D E NIEUWE REISIGER; O F BESCHRIJVING VA N DE OUDE en NIEUWE WEERELDT. Uit het Fransch vertaeld* ZE FE NE N"ï WINTI G S TE DEEL. Behelzende de Stad, de Omliggende Streken tn bet Koningkrijk Napels. Te DORDRECHT? Bij ABRAHAM BLUSSE en ZOON, 1783.   BE RICHT VAN DEN VOORTZETTER dezes Werks. De beftendige aftrek van den Voyageur Frangois, anders den Nieuwen Reiziger, federt de eerfte deelen het licht gezien hebben, is geen twijffelachtig bewijs van de wezenlijke verdienfte dezes Werks. Men kan het Algemeen niet bedriegen : fomtijds kan het zich laten medeflepen door de famenfpanningen en geestverrukkingen van zekere Loftuireren, die belang hebben in een Werk te bevorderen; het kan verblind zijn door eenige meer fchitterende dan bondige trekken, die, door de gewoonte, grilligheid en nieuwigheid, een oogenblikkelijk beftaen verkregen hebben: maer het komt welrasch weder tot zich zelf, en geeft geene langdurige goedkeuring, dan aeu het geene het indrukfcl van de reden, * 2 den  iv BERICHT. den fmaek en de nuttigheid op het vporhoofd draegt: deze gedurige goedkeuring van een Werk toont onbetwistbaer een goed Boek aen. Deze eenige aenmerking is het beste antwoord, 'twelk men op fommige berispingen, door den Nieuwen Reiziger ondergaen, geven kan. Men heeft het ontwerp, dat inderdaed gelukkig en wel uitgedacht is, niet kunnen aentasten. Het is geene drooge en fchrale verkorting van alle de Reizen in de oude en nieuwe Weereld. De Abt de la Porte bezat de kunst om veel belang in zijne befchrijvingen te brengen, door zich voorteftellen dat een man, dien hij doet reizen, in zijne Brieven aeneeneMevrouw, van alles, wat hij ziet en opmerkt, rekenfchapgeeft. Hij gaet alle de beuzelachtige bijzonderheden voorbij, en houdt zich alleen bezig met het geene den ftaet van ijder land, deszelfs merkwaerdigffce gedenkltukken, voortbrengfels, koophandel, zeden, gewoonten , de wetgeving der inwoonderen, en meer diergelijke zaken kan doen kenken. In een vlugtig tafereel geeft hij u een genoegzaem denkbeeld wegens alle deze voorwerpen; en men moet toeltaen dat  BERICHT. v dat men een volk zoo wel kent, door de altoos gewigtige lezing van den Nieuwen Reiziger, als door de meer omftandige verhalen, die al te dikwerf vervelen. Maer, zegt men, deze Schrijver befteedt zijn geheef leven aen het opftellen van verzamelingen, en verheft zich, in dit Werk, niet boven die foort van arbeid, welke men in den laegften rang der Let, terkunde telt: hij heeft geene andere verdienfte, dan dat hij de beste Hukken, die in alle de Reisboeken gevonden worden, uitgetrokken heeft. Schoon dit verwijt zoo o-egrond ware als men voorwendt, zou het nog altoos te roemen zijn alle die ftukken, verfpreid in eene meenigte van Boeken, welken men niet dan metgroote kosten kan krijgen» in een enkel Werk gebragt, en met dien geest van oplosfinge, orde en leerwijze, die in den Abt de la Porte uitblinkt, voorgefteld te hebben: maer dit verwijt is onregtmatig. Men heeft Hechts den Nieuwen Reiziger te lezen, om te zien dat de ftijl overal dezelfde , overal duidelijk, gemakkelijk en Zelfs op fommige plaetfen fierlijk is. De Abt de la Porte was in het geval van alle Historiefchrijveren: hij kon de gcbeurte* 3 * nis-  vi BERICHT, m'sfen niet fcheppen; hij was verpligt dezelven urt de voorgaende Schrijveren te verzamelen; tiij heeft ze zich eigen gemaekt, en op zijne wijs voorgefteld. Men verwijt hem insgelijks dat hij de bronnen, waeruit hij geput heeft, niet heeft aengewezen; hierdoor wordt zijn Werk beuzelachtig en onnut; het kan van geen het minfte gezag zijn, om de gebeurtenisfente bevestigen, of om iets te befKsfen. Men wil niet opmerken dat een man, die geacht wordt zelf te reizen, geene getuigenis van anderen behoeft, om te zeggen dat hij deze of die zaek gezien heeft. Gaen de andere Reizigers niet bijna op dezelfde wijs te werk? Vindt menhetonbefcheiden dat zij in hunnen ei. gen en bijzonderen naem fpreken, zonder immer hunne waerborgen bijtebrengen ? En waerom zou men, ten aenzien van den Nieuwen Reiziger, geftrenger zijn? Misfchien hadde de Abt de la Porte, oni de bedilzieke beöordeelaers, die zich lang tegens hem in dit opzigt verzet hebben, genoegen te geven, beter gedaen met aen het hoofd der deelen , welken hij uitgaf, Zijne Schrijvers, waarmede hij geraed' pleegd had, aentetoonen. Om derhalve de-  BERICHT. Sge klagten te doen ophouden, verklaert de Voortzetter van dit Werk dat hij, inde thans verfchijnende tweededen, voornamelijk gebruik heeft gemaekt van de De* fcription hifiorique Q? critique de Vit alk? par M. lAbbê Richard; van de Voyagz en Italië, par M, de la Lande; van de Voyage en Sicile dans la Grande Grece^ par M. Ie Baron de Riedefel, een uitmuntend en in Frankrijk weinig bekend Werk, dat van de grootfte nuttigheid is wegens het binnenfte gedeelte des koningkrijks Napels en Sicilië; van de Foyageett Sicile & d Malthe, par M. Brydone; van de Voyages en diff wens Pays de lEurope? die in 's Gravenhage in het jaêr 1777 zijn uitgekomen *; en van de Lettres fur la Sicile, par un Voyageur ltalien , en eenige diergelijke Werken. De Abt de la Porte heeft zesentwintig deelen van den Voyageur Frangois uitgegeven. Het is zeker te beklagen dat hij dit groote Werk niet heeft kunnen voltooijen; dewijl hij niet meer dan twee deelen over £* Zijnde in het Hollandsen gebragt door den Vertaler van dit Werk, en bij de Boekhandelaers J, H, Munnikhuizen en C. P!aet, ia 's Gravenhage, uitgegeven, in het jaer 177Ö.] *  vm BERICHT. over Italië, en de befchrijving van Frankrijk, buiten twijffel het gewigtigfte, maer tevens het moeijelijkftegedeelte, van het zelve hadde uittegeven. Naeuwelijks had hij de laetfte hand aen het zesentwintigfte deel gelegd , of de dood nam hem weg, in den ouderdom van zesenzestig jaren, op den ioden Van December, des jaers 1779- De Voortzetter van deszelfs Werk, die eene bijzondere verbindtenis met hem had, heeft zich naeuwkeurig ïiaer deszelfs ontwerp, inzigten en oogmerken gefchikt. Hij zou zich ten hooglle gelukkig achten, indien men geen merkelijk onderfcheid in de uitvoering ge-* Waer wierd; maer hij kan inftaen voor Zijne naeuwkeurigheid in de naervorfchingen, en voor zijne zorgen om het Werk te voleindigen, zonder een' langen tijd te laten verloopen tusfchen de deelen, die nog moeten verfchijnen. * * * * * *- DE  D E NIEUWE REIZIGER. I ,L_ iniiiMMi » i»»H II —«SSgg» - '"" " "' Driehonderd AGTENVEERTicstE Brief. Rehtogt van Rome naer Napels. Mijn verblijf te Rome, Mevrouw, had den levendigften indruk op mijn gemoed gemaekt. Het herdenken van de groote gebeurtenisfen , in deze ftad voorgevallen ; de trotschheid, de grootheid harer inwoonderen, die het heelal in kluisteren geklonken, en zich met zijnen buit verrijkt hadden ; de zachter maer verzckcrder heerfchappij, welke zij nog op de Christenweereld oeffent; dit alles had mijne denkbeelden vergroot, mijne ziel verheven ; en nimmer had ik , in mijne langdurige reizen , ecne diergelijke geestverrukking beproefd. De gewone postweg , dien ik koos om mij naer Napels te begeven, was zeer gefchikc om dit gevoelen in mij te onderhouden. Dezelve ligt op een' geringen afftand van den alouderi Appinifchen weg, die, zich zoo fchoon vertoonde en zoo dikwerf bezocht, werd, pa- XXVII. Dech- A len-  2 De Nieuwe Reiziger. lende aen Brindes , waermen zich naer Griekenland fcheep begaf, en voordoopende toe in het gelukkige Kampania , voorzien met verfcheiden heerlijke lusthuizen, welken de Romeinen zich om ftrijd beijverden aldaar te boU; wen, verlokt door de vruchtbaerheid van den grond en de zachtheid der 'luchtdreke. Aen alle kanten zag ik nog de overbiijffels van hunne pracht'. Zoo dra men zich uit Rome begeeft, is de weg, gedurende eenigeltaliaenfche mijlen, en vooral aen de regterzijde, bezoomd met verfcheiden aloudegedenkdukken, die graflieden fchijnen geweest te zijn. Eertijds met marmer of fraeijc deenen bekleed, zijn zij tegenwoordig van alle hunne fieraedjen beroofd, en vertoonen niets meer dan het geraemte van gedoopte gedichten. Wat verder verheffen zich de waterleidingen i die door eene aengename vlakte loopen, en eene fchoone uitwerking in het verfchiet voortbrengen.' Zij hebben eene oudheid van twee duizend jaren , en zijn nog in wezen. Echter is het waer dat zij, op verfcheiden plaetfen gebroken, niet meer dienen om het water naer Rome te leiden ; maer die geenen, welken Sixtus de V«e ter zijde heeft doen bouwen , zijn tegenwoordig tot dit gebruik gefchikt. Doch , met een ligt onderhoud , van eeuw' tot eeuw , had men haer gemakkelijk voor de verwoesting' des tijds' kunnen beveiligen, en haer de eigen fterkte, welke de Romeinen hunne gedichten wisten te geven, laten behouden* La-  Drif.iiondero AgtenveertiGSte Brief. 3 Lariccia , Castel - Gandolphe en zijn méir, de ftad Albano, en de gedurige aloude vervallen overblijffels, welken ik nu bij mij en ftraks van verre befchouwde , herinnerden mij vele vermacrde gevallen in de Romeinfche gefchiedenisfe. Ik had bij mij de Dichtwerken van Horatius, die mij altoos verlustigd hebben. Ik herlas het vijfde Hekeldicht van het eerlle Boek , waerin hij zijne reis van Rome naer Brindes £ toen Brundufium geheten ] , langs den Appinifchen weg , befchrijft. Hoe - veel gewigc ftelde ik toen in deze lezing ! Ik zag dezelfde plaetfen, waervan hij fpreekt. . Ik fchepte vermaek in het vergelijken van de namen, welkeri zij in zijnen tijd hadden met die geenen , welken zij tegenwoordig hebben, en van haren alouden met haren hedendaegfehen ftaetj Dit was eene overvloedige bron van overwegingen. In ftede van den rijkdom, van eene onbepaelde overdaed Zelve, van eene onmetelijke beyolkinge, ziet men niet meer dan onvruchtbare en Woeste landerijen, eenige ongelukkige landlieden , bedekt met de vodden der armoede , en dwalende in het midden der overblijffelen van den roem hunner voorvaderen. Welke verwonderlijke bederving! En hoe is het mogelijk dat het altoos bijblijvende herdenken aen deze mannen, die zulke groote zaken van allerlei foort* uitgevoerd hebben, de fchranderheid en werkzaemheid van hun,' die het zelfde land bewonen , niet opwekke en aenfpore ? A a Ik  4 De Nieüwe Reiziger. , Ik wil u niet te kennen geven, Mevrouw*, dat men deze waernemingen juist teVelletri kunne doen. Schoon deze aloude ftad der Volsken, zeven of agt mijlen van Rome gelegen, thans niet in aenmerking komt bij het geene zij eertijds was, is zij echter nog in ftaet om de nieuwsgierigheid van een' reiziger op te wekken. Zij beftaet uit verfcheiden overblijffeleti van vervallen gebouwen; en hare ligging, op een' vrij vruchtbaren heuvel, is zeer aengenaem ; *t geen, gepaerd met de zuiverheid der lucht , door een groot getal van overvloeijende bronnen onderhouden, verfcheiden inwoonders van Rome , gedurende den tijd der ftadsfeesten, daerheen trekt. De huizen zijn wel gebouwd; en zelf het paleis Ginetti , dat tegenwoordig aen den Prins Lancellotti behoort, zou het fieracd van vele voornamer fteden uitmaken. Het is gefticht door Lunghi, een' beroemden bouwkunftenaer. Men ziet 'er een' heerlijken marmeren trap, en eene groote meenigte van ftandbeelden en aloudheden. De tuin , dien men zegt twee mijlen uitgeftrcktheid3 te hebben, is een der bestgefchikte van Italië. Het metalen ftandbeeld van Urbanus den VIIIften, door den Ridder Bernin gegoten, en 't welk volmaektelijk gelijkt naer het geene men met verwonderinge be« ■» fchouwt op het praelgraf van dezen Paus, in St. Pieters kerk te Rome, zou buiten twijffel het voorname plein van Veile tri verfieren, indien men* door eene vreemde grilligheid, of een onvers-eefliik gebrek van fmaak, dit meesterftuk der b 1 6 kunst'  Driehonderd Agtenveertigste Brief. 5 kunst' niet in eene foort van afgelegen toedraet bedolven hadde. De andere openbare gedenkftukken verdienen luttel opmerking. Wat den bisfchoppelijken zetel belangt, deze is zeer doorluchtig geworden, federt men hem vereenigd heeft met dien van Ostia , dat tegenwoordig niet meer dan een bijna geheel vervallen vlek is, fchoon hij altoos de titel van den Kardinael Deken van het Heilige Genootfchap zij. Velletri heeft geen' eenigen inwoonder, die u niet diets wil maken dat hunne ftad door de geboorte van Augustus vereerd is geworden. Indien men hen uit den droom wilde helpen, zou men hun kunnen antwoorden dat deszelfs gedacht wezen lijk van Velletri oorfprongelijk was, en'er de eerde verrichtingen van hetoverheidsampt waergenomen had ; maer Suetonius zegt uitdrukkelijk dat Augustus te Rome, in de wijk van den berg Palatinus, geboren was. Wat mij betreft, die geen' den minften lust had om de foort van hoogmoed, dien zij dellen in landgenooten van zulken magtigen Keizer te zijn 4 ce vernietigen, liet hen in hunne dwaling , en beijverde mij om op de plaets zelve onderricht te worden van eene vrij gewigtige gebeurtenisfe, in onze dagen te Velletri voorgevallen. Dezelve gefchiedde ter gelegenheid des laetften oorlogs van het Huis van Bourbon tegen dat van Oostenrijk. De Spanjaerds , waerover de Graef van Gages het bevel voerde, werden genoodzaekt, na den velddag van CampoSanto, dien zij in het jaer 1743 tegen de Kei- A 3 m«  6 De Nieuwe Reiziger. zerfchen leverden, zich naer her. koningkrijk Napels te begeven. Don Karei, die 'er lbdert tien jaren regeerde, trok hen te gemoet', met eene aanzienlijke krijgsmagt, ftelde zich aen het hoofd der benden, en legerde zich in de omliggende ftréken van Velletri. De aftogt derSparijaerden lokte ook in dezelfde oorden de Keizerfchen, die onder het bevel van den Prins van Lobkoyitz ftonden. Des nachts van den io$W van Augustus, deszelfden jaers, zond deze Veldoverfte een'krijgshoop uit zijn leger af, om den linkervleugel van het leger der bondgenooten, die zich digt bij de ftad bevond, teverrasfchen. Het gevolg beantwoordden aen de verwachting. De Koning was genoodzaekt uit het huis, 'c welk hij betrokken had, met de grootfte verhaestinge te vlugten. De Keizerfchen drongen zelf in Velletri. Maer de voorzigtighcid en bedaerdheid van den Bevelhebber der ftad behielde dezelve. Hij begeeft zich naer den Veldheer, die het bevel over dezen krijgshoop voerde, biedt hem chokolaed aen, en tracht hem optehoudeh, totdat vier duizend mannen der Napolitaenfche benden tijds genoeg hebben om te naderen. Zij overvallen de poort der ftad, die Hechts met eene geringe wacht bezet was, drijven de vijanden van ftraet tot ftraet te rug, en noodzaken hen om zich met hunnen Overften gevangen te geven, pet aenmerkelijkfte is , dat deze omwenteling in den tijd van drie of vier uren gefchiedde, zonder dat 'er bijna bloed geftort w^erd, Deze mislukte.aenflag dwong de Kei-  Driehonderd Agtenveertigste Brief. 7 Keizerfchen weder naer Lombardijen te keeren. De Koning van Napels vervolgde hen tot aen de poorten van Rome: hij kuschte hier de voeten van Benediktus den XIVd?at; en nadat hij den Graef van Gages in het bevel herdeld had, nam hij weder den weg naer zijne Staten. Op een' geringen afftand van Velletri, naer den kant van Napels, begint men de uitwacsfemingen der Pontanifche moe'rasfen, en de Hechte hoedanigheid der lucht* te befpeuren. Men heeft zoo veel zaken van de fchadelijkheid dezer uitwaefemingen verteld, en is derwijze afgefchrikt door de talrijke voorbeelden van perionen , die geftorven zijn, terwijl z;j zich in hun rijtuig aen den flaep overgaven , gedurende hunnen togt tot boven Terracina, dat het onvoorzigcig zoude zijn dit gevaer te tarten, en 'er zich zelfs optehouden, vooral als men op weg is gedurende den tusfehentijd der maenden Juni en Oftober. Dit deed mij mijnen togt verhaesten, en verhinderde mij twee of drie mijlen aftewijken , om mij te begeven naer de kleine ftad Coré, waerin men duurbare overblijffels der aloudheid vindt , en onder anderen twee tempels, waervanmen den eenen meent aen Herkules, en den anderen aen Kastor en Pollux toegewijd te zijn geweest. In het doortrekken floeg ik alleen de oogen op Sermometta; de hoofdplaets van het hertogdom van dezen naem, en eertijds eene aenzienlijke ftad der Volsken, onder den naem van. Sulmo. Ik zag insgelijks, maer met eene acndoeninge van fmerte, T&rrz cT Astura, aen den mond A 4 dgf  8 De Nieuwe Reiziger. der riviere van denzelfden naem. Dit was eertijds eene klecne haven, waer Cicero zich fcheep begaf, om naer zijn huis van Formia te gaen, op denzelfden dag dat hij vermoord wierd. Hier vindt men ook de vervallen overblijffels van een oud kasteel, eertijds toebehoorendc aen de Frangipani, RomeinfcheBaronnen, toen zeer bekend, en waerin de ongelukkige Konradijn , vervolgd door de krijgsbenden van Karei van Anjou, achterhaeld en gevangeq genomen wierd door een' Heer van dit Huis. Middelerwijl, toen ik mij bevond bij eenige vervallen overblijffels, welken men meent die der ftad Tres - Tabberna te zijn, waervan Paulus fpreekt in de Handelingen der Apostelen, berichtte men mij dat ik, met het verlaten van den grooten weg qm mij te begeven naer Sezzé ■> eertijds Setia, hoofdftad der Vqlsken, liggende op eene fteile rots van den top eens bergs, die in de nabuurfchap is, en den berg der Zanggodinnen genoemd wordt,, de ganfcheuitgeftrektheid der Pontanifche moerasfen kondc ontdekken. De lust om ze te zien, en'er zelf over te oordeelen, deed mij dezen omweg nemen, te meer, omdat men mij verzekerde dat men op de hoogte niets van derzelver uitwaesfemingèn te vreezen hadde. . In Sezzé komende, zie ik in deze kleene en arme ftad niets, dat mijne nieuwsgierigheid kan opwekken , behalve eene vermaerde fchilderij van kanfranc, in de kerk der Franciskanen: zij verbeeld een' droom of een gezigt van St. Franqiskusj en men wil dat men 'er zestigduizend Fran»  Driehonderd Agtenveertigste Brief. 9 Franfche guldens, met een namaekfel van Karei Marate, voor geboden heeft; Ik vraegde vervolgens of 'er niet eenige geleerden in de ftad waren : men geleidde mij bij eenen Geneesheer. Ik vond in hem een' man , die veel geest en eene diepe kennis van zijne kunst' paerde met den fmaek in de aloudheden , en met eene groote vlugheid om zich met dat vuur, dat belang, die geestverrukking, welke de Italianen in hunne gefpreken mengen, uittedrukken. Naeuwelijks had ik hem het voorname oogmerk, 'twelk mij te Sezzé bragt, medegedeeld, of hij fchepte vermaek om mij op den berg der Zanggodinnen te vergezellen. Zoo dra wij op den top gekomen waren; ach! heer Dokter , zeide ik tot hem, welke heerlijke vertooning! Rijke en gefchakeerde velden, die het betooverendfte gezigt opleveren 5 fteden en dorpen, die zich in het verfchiet verliezen ; aen onze voeten deze ruime uitgeftrektheid van moerasfen; enditganfche tafereel door de onmetellijke zeebepaeld! Helaes! antwoordde hij mij., gij ziet niets anders dan betreurenswaerdige puinhoopen en verwoestingen. Dit land, 't welk nog uwe verwondering verwekt, bezorgde eertijds aen een ontelbaer volk alle de voordeden, alle de verlustigingen , welken men zich bij mogelijkheid kan verbeelden. Het was bedekt met de overvloedigfte oogften. Aen alle kanten zag men heerlijke fteden. In deze ruimte, bijna geheel met water bedekt, verhefte zich de ftad Pometia, die haren naem aen het ganfche naburige A 5 laI^  io De Nieuwe Reiziger. land gegeven had, en waervan die der Pontanifche moerasfen afftamt. In het midden der fchiiderachtigfte (landen hadden de aenzienlijkfte Romeinen lusthuizen, welke zij met alle de mecsterftukken der kunst'verfierden. Derzelver vervallen overblijffels zijn nog in wezen; en de nar men, welken eenige plaetfen dragen, bewijzen Jdaerblijkelijk dat Pomponius Atticus, de Anroniën, deCorneliën, de Cefars, de Augusten, deMecenen, de Sejanen , de Vitelliën , zich aldaer van het gewigt hunner grootheid, en van de meenigvuldigheid hunner bezigheden kwamen ontlasten. Zelfs deze heuvels van Sezzé, tegenwoordig zoo onvruchtbaer, dat zij niets voort* brengen, waren eertijds beroemd wegens de wijngaerden, waeruit men dien uitmuntenden wijn trok, bekend onder den naem van Vtnum fetlvum, waervan de alöuden met zoo veel roems fpraken, en die ligter dan die van Falerne was. Werp de oogen op de vervallen overblijffels dezer fteden, waerin men niets meer dan eenige voetftappen van hare grootheid en rijkdommen vindt. Ten westen ziet gij Nettuno, liggende aen het hoofd der Pontanifche moerasfen , bij de Kaep van Anzo. Dit was eertijds de ftad Antium, zoo beroemd door zijnen tempel van Eskulapius, vooral door die derFortuine, endoor eene wijde en gemakkelijke haven, waeraen Nero, zegt Suetonius, zulke aenmerkelijke geldfommen verkwistte, als hij uit de fchatkist' van het keizerrijk haelde. Ten oosten verheft zich het Voorgebergte, 't welk men tegenwoordig Monta  Driehonderd Agtenveertigste Brief, ri Monte Circellonoemt; en een treurig kasteel, met eenige dikke torens voorzien, heeft de plaets der ftad Circum, en van het paleis, 'twelkCirce had doen bouwen, ingenomen. Hier was het, gelijk u bekend is, dat deze beruchtetooveres, eene dochter der Zónne, door den minnenijd aehgefpoord, de ongelukkige Scylla, minnares van Glaukus, in een zeegedrogt veranderde : hier was het ook dat zij de medgezellen van Ulysfes, na hen in dierenherfchapen te hebben, opfloot. Wat verder, aen het uiterfte einde der moerasfen, befchouwt gij Terracina, het aloude Anxur, liggende op fteile rotfen, tegenwoordig beroofd van die witheid, waervan Horatius fpreekt: impofitum latè faxis candentibus Anxur. Aen welke oorzack moet men zulke buitengegemeene veranderingen toefchrijven? Hoe zijn deze vlakten, eertijds zoo vruchtbaer, de prooi der ftilftaende en befmettende wateren geworden? Heeft eene aerdbeving den grond omgekeerd ; heeft zij dien opgeworpen ; heeft zij aen de rivieren, die in meenigte van de toppen der bergen afdalen , derzelver uitloop in de zee opgeftopt? Heeft de zee zelf de zandhoopen , die de afvloeijing beletten, op het ftrandopgeworpen. Deze vragen kunnen de ledigheid van een' geleerden in famenftelfels werk verfchaffen. Het gebrek van historifche gedenkftukken verhindert ons zelfs de geringfte gisfing te maken over den tijd, waerin deze rampzalige omwenteling is voorgevallen. Wat 'er van zij, de Romeinen, wien niets-te moeijelijk fcheen, wanneer het op  i a De Nieuwe Reiziger. het algemeene belang aenkwam. deden een' verbazenden arbeid om de uitdroogiug der Pontanifche moerasfen te weeg te brengen. De Tuchtmeester Appius fchijnt de eerde te wezen. Zijnen vermaerden weg dwarsch door deze moerasfen aenleggende, deed hij 'er graften delven, en bruggen en dijken bouwen, waervan nog eenige kenmerken overbleven, Anderhalve eeuw daerna, in het jaer van Romes bouwing 592, deed 'er de Burgemeester Cethégus weder aen arbeiden. Ter vergeldinge van de moeite, door hem aengewend, fchonk hem de Raed een gedeelte van het grondgebied, door hem drooggemaekt, in volkomen eigendom. Toen wierd hij door de hinderpalen niet meer afgefchrikt. Deze grond was al te kostbaer, om hem niet tot den landbouw te fchikken , en om de lucht der fchoonile verblijfplaetfen, die 'er immer in het heelal waren, niet geheel te laten bederven. Naermate de overdroomingen weder begonnen, begon ook weder de arbeid. Pompejus hield 'er zich mede hezig. Julius Cefar bedacht de nuttigde ondernemingen , toen de dood zijne roemrijke oogmerken af brak. Augustus, Domitianus , Trajanus, Theodorik, Koning der Ostrogothen, verzuimden niets om de overvloeijingen tegen te gaen, en derzelver verwoestingen te fluiten. Doch , niettegendaende de werkzaemheid, het vernuft en de dandvastigheid der Romeinen, in de uitvoering van hunne werken , deden de uitwaesfemingen der moerasfen, telkens weder voort-  Driehonderd Agtënveertigste Brief. i$ voortkomende, reeds weder haren fchadelijken invloed befpeuren: zij ftrekten zich zeer verre uit en zelfs tot Rome, fchoon het 'er veertien mijlen afligt. Plinius onderricht ons, dat men ten zijnen tijde deze uitwaesfemingen toefchreef aen de Hechte hoedanigheid van fommige winden, die dezelven voortdreven. Indien men ze toen reeds gewaer wierd, welke verfchrikkelijke uitwerkfels heeft men 'er, federt den val van het keizerrijk, niet van moeten beproeven? Bijna alle de werken der alöuden om verre geworpen , de bruggen vernield , de graften opgevuld , heeft men de overvloeijingen geen wederftand meer kunnen bieden. De moerasfen hebben zich verfpreid: zij beflaen tegenwoordig ia de lengte, langs de kusten der zee, eene ruimte van agt mijlen, op eene ongelijke breedte van twee en fomtijds vier mijlen ,• en zij overftroomen bijna de geheele oppervlakte van dezen grond , behalve eenige krcupelbosfchen. De uitwaesfemingen hebben de lucht veelmeer befmet: de befmetting is algemeen en verfchrikkelijker geworden, ten minde voor de dierlijke natuur; want het blijkt niet dat zij fchadelijk is aen de natuur der gewasfen, die zoo fchoon en derk is als in eenig ander gedeelte van Italië. Het leedwezen van zulk een vruchtbaer land te verlaten heeft zeker niet gering geweest; maer men heeft eindelijk wel moeten befluiten om de ziekten en den dood, die hier bijzonderlijk hun rijk fchijnen gedicht te hebben, te ontvlugten. Oordeel hier zelf uit door de weinige inwoooders • die  14 De Nieuwe Reiziger, die Zich in deze velden onthouden, Gij zult hun aller aengezigten bleek enloodverwig zien; gij zult hen metkoortzen, kropzweren, lendenziekten, verftoppingen, enz, overladen vinden. Zullen wij immer gelukkig genoeg zijn, ora het einde dezer rampen te zien ? Zal ooit een Paus kunnen uitvoeren het geene eenige zijner voorzaten vruchteloos ondernomen hebben, door de geringe vlijtigheid, welke men in de werken, door hen aengelegd en begonnen, getoond heeft? Zal hij bovenal ftandvastig genoeg zijn , om zich te kanten tegen de baetzuchtige inzigten der geenen, die zich tegen de uitdrooging dezer moerasfen ftellen? Kunt gij het gelooven? Eenige lieden houden zich onophoudelijk bezig met het algemeen de heffens op hol te helpen, wegens de onoverkomelijke zwarigheden, welken men daerin zoude ontmoeten, en zelfs wegens het gevaer om deze poelen te roeren, onder den dekmantel dat zij de lucht nog meer zouden befmetten ? En welk is dé beweegreden, die hen mislchien eenige geleerden doet bezoldigen, om deze vooroordeelen te onderhouden, ter onderfteuninge van het gevoelen eeniger Hollanderen , die, geracdpleegd over de noodzakelijke werken om het water te doen wegftroomen, dit ontwerp onuitvoerlijk geacht hadden ? Zij beftaet in het bewaren van hunne regten van jagt en visfcherij', die in deze moerasfen vrij overvloedig is; kortom , zij beftaet in het onderhouden van harten , wilde zwijnen en kudden van buffelen in de kreupclbosfchen, we.l-  Driehónderd Agtenveertigste Brief. i§ welken men aldaer vindt. Indien het flijk dezer moerasfen wezenlijk heilzaem zij, is het zulks alleen aen deze dieren, door hen vaerdig van hunne wondén te genezen. Doch andere geleerden , achtenswaerdig om hunne kundigheden en hunnen ijver tot het algemeene welzijn, hebben de gemakkelijke uitvoering betoogd, om de zoo dikwerf vruchteloos voorgeftelde uitdrooging ten einde te brengen. Zij hebben zelfs de kosten om 'er in te flagen uitgerekend, en klaer bewezen dat de geheele fomme, met alle de onkosten van vee, voeder* landbouw, fchuren, magazijnen en zaden, niet meer dan vijftien honderd duizend Franfche guldens zoude beloopen; welke fomme men nog zoude kunnen verminderen, met 'er galeiflaven toe te gebruiken; en met vijf honderd mannen zou men het werk in één jaer kunnen voltooijen. Welke voordeden zouden 'er echter niet uit kunnen ontftaen? Men zou den akkerbouw honderd tweeënzestig duizend mergen lands kunnen toevoegen , of misfchien, volgens eenige anderen, zouden 'er fleehts honderd agtënveertig duizend zes honderd en zestig zijn; maer federt langen tijd vruchtbaer door den modder van het water, zouden zij de övervloedigfte oogften opleveren. Men zou niet meer verpligt zijn zich fijnsbaar te maken aen het koningkrijk Napels, door het koorn, waervan het grootfte gedeelte van den Kerkdijken Staet onvoorzien is , uit Sicilië te halen. De lucht zou gezuiverd worden, de bevolking vermeerderen, en dit land zoo bloei-  i6 De Nieuwe Reiziger. bloeijende Worden als het eertijds was. o Romeinen ! gij, die geene gevaren, geen moeijelijkheden, geene hinderpalen kendet, als hec aenkwam op uw vaderland te dienen, en het; zelve nuttig te zijn Ik breek hier, Mevrouw, de uitroepingen van onzen Dokter af*: zij waren niet ten voordeele van hun, die deze meesters van het heelal opgevolgd zijn. Na hem mijne erkentenis voor zijne beleefdheid en heuschheid betuigd te hebben ^ nam ik van hem affcheid; en ik trachtte, zoo dra het mogelijk was, mij weder naer den grooten weg te begeven. De ftad Piperno, welke men meent de aloude hoofdftad der Volsken Pipernum te zijn, liggende op een'moeijelijk genaekbaren berg, her-' innert mij de gefchiedenis van Kamilla, in deze ftad geboren, en van hare jeugd af in de veldHagen geöefFend. Zij fcheen mij nog over de velden der omliggende ftreken te loopen, en over de koornairen te vliegen , zonder dezelven te vertreden. Maer kan dit verdichtfel van den Poëet, om ons een denkbeeld van de vlugheid feaers loops te geven, wel opwegen tegen een voorval, uit de waerheid der gefch'iedenisfe ge- haeld (*) De Dokter had ook al te flechte gedachten van zijne tijdgenooten. Men is tegenwoordig met vrij veel vlijt bezig aen de uitdrooging der Pontanifche moerasfen. De regerende Paus, Pius de Vide t doet 'er aen arbeiden • en zijne Heiligheid heeft ze zelf wezen bezien in de lente des jaers 1780, om over den voortgang en de befteiidigheid van het werk te oordeelen.  fc>RIËHONDÈRD AGTENVEERTIÖSTE BRIEF, ijr haeld, en 'c welk veelmeer eer aen de inwoonders van Pipernum toebragc ? Titus Liyius verhaelt dat, na een oorlog, door hen aen de Romeinen verklaerd, h welk alleen bijna, alle de krag-1 ten van het Gemeenebest eenen ganfchën veldtogc bezig hield; iemand in den .vollen Raed aen de afgevaördigden der overwonnenen vraegde, welke ftraf zij meenden verdiend te hebben ? Deze zeiden zij, welke menfchen, die naer de vrijheid haken, verdienen. „ Maer hernam de Burgemees- ter, indien men u dan vrede wil vergunnen» ;, zult gij dan ten minfte de voorwaerden nako„ men"? Altoos antwoordde zij, indien dezeh j>e eerlijk zijn; en zoo min als mogelijk is indien dezelve oneerlijk zijn. Wanneer men de oogetl Werpt op de ellendige inwoonders, die thans de plaets dezer vrijpostige en kloekmoedige menfchen bebben ingenomen, kan men gemakkelijk van de weinige gelijkheid oordeelen. Zij kunnen het is waer, eenige gewoonten der alöuden behouden hebben, gelijk men ontdekt in de landlieden der omliggende ftreken van Terracina, die nog broozen dragen, zijnde het aloude fchoeifel der Romeinen; maer voorzeker is bun hart niet bezield met derzelver fierheid, dapperheid en edelmoedige gevoelens. De ftad Terracina, welke men nadert langs den Appinifchen weg* die uit de Pontanifche» moerasfen voortloopt, heeft eene haven, welke men tegenwoordig bezig is te herftellen, een bisdom van weinig aenzien, en eenige overblijffels der aloudheid, die de weetgierigheid van KXVlh DeeU B een'  i8 De Nieuwe Reiziger. een' geleerden kunnen opwekken. Zij ligt eenentwintig mijlen van Rome, en drieëntwintig van Napels, enisdelaetftevandenKerkelijken Staet. Vijf duizend fchreden van daer vindt men de poort of den fluitboom, die het van het koningkrijk Napels feheidt. De inkomst in dit koningkrijk ftrookc volkomen met het denkbeeld, 't welk men opgevat heeft, na dat men 'er de befchiijvingen van gelezen heeft. Men ontmoet eene lu'chtftreek en een land, geheel verfchillende van die geenen, welken men in Europa befchouwt. Terwijl de winterkoude nog vrij treffende is in het noordelijke gedeelte van Italië, brengt hier de aerde reeds bloemen en vruchten voort. Het veld is met groen bedekt. Op de heuvels ziet men hoornen , die of nimmer hunne bladers verloren hebben of op nieuw beginnen daermede verfierd te worden. Dusdanig zijn de oranjeboomen, furoenboomen, mirteboomen , lanrierboomen , Indifche vijgeboomen , kapperboomen , moêrbezieboomen , olijf boomen, borstbezieboomen, cypresboomen, ahornboomen, groene eikeboomen en kurkboomen, eene foort van boom, die, in tegenftelling van alle anderen, ilerker wordt, naermate men hem van zijne fchors beroofd; voorts de mastikboomen , die door infnijding een natuurlijk mastik opleveren; de St. Jansboomen, wier vrucht van fmaek bijna naer dien der manna gelijkt, en dezelfde uitwerking doet; eenige palmboomen, hier en daer verfpreid, maer die gewoonlijk geene vrucht dragen, omdat zij vreemd aen Italië zijn* Voeg hierbij de verfchillende  Öriehónderö Agtenveertïgste Brief, Jende foorcen van gemeener boomen, die door hunnen ganfchën omtrek eerie aengename fchaduw verwekken; de wijngaerden , met eenige dezer boomen doorvlochten de bek oorlij kliggende boomgaerdcn, de overvloeijende bron» nen; de rivieren ,■ die het veld vrüchtbaer maken ; de lieden en dórpen, welken men 'er om dus te fpreken, op ijderen tred vindt. Hoe verder men vordert, hoe meer het land zich allengskehs rijker, gefchakeerder en behagelijker vertoont : de hoöfilad naderende, vertoont zij alle de aénlokkelijkheden, welke men bij mógelijkheid kan begeren. Dan, eer men tot dit tijdilip nadert, hoe vele moeijelijkheden moet men niet ondergaen? Ik heb gewag gemaekt, Mevrouw, van den Appinifcheh weg , eer men te Terracina koma Van deze Had tot aeri den ftroom de Karigliano , moet men verfcheiden Italiaenfche mijlen op dezen weg afleggen; en men heeft overvloedig tijd om de moeijelijkheden te onderzoeken, en nog meer om ze te beproeven. Indien hij, ten tijde der Romeinen? zoo vervelend en lastig was, dac de aenzienlijkfte perfonen, in fommige oorden, liever te voet wilden gaen, dan in hunne rijtuigen blijVen, hoe deerlijk moet het thans nietgelleld zijn, nu het gebrek van onderhoud alle foorten van verwoestingen veroorzaekt. De Heenen, die van ruimte tot ruimte ontbreken, hunne hard- en gladheid, die de paerden doet ftruikelen, alles verwekt de vcrfchrikkelijklle fchokkingen , en doet zelfs voor droeviger toevallen vreezen, door B % het  4a De Nieuwe Reiziger. het gebruiken van deze overblijffelen der Rqmeinfche pracht. Niettemin zijn deze overblijffels , gelijk zij thans beftaen, nog zeer voortreffelijk: ik geloof niet dat het mogelijk zij een gedenkltuk te vinden, dat een hooger denkbeeld van een volk, bekwaem tot groote ondernemingen, kan opleveren. Het Gemeenebest was het zelve verfchuldigd aen den Tuchtmeester Appius Klaudius Ca;cus. Omtrent het jaer3io voor Christus geboorte liet hij dezen weg aenleggen, om de middelen tot het oorlog, 't welk de Romeinen in het land der Stimniten , of in de oostelijke gedeelten van Italië, trachten te voeren, te gemakkelijker te maken. In het begin ftrekte hij zich flechtsvan Rome tot Kapua uit. Plutarchus bedriegt zich grootelijks, wanneer hij zegt dat Appius dezen weg tot Brindes toe voortzette. Hij heeft niet opgemerkt dat de landfchappen , door welken dezelve Ioopen moest, toen niet aen de Romeinen behoorden. Men gelooft dat deze nieuwe onderneming geene plaets had, dan door het bevel van Julius Cefar, en dat zij niet volkomen volvoerd wierd, dan in het begin der regeringe van Augustus Men gebruikte allerlei voorzorgen, om dezen weg de grootile fterkte bijtezetten. Een'voet boven hetaerdrijk verheven, rustte hij op eenengrondflag van meer dan zeven voeten; en de kisting ? Uit zeer groote fteenen blokken beftaende, werd van wederzijden door aerde onderfteund, zoo dat niets haer konde doeu wanken. De bovenftraet fee-  Driehonderd Agtenveertigste Brïep. 21 beftond uit bruine fteenen, die zeer hard en dik , maer van eene ongelijke grootte waren. Zij zijn, zegt Prokopius , zoo wel aen één gevoegd , zonder eenig tieras , dat men ze Hechts voor een' eenigen fteen, die eene uitgeftrektheid van verfcheiden duizenden treden beflaec, zoude aenzien. Van afftand toe afftand had men kleene waterleidingen gemaekt, om het water te doen afftroomen. De breedte van dezen weg was veertien voeten binnen werks; eene genoegzame ruimte voor twee wagens, die eikanderen ontmoetten. Aen wederzijden had men boorden of wandelpaden,omtrent twee voeten hoog, en breed genoeg voor twee menfehen om eikanderen voorbij te gaen. Van twaelf tot twaelf treden , vond men fteenen om te rusten, dienende tevens voor voetbanken, om de perfonen, die te paerd reisden, in het op- of af klimmen te helpen, omdac men oudtijds geene ftijgbeugels had. Bij ijdere duizend fchreden was een mijlpael geplant. De ganfche weg was bezoomd met gedenkftukken, gebouwen, praelgraven en herbergen, op gefchikte afftanden voor de reizerigen geplaetst. Kortom , hij verëenigde zoo veele voordeden, en overtrof zoo verre de andere Romeinfche wegen , dat men hem den naem van Via - Regina gegeven had. Het fchoonfte en zelf het eenigfte fieraed der kleene ftad Fondi is een wel in ftand gehouden overblijftel van dezen weg , die 'er in hare ganfche lengte doorloopt, en tot hare voornaemfte ftraet dient; want niet tegenftaende de kaB 3 raer  ss De Nieuwe Reiziger. mer, door St. Thomas Aquinas bewoond, en de gehoorzael; waerin hij de godgeleerdheid onderwees , en welke de Dominikanen aen de reizigers toonnen, als een waerdig voorwerp voor de grootfte nieuwsgierigheid, is men wel rasch geneigd deze bijna verwoeste ftad te verlaten , uit hoofde der ongezonde uitwaesfemingen van een meir van vier duizend fchreden uitgeftrektheids , 't welk zich in de nabuurfchap bevindt. Men fchrijft echter hare ontvolking aen eene andere oorzaektoe. Ferdinand van Arragon , Koning van Napels, had deze ftad, met den titel van graeffchap, gegeven aen een' der bekwaemfte krijgsoyerften van zijnen tijd, Prosper Colonna, die haer aen zijne aframmelingen overliet. Èen van hun , öe prins Vespafiaen Colonna, trouwde Julia van Gonzague, wier fchoonheid door de fraeije geesten , hare tijdgenooten, Ariosto, Annibal Caro, Molza en anderen, zeer geroemd is. Haer hof was vervuld met eene meenigte van aenbidr deren, onder welken uitmuntte dekardinaelHipqlitus de Médicis, die de uitmuntende waerdigheden, en de fchoonfte kerkelijke bedieningen , waermede hem Paus Clemens de VII % y zijn oom, begunftigd had, verëenigde met de bevalligheden der jeugd , de bekoorlijkheden der gedaente, en eene krijgshaftige dapperheid a zekerlijk luttel overeenkomende met zijnen ftaet, maer die hem de yleijendfte loftuitingen bezorgd had, in eenen veldtogt, welken hij in Hongarijen deed, waer hij het bevel voerde over tien. «luizend mannen, in de hoedanigheid vanApos* ts>  Driehonderd Agtenveertigste Brief. 23 tolifchen Afgezant. Gereed zijnde om te vertrekken tot een' krijgstogt naer Tunis , kwam hij de fchoone Gravinne van Fondi , vaerwet zeggen; maer, buiten twijffel een flagtöffer van een' wangundigen minnenijd, hij die rf door vergift in eene kleene naburige ftad. Middelerwijl verwekte Julia van Gonzague doorgaens de algemeene verwondering. Zelfs verfpreidde zich het gerucht van hare fchoonheid in verafgelegen landen; en de vermaerde zeeroover Haradijn Barbarosfa bedoot haer te fchaken, om 'er het Vrouwenhof van den Grooten Heer mede te verderen. Door verfcheiden zijner krijgsknechten vergezeld, deed hij in het jaer 1534, gedurende den nacht, eene landing te Fondi. Een edelman der ftad, van deszelfs oogmerk onderricht, beijverde zich om der Gravinne van het gevaer, dat zij liep, te verwittigen. Zij had flechts den tijd om naekt in haer hemd door een venlter te ontvlugten ; en in dezen ftaet bereikte zij de naburige bergen, alwaer zij viel in de handen der verbannelingen van het koningkrijk Napels , die hare eer , volgens hare verzekering, eerbiedigden. Zij moet wegens dezelve ook zeer naijverig geweest zijn ; dewijl men verhaelt dat zij, eenigen tijd daerna, haren verlosfer, wien zij het gezigt harer bekoorlijkheden niet had kunnen ontnemen, liet ombrengen. Zoo dit geval waer zij, wat denkbeeld moet men hebben van eene perfone, wier fierheid , tot overmaet uitgeftrekt , de erkentenis €0 aendoenüjkheid in haer verdoofde? WatBar B 4 ba-  24 De Nieuwe Reiziger. barosfa betreft, verwoed dat hij zijn'flag gemist had, wrook hij zich , op de wreedaertigfte wfs, aen de ongelukkige inwoonders van Fondi ; hij zette de ftad in vuur en bloed, en bragt haer in den ftaet, waerin zij zich thans bevindt» Itri, 't welk men meent het aloude Mamui rha van Latium geweest te zijn, waerdoor insgelijks de Appinifche weg loopt, en 't welk op een rots ligt, is niet aenzienlijker ; het is eene kleene, arme en ongezonde ftad in den zomer. Doch het is dus niet gelegen met Mola di Gaëtia , dac Hechts den titel van dorp heeft, maer fchoon en wel bevolkt is. Zijne ligging, in het midden van eene kleene golf, ïs bekoorlijk. Bevindt men zich op de kaei , die zich langs de huizen uitftrekt, men heeft aen de eene zijde het gezigt van de eilanden Ifchia en Procida, naer den kant van Napels, en aen de andere zijde Gaëtta, dat in zee uitfteekt. In de nabuurfchap ziet men den berg Cécuba, bedekt met wijnakkeren, wier wijn , doorHoratius opgezongen, nog één der besten, van het land is. Het veld , dat zich als een fchouwtooneel verheft, fchijnt een aengename tuin, waerin de oranje- granaet- mirt- jasmijn en andere boomtjes , bijna allen met vruchten beladen, om ftrijd groeijen. De wonderbare zachtheid der lucht, de gezondheid der inwoonderen, de fchoonheid der vrouwen, die groot, welgemaekt, en op de fraeijfte wijs, met bloemen , in hare nairen gevlochten , gehuld zijn; alles  Driehonderd Agtenveertigste Brief. 25 alles vertoont een der gelukkigfte verblijfplaetfen, die op het aerdrijk gevonden worden. Het werd eertijds, zegt men, bezoeteld door woedfte inwoonders, door de Lestrigonen , die zich met menfchenvleesch voedden. Hetiswaerfchijnelijker dat het niet anders waren dan zeefchuimers, die door hunne rooverijen deze kust onveilig maekten, en 'er, onder het geleide van hunnen Koning Antiphanès , eene ftad bouwden , waeraen zij den naem van Formia oïHor* miee gaven. Vervolgens door de Romeinen bezeten , fcheen zij hun zoo bekoorlijk, dat verfcheiden van hun 'er huizen deden ftichten , waervan men de prachtige overblijffels vindt, thans bijna geheel bedekt met water , dat aen dezen kant veel is aengewonnen , maer welken men nog gemakkelijk kan onderfcheiden , wanneer de zee ftil is: het zijn de fchoonfte marmers» gedeelten van vloeren met ingelegd werk , en muren van een fterke bouwing, die de verwoesting des tijds ontfnapt zijn. In de omliggende (treken had Cicero het fchoone lusthuis, 't welk hij Formianum noemde, en waerin hij zijne doorluchtige vrienden ontving, met welken hij zulke vermakelijke oogenblikken doorbragt» ■ Dikwerf werd hij 'er ook verhinderd door lastige geburen, die hem eenen kostbaren tijd, dien hij tot de overwegingen van de filofofie fchikte, deeden verliezen.' Tegenover de plaets, waer men nog eenige puinhoopen van zijne woning' vertoont, daelt een grond, tegenwoordig met olijfboomen beplant, met eene zachte helB 5 ling  26 De Nieuwe Reiziger. ling' af, en loopt op de zee uit. Hier was het, volgens de overlevering, dat deze groote man , die in zijn' draegzetel vlugtte, om zich aen de woede van Antonius of veelëer van het Driemanfchap te onttrekken, op eene lafhartige wijs vermoord wierd, in den ouderdom van vierenzestig jaren , doorHerennius en Popilius Lena, een' eerloozen moorder, die de behoudenis van zijne goederen en zijn leven aen de zorgen en welfprekende redevoeringen van Cicero verfchuldigd was. Ik ben niet verwonderd dat de reizigers, gelijk Appianus zegt, deze plaets met eene eerbiedigheid , die naer godsdienftigheid gelijkt, gaen bezoeken: ik zelf ondervond deze aendoening; maer indien het waer is dat het gezigt der oorden, waer de groote onheilen gebeurd zijn, nog fchrik en medelijden verwekt, hoedanig was mijne ontroering, toen ik de plaets fcheen te kennen, waer de vader der welfpreken heid en filozofie onder de Romeinen , dat vernuft s "t welk, volgens de uitdrukkingen van Seneka, alleen de grootheid van hun rijk evenaerde, zijnen draegzetel deed (lil houden, en gerust zijn hoofd aen het flael zijner moorderen bood. Ik was al te digt bij Gaëtta, om deze ftad nieste gaen zien; zij ligt op de westelijke punt der golf, die thans haren naem draegt, en welken de alöuden de Golf van Formia? noemden, Virgilius wil dat zij haer'oorfprong en naem verfchuldigd is aen de voedfter van Eneas, die dezelve op deze plaets liet begraven : anderen houden ftaende dat zij gebouwd wierd door de Grieken, die  Driehonderd Agtenveertigste Brief. £7 die van Samos kwamen. Wat 'er van 2ij , zij was oudtijds van weinig aenzien, en is flechts aenzienlijk geworden , federt de verwoesting van Minturnes en Formise. Het hof van Napels befchouwt haer tegenwoordig als den fleutel van het koningkrijk. Het heeft niets verwaerloosd om haer in goeden ftaet van verdeediging te (lellen, het zij aen den kant der zee en haven, die veilig en gemakkelijk is, door 'er batterijen gelijks waters aenteleggen, waerdoor de aennaderingen belet worden , het zij in het kasteel, dat boven de ftad uitdeekt. He't onderhoud 'er eene talrijke bezetting, bijna geheel beftaende, gelijk het groot fte gedeelte der krijgsbenden van den Koning van Napels , uit Franfche overlooperen, aen dezen dienst verknocht door eene hoger foldijdan overal elders ,> maer welrasch overgegeven aen het berouw en zelfs aen de wanhoop door de groote naeuwkeurigheid, waermede men alle de grensplaetfen yan het koningkrijk bewaert. Gaëtta, in den omtrek zijner verfterkingen befloten , heeft weinig uitgeftrektheid ; men vindt'er flechts eene voorname ftraet, die op, twee poorten uitloopt; maer de voordeden zijn; vrij aenmerkelijk en wel gebouwd. Bij eene dezer voordeden, aen den oever der zee , toont men de plaets , waer St. Franciskus met zoo. yeel aendrang predikte, dat de visfchen het hoofd uit het water daken, om hem te hooren. Ik herrinner mij bij deze gelegenheid te hebben hooren zeggen, dat het een wonderwerk meer ia  *8 De Nieuwe Reiziger. is, dan de fchrijvers van het leven van dezen heilig voorgewend hebben, omdat de visfchen, vol* gens het gevoelen van vele Natuurkundigen» niet hooren, De hoofdkerk, een gebouw van weinig aenzien in zich zeiven, is echter verfierd met twee fchoone tafereelen, het eene van Solimene, en het andere van Andreas van Salerno; voorts met eene witte marmeren kolom, van boven tot beneden bebeeldhouwd , welke men zegt dat tot den tempel van Salomon gediend heeft, zijnde van Gothisch werk ,maer met veelnaeuwkeurigheid en zindelijkheid uitgevoerd; eindelijk me: eene vaes van wit marmer van Paros, in de vorm van eene klok gemaekt, ontrent vier voeten hoog, en door vier marmeren leeuwen gedragen. Zij ftrekt tegenwoordig tot eene doopvont. De rand is omzet met eenen krans van wijngaerdbladen. Het midden vertoont Bacchus , op he? tijdftip zijner geboorte, door Merkurius in de handen van Ino gefteld. Anderen verklaren dit halfverheven beeldwerk op eene andere wijs, en zeggen dat het is dezelfde Ino, gemalin van Atharnas, koning van Thebe, zittende op eene rots, en verbergende een van hare kinderen in haren fchoot, om het voor de woede van haren echtgenoot te beveiligen. Saters en Bacchanten houden zich met danfen bezig. Men onderfcheidt 'er een Boschgod, fpelende te gelijk op twee fluiten. Men wordt niet verzaed van zich te verwonderen over de fraeiheid der teekening, de fierlijkheid der gedaente, de vol. maekte  Driehonderd Agtenveertigste Brief, acj maekte uitvoering van dezen, vaes , die buiten tegenfpraek een van de fchoonfte Hukken der aloudheid is. Een opfchrift, 't welk men 'er op leest, fchrijft haer toe aen Sélapion, een* Atheenfchen beeldhouwer. Dit gedenkftuk werd gevonden in de vervallen overblijffels van Formies. Gij begrijpt wel, Mevrouw, dat ik, als een Fransman, veel geneigdheid had tot het bezigtigen van het treurige overfchot des Conneltabels van Bourbon, gefneuveld bij het innemen van Rome in het jaer 1527. Men durfde hem niet begraven, omdat hij door de kerk met den ban geflagen was. Men voerde hem naer Gaetta, al waer hij federt dien tijd gebleven is in eene kleene kamer , ter zijde van het eerfte wachthuis des kasteels. Men ziet hem te voet, gelaersd, gefpoord, met handfchoenen voor* zien, en meteen kleed, volgens de mode van dien tijd, van groen fluweel, met goud geboord. Zijne wapens, in borduurwerk, ftaen naest zijne zijde. Eene houten kin vervult de plaets van den wezenlijken , die afgevallen is. De oppervlakte van het aengezigt is niet meer dan eene drooge en zwarte huid. De muren dezer kamer zijn bedekt met verfchillende graffchriften in 't Latijn, Spaensch en Hoogduitsch, welken men opgefteld heeft ter eere van den Conneftabel, die Frankrijk de geringe achting, welke men voor zijne regten en dienlten betoond had, wel duur deed betalen *♦ Het * Sedert het vertrek van onzen Reiziger, heeft de Koning van Napels, billijk getroffen over de onbe- ta*  go De Nieuwe Reiziger. Het kasteel verlatende, ontmoet men, op5 een' naburigen berg, een' vrijwelgebouwden toren , dien men in het land Torro d'Orlande of Toren van Roland noemt, zijnde echter, volgens alle bewijzen, geweest de begraefplaeti van Lucius Munatius Plancus, dénzelfden, dié voor den ftichcer van Lyon gehouden wordt j en Oótavianus ried den toenaam van Augustus te verkiezen boven dien van Romulus, dien foramige vleijers hem wilden geven, als aen den herfteller der ftad Rome. Maer mijne nieuwsgierigheid werd meest voldaen, door hetbefchoitwen van de rots, die zich, volgens de overlevering des lands, in drie deelen fpleet, tereeré Van de Heilige Drieënheid, op den fterfdag van Jezus Christus, van den topp' af tot aan de zee. Zij fcheen eertijds flechts een' enkelen klomp üitgemaekt te hebben , 't geen men oordeelt door de bolronde gedeelten, die volmaekt mee de holle gedeelten overeen komen. Welk hevig geweld, welke verfchrikkclijke aerbeving was 'er niet noodig, om eene diergelijke fcheu* ring te weeg te brengen? In de voornaemfte fpleet, die omtrent vier of vijf voeten Zal gefebeiden zijn, onthoudt zich nog een groot blok rotsfteens, 't welk tot een' grondflag aen eene kapél gediend heeft, waterpas met de zee, en in welke men afdaelt door eenen ladder, breed genoeg om twee perfonen te bevatten. Deze kapél tamelijkheid van een' Prins van zijn Huis zonder begraefplaets te zien, denzelven doen begraven, met bewijzing' van de eerbiedenis, aen deszelfs rang eet roem verfchuldigd.  Driehonderd Agtenveertigste Brief. 31 pél wordt in 'groote eerbied gehouden. Men verhaelt eene meenigte van wonderwerken, die aldaer verricht zijn. Alle fchepen, die 'er voorbij varen, begroeten haer niet kanonfchoten. Ik vond niets merkwaerdigs meer teGaëtta te zien, en keerde Weder naer Mola, om mijnen togt te volvoeren langs den Appinifchen weg, dien men gedurig volgt töc aen de overvaert der Karigliano, de Liris der Alöuden, die Latium van Kampania affcheidt. Deze ftroom befpoelde eertijds de muren van Minturnes, waervan men nog eenige puinhoopen befchouwt, benevens een overblijffel van den ronden fchouwburg, en eene aenmerkelijke lengte van eene waterleiding, die van de kleene ftad Traëttakomt. De moerasfen, welken de Karigliano in de omliggende ftreken verwekt, herinneren ons het beklagenswaerdige lot van Marius , dien trotfchen Romein, zoo dikwerf overwinnaer in de veldflagen, en zevenmael Burgemeester , die genoodzaekt is zich tot den hals in dit modderig water te dompelen, om de vervolging der trauwanten van Sylla te ontwijken. Nogthans ontdekt zijnde, geeft hij zich metonVerfaegdheid aen hen over, en doet hen zelfs, door zijn dreigend gelaet en gezigt, fidderen. Eene vrugtbare en bekoorlijke landftreek, bezoomd met heuvelen, vooral met die geenen, waerop de vermaerde wijn van Falerno groeit, geleidt ons tot Kapua. Kapua ! eertijds prachtige ftad, door uwe grootheid en magt gelijk aen Rome en Karthago, beroemd door den rijkdom  3* De Nieuwe Reiziger, dom en de weelde uwer inwoönderen, hoe Vér* derffelijk waren uwe verlustigingen aen de roemrijke voornemens van Handbal! Bekroond door de overwinning, zou deze groote man wetten aen de Romeinen gegeven, en de kluisters, welken dit: hoogmoedige volk reeds op alle zijne nageburen gelegd had, verbrijzeld hebben* Hij nadert Kapua , om deszelfs inwoonders in zijn belang te krijgen. Hij haelt hen welrasch over, door hen te vleijen met de belofte van hunne ftad de hoofdplaets van geheel Italië te maken. De krijgslieden, onthaeld en gezocht * genoten toen vermaken, hun tot hiertoe onbe* kend; vermaken, ten hoogfte verderfFelijk, eri met welken de overwinning wegvloog. De verwijfde wellust ontzenuwde deze voorheen zoo ftrijdbare en onverfaegde mannen. Zij ridderen, zij vlugten voor de Romeinen * vertoornd door hunne eerfte nederlagen* Zij worden van post' tot post verjaegd, en genoodzaekt Italië te verlaten : ja op hunne beurt op hunne eigen haerd* fteden aengetast , hebben zij alles te vreezen van de dapperheid en voorzigtigheid van Scipio. Kapua werd toen het flagtöffer van zijn' hoogmoed. Na eene langdurige belegering, bemagtigen de Romeinen deze ftad, doen de Raeds^ heeren geefelen en onthoofden, ftellen het volk openbaer te koop, verftrooijen de ftedelingen, en vervullen de plaets met akkerlieden. Vervolgens zenden zij 'er nieuwe volkplantingen, welke nogthans niet bloeijen. Nimmer herilelde zich Kapua in zijnen aJöuderj luister. Gen- ferik %  Driehonderd Aötenvèertigste Brief. 33 ferik, Koning der Wandalen, verdelgde het geIkelenal in de tiendé eeuw. Narfes, krijgsoverfte van Justiniaen, herftelde het weder. De Lombarden kwamen vervolgens, en (lelden het, door hunne verwoesting, in den (laet, waerin het zich thans bevindt. Het is niet meer dan een vlek, Santa Maria deïk Grazie geheten, tusfehen den Volturno en den Literne ofKlanins, bijna op een' gelijken afftand van deze beide rivieren, en naer den kant van het heerlijke paleis, 't welk de koning van Napels doet (lichten te Kaferto, dat 'er vier duizend treden van afligt. Men ziet 'er nog de overblijffels der alOude gebouwen, die wegens deszelfs grootheid en pracht kunnen doen oordeelen. Het merkwaerdigileis een langwerpigronde fchouwburg, van tweehonderd en vijftig voeten lang en honderd en vijftig voeten breed, zonder de dikte der gebouwen eri verwulven te rekenen. Hij; was verfierd met vier orden der bouwkunde. Tusfehen de eerde en tweede waren in verheven beeldwerk de hoofden van alle de Godheden van het Heidendom, tusfehen de tweede en derde hunne borstbeelden , en tusfehen de derde en vierde hunne ftandbeelden. Ik weetniet of deze talrijke verzameling van Heidenfche Godheden, in eene rij bij eikanderen gefchikt, ijder met hunne eigenfehappen , eene aengename uitwerking konde voortbrengen; maef het geene zekerer is, wanneer men 'er, vol.gens een gedeelte van de fieraedjen der eerde ©rde, thans nog in wezen, over oordeelt, zoo XXVIL Deel. C blijkt  34 De Niëüwè Reiziger blijkt het in het algemeen dat de bouwkunde en het beeldwerk van dezen fchouwburg zeer lomp waren* De puinhoopen van het aloude Kapua dienden, omtrent het midden der negende eeuwe, tot het bouwen van het nieuwe , dat 'er eene halve mijle van afligt. Hier door ontmoet men veel ingelaten marmer en opfchriften in de huizen; en zelfs zijn 'er de grenspalen fomtijds fraeije nukken van aloude kolommen of graffteenen. Het ligt op de oevers van denVoltur. no, de voornaemfte rivier van het koningkrijk Napels, fchoon van eene middenmatige grootte, vier mijlen van deszelfs uitloop'. De bui•tenftreken der ftad zijn vrij aenzienlijk ; doch haer binnengedeelde beantwoordt 'er niet aen. De ftraten zijn onzindelijk , flecht geplaveid en krom. De bevolking gaet niet boven de vijf of zes duizend zielen. Deze ftad heeft echter een levendig aenzien, uit hoofde der bezetting, dieuitagtof tien duizend mannen beftaet? cn den krijgsdienst met de grootfte naeuwkeurigheid waerneemt. Sedert dé komst van Don Karei tot den troon van Napels, heeft deze vorst Kapua in den ftand der krijgslieden geHeld, De verfterkingen van de plaets en het kasteel zijn zeer aenmerkelijk. Alle vreemdelingen, van welken ftaet zij ook zijn, moeten een' vrijgeleibrief, wegens den Afgezant des Ivonings van Napels te Rome, aen den ftadvoogd te Kapua zenden, zonder welken zij ontwijffelbaer aengehouden, en bun niet vergund  Driehonderd AgtenveertIgste BRiEf. 35 gund zoude worden verder te gaen Dit gewoonlijke gebruik, vrij langdurig, gaf mij tijd* genoeg tot het bezigtigen van de hoofdkerk', tot eene aertsbisfchoppelijke kerk verheven federt de tiende eeuw. Zij is kleen, maer fraei; 't geen eenige perfonen heeft doen gelooven dat zij op de puihhoopen van een' alöuden tempel, die op eenigen afftand van het aloude Kapua ftond, gebouwd was. Men ziet *er tweegroo» te fchilderijen van Solimene, wien men alles, zelfs het belagchelijke van het onderwerp, vergeeft, uit hoofde van de luisterrijke toets van zijn penfeel; benevens twee ftukken van den Ridder Bernin, de uiterfte oplettendheid waerdig; het eene is eene halve beeldtenis van Onze Lieve Vrouw der Barmhartigheid* in marmer; uitgevoerd, met een zeer nadrukkelijk gelaet| en het andere, insgelijks van marmer, verbeeldt een' Christus in het graf; deszelfs houding is zoo fchoon, de teekening zoo juist, en het werk zoo volmaekt, dat men de natuur zelve meent te befchouwen. De afftand van Kapua tot Napels is van vijf mijlen. Halverweg ontmoet men, in eene bekoorlijke vlakte, de fraeije kleene ftad Averfa* tjder bisdom het rijkfte van het koningkrijk is. Zij werd gebouwd in de elfde eeuw door Rairiulfus; een' Normartds edelman, die'erdeeerfte Graef werd, en haer ftichtte van de puinhoopen van het aloude Atella, liggende duizend fchreden van daar, ter plaetfe waer tegenwoordig het dorp Sfiti'/irpim is. Dit Atella was C 2 geeas-  36 Dr Nieuwe Reiziger, geenszins, gelijk eenigen gezegd hebben, dezelfde Had, waer de Atellanen, zoogenoemde blijfpelen* die het midden tusfehen het vrije blij'fpel en de klucht hielden, hunne geboorte krijgen , en door den Romeinfchen Raed verbannen wierden * uit hoofde van de onëerbaerheden en. de ongebondenheid, welken men 'er invoerde : zij waren uitgevonden in een ander Atella, eene ftad in Toskane. Averfa ligt aen het hoofd van eene breede en regte wandeldreef, die tot Napels geleidt. De boomen, door gevlochten wijngaerden verëenigd, bezoomen dezen weg, en verwekken eene wellustige fchaduw. Het veld vertoont het bekoorlijkfte gezigt; het beftaet in beemden, zorgvuldig bebouwde landerijen, welgeftichte en volkrijke dorpen. Alles verkondigt de aennadering tot de hoofdftad van een aanzienlijk ko-' ningkrijk, en tot eene der fraeifte fteden van hen heelal. Maer het geene haer van alle anderen onderfcheidt, en het geene men nergens anders opmerkt, is het verbazende gerucht, 't welk men reeds hoort, wanneer men nog eene mijl van Napels is. In het eerst van verre en verward , vermeerdert het a'llengskens , nacrmate men nadert. Men onderfcheidt de zangen van fommigen, het fcherpe gefchreeuw van anderen, de levendige gefprekken van mannen en vrouwen, die naer de ftad gaen, of 'er met hoo" pen weder uit komen , voorts het geraes der koctfen, chaifen, kabrioletten en andere rijtuigen. Wanneer men 'er flechts een halve mijl af is, tref-  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 37 treffen het geluid van buiten en het geweld van binnen te gelijk de ooren. Wanneer men oordeelt naer de beweging en werkzaemheid, waervan men getuige is, moet men denken dat het een buitengewone feestdag is: echter heeft dit alle dagen plaets, van den opgang der zonne tot middernacht; en dit moet 11, Mevrouw, aenftonds een denkbeeld geven van een volk , dat naer geen eenig ander volk in Europa gelijkt. Ik zal dikwerf gelegenheid hebben om u. in ' het vervolg dezer brieven, bewijzen daervan opteleveren. Ik ben, enz, Napels den \fiea van Juni, 1758. £)riehonderp Negenenveertigste Brief. Napels. ~T n dit land, waervan Napels thans de hoofdJL ftad is, bevonden zich eertijds krijgshaftige volken en magtige fteden, die iedert langen tijd niet meer beftaen. Groot Griekenland maekte 'er een aenmerkclijk gedeelte van uit, Bij welke gelegenheid verkreeg dit gewest van Italië zulk een' fchoonen titel ? De geleerden zijn het hierover niet eens. Sommigen- denken dan het dien verfc.huldigd was aen den luister van de vermaerde fcholen van .Pythagoras; anderen houden ftaende dat het was uit hoofde der talrijke Griekfche volkplantingen , die 'er zich C 3 . kwa*  38 De Nieuwe Reiziger. kwamen vestigen. Het was ook zeer gefchikt om 'er hen heen te lokken. Vruchtbaer in allerlei voortbrengfeien, verfchaft de grond alle de behoeften en alle de aengenaemheden de», levens. De lucht is 'er buitengemeen zacht. Men befpeurt'er geene onmatige hitte, die denmensch alle zijne kragten benemen, en hem tot eene gewone achteloosheid veroordeelcn: misfchien zijn zij eenigzins hinderlijk in de maen= den Juli, Augustus en September; doch eene frisfche wind, die dagelijksch waeit, tempert grootelijksch de gedurige warmte. De ligging van dit fchoone land, tusfehen de Adriatifche en Toskaenfche zeen, is zeer voordeeiig voor den koophandel. Het is waer dat deze fircek, door wier midden het Appennijnfche gebergte s tot aen het naeuw van Sicilië heenloopt, zeer bergachtig is; maer deze keten van bergen befluit in haren fchoot eene meenigte van rijke en Overvloedige mijnen, en vormt aen wederzijden een aengenaem fchouwtooneel. Men moet echter bekennen, dat de omwentelingen , in dit land veroorzaekt door de uitberfting der vuurbergen, door de aerdbevingeni en door de rampzalige oorlogen, waervan het zoo dikwerf hei tooneel geweest is, deszelfsgedaente, ten aenzien van het natuurlijke en zedelijke, grootclijks veranderd hebben. Het f$ thans verdeeld in veertien lan.dfchappen, waervan de meesten van hunnen alouden luister veel .vervallen zijn. De landfehappen zijn onder vier. voprname verdeelingen begrepen. Vooreerst,  Driehonderd Negenenveertigste BmEr, 39 het Ploegland, eertijds Kampania, dat het eigenlijke Ploegland, het neder Prinsdom en het opper Prinsdombefluit: ten tweede, Abrusfo, waervan het grootfte gedeelte eertijds het land der Samniten uitmaekte; het bevat het opper Abrusfo, het neder Abrusfo, en het Graeffchap Molife: ten derde, de Pouille, wier naem gevormd is van het aloude Apulie; zij behelst het Kapitatiata, het land van Barri, en het land vanOtranto of Leccé: ten vierde, Kalabrië, dat met een gedeelte van Lukanië en Brutium overeenkomt; het befluit Bafilikate, neder Kalabrië en opper Kalabrië. Deze uitgeftrektheid lands vormt een fchiereiland, dat van het noorden naer het zuiden en oosten het ganfche emde van Italië beflaet. Zijne grootfte lengte, van het zuiden naer het noor» den , is van omtrent honderd en dertig mijlen, en zijne grootfte breedte, van het westen naer ' het oosten , van omtrent drieëndertig mijlen. Zijn omtrek is van meer dan vier honderd mijlen langs de kusten, die verdeedigd worden door twintig kasteelen of verfterkte plaetfen, en door drie honderd vijfendertig torens of fchanfen, op den oever geplaetst in de oorden, waer de Barbaren, die nier, dan al te dikwerf hunne ftrooperijen in dit koningkrijk geöeffend hebben, het gemakkelijkfte kunnen landen. Men telt 'er tweeëntwintig acrtsbisdomraen, en honderd en zestien bisdommen. Maer onder dit groote aentalvan fteden zijn 'er wezenlijk niet meer dan drie, welke verdienen met de andere fraeije fteC 4 deB  49 De Nieuwe Reiziger. den van Europa vergeleken te worden; Napels, Leccé en Benevento: deze laetfte behoort zelfs aen den Paus. Men heeft zeer vele fabels over den oor-; fprong van Napels verhaeid. Volgens fommigen, is Falerno, een der Argonauten, deszelfs ftichter geweest, omtrent 1300 jaer voor Christ rus geboorte: volgens anderen, leedtPurthenope, eene der Syrenen, door Homerus in zijn Odysfea beroemd, fchipbreuk op deze kust", ahvaer zij het aen land bragt cn 'cr eene ftad bouwde, gevende daeraen den naem van Parthenope, 't welk in het Grieksch Maegd beteekent: deze fchrijven hare ftichting toe aen Herkules, geene aen Eneas, eenige aen Uiysfes. Men doet zelfs, tot hare behoudenis, den dienst der Goden tusfchenkomen. Men zegt dat de inwoonden van Kumes, naijverig Over de grootheid, fchoonheid en wellustige luchtftreek van Napels, het zelve tot den grond toe verwoestten ; maer door de pest aengetast, ontvingen zij bevel van de Godfpraek om het te herbouwen, ten einde deze geesfel mogt ophouden; en het kreeg toen den naem van Ncapolk of Nieuwe ftad. Wij laten deze denkbeelden voor het geene zij zijn: zij ontftaen uit deijdelheid der volken, die hunnen oorfprong doen opklimmen tot eenige helden, tot eenigemerkwaerdige of wonderdadige omftandigheden. Het y> waerfchljnlijker dat-Napels zijne ftichting verfchuldigd is aen GriekfcheVolkplantingen, ge* lijk aengeduid wordt door zijnen naem van 'Nea*  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 41 polis, gelijk ook dien van Paléopolis, eene andere aenpalende ftad: de godsdienst» de taei, de zeden en de gewoonten der Grieken, welken het langen tijd behield, zijn een genoegzaem bewijs van het vaderland zijner cerfte inwoonderen. 'De aengroeijing van deze ftad was langzaem en zwak. Men begon 'er eerst in de historie gewag van te maken in het jaer 330 voor Christus geboorte, waerin men ziet dat zij onder het getal der verbonden fteden .was. Eene eeuw dacrna, gedurende het oorlog van Hannibal tegen de Romeinen, fchonk zij dezen lactften eene aenmerkelijke fomme gelds, en verwierp de voorftellingcn van dezen krijgsoverllen : hij , poogde zich van deze plaets meester te maken ; maer door de hoogte van hare muren afgefchrikt, durfde hij de belegering niet ondernemen. Dit bewijs van edelmoedigheid, of veeleer van vooruitzigt, aen den kant der Napolitauen, die wel geoordeeld hadden dat de fortuin aen de zijde der Romeinen zoude overhel-; len, bezorgde hen derzelver beftendigc vriendfchap. Zij behandelde hen veeleer als bondgenooten dan als onderdanen. Verfcheiden rijke en aenzienlijke inwoonders van Rome , aengeïokt door de bekoorlijkheden van zulk een be-; tooverend verblijf, kwamen 'er zich nederzetten. Augustus vereenigde de twee fteden Neapolis en Paléopolis. Napels zelf werd , onder de Keizers , eene Romeinfche volkplanting ; en $eze ftad 3 door Adriaen en Konftantijn verfierd C 5 en  4» De Nieuwe Reiziger. en vergroot, werd als een der aentnerkelijkfte. van het keizerrijk befehouwd. Hare fterkte en magt deden haer , door de eerfte Barbaren, die Italië pionderden en verwoesten, in den beginne eerbiedigen. Eindelijk onderging zij het lot van alle de andere fteden: zi] ging over onder de heerfchappij van Odoacer ,Ko» ning der Herulen,die den jongen Augustulus, door hem onttroond, toeftond in een kasteel, Lucculanum genoemd, zijn verblijf te houden, Theodorik, Koning der Ostrogothen, werd 'er insgelijks meester van, en gaf haer den titel van Graeffchap. Maer Belifarius, veldheer der krijgsbenden van Justiniaen, in ïcalie gebonden in het jaer 536, om het weder onder de raagt der Keize» xen te brengen, trok voort in Kampania , na dat hij de fteden van Abrusfoen Lukaroa bemagtigd had, en belegerde Napels ter zee en te land. De belegering had twintig dagen geduurd, toen deze veldheer kennis kreeg van de waterleidingen, die onder de ftraet der plaets heen liepen, gelijk zij tegenwoordig nog in wezen zijn. Hij doet 'er de dapperfte foldaten van zijn leger intreden; deze maken zich meester van alle de posten, vermoorden alles zonder onderfcheid van ouderdom, ftaet of gedacht , en geven zich over aen de verfchrikkelijkfte 0» vermaet van wreedheid. Getroffen door den beklagenswaerdigen ftaet dezer ftad , en de bloedige verwijtingen van den Paus Silvester , was Belifarius de eerfte 0m haer te herbouwen en weder te bevolken 1 hij  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 43 hij nam zelf zulke kragtige maetregelsi_, dat zij, in het jaer 542, eene belegering tegen Totila, konde uithouden. Maer de onderftand , dien men van Konftantinopolen zond , in deszelfs handen gevallen zijnde, was zij genoodzaekc zich overtegeven. De gebeden en aenzoekinp gen van Sr. Benediktus bewogen dezen trotfchen overwinnaer: hij fpaerde Napels, en vergenoegde zich met deszelfs muren te doen afbreken, om niet meer in 't vervolg opgehouden te worden door de moeijelijkheden van eene diergelijke belegering, die zoo lang geduurd had. Hij zette zijne overwinningen voort in het overige gedeelte van Italië, tot aen zijnen dood, voorgevallen in eenen veldflag, dien hij tegen Narfes verloor. Teia, zijn opvolger op den troon der Gothen fneuvelde insgelijks kort daerna, iu eenen anderen veldflag, bij den berg Vefuvius geleverd. De heerfchappij dezer Barbaren nam toen in Italië een einde. Het geraekte weder onder de heerfchappij der Oosterfche Keizeren , die de landvoogdij over hec zelve aen de Exarquen of ftadhouders^an Ravenna toevertrouwden. De Lombarden, een andere zwerm van Barbaren , die een nieuw koningkrijk in Italië nichtten, befloten weldra de magt dezer ftadhouderen in naeuwe palen. Zij waren onophoudelijk met hun in oorlog. De inwoonders van Napels deden hun voordeel met deze onlusten, ter yerkrijginge van eene vrijheid, waervan nog eesjige voetftappen overblijven. Hunne ftad, met den.  44 De Nieuwe Reiziger. den titel van hertogdom vcrficrd, had het rigt om zelf hare overheden en opperhoofden te verkiezen , en genoot zelfs eene foort van onafhangelijkheid. Echter begaf zij zich onder dc befeherming der ftadhoudereri, en bleef hun altoos getrouw. Zij opende gewillig hare poorren aen Euthychius, den laetften van hun, toen hij , in het jaer 75a , uit Ravenna verjaegd wierd, door Aflahr.s, Koning der Lombarder, Aen hare eigen kragten overgelaten, wederftond zij langen tijd de poogingen der Vorften van dezen landaert, die haer verfcheidcnmael vruchteloos belegerden. Het was niet dan in het jaer 830 dat zij genoodzaekt was zich tolpligtig temaken aen de Hertogen van Benevento. Nieuwe rampfpoeden vervingen of liever vermeerderden de onheilen, welke de Barbaren van het Noorden in hun gevolg gehad hadden. De Sarafijnen, in Afrika gevestigd, waren al te digte nageburen van Italië, om niet te pogen het zelve aentevallen. Zij hadden 'er verfcheidenmael landingen in gedaen. Sedert het jaer- 827 hadden zij Sicilië, een gedeelte der Pouille en Kalabria overmeesterd. Zij hadden hunne verwoestingen overal uitgeftrekt, en zich met een* onnocmelijken buit verrijkt. Om veilige verblijfplaetfen te hebben, hadden zij krijgsbenden gelegd in de naburige fteden of vestingen van den berg Gargan, en deden uit dezelven meenigvuldige ftroopingen , om hunne rooverijen te vervolgen. Het  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 4$ Het zuidelijke gedeelte van Italië werd toen het tooneel der afgrijfelïjkfte rampen. De Lombarden hadden , ondanks de verwoesting van bun rijk, eene rneenigte van kleene Prinsdommen opgericht, van welken zij wel eene fchijnbare hulde aen een' van de twee Oosterfche of Westerfche Kcizeren deden', maer waerin zij echter een bijna volftrekt gezag oeffenden. Dusdanig waren de Hertogen van Benevento, Gaetta,' Amalfi, en de Prinfen van Kapua, Salerno, enz. Nu bondgcnooten , ftraks vijanden der Sarafijnen, tastten zij vereenigd andere ontaagcbelijker vijanden aen; of op hunne beurt aengevaHen , verdeedigden zij zich met eene dapperheid, die naer woestheid geleek. De belangen , tot in het oneindige in onderdeden gefchift, vermeerderden onophoudelijk de verdeeldheden , twisten , oorlogen , plunderingen en verwoestingen. De Oosterfche Keizers , aen den anderen kant, naijverig wegens het behouden van eenige bezittingen, die hun in deze landfehappen overgebleven waren, zonden 'er krijgsbenden en eenen Bevelhebber, die in de burgerlijke regeringe en in het krijgswezen een volftrekt gezag had: hij verkreeg den titel van Catapan , beteekenende eer? man met alles belast, en vestigde zijnen zetel te Bari, 't geen deze ftad eene van de aenzienlijkfte plaetfen der Pouille maekte. Deze Grieken, al te zwak om de Sarafijnen , die hen door hunne ftrooperijen verwoestten , de Lombarden, die zich derzelver vermo- ' gen  46 De Nieuwe Reiziger. gen trachtten te ontrekken , en de Westerfche Keizers, die insgelijks eisfchen op deze zelfde Jandfchappen hadden, en 5er het oorlog kwamen voeren, wanneer zij de fterkfle in Italië waren, alleen wederrtand te bieden , hadden geen beter middel gevonden , ora zich ftaende te houden, dan hunne vijanden te verdeelen. Zij bedienden zich van dezen, om zich tegen de anderen te nellen, en bijzonderlijk van de Sarafijnen, welken zij in hunne foldij namen, om den Keizer Otho den IIaen te bevechten: de nederlaeg en vervolgens de dood vafi dezen Vorst Helde hen weder in de bezitting van de Pouille en Kalabria. Maer hunne heerfchappij was de hatelijkfte van allen. Zij deden hunnen ongelukkigen onderzaten alle de uitwerkfels der verraderije i wreedheid en andere ondeugden , die federt 'lang hun rijk in het Oostenontëerdhadden, op het hevigfle beproeven. Zij bezwaerden hen met de geftrengfte fchattingen en andere belastingen , ontroofden hun de dochters en vrouwen, en bragten de oneer in het midden der achtingswaerdigfte gcflachten. Wie zou, in dezen afgrijfelijkften bajerd der mededingingen van duizend kleene tirannen, die de oorlogen , wier bijzonder verhael zoo verdrietig als onnut zoude zijn, gedurig vereeuwigden, hebben kunnen verwachten dat de orde zich allengskens zoude herflellen , door zulke zonderlinge en ongemeene middelen, als 'er in het begin der elfde eenwe plaets hadden? De  Driehonderd Negenenveertigste Brief, 47 De Normannen vestigden zich in Frankrijk ; tnaer de fraaek voor het dwalende en zwervende leven, dien zij van hunne vaderen hadden overgeërfd, en misfchien ook hun ijver, des te levendiger omdat zij nieuwelings tot het Christendom bekeerd waren; fpoordenhen aen, met meer drift dan eenig ander volk van Europa , tot het doen van bedevaerten, die toen zoo zeer in zwang waren. De bedoeling dezer godvruchtige reizigeren was Rome , of Jerufalem , of de berg Gargan in de Pouille, en fomtijds alle drie te gelijk. Sedert de verfchijning van den Aensëngel Sr. Michiel op den berg Gargan, is dit oord zeer beroemd geworden. Men verhaelde eene meenigte van wonderwerken , die 'er dagelijksch voorvielen, en 'er eertijds voorgevallen waren, gelijk men kan zien in het vierde Boek der Samenfpraken van St. Gregorius , waerin deze Paus verfcheiden dezer wondei teekenen ophaclt. Veertig Normannen , in het jaer 1016 , uit het Heilige Land wederkeerende , wilden bovendien, om hunne godvrucht te voldoen, dezen zoo beroemden berg Gargan bezoeken. Hun krijgshaftig gelaet, hunne flerkte, hunne manieren, verrukten ijder, maer bijzonderlijker een' man, die reeds achting in zijn land verworven had, door eenige roemrijke ondernemingen , door hen in 't werk gefield om het te verlosfetï van de tirannij, waerin men het gedrukt hield. Hij was Mei of Melo geheten,' en volgens fommigen een Lombard, volgens andere een Griek \ van  4& De Nieuwe.Reiziger. van oorfprong, en gefproten uit eenen tak der Argires, in Italië gevestigd. Hij was een def aenzienlijkfte inwoondereri van Bari. Verorltwaerdigd over de hóonendc- behandelingen, welken de Grieken zijnen landgenooten aendeden j doet hij dezen verzamelen, zet hen aen om hunne kluisters te breken, en ftelt hün de wapens iri de hand. Zijn fchoonbroeder, Dat geheten, heeft deel in zijnen voorfpoed, vervolgens in Zijne nfiJ derlaeg en ontelbare gevaren. Schoon verlaten door zijne medeburgers , die de lafhartigheid hebben om zijne vrouw en zijnen zdon aen de Grieken övcrteleveren , wanhoopt echter Me! niet om hen waerdiger en het mensdom betameiijker gevoelens inteboezemen. Hij worde des te ijveriger om de uitvoering zijner edelmoedige oogmerken te vervolgen. Genoodzaékt om zich in het klooster van den berg Gargan te vcrfchuilen, om zich aen de wraek zijner vijanden te onttrekken, meent hij iri de veertig Normannen bekwame lieden te vinden, om de verlosfers van zijn vadeiland te worden, Hij fpreekt hen met vleijende woorden aen, en bezielt hen met den roem, dien zij ftaen te verkrijgen, door zich, op eene gemakkelijke wijs verblijfplaetfen in het fchoonrte land der weereld tc bezorgen. Deze aenmerkingen maken indruk op de Normannen. Eenigen van hun worden afgevaerdigd, en halen tot hunne belangen over velen van hunne landgenooten , die, onder den dekmantel van bedevaert, zich met bijzondere hoopen naer Italië begeven; en in hee  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 43 het volgende jaer beginnen Se vijandelijkheden op do landen der Grieken. Drie veldflagen, na eikanderen gewonnen, waken deze gelukzoekers'onczagchelijk ; maer een vierde veldflag, geleverd bij de ftad Kannes, wordt hun zoo noodlottig, dan 'er van twee honderd vijftig Normannen flechts tien overblijven. De nederlaeg is volkomen; en Mei, genoodzaekc de vlugt te nemen , en nieuwe hulp te zoeken bij den Westerfchen Keizer in Duitschland , heeft:het verdriet dat hij, korts daerna teBamberg ftervende, zijne ongelukkige landgenooten aen alle de boosaertigheid hunner tirannen moet overlaten. De zegepracl dezer laetllen was van geen' langen, duur. Andere Nórmannen , door de hdop van zich te verrijken en.roem te verkrijgen aengelokt, kwamen in dit gedeelte van Italië j onder het geleide van Drengot, vergezeld van zijne vier broederen, Asklittin, Rainolf, Osmond en Rudolfus. De Paus Benediktus de VIIIfte onderfteunde hen, omdat hij te zeer vreesde voor de magt des Catapans van Bari, die alzoo verfchrikkelijk voor hem kön worden, als die der Sredehouderen van Ravenna voor zijne voorzaten geweest was. Maer het fehijnt dat de yoorzigtigfte en behendigfte ftaetkunde ook de Normannen bezielde. Zij verkoften hunnen dienst, nu aen de Sarafijnen , ftraks aen de Lombarden, gingen over tot den geenen, die hen het duurftc koft, vereeuwigden derzelver ©neenigheden , en voegden zich fomtijdsbij bei- XXVII. Deel. D de  50 . De Nieuwe Reiziger. de partijen om de Grieken aentetasten : zij maekten, in den tijd van vijf jaren , een' onmetelijken buit; zij kregen allengskens aenzien en eene openbare achting, en ilacgden eindelijk, in het jaer 1029, in een gevestigd grondgebied te verkrijgen. Sergius de III de, Hertog van Napels, dien zij geholpen hadden om wcêr in zijne ftaten te komen, gaf aen Rainulf, na hem eene zijner bloedverwanten te hebben doen trouwen, met den titel van Graeffchap, naderhand bevestigd door den Keizer Koenraed den IIdcn, een uitgcftrekt en vruchtbaer landfchap, tusfehen Napels en Kapua; en hier deed Rainulf, digt bij de puinhoopen van Atella , de ftad Avcrfa bouwen. De ftichting van deze ftad was een nieuw aanlokfel , dat verfcheiden Normannen in Italië trok. Verfcheiden krijgsbenden trokken 'er op verfchillende tijden in; maer de aenzienlijkrte was die der zonen van Tankredo de Hauteville, edelman van Kotentin , en een' der magtigftc Ridders van het hof der Hertogen van Normandië. Hij was tweemael getrouwd geweest en vader van twaelf jongelingen, die, om hun huisgezin te ontlasten, allen na eikanderen, behalve een eenige, hun geluk gingen zoeken in eene landftreek, volgens de befchrijvingen, die men 'er van gaf, zeer bekwaem om hunnen ijver optewakkeren. Hunne krijgsverrichtingen , zegt een beroemd fchrijver, te weten de Voorzitter Henault, hebben dit tijdftip der historie de gedaente eener fabel gegeven. Zij zijn inderdaed ver-  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 51 verwonderlijk; maer men moet insgelijks toeilcmmen dat deze dolende Ridders, gelijk hij ze nog noemt, niet geheel bevrijd waren voor eenige verwijtingen, die zij met regt verdienden. Leo de IXden, die toen op den ftoel van St. Peter zat, fchildert hen dus af, in eenen brief aen Monomachus, Keizer van het Oosren, om hem te bewegen tot het overzenden •van bekwame hulpbenden, om deze begerige vreemdelingen te keer te gaen. „ Deze vreem„ de en Hecht in tucht gehouden landaert van „ Normannen, zegt hij, verheft zich, met ees, ne wreede en ongehoorde woede, met eene „ meer dan Heidenfche goddeloosheid, tegen j, Gods kerk. Alle de aendoeningen van men^, fchelijkheid zijn vreemd aen deze barbaren , die geene genade bewijzen aen de fchoone „ kunne, noch aen de zwakheid <, noch aen den „ ouderdom , noch aen de kinders die alle „ Christenen, in hunne handen vallende, on„ barinharrig vermoorden, en, om hen te doen „ fneuvelen, zulke afgrijfelijke als nieuwe fol„ teringen bedenken. Onthejligers van alles , wat heilig is, fchenders van alle regten, ont„ zien zij zelfs de woonplaetfen der Heiligen niet, welken zij plunderen, branden en ten „ grondilage toe verwoesten , zonder eenig op„ zigt op allerlei verzoeken, en met zulk eene verharding in hunne boosaertigheid, dat zij dagelijksch misdaed op misdaed, en door„ gaens gruwelen op gruwelen hoopen." Men D a  52 De Nieuwe Reiziger. Men mag met reden veromieritellen dat deze afbeelding een weinig vergroot is. De Paus had toen alles te vreezen wegens de zonen van Tankredo, die, na zich in het eerst met de Grieken verbonden te hebben, om de Sarafijnen te verdrijven, vervolgens de wapens tegen ■de eerften gekeerd, en hun alles ontnomen hadden , behalve de lieden Tarento , Brindcs , Otranto en Bari, en op dezelfde wijs tegen de Lombardifche Vorilen te werk gingen. Meesters van eene vrij aenzienlijke •uitgeflrektheid lands, hadden zij reeds, in het jaer 1043, den titel van Graef van Pouille en Askoli eerst gegeven aen hunnen oudilen broeder Willem, bijgenoemd den Tzeren Arm, en vervolgens aen Drogon en Humfroi, zijne jonger broeders. De ftad Melfe was de zetel van hunne nieuwe heerfchappij' , die eenigermate erkend wierd dooide leenhuldiging, welke Keizer Henrik delllde hun gaf, niet alleen van dit graeffchap', maer ingelijks van alles, wat zij in "t vervolg op nieuw rhogten verooveren. Hunne flaetzucht kende tóen geene palen meer. Hunne verooveringen op de Grieken en Lombarden voortzettende , naderden zij dikwerf de bezittingen van den Paus, die daeraen grensden; en zij ontzagen dezelven niet veel. Het is des niet te verwonderen dat deze met een ijverzuchtig en gemelijk oog den aenwas van hunne magt' befchouwde. Onder deze broeders was 'er vooral één, die de regtmatigfle onrust moest verwekken, over de buitengemeene neiging, welke hij betoonde om  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 53 om zich te verheffen. Dit was Robert, de oudfte der kinderen van het tweede bed: vol van ijver en werkzacmhcid, paerde hij zijne kloekmoedigheid, waervan hij dikwerf de minsttwijffelachtige proeven gegeven had, met alle de listen en fcherpzinnigheden, zijnen landaert, naer 't fchijnt, ingefchapen. Men had hem bijgenoemd Guiscard, omdat, volgens het zeggen van Willem van Pouille , Cicero noch Ulysfes zoo loos waren als hij. Belast met de moeijelijkfte krijgsverrichtingen, maekte hij zich het vertrouwen, dat men in zijne begaefdheden had, altoos waerdig. In het jaer 1053 voerde hij het bevel over een gedeelte van het leger , in den beroemden veldflag, die bij Civitella geleverd werd, en waerin de Normannen, na het op de vlugt drijven van de Duitfcheren , aengevoerd door Godefroi, Hertog van Neder- Lottheringen , dien Leo de IXde tot zijne hulp geroepen had, den Paus zeiven gevangen kregen , terwijl hij God, gedurende het gevecht, ter zijde bad. Door eene zonderlinge tegenftrijdigheid, of lieverdoor een trek van behendige ftaetkunde , zagen zij nacuwelijks dezen perfonaedje, zoo doorluchtig door zijnen Hand en zelfs door zijne deugden, of zij wierpen zich aen zijne voeten, kuschten dezelven, verzochten hem om zijne zegen, betoonden hem alle cerbewijzingen, en geleidden hem naer Benevento, gelijk hij verzocht, maer echter om 'er op zijn woord gevangen te tdijven. D 3 Het  54 De Nieuwe Reiziger. . Het leedwezen'van Leo, gedurende den tijd, dien hij nog leefde , dat hij dit oorlog , door alle de Katholykcn afgekeurd, verwekt had, verhaestte het verdrag, 't welk hij met de Normannen aenging. Men kan zeggen dat het zelve aen wederzijden voordeclig was. De Normannen vonden 'er eene gunftige gelegenheid , om eenigermate hunne overweldigingen te wettigen ; en de Paus vond die niet minder," dewijl hij de eifchen, welken eeniger zijner voorzaten op de bezittingen der Oppervorften hadden beginnen te vormen, deed erkennen. Men befloot dan, dat hij hen in den rang der leenmannen van St. Peter zoude ontvangen, en dat hij hun, als een leen , van de kerk afhangende , zoude vergunnen alles, wat zij in de Pouille bezaten, en het geene zij op de Grieken en Sarafijnen mogten verooveren. Niemand was ijveriger dan Robert Guiscard, om zijn voordeel te doen met deze vergunning, zoo voordeclig voor zijne ftaetzuchtige oogmerken. Meester van de Pouille, waervan hij zijnen neef Abelard of Abagilard, zoon van Humfroi, beroofd had , tastte hij de Grieken aen alle kanten aen, ontnam hun na eikanderen alle hunne plaetfen, verdreef hen geheelenal uit Italië, hielp Rogier, zijn'jongden broeder, de Sarafijnen in Sicilië beoorlogen , verzekerde hem den titel van Graef van dit eiland , dien hij hem voor de veroovering gegeven had , en nam zelf dien van Hertog van Pouille en Kalabria, die hem bevestigd werd door Paus Niko- laes  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 55 laesden.IIden, wien hij den eed van getrouwheid deed. Misfchien kan men hem verwijten , dat hij zijne belangen wat te ligt heeft opgeofferd , in het verdrag, 't welk hij, in het jaer 1080 , met GregoriusdenVIldenaenging: hij verbond zich, door den eed van getrouwheid te vernieuwen , bij het ontvangen van de lecnverheffing' zijner ilaten, waerin Sicilië begrepen was , dat hij V jaerlijks , op het einde van ijder jaer , des Zondags der heilige yerrijzenisfe , aen St. Peter, of aen Paus Gregorius , zijnen Heer , en aen deszelfs Opvolgers, of aen deszelfs Afgezanten, voor het ganfche Land, 't welk hij in eigendom onder zijne vaste goederen heeft (_ en niet voor de Landen, welke hij leenroerig bezat ) wegens ijder paer osfen, hondert en twaelf penningen.., Pavifche munt, zoude betalen. Men zou hier kunnen vragen, welk regt de Paufen hadden om deze leenverheffing, den oorfprongelijken titel van koningkrijk , 't welk men thans het koningkrijk van Napels noemt , aen de Normannen te geven , en om welke reden zij 'er Sicilië , waerop de Griekfche Keizers hunne rcgten behielden, bijvoegden? Was het om de voorgewende erfgift van Konftantijn % Maer alles fchijnt te bewijzen dat dit onwettige ftuk in de agtfte eeuw verzonnen wierd. Was het op de gunstbrieven der Keizeren Lodewijk den Zachtmoedigen, Otho den IIIden en Henrik den Iftetl, ten voordeele van de Roomfche Kerke, waeraen deze Vorften alle de boven D 4 Ro-  56" De Nieuwe Reiziger. Rome liggende landen van Italië gaven ? Maer. men weet dat deze gunstbrieven, omtrent denzelfden tijd, openbaer gemaekt wierden , met kiaerblijkelijke invoegingen, waerin het gefchil was over Benevento, Kalabrië, Sicilië en andere landen. Was het eindelijk omdat de Normannen, gelijk Muratori opmerkt, zich gewillig overgaven aen de Paufen , die hun alles , wat het keizerrijk aen de Roomfche Kerk gefchonken had, overdroegen? Wat 'er van zij , men mag gelooven , voegt 'er deze Schrijver bij, dat diergelijke grondllagen de fteun zijn der regten, die, federt dien tijd, dat is, fedcre zoo vele eeuwen, de Apostolifche ftoel op de beide Siciliën oeffent, in welken de verjaring hare oppermagt zoo billijk en wettig gemaeke heeft, dat men 'er zich met geene reden tegen kan verzetten. „ Voorzeker, neen, merkt eenwel,, onderricht Schrijver aen, met betrekkingetoc „ het koningkrijk Sicilië, aen deze zijde van „ den Vuurtoren, dat is, van het koningkrijk „ Napels; maer ten aenzien van het koningk„ rijk aen geene zijde van den Vuurtoren, dat „ is, van het eiland Sicilië, kan men de waer„ heid der gevallen beilrijdcn. De eerfte Nor„ mannen, Graven of Koningen, die het be„ zeten hebben, cn hunne eerfte Opvolgers, ,, hebben 'er nimmer hulde van aen de Paufen „ gedaen; en eenige afgeperschte hulden, in het vervolg opgedrongen aen twee of drie. f> Vorflen, die derzelvcr hulp niet konden mis- feu, gaven geen het minfte regt, 't welk het v hof  Driehonderd Negenenveertigste Brief 57 „ hof van Rome kon doen gelden ; dewijl „ hunne Opvolgers zich in die ftuk niet naer „ hen wilde fchikken, en de Paufen zichdoor„ gaens onthielden' van te vorderen het geene „ zij wel wisten dat men hun zoude geweigerd „ hebben , omdat men het hun niet verfchuldigd „ was." Men kan RobertGuiscard eenigzinsverfchoonen, dat-hij de regten, die den Oppervorden niet kunnen ontnomen worden , eenigermate benadeelde, namelijk, dat hij zich bevond in omilandigheden, die hem niet toelieten anders te handelen. Hij had bovendien onder de 00gen het voorbeeld der andere Normanfche Prinfen, als de Prinfen van Kapua en Salerno, de Graven van Averfa, enz, die zich beijverd hadden om den Paus hul'de van hunne landen te bewijzen. Behalve dat had hij te doen met dien trotfehen Opperpriester, zoo verfchrikkelijk in zijnen haet als in zijne wraekzucht, Gregorius den VIIden, die hem te gelijk met de geestelijke en weereldlijke wapenen aentastte , en reeds tegens hem had doen opftaen de inwoonders van Bari, en vele andere van deszelfs leenmannen of Baronnen , welke de Normannen , van den beginne af, in hunne wingewesten gefield hadden, volgens de manier van het leenregt. Door hen nog verder aentefporen, had hij zelfs kunnen Hagen in hem van alle zijne landen te berooven, indien deze Vorst langer weigerig bleef tot den flap , dien men van hem vorderde. Kortom, Robert bedacht toen uitD 5 ge-  58 De Nieuwe Reiziger. geftrekter ontwerpen, omtrent wier uitvoering het hem van het uiterfte belang was niet ontrust te worden. Niet vergenoegd met den Grieken niets in Itaiie te hebben laten behouden , wilde hij hen op hunne eigen haerdfteden aentasten, hetzij om Michael Ducas, wiens zoon Konftantijn Ducas Porphirogenems , deszelfs amptgenoot in het keizerrijk , eene dochter van Robert getrouwd had, weder op den keizerlijk ken troon te hertellen; het zij om, onder dezen dekmantel, een middel te vinden om zijne verooveringen verder uitteftrekken. Misfchien was hij ook verblind door de luisterrijke beloften van Gregorius, die, hem hebbendeleerenkennen , hem in zijne belangen wilde trekken, en de ooger* op hem had geworpen om hem tegens den Keizer Henrik den IV^.*te tellen, en hem zelfs de waerdigheid van dien Vorst optedragen. Men kan ten minfte oordeelen dat zij eikanderen noodig hadden , door de gevolgen van hunne verzoening', die zeeropregt fcheen. Robert betoonde zich beftendig een' getrouwen leenman , en gaf 'er voortreffelijke" bewijzen van, toen hij Albania , waer hij reeds overwinningen behaeld , en aenmerkelijke fteden ingenomen had , ftraks verliet , om ter hulp te vliegen van Gregorius, die te Rome, in het kasteel St. Angelo, door de krijgsbenden van den Keizer Henrik , belegerd wierd. Naeuwelijks had hij hem zijne vrijheid wedergegeven , of hij fpoedde zich weder naer Albania , al- * Henrik den lilden zegt de Schrijver bij verzuim. waer,  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 59 waer, niéttegenftaende de dapperheid en onder-, fcheiden begaefdheden vanBoémont, zijn'oudftcn zoon, wicn hij het bevel van het leger , in zijn afwezen, gelaten had, de verraderij van verfcheiden Normanfche hoplieden de droevigfte rampfpoeden veroorzaekt had. Maer zijn dood, die korts daerna in het jaer 1085 voorviel, verhinderde hem zijne zaken te herftellen. De twisten, die 'er, wegens zijne nalatenfchap, tusfehen Boémond en zijn' broeder Rogier, zoon van eene tweede vrouw van Robert Guiscard, ontftonden, deden, eenige jaren achter, één, alle de afgrijfelijkheden van een' burgerlijk oorlog beproeven. Eindelijk , bemoeide zich de Graef van Sicilië, Rogier de Ifte , oom der beide Prinfen, benevens den Paus Urbanus den IImet hun verdrag. Men kwam, overeen, in het jaer 1089, dat de jonge Rogier aen zijnen broeder zoude afïtaen Oria , Gallipoli, Ötranto, Tarento, met eenige andere fteden en kasteelen. Boémond nam toen den titel van Prins van Tarento aen. Buiten twijfel zou hij de eerftegunftige gelegenheid waergenomen hebben , om zijne regten op de landen, die hem wettig toebehoorden, te doen gelden. Maer de eerfte Kruisvaert, in welke hij zich wikkelde, gelijk vele andere gelukzoekers van dezen tijd, deed hem de vleijendftc hoop opvatten om zijne fchade , wegens de ongelijkheid, der dcelinge, te vergoeden, door de verooveringen op de Grieken of op de Ongeloovigen. Hij bedroog zich niet. Vergezeld door dappere en er-  6Q De Nieuwe Reiziger. ervaren Bevelhebbers, en vooral door tankre. do, zijn'vollen neef, dien vermaerden held van Tasfo, muntte hij in deze krijgsverrichting uit door duizend manhaftige daden , waerdoor hij het prinsdom van Antiochië, en de eer van met eene dochter van Frankrijk te trouwen verwierf Rogier , zijn broeder , behoefde zulke gevaerhjke voorvallen niet te zoeken, om zijne ftaetzucht te voldoen. Tot Hertog van Pouille en Kalabrië verklaerd, genoot hij gerust eene reeds aenzienlijke erffenis, welke zijne voorouders ten prijze van zoo vele veldflagen verkregen hadden. Bij zijnen dood, die in 't jaer li li voorviel, liet hij flechts een' zoon na, Willem geheten, die in het jaer 1127 ftierf, zonder kinderen natelaten. Zijne nalatenfchap verviel onbetwistbaer op zijn' vollen neef Boémond den II den, Prins van Tarento en Antiochië; maer Rogier de 11*=, Graef van Sicilië, hun oom volgens de gewoonte van Bretanje , vernam naeuvvlijk den dood van Willem, of hij ging van Sicilië onder zeil met galeijen en eene ontza en droeg denzelven over, na eene regering van drieënvijftig jaren , waerin hij hevige twisten met den Heiligen ftoel had , aen zijnen zoon Koenraed, die in het jaer 1254 overleed, vergeven , gelijk men zegt, door Manfredus, Zijnen natuurlijken broeder. Deze maekte zich meester van het koningkrijk van Napels en Si. cilië, ten nadeele van Konradijn, zoon en wettigen opvolger van Koenraed; en om zich een' magtigen fteuri te verwekken , gaf hij zijne dochter Konftantia ten huwelijk aen Peter den III den, Koning van Arragon, met Sicilië voor hare huwelijksgift, behoudende 'er echter hec vruchtgebruik van. Dan de Paufen waren al te groote vijanden Van het Huis van Suaben, om de eerfte gelegenheid, die zich aenbood, niet waertenemen, E 2 ter  6*8 De Nieuwe Reiziger. ter verminderinge en zelfs ter vernietinge van deszelfs vermogen. Alexander de IV de, die vruchteloos krijgsbenden iri 't veld had gebragt, om zich tegens Manfredus te Hellen, geloofde met reden zich te moeten vervoegen bij een' Vorst , bekwaem om zelf de regten, welken hij hem overdroeg op de twee koningkrijken, waerover hij meende te mogen beichikken, te doen gelden. Hij gaf 'er het leenregt van aen Edmont, zoon des Konings van Engeland, die zulke luisterrijke aenbiedingcn fcheen te verachten. Doch Karei, Graef van Anjou en Provence, en broeder van St. Lodewijk , meer getroffen door de bekoring van eene kroon, had de zwakheid van dezelve aentenemen. Hij ontving'er, in het jaer 126a, het leenregt van, wegens den Paus Urbanus den IVden , met de vernederende voorwaerde van eene jaerlijkfche fchatting van 48000 goudiluivers aen het hof" van Rome te betalen. Deze Vorst, na den tijd van drie jaren verbazende voorbereidfels gemaekt te hebben , werd den 28ften van Juni 1265, door den Paus zelve, te Rome gekroond. Hij trok vervolgens naer het koningkrijk Napels. Welrasch moest hij met zijnen mededinger handgemeen worden. In het volgende jaer bevonden zich de vijandelijke legers bijéén in de vlakten van Benevento. Men verhaelt dat Manfredus een verdrag aen Karei liet voorllcllen, en van hem ten antwoord kreeg; Ga naer den Sultan van Lucéria (hij noemde dus Manfredus, die hulp van  Driehonderd Negenenveertigste Brief, 6j> van de Sarafijnen van Lucéria trok ) en zeg hem , dat ik noch vrede noch wapenjïilfiand met hem begeer, en dat ik hem binnen kort naer de hel, of hij mij naer het paradijs zal zenden. De uitkomst van den veldflag was niet twijffelachtig , maer befliste over alles. Manfredus fneuvelde in denzelven. Zijne vrouw, kinders en fchatten vielen in de handen van Karei, die de Koningen en een' zoon, die haer overbleef, in de gevangenis deed omkomen. Het lijk van Manfredus, dat men geheel met bloed en flijk bedekt vond, werd in eene graft bij de byug van Benevento begraven. Om het volk vrees aentejagen, deed men hem geene kerkelijke uitvaert aen, omdat hij met den ban geflagen was. De jonge Konradijn werd mede nog onder dezelfde kerktucht gehouden door CIcmens den jVden^ omdat hij een leger had geworven, ter verkrijginge van het erfdeel zijner vaderen, en oorlog gevoerd in een koningkrijk , dat den Heiligen ftoel leen fchuldig was. Hij kreeg eene volkomen nederlaeg in een' geregelden veldflag, zijnde verraden door een1 Heer uit het Huis van Frangipani, die hem overleverde aen de krijgsbenden van Karei, met Frederik van Oostenrijk zijnen neef, en verfcheiden zijner aenhangelingen. Men geleidde hem naer Napels , waer men zijn vonnis opmaekte, als aen een' overweldiger en verbannen, en hem gevolgelijk tot den dood veroordeelde. Die is het eerfte voorbeeld van een diergelijk vonnis , geregtelijk tegens een' Oppervorst gewezen. Hes E 3 ,zelvc  j?o De Nieuwe Reiziger zelve werd tegens hem uitgefproken , als ook tegen hen, welken men als zijne medcpligtigen befchouwüen, door Renaud de Bari, grootgeheimfchrijver van het koningkrijk; en het werd oogenblikkelijk uitgevoerd, op het midden der plaets van Napels , in het jaer 1268. Niets was aendoenlijker dan deze treurige vertooning. Konradijn was niet meer dan zeventien jaren oud. De bekoorlijkheden zijner jeugd , zijne reeds bekende grootheid van ziel' , zijne dapperheid, zijne edelmoedigheid, alle de hoedanigheden van een' vromen en dcugdzamen Ridder, hadden hem niet alleen de toegenegenheid der Italianen doen verkrijgen , maer insgelijks die der vreemdelingen , vooral van den Infanc Henrik, broeder van Alfonfusden Xden, koninp* van Kastilië, die zich tot Raedhcer van Rome deed verkiezen, om de regtcn van Konradijn ftaende te houden. Zelfs de Mufulmans hadden hem geld en galeijen ter zijner verdeediginge geleend. Op het fchavot gekomen, deed hij eene redevoering tot het volk, en wierp zijn' .handfchoen op het midden van het plein, biddende den geenen, die hem wilde oprapen (en een edelman had deze edelmoedige ftoutheid) , ©m hem overteleveren aen Peter van Arragon, zijnen bloedverwant , als een teeken van de overdragt, die hij hem van zijne landen deed, en als eene gedachtenis om zijnen dood te wreken. Hij wierp zich vervolgens in de armen van Frederik van Oostenrijk, nog jonger 4an hij; dezen had hij altoos teeder beminde Het  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 71 Het ongelukkige lot van dezen Prins, dien hij in Italië gebragt had, om zijne eerfte wapens te behandelen, trof hem meer dan zijn eigen lot. Hij betuigde het aendoenlijkfte leedwezen dat hij de oorzaek van deszelfs vroegtijdigen dood was: hij had de fmert van hem het eerst te zien fneuvelen ; en terwijl hij deszelfs hoofd vasthield, ontvong hij zelf den doodelijken flag. Deze gruwelijke ftraföeffeningen waren zeer gefchikt, om het hart der onderdanen van Karel van Anjou te vervreemden. Hij had zijnen zetel te Napels gevestigd. De Sicilianen morden daerover. Nog meer vertoornd over de belastingen , waermede zij gedrukt werden , en over allerlei knevelarijen, welken zij moesten ondergaen, ftelden zij geene palen meer aen hunne woede, om zich van zulk een' hatelijk juk te ontlasten. Op Paeschdag, in het jaer 1282, op het luiden van de klok der Fespers of Avondzangen , vermoorden zij alle de Franfchen, die zich in hun eiland bevonden, zonder de zwangere vrouwen, of de kinders aen de borst hunner moeder, te fparen; een afgrijfelijk misdrijf, bekend onder den naem der Sicilaen" fche Vespers, en waerdig de verfoeijing van alle eeuwen, maer dat voor Karei de verdrietigfte gevolgen had. Hij verloor Sicilië voor altoos. Peter van Arragon maekte 'er zich meester van ; en het bleef onder de heerfchappij der Vorften van dit Huis, tot aen de verëeniging der twee koningkrijken, onder Ferdinand, in het jaer E 4  ?2 De Nieuwe Reiziger. Karei de 1^ , die den eerften tak van het Huis van Anjou te Napels begon, fticrf in het jaer 1285, en liet zijne kroon aen Karei den IIden, zijn 'zoon, bijgenoemd^// Kreupelen, die hem, in het jaer 1309, aen Robert overliet. Dezelaet'le had den bijnaem \znIVijs en Goed: hij verdiende dien ook door zijne liefde voor zijn volk, 'c welk hij gelukkig maekte, door zijne regtvaerdigheid en door zijne afkeerigheid van her oorlog, voornamelijk tusfehen de Christen Vorften. Hij ontving de geletterde lieden gunffig, gaf hun blijken van zijne mildheid, en beöeffende zich mede in • de wetenfehappen, die, onder zijne regering, in Napels bloeiden. Zijn zoon, Karei geheten, was vader van Joanna de I«a, die, in het jaer 1343, de erffenis van haren grootvader verkreeg. Zij was toen niet meer dan negentien jaren oud, en gehuwd aen Andréas, Kening van Hongarijen. De haet, dien zij voor hem had, gaf reden om te denken dat zij hem had doen ombrengen, vooral toen men haer zag trouwen met Lodewijk van Tarento , die devoornaemfte oorzaek van dezen gruwelijken moord was. Lodewijk, broeder van Andréas, en zijn opvolger op den troon van Hongarijen , maekte voorbereidfels om deszelfs dood te wreken. Joanna fchreef hem een' onderdanigen brief, waerin zij zich trachtte te verontfchuldigen. Hij antwoord- ' de in deze uitdrukkingen , eenen Spartaen waerdig: „ Joanna, uwe ongebonden levenss, wijs, het gehouden gezag in het koningkrijk, de  Driehonderd Negenenveertigste Brief, 73 „ de verzuimde wraek, een verhaast huwelijk ,, en uwe verontfchulding bewijzen dat gij fchul„ dig zijt." Hij trok tevens voort naer het koningkrijk Napels. De bevreesde Koningin vlugtte, met haren nieuwen echtgenoot, naer Proyence, waervan zij Gravin was. PausCIemens de VIde , wien zij toen de ftad Avignon en derzeiver grondgebied voor 80000 goudguldens verkort, de tegens haer ingebragte betichtigingen onderzocht hebbende, verklaerde haer onfchuldig. Door hare onderzaten weder te Napelsgeroepen, na het vertrek van den Koning van Hongarijen, verloor zij haren tweeden echtgenoot, en gaf weldra de hand aen een' derden, die korten tijd daerna overleed. Op den ouderdom van zesenveertig jaren, trouwde zij, voor de vierdemael, aen een jongerbroeder van hec Huis van Brunswijk. Dewijl zij geene kinders had, nam zij tot zoon aen Karei van Duras of Karei van den Vrede, haren bloedverwant, dien zij. met veel zorg had doen opvoeden, en wien zij hare nicht ten huwelijk' gegeven had. Dit gedrocht, aengezet door den Koning van Hongarijen , ftond op tegens zijne weldoenfter : hij werd onderfteund door Paus Urbanus den VIden, mededinger van den tegenpaus Clemens , dien de Koningin, op het voorbeeld van Frankrijk , erkend had. De eerfte gaf aen Karei van Duras het Koningkrijk Napels, waervan hijjo., anna vervallen verklaerde. Deze, om een verdeediger te hebben, en op het aenzock van ]j?aus Clemens , nam tot zoon aen Lodewijk E 5 van  74 De Nieuwe Reiziger. van Frankrijk , Hertog van Anjou, zoon van Koning Joannes, die den tweeden tak van het Huis van Anjou tot Napels begon, fchoon hij noch zijne opvolgers zich immer in de bezitting van dit koningkrijk hebben kunnen handhaven. Hij kwam te laet om de Koningin te redden. Karei van Duras, haer in het kasteel van t' ö£uf of het Ei belegerd hebbende, noodzaekte haer om zich bij verdrag overtegeven, en had de wreedheid om haer tusfehen twee matrasfen te laten verfmoren, in het jaer 1382. Haer dood veroorzaekte het leedwezen van het grootfte gedeelte harer onderdanen, en bijzonderlijk van geleerden en lieden van Ietteren, wien haer hof tot een verblijfplaets ftrekte. Zij zelf was 'er het eerfte fieraed van, door de bekoorlijkheden harer gedaente, door haren geest, en door de hoedanigheden van haer hart; want, federthet vermoorden van haren eerften man, waeraen zij meer uit zwakheid dan uit boosaertigheid hare toeftemming gaf, kon men haer noch ongebondenheid , noch wreedheid, noch onrechtvaerdigheid verwijten. De dood van Lodewijk van Anjou liet Karei van Duras de vrucht van zijne misdaden genie-, ten; hij regeerde den tijd van vier jaren. In het jaer 1386 , in Hongarijen gefneuveld zijnde , liet^hij zijne kroon aen Ladiilaus of Lancelot, zijn' zoon, bijgenoemd den Overwinnacr enden Milddadigen, die zich ook tot Koning van Hongarijen deed kroonen. Vergeefs behaelde Lodewijk den II *n van AnjQU} ^n .mededingeE naar  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 75 naer het koningkrijk Napels, endoor de begeerte van alle zijne onderzaten aldaer geroepen» verfcheiden overwinningen tegen hem, en nam gewigtige plaetfen in: hij wist geen voordeel met zijne verooveringen te doen, en verloor alle de behaelde winften, na zijne wederkeering in Provence. Ladiflaus onderwierp alle zijne vijanden , den Paus en de Florentijnen, welken hij een bloedig oorlog had aengedaen. Hij ftelde zich nog grooter voorfpoed voor, wanneer hij, in het jaer 1414, te Napels overleed, in den ouderdom van agtendertig jaren, met de her vigfte fmerten. De dochter van een' geneesheer van Perufia, welke hij driftig beminde , gaf hem een vergift in, dat door haren vader zelfs bereid was, het zij om aen de Florentijnen te behagen, hetzij om zich te wreken over het verleiden van zijne dochter. Joanna de IIde , of Jeannette, zuster van Ladiflaus, volgde hem op. Deze is dezelfde Vorftin, die zoo berucht is door de ongeregeldheid van haer leven, door hare ligtvaerdigheid en pnftandvastigheid; die heurt om beurt tot zoons aennam Lodewijk, Hertog van Anjou, en Alfonfus den V*n, Koning van Arragon, met welken zij beurtelings onëenig wierd en zich weder verzoende, en niet naliet hare onderdanen te ontrusten en te ergeren, tot aen het einde van hare dagen, in het jaer 1435. De eerfte tak van Anjou eindigde in hare perfoon. De tweede tak, die zich tegen den eerften verser had , altoos gereed om te regeren , en  76* De Nieuwe Reiziger. nimmer regerende, kon den troon van Napels niet tegen de Koningen van Arragon befchermen. Het geluk hegunftigde den Koning Alfonfus, Schoon verfcheiden landen de verdeediging van Renatus van Anjou, tot zoon aengenomen door Joanna, in plaets van zijnen broeder Lodewijk, zonder kinderen geftorven, op zich genomen hadden, hield Alfonfus de eer van zijne wapenen in Italië ftaende, niettegenftaende zich zoo, vele vijanden tegens hem verklaerd hadden' Het gelukte hem, na verloop van zeven jaren, Zijn mededinger van het koningkrijk Napels te berooven , en zelfs zijnen zoon Ferdinand , fchoon een' bastaerd, voor zijnen opvolger te doen erkennen, dewijl hij de Napolitanen vleide met de hoop' van beheerscht te worden door. een' bijblijvendcn Vorst, die geene andere on. derdancn te beihiren zoude hebben. Volgenfommigen was deze Ferdinand zelfs geen bastaerd van Alfonfus , maer een ondergeftoken kind eener hofpoppe, minnaresfe van Alfonfus, wien zij had doen gelooven dat hij 'er de vader van was. Wat 'er van zij, hij verkreeg van Eug-enius den IV** eene Bulle van wettiginge voor herdinand, en voor zich zeiven het leenren van het koningkrijk Napels, 't welk deze Pa?echter aen Renatus van Anjou beloofd had Bekoord door het verblijf in de ftad Nanek vestigde 'er Alfonfus zijnen zetel , en hield zich alleen bezig met gelukkigen te maken. ZiL ne ftactkundige en krijgshaftige begaefdhcden , zijne  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 77 zijne fpraekzaemheid, gulhartigheid en edelmoedigheid regtvaerdigen den bijnaem van Grootmoedigen, dien men hem gegeven heeft. De fmaek , dien hij voor de wetenfchappen en letteren had, deden hem de Muzen , uit Konftantinopelen verbannen, met ijver onthalen; en dezen fmaek moest hij met den grootHen nadruk gewaer worden , dewijl men verhaelt dat het lezen van de gefchiedenisfe van Alexander door Quintus Curtius hem van eene ziekte genas. Men roemt verfcheiden gevallen vart zijne milddadigheid. Zie hier 'er een vrij merkwaerdig. Een zijner fchatmeesteren bragt hem eene iomme van tien duizend dukaten ; eert krijgsbevelhebber, die 'er zich op dat tijdftip bevond, zeide zachtjes tegen iemand : ik zon flechts deze fomme begeren, om gelukkig te zijn. Gij zult het wezen, zeide Alfonfus, die hem verftaen had, en hem de tien duizend dukaten liet brengen. Maer komt dit geval in aenmerking bij het? verheven antwoord, 't welk hij gaf aen hen, die hem het gevaer voor zijn' perfoon vóórhelden, met alleen te voet en zonder gevolg, gelijk zijne gewoonte was, in de fïraten zijner hoofdltad te wandelen ? Een vader , zeide hij, die in het midden zijner kinderen wandelt, heeft niets te vreezen. Deze Vorst* de held zijner eeuwe, ftierf in het jaer H5Sin den ouderdom van vierenzeventig jaren. De gebreken van Ferdinand den löen , zijn treurig en boosaertig gemoedsgeftel, en zijne hoedanigheid van bastaerd, maekten hem hatelijk aen  7$ De Nieuwe Reiziger. aen de Napolitanen : hij ftierf in het jaer 1494 i wanneer Karei de VIII ^, Koning van Frankrijk, op de verooveririg van Napels bedacht was, als verbeeldende Lodewijk den XIden , zijnen vader , wien Karei van Anjou, zonder kinderen geftorven, zijne eifchen op dit koningkrijk geïnaekt had, in hoedanigheid van erfgenaem van Renatus van Anjou zijnen oom. Alfonfus, zoori en opvolger van Ferdinand den l^n ■ bevreesd voor de atnzienlijke magt van Karei den VIIIftei1■ die naer Napels optrok, ftelde, na één jaer geregeerd te hebben, den rijkftaf in handen van Ferdinandden IIden, zijnen zoon, en begaf zich in een klooster te Mazzara in Sicilië, waer hij luttel tijds daernaoverleed. Ferdinand, fchoon kloekmoedig , deed vruchtelooze poogingen, om den voortgang der Franfchen te fluiten: hij had nog geen' tijd gehad om zijne onderzaten , federt lang geftoord door de harde regering van zijn' vader en grootvader, aen zich te verbinden. Karel de VIIIfte verooverde het koningkrijk Napels „■ bijna zonder flag of floot, en werd in de hoofdftad ontvangen den 2ifte>» van Januari 1495. Zulk eene fchielijke veroovering verfchrikte de Italiaenfche Vorflen. Aengefpoord door Ferdinand , Koning van Arragon en Kastilië , die met een wangunflig oog deze aengroeijing van magt in een' mededinger zag, fmeedden zij een ontzagchelijkbondgenootfchap, waervan hij de ziel en het hoofd was. Zij tastten Karei aen , die zijne wederkomst in Frankrijk alleen verfchuldigd was aen den veldflag van Fornua , dien  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 79 dien hij gelukkig won. De Napolitanen herriepen Ferdinand den IIden, die zijn koningkrijk wederkreeg in zoo weinig tijd als hij het verloren had. De vermaerde Gonfalvus van Kordua, den grooten Kapitein bijgenoemd, veldheer der Spaenfche krijgsbenden, bragt veel toe tot deze herftelling, door zijne dapperheid, door zijne ijverige werkzaemheid, en vooral door zijnen fchoonen optogt, om zich bij den Koning Ferdinand te voegen. Maer deze Vorst, door de vermoeidheden van den veldtogt afgemat, ftierf in het midden van zijnen voorfpoed , en had tot opvolger Frederik, zijnen oom , die van zijne rijksftaten geen lang genot had. Lodewijk de XIIde, Koning van Frankrijk , wilde de regten, welken hij op dit koningkrijk meende te hebben, doen herleven, in hoedanigheid van opvolger der aloude Koningen uit het Huis van Anjou, en in 't bijzonder van Karei den VIIIften. Ferdinand de Katholijke, Koning van Kastilië en Arragon, misnoegd op Frederik , Koning van Napels, had insgelijks eifchen op deze kroon: hij floot, metLodéwljk denXIIden, een verdrag, waerin men overeenkwam, dat de' ftad Napels, Abruzzo en de titel Van Koning den Franfchen Vorst zoude toekomen , en dat de Spaenfche Vorst de hertogdommen vari Kalabria en Pouille zoude bezitten. De Hertog van Nemours , veldheer der Franfchen , en Gonfalvus van Kordua , veldheer der Spaenfchen, tastten te famen, in het jaer 1501, dert Koning Frederik aeri. Deze , verlaten door zijne  8o De Nieuwe" Reiziger. zijne onftandvastige onderdanen, federt lang aerl veranderingen gewoon, en naer nieuwigheden begerig, was gedwongen zich, met zijnefchatten te begeven naer het eiland Ifchia, waer hij eene onderhandeling aenging met Lodewijk den XIIden, die hem een verblijf in Frankrijk gaf , benevens genoegzame inkomften om van te beftaen. Zijn verdriet, omdat hij verftooten was van den troon, waerop hij alle hoop om immer weder te klimmen verloor , veroorzaekte hem den dood te Tours, in het jaer 1505. In dit tijdperk werden de Franfchen uit het koningkrijk Napels verjaegd. In het begin was 'er een twist tusfehen hen ende de Spanjaerds gerezen, ter gelegenheid van de Kapitanata en de Bafilikata, welken zij beide meende een gedeelte te zijn van het geene hun bij deeling toebehoorde. Korts daerna gaf Ferdinand, gewoon met de heiligde eeden te fpotten, wanneer het op de uitbreiding van zijne veröoveringen aenkwam, bevel aen Gonfalvus van Kordua om de Franfchen aentetastcn, op denzelfden tijd dat hij met Lodewijk den XIldetl een verdrag geteekend had, waerbij de twee Koningen afftonden van het koningkrijk Napels, ten behoeve van Karel van Luxemburg, federt Keizer Karei den Vden, die met Klaudia , oudfte dochter des Konings van Frankrijk, zoude moeten trouwen. De aenmerkelijke onderftanden, welken de Spanjaerds van alle kanten ontvingen , gaven hun veel voordeel op de Franfchen , die onverwacht aengecast werden, en tot hier toe in de grootfte gerust-  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 81 rustheid geweest waren. Deze, volkomen ge» (lagen te Seminara in Kalabria, te Cerignola ia de Pouille, waer de Hertog van Nemours fneuvelde, en bij den (broom Garigliano of Garil* lan, verloren Voor altoos het koningkrijk Napels. Ferdinand, toen reeds meester van Sicilië » verëenigde deze twee koningkrijken, die meer dan twee eeuwen gefcheiden waren geweest. Hij verkreeg van Julius den IIdcn zeer gemakkelijk het leenregt van het koningkrijk Napels j voor zich en zijne nakomelingen , ómdat deze Paus hem in Zijne belangen Wilde wikkelen, om zich te famen , met dë Venetianen verëenigd, te (lellen tegen Lodewijk den XIIden, di© zich de fcheidsman der vrijheid van Italië trachtte te maken. Zelfs werd de fchatting van agt duizend oneen gouds, waertoe Karei delftö, Koning van Napels, zich verbonden had, vernietigd en veranderd in eenè fneeuwwitte hakkeneije of telle, welke hij alle jaren als eene hulde, den Heiligen Stoel aenbood; maer deze fchatting is federt herfteld en bepaeld op zeven duizend dukaten , die alle jaren aen den Paus betaeld worden, wanneer de Conneftabel van het koningkrijk Napels, op den dag van St.Peter, met eene groote plegtigheid, de hulde der witte telle, in de kerk van het Vatikaen, verricht. De Napolitanen, onder de heerfchappij van Spanje overgaende , werden beroofd van het! voordeel van door bijzondere Oppervorften, die hunnen zetel onder hen vestigden, belluurd te wor- XXVII. Deel. F den.  8a De Nieuwe Reiziger. den. Zij werden overgelaten aen Onderkoningen t die een flaeuw en raschvoorbijgaend belang in den voorfpoed van derzelver land (lelden, of zelft een' oogenblik van ontleend gezag tot eigen voordeel aenwendden, en dezelven de eer van onderworpen re zijn aen deze uitgeftrekte mogendheid, die zich in een groot gedeelte deibeide weerelddeelen uitftrekte, duur te doen betalen. De werkeloosheid, zoo gewoon in de heete luchtftreken, groeide nog meer aen, door gebrek van aenmoediginge en naijver. De kunften vervielen ; de koophandel kwijnde; het koningkrijk werd verarmd. Met één woord, de Napolitanen deelden, gelijk alle andere volken , aen de Koningen van Spanje onderworpen, aen deze zwakheid en aen dat verval, die hunne befturing deed verwelken, na de regeringen van Ferdinand en Karei den Vdï". Echter toonden zij, in de gelegenheden, eene zekere kragt en nadruk. Zoo dikwerf men ondernomen heeft de Vierfchaer van het Gewetenshof onder hen opterichten, verwierpen zij dezelve met afgrijzen, en (loegen zelfs aen het muiten, toen Filips den IIdezelven in hunne ftad wilde invoeren. Schoon deze Vorst niet gewoon was wederftand in zijnen wil te ontmoeten, was hij nogthans genoodzaekt in deze omftandigheid te Wijken , en zich te vergenoegen met zuchten over de verblinding der Napolitanen, wien het altoos gelukt is dezen willekeurigen bloedraed te ontflippen. Een!-  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 83 Eenige andere oprtanden, in de laetfte eeuw voorgevallen, waren insgelijks een kenmerk van de geaertheid van dit levendige en aendoenlijke volk, ongeduldig óver een tijrannischjuk, naijverig over zijne regten , en bekWaem toe de grootfte buitenfporigheden, om dezelven ftaende> te houden. De merkwaerdigfte viel voor in het jaer 1647. De Hertog van Arkos was toen Onderkoning van Napels : hij had op de groene en drooge vruchten eene belasting gelegd, die zoo onverdragelijk aen het volk viel, dat verfcheiden 'er «penbaer over morden. Een jong mansperfoon, oud vieren twintig jaren, Thomas Anïello of Masfaniello geheten, geboortig van Amalfi in de golf van Salerno, en visfeher van zijn beroep, befloot om zich te laten ophangen, of deze belasting te doen affchaffen. Hij bezat geest , eene woeste en ftoutmoedige geaertheid , eri was niet ontbloot van eene zekere welfprekendheid. Dewijl hij de gefteldheid der inwoonderen kende, liep hij op zekeren dag door de ftraten van Napels, met een' gebedenfnoer in zijne hand, roepende: lang leve de Koning van Spanje, en flerven de omgekofie Amptenaers. In het begin zag men hem voor een' zot aen, en lachte 'er om; maer in minder tijds dan twee uren, fielden zich twee duizend jonge lieden van zijnen ftaet, de meesten met ftokken gewapend, in zijn gevolg, en bleven den ganfehen nacht vergaderd. Des anderdaegs morgens begon Masaniello wede'1 zijnen loop. De ligtmisF 2 fen.  82 De Nieuwe Reiziger. fen, landloopers, misnoegden en IediggangerS voegden zich bij hem. Des middags belfond zijne bende uit tien duizend mannen. Masanicllo geleidt hen op het plein, en doet, op een* iteen geklommen, eene redevoering tot hen, hun vertoonende dat hij geene andere beweegreden heeft, dan hen tot het wederverkrijgen van hunne vrijheid overtehalen, en hen van de 'tirannij te verlosfen. Duizend herhaelde Hemmen laten zich hooren: lang leve Masaniello, iïefchermer der vrijheid. De oproerigen verklaren hem tot hun opperhoofd. Zij breken de gevangenisfen open, plunderen de fchatkist en kantoren der pachteren , trekken vandaer op naer het paleis van den Onderkoning, dien zij doen beloven de nieuwe regten te vernietigen, en belegerden hem vervolgens in het nieuwe kasteel, waerin hij zich begeven had; en zich met zijne beloften niet vergenoegende, eifchen zij van hem, dat hij de belastingen vernietige, en de voorregten , aen de Napolitanen vergund, handhavene. De zwakheid van den Hertog van Arkos, die hun de handvestkairfer van Karei den Vden, waerin deze voorregten waren opgefloten, overliet, maekt de oproerigen flechts te ftouter. Hun getal beftond toen reeds uit meer dan twee honderd en vijftig duizend koppen, die allen gewapend waren. Masaniello, dien de Onderkoning als eerjïeiï Gemeensman van het getrouwe volk erkend had, voerde overal eene ilrenge regering in; hij bepaelde den prijs der eetwaren, en deed alle de gee-  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 85 geenen, die zijne bevelen overtraden, beftendig ftraffen. Indien hij zich altoos in deze palen, door de regtvaerdigheid voorgefchreven , had gehouden, zou hij langer genot van zijn gezag gehad hebben ; maer de eerbewijzingen en waerdigheden, waermede hij bekleed was, bragten zijn hoofd op hol. ■ Misfchien werd deze uitwerking veroorzaekt door een' vergiftigen drank , dien men hem toediende, gelijk men zou kunnen vermoeden door de poogingen, welken de Spanjaers aenwendden om het water der waterleidingen te bederven. Wat 'er van zij, hij werd trotsch, hoogmoedig, zelfs wreed, en beging duizend buitenfporigheden. Het volk, welks afgod hij vijftien dagen geweest was, verliet hem; en zelfs hadden eenigen de laeghartigheid om hem te doorfchieten. Men droeg zijn hoofd op het eind van eene piek naer het paleis van den Onderkoning; men fleepte zijn lighaem door het flijk , en wierp het in de itadsgraften. Des anderendaegs echter haelde 'er hem hetzelfde volk uit, waschte zijn lichaem en hoofd , en deed hem, met de grootfte pracht, in de begraefplaets der Koningen brengen. Dit was een bewijs dat de Napolitanen niet dan met leedwezen onder de heerfchappij der Onderkoningen wederkeerden, en dat zij het juk, waerdoor zij gedrukt wierden, gaerne zagen verbrijzelen. De gemoederen waren nog met veel gisting bezet. Een nieuwe opftand borst uit; men verkoos tot opperhoofd den Graef van Tortalto , die welrasch daerna werd omgebragt. F 3. Men  8c> Dë Nieuwe Reiziger. Men vervulde deszelfs plaets met een' zekeren Gennaro, die den Napolitanen voorllelde zich tot een vrij Gemeenebest te verheffen, onder de befcherming van Frankrijk. Zijn raed werd met toejuichingen ontvangen. De Hertog van Guife, die vermaerde afftammelrng van zoo vele helden, wier kloekmoedigheid en fchitterend,e hoedanigheden men in hem befpeurdé, bevond zich toen te Rome. Gennaro ontbiedt hem te Napels, waerheen hij zich begeeft, en den titel van Doge of Hertog aenneemt. Hij maekt zich van eenige yrij aen merkelijke Merkten der ftad meester; en door eene vloot van Frankrijk ónderfteund, zet hij zijn voordeel op de Spaenfchen voort; hij ziet zich op het punt om hun deze plaets te ontnemen, die de veroovering van het ganfche koningkrijk met zich gefleept "zoude hebben. Maer zijne oogmerken ontflipten niet aen de fcherpzinnigheid van den Kardinael Mazarijn. Hij befpeurdé dat de voornemens van den Hertog van Guife minder beftonden in zich, gelijk hij voorgaf, met de waerdigheid van hoofd van een Gemeenebest te vergenoegen, dan om zich meester te maken van eene kroon, waerop hij eifchen had, als gefproten uit de Koningen van Napels, uit het Huis van Anjou. Dus beval hij den Bevelhebber der vlote zich tot het bevechten van Spanjes vloot' te bepalen, maer geene de minfte foort van hulpe aen dit nieuwe Gemeenebest toetebrengen, Ontbloot van zulk eene magtige hulpe, wat de Hertog van Guife niet in ftaet, om door eigen.  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 87 gen kragten wederftand re bieden aen Don Jan van Oostenrijk, natuurlijken zoon van Filips den IVden5 Koning van Spanje, die hem tot algemeenen Stedehouder van Italië benoemde. Hij werd zelfs verraden door Gennaro , die de Spaenfche krijgsbenden in de ftad geleidde, in het jaer 1648. Men maekte hem krijgsgevangen , en bragt hem in Spanje, alwaer hij in een kot geworpen wierd : hij kwam 'er, ten einde van vier jaren, niet uit, dan op het verzoek van den Prins van Condé. Wat Gennaro belangt, hij onderging de verfchuldigde ftraf voor zijn verraed; hij fneuvelde op een fchavot; en de Graef van Ognate, Onderkoning van Napels, nieenende dat ftroomen bloeds alleen bekwaem waren om de misdaed der muiterije uittewisfchen, had de wreedheid van veertien duizend Napolitanen te doen vermoorden. De laetfte zuchten van hunne ongelukkige landgenooten, voor de vrijheid, werden gericht aen Don Jan van Oostenrijk zeiven. Zij boden hem de kroon aen. Maer deze jonge Prins, wel verre van deze voorftellingen, zoo nadeelig voor de belangen van zijnen vader, aentenemen, hield zich alleen bezig met de zorg' om overal zijn gezag te herftellen. De gerustheid bleef in ftand, tot het einde der regeeringe van Karei den IIdea, opvolger van Filips den IVden, en zelfs tothet begin der regeringe van Filips den V dcn, Hertog van Anjou, dien men kan befchouwen als het hoofd van het derde Huis van Anjou, dooiden tak der Bourbons, op den troon der beide Siciliën, F 4 Toen  55 De Nieuwe Reiziger. , Toen deze Vorst te Napels kwam , in heg jaer 1702, werd hij 'er inzegcprael ontvangen: hij overhandigde aen de inwoonders verfcheiden mdlioenen, welken zij aen de koningklijke fchatKist fchuldig waren ; en deze, hunne erkentenis voor hunnen Oppervorst willende vereeuwigen , richtten hem een ridderlijk flandbeeld op. Maer de tegenfpoeden, welke deze Vorst onderging, gedurende het oorlog, 'twelk men hem van alle kanten berokkende, om hem zijne landen te betwisten , en de geringe krijgsmagt, welke hij Jn het koningkrijk Napels hield , kwamen den mwoonderen als eene gunflige gelegenheid voor, om de bewegingen van hunne onitandvastip-heid te volgen, en het juk, waerdoor zij zoo°lang gedrukt wierden, aftefchudden. Verfcheiden Heeren, gelijk de Kardinael Grimani, de Prinfen van Montefarchio, A vel lino en Bariati, en de Hertog van Monteleon , hadden verflandhouding met den Keizer Jofefus : het gelukte hun, ,n het jaer 1707 , Duitfche krijgsbenden m Napels te doen komen. Men wierp het flandbeeld van Filips den Vjm om verre • en deze Vorst verloor korts daerna het overige des komngkrijks. De bezitting van het zelve werd verzekerd aen Keizer Karei den VI-.-n, door het Vredeverdrag van Utrecht, fchoon de Napoiitanen reeds afkeerig van de Oostenrijkfche heerfchappij , verzocht hadden weder onder die van Spanje te komen. Filips werd, door het zelfde vredeverdrag, insgelijks genoodzaekt Sifihe overtegeven aen den Hertog van Savoije " die 1  Driehonderd Negenenveertigste Brief. 8p dje, het op zijne beurt overgevende aen den Keizer, voor eene gelijkwaerdige bezitting in het Milanefche gebied, zich met den titel van Koning van Sardinje vergenoegde., Pp kiijgstogt, dien de vermaerde Kardinael -van Alberoni , ftaetsdienaer van Spanje, in het jaer 1718, tegen Sicilië deed ondernemen, had geenszins de gelukkige gevolgen, welken.men 'er vankonde verwachtten. Filips de Vde , door Frankrijk gedwarsboomd, vond zich genoodzaekt van deze veroovering aftezien: hij ftond zelf, door het vredeverdrag vanWeenen, in het jaer 1726, af van de koningkrijken van Napels en Sicilië, van de Nederlanden en het gebied. van Milanen, ten voordeele van den Keizer, gelijk der ze, ten voordeele van Filips, afftond van Spanje en de Indiën. Maer het oorlog van het jaer 1733, in ?t welk Frankrijk en Spanje zich tegen den Keizer verklaerden, deed eene nieuwe orde van zaken te voorfchijn komen. Filips gaf zijne regten op Napels en Sicilië over aen den Infant Don Karei, zijn' zoon, die reeds in de bezitting der hertogdommen van Parma en Placentia was, en door den Groot - Hertog van Toskane tot opvolger vcrklaerd was. De Graef van Montemart, veldheer der Spaenfche krijgsbenden, geleidde in het jaer 173.4 dezen jongen Prins tot de veroovering van het koningkrijk Napels, alwaer al het volk , verrukt van eindelijk een' bijzonderen Vorst te hebben, ,zich met ijver onder deszelfs heerfchappij fchikte„ De Graef Viscomti, Onderkoning vopr den KeiF 5 zet,  90 De Nieuwe Reiziger. zer, trachtte te vergeefsch den voortgang der Spanjaerden te fluiten; hij kreeg de volkomen nederlaeg te Bitonto. Deze beflisfende overwinning venvorf voor Don Karei de kroon van Napels, en aen den Graef van Montemart den titel van Grooten van Spanje, en Hertog van Bitonto; en om de gedachtenis van zulk eene roemrijke gebeurtenis te bewaren , richtte men op het flagveld eene fpitsnaeld op. Luttel tijds daerna, trok de Graef van Montemart naer Sicilië , en deed mede te Palermo Don Karei voor Oppervorst erkennen. Deze Vorst zag zich een* genisten bezitter van dit koningkrijk, gelijk ook van dat van Napels, door den vrede van 1736. Door het zelfde vredeverdrag gaf men hem ook de zeeplaetfen van Toskane , Porto - Longone en het eiland Elbe, bekend onder den naem van Prefides. Hij flond van zijne zijde af Panna en Placentia aen den Keizer, wien Frankrijk daerenbovennogManr.ua, Montferrat, Milanen en de plaetfen, welken het in Duitsland verooverd had, weder ter hand flelde. Tevens werd Lottheringen aen Frankrijk, Toskane aen den Hertog van Lottheringen, Tortona en Navarre aen den Koning van Sardinje verzekerd. Don Karei, op den troon der beide Siciliën klimmende, vond een land, waerin vele misflagen te hervormen, vele veranderingen te maken , en vele keuren te herflellen waren. Hiertoe was eene verflandige, voorzigtige en kundige regering noodig. Deze Vorst had den roem ■dat hij het voorbeeld daervan in zijne landen wast Dc  Driehonderd Negenenveertigste Brief, ot De krijgsbenden en fchepen, welken zijn vader Filips , hem gaf, bezorgden hem een groot gemak om zijne voornemens te bevorderen. In het jaer 1738 ontving hij van den Paus de leenhuldiging van het koningkrijk Napels : in het zelfde jaer trouwde hij de oudfte Prinfes van Saxe, bij welke hij eene talrijke nakomelingfchap heeft, die de Napolitanen doet hopen dat hij, indien de dood van zijnen broeder , Ferdinand de VIde , die geene kinders heeft , hem tot de kroon van Spanje roept , de beide Siciliën aen een' der Prinfen, zijne zonen, zal kunnen laten *. Het oorlog van het jaer 1741, wegens de opvolging van Keizer Karei den Vld'e-, veröorzaekte geene verandering in zijne nuttige werken tot heil zijner onderzaten. Schoon de Engelfchen, in het jaer 174a , met eene ontzagchelijke vloot voor Napels verfchenen , en den Koning dwongen de belofte van zich ; niet * Dit gebeurde in het jaer 17*9. Ferdinand de Vide overleden zijnde den 10den vau Augustus dezes jaers, ging Karei de III de, den volgenden éden van Oótober, fcheep naer Spanje, waer zijn tweede zoon, de Prins Karei van Asturië, hem moet opvolgen. Voor zijn vertrek, liet de Koning, door de Staten, den Prins Paskal,' zijn' oudftenzoon, dtó federt o\ erieden is, onbekwaem tot de regering verklaren, uit hoofde van 'deszelfs ■klaerblijkel'jke onnoozelheid des verftandsj en zijne regten aen zijnen derden zoon, Prins Ferdinand, afgitfaen hebbende deed hij hem voor zijn' Opvolger in het koningrijk Napels en Sicilië erkennen, al waer hij regeert onder deii naem van Ferdinand den IV den.  f>2 . De Nieuwe Reiziger. nier, tegen de Koningin van Hongarijen te ver-r zetten, aenftonds te teekenen, meende hij echter niet verpligt te zijn onderftand te weigeren aen de Spanjaerden, die zich, na den veldflag van Campo Santo , naer zijne Maten begaven. Hij ftelde zich zeiven aen het hoofd van het leger, dat hun ten geleide verflrekte. Maer het tooneel des oorlogs w,erd weldra aen het andere einde van Italië overgebragt; en indien Don Karei nog krijgsbenden aen zijne bondgenooten zond, hij had ten minde de vergenoeging van dezen geesfel verwijderd te zien van zijne volken, die, federt het vredeverdrag van Aken in het jaer 1748, dezoetheden.des.vredes fmaken. Dusdanig, Mevrouw, is de zakelijke inhoud der omwentelingen, die, federt zoo vele eeuwen, het koningkrijk Napels ontroerd hebben. Ik zal u niet verbergen dat ik dikwerf veel moeite gehad heb om den draed der gebeurtenisfen, dien ik in de meeste Gefchichtfchrijveren mismaekt, verbasterd en vervalscht gezien heb, weder aen één te hechten. De historie zelf van Napels, door den advokaet Giatmom uitgegeven, en die zoo veel gerucht in dien tijd gemaekt heeft, fcheen mij verre beneden zijnen roem te zijn. Ik vond dezen' fchrijver al te Hout tegen het hof van Rome: hierin beftaet bijna alle zijne verdiende , en heeft hem In het begin een zeker aenzien bijgezet. Voor ihet overige, vindt men 'er veel wijdloopendheid, een' lagen en weinig naéuwkeurigen ftijl, langdurige  DaiEHONDËRb Negenenveertigste BrIef. 9% rige vertoogen over regtzaken, en eene oppervlakkige kennis van de historifche aloudheden» handvesten en gedenkftukken. Een goed fchrijver zou nog eene zeer roemrijke loopbaen moeten afleggen, om eene nieuwe gefchiedenis van het koningkrijk Napels, zorgvuldig bearbeid , aen het algemeen medetedeclen. Maer, na her geene ik u gezegd heb, kunt gij oordeelen of de hoofdftad , die zulk een groot aental vart muiterijen, famenzweringen en omwentelingen in haren boezem aengekweekt heeft, wel mee regt roem mag dragen op haren aengenomen titel van zeer getrouwe ftad. Korts las ik een gedrukt verhael , waerin deze titel . eene ne koddige tegenftrijdigheid maekt. Het is getiteld: Relaztone della quarantefima rebellione della fidelisftma cittd dl Napoli; „ Verbaelvan „ den veertigften opftand der zeer getrouwe „ ftad Napels." Ik ben , enz. Napels den 6"> van Juni, 1758. Driehonderd Vijftigste Brief. 1 Vervolg van Napels. Gij weet, Mevrouw, dat de Italianen vrij. zinrijk zijn, en vermaek fcheppen in de voornaemfte fteden van hun land kenmerkende be-  94 . De Nieuwe Reiziger. benamingen toetevoegen. Wanneer men te Napels is, ontbreken de woorden om de fchoonheden van dit verblijf uitte drukken. Het volk heeft, in zijne verrukking, u in zijne tael niets anders te zeggen, dan Vedi Napoio , p0 mori, 't geen, naer juiste waerde vertaeld, beteekent: „ Wanneer men Napels gezien heeft , heeft „ men alles gezien." Ik ben over deze foort van vergrooting niet verwonderd. Ik, die zoo vele landen doorkruist, en op mijnen togt verfcheiden fteden, door hunne ligging beroemd, gevonden heb, zag nergens eene ftad, die bij deze kan vergeleken worden, ten minfte over het geheel genomen. Konftantinopelen zelf, dat alle andere fteden van het aerdrijk , door zijnen ftand en de fchoonheid van zijn gezigt , overtreft, is van binnen zeer onaengenaem. Napels is daerentegen zeer bekoorlijk , en behoort gevolgelijk al het voordeel te behouden. Ik had veel hooren fpreken van het Belvedère des Kartuiferkloosters, liggende op den berg St. Elmes, die boven de ftad uitfteekt. Men had mij gezegd, dat men van hier vooral over de verwonderlijke ligging van Napels kon oordeelen. Toen ik aenkwam, verlangde ik niets meer dan 'er mij te doen geleiden. Ik bekén dat mij dit gezigt, waerover ik verbaesd was , verre het denkbeeld, 'c welk men 'er mij van gegeven had, fcheen te overtreffen. Het is het verrukkelijkfte en bekoorlijkfte , 't welk men bij mogelijkheid kan bedenken. Van voren, naer het zuiden , ontdekt men eene golf, breed twaelf  Driehonderd Vijftigste Brief. 95 twaelf duizend en lang dertig duizend fchreden, die eene kom maekt , door de Napolitanen Cratere genoemd , even als bij de Alöuden. Deze golf wordt aen wederzijden bepaeld door twee kapen; de eene ter regter zijde, de kaep van Mifene , waer Virgilius zegt dat Enéas een' zijner medgezellen deed begraven; de andere op de linker zijde, de kaep van Masfa , welke men eertijds de kaep van Minerva noemde , uit hoofde van eenen tempel, ter eere van deze Godinne gebouwd. Het eiland Kapréa vertoont zich in het verfchiet, op eenen afftand van zeven mijlen, en fchijnt bijna geheel de golf te befluiten; maer tusfehen dit eiland en de twee kapen, befpeurtmennogthans, als van ter zijde, de onmetelijkheid ter zee ; en dit gezigt , dat die lastige eenvormigheid niet vertoont, welke men gewaer wordt, wanneer de zee den gezigteinder volftrekt bepaelt» is bovendien gefchakeerd door verfcheiden kleene eilanden, kleene kapen en fraeije dorpen , waermede de oever als bezaeid is. De ftad fchijnt deze heerlijke kom als te kroonen. Een gedeelte verheft zich ten westen fchouwsburgwijs op de bergen Paufilipus, Sr, Elmes en Antignano; het andere ftrekt zich uit ten oosten op een' gelijker grond , en heeft irt het verfchiet den vermaerden berg Vefuvius, die zulk een treffelijk maer tevens verfchrikkelijk gezigt vormt, wanneer hij nu rook en ftraks vuur in de lucht verheft. Van den top van Belyedere befchouwt men hem geheel, als ook der heu>  96* De Nieuwe Reiziger. -heuvels, die hem omringen, en de lusthuizen, 'óie de vlakte van Napels tot Portici en verder •bedekken. De platte grond der ftad , met de vermakelijke tuinen, die 'er rondom liggen, vertoont zich met geen minder voordeel. De pleinen, de fraeifte ftraten, de grootfte gebouwen, zijn derwijze gefchikt, dat men niets van ■hun gezigt verliest. Men onderfcheidt de huizen,, de rijtuigen, zelfs de voorbijgaende mannen en vrouwen, en de kleur van hunne kleederen, als de lucht helder is. Eindelijk , ziet men aen den kant van het noorden vruchtbare heuvels, die allengskens naer het gelukkige Kampania opklimmen , en met wijngaerden , boomgaerden, ooftboonien, vygeboomen, olijfboomen , oranjeboomen en fitroenboomen bedekt zijn. Het gezigt zelf ftrekt zich uit tot •Kapua en het kasteel van Kaferta, dat vijf mijlen binnen 's lands ligt. De fchoonheid der luchtftreke en de vruchtbaerheid van den grond voeren de bekoorlijkheden van deze ligging' ten hoogften topp'. Behalve drie of vier maenden in het jaer, is de luchtrtreek ongemeen zacht. De koude laet nimmer hare fcherpfte ftrcngheden voelen; en men heeft geene voorzorgen te gebruiken, om .'er zich voor te beveiligen. Wel is waer dat 'er meenigvuldige en langdurige regens vallen in het najaer, en gedurende den winter; maer 'er is geen enkle dag, waerop het niet eenige üren fchoon weder is, en waerop men niet kan ■uitgaen om zijne zaken te verrichten, omdat de grond  Driehonderd Vijftigste Brief. 97 grond der ftad bijna zoo rasch droos; is als de regen ophoudr. Des zomers alleen kan deze luchtftreek eenigzins onaengenaem fchijnen, vooral voor de bewoonderen van het noorden. De hitte is 'er zeer fterk, echter veel, minder dan. te Rome, alvvaer zij onverdragelijk is. Bovendien wordt de lucht onophoudelijk te, Napels door den avondzeewind verfrischt; en wanneer men de ftad wel kent, kan men, de fchaduw der huizen volgende, zelfs op den middag, lange wandelingen doen, zonder door de hitte gehinderd te worden. Deze hitte, en nog meer de onderaerdfche ovens van den Vefuvius en de Solfatara, zijn ongetwijfeld oorzaek van de wonderbaerlijke fterkte en de verhaesting, welken men in de gewasfen opmerkt. In de maend Februari zijn de kleene erwten, artifchokken, aspergies en zelfs de meloenen gemeen. Ten allen tijde zijn de markten vervuld met vruchten, moeskruiden en allerlei groenten , die het voornaemfte voedfel der Napolitanen zijn. Het is waer dat men 'er veel brengt van Kalabria, waer zij beter en vooral de vruchten uitmuntender zijn; maer in de tuinen, die Napels omringen, bijzonderlijk in die geenen , welke op de naburige heuvels van de zee liggen , en voor den noordenwind bedekt zijn , vindt men ze in grooten overvloed en van een' uitnemenden fmaek. De rijkfte en veranderlijkfte oogften voldoen de begeerten der akkerlieden. Verfcheiden boomen behouden altoos hun groen: anderen verliezen het niet dan laet, en fpoeden XXVÜ Deel. G zich  ptï- De Nieuwe Reiziger. zich om met nieuw groen te pronken. De bloemen telen overal voort. De rozen, angelieren en jasmijnen bloeijen zelfs des winters. Duizend aengename geuren balfemen de lucht. Waerheen men zijne treden wendt, worden de zinnen bekoorlijk verrukc en geflreeld; de ziel is Vervuld, de verbeelding voldaen. Na deze befchrijving van een land, 't welk men moet befchouwen om 'er alle de fchopnheden van te zien, en dat aen Virgilius het voorbeeld der Elyfefche Velden verfchaft heeft; na deze befchrijving, hoe onvolmaekt ze ook zij, zoudt gij dan niet oordeelen, Mevrouw, dat dit Ploegland, gelijk het de hedendaegfchen noemen 4 cn 't welk de alöuden het gelukkige Kampania noemden, niet alleen de fchoonfie, vruchtbaerfte en aengenaemfte landflreek van Italië, maer zelfs van de ganfche weereld is ? Hangt gij uw zegel niet aen deze grootfpraek van eenen Dichter , zeggende dat dit verblijf eer voor de goden dan voor de menfchen gemaekt is ? En zijt gij niet gereed om vergiffenis te verleenen aen de aloude Romeinen, wegens hunne ontzagchelijke onkosten, en hunne verbazende pracht, in deze heerlijke lusthuizen, waerin zij, door de meesterftukken der kunst', met de wonderen der natuur' fchenen te willen twisten ? Maer is het waer dat deze altoos eenige bepalingen aen hare Weldaden fielt? Zoude hier, gelijk overal elders, deze wreede beurtverwisfeiing van goed en kwaed zijn? Ach! wanneer de fireco of zuidoosten wind waeit, is hij zeer ge- fchikc  Driehonderd ViJPtigstb Brief, 99 fchikc om Napels en deszelfs zoo geroemd verblijf te doen verfoeijen. Deze verfchrikkelijke wind, die hier niet dan al te gemeen is, vooral in fommige jaergetijden, fchijnt alle wezens met een algemeen verderf te dreigen. Alles kwijnt óp dien ftond; het veld verdroogt; de bekoorlijkheden verdwijnen. De dieren verliezen hunne kragt en levendigheid. Men vervalt in zulk een' graed van vermoeidheid, dat de geest er» het ligchaem hunne gewone verrichtingen niet meer kunnen vervullen. In de ftraten ziet men flechts menfchen, die zich met moeite voortliepen, met een droevig gelaet, eene naergees. tige houding en vervallen oogen. Gelukkig nog, indien eenïgen, in de zwarte dampen, die hen omringen, de denkbeelden, waerdoor zij aengezet worden om zich aen de gruwelijkflre misdaden overtegeven, kunnen verbannen! Laten zij in de baden der zee eene bekwame verligtenis voor hunnen ftaet zoeken: dit is het beste hulpmiddel, 't welk men tegens de uitwerkingen van den zuidoosten wind kan gebruiken. Sedert ik mij hier bevinde, heb ik mij zelf van deze gewoonte met voordeel bedient. Ware het mij[ geöorlofd eenige gisfingen te vormen over de oorzaek, die dezen wind zoo nadeelig maekt, ik zoude gelooven dat het minder zijne hitte is , fchoon echter zeer fterk zijnde, dan de geringe veêrkragt en uitzetting der lucht, door het gebrek van deze fijne aentrekkende vloeiftof, die de ganfche natuur verlevendigt. Ik werd in deïe meening genoegzaem bevestigd , terwijl ik G s mij,  ioo De Nieuwe Reiziger,, mi], gedurende dezen wind, bij een' Natuurkenner bevond, en wij eenige proeven der aentrekkingkragt wilden nemen, waerin wij nimmer konden flagen, omdat de lucht met deze proeven ftrijdig was. De verbazende meenigte van ondiertjes, welken de hitte doet te voorfchijn komen, is mede een ander wezenlijk ongemak in die land. Het gebruik van gordijnen aen de bedden is nutteloos en zelfs onbekend : men vergenoegt zich met dezelven te omringen door gazen, welken men naeuwkeurig moet fluiten ^ om zich voor de zanzara, eene foort van mugge , wier (teken zeer gevoelig zijn, te hoeden. Indien eene eenige 'er ongelukkig inflipte, zou men genoodzaekt wezen een' kwaden nacht door te brengen, door haer afgrijzelijk gehommel, en door de foort van woede, waermede zij zich op haren prooi werpt. Ik zeg hier niets van de tarantulaes, welken men hier meenigvuldig vindt, en die als eene der buitengemeene zaken van het koningkrijk Napels kunnen aengemerkt worden. Ik zal 'er brecder van ipreken, wanneer ik van de ftad, die hun den rtacm gegeven heeft, gewag zal moeten maken. Eindelijk, het gebrek van openbare wandelplaetfen, waer men zich voor de zon kan beveiligen, fchijnt mij eene andere groote onbevalligheid van Napels te zijn. Ik ben vrij verwonderd dat men, in zulk eene heetë luchtftreek, niet bedacht is geweest om openbare tuinen en fraeije lanen van  Driehonderd Vijftigste Brief. ïoi van boomen, ondoordringelijk voor de.ftralen der zonne, aenteleggen, gelijk men dezelven ziet in bijna alle de fteden der noordelijke landen, waer zij minder noodzakelijk fchijnen. Niets was echter ligrer te doen , indiert men de grenspalen der fchoone bouwgronden , welken' de monniken op den Paufilypus en den berg St. Elmus, bijna van boven tot beneden, bezitten, en waer zij het grootfte gedeelte der toegangen, die tot deze bekoorlijke heuvels geleiden, geftopt hebben, achteruit wilde verfchuivem Niets zoude ook noodzakelijker voor de gezondheid zijn. Bij gebrek van diergelijke wandelwegen, is men gedwongen zich den ganfchen dag opgefloten te houden, en te, wachten tot de aenkomst van den nacht, om lucht te gaen fcheppen in de wandelplaetfen langs de zee, die zonder boomen of overwulfdreven en open zijn. Men befpeurt genoegzaem dat deze nachtlucht voor ijder niet heilzaem is. Ook zijn verfcheiden perfonen tot. eene eeuwigdurende rust veroordeeld; of, indien zij, bij gebrek van oeffening, niet willen omkomen, zijn zij genoodzaekt bij dag in de ftraten, in de fchaduwe der huizen, te wandelen : dus moeten zij de bcfmettelijke dampen , die altoos binnen de'fteden plaets hebben , onophoudelijk inademen; en deze zijn te Napels gevaerlijker dan elders, omdat de inwoonders de vuiligheden in hunne huizen' laten verftinken. Alle deze verëenigde zwarigheden maken het verblijf in deze ftad, voor fommige natuursgeG 3 tel-  fo* Ds Nieuwe Reiziger ftellen, niet zeer gunflig. De vreemdelingen, die zich hier gedurende de grootfte. hitte onthouden , en tevens eene lucht, met fulferachtige deelen bezet , inademen , qndervinden vooral eene gisting in het bloed , waervan de uitberftingen fomtijds yerfchrikkelijk zïp. Ik geloof echter dat de openbare fonteinen , die hier in groote meenigte gevonden worden, en het water in alle de wijken, op alle de pleinen en kaeijen overvloedig verdeelen , veel kunnen toebrengen om den dampkring te verfrisfchen. Deze fonteinen worden in fland gehouden door het water, dat, door de onderaerdl'che waterleidingen, van de hoogten ten noorden en westen der ftad afftroomt, en door het water van den Subeto, die zich, onder de Magdalenabrug aen den kant van het oostelijklte gedeelte , in de zee ontlast. Deze vloed, dien het volk tl Fornello of ilfitmédella Magdalena noemt, is de eenigfte, die omtrent Napels ftroomt. Eertijds, was hij veel aenzienlijker dan tegenwoordig , en zelf§ beroemd onder de alöuden ; maer de groote uitberiting van den Vefuvius, in welke, de oude Plinius omkwam, maekte zulk eene groote omwenteling in deszelfs bron, dat hij geheelenal verdween. Eenigen tijd daerna kwam hij weder, doch' veel kleener , te voorfchijn ter. plaetfe, die den taaem van la Bulla of la Folla gehouden heeft; en tegenwoordig is hij flechts eene kleene rivier, die echter de velden vruchcfeaer maekt, en wier takken bijzonderlijk dieeen om de landerijen te helpoelen. Schooe  Driehonderd Vijftigste Brief. 103 • Schoon Napels altoos voor eene der fteden van den eerften rang gehouden is , moet men echter de groote uitgeftrektheid, welke zij ah lengskens verkregen heeft, aen het verblijf der eerfte Koningen uit den Huize van Anjou , en der Oppervorften, die hen opgevolgd zijn, toefchrijven. Eenige overblijffels van aloude gedenkitukken zijn nog kenmerken van haren beurttelingfchen aengroei. De omtrek der ftad, zonder hare voordeden, is tegenwoordig tien duizend fchreden of tien Italiaenfche mijlen ; en wanneer men 'er de voorlieden onder rekent, beftaet de geheele omtrek uit eene uitgeftrektheid van meer dan tweeëntwintig Italiaenfche mijlen of tweeentwintig duizend fchreden. In de ftad zijn de voornaemfte gebouwen , en de fchoonfte en meestbezochte pleinen en ftraten. Zij heeft zestien poorten, die altoos open zijn, uit hoofde van de gedurige beweginge der inwoonderen \ en zij is omringd door een' enkelen muur met torens, die door naburige hoogten heftreken worden. Drie fterke kasteden kunnen nogthans ter harer verdeediginge dienen. Het eene is kasteel 1' ö£uf of het Ei, dus genoemd uit hoofde van zijne langwerpige en eironde gedaente. Men heeft flechts eenige verfterkingen, gelijk men ze tegenwoordig ziet, gevoegd aen eene foort van paleis, 't welk Willem de l»e , Koning van Sicilië en Napels, in het jaer 1154 deed bouwen, op eene rots in het midden der zee, op dezelfde plaets, waer Lukulluseen huis en vermakelijke tuinen had. Dit kasteel , G 4 *c welk  io'4 De Nieuwe Reiziger. t welk men langs eene groote brug nadert , fteekt in de .golf uit, en heeft het gebied over dezelve. Het tweede is het Nieuwe kasteel , welks werken begonnen werden door Karei den van Anjou, vervolgd door Frederik , Koning van Arragon, door Gonfalvus van Kordua, bijgenoemd den Grooten Kapitein , en voltooid , in de zestiende eeuw', door Peter van Toledo,' een' der doorluchtigfteOnderkoningen, welken Spanje ooit gezonden heeft om Napels te regeren. Dit is eene aenzienlijke fterkte, liggende aen den oever der zee , tegen over eene groote haven, wacraen zij ter verdecdiginge ftrekt. Zij is omringd met diepe graften, van ter zijde bezet met ongemeene hooge torens , voorzien met een groot gedeelte gefchuts, en vooral met eenige grove kanonnen, die de wapens van den keurvorst Jan Frederik van Saxe voeren, zijnde dezelve hem ontroofd door Karei den Vde" in het jaer 1547, in den veldflag van Mulberg. Men ziet 'er nog een groot wapenhuis , voorzien, zegt men, van allerlei foort van noodzakelijke wapenen voor vijftig duizend mannen Deze wapenzael, van eene lugtige bouwkunde is m de historie merkwaerdig, door den afftand van het Pausfchap, dien Sc. Celestinus de V*» in het jaer 1294 deed, op de aenfporing van den Kardinael Benediktus Gaëttan , die hem opvolgde onder den naem van Bonifacius den VlIIfte». Dewijl dit kasteel eertijds tot eeae woning voor de Oppervorften diende , is men  Driehonderd Vijftigste-Brief. 105 men niet verwonderd van 'er eenige gedenkt {tukken en een' zwier van grootheid te vinden, welken men in de gewone iterkten nieE ontmoet. Men nadert het langs een groot plein , Largo del Castello genoemd , doch 't welk noch regelmatig noch verfierd is, niettegenflaende hét groote aental van fonteinen, welken men van afftand tot afftand geplaetst heeft. Een wijduitgeftrekt hof dient tot de wa« penplaets. Men vindt vervolgens een' fchoonen trap, die op groote vertrekken uitloopt, een' zegeboog, aloude ftandbeelden, eene vrij fraeije kerk, fonteinen en een groot aental van putten. Men zoude het aenzien voor eene kleene ftad, waerin men gemakkelijk eene bezetting van drie duizend mannen kan houden. Eindelijk wordt de ftad beftreken van het ka'steel St. Elmes, liggende op den berg van denzelfden naem. Dit was eertijds flechts een toren of ftarrenfehans , dien de Normandifche Vorften op dezen berg bouwden. Karei de Vde maekte 'er een regelmatig kasteel van, waeraen Filips de Vde , Koning van Spanje, in het jaer 1702 nieuwe werken deed aenleggen. Het heeft de gedaente van een' zeshoek van omtrent' honderd vademen middenljjns, waerin mijnen, onderaerdfche holen, breede graften, in de rots uitgehouwen, als ook eene groote regenbak, veel gefchut en eene talrijke bezetting gevonden worden. De Torrione del Carmine, of de Toren der Karmeïiten, waervan men eene foort van fterkG 5 te  ioö De Niéuwe Reiziger, te geraaekt heeft, ftrekc minder om de ftad te verdeedigen, fdan om het volk in band te houden. Hij beftrijkt de markt, UMercato, het alöudfte en meestbezochte plein van Napels , waer eertijds de zetel van alle muiterijen was, De Regeering, die het gewigt van deze plaets heeft leeren kennen, heeft 'er zich meester van gemaekt, vooral federt zij onderricht wierd door den opftand van Masaniello, die vandaer de fchepen in de haven en een gedeelce der ftad geweldig befchoot. Om allerlei ongeregeldheid voortekomen, heeft men 'er een' hoop krijgsvolks, met een goed aental gefchuts,in gelegden om de fchuldigcn aftefchrikken, is de galg altoos op de markt geplant; eene noodzakelijke voorzorg in een land, waer de natuurlijke pnrust, onftandvastigheid en armoede ligtelijk onlusten kunnen veroorzaken. De haven wordt ook verdeedigd door eenige verfterkingen, die zich op de twee zeehoofden, tusfehen welken zij ligt, bevinden. Aen den ingang van het groote zeehoofd, in degedaente van een' winkelhaek gebouwd, is de hooge lantaern of vuurtoren. De Koning heeft aen het uiterfte einde eene fterkte doen bouwen: ook heeft hij mede het kleene zeehoofd of Bractio'. Tiuovo, met eene andere fterkte, doen ftichten, ter voorkominge van een ongeval, gelijk aen dat van het jaer 1742, wanneer de Admirae* Byng, bevelhebber van eene Engelfche vloot', zich voor Napels vertoonde , en dezen Vorst noodzaekre de onzijdigheid tetêekenen, zonder hem  Driehonderd Vijftigste Brief.' ioj? hem zelfs tijd ter overweginge te geven. De haven is kleen, van eene. vierkante gedaente, en in alles niet grqoter dan honderd en vijftig vademen. Eertijds drong zij verder in de ftad. Men toont nog, in eene kromme ftraet, een' muur, gebouwd met zeer groote ftukken fteens, waerin de ijzeren krammen , voor de ringen om de fchepen aen vasttemaken , nog overblijven. Tegenwoordig kan de haven niet meer bevatten dan vier oorlogsfchepen var» rang, met eenige fregatten, chebekken en tartanen, enz. Maer de reede is groot en goed ; en de fchepen liggen 'er in veiligheid. De galeijen beflaen een afzonderlijk dok, 't welk men de Darfene noemt, en waer digtebij men dezelven bouwt. Hier omftreeks vindt men, ten zuiden der ftad, de voorburgt Santa Lucia , de bestbebouwdeen besrbewoonde wijk van Napels, zijnde de gerieffelijkfte door hare nabuurfchap aen het hof, en de gezondfte en aengenaemfte door hare uitftekende ligging in de golf, waerdoor men haer geheel kan ontdekken: zij paelt aen de voorburgt Chiaia, die zich tot aen den berg Paufilypus naer het westen uitftrekc Verheven huizen, van eene gelijkvormige gedaente , en fonteinen, door de bouwkunde verfierd, en van afftand' tot afftand geplaetst langs eene kaei, die meer dan honderd vademen breed is, verwekken een uitnemend gezigtpunt in deze voorburgt. Aen de andere zijde der ftad, ten oosten , wanneer men zich naer Portici langs den oevey.  ioS De Nieuwe Reiziger. oever der zee begeeft, ontmoet men de voor, burgt Loretto , insgelijks verfierd door eene heerlijke kaei, of ftradanuova , welke de Koning korts heeft doen bouwen-, met fraeije gelijkvormige huizen, bijna allen door kooplieden bewoond. Deze kaei eindigt door de Magdalenabrug, onder welke de Sebeto zich in de zee werpt. De diergaerde ligt in dezelfde nabuurfchap, gelijk ook de ftatfingéh van het hof, waer men de keur dier voortreffelijke Na» politaenfche paerden, die van zulk een fchoon ras en zoo zeer geacht zijn, met vermaek befchouwt. De voorburgt St. Antonie , eenigzins meer ten noorden aen de zijde des bergs, is eene der grootfte van Napels, en voorzien van eenige breede en fchoone ftraten. Eindelijk ftrekt zich de vijfde voorburgt delle Vernve, of der Maegderi, tot op de hoogten aen de kant van het noorden uit. Alle de ftraten, zoo die der ftad als der voorburgten, zijn geplaveid met breede tichelfteenen , die door hunne zwarte kleur en hardheid aen de lavaes of uitberftende vuurftroomen van den berg Vefuvius gelijken. Deze ftraten zijn gemeenlijk regt en vrij breed Te Parijs noch te Londen ziet men 'er geene, welke mee de flrada di Tokdo, of de ftraet van Toledo kan vergeleken worden : zij heeft , van hen noorden tot het zuiden , van de Heiligegeestpoort' tot aen den ingang der plaetfe van het koningklijke paleis, al waer zij eindigt, vijfhonderd en veertig vademen lengte op eene regte lijn.  Driehonderd Vijftigste Brief. 109 lijn. Indien, men 'er de plaets van het paleis, en de groote ftraet aen de andere zijde derHeiligegeestpoort', onder begrijpt, is zij bij deagt honderd vademen. Hare breedte is niet minder merkwaerdig. Jammer is het dat zij belemmerd wordt door eene meenigte van kleene pothuizen of kramen, waerin men allerlei waren verkoopt, 't geen haer de gedaente van eene markt geeftEchter blijft 'er ruimte genoeg, dat 'er twee karosfen gemakkelijk kunnen voorbijrijden. Des winters ftrekt zij tot eene openbare wandelplaets. Men begeeft zich , bij het vallen van den nacht, derwaerds. Alle de kleene winkels, op dien tijd verlicht, de rijtuigen, voorafgegaen door loopers of lijfknechten , die ontdoken toortfen dragen , de groote meenigte der kooperen van allerlei rang, die hunnen voorraed in deze wandeling opdoen , de verbaesde toevloed der aenfchouweren , alles vertoont het veranderlijkfte en bekoorlijkfte fchouwfpel ; en de wandelplaets van Rome zelfs, fchoon uitgeftrekter en met heerlijke gebouwen verfierd, biedt niets diergelijks aen. In het algemeen zijn de huizen te Napels van eene regelmatige gelijkformigheid. Men ziet hier niet , gelijk in alle de andere groote fteden, eene ellendige boerenhut ter zijde van een prachtig paleis. Deze regelmatigheid kan alleen de uitwerking van eene goede befturing' zijn. Bijna alk- de huizen zijn van dezelfde hoogte: zij hebben vier of vijf verdiepingen , met platte daken, in de gedaente van cuinvlakten, op welken  iió De Nieuwe Reiziger. ken men bloempotten en vaten met vruchtböo* men zet, en waerop men gedurende de koelté des nachts wandelt, of met de perfonen van het zelfde huis, of met die der naburige huizen , in gefprek treedt. De regen veroorzaekt geene de minfte fchaden op deze vlakten: zij zijn bedekt met eenen fteen, dien menLavagnanoemt, en die veel naer leifleen gelijkt, deszelfs kleur heeft, maer veel vaster is. Men verëenigt de verfchil^ lende nukken met eene mastiek, die, eens hard geworden, de hardheid van fteen verkrijgt: zij wordt gemaekt van Jodenlijm, levendige kalk en pozzolana, zijnde eene foort Van aerde of delfftoffe van een roodachtig bruin, welke mefi Uit de omliggende ftreken van Puteoli of Pouzzol en den berg Vefuvius trekt, en die, vooral met kalk gemengd, in het hardfte tieras, dat ons bekend is, verandert. De eenvormigheid , de evenredigheid der meeste huizen, voorül in de voornaemfte ftraten , verwekken buiten twijffel, op het eerfte gezigt, eene aengename vertooning: maer een onzer Dichteren heeft met veel reden gezegd; PEnnui naquit un jour de /'uniformile'. dat is: *t Verdriet wordt eindlijk uit de eenvormigheid gehore^ pit is het niet al ,• men moet niet verwachten heerlijke geftichten, of gedenkftukken van eene fraeije, deftige en voortreffelijke bouwkunde, gelijk  Driehonderd Vijftigste Brief, in gelijk in verfcheiden andere fteden van Italië, voornamelijk te Rome , in de ftad Napels te vinden. Deze kunst is hier onderworpen aen andere regels, aen andere grondbeginfels, die niet tot roem der Napolitaenfche Bouwmeesceren ftrekken. Geen eenig plein is regelmatig. In de openbare fonteinen bemerkt men niets f dan het oogmerk om hen met verfchillende foorten van marmer optepronken , zonder dat de fmaek immer iets tot derzelver verfiering heeft toegebragt. De paleizen van den hoogen adeldom verwekken verwondering door hunne grootheid, maer ergeren door duizend gebreken. Alle uitfpringende deelen zijn van eene reusachtige gedaente en ontzagchelijke zwaerte. De uitwendige bouwkunde der kerken, zelfs der voornaemfte , heeft niets dat ten haren voordeele ftrekt. Zij ontberen bijna allen het voorpoortael, en vertoonen flechts een' volkomen naekten muur. Het binnenfte beftaet in eene eenvormige verdeeling; het is een koepel , die boven de tempelkruifen, in hun punt van verëeniginge, uitfteekt; en wanneer men ee* ne dezer kerken gezien heeft, kan men zeggen dat men ze allen heeft gezien. Betreffende den rijkdom en de verfcheidenheid der fieraedjen, men houdt daerin geene andere palen dan zulken , welken de milddadigheid der weldoenderen, of de vermogens van hun, wien deze kerken toebehooren, voorfchrijven. Eenigen zijri bekleed met ingelegd werk, en bedekt met verguldfel, fchilderftukken en beeldhouwerij\ Men  ïii De 'Nieuwe Reiziger. Men ziet op de'alraren niet dan kostbare flee» neir, goud en zilverwerk. De fchoonfle marmers van Sicilië en' Karara, porfyr- jaspis, j'azuurftcen, en de vergulde pleisterkalk, pralen aen alle kanten; maer 'er heerscrrt geen fmaek in de v.'rdeeling van alle deze fieraedjen : zij zijn opéén geilapeld en verward, en laten het oog geene de mitife rust. Men vermoedt zelfs niet dat de bevalligheid en fierlijkheid veeleer de uitwerking van een eenvouwig optooifcl , en van eene evenredige gefchiktheid der deelen, dan van eéne al te vergezochte pracht zijn. De gcmeene man kan 'er door' verblind wezen; maer de man van fmaek erkent'er flechts eene weidfche verkwisting van rijkdommen in. Ik zal niet treden, Mevrouw, in de bijzonderheden van alle de kerken, welken men hier vertoont als wonderen, waerbij niets in het overige der weereld halen kan. Wanneer men van Rome komt, en ons hoofd vervuld is met alle de meesterflukken , welken men van deze foort gezien heeft, kan men deze voorgewende wonderen ten hoogile niet anders dan als fraeije beuzelingen befchouwen. Bovendien is 'er zulk een groot aental van kerken te Napels, dat men n, om ze u te doen kennen, eene wijdluftige en vervelende befchrijving zoude moeten aenbieden. Men telt.'er meer dan drie honderd groote kerken, waervan tweeënveertig kerfpelkerken zijn. De kleene kerken of kapellen zijn tot in het onëindige vermeenigvuldigd. Men vindt ze op ijderen tred, vooral in de aloude wijken der  Driehonderd Vijftigste Brief. 113 der ftad. Ik zal mij dan vergenoegen met u aentewijzen wat ik merkwaerdigst in de voor-' naemften dezer gebouwen gevonden heb. Ik begin met de hoofdkerk, toegewijdaenden heiligen Januarius, den eerften befchermer van de ftad en het koningkrijk. De kerk heeft voor zich een kleen plein, waerop men eene naeldzuil heeft opgericht , boven welken een groot flandbeeld van St. Januarius praelt. Het ligehaem van deze naeldzuil is van marmer; de fieraedjen, als de lijsten > festoenen, kranfen, kleene figuren, en zelf het flandbeeld, zijn van metael, en niet fpaerzaem bewerkt. De Napölitanen hebben veel liefde voor diergelijke gedenkftukken; waeraenzij den naem van Aguglla of naeld geven. Wanneer zij 'ervan fpreken, verzuimen zij nimmer, gelijk ook van alles , dat volgens hunnen fmaek bearbeid is, te zeggen: dat het unacofa firavagantemente lavorata is. Maer inderdaed hebben deze fpitszuilen nergens in eenige gelijkheid met die van Rome, zoo eenvouwig en fchoon van gedaente, en zijn niet merkwaerdig dan om de grilligheid van hare famenftellinge. Een Jezuit, zeer bekend in deze ftad, en Vader Pepe geheten, heeft 'er korts eene voor de kerk van het Jezuitenhuis doen oprichten, ter eere van de Ontvangenis der heilige Maegd. Zij is nog meer met fieraedjen, dan alle de anderen belast, maer misfchien van een' flechten fmaek. Het feest der Heiligen, wien deze gedenkftukkenzijn toegewijd , is plegtig , gedurende verfcheiden a- XXVIL Deeh H vonden.  ii4 De Nieuwe Reiziger, vonden, met veel pracht gevierd ; want het verlichten der huizen, kunstvuurwerken, zangen fpeélgezelfchappen trekken geheel Napels tot deze nachtvertooningen. De hoofdkerk is gebouwd op depuinhoopen van een' tempel van Apollo , door bevel van Karei den Iften en Karei den IIden van Anjou. Zij is een oud Gothischgefticht, op zijde voorzien met vier dikke torens, die haer de gedaente van eene fterkte geven. Het gewelf van het groote binnenruim wordt onderfteunt door vierkante zuilen , bezet met drie kolommen van granitfteen of Afrikaensch marmer: deze kolommen maken een getal van honderd en tien uit. De omtrek der binnenruimte is verfierd met lijsten en verguld pleisterwerk, waerin de Apostelen en Euangelisten gefchilderd zijn. Deze tafereelen van Lukas Jordaen zijn fraei en vernuftig famengefteld. Ook ziet men 'er nog eenigen van Solimene en Sebastiaen Concha. Een aloude metalen vaes , op een' porfyrfteenen voet, van den tijd van Konftantijn, en tot eene doopvont dienende, kan insgelijks de oplettendheid der weetgierigheid opwekken. De praelgraven van Karei den lften van Anjou , van Karei de Vde en eenige anderen, zijn met graffchriften, in tegenftellingen, puntdichten en woordfpelingen , beladen, gelijk bijna allen , die de muren en graven der andere kerken van Napels verfieren. Onder het koor is eene kapél of biegtplaets , welken men Soccorpo noemt, waerin het ligchaam van St. Januarius rust. Zij is bekleed met wit mar-  Driehonderd Vijftigste Brief. 115 marmer. Het verwulf, verfierd met halfverheven beeldwerk in een' Arabifchen vorm , in den fmaek der aloudheid , wordt onderfieund door twee rijen van granitfteenen kolommen der Jönilche orde: zij worden gehouden voor overblijffels van den alöuden tempel van ApolloDertig Kanunniken, aen wier hoofd de Aertsbisfchop is , wiens paleis aen de hoofdkerk paelt, genieten federt langen tijd verfcheiden voorregten: men geeft hun den titel van Kardinalen ; en zij hebben het regt om het violetkleuren kleed, den mijter, den bisfchoppelijken ftaf en tabbaerd te dragen. De kerk van Ste Restituta is ter linker zijde, wanneer men treedt in de hoofdkerk, waervan zij een gedeelte uitmaekt: zij is gebouwd ten tijde van Konftantijn, toen de oeffeningvan den Christelijken godsdienst in het keizerrijk vergund wierd : zij was de eerfte zetel der Bisfchoppen van Napels; en 'er blijft niets meer van Over dan de binnenruimte, onderfteund door verfcheiden kolommen, uit eenigen alöuden tempel gehaeld, indien men 'er over moetoordeelen volgens den daeraen gedanen arbeid , die het overige van het gefticht zeer verre overtreft. Men ziet 'er verfcheiden hedendaegfche en tevens aloude fchilderijen, en eene wonderdadige beeldtenis der heilige Maegd, van ingelegd werk , welke men vertoont als de eerfte, die in Italië geëerbiedigd wierd. Ter regter zijde is de kapél van St.Januarius, welke men de Schatkamer noemt. Om u, MeH 2 vrouw  iió* De Nieuwe Reiziger. vrouw draks een denkbeeld van alle de pracht dezer kapélle te geven, dient gij te weten welk eene meening men van dezen heilig te Napels heeft. Verbeeld u een ligtgeloovig en dweepzuchtiggodsdienftig volk , ten minde omtrent alles , wat de uitwendige oeffeningen van den godsdienst betreft. Aengedaen wegens alle de wonderwerken , door St. Januarius verricht , en vooral door de uitvloeijing van deszelfs bloed, welke het regelmatig tweemael 's jaers onder zijne oogen ziet gefchieden , befchouwt het hem als een* bevoorregten heilig, als den grootden en eerden van alle de heiligen: het fpreekt flechts met verrukkinge van hem ; en misfchien dek het hem boven God. Anders gewoon tot eedzweringen, en zelfs tot godslasteringen tegens de heiligde zaken, ontziet het alleen St.Januarius, en noemt hem niet dan met eerbied. In zij. nen nood, bidt het hem aen: in de openbare rampen, richt het zich alleen tot hem. Doet de Vefuvius zijn ijsfelijk geloei hooren; fpuwt hij draeikolken van vlam en rook uit ; dreigt hij de dad met eene naderende verwoesting', door de aerdbevingen en uitbardingen van lavaes of vuurdroomen ; het wanhopende en ontroerde volk werpt zich ijverig aen den voet der altaren van St. Januarius, en bidt hem met een groot geroep aen. In de draten, op de openbare pleinen , in de kerken, hoort men niets dan den naem van St. Januarius. Maer is het gevaer voorbij, men is zulks aen dezen grooten heilig verfchuldigd: hij waekt tot behoudenis der muren,  Driehonderd Vijftigste Brief. \\j ren, die hem zagen geboren worden, en voor de veiligheid zijner medeburgeren ; hij is hun eerfte en hun magtigfte befchermer. Oordeel, na die alles, hoedanig hun ijver moet geweest zijn om een gebouw, waerdig om het hooge denkbeeld, 't welk zij van zijn wonderdadig vermogen hebben, te beantwoorden, ter zijner eere te ftichten en verfieren. De erkentenis voor eene bijzondere en merkwaerdige weldaed, welke men hem toefchrijft, verëenigde zich nog met alle deze beweegredenen. De pest verwoestte, in de zestiende eeuw, de ftad Napels; en om.de ophouding derzelve te verwerven , deed men eene gelofte om deze kapél te bouwen, die echter flechts in de laetfte eeuw voltooid is. Derzelver gedaente is rond en van eene fchoone evenredigheid. De groote lijst , die 'er rondom loopt , wordt gedragen door tweeënveertig kolommen van SJciliaenfchen fteen, tusfehen welken, in vakken, de metalen ftandbeelden van negentien heiligen zijn. De vloer is van marmer, en de uitfpringende bouwkundige verfierfels van verguld pleifterwerk. De koepel, door Lanfrank gefchilderd, is een der beste ftukken van dezen meester. Voor hem had Dominiquin dezen koepel in verfche kalk gefchilderd. Maer de naerijver derNapolitaenfche fchilderen, vooral van 1' Espagnolet, die niet konden dulden dat dit werk aen een'vreemdeling toevertrouwd wierd, en zelfs een' metfelaer overhadden om asch in de kalk te vermengen, ten einde de bepleistering-, waerop DoII 3 mim%  Ii8 De Nieuwe Reiziger. miniquin fchilderde , mogte afvallen ; zijne vrees , die hem onophoudelijk kwelde , van vergeven te zijn; zijn wantrouwen tegens zijne buisgenooten, en zelfs tegens zijne vrouw ; al dit verdriet bluschte zijnen geest uit; hij werkte met grooten haest, en als met geweld. Na zijnen dood, verbrak mén bijna alles , wat hij gedaen had; en 'er bleef niets van hem over dan de engels van den koepel, benevens eenige alraerftukken, waerin deze groote fchilder aen zich zelvcn niet gelijk fchijnt. Het groote tafereel van 1'Espagnolet, vertoonende Sc. Januarius , uit den vuuroven komende, en de fchilderij van den Ridder Masfimo, die de genezing van een' bezeten vertoont, trekken veel beter de oogen der kenneren tot zich. ■Alle deze fieraedjen , hoe voortreffelijk zij ook zijn, komen nog niet in vergelijking bij de rijkdommen , in deze kapél in de heiligdomskamer verzameld. Men ziet 'er onder anderen een' gouden kelk, met diamanten verrijkt, die óp honderd duizend Franfche guldens gefchat wordt, en door den Koningen de Koningin , bij hun eerfte bezoek , gegeven is ; zilveren kandelaers, die tien of twaelf voeten hoog zijn ; eenenveertig metalen flandbeelden , en zesendertig zilveren borstbeelden, waervan 'er verfcheiden met kostbare gefleenten verfierd zijn ; dat van St. Januarius is 'er geheel mede bedekt. Achter het voornaemfte altaer, aen dezen heilig toegewijd , bewaert men zorgvuldig , in een'  Driehonderd Vijftigste Brief 119 een' kleenen metalen tabernakel met zilveren deuren, twee glazen fleschjes, vervuld met zijn bloed, 't welk men zegt door eene Napo.litaenfche juffer, gedurende zijn martelaerfahap, verzameld te zijn. De Afgevaerdigde der ftad heeft een' fleutel van dezen tabernakel; de Maeftro di Cafa van den Aertsbisfchop heeft den anderen; en ik meen te hebben hooren zeggen dat een derde 'er nog een' heeft: zij moeten allen tegenwoordig zijn, om tot het openen van dezen tabernakel overtegaen. Deze voorzorg is noodzakelijk, om alle vermoeden van bedriegerij' voortekomen. In de maenden Mei en September, dat is, op het feest van den heilig, en bij de verplaetfing van zijne overblijffelen, is zijn bloed vloeibaer, fchoon vele lieden voorgeven dat de vloeibaerheid insgelijks op andere tijden van het jaer voorvalt: maer op deze twee tijdperken is geheel Napels in beweging; om getuige van dit wonderwerk te zijn, en bijzonderlijk in de maend Mei , waerin het met pracht gefchiedt voor eene der paviljoenen van den adeldom. Alle de kloosterlijke Orden, alle de Priesters met hunne geestelijkheid, wonen dezen plegtigen kerkömgang bij, Des middags brengt men het borstbeeld van St. Januarius , en des avonds de heiligdomskas , waerin het bloed is. Zoo dra men aengekomen is, draeit de dienstdoende priester'verfcheidenmael de heiligdomskas ginsch en weder, terwijl hij het credo of geloof uitfpreekt. Men hoort dan het volk, met groot gefchreeuw, St. Januarius.aenH 4 r0£*  i2o De N'ieuwe Reiziger. roepen; de vrouwen kloppen zich, met verdubbelde flagen, op de borst, geven zich kinnebakslagen, en rukken zich de hairen uit; kortom, alle de inwoonders zijn in ftuiptrekkende bewegingen. Indien het wonderwerk vertraegde in zich te openbaren, wee hem, dien men onder de tegenwoordig zijnde van ketterije verdacht hield! Men zou de oorzaek aen hem toefchrijven; en zijn leven zou niet in zekerheid zijn. Men brengt verfcheiden voorbeelden van geweldadige buicenfporigheden bij , tot welken men vervoerd wierd op de ongelukkige flagtoifers van een vooroordeel, 't welk door het denkbeeld van het algemeene belang in alle herfens onderhouden wordt; want de ophouding van dit wonderwerk befchouwt men te Napels, als een voorteeken van een groot onheil, dat voor de deur ftaet; maer deze rampzalige voorzeggingen worden altoos verwijderd. Het wonderwerk feilt nimmer, en wordt dagelijksch, gedurende het Oftave, bij de eerfte mis vernieuwd. Deze bloedvloeijing is de eenigfte niet, die in den genoemden tijd te Napels voorvalt. Men verhaeh dit ook van het bloed vanSt. Stefanus, van St. Pantaléon , van S^ Vit en van S'f' Patrizia: men toont ook dat van St. Joannes den Dooper,'in de kerk van dezen heilig, bezeten door de Augustijnen, en ftaende in eene groote en fchoone ftraet, jirada di Carbonara. geheten. Eindelijk beroemen zich de Minderbroeders dat zij bezitters zijn van twee glazen ileschjes met melk der heilige Maegd, die bij alle  Driehonderd Vijftigste Brief. 121 le de feesten , welken men ter harer eere viert, vloeibaer wordt. Zouden eenige Natuurkenners , met een weinig lucht, door middel van eene blaespijp , te brengen in het vat, dat een gedold vocht, waervan men de famenftelling weet, in zich befluit,, wezenlijk geilaegd zijn in deze foort van vloeijingen naerteboocfen? Men wil dat het een' Duitfchen geleerden gelukt is. Een andere geleerde van Napels, niet min uitmuntende door zijne geboorte dan door zijne kundigheden, meent insgelijks dit geheim gevonden te hebben. Maer men begrijpt wel dat de voorzigtigheid, in een land als dit is, zeer omzigtig moet zijn in het openbaren van diergelijke fcheikundige bewerkingen. De kerk der Karmeliten, of tT el Carmine, is eene der vermaerdfte van Napels. Zij wordt het meeste bezocht, uit hoofde van de nabuurfchap der markt, die altoos met volk bezet is. De Koning zelf begeeft zich alle faterdagen dérwaerds, volgens eene gewoonte, die langen tijd in gebruik geweest is. Men verzuimt niet den vreemdelingen te doen opmerken eene wonderdadige beeldtenis der heilige Maegd, door St. Lukas gefchilderd , en een kruisbeeld, 't welk men zegt het hoofd gebogen te hebben, ter ontwijkinge van een' kanonfehoot, die alleen de doornekroon wegnam. De kogel zelf is 'er digtbij opgehangen. Deze gebeurtenis , waeraen men te Napels niet mag twijffelen, viel voor toen de krijgsbenden van Alfonfus van Arragon deze ftad belegerden: zij ftonden onder het beII 5 vel  122 De Nieuwe Reiziger. vel vanDonPedro, zijn' broeder, aen wien de Hemel deze foort van heiligfchennis ftrafte; hij zelf werd gedood, door een' kanonfchoot, in de kerk van Onze Lieve Vrouw der Genade, die 'er niet verre af is. Men ziet nog in de kerk der Karmeliten , digtbij het groote altaer, het graf van den ongelukkigen Konradijn, dien men eerst begroef in eene kleene kapél, die nog in wezen is, en gebouwd wierd op dezelfde plaets van het marktplein, waer deze jonge Vorst den dood moest ondergaen; maer de keizerin Margareta, zijne moeder, veranderde de plaets zijner begraeffenisfe. Deze Vorftin kwam , met groote dagreizens, uitDuitschland, om haren zoon uit de handen van Karei den Iften van Anjou te verlosfen. Zij kwam eenige dagen na zijnen beklagenswaerdigen dood aen. Voor al haer leven ten prooije aen de bitterde fmert overgegeven, had zij geene andere vertroosting, dan dat zij de aenzienlijke fomme, welke zij tot losgeld voor haren zoon had medegebragt, kon beileden om op een uitgeilrekter ruimte de kerk der Karmeliten, waer thans zijne gebeenten rusten, te doen bouwen, en deze monniken rijkelijk te begiftigen. De Theatijncn hebben te Napels twee huizen en twee merkwaerdige kerken. Deze vti,ders genieten 'er eene groote achting. Men befchouwt hunne Orde als het kweekfchool der bisfchoppen , en eene verblijfplaets voor den hoogen adeldom. Eene dezer kerken is die der heilige Apostelen (fanti ApostoW), die groot, fraei,  Driehonderd Vijftigste Brief. 123 fraei, uitnemend verfierd, en op de puinhoopen van een' tempel van Merkurius gebouwd is. De koepel is wel gemaekt en verlicht, en gefchilderd door een' kunftenaer , Binafchi genoemd, wiens toets frisch en luisterrijk is. De zoldering, de binnenruimten, het boveneinde en de kruiswulven zijn van Lanfrank, die 'er in verfcheiden tafcreelen de martelaerfchappen der heilige Apostelen, met eene verwonderlijke ftoutheid , vuur en vernuft, vertoond heeft: men kan 'er niets meer in begeren dan meer verbetering in de teekening. Men ziet 'er nog andere fchilderijen van Lukas Jordaens, Solimene en Viviani. Maer het geene de meeste verwondering verdient is een halfverheven beeldwerk van Franciskus Flamand, dat zich boven het altaer bevindt, in de kapél Filomarino, geheel met marmer bekleed, met de deugden van ingelegd werk, uitgevoerd naer de oorfprongelijke Hukken van Guide. Dit halfverheven beeldwerk vertoont een zang-en fpeelgezelfchap van kinderen. Het is een meesteriluk, metbetrekkinge tot de natuurlijke waerheid en de fchoone uitvoering'. Franciskus Flamand komt, van dehedendaegfche kunflenaren, in deze foort van zaken het naeste bij de Grieken. De Ridder Marini is begraven in de kapélle des Doods, van de kerk' afgezonderd. \n een der twee graffchriften, 't welk men hier ter zijner eere geplaetst heeft, wordt gezegd dat hij in zijn' perfoon het vernuft der aloude Dichteren verëenigd, met denzelfden roem het  Ï24 De Nieuwe Reiziger. gewijde en ongewijde behandeld, en zich boven de beide toppen van den berg Parnasfus verheven heeft: hij is echter de Dichter, dien men, ondanks zijn vernuft, kan befchuldigen dat hij de Italiaenfche poëzij bedorven, en zijne natuurlijke begaafdheden onder tegenftellingen, valfche fchitteringen , woordfpelingen en de zoogenoemde concetti verdoofd heeft. De andere kerk der Theatijnen is die van St. Paulus ( fan Paolo ) , luiende op het kleene marktplein. Zij bevat de overblijffels van een' aloude tempel, dien men meent gedicht en aen Kastor en Pollux toegewijd te zijn door Julius Tarfus, een' vrijeling van Tiberius. Dit zijn de aenmerkelijkfte overblijffels van de Romeinfche aloudheid, die men te Napels ziet. Zij werden grootendeels vernield, door de aerdbeving van 1688, die zulk eene groote verwoesting in deze ftad veroorzaekte. Toen men de kerk met dezelfde bouwftoffen hertimmerde , heeft men de ftukken der marmeren kolommen verzameld, dezelven zoo goed als mogelijk was, met pleisterwerk van dezelfde kleur, in orde gebragt , en ze op het plein herfteld, om den voornaemften gevel te verfieren. Zij zijn agt in getal, gegroefd, na de Korintifche orde, en overdekt met een' grooten boog, waerin men eenige tee. kens van aloud halfverheven beeldwerk befpeurt. De kerk, aen St. Peter en St. Paulus federt het jaer 574 toegewijd , voor eene overwinning , welke de Napolitanen op de Barbaren behaeld hadden, is tegenwoordig van eene vrij Eerlijke bou-  Driehonderd Vijftigste Brief. 123 bouwing, en verwekt voornamelijk verwondering over haren rijkdom. Zij bevat verfcheiden fchilderijen van groote meesteren , van Masfimo, Belifario en Solimene: vooral is 'er eene van dezen laetften in de heiligdomskamer, verbeeldende den val van Simon den Toovenaer, welke men "houdt voor de beste , die uit zijne handen gekomen is. De tabernakel van het groote altaer is beladen met verguld metael, marmeren kolommen , kostbare gefteenten en ftandbeelden.. De kapél, waerin het ligehaem van St. Gaëtan, grondftichter der Theatijnen, begraven is, is geheelenal bekleed met kleene zilveren tafeltjes, op de wijs van ex voto of geloftegefchenken. Het huis der kloosterlingen is een der fraeiften van Italië ; de gebouwen zijn regelmatig en wel onderhouden. Deze Vaders doen echter belijdenis van eene groote armoede; zij hebben geene andere goederen , dan die hun door de Voorzienigheid gezonden worden. Het fchijnt echter tot hier toe dat deze hen niet verlaet, maer zeer milddadig voor hunne behoeften, en zelfs voor hun gemak, gezorgd heeft. De bogen van het klooster worden onderiteund door granitfteenen kolommen, welke men meent gediend te hebben tot een aloud en aenzienlijk tooneel, waervan men nog eenige merkteekens ziet. Dit was het tooneel, waerop Nero eene proef deed wegens de begaefdheden, welken hij omtrent de dichtkunst en de muzyk in den hoogften graed meende te bezitten. Eene ontzagghelijke meenigce van aen-  De Nieuwe Reiziger. aenfchouweren was 'er heen gevloeid. Maer naeuwehjks waren zij weder vertrokken, of eene aerdbeying wierp het tooneel overhoop. Nero befchouwde deze gebeurtenis als eene bijzondere gunst der goden; en om zijne erkentenis GpfteTuit.6"' nkUWe *> Ter zijde van St. Paulus kerk is die van St Laurens , die aen de Franciskanen gegeven wierf door Karei den van A . * jdeed dezelve bouwen op de puinhoopen van het paleis der ftad, waer de edelen en het volk vergal? den, om van hunne algemeene zaken te hm-" delen Deze foort van Gemeenebest fcheen "l te veel tegens het belang van dezen Vorst te ftnjden • hij verbood de vergaderingen, cn deed het gebouw flechten. De eetzael der monniken die van eene groote uitgeftrektheid is, dient on' dertusfchen nog tot de vergaderingen van de afgevaardigden der ftad, hier werd ook eertiids het algemeene parlement van het koningkrijk gehouden, De kerk, van eene Gothifche bouwkunde, is op de hedendaegfche wijs verfierd Men ziet er verfcheiden ftandbeelden , eemvê tamelijke goede fchilderijen, en de praeJgrave°n van eenige Oppervorften van Napels . ?e Dominikanen hebben veertien kloosters m deze ftad. Het voornaemfte is dat van fan Domemco grande of fan Domenico maggiore , St. Dommikus den grooten. In eene kapél der kerke toont men het kruisbeeld, dat aen Thomas Aquinas deze woorden richtte, waerop de Do-  Driehonderd Vijftigste Brief. 127 Dominikanen zich, met reden, zoo veel verhoovaexdigen : bene fcripfifti de me , Thoma. Maer men ziet dit kruisbeeld niet wanneer men wil: men moet hebben uitdrukkelijk verlof van den kloosteroverften ; en men wordt vergezeld door vier nieuwelingen, die ijder eene wasfchenkaers in de hand hebben. Men toont ook in de flaepplaets de cel van dezen heilig, tegenwoordig in eene kapél veranderd, benevens de zael, waerin hij de godgeleerdheid onderwees, met een opfchrift, dat de plaets van zijnen leerftoel aentoont. De kerk van St. Filips van Neri, bezeten door de Vaders van het Oratorie, welken men ook Hiëronimiten noemt, en die een' verfchillenden regel van die van Frankrijk volgen, is eene der luisterrijkfte kerken, welken men bij mogelijkheid kan zien. Te Napels zelf wordt zij voor een verwonderenswaerdig voorwerp gehouden. Oordeel over de groote meenigte van werken der fchilder- en beeldhouwkunde, marmeren, kolommen, verguld pleifterwerk, vazen en heiligdomskasfen , met kostbare gefteenten beladen. In 't bijzonder befchouwt men 'er een zeer groot ftuk in verfche kalk van Lukas Jordaens, 't welk hij boven de groote poort gefchilderd heeft , vertoonende Jezus Christus , daer hij de koopers en verkoopers uit den tempel verdrijft: dit is een fchoon en wel uitgedacht werkftuk, fchoon verfcheiden beelden een weinig kort zijn. Men ziét met leedwezen dat de fchilder de flechte uitwerking van het tafe- , reel,  J28 De Nieuwe Reisigek„ «el, 't welk door de poort der kerk' doorfneden wordt, niet heeft kunnen vermijden. Ter zijde van de heiligsdomskamer , in eene foorr. van gallerije of gebedenplaets , bewaert men verfcheiden kleene nukken der grootfte meesteren van Italië. Dusdanig zijn verfchillende ftukken der Basfans , van Dominiquin , van Palma, en twee of drie heilige huisgezinnen, welken men zegt van Rafaël te zijn. Ik kan de koningklijke kerk van S" Klara niet beter dan bij eene feestzael vergelijken , dewijl zij door hare verguldfels en andere verfierfels de oogen verblindt. Maer ik weet niet ofal dit uitgezochte optooifel, naer den hedendaegfchen fmaek, niet eene ftrijdige en zelfs belagchelijke verfcheidenheid maekt met dè Gothifche bouwkunde van dit gefticht, dat in het begin der veertiende eeuwe gebouwd wierd , door bevel van Koning Robert en de Koninginne Sancia, zijne echtgenoote, voor drie honderd Nonnen der Orde van S" Klara. Beide hebben zij 'er hunne praelgraven, gelijk ook de Hertog van Kalabria , hun zoon , en verfcheiden Heeren van het doorluchtige Huis van Baux in Provence, die met de Vorften van het Huis van Anjou overgingen in het koningkrijk Napels, waer men meent dat hunne nakomelingfchap nog beftaet. Het Huis van SanFehce, dat voorgeeft afgeftamd te zijn van de Normannen, die dit koningkrijk verooverden , heeft ook^zijne begraefplaets in eene kapél van deze kerk'. Eindelijk befchouwt men 'er het graf  Driehonderd Vijftigste Brief. ia graf van Raymond Cabano, die, van den ftaec van flaef, toe de waerdighcid van Groot-Drosfaerd van het koningkrijk opklom , en vervolgens, met zijne vrouw en zijne zonen, aen de galg fneuvelde, dewijl hij deel had gehad in den moord van Andréas, Koning van Hongarijeri. Dit klooster is, buiten twijffel , het beroemde van Napels : het beflaet Uit twee of drie honderd nonnen, die edel moeten zijn ; en verfcheiden zelf zijn van den hoogden rang. Men befchouwt hier deze dichting, waerin de koningklijke pracht praelc, als een deftig verblijf voor dc dochters van den adeldom , het zij rijk of arm, die zich op geene welvoegelijke wijs in de groote weereld kunnen vestigen. Bovendien is haer regel vrij zacht ; men heeft de vrijheid om haer, zoo dikwerf als men begeert, te zien in de fpreekvertrekken , waer men doör geene traliën gefcheiden is. Dit gebruik heeft insgelijks plaets in bijna alle de nonnenkloosters van Napels; en men vindt 'er weinigen, waer de fpreekvertrekken met traliën bezet zijn. Tegenover de kerk van St. Klara is de Gefit JSuovo, de kerk en het huis der Jezuiten, gebouwd op de plaets van het aloude paleis der Prinfen van Salefno. Men heeft den voornaemden gevel van dit paleis behouden ; dezelve maekt het voorpoortael der kerk' uit, maer beantwoordt niet aen derzelver binnende fchoonheid. Volgens ijders bekentenis, is zij defraeifte van Napels, en best naer de regels der kunst ■> XXVII, Deel. I ge-  130 De Nieuwe Reiziger. gebouwd. Zij is gemaekt naer het voorbeeld der Sc.Peterskerk van Rome, zonder echter de uitgeftrektheid of majesteit van dezen eerften tempel der Christenweereld ce hebben : hare gedaence is een Grieksch kruis, waervan het midden overdekt is met eene groote koepel „ die door Lanfrank gefchilderd werd. De aerdbeving in het jaer 1688 deze koepel omgeworpen , en de verhevenfte deelen van het ganfche gebouw buicengemeen verwrikc hebbende, zijri de fchilderftukken door Matteis herfteld, en'er is niets gebleven dan de vier Euangelisten van Lanfrank, welke men als zijn meescerftuk befchouwc. De andere beroemde Napolicaenfche fchilders, 1' Espagnolec, Lukas Jordaens, Solimene, Masfimo enBelifarius, hebben ook hunne begaefdheden in deze kerk ten toon' gefpreid. Men verwondert 'er zich insgelijks1 over eenige zeldzame tafereelen der grootfte meesteren van Italië, twee van Rafaël, één van Annibal Carrache, een ander van Dominiquin, enz. De kapél van St. Ignatius, van de fchoonfte bouwkunde, is verfierd mee zesfraeije kolommen van Egiptisch marmer, kostbaregefteenten, entwee groote ftandbeelden van David en Jeremias, in wit marmer, door den RidderCosmo. De'kapél van St. Xaverius, aen de overzijde , is in denzelfden fmaek van fieraedjen , behalve de twee ftandbeelden. Wat den fchat aengaet, dezelve beftaet in een'onnoemelijken rijkdom, en kan alleen door dien der hoofdkerke opgewo* gen worden. Ge-  Driehonderd Vijftigste Brief. 131 Ge fa Vecchio is de oeffenfchool der Jezuiten. De kerk is fraei, maer bet huis nog meer. Het is een der merkwaerdigfte gebouwen van Napels. De boekerij houdt men voor een der fchoonfte gedichten , welken men van deze foort befchouwt. Deze oeffenfchool heeft eene inkomst, die veel toebrengt tot de achting, welke de Jezuiten in deze ftad genieten. De Prins Filamirano della Rocca heeft- hun eene jaerlijkfche rente van tagchentig duizend Franfche guldens gegeven, tot het uitdeelen van aelmoesfen *. Ik zoude u nog, Mevrouw, van vele andere kerken moeten fpreken. Ik zoude u, bij voorbeeld , moeten zeggen dat die van Monte Oliveio eene der fraeifte van Napels is, dat zij eenige vrij goede fchilderijen bevat, dat het klooster ongemeen prachtig en van eene groote uitgeftrektheid is; maer ik zoude u flechts bijna dezelfde zaken moeten herhalen. Het is overal dezelfde verkwisting van rijkdommen, dezelfde fmaek van fieraedjen ; en gij weet dat de èentoonigheid dezer befchrijvingen niet dan al te dikwerf het verdriet voortbrengt. Eer ik echter dezen brief eindige, moet ik niet nalaten u de voortreffelijke Karthuizerkerk , waervan * Sedert twee of drie jaren heeft de Regering dese oeffenfchool aen andere kloosterlingen gegeven. • Na de uitdrijving van de lezuiten, in het jaer 1767, gaf xïj de kerk en het huis aen de Franciskanen Upftrvanten. I 2  132 De Nieüwe Reiziger. van ik u reeds gefproken heb , te doen kennen: zij ftaet op den berg St. Elmes, beneden het kasteel van dezen naem. Eertijds hadden de Koningen van Napels een lusthuis op deze plaets. Karei , Hertog van Kalabria, bewoog den Koning Robert, zijnen vader, om 'er een klooster en eene kerk voor twaelf Karthuizeren en agt Leekenbroederen , te doen ftichten. De dood verhinderde hem de volkomen uitvoering van zijn ontwerp te zien ; maer door zijn' uiterftewil belastte hij 'er bijzonderlijk mede Joanna de Ifie , zijne dochter, en maekte aen deze monniken meer dan eene rente van vijftig duizend Franfche guldens. Deze Vorftin was niet alleen getrouw in het voldoen van den wil haers vaders, maer gaf ook aen de Karthuizers blijken van hare edelmoedigheid, en ftond hun verfcheiden voorregten toe. Andere weldoeners vermeerderen beurtelings derzelver rijkdommen, die thans zeer aenmerkelijk zijn; doch zij hebben nimmer de geftrenge waerneming van den kloosterregel benadeeld. Deze monniken zijn hier gelijk zij overal elders zijn. Deugdzame kluizenacrs zijnde , nemen zij noeh in de beweging , noch in den onlust, noch in de zaken der weerelddecl. Alle hunne eerzucht beftaet in zich der befchouwinge van het algemeen te onttrekken , en in hunne afzondering zich alleen bezig te houden met de pligten, die hun voorgefchreven zijn. Tot nu toe hebben zij geen gebruik van hunnen rijkdom gemaekt, dan om voordeel te doen met alle  Driehonderd Vijftigste Brief. 133 alle de bekoorlijkheden van hunnen toeftand : zij kennen 'er alle de waerde van , en verzuimen niet denzelven te doen opmerken aen alle de vreemdelingen, welken zij op de beieefdfte wijs onthalen. Men geeft voor dat zij, onder een cenig prioorfchap, meer dan twee milloenen aen fchilderijen, beeldhouwerij en zilverwerk befteed hebben, De zaek fchijnt mij bezwaerlijk te gelooven, omdat eindelijk hunne inkomlten , hoe aeumerkelijk zij zijn , tot zulke grootte onkosten, in zulk eenen korten tijd , niet kunnen voldoen. Echter is het waer dat zij, door hunne fpaerzaemheid , geflaegd zijn in het verzamelen van kostbare zaken in hunne woning, en dat zij niets verwaerloosd hebben om allerlei fieraedjen magtig te worden. Het is niet alleen het fchoonite klooster van het heelal ; maer 'er is geen Oppervorst, die over een diergelijk verblijf niet wangunftig is. De kerk , naer de hedendaegfche wijs gebouwd , overtreft verre den fmaek des landaerts. De grond is van marmer , het verwulf met verguld pleisterwerk en fchilderijen verfierd, en het altaer met zilver , goud en kostbare gefteenten hedekt: overal ziet men uitgezochte marmers, tafereelen, beeldwerk en verguldfels. Alle deze fieraedjen zijn met zoo. veel vërkwistinge verfpreid, dat zij het oog vermoeijen, en luttel vermaek aenbrengen. Echter moet ik biervan eenige fchilderftukken uitzonderen , en onder anderen twaelf tafereelen van 1' Espagnolet, die de twaelf Profeten verbeelden , en in 1 3 de  134 De Nieuwe Reiziger. de halve kringen der middenruimte gcplaetsc zijn. De wezenstrekken zijn met eene verwonderlijke verfcheidenheid uitgedrukt; en derzelver toets is bekoorlijk. De heiligsdomskamer bevat een' onnoemclijken rijkdom , en is met fchoone fchilderftukken verfierd , zoo wel als het kapittel en de eetzael. Het klooster is ruim , en wordt onderfteund door marmeren kolommen , van de Dorifche orde , met marmeren borstbeelden van verfcheiden Karthuizerheiligen, op geregelde afilanden geplaetst. De celfen , rondom dit klooster gefchikt, zijn aengenaem en gemakkelijk. De artzenijwinkel, aen een' hoek ftaende, bevat veel zeldzame zaken, vooral in de natuurlijke historie. De boekerij en het vertrek om de vreemdelingen te ontvangen zijn niet minder merkwaerdig , door het getal en de verfcheidenheid hunner verfierfelen. Doch het vertrek van den Rloosteroverften overtreft alles, en is eenen Koning waerdig. Men ziec 'er gefchilderde zolderftukken, oorfprongelijke teekeningen , welken men onder fpiegels bewaert, en tafereelen van eene groote waerde , onder welken zich bevindt de vermaerde Christus van Michaël Angelo, eene kleene fchilderij van omtrent een' voet hoog. Om de fraeiheid der uitdrukkinge, waerover men verbaesd ftaet, te kennen te geven, heeft men gezegd dat Michaël Angelo, een' man, die hem tot een toonbeeld had gediend, gekruifigd had. Deze historie is in verfcheiden werken overgeleverd ; maer men heeft 'er de valschheid van aenge- toondi  Driehonderd Eenenvijftigstb Brief. 135 toond. Eindelijk zijn de tuinen van eene onuitdrukkelijke bevalligheid. Aen den hoek dezer tuinen, naer de zuidzijde, ligt op eene kleene verheven vlakte het voortreffelijke Belvedère , waerheen men zich altoos met een nieuw vermaek begeeft, wanneer men alle de inwendige fchoonheden van het klooster befchouwd en geroemd heeft. Ik ben, enz. Napels, den 15*» van Juni, 1758. Priehonderd Eenenvijftigste Brief. Vervolg, van Napels. De Koning van Napels heeft twee paleizen in deze ftad : het eene is dat van Capo di Monte, 't welk zijnen naem verkregen heeft van den berg, op welke het gebouwd is: het andere is het paleis des Konings (Reggjo Palazzo) in de nabuurfchap der zee. De fchoonheid der ligging', de gezondheid der lucht, en de frischheid, welke men in de grootfte hitte op Capo di Monte geniet, bewogen den tegenwoordigen Koning om 'er een paleis te doen bouwen. De grondflagen werden gelegd in het jaer 1738. Deze onderneming is niet beftuurd geworden , gelijk men gezegd heeft, door den beroemden bouwmeester Vanvitelli, maer door twee perfonen , die flechts I 4 wei-  ?3ö' De Nieuwe Reiziger. weinig kennis hadden van de bouwkunde, welke vreemd was aen het beroep, dat zij tot dien tijd toe hadden geöeffcnd. Ook hebben zij verfcheiden hoofdmisflagen begaen. De eerde en voornaemfte is dat zij den grond niet genoegzaem onderzocht hebben. Men meende dat men op eene rots dichtte, en het was flechts op een' hollen grond, door deengroeven ondermijnd. Om het verwrikken en afwijken , door het gewigt, waer mede men dcnzelven beladen heeft, te beletten , heeft men van onderen , met onnoemelijke kosten, aenmerkelijke gebouwen moeten aenleggen. Verfcheiden andere zwarigheden, als het gebrek van water, en de affcheiding van het gebouw van de tuinen^ door den tusfchen-beiden-loopcndenweg, hebbenden arbeid doen daken: men heeft zelfs een gedeelte der muren, die flechts op de helft van hunne hoogte zijn, bedekt. Het voltooide gedeelte, met Toskaenfche en Dorifche plattezuilen verfierd, en bezet, met zeventien venders van voren en negen van ter zijde, dient alleen tot berging van de rijke verzameling van boeken, fchilderijen , gedenkpenningen en de natuurlijke historie, welken Don Carlos, als erfgenaem van het Huis van Farnefius, bezat en van Parma naer Napels heeft doen voeren. Alle deze voorwerpen, met de grootde zorg' verzameld door de Prinfen van dit Huis, die zulk een' kenbaren fmaek voorde wetenfehappen en kunden hadden , zijn nog zonder orde geplaetst. Men kan niet dan onvolmaektelijk eenige vrucht trekken uit alle de mees-  Driehonderd Eenenvijftigste Brief. 137 meesterftukken, die uit de handen van Rafaël , Corregio, Carrache , Parmcfaen , Schidoné , Paulus Veronefius , Basfaen , Titiaen , enz , gekomen zijn. Maer wat fchijnen deze tafereeJen, hoe verward' ondereen gemengd, nog verwonderlijk ! Hier fchictert de fchilderkunst in allen haren luister. Schoon 'er flechts de fchoone Danaë van Titiaen, waervan men zoovele naerbootfmgen gemaekt heeft , gevonden wierd , zou dit eenige ftuk genoeg zijn om de verrukkingen van alle de kenneren opcewekken. De geleerde vader de la Torré, een verftandig kloosterling , is tegenwoordig bezig met de boeken in orde te brengen, om daervan eene talrijke en openbare boekerij te maken: dezelve zal aen zijne zorgen toevertrouwd worden. Het paleis des Konings, waerin hij zijn geWoon verblijf houdt , is zekerlijk het fraeifte gebouw van Napels. Het is verdeeld in twee gedeelten. Het eerfte, door bevel van den Onderkoning Peter van Toledo gedicht, heeft aen de oostzijde, door eene overdekte gallerij, gemeenfchap met het nieuwe kasteel. Langs dit gebouw ligt eene verheven vlakte, met marmer bevloerd, vanwaer men het gezigt over de zee heeft. Beneden is de werkplaets voor de galeijen , de fmelterij vafi het gefchut, en het wapenhuis. Men heeft dit gedeelte van het paleis met het wapenhuis verbonden, door ?ene overdekte brug; waerover de koning zich begeeft, wanneer hij eenig vermaekopzee wil nemen. De gebouwen van het tweede ge1 5 deel-  138 De Nieuwe Reiziger. deelte verduisteren geheel het eerfte. De Graef van Lemos, die in het jaer 1600 Onderkoning was, deed dezelven ftichten naer de teekeningen van den Ridder Fontana. Zij hebben a zegt men, het derde gedeelte van de behoorlijke uitgeftrektheid niet, omdat men geene genoegzame plaets had, en men de naburige eigendommen altoos ontzien heeft. De voorgevel is echter bij de drie honderd vadem lang. Hij is verfierd met drie rijen plattezuilen, boven eikanderen geplaetst, en gekroond met eene baluisterbalie, om' den anderen met fpitszuilen en vazen verfierd. Van voren ziet men 'er tweeëntwintig venfters, en drie deuren van eene gelijke hoogte , met granitfteenen kolommen , die de uitftekken der eerfte verdieping onderfteunen. Het binnenhof heeft twee rijen van fraeije overdekte wandelgangen boven elkanderen, naer welken men zich begeeft Ian^s een' trap , van eene eenvouwige, maer edele en gemakkelijke famenftelling, en met twee verbazendgroote beelden van den Iber endenTaeg verfierd. De vertrekken zijn ruim: in de zael der Onderkoningen befchouwt men de afbeeldingen van alle de geenen, die Napels geregeerd hebben, van Qonfalves van Kordua af, die het eerfte , door Ferdinand van Arragon, met deze waerdigheid bekleed werd. De huisfieraedjen van het paleis hebben anders niets prachtigs. Het kostbaerfte, dat men 'er vindt, zijn eenige fchilderijen, gehaeld uit de verzameling der Farnefen, Hertogen van Parma, Ecu  Driehonderd Eenenvtjftigste Brief. 139 Een groot plein, waer de ftraet van Toledo eindigt, gelijk ik reeds gezegd heb, omringt het paleis: het is eene onregelmatige vlakte; de huizen zijn gemeen gebouwd en zonder fieraedjen ; en de meenigvuldigheid der kerken, die uitfpringen en het plein door affcheidingen misvormen, zal altoos een hinderpael voor deszelfs verfiering (trekken. In het noordelijke gedeelte vertoont men de fchouwfpelen, die tot tijdkorting van het volk gefchikt worden, als de fteekfpelen, de dierengevechten , de kunstvuurwerken , en vooral de cocagnes of rooftooneelen. Weet gij, Mevrouw, wat een cocagne is ? Verbeeld u een groot fchouwtooneel , welks vlakke grond bedekt is met koeijen, kalveren , fchapen, varkens en ftapels van brood; op de zijden ziet men ganzen, jonge kalkoenen, gemeste hoenders, kapuinen, enz; maer hetvermaek van eene gevoelige ziel' wordt eenigzins verminderd, omdat 'er de meeste dezer dieren geheel levend aen vastgemaekr zijn. Goden en godinnen , heerlijk uitgedoscht , houden 'er ook hunnen rang. Wanneer men dit tooneel nog meer waerde wil bijzetten, voorziet men het op zijden met wijnfonteinen. De Koning geeft alle jaren, in den vastenavondstijd, één of twee dezer rooftooneelen aen het volk; deze mildheid wordt ook hervat, wanneer 'ereenige verlustiging aen het hof is, of dat de hongersnood zich in de ftad doet gevoelen. Het feesc begint met eenige fchouwfpelen: zoodra deze geëindigd zijn, geeft de Koning het tee- ken.  ï4° De Nieuwe Reiziger. ken. De foldaten en ruiters, die het tooneel omringen, om het tegen de oproerige gretigheid der rooveren te befchermen, openen dan den doortogt. De Lazzaroni, dat is, het behoeftigfte maer tevens onverfaegdite gedeelte van het Napelfche volk, alleen van hemden en broeken voorzien, werpen zich met onftuimigheid op den prooi: eenigen verwachtten zelfs het teeken niet, of maken den fchijn van zich te misgrijpen, Vergeefsch worden zij door de foldaten te rug geftooten: zij dringen op hen in , werpen hen overhoop , en vliegen zelfs heen over de ruiters, dien zij beletten hunne fabels te roeren. Het gebouw is welrasch geplunderd, en aen Hukken gerukt: de godheden zelve worden niet meer dan de koeijen en varkens geëerbiedigd. Zou deze verlustiging niet een overblijffel of afbeelding zijn van het geene eertijds onder de Romeinfche Keizers plaets had , toen zij de ongemeene milddadigheden , waervan de gefchichtfehrijvers gewag maken , aen het volk fchonken? Zekerlijk zullen zij, al te dikwerf herhaeld en verkwist, te Nap\els dezelfde zwarigheid voortbrengen, welke zij eertijds te Rome hadden; zij zullende luiheid, zoo natuurlijk aen de inwoonders, in ftand houden. De Koning, federt hij op den troon geklommen is, wordt door andere grondbeginfels geleid , en houdt zich alleen bezig met het welwezen enden voorfpoed van zijn land, wetende dat de arbeid, d£ naerltigheid en het vernuft het zelve alleen bloei-  Öriehondérd Éenenvijftigste Brief; 141 bloeijende kunnen maken. Hij heeft alle welvoegelijke middelen in het werk gefteld, om den naijver optewakkeren ; hij heeft vergeldingen voorgeftcld, ondernemingen aengemoedigd, de ondeugd gebrandmerkt, en de deugd verëerd; vooral heeft hij zelf begonnen mee'er het voorbeeld van te geven. In eene wellustige ftad, waer alles het vermaek fchijnt te bevorderen, de driften aentezetten, en de middelen tot voldoening van dezelven te verfchaffen , is het een verwonderenswaerdig fchouwfpel eenen Vorst, roemrijk federt zijne jeugd, door de betamelijkheid en deftigheid zijner zeden, door zijnen verlichten ijver voor den godsdienst, en door de naeuwkeurige oeffening van alle de pligten, welken dezelve beveelt, zulk een regelmatig gedrag te zien onderhouden: hier door verdient hij de eerbewijzingen van alle harten, en zelfs van zulken, die het minfte gefchikt fchijnen om de waerde der deugden te gevoelen; en gij zult toeftemmen, dat deze heerfchappij veel vleijender is dan die geene, welke men door allen den toeftel van geweld en magt' verkrijgt. Zijne doorluchtige echtgenoote, Maria-Amelia van Saxe, geniet dezelfde eerbewijzingen. Deze Vorftin, geboren met verheven gevoelens, eenen vasten geest, en een doordringend oordeel, is wezenlijk den troon waerdig. Zij heeft getoond in ftaet te zijn om goeden raed te geven, en den* zeiven te doen uitvoeren: ook heeft zij het geheele vertrouwen van den Koning gewonnen. Het  142 De Nieuwe Reiziger, Het volk van Napels fiddert voor haer: het weet dat zij omringd is met allen den voortreffelijker! luister der grootheid, en zelfs der fierheid, wanneer de omftandigheden het vereifchen., om debelangen der kroone ftaende te houden; maer het weet ook dat zij in zijn lot deelneemt, dat zij het dikwerf blijken van hare weldadigheid gegeven heeft, dat zij de regtvaerdigheid tot gidfe harer daden neemt, en dat zij met geen minder ftandvastigheid den onfchuldigen befchermt, dan den misdadiger ftraft. Haer gezag wordt zoo zeer bemind als geëerbiedigd. De meenigte en gewigtige voorwerpen harer bezigheden beletten haer niet de orde in haer hof intevoeren en te handhaven, en vooral zorgvuldig ovet de opvoeding van hare kinderen te waken. Zij laet het niet altoos op hunne meesteren aenkomen: zij zelve vormt en onderwijst hen; zij ondervraegt hen over hunnen voortgang in de wetenfchappen en talen, waervan zij eene gegronde kennis heeft; en vele andere zorgen, ten hunnen opzigte, welken men dikwerf in mindere ftanden als kleenigheden aenmerkt, ontflippen nimmer aen hare waekzame teederheid. Diergelijke Oppervorften fchijnen door de Voorzienigheid gefchikt te zijn , om den inwoonderen van Napels het geluk-te doen fmaken , dat zij eindelijk onderworpen zijn aen Heeren die onder hen leven , en hun alle de voordeden van eene onmiddelijke* regering -:i waervan zij zoo lang beroofd zijn geweest, doen on.  Driehonderd Eenenvijftigste Brief. 143 ondervinden. Echter is het waer dat 'er nog zeer vele zaken te doen zijn. De Napolitanen zijn nog niet het geene zij kunnen wezen: zij fpelen in Europa de rol niet, waertoe zij zich kunnen verheffen, door de uitmuntende hulpmiddelen , welken zij bezitten , maer die zij verwaerloozen of niet kennen , te weten , de vruchtbaerheid van den grond , de overvloed van eene meenigte van waren, die andere landen ontbéren , en de voordeel igfte ligging voor den koophandel. Maer , wanneer men aenmerkt de wanorden, die in alle de deelert van hun land zijn ingeflopen , en de gebrekkige befturing der Onderkoningen, die, elkander gewoonlijk om de drie jaer opvolgende, noch den tijd noch den wil hadden om dezelven te verbeteren , moet men ten hoogde verwonderd wezen over de gelukkige veranderingen, die reeds ter uitvoer gebragt zijn. Deze volkomen lof verdient thans de wijze , voorzigtige en verlichte regering, welke zoodanig is als zij in de tegenwoordige omilandigheden wezen moest. De adeldom, gewoon aen alle de muiterij* en, oorlogen en omwentelingen, die hem de hoop om zich te verheffen en verrijken inboezemden , maer die fomtijds de ftaetzuchtigften in eenen afgrond van rampen Hortten, of ten minde de Wreede verdeeldheden in de aenzienlijkfie gedachten vereeuwigden; deze adeldom houdt zich thans geheel ftil, en geeft het eerde voorbeeld van onderwerping aen de bevelen van den Vorst. Hij fchijnt zijn onrustige?  144 De Nieuwe Reiziger. gen en oproerigen geest alleen verwisfeld te hebben, om de gimften van het Hof te verzoeken en te verwerven. De uicmuntendlte is die van de koningklijke Orde van Sc Januarius. De Koning, overreed dat diergelijke onderfcheidingen een onfeilbaer middel zijn, om de grootcn aen het belang van den Staet të verbinden, en zich van hunne getrouwheid te verzekeren, zag zich niet zoo dra een' vreedzamen bezitter van zijn koningkrijk, of hij ftelde deze Orde in, bij gelegenheid van zijn huwelijk, in hetjaer 1738Het grootmeesterfchap en oppergebied zijn aen de kroon van' Napels verknocht. De teekenszijri een groot rood lint, dat als een' fluijer gedragen wordt, met een gebrandfchilderd gouden kruis, in welks midden de beeldtenis van St. Januarius praelt. Men telt tegenwoordig meer dan tagchentig Ridders, die zich door dit fieraed, met reden, des te doorluchtiger achten. De groote ampten der kroone, de gezancfchappcn, en bijna alle de uitmuntende bedieningen , zijn insgelijks door den adeldom vervuld. De eerden geven niet meer het zelfde gezag, 't welk door hen, die ze eertijds bezaten , genoten wierd, en welke hunne eifchen, ijder in de verrichting van zijn' ampt, zoo verre uitflrekten, dat zij zich als met de Oppervorften gelijk fielden. Tegenwoordig blijven nog de titels in fland; de Koning draegt die op aen de groote Heeren van zijn koningkrijk ; maer derzelver verrichtigen zijn ongemeen bepaeld. Die van den Groot -Conneltabel, eene erf-  Driehonderd Eenenvijptigste Brief. 145 erfwaerdigheid in den oudften tak van het Huis van Colonna, zijn belloten in de jaCrlijkfche aenbieding van de witte telle aen den Paus, tot eene hulde aen den Heiligen Stoel. De Groot-Admirael heeft eene vierfchaer , waer het regt in zijnen naem bediend wordt,* maer het heeft alleen betrekking tot eenige zeezaken en de koöpvaerdij. De Groot-Kanfelier heeft niets meer dan het regt om Dokters in de Godgeleerdheid, Regten en Geneeskunde aentenemen» Wat den Groot • Kamerling, Groot - Halsregter, Groot - Geheimfchrijver en Groot - Drosfaerd betreft, ik geloof dat zijSeen zeer zwak of zelfs geen regtsgebied hebben. De affchaffing van de voorregten dezer eerfte ampten van den Staet heeft echter niets van den luister des troons verminderd. Het Hof des Konings heeft , zonder prachtig te zijn, alle de waerdigheid , die toekomt aen een' Vorst van zijnen naem, en aen den rang, dien hij Onder de Oppervorften van Europa houdt, als zijnde buitentwijftel de eerfte van Italië, door de uitgeftrektheid zijner magt'. Men kan zelfs zeggen dat het, op de hofdagen, zelfs zeer luis. terrijk is, uit hoofde van het groote aental der lieden van rang, waervan Napels overvloeit, en die zich dan beijveren om de meenigte der hovelingen te vergrooten. De aenzienlijkften onder hen bezitten de ampten, die tot het Huis desKonings behooren, als die van Groot - Meester , Groot-Stalmeester , eerften Edelman, Hopman der Lijfwachten , HppiTjan van de Hel- XXV1L Deel K 1§-  Hó" De Nieuwe Reiziger. lebardieren der Wacht, en Groot-Kapelaen of Groot-Aelmoefenier. Men ziet nog een groot aental van gewone Edellieden in bediening, of die ingang in de Kamer hebben. Verfeheiden Juffers van den hoogden rang maken insgelijks bet Huis der Koninginne uit, zonder tefpreken ran de groote Amptenaren, aen haren dienst verbonden,.en die uit den eerden adeldom van het koningkrijk genomen worden. Een der eerde zaken, die de aendacbt van den Koning trokken, bij zijne komst tot den troon, bedond in de landbenden op een' ontzagchelijken voet te brengen. De daetkunde vorderde dit, om alle de andere Vorden van Europa te kunnen evenaren, maer bijzonderlijker in een land, waer het gebrek van genoegzame kragten de muiters had aengeipoord, om die meenigvuldige en gedurige onlusten, zoo verderfelijk aen het welzijn van den Staet, gaende te houden. Men nam ten voorbeelde' de krijgstucht, in alle de Spaenfche oorlogbenden in acht genomen. De krijgsrangen zijn bijna dezelfde, te weten, Kapiteins - Generae!, Luitenants-Generael, Veldmarfchalken, Brigadiers en Kolonellen. Bovendien is 'er een Infpekteur-Generael van het Voetvolk, en twee Onder- Infpekteurs derRuiterije en Dragonderen. Men telt tegenwoordig zesendertig Benden Voetvolks, daer onder begrepen eenen hoop Van Afgeleefden of Verminkten , negen Benden zoo van Ruiterijc als van Dragonderen, en de Ben-  Driehonderd Eenenvijftigste Brief, iq? Bende van Kannonieren en Vernuftelingen*. Het geheel loopt niet boven de zesentwintig duizend mannen; maer indien de inkomften der kroone Vermeerderden , zou men ze zonder zwarigheid tot dertig duizend en meer kunnen brengen. Deze krijgsbenden zijn de merkwaerdigfte van Europa, door de fchoonheid, fterkte en wakkerheid der mannen. Vooral is het zien van de Benden der Ruiterije een waerdig voorwerp der nieuwsgierigheid. De Napolitaenfche paerden worden gehouden voor het fchoonfte ras, dat bekend is; en dê Koning verkiest overal de besten voor zijne krijgsbenden. Onder de Benden Van het Voetvolk munt bijzonderlijk uk dat der Liparoten, beftaende uit fraeije mannen , die van de Liparifche eilanden gehaeld worden: het wordt wel onderhouden, en ftaet onder goede krijgstucht. De Benden der Italiaenfche en Switferfche Lijfwachten worden vervolgens voor de besten gehouden. Men onder, fcheidt ook vier Walfche Benden, die Don Carlos gegeven werden door den Koning van Spanje, Filips den Vdeü, zijnen vader. De meeste Bevelhebbers zijn Franfchen of ten minfte Vlamingen. De Albaniiche Benden worden grootelij ks geacht om hare dapperheid: de Napolitanen verkiezen ze zelfs boven de Switfers en Liparoten; maer men weet niet al te wel waerop deze verkiezing gegrond is, dewijl 'er niemand eenige reden van geven kan. Men werft * Gorfs de 1'Artillerie & du Genie» K S  148 De Nieuwe Reiziger. ■dé Albanezen in Kalabria, waer hunne voorouders zich in verfchiilende oorden nedergezet en de tael van hun land behouden hebben ' . Alle deze krijgsbenden zijn zeer geöeffend j men doet ze dikwerf van bezetting' veranderen en tracht 'er eene goede krijgstucht onder te houden; maer men beklaegt zich dat men'er bij verfcheiden nog niet in heeft kunnen flaeen; en men moet zelfs bekennen dat zij, in het algemeen, eene Hechte vertooning maken, door de verwaerloozing en de morfigheid van hunne kleedije. Men legt een gedeelte van hun op de grenzen, te San-Germano, Gaëtta en Kapua, en de anderen in de gewigtigeplaetfen van het koningkrijk, die bovendien in eenen goeden ftaet van verdeediging', en van een talrijk deel gefchuts voorzien zijn. De bezetting van Napels beftaet uit omtrent negen duizend mannen, die thans genoeg zijn om de goede orde en de openbare rust te onderhouden, dewijl de temt™ ^ V°lk d£ teSenwoorc% regering Het fcheelt zeer veel dat de kragten ter zee zoo aenmerkelijk als die te land zijn. Zij beftaen in één of twee fchepen van rang, in twee of drie fregatten, die fomtijds tegen de Barbaren kruifen, in vijf galeijen , waervan 'er drie mSicilie zijn, in vier galiotten of halve galeijen, en in zes chebekken van agttien of twintig ftukken kanon.- Tot nu toe heeft men zich weinig met de zeevaert bemoeid : zelfs heeft; men ze geheel verwaerloosd ; maer naermate men  Driehonderd Eenenvijfttgstb Brief. 149» men voordeel weet te trekken van de hulpmiddelen , welke men heeft om den koophandel te doen herleven en uittebreiden , en zich zelfs meester te maken van dien der Levant , door de voordeeligfte ligging, welke men bij mogelijkheid kan begeren, zal men het volftrekt noodzakelijk keuren eene magtige zeevloot te hebben, om denzei ven te befchermen , de vernederende plunderingen der Afrikaenfche kaperen te beletten , en overal de vrijheid van de zee te beveiligen. Wanneer het aenkomt op het herftellen van een verbasterd volk, om het eenigermate een nieuw beftaen te geven, en in het zelve alle de verloren kragten weder optewakkeren , is het niet te verwonderen dat fommige deelen der befturinge nog in eenen kwijnenden ftaet blijven. Door zich al te veel te willen haesten, zou men zich blootftellen om de fchoonfte ontwerpen nutteloos te maken. Men moet geduld leeren oeffcnen, het op de ontwikkeling der omftandigheden laten aenkomen, en vertoeven tot de geesten gefchikt zijn om al het goed, dat men aen hen verrichten wil , gewaer te worden. Om echter zoo veel orde als mogelijk is in de regering te brengen , heeft de Koning een' Staetsraed opgericht, beftaendeuit debekwaemfte Staetsdienaren, waeraen alle de gewigtige zaken worden opgedragen. Dezelve beftaet in vier kamers: in de eerfte worden de zaken van het koningkrijk, het huis en de bezittingen des Konings en het opzigt over de posterijen , in K 3 dP  *5o De Nieuwe Reiziger. de tweede het oorlog en de zeevaert , in de derdedegeregts-en kerkelijke zaken, en de Uitvaerdiging der gunstbrieven , en in de vierde de geldmiddelen en de koopvaerdij behandeld. De Markgraef Tannucci heeft het meeste aenzien onder de Staetbedienaers; en zelfs kan men hem als den eeriten Staetsdienaer befchouwen. De Koning , eertijds gelegenheid gehad hebbende om kennis aen hem te krijgen te Pifa Tvaer Tannucci , een' hoogleeraerdoel in de' hoogefchool bekleedde, nam hem bij zich om met 's mans kundigheden voordeel te doen De dienden , onophoudelijk door hem bewezen hebben hem uitnemende gunden doen verkrijgen. Mij werd Markgraef en zelfs Ridder der Orde van St. Januarius gemaekt. Alle deze eerbewijzingen hebben nimmer de eenvouwigheid zijner zeden veranderd : hij leeft zonder pracht, en dek eer in opregt te zijn; en door zijne opregtheid verklaert hij zich openhartig tegens de eisfchen van het Hof van Rome. Men had alle de fchranderheid van dezen Staetsdienaer noodig, om den ijsfelijken bajerd waerin de geldmiddelen waren, voor de komst van Don Carlos te Napels, te ontwarren. De gedurige oorlogen, waerin de Koningen zich eertijds gewikkeld vonden, noodzaekten hen op verfchillende tijden , om hunne behoeften te hulp te komen, de voornaemde takken der inkomden van het land te verpanden: zij werden aen bijzondere lieden overgegeven vooa middelbare geldfomraen, die tegenwoordig hec dub-  Driehonderd Eenenvijftigste Brief. 151 dubbel en zelf het driedubbel van den prijs der verkrijginge opbrengen. Men heeft begonnen eenige takken van deze inkomftcn intekoopen. Echter zijn zij de gewigtigfte niet : zij blijven doorgaens onder het bezit van bijzondere perfonen; maer indien men den voorgefchreven ftelrege'l blijft vervolgen, zal men welhaest in ftaet zijn om het genot dezer verpande renten te verkrijgen, door de naderende uitftervmg van verfcheiden edele genachten , die aenzienhjke leenen bezitten, wier vereeniging met de kroon haer zal toelaten voordeeliger inkoopingen te doen. , , Deze verpande rente betreffen een gedeelte der belastingen, die allen gebragt worden of tot de grondbelasting, in 't algemeen zeer middelbacr, en waeraen de kerk, zoo wel als de bijzondere lieden, onderworpen is, of tot belastingen op de leenen, nog minder dan die der burgelijke goederen, of tot de regten op de koopmanfchappen en de gewone eetwaren. Men noemt hier deze wetten Jrrendamentt, en verdeelt ze in drie deelen. In het eerfte fielt men de pachten, die den Koning toekomen, endoor de Normanfche Vorften ingefteld werden : zij maekten toen het voornaemfte gedeelte van hun inkomen uit; en men noemde dit hun erfgoed. Het tweede bevat de pachten, die beurtelings door de Koningen in later tijden werden opgelegd; ditzijnhijzonderlijkdiegeenen, welke verkoft of verpand werden. Het derde betreft de ftad Napels, wier Overheden, me$|erlof der Opper* K 4 vor*  *5* De Nieuwe Reiziger. vorften regten op de waren en koopnwnfchanpen die 'er vertierd worden, gelegd hebW AUe deze inkomften worden befeed^ot de onkosten, die de ftad doet, en tot de geregelde dtheZ2' hukQ^oone noodlen- digheden des Konmgs. Men gebruikt ze ook to: beahng van de renten der geldfommen, wet ken de ftad op verfcheiden tijden geleend en waervoor zij deze regten verpand heeft? Onder de regering der Onderkoningen werden de pachten te Napels telkens verhoogd , van Masaniello veroorzaekt wierd. Om het volk te bevredigen, meende men depach en 1 heelenal te moeten afichaifen. Deze afSe ftoutmoediger , beroofde den Staet va:T foort van hulpmiddelen, en ftortte eene meenfe'te van burgerperfonen, van welken i Z geldfommen geleend had, in het verderfg Ook was men genoodzaekt de pachten te herfteSn en ftroomen bloeds te vergieten om ze te h „dJ -efs r l'ldm;dde;meenigVU,diSt de ™^ htS W ^Semeene Schatmeester of.  Driehonderd Eënenvijftigste Brief. 153 of Ontvanger van alle de regten , hoe ook genoemd, die al het geld onmiddelijk in de koffer des Konmgs brengt. Het geheel e beloop der belastingen, in de beide koningkrijken Napels en Sicilië, klimt niet, zegt men , boven de veertig millioenen, daeronder zelfs be» grepen de tollen en eigendommen der kroone. Maer hoe vele vermeerderingen zijn hierin nog nietnoodig, zonder het volk reden tot gegronde klagten te geven, en het zelfs , door eene juiste fchattingverdeeiing, gelukkiger te maken. Men moet echter bekennen , dat dit niet dan zeer langzaem kan gefchieden; en de Koning , fchoon met alle oppermagt bekleed , is nog geen meester genoeg om alles naer zijne begeerten te verrichten. Hij heeft onophoudelijk te worflelen tegen de hinderpalen en misflagen der leenroerige regeringe, die nog geheel, en op dezelfde wijs als de Normannen die ingevoerd hebben, in de koningkrijken Napels en Sicilië ftand grijpt. De meenigte der Heeren v die leenen bezitten , is bijna ontelbaer. Zij zijn ten getale van negenhonderd vijfendertig , waervan 'er driehonderd agtenzestig tot Sicilië behooren. Onder dit getal, telt men honderd negentien Prinfen, honderd zesenvijftig Hertogen , honderd drieënzeventig Markgraven , tweeënveertig Graven en vier honderd vijfenveertig Baronnen. Eertijds liet men de landen, waervan deze Heeren eigenaerts waren, aen ijder welken men begeerde verkóopen. Verfchei.den dezer landerijen , en zelfs de aenzienlijkK 5 flen3  *S4 De Nieuwe Reiziger. Hen, werden verkregen doorRomeinfche Baronnen,Genuéfche, Milaenfcbe en andere Italiaenfche edelen, die buiten het koningkrijk woonden. Hierdoor werd de Staet verarmd; en aide jaren ging 'er een aenmerkelijk geld uit De Koning heeft zich gehaest om deze wanorde te her/tellen ; en tegenwoordig is het verboden dezelven aen anderen dan aen Inboorlingen te verkoopen. De rijkdom van fommigen dezer Heeren is verbazend voor een land, dat overvloedig en goedkoop alle de noodzakelijke levensmiddelen oplevert. Eenigen worden gehouden meer dan driemael honderd duizend Franfche guldens inkomen te hebben. Anderen, en in een vrij groot getal, hebben eene rente van honderd en vijftig duizend , en zelfs twee honderd duizend diergelijke guldens. Het eerile voorregt van alle deze leenmannen der kroone is dat zij in hunne leenen burgerlijk en lijfitraffelijk gerigc oeffenen, en zelfs regt van leven en dood over hunne onderdanen hebben. Men befpeurt genoegzaem hoe veel middelen dit gezag aen de hand geeft, zoo voor hun als voor hunne aengeftelde bedienden, om 'er een groot misbruik van te maken. Leendienften, fchattingen, allerlei hatelijke regten, willekeurige verbeurdverklaringen , fnoode overweldigingen, gevangennemingen zonder beweegredenen, onregtvaerdige regtsgedingen, de geregtigheid aen den meestbiedenden verkoft, den onfchuldigen aen den misdadigea rijken opgeofferd, alle deze gruwelijke  Driehonderd Eenenvijftigste Brief. 155 lijke verdrukkingen fchijnen zelfs door de wetten goedgekeurd, indien men naer de heilige Item der menfchelijkheid niet luistert; en hoe veel kan het belang, dat hier de afgod van alle harten is ,i niet te weeg brengen om dezelve te verdooven? Wat hoort men ook geen wanhopend gefchreeuw van deze ongelukkige flagtöfferen van de begeerlijkheid der Grooten ! Tegenwoordig is de ganfche ftad Napels in ver? wachting van de beftisfing eens regtsgedings , 't welk de onderdanen van den Prins van * * * tegens, hem ondernomen hebben. Twee honderd van hun kwamen hier laetst de gereg? tigheid van den Koning affmeeken. Indien hunne klagten gegrond, en de misdaden, waervan zij hunnen Heer befchuldigen, waer zijn , dan zijn 'er geene folteringen geftreng genoeg, om zulk een' verfoeijelijken tiran te ftraffen. De Koning en zijn Staetsdienaers beteugelen , zoo veel zij kunnen, de buitenfporigheden van dit onwettig gezag. In 't algemeen , wanneer, 'er twisten tusfehen de leenmannen der kroone en hunne onderdanen ontftaen, begunftjgen zij de laetften, zoo de geregtigheid eenigzins aen hunne zijde is. Zij ondermijnen allengskens de leenroerige regering, overal onderworpen aen groote *** De fchrijver heeft hier zekerlijk den perfoon vaa den Prins van Scilla op het oog, fchoon hij hem alleen met teekens aenwijst. Men vindt van dezen en deszelfs gedrag pok bij andere fchrijvers gewag gewackt, en zijn' naem duidelijk geuoemd. J  156 De N^tJWE Reiziger, groote zwarigheden, maer bijzonderlijk in ItaJie, waer de levendige en aendoenlijke volken netverontwaerdiging'de kluisters der flavernije verwerpen, en door onregcvaerdige behandemgen moedeloos worden. Zij weten wat eertijds de inwoonders van dit zelfde land waren wanneer zij op eene wijs, die met hunre ge! aertheid ftrookte , geregeerd wierden ; en zij twyffelen met of eene diergelijke regering zoude hen cot denzelfden trap van mag? verheffen. Zrj worden aengeprikkeld door het voorbeeld van eenige a^re gewesten van Italië, die bloeide geworden zijn, vooral Lombardijen feder het vermogen der groote leenmannen tot juste palen gebragtis. Zij traehten dan den adel- ztne ^2nmgen' ^ hCC ZeIfs zii" bela«S « ajne landbouwers niet te onderdrukken ; dat hij , denzelven meer gemak bezorgende, ook "ui£idzaI kren maken op *™ keurigheid om hunne verbindtenisfen te voldoen, en zich aen den arbeid van den akkerbouw «vertegeven; dat hij, de naerrtigheid aenwakkerende, den naijver aenfporende, en een uitweg voor de poogingen zijner onderdanen openende, Zljne inkomften allengskens zal zien aengroeijen; en dat het hem moet voldoen groote bezittingen te hebben, zonder tirannifche Letl te oeffenen, dewijl dezelve alleen beklem zijn om de armoede en wanhoop te verfpreiden. Maer deze grondbeginfels, dieden voorfpoed van verfcheiden andere landen veroorzaekt heb«*n, zijn hier nog tot geen' genoegzamen hoo-  ïklEHONDERD EêN-EN VIJFTIGSTE BRIEF. 157 gen trap van rijpheid gekomen, om algemeen aengenomen te worden. Het ftaet alleen aen de Verlichtingen van eene gezonde filofofie alle de regtvaerdigheid en waerheid daervan te ontzwachtelen; endefchemeringderwetenfchappen, die de reden en de menfchelijkheidverëeren, werpt naeuwelijks hare flaeuwe glanfen op deze gewesten. De adeldom , zoo hoogmoedig , zoo trotsch, ik zou bijna zeggen zoo onbeichaemd op zijne aloude grootheid, blijft nog fterk aen zijne voorregten verknocht. Vooral is hij ongemeen naijverig wegens één voorregt, waerdoor hij de ftadsbefturing te Napels heeft; eene befturing, die van onheugchelijke tijden beftaet, en een overblijffel der aloude vrije ftaetsregeringe fchijnt te zijn. De plaetfen , waer de adeldom vergadert, zijn groote verwulfde gangen, die op zich zeiven ftaen, en in hunn' ganfchen omtrek gefloten zijn , met ijzeren traliën , door welken men zien kan al wat. 'er omgaet.. Men noemt ze zetels of feggt, even als de vergaderplaetfen. Ijder. zetel beftaet flechts uit een zeker getal van adelijke gedachten, die regt hebben om 'er intekomen; en men kan 'er geene nieuwe in toelaten, zonder het grootfte gedeelte van de Hemmen der leden, en vooral zonder het uitdrukkelijke verlof des Konings. Deze zetels, eertijds ten getale van dertig, zijn tegenwoordig tot op vijf voor den adeldom gebragt; te weten , feggio di Capuano, feggio di Nido, feggio di Montagna, feggio di Porto, feggio di Porta nova*  »58 De Nieuwe Reiziger. va. Die van hec volk wordt feggio del Popoio geheten. Ijder dezer zetelen heeft eene bijzondere zinfpreuk en eene banier, onder welke de leden der verdeeling'zich verzamelen; men verkiest 'er alle jaren een' gevolmagcigden of afgevaerdigden , die altoos een getiteld perfonaedje en naer het goedvinden van het Hof is: dit heeft zich ook het regt behouden om den gevolmagtigden of verkozen van het volk te benoemen , zijnde deze bijzonderlijk belast met de zorg om de ftad van voorreed te voorzien. Deze plaets, altoos door advokaten, kooplieden of aenzienlijke burgers vervuld, verwekt veel achting; en dewijl men 'er veel in kan winnen, als mén niet kiesch is, wordt zij ongemeen bekuipt. De gevolmagtigden maken te Napels uit het geene men de Citta of het ligchaem der ftadsoverheid noemt. Zij hebben de huishoudelijke regering der ftad, en zijn belast met de zorg over de bruggen en dijken, de rooijing van de huizen , den brand , enz. Zij houden hunne vergaderingen bij de Kordelieren van St. Laurens, in eene groote zael, die hun toebehoort; en zij beöordeelen de zaken, die van dien aert zijn dat zij voor hunne vierfchaer kunnen gebragt worden, terwijl zij den raed van eenige regtsgeleerden innemen. De gevolmagtigden beroepen ook de vergaderingen, zorg dragende dat de wetten in acht genomen worden, en moeten de beraedfiagingen van den Staetsraed, waervan de Staetsdienaer hun aenftonds kennis  Driehonderd Eenenvijftigste Brief. 159 nis geeft, voordellen. Na dat zij, ijder in hun. nen zetel, de bevelen van den Koning opengelegd hebben, gaet men tot Hemmen over. De meerderheid der Hemmen beflist of men het voorgefielde zal aennemeh of verwerpen. Ijder zetel deelt dan aen zijn' gevolmagtigden mede welke beraedfiagingen hij genomen heeft. Deze vergaderen vervolgens in hunne zael van St. Laurens, om de befiisfingen van alle de zetelen te vergelijken. Indien 'er vier voor de bevestiging zijn, worden de bevelen des Koningsaengeteekend, en met alle wettig gezag bekleed; indien 'er in tegendeel vier voor de verwerping zijn, wordt men gehouden in deze bevelen niet te bewilligen, en fielt vertoogen tegen dezelven op. In geval van verdeeling', beflisfen de gevolmagtigden met meerderheid van Hemmen. Gij zult zekerlijk denken, Mevrouw, dat in een land, waer de adeldom geflaegd is in zich zoo vele voorregten toeteëigenen, en zich tot zulk een' hoogen rang van magt' te verheffen, de geestelijkheid niet minder ftaetzuchtig geweest is; gij zult misfchien met veel grond vermoeden, dat zij niet verzuimd heeft gebruik te maken van het voorbeeld in een' naburige» , Staet, waer de kerkdijken zulk eene fchoone rol fpelen; en gij zult vooial nog befluiten, dewijl het koningkrijk Napels leenroerig van den Heiligen Stoel, en het volk fierk aen den godsdienst verknocht is, dat de geestelijkheid noodwendig een' grooten invloed op de burgerlijke regering moet hebben. Maer # ik  ï6o De Nieuwe Rëiziger. ik bid u, laetdie dwaling varen: zij maektgeéh b.jzonder hgchaem uit in dit koningkrijk, noch in dat van Sicilië. Verdeeld in de wee eenigfte rangen welke in aenmerking komen, te weten den adeldom en het volk, is zij in beiden verfpreid en vermengd. Nimmer heeft zij, als een bijzonder ligchaem, ingang gehad in de Parlementen of algemeene Staten, die eertijds gehouden werden, maer welken men, federt het jaer 1642, met meer beroepen heeft. Onder de redenen, die iets fehijnen toegebragt te hebben om de geestelijkheid der beide Sicilië geene ftem te geven in de weereldlijke zaken, is buiten wijffel de meenigvuldigheid der bisdommen eene der voornaemften. De rijkdommen, dus verdeeld zynde, hebben aen een groot getal van Kerkvoogden niet toegelaten het gemeen door de pracht te misleiden, aenzien te verkrijgen kuiperijen en famenfpanningen re vormen en de inwendige onlusten ten hunnen voordeele aentewenden , om zich te verheffen en tot hooger magt opteitijgen, door zich altoos op het naeuwfte in hunnen ftand verëeniar. en door dezelfde belangen verbonden te houden Nogthans moet men niet denken, dat de £e'. heele rijkdom der geestelijkheid niet zeer aen merkelijk zij, vooral in het koningkrijk Napels; Men wil zelfs dat zij meer dan de helft der lederen van dit land bezit; en 't geen veel webrengt om haer lot te benijden, beftaet daerin, dat zij van het regt der pachten ontilagen, en door den Paus gewettigd js om flechts een kleen  Driehonderd Eénenvijftigste Brief, iöi kléen gedceltp aen den Staet te betalen. Men moet echter opmerken, dat de verdeeling déSer goederen zeer ongelijk is. Terwijl de meeste Bisfchoppen in de palen van een matig inkomen befioten zijn, en vele weereldlijke kerkelijken zelfs het noodzakelijke niet hebben om te belteen, ziet men kloosters van monniken en nonr nen, die onnoemelijke inkomilen genieten, gelijk die van Monte Cos/ine , Monte Vergine, St. Vicenzo di Volturno, St. Benedetto, St. Nicolaocf Jlosfa, enz. Onder de handert van diergelijke bezitteren, dienen déze opgehoopte rijkdommen alleen om heerlijke gebouwen re nichten, kerken te verfieren, eene ontelbare meenigte van onnutte wezens aen de famenleving te voeden, en hen in de luiheid en zorgeloosheid te houden. Dit is buiten twijffel een groot kwaed voor het land, en dat alle de oplettendheid der Regeringe verdient, om de onverdraegzame misdrijven te beteugelen; maer dit is ook het eeniglte, dat het 'er van te vreezen heefn De lage ftreken van eenige geringe monniken, bijna altoos opgeflöten in het binnenfte hunner woningen, waer zij geen ander oogmerk dan hun bijzonder belang hebben > kunnen nimmer gevaerlijke onlusten verwekken. Bovendien leent het volk, en nog minder de grooten, niet ligt het oor aen de ftaetzuchuge inzigten van de leden der weereldlijke of kloosterlijke geestelijkheid. Zij zijn verdacht door de betrekkingen, het zij volftrekt of van ter zijden f welken zij geacht worden met den XXVII. Deel. L Pau»  16*2. De Nieuwe Reiziger. Paus te hebben; en de algemeene geest des volks is eene wantrouw wegens alles , wat van het Roomfche Hof komt. Hoe meer regt het op het koningkrijk Napels meent te hebben, hoe meer men zich tegens deszelfs eifchen op zijne hoede houdt. Men vreest niets meer dan de pausfelijke heerfchappij, waer mede men zoo dikwerf gedreigd is. Ook heeft men, ten allen tijde, het Geloofsonderzoek met affchrik verworpen, vermits men het zelve befchouwt tils een middel om deze heerfchappij verder uitteflrekken. Het volk zelf is derwijze tegens deze vierfchaer ingenomen , dat het, in het jaer 1750, op een enkel vermoeden dal men dezelve wilde invoeren, gereed ftond om te muiten, en den Kardinael Spinelli, Aertsbisfehop van Napels, aen zijne gevoeligheid opteöfferen; want deze, met het vertrouwen' desKonings vereerd, werd het flagtölrer der hsten van het Hof, dopr de hoonende geruchten, die tot zijn nadeel liepen; en hijzag zich genoodzaekt zijn aertsbisdom in handen zijner Majesteit te ftellen, en fchielijk naer Rome te wijken. Dit begin van den opftand, waerin men langs de ftraten en op de pleinen duizendmael hoorde herhalen, «een heilig Gewetenshof, gaf aenleiding tot het houden van eene buitengewone Raedsvergadering. De zaek werd verzonden aen het onderzoek der zetelen, die met den grootften toeftel, en in de plegtigfte vormen, beflisten dat de vierfchaer van het Geloofsonderzoek voor altoos zoude  Driehonderd ,Ëenenvijftigstb Brief. 1&$ zoude verbanfün worden; en men deed op eene kolom, voor het gezigt des volks bloot* gefteld, een opfchrift fnijden, bevattende den inhoud van dit verftandige befluit. Men deed nog meer, en flelde eene vierfchaer in, bekend onder den naem van il Tribunale contra quelr lo del S. Officio, de Vierfchaer tegens die vao het Heilige Gewetenhof: deze beftaet uit perfonen van den eerften adeldom, en is belast met de zorg om de zendelingen van Rome te beletten iets te ondernemen, het zij in het geheim, het zij in het openbaer , dat de minfte betrekking töt het geloofsonderzoek heeft, of eenigzins kan ftrekken om het zelve in het toekomende intevoeren. Door een gevolg van deze voorbehoedfelen „ kunnen de honderd tweeëntwintig Aertsbisfchoppen of Bisfchoppen, die ter benoeminge van den Paus ftaen, en welken men Vescovi Papalint noemt, hunne regten niet oeffenen , dan met goedvinden van den Koning , en na het verkrijgen van de exequatur, die in het kantoor van den Capeilano maggiore , of Groot - Aelmoesfenier, uitgevaerdigd wordt. Betreffende de anderen, ten getale van vijfentwintig , die •van de koningklijke benoeming zijn, en welken men Vescovi Regii noemt, biedt de Groot-Aelmoesfenier gemeenlijk eene lijst van drie perfonen aen, waeruit de Koning 'er één verkiest. Men waekt nog met meer zorg' tegens het regtsgebied, 't welk de Nuntius of Afgezant van het Hof van Rome in de weereldlijke zaken L 2 oef-  n?4 De Nieuwe Reiziger. oeftent, uit kragt' van het leenfgt van den Paus op het koningkrijk Napels. Men befchouwt met, dan met eene welgegronde ongerustheid, Mi het paleis van dien Afgezant eene vierfchaer, beftaende uit Auditeuren of gewone Regteren ,' een'Procureur-Fiscael of Regtvorderaer, een' Griffier, een' Notaris en een' Sekretaris; zelfs zijn 'er gevangenisfen. Doch, door eene zonderlinge tegenftrijdigheid, terwijl de koningklijke magt hier aen banden ligt, uit hoofde van dit leenregt van 't Roomfche Hof, is 'er in Sicilië ook de koningklijke vierfchaer , door welke de Koning de kerkdijken vonnist, afzet en verbant, en waerdoor hij dezelfde regten als de Paus heeft, m hoedanigheid van Legast of Afgezant van den Heiligen Stoel. Ik zal u vervolgens, Mevrouw, den oorfprong en de uitgeftrektheid van dit voorregt doen zien; het zelve is zeer vermaerd in de historie des lands, en ftrekt tot een fchild aen de Koningen van Napels , tegens de ondernemingen der Paufen. De ontzagchelijkfte tegenftrevers van dit vreemde gezag zijn de regtsgeleerden. Verfcheiden hebben het fterk aengetast, en insgelijks de regten der kroone ftaende gehouden , in werken vol geleerdheid. Ten allen tijde zijn 'er onder hen verftandige perfonen geweest; en 'er zijn 'er nog, die eene groote beroemdheid hebben. Het fchijnt dat de ieeröeffening in de wetten de begunftigfte bezigheid der Napolitanen is, het zij uit hoofde der gcfchiktheid van hunnen geest , het zij dat het een verzekerd mid-  Driehonderd Eenenvjjftigste Brief. 165 middel is om tor fortuin te kramen. Ook is het getal der magiftraten , advokar.cn , pleitbezorgers, griffiers, en van alle de bedienaren van het geregt , welken men hier Paglietti noemt, verbazend vermeerderd. Men telt 'er in de ftad Napels alleen meer dan dertig duizend ; en men kent verfcheiden advokaten, wier beroep hun meer dan eene inkomst van vijftigduizend Franfche guldens opbrengt. Men kap hieruit oordeelen hoe zeer de Napolicanen de regtsgedingen beminnen, en hoe beklagenswaerdig een volk is, dat zich aen alle de gretigheid der bedienaren van het geregt overgeeft, en zeer dikwerf, op het minde voorwendfel, alle zijne bezittingen opoffert, om zich in geregtelijke, twisten te werpen, terwijl dezelve met langduriger plegtigheden en bedriegelijke middelen van oneindige regtgedingen belast zijn. Eertijds gelukkig onder de heerfchappij van eenige eenvouwige gewoonten, die genocgzaem waren om deszelfs verfchillen te regelen, is het deze onbeteugelde drift voor de hairklooverij verfchuldigt aen de Normannen, die het onderdrukten: zij vergenoegden zich niet met het zelve te onderwerpen aen hunne wetten, die federt omtrent zeven eeuwen het koningkrijk der beide Siciliën regeren, met het gewone regt, dat Italië behouden heeft; zij deden het insgelijks hunnen gcfchilzuchtigen geest aennemen. Degelijkheid, deze geflachtaert, indien ik dus moge fpreken, tusfehen de, L 3 f&  i66 De Nieuwe Reiziger. Napolitanen e#de inwoonders van Normandië, zou een onwederfprekelijk bewijs van de veroovering' dezer laetften uitleveren , fchoon zelfs de historifche gedenkftukken het niet getuigden. Maer men moet daerenboven opmerken , gelijk een welonderricht fchrijver gezegd heeft! dat de hoofddeelen der Napolitaenfche iniïel' hngen en der gewoonte van Normandië, in de Napolitaenfche en Normanfcbe uitbreidingen, eikanderen verklaren, en dat Basnage zoo gemeenzaem en gebruikelijk is te Napels, als Matheus de Affliclis te Rouaen. Het paleis, waerin het geregt gehouden wordt is een aenmerkeljjk gebouw, dat van alle anderen afgezonderd, is en welks muren ilerk en hoog zijn. Door de Normanfche Vorften gebouwd, ftrekte het ten zetel aen de Koningen van Napels, tot Ferdinand den Iften die denzelven overbragt in het nieuwe kastéél.'Het Werd toen verkoft aen den Prins van Suimoné, van wiens erfgenamen de Onderkoning Peter vanToledohet koft in het jaer ,540, om'erde openbare gevangenisfen, die 'er onder zijn , en de vierfcharen van het burgerlijke en lijfflrafFebjke geregt, met die der geldmiddelen , den koophandel, benevens de kamers der rekenin gen, munten en maten, enz, te verëenigen! Sedert dit tijdperk, heeft het paleis den naem van Vicaria gekregen. Voor het zelve is eene kolom, waer de bankcroetiers openbare overgift van hunne goederen doen. Drie groote trappen loopen uit op verfchillende zalen, zoo ver»  Driehonderd Eenenvijftigste Brief, lóf vervuld van volk , dat men 'er naeuwelijks door kan gaen. Ik geloof niet te veel te zeg. gen met te melden dat 'er, zoo in het paleis als in de omliggende ftreken, tien duizend perfonen zich om hunne zaken onthouden, wan» neer de vierfcharen geopend zijn. Vooral is de groote zael de verzamelplacts van eene onnoemlijke meenigte: hier vergaderen deadvokaten, pleitbezorgers en hunne befchermlingen, terwijl zij het uur der gehoorgeving' afwachten. De beweging, het geraes en gefchreeuw van alle deze perfonen, door verfchillende belangen verdeeld, in den hoogden graed aendocnlijk, en driftig voor hunne wel- of kwalijkge" gronde eifchen vervoerd, laten geen' oogenblik van twijffel over of de tweedragt heeft in dit verblijf voornamelijk hare heerfchappij geftiche* De eerde vierfchaer des geregts, die over burgerlijke en lijfflraffelijke zaken een onherroepelijk .wonnis drijkt, is de Koningklijke Kamer van Stó Klara, Camera Reale di Santa Chiara. Z\] bcfhet uit de burgerlijke en lijfflraffelijke Stedchouderfchap , en verfcheiden andere Kame ren of Geregtshoven , die ter eerde en tweede regtpleginge oordeelen. In ijder dezer Kameren is een Voorzitter, die den titel van Capo di Rota heeft, en eenige Regters of Raedslieden, welken men Auditores di Rota noemt. De eerde Voorzitter heeft zijne zitplaets in de Kamer, welke hij gelieft te verkiezen. De Koningklijke Ka^ mer van Ste Klara neemt niet alleen kennis van alle de zaken, die te Napels behandeld worden, L, 4 inaer  ï6$ De Nieuwe Reiziger. maer insgelijks van alle de voorvallen der land? fchappen, in wier hoofdfteden vierfcharen zijn opgericht, en welke beftaen uit een' Voorzitter en eenige Raedslieden, die mede het regt hebben om ter eerfte en tweede regtspleginge te vonmsfen. Sommige zaken van Sicilië^kunnen er zelfs bij beroep toe gebragt worden. Men kan zich echter van deze vierfchaer' beroepen op den Opperften Raed des Konings, die, na onderzocht te hebben of 'er reden tot vernietiging of overziening is, het regtsgeding zendt aen een Geregtshof, yerfchillende van het geene over het zelve geoordeeld heeft, maer altoos van de Kamer van S« Klara afhangende. De Koning benoemt alle degeregesamptenaers m alle de vierfcharen van het koningkrijk. Deze bedieningen zijn des teachtbarer, omdat men 'er door perfoonlijke verdienfte toekomt. Gewoonlijk zijn zij de vergelding van de advokaten, die door hunne kundigheden, hunnen ijver en hunne opregtheid uitgemunt hebben; maer men fluit de andere orden van den Staetniet uit; en het is niet zeldzaem groote heeren de eerfte plaetfen der regeringe te zien bekleeden. Deze mftelling fchijnt mij zeer verftandig, en'tevens gefchikt om den naijver in alle de rano-en der burgeren te houden, en hun de liefde rot den arbeid inteboezemen. Sedert het jaer i7c0 heeft de Koning den Magiftraten de gerigtskosten ontnomen, en zich verbonden om hunjaergelden te betalen ; deze zijn I7ooo duizend Jranfche guldens voor den Voorzitter, 0117700, dier-»  Driehonderd Eenenvijftigste Brief. - 169 diergelijke guldens voor de Raedsliedcn. Dus. danig ten minfte worden de leden der Stedehouderfchap te Napels behandeld. Men heeft de verkooping van de ampten niet in ftand gelaten, dan ten aenzien van de bedieningen, die enkel voordeelig zijn, gelijk als die der Griffieren; en nog blijven zij niet in de gedachten der geenen, die dezelve gekoft hebben, dan twee, drie of ten hoogfte vier voorttélingen. Vervolgens komen zij weder in de algemeene orde. Indien de zaken zoo fchielijk niet beflist worden, als men zoude kunnen begeren, moet men de Regters daerover niet befchuldigen: zij arbeiden veel, en verzuimen niets om de regtsgedingen met de grootfte naeuwkeurigheid te onderzoeken. In alle zaken wordt een Inleveraer der gedingftukken benoemd, om 'er rekenfchap van te geven, het zij voor de gehoorgeving, het zij na de Advokaten gepleit hebben. Hierdoor wagen deze minder om twijfelachtige bewijzen bijtebrengen, te meer omdat de Inleveraer regt heeft om hen intevallen, wanneer zij (preken, en de ftukken te doen lezen door de pleitbezorgers, die altoos aen de zijde der Advokaten zijn, om deze taek te vervullen, gelijk die eertijds in Frankrijk plaets had. Inmiddels > nemen de Regters, óm de gevallen fchierlijker aftevaerdigen, of om in hunnen arbeid geholpen te worden, Jjutanti di fludio, wier ver-, w richtingen met die der Sekretarisfen onzer Ma-' ^ftraten overeenkomen ; maer deze Jjutanti L 5 Sc-  170 De Nieuwe Reiziger. geven geene reden van gegronde klagten tegens hunne tirannij en begeerlijkheid 5 zij ontvangen nimmer eenigen loon voor hunne moeite. Gemeenlijk zijn het jonge Advokaten , bezield door de begeerte om zich te doen kennen, welke deze foort van bedieningen waernemen. De Regters beflisfen niet ligt tot derzelver voordeel. Dewijl de meesten boekzalen hebben , en daerin gefprekken over de wetten houden, verkiezen zij van de perfoncn, die naer deze bedieningen ftaen, flechts die geenen, in welken zij de meeste kundigheid en letterkennis befpeuren. Ik was zeer nieuwsgierig om fommige der beroemdfle Advokaten te hooren pleiten. Na die van Venetië, geloof ik niet dat 'er eeni'gen meer vuur in hunne aenfpraek mengen, indien zij dezelven niet overtreffen. Gij zoudt ,hen voor wezenlijke bezetenen nemen ; en hunne ftuiptrekkende gebaren zijn des te vermakelijker, omdat dikwerf het gefchil over zaken van luttel acngelegenheid is. De ge moedsdrift, de uitroepingen, de groote gemeene plaetien *, en de waenwijze aenhalingen yoltooijen het belagchelijke : maer dat vreemd is, onder al dit hoogdravende, onder al dez^ verwarde tael, bemerkt men eene groote ïuistheid van redenkaveling', eene diepe kundigheid van de wetten, en veel behendigheid om voordeel van zijne aengewende middelen te ..' ar- trek-  Driehonderd Eenenvijftigste Brief. 171 trekken. Vooral verdient de ijver, waermede de Advokaten .de verdeediging der armen en zelfs der misdadigen op zich nemen, den groot-. • ften lof. Jn het Koningkrijk Napels heeft men verftandig ingefleld, dat de regtsplegingen van de fchuldigen in het openbaer moeten gefchieden. Niet alleen neemt men het bericht van den Advocato-Fiscale, dat is, van den algemeenen Staetsdienaer in; maer men hoort nog den Inleveraer der geregtsflukkcn en een' benoemd Advokact, benoemd om het regtsgeding gemeen te maken en den misdadiger te verdeedigen. De opgelegde folteringen beledigen de menfchelijkhëid niet, en hebben geene gemeen fchap met de wreedheid, welke men met groot regt aen de ftrafwetten van fommige Europifche landaerteh kan verwijten. Het is waer, men kan vreemd vinden dat het verboden is wapens, als zinkroeren, mesfen en moordpriemen, te dragen, op ftraffc van vijftien Jaren op de galeijen te zitten ; maer indien men aenmerkt dat deze wet hare betrekking heeft op een volk van*cene ongemeene oploopendhcid , 't welk in zijne eerfte bewegingen tot allerlei buitenfporigheid kan overgacn, zal men in tegendeel, wel verre van deze wet te laken, derzelver wijsheid en voorzigtigheid erkennen. Hier zijn twee foorten van pijnbanken; te weten de gewone pijnbank, beftaende in met de koord uitgerekt te worden, gelijk in geheel Italië gebruikelijk is, en de ongewone pijn-  Ï72 De Nieuwe Reiziger. pijnbank, Tortura acre, beitsende in de arme» van den lijder, den tijd van één uur, met bindtouwen om hoog te houden. De eerfte, zegt men, wordt zeer gereed gegeven, dikwerf voor Jigte misdagen, en zelfs op eene al te willekeurige wijs. De tweede heeft zeldzamer plaets. De ftraf des doods is nog minder in gebruik, fchoon alle diefflallen, en zelfs de geringfte dieverij, die de fomme van omtrent vijfentwintig Franfche guldens overtreft, volgens de wetten, met de galg geftraft wordt. Moet men hier uit befluiten dat 'er in dit land weinig misdaden bedreven worden? Om het tegendeel te bewijzen, behoeven wij niet meer dan de diefflallen, waerover de vreemdelingen te Napels dagelijksch klagen , wegens de Lazzaroni, en de geweldenarijen der ftruikrooveren die het koningkrijk verontrusten, en de reizigers pnmededoogend uitfchudden. Ook klagen vele heden over de toegevendheid of flaeuwheid der regteren, die zeer ligt genade aen de fchuld.gen bewijzen. Men moet echter bekennen dat de moorderijen vrij zeldzaem zijn In verfcheiden groote fteden, waerin de rege ring met meer naeuwkeurigheid waergenomen wordt, en zelfs te Rome, waer de bevolking geen derde gedeelte van die van Napels is gefchiedcn meer moorden in zes maenden' dan 'er hier in verfcheiden jaren bedreven worden. Ik ben, enz. Napels, denisfie» van Juni, 1758. Drie-  i?3 Driehonderd Tweeenvijftigste Brief. Vervolg van Napels. TK gëdraèg miï niet' Mevrouw, aen de NaX politanen, die gewoon alles, wat hun land aengaet, te vergrooten, de bevolking van hunne hoofdltad tot meer dan eene millioen van inwoonderen doen klimmen. Ik gedraeg mij zelfs niet' aen eenige fchrijvers, anders vart genoegzaem aenziens, maer die, bedrogen door eene valfche rekening, dezelve tot zes honderd duizend brengen. Zij beloopt zekerlijk niet boven de drie of vier honderd duizend zielen. Maer men moet 'er bijvoegen dat zij, federt eenio-e jareft, allengskens vermeerderd is, niet min°dan die van het ganfche koningkrijk; en dit is de grootfte lof der tegenwoordige Regeringe. Onder de heerfchappij van Spanje, en de tirannij der Onderkoningen, verviel de Staet tot zijnen volkomen ondergang; en 'er was flechts eene eeuw meer noodig geweest, om hem in waerheid, wanneer men de oogen werpt op verfcheiden van hun, die de ftad en het koningkrijk Napels överftroomen, wordt men grootelijks vervoerd om hen in de algeriieerie veroördeeling van fommige fchrijveren te befluiten» Ik trek de gordijn over hun onftichtelijk gedrag; het is genoeg dat hetzelve hen ontëert, zonder het vertoonen van tafereelen , die den godsdienst altoos tot kwelling verftrekken. Echter zijn 'er eenigen onder hen, en zelfs geheele maetfehappijen, die door hunne deugden, hunnen ijver en hunne kundigheden, de algemeene achting verwerven: en dit moet doen hopen dat de Regering eene onderfcheiding tusfehen hen maken, en de geenen, die door hun- XXVII. Deel M ne»  178 De Nieuwe Reiziger. nen arbeid nuttig zijn, beichermen zal *; voor* al dat zij eene bijzondere befcherming zal vergunnen aen de weereldlijke Kerkdijken, die de heilige bedieningen waernemen, en bovendien achtenswaerdig zijn, ten minfte in de ftad Napels, door hunnen verftandigen ijver, hunne wakkerheid, de geregeldheid hunner zeden, en zelfs hunne befchaefdheid. De oplettendheid, welke federt lang de Aert-sbisfchoppen van Na! pels gehad hebben, om nuttige kweekfcholen opterichten, heeft deze goede grondbeginfels ingevoerd in dit gedeelte der Geestelijkheid, zoo noodzakelijk en van zoo veel aengelegenheid in eenen Staet. Kan men het echter gelooven ? Deze mannen, zoo vervuld met den geest'van hunnen ftaet ] trekken voor hunne zorgen en moeite alle de vrucht niet, welke zij met regt konden verwachten? Vergeefsch verkwisten zij in hunne kerken allerlei onderwijzingen; vergeefsch Volgen ver- fchei- * Dit is gefchied, federt den tijd dat onze Reiziger deze Brieven fchreef De Regering heeft vele kleaie kloosters vernietigd, en tracht iii aiien eene heilzame hervorming intevoeren. Bovendien is het getal der Monniken veel verminderd, en vermindert nog dagelijksch op eene aenmerkelijke wijs, federt Paus Clemens de XIV de ( Ganganelli) het oor heeft geleend aen allen, die verzochten weereldlijk te worden. .Men zou niet kunnen gelooven hoe velen het verkregen hebben. Voor zijnen tijd, tellen fommigen omtrent honderd duizend Monniken en Nonnen in de beide Siciliën. Tegenwoordig is hun getal op verre Ha zoo groot met.  blUËItÓNÖERD TWEEENVIJFTIGSTE BrIEF. I?9 fcheiden Monniken dezel ver voorbeeld, en trachten het volk, door voortreffelijke vertooningen» door Hatelijke plegtigheden , door verrukkelijk muzyk, door prachtige verlichtingen, het hart te roeren; beiden vinden zij bijna overal eene koele önverfchilligheid. Gebeurt het zelfs fomtijds dat eenigen dezer Monniken, door een* heiligen ijver bezield, zich uit hunne kerken, •waerin zij geene toehoorders hebben, in de ftraten en op de openbare pleinen begeven, en van een'verheven fteen, pael of rijtuig, verfchrikke* Iijke waerheden. verkondigen, zullen'er zich wel eenige lediggangers rondom hen verzamelen 5 maer indien een goochelaer, een goedgelukzegger, een verkooper van orviatan en geheimen om onherftelbare ziekten te genezen, met één woord, indien een kwakzalver, gelijk 'er hief zoo veel als te Venetië zijn, zich bij den prediker komt nederzetten, aenftonds loopt mert naer den eerflen, en vcrlaet den tweeden; en deze heeft zich fchoon te bewegen, alle poö* gingen te doen, duizend draeijingen te maken, rhet eene donderende ftemme te fpreken, zijnert toon te verzachten, dikwerf vermakelijke en zelfs belagchelijke historiën te vertellen, hij kan geen' eenen toehoorder tot zich trekken , en is eindelijk gedwongen weder naer zijn klooster te keeren, om over de ongevoeligheid dezer verharde zondaren te zuchten. Welk eene zonderlinge verfcheidenheid in die volk! Aen de eene zijde, heeft het de grootfte eerbiedigheid voor alle de Priesters en voor alle de M 2 Mo.n-  ï8o De Nieuwe Reiziger. Monniken zonder onderfcheid. Men werpt zich voor hen neder, en kuschc hun de handen en kleeders. Niemand is 'er, of hij heeft eene Madone of de beeldtenis van eenigen beminden heilig, waeraen hij zijne moeijelijkheden en ongeneugte vertelt , welken hij hoont ert met vervloekingen overlaedt, indien de zaken niet naer zijn genoegen uitvallen, en welken hij vleit en ftreelt, indien zij gelukken. Men is beladen met gebedenfnoeren, fchouderreepen, agnus Bei, heilige overblijffelen, pronkpennmgen en gezegende koorden, in welken men het grootfte vertrouwen ftelt. Aen den anderen kant, vertoont dit zelfde volk den fchijn van eene ergerlijke ongodsdienftigheid. Treed in eene kerk, ftraks ziet gij bijna alle de aenwezenden met den rug naer het altaer gekeerd, terwijl men de doorluchtigfte der offeranden viert, en hoort hen fchel fpreken en luidkeels lagchen. Ik was 'er ooggetuige van, dat eenige onbefchaefde lieden van de heffe des volks den fpot dreven met een' man, die in eene zedige geftalte op zijne knien lag, en hem eikanderen, als iets buitengewoons, mee den vinger wezen. Op de voorname dagen bij het vieren van de feesten der heilige Maegd' en der Befchermheiligen, de negendaegfche gebeden, de veertig uren, enz, die gedurig in eemge der kerken van Napels op eikanderen volgen, is de toevloed der aenfehouweren inderdaed zeer groot: men komt ijverig de beste aangers, de bekwaerafte violisten, en de aen- ge*  Driehonderd Twee'Ênvijfticste Brief. 181 genaemfte fpelers op blaestuigen hooren, terwijl zij, beurt om beurt, infoloos, hunne begaefdheden om ftrijd doen blijken. Maer weet gij wat men dan verricht? Na eenigen tijd ftilte verleend te hebben, terwijl deze fpelers alle hunne kragten infpannen, juicht men fommigen toe, en berispt de anderen; men treedt in gefprek met zijne geburen of geburinnen; men doet voorflagen, maekt fchikkingen, en bepaelt plaetfen van bijéénkomst; men gebruikt koel gemaekten wijn, en eet fuikergebak. De oplettendheid wordt een' oogenblik vernieuwd, wanneer de foloos weder beginnen. Maer, naeuwelijks zijn zij geëindigd, of ijder vertrekt; en men laet de priesters alleen hunne, verrichtingen volvoeren. Echter ben ik verre van te denken dat de godsdienst hier flechts eene enkele beeldtenis is , en dat men gelooft aen de deugden, welken hij beveelt, als ook aen zijne geftrenge en ftraffe pligten , te kunnen voldoen door eene ijdele pracht, die alleen de uiterlijke zinnen aendoet, en door eene vermenging van bijgeloof en ligtgeloovigheid, die dezen godsdienst in de oogen van den verftandigen ontëeren, en hem befportelijk maken voor hen, die in zijne doorluchtige en verheven waerheden niet zijn doorgedrongen. Ik zal zelf, op het voorbeeld van eenige anderen, niet zeggen dat 'er wezenlijk onder dit volk twee godheden , dierbarer aen. zijn hart, twee godheden, die onophoudelijk zijne terfte eerbiedigheden ontvangen, te weten, het, M 5 be.'  ï8a De Nieuwe Reiziger. belang en de wellust in wezen zijn. Volgens het gevoelen dezer al te ftrenge zedemeesteren, is het belang de beweegreden, die alle deltalianen doet werken, en naer welke zij alle hunne gedachten en oogmerken, alle hunne bewegingen en treden richten; zij zien en befchouwen het zelve alleen. Indien zij verhinderingen ontboeten , worden zij nietafgefchrikt: buigzaem, en zelfs kruipende, vleijenenftreclen zijt maer «en moet dan hunne geveinsde zachtmoedig- ZaZaT™en} ZV} fpreiden dan de behendigfteftnkken; en het vertrouwen, dat verraden en bedrogen is, het berouw aen de flagtöffers hunner ftrikken overlatende, verdubbelt zelfs hun-* ne vermaken. Indien het nu waer is, zeggen deze gewaende hefpiegelaen, die, om de' menfchen te beöordeelen, zich al te dikwerf ?ndln he§ehjke ™*fchWmeL gedragen; indien het waer U Aar rio b ■ waCl ii> aat de voorwerpen, zor» rTffende?" ^ T 3,8 "a^j treffender en aendoenlijker worden, naermate men in Italië vordert, met welk eene kZ moet het belang alle de wezens der zuidelf! ke deelen en voornamelijk der ftad Napels met bezie en, dewijl de behoeftigheden ald r meen.gvuldigei, de hulpmiddele? gemakken ker, en de behendigheid der inwoonderen zeer bekend zijn? Hier door, vervolgen zij moet men gedudg op ziJne Zakke* ]e[ ^' wanneer men door de ftraten van Napels oJ* om zich te beveiligen voor de gaeuwheid d r Won,, die de neusdoeken, doo«n en uur- wer=  Driehonderd Tweeenvijftigste Brief. 18$ werken zoo listig ontfutfelen. Hier door ontftaen die behendige draeijen in het fpelen, die derwijze in gebruik zijn, dat zij nimmer iemand tot fchande ftrekken, en men hen omzwachteld met den eerlijken dekmantel van zijn geld te kunnen verdeedigen. Hier door worden de ketens der vriendfchapp' verbroken, de wetten der welvoegelijkheid vernietigd, en zelfs de banden des bloeds verfcheurd, wanneer het belang zulks vereiseht. Een vader verzaekt zijne kinders, die vruchteloos op zijnen bijftand hopen; en de kinders verwerpen en verachten, op hunne beurt, het vaderlijke gezag. Hier door eindelijk ontttaet het algemeene wantrouwen , dat ijder voor Zich zeiven doet vreezen voor het geene hij misfchien tegens alle anderen in zijn hart ontwerpt, en dat vergeefsch vermomd wordt door die vleijende pligtsplcgingen, die uitgezochte beleefdheden, en die betuigingen van vriendfchapp', waermede de Napolitanen zoo verkwistende zijn. Alle deze uitvaringen, Mevrouw, fchijnen »iij valfchelijk op het geheele volk te flaen. Men bedriegt zich grootelijks, wanneer men de ondeugden van eenige bijzondere perfonen , en zelfs van eenen zekeren rang van burgeren, als het gevolg van de algemeene zeden opgeeft. Men vindt hier eene groote meenigte van opregte en edelmoedige inwoonders, uitmuntende door de edelheid hunner gevoelens , en door rechtgefchikte deugden M 4 om  184 De Nieuwe Reiziger. om de achting en eerbied van allen, die hei» kennen; te verwerven. Men merkt zelfs 0p dat in geen eenig land de deugd zich mee zoo veel luister en nadruk vertoont, als in Italië. Ik oordeel dit naer het voorleden: ik oordeel dit nog naer verfcheiden perfonen, we ken ik gelegenheid gehad heb te kennen De verheven inbeelding kan veel toebrengen om deze uitwerking te veroorzaken: zij teelt groote deugden, zoo wel als groote misdaden. Ik voeg er eene gewigtige aenmerking bij, die miji toefchijnt tot roem van de Italianen te nrekken, door de wezenlijke onderfcheidmg, welken zij tusfehen hen en de inwoonders: van het noorden van Europa ftelt; nainehjk, dat in Italië de begaefde perfonen, m bijna alle de rangen der famenievinge, het talr.jkfte zijn; de zotten, en zelfs de middenmatige lieden, zijn 'er vrij zeldzaem. Het tegendeel heeft in de noordfche gewesten plaets: de middenmatige lieden en de zotten zyn gemeen, en de begaefde perfonen moeiielijk te vjnden. Ik geloof dat deze verdeeling vrij ftreelende i, voor de Italianen in het I gemeen, en vooral voor de Napolitanen, die mij dagehjksch de treffendite bewijzen daer van Ik beken echter dat de liefde tot de ver«laken deze aetften kan beletten alle de voor deelen, welken zij van de nat.mr' Jl wel-  Driehonderd Tweeenvijftigste Brief. 185 wellust haer rijk fchijnt gefticht te hebbed: zij heeft haer' invloed, is het mij geöorlofd deze uitdrukking te gebruiken, door alle de zinnen. De zachtheid der luchtftreke, de aengename geuren, de prikkelende fpijzen, het fuikergebak en de chokolaed, waer van men zoo veel gebruik maekt, de vuur- en zwavelachtige lucht, welke men onophoudelijk inademt , dit alles roept haer in, en fpoort haer aen. Welke betooverende aenlokfels hebben de vrouwen! Een levendige en luchtige tred, eene zwierige en losfe geftalte, meer natuur? lijkheid echter dan regelmatigheid in de wezenstrekken , groote zwarte en van vuur doortintelende oogen, veel natuurlijk verfland en levendigheid, eene zonderlinge openhartigheid en eenvouwigheid, de teekens van het hóófd; de fpraek der handen, hare uitdrukkelijke, verfchillende en bekoorlijke gebaren, een fiërlijk optooifel, volgens de Franfe manier, doch naer den fmaek van het land gefchikt; zie daer buiten twijffel verzekerde regten om te behagen , en alle eerbewijzingen aen zich te verbinden. Het is gemakkelijk te befeffen dat de liefde, wanneer zij deze harten overmeestert, voornamelijk in den eerilen ouderdom, oppermagtig daerin regeert. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de Napolitaenfche vrouwen Hechts dit denkbeeld in het hoofd hebben: zij fchijnen alleen voor de liefde te bejftaen: zij doen al het geluk haers levens van eene wederzijdfche en opregte verbindtenisfe M 5 ?f-  i86 De Nieuwe Reiziger. ^hangen. Maer dat de minnenijd nimmer in hare ziel opkome! Deze aendoenlijke wezens zouden in het onheil treuren; en hoe meer Zij m hare aendoenmgen bedrogen zijn, des ^ dieper zal hare fmert geworteld blijven, Men denke echter niet dat de minnenijd tegenwoordig demenfchen vervoert tot dezelfde bui. tenfpongheden, die eertijds zoo verfchrikkekjk m geheel Italië waren. Gelukkig zijn de zeden in dit opzigt veel verzacht.' Indien deze drift nog eenigzins geflrenge voorbehoedzeis doet nemen, is het misfchien alleen on der eenige burgeren, die zich aen de aloude zeden houden. In het algemeen, zijn de mannen zacht en gedienftig, Zij berusten thans volkomen op de goede trouw van hunne vrouwen; en eenigen zijn zoo befcheiden dar zy die geenen, welke van de haer ge atea vrijheid een misbruik mogten maken, nimmer met hunne klagten lastigvallen. In de aenzienlijke rangen, zou het zelfs een der grootfte belagchehjkheden zijn minnenijdig te fchijnen. Aen der, anderen kant, begint te figisbéature of het *L leyonkerftdiap in deze ftad grootelijks te vfrvallen De juffers zijn moede van altoos harejijden bekleed te zien door denzelfden dienstndder, die dikwerf minder van hare verkie zmge, dan van die harer mannen is Zii vonden het veel natuurlijker verfcheiden van bun in haer gevolg te hebben, of zelfs zon- S in°nFrfteidt iJder tS -ndden,": lijk m Frankiijk gebruikelijk is, Deze  Driehonderd Tweeenvijftigste Brief. 187 Deze vrijheid, die dagelijksch te Napels meer en meer wordt ingevoerd, brengt echter géén het minite nadeel aen de uiterlijke betamelijkheid toe. Het geheim bc-ftuurt hier de vermaken ; en een der eerfte hoedanigheden, welken eene vrouw van haren minnaer vordert, is dat hij eerbiedig en beicheiden zij. Men heeft in deze ftad niet te blozen over de onbefchaemde vrouwlieden, die des avonds in de ftraten, door hare lastigheid, hare kunne fchande aendoen: men ontmoet ze nergens; en zij fturen flechts afgezondenen, die zich op de meestbezochte plaetfen onthouden, en zelfs hunnen last met veel achterhoudinge en omzichtigheid uitvoeren. De verachting, welke men voor deze ongebonden vrouwlieden heeft, belet echter niet dat het getal zeer aenmerkelijk zij. Men telt 'er meer dan dertig duizend , 't geen verbazend moer. fchijnen in eene ftad , waer de bevolking de helft minder is dan te Londen of te Parijs. Maer men moet bekennen dat deze verachtelijke fchep-; fels, terwijl de armoede de meesten derzelven] noodzaekt om zulk een eerloos beroep te oeffenen, altoos blijven in den ftaet van verneder ring, die het deel dier lage zielen moet zijn. Nimmer gebeurt het dat iemand derzelven eene onbefchaemde pracht vertoont, en door de kosten en den luister van het optooifel de aenzien^ lijke vrouwen naer de kroon fteekt. Men heeft te Napels geene kennis van deze ergernisfe, zoo beledigende voor de zeden. De openbare vrouw? lieden zouden fchroomen hare ongeregeldheden, en  m De Nieuwe Reiziger. en de minnaers hunne flechte onnoozelheid zoe verre ten toon' te nellen. Men befchuldigt de Franfchen dat zij de Ziekten, die het gevolg der ongebondenheid zijn, het eerst i„ het koningkrijk Napels gebragt hebben, toen Karei de VIIIfe het zelve in het einde der vijftiende eeuwe verooverde. Om deze reden geeft men haer hier de benaming van de Franfche kroel, gelijk men ze eertijds in Franknjk te Napelfche kvael noemde, omdat zij aldaer het eerst bekend wierd. Maer alle de histoneftukkengetuigen, en de vertoogen , wet ken verfcheiden geleerde Artfen uitgegeven hebben, laten hierin geene reden van twijffel meer over dat de Spanjaerds 'er eerst van aengetast wierden, dat zij zenit Amerika bragten, bifdete rugkomst van den eerften togt van Christoffel Polumbus, en dat de krijgsbenden, korts daerna door Ferdinand van Arragon, tot hulp van het koningkrijk Napels gezonden, dezelve in het land verfpreidden, waerdoor zij den Fran- 7 , medeSedeeld- De haet tegens de Jaetften diende, ten dien tijde, om de oorzaek van deze kwael die toen veel verfchrikkelijker en ontzachgelyker dan alle de andere te famen fcheen op hen te doen vallen. De onbezonnenheid ligtvaerdigheid en vrije manieren van Verfchei en Franfchen, die federt dit tijdpl k te Napels verkeerd hebben, bragten misfchien niets minder toe om dit vooroordeel, dat nog: n zijne ganfche kragt heerscht, te handhaven. Men  Driehonderd TweeËnvijftigstb Brief. 189 Men zal misfchien geneigd zijn te denken dat de neiging, zoo algemeen voor de vermaken verïpreid, gevoegd bij de ledigheid, het gebrek van middelen en de armoede van het grootfte getal der inwoonderen, vele ongeregeldheden in Napels moet veroorzaken, en dat de féhelmen en booswichten gelegenheid vinden om ftraffeloos met de wetten te fpotten. Ik bekén dat de ondeugd geftrenger beteugeld, en de misbruiken voorgekomen zouden kunnen worden. Maer na dit alles, gebeurt hier niets, 't welk men in alle de groote fteden niet opmerkt, met de verfcheidenheden, die den aert van ijder volk uitdrukken. De natuur van het kwaed zelve brengt het hulpmiddel met zich. Ijder houdt zich op zijne hoede tegens de gevaren, welken hij vreest,* en dit wantrouwen is als een verzekerd bolwerk voor de algemeene zeden: het boezemt waekzaemheid in, en verwekt voorzorgen om de ftrikken, welken men kan fpreiden, en de onheilen, die 'er uit kunnen fpruiten, te ontflippen. Ten andere, fluit de burgerregering, hoe onvolmaekt die ook zij, nogthans zeer vele ongeregeldheden. Eenige rotten van Sbirres of geregtsdienaers, in ijdpre wijk der ftad verdeeld , doen de ronde den ganfehen nacht. Zij hebben aen hun hoofd een' fchrij. ver van het halsgeregt (Scrivano), vergezeld door eenige foldaten der bezettinge. Het is echter waer dat deze bevelhebbers, zoons van Sbirres zeiven, verracht en ontëerd door den afkeer, welken uien voor de medeftanders van het  ipo De Nieuwe Reizigeü. bet halsgeregt heeft, zeer gemakkelijk, zegt men, te winnen zijn. De beurzenfnijders, dieven en alle lieden, die eenigen Hechte oogmerken willen uitvoeren, komen zeer wel met hun overéén. Maer de volmaekte gerustheid in alle opZigten ware ligt vastteftellen, door het roezige over de ftadsregering aen onomkoopbare lieden toetevertrouwen, de nachtwachten te vermeerderen, en vooral de ganfche ftad met lantaernen te verlichten, een gebruik, dat men tot nog toe meende te kunnen ontberen, uit hoofde van de lampen, welken men voor de Madotoontfteekt, maer die, door hare ongelijke verdeehng, een onnut middel worden. Eindelijk , onder alle deze buitenfporigheden der on gebondenheid , is het zeer zeldzaem dat 'er moorderijen gepleegd worden, gelijk ik reeds? heb aengeteekend; en dit volk is voorzeker niet bloedgierig. Somtijds zie ik deLazzaroni te famen twisten Hun verheven toon, hunne harde en beledigende woorden, hunne gruwelijke vloeken hun verwoed gelaet, de gefloten vuisten, die zij el kanderen in het aenzigt prenten, en de dreigende gebaren, doen mij ftraks voor hun bevenmen zoude zeggen dat zij eikanderen om hals zullen helpen. In geenen deeie; korts daerna fcheiden zij de beste vrienden van de weereld Somtijds echter komen zij tot flagen. Het tooneel" wordt dan gewigtig voor een' vreemdeling. Zii kloppen eikanderen, en deelen kinnebaksflagen uit met eenewaerlijk koddige deftigheid. Zij hernemen  Driehonderd Tweeën vijftigste Brief. 191 men alle hunne koelzinnigheid, om eikanderen hevige flagen te geven. Wanneer de eene geflagen heeft, trekt hij gerust zijne hand te rug, en fchijnt te wachten dat hem de andere', op zijne beurt, zijnen flag toebrenge. Begint dit handfpel hun te verdrieten, zij nemen fteenen op, het gewone wapentuig dezer dapperen; en dan kan het gevecht bloedig worden: maer indien een afgezonden krijgshoop aenrukt, om dit oproer te bevredigen * keeren zij zich allen, als of zij afgefprokea waren, tegens deze foort van bevredigeren, van wien zij een afgrijzen hebben, en begroeten hen met eene hagelbui van fteenen, die hen welrasch verdrijven. Wanneer zij meester van het flagveld zijn, vieren zij hunne overwinning, en verlaten eikanderen zoo vergenoegd en vrolijk, als of zij uit eene vermakelijke bijéénkomst kwamen, niet tegenftaende de kneuzingen en wonden van verfcheiden onder hen. Schijnt dit alles niet te ■bewijzen dat de ongunftige indrukken, welken men in het eerst van de geaertheid der Napolitanen kan opvatten , allen niet volkomen gegrond zijn; en dat vooral de wraekzucht niet lang in hun hart huisvest, gelijk men zoo dikwerf aen de inwoonders van Italië verweten heeft ? Wat mij belangt, hoe naeuWkeuriger ik dit volk befchouwe, des te meer worde ik overtuigd dat verfcheiden zijner gebreken minder ontftaen uit een' grond van overdachte boosheid, dan uit eene ongemeene opziedingvan het bloed, eene  los De Nieuwe Reiziger. eene noodwendige en bijzondere, uitwerking dezer luchtftreke. Hieruit fchijnt mij het geweld der driften, vooral in de eerfte oogenblikken, voorttekomen maer hieruit ontftaet ook eene zekere kragt of nadruk in de ziel, de ftandvastigheid in de tegenfpoeden, het geduld en de onverzettelijkheid om de hinderpalen te overwinnen. Ik fchrijf ook aen de zelfde oorzaek toe alle die verheffingen in de herfenen, die verrukkingen, leenfpreuken en vergrootingen van zaken, die telkens vermeerderen, hoe verder men in Italië vordert, en ten hoogften top geftegen zijn, als men te Napels is. Men geeft aen eene oude en leelijke vrouw den titel van Bella Dona: een welbewerkte zaek wordt genoemd Stravagantemente lavorata. De overtreffende trap wordt altoos ^ gebruikt; en men fchijnt 'er niet bij te blijven, dan om dat men geene kragtiger ■uitdrukkingen vindt. Eindelijk breng ik tot dezelfde oorzaek die levendigheid in de gebaren en bewegingen, die wilde manieren en dien hoogen en verheven toon in de redenen j want alle Napolitanen fpreken niet alleen, maer fchreeuwen. AI dit geroep van eene meenigte van perfonen, die de ftraten vervullen, gepaerd met het geraes der karosfen; kabnoletten, plaets-en huurrijtuigen, die tot een onmatig getal gebragt zijn, maken buiten kijf deze ftad tot eene der onftuimigfte efl woelziekfte fteden van het heelal. Ik ben, enz. Napels den 6>*° van Juni, i7S% Drie-  i?3 Driehonderd DrieËnvijftigste Brief* Vervolg van Napels. Ik heb u, Mevrouw, een algemeen denkbeeld van de zeden des volks gegeven. Zie hier nog eenige trekken, die het u bijzonderlijker zullen doen kennen. Men zegt gemeenlijk dat de adeldom van Napels rijk, heerlijk en prachtig is, en vele onkosten maekt. Ja, ik bekén het; en men zou er bij kunnen voegen, dat te Napels ijder hleen Prinsje den Oppervorst [peelt, en dat ijder' Markgraef Staetjonkers wil hebben. Deze adeldom , die zich van alle de oorden des koningkrijks hierna toe begeeft, is naer het uiterlijke zoo prachtig, als zijne vermogens toelaten, en zelfs meer dan zij toelaten. Hij heeft groote paleizen, heerlijke rijtuigen* ftaetjonkers, ftalmeesters, aelmoesfeniers, fekretarisfen, hofmeesters, kamerdienaers, loopers, koetfiers en lijfknechts in groote meenigte. Vooral vertoont hij zich met allen mogelijken luister, wanneer hij, op zekere praeldagen, bijéénkomften houdt, bij voorbeeld, ter gelegenheid van het kraembedde der Mevrouwe van het huis. Volgens eene gewoonte, van ouds vastgefteld, ontvangt zij, drie dagen na hare verlosfmg, de bezoeken van de ganfche ftad. Geplaetst in een praelXXVIL Deel. N °ed-  f94 De Nieüwè Reiziöer., bedde, waervan alle de gordijnen open zijn,heeft zij rondom zich zoo veele opgetooide eh zittende vrouwen, als de 'kamer kan bevatten. Men biedt haer de mannen aen, die, na het afleggen van hare pliptpleging, waerop zij verpligt is te antwoorden, zich begeven naer eene gallerij, die mét de kamer gemeerifchap heeft. Buiten twijffel moeten de vrouwen van dit land een fterk natuurgeftel hebben, en aen geene opilijgingen onderworpen zijn, om de reukdampen en het gemaekte geraes, in dezen ftaet, te kunnen uithouden: ijder fpreekt als in eene koophal. Dé dienstboden, wier getal nog grooter dan gemeenlijk 'is, omdat men gewoon is verfcheiden huurbedienden te nemen, en hen op deze praeldagen met het leverei te kleeden, zijn middelerwijl bezig met allerlei ververfchingen aentebieden. Men vergeet niets, om' op dien ftond bewijzen van de grootfte pracht' fe geven. - Maer wil men op de gewone dagen het inwendige dezer huizen befchouwen , de naeuwbezetheid verwondert u zoo zeer als de pracht u in het eerst verblind had. De tafel wordt met de zedigfte foberheid bediend. Eenige fchotels met moeskruiden, flechte visch, en een weinig vleesch, komen kwalijk bereid te vöorfchijn; en zonder de vruchten , zou een vreemdeling, op deze maeltijden vergast, gevaer Ioopen om van honger te fterven, niettegenftaende men, mee weinige kosten, gelegenheid heeft  Driehonderd Drieenvijftigste Brief. 195 heeft om goede fier te maken. Indien gij 's avonds een bezoek gaet afleggen, zijt gij ftraks genoodzaekt eenen trap opteklimmen, die inderdaed wel fraei, maer in 't geheel niet verlicht is, en waerop niets u belet het hoofd aen ftuk te ftooten. Vervolgens komt gij in eene groote zael, waer drie of vier dienstboden , door de duisterheid, u tegens het lijf loopen, en u geleiden in eene voorkamer, waer eene fmeerkaers brandt. Eindelijk treedt gij in de kamer van den heer of mevrouw, die flechts door eene eenige wasfctienkaers, of ten hoogde door twee , wanneer men aen het fpelen is, verlicht wordt. De dienstboden zijn gemeenlijk onzindelijk gekleed. Men is gewoon hun tweederlei leverei te geven j het eene voor de groote praeldagen, en 'c welk men vervolgens zorgvuldig opfluit; het andere voor den gewoonlijken dienst van het ganfche jaer; en dit is bijna zoo merkwaerdi- door de vertooning van armoede en vodden, als het andere door zijn klatergoud en luister. Het overige van het onderhoud dezer ongelukkigen is nog erger. Men voedt van hun flechts een kleen gedeelte; en de wedden, welken men aen hen allen geeft, zijn zoo middenmatig, dat eene algemeené hongersnood allen, die in dienst van den adeldom zijn, zoude dreigen, indien ijder, in zijn gedeelte, niet eene zekere behendigheid had, om ten koste van zijne heeren te leven. N 2 Dus  *9°~ De Nieuwe Reiziger» Dus moet de ongeregeldheid noodwendig ingevoerd worden, zijnde de eerfte bron van den Hechten toeftand der zaken. Voeg hier vervolgens bij de verliezen met het fpel • want deze drift is hier algemeen verfpreidl en men geeft zig hier over aen allerlei foorten var, (pelen, ja felfs aen waegfpelen, voor. ÏZ JLbet{arae"> dac hier zeer in zwang gaer. Maer het geene misfchien ten grootften verderve van vele heeren ftrekt, Lttegenftaende hunnen aenzienlijken rijkdom, zijn de regtsgedingen, welken hunne amptenaers en de geregtslieden weten te doen voortko«en en te vermenigvuldigen. Onnoemelijk* geldfommen verdwijnen in deze gretige han den Men moet echter middel vinde/om al ' Je deze onkosten te kunnen goedmaken. Men brengt den fchrik en de verwoesting n landgoederen en oeffent 'er de fchrfeuwendfte onregtvaerdigheden en knevelarijen. Men Vermindert het huisgezin, vermeerden de hervormingen, en Zendt den leermeester der kin Sr *j **** en ieenregten , de jongfte kinders een kleen <* deelte aen de nagelaten goederen hebben! ht houdt men ten hoogfte eene ?erinm i tendheid op den oudften Zn™ëL°Pe zoons  Driehonderd DrieËnvijfticote Brief. 197 zoons te Maltha, in de monnikenkloofters, of in den kerkdijken ftaet. Verfcheiden vreemdelingen, die flechts fom* mige huizen van Napels gezien hebben, fpralcen 'er op verfchillende wijzen van. Ik weer dat 'er twintig of dertig zijn, waerin de verftandigfte fpaerzaemheid de zaken regelt, waerin het beftuur uitnemend is. Men kan, bij voorbeeld, zich niet genoeg uitlaten in den lof van de Prinfesfe van Francavilla, wier geest, bevalligheden en edele manieren., met welken zij de eer van haer huis in acht neemt, overal ten voorfchrift' moesten ftrekken. Nogontmoet men dit in eenige vreemde Mevrouwen van Genua, Florence, Rome, enz, die de gewoonten van haer land behouden hebben. Wat zal ik u zeggen van den Prins van St. Nikander, den Prins van Ardora, den Prins della Roqca, den Prins della Torre, den Hertog van Gravina, den Hertog van Noïa, en eenige andere Heeren, zoo achtenswaerdig door hunnen fmaek en hunne kundigheden , als door hunne aengenaemheden in den omgang van het leven ? De Prins van San-'Severo*, uit het doorluchtige huis van Sangro, trekt vooral, door zijne begaefdheden, kundigheden, zachtzinnige zeden, vriendelijkheid en beleefdheid, de verwondering van zijne landgenooten en van alle vreemdelingen. Hij fchept zijn vermaek, en ftelt zijne * Hij is federt eenige jaren geftorven. N 3  Ip8 De Nieuwe Reiziger.. ne grootfte bezigheid in de nuttige en aengename kunften. Zijne ontdekkingen hebben hem, met groot regt, in den rang der uitmuntendfte geleerden van Europa geplaetst. Hij geeft voor het eerfte het geheim der inbrandende fchilderkunst hernieuwd te hebben; en men ziet bij hem tafereelen, onder zijne befturing bewerkt, die zoo frfsch van toets Zijn, als deze eenige foort van fchilderkunst kan voortbrengen. De onuitbluschbare lampen, over welken hij zijne Franfche Brieven, aen den Abt Noliet gefchreven, in het jaer J?53 ^ Napels heeft uitgegeven; de kostbare fteenen, welken hij nu hunne kleur beneemt, en ze ftraks aen die van eene al te zwakke verf mededeelt, zonder hun iets van hunne hardheid of gedaente te doen verliezen; zijne famenmenging om den lazuurfteen naertebootfen, zoo dat 'er zelfs de kenners in bedrogen zijn; het geheim om het witte marmer van Karrara zulke levendige, fracije en diep doordringende kleuren te geven, dat dezelve, in het polijsten en bewerken, alle ha. ren luister behouden; de kunst om platen met verfchillende kleuren té drukken, glazen te kleuren, en eene foort van porfelein te maken, dat de doorfchijnendheid, den glansen het gewone polijstfel heeft, niet met een gevernist bedekfel, gelijk men elders doet, maer harde fteenen verricht; alle deze kunstbewerkingen zyn door hem uitgevonden of volmaekc,1 De*  Driehonderd Drieenvijftigste Brief. 199 Deze Prins is ook geflaegd in honig en wasch uit verfcheiden planten, tot een' zekeren graed gekookt, te trekken. Hij heeft het middel gevonden tot het bereiden enTpmnen. van de fchillen, vervuld met groeibare zijde, wasfende aen eene plant, Apocin geheten, wier aenkweeking, dank zijner zorgen, genoegzaem in het koningkrijk Napels verfpreid is, en waervan men koufen, handfchoenen en zelfs ftoffen maekt. Hij weet aen de henmp en het vlas de fijnheid, witheid en den glans der zijde te geven. Hij doet ftoffen, aen den eenen kant van wollen laken, en aen den anderen van zijden fluweel, vervaerdigen, en heeft 'er eene , waervan de Koning een' overyok draect, als hij ter jagt gaet, uitgevonden Schoon zeer fijn en ligt, zijn zij echter, zegt men, ondoordringelijk voor den regen. Zijn paleis bevat vele zeldzaemheden, allerlei fieraedjen en kostbare fchilderijen. De huis1 kapél, S. Maria della Pietatella genoemd, zijnde tevens de begraefplaets van de Prinfen van dit Huis, paelt aen het paleis, doch is voor ijder open; en men verricht 'er daceliikschdengoddelijken dienst. Zij is eene der fraeifte voorwerpen, welken men te Napels kan befchouwen. Zij is geheel met marmer be, kleed, misfchien met meer verkwisting dan met fmaek'. De lijst en de kapiteelen der plattezuilen zijn gemaekt van eene foort van gips pf pleisterkalk, door den Prins uitgevonden: dezelve heeft den zilvren luister van paerlsN 4 möêr*  *oo Db Nieuwe Reiziger. moêr en is zeer ftfifL , fo èe ^f'p"1"/611 l6VenSgr00C ftandbe^ -n eenen der Prinfen van het Huis vanSangro; en ojerdenaestgelegenplattezuil is het praelgraf ft nd^m SfC' ZiJne echtS™, met een flandbeeld, *n zinnebeeldevan hare voornaemfte deugd. Onder deze ftandbeelden, onderfcheidt men 'er drie, die zeer zonderling z^ en welken men gezien moet hebben, om o e alle de uitwerkingen der kunst' te oordeelen 2ra dvEerbaerheid- d°°r radmi, een Venetiaen, op het graf der moeder van den tegenwoordigen PrL wonden met een' fluijer van het zelfde marmeren blok, waerdoor men de gedaeme £ bevalligheden van het gelaet, eï tZ l ' • ge der wezenstrekken befchouwt, als of \ i ontdekt waren Ten andere, het'beteröndermhtte Gebrek, Difinganno, door Queirc lo, een Genuezer: het maekt een gedeelte u t van net praelgraf? voor den J dezen Prins opgericht, en beftaet in een' mansperfoon, gewikkeld in een fterk net, die volftrekt zonder onderftand zijn , vinden dagelijksch brood of foepen, welken men in verfcheiden kloosters uitdeelt, en andere hulpmiddelen in de gasthuizen of in de milddadigheden der ftedelingen. De befchaemde armen, zoo meenigvuldig te Napels, gelijk in al het overige van Italiët te lui om te arbeiden, te hoogmoedig om O a open-  412 De Nieuwe Reiziger openbaer aelmoesfen te vragen, worden voorat niet vergeten. Zelfs kunnen zij fomtijds, in eenen gelukkigen overvloed * met de aendoenlijkheid der perfonen, over hunnen ftaet getroffen, in het geheim lagchen. Voeg hier bij de muzikanten, de zangers en zangeresfen, waervan deze ftad overvloeit, en die, in de feesten, de fchouwfpelen, de kerkmuzyken, en de bijzondere of openbare muzykgezelfehappen gebruikt, het middel van beftaen vinden, niettegenftaende de geringe belooning, welken men aen deze algemeene begaefdheden geeft. Eenige andere kunftenaers trekken het zelfde voordeel van het beroep, 't welk zij oeffenen. Eindelijk is 'er een zeker getal van ftoffereederen, kooplieden, juwelieren, kramerert, .uitdrageren, limonadeverkoopers, herbergieren en arbeidslieden, die tot werken ver-pligt zijn, en (zal ik het u Zeggen?) een veel grooter getal, naer evenredigheid, van proxèneies of koppelaren, menfchen laeg genoeg om zich te belasten met de koopmanfchap der liefdebedrijven. Alle deze wezens trekken min of meer voordeel van hunne bezigheid in den arbeid en van hunne behendigheid. Dusdanig, Mevrouw, is de manier, waerop ijder zijn beftaen verkrijgt. Het volk, dat geen aengenamer lot, dan het geene het geniet, kent of zich zelfs verbeeldt, is wel verre van zich te beklagen. Wanneer de eetwaren niet opflaen , is het vergenoegd. Men befchuldigt de Lazzaroni van de onlusten te be-  Driehonderd Drie'envijftigste Brief. 213 beminnen en tot muiterij geneigd te wezen. Dit verwijt kan niet gegrond zijn dan op den opftand van Mafaniella; maer deze had zich van zeiven gevormd. De Onderkoning had toen de zotheid van zulke buitenfporige belastingen op de boomvruchten en moeskruiden te ftellen, dat deze ongelukkige Lazzaroni noodwendig van honger moesten fterven, of tot de ondernomen zaek befluiten. Dit laetfte middel was buiten twijfel misdadig; maer ik geloof dat geen volk, in eenig gedeelte der weereld, in diergelijke omliandigheden, eene grooter gematigdheid zoude betoonen. Misfchien zelfs zou dat van Napels op dit ftuknog niet ftil blijven zitten. Wanneer het eenige knevelarijen van de gaerderen befpeurt, heeft het altoos deze woorden, met een' dreigenden toon', in den mond: Masanielli non fono morti. Voor het overige, bemoeit het zich weinig met de groote voorwerpen, waerin de Staet belang kan hebben. Het is alleen' bedacht om voordeel te doen met de fchoonheden, welken het land gedurig oplevert. Zijne geringe kieschheid belet het. bittere aendoeningen te hebben over de armoede, wacrtoe het zich zeiven, uit fmaek en door afkeerigheid van den arbeid, veroordeelt; e.n het regtvaerdigt onophoudelijk het geene een aloud Italiaensch Dichter van de Napolitanen zijne tijdgenooten zeide: in Napoli il dir motto, & r haver poco. Ik ben, enz. Napels, den i5den van Juli, 1758. O 3 Drie-  214 Driehonderd Vierenvijftigste Brief» Vervolg van Napels. Brood en fchouwfpelen! riepen de Ra. meinen, toen de overdaed en verwijfdheid de aframmelingen dier dappere mannen, eertijds zulke geftrenge waernemercn derdeugd, ontzenuwd hadden. De Napolitanen houden Zich nog gedurig met dezelfde wenfchen bezig. De fchouwfpelen vooral, genomen in de ganfche uitgeftrekte beteekenisfe van dit woord, trekken meest hunne oplettendheid. De beweging, de opfchudding, de toeloop van volk, de luister, de pracht en de feesten verrukken hen, en maken hunne drift gaende. Zij verlaten alles, zij offeren alles op om zich deftig te vertoonen, of ten minfte om 'er aenfchouwers van te zijn, en om hunne gretige nieuwsgierigheid, door de werkeloosheid vooitgebragt, te voldoen. Ik weet niet of de feest van S. Maria di Pie di grotta, dat den 8flen van September gevierd wordt, de twee dagen, waerop de uitvloeijing des blpeds van den heiligen Januarius gefchiedt, niet overtreft, fchoon de groote heilig Januarius van meer aengelegenheid in de oogen der Napolitanen is, dan de heilige Maegd zelve. De Koning, de Koningin en het koningklijke Huis bezoeken op dien  Driehonderd Vierenviftigste Brief, aig dien dag de kerk dezer Madone, ftaende aen den voet van den berg Paufilipus, en bediend wordende door regelmatige Kanonniken van St Jan van Lateraen: zij is haren roem verfchuldigd aen eene wonderdadige beeldtems, welke men op het groote altaar ziet. Het ganfche Hof vertoont zich dan in zijnen grootften luister. De diamanten, kleeders en rijtuigen zijn heerlijk. Het koningklijke Huis, vergezeld van zijne lijfwachten, wordt voorgegaen en gevolgd door de karosfen van de groote Amptenaren der kroone, en van een groot aental van Hovelingen. De krijgsbenden der ftad en der naburige bezettingen, onder de wapens, bezoomen de ftraten en de uitgeftrekte kaei der voorburgt Chiaia. De optogt gefchiedt langzaem, om het volk tijd ie geven ter bezigtiginge van dit fchouwfpel. De toeloop is verbazend. Van buiten komt eene-ontzagchclijke meenigte van landlieden, vrij wel opgetooid, en vooral hunne vrouwen, die meestendeels pronken met zijden keurslijven en voorfchooten, die met gouden of zilveren boordfelen bezet zijn. Zij zijn zoo nieuwsgierig om deze feest te zien, dat zij fomjjjds in haer huwelijksverdrag de uitdrukkelijke voorwaerde laten zetten, dat hare mannen verpligt zullen zijn haer op dien dag te Napels te brengen. Men heeft mij verhack dat deze goede lieden, door toejuichingen en nadrukkelijke gebaren, hunne ongemeene blijdfchap over het zien van hunne Oppervorften O 4 ■ be-  2ï5 De Nieuwe Reiziger. betuigen. Eenige vrouwen zelve, heeft men mij gezegd, zich verbeeldende dat de Koningin niet dan eene heilige konde zijn, beijveren zich om haer heure gebedenfnoeren aentebieden, om dezelven met' de aenrakinge harer handen te zegenen. De Koningin glimlacht over deze goede vrouwen, en voldoet derzelver begeerten. Wat zijn deze getuigemsfen van eene eenvouwige en onbewimpelde genegenheid ftreelende voorde vorften! En indien zij wisten hoe gemakkelijk het hun is zich van hunne onderdanen te doen beminnen, zoude 'er dan een eenige zijn, hoe ongevoelig hij ook ware, die dit vermaek niet boven alle andere verlustigingen zoude ftellen? Dewijl de kaei van Chiaia de ruimde plaets is om de verbazende meenigte van het volk en de foldaten te bergen, huren de aenzienhjke heden, die geene woningen in deze voorftad hebben, aldaer eenige vertrekken, waérvan fommigen, die Hechts voor een geheel jaer drie honderd Franfche guldens kosten, voor dien dag voor twee honderd diergelijke guldens verhuurd worden. Men geeft 'er luis ternjke feesten. Deze plegtigheid brengt de ganfche ftad Napels in beweging; en'er is niemand of hij beijvert zich om in de vermaken, die zij oplevert, te deelen. ^De donderdag en vrijdag der heilige week zijn insgelijks twee beroemde dagen, ten odzigte van de pracht en prael, waermede de Napolitaenfche juifers in het openbaer ver- fchijj*  Driehonderd Vierenvijftigste Brief, nif fchijnen. Ik heb mij op dit tijdftip hier niet bevonden: dus ben ik verpligc mij aen de getuigenis van anderen te gedragen. Zie hier wat een ooggetuige 'er mij van gezegd heeft. Des morgens van den witten donderdag verfchijnen deze juffers in karos, waerin zij alles , wat zij van rijtuigen, paerden en levreijen fchoonst en heerlijkst hebben, ten toon fpreiden. Zij zelf zijn flechts in het zwart gekleed; maer het hulfel, de gefleenten en de ontbloote borst vergoeden de eenvouwigheid der tabberden, aen de oogen van het algemeen. Na den middag en des anderen daegs ziet men 1 geene karosfen meer in de flraren: de mannen gaen te voet; en de vrouwen bedienen zich van draegzetelen , oneindig fraeijer en kostelijker dan die men in Frankrijk, Holland en Engeland ziet: de glazen zijn aen de vier zijden nedergelaten, en de openingen zoo groot, dat het ganfche lichaem, van het hoofd tot de voeten, voor het gezigt bloot ftaet; want eene Napolitaenfche juffer zou liever ineen' hoek van haer huis opgefloten blijven, dan uittegaen zonder zich geheel aen de oogen van het algemeen te vertoonen. Voor den draegzetel gaet eene bende van looperen en lijf bedienden; en des nachts dragen alle deze loopers fakkels. Eenige ftaetjonkers, prachtig gekleed,onthouden zich aen wederzijden van den zetel, doch zoodanig dat zij de aenfchouwers niet kunnen verhinderen de juffer van alle kanten te zien. Andere lijf bedienden volO 5 gen  ci8 De Nieuwe Reiziger, gen den draegzetel op een' zekeren affland. Met deze pracht en wulpfche kleedinge, gaen deze juffers de kerken bezoeken, en het lijden van Jezus Christus beweenen. Ik zal u niets zeggen, Mevrouw, van de kerkpmgangen, waerin de Monniken niets verzuimen om de verwondering van het algemeen tot zich te trekken. Ik zal u zelf niet fpre» ken van den kerkömgang op de fakramentsfeest, waer van ik ooggetuige geweest ben, dan om u een denkbeeld te geven van de be* Jagchelijkile pracht, welke men zich kan verbeelden,- dezelve heeft plaets, wanneer de werklieden, in ijdere wijk, dezen kerkömgang doen. Twee of drie honderd dezer mannen, Van eene metaelkleur, met zwarte en verëelde handen, verwonen zich, gaende in twee rijen, met geboorde en geborduurde kleederen , den degen op zijde, en eene witte muts pp het hoofd. Deze vreemde opfchik, deze tegenftrijdigheid van de lompheid dezer foorten van Herkulésfen en den rijkdom hunner kleederen, zou den deftigflen filozoof tot Iagfhen kunnen aenfporen. Maer waertoe deze witte muts op het hoofd? Hebben zij derwijze hunne beurs geledigd , dat hun niets meer tot* het koopen van eene paruik overfchiet? Ik vraegde 'er de reden van, Men zeide mij dat Zij zich het hair laten affnijden, om meer op. hun gemak te kunnen werken, gedurende de hitte des zomers, en dat zij om dezelfde reden geene  Driehonderd Vierenvijftigste Brief. 219 geene paruiken, die hun ook hinderlijk zonden Zijn, hebben willen. Maer niets moet hier verwonderlijk voorkomen. Dit volk gelijkt naer geen eenig ander volk van Europa: het heeft zijne manieren en gebruiken , welken zijn bijzondere fmaek waerdig en dierbaer keurt, en die door het zelve zoo getrouw gehouden worden, als andere landaerten hunne gewoonten, door den goeden fmaek en de befchaefdheid voorgefchreven, in acht nemen. Bij voorbeeld, het vindt niet ongemeen dat de vrouwen , die met de mannen in het openbaer verfchijnen, in fommige gelegenheden, door deze in luister overtroffen worden , en dat alle de verwondering op deze laetften, en niet op de eerften , betrekking heeft. Dewijl deze hunne praeldagen hadden, heeft men gedacht dat het betamelijk was dat de mannen ook de hunne moesten hebben. In de wandelingen, die van de ftrada nuova tot aen de Magdalenabrug gefchieden, alle de vrijdagen der maend Maert, vertoonen zich de heeren met eene pracht en een' luister, hunnen rijkdom waerdig. Alle de oplettendheid valt dan niet op de juffers, die hen vergezellen, maer op de meenigte van looperen en lijf bedienden, met de fraeifte levreijen gekleed, op de heerlijke fieraedjen der karosfen, en op de gefpannen van vier tot zes paerden, die alle Uitgekozen en van de grootfte fchoonheid zijn. t>e rijtuigen ftreven op drie rijen in deze wandeling, die eene lengte van twee duizend  220 De Nieuwe Reiziger; fehreden in eene regte lijn heeft. Behalve het getal en den rijkdom van alle deze karosfen, is het gezigt bekoorlijk: men heeft aen de eene zijde de zee, en aen den anderen kant eene reeks van aengename landhuizen, in eene ruimte van verfcheiden Italiaenfche mijlen. De Vefuvius, dien men nimmer dan met een nieuw belang kan befchouwen, vertoont zich in het oosten; en in het westen ziet men den Paufilipus en het gedeelte der ftad, dat op den berg gebouwd is. Van alle zijden zijn het de aengenaemfte en veranderlijkfte gezigtpunten. Napels alleen kan diergelijken uitleveren. De andere wandelingen, die meest bezocht worden, vooral des nachts, zijn S"5 Lucia en de ftraet van Toledo, waervan ik u reeds gefproken heb. Eene meenigte van ledige aenfchouweren begeeft zich derwaerds, om getuigen te zijn van de vermaken des adeldoms, of om in dezelven te deelen. Bij de luisterrijkfte karosfen voegt zich eene meenigte van allerlei rijtuigen, en bijzonderlijk kleene en netgefchikte kabriöIetten, getrokken door huurpaerden, die met de grootfte luchtigheid voortdreven. Men vindt hier niemand, tot zelfs de werklieden, welken ik u zoo even gefchetst heb, indien zij flechts een carlin of de waerde van agt Huivers in hunnen zak hebben, of zij huren voor een uur een kleen verguld rijtuig, waerin zij hunne bemorschte geftaite en belagctólijke grootschheid, m verfcheiden rijen, laten voortrepnen. Dit is  Driehonderd Vierenvijftigste Brief. g?ï ïs hier de gewone pracht, of liever het algemeenfte en meestverfpreide voorwerp van noodzakelijkheid* Ijder wil hier rijden, fommige om uittemunten, anderen om zich overal te begeven, zijnde dit te moeijelijk om te voet te doen, uit hoofde van de groote uitgeftrektheid dezer ftad. De geringfte advokaet en pleitbezorger, de artzen en bijna alle de perfonen , die boven het gemeene volk zijn, meenen dat van deze onkosten hunne perfoonlij* ke achting afhangt. Ook geloof ik niet dat 'er eene ftad in de weereld is, waerin men meer rijtuigen dan in deze vindt, 't geen alle uren van den dag en den nacht een onophoudelijk geraes maekt. De behendigheid der koetfieren is oorzaek dat men met veiligheid rijdt, niettegenftaende de meenigvnldige verhinderingen: zij haken bijna nimmer; en het is zeer zeldzaem dat 'er ongelukken gebeuren, fchoon het volk, en voornamelijk de kinders, ongemeen vermetel zijn. Het tooneel vertoont eene andere foort van fchouwfpelen, voor welken de Napolitanen niet minder driftig zijn. U van de opera te fpreken , Mevrouw , is u het denkbeeld van de fraeifte , natuurlijkfte , aengenaemfte en volmaektfte muzyk van het heelal te herinneren. „ Loop, vlieg naer Napels, zegt een beroemd ^ fchrijver in geheel Europa, J. J. Rous,, feau, tot eenen jongen muzikant, luister naer de meesterilukken van Leo, Durante, Jom* ' melli en Pergolefe". Dit is de wezenlijke ■ zege-  222 De Nieuwe Reizigér. zegeprael van die volk. Laten anderen het zelve in de kimden van eene verfchillende foort' opwegen ! Sedert eene eeuw is zijne overtreffelijkheid in deze betooverende kurisc bevestigd. De natuur zelf fchijnt het tot de muzyk gevormd te hebben. De buiging der ftemme, de maetklank der lettergrepen, de famenfpreking, het gebaer, alles ademt welluidenheid , alles kondigt een' zingenden landaert aen. De fraeije ftemmen zijn 'er gemeen ; en de middelen zijn 'er meenigvuldis om zulke gelukkige fchikkingen te onderfteunen. Men ziet te -Napels befchermhuizen , alleenlijk gefchikt om de muzyk te onderwijzen, en waerin men de kinders der beide kunnen aenkweekt, in welken men het beginfei der begaefdheid om in deze kunst te (lagen befpeuro De heer Piceini*, een der beroemfte muzykopftelleren van dit land , en die zelf in een dezer befchermhuizen opgevoed is, heeft mij alle verlichtingen, welken ik hem over dit onderwerp gevraegd heb, wel willen mededeelen. Hij heeft mij onderricht dat in alle deze liefdadige herbergen, beftaen de uit negentig honderd en twintig , en zelfs twee honderd • aenkweekelingen , twee kapelmeesters zijn , waer- * Hij is tegenwoordig te Parijs, waer hij op het operatooneel vertoond heeft Roeland, Ifigenia in Tan ris en eenige andere Hukken, die bij de kenners de achting, welke zijne meesterftukken hem in Italië verworven hadderj, behouden hebben.  Driehonderd Vierenvijftigste Brief. '223 waervan de eene zanglesfen geeft, en de andere de muzykopftellen der aenkweelingen verbetert. Insgelijks zijn 'er meesters op de viool , basviool, klavefimbel , hautbois , jagthoorns, enz, voor de jongens. Men ontvangt Ze op agt of tien , en houdt ze agt jaren; Men neemt die van meer jaren bezwaerlijker aen, ten zij ze reeds eenige aenmerkelijke vorderingen in de befchouwende en beöeffendei muzyk gemaekt hebben. De aenkweekelingen, die, na de zorg en onderwijzing van eenigen tijd , geene begaefdheden betoonen * worden verzonden om plaets voor anderen te maken. De ouders beitellen 'er fomtijds hunne kinders in de kost , en betalen de meesters. Een aenkweekeling, die zijn' tijd volvoerd heeft, kan 'er blijven om de anderen te onderwijzen ,• maer hij heeft de vrijheid om te vertrekken wanneer hij begeert. Ik was nieuwsgierig om het vermaerdfte befchermhuis S. Onofrio te zien, en de kamers, waer de aenkweckelingen flapen, eten en zich oeifenen , te bezoeken. Öp de eerfte trapftoep ontmoette ik een dezer kinderen, dat uit alle zijne magt op een' trompét blies; op de tweede ftond een ander, dat met denzelfden ijver den jagthoorn behandelde. In de naburige kamer waren zeven of agt klavierfpelers , een grooter aental van violisten, en eene bende van zangeren, die allen te gelijk verfchillende Hukken, en op verfchillende fleutels, uitvoerden. Anderen fchreven, ftelden muzyk op, en zongen:  224 De Nieuwe Reiziger. gen : het was een volkomen verward getier, -Dit gebrnik van allen te famen te werken Jieeft buiten twijffel zijne nuttigheid : de aenkweekelingen leeren alleen op hunne zaek letten, zoo aendachtig worden dat niets hen kan aftrekken, en aen hunne Hemmen offpeeltuigen een' ongemeenen graed van fterkte geven, .dewijl zij, in het midden van dit getier, genoodzaekt zijn naer zich zeiven te luisteren. Echter fchijnt dit geraes eene groote verhindering te baren. In dit gewoel is het niet wel mogelijk dat zij met fmaek' leeren fpelen of zingen. De klaverfimbels dienen tot een' voet aen de bedden , in eene der zalen gcplaetst. De violen en basviolen zijn in eene andere, de hautbois, fluiten en overige blaestuigen in eene derde zael. De trompetten en jagthoorns zijn op den trap of op de zolders afgezonderdIn deze fcholen zijn flechts weinige verlofdagen. In den herfst en des winters ftaen de . aenkweekelingen twee uren voor den dag op; en zij zijn beftendig in het fpelen of in het leeren bezig tot agt uren des avonds, behalve eenen tusfehentijd van anderhalfuur, voor den middag- en avondmaeltijd en de uitfpanning. Ik zag in het zelfde befchermbuis agt jonge Castrati of gefnedenen, welken men, des winters, op de eerfte verdieping, in warme kamers doet flapen, opdat de koude geen nadeel aen de fraeiheid van hunne ilem, welke zij zoo duur verkregen hebben, zoude toebrengen.  DRIEHONDERD VIERENVIJFTIGSTE BrIEF. 225 gen. Doch niettegenftaende de voorzorgen, welken men in acht kan nemen, gebeurt hec dikwerf dat deze ftem, bij het aenkomen van de jongelingfbhap, of na het verloop van eenige jaren, verloren wordt. De bewerking zelve, in plaets van die te verfieren, vervalschc ze geheelenal; en men wil dat van de honderd kinderen, die dezelve óndergaen, naeuwelijks één gelukkig ilaegt. De afkeerigheid, der Italianen voor de fterke en harde Hemmen, als de tenore of middelftem en de alto of tweede bovenftem , doet hen een zonderling behagen fcheppen in de ftem der gefnedenen.5 Men kart hun vermaek of liever de foort van hunne buitenfporige verrukking niet uitdrukken, wanneer zij fraeije ftemmen aentreffen: de beftuurders der opera nemen dezelven ten hoogen prijze aen. Echter wordt men zoo fchaemroöd over de wreedheid, welke men op deze ongelukkige flagtöffers van dezen fmaek des landaerts oeffent, dat men 'er nergens deel aen wil hebben. Milaen werpt dezen gruwel op Venetië, Venetië op Bönonië, Bononië op Florence , Florence op Rome ; en te Rome houdt men ftaende dat men alleen te Napels deze afgrijfelijke bewerking oeffent. Nogthans is zij in de befchermhuizen te Napels verboden; en men wendt voor dat de kinders, welke men 'er aenbiedt, gemeenlijk uit de omliggende ftreken van Luka zijn. Wat 'er van zij; dezelve is overal geftrengelijk verbannen. De geftrengheid der wetten is zelfs zöoXXVII, Deel P danig,  s2ö De Nieuwe Reiziger. danig, dat zij de ftraf des doods tegens den bewerker uitfpreken. Wie hem de hand leent, in welke manier het ook zij, wordt in den ban gedaen; ten minde, zegt de tot hiertoe zoo verftandige wet, indien het niet zij uit hoofde van ziekte, en met toeftemminge van den jongen, die de bewerking moet ondergaen. Men begrijpt wel dat één dezer voorwendfelen nimmer ontbreekt aen den bewerker of aen de ouders, die, meestal ongelukkige landlieden of onbemiddelde armen zijn, beladen met een talrijk huisgezin. Verlokt door de hoop op eene toekomende winst, offeren zij een' zoon op ; en zij verleiden hem derwijze , dat hij, geen het minfte denkbeeld van het hem toebereide ongeluk hebbende, zelfs ijverig verzoekt de bewerking te ondergaen. Maer eer zij overgaen tot dit bedrijf, zoo ftrijdig met alle de gevoelens der nature, brengen zij hem in een befchermhuis, waer hij de eerfte beginfels der muzyk leert. Indien men oordeelt dat de bewerking zijne ftem fraeijer zal maken, halen hem de ouders voor eenigen tijd te huis, en vertrouwen hem aen eenen bekwamen heelmeester. Na zijne genezing, geleiden zij hem weder in het befchermhuis, om 'er zijne opvoeding te vervolgen. Het tooneel van Sc Karei is gefchikt tot de groote of ernftige opera. Het zelve wordt geopend den 5den van November, den geboortedag des Konings; en men bepaelt zich ijder jaer tot vier ftukken, die ijder twaelf of veertien  Driehónderd Vierenvijftigste Brief. as? tienmael vertoond worden. Dit gefticht, gebouwd naer het voorbeeld van dat van Turin, paelt aen het paleis der Konings, die 'er uit zijne vertrekken bedekt kan komen. Het is groot en prachtig; maer men hoort 'er naeuwelijks de tooneelfpelers. Gemakkelijke trappen eri fraeije gallerijen geleiden naer zes rijen van' kamertjes boven eikanderen. Verfierd met tapijten, fpiegelen, luisteren, tafelen en zitplaerfen, zijn zij ruim genoeg om tien of twaelf perfonen te kunnen bevatten. Men ontvangt 'er bezoeken; men fpeelt 'er ,■ men gebruikt 'ef verkoelden wijn; en zelfs houdt men 'ei? avondmael. De Italianen gaen niet naer het fchouwfpel alleen om het fchouwfpel; Zij trachten 'er zich op verfcheiden andere wijzen te Verlustigen. Misfchien brengt het geringe belang, dat in het algemeen in de vertooning hunner Hukken heerscht; veel tot dit gebrek van aendacht toe. Men ziet op het tooneel noch kunstwerken, noch verfieringen, noch dien rijkdom en die kostbaerheid in de kleederen, noch dien toeftel en die pracht, die wezenlijk fchijnen verknocht te zijn aen de gebeurtenisfen, waerin de goden en helden de ■voornaemfte rollen fpelen. Het getal der zangeren en zangeresfen is bepaeld op zes of zeven, drie of vier bovenftemmen, eene contr" alto of tweede bovenftem, het zij van man of vrouw, en eene tenore of middelftem voor de koningsrollen. De fpeelplaets alleen is zeer talrijk, onderfcheiden en goed, omdat in Italië Pa de  £28 De Nieuwe Reiziger.- de fpeellieden niet duur zijn, daer in tegendeel de tooneellisten, die eene fraeije ftem hebben , buitenfporig betaeld worden. Wanneer deze de moeite willen doen om te fpelen, 't geen niet altoos gebeurt, gebruiken zij, gedurende allen den tijd van eene langdurige opzegging, eene gemeenzaemheid, die met regt onbefcheidenheid genoemd, en alleen door de verrukking, welke men voor hunne zeldzame begaefdheden heeft, verfchoond kan worden. Zij groeten de perfonen van hunne kennis , en ftellen geen het minfte belang in huu fpel en in hunne gebaren. Maer zoo dra de zangwijs begint, ontwikkelen zij alle de bekoorlijkheden van hunne Hemmen, den fmaek, het fchitterende, het natuurlijke, de uitgeftrektheid en welluidenheid; zij veranderen, onderfcheiden en vervieren het werk van den muzykopfteller; zij triomferen in de moeijelijkfte plaetfen; zij hebben zelfs fomtijds eene uitfpraek, die met de tegenwoordige omftandigheid ftrookt. De oplettendheid van het algemeen is dan volkomen. Men befeft, fmaekt en fchept behagen in hunne ftembuigingen , en in alle hunne mengelingen, hoe luchtig die rijn mogen, met een vermaek en eene verrukking', welke men in Italië den voor fmaek der vreugde van het ■paradijs noemt. Op het einde der zangwijze juicht men hun rijkelijk toe; dit is een teeken om weder te beginnen, 't welk dikwerf vijf of zesmael herhaeld wordt; en telkens geeft de tooneellist nieuwe bevalligheden aen zijn' zang en  Driehonderd Vierenvijftigste Brief. 229 en zijne uitdrukking \ bij put alle de hulpmiddelen der natuur' en kunst' uit. Ik zal niets van de danfen zeggen. De Italianen hebben geene kennis dan van fprongen , kabriolen of kruldanfen , huppelingen en gezwinde draeijingen: hunne balletten of dansfpelen hebben geene de minfte gemeenfchap met hunne ftukken. De danfen langs den grond, zoo gefchikt om de bevalligheden te ontwikkelen , vinden bij hen geen' ingang. Alle de eer daervan komt de Franfchen toe. De ware fchoonheden der opera te Napels beftaen in de woorden en de muzyk. Gewoonlijk gebmiktmen geene andere woorden dan die van Apostolozeno en vooral van Metaftafio. Zijn levendige, vloeijende en welluidende ftijl, zijne vernuftige denkbeelden, zijne heerlijke fchilderijen, en de kunst, waermede hij de gevechten , triomfen en feesten weet aentevoeren, verftrekken een ruim veld voor de begaefdheden van den muzyköpfteller. Men ontflaet de nieuwe fchrijvers van hunne moeite, omdat men overtuigd is dat zij dezen bezwaerlijk evenaren. Bovendien ftelt men veel meer belang in de verfcheidenheid der muzyk , dan in de verfcheidenheid der woorden. Dewijl ijder bijna muzikant is, is ijder ook een goed oordeelaer en goed kenner. Men vordert van de kapélmeesteren geene beredenkavelde muzyk , noch die foort van verdienfte wegens overwonnen moeijelijkheden , waeraen men elders zoo veel Weerde hecht, noch iets, dat naer toeftel en p 3 m-  £30 De Nieuwe Reiziger. gezochte kunst gelijkt, maer eene natuurlijke en nadrukkelijke muzyk, die de zinnen (treek en het hart verrukt. Ziedaer het geene altoos de Napolitaenfche muzyk heeft doen uitmunten ; en dusdanig zijn de meesterftukken , welken Paifiello en Piccini der verwonderinge hunner landgenooten aenbieden, Op het nieuwe tooneel, teatra nuovo , van eene onregelmatige gedaente en zonder verfieringe, fpeelt men de kluchtige opera. Behalve eenige (lukken, gelijk die van den heer Goldoni, la buona Figliola en la Figliola maritate 9 waeraen de heer Piccini zulk eene fchoone muzyk gemaekt heeft, zijn alle de andere een famenweeffel van prullen en lafheden , welken de begaefdheden der opflelleren alleen verdragelijk kunnen maken. De fnaekfche en boertige lage rollen worden uitgevoerd door tenors of middelftemmen, die altoos het gelach of gejouw der aenfchouweren verwekken, dewijl zij hun ten hoogde belagchelijk toefchijnen. Na deze dukken vertoont men pantomimen of gebaerfpelen, die fomtijds zeer aengenaem en welopgedeld zijn. Deze foort van dans fchijnt mij bijzonder eigen aen de Italianen , uit hoofde Van de levendigheid hunner bewegingen en natuurïijkkluchtige gebaren. Ik geloof dat zij, door befchouwing en oeffening, de wonderen , welken ons de aloude fchrijvers van Pylades en Batyllus verhaeld hebben, zouden kunnen ver» Hieuwen.  Driehonderd Vierenvijftigste Brief. 231, Men vertoont nog op het Florentijnfche tooneel, teatro de Fiorentini, kluchtige operaes , en fomtijds blijfpelen, uitgevoerd door benden van tooneelfpeleren, die door Napels trekken, of door gezeten burgers, als de goudfmeden, juweliers, enz, die van beroep geene tooneellisten zijn, maer zoo wel voor zich zeiven als voor het algemeen fpelen. De beste dezer blijfpelen zijn die van Goldoni , den Molière van Italië; maer de Napolitanen vinden oneindig meer vermaek in de Hukken van hun eigen land, nergens in gelijkende naer die geenen, welken men op de andere tooneelen van Itahe ziet. Zij beftaen in eene vermenging van treurig en boertig, van ernftig en kluchtig, in den " fmaek van Lopez de Vega en andere Spaenfche blijfpeldichteren; een'fmaek , die het gevolg is van de langdurige heerfchappije , welken Spanje in dit land geöeffend heeft. Men verbeeldt zich ligtelijk dat 'er in diergelijke Hukken noch karakter, nochaenëengefchakelde handeling, noch eenige welvoegelijkheid van het tooneel is; maer men lagcht 'er nogthans om, wanneer men den tongval der verfchillende tooneellisten hoort. De edele perfonaedjen zijn een Koning en eene Koningin, Prinfen en Prinfesfen. De Dianim, eene wezenlijke rol is eene doortrapte Kamenier, op wie alle handeling aenkomt. Het belagchelijke betreft Don Fastidio de Fastidii, gewoon Raedsman van Staet, altoos vervuld met vertrouwen op zijne kundigheden, altoos over zich zeiven vergeP 4 noegd»  »3& De Nieuwe Reiziger. noegd, fchoon zijne vrouw niet ontziet hein den bloedigflen hoon voor een' inan aentedoen, zijne dochter bezwangerd of gefchaekt wordt, en men hem zoo weinig eerbied betoont, dat men hem op flokflagen onthaelt. Onophoudelijk pratende, en grondregels en fpreuken voortbrengende , begint hij langdurige en oneindige volzinnen, die met een conciofia ■ chofa - che aenvangen,- maer hij brengt die nooit ten einde, het zij dat hij zelf het fpoor bijfler wordt, het zij dat Polkhïnello , ongeduldig wordende, hem in de woorden valt. Echter wordt hij niet verlegen ; hij fielt zich trotsch aen en verdubbelt zijne deftigheid , doorgaens voortgaende met woorden zonder pit voorttebrengen. Op zijn Spaensch gekleed, met eene zwarte paruik, is de tooneellist, die thans deze rol vertoont, merkwaerdig door zijne dunne beenen, een' dikken buik, eene lange en fchrale kin, een' grooten mond, holle wangen en een' neus van eene verfchrikkelijke lengte. De kunst en de natuur hadden hem geen koddiger vermomming' kunnen geven. Polichmella is een landman van Kalabrië, in zijn' ouderdom gehoodzaekt lijfknecht te worden. Zijne eenvouwigheid, domheid en ongebonden woorden, welken men over 't hoofd ziet wegens de hoerschheid van zijne landtael', gevoegd bij zijne dragt, beflaende in eene oude muts, eene foort van zak, in de gedaente van een koorkleed, aen den gordel door een dik touw vastgebonden, ftropkoufen van grof lin, ner^  Driehonderd Vierenvijftigste Brief. 233 nen en ongemeene groote holblokken, verwekken een algemeen gelach; en inderdaed deze perfonaedje, altoos behagelijk aen het graeuw van Napels, dat deze koddigheden overeenkomflig met zijne manieren vindt, kan eens of tweemael een' vreemdeling vermaken. Men brengt ook op het tooneel een' Roomfchen Abt, wiens bemoeizieke geaertheid verzekerd is van den Napolitanen te zullen behagen, gelijk men den Poüchinetto van Napels brengt in alle de Romeinfche Hukken, waerin mep zelfs alle de Napolitanen Polkhinellos noemt. Deze twee meededingende en wangunftige Iandaerten Hellen eikanderen wederzijdsch belagchelijk voor, gelijk het altoos plaets heeft onder naburige volken. Het tooneel van Napels wordt het ganfche jaer niet open gehouden; maer gedurende den tijd, diep men fpeelt, geeft men flechts drie vertooningen in de week, des faterdags en zondags , uit hoofde van den algemeenen toevloed van volk, en een' anderen dag ifl de week, des woensdags of donderdags. Des vrijdags zijn alle. tooneelen gefloten, om' de gedachtenis van het lijden van Jezus Christus te verëeren. De prijs der fchouwburgkamertjes is middenmatig. Op het tooneel van St. Karei beloopt de huur der eerften en tweeden, voor eene opera van twaelf of veertien vertooningen, flechts op negentien Franfche guldens; en het kost niet meer dan zesentwintig diergelijke Huivers in den bak, waer men zitplaetfen heeft. De kerkelijken p 5 eiS  234 De Nieuwe Reiziger. en monniken maken geene de minfte zwarigheid om deze openbare verrooningen bijcewonen: dit is een bijzonder gebruik te Napels; want in het overige van Italië komen zij, en vooral dfi monniken, alleen bij de heimelijke vertooningen. Het is uitdrukkelijk verboden zich, gedurende het fpel, op het tooneel te laten vinden. De manier is hier nog niet ingevoerd om openbaer tooneelfpeelfters te onderhouden „ noch zich om haer in den grond te helpen. Gebeurt het dat zij eenige grilligheden uitvoeren, zij ontvangen zulke geringe vergeldingen voor hare gedienitigheden, dat het haer onmogelijk is eene onbefcheiden pracht te laten blijken ; en de belchaefdhcid vereischt dat men diergelijke handelingen geheim houdt, Ik ben, enz. Napels, den 24^» van Jtdï, 1758. pRIEHONDERD VIJFENVIJFTIGSTE BRIEF. Vervolg van Napels. Indien het waer zij dat de luehtitreek een' zekeren invloed op de natuurlijke en zedelijke hoedanigheden der volken heeft, is'er dan een eenig te vergelijken bij dat van het koningkrijk Napels? Ook hebben de inwoonders niets te benijden aen andere landaerten, ten min-  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief. 235 minfte voor zoo veel den geest betreft. In 't algemeen hebben zij meest allen eene levendige en vurige verbeelding, wier buitenfchreden zelfs bedwongen en beteugeld moeten worden , om in de wetenfchappen, die van eene juiste en geftrenge redenkunde afhangen» te flagen, en om zich in de letteröeffeningen en de kunften tot de enkele fchoonheden , . welken de fmaek voorfchrijft, te kunnen bepalen. Wat ontbreekt 'er dan aen de Napolitanen? De arbeid en de leeröeffening. Met hunne natuurlijke gefteldheden, zouden zij nog den roem, dien verfcheiden hunner landgenooten in het gemeenebest der letteren verkre? gen hebben, onder hen zien herleven. Ik zeg hier niets van Virgilius, Seneka, Boccacius en Pontanus, filofoof, dichter, redenaer, histoiïefchrijver, leermeester van Alfonfus den II^1» Koning van Napels, vervolgens zijn' geheimfchrijver en raedsman van ftaet, met zijne vrouw', drie kinderen en een' vriend, begraven in eene kerk' van deze hoofdftad, welke hij op zijne kosten deed bouwen onder den, titel vari S. Giovanni Evangelist a. del Pontana. Deze fraeije vernuften behooren juist niet aen Napels, fchoon zij 'er hec grootfte van hun leven doorgebragt, en 'er werken , die hunnen naem bij de nakomelingfchap zullen vereeuwigen, famengefteld hebben : maer deze ftad kan, met reden, roem dragen dat zij het leven aen verfcheiden geleerden van «ene bekende verdienfte gefchonken, en an- de-  136 De Nieuwe Reiziger, deren, die 'er zich uit alle de landfchappen van het koningkrijk, als rot de bron der kundigheden, naer toe begaven, gevormd heeft. De goede Koning Robert, en Joanna de Ift<*> zijne kleendochter, verzuimden in de veertiende eeuw niets, om de wetenfchappen te doen bloeijen. De belooningen, welken zij uitdeelden, verwekten den gelukkigften naijver. Verfcheiden Napolitanen, wier namen Petrarcha en Boccacius ons overleveren, muntten uit door hunnen arbeid en voorfpoed in de toen bekende wetenfchappen; en hunne poogingen, om tegens de duisternisfen en de onkunde van dien tijd te worftelen, kunnen als den dageraed van de vernieuwing der lette-: ren befchoud worden. In de zestiende eeuw werd Surrento, dige bij Napels, vereerd met de geboorte van Tasfo, de onfterffelijke eer der Italiaenfche poë* zij'; en wiens naem met regt naest die van Homerus en Virgilius geplaetst is. Sannazat zius was hem eenige jaren voorafgëgaen: door zijne Latijnfche en Italiaenfche dichtkunde verdiende hij te Napels, zijn vaderland, en in geheel Europa, eene achting, die nog ftand houdt. Zijn dichtwerk de Partu Verginis., eene vreemde vermenging, 't is waer, van de ongerijmdheden des Heidendoms met de voortreffelijke verborgenheden van den Christelijken godsdienst, is buiten dit verwonderlijk door zijne welfprekendheid en de zuiverheid van den ftijl. Zijne Arkadia, in ondicht en ftar liaen^  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief: S37 liaenfche veerzen, bekoort ons door de kieschheid en eenvouwigheid der beelden en uitdrukkingen. Angelo di Coftanfo fchitterde weinig tijds daerna te Napels, waer hij eene historie, die hem eene naervorfching van drieënvijftig jaren kostte, uitgegeven heeft* Men heeft van hem ook eene verzameling van Latijnfche en Italianen dichtftukken. De laetften zij derwijze geacht, dat Crescimbeni , in zijne historie der Italiaenfche poë* zije, een denkbeeld van de fchoonfte Italiaenfche klinkdichten in alle foorten willende geven, voor alle zijne voorbeelden die van Coftanzo uitgekozen heeft. Fabio Colonna is een beroemd natuur- en kruidkundige, die mede omtrent denzelfden tijd te Napels verfcheen. Hij leerde de natuurlijke historie uit de werken, die ons van de aloudheid zijn overgebleven, en ontdekte 'er geheimen in, wélken men 'er tot nog toe niet in befpeurd had. Schoon deze wetenfchap federt hem de grootfte voortgangen gemaekt heeft, genieten de verhandelingen, welken hij heeft nagelaten , nog de achting der geleerden; en misfchien is men. hem een gedeelte dezer voortgangen verlchuldigd. Alle oogenblikken, die hem van zijne begunftigde letteröeffeningen overfchoten , befteedde hij tot de leeröeffeningen van de talen, muzyk, wiskunde , teekening, fchilderkunst', doorzigtkunde, het burgerlijke en kerkelijke regt. In foiumigen zijner werken, en onder anderen in zij-  S38 De Nieuwe Reiziger. zijne historie van eenige planten en eenige visfchen , ziet men platen, welken hij zelf gemeden heeft. Twee geleerden van derf naem van, Porta, te Napels geboren, maekten zich insgelijks beroemd in de zestiende eeuwë, die voor Italië was het geene de eeuw van Lodewijk den XIVden voor Frankrijk geweest is: de eeneisSimon della Porta, die eene verhandeling over de ziel, het vermaek, de fmert, de kleuren en de grondbeginfels der natuurlijke zaken nagelaten heeft: de andere is Jari Baptista Porta, filozoof, wiskunftenaer en verftandig geneesheer. Men ziet nog in deze ftad het huis, 't welk hij bewoonde, thans bezeten wordende door het gedacht der Conltanzi, dat hem. opgevolgd is. Zijn boek over de natuurlijke tooverij bevat vele zeldzame zaken. Verfcheiden fchrijvers meenen 'er het denkbeeld wegens de donkere kamer * en de kijkbuis § in te ontdekken; en zij befchouwen Jan Baptista Porta als den eerften uitvinder van de wederomkaetfende kijkbuis f. In dit geval, zou hij den roem dezer ontdekking hebben, zijnde dezelve uitgegeven vijftien jaren eer men de verrekijkers in Holland en in Italië gemaekt had. Ik breng u , Mevrouw de bekendfte Geleerden flechts ter loops bij: hier zijn nog verfcheiden anderen, die het gemeenebest der letteren met hunne werken verrijkt hebben, en voor- * Chambre obfcure, • § Télescope. \ 'téloscofe a réfiecTion,  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief. 239 vooral Regtsgeleerden, die voorheen en nu nog verhandelingen over het regt uitgeven: dezelve zijn wel eenigzins uitgebreid en wijdluftig, maer echter achtenswaerdig door de naeuwkeurigheid der grondbeginfelen. Onder deze laetften zijn nog verfcheiden in het leven, waervan men met lof kan aenhalen il Signor Damianus Romano; en U Signor Cyrillo, bovendien zeer geöeffend in de talen, en die zelfs vrij bevallige blijfpelen gemaekt heeft. De an« dere geletterde lieden van Napels zijn niet tal„ rijk; maer men kan tot hunnen roem zeggen, dat eenigen der geenen, die vooral de wetenfchappen aenkweeken , zulks met het gelukkigfte gevolg verrichten, en dat 'er weinigen in Italië, en misfehien zelfs in Europa zijn, die hun in bekwaemheid overtreffen Ik heb u den Prins van San-Severo, zoo geöeffend in de natuur en fcheikuftde en de natuurlijke historie, genoegzaem doen kennen. De Hertog van Noïa, uit het doorluchtige huis Caraffa, munt niét minder uit door zijne kundigheden: hij heeft een fraei bericht uitgegeven over den tourmaline, eene foort van zonderlingen fteen, die gemeenlijk in gedaente driekantig is, wanneer men hem met ftael flaet een hevig vuur voortbrengt, bijna zoo wel als een diamant het glas fnijdt, heerlijk gepolijst kan worden, en eenigzins heet gemaekt zijne aentrekkende boedanigheid openbaert, tot zoo ver dat zijn verkregen graedvan hitte met dien van kokend water overeenkomt. Deze Heer heeft ook de platte grond van  24Ö De NiéuWe Rêiziger. van Napels en deszelfs omliggende /treken iri 'vijfendertig bladen doen ontwerpen. Men ziet in zijn paleis zeldzame liefhebberijen van eène groote waerde, voornamelijk een kunstver* trek met gedenkpenningen , het aenzienlijklle ha dat van Capo di monte: dit is de eenigite verzameling van deze foort', die door een' bijzonderen perfooii bezeten wordt , federt dan die van het huis Pichetti, die tot de befchrijving van het koningkrijk Napels, door Mayer, gediend heeft, niet meer beftaet. • Wanneer ik u vader de la Torré 'noem, geef ik u een dénkbeeld van den bekwaemften geleerden, in het geene de proefondervindelijke wijsbegeerte en de meetkunde aen-gaet, terwijl hij tevens in braef heid, befchaefdheid, beleefdheid en gemeenzaemheid uitmunt Ik was zeer ijverig om mij met een' man van Zulk eene zeldzame verdiende te verbinden. In zijn' bijzonderen omgang verdient hij niet min den roem, dien zijne werken hem verkregen hebben. Zijne historie van den berg Vefuvius, welke ik reeds doorloopen heb , zal mij van de grootfte nuttigheid zijn, wanneer ik dezen vermaerden vuurberg ga zien: zij is buiten twijffel de beste, welke men nog over dit onderwerp uitgegeven heeft; zij is vervuld met geleerdheid en eene meenigte van waernemingen, op de goede natuurkunde gegrond. Ik heb getuige geweest van verfcheiden zeldzame proefnemingen, welken hij verrichtte met uit-  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief. 241 Uitmuntende vergrootglazen * van zijne uitvirtdinge, beftaende uit kleene glazen linzen, die de middenlijn van een voorwerp tweeduizeridi mael vergröoten. Met behulp van deze ver* grootglazèn* zag hij in Ijdereh druppel bloeds kleene luchtbolletjes of blaesjeS , fömmigeri plat, anderen rond, eenigen ringswijs, te fataenverbonden doör een ongemeen dun vliesje j 'twelk men naeuwelijksgewaër wierd, zijnde eene gewigtige ontdekking wegens de famenftalling van het bloed , waeruit de geneeskunde eeri groot nut kan trekken, en 't welk vader dé la Torré in èeh Latijnsch werk, aen den abt Noliet opgedragen 5 vöorgefteld heeft. Hij heeft zich ook veel met de gekorvért diertjes Opgehouden. De oogen der vliegen, bij voorbeeld, toonden hem ijder drie of vierduizend veelzijdige ligchamen, of zoo vele kleene dee^ len met verfcheiden vlakten ijder, met een driedubbel bloedvat dmringd. Vader Mifani kweekt dé wetenfchappen mee denzelfden ijver aen. Tót nu toé heeft hij flechts eenige kleene vertoogen uitgegeven; maer hij is voornemens eenige platen der kusten van Kalabria in het licht te doen kómen; met bijvoeging' van aenmerkingen, om haren tegenwoordigen ftaet met de befchrijvingen, welken 'er ons de alöuden van gegeven hebben, gelijk de befchrijving van Homerus ter gelegenheid der reize van Ulysfes, te vergelijken. Dit werk zal * Microscopes. XXVII. Deel. Q  $4& De Nieuwe ReiZigër. zal zekerlijk tevens onderwijzende en aengenaem zijn. De kanunnik Mazocchi, lid van de koningklijke Akademie der Wetenfchappen en Fraeije Letteren te Parijs, is een geleerde' Van den eerften rang. Hij heeft eene voortreffelijke kennis van de Oosterfche talen, en is zeer geöeffend in de gewijde en ongewijde aloudheden: zijne geleerdheid is uitgeflrekt eft gegrond; hij heeft 'er ontwijffelbare bewijzen van getoond in de werken , welken hij over' verfcheiden onderwerpen , maer bijzonderlijk over de heilige fchriftuur , heeft uitgegeven. In eenen reeds gevorderden ouderdom , behoudt hij nog alle de levendigheid van zijnen geest, en eene verbazende geheugenis. .Zijn omgang is onderwijzende en aengenaem. DeZe eerwaerdige grijsaert fchept behagen in het verhalen van meenigvuldige bijzonderheden , wegens de wetenfchappen en de geleerden, welken hij gekend, of waermede hij eenige betrekking gehad heeft; onophoudelijk neemt hij het grootfte belang in alle de gebeurteaisfen der letterkunde*. Misfchien had ik u, Mevrouw, tot roem van uwe kunne, aenftonds moeten fpreken van Mejufvrouw Maria Angela'Ardinghelli, minder uit-' * De Heer Mazocchi is geMorven in rt jaer 1770, in den ouderdom van vijfennegentig of zesennegentig jaren. Men kan zijnen lof zien in het agtendertigfie deel der Berichten van de Akademie der Fraeije Le$« teren,  Driehonderd Vijfenvijftigste Brièf. 243 Uitmuntende door hare bevalligheden en geboorte , dan door hare kundigheden in de natuur- en Wiskunde, die haer tegenwoordig aeü het hoofd der doorluchtige vrouwen van Italië en zelfs van Europa Hellen. De juistheid én doordringendheid van haren geest, geholpen door eene bëftendige oeffening, hebberi haer de verborgenheden der wetenfchappen omzwachteld ; en van hare eerfte jeugd af, heeft zij zich een' welverdienden roem verworven, door de fchoöne vertaling der Engelfche werken van den Heer HaleS, over de weegkunde van planten en dieren , welken zij in het Italiaensch, met fraeije aenteekeningen, heeft uitgegeven; werken, die men niet alleen moet lezen, maer waerin men zich moet oeffenen, en wier proeven en gróndbeginfels wetten in de natuurkunde en dierlijke huishouding* geworden zijn. Mejufvrouw Ardinghelli heeft zich tot deze vertaling niet bepaeld: zij heeft eigen werken famengefteld, maer hare Zedigheid heeft haer tot nu toe belet dezelven uittegeven. 2'al ik het u echter bekennen? Hoe luisterrijk haer letterkundige roem zij, hare deugden fchijnen mij nog veel verwonderen?waerdiger. Ik heb haer de teederfte zorgen aen hare moeder, reeds ver in ouderdom gevorderd, zien bewijzen. Ik fprak haer vati de hulde, welke alle de geleerden zich beijveren aen hare beroemdheid te betoonen , bijzonderlijk de Brieven over de aentrekkingsiragt, welken de abt Noliet aen haer opgeQ 3 dra-*  '344 De Nieuwe Reiziger. dragen heeft. Deze onderfcheiding wegens den besten Natuurkenner, die 'er tegenwoordig in Frankrijk is, ftreelde haer; maer zij brak het gefprek welrasch af, door het geven van eenige bevelen omtrent de huishouding; want zij behandelt de huiszaken met zoo veel belang als zij een meetkundig voorftel oplost*. Ik zou nog eenige andere levende fchrijvers, die geachte werken uitgegeven hebben, kunnen bijbrengen; te weten, den heer Antoni Genovefi, grootelijks in aenzien te Napels door eene verhandeling over de bovennatuurkunde, en door eenige vertoogen over den koophandel, de granen en andere nuttige onderwerpen; den beer Markgraef Galliani f, die een goede vertaling * Mejuffrouw Ardinghelli is federt gehuwd met een* Capo di Rota of Ecrften Voorzitter van een geregtshof in Kalabria. Zij heeft eene vertaling der Natuurlijke Hittorie van den Heer de Buflbn ondernomen, ■j- De Markgraef Galliani is de broeder van derf Abt Galliani, die voof eenige jaren te Parijs was, in hoedanigheid van fekretaris des gezants van 't Napelfche Hof In den tijd dat een zekere Aenhang liet algemeen overlaedde met eene meenigte van werken over het koorn, en over de manier om deze eetwaer van de uiterfte noodzakelijkheid in prijs te doen nijgen, fchreef de abt Galliani over deze ftof Franfche famenfpraken, die met veel bevalligheid, fchranderheid en waerheid opgefteld zijn. Hij Was een der eerftenomde dwalingen, valfche gevolgtrekkingen en ongerijmdheden van dezen Aenhang, waervan men thans niet meer fpreekt, aentetoonen. Men leest in een' hedendaegfchen Reiziger , die in het jaer t-fig.  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief. 245 taling van Vitruvius, met aenteekeningen, uitgegeven heeft; den heer Serrao, een' beroemden arts, van wien men een werk over den Tarentula, en een ander over den Vefuvius heeft, waerin hij zieh voornamelijk met de uitberfting van het jaer 1737 bezig houdt. Nogthans moet men zich verwonderen dat 'er onder het getal dezer fchrijveren, die hunne; begaefdheden in verfchillende zaken met vrucht te werk ftellen, bijna geen eenig verdraegelijk dichter gevonden wordt. De natuur is echter in dit land zoo bezield! Het vernuft der inwoonderen is zoo fterk tot de verrukking en poëtifche levendigheid vervoerd! Wat is dan de oorzaek van deze onvruchtbaerheid in eene kunst , waerin de verbeelding zulk eene fchoone rol fpeelt? Misfchien moet men zelfs deze oorzaek zoeken in de hevige drift der te Napels was, het volgende: „de Abt Galliani is de geestrijkfte en geleerdfte man van Napels. De Hertoe Clemente Filomarino is hier de dichter, " die de meeste begaefdheden en fmaek heeft: zijn " broeder kweekt de fjlozofie aen, en heeft een fraei " vernuft: zij zijn beide ongemeen beminnelijk en " welopgevoed; hun Huis fcheen mij het achten*ï waerdigfte van het land te zijn: de Hertog della, Torre, hun vader, heeft de fchoonrte gallenj van !', fchilderijen, welke hier gevonden wordt.' Dus is 'er thans te Napels een goed dichter: en deze dichter is uit het ligchaem van dien adeldom, die nog alle de barbaerschheid der middeneeuwe in ftand hield, voor de heerfchappij van het Huis van Bourbon 1» bet zuidelijke gedeelte van Italië. Q 3  l4 willen navolgen; en deze ftijl heeft de Italiaenfche dichtkunde geheel bedorven. Alleen de leeröeffening in de alöuden kan de letterkunftenaers van dit land tot de regels van den goeden fmaek, waervan zij allen in 't gemeen afgeweken zijn, doen wederkeeren. Hier ontmoeten zij die juistheid en naeuwkeurigheid in de redenkaveling, dat fijne en kiefche gevoel om de wezenlijke fchoonheden te onderfcheiden van die geenen, welke flechts den fchijn daervan hebben , deze kunst om al het noodige te zeggen, en zulks behoorlijk te doen, deze aengename kiefche uitfpraek * die natuurlijke bevalligheden, kortom deze hoedanigheden , die de bekoorlijkheid van de werken der alöuden uitmaken, en welken men vergeefsch in de meesten der geenen, welken men hier ziet verfchijnen, zoude zoeken. Welke omftandigheid is gunftiger, om deze leeröeffening te vestigen en te verfpreiden, dan de ontdekking van Herkulanum? Ook heeft Q4 *  $4$ De Nieuwe Reiziger. de Koning, op het voorbeeld van alle de groote Oppervorften, die het doen bloeijen van de wetenfchappen en kunften in hunne landen als eene hunner gewigtigfte zorgen befchouwd hebben, deze gelukkige omftandigheid ijverig waergenomen, om het zelfde oogmerk te bereiken. Hij heeft eene Akademie van vijftien leden opgericht, om aen de verklaring en befchrijving van alle de voorwerpen, welken men in de uitgravingen van deze ftad vindt, te arbeiden. Deze Akademisten, waeronder de heer Mazocchi is, buiten twijfel de geleerdfte van allen, vergadert eens weeks bij den Markgraef van Tannucci, die in hunnen arbeid deelt en 'er veel belang in ftelt. Men zou niet kunnen gelooven met welk een' ijver deze nieuwe Akademie zieh toelegt tot het doen van naervorfchingen, die tot de verklaringen, welken zij zich voorftelt, betrekkelijk zijn. Alle de fchrijvers der aloudheid worden gelezen , vergeleken en onderzocht. Echter hebben deze verklaringen nog veel van den fmaek des landaerts, en zelfs van de. onervarenheid van eenigen dezer Akademisten , die eene nieuwe en onbekende loopbaen doorftreven; zij Zijn noch volkomen gegrond noch welopgelost. De Markgraef van Tanucci heeft mij zelf gezegd dat hij , toen men hem de verklaringen van het eerfte deel aenbood, dezelven zoo wijdloopig en met zulk eene groote ppëenftapeling van geleerdheid overladen vond , #E hil genoodzaekt was 'er de hand aente.  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief. 249 leggen, om 'er het onnutte aftefcheiden, en ze tot het wezenlijke te brengen,- en nog, heeft hij 'er bijgevoegd, blijven 'er vele overtolligheden in. Men moet echter bekennen dat deze maetr .fchappij der geleerden van Napels reeds voordeelige veranderingen heeft voortgebragt. Zij heeft een nuttige naijver verwekt onder de jonge lerterkunftenaers , die naer de gunnen .en onderfchejdingen, welken de Regering behendiglijk voorfteld, willen haken. Het lezen van goede fchrijveren wordt algemeener. De fmaek wordt gezuiverd en dagelijksch volmaekter*. Het fchijnt mij toe dïit men in alle zaken poogingen doet ter verbanninge van deze flaepziekte, die zoo lang de geesten verdpofd heeft; en men kan de gelukkigfte uitwerkingen van deze algemeene gistinge verwachten. Alles, wat men kan begeren, is dat de eerfte leeröeffeningen in de kweekfcholen beter beftuurd worden. Napels heeft zich vrij te beroemen op zijne zeven kweekfcholen, die in vol-. * Men kan hiervan overtuigd worden, wanneer men de oogen flaet op de laetfte deelen der aloudheden van Herkulanum, overzien door den heer Pafchale Carcani, Zijne geleerde aenteekeningen zijn veel minder verdoofd onder deze wijdluftigheid, welke men in de eerfte deelen befpeurt. Niets bewijst voorts meerde gelukkige omwenteling, die dagelijksch te Napels voorvalt, dan de nieuwe Akademie der Wetenfchappen, welke men korts in deze ftad opgelicht heeft.  afo De Nieuwe Reiziger. volkomenoeffeningzijn, en op eene talrijke hoogefchool, waerin men alle de wetenfchappen onderwijst, in ruime en uitgeftrekte gebouwen, van buiten met Verfcheiden fieraedjen der beeldhouwkunde verrijkt: het fchoonfte fleraed beftaet echter in de verkiezing en de bakwaemheid der meesteren. Tot heden toe zijn 2ij verkleefd aen de gebrekkige leerwijzen , in de barbaerfche eeuwen voorgeteeld. De verpligting van alle de Profesforen der hooge-: fchole, om ten einde van drie of vier jaren alle de verhandelingen, die de onderwezen ftoffen bevatten, te laten drukken, heeft buiten twijffel vele boeken voortgebragt; maer heeft zij vele groote filozofen , groote geneesheeren en groote godgeleerden te voorfchijn doen komen? En is het gering getal der geenen, die in 't vervolg door hunne begaefdheden uitgemunt hebben, niet verpligt geweest om zich nieuwe wegen te banen, en zich te ontflaen van de fchoolfche fcherpzinnigheden en den Ariftotelifchen leertram , die te Napels, in het onderwijzen van alle de wetenfchappen , nog gebruikt worden. De eenigfte waerlijk nuttige en dierbare gewoonte: die in de hoogefchool dezer ftad plaets heeft, en waerdoor zij zich van alle de andere van Italië onderfcheidt, is dat men 'er allerlei filo-» zofifche begrippen mag ftaende houden, zonder iets te vreezen, mits dat zij niet openlijk tegen de wetten van het koningkrijk ftrijden. Deze vrijheid, zoo nuttig in zich zeiven, en  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief. 251 en om tevens den naijver in de vernuften gaende te maken, heeft den voortgang der fraeije kundigheden verhaest, doet eer aen de grondbeginfels der Regeringe, en bewijst volkomen dat men hier niets van het Gewetenshof te vreezen heeft. Men beroemt zich nog te Napels wegens vier openbare boekerijen, waerin men alle de noodzakelijke hulpmiddelen vindt, om in het aenkweeken der wetenfchappen gelukkig te Hagen; eerftelijk , die van het paleis Capo di Monte; ten andere, die van Seggio di Nido* waeraen twee Kardinalen van het Huis van Brancaccio of Brancas eene rente van omtrent Vijfentwintig honderd Franfche guldens nagelaten hebben, om boeken te koopen; ten derde , die der Vaderen van het Oratorie van St. Filips van Neri, kostbaer in boeken en handfchriften, bijzonderlijk die van Jozef Scaliger» Heinfius en Scioppius; eindelijk, die van Tarfia , aengelegd door Ferdinand Vincent Spinelli, Prins van Tarfia, overleden in het jaer 1752; zij is niet minder merkwaerdig door de meenigte van goede boeken en werktuigen der natuur- wis- en ftarrenkunde, dan door de fieraedjen der zalen, die dezelven bevatten. Behalve deze vier openbare boekerijen , zijn 'er nog andere bij» zondere boekzalen , die insgelijks de oplettendheid der weetgierigen verdienen. De Augustijnen van St. Jan van Carbonara bezitten 'er eene, die hun nagelaten is door den Kardinael Séripand, gezant van den Heiligen Stoel $p de kerkvergadering van Trente. Onder het groote  &$% De Nieuwe Reiziger." groote getal van zeldzame en kostbare handfchriften, vindt men een' Dioskorides op perkament van de hoogde aloudheid; de letters zijn vierkant, de bloemen en planten welgeteekend, en fraei met karmijnverf gefchilderd. In het klooster van Monte - Oliveto, ziet men nog eene talrijke boekerij, verrijkt met verfcheiden fraeije handfchriften, die van het einde der veertiende of van het begin der vijftiende eeuy/e zijn, toen men, federt de vernieuwing der wetenfchappen in Europa , of door de zorg der Vorften van Italië, voornamelijk der Médicis, zich toeleide op het verbeteren van de veranderingen, misflagen, dwalingen en willekeurige verkortingen der handfchriften , zoo vermeenigvuldigd in de eeuwen der onwetendheid. Maer kan men alle deze verzamelingen niet vergelijken bij de wapenrustingen, welken de afllammelingen der aloude Helden nog in hunne kasteelen bewaren, als eene getuigenis van derzelver dapperheid en roem? Het ontzagchelijke gewigc dezer wapenrustingen wekt de verwondering op. In eene eeuw, door de verwijfdheid ontzenuwd , kan men de verbazende kragt, noodig om dezelven te dragen, paeuwelijks begrijpen. Dus is het te Napels ook gelegen met deze boekerijen, zoo zorg* yuldig verzameld door mannen, eertijds door de liefde tot de wetenfchappen ontvlamd, Men befchouwt ze , men toont ze als eerwaerdige gedenkftukken van hunnen ijver en hunne kundigheid; maer zij veroorzaken niets dans  Driehonderd Vijfenvijftigste Briéf. 253 dan èëne vruchtelooze verwondering: de fchatten, welken zij befluiten, blijven onaengeraekt* en meestentijds verlaten. Indien men, Mevrouw * van den ftaet der kunften moet oordeelen, volgens de meester* ftukken, die in wezen zijn, kunnen zeer weinigen den kunftenaren dezes lands eer toebrengen. Ik heb u genoeg gezegd van de bouwkunde, om u te doen oordeelen dat zij de fchoonheden, waerover men zich in de andere Italiaenfche fteden verwonderd, hier zelden oplevert. In de 'beeldhouwkunde ziet men flechts middenmatige begaefdheden , behalve van den Ridder Bernin, die zich nog geöeffend had te Rome, waer hij het grootfte gedeelte zijns levens gefleten heeft,. Het plaetfnijden was weinig in gebrüik, en men kan zelfs zeggen onbekend , voordat de Koning de aloudheden van Herkulanum had doen fnijden, waervan hij in het begin verpligt was de befturing aen vreemde kunftenaers te vertrouwen. De fchilderkunst alleen heeft eenige uitmuntende perfonaedjen voortgebragt, zonder nogthans eene bijzondere fchool opterichten, en zonder zich aen eenen fmaek, die hen kenmerkt, te houden: zij hebben, zonder onderfcheid, de grondbeginfels der grootfte Italiaenfche meesteren gevolgd. De Ridder van Arpino, of Jofepin, geboren in het jaer 1560, in het dorp Arpinas in het Ploegland, en overleden te Rome in het jaer 1640 , is de oudfte der Napolitaenfche fchilderen, die achting verkregen hebben. De ar-  554 De Nieuwe Reiziger. armoede bragt hem te Rome , waerheën hij zich begaf in den ouderdom van dertien jaren, om zich te oeffenen, eU de fchilders, die aen het Vatikaen arbeidden , te bedienen. Men verraschte hem, terwijl bij kleene beeldtenisfen, die vol geest fchenen, op de plattezuilen fchilderde. Paus Gregorius de XIIIde, die hem met verwondering' zag, nam de zorg op zich om hem zijne leeröeffeningen te doen vervólgen. Zijne eerfte werken flaegden gelukkig : men vond zijné teekening los, en zijne famenftellingen fterk verheven; Schoon hij alles naer eigenzinnigheid fchilderde, behaegde Zijne vrije en luchtige manier algemeen. Hij vergezelde den Kardinael Aldobrandini in Frankrijk , en gaf eenige fchilderijen van zijn maekfel aen Henrik den IVdid , die hem aenmerkelijke gefchenken gaf, ert hem tot Ridder Van St. Michiel benoemde. Zijne voornaemfte werken te Napels, zijn de koepel en heilige domskamer der Karthuiferen. Jofef Ribera , de Espagnolét genoemd, is de grootfte fchilder der ftad Napels, waer hij zich ongemeen jong begaf uit Spanje, zijn vaderland. Gevormd naer de manier van Michiel Angelo van Caravage, dien hij zich tot voorbeeld gekozen had, fchepte hij alleen behagen in verfchrikkelijke voorwerpen. Zijne Werken ftrekken tot verfiering van verfcheiden kerken Van Napels: zelfs zijn 'er weinige aenzienlijke kunstvertrekken , die 'er geene bezitten ; lïiaer de voornaemften bevinden zich in Spanje»  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief. 255 je* waer dezelve door de Onderkoningen gezonden wierden. Men ziet in allen eene juiste teekening, veel uitdrukking in de hoofden, eneeri Hout pinceel: misfchien heeft hij in zijnen fmaek noch genoegzame bevalligheid i noch genoegzame edelheid. Zijne wangunst tegens Dominiquin, wien hij zulk een hevig verdriet veroorzaekte» dat het deszelfs dagen verkortte, verduisterde grootelijks den roem van dezen kunftenaer. Hij bezweek zelfs onder de eigen fmert. Het verdriet, 't welk hij opvatte over het fchakeri van een' zijner dochteren, door Don Jan vari Oostenrijk, die in het jaer 1648 te Napels kwam » deed hem heimelijk een jaer daerna uit deze ftad vertrekken. Men heeft nimmer vernomen wat éer van hem geworden, noch in welke plaets hij geftorven is. 1 Lukas Giordanö, zijn leerling, geboren te Napels, in het jaer 1632 , en overleden irt dezelfde ftad in het jaer 1/05, werd Fa— presto bijgenoemd, uit hoofde van de verwonderlijke vaerdigheid, waermede hij zijne werken famenftelde. Zijne manier heeft zeker veel losheid en overëenftemming; hij verftond de verkortingen zeer wel; maer deze groote vaerdigheid van hand,' op welke hij te veel vertrouwde, heeft hem veeltijds middelbare en onoverwogen fchilderftukken doen uitwerken* Men verwijt hem ook dat hij onnaeuwkeurig Was, en weinig kennis van de ontleedkunde had» De ftad Napels is vervuld met deszelfs werken: men ziet 'er nog veel in Spanje, waer Karei  2555 De Nieuwe Reiziger. Karei de II & dezelven deed komen , om *er zijne paleizen en verfcheiden kerken mede té verfieren. Deze Vorst overlaedde hem mee weldaden, en benoemde zelfs een van 's mans zonen tot Voorzitter der Stedehouderfchap van Napels. ■ Matthias Preti , bijgenoemd éi Calabfefe, de Kalabriër, werd geboren in Kalabria in het jaer 1643 •> en overleed in het jaer 1699 te Maltha, waer men hem geroepen had om de zoldering der kerke Van Sn Jan te befchilderen. Deze fchilder muntte uit in groote kunstwerken ; en zijn natuurlijke fmaek , in dezelve te behandelen, was gelukkig ontwikkeld door Lanfrank, een' der grootfte meesteren in deze kunst. De Orde van Maltha , was zoo wel voldaen over het fchoone fchilderftuk in verfche kalk, waerop hij het leven van St. Jan vertoond heeft, dat het , om hem te beloonen, tot Ridder van Eer' benoemde , en hem het riddergoed van Syraküfa gaf, met eene aen. zienlijke jaerwedde. De ftukken, welken men van hem te Napels ziet, bewijzen de Verfcheidenheid zijner uitvindingen , den rijkdom zijner fchikkingen, de ftoutheid zijner kleuren, de groote verhevenheid zijner beelden , en de verwonderlijke uitwerking zijner tafereelen. Men zou kunnen begeren dat zijne teekening wat naeuwkeuriger , zijne toets minder hard, en zijne kleuren minder zwart waren. De kenners ftellen zijne fchilderijen op verfche kalk boven zijne kleene of ezelsftukken. Sak  Driehönderö Vijfenvijftigste Brief. 257 Salvator Rofa, geboren in het jaer 1615, in het dorp Renella, twee mijlen van Napels, en geftorven te Rome in het jaer 1673, is verwonderlijk in landgezigten: men vindt 'er eene onnavolgbare vrijheid van pinceel in. Hij heeft ook uitgemunt in het fchilderen van zeevaerten en gevechten. Zijne historieftukken hebbeh -dezelfde verdienften niet. Deze kuniienaer werkte ongemeen vaerdig: dikwerf begon hij eene fchilderij van ongemeene grootte, en eindigde die denzelfden dag. Zijne kamer was verfierd met een' vrij grooten fpiegel, voor welken hij zich in de hem noodige geltal te Melde ; en in dit vertrek waren alle zijne leeröeffeningen bepaeld. Ik ga eenige andere fchilders voorbij , als Paulus de Mattéis en de Ridder Masfimo, van welken men hier verfcheiden geachten werken ziet, om u gewag te maken van Solimene, geboren te Nocerra, in het grondgebied van Napels, in het jaer 1657, en in deze hoofdltad geftorven in het jaer 1747. Hij is tevens gelukkig geflaegd in historieltukken, afbeeldingen , landfchappen , dieren, bloemen, fruiten, dé doorzigt- en bouwkunde. Men verwondert zich over zijne tafereelen , in het groot en in het kleen , zoo in, olieverf als in Verfche kalk. Hij werkte alles naer de natuur,, Zonder zich te veel aen het aloude te onderwerpen, uit vreezc, zeide hij, dat het vuur van zijn vernuft zoude uitgedoofd worden : dit alles paerde hij met een'uitmuntenden fmaek, een verheven b; JXVIL Deel. R denk.-  5.5& De Nieuwe Reiziger. denkbeeld, en eene rijke famenvoeging'. Zijne werken verfieren verfcheiden paleizen eri kerken. Zijne fchool is altoos vervuld geweest met een groot aental van leerlingen, die uit alle landen kwamen. De bekendften zijn Sebas° tiaen Conca, de beste der tegenwoordige levende fchilderen te Napels; Corrado, in Spanje wonende; en de Graef Ferdinand San-Felice, dien deze meester het meeste beminde, en voor wien hij de gallerij, die tot eene akademie aen de jonge lieden ftrekt, edelmoediglijk fchil* derde. Solimeneisde laetfte der groote fchilderen, die den roem van hunne kunst te Napels ilaende gehouden hebben. Eenige andere kunftenaers, die in den rang der geenen, welke de teekenkunst aenkweeken , kunnen gefield worden, als de goudfmeden, plaetfnijders, juweliers, enz, hebben tot heden toe den fmaek des lands getrouw nagevolgd. Het fcheelt zeer veel dat de laetften de diamanten en kostbare fteenen met die fierlijkheidenfraeiheid, waerover men zich in diergelijke werklieden in Frankrijk en zelfs te Rome verwondert, weten te zetten. De werken der eerften , die een van de voornaemfte verfierfelen der kerken zijn, verdienen alleen opmerking om de groote zorg, welken men aen derzelver bewerking te koste gelegd heeft. Voor het overige is de gedaente aen het luisterrijke opgeofferd. Al dit zilverwerk beftaet in platen, en gelijkt naeuwkeurig naer fpiegels. .Wae  Driehonderd Vijfenvijftigste- Brief. 259 • Wat de nuttige kunften belangt, men vindt nier zeldzaem werktuigen, die kenmerken van het vernuft der uitvinderen zijn. Het zij onverfchilligheid en luiheid, het zij gebrek van naijver , de vlijt is in het algemeen zeer bepaeld , en heeft weinig werkzaemheid, Onder de voorwerpen van de bijzondere vlijt dezer ftad , en Waervan de vrij aenmerkelijke uitvoer naer de buitenlanders haer voordeelig wordt , ken ik niets anders dan de vioolfnaren, in geheel Europa beroemd ,- de verfchillende foorten van deeg, en vooral de mdccaroni, de besten van Italië; het zoogenoemde Napelfche geel, öf giallolino, eene kleur bij de fchilders veel m gebruik; de zeep, de uitgetrokken fappen, de kunstbloemen, de ingelegde vruchten en deƒ*avolinioi anijs, welriekende gemaekt met den wezenlijke kaneelölie, en daerdoor zeer hartfterkende en minlustverwekkende , gelijk men voorgeeft, 't geen haer eene groote waerde bij vele perfonen moet bijzetten. Men kan 'er bijvoegen vazen, doozen , kleene tafels, gemaekt van fraei albaster, dat uit Sicilië komt, gefneden fteenen, en figuren van allerlei grootte, gefneden op jaspis en agaeth, welken men mede uit dit land haelt. Men bedient zich noch van de lavaes of uitvloeijingen van den Vefuvius, tot het maken van allerlei foorten van doozen, welken de rijkheid der fieraedjen alleen kostbaer kunnen maken ; want de tabak wordt''er fchielijk in droog , en verkrijgt een fmaek van zwavel en roest, die naer de laR 2 va  aCo De Nieüwe Reiziger. va gelijkt, en zeer prikkelende wordt, bij dé minfte hitte. • De Koningin heeft, weinig tijds na haer huwelijk, werklieden uit Saxe doen komen, om eene porfeleinreederij opterichten. Hun eerfte arbeid beloofde, in dit koningkrijk , eenen nieuwen tak van aenmerkelijken koophandel te openen. Reeds hadden zij verfcheiden en daer onder zelfs eenige groote ftukken, vervaerdigd, welke, door de fchoonheid van het vernis en de fijnheid der kleuren, veel naer die van Saxe geleken. Ik weet niet welke verhinderingen zich tegens het beftaen van deze reederije verzet hebben. Hebben de Napolitanen eene nieuwe foort van pracht, hun door hunne vaders niet overgeleverd, met verontwaerdiginge aengezien ? Wat 'er van zij, dezelve beftaet niet meer, of is ten minfte afgebroken. De andere reederijen, welken men thans in deze ftad ziet, bepalen zich tot dingen van de uiterfte noodzakelijkheid, tot handwerken van wollen en zijden ftoffen, waervan eene groote vertiering gefchiedt, omdat de landfcbappen uit deze bronnen putten. Men maekt volle fluweelen , halve fluweelen, neusdoeken, zijden koufen, enz, die derwijze tot volmaektheid gebragt zijn, dat zij den ijver der buitenlanderen opwekken. De linnenreederijen ftrekken zich uit en vermeenigvuldigen. Men heeft ondernomen de linnens des lands te ontdoen van hunne grofheid, die hen voorheen tot het ge-  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief; &6i gebruik der landlieden bepaelde; en de burgerij maekt geene zwarigheid zich van dezelven te voorzien. De aenkweeking van de zijwormen is een vermakelijke en gemakkelijke arbeid , dien het volk bemint, en die aenmerkelijke lommen aen dit land zoude kunnen opbrengen, uit hoofde van de meenigvuldige ontbiedingen der vreemdelingen van de Napelfche zijde, die van dezelfde hoedanigheid als die van de Levant fchijnt, en, wel bewerkt wordende, zoo volmaekt als die van Piémont en Lombardije zoude zijn. Het vlas, de. hennip, de olie, het katoen, de aluin, de fitroenen, de oranjeappels, de andere groene of drooge vruchten, het manna, het drop van zoethout, dat in Abruzza en Kalabria gemaekt wordt, en vele andere voorbrengfels, die bijzonderlijk aen dit land, of beter dan elders zijn, zouden nog zaken voor een' veeluitgeftrekter handel, dan hij tegenwoordig is, kunnen opleveren. Wat zal ik zeggen van de wijnen, de besten, buiten tegenfpraek, van Italië, fchoon zij veel verloren hebben, federt men verzuimd heeft dezelven op de aloude wijzen te bereiden ? De handel in paerden zoude alleenlijk bekwaem zijn om het land te verrijken , indien het geöorlofd ware 'er zoo veel te verkoopen, als de buitenlanders begeren ; maer men heeft eene wet , door welke het , op ilraf van het leven , verboden is hen uit hee R 3 ko.  t6z De Nieuwe Reiziger. koningkrijk te Voeren. Zulk eene geftrenge wet kan buitentwijffel niet voortfpruiten dan uit de vreeze van het ras dier dieren te zien ontbreken : niets fchijnt mij gemakkelijker, om deze zwarigheid voortekomen, dan de merriën te vermeerderen, en haer zoo gemeen te maken , als het algemeene welzijn het vereischt. Eenigen behooren aen den Koning, anderen aen bijzondere Heeren, die ze op hunne landgoederen onderhouden. Men vindt ze gemeenlijk in de gebergten der beide Abruzzaes, van Bafilikate, het Ploegland, en het bovenlandfche Prinsdom. Hier kweekt men dit fc'hoone ras van paerden, die vol vuur, gedwee, en luchtig aen de hand zijn, het hoofd wel dragen, Zich tot allerlei gebruiken bekwaem toonen, en zoo veilig en moedig zijn bij het verlaten van den ploeg, als of zij nooit getrokken hadden. Ten aenzien van de duurzaemheid, kunnen zij zoo veel wederiken als de paerden van Barbarijen. Hun voedfel beftaet in gehakt ftrooi, gerst en eenige andere vermengde granen, doch nimmer in droog hooi. Wanneer men hen, alle jaren in de lente, in de wei jaegt, fchijnen zij in het begin te verzwakken; maer korts daerna krijgen zij eene nieuwe wakkerheid. De posterijen worden bediend door deze paerden, welken de naburige Heeren der openbare wegen gewoonlijk hunne merriën bezorgen, en waermede zij veel voordeel doen. Men ziet nog vele muilezels en muilezelinnen van een fraei ras, die  Driehonderd Vijfenvijftigste Brief. 263 die voor allerlei arbeid ten hoogite nuttig zijn. De buffels, zoo gemeen in den Kerkelijken Staet, verfpreiden zich zelden in de aengrenzende deelen van het koningkrijk Napels. In tegendeel heeft men hier overal groote osfen, bijzonderlijk in de landfchappen, die in de nabuurfchap der Adriatifche zee liggen, waer zij in vette weiden gevoed worden. Behalve hunne nuttigheid voor den landbouw, is hun vleesch uitmuntend; maer hun Ieder, welks voornaemfte bereiding te Napels gefchiedt, kan in deugd op verre na bij dat van Frankrijk en Engeland niet halen. Eindelijk geven de wolbeesten kostbare vachten, die des te overvloediger kunnen worden, omdat deze dieren bijna geene zorg noodig hebben, en overal, in het veld rond dwalende, welriekende kruiden, bekwaem tot hun voedfel, vinden. Voegt men bij alle deze voordeelen, welken het der milddadige nature behaegd heeft in dit land te vermeenigvuldigen, zijne zonderlinge ligging tusfehen twee zeen, en het heerlijke cederbosch in het Apennijnfche gebergte, voor het bouwen en bemasten van fchepen, de vruchtbare ijzer- en kopermijnen , enz, welken deze bergen belluiten % men zal gemakkelijk befeffen dat het flechts van de inwoonderen afhangt zich te verrijken , en onder de handeldrijvendfte volken der weereld uittemunten. Tot heden toe hebben zij de koelfte verontwaerdiging getoond voor IV 4. de  264 De Nieuwe Reiziger. de ontelbare goederen , waermede zij omringd zijn, en die zelfs hunne vlijt fchijnen te verzoeken. Maer misfchien brengen de meenigvuldige verhindernisfen van eene flechte befturinge nog meer toe, dan de onverfchilligheid der inwoonderen, om deze vlijt uittedooven. De gierigheid, zoo wel als de onkunde van de ware grondbeginfelen, die tot een fteun aen het algemeene geluk moeten dienen, hadden de Spaenfche Onderkoningen allerlei regten en belastingen, die den koophandel bedwongen en zelfs vernietigd hebben, doen uitvinden. De Regering houdt ze thans nog in Hand. Tot heden toe bezig met andere voorwerpen, die haer buiten twijffel van meer gewigt toefchijnen, heeft zij tot nog toe hare waekzaemheid en oplettendheid niet over den koophandel laten gaen, noch de welvoegelijke middelen genomen, om denzelven te doen bloeijen, Nogthans moest het voorbeeld van alle de andere landaerten van Europa haren naijver wel opwekken. Eertijds waren de reederijen en de koophandel bij twee of drie volken befloten. Tegenwoordig begint men in alle landen zijne eigen voortbrengfels te doen gelden, en die van vreemde landen te willen misfen; en waer kan men die beter misfen dan in het koningkrijk Napels? Ik zal meer zeggen: de natuur van verfcheiden dezer voortbrengfelen is zoodanig, dat men ze alleen in dit koningkrijk vindt, en dat de andere landaerten  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 26*5 aerten bijgevolg genoodzaekt zullen zijn het zelve altoos fijnsbaer te worden. Ik ben, enz. Napels, den-3*" van Augustus, 1758. Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 'Omliggende Streken van Napels, de berg Pauftlipus, Puteoli, Baja, enz. Indien alle de befchrijvingen, welken gij wegens Italië hebt kunnen lezen, Mevrouw , u het fchitterendfte en heerlijkfte denkbeeld van het zelve gegeven hebben indien gij het met reden aenziet als het gelukkigfte verblijf van het aerdrijk , 't welk men niet zonder verrukking' kan befchouwen, waervan men nïqt zonder opgetogenheid kan fpreken; welk eene verwondering moet een gewest, dat in een kort begrip alle de wonderen van dit land befluit, en zelfs nog voortreffelijker goederen daervan oplevert, niet in u verwekken? De natuur verandert 'er hare tafereelen tot in het oneindige; het zijn niet alleen bekoorlijke landgezigten, vermakelijke heuvels, een altoosdurend groen en eene aengename en frisfche luchtkoelte; de natuur is nog verhevener en voortreffelijker; zij treft, verwondert, en verR 5 blindt  266* De Nieuwe Reiziger. blindt ons eenigérmate door de zondedmgfte yerfchijnfels. In het midden der fchilderachtigfte ftanden ziet men nog ontelbare overblijffels van de Romeinfche pracht', en om mij van eene kragtige uitdrukking van een' Italiaenfchen fchrijver te bedienen , delle retiquie del fuperbo impero. Ik zal u fchielijk alle deze voorwerpen vertoonen. Waerom is mij het vermogen niet gegeven om ze u, met dezelfde verrukking', als ik ze gezien heb, voor oogen te ftellen! Maer de rijkfte verbeelding der dichteren zou naeuwelijks daeraen voldoen. Deze bedenking moet uwe toegevendheid voor de zwakheid van mijne pinceelen afvorderen. Uit Napels gaende door de voorburgt Chiaia, ziet men, aen de westzijde, een' vrij hoogen berg, dien men den Paufilipus noemt; hij ontleent zijnen naem van een Grieksch woord , dat ophouding van droefheid beteekent. Niets inderdaed beantwoordt beter aen het denkbeeld, 't welk de fchoonheid zijner ligginge langs de havenkom van Napels ons inboezemt. Een dichter meende geene bekwamer uitdrukking te kunnen vinden, om met een' enkelen trek deszelfs bekoorlijke vermakelijkheden te fchilderen, dan te zeggen dat dees berg beftond in een ftuk des hemels op het aerdrijk gevallen : Egli è un pezzo di cielo caduto in terra. Door zijnen ftand befchermd voor de brandende zuiden en westen winden, is hij bedekt met bekoorlijke landhuizen en altoosgroene tuinen. De Napolitanen vinden 'er eene fris-  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 267 frisfche koelte en eene lommer, welke zij in de omliggende (treken hunner ftad vergeefsch zouden zoeken. Zijn grond is vruchtbaer in goede wijnen en allerlei foort van lekkere vruchten. Men noemt hem nog de grot van Paufilipus, dewijl hij van het eene einde tot het andere doorfneden is met eenen onderaerdfchen weg, die omtrent eene Italiaenfche mijl lang is. De hoogte dezer grotte, welke de Onderkoning Pieter van Toledo deed vergrooten en bevloeren, is aen de opening tagchentig voeten , en dertig bijna in het midden ; hier vindt men eene kleene kapél, aen de heilige Maegd toegewijd: hare breedte is van omtrent dertig voeten, zoo dat 'er twee rijtuigen eikanderen kunnen voorbijrijden, zelfs zonder eenige verhindering voor de voetgangeren of' de lastbeesten. Zij wordt verlicht door twee openingen, die van den topp' des bergs het daglicht ontvangen. Doch dit niettegenftaende ziet men 'er weinig; en indien men hier bijvoegt het afgrijfelijke ftof, 't welk de gaenden en komenden onophoudelijk verwekken, zal men zonder moeite befeffen dat deze weg veel zeldzamer dan gemakkelijk is. Bij welk eene gelegenheid, en door wien is deze oneindige arbeid, dien men heeft moeten doen om dezen berg uitteholen, ondernomen? Sommigen meenen dat de inwoonders van Kuma, eertijds eene vermaerde ftad, zulk een groot werk, waerfchijnlijk ouder dan de heerfchappij van Rome, ter uitvoer' bragten.  n6B De Nieuwe Reiztger. . ten, om den weg naer Napels, Nola en een gedeelte van Kampania gemakkelijker te maken , en de moeite om over den berg te klimmen te fparen. Anderen denken^dat het gefchiedde tot het uithalen van het. zand en den fteen, die op eenige plaetfen de verhardde pozzolana, en op andere eene foort van zachte en geelwitte blokfteen is, waeruit bijna de ganfche berg beftaet. Wat 'er van zij, deze uitgravingen waren zeer in den fmaek der aloude volken. Men kan 'er van oordeelen door die geenen, welken men nog in Egipte, Griekenland, Sicilië en het overige van Italië ziet. en bijzonderlijker door die geenen , welke aen de andere zijde van Napels bij Capo di Monte zijn. Men noemt ze de Onderaerdfche Graf» fteden van St. Januarius, omdat op deze plaets deze heilige martelaer begraven wierd, gelijk ook St. Gaudencius en eenige anderen, wier overblijffels. een Hertog van Benevento vervolgens deed wegvoeren. Men heeft veel geredentwist om te weten of deze onderaertfche holen gegraven zijn door de eerfte Christenen, om 'er de heilige Verborgenheden in te vieren, ten tijde der vervolgingen, en om hun ter begraefplaetfe te dienen. Ik durf denken dat deze meening geheel van waerfchijnlijkheid ontbloot is. Hoe zouden inderdaed de Christenen , in wederwille der Regeringe , ondernomen hebben zulke verbazende werken tot op eene lengte van twee Itaïiaenfche mijlen voorttezettep ? Want dusda-»  DRIEHONDERD, ZESENVIJFTIGSTE BiRIEF. 2:6% nig is de uitgeftrektheid dezer onderaerdfche grafgewelven, die niet, gelijk men gezegd heeft, toe ,aen Puteoli loopen, ,qm tot eene begraefplaets voor de fteden der kuste te drek-* ken, maer grooter en fraeijer dan die varl St, Sebastiaen te Rome zijn. Is het niet veel waerfchijnlijker dat deze onderaerdfche holen, hmg voor de ftichting van het Christendom; gegraven wiérdeh, óm depózzolana, zoo noodzakelijk tot het boawen van gedichten, uit de fteengroeven te halen? Toen deze ftcengroeven ledig waren, meende men met reden dat men ze tot geen nuttiger gebruik konde hefteden, dan ze in openbare kerkhoven te verwisfelen.' Het gezigt van deze plaetfen toont het duidelijk. In drie verdiepingen, boven eikanderen gefchikt, en waervan ijder evenwijdige gewelven heeft, met pijlers of ftaken op'bèpaelde afftanden, om de aerde te o'nderfteunen, ziet men holligheden varf verfchillende grootte, fommigen in de gedaente van graven, anderen in de gedaente van Vakken; ert zij zijn zoö meenigvuldig, dat men daeruit noodwendig móet befluiten, dat deze onderaerdfche holen , gedurende verfcheiden eeuwen, tot eene begraefplaets aen al het volk van Napels moet gediend hebben. De eerHe Christenen werden 'er insgelijks begraven; €n gedurende 'den ganfehen tijd der vervolgingen, gingen , zij zich in deze duistere hoï len verfchuilen; het zij om zich aen de wreedheid'der tirannen te onttrekken, het zij om i« .. Ji v.. en Filibert, Prins van Oranje, Veldheer der keizerlijke krijgsbenden, deed verwoesten. In plaets van denzelven te herbouwen, ftichtte Sannazarius het klooster der Serviten, die hem» na zijnen dood, een fchoon praelgraef in de kerk deden oprichten. Het is geheel van wit marmer. Aen .wederzijden zijn de beelden van Apollo en Minerva, onder welken de Monniken de namen van David en Jüdith deden houwen, om een' Onderkoning, die de afbeeldingen van deze godheden in een' Christen tempel te onheilig vond, te beletten dezelven wegtenemen^ Door deze opfchriften worden zij eenigermate geheiligd. Het borstbeeld van den Dichter , naer het leven afgebeeld, is met laurieren gekroond, en in 'tmidden geplaetst tusfehen twee. Befchermgoden, die fipresfenkranfen in de hand houden. De lijkbusch word onderileund door eene voetzuil , waerop men , in plat beeldwerk * Nimfen , Saters * Tritons en andere zinnebeeldige godheden der poëzije van Sannazarius be> fchouwt. Boven het praelgraf fchilderde Nikolaes de Rosfi eene Faem, die het met laurieren bekroont, en een' Parnasfus met het paerd Pegafus. Alle deze fieraedjen zijn, gelijk men ziet, in deze kerk volkomen betrek' kelijk tot het karakter van detzelver ftichter. In  272 De Nieuwe Reiziger.' Iri eene kapel befchóuwt men een tafereel, verbeeldende den Aertsengel Michaël, terwijl hij "den Duivel, die een fchoon vrouwehoofd en een' fraeijen boezem heeft, ter aerde velt. Men wil dat Diomedes Caraffa, bisfehop van Ariano, overleden in het jaer 1550, eene aenzienlijke juffer, ftie de hevigfte drift voor hem had opgevat * onder deze gedaente van den Duivel deed fchilderen. Op zekeren dag Zich aen hare vervolgingen fchijnende overtegeven , gaf hij haer de hand om ze ten haren huize te geleiden, maer ftelde haer eerst voor om in de kerk der 'Serviten een nieuw meesterftuk der fchilderkunst' te gaen zien. Zij had geene moeite om den bisfehop in de trekken des Aèrtsengels, en hare afbeelding in die des Duivels te erkennen , en vertrok met befchaemdheid. De kerkvoogd , om zijne overwinning te verkondigen j bf om op den naem dezer juffer, welke men zegt dat ViBoria' d" Alvalos genoemd wierd, eene zinfpeling te maken, deed op het tafereel deze woorden fchrijven : fecit vi&oriam, Alleluia. De grot van Pauillipus verlatende, vindt men twee wegen, die naer Puteoli geleidden: de eene ter flinker zijde, op den oever der zee, wordt gevolgd wanneer men zich met rijtuig derwacrds begeeft: de andere, ter regter hand, loopt min of meer regelregt naer verfchillende oorden van veel aengelegenheid. Het eerfte, 't welk men aentreft, is het meir van Agnano, dat bijna geheel een volkomen rond dal beflaer. Ee-  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 273 Eenige nog in wezen zijnde puinhoopen zijn naeuwlijks voldoende, om te doen oordeeleri dat de aloude ftad Agnano hier omftreeks gelegen heeft. Het meir is omtrent eene Italiaenfche mijl in omtrek: het is bedekt met WaterVogelen; en men vischt 'er uitmuntende zeelten. De' koking van het water is merkelijk te befpeuren , vooral wanneer het meir vol is. Het zonderlingfte beftaet daerin dat het water geene warmte heeft. Men meende eertijds dat deze koking door afgelegen onderaerdfche Vuren werd veroorzaekt; doch bet is waerfchijnlijker dat eenige dampen, die 'er in uitwaesfemen, dezelve verwekken. Op den oever van het zelfde meir vindt men de' baden van San Germano of St. Germain-* Op deze plaets Verheft zich een heete damp, dien men eindelijk heeft weten te bedwingen, door hem in de gèbouweh óptefluitèn. Hierin maekte men vier kamers , waerin de zieken, óp fteenen banken gelegen, in eëne deken worden gewonden. Zij óndervinden 'er de overvloedigfte en heilzaemfte warmte. Dezelve is vari negenendertig of veertig graden" op het weerglas van Reaumur. Men gebruikt dit hulpmiddel tegens de verkoudheid , beroerdheid, jicht, verzwakking der ledematen , uitwendige zweren, enz. Digtbij deze baden is de vermaerde Hondengrot , uitgehold in een' zandachtigen grond, ter diepte van tien voeten , hoog omtrent negen voeten aen den ingang, en breed vier voe- XXVIL Deel. S te«,  2^4 De Nieuwe Reiziger. ten. Men ziet een' ligten en vochtigen damp, naer dien van kolen gelijkende , maer geenen anderen reuk hebbende, dan men in eene heete en befloten plaets befpeurt, zes duimen van den grond opftijgen. Men noemt ze de Hondengrot, omdat men gemeenlijk een dezer dieren verkiest om het gevaer , in deze grotte te doen kennen. Indien men een hond, hoe groot hij ook zij, bij de pooten neemt, en onder den damp houdt, krijgt hij in twee minuten tijds geweldige ftuiptrekkingen: hij is verflikt, en zou ontwijffelbaer fterven, indien men 'er hem niet aenllonds uittrok , en aen de open lucht blootftelde : hij herneemt dan weder zijne kragten in zoo weinig tijds als hij dezelven verloren had. De andere viervoetige dieren ondervinden dezelfde toevallen. De vogels bezwijken nog fchielijker. Een haen , zoodra hij het hoofd in den damp heeft, braekt.en fterft oogenblikkelijk. Een ontdoken fakkel gaet allengskens uit. Deze damp fchijnt minder nadeelige uitwerkingen op de menfchen te hebben: eenige lieden ademen dezelven in, zonder 'er aenmerkelijke ongemakken van te hebben. Men verhaelt echter dat de Onderkoning , Pieter van Toledo, twee misdadigers in de grot hebbende doen fluiten, dezelven daerin ftierven. Men zegt dat de akkerlieden des lands, die eertijds op deze plaets in de openlucht fliepen, niet meer ontwaekten. Alle deze zonderlinge waernemingen hebben vele gevoelens voortgebragt: men heeft zich gepijnigd om 'er reden van te geven; maer het  Driehonderd Zesenvijftigste Brief, 27£ het fchijnt tot heden toe dat men 'er geene voldoende Verklaringen van gevonden heeft *. Een vierde uurs verder dan het meir van Agnano is de Solfatara, dus genoemd uit hoofde van de zwavel, welke men 'er uithaelt. Dié is eene kleene vlakte of eironde kom vsm omtrent vijftien honderd voeten lengte , en iets meer dan duizend treden breedte, geplaetst op eene kleene hoogte, en van alle zijden omringd met * Het vinden van deze wezenlijke Verklaringen was gefpaerd tot onze tijden, waerin de natuurkunde en de natuurlijke historie zoo vele voortgangen gemaekt hebben. Sedert de ontdekking van de vaste lueht t hare natuur en hoedanigheden, heeft men klaerblijkelijk befpeurt dat men dé uitwerkingen der Hondengrotte aen geene andere oorzaek konde toelchrijven. Men kan raedplegen met het werk van den heer Hamilton, buitengewoon üezant van den Koning van Engeland aen het Hof van Napels, die de proefnemingen van Dokter North ter dezer gelegenheid bijbrengt : zij bewijzen dat de dam'p, die uit deze grotte opftijgt, wezenlijk vaste lucht is, en laten geen' den minfte twijrTel daer omtrent over. Hieruit oniftaet het dat de uitwerkingen op den hond fchielijk en moorddadig, en minder verfchrikkelijk op den mensch zijn t dewijl de eerüe, door de manier, waerop men de proef neemt, noodwendig het hoofd in den damp gedompeld houdt , en dat van den tweeden boven denzelven is. Intusfchen zou deze laetfte, indien zijn hoofd bedolven wierd , mede welrasch bezwijken 3 en hierdoor zijn ook eenigen lieden verflikt. Dusdanig is de uitwerking van het gas, dat is, van de luchtvormige vloeiftoffen van verfchillende föorten , maer bijna altoos verflikkende of doodelijk , die uit eene gistende wijnkuip opftijgen. Somtijds bedwelmt deze damp het hoofd van den druivenperfer; ea indien hij 'er invalt, fterft hij aenüonds, S 2  376 De Nieuwe Reiziger. met hooge heuvelen, in de gedaente van ees fchouwtooneel , behalve de opening aen de zuidzijde, waerdoor men 'er inkomt. De al* ouden gaven daeraen de namen van Phiegrar Forum vulcani, cölles Leucogasi. Zij waren een gedeelte van de Phkgrafche of brandende velden, waer men teekens van een gedurig vuur zag, en die in de historiën en fabelen zoo vermaerd zijn. Het gezigt van deze oorden, door aerdbevingen en vuurbergen verwoest, kan reden gegeven hebben tot het denkbeeld wegens de reuzen, die deze gewesten eertijds door hunne wilde en Wreede zeden ontëerden. Altoos onzinnig en oproerig, Verdubbelden zij hunne poogingen om berg op berg teftapelen, terbeftrijdinge van Jupiter en de andere goden, door welken zij eindelijk verpletterd werden. Welke nadrukkelijke fchilderij, onder deze vernuftige zinfpeling, van deze groote omwentelingen der nature ! De Solfatara zelf fchijnt een berg geweest te zijn, wiens top door de geweldige werking van eenen vuurberg afgeworpen werd, doch die tegenwoordig voor geene uitberfting meer doet vreezen, omdat de zwavel met de metalen niet vermengd is. Nogthans is de grond, uit eene witte kleiachtige aerde beftaende, nog heet. Op fommige plaetfen voelt men de hitte Hechts op drie vingers diepte; maer in anderen is de grond brandende tot aen do oppervlakte. Alles doet ons denken dat een Inwendig vuur denzelven altoos verteert: hij is van onderen uitgehold, indien men 'er volgens den  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. a# den dooven klank, dien men onder zijne voeten hoort , over moet oordeelen , en vooral wanneer men een' fteen werpt in eene holte, die zich iri het midden bevindt. Misfchien is hij flechts eené korst , door gistende ftoffen veroorzaekt. Vochtige zwavelige en aluinachtige dampen vliegen uit de klooven der heuvelen, die de kom omringen, en uit die der komme zelve. Aen de noordzijde is vooral eene opening, waeruit onophoudelijk, in overvloed en met geraes, eene heeteen dikke rook vliegt, die tot de hoogte van twintig vademen, wanneer 'er geen wind is, opftijgt, en des nachts een flaeuw licht van zich afgeeft. Zijne uitwerkingen zijn merkwaerdig. Hij ontvlamt het papier niet, maer verdroogt en verteert het, indien het 'er eenigen tijd inblijft, terwijl hij daerentegen het ijzer bevochtigt, omdat de koelte van het metael den damp verdikt. Hec zilver wordt 'er zwart in: het koper fmelt 'er in, en verandert in asch of zoogenoemde Hakken. Uit dezen rook komt het wezenlijke armoniakzout, waervan men bij de twee honderd ponden 's jaers verzamelt. Om het te vergaderen , zet men omtrent eene maend fteenen, tigchelftukken en gebroken potten aen de verfchillende rookmonden. Het armoniakzout verheft zich van zelf, en hecht zich aen de wanden dezer omringende voorwerpen. Men haelt 'er ook 's jaerlijksch omtrent zevenendertig honderd ponden aluins, waervan men fomtijds ftralen vindt op de fteenen , en op de S .3 vlakte  «78 De Nieuwe Reiziger, vlakte der kornme , in eene ruimte van omtrent vijftig vademen middenlijns, al waer het Van zeiven bloeit.. De lieden des kinds kennen de kunst zeer wel , om de aluinachtige eigenfchap van de fteenen der Solfatara te vermeerderen , door dezelven eenigen tijd te zetten voor de openingen , door welken de damp der zwavel vliegt. Dezelve is 'er in een' vrij grooten overvloed. Men verzamelt 'er alle jaren omtrent zevenentwintig duizend en drie honderd ponden van. Het voordeel van alle deze opzamelingen is veel aenmerkelijker, dan men zich aenftonds kan verbeelden. Het behoort aen het gasthuis der Anunziata te Napels, dat 'er meer dan eene rente van tien duizend dukaten van trekt , waervan het de tiende aen den bisfehop van Puteoli moet betalen. Omftreeks de Solfatara, naer het zuiden, is een klooster van Kapucijnen, in wier kerk men de uitwerkingen der hitte van den grond des zomers veel aenmerkelijker befpeurt, dan in de andere jaergetijden, waerdoor deze verblijfplaets dan zeer ongemakkelijk wordt. De damp, die aen de zijde van het ahaer uitvliegt, is zoo heet, dat zij genoeg is om het linnen van het huis te doen droogen. Aen deze verdroogende hitte moet men toefchrijven de bewaring van verfcheiden doode ligchamen, die in eene kapél begraven zijn, en in het land als heiligen befchouwd worden, wanneer ïnen hen, een jaer na hunnen dood, in de lijkbus^  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 27^ bus, waerin zij gelegd zijn, nog geheel bevindt. Wanneer men zich van Solfatara naer Puteoli of Pouzol begeeft, ziet men eenige aloude Romeinfche overblijffels. Het aenmerkelijkile is het fchouwtooneel, 't welk zoo groot als dat van Rome was, en den naem van Colosfeo behouden heefts maer het is zoo verwoest, dat men 'er niets vindt, waerdoor men van deszelfs eerfte pracht' kan oordeelen. Het is dus mede gelegen met verfcheiden aloude gebouwen, welken men in het uitgraven ontdekr. Deze puinhoopen bewijzen alleen hoe ijverig de Romeinen waren in het verfjeren van eenè ftad, die door hare fraeije ligging hun allerlei voordeden opleverde. Zij ligt derdehalve mijl van Napels, aen eene golf, die eene mijl lang en ook zoo breed is. Haer eerfte naem was Dictsarchia, die aentoont dat zij door de Grieken gefticht wierd. De Latijnfche naem van Puteoli werd haer gegeven , uit hoofde van het groote aental van putten of mijnftoffelijke bronnen, die 'er gevonden worden. Toen zij onder de heerfchappij der Romeinen overgegaen was, werd zij zeetv aenzienlijk: zij befchouwden haer altoos als eene plaets, wier behduding van veel aengelegenheid voor hun was, en bevoordeelden ze bij alle gelegenheden: maer na den val van het keizerrijk, onderging zij eenige omwentelingen, die haer gedeeltelijk verwoestten , en de gedenkftukken, waennede zij verS 4 fierd  *8o De Nieuwe Reiziger. fierdwas, vernielden. Tegenwoordig vertoont het bovenfte gedeelte van den berg , waer de fraeifte gebouwen waren, niet dan eenige kloosters, verfprdden puinhoopen en vrij wel ^bouwde tuinen. De ftad paelt aen den kant der zee, en heeft niet veel uitgeftrektheid. Men telt 'er agt of tien duizend zielen. De adeldom maekt een ligchaem of een' rang op ziqh zei ven uit, op het voorbeeld van dien van Napels. Het volk is 'er nog plomper en ondeugender, dan dat van deze laetfte ftad. Het fchijnt niet dat 'er een groote koophandel inde haven gedreven wordt, fchoon dezelve eertijds bezocht wierd door allerlei koop- en werklieden, naer Puteoli gelokt, om de pracht der Romeinen, in de heerlijke lusthuizen, welken zij in de omliggende ftreken bezaten, ten dieflst te ftaen. Men vind 'er UOg verfcheiden gefneden fteenen , als amethisten, karolijnen, jaspes en kalcedoniefteen welken de zee op hare oevers opwerpt, en die, gelijk men zegt, uit de winkelen dezer werklieden, wier puinhoopen men onder het water befchouwt, gehaeld zijn. De hoofdkerk, toegeheiligd aen St. Prokulus, een' der medgezellen van St. Januarius, is gebouwd naer het beftek van een' tempel, aen Augustus toegewijd. Men ziet 'er eenige overblijffels van fraeije bouwkunde, voornamelijk van Konnthifche kolommen. Een vrij groc»1 plein, waerop de markt gehouden wordl, is verfierd met een fraei Romeinsch ftandbeel^, 't welk  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 281 't welk men in het jaer 1704 vond. Het is in 't geheel zeven voeten en drie duimen hoog, en heeft op de voetzuil een opfchrift, waer uit men verneemt dat dit flandbeeld voor Flavius, Egnatius Lollianus, Schout en Wio chelaer wierd opgericht, door eenemaetfchap? pij" van Afrjkaenfche fteden. Maer het prachtigfte overblijffel der aloudheid, 't welk men te Puteoli ontmoet, is een tempel, dien fommigen zeggen dat aen Sérapis, anderen aen de Nymfen, door Domitiaen, is toegewijd. In het jaer 1750 begon men het te ontblooten van de aerde, waermede het bedekt was. D.e oppervlakte, de vloer van breede witte marmeren tegelen, de geheele bekleeding, mede van marmer, en het dubbele kolomgebouw, waerop de koepel rust, hadden geene de minfte verandering ondergaen. Het was omringd met tweeënveertig vierkante kameren , waervan eenigen nog in wezen zijn, als ook eene badzael, ten gebruike van de offeraren, de goot voor het water en het bloed der offerdieren, en de ringen, waeraen zij vastgemaekt werden. Men heeft van dit gebouw alles, wat tot deszelfs fieraed diende, ftandbeelden, fraeigewcrkte vazen en kolommen weggenomen, en naer Portici overgevoerd. Thans zijn 'er van de laetften vier, waer van 'er twee overeind ftaen, en twee op. den grond leggen; zij zijn van wit marmer, gegroefd en van eene fraeije evenredigheid. Men jjipet beklagen dat men dezen tempel, dien men S 5 zoo.  a$2 De Nieuwe Reiziger. zoo gemakkelijk had kunnen herftellen, omdat alle de bouwftoffen op hare plaets waren, niet behouden heeft. Zijne gedaente, fierlijkheid en luchtigheid hadden tot een voor beeld voor andere diergelijke gebouwen kunnen dienen. - De brug, welke men, naer Kaligula, p0ff te diCaligolanoQmx., en bij Puteoli of Pouzol in de zee ziet, naer den kant van Baja, fchijnt niets anders dan een aloude fteenen beer te zijn: hij is gemaekt van tigchelen en gladde fteenen met kalk en pozzolana , of het zoo kostbare zand, dat zijnen naem ontleent van dien dezer ftad, waer men het in groote meenigte vindt, en 't welk de eigenfchap heeft gelijk ik gezegd heb, Van met de kalk een fterk tieras te maken, bekwaem om in het Water te bouwen, en alle foort van vochtigheid te wederftaen. Het is waerfchijnlijk dat deze fteenen beer zeer oud is, en zelfs van vroeger tijd dan de Romeinen hunne heerfchappij in deze landen vestigden. Men tel de 'er vijfentwintig groote bogen , waervan er thans flechts twee of drie heelen, met eenige ftijlen beftaen; het overige is vernield of met hec water der zee bedekt. Van het uiteinde dezes fteenen beers begon de fchipbrue; welke Kaligula deed maken, om van Puteoli naer Baja te gaen, in eene lijnregte lengte van drie duizend en zeshonderd treden. Ten dien einde verëenigde men eene groote meemgte van fchuiten, welken men met ankeren vast-  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 283 vastmaekte, en met ketenen aen één fchakel4e. Men maekte over dezelven een' grooten gevloerden weg, met zand bedekt, en met borstweringen aen wederzijden, naer het ontwerp van den Appiichen weg. Alle deze onmatige onkosten hadden geen ander oogmerk, dan om te voldoen aen de belagchelijke en buitenfporige begeerte van Kaligula, die, op het yoorbeeld van Xerxes, in triomf over de zee wilde gaen. Den eerften dag bereed hij dezen gehcelen weg op een rijkelijk toegerust, paerd, met de eikenkroone op het hoofd, en gevolgd van eene groote meenigte volks, dat van alle kanten toeliep, om getuigen te zijn van deze vertooning van waerlijk ingebeelde en grilzieke zegeprael. Den tweeden dag verfcheen hij, met alle zijne grootheid en trotschheid, in eene zegekar, met de laurierkroone op zijn hoofd. De itaetfie van zijnen optogt werd vermeerderd door de tegenwoordigheid van Darius, dien de Parten hem in gijzelinge gegeven hadden , en die zich in het gevolg heyond met de Romeinfche ruiterij, welke men uit een gedeelte van Italië vergaderd had. Men begeeft zich van Puteoli naer Baja , dat het westelijke gedeelte der golf beflaet, met roeifloepen , om de ontelbare zeldzaemheden, in eene ruimte van eenige Italiaenfche mijlen verzameld , met meer gemak te zien. Men ontmoet aenftonds het vermaerde meir Lucina, in het welke men eertijds visfdien en oesters bragt, om ze vet te mesten, en  a§4 De Nieuwe Reiziger; en de wulpschheid der Romeinen te voldoen. De dijken, welken men gemaekt had om dit meir van de zee te fcheiden, zijn verbroken en vernield : men ziet 'er geene voetftappen meer van , gelijk ook niet van de werken , welken Cefar, Augustus en Klaudius ondernomen hadden, om eene haven in dezen plaets te maken, en eene graft van gemeenfchap met het meir van Averno te delven. Bovendien is het meir Lucina zelf bijna geheel droog gemaekt door eene verfchrikkelijke verwoesting , die de gedaente dezer landftreke , eer. tijds zoo wel bebouwd en vruchtbaer , zelfs veranderd heeft. Des nachts , tusfehen den 2Qüen en geiten van September 1538, was 'er zulk eene geweldige aerdbeving, dat een groot dorp, Tripergolé genoemd, tusfehen het meir en de zee gebouwd, met zijne ongelukkige mwoonderen geheel verflonden wierd. Hier digtbij opende zich een afgrond, waeruit zich eene vlam en een dikke rook , met zand en gloeijende fteenen vermengd, verheften. Donderflagen en verdubbelde blikfems , vuren en aerdbevingen verzelden deze uitberfting , die bij de agtenveertig uren aenhield. Indien tusfchentijd zag men een' berg uit de aerde voortkomen : men noemde denzelven Monte Nuovo of Monte Cenere: hij beftaet uit lavaes of verharde vuurftroomen, metaelasfche, ver- ' brandde en fponsachtige fteenen; en hij bedekt een groot gedeelte van het meir Lucina. Zijne hoogte is van vier honderd vademen, en zijn.  Driéhonderd Zesenvijftigste Brief. 285 zijn omtrek van drie duizend voeten. Het aerdrijk der omliggende ftreken werd, door het geweld van deze uitberfting' derwijze omgekeerd, dat men 'er vierentwintig uren daerna geene de minfte kenteekens meer van gewaer wierd. De zee , die van hare oeveren was afgeweken, keerde met woede weer te rug, en overftroomde het ganfche oord, waer hec dorp Tripergolé ftond. Omtrent eene halve mijl vandaer ontmoet men het meir Averno, eene foort van ronde komme , van drie honderd vademen middénlijns: het is bezoomd met heuvelen , eertijds bedekt met digte en fombere bosfchen. De ftilte, de eenzaemheid , de eeuwigdurende fchaduw en de afgrijfelijkheid dezer plaetfe moesten noodwendig een'' indruk baren op menfchen, die alles vergoodden : zij hadden '£r de tegenwoordigheid der helfche goden befpeurd, en ftelden 'er offeranden tot derzelver eer in. Virgilius vertoont ons dit meir en zij-1 ne omliggende ftreken als een onbewoonbaer oord. De vogels konden 'er niet overheen Vliegen , zonder verflikt te worden door de befmettende dampen , die 'er uit opftegen * Waerdoor het den naem van Averno , dat is» van vogelen beroofd, verkregen had. Tegen' woordig zijn de zaken niet meer in dezelfden ftaet. Augustus , die voornemens was eene haven op dit meir te maken, deed de hooge boomen, die het van alle kanten omringden, omhouwen: hierdoor kreeg de lucht eene vrijer" door-  285 De Nieuwe Reizigêr, doorfpeling; en de dampen, te voren befloten en ftilftaende, waerdoor zij eene befmettende hoedanigheid kregen, vonden een' uitgang om Uitcewacsfemen. Het water is fchoon, leven, dig en frisrih: men vindt 'er vele visfchen en watervogels. Op den oever van het meir , naer het noorden, ziet men de kenteekens van eenen tempel, dien men zegt dat aen Apollö toegewijd was: men vindt 'er nog de helft van het gebouw, met groote holten, onder het aerdrijk verborgen. Tegenover dezen tempel, op een' naburigeri heuvel van het meir, is de vermaerde fpelonk, welke de aloude gezegd hebben dat eertijds door de Sybille van Kuma bewoond wierd, en die tegenwoordig bet Hol der Sybille genoemd wordt. Men vermoedt, met veel waerfchijnlijkheid, dat dit een onderaerdfche weg was ■ eertijds ondernomen, en misfehien uitgevoerd' om van dit meir zich naer Kuma te begeven! Deze fpelonk is nog ten naestenbij zoodanig als Virgilius die befchrijft. Derzelver opening is breed , met hoopen van keifleenen vervuld, metdigte wouden bedekt, en door een zwart en diep meir bezet; maer zij is bijna geheel geflopt door de aenflikkingen. Men kan 'er niet verder dan bij de twee honderd treden inkomen. Dezen overtogt gedaen hebbende, vindt men een kleen draeijend voetpad, uitloopende op eene kamer, in de rotfe uitgehouwen , alwaer men voorgeeft dat de Sybille hare orakels uitlprak. Naest deze kamer is eene zael, met laeuw wa¬ ter  Driehónderd Zesenvijftigste Brief. 287 ter vervuld, tot op de hoogte van anderhalven voet: men ziet 'er twee badkuipen van ruwe fteenen, eene foort van opgeworpen zittingi die rondom loopt, en eenige overblijffels van ingelegd fchilderwerk op den muur. Mert daelt neder in eene tweede zael, veel lager uitgegraven , waer men bronnen van laeuw water* en eene poort vol van ingeftorte aerde vindt. Tot welk gebruik waren dezeftukken gefchikt? Dienden zij tot de baden der Sybille, of veeleer tot een gedeelte van den eerdienst omtrent de helfche goden? Een diep en duister hol, gelijk dit is, was vrij wel bekwaem om dit denkbeeld ftaende te houden. Hier daelde Eneas ter helle. De gouden tak, dien hij droeg, en die door hem van een' boom in de naburige wouden gefneden was, zinfpeelt buiten twijffel op de goudmijnen, welken men eertijds in dit land vond, en waervan het voetfpoor tegenwoordig verloren is. Eene Sybille ftrekt heden totgeene gidfe in deze fpelonk : deze gidfen zijn land. lieden der omliggende ftreken, welken men gereedelijk voor onderhoorige dienaers van dert helfchen god zoude nemen. Hunne vuile vodden , de ruwheid van hunne manieren , de boerschheid hunner tale, het flaeuwe fchijnfel van hunne fakkelen, de duisterheid dezer oorden , alles boezemt een' zekeren fchrik in , waervoor men zich niet kan vermijden. Men zou wezenlijk gelooven dat men naer het middenpunt der aerde nederdaelt. Maer deze geleiders, eerst zoo verfchrikkelijk, verzuimen niet  2.88 De Nieowe Reiziger; niet den reizigeren moed te geven. Non diMti * ^?"e uifukki"g- Schijnt men nog nietde Sybille tot Eneas te hooren zeggen: nunc ammis opus, Enea, nunc peilore firmo? ■ Op zijne paden wederkeerende, ziet men aen de regterhand den berg Falerno, zoo vermaerd bi? de alöuden door zijne uitmuntenden wijnen • en naeuwelijks heeft men zich fcheep begeven' of men ontmoet de badftoven van Tritoli, of baden van Nero, bagni di Nerone, of di fan Geergto. Deze badftoven, tegenover Puteoli lig. gende omtrent dertig voeten boven het oppervlak der zee, beftaen uit zes foorten van ftraten, die agt voeten hoog, en vierdehalve voet breed zijn. Aen het einde is eene bron van bijna kokend water. De hitte, die 'er uitkomt, is zoo aenmerkelijk, dat men 'er flechts twee of drie fchreden behoeft in te gaen, om eeni-ermate verflikt te zijn: de landlieden , die bijna naekt dit water halen, keeren na twee minuten weder, geheel met zweet bedekt, en het aengezigt ontftoken. De gewoonte en eene zekere kragt van natuurgeftel , kunnen alleen gedoogen zich zoo ver te begeven; want men verhaelt dat fommige lieden,- die deze proef wilde Ondernemen, daerin geftorven zijn. In de rots heeft men kamers en gailerijen, uitgehouwen, die het ganfche jaer bemuurd zijn , behalve in den tijd van het baden, bij het begin des zomers. Deze badftoven hebben altoos in achting geweest; en Gallianus fpreekt 'er met lof van. Men zegt dat Nero dezelven tot zijn gebruik  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 289 | bruik heeft doen bouwen. Van onderen zier. men zalen, mede in de rotfe üitgehoold, waer* 'i in badftoven van heet en koud water zijn : I rondom heeft men zitplaetfen; en de gewelven zijn nog verfierd met eenige Hukken plat beeldwerk, in gijps ofpleifterkalki die vaneen! i goeden fmaek fchijnen te zijn. De zee en de aerdbevingen hebben deze onderfte badftoven grootelijks benadeeld. Eene der zalen zelve is bijna geheel vervuld met zand, 't welk de zee aenvoert, wanneer zij onftuimig is. De geheele kust, van de badftoven van Tritoli af tot aen het uiteinde der golf van Baja, . is bedekt met aloude puinhoopen. Hier hadi den Marius, Sylla, Pompejus, Gefar, Pifonj I en andere doorluchtige Romeinen, verfcheiden lusthuizen, wier pracht de bekoorlijkheid hunner ligginge beantwoordde, doen bouwen.'' Op het einde van het Gemeenebest, werd Baja een land van uitfpanninge. De zachtheid der luchtftreke, de vruchtbaerheid van den grond, de overvloed van uitmuntende visfchen, welken men in de zee vond, de verlustigingen op het water, de wandelingen in de altoos groene 1 beemden, de meenigvuldige mijnftoffelijke bronnen , van allerlei graden van hitte, dienftig tot het vermaek en de gezondheid, alles was bekwaem ;i om de wellustige rijkaerts van Rome derwaerds : te lokken. Ook wilden zij 'er allen woninI gen hebben. Maer dewijl het land, aen de :ieene zijde door de zee, en aen den anderen iikant door de bergen, zeer bekrompen was, XXFU. Defl. T vond  aoc» De Nieuwe Reiziger* vond men zich genoodzaekt de verhindereti'de heuvels te Hechten , en een gedeelte der golf te dempen , om plaets te winnen. Dit verblijf echter Werd fterk gelaekt door hen , die nog eenige overblijffels van betamelijkheid en deugd behouden hadden. Men had 'er Verfcheidenmael, volgens de uitdrukking van Martiael, vrouwen als Penélopees zien aenkomen, en als Helenaes vertrekken. Men durfde 'er de waters of badftoven niet gebruiken, zonder een uitdrukkelijk verlof van eenen arts. De historie maekt gewag van twee of drie groote gebeurtenisfen, te Baja voorgevallen. Het eerfte Driemanfchap tusfehen Cefar, Pompejus en Crasfus werd 'er vastgefteld. Nero befloot 'er den dood van zijne moeder Agrippina, die korts daerna, door zijn bevel, vermoord werd in zijn lusthuis bij het meir Lucine, en door zijne huisgenooten begraven op den weg van Mifene , waer men nog de puinhoopen van haer graf vertoont. Eindelijk ftorf de Keizer Adriaen te Baja, in de toevallen van eene zwaermoedigheid, die zijn verftand ontroerde , en hem eindelijk wreed maekte. Zijn ligchaem werd verbrand re Puteoli in een huis , dat aen Cicero had toegekomen, en waeraen hij den naem van Academici gegeven had. - Niets bewijst meer de onbeftendigheid der menfchelijke zaken, en niets is bekwamer om filozoflfche overwegingen te weeg te brengen * dan de tegenwoordige ftaet van dit land. Het is . waer  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 291, waer, de natuur is 'er altoos fchoon: gelijk ten tijde van Virgilius, heerscht 'er eene eeuwigdurende lente 5 de winter doet 'er nimmer zijne geftrengheden gevoelen ; de grond is 'er zoo vruclfcbaer, dat zij bijna overal, zonder akkerbouw, alles doet uitfpruiten, en dat de geringfte zorg genoeg is om hem rijkelijk te doen opleveren ; de kleene golf van Baja , Omringd met eenen heuvel , die een vierde gedeelte van eenen kring beflaet , en in zee uitloopt, is nog bedekt met altoos groene boomen en heesteren, die, met fraeije vervallen gebouwen vermengd, het fchilderachtigfte gezigt vormen : doch bij dit alles is de lucht zoo befmet geworden door de meiren, waerin men dè hennip en het vlas laet weeken , én door de ongezonde dampen , welken de aerdbevingen 'er hebben voortgebragt, dat deze landilreek, eertijds zoo bekoorlijk, en het middenpunt van alle vermaken, tegenwoordig bijna geheel woest is. Het kasteel, dat op eene hoogte ligt , wordt alleenlijk bewoond. De zee heeft de muren, de verheven vlakten en de gebouwen, welken men in de laegte gefticht had, geheel verzwolgen,* en de landerijen , die aen alle kanten ingeftort zijn, verwonen niets meer dan eene opéénftapeling van puin. Alles doet ons echter denken dat 'er, indien men in dit gedeelte wilde wroeten , geen oord in geheel Italië is , waerin men •kostbarer gedenkftukken zoude vinden : men ontmoet 'er nog drie , die vrij wel in ftand T 2 ge*  apa De Nieuwe RèiZïcer, gebleven zijn. Dit zijn drie tempels, van tigchellteenen gebouwd, de eene toegewijd aen Merkurius, dien het gemeen Truglio noemt. Nadat men onder drie groote vervallen gewelven, die 'er een gedeelte van uitmaekte, do'orgegaen is, daelt men in een groot rondvertrek, dat den dag door het midden van het verwulf fchept, gelijk het Panthéon te Rome; het zelve is van eene fraeije evenredigheid. De andere tempel werd, gelijk men zegt, door Cefar toegewijd aen Vernis Genitrix of Venus de Moeder. Een gedeelte van de koepel, de kleene kamers aen de zijden en de baden der kerkdienaren zijn nog in wezen. Van onderen ziet men kamers, welken men, de baden van Venus noemt. De verwulven zijn verfierd met plat beeldwerk van pleisterkalk, waervan de voörwerpen, zeer onëerbaer zijnde, en doen denken dat deze plaets flechts tot fchandelijke verborgenheden gefchikt was. Het derde dezer gebouwen is een rondvertrek, welks gewelf ingeflort is. Eenige marmeren Hukken , welken men met hoofden van harten gevonden heeft, hebben doen vermoeden dat het aen Diana Lucifere toegewijd was: anderen hebben het aen Neptunus toegefchreven. Wanneer men doorgaens de kust volgt, ontmoet men een dorp op eene hoogte, aen het eind' van een' kleenen inham: het wordt Bauli genoemd , en droeg oudtijds denzelfden naem. Het is omringd met graven en aloude kerkhoven, waervan eenigen met welbewaerd plat beeldwerk , fchilderijen en vergul-  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 29.3 guldfels verfierd is. Ter regter zijde is een langwerpig meir , dat door eene kleene graft met de zee gemeenfchap heeft. Dit noemde men den Acheron. Zijn zwart en Hinkend water had de Poëten doen verfieren dat het eene overvaert der helle was: zij plaetften 'er Karon, dien overbiddelijken en gemelijken fchuitevoerder , die niemand overbragt , ten zij hij te voren betaeld was. De lieden des lands noemen dit meir Lago Fufaro of Collucio, en bedienen 'er zich alleen van , om 'er hunne hennip in te laten weeken, en 'er visfchen in te voeden, zijnde de visfcherij aldaer zeer overvloedig, wanneer het water door dat der zee vernieuwd is. Aen de andere zijde tusfcfyen het zuiden en het oosten, op de oevers van een vischrijk meir, 't welk men tegenwoordig MareMorto noemt, hadden de Poëten, om de zinfpeling van de helle doorgaens ftaende te houden , de Elyfefche Velden geplaetst: dit was een bekoorlijk veld, bedekt met tuinen, met allerlei fraeije boomen beplant , en met fonteinwater befproeid: het was niet mogelijk aen de zielen der deugdzame lieden een aengenamer verblijf ter woninge te verfchalfen. Zelfs is het nog bekoorlijk, fchoon het ganfche land door de aerdbevingen, en door de uitberftingen, die dezelven vergezelden , verwoest is geworden. Men ondervindt 'er nimmer *de geftrengheden van den winter. De bloemen en vruchten ontfpruiten 'er in alle jaergetijden; en van de maenden December en Januari T 3 vei-  294 De Nieuwe Reiziger. verzamelt men 'er kleene erwten , die In de open lucht wasfen. Deze gcheele vlakte , thans bekend onder den naem van Mercato di Sabbato, is vervuld met een oneindig aental van vervallen graven der aloude Romeinen. Het wonderbare Waterbad, Phcina Mirahle 't welk men tusfehen het meir van Mare -Morto en den oever der zee vindt, fchijnt een groote vijver geweest te zijn, dien Agrippa, zegt men, deed bouwen, om zoet water te verfchaffen aen de Romeinfche vloot, die zich tusfehen de kaep van Mifene en Baja bevond. Dit wel in ftand gehouden onderaerdfche gefticht, in 't welk men met twee trappen, ijder van veertig treden , afdaelt zal omtrent twee honderd voeten lang en honderd en dertig breed zijn: het wordt' onderfteund door agtenveertig dikke pilaren, op vier rijen gefchaerd. Hier digtbij is een ander ouwerwets gebouw , 't welk men Cento Camerelle of doolhof noemt, uit hoofde van het groote aental van verwulfde kameren, die met eikanderen gemeenfehap hebben , maer tot puinhoopen vervallen zijn. De kaep van Mi. fene, Capo Mifene, ligt anderhalve mijl van Puteoli en Kuma, en eindigt aen de westelijke punt der golf van Puteoli en Baja. Gij weet, Mevrouw, het voorval van dien ongelukkigen trömpétter van Enéas, die in het hoofd kreeg een Triton uittedagen , om te beproeven wie beter op de trompét zoude blazen, en door den zeegod, veröntwaerdigd over die ftout-  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. -291 ftoutmoedigheid, opgenomen en verdronken, wierd. Enéas liet hem begraven op dit voorgebergte, waeraen hij den naem van IVJifene gaf. Men bouwde vervolgens eene ftad op de hoogte. Agrippa deed onderaen eene haven aenleggen , ten dienfte van de vloot , die de kusten bewaerde , van den Vuurtoren van Mesfina af, tot aen de kolommen van Herkulés of de ftraet van Gibraltar: men had nog een ander gedeelte der vloot te Ravenna en Brindes, tot beveiliging der Adriatifche zee. De oude Plinius had het bevel over de vloot van Mifene , en vertrok vandaer ter befchouwinge van de vermaerde uitberfting van den Vefuvius in 't jaer 79, in 't welke hij fneuvelde. De Lombarden in het jaer 836, en vervolgens de Sarafijnen in het jaer 890, Vernielden de ganfche ftad. Alle de inwoonders werden gevangen genomen. Men ziet tegenwoordig niet anders dan wanfchapen puinhoopen , die zelfs geen het minfte voldoende denkbeeld van de luisterrijke eeuwen der Ro* 1 meinen kunnen geven, De ftad Kuma, liggende op eene rots, die in zee uitfteckt, drie mijlen van Napels in eene regte lijn, deze ftad, eertijds zoo beroemd, en gefticht door de Grieken van het eiland Eubéa of Negroppnto, vertoont dezelfde opéénftapeling van puinhoopen en verwoesr tingen. Ten tijde dei- Romeinen zelfs, toen zij hunne lusthuizen in de omliggende ftreken van Puteoli en Baja gebouwd hadden , begon T 4 2ii  estf De Nieuwe Reiziger. zij reeds ontvolkt te worden. De Barbaren eVeeuw°vren,h7VerV0,genS; en M *■ dertiende eeuW vergaderde men krijgsbenden, om de zeerovers en k dfe ^ ^ ^ hunne rooverijen overal uitftrekten, te verdnjven. Men vernielde het kasteel en alles, wat van Kuma overbleef. Het bisdom werd met dat NapeIs ver..en Mm v.ndt geen een.g kenteeken van den vermaerden tempel, dien Dedalus ter eere van Apollo had opgencht en waerin hij de vleugels, waer v» h.j zich bediend had om den doolhof van Minos in Kreta te ontfnappen, geheiligd had. bLT met,h1°nderd Poorten, waer gde SyMie hare orakels uitfprak, is bijna geheelenal geflopt door het inflorten der aerde, waerdoor men er niet verder dan op een' affland van omtrent honderd vademen kan inkomen. Men vindt 'er nog eenige kamers, die met ingelegd werk fchijnen gevloerd, en met piel. terkalk en fchi derijen verfierd geweest te^n. Men ziet dat de richting van deze grotte naer den kant van Baja is, en dat zij geene de minfte gemeenfchap kan hebben met de J£ te, welke men op den oever van het meir Averno vindt. Wanneer men op de hoogten van Baja of Mifene Is ontdekt men onderfcheidenlijk in «n TrA kleene eilanden, Nifida, Proeida enlfchia. De nabijheid deed mij befluiten deze korte overvaert te doen; en ik betuig , m •* g«n leedwezen had dezelve ondernomen  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. S97 rnen te hebben. Deze eilanden kunnen de nieuwsgierigheid van een' reiziger voldoen. Nifida heeft eene kleene ftad, die deszelfs naem draegt, en eene kleene haven, welke mep Porto Longons noemt. De grond is overal zeer vruchtbaer. Ongelukkig belet eene verbazende meenigte van konijnen al het mogelijke voordeel van deze vruchtbaerheid te trekken. Ik heb ergens gelezen dat men, in het jaer 1550, in het marmeren graf van een' burger van Ro. me, eene ontftoken lamp vond in eene glazen flesch, die geene opening had. Indien dit geval waer zij, kan men het als het eenigfte aenmerken. Diergelijke lampen, welken men in de graven gevonden heeft, waren befloten in lijkbusfen, die niet geflopt waren. Men brak de flesch; en de lamp ging uit, zoo dra zij in de open lucht kwam. Het glas was in 't geheel niet zwartachtig, fchoon het vuur der lampe vrij hevig geweest was. Eenige perfonen gisfen , op genoegzamen grond, dat het eiland Prccida, oudtijds Prochyta, van het eiland Ifchia is afgefcheiden geworden. De grond is dezelfde, en met asfche van vuurbergen bedekt: hierdoor is hij zelf zeer vruchtbaer, en brengt voornamelijk uitmuntende wijnen voort. Me" ziet 'er eene groote meenigte van faifanten en patrijzen, gefchikt ten vermake van den Koning, die 'er dikwerf gaet jagen. Om het wild te fparen, verbood men, voor eenige jaren, aen alle de inwoonders katten te hebben, In luttel tijds T $ ver»  2p8 De Nieuwe Reiziger. vermeenigvuldigde de ratten derwijze ,■ dat het ganfche land zich aen de afgrijfelijkfte ellende zag blootgefteld. Deze verfchrikkeiijke dieren verfcheurden en vernielden alles, de kin. ders in de wiegen, de lijken eer zij begraven wierden, den voorreed, de kasfen en zelfs de orgelpijpen in de kerken. De ontftelde landlieden hadden geen ander hulpmiddel in hun onheil, dan zich aen de voeten van den Koning te werpen, en zijne goedertierenheid aftefmeeken. Om deze vertooning des te treffender te maken, lieten zij vijf of zes honderd van de grootfte ratten, welken zij hadden kunnen vangen, op zijnen doortogt los Dit middel gelukte hun; en het verbod van katten te houden werd aenftonds herroepen. Procida, hoofdftad van het eiland, is eene kleene ftad, die tamelijk fraei en welverfterkc is: zij ligt op eene hoogte bij de zee. Ook is 'er een groot vlek in een ander oord van dit eiland. Ifchia, 't welk de alöuden CEnaria noem» den, omdat'er Enéas, zegt men, het ankerwierp , of volgens anderen, omdat hij 'er een' zijner bloedverwanten begroef, is het aenmerkelijkfte dezer drie eilanden: het is digc bij het vasteland, op de hoogte der golf van Napels. Men kan niet twijffelen of het is uit de zee opgekomen, door de uitwerking van eenigen vuurberg: het is met uitgeworpen vuurrtoffen bedekt, en altoos vermaerd geweest door zijne aerdbevingen, die den berg Epa-'  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 299 Epapeus, volgens Plinius, verzwolgen. Eer? tijds waren 'er goudmijnen, welken men ten tijde van Strabo kende. Tegenwoordig vindt men 'er nog ijzermijnen, heete waterbaden en zweetverwekkende grotten, die tot genezing van verfcheiden ziekten dienen. De grond is 'er van eene zonderlinge vruchtbaerheid, en voornamelijk in wijngaerden, die een' uitmuntenden witten wijn opleveren. Het wild is 'er ook in gropten overvloed. Dit eiland is een der aengenaemlle oorden van Italië. Ifchia, dat 'er de hoofdftad van is, is eene kleene ftad, met den titel van bisdom, liggende op eene verheven rots, met het land door eene brug verëenigd; maer de omliggende ftreken zijn bekoorlijk, niet min door de lusthuizen, dan door de fchoonheid der velden. De lust, dien ik had tot het bezigtigen van een eiland, nog meer bij de aloudheid vermaerd, werd door den voordeeligften wind begunftigd. Dit was het eiland Kapri of Kaprea, oudtijds Caprea, zoo beroemd door het verblijf van Augustus, en zoo eerloos door dat van Tiberius, die deze plaets het gefchiktfte ' yoncl tot het leiden van het wellustige leven, waerin hij zich dompelde. Deszelfs verheven kusten maken het flechts op eenige oorden genaekbaer. Schoon bergachtig, is het ongemeen bebouwd , en brengt allerlei foort van bloemen en vruchten in den grootften overvloed voort. De zachtheid der lucht', de fchoonheid der landftreke, de betooverendege- zig-  3oo Db Nieuwe -Reiziger. zigten moeten doen denken, dat de Poëten die edand ten voorbedde van hunne luisterrijke bedingen der gelukkigfte gewesten genomen hebben. Het heeft drie mijlen in zijnen omtrek, en hgt aen het andere uiteinde der golf van Napels naer het zuiden , tegenover de kaep van Masfa, Ik had hoorcn % dac men, om toegang tot de inwoonden» te krii- G\ u\te l£eren kennen' een' fnaphaen op den fchouder dragen , kruit en lood bij zich hebben, luchtig gekleed zijn, en met naekte ar- Srr aeuV°eten gaCn moesC' Uder vreemken iwl16 Jrïe" een'^ins aenzienlijken fleep verfch.jnt, is verzekerd van vrij fleert ontvangen te zullen worden , en hen zelfs woest en wreedte vinden. Ik maekte geene de minfte zwarigheid om my naer hunne gewoonte te fchikken • en hoedanig was mijne verbaestheid, niet verwondering vermengt, op het zien van menicnen die, onder een eenvouwig voorkomen, dat op het eerfte gezigt zelfs eenigzins afkeerig fchijnt, de treflelijkfte deugden bezitten, Zi\ zijn openhartig en edelmoedig, gereed om alle dienften, welken men noodig heeft, te bewii zen, en zelfs de begeerten voortekomen. Dusdanig waren de menfehen van den eerften ouderdom der weereld. Het geluk, 't welk ik m dit edand fmaekte, deed 'er mij langer dan ak voornemens was verblijven. Ik heb het geheelenal doorkruist: het is vrij wel bevolkt, Ichoon tiet eertijds.meer inwoonders had. Het bad twee fteden: de hoofdftad is de eenigfte , die ' in  Driehonderd Zesenvijftigste Brief. 30 i in het oostelijke gedeelte nog beftaet. De. Bisfehop wordt de Bisfehop der Kwartelen geheten , uit hoofde van de ontzagchelijke meenigte dezer vogelen, waerop men in het land jaegt, en die een gedeelte van zijne aenzienlijke inkomst uitmaken. Men vindt 'er ook tortelduiven, die uitmuntend zijn. Met het uiterfte leedwezen verliet ik mijne dierbare inwoonders van Kaprea. Ik ging onder zeil, om maer Napels, dat 'er dertig Italiaenfche mijlen van afligt, te rug te keeren. De zee was ftil, de wind zacht en voordeelig, de dag klaer en helder, gelijk zij bijna meest allen zijn, gedurende het grootfte gedeelte van het jaer. De zon begon den gezichtëinder te verlichten, en vertoonde mij het heerlijkfte fchouwfpel. Van de hoogte van Kaprea, liggende aen het uiteinde der golf, befchouw ik de wijde uitgeftrektheid dezer baeije , die omtrent zestig Italiaenfche mijlen in haren omtrek heeft, benevens de fteden en landerijen, die hare oevers bezoomen. Naermate ik nadere > ontdek ik onderfcheidenlijker aen mijne regterzijde de voorwerpen der kuste van Sorrento , Masfo, Viko, Castello-a-Mare, enz. Hier verwonen zich de hooge bergen, bedekt met een eeuwigdurend groen; ginsch de vlakke velden, met overvloedige oogden verrijkt; verder verheven rotfen, kapen, dalen, puinhoopen van aloude vuurbergen, die dit land verwoest en tevens vruchtbaer gemaekt hebben, en meerrïgvuldige dorpen, die in de bevalligfte ftan-  302 De Nieuwe Reiziger^ Handen liggen; overal de natuur met groote trekken verbeeld, of veelëer deze ganfche kust fchijnende vooftgebragt te hebben in de oogenblikken van ' grilligheid, of als een fpel van hare magt; vernielde en verwoestte fteden; Pompeja en Herkulaum onder de asfch en den vuurftroom van Vefuvius begraven ; Portici * het vermakelijke Portici, op deze puinhoopen gebouwd, trotferende onophoudelijk het gevaer, dat het zelve met een gelijk lot dreigt; aen het einde van het tooneel dien vermaerden Vefuvius, dikke wolken van vlam en rook uitbrakende; het benedenfte gedeelte van dezen verfchrikkelijkeh berg , verwonende de zonderlingfte verfcheidenheid door eene vermenging van boscbjes, wijnbergen, boomgaerden, fteden , vlekken en dorpen; van hier tot aen Napels eene reeks van bekoorlijke lusthuizen, die flechts een aeneenfchakeling van deze ftadfehijnen uittemaken. Ik nader het midden derreede. Het ontwerp van Napels ontwikkelt zich geheel voor mij. Zijne drie kasteelen, zijne paleizen , zijne kerken, zijne ontelbare kloosters, zijne platte daken, bedekt met altoos groene hoorntjes, alle zijne gebouwen, die zich als een fchouwtooneel verheffen , zijne haven , vervuld met fchepen van allerhande volken1; dit alles levert het prachtigfte en fchilderachtigfte gezigt uit. Welk eene verrukking! Welk betooverend fchouwfpel! Hoedanig is het u te befchrijven , Mevrouw? Ach ! deze ftad is zoo  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 303 zoo ongemeen, dat men altoos blijft beneden, de fchoonheden, welken zij vertoont. Ik ben, enz. Napets, den 15** van Augustüs, 1758. Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. Vervolg der omliggende ftreken van Napels, de berg Vefuvius, Herkulanum etiPortici. Zoude het dan waer zijn, Mevrouw, dat de uitberftingen der vuurbergen, die zich met zoo veel woede aenkondigen, gewoonlijk door geweldige aerdbevingen voorafgegaen worden, en aen alle kanten de verwoesting en den fchrik verfpreiden ? Zoude het waer zijn dat zij geene uitwerkingen van eene vernielende nature waren ? Zoude men haer, in tegendeel, moeten befchouwen als onëindige hulpmiddelen van eene verwonderenswaerdige Voorzienigheid, die door deze fterke fchuddingen, de vruchtbaerheid van het aerdrijk vernieuwt? Neen , ik fchroom niet , met verfcheiden hedendaegfche Natuurkenneren , te Zeggen: „ deze vuurbergen, hoe verfchrikke„ lijk zij fchijnen, zijn als de groote ploeg, ,, waervan de natuur gebruik maekt, om de j, ingewanden der aerde omteploegen, en oi> » zen  -gö4 Dë Niëüwé Reiziger, zen arbeid nieuwe velden aentebieden, watï„ neer de al te meenigvuldige oógften onze „ thans bebouwde landerijen uitgeput heb„ ben*". Wilt gij'er een bewijs van zien? Treed met mij in deze velden, die omftreeks den Vefuvius zijn. Het is waer, aen dé eene zijde ziet gij verbazende omkeeringen, bergen in vlakten veranderd , en vlakten bergen geworden, meiren door de vuurbergen uitge» droogd, ëh uitgedoofde Vuürbergën in meiren verwisfeld, het aerdrijk op verfcheiden plaetfen rooken , en fomtijds heilzame, fomtijds fchadelijke dampen uitwaesfemen : maer aen den anderen kant ziet gij eertijds onbebouwde velden thans in vruchtbare beemden en rijke wijnbergen verkeerd; gij ziet overal blijken van eene verbazende groeijing, van verfchillende foorten van vruchtboomen , van vruchtbare heuvelen , van fraeije landerijen , waer de lucht uitnemend is; met één woord, gij ziet dit land weder te voorfchijn komen, gelijk de feniks uit zijne eigen asfche, luis- ter- * Zie het uitmuntende werk , getiteld : Cafnpi Phlagrai , of Waernemingen over de Vuurbergen der beide Siciliën, door den Ridder Hamilton buitengewonen en gevolmagtigden Afgezant van zijne Bntannifche Majesteit aen het Hof van Napels enz Dit werk is vervuld met naeuwkeurige waernemingen en gegronde befchouwingen , die het grootfte licht verfpreiden over de befpiegeling van het aerdrijk en over e'e'n der gewigtiglte en minstbekende gedeelten der natuurlijke historie,  Driéhonberd Zevenenvijftigste Brief. 305 terrijker en heerlijker dan hec te voren geweest is. Aen welk eene oorzaek moet men zulke ongemeene uitwerkingen toefchrijven ? Laten wij daervan geene andere dan de onderaerdfche vuren zoeken. De laetlïe waernemingen der, Natuurkenneren , die dén tijd en de nieuwsgierigheid gehad hebben om het te onderzoeken , laten geen den. minften twijffel daer omtrent over. De natuur bedient zich , in de ingewanden der aerde , van deze uitvoerder, ter bereidinge en bewerkinge van de ontvlamde ftoffen , die , tot een' zekeren graed van gistinge gebragt , zich vervolgens een' uitgang maken , met een afgrijfelijk geraes uitberften, en te gelijk het leven en den dood, de fchepping en de verwoesting verfprciden. De Vefuvius zelf is het voortbrengfel van deze onderaerdfche vuren. Men weet tegenwoordig dat men zijne vorming aen geene andere oorzaek kan toefchrijven: het is genoeg denzelven te onderzoeken, om te zien dac deze berg geheel beftaet uit gebrande uitwerpfeien, lavaes of vuurftroomen, fcories of Hakken, asfche en verkalkte ftoffen. Doch het zijn hier geene fchielijke uitberftingen, gelijk die geene, welke den Monte - nuovo, bij Puteoli, in minder dan agtenveertig uren, uit de aerde deed voortkomen: dit is het werk van eeuwen, waerin deze berg, die zich zeiven fchijnt te vertéren , zich onophoudelijk vernieuwt, en gedurig voedfel verkrijgt van de- XXni.Deel. V zelf-..  goö' De Nieuwe ReizIoer. zelfde rhagt , die elders zulke ontzachelijke verwoestingen verwekt. De Vefuvius ligt in het Ploegland , ten öosrcn. der ftad Napels , tusfehen de zee en de Appenijnen, en is'afgefcheiden van deze keten van bergen, die Italië ift zijne gëheele lengte verdeelt. Hij is alleenlijk verbonden 'aen twee andere bergen, die een' halven-kring maken, en met welken hij een'< gemeenen wortel heeft: de eene wordt Monte di Somma, \x\ de andere Ottayan'o geheten; maer deze laetÜe kalf men van Napels niet zien,'omdat hij door den Somma verborgen wordt-. Men heeft alle 'reden om te gelooven dat de Somma , de Ottayano en de Vefuvius eertijds Hechts een eenige en dezelfde berg was, veel hooger dan thans de Vefuvius is , en dat eene groote uitberfting den top heeft weggenomen, en de groote kom gevormd , waervan niet 'meer dan een gedeelte van den omtrek overig is. De gedaente van den Vefuvius is fpits en kegelachtig, en zijne hoogte aenmerkelijk, Vólgens de laetfte metingen, verfcheidenmael bevestigd en met de grootfte naeuwkeurigheid genomen , is hij drie duizend zes honderd en vierennegentig voeten loodregt boven het oppervlak der zee verheven; en de omtrek der drie bergen te famen, aen hunne onderfte wortels gemeten, is omtrent van vierentwintig duizend treden of tien gemeene Franfche mijlen. De afftand van Napels tot den Vefuvius , in eene regte lijn, is van zes duizend fchreden j  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. den, en omtrent van tien duizend, wanneer men den omtrek langs de golf, en den weg van Napels naer Portici volgt; 't geen bijna drie Franfche mijlen uitmaekt. Op eenigen afftand van Portici, vindt men drie wegen , die naer dezen berg leiden. Dé eerfte is ten noorden, naer den kant van den Somma en hec dorp St. Sebastiaen, alwaer men zich met rijtuig, en van daer te paerd naer den Vefuvius kan begeven. De tweede is ten oosten, naer den Ottayano, en de derde ten westen naer Réfina, een dorp twee duizend fchreden van Portici, gebouwd op de lava , die Herkulanüm bedekt, en wier omliggende ftreken niettemin beplant zijn met vruchtboomen en overvloedige wijngaerden, waervan men dien uit. muntenden wijn , zoo bekend in geheel Europa onder den naem van Lacryma Christi, verzamelt. Gij zult u verwonderen, Mevrouw, dat deze lava, zoo verfchrikkelijk in zijne overftroomingen, en uit gefmolten en verglaesde ftoffen van de uiterfte hardheid beftaende, voor vruchtbaerheid vatbaer zijn. De zaek is echter zeker. Ten einde van een' min of meer aenmerkelijken tijd begint zij zich te ontbinden, en wordt bedekt met ftof, dat gefchikt is om eenige planten te voeden. Vervolgens verandert zij in aerde, waerin de groeijing des te meer ziel en leven heeft, omdat niets bekwamer is in dezelve voorttezetten , dan de zwavel-en zeezuren en de aentrekkende uitvloeijïngen , die zich in zulk een' grooten V a over-  308 De Nieuwe Reiziger. overvloed uit den boezem der vuurbergen verheffen. 6 De weg van Réfina wordt gemeenlijk doof de vreemdelingen verkozen ; en ik verkoos ook dezelven , fchoon den moeijelijkften om op den berg Vefuvius te klimmen. Men vindt in dit dorp geleiders en paerden, of veelëer ezels, op welken men tot aen het derde gedeelte van dén berg rijdt. Hier hechten mij mijne geleiders, fterke lieden op deze oeffemng afgericht, aen eene foort van gordel of fchouwderriem, die hun achter den rug afhangt om mij dus op den top te trekken. Maer ik had dezen gang naeuwelijks ondervonden, of ik ftond 'er van af, door de onaengenaemheden , welken ik onderging Ik bevond dat het oneindigmael gemakkelijker was alleen opteklimmen ; en dit ftelde ik te werk met behulpe van een' ftok in ijdere hand, halende dikwerf den adem , om mij niet te veel aftematten. Op deze manier kwam ik eerst aen het dal , dat tusfehen den Somma en den Vefuvius is , en 't welk men Atri» del Cavallo noemt. Ik geloof niet dat 'er in het heelal een affchuwelijker plaets dan deze is: z.j is onvruchtbaer, onbebouwd, bedekt met lavaes, fteenen, zand, asfche , metaelHakken, hamerflag, vermengd met zwavel en aluin; en alles vertoont het afgrijfelijkfte gezigt. Men verheelt zich op den weg der helle te zijn. De Vefuvius, dien men dan onr. dekt ziet, over zijne ganfche oppervlakte met de-  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 309 dezelfde ftoffen bekleed, en draeikolken van vlatnme en rook uitbrakende, vergroot nog dit treurige denkbeeld; en men gelooft wezenlijk, overgevoerd te zijn in het verblijf, waer de eeuwige wraek geöeffend wordt. Uit dit dal moet men op den berg klauteren. Hier dient men voorzigtige voorzorgen te gebruiken. Men moet onderzoeken hoe de wind is, om in het aenkomen niet door den rook gehinderd te worden. Hoe meer men nadert, hoe moeijelijker de weg. wordt. Het is mij dikwerf gebeurt dat mijne ftokken geheel, en mijne beenen tot de knien toe in de asch zonken. Ik deed drie treden, en deinsde 'er twee te rug. Gelukkig vindt men bij het fteilfte gedeelte een* vlakken grond, die den berg rondom febijne te omringen: hier rustte ik eene wijl,, ent genoot tevens het heerlijkfte fchouwfpel, door mijne oogen te laten weiden op het fchoonfte land, 't welk men immer hij mogelijkheid kan befchouwen. In het opklimmen vermeerderen de moeijelijkheden. De nadering van de vuurkolk is verfchrikkelijk. Uit verfcheiden klooven komen zuur- en zwavelachtige uitwaesfemingen of mofetten , gelijk men ze hier noemt. Deze dampen, welken men wel moet onderfcheiden van de fu■mettes of fumaroles-, die niets anders zijn dan de rook, dien men uit bijna de ganfche hoogte van den berg ziet voortkomen, indien men flechts een' ftok in deszelfs oppervlakte rtcekt-; V 3 deze.  po De Nieuwe Reiziger. deze dampen, zeg ik, welken men in het ganfche bovengedeelte van de vuurkolk inademt, zijn verdikkende, en veroorzaken zelfs aen verfcheiden perfonen flaeuwten en bezwijmingen, tegens welken men zich door geen beter middel, dan door geestrijke waters, kan beveiligen. De grond is van eene merkelijke hitte , niet alleen voor de voeten, maer tevens voor de handen, zoodra ik ze bij de oppervlakte hield ; en ik kon 'er geen vijf pf zes duimen ingraven, of 'er kwam een zigtbare rook uit. Eindelijk kwam ik op den top van den Vefuvius. In plaets van een' platten grond te vinden, gelijk ik ook verwachtte , zag ik flechts eene foort van zoom of rand, breed twee, drie of vier voeten, en in zijnen om-* trek vijf duizend zes honderd en vierentwintig voeten. Hij is overal niet even hoog: naer den kant van Réfina, waer ik opgeklommen was, is hij lager dan aen alle &de andere zijden. Men kan gemakkelijk wandelen op dezen omtrek, die geheel niet verbrand en rood zand, en daer onder met verkalkte iteenen, bedekt is. Langs een' bijna Ioodregten weg, doch niettemin gangbaer uic hoofde van de uitfpringende fteenen, daelde ik meer dan honderd voeten diep in den yuurkolk. De gedaente en het waterpas vat* den grond dezer vuurkolke veranderen dikwerf: nu gelijkt zij naer een omgekeerden trechter, en ftraks naer een' kegel: zij wordt hop-  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 311, hooger of lager, volgens de. verfchillende .graden van her geweld der inwendige gisnnge; want het is flechts eene 'korst van lava , gefraolten metalen ,. zand, asfche en andere ftoffen, die de vuurberg uitwerpt. De itotfen dezer korfle , onophoudelijk bewcegd, gefmolten en hcrfmoltcn wordende, verfchaffen een gedurig voedfel aen den brand, en verfchijnen onder verfchillende gedaentcn. Som. tijds verheffen zij 'er zich tot kleene bergen, waervan bijna alle de aloude fchrijvers gebroken hebben. In de maend Februari des iaers 1755, onderfchcidde men duidelijk van Napels een' nieuwen berg: dezelve is federt nog aengegroeid, en van het jaer 1757 cot den zoom\an den alöuden berg gekomen, met welken hij thans een' eenigen kegel uu> De hitte, welke men in de vuurkolk.. ondervindt, is zoo aenmerkeiijk, dat men meent in eene badflove te zijn. De klooven, die aen alle kanten vermeerderen, wacsfemen vlagen van rook of overflelpende dampen uit; maer voornamelijk ftijgt door de groote 0peningen, die zich nu aen de eene dan aen de andere zijde der binnenfte vlakten vormen, uit den afgrond onophoudelijk een dikke rook, . be- * Sedert de laetfte uitberftingen, is deze kleene berg aenmerkeiijk verminderd : het grootfte gedeelte is:^weder in den afgrond gevallen; en volgens eenige ve,halen • befpeurt men 'er niets meer van. V 4  312 De Nieuwe Reiziger. beftaende uit de zuiverfte deelen der zwavel, die zeer doordringende en vol van aluinzout is. Ik befchouwde twee dezer ontvlamde monden, waervan de eene mij het vierde gedeelte van den omtrek fcheen te beflaen. Hoe begerig ik was dezelven vrij digt te naderen, om den grond der diepe fteilte te zien, indien het mogelijk ware, moet ik u bekennen dat ik te rug wierd gehouden door eene zekere vrees, welke ik niet van mij konde werpen. De geringe vastheid van den vloer, waerop ik wandelde, en de fchroom van denzelven alle oogenblikken onder mijne voeten te zien wegzinken , door eene dier fchielijke en meenigvuldige bewegingen in den boezem van den berg, verhinderde mij mijne nieuwsgierigheid te voldoen. Ik begreep toen, meer dan ooit, dat deze nieuwsgierigheid, uitgefïrekt boven de palen, door de voorzigtigheid voorgefchreven, meer verderfelijk dan roemrijk kan zijn. Ijder is niet bezield met den moed van vader de la Torré, wien een onverzadelijke ijver alle deze hinderpalen deed te boven komen , en alle de gevaren trotfen, om zoo verals mogelijk was zijne waernemingen over den Vefuvius uitteftrekken. Men kan zijne befchrijving van eene zijner waerljk ftoutmoedige poogingen niet lezen, zonder eene foort van fchrik te gevoelen: dezelve viel echter gelukkig uit, dewijl de natuurlijke historie aen de onverfaegdheid van diergelijke ondernemingen bare gewigtigile ontdekkingen verfchuldigd is. » In  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 313 „ In eene reis, zégt hij, welken ik op den ?, Vefuvius deed , den nÓJ1*? van Oclober ., „ 1752, had ik een vrij veld om den afgrond „ gemakkelijk te naderen. Hij werd naeu„ wer, naermate hij dieper wierd ; zoodat „ men, op den rand gekomen , de fteenen, „ niet loodregt op den grond konde doen . „ nedervallen. . Maer geklommen op eene , „ rots, die omtrent twaelf voeten over deze , „ diepe fteilte heenftak, bevond ik mij regel\ ,, regt boven den grond. Ik zag onderfchei, „ denlijk een groot vuur, dat veel overëen| „ komst had met een' wijden ketel, vol ge? J „ fmolten kristal. Uit denzelven kWam een 1 „ dikke rook; en ik hoorde een doof, doch vrij aenmerkelijk geluid. Dewijl deze roök zich richtte naer de zijde van den'afgrond, , die tegenover mij was, kon ik gemakkelijk „ een fteen laten vallen, om te zien hoe I ,, veel tijd hij noodig had om het vuur té „ bereiken. Maer ik kon den val van den „ fteen niet verder dan tot twee derden der „ hoogte befpeuren; dewijl de wind mij eens„ klaps zulk een dikken draeikolk van rook „ toevoerde, dat hij mij den ademtogt benam, en ik flechts den tijd had om mij van de „ rots op de vlakte te werpen', om eene „ verfche lucht te vinden. Dus was het niet „ mogelijk de proefneming te volvoeren. Echr. „ ter befpeurdé ik dat de fteen vijf feconden „ befteed had, om twee derden der hoogte s, afteleggen, 't geen drie honderd zevenen? V 5 « ze-  honderd drieëntwintig duizend en negenennegentig"' ponden woeg. Men oordeele ondertusfcHen^ voegt hij 'er bij, wegens de magt, die zulk een ligchaem twee duizend treden verre, en zelts drie duizend treden hoogte uitwerpt. Foijage pitloresqus 4e Naples & de Sicile, X 2  '3H De Nieuwe Reizigë dezen afgrond zijn voortgekomen, en alle de landen der omliggende ftreken tot aen den boord der zee bedekken. Indien men, volgens vader de Ja Torré , alle de asch, het zand, de keifteenen, het fchuim, de verkalkte fteenen, de lavaes en andere ftoffen, in deze ruime uitgeftrektheid verfpreid, bij één zamelde, men zóu niet alleen genoeg hebben om één, maer meer dan vier bergen als den Vefuvius te vormen» De geleerde Natuurkenner fchat alle de ftoffen, Welken de Vefuvius verloren heeft,, op i, 510, 460 , 879 teerlingvoetert. Dë verbeelding fchrikt op deze uitrekening; en men kan naeuwelijks befeffen dat zulk eene groote hoeveelJ*eid van ftoffe immer in de holligheden van den berg befloten is geweest. Moet men veronderftellen , gelijk eenigen voorgegeven hebben, dat 'er eene onderlinge gemeenfchap tusfehen de vuurbergen, of met de onderaerdfche vuren is, en dat de Vefuvius voor* al betrekking heeft tot den berg Etna, de Solvatara en het eiland Ifchia ? Deze gemeenfehap is tegenwoordig betoond valsch te zijn; en het is zoo min waer dat dezelve bijzonderlijk tus. fchen den Etna en den Vefuvius ftand grijpt, als het waer is dat deze twee bergen, ten gelijken tijde, door eene gemeene oorzaek branden ,• of dat de eene uitdooft, wanneer de andere brandt, gelijk eenige perfonen aengevoerd hebben. Indien de natuurkundige verklaringen u vermaek toebrengen, lees dan, Mevrouw, het werk van vader de la Torré ; en gij zult zien  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 325 zien dat men tot geene andere oorzaek behoeft opteklimmen, dan tot den Vefuvius zeiven, die genoegzaem in ftaet is om alle de ftoffen , die men hier en daer in de omliggende ftreken verfpreid ziet, opgeleverd te hebben. Ik verzende u insgelijks tot het zelfde werk, om de historie van alle de üitberftingen van de.zen vermaerden vuurberg in 't bijzonder te kennen. De eerfte, waer van de fcbrijvers gewag maken, is die van den 24ftenvan Augustus, des jaers 79 van onze Christelijke tijdrekening; maer voor dit tijdftip, en federt de hoogfte aloudheid, moeten 'er andere üitberftingen plaets gehad hebben. Men kan hiervan overtuigd worden door de lavaes en uitgeworpen vuurftoffen, die vermengd zijn met beddingen van groeibare aerde, tot op eene ongemeene diepte. De Dominikanen van Onze Lieve Vrouwe van den Boog, die aen den voet van den Vefuvius zijn, vonden voor eenigen tijd,, terwijl zij een'put van omtrent twee honderd en vijftig voeten diep lieten graven, drie rijen lavaes op eene vrij aenmerkelijken afftand van eikanderen. Men befpeurdé dat de vloer der ftraten van Herkulanum en Pompeja van lava waren; en onder de grondflagen dezer twee fteden, vond men beddingen van lava en andere uitgeworpen vuurftoffen. Dit heeft een' achtenswaerdigen geleerden van dit land, den abt Braccini, doen zeggen: „ Het fchijnt juist of de natuur de „ historie van deze vermaerde brandingen, van X 3, „ wel-  3&f5 De Nieuwe Reiziger. „ welken de fchrijvers gewag maken , met hare s, hand geteekend, ons heeft willen nalaten." * De uitberfting van het jaer 79 was afgrijfeïijk. De vuurberg opende zich eensklaps met een verfchrikkelijk geraes, en ontlastte zich van ' een' dikken rook, die als een nevel opfteeg, onder de gedaente van een' pijnboom. De hemel was drie dagen'lang verduisterd, en het water der zee verre van den oever geweken. Plinius, de natuurkenner, die van Mifene, waer hij het bevel over de Romeinfche vloot voerde, vertrokken was, om deze uitberfting van digtbij te befchouwen, werd ?er het flagtoffer van: hij werd verftikt te Stabia door de heete asch, welke de vuurberg uitbraekte. Plinius de jonge, zijn neef, heeft ons, in zijne zestiende en twintigfte brieven van het zestiende boek, eene breedvoerige befchrijving van deze verfchrikkelijke uitberfting nagelaten; dezelve wordt met veel naeuwkeurigheid en oordeel verhaeld' Wanneer men van dezen eerften brand van den Vefuvius tot dit jaer 1758 rekent, zijn 'er vierentwintig geweest. Die van den i6*" van December 1631, welke de dertiende is, was één der vreefelijkften. Reeds heb ik 'er. u van gefproken, en zal 'er alleenlijk bijvoegen dat de fterke fchuddingen der aerdbevingen, de zwarte draeikolken van rook, die in de gedaente van een' pijnboom opfteeg, één der rampzaligfte voorteekenen , en de ftroomen van lava, die zich in zeven takken verdeelden, en eene groote ai'tgeftrektheid van land - verwoestten, gevolgd: wier-  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 327 wierden door üitberftingen van kokend water, gepaerd met aerdbevingen, veel geweldiger dan die geenen, welken men in het begin ondervonden "had. Deze watervloed overftroomde de velden, ontwortelde de boomen, wierp de huizen om verre, verzwolg meer dan vijfhonderd perfonen, die een' kleenen kerkömgang naer la Torre del Graco deden, deed vele anderen verdrinken, en bragt zijne verwoestingen tot in de ftad Napels, waer drie duizend lieden omkwamen, gedurende dezen rampfpoed, die tot op de helft der maend Januari 1632 aenhield. De laetfte brand viel voor den 2*» van December i754 4\ maer men kan zeggen dat zij nog duurt, * Sedert dit tijdperk , ïijn 'er drie aenmerkelijke nitberftSn geweest, de eerfte de.vg*- van Maart ÏÏ66 deAndere den 19*- van Uflober 1767 , « Jelaetfte, die den a9fte» van Juli 177? begon. De kidder Hamilton heeft eene naeuwkeunge rekenfchap van de "wee eerden gegeven, in z.jne Brieven aen de Koningklijke Maetfchappij van Londen, opgedragen aen Mylord Graef van Morton. Hi, heeft m fe van het iaer 1767 een gedeelte der verfch.jnfelen, waervan P iSu de jonge fpreekt, wederzien voortkomem De uitberfting5 van ï779 * m«f h*n de verfchrikkeliikfte van allen geweest. Vader de la TSé dSt een gedrukt verhael van gegeven heeft, S dat uit den topman den berg een dikke en zwarte X 4  3*8 De Nieuwe Reiziger. dewijl de Vefuvius bijna geduriglijk lavaes en andere ftoffen uitbraekt, het zij uit zijnen top of door zijne zijden. Hij houdt doorgaens de gemoederen in onrust; en wat heeft men van zulk een' gevaeriijken nagebuur niet te vreezen ? De verwoestingen, welken hij veroorzaekt, kunnen rjderen oogenblik vernieuwd worden. Herknlanum en Pompeja ftaen weder bloot om gehjk eertijds begraven te worden, en ons mis- fchien v VAmr/c^e% te J*aeP- Dit fchouwfpel, voegt 'er Vader de Ia Torré b.,, was nieuw, en had in de andere u,tberftingen, waervan ik ooggetuige geweest was, geene plaets gehad zoo min af de onSJS lyke kolom, die een bi zonder kenmerk van deze uitbermng'is; dewijl ik doorgaens gezien heb d t deze brandende rotfen alleenlijk met veel rooks vermengd waren , en t>ij tusfchenpoozen wierden uitgeworpen ponder echter een ligchaem en vuurpilaer, van zulk eene. aenmerkelijke hoogte, te vormen. 'Alle de andere veilen zeggen insgelijks, dat de hoogte van deze vuurpilaer omtrent driefnael grooter dan de7o berg en gevolgelijk "tien of twaalf duizend voe! p hoog was. Niet alleen was Napels 'er door verhcht, maer op dertig duizend treden afrtands kon men b.j nacht duidelijk lezen. Men'zag uit deze vërfchriS kehjke kolom afgrijfelijke blikfems voorïom T na eene zwarte en dikke wolk van rook', waermedö de vlakte overdekt was, bij duizenden op de oml gende ftreken der ftad uitberstten, en'tejkens vTrdï dan de eerfte vuurgloed van het brandpunt afewel ken. Hunne kleur kwam volkomen met die vfnTet strekkende vuur, overéén. Verfcheiden ütoomm van lava opendpn zich eenen doortogt naer OttoZ? en vcroorzaekten groote fcbaden. De vuurkdlk7 vart ^*»- Mm  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 329. fphien voor altoos te berooven van de kostbare overblijffelen, die ons de naeuwkeurigfte denkbeelden wegens de zeden en gebruiken der alouden kunnen geven. Het is bewezen, zegt men , door de uitgravingen en wroetingen, welken men boven Herkulanum heeft in 't werk gefteld, dat deze ftad begraven was onder zes beddingen, van lavaes, die zich beurtelings op eikanderen geftapeld hebben, op de hoogte van tagchentig en zelfs van honderd en twintig voeten , op de oorden, die digtstbij de zee liggen. Zij nemen dus dikwerf hare richting naer dien kant, en moeten onophoudelijk"voor diergelijke gebeurtenis doen vreezen. Het lot dezer ftad is een der ongelukkigfte. geweest. Gefticht, volgens de overlevering, door Herkules, op eene landtong, die in zee uitftak, werd zij bijna geheel verwoest onder ■Nero, door eene aerdbeving, -Volgens het bericht van §eneka. Deze aerdbeving was de voorloopfter van den vermaerden brand van den Vefuvius in het jaer 79, onder de regering van Titus. Herkulanum werd toen niet verwoest door de ontvlamde lava, maer door de vloeibare en modderige asch, onder welke het begraven wierd. Deze asch, die vervolgens in tuffteen veranderde, had in het nedervallen eene groote hitte, en verbrandde de deuren en balken der huizen, welken men verwisfeld gevonden heeft in kolen, eindelijk week geworden uit hoofde van de vochtigheid , die wegens •den langen tijd door de dikke korst der lava ' X 5 en  330 De Nieuwe Reiziger. en asch was heengedrongen. Het koorn en de vruchten werden geheel zwart, gelijk ook de beelden , ■ huisfieraden en gereedfchappen van metael, zonder dat echter een eenig verbrand, of het werk zelf befchadigd is. Dezelfde geesfel ftrekte zich uit over Pompeja , met dit ondericheid dat de asch, die het zelve overdekte, niet in tuffteen veranderde, dat zij grover en meer van elkanderen afgezonderd is , dat de lam nimmer haren loop naer dezen kant gericht beeft, buiten twijffel uit hoofde van den grooten afiland, en dat de uitgravingen veel gemakkelijker dan te Herkulanum zijn: naeuwelijks vindt men eenige voeten boven de gebouwen van Pompeja. Deze ftad, liggende een vierdemijls van de zee, op den weg naer Salernot omtrent twaelf duizend treden van Napels en zeven duizend van Portici, was de gemeene ftapelplaets, volgens het bericht van Strabo, van Nola, Nocerra en Azerra: de koopmanfchappen werden 'er van de zee door den ftroom de Sarno overgevoerd. Men kan van hare grootte oordeelen, door de gedane ontdekking van een kapitool, tot welk voorregt de aenzienlijke fteden alleen regt hadden, en dooreen wijduitgeftrekt eirond fchouwtooneel, dat op eene hoogte lag, vierentwintig rijen van zitplaetfen had, en omtrent dertig duizend perfonen konde bevatten. Stabia, eertijds StaMa geheten, en liggende op een' nog grooter afftand van den Vefuvius dan Pompeja, op den grond, dien tegenwoordig Gragnano beflaec, werd  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 33? werd insgelijks men asch bedekt, in den brand van 't jaer 79. Het was verwoest geworden door Sylla, in den oorlog der Marlen; en men zag 'er niets meer dan de lusthuizen van de» tijd van Plinius, die in dat van Pomponianus omkwam. • Men heeft alle reden om te gisfen, door het ïcleen getal van doode ligchamen, welken men in deze drie fteden gevonden heeft, dat de inwoonders den tijd hadden om de vlugt te neT men. Die van Herkulanum waren op het tooneel vergaderd, toen zij door de uitberfting der asfche overvallen wierden. Men heeft er zelfs geen éenig been van geraemte in de gedane uitgravingen gevonden. Te Pompeja ontgroef men eenige geraemten, welken men onderftelt van priesteren geweest te zijn, in een gedeelte des tempels van Ifis, en eemge anderen van foldaten in foorten van. barakken. De vlugt van de inwoonderen dezer ftad moet zeer fchielijk geweest zijn, indien men 'er over oordeelt volgens de meenigte van zware gereedfchappen, welken men langs de huizen gevonden heeft, en die waerfchijnlijk in het ylugten verlaten waren. Te Stabia ontdekte men drie ligchamen van vrouwen, waervan de eene, die ongetwijffeld de dienstmaegd der twee anderen was, waerfchijnlijk een houten kasje droeg, dat aen hare zijde gevonden wierd, en zoo dra men het wilde aenraken tot ftof viel. De twee anderen hadden gouden armbanden en oorfierfels, welken men • m  332 De Nieuwe Reiziger. in het kunstvertrek van Portici befchouwd. Wijders vond men overal niet dan zeer weinige kostbare huisfieraedjen, eenige' gouden gedenkpenningen, en eenigen gefneden fteenen. De inwoonders borgen alle de goederen van eenige waerde, voor hunne vlugt: ook fchenen de Kamers der meeste huizen bijna geheel van, huisfieraedjen ontbloot. De aerdrijksbeichrijvers en geleerden twisten over de wezenlijke ligging dezer aloude fteden, wanneer het geval eenigermate aenleiding gaf tot de ontdekking van Herkulanum. De Prins van Elbeuf, Emmanuel van Lottharingen die in het jaer 1706 naer Napels gezonden 'werd, aen het hoofd van een keizerlijk le^ ger tegens Filips den V Welken ^ kenners onderzocht hebben , zijn allen Grieksch : geen eenig derzelven is in de Latijnfche , en nog minder m de Sabijnfche of Osque tael, welk! de aloudfte volken van Kampania fpraken ~! luk men in het eerfte heeft voor gegeven ' De wijl Herkulanum eene Griekfche ftad van oo i V,rTS7aS,'rlhet "atUUrliik te de»ken dat men e de Griekfche tael behouden had: misfcMen zelfs was z de eenio-ftV „au -i V wnlir w ce"'glre in gebruik onder dit volk. Niettemin zijn de letters Italiaensch. Alle de woorden, zonder eenig onderfcheid, zii„ gefchreven met groote letteren, en door geene punten of fchriftftreepjes afgefcheiden. Men ontmoet geene eenige vraeg- of andere teekens, die  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 341 die tot de uitfpraek kunnen helpen , of de plaetfen, waer men de ftem moet verheffen , aentoonen. De inkt is zeer zwart, en zwarter zelfs dan de handfchriften, fchoon in kolen verandert; 't geen de lezing grootelijks bevordert. Men gist dat deze inkt zoo vloeibaer niet als de onze was, en dat 'er ook geen vitriool inkwam ; dewijl hij anders, aen de hitte van het vuur blootgefteld, geel zoude geworden zijn, gelijk die van alle de oude handfchriften op perkament, behalve dat hij, doodde fcherpheid van het vitriool , de teedere vliesjes van het Papyrus zoude doorgevreten hebben. Het was mocijelijk deze handfchriften te ontrollen; en men was ten hoogfte ongeduldig om te weten wat zij inhielden. Eenig geblaes kon hen in wanorde brengen ; en de minfte onvoorzigtigheid hen geheel vernielen. Verfcheiden poogingen, welken men in 'twerkgefteldhad, lieten daeromtrent geen twijffel over. Eindelijk ftelde vader Antoni Piaggi, een regelmatig Geestelijke der godvruchtige fcholen, een middel voor, dat goedgekeurd en het zekerfte bevonden wierd. Het zou niet mogelijk zijn, zonder behulp van afteekeningen , een klaer denkbeeld van de manier der bewerkinge van dezen vernuftigen en begaefden man te geven. Het zal mij genoeg zijn te zeggen dat hij tot heden toe volmaekt geflaegd is; maer de arbeid is zoo langwijlig, dat de tijd van vier of vijf uren naeuwelijks genoeg is, om de breedte van een' vinger in de lengte der rolle te ontbinden; ' Y 3  342 De Nieuwe Reiziger, en 'er is ten minfte eene geheele maend noodig om tot de breedte van negen of tien duimen te vorderen. Men heeft nog niet meer dan vier handfchriften in 't geheel ontvouwd; en het geval wilde dat zij alle van denzelfden fchrijver waren. Zijn naem is Filodemus, geboren te Gadara in Syrië, van de gezindheid der Epikunsten, en tijdgenoot van Cicero, die van hem gewag maekt, gelijk ook Horatius doet. Het eerfte handfehrift is een vertoog, waerin men tracht te bewijzen dat de muzyk gevaerlijk voor de zeden en den Staet is ; het tweede bevat het tweede boek van eene Verhandeling' over de Redenjkkunst, wier oogmerk is den invloed van de welfprekendheid in de befturing van den Staet aentetoonen : het derde befluit het eerfte boek dezer Rederijkkunst'; en het vierde behelst eene Verhandeling over de Deugden en Gebreken. Deze handfchriften, van weinig aengelegenheid, hebben de oplettendheid der geletterde lieden bedrogen. Met reden wenfchen zij dat men de ontrolling der begonnen fchnften met trachtte te voleindigen, wanneer men over het oogmerk des werks kan oordeelen, en dat men 'er van afzage, indien het der moeite niet waerdig ware, om voorts tot andere gewigtiger ftukken over te gaen. Vooral zouden zij begeren dat men, in plaets van eenen aenkweekeling, gelijk men vader Piaggi gegeven heeft, om door hem onderwezen te worden, verfcheiden leerlingen toevertrouwde, om het werk der ontwindinge van de handfchriften te ver»  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 343 verhaesten. Misfchien zijn 'er, die de kostbacrfte fchacten befluiten; en men kan het ongeduld van alle de geleerden niet rasch genoeg voldoen. Het fchouwtoóneel, de tempel van Herkulés en het landhuis, waervan ik gefproken heb, zijn de aenmcrkelijkfte geftichten , welken men tot no^ toe te Herkulanum ontdekt heeft. De anderen zijn huizen, die door enkele burgers bewoond wierden. Men heeft opgemerkt dat alle de ftraten lijnregt waren, en aen wederzijden wandelpaden of borstwéringen voor de voetgangeren hadden. De meeste huizen hebben Hechts eene verdieping, De trappen zijn naeuw. Het fchijnt dat men 'er oudtijds alleen twee foorten van kende, de wenteltrappen of de regte laddertrappen. Rondom de kamers is eene foort van zitbank van een' voet hoog, waerop men meent dat de flaven zaten. De muren der huizen zijn meestal op verfche kalk befchilderd. De vloer der kameren is van marmer van verfchillende kleuren, of van ingelegd werk met vier of vijf foorten van natuurlijke fteenen , of van tigchelfteenen van drievoeten lang en zes duimen dik. Het fchijnt dat de venfters bij nacht met buiten of binnen blinden gefloten , en des daegs open waren. Men heeft geen glas dan in een kleen getal van huizen gevonden; en dit glas was zeer dik. De alöuden moeten echter een groot gebruik van het glas gemaekt hebben; dewijl men verfcheiden flesfchen en bekers van het zelve gevonden heeft. In een huis ontdekte men een'kelder, rondom welken Y 4 pot'  I 344 De Nieuwe Reiziger. potten van roodachtige aerde, gefchikt om wijn mte doen , in den muur verdeeld en gemet zeld waren IJdere pot had een marmeren dekfel, en kon omtrent veertig Parijfche pinten bevatten. De wijn, in een' dezer potten, vond men als verfteend en van eene donkerbruine kleur. Twee geheele brooden, van dezelfde gedaente, bleven vrij wel bewaerd- zij zijn omtrent een' voet in hunne middenlijn, en zijn vijf duimen dik, met agt inkeepen van boven Men vond ook een fhik zuurdeeg*, gereed om gebakken te worden, koorn, gerst, zemels boonen, dadels , peren , rozijn, amandels, granaetappels , vijgen, het overfchotvan een grooten visch, in rooden wijn gekookt met zijne drooge en verharde faus een brood van verhard wasch," een ftuk van roodachtigen balfem, die nog een' goeden reuk heeft, visch- en vogelnetten, verfcheiden kloenen gaen» van verfchillende dikte , koordenfchoeifels, vormen vanknoopen, twee ftukken van gouden boordfelen, geweven van getrokken goud, zonder vermenging van draed of ziide, fpiegels zilveren naelden , waervan de vrouwen zich bedienden om de hairvlechten achter het hoofd opterollen, armringen van metael en andere van goud, die allen de gedaente Z?l*7rhehh™> O0rfi^^gehjkeLe na r het hoofd van een'aker, en zilveren kopjes met hunne bakjes, van dezelfde gedaente cfgrootte als die geenen, welken wij voor de thé gebrul ken. Eindelijk, Mevrouw, van de voorwer- pen;  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 345 pen, bekwaem om de huizen te verfieren, tot de noodzakelijkheden van de hul tafel en de gereedfchappen der keuken, heeft men alles ontdekt, wat noodig was om een geheel huis op de Romeinfche wijs te voorzien; 'tgeen ons niet alleen het naeuwkeurigfte denk*beeld, 't welk wij tot heden toe van de kunften der Romeinen gehad hGbben, maer insgelijks van hunne levenswijze geeft. Ik fpreek niet van eene meenigte van andere gereedfchappen, als lampen en kroonkandelaren , dienende om de lampen te dragen, en volmaektelljk naer gueridons of lichtknapen gelijkende, de weegfchalen, die allen met de evenaren, welken wij unfters noemen , overeenkomen, de leeuwenmuilen en andere hoofden van dieren van metael, door welken het water in de baden en huizen liep, de geheiligde vaten , tot de offeranden gefchikt, en de gereedfchappen voor de heelkunst, muzyk , enz. Gij zult dit alles, met de grootfte naeuwkeurigheid, befchreven vinden in de heerlijke Verzamelingen der aloudheden van Herkulanum, gefneden door bevel van den Koning der beide Siciliën. Ik zal u alleen zeggen dat de voornaemfte opmerking, welken de ouderwetfche, en vooral de vaten verdienen, beftaet in de fierlijkheid van hunne gedaenten. Deze bevallige gedaenten zijn op grondbeginfels van den goeden fmaek gevestigd, en ftrekken zich zelfs uit tot de handvatfels der vaten, die met eene ongemeene zorg en zindelijkheid bewerkt Zijn. Y 5 Het  346 De Nieuwe Reiziger. Het gelukkige gevolg van den arbeid, te Herkulanum ondernomen , deed meer naervorfchingen op andere plaetfen in 't werk Hellen, Men ontdekte Pompeja, en welrasch daerna Stabia. Wat verder, naer Sorrento , digtbij Pravano, ontdekte men nog onderaerdfche vertrekken ; maer om zich niet in al te groote onkosten te werpen, werd de arbeid op deze plaets niet volvoerd. In het jaer 1755 begon men te Pompeja uitgravingen te doen, die zeker van meer vrucht zijn, omdat men Ihp voor flap vordert in eene groote ftad, en men reeds de voornaemfte ftraet, wier richting in eene regte lijn loopt, gevonden heeft. Niettemin, ondanks de zekerheid van fchatten, aen onze voorouders onbekend, te zullen ontdekken, wordt de arbeid met veel zorgeloosheid en traegheid voortgezet; en ik heb niet meer dan agt mannen bezig gezien om den grond van aerde te ontlasten, De vier muren van eenige huizen, onder de aerde begraven, zijn thans ontdekt; en men kan van hunne gedaente en de verdeeling der vertrekkenoordeelen. Menheeft eenepoort der ftad, eenige graven, die op den weg, naer de ftad loopende, fchenen te liggen, een' nog geheelen tempel, aen Ifis toegewijd , grenzende aen een groot landhuis, en voor dezen tempel of vierkante kapél een' anderen ronden tempel gevonden. De fchilderftukken, die de muren bedekken, zijn uitnemende, voor zoo ver zi| naer de gebruiken van dien tijd gemaekt zijn, en ons verfcheiden derzelven, waer omtrent men ✓ niet  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 347 \ niet dan valfche of onzekere gisfingen had, doen kennen. Men ontdekte nog te Stabia een landhuis of villa, vrij veel naer dat van Herkulanum gelijkende, en vier tafereelen, twee en twee over eikanderen gefteld, met de voorzijde naer binnen, rustende tegen den muur, op den vloer pener kamer van dit* huis. Deze vier Hukken zijn omringd met lijsten van verfchillende kleuren; en de beelden, omtrent vijftien duimen hoog, zijn met eene ongemeene zorgvuldigheid gefchilderd, en voortreffelijker dan alles, wac men tot nog toe van dit foort ontdekt heeft, Men gist dat deze ftukken van elders, en misfchien uit Griekenland, overgebragt zijn, om iri den muur van deze kamer ingezet te worden. Alle aloudheden en voorwerpen, eenige aen* dacht waerdig, welken men in deze drie fteden gevonden heeft , zijn naeuwkeurig bijéén gezocht en naer Portici overgevoerd. De gebouwen van dit paleis zijn zeer eenvouwig. Het hof zelf, van eene agthoekige gedaente, heeft het nadeel dat het door den grooten weg doorfneden wordt; maer de ligging is de vermakclijkfte, welken men zich bij mogelijkheid kan verbeelden. De voornaemfte ivoorgevel ziet op de zee uit; en men heeft; vandaer het fchoonfte gezigt op Sorrento, het eiland Kapréa, de punt van den Paufilipus en de geheele golf van Napels. De tuin , die zich tot den oever der zee uitftrekt, wordt in zijne geheele lengte bezoomd door twee yerheven wandelplaetfen , die waterpas met ' '' de  S48 De Nieuwe Reiziger.- de vertrekken des Konings liggen, en dezelven van de plantaedjen der oranje - ficroen - en granaecboomen, enz, affcheiden. Op de eerfte verdieping van een' vleugel, die aen het paleis gevoegd is, en een' vierkanten hof befluit, heeft men alle de ontdekte voorwerpen in orde gefchikt; en dit noemt men het Mufieum Herculaum, volgens een opfchrift, met gouden letteren op een marmeren ftuk, boven de poort van den ingang, gefchreven. Men heeft een wachthuis aen dezen ingang geplaetst, om de perfonen , en vooral de vreemdelingen , die geen uitdrukkelijk verlof van den eerften ftaetsdienaer hebben, het intreden te beletten. Zelfs is 'er een bevel van den Koning aen de lieden, die dit Mufieum befchouwen, om geene naerbootfingen der aloudheden te maken, of aenmerkingen bij gefchrift te Hellen. Het eerfte voorwerp, 't welk men in het midden van den binnenhof aentreft , is een metalen paerd, 't welk men federt korten tijd verfmolten heeft, zich ten dien einde bedienende van de ftukken eener zegekar met vier paerden, te voren op den top des fchouwtooneels van Herkulanum geplaetst. De hof is omringd met marmeren ftandbeelden , tusfehen welken men randen van putten, altaers, kolommen , en allerlei werken van gebakken aerde gezet heeft, als glireria of aerde kooijen, eene foort van ratten, die zich in de kastanjebosfehen onthouden, en goed om te eten zijn, en welken de alöuden voor lekker hiely dei?  Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. 349* den, vet te mesten. Men ziet 'er ook , aloude opfchriften tegen den muur gefteld. Op een' draeijenden trap, loopende naer de kunst,1 vertrekken der aloudheden, beftaende uic zeventien ftukken , heeft men zes metalen ftandbeelden van vrouwen geplaetst. Vandaer treedt men in het eerfte ftuk, voornamelijk vervuld met vaten, tot de offeranden gefchikt. In het midden , op twee ronden tafels van marmer, ftaen twee volmaekt gewerkte drie voe: ten, en een focolare of haerdftede van meï tael, waerin men kolen deed, om de kamers te verwarmen. Het tweede ftuk, metdenfehooi nen vloer van Herkulanum, befluit insgelijks verfcheiden vaten, tot allerlei gebruiken gefchikt. De andere kleene gereedfchappen zijn in het derde en vierde ftuk geplaetst. Rondom het vijfde ftuk zijn metalen borstbeelden op lage kasfen, verfchillende van die geenen, welke in dezelfde plaets de handfchriften befluiten. Het zesde ftuk is verfierd met aloude kroonkandelaren; en in eene gallerij, die 'er aen grenst, en waeraen men , denzelven bouwende, den toeftand eener keuken gegeven heeft, zijn de aloude keukengereedfehappen gefteld. In het zevende ftuk ziet men marmeren gedenkftukken, in het agtfte de vier tafereelen , welken men te Stabia gevonden heeft, en de drie fchoonfte metalen ftandbeelden, Silenus, den jongen flapenden Satyr en Merkurius. De negende kamer is vervuld met plat beeldwerk van pleister, en mee.  35° De Nieuwe Reiziger'. higvuldige ftukken van welbewaerd ingelegd werk; en de tiende bevat plat beeldwerk in marmer van eenen fraeijen arbeid. De andere Hukken hebben nog geene bijzóndere ftandplaets. De groote hoeveelheid vari voorwerpen, welken men ontdekt heeft , is oorzaek dat men 'er verfcheiden, bij gebrek van plaets, in twee ruime magazijnen, en zelfs in onderaerdfche kelders van het paleis, waer zij onder eikanderen vermengd zijn , gelaten heeft. De groote fchilderftukken zijn gefchike in bijzondere kamers , die geene de minfte gemeenfchap met het eigenlijke kunstvertrek hel ben. Dusdanig, Mevrouw, is het heerlijke Mufaum Herculanum, waervan ik u echter flechts eene ligte en ruwe fchets heb kunnen geven, uit hoofde van de moeijelijkheden om alles op zijn gemak te onderzoeken. Men kan genoeg, zaem zeggen dat het een eenige fchat is, en men bij mogelijkheid in geen eenig oord van het heelal een'diergelijker kan vinden. In het befchouwen van dezelven fchijnt het dat men geheel Romeinsch, en een tijdgenoot van deze meesteren der weereld is. Men is bijna verzekerd van eene gegronde kennis te hebben van hunne zeden,gebruiken,levenswijzen, neigingen, vermaken , en, zoo ik het u mag zeggen, ongeregelde hartstochten voor de ontucht, door de groote meenigte van onkuifche afbeeldingen , welken men gevonden heeft: maer tevens heeft men gelegenheid om den fpot te drijven met alle de Uit-  Driehonderd AgteNvijftigste Brief. 351 Uitleggeren, die zich afgepijnigd hebben om ons zulke valfche verklaringen van de gebruiken der alöuden te geven, fchoon met zulk een' vertrouwden toon uitgefproken. Ik ben, enz. Napels, den 24^'* van Augustus, 1758; Driehonderd Agtenvijftigste Brief. Het Koningkrijk Napels. Ik begeef mij, Mevrouw, in landen, aen de meeste reizigers geheelenal onbekend. Weinigen durven wagen boven Napels of deszelfs omliggende ftreken te gaen. Zij worden niet min door de vrees voor de ftruikróoveren, die in zulk een groot aental het koningkrijk Napels verontrusten, dan door de moeijelijkheid der wegen, en de onaengenaemheid der herbergen, de flechtften misfchien van geheel Europa, te rug gehouden. Eenigen nemen ten hoogfte, in het wederkeeren naer Rome, den weg van den berg Kasfin: ik nam dien insgelijks om Abruzza, het noordelijkfte Iandfchap, te zien, en vervolgens weer afteklimmen in de landfchappen, die ten oosten en zuiden liggen, om mijne fchreden naer de ftraec van Sicilië te wenden, Vijf  352 De Nieuwe Reiziger.* Vijf mijlen van Napels, naer den kant van het noorden, vindt men eerst, in de ver makelijke vlakte van Kapua, de kleene bisfehoppehjke ftad Kaferta, die haren oorfprong aen de Lombarden verfchuldigd is. De Koning, derzelver leen van het aloude huis der Hertogen van dezen naem verkregen hebbende, deed in het jaer 1752 de grondftagen van een heerlijk kasteel leggen, door de befturing van Vanvitelh, den beroemdften bouwmeester van Itahe Het ontwerp van dit kasteel is een wijduitgeftrekte regthoek, beftaende uit vier evenredige en gelijkvormige hoven en vier groote gebouwen. JJe twee groote voorgevels hebben ijder vierendertig venfters. I„ het midden van ijderen voorgevel en aen de hoeken zijn uitflekende gebouwen met plattezuilen. Twee orden van kolommen verheffen zich tot het dakwerk , en onderfteunen breede bogen, met beeldwerk verfierd. De groote trap , door vierentwintig venfters verlicht, en door de fchoonfte bouw kunde en de kostbaerfte marmers verfraeid" wordt van boven bedekt door een verwulf' dat den dag inlaet. De vertrekken van den Koning en de Koninginne zijn afgefcheiden door eene gallerij, die honderd en agtendertig voeten lang , tweeënveertig breed , en tweeënvijftig hoog is. Niettegenftaende het groote aental van arbeideren, die onophoudelijk werken, is dit kasteel nog niet voltooid • maer men befpeurt reeds dat het zelve hee prachtigfte, regelmatigere en ruimfte van Italië  Driehonderd Agtenvijftigste Brief, 35^ Kë zal zijn. De kolommen, marmers en andere fieraedjen zullen overvloediglijk aen dit ge: bouw gebruikt worden; en men zal het zelve ! paren met de fraeifte tuinen, welken men zich ■ voordek met de fchoonfie ftandbeelden te very fieren. Het geene verwonderlijk moet voorkomen beftaet daerin, dat alle de onkosten , na dat i de geheele timmering zal volbragt zijn, niet meer dan tien of twaelf millioenen zal beloopen, daer onder zelfs begrepen de waterleiding, welke men gemaekt heeft om het water naer Kaferta te brengen. Deze waterleiding is negen mijlen I lang, van de plaets harer bronne af, zijnde dezelve inde vlakte Furca Caudina, alwaer de Samniten i de Romeinen onder het juk deden doorgaen. Men was genoodzaekt in een dal eene brug te bouwen , die duizend zes honderd en agttien voeten lang, en honderd agtenzeventig hoog is, en drie verdiepingen heeft: de eerfte is van negentien, de tweede van zevenentwintig, en de hoogfte van [ drieënveertig bogen. Op andere plaetfen heeft I men bergen moeten doorgraven, om het water eenen doortogt te bezorgen. Men kan den arbeid, aen deze waterleiding hefteed, vergelij- ; ken bij alles, wat de alöuden het grootfte in deze foort van werk uitgevoerd hebben. De weg van Kaferta tot den berg Masfin heeft niets merkwaerdigs. Eer ik mij naer deze vermaerde abtdij begaf, deed ik een' klee- ijnen omweg naer de ftad Aquino, zoo beroemd II door de geboorte van St. Thomas van Aquinas, geftorven in den ouderdom van agtenveertig ja- XXffl.De?L Z ren?J  354 De Nieuwe Reiziger. ren, in hec jaer 1274, terwijl hij zich, op bevel van den Paus, naer de kerkvergadering van Lion begaf. Aquino is buiten dit eene zeer kleene ftad, federt zij door Keizer Koenraed verdelgd wierd: zij heeft den titel van bisdom; doch haer bisfehop heeft 'er zijnen zetel niet; en de hoofdkerk zelve is verwoest. De nieuwsgierigheid geleidde mij insgelijks naer Arpino, vermaerd door de geboorte van twee uitmuntende mannen in het Gemeenebest van Rome, te weten Marius en Cicero. De ftad verdient naeuwelijks dat men 'er van fpreke. De Doininikanen hebben thans een klooster op de \ plaets zelve,' waer Cicero een landhuis bezat, waerin hij zich liefst begaf: bet zelve lag op een eiland in den Fibrino, eer dezelve in den Karigliano valt. Van daer zijn 'er flechts drie mijlen tot San - Germano of St. Germain, eene andere kleene ftad van omtrent vijfhonderd zielen , liggende digt bij de puinhoopen van het aloude Kafinum, 't welk door Theodorik, Koning der Gothen, verwoest wierd, en waervan men nog de kenmerken ziet. Het groote getal der bedevaertgangeren , die zich naer den berg Kasfin begaven, deden de Monniken, dia hen niet in han klooster, nog van weinig aenziens, en bovendien moeijelijk van toegang, konden ontvangen, befluitcn om een ander beneden den berg te bouwen. Eenige huizen werden om het zelve gefticht; en op deze wijs begon, in het jaer 866, de ftad St. Germainr ' weike men met een'_ omtrek van muren ver- fterkte3  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. 355 fterkte, om haer voor de ftróoperijen der Sarrafijnen te dekken. In liet vervolg wérd het klooster vernield; en men ftichtte in de plaets. eene liefdeherberg, bewoond door vier Monniken, bedienaers der abtdije, die'op de eerlijkfte en ftichtelijkfte wijs de herbergzaemheid omtrent alle reizigers oeffenen. Groote heeren cn bedelaers worden 'er allen zonder onderfcheid ontvangen; en de toevloed is 'er fomtijds zoodanig, dat men 'er drie of vier honderd perfonen telt. Men moet ook bekennen dat de abtdij van den berg Kasfin zeer gefchikt is om de nieuwsgierigheid optewekken, zoo,door de pracht der gebouwen, welken men 'er befchouwt, als ' door de gebeurtenisfen, die 'er voorgevallen ; zijn. - Gij weet, Mevrouw, dat deze berg, in het begin der zesde eeuwe, de verblijfplaets wierd van St. Benediktus, wiens deugden en wonderwerken hem zulk eene groote achting verwierven, dat zelfs de woeste Totila, Koning der Gothen, hem ging bezoeken. Het groote getal van perfonen, die zich van alle kanten bij hem begaven, verpligtte hem tot het houwen van een klooster, waerin hij een* re; gel vastftelde, die van bijna alle de Cenobiten ' van het westen aengeuomen wierd; en hij zelf verdiende dat men hem als derzelver Patriarch befchouwde. Welrasch werd zijne Orde in alle de gewesten van Europa voortgeplant: zij werd de fchuilplaets van de wetenfchap en de deugd. Welke groote mannen zijn niet uit haren fchoot Z a voost*  356* De Nieuwe Reiziger* voortgekomen! Volgens de aenteekening van deze Orde, heeft zij veertig Paufen, twee honderd Kardinalen, vijftig Patriarchen, duizend zes honderd Aertsbisfchoppen, vier duizend zes honderd Bisfchoppen , vier Keizers, twaelf Keizerinnen , eenenveertig Koninginnen , en drie duizend zes honderd verklaerde Heiligen voortgebragt. Ik meen zelfs ergens gelezen te hebben dat alle de geenen, die het geluk hebben om in het kleed van St. Benediktus te fterven, verzekerd zijn van regelregt naer het Paradijs te gaen. Maer fchoon de verlichte oordeelkunde regt heeft om zich te kanten tegen deze vergrootingen, buiten twijffel voorgefchreven door eene beweegreden, zoo natuurlijk aen den mensch, om alles, wat hem betreft, luister bijtezetten, kan men ten minfte den Benediktijnen den roem niet weigeren van de weinige kundigheden, die bij de Barbaren huisvestten, federt den val van het Romeinfche keizerrijk, tot ons overgebragt te hebben: zij "hielden zich in hunne eenzame verblijfplaetfcn bezig met het overfchrijven van de gewijde en ongewijde werken; en men is aen hen de voortreffelijke overblijffels der aloudheid verfchuldigd. Sedert de hernieuwing der letteren , bebben de werkzame fchrijvers dezer Orde, en bijzonderlijk die der geestelijke Broederfchap van St. Maur, die zoo veel eer aen Frankrijk doen, geduriglijk nuttige werken, die hun voor altoos van de erkentenisfe van alle de geleerden verzekeren, uitgegeven; en zij doen zulks nog da-  Driehonderd Agtenvïjftigste Brief. 357 dagelijksch. De Benediktijnen hebben nog een' anderen uitmuntenden dienst bewezen, vooral in den eerften tijd hunner inftellinge, namelijk, het bebouwen van landerijen in alle de woestenijen, welken zij gingen bewonen, om zich aen de befchouwingen der weereld te onttrekken. De bosfchen werden omgehouwen, de moerasfen uitgedroogd, de onbebouwde velden vruchtbaer gemaekt. Verfcheiden thans bloeijende fteden zijn hun beftaen alleen aen zulke nuttige werken verfchuldigd. Misfchien ware het te wenfchen, dat de heilige handen dezer Monniken zich altoos met diergelijken arbeid hadden bezig gehouden: dit is het beste antwoord, 't welk zij hadden kunnen geven op de verwijtingen, welken men hun onophoudelijk voorwerpt over hunne groote rijkdommen, meteen wangunftig oog befchouwd, maer nogthans wettig verkregen; dewijl zij dezelven, in geenen deele aen geweldenarijen, of aen andere fchandelijke middelen om ze magtig te worden, te danken hebben. De abtdij van den berg Kasfin, de wieg der ganfche Orde, werd welrasch beroemd. Verfcheiden perfonaedjen, aenzienlijk in de weereld, gingen zich in dit heilige verblijf begraven , om zich aen de oeffening van alle deugden overtegeven. Men zag 'er zelf Oppervorïlen van hunne troon afftaen., om eenen geftren. gen regel aentenemen, en door hunnen ijver en hunne nederigheid boven andere Monniken uitcemunten; gelijk St. Karloman, oudfte zoon, Z 3 van  358 De Nieuwe Reiziger. van Karei Martel, en oom van Karei denGrooten; St. Ratchis, Koning der Lombarden, enz. De horden der ftruikrooveren, die zoo lang het ftael en vuur in geheel Italië bragten, ftrekten hunne verwoestingen tot in deze abtdij uit. De Lombarden vernielden dezelve in het jaer 589; de Sarafijnen begonnen, in het jaer 884, de' zelfde buitenfporigheden, en verwoestten bijna alle de gebouwen. Maer verrijkt door de weldaden van verfcheiden Vorften, en door de ongemeene liefdadigheden van meenigvuldïge bijzondere perfonen, vond zij altoos°hulpmiddelen om haer verlies te herilellen, en zelfs de koningklijke pracht in het maken van fieraedjen te evenaren: zij bezit de Had St. Germain, en meer dan twintig vlekken , dorpen en kasteelen, in eene groote uitgeftrektheid lands, welke men van de abtdije zelve befchouwt, zonder te rekenen verfcheiden kerfpellen en verfcheiden kloosters, over welken zij eene bisfchoppelijke magt oeffent. De Paufen beijverden zich om haer verfcheiden voorregten toetevoegen, onder anderen dat zij flechts van den Heiligen Stoel afhangt. Haer Abt is de eerfte Baron van het koningkrijk Napels, en bezit de eerfte plaetsüx de algemeene vergaderinge der Staten. Hij voört den titel van Patriarch van den heiligen godsdienst, van hetjieiligen klooster van Kas fin, Kanfelier en Groot - Kapelaen van het RomeinfcheRijk, Abt der Abten, Opperhoofd der Bemdiktijnfche Hiérarchije, Kanfelier en Zijdelingfche Erfgenaem van het Koningkrijk Sicilië, Graef  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. 359 Graef en Landvoogd van Kampania, het Ploeg* landen het Landfchap aen Zee, Prins des Vredes. In het lezen van de historie dezes komngkrijks, ziet men dat de Overiten van dit klooster 'er altoos eene groote rol gefpeeld hebben, en dat zij zelf magtig genoeg waren, om tegen de Hertogen van Napels , Benevento , Gaeta , AmaJ.fi, de Prinfen van Salerno, enz, oorlog te voeren. Voor het overige moet de Abt, die alle zes jaren veranderd wordt, genomen worden uit de Monniken van het klooster : hij wordt verkozen door het algemeene kapittel, beftaende uit alle de Abten derbroederfchap van den berg Kasfin, die tweeëntzeventig Huizen bevat, en uit alle de perfonen, die Abten geweest zijn, dewijl deze titel onuitwischbaer is. De weg, die van St. Germain naer de abtdij loopt, wordt afgeleid op muilezels, welken men in de kloosterherberg voor niet aen de vreemdelingen verfchaft, om hen den berg opterijden. In het aenkomen ontdekt men den geheelen zuidelijken voorgevel van het klooster, die honderd en vijfentwintig voeten lang is. Men treedt 'er in door een aloud verwulf, 't welk men in ftand houdt als een overblijffel van het klooster, dat St. Benediktus, zegt men, bewoond heeft. Het kapittel';, de gallerij en, de boekzael, de verfchillende woonhuizen voor de vreemdelingen , alles is ten uiterften zindelijk; maer niets verwekt zulk een voortreffelijk gezigt als de kerk. Verbeeld u alles, wat de fchilderkunst , beeldhouwerij en verguldfels Z 4 k0"-  360 De Nieuwe Reiziger. kostbaem en luisterrijkst hebben, en gij zult het aen alle zijden overvloedig verfpreid zien. Misfchien zelfs geven alle deze fieraedjen aen dezen tempel de vertooning van eene tooneelverfieringe. Het groote altaer is vooral van eene onvergelijkelijke pracht, uit hoofde van de heerlijke ftoffen, waeruit het beftaet. Onder het zelve is het graf van St. Benediktus en Ste Scholastika, zijne zuster. Rondom het altaer branden onophoudelijk dertien lampen, tot eene zinfpeling van de dertien fakkelen, tusfehen welken men zegt dat de ziel van den heiligen Patriarch, na zijnen dood, gezien wierd. Een vierdemijls van den berg Kasfin, vertoont inen, in een ander kleen klooster, Albanetta genoemd, de kamer, thans in een bidkapel veranderd, die bewoond werd door St. Ignatius, Stichter van de Orde der Jezuiten, toen hij zich veertig dagep afzonderde, ter opftellinge van den regel zijner Maetfchappije, korts daerna goedgekeurd door Paus Paulus den IIIden. Een Benediktijner, Konftantijn Cajetanus geheten, geeft voor in een boek, getiteld Vindex Benediclorum, dat vier Benediktijnen van den berg Kasfin den regel van St. Ignatius, volgens dien van St. Benediktus, hebben opgefteld, en dat de Je zuiten zelfs flechts een tak der Orde van St. Benediktus waren. Eenigen hebben, ter dezer gelegenheid, opgemerkt dat'erongetwijffeld veel betrekking tot wetenfehap en deugd, maer in het ontwerp of de uitvoering weinig overeenkomst met het beftek van St. Ignatius was. De  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. 361 De abtdij van den berg Kasfin beftaet uk omtrent vijfendertig Monniken, zonder te rekenen een dertigtal van andere kloosterlingen, die elders verfpreid zijn. Bijna allen zijn zij van deftige geflachten. Schoon onderworpen aen de moeijelijke zorgen der herbergzaemheid, zijn 'er verfcheiden onder hen, die zich in de wetenfchappen en letterkunde doorluchtig gemaekt hebben. Ik had vooral gelegenheid om 'er een' te kennen, die zijne infchikkelijke manieren, en zelfs een' zwier van een' man der groote wee* reld, met veel geest en vetfcheiden kundigheden paert. Ik gaf hem kennis van mijn voornemen om mijne treden eerst naer Abruzza te wenden , en vervolgens door alle de landfchappen des koningkrijks te reizen. „ Ik raed u , zei„ de hij tot mij, u niet dan metvoorzigtigheid „ in zulke moeijelijke landen en wegen te be„ geven. De ftruikroovers, die dezelven ver„ ontrusten, zijn waerlijk te vreezen ; zij „ zijn onverfaegde menfchen, door moed bezield , en welken de verzekering van ftraffe„ loosheid nog ftoutmoediger maekt. Zij laten hunne landgenooten ongemoeid , maer „ bewijzen geene genade aen eenigen vreemdei „ ling, indien zij het minfte vermoeden hebben „ dat hij eenig geld bij zich heeft. De voorzorgen zelfs, welken de Regering neemt, „ bewijzen duidelijk dat men deze fchelmeu , moet vreezen. Zij laet de postboden door „ foldaten op bijna alle de wegen vergezellen. Misfchien is 'er middel om hunne naervorZ 5 „ fchin-  362 De Nieuwe Reiziger. „ fchingen re ontfnappen, en zelfs eene foort, „ van eerbied in hen te verwekken, door zich als een' Monnik, en vooral met het gewaed van een'Kapucijner of Kordelier te kleeden: maer ik geloof dat gij, om uwe nieuwsgierigheid te voldoen, de man niet zijt om eene „ diergelijke vermomming aentenemen. Bovendien, om u alleen te fpreken van een land, dat mij genoegzaem bekend is, uit hoofde van de meenigvuldige reizen, wel* kenik'er, voor de zaken van ons klooster ge„ daen heb, wat zult gij in Abruzzazien? Dit s, land is niet meer het geene 'het eertijds was. „ Schoon het geen gebrek heeft aen koorn, „ rijst of wijn, welken zijne bergen en dalen , „ voorzien met uitmuntende weiden, welrie„ kende en genezende kruiden, hout en aller„ lei wild, rijkelijk opleveren, beantwoorde », de bebouwing op verre na niet aen de over„ vloedige oogften, welken men 'er zoude kun„ nen verzamelen. Ik kan u zelfs verzekeren „ dat het woest is, in vergelijking van het gee„ ne de fchrijvers van zijne aloude volkrijk„ heid bijbrengen. Cij weet dat het ten naes„ tenbij' befloten is in de grensfeheidingen, „ welken men eertijds Samnium noemden; en „ indien het verhael der historiefchrijveren niet „ te veel vergroot is, welk eene verbazende „ meenigte van inwoonderen moest het nietvoe„ den, dewijl zij, gedurende verfcheiden eeu„ wen, bloedige en hardnekkige oorlogen te„ gen de Romeinen gevoerd hebben, en zich 3, aen  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. 563 ,, aen deze overwinnende mededingers niet ge-. „ heel onderwierpen, dan na het verlies van „ tagchentig veldflagen geleden te hebben? „ Kan men daeruit met reden niet opmaken, ,, dat dit eenige landfchap eertijds een grooter „ getal van zielen befloot, dan tegenwoordig „ de helft der koningkrijken van Napels en Si„ cilië bevat ? Maer moet gij u tevens niet ver„ ontwaerdigen over de wreede ftaetkunde der „ Romeinen? „ Deze verfoeijelijke tirannen, ingenomen met het denkbeeld, dat zij van den Hemel „ gefchikt waren om heeren van het aerdrijk „ te worden, bewezen geene de minfte gena„ de aen de geenen, die palen aen derzelver „ ftaetzucht wilden ftelden. Zij vermoordden „ en verdelgden alles, mannen, vrouwen en „ kinders, verwoestten de velden, vernielden „ de fteden, en lieten aen alle kanten teekens van hunne woede; en hunne onverzadelijke „ dorst om te heerfchèn deed hun de wapens „ niet verlaten, dan wanneer zij de eertijds „ gelukkige landen , die onder hunne eigen a, wetten ftil en gerust waren, in afgrijfelij- ke woestenijen veranderd hadden. Welke „ magtige volken zijn op deze wijs verdwe„ nen voor deze geweldadige ftruikroovers! De, „ Marfen, Pellinen, Vestinen , fomtijds mee de Samniten vermengd, de Samniten zelfs» „ wat verder de Apuliërs, Mesfapiërs, Lukar „ niërs., Brutiërs, Picentinen, met één woord „ alle de inwoonders van groot Griekenland, „ zoo  364 De Nieuwe Reiziger. „ zoo beroemd door de groote mannen, wel„ ken het heeft voortgcbragt, door zijnen rijk„ dom, de vruchtbaerheid zijner velden ; en „ de pracht zijner gedenkftukken , alles bezweek, alles verging onder de ontzagche„ lijke kragten der overweldigeren van Ro„ me. Reeds in hunnen tijd bleef 'er niets „ meer over dan opéénilapelingen van puin„ hoopen. De gemeenfchap met deze fchoo„ ne landen was reeds afgebroken , en nier, „ beter in ftand dan tegenwoordig. Groot „ Griekenland is niet meer , zeide Cicero, ,, (magna Gr&cia nunc non est. Orat. pro „ sex. Ro sc 1 o Amerino). Zij, dieeeni„ ge zaken, vervolgt hij, met de Salentinen, „ of de Brutiers te verrichten hebben, kunnen „ naeuwelijks drieniael in het jaer tijding van „ hun krijgen (qui in Salentinis aut in Bru,, tiis liabent, unde vix ter in anno audire nun„ tium posfunt~). „ Indien gij de invallen dier andere Itruiks, rooveren, de Wandalen , Gothen, Lombar„ den en Sarafijnen, en die der Normannen en „ Franfchen, die beurt om beurt deze landen ge„ plunderd en verwoest hebben, hierbij voegt; „ indien gij 'er de verwoestingen, door den tijd 9, veroorzaekt, de gedurige veranderingen der „ nature , welken de hand der menfchen, „ bijna allen eene woeste verblijfplaets ontvlug„ tende, niet dan zwakkelijk heeft kunnen her„ ftellen, hiermede insgelijks vereenigt; welk ï, een denkbeeld moet gij van deze ongeluk- n kig?  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. kige gewesten niet opvatten? Ook zult gij „ overal niet dan kenteekens van eene ver„ fchrikkelijke omkeering' zien. De alöudhe„ den, voor welken de vreemdelingen gewoon„ lijk de reis naer .Italië ondernemen , zijn in deze landfchappen onder wanfchapen puin„ hoopen begraven, of door ondoordringelij„ ke bosfchen bedekt. In derzelver plaets be„ vinden zich eenige fteden en eenige dor„ pen, waer de armoede der muren met die der inwoonderen overeenkomt. In de twee „ Abruzzen, bij voorbeeld, en in het graef„ fchap Molifa, dat 'er van afhangt , vindc „ gij bijna niets, dat waerdig is om uwe „ aendacht daerop te vestigen. Twee of drie „ fteden worden voor eenigzins aenzieniijk en „ vrij wel bevolkt gehouden, dewijl zij véle. „ kerken, en verfcheiden kloosters van Mon„ niken en Nonnen bevatten. ' Dusdanig is „ Aquiléa, een bisdom, hoofdftad van het op„ per Abruzza, en de verblijfplaets der eerfte „ Overheid van het landfchap; maer deze on„ gelukkige ftad^ aen afgrijfeiijke aerdbevin„ gen blootgefteld, wordt dagelijksch ontvolkt. „ In het jaer 1703 werd zij door eene der„ zeiven gedeeltelijk verwoest , en meer dan 5, twee duizend perfonen kwamen 'er in om. „ Chiéti, eertijds Theata , een aertsbisdom, ,, hoofdftad van het beneden Abruzza , en 5, waerin het Capo di Rota zijn verblijf heeft, 5, is minder merkwaerdig door de uitgeftrektheid en fchoonheid harer gebouwen , dan door  &66 De Nieuwe Reiziger „ door den naem, dien zij gegeven heeft aen„ eene doorluchtige broederfchap van regel„ matige Geestelijken, de Theatijnen, die'er „ in het jaer 1524 gevestigd wierden, door „ St. Gaëtanus en den Kardinael Caraffa, aerts„ bisfehop dezer ftad , en vervolgens Paus. „ onder den naem van Paulus den IVden. Pes5, kara, aen den mond van den Aterno aen de „ Adriatifche zee, is de eenigfte fterke plaets „ van dit land. De haven van Ortona a- Mars „ zou van aengelegenheid kunnen worden , uit „ hoofde van hare voordceligc ligging1 aen de„ zelfde zee; maer zij is tegenwoordig in een' » vrij ftechten ftaet. Sulmona, eertijds Sulmo, „ het vaderland van Ovidius, is misfchien de „ fchoonfte en bestbebouwfte van alle de fteden van dit gewest; maer hare ligging in de Apen„ nijnfche gebergten ftelt haer nog bloot aen „ dezelfde fcherpe koude, waer over zich de„ ze dichter beklaegde. Molifa, de hoofd„ plaets van het graeffchap van dezen naem, is „ flechts een vlek, fchoon het de zetel der „ eerfte vierfchaer' van het landfehap is. Ifer» nia, een bisdom in de Apennijnfche geberg,, ten, is cenigzinsaenmerkenswaerdiger,- ech„ ter is het zijne grootfte doorluchtigheid ver„ fchuldigd aen de geboorte van den Paus Sc. », Celcstinus. Gij ziet hier door, mijn Heer, „ voeg de 'er mijn Benediktijner bij, dat alle „ deze landen luttel verdienen dat gij u, om „ dezelven te bezien, voor ontelbare gevaren •„ en moeijelijkheden blootftelt. Ik heb min* „ der  Driehonderd Agtenvijttigste Brief. 367 der kennis van de andere landfchappen, wel„ ken gij wilt doorreizen, eer gij u naer Sici„ lië begeeft. Echter weet ik dat zij eenigzins „ van meer aengelegenheid zijn dan die geenen, „ waervan ik u zoo even gefproken heb, en „ dat fommigen zelfs vrij zeldzame voorwerpen „ befluiten. Indien gij 'er zelf over wilt oor„ deelen, geloof mij, reis niet alleen, en ge„ bruik de noodige voorzorgen : ik kan u „ geene genoegzame voorzigtigheid omtrent „ die ftuk aenbevelen. De rede van dezen achtenswaerdigen Be* nediktijner deed vrij veel indruk op mij. Ik ftond af van het oogmerk om mij naer Abruzza , waervan hij mij een volledig denkbeeldmedegedeeld had, te begeven. Dewijl ik mi} bezig hield mee het overwegen van de midde-* len, hoe ik mijne reis met zekerheid zoude vervolgen , gelukte het mij den Prins van * * *, dien ik te Napels gekend had, aen den berg Kasfin te ontmoeten. De nieuwsgierigheid geleidde hem, zoowel als mij, tot deze vermaerde abtdij, welke hij nog niet gezien had. Hi| moest zich begeven naer Benevento, alwaer hij verfcheiden zijner gewapende leenmannen ontboden had, om ' hem vervolgens in de landen , die aen het uiteinde der Pouille zijn, te vergezellen. Dusdanig is de gewoonte der groote heeren van dit land, die op deze wijs reizen, zoo wel uit grootschheid als tot hunne eigen veiligheid. Ik verzocht den Prins verlof om hem te vergezellen. Dit ftond hij mij niet alleeft  368 De Nieuwe Reiziger; leen toe, maer vergunde mij zelfseene plaets in zijn rijtuig. Gedurende de ganfche reis, heb ik onophoudelijk blijken van zijne voorinnemende goedheid gezien. Wij kwamen welrasch te Benevento. Deze ftad, eertijds de hoofdftad van geheel SamniUra, werd in 't begin Maleventum geheten , buitentwijffel uit hoofde van de geweldige winden, waermede het fomtijds geplaegd wordt. De Romeinen zonden 'er eene volkplanting , die dezen naem in dien van Benevento, zijnde van beter beteekenisfe, veranderde. Zij werd welrasch aenzienlijk; en men maekte 'er heerlijke fieraedjen. Men ziet 'er nog eenige kostbare overblijffels der aloudheid, en onder anderen eenen fchoonen triomfboog, tereerevan Trajanus opgericht. Men noemt hem Parta aurea, de gouden poort, 't geen alleen beteekent dat hij prachtig is; want hij heeft noch goud noch vcrguldfel. Na den val van het keizerrijk , bemagtigden de Lombarden Benevento, en maekten het tot de hoofdftad van een hertogdom , dat zeer vermaerd door zijne magt wierd. Deze ftad ging vervolgens over aen de westerfche Keizers, die haer niet lang behielden. Henrik de IIIde , bijgenoemd de Zwarte, gaf haer over, in het jaer 1053, aen Paus Leo den IXde , in vervvisfeling van de ftad Bamberg in Frankenland, waervan de leenregten aen de Kerk van Rome toekwamen. Sedert dit tijdperk, hebben de Paufen het land van Benevento, in het opper Prinsdom beflo- ten.  Driehonderd AgtenvijftiGste Brief. 369 ten, in opperhoofdfchappij bezeten. De ftad, aengenaem liggende aen den famenloop der drie rivieren, dé Sabbato, Tamaro en Kalora, is groot en wordt bewoond door veel adeldom, die op eene luisterrijke manier leeft. Ook is 'er een Aertsbisfchop en eenige Amptenaers van den Paus. die een' aenmerkelijken ftaet voeren. Dewijl de Prins gettoodzaekt was zich eenige dagen te Benevento te onthouden, tot verrichting van de zaken, die hemaldaer geroepen haddén , nam ik dien tusfehentijd waer, om eenige uitflappen in de omliggende flreken te doen. Hij had zelfs de beleefdheid om mij twee of drie van zijn volk mede te geven, om mij te vergezellen. Ik begaf mij aenftonds naer Monte-. Fuskoló, een vrij groot vlek, dat niets merkwaerdigs heeft, dan dat het de verblijfplaets der eerfte Overheid van het opper Prinsdom is: vandaer kwam ik te Avellino, eertijds Avellinum, eene welgelegen bisfchoppclijke ftad, die redelijk groot, maer weinig bevolkt is. De omliggende ftreken zijn bekoorlijk. Het veld is bijna geheel bedekt met notenboomen, die verwonderlijk in dezen grond voortkomen. Avellino heeft zich insgelijks, federt een'onheugelijken tijd, beroemd gemaekt, door de fchoonheid en groote meenigte van hazelnoten, die 'er groeijen. Het is waerfchijnlijk dat de Latijnfche naem, mix avellana, door de Romei. nen aen de hazelnoot gegeven wierd, uit hoofde van de ftad Avellinum; en de Franfchen hebben dezelfde woordafleiding behouden, de XXVII. Deel. A a wijl  q?o De Nieuwe Reiziger. wijl zij her. woord van aveline hebben om hazelnoot ce beceekenen. Op een' zekeren afftand van deze ftad, ligt op den cop van een' hoogeh berg een beroemd en rijk .Kartuizerklooster , Monte ■ Vergine genoemd : deszelfs jnkomften zijn ongemeen groot,- en het ganfche land rondom Avellino komt 'er aen toe. Nola of Nole, liggende in het Ploegland, achter den Vefuvius, is veel van zijnen alouden luister vervallen. Volgens eenigen gefticht door de Grieken van Chalcis, en volgens anderen door de Hetruriërs, agtenveertig jaer voor de bouvving van Rome , werd zij eene der aenmcrkelijkfte fteden van Italië. De Romeinen, na 'er de Samniten uit gelige te hebben, zonden 'er eene volkplanting, en verfierden het grootelijks. Het was bij deszelfs muren dat Marcellus Hannibal onder het gewigt der Romein fche wapenen deed buigen. Augustus ftierf 'er in dezelfde kamer, waerin zijn vader overleden was. Nola, tot het Christendom overgegaen, werd doorluchtig gemaekt door de licfddadigde deugden van St. Paulinus, zijnen Bisfehop. Eenige fchrijvers willen dat hier insgelijks de klokken, in de vierde eeuwe, wierden uitgevonden. Tegenwoordig is deze ftad van weinig aenmerking, en bevat niet meer dan drie duizend ïnwoonders. Amalfi, eene ftad van hec neder Prinsdom, aen de golf van Salerno, met een aertsbisdom, is nog in een' beklagelijker ftaet. In de middeneeuwen, was hec een blOeijend Gemeenebest, dat zijne verooveringen tot in  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. 371 in het Oosten uitftrekte. Zijne haven werd bezocht door alle de kooplieden van Europa 9 Azia en Afrika. De Arhalfitaners zelfs beroemen zich dat zij de geboorte gaven aen Joan de Goya, die, het kompas omtrent het jaer 130a uitvond; eene uitvinding echter, die hun door de Franfchen betwist wordt. Tegenwoordig zijn de haven en de ganfchè kust bijna geheel verlaten, fchoon 'er in Italië geen aengenamer oord is, door de vruchtbaerheid van den grond en de lekkerheid der vruchten. Amalfl As bijna niet meer dan een verblijf van eenige ongelukkige inwoonderen, in eene uiterfte armoede gedompeld, en aen een' Baron van hec koningkrijk, uic hec Huis der Prinfen Piccolomini , onderworpen. De bekoorlijke ligging der ftad Salerno, aercsbisdom en hoofdftad van hec neder "Prinsdom , aen eene golf , die denzelfden naem draegc, heeft niec verhinderd dat zij insgelijks eenen merkelijken val moest ondergaen. Zij ligt in eene fchoone vlakte , omringd van vruchtbare heuvelen, behalve aen de westzijde, alwaer zij door de zee befpoeld wordt. Dertien kloosters van Monniken en veertien van Nonnen bewijzen genoegzaem de vruchtbaerheid van haren grond, en de godsvrucht der inwoonderen. Deze doen den oorfprong van hunne ftad opklimmen tot Sem , zoon van Noach, volgens hec onrijm, dar men op het feest van Sc. Fortunatus opzingt: Sakrnum, civitas nobilis, quam fundavlt Sem, Noë filius. 1 A a 2 Hec  372 De Nieuwe Reiziger. Het is waerfchijnlijker, volgens het bericht van Strabo , dat het in het begin flechts een groot vlek van Pincentijnen was, 't welk de Romeinen overmeesterden en verfterkten. Ten tijde van den inval der Barbaren, bleef deze ftad aen het Griekfche keizerrijk, zelfs na de verooveringen der Lombarden: onder de Normannen, werd zij cfe hoofdftad van een Prinsdom ; en eenen langen tijd hebben de Erfprinfen van Napels den titel van Prinfen van Salerno gedragen. De Sarafijnen hadden'er eene fchool voor de geneeskunde opgericht, die in geheel Europa beroemd wierd. Door de overwinnende Christenen uit het land gejaegd, werden zij vervangen door de Benediktijnen, die het onderwijzen en het beöeffenen van de geneeskunde vervolgden, gelijk de Arabieren : maer de Paufen verboden hun in het vervolg zich daer mede bezig te houden, onder voorwendfel dac zij met de heiligheid van hunnen ftaet ftreed. Niettemin gaven de Artzen van Salerno, in het jaer noo, dat vermaerde werk uit, bekend onder den naem van Schola Salerni taiia,\ welk ,in Léoninen of tusfehenrijmende veerzen alle de voorfchriften dezer fchole bevat. Die werk had een' verbazenden voorfpoed. Men was wel in zijn' fchik dat men, met weinige kosten, en door behulp van eene vrij korte verzameling van veerzen, gemak» kei ijk om in zijn geheugen te prenten, alle de regels der toen bekende geneeskunde konde leeren. Niectegenftaende de omwentelingen  Driehonderd Agtenvïjftigste Brief. 373 gen en de wezenlijke of fchijnbare voortgangen dezer wetenfchappe, is dit werk nog in eene groote achting; dewijl her voor een grooc gedeelte op de algemeene kundigheden - van Hippokrates en Galenus gegrond is. Men onderwijst nog de geneeskunst in de hoogefchool van Salerno; maer 'er ontbreekt veel aen, dan . dat de tegenwoordige Profesfors zulke goede ; leerlingen als hunne voorgangers vormen. Deze roem behoort aen den Heer Serrao en andere bekwame Artzen van Napels. Thans verdienen : te Salerno de meeste aendacht verfcheiden vermaerden kermisfen, die 'er alle jaren gehouden worden, en eenige vrij fraeije paleizen in de ] ftraten, die anders naeuw en ilecht bebouwd - zijn, en alle dagen meer en meer onbewoond II worden. Ik was al te digtbij Pesti (Peeftum of Poft" ; donia') liggende aen eene kleene golf van denzelfden naem, aen den mond van den ftrooin' I de Silaro, om de prachtige puinhoopen dezer' ftad, eertijds begrepen in Lukanië, dat zelf een gedeelte van groot Griekenland uitmaekte, niet te gaen zien. Ik beken u, Mevrouw, I dat het gezigt van deze puinhoopen , die best bewaerd zijn van alles, wat ons van de aloudheid is overgebleven, behalve het Panthéon te 1 Rome, mij een zeergroot denkbeeld gaf van de aloude inwoonderen van dit Groot - Griekenland, dat zich in hetganfche zuidelijke gedeelte van Italië, van Samnium en Kampania, tot aen j de ftraet van Sicilië, uitftrekte. In. welk eert A a 3 «jdV  374 De Nieuwe Reiziger. tijdperk, en bij welk eene gelegenheid , verkreeg dit land den naem van Groot - Griekenland ? De geleerden zijn het hier omtrent niet eens. De abt Mazocchi denkt dat het zulk een' fchoonen titel verfchuldigd is aen den luister, dien het uit de vermaerde fcholen van Pythagoras ontving, en vermoedt dat dezelve eerst in gebruik kwam omtrent het jaer 210 van Rome: hij voegt 'er bij dat men zich van denzelven nog bediende in het jaer 553, maer dat men 'er in het jaer 600 geen gewag meer van maekte. Wat'er van zij, dit land, met een ontelbaer volk vervuld, was bovendien verfierd met heerlijke fteden, waerin de inwoonders hunne pracht en hunnen rijkdom ten toon' fpreidden. De wetenfchappen en kunften waren 'er tot den hoogften graed van volmaektheid gebragt: alle de historiefchrijvers betuigen het ons; en men kan ten minfte oordeelen tot hoe verre de bouwkunst gevorderd was, wanneer men de puinhoopen van Peeftum befchouwt. Indien gij 'er zelf over wilt oordeelen, tracht dan de fchoone platen, die te Londen gemaekt zijn, met de breedvoerige verklaringen en de uitmuntende grondbeginfelen der bouwkunde , magtig te worden. Onder anderen befchouwt men 'er den vierkanten vorm van den omtrek der muren, als diamantpunten gehouwen, de torens, waermede zij pronkten , eene poort aen de noordzijde, die in het midden van eene der zijden van het vierkant is, de overblijffels van een fchouwtoóneel, waervan nog tien rijen van zie-  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. 375 Zitplaetfen in wezen zijn, benevens drie nog overeindftaende tempels, van boven open, maer met kolommen rondom; het bovenfte gedeelte der muren en zelfs de bogen zijn nog op hunne plaets. De bouwkunde van alle deze gedenkftükkeh fehijnt, op het eerfte • gezigt, buitengemeen en zelfs een weinig grillig. Men is, bij voorbeeld, verwonderd in een' dezer tempelen, Dorifche gegroefde kolommen zonder voetlijstén te zien, alleenlijk verheven op drie treden of grondfteenen, die van boven inwih ken : maer men weet dat dit in de alöudfte tijden gebruikelijk was; en alles in aenmerking genomen, ftaet deze bouwkunde gelijk met alles, wat wij het fraeifte van de werken der alöuden overhebben. Zult gij echter gelooven dat alle deze geftichten, die verdienen zoude onderhouden en bewaerd te worden, en waerin alle kunftenaers zich moesten oeffenen, tegenwoordig alleen dienen tot een verblijf van een kleen getal van ongelukkige bewoonderen dezer kuste, welken de ftilftaende waters en de befmette lucht met allerlei ziekten overladen? welke betreurenswaerdige wisfelvalligheden van de menfchelijke zaken! Voor het overige is het niet in onze dagen , gelijk men gezegd 'heeft, en gelijk herhaeld wordt in alle de boeken, die over de aloudheden van Peeftum handelen, dat zij ontdekt zijn geworden door den leerling eens fehilders , dien het geval in deze ftreken gebragt had: zj zijn meer dan twee* honderd jaren bekend geA a 4 wecsc.  S76" De Nieuwe Reiziger. weest. Paulus Mérula zegt in zijn Italia Spfr ciatis, in het hoofdftuk, waer hij van Lukania handelt, dat de lieden, die langen tijd in dit gewest gewoond hadden, hem vcrhaeld hebben dat men nog in dit oord de overblijffels der muren van Peeftum en van andere aloude gebouwen zag. Wat verder, wanneer men doorgaens den oever der zee volgt, is Caftelh h Mare della Bruca. Ik zocht 'er de kenmerken van Velia of liever Helïa, eene volkplanting der Focéenferen in Azia, en volgens anderen der Sybari. ten. Schoon deze ftad in het algemeen niet dan door visfehersbewoond wierd, js zij echter beroemd door de geboorte van Parmenides en Zeno, leerlingen van Pythagoras, die 'er eene fchool ftichtten, waervan de alöuden met den grootften lof fpreken. De inwoonders deden met dezelve zoo veel voordeel, dat zij zich door hunne wijze wetten en goede zeden achtenswaerdig maekten. Mijne naervorfchingen wegens de wezenlijke plaets van deze ftad waren vruchteloos. In alle deze gewesten zijn zulke groote veranderingen gekomen, dat 'et bijna geen het minfte teeken van aloude gedenkftukken overblijft. Men is zelfs meestentijds gedrongen om niet dan gisfingen te maken wegens de oorden , waer zij geplaetst waren; en hieruit ontftaen zoo vele verfchillende meeningen onder de geleerden , die nimmer met eikanderen overeenkomen. Men begrijpt, echter vrij algemeen dat Buxemum , dooï  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. 377 door de Grieken Pixus genoemd, en gefticht door Mykchus, Prins van Zangla en Rega, bij de vijfhonderd jaren voor Christus geboorte , op dezelfde plaets ftond, waer tegenwoordig Polikastro, een bisdom, op den oever eener golf, waeraen het zijn naem geeft, gelegen is. , Dit is de laetfte ftad van het neder Prinsdom. De ongezonde lucht, die 'er heerscht, heeft het tot den ellendigften ftaet gebragt. Ik fpoedde om naer Benevento weder te keeren maer ik nam een' verfchillende weg van den vorigen. Ik trok door een gedeelte der Apennijnfche gebergten. Deze reis is eene der moeijelijkfte, welke ik immer gedaen heb. De wegen zijn 'er onbruikbaer op vele plaetfen; maer dit is nog niets in vergelijking' der inwoonderen van deze bergen. Verbeeld u de pnbefchoffte en woestfte menfchen, welken men bij mogelijkheid kan zien. Verfcheiden malen heb ik gelegenheid gehad om de waerheid van alles, wat de Benediktijner van den berg Kasfin mij gezegd had, te ondervinden, namelijk,, dat deze lieden kwaedwillig omtrens de vreemdelingen waren. Gelukkig dat zij, dewijl wij ons in een vrij goed aental bevonden, en alle voorzorgen namen, welken de voorzigtigheid kan inboezemen, niets tegens ons konden nog durfden ondernemen. Eene andere zwarigheid, welke ik in dit gedeelte der Apennijnfche gebergten ondervond, was zulke eene felle koude , dat ik geloofde in Sibérië overgevoerd te zijn: echter was het de tijd van het jaer, waerr A a 5 in  3?8 De Nieuwe Reiziger. in men de grootfte hitte in de vlakten gevoelde; een bewijs dat de koude minder afhangt van' den graed der afwezendheid van de evennachtslijn', dan van de verheffing'boven het vlak der zée. Na het zien van Konza , eertijds Kompfa , eene kleene aertsbisfchoplijke ftad, flecht bevolkt, gedeeltelijk verwoest door eene der geweldigfte aerdbevingen, in het jaer 1694, en liggende bij de bronnen van den Ofanto, dien de alöuden Aufidus noemden, moest ik eene andere keten van bergen, nog onaengenaemer dan de vorigen, overtrekken. Zij zijn zoo flecht bebouwd, dat zij veelëer eene woestenij, met distelen en doornen bezet, dan een bewoond gewest fchijnen. Alleen begint het land, naermate men de vlakte nadert, beter te worden. Het veld wordt allengskens bedekt met granen , wijngaerden en olijf boomen : hec is vervuld met volkrijke dorpen; en overal ziet men niet dan huizen , zoo ver het gezigt kan reiken. De inwoonders fchenen mij, in dit gedeelte, vriendelijk en van een' gemakkelijken omgang. De vrouwen, en vooral de jonge dochters, troffen mij door hare fchoonheid: zij voeren op hunne aengezigten die frisfche verwen en die blozende kleuren, welken de zuivere en heldere lucht van de nabijheid der bergen geeft. De Prins van * * * had zijne zaken geëindigd, toen ik weder te Benevento kwam. .Wij vertrokken des anderendaegs naer de Pouille , een' landfchap , welks naem afdamt van dien van het aloude Apulië , en dat de Ka-  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. 379 Kapitanata, het land .van Bari, het Land van Otranto of Leecé bevat. Van alle de landen, den Koning vau Napels onderworpen, is dit het minfte van zijnen alöuden luister onta:rt: het is vervuld met fteden, vlekken en dorpen. De bevolking is 'er aenmerkelijk, de adeldom talrijk en bloeijende, en het volk naerftiger dan in het overige van het koningkrijk. De groote wegen zijn fchoon en gemakkelijk , de herbergen minder flecht dan overal elders, en de levensmiddelen ten laegften prijze. Koorn , wijn, olie, zout, allerlei vruchten, katoen, faffraen, manna, geneeskruidige planten en moeskruiden levert de Pouille in overvloed uit. De weiden voor allerlei vee zijn 'er uitmuntend en in groote meenigte.. De zee,'die de kusten befpoelt, levert lekkere visfchen en oesters op. De weg, dien wij naer Ariano namen, ver" hinderde mij de Kapitanata te zien; dit is een kleen fchierëiland, 't welk de fpoor-van Italië zoude uitmaken, indien men dit laetfle bij eene Jaers vergelijkt. Ik had 'er des te minder leedwezen van, omdat dit landfchap, 't welk zijnen naem ontleent van de Katapons, of Griekfche Landvoogden, die het van het overige van Italië affcheidden en zich toeeigende , niets merkwaerdigs in zich befluit. De meeste fte» den, welken men 'er eertijds befchouwde, waren gefticht door Diomedes; of veeleer toen de inwoonders hunnen oorfprong niet wisten, meenden zij doorluchtiger te worden, door hunne ftichting aen dezen verrnaerden Griek'fchcn Vorst 5  3§o De Nieuwe Reiziger; Vorst, die op dezen kusten door de Adriatifche zee gekomen was , toetefchrijven. De hedendaegfche fteden, gebouwd op de puinhoopen der geenen, die eertijds zoo beroemd waren, zijn tegenwoordig van weinig aenziens» Dusdanig zijn Troïa, Lucera en Manfrcdonia, gefticht in het jaer 1250, op den oever deizee, door Manfredus, die 'er het aertsbisdom van Sipuncum overbragt; het heeft veel geleden van de Turken, die hec innamen in het jaer 1620. Twee mijlen vandaer ontmoet men den berg San Angelo, dien men eertijds den berg Gargan noemde. De verfchijning van den Engel Michaël, op dezen hoogverheven berg» had 'er ter zijner eere eene kerk doen bouwen, Waerheen zich alle de bedevaertgangers van Europa begaven. Tegenwoordig wordt deze plaets zelden bezocht, dan door de inwoonders der nabuurfchap. Ariano, liggende op eenen hoogen berg, is eene vrij groote ftad, die veertien duizend zielen kan bevatten; maer zij is tevens ongemeen vuil en flecht bebouwd. Hare inwoonders zijn in eene allergeringfte achting, en Worden gehouden voor de onverfaegdfte ftruikroovers, die dit gewest verontrusten, De ftad AskoH , die den titel van hertogdom heeft, werd gefticht in het jaer 1410, op de puinhopen van het aloude Askulum, eenige jaren te voren door eene aerdbeving verwoest. Adorna, dat vrij natuurlijk zijnen naem fchijnt ontleend te hebben van de aloude ftad Hor- dionia,  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. 381 dionia, waervan men hier de puinhopen vindt, is een gedeelte der heerlijke bezittingen, afhangende van het huis del Orio, 't welk de Jezuiten in de Pouille hebben. Dit is misfchien de grootfte landhoeve, die in Europa is; zij vereischt twee honderd osfen, om haer te beploegen. In het doortrekken van Cérignola, dat aan den Graef van Egmont in Frankrijk toekomt, befchouwde ik, in de omliggende ftreken, verfcheiden aloude graven, Romein fel ie opfchriften , en eene uitgegroefde marmeren kolom, bezet met een opfchrift, waarvan de weinige letters, die nog in wezen zijn, mij deden begrijpen dat zij ter eere van Trajanus was opgericht. Ik befloot 'er uit dat de Appinifche weg, die tot Brindes liep, hier; door ging, te meer, omdat men zeker weet dat langs dezen weg zegebogen, en andere getuigenisfen van den eerbied en de erkentenisfe van het Romeinfche volk , voor dezen Keizer waren opgericht, bij zijne wederkomst van zijnen togt tegen de Daciërs. Eer men den Aufidus of Ofanto overfteekt, omtrent agt mijlen van de zee, ziet men eene ruime en effen vlakte, die de historie gedenkwaerdig gemaekt heeft. Op dezelve gefchiedde de vermaerde veldflag van Kanna, waerin de Romeinen de volkomen nederlaeg kregen door Hannibal. Gij wéét de gevolgen van dezen noodlottigen dag. Nimmer liep Rome zulk een groot gevaer. Men noemc KOg hedendaegsch die flagveld, in de gemee- ne  3S2 De Nieuwe Reiziger ne tael, il.Campo del fangue. In hec omploegen der aerde j vindc men nog dikwerf alöu* de wapens , ringen en andere aloudheden. Kanna is chans niet meer. Eertijds was deze ftad, waervan men nog eenige kenmerken befpeurc, gebouwd op cwee heuvels , tusfehen welken de weg tegenwoordig nóg heenloopt. Barletta, bijna aen den mond van den Ofanto, is door de verwoesting van Kanna vergroot. Het is eene vrij fraeije ftad, tamelijk uitgeftrekt, maer geheelenal ontvolkt. Zij bevat eenige kerken , merkwaerdig door hare fchoonheid. Op het marktplein ziet men een metalen ftandbeeld, van eene reusachtige geftalte en vrij Hechten fmaek , maer 't welk men gelooft Julius Cefar te hebben moeten vertoonen. Men vond te Barletta goed hem een ijzeren kruisbeeld in de hand te ftcllen, buiten twijffel om 'er een Konftantijn van te maken. Uit deze ftad vertrekkende, heeft men de fchoonfte en aengenaemfte van alle wegen. Het lond is overal wel bebouwd; en van vier duizend tót vier duizend treden vindt men eene fraeije kleene ftad. Trani, aertsbisdora en gercgtzetel voor het ganfche landfehap, is niec aenmcrkelijk; maer de ftraten zijn regelmatig en de huizen fraei. Bisceglie (het aloude Vigilies) bevat zelfs eenige fchoone paleizen en aloudheden , die oplettendheid waerdig zijn. Hec rondömliggende gewest beantwoordt , door zijne vruchtbaerheid, aen de goede bebouwing, die 'er aen hefteed wordt. Dc  Driehonderd Agtenvijftigste Brief. . 383 De ligging van Bari, aertsbisdom en hoofdftad van hec landfchap van dezen naem , is alleraengenaemst , en de grond der omliggende ftreken allervruchtbaerst. Aldaer groeit eene bijzondere foorc van muskaetwijn. De visfcherijen, welken men op zee verrichc , zijn alzoo overvloedig als ten tijde van Horatius" piscofique mxnia Bari. Deze ftad, die voorgeeft de cweede van hec koningkrijk Napels te zijn, bevar dertig duizend inwoonders: zij zijn werkzaem, naerftig , goede arbeiders in glas, en reeders van lijwaed , vlas en katoen. Zij weten alles tot bun voordeel aenteleggen, zelfs hec caput mortuum van den wijn, 'c welk men 'er overbaelc: men maekc van het zelve eene asch , die fterk gezocht wordt» ter bereidinge van de zeep en eene zekere groene kleur, waervan men eene groote meenigte naer Sicilië vervoert. Het gewigtigite, dat men te Bari ziet, is de kom van een won» derdadig water, waeraen men den naem van manna gegeven heeft, en dat de gebeenten van St. Nikolaes, overleden in de vierde eeuwe, in zich befluit. Deze kom bevindt zich onder het hooge altaer van eene onderaerdfche kapél der hoofdkerke, die ongemeen rijk is, en door honderd en twintig kanunniken bediend worde. 'Wanneer men het hoofd fteekt door eene vrij kleene opening, onder hec altaer geplaetst, ziet men bij de klaerheid van eene dunne wasfehenkaers, op den grond van een lootregc gat van agc of tien palmen diepte, ec-  384 De Nieuwe Reiziger. eenige gebeenten, die op de oppervlakte van het water drijven. Men fchrijft aen dit water de eigenfchap toe om het ligchaem en de ziel te verilerken; en dit verwekt eene groote begeerte om 'er van te drinken. Men wil zelfs dat het niet vermindert en ook nimmer bederft, wanneer men het., buiten deze plaets, in de open lucht, in flesfchen of andere vaten bewaert. De andere fteden, die in zulk een groot aental op de Adriatifche zee zijn, bieden niets merkwaerdigs aen. , Bitonto is alleen in onze dagen vermaerd geworden, door den veldflag, dien de Spanjaerden op de keizerfchen wonnen, in het jaer 1734 , en waerdoor Don Carlos op den troon van Napels geplaetst wierd. Brindes of Brindifi, aertsbisdom, eertijds Brün'dufmm, die zoo beroemde ftad, waer de ontzagchelijkfte vloten van het aloude Rome wierden uitgerust, waer de gewigtigfte ondernemingen voorbereid wierden, waer men de beste havens van Italië vond, en die door de fcheepvaert dit gewest met Griekenland en het geheele Oosten vereenigde; deze ftad, die, door middel van alle deze voordeden, oudtijds aenmerkelijk en volkrijk moet geweest zijn, is tegenwoordig niet meer dan eene kleene en geringe plaets van omtrent negen duizend zielen, waerin de lucht zoo ongezond is, voornamelijk des zomers, dat men ze als de gevaerlijkfte van geheel Italië befchouwt. De haven kan niet meer dan vis-  Driehonderd Agtenvijftioste Brief. 385 visfchersbarken bevatten; en men heeft moeite om de gedaente en groote der aloude haven, uit het midden van den modderigen vijver, dien de zee in derzelver plaets heeft aengevoerd, te onderfcheiden. De afftand van Brindes naer Leccé, hoofdftad van het Landfchap, het land van Otranto of Leccé genoemd, is van vierentwintig duizend treden. Het ganfche land, tusfehen deze twee fteden, is met olijf boomen bedekt; en het vervolg van den Appinifchen weg, dien men van Brindes tot Otranto had voortgezet, kent men langs den ganfehen togt aen verfchei- Iden overgebleven ftukken, en aan de vervallen graven, welken men ter regter- en linkerI zijde befpeure. Leccé is, na Napels, de fraeiI fte en grootfte ftad van het koningkrijk; want •I fchoon hare bevolking niet meer dan vijftien I duizend zielen bedraegt, kan zij 'er gemakkei lijk tagchentig duizend bevatten. De ftraten I zijn breed en wel geplaveid: de kerken, als look de huizen, zijn gebouwd met witte fteenen, welken men in dezelfde oorden vindt; maer 'er heerscht te Leccé in de bouwkunde een afgrijfelijke fmaek : het Gothifche is 'er tot het uiterfte toppunt gebragt; en de beu; zeiachtige fieraedjen, waermede men het overladen heeft, zijn onverdragelijk. Onder het [groote getal van kerken , verdienen die der ;lKarmeliten, Celestijnen, Theatijnen, Jezuiten len de hoofdkerk de meeste oplettendheid. De jjinwoonders worden gehouden voor de minstXXVII. Deel. B b on-  386 De Nieuwe Reiziger. onderwezen, en zelfs voor de minstbegaefóeri van natuurlijk verftand, die in het ganfche koningkrijk zijn; 't geen kan ontftaen uit de ligging der ftad, in eene dikke en zware lucht, agt duizend treden van de zee. Het groote getal van ledige, hoogmoedige en arme edelen kan 'er ook veel aen toebrengen. Onder hen is zoo weinig naijver, dat 'er flechts een eenige, uit het huis van Palmyrie, in den krijgsdienst van zijnen oppervorst is. De vrouwen fchenen mij meer van geest dan de mannen voorzien: zij hebben ten minste de begaefdheid der muzykkunde en fraeije Hemmen; zij danfen met bevalligheid, en bezitten een bekoorlijke fchoonheid. De inwoonders ontbéren echter geene werkzaamheid , noch zelfs eene zekere vlijt; en deze voordeden, gevoegd bij de rijke voortbrengfels van het land en deszelfs vruchtbaerheid, zouden dit gewest één der rijkften van het aerdrijk maken, wanneer de Regering hen wilde onderfteunen. Men bereidt 'er eene groote meenigte van gemeene kanten en van tabak, wiens plant aen de kaep van Santa Maria, in eenen zandachtigen grond wordt aengekweekt. De hoedanigheid van dezen tabak wijkt niet voor dien van Sevilje; maer men moet hem agt jaren oud laten worden, eer men 'er zich van kan bedienen. Eenige Griekfche huisgezinnen maken een bijzonder kerfpel te Leccé uit. Men wil dat zij niet in het land ontboden zijn , maer van de aloude inwoonderen van Groot-Griekenland af-  Driehonderd Aotenvtjftigste Brief. afitammen. De meesten hebben hunne manier van kleeden, en allen hunne tael behouden. Men vindt 'er verfcheiden anderen in de omliggende dorpen , de fchoonfte van geheel Italië, en in de gelukkigfte ftanden geplaetst. Het land is zoo wel bebouwd, dat het een' gedurigen tuin gelijkt. Voornamelijk zijn de omliggende ftreken van Otranto, dertig duizend treden van Leccé gelegen, ten hoogfte bekoorlijk: maer deze ftad, oudtijds bekend onder den naem van Hydruntum, is tegenwoordig van weinig aenziens, en bevat niet meer dan drie duizend inwoonders, fchoon 'er een aertsbisdom is. De haven is middenmatig goed, nogthans beter dan ik had hooren zeggen. Ik ontdekte vandaer zeer onderfcheidenlijk de bergen van Albania in Griekenland, welken een kanaei van dertig Italiaenfche mijlen van Otranto affcheidt, en die altoos met fneeuw bedekt zijn. De overvaert is zoo kort, wanneer de wind voordeelig is, dat de Albaniërs des zomers de fneeuw overvoeren, en ze op de onbewoonde «evers ontfchepen, vanwaer de Otrantoners ze komen afhalen, en geld in de plaets laten: zoodra zij vertrokken zijn, komen de Albaniërs dit geld afhalen, en keerenweder naer huis. Deze voorzorgen zijn ingevoerd, uit hoofde van de pest', in plaets van de quarantaine of afzonde* ringtijd. Ik ben, enz. Otranto, den 10 ^" van September, 1758. B b a Drie-  388 Driehonderd Negenenvijftigste Brief. Vervolg van het Koningkrijk Napels. Te Otranto nam ik affcheid van den Prins van * * *, mee erkentenisfe voor de beleefdheden, welken ik van hem genoten had. Hij vertrok naer zijne landerijen, in de omliggende ftreken gelegen. Ik was beveiligd op een gedeelte van den weg, dien ik nog had afteleggen, omdat men mij onderricht had dat deze gewesten zelden door de ftruikroovers verontrust worden, en dat de zeden der inwoonderen in het algemeen zachtmoedig zijn. Ik gebruikte nogthans de voorzorg , om mij te doen vergezellen door twee gidfen van Otranto, op wiens dapperheid en getrouwheid ik konde ftaet maken. Ik richtte mijnen weg naer Gallipoli, liggende zesendertig Italiaenfche mijlen van deze laetfte ftad. Ik bekén u, Mevrouw, dat ik mij niet godvruchtig genoeg gevoelde, om eene reis te doen naer de kaep van Leucca, oudtijds het voorgebergte Japygiën, ter eere van Madona de finibus terra, beroemd door het groote getal van bedevaertgangeren, die'er zich heenhegeven, en liggende aen het uiteinde van den hiel des fchiereilands, bevattende het Land van Otranto y wanneer men doorgaens Italië bij eene laers ver-  Driehonderd Negenenvijftigste Brief. 38$ vergelijkt. Ik vond mij. zulks vergoed, ziende halverweg van Otranto en Galipoli, eene andere niet min vermaerde plaets, genoemd Madona di Scamachio» die ook van alle kanten eene meenigte van bedevaertgangeren tot zich lokt. Zoo vele plaetfen van godvruchtigheid, in een landfchap, zoo afgelegen en van alle foort van gemeenfchap met alle andere landen beroofd, zou ongemeen vreemd kunnen fchijnen, indien men zich niet herinnerde dat de meeste bedevaertgangers naer het Heilige Land, in de voorleden eeuwen, hunnen weg hier door namen, om zich derwaerds te begeven, De kust, op welke Gallipoli ligt, is zeer beroemd onder de alöuden. Hier zag men, op de oevers der golf van Tarento, bloeijende fteden, het verblijf der wetenfchappen en kunften, en het vaderland . der uitmuntendfte perfonaedjen. Gallipoli is tegenwoordig flechts eene kleene ftad , maer vrij wel gebouwd, op een eiland, dat aen den vasten wal door eene brug gevoegd is. Men telt'er agt duizend inwoonders , waervan verfcheiden zeer rijk zijn door hunnen grooten koophandel, voornamelijk in olie , die vrij wel flaegt in dit ganfche gewest, zoo ten aenzien van de hoedanigheid als van de meenigte. Men bewaert dezelven in onderaerdfche kelderen, welken men in de rots, wae'rop de ftad gebouwd is, heeft uitgehouwen. De ondervinding, heeft geleerd dat de. natuur van deze rots , vooral B b 3 des  S9 De Nieuwe Reiziger. des zomers, wanneer «ij zeer heet is, in den olie eene gisting verwekt, die denzelven zuivert, en in hoedanigheid verbetert ; maer zij veroorzaekt tevens in de oorden, waerin zij befloten is, eene onverdragelijke hitte. Van Gallipoli begaf ik mij naer Tarento. Welk een treurig verval heeft deze ftad niec ondergaen! Eertijds beroemd door hare magt, die het vermogen van Rome evenaerte, was zij de fteun van Hannibal in Italië: zij rustte vloten put, wierf hcirlegers, en bragt de kunften de wetenfchappen, den wellust en alle de zinnelijke vermaken tot den hoogden top. Tegenwoordig vindt zij zich bepaelt tot zestien duizend inwoonders, waervan een gedeelte beftaet uit edellieden, eenigen tamelijk welgezeten, de anderen zeer arm, en al het overige uit visfcheren, die hunne dagelijkfche winst trekken met in de haven te visfchen. De andere beroepen worden door vreemdelingen geöeffend, en de landerijen door Kalabriërs, bebouwd. Deze neiging voor de ledigheid is niet nieuw in de Tarentijnen : zij hebben ze van hunne voorvaderen overgeërfd. Théopcrmpus, Grieksch historiefchrijver, die driehonderd en agtenvijftig jaren voor Jezus Christus leefde, zegt in een zijner ftukken, door Athenéus overgeleverd, dat de ftad Tarento alle maenden plegtiglijk osfen flagtten, en groote gastmalen gaf aen het volk, dat met hoopen vergaderde, en het grootfte gedeelte van zijnen tijd lïjet eten en drinken doorbragt. Zijne zedenkunde  Driehonderd Negenenvijftigste Brief. 391 kunde was ook deze levenswijs waerdig. Laen de anderen, zeide men, door hunne naerftigheid en letteröeffening, zich eenen naem maken , die tor de nakomelingfchap overga; wat ons belangt, die alleen het tegenwoordige willen genieten, wij leven en rekenen weinig op het toekomende. Het hedendaegfche Tarento munt nog uit door denzelfden fmaek voor de vermaken. Misfchien moet men de oorzaek toefchrijven aen de zachtheid en weekheid der landftreke, die, gepaerd met de aengename lucht, welken men 'er inademt, den wellust inboezemt. Het volk brengt het grootfte gedeelte van zijnen tijd door met fpelen en danfen, en is in dit opzigt hec tegengeftelde van de Kalabriërs, zijne nageburen, die veel werkzamer zijn, en de ruwheid der zeden van hunne voorouderen, de aloude Brutiërs, behouden hebben. Aen de enkele uitfpraek, kent men aenftonds de verfcheidenheid, die tusfehen de geneigheid dezer twee volken heerscht. De Kalabriërs hebben eene fterke en harde uicfpraek, en fpreken met de keel. De Tarentijnen, in tegendeel, hebben een zacht geluid: zij verlengen de klinkers grootelijks, openen den mond in hec fpreken, en behouden meenigvuldige Griekfche woorden in hunne landcael. Zij zijn allen bijzonder vriendlijk, en hec geringe volk zelf is ongemeen hoflijk en innemende. In ijder huis, op het platte land en op de wijnbergen, dringt men een' vreemdeling intetreden; en men ftelc een weEb 4 zen'-  35 gefponnen katoen zoude winnen; dus agt ten \\ honderd op de ruwe ftoffe, en agt ten " honderd op den arbeidsloon. Het is een „ groot geluk voor dit landfchap, dat de aen, kweeking van het katoen met geene belasting is bezwaerd, terwijl die der zijde daermedè beladen is: ook is het landfchap van Otranto een der rijkften van het koningkrijk Napels". " lk zal u niets zeggen van de gedenkftukken van het aloude Tarento, die zelfs vrij gering zijn: men kan alleenlijk gisfen dat het gebouwd was rondom het Mare piccolo, indien men 'er volgens de gebroken marmeren ftukken, die alle deszelfs oevers bedekken, over moet oordeelen. Ik fpoedde mij om het geene, 't welk ik u over Tarento te zeggen heb, te eindigen door den Ta-  396 De Nieuwe Reiziger. Tarentula, eene foort van grooten fpfnnekop met agt pooten, die zijnen naem ontleent van dien dezer ftad, alwaer hij zeer gemeen is, gelijk in de geheele Pouille. Men heeft gezegd, en herhaek het dikwerf in de boeken, dat de .beet van den Tarentula zeer gevaerlijk is; dat de perfonen, die 'er van gebeten zijn, niet kunnen genezen worden, dan door middel van den dans; en dat het zelfs noodig is dat deze dans op eene bijzondere wijs, welke men Tarentella noemt, en die altoos op dezelfde melodij is, uitgevoerd worde. Verfcheiden bekwame Natuurkundigen hebben zich tegens deze voorgewende ziekte verzet. De heer Serrao, onder anderen, een beroemd arts van Napels, van.wien ik reeds gelegenheid gehad heb u te fpreken , heeft een werk uitgegeven, waerin hij verfcheiden proefnemingen, zonder eenige zwarigheid in 't werk gefteld, wegens de beet van den Tarentula bijbrengt: hij houdt ftaende dat de fmert, welke zij veroorzaekt, niet gevoeliger is dan die eener wespe ,■ en hij befluit dat dit gemeen en belagchelijk denkbeeld geon' anderen grond heeft, dan de raeskaljing van de verbeelding en onwetendheid van het volk. Men kan 'er bijvoegen dat geen eenig aloud fchrijver van den Tarentula gefproken heeft, zelfs Plinius niet, die echter alles, wat de natuur buitengewoons in zijnen tijd opleverde, met de uiterfte zorg en naeuwkeurigheid bijbrengt, waeruit men kan befluiten, dat de alöuden voorzeker deszelfs verderifelijke uitwerkfels niet ken-  Driehonderd Negenen vijftigste Brief. 397 kenden. Bovendien beftaet deze groote fpinnekop in Sicilië, Spanje en de zuidelijkfte landfchappen van Frankrijk; en men hoort niet melden dat men verpligt is zijne toevlugt tot den dans te nemen, om van deszelfs beet genezen te worden. Dus moet men gelooven dat het vooroordeel, de gewoonte en inbeelding meer deel aen deze gewaende Verfchijnfels hebben, dan de wezenlijkheid. Het is natuurlijker de noodwendigheid van het danfen, welke men in de ganfche Pouille befpeurt, aen eene andere oorzaek toetefchrijven: deze noodwendigheid is zoo biijkbaer, dat ik, door een dorp van dit land trekkende, niet weinig verwonderd ftond een twintigtal van boeren en boerinnen, om de erwten en boonen te dorfchen, lugtig en vrolijk zag danfen, bij her. geluid van een' doedelzak, op eene bedding van deze peulvruchten, en door deze blijgeestige oeffening onze dorschvlegels vervangen. Een verftandig man heeft mij reden van deze drift voor den dans gegeven. „ Zij is noodzakelijk, zeide „ hij tot mij, voor de inwoonders van dit land; „ en gelooft niet dat men dikwerf blijken der „ bete van den Tarentula ziet in die geenen, , welke voorgeven daervan gedoken te zijn: die „ is flechts een voorwendfel. De groote hitte, eene dikke lucht, en het regenwater, da: in de fleehte regenbakken bederft, verdikken ,, en verderven de vochten , verzwakken de „ geesten , veroorzaken droefgeestigheid, en „ ontftellen de maeg. De oefl'ening, het zweet „ en de vrolijkheid zijn buiten cwijiiel de krag- „ tigfte  398 De Nieuwe Reiziger. „ tigfte hulpmiddelen tegen diergelijken kwa„ len, die veel meenigvuldiger zijn, zoo wel „ als de voorgewende beten, bij de vrouwen „ dan bij de mannen, 't geen u des te minder „ zal verwonderen, wanneer gij weet dat de „ moederkwalen hier gewoner en gewéldiger „ zijn dan elders, en zelfs fomtijds tot woede ,, overflaen. De beweging, welke de dans „ veroorzaekt, want het gebeurt fomtijds dat „ eene vrouw op den duur den tijd van zesen„ dertig uren achteréén danst, zonder te eten „ of te drinken, veroorzaekt noodwendig eene geheele verandering in de werktuigen des ligchaems, brengt de dikke vochten in bewe,5 ging en werkzame verdeeling, en kan ge„ volgelijk de kwael verzachten of zelfs gene,, zen. Hieruit ontftaet het ook dat het volk „ volkomen gelooft dat de gebeten perfonen „ genoodzaekt zijn alle jaren te danfen, gedu„ rende de maenden Juli, Augustus en Septemw ber, waerin zich deze fpinnekoppen hec „ meeste in de velden vertoonen, omdat de „ groote hitte de teekens der ziekte, welke „ men voor de beet der Tarentula neemt, dik„ werf voortbrengt. Eenige vrij oordeelkundige perfonen houden echter ftaende dat deze beet zoo denkbeeldig niet is als men wel voorgeeft. Zij brengen ten bewijze bij dat de gemeene lieden gewoonlijk alleen geftoken worden, en nimmer die geenen, welke in ftaet zijn zich daervoor te beveiligen, terwijl zij in het veld moeten arbeiden; dat de vrou-  Driehonderd Negenenvijftigste Brief. <$q§ vrouwen vooral, gewoon zijnde met naekte armen te werken, meer dan anderen blootftaen om gebeten te worden; dat men haer ook het meeste ziet danfen; dat men niet moet denken dat zij 'er altoos door de moederkwael toe gedreven worden, omdat men, indien dit plaets hadde, gemeenlijk geene perfonen van veertig jaer, en zwangere vrouwen van agt maenden, met dezelfde drift zoude zien danfen; en dat men eindelijk door geene on weder ftaenlijke neiging tot danfen wordt aengezet; maer dat men altoos daertoe overgaet met voorbedachten raed, dikwerf zelfs met tegenzin, en gelijk men een geneesmiddel inneemt. Hier omtrent verhaelde mij de man, van wien ik u boven gefproken heb, een of twee gevallen, waervan hij ooggetuige geweest is. ■ „ Ik zag te Otranto, zeide hij tot mij, eene „ jonge vrouwsperfoon van tweeëntwintig jaren danfen, om van de beet der Tarentula genezen te worden: zij was vrij wel voor ha„ ren ftaet gekleed. De plaets der vertooninge was eene kamer, verfierd met kleene fpie„ geitjes, bloemen en zijden kleederen van al„ lerlei kleuren. Zij danste niet als eene uit„ zinnige, noch als eene perfone, die zich gej, heel aen dit vermaek overgeeft, maer veel„ eer met eene zekere koelheid en nedergeflagen „ oogen, welken zij echter dikwerf opfloeg, „ om zich in een' dezer fpiegelen te befchouwen » ;, en daerdoor de betamelijkfte houding aentey, nemen, of zij herftelde haer hulfel y zonder » ech-  400 Dë Nieuwe Reiziger.7 „ echter een' oogenblik van danfen optehou-„ den. De muzyk beftond in twee violen en „ een' tamboerijn. Mijne danferes waschte zich „ verfcheidenmael het aengezigt onder het dan,, fen, en gaf acht op alles, wat .'er rondom „ haer omging. Ik liet mij al boenende ont„ flippen, en luid genoeg om van haer gehoord „ te worden , dat hare koufen voor eene dan„ feresfe flecht opgehaeld waren. Naeuweïijks „ had ik het woord geuit, of zij begaf zich „ ter zijde om ze optetrekken: ten aenzien van „ de fchoenen, heefc de bijgeloovigheid des „ volks beflist dat men ze in diergelijke geval„ len niet moet gebruiken. Ik had het onge„ luk van haer te mishagen, omdat ik mijn „ hoed op het hoofd had, en zij van het zwart „ ongemeen afkeerig was. Zij liet het mij „ welrasch blijken, en wanneer ik dezen haer „ hlnderenden hoed had afgenomen, begaf zij „ zich weder met nedergeflagen oogen , gelijk ,, te voren, tot danfen: haer gezigt had niets, „ dat naer verwildering of woestheid geleek: „ in tegendeel heerschte 'er in hare oogen eene „ zachte gerustheid ; en men zag dat zij meer met tegenzien dan met vermaek danste. Onder het danfen gaf zij een' angelier aen eene vrouw, die zich onder het getal der toezienders bevond : een oogenblik daerna „ nam zij hem haer weder af, en flokte hem „ in gelijk eene kers. Zij danste zes uren achteréén, zonder ophouden; waerna hare vrien„ den haer wegdroegen, om haer in een te vo- „ ren  Driehonderd Negenenvijftigste Brief". 40Ï „ ren gewarmd bed te leggen. Ik zag nog ee„ ne andere, die zich insgelijks verbeeldde door „ een' Tarentula gedoken te zijn: zij was ee„ ne vrijder, en fcheen omtrent veertig jaren.' „ Dit was, zeide men tot mij, het zevende „ jaer dat zij in het zelfde faizoen danste. Zij „ was niet levendiger noch driftiger in haren „ dans dan de voorgaende. Ik vond in haer „ juist dezelfde koelheid, en zag haer al dan„ fende bevel geven wegens de manier, hoe „ zij wilde dat men het vertrek, of liever het „ duistere en ellendige hok, waerin het too„ neel voorviel, zoude verfieren: zij wees de „ plaetfen, waer men den fpiegel moest hangen „ of de zijden kleeders ten toon fpreiden. Zij „ danste gelijk de andere, terwijl zij zich fpie„ gelde, fchoon zij zoo leelijk als de zonde „ was; en nadat zij een' langen tijd alleen ge„ fprongen had, verkoos zij eene jongedoch„ ter van zestien jaren, die eene goede wijl „ tijds met haer danste: vervolgens wilde zij „ met alle geweld mij in dezelfde eer doen „ deelen. Wat deze aengaet, het fcheen mij „ niet toe dat zij gedoken was: ik zou veel„ eer hare razernij toefchrijven aen eene onge„ regelheid van den geest , veroorzaekt r'oor „ de wanhoop om ooit een' man of liever een* „ minnaer van haren ouderdom, en met zulk „ eene onbevallige gedaente, te verkrijgen." Van Tarento vertrekkenden, om mijne reistogt naer Kalabria te richten, meende ik niet beter te kunnen doen, volgens den raed van eenige XXVIL Deel C c voor-  40a De Nieuwe Reiziger. voorzigtige perfonen, dan een kleen vaertuig met vijf of zes matrozen te nemen, om alle de eenigzins merkwaerdige plaetfen der kuste te befchouwen. Hierdoor vermijde ik de ftruikroovers van dit land, en dit was eene meer dan genoegzame reden om mij niet op het land te wagen, tot hec bezigtigen van fommige fteden van het Bafüikate, een landfchap in Kalabria beflocen. Men zeide mij bovendien dat ik in deze fteden, liggende in een vrij ongenaekbaer gewest, niets merkwaerdigs zoude vinden , en dac , behalve Venofa, 't welk vrij groot is , alle de anderen, gelijk Potenza, op een' geriugen afftand van het aloude Pontentia gebouwd, Azerenza of Cerenza, als ook Matera, van weinig aenziens waren, fchoon deze twee laetften mee den titel van aertsbisdom verfierd zijn. De kusten van het aloude Lukania, op de golf van Tarento, booden mijuer nieuwsgierigheid gewigtiger voorwerpen aen. Het land is nog verwonderenswaerdig; en het ontbreekt 'er aen geene menfehen, om de verwoestingen, door den tijd, en nog meer door de vernielende hand van duizend kleene gekroonde of onderhoorige tirannen veroorzaekt, te herftellen Van hoe vele fteden, eertijds heerlijk en bloeijende, zag ik nog de puinhoopen! Eenige vervallen ftukken van kolommen der Dorifche orde, die zich op eenen vrij kleenen afftand van Tarento bevinden, zijn de treurige overblijffels zegt men, van het aloude Metaponte. Wat verder vertoont een ander opééngeftapeld puin de plaets der  Driehonderd-Negenenvijftigste Brief. 403 der ftad Hérakléa, vermaerd door den eerden veldflag, die tusfehen Pyrrhus en de Romeinen geleverd wierd, in het j'aer van Romes bouwing 473. De Burgemeester Levinus verloor 'er het leven, en de Koning van Epirehec beste gedeelte zijner krijgsbenden, 't geen hem met droefheid deed zeggen: „ Helaes! indien „ ik nog een' veldflag gelijk dezen win, zal ik ,, genoodzaekt zijn bijna alleen te rug te kee„ ren". Drie mijlen boven Karagliano, eene kleene bekoorlijke dad van omtrent agt duizend zielen, die aen den Hertog van dezen naem toekomt, toont men de kenteekens van het aloude Sybaris, liggende in het midden van eene groote en fraeije vlakte, befpoeld door twee rivieren , die zich verëenigen, eer zij zich in zee werpen, en welken men nog tegenwoordig Sybari en Kraté noemt. Gij weet, Mevrouw, hoedanig het verwijfde en wellustige leven der Sybariten was: gij weet dat zij op rozenbedden fliepen, en eene vouw en een blad bekwaem was om de gerustheid van hunnen flaep te doren , en hunne teedere dartelheid te verontrus» ten. Ik verwonder mij niet over deze buitengewone weekheid. Alles gaf 'er aenleiding toe. De lucht is 'er nog van zonderlinge zachtheid. De vlakte, die aen den kant der zee open is, en haer uitzigt naer het zuiden heeft, wordt in het noorden gedekt door de hooge bergen van Kalabria, die zich ver uitdrekken ; en de fneeuw, die dezelven dekt, voert verfrisfendo C c 2 win-  404- De Nieuwe Reiziger; winden aen. Het is waer dat deze vlakte, tegenwoordig met boomen en weiden voorzien , des zomers ongezond is, omdat de twee rivieren dikwerf boven hare oevers rijzen, en na hare te rugkeering vele oorden moerasfiglaten: maer eertijds had deze zwarigheid geene plaets; en het zou nog gemakkelijk zijn daertegen te voorzien. De vruchtbaerheid van het aerdrijk is verbazend , in alle de omliggende ftreken. Alle de voortbrengfels Hagen 'er verwonderlijk. Men heeft nergens zulken goeden olie, noch in zulken grooten overvloed. De wijnen zijn de besten van het landfchap : zij hebben een' ongemeen aengenamen fenkelfmaek. Men teelt 'er ook genoegzaemkoorn, om het niet van elders te moeten halen. De oranjeappels en fitroenen vloeijen *er over, en zijn van eene uitmuntende hoedanigheid. Men kweekt 'er ook vee met een' verbazenden voorfpoed aen. De manna, het teer en pik worden 'er ook in overvloed verzameld; en de voorttéling der zijde wordt 'er niet verwaerloosd. Allerlei foorten van vruchten, gelijk de peren en appels, die in bijna geheel Italië noch algemeen noch goed zijn, vindt men 'er meenigvuldig, en van den eerften graed van lekkerheid. Eindelijk, opdat 'er niets aen d& gelukkige gewest ontbreke, is de zee, die het zelve befpoelt, het vischrijkfte van de ganfche golf van Tarento, door zich zelve reeds ongemeen vischrijk. Voor het overige, zijn alle deze voordeden van dit bekoorlijke land aen zijnen grond verknocht. De natuur heeft alles  Driehonderd Negenenvijftigste Brief. 405 alles gedaen, de kunst en naerftigheid niets of bij'na niets. Ten minfte vertoont het zich thans onder deze gedaente. Maer indien gij, in ftede van het kleene getal der inwoonderen, die alle deze voordeden genieten, eene onmetelijke bevolking veronderftelt, gelijk de historiefchrijvers ons verzekeren van de volkrijkheid, die zich in Sybaris bevond, tot welk een' graed moeten zij oudtijds niets gebragt worden? Men moet niet denken dat de Sybariten altoos gedompeld zijn geweest in dit wellustige en vermakelijke leven, dat tegenwoordig nog door hunne benoeming beteekend wordt. Zij hebben hunne roemrijke en magtige dagen gehad. Strabo verhaelt dat zij vier naburigen volken en vijfentwintig fteden aen zich onderworpen hadden: hunne krijgsbenden liepen op dertigduizend mannen. Een ongelukkig oorlog, dat tusfehen hen en de Tarentijnen ontftond, was oorzaek van tweedragt onder de inwoonders, die de verderffelijkfte gevolgen had. Vijf honderd , die zich naer Krotona begeven hadden, werden te rug geëischt door de Overheden van Sybaris. De Krotonianers, aengezet door Pythagoras, die hun ried de wetten der herbergzaemheid niet te fchenden, weigerden ftoutelijk deze verbannenen weder te geven; en om hunne weigering ftaende te houden, begaven zij zich te veld, hebbende aen hun hoofd den vermaerden kampvechter Milon , hunnen landgenoot. Men werd welhaest handgemeen. De overwinnende inwoonders van Krotona belegerC c 3 den  406 De Nieuwe Reiziger, den Sybaris, dat, na eene belegering van zeventig dagen , ingenomen en geheelenal verwoest wierd, vijf honderd en agt jaren na de geboorte van Jezus Christus. Op deze wijs verging deze ftad, en niet, gelijk de dichters gezegd hebben, door den toorn van Jupiter, die de Sybariten verdelgde , omdat zij zijn Olympifchen tempel verwoest hadden. Plutarchus heeft meer reden om hun verderf toetefchrijven aen de pracht en weelde, die hunnen moed om eenen magtigen vijand te wederftaen uitgedoofd hadden. Men geeft voor, met vrij veel waerfchijnlijkheid, dat het kleen getal der geenen , die zich konden redden, eene andere ftad bouwden, waeraen zij den naem van Thurium gaven, op dezelfde plaets, waer zich tegenwoordig Terra - Nuova bevindt, zijnde eene kleene ftad, die vier duizend treden verder landwaerds in naer den kant van het gebergte ligt. De gisfing dat Thurium in die oord gebouwd was is hierop gegrond, dat men 'er de kenmerken van eene aloude ftad, en verfcheiden gedenkpenningen van dit zelfde Thurium gevonden heeft. Op een' geringen afftand van Sybaris begon oudtijds Brutium, een gehaet land om de bedriegerij en onbefchofte zeden zijner inwoon* deren, De Romeinen hadden 'er het flechtfte denkbeeld van opgevat; en in alle de gelegenheden trachtten zij het zelve te vernederen» Aulus Gellius geeft 'er ons de volgende reden van. „ Hannibal , veldheer der Karthageren, » zijn  Driehonderd Negenenvijftigste Brief. 407 zijn léger in Italië geleid, en de Romeinen „ in eenige gelegenheden geflagen hebbende, waren de Brutiërs het eerfte volk van Itan lië, dat de zijde van den overwinnaer om„ helsde. Eenigen tijd daerna , toen onze „ krijgsbenden de Karthagers gedwongen had„ den zich weder op zee te begeven, herin„ nerde zich Rome den afval zijner bondgenoo- ten; en om hen op eene ruchtbare wijs te „ ftraften, beval het dat geen lid van dit volk „ ooit in de krijgsbenden van het Gemeene„ best zoude dienen,* dat het zelve uit de lijst „ der bondgenooten zoude gefchrapt worden; „ en dat het, tot openbare flaven verklaerd, „ gedwongen zoude zijn de Magiftraten, die zich naer hunne landvoogdijen begaven, voor„ af te gaen, en hun de geringfte pligten der dienstbaerheid te bewijzen.... De Romein„ fche Amptenaers gebruikten deze lieden in „ de uitvoering der vonnisfen, die in hunne „ vierfchaer geftreken waren". De inwoonders van dit land, tegenwoordig in neder en opper Kalabria verdeeld, zijn nog gewoon aen de zeden hunner voorouderen. De hedendaegfche Kalabriërs worden befchuldigd dat zij eene lage ziel en een' bedriegelijken geest bezitten. Dit wil geenzins zeggen dat 'er onder hun geene perfonen zijn, die door den adeldom en de edelmoedigheid van hunne gevoelens uitmunten: ik heb 'er verfcheiden van dit getal gekend; maer het gros des volks regtvaerdigt dit oordeel vrij wel. In C c 4 hec  408 De Nieuwe Reiziger. het koningkrijk Napels is geen landfchap, waerin de ftruikroovers talrijker, ftoutmoediger en ontzagchelijker voor de reizigeren zijn. Ook vreezen de meesten van deze door deze gewesten te reizen, ten zij ze wel vergezeld zijn; en inderdaed, het is wel te beklagen dat zij hunne weetgierigheid niet onbefchroomd kunnen voldoen. Ik geloof niet dat het mogelijk zij ergens een land te vinden, waerin de liggingen fchilderachtiger , en de voortbrengfels van den grond overvloediger en verfchei-, dener zijn. Het geene ik zelf daervan gezien heb, terwijl ik de kusten tot Reggio volgde , heeft mij een gedurig bewijs daervan opgeleverd. De ligging van Rosfano, eene kleene aertsbisfchoppelijke ftad , digtbij den oever der zee, die de Griekfche kerkgewoonte gevolgd heeft, tot aen het einde der vijftiende eeuwe, waerin zij de Latijnfche kerkgewoonte heeft omhelsd, is zoo uitnemend fchoon, dat men 'er naeuwelijks een denkbeeld van kan vormen. Men gelooft wezenlijk overgevoerd te zijn in deze betooverende oorden, welken de verbeelding der dichteren door de luisterrijke befchrijvingen verfierd heeft. De omliggende ftreken verfchaffen bijzonderlijk den zoethoutwortel , waervan het drop, gelijk men zegt, jaerlijksch vier duizend dukaten opbrengt. Zie hier de manier hoe men her zelve bereidt. Men trekt den wortel Uit de aerde , van de maend November tot de maend  Driehonderd Negenenvijftigste Brief. 409 maend Juni: ten einde van vijf jaren brengt dezelfde grond dien weder voort, zonder eenige bebouwing. Men fnijdt hem in ftukken, maekt hem nat, en verbrijzelt hem in eene molen, totdat men hem in eene foort van deeg veranderd heeft: vervolgens doet men hem koken in een' grooten ketel bij de agt uren; en men draegt zorg, in dezen tusfchentijd, altoos eene genoegzame meenigte waters in den ketel te houden. Men legt dan dit dus gekookte deeg onder de pers, om 'er een dik en lijmachtig vocht uittedrukken, 't welk men nog vierentwintig uren in een' anderen ketel doet koken, totdat het genoegzame lijvigheid gekregen heeft, om in koekjes gefneden te worden: deze legt men in kasfen, met laurierbladen , om aen de Engelfchen en Hollanders verkoft te worden. Het manna is een ander bijzonder voortbrengfel, die dit land eigen is. Dit is een wit en zacht vocht, dat van zelf druipt, of door infnijding getrokken wordt, uit de takken en bladen van den esfeboom, en 't welk men 's morgens verzamelt, nadat het door de zon gedroogd is, maer eer zij hoog genoeg is om het te doen fmelten en uitwaesfemen. In de maend Juli komt het van zelf voorr. In de maend Augustus krijgt men het door infnij. ding. Deze tak van voordeel zou buiten twijffel veel aenmerkelijker dan tegenwoordig worden , indien de eigenaers der boomen, die het manna opleveren, niet verpligc waren het C c 5 alles  410 De Nieuwe Reiziger. alles aen den koning te verkoopen, te weten» hec besce, 'c welk men in Cannole noemc» voor twee carlins hec pond, en hec minfte, dat in Frasca genoemd worde, voor agt greinen, zijnde omcrenc agc ftuivers Fransch geld. Die voortbrengfel worde, door de Regering, verpachc voor dercig duizend dukaten. In het bisdom van Kariati en hec Prinsdom van Scrongoli worden de fterkfte oogften van het besce manna gedaen. Deze twee landfchappen liggen niet verre van de kaep van Alia, waer de golf van Tarento {finus Tarentini) eindigt, fchoon Virgilius haer tot Krotona doet voortloopen. De beste foort der fardijnen van de Middenlandfche zee heeft haren Italiaenfchen naem {Alïci) van die voorgebergce genomen, dewijl men 'er in deszelfs omliggende ftreken eene grooce meenigte van vangt. Ongelukkig ftaet het, door zijne ligging, tegen over de kusten van Barbarijen , dikwerf bloot voor meenigvuldige landingen van zeefchuimeren, die achter het zelve verzekerde fchuilhoeken vinden, om hare rooverijen te plegen. Van deze plaets, tot aen het uiterfte van Kalabria, ftrekken zich de bergen bijna cot de zee uit \ maer deze ganfche oostelijke kust i3 van geene minder aengelegenheid: zij is zelf vruchtbarer dan de westelijke kust , zoo uit hoofde van de zuiden winden, die 'er doorgaens waeijen, als uit oorzake van de meenigvuldige béken , die haer befpoelen. De ber-  Driehonderd Negenenvijftigste Brief. 411 bergen, bedekt met bosfchen, die eene groote meenigte van pik en harst uitleveren, bevatten nog rijke marmer- en alblastergroeven, en mijnen van verfchillende metalen. Alles, wat men 'er zoude begeren, is dat 'er de bevolking talrijker ware. Het grootfte'gedeelte van dit land fchijnt eene woestenij te zijn, in vergelijkinge van het geene het eertijds was. Het groote getal van moerasfen en zoute vijveren, die met de zee gemeenfchap hebben, bederven de lucht, en maken haer ongezond, vooral in de groote hitte des zomers. De vlakten zijn bijna onbewoonbaer; en het geringe aental van inwoonderen , die 'er zich bevinden , vertoonen de teekens derbefmettinge , door hunne zwakheid en de bleekte hunner aengezigten. Ook is men, om zich aen zulke verderffelijke uitwerkfelen te onttrekken, verpligt geweest op rotfen en hoogten, waer de lucht van nature zuiverer is, te bouwen; en hieruit ontftaet het nog, dat alle de overblijffels der aloude fteden zich doorgaens beneden de tegenwoordige fteden van Kalabria geplaetst vinden ; want eertijds, en vooral voor de Karthagers en Romeinen, die dit land begonnen te verwoesten, om de volken, wier magt en rijkdom hun verhindering toebragten, aen zich te onderwerpen, ftelde zich eene ontelbare bevolking tegen de ongezonde lucht der moerasfen, door aftappingen van het water, en de bebouwing van de landerijen, waervan Krotona, het mag- tigfte  41a De Nieuwe Reiziger. tïgfte en bloeijendfte Gemeenebest dezer landftreke, ten bewijze verftrekt. Ik ben, enz. Rcggio, den ao^'» van September, 1758. Driehonderd Zestigste Brief. Vervolg van het Koningkrijk Napels. Krotona, Mevrouw, was eene groote en welverfterkte ftad, waeraen Titus Livius vier mijlen omtreks geeft. De zuivere en gezonde lucht, welke men 'er inademde, maekte de inwoonders fterk en dapper. Uic haer fproot eene groote meenigte van kampvechteren, die dikwerf de prijzen in de Olympifche fpelen behaelde. De historie onderricht ons dat zeven kampvechters, die in eene olympiade gekroond wierden, allen van Krotona waren. Maer de merkwaerdigfte was de vermaerde Milon, dien verbazenden fterken man, die in de Olympifche fpelen eenen os op zijne fchouders, zonder adem te halen, de lengte van honderd en vijfentwintig treden wegdroeg, waerna hij hem met eenen vuistflag doodfloeg, en in eenen dag geheel opat. De dappere ftandvastigheid der inwoonderen van deze ftad gaf gelegenheid tos  Driehonderd Zestióste Brief. 413 toe dit fpreekwoord, dat de laetfte der Kro. tonianeren voor den eerden der Grieken te verkiezen was. Men had 'er nog een ander fpreekwoord, niet minder vleijende, namelijk, dat de andere deden eene geringe zaek waren, in vergelijkinge van Krotona; maer hec verzwakte aenmerkelijk, na het verlies van den veldflag bij de Sagra , eene kleene rivier ten noorden van Lokres, waerin honderd en dertig duizend mannen, zegt men, door tien duizend Lakrianers gedood wierden. Sedert dit tijdperk, gingen de zaken altoos achteruit. Het tegenwoordige Krotona is de afgrijfelijkde flad van Italië, en misfchien van de geheele weereld. Aldaer heerscht zulk eene ongezonde lucht, dat het dagelijksch ontvolkt wordt, en 'er tegenwoordig niet meer dan vijf duizend zielen in zijn. De Koning doet *er eene haven delven , waeraen federt verfcheiden jaren gewerkt is: de onkosten loopen reeds bijna op eene millioen , maer de fchepen zijn 'er nog niet veilig, noch in het ankeren, noch voor de winden. Een gedeelte der bouwdolfen, waervan men zich bediend heeft om deze haven te maken, zijn gehaeld uit den vermaerden tempel van Juno L'acinia, daende op het promontorium Lacinium, 't welk men tegenwoordig de kaep Kolonna noemt. In plaets van dezen tempel, één van de kostbaerde gedenkdukken der aloudheid, in ftand te houden, heeft men zich toe-  414 De Nieüwe Rei2!gê&. toegelegd om denzelven te vernielen. Door de cenmerkelijke overblijffels, nog in wezen zijnde , fchijnt hij vrij groot geweest te zijn. Rondom de binnenruimte ftond een kolomgebouw, waervan flechts eene enkele kolom is overgebleven: zij is van dezelfde aloude Dorifche orde zonder grondlijst, gelijk die van Pestum, en heeft niets merkwaerdigst dan hare kleenheld naer evenredigheid van den tempel. Het was niet mogelijk eene beter plaets vooreen diergelijk gebouw te vinden. Het voorgebergte, waerop hij gefticht was, ftrekt zich agt duizend fchreden ver in zee uit; en men heeft 'er aen ijdere zijde het gezigt van eene golf, en van de ruime uitgeftrektheid lands, die ijder dezer golven omvangt. Het is waerfchijnlijk dat het aloude Krotona in het zelfde oord zes duizend fchreden van het nieuwe lag, indien men 'er ten minfte over moet oordeelen door de meenigvuldige eerteekens van graven en huizen, welken men 'er aentreft; maer zij zijn in zulk een' volledigen ftaet van verwoesting', dat het niet mogelijk is 'er iets van te onderfcheiden. Ik zocht vergeefsch naer de vermaerde fchool van Pythagoras, fcuola Pythagorica, waervan ik zoo dikwerf had hooren fpreken. Men weet dat deze filozoof zich te Krotona had nedergezet, in het huis van den kampvechter Milon, waer hij met zoo veel voorfpoed onderwees, dat het hem, door zijne lesfen, en nog meer door deftigheid en wijsheid van zijn gedrag, ge-  Driehonderd Zestigste Brief. 415 gelukte aldaer de goede zeden intevoeren, en de pracht en verderving te verbannen. Ik heb alle reden om te gelooven dat de puinhoopen, waeraen men den naem der Schole van Pythagoras gegeven heeftniets anders zijn dan die van den tempel, van welken ik u zoo evengefproken heb. Dewijl men hem zich kleener dan hij wezenlijk was voorftelde, heeft men de muren van het middenruim voor een bijzonder gebouw genomen. Na het omzeilen van de kaep Kolonna en twee andere kapen, die digt bij eikanderen waren, begaf ik mij aen land, om Katanzaro, eenige Italiaenfche mijlen van de zee gelegen, te bezigtigen. Dit is de grootfte ftad van Kalabria, de hoofdftad van opper Kalabria, en de zetel der eerfte vierfchaer' van het landfchap. Derzelver omliggende ftreken zijn bekoorlijk en met verfcheiden dorpen rijkelijk voorzien. Vervolgens begaf ik mij naer Squillace, dat gehouden wordt voor de ftad Scyliacaum, zoo bekend bij de alöuden door de fcbipbreuken, die op hare kusten voorvielen, en haer den naem van Navifragum gegeven hadden. Maer dewijl de zee bij Squillace zeer ftil is, geloof ik veelëer aen zijne ligging dat het zelve het aloude Caulonia is. Dit ganfche land is yolmaekt wel bebouwd, en vertoont den rijkdom van den tegenwoordigen bezitter: dit is de Markgraef Gregorius Squillace, vereerd met het vertrouwen des Konings van Napels , en belasc met de befturinge der geld- mid-  4i6* De Nieuwe Rejziger: middelen *. De Capo di Stilo, welke men vervolgens ontmoet, is merkwaerdig door een heerlijk Karthuiferklooster, omringd met bekoorlijke en welbebouwde velden, gelijk alle de landerijen , die in dit land aen de Monniken toekomen, en daerdoor van de anderen onderfcheiden worden. De ftad Gierace, liggende op eenen hoogen berg, heeft den naem van Prinsdom, waervan een tak van het huis Grimaldi den titel draegt. Het viel mij niet moeijelijk de plaets van Lokres, op den oever der zee, beneden Gierace, in een kleen oord , 't welk men Motta di Burgano noemt, te kennen. Hier zag ik de kenmerken van deze magtige ftad, gebouwd door eene volkplanting van Lokrianers, die langs de golf van Krisféa tegenover het eiland Eubéa woonden, en verwoest zijnde door de Romeinen, om zich over het gedrag der inwoonderen, die zich aen de Karthagers overgegeven hadden, te wreken: maer deze kenmerken beftaen alleen in puinhopen van metfelfteenen, en van eenige gehouwen fteenen grafftukken. Indien men zich de moeite gave om den grond te ontgraven, en daerin te delven, zou men misfchien onder deze overblijffels eenige kostbare ftukken vinden. Het * Ijder weet de reden, waerom deze Staetsdienaer, die Karei de III<"e in Spanje gevolgd was, dit koningkrijk heeft moeten verlaten. Hij begaf zich in 7.ijn Markgraeffchap van Squillace, waer hij zich alle zorgen gegeven heeft om den landbouw te doeo bloeijen.  Driehonderd Zestigsté Brief. 417 Het overige van den togt, van Gierace toe Reggio, bood mij niets merkwaerdigs aen. Ik zeilde langs de kaep di Spantiventi , welke men hier als gevaerlijk befchouwt, omdat deze omzeiling de twee tegengeftelde winden van noorden en zuiden vereischt. De ftad Reggio, eertijds zeer aenzienlijk, was geftichc door de inwoonders van Chalcis, die daeraen den naem van Rhegium gaven, zijnde eene afleiding van een Grieksch woord, dat fcheiden beteekent, omdac men geloofde dat Sicilië op deze plaets afgefcheiden was van Italië, waermede het flechts een' zelfden vasten wal uitmaekte. In de middenëeuwen was Regium nog de zetel der Griekfche Landvoogden van Lukania. Tegenwoordig is er geen eenig kenmerk van zijne aloude grootheid. Schoon hec met den titel , van aertsbisdom verfierd is, en aen Katanzaro de eer van de hoofdftad van opper Kalabria te zijn betwist, is het kleen en onzindelijk; en de huizen hebben geene de minfte vertooning. De meesten zijn echter gebouwd, gelijk ook verfcheiden kerken en kloosters, van de overblijffelen der aloude geftichten: men ziet 'er verfcheiden Griekfche opfchriften; en het geene vrij koddig is, eenige derzelven zijn het onderfte boven gefteldi Wat de ligging der ftad betreft, zij is een der aengenaemfte, welke men zich kan verbeelden. Van den top des heuvels, waerop zij zich bevindt, ziet men aen deszelfs voet de zee der ftraet van Sicilië. Het veld vertoont een beXXVllDcel. D d koor-  418 De Nieuwe Reiziger. koorlijk gezigt door de meenigte van moêrbeziëboomen, oranjeboomen, fitroenbomen en wijngaerden, die uitmuntenden wijn geven. Deze voordeden zijn gemeen te Reggio met eenige andere fteden van het koningkrijk Napels; maer zie hier een verfchijnfel, dat daeraen bijzonder eigen is : ik heb dit van een' Hoogduitfchen Reiziger, dien ik hier aentrof, en die 'er, eenige dagen voor mijne aenkomst, «en ooggetuige van was. „ Ik was des mor„ gens, zeide hij mij, vroeg opgeftaen, om „ den aengenamen geur van het veld, geheel „ met boomen, planten en bloemen overdekt, „ inteademen. Eensklaps zag ik, van alle „ kanten, hoopen van mannen en vrouwen, „ roepende naer de Fata Morgana, naer de „ zee loopen. Ik volgde hen op de hielen; „ en aen den oever der zee gekomen, zag „ ik^, als in een' fpiegel, de oppervlakte van „ het water, die ftil en effen was, huizen, „ kerken, kloosters, mannen, vrouwen, rui„ ters, tuinen, lusthuizen, bebouwde velden, „ ploegende osfen, ezels met ooft beladen, „ en andere verfchillende gedaenten. Naerma„ te de zon den gezigtëinder genaekte, fche„ nen deze gedaenten zich van de zee loste„ maken, en zich in de lucht te verheffen. „ Eindelijk vertoonde zich de zon; en alle ,-, deze gedaenten, die een' oogenblik te voren niets anders meer dan een' verwarden bajerd in de lucht vertoonden, verdwenen „ geheelenal. Vader Minafi van Napels, voeg- „ de  Drièhonderd Zestigste Brief. 419 „ voegde hij 'er bij, heeft eene fraeije verhan„ deling over die onderwerp gefchreven, om „ den Rhegiënzeren te doen zien dat di: ver„ fchijnfel, 't welk zij aen de Toovergodin Morgana toefchrijven, louter natuurlijk is. „ Doch hoe natuurlijk het zij, ziet men hec „ echter zelden, terwijl 'er zich, ten dien ein„ de, verfcheiden omftandigheden te gelijk moe„ ten vereenigen." . Nu bleef mij nog overig de westelijke kust van Kalabria te befchouwen. Ik vond, om deze reis te doen, zonder eenig gevaar wegens de ftruikrooveren, eene gunftige gelegenheid, mij voegende bij de kooplieden vanReggio, die zich naer eene kermis van Salerno begaven. De eerfte plaets, die mijne oplettendheid tot zich trok, was het vlek Seminara of Seminaria, beroemd door den veldflag, waerin Aubigny de Spanjaerden verfloeg in het jaer 1495, en door dien van het jaer 1503 , waerin dezelfde Aubigny de nederlaeg kreeg. Hier begint eene groote en heerlijke vlakte, vruchtbaer in olijf boomen, die zich langs de kusc uitftrekt tot Mileto, eene bisfchoppelijke ftad, met den titel van prinsdom. Deze vlakte is geheel bedekt met dorpen, waervan de meesten oudtijds volkrijke ftreken fchijnen geweest te zijn. Nikotera, Tropea en Nikastro, liggende op een' meerder of minder afftand van de zee, zijn tegenwoordig van weinig aenziens. De ftad Nikotèra vooral is zeer befchadigd door eene hevige aerdbeving, in D d 2 het  4^0 De Nieuwe Reizigers het jaer 1638, die bijna dit ganfche gedeelte van de westkust verwoestte. Men ziet 'er nog de beklagenswaerdige gevolgen van. Niette, genflaende de natuurlijke vruchtbaerheid van den grond, is echter dit gewest een der minstbebouwde en meestontvolkfte landen van Kalabria. Tusfehen Bivona en Monte Leone , eene ftad, die haren naem aen eenen tak van het Huis van Pignatelli geeft, waervan de oudfte voor den rijkften heer van geheel Italië gehouden wordt , vindt men nog eenige kenmerken van het'aloude Hipponium, eene volkplanting der Lokrianeren, waeraen de Romeinen vervolgens den naem van Valentia gaven* De beemden dezer ftad waren eertijds zeer beroemd, door de fchoonheid en den geur der bloemen, die 'er groeiden. Volgens de overlevering, kwam Proferpina voorbedachtelijk van Sicilië, om deze vruchten te verzamelen; en de inwoonders, door zulk eene groote eer geftreeld , richten dezer godinne eenen heerlijken tempel op, waervan de marmeren kolommen, door bevel van Robert Guiscard, in de hoofdkerk van Mileto overgebragt wierden. De omliggende ftreken van Kozenza zijn bekoorlijk. Aen alle kanten ziet men vlekken en dorpen, die eikanderen raken, en van verre ■eene ftad van eene onmetelijke uitgeftrektheid 'fchijnen te zijn. Het veld is wel bebouwd, en brengt Overvloedig koorn, ooft, olie en wijn voort. Men ziet 'er ook eene groote meenigte van moèrbeziëboomen voor zijwormen,  Driehonderd Zestigste Brief. 451 men, makende de zijde , met den olie, de voornaemfte inkomst der inwoonderen uit. Kozenza, gebouwd op zeven heuvels, en befpoeld door twee rivieren, deKrathis en Bufento, die het van zijne voorburgten fcheiden , is de hoofdlad van neder Kalabria, de zetel van een' aertsbisfchop en de landfchaps vierfchaer, het vaderland van een groot aental van lieden van verdienden en geleerden, die het koningkrijk Napels doorluchtig gemaekt hebben; en het bevat veel adeldom. De ftad Paula, eene der fraeiften van dit landfchap, is voornamelijk beroemd door de geboorte van St. Franciskus, dien wij van Paula noemen, en door den toevloed van allerlei perfonen, welken de godsdienftigheid daer heen trekt. Gij weet , Mevrouw , dat de ftichter der Minimen aen da geenen, die zijnen regel volgen, heeft voor. gefchreven zich alleen te voeden met fchralen kost, die met olie toebereid wordt. Zij zijn hier minder te beklagen dan in de landen, waer men verpligt is zich denzelven met groote kosten te bezorgen. Hij is vrij goed; en indien men hem wist te bereiden, zou hij onëindigmaal beter zijn. De olijfboomen zijn veel grooter en dikker dan die in Provence, en geven , zonder vergrooting, vijftigmael meer vrucht,zij dragen rijkelijk alle twee jaren , terwijl men zich elders gelukkig acht, wanneer men alle tien jaren een' overvloedigen oogst heeft. De heer Genovefi zegt, in zijn bock over de algemeene huishoudkunde, dat de olijfboomen D d 3 mij-  4 Twist tusfehen Boémond en Rogier. - 59, Rogier de IJde, eerfte Koning van Sicilië. 60. Streken van Frederik den Iften om het koningk- ? rijk Napels te overmeesteren. , - S 3» Henrik de Vde en Frederik de Ilde maken zich? , meester vau Napels. - - S f* Karei van Anjou, door den Paus ingeroepen. 68. Dood van Manfredus en Konradijn. - 69. Siciliaenfche Vespers. - -71. Joanna de eetfte, haar ongeregeld leven, > "Verkooping van Avignon. - - s '2* Joanna de IIde berucht door hare ongeregeld- ? heden. - - - - £ Jf' Alfonfus van Arragon. - - - . 76. Karei de Vlllfte overmeestert Napels. - 78. Lisch van Lodewijk den Xllden, krijgsdaden *} van Gonfalves van Kordua en den Hertog > 79, van Nemours. - ~ ~ J "Veldllag van Cerignola. - - 8r. MuiteMjen onder Karei den Vden en Flips den? c • Uien, - - . £ Historie van Masaniello. - » 83. Aenkomst van den Hertog van Guife. - 86. Filips. de Vde en Dou Carlos. - 83. Drie-  BLADWIJZER ote Driehonderd Vijftigste Brief.* Vervals, van Napels. Bladz. Ligging van Napels. - - 93* Schoonheid der luchtftreke , vruchtbaerheid ? - van den grond. - - - i y ' Wind Siroco geheten, zijne verderffelijke uit-? o werkfels. - - - i 9 ' Zanzara, Tarentula en andere ongedierten. 100. Omtrek van Napels. ? JO, Verfterkingen. - - > Straten, vloeren en huizen. - - 108. Pleinen, fonteinen enkerken. - - Iti. Hoofdkerk van St. Januarius, graven derKoningen. 113. Schatkamer, fchilderijen dezer kerke. - 115. Jaerlijksch Wonderwerk der bloedvloeijinge. 118. Andere bloedvloeijing. - 120. Kerk der Karmeliten. - - ,» 121. Theatijnen, tafereelen, fieraedjen. - 122Franciscanen, Dominikanen. - - 126- S«e Klara, Jefuiten. - - 128. Karthuizers,fchilderij van 1'Espagnolet, Belvedère. 131* Driehonderd Eenenvijftigste Brief. Vervolg van Napels. Paleis. - - - 135- Schilderijen. - - _ - 137. Steekfpelen, gevechten van dieren, cocagnes of? rooftooneelen. - - • ) Wat de Lazzaroni zijn. - - 140. Afbeeldingen van den Koning, de Koninginne ? en de Prinfen. - - - s Aert  VOORNAEMSTE ZAKEN. BMz, Aert der Edelen. - - -143. Staet der Krijgsbenden. - - Raed van Staet, geregtskamets. - - 140. Afbeelding van Tannuci, geldmiddelen. ijo. Belastingen, in drie deelen verdeeld. - i$i. Staet der leengoederen. - - ij-^ Leendienften, fchattingent regten, begeerlijk-? heid der grooten. «• - s Hun onwettig gezag. - . 155. Vergadering der Edelen. ... ifj. Gevolmagtigden, Overheden. - ij-8. Waerom de geestelijkheid geen ligchaem van ? den Staet uitmaekt. - s T59- Rijkdom der geestelijkheid. - - 160. Waerom het Geloofsonderzoek verworpen is. ióz. Van wien de benoeming van de Bisfchoppen ? , afhangt. - - - s 3» Bediening van het geregt. - - i6f. Verfcheiden vierfcharen. - - 167. De Koning benoemt de geregtsbedieningen. 168. Hoe de zaken bepleit worden. - - 170. Gebruik der pijnbank. - - - 171. Driehonderd Tweee'nvijftigste Brief. Vervolg van Napels. Bevolking. « 173. Gasthuizen. - - - Affchaffing van verfcheiden kloosteren. - 178. Bijgelovigheden. ... 1?9> Hoe men zich in de kerken gedraegt. - 180. Verantwoording voor de burgeren en het volk. 181. Afbeelding der Napolitanen. - - 184. Getal der openbare vrouwlieden. - 187. De ziekte, te Napels de Franfche Kwael,7 en in Frankrijk de Napelfche Kwael ge- > 188. heten, - • - .3 - Wak-  BLADWIJZER déI Bladz, Wakkerheid der Overheden. - - 189. Ongunfuge indrukfels Wegens de Napolitanen ? kwalijk gegrond. Driehonderd Drieenvijftigste Brief. Vervolg van Napels. Zeden der Edelen. - - - i.93. Vergaderingen, maeltijden en fpelen. - 196. Lof van verfcheiden. heeren. - - ï97- Geaertheid der vrouwen. - - 203. Zeden der burgerije. - - 204. Waerom 'er geene Joden zijn. ....■- ? 2o< Gebreken en deugden van het volk. - S ?* Voedfel. ... - 107. Luiheid. " * " 2c8- Hoedanigheid der fpijzen. - - 210. Kleeding. - " ~ - 111 • Hoe het volk de knevelarijen der gaerderen lluit. 212. Driehonderd Vierenvijftigste Brief. Vervolg van Napels. Schouwfpelen. - " iT4. De Heilige Week. - - " q Keikömgangen. - - - 2'ö. Openbare Wandelingen. - - 219. Waerom zoo vele karosfen. - 2ao. Opera. - " , "., " 221' Befchermhuizen, waer de Muzikanten aen-? ^ gekweekt worden. De ontmanning is 'er verboden. - 225-. Tooneel van St. Karei. - - ' 22Ó. IViu-  VOORNAEMSTE £ AKEN. Bladz; Mttïyk, dans, kleedingen. ■ - . - 227Nieuw .tooneel. - - ' ?£p Tooneel dér Florentijnen. - - a3*- Alle de fchouwipelen des vrijdags gefloten. 233. De •kerkehjkerr en monniken gaen naer de) fchouwfpelen. - - * > ai» De-'tooneélfpeelfters hebben geene mmnaers,( 3T die haer onderhouden* * " .Driehonderd Vijfenvijftigste Brief, Vervolg van Napels. Poëten, geleerden, geletterde lieden. - 235-. ColonnaPorta.. . " 237. Damiatjus Romano, Cyrillo, Hertog -van Noya. 239. Vader .de la Torré'. - - - 240. Mifani ,- Mazzbcchi. - - - 241. Maria- Angéla-Ardinghelli. - - 24a. De Markgra'ef ,Galleani. .. .- 244. Waerom 'er thans geen eenig groot Poëet ge-? vonden wordt. - ' - -,J r*>- De Ridder 'Marirfl. - - 246. Nuttig gebruik in de hoogefchOol behouden. 249. Openbare "boekerijem - - - 2ji. Handfchriften. " - * 2yfl. Staet der kunften , Beeldhouwen; , plaetfnij- ? den en fchilderkunst." - - * 3j' L'Epagnolét. ; '' - 254' Lukas Glordano en de Kalabriër. - 2j-y. Salvator Rol'a." - ' - ~ l 257. Solimene." * - > Levende"fchi'ders: » - - 25». Naerltigheid" koophandel. - - 25-9, Reedenjên van pörfelein. - - ? 2^ Stoffereedefijen. - " • ' Aenkweeking van zijwormen. - 261. • e e Koop-  BLADWIJZER dér Bladz. Koophandel in paerden. - - 261. Cederbosfchen voor het bouwen van fchepen. 263, Driehonderd Zesenvijftigste Brief. Omliggende preken van Napels, de Paufilipus, enz, Voordeelige ligging van den Paufilipus. - i6f* Befchnjving van de Grotte. - - ? Hoe deze uitholling heeft kunntfn gefchieden. S 267* Pozzelaengroeven. - 269. Graf van .Virgilius... - ■* • 270. Graf van Sannazarius. - - 271. Waerom, in het graf van St. Michaël,. de 1 Duivel een vrouwehoofd heeft. - > 272. Meir Agnano, baden van St. Germain. j Pïondengrot. - •» ■ - 273.- Solfatara. - _ - 3-7S- Schouwtooneel van Puteoli of Pouzol. 279; Tempel van .Sérapis. - - 281. Brug van Kaligula. - 282. Meir Lucina. - - * 283. Meir Averno. - 28fV Hol der Sybille. . - - - 28t>. Baden van Nero, ... 2gg_ Lucht/treek van Baja... - - 289» Vruchtbaarheid van zijnen grond. - 291, Tempels van Merkunus, Venus en Diana, 292» Acheron en de Elyféfche Velden. - - 293. Mifena. ; 294, Kuma. i - - 29^ Zonderlinge graflamp. - - 297, Ratten van Procida., - 298. Eljand Kapréa. - 3,99, Drie-  VOO R N A E M. S T E ZAKEN. Driehonderd Zevenenvijftigste Brief. Vervolg der omliggende ftreken van Napels. - - , Bladz. Befchrijving van den Vefuvius. - - - 3°i- Zijne gedaente en hoogte. - - 3°^* Wijn Lacryma Christi. ' - 3°7* Mofette» en fumarole». - - - 3°9" Top van den Vefuvius. • - - 310- Klooster der Kamaldalen. - 3[4Uitberfting van het jaer 1631. - - Welke ftoffen de Vefuvius uitwerpt. - 317- Uitberfting van het jaer 79. - 32ii Uitrekening wegens de vuurftoffen, door den? hl Vefuvius uitgeworpen. - - s 3 4* Verfcheiden üitberftingen. - - 32f- Herkulanum, - - - - 3-9- Pompeja. - . - 350. Uitgravingevi in deze twee-fteden. • - 33r- Uitgravingen te Portici. - - 332. Schilderftukken te Herkulanum gevonden. 336. .Standbeelden, - - - 337» Handfchriften. ... - - 339'. Schouwtoorreel. - 343- Potten,- ooft, peulvruchten. - _ - 344: Nieuwe uitgravingen te Pompeja en Stabia. 346-. Befchrijving van Portici. - - 347- Mufxum Hcrculanum. - - 348. Driehonderd Agtenvijftigste Brief. Het Koningkrijk Napels. Vlakte van Kapua. - ■ - - 352, E c z Ka-  BLADWIJZER dek Bladi. Kaferta. - - - ~ ~( Furca Caudina. - / 353' Aquino en Arpino, * 3 Berg Kasfin, - - - 354« Albanetta, - - - ■ .36°- Samnium. *• 3^2» Aquiléa. - - ? aöf, Theata. • - • - - * '1 Sulmona. - - . - - 36<5« Benevento. - - - 36B. Avellino.1 - 369- Nola. - - - Tfi£# <,oT Amalfi. ■- - S Salerno. - - 37r» Pesti. . . - 373. Puinhoopen van Pesti. - - 374- Hélia. - - - - 376. Overtogt door de Apennijnfche gebergten. 377- Befchrjving van de Pouille. 9 - 378. Berg Gargan. - - - - 380, Cerignola. - - - . 381. Kanna. - - - ? . n Barletta. 5 F2- Bari. ... - 383. Bitonto. - - - 384. Leccé - - - t 38$-. Reederijen van Leccé, - - 3S6. Otranto. - - 387. Driehonderd Negenenvijftigste Brief. Vervolg van het Koningkrijk Napels. Kaep van Leucca, * 3^8. Gallipoli. - - ' - 3^9. Tarento. - 39°» Befchrijving van den zeemosfek - - 393- Ta-  BLADWIJZER der. Bladz. Tarentula. - 393. Venufa. - - - - ? .Q2 Metaponte, Herakléa en Sybaris - S * * Vruchtbaerheid van den grond, en gezond-? heid der lucht. - - - S 4°4- Brutium. - , « - - 406. Kalabria. - ? Geaertheid der Kalabriërs. - S 4°7» Zoethout, manna. - 408. Pek, harst, enz. » - - - 4U. D rie h-0 n de rd Z 'e st igste brief. Vervolg yan het Koningkrijk 'Napels. Krotona. - - - - 412, Tempel van }uno Lacinia. - - 413. School van Pythagoras. - - 414, Katanzaro. - - - -4'if. Gierace, Lokres, - 416. Reggio. - 417. fata Morgana. «■ - - 418. Westelijke kust van Kalabria, Seminara, Mi-? lato. Nicotera, Tropea en Nikastro. j 4r9" De ftad Hipponium. - - 420, Korenza. - - - - 421. Vruchtbaerheid vau den grond. - 423, Eilanden Lipari. - - 424. Eiland Strombolo - - 425. Volkano en Volkanello, andere vuurbergen. 1 Zeden van de inwoonderen der eilanden > 426, Lipari. - - - J Straet van Sicilië. r - ~) Scylla en Charybdas, - > 427. Aankomst te Mesfina. - - j Einde van den Bladwijzer van hes Zevenentwintigfte Deel.  2"£ DORDRECHT, 1 Ter Drukker ij e van JST. van E Y S DEN .& COMP. Boekdrukkers in de Voorftraet.