I-HL. ^   VER HAND E LING OVER DE DUELLEN O F TWEEGEVECHTEN. IN 'S GRA VENHA AGE B ij J. A. BOUVINK, M D C C X C I.  ■ Geene exemplaaren worden voor echt erkent^ dan die, welke door den Uitgeever eigenhandig ondertekend zijn.  INHOUD D E E Z E R VERHANDELING. Pag. . Jnleiding. - - i. De Duellen koomen voord uit een valsch en verkeerd grondbeginfel van eer. - <5. De Duellen zijn ftrijdig met de waare eer. 10, De Duellen zijn ftrijdig met alle menschlie- vende deugden en pligten. - 12. Ee Duellen zijn ftrijdig met ons eigen belang. ------- i<5. De Duellen zijn ftrijdig met de vrijheid , met de veiligheid en het geluk van den Burgerftaat. 17. De Duellen zijn ftrijdig met de Goddelijke Wet. De Duellen zijn ftrijdig met de Menfchelijke Wet. - - - - - - - 26. De Duellen zijn het gevolg van de grootfte dolzinnigheid en dwaasheid. ... 41. Het Duel is geen gefchikt middel, om voldoening voor eene belediging te erlangen, of om zijne • gefchondene eer en goeden naam te herftellen., - - - '45. '£r  Inhoud deezer Verhasdelino; 'Br zijn minder gevaarlijke en veel gefchikter middelen, dan het Duel om voldoening te erlangen en zijne eer te handhaaven. 54. Hoe men zich moet gedraagen wauneer men beledigd is. ------ 5^. lenige tegenwerpingen en wederlegging van dezelve. - ----- 59. Hoe men zich gedraagen moet, wanneer men in Tweegevecht wordt uitgedaagt, en wederlegging van eenige tegenwerpingen. 73. De meeste Duellen worden veroorzaakt door nietsbeduidende kleinigheden. - - 84. Regenten, Rechters en Krijgslieden in het bijzonder is het Duelleeren nog meer verboo. den. - . ----- 8ö. Gevaaren, rampen en onheilen, waaraan men zich door het Duelleeren blootftelt. - - 96. Eenige aanmerkingen omtrent de Secondes. 105. Behoedmiddelen waar door men het Duelleeren , zonder gevaar van fchande , kan versnijden. - - - - " - 110. Beüuit. - ... na.  VERHANDELING OVER DE DUELLEN O F TWEEGEVECHTEN/ J~JelaasI wij moeten dan, op het einde der achttiende eeuw, óp het einde van die eeuw, vve'ke de verlichte genaamd wordt, te midden in de befchaafdfte Landen, Rijken en Gemeenebesten van Europa, niettegenftaande zoo veelc ftrafdreigende Wetten en PÏacaaten , nog fteeds bij voortduu» ring het onmenfehelijk en vervloekt vooroordeel, (een tot nog toe, zoo het fchijnt, onuitroeibaar overblijffel der woestfte en barbaarschte tijden)' bekeven, „ dat men geenerlci belediging, van wat „ aart zij ook 2ijn mooge, al waare zij ook nog „ zoo gering, al waare zij ook enkel door lomp„ beid, haastigheid of dromcenfehap veroorzaakt, „ ongewroken moet verdraagen ; maar dat men, i5 hoezeer zulks ook ffcfijden mooge met de God„ delijke en feurgërfijtó wetten , met de vöorA „ fchrifr Xnleid'ngi  * Verhandeling over de» „ fchriften der gezonde reden, en met de gevoe„ lens van verdraagzaamheid, zagtmoedigheid en „ broedermin, waarmede elk weldenkend Chriften, „ omtrent zijnen evenmensen, behoorde bezield te „ zijn, over den geringfien hoon en minstbedui„ dende verongelijking, over een enkel fcheld„ woord, dolzinnig en onbezonnen, met den dee„ gen in de vuist, voldoening moet vorderen en „ neemen, zonder eenigzins acht te geeven op de „ verfchrikkelijke en afschuwelijke gevolgen, die v uit zulk eene handelwijze, zoo voor ons zel„ ve , als voor onze tegenpartij , die wij dus „ wreedelijk en onmenfchelijk vervolgen, en voor „ onze wederzijdfche familien en naastbeflaanden, „ noodwendig zijn te duchten." Een ongelukkig Jongeling , is in den eerften bloei zijner opkomende jeugd , te midden onder ons, wederom het beklagenswaardig flagtoffervan deeze vervloekte dolzinnigheid geworden ! . In den uchtendftond zijns leevens ging hij uit, met zijne tegenpartij, om hem voldoening, over eene gewaande belediging , te geeven; — onbewust, naar allen fchyn, van het ongeluk, het welk hun wederzijds over het hoofd hing,' flapten zij, verzeld van hunne Secondanten, driftig heenen , naar het beflemde tooneel der bloedgierige wraakzucht, weinig denkende (ten minflen zoo wij hoopen) dat een van hun niet dan leevenloos te rug gedraagen zoude worden. — In het nabijgelegen Bosch gekomen, zag men weldra de uitgetoogene degens blinken : driftig en dolzinnig viel de een den ander' aan. —— Wie den eerflen aan,  Duellen of Tweegevechten. j aanval deed en of zij beide geregeld vochten, zullen wij liefst niet onderzoeken; genoeg dat een van hun (de jongeling die wij bedoelen) een oogenblik niet wel op zijne hoede was; in een oogenblik van woede ( hoezeer men niet van zins was zijne tegenpartij te vermoorden,) verliest men alle kieschheid uit het oog; men fteekt alsdan Hechts toe waar men het meeste kans denkt te hebben om te kunnen treffen, zonder dat men zich den tijd gunt om te overdenken j of de wonde al of niet doodelijk zijn zal; dit was ook hier het geval, en onze, veelligt door bedwelming Weerloos gewordene, Jongeling, ontving 4 eer zijne tegenpartij zulks bemerkt had, een' doodelijken fieek in het zwoegend harte: de degen viel hem uit de vuist, en wankelende zeeg hij zelfs in on- magt op de aarde. Ontfleld; tot in de ziel ontroerd , over dit zoo erg niet verwachtte voorval , hielp zijne tegenpartij, die nu zelve ook wel* dra den gevloekten degen uit de vuist had geworpen , moedeloos, hem naar eene nabijgelegene wooning draagen , en reeds duizendmaal berouw hebbende over zijne dolzinnigheid, riep hij, daargekomen zijnde, zoo wel als de Secondanten* om hulpe en bijftand. ——* De huislieden toegefchooten zijnde en den verbleekten, reeds ftervenden, Jongeling in de handen van zijne onderfteuncrs ziende, hielpen hem gewillig, medelijdend en dienstvaardig naar binnen brengen en plaatften hem in eenen armffoel; -—— De frisfche blos der bloeijende gezondheid was reeds van zijne wangen verdweenen,en eene akeligedoodverwverfpreiddezich A a langs  "4 Verhandelinii over de langs hoe meer over zijn jeugdig aangezkht; — magteloos liet hij het hootd ter zijde hangen, en aanfchouwde, met ftervende oogen, die reeds al haar vuur veilooren hadden, de geen en die hem omringden en zich met allen ijver bevlijtigden om hem te helpen en bijteftaan. Men wilde hem te drinken geeven, maar hij kon tiet meer zwelgen : — men maakte zijne kleederen los , om hem lucht te geeven: te vergeefs! en, helaas! men ontdekte aan de bebloedde borst , dat hij bij het hart gewond was. Op dit fchrikbaareud gezicht (beg de jongeling, die hem deeze ongelukkige woud had toegebragt, zoo wel als die welke 'er bij tegenwoordig waaren , daar zij alle op eenen allland hem ftoaroogende aanfehouwd hadden, moedeloos de handen famen, wanhoopend uitroepende o God! welk ongeluk is ons overkomen! Zij wilden met den ongelukkigen fpreeken: maar helaas! hij kon niet meer ipreeken : naauwlijks had hij kraclns genoeg om den gcenen, die hem gewond had , ten teeken van vreede , zagjes de hand te drukken , terwijl hij hem met een fljamven aanblik nog vriendelijk trachtte aautezicn en eene vrugtelooze pcoging deed, om zuchtende en hijgende, met zijne veege lippen, de verzochte vergceving uitteftameren. Zijne nog overgeblevene krachten, begaaven hem langs hoe meer; en daar hij hand over hand verminderde, werd zijne tegenpartij, door de goedhartige huislieden, welmcenend gewaarfchuwd, dat het voor hem, uit hoofde van het fieeds vermeerderend levensgevaar des lijders , meer dan tijd was zich toch hoe eer  Duellen of Tweegevechten; 5 eer zoo beter weg te -manken. Als een don¬ derdag trof hem, zoo wel als de Secondanten, deezewaarfchouwing, en, woedende van wanhoop, zich op de borst flaande en de handen wringende, ijlden zij in de grootfte vertwijfeling-ten huize uit om te vlugten! Gelukkig was het voor hun dat zij geen oogenblik langer vertoefd hadden: want naauwlijks waaren zij her huis uit, of den ftervenden braaken de oogen en verfteeven: hij zag niet WW' liem verdween Herael ea Aarde &in een duiftere nacht : hij hoorde niet meer de ftemme der menfchen, noch de tedere klagte der Vriendfchap van de geenen die hem nog omringden: hij ademde moeilijk: een koud en angffig zweet liep over zijn aangezicht; zijn bloed ftolde — en . . . hij was niet meer! Zie daar 0 Jongelingen van Nederland ! een akelig tafereel van het geen 'er onlangs onder ons'gefchiedt is. O) o Mogt dit voorval indruk maaken op uwe zielen! mogt het alle rcekelooze, en driftige heethoofden onder u tot nadenken brengen; mogt (a) Of het geval zich in alle de omftandigheden, zodanig hebbe toegediaagen als het door mij befchreven is wil ik niet met zekerheid bepaalen; maar dat de gewondde Jongeling, geen half uur daar na, in het huis waarin hij gebragt was, geftorven is, dat hij daar niet achtereenvolgende meer gelproken heeft, en dat zijne partij, zoo wel als de Secondes.., kort voor zijn dood, gevlugt zijn is vrij zeker. A 3  é Verhandeling over de De Duellen komen voord uit ten valsch en ver' keerd grondbeglnfel van eer. mögt het u toch voorzichtig en bedaard leereti weezen in uwen omgang met clkanderen; mogt het u zagtmoedigheid inboezemen, en infchikkelijk, verdraagzaam en toegcevende doen worden omtrent elkanders zwakheden en gebreken ; eindelijk , mogt het u toch aanfpooren om fteeds altoos zorgvuldig uwe hartstochten te beheerfchen en te beteugelen, en geduurig op uwe hoede te zijn tegen den onverwacht en aanval, van alle toorn, driftigheid en wraakzucht! Wil daartoe, Wat ik u bidden mag, het volgende met mij overvveegen. Voor eerst en voornamelijk, dat alk, immers de meeste, Duellen of Tweegevechten veroorzaakt wdf* den door een valsch en geheel verkeerd grondbeginfel van eer. Volgens het algemeen vooroordeel, kan, gelijk wij zoo even gezegd hebben, geen fatfoenftk man van eer, eene belediging, welke hem door iemand, die maar eenigzins in fatfoen met hem gelijk fiaat, is aangedaan, van wat aart en hoe gering dezelve ook zijn mooge, ongewrooken laaten; maar zelfs over het minste fcheldwoord, het welk hem wordt. toegeworpen , onverfchillig of zulks met een kwaadaartig opzet of in dronkenfehap of haastigheid gefchiede, moet hij denzelven voor den Degen eisfehen, en de wezendlijke of gewaande hoon kan niet dan door het bloed van een der wederzijdfche partijen uitgewischt worden : Volgens het zelfde vooroordeel, kan ook geen fatfoenlijk man van eer weigeren , eene uitdaaging tot Duel of Tweegevecht, hem door zijn's gelijken,  Duellen of Tweegevechten. 7 ken, onder welk voorwendfel het ook weezen mooge, toegezonden, aanteneemen; de belediger en beledigde van fatfoen vinden zich dierhalven, volgens dit vooroordeel, beide in het geval, willen zij bij de waereld niet voor eerloos verklaard worden , van gewillig of ongewillig zich in gevaar te moeten ftellen, om hunne tegenpartij op eene barbaarfche en onmenfchelijke wijze het hart te doorftooten, te kwetfen of te verminken of door dezelve van het leven beroofd , gekwetst of verminkt te worden: ■—- want deeden zij dit niet, zoo zouden zij met den naam van Blodaart bij elk een gebrandmerkt worden , en door verre de meeste fatfoenlijke lieden , uit hoofde van het heerfchend vooroordeel, met minachtig worden aangezien. Is het echter (indien men de zaak ernstig'overweegt) niet ten uiterfte te beklaagen, dat in eene befchaafde en verlichte eeuw, gelijk die welke wij thans bekeven, dit vooroordeel nog zoo onuitroeibaar geworteld zij, dat het zelve tot nu toe, in weerwil van het duidelijk gevoel der gezonde reden, in weerwil van de ftrengfte Wetten en Placaaten, niet vernietigd is kunnen worden! In de daad, welk verkeerder, ongerijmder, wreeder, onmenfchelijker, met den Christelijken Godsdienst ftrijdiger, gevaarlijker en nadeeliger vooroordeel kan 'er uitgedacht worden, dan dat gecne, het welk tot de Duellen oïTweegevechten aanleiding geeft?-— Ik beken, het is waar, en het zal niet ligt door een weldenkend mensch tegengefproken worden, dat het wezendlijk eene laagheid weezen zoude, A 4 zich  8 Verhandeling over. de zich ain de beledigingen« die men ons zoude aandoen, ongevoelig t.c bcto.mer. Gcenmensch, wien edel bloed door de aderen ft roomt , en die zich zelve en de zijnen op eene pligtmaatige wijze bemind, zal zich geduldig' en ongevoelig, door een ander, (wie hij ook zijn mooge,) op eene onrechtvaardige en onbillijke wijze, in zij je eer of goeden naam of waarin het ook mooge weezen, laaten aantasten en benadeclen. — hij zal zich niet onverdiend door zijhen evenmensen laaten vertrappen, vernederen of verlaagèri; hij zal zich door niemand laaten uitfchelden, of van iets bcfchuldigen, waaraan hij bij zich ze've overtuigd is, geheel onfqhüldig te wecken; hij zaJ ook niet dulden dat iemand van zijne naastbeftaanden , viienden of bekenden op zul!-: of diergelijk eene wijze beledigd worde, du alles zal hij niet met Ui!zwijgen aanhooren en jterdraageaj maar, daarbij bij zich zelve overtuigd is , dat zijn pljgt van hem vordert, om vbór liet behotjd van het zijne, en van zijne eer en goeden naam, zoo wel als van die zijner evenmenfeben eene gepaste en behoorlijke zorg te draagen, zal hij daartoe alle geoorloofde, middelen in hét werk Hellen; hij zal alles doen wat in zijne vermogens is, om zijn eigen en zijn's naastens eer en goeden naam , tegen den aanval van een iegelijk manmoedig te befchermen en te verdedigen, erj om zich de achting van alle weidenkenden en het ontzag van alle menfchen ongekrenkt te behouden. Doch daar dit nu eene ontegenfpreekelijke waarheid is, zal men mij. ^ier zekerlijk in de reden vallen om te willen be- too-  Duellen of Tweegevechten.' 9 toogen , dat elk eerlijk en weldenkend mensch dierhalven verpligt zijnde, om over elke belediging die hem wordt aangedaan voldoening ie vorderen , gevolgelijk bet Tweegevecht oF Duel, niet alleen geoorloofd maar ook pligtmaatig is, ter verdediging van eer en goeden naam, vermits het heerfchend en algemeen gevoelen eens voor altoos heeft uitgefproken, ,, dat een fatfoenlijk man die in gebreke blijft, wanneer hij opentlijk wordt „ beledigd of uitgefcholden , zijne eer met den „ punt van den Degen te verdedigen, of die zelve „ iemand,-het zij wezendlijk het zij gewaand be,, ledigd hebbende, daartoe door hem wordende „ uitgedaagd, weigerig is hem op decze wijze „ voldoening te geeven , voor een' laagen en eerloo* „ zen Blodaart, die der verkeering met alle eerlijke ,, lieden onwaardig is, moet gehouden worden."-—. Is dit nu zoo (zal men zekerlijk zeggen) zoo blijft 'er in het geval van zulk eene belediging, voor een fatfoenlijk mm, wil hij zijne eer behouden , geen ander middel overig, dan het Duel of Tweegevecht. —— Op deeze tegenwerping zal ik voor als nog niets anders antwoorden , dan dat dezelve mijns oordeels , niets meer influit als, om dat het gevoelen van alle, immers van verre de meeste menfehen, in dit opzicht dwaas, ongerijmd en onredelijk is, moet ik het mijne daar aan onderwerpen, en ik moet, in dit opzicht, even dwaaslijk, or,gerijmdelijk en onredelijk, als de groote meenigte, handelen. Maar hoe zeer men zulks ook door fchoonfehijnende redenen trachte te verbloemen en te bekleeA 5 den,  10 Verhandeling over de De Duellen cijn firijdig tnet de waareeer. rkn, zoo is het echter volftrekt onwaar, dat het Duel of Tweegevecht voordkome, uit het grondbeginfel eener pligtmaatige verdediging van eer en goeden naam; want 'er is in deeze verlichte tijden niemand j die bij zich zelve niet volkomen overtuigd is, hoe zeer hij in het openbaar voor zijn gevoelen niet zou durven uitkomen, dat het Duel of Tweegevecht, onmogelijk een middel weezen kan, om de gefchondene eer of goeden naam \vezendlijk te herflellen, fchoon hetzelve door de vreeze van door de waereld, met den naam van een' eerloozen Blodaart beftempeld te worden, daar Voor gehouden wordt. Het grondbeginfel dierhalven, waardoor de meeste Duellen of Tweegevechten veroorzaakt worden, is, zoo als ik gezegd heb, geheel verkeerd, en het is ook vlak tegenfhijdig met zijne uitwerking; want men is dus het Duelleeren toegedaan en men vechtman tegen man, uit vreeze: men doet uit benaauwdheid eene daad, waar moed toe vereischt wordt: uit vreeze van door de waereld voor een' Blodaart gehouden te zullen worden, Helt men zich wezendlijk aan als een' Blodaart, en men wil liever tegen het duidelijk gevoel van zijnen pligt te werk gaan, men wil liever in de daad een Blodaart zijn, dan 'er door de waereld ten onrechte voor gehouden te worden; want indien men fnoeds genoeg hadt, om het heerfchend gevoelen der groote meenigte te verachten, zoude men zeker niet Duelleeren; te minder, wanneer men daar bij ten tweede in overweeging nam, dat de Duellen of Tweegevechten , ftrijdig zijn met dé waart  Duellen of Tweegevechten. n waare eer en gevolgelijk ook met onzen pJigt. De waare eer beftaat immers in het gunstig oordeel, het welk wij, door ons deugdzaam en pligtmaatig gedrag, verftandige perfoonen noodzaaken over onze grootere volkomenheid, te vellen: —— Schande daartegen beftaat daarin, dat wij verjiandige lieden , door onze verkeerde, met onzenpligt ftrijdige en laage daaden, noodzaaken ongunjlig over ons te oordeeletiy en ons door dezelve hunne minachting op den hals haaien. Hoe kan men nu met mogelijkheid een gunstig oordeel vellen over zulk eenen, die in ftaat is, om een enkel fcheldwoord, om eene niets beduidende kleinigheid, zijne tegenpartij en zich zelve in gevaar te ftellen van het leven te verliezen of ten minsten verminkt en ter volvoering zijner pligten onbekwaam te worden ? —— Hoe kan men met mogelijkheid een gunstig oordeel vellen over zulk eenen, die in ftaat is, om de geringde belediging, niet alleen het tijdelijk maar ook het eeuwig geluk van zich zelve en van zijne tegenpartij roekeloos in de waagfchaal te ftellen, en hem met zijne geheele familie, zoo wel als zich zelve en zijn eigen huisgezin en vervvantfchap, mogelijk voor altoos en onherftelbaar in het ongeluk en in de fmerte- lijkfte droefheid te dompelen ? Hoe kan met mogelijkheid (indien men de zaak in het afgetrokkene befchouwt,) zulk een gedrag deugdzaam en pligtmaatig genoemd worden , en wie is 'er, die niet gereedelijk zal toeftemmen dat hetzelve ten eenemaal ftrijdig zij met alle menschlievende pligten? t— Is het integendeel niet eene in hetoogloopende, allerduidelijkfte en ontegenfpreekelijke waar-  De Duellen zijn frijdig met alle menschlieyendedeugden er, pligten. I» Verhandeling over de waarheid, dat zulk een gedrag wreed, barbaarsch en onmenfch'lijk, ja dat het zelve de grootfte de onverfchoond'jkfte laagheid is ? Dat elk die zich daar aan fcbuldig maakt, als een bloeudorstigen wraakgierigen , van alle menfcheüjk gevoel ontblootten wreedaart verdiend veracht te worden, en dat dierhalven zulk een gedrag, zoo als wij gezegd hebben met de waare eer ten eenemaal ftrijdig is. Is dit nu zoo, zoo kan het ook niet tegengefproken worden dat de Duellen of Tweegevechten onmogelijk met de waare eer zijn overeentebrengen. Wij meikten ook zoo even aan, dat dezelve, om de bijgebragtte redenen, ten eenemaal ftrijdig zijn met alle menschlievende deugden en pligten ; en dit is onze derde overweeging. —— In de daad welk weldenkend mensch is 'tr, die in z;jn hart niet gevoelt, dat hij Verpligt is , omtrent alle zijne evenmenfehen, de rech: vaardigheid , billijklifiid » zagtmoedigheid, infchiklijkhcid, toegevendheid en verdraagzaamheid, benevens een christelijk medelijden in acht te neemen? Is het nu rechtvaardig, is het billijk, om de geïirigfte, de nietsbeduidendfte belediging, het leven en het geluk van zijnen evenmensen in gevaar te Hellen? — Is er eenige evenredigheid tusfehen eene belediging van dien aart en de voldoening die men daarover, door middel van Duel of Tweegevecht neemen wil ? maar al was de belediging ook nog zoo groot, kan dezelve dan echter ooit in vergelijking gebragt worden met het leven van eetf mensch, anders dan in zulk een geval, waarin iemand ons op eene geweldaadige wijze onverhoeds naar het ie-  Duellen of Tweegevechten. ij leven zoude willen tasten, in welk geval zekerlijk, maar ook in welk geval alleen het geoorloofd is, zijn eigen leven , met gevaar van dat zijner tegenpartij, wanneer men tot noodweer gedwongen wordt, te verdedigen en te befchermen. Ik weet wel, dat men hier aan zal merken , dat „• éen iegelijk zijn' eer dierbaarder moet zijn dan zijn leven, en dat hem , om deeze reden, geöorloofd is zijne eer, zelfs ten kosten van zijn le,, ven, te verdedigen niet alleen, maar dat men ook daarom het leven zijner tegenpartij, aan de herftelling van zijn eigene gefchondene eer mag „ opofferen en dat, om deeze reden, het duellee. „ ren ook geoorloofd is: " en ik zoude deeze gevolgtrekking zeer gaarne willen toegceven, indien het maar beweezen was, dat door middel van Duel of Tweegevecht , de gefchondene eer wezcndlijk herfteld kon worden, doch wij hebben, reeds aangemerkt, dat ecu iegelijk bij zichzelve overtuigd is van het tegendeel, en dat dit tegendeel wezendlijk plaats heeft, hebben wij reeds gedeeltelijk beweezen, gelijk hetzelve zoo aanftonds nog nader blijken zal. - Maar al maakte men zich door duelleeren al niet fchuldig aan de grootfte onrechtvaardigheid en onbillijkheid , omtrent den perfoon van zijne tegenpartij, (iets waarvan echter het tegendeel zeer zeker is) zoo zoude men zich echter daardoor aan dezelve grootelijks fchuldig manken, omtrent zijne eigene familie en naastbeftaanden en omtrent de vrienden en bloedverwanten van den geenen met welken men zich in een tweegevecht inliet; want men fielt buiten pligtmaatige nood- zaa-  |4 Verhandeling over dë zaakelijkheid dezelve op deeze wijze altoos in ge* vaar , om op de grievendfte wijze bedroeft , ja dikwijls ook om van het geluk, het welzijn en den voorfpoed van hun leeven beroofd te worden: en wat toch kan onrechtvaardiger en onbillijker wee» zen? Verder is (zoo als wij zeiden) het Duel of Tweegevecht ook ten eenemaal onbegaanbaar en tegcnftrijdig , met de zagtmoedigheid, met welke men alle zijne evenmenfchcn, zonder uitzondering , behoort te behandelen, en met de infehikkelijkheid , toegeevendheid en verdraagzaamheid, die een weldenkend mensch gewillig oeffenen moet, omtrent hunne zwakheden en gebreken; wei verre immers van zagtmoedigheid omtrent zijnen evenmensen of infchikkelijkheid, toegeevendheid en verdraagzaamheid , omtrent zijne zwakheden en gebreken te betoonen, verraadt men in tegendeel, zoo dikwijls men hem tot Duel of Tweegevecht uitdaagt; eene korfelige, ligtgeraakte, toornige, driftige, opvliegende, nijdige, haatdraagende en wraakzuchtige denkenswijze, die den minften hoon of de geringfte belediging niet kan verdraagen, maar die ons liever alles , ja zelfs ons eigen geluk en welvaart wil doen waagen, om ons daarover te wreeken , dan het geleeden, en ons aangedaane ongelijk op eene edelmoedige wijze te vergeeten en te vergeeven. De meeste Duellen of Tweegevechten immers worden veroorzaakt door nietsbeduidende kleinigheden , die de drift of toorn van een verftandig en weldenkend mensch niet waardig zijn, zoo dat elk onpartijdig beöordeclaar die de oorzaak daar van verneemt, met ' ont-  Duellen o» Tweegevechten* # ontferming over de dolzinnigheid, die de wederzijdfche partijen aanzet, zich in gevaar te ftellen van elkander om zulk eene beuzeling van het leven te berooven; daarover de fchouders op moet haaien: Treffen wij onder die geenen, met welken wij. moeten omgaan, zulke mentenen aan, die geen fcherts, hoegenaamd , kunnen verdraagen, zonder zich te vertoornen of driftig te maaken > of menfchen van zulk een korfelig humeur, dat zij uit de minfte kleinigheid iets kwaads opneemen en daardoor aangezet worden, om ons uittefchelden , of laagheden aantedoen, of wel zulke lieden , die vermaak fchijnen te fcheppen in hunne evenmenfchen te plaagen , te farren en te beledigen, ora hunne driften en hartstochten gaande te maaken; wij behoorden immers veel eer medelijden met zulke ongelukkigen te hebben, hun uit den grond onzer ziele te beklaagen en allen omgang met hun voorzichtig te ontwijken, daar wij toch zien dat zij niet wijzer zijn, dan ons te vertoornen over hunne dwaasheid; wij behoorden de laatfien daarteboven veel eer te verachten, dan ons met hun gelijk te ftellen, om wraak te neemen over hunne boosheid. Zich met lieden van dit foort in het bijzonder in een Duel of Tweegevecht intelaaten, is dierhalven eene groote laagheid en het is daarteboven ten eenemaal ftrijdig met het medelijden, waarmede wij als menfehen, ten hiinnen opzichte, behoorden bezield te zijn; want daar zij zelve, niet wijs genoeg zijn om hun ongeluk te vermijden, behoorden wij des te wijzer te weezen en hun, door hun uittedaagen of hunne uitdaagingen aante- nee-  De Duel- len zijn ftrijdig met ons eigen belang. ió" Verhandeling over. de ricemeri, niet In gevaar te ftellen, van door ons toedoen ten minden, in de flechte gemoedsgefteldheid, waarin zij zich bevinden, van het 1 even beroofd ën voor de eeuwigheid ongelukkig te worden. Maar de Duellen of Tweegevechten zijn ook voor^ namelijk ftrijdig met hei medelijden waarmede wij, omtrent onze eigene vrienden en die onzer teger.* -.jpartije, behooren bezield te zijn; want het is ontwijfelbaar, gelijk wij te vooren in het voorbijgaan reeds hebben aangemerkt, dat zoo dikwijls men Duelleert, men deeze in gevaar fielt, om in droefbeid en rouwe gedompeld, en de onfchuldige, om deeze ieden, dubbeld beklaagcnswaardige en dubbeld ongelukkige flagtoffers zijner onmenfchelijke én wreedaartigc dolzinnigheid te worden. ; Men kan dierhalven uit dit alles veilig en met volkomene zekerheid befluiten, dat de Duellen of Tweegevechten ten eenemaal firijdig zijn met alk memchlievende deugden en pligten. Mijne vierde overweeging is deeze, dat de Duellen of Tweegevechten , ten eenemaal ftrijdig zijn met ons eigenbelang: voor eerst en voornamelijk om dat het onmogelijk is, door middel van dezelve onze gekrenkte of gefchondene eer wezendlijk te herfteUcn, (zoo als wij rads betoogd hebben en nog nader zullen betoogen,) zoo dat wij dicrhalver, door middel derzelve, dat oogmerk niet dan in fchijn kunnen bereiken, het welk men valfchelijk voorwendt, daarmede te Bedoelen. 1 Ten tweede, om dat men zoo dikwijls men Duelleert, zich in een oogenfehijnelijk gevaar beg.eft , om zich zelve voor tijd en eeuwigheid, en zjne naastbeftaanden voor dit leven ohherftelbaai ongelukkig te  Düellen en Tweegevechten. 17 rë maaken. Ten derde (wanreer men de oorzaaken der meeste Duellen of Tweegevechten befchouwt, die meestal op nietsbeduideiide kleinigheden en zeer geringe beledigingen üitlodpen_) om dat men zich door zijne korfelhcid , ligigeraaktheid en onverdraagzaamheid geduurig in gevaar fielt , om elk oogënblik te kunnen beledigen of beledigd te kunnen worden , en dus ook elk oogënblik tot het Duelleeren zijn toevlugt te moeten neemen, zoo dat men van zijn leven genoegzaam geen uur daags zeker is: immers, indien men over de geringde belediging den Degen moet trekken ; zöo heeft het elk mensch in zijne magt, zoo hij daar Hechts kwaadaartfg genoeg toe is, orri ons daartoe, zoo dikwijls hij het goedvind , té noodzaaken. Merk dierhalven ten vijfde aan, dat dc Duellen Of Tweegevechten ook ftrijdig zijn met de vrijheid, met de veiligheid en het geluk van den Burgerftaat, eh met hét onvervreemdbaar recht, het wélk elk mensch heeft op de goederen des leevens, die hem door de Voorzienigheid gefchohken zijn: immers Welk goed -, benevens de eer, kan iemand dierbaarder zijn dan het leven? Welk goed koomt heni rechtvaardiger en onbetwistbaardër toe dan het zelve? Aan wie anders is hij verantwoordelijk van het zelve, dan aan God, die het hém gefchonken heeft , opdat hij het zelve, ter bevoordering van zijn tijdelijk en eeuwig geluk en van dat zijner evenmenfehen , met alle zorgvuldigheid zoude trachten te behouden; te befchermën en te verdedigen., zoo dat hjj het recht op het zelve, Volgens den Goddelijken wil, volftrtkt aan niei B mand De Duellen zijn ftrijdig met de vrijheid , met de veiligheid en het geluk, van den Eurgerftddt.  i8 Verhandeling over de mand af mag ftaan, zelfs niet aan de Burgerlijke Overheid; want wanneer deeze dit recht verkrijgt , is het door zijne overtreeding, en wanneer hij door dezelve zich der doodftraf heefc waardig gemaakt, heeft hij werkelijk reeds iets gedaan het welk met den Goddelijken wil, die hem ook verbied op zulk eene wijze het recht op zijn leven te vervreemden , ten eenemaal ftrijdig was: hoe zou hij ook het recht op zijn leven aan een ander moogen afftaan, daar hij zelve geen recht heeft om zich hetzelve te beneemen, en daar hij hetzelve van Gon ontvangen heeft, om het zoo lang te gebruiken tot God het hem weder af zal vorderen: twee of drie gevallen zijn 'er maar waarin de mensch zijn leven waagen mag, namelijk, tot nut van het algemeene welzijn, ten dienfte van het Vaderland en om den een of ander zijner evenmenfehen of zich zelve uit een dringenden nood te redden. — Indien men nu Duelleert of zich in een Tweegevecht inlaat, buiten het geval van noodweer , zoo ftaat men immers een recht af aan zijne tegenpartij, het welk men aan niemand af mag ftaan, daar men aan eene andere zijde, even ftrijdig met zijn pligt, zich een gelijk recht aanmatigt op het leven van een ander, het welk hij ons ook niet af mag ftaan, en het welk hij zich over het onze niet mag aanmaatigen. Zoo dierhalven de Duellen geoorloofd zijn, zoo verliest de mensch alle zijne rechten, ten minsten hij bevind zich in een geduurig gevaar, om dezelve, te gelijk met zijn leven, te verliezen, daar hij elk oogënblik kan gedwongen worden, om tot het gevaarlijkfte en onzekerfte middel ter verdediging der-  Duellen of Tweegevechten. 19. derzelve, met ter zijde {telling van alle andere middelen te moeten bifluiten. Elke laage ziel, elk nijdig, haatdraagend, wraakzuchtig mensch, die het geluk van zijnen evenmensch niet zonder afgunst kan vcrdraagen, die hem uit de bezitting van zijn goed, of uit de genieting van den voorfpoed en de genoegens eens gelukkigen leevens wenscht gefteld te zien, of die door zijn korfeligen kwaadaartig humeur wordt aangefpoord, om zich, over de geringffe gewaandfte en ingebeeldfte belediging , bloeddorstig te wreeken, heeft het dan in zijne magt, hem, onder het een of ander Voorwendfel, tot een Tweegevecht te noodzaaken ,, en naar het leven te tasten : wat toch is meer ftrijdig met alle.menfchelijke rechten, met de vrijheid, van elk Burger en Ingezeeten, en met de veiligheid en het geluk van den gantfchen Burgerftand: immers niemand kan' dan vreedzaam en ongeftoord het zijne blijven bezitten en genieten, en wat is de vrijheid , Wanneer men zijn leven en bezittingen , geen oogënblik zeker is: wat is de openbaare veiligheid, wanneer men daar elk oogënblik van beroofd kan worden? Weinig baat het, of'er al ftrenge wetten zijn tegen verraaderlijken moord, opzettelijken -doodflag, huisbraak en dieverij, al wierden de in dezelve bedreigde ftraffcn, ook ten fterkften uitgevqerd : weinig baat het of 'er al Rechtbanken zijn, waarin aan elk, het geen hem rechtvaardigiijk toekoomt, wordt toegeweezen, in* dien het 'Tweegevecht niettemin geöoorloofd is, of door de vingeren gezien wprdt;want elk die mij dan van het leven, of de-vrijheid wil berooven , of mij uit het vreedzaam genot der goederen des B 2 lee-  De Duellen zijn ftrijdig met de Goddelijke Wetten. zo Verhandeling over de leevens wil gefteld zien , behoeft dan maar opfaf frcnlijk moorden, op Duelleeren afgericht te weeren; genoeg dat hij vrij zeker weet, dat hij beter dan ik kan fchermen, zoo kan hij zijn oogmerk bereiken, mij, onder het een of ander gezogt voorwendfel, van deeze of geene gewaande belediging, een Uitdaaging zenden , die ik, als een man van eer, niet mag weigeren aan te neemen, en mij, ter beftemde plaatfe, mét den eerden fteek, op een zoogenoemde eerlijke wijze, van mijn leven, en van alle mijne rechten berooven. Nog eens dierhalven , indien de Tweegevechten geoorloofd zijn, zoo is 'er geene vrijheid, geene veiligheid meer in den Burgerftaat, de zoogenaamde befchaafde waereld, mag dan, zoo het getal der kwaadwilligen flechts toeneemt, een fatfoenlijke Moord- en Roofnest genoemd worden; doch daar geene vrijheid, geene veiligheid plaats heeft, daar kan ook onmogelijk het geluk duurzaam en beftendig weezen. _ , Ten zesde , zijn de Duellen of Tweegevechten ftrijdig met de Goddelijke Wetten: — Gij zult niet doodflaan, wordt ons uitdrukkelijk door God heboden; en wat is iemand, in Duel of Tweegevecht van het leven berooven, (indien men de z-ak onbevooroordeeld befchouwt,) anders, dan noorden en doodflaan, wanneer men zulks doet buiten het geval, van eene nóodzaakelijke zelfsverdedi°ïiig , wanneer men niet onverhoeds , tot noodweer gedwongen wordt, en wanneer men andere middelen , bij de hand konde neemen, om over de belediging, die ons is aangedaan, (zij mooge dan zoo groot zijn, als met móogehjkheid wee-»  Duellen of Tweegevechten. a> weezen kon,) voldoening te erlangen. — Ook blijkt het nergens (zoo veel ik weet) in de Heilige Schriften, dat een neêrlaag, moord of doodflag, in Tweegevecht of Duel begaan, van moedwilligen doodflag moet onderfcheiden worden: en de moord of doodflag, wordt in Gons Woord (Z>) onder die misdaaden geteld, om welke de geene, die zich daar aan fchuldig maaken, het Koningrijk Gods niet zullen beërven. De Heilige Schriften leeren ons ook , hoe de moedwillige onwettige doodflag, al van ouds, volgens Gods uitdrukkelijk bevel, met den dood van den bedrijver, moest gewrooken worden: wie des menfchen bloed vergiet, zijn bloed zal door den menfche vergooten ■worden; want God heeft den menfche naar zijn beeld gemaakt: ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eisfchen — — ook van de hand des menjchen, van de hand eens iegelijken zijns broeders, zal ik de ziele des menfchen eisfchen. (c) Wie iemand ftaat, dat hij fterft, die zal zekerlijk gedood worden, (d) En als iemand eenige ziele des menfchen zal verflaagen hebben, hij zal zekerlijk gedood worden, (e) Christus zelve heeft gezegd, alle die het zweerd neemen zullen door het zweerd vergaan. (ƒ) Het blijkt uit dit alles, hoe zeer alle mooïd (i) Gal. V. vs. 19—22. (c) Gen. IX. vs. 5 en 6. ( .Verhandeling over de baar lyk dé Executien van juftitië te doen, aan een Paal, ofte op andere fckandelyke maniere voor alle de Waerelt. ten toon ge/lelt, ofte tot een. fpectakel gelaten zal worden. —-— Ende-wat aangaat de de Perpetranten van de voren verhaalde nederlagen , 't fy dat hy Provocant fy ofte ook geprovoceerde , willen ende begeren Wy, dat defelve metter dood, fonder eenige genade geflraft fal werden: Ende verklaren, noch daar en boven, dat Wy om geen redenen, nochte om yemands interceffie, foodanige Deünquant remiffie, ofte pardon verkenen fullen , ende van fyne welverdiende ftr.iffe eximeeren. ——. Ende alfoo men bevind dat de Duellen veeltyds ontflaan uit injurieufe ende quade bejegeningen , die de een den anderen, V fy met woorden , of metter daad is aandoende. S o o i s 't , dat wy allen onfen Ingezetenen ende Onderfaten, van wat ftaat, conditie, ofte qualiteit, defelve fouden mogen zyn, wel exprejfelyk verboden ende geinterdiceert hebben, gelyk Wy defelve verbieden ende interdiceren midsdefen malkanderen met fcheldwoord-en, ofte injurien uyt te maaken, veel min malkanderen te fuffleteeren , ftaan ofte fchoppen, op pene dat die ' bevonden fal werden , 't felve gedaan te hebben , fal werden geflraft ende gecorrigeert, met de penen hier boven tegens de Appellanten geftatueert, Ende op dat fuiks te beter [oude mogen werden ontdekt ende achterhaalt, foo fullen de gene die fodanige injurieufe bejegening foude mogen wedervaren zyn, V felve aanflonds gebonden-zyn' bekent te maaken , aan den Gerechte van die plaatfe, daar onder fy foudin mogen reforteren, ofte daar defelve bejegeninge foude mogen wefen voorge-  Duellen of Tweegevechten. 'jf- gevallen , pmme, daarlnne de plano, ende [onder figure van proces vqorfien te worden, voorbehoudens nochtans, vbor foo veel foodanige bejegeningen belangt de Privilegiën van de Heer en van de Ridderfchap,, en de Edelen van privativelyk voor den Hove in Regten betrekbaar te zyn, mitsgaders vim alle anderen, die daar ontrent, ofte ten opfigH. van haren or dinar is Regter gelyk voorzegt, ofte privilegie fouden mogen hebben, daar jegens geene infraclie gedaan ,. ofte geleden fal worden, ofte by nalatigheit van dien incas fy malkanderen > by forme van rencontre mochten komen te bejegenen ende aantetasten , alwaar V, fchoon fy malkanderen niet en quamen te quetfen, ofte te grieven '/ felve fal arbitralyk ende naar exigentie van faaken geflraft, ook naar voorgaande circuwftantien ende gelegendheeden mogen werden gehouden voor Duel, ende dienvolgenden firafbaar endepunibel zyn , met de penen ende flraffen tegens defelve Duellen ende Duellisten geftatueert, ende dit alles onver mindert, ende fonder prejuditie. van de particuliere Placcaten, hier boven tegens de Duellen geemaneert, &c. Het blijkt dierhalven voor eerst uit dit Placaat dat, volgens het hoogloffelijk begrip, der Hooge Overheid,- de Duellen of Tweegevechten een kwaad zijn , waar door veelen doodflagen en ■moorderijen veroorzaakt worden, waar door de-Juftitië gevilipendeert, en Gods geduchte toorn over het Land, waar dezelve in zwang gaan, als over een Land, waar uit de Christelijke gevoelens van zagtmoedigheid en menfchenliefde verbannen zijn , rechtvaardiglijk ontfteeken wordt. a».  Ija Verhandeling over de aps Men ziet uit het zelve , dat het niet alleett Politicquen, maar ook Militairen betreft en aangaat. 30. Dat niet alleen de PrOvocanten , Appellanten, Aggresfeurs of Aanleggers en Uitdaagersj maar ook de Geappelleerden, Geprovoceerden of Uitgedaagden, (wanneer zij de Uitdaaging aanneemen) zoo wel als die geene, die belooft hebben, als Secondes bij het Duel te adfifteeren, of daar werkelijk bij geasfifteert hebben; die geene, dié eenige boodfchap, tot het Duel betrekkelijk, eri eenig Billet, of Cartel, waarvan de inhoud hurt bekend was , van wegen den Beroeper aan den Beroepenen gebragt hebben, en in een woord alle die geene die 'er van geweeten hebben, zonder het aantegeeven, ter plaatfe daar het behoort, door de Overheid als zeer ftrafbaar worden aangemerkt j en om deeze reden, ook met flraf bedreigd worden. 4». Welke de ftraffen zijn , die deeze alle te wachten hebben, wanneer zij tegen het Placaat handelen ; te weeten , dat de Appellanten en Geappelleerdens, die de Uitdaaging zullen hebben aangenomen, alleenlijk om dat zij Geappelleert$ of het appel aangenomen zullen hebben; de geene die met voorkennis van den nadeeligen inhoud, billetten, of boodfchappen , aangaande het Duel, van de eene partij aan de andere, zullen hebben gebragt, alleenlijk om dac zij dit gedaan zullen hebben, en de Secondes alleenlijk, om dat zij belooft zullen hebben, bij het Duel te asfifteeren, geoordeeld worden, niet admisfibel te zijn, tot'eenige Ambten, Officien, Digniteiten, dat zij  Duellen, of Tweegevechten. 33 Zij dus, wanneer zij die werkelijk mogten bekleeden, daar van zoo wel als van alle Pra;minentien, indien zij'er eenige mogten hebben, vervallen verklaard, en daarteboven in hunne goederen , naar exigentie van zaaken, dat is met eene geldboete, geftraft zullen worden. Dat de geene , die van eene uitdaaging kennis hebben gehad , alwaaren zij zeiven in de zaak niet betrokken, indien zij nalaatig zijn, het zelve tijdig aan» tegeeven, ter plaatfe daar het behoort, arbitralijk, ah Fauteurs van zulk een enorm feijt, en dus volgens de meening van den Souverain, flrengelijk zullen moeten geftrafc worden: dat de geenen die werkelijk, in Duel, gevochten zullen hebben, en dus hun lijf en ziel in gevaar zullen hebben gefield , zoo wel als de Secondes , indien zij mede partij kiezende, het geweer zullen hebben getrokken , boven de voornoemde ftraffen, nog voor zes jaaren, zullen moeten gebannen worden, uit de Provin tie: dat het lijk, van den ter nedergeflagenen, indien een der partijen mogt komen te vallen, zonder eenige ftaatie, als een eerlijke begraalfenis geheel, onwaardig, ter aarde zal moeten worden befteld, indien de aan zijne wonden overlcedene geappelleerde is geweest; op verbeurte van eene boete van honderd guldens, van de geenen die daar tegen zullen gehandeld hebben, het lijk met ftaatie, of bij ;dage, zullen hebben doen begraven, of het zelve ter begraeffenis zullen gevolgd zijn; doch dat, zoo de overleedcne aan zijne, in Duel bekomene wonden, Appellant of Uitdaager mogt geweest zijn , deszelfs lijk, als een publicq fchandaal , op een fchavot, of ter C plaat»  34 Verhandeling ovee de plaatfe daar gewoonlijk criraineele Juftitie gedaan wordt, openbaarlijk ten toon zal moeten gefield worden: eindelijk , dat de geene die in Duel, zijne partij zal hebben ter nedergeflagen, 't zij hij Appellant, of Geappelleerde geweest zij, zonder genade, met de dood zal geftraft moeten worden, vermits hij geen pardon, of remisfie zijner welverdiende ftraf, verdiend heeft. 50. Men ziet dierhalven, ook uit dit Placaat, dat de Appellanten of Uitdaagers, Geappelleerden of Uitgedaagden , zoo wel als de Secondes, en die zich tot het brengen van briefjes, (waarvan de inhoud hun bekend was, ) en het doen van boodfchappen, tot het Duel betrekkelijk, hebben laaten gebruiken, alle door de Hooge Overigheid, als min of meer, eerloos cn infaam worden aangemerkt, vermits zij, in het geval van loutere uitdaaging en toezegging, van bij het Duel te asfifteeren, of hulpbicdmg, tot het ter uitvoer brengen van zulk een fchandelijk voorneemen, onbekwaam om eenig Ambt, Officie of Digniteit te bekleeden, en eenige prominentie onwaardig verklaard worden, vermits de geene, die werkelijk Geduelleert of getrokken hebbe l , met voorneemen , om te vechten of wonden toetebrengen, als der Burgerlijke famenleving onwaardig, als verftoorders der openbaare rust en veiligheid, met bannisfement gedreigd worden; vermits het lijk van den ternedergeflagenen, eene eerlijke begraeffenis onwaardig, en wanneer cle overlecdsne, Appellant is geweest, zelfs eene opentlijke fchande, die niemand anders , dan een opentlijke fchelm en booswicht te wachten heeft, waardig gekeurd wordt; eindelijk, ver-  Duellen of Tweegevechten. 35 vermits de geene die, in Duel, zijne tegenpartij van het leven beroofd heeft, geoordeeld wordt, de doodfiraf verdiend te hebben, zonder dat hij op genade of remisfie mag hoopc-n, waar uit tevens blijkt, dat zoodanig een, met een moordenaar , moedwillige doodflager , en wreedaartigen bloedvergieter wordt gelijk gefield, terwijl de Duellen of Tweegevechten, door de Overheid, als een enorm feijt, met affchuwen, worden aangemerkt, en de geene die 'er van geweeten hebben, zonder het hunne aantewenden, om het zelve te verhinderen, door Hoogstdezelve, als Fauteurs of Voorftanders , van zulk een enorm feijt gehouden wor» den. 6*. Ziet men uit dit Placaat, dat niet alleen de Duellen , maar ook de oorzaaken derzelve, als zeer ftrafbaar, door de Overheid worden aangemerkt , zoo in zich zelve, als om dat zij tot het Tweegevecht aanleiding geeven, om welke reden üij dan ook met dezelfde ffraffen, die tegen de Ap* pellanten geftatueerd zijn, bedreigd worden* Behalven dit Placaat zijn 'er nog verfcheidene anderen op het ftuk van de Duellen of Tweegevechten gemaakt, als onder anderen een door de Sraaten van Holland in dato den 10 Mey 1641., tegen de Duellen , en uitdaagingen om te vechten van de Studenten te Leyden (/), waarbij geftatueerd is, 1». dat de uitgedaagden kennis der uitdaaging moeten geeven aan Rector en Asfesfooren ,op poene (/) Gr. P. B. 1 D. f°. 39tC a  36 Verhandeling over de poene van te zullen vervallen , van de Academifche Privilegiën , van te water en brood gelegd, en gebannen te zullen worden , naar exigentie van zaaken. 2°. Dat de geene die eenige boodfchap zullen gebragt hebben, tot het Duel betrekkelijk, aan dezelfde ftraffen onderworpen zullen zijn. 3». Dat de geene die 'er kennis van zullen hebben, het zullen hebben aantebrengen, op poene van 25 gulden, indien zij in gebreeke daar van blijven. - 4». Dat de Secondes, indien zij het geweer zullen getrokken of aangehitst hebben , even als de Principaalen zullen geftraft worden, doch wanneer zij bij het gevecht tegenwoordig zullen zijn geweest , zonder het geweer te trekken , vervallen zullen verklaard worden van de Academifche Privilegiën , als mede te water en te brood gelegd en gebannen. 50. Dat deToezienders, die geen.Leden der Academie zijn, gebannen zullen worden bij den ordinaris Rechter of anders gecorrigeerd, naar exigentie van zaaken. 6: Dat een lid der Academie, die toevallig kennis van een Duel zal hebben gekreegen , en de zaak niet gefchikt zal hebben, de Academifche Privilegiën en Vrijheden verliezen zal, voorden tijd van twee jaaren , en daarna niet ingefchreven, of geimmatriculeerd zal moogen worden, zonder confent van Curateuren en Rechters. 7». Dat zij, geen Leden der Academie zijnde, in h'et zelfde geval, te water en te brood gelegd, en voor twee jaaren of minder gebannen zullen worden, naar exigentie van zaaken. 6». Dat  Duellen of Tweegevechten. 57 8e. Dat de Appellante" en Geappelleerdens indien zij op de beftemde plaats zijn gekomen, om te vechten of werkelijk gevochten hebben , inhabil zullen verklaard worden tot het bekleeden van eenige officien, ambten, digniteiten of prseminentien. 90. Dat de geene die iemand in Duel zullen hebben ter nedergeflagen , zullen geftraft worden met de poenen tegen de Doodflagers geftatueerd, welke verklaard worden in hun geheel te blijven. ie». Dat het lighaam van den ter nedergeflagenen, bij avond, zonder gevolg zal moeten ter aarde worden befteld, op poene, dat de geene die 't Lijk zullen volgen, de Academifche Privilegiën zullen verbeuren, en daarteboven eene boete van honderd guldens ,• doch zoo zij geen Leden der Academie zijn, eene gelijke boete verbeuren, en daarteboven gebannen zullen worden. 110. Dat 'er geene Wapens bij het Lijk gedraagen mogen worden, op eene boete van zestig guldens. Volgens een Placaat van Maurits van den jaare 1610., tegen de Franfche Troupcs in Staaten dienst (?»), moeten i«. de geene die meenen in hunne eer aangetast te zijn, zich vervoegen bij zijne Excellentie of bij den Collonel, om veroorlooving tot het Tweegevecht te verzoeken , als wanneer de belediger gedagvaard zal worden om voldoening te geeven, en zijne Excellentie of de Col- (m) Gr. P. B. 1 D, f». 390. C 3  38 Verhandeling over de Collonel oordeden zal of de zaak zoodanig is dat het gevecht veroorloofd kan worden. a°. Indien de belediger gedagvaard zijnde niet verfchijnt moet hij volgens dit Placaat gecasfeert en gebannen worden, op verbeurte van zijn leven, 3°. Indien *er zonder goede reden veroorlooving tot het Duel gevraagd wordt, moet de verzoeker mei fchaamte weggejaagd worden. 40. De Belediger moet, volgens dit Placaat, voor twee jaar in zijnen dienst gefchorst worden, en is daarteboven verpligt vergoeding te geeven. 5». Volgens hetzelfde , moet die geene die eene uitdaaging doet, zonderkennisgeevingaan zijn Excellentie of den Collonel, vervallen van zijnen dienst verklaard, gecasfeert en ten Lande uitgejaagd worden, en de uitgedaagde, kan in zijn plaats worden gefield, indien hij kennis van de uitdaaging heeft gegeeven; ■— doch zoo de uitgedaagde zich ter befiemde plaatfe laat vinden, zal hij even gelijk de Uitdaager, en zoo zij beide famen vechten , moeten zij beide met de dood geftraft worden. 6°. De Secondes moeten, volgens dit Placaat, met de dood geftraft worden, zoo zij het geweer trekken; zoo zij met de partijen als toezienders uitgaan, moeten zij gecasfeert en buiten dienst gefield worden; en zoo zij, bij geval, bij het Duel tegenwoordig zijn, zonder hetzelve te beletten, moeten zij voor twee jaaren in hunnen dienst gefchorst worden. 70. Eindelijk moeten volgens'hetzelve die geenen welke, zonder kennisgeeving aan zijne Excellentie of  Duellen op Tweegevechten. 39" of den Collonel, geduellert hebben, met de dood geftraft worden. Met dit Placaat ( hetwelk alleenlijk betrekkelijk fchijnt te zijn tot de Franfcbe Troupes, als toen in Staaten dienst) fteramen genoegzaam in alle opzichten overeen, de Placaaten van den 3de» July 1627, en den ï^- July 1637. van Fredrik Hendrik, tegens de Duellen , de Militairen raaiende (»), alleenlijk met dit geringe onderderfcheid , dat i». volgens dezelve, die geene die kennis draagen van het voorgenomen Duel, gecasfeert, gedeporteert en gebannen moeten worden. 29. Dat de geene die, op eige autoriteit, zonder voorafgaande kennisgeeving duelleeren, in dezelve niet met de dood maar met verlies van charges en exemplaare ftraf bedreigd worden. Verder is 'er nog een Placaat van Koning William, van den 31 Maart 1684., tegen de Duellen en Krakkeelen, raakendede Militie van den Staat (0), volgens hetwelk ic. De geen die iemand fcheld of iets heet liegen, eenige maanden gevangen moet zitten, en daar na den beledigden op de kniën excus moet vraagen. 20. De geen die iemand een vuist-flag geeft, een jaar gevangen moet zitten, op de kniën excus moet vraagen aan den beledigden; zich in postuur moet (») Gr. P. B. a D. f. 458. («) Gr. P. B. 4 D. f. 162. C 4  4« Verhandeling over de moet zetten om diergelijken flag te ontvangen;, vervallen verklaard moet worden van zijne charges en inhabil tot het bekleeden van dezelve , of voor altoos, of voor een tijd gebannen moet worden, naar exigentie van zaaken. 3». De geen die iemand een fiok-flag heeft gegeeven, twee jaaren gevangen moet zitten, daarna door den Scherprechter met gelijken flok-flag bedreigd, inhabil verklaard, eu voor eeuwig gebannen moet worden, de geene die iemand met een foufflet bedreigd heeft, zoodanige fatisfactie zal doen als of hij gefouiïïetteert of geflagen had. 40. Volgens het zelfde Placaat moet de geïnjtirieerde, die de injurie niet aangeeft, even gelijk de injuriant geftraft worden. g«. Moet volgens het zelve een Uitdaager inhabil verklaard worden tot het bekleeden van eenige charges, en daar van vervallen indien hij 'er eenige mogt bekleeden, met cunfifcatie van een tiende , een zesde, of een derde zijner goederennaar exigentie. 6». Met gelijke ftraf worden de Uitgedaagde, of brengers van Boodfchappen, tot het Duel betrekkelijk , bedreigd, indien zij van het geval niet tijdig kennis geeven. 70. De geene die Duelleeren , worden bij dk Placaat bedreigd met de dood, en conliscatie van alle hunne goederen, al hebben zij hunne partij, niet van het leven beroofd. 80. Op gelijke wijze moeten, volgens hetzelve, de Secondes geftraft worden , die bij het Duel zijn tegenwoordig geweest. 9*  Duellen of Tweegevechten. 41 90. Eindelijk moet, volgens dit Placaat, het lijk van den ternedergcflagenen, tot een publicq fchandaal, voor zekeren tijd, aan de galge worden gehangen. Verder is het nog opmerkelijk, dat in dit Placaat uitdrukkelijk gezegd wordt, dat het aangeeven, van eene geleede Injurie, conform is, met het devoir van een goed Christen niet alleen, maar ook met de oprechte maximen van waa'e eer en kloekmoedigheid, uit welke woorden ten duidelijkften is al'tenecmen, dat de waare eer, en kloekmoedigheid, geenzins beftaat, in het onwettig wraak neemen, over eene geleedene belediging, (gelijk 'er op eene andere plaats, in het zelfde Placaat, ook te kennen wordt gegeeven , dat iemand, die eene Injurie aangedaan zal weezen, geenzins gerekend kan worden, daar door eenige fchade, in zijne eer geleeden te hebben,) maar veel eer daarin , dat iemand zich volijverig toelegge, om zijnen pligt getrouw te betrachten. Zie daar een aantal van Placaaten, op het ftuk van de Duellen of Tweegevechten, op onderfcheidene tijden, in ons Gemeenebest gemaakt, waarbij nog verfcheidene andere, op het zelfde ftuk gemaakt, gevoegd zouden kunnen worden , doch de bijgebragtte zullen genoeg zijn, om ons ta overtuigen, dat de Duellen, in ons Gemeenebest, volftrekt ftrijdig zijn met s'Lands Wetten , en met den uitdrukkelijken wil der Hooge Overheid. Zijn de Duellen of Tweegevechten ftrijdig met de Goddelijke en Menfchelijke Wetten, zij zijn het niet minder met het gezond verftand; want zij zijn het gevolg van de grootfte en ongerijmdfte dolzinnigheid en dwaasheid; dit is mijC 5 ne De Duellen zijn het gevolg van de grootjie Dolzinnigheid en Dwaasheid,  4» Verhandeling over de ne achtfte aanmerking: immers men wendt voor, dat men zich in Duel of Tweegevecht begeeft, met oogmerk om zijne eer te verdedigen, of dezelve, wanneer zij gefchonden is, te herftellen , terwijl, gelijk wij hebben aangemerkt, elk oordeelkundig mensch bij zich zelve overtuigd is, dat hij door middel van het Tweegevecht, dit oogmerk geenzins bereiken kan: indedaad indien het waar is, dat de waare eer beftaat, in het gunfh'g oordeel , het welk wij, door ons deugdzaam en .pligtmaatig gedrag , veritandige perfoonen noodzaaken , over onze grootere volkomenheid, te vellen; indien het verder waar is, dat zich zelve en zijnen evenmensch in gevaar te ftellen van zijn tijdelijk en eeuwig geluk, of ten minsten van zijne gezondheid te verliezen , van gekwetst of verminkt, en voor een tijd of voor altoos tot het volvoeren zijner pligten onbekwaam te worden; — dat zijne familie, naastbeftaanden, vrienden, en in het algemeen zijne evenmenfehen te bedroeven en ongegelukkig te maaken, dat zijn Vaderland ontijdig yan een Burger te berooven, die moogelijk voor het zelve van het uitgeftrektfte nut had kunnen weezen, en aan het zelve de gewigtigfte dienften had kunnen bewijzen, dat zich aan den nadecli.gen invloed van toorn, haat, nijd, afgunst, en wraakzucht overtegecven; indien het (zegge ik) waar is, dat dit alles de grootfte onrechtvaardigheid en onbillijkheid is, indien het onmogelijk is overeentebrengen met de gevoelens van zagtmoedigheid , infchikkelijkheid, toegevendheid, verdraagzaamheid en medelijden, met welke elk weldenkend Christen behoorde bezield te weezen , met  Duellen of Tweegevechten. 43 met het geen wij Gode, onzen evenmensen en ons zelve verfchuldigd zijn, en om deeze reden ftrijdig is met onzen pligt; —■ indien het dierhalven waar is, dat geen weldenkend en verftandig mensch een gunftig oordeel vellen kan, over iemand die zich opzettelijk aan iets van dit alles fchuldig maakt; maar integendeel genoodzaakt is ongunstig over hem te oordeelen en hem te verachten, hoe kan 'er dan met moogelijkhcid een gunftig oordeel geveld worden , over de geene die zich opzettelijk in Duel of Tweegevecht begeeven ? en zoo het waar is , dat elk weldenkend mensch hun om de bijgebragte redenen noodzaakclijk moet veroordeedeelen en verachten, is het dan niet de grootfte, de ongerijmdfte dwaasheid en tegenftrijdigheid, door Duelleeren de verdediging of herftelling van zijne eer in zijne fchande te zoeken? —— ,, Ja maar (zal men hier zekerlijk zeggen) of„ fchoon dit alles waar zij, zoo is het echter niet „ minder waar, dat, volgens het heerfchend gevoe„ len , die geene, die van iemand een klap in het „ aangezicht ontvangen hebbende, of door iemand „ met hoonende verwijtingen of fcheldwoorden „ bejegend zijnde , in ftaat is zulks lijdzaam en ,, geduldig te verdraagen, noodzaakelijk vooreen ,, laaghartige en eerlooze ziel, die der famenlee„ ving met alle eerlijke lieden onwaardig is, moet gehouden worden, zoo wel als de geene die „ iemand op de eene of andere dergelijke wijze „ beledigd hebbende, en door denzelven daarover „ tot het geeven van voldoening, in Duel, zijnde „ uitgeëischt, zich weigerig toont hem, op deeze „ wijze, de gevorderde voldoening te bezorgen; „ ea  44 Verhandeling over de „ en in de daad, is dit gevoelen wel zoo onge3 „ grond? Zoude het waarlijk niet de grootfte „ laagheid weezen in een fatfoenlijk man , dat hij „ inftaat ware zich aan de hoonendfte bejegenin„ gen gevoelloos te onderwerpen; zich te laaten fchelden, verwijten, mishandelen, zich een „ klap in het aangezicht te laaten geeven-, zonder „ daar iets tegen in te brengen, en zonder den „ geenen, die hem dus fchandelijk mishandeld of ,, bejegend had, te noodzaaken hem daar eene gc„ paste voldoening over te geeven? en kan de „ geene die het ongeluk gehad hebbende, iemand „ in driftigheid, of hoe ook anders te beledigen, „ indien hij weigert denzelven deswegens de ge„ eischte voldoening te geeven; indien hij door „ denzelven uitgedaagd zijnde weigert met hem „ uittegaan, wel anders befchouwd worden dan als „ een Blodaart, die bevreesd is een weinig bloeds „ te zullen verliezen, en die om zijne kinder„ achtige benaauwdheid, niet verdiend een man genaamd te worden?" Wat het eerste betreft, antwoordeik, met het geene ik bij eene voorige gelegenheid reeds heb aangemerkt. Zekerlijk het zoude de grootlle, de onverfchoonelijkfte laagheid weezen, zich aan de beledigingen, die men ons zoude aandoen, ongevoelig te betoonen: geen mensch, wien edel bloed door de aderen droomt,, die een welgeplaatst hart heeft, zal, zonder daar gevoelig aan te zijn, zich door zijnen evcnmensch laaten vertrappen, vernederen, verhagen, zich laaten uitfchelden of mishandelen ; maar hij zal alle geoorloofde middelen in het werk {tellen, om zijne eer en goeden naam te  Duellen of Tweegevechten. 45 te verdedigen, en om eene behoorlijke en gepaste voldoening te erlangen , over de beledigingen die hem aangedaan zullen Weezen; doch zoo hij pligtmaatig en verftandig wil handelen, zal hij daartoe zekerlijk het Duel of Tweegevecht niet uitkiezen, vermits hij, om de reeds bijgebragtte redenen, eensdeels overtuigd zal weezen, dat dit middel geenzins onder de geoorloofde middelen behoort. Ten tweede, indien hij een waarlijk gevoelig hart heeft, van hetzelve eenen afkeer zal hebben , om de menigvuldige rampen en ongelukken, die hij daar door zijne tegenpartije, en deszelfs naastbeftaanden, zoo wel als zich zelve, en de zijnen op den hals zoude kunnen haaien; te meer, daar hij geenzins door wraakzucht, maar alleen door de loffelijke zucht, om zijne eer te bcfchermen en te verdedigen, en zijne waardigheid en rechten (baande te houden, zal gedreeven worden, en dierhalven ten derde, daar bij ook ten duidelijkfte zal begrijpen, dat hij, gelijk gezegd is, door middel van het Tweegevecht, dit oogmerk geenzins bereiken kan , vermits men eensdeels door eene fchandelijke daad, die ftrijdig is met de waare eer, zijne gefchondene of aangetastte- eer, onmogelijk kan herftellen of verdedigen, en vermits ten anderen, de belediging, waar over men, met het grootfte recht, voldoening wenscht te erlangen, door Duel of Tweegevecht, geenzins uit den weg geruimd of herfteld kan worden. Indedaad , wanneer de beledigde nu zijne tegenpartij in Duel heeft uitgeëisebt, en een van hun beiden gewond of van het leven beroofd is, is dan de belediging, waarom zij gevochten hebben, Het Duel \t geen gercliikt midiel om volloenbig  Voor eene telediging te erlangen, of om zijne gefchondene eer en goeden naam te herfleilen. 46 Verhandeling over Dé ben, nit den weg geruimd, of blijft zij nog de» zelfde ? Gefteid eens bij voorbeeld , dat iemand mij voor een fchelm of gek heeft uitgefcholdcn, mij een klap in het aangezicht heeft gegeeven, of mij op eenige andere wijze heeft mishandeld of beledigd, heb ik dan daar door, dat ik met hem in Duel, op mijne uitdaaging, heb gevochten , mij eene genoegzaame voldoening over de belediging, die mij door hem is aangedaan, ver» kreegen? Welk verftandig mensch zal daarop in gemoede 'ja kunnen antwoorden? Immers het is zeer zeker, dat de hoon, die mij door hem is aangedaan, na dat wij gevochten hebben, nog even zoo weinig herfteld is, als van te vooren, zoo lang ik hem niet genoodzaakt heb, zijne hoo« nende gezegdens in te trekken, en mij opentlijk voor een eerlijk man te verklaaren , of mij over de belediging, die hij mij heeft aangedaan, opentlijk excufes maaken , en desweegens zijn ongelijk en leedweezen te erkennen; het is dierhalven zeer zeker, dat, door het Duel of Tweegevecht, de belediging geenzins herfteld kan worden , en dat ik dierhalven, door dit middel, geene genoegzaame voldoening daar voor krijgen kan: integendeel, ik ftel mij daar door in gevaar, om op nieuw en mogelijk onherftelbaar, door mijne tegenpartij beledigd , om door hem gewond en van het leven beroofd te worden, en 111 dit laatste geval , ben ik althans zeker buiten ftaat gefteid, om hem ooit, tot het geeven van een wezendlijke voldoening, te kunnen noodzaaken: in plaats van zulk eene voldoening van hem te vorderen, ' vergum ik hem integendeel op deeze wijze iets, b het  Duellen or Tweegevechten. het welk ik hem, indien hij mij niet beledigd had, zekerlijk niet zoude hebben toegeftaan, namelijk om mij, met mijne toeftemming, op nieuw te mogen beledigen; ja zelfs om mij, zoo hij daar flechts behendig genoeg toe is, het leven te moogen beneemen; terwijl ik intusfchen hem , die (vermits hij laag genoeg geweest, mij opzettelijk te beledigen, te mishandelen en op de onrechtvaardigfte wijze tc bejegenen,) in zeker opzicht niets meer dan mijne verachting waardig is, de eer aandoe, van mij met hem gelijk te ftellen, waar door ik mij zelve zekerlijk grootelijks verneder : het fpreekt dus immers van zelve, dat te Duelleeren , met oogmerk om voldoening over eene belediging te verkrijgen, de grootfte de ongerijmdfte dwaasheid is. Maar veelligt zal men mij hier in de reden vallen, en mijne redeneering, mijne ftelling op de volgende wijze trachten te wederleggen: „ Het „ Tweegevecht (zal men zeggen) is een gefchikt „ middel om voldoening over eene belediging te „ erlangen, om dat de belediger, door de uit„ daaging van den beledigden aanteneemen, den- zeiven erkend voor een man van eer; want er„ kende hij hem daar voor niet, zoo zoude hij „ zijne uitdaaging niet willen aanneemen , zoo „ zoude hij zich niet met hem willen gelijk ftel„ len, zoo zoude hij hem de eer niet willen aan„ doen van den Degen met den zijnen te meeten; „ dierhalven is het aanneemen der uitdaaging „ en werkelijk duelleeren met den beledigden „ eene weezendlijke voldoening voor deezen, ver„ mits zijn belediger daar door hem wezendlijk voor  48 Verhandeling over de voor een eerlijk man erkend, te gelijk daar door ' bewonende, dat hij hem ten onrechte beledigd ,', en mishandeld heeft; dit blijkt ook gewoonlijk „ bij de uitkomst van het Tweegevecht, zoo 'ei „ ten minlten niemand op de plaats dood blijft ', leggen, vermits men dan gewoonlijk elkander „ verklaard wederzijds voldaan te zijn, en elkan„ der vriendfchappelijk de hand geeft, of 'er „ niets gebeurd ware." (Zoo erkend de belediger op deeze wijze dan zekerlijk ook, door de uitdaaging aanteneemen , en met den belediger te duelleeren, dat hij met oprecht leedweezen over de belediging die hij hem heeft aangedaan bezield aft Doet hij dit niet? Maar wie, die eenig gezond verftand heeft, gevoelt niet, hoe zwak, hoe nietsbeduidend, hoe belagchelijk deeze uitvlugt zij l want vooreerst, is immers de voldoening, die ik mij, door middel van het Duel of Tweegevecht tracht te verkrijgen, voor eene belediging die mij is aangedaan (voor een oogënblik al eens toegegeeven zijnde, dat het aanneemen der uitdaaging , door den belediger , wezendlijk eeniger maate eene voldoening ware ) geenzins evenredig met de belediging : immers iemand, die laag genoeg geweest is om mij opzettelijk te beledigen en mij in mijne eer ot goeden naam fchandelijk aantetasten, verdiend wel dat hij door mij op eene voorbeeldige wijze vernederd worde, opdat hij daardoor mooge afgefchnkt worden, om mij of anderen in het vervolg op dergelijk eene wijze te behandelen. Hg verdiend met fchande overlaaden en daardoor befchaamd over zijn eigen gedrag gemaakt te worden; hij verdiend, zoo  Duellen of Tweegevechten. 45 hij' niet edelmoedig genoeg is om dit van zelve te willen doen, en dus waarlijk zijn gedrag, ten mijnen opzichte, op eene eerlijke wijze te verbeteren , dat ik hem noodzaake mij opentlijk zijn leedweezen over de verongelijking, die hij mij heeft aangedaan, te betuigen, en dat ik hem dus opentlijk ten toon ftelle. Verkrijgt men nu zulk eene voldoening door het Duel of Tweegevecht? Immers neen! —- Verre van mijuen belediger te vernederen of te befchaamen doe ik hem de eer aan van mij gelijk met hem te ftellen, en ik verneder mij zelve, terwijl hij, (zoo hij Hechts een waaghals is, die roekeloos zijn leven in gevaar durft ftellen ,) geenzins door het Duel wordt afgefchrikt, om mij of anderen daarna weder op nieuw of bij aanhoudendheid te beledigen, en terwijl het duelleeren zelve geenzins eene vergoeding is voor de verongelijking die mij is aangedaan, af mijnen belediger geenzins noodzaakt berouw te hebben over zijn? handelwijze ten mijnen opzichte. Ten tweede , wanneer de belediging beftaah heeft, in eene fchijnbaar gegrondde aantijging óf befchuldiging van iets fchandelijks of onbehoorlijks > welke mij in gevaar fielt, om mijnen goeden naam bij mijne evenmenfehen te verliezen, zoo is immers het Duel of Tweegevecht geenzins een gefchikt middel, om den nadeeligen invloed, die deeze befchuldiging op mijn goeden naam gehad heeft, uit den weg te ruimen: of ik al duelleer, inet mijnen befchuldiger, zoo noodzaak ik hem daardoor echter niet zeker genoeg om zijne befchuldiging intetrekken, en valsch te verklaaren. ,, Gij doet wel (zal men hier wederom zeggen) D J5 want  $o Verhandeling over de „ want door de uitdaaging aanteneemen verklaart hij u als een man van eer;'''' maar dit voor een oogënblik wederom eens toegeevende, vraage ik: is dit genoeg ? is het genoeg voor mij, door een laaghartig eerloos mensch , die zich niet ontzag mij valfchclijk, tegen zijn beterweeten aan, te befchuldigen, daarna weder eerlijk verklaard en van het befchuldigde vrijgcfproken te worden ? Is dit genoeg om de fchending, die hij inmiddels mijn goeden naam heeft toegebragt, te herflellen ? Al was het dierhalven waar, dat hij, dooi- mijne uitdaaging aanteneemen, mij ftilzwij. gende vrijfprak van de befchuldiging , zoo blijft het echter nog zeer onzeker, of de waereld, niettemin , niet in de verdenking zoude blijven, dat de befchuldiging op goede gronden fteunde en dat die flechts uit vreeze door den belediger is ingetrokken . — Zoude het dierhalven, in zulk een geval, •niet oneindig beter weezen eerst mijne onfchuld, en de ongegrondheid der befchuldiging , middag klaar te bewijzen , en dan mijne tegenpartij te noodzaaken , de valschheid van zijne befchuldiging, te gelijk met zijn berouw en leedweezen, opentlijk te erkennen: zoude dit middel niet oneindig zekerder zijn dan een Tweegevecht; want dit althans is zeker, dat, zoo ik door middel van het Duel mijnen goeden naam, waar van ik door mijn' befchuldiger beroofd ben, bij de waereld niet zekerlijk kan wederkrijgcn, 'er mij niets moet aan gelegen leggen, door mijnen eerloozen belediger, vrijgefprooken en eerlijk verklaard te worden, fchodii hij tot ftraf zijner fnoodheid, en om anderen voor hem te waarfchuwen , verdiend opentlijk vernedert en ten toon gefteid te worden. Ten  Duellen ce Tweegevechten. 51 Ten derde, zal men immers (indien men oprecht wil zijn ) de onwaarheid, of ten minden de onwaarfchijnelijkheid van de {telling, dat de uitgedaagde, door de uitdaaging aanteneemen, zijne partij, bij zich zelve , voor eerlijk erkend en hem jveezendlijk vrij/preekt van het geen waarmede hij hem befchuldigd had, in verre de meeste gevallen, waar in het Tweegevecht plaats heeft, moeten erkennen : immers de reden waarom men de uitdaaging aanneemt is geenzins het prijslijk oogmerk om zijn eigen ongelijk te erkennen en zijne partij eene reparatie of vergoeding, voor eene belediging , die men overtuigd is dat men hem ten onrechte heeft aangedaan, te bezorgen; maar de waare reden daarvan, is doorgaans, dat men niet gaarn door de waereld voor een laage ziel of Bltodaart wil gehouden worden , enz. De uitdaaging wordt dierhalven doorgaans aangenomen, enkel uit eigenbelang, uit zucht om het goede gevoel, het welke de waereld over ons heeft, te moogen behouden, uit vreeze, van hetzelve, indien men anders deedt, te zullen verliezen; doch geenzins om daar door te betoonen en te erkennen dat men zijne partij onrechtvaardiglijk behandeld en verongelijkt of valfchelijk befchuldigd heeft, en hem daardoor in zijne gefchondene eer en goeden naam te herftellen , of hem op deeze wijze eene voldoening te geeven, die men zich zelve bewust is hem verfchuldigd te zijn. Dat dit waarlijk zoo zij, is hier uit afteneemen , dat de uitgedaagden, na met hunne partij geduelleert te hebben, zeer ongaarne hun ongelijk, met betrekking tot de oorzaak van het Duel, opentlijk zouden willen erD a ken-  5* Verhandeling over de kennen, en nog minder zouden zij hier toe te bes weegen zijn, in tegenwoordigheid van hunne partij, of aan deezen deswegens hun leedweezen'willen te kennen geeven. —— Men vraage flechts aan de uitgedaagden of zij dit zouden willen doen, men ftelle hun daartoe op de proef en ik durf gerustelijk vooronderftellen (zonder vreeze van dooide uitkomst geloogenfèraft te zullen worden), dat 'er van de honderd genoegzaam geen één zal zijn , die daer toe zoude willen befluïten. Ik geloof wel dat veele moogelijk bij zich zelve Van hun ongelijk overtuigd zijn; maar zij zouden "'er niet opentlijk voor willen uitkomen, en nog minder hun leedweezen daar over willen betoenen: wanneer zij hier over gevraagd wierden, zouden zij wel zeggen , ik erken den geen, met wien ik te doen heb gehad, voor een braaf en eeriiik man; ivant hij heeft zich in het Duel braaf en eerlijk gekweeten; maar zij zullen nimmer zeggen of willen toegeeven, dat zij overtuigd waaren hunne partij verongelijkt te hebben, en hem, cm deeze reden, voldoening te hebben gegeeven. Dit nu zoo zijnde, en de Uitgedaagde de uitdaaging, meer uit eigenbelang dan uit zucht om de door hem gefchondene eer van den (Jitdaager te herftellen, en te erkennen dat hij hem valfchelijk beichuldigd, of onbillijk behandeld heeft, aanneemende, zoo is het immers ontcgenfpreekelijk, dat de Appellant of Uitdaager niet in zijne gefchondene eer herfteld wordt door zijnen belediger, wanneer deeze de uitdaaging aanneemt, en dierhalven is al het geen men daar van voorgeeft, (zoo als wij zeiden,) niet meer dan een loutere uit-  Duellen of Tweegevechten. 53 uitvlugt. Een geval is 'er maar, waarin men, met eenigen fchijn van waarheid, zoude kunnen voorgeeven, dat het Duel of Tweegevecht een gefchikt middel zoude weezen, om zijne gefchondene eer wederom te herftellen, namelijk, wanneer men door iemand voor een Bloodaart zijnde uitgemaakt, hem door dit middel zoude willen betoonen, dat men wezendlijk niet van moed ontbloot, en dier» halven dat deeze aantijging valsch was , indien het namelijk waar was , dat een roekeloos waagen, en onvoorzigtig in gevaar ftellen van zijn Itven , buiten volftrekte noodzaakelijkheid, moed kon genaamd worden; doch vermits elk onpartijdig beöordeelaar zal moeten erkennen, dat dit geen waare moedis, en dat het zelfs iemand, die flechts uit' vreeze van door de waereld voor een Blodaart gehouden te zullen worden, dierhalven als uit een foort van nooddwang, tot het uitdaagen in Tweegevecht , en tot het Duelleeren befluit, (zoo als doorgaans het geval is,) echter in gcwigtige omftandigheden , waar wezendlijke onverfchrokkenheid vereischt wordt, zeer wel aan waare moed ontbreeken kan, zoo mag men ook zelfs, in zulk een geval tot het Duel of Tweegevecht, zijn toe-. vlugt niet neemen , te minder, daar dit, om de bijgebragtte reden, ook geen genoegzaam gefchikt middel is, om de befchuldiging van blooheid te loogenftraffen. Daar het dierhalven ftrijdig is met het gezond verftand, de verdediging van zijne eer in zijne fchande te zoeken; daar men , door middel van het Tweegevecht, zijne gefchondene eer , wezendlijk niet kan herftellen, noch eene genoegzaame volD 3 doe-  6* Verhandeling over de; *£> zijn minder gevaarlijiijke en veel gefchiktermiddelen dan het Duel om voldoening te erlangen en zijne eer te handhaa* Ven. doening kan bekomen , voor de beledigingen die men heeft moeten ondervindeu, zoo is immers dit middel noQdzaakelijk de grootfte dwaasheid. Niet minder dwaas is het ook, (indien men al eens konde toegeeven, dat het Duel een gefchikt middel ware, om voldoening over eene belediging te erlangen of zijne gefchondene eer te herftellen,) van zulk een gevaarlijk middel gebruik te maaken, zoo lang men minder gevaarlijke, en (ten allermmfte) niet minder zekere middelen in het werk kan ftellen , om zijn oogmerk te bereiken. Indedaad is het op zich zelve niet reeds de grootfte de ongerijmdfte dolzinnigheid en dwaasheid, ter bekoming van voldoening, en ter verdediging van zijne eer, zijn leven en zijne gezondheid in gevaar te Hellen, daar men zijne eer kan verdedigen en voldoening kan bekomen, zonder zijne gezondheid en zijn leven te waagen ? en is dit niet des te dwaazcr, daarliet beweezen is, dat van alle de middelen die men daar toe kan bezigen , het Duel of Tweegevecht het ongeichiktfte is, en dat men door het zelve het oogmerk dat men zich voorfteld, geenzins wezendlijk kan bereiken? „ Maar (zal men mij te gemoet voeren) dit „ is echer het eenigfte middel, het welk men, „ behoudens zijne eer en goeden naam, kan be„ zigen, in zulke gevallen , waar uit doorgaans „ de Tweegevechten ontftaan : wanneer men , bij ,', voorbeeld , wordt uitgefcholden , of een klap „ in het aangezicht ontvangt of diergelijke: ge„ bruikte men, in zulk een geval, andere middelen , men zoude een laage Ziel een Bloodaart „ ge-  Duellen of Tweegevechten. '55 „ genaamd worden, en daar voor kan zich toch „ geen man, in wiens aderen edel bloed liroomt, „ blootftellen. Wat zal ik hier, na al het geen ik reeds over de zaak gezegd heb, op antwoorden, wat anders, dan het geen ik hier voor, reeds eens heb aangemerkt; namelijk, dat deeze uitvlugt niets meer influ.it dan, ,, om dat het gevoelen der meeste „ menfchen, in dit opzicht dwaas, ongerijmd en „ onredelijk is, moet ik het mijne daar aan on„ derwerpen, en ik moet in dit opzicht, even „ dwaaslijk, ongerijmdelijk en onredelijk als de „ groote menigte handelen;" Zulk eene redeneering is immers eens verftandigen mans geheel en al onwaardig ; want daar uit zoude dan volgen, dat men eigentlijk duelleeren moet, om het vooroordeel, om den nietsbeduidende naam van eer, om één woord zonder bepaalden zin, of waaraan ten minften door den Bon Ton een gantsch verkeerden zin gehecht wordt, en dat het ons genoeg moet weezen door onze tegenpartij in fchijn in onze eer herfteld, en van alle die geenen die verkeerdelijk over de waare eer oordeelen voor een man van eer erkend te worden, terwijl het ons onverfchillig zijn moet, of wij waarlijk onze eer behouden of niet; ja zelfs verkiezen moeten dezelve te ver-liezen, om 'er den valfchen naam van te behouden, door indedaad ftrijdig met onzen pligt te handelen. De voorftanders van het Tweegevecht en van het heerfchend vooroordeel, zullen (dit voorzie ik wel) zich hier geenzinsmede laaten vergenoegen: mij dunkt ik zie hun met ontferming, over mijne wartaal, de fchonders ophaalen! maar veelligt, D 4 ztü-  56, Verhandeling over de zullen zij hier op zekeren fcharaperen en verachtelijken toon mij afvraagen: „ Zoo gij dan zoo „ voorzigtig zijt, Vriend! u niet in Tweegevecht „ te willen begeeven, en u den naam van Blood- aart zoo ligtelijk kunt getroosten, welke zijn dan die fchoone en met geen gevaar vermengde „ middelen, daar gij zoo breed van opgeeft, en „ die u, ter verdediging of herftelling van uwe „ gefchondene eer , of tot het bekomen van ge-, noegzaame voldoening voor eene geleedene bej, lediging , door uwe behoedzaamheid , worden aan de hand gegecven? Zonder mij door de vreeze, van over mijne on« nozelh^id befpot en als een vreedzaamen Held, die moeds genoeg heeft, om liever voor een Bloodaart heiend te willen, ft aan, dan zich een prik in den huid te> laaten geeven, met den vinger nageweezen te worden , eeniger maaten te laaten aflchrikken, zal ik daaromtrent ook onbewimpeld mijn gevoelen zeggen. Deeze middelen dan zijn, volgens mijn oordeel, onderfcheiden, volgens de onderfcheidene gevallen en omftandigheden, waarin zij. moeten gebezigd worden. Vooreerst, wanneer de belediging beftaat in eene nietsbeduidende kleinigheid; in een enkel fcheldwoord , het welk u moogelijk in driftigheid of 1 overijling wordt toegeworpen , zoo zult gij op dat oogënblik, indien gij wijslijk wilt handelen, hetzelve met een verachtend ftilzwijgen aanhooren;doch wanneer de hevigheid van uwe partij tot bedaaren zal zijn gekomen , zoo zult gij hem in tegenwoordigheid van dezelfde perfoonen, die ge.» tuk fjos men zich moet gedragen wanneer men beleiigi is.  Duellen of Tweegevechten. 37 tuigen waaren van de belediging, hem dezelve op eenen bedaarden toon herinneren, en hem afvraagen of hij u niet veelligt in driftigheid heeft uitgefcholden? Erkent hij zijn ongelijk, betoont hij daarover zijn oprecht leedweezen, zoo zal u dit genoeg voldoening weezen ; zoo zult gij hem edelmoedig vergeeven en hem vriendfchappelijk de hand bieden: —— doch weigert hij zijn ongelijk te erkennen , zoo znlt gij de omftanders tot getuigen neemen van zijne laagheid, hem op een bedaarden, doch veel beduidenden en onverschrokken toon, uwe verachting te kennen geeven , hem aanzeggen dat gij hem uwen toorn niet waardig keurt, allen verderen omgang met hem, voorzigtig meiden : maarniet verder op voldoening bij hem aandringen ; want daar uwe eer beftaat in het gegronde gevoelen , dat verftandige lieden hebben van uwe meerdere volkomenheid, zoo zal immers een enkel fcheldwoord, dat met verachting betaald wordt., niet inftaat zijn, wanneer het niet beweezen is, dat gij den fcheldnaam, die u is toegeworpen, wezendiijk verdiend, dit gunftige gevoelen, het welk men omtrent u heeft opgevat te verminderen; immers zekerlijk niet bij bedaarde verftandige lieden : • in tegendeel men zal zich immers ver- pligt vinden den belediger in het ongelijk te ftellen, zoo men billijk wil weezen, en op eene redelijke wijze over de zaak wil oordeelen, en aan het oordeel van zotten behoeft gij u immers geenzins te ftooren of gelegen te laaten leggen. •—■ Gij zult dierhalven oneindig beter doen zulk eene belediging met verachting te betaalen, dan 'er een harnas a la Don Quichotte over aantetrekken. Maar zijt gij echter ongezind daar genoegen D 5 mede  Verhandeling over. de mede te neemen, of gaat de geene, die u heeft uitgefcholden, niettemin opzettelijk voord u te beledigen, of zijt gij in het geval om door hem van iets befchuldigd te worden, het welk , wanneer , het tegendeel 'er niet van beweezen is, u waarlijk in uwe eer of goeden naam, of waarin ook anders, zoude kunnen benadeelen, zoomoet gij, in tegenwoordigheid en ten aanhoorender omftanders, voldoening van hem vorderen; dat is van hembegeeren, dat hij zijne hoonende gezegdens waar maake, of zoo hij dit niet doen kan, u zijn leedweezen deswegens,in het bijzijn der geenen die getuigen waaren deibelediging , die hij u heeft aangedaan, erkenne; te gelijk daarbij plegtiglijk verklaarende dat hij u ten onrechte gehoond of beledigd, en dat hij u vaifchelijk befchuldigd heeft. ■ Eene gelijke betuiging van leedweezen, en bekentenis van fchuld zult gij van hem vorderen, wanneer hij zich omtrent u eenige daadelijkheid mogt veroorloofd hebben. Is hij nu edelmoedig g.noeg om zulks met oprechtheid des harten te doen , zoo zult gij u daar mede vergenoegen , hem het ongelijk, dat bij u heeft aangedaan, uit hoofde van de genoegzaame voldoening die hij u bezorgd heeft, gewillig vergeeven, en daar, in het vervolg, nimmermeer aan gedenken ; doch bemerkt gij, dat zijne fchuldbekentenis en zijne betuiging van berouw en leedweezen niet oprecht zijn, maar dat hij daartoe alleenlijk befluit uit nooddwang, en niet dan na veel morrens en tegenfpreekens, zoo zult gij hem, ten aanhooren der omftanders , uwe verachting te kennen geeven , hem aanzeggen, dat gij niet meer met hem te doen wilt hebben , en dat hij zich wachte voor het vervolg, of dat gij  Duellen of . Tweegevechten. 59 gij u genoodzaakt zoude vinden tot andere hardere middelen te moeten beiluitcn , hem opentlijk ten toon te ftellen, en andere menfchen voor zijnen omgang te waarfchuwen. „ Maar (zal men zeggen) indien hij nu wei,, gert u de gevorderde voldoening te geeven, in,, dien hij zijne gezegdens niet in wil trekken, „ indien hij geen fchuld wil bekennen , geen „ leedweezen wil betuigen (dat toch doorgaans ,, het geval zal weezen) indien hij integendeel „ voordgaat u bij aanhoudendheid te beledigen, „ wat dan ? " —— In dit geval zult gij hem daartoe op de bedaardfte wijze en in de ernftigfte bewoordingen, nogmaals op het naarukkelijkfte en bij herhaaling ver-, maanen, onder bedreiging , dat gij hem daartoe anders door harde middelen (die gij liefst,uit zucht voor het behoud van zijne eigene eer, zoudt willen vermijden) zult moeten noodzaaken, en blijft hij des niettemin halftarrig bij zijne weigering volharden, zoo zult gij de omftanders tot getuigen neemen van zijne onwilligheid; —• indien de belediging beftaat in een valfche befchuldiging , de valschheid derzelve , ter verdediging van uwen goede naam en eer, door goede bewijzen, zoo veel moogelijk, in een helder daglicht ftellen, — en verder hem door rechterlijke middelen noodzaaken u die voldoening te geeven, die hij u zoo halftarrig geweigerd heeft. „ Foei! ( zullen hier alle voorftanders der Duellen of Tweegevechten, met een verdubbelden toon van verachting uitroepen) Foei! „ Welk eenlaag„ hart! die in ftaat is, zich een klap in het aan- « ge- Eenige tegenwerpingen en wederlegging van dezelve.^  6o Verhandeling over. de „ gezicht te laaten geeven, zich te laaten uit„ fchelden , voor al wat leelijk is, zonder daar ,, andere voldoening over te vorderen , dan „ fchuldbekentcnis, en betuiging van berouw en „ leedweezen, doch die, wanneer hem deeze vol„ doening geweigerd wordt, zich daar mede ook „ wil laaten vergenoegen, onder het bloohartig voorwendfel, dat zijn belediger zijnen toorn niet „ vaardig is. —■ Schoone uitvlugt waarlijk! zoo „ kan elk een dien het behaagt, u veilig zoo veel „ hij wil, op de fmaadelijklle wijze, mishandelen „ en beledigen , zonder dat hij bevreesd behoeft te „ weezen , dat gij hem dit betaald zult zetten ; hij „ zou dus wel dwaas moeten weezen, fndien hij goed genoeg ware u de gevorderde voldoening „ te geeven: het zoude in hem de grootfte, de „ onverfchoonelijkfte laagheid weezen , zoo hij „ zich in zoo verre wilde vernederen , om aan „ een laaghart, gelijk gij zijt, excufes te maaken , „ daar uwe zekerlijk zeer voorzigtige en behoed- zaame grondbeginfels echter niets dan de grootfte verachting waardig zijn: kon hij daar toe ooit „ befluiten , zeker zijne laagheid zoude hem, zoo „ wel als u, de welverdiende verachting van alle „ weldenkende op den hals haaien. Laat hem „ Hechts volhouden; het ergfte, het welk hij van „ u kan verwachten is, dat gij den rol van een „ laffen aanklaager zult fpeelen; dat gij, even „ als de fchooljongens, over hem aan gen Mees„ ter loopt klaagen; het is waar, hij zal moo„ gelijk door den Rechter genoodzaakt worden „ u excufes te maaken, u zijn leedweezen (hoe-. „ wel onoprechtelijk). te betuigen; maar hij zal j, aari  Duellen op Tweegevechten. 6t aan zijn kant het genoegen hebben, van u daar5, na vrijelijk (naar uwe verdienden) over uwe „ laagheid te kunnen befpotten, en alle braave „ en eerlijke lieden op zijne zijde te hebben , „ daar elk een overtuigd zal zijn dat de fchijnbaa„ re voldoening, die hij u gegeeven heeft, niets „ afdoet, vermits hij daartoe op eene onredelijke „ wijze gedwongen is; men zal dus hem volko„ men in het gelijk en u daarentegen naar ver„ dienden volkomen in het ongelijk ftellen: hij „ zal overal voor een braaf en eerlijk man ver„ klaard worden, terwijl men eens hartelijk lag„ chen zal, over de onbillijke vordering der Hee„ ren Rechters en over de ftaatige deftigheid , die „ zij bij het voldoen aan hunne hoogwijze uit„ fpraak vertoonden , zoo wel als over het be,, droefd figuur dat gij moogelijk bij deeze cere„ monie zult gemaakt hebben ; terwijl men verder ,, u uit alle fatzoenlijke gezelfchappen zal verban„ nen, u overal met den nek zal aanzien en u „ allerwegen met den vinger na zal wijzen, uit„ roepende daar gaat dien Held! terwijl gij ein„ delijk nergens uwen belediger ontmoeten zult, ,, zonder gevaar te loopen van opentlijk doorhem „ befpot, gefard en uitgejouwd te worden, daar „ hij zekerlijk, zoo dikwijls bij daar gelegenheid toe zal vinden , niet zal nalaaten, u op een fpot„ tenden toon eerbiedig naar uwe hevelen te vraa,, gen en u van zijn refpecl te verzekeren, of veel„ ligt fomwijlen e:ns tegen u zeggen zal; heugt „ het u wel toen wij voor de Vreedemaakers waaren? wanneer zult gij mij weder eens laaten dag„ vaarden, of wanneer gaan wij \r weder eens op f, uit  6a Verhandeling over de „ uit ( met den hand aan den Degen wijzende) of „ iets diergelijks; zoo dat gij dan genoodzaakt zijn zult elk oogënblik op nieuw over hem te „ moeten loopen klaagen, of geen voet meer zult „ durven verzetten, uit vreeze van allerwegen „ befpot, beledigd en met verachting behandeld „ te zullen worden." Op dit alles moet ik antwoorden: Ik beken ja ! dat het allerongelukkigst is, dat het vooroordeel, omtrent de Duellen of'Tweegevechten, in de harten van alle, immers van verre de meeste fatfoenlijke lieden zijne wortels zoo diep gefchooten heeft, dat het zonder de grootfte kwetflng der harten, zelfs van die geenen, die in alle andere opzichten met reden voor braave, weldenkende, godsdienftige en verllandige lieden bekend ftaan, uit dezelve niet uitgeroeid fchijnt te kunnen worden. Mijn hart bloed zeker bij de gedachte, dat elk weldenkend man en jongeling, dien het geenzins aan waare moed ontbreekt, en die bezield is met een genoegzaam gevoel van zijne eigene waarde, om niet dan zeer ongaarne, de algemeene achting te willen verbeuren, daar hem niets zoo zeer ter harte gaat, dan, volgens zijne verdienften, door alle weidenkenden bemind en geacht, en door alle minder wcldenkenden ten minften ontzien te moogen worden , en daar hij dus te grootmoedig is, om de gedachte te kunnen veelen of verdraagen , van minder geacht te zullen worden dan hij bij zich zelve gevoelt te verdienen; wanneer hij in het ongelukkig geval is van door een ilechthoofd beledigd te worden (iets waar voor toch zelfs de braaffte en weldenkendfte mensch al-  Duellen of ~ Tweegevechten. 63 altoos eenigzins blootgefteld kan zijn) onmoogegelijk den iaad dien ik hem gegeeven heb, kan volgen, en dierhalven, in dit geval, onmoogelijk overeenkomftig met zijnen pligt kan handelen, zonder een oogenfchijnelijk gevaar te loopen, van niet alleen de achting van alle heethoofdige en geheel onredelijke Voorvechters der Duellen of Twee» gevechten (waaraan hem in zeeker opzicht weinig behoort gelegen te leggen) maar ook hun ontzag en de achting van de meeste weldenkende, verftandige en waarlijk braave fatfoenlijke lieden die (hoe wel zij bij nader onderzoek moogelijk van de onredelijkheid van het heerfchend vooroordeel bij zich zelve overtuigd zouden zijn,) echter nog bij aanhoudendheid (ten minften in het openbaar) aan hetzelve gehecht blijven, en voor hun eigen bijzonder gevoel niet zouden durven uitkomen; (hoe zeer hij zulks door zijn gedrag geenzins verdiend hebbe) voor altoos en herftelbaar te zullen verliezen; zonder ook gevaar te loopen van overal voor eene laage ziel en Bloodaart, bekend te zullen -ftaan, van overal aan de algemeene befpotting, uiifluiting en verachting blootgefteld te zullen weezen , en dus van alle de zuivere genoegens des levens , en van de hoop om als een man van eer en ware verdienden allerwegen hooggeacht te zullen worden, en der famenleeving de grootfte en gewigtigfte dienften te kunnen bewijzen , voor altoos en onhcrftelbaar verftoken te zullen worden, en dit alles om eene nietsbeduidende kleinigheid, om dat hij een enkel fcheldwoord met verachting zal hebben aangehoord, of om dat hij zich over eene valfche befchuldiging niet met den Degen in de vuist  $4 VERHANDELING OVER DÉ' vuist zal hebben willen wreeken; om dat hij te grootmoedig zal geweest zijn, om zich met zijnen kagen belediger gelijk te willen ftellen, ook overtuigd zijnde dat zulk eene wraakoefening, in allen opzichte, ftrijdig is met zijnen pligt. > Nog eens, mijn hart bloed bij de overweeging van dit alles en bij deeze fmertelijke gedachten; maar daar de door haaren aart onveranderlijk zedelijke natuurwetten altoos dezelfde blijven en niet naar | de willekeurige vooroordeelen der menfchen geplooid of verdraaid moogen worden, daar het (zoo ik meen) genoegzaam beweezen is, en door elk verftandig en weldenkend mensch ten duidelijkften gevoeld wordt dat zijn leven en zijne gezondheid, buiten voiftrekte en onvermijdelijke noodzaakelijkheid, in gevaar te ftellen, of uit wraakzucht, over eene belediging, zijnen evenmensen naar het leven en de gezondheid te tasten, zoo lang men op eene andere wijze voor degeleedene vcrongelijkingvergoeding of voldoening kan erlangen, volftrekt ftrijdig is met deeze wetten, gelijk dit door de gezonde reden en de Goddelijke Openbaaring nog nader bevestigd wordt, zoo is het ook ontegenfpreekelijk, dat ik bij mijne (tellingen moet blijven volharden, en een iegelijk, die overeenkomftig met zijnen pligt wil handelen het duelleeren moet verbieden. Doch tot u, o Gij heethoofdige Voorvechters der Duellen of Tweegevechten, die geen verftand of reden wilt gebruiken, maar gezwooren hebt, wat u daar omtrent ook mooge worden voorgehouden , wat 'er cok van komen mooge, al was het zelfs ten koste van uw eigen leven, het verderfelijk vooroor*  Duellen op Tweegevechten. 65 oordeel te blijven aankleeven , is mijne reden verder niet ingericht, want zelfs de verfchrikkehjkfte waarheden zouden u niet kunnen overtuigen, maar alleenlijk aan u, o zwakke ftervelingen ! die, fchoon gij geen moeds genoeg hebt, om van het heerfchend vooroordeel in het openbaar aftewijken, echter bij u zelve ten vollen overtuigd zijt, dat hetzelve de grootfte onredelijkheid influit: en aan u voornamelijk , o Jongelingen! die nog in den eerften bloei uwer jaaren zijt, zoo gij u nog niet door de Voorftanders van dit gevaarlijk vooroordeel tot hun gevoelen hebt laaten overhaalen en niet reeds hunne gezwoorene volgelingen geworden zijt, echter in de grootfte vertwijfeling (laat, wat u in eene zaak van zulk een gewigt, waarvan de welvaart van uw' geheelen levensloop af kan hangen, (indien het 'er eens op aankwam) te doen ftaa? kan ik, met eenige gegrondde hoop, van moegelijk eenigen onder u te zullen overtuigen, mijne volgende aanmerkingen mededeelen. Veelligt zal ook de een of ander onder u mij zeggen: ,, ik gevoel het wel, dat al het geen gij „ zegt op goede gronden fteunt: ik ben voor „ mij zelve ten vollen overtuigd, dat gij in de ,, daad, de zaak in het waare daglicht befchouwt, „ en omtrent dezelve volkomen gelijk hebt; maar „ het point cFhoimeur verbiedt mij, volgens mijne „ overtuiging te werk te gaan: wat zoude de ,, Waereld van mij zeggen, indien ik mij volgens „ uwen raad gedroeg? Ik geloof wel, dat elk „ verftandig beöordeelaar mij bij zich zelve recht „ zal doen wedervaren ; maar niemand zoude in het openbaar voor zijn gevoelen durven uitkoE men: —  65 Verhandeling over de „ men: —- ik weet wel, ik gevoel wel, dat het „ vooroordeel, onverftandig, woest, barbaarsch , „ belagchelijk, fchandelijk en onredelijk is; maar „ zoo lang het niet is uitgeroeid, moet ik, hoe „ zeer ook tegen mijn wil, overeenkomftig met „ hetzelve handelen; zoo ik ten minften de alge„ meene achting niet voor altoos wil verbeuren, „ zoo ik mijn goeden naam wil behouden, zoo ik „ mij den weg tot mijne bevoordering en tot mijn „ tijdelijk welzijn,niet voor altoos wil affluiten; — „ want deed ik anders, verdroeg ik eene beledi,, ging, zonder mijnen belediger op de gewoone „ wijze om voldoening te vraagen, ik zoude overal „ voor een lafhartigen Bloodaart te boek ftaan; „ betrok ik mijnen belediger in rechten, men zou„ de ook zeggen dat ik dit uit lafhartigheid, uit ,, benaamvdheid en om een Tweegevecht te ont,, wijken, gedaan had, zoo dat ik overal als een „ laage ziel veracht en befpot zoude worden, en „ geen fatfoenlijk man mij tot zijnen gemeenzaamen omgang zoude willen toelaaten." Dan zulken (ik zeg het nog eens) kan ik niet anders antwoorden, dan, ja lieve Vriend! gij hebt gelijk , het is een jammerlijk, een allerongelukkigst vooroordeel , en elk weldenkend jongeling die het ongeluk heeft van door een flechthoofd beledigd te worden, is waarlijk, uit dien hoofde , van gantfeher harte te beklaagen ; want zeker niets kan harder weezen, dan zich in allen opzichte van zijnen pligt getrouw te willen kwijten, en zulks, behoudens de achting en het gunftige gevoelen Zijner evenmenfehen in het algemeen , echter niet te kunnen doen: evenwel kan ik ü , tot uwen troost,  Duellen of Twéecevecuten. 67 troost , de volgende aanmerkingen mededeélen: Indien gij u ongelukkiglijk en onverhoopt in het geval mogt -bevinden om beledigd te worden, zoo kunt gij, bij het gebruiken der middelen, die ik ter verdediging van eer en goeden naam en ter verkrijging van voldoering heb aangeweezen, u op zulk eene wijze gedragen, die u gegrondde reden geeven zal, van u te moogen vlijen, dat gij ten minften de achting en goedkeuring van alle weldenkende niet, immers niet 011herllelbaar, zult verbeuren, doch hiertoe behoort bedaardheid, voorzigtigheid , befcheidenheid, verHand en een goed overleg: — Ik zeg dit in de vooronderftelling, dat 'er op üw zedelijk gedrag, in het algemeen, in geehê Opzichten hoegenaamd , iets te zeggen valt, en dat gij in het bijzonder, verre van een korfeligj driftig, ligtgeraakt of farrig humeur te hebben j en Van een krakkeeler of twif tzoeker te weez m, integendeel vail eeri zagtzinnigen, verdrasgzaamen en vriendelijken inborst zijt: in dit geval zult gij vooreerst, niet dan zeer zeldzaam in de gelegenheid zijn, van door iemand beledigd te kunnen worden; doch wierd gij nu, niettegenftaande die alles, echter beledigd, zoo zult gi3 dan ten minften het voorrecht hebben , dat uw goede naarri bij alle uwe bekenden cevestigd zal weezen, en dat die geene onder hun, die bij de belediging j die men u aan zal doen, tegenwoordig zullen zijn, al aanftonds van de onrechtvaardigheid derzelve overtuigd zullen weezen ^ en om deeze reden ookVan zelve en gewillig uwe partij zullen kiezen £ a te-  68 Verhandeling over de tegen den flechthoofd , die u beledigd zal hebben: uwe bedaardheid en uwe voorzigtig- heid , zullen u alsdan genoegzaame middelen aan de hand geeven om uwen belediger op eene befcheidene wijze en op een' vriendelijkcn toon, . echter met den vereischten klem van redenen, zijn ongelijk ernftig onder het oog te brengen, en hem te doen begrijpen, dat gij zulk eene behandeling geenzins aan hem verdiend hebt; en daar gij te» vens edelmoedig genoeg zijn zult, om hem te kennen te geeven dat gij dierhalven zijne' belediging eeniglijk aanmerkt als een gevolg van overijling of driftigheid, en dezelve uit dien hoofde gaarne als ongemerkt door de vingeren wilt zien , zult gij daardoor zeer waarfchijnehjk (zoo hij ten minnen maar dén druppel eerlijk bloed in zijne aderen heeft) zijne eergierigheid aanfpoorcn, om u als van zelve zijn ongelijk te erkennen , en u deswegens zijn oprecht leedweezen te betuigen: de tegenwoordigheid van uwe bekenden , die door hunne uiterlijke houding niet onduidelijk zullen te kennen geeven , dat zij op uwe zijde zijn, zal nog meer toebrengen om uwen belediger ten minften in ontzag te houden, en hem daartoe re beweegen door de vreeze van door hun opentlijk in het ongelijk gefield te zullen worden, indien hij anders al gevoelloos genoeg ware om aan uwe edelmoedigheid wederltand te kunnen bieden, en 'er uit deeze beweegreden alleen al niet toe mogt kunnen befluiten: —- doch bleef hij niettemin volharden , en wilde hij desniettegenftaande zijn ongelijk niet erkennen, dan is het zeer waarfebijnelijk , dat de getuigen van het geval, in de over- tui-  Duellen of Tweegevechten. 65 tuiging dat het recht aan uwe zijde was, hem daar toe zouden noodzaaken , onder bedreiging dat zij anders van uwe zaak de hunne zouden maaken, en hem als een. flechthoofd voor de Waereld zouden ten toon (lellen ; doch hielp ook dit niet, zoo zouden, zij hem (zoo zij ten minden als .braave lieden handelden ) als een eerlbozen fchelm uit hun gezelfchap verjaagen , en zijne fchandelijke handelwijze, ten .uwen opzichte, te gelijk met uwe edelmoedige handelwijze, omtrent hem, aan de Waereld bekend maaken; — beftond nu de belediging in een verwijt of befchuldiging, die (behoudens, uwe eer en goeden naam,) door u niet over het hoofd gezien konde worden, zonder daar behoorlijke voldoening ov&r te vorderen , zoo zoude het u zeer ligt vallen de valschheid en ongegrondheid daarvan duidelijk aan den dag te leggen, daar uw goede naam,bij alle uwe bekenden reeds gevestigd zijnde , deeze zich zoo ligt niet zouden laaten overtuigen , dat 'er waarlijk eenige waarfchijnelijkheid in de befchuldiging te vinden ware, en zich dierhalven des te ligter van de valschheid derzelve zouden laaten overreeden, het welk dan ook niet weinig ftrekken zwde, om de laagheid van uwen belediger aan den dag te leggen ; en vermits zelfs ook door die geenen , .welke aan het heerfchend vooroordeel, omtrent de Tweegevechten verkleefd 'zijn, eeniger maate erkend wordt, dat men wel verpligt is op deeze wijze van een man van eer doch geenzins van een laage en eerlooze ziel voldoening te neemen, zoo zoudt gij dan, in uw geval, ook zooveel gevaar niet loopen, van veroordeeld, en voor een laaghart E 3 of  ï© Verhandeling over de of bloodaart gehouden te worden, indien gij uwen belediger niet vo r den Degen eischte; daar elk een die bij de belediging tegenwoordig was geweest , zoude moeten erkennen, dat hij u, op eene lange en eerlooze wijze behandeld had, zoo dat zij hem veel eer rottingflagen dan de eer om voer uwen D°egen te komen zouden waardig keuren ; in plaats dierhalven dat men het in u voor eene laagheid zoude houden, dat gij uwen belediger voor het recht liet roepen, om hem tot het geeven van voldoening te noodzaaken, zoude men dit veel eer als eene edelmoedigheid aanmerken, daar men zoude oordeelen dat gij hem op een veel zagter wijze behandelde , dan hij aan u verdiend had; — maar gebeurde het echter dat men uw gedrag veroordeelde, en begreep dat gij uwen belediger voor den Degen hadt moeten eisfchen.zoo zoude men toch deezen in het ongelijk ftellen , om dat hij u, zonder reden of zonder dat gij daar aanleiding toe hadt gegeeven beledigd hadt, en daar uw goede naam gevestigd, uw deugdzaam gedrag, uw zagtzinnig humeur , uwe befcheidendheid en uwe edelmoedigheid bekend zouden weezen , zoo zoude men zoo ligt niet befluiten om u daarom, dat gij uwen belediger niet voor den Degen hadt geëischt, van laagheid, bloohartigheid of gebrek aan couragie te befchuldigen; maar men zoude veel eer befluiten om uwe handelwijze op rekening van uwe al te groote goedhartigheid te ftellen. Moogelijk zult gij mij hier te gemoet voeren: al het geen gij mij daar gezegd hebt is zeer fraai in de befpiegeling; het is eene zeer aangenaame e3  Duellen of Tweegevechten. *f én aanlokkende vooronderftclling, die waarlijk vrij gefchikt is, om een jong mensch, die bevreesd is, indien hij de voorfchriften van het heerfchend vooroordeel niet volgt, als een lafhartige bloodaart befchouwd te zullen worden, desWegens gerust te ftellen en hem in uw gevoelen overtehaalen; maar met dit alles is het echter nog zeer onzeker, of de uitkomst waarlijk aan de verwachting wel zoude beantwoorden; —■• zoude het nu vöorzigtig weezen om in deeze onzekerheid het ergfte te waagen, daar eene verkeerde en met de verwachting, met welke ik mij dorst vleijen , geheel ftrijdige uitkomst, mij voor altoos van mijn' goeden naam en van de algemeene achting zoude berooven ? —— Hier op moet ik antwoorden: -—. door deeze vreeze moet gij u, o weldenkend Jongeling! geenzins laaten affchrikken ; want 'er zijn nog veel fterker drangredenen, die u tot het in acht neemen van uwen pligt, in dit opzicht, moeten beweegen: — gij weet het, gij zijt 'er ten vollen van overtuigd, dat het duelleeren volftrekt ftrijdig is met de Goddelijke Wet, met de rechtvaardigheid en billijkheid, die gij aan anderen en aan u zelve verfchuldigd zijt, met de beginfelen van zagtmoedigheid , infchikkelijkheid eft verdraagzaamheid , waarmede gij, omtrent uwen evenmensen, bezield moet weezen, en dierhalven ook met de voorfchriften van den Godsdienst. —-— Dat dierhalven de geene, die met waare Godsdienflige beginfelen bezield is , tot bet Tweegevecht niet befluiten mag, al moest hij zich daardoor aan de verachting der geheele Waereld blootftellen. . Dit moet u, o Jongeling! genoeg zijn om heilig E 4 voor  fz Vermandeling over de voor te neemen van u nooit in Tweegevecht, buiten het geval van noodweer, cebegeeven; want van een van beiden is het immers dan nog beter, dooide geheele Waereld ten onrechte befpot en veracht , dan door God en uw Geweeten veroordeeld te worden. Maar ik durf u echter wel verzekeren , zoo gij wezendlijk door uw deugdzaam gedrag, door uw aanminnig caracter, door uwe edelmoedige den-, kenswijze, door uw zagtzinnig humeur , door uwe befcheidenheid en voorkomende vriendelijkheid , omtrent uwe evenmeufchen , uwen goeden naam reeds gevestigd hebt, dat dan de verdenking van lafhartigheid , waarin gij, door uw gedrag, in geval van belediging, moogelijk (hoewel ten onrechte) zoudt kunnen komen , geenzins van duur zal wezen, en dat, de harsfenbeeldige fchan-' de, die uit deeze verdenking op u zoude komen, echter geenzins op u zal blijven hechten: indien gij Hechts voordgaat u daarna altoos even zoo te gedragen , als gij te vooren gedaan hebt , indien gij, na het geval, even zoo wel als te vooren , Hechts met opgerichten hoofde even onbefchroomd (want waarover zoudt gij u fchaamen daar gij u zelve bewust zijt uwen pligt gedaan te hebben) overal durft verfchijnen , en op eene befcheidene wijze uw gevoelen en beweegredenen , in dit geval, aan alle weldenkende menfchen openbaart en bekend maakt; in een woord, wanneer men bij voordgang irt uwen omgang, den edelgevoelenden en weidenkenden man van faefoen zal ontdek-.' ken, zoo zult gij wel dra de harten van die gee-nen, die u voor een tijd, ten omecuie, veroordeeld  Düeixen of Tweegevechten. ft deeld hebben, geheel en al wederwinnen, en elk die u kennen zal, zal zich volijverig bevlijtigen, om u van de verdenking , waar onder gij gelegen hadt, vrij te fpreeken en volkomen recht te doen wedervaaren, terwijl het gedrag van uwen laagen belediger, in het vervolg , ook niet weinig toe zal brengen , om de rechtvaardigheid uwer zaak in een helder daglicht te ftellen, daar men uit hetzelve hoe langer hoe meer gewaar zal worden dat hij waarlijk niet verdiende ah een man van eer door u behandeld te' worden: ook zult gij veelligt wel eens in het geval komen, van te kunnen bewijzen, dat het u, wanneer het 'er op aankoomt, geenzins aan waare moed ontbreekt, en als dan de verkeerde verdenking , die men deswegens omtrent u hadt opgevat, onwederfpreekelijk eens voor altoos te kunnen leugenftraffen. Dit zal (zoo ik vertronwe) genoeg zijn over de wijze, op welke elk weldenkend mensch, die in het ongelukkige geval is van door iemand beledigd te worden $ verpligt is daar over ter verdediging van zijne waare eer voldoening te neemen;' — maar nu zal men mij waarl'chijnelijk te gemoet voeren: „ het mooge dan al waar zijn, „ dat men om voldoening over eene belediging te „ erlangen zijnen toevlngt niet tot Duel of'Tweege„ vecht mag neemen, dat men dus geen Appellant of „ Uitdaagermag weczen en dat men dit, behoudens „ zijne eer, gevoeglijk kan ontgaan; maarwanneer men nu door een ander tot het geeven van vol» doening, het zij'over eene wezendlijke, het zij ., over eene gewaande belediging, in Duel wordt ,,-uitgeeischt , zoo zult gij echter moeten bekenE 5 „ nen, Hoe men zichgedragan moet „ wanneer men in Tweegevecht wordt uitgedaagd , en wederleggingVan eenige tegenwerpingen.  f% y ERIIANEELÏNB OVER DE „ nen , «jat men dit althans als een man van eer „ gcenzins kan of mag weigeren; want was. „ men daar in ftaat toe, zoo zoude men zich „ toch zezekerlijk en met het groötfte recht den „ naam van Mhartigen Bloodaart waardig maa„ ken." Hier op vinde ik mij verpligt kortelijk het volgende, te antwoorden: —— een van beiden is zeker: de belediging, over welke voldoening van u gevordert wordt, is (zoo als gij zegt) ofwezend-lijk of zij is ingebeeld: — in het eerfte geval, zijt gij zekerlijk en ongetwijfelt voldoening en vergoeding aan den geenen die gij beledigd hebtverfchuldigd; maar zoo gij wezendlijk met edelmoedige gevoelens bezield, en een waarlijk weldenkend mensch zijt, zoo zult gij veel eer verkiezen , den geenen, die gij overtuigd zijt bele-; digd te hebben, eene volkomene en geuoegzaame, dan hem eene onvolkomene en ongenoegzaamé voldoening te bezorgen: — gij zult hem dierhalven veel eer uw ongelijk bekennen, hem uw oprecht leedweezen daar over betuigen, en de fchade die gij hem in het een of ander mogt hebben toegebragt, zoo veel in -uw vermogen weezen zal, trachten te vergoeden , dan door met hem te duelleeren, de belediging, die gij hem reeds hebt aangedaan, moogelijk nog te vergrooten, en veelligt.onherftelbaar te maaken, wanneer gij hem mogt kwetfen, en hem daar door, voor een tijd of voor altoos van het gebruik van een zijner ledemaaten , van zijne gezondheid of van zijn leven mogt berooven , of wanneer gij zelve door hem van het leven beroofd en dus tot het geeven van eene  Duellen of Tweegevechten. 75 eene volkomene voldoening aan hem , buiten fhat gefteid mogt worden. „ Goed (zult gij zeggen) maar mij tot het betuigen van leedweezen, tot het maaken van excu„fes, tot het verzoeken om vergeeving te ver,, nederen , zoude immers de grootfte laagheid wee„ zen; hier toe kan noch mag geen man van eer „ befluiten." Mijn antwoord is gereed, en op hetzelve durf ik uw wederantwoord gerustelijk afwachten: — wat is laager , iemand te beledigen , of hem , in de overtuiging dat men hem wezendlijk beledigd heeft, deswegens zijn oprecht leedweezen te betuigen? (zoo dit laatfte, met moogelijkheid, wezendlijk al eene laagheid kon genoemd worden.) Immers zekerlijk het eerfte; want dit althans is ongetwijftelt eene allergrootfte laagheid, zoo de belediging opzettelijk en voorbedachtelijk gefchiedt is. „ Maar (valt gij mij in de reden) zoo zij nu „ in driftigheid uit overijiing of onvoorzigtigheid „ gefchiedt is, dan is het immers niet redelijk dat „ ik daarover excufes maake." Ja wel zekerlijk (moet ik antwoorden) want eene wezendlijke belediging blijft altoos eene belediging , het zij dezelve voorbedachtelijk of uit onvoorzigtigheid en overijling gefchiedt zij; het onderfcheid is hier niet grooter,dan van het meerdere tot het mindere , en gij zijt ook in het laatfte geval tot het geven van voldoening gehouden , en tot vergoeding, zoo 'er eenige fchade door veroorzaakt is. Waarom zoudt gij ook niet kunnen bekennen, dat het u leed is, den beledigden beledigd te hebben, dat gij tot vergoeding bereidt zijt.; maar, dat de be- ledi-  ?6 . Verhandeling over de ïeiiging alleenlijk door uwe driftigheid, overijling, onvoorzigtigheid of onbedachtzaamheid, zon* de*r eenig kwaad opzet, veroorzaakt is geworden? of-denkt gij dat het fchande zij te erkennen, dat gij, zoo wel als de beledigde, deelt in de zwakheden der menfchelijke natuur? dat gij, zoo wel als alle redelijke fcheplelen, met min of meer hevige driften en hartstochten hebt te worftelen? Welk redelijk, 'braaf ren' weldenkend mensch zal u zulk eene bekentenis tot fchande kunnen toerekenen,, kan dit met moogelijkheid wel ooit eenigen wezendlijken en duurzaamen inbreuk maaken op uwen goeden naam en eer? Zult gij integendeel, door het geeven van zulk eene volkomene voldoening, aan den geenen die aij het ongeluk gehad hebt te beledigen , ' de goedkeuring en achting van alle braaven niet wegdraagen ? en zoude het niet de grootfte dwaasheid zijn u aan het gevoelen van dolzinnige en- flechthoofden te willen ftooren ? — Verder, indien het eene groote onrechtvaardigheid is, den geenen die men opzettelijk beledigd heeft de voldoening en vergoeding die men hem wezcndlijk fchuldig is te onthouden, en hem integendeel op nieuw te beledigen, door hem dolzinnig naar de gezondheid en het leven te tasten, zoo is zulks immers niet minder onrechtvaardig, wanneer de belediging uit onvoorzigheid, driftigheid, overijling of onbedachtzaamheid gefchiedt zij. M Ook goed ( hoor ik u zeggen ) maar ik „• ben immers niet verpligt, grootere voldoening „aan den, door mij, beledigden te geeven, ,, dan hij goedvind van mij" te vorderen ? en daar hij zich zelve in gevaar wil ftellen van „ door  Duellen of Tweegevechten. 77 door mij gekwetst of van het leven beroofd te „ worden, ja mij daar (als het waare) toe uit„ nodigt , zoo kan- het immers geene nieuwe ,, belediging genoemd worden, indien ik hem al mogt verminken of doodttceken ? " Deeze redeneering befchouw ik waarlijk genoegzaam als al te kinderachtig , om 'er wijdloopig op te antwoorden: echter zal ik dezelve kortelijk wederleggen. Volgens het recht, zijt gij zekerlijk ongehouden grooter voldoening aan den geenen die gij beledigd hebt te geeven, dan waarmede hij verklaart genoegen te zullen neemen, dit beken ik gaarne: gij kunt 'er door niemand toe genoodzaakt worden, zelfs (zoo ik meen) onder zekere bepaalingen , niet door den Rechter; maar volgens de regelen der billijkheid, moet de voldoening en vergoeding aan de belediging evenredig zijn; indien gij dierhalven edelmoedig zijt, zult gij eene volkomene voldoening aan den beledigden geeven, al ware het dat hij zich met eene onvolkomene wilde vergenoegen; doch dat den bele¬ digden naar het leven of de gezondheid te tasten, geene belediging zijn zoude, om dat hij dwaas en dolzinnig genoeg is, zijn leven en gezondheid in gevaar te willen ftellen, en aan uwe behendigheid ten beste te willen geeven, zulks kan ik in het geheel niet toeftemmen , en offchoon het waar was, dat dit geene belediging ware, met opzicht tot uwe tegenpartij of uudaager , zoo' zoude het toch zekerlijk eene alleronrechtvaardigfte belediging zijn, mer opzicht tot z>'jne familie en tot de Maat-  78 Verhandeling over de Maatfchappij in het algemeen, die gij niet moogt zoeken van een lid te berooven: — maar ftel bij voorbeeld eens, dat iemand dolzinnig geuoeg ware van u uittenodigen , om hem , zoo gij 'er kans toe zaagt, in het water te werpen, of hem zijne vrouw te ontvreemden, of van zijn goed te berooven , zoudt gij dan ook denken dat u dit geoorloofd was, en dat het geene belediging zijn zoude om dat hij 'er u toe had uitgenodigd, en 'er het gevaar van had willen loopen? Ik denk niet, dat gij hier in gemoede ja ! op zult kunnen antwoorden: -— en hebt gij dan wel meer gegrondde reden om te moogen befluiten dat het geene belediging is, iemand overhoop te fteeken of te verminken ,; omdat hij dwaas genoeg is zich daar aan bloot te willen ftellen. Doch verder, zijt gij volgens uwe (telling aan den eenen kant ongehouden eene grootere voldoening aan den geenen, die gij beledigd hebt te geeven, dan hij goedvind van u te vorderen, zoo zijt gij aan de andere zijde (zoo ik mij niet bedrieg) ook even ongehouden om hem , op zijne vordering, zulk eene voldoening te geeven, die volftrekt ftrijdig is met de regelen van rechtvaardigheid en billijkheid en die hij het recht niet heeft van u te kunnen vergen; van zulk eenen aart nu zoude zekerlijk zulk eene voldoening weezen , tot het geeven van welke gij uw eigen lighaam, leven en gezondheid in gevaar zoudt moeten ftellen , en zekerlijk hij heeft even zoo weinig recht op uw lighaam, op uw leven en op uwe gezondheid, al gij op de zijnen; ja, gij moogt (al wil- det  Duellen of Tweegevechten. cfet gij ook) het in zijne magt niet ftellen, u van deeze goederen të berooven: — het befluh, is dierhalven ligt op te maaken. Op de tegenwerping, die gij verder moogelijk zoudt kunnen maaken, dat uwe partij, met dc voldoening die gij hem aan zoudt' bieden, waarfchijnelijk geen genoegen zoude willen neemen; maar met geene andere dan met een Duel te vreeden zoude Willen zijn, moet ik dierhalven even hetzelfde antwoorden, en 'er bijvoegen, dat hij in dat geval ongetwijffelt nier alleen een dwaas maar ook een flechthoofd zoude weezen, die door alle weidenkenden zoude verdienen veroordeeld en volkomen in het ongelijk gefteid te worden ; want als een eerlijk en edelmoedig man kan hij geene betere en volkomener voldoening van u vorderen, dan wezendlijke vergoeding van fchade en betuiging van oprecht leedweezen , en het zoude de grootfte ongerijmdheid weezen , uw welzijn aan de dwaasheid, kwaadaartigheid en wraakzucht uwer tegenpartij roekeloos opteofFeren; — is hij dierhalven met zulk een edelmoedig aanbod, als gij hem gedaan zult hebben, niet te vreden, zoo is het klaarblijkelijk dat hij eeniglijk door de haatelijke hartstocht van wraakzucht wordr gedreeven. Nu blijft 'er (zoo veel ik mij te binnen weet te brengen) nog maar eene teg i werping overig , namelijk deeze : „ wat' zoude „ 'er de Waereld evenwel van zeggen, indien ik „ het aanneemen eener uitdaaging zogt te ontwij„ ken? Ik zoude dan allerwege voor een lafharti„ gen Bloodaart te boek ftaan," en hier opkan ik  8© Verhandeling over de ik niets anders antwoorden dan het geen ik reeds; bij eene voorige gelegenheid gezegd heb. Indien gij met waare Godsdienftige beginfels bezield zijt, moogt gij tot het Tweegevecht niet beflniten, al moest gij u daardoor aan de verachting der geheele Waereld blootftellen ; want van een van beiden is dit dan nog beter dan tegen den Goddelijken wil en uw geweeten te handelen. Het beste , dat ik u echter aan kan raaden , ( om u voor vertwijffelingj in dit opzicht, te behoeden) is, dat gij met alle zorgvuldigheid de gelegenheden zult vermijden, dieuinhet geval zouden kunnen ftellen , om door iemand uitgedaagd te worden : indien gij u voorzigtig wacht, om aan iemand aanftoot te geeven , en u op zulk eene befcheidene en vriendelijke wijze omtrent elk een gedraagt, dat gij niet ligt in verdenking kunt .geraaken van iemand (wie het ook zijn mooge) te hebben willen beledigen , zoo is het ook niet zeer waarfchijnelijk dat gij ooit iri het geval zult koomen om door iemand, voor den Dsgen , of in Duel, uitgeeischt te worden. « Laat ons nu nog kortelijk onderzoeken wat u te doen flaa, wanneer gij veelligt tot het geeven van voldoening over eene gewaande of ingebeeldde belediging uirgedaagd mogt worden. Indien bet waar is (gelijk wij zulks ten duidelijkfte meenen beweezen te hebben) dat gij, uit hoofde van eene weezcndlijke en opzettelijke belediging, niet verpligt zijten niet genoodzaakt kunt worden om eene uitdaaging aanteneemen; maar zulks zeer gevoeglijk en behoudens uwe eer,)  DüELLÈtf of' Tweegevechten." 8i ëef, "niet alleen kunt , maar ook moet vermij•den, ;zoo heeft men ongetwijffelt .nog veel minder -recht, om zulks, uit hoofde van eene ingebeeldde en gewaande belediging, van u te kunnen vergen: indedaad, zoude het niet de grootfte dwaasheid en ongerijmdheid weezen, van eiken kribbigen en ligtgeraakten dwaas, die zich ten onrechte in het hoofd zoude gelieven te ftellen, dat hij door u beledigd ware , te nioeten afhangen; -- en zoude het niet de grootfte onbillijkheid zijn * voldoening of vergoeding te moeten geeven voor iets waaraan men niet alleen geheel onfchuldig zoude zijn , maar het welk geen wezehdlijk beftaan zoude hebben, dan in de verbeelding of in de opzettelijke kwaadwilligheid van uwen Uitdaager ? Heeft deeze nu het recht, om u daarom voor zijnen Degen te doen komen, zoo kunt gij iedéf oogënblik, door elk, die ü nijdig of afgunftig is, daartoe genoodzaakt worden, en dan is het met de vrijheid en veiligheid, zelfs van den vreedzaamften, zagtmoedigften en befeheidert-, ften fterveling voor altoos gedaan. Volgens mijn oordeel zult gij dierhalven, indien gij in zulk of diergelijk een geval mogt komen, u op de volgende wijze gedragen* Vooreerst zult gij den geenen, die u te gemoet mogt voeren dat hij door u beledigd is, en deswegens de gewoone voldoening van u mogt Vorderen, op eene bedaarde, befcheidene en ernftige wijze trachten te overtuigen dat hij zich bedroogen heeft, en dat gij geen voorneemen althans ge-; had hebt om hem te willen beledigen: mm dit zuit gij , voor zoo ver het moogelijk is, doen ia F tegen-  8a Verhandeling over de tegenwoordigheid van getuigen: — is de verdenking van uwe partij ontdaan uit eene ernftig op.genomene fcherts, of uit het verkeerdelijk verHaan , opvatten of uitleggen van het een of ander woord , dat gij veelligt gezegd hebt, zoo tracht hem daar van te overreeden, door hem oprechtelijk en zonder omwegen of draaierijen uitteleggen, welke uwe meening geweest zij, toen gij dit of dat gezegd hebt, en betuig hem op uw woord van eer dat dit de zuivere waarheid is: — wil hij zich des niettemin, door geene redenen laaten overtuigen, of bemerkt gij, dat het geen hij omtrent de gewaande belediging voorgeeft, een gezogt voorwendfel is, om in twist met u te geraaken of u laagheden en onaangenaamheden aantedoen, zoo zijt gij hem minder dan ooit voldoening fchuldig, en zekerlijk dan volftrekt ook zulk eene voldoening niet als hij van u durft vorderen; want om wat reden toch, zoudt gij van zijne bevelen moeten afhangen, of door hem genoodzaakt kunnen worden om (als ik het zoo eens uit mag drukken) naar .zijne pijpen te moeten dans/en? — Verre dierhalven van aan hem eeuige voldoening te moeten geeven, is hij dezelve integendeel dan aan a verfchuldigd; want daar gij bij u zelve ten vollen overtuigd zijt, hem niet beledigd te hebben, en daar gij hem daarvan met alle befcheidenheid hebt zoeken te overtuigen , en hem dit (wat meer is) op uw woord van eer plegtig verzekerd hebt, zoo is het aan zijne zijde eene zeer groote en wezendiijke belediging, dat hij geweigert heeft u op uw woord van eer te gelooven. Het is dierhalven ontegenfpreekelijk dat hij een flechthoofd  Duellen of Tweegevechten. 83 is, die verre van de eer waardig te zijn, dat gij u met hem in zoudt laaten of gelijk zoudt ftellen (het welk gij daarteboven, zonder u zelve te vernederen geenzins doen kunt) integendeel verdiend op het voorbeeldigfte door u ten toon gefteid te worden: gij zijt dan om deeze redenen verpligt, hem op die zelfde wijze te behandelen, op welke ik u reeds gezegd heb, dat iemand, die u beledigd heeft en weigerig blijft u de verfchuldigde. en gevergde voldoening te geeven , moet behandeld worden. De tegenwerpingen die daar tegen gemaakt kunnen worden hebbe ik bij die gelegenheid (zoo ik meen) reeds breedvoerig genoeg wederlegd en beantwoord. Ik zal dierhalven alleenlijk in het voorbijgaan nog maar aanmerken, dat men wijslijk en voorzigtig zal handelen, wanneer men, zoo veel moogelijk, tracht te vermijden, om met lieden , met wiens caraéter of humeur men niet volkomen immers niet genoegzaam bekend is, te fchertfen of te hadineeren: daardoor zekerlijk zal men zeerveele gelegenheden ontwijken , om (hoezeer ook ten onrechte) in de verdenking te geraaken dat men iemand heefr willen hoonen of beledigen. Maar ik merk, dat ik, de dwaasheid en ongerijmdheid der Duellen of Tweegevechten willende betoogen, ongevoelig een aanmerkelijken uitflap gedaan heb; om aantetoonen hoe men zich in geval van eene ontvangene belediging of uitdaaging behoore te gedragen: het is dierhalven meer dan tijd om tot mijn eigentlijk onderwerp wedertekeeren. Fa De  84 Verhandeling over. de De Duellen of Tweegevechten dan, zijn verder (volgens mijn gevoelen) ook de gevolgen van de grootfte dwaasheid , om dat zij (gelijk wij te meermaalen reeds in het voorbijgaan hebben aangemerkt) doorgaans veroorzaakt worden door nietsbeduidende kleinigheden, die niets wezendlijks om|het lijf hebben. —— Carel heeft, bij voorbeeld, het Ongeluk Eduard, die in het Koffijhuis, of waar ook anders, achter hem ftaat, op den voet te trappen : Eduard (die moogelijk een wrok op Carel heeft) valt driftig tegen hem uit, en zegt met een vloek: wat D waarom trapt gij mij? Carel antwoord: het is een ongeluk, ik had u niet gezien: dat liegt gij, zegt Eduard, gij hebt het voorbedachtelijk gedaan, Of gij moest het gezien hebben, waarom hebt gij anders oogen in uwen kop? Wat\ zegt Ca¬ rel, zult gij zeggen dat ik het lieg, daar zult gij mij voldoening voor geeven, en ftraks gaat Eduard, die veelligt niets zoo zeer verlangde dan "gelegenheid te hebben om hem eens een prik in den huid te geeven, met hem uit. Willem zit in het Koffijhuis zijn pijp te rooken, Leander, die naast hem de Courant zit te leezen en geen liefhebbei van rooken is, zegt hem, op een gebiedenden toon , damp zoo niet\ 'Willem doet of hij het niet hoorde en gaat zijn gang, Leander zegt nog eens en eenige toonen hoger: ik zeg damp zoo niet! W r l l e m , gemelijk geworden over den gebiedenden toon van Leander': antwoord: ik denk niet aftehangen van uwe bevelen; verveelt of hindert u de rook ga dan De meeste Duellen worden veroorzaakt door niets bem duidende kleinighe-] den.  Duellen of Tweegevechten. 85 dan voor den Duivel uit het Koffijhuis of kruip in een hoek van de kamer; maar zeker ik zal het rooken voor u niet laaten. Straks begint hij uit al zijn niagt bij verdubbeling te dampen, en blaast Leander een geheele wolk van rook in het aangezicht; —-— deeze , hier op toornig geworden , flaat Willem de pijp uit den mond, waarop Willem, woedende van drift, hem een klap in het aangezicht geeft dat hij tegen den grond tuimelt. Nu fpreekt het van zelve dat eene zaak van dien aart niet zonder een Tweegevecht kan eindigen: een weinig rooks is dierhalven de oorzaak dat.deeze twee elkander naar het leven tasten, en om dat zij zich beide als jongens gedragen hebben, moeten zij als mannen van eer t^zoo men het noemt) elkander voldoening geeven. Damon heeft de onvoorzigtigheid, in tegenwoordigheid van Lisimon, te zeggen, dat R0sette voor eene groote Coquette door hem gehouden wordt, niet weetende dat het hart van Lisimon in liefde voor haar ontvlamd is, en deeze, hier op vuur vattende, eischt. hem firaks voor den Degen. Amynt wordt door Florival uitgedaagd tot een Tweegevecht, om dat hij den voorigen avond op het Bal te veel, naar den zin van deeze, met zijn Minnares Elize gefproken heeft, het welk zijne minnenijd of jaloufie heeft gaande gemaakt ; — of wel om dat hij tegen den zin van Florival de voorüein de file heeft willen dansfen, die hem dit poogde te beletten,. beweerende dat hij zelve daar meer recht toe had, om dat hij F 3 het  S6 Verhandeling over de Regenten en Krijgslieden in het bijzonder is het Duelleerennog meer verboden. het eerfte met zijne danfeufe vooraan geftaan had; — of wel om dat Amynt Florival over deeze of geene' onverfchillige zaak gebadineert heeft; —-— of om de eene of andere diergelijke beuzeling. Van dien aart (dit zullen de geenen die een weinig kennis hebben van het geen 'er in de groote Waereld omgaat moeten bekennen) zijn de meeste oorzaaken die doorgaans tot het Duel of Tweegevecht aanleiding geeven: en zal nu elk verftandig ■mensch niet moeten erkennen, dat het de groot« fte de ongerijmdfle dwaasheid is, elkanders leven, lighaam en gezondheid , om zulke beuzelingen, dolzinnig in gevaar te ftellen ? Hiermede meenende daaromtrent genoeg gezegd te hebben, zal ik de zaak nu nog uit een ander oogpunt befchouwen. Mijne negende aanmerking dierhalven is deeze; dat, indien het waar is dat het Duel of Tweegevecht eene zaak is, waartoe geen redelijk mensch immer mag befluiten, zulks in het bijzonder ook nog meer is verboden aan alle Edellieden die in eenige Ridderfchap befchreven zijn , aan elk die in ons Gemeenebest eenig Regeerings of Rechterambt bekleed en aan alle Krijgslieden en Officieren. Door wie toch anders zijn de Placaaten, tegen de Duellen of Tweegevechten, gemaakt, dan door de Hooge Overheid van den Lande, en wie zijn het die deeze Hooge Overheid uitmaaken, anders dan het gezamentlijk lighaam van de Ridderfchap Edelen en Steden. «•«-»- Wie zijn het verder aan wie de zorg voor het onderhoud der Wetten en Pla-  Duellen ©f Tweegevechten. 87 Placaaten is toebetrouwd, die daarvoor moeten waaken , die dezelve moeten handhaaven en de overtreedingen derzelve moeten ftraffen, wie anders dan de Rechtbanken en de Hoven van Juftitie. — Hoe kan men nu met moogelijkheid eenig ontzag voor de Wetten en Placaaten hebben, wanneer de Wetgeevers zelve ftrijdig handelen met de Wetten die door hun gemaakt zijn; wanneer de geene die het Recht moeten handhaaven en de overtreeders der Wetten en Placaaten moeten beöordeelen en ftraffen , zich zelve ftrafvvaardig maaken ; en wanneer zij, die, of de Wetten zelve gemaakt hebben of beloofd hebben dezelve te zullen handhaaven , beide de eerfte zijn om verachting voor dezelve te betoonen, en zich zelve door hun daar tegen ftrijdig gedrag tegentefpreeken en ten toon te ftellen? elk die zijne vijf zinnen heeft, moet immer over zulk eene handelwijze de fchouders ophaalen, en wanneer zulk een misbruik plaats heeft, is het dan ook wel te verwonderen , dat men opentlijk met de Placaaten den fpot drijft; daar immers de pligt beide van de Wetgeevers en Rechters, onmiddelijk van hun vordert, dat zij, wel verre van de Wetten en Placaaten te overtreeden, de eerfte zullen zijn, om dezelve ftiptelijk te onderhouden, en alle anderen met een goed en loffelijk voorbeeld voortegaan ; en dat zij ook wel voornamelijk zorg zullen draagen dat de overtreeders der Placaaten voorbeeldig met de in dezelve bedreigde ftraffen geftraft worden; zoo zij ten minften niet willen dat' de Placaaten befchouwd worden als de zwarte man waar voor men de hindert pleeg bevreesd te maaken. ■»-■-» Hoe zullen F 4 u  88, Verhandeling over de nu die geene ooit in gemoede , als Reehtars r iemand kunnen veraordeelen over eene overtreeding, waaraan zij of zich reeds hebben fchuldig. gemaakt, of zich moogehjk bij de eerfte gelegenheid zullen fchuldig maaken? Maar moogelijk zal men voorwenden dat de geene die onder de Ridderfchap behooren , of eenig Re-, geeringsambt bekleeden, tot het maaken van Placaaten van voorige tijden niet medegewerkt hebbende, ook als geene Wetgeevers , met betrekking tot die. Placaaten, befchouwd kunnen worden, en dier» halven ook niet gezegd kunnen worden, indien zij die Placaaten zelve niet naarkomen , in hun ge-, drag ftrijdig met zich zelve te handelen: — doch, zoo lang met goedvinden en volgens den wil der Hooge Overheid , dê geene die tegen het voor-, fchrift deezer Placaaten handelen door de Jullitie vervolgd worden, koomt het mij althans ontwijffelbaar voor, dat die geene die gezamentlijk de. Hooge Overheid uitmaaken, zoo al niet als Wetgeevers , ten minften zekerlijk als Handhaavcrs deszer Wetten moeten aangemerkt worden, en dat Zij dierhalven verpligt zijn dezelve ftipteiijk naar te komen; want wilden zij die Wetten niet gehandhaafd hebben, dan zouden zij, de Hooge Overheid uitmaakende, zulks uitdrukkelijk moeten vcrklaaren, en op deeze wijze die Placaaten vernietigen , om den loop der Juftitie in het vervolgen der overtreeders van dezelve te doen ophouden. — Men kan dierhalven (mijns bedunkens) ook met geen fchijn van reden voorwenden, wanneer men een lid der Hooge Regeering, of Rechter in een der Hooge of laage Rechtbanken is , dat men voor  Duellen of Tweegevechten. #9 voor zich zelve, iri het bijzonder, deeze Placaaten niet goed of geheel afkeurende, dierhalven geen Handhaaver derzelve kan genoemd worden; want vermits elk bijzonder lid verpligt is zijn gevoelen aan dat van het gezamentlijk lighaam te onderwerpen , zoo is hij ook verpligt die Wetten , die volgens het gevoelen van het lighaam daar hij een deel ja zelfs (in fommige gevallen) niet meer dan een onderdeel van is , moeten gehandhaafd worden, voor zijn aandeel, zoo veel bij kan te handhaaven , en hij mag dierhalven niets doen , dat daar ftrijdig mede zoude kunnen weezen; te meer daar hij dus niet alleen als Handhaaver der Wetten en Placaaten, dezelve moet naarkomen ; maar ook als in zijn bijzonder perfoon een onderdaan der Hoage Overheid zijnde, dezelve moet gehoorzaamen. Met betrekking nu tot de Krijgslieden en Officieren, deezen is het (behalven om de hiervoor reeds bijgebragtte redenen) ook nog meer in het bijzonder ongeoorloofd zich in Duel of Tweegevecht te begeeven, om dat zij hun lichaam en leven ten dienfte van het Vaderland hebben toegewijd, en dierhalven van het een en het ander verantwoordelijk zijn aan hetzelve: —- zij moogen dierhalven noch het een noch het ander, zonder volftrekte noodzaakeüjkheid , buiten den dienst van het Vaderland , waagen of in gevaar ftellen , en zij moogen (indien zij pligtmaatig willen handelen,) den Degen en de vuist, die het algemeene welzijn geheiligd zijn , door met dezelve het bloed van hunnen medeburger of fpitsbroeder te vergieten, niet bezoedelen of ontheiligen. F 5 Doch  90 Verhandeling over de Doch hier zal men zekerlijk weder met het voorwendfel van het heerfchend vooroordeel en van het point dfhonneur het welk in een krijgsman nog veel tederer is dan in iemand anders, en hetwelk hij dierhalven volftrekt niet in de waagfchaal Hellen mag, willen fchermen. „ Een Officier of Krijgsman vooral, zal menzeg„ gen, die in ftaat was, eene laagheid-of beledi„ ging, van wat aart of hoe gering ook, te ver„ draagen, zonder zijnen belediger voor den De„ gen te eisfchen, of die, (al was het dan ook „ om de ingebeeldfte belediging) uitgedaagd zijn„ de , zoude weigeren zijne partij in Duel vol„ doening te geeven, zoude volftrekt den naam „ van een' lafhartige!) Bloodaart niet ontgaan kun„ nen: geen een zijner mede-Officieren of Spits\, broeders , zoude meer met hem willen dic„nen;— hij zoude allerwege met verachting, „ hoon en fchande overlaaden worden, en van „ zelve genoodzaakt zijn, zijne demhfie te nee„ men, zoo dat al wilde hij (zjo als gij het „ noemt) zijnen Degen in Tweegevecht niet cnt- , heiligen, zoo zoude hij dezelve toch nimmer " meer ten dienfte van het Vaderland kunnen ge„ bruiken." Ik zal hieromtrent alleenlijk maar aanmerken, dat het heerfchend gevoelen, met betrekking van Officieren en Krijgslieden, even zoo wel een vooroordeeleen allerongelukkigst vooroordeel is en blijft als met be:rekkmg tot alle andere menfchen; — want zijn leven en gezondheid roekeloos te waagen en in gevaar te ftellen kan nimmer waare moed genaamd worden; men'heeft dierhalven ook geen  Duellen op Tweegevechten. 91 gegronde reden om iemand, die weigert zich daar aan blootteftellen , van gebrek aan moed te verdenken , en hem om deeze reden voor een Bloodaart uittemaaken of van lafhartigheid en laagheid te befchuldigen. —- Waare moed beftaat immers daarin , dat men, in welke omftandigheden men zich ook mooge bevinden, altoos even bedaard en onverfchrokken blijve , dat men zich door geene rampen, tegenfpoeden, bezoekingen of wederwaar* digheden des levens, die ons moogen bejegenen , laate ter neder f aan ; maar integendeel alle zijne vermogens aanwende, om dezelve te boven te komen , en zich, indien zulks onmoogelijk is , met een volkomen vertrouwen op de waakzaame Voorzienigheid, zonder ooit onder dezelve te bezwijken, lijdzaam en geduldig aan het noodloot onderwer- pe; dat men zich nooit door menfchenvrees, door eenig vooroordeel, door angftige benaauwdheid, van daardoor in eenig gevaar (van wat aart hetzelve ook zijn mooge) te zullen geraaken; in een woord door geene hinderpaalen hoe oek genaamd ooit of ooit' laate affchrikken, om getrouw aan ziinen pligt te blijven; maar integendeel zich mei allen ijver bevlijtige, om, met verachting van alle gevaaren, altoos onverfchrokken zijne onderfcheidene pligten ftiptelijk te behartigen, al moest men in de noodzaakelijkheid zijne gezondheid en zijn leven daar aan waagen; al moest men zich daardoor aan de veroordeeling der geheele Waereld blootfi'ellen; al moest men *er de algemeene goedkeuring door verliezen; ja al moest men ''er zijn tijdelijk welzijn aan opofferen ! De waare moed van een Officier en waare Krijgsheld,  tja Verhandeling over de held, in het bijzonder als Krijgsheld befchouvvd, beftaat dierhalven eigentlijk daarin, dat hij geen oogënblik aarzele, wanneer het te pas koomt, zijn lighaam, zijne gezondheid en zijn leven voor het waarachtig welzijn van zijn Vaderland, of van het Land, tot den dienst van het welk hij zich plegtiglijk verbonden heeft, met verachting van alle gevaaren, te waagen; maar deeze moed, moet tevens met voorzigtigheid gepaard gaan , opdat hij zijn leven en lighaam niet roekeloos en buiten noodzaakelijkheid in gevaar ftelle, vermits hij daardoor het Land, voor hetwelk hij dient, doorzijn ontijdig verlies, eene wezendlijke fchade zoude kunnen veroorzaaken, en zich. zelve buiten ftaat zou ie kumen Hellen, om in het vervolg tot het •welzijn en den roem van het zelve te kunnen medewerken. De moed, waarmede een waare Krijgsheld bezield moet weezen , kan dus nooit beftaan in een roekeloos en dolzinnig waagen van zijn lighaam en leven, en het is dus ontegenfpreekelijk dat hij het een noch het andere, nimmer in een Tweegevecht, met zijnen medeburger of fpitsbroeder, tot het geevenjoif neemen van voldoening, over eene bijzondere belediging, waagen mag. Het is ook meer dan eens door de ondervinding beweezen, dat dit de waare moed, geenzins uitmaakt, vermits men niet zelden gezien heeft, dat de geene die zoo gereed waaren dolzinnig hun leven in Tweegevecht te waagen, wanneer het 'er op aankwam, den Vijand onder het oog te moeten, zien, de eerlte waaren om te gaan loopen, en ik vrees helaas! dat dit, wanneer de nood aan den man  DüEitEtt op Tweegevechten. 93 rnan kwam , het geval der meeste heethoofdige 'Voorftanders der Duellen zoude weezen, daar integendeel de ondervinding ook leert, dat de bedaardfte, befcheidenlte en voorzigtigffe lieden, doorgaans de beste eri moedigfte Krijgshelden zijn: 1 Verder beken ik gaarne, dat een Krijgsman of Officier, die in het geval is van beledigd of uitgedaagd te worden, uit hoofde van het heerfchend en onuitroeibaar vooroordeel, nog oneindig meer dan iemand anders te'beklaagen is, vermits het, indien hij aarzelt,' in'zulk een geval, tot het Tweegevecht te beflüiten , niet alleen met zijn goeden naam bij de Waereld, maar ook met zijn fortuin en tijdelijk welzijn , in het Land waar hij dient, en met de hoop om tot het welzijn van hetzelve, in dien Haat waar in hij is, en dus waarfchijneIjk ook overeenkomftig met zijn génie en natuurlijke roeping, ooit van dienst te kunnen zijn, ongetwijffelt, onherftelbaar en voor altoos gedaan is, en vermits hij daar tegen, indien hij in Tweegevecht uitgaat , volgens de krijgswetten, met de 'dood geftraft of ten minften (/>) infaam gecasfeert moet worden. Het vooroordeel is dierhalven voor Krijgslieden nog veel ongelukkiger en (p) Volgens het 34. Art. van den Artikelbrief van den jaare 1705.. blijven alle Placaaten, ten aanzien ■van alle militaire perfoonen, op de Krakkeslen en Duellen geëmaneert, in haar geheel. Art. 42. luid aldus. De Soldaat die eenen andereu zal roepen om te flaan, zal aan het leven geftraft worden.  94 Verhandeling over de en noodlottiger in de gevolgen, dan voor anderen ; want het geen ik eens ergens geleezen hebbe is waarachtig. „ A. leeft onder een volk dat ,, van verfcheidene andere Volken als van wilden „ fpreekt, en het kwalijk neemen zoude, indien „ men het niet voor befchaafd wilde houden. „ A. is een Krijgsman, die niet vreest te vech„ ten ; maar te zondigen , en heeft ( moogelijk „ reeds) de duidelijkfte blijken van waare dapper„ heid gegeeven. B. misfchien een lafhartige, „ die misbuik zoekt te maaken van de tederheid ,, van A's geweten; daagt hem uit tot een verboden „ Tweegevecht; neemt A. door drift of anderzins „ vervoerd, deeze uitdaaging aan, dan is hij, „ zelfs naar de wetten van dat zoogenoemde „ befchaafde volk, ftrafbaar: weigert hij in zulk „ een gevecht te treeden; hij haalt zich daardoor „ eene bijna algemeene verachting op den hals; ,, althans onder zeker foort van menfchen , en „ ziet zich niet zelden in de noodzaakelijkheid „ gebragt van zijnen dienst, hoe bekwaam hij „ daar toe zij , en daar hij moogelijk van leeven „ moet te veriaaten." Daar het dierhalven ongetwijffelt voor alle Officieren en Krijgslieden de grootfte hardheid zoude weezen aan het betrachten van hunnen pligt, niet alleen hun eigen tijdelijk welzijn, maar ook veelligt dat van vrouw en kinderen of andere naastbeftaanden te moeten opofferen , (iets het welk zij echter , uit hoofde van het heerfchend vooroordeel, volgms alle waarfchijnelijkheid, onmoogelijk zouden kunnen ontgaan, indien zij in geval van uitdaaging of belediging, weigeren zouden te Duel-  Duellen op Tweegevechten. ^ Duelleeren. of hetzelve zouden zoeken te ontwijken ;) en daar het aan den anderen kant niet min? der zeker is , dat zij, tot het Duel beiluitende , volftrekt ftrijdig handelen met hunnen pligt, en zich daarteboven alsdan blootftellen, indien zij het ongeluk hebben huune tegenpartij ter neder te leggen , volgens de Krijgswetten en Placaaten van den Lande geftraft te zullen worden, en dierhalven zich zelve, zoo wel als hunne familie daar doorniet minder ongelukkig te maaken, zoo is de beste raad die ik hun, om deeze redenen, meen te kunnen geeven, dat zij nog zorgvuldiger dan iemand anders de gelegenheid zoeken te vermijden, om iemand aanftoot te geeven, of van iemand beledigd te kunnen worden. —- Het is dierhalven, om de bijgebragtte redenen, nog meer in het bijzonder de pligt van elk weldenkend Officier of Krijgsman, de bedaardheid, befcheidenheid, voorzigdgheid, edelmoedigheid en vriendelijke beleefdheid, omtrent alle menfchen te behartigen, en zich voor alle korfelheid , ligtgeraaktheid , driftigheid , opvliegendheid , terglust en onvoorzigtige zucht tot buitenfpoorig fchertfen of badineeren , zoo wel als voor het maaken van doorgaans zeer ongepaste fatiricque refleEtien of fnaakfche aanmerkingen, omtrent perfoonen of zaaken allerzorgvuldigst te wachten.— Indien men deezen raad in acht wilde neemen, zoude men ongetwijffelt de meeste aanleidingen tot Duellen oï Tweegevechten vermijden. —» Dit wordt ook door de dagelijkfche ondervinding bevestigd ; want verre de meeste Duellen vallen voor tusfchen jonge lieden , die het nog aan genoegzaamè bedaardheid en voorzigtigheid ontbreekt; daar men niet  Gevaar en, rampen en onheilen waaraan men zich •goor het Duelleeren blottfielt. 96 Verhandeling over de -niet dan zeer zelden hoort, dat meer bejaarde lieden, wiens hartstochten en driften hunne eerste hevigheid verlooren hebben, en die door de ondervinding bedaardheid en voorzlgtigheid geleerd hebben , in het geval geraalcen om tot Duel of Tweegevecht te moeten' befltiiten. Laat ons nu, ten tiende, nog kortelijk onder* zoeken welke de meenigvuldige gevaaren en rampen zijn, waaraan de geene, die zich in Duel of Tweegevecht begeeven, niet alleen zich zelve, maar ook hunne eigene familie , en hunne tegenpartij, zoo wel als deszelfs naastbe(taanden, blootftellen. ' Voor eerst, een iegelijk die zich in Duel of Tweegevecht begeeft, ftelt zich zelve , zoo als wij te meermaalen reeds hebben aangemerkt, in een oogeufchijnhjk gevaar, om gekwetst, verminkt, voor een tijd of voor altoos tot het betrachten zijner onderfcheidene pligten onbekwaam gemaakt, of wel onherftelbaar van zijne gezondheid, en veelligt wel van zijn leven berooft te worden: — hij ftelt dierhalven niet alleen zijn tijdelijk maar ook zijn eeuwig welzijn, onbezonnen en dolzinnig, in de waagfchaal; wordt hij dusdanig gekwetst dat hij 'er e°en lid of zijne gezondheid bij moet infehieten, zoo is hij daardoor moogelijk buiten ftaat gefteid, om in het vervolg zijn beroep te kunnen waarneemen , en voor zijn onderhoud (zoo hij van de voordcelen van zijn beroep alleen leeven moet) te kunnen zorgen; terwijl hij verder veelligt een kwijnend leevsn moet lijden, of, indien hij al met behoud zijner gezondheid, echter het gebruik van het een of ander lid verlooren heeft, ten minflen veele genoegens des levens moet ontbeeren, die hij  Duellen of Tweegevechten. 9? hij anders zoude hebben kunnen genieter; — maar wordt hij in het Tweegevecht, waarin hij zich moedwillig begeeven heeft , ongelukkig van het leven beroofd, zoo heeft men geen den minsten grond, om op eene gelukzalige eeuwigheid voor hem te hoopen: immers iemand die uitgegaan is, met het wraakgierig voorneemen, om, met verachting van zijn eigen leven (het welk hij, volgens den Goddelijken Wil, niet roekeloos en onbezonnen mogt waagen) zijne tegenpartije naar het zijne te tasten (het geen niet minder ftrijdig is met de Goddelijke Geboden) heeft, naar allen fchijn, wanneer hij dusdanig gewond is geworden, dat 'er de dood onmiddelijk of niet lang daar na opgevolgd is, geen genoegzaamcn tijd gehad om een waarachtig berouw over zijne fnoodheid te gevoelen, daar over vergecving van den Hemel af te bidden, en zich tot God te bekeeren: is hij dierhalven met de wraak in het harte, en in de woede der hevigfte en ijsfelijkfte hartstochten geftorven , wat is 'er dan van zijn' gelukftaat te vertrouwen ; maar was hij niet uit wraakgierigheid, doch alleenlijk als een ongelukkig flachtoffer van het heerfchend vooroordeel, uit vrees voor fchande uitgegaan, zoo heeft hij echter niet minder tegen het Goddelijk bevel, het welk hij veel meer dan het gevoelen der menfchen had behooren te ontzien, gehandeld: hij is daarom niet minder fchuldig aan zelfsmoord, vermits hij roekeloos en gewillig zijn leven in de magt zijner tegenpartije heeft gegeeven; 'er is dierhalven, in dit geval, niet veel grond'om re hoopen , dat hij hier namaals niet ongelukkig zijn z-al. — Verder fUt de geene, die zich roekeloos G in  98 Verhandeling over de in Tweegevecht begeeft, zich in gevaar, van de ijsfelijkfte wroegingen te zullen ondervinden , die hem (indien hij zelve blijft leeven, doch het ongeluk gehad heeft zijne tegenpartij van het leven te berooven) onophoudelijk en overal zullen verzeilen, vervolgen en pijnigen, die hein geen oogënblik rust noch duur zullen laaten , en hem het geluk en genoegen zijns levens onherftelbaar zullen dóen verliezen. Ten tweede, iemand die zich in Duel of Tweegevecht begeeft, ftelt niet alleen zich zelve in gevaar, maar ook zijne familie, zijne naastbeftaanden, bloedverwanten en vrienden: — heeft hij eene vrouwen kinderen, hij ftelt hun in gevaar, door zijne dolzinnigheid , om van een' man en vader, van den geenen, die voor hun tijdelijk welzijn en onderhoud moest zorgen , ontijdig beroofd , en daar door moogelijk ook in armoede gedompeld te worden; — leeven zijne Ouders nog, zoo ftelt hij deeze in gevaar, om in hem een (na alle waarfchijnelijkheid) tedergeliefden Zoon, hunne hoop, hunne verwachting, den fteun hunnes ouderdoms te verliezen:—zijne verdere naastbeftaanden, bloedverwanten en goede vrienden , ftelt hij in gevaar, óm een lid der familie, dat moogelijk voor dezelve nog van het uitgeftrektfte nut had kunnen weezen , en derzelver belangens ijverig had kunnen behartigen, in hem te derven: — alle ftelt hij hun, de eene meer de andere minder, in gevaar, van veelligt, door zijne roekeloosheid, in droefheid en rouwe gedompeld te wordén, van over zijnen gelukttrrat te moeten wanhoopen, (het welk hunne droefheid noodzaakelijk, naar maate zij eene naau-  Duellen op Tweegevechten. 99 naauwere betrekking tot hem hebben, moet ver. dubbelen) of van veelligt, door zijne daad, te moeten deelen in de fchande, die hij zich door dezelve heeft op den hals gehaald , of onherftelbaar van hun tijdelijk geluk en welzijn beroofd te worden. Niet minder is, ten derde, het gevaar, waarin zijne tegenpartij door hem gefteid wordt: — deeze immers is niet minder dan hij zelve, en door zijn toedoen, in gevaar, om van zijn leven of gezondheid beroofd, om gekwetst of verminkt, om tot het volvoeren zijner pligten buiten ftaat gefteid , om tot het waarneemen van zijn beroep, en het bezorgen van zijn eigen en der zijnen onderhoud onbekwaam gemaakt, om van zijn tijdelijk en eeuwig welzijn verftooken te worden; — deeZe is doof zijn toedoen niet minder dan hij zelve in gevaar, om zich moogelijk aan het roekeloos vergieten van menfchenbloed fchuldig te maaken; om zijnen evenmensch van zijn tijdelijk en eeuwig welzijn te berooven ; om zelve de fchandelijkfte ftraffen te moeten ondergaan, of om de hartgrievendfte wroegingen te moeten ondervinden. Eindelijk, ten vierde, deelen ook de bloedverwanten en naastbeftaanden van zijne tegenpartije in de gevaaren , die door zijn toedoen veroorzaakt ivorden ; en hij ftelt hun aan' al het "zelfde bloot, waar voor zijne eigene vrienden en naastbeftaanden , door zijn dolzinnig gedrag, te duchten hebben. Hoe groot, hoe zieltreffend moeten dierhalven de wroegingen niet weezen, van elk die het ongeluk gehad heeft, zijne tegenpartije in Duel van het leven of teu minsten onherftelbaar van zijn Q 5 tij.  loo Verhandeling over de tijdelijk welzijn te berooven! — Siddert gij niet reeds, o Jongeling! zoo gij ten minsten met het geringde gevoel van waare menschlievendheid bezield zijt; fiddert gij reeds niet, o Jongeling! die dus misfchicn , in alle andere opzichten, aan uwe tijdgenooten tot een voorbeeld van edelmoedigheid zoudt.ftrekken, op de enkele gedachten, van moogelijk om eene nietsbeduidende belediging, een Moordenaar te zullen worden! — Siddert gij niet reeds bij het enkel denkbeeld, van, uit loutere verflaafdheid aan een verderffelijk vooroordeel, alle uwe pligten te vergeeten , en het tijdelijk geluk van u zeiven, zoo wel als van uwe tegenpartij, en van uwe wederzijdfche familicn niet alleen, maar ook uw beider eeuwige welvaart in de waagfchaal te ftellen? — Is het wijs, is het voorzigtig, om eene geringe belediging, zich aan zulke ijsfelijke gevaaren blootteftellen, en is de belediging, waar over gij u beklaagt, in de daad wel van zoo veel gewigt, als gij u ten onrechte voorlid t? — Hoe toch zult gij het met uw geweeten ftellen? — Nog eens, bedenk toch de fchrikkelijke gevolgen, die uit zulk eene handelwijze voor u , zoo in deeze als in de toekomende waereld, ontftaan kunnen. Wanneer gij het ongeluk hebt, door uwe tegenpartij van het leven beroofd te worden, zoo is 'er geene zaligheid voor u te hoopen; uwe naastbeftaanden zullen daar door in de grootfte droefheid gedompel 1 worden, en misfehien wordt eene ongelukkige vrouw met haarc onnozele kinderen daar door van haar beftaan en tijdelijk welzijn voor altoos en onherftelbaar verftooken; terwijl zij over uwen  Duellen op Tweegevechten, ioi uwen gelukftaat zal moeten wanhoopen ; terwijl »j zoo wel als uwe geheele eerlijke familie, de fchande zal moeten beleeven , dat uw dood lighaam op een fehavet aan al de waereld openbaar ten toon gefteid zal worden : en terwijl voor uwe ongelukkige kinderen, Veelligt daar door de weg tot hunne bevoordering en tijdeh'jken welvaart voor altoos afgeflooten zal weezen. — Misfchien zal daar door de dood van uwe braave en weldenkende Ouders ook verhaast worden, daar uw dolzinnig gedrag, hunne grijze hoofden, gebukt onder den last van droefheid en rouwe, zal doen ten graave daalen. Doch indien gij het geluk al hebt om niet van het leven beroofd te worden; maar echter zoodanig gekwetst wordt, dat gij, voor het vervolg, van uwe gezondheid beroofd zijnde, een kwijnend leeven moet lijden, en tot het waarneemen van uw beroep, waar van moogelijk eeniglijk uw tijdelijk welzijn afhangt, buiten ftaat zijt, hoe zeer zult gij dan dit alles aan u zelve niet te wijten hebben; en hoe veel te grooter zullen deeze verwijtingen niet zijn, wanneer gij daar door het ongeluk van eene tederbeminde vrouw, en te recht geliefde kinderen zult veroorzaakt hebben! Zult gij ook met drooge oogen het ongeluk kunnen aanfehouwen, het welk gij, door uwe dolzinnigheid , uwe tegenpartij en zijne naastbeftaanden zult hebben berokkend; wanneer gij deezen veelligt door eene ongelukkige kwetfuur van zijne gezondheid beroofd en buiten ftaat gefteid zult hebben, om voor zijn onderhoud, en dat van de zijnen in het vervolg behoorlijk zorg te kunnen draaG 3 gen,  102 Verhandeling over de gen, en wanneer gij dus de oorzaak van hun tegenfpoed zult geworden zijn? — Maar hoe groot, hoe verfchrikkelijk moeten de wroegingen niet weezen , die gij zult ondervinden, wanneer gij het ongeluk mogt hebben, uwe tegenpartij van het leven te berooven I Zal de gedachte, dat gij, naar alle waarfchijnelijkheid, de oorzaak zijt van zijne eeuwige rampzaligheid, — — dat gij uwen evenmensen van het leven beroofd, — — dat gij alle de zijnen in droefheid, wanhoop en rouwe gedompeld hebt, — — dat g;j zijne familie met eene altoosduurende fchande overlaaden hebt, en dat gij zijne naaste bloedverwanten, misfehien van hun tijdelijk welzijn voor altoos beroofd hebt, u wel één gerust oogënblik kunnen overlaaten? — Daar gij verder u zelve in de harde noodzaakelijkheid zult bevinden , zoo gij het openbaar fchandaal, van als een doocflager geftraft te worden, wilt ontwijken, uwe familie, bloedverwanten en naastbeftaanden , en moogelijk uwe eigene, door uwe daad ongelukkig gewordene, vrouw en kinderen, met de vlugt te moeten verlaaten, en alleen, of wel met uwe ongelukkige vrouw en kinderen, onder vreemden, zonder ergens eenigen troost te ontmoeten, balling s'lands te moeten omzwerven ; zal dan de herdenking aan het finertelijk verlies, het welk gij, door uwe eigen fchuld, gelecden hebt, en aan het ongeluk en de fchande, die gij u zelve en de uwen, door uwe dolzinnigheid, op den hals hebt gehaald, het welk u altoos voor oogen zal waaren, uwe wanhoop niet verdubbelen , te meer daar gij moogelijk, (ten minsten een germmen tijd ) in eene geduurige vreeze zult moeten leeven, van hier of  Duellen of Tweegevechten. 103 of daar agterhaald, veelligt uit de armen van eene tot in de ziel bedroefde Echtgenoote, uit het midden uwer ongelukkige en onfchuldige kinderen weggerukt, naar eene akelige gevangenis gefleept, en door een rechtvaardig vonnis , als een bloedfchuldigen , ter dood veroordeeld te zullen wórden; in welk geval de Wroegingen van uw gefolterd geweeten , u, «elfsin uwe laatfte oogenblikken , wanneer gij door de handen van den Scherprechter op eene 1'chandelijke wijze uw leven zult moeten verliezen, alle de onheilen die gij door uwe dolzin. ntgheid veroorzaakt hebt, nog op het verfchrikkelijkfte zullen verwijlen, en u de dood en de daar op volgende eeuwigheid, met aifchuwen, en met de auerijsfelijkfte verbaazing te gemoet zullen doen zien? —- Of daar gij, wanneer de tijd der vervolging voor bij mogt loopen, zonder dat gij achterhaald wierd, echter de noodlottige tijding zult moeten ontvangen, dat gij opentlijk infaam verklaard, en voor eeuwig uit uw Land en uit het midden uwer vrienden en bloedverwanten verbannen zult weezen ? — Hoe zult gij dan te moede zijn, wanneer de tegenwoordigheid uwer vrouw en kinderen , wanneer hunne betraande oogeu of halfgefmoorde zuchten u geduurig zullen verwijten, dat gij de eenige oorzaak zijt van hun ongeluk, of wanneer gij de argst en vreeze, waarin zij zich , omtrent uwe veiligheid, zullen bevinden , op hunne aangezichten zult leezen, of wanneer hunne afweezigheid u in eene geduurige ongerustheid over hun zal doen leeven ? — Hoe zult gij te moede zijn, wanneer gij bij geval hier of daar, den een of anderen der G 4 naast-  l©4 Verhandeling over de naastbeftaanden, van den door u van het leven beroofden zult ontmoeten, en zijne tegenwoordig* heid u op nieuw den moord, waar aan gij u hebt fchuldig gemaakt , op het ijsfelijkfte zal verwijten ? — Hoe zult gij te moede zijn, wanneer gij eens tot eenig nadenken gekomen , de grootheid van het gruwelftuk, waar aan gij u hebt fchuldig gemaakt, in deszelfs geheele irtgeftrektheid zult ontwaaren? — Hoe zult gij te moede zijn, wanneer gij in de eenzaamheid des nachts, het lijk, het akelig bebloedde lijk van uwe tegenpartij voor oogcn zult mcenen te zien, en de ijsfelijkfte en fchrikbaarendfte denkbeelden van alle zijden uwe beangftigde verbeelding zullen biftormen? — Of ■waant gij veelligt dat gij voor dit alles niet te vreezen hebt; dat gij over dit alles luchtig heen zult kunnen redeneeren; dat de gedachte vau als een man van eer gehandeld te hebben, en volgens het point cVhonneur niet anders te hebben kunnen handelen , u omtrent dit alles volkomen gerust zal ftellen? IJdele waan, volftrekt ijdele waan! — o onbezonnen Jongeling! want zoo dit geen geheel ongegrondde waan is, dan zij: gij, ja dan zijt gij reeds een overgegeevene booswicht, volftreKt ontbloot van eenig menichelijk gevoel, en van wien helaas ! nooit iets goeds meer te wachten is. — Neen l zoo gij maar met het minste gevoel van menschheid bezield, en geen Duivel gelijk zijt, zoo kan het niet misfen, indien gij eens in het ongelukkig geval mogt komen, van uwen evenmensch zoo roekeloos van het leven te berooven, of uw geweeten zoude wel rasch ontwaakeu, het zoude door de verfchrikkelijkfte wroegingen op het ijs-  Duellen of Tweegevechten." 105 ijsfelijkfte gefolterd en gepijnigd worden, en gij zoudt, geduurende uwen overigen levenstijd, geen oogënblik rust — geen waare vreede meer kunnen genieten. De Secondes, die, in plaats van alle hunne vermogens aantewenden , om de twistende partijen van elkander te houden, te bevreedigen en te veréénigen, in tegendeel dezelve aanhitfen, om door middel van Duel voldoening van elkander te neemen, cnhet, in hunne tegenwoordigheid, zoover laaten komen, dat de wederzijdfche partijen elkander al te doldriftig aanvallen of vervolgen, zonder dit door hunne tusfchenkomst tijdig genoeg te beletten, zijn onbetwistbaar ook blootgefteld aan een gedeelte der zelfde gevaaren en onheilen, die voor de twistende partijen zijn te vreezen; zoo wel als alle die geene, die van een voorgenomen en beftemd Duel kennis hebbende, verzuimen het hunne aantewenden, om de uitvoering van zulk een barbaarsch en gevaarlijk voorneemen te verhinderen ; en wanneer 'er door hun verzuim en nalaatigheid, of door hunne aanhitfing een ongeluk gefchiedt , zoo zullen zij het zich zekerlijk voor altoos te verwijten hebben. Wij hebben te vooren reeds gezien, dat de eene zoo wel als de andere door de Hooge Overheid als Fauteurs van zulk een enorm feijt, en uit dien hoofde als zeer ftrafbaar aangemerkt, en met ftraf bedreigd worden , en het fpreekt dierhalven van zelve , dat zij nog oneindig ftrafbaarder zijn, wanneer zij in tegendeel door woorden, of door daaden, de twistende partijen in hun kwaad voorG 5 nee- Eeltigs aanmerkingenomtrent ie Seconies.  io6 Verhandeling over de neemen gefterkt hebben, of een derzelve, daarin behulpzaam zijn geweest. Alle Secondes die deel genomen hebben in den twist, jn zoo verre dat zij het geweer op een der partijen.' getrokken hebben , loopen gevaar om, even gelijk deeze, volgens de Wetten van den Lande, de fchande te moeten ondergaan, van voor den tijd van eenige jaaren uit hnn Land gebannen te worden; doch zoo zij het geweer al niet getrokken , maar echter verzuimt hebben den voordgang van het Duel te beletten, loopen zij gevaar van zich voor altoos van alle Ambten , Digniteiten, Praminentien en Officien verftooken te zien, en dus ook in dit geval met een foort van infamie belaaden te worden; ja zelfs worden zij in fommige Placaaten met de dood bedreigd, indien zij namelijk tot den Militairen ftarjd behooren. — Zij hebben dierhalven de fchande, die zij zich zelve en hunne familie, zoo wel als de droefheid, die zij hunne naastbeftaanden door hun gedrag berokkend hebben, ecniglijk aan zich zelve te wijten; — maar hoe veel fterker moet de knaaging van hun pewecten nog niet weczen, wanneer zij daar door niet alleen hun eigen tijdelijk welzijn verlooren, maar ook het ongeluk van hunne naaste bloedverwanten, van hunne Ouders, Vrouw of Kinderen veroorzaakt hebben; en welke fchrikkelijke wroegingen, moeten zij niet ondervinden, wanneer zij jn het geval zijn van zich zelve daar bij te moeten befchuldigcn, dat zij door hunne heethoofdigheid en dolzinnigheid, of door hunne onvoorzigtigheid en onverfchoonelijke nalaatigheid , den dood van een  Duellen of Tweegevechten. 107 een der twistende partijen, met alle de ongelukken die daar uit zijn voordgefprooten, of wel het verlies van zijne gezondheid en van zijn tijdelijk welzijn, voor hun aandeel hebben helpen veroorzaaken, immers, daar zij het in hunne magt hadden gehad, om alle deeze rampen te voorkomen. Indedaad, is het niet onverantwoordelijk, voor elk die maar met het geriugfte gevoel van menschhevcndheid bezield is, moedwillig of door een onvergeeflijk verzuim , tot het uitvoeren van zulk een groot kwaad , en tot het veroorzaaken van zoo veele onheilen medegewerkt te hebben, daar hij dit alles waarfchijnelijlc met het grootste gemak had kunnen beletten. Hoe moet iemand die daar aan fchuldig is , te moede zijn, bij de volgende of diergelijke overweegingen. „ Indien ik minder dolzinnig, min„ der heethoofdig geweest ware, indien flt mijqen „ Vriend geenen verkeerden raad gegeeven had „ indien ik hem niet tot het Duel had aangehitst' „ indien ik hem niet had wijsgemaakt, dat hij' „ behoudens zijne eer, de belediging, die hem „ was aangedaan, niet ongewrooken konde laaten; „ maar dat hij daar over zijne tegenpartij voor den „ Degen moest eisfchen, of, dat hij de Uitdaaging „ tot het Tweegevecht aan moest neemen; indien ik „ nog tijdig genoeg tusfehen beide ware gekoo„ men, om de vechtende partijen van eikanderen „ te fcheiden, en met elkander te verzoenen, of „ indien ik mijn Vriend of zijne partij tot zagcmoedigheid, verdraagzaamheid, befcheidenheid, „ bedaardheid, voorzigtigheid en edelmoedigheid' „ had  ioS Verhandeling over de „ had aangefpoord, voor het nog zoo ver gekoo„ men was dat zij met elkander uit waaren ge„ gaan , indien ik hunne drift had trachten ter „ neder te zetten, indien ik hun, hunnen pligt ,, ernstig en bedaard had voor oogen gehouden, ,, indien ik hun door minnelijke wegen , behou„ dens hun beider eer, had zoeken te beweegen, „ het gefchil bij te leggen, en zich te laaten be,, vreedigen en verédnigen, of indien ik ten mins„ ten (zoo mijne poogingen daaromtrent al vrug„ teloos mogten geweest zijn) het Duel voor dien tijd belet had, door kennis van het voorneemen „ der partijen te geeven, ter plaatfe daar het be„ hoorde, zoo zoude mijn Vriend of zijne partij „ moogelijk nog leeven, of zoo zouden zij beide „ of een van beiden, zoo zouden hunne familien, „ zoo zoude ik zelve niet ongelukkig zijn; maar „ nu ben ik door mijne moedwilligheid , heet„ hoofdigheid, nalaatigheid of onvoorzigtigheid „ de oorzaak van den dood van mijnen Vriend, „ of zijne partij , of van hun beider ongeluk, „ van de fchande die op hunne familien gelaa„ den is, van den tegenfpoed, droefheid of rou„ we hunner naaste bloedverwanten , en van al„ le de onheilen die ik mij zelve en de mijnen, daar door heb op den hals gehaald. Dit alles „ heb ik mij te verwijten , terwijl ik tevens de heiligfte Wetten der Vriendfcap fchandelijk heb „ overtreeden." Nog eens , hoe moet het met iemand gefteid zijn, die zich een min of meer aanzienelijk gedeelte van dit alles heeft te verwijten ? Een ■  Duellen op Tweegevechten. 109 Een iegelijk immers , die alle menschlievende gevoelens niet geheel en al heeft uitgefchud, moet bij zulk eene overdenking op het allerfmertelijkst getroffen worden, en moet die geene r die in een oogënblik van toornigheid over eene wezendlijke belediging , die hem was aangedaan , in zijne woede zijnen belediger van het leven of het geluk zijns levens beroofd heeft, de felste wroegingen ondervinden; hoe grievend moeten dan de wroegingen van zulk eenen niet weezen, die zich koelsmoeds in eenen twist vermengd heeft, waarin hij niet eens betrokken was, om in plaats van de twistende partijen te bevreedigen, of ten minsten hun dolzinnig gedrag in de uitvoering te ftuiten, en het vuur der tweedragt uitteblusfchen , nee zelve integendeel aanteblaazen, en de twistende partijen aantehitfen, om elkander dolzinnig naar het leven te tasten, en die dus de aanleidende oorzaak van moord en doodflag is geworden 1 ^ Zie daar dan, 0 Jongelingen van Nederland l de jammerlijke gevolgen die door het Tweegevecht veroorzaakt kunnen warden. Mogt eene ernstige overweeging van dezelve, en van al het geen ge-' zegd is, om te bstoogen, dat Duellen of Tweegevechten volftrekt ftrijdig zijn met de waare eer, met alle menschlievende deugden, met ons bijzon, der eigenbelang, met de vrijheid, d> veiligheid en het geluk van den Burgerfhat, met de Goddelijks en Menfchelijke Wetten, en met de voorfchriften der gezonde reden ; mogt ook eene ernstige overvveeging van het ongelukkig en noodlottig geval hst welk zjo onhnjs onder ons is voorgevallen* u  iio Verhandeling over de ü (ik zeg het nog eens) tot voorzigtigheid aanfpooren, en ü bedaard, befcheiden, zagtmoedig, infchikkelijk, verdraagzaam en toegeevend leeren weezen in uwen omgang met eikanderen! Wil daar toe wat ik u bidden mag, de volgende raadgeevingen volgen, die ik u bij eene andere gelegenheid reeds eenmaal heb medegedeeld, (y) i°. Doe voor alle dingen uw best, om bij alle gelegenheden meester over uwe driften en hartstochten te blijven, en uwe bedaardheid te behouden, opdat gij nooit door eenen fchièiijken opkomenden toorn ohtfteeken, in driftigheid zoudt uitbarsten, en dingen zeggen , die het u daar na duizendmaalen berouwen zonde gezegd te hebben. a: Befchouw alle menfchen als uwe Natuurgenooten, en overweeg dagelijks, dat gij aan de zelfde zwakheden en gebreken onderhevig zijt: overtuig u hoe langer hoe! meer van deeze waarheid, en laat deeze overtuiging uwe gevoelens van zagtmoedigheid, infchikkelijkheid, verdraagzaamheid en toegeevendheid omtrent hun van dag tot dag doen vermeerderen en toeneemen. 3». Zijt verder ook oplettend, om aan elk een die uiterlijke achting en beleefdheid te betoonen , die men aan elk mensch verfchuldigd is, en gedraag u op eene befcheidene en vriendelijke wijze Omtrent alle uwe evenmenfehen. 40. Wacht u, uit hoofde der kommerlijke om- ftan- Behoedmiddelenom het Duelleeren , zander trees Voor fchande te vermijden. {q) Zie het Iets vo$r Studenten p. 152. fq