaak van deze ftadt MiVat te genieten, die zy nooit gezien en had. bDees by na op het punt van weêr na huis te trekken * Komt by geval te zien een van myn grootfte gekkén* I-Die, wyl hy wel gemaakt van lyf en leden is, |)De onnofle (loof zoo treft in haar geheugenis, tDa: (door de min vervoert) zy, en verftand t, en zinnen j )Up eenen bocht verlieft, door deze zot te minnen: tfk lluyt haar op, en ik ontbied haar vader hier, DDie 'k noch van daag verwacht, en die met geen pleiner Cewis zyn eenk' kindt in deze ftad zal vinden: ik haal den Doéter, die in plaats van haar te binden * Haar raadt t'ontlluvten , en dat men haar vh en zoü4 f.Met haar, aan dezen zot te geven door de trouw; |)Op hoop dat door de vreugdj die haar dees fchyn zaigé- ven, I.Haar razerny weerom mag wórden uytgedrcvenj  8a D e M I N in't LAZARUS-HUI S, En dit is 't huwelyk, het geen, hoewel verdicht. Van daag gefchiên zal, en 'tgeen, zoo gy't uw gezicht Kund waardig vinden , u geen klcen vermaak zal geven. Reinoud. Geen aangenamer zaak en zag ik ooit myn leven , Dies is 't dat ik met vreugd d'aanftaan de tvd verwacht, En zal hier toeven zelfs, al was 't tot middernacht. Joris-vaar. Het zal zo laat niet zyn, wantw' hebben tyd genomen, Zo dra myn broeder flechts zal wezen hier gekomen, 'tGeen in een uur of twee zal wezen na ik "is, Daarom, wyl dat de tyd zoo kort op handen is, Zon zal ik, om u niet van hier te laten fcheiden, Zoo 'tu belieft, terwyl het huis eens door doen leiden, Linde van het Vierde Bedryf. V Y F-  B L Y S P E L. *3V Y F D E BEDRYF, EERSTE TOONEEL. HFerdinand, alken. er is van daag een dag, dat ( fpyt dees zotte fchyn ) lk van het kermisvolk hier vrees ontdekt te zyn: Dies wenfeh ik in een hot tc zitten opgeflótcn, Dat noit de minde Oraal had van de zon genoten, Om zoo myn vreezend hart t'ontnemen al haar pyn: Tc meer, wyl ik van daag quanfuys zal bruigom zyn: Gelyk my Joris-vaar verzocht heeft dat te wezen , Om'Juffrouw Anna van haar zotheid te genezen. En om haar in de min, die haar vervoert tot my, Quanfuis te viel jen door dcos huw'lyks veinzery. TWEEDE TOONEEL. Isabella, Ferdinand. ti s a b e l l a. k kom u zoeken , om u veel geluks te wenfehen Met iets het geen my maakt d' onlukkigft' aller menfchen: Leef lang gelukkige, doch trouweloze zot, Met uw beminde Bruid. Ferdinan d. Spreekt gy uit ernft, of fpot? i s A3 e l la. Uit fpot? b neen, geenfins: wilt dat geloof verbannen: Hoe kan uw huwelyk gcfchièn met Juffrouw Anne? "Verrader! zonder dat zulx is uw wil geweeft? En zonder dat my zulx ontroeren zou den geeft? Ferdinand. Hoe is het mogelyk van deeze vrouw te fpreeken, Fn van dit huwelyk, uit zottemy befteeken, Zonder te fpotteq met de zotheid van haar brein? ik bid u vejnft dan niet verlteurd, en gram te zyn, Om't eeen gy zeerwel weet, Hechts enkcljokte wezen. Fa  84 De MIN in 't LAZARUS-HUIS, Isabella. In zaaken van belang, en fpotte ik nooit voor dezen, Veel minder nu , helaas ! terwyl gy zyt getrouwd. F s 8 d i n a n d. Getrouwd, wat zegt gy ? Isabella. 'k Zeg 't geen y'der zeker houd. Ferdinand. Hoe kan men trouwen, en. daar zelvcr niet van weeten? Isabella. Het is genoeg dat men uw huw'lyk af kan meten Uit 't geen befloten is. Ferdinand. 'k Beken , dat dit befluit V/el waar is, maar ik bid , hoor toch wat dit beduit, Dit ilrekt alleen maar om haar zotheid te genezen, Die haar gelyk men zeid op my verliefd doet wezen, Op hoop door deze vreugt, van dees verzierde trouw, Men met dees boertery haar quaal genezen zouw. Isabella. 't Is my onmoog'lyk dit voor jok, of boert te achten, Nadien dit jok in ernft verkeerd in myn gedachten. Ferdinand. Myn Lief! zoo 't anders is zoo wenfeh ik dat myn hert. Daar nu uw beeld regeert, een neft vau Hangen wen: Zoo wenfeh ik dat de min myn ondergang mag zwceren, Fn dat myn ruft, en vreê, in Oorlog mag verkeeren: Zoo wenfeh ik dat myn hoop verftuift, vcrJwynd, verzwin t, Gelyk het lichte kaf voor 't fnorren van de'wind. Zoo wenfeh ik zelfs dat gy, 6 zonne van myn leven! De minfte ftraalvan gunft nooit op myn ziclmochtgeven : Ja dat een onweêr van een hollende Orkaan, iietfehip van al myn heil aan fienteren mag Haan: Ach! kund gy zulk een quaaddan van uw Haaf geloven? Isa-  B L Y S P E L. »5 Isabella. Meend gy door ecden dan my myn gelooft' ontrove;.? 6 Neen, integendeel, uit dees geveinsde fchyn, Geloof ik dies" te meer uw huw'lyk waar te zyn : Maar hoe meer eeden , hoe oogfehynelyker teken Van dat die geen die zweert, gewis vol fchuld moet Heken, Indien, gelyk gy zegt, dit alles was uitboord, 't Is zeker dat gy nooit zoo dierbaare eeden zwoerd , Die my in tegendeel daarom voor valt doen peinzen, Dat alles waar moet zyn, 'tgeengy ontkend met veinzen Maar hoe! wat raakt gy my? wat raak ik u in 't end? Wat i.s het, dat ik u en gy myn fehuldig bond? Voor my, ik vind geen reên, my machtig te bepraten Van, zoo 'k u gifl'ren vond, op heden niet te laten? Want wat is toch de dienft die gy my immer deed, Waar door ik aan u zou verplicht zyn dat ik weet? En wat is toch de zaak waar in wy zyn verdragen? En daar ik reên in zie om over u te klagen ? Ln waarom mooi ik my zoo zeer toch met uw ftaat? Patmy uw huwelyk zoo zeer ter herten gaat; Gewis, nu zie ik wel dat men niet zonder reden, (Zot zynde als ik ben) my in dees zotskap kleedden : Maar nu (God dank) weerom geraakt tot myn verftand, Zeg ik u weer adieu, en fchuif u van de hand. Ferdinand. Schuift gy my van de hand, en gaat gy my begeven , Zoo moetik fterven,mits myn ziel dooru moetleven; 'uls waar, ö Ifabel! dat ik u nooit voor dees, Dan met myn hart alleen, de minftc dienft bewees, Maar wat voor dienften zyn toch machtig u te winnen, Zoo men uw gunft verheft, door u te zeer te minnen, 't Is waar 't en is niet lang dat onze minnevlam In onze boezemen zyn eerfte oorfprong nam, F 3 Maar  85 De MIN in 't LAZARUS-HUIS, Maar hoe vaak ziet m'er twee veel jaren faam vcrkecren, Terwyl de Minne-God geen macht had haar te decren, Daar hy in tegendeel vaak in een ogenblik, Twee zielen famen bind met een onbreekb're flrik: Daar zyn veel fchoonheén,die, in zich te doen beminnen, Allcenig door de tyd vermeefteren de zinnen. Maar daar zyn wederom ook fchoonheên, welkers licht Zoodanig fchitt'ren , dat op het aldereerlt gezicht, Een ziel verraft word , die vervoerd , en opgetogen , Terftont zyn vryheid geeft aan twee verwinnend' oogen ; Zoodanig is aan my uw fchoonheid meê geweeft; Indien dat dan de min in een verliefde geeft, Een dag van fimrt en pyn tot duizend jaar kan maken, Zoo is 't reeds duizend jaar dat my uw oog doet blaken Zoo is 't reeds duizend jaar dat ik als afgodin , In 'tbinnenft van myn ziel, u aanbid eu bemin. Isab e lla. Schoon gy den liftigen in woorden trachtte maken, Zoo is 'tonmogelyk, dat zulx myn hert kan raken, Mits gy uw wetenfehap vergeefs hier in verfpilt, Maar wint my door de min, zoo gy my winnen wilt, Nadien onnozelheid, veel meêr, na myn gedachten, Als de welfprekendheid is in de min te achten. Fekdfnand Indien dat dit zoo is , zoo zweer ik dat de myn, My tot getuigenis kan van myn liefde zyn: ö Min ! wilt toch uw kracht doen in haar boezem werken , Ontdok haar killigys,dat zy myn brand mag merken : Myn fchoone: waarom is 'tdat dus uw gramfchap blaakt? En dat gy dooden wilt, het geen gy levend maakt? Is het uw fchoonheid niet, die my het hart doet leven: En wilt gy, door uw haat, dit dus de dootfteek geven, Neen, ne€.u, myn waarde lief: keert eindelyk weerom, En  B L Y S P E L. 87 En neemt weêr in uw gun ft uw trouwfte Bruidegom ; Reik my uw fchoone handt, op dat met duizend kuilen, Ik deze felle brand uw's gramfchap mag uitbluflen. Isabella. Hoe! ik aan u myn hand, 6 neen , gewis, gy ziet, Noch kent tot noch de drift van myne gramfchap niet. Ferdinand. Myn ziel! ik bid ... Isabella. Staat af. Ferdinand. Myn leven! Isabella. Ik uw leven ? Ferdinand. Helaas! 't fchynt my de ziel uit droefheid wil begeven. Ferdinand. Ga heên , en zoekt de hand van Anna, Ferdinand. Gy allaen, Gy zyt de Godheid, die van my word aangebeên : Myn lief bemerkt gy reets geen tranen in myn oogen? Isabella. ö Neen! ik ben een fteen,enblyftgantfchonbewogen. Per d 1 n a n d. Wel dan, ik gaa my doón. Isabella. 'k Zal 't aanzien, koel van moed. Ferdinand. Hoe ! denkt gy 't geen gy zegt? Isabella. En doet gy 't geen gy doet? Ferdinand. Indien ik met myn dood, u kan vernoeging geven, Zoo ben ik vaardig ftraks te eindigen myn leven. F 4 Isa-  88 De MIN in't LAZARUS-HUIS, Isabella. Ga fterft indien 't u lult, op dat die tong niet leeft, ■ Die 't fehelmfehe ja-woort uit uw hals gewroken heeft. ö Ferdinand. Dat ja-woort, 't geen die tong voor u heeft uitgeipr©- kcn, ° f Dat is, noch kan,noch zal, ooit vanmy zyn verbroken • Daarom myn Ifabel, ik bid dat gy voortaan Isabella. Zwyg? daar komt volk. F jé r d i'n' a n ó Daar komt myn grootfle vyandaan,. DERDE TOONEEL. Valerius, Ferdinand, Isabella. T Vaurius. I k heb hier voor de deur een fleetje laten komen Waar dat zy heimelyk kan werden 'ingenomen, '' Zonder gezien te zyn van d'alderminlle menfch. Ferdinand. Gewis, hy komt om ii. Isabrlla. Dat is het geen ik wenfeh. Ferdinand. En zult gy gaan? Isabella. Gelyk gy zien zult. jF(er.d1i n a nd. Droevig fcheiden. Va l e r r u s. ïk quam u zoekei, om u na myn huis te leiden, MejurFer! daar gy bet dan hier gedient zult zyn. f s a b k l l a. Zyt gy d'AnihaJadeur van Koning Harlekyn? Va-  B L Y S P E L; y9 Valerius. Jkben hier tot uw dienft: maar gy, hoe gaan uwzaaken, Vriend karei! kunt gy hier u zeiven wat vermaaken? Fe k d i n a n d. Maar paflyk, wyl gy weet hoe dat myn dingen ftaan. Valerius. Weet gy wel dat ik ftrax hier heb verlof ontfaJn, Van Aagje uit dit huis te voeren na het mynen ? Ferdinand Terwyl uw dag begint, zoo gaat myn nacht verdwynen. Va lerius. 'k Wil haar tot mynent doen genezen van haar quaat. F e8dinand, Zoo is 't dan zeker dat gy haar vervoeren gaat? Valerius. Wat wild gy, waarde Vrind ? myn zot verliefde zinnen, Zyn my aars t' enemaal onmooglyk te verwinnen; Dies heb ik om die drift te volgen, dit beftaan, En kom, gelyk myn nicht, haar halen hier van daan. Isabella. Hoe danft myn hart van vreugt, kom laat ons dan vertrekken. Vermits dat ik gcenzints getuige wil verftrekken Van 't huw'lyk.dat van daag hier zal in huis gefehiên; Maar laat ons in der yl na d' andre waereld vliên. Va lerius. Wild gy, óAagje!dan met my niet t'huiswaard keeren?. Isabella. Hoe zou't my moog'lyk zyn u zulks te refufèeren ? Gy zyt zoo mooi, zoo. net, zoo proper, en galant, Zoo cierelyk beftrikt, bepoeyert, en békaiit Dat 'er geen Juffer is, al was 't flechts om je kleeren , Dieniet gedwongen is u gratie t' eftimeèren. Dies geef ik my aan u zoodanig als ik ben: Vermits ik uit uw zwier, en tronie, merken ken, Dat gy wel machtig zyt myn droefheid te verdry ven. ? 5 F e r-  90 De MIN in't LAZARUS.HU IS, Ferdinand. Wie kan de haat van een vergramde vrouw befchryven? Maar zacht, 'c zal beft zyn , dat ik die verdraag en zwyg, Op dat ik door myn tong geen meerder onheil kryg: lk ben verzekert dat zy naauwlyks weg zal wezen, Of dat zy door berouw haar gramfchap zal genezen , En weder keeren zal : wel nu, gy gaat dan heen, En gy verlaat my dus? Isabella. Vernoegt, en wel te vreên. Ferdinand. En ik, helaas! ik blyf veel droever dan te vooren, Maar echter wyl dit dus van 't Noodlot is befchooren, Zoo laat ik gaan, die gaat, en zoo ik fterven moet, Zoo heb ik noch voor 't minft wel veertig jaar te goet. Valerius. 'k Zeg u vaar wel myn vriendt: ik ga met Aagje henen, Den Hemel wil u vreugd op 't huw'lyksfeeft verteenen. Isabella Adieu Canalje! gaat, zegt aan uw fchoone bruidt, Eer dat zy gaat te bedt, dat zy haar neus eerft fnuit. F f r d i n a n d. 'k Zal haar de boodfchap doen, maar weet vry van gelyken, Dat zoo't u beuren mocht, gy niet zo bang zoud kyken. Isabella. Adieu vyf-kante boêr! Al gaande, en weêr uitkomende. Ferdin and. Adieu boerin 't rond. Is a b ella. Gaat heên jou blykers dog! Ferdinand. Gaat kleine Lier mans hond! Isabella. Gaat kuft de handen aan uw kat van mynent wegen. F e r-  B L Y S P E L. 91 Ferdj nand Gaat gy, om aan uw Aap zyn achterpoort te vegen. VIERDE TOONEEL. |" 1 Ferdinand, alleen. X^Jit vrees voor onheil, dacht my 't veinzen alder*. bert. En om te zien wat eind dat nemen zal op 't lelt, ft Aanftaande naberouw van haar verfteürde zinnen ; iWant ik ben zeker, dat de drift van my te minnen, Alleen haar heeft vervoert tot deze jalouzy , Die in haar beeft geftookt dit vuur van razerny, ft Geen, als zy zich bedenkt, haar voetfel zal ontbeercn, En haar in korten ftontvoor vaft doen wederkeeren ; \Nadien, daar eens de min een vafte grontflag leid, Geen twift, noch jalouzy die eerfte driften fcheid: Derhalven heb ik voor, my zelfs noch ftil te houwen. ïTot dat ik zie waar op-dat ik my mag vertrouwen. VYFDE TOONEEL. Philibert, Docter, Joris-vaar. Philibert. HVJet groote droef heit quara ik hier in Amfterdam; IMaar het was weer met vreugd, dat ik terftont vernam , Dat door de wyzen raad, myn Heer van u gegeven, ïk onze ziekens quaal haaft hoop te zien verdreven, VWant nauwlyksfprakikhaar zoo daadelyk van de trouw, EEn dat ik haar van daag aan Karei geeven zouw, LOfdaadlyk, door dees vreugt, was al haar fmart vergeten, EEn zy heel fpraakzaam, en begeerig om te ecten. Docter. LDe vreugt van 't huwelyk, daar al haar hoop na ftrekt, IDie heeft haar van de dood tot 't leven weêr verwekt, VWant (als Ovidius lang heelt voerzeit voor dezen) Met  92 De MIN in't LAZARUS-HUIS, Met kruiden is de min onmooglyk te genezen. Des acht ik 't van Galeen een byfter zotte gril, Als hy met dranken zelfs de ziel purgecren wil, Daarom is 't belt geweeft dees raad te appliceeren , I Die,als gy ziet, de geeft ftraks in zyn ftaat doet keeren, Philibert. Met Anna gaat het wel, maar nu myn meid Catryn, Hoe zal het daar meê gaan? wat raad zal daar toe zyn? Docter. Daar zal ik daadelyk, zoo dra uw dochter Anne Geholpen is, myn vlyt, en kunft op fatnen fpannen; "Wel aan dan, dat men haar ftrax brenge voor den dag. Joris -va a r. Ik zal haar halen gaan. Philibert. Gaat doet dit broer! dees flag Zou wiffelyk voor my te zwaar zyn om te dragen, "Want dus myn eenig kint, het fteunfcl van myn dagen , Puur zot, ja dol te zien, was wis voor my een draf, Die met haar wysheid ook myn leven trok in 't grar, D o cte r Zie daar, daar komt zy zelfs. ZESDE TOONEEL. Joris-vaar, Anna, Philibert, Docter. J o r i s-va a r. JRLom fraay, kom in, nicht Anne! En wil nu door de vreugt vry al uw vrees verbannen, Maar toont u boven al verheugt, en wel gezint, Op dat uw Bruigom ziet, hoe dat gy hem bemint. a n n a. Waar is myn Karei dan? Philibert. Gy zult hem ftrax aanfehouwen , Zyt flechts geruft my kint. a n-  B L Y S P E L. 9g Anna. Zal men ons hier dan trouwen? Philibert. fy ftaan alïeenig maar en wachten den Pafloor. Joris-v aa r , HU tegen Philibert. :en zeker vremdcling, die by geval, hier door ! komen reizen, en dit huis flus quam bekykeu,. eb ik belooft, wyl hy zyn mildheid heeft doen blyken, pat ik hem het vermaak zou van dees feelt doen zien, .idien het Broeder mach met uw verlof gefchiên, lal ik hem halen gaan ? of hebt gy 'er iets tegen? ■PlLEBE rt. ieen, neen, gaat haalt hem vry daar is niet aan gelegen. ZEVENDE TOONEEL. Anna, Pilebert, Docter. Anna. ndien dat gy van daag kunt fluiten dees party, )oo geef ik u uit vreugd, een zoen tot Maakklaardy. Philibert. ;enk dochter wie gy zyt, en wilt zo mal niet praten. Anna. )oe kan ik wys zyn, daar myn zot my heeft verlaten? Philibert. afaar als gy zyt getrouwt zult gy dan ftraks daar na feêr komen by u zelfs? Anna. 'kZeg ja, ja, ja, ja, ja, ,'ant al myn quaad is wind: terwyl myn fchip gedreven jpor zek'refoortvan ftorm , 'tbehoud is van myn leven, /ant wyl ik reets al zie de haven in 't verfchict de my verloflen zal, zoo gaat die wind te niet. Philibert. eet, dochter, wie daar komt. An--  94 De MIN in't LAZARU S-H U IS, Anna Hoe nu! wat 's dit, gy Ouwen? 'k Dacht dat gy Karei my, myn lief, zoud aan doen fchouwen ? ACHTSTE TOONEEL. Reinoud, Leonard, Joris-vaar, Philibert, Docter, Anna. MReinoud. et uw verlof meffieurs, dat ik dit fee ft kom zien. Philibert. Gy zyt ons welkom , Heer, en doet ons eer gefchiên. A n n a. Wat is dit voor een haan ? Philibert. Sa, laat hier ftoelen komen, En zet de poort vry op, op dat hier zonder fchromen, Elk een mag komen zien: en haal ons hier Catryn, Want daar het Bruiloft is daar moeten menfehen zyn. Anna. Gy hebtbyloó gelyk, fa laat met duizend monden, Terftond myn bruiloftsdag van 't Ooft, tot 't Weft verkonden, Als zynde nu op hand het grootftc huwelyk Dat ooit gezien is in het gantfche .Chriftenryk: Vermitsmyh Bruigom Vorft Pepyn heeft tot zyn broeder, En dat Angelica wel eertyds was zyn moeder, Die hem by Lancelot in eer en deugde won, Toen hy uit Engeland, te voet ging na Japon. Men brengt /loeien. Joris-v aar. Hier hebt gy ftoelen, komt, gy Heeren, zet u neder. Reinoud, __ Myn heer, wy volgen u. Philibert. Dees ftoel is u geresder. Ifc  B L Y S P E L. 91 Ik bid u zetje flechts; Heer Docter, kom zit neêr. Anna. En ik zal moeten ftaan, wel dat 's een groote eer. Philibert. Nu joris-vaar gaat heen de Bruigom herwaarts halen, JoR is- vaar. Zeer wel, ik ga zoo heên. Anna. Jupyn wiltu betaalen, Dat gy noch eindelyk myn wenfchen eens vervult. Philibert. Belooft gy my dan, dat gy weêr bedaren zult? Anna. Zoo dra ik ben getrouwt, zal al myn quaal vervliegen, Maar 'k vrees, dat door dees Feeft gy my flechts wilt bedriegen. Doch wacht u dat gy my niet voor de zot en houd. Mits, voor 't genezen, gy my wis bederven zoud. Philiber r. 1 Gy ziet hier alles klaar, waar voor hebt gy te vrezen? Anna. Wel aan, ik ben te vreên, maar wiejfzalfpcelnood wezen? Docter. Myn heer , met u verlof, dat het uw dienaar word. Rein oud. Myn heer, gy deed de Bruid en Bruigom veelte kort. Ik zal veel liever zelfs de fpeelnoods plaats bekleden. Docter. Het zal genoeg zyn dat g' hem in uw plaats doet treden. Reinoud. Zeg Leonard! Leonard. Myn Heer! Reinoud. Gy zult hier fpeelnood zyn. Leonard. Ik vrees voor ongeluk in deze fpeelnoots fchyn. Mits  5<1 De MIN in 't LAZARUS-HUIS, Mits ik de zotheid zoo befmet'lyk weet te wezen* Dat my dit fpeclnoodsfchap reeds doet voor zotheid vrezen, Hoewel de zotheid van dees aangename Bruid , My reets zoo wel bevalt, dat, of ik ben een o-ujt, Ik van die Bruidegom, 't geluk fchier zou benyeu.' En liever voor zyn ftaat, het fpcelnoodfchap liét glyen. Anna. Wie zytgy Fynman! die hier zult myn fpeelnood zyn? L e o n a K Dé Ik ben ëen Edelman. Anna. Zyt gy gezont van bryn ? Leonard. Ik weet niet beter, maar, door veel op ij te letten, Zou 'tlicht'lyk kunnen zyn.datgymy zoud bennetten. Anna. Geef my uw hand, ik zie jy bend een eeriyk man. Docter. Gints, dunkt my in 'tverfchict daar komt de Bruigom an. Philibert. Wel,treên wy hem te moed om hem te gaan ontfangen. NEGENDE TOONEEL. Marten, en Klaasje, met Ferdinand, tusfchen haar beiden, aardig op zyn Bruigoms ge. kleed, Joris-vaar", met Catryn aande handt, Philibert, Docter, Reinoud, Leonard. WP h i l i b e r t. y wachten, Bruidegom, u vaft met groot verlangen : Daar, neem uw Bruid, en zet u famen nevens myn, En gy, Catryn kom hier gy zult Specl-Juffcr zyn. Ca-  ï L Y S P E L, 97 Catryn. tpeel-Juffer, ik met haar? 'k was liever dood genageii. ïifoe! is 'ttiocli niet genoeg my hoorens te doen dragen, in niet myn razerny, met dit Speel-Jufferfcbap, Jfp nieuwste voeren op den alderhoogften trap? itfeen, neen, ik ga veel eer, en kan dit niet gedoogca. Philibert. |lyf ftaan. Catryn. 6 Neen, ik ga: ik ben wat tcêr van oogen. Philibkrt. ftyf hier, Catryn, men zal dan na een ander zien. Anna. laet hier dees hipocryt, wat zal my noch gefchien? Catryn. Iiwyg gy Weftfaals gcdiert! 'k wil uw geknor niet horen, |n fchoon dat uw geluk van daag fchynt als geboren, fo acht ik dees uw trouw met Karei niemendal, |iits ik u morgen vroeg hem weèr ontfteelen zal. Anna. . j. zal, dat zweer ik u, gy Hartogin van Bremen, li met een Capacon dat kaak'lcn haaft benemen. Ferdinand. jwygftil, zottin! en draag wat eerbied aan uw man. Anna. Jaag ik niet fpreeken ? Ferdinand. Neen ï houd gy uw bek hier van, ■ fik zal u terftont, indien gy niet wilt zwygen, ■eet dubbelt koperdraat de kaaken famen rygen. Anna. vn dit CareiTen dan die my myn Bruigom doet? F e r d i n and. vy dunkt zy zyn voor u noch meer als al te goct: •'wilt gy in de plaats veel liever kneppclflagen? Anna./ )oe! flagen aan uw Bruidt ? G Fer-  98 De MIN in't LAZARUS-HU is, Ferdinand. Dat 's 't eerfte van myn dagen Dat ik dat heb gehoort: hoe! zyt gy dan myn Bruidt? Anna. Is dit dan maar bedrog? Ferdinand. Eer men dithuw'lyk fluit,] Zo zal men noch malkaar eens zitten in dehairen. Philibert. Nuzachjes, niet te grof, maar laat dees zotheid varen ] Ferdinand. Is 't langer zotheid dan dat men de waarheid zeit? Of noemt gy hem een zot die uit het trouwen fcheit? Klaasje. Wilt gy, heer Philibert, 't krakeel niet doen vermeêren, Zo gun dat wy dees Feeft eens met een dans verëeren, Die ik flus heb bedacht, van vier van onze maats. Philibert. Dat 's goet: waar is uw volk? Klaasje. Zy ftaan daar op de plaats Ik zal haar roepen gaan, zo 't u niet zal verveelen, Philibert. Maar wie zal fpeelman zyn om dit ballet te fpeelen? Klaasje. Daar naaft zit in dat hok een zotte mufikant, Die zal ons wel een deun opzagen in paflant. Philibert. Sa wakker, roep uw volk, en wild maar ftrax beginnen, Sa, Robbert,fpeel eens op, fa jongens! kom dan binnen. Daar word gefpeelt, waar op Marten, en K l a a s j b, de eerfte intrée van een Zotte Balkt danfen: de tweede intrée wordt van vier andere Zotten vermeerdert, die al f zamen als den dans uit is binnen lopen , waar op ftrax V ai.eriu s, met Isabella uitkomen. • tieI  B L Y S P E L. 99 TIENDE TOONEEL. Valerius, Isabella, Philibert, Joris-vaar, Ferdinand, Anna, Catryn, Reinoud, Leonard. D o ct er. WValerius. at ftoutigheld is dit, dat gy myn huis verlaat, En dus, gelyk als dol derft lopen langs de ftraat? Isabella. 'tls niet Valerius, dat iis voor u wil vluchten , Maar 'k zoek de oorzaak hier van al myn ongenugten. Philibert. Wat is dit? Valerius. Dees zottin, is puur gelyk ontfindt. Want nauw quam z' in myn huis, of fnelder dan de wind Zet zy 't op een galop, de ftraat weêr op te draven, En heeft niet eer geruft, voor dat zy in de haven Zich van dit huis begaf, gelyk gy haar hier ziet. Joris-vaar. Hoe, Aagje! wat is dit? 't fchynt of gy die geen vliet, Die meer als iemant tracht uw ziekte te verdryven? Isabella. Hier is't alleen, hier is 't dat gy die geen ziet blyven, Die machtig is myn ziel te ftellen weêr in Vree, 't Is waaar, ik dacht in 't eerft, dat 't qnrecht, 't geen ik leê, ( Vermits 'tonmooglyk was de fpyt daarvan te dragen) Hem haaft voor eeuwiglykzou uit myn ziel verjagen. Maar laas! noch fpyt, noch vlucht, had zo veel macht op my , Dat ik my koft ontflaan uit al myn flaverny. Ga v*  ioo De MIN in 't LAZARUS-HUIS, Valerius. Wat dat ik heb gedaan, met dreigen, en gebeden 't Was alles vruchteloos , zy hoorde na geen reden. Isabella. Wat reden ? hebt gy noch niet uit uw zelfs geleert Dat reden wyken moet wanneer de min regeert' ' Denk dan voortaan niet meer door reden my te winner Wyl Karei my alleen berooft heeft van myn zinnen. ' Leonard, zachjes, 6 Hemel! wat ik zie ? is 't Ifabella niet, t Die ik hier op de ftraat zo jammerlyk verliet? Gewis dit ongeluk is haar in 't hooft geflagen.' Ach! wat verandering reeds in zo korte dagen? Valerius. Is Karei dan die geen die u berooft van brein' Zo loof ik dat die zot een Tovenaar moet zyn. Ferdinand. Verfteur u niet, myn vriend, door dien ik van myn leven U nimmer oorzaak heb tot dit verwyt gegeven. Isabella. Maar zeg my Ferdinand, zyt ge getrouwt ofniet? Ferdinand. 6 Ja, dit is myn ziel die gy hier by my ziet. Isabella. Verrader! 't is dan waar dat ik u heb vcrlooren? . Ferdinand. Wyl gy Valerius voor my had uitverkoorew, Trouwde ik aan Anna voort, uit enkle fpyt alleen Om dat gy my verliet, en vluchte met hem heên * Dies raad ik u voor al, dat, als een kind van eeren, Gy daadlyk met hem gaat na uwe Ouders keeren Die dooruw afzyn gy in duizend angften houd. Isabella. é Schelm! het is dan waar dat gy tans zyt getrouwt. Ferdinand. „Zymeend het ernft te zyn al't geen ik haar doe hooren. Isa-  SI B L Y S P E L. joj 1 s a b k l i, a <6 Fiel! verrader! guit! wyl ik u heb verlooren, 'Zo zweêr ik dat geen menfch u oit bezitten zal, Vermits gy fterven zult, al veinft g' u noch zo mal. Ferdinand. „Wie zweert, ofzy haar fpyt niet op myn kop doet dalen , „,En myn hiftorie hier in 't breed niet gaat verhalen. Isabella. Wat meent gy, Ferdinand, verrader als gy zyt, Datu dit zotte kleedt? Ferdinand. „Ach! 'k ben mvn leven quvt. t. ft. Isabella. ISleen, wenkt my niet: meent gy, in deze lappen, !3elyk een zot vermomt, 't recht, en de dood t'ontihappen? vn meent gy,, (fpyt dees fchyn) dat ieder niet wel ziet, Dat gy dien moorder zyt, die Reinoud left doorftiet? Philibert. loe , Reinoud! zacht, laat zien : 6 Fiel! gewis ik reeken, iy zyt die Ferdinand die Reinoud heeft doorfteeken. Ferdinand. doe nu! gelooft gy dan de praat van een zottin ? , Ach! ik ben lyveloos : ö zotte, en dwaze mini [ Gy zyt hier oorzaak van : de duivel haal die gekken , 1 Die immer aan een vrouw haar zielsgeheim ontdekken , 1 Dewyl zulks oorzaak is van d'aldergrootfte pyn. Joris-va ar. iSchelm ! door dit bedrog denkt gy dan vry te zyn? iaar neen, ik zweer datgy deftraf hier van zult dragen. Ferdinand. Heb over niemand, dan Valerius te klagen,Mts hy de^jeen is, die my dus bedrogen heeft. Valerius. /anneer een vrind zyn vriend enr-aad en byftand geeft. G 3 Acht  ioa De MIN in't LAZARUS-HUIS, Acht gy dat voor bedrog, zo heb ik u bedrogen. Reinoud. ft Hemel! wat is dat? wat zie ik voor myn oogen? Hoe ! is dit Ferdinand, waar van ik heb gehoon, Dat hem 't gerecht vervolgt, als had hy my vermoert? Gy Heeren, zo dees man niet anders heeft bedreven , Dan dat hy, ( als hy zegt) aan Reinoud nam het leven, Zo laat hém vry'lyk gaan.wanthy en heeft geen fchuld. Ferdinand» Uit wat voor reden Heer? Reinoud. Geeft u noch wat gcdult: Kent gy my Ferdinand? Ferdinand. Myn Heer, wil 't my vergeven, ?k Weet niet dat ik u oit gezien heb van myn leven. Rein oud. En nochtans ben ik zelfs dien Reinoud, die men zeid Dat onlangs in den Haag, door u is neêrgeleid. Ferdinand. Ach! zyt gy Reinoud Heer? en zyt gy weêr verrezen? Reinoud. Ik heb niet dood geweeft, daarom verlaat dit vrezen , Wyl ik u zeggen gaa, hoe 't alles is gefchiet, F.n wie het is treweeft. die ey quanfuis doorftiet; Waar door fchier ieder een tot noch toe is bedroogen. Valerius. Hoe! Heer, was dan uw dood flechts een verdichte logen? Reinoud. ft Ja, maar hoor in 't kort, waar uit den oorfpronk quam. Weet dan, 6 Ferdinand, dat my myn minne-vlam, (Waar doormy Celia de boezem had doen blaaken) Lelt dwong op zeek re nacht, ontrent naar nuis ie w aaneu, 'tGeen (als gy weet) naaft dat van Leonora ftaat, Om op te paffen, door het waren langs de ftraat, ©fik geen minnaar in het heim'lyk kon ontdekken , Die  B' L Y S P Ë L. 103 Mie my tot hinderpaal in myne min mocht ftrekken , ji'ermitsik Celia fteeds vond zo koel voor my, batik met reden, door een drift van jalouzy, fermoede, dat zy wis een ander moeft beminnen, |an wien zy heimelyk gegeven had haar zinnen ; RD deze minnaar dan, die ik by daag niet vond, h nacht te zoeken , nam ik voor haar huis in 't rond Li) te bewaaken, dat daar niemand uit zou komen , 8de niet van een van ons, zou werden waargenomen: | zelfs gaa met myn drien ontrent de achterdeur, lp laat myn eene knecht met drie vier and're veur, 11 't midden van de ftraat, wat heên en weder treden: lees knegt, die had ikjuiflin myn gewaad doen kleden, |i lalt gegeven dat m'hem Reinoud noemen zou , lermits ik Celia daar door bedriegen won , pant ik had hem belaft ( na 't geen was voorgenomen) jdch te vertooncn , als hy Celia zag komen, wanneer 'shaar minnaar zou geleiden aan de ftraat, 'ant hier door dacht ik haar te vinden op de daat, |m haar dan naderhandt te kunnen overtuigen ïun 't geen ik had gezien : om zo haar hart te buigen pt een bekentenis van dees bedekte min , ia'aardoor dat zy'van van my vervreemde ziel en zin ; WWas dan in deze ftand, dat wy te wachten ftonden , laan neer gy van myn knegt wierd aan de deur gevonden jiinLeonora, diehy, dooreen groot abuis, Iinzag voor Celia, bedrogen in het huis: |y toont zich dan aan u, gy raad hem te vertrekken, |i vraagt wie dathy is ? hy om zich zelfs t'ontdekken, |l:lyk hem was belaft, zeid dat hy Reinoud is; |'(die als vreemdeling,} myn naam, na dat ik gis, lecht zeiver niet en kon, 'k laat ftaan myn fpraak en 1 wezen, f eekt hier op ftraks van leer: waar uit voorts is gerezen, |i weinig morgen-fpraak, dat wederzyts gevecht, laaar in gy hebt gequeft dees myn vermomde I njcht , jee naau ter aarde lei, of ftraks zyn maats aan 't roepen, G 4 Dat  304 t>E MIN in't LAZARUS-HUIS, Dat Reinoud was doorwond, waar op uit alle floepen, Toen gy de vlugt verkoolt, ftraks zo veel volk verfcheen, Dat, wyl dat men myn knecht droeg na een herberg heen, De gantfche ftraathem zag voor dood ten huis in dragen, Waar door terftond't gerucht van dat ik was verflagen, Zich zo verfpreide door de buurten van den Haag, Dat op dit eerft gerucht, terftond, voor douw en daag! Het Hof wel honderd man uitzond, om u te zoeken^ Wyl ik, zulks hoorende, my zelfs in d' andre hoeken Verfebool, om hoorcn of myn dood de minfte rouw Iw 't hart van Celia, wel oit verwekken zouw; Doch op dat niemand in den Haag my mocht ontdekken, Beflootik daadelyk na Amfterdam te trekken, Na dat ik aan myn volk, en al myn knechts gebood, Te veinzen over al, als was ik waarlykdood, En dus ben ik tot noch, hier t'Amfterdam gebleven, Waar i k van daag een bricf,my van een vriend gefchreven, Mot vreugd ontfangen heb, die my wytloopig melt, J Roe zeer zich Celia heeftom myn dood ontfteldt: En voorts, hoe dat het Hof ook reets heeft ondervonden, Dat men te haaftelyk het volk had afgezonden, Vermits dat 's anderdaags op 't onderzoeken bleek, Wie don gequeften was, die, hoewel door een fteek Omtrent de milt geraakt, geen prykel liep van'tleven. Zo dat gy Hoeren ziet, dat't geen daar is bedreven, I Niet anders is geweeft dan door onkundigheid , Die meenigmaal de menfch tot groote dooling Ieit, En nu tot ons geluk zo wel is uitgevallen : in 't kort, dit werk weèrdoet vergaan tot niet met alien. C-y dan , Heer Ferdinand ! zet al al uw vrees ter zy , En keert vrymoedelyk weêr na den Haag metmy, Waar dat ik morgen voor den avond hoop te weezen, Qrn van myn Celia myn brand te doen genezen. F EK Dl NflID Voor dit gelukkig endt geef ik den Hemel dank, En  B' L Y S P E L. ïCJ En Myf uw dienaar, Heer, voor al myn levenlank. Philibert. GewiiTelyk ik zie, die dees voor zot verfleeten, Dat men met grooter recht die zelf'eer zotmagheeten, Doch zeg ons, Ferdinand, wie is nu dees zottin, Die om u, na het fchynt, ontfint is door de min! Leonard. Dit (luk raakt my alleen, om, wie zy is , t' ontdekken , Zo ik haar haat op nieuws niet vreesde te verwekken : Mits ik haar Vaders knecht veel jaren ben geweeft, En zélf licht oorzaak van het hollen van haar geeft. Joris-vaar. Zeg ons , hoe dat zy hier is voor dit huis gekomen, Waar wy uit medely haar hebben ingenomen. Leonard. Schoon dat my dit verhaal ligt ftrekken zal tot fchand, Zo weet dat ik haar heb gevoert uyt Gelderlandt, En uit haar Vaders huis; die ik hoe hoog geboren, " En edel dat hy is, u zal daar na doen hooren; Ik bracht haar vluchtende dan hier in Amfterdam,' Waar ik (wyltuflchen ons een zeekrefcheuring quam ) Als meede in myn gemoed, een fchrik voor haar heer Vader, Haar jammerlyk verliet, na dat ik haar te gader, Juweelen, kleedt en geldt afhandig had gemaakt; 't Geen ik haar al te zaam , geheel en ongeraakt, Zo dra het haar belieft beloof weeröm te geven. Voorts denk ik, dat hier door, door wanhoop aangedreven , Zy hierin 't Las'rus-huys geraakt is, als ontfint; Waar zy nu als gy ziet dees Edelman bemint; Door wien, wyl dat zy hem in zotten fchyn beminde, Ik wenfeh dat zy haar heil en wysheid weêr mag vinden. Vergeef my dan myn fout, Mejufler [fabel! Wyl ik my weêr op nieuws tot uwen dienaar fiel. I s ab e l l a. Zeer wel: 'k vergeef het u: maar gy, denkt vry, gy Heeren! G 5 Dat  loC De MIN In 't LAZARUS-HU IS, Dat Ferdinand alleen, zo ik hem moet ontbeercn, Op nieuws zal oorzaak zyn, dat in myn razerny, Men eeuwig in dit huis beftel een plaats voor my. Joris-vaar. Öm eeuwig dan dit flag van zotten niet te houwen. Zo dunkt my was het beft, dat men haar t'zaam deed trouwen. Ferdinand. 3 Neen: Valerius, die 'k weet dat haar bemindt, En aan wiens trouw ik my op 't hoogft verfchuldigt vind, Die acht ik waard dat luk te worden aangeboden. Valerius. Dit is de liefde, door gewelt en vrindfchap dooden: 8 Neen, myn waarde vrindt, u beider ziel en hart, Zyn al te vafl verknocht, om met zo wreden fmart, Van een te zyn gefcheurt door myn lafhartigheden: Neen, neen, bezit elkaar veel duizent jaar in vreden. Fe rd ina nd. Ach vriend! uw ed'le ziel, die 't alles overftreeft, En die ten tweedenmaal my nu het leven geeft, Verplicht my zo op nieuws, dat ik dat zelfde leven, Vooreeuwig in uwdienftmetblydfchap wenfchtegeven. Doch gy, myn waarde lief, die met zo teeren bandt, My aan uw trouw verbind, wel aan, reik my uw handt, En wyl nu al 't bedrog en 't veinzen is verdweenen, Zo neemt my voor uw man, en voor uw flaafmet eenen. Isabella. Neemt niet alleen myn hand ,maar ook myn ziel daar by: En wint voor eeuwiglyk een dienares in my. Reinoud. Men dient, met deze vreugd alleen niet op te houwen, Maar als tot flot van 't fpel, dient al de relt te trouwen. Gy Heer Valerius, u is alreê bekent Wie Juffrouw Anna is, en voorts hoe dat in 't endt, Haar trouw met Ferdinand Hechts veinzery geweeft is; Indien 'er noch een drift van trouwen in uw geeft is, Ze  B L Y S P E L»' 5©* Zo vind ik raadzaam, dat ik zelf als koppelaar, (Op nieuws een huwelyk maak tutTchen u en haar. Valerius. Myn Heer, in groote waard' zoud ik uw voorfpraak achten, En zelf niet al myn vleit na zulk een huwlyk trachten, 'tCeen my niet anders dan een groot geluk belooft, Was deze fchoone flechts niet van verftand berooft. Anna. Indien 'er niet en is, dan 't miflen van myn zinnen, Waarom Valerius my niet en kan beminnen, Zo heeft dees zwarigheid zeer weinig prykel in: Want fchoon dat ik my zelfs zot veinsde door de min, Zo heeft dees zotte drift my zo niet konnen raaken, Of gy kunt, zo gy wilt, my weêr verftandig maaken. P hilibert. Hoe ! dochter, zyt gy weêr geraakt tot u verftandt ? An n a. 'k Zeg, Vader, is 't uw wil dat ik terftondt myn handt Geef aan Valerius, om hem my zelfs te geven. Valerius. En ik zeg; is 't haar wil, dat ik myn ganfche leven Gelukkig achten zal, zo 'k haar als Bruidt geniet. Philibert. ! En ik zeg wederom, wyl d'eene zotheidt niet, Dan door de andere, geftilt wordt en genezen, Dat gy haar Bruidegom, en gy zyn Bruid zult wezen. Valerius. Heb dank voor deze gunft, 6 waardigfte zottin ! Gy word de myne dan, na dat ik het bevin. Anna. Hoe kan 'er oit zottin een waarder Bruigom vinden, Dan die zo wel als zy de zotheid zelfs beminden. Catryn. Gy Heeren Trouwers! en gy Koppelaars met een, Hoe nu? laat gy my hier dus ongetrouwt alleen? En ben ik wyzer dan als al de reft te houwen? Dat  108 Da MINin't LAZARUS-HUIS, &c. Dat, wylgy zotten trouwt,gy my"niet mee wild' trouwen? P hilibert. Catryn heeft groot gelyk,' men fchaft haar meê een man. Catryn. Zo een gebe~ ' my hier toe Waf helpen kan, Mefiieurs, zo nafteens -aadt, dat iemand pas als dezen Zo zot gaat worden, ei: myn Bruidegom wil wezen. Of 'k zweer, ik word vel haaft dees zotte grille moe, En keer, gezond en wys, weêrom na Haarlem toe. Leonard. Taft toe Catryn! ziet hier, hier hebj' een zot gekregen, Die zot geworden is, zo ftraks van uwent wegen; En die, indien je wilt, voort zo zot worden gaat, Dat hy u by zyn hand terftond de koop toe flaat. Catryn. Taft toe, daar is de myn; doch of 't u mocht berouwen, Zomoet g'uw zotheid zelf als oorzaak daar van houwen. Philibert. Na zo veel vreugd by een , gy Heeren altemaal, Zo bid ik niet te gaan dan na het Avondmaal. Hein oud. Dees eer is ortverdicnt, doch echter dus te fcheiden, Na zo veel vreemt geval, dat wil de vreugd niet leiden. Joris-vaar. Wel treet dan 'zamen in , op dat met dit gedruis, Met eenen einden mag de min van 't Laafrus-huis E Y N D E.