OYE1.6AHG van UIT DE GEMEENSCHAP DER GEREFORMEERDEN > TOT DIE VAN DE ROOMSCH KATOLIJKE KERK, Door zijne openbaare belijdenis van derzelver leere, gedaan te Alkmaar op Zondag den io September 1797. Voorgefïeld, naar aanleiding dezer woorden, Hand. IX: 21. En allen, die het hoorden, Honden verfteld, en zeiden: Is hij het niet, die te Jerufalem de geenen. die dezen naam aanriepen, zoo vervolgde ? door PETRUS SCHOUTEN» M.oomsch Priefier en Pa/loor te Alkmaar» Te AMSTERDAM, By P. van BUUREN, EN Te A L K M A A R, By AREND HOOGLAND BIERLAAG.   BERICHT. D e Overgang van den Heer Frans Voorhout* uit de Gemeenfchap der Gereformeerden tot die van de Roomsch-Katholijke Kerk, maakt zoo veel gerucht, dat ik niet kan nalaaten, het bij die gelegenheid voorgevallene, medetedeelen, en tot dat einde bericht ik het volgende: De ge« melde Heer, ten geftelden tijd, op de voor Hem gefchikte plaats, zich bevindende, fprak ik, na het geëindigd gezang van den: Vtni Creator Spiritus, &c. dat is: Kom Htilige Geest, en*, en het daar op toepasfelijk Gebed, Hem aan met deze woorden; WAARDE VRIEND 1 Uwe begeerte is mij bekend, om van de Waarheden des Geloofs, zoo als die door God geopenbaard, door Jefus Christus geleerd zijn, A a en  C 4 ) en door zijne Kerk worden voorgefteld, in het openbaar, op eene plechtige wijze, belijdenis te doen. Jk twijfel ook aan de oprechtheid van uwe begeerte niet; doch verzoek, dat Gij, ter eere van Gods genade, en tot ftichting der hier vergaderde meenigte, zoo kort het u mogelijk is, verhaalt, wat de voornaamfte aanleiding tot het doen van dezen uwen, voor veelen zoo verbazenden , ftap geweest is. Op deze mijne korte aanfpraak gaf de Heer Jfoothput het volgende antwoord: WAERDE VRIEND! Wat zeg ik? Eerwaerde Vader! wien ik thans opentlijk, ten aenhoore van deze talryke vergadering, in het midden van deze myne jeugdige kwekelingen (i), in deze Heilige plaets erCO Zpdert eenigen tijd, dat ik door gecne (ïaetkundige werfczaemheden verhinderd wierdt, heb ik my begeven ter onderwijzing van de jeugd in alleileie takken van wetenfehappefl , met dat gelukkig gevolg , dat er reeds een aental van 37 jongelingen 'dagelijks by afwisfeling gebruik van mackr. Daer ik nu dag aen dag onder dit jeugdig gezeifchap vèrkeere, over de betengrijkfte ftukkén handel, en ik het ge. k geniet, hunne genegenheid tot, en vertrouwen op my in eenen aenmerkelijken trap gewonnen te hebben, doch hunne gemoederendoor kwaliikgezinden met vooroord eelei. tegen my zouden kunnen wor  ( 5 3 erkenne voor den Mart, door de goe* handt Godts my toegefchikt tot een getrouwen Ladsman en eerlyken Raedgever, op den weg naer eene zalige eeuwigheid: vergun my, myn oprecht genoegen U te betuigen over de aangename gelegenheid, die my vergund wordt, om thans (zo kort my mogelyk is,) mede te deelen welke de voornaemfte aanleiding geweest zy 'tot het doen van dezen, voor velen zo netbazen hn ftap. Gy hebt de edelmoedigheid gehad, deze zeilde vraeg, welke gy thans doet, reeds meer dal! Veertien dagen geleden, my ter ernstige overvve-i ging te geven (a). Onder de overdenking derweden ingenomen, en daer door myn onderwijs orntrend Tun genoeg»*" vruchteloos, zoude zyn : zo acht my , tTs niets billyker, betamelyker en voordeehger voor deze iryne jeugdige vrienden , dan dat zy van naby zatTen hoiden het geen plaets had orntrend hunnen v end, weer meden zy dagelijks. met zo veel genoe en verkeerden, en in wiens onderrichtingen zy zo vee' be; S Llden. Het is dan , wijl de Heer P. Sc^e» êf l, op myn verzoek , de . vriendelykhe.d heef, beWeJn , dat ik my met deze kinderen op cene flatelyke wyze in de Kerk konde begeven. t2> Trouwens,niets van het gene zijnEerw. my heeft voorgefteld, of ik heb genoegzame gelegenneifl gehad , om het rypelijk te overwegen. « 3  C 6 ) zelve, myne lotgevallen nagaende,overtuigde hef my, dat in my bewaerheid wierde de zo aenmerkelyke fpreuk van den wyzen man, te vinden m het boek der Spreuken, H. XVI: o4 Het harte des menfchen overlegt zynen weg, tnaer het fiaet aen den Heere zyne gangen te beftueren. In mijne vroege jeugd, uit de eerst in my plaets gehad hebbende zorgeloosheid opgewekt, en begeerig gemaekt naer de kennisfe der waerheid: door Godt tot onze zaligheid geopenbaerd, yverde ik overeenkomstig de onderwyzing, welke my gegeven wierdt, eenigen tijd veel, om het leerftelzel der Gereformeerden grondig te leeren kennen: doch orntrend 16 of 1? jaren oud zijnde, geraekte ik, by gelegenheid van mijn orgelfpelen in de Lutherfche Kerk, in fterke verzoeking, van Lutersch te worden. Dan, door de redenen van myne Ouders en Leermeester, naer myn inzien, van de dwalingen der Lutherfchen overreed, verliet ik dit denk» beeld, en deedt, ten naesten by een half jaer na dit geval, myne belydenis van de leer der Gereformeerden, Lidtmaet van die Gemeente geworden zynde fcheen her my zelfs vele jaren coe, in het leerftelzel derzelve veilig te mogm berusten, en naer dit denkbeeld was ik een yveraer voor hetzelve, en wel in die mate, dat ik  ( 7 > fc een zeker jongeling, tot ^0™^*f !yke Kerk beboerende, fthooo zeer onkundj zijnde, heb overgehaeld, onderwezen n b j a m> hPt- doen der belydenis van het Gevorderd tot het doen d ^ y ^ evengemelde reformeerde Leeriteizei. » gerustheid wier* echter gettoord,zoda* Lht taf op de verfchfflen, welken ik ontdek e, Ï£» de over geW1chuge punten des Geloo* *~ * „„gerustheid * fe worstel nnfftaen. Cti deedt my, Z.^*i de leernelzds der D**~. Z Rmcnl,ran,m en zoortgelyken ; doch de *t„ hun te vinden is het nuddel, door her welk j^Ü • over de leere der Diieëenheid, over da CS ^ vrf- ° J dehet beftaen van den H. Geest. Oodtheid van Christus en /4)£i n voornaem en wezendlijk doe, van het de cen eenhdd onder het Protestanten- ChnStenf fce'ure de, moest dit noodwendig zeer vele dom niet befpeuren > bedenkingen in mij te twijvehnsen en bekome M wel heÉ Weeg brengen , ot onaer net «*» RiJkWChristus te vinden >s. A 4  ( 8 ) ieder mensen., en dus een ongeleerde zo wel aïs een geleerde, onbetwistbaer verzekerd wordt, dat alles, wat Godt, nodig tot onze zaligheid, geopenbaerd heeft; als mede, dat de ontwyfelbare zin der Goddelijke Openbaring voor hem kenbaer zy. — Dus, door ondervinding overtuigd, dat by geenen der Proteftanten het middel ter gerustftelling van een waerheidlievend gemoed, zo noodzaeklijk voor elk Christen, gevonden wordt, was ik op het punt, van het geheele leerftelzel der Goddelyke Openbaring als een verdichtzel te verwerpen. (5) Dany te» (5) Van hier , dat ik aiies wegredeneerde ; die leer* ftukken, waerin het meerder gedeelte van het Christendom groot belang ftelde, als uitvindingen van menfche* befebouwde; verfcheide E voelboeken vóór onecht hieldt; althans voor zodanige boeken, waer uit men geen leer' ftuk mocht bewyzen, zolang deizelver Goddelijkheid, als een gedeelte der Goddelijke Openbaring uitmakende,' in twyvel ftondt. — Van hier, dat ik zodanige boeken liefst las, die mij in deze denkbeelden konden Herken. De Hoogduitfche fchriften, die over den Godtsdienst Czo genaemd) zeer wy zich uitdrukten, waren by my het meest in achting. Het fpreekt van zelve, dat dit alles eenen Kerken invloed moest hebben op myne gefprekken over den Godtsdienst. En daerom zullen mvne goede vrienden , met wfen ik in aie dagen over den Godtsdienst fprak gemakkelijk het verfchijnzel kunnen Wklaren , waerom myne gelprekken van dien tijdt zo ver  ( 9 ) tegen dit uiterfte heeft echter de Goddelyke genade my beveiligd, fchoon zyne Voorzienig, heid, zo als ik nu door zyne goedheid zie, gedoogde, dat ik eene verkeerde keuze deedt, en my verbeelde, de verlangde gerustftelling te vinden, in hen xe volgen, die, wel byzonder zedert eenigen tijdt, de verdraegzaerrheid van alle Godtsdienstige gevoelens der Gezindheden onder de Proteftanten, aenpryzen als het middel, om door geene verfchilleri.de begrippen in het {tuk van den Godtsdienst ontrust ce worden. In hope, van np die wyze het Christendom te vereenigen, begon ik voor dit plan door mijn gedrag en fchriften te yveren (6); doch welhaest het verbazend vee! verfchillen van myne tegenwoordige denk- en handelwyze. Vooral, wanneer zy zich gelieven te herinneren, dat, weike twyvelingen, welke verandeiingen van gevoelens ock by my mochten plaets hebben, altoos dit mijn hoofddoel geweest is en blijft: hét zaeken en vinden van wafrheid, (6) Door mijn gedrag (zeg ik), waerom ik geene zwarigheid maekte, om by de Remoi ftrmten in deze Sradt, en te Amfterdam by de Doopsgezinden in de Kerk de Zon , aen den Bedienaer van het Avondmael bekend zijnde , zo wel als by de Gereformeerden , tot welk laetfte Kerkgenootfchap ik behoorde, van het H. Avondmael des Heeren gebruik te maken. Ik zoude zulks zelfs, uit A 5  ( io ) het onmogelyke van hetzelve ondervindende, bleef ik verlegen omzien naer dat geen, het welk uit hoofden vah deze denkvyyze„ insgelyks by de Lu« therfchen en Roomsch-Katholyken gedaen hebben, indien niet aen myne zyde hun gevoelen over het Avondmael my niet gehinderd had; en aen hunne zyde, zy my ook tot de Communie, uit hoofde van andere leer/tellingen, niet zouden hebben kunnen toelaten. Door myne Schriften heb ik insgelyks pogingen aengewend, om het Christendom op die wyze te vereenigen j ten minften, ik was van oordeel, dat alle Christen ge. zindheden in één Kerkgebouw hare openbare Godtsdienstoeffeningen konden verrichten. Ik meende, daer toe een zeer gefchikt plan by eene zekere aenleidende gelegenheid te hebben uitgedacht, en dit aen myne Landt- en Stadtgenoten te moeten voordragen in tydtsomftandigheden, die my dachten , daer toe gefchikt te zijn ; althans de zaek in overweging te geven, in hope, dat uit dit ruwe ontwerp wel iets goedts ter bevordering van de algemeene belangens en de eenheid in het Christen, dom zoude geboren worden. Die genegen mocli. ten zijn , te lezen hetgeen ik in den jare 1795 daer over gedacht en gefehreven hebbe, kan het vinden in mijn werkje, getyteld: Frans Voorhout aen zyne Me. deburgers, op bl. 58. en verv. in dien tijd uitgegeven , en noch te bekomen by J. Hand te Alkmaer. Het geen anderen befchouwend voorgedragen hebben , trachtte ik in werking gebracht te zien: doch ik bevond op eene onaengename wyze, dat myne yver niet alleen ontydig, maer mijn ontwerp zelve onuitvoerlijk , en voor de wezentlyke belangens van het Christendom nadeelig waren.  ( II ) Welk ter gerustftelling van mijn gemoed, zo zeer door twyfelingen geflingerd, konde dienen. Ik verzuchtte met vernieuwden aendrang tot Godt, om den weg te kennen, welke ik moest bewandelen - Het behaegde ook zyne goedtheid, my aen te fporen tot een ernstig onderzoek naer de leer der Roomsch - Katholyke Kerk. (7). Ik wil toch wel bekennen, tot aen dat tydftip die Kerk verfoeid te hebben, om dat ik door vooroordeelen, van myne jeugd af tegen dezelve my ingeboezemd, my verbeeldde, dat zy, wegens verdervelyke dwalingen, afgoderyen en bygelovigheden, voor God een grouwel was. - Ik be- (?) Het oplettend nalezen en overwegen van het Kerkboek van den Heer P. Schouten, getyteld: de ware Godtsdienst, by P. van Buuren te Amfterdam uitgegeven, en de vryheid, die zijn Eerw. my vergunde, van alle de bedenkingen , die ik op dit boek mocht maken , en de ophelderingen, die ik over hei een of ander begeerde, hem per Misfive te mogen mededeelen , en daer dan fchriftelijk op te zullen antwoorden: is my voornamelijk in dezen van zeer veel nut geweest. Ook deze brieven zal ik in 't vervolg in 't licht geven-, en ik vertrouw, dat elk onbevooroordeelde daeruit op het klaerüe zal zien en overtuigd worden , dat dit krachtdadig moest medewerken, om my de leer der R'oomsch-Katholyke Kerk geheel ande'rs te doen befchouwen; ja met hoogachting voer de-, zelve vervullen.  ( 12 ) begon dan my zelve te ondervragen: „ Ben ik „ van die zaken, van welke de Roomsch - Ka-1 „ tholyke Kerk befchuldigd wordt, wel genoeg„ zaem overtuigd? Is het wel geloofbaer, dat „ alle de leden derzelve zo lomp verblind, zo it goddeloos, zo dwaes zijn, dat zy van die dingen niets merken; of zorgeloos over alles „ henen flappen? , Er zijn toch in die „ Kerk ook kundige, en, zo als ik moet den„ ken, godsvruchtige menfchen — Mag ik on„ derftellen, dat velen derzelven , onderricht „ van het gene hunne Kerk te last gelegd „ wordt, zo eerloos, zo Godttergend booszou„ den zijn, van alleen uit tydelijk belang of „ ander menfchelik inzicht, tegen hun beter „ weten , niet alleen in de gemeenfchap dier „ Kerk te blyven ; maer noch daer en boven da „ wezcnlyke leere derzei e met mond en peii „ te verdedigen? - Neen: dit mag ik niet den5, ken. - Ik zal dan myne vooroordeelen afleggen en onpartydig de leere dier Kerk onderzoe. „ ken." (8) Godts genadige Voorzienigheid! deedt (8) En Wie zoude die voorcordeelen niet afliggen? Ja wie zoude niet onpartydig de leere dier Kerk onderzoeken ? Wanneer hy aengaendjs voorname leerfiukken van deze Ktrk uitdrukkingen ontmoet in een gefctmit, door een Man  C 13 ) deedt my tot dat einde eene bekwame gele. genheid bekomen. — Ik onderzocht, W1erdt Man eebezfed, die by de Gereformeerden in vele achting ü ir2 ten aenzrèn van zyne kunde en doorzicht Z grootfte vertrouwen verworven heeft Ik bedoel de woorden van den Hoogleer der Godgeleerdheid aen de Mademie te Utrecht, juoocus Heringa Euza's in bet Btvoegzel van eenige AenmerKinöbn te uitbrei ding van gezegden, in zyne Leefde . gesnoerde g7egendJd *«*. of ove, ha Utamend g^uu 11 naer «.leiding v.« Gal. V: zs. *■ Vfl„ 1795. in den aden druk, op bl. 54,55- De woorden zijn dus: „ Stel u eens, verhchte Nedernd, fche Christenen! een volk voor ...... dat, neven e nen Godt, die in den hemel woondt , een Godt ' Set»; dien het in een ouwel gefloten opeet; nevens " 'enen al wetenden Richter, eenen Plaetsbekleder op de " verêldt. die voor ge-dt zonden kwijtfcheldt, vryheid. " ot war.bedryven geeft, delen uit bet Vagevyer ver. " lost enz » Wie moet niet , dit lezende, verbaesd lpn 'h;er tets te zien voordragen als een wettig gevoS.'dat'uitde leerftukken der Roomsch Katholyke Kerk louHe voortvloeien? Moeten niet alle brave en verten. Ie Gereformeerden gevoelen, dat het voor hun meer dan tüd wordt, daer zy reeds zo lang met de hatelijkfte voorcordeelen tegen de leer der Roomsch-Katholyke Kerk door de 'fchandeiijklte gevolgtrekkingen zijn voorgenomen, hunne vooroordeelen afteleggen, en de leer tor Kerk onpartydig te onderzoeken? te meer, daer nu in dezen tijd , zo een aenzienlijk cn zo zeer veitrouwd Hoo-laeraer onder hun, in het voordragen van de leer der ■ ° Roomsch.  ( H ) wierdt onderricht en overtuigd, dat de wezentlyke leere, door de Roomsch-Katholijke Kerk voorgedragen, zuiver van alle dwaling, afgodery, en bygelovigheden, heilig en dus de ware leer van Christus is, — Ik bevondt, dat zy alleen op onwrikbare gronden rust; en zag, tot myne verbazing, dat buiten die Kerk geene gerustftellende zekerheid voor een waerheidlie- vend) Roomsch-Katholyke Kerk, door een verregaende partydig, heid, zich (om het op zijn zachtst uittedrukken,) tot zulke onbetamelyke en tegen de waerheid ftrydende uitdrukkingen laet vervoeren. Deze Hoogleeraer weet immer- doch, ten minden hy had moeten weten, dat iemandt, die partydig is, de gevolgen, welken hy uit de leer van zijne party trekt , en die door de party ontkend worden , niet mag opgeven als de leer van zyne party. Dit wordt hier gedaen. Zoude die Hoogleeraer zelve',' wanneer een Roomschgezinde, ot'anderen, orntrend het een of ander leerftuk der Gereformeeruen zodanig handelden, zich niet al licht kunnen laten ontvallen: Dit is eeu bel wijs van lompe onwetendheid, of bouaerdigheid? Wat ik U dan bidden mag, Gy allen , die dit leest! Laet dit bygebrachte U tot nadenken brengen! en U in ftaat Hellen het gene ik U by vervolg door de drukpers zal trachten voor te dragen , geheel anders over de leer der Roomsch-Katholijke Kerk te denken, dan gy tot dus verre gedacht hebt! Och of ik zo gelukkig ware, velen te overtuigen, dat de wezentlyke leer der Roo; ch-Katholykt Kerk, zuiver van alle dwaling, afgtdery en ^gelovigheden„ heilig, en dus de ware leer van Christus is!  ( 15 ) yend Christen kan gevonden worden. — Godt my verder byftaende, heb ik dan eindelijk het befluit genomen, van tot de gemeenfchap der Roorasch-Katholyke Kerk toe te treden, en verzoek nu opentlijk, om dit te doen , te mogen overgaen tot het opzeggen der belydeuis van piijn geloof, volgens de leerwyze dier Kerk. Na dit antwoord fprak ik den bewusten Heer Weder aan met deze woorden: WAARDE VRIEND t Betrouwende, dat het, nu door u verhaalde, met de waarheid , en uw harte overeenkomt, ben ik bereid uwe Belijdenis te hooren. God, die het willen gegeeven heeft, gunne u het volbrengen i — Hij fterke u , door zijne genade , om dezelve tot zijne eere, de zaligheid uwer ziele, en tot ftichting uwer Medemen* fchen te volbrengen: Laat ons hooren! Ik, Frans Voorhout , geloof vastelijk e» belyde al het gene in het geloofsbegrip, het welk de Heilige Roomsch-Katholyke Kerk gebruikt, begrepen wordt, te weten: H  (.16 ) Ik geloof in eenen Godt, den Vader, almachtig Schepper van hemel en van aerde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen ; en in eenen Heere Jezus Christus, Godts eeniggeboren zoon, en voor alle eeuwen uit den Vader geboren; Godt van Godt; Licht van 't Licht; waerachtig Godt van waerachtig GoJt; geboren en niet ge' maekt; van het zelfde zelfftandige wezen met den Vader; door wien alle dingen zijn gemaekt; die om ons menfchen, en om onze zaligheid nedergedaeld is uit den hemel, en het vleesch heeft aengenomen door den Heiligen Geest, uit de Maegd Maria, en is mensch geworden. Hy is ock voor ons gekruisd onder Pontius Pilatus, hy heeft geleden, en is begraven. En hy is, vol* gens de Schriftuer, ten derden dage verrezen. En hy is opgeklommen ten hemel. Hy zit ter rechterhand des Vaders. En hy zal wsdcrkomen met glorie , om te oordeelen de levenden en de dooden; wiens Rijk geen einde zal heb. ben. En in den Heiligen Geest, den Heere en levendmakenden, die uit den Vader en den Zoon voortkomt, die met den Vader en den Zoon te zamen aengebeden en verheerlijkt wordt; die door de Propheten gefproken heeft. En eene heilige Katholyke en Apostelyke Kerk. Ik bely- de  C 17 > de een Doopzel, tot vergevinge der zonden, en ik verwacht de verryzenis der dooden, en het eeuwige leven. Amen. Ik geloof, en neem zeer vastelijk aen de Apostelyke (9) en Kerkelyke overleveringen, en alle de andere gebruiken en inftellingen vart dezelfde Kerk. Ik neem ook de Heilige Schriften aen * volgens den zin, die onze Moeder de Heilige Kerk gehouden heeft, en noch houdt, welke Kerk het toekomt over den zin en de Uitlegging der Heilige Schriften te oordeelen, en ik zal ze nooit verftaen of uitleggen, dan Volgens het algemeen gevoelen der Vaderen, Ik belyde ook, dat er waarlijk, én eigentlijk ze. ven Sacramenten zyn, door Jefus Christus, onzen (9) Aengezien dat Christus Jezus zyne Kerk door leerredenen heeft beginnen te ftichtcn, zo is het onge. fchreven woord geweest de eerfte regel en grondfiag van het Christendom; en fchoon er de fchriften van 't Nieuwe' Testament naderhand zijn bygevoegd , daerom heeft echter het ocgefc&reven Woord zyne eerfte kracht en achtbaerheid niet verloren. Dit is de reden, die ons verplicht, al wat de Apostelen, 't zy door prediken, 't zy door fchryven, geleerd hebben, met eene gelyke eerbiedigheid te omhelzen, zo als Paulus zelf uitdrukkelijk verklaerd 2 Thesf. II: tg. % dan broeders, ftaet vast, en houdt de overleveringen, die gy, 't zy door ons voord, *t zy door onzen brief geleerd hebt, Bc-sjüet , in zynei uitlegg. van 'i Cüth. geloof, §. 18. B  ( I» ) zen Heere, ingefteld tot de zaligheid van het menfchelijk gedacht, alhoewel dat zy niet altemael aen ieder mensch noodzakelijk zijn: te weten , het Doopzel, het Vormzel (10), het H. Sacrament des Autaers , het Sacrament van Pcenitentie of Boetvaerdigheid (n), het laetfte Olyzel (12), het Priesterfchap (13), en het Huwelyk (14), en dat zy de genade me- (10) Hani. VIII: 17. Toen leiden zy hen de handen op, en zy ontvingen den Heiligen Geest. Cu) Joh. XX: 21—23. Hy [Jezus] zeide hen dan noch eens: Vrede zy ulieden. Gelijk de Vader my gezonden heeft , alzo zende ik u ook. Dit gezegd heb. bende, blies hy op hen, en zeide hen: Ontvangt den Heiligen Geest. Welker zonden gy vergeven zult, dien worden zy vergeven: en welker gy houdt, die zij.i gehouden. (12) Jac. V: 14, 15. Is iemandt onder u krank? Dat hy de Priesters der Kerke by zich roepe : en dat zy over hem bidden , hein zalvende met olie in den name des Heeren. En het gebedt des geloofs zal den kranke behouden: de Heere zal hem verkwikken: en zo hy in zonden is, die zullen hem vergeven worden, (13} 1 Tim. IV: 14. Zie toe, dat gy de genadegifte, die in u is, niet verzuimt, die u gegeven is door 't leeraerampt met de oplegg.nge van de handen der Priesteren. f14) Eph, V: 3?. Dit is een groot Sacrament: ik zeg in Christus en in de Kerk. — Paulus daer by man en vrouw vermanende tot het heilig beleven van dien ftaet, duidt genoegzaam aen , dat Christus ook hier toe dooi dit Sacrament de nodige genade hen verleendt.  rhededeelen, eh dat van deeze Sacramenten he£ Doopzel, het Vormfel en het Priesterfchap * zonder ontheiliging, voor de tweede reize niet mogen bediénd worden, Ik neem oök aen; en keur goed de in gebruik zijnde en goedgekeurde plechtigheden der Katholyke Kerk, die in de bediening der voorgenoemde Sacramenten gebruikt worden. Ik neem ook aen, êh keur goed alles, wat in 't Heilig Concilie van Trenté, wegens de Erfzonde en Rechtvaerdigmaking uitgefproken en verklaerd is geweest, Ik belyde insgelyks, dat men in de Misfe inderdaed eene waerachtige (15) en verzoenbare offerhande voor de levenden en de dooden aen Godt opdraegt, en dat in *t allerheiligst Sacra^ ment des Autaers, waerlyk, dadelyk ert wezentlyk tegenwoordig is het ligchaem en bloed vari Jezus Christus, onzen Heere, te zamen met zyne ziele en Godtheid-, (16) en dat de gehee- OS) De H Ïbènèus, die gebloeid heeft zedert 'tjaer ,77 tot 200 of 2c3, zegt, dat Christus (in 't laetfte Avo-dtmael) de nieuwe offerhande dés n. Verbondts geïéeraerd heeft; welke de Kerk van de Apostelen ontval gerde, de geheele wereldt door aen Godt opdraegt, U libr. iv. csKtr Harses 17. (16} Moto. XXVI: 26. En terwyl zy aten - heeft Jezus broodt genomen, heeft het gezegend, gebroken* eri B a  Ie zelfftandigheid van broodt veranderd worde in 't ligchaem van Christus, en de geheele zelfftandigheid van den wyn in zyn bloedt: welke verandering de Katholyke Kerk Transfubftantiatie noemt. Ik belyde ook, dat men onder iedere gedaente den geheelen Christus en het waerachtig Sacrament ontvangt. Ik geloof ftandvastelijk, dat er een Vagevyer is (i/O» en dat de zielen, die daer opgehouden worden, door de voorbiddingen der gelovigen geholpen worden. En insgelyks, dat men de Heiligen , die met Jefus Christus heerfchen, in eere moet (i 8) hou- aen zyne Discipelen gegeven, zeggende: Neemt, en eet: Dit is mijn ligchaem. —- Mark. XIV: 21 En terwijl zy aten, heeft Jezus broodt genomen, en hetzelve zegenende gebroken, en hen gegeven, zeggende: Neemt, dit is mijn ligchaem. — Joh. VI: 52—56. Zo iemandt van dit broodt eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het broodt, dat ik geven zal, is mijn vleesch voor het leven dar wereldt. Want mijn vleesch is waarlijk fpijs, en mijn bloedt is waerlijk drank. (17) a Mach. XII: 46. Zoo is het dan een heilige en zalige gedachte, voor de overledene te bidden, opdat zy van hunne zonden ontbonden worden. (18) Het woordje moet is door den Heer F. Verow genomen ;n den zin van behoort. Zie zyne Regel van het Katholyke geloof, 7de afd. De Trentifche Kerkver. gadering heeft dit zelve nader verklaerd, als willende-  r at ) houden en aenroepen; dat zy hunne gebeden voor ons aen Godt opdragen (19) en dat men hunne relequien (20) moet eeren (tl). Ik be- lende het opgevat hebben, het is goed en voordeelig de Heiligen aen te roepen, en-tot hunne gebeden, byftandt en hulpe,toevlucht te nemen. (Zie de 25fte Zitting,) En j. b. bossuet, in zyne Uitlegging van de leere der Katholyke Kerk, J IV. zegt: „ Als de Kerk ons leert, dat „ het voordeelig is, de Heiligen aenteroepen, leert zy ons tevens, dat men die moet aenroepen met denzelt!! den geest van liefde, en naer de orde van broederly„ ke gemeenfchap, waar door wy worden aengefpoord, om den byfland onzer broederen, met ons op de aerde levende, te verzoeken. Men ziet dan (zegt isos" suet verder,) dat, de Heiligen aenteroepen, volgens ' de meening van het Concilie van Trente, niets anders is, dan tot hunne gebeden toevlucht te nemen, om van Godt mldmen, door Jezus Christus, te verkrygen.» 09) Luc. XV: 10. Zoo zeg ik u. zal er ook blijdfchap zijn by de Engelen Godts over eenen zondaer die boetvaardigheid doet. C20) Hard, XIX: 12. Zo dat ook als de zweetdoeken enVordeldoeken van zyn ligchaem op de zieken gedragen wierden, de ziekten hen verlieten, en de booze geesten van hen uitgingen. (ai) Hier is het woordje moet weder in den zin van béhotrt te nemen, gelyk de bovengemelde Veron inhet genoemde werkje heeft aengewezen, en noch nader met (jet befluit der Trentifche Kerkvergadering bekrachtigd, 1 aijh* B 3  lyde ook zeer vastelijk, dat men de beelden vari Jezus Christus en van de moeder Godts, altijd maegd, en van andere Heiligen moet (22) hebben en behouden, en aen dezelve de fchuldige eer en eerbiedigheid bewyzen. Ik belyde ook, dat de macht van aflaten te verlenen, door Jezus Christus aen de Kerk gegeven is, en dat het gebruik der aflaten den Christen (23) Volke ten hoogden heilzaem is. Ik beken, dat de Heilige Katholyke, Apostelyke en Roomfche Kerk zynde volgens de 2sfte Zitting dus: „ De Kerkvergade„ ring beveelt aen de Bisfchoppen en anderen, dat zyde „ gelovigen, wegens de eere aen de overblijfzelen der „ Heiligen onderrichten, hen leerende, dat, van de ge„ lovigen geëerd moeten (of behooren) te worden, de hei. „ iige ügcbamen der Martelaren , en anderen, die met Chris„ tus leven , dewelke levende ledematen van Christus „ geweest zyn, en een tempel van den Heiligen Geest, p 1 Cur. 111 17, en dewelke van hem ten eeuwigen le„ ven opgewekt, en verheerlijkt zuilen worden , door de„ welke van Godt vele weldaden aen de menfeheu bewezen worden." fai) Dat het woord nokten hier ook behoren te kennen geeft, is mede duidelijk uit de vertaling van den Heer F. Veron, in zijn voorig aengehaald werkje, duidelijk op te maken. (23) 2 Cur II: t0. Nu dien gy iets vergeeft, dien vergeef ik het ook. Wam zo ik ook iets vergeven heb.be, ik heb het om uwent wille vergeven, in den naem vu Christus.  C 23 > Kerk de moeder en meesteresfe van alle Kerken is, en ik beloof en zweer den RoomfchenPaus, navolger van den Heiligen Petrus Pnnce der Apostelen en Stadthouder van Jefus Christus^ f24) eene waerachtige gehoorzaemheid 25>• Ik neme ook vastelyk aen, en belyde alle an- (2$ Matth. XVI: 18, 19. En ik zegge u, dat gy ƒ Petrus , en op dezen fteen zal ik myne Kerk bouwen, en de poorten der Helle zullen tegen hacr niet vermogen. En ik zal u de fleutelen van het rijk der hemelen geven. En al wat gy oP de aerde bindt, zal ook in den Hemel gebonden zyn: en wat gy op d'aerde ontbindt, zal ontbonden zyn in don Hemel. (25) De gehtmzeamkid, beloofd aen den Roomfchen Paus als het zichtbaer Hoofd der Kerke , bepaelt zich alleen tot het wezentlyke van den Godtsdienst en is dérhalven geheel en al afgefcheiden van alle Staetkund.ge betrekkingen , in welke men onder verfchillende regeer.ngsformen zich bevindt. Een genoegzaem bewijs van dit gefielde is de verklaringe, welke alle de Roomfche Katholijkc Priesters onder het voorig bertuer, overeenkomftig het Placaet van den 21 September 1730 , van dien tijd af, tot aen het eindigen van het zelve beftuer hebben moeten doen op hun Priesterlijk woordt in plaets van Eede , in welke zy, naer Art. 3 van het Placaet, deswegens verklaren: „ dat zij een hartelyke afkeer hebben van het gevoelen der genen , welke leeren , dat de Paus, of eenige andere Kerkelijke Overheid , de macht heeft, " om de onderdanen te ontflaen, of dispenfeeren van we. " » gens B4  ( 24 ) dere Hukken door de Heilige Kerkregels , en door de algemeene Keikvergaderingen, en voornamentlyk door de Heilige Kerkvergadering van Trente geleerd, uitgefproken en verklaerd. En te gelijk alles wat daar tegen is, en de Ketteryen door de Kerk veroordeeld, verworpen en afgefcheiden, veroordeel, verwerp, en fcheide ïk insgelyks af. Dat waerachtig Katholyk Geloof, buiten 't welk niemand kan zalig worden, (26) dat ik tegenwoordig vrywillig belijd, en voor waarachtig houde, dat zelfde geloof beloof en zweer ik, Frans Voorhout, geheel en onver- valscht „ gens Kettery; of om eenige andere oorzaek van den eed „ en gehoorzaemheid aen de burgerlijke Overheid, en dat „ men geen trouw en onderdanigheid fchuldig is aen de ,, genen, die in de Kerkelyke ban, en buiten den fehoot » der Koomfche Kerk zijn. En dat zy niet alleen het „ tegendeel van die ftellingen gevoelen, maer na hare „ uiterfie vermogen zuilen inboezemen aen de leden van „ haer gemeenfehap, en dezelve, zo door haer voorbeeld als door hare leer, zullen vermanen tot gehoorzaemheid aan de Siaten en Magiftraten, als aen hare wettige „ overheid, en tot een vreedzaem en flil gedrag." Deze verklaring, door die Geestelyken gedaen, bewijst (zeg ik noch eens) genoegzaem de waerheid van het gefielde :°dewyl zij die niet gedaen hebben dan met genoegzame kennis en goedkeuring van den Roomfchen Paus zelve. (26) Htbr. XI: 6. Doch zo dsr het gelo-je is het oamogelijk Code te helagen, Niemandt kan dan zalig worden bui-,  ( *5 ) valscht tot den laetften fnife myn's levens toe, zeer ftandvastelijk met Godts hulpe, te bewaren en te belyden, en zorg te dragen, zo veel als het in myne macht zal zyn, dat het van myne onderdanen, of van de genen, die myne zorge zyn aanbevolen, gehouden, geleerd en gepredikt worde, Zo helpe my Godt en deze Heilige Euangelien Gods. Amen. Alle dit voorgemelde, met veel bedaardheid, in goede orde, volbracht zynde, deede ik , voor het beginnen der H. Misfe, deze aanfpraak: Noit heeft een Roomsch Catholyke gedacht, veel min kerende gezegt: bat be ïcbenbe en be paoben niet tnm bat ïnam fe&lftt becgemngc bec fnnben hebnen/ 't en ?n nat «$tn$ nas baaeïnn§ Stjooi be$elbe ban ben aBI&riefteren cwffctt toerbe. (vA Neen, de Roomsch Katholyke Kerk leert, dat ^ (J dit buiten dat geloof, bet welke Godt vereicht. Nu, dit beftaat zeker niet in waer te achten alleen het geen ons geloofteer fchijnt; maer in te geloven alles , wat Godt cm te geloven geopenbaerd heeft, en door zyne Katholyke Kerk ons voorflelt. C27) ©at be ïebenbe en?. Dit gezegde heeft de Eeidelbergfche Catechismus, in het antwoord oP de 8oftc Vraag: ï\5at onbe:f£Öent té 'er tugfcfirn het |gacStmacï be£ üeeren/ en be fneufdje afêtgfe* B 5  r 26 ) dit H. Offer niet anders is, dan een onbloedige voortduuring (28) van de allervolmaaktfre Offerhande , die Christus aan het Kruis van zich zeiven gedaan heeft, en door welke ééne, hij in der eeuwigheid volmaakt heeft de geenen, die geheiligd worden; (29^ als mede: dat hij die onbloedige Offerhande, in het laetfte Avondmaal gedaan hebbende, zijne Apostelen tot Friesteren aenftelde; geboodt dat het Offer, het welke hij gedaan had, in 't vervolg door hen, en hunne wet- (28) 'c Is hetzelve offer, cn dezelve offeraar, zich nu t'ojr den dienst der Priestercn opdragende, die zich wel eer aan het kruis heeft opgeoffert; 'er is geen onderfcheid, dan alleen in de wijze van het offer optedragen. Conc. Trid. Jesf 22, c. 2, De H. Crijsothomos , fchrijvende over het Xde Hoofdrtuk van den Brief tot deHebr., in het welke de kragteloosheid der offerhande van de oude Wet betoogd wordt, uit de menigte en herhaling derzelven, deedt zich zeiven deze opwerping: Wel hoe draegen wij ook niet dadelijks offerhanden op? en beantwoorde die, met deze woorden: 't is dezelve, dien wij altijd opofferen; nittvan daag een anderen, en morgen een anderen: om dezelve reden is 't eok, maar een Sacrificie. Om dat hij op veele plaatzen geoffert wordt, zouden wij zeggen, dat 'er meer dan eene Christus is? Geenzifüs... 't Is aiomme dezelve Christus: Hij is hier geheel, en daar geheel, 't is maer een Lichaam. Gelijk het dan, hoe-< wel op veele plaatzen getfferd wordende, echter maar een Ligchaaw is s en niet verscheidens Lkhaamen, 200 ij 't ook maait te» Sacrificie Zeelanden, Vaste Gronden, bi. 182. (29) Eebr. X: 14.  C 27 ) wettige Opvolgers, ook gedaan zoude worden. Het is dan geenzins als of de levende en dooden, niet dcor dat Lijden Christi vergeevinge der [onder, hebben, ten zy dat Christus nog dagelyks voor dezelve van den Mispriesteren geojftrt ver ie; maar die Offerdienst wordt verrigt, om dat dezelve, onder de Wet der Natuur, door het offer van MeJchifedech afgebeeld; (301 onder die van Moifes, door den Propheet Malachias (31), voorzeid, en door de Goddelijke inftelling van Jefus Christus zelfs, bevoolen is; op dat wij aan zijne bloedige Kruisofferhande gedenken, en ook op die wijze, aan de oneindige verdiensten van zijn lijden en dood, deelachtig zouden worden. — De Apostelen hebben deze inftelling geëerbiedigd, de waarde en heiligheid van dien onbloedigen offerdienst erkend. Wij hebben, zegt de H. Paulus, een Altaar van het welke zij, die het Tabernakel bedienen, de Joodfche Priesters, niet mogen eeten (32). Dat ook de Apostelen op het gemelde Altaar dien Offerdienst verricht hebben, wordt in de Handelingen der Apostelen (33), volgens (30) Genef. XIV: 18. Pfalm CIX. en Htbr. V: 1-25. (31) Maiach. h II- (32) Hér. XIII: 10. (33) En als zij in den dienst des Heeren waren: A.strüf vsitui $i »vtü¥ t* kv^ico: Hand. XIII: 2. fchoon het f Griek-  C 28 5 gens de eigenlijke beteekenis van den grondtext, genoegzaam aangeduid; en dat dezelve op alle de volgende tijden van het Christendom, door hunne wettige Opvolgers in het Friesterfchap, is opgedraagen , bewijzen overtuigend de fchriften der H. Vaderen, bij Bellarmihtjs en andere beroemde Schrijvers. Die zelfde Offerdienst gefchiedt nog dagelijks in de Kerk; dit zal blijven duuren zoo lang zij op aarde zal beftaan, en deze zal dus ook nu worden opgedragen, om God, door Jefus, te danken, voor de reeds aan u, Frans Voorhout! verleende genade; en tevens, om Hem zijne verdere hulpe , tot het waardig ontvangen van het Allerheihgfte Sacrament, het welk nu, voor de eerfte reize, U zal worden toegediend; alsmede, om zijne beftendige befcherming over U, nederig afrefmeeken. Mijne, en nu ook uwe, Geloofsgenooten, verzoek GriekfcfaeWoord Aiirovoyuv, dat hier gebruikt wordt, allerle'jen openbaaren dienst betekent, wordt het echter door veele geachte Vertaalers , hier wel bijzonder genomen voor offeren: gelijk ook Hebr. X: u, waarom ook Erasmus, in plaats van minijh antibus, dienende, Sacrifitantibus itiis Domino; dat is; als zij den Heere offerden, ver*' taald heeft; en de Grieken het opdraagen der Misse Aursgylav noemen. Bbllarminus de Misfa, Cap. pa, Calmet iri Afta Apcstol. Cap. 13. vs. 2,  ( 29 ) zoek ik tot dat einde mede, met U, en voor U te bidden! Be H. Offerdienst der Mis zoo verre v«bragt zijnde, dat, aan den meer gemelden Nieuweling onzer Kerk, het allerheiligfte Sacrament des Altaars, toegediend zoude werden , fprak ik hem weder dus aan: Eindelijk, Frans Voorhout! is dan dat ontzachgelijk tijdftip hier, op het welke Gij, een nederig geloovige aan het onfeilbaar woord van Jefus geworde, dat allerheiligste zult ontvangen, van het welke Hij, die met zijn eeuwigen Vader , en den Heiligen Geest, wezenlijk God, die dus Almachtig is, en niet liegen kan, gezeid heeft: dit is mijn lichaam (34)! Vleefchelijke menfehen, die de dingen van den Geest Gods niet verftaan kunnen (35): dewijl zij hen dwaasheid fchijnen, zullen, als weleer de ruuw vleefchelijk denkende Kapharnaieten, toen Hii beloofde, zijn vieesch tot fpijs, en zijn bloed (34") Mattk. XXVI: e6, 27 en 28. Mark. XIV: 22, 33'en 24. en Lu/tas XXII: 19 en 20. £j5) 1 Korinth, II: 14*  ( So ) ëloed tot drank te zullen geeven (36), nog vraagen: Hoe kan hij om zijn vleesch te eeten geeven (37 ? — zij zullen ook ergernis uit zijn woord neemende, van hetzelve weggaan, en zich meinen te bevredigen, met eenen "figuurlijken zin aan hetzelve toetevoegen (38;. Wij in« (36) Joh. Vli 32-52. (37) 5> C38) Z;j zouden voor bunnen figuurlijken zin ëeriïg bewijs vinden, zo die verzekering van Jefus: dit is mijn lich aa m, volkomen gelijk was aan de figuurlyke uitdtukkingen, door hem gebruikt, toen hij, op eenen an. deren tijd zeide: Ik ben di deure der fchaapen , (Joh. Xs 70 als ook: Het zaad is het woord Gods, Luk. VIII: u.) en, tot zijne Apostelen.- Gij sijt het zout der aarde, (Mattb. V: 53.) doch het befiisfend onderfcheid tusfeheri die en' deze, is duidelijk; wantin de laatst voorgeftelde figuurlijke fpreekwijzen noemde hij telkens de zaken in hun afzonderlijk wezen, te kennen gecende, dat het geen van de eene en van de andere, flegts om ecnige overeenkomst gezeid wierdt, figuurlijk verdaan moest worden; maar, in de eerst voorgedrage verzekering zeide hij niet : DIT brood is mijn lichaam: deze wijn is mijt( bloed', neen, hij fprak niet meer van Brood en Wijn', dewij! het woordje dit, hrt welke hij gebruikte, volgens de betekenis van den Grondtcxt, van Brood en Wijn niet tan; maar van zijn Lichaam en Bloed, verliaan moet worden. Zoo dat hij de verandering van Brood en Wijn, in zijn Lichaam en Bloed, zoo duidelijk verzekerde j als of hij met uitdrukkelijke woorden had gezeidt: Dit, het welke U Brood fchijnt, is nochtans mijn Lichaam : cn Dit, het welke U iVijn fchijnt, is waarlijk mijn Bloed.  ( 31 ) intusfchen die, door Gods genade, onsverfland, ten dienste van Christus gevangen nemen C 39.^, doen onze ligchaamelijke zinnen zwijgen; gelooven jefus, op zijn duidelijk, onfeilbaar en almachtig woord» Wij zeggen, bi. ■ voorkomende twijffelingen, wegens dit aanbiddelijk Geheim, als Petrus, tot Jefus, toen Hij zijne Apostelen vroeg: Of zij ook niet wilden henen gaan? — Heere, tot Wen zouden wij gaan ? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hébben ge. looft, dat gij de Christus, de Zoone Gods zijt. (40). •— Dus is, zoo ik hoop en betrouw, nu ook, Frans Voorhout! uw geloof in het woord van Jefus! — Dit, en niet mijne onderwijzing, doedtU, door zijne Genade, nu geloovig erkennen, dat gij, onder de nietige gedaante van brood, zult ontvangen h.-t waarachtig levend Lichaam van Christus, vereenigd met zijne Godheid, en verheerlijkt, gelijk Hij inden Hemel is. Als een geloovige, vraagt gij niet, naar het hoe? — Maar zegt: Ik betrouw op het duidelijk, almachtig en onfeilbaar woord van Jefus, die gezegt heeft: dit is mijn lichaam! WTelaan dan: uw geloof zij leevende, uwe hoope zij krachtig, en dankbaare wederliefde tot Jefus,doedtthaus uw harte gloeije! — Vernieuw ook (39) 2 Kor. X: 5 (40) Johan. VI: 69 en 70.  ( 3* ) ook het waar berouw over uwe voorige zonden, en zeg, ter beoeffening van oprechte zelfsverneedering, in navolging van den honderdftert Man (41)4 het gewoone: Heere, ik ben niet waardig, dat gij ingaat onder mijn dak, maar fpreek alleen een woord, en mijne ziel zal gezond •worden l Na dat daarop de H. Mis geëindigd was g volgde deze (41) Mmh. Vllb 8. LEER-  LEERREDE, Stupebant autem omnes , qui audiebant, et dicebar.t: Nonnc hic est, qüi expiignalat in Jeruzalem eos, qui inwcabam nomen iftud? A&orum IX: 21. En allen,-die hei hoorden, ftonden verfteld, en zeidden: Is hij 't niet, die te Jeruzalem de geenen, die dezen naam aanriepén j zoo vervolgde? Handelingen IX: iit INLEIDING, Behaaglijk zijn die merifchen, welke, ten opzichte der zaaken, door God, tot hunne eeuwige zaligheid, geopenbaard, zorgloos, of als geheel onverfchillig zijn, Zij toch blijven verfteeken van de aliernoodigfte wetenfchap: dewyl zij, of in' 't geheel niet hooren of leezeri van het geen zij gelooven en doen moeten, om zalig te worden> — of, het geen van die diriG jen  C 34 > gen hen wordt voorgehouden, zonder eenig on^ derzoek aanneemen, en belijden te gelooven; alleen, om dat hunne Ouders dit ook gedaan; — ofte, om da* hunne Meesters en Leeraars het hen geleert: — ofte, om dat de Belijders van die Leere en Godsdienst, in het land hunner wooning, het grootst vermogen hebben; — en zij, in de heerfchende godsdienstige begrippen te volgen, hun tijdelijk voordeel zoeken. VerderfFelijke zorgloos- en onverfchilligheid voor eene zaak van het allergrootst belang! — Alles immers, wat den mensch omringt, ja zijn eigen wezen zelfs, overtuigt hem, zoo haast hij zijn verftand gebruikt, van Gods beftaan. Het licht der reden leert hem tevens zijne verplichting, van dezen zijnen Schepper, Onderhouder, Be! ftierder, en allergrootften Weldoener, te die* nen; met hem eerbied, dankbaarheid en wederliefde te bewijzen. — Maar hoe zal de mensch dit doen, op eene wijze, die aan God behaaglijk is? £al 't hier toe voor hem genoeg zijn, de godsdienstige begrippen zijner Ouders en Leeraars, zonder eenig onderzoek, aanteneemen? Zoude hij God kunnen dienen met alleen zijne eigene denkwijze wegens dezen dienst, optevolgen? — Neen, is het antwoord van elk onbevooroordeeld mensch. Men moet, zegt hij, God  C 35 ) God dienen, niet naar menfchelijk goeddunken; maar zoo als hij, door ons, gediend wil worden; en hierom is het behoorlijk onderzoeken naar het geen-God, door ons gelooft en gedaan wil hebben, voor ieder mensch eene onvermijdelijke plicht. Dit zij genoeg tót aanwijzing van den beklaaglijken ftaat dier menfchen, welke, ter bekoming der kennisfe van den waaren Godsdienst, zorgloos, en als geheel onverfchillig zijn. — Het getal der zulken is fteeds groot geweest, en groeit, in onze dagen zoo verbaazend aana dat het gelijk daar van , onder befchaafde menfchen, misfchien nimmer hééft plaats gehad. Het zielverderf van veelen is echter uit die zorgloos- en onverfchilligheid, en de gevolgen derzelve, alleenig niet.— 6 neen! 'et zijn ook, door een ander uiterfte, van den waaren Godsdienst vervreemt gebleeven. Er zijn nogj die zo ongelukkig zijn, en 'er zullen, gelijk ik vree* ze; na ons, nog veelen zoo ongelukkig weezen! Zulken naamlijk, die, door een onbezonnen ijver, voor hunne begrippen van godsdienstige waarheden, zoo verre vervoerd worden, dat zij alles, wat, met hunne aangenomen© denkbeelden wegens dezelven, niet overeenkomt, als verderffelyke dwaalingen, terftond C 2 ver-  ( 36 ) verfoeijen; de anders denkende, in bitteren haaf vervolgen, de affchuvvelijkfte leeringen, en Godonteerende bedrijven, uit enkele partijzucht, ten laste leggen. < Komt iemand van hunnen aanhang tot eene bedaarde overweeging der gefchillen, omtrent de leerftelzels der godsdienstige waarheden: onderzoekt hij oprechtelijk of die andersgezinden, aan de hen toegefchreevene dwaalingen en godloosheden, waarlijk fchulc ig zijn : — bevindt hij, dat, onder hen, wel veele gebreeken zijn, aan welken zij, als menfchen zich fchuldig maaken; doch , dat het wezenlijke der leere hunner Kerk, zuiver van alle het aangeteigde kwaad is; die Kerk de misdaaden haarer zondige Leden openlijk verfoeit, en, zoo veel in haar is, te keer gaa^: wordt hij eindelijk overtuigd, dat zijn voorig denkbeeld ongegrond; het hem zoo haatelijk afgemaalde leerftelzel, juist dat geene is, het welke aan een onbevooroordeeld gemoed, verzekerende gerustheid geeven kan, en befluit hij, na God den Vader der lichten. zijne genade te hebben afgefmeekt, zijne voorige denkbeelden te verzaaken, die leere te gelooven, en met mond en daaden te belijden; — O dan is zulk een mensch, voor de oogen van veele verdwaalde ijveraars, terftond een onverdraagelijke dwaas.  ( 37 ) dwaas. —— De woeste meenigte onder hen roept dan al ligtelijk (a) : Maak hem van kant I Neem zoo een mensch van de aarde weg: wa^t het betaamt niet dat hij heve (T>/ Een altijd fpreekcnd bewijs van dit voorgeftelde, is het gedrag van veele Jooden , ten opzichte van den H. Paulus, toen hij, die te vooren voor het Jodendom boven maate i;verde, openlijk belijdenis van zijn geloof in Jefus deedde. Het is dus niet alleen zorgloos- en onverfchilligheid , maar ook de onbezonne ijver wegens godsdienftige begrippen ,• welke, voor veelen verderffelijk is. Het is onder alle Gezindhedens, en ik fchroom geenzins er bytevoegen, dat ook onder ons Roomsch-Katholijken , op die beide wijzen, veel gezondigd is, en nog dagelijks gezondigd wordt. Die beiden zijn uiterftens, die beiden zijn klippen, van welken wij omzichtig ons moeten wachten. Veelen zijn door die in het eindeloos verderf ter neer geftort; doch zommigen , door Gods genade , nog bij tijds gered. Er zijn, door die genade, zorgloozen enonverfchilligen uit hunnen doodeiijken flaap opgewekt, en O) Hand. 21, vs. 36. — aa, vs. 22.  ( 8* ) en verdwaalde ijveraars op den rechten wee sebragt. b ó Een voorbeeld der laatstgenoemden vinden wij weder in den H. Paulus. Men weet hoe hij, voor zijne bekeering, de leere van Jefus haatte. De ijver voor zijnen vaderlijken Godsdienst, zijne kunde in. de ftelzels der geleerde Pharifeën, en zijn verlangen voor de behoudenis, en den bloeij dier feéte, deedden hem alle zijne vermogens infpannen, en, zoo hij zich verbeelde, voor God ijveren, om de leering van Christus, als die van eenen verleider, door allen te doen verfoeijen.— Geen wonder dan ook , dat de overgang van Paulus tot den Godsdienst, door Christus gepredikt, bij Joodenen Christenen, een voorwerp van verbaazing was, Mee recht heeft ook hierom, de H. Lukas, van dezen, met de woorden van onzen text, gefchreeven: En allen, die het hoorden, [tonden verfteld, en zeidden: Is hij het niet, die te Jeruzalem de geenen , die dezen naam aanriepen, zoo vervolgde? Dit geval van den H Paulus, zoo bekend aan alle Christenen, is, naar mijn inzien, ook zeer toepasfelijk op eene , voor veelen , mede verbaazende gebeurtenisfe, welke nu plaats heeft, door een zoortgelijk geval in U, mijn waarde Vriend, Frans Voorhout! —. Gij, die naar uw»  ( 39 ) uwe eigene verkiezing, en niet, dan na uw dringend verzoek zelfs, heden, in deze Kerk, de openbaare belijdenis van den Roomsch-Katholijken Godsdienst gedaan, en door het plechtig ontvangen der H. Sacramenten, bezeegelt hebt, zijt thans, en voor Protestanten, en voor Roomsch-Katholijken, ook een voorwerp van verbaazing; een man , op welken' de woorden van onzen text, zoo ik mij niet bedrieg, zeer toepasfelijk zijn. VOORSTEL. Dit nader aantewijzen, het daarin voorgekomene, op uwen toeftand, overtebrengen, en het geen hier uit U, ons, en allen, t&t welker kennis het komen zal, nuttig zijn kan, tot verbreiding van Gods eere, onzer en onzer Naasten zaligheid, voortedraagen , is nu mijn oogmerk. —■ Gij, mijn waarde vriend 1 Gij allen, die hier tegenwoordig zijt, hoort dus den korten inhoud van mijne volgende Rede; en merkt, zoo ik vertrouw, ligtelijk de verdeeling , welke in die zal plaats hebben. — God, bidde ik, gunne mij, U, en alle mijne Toehoorders, zijne genade-, C 4 tot  f 40 ) tot het bedoelde , en reeds gemelde einde! —- in hoope op verhooring, om Jefus wille, zal ik, die van U, en de hier zijnde, eene toegeevende oplettenheid verzoek, tot het voorgeftelde overgaan» EERSTE DEEL. Het gedrag van Paulus , voor zijne bekeering, ten opzichte der Christenen, is door hem zeiven duidelijk befchreeven. Ik , zeidde hij, in zine aanfpraak tot de Jooden te Jeruzalem (c) , ben een Joodscb man, gebooren te Tarfe, in Cilicie; maar opgevoed in deze-ftad, aan de voeten van Gamaliel onderweezen, naar 4e vaderlijke wet, Die dezen weg, de leere en Godsdienst van Christus, ter dood toe vervolgt heb ; bindende en in de gevangenisfe brengende mannen en vrouwen. — Op eene andere plaats zegt hij (J): Ik hadt ook wel gemeindt, dat ik veel tegenjland tegen den naam van Jefus van Nazaretb moest doen. 'T welk ik ook te Jeruzalem gedaan beb, en heb veelen van d« Heiligen in gevangeniefe gejlootcn, hebbende van de Over- pnes- £t) Hand. 22, vs. 3 en 4. Cs) — 26, vs, 9, 10 en ir.  4- ( 41 ) priesters de macht ontvangen, en als zij gedood wierden, gaf ik er mijne fiemme toe. En door alle de Synagogen ging ik ze dikwijls pijnigen, en dwong ze te lasteren: en nog meer tegen ben woedende, vervolgde ik ze ook in de buitenlandfcbe fieeden. Nog weder (*): Want gij hebt wel gehoort hoedanig mijn omgang eertijds in bet Jodendom was: hoe ik de Kerk Gods boven maate vervolgde, en dezelve verwoeste. En hoe ik in bet Jodendom toenam boven maate van mijnen ouderdom , in mijn gejlagte , zijnde een uitmuntend ijveraar voor mijne vaderlijke overleeveringen. Uit deze befchrijving, welke de H. Paulus zelve gedaan heeft van zijn ijveren tegen de Christenen voor zijne bekeering , zien wij de hevigheid van hetzelven ; doch merken ook gemakkelijk, dat het onbezonnen was: dewijl hij, de hem ingeboezemde godsdienftige begrippen, alleenlijk volgde, zonder een behoorlijk onderzoek te doen naar de waarheid van die dingen, welken hem als verfoeielijk in de Leere en Godsdienst der Christenen wierden vóorgefteld: want hii zelve heeft beleeden (ƒ), onweetende , in de (e) Galat. I, vs, 13 en 14» Cf) 1 Timoth. J, vs. 13 C 5  C 42 ) dc ongeloovigheid te hebben gelastert, en vervolgt. — In die onweeten- en ongeloovigheid verbeelde hij zich zijn plicht te volbrengen, met allen, die de Leere, en Godsdienst van Jefus hadden aangenomen, te vervolgen, om defecte, in welke hij opgevoed, en onderweezen was, te doen bloeijen. Hij had gemeindt, zeidde hij, veel tegenftandj,' tegen den naam van Jefus van Nazareth, te moeten doen. Naar de voqr- öordeelen , welken de Pharifecn, berucht om hunnen nijd tegen Jefus, en zijne leere, hem wegens den Godsdienst der Christenen , hadden ingeprent, befchouwden hij de Belijders van denzelven , als menfchen, die lasterlijke woor« den tegen Moifes, en tegen God fpraaken (g). Hij zag hen aan als een volk, dat de wet Gods te niet deedt, en de leering van eenen mensch volgde, die, met recht, als een Godslasteraar ter dood gebragt was (Jï). Hij geloofde, uit dien hoofde, Gode een dienst te doen, voor de wet Gods te ijveren , en het welzijn van zijne Geloofgenooten te bevorderen, met zulken om het leven te brengen (i), die in Jefus geloofden, en getuigenisfe van hem gaven. Hij ig) Handel. 6, vs. u. (A) Matth. 26, vs. 63—66. CO Joh. 16, VS. 20.  ( 43 ) Hij echter dwaalde, hij zondigde tegen God, en menfchen; en hij , die waande de waarheid te verdeedigen , was, door zijn onbezonnen ijveren , zoo veel in hem was , een verdrukker derzelve. — God evenwel heeft zich over hem ontfermt! — Ja toen zelfs, toen hij , nog niet blaazende dan dreigingen, en moord tegen de Dis° cipelen des Heeren (k)9 met verkreegene machtbrieven tot gevangenneeming derzelven , op zijnen dwaalweg, woedend voortholde, wierdt hij, door deszelvs almachtige hand, gefluit; — als een vervolger van Jefus ter neêr geworpen,om tot een nedrig Leerling opteftaan, Tot dat einde, door Jefus zeiven onderricht, wien hij, in zijnen onbezohnen ijver, vervolgde , riep hij, al beevende en verbaasd: Heere, wat wilt gij, dat ik doe'3. — Naar de wijzing hem gedaan, in de gronden der leere van jefus onderweezen, wierdt hij gedoopt. in de Gemeenfchap der Christenen aangenomen , en aanftonds predikte hij van Jefus in de Joodfche vergaderingen, dat hij de zoone Gods was. —- Die gebeurtenis welhaast alomme verbreid, veroorzaakte een verbaazend gerucht, het welke allen, die ze hoorden vcrfteld deedt ftaan. Die ftap van Paulus, zoo (ik) Hand. 9, vs. 1—20.  ( 44 3 zoo ontroerende voor vijanden en vrienden , deedt allen, die het hoorden , met reden, zeggen : Is hij het niet, die te Jeruzalem de geenen, die dezen naam, den naam van Jefus, aanriepen, zoo vervolgde? — De Joodfche Hcogepriester, van wjen hij machtbrieven verzogt, en bekomen had , om de Christenen , het zij mannen , of vrouwen, geboeid naar Jeruzalem te brengen, befchouwden hem, waarfchijnlijk, als eenen verrader. De Overften derjooden, Schriftgeleerden, en Pharifeën, fpraaken ongetwijffeld tegens hem, als eenen Bedrieger, de ijsfelijkfte vervloeking uit, — Het dom en woest Gemeen van hunnen aanhang , fcholdt hem , mag men denken, voor eenen dwaazen , eenen verzaker van den Godsdienst, die, om onder de Christenen eenen grooten naam, en, zoo het lukken wilde, eenen aanzienelijken post te bekomen, tegen zijn beter weeten , eene valfche leering, toen de waare noemde, En, na verloop van veele Sagen, beflooten dejooden te faamtn, dat zij hem om het leven zouden brengen (7). > Er waren echter onder de Jooden zelfs, zoo als wij onderftellen mogen , zulken, die het geval van Paulus wel met ontroering, doch tevens met min- (I) Hand. , vs, 23.  C 45 ) minder drift befcrjpuwden , de zaak bedaarder overweegden, en, als naar den raad van Gamaliel in een ander geval (m), zeidden; Laat hem geworden: Komt deze raad, of dit werk, van menjchen , dan zal het te niet gaan: Maar koms het van God, dan kunt gij het niet teniet doen. -— De bedaarde afwachting deedc ook wel haast veelen, het laatst voorgeftelde, over. tuigend zien, en, God hun harte, als dat van Lijdia <») geraakt hebbende, den, eerst voor hen . zoo verbaazenden^ftap van Paulus volgen. Die ftap , zoo verbaazen de voor de Jooden was, fchoon uit andere aandoeningen, niet minder verbaazend voor de Christenen. Paulus van een Vervolger, een Prediker van Christus 1" — „ Hoe is 't mogelijk? - Zou• de het waar, en die bekeering wel oprecht „ zin? Zal hij; in de verfmaading, en „ verdrukking , welken wij lijden , deel krij„ gende, ons niet weêr verlaaten? — Is het „ zelfs niet gevaarlijk voor ons, met hem in „ vertrouwen omtegaan, die te vooren ons zoo „ vervolgde?'1 Zulke , of zoortgelijke 1 vraagen hebben, mijns bedunkens , toen plaats ge» C» Hand. 5, vs. 34-39(n) —- 16, vs. 14.  ( 4<5 ) gehad onder de Christenen, die wel den overgang van Paulus tot het Christendom, gehoort hadden; maar het werk Gods in dezen nog niet erkenden: want als hij, na weinig tijds, te Jeruzalem kwam, poogde hij zich bij de Discipelen te voegen; doch zij allen vreesden hem; niet geloovende, dat bij een Discipel was (V). Die ftap was daarenboven verbaazende voor Paulus zei ven, Het zondige van zijn onbezonnen ijveren tegen de Christenen, en de wondere wijze, op welke God hem , tot de kennis der waarheid van 't H. Evangelie , en de verkondiging van hetzelve geroepen had, in acht neemende, ftondt hij verfteld, over het geen in hem plaats had. — Dit overweegende, fchreef hij aan Timotheus Q&) ï Ik dank hem, die mij verjlerkt heeft, onzen Heeren Jefus Christus? dat hij mij getrouw geacht heeft, (lellende mij in deze bedieninge. Die te moren een lasteraar en vervolger, en een verdrukker was: maar ik heb Gods barmhartigheid verkreegen , om dat, ik het onweetende gedaan heb , in de ongeloovigheid» Paulus had dan veel geijvert voor de gods. diens- (e) Hand. 9, vs. 26. (|>) 1 Timoth. 1, vs. 12 en 13,  ( 47 ) dienstige denkbeelden , van zijne vroege jeugd af, in hem veroorzaakt. Hij had, de anders, onderweezene, zoo veel in hem was, vervolgt, om dat hij, naar zijn dwaalend geweeten, zich verbeelde, dit te moeten doen. Hij verfmaadde, hij lasterde , hij verdrukte de Christenen; geloovende dat zij lasteraars van God; dus zeer godlooze, en het leven onwaardige menfchen waren. Door dit zijn onbezonnen ijveren maakte hij, op al dien tijd, zich zeiven aan veele zonden fchuldig; maar er was iets in zijn ijveren, om hetwelke God zich over hem ontfermde, hem, in zijn hollend dwaalen ftuitte, en, genadig, op den regten weg bragt. t Hij zelve zegt, zoo als wij daar even hoorden , dat hij Gods barmhartigheid verkreegen heeft, om dat hij, onweetende, in de ongeloovigheid, het door hem onbezonnen ijveren tegen de Christenen, gedaan had. • Hij wil evenwel, met die woorden, niet zeggen, dat hij, om zijne onweetenen ongeloovigheid , in dat geval, zuiver van zonden was; neen, hij erkende Gods barmhartigheid over hem, met ook dit te vergeeven, en hem, uit vrije Genade, tot de kennis der waare leere van Jefus te brengen; maar fielt, die onweetendheid, fchoon zij, als verwinnelijk in hem, zondig was, voer al%iets, om hetwelke God,  C 48 } God, naar zijne onbegrensde goedheid , het kvvaade van zijn onbezonnen ijveren, ligter had vergeeven , dan gefchiedt zoude weezen , als hij, weetende, dat alle de lasteringen tegen den Godsdienst van Jefus , lompe leugenen waren, alleen uit eigen belang , alleen uit gehechtheid aan zijne eigenzinnige denkbeelden , wegens godsdienftige begrippen . en alleen uit opgevatten haat, de Christenen , om hunnen Godsdienst, zoo vervolgt had. Men ziet dus, uit dit alles, dat de Overgang van Paulus uit de Gemeenfchap der Jooden tot die der Kerk van Jefus , voor alle zijne tijdgenooten , en hem zclven , een verbaazende ftap geweest is. En, hierom, allen die het hoorden met recht, ver [leid fionden, cn zeidden : Is hij bet niet, die te Jeruzalem de geenen, die dezen naam aanriepen, zoo vervolgde? Het nu, in het dus verhaalde geval van Pau» lus, voorgekomene, is, naar mijn inzien, zeer toepasfelijk 4 op den zeldzaamen Overgang dier menfchen, welke, onbezonne ijveraars, voor de eene, of andere zoort van godsdienftige begrippen geweest zijnde, tot de Gemeenfchap dier Kerke overgaan , welke zij te vooren lasterden, en, naar alle hunne vermogens vervolg» den, om dat zij, o^weetende , en in de on-  C 49 ) geloovigheid van het waare en goede, alleen ih deze te vinden, de misbruiken en bijgeloo« vigheden, welke zij zelve verfoeit, en de misdaaden haarer zondige Leeden , zoo wel van de hooge als laagere Geestelijken , cn van alle zoótten der Leeken in dezelve, voor welke zij God onophoudelijk de genade tot hunne békeering affmeekt, hebben aangezien als de ei-] genlijke leere dier Kerk, eh de door haar goedgekeurde daaden. De Overgang der zulken is wel zeldzaam; doch 'et zijn évenwei verfchei. dene voorbeelden van menfchen, die, naar dé waereld gefprooken , zeer aanzienlijk geacht worden, welke dezen gedaan hebben, en eene lijst van eenigen • derzelven , is hier bijgevoegd (u). Die voorbeelden onbetwistbaar zijn (q~) De om zijne Dichtkundige werken zoo beroemde Joost van Vondel, van zijne jeugd af onderweezen ih de leerftellingen der Doopsgezinden , ging , ouder geworden , tot het omhelzen van die der • Remonftranters over; doch weinige jaaren later verliet hij ook die , en déédt belijdehis van de leere der Roomsch Katholijke Kerk. Dat die verftandige, vernuftige, geleerde en oordeelkundige Schrijver, die Belijdenis, naar de volkomene overtuiging van zijn gemoed gedaan heeft, bewijzen genoegzaam zijn uitmuntend Dichrftuk, genaamd: Altaart Géheimenisfen, en zijne in dichtmaat voorgemelde Brieven • . tïet' D  C 5° ) "zijnde, acht ik het noodeloos breeder aante» wijzen, dat de overgang van Paulus op dien der der Heilige Maagden, voor welke eene Opdracht aan de Heilige Moedermaagd Maria , door hein geplaatst is. Omtrent dien tijd hebben ook, een Protestantsch Predikant Jacobus Oüzeliüs, en verlcheidene andere menfchen van aanzienlijke Familien, belijdenis van het Roomsch Kathol ijk Geloof, even als de gemelde van Vondel gedaan, door de onderwijzing van den zeer Eerwaar* den Heer, Leonardus Mariüs , in dien tijd Roomsch Katholijk Priefter, en Paftoor, op het Begijnhof te Amfterdam. Johannes Roos , meer bekend onder den naam van Adriaan van WoELwrjK, zoon van den Heer Hendrik Roos, in der tijd Advocaat te Rotterdam , van zijne kindsheid af, in de leere der Remonftranten onderricht, hoordde dik wils de Leerredenen van' den vermaarden V Predikant Episcopiüs, doch bemerkende, dat dezelve wat flaauw over de Godheid van Christus fprak , wierdt hij om die zaak ontroerd , en kwam tot een ernftig nadenken over de waarheden van den geopen baarden Godsdienst. — „ De eerfte zaak, zegt hij zelve , (in de „ door hem bekend gemaakte redenen van zijnen overn gang tot de Roofcsch Katholijke Kerk,) die mijne „ ziel ontftelde, en aanftonris verplichtte, om de opmer„ kingen te doen , die mij ten laatften bragten tot den „ ftaat, daar ik tegenwoordig in ben,, was de verdeeling ^ onder de Christenheid, en de meenigte der Gemeen,, tens. van welke ijder een de waare Kerk van Christus „ meint te weezen." — Voords befchrijft hij zijne poogingen , om zijn gemoed gerust te Hellen, met zich enkel tot  der zulken, en wel bijzonder op dézen, dooE LT, Frans Voorhout! heden, in deze Kerk zoo tot de meest algemeen erkende waarheden van den Christelijken Godsdienst te bepaalen ; doch het onvoldoende van dit voorgeeven ondervindende, zach hij, na een rijp 2n langduurig onderzoek, zich verplicht, in de Gemeenfchap der Roomsch Katholijkén , die Kerk te erkennen, in welke het gerustflellend middel, voor een Godsdiensten deszelfs waarheid minnend gemoed, alleen te vinden, is. Hij ging dan tot die Kerk over, en heeft, door het uitgeeven van verfchéidene geleerde en nuttige fchriften over de Geloofsverfchillen, duidelijk be weezen , dat hij, wegens de waarheid van den Roomsch Katholijkén Godsdienst, grondig onvertuigd was. Petrus Bertius , eenigen tijd te Leiden een geleerd Yïofesfor , en beroemd Bibliothecaris, omhelsde, te Parys, de leere der Roomsch Katholijkén. David Augüstinus Bruys, Advocaat te Montpellier t een werkje, tegen de Uitlegging van het Katholyk Geloof, door den beroemden Bossuêt uitgegeeven , gefchreeveri hebbende, om die te wederleggen ging zelve, een korten tijd daar na', tot de Roomsch Katholijke Kerk over; gaf de reden van zijnen Overgang in het licht, en zegt, in zijn bericht voor hetzelve: „ Naauwlijks had ik „ voltooid het antwoord, dat ik, voor eenigen tijd, op „ de Uitlegging van de Katholijke Leeringen , uitgegeeven, ,, heb, of ik gevoelde, dat het menigvuldig leezen van „ dat Boek, dat ik gedaan had, om daarop te antwoor,, den in mijn gemoed had verwekt zekere gevoelens over ,, den Godsdienst, die mij, tot dien tijd, onbekend waan i, geweest. — Ik vond niet meer in de Katholijke Kerk D 2 •» &  t < 52 3 zoo openlijk gedaan, toepasfelïjk is, en zal daar'-' om, hpt voorgekomene in het geval van Pauy ' lus, op uwen toeftand overbrengen in het TWEE- „ de Wangelovrigheden en de Afgoderetjtn, welke men mij, n als eigen aan dezelve, al mijn leven had voorgehouden:, ,, alle die voorwerpen waren verdweenen , en vertoonden' „ haar niet meer: op welke manieren ikfonze verfchillen ,, aanzag. — Ik mistrouwde niet te min aan deze eerfte „ gevoelens: ik beelde mij in, dat dit wel bedriegelijke inbeeldingen konden zijn, die ik misfchien al te ligtelijk »» opgenomen had in het leezen van een boek, dat van „ een zeer gaauw Man gemaakt was. — Ik liep, ter zel„ ver tijd , naar het Concilie van Tremen, naar de Be. „ lijdenisfen des Geioofs van de Protestantfche Kerken, „ en naar de H. Schriftuur , om daar te herneemen mij„ ne voorige inprentingen , dewelke ik fcheen zonder „ ongelijk niet te kunnen verlaaten , en ik begon het „ onderzoek, dat ik nu gedaan heb Ik heb dat „ onderzoek, door Gods genade, geëindigt. Ik heb ge„ volgt de overwinning van mijn gemoed in alle mate„ rien, die *er zijn gehanjelt, en indien iemand de moeite wil neemen van dit werk zonder drift te on„ derzoeken , met dezelve vrijheid des Remoeds , met „ welke ik 'er aan gearbeidt heb , twijffel ik niet, of „ elk zal overreed zijn van het geen ik bijbreng, om ,, dat mij dunkt, dat ik niets zeg, het welke niet over„ eenkomt met de reden , en de onbetwistbaare begin„ zelen des Christendoms. — Men heefi zich niet in,, tebeelden, dat eenige andere beweegredenen mij h b„ ben gebracht tot de gevoelens , die ik 'er voontelle, m e«  ( 53 ; TWEEDE DEEL. In het nu voorgefteld geval van Paulus, zoo voor, als in, en na zyne bekeering, komen veele zaa- en vervolgens verplicht, om mij tot de Roomsch Katho„ lijke Kerk te begeeven," IzaSk Papijn , een Fransch Gereformeerd Predikant, zeer vermaard, door zijne verfchillen met den beruchten Predikant Jurieu, dcedt den 15 Januarij 1600, belijdenis van den Roomsch-Katholijkén Godsdienst. —■ Van zijne volkomene overtuiging , wegens de waarheid van denzelven, heeft hij een uitmuntend bewijs gegeeven door zijn werk; Over de twee tegen eikanderen over gefielde wegen, te weeteD: die van eigen, onderzoek, en : die van het Gezag in het fluk van den Godsdienst. Bartholdus Nihusios, een geleerd Schrijver der ze* ventiende Eeuw, deedt affland van zijne zeer aanzienlijke bedieningen, en ging naar Keulen om den Roomsch-Ka« tholijken Godsdienst te omhelzen. — De Heer Bayle is van gevoelen, dat men hem eenen vermaarden Bekéerdm, tn eenen vermaarden Bekeerder mag noemen. In zijne Godgeleerde werken dringt hij bijzonderlijk aan op de noodzaakelijkheid, van eenen Richter der GeloofsverfchilJen te erkennen : want, terwijl de Schriftuur een wet is , die niet fpreeken kan , dan door den zin , die men haar geeft, en de Geloofsverfchillen gegrond zijn, op de verfcheidene uitleggingen , welke van dezelve gedaan worden , zoo is 't een noodzaakelijk gevolg, dat, of: de verfchillen der Christenen, ook wegens de aliergewigtigfte Geloof punten, onïejlist blijven, en dus eik Chriiten altoos on. D 3 zo-  < 54 ) zaaken voor, welke zich op den toeftand van U, Frans Voorhout! zonder moeiten laaten over- # zeker zij , wat hij, om zalig ts worden, weeten en gelooven moet; — of; dat 'er een- door Gods Geen bejiierd, jpreekend Gezach in de Kerk op aarde is, aan het welke alle Geloevigcn, zich moeten onderwerpen. Vreeze , dat deze Lijst, door uitgebreidheid verveelend, en dus nutteloos zoude worden , wederhouwt mij van denzelven te vergrooren met de naamen van veele Vorften , Vorftinnen, en andere, om hunnen ftaat, en geleerdheid , vermaarde menfchen. — Iemand , een nader bericht van die begeerende, kan dit vinden in de Voorrede van het eerfte Deel der Brieven , over verfcheidene verfchilpuv.ten , behelzende de voornaamjle Beweegredenen, welke den Hceie Frederik , Prins van Tweebruggen, enz. bewogen hebben overtegaan uit de Gemeenfchap der Lutherfchen tot die van de Roomsch Katholyke Kerk. Het is zoo: de Protestanten zouden, gemakkelijk zelfs, veele Folianten kunnen vullen , als zij eenen lijst wilden uitgeeven van zeer aanzienelijke Roomsch Katkolyken , welke die Kerk verlaaten, en tot hunne Gemeenfchap zich begeeven hebben ; doch de grootheid van het getal doedt eigenlijk , tot het hier bedoelde, niets ter zaak; neen, die weinige opgenoemden zijn, mijns inziens, reeds overvloedig, om onpartijdigen aante. toonen , dat ook geleerde en waarheidlievende menfchen, uit de Gemeenfchap der Protestanten , tot die der Roomsch - Katholijke Kerk zijn overgegaan; en door hunnen Overgang bcweezen hebben , dat de Leere, en Godsdienst van deze onze Kerk geenzints zulk een affchuwlijk Mengelmoes van groove dwalingtn, afgodereijen en hijgekovigheden is, als, over  C 55 ) / overbrengen. — Niemand denke echter, dat ik eene volkomene gelijkheid tusfchen den H. Paulus en U wil (tellen. Neen het oordeelen over de zonden, en deugden van eiken mensch, komt den Alweetenden alleenig toe. Er is daarenboven wel, zoo als ik nu zal trachten aantewijzen, in het voorgeftelde wegens den H. Paulus, en uwen toeftand, veel gelijkheid; maar ik erkenne gewillig, en zal het zelve aantoonen, dat er ook zeer verfcheidene zaaken in den zijnen, en den Uwen gevonden worden. Verre zij dan van de overbrenging, welke nu voorhanden is, alleboosaartige uitlegging! Wil een kwaadaartig vernuft , iets befpottelijks wegens die verzinnen; zij, die hun vermaak in zulk eene laagheid zoeken zijn bij alle weidenkenden verachtelijke fchepzels, welkers fpotredenen niet waardig zijn gehoordt te worden. De zaaken nu, welke uit het voorgehoudene iri het geval van den H. Paulus, mij gepast fchijnen, om over het algemeen, door dc Protestanten van dezelven geoordeelt wordt •, en dat, daar en tegen , juist in die Kerk, ter gerustftelling van een waarheidlievend gemoed, de allernoodzaakelijkfte vaste gronden zijn, welke de Protestanten zelfs, door hun beftendig twisten over de eerjte gronden van het Christendom, overtuigend bewij» gen, in hunne Gemeenfchap nergens "plaats te hebben, D 4  C 56 > om overgebragt te worden op het uwe, zijn voornaamlijk : 1. Zijn onbezonne ijveren voor de godsdienftige denkbeelden , door hem in zrae jeugd reeds aangenomen. - 2. De gevolgen van dit zijn zondig ijveren. - 3. Zijne over-' gang uit de Gemeenfchap der Jooden tot die der Kerk van Jefus. — 4. De verbaasdheid, welke deze te weeg bragt bij Jooden en Christenen, en de uitwerking derzelve onder de beide partijen. _ 5. De verbaasdheid over dien ftap £ hem zei ven opgekomen. - en eindelijk 6. Het beflmt, na de overweeging van Gods barmhartigheid in zijn geval, door hem genomen. Veel toch is 'er, in vroegere, Jaatere, en in de nu jongst verloopene dagen, door, en ten opzichten van U, gefchiedt, hetwelke, met die opgenoemde zaaken, fchoon niet in alle deelen m verfcheidene punten echter, als eene volkoinene gelijkheid heeft. Gij, van uwe vroege jeugd af onderweezen door eenen, dien gij, als een anderen Gamalill befehouwde, naar het leerftelzel, ook door uwe Ouders geliefkoost, wierdt wel haast een IJveraar voor hetzelve. Hierin naamt gij mede toe, boven maate van uwen ouderdem, in uw sefiagte, «1 achte ook u zeiven verplicht, om dat leerftelzel, het welke U was ingeboezemd tegen anders denkende te verdeedigen, en nieu! wc  ( 57 ) we Belijders van hetzelve aantewinnen. Die ijve? voor hetzelve fpoorde U wel bijzonder aan, toen gij tot een Litmaat in de Gemeenfchap der Gereformeerden waart aangenomen. — Van dat tijdftip af, waren de Leeden der Roomsch Katholijke Kerk de bijzondere voorwerpen, tegen welken gij meinde veel te moeten doen. De pnbefchaamfte en lompfte lasteringen, door veelen, anderzints geleerde Mannen onder de Ge-reformeerden, de Roomsch Katholijke Kerk, pp den ftoutften toon, aangeteigd, wierden door U befchouwd, als onbetwistbaare waarheden. De, in de openbaare en bijzondere onderwijzingen, grove dwaalingen, vloekfchuldige afgodereijen, de verfoeielijkfte bijgeloovigheden, en wraakroepende misbruiken, als de eigenlijke leere, en de gewettigde oeffeningen der Roomsch Katholijke Kerk U voorgefteld, achte gij onwederleggelijk, door haare befchuldigers, beweezen. Dit deedt u mede ijveren voor de godsdienftige begrippen, in uwe jeugd, door U aangespmen; maar uw ijver was ook ruim zoo onbezonne, als die van Paulus voor zijne bekeering. Gij onderzocht wel veel, naar uwe denkwijze; doch geenzints onpartijdig genoeg, om de waarheid te vinden. — Uwe afgekeerdhcid van de Roomsch Katholijkén, werkte zoo hevig, dat gij toen nimmer de vereischte moeite doen wi\D 5 itej  C 58 ) 0c, om het eigenlijke der Leere, en het wezenlijke van den Godsdienst dier Kerk, grondig te leeren kennen, en naar de overtuigende verdeedigers haarer blanke onfchuld te luisteren. —i Door dit zondig verzuim was uw ijveren, in onbezonnenheid, volmaakt gelijk aan het zondig ijveren van Paulus. (2) Dus onweetende, én ongeloovig van het waare en goede in de Roomsch.Katholijke Kerk plaats hebbende , waren de gevolgen van hetzelve ook al veel gelijk aan die van het zijne. Al veeh zeg ik, om ook aantewijzen het onderfcheid tusfchen uw en zijn ijveren , en de gevolgen van het» zelve. — Uw en zijn ijveren verfchillen tog eenigzints in de voorwerpen ter vervolging. Paulus, door nijdige Pharifeën opgehitst, ijverde opzettelijk ook tegen Jefus zeiven; maar dit had in U geen plaats. Meen, niemand uwer Leeraaren had tot zulk eene gruweldaad U immer aangefpoort. God behoede mij van , ook maar voor een oogenblik, te onderftellen, dat een Protestantsch Christen iets tegen Jefus zeiven, in eenen eigenlijken zin, zoude willen on« derneemen. Zulk een denkbeeld verfoei ik met geheel mijn hart, en erken oprechtelijk, dat zij, naar hun licht, eerbied en liefde voor Jefus hebben. — Maar gij, door partijdige Onderwijzers opgewekt tot het haaten der Roomsch Ka* tho.-  C 59 ) tholijke Kerk, {telde U dezelve voor, als die, tegen welke gij veel tegenftand moest doen. Gij ijverde dus niet als Paulus ook onmiddelijk tegen Jefus; maar alleen, op eene zekere wijze, middelijk , met tegenftand tegen die Kerk te doen, welke gij onweetende, in de ongeloovigheid, niet erkende, dat de waare en zuivere Bruid van Jefus is, — De gevolgen van uw beider ijveren zijn dus wel veel gelijk; doch ook nog hier in onderfcheiden, dat daar Paulus , voor zijne bekeeringe, niet Uaazende dan dreigingen en moord tegen de Discipelen des Jieeren, na verzochte en bekomene machtbrieven, de Christenen gevangen nam, hen pijnigde , hen deedt lasteren , en tot het dooden derzelven zijne ftemme gaf, gij evenwel noit den wil gehad, noch de macht gezocht hebt van de Roomsch Katholijkén , om hunnen Godsdienst gevangen te neemen , door beulen te peinigen pf te dooden. Neen , uwe vervolging tegen hen was zoo wreed , noch bloeddorftig niet; maar de gevolgen van uw onbezonnen ijveren tegen dezen , hebben hier in eenige gelijkheid met die , uit het zondig ijveren van Paulus voortgevloeit, dat gij hen toch veele droefheid, verfmaading, en fchaadens, naar uw vermogen, hebt toegebragt. — Gij werkte in uw onbezonnen ijveren mede, om hen te doen aanzien als  C 60 ) Ris Afgodendienaars, als menfchen die Jefus den eenigen zaligmaker verloochenen (r), fchoon zij mes gen , en zich zeiven hunne zaligheid zoeken t, de tig is de rechtvaardigmaakende ge: ade te verdienen. En 'aan het 16de Hoofdftuk derzeive zitting,) mede: Dat het eeuwig leven om Gods kinderen moet vmgefteld worden, als eene genade, die hun om Christus Jesüs wille barmhattiglijk beloofd is, en te gelijk als eene vergelding, waarmede hunne goeie, werken en verdienften , uit kracht van deze belofte, gstronwlijk zullen beloond worden, — Paulus, zegt de Kerk» (nog in hetzelve Hoofdftuk,) getuigt 2 Kor. 4, vs. vfé dat eene zeer korte en Mgte verdrukking in deze waereld on* derft am, een eeuwig gewicht van glorie en heerlijkheid in mg zal voortbrengen ; doch, met dit alles voegt zij 'er bij: Verre zij het niet te min van een Christen zijn toeverlaat of roem op zich zeiven te Jleilen, en niet op onzen Heere, wient goedheid tot alle menfcheu zoo groot is, dat hij begeert, dat da gaaven, waar mede hij ze begiftigt, hen zullen ftrekken p» verdienften. — Dagelijks doedt de Kerk ons, in een van de gebeden der Mis, tot God zeggen : Wij fmeeken, daü het u gelieve, ons onder het getal (uwer Heiligen) te ontvangen , niet als een waardeerder onzer verdienften; maar als een mildaadige kwijdfchelder onzer fchulden, door Christus onzen Heere. — Wegens het eeren der Heiligen, zegt z!j. (in' de vijfentwintigfte zitting,) dat het goed en voord- lig it hen ootmoedelijk aameroepen, en zijne toevlucht tot hunne hulp en voorfpraak te neemen, om van God weldaaden te vürkkijgen door onzen Heers Christus Jesus , die (Nota) Aixééw onze Zaligmaker en Verlosser ïs. In het onmogelijke van de zuivernsid der Leere onzer Kerk in die punten te ontkennen, zuilen veelen misfchiea zich  de Goddelijke Openbaaring verachten, en door menfchelijke overleveringen Gods H. Woord te niet doen. — Het door U gehouden gedrag in eenen onkundigen Jongeling , uit de Gemeenfchap der Roomsch-Katholijke Kerk, tot die der Gereformeerden te doen overgaan, bewijst genoeg, dat gij geene moeite fpaarde, om die Kerk , zoo veel in U was, fchaade toe té brengen. (3 ) Na zulk een gedrag tegen de Roomsch Katholijkén, de Gemeenfchap der Gereformeer- deri zich beroepen op de misbruiken, welke (ik erken het met fehaamte en droefheid) een groot aantal Roomsch Katholijkén van die Leerpunten maakt5 maar zijn dit goedgekeurde gebruiken onzer Kerk? Neen , zij zelve verfoeit die. Zij heeft, in de gemelde vergadering, en zoo dikwijls de gelegenheid daar ts, de Bisfchoppen 4 Pastoors, en allen, aan welke de zielzorg en verkondiging van Gods H. Woord is aanbevolen, geftreng verplicht , naar hun vermogen, ook omtrent gemelde zaaken alle misbruiken te weeren , en alle bijgeloovigheden ijverig tegen te gaan. Zijn 'er die niet willen hooren? doedt domheid, of eigenzinnige dweepzucht , of eenig ander verfoeïelijk beweegrad, de wensch en pooging der Kerk, bij veelen zonder vrucht zijn, zij beweent dit; doch elk onpartijdig mensch zal erkennen , dat het onredelijk is haar aanteduiden als eene , die het verloochenen van on. zen eenigen Zaligmaker, Jefus Christus, ook door haare voorgefchreevene oeffennig begunstigt,  r *3 5 dan, voor Welkers leerftellingen gij, veele JaSren, zoo onbezonnen geijvert hebt , te verlaaten, en tot de Gemeenfchap der Roomsch Katholijke Kerk, door U voorheen bijna woedend gehaat, overtegaan, is iets, dat deze uwe overgang, met dien van Paulus, al zeer gelijk doedt weezen. Hij wierdt van een onbezonnen haater der Christenen, een Vriend, een Eroeder, een Litmaat hunner Gemeenfchap: en gij, die ook meinde tegen de Roomsch Katholijkén veel te moeten doen, en dikwils gedaan hebt, zijt nu eeri van die geworden, welken gij te vooren zoo verVolgde! — 'Er is dus tusfchen uwen tegenwoordigen Overgang, en den voorgeftelden van Faulus weder veel overeenkomst; doch er is ook eene bijzonderheid in dien van Paulus, welken geen plaats in den uwen heeft. Paulus woede tot aan het laatfte tijdftip zijner overgang; maar het drftige van uw voorig ijveren voor de leerftellingen der Gereformeerden, was, al vooreen: geruimen tijd, veel verminderd. De dikwils? veel gerucht maiaker.de verfchillen onder de Leeden van die Gemeenfchap, over zeer gewichtige dee:en van den Christelijken Godsdienst, hadden , niet als weleer, in uwe vroege jeugd, voor een weinig tijds (* ) * maar zelfs langduurige, en zeer ont- (s) Zie Bericht, bladz. 6.  C lijk onderzoek naar den waaren Godsdienst, moet (z) i Johan. 4, vs, t. C » ) Galat. 1, vs. 8. C&) Matth. 16, vs. 18. Ccj Johan. 16, vs. 13. C<0 Matth. a8, vs. ao»  C 75 ) moet dus ook door ons gedaan worden , het geen de Propheet Jeremias, eertijds aan de Jooden, voorfchreef, met deze woorden (eDit zeidt de Heere'. Staat op de wegen; ziet daar toe, en vraagt naar de oude paden, en welke de regte weg zij, Wandelt daar dan op', en gij zult verkwikking voor uwe zielen vinden. Dringend zeker is toch voor ieder mensch de verplichting tot een behoorlijk onderzoek naar de kennis van den waaren Godsdienst — zonder het gelooven, zegt de H. Paulus (ƒ), is 't onmogelijk God te behaagen. —— Maar waarin be* ftaat dit gelooven ? — Is het genoeg om God te behaagen, dat men die zaaken gelooft, welke met onze begrippen overeenkomen ? — Is ook de Goddelijke Openbaaring aan onze reden, of onze bevatting van zaaken, in zoo verre ouderworpen , dat wij niets verplicht zijn van dezelve te gelooven als het geen ons geloofbaar voorkomt? Is ook alles voor God onmogelijk, dat wij als volftrekt onmogelijk befchouwen ? — O hoe veele natuurlijke zaaken ziet men nu, dat mogelijk zijn, en met der daad beftaan, die, fchoon zij geene verandering ondergaan hebben, te (e"i Jeremias 6, vs. 16. (ƒ) Hebr. u, vs. 6.  C ?6 ) te vooren, cbor verftandige en geleerde Onderzoekers derzelvcn, ais ten eenemaal onmogelijk, en tegen de Reden itrijdig, geoordeelt wierden? — Het is dan zeker, dat wij, om door het gelooven God te behaagen, dat alles moeten gelooven, wat GoJ door ons gelooft wil hebben; hier toe voor ons gcopenbaart heeft, en door de Kerk, welke hij door zijnen Geest onderwijst, om te gelooven voorftelt, en hierom is een behoorlijk onderzoek naar die waarheden en Kerk voor allen ten hoogften noodig. Wij door Gods genade met die gaave van het waare geloof begunftigd, zijn ook verplicht voor hetzelve te ijveren naar de weerenfchap: want onze ijver mag ook nimmer onbezonne zijn. Neen, uit liefde tot de waarheid, alle dwaaling verfoeijende, mogen wij noit dt rnenfehen haaten , lasteren en vervolgen, die wij ïn dwaaling achten: want die zeidt, zegt de H. Johannes (g) dat hij in het licht is, en zijnen broeder haat, die is als nog in de dui.tcrnisje. — Zijn er onder de Leeden onzer Kerk geweest, in duistere en als barbaarfche tijden, die onre» delijk hunne rriedemenfehen, om dwaalingen gehaat, gelastert, vervolgt, wreed gepijnigt en • (g) 1 Johan. 3, tï. £v  ( 77 ) gedoodt hebben ? — Zij zondigden , en God geeve, dat zij het onweetende, in de ongeloovigheid gedaan hebbende, ook zijne barmhartigheid,'om Jefus wille, deelachtig zijn geworden l — Onder de Protestanten zijn mede, uit het onbezonnen ijveren voor hunne begrippen, gelijkzoortige gruwelen gepleegd, — Weldenkende Roomsch Katholijkén en Protestanten fcbuiven , om deze reden , van wederzijden , een meuschlievend Gardijn voor die ontëeringen van het menschdom, - Alle dezen verfoeijen thans hartelijk bet vervolgen, om godsdienstige begrippen, en bidden God, dat vervolgzuchtigen tot betere gedachten komen. O dat aller wenfchen en gebeden tot dat einde vervuld worden! — Het zoo jammerlijk van een gefcheurde Christendom m partijfchap en vooroordeelen aflegge; nedrig naar de ftemme van Jefus hoore, en wij nog dien zaligen tijd bekeven, dat het onder alle volkeren naar zijn Woord . hj, eene kudde, en eene Harder worde! - Wij mijne Geloofsgenooten, zonder onze verdienfler., tot die ééne kudde van Jefus behoorende, moeten dan, uit het nu vooigedragene befluiten, van het onbezonnen ijveren, van het lasteren en ver- O) Johan. 10, vs, 16.  ( 78 ) verfmaaden der andersgezinden, ons te onthouden. De waarheid van onzen Godsdienst^ zoo dikwils onze plicht, de tijd en plaats het vereifchen, wel ernftig, doch op eene befcheidene wijze voorteftellen, aantetoonen, en, naar onze vermogens, te verdeedigen, zal geen verftandig en befcheide Protestant zelfs ons kwaalijk afneemen. Zijn er dwaaze ijveraars , die hoe dikwils en duidelijk ook getoond wordt, dat de haatelijke gevolgen, door zommigen hunner, uit de leere en godsdienst onzer Kerk getrokken; — als mede: alle de misbruiken , en bijgeloovigheden, die door de domheid, en verfoeielijke inzichten van eenigen onder ons, in wezen gehouden, en gevoed worden, door de eigenlijke leere en de tuchtregels dezer Kerk, veroordeeld, en op het ftrengst verboden zijn (i), evenwei hartnekkig volharden die misbruiken, als de onaffcheidelijke eigenfchappen van onzen Gods» dienst te noemen en, om dezelven, ons als de domfte en affchuwelijkfte der volkeren te lasteren, het is onze plicht te bidden, dat God zijne barmhartigheid hen verleene. Tot zulk een , naar de leering onzer Kerk vereischt gedrag, maane ik, ten befluite, ook U, CO Conc. Trid. Sesf. 21 de Refor. cap. 9.  ( 79 ) U, geliefde Nieuwling onzer Gemeenfchap in 't bijzonder aan. Ja, Frans Voorhout! — Er zijn onder die, welkers Gemeenfchap Gij, in de wijze van God te dienen - nu verlaaten hebt, zulken zoo verftandig en befcheiden, dat zij geenzints, om uwen Overgang t>t de Roomsch Katholijke Kerk, V zullen haaten. of lasteren; neen zij zullen zelfs dezen, in zoo verre goedkeuren, dat Gij in het God;dienftige niet veinst, en openlijk belijdenis van die Leere en Godsdienst doedt, welke, naar uw begrip, de waare is en hierom, hoe verbaazend hen uwe ftap ook voorkomt, uwe menschlievende vrienden zijn en blijven. — Deze hunne vriendfchap, oprechtelijk, met de uwe, te beantwoorden, zal voor uw hart, dat fteeds voor vriencen klopt, een beftendig genoegen weezen. —— Ik zoude dus U ontëeren, zo ik, tot die plichtbetrachting, U wilde aanmaanen. Maar ik vreeze, dat onder de min bedachte meenigte der Protestanten, ook zommigen zullen zijn, die, gelijk er zelfs onder de Roomsch Katholijke» gevonden worden, lastering en verfmaadheid U willen aandoen. — Tot dit zoort van lijden hebt gij reeds, eenen geruimen rjd, uwe ziele bereidt, doch gij zijt en blijft, als ik, en anderen, hier aan zwakheid, en vervoering der driften  < 8o ) ten onderworpen, en hierom bidde ik U, dikwils te overweegen deze lesfen van Jefus onzen Opperleeraar, zeggende Leert van mij, dat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben. — Bemint \ uwe vijanden: doedt wel aan den geenen, die U haaten: en bidt voor die U vervolgen en belasteren (/).. Door zulk een gedrag zult gij de beste bewijzen der waarheid van uwen nu aangenomen Godsdienst geeven ; naar den eigenlijken geest onzer Kerke leeven, en dit doende, wie U ook haat, of lastert, naar de meining van den H. Paulus vuurige ho¬ len op zijn hoofd vergaderen. De genade onzes Heer en Jefus Christus, en de liefde Gods, en dé ge etnlchap des Heiligen Geest zij, ook hier toe , met U en ons allen! Amen! GEBED. O aanbiddelijk Opperwezen • O bron van Goedhdd en Genade O Vader der Lichten, van wien alle goede gaven afdaalen (», 1 U zij eeu> (*) Matth. ii, vs. 29. (ïj — S, vs. 44' (m) Rom. is, vs. 10. (n) Jacobus 1, vs, 174  ( 8i ) eeuwige dank en eere , voor die ohverdiefidé Genade, door welke deze Nieuwling uvVer Kerk nü , in deze aan uwen dienst geheiligde plaats, belijdenis gedaan heeft van te gelooven, en te willen doen , alle het geen men, om U té behaagen , gelooven en volbrengen moet. — Dit gelooven heeft hij niet uit zich zeiven, noch door mijne onderwijzing; O! neen: het is uwe Gaave (o). — De wille van het goede te doen is ook niet in hem , zonder uwe genade (pj\ Hij in die leere uwer Kerk (g) onderweezert , erkent dit hartelijk. — Hij vernedert zich voor U, door ook de fchulden van zijn voorig onbezonnen ijveren te belijden. Hij fmeekt U mede deze zonden zijner vroegere jaaren nimmer te gedenken; en betrouwende, van U , door Jefus barmhartigheid verkreegen te hebben, om dat hij onweetende , in de on- g* (») Ephefe 2, vs. 8. Cp ) 1 Kor. 15 , vs. Eó. (g) Zo wie gezeidt zal hebben, dat een mensch , zonder de voorkomende inblaazinge van den H. Geest, en zijne hulp kan gelooven, hopen, én beminnen, of boetvaardigheid doen, gelijk het behoort, zoo dat de rechtvaardigrnaakende Genade hem verleendt wordt, die zij in den Bart Cone. Trid Sesf. 6. Can. 3.  C 8« ) geloovigheid het gedaan heeft, bidt Hij IX; het goede nu. in hem begonnen, genadelijk te volbrengen. Bij dit zijn hartelijk bidden, voegen wij alle, die hier, en door uwe Genade ook Leden uwer Kerk zijn , onze voor hem fchuldige gebeden, Ja, liefderijke Vader> die in de.Hemelen zijt, wij fraeeken U, om de oneindige verdienften van uwen eeuwigen Zoon,, Jefus Christus , fterk hem genadig door uwe kragt van boven (V) , bevestig hem door uwen Geest der waarheid (s), in dszen uwen heiligen Dienst, tot welken hij, onder het aanroepen van uwen heiligen Naamdoor eenen plechtigen Eed , nu openlijk zich verbonden heeft* Geef dat deze altijd zoo gevoelig zijn harte drukke, dat dezelve hem fteeds doedtgedenken aan de hier uit voor hem voortvloeijende verplichtingen. Verleen hem uwe hulpe, om die, en wel bijzonder deze van Dankbaarheid, aan U voor de nu ontvangene Gaave des Geloofs , getrouwlijk te vervullen. — Onderfteun hem , op dat hij eenen goeden ftrijd kan ftrijden, zijnen loop volbrengen, en het Geloof behouden ; ten einde hij, in den dag der vergelding» (.r) Lucas 24, vs. 49. Cx) Johan. 16, vs. i&  ( H ) ding, van den rechtvaardigen Rechter de kroone der rechtvaardigheid (7) voor eeuwig bekome! —— Die genade, en uwe gunftige befcherming over hem, ook in het lichaamelrke, van U, om Jefus wille, tot zijn eeuwig en tijdelijk welzijn, verzoekende, bidden wij U mede, dat Gij van ons toch afweert die verderffelijke zorgloos- en onverfchilligheid omtrent het kennen en betrachten van uwen heiligen Dienst, welke eilaas! ook onder ons te vinden zijn. O ja! wij belijden met droefheid en fchaamte, dat mede hier door bij veelen onzer, de liefde tot U dagelijks verflaauwt ,en de boosheid alomrne overvloeit r"u). Ai* doe alle die flaapenden ontwaaken : hen, bij hun geloof, de deugd : bij de deugd weten» Cchap : bij de wetenfchap, maatigheid: bij de TOaatigheid, verduldigheid: bij de verduldigheid, godvruchtigheid: bij de godvruchtigheid , de broederlijke liefde : en bij de broederlijke iiefde, de liefde tot U, voegen; op dat, deze dingen, bij hen zijnde, zij niet ijdel .■gelaaten worden in de kennisfe van onzen Heer Jefus Christus (v), uwen Zoon 1 —. Ver« (O 2 Timotft. 4 vs. 7 en 8. (« Matth 24, vs. 12. £y) 2 Petr. i, vs. 5> 6, en 7. ,  ( 84 ) Verwek ook, O Vader der Barmhartigheid! in alle Ongeloovigen en Afgedwaalden van den weg der Waarheid, eene oprechte begeerte van te leeren kennen alle het geen zij moeten weeten , gelooven en doen, om eeuwig zalig te worden. Doe hen alle partijfchap, alle voor- oordeelen afleggen, en een hartelijken afkeer krijgen van te lasteren het geen zij niet verftaan (w). Geef, dat zij onderricht, welke de regte weg is, niet uit vreeze van de liefde hunner naastbeftaande vrienden , of de gunst van anderen te verliezen; of fmaat en lasteringen te zullen ondergaan, van denzelven afblijven ; maar gedenkende aan dit woord van uwen Zoon C x j: Zoo wie zich over mij, en mijne vioorden zal fchaamen, de Zoon des menfehen zal zich ook over hem fchaamen, vanneer hij in zijne, heerlijkheid, en in die zijns Vaders, en der heilig ge Engelen komen zal: door uwe Genade onderfteund, overgaan tot dien waaren , doch ndauéeh weg, die tot het leven leidt O); en op, dezen ten einde toe, tot uwe eere, wandelende, de rust voor hunne zielen in tijd en eeuwigheid (W) Judas vs. to. (x) Lukas 9, vs. 26, (j) Mattb. '/, vs. 14.  C 85 ) beid vinden (2)! — Gun ook, O ijverige Verdeediger uwer Eere O), dat wij die, naar de leering uwer Kerk , fteeds worden aangefpoord, om in Geest en Waarheid U te aanbidden O) , mede voor uwe Eere ijver hebben mar de wetenfchap O). Doe elk onzer, naar zijnen roep , en Maat behoorlijk ijveren voor de Eere van uwen heiligen Dienst, de waarheid van ons Geloof uit de aan U behaaglijke werken toonen (J); alle misbruiken en bijgeloovigheden; naar het voorfchrift uwer Kerk, beftendig tegengaan. . Gedooch daar bij ook niet, dat immer een onbezonne ijveren ons vervoere tot |et haaten, lasteren , en vervolgen onzer dwaalende medemenfchen ; maar in het tegendeel, ook ten opzichten der zulken, die, misleid door hunne vooroordeelen, ons fmaadheid aandoen , ons altijd zoo te gedraagen , dat wij in waarheid als de Heilige Paulus (