VOORBERICHT. Bet onderwerp van het volgend Treurfpel is genomen uit den derden Zang van de Lufiade, een Portugeesch Heldendicht van CAMoëiN's. De fchoone Epifode van ines, daar deeze zar,g mede eindigt , heeft aan meer dan eenen Dichter, bij verfchillende Folkeren , gelegenheid gegeven, om ''er een Tooneelftuk uit te vervaardigen. Het Spaanfche Stuk, onder den tijtel: de Gekroonde na haaren dood, voor jaaren reeds in 't Nederduitsch vertaald en een" geruimen tijd op den Amjlerdamfchen Schouwburg vertoond, zal aan mijne Landgenooten genoegzaam bekend zijn, zo wel als de Ines de Caftro, een Fransch Treurfpel van den Heer houdart de la motte , en het Portugeesch Stuk van dien naam door Domingo dos reis quita , thans in onze moedertaal overgebragt, en in den algemeenen Speltatoriaalen Schouwburg geplaatst. Intusfchen zal men muoglijk vraagen, wat mi) bewogen hebbe, om, na dit alles, het eigen onderwerp op nieuw voor het Tooneel te bewerken , en thans met deezen arbeid in het openbaar te ver» fchijnent Zie hier wat van de zaak zij» Een mijner Frienden, zeer ingenomen met de fchoone Epifode van ines, had dezelve in Latijnfche Ferfen overgeiragt, en bij die gelegenheid, onder Onderen, alle de TooTieeljïukken gelezen, daar dit Bijver kaal aanleiding toe gegeven heeft. Zij voldeeden hem niet, en hij fpoorde mij aan om dit eigen onderwerp op nieuw nog eens voor * hei  II VOORBERICHT. het Tooi eel onder handen te nemen. Ik beken dat ik hierin den aanvang weinig lust toe had. Door 'er echter geduurig over ie hooren fpriëken, en 'er telkens toe aangtfpoord te worden , begon ik het te beproeven. Het gelukte mij heter dan ik gedacht had, en fpoediger dan ik anders gewoon ben te arbeiden. Alles raakte ten einde, zonder dat ik \r veel meer dan zes weeken tijds toe befleed had. Het ongeluk was nu maar, dat mijn Vriend over mijn werk meer te- vreden was dan ik zelf. Mijn ft uk bleef dus eenigen tijd rusten, en mooglijk zou het aan die ruit nog niet onttrokken zijn, indien ik geene gelegenheid gevonden had van het op het Tooneel te zien uitvoeren. Toen behaagde het mij meer, en ik begreep dat het toch in allen gevalle eene plaats order onze gewoone Nederlandfche Treurfpelen verdiende. Dit deed mij tot de uitgave befiuiten* Uit de drie ftraksgenoemde Toor.eelfiukken heb ik overgenomen wat mij behaagde. Zo ben ik door het Spaansch Stuk aan de gedachte van de jagt gekomen. Deeze heeft mij gelegenheid gegeven om de voorftelling van het onderwerp bijna geheel handelende te doen, iets dat op het Too, veel altijd meer uitwerking doet, dan de lange verhaalen, daar de meeste eerfte Bedrijven mede gevuld werden. De vierregelige alleenfpraak, daar aêmeTba het derde Bedrijf mede fluit, en de laatfie woorden van alfonsus ben ik aan- den Portugeefchen Dichter verfchuldigd. De. la motte heeft mij weinig aangebfagt. Zijn °koude ftijl, en het geringe gevoel, dat in zijn gantfche ftuk heerscht, heb-  VOORBERIC H T. hebben mij altijd gcftooten. Maar alvaro en de infante behoren mij alleen toe, en gewis, zo mijn (luk eenige ver dienjle bezit, is het in het kar akterifeeren van deeze beide Perfonaadjen gelegen. al/aro is de machine daar alles op draait, en die alles in beweging brengt. Hij fpeelt met de infante naar zijn welgevallen , en wekt beurtelings die driften in haar op, die hij, om zijn oogmerk te volbrengen,- van nooden -heeft, zonder dat zij zelfs aan dit oogmerk. twijfelt. Mooglijk zullen fommige Lee, zers haar karakter in den eerften opftag bij uitftek boos, en dus minder gefchikt voor het Tooneel vinden, maar het min/Ie nadenken zal hen overtuigen, dat ook een minder trotfche Vrouw aan U woeden zou flaan, als men haar, na zo lang en zo gruuwlijk misleid te zijn, dat geene, wat zij het meest vreesde en nimmer als mooglijk befchouwd had, ijlings als werkelijk daar zijnde, voor oogen ftelde, De infante is eene hoogmoedige Spaanfche Primes; zij hefWtouwt den troon van Portugal reeds als haar wettig eigendom, en boven dien bemint zij pedro. In deezen toejland ontdekt zij de liefde van pedro voor ines, in haar oog een nietsbeteekenend wezen. Minnenijd en trots vereenigen zich om haar te pijnigen. Maar wat vreest zij? Dat ines ten troon zal /lijgen? Geenzins, deeze ge» dachte kwam maar flaauw in haar op, en zou zelfs, zonder alvaro , in V geheel niet in haar opgekomen zijn. Al haar wrok bepaalt zich tot pedro. Zij wil of in weerwil van pedro zijne gemaalin worden, of pedro aan haare beledigde eer opgeofferd zien. alvaro feit alle kunstgreepen in '/ werk om haare geheele ziel aan dit laaf fit  m VOORBERICHT. fte uitzicht te verbinden. De geheels ines komt nu niet meer in aanmerking; dien echt zal alfonsus nimmer toeflaan; de volle aandacht der infante valt dus op pedro ; de wet ehcht zijn' dood, en alvaro verzekert, dat de Vader noch kan, noch durft vergeven, ten zij pedro haar zijne hand aanbiede, en dus hier door aan de wet voldoe. De infante is hier gerust op. Zij verhijgt of haaren Wensch, of haare eer wordt door den dood van pedro gewrooken. Maar eensklaps, toen het plan van alvaro hier rijp toe is , vertoont hij aan de ongelukkige infante niet jlechts pedü.o met zijn1 Vader verzoend ,■ maar ines naast hem op den Troon. Hoe natuurlijk valt hier de woede der infante op ines, en hoe ligt moet ze bef uiten om haar opteoferen, daar alvaro haar dit als het ecnigfle middel vertoont, om haare eer herfteld te krijgen, en zich van pedro en alfonsus te wreeken. Het Tooneel, waarin hij haar dit bef uit aflokt in het kunstigfle van mijn geheele ftuk. Hoe men hier intusfehen ook over denken moge, want over de karakters der Perfonaadjen in een Treurfpel zal men toch altijd niet minder verfchillend blijven denken', dan men verfchillend over de menfehen in de natuur zelve denkt, zal men mij echter toe moeten flemmen , dat ines onmooglijk zeer flerk zou hebben kunnen interesfeeren, indien men haar niet vooitreffelijk boven haare Medeminnaresfe gefchi'.derd had. de la motte hee t van zijne constanc. eene zeer edele Vrouw gemaakt, maar het gevolg is geweest, dat zij ines verdrongen heeft, en ik geloof, dat de meeste Leezers met mij bij hem meer belang in constance dan in ines zullen ftellen, en dus eenig -  VOORBERICHT. v eenigzins te vreden zijn, dat de laat fte uit den weg raakt om de eer/ie in haare plaats te kunnen, zien. Nog een woord over de zedelijke Waarde van mijn fluk. Het Misdrijf, en niet de Deugd, triumfeert in het zelve. Dezulken, die door den ouden, maar gewis valfchen regel: de deugd moet op het Tooneel over het Misdrijf altijd zegevieren j ingenomen, zich hieraan ergeren mogten, gelieven in aanmerking te nemen, dat het Tooneel eene navolging der natuur is, en dat in de natuur de Deugd gewoonlijk niet zegeviert, het Misdrijf gewoonlijk niet bezwijkt. Zo wij dit in onze Tooneelftukken altijd anders verloonen , brengen wij onze Leezers of Aanfchouwers in de gevaarli'ke gedachte, dat de zege in dit leven het bewijs van de waarheid zij, eer.e gedachte, die het listig ofmagtig Misdrijf lijnrecht in de hand werkt, terwijl ze aan de lijdende onfchuld menigwerf de gedaante van fchuld leent. In een zeker opzicht triumfeert de Deugd inmiddels altijd op de Ondeugd. Ook in haare diepfte nederlaag bezit ze zielrust, die aan het Misdrijf op den troon ontvlucht. Het is dus de pligt van den Dichter om de Deugd, hoe zeer van rampen omgeven, en de Ondeugd, hoe zeer over alk hinderpaalen zegevierende , zodaanig te fchilderen, dat elk de ellende van de eer fte verkiezen, en van het rampzalig geluk van de laatfte te rug beeven moet. Dit meen ik in mijne inps gedaan te hebben. Ik zou mij zeer moeten bedriegen, wanneer het groot fte aantal mijner Leezeren niet liever met alfonsus zou Willen lijden, dan met de ,'jnfants triumfeeren. * rs, Meer  vi VOORBERICHT. Meer zal ik hier met bijvoegen. Indien mijn Stuk eenig genoegen geeft, zal ik mij over mijne onderneming verheugen. Aanmerkingen zullen mij altijd aangenaam zijn, dewijl ik gaarn leer, wanneer ze mij op eerf toon, die den eerlijken en befchaafden Liefhebber der kunst aanduidt, voorgejleld worden. De overigen zal ik met ftüzwijgen blijven beandwoorden. Niemand, dit durf ik verzekeren, gevoelt meer het gebrekkige in mijn eigen fiukken, dan ik zelf het gevoele , maar de ondervinding heeft mij geleerd, dat, even zo gemaklijk als het is voor iemand, die door geene dwaaze eigenliefde verblind wordt, om dit te gevoelen en te belijden, het juist even zo moeilijk is om deeze gebreken te verbeteren, en de zwakke plaatfen zodaanig te veranderen als men wel wenschte. INE $  INES de GASTRO, TREURSPEL.  VERTÖONERS. alfonsus, Koning van Portugal, toegenaamd de Rechtvaardige. pedro, InfaHt van Portugal, Zoon van Alfonfus. mies de castro, eene addijke Portugeefhe Jongvrouw, heimelijk getrouwd met Pedro. DE infante van Spanje. alvaro, een der Grooten van Portugal. ïoè'lHo, een der Grooten van Portugal. almeïda, een Portugeesch Edelman, Friend van Pedro. twee kinderen. een hoofdman. ujewacht en gevolg van alfonsus, Het Tooneel is, in het eer fte Bedrijf, ineen Bosch buiten Lisfabon, in alle de overigen in de Hofzaal van alfonsus, te Lisfabon.  INES de CASTRO, TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt een Bosch. Aan de eene zijde ontdekt men eene cenvouwige Landwooning. Be donder rommelt in 't verfchiet. EERSTE TOONEEL. ines, zingende. Zij zit op een heuveltje van zooden , tegen den ftam van een" boom opgezet. Tusfchen de vierden en vijfden regel ' blikfemt het, en een zwaare donderflag volgt er op. \^"er van Pedro, fombre dreven! Zijt gij mij een wildernis. Eeuwig wil ik in u leeven, Als mijn Pedro bij mij is. ■— Hoe de donders romlend kraaken, Hoe de blikfem om mij fchiet! Nu ik qpdro voel genaaken, Vreest mijn hart het onweêr niet. A Men  * INESdeCASTRO, Men hoort Jagt-inftrumenten. Ines rijst ontfteld op. Ach.welkeenwoestgedruisch! Watmoetmijnharthiervreezen? TWEEDE TOONEEL. ines, de infante, alvaro, coëLHo, versheiden 'jagers en gevolg van de Jagt. alvaro, eerst alleen door een van de hoornen opkomende , maar terftend door de Infante en overigen gevolgd. Princes! hier in dit woud zal ligt een fchuilplaats wezen. de infante. De donder mindert reeds, wij kunnnen ftadwaards gaan. Ines ontdekkende. Maar welk een fchoone Maagd biedt mij dit toeval aan. Hier in dit treurig bosch dus eenzaam en verlaaten! Wie kan in zulk een jeugd 't gezellig leven haaten! Alvaro! kent gij haar? alvaro, ter zijde. Wat zie ik J — is het fchijn ? Hoe,  TREURSPEL. >, Hoe, Ines hier? — maar neen! dit kan niet mooglijk zijn. Tot de Infante, Princes! ik ken haar niet. DE INFANTE. 'k Wil haar dan zelve vraagen. Mijn Dochter! kan dit woud een jonge Maagd behaagen? INES. Natuur behaagt mij fteeds, Mevrouw! waar ik haar vind'. DE INFANTE. Maar zulk een ftilte — hoe, wordt die van u bemind? 't Gemis van alle vreugd baart op uw jaaren fmarte. INES. 'k Heb luttel nooden, en geen eerzucht knaagt mijn harte, DE INFANTE. Hoe ! vreemd met al de vreugd, die 't hooffche leven biedt ? I N £ s. Mevrouw! ik ken het Hof, maar't Hof behaagt mij niet.  4 INES de CASTRO, de infante. Maar zo behoeftig, zo in nood van hulp verfteken! ines. Men is op 't Land misfchien 't gevaar het verst ontweken. de infante. Een enkle blikfemftraal, die ligt uw huis ontflak.... INES. Hij treft Paleizen wel, maar fchaars het rietenda k. de infante. Vaarwel ! Uwe keus zou mij niet zeer bekooren. Alvaro! haasten we ons, men waant ons ligt verlooren. Terwijl Ines in haare wooning treedt, verlaat de Infante met haar gevolg het tooneel. Coëlho is een van de laatften, alvaro, die op zijne plaats is blijven flaan, Coëlho, toef! C o ë l H- o. Wel nu? A l-  TREURSPEL, 5 alvaro. Een wonder vreemd geval..... coëlho. Maar 'k vrees dat ons verblijf de Infante ontrusten zal. alvaro. Vrees niet; wij kunnen hier een oogenblik nog fpreeken. Maar zie ik Pedro niet?—Datwe ons een poos verfteken. Zij verbergen zich aan de overzijde der wooning in V geboomte. DERDE TOONEEL. pedro, alleen. Hoe vreedzaam klopt mijn hart, als ik dit woud genaak! Hoe lieflijk is de rust, die 'k in zijn fchaduw fmaakJ Ach, lues! Ines! mogt w Echtgenoot zijn leven, Vergeten van 't Heelal, aan uwe liefde geven ! O Landhut, wier gemis mijn hart aan 't Hof befchreit, Hoe nietig is de Troon bij uwe zaligheid! Uw aanblik voert voor mij de flille zielrust mede, En 'k voel mijn grootheid 't meest, als ik u binnen trede. Hij gaat in de wooning van Ines. A 3 VIER-  G INES de CASTRO, VIERDE TOONEEL. ALVARO, Coé'lho. alvaro. Wel nu, Coëlho, had de wraak mijn oog verblind? c o ë l h o. 'k Beken, ik fta verbaasd. De koele Pedro mint! 'k Bezef de reden nu van zijn hardnekkig dooien 5 Hij minde de eenzaamheid, daar Ines was verfchoolen. Zij was de drijfveer van zijn liefde tot de Jagt. alvaro. Geloot" mij, in die jeugd wordt fchaars de min veracht En Pedro — was 't gevoel niet uit zijn 'oog te leezen? — ü-r moest een reaen voor die wondre koelheid wezen, 'k Belljde 11 echter, dat ik nimmer had gegist, Dat zij, om wie de Prins zijn beste jeugd verkwist, En Spanjes Rijksprinces hardnekkig blijft ontvlugten; Die hem aan 't blinkend Hof naar dit verblijf doet zuchten En dikwerf bloot gaf aan het dreigendire gevaar, De vroome Dochter van den trotfchen Caftro waar; Dat Ines in 't geheim door hem werd aangebeden — Neen ! dit geloofde ik niet-*— 't verbaast mij zelfs  TREURSPEL. r C O C L H O. Met reden» Hield haar geen ijsren boei aan 't outer vastgefmeed? Ik zelf, ik vat het niet, ook nu ik alles weet. Zij, die de ftille Cel tot wijkplaats had gekooren, Wieelkin'sKloostersnachtvoor'tmenschdomdachtverlooren, Zij, die in vroeger tijd de min naauw dulden kon, Zij in den omtrek van het prachtig Lisfabon, En daar, in dit verblijf, zo fchaars bezocht, verftoken, Het voorwerp , dat de liefde op Pedro heeft gewroken — Waar 't mooglijk dat uw hart die gisfing ooit konvoén? ALVARO. Genoeg.hij heeft zijn' wensch. Wat kan een Vorst niet doen? £n nu — 'k zai hem zijn' fmaad,zyn' langen fmaad vergeldeni c o è L II o. Hoe! gij zoudt zijn vergrijp den Koning durven melden f ALVARO. Ik durven, als de wraak in deezen boezen woont? Coëlho! wierd uw vriend ooit ftraffeloos gehoond ? Is 't u ontglipt, hoe diep zijn trots myn' roem verneérde , Toen ik 't gezantfchap van Caftiliën begeerde? 'k Had mij beroepen op mijne afkomst en mijn bloed. „ Men zende, fprakhij, wien zijn deugd vereeren doet. j, Ik noem Almeïda." — De woede ontvlamt mijne oogen, A 4 De  f INES de CASTRO, De fpijt verteert mijn hart. 'k Wil fpreeken — ijdel poogen • DeRaadziet al mijnfchande en juicht. Mijnwraakzuchtgroeit! Een laatile poging, had mïsfchien mijn tong ontboeit, Maar eer ik zo veel kracht op mijne drift verkrijge' „ Genoeg, waar Pedro fpreekt, dat een Alvaro zwijge !" Dus zegt de Trotsaart, en verlaat mij met een' blik Ha ! hoe op dit verhaal mijn bloed nog kookt! — en ik, Coëlho! zou dien hoon op zijnen kop niet wreeken ? c o ë L H o. Maar zal de fcherpfte fchicht in Ines borst niet fteeken ? ALVARO. Coëlho kent me, en vreest dat ik mijn wraak verfpil ? Men mikke op Ines, als men Pedro treffen wil! C O ë L H O» Ach! ze is onfchuldig aan den hoon, dien gij moest lijden. ALVARO, En deeze beuzling zou mijn' toeleg ooit beftrijden ? Mijn dolk eischtPedro'sbloed—wordtaandien eischvoldaan Wat zegt het of hij eerst door Ines hart moet gaan ? ' Onfchuldig? zij? Ook zij doet al mijn woede beeven! Hoe ! Caftro's bloed ten fmaad van ons ten troon verheeven? Keen, eer den dood! — En gij, Laaghartige ! Gij knielt ? C O ë L'  TREURSPEL. c o ë l h o. Heeft zulk een trotsch ontwerp den Grijsaart ooit bezield 2 Zijne ongeveinsde deugd : alvaro. Deugd ? Dwaas! Zijn wit te raaken , Al wat ons opweegt kleen, zich zeiven groot te maaken , Te vleien met den mond waar't hart van wraakzucht zwoegt, Zie daar de waare deugd, die Hovelingen voegti c o ë l h o. Blaar zo uw toeleg mist ? alvaro. Aan Bloodaarts moog dit misfen , Mijn moed durft over 't lot van Koningen beflisfen! — Coëlho! Hechts één woord. Gij mint mijn Zuster? Nu, Gij derft haar eeuwig, of, ze is heden eeuwig u. Hier leeft gij zonder hoop, om zonder glans te (terven j In Spanje zal uw dienst een beter loon verwerven. De Infante is trotsch, zij duldt den hoon van Pedro niet ; Eerlang ziet zij een' Vriend , waar zij een' Wreeker zie,t. Kent gij der Vorlten aart ? Hun grootheid treft hun nader, Dan Godsdienst, Vaderland, en ftroomen bloeds te gader. In 't kort, verkies wat hier u't meest voordeelig fchijn':; AVie thans mijn wraakzucht dient,kan flechtsmijnBroederzijn. A 5 c o ë l-  10 [NES de CASTRO, C o ë l H o. Ik koos. Zie daar mijn hand ! ALVARO. Gij blijft mijn Zuster minnen ? C O ë L H O, (k zal u bijftaan. ALVARO. Met mij fterven of verwinnen? c o ë h H O. Het leven of de dood ~- ik volg flechts uw beftier, ALVARO. Genoeg, ik ben voldaan. Maar haasten we ons van hier. Een langer toeven zou ons opzet ligt verraaden. Zich naar de wooning van Ines wendende. Ja, Pedro ! 'k zal mijn wraak in 't eind volop verzaaden. Alvaro, dien ge in 't ftof aan uwe voeten zet, Heeft ligt nog magts genoeg, dat hij u 't hoofd verplet V IJ F-  TREU RSPEL. iï VIJFDE TOONEEL. pedro, ines. pedro, eerst alleen uit de weoning van Ines tredende , inaar kort hierop van Ines gevolgd. 't Is alles Uil. Het woud is eenzaam als te vooren. ines. Mijn hart blijft kloppen, al mijn blijdfchap is verlooren." Mijn Pedro, mijn Gemaal, waar ik mijne oogen richt, Achl bange fcheiding zweeft voor mijn ontroerd gezicht 1 pedro. Smoor^Dierbre! fmooruw'angst.Wat kan mijnelnes vreezCn? Haar Pedro leeft, en zij % zou zij verlaaten wezen ? ines. Een diepe treurigheid, die mij mijn ramp voorzegt.... Ach ! had het lot geen troon aan uw bezit gehecht 1 pedro. Geliefde! zou de troon u aan mijn zij' niet ftreelen ? i ines,  'iï INES de CASTRO. ines. Dit hutje ftreelt mij meer, als ik 't met u mogt deelen. Hier bleef ons aanzijn vrij van 't ondermaansch verdriet; 't Gerucht vergat dit woud, de waereld kende ons niet; De dag zou ons in vreugd, de nacht in rust ontfchieten , Hoe vreedzaam , mijn Gemaal! zou hier ons hart genieten. Wat heeft een Troon, een Hof, dat waare liefde vleit? Hoe arm is niet 't Heelal bij haare zaligheid! pedro. Maar nu, zou meerder glans haar rein genoegenftooren? ines. Mijn hart heeft Pedro, niet den Koning uitgekooren. Hoe luttel is de pracht, de glans, daar ik naar kwijn? Een rots en Pedro — en mijn hart zou zalig zijn! p e d r, o. Mijne Ines! eeuwig zal uw Pedro voor u leeven, Maar dat geen traanen in die minzaame oogen beeven! De Hemel kent dit hart! Stond mij hier't kiezen vrij, Ik koos deeze eenzaamheid voor troon en heerfchappij; Maar nu, het lot mij doemt den zetel te onderfchraagen, Nu zal uw hoofd de kroon, die gij verheerlijkt, draagen, 't Heelal getuige zijn van mijne liefde en trouw , En dat ik, zonder u, den troon vervloeken zou! ines,  TREURSPEL. 13 I N ES. Ach! hoe veel onheils heeft uw ziel nog aftewachten! PEDRO. Wat weêrftand kan mijn hart voor Ines niet verachten! Ik, die in haare liefde al mijn geluk gevoel INES. Mijn Pedro, aan wat ltorrn ftelt u mijn min ten doel! De Infante duldt niet fteeds , dat gij haar blijft ontvluchten. De Koning heeft haar woede en razernij te duchten. Hij beeft voor haare wraak, en reikhalst naar een' echt, Die 't magtig Spaansch Gebied aan zijn belangen hecht. Zal zijn getergd geduld een weigring hier gedoogen? En dan — voor wie verfmaadt ge een koninglijk vermogen? Ach, voor uwe Ines, die hier hulploos, eenzaam leeft, Die troon noch fcepter aan uw min te fchenken heeft, Wie ligt in 't wijd heelal geen ftervling is geneegen... PEDRO. Maar die dit alles in mijn hart kan overweegen; Die heel mijn ziel bezit in vreugd en ongeval, Wier Echtgenoot ik ben, en eeuwig blijven zal I INES. Mijn Pedro, mijn Gemaal, ik ken uw teedre liefde, , . Maar  14 INES de CASTHO, Maar'k zag de Infante — God! hoe dit gezicht mij griefde! Een aaklig voorgevoel zonk mij als lood op't hart, En laat mij nog ten prooi aan nooitgekende fmart. Aanfchouw ik finds dit woud, de dood waart door zijn paden4 De lucht is donker, en natuur met rouw belaaden. Of zinkt mijn traanend oog op mijne kindren neêr, Dan is 't of elk mij klaagt: Ik heb geen moeder meerl p e b r o. Mijne Ines! kan uw mond zo diep uw' Pedro wonden 1 Is dan zijn leven aan uw leven niet verbonden? *t Gezicht der Rijksprinces veroorzaakte al uw' druk...; ines. Neen, alles meldt mij ramp en naakend ongeluk. ïk droomde fchaars, en als een droom mijn zinnen boeide, Dan was hij 't zoete beeld hoe hier mijn leven vloeide; Ik drukte u aan mijn borst, of fpeelde met mijn kroost, En altijd was mijn ziel , ontwaakende, getroost. Ach , deezen nacht voor't eerst werd mij de rust ontnomen." 'k Zat eenzaam onder 't loof van gindfche hooge boomen. De zagte morgenzon vergulde telg en blad, En dronk de tranen, die de nacht verzameld had. Het koeltje kuschte mij. Mijn hart was vrij van kommer. Een minzaam Tortelpaar zat in den koelen lommer, JJefchaduwd door een' Olm, die met een laager tak Het Jongske wiegde, dat naauw in de veeren (lak. Hoe zorgloos was het lot, hun door natuur gegeeveu! Ik Haar hun vrolijk aan en voel hun zalig leven — Een  TRE URSPEL. 1$ Een fiksgedreeven pijl van een verborgen hand (Ik zag geen Jaager) wierp het duifjen in het zand, En ijlings week de dag. Het blikfemt om mij heenen, De donder brult door't woud, en doet het aardrijk Heenen. Het vooglenheir is ftom, dat korts nog lieflijk zong. De doodfche Tortel treurt bij 't moederlooze Jong, Dat op den eigen boom, door fchrik en angst gedreeven, Van takje op takje fpringt. Ik voel mij 't harte beeven! 'k Verlaat mijn rustplaats bij 't verdubblend blikfemlicht, Maar trede alom op bloed, waar ik mijn treden richt; •Het kleeft aan eiken iTam en druppelt van de bladen, 'k Bereik in't eind den Olm; hij was met mos beladen, 'k Zink op mijn kniè'n néér, en zoek al tastend rond Waar zich het gaêken van mijn droeven Tortel vond; Maar ijlings houdt de fchrik nujn moeden kracht gevangen.' 'k Verrijs —Een afgrond gaapt voor mijne onzeekre gangen. Ik voel mij aangevat, men rukt mij in hem af. 'k Ontwaak al gillend Ach! uwe Ines wacht het graf I PEDRO. Mijn Gade kan vergeefs haar teedre ziel dus kwellen? Een droom , een ijdle droom , kan dus haar brein ontftellen t Geliefde ! welk een hoop uw angflïg hart ontglij', Mijn hand voert u ten troon, of 'k fterf aan uwe zij « Maar 'k zie Almeïda. INES. 'k Begin op nieuw te beeven.  iS INES de CASTRQ, pedro. Ach, Ines! zal uw fmart thans al mijn vreugd doen fneeven ? Ligt is hij afgedwaald, of eenig ftaatsbericht ines. Neen, Pedro! zie, de fchrik ligt op zijn aangezicht! ZESDE TOONEEL. pedro, ines, almeïda, almeïda; MijnPrinslontvlugt dit oord.DeKoning volgt mijn fchreden, PEDRO. De Koning ? ines, Hemel! is dan alles mij ontgleden ! almeïda. Ach! fpil geen tijd—de nood eischt fpoed—ik bid, vertrek! Ik zag den Koning met Alvaro in gefprek; Zijn aanfchijn, eerst vol rust, en zichtbaar wel te moede, Werd  TREURSPEL. 17 Werd telkens meer gefronst, en eindlijk bleek van woede. Ik hoor hem momplen van naar 't woud te rug te treên. Hij fprak van Ines, en hij noemt uw' naam met een. Ik fpring te paard , en ben terftond vooruitgevloogen. INES. Ach, Pedro! Pedro! heeft mijn droom mij nu bedroogen? PEDRO. Wat zegt dit alles ? Is mijn min aan 't Hof bewust, Mijn hart zwelt op die maar! Ach, Ines! wees gerust. INES. O mijn rampzalig Kroost! Ach, blijf het ten behoeder, En min in hun altijd hunne eens beminde Moeder! PEDRO. Gij moordt mij, dierbre Gaê ! door uwe angstvalligheid. ALMEÏDA. Nog eens, mijn Vorst! vertrek..... PEDRO. Welaan, ik ben bereid. En gij, wier fmart ik voel, en thans niet kan geneezen , 3 Mij-  t 3 INES de GASTRO, Mijne Ines! Eenigfte! verban uw ijdel vreezen — Zink aan dit hart, voel daar, wat u nog ovrig ichiet! ines, in Pedro's armen. Ook hier vinde ik voor 't eerst de ftille zielrust niet! Mijn Pedro! dierbre Man! moest gij uwe Ines minnen ? pedro. O troost u, teedre Gade! ik zal dien ftorm verwinnen. Mijne Ines! bij dien God , die eens ons hart verbond, Ik blijf uw Echtgenoot tot aan mijn' jongften ftond. Hij omhelst haar nog eens, en verlaat met Almeïda het tooneel. ZEVENDE TOONEEL. ines, alleen. Bedriegelijke droom ontzaggelijk ontwaaken ! O Hemel! kan uw gift ons zo rampzalig maaken ? Helaas! ik dankte u vaak voor mijn gevoelig hart, En ach , dit wreed gefchenk veroorzaakt al mijn finart! Moet dan de waare liefde altijd op aarde lijden ? Hoe weinig wenschte ik om u al mijn' lof te wijden ? Dit luttel plekje gronds, wat moeskruid, en een bron, Bij een eenflemmig hart, dat met mij voelen kon. Gij hebt mijn' wensch verhoord. In Pedro was die zegen, In  TREURSPEL» In Pedro was mijn heil, mijn zaligheid gelegen.. ... Ach, waarom heeft mijn ziel dien wellust ooit gekend, Of waaróm heeft uw hand dien zegen afgewend ? — Mijn ongelukkig Kroost 1 de Liefde fchonk u 't leven, Ach, kon de fellte haat u wreeder gifte geven Wie zal u troosten, als uw Vader naamloos lijdt, Uw Moeder fterft, en gij — verlaaten Weezen zijt! Einde van het eerfte Bedrijf. B 3 TWEE-  Sta INES de CASTRO, TWEEDE BEDRIJF. De Hofzaal in het Paleis van Alfonfus. EERSTE TOONEEL. alfonsus, alleen. Hoe wordt mijn ziel gefchokt door onophoudlijk vreezen! Zal hij gehoorzaam, of zal hij weêrfpannig wezen ? Is 't noodig dat de Vorst voor zijn gezicht verfchijn' ? Kan ik hier Vader, of moet ik hier Koning zijn? Ik waande mij ten top van mijnen wensch gefteegen; De laatfte bloei mijns Rijks was in dien Echt gelegen; Ik had mijn* ouderdom voortaan der rust gewijd, En 't is mijn eigen Zoon, die mijn ontwerp bertrijdt! O Troon, zo dwaas begeerd, wat dekt uw glans al fmarte ! Hoe duur Haat uw belang aan 't fiddrend vaderharte ( Al 't heil vereenigd, dat ons aardfche grootheid biedt, Haalt bij de kleenlte vreugd , die ons Natuur fchenkt, niet! Maar 'k zie hem naadren.- Ach' dat ik mijn' Zoon niet derve! Geef, Hemel! mij mijn' wensch — maar dat ik Vader flerve! TWEE  TREURSPEL. si TWEEDE TOONEEL. ALFONSUS, PEDRO. ALFONSUS. Ondankbre! die mijne eer en uwen roem veracht, Ach! had mijn hart van u dit gruuwzaam loon verwacht ? PEDRO. Mijn Vader ! ik uwe eer... ik zou die... ALFONSUS. Hoor mij fpreeken. Vooral draag zorg, mij niet ontijdig af te breeken. Als ge alles hebt verltaan , beflis dan zelf in 't end', Of ik met reden klaag , dat gij mijne eere fchend. Ik had een' dierbren Zoon, het fteunfel van mijn' zetel ; 'k Was grootsch op zijne deugd, en mooglijk zelfs vermetel; De lauwren, die zijn moed in 't haglijk flagveld won, Een roem, die in die jeugd ligt niet meer rijzen kon, 't Gaf alles mij de hoop , dat eenmaal, bij mijn flerven , Mijn Volk den besten Vorst in deezen Zoon zou erven. Hoe menig zoeten droom heeft mij die hoop geteeld! Hoe vaak heeft' dit verfchiet mijn bange ziel gellreeld, Wanneer, bij al de zorg, die 't vaderhart verzelde , De volle last des troons mijn matte fchoudren knelde! B 3 Die  22 {NES de CASTRO, Die Zoon was al mijn troost, en menig dankbre traan Heeft in mijne oogen voor dien dierbren Zoon gedaan; Maar toen hij in het eind mijn uitzicht moest bekroonen, Zijn' roem vernietigen, of zich dien waardig toonen, Ach! toen ik met zijn deugd mij 't fterkfte had gevleid — Toen heeft die eigen Zoon mij 't fchandelijkst misleid! 'k Belloot voor hem een' Echt, zo roemrijk als verheven, EenEchtjdie aan mijn'troon den fterkften zuil moest geeven, Die Spanjes ftaatsbelang met ons belang vereend, Eu mij, na zo veel zorg, in 't einde rust verleent. Ik poog hem 't voordeel van dit trouwverbond te ontleden, Hij wendt een' afkeer voor om in den echt te treden. Ik fchets hem 't heil, dat ons die ftap verwachten laat. Ik wijs hem op hem zelv', op mij , op deezen ftaat, Niets doet dien afkeer voor den huuwlijksband verdwijnen. Vergeefs komt in het eind' de Infante zelv' verfchijnen j Hij vliedt haar overal, waar haar het toeval leidt; Ik toon van zijn gedrag hem al de onvoegzaamheid, Maar vruchtloos, hoe ik fmeek , zijn hart blijft onbewogen; Een echt wordt daaglijks meer affchuuwlijk in zijne oogen. Hij vordert uitftel — ach, ik Hem 'er dwaaslijk in , En 'k vinde in't eind' hem flaaf van een verboden min ! —- , pedro. Mijn Vader! ach, die taal doorboort mijn lijdend harte l Neen, nimmer was uw Zoon gelukkig bij uw fraarte! Helaas! gij kent haar niet, die reeds uw hart verwees! Heb ik te lang geveinsd, o wijt het aan de vrees, Dat ge op een liefde, die geen aanzien fclioqk , gebeten A Is-  TREURSPEL. 4j; ALFONSUS. Volbreng mijn' wensch, mijn Zoon! en alles is vergeten. PEDRO. En de Ongelukkige , die mij zo teder mint, Dié, als ik haar begeef, geen troost op aard'meer vindt, Die nu reeds hooploos kwijnt,enftaeghaarfmartvoeltgroeien. Zal ik nog met haar bloed mijn huuwlijksbedbefproeien ? ALFONSUS. Genoeg, ik gaf mijn woord , toen op uw deugd gerust. PEDRO. Maar was uw' droeven Zoon iets van uw doel bewust? ALFONSUS. 'k Beken, 'k had u vooraf mijn toeleg kunnen melden; Maar zou 't belang des Staats te minder daarom gelden? Alleen door deezen Hap heb ik een' krijg gefluit, Waar uit voor Portugal een wis verderf ontfpruit. Zoudt ge, om de fpeelpop aan eeulaage drift te ftrekken, Uw handen met het bloed van't zuchtend volk bevlekken? Ook waande ik tot deez' dag uw hart nog immer vrij. De min voegt Vorften niet. Maar hoe dit thans ook zij, Het oogenblik is daar, waarin uw deugd moet fpreeken, Waarin gij zwichten moet, of ik mijn wöord moet breeken. B 4 Ik  «4 1 NES de CAST R o, Ik zwijg nog van den krijg, die op uw weigring woedt Is 't billijk in uw oog, dat ik hier zwichten moet? Bellis hier zelf, mijn Zoon ! Ach l wees niet onrechtvaardig Hoe? om een vuige drift, een groote ziel onwaardig....'. pedro. Heiaas! al wat ik wensch hangt aan die liefde alleen! alfonsus. De wensch eens Konings zij het heil van 't Algemeen! Hij, wien de Hemel hier een zetel heeft befchoren, Moet naar 't belang des Staats, „iet naar zijn neiging, hooren Het huislijk heil, mijn Zoon! was fchaars voor hem beltemd, Wiens voet een'troon beklimt,wiens hand een' fcepter klemt! Genoeg, dat als de dood in 't eind hem komt bevrijden Geen vloek eens onderdaans zijn breekend hart doe lijden^ Maar dat hun zegen hem, bij zijnen jongften fnik, Voor 't laatst nog juichen doe, nog ftervende verkwikk'. pedro. Ook ik, mijn Vader! wil met vreugd mijn eigen leven Voor 't heil mijns Vaderlands, mijns Volks, ten besten geven. Hoe vaak heb ik mijn bloed voor hun belang geftortl Maar wordt één fterveling in zijn geluk verkort, Als ik mijn hart hier volg, en Ines zilte traanen.'... al-  TREURSPEL. ay ALFONSUS. De wet des Rijks verbiedt een' echt met onderdaanen. PEDRO. Hoe wreed is dan het lot voor Koningen geweest! ALFONSUS. Breng u hun heerlijk loon ook tenens voor den geest. PEDRO. Uw Zoon ziet Hechts ellend, waar ook zijne oogen ltaaren. ALFONSUS. Ook deeze kruin , mijn Zoon! had vroeg reeds grijze hairen. Ik zelf, fchoon ook de vreugd dit hart ligt had verblijd, Heb duur mijn leven aan mijn' wreeden pligt gewijd. Nu zou mijn Land in vreê, mijn Volk gelukkig wezen i Ik had geen oorlog meer na uwen echt te vreezen; Mijn hart had zich in. 't eind de itille rust beloofd, — En 't is, helaas! mijn Zoon , die mij dit heil ontrooft! PEDRO. Mijn Vader I voor uw rust.... B 5 AL-  %$ INES de C A S T R O, ALFONSUS, Geen ijdle woorden baateir, Gij kunt mij beter proef van uw verkleefdheid laaten. Ga, fpreek de Infante, en mint ge een' Vader nog in mij , Dat dan nog deezen dag Uw echt voltrokken zij. Gij hebt mijn' wil verftaan, dat we een gefprek thans ftaaken.. PEDRO. Hoe! ik zo fchandelijk mijn woord, mijne eer verzaaken! —» Mijn Vader! zie voor 't laatst op mijne traanen néér. Ach, kan ik 't eigen hart.... alfonsus. Mijn Zoon ! geen weêrfpraak meer! Ik heb genoeg gezegd. Nog klopt mijn hart u tegen: Nog fpreekt de Vader, en de Koning heeft gezweegen; Maar denk, als zo veel liefde in 't eind' uw hart niet won, Dat hij, die u thans fmeekte, in 't eind' gebieden kon, DERDE TOONEEL. pedro, alken. O Hemel! had mijn hart zo fel een itorm te vreezen J Moest ik, ten troon gedoemd , zo diep rampzalig wezen ? —1 Neen, 't is de Mijn-flaaf niet, dien gij tot lijden riept, ' ♦ Hec  TREURSPEL. $Z Het zijn de Koningen, die ge in uw gramfchap ichiept» Hun grootheid is het loon van een ellendig leven; Hun kleenfte misftap doet het lijdend menscbdom beeven; Slachtoffers van hun pligt, waar hen de Deugd geleid, Of Geesfels in de hand van uw Regtvaardigheid. De Rijkswet durft mijn liefde eene overtreding noemen , , Zij durft den teêrrten trek, dien ons Natuur gaf, doemen En ik zou volgen wat de Rijkswet mij gebiedt ? Neen , Ines! neen , mijn hart gelooft zijne uitfpraak mei I Hoe zalig is het lot eens Burgers, die, vergeeten, Zijn neiging volgen kan met een gerust geweten, ^ Die Van zijn teedre Gade en dartiend Kroost bemind, Een' ftillen hemel in zijn fchaamle wooning vindt! Maar zo 'k de Infante zelv' mijn noodlot openbaarde ? Zo zij tot onzen echt zich niet geneigd verklaarde? — Hoe 't zij, mijn Vader wil, dat ik in 't eind' haar fpreek , Volbrengen wij zijn wil. Ligt dat ze op mijn gefmeek Naar 't angftig noodgefchrei van twee Gelieven hoore. Maar 'k zie haar zelv'. VIERDE TOONEEL. pedro, de infante. de infante, op eeii veinzenden toon. Vergeef, mijn Heer! dat ikuftoore. Ik waande u elders, maar ik keer....  28 INES de GASTRO, pedro. Neen, blijf, Mevrouw! 'c Geluk Hemt met mijn hart, nu ik u hier aanfchouw! de infante, ter zijde. Zijn hart — wat hoor ik ? Hoe! hij zou mij dan beminnen» tot Pedro. Prins! kan mijn bijzijn uw afkeerigheid verwinnen? v x d r o. Vergeef hec mij, Mevrouw! 'k heb nooit in mijn gemoed Voor U, die ik vereer, afkeerigheid gevoed. Dan ach! een neiging, daar mijn ziel altijd op roemde, Maar die, helaas! mijn' mond te lang tot zwijgen doemde; Een teérheid, die mijn ziel tot hemelvreugd verheft, Of mij met al 't geweld van 't gruuwzaamst noodlot treft.... In 't kort, Princes ! gij kunt de rust mij wederfchenken, Mijn leven of mijn dood hangt thans van uwe wenken. de in.fante. Hangt uw geluk, uw rust, van mijnen invloed af, Ligt was dan 't noodlot, Vorst! u nimmer minder flraf. P E-»  TREURS PEL. 29 PEDRO. Grootmoedige Vorftin! ach, had ik, zonder fchroomen, 1 Terftond mijn toevlugt tot uw eedle ziel genomen, Hoe veel vergeeffche fmart had ik mij zelv' gefpaard! Ach, 't is de Liefde, die mij al mijn rampen baart. Hoe beefde fteeds mijn hart iets van haar'gloed te ontdekken! Hoe vreesde ik, dat die taal mij tot een fchuld zou ftrekken ! Duld, dat ik mij in 't eind', Princes! aan u verklaar', Dat ik den toeftand van mijn hart u openbaar'. — Men hield mij lang voor koel, en ligt niet zonder reden, 'k Had geen der Schoonen van de Rijksftad aangebeden. Mijn hart, reeds vroeg geftemd voor waare tederheid , Wierd door geen wufte min in mijne jeugd gevleid. Een enkel oogenblik befliste van mijn leven. Ik minde 't eenzaam zoet, dat ons de Jagt kan geven. Daar was het, dat een Maagd mij in mijne oogen blonk, De fchoonfte, die Natuur ooit aan deeze aarde fchonk; Maar't was haar fchoonheid niet,die mij voor eeuwig boeide, Neen, de adel van een ziel, die uit haare oogen gloeide , Die godlijke Onfchuld, die haar eigen fchoon niet weet, Zie daar wat mij voor 't eerst de liefde kennen deed. Ach , finds dat oogenblik hangt al de vreugd mijns levens, Hangt aan die liefde alleen mijn deugd en grootheid tevens! de infante, ter zijde. Toen hij mij 't eerde zag, was dit niet op de Jagt ? Heb dank, o Hemel! die in 't eind' mijn fmart verzagt i  jo INES de C A S T R O a.; Tot Pedro. Een hart,ais Pedro's hart,moet fchaars vanwreedheidklaagen. pedro. Ik was gelukkig t.oen, en werd niet afgeflaagen. Een uitgedachte vond gaf haar in mijne magt, Schoon elk haar ver von hier in 't eenzaam klooster dacht. Wij leefden tot uw komst gelukkig, vrij van fmarte.... Maar hoe, Vorftin! ge ontroert ? Trof mijn verhaal uw harte? Dg infante, wier gelaat onder de laatfle woorden van Pedro geduurig meer veranderd is. Verhaalt gij mij die fchande? o Hemel, ftaa mij bij.' Eerst fchuuwt men mijn gefprek , en nu, nu hoont men mij» PEDRO. Neen, 'k hoon u niet, Mevrouw! ik fmeek om mededoogen. Wat kan eene eerfte min niet op de ziel vermoogen? 'k Weet, dat, mijn Vader u mijn hand heeft toegezegd, Maar was dit mij bewust ? of ftemde ik in dien echt ? Gij zelf , nog meer dan ik, moet deezen trouw ontvlieden In 't hart, dat u verdient, moet gij alleen gebieden. Ik kan nooit de uwe zijn. Ach, wie zich dus verklaart, Is Spanjes Rijksprinces en haare liefde onwaard'. n i  TREURSPEL, 31 DE INFANTE. Vermeetle! ftaak uw reên. Kon mij uw fmaad verftooren * Mijn ziel verfoeit nog meer uw vleitaal aan te hooren. PEDRO. Ach, dat mijn teedre fmart uw gramfchap overwinn' i DE INFANTE. Ik, ik u bijftaan in uw fchandelijke min! — Ontwijk mijne oogen! PEDRO. Hoe ? ik kome u needrig fmeeken Om bijftand, en gij wilt.... DE INFANTE. Mij van een' fnoodaart wreeken. I PEDRO. Van wien? Van hem, die u zijn lot heeft toevertrouwd? DE INFANTE. Van hem, en van 't Heelal, dat mijnen fmaad aanfchouwt 1 e Fr  52 INES db CASTROL V e d r. 0. Nog eens, Mevrouw! verwin een toorn, zo onrechtvaardig. Help twee rampzaligen, dit is u meerder waardig, 'k Verlaat u in die hoop — ja, als ik wéér verfchijn, Zal ik u mijn geluk voor eeuwig dankbaar zijn. VIJFDE TOONEEL. de infante, alken. Ja, ga , Verrader! ga, en blijf u zeiven vleien! Ik zweer , 'k zal van dit Hof niet ongewrooken fcheiën. Ha! 't is reeds veels te lang, dat ik uw'hoon verdroeg , Dat gij mij fchuuwde en thans ... God! zonk ik laag genoeg! Ik zie mij door een hand, die ik mij fchaam, verwinnen, En *k moet nog, tot mijn ftraf, hem , die mij haat, beminnen. O Liefde, die uw hoop, uw laatfte hoop thans derft, Verkeer in deeze ziel in haat, die nimmer fterft! Hoe! Spanje en Portugal zou van mijn fchand' gewaagen, En ik, ik zou dien hoon geduldig, rtrafloos draagen? Haar op een' troon zien, dien men mij ontweldigt ? NeenJ Dat alles eer vergaa, eer ik dien fmaad beween! ZES-  TREURSPEL. S5 ZESDE TOONEEL. DE infante, alvaro. DE infante. Alvaro! kan mijn hart zich op uw trouw verlaaten? alvaro. Hoe, twijffelt gij, Mevrouw? de infante. . Wel nu, ik zie mij haaten. De trotfche Infante van het magtig Spaansch Gebied Is een Verfmaade, die met fchand te rugge vliedt! alvaro. En Pedro kon zijn' pligt, zich zelv' zo ver vergeten, Dat hij zijn dwaaze min de infante. Hebt gij die dan geweeten ? Is 't u dan ook bekend wie aan zijn hart behaagt ? Wie is zij ? fpreek! C al-  34 INES de GASTRO,- alvaro. Helaas! een naauwbekende Maagd, Die elk voor 's Minnaars oog in'tKlooster dacht verftooken. Dezelfde , die ge in 't woud deez' morgen hebt gefprooken. Haar naam is Ines. Ja, 'k herkende haar terftond, Maar daar ook ik haar zocht op een' gewijden grond, Mistrouwde ik mij , en dorst mijne obgen niet gelooven. de infante. En deeze Vuige moet mij van een' troon berooven! Zij minde de eenzaamheid — had luttel noodeu .... Ha! Zij , zij bezit het hart, daar ik vergeefs naar ftaa! Hoe maklijk derft zij meer! — Zij, medeminnaaresfe, O fmaad! o fchand I van een vertreden Rijksprincesfe! Zij op een' troon, en daar geliefd en aangebeên; Ik, ik gefchuuwd, gehaat, en in het ftof vertreêu! Alvaro, wreek mij ! alvaro. Ja, Mevrouw! ik zal u wreeken. De Koning zal om haar de Rijkswet niet verbreeken. Reeds beeft hij voor de ramp , die 't Rijk te wachten ftaat. Als Pedro weigren blijft, veroordeelt hem de Raad.... de infante. Zij minnen Pedro. Zal hun hart dien trek verwinnen? . a L'  TREURSPEL. 35 ALVARO. Drukt Pedro reeds een' troon ? Wel dat zij hem beminnen I Geen vriendfchap , maar 't belang heeft op hun harten klem. De Koning wenkt naauw of de Raad heeft ééne item. Maar 'kzie de Vorst genaakt. Princes 1 blijf op mij bouwen»; ZEVENDE TOONEEL. » E INFANTE, ALVARO, ALFONSUS» ALFONSUS» Wel nu, Mevrouw.'zult gij in't eind'mijn woord vertrouwen? Gij hebt mijn' Zoon gezien ? D È INFA, NTE, Ik zag hem, ja, mijn Heer! Maar weet, dat ik deez' dag naar Spanje wederkeer. ALFONSUS. Hoe, Pedro heeft op nieuw zijn pligt zo fnood gebrooken ï DE INFANTE. O flaaken we een gefprek, dat al mijn bloed doet kooken.' C 2 Denk,  3 6 INES de CASTRO, Denk, Spanjes Rijksprinces is niet geneigd, o neen! Om hand aan hand hier met eene Ines voort te treén. alfonsus. 'k Beken, de laage drift, die hij u durfde ontdekken, Moet in uw oog, Princes! hem tot een misdaad (trekken. Maar denk het is een feil, door zijne jeugd begaan. Zijn hart nam in het veld die ruuwe zeeden aan. Zij, die hij mint, is reeds op mijn bevel gevangen. Zijn rede zal eerlang haare oude kracht erlangen. Hij zal zich fchaamen, dat zijn hart een korte poos, (Mc Zie reeds dat tijdftip daar, Mevrouw !) zo laag verkoos. Mijn invloed zal hem in die eedle fchaamte (terken ; Het verder wonder moet uw omgang ras bewerken. Eerlang wordt door hem zelv' zijn hart u aangeboón. Uw fchoonheid, uwe deugd, 't belang van zijnen troon.... Dl INFANTE, Mijn Heer, genoeg! Uw vlijt herflelt dien hoon niet weder, 'k Zie thans te laag op u en op al de uwen neder. Wierd ik te lang miskend,"'k zal toouen wie ik ben, En dat ik in het eind' mijne eigen waarde ken. 'k Heb , zonder mijne fchuld , hier hoons genoeg verdraagcn. Gij hebt het eerst uw' Zoon aan Spanje voorgeflaagen, Sn Spanje , meer uit gunst, dan door dien echt vereerd , Schonk aan uw' Zoon een hand, door Koningen begeerd. Ik, op uw woord gerust, vertrok naar deeze (banden, Maar 'k vond geen Bruidegom , toen ik 'er aan kwam landen. Men fchuuwt mij overal, en weigert zelfs die eer, Die  TREURSPEL. ^ Die ik in mijnen ftand met recht van elk begeer, 'k Verduur dien hoon en zwijg, geftaêg door u bevredigd; Maar 'k voel mij niet te min op 't felst'er doorbeleedigd.— In 't eind' gunt mij 't geval zijn tegenwoordigheid. Hij fpreekt, en 'k hoor van hem dit hoonend onbefcheid: „ Dat hij mij diep veracht, en eer begeert te fterven, „ Dan mij zijn hand te biên, en Ines hand te derven". Dit trof mij aan uw Hof. Bellis, of zulk een fmaad, Aan mij, die op uw woord hier kwam, te dulden ftaat ? Neen,'kvoel mij zelftezeer—maar'kzalnietmagtlooswoeden. 'k Vertrek om Spanje voor een grooter fchand'te hoeden. Ras hoort men meer van mij, en ligt dat Portugal 't Gevolg van mijn vertrek nog lang geheugen zal. Vaarwel! ACHTSTE TOONEEL. ALFONSUS, ALVARO. ALFONSUS. De Trotfche! en ik, mijn mond durft zelfs niet klaagen! Zij durft mij dreigen , en ik moet dien hoon verdraagen 1 Ondankbre Zoon! die al mijn goedheid bleeft verfmaên^ Hoe duur komt uwe drift uw' Vader reeds te ftaan! Alvaro! poog voor eerst haar opzet nog te weeren. Cj Al-  38 ï N E «, ii e CAST R O, alvaro. Ze is fel beleedigd , Vorst f alfonsus. Eer zij te rug moet keeren. Wil ik een laatfte proef aan Ines hart befteên, Ligt.... alvaro. Vlei u niet, mijn Vorst! dat hij te rug zal treéne * alfonsus. Hoe, zo dan zelfs mijn fmaad in 't eind' zijn hart niet raakenf alvaro. De dood, de dood alleen kan zulke banden flaaken. Zo lang 'er uitzicht is, blijft hem de hoop nog bij Dat Ines dood uw' Zoon van 't wis verderf bevrij; Alleen de onmooglijkheid doet hem naar reden hooren. alfonsus. Ach, zou zo wreed een raad mijn menschlijk hart bekooren! Verdient haarval die'ftraf? Hoe ligt bezwijkt een Maagd % Als hij, die haar bevalt, eerlang de Rijkskroon draagt» ,* l-  TREURS.PEL. Z9 alvaro. En vindt gij 't minder wreed, uw' eigen Zoon te doemen, Als u de Rijkswet tot die wréede taak zal noemen; Als Pedro, wien de moed in nood niet ligt begeeft, In weêrwil van die wet aan Ines blijft verkleefd, En Spanjes wraak u noopt haar' eisch gehoor te geven , Of voor een' oorlog, die uw' zetel dreigt, te beeven? alfonsus. Hoe, ik, ik zou mijn'Zoon, Barbaar! naar't leven (taan ? alvaro. Wordt anders aan den eisch van Spanjen ooit voldaan ? Rechtvaardigheid, mijn Vorst! kent bloed noch mededoogen.. alfonsus. Ach , die Rechtvaardigheid is wreedheid in mijne oogen. Wie haar gevoelloos, koud , beltendig volgen kan , Bewonder' zijne deugd, maar weet, ik gruuw 'er van. Keen, nimmer kon de wet zo wreed een daad bedoelen. t alvaro. Vergeef, mijn Vorst! dat ik hier anders durf gevoelen. Een Koning blijft geftaég verbonden aan zijne eer, En waar 't zijn' zetel geldt, heeft hij geenkindrenmeer. Gij zwoert voor't heil uws Rijks uw eigen heil en leven , C4 Waar  40 INES de CAST II O, Waar dit de nood beval, blijmoedig prijs te geven; Gij waart reeds Koning, nog geen Vader, op dat p'as. alfonsus. Alvaro! ik was mensch , eer dat ik Koning was. Natuur fpreekt in ons hart naar goddelijke wetten. Waar zij een' pligt beveelt, kan d-en geen eed beletten. Wie zulk een' eed beftond, heeft reeds zijn' pligt verraén Maar wie hem houden dorst, heeft meerder kwaad begaan. alvaro. De Godsdienst leent den Eed zijn onverbreekbre banden. alfonsu*. Ge onteert den Godsdienst,maar gij pleit voor Dwingelanden. NEGENDE TOONEEL. alvaro, alfonsus, pedro , onverwacht en tnct drift inkomende. alfonsus, Pedro ontdekkende. Rampzalige! gij hier?  TREURSPEL. £ pedro. Verkwist uw gramfchap niet. O wees voldaan , nu gij uw' Zoon rampzalig ziet. Hij is het, en zijn hart vliegt zelfs uw wraakzucht tegen. Alvaro zonk tc laag om raad met hem te pleegen. tjjnlU I 0*0 vriend, den minnaar Hechts doen zien; Ik komc o beter grond om mij te treffen biên. Mi i [ t \i geboeid, gij hebt haar mij ontnomen, Gij kui:t Eodeczen Hap wel't bloed uwsZoons doenftroomen, lï beu baar Echtgenoot! alfonsus. Haar Echtgenoot! alvaro. Ik beef! pedro, met de diep/Ie verachting tot Alvaro. Gij beeft, Alvaro beeft, dat ik mij waardig bleef!.... Tot alfonsus. Mijn Yader, al uwe eer kunt gij te rug erlangen, 'k Verlaat uw bijzijn , maar ik geef mij zelv' gevangen. Volbreng aan Spanje uw woord. Gij hebt mijn hand beloofd, Zij hoorde aan Ines reeds — vergoed haar met mijn hoofd. Dees degen mogtweleer den troon mijns Vaders fchraagen— C 5 O Geen  4* INES de C A S T R O, O Geen Alvaro moet dien immer van mij vraagen! Gewillig leg ik hem aan uwe voeten neêr ; 'k Ontving hem zuiver, en ik geef hem zuiver wéér. Mijn Vader! is 't genoeg? — Dat thans de Rijkswet fpreekej Hij gaat met grootheid van het tooneel. TIENDE TOONEEL. alvaro, alfonsus. alfonsus. O Hemel! dat uw hand zich min ontzaglijk wreeke! Is dit, is dit de rust, die ik mij had voorfpeld! alvaro. Wat itroom van rampen, die het verzïenst oog niet telt; Heeft Land en Volk, hebt gij niet uit dien echt te wachten! alfonsus. Vervroeg het onheil niet door nuttelooze klagten. Voorkom het eerder door uw zorg en kloek beleid. AL-  TREURSPEL. 43 ALVARO. Mijn Vorst! thans meer dan'ooit vereischt uw veiligheid, Dat Ines fterv'. Haar dood kan Hechts de rust bewaareu. ALFONSUï. Neen,'t bloed der onfchuld zou mijn ziel te meer bezwaaren. 't Is Pedro die misdeed. De Rijkswet eischt zijn' dood. Algoede Hemel! geef mij redding in deez' nood l Hij is mijn Eenige — wat zegt mij kroon en leven, Als ik, gekromd van fmart, nog kinderloos moet fneeven? Ontzeg me uw' bijftand niet, en hoort gij mijn gebeên , Dat zich de Vorst dan met den Vader nog vereen! Einde van het tweede Bedrijf. DER-  4* INES de GASTRO, DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. ALVARO, COëLHO. ALVARO. Ik zie het al te wel, mijn toeleg doet u beeven. Gij aarfelt nog. — Wel nu, behoud uw roemloos levenDe grootheid, die ik zoek, en mij in Spanje beidt, Is enkel 't loon van moed en onverfchrokkenheid. Uw ziel is veels te kleen om in mijn' roem te deelen, Zij mist die veerkracht, die een grootsch ontwerp kan teelen, Die onverfaagdheid, die gevaar en dood veracht, Die alles van zich zelv', niets van 't geluk verwacht, En altijd hooger Haart langs moediger bedrijven. — Geloof mij, eeuwig zult gij flechts Coëlho blijven! C O ë L H O. Uw hart miskent mij. 't Is geen bloheid, die gij ziet, Maar ik begrijp het wit van uwe ontwerpen niet. Eerst fcheen uw wrok voldaan met Ines bloed te plengen. Dit liet zich, na haar' echt met Pedro, ligt volbrengen. Uw  t r E u r s p E l. 45 Uw wraak greep op het felst dan uwen vijand aan, En teffens kon het hart de wroeging nog weêritaan. De onfchuldige Ines irierf, haar Vriend leed duizend dooden; Maar mooglijk was die flag voor 't heil des Rijks van nooden. Dan thans is uwe wraak op Pedro zelv' gericht, (zwicht. Aan hem hangt Rijken Troon. —'kBeken, mijn ftoutheid Wat ramp zal uit zijn' dood voor Land en Volk ontfpruiten! Mijn hart gevoelt hier meer, dan ooit mijn mond kan uiten. En dan, dan Ines nog; wie redt haar in dien nood? Of liever, zo de fmart haar niet vooraf reeds doodt, Zal haar de Koning in het Vonnis niet betrekken ? ALVARO. Hoe weinig kan uw ziel mijn listig doel ontdekken ! Onnoosle ! die niet weet wat hoon en wraakzucht zij ! De dood van Pedro ? — welk een kleene wraak voor mij ! En ik zou hem als Held, gelaaten, groot zien fterven ? JVeen , hij moet eerst zijn Gaê, en met haar alles, derven, En niet bezwijken, voor dat hij , mijn wraak ten doel, Zijn gruuwzaam noodlot diep tot in 't gebeente voel, En duizendwerf den dood , die hem ontvlugt, begeere. Dat dan een taaie fmart hem voor mijn oog verteere ! — Zie daar de hoogte, waar mijn wraak zich toe verheft. En wat de rust, de bloei van Portugal betreft, Als ik mij wreeken wil en Hechts mijn doel mag raaken , Kan mij geen Vaderland befchroomd of waglend maaken; Het zegt dan even min of 't met mijn wraak vergaat, Dan of wat ftofs te meer voor mijnen voet ontftaat. c o ë i>  46" INES de CASTRo, c o c l h o. Afgrijslijk in de daad ! — Maar blijft uw hart niet vreezen, Dat Pedro, hoe beperkt zijn invloed thans moog wezen' Den moorder van zijn Gaê in 't eind' verplettren zal ? Die magt behoudt hij ligt. alvaro. 'k Voorzag dit ongeval, En hier is juist de knoop , die gij niet vat, gelegen. Hoe hoog de trotsheid der Infante zij gefteegen. 't Verfchiet greep nog fiWhart zo duldloos fel niet aan, Om Ines, door mijn hand, naar 't levenslicht te Haan. Haar hoogmoed houdt zich'tmeestdoorPedro zelf beleedigd, Hij heeft voor haar gezicht zijn vroegre keus verdeedigd, Nu moet de vrees, dat ligt de Koning hem verfchoon'' En meer nog, dat het lot haar mededinglter kroon', Haar reeds verbitterd hart eerlang zo fterk ontroeren, Dat zij, zij zelf mij fmeek, mijn toeleg uit te voeren. Hier toe is al de nood van Pedro ingericht. Zij waan' hem eensklaps vrij, en heel haar rede zwicht. Naauw zal zij dit gavaar één oogenblik bezeffen, Of minnenijd en trots zal haar tot mij verheffen. In 't Jcort, 'k moet alles door mij zelv' alleen befiaan, En zij toch waanen, dat zij alles heb gedaan. Nog meer. Voor Pedro's wraak is ook mijn hoofd beveiligd. *Jc Ben , eer de frorm begint, door Spanje's dienst beveiligd; 'k Volbreng den last mijns Hofs, en is de flag eens daar, Dan deelt de Rijksprinces met mij in één gevaar. 'k Ben van mijn zaak gewis, finds ik mij tot haar keerde Ontvangt gij eenig licht? c o e l-  TREURSPEL. 4? c o ë l h 0. Meer dan ik ooit begeerde. Neen, zo veel gruuweldaên.... ik beef te rug... vergeet... alvaro. Houdt dus uw zwakke ziel, Lafhartige! haar' eed? En ik, ik ken op u, als op mij zeiven bouwen? Ha! hoe 't mij fmart, dat ik een bloodaart dorst vertrouwen! Zie daar mijn heerlijk loon, dat ik u aan het ftof, Uw eeuwig erfdeel aan dit diep verfmaade Hof, Met mij en uwe Gade, Ondankbre ! wilde ontrukken! Wel nu, blijf hier de yrucht van uwe laagheid plukken; Maar weet dit eene nog — zo ge immer mij verriedt ('k Begeer voortaan uw hulp, uw' ijdlen bijftand niet) Maar zo gij mij verraadt, deeze aardbol heeft geen plekken,; Om u, Meineedige! voor mijne wraak te dekken. Eer? ponjaard vit zijnen boezem haaiende. Op 't minst vermoeden zelfs — zo maar één blik mij tart — Bij God almagtig! woedt dees dolk u in het hart! c o è' l h o. Neen, ik verraade u niet, hier kunt gij veilig wezen; Inmiddels doet de dood, Alvaro! mij niet vreezen. Alleen bedenk u wel, eer dat gij verder gaat. 't Lijdt alles nog herllel. — Eerlang is 't ligt te laat. Vaarwel.! Ter  4« INES BE CASTRO; Ter zijde , in 't weggaan. O Hemel! Hort een Iichtftraal op mij neder! Ik ftaar een' afgrond aan — geef me aan mij zei ven weder 1 TWEEDE TOONEEL. ALVARO, alleen. Hoe dwaas heb ik mijn lot in zijne hand gefleld! — Nu aan geen fterveling mijn toeleg meer gemeld! Wie voelt, als ik, zijn hart door't vuur der wraakzucht zenEn echter kan de wraak mijn daad alleen volbrengen 1 (gen ? Neen, 'k zocht zijn' bijftand niet — ik was mij zelv' genoeg; Maar 'k voelde , hoe mijn hart nog voor een zuster floeg. Zij mint hem ; door zijn lot aan 't mijne vast te fnoeren , Konde ik haar, tot haar heil, met mij naar Spanje voeren. — Wel nu, mist dit, dat zij, ook zij aan 't lot verblijv'; Dat alles mij ontzink', maar Hechts mijn wraak beklijv'; DatPedro's fmart..„Maar'k zie delnfante herwaards treeden. Kom , poogen wij haar hart naar onzen wensch te kneeden i DER.  TR EURSPEL. || DERDE TOONEEL* alvaro, DE infant Ei de infante. Alvaro is 't beflist, moet Spanje bijftand biêu, Of zal ik door mij zelv' mij hier gewrooken zien? alvaro. Het laatfte is ti meer waard'! 'k moet echter ü belijden, Dat ons nog zwarigheèn, die 'k niet voorzag, beftrijden. De Prins vindt meerder hulp.... Df. infAnté. Dan ik gelooven Zoü. *k Voorzag dit. In deh Raad? alvaro. Niet in den Raad, Mevrotlw ) Maar waartoe meer gedraald? Alfonfus doet mij vreezen,,. DE infant Es De Koning? D Jt t-  5o INES de CASTRO, alvaro. Zal in 't eind' zijn fterkfte voorfpraak wezen, 'k Geloof niet dat de Raad ooit Pedro's Rechter zij. de infante. Dus Spanje , Spanje.... alvaro. Neen! toch met dit alles gij ! Ik ken den Koning. Thans met Pedro flechts bewoogen, Ziet hij op Rijk en Volk met onverfchillige oogen. Zijn hart, meer tot dien Zoon , dan gij vermoedt, geneigd , Misleidt hem voor 't gevaar dat zijnen zetel dreigt. Dit laatfte denkbeeld moet alleen in hem ontwasten , En de onverwachte vrees doet hem zijn' Zoon verzaaken. 'k Heb reeds een list gereed, die niemand hier vermoedt, Die alles hem den Raad in handen ftellen doet. Dan eerst is Pedro's lot beflist. De wet zal fpreeken, En zelfs de Koning durft haar vonnis niet verbreekeh. Maar ftaaken we ons gefprek eer Ines tot ons treedt. De Koning toeft haar hier. 'k Weet alles wat hij fmeedt. Hij zoekt door haar het hart zijns Zoons voor u te winnen. Vergeefs, geloof me. Ik ken zijn onverwrikbre zinnen. Maar 'k zie haar reeds, 'k Vertrek, eer ze ons te faamen vind. Vaarwel, Princes! Geloof, Alvaro fterft uw Vrind ! VIER  TREURSPEL. 5* VIERDE TOONEEL. be infante, ines, geboeido 1 n e s P ter zijde. Hoe, 'k dacht op zijn bevel den Koning hier te ontmoeten, En 'k zie de Rijksprinces, die ligt haar wraak komt boeten 1 Rampzalige Ines ! ach , vergeefs is uw geklag! Wat al vernedering, o Hemel, in één dag! Tot de infante. Mevrouw! 't is op bevel des Konings.... de infante, op eenen bitter fpottenden toon. Dat ge een leven. Zo zeer door u bemind, 'k verlla u, moest begeven. Dus treft de blikfem ook het needrig dak van riet ? ines. Hij treft het, maar de pijl fchaadt zijn bewooners niet, Als Deugd en Onfchuld reeds de hut niet zijii ontvloodetf.  INES de CASTRO, de infante. In d'ann van Pedro had uw hart maar luttel nooden .... Verban , Onwaardige ! dat fchandclijk bedrog; Gij itort het Rijk ten val, en fpreekt van oiifchuld nog! ines. Mijn mond misleidde nooit, Mevrouw! Ook in dees keten Hoor ik de zachte Item van mijn gerust geweten. Princes! gij hebt een hart — Ach! de onfpoed iloeg mij neêr. Red , red mij , 't Haat aan u , of red mijn' Pedro eer ; Aan hem hangt mijn geluk, dit zegt meer dan mijn leven, 'k Stond nimmer naar den troon,door eerzucht aangedreeven. Mijn hart was voor den glans dier majefteit te kleen ; Maar 'k minde Pedro, hem, den Eedlen , hem alleen; Toevallig was hij Prins — ach , in een ilulp gebooren, Had ik den eigen man tot Echtgenoot gekooren. Zij werpt zich voor haar op de knieën. Ach, diep, diep in het ftof, zink ik voor u ter neêr — O red hem , fchenk in hem mij heel de fchepping weêr 1 Zo gij de liefde kent, Princes! verhoor mijn fmeeken; Zo moog Gods beste gunst nooit aan uw'wensch ontbreeken! de infante. Hoe fchoon, hoe vleiend zelfs, in uw vernedering Dit was veelligt de list, die eenmaal Pedro ving? ines, 52  TREURSPEL. 53 ines, met waardigheid oprijzende. Ach, hoon mij niet, Mevrouw! ik heb genoeg te lijden. Wil eer een hooploos hart door zoeten troost verblijden. Beleedigde u de min, die Pedro's hart befloot, Eer hij u immer zag, was hij mijn Echtgenoot. Gij zaagt hoe 'k in het ftof aan uwe voeten beidde .... de infante. Aan mijne voeten — ha, dat gij er eeuwig Ieide ! Gij, gij zijne Echtgenoote! ... Onwaardige! laat af! Herzink op nieuw in ftof — wacht daar gerechte ftraf! — Met mij één oogenblik naar 't eigen hart te ftaaren, Is mij een fmaad, die niets op aard' kan evenaaren; Die eeuwig door mijn hart, dat u vervloekt, zal woén , En duizend levens, als uw leven, niet vergoén! Zij vertrekt met wsede van het tooneel. VIJFDE TOONEEL. ines, alleen.. Ach! welk een waereld ! zij tot mijn verblijf gekooren? De Deugd komt in haar om, de Liefde gaat verlooren, 't Geluk maakt hier eene eedle of een verboden min, 't Noemt mij Verleidfter, en de Infante Gemaalin! Maar 'k zie den Koning. God! verfterk mijn lijdend harte ! D 3 ZES-  54 INES de GASTRO, ZESDE TOONEEL, ines, alfonsus. alfonsus, ter zijde, terwijl hij Ines ontdekt. Wat onfchuld in het oog.,. hoe fchoon nog in haar fmarte ! ines. 'tls op uw'eisch, o Vorst!... Vergeef,mijn kracht verdwijnt.. alfonsus. Herftel u, Ines! 't is geen dwingland, die verfchijnt, Neen, 't is uw Koning, 't is uw Vriend , en Pedro's Vader, Gij lijdt, ik voel uw leed, en mijne fmart te gader, En ftond het in mijn magt, ik Hemde in uwen echt. Ik heb na deeze taal op uw vertrouwen recht; Mijn Dochter! — Ja, gij ziet een' ongelukkig Koning s Een' Vader, 't offer van de wreedfte pligtbetooning; Mistroostig, afgeftreên, gefolterd door de fmart, Neemt hij zijn toevlugt tot uw teêrgevoelig hart. De wet eischt Pedro's dood , wil hij zijn'echr. niet breeken. 'k Bezwoer die wet,'k ben Vorst — kan hier de Vader fpreeO Hond het in mijn magt, gij hadt geen rampen meer—(ken * Gij kunt, ach, Ines! wil — geef mij mijn zielrust weer! INES.  TREURSPEL, £S INES, Ach! waarom heeft Natuur uw'Zoon een' troon b efchooren ALFONSUS. Op dat hij naar de item der hoogfte pligt zou hooren, En zich gelukkig zien in 't heil van d'onderdaan. INES. Hoe! eischt gij dat mijn hart hem eeuwig af zal ftaan? ALFONSUS. 'k Eisch meer nog, Ines! 'k eisch, dat ge al uw liefde en traaGebruikt om hem den weg tot deezen pligt te baanen; (nen Dat hij, door u geleid, zijn hand de Infante geef, Zich zelv' den dood ontrukk' en voor den zetel leef! INES. Ik? Hemel! zou zijn hart hier naar mijn traanenhooren? ALFONSUS. Ach, doe een laatfte proef of Pedro is verlooren. INES. God, hoe veel pijlen duuwt ge op eenmaal in mijn borst! D 4 'k  i$ i N E S de CASTR. O, \ Bemin mijn Echtgenoot — kent gij de liefde, Vorst ? . Eisch , dat ik voor hem rterf, gij ziet mij juichend fneeven. Die dood waar zaligheid! maar zGnder hem te leven... Neen, wreede Vader! neen, dit's mij vernietiging! alfonsus, Och of zijn noodlot aan de keus mijns harten hing! —O Ines! is de min zo kleen nog in uw harte, Dat gij te rug beeft voor een luttel eigen fmarte? Wat mist ge ? een kleen genot, dat als een droom verdwijnt. Een roos , die 's morgens bloeit, en op den middag kwijnt. En voor zo kleen een prijs kunt gij den wellust fmaaken Van Hem , dien gij bemint, gelukkig , groot te maaken; En wordt dit offer door uw ziel een poos befchreid — Durf dan rampzalig zijn — ook dit is zaligheid! ines. 'ic Bemin hem — ach! d(t woord kan alles wederleggen. alfonsus, Bemin hem meer nog, durf u aan zijn liefde ontzeggen,, ines. Ach, met die liefde ben ik alles, alles kwijt! En, c!an wat rroust ?.,.  TREURSPEL/ $$ ALFONSUS» *t Gevoel, dat gij die waardig zijt 1 — Ja,'k zal dis waardig zijn—'k voel mij aan deaardeontheeven. Ik zal dit Rijk zijn' Vorst, 'k zal u uw' Zoon hergee ven, 'k Zal toonen, dat het hart, dat hier voor Pedro iloeg, Misfchien met eenig recht een' Vorst om weermin vroeg. alfonsus, ter zijde. O Hemel! welk een deugd! hoe veel moet Pedro derven ƒ 'k Beftond een hoogeproef,en kmogtmijn'wenschverwerven, Maar 'k twijfel op dit pas, nu ik haar grootheid ken, Of ik in mijn' triumf wel min rampzalig ben. * - Tot ine s. Verheven Ines! zie uw' Koning traanen plengen. Ach' waarom moet zijn ziel den wreedilen pligt volbrengen? Gij derft, tot mijn verdriet, door't blinde lot een kroon, Maar 't hart, dat in u klopt, is grooter dan een troon l D 3 Z E-  5? INES de CASTRO, ZEVENDE TOONEEL. ines, alfonsus, alvaro. alvaro, met drift, en infckijn verfchrikt inkomende. Mijn Heer! vergeef, dat ik op 't onverwachtst uftoore, Daar ik alom de item van 't haglijkst oproer hoore. Ach, waar mijn raad gevolgd! 'kvoorfpelde dit gevaar — De Infante.... alfonsus. Hoe ! ze is heen ? alvaro. Dat zij van hier flechts waar! Zij heeft een' Afgezant, aan haar op 't naauwst verbonden. Voor 't oog van Lisfabon naar Spanjen afgezonden, En finds vuurt haar gevolg het Volk tot oproer aan. Men zegt, dat gij uw' Zoon alleen zijt toegedaan, En eer, dan door den Raad aan 't recht zijn' loop te laaten Het heilloos krijgsvuur wilt zien woeden door uw Staaten, Men dreigt met Spanje's wraak, en voegt 'er listig bij, Dat reeds de vloot gereed, en ras in aantocht zij. 't Beeft alles op die taal! Het volk loopt faam bij hoopen , En dreigt den Kerker , die den Prins verbergt, te floopen. Ach, Vorst! voorkom dit leed, eer't graauw hieronheil fticht. Wat waagt gij met den Raad ? Ligt dat nog Pedro zwicht.... a l-  TREURSPEL. 555 ALFONSUS. Mij dunkt gij durft wat veel met uwen raad hier waagen. Ik kan, ook zonder u, mijn' eigen zetel fchraagen. Het oproer vrees ik niet, ik ken mijn' onderdaan; Maar wie mijn' Zoon vervolgt, treft mij tot vijand aan, ALVARO. Vergeef.... mijn ijver .... ALFONSUS. Waar misfchien wat meer gebleeken, Waar ge in den kring, daar ik voor mijnen Zoon op reken, En in dit oogenblik, daar gij een oproer vreest, Niet hier, maar onder 't volk, de vriend uws Vorsts geweest» ALVARO. Mijn gantfche hart... ALFONSUS. Genoeg J ik kan uw taal voorfpellen. Ga, roep den Raad te faam, dat zij het vonnis vellen; En zorg, dat van mijn* wil het volk verwittigd zij. ALVARO. 'k Gehoorzaam, Vorst! A C HÜ.«  6o INES de CASTPvO,; ACHTSTE TOONEEL. ines, alfonsus. alfonsus. Gij ziet of ik hier 't minfte lij'! Op uw grootmoedigheid blijf ik voor 't laatst nog bouwen* Gij, Ines! gij alleen, kunt, dien gij mint, behouên. NEGENDE TOONEEL. ines, alfonsus, pedro, geboeid, almeïda,' pedro, in 't opkomen tot Almeïda. Vergeefs, geen aardsch geweld fcheurt me immer van haar af. Ik ben haar Echtgenoot ik blijf dit tot aan 't graf! Ines ontdekkende. O Hemel! kan mijn oog dit wreed gezicht verdraagen! Mijne Ines, de onfchuld zelve,'in ketenen geflaagen! Zij, zij vervolgd, en ik, ik magtloos in den nood! Zich.  TREURSPEL. St Zich in haare armen werpende. Rampzaalge Gemaalin! INES. Te dierbaare Echtgenoot 1 pedro, tot Alfonfus. Zie daar uw werk, Barbaar! — nu juich, ontmenschte Vader! A L F O N S ü's. Niet dus,mijnZoon!—dit hart...wien treft uw onfpoednaderV Ja, dit bewijs van fchand' voegt Ines handen niet, En 'k zie , dat ik te lang haar in dees keeten liet. Hij ontboeit haar en werpt den kluifter van zich. ïVees vrij! uwe eedle ziel is mij genoeg gebleeken. t-ot Pedro. En nu , mijn Zoon ! treed toe, en hoor een' Vader fpreeken. 'k Beken , 'k heb , 't oorlog moê , onkundig van uw' echt, Den band ontworpen, die ons thans aan Spanjen hecht. Geen menfchelijke magt kan 't eensgedaane weeren. Maar nu, hoe nu den flag, die allen treft, tekeéren? Het volk eisclit vrede , en wacht die juichend van fnijn hand, 'k Moet leven, niet voor mij, maar voor het Vaderland, De  INES de GASTRO, De Rijkswet doemt u, en ik heb diè wet bezwooren, Waar 't billijk naar de item der neiging thans te hooren ? Maar zo mijn hart om u zijn' roem al mogt verfmaên, Zal Spanjes oorlogsmagt mijn pooging niet weêrftaan ? 'k Blijve overal geboeid, wat ik mij onderwinde. Zie daar den toeftand, daar ik zelf mij in bevinde. Maar gij kunt door één ftap, hoe zwaar die dan ook zij De rust hergeven aan u zelv', aan 't Volk, aan mij. Zou zulk een offér, daar wij duizend rampen vreezen, Voor uw grootmoedigheid nog onuitvoerlijk wezen? Uwe Ines zelf, die 't leed, dat op ons wacht, voorziet, Weérftaat, tot uw behoud, mijn bede langer niet. Nu kies voor 't laatst, mijn Zoon.'Gij ziet uw'Vader beeven... Gij ziet... Volg Ines raad — red uw en red mijn leeven I TIENDE TOONEEL. ines , pedro, almeïda. pedro, tot Ahneïda. Mijn Vader zegeviert op Ines minnend hart? .Neen, liever nog den dood, dan deeze laatfte fmart l Tot Ines. Hoe, heb ik wel gehoord? Gij kunt üw' Pedro derven? Gij kunt den band... INES.  TREURSPEL, 6$ INES. Ik kan — met mijne kindren fterven! PEDRO. Dit kan mijne Ines, en zij twijfelt aan mijn' trouw, Zij denkt, waar Ines fterft, dat Pedro leeven zou? INES. Ach, Pedro! fpaar mijn hart, het heeft genoeg geleeden.' -Ik zie mijn kroost, 'k zie u — God! hoe veel ijslijkheden! p E ,D R O. Vertoonen wij een' moed, die ons op 't lot verheft, En onze beulen zelf met diepen eerbied treft. INES. En dan mijn kindren — wiê zal voor mijn kindren zorgen? Naauw door Almeïda voor d'eerften ftorm geborgen, Zie ik de Onnofeleu Neen, dierbre Pedro, leef! Dat ik, ik Hechts hier lijde, of van ellende fneef! Gij kunt hen hoeden; eens komt hun uw magt te ftade,' Maar iK, ach, wat vermag uw hulpelooze Gade? PEDRO. Ligt drijft de ftorm voorbij , die op ons hoofd nu woedt, Maar  INES de GASTRO, Maar ik blijf uw gemaal in voor- en tegen-fpoed. Dit zwoer ik bij dien God, dien wij ons lot betrouwden; Geen Rijkswet breekt dien eed—ik zal hem eeuwig houden! INES. Wee mij, Rampzalige! waar ik mijne oogen wend', *k Zie rondsom niets dan nacht en eindelooze ellend'! pedro. En ons geluk weleer ? Kon Ines dit vergeten ? Die ftille-wanden , die van kalmer uuren weeten? rat hoog geboomt', dat in zijn fchors mijn' naam ziet ftaan ? ines. Neêri , nimmer zal dat heil uit mijn geheugen gaan. Verrukkende eenzaamheid, genoeglijk buitenleven, Hoe blijft uw zalig zoet nog voor mijn zinnen zvveeven) 'k Was beurtüng moeder daar en beurtling gemaalin, In altijd dronk mijn ziel de vreugd met teugen in. Zelfs als de winter, bij het bulderen der winden, Mij naauw een fchuilplaats in het barre woud deed vinden, En mijn verlaaten hut met fneeuw bedolven flond, Vond ik het ftil geluk op zijn' gerusten grond. Ik zag u zalig, o die aanblik fchonk mij krachten ! De noodftorm huilde in 't woud , ik kon den ftorm verachten. De hagel kletterde om mijn doodfche wooning he'ên, Maar 'k minde Pedro, en mijn hart was wel te vreén. Een uur, dat me in uw' arm of aan uw borst zag zinken, Deed  TREURSPEL, £5 Deed weeken, maanden , van genot en wellust blinken.... Ha, wreede Pedro! wat gevoel herroept ge in mij! PEDRO. Gaa voort — gij zet mijn'moed fteeds nieuwe woede bij. En ik, die zo veel heils, zo onverdeeld, mogt fmaaken ? Zou, die mij alles fchonk, in 't eind' rampzaligmaakenï Zou haar, die mij ter gunst 't heelal verlaaten kon, Die bij mijn liefde niets dan louter rampen won, Die echter 't barfte woud meer dan een troon kon ftreelen. Als ze in dat woud met mij een arme hut mogt deelen; Ik zou, bij de eerfte proef, die mij het lot bereid, De wreede moorder zijn van al haar zaligheid ? Neen, Ines! 'k zweer het u, 'k zie u ten troon verheeven, Of 'k zal, zelf zonder troon, maar uwer waardig fneeven! INES. Ach, Wreedaart! wilt gij mij zo diep rampzalig zien! P E D K o. Ik wii de wroeging, die den meineed yolgt, ontvüén, INES. Ach, leef, leef nog voor mij!  66 INES de CASTRO, pedro. In d'arm der Rijksprincesfe ? ines. Ook daar! • pedro. En gij, gij blijft... ines. Ik blijf uw Minnaaresfet Ach, Pedro! hoe veracht die naam der waereld fchijn', Voor u zal mij haar fmaad de blinkendjle eerkroon zijn! pedro. De Infante op mijnen troon, en gij in 't ftof verlooren! ines. 'k Bezit uw liefde, wat zou mij een troon bekooren? pedro. Ik ken mijne Ines aan die eedle taal der fmart, Maar 'k zal INES.  TREURSPEL. ff? INES. Ach, dutiw op nieuw geen doik mij in het hart! PEDRO. Gij leert mij mijnen pligt. Vaarwel! INES. Neen, hoor mijn flneekeu !,,; PEDRO, 'kHoorde eer,dedeugd,deliefde,endiiizendftemmenfpreeken, Zij allen zeggen mij, 'k ben d'uwe in eeuwigheid ! Mijii Wachten! INES. Wreede man! neen j Pedro, Pedro , beid — O leef, leef, Eenigfte! PEDRO. Ik leef, maajr in uwe armeni Of Ines of den dood! INES. Ach, God, ach, God! erbarmeni Es v F-  69 INES de CASTRO, pedro. En nu voor 't laatst — vaarwel! ines. Toef, dierbaare Echtgenoot 1 Gij wijkt, gij vlugt.:. Vergeefs, ik volg u in den dood! ELFDE TOONEEL. almeïda, alleen. Hoe zalig was*nog korts het lot dier eedle Zielen! Een vlugtig oogenblik kon al hun heil vernielen! Zo is dan 't loon der Deugd op u , o Aarde! een fchijn ? Er moet een leven na dit nietig leven zijn! Einde van het derde Bedrijf, VIER-  TREURSPEL. «> VIERDE BEDRIJF. EERSTE T*OONEEL. de infante, alken. w aar of Alvaro fchuilt? Ik blijf geduurig vreezeii. 'kDacht niet dat de eenzaamheid ooit zo geducht kon wezen. Eerst beefde ik dat de Raad mijn wraak verijdlen zou, En nu, nu ik mijn'wensch, eer dan ik dacht, aanfchouw, Nu Pedro alles tart, de Raad de Wet doet fpreken, Nu fchijnt, helaas! de rust mij meer dan ooit ontweeken.' Dit Hof vervult mijn ziel, waar ik mij keer , met fchrik. 'k Zie Ines overal, 'k zie haar ten troon, en ik, Ik keer , met hoon belaan, een fmaad der beide Rijken. Ha, wreed gezicht, dat al mijn krachten doet bezwijken l Verbeelding, die ik vloek , wijl gij me in 't ftof verneêrt.... Neen, eer dit Rijk verwoest, dit Hof inpuin verkeerd... Te dwaaze vrees ! wijk, wijk! Waartoe uwijdle fmarte? Is Pedro niet gedoemd?— Wat pijnigt gij mijn harte ?.. * Maar 'k zie alom nog hoop op elk gelaat verfpreid — Neen, 'k juich, ik juich niet eer, voor dat hier alles fchreidt! Hoe ligt... neen, niet, niet ligt. Wat kan hem thans bevrijden? Genoeg, de mooglijkheid doet mij nog duldloos lijden. Waar toeft mijntrooster toch?maar'zacht! men komt.Hij is't! E 3 TWEE-  f Of ÏWES de CASTRO, TWEEDE TOONEEL. de infante, alvaro. * de infante. Alvaro! Pedro's lot is dan in 't eind' beflist ? a L V a R. O. Beflist? Vorftin ! te regt, beflist, maar dooreen' Vader. dê infante. > Hoe, zou hij wanklen? En mijne eer? ƒ alvaro. Treft hein die nader Dan 't leve» van een' Zoon? Wat kan een traan hier niet 1 de infante. Gij Joet mij fiddren. alvaro. 'k Vrees, zo hij 't gevaar ontvliedt.... d e  TREURSP EL. ?t de infante. Neen , 'k vrees dit nimmermeer! Uwen Coëlho's poogen... < alvaro. Het enkel vaderhart zou ligt hier meer vermoogen, En dan Hechts nog een traan, en Ines zit ten troon. de infante. Verraader, zwijg! — Hoe! zou mijn hart dien feilen hoon.... Vergeef, Alvaro! ach! de woede fmoort mijn reden — Uw raad ,mijn Vriend! uw raad! Heb ik vergeefs gebeden ? alvaro. Vorftin! 'k beklaag uw lat ; ik voel al wat gij lijdt; Maar waar een Vader fpreekt, is ligt een Zoon bevrijd. Doch als men Ines — eer de Vader kon vergeeven — Eer Pedro in haar' arm... . de infante. Wat draalt gij ? — kon doen fueeven ? alvaro. Princes! wat zegt gij? Hoe! een bloedfchuld?—Ach,ik ijs!— Maar voelt ge u fel gefmaad , 't is zeker, tot dien prijs... £ 4 »f  7* INES de CASTRO, de infante. Spreek, trouwe Alvaro I fpreek! wat doet gij mij befeffen ? alvaro. Vloekt Pedro 't aanzijn en geen wraak kon feller treffen. de infante. Nu Ines, Ines flechts! — 'k Beveel u niets, mijn Vrind! Bloed— wat zegt bloed?—-Helaas! mijn Redder is een kind! alvaro. Geen kind; maar.... de infante. Mist ge een hand of dolk ? alvaro. Dit waar mi? hoonen. Mijn vuist kan woên.,. . de infante. En ik, Alvaro ! kan beloonen. Nog eens, 'k beveel u niets. al-  TREURSPEL.' 75 alvaro. Genoeg, ik ben voldaan. Gij wordt gewrooken. Hij treedt naar de deur, maar blijft eensklaps, in gedachten verzonken, ftaan. se infante, Hoe! gij blijft nog deinzend ftaan ? alvaro, op nieuw tot haar tredende. Eénwoord nog,Pedro'swrok...ik magtloosvoorzijnwoede.,.; de infante, 'k Verftaa u. Daar 's mijn hand. Ik neem u in mijn hoede. Gij zijt in Spanjes dienst, 't Gevaar, door u veracht, Is kleen,... l l v a r o, Is kleen? de infante, Bij 't loon, datu in Spanje wacht, E s DER-  7^ INES d e C A S T R O, DERDE TOONEEL. de infante, alleen. Nu is mijn ziel gerust. Ja , 'k werd hier fel beleedigd, Maar'kzie mijne eer herfteld,en'k heb die zelf verdeedigd.—■ Ja, trouwe Alvaro! Ja, ik redde u als ik kan... Maar zo gij ook bezweekt, ik trek de vrucht 'er van. Ook voor uw bloed zou ik mijn wraakzucht willen boeten.. Maar wie ? De Koning! Ach, moest ik hem thans ontmoeten! Maar neen, weidt niet de fmart op zijn verbleekt gelaat ? Ook dit gezicht vertroost. Ik duld hem in dien (laat. VIERDE TOONEEL. de infante, alfonsus. alfonsus. Zijt gij voldaan, Mevrouw ? De vrede ontwijkt mijn Staaten, De vreugd heeft dit Paleis, de rust mijn hart verlaaten) Het Volk is aangehitst tot wreede muiterij, Mijn Zoon gedoemd , en ik...  TREURSPEL. ;s D£ INFANTE. Hoe! wijt men dit aan mij ? Ben ik uit eigen keus in Lisfabon verfcheenen ? Het ftaat u wel die fchuld thans van u af te leenea, ALFONSUS. ek Beken, ik heb uw hand voor mijnen Zoon begeerd, Maar wist ik van den echt, die thans mijn'toeleg weert? Ik waande Pedro vrij, en 'k zocht uw hart te winnen, Ik zou, in d'eigen ftand, dezelfde proef beginnen. Het noodlot, niet mijn fchuld , wrocht al mijn tegenfpoed , En wat mij trerf', ik lij' met een gerust gemoed» DE INFANTE. Genoeg, ik zag mijn hand door Pedro afgeflagen, En ik, ik zou dien hoon, als een verworpne draagen, Een nietige Onderdaane op uwen Zetel zien, En dan, gelaaten , blij , te rug naar Spanje vliên ? ALFONSUS. Ik wijt u niet, Princes! dat ge eerst, in toorn ontfteken, Den hoon, u aangedaan, op Pedro'zocht te wreeken. Neen, hoe geducht uw wraak in 't Vaderoog ook fchijn*, Het onheil, dat ons treft, leert ons rechtvaardig zijn. Maar nu gij alles weet, nu Pedro u niet hoonde, Nu ik, tef goeder trouw, u naar mijn Staaten troonde", En mij, met heel mijn Hof, dezelfde fchijn bedroog, Is  76 INES de CASTRO, Is nu een verdre wraak nog billijk in uw oog? Vorftin! het ftaat aan u den avond van mijn leven, Ik droomde hem zo kalm, den ftorm ten prooi te geeven; Het ftaat aan u, dit rijk, naauw met den vreê bekend, Op nieuw door 't vuur des krijgs te domplen in ellend ; Maar zal dit aan uw'' roem een hooger luister fchenken? Kan dus de Rijksprinces van 't magtig Spanje denken? Neen, 't is geen vorstlijk hart, dat in verwoesting leeft, Maar dat de Godheid volgt, die weldoet en vergeeft. Dat dit gevoel, Mevrouw ! uw'boezem thansbeziele..,. de infante. Eisch meer, eisch dat ook ik voor Ines nederknielet Ha! hoe zich alles hier vereenigt tot mijn fmaad! —Lafhartige! wien elk hier ftrafloos wederftaat, Met wien de minfte (laaf naar willekeur kan fpelen , Is dit in mijnen hoon, in mijne wraak te deelen ? Gaa , kniel voor Pedro néér, die met uw gramfchap lagcht, Maar weet, dat ook dit hart op uw bevel niet wacht; Dat,fchoonzich niemand hiermijnwraakdurfde onderwinden, Ik zelf een' weg naar 't hart, naar't eerloos hart, kan vinden, En dat, uw magt ten trots, ten trots van 't wuft geval, Zelfs onder uw gezicht mijn offer vallen zal ! — Uw zetel, dien ik vloek , kan mij niet meer behaagen , Maar 'k heb toch eenmaal op zijn' glans mijn oog geflaagen , En geen Verachte moet, mij en dien blik ten hoon, Zo lang ik adem haal, ooit opzien tot dien troon! al'  t TREURSPEL. 77 alfonsus. Kent gij liet edel hart, dat gij zo ft out beleedigt? de infante, Vermetel Grijsaart! hoe! zij wordt doorn verdeedigd? Eeleedigt? zij, de worm, die 'k nog vertredende eer? Gij kent haar — ligt als Gade uws Zoons ? ik ken haar meer, Hier zag ik haar in 't ftof aan mijne voeten zinken. Och, dat een dolk toen in mijn hand had moogen blinken! Och, dat een blikfem, door Gods Almagt aangevat, Haar, Pedro, u, dit Rijk, mij zelf vernietigd had! VIJFDE TOONEEL. alfonsus, alleen. Vloekwaardige!... Zij wijkt en fpot met mijne fmarte. En ik koos dit gedrocht voor Pedro's teder harte? O Gij, die thans voor mij uw' weg met nacht omkleed, Hoe magtloos is de mensch als Gij ten oordeel treedt! Rang, aanzien , wijsheid eer, beleid, gezag, vermogen, 't Zinkt al met hem in 't ftof— ach , tot eenijdelpoogenl En 't zij hij van het lot een fpade of kroon ontving, Niets blijft hem ovrig dan de zwakke fterveling. ZES.  fS INES de GASTRO, ZESDE TOONEEL. alfonsus, almeïda. alfonsus. Treed toe , Almeïda ! zie , zie uw' Koning lijden; Zie hem door kinderliefde en pligt op 't felst beftrijderi; Zie op zijn bleek gelaat, reeds naar het graf gebukt, Hoe zwaar de Rijkskroon op zijn' matten fchedel drukt. almeïda. Spaar , goede Koning! fpaar als nog die zilte traanen; De Infante zal den weg tot Pedro's redding baanen. Zij kent uw foltrend wee, zij zal u bijftand bién, Om een te wreede wet in 't eind' verdelgd te zien. alf onsus. Zij , zij met mijne fmart, met Pedro's ramp bewoogen ? Wacht van een' Tijger , niet van haar, dit mededoogeK. 'k Heb mij vernederd , 'k heb tot haar om hulp gevloón Ach , hangt het aan haar wensch , dan derve ik mijnen Zoofi I almeïda. Ook dan is alle hoop nog niet geheel verlooren. Ach,  TREURSPEL. 79 Ach, zoudt gij naar den raad van een' Alvaro hooren, Waar toch uw eigen hart om Pedro's redding fmeekt ? ALFONSUS. Zie daar voor't minst één mensen, waarin natuur nog fpreekt! Almeïda! mijn hart heeft Pedro lang vergeven. Kon hij eene Ines, 't beeld der onfchuld zelf, weérflreeven? Kon hij, om een gedrocht, zo trots als wreed van aart, Een' band verbreeken, die hem aan een' Engel paart ? Maar met dat alles blijft de wet des Rijks gefchonden, En Spanje fchat zijne eer aan deeze wet verbonden. Zal ik, mijn' roem ten trots , om eigen nood te ontvliên , Mijn-volk, dat niets misdeed, zijn wraak ten offer bién ? Men noemt mij overal met d'eernaam van rechtvaardig, En'k ben, dit zegt mijn hart, dien niet geheel onwaardig; Maar thans, helaas! wat eischt die eedle deugd van mij ? Dat ik de moorder van de onfchuldige Ines zij , Dat ik mijn eigenZoondoor'tgruuwzaamwraakzwaardflachte, Of een te wreede wet, die ik bezwoer, verkrachte ? ALMEÏDA. Dit laatfte alleen geeft aan uw Rijk den voorfpoed wéér. Met Pedro zinkt uw troon en uw gedacht ter néér... Hoe luttel zal de glans der majefteit u baaten, Hoe weinig al uw roem, als ge, eenzaam en verlaaten^ En duizendwerf ten prooi aan 't grievendst zelfverwijt Uw matte dagen op het graf van Peïlro flijt? ik' " v '" • ,'. <'■ V'" v« AL*  8 ft INES de CASTRO, ALFONSUS. 'k Had voor dien dierbren Zoon de Rijkswet prijsgegevens Bleef mij de Infante met haar' wrok niet tegeniireeven. Die Wreede, alreê verwoed als ik bewoogen fchijn , Doet mijn vergiffenis de leus des oorlogs zijn. Kan ik bier Vader, ach, moet ik geen Koning wezen? A L M E ï d A, Wat heeft het Rijk, zo lang de Infant nog leeft, te vreezen ? Uw Krijgsheir zegeviert als 'l hem tot Leidsman heeft. Hoe vaak heeft Spanje zelf niet voor zijn vuist gebeefd? Zal hij met minder moed thans voor een Gade ftrijden ? Neen! Pedro zal het Rijk voor zijnen val bevrijden. Het volk, dat hem bemint.... ALFONSUS. Het Volk ? Dit zoekt zijn' dood, 't Vergat reeds lang het bloed, dat hij voor hun vergoot. Ach! zelfs zijn kerker is hun woede naauw ontweeken! A L M* 1 D A, 2o fprak Alvaro. O ik ken zijn fnoode treeken! De laagfle logentaal heeft hij dan niet gevreesd! Neen, 'tVolk, geloof me, is nooit zo los van aart geweest, Hun welvaart is te naauw aan 't Vaderland verbonden, Om op een' losfen fchijn hun liefde of haat te gronden. Hij, die naar hoogheid dorst en geen verdienften heeft* ' Spuuws  TREURSPEL Sr Spuuwt deezen laster op het Volk, waar voor hij beeft; De waare Patriot is veilig in hun handen. Het kent zijn Vrienden , en het kent zijn Dwingelanden. Hoe loos de Staatkunst vlei', het ziet door 't fijnst bedrog; t Vergeet zijn Redders nooit, en 't gloeit voor Pedro nog. alfonsus. Alvaro's laage ziel is mij niet meer verborgen, Maar'kvoel niét min mijn zielgeprangd door dè eigen zórgSh. Nu boeit natuur mijn ziel aan 't redden van een' Zoon, Dan wijst een wreede pligt mij weèr naar mijnen troon, En midden in dien ftroom , dien maalftroom van gedachten. Blijf ik , waar ik mij keer, vergeefs een' lichtltrasï wachten! almeïda. O luister naar natuur! Haar item, die in u fpreefct, Is die des Hemels, die om Pedro's redding fmeekt, Zal nietig ftaatsbelang haar in uw nart verwinnen? Zal dit voor 't bloed uws Zoons alfonsus, omziende. Wie treedt zo itoüt hier binnen ? _ i ie*  (ü2 ÏNES de CASTRO, ZEVENDE TOONEEL. alfonsus, almeïda, een hoofdman. de hoofdman. De droevige Ines imeekt een oogenblik gehoor» alfonsus. Zij naadre! ACHTSTE TOONEEL. alfonsus, almeïda. alfonsus. Hemel i kom, mij met uw' bijftand voor. Kan, daar mijn krachten voor mijn eigen leed reeds wijken, Kan ik haar fmart nog zien en niet van rouw bezwijken! almeïda. Zij treedt reeds herwaards.-Vorstiheb deernis methaarlrouw! al"  TREURSPEL. §3 alfonsus, Ines met haare beide Kinderen onidekkendei Wat zie ik ? Hemel! NEGENDE TOONEEL. alfonsus, almeïda, ines met haare beide Kinderen^ ines. Ach! een hoopelooze Vrouw, Een droeve Moeder, die , door angst en fchrik gedreeven ^ Het oogenblik vervloekt van haar rampzalig leven. Och ! 'k zoek voor eigen ramp voortaan op aard' geen troost, 'k Zie niets dan Pedro meer, en dit verlaaten Kroost. O had die Dierbre naar mijn tranen kunnen hooren, Toen ik den teêrften trek voor hem beftond te fmooren, Zonk thans op mij alleen de hand des noodlots ne2r, 't Aanfchouwen mijner fmart beleedigde u niet meer. Ik had voor zijn geluk, van elk miskend, vergeeten, Mijn kwijnend leven in een wildernis gefleeten, 'k Had in mijn traaneu daar mijn jongden troost gezocht* Zijn heil was nooit te duur in Ines oog gekocht! — Helaas, ik bad vergeefs! Door 't offer van mijn leve» Kon ik mijn' Pedro aan 't geluk niet wedergeeven. Ach , zo die teerheid in uw oog een misdaad fchijn', Dit zijn rampzalig Kroost deed hem misdaadig zijn. Voor hun kon hij uw gunst, een troon, het leven derven } F 2 Och,  s4 INES de CASTRO, Och, dat ook zij voor hem vergeeving thans verwerven! Vergeet dat ik u fmeek (wat zegt mijn fmart?) vergeet Eene Ongelukkige , ten prooi aan 't gruuwzaamst leed ; Maar dat dit fclmldloos Kroost uw hart bewoogen maake, Dat u hun kindsch geween, hun ftaamlendfnikkenraake — Ach, 't heeft geen Vader meer zo \ hulploos van ufcheidt! Zie hoe de Onnozelheid op bei hun wangen fchreit.... Neen, gij weérftaat haar niet: God zelf verhoort haar klagten. Ach, 't is het bloed uws Zoons, zal 't min van u verwachten? Zich tot haare Kinderen wendende. Treed toe, rampzalig Kroost! val voor zijn'voeten neêr, Kus, kus die voeten, fmeek: Geef mij mijn' Vader weer! Zijn hart is niet van flaal'— hij zal uw traanen droogen. Zij werpt zich met haare beide Kinderen op de kniën voor Alfotfiis. Mijn Vader!'t is uw bloed, wees met nw bloed bewoogen!— Ik fmeekte 't eens van God in blijder dagen af, Och, dat het mij niet vloek, dat ik hun 't leven gaf! Wat deed dit fchuldloos Kroost ? o Is hier iets misdreeven, Dit, dit rampzalig fchoon zij al de fchuld gegeeven ! Ach , minde Pedro mij , 'k ontftak in hem dien brand ; Zijn lot hing van mij af, en 'k gaf hem deeze hand ; O eischt een wreede wet dat hier een offer bloede, Dat ik door mijnen dood, wat ik misdeed, vergoede, Dat ik, wie niemand derft, dat ik alleen hier lij', Maar dat mijn Pedro, dat mijn Kroost behouden zij! a l-  TREURSPEL. alfonsus. God! hoe'vee! ijslijkheên had hier mijn hand bedreeven! Tot almeïda, Gaa, vlieg naar Pedro, zeg, dat alles zij vergeeven! ines, verruit oprijzende. Mijn Vader !.... alfonsus, zijne armen ontfluitende. Ja, ik ben 't! Omhels en zegen hem. « Ines vliegt in zijne armen. Hij omhelst beurteling haar en de Kinderen. Mijn Doqhter! Dierbaar Kroost!—Ja,Hemel! 't was uw Item! Einde van het vierde Bedrijf. F * V IJ F?  86 INES de C A S T R O, V IJ F D E B E D R IJ F, EERSTE TOONEEL. alfonsus, alken, .Hoe, 'k fcfiqpk hem Ines weêr, en Pedro blijft mij vlugten? Geen enkel woord voormij!-Wat moet mijn hart hierduchten? Heeft deeze donkre dag , alreê zo rijk in fmart, Nog nieuwe pijlen voor mijn afgefolterd hart! Maar 'k zie Almeïda —- wat kon zijn vreugd verfliuden? TWEEDE TOONEEL. ALFpNSuS, ALMEÏDA» ALFONSUS» Waar fchuilt mijn zoon ? almeïda. Ach, Vorst! ik dacht hem hier te vinden.  TREURSPEL." 9$ En nu ook deeze hoop voor mij in 't niet verbaar,... ALFONSUS. Gij doet mij fiddren. Spreek? ALMEÏDA, Hier fchuilt gewis verraad. Naauw had gij aan uw' Zoon vergiffenis gefchonken, Naauw hoorde ik uw bevel, of'k vlieg,van vreugdedronken, Naar zijnen Kerker, 'k zie hem juichend in 't verfchiet, Maar 'k vind hem open, en ik vind 'er Pedro niet. Een rilling grijpt mij aan.'k Vraag, wie hem heeft ontflooten! Men noemt Alvaro, en ik voel mijn' fchrik vergrooten ? ALFONSUS. De vrees, niets dan de vrees, deed hem die daad beltaan. Hij beeft voor Pedro's wraak en poogt die thans te ontgaan. Nu zocht hij zijn ontlhtg hem 't eerst bekend te maaken, Om door dien fpoed op nieuw in zijne gunst te raaken. Gewis, dit uitzicht heeft zijn laage ziel gevleid. Ligt voelt hij naberouw van zijn vermetelheid. A L M E ï D A. Ik ken te wel zijn' aart om dit te durven hoopen. Zijn hart ftond nimmer voor berouw en wroeging open. Ook Pedro kent hem en befpeurde lang zijn wit. Dit weet Alvaro, en vergeeft een booswicht dit? F 4 Ook;  83 INES de GASTRO, Ook zag ik federd lang hem aan de Infante kleeven; Hij fchijnt gemeenzaam als een Vriend met haar te leeven. 'k Vind hen geftadig in een diep gefprek. Van waar Die laage infchiklijkheid, die teedre zorg voor haar? Maar 't geen mij meer nog dan dit alles thans doet vreezen, Zou Pedro federt lang niet in uwe armen wezen, Had hem Alvaro niets dan zijn ontflag bericht ? alfonsus, 'k Beken, ik voel met u, dat hier mijn reden zwicht; Maar 'k vrees voor Pedro niets, verban dus vrij uw zorgen. almeïda. 'k Vrees, dat Alvaro's drift een toeleg houdt verborgen, alfonsus. V/at kan Alvaro thans ? Uw vrees is ongegrond. almeïda. De list deed dikwerf, wat de magt vergeefs beltoud. alfonsus. Wat ook Alvaro poog, ik zal zijn opzet ilooren. Maar fpillen wij geen tijd om Pedro op te fpooren. Vsrzei mij. Deeze dag zie nog de rust in 't end'. a s..  TREU RSPEL. 8? ALMEÏDA. Och, dat mijn hart voor 't eerst Alvaro had miskend! N DERDE TOONEEL. ines, alleen. Wat angltig voorgevoel verzelt alom mijn fchreden? Ik voel door vreugd en vrees mij beurteling beftreeden. — Ach, Pedro , Pedro weet al wat 'er is gefchied , En ijlt nog in mijn' arm, rust op mijn hart nog niet! 'k Vloog naar zijn kerker toe — hij had hem reedsbegeeven. Waar fchuilt hij? Hemel, hoe mijn hart van angstblijftbeeven! Ach , midden in de vreugd gevoel ik nieuwen druk. Zo lang ik Pedro derf, mistrouw ik mijn geluk. War. noodlot houdt hem voor mijn zoekend oog verfchoolen? Moest in dit oogenblik zijne Ines eenzaam dooien! Mbest zij , na zo veel ramps en wreede boezempijn, Ook in den fchoot des heils niet recht gelukkig zijn'. Ach , in de Haven blijft mijn ziel den ftorm nog vreezen Maar ftil! ik hoor gerucht — o mogt het Pedro wezen! Hoe op dit denkbeeld zelfs de vreugd mijn hart beroerd.... F 5 VIER-  po INES de CASTRO„ VIERDE TOONEEL. ines, c o ë l h o , met drift infsuivende. c o ë l h o. Vlucht, vlucht, Mevrouw! ontwijk den dolk, die op uloercj ines. Hoe, ik ?.. wat nieuwe ramp... de Koning heeft vergeven. c o ë l h o. 'k Weet alles, maar de wraak blijft mikken op uw leven, En al de luister van uw' nieuwverworven ftand Behoedt u niet voor 't woên van een verborgen hand. De wreede Alvaro heeft uw' ondergang gezwooreu.... i n e s. Maar Pedro ? ach, ik zoek vergeefs hem op te fpooren! c o ë l h o. Vrees thans voor Pedro niet—ontwijk flechts zelf 't gevaar. Hem dreigt geen ongeval. ines.  T R E U ït S P E oi INES. Och, dat hij bij mij waar! C O ë L H O, Zijn afzijn zelf, Mevrouw , doet mij te meerder fchroomen. Ach, ware uw Echtgenoot uw' wensch niet voorgekomett Had niet Alvaro, die zijn liefde tot u kent, Hem door een valsch bericht thans van u afgewend? Ik bid, ik fmeek, Mevrouw! ontwijk voor eerst zijn woede» INES, En 't is Coëlho, die mij voor h gevaar komt hoeden? c o ë L H o. Ja, 't is Coëlho, maar niet meer Alvaro's vrind. Niet meer de Jongeling, door dwaaze min verblind. Neen, 't is Coëlho, die op nieuw de deugd vereerde, ï)ie thans eenVriendfchap vloekt,die hem zo laag verneêrde, En ligt voor eeuwig hier geen zielrust weêr genoot, Zo thans uit zijnen val uw redding niet ontfproot. INES. Maar Pedro? Zal zijn hart mijn afzijn lang verdraagen? C 9 ei."  i?2 INES de CASTPvOj C