LEERREDEN ter. gedachtenis van wijlend D» LOUIS SERRURIERj ÏREDIKANT TE ARNHEM. DOOR AHAS. van den BERG-   LEERREDEN over JOAN. V: 35- ter gedachtenisse van wijlend den weleerw. zeergel. heer LOUIS SERRURIER, PREDIKANT TE ARNHEM ; op den i van sprokkelmaand mdcclxxxix. IN de groote kerk aldaar UITGESPROKEN DOOR BESZELIS VRIEND EN AMBTGENOOT AHASUÉRUS van den BERG. Te ARNHEM, bij J. NIJHOFF en W. TROOST. MDCCLXXXIX.  KERKELIJK GOEDGEKEURD,  Deze fchets van mijnen zeer waarden overledenen Vriend kan, voor geen menfch in de geheele wereld, zoo belangrijk zijn, als ze voor U is, waardige, bitterlijk bedroefde WEDUWE van dezen uitnemenden man , mijn zeer geëerde Vriendin! Het is daarom zeer natuurlijk, dat ik derzelver opentlijke uitgave, tot welke ik ten gebruike van zijne gemeentens en goede vrienden, befloten hebbe, aan U toefchrijve. Uwe naauwkcurige kennis aan de voortreflijkheid van uwen overledenen Echtgenoot; uwe fijne gevoeligheid voor al het fchoone van zijn edel karakter , en uw dankbaar aandenken aan zijne tedere liefde, ftellen u in ftaat, om, met meer grond dan iemand anders, mij het recht te doen, dat ik zijne gedachtenis geenzins gevleid hebbe. Ook kunnen u deze bladen, min of meer, behulpzaam wezen, tot het fmaken van het aandoenlijk zoet, dat u de herinnering van het geluk, dat gij in zijn bezit genoten hebt, moet aanbrengen. De  De Heerc rechte u welhaast geheel en al op, uit uw zeer voorfpoedig kraambed. Wij hadden zoo vurig gewenfcht, dat gij eenen Zoon mogt baren, die t'eenigen tijde veel geleek aan zijnen braven Vader: Gode heeft dat anders goedgedacht, en het gene hem goeddunkt is altijd het beste. Hij geve dat dit geboren weesken, met uwe overige drie dochterkens, bij uwe wijze en trouwe zorge, en vooral bij de wijze en trouwe zorge van den hemelfchen Vader, gelukkig opgroeie, en dat zij allen reeds vroeg tot uwe blijdfchap en vertroosting verftrekken mogen. Hij beware u altoos, bij dat kloek, nooitbefchamend vertrouwen op zijn heil, waar mede gij ons, in uwe groote ongelegenheid, tot hier toe, zoo uitnemend verblijd en gedicht hebt; en hij volbrenge aan u alle de toezeggingen, die hij daar aan gedaan heeft. Ik ben altijd ïo van Sprokkelm^ 1789. uw oprechte vriend van den Berg.  LEERREDEN „Ctedenkt uwe voorgangeren, die u Gods woord gefproken hebben:" zoo vermaant Paulus de geloovige Hebreeuwen in het i 3de hoofdd. van zijnen brief. De Hebretuwfche gemeenten hadden uitmuntende leeraren gehad, die den waren heilweg onfeilbaar kenden; nadruklijk predikten en onvermoeid bewandelden. Hij wil, dat zij aan die luisterrijke voorbeelden gedurig denken zullen, opdatze daardoor in hun geloof gefterkt, en in de hope op de zalige uitkomst van hunnen wandel mogen bevestigd worden. Men zal mij, zonder nadere aanwijzing, wel toeftaan, dat het middel, 'twelk de Apostel aanprijst, tot het voorgeftelde einde, onA der OVER. JOAN. V: 35.  'J LEERREDEN der Gods zegen zeer nuttig, en dat zijne vermaning uit dien hoofde zeer billijk, zeer redelijk is. . ,- : ;;> Al is het dèrhalven zoo, dat de allerbeste leeraren in lateren tijd, op niet eenen dag te noemen zijn, bij die onfeilbare mannen, die de Apostel bedoelt: inzooverre zij getrou geweest zijn aan hunne plichten; en inzooverre zij een ftichtend voorbeeld, in hunnen wandel, aan hunne gemeenten hebben nagelaten , in zoo verre kan het aandenken, aan hun woord en aan hun voorbeeld, ook zijne groote nuttigheid hebben. En hoe veel reden hebben wij dan thans niet , om plechtig te gedenken aan dien allerwaardigften voorganger, dien God onlangs zoo ontijdig, zoo onverwagt uit ons midden heeft weggenomen: aan Hem die ons zoo duidelijk onderrecht, zoo trouhartig vermaand, en zulü een luisterrijk voorbeeld van navolging, in zijnen wandel, gegeven heeft. ■ Onder Gods zegen zou het aandenken daaraan tot onze verbetering kunnen dienen. Ach! mogten wij allen thans zulk een redelijk oogmerk bedoelen, en mogt het God gelieven ons te geven, dat wij die bedoeling gelukkig bereikten» TEKST  Gver JOAN. V: 35T- I TEKST. , Hij was een brandende en lichtende keerse: en gij hebt u lieden voor eenen korten tijt in sijn licht willen verheugen. De Zaligmaker der wereld had eenen achtendartigjaiigen kranken, op eenen fabbathdag, wonderdadig genezen, en denzelven, denkelijk ten bewijze van de waarheid zijner genezing, gezeid: dat hij het bed, waarop hij dusverre gelegen had, zou opnemen en henengaan. De Joden, die den. man zijn bed zagen dragen, en naderhand vernamen, op wiens raad of last hij zulks deed, begonden den Verlosfer deswegens te vervolgen: en wanneer dees, in den aanvang van zijne verantwoording, God zijnen Vader noemde, namen ze zulks zoo kwalijk, datze hem aan fabbathfehennis en teffens aan Godslastering fchuldig hielden: zoo zelfs, da: zé hem in hunnen dommen ijver naar het leven Honden. Dus bevond zich de heilige Jezus in de droevige noodzakelijkheid, om zich, uithoofde van de onfchuldigfte van alle daden, ia zelfs, uithoofde van de doorluchtigfte bewijzen van zj,ne ontferming, met ellendige menA a fchea ,  4 LEERREDEN fchen, en van de godlijkheid zijner zending in de wereld, te zuiveren van deze fnoode aantijgingen.-— Tot dat einde geeft hij hun eene vrij breede nadere ondcrrechting, wie en wat hij ware, van het 19 tot het 30 vers: en vervolgends toont hij hun, met vele bewijzen , de waarheid van het gene hij van zich zeiven geleerd hadde. Het eerste van deze bewijzen is genomen van het getuignis, datjohannes de doopcr van hem gegeven had , van het 31 tot het 34 vers, de zin van deze woorden zal hier op nederkomen: " 't Is „ waarheid, niemand is bevoegd, om van zich „ zeiven getuignis te geven: ook zou ik, ,, zender ecnig ander bewijs, voor het gene „ ik van mijzelven zegge , van u geen ge„ loof willen vorderen. Maar daar is een „ ander die van mij getuigd heeft; denkt „ maar de berichten die gij, mij aangaande, „ van Joannes ontfangen hebt, en ik ben „ volkomen zeker, dat zijn getuignis bij u „ gelden moet. Ik zeg dit geenzins, als of „ ik den lof van menfehen zogt: maar op„ dat ik uw geloof, door zijn getuignis, „ mogt winnen, en opdat gij , door dat „ geloof, mogt behouden worden." Dat nu de Heiland zich met recht op het getuignis van Joannes mogt beroepen, wijst hij aan in de woorden van onzen tekst, die  over JOAN. V: 35." 5 die op dezen zin fchijnen uit te komen: „Want Joannes was een zeer groot man, „ een uitmuntend leeraar van waarheid en „ deugd: gijzelven hebt— althans gedurende „ eenigen tijd— groot vermaak betoont in „ zijn heilig leven en in zijne hemelfche „ leere: dus behoort gij ook het getuignis, „ dat hij van mij heeft afgeleid, met biijd„ ichap aan te nemen." Wij zullen kortelijk de volgende ftukken overwegen: I. 's Hcilands getuignis aangaande Joannes. II. Jezus oordeel over het gedrag, dat de Joden, omtrent dien uitmuntenden leeraar en zijne leere, gehouden hadden, eh het gebruik dat de Heiland tot zijn oogmerk daar van maakt. Het fchijnt dat Jezus deze loffpraak aaa den Dooper gegeven heeft , nadat dezelve reeds had opgehouden te prediken: mjsfehien na dat hij van Herodes was gevangen genomen, en mogelijk zal dit de reden zijn, waarom hij in den verledenen tijd zegt: hij was eene brandende en lichtende kaars. Eene brandende en lichtlnde kaars. Sommigen hebben wel gedacht, dat die twee A 3 woorden.  6 LEERREDEN woorden — branden en lichten — in Joannes oq? derft heidene zaken zouden betekenen: doch uit is ons wat gezogt voorgekomen. Zal eene kaars, een lamp, een fakkel, of hoe men dat griekfch woord anders zou willen vertalen, lichten, dan moet zij branden. Wij zijn dus gewoon van een kaars te zeggen, — dat ze helder brandt. Joannes de dooper was eene 'ontftoken kaars, die een helder licht gaf.-— Het is eene zeer eigenaartige leenfpre.uk, dat wijze en deugdzame leermeesters des volks, een licht, een lamp, een kaars genoemd worden : omdat zij tegen de onkunde en de godloosheid, die met recht a!s een Haat van duisternis worden aangemerkt, met hun woord en hun voorbeeld, uit al hun magt ijveren. Ook is deze lcenfpreuk zeer gemeen in de heilige fchriften:. De Apostel zegt van de joodfche leeraren : *' Dat ze zich aanmerkten als lichten „ der genen die in de duisternisfe zijn". (V) En het verdient zeker eenige aanmerking, dat van Elias, met wien Johannes de dooper zoo veel gelijkvormigheid heeft, in een der apokrijfe boeken gezeid wordt: " Dat 9, hij opftond gelijk een vier, en dat zija p woord brandde als een fakkel". Ooit is er, buiten den Zaligmaker zeiven, dat Ct'j ïlc».«: ïp. (h) Jez. Syr. 48:1.  ©VER JOAN. V: 35. ? dat heeriiik licht tot verlichtinge der heidenen , en tot heerlijkheid van Israëls volk, nooit eenig leeraar onder de zon bekend geweest, die met zoo veel recht een brandende en lichtende kaars mogt geheeten wor? den.—- Welk een dikke duisternis, aangaande den waren dienst van God, en van hoogr gaande godloosheid, bedekte het geheele joodfche volk, toen hij onder het zelve opilond! Van de billijke eifchen van Gods hooge volmaaktheden , en van den weg van verzoening met God, waarvan men, in de fchriften van IVlozes en de profeten, genoegzame ontdek" kingen had, verftonden de Joden van dien tijd niets ter wereld. Zij waren dwaas genoeg, om hunnen zoen bij God te zoeken, in hunne afkomfl: van Abraham , en in hec gezet waarnemen van het uiterlijke van plechtigheden, die noch veelal op menfchlijke in- ftellingen gegrondvest waren. Van den Mesfias, dien de oude profeten beloofd hadden , en van de oogmerken zijner komst in de wereld, vormden zij zich de ongerijmdfte wanbegrippen.-—» En wat de zeden van dat diep yervallen volk, in dien rampzaligen tijd betreffe, die waren, naar de aanwijzing van gewijde en ongewijde fchrijveren,, in eenen allerjammerlijkften toeftand. Dus worden zij met recht befchreven, als A 4 ee»  8 LEERREDEN een volk dat in de duisternisfe zat, dat in de fchaduwe des doods woonde, (Y) En in het midden van die zwarte donkerheid — verfcheen Joannes, naar de voorzegging van zijnen vromen vader Sacharias, (d) gelijk een helder licht, dat in den akeligen nacht ontftoken wordt. Met de grootfte duidelijkheid zagen de Joden, bij het zelve, hunne onbegrijpelijke onkunde en hun menigvuldig wanbegrip. Het toonde hun, hunne groulijke ongerechtigheden, en de hooge noodzakelijkheid van een waar berouw over dezelve, en van het geloof in den komenden Mesfias, zonneklaar. Hij iprak met die zielbemeesterende kracht van zeggen, die in niemand vallen kon, dan alleen in den grootften menfch, die immer van een vrou geboren is, en hij bezegelde de godlijkheid van deze leere, met het veelvermogend voorbeeld, van eenen blinkend heiligen levenswandel.—- Dus was hij een helderbrandende kaars in die dikke duisternis. Ook was het licht van duidelijke onderrechting en van fehitterende deugd, dat hij rondom zich henen verfpreidde, niet geheel en al ronder uitwerking. De Heiland zegt tot zijne toehoorders: Gij hebt U voor ee- nea (c) Te* 8s 23 Hoofdft, 9: z. Matth, 4:16. " (4) i-ui. i: 7p.  over JOAN. V: 35. £ nen korten tijd in zijn licht willen verheugen. Het fchijnt, dat Jezus met deze woorden wil zeggen: dat de Joden wel cenig vermaak fchepten, uit het hooren van Joannes leer- en boetredenen, en uit het meer van nabij befchouwen van zijne voorbeeldige levenswijze, maar dat het naauwlijks ooit in hun hart opkwam, uit dat voorrecht eenig waar nut te trekken, tot verbetering van hunne zeden en bevattingen; dat zij omtrent hem handelden, even gelijk de kinderen, die zich op het zien van eenig licht vermaken, maar die niet weten, dat zij daar van eenig ander voordeelig gebruik maken kunnen. En dat vermaak hadden ze n'och maar voor eenen korten tijd , in het licht van deze helderbrandende kaars, willen nemen. Zoo ras hunne oogen maar een weinig aan dezelve waren gewoon geworden, werden zij ze aanftonds moede. Zoo ras zij met de prediking en de levenswijze van Joannes eenige gemeenzaamheid gekregen hadden, nam het genoegen, dat zij daar in eerst fchepten , een einde. Zij werden er eerst onverfchillig voor, en vervolgends kregen zij er eenen afkeer van. Zij hadden hunne vorige duisternis liever dan het licht, want hunne harten en hunne werken waren boos. A 5 Joannes  *o LEE R R EDEN Joannes maakte, althans in den beginne9 Zeer grooten opgang. Als hij eenen eenzamen oord tot de plaats van zijne prediking verkoor, liepen geheel Jeruzalem en het omgelegen Judea tot hem ledig. Niet flechtg de gemeener foort van menfchen, maar ook de wijzen en aanzienlijken, farizeeuwen, fchriftgeleerden en priesters, kwamen om hem te zien en te hooren. Wanneer hij meende, dat zijne bediening hem riep in volkrijke fteden, en in de paleizen van de aanzienlijden des volks, dan werd hij het voorwerp yan den eerbied en van de vreeze, zelfs var» oppermagtige vorsten en vorstinnen, die hij, zoo wel als menfchen van minder aanzien, hunne zonden zonder bewimpeling voor oogen hield, en van de noodzakelijkheid eener fpoedige bekeering overtuigde. Ook kan men zich wel verzekeren, dat er, onder die groote fcharen van menfchen die zijnen doop aannamen, niet weinigen gevonden werden, die door zijnen dienst voor den Heere gewonnen waren. De Heiland zegt: dat de hoeren en tollenaars in hem geloofden, (V) en toen de Apostelen naderhand het euangelij aan de volken predikten, vonden zij, verre van het joodfche land, hier ; 1—5.  is LSF'RREDEN in het zien van een fchoone of zeldzame bloem, of het hooren van het aangenaam gezang van eenen vogel. Zij moesten het' fpoedig moede worden; noch, zoo veel te meer, daar zij altijd gevaar liepen, om door zulk eenen prediker, in het gerust bezit van hunne geliefkoosde wanbegrippen, en in de onbelemmerde zoete voldoening van hunne zondige Wellusten, geftoord te worden, en daarom dit genoegen duurde flechts eenen zeer korten TIJD. Evenwel nam dat geenzins weg , dat deze menfchen de hoogfte gedachten van Joannes bleven koesteren. Zij hielden hem voor een groot profeet; (g) en toen fommigen hunner eens een groot getuignis van Jezus meenden af te leggen, zeidenze: dat hij' Joannes was: (K) ja zoo uitnemend hoog was het gevoelen der Joden van dien tijd, aangaande Joannes, dat het zeer gevaarlijk was, de godlijkheid zijner zending in twijffel te trekken. (*) Zelfs meende de Viervorst Herodes, toen hij zulke hooge berichten van 's Heilands leer en wonderen hoorde, dat hij Joannes ware, opgewekt uit de dooden, en dat daarom die krachten in hem wrochten. (£) Dewijl (g) Vatth. 2T; 26. (*) Mattfi. i<5: 14. (i) Miica. 21: z^—z6. {k) Match. 14: &  over JOAN. V: 35. 13 .Dewijl nu de. Joden zoo veel vermaak, ïn den dienst van Joannes, gefchept hadden, en, in weerwil van het flecht gebruik, dat zij van dcnzelven gemaakt hadden, zich noch zulke verhevene denkbeelden van hem vormden , mogt de Zaligmaker zich ter zijner verdediging, met volkomen recht op het getuignis van Joannes beroepen. En welke uitmuntende getuignisfen had Joannes niet van hem afgeleid ! Hij had hem aangekondigd — "als den ge,, nen, dien hij, hoe groot een profeet hij „ ook ware, niet waardig was den fchoenriem „ te ontbinden:" als den genen, "die hen met „ den h. Geest en met vuur doopen zoude." Ze moesten derhalven de hooge begrippen, die ze van Joannes hadden opgevat, opgeven, of geloof flaan, aan deze krachtige getuignisfen. * * Welk een uitmuntend gefchenk van Gods eindelooze barmhartigheid was zulk een leeraar, zulk een helderbrandende kaars, voor het rampzalig Jodendom, toen het in eene zoo dikke duisternisfe zat ! Hoe gelukkig zouden ze geweest zijn, indien zij zijne verma, ningen en onderrechtingen met ware heilbe- geerte hadden aangehoord en aangenomen ! ■ Maar  14 LEERREDEN Maar welk een treurig voorbeeld van Jammerlijke verblinding levert dat zelfde ongelukkige volk niet op, aan alle de latere tijden! Zij vermaakten zich in zijn licht, maar deden er geen nut mede. Zij vermaakten er zich in , en dat vermaak zelfs werden ze fpoedig moede. Laat ons aan dat leerzaam voorbeeld ons zeiven zagtelijk fpiegelen. Laat ons gelooven, dat wij het licht, dat onder ons op den kandelaar ftaat , niet ontvangen hebben, opdat wij ons alleen daar bij vermaken zouden; dat het een kostelijk gefchenk is, dat wij aan de onverdiende ontferming van God, met onze ellenden , te danken hebben; en dat het onder ons ontftoken is, opdat onze bevatting, ons hart en onze wandel, bij en door hetzelve, zouden verbeterd worden: en wanneer wij, tot dat einde, r vlij tig en eerbiedig op het zelve zien, dan zullen wij, onder Gods zegen,1 geen gevaar lopen, dat wij het fpoedig moede worden.- Wij hebben wel, in onzen tijd, geene zoo buitengewone gezanten van God onder ons, maar— wij hebben het woord, dat zij verkondigd hebben, en wij zullen weldoen, zoo wij daar op acht geven, als op een licht dat in eene duistere plaatze fchijnt. Ook geeft  over JOAN. V: 35.- geeft ons God dienaars van zijn woord, die,—» wanneer zij behoorlijk zijn toegerust, en zich door Gods genade van hunnen plicht naar eifch pogen te kwijten — alhoewel in eenen zeer veel flaauwer zin,— minder of meerder bij brandende en lichtende kaarfen kunnen vergeleken worden. De behandeling dezer, woorden, en het voordel dezer aanmerking kwamen mij niet ongepast voor, om te dienen tot eene toeleiding , tot de zaak, die gij met reden verwacht, dat nu voords de voorname inhoud van deze leerreden wezen zal, en waarna gij, met beroerde, bitterlijk bedroefde harten verlangt. God, die altijd naar zijne hooge en voor ons onbegrijpelijke wijsheid werkt, heeft goedgevonden, eenen hooguitmuntender» Leeraar, in de beste en noch toenemende kracht van zijn leven, door eenen onverwachten en verrasfenden dood, van ons weg te nemen , en dus eene brandende kaars, die een luisterrijk licht verfpreidde, onder ons uit te blazen! Al te groot was de waarde van dezen weergaloozen Man » al te vurig was zijn ijver en zijne trouwe in den dienst van 's Heeren Gemeente— al te beminnelijk was het godvruchtig voorbeeld, waar mede hij zijne bedieninge verfierde —» al te hartelijk waren de achting en de liefde die  tG LEERREDEN die gij hem hebt toegedragen, dan dat wij U dit een en ander niet plechtig zouden herinneren : of hetzelve, gelijk het daartoe niet ongefchikt fchijnt, de eene of andere nuttige uitwerking, onder de medewerking van den Godlijken zegen, ■ hebben mogt op onze harten. Wanneer gij aan den naauwen band van hartelijke liefde gedenkt, met welken elk weet, dat ik aan Hem, en Hij aan mij verbonden was, dan zult gij wel erkennen, hoe moeilijk het werk is, dat ik voor mijne rekening genomen hebbe! Ook gevoele ik best de fterke beroeringe van mijne diepgetroffene ziele !! »■ Ach! dat het mij en u moge gebeuren , zooveel bedwang te leggen, op de aandoeningen van onze doorwonde harten, datze mij in het fpreken niet al te zeer belemmeren, en u, tot het aanhooren van mijn voordel, met eenig gegrond uitzicht op waar voordeel, niet buiten ftaat ftellen: De behandelde tekst wijst ons zeer natuurlijk de orde aan, die wij, in het voordragen van de zaken, te houden hebben. Wij moeten u eerst eene fchets geven, van de uitmuntende hoedanigheden en levensbijzonderheden van onzen dierbaren vers torvenen : waar in hij ons zal voorkomen, als eene brandende, helderlichtende kaars , en dan  over JOAN. V: 35. t? dan moeten wij zien, hoe men zich, in deze gemeente, omtrent zijn perfoon en bedieninge gedragen heeft. * LOUIS SERRURIER is te leiden geboren, op den 3den van Zomermaand, in het jaar 1754. Hij was uit een geflacht herkomstig, dat voorheen uit Vrankrijk in deze landen was overgeplant: zonder dat men zeker weet, wanneer of bij welke gelegenheid. Dit is zeker, dat het, reeds voor het midden der vorige eeuw, te Amfteldam in eenig aanzien ware. Zijn Grootvader, wiens naam hij voerde , Dienattr des godlijken Woords, in de nederlandfche gemeente te Hanau in Duitfchland, liet eene Weduwe na met 10 onmondige kinderen, 8 "zonen en a dochters. Deze kloekzinnige Vrouwe (') die zich, geenzins te vergeefs, in den Heere haren God fterkte, had het zeldzaam genoegen, dat zij alle hare kinderen,— den jongften zoon die zijnen vader fpoedig volgde, alleen' uitgezonderd,— voor haren dood volkomennaar, en verfcheiden zelfs boven hare wen- fchen gehuuwd en geplaatst zag. Onder hare 7 zonen, die allen noch leven, en aan welken wij het langdurig genot van Gods B beste (ï) esther de visch, in het jïw i7«o te H*nï» overleden.  18 LEERREDEN beste zegeningen toebidden, zijn vier uitmuntende Leeraren, die met zeer grooten roem het Woord van God, in de aanzienlijkfte gemeentens van dezen Staat en van deszelfs Volkplantingen, prediken. De oud- fïe van dezen, daniel serrurier , mijn zeer waardige voorzaat in de gemeente te Barneveld, wiens ijver en trouwe in 's Heeren dienst mij aldaar zoo zeer tot een (lichtend en opwekkend voorbeeld geweest is, en die thans, in zijne fterkklimmende jaren, eene eer en een zegen is voor de gemeente van Amfteldam: die brave Man, toen Predikant te Leiden, en aldaar getroud met Vrouwe katharina van poot, eene in alle opzichten rechtgefchikte Wedergade, voor zulk eenen Echtgenoot, was de Vader van mijnen overledenen Medebroeder. Welk. een groot voorrecht, A. T. van zulke Ouderen voordgefproten en opgevoed te Wezen, onder het genot van derzelver wijze, godvruchtige en tederhartige zorge en voorbidding ! Welk een voorrecht, vooral voor ;eencn toekomstigen leeraar, door de welbeftierde hand van zulk eenen Vader, van de -eerste jeugd af aan, gevormd te worden tot zijne toekomstige gewichtige beftemming.—— Ook waven deze voordeelen aan het veelbelovend jongsken zeer wel befteed. Hij gaf, reeds  over JOAN. V: 35: 19 reeds zeer ras bewijzen van uitnemende fchranderheid en onvermoeide naarstigheid, en toen reeds fcheen hij van de ijdelheid der jongheid afkeerig, en zeer indrukbaar voor de aandoeningen van naauwgezette godsdienstigheid. In het jaar 1765 kwam hij op de latijnsche scholen te Amfteldam: en fchoon hij dikwijls geklaagd heeft, dat zijn onderwijs aldaar niet zoodanig geweest ware, als hij wel zoude gewenfcht hebben: Hij droeg elk halfjaar eenen prijs van eere weg, en werd, met meer dan gewone kundigheden toegerust, in het jaar 1769, na het uitfpreken van eene plechtige redevoering, tot het genot van hooger onderwijs bevorderd. Nu werd hij aan de onderrechtingen der beroemde hoogleeraren overgegeven, die ten dien tijde de amsteldamsche doorluchtige school verfierden. Burman onderwees hem verder in de griekfche taal en in de algemeene gefchiedenisfen , en van koolhaas leerde hij de hebreeuwfche fprake. In alle deze oefeningen maakte hij mannelijke voordgangen, zoo dat de laatstgenoemde Hooglceraar, twee jaren naderhand, toen de jonge serrurier deze oefenfchool van ge-leerdheid verliet , dit groot getuignis van B a hem  2o LEERREDEN hem afleide: dar dezelve den hebreeuwfchên Bijbel, bijna geheel en al, voor de vuist kon overzetten. Van daar vertrok hij, in het jaar 1771, naar onze geldersche hooge school ; derwaards gelokt, door de vermaardheid van verfcheiden beroemde Mannen, die in dezelve Onderwezen. Het kon niet misfen, of eert jongeling van zoo uitmuntende hoedanigheden moest de algemeenc opmeiking tot zich trekken. "Ook verzekert een bevoegd ooggetuige: "Dat hij, van den eersten dag af „ aan, van alle verftandige en deugdzame lie„ den geprezen en bewonderd werd, en dat „ hij toen reeds, door zijn luisterrijk voor,, beeld, tillen, zoo wel ouden en wijzen, „ als jongen, opwekte en ftichtte." (2_) Twee jaren heeft hij zich aan deze hooge ichool geoeffend, in de kerkelijke geïchiedenisfen, de joodfche oudheden, en verfcheiden wijsgeerigc wetenfehappen, — tot welke laatsten de fcherpzinnigheid van zijn veritand eene bijzondere gefchiktheid hadde , — naar de handleiding van schacht en RossijN, beide zeer geleerde Mannen. Ook bleef hij hier zijne reedsverkregen kennis in het griekfeh vermeerderen, onder het be- ftier '(zj \foo Sen van den Heet Profesfoi scheidius, in eeKeu biief 3*a mij.  over JOAN. V: 35. 21 ftier van den vermaarden tollius. . Voornamelijk maakte hij een naarstig gebruik, van het onderwijs van den beroemden scheidius , die hem, niet alleen in het hebreeuwfqh en in het arabijfch, maar ook in het fyrijfch en chaldccuwfch , en zelfs in het rabbijnfeh onderwees. Verbazende en zeer ongewone vorderingen maakte hij, allermeest in de twee eerste van deze talen r Boven alles was het recht verftand van de heilige Schriften, waaruit hij den weg der zaligheid aan de menfchen hoopte te prediken, het groot doel van zijne bemoeijingen: en hier toe had hij eene. gelegenheid, die anderen voor veel goud niet gemakkelijk zouden kunnen koopen. Zijn ijverige Leermeester, met zulk eenen leerling van bhjdfchap opgetogen , las met hem dagelijks, op gezette uren, den hebreeuwfehen Bijbel, en gaf hem, waar het noodig was, in dcszelfs waren zin, zijne nadere onderrechting. En hoedanig een hij zich bij dit onderwijs betoonde, kan blijken, uit de verklaring van denztlfden Hoogleeraar : " dat hij nimmer „ zulk eenen leerling gehad hudde, j en vrees„ de nooit eenen dcrgelijken te zullen wen herkrijgen." (3) Eindelijk ging hij in het jaar 1773 B 3 oves (3) In den bovenaangehaalde!! brief.  gs LEERREDEN over tot de hooge schole te utrecht, en aldaar gaf hij zich, drie jaren lang, bijna geheel en al, over, aan de kennis der godgeleerde wetenfchappen, de groote zaak, waar toe hem alle zijne vorige oefeningen, hadden voorbereid. Hier in werd hij door de vermaarde mannen, elsnerus, bonnet en vos, met hunne lesfen voorgelicht: vooral, door den laatstgenoemden , die hem, meer bijzonder, als zijn kwekeling aanmerkte.—— Zijn gedrag, gedurende dien tijd, was, gelijk altoos te voren, een ftichtend voorbeeld voor allen die hem kenden. Ik kan mij hier, onder anderen, beroepen, op de onbetwistbare geloofwaardigheid van eenen zijner tijdgenoten en gemeenzame vrienden:— en waarom zou ik den naam van den uitmuntenden van der roest verzwijgen, die thans, even gelijk zijn verftorven Vriend hier deed, de gemeente van Haarlem, als een helderbrandende kaars verlicht, en wiens zeldzame voortreflijkheid wij voorhénen, in de nabuurfchap van deze Stad, van nabij bewonderd hebben? Ik zal mij, zoo veel mogelijk, van zijne eigene woorden bedienen.- " Ik acht het"— dus zegt die brave Man:— "onder de grootfte „weldaden, die mij de goedertierne God, g, gedurende mijn akademijfch leven, verïs gund heeft, dat hij mij eenen tijdgenoot en „ vriend  over JOAN. V: 35. 23 ^, vriend van serrurier heeft willen maken. „ Zijn voorbeeld heeft mij de gewichtigite 5, voórdeelen aangebragc. Niemand heb ik „ gekend, die minder tijd tot zijn vermaak, „ en meer tot zijne oefening befteedde.—r„ Hij hield tot zijnen vasten ftelregel, dat „ men zich vooral op de eerste beginzelen ■„ der godgeleerde wetenfehappen vlijtig moet „toeleggen, eer men zich, in het vluchtig „ overloopen van allerlei gefchriften over de„ zelve, toegeeft, en dat .men altijd meer „ denken dan lezen moet. Noch kan ik „ hem mij voordellen, in zijne peinzende „ houding, geheele avonden bezig in afge-„ trokken overdenking, terwijl geen bock bij „ hem te zien was, dan de Bijbel of eenig „ godgeleerd leerboek." Is het wonder A. T. dat iemand, die de uitmuntendfte zielvermogens, op-zulk eene wijze, befteedde, ■ een groot man geworden is! Wat voords zijne overige levenswijze betreft , daarvan zegt diezelfde geloofwaardige ooggetuige: —- " "De diepfte eerbied voor j, God, en alles wat eenige betrekking had „ op zijnen dienst, was toen reeds een der „ in 't oog loopende trekken van zijn karak„ ter. Gods woord fchatte hij bij uitne5, mendheid hoog, en het lezen van het „ zelve, eiken morgen, ter oefening in godB 4 „ zaligheid,  »4 LEERREDEN „ zaligheid, was hem toen reeds heilig, en „ een onontbeerbare behoefte voor zijn „ harte. Met aandoening denk ik noch, „ hoe dikwijls ik, wanneer wij uit het ge„ hoor van Gods Woord kwamen, gefticht „ en geroerd werd, door de wijze, waarop „ hij den openbaren Godsdienst had bijge„ woond."—— En wat zijn gedrag omtrent anderen aanga, daar van geeft die zelfde mond dit getuignis: " Ik kan mij niet „ herinneren, hem ooit van iemand te heb„ ben hooren fpreken, met eenig bewijs van „ afgunst of minachting. Afwezenden, van „welken kwaad gefproken, of liefdeloos ge„ oordeeld werd, konden verzekerd zijn, dat ,, ze hem tot hunnen voorfpraak hadden." Ten opzichte van zich zeiven,— " was hij „ de eenige, die niet kon gelooven, dat wei„ nigen hem in oordeel en voortreflijke hoe* „ danigheden evenaarden. Meermalen zijn „ verwaande wijsneuzen, alleen door hem te „ ontmoeten en te hooren fpreken, zoo al „ niet verbeterd, ten minsten, door zijnen „ ongemaakten ootmoed, befchaamd gewor„ den." (+) Wat (4) Mi'n lieve vriend VAN DER ROEST, dien ik hcirtelijken ■ dank betu.,e, tooi deze fchoone berichten, ,die hij mij, op mijn verzoek, vei heeft willen mededeelen, zal mij wel ten gcede houden, da; is hiei zijnen naam opentlijk noem'e. Zijne  ■over-JOA-N. V: -35; fi5 Wat wonder, dat hij toen reeds alora- me bij uitnemendheid in achting ware. Mijne beide jongde Ambtgenoten, die zich toen mede aan dezelfde hoogefchooi bevonden, en alle deze hooge getuignisfen volmondig toeflem- . men, verzekeren mij, " dat hij, hoe zen- „ voudig hij ook voorkwam , en hoe laag „ hij ook van, zich zei ven dagt, alommc waar hij kwam, eerbied en ontzag aan „ ieder inboezemde." Wat wonder, dat de dienst van zulk eenen uitnemenden jongeling, na het roemrijk volbrengen van zijnen akademijfchen loop, fpoedig in de Nederlandfche gemeentens begeerd werd. Noch niet eens had hij vrijheid bekomen , om opentlijk te prediken, toen hem, in Oogstmaand van het jaar 177Ó, de openftaande predikantsplaats te jutfaas , een aangenaam dorp in de nabuurfchap van Utrecht, werd opgedragen. Hij wird daarop., in de eerstkomende Wijnmaand, proponent, en op- den 5den der Loumaand van het volgende jaar, had zijn brave Vader de B 5 blijdfehap, Zijne onaffcheidbare verkleefdheid aan de waarheid, en zijn afkeer van alle grootfpraak, is bij de geheele-wereld bekend. Dus moet zijn naarri aan dit getuignis, hoe groot ook , den, hoogften trap van geloofwaardigheid bijzetten Ook kan het hem niet onaangenaam wezen , mij eenige geurige bloemen te hebben toegereikt, vooi het graf van zijnen en mijnen dierbaren Viiend,  & LEERREDEN blijdfchap, dat hij dezen zijnen voortreflifken Zoon, die zoo uitnemend voldeed aan allé zijne wenfchen, met eene rechtvaderlijke tederhartigheid In zijnen dienst mogt inzegenen. C) Hier genoot hij verfcheidene genoegens , van welke hij altijd met aangenaamheid fprak. Zijn werk was niet zonder vrucht , en vooral aan godvruchtige menfchen , en aan die lieden van aanzien, die dezen bekoorlijken oord tot hun verblijf in den zomer verkiezen, bij uitnemendheid 'aangenaam. Alleen klaagde hij, dat hij veel leed zag, en veel moeite had, aan zekere oneenigheden, welke die gemeente , in dien rijd beroerden, en hem zijnen arbeid dik'wijls verdrietig maakten. Terwijl hij hier in des Heeren werk bezig was, verkreeg hij zoodanig eene gezellinne voor zijn volgend leven, als van 'welke de wijze Koning zegt, datze, boven have en goed, dat men van ouders erft, van den Heere is, in roselijna budde, waardige Dochter van dien godvruchtigen Amfteldamfchen Leeraar, wiens korte maar aangename dienst in onze gemeente velen mijner toehoorders zich noch, met veel hartelijkheid, te binnen (s) De Oude heer behandelde bij die gelegenheid z Chron. 29: 11 en de nieuwe Leeraar begon zijnen dienst met eens Insneden over ffalm nj: 10,  over JOAN. V: if binnen brengen. Wij kennen deze uitnemende vrouwe , met welke hij de hoogste mate van huislijke gelukzaligheid genoot, en die, door haren kloeken moed, hem doorgaands tot aanmerkelijke onderfteuning en vertroosting mogt verftrekken, zoo, dat ze voor hem een pand ware, dat niet te ontberen was. Thans bedrukte Weduwe met drie zeer jonge kinderen, en in eenen hoogzwangeren ftaat, verbaasd zij elk door den christelijken moed, met welken zij een verlies draagt, dat haar zoo bitter grieft, en is zij een opwekkelijk bewijs, dat God zich eén Man van die weduwen betoont, die op zijne barmhartigheid hopen. De algenoeg- zame God zij verder haar fchild en haar zeer groote loon, hij fterke haar tót de opvoeding van hare kinderen, en hij geve, dat haar en haars serruriers zaad den Heere moge dienen. En ach! mogt er uit de asfche van dezen feniks een jonge geboren worden, die zijnen braven Vader in alle deszelfs voortreflijkheden evenaarde. Ondertusschen waren de groote verdiensten van dezen uitftekenden Leeraar al te zeer bekend, dan dat zich een zoo klein • dorpken , een langdurig genot van zijnen dienst zou hebben mogen beloven. Wijlend de beroemde zacharias henrik. alewijn , een»  a$ LEERR E?D E N een man, doorzult met eene gegronde kennis van godlijke en menfchlijke wetenfchap. Die de aanzienlijkfte eereposcen in de regering van Neerlands grootfte Stad verfierde, met de oefening van naauwgezette godzaligheid, en het zijne grootfte eere rekende, zine fchoone pen te leenen, aan de manlijke verdediging van den Godsdienst, dien hij beleed : die doorfchrandere Kenner van goed verftand, ware geleerdheid en oprechte deugd, verblijdde zich ten hoogften, dat hij een serrurier vond, aan wien hij de openftaande predikantsplaats in de nieuwe loosdrecht kon opdragen. Hier werd onze Verftorvene op den 27 van Wintermaand, in het jaar 1780, wederom door zijnen Vader bevestigd: (6) na dat hij Jutfaas, na een verblijf van 3 jaren en omtrent 10 maanden., met tranen had vaarwel gezeid.—- Zijne nieuwe gemeente was, door den arbeid van verfcheiden uitmuntende Leeraren, voor hem onderrecht en befchaafd geworden; ook was er de dienst van het Euangelij, van tijd tot tijd, tot bekeering van menfchen, aanmerkelijk g-zegend geweest: zoo dat hij zijn werk aldaar , met de grootfte blijdfehap, heeft (~-\otzelen, niet had kunnen afdoen.-— Aitijd jammerde hij over het diep verval van dat J gewichtig  övër JOAN, Vs 35; 35 gewichtig deel van ons herderlijk werk, met zichtbare bewijzen, dat het hem ter harte ging, en over de hooge noodzakelijkheid van eene zeer groote hervorming, in het zelve, en in andere deelen van het kerkberHer» Hijverklaarde dikwijls zijnen hartelijken wenfeh, dae brave leeraren, hier en elders, zich daar toö met alle kracht vereenden, en aan elkander yerbondem Hoe voorbeeldig getfou hij Was in het Bezoeken van kranken en bezwaarden, daar van heb ik in mijn eigen perfoon, nevens zeer veel anderen, eene treffende ondervinding, die ik nooit, zoo lang mij dit harte klopt, vergeten mag 1 Toen de hemel mij met den rooden loop bezogt hadde, en toen ik van elk , uit vrees voor de bgfmetting van die ftnertelijke en gevaarlijke kwaal, verlaten lag, was hij — de eenige — de eernige man, die eiken dag mijn huis, en elken tweeden dag mijn perfoon, friet zijne liefderijke bezoeken verkwikte, en die zelfde broedertrouwe betoonde hij aan onzen ambtgenoot post in diezelfde ongelegenheids Zeer gereed toohde hij. zich, óm' gëzetfchappsn bij te wonert, die met een godsdienstig oogmerk zamenkcmerl, en offl iri dezelve voor te gaan. Zijne gefprekkeri wateü dan altsjd ernstig eri gezet aang«üeicfj^C è -« m  3« LEERREDEN tot het wel leggen van goede gronden van vertrouwen, — tot vermeerdering van den troost des geloofstot bevordering van de reinigheid des harten, en— tot verbetering van den uitwendigen levenswandel, zoo dat hij onder Gods zegen reden had, om vrucht ©ok van dezen zijnen arbeid te hopen. (9) Dus was hij een helderbrandende kaars, die haar luisterrijk licht alomme verfpreidde, in het gezet waarnemen van alle de deelen van zijne ambtsbediening, en dat was hij niet minder m zijn bijzonder gedrag en verkeering onder de menschen. Nooit verliet hem die bedaardheid, die ongemaakte deftigheid, die hem zoo uitnemend weliïond, en zoo natuurlijk eigen was. Voor en boven anderen was hij een fierlijk voorbeeld in het waarnemen van den openbaren Godsdienst.—— Bij uitnemendheid ftichtelijk was hij in zijn huislijk leven, en f5) Hee zeer het getrou waarnemen van alle de deelen van ons ambt, dat hier zeker werkelijk is, hem geduriglijk bezig hield, heeft hij, van tijd tot tijd, vee! arbeid aangewend , om jongelingen, die zich tot den dienst van het Euangelij fchikten, in de beginzelen van de Hebreeuwlche tale, te onderwijzen. Verfcheiden onder dezelve waren bij hem tot «ene aanmerkelijke hoogte gekomen, eer zij de hooge fchool besogten, en hij zou, zoo God zijn leven langer had geheven te rekken, hier bij eerlang de verklaring van eenigenongewijden gnekfchcn fchrijver, en van de arabijfche letteikuaste gevoegd iebbenv  over JOAN. V: 35. 37 en in alle . zijne gedragingen. Wij kunnen ons niet herinneren, dat ons immer eene berispende aanmerking op dit een of ander is voorgekomen. Jegens andere menfchen was hij de befcheidenheid, de zagtmoedigheid, de behulpzaamheid zelve. Wie bevond zich immer in nood, dien hij- zijnen nood, door liefde rijke deelneming, bemoediging en vertroosting, dikwijls zonder dat hij daar toe eenigzins werd aangezogt, niet poogde te verzagten? Wie zou in- het allerminst kunnen klagen , dat hij ooit een fcherp woord uit zijnen mond gehoord, dat hij immer eene onvriendelijke bejegening van hem ïtvangen heeft? Wie had hem ooit beledigd, dien hij daarover naderhand de minste gevoeligheid deed ondervinden? Onbegrijpelijk veel wist hij in het gedrag van anderen te verfchoonen, en, gelijk men zegt, in de beste vouw te fchikken. Hij betrachtte in alles naauwgezet de plichten, die hij ons voorfchreef in zijne fchoone leerredenen over het 13 hoofddeel van den eersten brief aan die van Korinthen. Van het gene hij voor zijnen plicht hield, zou. hij om geen lief of leed immer wezen afgeweken , en fchoon hij in andere gevallen wel een, weinig fchroomvallig fcheen: wan* C 3 neer  |f LEERREDEN neer het op de kwijting van zijn geweten aankwam, dan was hij kloekmoedig en onverzettelijk; dan kon geen gunst of haat Van menfchen, wie ze ook waren, iets bi] hgrn uitrechten. Zelfs zou in zulk een geval het verlies van zaken, die hem zeer dierbaar waren, niets ter wereld bij hem gegolden hebben. Ja ik durf alle mijne toehoorders, en alle dg inwoners van dezo J^ad plechtig afvragen— en ik doe alle deze vragen na voorgaande rijpe overdenking, > Of er iemand gevonden wordt, die eenige fladeelige aanmerking op de zedelijkheid van, fenige zijner daden zou weten te maken? » Ik, die hem zoo zeer van nabij gekend heb-* be j kan mij niets wezentlijks herinneren. De droevige burgerlijke oneenigheden, die Wij beleefd hebben, en de fmertelijke gevolgen van dezelve , waren hem tot eene zeer bittere droefheid , die hem aankleefde en diep nederdrukte, maar nooit zou hij een Woord gefproken hebben, dat die vlam kon Voeden, en ach! hoe gaarne zou hij ze gefaeel geblufcht. hebben: Schoon hij met ons ftljen meermalen, het verdriet had, gelijk dit |n rijden van verdeeldheid doorgaands het lot .'ss van hun die opentlijk fpreken moeten, sin zser onfchuldige en geheel andersgemeend§ ^idr^kldug^n verkeerdelijk opgevat er* misduid  over JOAN. V: 35. r,9 misduid werden. Nooit is hij in gebreke gebleven, om de betamelijke plichten der ingezetenen jegens de overheden, met zijrt voorbeeld, zoo wel als met zijne vermaningen, aan zijne toehoorders aan te prijzen. En wat zal ik zeggen van zijne liefde en trouwe jegens ons, zijne Ambtgenooten!!—Van het eerste oogenblik af aan, dat hij. zijne voeten in deze Stad zette, was hij mijn tederhartige vriend , mijn_ lieve broeder:— en dat was hij noch ïn zijne jongde oogenblikken, zonder dat er immer ds minste fchijn van ongenoegen tusfehen ons is opgerezen. Veel zoet, maar ook— vooral in deïï eersten tijd van zijnen dienst alhier,— veel bitter, hebben wij zamen gedeeld. Wij klaagden aan God, en aan elkander in ftilte onze nooden, en hielpen broederlijk elkander onze lasten dragen. Sedert behaagde het den goeden God, onze omftandigheden van tijd tot tijd merkelijk te verbeteren. Hij fchonk ons twee zeer waardige Ambtgenooten, (IO) die met ons een hart en eene ziele waren. Onze verkeering was alleraangenaamst. Wij haddén elkander waarlijk lief, Wij hadden met malkander maar een belang; Afgunst was onder ons onbekend. Wij hielpen, wij troostten, wij leerden, wij ftiebtten C 4 malkander OO Oe Eerw. fost en veltman.  40 LEERREDEN malkander, en serrurier, die den akademij*. fchen leerftoel, in meer dan eene wetenfchap, eer zou hebben aangedaan, was in moeilijke piaatfen van Gods woord, en in alle bedenkelijke zaken van geleerdheid en wecenfchap, onze vraagbaak, waar toe wij ons zelden met onze bedenkingen te vergeeffch vervoegden,—^- Wij hadden de blijdfchap dat de Regering van deze Stad met onzen dienst tq vrede was , en ons met bewijzen van toege^ negenheid vereerde;— dat de achting der gemeente voor het werk van eenen iegelijken onzer geduriglijk' aangroeide; — dat wij vrij Waren van alle, hoe ook genaamde, Godsdienstige oneenigheden, — en dat God onzen dienst niet geheel ongezegend liet. Ook Waren wij van de waardij van deze onze voorrechten volkomen overtuigt. Wij hebben er ons dikwijls onder ons over verblijd en «r God voor gedankt, en aan elkander gewenfcht, dat God ons lang voor alle breuke in onze broederfchap bewaren wilde. Ook ben, ik wel verzekerd, dat niemand onzer Zijnen tegenwoordigen gelukkigen (land gaarn met de aanzienlijkfte leeraarsplaats, in geheel Nederland, zou hebben willen ruilen. Maar hoe kortftondig, hoe wisfelvallig, sljn zelfs onze beste genoegens, in dit onbehendig leven!- . Onverwacht vernemen wij,  over JOAN. V: 35.' 41 wij, dat de oude Vader vitringa,—- die doorgeleerde Grijsaard, aan wien wij eenen oprechten, tederhartigen en, hoe oud ook, altijd behulpzamen medebroeder hebben, en dien wij zeer ongaarne verliezen zullen, — door arbeid en jaren afgefloofd, zijne eerlijke ruste zoekt; en terwijl wij ons daarover onder ons beklagen, treft ons een andere flag, dien wij niet hadden kunnen vermoeden. Sedert de zomermaand van het jaar 1787, kon men aan onzen waarden serrurier eenigzins zien, dat zijne krachten verminderden. Zijne ademhaling, die altijd wat kort was, werd noch minder ruim, en op de minste beweging klaagde hij over zware vermoeijing; doch, daar hij anders niet ongezond fcheen, en zijn werk, zoo wij dachten , zonder merkelijke belemmering bleef waarnemen, vond bijna niemand daar in veel bezwaar: te minder, om dat hij over het geheel niet zeer fterk van lichaam was, en men bekennen moet, dat hij doorgaands, niet zeer lichthartig, en ook niet gereed viel, om bekommeringen van dezen aard aan anderen te openbaren. Ondertusfchen fchenen hem de gedachten aan den dood en de eeuwigheid gedurig voor de oogen to zweren. Verre de meeste van zijne laatste C 5 keurftoffen.  42 LEERREDEN keurftoffen zijn daar bewijzen van. Hij gaf ook wel eens aan zijne Echtgenote te kennen, dat zijn tijd wel tort zou, kunnen wezen. Doch met de toenemende geftrenge koude, in de laatste wintermaand, werd de fterke vermindering van zijne krachten meer en meer zichtbaar. Verfcheidenmalen heeft hij in dien tijd met een zeer ongefteld lichaam gepredikt, en andere kerkelijke diensten verricht, die wij gaarn voor hein zouden hebben waargenomen: en toen begon men voor erger te vrezen.—- Op den 27 der genoemde maand werd hij meer bepaald bedlegerig. Zijn borst was zeer bezet en benaauwd, en kreeg, hoe fterk hij ook hoeste, geen ontlasting, hij werd nu ook door langdurige koortfen aangetast, die zijn verftand bedwelmden. Ruim 24 uuren voor zijn , einde vonden wij hem in ftaat, om kortelijk bedaard met ons te fpreken. Hij was zeer in den Heere getroost, en aan zijnen heiligen (11) Zijne allerlaatste keurfloffen waren: Pd 73: 28a. Num. 23: 10b Pf. 14S: 5. Matth. j: 9. Hebr. 13: 14. Pf. 39-' 10. Gen. ?• 15. Het was ook op zijne aanprijzing, dat ik, zondags voor zijn overlijden, des avonds over z Petr 3: 14, 153. predikte. Hij zelf had voorgenomen, op dien dag de gelijkenis van den onrechtvaardigen rentmeester Luk. i«. te behandelen, en, op den laatsten avond van zijn leven, zoii hij over 1 Petr. 4! 7* gepredikt hebben.  over JOAN. V: 35. 43 heiligen en goeden wil onderworpen. Hij betuigde aan mij, en aan onzen medebroeder post : " Dat hij vastelijk vertroude, dat „ des Heeren weg met hem goed ware, „ en dat hij, hoe die ook was, daarin vol„ komen berustte."-— Wij durfden, om zijne Zeer groote zwakheid, ons gefprek met hem niet verder voordzetten. Den naastkomenden morgen, fcheen er eene gunstige verandering in zijne krankheid te komen, doch eene nieuwe fterke bedwelmende koorts ver-. ijdelde alle verdere hope. Den volgenden nacht ten een uur, zag ik mijnen dierbaren Vriend o welk een beroerend gezichte! — geprangd met de angsten van den dood — O hoe dwaas handelt een menfch, die de zorg voor zijn grootst belang- tot op zijn doodbed uitftelt! Hij kon noch fpre¬ ken, maar alle redelijke bevattingen had hij reeds geheel verloren. Zijn doorgeoefende en over hem zeer bezorgde Geneesheer (^) verzekerde ons van zijn ft.erknu.dei end einde: en in den morgen van den laatsten dag van het afgeloopen jaar, omtrent ten 4 uuren, verliet zijn groote godgewijde ziel zijn altijd zwak en vernederd lichaam, om over te gaan in de zalige verblijven van licht en van * leven, en daar niet langer gelijk . . een. c O O De Heer Burgamssstei hois.  44 LEERREDEN een kaars te fchijnen, maar gelijk een Har van de eerste groote aan het uitfpanzel, met helderfchitterenden luister, eeuwig en altoos te blinken. * 'Dus is die brandende kaars— helaas? zoo vroeg! — uitgeblazen, na dat zij geen langer tijd dan bijna zeven jaren deze gemeente, en, in het geheel iets minder dan 12 jaren, des Heeren gemeente met haar helder licht befchenen had. Welk een onberekenbaar verlies hebben wij in dezen grooten man geleden !■ Mogten wij allen nu de «oostelijke bewustheid hebben, dat wij het licht, dat hij onder ons verfpreidde, in zijne waarde gekend, en ons van het zelve bediend hadden, tot het groote einde, waar toe het onder onsontiloken was. Welk een aangename verzachting zou dat zijn, voor de billijke, grievende droefheid, die ons zijn ontijdig verlies veroorzaakt. Hij bezat dat foort van gaven niet, die meest aan den grooten hoop van menfchen behagen,— zijne ftem, fchoon ze in vervolg van tijd, door hare helderheid en zuiverheid, ia op" grootste gehoorplaats, voor menfchen,  ové\ JOAN. V: |£2 4 ff fchen, die geen gebrek aan hun gehoor hebben, genoegzaam voldeed, fcheen in den beginne wat zwak voor dezelve. Gezogte iier- Hjke woorden en alle verdere nietige bijfieraden vond hij beledigend voor de verhevene leer van het Euangelij, en fchandelijk op den predikftoel. . Daarbij was hij geenzins de man, om, gelijk men zegt , de menfchen naar den mond te praten. Er was dus eenigen tijd van nooden. Hij moest meer van nabij gekend worden, eer men meer algemeen hoogen prijs op zijnen dienst Hellen konde. Ook zag men het aantal van zijne toehoorders gcduriglijk aangroeien : zoodat hij in korten tijd zeer gaarn , met groote goedkeuring, en ook niet zonder zegen, zooveel als eenige andere uwer leeraren in dezen tijd, gehoord werd. Hij genoot— de eene of andere onkundige of onbefcheidene menfeh wordt hier niet gerekend— eene algemeene hoogachting onder de inwoners van deze Stad, en we hebben, met gevoelige aandoening van ons hart, de algemeene droefheid en verflagenheid waargenomen, die zijn verlies veroorzaakt. Doch dat is de groote zaak niet, waarop het in dit gewichtig onderzoek van ons zeiven aankomt. De vraag is hier niet — of gij hem hooggeacht, of gij hem veel gehoord  4tf LEERREDp gehoord hebt, of gij zijn lofwaardig karakter goedgekeurd en bewonderd hebt: maar— wat ware nuttigheid gij uit dat alles voor u zeiven getrokken hebt.—- De Joden hielden Joannes voor een groot profeet; zij vloeiden van alle kanten zaam, om hem te hooren; zij vermaakten zich bij het licht van die brandende kaars: Maar van wat nuttigheid was hun dat alles ? Ze bleven dezelfde zondige verblindde ongelukkige menfchen! Ach! hoe velen zijn er, met welke het ten opzichte van den verftorvenen Leeraar, .even eens, ja zelfs noch erger gelegen isi Zouden er hier niet wel tegenwoordig Zijn, voor welke hij, zijn uitnemend voorbeeld, Gods Euangelij dat hij predikte, altijd een geheel onverfchilh'ge, ja zelfs een verachtelijke zaak geweest is, en die dit een en ander beneden de waardigheid van hunne opmerking gerekend hebben? O ja! dat is doorgaands het lot van de uitmuntendfte leeraren, en dat lot heeft hij met hun allen gemeen gehad.— Wij zwijgen hier droevige waarheden, die wij zouden kunnen zeggen. Anderen hebben zijnen dienst gebruikt, gelijk den dienst van ons allen,— niet om datze daar mede eenig nut bedoelden, of daarin  ÏOVJR JOAN. V: -354 |g daarin zelfs eenig nut zagen, maar— oir» aan de gewoonte te voldoen. Men moet toch, meenen zij, in de kerk gaan. Zulke, menfchen zaten daar, wanneer hij predikte, zij hoorden zijne woorden, maar hoe eenvoudig hij ook fprak, ze waren niet te bewegen, om zich op derzelver betekenis eenigzins in te ipannen. Hij fpreidde, als eene brandende kaars, een heilzaam licht voor hunne oogen, maar hunne oogen waren , als met een floers bedekt, of als in eene fluimcring toegevallen: zoodat zij van dat licht, hoe helder het ook was, naauwlijks iets anders dan eene verwarde fcheme» ring gewaar werden.-:— Wat moet het voor hem, die wist dat hij, ook voor zulke menfchen, predikte, zijn te zeggen geweest, aan dezelve het Euangelij van den Heere Jezus, te verkondigen! en hoe fmertelijk valt dat niec voor eiken rechtfehapen leeraar! Evenwel ontbrak het hem geenzins aan de zoodanigen, die hem met opmerkzaamheid en graagheid hoorden prediken, en die zijn voortreflijk voorbeeld in groote eera hielden. Doch dezen mogen zich, 1114 God hem heeft weggenomen, met reden afvragen, of zij in zijn woord en voorbeeld,, eenig waar nut voor zich zeiven gezogt heb* ben? Of ze er ook door verbeterd zijn?—,  4? LEERREDEN zijn? Of ze er ook door overreed zijn; öm de ongenoegzame gronden, waarop ze de hope hunner zaligheid misfchien grondden, op te geven?-— Of ze er door geleerd hebben, waren prijs te Hellen, op het genadig aanbod van fchüldv; rgiffenis in het Euangelij?-— Of ze er ook door zijn overgehaald ; om met ijver de hand te liaan, aan de verbetering van hun hart en van hunnen wandel, door de middelen die hun het Eüangelij daar toe aanprijs:?—— Ach! hoe velen vergeten de ware eindens, die de dienst hunner leeraren bij hen bedoelen moet! Velen Zullen hun oor, met de klanken van hunnen overledenen zielezorger — die 't zoo van harten wel met hunne onfterflijke zielen meende — geftreeld hebben, maar, terwijl ze dat deden, met alle bezorgdheid, den toegang tot hun hart, voor zijne redenen, gefloten hebben Zelfs zal het aan de zoodanigen niet ontbreken, die onbeleefdelijk hunne huizen voor hem floten, of— zelfs met verachting en gemelijkheid— weigerden te komen, wanneer ze bij hem geroepen werden, zoo ze maar konden vermoeden, dat hun vriendelijke, maar des niet te min ernstige en noodzakelijke vermaningen zouden worden voorgehouden, en die zulks deden, ■al was het dat hun, hun eigen geweten in her  over JOAN. V: 35, 4$ het aanzicht vloog, Op foortgclijke wijs handelden de Joden met Joannes, terwijl ze zich des niet te min in zijn licht vermaakten, Maar, tot roem en prijs van de godlijke ontferming, moeten wij evenwel ook. erkennen , dat hij, even zoo wel als wij zulks van Joannes zagen , voor het gemoed van anderen, van ware nuttigheid geweest is. Hier, twijfel ik niet, of ik heb de bewogene harten, van vele der besten mijner toehoorderen, tot mijne ftille getuigen.— " O ja," zal de een misfehien bij zich zei-, ven zeggen , " dat ik ooit in den loop mijner zonden ben ftil gehouden, daar „ toe heeft God het woord van dezen zij„ ncn getrouwen Dienaar aan mij willen „ zegenen!"—- En mij heeft hij over„ tuigd," zal een ander denken , " van de s, gevaarlijkheid der gronden, op welke ik „ mijne onfterflijke ziel waagde, en waar. 3, op ik zou wezen omgekomen."— Anderen zullen, tot eer van dezelfde genade, erkennen, dat hij hun van de waarheid der beloften van het Euangelij meermalen, derwijze: overtuigd heeft, dat de vej-troosrin' gen van dezelve hunne geprangde zielen za« \ig verkwikten.— Wij vertrouwen ook,rda& er niet weinig ware godvreezende menfchen, onder ons gevonden worden, die zich dankD baar  5° LEERREDEN baar herinneren, dat ze zijn voordel meermalen vruchtbaar in hunne zielen gevondenhebben , om hen tot een meer levendige, blijmoedige en vertrouwende geloofsoefening op te wekken; dat zijn woord en voorbeeld hun verflrekt hebben, tot een befchamende en opwekkende aanfporing, om meer over hun eigen hart te waken \— meer in 's Hceren beilellingen te berusten; — zich meer aan zijn bellier te onderwerpen, — en vooral zich van de befmettingen des vleefch te reinigen. * Dus hébben wij u ónzen dierbaren, nu zaligen, Medebroeder herinnerd, zoo als hij een brandende en lichtende kaars was in ons midden. Dus hebben wij gezien, hoe men zich omtrent het licht, dat hij afgaf, onder Ons gedragen heeft, en wat ware voordeden men daarvan genoten heeft. Laat óns nu, met eenige aanmerkingen, deze leerreden befiuiten. Hoe ondoorgrondelijk zijn de wegen van Gods voorzienigheid! Een uitmuntend Leeraar, die fchaars zijn weerga vond, en Wiens groote bekwaamheden, naar ons oordeel, toch een lange reeks van jaren, voor den diensc  over JOAN. V: 35,' 51 dienst van Christus koningrijk, van zeldzaam nut had konnen wezen, wordt dus ontijdig, dus jong weggenomen, terwijl anderen, die de wereld tot last, en de ware godzaligheid tot hinder zijn, in alle levensftanden, eenen hoogen ouderdom bereiken. Wat zijn de re* denen van deze godlijke hertelling? Ze zijn ons onbekend, en we zouden al ligt gevaar loopen , om te klagen dat deze weg d* Heeren niet recht ware. Maar, daar ons het geheel van de godlijke ontwerpen niet bekend is , zijn wij immers niet bevoegd, om, over zulk eenen losfen brok van dezeh ve, buiten zijn verband, te oordc.elen. Eens zal er een tijd komen, waarin alle die donkerheden zotten opklaren, en waarin God van zijne heiligen, ook voor zulke beilellingen , in zijne wijsheid en goedheid zal verheerlijkt worden, — een tijd, waar van de geloovige christen hier zingen kan : 'k Zal dan in helder lteht betrachten, Wat hier op aarde donker fcheen; Dat wonderbaar en heilig achten, Wat niemand doorzag hier benèen. Dan peinst mijn ziel, met lof cn dank, De fchikking in haar zamenhang. (o) D. 2 Laaf ' (13} Ziemijrte Oden en Liederen, Il.fa.bl.itf.  $3 LEERREDEN Laat ons , zonder dar wij ons aan het peilen van deze godlijke diepten wagen, dien tijd, in eene ftille onderwerping aan het gene hij doet, met lijdzaamheid afwachten. Verder willen wij onze Toeh. vermaand hébben, om zich deze, voor ons fmertelijke, godlijke beftelling wijslijk van nut te maken. Gij die u omtrent den perfoon, of den dienst, van uwen overledenen Leeraar niet behoorlijk gedragen hebt, thans roept u de godlijke Voorzienigheid met eene luide Itemme op, om aan uwe Hechtheden te rug te denken, om ze met heete boetetranen te bejammeren, en om ze zonder uititel vaarwel te zeggen.- O hoe bitter zou u uwe ijdelheid — uwe verachting voor den dienst 'van God— uwe onverfchilligheid jegens eenen zoo wijzen en vromen Zielezorgcr, — of de hardheid van uw hart— in weerwil van de achting die gij hem toedroegt — voet alles wat hij leerde, of waar toe hij vermaande ï— hoe bitter zou u dat alles van achter fmerten, zoo gij er eens recht bij mogt bepaald worden ! Welk eene grie¬ vende, zielberoerende gedachte moet het niet Wezen: — daar was een braaf, wijs en Vfoofn man, zwaar beladen met den last der gewichtige herderszorge, zwaar beladen met mijtte eigen onbekeerlijkheid en ongeloovig- heid!  over JGAN. V: 35. 53 lieid! Hij had mijne kostelijke ziel hartelijk Hef. Hij bad voor mij. Hij vermaande mij met hartelijke liefde, en ik ik liet hem loopen!! ik verachtte hem uit al mijn hart! — of — ik vond wel eenig vermaak aan zijne beminnelijke hoedanigheden, maar de rest trok ik mij in 't geheel niet aan! O wat zou het zwaar vallen, zoo men eerst op zijn fterfbed tot dat nadenken kwam, of in eene ongelukkige eeuwigheid! De zoodanigen bidden wij, dat ze zich de tegenwoordige omftaudigheden ten nutte maken. Serrurier is nu henen,— het verdriet van hunne verfmading en van hunne lichtzinnigheid verre te boven : Maar wij hebben Gods Woord behouden,. ook blijven er zulken onder ons, wier plicht het is, voor derzelver zielen te waken, en dié, naar de mindere of meerdere gaven, die in hun zijn, zich zoo gaarn zouden laten verteren, op dat zij hun lichten mogtcn. Ach, dat wij leeraren niet allen, ten cenigen tijde, tot verfchriklijkc getuigen tegen de zoodanigen verftrckken mogen! Mogten ze eens ernstig beginnen hunne oogen voör het licht te openen , en bij hetzelve hunnen waren ftaat en hun groot belang te leeren kennen! Daar toe willen we hen, zoo zeer ze huntie eigene zielen beminnen , met alle kracht D 3 gebeden  54 LEERREDEN gebeden hebben En hebben wij aan orn zen yerftorvenen Medebroeder gezien, hoe fchielijk, zelfs noch in den toenemender! bloei van ons leVen, ons einde daar kan wezen; ach! mogt hen dat leeren, dat ge-s Wichtig werk niet een oogenblik te verfchuir yen? op dat ze niet onverwacht van dat geducht levenslTip verrast worden , waarin punne lampe in zwarte duisternis kon worden uitgeblufcht. Q4A d;e vrij wat meer nut, dan een, weinig redelijk vermaak , uit het licht van de helderbrandende kaars, die onder ons is uitgeblufcht, getrokken hebt: die door de Vermaningen van uwen overledenen Leeraar, aanvang] ijk tot genot van de vertroostingen d?s. gelopfs gebragt, of in het zelve verftrrkt en bevestigd zijt, of tot meer harte-, |ijkheid ia. de liefde ' en iu den dienst van God zijt opgewekt: IJ betaamt het God' ootmoedig dank re zeggen, dat hij dezen zijnen voortreflijken Knecht tot u heeft willen zenden, en dat hij uwe harten voor zijq woord en zijn voorbeeld zoo heilzaam heeft willen openen ! Dat betaamt u nu in het bijzonder— nu zijn verrasfend gemis u. ccne zoo treffende gelegenheid geeft, om #.? genoten voorrechten ftil bij u zei» \'<:n na te denken. Prent  ©ver JOAN. V: 35, 55' Prent ondettusfchen zijne getrouwe less fep en vermaningen wel diep in uwe ziele, en verlustigt u in het herdenken van zijn beminnelijk voorbeeld van navolging. Deze zijn u voorhenen van. groot nut geweest; derzelver herinnering zou u ook noch ware yoordeelen kunnen aanbrengen. De liefde, die hij u, en gij hem hebt toegedragen, moet altijd, aan zijn woord en voorbeeld, meerdere kracht op uwe harten bijzetten. Gij zijt bitterlijk bedroefd, over het verlies van dezen uitmuntenden Man, en het Is mij een weemoedig genoegea, dat ik, op zijn graf, mijne tranen met de uwe mengen mag. Maar betaamt liet ons niet, in de hooge hertellingen van God, die altijd goed zijn, en altijd de beste einden bedoelen en bereiken, eerbiedig te berusten? Zoo hij kon, hij zou u zelf vragen, gelijk hij eens in eene groote ongelegenheid deed aan eene mijner paastbeltaanden: " Zoudt gij wel wü\ „ len, dat uw getrouwe hemelfche Vader, „ ten geyalle van uwe zinnelijkheid eenen a, enkelen fchakel uit den keten van zijne v wijze en goede voorzienigheid wegnam ?" Welk een groote voorraad van verzagtende balzem is er bchalven dat voor. onze harte-. Wonden voorhanden. Ziet. gij op u zeiven: al mist gij sekru- D 4 RIEK.  5# L E Ë R R EDEN rïer en al moest gij alle uwe leeraars mïsfen. Gij hebt Gods Woord; gij hebt de beloften van Gods Euangelij, en die zijn de oorfpronglijke lichtbron , waarvan zij allen het klein ftraaltje lichts ontleenen, waarmee zij u befchijnen, en dat Woord blijft tot in der eeuwigheid. Geeft op het zelve naauwkeuriglijk en onophoudelijk acht, als op een licht, dat in eene duistere plaatze fchijnt. Ook laat u God zijn openbaren dienst en de bedienaars van denzelven behouden. Hij kan ook onzen dienst aan u zegenen. Hij heeft ook aan ons die belofte gedaan, en hij wacht, dat gij op de vervulling van dezelve hopen zult. En zien wij op den ftaat waar' in hij zich thans bevindt, wie, die hem waarlijk lief had, zou zich daar in niet hartelijk verblijden! Zijn lichaam geniet in het gezegend graf, als een vermoeide van kracht, eene zagte ruste. En in de verblijven van eeuwig heil kwelt zich zijne vrome Ziel niet langer, over de boosheden van hec zondig menfehdom. Daar gaat hij niet langer bezwaard, onder de nutteloosheid zijner beste pogingen , ten heil van zoo vele zondaren. '• Daar wordt hij niet langer in zijne gepeinzen gehinderd, door de ver- moeienisfen van een kattijvig lichaam. Daar  ovsr JOAK. V: §5- 5? Daar is hij alle die ellenden verre te boven i Nu hebben alle de .'zwakheden van zijne ziele voor eeuwig een einde ! Wie weet tot welke onberekenbare aanwinsten van denkkracht en kennis zijn verftand, dat hier reeds zoo zeer uitmuntte , nu ai is opgeftegen. Wie weet met welk eene opgetogene vreugde gezaligde zielen , die hij, als een gezegend middel in de hand van God, van een eeuwig bederf gered heeft, hem in zijnen nieuwen ftaat, als haren besten Vriend, hebben vcrwellekomt. En wie kan nagaan de onuitfprekelijke zaligheid, die hij volop geniet, in de volmaakte vereeniging van alle zijne wenfehen, met den heiligen wil van den hoogen 0O(j. Wie zou hem alle deze volmaakt- reine wellusten misgunnen? Wie zou hem uit dezelve op deze ellendige aarde weder- wenfehen. 1 Vertroost u vooral in uwe droefheid, over het verlies van godvruchtige leeraren en vrienden, met de zekerheid, dat er eens een gelukkig— wederzien op handen is, O ja, dat is,— zoo waar als God leeft! — dit is vast op handen! Een wederzien waarin de volmaaktheilige vriendfehap— van geen verkoeling — van geen medelijden — van geen onvervulde wenfehen— van geen vxees  JT* LEERREDEN vrees voor eene nieuwe fcheiding, hoe ver-*' gelegen ook, immer iets zal lijden;— waarin gij en zij, vrij van alle fmerten en vrij. van alle gebreken l in dezelfde namelooze, ongekende, oneindige gelukzaligheid, zult deewaar in ge geen kaarfen,—. zelfs geen maan,— ja geen zon zult noodig hebben , naardien u de heerlijkheid van God verlicht en het Lam uwe kaarfe is. Troost u, ook in uwe tegenwoordige fmerte, met deze blijde hope, en denkt vee| bij u zei ven i Is mijn lijden eens volleden, Ben 'k eens rijp voor de eeuwigheid, 'k Word dan ook, in 't Hof beneden, Bij mijn leeraar weggeleid. Aard, die mij dan bergen moet, Zoete rustplaats, wees gegroet,! Gij bewaart mij om te leven, Waar hij God volheerlijk prijst : Want mijn naam ftaat ook gefchreven Op de hemelburgerlijst, Bij hem wacht mij 't vol genot Van mijn Heiland en mijn God. * * AAN Zie mijne gsestl. Oden en Liederen I. D. bl. 107.  aan mijne VRIENDIN VROUWE ROSEL1JNA SERRURIER geboren BUDDE, thans WEDUWE» Het is dan zoo, mijne vriendin ! das ik, na eene korte afwezendheid, u moet wedervinden: eenzaam — verlaten van den Man uwer jeugd,— den Lotgenoot uwer zorgen— den Troost van uw levenden Vriend van u hart. Vrolijk., en niet bedagt op zulk eene verwisfeling, verlieten wij elkander, en — in het doodfche weduwgewaad— omringd van vaderlooze weesjes, zie ik u weder! Dartelend in hunne onbezorgde vreugde, kennen zij de waarde E van  c ü 3 van hun verlies niet, en toch doet hun ongeluk elk gevoelig harte bloeden. Het laatste vrugtje van uwe verbroken huwlijksmin rijpt onder uw harte, en zal eerlang een wereld intreden, waar het de oorzaak van zijn leven, en in hem, eenen voorzigtigen Befchermer van zijne onfchuld niet meer vinden zal. Het zal een wijzen leidsman op de moeilijke baan , die het beginnen zal, misfen. Het zal traantjes weenen, die geen vaderlijke tederheid zal afdroogen. Door eene bedroefde Moeder opgekweekt, zal het, in de gelukkige dagen der kommerlooze onnozelheid, de vreugde niet kennen , en nooit zal het den lieven naam van vader kunnen Hameien! Dit treft mij! Mijn hart befchreit het lot van dit ongebooren wigtje — van alle uwe kindertjes, en— van U! Met moeite verberg ik mijn gevoel, om niet uwe fmerte te vernieuwen. Aandoeneljjke verandering! in de hoop van hem ras weder te zien, zeide ik den braven Man vaarwel. Maar ik wist niet, dat het voor eeuwig was,— dat ik hem nimmer met fterfelijke oogen zou wederzien. Ik dagt niet, dat ik, bij mijne eerste intrede in zijne woning, zitten zou in de kamer »daar hij ftierf. Ja hier ftierf hij: hier gaf hij zijnen vrijen , zijn verlosten Geest,  Geest, ïn de handen van zijnen Heiland.-— Hier flapte hij van de baan af, die hij zoo voorbeeldig, fchoon dikwijls zugtend, betrad, en zoo glorievol eindigde. Heilig is mij deze plaats: want hier heeft zijne fcheidende ziel, bij het ontvlugten van haren kerker, een flraal van de blijdfchap der engelen gevoeld. Dog voor U,— voor mij— voor deze Gemeente is hij niet meer, en daar was hij bemind en verdiende het te wezen van elk die hem kende. Elk die ware verdiensten hoogfchat, gevoelde zijne waarde, en zag door het dekzel van fchaarsgevonde nedrigheid, zijne ware grootheid fchitteren. Zijn fchoone ziel was edel in hare werking. Zijn opgeklaard verftand rijpte zich door eigen nafporing. Dog hoe uitmuntend, altijd achtte hij een ander uitnemender dan zich zeiven, én door onkunde van zijne eigen waarde, omfluierde hij die dikwijls voor de oogen van anderen. Hij was een vriend der menfchen: liefde en trouwhartigheid was getekend in zijn karakter, ware godsvrugt beftierde zijne daden , en zijn geheele wandel betoonde, dat hij die les van zijnen grooten Meester geleerd had, zagtmoedig en nedrig te zijn Van harte. Hij was een waardig Leeraar in Jezus kerk. Een heldere zon aan haren hemel: ijverig en trouw in den dienst des E 3 Euan-  t !f 3 Euangeliums, predikte hij nimmer zich zelvem Door liefde -tot de waarheid en zijne . medemenfchen bezield, wilde hij anderen het goddelijk fchoon der deugd doen kennen, waarin hij zijne zaligheid vond. De groote wijsgeer— de ervaren menfchenkenner— de ware Euangeiijprediker — de trouwe vriend— fprak door zijnen mond. En elke ziel die wijsheid en godsvrugt beminde, gevoelde zich meer in die eedle neiging verfterkt. En nu— nu zwijgt die mond in het ftof. Dat oog— waar in het vuur van nadenkende fchranderheid flonkerde, floot zich toe en wierd glanfenloos. Van zijne redenen zullen de muren van Arnhems tempel, kooren niet meer weergalmen. Van zijnen leerftoel zal hij niet meer tot ons fpreken. Toen hij dien met een verzwakt lichaam, de laatfte keer, betradt, ftamelde hij met veege lippen den Lofzang der Engelen na, maar niemand zijner hoorders dagt toen, dat hij reeds den voortoon floeg van het hemelfch koorlied, waar in hij, weinig dagen daar «a, zich zoo juichend mengen zou. Zijn uurglas was bijna afgeloopen. Het werk, dat hem opgelegd was, had hij toen afgedaan. Hij leide zijn herdersfhf voor altijd uit zijn getrouwe hand, en rust nu van zijnen arbeid,  L v 3 beid.- Hij flaapt daar onder de zerken. En zijn, helaas! zoo vroege dood bevestigd die waarheid, die hij zoo roerend, een jaar voor zijnen fterfdag, betoogde, dat wij vergankelijk zijn. Arnhems Gemeente gevoelt dit verlies. Stille tranen rollen langs ieders wangen, en een nog tederer gevoel doet de mijne vloeien, want hij was mij een Vriend. Zijne ambtgenoten weenen hem broederlijk na. Diepgetroffen, zien zij den band verfcheurd , die hen zoo vriendfchappelijk vereenigde. Vrede en liefde woonde in hun midden, en zij verloren eenen Broeder en eenen Vriend. Hij is voor hun, hij is voor ons verloren. Dog— niet voor altijd : elk die het pad bewandelt, waarop hij voorlichtte; elk die zijn geloof en zijne deugd navolgt, zal hem eens wedervinden. Hij ging ons flegts vooruit naar de betere wereld. Nu is hij in 't Vaderland der vreugde. De Engelen, die zijne ziel broederlijk beminden, verheugen zich in den lotgenoot hunner zaligheid, en doen hem al de droevige gewaarwordingen, die hier zijne vreugde noorden, vergeten in hunnen zaligen kring. Hij is in 't Vaderland der wijsheid. Die fchat, dien hij hier zoo vlijtig zogt, is daar niec voor  l«1 voor hem onder de puinhopen van onkunde en vooroordelen bedolven. Hij vindt de wijsheid, en de glans, waardoor hij hier anderen reeds voorlichte, wordt nu veel heerlijker, door de ftralen van het eeuwig licht. Nu is het Lam zijne kaarfe en voor hem h geen nacht meer. Hij ftierf in den bloei van zijn leven, maar was toch rijp voor den hemel. Jezus had hem lief en zag den kommer, waar mede hij, door de zwakheid van zijn ftoflijk deel gedrukt, fomwijlen zoo vreugdenloos zijn pad bewandelde, en riep hem tot zich. Zijn bouvallige hut ftortte in, en zijn vrije ziel juicht om hare verlosfing. Slechts weinige jaren volbragt hij den plicht van eenen getrouwen dienstknecht, en nu is hij reeds ingegaan in de vreugde van zijnen Heer. Zijn arbeid wordt airede bekroond. Mogelijk vindt hij, onder de lotgenoten zijner zaligheid, eenigen die door zijn woord geloofden, die nu hem toeroepen: " Gij, gij hebt mijn ziel gered." Waarfchijnelijk vindt hij er fommigen die, door hem getroost, het doodsdal gemoedigder betraden, en juichend het Vaderland bereikten. En— zeker wordt hij door den Heiland, dien hij predikte, met een blik vol weigevallen befchouwd, die hem zalig beloont. Wie  [ vn ] Wie kan", wis wil hem dan wederwen-» fchen? Schrei jonge weduwe! fchrei vrijl tranen van de tederste liefde: de Godsdienst; kan de natuur niet verkrachten. Gij misir zeer veel, hij verdiende alle uwe tranen: maar ween niet zonder hope. De God die hem tot zich riep, is ook uwe God. 'Hij is een Man der weduwen, en zal voor u zorgen. Naar zijnen raad zal hij u leiden, tot de zaligheid die uwe wederhelft geniet, en u eens met hem hereenen. Ziet uwe vaderboze kindertjes aan, en ween tranen van medelijden, doch geloof, dat die God ook een Vader is der wezen, en dat hij kinderen bemint. Vertrouw u en uw zaad aan hem toe, wiens paden, ook dan als zij hard fchijnen, goedertierenheid en waarheid zijn. Het beeld van uwen serrurier fpeelt in uwe en zijne kinderen: mogt hun welgevormd hart eens zijn hart vertoonen! Dit geve God. Mij zal zijne gedachtenis eeuwig dierbaar zijn. Noch dikwijls zal ik mij zijn gelaat, zijnen Geest voor mijne ziel herroepen, zijnen ijver, zijne bedrijven nadenken; ■ weemoedig de plaats aanzien, die hij ledig liet, en naren op het graf daar hij rust, daar zijn zwak, zijn vernederd lichaam gezaaid is tot onfterfelijkheid en kracht. En  En meer noch zal ik mij een zijner laatste lesfen gedurig 'herinneren: en — tellen mijne dagen. Dit deed hij, en een vroege dood verrestte hem niet. e. rvi. post. arnhem, den 22 Jan. 1789.