D E NIEUWE REXSIGER; O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEERELDT. Uit het Fransch vertaeld* AGTENTlVINÏIGSTE DEEL. Behelzende Sicilië , Maltha , Toskane , Sardinië , Korfika en Genua, Te DORDRECHT, Bij ABRAHAM BLÜSSE m ZOON, 1783.   D E NIEUWE REIZIGER Driehonderd Eenenzestigste Brief. Sicilië. Is Sicilië altoos een eiland geweest, of liever heeft het oorfprongelijk een gedeelte van den vastenwal van Italië uitgemaekt? Deze vraeg is door de alöuden hevig betwist. Indien men op de getuigenis der dichteren kon. de aengaen, zou hier omtrent geen het minfte twijffel zijn: zij hebben ftellig verklaerd dat Sicilië door eene aerdbeving- van den vastenwal wierd gefcheiden. . Maer de . enkele getuigenisder dichteren zoude te veel verdacht zijn, indien zij door geen deftiger gezag wierde onderfteund. Verfcheiden Griekfche fchrijvers hebben deze meening aengenomen: anderen, gelijk Diodorus en Justinus, betwisten dezelve , en willen dat zij flechts eene onzekere overlevering ten grondflag' hebbe. Eenige hedendaegfchen houden ftaende dat men dezelve niet kan verwerpen, en gronden het op de volmaekte overeenkomst, welke men tusfchen de X&VIU. Deel. A over  2 De Nieuwe Reiziger. over eikanderen liggende aerdbeddingen van Kalabria en Sicilië opmerkt. Fazella en le Febure, nog ftoutmoediger , bepalen zelfs her. tijdperk dezer fcheidinge. De gedaente van Sicilië is driehoekig; en hieruit ontftaet de naem van Trinakria, gelijk het de Grieken noemden. Zijne drie hoeken eindigen in drie voorname kapen, die zeer ver in zee uitfteken ; te weten , capo del Faro-, eertijds de kaep Pelore, naer Italië ; capo Pasfaro > de kaep Pachin, naer Moréa; en capo Boeo, de kaep Lilybéa, naer Afrika. De kust van de kaep del Faro toe de kaep Boeo wordt de westelijke , die van de kaep Boeo tot de kaep Pasfaro de zuidelijke, en die van de kaep Pasfaro tot de kaep del Faro de oostelijke kust geheten. Het is het grooefte der eilanden van de Middenlandfche zee. Men begroot deszelfs omtrek op omtrent vierhonderd en vijftig duizend fchreden, zonder de bogen der golven, die het omtrent vijftig duizend fchreden kunnen vermeerderen, daer onder te rekenen ; dit maekt eene kust van bijna honderd' en zeventig mijlen uit. Het ftrekt zich uit van het oosten naer het westen eene ruimte van zestig mijlen , en van omtrent veertig van het noorden naer het zuiden in zijne middenbreedte. Zijne ligging, tusfchen den 36ften en 38ftea graed noorderbreedte , fielt het des zomers bloot voor onmatige hitte , die verflikkende wordt, wanneer de firocco of wind van Afrika waeit; een ongemak, dat al te dikwerf voorvalt >  Driehonderd Eenenzestigste Brief. 3 valt, en dan deze luchtftreek, anders in zoo vele opzigten voortreffelijk , eenigermate ondraeglijk maekt voor de ingeborenen, en nog veel meer voor de vreemdelingen. De natuur, fchijnt dit eiland in drie deelea gefchikt te hebben , door drie ftroomen , en door de richting van drie ketenen van bergen. De eerfte dezer ftroomen is de Fiume grander eertijds de noordelijke Himera, die zich in de Toskaenfche zee werpt; de tweede is de Fiume falfo, de zuidelijke Himera, die zich in de zee van Lybië of Afrika Hort; en de derde is de Fiume Giaretta, de Symethus, die zich in de Iönifche of Sicilifche zee, tusfchen Katana en Lentini, uitgiet. Deze verdecling is insgelijks kenbaer door den aert en de verfcheidenheid der voortbrengfelen. Bovendien heeft ijder gedeelte zijne kaep, en de uitgeltrekte kusten van twee zeen, die het zelve omringen. De eerfte befchaefde volken, die Sicilië bewoonden, volgden ten naestenbij de grensfcheidingen van deze verdeeling. De Sarafijnen wezen dezelven vervolgens duidelijker aen: zij werden, aengenomen door de Normannen, en worden thans onderfcheiden onder de namen van Val di Mazara, aen wier einde de kaep Boeo is, van Val di Noto, die door de kaep Pasfaro eindigt, en van Val di Demona , waerin de kaep van Faro is. Behalve den naem van Trinakria, dien Sicilië had , gaven het de alöudcn nog verfcheiden andere namen: zij noemden hec mede het Land A a der  4 De Nieuwe Reiziger. der Cyklopen, het Land der Lestrigonen, het Eiland Etna, uit- hoofde van dien vermaerden en verfchrikkelijken vuurberg het ZonneneU land, ter oorzake van zijne vrnchtbaerheid; Sikania van de Sikaniërs, en Sicilië van de Sikuien of Sicilianen. Zij noemden het ook hel Land der Grieken; en het maekte een gedeelte van Groot Griekenland uit. Buiten twijfel zou het zoo moeijelijk als vruchteloos zijn den oorfprong der eerfte volken, die zich in dit eiland gevestigd hadden, naertefpeuren. „ In de „ tael der dichteren, zegt een geleerd fchrij,, ver, zijn het Reuzen, Lestrigonen, Cyklo,-, pen, Feaciërs, Lotofagen, enz, nu kindcrs der Goden, ftraks kinders der Aerde, mis„ fchrcn allen uit de herfenen van Homerus „ voortgekomen , naer het geene Filoftratus denkt, hebbende geen ander verblijf dan de „ holen en fpelonken van den Etna , zijnde „ van eene ongemeene grootte en fterkte, van „ eene onvergelijkelijke befchroomheid en laf„ hartigheid, van de ijfeiijkfte woestheid, en >, vande ongehoordfte wreedheid, levende van „ raeüw vleesch, etende de vreemdelingen en „ zelfs hun eigen volk, onwetende in de kun„ ften, en echter voorgelteld nu als geöeffen„ de zeefchuimers, altoos waekzame roovers, „ fomtijds als behendige en naerftige werklie„ den, kortom als buitengemeene menfchen, „ bekwamer om in eene vertelling uittemun„ ten, dan om plaets in eene gefchiedenis te „ vinden". Niet-  Driehonderd Eenenzestigste Brief. 5 Niettemin zijn het deze. menfchen , wien men de eer van bijna alle de ontdekkingen toefchrijft. Indien men de fchrijvers der aloudheid mag gelooven, zijn de goden, de wetenschappen, de kimden, en vooral de landbouw, in Sicilië geboren. Zie ten dien einde eene vrij aenmerkelijkc plaets van Diodorus, die in het vijfde boek zijner algemeene historie gevonden wordt. „ De Historifchrijvers , zegt „ hij, die voor de getrbuwften gehouden wor- den, zeggen dat Ceres en Proferpina zich in „ Sicilië voor de eerftemael aen de menfchen „ lieten zien, en dat dit eiland de eerfte plaets „ der weereld is , waer het koorn groeide. „ De beroemfte der dichteren heeft deze over,, levering gevolgd, wanneer hij, van Sicilië „ fprekende, zegt: „ Het aerdrijk, fchoon geen ploeg de faemgevoegde kluiten ,, Van één fcheurt, en geen hand zorgvuldig 't land bczaeit, „ Doet uit zijn' vruchtbren Cchoot' de rijkfte fchatten fprulten , „ Die Ilraks de hemeldauw befproeit, en 't mcnschdommaeis.- „ Inderdaed ziet men nog, in het Leontijnfche „ gebied, en in verfcheiden andere oorden van „ Sicilië, wilde tarw, die uit zich zelve voort„ fpruit. Het was natuurlijk aen zulk eene „ uitmuntende aerde den oorfprong dör granen „ toetefchrijven; en men ziet daerenboven dat. „ 'er de godinnen, die ons het gebruik daer„ van aengewezen hebben, in eene bijzondere eerbied zijn. Hier zelfs heeft men de „ fchaking van Proferpina geplaetst ; dewijl A 3 5» de-  6 De Nieuwe Reiziger. }, deze godinnen, die eeniglijk dit verblijf be„ minden, aldaer haren zetel gevestigd had„ den. Het was in de beemden van Ènna dat „ Pluto Proferpina fchaekte. Deze beemden, „ die bij de Had van dezen naem liggen, zijn „ der nieuwsgierigheid waerdig, door de viö„ Ietten en allerlei foort van bloemen, die al„ daër groeijen , en zoodanig eenen reuk in „ de lucht verfpieiden, dat hij den jagthonden „ het fpoor der dieren, welken zij vervolgen, „ doet verliezen. De oppervlakte van den „ grond, die vlak en effen in het midden, „ en met verfcheiden béken doorfneden is, „ verheft zich aen den kant der boorden, die' „ met diepe fteilten omringd zijn: men wil dat „ deze vlakte juist het midden van het eiland „ uitmaekt. Niet verre vandaer ziet men wei„ den, tuinen en moerasfen; en eindelijk vindt „ men 'er eene groote fpelonk , in welke eene „ onderaerdfche opening is, naer den kant van „ het noorden gekeerd. Alle de planten, waer„ mede dit veld bedekt is, dragen bloemen „ het ganfche jaer door , en maken het zoo „ bekoorlijk voor het gezïgt als voor den reuk. „ Wijders fielden de inwoonders van Sicilië, „ ter gedachtenisfe van het verblijf, 'c welk „ Ceres en Proferpina bij hen gehouden had„ den, feesten ter harer eere in: de toeftel „ daervan is luisterrijk en prachtig; maer in „ al het overige poogt het vergaderde volk „ zich naer de( eenvouwigheid der eerfte eeu„ wen te fchikken. Ook is het gedurende de a tien  Driehonderd Eenenzestigste Brief. 7 „ tien dagen, welken dit feest duurt, gebruikelijk eenige vrije en oneerbare woorden in iy de gefprekken te mengen, dewijl men met „ diergelijke redenen Ceres, bedroefd over „ het verlies van hare dochter, deed lagchen." Deze plaets is een vrij duidelijk bewijs van den natuurlijken fmaek der inwoondercn van Sicilië voor den landbouw, dien zij tot den hoogften trap bragten. Verfcheidén onder hen, gelijk Hiéron, Epicharmus, Filopator en Attalus, fchreven over deze ftof geachte werken , waervan Kolumèlla met lof fpreekt. An« dere Sicilianen verkregen geen' minder roem door de uitvinding van verfcheidén nuttige of aengename kunften. De eerfte ijzeren gereedfchappen werden, volgens Plinius, in Sicilië gemaekt. Xenagoras maekte het eerfte fchip met zes rijen van riemen. Scopas ftelde het eerfte een' wijzer op de uurwerken,- en het eerfte uurwerk, 't welk men te Rome zag, was uit de ftad Katana genomen. Ibikus was de uitvinder van de fambuque, eene foort van harpe, en de herder Ibis van de fluit. Men is insgelijks aen Sicilië verfcheidén fpeeltuigen verfchuldigd, gelijk de formlnx , eene foort van fyter, en de fymbaeU eene foort van Biskaijer trommel. Een zekere Metellus gaf lesfen in de muzyk aen Plato. Demofilus was de meester van Zeuxis in de fchilderkunst. Orcidamus bepaelde/ de wetten der worftelkunst. Falaris zelf, dat gedrocht van tirannije , zoo gehaet om zijnen koperen ftier, waerin de onA 4 ge"  8- De Nieuwe Reiziger; gelukkige flagtöffers van zijne.wreedheid, ver. teerd door de hitte van het vuur , 'c welk men 'er onder ftopkte, een geloei maekten, ge^. lijkende naer dat van het dier, 't welk hen befloot; Falaris bedacht eene foort van werptuig om vuur uittefchieten, ten hoogfte nut-' tig in belegeringen en gevechten. Wat zal ik u zeggen, Mevrouw, van Archimedes, die de weereld verbaesde door de verhevenheid van zijnen geest, en zijne verwonderlijke uitvindingen? Heeft Theokritus, door het natuurlijke en de bevalligheden zijner uitdrukkingen , door de meenigvuldigheid en verfcheidenheid zijner tafereelen, door de zachtaertigheid zijner gevoelens, de velddichten, wier cerften oorfprong men aen den herder Dafnis, een' anderen Siciliaen, verfchuldigd is, niet tot den hoogften trap van volmaektheid gebragt? Houden de herderszangen van Mofchus nog niet den eerften rang in deze foort van poëzije? Hebben zich Empédokles en Diodorus geen' cjoorluchtigen naem gemaekt , de eene in de filozofie, en de andere in de manier van historiefchrijven. Eindelijk, men onderzoeke, gelijk Solinus zegt, alles wat Sicilië voortbrengt, de vruchtbaerheid van den grond en de geaertheid der inwoonderen, men zal bevinden dat dit alles veel overeenkomst heeft met de zaken, die voor de besten gehouden worden. Otndquid Sicilia gigna, £vè foü fazcunditatem, fivè hommum ingenia fpe&es, pro■ximum est iis qua optima dicuntur. , De  Driehonderd Eenenzëstigste Brief. 9 De voortgang der befchaefdheid onder de Sicilianen was als die der andere volken van het aerdrijk. Zij hadden in het begin hutten, vervolgens dorpen, en bouwden eindelijk Heden. IJder had toen haren Koning, of veelëer haren Tiran, gelijk Justitfus en Dionifius van Halikarnasfus zeggen. Ook werd Sicilië als de moeder der Tirannen befchouwd: geen land in de weereld heeft zulk een groot getal derzelven voortgebragt. . Volgens het bericht van Plinius was Falaris de eerfte, die het woord en de zaek in de ftad Agrigente uitvond. Deze uitvinding was zijner waerdig. Zijn listig vernuft vervoerde hem alleen tot alles, wat zijne natuurgenooten konde fchaden. Men befpeurt nog dat Sicilië, van de vroegfte tijden af, voorzien was van tempelen, aen Cercs, Venus, Apollo en Diana- toegewijd, en van vele {lichtingen, havens, kapen, enz, onder den naem van Herkulés. Deze godsdienftige denkbeelden veronderftellen dat de maetfchappij in dit eiland reeds fterk gevorderd was. Alle de voordeelen, welke dit eiland bezat , waren zeer bekwaem om de nieuwsgierigheid, of liever de begeerlijkheid der eerfte zeevaerderen der weereld, namelijk, de Feniciërs, optewekken. Zij ftichtten 'er verblijfplaetfen, welken zij eenigen tijd bezaten. Vervolgens kwamen 'er de eerfte Griekfche volkplantingen, die zich overal verfpreidden. De Troyanen, voor en na de inneming van TroA 5 ye,  io De Nieuwe Reiziger. ye, vestigden 'er zich op hunne beurt. De Karthagers. volgden hen op. De bezitting van zulk een vruchtbaer land, zoo' naburig aen de hoofdftad van hun rijk, was al te noodzakelijk aen hunne belangrijke inzigten van koophandel, om niet alle mogelijke middelen ter bemagtiging' van het zelve te bezigen. De Sfejlianen wapenden zich, om hunne vrijheid te verdeedigeo. Men voerde bloedige oorlogen tegen eikanderen. In dit tijdperk kwamen eindelijk allerlei beroemde mannen te voorfchijn: deze volgden eikanderen eene vrij lange reeks van eeuwen op, en fielden den roem van Sicilië op een' gelijken trap raec de luiscerrijkfte Staten van Griekenland. Maer hunne poogingen waren niet voldoende, om de magt der Karthageren te evenaren. Deze ftrekten hunne overwinningen uit ; en door hunnen invloed op de openbare zaken, waren zij, den tijd van meer dan drie honderd jaren, bijna de eenigfte meesters van het eanfche eiland. fa Eindelijk drongen de Romeinen in Sicilië Alles boog onder hen. Syrakufa zelf, verdeedigd door eene fterke bezetting, en nog meer door het vruchtbare vernuft van ArchS medes , die zijne landgenooten onophoudelijk altoos nieuwe werktuigen leverden , om de aenvallen van hunne vijanden te wederiken; &yrakufa, die rijke en beroemde fhtd , werd de prooi van de gretigheid des overwinnaers. Dus werd Sicilië tot een Romeinsch Jand- fchap  Driehonderd Eenenzestigste Brief, ii fchap gemaekt, in. het 520^ jaer van Romes bouwinge, een lot, 't welk het'eerst onderging, en waerin bijna alle de'landen der weereld in het vervolg deelden: Maer de veroovering van dit eiland werd vóór de Romeinen de -regtmatige ftraf van hunne ftaetzucht. De onmetelijke roof, waermcde zij zich verrijkten, bij de inneming van Syrakufa, en verfcheidén andere lieden van het eiland, Wiis het eerfte zaed der verdervinge, die hen zelfs korten tijd daerna zoo fterk vernederde. De oorlogen der Karthageren en Romeinen hadddcn Sicilië verwoest: de bevolking was 'er ongemeen verminderd. Titus Livius zege dat men 'er, na het tweede Punifche oorlog , niet meer dan veertig fteden telde: echter móeten 'er meer geweest zijn, dewijl men 'er in later tijden nog zesenzestig , en volgens Diodorus agtenzestig aenmerkeiijke fteden vond. Maer Strabo onderricht ons, dat in de eeuw, waerin hij leefde, de fteden,' die eertijds bloeijende geweest waren, niet meer dan in puinhoopen beftonden.' Mesfina, Tauromanium, Katana, Syrakufa, N'axa en Megara werden vernietigd, döor het verloopen van de inwoonderen. Het vermaerde gewest der Leontijnen onderging het zelfde onheil. De kust van de kaep Pachin tot die van Lilybca werd onbewoond : men zag 'er niets meer dan de kenmerken van Kamarina, Agrigente en Lilybéa. Binnenslands werden de meesten der aloude fteden niet meer; bewoond , of niet  12 De Nieuwe Reiziger. niet dan door veehoeders. Himera , Gela Gallipolis, Selinonta, Eubéa en vele anderen waren geheelenal verlaten. De oude Rato. en Cicero , verbaesd over de ongemeenevruchtbaerheid van Sicilië, noemden het de korenfchuur van Rome, en de voedfter van het Romeinfche volk. Echter was deze vruchtbaerheid op verre na zoo aenmerkehjk niet als zij eertijds geweest was. ien tijde van Cicero bragten de landerijen niet meer dan agt- of tienvouwig voort ; en onder de Hiérons had zij honderdvouwig opgeleverd. De reden van dit verval is blijkbaer. De grooten van Rome verdeelden, Ca de veroovering van het eiland, het zelve onder eikanderen, en deden het bebouwen door Haven, die de landerijen beploegden, en 'er kudden van vee op lieten weiden. Hoe konden ongelukkigen, die door geen eenig inzigt van perfoneel belang bezield wierden, door ijver aengedreven worden om de landen vruchtbaer te maken? Men behoeft niet verwonderd te zijn dat Sicilië toen zijne vruchtbaerheid verloor. De ftaet der zaken werd nog betreurens. waerdiger, bij den val van het Romeinfche" keizerrijk. Vergeefsch fielden de Griekfche Keizers van Konftantinopelen alle poogingen in 't werk, om de bezettingen , die hun in Sicilië overbleven, te behouden. Van de 9* «euw af deden 'er de Sarafijnen verfcheidén landingen, en maekten 'er zich bijna geheel mees-  Driehonderd Eenenzestigste Brief. 13 meester van. Toen werd dit eiland sp nieuw het geene het ten tijde der Cyklopen en Lestrigonen was. Alle de kunften raekten 'er in verval. Het volk, onder de flavernij zuchtende, ondervond wegens zijne onderdrukkers de wreedfte behandelingen. De kerken werden omvergeworpen, de kloosters geplonderd, de Christenen gruwelijk verdrukt ; kortom, alles kondigde den aenftaenden ondergang van den godsdienst aen. Het onheil was ten hoogften topp' geklommen, toen de Normannen, reeds meesters van de Pouille en Kalabna, hunnen toeleg op Sicilië maekten. Hun voorfpoed ging zelf hunne verwachting te boven: zij verkregen zulke duurzame bezittingen, dat zij in weinig tijds in ftaet waren om wetten aen de Sarafijnen te geven , en hen zelfc uit hunne nieuwe heerfchappije te verdnj- ^Rogier, broeder van Robert Guiscard, bezat den titel van Graef van Sicilië. Uit erkentenisfe voor den ijver, dien hij tot voortplanting van den godsdienst betoonde , gat hem Paus Urbanus de II*. door eene plegtige bulle, vervolgens door Adriaen den IV bevestigd, een volitrekt en onafhangelijk regtsgebied, zoo in het geestelijke als in het weereldlijke, en verklaerde hem en zijne opvolgers geboren afgezanten van den Heiligen Stoel. Dusdanig is de oorfprong dier ver* maerde regtbank des koningkrijks Grtbm^Z della Monarchia regia), die , uit kragt  14 De Nieuwe Reiziger. regten, waermede de Koning van Sicilië bekleed is, alle de kerkdijken van die eiiand, van den enkelen priester af toe de bisfehop' pen, aerrsbisfehoppen en kardinalen, kan verbannen, ftraffen, veroordeelen en vrijfpreken. Hij is bovendien gewoon regeer van alle de zaken der abcen, die eer koningklijke verkiezinge ftaen; en der kerken, die van haren gewonen bisfehop niet afhangen; en hij oordeelc, bij beroep, over de vonnisfen van alle andere kerkelijke vierfcharen. Dit voorregt, dat het eeniglle is onder de Oppervorflen \ en aen den Koning van Sicilië den naera van Beatisfimo Padre of Heilige Vader toebrengt, is hevig betwist, zelfs in onze dagen, door verfcheidén Paufen , xSnder voorvvendfel dat de bulle van Urbanus den II njet wet. tig was; maer de Koningen van Sicilië hebben den Heiligen Stoel de wezenlijkheid daervan aengetoond, en zich altoos gehandhaefd in de bezitting van hunne regten , die hun des te dierbarer worden, omdat zij dienen om het gezag, 't welk de Paufen zich in het koningkrijk Napels, in hunne hoedanigheid van Oppericenheeren, willen aenmatigen , te evenaren. Voor het overige beftaet deze koningklijke' vierfchaer, wier zetel te Palermo is, uit een' kerkdijken Bedienaer, Ieeraer in het geestelijk regt, dien men Monfignor della Monarchia noemt, uit een' Advocaet Fiskael en een' Gevolmagtigden. Zij ftrekt haer regtsgebied uit over het ganfche eiiand en zelfs over dat van Maltha. De  Driehonderd Eenenzestigste Brief. 15 De Normannen, meesters van Sicilië zijnde, vestigden 'er eene. leenroerige regering, die nog in hare volle kragt blijft. Hoe gebrekkig deze regering in zich zelve zij, werd zij toen als de grootfte van alle weldaden befchouwt. Zij herftelde de orde in een land, waerin men federt langen tijd niet kende dan de heerfcheloosheid en de onheilen, die 'er uit voortfpruiten. Men wil dat de Graef Rogier de bezittingen in drie 1 gelijke deelen verdeelde: hij behield een derde voor de inkomften der kroone, gaf het andere derde aen de Geestelijkheid, en het laetfte derde aen de Baronnen, die hem in zijne veroovering geholpen hadden. Het gedeelte der krijgslieden beftond in leengoederen, met verpligtinge om den Vorst te onderfteunen, in geval van nood, met een zeker getal van benden te voet en te paerd. Deze drie orden of rangen, welken men Bracci noemt, maken het Parlement van Sicilië uit. De order der kroone beftaet uit drieënveertig koningklijke fteden, veel voortreffelijker dan die aen de Baronnen onderworpen zijn. De kerkelijke orde, waerin de Aertsbisfchop van Palermo voorzit #*evat alle de Aertsbisfchoppen, Bisfchoppen, Abten, Prioren en Geestelijke Amptenaers, die van dè koningklijke verkiezinge afhangen. In de krijgsorde zijn geplaetst alle de Baronnen, die gvbote leengoederen bezitten; zij hebben toe Voorzitter den Prins van Battera, den eerften Baron van het ganfche koningkrijk. De beroeping van  fc>« W Don l*e fflag. der Fm&L, Si Sggj ""«SW  Driehonderd Eenenzestigste Brief.' 25 een jaer, waerin men 'er geene gevoelt, het zij door het geheele eiland, het zij in bijzondere landftreken: zij veroorzaken fomtijds verfchrikkelijke fchade; maer van allen, welken men ooit ondervonden heeft , was 'er geene verd(?rffelijker dan die van den oden tot den 20Hen van Januari des jaers 1693. 1° dezen tusfchentijd werden zestien fteden en agttien heerlijkheden met alle hare inwoonderen, geheelenal verzwolgen. Een grooter getal van fteden, vlekken en dorpen werden derwijze gefchokt, dat zij federt tot puinhoopen vervallen zijn, fommigen geheel, anderen gedeeltelijk. Negenhonderd tweeënzeventig fteden werden omver geworpen. Meer dan vijftig duizend perfonen fneuvelden in dezen rampfpoed; en eenige fchrijvers zelfs hebben dit getal tot op drieënnegentig duizend begroot. Het oorlog, dat het grootfte gedeelte van Europa ontftak, over de opvolging van Filip* pus den Vden op den troon van Spanje, werd in Sicilië niet befpeurd. Niettegenftaende het voorbeeld van afvallinge, door het koningkrijk Napels gegeven , bleef het getrouw aën zijnen wettigen Oppervorst, die echter in hec jaer 1713, door het vredeverdrag van Utrecht, verpiigt werd het afteftaen aen den Hertog van Savoije ,• maer deze bleef niet lang in bezit van het zelve. Hij werd insgelijks genoodzaekt, mits eene gelijkwaerdige bezitting in het Milaenfche gebied, het in het jaer 1716 overtegeven aen den Keizer, die het op nieuw met B 5 hes  s6 De Nieuwe Reiziger. hec koningkrijk Napels verè'enigde. De Kar dinael Alberoni, die buitengemeene man, die" door zijne begaefdheden en ftreken , uit den duisterden ftaet , tot de plaets van eerden Stactsdienaer van Filippus den V** kwam fmeedde in het jaer 17.18 de doute onderne' neming om Sicilië weder aen zijne aloude meesters te brengen. Hij deed eene aenmerkelilke vloot uitrusten, en gaf het bevel daerover aen den Markgraef van Leyde, om dit eiiand aentetasten. Ontbloot van genoegzame kragten ter verdeedinge, zoude hec welrasch onder de heer. Ichappy der Spanjaerden overgeven zijn, te meer omdat, in deze onhandigheden, de wensch der inwoonderen ten hunnen voordeeJe was. Maer de Engelfchen, naijverig over de Spaenfche zeemagt , rustten eene tahijke vloot uit. De Admirael Bings, dfe 'er het bevel over voerde , ontfcheepte twintig duizend Hoogduitfchers op Sicilië: hij tastte de Spaenfche vloot aen op de hoogte van Syrakufa, en ontnam haer drieëntwintig fchepen, een bombardeergahoot en een' brander. Het verlies der Spanjaerden, in dit gevecht, was van zes duizend mannen. Deze tegenfpoed verhinderde den Kardinael Alberoni niet de uitvoering zijner oogmerken met ijver voorttezetten; hij gaf bevel aen den Markgraef van Leyde de veroovering van Sicilië te verhaesten. Den 15 van Oftober deszelfden jaers verfloegen de &panjaerds, door de inwoonders geholpen, eekrijgsbende van agt duizend Hoogduitfchers, on-  Driehonderd Eenenzestigste Brief. ajr onder het bevel van den Veldheer Veterani, die gevangen genomen werd. Het volgende jaer werden zij op hunne beurt overwonnen door den Veldheer Merci; en middelerwijl, de Kardinael Alberoni, de bewerker van dezen krijgstogt, in ongunst geraekt zijnde, riep het Hof van Madrid alle zijne krijgsbenden uit Sicilië te rug. Niettemin had Filippus de V* altoos zijnegeheime inzigten op dit eiland, als ook op het koningkrijk Napels : hij wachtte flechts eene gunftige gelegenheid af, om gelukkig in dezelven te flagen; deze deed zich op in het jaer 1734. Deze Vorst gaf zijne regten op deze twee Staten over aen den Infant Don Carlos, zijnen zoon, dien de overwinning, te Bitonto door den Hertog van Mortemart behaeld, welrasch in de bezitting van het koningkrijk Napels ftelde. Van hier trok deze Veldheer naer Sicilië , dat niet minder fchielijk verooverd wierd: hij deed den jongen Vorst te Palermo voor Koning erkennen, en verdreef de Hoogduitfchers uit alle hunne posten. De ftad Mesfina hield het eenigzins langer tegen, maer gaf zich het volgende jaer over. Filippus de Vd? bevestigde op nieuw, door een' open brief den titel van Koning van Sicilië aen zijnen zoon. De gerustte bezitting van dit eiland en het koningkrijk Napels werd dezen Vorst verzekerd door het verdrag van Weenen, in het jaer 1736. Ik ben, enz. Mesfina, 4en ioSta van Oiïober, 1736. Drie-  Driehonderd Tweeenzestigste Brief* Vervolg van Sicilië. Dikwerf had ik gelegenheid, Mevrouw, om u te onderhouden over de fchilderachtig?e gezigcen, die mij, in het doorreizen van het koningkrijk Napels, ten uiterlïe bekoorde. Doch de fchoonheid van alle deze gezigten verdwijnt voor dat van Mesfina. Het fchijnt, heeft iemand gezegd, dat de natuur aen de kunst heeft willen bewijzen dat het geene, 'twelk zij uitwerkt, oneindigmael volmaekteren aenzienlijker is dan alles, wat deze door haren arbeid en haer vernuft kan voortbrengen. Eene vrij fmalfe landtong, die zich naer den kant der zee uitftrekt, vormt 'er eene der fchoonrte en beste havens der bekende weereld, waerin meer dan duizend fchepen tegens alle winden en in alle jaergetijden, in zekerheid zijn, en tot aen de huizen der kooplieden naderen. De gedaente dezer haven is rondachtig, of liever zij gelijkt naer eene feisfe : hierdoor verkreeg dit oord' oudtijds den naem van Zancls, die de ftad insgelijks droeg, eer zij herbouwd wierd door de Mesfiniers , die dezelve Mesfana of Mesfina noemden. Op deze landtong is een welverIterkc kasteel, gebouwd na den opftand van 16743,  Driehonderd Tweeenzestigste Brief. d£ 1674, door bevel van Karei den IIdefi, Koning van Spanje, om de ftad in bedwang té houden. De punt, die het verfte in zee uitfteekt, wordt verdeedigd door de fterkte St. Sauveur, die den ingang der haven beftrijkt; eri aen derzelver einde bevindt zich een vuurtoren , om de fchepen voor het gevaar van Charybdus te waerfchuwen, gelijk de vuurbaek, die op capo Faro geplaetst is, dient om hun de rots van Scylla te doen opmerken. Het is wacrfchijnlijk dat deze vuurtorens , in het Grieksch Pharos genoemd, aen deze ganfche! zeeftraet den naem van Phare van Mesfina hebben doen geven. De ftad is gebouwd aen den oever der zee. Het binnenfte gedeelte heeft niets merkwaerdigs; maer de huizen met vier verdiepingen, die zich langs de haven bevinden, en in wel. ken men oVeraï de zelfde evenredigheid van bouwkunde ten ftrengfte gevolgd heeft , verwekken een eenig en uitmuntend gezigtpunt, DeMesfiniërs noemen het, met veel reden , het SchouwtooneeL Men gelooft .bijna dat het een onmetelijk paleis is, welks voorgevel bijna eene lengte van duizend fchreden heeft. Agttien ftraten, die gelijkvormig op de haven uitloopen, fchijnen zoo vele poorten te zijn, die toegang tot dit heerlijke gefticht geven. Een der voorfteden, naer den kant van Taormina, verwekt verwondering door de lengte van de eenige ftraet, die 'er zich in bevindt; zij is meer' dan drie duizend 1'chreden lang ; ert de buizen zijn niet afgebroken  3 De Nieuwe Reiziger. ken dan door tuinen , welken men van afThnd' tot aflland ontmoet. De wandelingen zijn meenigvuldig en buitengemeen aengenaem: men is altoos in de fchaduw, zijnde dit een bijzonder voordeel in een land, dat zoo heet als dit is: eenige wandelwegen ftrekken zich tot de zee uit; en men wordt altoos verfrischt door den wind der zeeftraet. Bovendien is de lucht * welke men te Mesfina inademt, uitmuntend; zij is welriekende door de aengenaemde geuren, 'c geen buiten twijffel veroorzaekt wordt door duizend foorten van planten, ftruiken en heesters, waermede het ganfche land rondom bedekt is. De levensmiddelen zijn 'er op een' lagen prijs, zeer goed en overvloedig: voonü wordt de visch voor de beste der Middenlandfcke zee gehouden. Wat zal ik u zeggen van het veld der omliggende ftreken? Verbeeld u een land, met dalen en bekoorlijke heuvelen dooriheden, en met tuinen , boomgaerden en beemden vol van allerlei voortbrcngfelen bedekt. Hier pron. ken verheven wijngaerden,. gepaerd met nog hooger boomen, ginsch verfehillende rijen van moêrbezieboomen, war verder olijf- oranjelitroen- en Indifche vijgenboomen , aloées enz, die volmaektelijk flagen. -Een bekoorlijker gezigt vertoont zich van den topp' der heuvelen. Men ontdekt de ganfche uit^eftrektheid der zeeftraet. Gelijk aen eenen grooten, trotfchen en dcftigen aroom, rolt zij ha. ie golven langzaem voort, en verwijdt zich al- lerigs-  Driehonderd Tweeenzestigste Brief. 3Ï iengskens, totdat zij zich met de zee vermengt. Aen alle kanten, in het midden van een vruchtbaerveld, verheffen zich fteden, vlekken, dorpen en kerken; en het gezigt wordt door prachtige wouden bepaeld. De Zachte verrukkingen , welken men befpeurt, wórden nog door de veldfeesten vermeerderd. Het is niet zeldzaem jongelingen en jongedochters van het platte land, de meesten fraei en aenlokkende, zich met eikanderen te zien verëenigen, om tot zonneöndergang te danfen. De zangwijzen zijn ongemeen aengenaem, en de dansfen levendig en luchtig. Alles ademt de vreugd; en men meent overgebragt te zijn in den tijd van Theokritus, die ons zulke fcboone befchrijvingen van de vermaken van Sicilië heeft nagelaten. Buiten twijffel zult gij, na dit alles, denken dat Mesfina eene der bloeijendfte fteden des aerdrijks is. Helaes! zij is het gedurende vele eeuwen geweest. Eene getrouwe vriendin der Romeinen, maekte zij hun de veroovering van Sicilië gemakkelijk, door de onderfteuning van hare wapenen en fchatten. In het vervolg van tiid, bewees zij denzelfden dienst aen den Graef Rogier; en hieruit ontftaet nog de foort van eerbied , welke het ganfche eiland heeft voor deze eertijds zoo magtige ftad, wier beflisfmgen die van alle de andere Sicilianen, tot zich trok. Haer koophandel, begunftigd door eene der gelukkigfte liggingen der bekende weereld, had haer onmetelijke rijkdommen bezorgd. Eene lange reeks van tijd had zij tag- chen-,  3a -De Nieüwé Reishoes; chentig grooce fchepen h en deelde met de Venetianen a41e de voordeden van den handel irt de Oost-Indien. Tegenwoordig heeft haer roem, hare magt, hare bevolking zelve, kortom alles het droevigfte verval ondergaen; ert haer blijft niets meer overig dan ijdele titels, gelijk als de hoofdftad van het koningkrijk capo del Regnoi een voórregt, door alle de Koningen bevestigd, en 't welk door haer betwisc wordt aen Palermo, waervan zij altoos de mededingfter geweest is , en waerdoor zij belet wordt Ambasfadeurs in deze laetfte ftad te zenden , wanneer het Parlement 'er vergadert; zij belast eenige andere ftad met hare volmagt. De eerfte onheilen van Mesfina moeten toegefchreven worden aen den beruchten opftand van het jaer 1674. Overgelaten aen alle de wraekzucht der Spanjaerden, werd zij bezwaerd met fchattingen , en verloor hare voorregten. Omtrent agttien duizend inwoon» ders verlieten toen de ftad , en gingen een ander verblijf in verfcheidén gewesten van Italië zoeken. De knnften, de naerftigheid en de koophandel vervielen naer evenredigheid van het verlies der bevolkinge, die zich tot negentig duizend inwoonderen verminderd zag» Zij hield zich echter bijna in denzelfden ftand tot het Jaer 1743, waerin de pest zulke afgrijfelijke verwoestingen aenrichtte , dat op éénen dag dertig duizend perfonen ftierven. Op dezen geesfel volgde die der kinderpokjcs, waerdoor bijna alle ds kinders in de wieg en d« 1 jon'  Driehonderd Tweeenzestigste Briep. 33 Jonge lieden, in den tijd van zes opëenvolgende jaren, weggerukt wierdên. De ftad heeft zich nimmer uit deze rampfpocden kunnen herftellen. Tegenwoordig telt men 'er ten hoogfte veertig duizend inwoónders: eenigen zelfs begrootten het op niet meer dan op vijfentwintig duizend, waerónder meer dan tien duizend monniken en nonnen zijn. Voör het^ overige maekt de vrees voor de pest zulk een' fterken indruk op de geesten, dat mert, om dë befmetting vöortekomen , niet alleen aln deze ftad, maer Zelfs aen geheel Sicilië , allen regelregten koophandel met de Levant verboden heeft. Dus komen alle de koopmanfchappen van dit land door Maltha en Livorno. Dit middel is buiten twijffel het kortfte, het is zelfs onfeilbaer, om zich voor de pest te beveiligen » maer het is gemakkelijk te zien hoefmdeelig het voor den koophandel is. Die van Mesfina voornamelijk is bijna geheelenal vervallen. De oliën zijn in de handen dei-Genuézen. De handwerken ontberen arbeiders en vertiering: men maekt'er niets meer dan zijden neusdoeken, gebreide koufen, en ëenige ligte ftoffen van eene enkele kleur. Echter is 'er de zijde in crenoegzamcn overvloed en van de eerfte hoedanigheid ; maer de Regering heeft 'er eene belasting van zestien ten honderd opgelegd, waerdoor de uitvoering grootelijks verhinderd wordt. Vergeefsch heeft men den koophandel van deze ftad willen herftellen, door 'er eene Levantfche maetfchaopij opterichcen. De uitfluitende voor- XXVlïh Deel. C reg-  34 De Nieuwe Reiziger. regten, welken men 'er aen gegeven had, misleidden in het begin wezenlijk de ganfche weereld. In Sicilië was niemand, die zich niet beijverde om zijn geld in deze nieuwe maetfchappij te leggen, waerdoor men zich de grootfte voordeelen beloofde; maer men ontdekte welhaest het gebrek van hare verrichtingen. In plaets van ziclr te fchikken naer het voorbeeld der aloude inwoonderen , die, beter in den aert van het land en de natuur van deszelfs koophandel ervaren, bij ruiling handel dreven, en de voortbrengfels van Griekenland tegen die van Sicilië verwisfelden , zond deze maetfchappij baer gereed geld naer de Levant, en verkofc weder met verlies de koopmanfchappen, een hoogden prijze ingekoft. Hierdoor was de .hoofdfom welrasch uitgeput,- en het ganfche koningkrijk liep gevaer van geheelenal bedorven te worden, indien men deze maetfehap.pij niet vernietigd hadde. Ik zal u niets zeggen, Mevrouw, van de aloudheden vin Mesfina. Deze ftad vertoont tegenwoordig! geen eenig alöud gebouw, maer alleen eenige verfprerde puinhoopen, en eenige geheele of gebroken kolommen, waervan verfcheidén van Egiptisch granirmarmer zijn.' De hedendaegfche geftichten hebben niets merkwaerd.gs. Men vindt weder in de kerken den Napohtaenfchen fmaek, dewijl zij met verguldfels en met marmerwerken van allerlei kleuren overladen zijn. Eenigen dezer kerken bevatten vrij goede tafereelen der beste Siciliaenfche fchil-  Driehonderd TweeËnüestigsie Brief. 35 fchilderen, onder welken Guagliati, Mörealefe en de ridder Mesfinefe, dién men den Albane van Sicilië kan noemen, uitmunten. Deze laetfte kunftenaer verëenigde eene fierlijke ën voortreffelijke teekening met veel bevalligheid en aengenaemheid, zoo in de famenftelling als in de uitvoering. Men kan 'er van oordeelen door het zoldernuk der galerije, welke hij te Mesfina gefchilderd heeft in het paleis van den Prins van Scaletta , die eene aenzienlijke verzameling van fchilderijen bezit. De ftandbeelden zijn meenigvuldig in deze ftad, welke geen eenig plein heeft , of men ziet'er eenigen der Oppervorften van Sicilië, te voet of te paerd; maer zij zijn allen van den flechtften fmaek. De inwoonders roemen , als een meesterftuk en als een voortbrengfel uic de fchool vanMichael Angelo, eene groep van wie marmer, die Neptunus, flaende Scylla en Charybdus in ijzeren kluisters verbeeldt, en langs de haven ge-plaetst is, met verfcheidén andere ftukken der beeldhouwkunde. Inderdaed overtreft hetflechtsde overige in middenmatigheid. Mesfina is eene der drie fteden van Sicilië, die met den titel van aertsbisdom pronken. Het heeft bovendien nog eene Raedsvergadering, die veel van hare voorregten, federt den opftand, verloren heeft. Onder de Raedsheeren is 'eréén, die in den krijgsdienst moet zijn. Twee vierfcharen, waervan de eene Regia Corte, en de andere Appcllazione genoemd wordt , bezorgen de zaken ter eerfte regtspleginge. Maer C a men  30 De Nieuwe Reizigér. ffién kan 'er zich van beroepen op de vierfchaéf van Palermo. Op het voorbeeld van deze laetfte ftad, wordt Mesfina des nachts verlicht: dit zijn nog de twee eenigfte fteden van Sicilië,die dit voordeel genieten. ^Gereed ftaende om Mesfina te verlaten, om mijnen reistogt door Sicilië te vervolgen , meende ik verpligt te zijn een' gids te nemen , om mij te vergezellen , en te verdeedigen tegen de ftruikroovers, van welken men buitengewone zaken vertelt. Dit zijn,; zegt men , onverfaegde fchelmen, die het ganfche eiland verontrustten, maer fomtijds in hunne diefftallen en moorden zekere handelwijzen, waertoe men hen luttel bekwaem zoude achten, in het werk ftellen. Zij zouden zich als ontëerd aenzien, indien zij lafhartige middelen gebruikten tegen die geenen, welken zij aentastten : zij rooven, dooden. en moorden , maer altoos, zeggen zij, met eere, honombilmente. Zij vormen eene foort van maetfchappije , die zelfs onzagchelijk voor de Regering geworden is : niet alleen vervolgt deze dezelve niet, maer neemt ze zelfs eenigermate onder hare befcherming. Hieruit kunt gij bedenken wel. ken fchrik zij onder de inwoonders moeten verwekken. Ook reizen zij niet dan met de grootfte voorzorgen, de heeren met een' talrijken ftoec van hunne leenmannen , van hec hoofd tot de voeten gewapend, de burgers met lieden te voet, die hen volgen, en met hunne ifiaphanen over den knop van hunnen zadel*. gé-  Driehonderd Tweeenzestigste Brief. 37 gereed om vuur te geven op de minde ontmoeting, die hen verdacht voorkomt. Ik zoude echter zeer geneigd zijn om te gelooven dat deze voorzorgen thans hier zoo noodig niet zijn als 'in het koningkrijk Napels. De Koning Viftor Amadeus de IIde van Savoije, wiens regering, die flechts vijf jaren duurde , altoos dierbaer en gezegend zal zijn in dit eiland, door de wijsheid zijnerbeduringe, delde eene wet in, door welke ijder Landvoogd , dien men Capitan Giustiziere noemt, verpligt wierd met zijne middelen intedaen voor alle de diefdallen, die op de wegen van zijn regtsgebied gefchieden. Deze wet, altoos in kragt, heeft de openbare veiligheid verzekerd ; en indien 'er nog diefdallen en moorden bedreven worden, zijn zij zelden gemeener dan in de landen van Europa, die voor de befchaefdfte gehouden worden. Bovendien heeft de Regering, tot beveiliging der wegen, eene foort van marfchalksbende ingedeld , die wel voor een groot gedeelte uit deze druikrooveren beftaet; maer men kan op hen vertrouwen, en is verzekerd van niets te vreezen te hebben, wanneer zij belast zijn met eenen reiziger te vergezellen. Ik nam een' dezer lieden met mij, en had geene reden om 'er berouw van te hebben. Vergenoegd met de geringe fomme, wegens welke wij overeengekomen waren, en die niet meer dan eene enkele kroon daegs bedroeg, voorzag hij mij van alles, verzorgde mij verblijfplaetfên en. levensmiddelen, maekte den prijs in deherC 3  $8 De Nieuwe Reiziger.. bergen, en bragt de waerden, die zich ongemakkelijk toonden, welrasch tot reden, wanneer wij gelukkig genoeg waren om herbergen te vinden; want men moet bekennen dat deze nog zeer Zeldzaem zijn in Sicilië, indien men zelfs dezen naem mag geven aen de ellendige kotten, waerin men, zoo menfchen als dieren , gelijks gronds, onder eikanderen vermengd ziet , en van allerlei ongedierte befprongen wordt. Voeg hier bij afgrijfelijke wegen, op fommige plaetfen onbruikbaer, of die zelfs in't geheel niet beftaen: het zijn onzekere voetpaden langs dalen, heuvels en ftejle bergen. Nimmer kunnen 'er rijtuigen over. Men. is noodwendig verpligt te paerd te rijden , of zich in een' draegzetel te zetten; en men vindt zich blootgefield aen alle de hitte eener brandende zonne, of aen overvloedige regens, voor welken men zich dikwerf niet kan beveiligen. De reizigers vinden echter in Sicilië voortreffelijke voordeelcn, die bijna onbekend zij® in de landen , waerin men door het geld verfcheidén deugden denkt te vervullen: men ontmoet 'er eene edelmoedige herbergzaemheid m alle de inwoonders, een eerwaerdig overhlijffel der aloude zeden , dat een' onfchendbaren en heiligen band vormt onder de menfchen van verfchillende landaerten. Ik zelf heb 'er dikwerf eene gelukkige ondervinding van gehad," Voorzien met enkele brieven van aenbevelinge ,* welken ik van Mesfina gebragt had, vond ik vrienden in alle de lieden, waer ik mij ophield,  Driehonderd Tweeenzestigste Brief. 39 hield. Ik werd 'er gul ontvangen en feestelijk onthaeld: men bewees mij allerlei dienften , met de grootfte beleefdheid en vriendelijkheid , die mij met erkentenisfe vervulden, en mij de moeijelijkheden, welken ik had uitteftaen, weder vergoedden. Bovendien, welke voorwerpen van nieuwsgierigheid, welke bekoorlijke en fchilderachtige gezigten vertoonden zien aen alle kanten, voornamelijk aen de oost- en westzijde! Doen zij de ongemakken, welken men geleden heeft, niet rasch vergeten, wanneer men het vermaek heeft van alles, wat z,j verrukkelijkst hebben, te befchouwen? Ik werd zonderling getroffen door de fchoonheid dezer gezigten, toen ik mij van Mesfina naer Taorraina begaf. De omliggende 1reken van deze laetfte ftad zijn bekoorlijk. Ook ben ik niet verwonderd dat zij bijzonderlijk invloed gehad hebben op de verbeelding der dichteren, die ons bovendien zulke luisterrijke befchrijyineen van geheel Sicilië nagelaten hebben. Het platte land is zeer wel bebouwd, en brengt uitmuntende wijnen, olie en zijde voort. Alle de velden'zijn omringd met groote Amenkafche aloés, wier ftammen fomtijds meer dan dertig voeten hoog zijn: zij zijn bedekt met bloemen die in regelmatige punten eindigen, en allerijl of ten minfte alle zes jaren vernieuwd worden, fchoon fommigen kruidkundigen verzekerd hebben dat zij Hechts o» ^ ^g ten. Men wil zelfs dat men hier, de verzengde landen, in de omhggendeftreken .. . C 4 vau  4o De Nieuwe Reiziger. van den Etna, de kaneel en peper vindt, die wezenlijk wel zoo fterk niet zijn als die der Molukfche eilanden, maer echter, met dezelven vermengd, in geheel Europa vertierd worden. De ftad Taormina ligt op eenen fteilen berg, twee duizend fchreden boven; het waterpas der zee. Onderaen is eene reede, die i Cïardini genoemd wordt. De nieuwe ftad vertoont niets merkwaerdigs ; maer in de aloude ftad, die den naeui van Tauromimum droeg, vindc men nog de vrij wel in ftand gehouden overblijrïels, die een groot denkbeeld van hare pracht geven. Het fraeifte en zeldzaemfte is het fchouwtooneel: de vertoonplaets , die aen alle anderen ontbreekt, is hier volkomen onbefchadigd gebleven. Ik weet niet wat vooiv treffelijker is, of zijne fchoone ligging, of de fierlijkheid zijner bouwkunde. Het ligt op eenen heuvel aen het oosten der ftad , vanwaer men het fchoonfte gezigt heeft, 'c welk, men zich bij mogelijkheid kan" verbeelden» Men ontdekt de ganfche hoogte van den Etna; en de zitplaetfen der aenfehouweren zijn alle gekeerd naer den kant van dezen berg, die hunne aendacht buiten twijffel dikwerf moest aftrekken. Het gezigt ftrekt zich ter regteren linkerzijde uit naer Mesfina en Katana ; en wat lager ziet men de zee befloten tusfchen de bekoorlijke oevers van Kalabria en Sicilië; De  Driehonderd Tweeenzestigste Brief. 41 De ruime uitgeftrektheid van dit fchouwtooneel, het grootfte dat bekend is , heeft mij verwonderd; en ik [zoude nimmer hebben kunnen befeffen hoe de fpelers zich konden doen verltaen van de ontzagchelijke meenigte der aenfchouwercn, die het zelve kon bevatten, indien de ondervinding 'er mij niet volkomen van overtuigd had. Ik plaetfte mijn' gids op verfchillende oorden, en verzocht hem het woord tot mij te richten. Overal hoorde ik zeer onderfcheiden alle de woorden, welken hij uitfprak , en zelfs die gccnen.,. Welke hij met eene lage ftemme voortbragt. Het is echter goed optemerken da,t men nergens eenig teeken van die koperen vafen ontdekt, waervan Vitruvius fpreekt, en welke de ei«-enfchap hadden om de tlera der fpeleren te verftel-ken: men befpeurt zelfs geen kenmerk van de qorden , waer zij geplaetst waren. Deze verwonderlijke uitwerking moet derhaiven afhangen van de manier, volgens welke het gebouw geiKcht is,- en volgens mijn denkbeeld fs de zaek veel ongemeener dan het oor van Dionyfius van Syrakufa, waervan ik u in het vervolg zal fpreken; want het is gansch eenvouwig dat de minfte klanken worden overgevoerd in eene foort van pijp* gelijk men in deze rots ontdekt; maer dat in de open lucht, en in den omtrek van eenen hal ven kring, die zeer ultgeftrekt is, de Item zich even duidelijk in alle derzelver richtinglijnen Öoetverftaen, dit is eene zaek, die mij verwonC 5 der-  42 De Nieuwe Reiziger. derlijk toefchijnt, en de bekwaemheid van den bouwmeester, beneyens zijne diepe kundigheid van de evenredigheden dierzelfde lijnen , in een gunftig licht fielt. Een ander niet min merkwaerdig gedenkftuk, 't welk men te Ta= ormina befchouwt, is eene plaets tot een fpiegelgevecht, of misfchien tot openbare baden , met vijf waterkommen, gelijkvormig van ge. daente en bouwkunde, maer van verfchillende grootte. Welke moeijelijkheden heeft men niet moeten overwinnen , om een diergelijk werk, jn zulke bergachtige oorden uittevoeren! Ik vertrok van ïaormina, om mij naer Katana te begeven. Dewijl ik mij niets van alles» dat mijne nieuwsgierigheid konde voldoen, wilde laten ontfnappen, verliet ik den weg, die regelregt naer deze laetlte ftad liep, en begaf mij ter regterzijde om de landftreek, welke men het bebouwde gewest van den Etna noemt, te bezigtigen. Hier begint de lava of vuurftroom van dezen verfchrikkelijken vuurberg, die, bij verfcheidén herhalingen, bijna dit ganfche gewest bedekt heeft, tot eene ruimte van meer dan duizend fchreden in de zee is doorgedrongen, en in derzelver bedde breede en verbazende diepe voorgebergten gevormd heeft. Men kan zelfs zeggen dat deze ganfche kust uit een*, vuurftroom beftaet. Men befpeurt klaerblijkelijk dat de fteden en dorpen gebouwd zijn op onmetelijke rotfen dezer ftofFe, die eertijds ontvlamd en op elkander gehoopt was. Van welke verwonderenswaerdige aloudheid moeten dan de uitbel  Driehonderd TweeËnzestigste Brief. 43 fcejftrhgén , die deze rotfen uit den boezem van den berg voofrgebragc hebben, niec wezen? Doch dit is het niet al: men heeft eenige oorden uitgegraven , en daerin beddingen van vuurftroómen ontdekt, waervan eenigen oudtijds reeds beploegd, en vervolgens bedekt waren met eenen anderen vuurftroom, die insgelijks beploegd, en op zijne beurt weder met eene nieuwe uitberfting van den vuurberg bedekt was. Met hunne geheele diepte te peilen, heeft men befpeurd dat zij de maet van tagchentig Siciliaenfche meetftaven overtrof, 't geen omtrent met agt honderd meetkundige fchreden overeenkomt. Men is deze waerneming verfchuldigd aen den kanunnik Rocupero, een' bekwamen natuurkundigen te Katana. Ik heb u reeds gezegd, Mevrouw, toen ik u over den Vefuvius onderhield, dat eene der eic-enfehappen van den vuurftroom was, in vervolg van tijd, zeer vruchtbaer te worden. Hier is zijne vruchtbaerheid tot een' buitengewonen graed geklommen; en dit houdt buiten twijffel de inwoonders aen deze landrtreek verknocht, niettegenftaende de gevaren, waervoor hen de nieuwe uitberftingen onophoudelijk blootftellen. Een der overtuigendfte bewijzen van de ongehoorde kragt der groeijingen zijn de kastanjeboomen, welken men agt duizend fchreden van de zee ziet, bij een dorp Maskoli genoemd. Vooral is 'er één, dien men met reden als den prins der wouden van den Etna kan befchouwen. ■ De  44 De Nieuwe Reiziger. De inwoonders des Jands geven hen naera van it Cmtagno dl cento cavalli, den Kastanjeboom van honderd paerden. Zijn omtrek is van omtrent twee honderd voeten. Dit is misfchien de grootJe boom, die in de weereld is: maer zijne hoogte komt op verre na met zijne dikte niet overeen; en zijne takken zijn zeer laeg. Men kan Iigtehjk gelooven dat hij ongemeen oud moét zijn: ook is hij, door een gevolg van zijne raeenigvuldige jaren, geheelenal hol; en zijne fchorsch, die met weinig houts alleen al het lap voor de takken oplevert , is verdeeld in vijf deelen, door zoo vele klooven. Men heeft in de holte een kleen huis gebouwd, waerin de lieden, die kastanjes opzamelen, eene fchuil, plaets tegen de onguurheden der lucht in den nacht vinden. Men ziet nog verfcheidén andere toornen van dezelfde foort , die om hunne grootte aenmerkelijk zijn: één van hun, il navc of het fchip geheten, ter oorzake van zijne «redaente, heeft eenen omtrek van honderden vijftig voetem Zeven anderen, van eene gelijke grootte, en/op dezelfde rij geplaetst, worden tfette Fratti of de zeven Broeders geheten Voor het overige, beho.oren alle deze boomen ' die tot een voorwerp van natuurlijke en wel zenlijk verwonderenswaerdige weetgierigheid ftrekken, aen S«? Agatha, vermaerde hefchermheihge der ftad Katana. Ik was zeer digt bij den berg Etna, en meende 'er in weinig tijds aentekomen; maer ik vernam dat de Weg van deze kust' onbruikbaer was 3  Driehonderd Tweeenzestigste Brief. 4$ was, en was genoodzaekt mij weder óp dien van Katana te begeven. Ik zag, in het dóórtrekken , het bekoorlijke dorp Jaci, waer Polyfemus dèn ongelukkigen herdér Acys, minnaer Van Galathéa aen zijnen minnenijd opofferde, en hem in eenen vloed, die nog deszelfs naeiri Fiume Aci draegt, veranderde. Deze vloed, of veelëer deze beek, is ëën der beroemdftè ïn de poëtifche jaerboeken: hij ftroomt van den Etna in de zee. Aen zijneri mond ligt het dorp in eene verheven vlakte: het heeft gemeenfchap met de zee door eene lange verdieping, in de rots uitgehouwen. Een weinig verder befpeurde ik te Trizza drie rotfen of klippen ; ciie in de zee uitfteken, en, even als drie groote torens, het gebied óver deze fiere hoofdftof fchijnen te voeren. Men noemt ze i Farragioni; en men 2egt dat de Cyklopen, aen wier hoofd Polyfemus was, deze ontzagchelijke ftukkeh rots, welken zij van den berg Etna gefcheurd hadden, op de vloot vanUlysfes wierperi, toen dezelve aen dezen oord landde» Het is hier het land der Verdichtfelkünde. IJder tred herinnert ons het geheugen van eenige fabel, door de fchitterende verbeelding der poëten öpgefierd. Ik kwam eigenlijk te Katana, eene beroemde ftad, eene der alöudften van hét aerdrijk, gebouwd door de Cyklopen aen den vóet van dert ber"- Etna, 't geen haer den naem van den Ca tam of ftad van Etna had doen geven. Hare Omliggende toeken dragen' de treurige ken-  ■£6 De Nieuwe Reiziger., kenreekens der verwoescinge en vernielinge, Hec ganfche veld is bedekc mee lava, asfche en zware zand van den vuurberg. Deze lava öf vuurftroom is fomtijds toe verre in zee voongeloopen. Door de richting, welke hij in eene uitberfting der zestiende eeuwe nam , veroorzaekte hij.eene veilige en gemakkelijke haven, welke Katana altoos noodig gehad heeft, en wier bouwing alle menfeheiijke magc te boven ftreefde. In de uitberfting van 1669, maekte hij deze haven bijna geheelenal droog, naderde de muren , omringde het kasteel, Overftroomde een groot gedeelte der ftad, en .vernielde dezelve, üe inwoonders namen hunne toevlugt tot den fluijer van $te. Agatha, en de bceldtenisfen der Heiligen, welken zij op de muren ten toon ftelden. De vuurftroom vervolgde echter zijnen weg met geen minder woede, en verzwolg de muren en de beeldtenisfen der Heiligen. Dit middel was insgelijks onvoldoende, bij de afgrijfelijkeaerdbeving in het jaer ï'6gg, die het grootfte gedeelte dezer ftad hec onderfte boven wierp, en twintig duizend perzonen deed omkomen' Desniettegenftaende hebben de inwoonders altoos het grootfte vertrouwen in hunne HêllP gen, en vooral in Ste. Agatha, die bij hen in gelijken graed ftaet, als St. Januarius bijde Napolitanen. Zij zijn overtuigd dat deze magtige befchermfter hen voor de ganfche verwoesting hunner ftad zal behoeden,- en dit haelc hen over om de meenigvuldigc omkce. fin*  Driehonderd Tweeenzestigste Brief. 47 tingen, welken dezelve beproeft, altoos met eenen nieuwen ijver te herftellen. Ik ben niet verwonderd over hunne ftandvaé» tigheid in die opzigt. Katana ligt in het bekoorlijklte land des aerdrijks. In het midden van deze koudgeworden vuurftoomen, ziet gij .de uitwerkingen van eene buitengemeene groeijing'. Dé granen, wijnen, vruchten en moeskruiden, kortom alles is 'er in de grootfte overvloed en van den lekkerften fmaek. De voortbrengfels nemen dien zwavelfmaek niet aen, welken men in alle de gewasfen der omliggende flreken van den Vefuvius befpeurt , omdat de Etna zeer weinig zwavelachtige ftoffen bevat. Reeds zijn alle dé rampfpoeden, door de aerdbeving van 1693 veroorzaekt, niet alleen herfteld,* maer zij hebben zelfs gelegenheid gegeven om Katana dé fchoonfte ftad van het ganfche koningkrijk te maken. Wegens de bevolking werd zij federc langen tijdvoorde derde gehouden: zij is tegen woordig de tweede, federt Mesfina door de pest verwoest is geworden. Men telt 'er bij de veertig duizend inwoonders. De huizen hebben gewoonlijk flechts eene verdieping, om deaerdbevingen des te beter te kunnen wederftaenj maer de ftraten zijn breed en aenzienlijk, de pleinen prachtig, en verfcheidén openbare gedichten van eene fchoone bouwkunde. *De hoofdkerk is de grootfte kerk van Sicilië: ook is zij deregelmatigfte. Men heeft haej- niet overladen met deze mcenigte van fieraedjen, welv ken de flechte fmaek in de andere kerken gefa ragt  48 De Nieuwe Reiziger bragt heeft. De kerk en het huis der Jezuiten munten ook uit door den rijkdom der verfierfelen , die echter zoo luisterrijk niet zijn als in de hoofdkerk. Maer het voprtreffelijkfte in pracht is het klooster der Benediktijnen van St. Nikolaes van Afena- het is alle de heerlijkheid van een' Oppervorst waerdig. Verbeeld u een uitgeftrekt vierkant gebouw, welks voorgevel, •die zich aenftonds voor het oog vertoont, bijna naer dien van Verfailles gelijkt. Een trotfche trap van wit marmer geleidt naer gemakkelijke vertrekken , de ftille rustplaetfen van lieden , die door hunnen ftaet de weereld, derzelver pracht ijdelheden, moeiten en verhinderingen vergeten hebben, en zich dezer offerhande getroosten met een jaerlijksch inkomen van 350, 000 Franfche guldens. Hunne kerk, die de gedaentc van een kruis heeft, zoude eene der fraeifte van Europa zijn, indien zij voltooid ware; maer, her zij dat de timmering kwalijk aengelegd is, het z?j dat de grondflagen op eene fponsachtige en breekbare lava rusten, het eene verwulf is reeds gefchrankt, fchoon het nog niet bedekt is. De westzijde is alleen voltooid. Men ziet 'er een orgel, door een' kunftenaer van Katana afgebeelden fteenen 4 zeldzame gedenkpenningen , wapenrustingen der middenëeuwen, eene onmetelijke verzameling der natuurlijke historie, gepaerd mer eene andere verzameling van verfchillende gereedfchappen der werktuigkunde , kortom, alles is in dit Mufeum befloten; alles is 'er talrijk, wonderbaer en van de fchoonfte verkiezinge. De zorgen van den Prins zijn tot dit eenige voorwerp niet bepaeld. Zijn fmaek ftrekt zich uit tot alle kimden en wetenfehappen. Hij heeft in zijn paleis eene akademie opgericht: dezelve wordt Etnéa geheten, en haer oogmerk is alle de verfchijnfels van den berg Etna gade te flaen ert te overwegen. De arbeid dezer akade. mie kart niet anders dan van het grootfte belang XXVM.Deel. X> 2ijU  $o De Nieuwe Reiziger. 2ijn voor de natuurkunde en de natuurlijke historie. De kanunnik Rucepero is een van der* zeiver uitmuntende leden; en zijne fchranderheid en kundigheden moeten zijne waernemingen en ontdekkingen dierbaer maken. Men is insgelijks aen den Prins van Biscari verfchuldigd het regelmatige ontwerp, 'c welk men gevolgd heeft voor het grootfte gedeelte der ftraten, die reeds aengebouwd zijn, of in het vervolg aengebouwd zullen 'Worden. Hij is eindelijk de ontdekker der aloude ftad Katana, liggende onder den grond, dien de hedendaegfche ftad tegenwoordig beflaet,eneertijds bedolven is door de uitberftingen van den Etna en de aerdbevingen. Ik heb ergens gelezen , ter gelegenheid van de uitgiften en ongelooffelijke moeiten, welken de uitgravingen kosten, dat men uithollingen in de burgerhuizen heeft moeten doen, en van eenigen zelfs de grondflagen wegnam, terwijl zij, gedurende de bewerking, met touwen opgehouden wierden. Gij moogt daervan gelooven, Mevrouw, het geene u goeddunkt; maer gij zult ligtelijk kunnen begrijpen dat de meeste gedenkftukken dezer aloude ftad geheel verongelukt zijn. Echter beftaen 'ernog eenigen, die geen den minften twijffel wegens derzelver luister en rijkdom overlaten.. De voornaemfte zijn een groot en kleen toonee!, een ronde fchouwburg en eenige badftooven. De uitgeftrektheid van hetgroote tooneel is ongemeen ruim, en overtreft zelfs in dh fluk het tooneel van Marcellus te Rome. Het is in • zijne  Driehonderd Tweeenzestigstë Brief. §i zijne middenlijn vier honderd palmen, van het èene einde derzitplaetfen tot het andere. Drie gewelven , boven eikanderen maken, drie verdiepingen op gelijke hoogte uit. Alles was omringd met een kolomgeboüw, waervan nog eenige kenmerken overblijven. De groote meènigtë Van marmer, welke men uit dezen omtrek gehaeld heeft, doet vermoeden dat de ganfche vertoonplaets daermede bekleed was. De Graef Rogier gebruikte een groot gedeelte van deze bouwftoffeii tót de ftichting en fieraedje der hoofdkerke, Waervan het voórpoortael vooral verfierd is met zes kolommen van granitinarmer', die zich eertijds aen dit tooneel bevonden. Het kleene tooneel, 't welk men Odé noemde, was verknocht aen het groote door een verwulf, waefin zich een breede en gemakkelijke trap bevond, omdat het op een' hooger grond gebouwd, en de gelijke vlakte of plaets van het trchester waterpas met de tweede verdieping van het groote tooneel waSi Deze verëeniging is merkwaerdig. Ik geloof niet dat men elders' een diergelijk voorbeeld vindt, noch dat eenig fchrijver'er gewag van maekt. De omtrek is van twaelf palmen middenlijns Van het eene einde der zitplaetfen tot het andere. De bouwkunde is zonderling, enbeftaet in een enkel kolomgebouw , dat flechts eene eenige rij van zitbanken heeft , en in zijne ganfche hoogte op eert fchuinsch verwulf rust. Deze foort van rondgebouw, vrij wel in ftand gebleven, was waerfchijnüjk tot eenig fchouwfpel gefchiktj- maer D & liet  52 De Nieuwe Reiziger. het diende ook om tot het volk te fpreken, indien men 'er over moet oordeelen uit een' trek van Alcibiades, veldheer der Atheneren, die den inwoonderen van Katana verlof verzocht hebbende om in' de Odé tegen hen te fpreken, hen zoodanig door zijne welfprekendheid bekoorde, dat zij geene aendacht hadden op de krijgsbenden, die in de ftad trokken, en 'er zich meester van maekten. De ronde fchouwburg is geheel onder de aerde. Men heeft 'er eene binnengallerij en vier buiten boogwulven van ontdekt. De badftoven vertoonen niets zeldzaems, behalve eenige afbeeldingen van pleister of gips, welken men op drie middenruimten , die door negen boogwulven gevormd wordèn, aen de eene en andere zijde befchouwt. De Prins van Biskari is voornemens een werk over alle de aloudheden van Katana uittegeven. Hij heeft dezelven onder zijne oogen doen meten en teekenen met de grootfte naeuwkeurigheid; en voorzeker kan dit werk niet dan van veel belang zijn. Maer gij,Mevrouw, die met reden denkt dat de kennis van de menfchen oneindigmael te verkiezen is boven die van de gedenkftukken, hoe fchoon deze ook zijn mogen , gij zult buiten twijfel vermaek fcheppen in hier de afbeelding van dezen Prins en deszelfs huisgezin te vinden. Ik heb hem Hechts eens mogen zien, gedurende mijn verblijf te Katana; en ik zoude fchroomen het denkbeeld, 't welk men van hem behoort te hebben, te verzwakken, indien ik ondername hem uit mij zei-  Driehonderd Tweeenzestigste Brief. 53 «elven voor u te fchetfen. Ik ontleen de eigen woorden van eenen fchrijver, die eenen naeuwe verbindtenis met hem gehad heeft. „ De Prins van Biskari is een dier zeldzame „ mannen , die denken dat de geboorte, de „ rijkdom en de kundigheden hun gegeven zijn , ten nutte en vermaek van hunnen naesten» hunne natuurgenooten, en niet alleen voor „ zich zeiven. Zijn onderhoud is zoo aenge„ naem als nuttig ,• zijn eerrte voorkomen is „ ernftig zonder ftuursch te wezen. Hij oor„ deelt met veel juistheid, terwijl hij enkel zij' „ nen raed fchijnt te zeggen: hij maekt nim,? mer eenige vertooning van zijne voortreffe„ lijkheid in velerlei opzigten, en eert de ver„ diende in anderen, waer hij ze ook moge ', ontmoeten. Menschlievend omtrent zijne „ dienstboden, en de vader van alle zijne leen„ mannen en onderdanen , tracht hij hen te verligten, te helpen en te vermeenigvuldi" gen: hun geluk is het groote oogmerk zijner „ begeerten, en het voornaemfte doel zijner oplettendheden. De Prinfes , zijne echt], genoote, is de waerdigfte en loffelijkfle vrouw '„ van geheel Sicilië. Hare gedurige en dier'* baerfte bezigheden beftaen in het opzigt o„ ver de opvoeding harer kinderen, het beflu„ ren van haer huisgezinnen het bevorderen „ van het geluk haers gemaels. Noch de le„ vendigheid van haren aert, noch de omgang „ met de groote weereld, noch welke zaek het , ook zijn moge, hebben haer nimmer deze D 3 » d^r-  04- Be Nieuwe Reiziger» „ dierbare pligten kunnen doen verzuimen, erj „ nog minder verbannen. Dit eerwaerdige paer ,, heeft het gejuk van de zoete vruchten der geit voelejis, die hen bezielen, te mogen pluk?, ken: het heeft twee zoons en eene dochter „ die de verdiende van eene uitmuntende op! „ voedinge paren met de beminnelijkfte geaert,1 heden. Alle drie verdeelen gjj hunnen tijd „ tusfchen de leeröeffening en de zorgen , wel» „ ken zij aen hunne ouders bewijzen; zij zijn s, ten uiterfte beleefd en wel onderwezen, fpreken goed Fransch, hebben vele begaefdhe„ den voor de muzyk en verfcheidén andere „ kunsten, beminnen eikanderen teederlijk, en „ houden mets voor eikanderen verborgen. Die „-ganfche bekoorlijke huisgezin is , met één „ woord, het eerwaerdige voorbeeld van een „ gelukkig geflacht, op het welke allerlei ze„ geningen fchijnen verëenigd te zijn. Geheel „ Katane bidt het zelve aen. De armen vin„ den in dit huis vertroosting en onderfteu„ ning, de rijken het aengenaemile gezelfchap „ en als zij het zich waerdig maken volmaektê „ vrienden. .... Dic eenigfte ma fch „ verdient dat men de reis van Sicilië onderne„ me, om het te kennen; en het bewijst dat „ men overal wezenlijk achtenswaerdige men„ fchen: vindt, in alle de gedeelten van he£ „ aerdrijk. ■ Mij fchiet niets overig, om uKatana te doen kennen dan u een enkel woord van zijne hoogelcnool en voorregten te zeggen. Deze hoo- ge-  Driehonderd Tweeenzestigste Brief. 55 gefchool is de eenigfte in het ganfche^ eiland ; en de leeröefFeningen zijn 'er vrij bloenende^ Men wil dat zij reeds beftond voor den tijd der Romeinen, buiten twijffel niet onder de tegenwoordige gedaente, ten tijde der barbaerschheid uitgevonden; maer zij was eene beroemde fchool , waeruit verfcheidén groote mannen voortkwamen, onder welken uitmunt Charondas, leer ling van Pijthagoras, en wetgever van Thorium, door deSvbariten herbouwd. De _ voorreeten dezer ftad beftaen hierin, dat zij niet dan door hare eigen Raedsvergadering en amptenaers, in de burger en krijgszaken kan be ftuurd worden, en geen' landvoogd of geene bezetting heeft. De inwoonders hebben die altoos verworpen; en geene der Oppervorften van Sicilië hebben hen immer kunnnen dwingen dezelven te ontvangen. Ik ben, enz. Katana* Jen ui*" van O&ober, 1758. Driehonderd DrieËnzestigste Brief. Vervolg van Sicilië. Den 23ften van Oftcober, Mevrouw, vertrok ik met mijnen gids van Katana, om mij te begeven naer den berg Etna, dien de heden dezes lands thans Monte-Gibello noemen. Men D 4 had  $6 De Nieuwe Reiziger, had mij verzekerd dat ik nimmer tot den ton zoude kunnen komen, uit hoofde van het ijs en de fneeuw, die 'er den toegang van beletten, behalve twee maenden in het jaer. Maer ik wilde alles ondernemen, Qm de, verfchijnfelS van dezen vuurberg, eertijds niet min dan tegenwoordig vermaerd, van nabij te befchouwen. Gij weet dat de aloude denzelven als hec grootfte luchtgat der helle aenzagen. Hij had den dichteren duizend fabels, eenigen wonderbaarlijker dan anderen, doen bedenken; en zij hebben^ er ons befchrijvingen , bekwaem ora ichnk in te boezemen, van nagelaten. Pindarus noemt den Etna de hemelfche kolom. Een ander dichter zegt dat Deukalion en Pyrrha'er zich op verfchuilden, als in eene verblHfplaets waertoe het water van den zondvloed zich niet konde verheffen. Alle deze verdichtfels ftrekten alleen om een denkbeeld van de hoogte dezes bergs te geven. Hij is wezenlijk een der hoogden en aenmerkelijkften, welken men in ons weerelddeel kent. Volgens de naeuwkeurigfte metingen , heeft men befpeurd dat de omtrek van zijnen voet omtrent honderd en tagchentig duizend fchreden, de affland vanzi?nen grond tot den top dertig duizend fchreden en zijne lootregte hoogte twee of drie duizend fchreden is. uw«na Katana verlatende , begint men opteklimmen, doch , eene ongemeene J J ttc v ^ 15 bekoo^^ot het dorp N , kolofi, hggende twaelf duizend fchreden van deze  Driehonderd Drie'enzestigste Brief. 57 deze ftad. Het land, 't welk men doortrekt, is het benedenfte gewest, dat den berg Etna omringt. De velden zijn bedekt met koorn, wijngaerden en allerlei foort van vruchtboomen. Men befpeurt 'er geene dier heftige en bezwarende hitte, gelijk in het overige vari Sicilië. De luchtgefteldheid Is ongemeen zacht; en alles duidt 'er eene altoosdurende lente aen. Te Nikolofi begon ik gewaer te worden dat de lucht koud wierd, en dat verfcheidén gewasfen, die de velden, welken ik pas verliet , zoo bekoorlijk maekten, aldaer niet meer konden groeijen. Men vindt 'er niet dan eiken- en kastanjeboomen. De grond der om-liggende ftreken is reeds geheel bedekt mee zand, 't welk de vuurberg, bij verfcheidén,ge. legenheden, heeft uitgeworpen. Ik had de voorzigtigheid, om mij te Nikolofi te voorzien van een' dier landlieden, die gewoonlijk de vreemde^ lingen op den Etna geleiden, en zeer ervaren zijn in den weg, dien men houden moet. Deze voorzorg is noodzakelijk. Men zou, buiten dit, gevaer loopen, om in kromme, onzekere en moeijelijke wegen te verdolen. Ik ondervond die welrasch, toen ik met veel moeite, in een' vrij langen togt» de verfpreide opéénftapelingen van koude lava, welken de Sicilia-i nen Sciarra noemen, doortrok. Deze laetfte komt voort uit de vermaerde uitberfting vart 1669, die zich tot de zee naer den kant van Katana uitftrekte. Ik trok digt voorbij den berg , waeruit deze uitberfting voortkwam \ D 5 want  §8 De Nieuwe Reiziger, want men moet niet gelooven dat de lava gewoonlijk uit de groote vuurkolk van den berg te voorfchijn komt: zij zoekt een uitgang door de zijden van den Etna; en hierdoor is, in alle de omliggende ftreken , een getal van meer dan honderd bergen gevormd, waervan eenige zeer aenmerkelijk zijn, als onder anderen de berg , dien ik naeuwkeurig konde befchouwen, en die alleen zoo groot is als de geheele Vefuvius. Wat moet dan de onmetelijke uitgeftrektheid van den Moederberg zijn, indien ik mij van deze uitdrukking' mag bedienen? En welk eene verbazende opéénftapeling der ontvlamde ftoffen moet 'er in zijpen boezem niet befloten wezen, om diergelijke uitberftingen, die zulke verwonderlijke uitwerkingen hebben, te weeg te brengen? Ook fcbijnen de uitbrekingen van den Vefuvius, gelijk iemand heeft opgemerkt, een kinderfpel te zijn, wanneer men het bij den Etna vergelijkt, of veeleer een ftil en gerust meir bij de onftuimige zee, als hare dreigende golven hare woede aenkondigen. Alle deze bergen zijn voorts van eene kegelachtige gedaente; en ijder heeft zijn vuurkolk;'maer zij zijn in een' verfchillenden ftaet. De nieuwfte zijn alleen met asch, en die van eene voorgaende uitberfting met kleene planten en kruiden bedekt; en de alöudften, die zekerlijk ouder moeten zijn dan de eerfte historiën , welken ons van dezen vuurberg gefproken hebben , zijn met engemeene groote boomen voorzien. Na  Driehonderd Drie^nzestigste Brief. 59 Nadat men "dezen uitgeftrekten doolhof van zand, asch en rotfen van- opëengeftapelde lava, die overal de beeldtenis der afgrijfelijkfte onvruchtbaerheid vertoont,- verlaten heeft, «iet men met verwondering de natuur een gedeelte van hare gewoone vruchtbaerheid hernemen, in het tweede gewest, 't welk men Selvofa of het gewest des houts noemt. Een woud van eiken- kastanje- en dennenboomen, de fchoonfte welken men immer kan befchouwen, omringt het midden ,van den Etna in zijnen ganfchen omtrek. Dit woud was reeds beroemd ten tijde der tirannen van Syrakufa; en het levert tegenwoordig al het noodzakelijke hout aen de fcheepstimmerwerven des Konings der beide Sicilië. De grond, met groen bekleed, wordt door verfcheidén béken befpoeld. Men ziet 'er eene groote meenigre van hoornvee weiden, zijnde het fchoonfte en wakkerfte van geheel Italië, alwaer de ^hoornen dezer dieren nog eens zoo groot zijn als die van het vee, 't welk men elders vindt. Naermate men vordert , befpeurt men dat de groeijing ongevoelig hare werkzaemheid verliest, van de grootfte boomen af tot de geringde heesters en planten der noordelijke luchtftreke. Men nadert eindelijk aen het derde gewest, dat het verhevenfte van allen is, en Nevofa of het gewest van fneeuw en ijs genoemd wordt. Dit is inderdaed alles, wat men op deze hoogte ziet ; en gij verbeeldt ■ u ligtelijk dat dc fijnheid der lucht alle foort van  *° De Nieuwe Reiziger. van landbouw onmogelijk maekt, fchoon men er eene vlakte va„ onnrenc. drie du ™» fchreden omtrek vindt, waeraen men den „aen, van Piano di Fromento gegeven heeft. Het is volkomen zeker dat deze grond, federt de fehepping der weereld , geen eenig Rrae„ rarws heeft voortgebragt. liet was nief Z SI f UKerfte m0dte dat ik dit g^eeke van den berg, ongemeen ruw en met bevrozen en gladde meeuw bedekt, te voet opklauterde: niaer dit was nog niets, in vergelijking van het geene mij de noordenwind, die mij op het aengezigt waeide, deed lijden, Ik wa3 Ve ilijfd. De naeht naderde; en het was onmogehjk verder te gaen. Mijn landman van Nikolofi vond gelukkig, in de omliggende ttrl Jen, eene fpelonk, waerin wij ofs verfchuH den, in een' der verdrietigfle nachten , wet ken ik ,n mijn leven heb doorgebragt. De koude, die zieh deed gevoelen, was zoo ge- tri 1? Z1J iD de maend J^uari , op de hoogde bergen van Frankrijk, zijn kan. Ik had nog twee duizend fchreden afteleehen, om bij den Toren van den Filozoof Torre del Filojopho, te komen. Dus noemt men eenen ronden toren, van fleen en kalk gebouwd dien Empédokles, zegt men, vrij d'gt bij den top van den Etna deed ftichten om des te beter kennis te kunnen krijgen van de natuur' en de oorzaken der verfchL leien van dézen vuurberg, in welken hij zicjj ein^  Driehonderd Drieknzestigste Brief. 6$ eindelijk wierp, uit fpijt van 'er niet in te hebben kunnen flagen. Eenige perfonen trekken echter dit geval in twijffel, zoo wel als de ftiehtting van dezen toren door Empédokles. Zij willen dat hij veelëer eene fterkte is, gebouwd door de Normannen, die van deze hoogte alle de kusten van Sicilië konden ontdekken. Anderen houden ftaende dat hec een tempel van Vulkanus was; en dit gevoelen fchijnt het waerfehijnlijkfte en wettigfte te wezen. Ondanks alle mijne begeerten, en alle mijne poogingen, om ter dier plaetfe te komen, konde ik nimmer mijn doel bereiken. Ik had mij op weg begeven voor het opgaen der zonne. De wind, die op den duur ge^ weldig had door geblazen, werd toen zoo onftuimig, gelijk bijna alle dagen in dit tijdperk gebeurt, dat ik alle oogenblikken vreesde weggevoerd te worden. Aen den anderen kanc ontmoette men eene, grooter zwarigheid, door de fchielijke helling, welke het ijs nog gladder maekte op deze hoogte van den berg. Mijn gids en de landman van Nikolofi, die de geftrengheid der koude niet langer konden wederftaen, verklaerden mij ernftig dat zij zouden vertrekken en mij verlaten, indien ik langer in eene onmogelijke zaek halfterrig bleve. Ik was genoodzaekt mij aen hunne redenen over te geven. Oordeel van mijn leedwezeit dat ik den top van dezen vermaerden vuurberg, die federt zoo langen tijd mijne nieuwsgierigheid opgewekt had, niet konde beklim6 men»  6* De Nieuwe Reiziger, men. Die, werd mij alleen vergoed, door bét lezen van de verhalen der welönderriehcte perfoneri, die gelukkiger dan ik geweest zijn in denzelven van digtbij te befchoüwen. Ik zend u èen verhael, Mevrouw, waerin gij voor zeker het grootfte vermaek zult fcheppen. Het is eene levendige, fchiiderachtige en verheven befchrijving van den topp' van Etna. De fchrijver * heeft 'er alle de rijkdommen der luisternjkfte verbeelding in tén toon' gefpreid „ Hier is eigenlijk (bij den Toren van den 3, ïilozoof) de top van den geheelen Etna: de» „ ze top heeft een* omtrek van zes duizend é, fchreden; en in het midden van deze op* „ .pervlakte is de vuurkolk of trechter vaf* „ den afgrond, waeruit gedurig een zwarte en „ dikke rook opftijgt. Deze vuurkolk, die uk »» zwart zatld ' asch en puinfteen beftaet i$ „ twee duizend fchreden hoog; en deze op„ klimming fcheen mij de moeijelijkfte van al„ len, dewijl men telkens tot de knien in hec „ zand zakt , en ik reeds fferk afgemat watf „ door den togt, dien ik had afgelegd om 'er „ te komen. Echter bereikte ik eindelijk de„ zen top, de verhevenfte van den vuurberg j „ en ik was zeer verwonderd, toen ik mij op „ den boord van dezen onmetelijken afgrond „ zag, dat ik denzelven breed genoeg vond,. „ om' " * De Baron de Riedefel, in zijne reis in Sicilië en vtroot Griekenland  Driehonderd DrieÊ'nzestigste Brief. #3 om gemakkelijk de opening rond te kunnen „ wandelen, terwijl ik niets anders verwachtte 9, dan eenen engen rand, gelijk aen dien van den „ Vefuvius. Ik wierp fteenen en zand m den „ afgrond maer mijn oor vernam geen het „ minfte geluid; en de diepte fcheen mi] zon„ der grond. Een dikke rook kwam'er on„ ophoudelijk uit voort, en niet bij tusfchen„ poozingen, gelijk in den Vefuvius plaets heeft. Men hoorde een dof geluid, ge3, lijk dat van de baren der zee, wanneer zij door den ftorm beroerd wordt, of ge„ lijk dat van een' grooten oven, waerin men l eenige ftoffen doet fmelten. De vuurkolk „ is niet regelmatig rond: ten oosten, naer „ den kant van Katana, heeft zij eene ingedrukte kromte, en vertoont op dezelfde „ plaets eene nederzakking, of veelëer eene „ fcheur, 't geen ons kan doen vermoeden ' dat de lava haren loop door dit gedeelte " genomen heeft. Het is niet gemakkelijk „ aen deze zijde op de opening te klimmen, „ niet alleen om dat de afhelling al te fteil „ is, maer ook om dat men verflikt wordt door den rook, die zijne richting naer den „ laegften uitgang neemt. „ Alhier, op den top van éen der hoogite „ 'bergen der weereld, genoot ik het uitge„ ftrektfte en fchoonfte gezigt, \ welk men j, zich bij mogelijkheid kan verbeelden. Ik „ zag aenftonds de zon van achteren de Apen,, nijniche gebergten van Kalabiïa te voor „ fchijn  M De Ni uwe Reiziger. >, fchijn komen, zich mee majesteit verheffen * » en de ganfche oostkust van Sicilië, benevens „ de zee, die dit eiland van dit zelfde Kalabria „ fcheidtj met hare fbralen vergulden. Men „ ziet onderfcheidenlijk dit laestgenoemde „ fchoone landfehap, en ontdekt de ganfche „ kust tot de golf van Tarento. Katana, Au„ gusta, Syrakufa aen de regte, Taormina en „ de omliggende ftreken van Mesfina op de s, linkerzijde, fchijnen onder uwe voeten te 5, zijn* De verfchillende uitberftingen van den „ vuurberg, de bosfehen, de heerlijke velden », van dit Zoo vruchtbare eiland, eene óntel„ bare meenigte van lieden en dorpen, en het „ meir van Lentini (Leontinum) bieden hec „ oog eene bekoorlijke verfcheidenheid aen. „ Gij ziet de wolken onder uwe voeten zwe„ ven, en de zon, door middel van dezel„ ven, de fchilderachtigfte fchaduwen vormen. „ Men verbeeldt zich over de natuur te heer„ jchen; men gelooft iets meer dan menfehe„ hjk te zijn, ziende zich zoo hoog boven „ :d wat adem haelt verheven. Geringe fier velingen, die, gelijk aen de mieren op „ eene aerden kluit van weinig uito-efirekt„ heids, om eene verachte ftrooiwisch firiidt „ wat is toch een koningkrijk, in vergelijking „ van de geheele aerde? Wat is de aerde in „ vergelijking van de onmetelijkheid der zee? » Wat is de zee, in vergelijking van het gan„ fche famenflel der weereld? Gelukkig al„ leen die geene, welke, vrij en onaf hangelijk, ?, naef  Driehonderd Drie'enzestigste Brief. 6$ ü naèr zijn goedvinden de plaets van zijn verU blijf op aerde kan verkiezen, en zónder dwang en ongerustheid dezelve genieten , terwijl zoo vele lafhartige flefvehngen de vergulde ketens , welken zij veroordeeld ' zijn al hun leven te dragen, als verachte , flaven kusfchetl ! Mij naer de andere zijde keerende, befchouWde ik de kusten van het „ ganfche eiland, het gewest, 't welk ik van Palermo was doorgetrokken, en den geheelen oever tusfchen Mesfina en het zelfde Palermo. Eindelijk, mijn gezigt Veffpreid, de zich over alle de bergen van SiciliëDeze bergen zijn gedeeltelijk bebouwd, gedeeltelük met bosfchèn bedekt, terwijl an\ deren niet dan eene naekte rots vertoonen. ' Ik kan alle deze voorwerpen niet bezigti, Sen zonder te zuchten over den tegenwoo'rdigen ftaet van dit eiland, vergeleken met het geene het eertijds was. Kan men " inderdaed een onverfchillig oog werpen op " zoo vele fteden, zoo vele verfchillende vol" ken, zoo vele rijkdommen, als hier vernie" tigd zijn; terwijl geheel Sicilië naeuwelijks " zoovele inwoonders. bevat, als'ereertijds in " het enkele Syrakufa gevonden wierden, te " Weten, twaelf honderd duizend zielen; wijders " op zoo vele heerlijke gewesten, toen allerlei foorten van vruchten.voortbrengende, doch ' !' tegenwoordig in eene woestenij veranderd, bit gebrek van handen om ze te bebouwen; " op zoo vele uitgeftrekce en gemakkelijke  "66 De Nieuwe Reizigtjr. » havens, die ledig van fchepen zijn, uit ge„ brek van koophandel; eindelijk op zoo vele rt menfchen, die geen brood hebben, omdat „ de edelen en de monniken alle vaste goe„ deren bezitten." Dusdanig, Mevrouw, is het heerlijke gezigt op den top van den berg Etna,- dusdanig zijn de filozofifche aenmerkingen, welken het zelve op den tegen woordigenfkiet van Sicilië doet maken: maer de verfchijnfels, welken deze berg vertoont, zijn misfchien nog van veel meer aengelegenheid. Men zoude hem moeten z.en in eenige dezer verfchrikkelijke mtberftingen, waerin de itoffen, gebragt tot dien graed van ontvlamminge, die haer verdrijft uit de fpelonken, in welken zij befloten zijn, alle hinderpalen verbreken en verbnjzelen met een ijsfelijk geraes losberften, en den fchnk, de verwoesting en den dood verre verfpreiden. Is het „iet de aendoenlijkfte beeldtems der helle in volle woede? Of lieve? zoekt de natuur, altoos weldadig in het midden dezer fchijnbare wanorde, hare verliezen niet te herftellen, de uitgeputte velden op nieuw v'-^htbaer te maken, en bare gaVen meer Werkzaemheid, meer overvloed medetedeelen? Welke verheven fchoonheden ZeZ grijfehjkheden, waermede zij dan omringd is De aloude historie heeft ons het getal dezer mtberftingen niet overgeleverd. Sedert het jaer _ 125* alleen heeft men 'er eene naeuwkeunge dagteekening van gehouden, namelijk, fe-  DRiE-höndèrd DrIEENZESTIÖSTE BrIEF. 6*7 federt men te Katana den fluijer van S<* Agath* tegen den vuurftroom gefteld, en zorgvuldig de wonderwerken, aen deszelfs invloed toegeëigend i aengeteekend heeft. Men ziet dat het getal der mtberftingen, tot dezen dag, op negenentwintig beloopt, en dat zij zoo onregelmatig en onzeker zijn als die van den Vefuvius. De laetfte heeft plaets gehad ra het laer *; een ijfelijke ftroom van heet wa¬ ter, met veel lava, kwam toen uit den mond van den vuurberg voort. Gelukkig nam dezelve zijnen loop naer de onbewoonde plaetlert Van den berg. fa de groote ükberftingen, heeft men dikwerf opgemerkt dat er mt den rook, dien de vuurkolk uitbraekte, weerlicht ten en ftralen vuurs voortkwamen. Senekft fpreekt in het tweede boek der natuurlijke vragen, van hetzelfde verfchijnfel. Men weet tesenwoordig dat het niet anders is dan de aentrektende ftof, die zich in zulk een' grootén overvloed in de omliggende ftreken der vuurbergen bevindt. Een andere niet min gewigtige waerneming is dat de naeld, door den zeilfteen preken, * Sedert dit tijdperk zijn 'er twee Wmneeueeweest; de eene in het jaer 1763, die de ver worpen itoffen: zj overtroffen, zegt men, riet noog rpa4 van Rome; ook ftrekte zich haer loop zeer verre uir de andere is van 't jaer 1766, welke beSO„ wit de eerfte eindigde, en dexeUde richting volgde. E a  6'8 De Nieuwe Reiziger. fterk bewogen wordt op den top van den berg* en zich echter altoos naer het noorden richt, fehoon zij meer tijd noodig heeft om in dien ftand te komen, dan wanneer zij beneden den Etna is. Insgelijks neemt men waer dat de kwik, in het weerglas, bijna tien graden lager daelt op den top dan aen den voet van den berg. Dus bleek het, volgens eene proefneming, met de grootfte naeuwkeurigheid gedaen, dat het weerglas aen den voet van den berg op 27 graden 4 lijnen ftond, en des anderendaegs , op het hoogfte gedeelte des vuurbergs, tot 18 graden en 10 lijnen daelde', fehoon het weder in het minfte niet veranderd, en in deze twee dagen helder en klaer was. Dit toont eerst de verbazende hoogte van den Etna, en ten tweede hoe zeer de lucht verdunt en verfijnd is in het verhevenfte gewest. Sommigen willen dat zij bezwaerlijk konden ademen, fehoon zelfs vrij van de zwavelachtige dampen ; maer dit toeval is niet algemeen , en kan ontftaen uit de gedaente en gefteldheid der borst en longen van zoodanige perfonen, die het ondervonden hebben. De ftoffen, welken de Etna uitwerpt, zijn eenigzins verfchillende van die van den Vefuvius s fehoon de werkingen der nature dezelfde zijn op beide deze bergen. Wolken van eene zwavelachtige floffe berften beftendig, gelijk ik gezegd heb, uit verfcheidén openingen van den grooten vuurkolk deseerften bergs. Deze rook, in plaets van zich te verheffen, rolt gemeenlijk naer  Driehonderd Drieenzestigste Brief. 6> naer hec benedenfte van den berg, gelijk een ftroom, totdat hij nadert aen het gedeelte van den dampkring, dat van dezelfde bijzondere zwaerte is. Hij drijft dan waterpas voort, en vormt in de lucht eene lange (treekvolgens de richting van den wind. De lava is, in het algemeen, zwart en fponsachtigér dan die van den Vefuvius. Men heeft van deze laetfte veertig verfchillende foorten verzameld ; terwijl de Prins van Biskari Hechts een twaelftal van die des Etnaes vergaderd heeft; en nog verfchillen deze in weinig zaken van eikanderen. Dit ontftaet, zegt men, omdat deze laetfte vuurberg niet dan ijzer en armoniakzout, met zeer weinig zwavel, glaswordende ftoffen en zand befluit; daer men in tegendeel juist aen deze laetfte ftoffen, en aen hunne verfchillende vermengingen, de fchoone en talrijke verfcheidenheden der lava van den Vefuvius moet toefchrijven. Maer de loop van beiden is zeer verfchillende. De uitgeftrektfte van den Vefuvius is niet langer dan zeVen duizend fchreden en die van den Etna is gemeenlijk vijftien of twintig duizend fchreden lang, zes of zeven duizend breed, en vijftig of meer voeten diep. Zij behoudt hare hitte maenden, en zelfs geheele jaren. Indien men opmerkt dat de hitte betrekking heeft tot de grootte der ligchamen, zal men zien waerom zij zoo- lang blijft in de verbazende dikte van deze lava. Haer voortgang is nog trager dan die van den Vefuvius; en men kan zich gemakkelijk voor hare verfchrikkelijke uitwerkingen beveiligen. E 3 Ee-  jro De Nieuwe Reiziger. Eenigen willen dat het mogelijk zij haren loop aftekeeren , en dat men 'er zelfs fomtijds gelukkig in geflaegd is. Dit zoo zijnde , zou Katana een gevaer minder, ter zijner vernielinge, te vreezen hebben. De Etna heeft, even als de Vefuvius, een' overvloed van vuurfteenen, kristalfchietingen of veeleer glaswordingen. De zwayel is 'er tegenwoordig jn veel minder hoeveelheid, dan in dezen laetften vuurberg; eene omftandig» heid echter, die volgens den graed van inwendige hitte verandert. Het armoniakzout is 'er, in tegendeel, zeer gemeen; en men kan het zelf, aen den mond van eenige mtberftingen, vplkomen zuiver en van alle.vreem-; de ftoffen afgefcheiden, verzamelen. De Etna braekt vuur, asch, zand, ijzer-en puimfteen, en ftukken van rotzen, veel grooter dan die yan den Vefuvius. Dezelfde verfchijnfels hadden eertijds plaets. Strabo zegt dat 'er voorheen uit den berg vuurftroomen, fomtijds ontvlamde rotzen, maer gewoonlijk een rook met Vlammen vermengd voortkwamen. Dezelfde fchrijver voegt 'er bij dat de top van dezen verfchrikkelijken berg, volgens de genomen waernemingen, verfcheidén veranderingen onderging; dat fomtijds eene vuurkolk in de ingewanden van den berg ftortten, en men ftraks weder uit den afgrond eene nieuwe vuurkolk zag voortkomen, om vervolgens uit zich zelve door inftorting in den berg te vallen, en plaets voor eene andere te maken, Naer,  Driehonderd DrieÉnzestigste Brief- 7* Naer Katana wederkeerende, ondervond ik op denzelfden dag de verfchillende luchtgeneldheden der vier jaergetijden. Des morgens had ik, op de hoogfte plaets des bergs, alle de geftrengheden van den winter gevoeld. Toen ik tot het middenfte gewest gekomen was, bevond ik dat de lucht zeer gematigd was. Naermate ik het benedenfte gedeelte des bergs naderde, befpeurde ik dat de hitte vermeerderde; en in de vlakte was zij nog zeer aenmerkelijk, fehoon wij naer het einde der maend Oftober liepen. Gedurende mijne wederkeering, befchouwde ik nog bijzonderlijker de vruchtbare gewesten van den Etna. Men vond eertijds in het houtachtige gewest beeren en harten, die leden langen tijd uitgeroeid zijn. Men ziet er tegenwoordig niet dan wilde zwijnen, reebokken en eene foort van wilde geit, met eene geringe hoeveelheid van gieren en arenden. Indien de inwoonders talrijker, werkzamer en vooral fchranderer waren, zouden zij, volgens de verfchillende hoogten van den berg, eene meenigteivangewasfen, die 'er natuurlijk groeiien, met het grootfte geluk kunnen aenkweeken Het is waer dat de velden dat bekoorlijke groen, 't welk men rondom den Vefuvius ziet, niet uitleveren: de wijngaerden zijn 'er laeg, en verëenigen zich niet met hoogeboomen, gelijk op dezen laetstgenoemden berg. Nogthans is alles, wat de Etna voortbrengt, verfchülender, zeldzamer en bijzonderer. Alle foortcn yan vruchten {lagen 'er volmaektelijk, en koE 4 ™*  fa De Nieuwe Reiziger; men tot rijpheid. De dadels, zelfs van den palmboom, wasfen 'er zeer wel en in grooten overvloed : zij grpeijen in de gedaente van druiyentrosfen , tien of twaelf bij eikanderen , bloei* jen in de maend Februari, en worden rijp in het begin van September. Men vindt 'er nog een' boom, dien men elders niet ziet: het is de Teda, die heden nog denzelfden naem behoudt , dien Ovidius hem gegeven heeft, in het affchetfen van Ceres, zoekende hare dochter Proferpina, door Pluto gefchaekt, en houdende in hare hand twee dezer boomen, welken zij uit den berg gerukt had, en die haer tot fcoortfen dienden. Dewijl deze boom eene groote meenigte van bijzondere harst uitlevert , kan hem deze godin wel uitgezocht hebben om 'er fakkels van te maken. Men noemt deze harst Katalana, en befchouwt ze als een hulpmiddel ter genezinge van de zweren. Volgens het denkbeeld der kruidkundigen, vindt men op den berg Etna den kaneel- en koffyboom, in hunnen flaet van wildheid: zij vereifchen flegts aengekweekt te worden. Ook groeit 'er falfaparilla, fasfafras, faffraen in overvloed, eene foort van rhubarber, en met één woord de zeldzaemfte welriekende planten; maer niemand neemt de moeite om ze optezoeken, en nog minder om ze aentekweeken. Men vindt echter op dezen berg eene voortbrengfel, indien men het dus moge noemen, dat den grootften ijver verwekt, en zelfs voordeelig wordt ?  Driehonderd Drieenzestigste Brief. 73 wordt, uit hoofde van deszelfs noodzakelijkheid vooralle de Sicilianen: dit is defneeuw. Niemand in het eiland kan dezelve des zomers ontberen, om den drank te verfrisfchen. De armfte heeft ze zoo wel noodig als de rijkfte. Ook ziet, men, in dit jaergetijde, de lieden eene aelmoes vragen, om fneeuw te koopen, gelijk men ze. elders verzoekt, om zich brood te bezorgen. Dit is de oorzaek dat deze koopmanfchap van het uiterfte gewigt is. De Bis-, fchop van Katana, Heer van den ganfchen Etna, trekt drieëntwintig duizend Franfche guldens 'sjaers uit de verkoop van de fneeuw', die jn eene kleene landftreek ten noorden gevonden wordt. De inwoonders * der naburige dorpen van .? De Reiziger heeft de geaertheid dezer ïnwoonderen niet gefchetst. Men moet zelf bekennen dat het moeijelijk is 'er een juist denkbeeld van te krijgen, na de laetfte verhalen der geenen, die hen gade geflagen hebben. De heer Brydone drukt zich in deze woorden uit: ,»"Wij vonden pnder de inwoonders van de, zen berg eene woeste en wilde geaertheid, welke ik nergens anders heb opgemerkt. Dit herinnert mij ' eene waèrneming, welke vader della Torre, his" toriefchrijver van den berg Vefuvius, dikwerf in " het koningkrijk Napels gedaen heeft; over'a'1, waer " de lucht fterk van zwavel en ontvlamde uitwaesfe" mingen vervuld is, zijn de menfchen ongemeen boos en ondeugend. Wat 'er van de regtmatigheid dezer aanmerkïnge zij , de inwoonders der omliggende ftreken van Nikolofi fchijnen dezelve '! ten minfte te bevestigen." De heer Baron van Riedefel zegt, in tegendeel, m zijne reis in Sicilië en groot Griekenland, dat „ de inwoonders van den Etna niet onbefchaefd en wild E 5  74 De Nieuwe Reiziger, van den top des bergs houden zich voorna, melijk bezig met dezelve te verzamelen: zij bewaren ze den ganfchen zomer in fpelonken, welken men, in bijna deszelfs ganfche hoogte, in een grpot getal vindt, en die de beste ijskelders der weereld zijn: de lucht is 'er zoo koud, dat het onmogelijk is dezelve eenige ©ogenblikken te verdragen. Wanneer men deze fneeuw noodig heeft, voeren zij dezelve op ezels of muilezels in de vlakte naer Katana of Riposto, een kleen dorp aen den oever der zee, wacr de fchepen van het eiland Maltha ze komen afhalen, ten gebruike van de inwoonderen, wien zij niet minder noodzakelijk „ tfjn, gelijk Fafelli hen affchetst, horridi adfpectu „ Ik heb hier, voegt hij 'er bij, even als in alle de „ oorden, weinig door vreemdelingen bezocht, en „ waer de menfchen door geene andere menfchen be„ dorven zijn, het menfchelijke geflacht in zijnen na„ tuurhjken ftaet gevonden, te weten, goede, wa„ re, vriendelijke en dienstvaerdige lieden. Zij heb„ ben eene fchoone gedaente: de zuivere en heldere „ lucht van den berg maekt hen vaerdig, vrolijk en „ blijgeestig. De vrouwen zijn fraei; zij hebben een „ blank vel, en de oogen zeer levendig. De mans „ zijn verbrand door de zon, maer groot, gezond „ innemende, vrijmoedig en gedienfiig Met e'e'rs s, woord, men bevindt zich in deze dorpen, die wel 3, bevolkt zijn, in het midden van eene uitmuntende 3, foort van lieden." Wien van deze twee Reizigeren moet men gelooven? De heer Brydone heeft veel verbeelding: zijn Werk bewijst het klaerblijkelijk. Eenige welonderrichte perfonen willen dat 'er veel poëtifche vergrooting in zijne befchrijvingen van Sicilië, en bijzonderlijk m die van den berg Etna is.  Driehonderd Drieenzestigste Brief. lijk is dan aen die van Sicilië. Door eene fchikking, voorlang vastgefteld, betaelt het eiland Maltha eene vaste fomrae gelds voor eene bepaelde meenigte van fneeuw,' gelijk het ook «der jaer, voor eenen prijs, die nooit veranderd eene zekere hoeveelheid koorns van Skilië koopt, zonder eenige foort van lasten, zelfs geene uitgaende regten, te betalen. Men zag eertijds, in de omliggende (treken van den Etna, verfcheidén aenmerkelijke fteden, die tegenwoordig geheelenal vernield zijn, Dusdanig waren Hybla major, reeds ontvolkt ten tijde yan Paufanias, en waervan geene kenmerken meer overig blijven. Het was beroemd door zijne overvloedige oogden, en door zijn uitmuntenden honig, dien de alouden bij den honig van den berg Hymette in Attika vergeleken. Virgilius roemt denzelven : Hyblceis apiius florem Jepasta falicti. Doch eenige fchrijvers willen dat men aen Hybla parva, welks plaets de ftad Augusta heeft ingenomen , dit uitmuntende voortbrengfel moet toefchrijven; en zij fchijnen des te meer gronds voor hunne meeiing te hebben, omdat alle de omliggende ftreken van deze laetfte ftad en alle de velden , ten allen tijde, bedekt zijn geweest met welriekende planten en bloemen, waeruit de bijen nog tegenwoordig den lekkerften honig trekken. Wat 'er zij van deze navorfching, waerin de fchranderheid der geleerden dikwerf dwaelt, thans is Centorbi, liggende ten zuidwesten van den Etna, op eenen afftand van dertig duizend r- * fchve-  ?S De Nieuwe Reiziger. fchreden van Katana, het eenigfte oord op deze kust, 'c welk eenige opmerking verdient. Ik heb deze ftad niet gezien, maer in een'reiziger gelezen dat hare ftichdng op eenen hoogen berg zonderling is. Zij is, eigenlijk gebroken, eene verzameling van vijf kleene fteden, geplaetst in zoo vele holten, waermede de berg van boven tot beneden bezet is. De top is in het midden,- en zonder de hoofdkerk, die zich in dit deel bevindt, en het gezigt van een gedeelte van dezen grooten omtrek beneemt, zoude men de vijf fteden te gelijk ontdekken , daer men 'er nu niet meer dan drie zien kan. Dit fchouwtooneel is echter zeer aengenaem. Vergeefsch zoekt men in deze ftad, eertijds zoo vermaerd, (Cicero noemt haer groot en rijk, maxima & locupletisfima} fle kenmerken van hare aloudheid. Men vindt 'er niet dan onderaerdfche gewelven , waervan men het gebruik niet kan gisfen, en die , wel verre van bewijzen van haren alouden luister opteleveren, thans alleen dienen om de bijgeloovigheid harer inwoonderen in ftand 'te houden. Verfcheidén dezer onderaerdfche gewelven werden voorbedachtelijk gedempt, uit vreeze dat 'er zich de duivel meester van zoude maken, of misfchien omdat men zich verbeeldde dat hij 'er reeds bezitting van genomen had. Deze zaek, voegt 'er deze fchrijver oordeelkundig bij, is onverfchillende voor ijder, die de minfte beginfels der redenkunde kent; maer zij is van het grootfte gewigt voor dit volk, in den on-  Driehonderd DrieËnzestigsté Brief. 7f ongelukkiger! ftaet van ligtgeloovigheid, die hun zoo natuurlijk is. De reistogt van Katana naer Syrakufa begint reeds minder aengename gezigten tevertoonen* dan men zoo even verlaten heeft: de kust is laeg * en men vindt 'er tegenwoordig niets van eenige aengelegenheid. Een kundig reiziger gemec echter een aendoenlijk vermaek, door her lezen van de fchoone befchrijving, welke Virgilius in zijn derde boek der Eneade daervan gefchetst heeft. De fchilderij van alle deze eertijds zoo beroemde oorden, fehoon thans veranderd, verwoest en ontsiert, door de onmedogende hand des tijdsen der Barbaren, doet nog in de ziel de zachtfte aendoeningen ontftaen. Ik ftak over de Giaretta, eertijds de Simeta, zoo beroemd bij de Poëten. Het is de eenigfte vaerbare riviervan Sicilië: zij heeft hare bron bij den Etna, en werpt zich in de zee bij de puinhoopen van het aloude Morgantium. Men vindt aen haren mond eene groote meenigte van fchoone amber, welken de landlieden der nabuurfchap naer Katana brengen, alwaer men 'er kruifen, gebedenfnoeren en andere vrij wel uitgevoerde werken van maekt. Niet ver van den mond der Simeta zijn twee der grootfte meiren van Sicilië, de Pentana en de Biveri: het laetfte vooral is zeer vischnjk en overvloedig in watervogelen. De velden van Lentini, eertijds Leontium, eene der aloudite en doorluchtigfte fteden van Sicilië, waerin verfcheidén groote mannen hec eerfte daglicht ontvingen; deze velden, zoo beroemd door hun* ne  fi De Nieuwe ïUizigér. ne verbazende vruchtbaerheid in granen, munten tegenwoordig niet boven de overigen van dit eiland uit. Augusta, eene groote en fchoone haven en fterke plaets, die negen duizend inwoonders kan bevatten, ligt zeer aengenaem op een kleen eiland, dat eertijds een fchiereiland was. Digtbij deze ftad is een oord, Merilli genoemd, waerin men een vrij groot aental van fuikerplantaedjen vindt; maer de inwoonders bewerken de fuiker niet: zij verkiezen de rieten in derzelver natuurlijken ftaet te verkoopen aen de ingezetenen van Avote, die fuikerbakkerijen hebben. Van Augusta tot Syrakufa is het ganfche veld bedekt met olijfboomen van eene verbazende grootte, die uitmuntenden olie opleveren, en met ongemeene kleene wijngaerden, die den goeden en in geheel Europa zoo beroemden wijn, waervan men twaelf verfchillende föorten maekt, voortbrengen. Op de regter zijde, zier men eene keten van bergen , die allengskens fchijnen te verdwijnen en zich met den grond te verëenigen. Eindelijk komt men aen eene grensfcheiding van fteile rotzen, wier ruime omtrek eertijds de uiterfte palen van het aloude Syrakufa uitmaekte. Ach! Mevrouw, van welke treurige denk. beelden wordt men aengedaen, wanneer men de oogen op de overblijffels van deze ftad werpt! Syrakufa, eertijds zoo beroemd in de historiën, door zijnen rijkdom, zijne pracht en het getal zijner inwoonderen, die op meer dan twaelf  Driehonderd ÖrieenZestigstê Ëriéf. f$ twaelf honderd duizend beliepen; Syrakufai dat, ten tijde van zijnen roem, verfeheidenmalen de talrijkfte vloten der Karthageren en Atheneren , en legers van meer dan tweemael honderd duizend mannen wederftond; Syrakuia-, dat in den omtrek zijner muren, 't geen men nimmer ergens anders gezien heefti vloten en legers befloot, waerdoor het in ftaet was om Zijne magt van verre te doen eerbiedigen; Syrakufa * het vaderland van zoo vele groote mannen, het verblijf tévens der tirannije, het tooneel der misbruiken van het hatelijkfte vermogert der Deonifiën, en der beweeglijkfte gematigdheid vanHiéfon en Timoléon, het verfchillende voorwerp van alle de deugden en alle de gebreken, van eene onbepaelde flavernije, en eene waerlijk gemeenebestgezinde fierheid, van eenen geest van wangunst', haet en Wraek', die de tweefpalt onder de burgers zaeide, en van eene edelmoedige opoffering voor het algemeene welzijn; Syrakufa eindelijk, deze trotfche en heerlijke ftad, demededingfter van Rome, onder het welke zij niet bezweek, dan door het zijne veroovering duur genoeg te doen betalen, is tegenwoordig niet meer dan een kleen fteedje, waerin men niet boven de veertien duizend inwoonders telt, bijna allen tot den armoedigften ftaet gebragt, niettegenftaende het hun vergunde voorregt van bevrijd te zijn van allerlei belastingen, zelfs ten aenzien der bezittingen, welken zij buiten het regtsgebied der ftad verkrijgen. Kan die voorregt, 't welk de Oppef- vor«  So De Nieuwe Reiziger, vorften genoodzaekt zijn geweest hun toetefiaen * wel eenigzins opwegen tegen het verlies. 't welk zij telkens moeten ondergaen , zoo dikwerf het oorlog in Sicilië gevoerd wordt, door de drift der vijandelijke heiren om zich van Syrakufa meester te maken, niet alleen uit hoofde van de uitmuntendheid zijner haven, maer ook om den overvloedigen voorraed, dien men gemakkelijk uit de omliggendeftrekenkan trekken? Van de vijf fteden, die aen Syrakufa den naem van Pentapolis hadden doen geven, die met eikanderen verëenigd een' omtrek van vierentwintig duizend fchreden uitmaekten, en allen met fterke en hooge muren en ontzagchelijke torens omringd waren , is Ortygia nog alleen in Hand gebleven; zij is de kleenfte, en heeft Hechts twee duizend fchreden in haren omtrek. Eertijds was zij een eiland, gelijk haer naem aen wijst, Ortygia Infula, waerop men een kasteel, dat den ingang der haven floot, gebouwd had. De vaert vervolgens gedempt zijnde, werd zij langen tijd een fchiereiland; maer de tegenwoordige Koning heeft haer in haren eerften ftaet herfteld, door de landtong, die haer aen den vastenwal hechtte, met grooté kosten te doen doorfnijden, en de ftad te omringen met eene dubbele graft, waerover bruggen liggen, om de gemeenfchap met het land te onderhouden. Aen dezen kant zijn de vestingwerken aenmerkelijk, en fchijnen de plaets ontoegangelijk te maken. Aen den zeekant zijn zij van weinig belang. De hedendaegfche ge- bpu-  Driehonderd Drieenzestigstè Brief. 8i bouwen verdienen ook luttel meer opmerking. Nogthans is bijna alles op de oude wijs, maer verminkt en door den erbarmelijkften fmaek ontfierd. De hoofdkerk van Ste Lucia is 'er eeri bewijs van. Men meent dat het de tempel van Minerva is; zoo beroemd in deze ftad. Die gebouw is' voorzeker ouderwets: het beftaet uic vierendertig kolommen der aloude Dorifche orde , van dezelfden vorm als die van Pestum. De binnenruimte was vrij wel in ftand gebleven 5 maer men vond goed de muren met platte zuilen uittehouwen, en de kolommen der overwulfde gallerij met een' anderen muur aen el-, kanderen te voegen, om eene binnenruimte met twee lage zijden te hebben; en dit gebouw heeft van toen af het volkomen merk der barbaerschheid vertoont. Digtbij deze kerk ziet men nog de overblijffels van eene middaglijn, yan daer getrokken tot op de wijdte van drie duizend fchreden , tot aen het oord, waer de tempel van Diana was, aen de overzijde der haven van Syrakufa. In Ortygia ftroomde en ftroomt nog de fontein van Arethufa, zoo beroemd bij de poëten, en geëerbiedigd als de Befchermnimf der Syrakuferen. Zij ontfpring't uit den grond bij hare bron, zoo groot als eene rivier, en werpt zich ftraks in de zee, die'er digtbij is. Dit is het alles, wat zij tegenwoordig verwonderlijks vertoont; want voor het overige is zij niets meer dan een flecht badwater, waerin de waschters van Syrakufa het linnen der inwoonderen gaen reinigen," en deze Nimfen hebben op verre na KKVllL Deel, 'f geene  8a Dé Niéuwe Reiziger, geene de minfte gelijkheid met de Nimf, die het beuuur over deze doorluchtige fontein had, en goddelijke eer waerdig gekeurd wierd. Het water heeft een' brakken fmaek, ten bewijze dat het met het zeewater vermengd is 5 en men vindt 'er die ongelooffelijke meenigte van visfchen niet meer, waervan Cicero fpreekt in zijne befchrijving van Syrakufa. Op eenen geringen afftand van de Arethufa is eene andere groote bron van zoet water, die. uit den grond der zee voortkomt, en zich tot aen de oppervlakte niet met haer vermengt. Men noemt haer Occhio di Zilica; en de poëten hebben verfierd dat het Alfeus was , die Arethufa onder de Middenlandfche zee tot in Sicilië vervolgd had. Gij kent al te wel, Mevrouw., fllje deze fabels, dan dat het noodzakelijk zij u dezelven voortefiellen. Gij zult 'er bovendien de luisterrijkfte befchrijvingen van vinden in de Herfcheppingen van Ovidius. Op de zuidwestkust van Ortygia was de groote haven, Partus magnus, welke door de ingezetenen nog Porto maggiore genoemd worde. Dit is de fchoonite, ruimde en beste haven van Sicilië; en men bepaelt haren omtrek op zes duizend fchreden, Haer ingang, die ruim drie honderd fchreden wijd is , bevindt zich tusfchen het tegenwoordige Syrakufa" en hec aloude Plemmyrium. Deze laetfte plaets, met Ortygia, ftrekte om den toegang van deze groote haven te verdeedigen. De verfterkingen waren buitengemeen; en de Romeinfche vloten kon-  ÖRiEHÖNDBRb Drieknzestigstè Brief. 83 kónden dezelven nimmer overweldigen. Eene andere haven, Portas minor, Porto piccoloy ligt ten noordoosten van Ortygia. Hier onthielden zich de vloot en alle zeemagten van het Gemeenebest, Dioiiyfius liet dezelve met .eene ongemeene pracht' bouwen, met marmer bekleeden en bevloeren, en rondöm met marmeren beelden vertieren. Hier uit ontftaec de naem van Marmorcus, dien men haer gaf, en die van Marmoreo, dien men haer nog geeft* Men moet opmerken dat bijna alle deze oorden , als ook verfcheidén anderen van deze kust', hunne aloude namen behouden hebben, behalve den Italiaenfchen uitgang ; enditmaekt de befchrijvingen, welken men 'er ons van nagelaten heeft, ftog van meer aengelegenhcid. De kleene haven was tusfchen Ortygia ert Arkadina ter regter zijde. Dit was de twee* de ftad van Syrakufa, het gedeelte aen zee, dat met zoo veel ijver en dapperheid door Marcellus belegerd, en door Archimedes, wiens Vernuft alleen voor de Syrakuferen , zijne land* genooten, nuttiger was dan alle hunne vercenigde kragten, met zoo veel künst'en uitvinding' verdeedigd wierd. Men toont nog de plaets van zijn huis, als ook den toren * waeruit men zegt dat hij met zijne brandfpiegelen de Romeinfche galeijen, die in de kleene haven geankerd lagen, in brand ftak. De derde ftad was Tycha, en de vierde Epipolte, beide ten noorden, en ter zijde van den berg gebouwd; Eenige fchrijvers echter vermengen Fa deae  84 • De Nieuwe Reizigers deze twee wijken met eikanderen, en makétï 'er eene eenige wijk van, waerdoor zij 'er Hechts vier in Syrakufa tellen. De aloude weg, irt de rots uitgehouwen, en naer Tycha loopen* de, is Van wederzijden nog bezet met graflieden, waer van 'er eenigen zeer fierlijk zijn; maer vergeefsch zoude men 'er die van Archimedes zoeken, waerop men, volgens zijne meening, de gedaente van eene Sfeer, op eene Cylinder geteekend j vertoond had. Zelfs reeds voor het tijdperk, waer in Cicero Schatmeester in Sicilië was, hadden de Syrakufers dit gedenkftuk derwijze verwaerloosd., dat zij niet meer wisten waer het zich bevond: men had de meenigvuldige zorgen van dezen grooten man noodig om het te ontdekken; en gelijk hij zelfs zegt, Syrakufa, die doorluchtigfte en eertijds wijste plaets van Griekenland, Was van het beftaen van dit gedenkftuk, ter eere van eenen harer bekwaeintïe inwoonderen opgericht, onkundig gebleven, teh zij een man van Arpinum het haer ontdekt hadde. De laetfte ftad ten zuiden was Neapolis, dus genoemd, omdat zij het leste gebouwd, en de fchoonfte en tevens uitgeftrektfte van het aloude Syrakufa was. De vermaerde fontein deverliefde Cyane heeft hare bron in de nabuurfchap , en .ftroomt in den vloed Anapus, die zich in de groote haven werpt , bij de ftad Olympium, eertijds liggende over Ortygia, aen de andere zijde dezer haven. De ' geheeie grond, dien Neapolis .befloeg, is tegen-  Driéhonderd Drieènzestigste Brief. % genwoordig bedekt met wijngaerden en olijfboomen. Men ziet 'er echter nog eenige merkwaerdige overblijffels der aloudheid, namelijk, de fteengroeven, het oor van Dionyfius, het tooneel en den ronden fchouwburg. De fteen-groeven waren niets anders dan 'de -gevangenisfen van Syrakufa. Diodoris en verfcheidén aloude fchrijvers zeggen het uitdrukkelijk. De Tirannen van deze ftad deden ze uithouwen in eene rots, die zoo hard als marmer was. Dit werk beftaet thans, voor een groot gedeelte, in een' onderaerdfchen tuin van eene verbazende uitgeftrektheid, omtrent honderd voeten bene. den het waterpas der aerde. Het is een der fchilderachtigfte gezigten, welken men zich bij mogelijkheid kan verbeelden. - Men ftaet verbaesd dat men op deze diepte olijf- oranjefttroen- vijgen- appel- granaet en andere vruchtboomen vindt, die overvloedig ooft van eene uitmuntende hoedanigheid overleveren. Welke zonderlinge verandering! Zouden deze hatelijke Tirannen , die al te dikwerf' de ongelukkige flagtöffers van hunnen argwaerivan hunne onregtvaerdigheid en wreedheid , in dit verblijf van tranen en wanhoop opfloten, immer hebben kunnen voorzien dat de natuur het in eene plaets van vermakelijkheden- zoude verkeeren, en het zelfs fchijnen verkoren te hebben, om'er blijken van eene ongemeene vrüchtbaerheid te geven ? In eene dezer fteengroeven beftaet nog in ?ijn geheel het vermaerde oor van Dionyfius, F 3 fair*  $6? De Nieuwe Reiziger, Vorechlo di Dionyfio. Dit is eene groote fpelonk, in de rots uitgehouwen , hebbende omtrent tagchentig voeten loodregce hoogte, en ten minfte honderd en twintig voeten lengte. Zi] heeft wezenlijk de gedaente van een menfchelijk oor. De Tiran had haer derwijze doen fiimenitellen, dat alle de toonen, die ?er in voortgebragt wierden, zich bij eikanderen vereenigden ahsin een brandpunt, 't welk men het trommelvlies noemde. Hier was een klcen gat, 5t welk gemeenfchap had met eene ka» mer, federt eenigen tijd ontoegankelijk geworden , en in welken hij gewoon was zich te verbergen. Hij voegde zijn oor aen dit gat, en hoorde onderfcheidendijk alle de woorden der lieden, welken hij. in deze fpelonk deed opfluiten , door middel van zulk eenen duidelijken weerklank, die denzelfden toon zoo wel herhaelde, dat het fcheuren van een blad papiers van het eene einde tot het andere klonk. Op deze wijs gelukte het hem de heimelijkfte gedachten der gevangenen te ontdekken , eena handelwijs, die het kenmerk van den uiterften graed der tirannije met zich voert; en deivijl het hem gemakkelijk was de klagten, welken het verdriet en de droefheid deze ongelukkigen deed uitboezemen , als eene overtuiging van imsdaed aentemerken, achtte hij hen van dien flond af fchuldig genoeg, om hen tot den dood te veroordeelen: zeer weinigen keurde hij waerdig vnjgefproken te worden. Men ziet nog in W? ërot gaten in de rots uitgehouwen, die ï 5- * W  Driehonderd Drieën zestigste Brief. alleen fchijnen gediend te hebben om 'er ketens aen vast te maken. De overlevering wil dat Dionyfius, toen al het werk voltooid was, alle de arbeiders, die 'er aengewerkt hadden, ter dood deed brengen, tc-n einde zijn geheim niet verfpreid wierde. Wanneer men bedenkt dat fommige menfchen zulk een verfoeijelijk misbruik van hunne raagt' geraaekt hebben , en noch in alle tijden, noch bij alle volken, zeldzaem geweest zijn , weet men niet waerover men zich het meeste moest verwonderen, of over hot geduld of over de onnoozelheid van het menfchelijke gedacht. Op eenigen afftand verder van de fteengroeven is het aloude tooneel van Syrakufa, in de rots uitgehouwen. De meeste trappen of zetels zijn de verwoestingen des tijds ontflipt; maer de vertoonplaets is geheel vernield. Men moet ten hoogde verwonderd zijn over de kleenheid van dit tooneel, wanneer men het vergelijkt met dat van Taormina, eene ftad voorzeker van minder aengelegenheid dan Syrakufa. Weinig blijft 'er over van den ronden fchouwburg, wiens gedaente van eene fchuinfehe eirondte fchijnt geweest te zijn. De onderaerdfche begraefplaetfen fchijnen de nieuwsgierigheid van een' reiziger meer waerdig : het zijn Onmetelijke fpelonken, welken die van Rome overtreffen, en die van Napels evenaren. Men is tegenwoordig overtuigd dat de Christenen die nimmer gegraven hebben, om zich aen de vervolgingen der Heidenen te onttrekken. ZouF 4 dc  M . De.Nieuwe Reiziger. de men niet kunnen zeggen dat. zij het werk zijn der eerfte inwoonderen, dje als wilden leefden? Zij vonden het ontwerp der onder» aerdfche bouwkunde, eene dochter der noodwendigheid, in de grotten der natureen deze bouwkunde moest volftrekt gaen voor die der kunfte, welke uit de overdenking en het .vernuft voortkwam. Dit. zijn, Mevrouw , tegenwoordig alle de aloudheden, van eene der bloeijendfte fteden van het heelal, het verblijf der kunften, hec middenpunt van zoo vele rijkdommen. Men Vindt 'er uoch ftandbeelden, noch plat beeldwerk , noch eenig ander gedenkftuk, dat eenige bewijzen van zoo vele uitmuntende begaefdheden, w.aerover men zich in de aloude kunftenaers verwonderd, oplevert. Dit zal ons echter niet vreemd voortkomen, indien men zijne aendacht vestigt op de belegeringen en verwoestingen , welken Syrakufa o.ndergaen heeft, of als men zich herinnert alles, wat het zelve ontroofd wierd door de Romeinen, en bijzonderlijk door Verres, die het geheelenal plunderde, gelijk Cicero hem verwijt in de welfprekende redenvoeringen, welken hij. tegen dezen eerloozen roover heeft ingericht. Het eenigfte, dat men 'er ontdekt, gelijk ook in de. omliggende ftreken, zijn de gedenkpenningen. Het getal van de reeds gevondenen, en van die men nog vindt, is ongelooffelijk: zij zijn voor het grootje gedeelte in zilver.  Driehonderd Drieènzestigste Brief. 89 . Ik verliet Syrakufa en zijne deerniswaerdige pverblijffels, en begaf mij naer Avola, waer ik plantaedjen van fuikerrieten en fuikerbakkerij: en befchouwde. Men fchept zeker behagen in dit vreemde voortbrengfel in Europa te vinden; maer de inwoonders hebben tot nog toe aen de fuiker van dit land de hoedanigheid van die van Amerika niet kunnen geven, het zij uit gebrek van hunne eigen fchranderheid, het zij omdat dezelve niet tot dezelfde rijpheid komt. De Regering heeft echter alle zijne poogingen aengewend, om derzelver vertier te bevorderen, door aenmerkelijke regten op die van .Amerika te leggen. Doch. dit niettegenftaende .geven de Sirilianen altoos den voorrang aen.de.Ze laetfte , die zelfs met hare regten nog minder kost dan die dezer landftreek'. Hier floot , ik mijne reis rondom de kust. Ik doorkruiste in eene regte lijn de landerijen, om mij naer de oost- en zuidkust te begeven. Ik Het aen mijne linkerzijde de-kaep Pasfaro, eertijds het voorgebergte Paclünum , één der drie punten van Sicilië; en ik had 'er te minder leedWezen van, omdat dit ganfche zeeftrand, volgens het geene ik vernam, onbewoond is, uit hoofde van de ftrooperijen der Barbaerfche zeerooveren, die dit gedeelte der kust' lastig vallen. Ik had, het is waer, in deze reis veel te lijden, door de moeijelijkheid der wegen, de behoefte aen levensmiddelen , en het gebrek aen alle gerieffelijkheden en allerlei herbergen: maer ik vergat mijne moeite; en ik kan zelfs F 5 zeë."  9© De Nieuwe Reiziger, zeggen dat het mij rijkelijk vergoed wierd door het gezigt van de vruchtbare velden, de welriekende heuvelen , en de betooverende beemden van Noto, Ragufa, Modika en Vittorïa. De ftad Noto heeft haren naem gegeven aen een der drie landfehappen van dit eiland: zij is groot, vrij wel gebouwd, en geplaetst op eene aloude ftad, die door de aerdbeving van hec jaer 1693 verwoest is. Van Vittoria begaf ik mij naer Alikata of Likata, dat eenige willen dat gebouwd is op de puinhoopen der aloude ftad Gela, dus genoemd naer den vloed vande?en naem , die tegenwoordig den naem van Fturne Salfo draegt, uit hoofde van zijn zout water. Het veld der omliggende ftreken is zoo vruchtbaer als het eertijds was: men verzamelt 'er koorn , dat een fijn en wilt meel geeft', ■waervan men uitmuntend deeg maekt, dat in het ganfche eiland, en zelfs in het koningkrijk zeer gezocht wordt. De ftad is wel gebouwd , en kan omtrent twaelf duizend inwoonders bevatten. Men vindt gedurig op de reede verfcheidén Malthéfche .fchuiten , waermede men gemakkelijk den overtogt van hier naer Maltha kan doen. Men geeft hun den naem van Speranora: het zijn kleene vaertuigen met zes riemen, zijnde zeer plat en naeuw, zoo dat 'er zich ten hoogfte twee óf drie perfonen van achteren kunnen onthouden, met zes rocijeren en een' ftuurman voor al hec fcheepsvolk. Niets is naer oogenfehijn gevaerlijker dan deze foort van vaertuigen. Bij de minfte  .1 Driehonderd DrieËnzestigste Brief, pt minde beweging der zee, meent men dat zij zullen omvallen. Niets is echter zekerer om in de Middenlanfche zee te varen: zij ontfnappen de vervolgingen der zeefchuimeren door hunne (helheid, en het geweld der baren door hunne ligtheid. Dewijl ik geen beter gelegenheid had kunnen vinden om mij naer Maltha té begeven , bediende ik mij aendonds van deze. Ik huurde een dezer vaertuigen ; en indien de wind niet verandert, denk' ik morgen t' zeil te gaen. Ik ben, enz. Alikata. den 3** van Noyémber. 1758. Driehonderd Vierenzestigste Biuef, Het eiland Maltha. Mijne overvaert van Sicilië naer Maltha is één der gelukkigde' geweest, fehoon ih dit jaergedjde dé; ftormen niet dan al te meenigvuldig zijn. Ik vertrok van de reede van Alikata, des avonds den van November: De wind was gunstig, en de zee (lil. De hemel fchitterde met allen zijnen voortreffelijken luister; en de maen kaetfte hare draden op de oppervlakte des waters té rug. Ik be-  «pa De Nieuwe Reiziger. befchouwde den Etna, de groote vuurbaek dezer zeen, terwijl hij ftroomen van ontvlamde wolken uitbraekte. Het gezigt, dat zich voor mij vertoonde, veroorzaekte mij de zachtfte ontroeringen : deze werden vermeerderd door den lofzang, ter eere van de heilige Maegd, dien de fcheepslieden van mijne Sperahora opheften, volgens hunne beftendige gewoonte van 's morgens en 's avonds. Hun overëenftemmendezang was godsdienftig, treffende welluidende en naer eene juiste maet, welke zij insgelijks met hunne riemen hielden. Ik was flechts een oogenblik onrustig op het zien van een fchip, dac mij verdacht voorkwam," maer ik werd toen zelf van de vlugheid van mijn kleen vaertuig overtuigd. Mijne roeijers werkten met zoo veel ijvers, en de_ ftuurman rtuurde met zoo veel bekwaemheid , dat wij oogenblikkelijk zoo verre van het fchip verwijderd waren, dat wij aer niets meer van te vreezen hadden, In minder dan vierentwintig-uren vperen wij over de ftraet van Maltha, die omtrent negentig Italiaenfche mijlen wijdis; en des namiddags van den 5dcn der maend' kwamen wij voor de haven van Valetta, dat de hoofdftad is. De ingang dezer haven is naeuw, en wordt verdeedigd door het kasteel St. Elmus, gebouwd op de punt van het fchierêiland, waerop de ftad ligt. Eenige rotfen, welken de natuur wonderbaerlijk gefchikt heeft, maken van deze uitgeftrekte zeehaven vijf veilige en gemakkelijke havens, van alle kanten met aen- me$-.  Driehónderd Vierenzestigste Brief. merkelijke fterkten omringd, en met uitmuntende fchietfchanfen voorzien. Alle deze werken zijn, niet alleen door de ftoutheid der onderneminge, maer ook door de bekwaemheid der uitvoeringe, meesterftukken der kunst', en der grootfte verwonderinge waerdig. Men ftaec verbaesd over het gezigt, de grootheid en de meenigvuldigheid van zoo vele fterkten, torens, bolwerken, halvemanen en fchietfchanfen. Alle de kusten van het eiland zijn 'er mede bedekt, of ten minfte die geenen, wel* ke aen de noordwestzijde toegangelijk zijn. Aen de zuidoostzijde, naer den kant van Barbarije, is de toegang onmogelijk. In de ruimte van verfcheidén Italiaenfche mijlen js het flechts eene fteile rots, die volkomen loodregt mét de zee is. Dus hebben de kunst en de natuur het hare toegebragt, om dit eiland in dert ftaet van eene ontzagbare verdeediginge te ftellen. Het is beveiligd voor alle de aen vallen! der vijanden. Den Turken is het altoos mislukt, zoo dikwerf zij de eer der Halvemaen' hebben willen wreken, door alle hunne kragten tegen dit geduchte bolwerk der Christen-* heid aentewenden. Ik ben overtuigd dat het ( hun insgelijks zoude mislukken, indien zij hunne ondernemingen wilden vernieuwen. Gij weet, Mevrouw, dat de Ridders van Maltha, wien dit eiland toebehoort, door hunnen ftaet altoos in oorlog met deze vijanden' vari den Christelijken naem zijn: maer u is mogelijk  94 De Nieuwe Reiziger. Ujk onbekend dat hun tegenwoordige toeftancl geheelénal ftrijdig is met hunne eerfte inftcllinge, die flechts weldadigheid en mcnfchenliefdé ademde. Zie hier het geene eerst gelegenheid tot hunne dichting gaf. Omtrent hec midden der elfde eeuwe verkregen de kooplieden van Amalfi, in het koningkrijk Napels, die in Syrië handel dreven, van den Kalif van Egipté verlof om te Jeruzalem een klooster der Latijnfche kerkgewoonte te vestigen,- Waerin men Benediktijnen ftelde, welken men uit Italië deed komen. Ter zijde van dit klooster, Ste Maria der Latijnen geheten, bouwde men, voor de arme bedevaertgangeren en voor de zieken, een gasthuis, waervan de kapél eerst aen St. Jan den Milddadigen , en vervolgens aen Sr. Jan den Dooper toegewijd wierd. Verfcheidén bijzondere perfonen, bezield door een' geest Van ijver en liefdadigheid, boden zich aen om de zieken te bedienen. Men ontving hen in do hoedanigheid van Leeken of Weereldlijke Broederen : zij waren onderworpen aen de Monniken; en hunne onderfcheiden kleeding belfond in een' zwarten mantel, met een wit kruis. Onder tusfchen verontrusten de Arabieren de we» gen, en bedreven duizend moedwilligheden aen de bedevaertgangers, die zich toen van alle deeJen van Europa naer het Heilige Land begaven. De Abt meende dat hij, ter verdeediginge van deze godvruchtige reizigeren, de Weereldlijke Broeders van zijn klooster moest wapenen. Deze  Driehonderd Vierenzestigste Öruüf. 9$ ze verkozen onder zich een hoofd, om hen in het veld te gebieden. Zij behaelden welraschi een' grooten roem, door hunne dapperheid en krijgsverrigtingen- De mildadigheden der bedevaertgangeren Verrijkten het klooster; hec getal der Broederen, of veeleer der verdeedigeren van alle deze gewesten, vermeerderde ; en hunne middelen groeiden aen. Allengskens wilden zij het gezag der Monniken niec meer erkennen: zij zonderden zich zelfs geheel daervan af, en in plaets van den regel van St. Benedlktus, dien zij tot nu toe gevolgd hadden i omhelsden zij dien van St. Augustinus, en maekten een ligchaem op zich zelfs uit. Gerard Tom of Tung wordt befchouwd als den eerften Groot-Meester dezer Orde, toen bekend onder den naem van St. Jan van Jerufalem. Gedurende denganfchen tijd der Kruisvaerten 4 pnderfcheidde zich deze Orde door uitmuntende* dienttem Zij werd toen, met die der Tempelieren , niet min lofbaer dan Zij, de toevlugc van den bloeijendften adeldom van Europa. Maer de krijgsverrichtingen dezer doorluchtige Ridderen werden Hecht onderfleund door de ontelbare legers van alle deze kruisvaerderen, die alles fchenen te zullen bemagtigen,- en echter door de Hechte tucht, de^ongeregeldheid en hec misverftand in een onvermijdelijk verderf Horten. De Soudaens van Egipte behaelden groote verooveringen in Syrië; zij maekten 'er zich geheel meester van. De Ridders van St Jan begaven zich toen in het eiland Cyprus in het jaer,  £ö De Nieuwe Reiziger. 1291. Luttel tijds daerna,in het jaer 1310^ verooverden zij, onder het grootmeesterfchap van Foulques de Villaret, het eiland Rhodes, dat de hoofdplaets der Orde wierd, en zijnen naem daer aengaf. Verrijkt door de weldaden, welken de godvrucht dezer tijden vermeenigvuldigde, en nog mëer door den buit der Tempelieren, hunne mededingeren, welken Filippus de Schoone aen zijn misnoegen Opofferde, befteedden zij hunne rijkdommen tot het nuttigfte gebruik van hun beroep. Zij waren alleen bedacht om zich nog ontzagchelijker voor de ongeloovigen te maken, en zich te verfterken in een eiland, vanwaer zij ftraffeloos alle derzelver magt trotfeerden. Niemand flaegde 'er beter in dan Pieter van Aubüsfon, verkoren GrootMeester in het jaer 1476". Onderricht dat Mahornet de II fel van geven. De Orde van Maltha, welke men insgelijks de Religie noemt, is wezenlijk eene Geestelijke Orde. De leden doen de drie geloften van armoede, kuischheid en nederigheid. Zij nemen onder eikanderen geene andere waerdigheid aen, dan die van Broederen. Het is de eenigfte kloostermaetfchappije, in welke men zoö dra komt, en waerin men de gelofte zoo laec doet. Men wordt 'er in ontvangen, mendraegc het kruis zelfs in de luijeren, en legt geene geloften af, dan in een ^cvordci den ouder ^ dat is, wanneer*men verzekerd is een riddergoed te zullen verkrijgen. Men moet bewijzen van een' goeden adeldom te zijn, om 'er in toegelaten te worden,' 't geen een groot hulpmiddel is voor de meeste der jongde zonen van goeden huize in bijna geheel Europa, door de hoop van eens deel te zullen hebben aen de rijke bedieningen, die aen deze Orde verknocht zijn. De Ridders, die verbonden zijn bewijzen van adeldom te geven, worden Ridders Uit Verdiende geheten: doch anderen worden, om bijzondere redenen, daervan ontdagen ; en meri geeft hun den naem van Ridderen uit Genade. Volgens de grondwetten der Orde, is ijder Ridder uit Verdien/Ie verpligt drie zoo genoemde tew«ofkrijgstogten, óp derzelver galeijen, tegen de Ongcloovigen te doen. Hij moet boG 2. ven-  100 De Nieuwe Reiziger. vendien een zeker getal van jaren te Maltha doorbrengen, en wordt aldaer op kosten def? Orde gehuisvest en gevoed. Behalve deze Ridders , die tot alle waerdigheden komen, onderfcheidt men nog de Broeders Kapelanen en de Broeders Bedienaers der Wapenen. Wel verre dat deze onderworpen zouden zijn om bewijzen van adeldom te geven, vereischt men van hun blijken van gemeene afkomst', fehoon men zorg draegt om hen uit de beste burgerije te kiezen. Zij worden nogthans tot de verkiezing van den Groot-Meester geroepen; en men neemt zelfs uit de Kapelanen den Bisfchop van Maltha, en den Prioor der kerke van St. Jan, die, na den Groot-Meester, of in deszelfs afwezendheid na zijnen Stedehouder, de eerfte plaetfen in den raed hebben. Dit kerkelijk gezag is het eenigfte niet, dat invloed te Maltha heeft. De Paus is het eerfte opperhoofd der Orde en hij verzuimt niet zijne regten te. doen gelden. De Vierfchaer van het Geloofsonderzoek, in het eiland gevestigd, vergeet ook hare regten niet. Eindelijk willen de Aertsbisfchop van Palermo, en de paufelijke Afgezanten van Spanje en Napels mede deel in het regtsgebied hebben *. Hee * Het misverffand, zegt zeker fchrijver, in het uitoeffenen der Regering, is de uitwerking der meemgte dezer gezaghebberen : het deed eene muiterij ontftaen in het Jaer i77f. De achting, welke oneindige voorregten voor de Geestelijkheid inboezemen, had het geestelijke kleed in zoo veel aenziens ge-  Driehonderd Vierenzestigste Brief, lor1 Het zöu vrij moeijelijk zijn te bepalen wat de Regering dezer Orde is: zij fchijnt twee zaken, die ongemeen verfchillen, te weten, de adelheerfching en de willekeurigheid, met eikanderen te verëenigen. Aen de eene zijde heeft het algemeene Kapittel het regt om wetten te maken en de misbruiken te hervormen. Het verkiest , drie dagen na den dood van den Groot- Mees- gebragt, dat het bijna algemeen wierd. Dit ontzag- Chemke ligchaem * nam het eerfte de wapens op, onder de gevaerlijke baireren van buitensporige denkbeelden en kwalijkgeplaetften ijver. De driftigilegeesten begaven zich openlijk aen de zijde van den Bisfchop, en verledigden zich om fommige vrijheden, welke het gezag van den Groot - Meester en de goede orde vorderden dat afgefchaft wierden, met de wapenen in de hand teverdeedigen. Manarin, een onbekend mensch tot op dit tijdftip, nam de hoedanigheid van hoofd der wederfpamielingen aen: hij vermeesterde de fterkte St. Elmus, eene voordeelige gelegenheid f, en met eene handvol volks bragt hij de ganfcne ftad in onrust. Men ftilde dezen oproer met veel moeite, en door middel van een vernederend verdragvoor de Regering. Manarin gaf zich over, maer «iet verzekering dat'zijne misdaed niet met den dood geftraft zoude worden. Hij leeft nog tegenwoordig, en zit gevangen in de fterkte Emmanuë'1, tot groote fchande der Ridderen; en tevens is hij een gedenkteeken van het gebrek en de zwakheid dezer Regennge. Lettres fur la Steile, bV. * Dit ligchaem had argwaen verwekt aen alle verftandige Regeringen. De Groot-Meester Ximenes werd liet flagtöffer van fijn onbefcheiden vertrouwen. Hij was een uitmuntend burger , maer zwak Vorst. t De ftad, te veel blootftaende aen het gefchut dezer fterkte , fcad reden om alles te vreezen van het vuur der wederfpannelintrcn, O 3  los De' Nieuwe Reiziger. Meester, deszelfs opvolger, zijnde flechts de. eerfte der Broederen, primus inter pares, en in alle de verrichtingen der Orde, verpligt zich naer de beraedfk.gingen van het Kapittel en den' Raed te gedragen, Maer aen den anderen kant is de Groot-Meester onaf hangelijk in alle de inwendige bezigheden van het eiland, en zelfs in dit gedeelte der befturinge volftrekter dan de meesten der Oppervorften. Bovendien , dewijl hij zelfs in den Raed voorzit, twee Hemmen heeft, over alle de voordeelige ampten befchikt, en alle vijf jaren de benoeming over eenentwintig Riddergoederen en één Prioorfchap heeft, waerdoor het ijders belang Is hem te vleijen en zijn hof bij hem te makeu, valt het hem gemakkelijk alle de beraedflagingen naer zijnen zin te buigen, 't geen ook hijna altoos gebeurt. Men geeft hem den titel van Ailervoortrefelijkfte Hoogheid, Zijn plegtgewaed is eene foort van bovenrok met eenen fleep; maer ten platten lande draegt hij den degen. Zijn gevolg en hof zijn luisterrijk. Honderd en vijftig mannen maken zijne lijfwacht uit j en alles vertoont het huis van eenen Vorst. Na den Groot - Meester volgen de kloosterlijke Baljuwen, die den beftendigen Raed uitmaken. Zij zijn agt in getal, en de hoofden van agt Talen, waeruit de groote verdeelingen der Orde beftaen. Men telt drie dezer Talen in Frankrijk, twee in Spanje, één in Italië, één in Duitschland, en één in Engeland. Aen deze Talen zijn verbonden agt groote waerdig-  Driehonderd Vierenzestigste Brief. 103 heden, die tot titels der agt kloosterlijke Baljuwen u-rekken; te weten, de waerdigheid van Groot Bevelhebber voor de ProvenüTche Tael, de waerdigheid van Groot - Marfchalk voor de Auvernfche Tael, de waerdigheid van Groot - Hospitaler of Gastheer en Gioot - Schatmeester voor de Franfche Tael, de waerdigheid van Admirael voor deltaliaenfcheTael, de waerdigheid van GrootVoorftander voor de Arragonfche Tael, de.waerdigheid van Groot- Kanfelier voor de Kastiliaenfche Tael, de waerdigheid van Groot-Baljuw voor de Hoogduitfche Tael, en de,waerdigheid van Overfte der Ruiterij voor de Engelfche Tael: » maer federt de verandering, van godsdienst, in Engeland, waer de goederen der Ridderen door Henrik den VIII fte« aengetast wierden , wordt deze waerdigheid door den Drosfaerd van den Groot-Meester verbeeld. In ijder dezer Talen zijn groote Prioor- en Baijuwfchappen. Men telt derden dezer heeften, daer onder begrepen dat van Negroponte, 'twelk aen deKastilifche .en Arragonfche Talen «meen is, en dat van Sonneberg, 't welk van het Prioorfchap van Duitschland afhangt, zoo wel als de Prioorfchappen van Hongarijcn en Bohemen, doch die tegenwoordig bezeten zijn door de Lutheranen, welken de Orde met erkent De groote Prioorfchappen, ten getale van'vijfentwintig,1 zijn verheven plaetfen me zich zelve, en nog meer door de voorregten, aen eenigen van haer-verknocht. Dat van Frankrijk heeft zijn' titel te Parijs, in den omtrek, G 4 to  Le>4 De Nieuwe Reiziger. dien men den Tempel noemt, omdat hij eertijds den Ridderen van de Orde der Tempelier ren had toebehoord. Het is altoos bezeten door aenzienlijke perfonen, en zélfs door Prinfen van het koningklijke Huis van Frankrijk*. De Groot Prioor van Duitsland werd, in het jaer 1546, tot Prins van het Keizerrijk verklaerd» door den Keizer Karei den Vden. Alle de groote Prioren hebben , in de uitgcftrektheid van hun regtsgebied, een zeker getal van de bezittingen der Orde, welken men Riddergoederen noemt. In het begin werden deze bezittingen beftuurd door huisbezorgers: maer men heeft in het vervolg welvoegelijker gevonden deze regering toe te vertrouwen aen Ridders, die de inkomften genieten, behoudens eene jaerlijkfche leenpacht, waeraen men den naem van Responpon gegeven heeft , welke zjj genoodzaekt zijn aen de Orde te betalen. Deze Ridders nemen den titel van Commandeurs of Bevelhebberen aen ; en men wil dat 'er bij de vijfhonderd zijn, die deze bedieningen bezitten, waer van 'er eenigen meer dan eene rente van vijftig duizend Franfche guldens ophrengen. Ik heb reeds gezegd dat de Ridders, verpligt zijnde, gedurende den tijd van hunne kruistogten, te Maltha te blijven, gehuisvest en gevoed wierden ten koste der Orde. Ten dien einde zijn *er zeven paleizen, Herbergen genoemd. Aen hec * Het is tegenwoordig de Hertog van Angoul buitenwaerds uitwerken. Van buiten zijn de kolommen twintig voeten in den omtrek; en „ dewijl zij uitgegroefd zijn, kan een mensch ,^ zich in eene dezer groeven plaetfen. De plattezuilen van binnen zijn twaelf voeten „ breed. De poorten zijn van eene verbazende „ fchoonheid en hoogte. Op den oostgevel vef9, toont het beeldwerk een' ftrijd der reuzen- die om zijne grootte en de fierlijkheid der af,i beeldingen verwonderlijk is. Ten westen is de inneming van Troye, waerin men alje de ,j Helden onderfcheidt, door het verfchil van hunne kleeding' en wapenen." Deze befchrijving, welken vele lieden als fabelachtig befchouwd hebben, ftrookt volkomen met de waerheid, behalve de lengte en breedte van den tempel, die niet volkomen juist zijn; 'cgeen doet vermoeden dat 'er eenige dwaling van den uitfchrijver in de woorden van den historiefchrijver geflopen is. De lieden des lands geven aen dezen tempel den naem van Petri Giganti, Steenender Reuzen, omdat zij zich niet kunnen verbeelden dat gewone menfchen immer zulke ontzagchelijke klompen in een gebouw hebben kunnen plaetfen. Het is waerfchijnlijk dat deze reeds aloude benoeming alleen voortfpruit uit de afbeeldingen der reuzen, die zich op den oostgevel vertoonden, gelijk Diodoruszegt. Men ziet nog de puinhoopen van verfcheidén andere tempelen , gelijk dien van Vulkanus, van Kastor en Pollux , van Ceres en Proferpina, XXVIll. Deel. 1 van  130 De Nieuwe Reiziger. van Jupiter Poliléus, die tegenwoordig tot eene kerk dient, van Eskulapius, van de Schaemte, en zelfs van de Gulzigheid, eene godesfe, die door de Agrigentijners grootelijks geëerbiedigd Wierd. Alle deze tempels waren buitengemeen verfierd; en men vond 'er geenen, die niet met eenig meesterftuk der kunst' pronkte. Dusdanig was de fchilderij van Zeuxis, die Venus-. of, volgens anderen, Helena vertoonde, en in een' tempel van Juno, indien ik mij niet.bed'riege, gevonden wierd. Zij was de volmaèktfte, die uit de handen van dezen fchilder gekomen is; de alöüdeh fpreken 'er alleen met verrukkinge van. Men zegt dat hij de fraeifte vrouwen van Agrigento bewoog zich naekt voor hem te vertoonen, dat hij 'er vijf uit verkoos, en verders, door het verëenigen der bijzondere bevalligheden en bekoorlijkheden van ijder ,< zich een denkbeeld van de fchoonfte vrouwsperfoon der weereld vormde, en door zijn penfeel verwonderlijk uitvoerde. In den tempel van Eskulapius zag men een ftandbeeld vanr Apollo, van de grootfte fchoonheid. Wanneer? Amilkar, veldheer der Karthageren, zich van de ftad Agrigento meester maekte, zond hij die ftandbeeld naer Karthago, met verfcheidén andere zeldzaemheden, onder anderen den ftiervanFalaris. MaerScipio zelf, langen tijd daerim, Karthago ingenomen hebbende, gaf den Agrigentijneren alles weder, wat de tijd niet vernield had, en bijzonderlijk denzelfden ftier, die ten tijde van Dicdorus nog in wezen was, en dit ftandbeeld  Driehonderd Vijfenzestigste Brief. ï 3 f beeld van Apollo, 'c welk eenige fchrijvers willen , doch zonder grond , dat vervolgens gevoerd is naer Rome , alwaer het onder deh naem van Apollo van Belvedère, met verwonderinge befchouwd wordt. De nieuwe ftad Agrigento bezit nog hedertdaegsch een ander gedenkftnk, dat in de graften dei* aloude ftad gevonden is. Het beftaet in eene graf kruik, die tegenwoordig tot eene doopvont in de hoofdkerk dient. Eenige geleerden meenen 'er eene wildezwijnenjagt hl te ontdekken. De eene zijde , zeggen zij, vertoont de voorbereidingen tot de jagt, de „ tweede de jagt zelve, de derde den dood des Konings, die van het paerd valt, en de vierde de Wanhoop der Koninginne en haer hof, bij het Ontvangen van deze tijding. Anderen houden ftaende dat het de historie van Hektor is, daet hij van Achilles rondom de muren van Troye gefleept wordt. Anderen eindelijk willen, met meer waerfchijnlijkheid, dat het de fabel van Hypolitus is. Uit dien hoofde, zegt een dier geleerden , zou het voorfte gedeelte, in dé voornaemfte afbeelding, zijnde een volmaektfchoone jongeling, en in de oude vrouw, dié voor dezen held in de geftalte van eene fmeek* fterfchijntteftaen, eene af beelding zijn van Hypolitus, dien de voedfter, even als in het treurfpel, tracht overtehalen. Het gedeelte ter zijde zou de wanhoop van Fedra vertoonen, toen zij de weigering of den dood van Hypolitus vernam, In het achterfte gedeelte befchouwt men I 2 dus  ï3& De Nieuwe Reiziger. dus den jongen held op de jagt, en op de vier» de zijde zijn beklagelijk einde, veroorzaektdoor de woede zijner paerden, verfehrikc op het ge.zigt van een' draek, uit zee opkomende. Wac 'er van zij , dit platte beeldwerk op wie marmer is een der uitmuntendfte en misfehien .zelfs het fraei(le van alle de (lukken, die van de aloudheid tot ons gekomen zijn. De teederheid en volvoering van den arbeid zijn verwonderlijk. De natuur zelf is 'er in werking gebragt; en de kunst bootst haer na in de groorile volmaektheid. Zie daer, Mevrouw, de voornaemfte zeldzaemheden van Agrigento. Ik zou 'er u nog vele anderen kunnen bijbrengen. Ik zou u kunnen fpreken van alle de praelgravcn, in de rots uitgehouwen, waervan men nog eene groote meenigte ziet. Eertijds waren zij een bijzonder voorwerp van pracht in dit land; doch tegenwoordig vertoonen zij niets merkwaerdigs, behalve het graf van Téron, tweeden tiran van Agrigento, dat bijna geheel is, fehoon het meer dan twee duizend jaren oud zij. Zijne gedaente is eene vierzijdige fpitsnaeld, van eene fierlijke eenvouwigheid. Ik zou 'er kunnen bijvoegen, dat men zelfs gewoon was graflieden opterichten voor de paerden, die langen tijd gediend hadden; maer de breedvoerige ontvouwing van alle deze aloudheden zou u misfehien eindelijk verdriet veroorzaken. Ik zal niets meer dan een enkel woord van deze ftad zeggen. De tirannen maekten 'er zich meester van, zoowel als  Driehonderd Vijfenzestigste Brief. 133 als van alle de voornaemfte fteden van Sicilië.' Falaris vooral gaf 'er blijken van wreedheid» die 'er zijne gedachtenis altoos verfoeijelijk zullen maken. De Karthagers namen ze vervolgens in, en vernielden ze bijna geheel. Men herbouwden ze korten tijd daerna ; maer zij werd op nieuw geplonderd en verwoest door de Romeinen, omtrent het einde van het eerfte Punifche oorlog. Zij verkoften, bij openbare uitroep, meer dan dertig duizend burgeren. Agrigento werd op nieuw herfteld, en wedeverfcheidenmael verdelgd, eerst door dezelfde Romeinen, en vervolgens door de Barbaren. Men drijft 'er tegenwoordig een vrij. aenmerkelijken handel in koorn. De haven, welke de tegenwoordige Koning heeft doen bouwen, is eene der zeven havens van Sicilië, waer de uitvoer der granen geöorlofd is. Men heeft van de zeiven, in de magazijnen, altoos in voorraed meer dan vierentagchentig duizend falmes , waervan ijder het jaerlijkfche voedfel van een' mensen bevat. Doch dit niet tegenftaende, zijn de akkerlieden en de bewoonders van het platte land in den ellendigften ftaet, omdat de Heeren en Monniken de eenigfte bezitters der landerijen zijn: maer indien eene goede befturing de orde., regtvaerdigheid en gelijkheid herftelde, zou deze ftreek buiten twijffel eene der gelukkigfte van het aerdrijk worden. De inwoonders der ftad behouden nog dezelfde befchaefdheid, beleefdheid en gunftige omhaling voor de vreemdelingen, hoedanigheden, waerin hunne vooröuI 3 ders  134 Ee Nieuwe Reiziger, ders uitmuntten. Men bemerkt onder ben veel gezond verftand en vernuft. Zij kunnen hunnen fmaek voor de wetenfchappen gelukkig aenkweeken in twee openbare boekerijen, waervan de eene door den tegenwoordigen Bisfchop gefticht is. Men zegt dat de vrouwen thans niet minder dan eertijds om hare fchoonheid beroemd zijn: maèr het is mij niet wel mogelijk geweest daerover te oordeelen, omdat de booze geest van minnenijd de mannen derwijze bezeten heeft, dat zij haer bijna altoos in hunne huizen befloten houden. Ik had, te Girgentizijnde, veelhooren fpreken van eene zoutmijn, welke men onder de aerde vindt, omtrent vier of vijfduizend fchreden van de ftad. Ik was nieuwsgierig om dezelve te zien. Ariftotelés, Plinius en verfcheidén andere natuurkenners maken 'er gewag van, als van eene merkwaerdige zaek. Het zout, 't welk men 'er uittrekt, fraelt oogenblikkelijk op het vuur; maer in het water wordt het verbrijzeld, het breekt en ontbindt zich nimmer. Ik zag insgelijks in de omliggende ftrekcn dezer ftad eene fontein, die eene groote meenigte van olieachtige ftoffen bevat, waervan men eenen olie, die zoo wel als olijfolie brandt, voor de lampen bereidt; maer deze eigenfchap is dezer fonteine niet bijzonder eigen: men vindt diergelijken meer in verfcheidén andere landen. Mijnen weg naer Palermo vervolgende, reisde ik in eenen dag van Gergenti naer Sciacca, eertijds bekend onder den naem van Therma. Se-.  Driehonderd Vijfenzestigste Brief. 135 Selinuntice. Deze ftad, wónderbaerlijk liggende in een bekoorlijk veld, was benevens hare baden , welken men wil dat het werk van Dedalus waren, eertijds beroemd: zij was het vaderland van Agathoklés, die, van enklen pottebakker , om zijne begaefdheden, en vooral om zijne voortreffelijke ftaetkunde, tot Koning van Syrakufa verkoren wierd. Hier digtbij is de berg di San Catogero, merkwaerdig om de ruime grotten, die op den top zijn, en de dampbaden , die aldaer gebruikt worden, In deze ftad, die een der groote koornmagazijnen van Sicilië is, ziet men nog eene aenzienlijke meenigte van pimpernootboomen, zijnde een boom van 'dezelfde natuur als de palmboom, en die nimmer vrucht draegt, ten zij een andere mannelijke pimpernootboom, die altoos onvruchtbaer js, ter zijde ftaet. Vervolgens trok ik door Memfi en over de heerlijke velden , die overvloedig wijnen en oliën van de eerfte hoedanigheid opleveren, en zich uitftrekken tot Castel- Veterano, eene bisfchoppelijke ftad, waervan de Hertog van Monte - Leone, zoo wel als van derzelver grondgebied, Heer is. Agtltaliaenfche mijlen boven deze ftad, vindt men op den oever der zee de puinhoopen van drie tempelen, die de overblijffels zijn van het aloude en prachiige Selinunte, of Selinus, door de Syrakufers gebouwd. Men noemt in dit land deze puinhoopen i Pilieri di Castel-Veteram. Na den tempel van Jupiter Olympus te Agrigento, zijn dit de grootfte aloude gedichten, waervan nog I 4 zul-  136 De Nieuwe Reiziger. zulke inftand gehouden kenmerken overblijven. Schoon zij geheelenal geflecht zijn, kan men de bouwkunde, de grootte en de evenredigheden van deze ontzagchelijke ligchamen nog zeer wel onderfcheiden. Een dezer tempelen is honderd en zestig gewone treden lang, en veertig breed. De tijd fpaerde eenigen dezer kolommen , die zich als heerlijke torens verheffen. Ik mat eene derzelven, en bevond dat zij meer dan vijftien voeten middenlijnshad. Eenemerkwaerdige zaek is de manier, waerop de alöuden de groote fteenen, welken men tot deze gebouwen gebruikt heeft, naer boven hijsten. Men ziet aen de twee kleene zijden van ijder. ftuk eene keep van eene eironde gedaente: deze képen dienden tot houwvasten van het kabel, waermede men de fteenen door windasfen opt hijsten. Zes Italiaenfche mijlen van hier, in eene plaets, Campo-Bello geheten, vindt men de fteengroeven, waeruit deze fleenkloinpen gehaeld zijn. Men kan 'er nog de manier onderfcheiden, hoedanig de alöuden deze foort van arbeid behandelden. Men ziet 'er kapiteelen en gedeelten van kolommen half gehouwen en buiten de rots uitfteken, terwijl het overige daeraen nog vast is. Mazara ligt twaelf Italiaenfche mijlen van de puinhoopen dezer drie tempelen: derzelver inwoonders meenen, zonder grond, dat hunne Had gebouwd is op dezelfde plaets, die eertijds het aloude Selinunte befloeg; maer zij kunnen, met eenige reden, ftaende houden, dat hunn? haven tot  Driehonderd Vijfenzestigste Brief. 137 toe eene ftapelplaets voor de koopmanfehappen der Selimuijnen diende. Deze ftad werd zoo aenzienlijk.en rijk, dat zij haren naem gaf aen een derde gedeelte van Sicilië, thans nog val 4i Mazara geheten. Zij was de zetel der Sarafijnfche Koningen en van den Graef Rogier. Tegenwoordig maekt zij weinig vertooningMen kweekt in de omliggende ftreken veel katoen aen, zijnde dit eene van de grootfte inkomften des lands. Dewijl de inwoonders veel gevaer loopen van de landingen der zeerooveren van Tunis, dat'er flechts honderd Italiaenfche mijlen van afligt, en zelfs een groot getal van hun aldaer verfcheidenmael in flavernij gefleept zijn, heeft men te Mazara, ter vrijkoopinge van deze ongelukkigen, eene achtenswaerdige broederfchap ingefteld, 't geen de andere fteden van Sicilië nagevolgd hebben. De leden van deze broederfchap belasten zich naer evenredigheid van hun vermogen, en in gevalle het geld begint te ontbreken, blijven zij bijzonderlijk borg voor de verlosfing hunner landgenooten. Van Mazara komt men, door een onvruchtbaer land, te Marfala, een Sarafijnsch woord, dat Gods haven beteekent. Het is het aloude Lilybéa, dat door de Gothen verwoest is. Men ziet 'er flechts weinig kenmerken der aloudheid. De fpelonk, boven welke men eene kerk voor St. Jan gebouwd heeft , wordt gehouden de woning der Sybille van dit oord geweest te zijn. Karei de V*5 beval de haven te dempen , omdat zii al te gelegen voor de roovers van BarbaI 5 rij-  138 De Nieüwe Reiziger. rijen was. De kaep Boéo, eertijds de kaep Lilybéa, eene der drie punten van Sicilië, is hier digtbij. Zij is niet verheven, gelijk men zich alle de voorgebergten verbeeldt, maep eene landtong , die in de zee uitfteekt , en juist waterpas met het overige van den grond is. Zij ligt tegen over de punt van Afrika» honderd en twintig Italiaenfche mijlen van Karthago, liggende aen het binnenfte der golf, die deze punt uitmaekt. Plinius verhaelt dat een zekere Strabo zulk een doordringend gezigt had , dat hij van de kaep Lilybéa, gedurende het eerfte Pnnifche oorlog, de vloot der Karthageren in het varen uit hunne haven ontdekte, en 'er de fchepen van telde. Drepanum, tegenwoordig Trapani, is eene der fchoonfte en bestbewoondfte fteden van Sicilië : zij bevat veel adeldom. De voornaemfte ftraet, die zeer lang en vrij breed is, en Loggia of Corfo genoemd wordt, heeft aen wederzijden fraeije gebouwen en eenige netverlïerde kerken. De inwoonders zijn 'er vernuftig, en maken fchoone werken van ievoor en vooral van ko. rael, 't welk men overvloedig op de kusten vindt. Zij kweeken insgelijks de fraeije kunilen , de fchilder heeldhauw- en bouwkunde aen. De bootsgezellen zijn de besten van het ko. ningkrijk. Hier is de grootfte visfcherij van den Thonijn. Het Huis van Palavicini van Genua, die dezelve eertijds gekoft heeft, trekt 'er, in yoordeelige jaren, bij de honderd duizend Fran- fch.8  Driehonderd Vijfenzestigste Brief. 139 fche Guldens van. Maer het geene vooral verdient befchouwd te worden zijn de uitgeftrekte zoutmoerasfen, waerin het zeewater, door verlaten ingebragt, derwijze door de hitte derzonne uitgedampt wordt, dat 'er niets dan zout overblijft. Het verheft zich in ten duizendtal van kleene hoopen, die een aengenaem gezigt verwekken. Men zuivert eindelijk dit zout, dat een der wicfte, zuiverfte en beste van Sicilië is. Dit was de eenigfte plaets in dit land niet, waerin men het eertijds van ziük eene goede hoedanigheid vond. De aloude fchrijvers fpreken ons van eenige mijnen van zulk een zuiver en vast zout, dat de beeldhouwers en beeldfnijders het voor hec marmer verkozen, en'er verfchillende werken van maekten. Ik heb, Mevrouw, in een' zeer geachten fchrijver, een voorval gelezen, waeruit u kan blijken tot hoe ver de Sicilianen zich tot de wraek laten vervoeren, en welke diepe indrukken de aloude vrijeftaetsgezinde geest op hen gemaekt heeft. Ten tijde van Karei den V<«, vormde zich te Trapani eene broederfchap, onder den naem van Confratemita di San Pook. wier inftelling en gelofte beftonden in het vonnisvellen over de daden en het gedrag van hunne overheden., medeburgeren en ijder inwoonder der ftad. IJder, die door de ganfche vergadering was veroordeeld, was buiten herftel verloren, en elk lid der broederfchap, dien men met het gruwelijke bedrijf van moordenaer belastte, was verpligt den rcan , die door deze verfoeijelijke vier- fchacr  140 De Nieuwe Reiziger.' fchacr heimelijk veroordeeld was, in het verborgen aftevaerdigen. Bijna tegenover Trapani, aen de westzijde, zijn de eilanden, eertijds Egades geheten: zij zijn in de historie alleen bekend door de overwinning ter zee, welke de Burgemeester Lutatius Catulus behaelde op de Karthagers, die genoodzaekt werden vrede te verzoeken, eene gebeurtenis, die een einde aen het laetfte Punifche oorlog maekte. De berg, die zes duizend fchreden van de ftad ligt,' en de hoogfte van Sicilië is, na den berg Etna, is veel vermaerder. Men noemde haer eertijds den berg Eryx, op wiens top men de ftad Eryx en den beroemden tempel van Venus-Erycina gebouwd had. Volgens het verhael van Strabo, was deze tempel eertijds vol van vrouwen, die deplegtigheden, welken de dienst der godinne ver> eischt, naeuwkeurig waernamen; maer tegenwoordig, voegt hij 'er bij , zijn de ftad en de tempel gedeeltelijk verlaten. Men befpeurt 'er nog eenige overblijffels, beftaende in ftukken van granitfteenen kolommen, en in eene diepe fontein, welken men houdt voor die geene, welke in den tempel van Venus-Erycina zoo vermaerd was. Het denkbeeld om op dezen berg, veeleer dan ergens elders, zegt de boven aengehaelde hedendaegfche fchrijver, een' bijzonderen eerdienst aen Venus toetewijden, kan zijn' oorfprong wel genomen hebben uit de fchoonheid der vrouwen, die denzei ven bewonen ,. even ge-  Driehonderd Vijfenzestigste Brief. 141 gelijk men, om dezelfde reden, in hec aloude Griekenland, Gnide als hec geliefde verblijf dezer godinne aenmerkte. De ftad Trapani beliuk wezenlijk tegenwoordig nog de fchoonfte perfonen van Sicilië. Men vindt 'er zelfs velen, wier fchoonheid haer geluk bevordert, door hen de voordeeligfte huwelijken te bezorgen. Zij zijn zoo blank, als eene Duitfche of Engelfche vrouw zijn kan, en voegen bij deze luisterrijke trekken groote zwarte oogen, die vol vuur en alleilevendigst zijn, met een Grieksch gelaet van de grootfte regelmatigheid. Het is buiten twijffel aen eene zuiverfte, helderfte en fijnfte lucht dat men de oorzaek vari zulk eene gelukkige ligchaemsgedaente moec toefchrijvcn. Ik verliet deze bekoorlijke oevers van Trapani, welken de gedichten van Virgilius altoos gedenkwaerdig zullen maken, door zijne bewegelijke befchrijving wegens de droefheid van Enéas, toen'er zijn vader Anchifesftierf. Eenige mijlen van daer ziet men de overblijffels van het aloude Egeste, naer men zegt door denzelfden Enéas gefticht, en door de Karthagers verwoest. Men -ziet 'er nog eenen tempel, die in goeden ftand is, en dien men meent dat aen Ceres toegewijd was. Dit ganfche land vertoont de beeldtenis van eene vreefelijke ontvolking. De omliggende ftreken van Alkamo, eene naburige kleene ftad, zijn alleen merkwaerdig door de overvloedige oogften van manna. Om zich vervolgens naer Palermo te begeven, moec men  i42 De Nieuwe Reiziger» men hooge bergen overklimmen, fteile rotfefï beklauteren, en in diepe, maer vruchtbare eti fchilderachtige laegten afdalen. Eindelijk kwarri ik tè Montreale, eene kleene ftad, liggende op eehen berg, van Waer men een heerlijk gezigt heeft. Het zelve ftrekt zich uit tot de hoofdftad, die 'er flechts vier Italiaenfche mijlen van afligt, tot de zee en de naburige eilanden. Hier is de zetel vart een' Aertsbisfchop, niet alleen de rijkfte van Sicilië, maer van geheel Italië. Men fpreekt thans fterk van ' hem aftefchaffen *, en de inkomften te hefteden tot het vergrooten der zeevaerdije met twee nieuwe che^bekken, om de kusten tegen de ftroöperijen deiBarbarifche zeerooveren te befchermen. Zult gij mij vergunnen, Mevrouw, u de aenmerkingen, welken een verftandig fchrijver ter dezer gelegenheid gemaekt heeft, onder het oog te brengen? „ In het Onderzoeken van de bijna; „ algemeene geneigdheid der Oppervorften, „ om aen verfcheidén rijke kerkelijke bedienin„ gen in hunne landen eene andere gedaente te „ geven, zal ik niet ondernemen de redenen,' „ die hen daertoe kunnen overhalen, te over„ wegen; maer ik befpeur dat ik 'er geene anderen zoude kunnen bijbrengen, dan het ^' grootfte voordeel der volken, welke uitwer„ king deze veranderingen mij niet fchijnen te l] weeg te zullen brengen. In hunnen éerften ]] vorm keeren deze rijkdommen, bij een eenig ker- * Dit ontwerp is voor eenige jaren uitgevoerd.  Driehonderd Vijfenzestigste Brief. 143 „ kerkelijk hoofd vergaderd, tot hunnen eerden oorfprong weder, door het gebruik, en zelfs hec misbruik, 't welk 'er in het land van ge„ maekt wordt. Een getal van onderfteunde 3, huisgezinnen, verfcheidén nuttige ftichtin„ gen , voor de nakomelingfchap opgericht, „ fehoon zelfs uit enkele verwaendheid, laten „ ons geen' den minden twijffel over ömtrenc „ deze waerheid. Maer deze verbasterde „ fchatten, in de handen der oppefde magc „ overgaende, vallen in eenen ruimen oceaen:, „ zij vergeten hun vaderland; en onder begun„ diging van eene blinde fortuin', verrijken zij ,, dikwerf vreemde en onvruchtbare landen". De hoofdkerk van Montreale is vrijfraei. Mert ziet 'er vooral twee groote en welbewerkte grafkruiken van porfierdeen, in welken men de lijken van Willem den Goeden en Willem den Slechten, beide Koningen van Sicilië, gelegd heeft. In deze kerk bewaert men nog verfcheidén heilige overblijffels van St. Lodewijk, wiens rif 'er in hec jaer 1270 gebragt wierd: Zijne gebeenten werden vervolgens naer Frankrijk overgevoerd. Deze hoofdkerk is de eenigfte, welke de Benediktijnen in Italië behouden hebben. Hec ganfche kapittel is geestelijk, en heeft toe opperhoofd een' Monnik, die den titel van Abt heeft, fehoon hij flechts Prioor is. Om eigenlijk te fpreken, is de Aertsbis* fchop alleen de Abt. Men heeft, op het hellen van den berg, een'gemakkelijken, en kostbaren weg naer Palermo gemaekt. Van wederzij-  144 De Nieuwe Reiziger; Zijden is hij, tot op eene zekere hoogte, bezet met bekoorlijke lusthuizen. Men is dezen fraeijen weg verfchuldigd aen de grootmoedigheid van den tegenwoordigen Aertsbisfchop, den heer Testa, die hem op eigen kosten heeft doen aenleggen. • Ik ben, enz. Montreale den iften van Decemher, 1758. «' «—-»—- -»-»»»»»----»---«-»»-»-«-»--» Driehonderd Zesenzestigste Brief. Vervolg van Sicilië. Palermo, hoofdftad van Sicilië , werd gefticht door de Feniciërs. Men ontdek, te, voor verfcheidén eeuwen, en men ontdekt nog, in de omliggende (treken dezer ftad, verfcheidén ChaIdeeuwfcheopfchriften,waeruit men opmaekt dat zij ten tijde der eerfte Aertsvaderen gebouwd is. Zij had in het vervolg den titel van Romeinfche Volkplantinge, en Werd door de Romeinen onbelast en Vrij vefklaerd. De naem van Pünormus, dien zij eertijds had, beteekent in het ChaldeeuWsch en Hebreeuwsch Paradijs, vermakelijke Tuin; en onder de bijvoegelijke namen, welken men haer gegeven heeft, behoudt zij altoos dien van Felix of gelukkig. Niets is inderdaed aengenamer dan hare ligging. Zij beflaet een vermakelijk dal, 'twelk de  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 14$ de hedendaegfche Poëten Coma d' oro, aüreavalk noemen , zijnde het zelve van hooge bergen omringd. De berg Palegrino is de naburigfle en Verhevenfte. Deze liggitig nogthans ftelt des zomers de ftad bloot aen groote hitte,' die fomtijds zelfs overrrtatig is. Vooral veroorzaekt de firoco of zuidoosten wind, hier nadeeliger dan Overal elders, zulk eenen ftaet van zwakheid én kwijninge, dat geen enkel levendig wezen, indien hij lang doorwaeide, zijn' verfchrikkelijken invloed zoude kunnen wederftaen. Gelukkig houdt hij niet langer aen dan Zesendertig of veertig uren. Gewoonlijk worde hij gevolgd door frisfche winden, die de ligchamen welrasch hunné fterkte en veêrkragt wedergeven. Deze winden zijn fomrijds Van eene doorprikkelende koelte; en op denzelfden dag is men genoodzaekt de lugtigfte kleedingen in wollen ftoffen te veranderen; een ongemak dat bijna allezomerfche nachten voorvalt, wanneer men eensklaps zulk eene koelte ondervindt, dac men zich noodwendig van dekens moec bedienen. De haven, eertijds veel ruimer dan zij tegenwoordig is, is echter nog groot en veilig genoeg, De regerende Koning deed ze in het jaer 1738 in beter ftand brengen. Maer het fcheelt veel dac de zeemagten op zulk een' ontzagchelijken voec zijn,, als zij onder de regering var. den Koning van Spanje Filips den Ilden waren. Deze Vorst had te Palermo een' fcheepstimmerwerf doen bouwen; doch dezelve is tegenwoordig XXVUI. Deel, K ge-  24t> De Nieuwe Reiziger. geheel verlaten. Hij had 'er toen drieëntwintig gewapende fchepen, om Sicilië te verdeedigen. Tegenwoordig zijn 'er niet meer dan drie galeijen en drie of vier ehebckken. De ingang der haven vertoont een bekoorlijk gezigt. Ter regterzijde 'vziet men het hoofd en een' vermakelijken oever, ter linkerhand eene landtong, die in zee uitfteekt , en met eene fraeije plantaedje van boomen verfierd is, door welken men verfcheidén gebouwen ontdekt, liet kasteel vertoont zich vervolgens : zijne ligging is zeer gunftig voor eenen dapperen wederiland; maer het heefc geene bolwerken nog gcKoegzaem geichut. Ook zou men met hec bemagtigen van de haven, 't geen men gemakkelijk doen kan, zich welhaest meester van de ganfche plaets maken. De ilad is een der regel matigde, welke ik nog gezien heb. Zij is verdeeld in vier wijken , door de twee voornaemfte ftraten, Kasfaro en Maquéda geheten, die eikanderen wederzijdsch kruifen, een prachtig plein tot haer middenpunt hebben, en op vier fraeiverfierde poorten uitloopen. De afftand van de eene tot de andere dezer poorten is omtrent eene halve italiaenfche mijl, en de ilad niet meer dan eene diergelijke mijl lang; waeruit gij kunt zien dat haer omtrek niet aenmerkelijk, noch hare bevolking zoo talrijk is als men voorgeeft. Men begroot het getal der inwoonderen op honderd en vijftig duizend; doch ik geloof dat hetgeen honderd en twintig duizend overtreft. Men moe:  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 147 moec echter toeftaen dat men met verwondering, bijna alle uren, een' grooten toeloop van volk in de llraten ziet. Het is een dwarl„ wind van graeuw , heeft iemand gezegd, „ dat, het platte land uitputtende, de fteden „ overkropt. Bij eenen zorgeloozen overvloed, „ vermeenigvuldigt het, gelijk de bloedelooze „ diertjes, omtrent welken wij de inzigten der „ nature niet kennen, en die alleen gefchapen „ fchijnen om te vernielen. Men ziet het in,, derdaed gewoonlijk krielen en ftommelen, ,, op de markten, rondom de mondbehoeften". De kleene ftraten zijn gemeenlijk gelijkwijdig met de. groote, 't geen eene treffende evenredigheid op het eerfte gezigt vormt, maer wier eenvormige uitwerking door de bouwkunde van de huizen der burgeren niet verlevendigd wordt: deze maken weinig vertooning, ten minfte in vergelijkinge met die van Italië. De ftraten worden in het algemeen vrij flechc onderhouden , fehoon 'er eene hoofd - fom tot derzelver verfieringe gefchikt is. Sedert eenige jaren* zijn zij allen des nachts verlicht. Het fchijnc dat men alle de pracht voor de openbare gebouwen , en voor de twee voornaemfte ftraten, gefchikt heeft. Het is zeker dat zij door hare lengte en breedte verwondering verwekken, en dat het moeijelijk zoude zijn beter verfierde ftraten te vinden. Men ziet 'er verfcheidén fchoone kerken en kloosters, zoo van mannen als van vrouwen. Onverwacht zal het u voorkomen dat de laegfte verdiepingen der huizen, K 2 die  148 De Nieuwe Reiziger* die door geestelijke nonnen bezeten zijn, door weereldlijken bewoond worden. Het plein, dat het middenpunt der ftad beflaet, is omringd met vier heerlijke geftichcen, Wier voorgevels, met kolommen verfierd, in het midden vier ftand* beelden vertoonen, te weten, van Karei den Vden, Filips den Ilden, Filips den IIIden en Filips den IYden, allen Koningen van Spanje en 'Oppervorften van Sicilië. Beneden deze ftandbeelden, zijn 'er nog eenige anderen, die de vier jaergetijden 'met Vier fonteinen vertoonen* Ik zal hier, in het voorbij gaen, opmerken dat het Water overvloedig in deze ftad is. Bijna alle deze huizen hebben eene fontein, die ongemeen nuttig is, vooral des zomers. Men bedient Zich van het water, 't welk zij oplevert, om de vertrekken dikwerf te begieten, en 'er zulk eene frisfche lucht als mogelijk is in te onderhouden. Ter zijde der ftraet Kasfaro is een ander plein i met eene fraeije fontein van Kararisch marmer. Het ontwerp is van Michaël Angelo : hij had dej zelve gemaektvoor den tuin Boboli van Florence. Rondöm deze fontein zie; men dartele en onkuifche ftandbeelden en dewijl zij tegenover een nonnenklooster zijn, heeft een hoofdfchouc uit het doorluchtige Huis van Caëtani, waervan een tak zich in Sicilië nedergezet heeft, voor dezelven een ijzeren hek doen maken. Deze ftandbeelden hebben allen een' aengevoegden neus, waervan het volgende de oorzaek isi De Palcrmjtanen hadden de' Mesfiniers gehoond; zij  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 149 zij braken de twee ringvingers en den middelften vinger aen een ftandbeeld van Mesfina, om deszelfs inwoonderen fpijt aentedoen. Deze namen daerover wraek, door den neus van de ftandbeelden dezer fonteine afteligten. Op andere pleinen ziet men mede ftandbeelden van ■verfcheidén Oppervorllen. Het laetstgemaekte is dat van Don Carlos, Koning der beide Siciliën, waeraen men den naem van Overwinnaer gegeven heeft. Zijn ftandbeeld is op de plaets van Ste Anna. Men heeft 'er vier andere beelden , flaven vertoonende, aen vast gekeetend; een ontwerp gelijk aen dat van Lodewijk den XIVden, op het plein der Overwinninge te Parijs. Dit zelfde ontwerp is in metael nagevolgd op het plein van den Onderkoning, met vier Turkfche flaven, aen het ftandbeeld van denzelfden Vorst gekeetend. Het paleis van den Onderkoning, dat aen het einde van een der twee voorname ftraten is, heeft niets merkwaerdigs. Het is een oud Gothisch gebouw, waerin men alleenlijk de afbeeldingen van alle de Koningen van Siciiiëy federt Rogier tot Ferdinand den IIden, en van alle de Onderkoningen ziet. Men onderfcbeidt 'er bijzonderlijk de afbeelding van Konradijn, te. Napels onthoofd door orde van Karei van Anjou, en die van Peter van Arragon , opfteller van de wetten en voorregten van Sicilië , die bijna, niets gemeens met die van het koningkrijk Napels hebben, fehoon de beide landen aen denzelfden Oppervorst onderworpen zijn, Twee^ K 3 me- /  Ï50 De Nieuwe Reiziger. metalen geiten, welken men in dit paleis ziet, kunnen insgelijks de nieuwsgierigheid van een* vreemdeling tot zich trekken. Zij zijn fraei gewerkt ; en men wil dat zij ten tijde der Dioni-; fen te Syrakufa waren. De Koning Viktor Amadeus van Savoije bragt twee anderen naer Turin, misfehien ter gedachtenisfe van zijne opperheerfchappije over Sicilië , die flechts vijf jaren duurde, maer in welken hij zulke wijze keuren maekte, dat dit land ontwijffelbacr zijnen alöuden luister zoude wedergekregen, hebben, indien het langer de weldaed van eejje diergelijke regering genoten hadde. Het getal der kerken of kapéllen is in Palermo meenigvuldig. Men telt 'er dertien kerspellen , agt abtdijen, waerin de Koning de benoeming heeft , zesenveertig monnikenkloosters, vijfentwintig nonnenkloosters, eenentwintig braederfchappen, agttien befchermplaetfen voor de jongedochters, twee voor de jongelingen, en agt gasthuizen. De meesten dezer kerken zijn ten minfle met zoo veel fieraedjen overladen als die van Napels. De hoofdkerk is een grootGothisch gebouw, vanbinnen onderfleund door tagchentig kolommen van oosterfchen granitfteen. Men ziet in het koor de ftandbeelden der twaelf Apostelen van wit marmer: dezelve zijn van Vagino, dien men den Michaël Angelo van Sicilië noemt; doch hij kan voorzeker de manier van dezen grooten kunftenaer niet evenaren. Zijne ftandbeelden hebben het gebrek dat zij te kort, en in hunne houding te. yes-  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 15* ver uitgerekt zijn. Vier graf kruiken, die toe begraefplaetfen voor zoo vele koningen van Sicilië dienen, zijn van het fijnile porfyrmarmer. Schoon de arbeid niet volkomen naer de Griekfche manier zij, is hij echter zeer fraei, en zelfs te fraei voor den tijd, waerin deze koningen geleefd hebben, dat is, in de twaeifde en dertiende eeuwen; en dit doet fommige kenners denken dat deze graf kruiken van eenige aloude praelgraven der Romeinen genomen zijn, om tot deze graflieden gebruikt te worden. Tegenover deze gedenkftukken is een tabernakel van lazuurfteen, die zeventien voeten hoog is. Verfcheidén kapéllen dezer kerke zijn fraei verfierd; maer geen een evenaert die. van S^Rofalia, de befchermheilige van Palermos voor welke de inwoonders zoo veel eerbied hebben , als de Napolitancn voor St. Januarius. Haren overblijffelen, bewaerd in eene welbewerkte zilveren doos, met diamanten verrijkt , wordt dé kragt otii de pest te verdrijven toegefchreven. Men is bij zich zeiven overtuigd dat zij dezen geesfel, die voor eenige jaren zoo vele verwoestingen te Mesfina aenrechtte, verhinderde te Palermo te komen. Utt erkentenisfe heeft men aen deze Heilige rijke .gefchenken gedaen. Vooral verwondert men zich over een kruis van groote briljanten, 't welk haer de regerende Koning der beide Siciliën gegeven heeft. . Haer feest wordt gevierd den iaden van Juli, met eene buitengewone pracht, en duurt K 4 ver»  15» Pe Nieuwe Reiziger. verfcheidén dagen. Dewijl ik het niet gezien heb, kan ik 'er niets Heiligs van zeggen; maer volgens het geene men mij 'er hier van gezegd heeft, en naer de befchrijvingen, welken ik'er van gelezen heb, geloof ik dat het niet mogelijk is zich jets luisterrijkers en prachtigers te verbeelden. De twee groote ftraten, die de ftad verdeelen, worden met meenigvuldige lampjes verlicht, gelijk ook de vier poorten, waerop zij uitloopen. De Marino, eene bekoorlijke wandelplaets, is overal verfierd en opgepronkt. Men fticht twee groote tooneelen voor de kunstvuurwerken, het eene tegen over het paleis van den Onderkoning, 't welk het bijna in hrcedte evenaert , het andere op palen tegen over de groote muzykplaets , die hest middenpunt der Marino beflaet. De verlichting der hoofdkerke is vooral voortreffelijk. Meenigvuldige kandelaers , met wasfehenkaerfeo voorzien, kaetfen hun licht op fpiegelglazen, doormengd met goud- en zilverpapier en kunstbloemen , waermede het verwulf en de muren geheelenal bedekt zijn. De zegekar van S1*. Rofalia wordt in omgang gevoerd door de ganfche ftad, van de Marino af tot aen Porto - nuova. Zie hier eene befchrij ving, welke een Reiziger , die zich ten tijde van dit feest te Palermo bevond, van dezen, omgang gegeven heeft. „ Een hoop ruiterij, met trompetten en keteltrommen , en alle de krijgsbevelhebbers v der ftad in hun krijgsgewaed, gingen voor W de zegekar, zijnde een ongemeen groot kunst-  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 153 „ geitel, dac zeventig voeten lang, dertig voe- ten breed, erf meer dan tagchenrig voeten hoog „ is,, overtreffende verre de hoogde, huizen van Palermo. De gedaente van het beneden ,ge„ deelte gelijkt naer dat der Romeinfche ga- leijen: maer zij verwijdt zjch naer boven; „ en de voorgevel, die eirond is, vertoont ,, eene foort van fchouwburg, waerin zitplaet„ zen zijn, even als op de tooneelen : hier is de groote fpeelplaets , die vervuld is met ,, eenen talrijken hoop van muzikanten, in rijr „ en boven eikanderen geplaetst. Boven en achter deze fpeelplaets is een groote koepel, .9, pnderfteund door zes fraeije kolommen der , Korintifche orde, en verfierd met af beeldin„ gen van Heiligen en Engelen: op den top „ yan den koepel ziet men een zilveren reus* .„ achtig ftandbeeld van SK Rofalia. Het gan,, fche kunstgeltel is omzet met pranjeboomen, „ bloempotten en groote boomen van kunstko» .,, rael. De zegekar Hond alle honderd fchre„ den ftil; en menfpeelde dan een muzykftuk, dat met zangen, ter eere van de Heilige, „ gepaerd wierd. Zij fcheen een groot bei weegbaer kasteel, en vervulde de ftraec van. „ de eepe cot de andere zijde, hebbende om 3, zich te bewegen naeuwelijks eene evenredige 5, ruimte voor hare grootte. Dit verbazende gebouw wordt getrokken door zesenvijftig fterke muilezels, met fraeije dekkleeden ver„ fierd, in twee rijen gefchaerd, en beftuiird. v door agtentwintig voorrijders, met gouden K 5 „ «  154 De Nieuwe Reiziger. „ en zilveren ftoffen gekleed, en met ftruisve„ deren op den hoed voorzien. De venfters „ en uitftekken der ftraet , aen wederzijden, „ waren vervuld met welgekleedde aenfchou„ weren; en de zegekar'werd gevolgd door „ duizende perfonen van het graeuw." De fteekfpelen ter zee, depaerdenloopen, de zangen fpeelgezelfchappen, de verlichtingen en kunstvuurwerken duren tot 's morgens ten twee uren, en worden dagelijksch vernieuwd gedurende dit feest, een der luisterrijkfte en merkwaerdigfie in geheel Europa. Men kan ligtelijk bedenken Welken indruk zij moet maken op een volk, dat levendig, aendocnlijk en met de fchouwfpelen ingenomen is. Na de hoofdkerk zijn de kerken, die de meeste oplettendheid te Palermo verdienen, die der Vaderen van het Oracorie, der Theatijnen en Jezuiren, in welken men groote rijkdommen ziet. De eerfte is de fchoonfte ten aenzien van de regelmatigheid der bouwkunde. Wegens de fchilderkunst vindt men fomtijds goede tafereelen in fommige kerken. Vooral muntten uit die van Moréalefe , die den toenaem van den Rafaël van Sicilië verdiend heeft, van Zoppo Gangi en Paladino, twee andere Siciliaenfche fchilders. Het is waer, hun roem is niet buiten de palen van dit land gegaen; en hunne werken komen buiten twijffel, wat de uitvoering betreft , niet in vergelijking met die der eerfte kunftenaren : maer men kan niet ontkennen dat zij zeer •v uit-  Driehonderd Zesenzestigste BRiEr. 155 uitdrukkelijk zijn. Men ziet bijzonderlijk vele nukken dezer fchildpren in het klooster van St. Mardjn, zes Italiaenfche mijlen van deze ftad. Dit klooster van Benediktijnen, dat aloud en rijk is, bezit nog eenige wetenswaerdige voorwerpen, als eene vrij welvoorziene boekerij, en een kunstvertrek , waerin eene fchoone reeks van aloude vazen gevonden wordt. Men begint 'er eene verzameling der natuurlijke historie en natuurkundige werktuigen te maken: maer dit alles komt op verre na niet bij een diergelijk kunstvercrek, 't welk de Jezuiten in hun genootfchapshuis te Palermo'hebben: dit is het fchoonfte en volkomendfte, 't welk ik in Sicilië gezien heb, na dat van den Prins van Biskari, te Katana. Niets ontbreekt 'er aen, dan dat het in beter orde moest zijn. De ftukken van eenig belang zijn eenigermate onder een' hoop van kleene beuzelingen begraven. De wandelplaetfen dezer ftad zijn veel voortreffelijker dan die van Napels. Reeds heb ik melding gemaekt van de Marino: zij is de fraeifte van allen; aen de eene zijde is zij bezoomd door de muren der ftad , en aèn den anderen kant door de zee, vanwaer des zomers altijd een aengenamen wind waeit, IJder begeeft zich des avonds derwaerds , zoo mannen als vrouwen, fommigen te voet, an-» deren met rijtuig. De Overheid verbiedt 'er den toegang aen alle fakkels: men is verpligc dezelven uittedooven aen de Porta feliee- doorwel*»  ?S<5 De Nieuwe Reiziger. welke men 'er inkomt. Was 'er immer een geriefelijker wet om de heimelijke minnehandelingen te begunftigen ? Ook wil het gerucht dat zij zeer meenigvuldig zijn in deze nachtvergaderingen, waerin de fomberfte duisternis heerscht. De vrouwen gebruiken bovendien de voorzorg om zich te omwinden met groote zwarte fluijeren, die hen geheel bedekken; eene aloude kleeding, zijnde een overblijflel van de fpaenfche gewoonte, die bijzonderlijk van de inwoonderen dezer ftad en van het ganfche koningkrijk aengenomen is. 's Middernachts begint eene fraeije famenzang, uitgevoerd door muzikanten, die geplaetst zijn in eene foort van tempel, dien men federt eenigen tijd in hec midden der Marino opgericht heeft: deze famenzang duurt tot twee uren, waerna ijdeF vertrekt. De dag, die zeer laet begint, dewijl men den nacht in dag verandert, wordt in andere vermaken hefteed. Die der tafel zijn de bekooriijkfte niet, om dat de Sicilianen in het algemeen vrij matig in hunne maeltijden zijn. Nogthans is hunne keuken, die een mengfèl van Fransch en Spaensch is, veel voortreffelijdan die der Napolitanen, De pracht der rijke lieden vertoont zich bijzonderlijk in de na- en , ijsgerechten , die hier aangenamer zijn dan overal elders. Men verzuimt nimmer zich daer^ van te bedienen in alle de converzationi of ver-, gaderingen, welke men in de bijzondere huizen houdt, bij gelegenheid van eenige gebeurtenis-.  'Driehonderd Zesenzestigste Brief. 157 fe, waerin zij belang (tellen, en vooral wanneer de vrouwen in het kraerabed liggen. In dit gelukkige gewest, even als te Napels, ontvangt de kraemvroüw, op den zelfden dag, alle de bezoeken in hare kamer, en houdt de eer van het gezelfchap op. De adeldom onderhoudt, door middel van infchrijvinge, eene algemeene bijeenkomst, die dagelijksch bij het ondergaen der zonne begint, en tot middernacht duurt. Ik heb eenigen dezer vergaderingen bijgewoond; en ik betuig dat zij mij meer vermaek dan die van Italië hebben toegebragt. Zij beftaen niet flechts in eene enkele verzamelplaets om te fpelen, fuikergebak te eten en ijsgerichten te gebruiken: maer men treedt'erin wezenlijke gefprekken; en dewijl de Sicilianen veel geest bezitten, en levendig in hunne redenen zijn, hoort men dikwerf fijne, aengename en vernuftige flagen. De fchouwfpelen brengen ook veel toe tot de verfcheidenheid in de vermaken. Men doet groote kosten om eene prachtige opera te hebben, en de beste voorwerpen van het vasteland te krijgen. Jammer is het dat de Zael met hunne begaefdheden niet overëenkomt: zij is flecht gemaekt, en doet in hec geheel geene eer aen deze heofdftad. Doch alles wordt overtroffen door de verlustigingen van den herfst. De edelen en welgeltelde lieden hebben lusthuizen in de omliggende itreken der ftad, bijzonderlijk te KolK, te Bagaria en naer den kant vart Monnéule.. Verbeeld u, Mevrouw, te Kolli een  158 De Nieuwe Reiziger, een dal, omringd met hooge bergen , waer de lucht uitmuntend is,' te Bagaria eene bekoorlijke vlakte, aen het einde bezet met kleene heuveltjes, die allengskens naer de zee afdalen; overal welgebouwde en Welgeftoffeerde kamers \ fomtijds heerlijke paleizen ; duizend béken, die' in de vlakten kronkelen; Welonderhouden tuinen, en allerlei foort van vruchtboomen; de vrolijke levendigheid van alle de inwoonderen, de vereenigde bekoorlijkheden der famenlevinge, luisterrijke feesten, uitmuntende zang- en fpeelgezelfchappen , en vermakelijke kunstvuurwerken. Maer wac is deze foort van gebouw, dat zich in het midden van alle deze betooverende voorwerpen verheft, een gedenkftuk der zotheid, eene grillige vermenging van alle de fchoonheden en buitenfporigheden, welken de verbeelding kan voortbrengen? Gij laest immers de Vertellingen der Tovergodinnen, de Verdichtfelen der Ridderorde, waerin de fchrijvers vermaek vinden in herfenfchimmen te fcheppen, en veelal buitengemeene zaken te verhalen? Wel nu! men vindt hier thans een' man, den Prins van Palagonia, die alle deze ongerijmdheden wezen gegeven heeft in een uitgeftrekt paleis, 't welk hij te Bagaria bezit.' Ik had 'er eenige uitgegeven befchrij vingen van gelezen,- en ik kon naeuwelijks gelooven dat zij met de waerheid overeenkwamen s doch ik heb» gelegenheid gehad om overtuigd te worden dat 'er geene de minde vergrooting plaets in had. ik zende u een dezer befchrijvingen, door een* Ita-  Driehonderd Zesenzestigste Ërief. 159 Italiaetifchen fchrljver uitgegeven, omdat zij de juistheid met de verdienfte der nauwkeurigheid paert. „ Stel u, voor een' oogenblik, de buitenge* „ meenlte droomen voor. Neem en vervorm „ het dierenrijk naer uw goedvinden, enfchep j, nieuwe wezens: laet het viervoetige gedierte , vleugels hebben; laet de vogel met fchulpen voorzien zijn; laet de visch op pootert loopen; Wanneer gij eenige duizende van „ deze fehepfelen gevormd hebt, plaetst dezel„ ven op den top van twee evenwijdige mu,s ren, en gij zult de Iaën der ftandbeelden „ hebben. Het gebouw zelf is het werk van „ den Prins niet; maer het is daerom nietmin„ der zeldzaem. Zijn vernuft verzon de lïe„ raedjen. Onder alle de grillige afbeeldin„ gen, welken hij gevonden heeft, fchijnt hij „ voornamelijk behagen in de fpitstoeloopen„ de afbeelding , gehad te hebben. Hij be„ dacht eene zonderlinge foort van huisraed, „ 't welk hij aen alle zijden geplaetst heeft: ,, het beftaet in porfeleinen ftukken van duizen„ derlei foort van vaetwerk, welken hij op elkan„ deren gevoegd heeft, op alleenftaende voet» ftallen, en die naermate van hunne hoogte „ in grootte verminderen. ïn zijne kapél zijn „ de koorden, waeraen de lampen hangen, „ in hunne geheele lengte bekleed met eene „ rij van Heiligen, waervan de eerfte , die „ dc grond van het kunstgaftel uitinaekt , „ zich onmiddelijk op de vlam bevindt , en  löb De Nieuwe Reiziger. ,» onbetamelijk altoos in gevaer fchijnt oni 5) verbrand te zullen worden. Eene andere „ foort van fieraedjen zijn de fpiegcls en gla„ zen, waermede hij de tafels, ftoelen , zol„ deringen en fomtijds de wanden bezet heeft, „ Deze glazen bedekken onder anderen de „ ganfche muur van eene fraeije groote zael, „ welken hij met de fchoonfte marmers des „ lands ingelegd heeft. Hij heeft hiertoe ruwe marmers gebruikt, ten einde al de verdienfte „ van hun polijstfel en glans aen zijne glazen „ zoude toegefchreven worden. Buiten twijffel „ bekoorde het hem de waerdc van dit fie„ raed te verheffen door de broosheid, wel- ke her hem behaegde daeraen te geven,' v Het buitenfte van het paleis is met half„ verheven beeldwerk verfierd. Dewijl het „ zelve het panneelwerk van den muur omringt, „ ter hoogte van eene borstwering, plaetfte o, hij onder het zelve zitbanken, waervan men „ zich vergeefsch zoude trachten te bedienen: „ de uitfpringende deelen van het beeldwerk, 3, die zich aen de achterfte leuning bevinden, 5, zouden den zittenden perfoo'n noodzaken om „ zich met de borst op de knien gekromd te „ houden. Gij begrijpt ligtelijk dat men, in de „ fchikking van dit beeldwerk, noch orde van j» "jd, noch overeenkomst van het onderwerp „ gevolgd heeft. Ter zijde van eene heilige „ Maegd vindt men een' Boschgod of eene IV „ nus; en de geftrengheid van een' Boetvaer7, digen is het afhangend itukvan eenBacchus- „ feest.  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 161 ,', feest. Het fchijnt dat zijn, voornemen ge„ weest is bij deze heilige perfonaedjen de aen,, vechtingen, waermede zij in hun leVen meest geplaegd geweest zijn, op deze manier te ,5 voegen". Het paieis van den Prins van Palagonia, te Palermo, is alzoo grillig, of om beter te zeggen alzoo belagchclijk als zijn lusthuis. Alle deze zotheden kosten hem meer dan vierhonderd en vijftig duizend Franfche guldens. Dewijl hij ongemeen rijk is, kan hij gemakkelijk deze onkosten voldoen. De Regering had het ontwerp gemaekt, om deze verzameling van mon. fleren en ongerijmdheden geheelenal te vernielen; maer zij heeft het niet uitgevoerd, omdat zij onfeilbaer den dood van dezen man zoude veroorzaekt hebben: hij is nogthans bovendien menschlievend, doet niemand kwaed, behandelt zijn volk goedgunftig, doet meenigvuldige arbeiders, leven, en redenkavelt zelfs vrij wel over verfcheidén (tukken. Hij kan zich wezenlijk vleijen de eenigfte in het heelal te wezen, die zulk een' fmaek heeft. Ten minfte zijn de edelen van Palermo, die in groot getal zijn, hem niet' gelijk. Zij maken een ander gebruik van hunne rijkdommen: zij pogen hier, gelijk te Napels, uittemunten door talrijke dienstboden, heerlijke rijtuigen en paerden van eene groote vwaerde. De pracht in het laetfte ftuk was eertijds tot zulk een' hoogen trap geklommen, dat de Koning Viluor Amadeus genoodzaekt was tot het afkondigen van eene wet, die nog ftand XXVlll Deel. L houdt,  l6i De Nieuwe Reiziger. houdt, en volgens welke de Onddrkoning alleen zes paerden voor zijne karos, doch de Aertsbisfchop, de Hoofdfchout en de Voorzitter van het Parlement flechts vier paerden mogen hebben: alle de anderen zijn tot twee bepaeld. Deze wet betreft alleen Palermo: overal elders kunnen zij in deze zaek naer hun goedvinden leven. Voor het overige trachten zij zich dezen dwang, in de hoofdftad, te vergoeden door het groote aental van rijtuigen: zij hebben ze van verfcheidén foorten voor zich zeiven, voor hunne vrouwen, voor hunne kinderen, en befchouwen ze als zoo volflrekt aen hunne waerdigheid verknocht, dat het voor hun eene overfnaet van belagchelijkheid, en misfehien van onëer zoude zijn, indien zij te voet door de ftraten gingen. Zij zijn niet minder met hunne titelen ingenomen. Alles krielt hier Q verbeef mij deze gemeenzame uitdrukking ) van Prinfen , Hertogen Graven en Marquizen. Ondertusfchen beftaet hun wezenlijk voorregt in Baronnen van het koningkrijk te zijn, waerdoor zij den ingang in het Parlement hebben. Men telt'er drie honderd en agtenzestig Baronnen, ingevoerd door den Graef Rogier, die de eerfte in dit eiland de grondflagen van het leenregt leide. Het beftaet nog bijna in zijne volkomen kragt; en deze Baronnen beroemen zich hetzelve veel beter gel1r.ndh7.efd te hebben dan in het overige van Europa. Ik heb u, Mevrouw, van de Baronnen des koningkrijks Napcis fprekende, de  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 163 de misbruiken der leenroerigheid doen kennen: zij zouden dezelven in Sicilië kunnen zijn. De Baronnen van die land genieten ten minde zulke ukgeftrekte voorregten; zij hebben insgelijks regr. Over leven en dood van hunne onderdanen; zij gebruiken derzeiver arbeid ten hunnen voordeele, om rijkdommen te verzamelen ; en verfcheidén van hun bezitten onmetelijke fchatten; zij kunnen zelfs zich te gemakkelijker in knevelarijen en verdrukkingen te buiten gaen, naermate zij, van de verblijfplaets des Oppervorsten verwijderd zijnde, het middel hebben om dezelven bedekt te houden: het zoude moeijelijk zijn den Staetsdienaren 'er kennis van te geven, dezelven bij afzijnde Regters te bewijzen , en 'er een regtmatig vonnis op te verkrijgen. Mij is onbekend of eenigen onder hen reden tot welgegronde klagten geven. Ik weet alleen dat hunne voorregten dit eiland verderven, dat zij den naijver en de vlijt der inwoonderen verdooven, en dat hec te wenfchen ware dat de Regering aen derzelver al te uicgeflrekte magt, en aen hun voldrekt regtsgebied palen delde. Ik kan echter tot lof van Verfcheidén dezer Heeren Zeggen, dat zij verre vervreemd zijn van tot eenige tirannifche misbruiken toevlugt te nemen. Edelmoedig en aendoenlijk , hebben zij van nature een' affchrik van verdrukkinge en geweldenarijen. De opvoeding brengt veel toe, om deze gelukkige neigingen te'ontwikkelen. Het is zeker dat zij hier, onder de edelen, veel zorgvuldiger is L a .dan  i6"4. De Nieuwe Reiziger. dan op hec vasteland. Ook zijn hunne zederi zachter en befchaefder, en hunne gezelfchappen oneindig aengenamer. Zij bezitten allerlei foorten van kundigheden: maer vooral munten zij in de letterkunde uit ,• zie 'er hier de reden van. IJder Siciliaen is Poëet, omdat ijder Siciliaen verliefd is, eene levendige Verbeelding en aendoenlijke zTntuigen heeft, en in een betooverend land woont, 'twelk deze tWee beweegbare vermogens der poëzije, door de bekoorlijkfte voorwerpen, gedurig opwekt. De voorname lieer en de enkele burger, de rijke en de arme, de fledeling en de dorpeling, allen zingen zij de fchoonheden van het veld, en de goddelijke bevalligheden van hunne minnaresfen: zij begeven zich des nachts onder derzelver venfters, om hunne verrukkingen uitteboezemen in veerzen, welken zij gewoonlijk voor de vuist famenftellen, en met het geluid der fyter of der luit paren. Men ziet nog, gelijk ten tijde van Dafnis of Theokritus, de herders eikanderen den zangprijs betwisten, en een' herdersftaf of broodtasch voor den overwinnaer fchikken. Deze fmaek, die de inwoonders van Sicilië zoo aendoenlijk voor de bekoorlijkheden der poëzi}' maekt, is niet nieuw. De historie leert ons dat de krijgsgevangenen, in den ongelukkigen togt der Atheneren tegen Syrakufa» verzachting in hunnen rampfpoed vonden, door hec opzingen van de gedichten van Euripidés. De Syrakufers waren derwijze verrukt door de fchoonheid dezer veerzen, dac zij alles ver-  Driehonderd Zesenzestigste Brief. '65 verlieten om ze te hooren: zij gaven zelfs de vrijheid aen de meesten der gevangenen. Nimmer heeft de poëzij een fchooner zegeprael behaeld. Ik wil niet verzekeren dat zij tegenwoordig eene diergelijke zoude verkrijgen De uitzinnigheid der veerzen, de razernij der klink, dichten, die hier de ganfche weereld bezit, brengt vele Hechte en affchuwelijke gedichten te voorfchijn. De natuur werkt hier met m de juiste middelmaet, die fchoone verbeeldingen voorftelt. Alle de herfens worden door geweldige driften vervoerd. Men wil fcheppen, en vervalt tot het buitenfporige: men wordt verrukt door kwinkflagen, woordfpelingen en valfche gedachten. Ik heb verfcheidén Hukken van voorname poëten gezien, en dezelve mee vrij van deze gebreken gevonden: maer ik moet; tevens bekennen, dat ik in eene zitting van de Akademie der fraeije Wetenfchappen , teParma gevestigd, aengenaem geftreeld wierd door bekoorlijke gedichten, vol van teedere en kiefche trekken, en bijzonderlijk door veldbefchrijvingen, die Theokritus niet onwaerdig zouden zijn. De kleeding der edelen te Palermo, zoo voor het mannelijke als vrouwelijke gedacht, komt volkomen met die van het overige gedeelte van Europa overéén, dat is, dat men ijverig de Franfche moden volgt. Het volk hee t eene bijzondere kleeding, die in geheel Siuhe dezelfde is. De mannen dragen nimmer hoeden, roaer gekleurde mutfen, en zijn omwonden met \j 3 eene  \66 De Nieuwe Reiziger. eene foort van monniksrok met eene kap, gelijk dien der Kapucijnen. Dit gebruik fchijnc in het begin ongerijmd in een land, waerin de hitte buitengemeen is; maer wanneer men weet dat 'er gedurige veranderingen in de lucht zijn, dat men fchielijk van de hitte tot de koude, en vari de koude tot de hitte overgaet, zal ons de zorg om zich te dekken natuurlijk en op reden gegrond voorkomen. Niettegenftaende deze voorzorgen, ftaet men nog tc dikwerf bloot om door eene onverwachte koude aengegrepen te worden, en daer door aen het zijdeWee , eene gemeene ziekte in Sicilië, onderhevig te zijn. De vrouwen van het platte land hebben iets van de Griekfche kleeding' behou. den : zij dragen een' fluijer, waermede zij het hoofd omwinden, en omgorden zich meteenen breeden gordelriem. De gelijkheid tusfchen de aloude en hedendaegfehe Siciliaenfche vrouwen is nog vrij treffende. Men ontmoet dikwerf, vooral langs de oostelijke en noordelijke kusten, Griekfche aengezigten, waerdoor gij u een denkbeeld van hare fchoonheid kunt vormen. Men roemt grootelijks hare beftendigheid en ppregtheid in de liefde. Ik ben wel overtuigd dat zij, in zulk eene heete luchtftreek, driftig moeten beminnen. De minnenijd der mannen kwelt haer tegenwoordig zoo veel niet als eertijds, ten minfte niet onder de aenzienlijke perfonaedjen. De juffers van Palermo en der groote fteden genieten dezelfde vrijheid, als in de andere befchaefde landen van Europa. Men  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 167 Men fchroomc niet de vreemdelingen in de huizen te ontvangen; en de mannen fchijnen thans alle hunne poogingen aentewenden, om hec denkbeeld, 't welk men, van .hunnen minnenijd had, volkomen wegtenemen. _ • Dit is de oorzaek dat de buicenfporigheden, waertoe deze akelige hartstogt eertijds de Sicilianen vervoerde, veel zeldzamer zijn geworden Men hoort zoo dikwerf niet meer van móórden fpreken ; en ik twijffel of men tegenwoordig, gelijk in voorgaende tilden , we ecniee moordenaers van beroep vindt, die op Zich nemen iemand aftevaerdigen, voor de waerde van vijf of zes gouden louizen. De hardigheid der fpaenfche Regeringe, en de geftrengheid van het Geloofsonderzoek, hadden veel toezebrasrt om het wantrouwen in den landaert te verwekken, en deze gruwelijke misdaden te Vermeenigvuldigen: maer federtmenvan de eerJe ontflagen is, en palen aen het regtsgeb ed van het andere gefield heeft , zijn de gemoeden Irootelijks verzacht: de onb efchaefdherd en zelfs t woestheid, welken men den inwoonderen verweet, worden minder blijkbaar,- en indien -.en nog eenige trekken daervan in het volk vindt, zijn alle de rangen, die boven het zelve « rfteken gcheelenal daervan ontheven. Alï tTt men hier, gelijk te Napels, de of burgerij noemt, onderfcheidt zich, op Jlt voorbeeld van den adel, door mlclnkkchjke en befchaefde manieren. ! 14 mc«  Jf58 De Nieuwe Reiziger. Men moet echter bekennen, dat de hevigheid en onftuimigheid altoos de grond van degeaertheid der Sicilianen zijn. Een fcherp zout, zegt een fchrijver, die hen wel fchijnt te kennen, werkt onophoudelijk in hunne zenuwen; en niets js zoo gemeen in Sicilië dan eene ziekte, welke men Umori falfi of ziltige vochtigheid noemt; 't geen voor 't overige misfehien niet anders zoude kunnen zijn dan een gevolg van hunne gewone levenswijs, en vooral van hun buitenfporig gebruik van fuikergebak. Wat 'er van zij, deze fcherpheid van vochten maekt hen onrustig en ongeduldig; en deze gefteldheid, gepaerd mee een ongematigd vuur, 't welk zij in zich dragen, openbaert zich dikwerf door degeweldigfte daden. Zij zijn vooral in de eerfte oogenblikken verfchrikkelijk , en dan tot alles bekwaem. Het is altoos gevaerlijk hen tegen te fpreken, en nog meer hen te vertoornen» Ik zag een' deftigen man, die inderdaed wel eenige fcherpe berispingen aen eenen jongeling deed. De toorn was op het gelaet van dezen laetftcn gefchilderd. Volëindig, zeide hij, ik zoude anders wel in eerbied omtrent u kunnen misfen. Ik vraegde aen iemand waerin dat gebrek van eerbied zoude kunnen beftaen: maer men onderrichte mij dat deze jongeling den vermaner wel eenige fteken meteen mes zoude hebben kunnen geven. Men befchuldigt nog de Sicilianen van achteloosheid, verwijfdheid, wellust, en dien geest van arglistigheid en loosheid, die des te meer uitfehittert naermate men in het zui. \ den  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 169 den komt. Deze gebreken hebben aenleiding gegeven tot een Spreekwoord, 'twelk men alle de Italianen hoort herhalen: omncs Infulam ma- ondeugend, maer de Sicilianen de ergften van allen Men moet nogthans opmerken dat de mededinging, wangunst en haet oneindig vee' kunnen^oetngen om deze ondeugden te verbooten, voornamelijk aen den kant der Napoliranen, die de Sicilianen verfoeijen, en van hun weder verfoeid worden. Maer zij moesten insgelijks aen derzelver goede hoedanigheden vet doen. Men kan niet ontkennen dat deze eilanders uitmuntende begaefdheden hebben. Zij zijn matig, edelmoedig en gereed om de herbe gzaemheid omtrent de vreemdelingen te oeffenem Hunne driftige geaertheid, die hen fomtijds tot fchadelijke dwalingen voor de Samenleving dpet vervallen, maekt hen ook bekwaem tot eene grootheid van ziel , tot eene beftendigheid, ftandvastigheid en getrouwheid, die ons ten hoogde nuttig kunnen wezen. Her ziin Griekfche en Romeinfche deugden, die.toe de Sicilianen overgebragt zijn, en waervan her verhael ongelooffelijk Schijnt aen volken, die door de dienstbaerheid ontëerd zijn. Ik zoude 'er verfcheidén trekken van kunnen bijbrengen. Doch ik bepael mij tot het volgende, 't welk ik korts in een' hedendaegfehen fchrijver gelezen hebbe: het is een fehoon voorbeeld van eene ware liefde, opdederkde toets gedeld. L 5 v Een  ijo D e Nieuwe Reiziger». „ Een Prins, uit een der eerfte gedachten van „ Palermo, leefde eenigen tijd in eene heime„ lijke en naeuwe gemeenfchap met eene juf. », fer van denzelfden Itaet als hij. Deze min», nehandel liep uit op het huwelijk, maer een „ weinig laet, dewijl de juffer, twee maenden », na de bruiloft, van een' zoon verloste, De „ fchaemte, in een land, waerin de indrukfels 3, wegens de eere zoo fterk zijn, de begeerte „ om zich te beveiligen voor de gefprekken, „ waerin deze gebeurtenis de ganfche ftadzou„ de wikkelen, kortom de hoop van welrasch, „ andere kinders op dit te zien volgen, haelden „, de twee echtgenooten over om het der ken„ nisfe van het gemeen te onttrekken, en de „ zorg van zijne opvoeding' en onderhoud aen eene boerin toe te vertrouwen. De zaek bleef s, geheim, tot op het oogenblik dat de moe„ der, zich op het punt des doods ziende, om „ haer geweten te kwijten, zich verpligt acht>y te de ganfche verborgenheid te ontdekken, 9, Men liet aenftonds dezen zoon van het land „ te rug komen: hij was meer verwonderd dan verblijd over zijne verandering van Itaet, en „ verklaerde aenftonds dat hij zich daer aen niet zoude onderwerpen, dan op voorwaerde dat », men hem zou vergunnen eene bekoorlijke „ boerin, welke hij beminde, te trouwen. Dit verzoek hem niet toegeftaen kunnende wor„ den, ftond hij af van alle zijne voorregten, „ ten behoeve van zijnen broeder, en begaf zich met blijdfchap weder tot den ftaet, waerin  Driehonderd Zesenzestigste Brief. i?i „ hij opgevoed was. Hij leefde daerin verge, noegd mee het voorwerp van zijne teederZ heid, in een' geringen maer gelukkigen mid- denftand. . , Men verwijt den Sicilianen hunne bijgeloovigheid. Deze overmatigheid, in het beoeffenen van den godsdienst, voor welken zij anders zeer ijverig zijn, is hun met alle de Italianen gemeen. Ook zijn zij hen nog gelijk in de meenigvuldige priesters, monniken en nonnen: men telt 'er omtrent tagchentig duizend. Uit getal is vooizeker overtollig in een land waerin de bevolking niet boven de twaelf hondeid duizend zielen is: maer verfcheidén oorzaken ftrekken om deze ongehuwde lieden te vermee, nigvuldigen; vooreerst, de luiheid der inwoonderen , die ontflagen zijn van arbeiden als zijden kerkdijken ftaet omhelzen; ten tweede de voorregten welken men hun vergunt, zijnde zij bevrijd van de inkomende regten voor de koopmanfchappen en waren van hunne landerijen. Deze. vrijdom, het is waer, betreft alleen de geenen, die geene goederen genoeg hebben om met hunne buisgezinnen te beftaen; maer 'er zijn weinig perfonen, die niet voorwenden in du geval te zijn. Dus is 'er bijna geen huisgezin, dat geen P iester heeft , om deze vrijheid te kunnen genieten; en de huisgezinnen, die 'er geen'nebben, koopen dit voorregt van de pnesteren die geene bloedverwanten kunnen b jbiengen'. Derzelver getal is vrij aenmerke ,c me hoofde van de meenigvuldige natuurlijke kmdc  172 De Nieuwe Reiziger. ren, welken men in het ganfche eiland vindi. De meesten dezer kinderen worden priesters of monniken , en verkrijgen ligtelijk ontflag. Ten derde, de wetten van het leenregt, die den pudften zoon alles doen erven, noodzaken de jonger broeders en zusters, die op geene de minfle erffenis kunnen hopen, zich door de kerkelijke fchatten deze barbaerfche uitfluiting te vergoeden. Hieruit ontftaet het groote aental van perfonen, zelfs van aenzienlijken itaet, welken men in de geestelijke huizen vindt, vooral onder de Theatijnen en Jezuiten, de twee beroenv fte genootfchappen. Eindelijk, zijn de groote rijkdommen der geestelijkheid eene magtige bekoring voor eene oneindige meenigte van wezens. Men wil dat zij bijna een derde der landerijen van het eiland bezit. Doch het is waer dat de verdeeling vrij ongelijk is. De weereldlijke geestelijkheid bezit 'er het kleenfte gedeelte van. Men heeft 'er niet meer dan drie Aertsbisfchoppen en agt Bisfchoppen ,• en dit is niet veel voor een land, met zoo vele fteden voorzien. De andere kerkelijke bedieningen, van een middenmatig inkomen, zijn in kleen getal ; en de geestelijke aenzoekers zijn meenig. vuldig. Ook zijn de meeste weereldlijke priesters in eene armoede, onteerende voor hunnen ftaet,- zij genieten geene de minfte achting : deze wordt alleen betoond aen de monniken , die in het algemeen aenzienlijke goederen hebben, dezelven onophoudelijk vermeerderen, en over de ganfche weereld regeren, niet  Öriehonöerö Zesenzestigste Brief. 173 niet alleen door hunne listen, maer zelfs door de dienften, welken zij bewijzen. Hunne kerken worden bijna alleen bezocht: zij zijn de eenigilen, die prediken, biegten en alle geestelijke hulp bewonen: zij zijn zelfs bijna de eenigften, die tot verheven ampten bevorderd worden. De Koning geeft hun gewoonluk de bisdommen, abtdijen, prioorfchappen en andere kerkelijke bedieningen, waervan hij de benoeming heeft,- en dit is buiten twijfM de reden, waerom zich de meeste heden beijveren om hunne toevlugt te nemen tot deze verblijfplaetfen, die, ten ergften genomen, zeer bekwaem zijn om hunne luiheid en zorgeloosheid te onderhouden. Volgens de meening van vele verftand.ge lieden is de ontelbare meenigte van wetgeleerden, die zich in dit eiland bevinden, geen ïïnder geesfel voor het zelve. De leenroerig wetten doen oneindige regtsgedingen voortkomen; en dewijl de landüert de hairklooveS fterk bemint , verzuimen de Advokaten er, Pleitbezorgers nimmer hun voordeel met dezen algemeenen fmaek te doen, om de pleiters in het verderf te ftortten, en zich ten hunnen koste te verrijken. Men telt verfcheidén vierfcharen, te Palermo opgericht, De Onderkoning zit bij allen voor; hij benoemt tot alle de ftads- en krijgsampten; en als Opperveldheer, heeft hij het gebied over .alle de krijgsbenden te land en ter zee. Hij wordt geholpen door een' Staetsdienaer , dien men  i?4 , De Nieuwe Reiziger. Raedgever noemt, en die een regcsgeleerde moet zijn, omdat alle deze vierfcharen volgens de regten te werk gaen : bijzonderlijk neemt hij kennis van alle zaken, die verbeüringen betreffen, in de hoedanigheid van voorftander en befcbermer der koninglijke fchatkamer. De vierfchaer van het grooce Koningk-1 lijke Hof is de eerfte van allen. Zij vonnist, zonder hooger beroep , over alle bürgelrjkë en lijfftrafbare zaken, en beftaet uit een' Voorzitter voor zijn leven, een' Advokaet Fiskael en zes Regteren, die alle twee jaren veranderen. De Koningklijke Kamer heeft de be•fturing van alle de inkomften des Konings. De vierfchaer der Q'mnta oeffent te Mesfina het zelfde regtsgebied, als de Koningklijke Kamer te Palermo. Zij beflist nog de verfchillen tusfchen de vierfcharen der kerke. De Kerkeraed oordeelt over de zaken, die 'er, bij wijze van beroep of overziening, voor gebragt worden, na de twee eerfte vierfcharen. Reeds heb ik gefproken van de vierfchaer der Monarchij, door welke de Amptenaers des Konings, in zijne hoedanigheid van geboren Afgezant van den Heiligen Stoel, over alle kerkelijke zaken beflisfen. Eindelijk is 'er nog de vierfchaer der Kruisvaert, ingefteld ter ontvanginge van hec geld, 't welk de Koning trekt, wegens zijne vergunning ©m zuivel en eijers in de vasten te eten, uit kragt van de bullen, door de Paufen gegeven. De Aertsbisfchop van Palermo is Algemeen - Bezorger van deze vierfchaer, waeraen de  Driehonderd Zesenzestigste 'Brief. x?$ de onderhoorige vierfcharen van alle de fteden van het eiland en zelfs van Maltha onderworpen zijn. Deze onkosten bedragen 's jaeriijksch eene fomme van vijf honderd en vijfentwintig duifend Franfche guldens, gefchikt tot onderhoud van de galeijen en chebekken, om de kusten te bewaren en tegens de zeeroovers te verdeedigen. De ftad Palermo heeft bijzondere Magiftraten. De Kapitein Halsregter, opperhoofd van den adeldom, voert het lijfftraffelijke geregc üit. Dit ampt, hoe gewigtig het zij, wijkc voor dat van den Hoofdfchout, belast met de befturinge der ftad en derzelver voorraed. -Hij is afgevaerdigde van het koningkrijk, opperhoofd der orde van 's lands inkomften in hec Parlement, en geniet alle de voorregten van den Onderkoning, in deszelfs afzijn. Het halsregterlijke en hoofdfchoutelijke Hof, beftaende uit drie Regteren, burgeren van Palermo, is de Raed van den Kapitein Halsregter en den Hoofdfchout, in hunne wederzijdfche zakenw In de Raedsvergadering houdt men zich voornamelijk bezig met het geene het beftuur over de granen en levensmiddelen betreft. De Hoofd» fchout is aen het hoofd dezer vierfchaer, beftaende uit zes regtsgeleerden, welken de Koning alle jaren verandert. De wetten van Sicilië beftaen voornamelijk in de keuren, welken het Parlement voorftelt, en die, door de koningklijke töeftemming be, kragtigd, als grondwetten van den Staet be- fchouwd  i?6 De Nieuwe Reiziger; fchouwd worden. ,Mcn noemt haer Conflitutt* om' e Capitoli del Regno. Behalve dit, heéfc men het Romeinfche regt, de koningklijke wetten, en de gewoonten der deden, die tot een* regel voor de regtsgedingen dienen. Alle deze wetten heeft men in folio boekdeelen verzameld. De wetten, die de lijfdrafbare ' misdadigers betreffen, hebben die barbaerschheid niet, welke men aen de landen, die als befchaefder dan Sicilië bëfchouwd worden, kan verwijten. Het is ïjder geoorlofd hen in de gevangenisfen te héZoeken. Zij, die om fchulden gevangen zitten, kunnen zich alle avonden naer hun huis begeven. De vrouwen kunnen den nacht doorbrengen met hare mannen, die om de zwaerde mis* daden gevangen zitten. Indien de gevangenisfen van dit eiland geen onmerkbaer punt van den weereldkloot voor Montesquieu geweest waren, zoude hij niet verzuimd hebben dit gebruik toetefchrijven aen de luchtdreek, die de Sicilianen verliefd maekt. De fchuldigeh, tot den dood veroordeeld,, zijn'gewoonlijk niet verfchrikt, op het gezigt van de draffen: zij derven met eene Romeinfche dandvastigheid, en' doen eene redevoering tot het volk. De beul, half groen, half geel gekleed, is verbonden hen voor het ondergaen der zonne te draffen. Indien zij fchielijk afgevaerdigd zijn, klapt hec volk in de handen, om den beul toetejuichen dat hij zich wel van zijnen pligt gekweten' heeft. De  Driehonderd Zesenzestigste Brief. "177 De landbenden , zoo voet* als paerdevölk j beftaen gewoonlijk uit tien duizend mannen ; maer in cijd van nood kan men ze tot tweeëntwintig duizend vermeerderen. Wat de inkom:. Hen betreft, zij beloopen niet meer dan negen millioenen Franfche guldens, en beftaen voornamelijk in de Schattingen op dé landerijen, de gewone en ongewone giften, drie aloude vrije giften, de pachten, tollen en regten op de in* komende en uitgaende goederen. Het grootfte gedeelte wordt befteed tot hét betalen van de vierfcharen, en het onderhoud van den Onderkoning , de fterkten , bezettingen, enz; De kosten, welkert alle deze Zaken vëreifchen, van de fomme afgetrokken zijnde , kan meri oordeelen dat het overige, dat in de kolfers van den Koning komt, niet aenmerkelijk is. Maer men zou ligtelijk, zelfs met het bevorderen van het welwezen des kinds, déze inkomften veel kunnen vermeerderen. Men behoefde flechts de naerftigheid der inwoonderen aentewakkeren, Om meer vóordeels te trékken van de rijkdommen, Welken de milddadige natuur aen dit land geeft. Ik zal hier niet herhalen het geene ik gezegd heb van de overvloedige oogften in köorn, die Sicilië, met reden, door de Romeinen, dé Koorn fchmtr van Rome deden noemen, of Van de ontzagchelijke meenigte van Vruchten, uitmuntende wijnen, olie, fuikerrieteri, eén groot aéntal van moerbeziebo' mén tot voedfél voor de zijwormen, manna * fafferaen, eindelijk de zeldzaemfte gcneeskruiXXFIIL Deel. M den,  De Nieuwe Reiziger. den. Ik voeg.'er bij dat de vetfte weigrondetï befpoeld worden door meenigvuldige bronwaters, waervan eenige mijnftoffeiijk en heilzaem voor de genezing van verfchillende ziekten zijn ; dat men de wol- en hoornbeesten, om hunne vetheid, in fommige oorden genoodzaekt is te aderlaten, opdat, zij niet zouden verflikken ; dat de paerden, eertijds zeer beroemd, nog van eene fraeije foort zijn; dat de bergên lood- ijzer- koper- misfehien goud- en zilvermijnen befluiten; dat men fteengroeven van verfchillende foorten van marmer, eene meenigte van porfyr, jaspis, berillus, esmerouden, agathen en andere kostbare geileenten vindt; dat het eiland overvloed van aluin, vitriool, zwavel en falpetef heeft; dat de zeen ongemeen vischrijk zijn, en verfcheidén foorten van visfehen van een'lekkeren fmaek bevatten, als den keizer of fpada* den thonijn, de alen; en vooral die aen den kant van het Phare of Vuurbaken. Doch niettegenftaende dezen overvloed van alles , leeft het volk in de uiterfle armoede. De koophandel, die vooral in de Levant gedreven konde worden, is bijna tot niet vervallen, behalve het koorn, waervan men's jaerlijksch drie honderd duizend falmes uitvoert, bedragende ijdere falme omtrent vijf Parijfche mudden. Echter komt hieruit flechts- een middenmatig voordeel vooi de landbouweren, die het regc niet. hebben, om het zelfs te verkopen» zij zijn verpligs het aen hunne Heeren te leveren, volgens den bepaeiden prijs* De^e zijn, op hun«fbb l ï < !K%Q ,\-.v, i ae  Driehonderd ZEttNttsTiösrt Brïep. i?$ ne beurt, verpligt het zelve te laten brengen irt dé magazijnen, Cdrkatori genoemd, die zich aen den oever der zee bevinden. Men telt vijr koningklijke magazijneh , Girgenti, Sciaccia, Alikata, Jermini en Castel - a-Mare. Het koorri wordt 'er ontvangen en bewaerd door de Amptenaers deé Kottings, die aenmerkelijke regten heffen* Zij nemen twee gröote falrnes öp ijdeC honderd, maer blijven borg voor de deugdzaemheid der waer; terwijl men in twee andere magazijnen, die niet komngklijk zijn, Sikuliatu en Terra - Nüova, waerin men flechts twee kleene fdlmes neemt, zijnde een tiende minder in waerde, niet Voor de fluikerijen beveiligd is. Men moet nog opmerken dat 'er geene gemaekte Wégért in Sicilië zijn ^ en alles op muilezels moeë Vervoerd worden ^ waerdoor de vervoering van het koorn zéér duur is, 't geen, gepaerd met andere moeijelijkheden, welken de landbouwer ohdergaet, hemafkeerig maekt Van eenen voor hem zeiven vrachtelöozen arbeid, en hem belet het dubbel en misfehien het drie dubbel van de tegenwoordige oogften te trekken. Palermo, dat, met Mesfina, de ftapelplaets Van dén ganfehen buitenlandfchen koophandel Van Sicilië is, heeft weinig of zelfs geene ingeboren kooplieden. De Genuézen hebben den zeiven bijna geheel ingenomen. Hunne vlag ia het meeste in de haven bekend. Zij vervoeren alle de voortbrengfels des lands, en brengen'er alle vreemde koopmanfehappen weder in- De Siciliaen Ziet dus zijne eigen rijkdommen in M a vreera-.  i8o Dé Nieuwe Reiziger* vreemde handen overgaen: hij groeit in zorgeloosheid, en vernielt zich zeiven ongevoelig. De bevolking, eertijds zoo talrijk, is reeds voorlang telkens verminderd. Volgens eene kaerc van Sicilië, gemaekt in het jaer 1714» en herfteld in het jaer 1744, waerin naeuwkeurig het getal der inwoonderen in ijder oord aengewezen is, ziet men dat 'er in dit laetfte tijdperk flechts twee honderd agtenzestig duizend honderd en drieënzestig vuren, dat is9 letterlijk opgevat, zoo vele huisgezinnen waren. Wanneer men nu omtrent vier wezens bij ijder vuur rekent, beloopt het geheel niet meer dan eene millioen honderd drieëntwintig duizend honderd drieëndertig inwoonders. De natuur echter fchijnt de bevolking in dit land op eene bijzondere wijs te bevorderen. De vrouwen zijn 'er van eene zonderlinge vruchtbaerheid. Het is niet zeldzaem, vooral te Palermo, eenigen van haer te zien, die agtentwintig kinders gehad hebben. Waeraen moet men dan den ondergang van het menfchelijke geflacht toefchrijven ? Aen de gebrekkige gefteldheid van den ftaet, aen de leenroerige wetten, aen de ongelijke verdeeling der goederen, waervan het grootfte gedeelte bezeten wordt door de Heeren en Monniken, aen de ontzagchelijke meenigte van ongehuwde perfonen, die in, de kloosters de toekomende geflachten verzwelgen, en aen den invloed der Spaenfche regeringe , die alles verftramd heeft. Laet men goede wetten aen Sicilië geven, en men zal dit fchoone, uicgeftrekte en vruchtbare land  Driehonderd Zesenzestigste Briee. 181 land welrasch tot denzelfden trap van rijkdom, magt en roem, waertoe het eértijds gekomen was, zien opilijgen. Het fchijnt flechts het vernuft van een* wetgever te verwachten. Te Palermo, Mevrouw, eindigde ik mijne togten in Sicilië. Het overige van de noordkust tot aen het Vuurbaken heb ik met gezienAlle mijne kennisfen hebben mij hier verzekerd, dat men 'er niets van eenig belang befchouwt. De landbouw wordt 'er verwaerloosd; en geen eenig aloud gedenkfluk, der nieuwsgierigheid waerdig, is in ftand gebleven. Men vindt'er flechts weinige fteden; en de aenmerkelijkfte, als Cefalu, Patti , Milazzo en Termini verdienen geene groote oplettendheid. Ik had gaerne het binnenfte gedeelte van het eiland willen doorloopen ; maer ik bekén u dat ik befchroomd was voor de moeijelijkheid der wegen, welken men mij zeide in verfcheidén oorden onbruikbaer te zijn, vooral in dit jaergetijde. Indien men geloof mag geven aen een Reiziger, die dit binnenfte gedeelte wel meent te kennen, „ is het minder van zijnen alöuden „ ftaet vervallen dan de kusten: het heeft zelfs „ veel gewonnen op het geene het ten tijde „ van Strabo was. De oorlogen, die de kus„ ten zoo zeer verwoest hebben, hebben het „ gefpaerd. De vijanden hebben altoos de fte„ den op de kusten aengetast; en na dat deze „ verwoest en verdelgd waren, veranderde het „ binnenfte des lands van Heer, zonder den „ geesfel des oorlogs te beproeven, omdat do M 3 » af'  *8a De Nieuw? Reïzigeju „ afhangende fteden, zonder wederftand, zich „ onderwierpen aen de Heeren, welken de hoofdlieden ontvangen hadden, na zich in „ het verderf geftort te hebben met hun te „ wederftaen. Bovendien zochten meenigvuldi„ ge inwoonders der fteden, gedurende deze oorlogen, hunne toevlugc tot de binnenfte 9, landerijen en gebergten: dus bleef 'er de be5, volking in ftand, terwijl zij op de oevers der „ zee verviel. Voorts maekten de Baronnen, die binnenlanderijen bezaten , dezelven tot fchuilplaetfen voor de fchelmen der groote „ fteden langs de kusten, alwaer meer misda„. den, gelijk altoos gebeurt, dan op .het plat5, te land hedreven wierden. Eindelijk mee^ nigvuldige perfonen, die, na de oorlogen, de belastingen en de hardigheden van ijdererj „ nieuwen Heer , de pracht en de andere „ hinderpalen der groote fteden niet meer kon„ den ftaende houden, begaven zich in de klee„ ne plaetfen, vlekken én dorpen in het mid„ den des eilands. In verfcheidén heerlijkheden „ telt men van twaelf tpt vijftig duizend zielen, „ De ftad Nikpfia, die in het midden der ber„ gen van het dal van Demona ligt , befluis meer dan twintig duizend zielen, terwijl s, Mesfina, dat de hoofdftad van dit landfchap, „ is., 'er naeuwelijks zoo veel bevat, niet te„ genftaende de fchoonheid der ligginge en 3, de gemakkelijkheden der haven. De ftad s} Piazza, in het dal van Noto, heeft agttien s, duizend inwoonders: dus overtreft hare be- n. Veil-  Driehonderd Zesenzestigste Brief. 183 , volking die van Katana, de voornaemfte ftad '„ van dit dal. Dus is het mede met verfcheidén andere binnenlandfche fteden." Een Engelsch fchip, dat zich op de reede van Palermo bevindt, moet onmiddeljik naer Civita- Vecchia vertrekken. De Kapitein heeft mij eene plaets tot den overtogt aengeboden: jk heb die met vermaek aengenomen , omdat ik aldaer fchoone gelegenheid zal hebben ongeheel Toskane te bezoeken. Ik ben, enz. 'Palermo, den iod«» van December, 1758. Driehonderd Zevenenzestigste Brief. Toskane. Eene fcheepsvaert van vier dagen bragt mij van Palermo naer Civita-Vecchia. Deze bisfchoppelijke ftad, op de zee van Toskane, behoort den Paus toe. Voor Trajanus was 'er in deze plaets, Centum CelU genoemd , flechts een heerlijk kasteel, met fchoone velden omringd. Maer deze Keizer liet *er voormuren maken , om het geweld der zee te beteugelen, en 'er eene haven te bouwen. Zij is eene der beste havens van den Kerkdijken Staet, en federt het jaer 174» vrij. De galeijen van den Paus onthouden M 4 'cr  184 De Nieüwe Reiziger. 'er zich gemeenlijk. De ftad is vrij wel ver-v fterkt, doch flecht bevolkt, uit hoofde van de ongezonde lucht , welke men 'er inademt. Ik vertrok fchielijk, om mij te begeven op den grapten weg, die van Rome naer Florence loopt. Viterbö is de eerfte ftad, welke ik aentrof. Zij behoort nog onder de heerfchappij van den Paus, en is de hoofdftad van het landfchap, *t wélk men het erft goed van St. Peter noemt. De welgebouwde huizen, de ftraten, met vlperfteenen ger plaveid, de hoofdkerk , waerin zes Paufen begraven zijn, het paleis, het ftadhuis , het plein, de met fmaek verfierde fonteinen, kortom alles maekt deze ftad eene der aenmerke-' lijkfte en fraeifte van den Kerkdijken Staetj zij ligt aen den voet van den alöuden berg Cyminus, waeraen zij den naem gegeven heeft, en is gebouwd van de aloude overblijffelen der Hetrurifche fteden , die door de Lombarden vernield zijn. De omliggende ftreken zijn bedekt met fehoone lusthuizen , die aen Kardinalen en de eerfte Huizen van Rome toekomen. Mpntefiaskone, hoofdftad der aloude Falisken, en liggende op eenen hoogen berg, is beroemd door hare goede muskaetwijnen, en door het graffchrift op een' Duitfchen Kerkvoogd, uit het geflacht der Fuggers te Augsburg, en' welken men hier de Foucris noemt, Wanneer hij reisde, was hij gewoon een' zijner dienstboden vooraf te fturen, die den wijn in de herbergen, proefde, en op de deur der geenen, waer  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. 185 hij de beste gevonden had , het woord est fchreef. Hij vond dien van Montefiaskone zoa goed, dat hij driemael het woord est op de poort der herberge, waerin hij zich opgehouden had, in groote letters fchreef. De heer was van den zelfden fmaek als de dienstknecht, en dronk zoo veel wijn, dat hij op de plaets dood bleef. Men begroef hem irj de aloude kerk vari San Fiaviano; en de dienstknecht deed op des* zelfs graf deze woorden fchrijven: est, est, est. Propter nimium est, Johannes de Foucris, do'mintts mens \ mortuus est. Hij beftemde ook de nagelaten kleeders van zijnen heer tot eene jaer»* lijkfche ftichting van twee vaetjes wijn, wek ken men op het graf ging ukftorten, des dings" dags na Pinkfteren. Dit gebruik heeft langen, tijd aengehouderi; maer de KardinaeiBarberigo, Bisfchop dezer ftad, heeft iri deze eeuw den prijs van dezen wijn doen hefteden tot de aenkooping van brood, 't welk men aen de armen uitdeelt. Voor het overige is de herberg, waei> in men wil dat dit voorval gebeurd is, nog in wezen : zij heeft tot een uithangbord een' dikken man aen tafel, met dit opfchrift, est, est, est; en men heeft den naem van Est gegeven aen den wijn der landftreeke, wiens onmatig gebruik zoo noodlottig aen den Dujtfchen Kerkvoogd was. j r ■ . - * De ftad Bolfena, bijna geheelenal verwoest, en wier bisfchoplijke zetel men te Orvito. heefc pvergebragt, is niet merkwaerdig dan door het: wonderwerk van den bebloeden altaerdoek, bij M5 de.  186 De Nieuwe Reiziger, de breking van het gewijde misbrood, ter overtuiginge van een' Priester, die aen de wezenlijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in het heilig Avondmael twijffelde. Ter gelegenheid van deze gebeurtenisfe, ftelde Paus Urbanusde IV*, die 'er ooggetuige van was, het Sakramentsfeest in, 'c welk men federt alle jaren viert. Bolfena is gebouwd op de oevers van een'vischrijk meir van denzelfden naem , dat omtrent drie mijlen middenlijns heeft, en waerin men twee kleene bewoonde eilanden ziet, het eene Martina, en het andereBifentina genoemd. De vermaerde Koningin Amalafonta, moeder van Atalarik, Koning der Gothen, werd in het eene opgefloten , en vervolgens omgebragt door bevel van Theodatus. Aquapendenta ontleent zijnen naem van een'natuurlijken waterval, afftortende van eene rots, waerop deze kleene ftad ligt, in herland. fchap Orvieto, een der dertien landfchappen van den Kerkdijken Staet. Radikofani heeft lang den Paufen toebehoort: het is tegenwoordig de eerfte plaets. der Toskaenfche landen. Alles beftaet in een kasteel, dat door zijne fcggfag, op eenen hoogen berg, nog meer voor alle beledigingen beveiligd is, dan door zijne verfterkingen, die tot puinhoopen verval, len. Tot hier toe is de weg, dien men grotendeels over de Apennijnfche gebergten aflegt, wanneer men van Rome komt, van geen het rninfte belang dan voor een' natuurkenner. Men vindt op deze gebergten verfcheidén uitgedoofde vuurbergenlavaes* verglaesde ftoffen, puim-  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. 187 puimfteenen en andere kenmerken van het beftaen dezer vuurbergen. De berg zelf, waerop het kasteel van Radikofani ligt, is flechts eene hooge en alleenftaende vuurrots, aen alle kanten met mergel omringd, en uit verfchillende foorten van lavaes beftaende. Montepulciano is ?er niet verre van afgelegen. Deze bïsfchoppelijke ftad, gebouwd bij de rivier de Chiana, eertijds de Clanis geheten, is vermaerddoor hare goede wijnen. Zij gaf de geboorte aen Angelus Politianus, een' der geleerden, die door hunne fchriften het meeste tot verbetering der letteren jn Europa hebben toegebragt, en aen den beroemden Kardinael Bellarmijn , zusters zoon van den Paus Marcel den II**. Vanhier tot Sienna is de togt zeer kort. De omliggende ftreken van deze ftad zijn zeer vruchtbaer en wel bebouwd, de velden bekoorlijk , en de inwoonders levendig en vrolijk De ftad zelf, liggende in de Apennijnfche gebergten, is eene der voornaemfte fteden van Toskane. Volgens het algemeene denkbeeld, is zij haer' oorfprong verfchuldigd aen de Senonéfchë Gallen, toen zij in Italië drongen onder het geleide van Brennus. Wat 'er van zij, eertijd* moet zij aenzienüjk geweest zijn, dewijl de Hecruriërs haer onder hunne twaelf voorname fteden telden. De Romeinen zonden 'er, ten tijde va" Augustus, eene volkplanting onder den naem van Sena - Julia. Na den val van het Romeinfche keizerrijk, maekten 'er zich verfèhejden tirannen meester van 3 maer zij verbrak hun  ï88 De Nieuwe Reiziger.' hun juk, en verhefce zich tot eetr vrij en onafhangelijk Gemeenebest, dat zich tegen de magten van Florence en Pifa ftaende hield. Zij werd federt vermaerder door het getal harer inwoonderen, door hunne naerftigheid, hunnen koophandel en hunne rijkdommen. Maer de uitzinnigheid van nieuwigheden in" de regering te willen invoeren deed den eerften aenval op hunne vrijheid. In het jaer 1200 hadden zij een' Raed van Negen aengefteld, die welhaest vernietigd werd. De listen van eenige burgeren deden denzelven eenige jaren daerna herftellen. Onder hen bevond zich een behendig en ftaetzuchtig man, die zich meester van de openbare zaken maekte, namelijk, PandolfoPe* trucci. Overweldiger van de vrijheid .van zijn vaderland , liet hij zijne foort van oppermagc aen zijne afftammelingen, die dezelve niet langer in handen hielden, dan zoo lang zij in ftaet waren de verdeeldheden tusfchen den adeldom en hec volk te verdooven. Dezelve borften eindelijk zoo verre uit, dat de misnoegden vreemde Vorften inriepen, om hunne eifchen te onderfteunen. De Spanjaerds maekten 'er zich eerst meester van, vervolgens de Franfchen, onder het bevel van den dapperen Monluk, die 'er welrasch door een talrijk heir in belegerd werd. Hij verdeedigde zich bijna tien maenden, met de onver*, faegdfte kloekmoedigheid, fehoon hij niet dan weinige krijgsbenden, meest vreemdelingen, weinige levensmiddelen en krijgsbehoeften had; en hij gaf zich niet over, dan na het voordeed «gftQ  Driehonderd Zevenenzestigste BftiEF. 189 iigfte en veiligfte verdrag voor de bezetting en de inwoonderen verkregen te hebben. Hij eischte nog dat hij vrijelijk moge aftrekken * zonder' de onderhandeling te teekenen, niet willende4, zeide hij, dat immer den naem van Monluk in eenig verdrag gelezen wierd. Filippus de IIde, Koning van Spanje, vreedzaem meester van Sienna gebleven zijnde, gaf het met deszelfs onder-, hoorigheden, in het jaer 1557, over aen Cosmus de I van Medicis, Groot - Hertog van Toskane, onder verbindtenis van het als een leen van hem te bezitten. Hoe zacht de heerfchappij der Vorften uit het Huis der Medicis geweest is, de ftad Sienna is, federt hec verlies harer vrijheid, allengskens ontvolkt*. De famenrottlngen zijn opgehouden ; maer de kwijning en zorgeloosheid zijn op de. liefde tot het. Vaderland gevolgd. Mèn telde 'er meer dan honderd duizend inwoonders; tegenwoordig zijn 'er niet meer dan twintig duizend. Schoon aen de Groot - Hertogen van Toskane onderworpen, heeft men 'er echter eene fchaduw van gemeenebestgezinde regten overgelaten. Zij heeft Raedsheeren, een Opperhoofd des volks, en bijzondere Regters. Sienna is gebouwd op het hangen van eenen berg, waerin men zonderlinge onderaerd-' fche holen gedolven heeft. Verfcheidén huizen met tuinen zijn aen dezen berg geplaetst» 'c geert deszelfs gezigt zeer aengenaem maekc Maer deze ligging maekt de ftraten der ftad ongelijk en krom; en dewijl zij met ftaende klinkerts  J9<* De Nieuwe Reiziöem,- geplaveid zijn, gebeurt het meenigwerf éii men ze ten hoogde onzindelijk vindc. Dé meesten loopen uit op een plein, dat in hei midden der dad is, Zijnde het eenigde, dat men! 'er in heeft kunnen brengen. Men noemt het Piazza del Campo. Het is voor een groof gedeelte omringd met overdekte wandelgangen, met het paleis der Heerfchappij', of het ftadhuis, een gebouw, met fraeije fchilderijen verfierd, en met eenige voorname gedichten. Zijne binnende gedaente gelijkt naer eene fchulp. Rondom heeft men eene verheven vlakte gemaekt, breed genoeg om 'er zich met rijtuigen te begeven , en Waef het volk zich als op een' fchouwburg kan plaetfen, wanneer men eenige vertooning op het plein geeft. De meesten Zijn die van den Ioopdrijd en van de wordelkunst der Pugni of vuistflagen* Dit flechte fpel dele de zwakde dikwerf in gevaer, om met blaenwen oogen en kneuzingen in het aengezigt te vertrekken. Men overdroomt het plein, wanneer men begeert, door middel van eene overvloeijende fontein, die met marmer bekleed, en met dandbeelden verfierd is , en aen een der einden van het plein fiaet. Ondanks de aloudheid der dad, vindt men 'er geene aloude gedenkdukken. Verfcheidén gebouwen, met marmer bekleed, vertoonen eene zekere' pracht ; maer alles is in den Gothifchen fmaek: zij komerL jüet bij die van Florence. Hec  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. 19 i Het fraeifte, en het eenigfte, dat waerlijk fraei is, is buiten twijffel de hoofdkerk. Na de St. Peterskerk van Rome , is dit geftichc het zonderlijkfte in deze foort. Schoon in een* Gothifchen fmaek, is dit uitgeftrekte gebouw yan een voortreffelijk aenzien. Het werd begonnen in de dertiende eeuw, door Giovanni van Pifa, en voltooid in het jaer 1733 door Agostino en Agnolo, bekwame bouwkundigen van Sienna. Tri zou niet eindigen, Mevrouw, indien ik ondername u de befchrijving daervan te geven. Het zal mij genoeg zijn u te zeggen dat deze kerk, van buiten en binnen, mee zwart en wit marmer bekleed is; dat het voorpoortael verlicht is door drie poorten, met eene welgefchikte orde van kolommen, van boven bedekt met eene meenigte van ftandbeelden , borstbeelden, Gothifche fpitfen of kloktorens, Arabifche en andere verfierfelen van deze foort, waervan verfcheidén verguld geweest zijn; dat de verwulven van binnen hemelsblaeuw zijn geverfd; dat ijdere pilaer beftaet uit ftandbeelden van Apostelen en Siennifche Paufen , in wit marmer, grooter dan het leven; dat de koepel onderfteund wordt door marmeren kolommen, hec hooge altaer famengefteld is uit verfchillende foorten van marmer van een' fchoonen arbeid» gelijk ook de tabernakel van verguld metael, en de groote kroonkandelaren, die 'er voorhangen. Eene der zonderlingfte zaken is eene rij Van borstbeelden der Paufen en Tegenpaufen, Jn gebakken acj-de, welken men, rondom de bin>  Ds Nieuwe RkiziGEs; binnenruimte, op eene foort van gallerij ziet.' Zij zijn ten getale vart honderd en zeventig, eri eindigen met Alexandër den 'IIIden. De kapél Chigi is van eene pracht, die doorniets geëvenaert wordt. Door bevel van Paus Alexander den VIIaea gebouwd , is zij voor een groot, gedeelte overtrokken met lazuurfteén, met fieraedjen van verguld mètael, volgens de teeke. hingen van den Ridder Bemin. De koepel wordt" onderfteund door kolommen van groen marmer ; en in de vier vakken heeft men ftandbeelden vanl wit marmer geplaetst, waer van twee fraeije, Magdalena en St, Hiëronimus, van den zelfden Bemin zijn. Men Ziet bok in dezelfde kapél twee fchoone fchilderijen van Karei Maratte, als deVlugt naer Egipte en het Bezoek van Maria bij Elizabeth. Maer men ftaet, in de hoofdkerk, voornamelijk verwonderd over den vloer van ingelegd werk * veftoonende de merkWaerdige gevallen van het oude en nieuwe Testamènt, de Profeten, Sybillen, Apostelen, of andere historifche Onderwerpen. De offerande van Abraham, de door-» togt döor de roode zee, en de historie van Mozes, die den vloer van het koór vërfieren, zijn geteekend door Becafumi. De uitvoering' beantwoordt aen de fchoonheid der teekening. Deze tafereelen zijn van zulk eene grootfche manier als de fchoonfte van Rafael. Een gedeelte van het werk is gemaekt in het jaer 1424» en een ander in het jaer 1521. De fchoonheid dezer kerke wordt vergroot door de meesterftukken der fchilder • en beeldhouwkunde. Men ziet  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. «93 ziet 'er tafereelen van Pérugin, Rafaël, Pihturicchio, Calabrefe, enz, en kostbare ftandbeelden van Michaël Angelos Donatellien Mazzüóli. Men ziet zelfs in eene groote zael, dö boekerij genoemd, ter zijde van den flinker kruisraem, eene groep, vertoönende dé drie Bevalligheden, welken men meent dat gevondenl zijn in de puinhodpen van het kasteel van Athene, en die aen den beeldhouwer Sofronis* kus, vader van Sokrates, worden toegefchreven. Dit aloude ftuk, waer of valsch, doet deri maker geene eer aen. ' Ik zoude nog verfeheiden andere kerken van Sienna, die met fchilderijen en ftandbeelden der beste meesteren verfierd zijn, kunnen bijbrengen. Het merkwaerdigfte ftuk is een tafereel, dat onder de Dominikanen berust: het is op hout gefchilderd door Gui van Sienna > in het jaer 1221 , volgens het onderftaende Opfchrift, en vertoont de heilige Maegd, houdende het kind Jezus in hare armen. De teekening is vrij wel uitgevoerd, en de kleur nog frisch. De Siennefchen willen dat deze Gui de herfteller der fchilderkunst' is, en betwisten dezen titel aen Cimabué, wien de Florentijnen, zijne landgenooten , denzelve met geheel Europa toefchrijven. Het is zeker dat Cimabué niet tet weereld is gekomen voor het jaer 1240; eri bijgevolg is hij jonger dan Gui Van Sienna: maer deze heeft flechts een tafereel bij geval gemaekt; en van Cimabué zijn 'er verfcheidén , die hem in zijnen tijd een' grooten roem ver- XXVUl. Deel. N wor-  194 De' Nieuwe Reiziger. worven hebben, en hem de eer van als den waren herfteller der fchilderkunst' in Icalië befchouwd te worden regtmatig doen verdienen. Ik heb echter in de Verona illuswata van den Marquis Mafféi iets gelezen, dat mij ontegenzeggelijk fchijnt te bewijzen, dat de fchilderkunst, en zelfs de fchilderkunst in olieverf, in Italië geöeffend wierd, niet alleen voor Cimabué, maer insgelijks voor Gui van Sienna. Deze fchrijver verhaelt dat 'er te Verona tafereelen van de twaelfde en dertiende eeuvve, in olieverf gefchilderden vrij wel uitgevoerd, geweest zijn. Hij neemt daeruit gelegenheid om zich te kanten tegen de fchrrjvers van Toskane, die, met inzigt om hun vaderland te verheffen # en het zelve de vernieuwing van alle kunnen toetefchrijven, vermijd hebben gewag te maken van de gelukkige poogingen, welken men in andere landen aengewend heeft, om hes zelfde oogmerk te bereiken. Men zoude hem kunnen antwoorden, dat het een ongeluk voor de volken is geene diergelijke fchrijvers te hebben, omdat zij eenigermate meesters van den roem zijn. Daerenboven hebben de Toskaners, getuigen van de voortreffelijke befcherming, door hunne Vorffen aen de fchilderkunst verleend , van den aengefpoorden naijver onder de kunflenaers, van de grondbeginfelen, welken deze uitgevonden of volmaekt hebben, en van de meesterflukken, die uit derzelver handen gekomen zijn, geene reden om hen als de herfteK •' . ... n Iers  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. 195 Iers van deze betooverende kunst' te befchouwen ? , Gij begrijpt wel, Mevrouw, dat ik, mij te Sienna bevindende, niet in gebreken bleef om mij te begeven naer het huis, eertijds bewoond doorSte Kathariha, die deze ftad zoo doorluchtig gemaekt heeft, en niet minder in de burgerlijke historie dan in die der kerke beroemd is. Geboren in het jaer ,1347» van een' wo1" lenverwer, Jacob Benincafa genoemd, omhelsde zij vroegtijdig de levenswijs der Boetvaerdige Zusteren van St. Dominikus. De "roem van hare heiligheid werd welrasch bekend. Zij werd verkozen om te Avignon de Florentijnen met Paus Gregorius den Xlden te gaen bevredigen ; en men verzekert dat zij dien Opperpriester bewoog om deze ftad te verlaten, en zijnen zetel te Rome te vestigen. Zij fchreef tegen de groote fcheuring, die zich begon optedoen, en ftierf te Rome, in het jaer 1380, niet ouder dan drieëndertig jaren. Paus Pius de IIde ftelde haer onder het getal der heiligen, in hec jaer 1461. Haer huis van Sienna werd in eene kapél veranderd. Het grootfte ftuk is vervuld met groote tafereelen, waerin men de voornaemfte omftandigheden van het leven der Heilige en hare uitmuntendfte wonderwerken befchouwt. Ter zijde is eene kleene kamer, in welke Jezus Christus haer verfcheen, en van achteren een binnenvertrek, waerin zij op den vlakken grond fliep. Men heeft de tigchelfteenen, waerop haer hoofd rustte, met zilver be. N 2 kleed.  195 De Nieüwe Reizicèr. kleed. In eene bidplaets, hier digtbij, bewaert men het tafercel van het Kruisbeeld, dat Sté Katharina de wondteekens indrukte. De Magiftraten der ftad houden her öpgefloten; en men kan het niet zien dan met hun uitdrukkelijk verlof. Deze verfchljningen van Jezus Christus aen de Heilige waren meenigvuldig: zij werd onmiddelijk van hem zeiven onderwezen, en openbaerde de gefprekken , welken zij met hem hield, &ert haren biegtvader Raimond van Kapua, een5 Dominikaen, die vervolgens algemeen Overfte zijner Orde Werd. De buitengewone zaken, Welken hij vernam, gaven hem achterdenken: hij mistrouwde de inbeelding eener jongedoehter, die door de geftrenge tuchtigingen nog meer ontvlamd konden worden. Maer Op zekeren dag, met haer alleen zijnde, Zag hij eensklaps hec aengezigt van Katharina veranderd in dat van een' man van middenbare jaren, hebbende een* middenmatigen baerd, en wiens opzigt zoo deftig was, dat het van niemand anders dan van den Zaligmaker konde zijn. Het was toen den biegtvader niet meer mogelijk te twijffelen: hij geloofde aen alle de openbaringen zijner boetelinge, wier leven hij befchreef. Het gasthuis van S" Maria della Scaia is een ruim en welgebouwd gedicht, verfierd met éënige goede fehilderflukken. Men ontvangt 'er zieken , bedevaartgangers- en vondelingen. Deze flad is de zetel van een aertsbisdom , 't welk Paus Pius de IIde, iEneas Silvius Picolomini, die 'er oorfprongelijk van was, al. . daer  Driehonderd Zevenenzestigste -Brief. 197 daer oprichtte in het jaer 1459. Zij heeft nog eene hoogefchool, opgericht in het jaer 1357, waerin eene openbare boekerij is. De fmaek in de wetenfehappen en fraeije letteren is zoo algemeen verfpreid te Sienna, dat men 'er verfcheidén akademiën aengelegd heeft. Men vindt 'ervan alle foonen , en wel onder namen , dien vrij grillig, en misfehien zelfs belagchelijk zullen toefchijnen; de akademie der onnuimigen of dommen, academia degli intronati, die een der eeritcn van Italië was, en de zedenkunde aen de letterkunde paert,* de akademie der onbefchaefden, academia degli rosfï, die zich voornamelijk met de tooneelpoëzij' ophoudt; de akademie zonder naem, academia degli innominati, die zich mede op de fraije letteren toelegt; de akademie der wetenfehappen, academia fificocritica, die ons geachte berichtfehriften heeft opgeleverd; de akademie der kruidkunde, academia degli ardenti. Eindelijk houden de godgeleerden , artzen en regtsgeleerden vergaderingen, die foarten van akademiën zijn. Ijder heeft hier de razernij om zich in eenig letterkundig ligchaem te begeven , als of de wetenfehappen veel bij deze maetfehappijen wonnen ; en ijder beijvert zich om wijs en een fraeije geest te zijn, of verbeeld zich het te wezen. Maer de veerzenmakers voor de vuist , po'êti inproyifatori, munten voornamelijk uit. Weet gij, Mevrouw, wat een wezen van deze foört is? Verbeeld u een' mensch, door den doldriftigen geest der poëzij' bezeten ,begaefd mee N 3 de  198 De Niéuwe Reiziger, de ongelukkige vlugheid om voor de vuist veerzen optezeggen, overallerlei foorten van ernftige, geestige, heldhaftige en boertige onderwerpen. Bevindt hij zich op ftraet, in da wandelingen, onder het momtuig hij daegt een' tegenftrever uit, fnijdt eene reeks van veerzen op, hoort op zijne beurt, en antwoordt weder fchielijk, tot dat de poëtenftrijd hun beiden verveelt, en zij weder vertrekken, toegejuicht of befpot Van de omftanderen. Indien het hem niet altoos gelukt door mededingers tot den ftrijd opgewekt te worden, of zij hem nier waerdig zijn, laet hij zich echter door den invloed zijner geestverrukkinge vervoeren: hij zegt alleen veerzen op; en de eerfte onbekende, die hem eenig onderwerp voorftelt, zal 'er hem drie of vierhonderd achteréén doen voortbrengen. De poëtifche woede, waerdoor hij vervoerd wordt, brengt hem buiten zich zeiven: men ziet hemzweeten, hijgen, en fomtijds zelfs van kennisfe beroofd. Gedurende verfcheidén dagen verliest hij den eetlust en den flaep, en heeft de beste hartftcrkingen noodig, om de kalmte in zijne ontroerde zinnen te herftellen. Gij zult mij toeftaen dat zijn Apollo zijne gunften hem wat duur doet betalen. Deze foorten van wandelende veerzenmakeren zijn vrij gemeen in Toskane, en bijzonderlijk te Sienna. Men fpreekt 'er veel van een' Ridder Bernardino Perfetti, die in de vaerdige poëzij, poëfïa extemporanea, zulk een groote achting verwierf, dat hij niet alleen de goedkeuring van zijn vaderland en de akademie dey-  Driehonderd Zevenenzestigste Èrief. 199 der intronati verkreeg, maer zelfs te Rome, in hetKapitool, de lauwerkroon in het jaer 1725 ontving. Men ziet in de hoofdkerk van Sienna het gedenkftuk, dat tot zijnen roem wierd opgericht. Het hooge denkbeeld, 't welk de Italianen van de begaefdheid der fchielijke veerzenmakeren hebben, belet niet dat deze met haest opgeftelde gedichten meestal erbarmelijk zijn. Zij mogen oogenblikkelijk behagen; maer indien zij gefchreven wierden , zouden zij voorzeker afgebroken, buitenfporig, plat, be.lagchelijk en van den flechtften fmaek fchijnen. Het vernuft houdt > een' veel verfchillendertred; het lteltzich moeijelijk te vreden; het befchaeft; het wischt uit, tot dat het zich meester gemaekt heeft van het ware , het fchoone, het natuurlijke, dat zich alleen aen de meenigvuldige poogingen fchijnt overtegeven. Horatius gevoelde wel wat moeite het koste om het te bereiken, en verborg niet wat zwarigheid hij in het maken van veerzen ' ondervond: maer zie eens hoe fcherpzinnig hij fpot met diergelijken vaerdigen opfnijder van zijnen tijd , die hem uitdaegde wie dezelven fchielijker zoude opftellen, en zich beroemde honderden daer van voorttebrengen , flans pcds in uno. Gelukkig kan de ftad Sienna zich beroemen, dat zij de geboorte gegeven heeft aen mannen van eene wezenlijker verdienfte dan alle deze vaerdige veerzenmakers, waer van zij krielt. Onder het getal dezer doorluchtige ingezetenen zal ik niet tellen Faustus Socinus, N 4 hoofd  $qp De Nieuwe Reiziger. hoofd van de gezindheid der Socinianen, die da Godheid van Jezus Christus loochenen , en ftaende houden dat hij flechts een van God verkoren mensch is *. Maer deze ftad heeft zeven Paufen aen de Roomfche kerk geleverd, en daer pnder de twee, die het meeste aen de grootheid en weereldlijke magt van den Heiligen Stoel hebben tocgebragt, namelijk, Gregorius denVII#q en Alexander den lll&w. Zij heeft andere beroemde perfonen in verfcheidén wetenfehappen, geleerden, goede fehilders en bekwame bouwkundigen voortgebragt. Men ziet 'er heden nog een vrij groot aental van perfonen eener wezenlijke verdienfte. De adeldom is een der uitmuntendfte van Italië. De inwoonders zijn vriendelijk, befchaefd, beleefd, gedienftigen van eenen aengenamen omgang. De vrouwen zijn 'er bekoorlijk: hare blanke verf is met de .levendigheid der fchoonfte kleuren gepaerd. Zij genieten eene grooter vrijheid dan in eenig ander oord van Italië. De uitfpraek der tale is Zacht en welluidend; en zij wordt naeuwkeuriggefproken. Hier. heeft men eigenlijk gelegenl^jd om te zeggen : Unqua Toscana in bocca Romana, dat is, dat de inwoonders de zuiverheid van den Florentijnfchen fpreektrant met de aengenaemheid der Romein, fche uitfpraek hebben. Alle deze voordeelen, ge» [ * Uit dit laetfte zeggen blijkt dat onze Franfche Schrijver de Stellingen der Socinianen wat al're oppervlakkig voorftelt J " "  Driehonderd Zevenenzestigste Brief, «oi eepaerd mee de fchoonheid van hec gewest, de zuiverheid der lucht, de gezondheid van 'hec water, en den overvloed van allerlei eetwaren, lokken veel vreemdelingen naer Sienna, waer men hun raedt zoo lang te blijven als moge lijk zij, om goed Italiacnsch te leeren fpreken. Zij worden 'er wel onthaeld, en ontmoeten 'er aangename vermakelijkheden in de gezelfchappen . Sienna is de hoofdftad van een land , den Siennifchen of nieuwen Staet genoemd , dien mep in een opper- en nederlandfchap verdeeld. Peze ftad ligt in het opperlandfchap. » Men telt 'er nog in Kafolé , eene kleene en tamdijk fraeije ftad in eene vruchtbare landftreek; Pi:enza, dus genoemd door Paus Pius den IIl,ens die 'er geboren was, en het tot een afhangend bisdom van den Heiligen Stoel verhief; Chi'afi, eertijds Klufium, zeer beroemd onder de Hetruriërs, en het vaderland van Porfenna, niet min doorluchtig door zijne grootheid van zitfl' t dan door de kloekmoedigheid vanHoratius Cocles ën Mutius Scevola, die tegen hem ftreden, en de eerfte beginfels van Rome onfterffeilijk gemaekt hebben.' Deze ftad is tegenwoordig in een' ellendigen toeftand, uit hoofde van een naburig moeras, dar de lucht bèfmet. Het ne. derlandfchap beftaet bijna geheelenal uit het land, Jt welk men de Maramma noemt, dac omtrent de lengte van vijftien mijlen langs de zee heflaet, en zeer moeraslïg en ongezond ij*« De t De regerende Groot-Hertog is thans met de droogmaking dezer moerasfen bezig; en dit land t>eN f 8ÏM  2ó2 De Nieuwe Reiziger, De aenmerkelijkfte fteden van die oord zijn Grosfeto, een bisdom, en Masfa, een ander bisdom, waer de lucht zoo flecht is, dat zij gelegenheid heeft gegeven, tot dit Iraliaensch 'fpreekwoord: Masfa; guarda e pasfa: zie daer Masfa; befchouwhet, en vertrek ichielijk. Alle deze oorden zijn zeer ontvolkt. Ten zuidwesten vandeMaramma is de Stato degli Prefidii, of de Prefides, een kleen land, dat aen Spanje toebehoorde tot het jaer 1707, toen het door de keizerfchen ingenomen wierd. Het werd, doof het verdrag in het jaer 1736, overgegeven aen den Koning van Napels, die 'er eene bende krijgsvolks onderhoudt; en hierom geeft men het den naem van Stato degli Prefidii, of den, Staet der Bezettingen. Het bevat alleen her, grondgebied der ftad Orbitello, eene vrij fterke plaets, die in het midden van een meir ligt, en welke men niet kan naderen dan door eene landtong. Het eiland Elbe ligt boven de Ma- rammai gint de vrucht van deszelfs werkzame weldadigheid te genieten. De lucht is 'er gezonder, en het land bewoonbarer. De befturing van den arbeid is roever* tronwd aen den Abt Ximenes, eertijds Jezuit een' bekwamen wiskunltenaer, die graften heeft 'doen graven, om een' vrijen loop aen de ftilftaende waters te geven, de dijken doen verhoogen, en verfcheidén ▼aste werken aenleggen. Om de bevolking in de Maramma te vergrooten of veeleer te herftellen, heeft de Groot-Hertog hun, die 'er zich willen nederzetten beloofd hen met landerijen om te bebouwen, en hout' om huizen te (lichten, te voorzien, en hen twintig mea van fchattingen te bevrijden.  Driehonderd Zevenenzestigste Brief, aog ramma. Het behoorde insgelijks aen de Spanjaerds, die het overgaven aen den Prins van Piombino, met behouding van Porto Lcmgone-, eene ftad, waerin de Koning van Napels nog bezetting houdt, federt den vrede van het jaer 1736. De Porto Ferraïo behoort aen den Groot-Hertogen van Toskane. Cosmus de Ifte voogd van den Prins van Piombino, deed zich deze ftad, met eene Italiaenfche mijl gronds rondöm, overgeven in het jaer 1537. Hij bouwde'ereene fterkte, die, door de werken, welken men 'er federt aengevoegd heeft, tegenwoordig eene der aenmerkelijkfte van Italië is. Het eiland Elbe heeft rijke ijzermijnen, waerin het ijzer niet bij voren, maer bij groote klompen gevonden wordt, in een gebergte van granitfteen, waer honderd en vijftig werklieden op den duur arbeiden. Behalve dit eiland, waervan het grootfte gedeelte van den Prins van Piombino afhangt, bezit hij tegenover het zelve, op het vasteland, het prinsdom van dezen naem, dat eertijds on^ der de heerfchappij van Spanje behoorde, en tegenwoordig, nadat het in de bezitting van eenige bijzondere Huizen geweest is„ toekomt aen den Hertog van Soria, uit het Huis van Buoncompagno, van Napels. Zijn Oppervorst, onder wiens befcherming het behoort, onderhoudt eene bezetting in de ftad, insgelijks Piombino genoemd, waer de zetel van een bisdom is: zij is vrij groot, maer in een' Hechten ftaet. De  204 De Nieuwe Reiziger. De weg van Sienna naer Florence, dat 'er Hechts elf mijlen van afligt, is een der fchoonfte van Toskane. Het is waer, men doet niet anders dan opklimmen en afdalen, over eene reeks van bijna gedurige heuvelen : maer het land is vruchtbaer en wel bebouwd; en de vermenging van wijngaerden , olijf boomen, bebouwde landerijen, allerlei foorten van hoornen en fraeije lusthuizen veroorzaken bekoorlijke en veranderlijke gczigtpunten. Ik bekén u, Mevrouw, dat ik, op het naderen van Florence , mij tegen den levendigen indruk, die het denkbeeld van het groote en fchoone verwekt, niet kon verdeedigen. Deze ftad is het nieuwe Athene: zij befluit de kostbaerfte meesterftukken in bouw- fchilder- en beeldhouwkunde; zij heeft groote mannen van allerlei foort voortgebragt; zij is het vaderland der wetenfehappen en knnften; zij heeft het meeste derzelver herftelling bevorderd .Ik ken, in de hedenT daegfche historie, geene gewigtiger ftad dan deze. Rome zelf is gedeeltelijk zijne tegenwoordige glorie daeraen verfchuldigd. Leo de Xde en Clemens de VIIde, erfgenamen der kundigheden van het Huis van Medicis, waervan zij afftamden, zijn de twee Paufen, die het beste geflaegd zijn in deze hoofdftad der weereld te herftellen en verfieren, en 'er den fmaek voor de kunften, zoo lang in de eeuwen der barbaerschheid verdoofd, weder intevoeren. Florence, in 'het Italiaensch Firenze, is gebouwd op den Arno, die haer in twee ongelijke  Driehonderd Zevenenzestigste ËrieE. &05 Jijke deelen verdeelt, en over welken men mee vier bruggen gaet. De ligging is voortreffelijk. De ftad is omringd met bergen en heuvelen, bedekt met dorpen, lusthuizen en velden met olijf- en ooftboomen van allerlei foort. Zij is twee mijlen in haren omtrek, en verdeeld in vier voorname wijken, bekend onder den naem van het Heilige Kruis, St. Jan, S« Maria de Nieuwe, eh den Heiligen Geest. Drie zijn ter regterzijde van den Arno, en de vierde ter linkerzijde. De huizen zijn welgebouwd^ eri de ftraten fraei en breed3 zij zijn met groote fteenen bevloerd, en worden ongemeen zindelijk onderhouden. Men telt 'er zeven poorten, zeventien pleinen, tien fonteinen, twee fpitszuilen, honderd en zestig openbare ftandbeelden, honderd en Vijftig kerken, waervan agtenveertig kerfpellen zijn, zestig nonnenkloosters, agtentwintig monnikenkloosters, meer dan honderd broederfchappen, verfcheidén befchermplaetfen voor de arme kinderen en bedelaren, verfchillende gasthuizen voor de zieken en bedévaertgangeren. De bevolking beloopt op zesenzeventig of tagchentig duizend inwoonders * zij was eertijds veel aenmerkelijker, dewijl men zegt dat de ftad toen de Medicis 'er zich meester van maekteh, driemael zoo veel vólks bevatte. Maer men dreef 'er toen een' grooten koophandel. Deze ftad is ook de zetel van een aertsbisdom en eene bloeijende hoogefchool, de verblijfplaets der Groot-Hertogen , en de hoofdftad van Toskane. Kortom*  zc6 De Nieuwe Reiziger* om, op welk eene wijs men haer befchorjwe, meh heeft reden om haer hec fchoone Florence te noemen; en misfehien gebruikte de Spanjaerd, die, om een denkbeeld van hare fchoonheid te geven, zeide dat men haer flechts des zondags moest laten zien , geene te ver getrokken leenfpreuk. Indien men fommige fchrijvers mag gelooven , Werd Florence gefticht door Herkulés den Lybiër: anderen willen dat het eene aloude ftad der Hetruriërs ofTyrrheniënfers was, welke verdeeld waren in twaelf volken, die twaelf voorname fteden bewoonden, in eene uitgeftrektheid van veel grooter land dan het tegenwoordige Toskane, dewijl Hetrurië zich uitftrekte van Liguria tot het land der Sabijnen, en aen Latium, waervan het door den> Tiber gefcheiden was. De Hetruriërs, welken de Romeinen Toskanen noemden, hadden eene vrij gegronde kennis van de kunften. De afgoden, de gereedfehappen der offeranden, en de ftandbeelden , die tot heden toe in ftaet gebleven zijn, toonen dit duidelijk. Niets vooral bewijst het beter dan de Hetrurifche vazen, waervan men ons zulke fchoone platen gegeven heeft. Hare gedaente heeft eene verwonderlijke fierlijkheid; en men zoude 'er niets anders in kunnen begeren dan meer regelmatigheid in de teekening der afbeeldingen. De Toskaenfche orde, in de bouwkunde, is men ook aen deze volken verfchuldigd. Zij waren fterk aen den dienst der goden overgegeven, maer,  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. 207 tnaer, volgens Plutarchus* de bijgelöovigfteri van alle menfchen. Van hun hadden de Romeinen niet alleen de kunst der wichelarijen, voorteekenen en alle de plegtigheden van hunnen godsdienst ontleend, maer insgelijks de kleeding van hunne Koningen, Magiftraten, Oppea> priesteren en Priesteren. Deze zelfde Romeinen waren de Hetruriërs al te naburig, om hen de eerfte voorwerpen van hunne ftaetzucht en verooveringen niet te maken : zij onderwierpen hen weldra, en maekten met hun eene verbindtenis, waerin zij hen veelëer als overwonnenen dan als bondgenooten behandelden. Zulk eene hooge aloudheid van Florence wordt door andere geleerden tegengefproken: zij houden ftaende dat het zijne eerfte ftichting alleen verfchuldigd is aen de foldaten van Sylla, die het op den oever van den Arno bouwden, en het Fluentia noemden, als om deszelfs ligging aenteduiden, ad Arni fitten* tia. Deze naem werd vervolgens in dien van Fhrentia veranderd, in het jaer van Romes bouwing 645. Wat 'er van zij, het is zeker dat 'er van deze ftad in de historie luttel gewag wordt gemaekt, voor de Driemannen Augustus, Antonius en Lepidus; die 'er eene volkplanting zonden, beftaende uit de beste foldaten van Cefar. Zij werd eene der aenzienlijkfte bevoorregte fteden van Italië. Beurt om beurt, ingenomen en hernomen door de Gothen, Grieken en Lombarden , werd zij geheelenal verwoest, en de inwoonders ver- fpreid.  sols De Nieuws Rèiziger; fpreid, 't geen duurde toe den tijd van Karei den Grooten, die haer herbouwde en weder bevolkte, omtrent het jaer 7814 Op het voorboeld van andere voorname fteden van Toskane, had Florence bijzondere Oppervorften, die eerst den titel van Graven, vervolgens van Marquizen, en eindelijk van Hertogen aeunamen. De vermaerde Gravin Machildé voügdè op deze laetften , wien het gelukt was hunne opperheerfchappij over geheel Toskane uitteftrekken. Na den dood Van deze Princesfe, voorgevallen in het jaer 1115» Helden zich deze fteden in vrijheid. Florence., tot een Gemeenebest verheven, vertrouwde de befturing der zaken aen raedslieden : zij hjid meenigvuldige gefchillen met hare nageburen, de Lukaners, Pifaners en Siennefchem Somtijds ongelukkig, en onderdrukt zelfs door hare vijanden, verkreeg zij echter altoos de overhand, en verooverde verfcheidén fteden en kasteelen in de omliggende ftreken. Niettemin bleef Zij altoos een prooi aen inwendige verdeeldheden. De adeldom, die haer regeerde, was verdeeld in twee aenhangen, de Witten en Zwarten, die geweldiger onlusten dan in eenig ander oord van Italië verwekten. De Guelfen eu Gibellijnen volgden hen op.- De oorlogen, welken zij berokkenden, waren verfchrikkelijk, en de verwoestingen afgrijfelijk. De ftad Florence trachtte zich van het juk der edelen te ontflaen: zij verkoos eerst zesendertig Voorftanders, die aen hun hoofd een'  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. 209 een'Kapitein en Podeflat hadden. Men ftelde in hunne plaets twaelf opperhoofden, met den titel van Goede Mannen, waerop de Prïoors volgden. Eindelijk verkozen de Onëdelen, meesters van het gezag geworden , alleen onder hen de Prh cors, die ten getale van negen waren , en bij hunne titel dien van Heeren Voegden. Zij fielden Ook Magiftraten aen, die Stadvoogden genoemd werden , en hun gezag een jaer oeffenden, benevens een' Gonfalonier of Banierdrager, die alle twee maenden veranderde. Om'totdeze amptentekoinen, moest men behooren onder eenige der gildens van kunften of ambachten, die de ganfche ftad verdeelden. Dit was de reden waerom de edelen zich in eenigen dezer rangen lieten aerinemen , om deel aen de regering te hebben. De kunst der wolbereidinge, arte della lanai Was de rijkfte en aenzienlijklle : zij was de voornaemfte bron der magt' van Florence, en van alle de groote en fchoonfte zaken, welken het ondernam. Kooplieden en werkmeesters ftichtten toen heerlijke gebouwen, die nog in wezen zijn, vermeerderden de bezittingen van het Gemeenebest, en maekten zich meesters van het grootfte gedeelte van Toskane. Villani, een der eerfte gefchichtfchrijveren van Florence, fchetst ons dus de afbeelding van deze menfchen, die, federt de dertiende en veertiende eeuwen, reeds de oplettendheid van geheel Europa tot zich trok' ken, door hunne ondernemingen en rijkdommen, welke hun uitgeftrekte koophandel hun bezorgde. „ Het gemeende en flechtfte vleesch, XXVIII. Deel: O „ zege  De Nieuwe Reiziger. ,, zegt hij, was voor hunne matigheid voldoen» „ de. De ftoffen, waermede de mannen en ?, vrouwen zich kleedden, waren, gelijk hun5, ne zeden, eenvouwig en grof. De vellen dienden in plaets van ftoffen voor de klee„ ding der meesten: zij verfchaften hun ook „ heele en halve laerzen. De rijkdom en de ,, pracht, voegt hij 'er bij, die in onze dagen ,, regeren, verrichtten nimmer iets, dat in „ vergelijking kan komen mee het geene on„ ze voorouders, met hun arm en onkostbaer leven , groot en der nakomelingfchapp' „ waerdig uitgevoerd hebben." Het Huis der Medicis was een der geenen, die het meeste in den koophandel der wollen uitmuntten. Het had zich reeds inhetjaer 1250 gevestigd te Florence, waer men hec regt van burgerfchap opdroeg aen Filippus van Medicis, Silvester, een zijner afftammelingen, die zich de liefde en het vertrouwen des volks, dooreen' voortreffelijken geest, en eene beminnelijke en edelmoedige geaertheid, waerdig ge. maekt had, werd tot Gonfalonier of Banierdrager aengefteld, in het jaer 1378. joan van Medicis had dezelfde hoedanigheden, en bezat het zelfde ampt: hij ftierf in het jaer 1428. Kosmus de Groote, of Kosmus de Oude, zijn zoon, voegde bij de hoedanigheden zijner vaderen de zeldzaemfte begaefdheden. Bezitter van eenen onmetelijken rijkdom, en bekend in alle de ge-, deelten der weereld , waerin hij koophandel dreef, gebruikte hij het aenzien, 't welk hij onder het volk genoot, om zich het gezag aen. te-  Driehonderd Zevenenzestigste Brief, ah tematigen. Hij had al hec gezag van een' Oppervorst; en hem ontbrak alleen den titel: maer hij bediende 'er Zich alleen van om de harten door weldaden te onderwerpen. Een onzer beste fchrijvers, de heer de Voltaire, zegt bij deze gelegenheid, „ dat het eene zaek zoo „ verwonderlijk als vreemd van onze zeden was, „ dezen burger, die altoos koophandel dreef, „ met de eene hand de Levantfche waren te „ zien verkoopen, terwijl hij met de andere „ den last van het Gemeeoebest onderfteunde , „ en voorts medehandelaers onderhield , af„ gezanten ontving, den Paus wederftond, vre„ de en oorlog maekte , de vraegbaek der Vor„ ften was, de fraeije letters aenkweekte, „ fchouwfpelen aen het volk gaf, en alle de „ geleerde Grieken , welken de barbaerschheid der Turken dwong zich van Konftancinopelen '„ te verwijderen, gunllig onthaelde. Eenige vijanden, wangunftig over den roem van Kosmus van Medicis, of misfehien eenige vaderlandsbeminnaers, bezield met de begeerte om de vrijheid van het Gemeene best te behoeden , flaegden in hem te doen verbannen. Hij begaf zich naer Venetië, vanwaer hij na een jaer te rug geroepen Werd, .en op nieuw te Florence zijn gezag, welvaert, onmetelijke goederen, roemruchtige achting, en de liefde zijner medeburgeren- genoot. Hij ftierf in het jaer 1464, en werd begraven in de kerk van St. Laurens, waerin het Gemeenebest dit kort maer fraè'i bijfchrifc op deszelfs graf deed houwen; O 2. Cos:  212 De Nieuwe Reziger. Cosmus Mêdiceus, deer et o pubïïco, Pater Patrié% Kosmus van Medicis, dooreen openbaef befluit, Vader des Vaderlands." Pieter van Medicis, zijn zoon, fehoon door de fmeYten der jicht gekweld, en tot de enkele vrijheid van fpreken bepaeld, had den zelfden invloed in de zaken van denStaet, tot aen zijnen dood, voorgevallen in het jaer 1472. Hij liet twee zoons na, LaUrens en Juliaen, welken het Gemeenebest voor zijne kinderen aennam. In de historie der omwentelingen van Florence zult gij, Mevrouw, gewigtige bijzonderheden vinden, wegens de fanienZwering der Pazzis, een ander aenzienlijk Huis dezer ftad, tegen deze twee broeders. Ik zal mij vergenoegen met u te melden, dar Laurens, gehuwd zijnde met Klarice der Urfinen, bij haer een' zoon had, die met groote ftaetfie gedoopt werd, volgens het gebruik van Florence; en dat 'er bij deze gelegenheid een fteekfpel gehouden wierd, waerin Juliaen van Medicis en Francois Pazzi met luister verfchenen. Kamilla Caffieri was eene der fchoonfte verfierfelen dezer feesten. De beide Ridders werden 'er op verliefd. Juliaen werd voorgetrokken: hij huwde zelfs Kamilla in het geheim, en kreeg bij haer een' zoon, die Paus Clemens deVIIde« werd. Pazzi, woedende over dezen voorrang, fpoorde zijn gedacht aen tot eene famenzwering tegen de Medicis; en hij had-geene moeite om hetzelve, alsook vele andere edelen, daertoe te bewegen, uithoofde van de wangunst', welken men hun toedroeg. Men beüoot zich van de  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. 213 de beide broederen, op den zelfden tijd , te ontdoen. De gelegenheid, om dit gruwelijke ontwerp ter uitvoer te brengen, deed zich niet op dan in eene plegtige mis, des Zondags den E6ften. van April 1478. Men nam tot teeken het Domine non 'fum dignus. Pazzi wierp zich toen op Juliaen, zijn'medevrijer,doorftoothem, enitorc 'hem uit zijn verheven geftoelte beneden in de kerk. Laurens was gelukkiger, en raekte vrij met eenige wonden. Oogenblikkelijk greep men Pazzi en verfcheidén andere faemgezworenen, waeronder zich bevond Salviati, Aertsbisfchop van Pifa; men hing hen op, zonder vorm van regtsgeding , aen de venfters van het paleis. Het gevaer, 't welk Laurens van Medicis geloopen had, maekte hem des te dicrbarer aen het volk: 'hij..werd Prins van het Gemeenebest vcrklaerd, en" maekte zich dezen titel waerdig door zijne groote hoedanigheden, en vooral door het edelmoedige gebruik van zijnen rijkdom , waerdoor hij den toenaem van den Prachtigen verkreeg. Men noemde hem ook den Vader der Mufen, uit hoofde van de verflandige befcherming, welke hij den geleerden vergunde: hij onthaelde hen allen, die voor de woede der Turken vlugtten, deed van alle kanten handlchriften verzamelen, richtte eene akademie op, en bereidde de herftelling; van de kunften en wetenfehappen, die eenige jaren daerna zulken grooten luister verfpreidden. Hij ftierfin het jaer 1492, nalatende twee zoons, Pieter den Ilden, verbannen in het jaer 1494? en O 3 over-  ai4 De Nieuwe Reiziger. overleden in het jaer 1504, en Joan van Medicis, die Paus werd onder den naem van Leo den Xden, en zoo veel eer aen zijn Huis deed, door den roem van zijn' Opperpriesterfchap, door zijn vernuft, en door den invloed, dien hij op de zaken van Europa had. PausClemens de VIId9. bragt nog meer toe, om zijn Huis doorluchtiger te maken, door zijne nicht, Katharina van Medicis, uittehuwelijken aen den tweeden zoon van Franciskus den Iften, die de herhaelde aenzoeken van dezen Opperpriester niet konde weigeren. Hij was even gelukkig bij Karei den Vdc», die eene zijner natuurlijke dochteren ten huwelijk gaf aen .Alexander, natuurlijken zoon van Laurens den }Idcn van Medicis , hertog van Urbino, en hem, uit hoofde van dit huwelijk, Oppervorsc en Hertog van Florence deed verklaren, in hec jaer 1531. Deze nieuwe Prins, verblind door zulk een fchielijk geluk, was alleen bedachc om zijne driften te voldoen; hij werd vermoord, in het jaer 1537, door Laurencini, zijnen neef, dien hem tot zich gelokt had, onder voorwendfel van een mingevalletje. Kosmus de , uit een' jonger tak der Medicis, volgde hem op. Overwinnaer van alle zijne mededingeren , en bijzonderlijk van de Strozzis, •wien hij den laetffen flag toebragt in den veldflagvan Marone, verkoos hij de zijde der Spanjaerden tegen de Franfchen; en om dit te vergelden , voegden Filips de IId'e- Koning van Spanje, bij het hertogdom van Toskane het Sien- né-  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. 2.15 nefche gebied en verfcheidén andere heerfchappijen. De geest van ftaetzucht, maer tevens van wijsheid, welken Kosmus de lfte bezat,, deed hem de bekwaemfte middelen aenvaerden om zijn Huis doorluchtig te maken, en het mee eenige nieuwe waerdigheid te verfieren. Hij verkreeg, in het jaer 1569, van Paus Pius den Vden, den titel van Groot-Hertog, die hem in het eerst betwist wierd, omdat de Heilige Vader noch het Heilige Genootfchap, noch de Mogendheden van Europa geraedpleegd had, doch die echter in het vervolg bevestigd wierdKosmus de lft=- behield den zei ven tot aen zijn" dood , die in het jaer 1574 voorviel. Hij was een der grootfte mannen van zijne eeuw'. De geleerden en kunftenaers hadden geen' ijveriger befchermer: hij beminde hen, lokte hen tot zich, en maekte de fraeifte ftichtingen ten hun-, nen behoeve. Zijne nakomelingfchap heeft in Toskane ge-, regeerd tot Joan Gaston, zevende Groot - Hertog, en de laetfte van het Huis van Medicis. Zijn fmaek voor allerhande ongebondenheden, reeds kenbaer in zijne eerfte jeugd, had hein onbekwaem gemaekt om opvolgers te verwekken: hij ftierf den 9d« van Juli 1737. Verfcheidén jaren voor zijnen dood, had men over zijne landen befchikt. Uit kragt van het verdrag van Londen, gefloten in her, jaer 1718, was de Infant Don Carlos, zoon van Filips den Videa Koning van Spanje, tot Groot-Hertog yan Toskane benoemd, als zijnde daervan de O 4 . nacste  aio' De Nieuwe Reiziger. naeste erfgenaem, door zijne moeder-uit het HuiVan Farnefïus: hij had zeifs de Florenrijncn, in het jaer 1732, verpligr hem trouw en hulde te zweren. Maer toen hij zich meestergemaekt had van de koningkrijkeu van Napels en Sicilië , en de bezitting daervan hem verzekerd was door het vredeverdrag van het jaer 1736, ftond hij af van alle zijne regten op Toskane , ten behoe-r ve van Franciskus, Hertog van LoEtheringen, federt Keizer, wien dit land werd overgegeven, als eene gelijkwaerdige vergelding voor het hertogdom Lottheringen , 't welk hij aen Frankrijk overgaf. De dood van Joan Gaston maekte den Hertog van Lottheringen een' vreedzamen bezitter van Toskane. DezeVorst richtte te Florence, ter beftieringe van de openbare zaken, eenen Raed van Regeringe op, die aen zijn hoofd heeft den Mar-, fchalk , Marquis van Botta, Algemeenen Landvoogd van het groothertogdom *. Vergun mij, Mevrouw, terwijl ik het tafereel der voornaemfte omwentelingen eindige, dat * De Keizer Franciskus de Ifte ftond Toskane af, in het jaer 1765» aen zijnen tweeden zoon, den Aertshertog Leopold. Gelukkig is dit land, dat het een' bijzonderen Oppervorst heeft, die 'er zijn gedurig verblijf houdt! En nog gelukkiger, dat het in den thans regerenden Vorst de wijsheid van grondbeginfelen, de liefde tot de pligten, verè'enigd met de vriendelijkheid, goedheid, nuttige en onderfcheideti kundigheden , gevonden heeft ! Ijder kent de verwonderlijke keuren, welken hij gemaekt hetfr, en nog'dagelijksch maekt, tot het wel?.ijn van den Staet» voortgang der kunften, yoór'al den landbouw, ea voor de hervorming der wetten en zeden.  Driehonderd Zevenenzestigste Brief. Q17 dar ik 'er eenige bedenkingen, welken ik eenen fchrijver ondeene, over de Medicis bijvoege. Dit Huis heeft zulken grooten luister verfprcid, en is van zoo veel belang voor de heminnaren van wetenfehappen en kunnen »■ dat men altoos gaerne tot het zelve te rug keert. „ De Medicis regeerden den tijd van „ meer dan twee eeuwen; en fehoon de Flo„ rentijnen altoos een gevoelen van hunne vrij*. „ heid behielden , bleven zij hen echter ge* „ fiadig beminnen, en waren, aen hen ver„ knocht. Dit Gemeenebest, door gedurige „ verdeeldheden verfcheurd, had ijverige ver„ deedigers noodig, om door hen vóór de „ i-ampen, welken het de muiters deden be« „ proeven, beveiligd te worden. Het is zekcr dat het Huis van Medicis, waervan het '' voorlang de gezonde ftaetkünde kende, hec " beter konde verdeedigen. dan eenige andere T, Mogendheid; en indien het zich vergenoegd „ hadde met deszelfs befchermer te zijn, en „ aen dit vaderland, waervan de Medicis dikwerf de vaders waren, den titel van Ge mee-. V nebesten de vrijheid te laten, zonder 'er zelfs ' 'wezenlijk minder Oppervorften van te wezen ■, zij zouden de grootfte mannen geweest zijn. 2 De Florentijnen, hunne vrijheid verhezen" de, hadden bet voordeel van Vorften, die " flechts derzelver geluk zochten te bevorder T ren, tot meesters te hebben. Het Huis van i Medicis had de behendigheid om zoo wel „ door weldaden, als door den luister van v O 5 »' #^  %i$ De Nieuwe Reiziger. „ rijkdom en vermogen, te regeren. Het bey, zat de kunst om de ketens , welken het yy zijn vaderland opleide, onder bloemen te „ verbergen. Het befchermde altoos de fraei„ je letteren; en met dezelveri aentekweeken, n lokte het tot zich de kunftenaers, die belang y, vonden in het zelve te doen kennen en beminnen. Aen dezen fmaek, dien het voor „ de wetenfehappen en kunften had, zijn wij „ die heerlijke verzameling, welke de prach„ rige gallerij van Florence befluit, verfchuk „ digd. Ik ben, enz. Florence, den 24 jfe» van December, 175S. Driehonderd Agtenzestigste Brief. Vervolg van Toskane. 1 Tder vreemdeling, die te Florence komt, ±J brandt van ongeduld om deze gallerij te zien , waerin zoo vele meesterftukken van allerlei foort verzameld zijn. Hier wendde ik ook' mijne eerfte treden en mijne eerfte befchouwingen heen. Buiten twijffel verwacht gij niet, Mevrouw, dat ik u alle de zeldzaemheden, welken zij befluit, zal befchrij ven: zij beflaen reeds elf deelen w folio, onder den titel van Mufe'o  Driehonderd Agtenzestigste Brief, aio, Mufeo Fhrentino', en het werk is nog niet voltooid. Bovendien zijn deze zeldzaemheden, hoe gefchikt tot opwekking van de verwondering' en verrukking' eens kunstbeminnaers, die dezelven befchouwt, wel verre van zoo gewigtig te fchijnen in de befchrij vingen, welken men 'er van geeft. Hoe zoude het mogelijk zijn de oplettendheid van den lezer lang gaende te houden? De bijzonderheden, in welken men genoodzaektis zich uittelaten, kunnen niets, andere dan droog zijn; en indien zij vermeenigvuldigd worden, verwekken zij welhaest verdriet door hunne eentoonigheid. Dus zal ik mij alleen met de merkwaerdigfte voorwerpen ophouden. De gallerij van den Groot-Hertog, welke rnen hier Galleria Medicea noemt , is gebouwd door bevel van Kosmus den Ift?n, Deze Vorst vertrouwde de befturing daer over aen Vafari, die het geluk niet had om het gefticht voltooit te zien: de teekening van de hovende gallerij, waerin men de ftraksgenoemde rijke verzameling vindt, is niet van hem. Dit gebouw dient eenigermate tot de famenvoeging van twee paleizen, het eene het Oude Paleis, en het andere het Paleis Pitti geheten. Kosmus de lfte had zijne woning in het eerfte overgebragt : maer dewijl hij het al te kleen vond, het zij ten dienftc van het algemeen, het zij om zijn talrijk gezin te huisvesten, beval hij het bouwen van de gallerij, waerin hij de verfchillende vierfcharen, waeraen men hier den naem van P  22o De Nieuwe Reiziger. gü Uffïzi geeft, en die te voren in verfchillende oorden der ftad verdeeld waren, voornamelijk wilde verëenigen; en hij verbond dezelve, met het oude paleis door een' overdekten wandelgang , vrij wel uitgedacht om de openbare ftem niet te verhinderen. Eenigen tijd daerna, de Groot - Hertogin Heleonora het Paleis , eertijds door het Huis van Pitti bezeten, verkregen hebbende, liet 'er Kosmus de I«e op niéuwzijne woning overbrengen ,• en federt dien tijd rs dezelve altoos het verblijf der Oppervorften van Toskane geweest. Men was ook bedacht om eene andere gemeenfchap van dit paleis met de gallerij te maken; en dit voerde Vafari uit door middel van een' overdekten gangr die omtrent duizend treden lang is, Dus zijn deze twee paleizen , fehoon van eikanderen verwijderd , door de gallerij verëcnigd, en fchijnen Hechts een eenig paleis uittemaken. Het gebouw van deze gallerij' beftaet uit twee vleugelen, den eenen aen de oost- en den anderen aen de westzijde, en eene voorname middenwoning , in het gezigt yan den Arno. Van voren is een groot hof, of veelëer eene ftraet , van omtrent honderd vademen lang , verfierd aen wederzijden met gelijkvormige gebouwen en overdekte wandelgangen. Men komt in deze ftraet door het groote plein van het oude paleis, en men ontdekt het geheel van dit uitgeftrekte gefticht, welks bouwkunde in het algemeen van een' goeden fmaek is, fehoon zij, volgens des kundigen t niet voor alle berisping  Driehonderd Agtenzestigste Brief, aai risping beveiligd zij. Degelijke grond is meestendeels bezet door de vierfcharen, gli Uffizt* en de eerfte verdieping door de kunftenaers, die voor den Groot-Hertog werken, gelijk die van de gallerij' der Louvre te Parijs. Boven deze eerfte verdieping is de vermaérde gallerij , die door Kosmus de in het begin gefchikt werd voor alle de zeldzaemheden van' verfchillende kunften, welken zijne voorzaten met groote kosten verzameld hadden, en die door zijne afftammelingenaenmerkelijk vermeerderd zijn, vooral door den Kardinael Leopold van Medicis, zoon van Kosmus den li6** ?> en broeder van Ferdinand, geboren in het jaer 1617, en geftorven in het jaer 1Ó78. Het voörpoonael, voor de gallerij, is verfierd met eene' groote meenigte van Handen borstbeelden, plat beeldwerk, graf kruiken, praelgraven, en verfcheidén andere Hemtrifche, Griekfche en Romeinfche gedenkftukken. In het bijzonder ziet men 'er twee, aloude fraeije wolfhonden, twee zegeteekens, bebeeldhouwd door Michaël Angelo, een' alouden fchermer, houdende in de eene hand zijn degen, en in de andere zijn fchild. Vandaer gaet men in de gallerij, in twee vleugels verdeeld, gelijk ik reeds gezegd heb. De oostvleugel is omtrent vier honderden zestig voeten lane, en de westvleugel iets minder, uit hooide van het voörpoonael, dat aen die zijde is. De gans?, die ze aen de zuidzijde vcreemgt, is  322 De Nieuwe Reiziger. omtrent honderd voeten. De breedte dezer zalen van eenentwintig voeten, en de hoogte bij de twintig voeten. De zolderingen, op verfche kalk befchilderd, zijn in perken verdeeld, en vertoonenxde zinnebeelden der wetenfehappen en kuniten, de burgerlijke en krijgsdeugden, met de afbeeldingen der Florentijnen , die, door hunne begaefdheden, hun vaderland doorluchtig gemaekt hebben, gedurende de laetfte vier eeuwen, zoo in de kerk, als in het oorlog, de ftaetkunde, de filozofie, de geneeskunde, de regtsgeleerdheid en de vrije kunften,'t geen eene gewigtige historie van Florence voor dien tijd uitlevert. Men ziet 'er ook de afbeeldingen van alle de Vorften van het Huis van Medicis, en van verfcheidén andere beroemde perfonaedjen. In de tusfehenruimtedet venfteren en langs de muren heeft men, met zooveel evenredigheid als mogelijk was, agtenvijftig ftandbeelden, en negenentagchentig aloude borstbeelden geplaetst. Onder dezen iaetfien zijn 'er weinigen van metael: zij zijn bijna, allen van marmer, en maken eene volmaekte reeks van alle de Keizeren uit, federt Julius Cefar tot Alexander Severus. Men heeft 'er de mededingers en overweldigers bijgevoegd, als ook verfcheidén hoofden van vrouwen en dochteren der gemelde Keizeren. Sedert Alexander Severus tot Konftantijn is de reeks zoo volkomen niet. Onder deze borstbeelden vindt men'er nog eenigen der voornaemfte perfonaedjen van Griekenland en Rome. Niet-  Driehonderd Agtenzestigste Brief. 223 Niettegenftaende mijne hoogachting voor de aloudheid, bekén ik dat deze zoo geroemde verzameling den indruk, dien ik verwacht had, niet op mij maekte. Ik heb reden om te gelooven dat de voortbrengfels van het vernuft altoos zeldzaem zijn, en dat het getal der middenmatige beeldhouweren zelfs in de fchoonfte tijden der kunst', het aental van hun, die uitmuntende begaefdheden hadden , verre overtroffen heeft. Ik zal alleen de Hand-en borstbeelden , die het merkwaerdigfte ten aenzien van de kunst' zijn , aentooncn. De ftandbeelden zijn Merkurius in gepeins, Leda, Apollo op de'lier fpelende, Narcisfus, Paris, de Satyr Marfias, eene zittende Agrippina , eene Vestaelfche Non, een overwinnende Worftelaer , houdende een offervat, een kleene Bacchus door Bandinelli, een' hedendaegfchen kunftenaer. Onder de borstbeelden onderfcheidc men Heiiogabalus , Géta als een kind , Antinoüs, Markus Aurelius, Kommodus, Agrippina, Seneka, Sofokles, Cicero, Kaligula, Galba> Brutus , Alexander ftervende, een meesterftuk ten aenzien van de uitdrukking en grootheid van uitvoeringe, een' fraeijen Pertinax, een* Lucius Verus door Michaël Angelo , zijnde reeds vol leven en grootsch van teekening, fehoon naeuwelijks ten ruwfte uitgehouwen» Men ziet in deze verzameling nog eenige groepen, als eene zittende Venus en den Minnegod , een' Bacchus en een' Satyr, een' Bacchus en een' Faunus, Herkulés den centaurus Nes- fus  S24 De Nieuwe Reiziger. lus nedervëllende , een fraei aloud ftuk , eri eene nabootziug van Laokoön door BandinefH. Twaelf kamers of groote kabinetten hebben gemeenfchap met de gallerij. Dewijl zij niet op dezelfden tijd, noch door denzeifden kunftenaer gebouwd zijn, heeft men 'er noch dezelfde grootheid, noch dezelfde evenredigheid in waergenomen; maer in allen ziet men zeldzame en fraeije zaken. De eerfte, volgens de orde zoo als zij geplactst zijn , is de kamer der Schilderen, bevattende alle de afbeeldingen der beroemfte fchilderen van Italië , Frankrijk, Vlaenderen en Duitschland, door hen zelfs gefchilderd. Deze verzameling, zoo aehtbaer voor de fchilderkunst , is des te voortreffelijker, omdat de verdienfte alleen regt geeft om 'er in toegelaten te worden. ' Men kan haer befchouwen , zegt zeker fchrijver, als eene levendige historie der fchilderen: zij doet tevens hun vernuft , . hunne werken., hunnen toets, en de trekken van hun aangezigt kennen. Het was de Kardinael Lcopold van Medicis , die de uitmuntendfte levende fchildcrs aanfpoorde om 'er hunne afbeeldingen te zenden : zij ftelden 'er allen eer in, en werden naderhand van anderen gevolgd. Deze afbeeldingen zijn ten getale van .twee honderd, en verfcheidén van de grootfte fchoonheid. Het ftandbeeld van den Kardinael Leopold, in wit marmer, is in het midden der zale: hij zit, en houdt in de hand verfchillende papieren, zinfpelende op den fmaek • - . van  Driehonderd Agtenzestigste Brief. 225 van dezen Prins voor de kunnen en wetenfehappen. Het opfchrift, 't welk men op den grond der voetftal leest, onderricht ons dac Kosmus de til**, Groot-Hertog, dit gedenkftuk, tot roem van zijnen oom en der fchoone kunften, heeft opgericht. De' tweede kamer, der Porfeleinen geheten, bevac zeldzaem,'kostbaer en aloud porfelein van Japan en China,'van allerlei grootte en gedaente. Men bewaert 'er ook veel Hetrurifc'le vazen , en aerden vazen van Egipte. Door deze kamer gaet men in den gang, die gemee'nfchap met het paleis' Pitri heeft In de derde kamer, waeraen men den naem der Afgoden geeft, ziet men eene talrijke meenigte van aloude metalen Egiptifche," Griekfche en Romeinfche'góden , tooveffiguren, lampen, drievoeten , hüisfieraden en gereedfehappen der of-, feranden. Na het Mufeum des Konings van Napels te Portici, is dit het fchoonfie van deze foort in geheel Italië. Men heeft op twee lijsten, die rondom dit kabinet loopen, drie honderd metalen aloudheden geplaetst, waervan eenige hoofden van eene natuurlijke grootte zijn. Die van Tiberius, Antinoüu en Fauftina worden des te meer geacht, om dat zij eene volmaekte gelijkheid met de gedenkpenningen hebben. In deze zael zijn nog eenige fchilderijen van groote meesteren , en vele kleene fchilderijen in waterverf. Ter zijde van de deur is eene geflingerde kolom van oostersch albast, hoog zeven voeten en drie duimen, fraei bewerkt en van een XXVllh Deel P eenig  &ï6 De Nieuwe Reiziger. eenig ftuk. Men heeft 'er eene aloude marmeren Diana, omtrent twee voeten hoog, bovenop gefteld. De vierde kamer der Kunfïen genoemd, bevat verfcheidén kasfen van ingelegd werk, waerin eene groote meenigte van yvoren werkftukkenis, zoogedraeidalsgefneden, doch die geene andere verdienfte hebben, dan de ongemeene teederheid van den arbeid. Een veel zeldzamer zaek, van eene grillige inbeelding', is eene kist, in welke een zekere GaëtanoZummo, een Siciliaen, die op het einde der laetfte eeuwe leefde, eene grafftede, vol van verfchillende lijken , in alle ftanden, waerin zij van het tijdftip van hunnen dood tot hunne geheele ontbinding konden zijn, in gekleurd wasch naer de natuur vertoond heeft. Eenigen fchijnen van de wormen geknaegd te worden. In eene andere kist heeft hij, met zoo afgrijfelijke als ontroerende kenmerken, verfcheidén overleden of ftervende pestzuchtigen verbeeld. Dit zelfde vertrek is verfierd met vele tafereelen van aloude fchilde*n, onder welken fommigen zeer fraei zijn. De vijfde kamer, der Vlamingen geheten, h geheel voor de fchilders van dezen Iandaert gefchikt. In dezelve zijn honderd en vijftig tafereelen van Rubens, van Dijk, Metis, Paledanus. Van der Werf, Breugel, Mieris, Gerard Dow, enz. De manier van alle deze kunftenaren is bekend. De zesde kamer der Urtskunflenaren is vervuld met verfcheidén werktuigen der wis- natuur- en fterrekunde, onder anderen met twee hemel- en aerdkloocen, van twee voe-  Driehonderd Agtenzestigste Brief. 227 voeten middenlijns, en met een' brandfpiegel, waermede men vrij fterke proeven kan doen. Eindelijk zijn wij, Mevrouw, gekomen tot de zevende kamer, der Tribune genoemd, waerin de fchilder- en beeldhouwkunde ■ fchijnen te fh-ijden, wie de grootfte heerfchappij over de verwondering der aenfchouweren zal voeren. Hier keeren zich de oogen aenftonds naer zes aloude ftandbeelden der eerfte orde, geplaesc op voetftallen op eenigen afftand van de muur; maer zij vestigen zich wel rasch op het vermaerde ftandbeeld van Venus, bekend onder den naem van de Venus der Medicis, ftaende aen het einde der kamer, tegen over de deur. Zij is geheel naekt, van fijn en wit marmer, welks kleur zoo fraei en zuiver is, als of het door-fchijnend ware. Hare hoogte is iets meer dan • vijf voeten, 't geen de fraeifte evenredigheid van de geftalte der vrouwen is. Zij zoude zelfs een weinig grooter zijn, zonder de houding der beweginge, welke de kunftenaer haer gegeven heeft, door haer de regterknie voorwaerds te ' doen buigen, en het ganfche ligchaem, dat lugtig gebogen is, vooruit te doen komen. Buiten twijffel hebt gij zoo vele nabootzingen van dit mcesterftuk der kunst' gezien , dat ik mij niet zal ophouden met 'er u eene breedvoeriger befc'nrijving van te geven. Bovendien, indien gij 'er u een regtmacig denkbeeld van wilt vormen , hebt gij flechts te lezen het geene Luciaen van de Venus van Gnide in de Samenfpraek over de. Liefde zeer. Alle de bijzohderhedeu, welken hij Pa • '-r  228 De Nieuwe Reiziger. 'er van opgeeft, komen volmaektelijk met de Venus der Medicis overéén. Men ontmoet 'er dezelfde gedaente, dezelfde halfopen lippen, dezelfde betooverende glimlach, dezelfde ligging der handen, dezelfde fchoonheid der evenredige geftalte, dezelfde bekoorlijkheden in de omtrekken. Men kan echter niet verzekeren dat deze Venus die van Gnide zij, welke door Praxiteles gemaekt was:' men is zelfs onbewust van den naem des kunftenaers, fehoon men op het grondfluk leest dat zij gemaekt is door Kleomenes, zoon van Apoiïodorus, een' Athener; maer men twijffelt fterk aen de wettigheid van dit opfchrift, dat later op een daer aen gebragc marmerftuk fchijnt gefield te zijn. Dit ftandbeeld werd gevonden te Tivoli, in Villa Adriam, doch gebroken op vijf plaetfen, welken men zoo goed als mogelijk was herfteld of herëenigd heeft. Eenige kenners bevinden dat de armen met de fchoonheid van het overige der beeldtcnisfe niet overeenkomen , 't geen hun reden geeft om te twijffelen of zij niet hermaektzijn; maer men verzekert te Florence dat zij onder de aloude fhikken behooren. Ter zijde van de Venus der Medicis is een ander ftandbeeld van Venus, de Hemelfche of'Eerbare geheten. Haer aengezigt heeft een zwier van deftigheid en uitmuntende zedigheid. Zij heeft de regterhand boven het voorhoofd verheven, en fchijnt eene gekrulde hairlok aenteraken. Met de linkerhand houdt zij het kleed, dat haer tot boven den gordel bedekt: het ove- - rige  Driehonderd Agtenzestigste Brief., £29 rige van het lichaem is naekt. Deze beeldtenis is van de grootfte fchoonheid. Eene derde Venus, Venus Victrix of Overwinnende Venus genoemd, uithoofde van den appel, * dien zij in de hand houdt, is veel grooter dan het leven. Denabuurfchap der twee andere benadeelt haer. Een geheelnaekte Faunus of Boschgod, op de fymbael fpelende, met den eenen voet op de fcabilia, eene foort van blaesbalg, die geluid gaf ten naestenbij als de blaesbalgen onder de houten vogels, waermede zich de kinders vermaken , is een der fchoonfte aloude ftandbeelden, die in wezen gebleven zijn. De uitdrukking der beweginge is verwonderlijk. Het hoofd en de handen zijn hermaekt door Michaël Angelo, maer zoodanig dat zij met de fchoonheid van het overige der beeldtenisfe overeenkomen. Deworftelaers vormen eene uitmuntende groep, te Rome gevonden omtrent het einde der dertiende eeuwe. Niettegenftaende de moeijelijkheid der uitvoeringe, vindt men geene zwakke deelen in dit werk. Een ander niet min merkwaerdig ftuk is deVerfpieder of Scharenflijper, Arrotino, Kotatore: het vertoont een' geheejnaekten man, in eene gedwongen geftalte, bijna neêrhuikende, nijpende een mes, maer het oor leenendeaen eene famenzwering, die gelegenheid tot vele gisfingen gegeven heeft, zonder dat men tot nog toe heeft kunnen gewaer wor- [* Haer door Paris toegeweien, ten nadeele van luno en Minerva.] P 3  230 De Nieuwe Reiziger, worden welke famenzwering deze fcharenflijper vervolgens aen den Roomfchen Raed ontdekte. Wat 'er van zij, deze afbeelding is nadrukkelijk, eenvouwig en natuurlijk. Het hoofd vooral is overtreffelijk en op de beste wijs behandeld. Achter deze ftandbeelden heeft men, tegen den muur, verfcheidén kleene aloude ftukken geplaetst, die wel niet van de eerfte orde zijn, maer echter fchoonheden hebben. De fchilderijen, welken men op denzelfden muur ziet, zijn veel kostbarer. Hier kan men met waerlieid zeggen dat de fchilderkunst met hare meesterftukken pronkt. Hier vindt men de twee Venusfen van Titiaen. Zij, dje een' kleenen hond aen hare voeten heeft, is eene der fraeifte zaken, welken men in Italië ziet. De andere Venus is zoovolmaekt niet: derzelver kleur fchijnt bruinachtig; en de verkiezing der nature is minderbevallig. Hier ziet men insgelijks een' verwonderlijken Joannes den Dooper door Rafaël, twee heilige Maegden door denzelfden fchilder, eene heilige Maegd door Guide, eene door Corregio, eene door Titiaen, eene door Andréas del Sarto, een' Satyr biedende eene korf met bloemen aen eene Nimf, door Annibal Carrache, Jezus Christus tot de Farifeen zeggende, geeft aen den Keizer het geen des Keizers is, door Michaël Angelo van Caravage, en een heilig Huisgezin doorParmefan. Alle deze ftukken, en verfcheidén anderen, welken ik verpligt ben ftilzwijgende voorbij te gaen, zijn de groot-  Driehonderd Agtenzestigste Brief. 231 grootfte verwondering waerdig; en indien 'er iets te berispen mogt zijn, laet ik het zelve over aen bekwamer kenners dan ik. Deze kamer bevat nog eenige andere voorwerpen van groote waerde, gelijk twee kasfen, vervuld met allerlei foorten van vazen en juweelen van rotskristal, lazuurfteen en andere onwaerdeerbare ftoffen , volmaekt bearbeid. Eene andere kas is verfierd met topazen, robijnen, enz, met meenigvuldige ftukken van plat beeldwerk, op goud gefneden, en zindelijk uitgevoerd. In het midden bevind zich eene groote agthoekige tafel, met ingelegd werk van bloemen en vruchten, zoo fraei als men in diergelijken arbeid zoude kunnen begeren. Deze zael is van eene agthoekige gedaente, en voltooid naer de teekeningen van Buontalenti: zij fchept haer licht door agt venfters, onder het verwulf geplaetst, en met kristallen ruiten voorzien. De zoldering is in de gedaente van een' koepel, met paerlemoêr overtrokken; en de vloer is verfierd met marmeren perken, die met de zoldering overeenkomen. De muren zijn behangen met karmozijn fluweel. Kortom, alles beantwoordt aen de fchoonheid der fchikkinge van deze zael; en ik fchroom niet te zeggen, dat de kostbare verzameling, welke zij befluit, alleen verdient dat men de Italiaenfche reis onderneme. De agtfte kamer, der Hermafrodite, ontleent haren naem van het vermaerde ftandbeeld der beide geflachten , 't welk men'er befchouwt- P A D,t  23a De Niéuwe Reiziger. Dit fraeije aloude ftuk is van wit marmer.' De hermaftodite wordt liggende op eene leeuwenhuid verbeeld. Men toont in het zelfde vertrek eene groote meenigte van teekeningen der grootfte meesteren , vooral van Michaei Ange'lo en Rafaël , en eene kas vervuld met drie of vier honderd welgefchilderde tafereelen in waterverf, welken de Kardinael Leopdld van Medicis naer Rome dede voeren, om 'er zijne cel , gedurende de konklaven, mede te verfiefen. Ter zijde van de deur is een gedrochtelijke Priapus, eene ontuchtige beeldtenis, welke men zorgvuldig met een'leeuwenhoofd van gefchilderd bordpapier bedekt, om haer voor het gezigt van zedige lieden te bedekken. De negende kamer, der Gedenkpenningen geheten, bevat de kostbaerfte gedenkpenningen van Italië. Men telt 'er omtrent twaelf duizend gedenkpenningen, en daer onder verfcheidén Gri.klche van metael', die vrij zeldzaem zijn. Ha getal der gemeden fchulpen en fteenen beloopt, zegr men, op drie duizend. De goede kennen maken geen werk dan van een dertigtal derzelven. De muren van dit vertrek zijn bedekt met fchilderijen der beste bedendaegfche meesteren , gelijk Aibarie, Suttermans, Velasco, Peter van Cortone, enz. De tiende kamer, het Tuighuis genoemd, is enigermate het uitfehotvan de gallerij', dat is, dat men 'er alles plaetst, wat men niet waerdig oordeelt in dezelve te komen. Men vindt 'er echter kostbare zaken, onder anderen honderd en  Driehonderd Agtenzestigste Brief. 233 en twintig kaertboeken, vervuld met teekenin» gen en platen der beste kunftenaren van Europa. Ter zijde is een kleen kabinet, waerin men verfcheidén groote Hetrurifche vazen, halfverheven beeldwerk en andere ftukken bewaert. De elfde kamer draegt den naem van Tabernakel, uit hoofde van den tabernakel en het altaer, gefchikt voor de prachtige kapél van St. Laurens. Het werk dezer twee ftukken, die niet voltooid zijn, en waerfchijnlijk nimmer voltooid zullen worden, wordt echter zeer geacht: zij zijn met zeldzame juweelfteenen overdekt. Eindelijk is de twaelfde en laetfte kamer de Wapenzael, vervuld met allerlei foort van wapenrustingen van verfchillende volken, met verfchillende werktuigen dèr krijgskunde. Reeds heb ik gezegd dat de werklieden, die voor den Groot - Hertog arbeiden, hunne woning op de eerfte verdieping der gallerij' hebben. Hier ziet men tafereelen van ingelegd werk, maer van veel minder waerde dan de Hukken, welken men van deze foort te Rome maékt. Op dezelfde verdieping is ook de Akademie der fchilderkunst', beeldhouwerij' en bouwkunde, eertijds zoo beroemd, tegenwoordig zoo arm in bekwame kunftenaers, en de Boekerij van Magliabechi , die den naem draegt van den geenen, wien zij toebehoord heeft. Men vindt 'er zeldzame handfehriften en boeken: zij is driemael ter week' open. Dusdanig, Mevrouw, zijn de voornaemfte voorwerpen der weetgierigheid, wnerover men zich P 5 in  234 De Nieuwe Reiziger. in deze vermaerde gallerij van Florence verwondert. Ik heb u flechts een kleen gedeelte van deze onmetelijke verzameling kunnen aenwijzen; want men zou niet dan te veel tijd en oplettendheid moeten belleden, indien men 'er alle de fchoonheden van wilde ontvouwen. ^Misfehien zult gij mij vragen, of het mogelijk is dat men, na dit alles, te Florence nog gedenkftukken vindt, bekwaem om de nieuwsgierigheid van een' vreemdeling optewekkeh. Ik zal u antwoorden dat 'er verfcheidén anderen zijne bëfchouwingen en zelfs zijne verwondering waerdig zijn. De paleizen en kerken wijken nergens in voor alles , wat men hierin voortreffelijkst ziet in geheel Italië. Maer vergun mij* eer ik hier omtrent in eenige bijzonderheden trede , dat ik eenige aennmerkingen van een* bekwamen kenner voorftelle: zij zijn van den heer Cochin, die de kunflen verëert door zijne begaefdheden omtrent den fmaek der bouwkunde , die in deze ilad heerscht. „ De bouwkun„ de te Florence, zegt hij, is in het algemeen „ van een' goeden fmaek, 't geen des te merkj, waerdiger fchijnt, omdat in bijna alle de andere fteden van Italië de fmaek geheelenal s, bedorven is. Door zich met alle raagt op ,> het nieuwe toeteleggen, heeft men hetdenk„ beeld van het fchoone verloqren: de buiten9, fporigfte grilligheden worden 'er in debouwkunde ingevoerd en meest toegejuicht. Men moet 'er echter van uitzonderen eenige kunftenaers of liefhebbers, die deze nieuwighe- „ den  Driehonderd Agtenzestigste Brief. 235 „ den Sn Italië verwerpen, gelijk wij den flechten fmaek van enze laetfte tijden in Frankje rijk laken: maer eindelijk zien wij het ein„ de van deze flechte gewoonte, terwijl de lieden van verdienfte in Italië zich beklagen , zonder hope van verbeteringen. Het zij dat „ de al te mannelijke fmaek, die in de meeste der aloude gebouwen van Florence heerscht, „ de onmerkbare overgang, die tot beuzehngen en den flechren fmaek geleidt, door zijn „ tegenftrijdig uiterfte vertraegd heeft, het is zeker dat de hedendaegfche gebouwen van deze ftad nog eenen goeden fmaek behouden. Men Ziet zoo aloude als hedendaegfche kleene „' paleizen, die zeer fraei zijn, vooral ten aenzien van de venfteren en deuren; maer 'er l zijn verfcheidén van deze paleizen, die van eene al te boerfche bouwkunde zijn. Dit is \\ nogthans een zwak verwijt, in vergelijking van het geene men regt heeft om de anderen fteden van Italië te verwijten, en 't welk wij l, insgelijks ons zeiven behoorden te doen." ■ Het paleis van Pitti, waerin de Groot-Hertogen van Toskane hun gewoon verblijf hebben, verdient in vele opzigten den lof, dien men aen de voornaemfte geftichten van Florence geeft. Het behield den naem van Lukas Pitti, een' vermogenden en aenzienlijken burger dezer ftad > die het begon te bouwen in het jaer 1460, volgens de teekeningen van Brunellefchi. De wanorde, in de zaken van zijn gedacht voorgevallen, noodzaekte een'zijner afftammelingen het ■ » , ■ •; zei-  y 236 De Nieuwe Reiziger. zelve te verkoopen aen de Groot - Hertogin Heleonora , gemalin van Kosmus den Iften, die 'er de twee vleugels aen liet voegen. De vertrekken zijn van de uiterfte pracht, en verfierd met vergulde panneelwerken, luisteren, vafen, en tafelen, overdekt met lazuurfteen, kostbare gefteenten, enz. Maer men wordt het meest verrukt door de fchilderijen der grootfte meesteren , waeronder uitmunt eene heilige Maegd van Rafaël, genoemd Madona della Sedia. Dit is een der fchoonfte ftukken van dezen grooten man, en verwekt geene andere aendoening dan van verwondering. De boekzael is aenmerkelijk, en beftaet uit zeer goede boeken. Men vindt 'er weinige aloude of in vreemde talen gefchreven handfchriften: zij zijn in de prachtige boekzael van St. Laurens overgebragt; maer 'er zijn vele hedendaegfchen van groot belang, en bijzonderlijk het handfchrift van het verhael der reizen van Kosmus den III ncn.  s6o De Nieuwe Reiziger, nen. Nogchans worden zij, in hec overige des 'jaers, niet fterk geplaegd door den minnenijd der mannen, ten minfte niet door die van een' zekeren rang: deze is tegenwoordig, in geheel Italië, flechts het deel van het gemeene volk, dat nog geene boercerij omtrent dit ftuk fchijnt te verftaen. Maer allen, die zich vermeten den zwier der groote weereld te hebben, zijn hierin zoo zachtmoedig als in het overige van Europa. De voornaemfte bekoring van den vasténavondstijd voor de Juffers van Florence beftaet daerin, dat zij dan van hare gedurige figisbés of geleijonkeren ontflagen zijn. Gij kent' genoegzaem deze foort van huisvrienden. Ijverig om in het begin te behagen, matigen zij zich wclrasch tirannifche regten aen, en eindigen dikwerf met de lastigfte en hatelijkfte wezens te worden. Het was bijzonderlijk in deze ftad dat de figubéature of het geleijonkerfchap, zegt men, eertijds zijne heerfchappij had ingevoerd; doch tegenwoordig is het 'er op eene vrij merkbare wijs vervallen. Men kan 'er het gezeL fchap der vrouwen genieten; en men moet toeftemmen dat zij bijzonder verdienen bekend te zijn: zij zijn levendig, vrolijk, geestig en befchaefd, voornamelijk omtrent de vreemdelingen ; en misfehien zal het u verwonderen, ten aenzien van het gebruik, 't welk in Frankrijk in acht genomen wordt, dat zij de beleefdheid zoo verre uitftrekken om den mannen, wien zij meencn achting fchuldig te zijn, de plaets der eere in hare karosfen en in de fchouwburgen over  Driehonderd Negenenzestigste Brief. 261 over te laten. Zij zijn minder merkwaerdig om hare fchoonheid, dan om de kunst van behagen, welke zij in een' hoogen graed bezitten, en vooral om de lieftalligheid harer tale. De Italiaenfche tael, zoo zacht, zoo buigzaem, zoo welluidend in zich zelve, verkrijgt in derzelvef mond zonderlinge bevalligheden; en zeker zij fpreken die onëindig beter dan de mannen: ik weet niet waerom deze gelooven dat eene fterke en zelfs harde uitfpraek, waerop zij zich op éene merkbare wijs toeleggen, fchooner,, welklinkerder en deftiger is. Een vreemdeling noch zelfs de andere Italianen kunnen er zich aen gewennen. Men zoude denken dac de zachtheid der tale geheel verdwenen is, wanneer een Toskaner dezelve fpreekt: men kent zelfs een grooc gedeelte der woorden niet, uit hoofde van zijne keelletteren en al te merkbare uitblazingen. Vergeefsch tracht hij naer de grootfte kieschheid; vergeefsch bevhjtigt hij zich, het zij in de gefprekken, het zij m de gefchriften, om naeuwkeurig in de tael te zijn, en hierin zelfs alle de andere volken van PraKe te overtreffen; het is echter niet min waer dat hij, uit zijn land vertrekkende, gerioodzaekc is zijne uitfpraek te verlaten om verftaen te worden, vooral wanneer hij in het openbaer fpreekt; en hieruit ontftaet deze zoo gewone fpreekwijsin geheel Italië: ïingud Toscana in boccct Romana; de Toskaenfche tael moet door een' Romeinfchen mond gefproken worden, omdat men wezenlijk te Rome de naeuwkeurigfte uitfpraek heeft. R 3  262 De Nieuwe Reiziger. De Engelfchen verkiezen Florence voor de meeste andere fteden van Italië: het isnieczeld-r zaem fommigen van hun verfcheidén achtereenvolgende jaren daerin te zien verblijven. Zij worden 'er gelokt door de gezondheid der 4ucht en de zachtheid van het gewest, of door de vermakelijkheden, welken zij 'er ontmoeten. De vreemdelingen van andere landaerten wor'er ook zoo wel niet als zij ontvangen, omdat zij in het algemeen zoo veel onkosten niet kunuen maken. De Engelfchen verkwisten het geld; en indien dit de eerfte en fchoonfte van alle titels is, om volmaekt in Italië onthaeld te worden, moeten zij nog beter ontvangen worden, in Florence, waer men voorgeeft dat het belang zich met veel meer nadruk dan in andere gewesten openhaert. ^ou dit wezen, gelijk iemand gezegd heeft, omdat de Florentijnen minder rijk zijn dan hunne geburen, behalve de Romeinen, die arm en uitgehongerd zijn.? Ik geloof 'er niets van. Schoon hier geene opéénftapeling van rijkdommen is , die den luister van eenige landen van Europa uitmaken, nogthans bewijst de bloeijende ftaet van deze ftad» en zelfs van het grootfte gedeelte van Toskane, dat de inwoonders in eene zekere wclgefteldheid zijn. Het is veelëer eene aengeboren drift, een natuurlijke dorst naer het goud, die hun deze bijzondere gretigheid inboezemt. Men zou niet kunnen gelooven tot boe ver hun fcherpzinnige en listige geest hun middelen aen de hand geeft, om hunne begeerte in die Hukte  Driehonderd Negenenzestigste Brief. 263 te voldoen. Zie hier een geval, dat mij 'er overtuigende bewijzen van heeft opgeleverd. Ik was op zekeren dag in de Bottegone, een groot koffyhuis op het plein der hoofdkerke, en waerin de bijna algemeene vergaderplaets der mannen is, in het wachten naer het fchouwfpel. Ik had eenigen ijsdrank gebruikc, en wilde in het heengaen betalen; maer de koffyhuishouder zeide mij dat il Signor L * * * voor mij betaeld had. Oordeel van mijne verwondering : ik had nimmer dezen man gezien, en kon niet befeffen hoe een onbekende zoo edelmoedig konde zijn. Mij fchoot aenftonds niet te binnen dat iemand eenige verborgen re" den daertoe konde hebben. Maer ik was naeuwelijks uit het koffyhuis vertrokken, of ik ontdekte wat 'er van de zaek' was. Mijn man klampte mij bij de kromte van eene ftraet aen, en zeide dat hij de vrijheid gebruikt had om mijn' ijsdrank te betalen, om gelegenheid te hebben zich te doen kennen, hij voegde 'erbij dat hij een arme edelman was, dien de wanorde zijner zaken Ik brak aenftonds zijne woorden af, en beijverde mij om hem mijne er. kentenis te toonen. Ik zoude u verfcheidén bijna diergelijke gevallen, om geld te krijgen, kunnen bijbrengen. De achting, welke men te Florence voorde Engelfchen heeft, is oorzaek dat men'ergaerne hunne gebruiken en kleederdragten aenneemr. Bijna alle de vrouwen van aenzien zijn op dè Engelfche wijs -gekleed. De burgervrouwen R 4 heb-  26"4 De Nieuwe Reiziger. hebben de alöude kleeding des lands behouden. Dezelve ftaet verwonderlijk fehoon aen de geenen, die weigemaekt zijn. Het is eene foorc van jak, dat om het lijf fluit, en van een weinig beneden de kin tot aen den gordel geknoopt wordt. Ik kan het niet beter dan bij een Amazoons gewaed vergelijken. Somtijds dragen zij tabberden, die op dezelfde wijs geknoopt wor« den, met mouwen, die zonder lobben eindigen. Het hulfel der getrouwde vrouwen beftaet in eene kornetmuts, kapélgewljs opgehoogd, en puntig op de zijden. De vrijfters , bijzonderlijk die op trouwen ftaen, verfchijnen nooit in het openbaer, zonder een kleen hulfel van zwart doorfchijnend gaes, dat tot beneden het aengezigt afhangt. De kleeding der boerinnen is nog aengenamer. Eenvouwige blaeuwe of roode keurfen , lijven zonder mouwen , rondom de fchouderftrooken lange linten, welken zij laten fladderen , rondgevlochten hairen achter het hoofd, bloemen tusfchen hare hairen vermengd, kleene ftrooijen hoeden, insgelijks met bloemen verfierd; dit alles vormt eene der fchoonfte kleedingen, welken men immer kan zien, en geeft aen deze boerinnen een' zwier van minnedertelheid, welke de frischheid van hare kleur en hare natuurlijke bevalligheden nog prikkelender maken. Ik ben volledig overtuigd dat deze vrouwen alleen genoeg zouden zijn , om de florentijnen aftetrekken van den ongeregeiden fmaek, waermede men hen befchuldigt, en waervan gewag wordt gemaekt in het graffchrift van  Driehonderd Negenenzestigste Brief. 265 van Dantes te Ravenna; Pravi Florentia mater amoris. De bijéénkomften en fchmiwfpelen verdeelqn hier den tijd der perfonen van aenzien, gelijk in alle de andere fteden van Italië» Niets is luisterrijker dan het geene men hier de converzationi of verkeeringen noemt, voornamelijk in de befchaefde huizen : zij fchenen mij van veel meer belang dan overal elders* De tijdkortingen zijn 'er verfchillende; en men ontdekt 'er den zwier der groote weereld in de perfonen, die deze bijéénkomften uitma-* ken. Men kan zelfs zeggen dat in het algemeen alle de gezelfchappen te Florence bijzonder aengenaem zijn, In dezelve heerscht veel vrolijkheid , levendigheid en boertenj. De veerzen voor de vuist en puntdichten zijn 'er meenigvuldig,' maer het zijn veeleer fpelingen van den geest, dan boosaertige trekken, De befchaefdheid is het onderfcheidende kenmerk 'der Florentijnen; en zelfs is 'er , in geheel Italië, geene ftad, waerin de zeden zachter, gemakkelijker en gezelliger zijn dan in deze. De fchouwfpelzalen hebben niets merkwaerdigs, noch in de famenftclling, noch in de grootheid der gebouwen. Hier zijn twee tooneelen *, het groote en kleerfe, waerin men open * De regerende Groot-Hertog heeft, drie of vier jaren geleden, vergund zoo vele tooneelen als men Wilde te Florence opterichten. Het Itaet nu aen^de R 5  &66 De Nieuwe Reiziger. eperaes of blijfpelen vertoont, gedurende hec ganfche jaer, behalve den- Advent en de Vasten, en den vrijdag van ijdere week. De fchouwfpelen zijn luisterrijk, uit hoofde van de meenigte der jufferen, die 'er zich bevinden , en allen met veel fmaek opgefchikt zijn. Maer het is hier gelijk in het overige van Italië. Men heeft geene aendacht, dan „wanneer het ftuk van belang fchijnt. Ontmoet men 'er zwakke plaetfen in, men praet, men fpeelt, men begeeft zich in de verfchillende lootsjes, of men vertrekt zonder zich te bedwingen. De benden der tooneellisten zijn gewoonlijk talrijk genoeg; maer indien er eene rol open is, vindt een inwoonder der ftad, geboren met de begaefdheid tot de opzegkunst geene zwarigheid om dezelve te vervullen, en op het tooneel te klimmen, zonder dat hij in het minfte behoeft te vreezen van zijne medeburgeren gelaekt te worden. Ik heb een' eerlijken juwelier, zeer geroemd om de regelmatigheid zijner zeden, de rol van Arlequin, welke hij op de boertigfte wijs fpeelt, zien uitvoeren. Het fchoonfte en prachcigfte van alle de fchouwfpelen van Florence is de paerdenloop, die omtrent den dag van St. Jan gefchiedt. De ruimte is van ondernemers hun belang met deze onbepaelde vrijheid overéén te brengen. Eene diergelijke verordeningis zeer bekwaem om den nayver onder de tooneellisten aentefporen; en het algemeen kan 'er niets dan bij winnen,  Driehonderd Negenenzestigste Brief. 267 van zestien honderd en vierennegentig vademen, van de Beemdpoorc tot de Kruispoort. Men draegt de grootfte zorg om de paerden wel afterichten; en fommigen derzelven zijn zoo vlug, dat zij deze ruimte in minder dan vier minuten afloopen. Zij worden door geene ftalknechts geleid, gelijk in Engeland: men 4et hen aen zich zeiven over; en niets is vermakelijker dan het zien van hunne wakkerheid en ijver, en welke middelen zij gebruiken om de overwinning te betwisten en. te verkrijgen. De dag, waerop deze loopen gefchieden, is wezenlijk een feestdag voor Florence : men begeeft zich van alje de naburige fteden derwaerds. De venfters en ftraten zijn vervuld met eene verbazende meenigte van aenfchouweren. De rijke lieden vertoo-: nen zich in hunne uiterfte pracht, zoo in hunne kleederen als in hunne rijtuigen; en alles vloeit famen, om dit veranderlijkfte en aengenaemfte fchouwfpel te volmaken. Dus is het medegelegen met de wagenloopen, die ook fomtijds , omtrent denzelfden tijd , op de plaets van S« Maria de Nieuwe gefchie— den. De zachtheid der Regeringe brengt veel toe, om in de inwoonders van 'Florence, als ook in alle de ingezetenen van Toskane, dien ijver om de openhare feesten bijtewonen, die blijdfchap en vergenoeging , welke men onder hen opmerkt, te onderhouden. Schoon de Groot-Hertog een oppermagtig Vorst zij, pe-  üö'g De Nieuwe Reiziger. bedient hij zich echter niet van zijn gezag, dan tot geluk zijner onderdanen. Reeds heb ik opgemerkt dat de Medicis altoos de behendigheid hadden om het gezag, 'c welk zij op hunne landgenooten overweldigden, onder bloemen te verbergen; en men moet bekennen dat de zachtheid hunner heerfchappij' veel toebragt, om dezelven het verlies van hunne vrijheid minder te doen befpeuren. De heer van Montesquicu zegt ergens in zijne Brieven, dat hij, door Florence trekkende, den voornaemften Staetsdienaer van den Groot-Hertog , zonder pracht , zonder fïoet , met een' ftrooijen hoed op het hoofd, voor deszelfs deur zag zitten , om gerust de koelte te fcheppen. Gelukkig, voegt hij 'er bij , is het volk , bij het welke diergelijk een perfonaedje zoo weinig bezigheden fchijnt te hebben! De opvolgers der Medicis hebben derzelver grondbeginfels gevolgd: zij hebben zich alleen toegelegd om de harten door weldaden te verbinden, en zijn'er in geflaegd. Nogthans is'er inhet beduur alle de noodzakelijke wakkerheid, Om de orde overal in te onderhouden. Men heeft 'er zesendertig vergaderingen, waerin het opperde gezag beftaet, en welke alle hunne zitting te Florence hebben. De eerfte is de Raed van Staet, verdeeld in vier kamers, te weten, voor de binnenlandfche zaken, voor de buitelandfche zaken, voor de geldmiddelen, en voor de krijgszaken. De beftuurders van ijder dezer kameren geven regelmatig gehoor, op fommige dagen it?  Driehonderd Negenenzestigste Brief. 269 in de week. De Koningklijke Raedsvergaderin* is de gevolmagtigde Raed van den Vorst, voor de zaken van genade of vonnis In zijn afwezen, heeft'er de Algemeene Landvoogd van Toskane, tegenwoordig de Marfchalk Bot*, I voor^ttingg Men'noemt Opperfte Mafraet eene vierfchaer, beftaendeuit vijf Raedsheeren, die alle vier maenden veranderen, en bijzonderlijk belast zijn om regt te doen over de perfonen, die aen het Hof verbonden zijn. De Rota of de Geregtsraed, beftaende uit zes Raedsliedenof Opzienderen, neemt kennis van alle burgerlijke zaken. Wat het halsgeregt belangt, het zelve ftaet ter befchikkinge van eene vierfchaer, het Ampt der Agt Schouten geheten, waeraen alle diergelijke zaken behooren behalve die der Siennéfchen , en van het grondgebied van Pistoïa en Pontremoli. De Raed van Twee Honderd, beftaende uit de opperhoofden der geflachten van Florence, verandert met dan zesmael 's jaefs. Hij is een overblijffel der aloude befturing van het Gemeenebest: tegenwoordig zijn alle de zaken, waervan de Raed kennis neemt, aen het gezag van den Oppervorst onderworpen. Onder de andere vierfcharen onderfcheidt men /' Annona, of de Raed der Levensmiddelen, de Kamer des Koophandels, der Kunften en Stofereederijen, het Ampt van Stadhouder, die het opzigt over alle Regrers, Advokaten , Pleitbezorgers, Beamptfchrijvers en lieden der penne heeft. Men vindt in de gehcele uitgeftrektheid van hec groot-  ifb De Nieüwe Reiziger; hertogdom onderhoorige banken, die van dë vergaderingen afhangen: zij beftaen in eenenveertig groöte en kleene Stedehouderfchappen, die weder in Podestaet- of Baljuwfchappen verdeeld z.jn. De Stedehouders hebben regc om tevens het burgerlijke en halsgeregt te oeffenen; de p ^ ^ ^ ^ Zoe^n* §Crijke " Baasa& ^ be' De Groot-Hertog heeft de benoeming tot alle aertsbisdommen en bisdommen zijner Staten, * De regerende Groot-Hertog heeft, in het jaer gerekt gemaekt. De Regters, te voren verkiesbaer zijn.tegenwoordig in alle zaken bepaeld, zoo'n de eerfte als tweede regtspleging. Men onderdek eh 5?T de Jevend ge (lem alle de regtsgeSerf die met boven de tien kroonen gaen. Een eenï E' ter is genoeg voor de geeneh, We geene d|dJ" zend kroonen overtreffen; èn 'er zijn Lh s dr£ Regters u,t verfchillende vierfcharen noodig' voor e groote fomme. Men is verbonden de zaken te^eerfte regtspleginge m zes maenden, die der tweede en vol'! genden m vier maenden aftedoen Het kost niet aen de armen om regt te verkrijgen: zij betalen zelft nïe aen de Kanfelanjen. De misdadigers, die n," wefge ^n/1J^WOrden °m niet door een' Advoka^t gediend. Men neemt alle mogelijke voorzorgen om den onnoozelen niet met den fchuldigen te verwerren Na het vonnis, overziet de koningklyke RaedsveS t\ v! n°^f re8tsS,edi^ ^ onderzoekt of het gval vergeeflijk zy , of dat de ftraf kan verwisfeld worden. De menslievendheid doet altoos hare ft>m ^ ren bi, medelijdende Regters. deze wet eTr ftrekl ken tot lof der tegenwoordige Regeringe. "C"eilUrek"  Driehonderd Negenenzestigste Brief. 271 ten. Men telt 'er drie der eerften en vijftien der tweeden, waerbij men vier kerkvoogdijen voegt , die bisfchoppelijke regten genieten, te weten, de abtdij Van Bagno, de abtdij van St. Ellero, de abtdij der Drie Fonteinen, en het aertspriesterdom van Sestino. Sedert het jaer 1753 heeft men vele hervormingen in alle de kerkelijke zaken gebragt. De Regering neemt onophoudelijk allerlei voorzorgen in acht, om der geestelijkheid te beletten nieuwe aenwinningen te doen. Bijzonlijk heeft zij, door de verflerfwet, verboden over meer dan vijfhonderd Franfche guldens, ten voordeele van eenig klooster of gefticht, te befchikken; en nog moet deze fomme het twintigfte gedeelte van den uiterftewilmaker niet overtreffen. Ten aenzien van de beoefening van den godsdienst, die, volgens de wetten van het land, niet dan de Katholyke godsdienst kan Zijn, is het gemakkelijk te zien dat het volk zich ontflagen heeft van die bijgeloovige godvrucht, welke men in alle de andere gewesten van Italië opmerkt. Ik geloof echter niet dat het meer verlicht is: het is veeleer onverfchillig omtrent vele ftukken, waerin men elders een levendiger belang ftelt. De eenige Zaek, waeraen de inwoonders van Toskane nog fchijnen Verknocht te zijn, beftaet in het verlichten der Madones of Lieve Vrouwen bij nacht, een nuttiger gebruik dan men misfehien denkt, omdat deze vrijwillige verlichtingen van bijna alle de eigenaren van ijder huis de  372 De Nieuwe Reizigeü. fteden ontlasten van de kosten, die buiten dat. noodzakelijk zouden zijn om de ftraten te verlichten. De Kerkdijken en Monniken zijn in groot aen tal; maer in het algemeen genieten zij weinig achting, behalve die geenen, welke den eerften rang houden, het zij door hunne kundigheden, het zij door hunne rijkdommen , het zij door hunne voorregten. Dewijl de verdeeling van de goederen der Geestelijkheid hier niet minder ongelijk is dan in alle andere Katholyke landen, volgt hier uit noodwendig , door de groote meenigte der Kerkdijken * dat verfcheidén van hun in de armoede kwijnen. Dit veroorzaekt dat fommigen verpligt zijn eenig ander beroep, dat niet zeer met hunne waerdigheid ftrookt, bij de hand te vatten. Men ziet 'er eenigen, die lesfen in de fehermkunst geven, anderen, die ondernemers van fchouwfpelen zijn, anderen, die . .'. . . Maer men vindt 'er ook, die hunnen ftaet door hunne deugden verëeren, en door hunnen ijver ert arbeid den godsdienst eerwaerdig maken. De inkomften van den Vorst loopen op 2, 500, 000 kroonen: maer men moec van dezelven aftrekken de renten, welken men verpligt is te betalen aen de Bergen der Barmhartigheid , die eene foort van leenbank zijn, en federt langen tijd aenmerkelijke gcldfommen aen de Groot-Hertogen verftrekt hebben. Deze inkomften komen uit het geene men de Decime gran Bucalï noemt, beftaende in eene fchatting op de waerde van het veldgewas; in  Driehonderd Negenenzestigste Brief. 273 In te Testatico, dat is,, in een hoofdgeld van drie Franfche guldens voor ijderen landman; in het zout, tabak, vrijbrieven, ftapelregten tolgelden, gezegeld papier, maeiloon van te granen, kerkelijke tienden, de belastingen op de kaerten,. fuiker, koffy, kakaö, het vleesch, den wijn, kortom, op alle foorten van eetwaren, welken men in de fteden invoert. Behalve deze inkomften, heeft de Groot-Hertog aenmerkelijke vaderlijke goederen. Alle deze voorwerpen, met de grootfte orde en fpacrzaemheidheftierd, (tellen dezen Vorst m ftaet om een' luisterrijk hof te hebben. Hij heetc zelfs eene edele lijfwacht tepaerd, en eene bende van jageren , mede te paerd, bij zijn'perfoon. De landbenden beftaen in zes duizend mannen, de afgedienden daeronder begrepen; en alles maekt flechts een eenig regement uit, in verfcheidén bataillons verdeeld: maer in geval van nood, kan men ze tot dertig duizend mannen 'vermeerderen. Deze benden worden verdeeld te Florence, Livorno en Porto -Ferraio. De afo-cdienden worden geplaetst in de fterkten en torens, ftaende langs de kusten der zee. Het krijgsgasthuis is te Prato, onder een opperhoofd , met den titel van bevelhebber. Reeds heb ik u een enkel woord gezegd, Mevrouw, van de onmetelijke rijkdommen, welken de koophandel eertijds aen Toskane bezorgde. Volgens eene gefchreven kronijk, die in de boekerij van Magliabechi gevonden wordt, waren 'er, in de vijftiende eeuw, te Florence ZXniLDeeL S ™^  274 De Nieuwe Reiziger. tweehonderd wollenreederijen , die voor de waerde van vier honderd duizend goudguldens aen koopmanfchappen opleverden, waervan de helft het juiste voordeel voor de werkrtieesteren was. Tegenwoordig zijn alle deze beroemde wollenreederijen derwijze vervallen, dat men genoodzaekt is alle de fijne lakens uit Frankrijk, Holland en Engeland te trekken: men bereidt 'er niet meer dan grove lakens, dié tot gebruik van hec volk dienen. In tegendeel zijn de zijdereederijen bloeijende. Men maekt vele fatijnen, taft, fluweel en zijden koufen. Men bearbeide 'er ook gouden en zilvere ftoffen; maer alle deze werken, vrij algemeen geacht om de duurzaemheid, ontbéren dezen bevalligen fmaek, welken men in die van Frankrijk opmerkt: zij kosten zelfs meer; en dit is dé oorzaek dat derzelver vertier dagelijksch vermindert. Ik fluit 'er echter de zwartgeverwdé ftoffen van uit: déze worden zeer gezocht, dewijl men de kunst om zwart te verwen nergens zoo ver gebragt heeft als in Toskane , én vóoï* al te Florence. De reederijen van het lijwaed en tafellinnen zijn een aenmerkèlijker voorwerp: hiervan gefchiedt een groot vertier in geheel Italië. Het ijzer- en platteelwerk, her/porfelein en de ingelegde werkftukken worden te Florence ook fterk afgeleverd. Doch niets kan halen bij de ftrooïjen hoeden, van allerlei gedaente en kleuren: men verftaet bij uitnemendheid de kunst om dezelven te maken; en fommigen zijn ongemeen fierlijk, en kosten zelfs twee  Driehonderd Negenenzestigste Brief. 275 twee gouden louizen. Duitschland en Engeland trekken 'er eene groote meenigte van. Men heeft de fchranderheid zoo verre uitgeftrekt, om kleederen van dezelfde ftoffen te maken. De natuurlijke voortbrengfels des lands worden van dag tot dag overvloediger, omdat de akkerbouw onophoudelijk nieuwe voortgangen maekt. Zij begon in Toskane niet te bloeijen , dan onder de regering der Medicis. Tot op dit tijdperk had men verzuimd zich aen den koophandel overtegeven. Zelfs bij den dood van Kosmus den 1««, waren 'er nog drie gedeelten van het groothertogdom met bosfchen bedekt. Tegenwoordig is 'er meer dan de helft bebouwd, en in tagchentig duizend deelen of erfgoederen, door zoo vele gedachten bezeten, onderfcheiden. Het is een wezenlijk betooyerend fchouwfpel, voor een' vreemdeling, bijna alle deze gedeelten bebouwd te zien. In dezelfde hoeve zijn de granen, den wijngaerd, den olijfboom, het ooft, de peulvruchten en alle de noodzakelijke voortbrengfels des levens verëenigd. De grond is in het algemeen goed, fehoon twee derde gedeelten een bergachtig land zijn. In de oorden, van nature minder vruchtbaer, delt men den arbeid en de fchranderheid in 't werk. Aen alle kanten befchouwt men de uitwerkfels van de werkzaemheid der inwoonderen. Ook is 'er in Italië geen gewest, waerin de akkerbouw bloeijender is; en door de bijzondere befcherming, welke haer de tegenwoordige Oppervorst verleent, zal zij welS a dra  iy6 De Nieuwe Reiziger. dra tot den hoogden top, waertoe zij immer kan komen, gebragt worden. Alles, wat men 'er zoude kunnen begeren, beftaet in eene grooter meenigte van weilanden, om het vee te vermeerderen. Voor het overige flaegt 'er het koorn volmaekt. Men zaeit gewoonlijk agt of negenmael honderd duizend fchepels graens, en verzamelt 'er vier, vijf of zes millioenen van. De Wijnen zijn 'er niet minder overvloedig; enfommigen zelfs worden fterk gezocht door de vreemdelingen, De olie maekt ook een' vrij aenzienlijken tak van koophandel uit; en men vindt 'er eenigen, welke dien van Provence kan evenaren. Wat de aenkweeking der zijwormen aengaet, men kan dezelve als eene wezenlijke bron van rijkdommen befehouwen. Men fchat dat de inzameling van de zijde, in een gemeen jaer, op honderd en vierennegentig duizend ponden beloopt. Voegt men bij dit alles de faffraen en het vlas, welken men inzonderheid in het grondgebied van Florence aenkweekt; de verbazende meenigte van kastanjes, die tot voedfel aen het grootfte gedeelte d«r bergbewoonderen verftrekken, en waervan nog eene aenmerkelijke uitvoering gefchiedt, de geest van rozen , oranje- en andere bloemen , de verfchillende foorten van aengename dranken, de fitroerien en limoenen, die uitmuntend en in grooten overvloed zijn, de bosfchen, de delf kolen, de fteengroeven van marmer en andere fteenen, de zoutplasfen, de mijnen, de badwaters, de verfchillende vaerbare rivieren , dé  Driehonderd Negenenzestigste Brief. 077 de havens van Livorno en Porto - Ferraïo, die zoo gelukkig voor de verkooping van a le de voortbrengfelen des lands liggen, vooral wanneer deMiddelandfche zee de zetel des oorlogs is; dan zal men gemakkelijk toeftaen dat Toskane een der rijkfte en gelukkigfte landen van Italië zij, en, fehoon niet langer dan vntenveertig, noch breeder dan dertig mijlen, voor geene andere aenzienlijker Staten behoeft te wijken. De flechte lucht in fommige gewesten, en de overftrooming van eenige rivieren, die van den Appennijn afdalen, zijn bijna de eenigfte zwarigheden, welken men 'er ondervindt. Maer hunne verderfelijke gevolgen worden dagelijksch minder befpeurd, door de lütdrooging der moerasfen, door de aftapping van de ftilftaende wateren, en door den aenge. legden arbeid op de rivieren, om dezelven in haer bedde te houden. De vader Jezuit X.menes heeft zulke fterke werken op den Ombrone doen maken, dat deszelfs overrtroomingen niet meer te vreezen zijn. De overvloeijingen van den Chiana en den Arno veroorzaken nog wel veel nadeel aen de naburige velden; en de Arno vooral overrtroomt fomtijds de aengrenzende kaeijen en ftraten van Florence; maer meestentijds is het flechts voor eenige uren, vermits men geflaegd is "in den loop van dezen ftroom te bepalen. , Na het geene ik u, Mevrouw, wegens den te-enwoordigen ftaet van Toskane gezegd heb, zult gij niet verwonderd zijn dat het, naermate &J S 3 van  278 De Nieuwe Reiziger, van zijne uitgeftrekcheid, zeer volkrijk zij: hec is zulks ook veel meer dan andere landen, beroemd door hec getal der inwoonderen, welken zij bevatten. Men wil dat het eertijds nog meer bevolkt was; doch ik kan het naeuwelijks gelooven, dewijl de twee derde gedeelten van het groothertogdom, gelijk ik reeds opgemerkt heb, toen met bosfehen bedekt waren, 't geen noodwendig eene zwakke bevolking veronderftelt. Die geene, waervan men wegens het grondgebied van Florence zoo fterk fpreekt, bewijst niets dan het voordeel van dit gewest. Men zegt dat men 'er, in het jaer 1299, honderd duizend mannen in de wapenen konde brengen, dertig duizend in de ftad, en zeventig duizend in het overige van het graeffchap. Men kan 'er alleen uit befluiten, indien ik mij niet bedriege, dat de koophandel 'er een groot getal van inwoonderen, hetzij ingeborenen, hetzij vreemdelingen, naer roe getroond had, maer altoos tot nadeel van het overige des lands. Wat 'er van zij, volgens een' ftaet van de tegenwoordige bevolking van Toskane, thans onder mijne oogen liggende, bevinde ik dat het getal der inwoonderen, verdeeld in twee duizend vijf honderd en negenenvijftig kerfpellen, beloopt op 945 , 063 zielen , daeronder begrepen 5549 Monniken, 144 Kluizenaers, 9349 Nonnen, 8355 weereldlijke Priesters, en 3529 andere leden der geestelijkheid. Eene gelukkige levendigheid van geest, eene vacrdige en gemakkelijke bevatting, eene fchit- te-  Driehonderd Negenenzestigste Brief. a79 terende en misfehien minder driftige verbeelding dan in de zuidelijke gedeelte van Italië , maken deze inwoonders in het algemeen bekwaerr. tot allerlei kunnen en wetenfehappen. Toskane kan zich zelf beroemen het vaderland van derzeiver eerfte herftelleren.geweest te zijn ; en dit is het geene, boven alles, zijne eer bevestigt; dit is het geene zijnen naem dierbaar en voortreffelijk zal maken bij de geleerden van a11e eeuwen. Welke groote mannen in alle kundig heden heeft het niet voortgebragt? Dames, Petrarcha en Boccacius zijn de fcheppers der Italiaenfche poëzij geweest. Het matelooze heeft geene minder verphgtmg aen denzelfden Boccacius, die het tot den hoogten top van volmaektheid fchijnt gebragt te hebhebben. Machiavél heeft dikwerf in de ftaetkunde gedwaeld; maer niemand heeft de diepten dezer wetenfehap beter omzwachteld. Guichardin heeft zich tot de hoogfte majefteit der historie verheven. Galiléus wordt regtmatig als 'de vader der meetkunde en de hedendaegfche natuurkunde befchouwd. Aen Toncelli 'is men de uitvinding van hec weêrglas, aen Salvino die van de brillen verfchuldigd. Agciunti en Viviani waren beroemde wiskuntte„aers Amerikus Vesputius heeft zijn' naem onfterffelijk gemaekt, door denzelven aen de Nieuwe Weereld te geven. De eerfte ontdekkingen in het plaetfnijden, in het )aer 1460, «orden toeschreven aen Marfo - f imguerra, die ten minftc deze kunst veel verbeterd heek, S 4 m'  a8o De Nieuwe Reiziger. indien hij ze niet heeft uitgevonden. Michaël Angelo is de eerfte beeldhouwer van het heeJSI: Donatello volgt op deszelfs fchreden. De fchilderkunst is hare herftelling, in Europa, verfchuldigd aen Cimabué en Giotto. Eindelijk heeft Lulli de eer dat hij het eerfte de bekoorlijkheden der muzyk in Frankrijk heeft doen kennen. Ik kan u, Mevrouw, de namen van alle deze beroemde perfonaedjen, van Toskane oorfprongehjk, flechts ter loops aenwijzen: ik ben zelfs genoodzaekt verfcheidén anderen ftHzwijgende voorbij te gaen; maer gij kunt in meemgvuldige werken dieper inlichtingen vinden, over de letterkundige historie van dit land, die het fchoonfte en gewigtigfte gedenkftuk voor het menfchelijke verftand maekt. Het zal mij genoeg zijn u te zeggen, dat de poogingen van alle deze groote mannen onderfteund wierden door akademiën, die toen ten hoogfte nuttig waren, omdat hare meenigvuldige werken ter gemeenmaking aen wederzijdfche kundigheden ftrekten, en de middenmatigheid geen het minfte voorwendfel had om 'er in te komen. Onder Kosmus den Ouden, den vader des vaderlands, was reeds de Platonifche akademie in het jaer 1469 opgericht. Zijn kleenzoon, Laurens de Prachtige, gaf dezelve eene beter gedaente. Haer voornaemfte oogmerk was verklaringen en aenteekeningen te maken over Plato, voor wien men de diepfte eerbiedigheid had, en wien men als den grootften filozoof, die  Driehonderd Negenenzestigste Briéf. omhelsde XmiL Deel, V het  3o(> De Nieuwe Reiziger. het beurtelings de zijde der Guelfen en Gibe» lijnen. Castruccio Castracani, beroemd Kapitein, overmeesterde het oppergezag in hec jaer 1316: maer de Keizers hergaven het de vrijheid, welke het inzonderheid behouden heeft federt het jaer 1430; en fehoon het de Keizer als een leen van het rijk befchouwt, is het niet minder onaf hangelijk dan Venetië. De Lukaners hadden echter altoos de ftaetkunde om de befchermingvan eenen aenzienlijken Staet te zoeken. Ik moet niet vergeten u te zeggen, dat die Gemeenebest, voor zijnen koophandel, eene kleene haven heeft, genoemd Vla - Regio, waerin eenige woningen en een verfterkte toren zijn. Op mijne paden wederkeerende, om te Livorno fcheep re gaen, begaf ik mij in weinig tijds vanLuka naer Pifa; Deze laetfte ftad, hoofdplaets van een'land, het Pifanifche geheeten, ligt in eene vlakte, met uitgeftrekte beemden bedekt, en vrij vruchtbaer in granen, ooft en peulvruchten , in de oorden, waer men dezelven kan bebouwen, maer blootliggende aen meenigvuldige overftroomingen van den Arno, die 'er doorloopt. Eertijds veroorzaekten deze overftroomingen eene aenmerkelijke fchade^ en de vlakte van Pifa was zelf onbewoonbaer: maer na dat de Medicis meesters van dit land wierden, lieten zij onophoudelijk aen graften en dijken arbeiden, om de overvloeijingen van den Arno te beletten. Ondertusfchen blijven 'er, niettegenftaende zoo vele zorgen, nog moerasfen, die de lucht van eenige landftreken befmetten. De  Driehonderd Zeventigste Brief. 307 De ftad Pifa is in onze dagen een der droevigfte bewijzen van de raenfchelijke omwentelingen. Merkwaerdig door hare aloudheid, vereerd met den titel van Romeinfche volkplantinge, en onderworpen aen hec zelfde lot, als het overige van Italië, ten tijde van den inval der Barbaren, herftelde zij haer verlies zoo wel, dat zij, federt de elfde eeuw, op zee'zeer magtig wierd, en meer dan twee honderd galeijen bezat. Hare inwoonders ontnamen den, Sarafijnen het eiland Sardinië, Palermo in Sicilië, de ftadBona in Afrika, en de Baléarifche eilanden. Zij begaven zich, zegt een hedendaegsch „ fchrijver, met honderd twintig galeijen tot „ den krijgstogt naer hec Heilige Land, en „ muntteu fterk uit in de belegeringen van „ Antiochië en Jeruzalem. -Deze krijgstogt „ openden den Pifaneren den weg tot de heer„ fchappij over de afgelegenfte zeen, en tot den „ uitgeftrektften koophandel ; en ter- „ wijl de kruisvaerten de andere Christen Prin„ fen verarmden, trokken 'er de Pifaners voor„ deelen en onnoemelijke rijkdommen uit. Deze ,', Mogendheid handhaefde zich in allen haren „ luister tot het jaer 1284, een tijdftip, waerin „ de Genuezen, in eenen zeedag, haer negen5,. enveertig galeijen ontnamen, en omtrent tien duizend krijgsgevangenen rnaekten. Deze „ nederlaeg en de vernieling der haven van Pifa, l, door dezelfde Genuezen, in het volgende „ jaer, en in het jaer 1290 , waren het begin des onderganes van het Gemeenebest van Pifa. Va Hec  "goS De Nieuwe Reiziger. „ Het verviel nog meer door zijne oorlogen te„ gens deGuelfen, dat is, tegens de Genuezen , „ Lukaners en Florentijen, en door de ftaet„ zucht van zijne eigen ftedelingen, die hun „ vaderland dienstbaer wilden maken, gelijk „ gedaen werd door den Graef Ugolin, Pieter •,, Gambacorta, Joan dell' Agnelo, Jakob Ap„ piano en zijn' zoon Gerard, die in het jaer „ 1399 Pifa en deszelfs grondgebied verkoft „ aen Galéas Visconti, Hertog van Milaen, „ voor de fomma van tweemael honderd dui„ zend Franfche guldens. Galéas verkoft het „ weder aen de Florentijnen, voor dezelfde ** fomme; en deze bcmagdgden het door het *» middel der wapenen, in het jaer 1406: en fehoon de Ptfaners, aengemoedigd door de „ tegenwoordigheid van Karei den VIIIften, Ko„ ning van Frankrijk, hunne vrijheid weder„ gekregen, hadden in het jaer 1499, werden „ zij op nieuw door de Florentijnen onderwor„ pen, in het jaer 1509. Sedert dit tijdperk ., herkreeg de ftad Pifa niet meer haren eerften „ ftaet van vrijheid, en heeft het zelfde lot als „ het overige van Toskane ondergaen." Niettegenftaende zijn' vervallen ftaet, is Pifa nog de tweede ftad van Toskane. Zij bevat omtrent twintig duizend zielen; maer volgens de grootte van haren omtrek, moest zij" 'er driemael zoo veel hebben. Men wendt voor dat men 'er, in de elfde eeuw, honderd vijftig duiZend telde. Zij wordt in twee gedeeld dooiden Arno, bezet met fraeije kaeijen en geftich- ten  Driehonderd Zeventigste Brief. 309 ren van de fchoonfte bouwkunde. Men gaet over den ftroom over drie bruggen, die een aengenaem verfchiet uitmaken: de m-iddenfte is van marmer. De ftraten zijn breed, regt en met groote tegelen gevloerd, gelijk te Florence: maer haer ontbreekt het geene het voornaemfte fieraed uitmaekt, namelijk, de meenigte en de beweging der voorbijgangeren, waerdoor hec gras in eenige ftraten groeit. Eene waterleiding brengt zeer goed water in de ftad, alwaer hec verdeeld wordtin veertien openbare en meer dan honderd twintig bijzondere fonteinen; en federt den arbeid, dien men in 't naburige platte land in 'iwerk gefield heeft, om de lucht te zuiveren, ademt men te Pifa, zelfs des zomers', eeïïe uitmuntende frischheid in. Bovendien is de lodKftraék *00 zacht, dat men 'er naeuwelijks den winter befpeurt. De hoofdkerk, aenMariaeshemelvaert tocgev;ij:',, k een aloud maer overdeftig gebouw: zij werd begonnen in het jaer 1063, en voltooid in het jaer 1092, volgens de teekeningen van Brufchetto. Zij werd bijna geheel de prooi der vlammen in de zestiende eeuwe, doch weder herfteld door de Groot - Hertogen. Hare drie metalen poorten zijn eenigen perfonen zoo fraei voorgekomen, dat zij, in hunne verrukking, gezegd hebben dat het de poorten van den tempel van Jeruzalem waren: niettemin zijn de verheven beelden, welken men 'er op ziet, bijna allen flecht en half Gothisch. . Het binnenfte der kerke vertoont gewigtiger voorwerpen. De. V 3 Pi~  310 De Nieuwe Reiziger. Pifaners hebben den rijken roof, den Sanafijnen ontnomen, toen zij hen uit Palermo verdreven, daertoe gebruikt. Eene fraeije binnenruimte en twee dubbele zijgangen worden onderfteund door vier rijen van heerlijke kolommen, ten getale van vierenzeventig, waervan 'er tweeënzestig van Oostcrsch granitfteen, en twaelf van fraei marmer zijn. Men is bovenal verrukt over twee kolommen vaii alöud groen marmer van eene verbazende dikte, en over eene andere van Oostersch brokatelle, dat voor het kostbaerfte ftuk, 't welk men van dit foort kent, gehouden wordt.. Het verwulf is verguld en met fchilderwerk verfierd : de grond onder den koepel is een alöud ingelegd werkftuk. Verfcheidén tafereelen der grootfte meesteren, en praelgraven met welbewcrkte ftandbeelden , ftrekken ook veel tot verfiering van deze kerk'. De Doopplaets is 'er naestgelegen: dezelve beftaet in eene andere kerk van eene ronde gedaente, waerin men, bij uitfluitinge, alle de kinders der ftad doopt: zij is geheel van marmer en van eene fraeije bouwkunde, fehoon op de Gothifche wijs. Het verwulf verwekteen' weêrgalm, die het geluid zoo onderfcheidenlijk herhaelt, dat alles, wat men met eene zachte ftemme tegen de eene zijde van den muur zegt, aen de overzijde gehoord wordt; en wanneer men met eene rotting tegen de aerde klopt , duurt de weerklank zoo lang als het klinken eener klokke. Dit is de uitwerking van alle eironde gewelven. Men ziet in deze kerk een' heer-  Driehonderd Zeventigste Brief. 311 heerlijken kanfel, gebouwd door Nikolaes Pifano. De verheven beelden, die denzelven verfieren, zijn eene foort van oostersch albast, en vertoonen het laetfte Oordeel : zij rusten lootregt op zeven kleene kolommen, waervan fommigen van Oostersch granit,de anderen van porfyr der Pifaenfche bergen, en eenigen van brokatelle zijn: drie dezer kolommen worden onderfteund door leeuwen van het fraeifte marmer. Het Campo Santo, de begraefplaets der ftad, is een hof van vier honderd vijftig voeten lang, rondom bezet met eene uitgeftrekte en, overdekte wandelgang, die zestig kruiswulven .of bogen heeft, met marmer bevloerd, en verfierd is met fchilderftukken van Cimabué, Giotto, Orgagno, en eenige andere aloude fchilderen: deze fchilderftukken zijn kostbaer door hunne aloudheid, en door het denkbeeld, 'c welk men door dezelven krijgt van de eerfte proefftukken der kunst', en van de vorderingen, welken zij allengskens gemaekt heeft. Men ziet'er nog opfchriften, graflchriften en aloude praelgraven, die weinig opmerking verdienen, indien men 'er een, welks bouwkunde in een'grootfehen fmaek behandeld is, en waerin men een fraei liggend beeld befchouwt., van uitzondert. Het geene men eigenlijk Campo Santo of Heilig Veld noemt bevat, in het middenpunt van den hof, omtrent negen voet aerde, welke de Pifaners, in de dertiende eeuw, van Jeruzalem bragten. Men geeft voor dat de V 4  312 De Nieuwe Reiziger. lijken, welken men 'er begraeft, in twee dagen geheel verteerd zijn. II Campanile torto, de fcheve kloktoren, dien menookTorrependente, den overhangenden toren noemt, is misfehien van alle de gedenkftukken van Pifa het zeldzaemfte, ten minfte het zonderlingfte. Deze toren, begonnen in het jaer 1174, volgens de teekeningen van Willem van Almon, en voltooid door Bonauno Buocci en Thomas van Pifa, is omtrent honderd agtentagchentig voeten hoog, en heeft een' gemakkelijken en verlichten trap van honderd drieennegentig treden. Zijne gedaente is rond, omringd van agt rijen met marmeren kolom-men, op eikanderen geplaetst. Wanneer men boven is, vertoont het veld aen alle zijden een heerlijk gezigc: maer wanneer men nederziet naer den kant, waer de toren overhelt, en loodregt, door middel van een' draed, een lood naer om laeg laet vallen, ziet men met verwondering', wanneer men beneden komt, dat het vijftien voeten van den onderkant af is. Vafari gelooft dat deze toren alleen overhelt, „om dat zijne grondflagen op een'weekw ken grond niet genoegzaem verzekerd wa„ ren, waerdoor hij nedergezakt is, terwijl „ nogthans zijne rondheid , gepaerd met de „ verbindrenisfe der fteenen, hem genadig „ in fiand houdt. Anderen gelooven datmen, „ na de vier eerde orders gemaekt waren, » de zakking van den grond befpeurde; en „ dac toen de bouwmeester, het reeds ge- „ bouw-  Driehonderd Zeventigste Brief. 313 bouwde niet willende afbreken, de grond" „ Hagen deed verzekeren, en zich voorftelde „ dezen toren tot de bepaelde hoogte te brem „ gen, door de kolommen der drie laetfte or„ ders aen de overhellende zijde langer dan „ aen de andere te maken; 't geen aen het ge„ heele ligchaem zijn zwaertepunc geeft, eu „ tevens eene zeer zonderlinge famenitelling „ maekt: maer deze meening fchijnt onge„ grond, door de tegengeftelde fchikking aen „ de overhelling. Wat 'er van zij, hij is niet „ minder beftendig, dewijl hij meer dan zes ,, honderd jaren beftaen heeft." De kerk van St. Stefanus, wier voorgevel van wit Kararisch marmer is, en die van binnen pronkt met porfyrfteenen kolommen, zeer goede fchilderijen, vele vendels, paerdenftaerten, en anderen roof, den Turken ontnomen, behoort aen de zoogenoemde Ridders van St. Stefanus. Dit is de groote Orde van Toskane. De Groot-Hertog Kosmus de Ifte ftelde dezelve in, in het jaer 1561, ter eere van St. Stefanus, Paus en Martelaer, en ter gedachtenisfe van de overwinninge, behaeld den 6den van Augustus, waerop men den feestdag van dezen Heilig viert. Het voornaemfte oogmerk van deze Richting was de kusten van Toska. ne, tegens de ftrooperijen der zeerooveren, te verdeedigen. De Ridders, die , door eene bulIe van Pius den Vden in het jaer 157a, dezelfde voorregten als die van Maltha genieten, waren verpligt drie jaren op de galeijen te V 5 die*  314 De Nieuwe Reiziger. dienen, eer zij onwederroepelijk in de Orde aengenomen wierden: maer federt langen tijd varen zij niet meer ter kaep'; en 'er zijn zelfs geene galeijen meer voor hunnen dienst. De Orde geniet echter altoos eene groote achting. Om 'er in ontvangen te worden, moet men zijn adeldom in vier rangen bewijzen, zoo van vaders als moeders zijde, zonder den voorgeftelden perfoon daer onder te begrijpen. Zij hebben verfcheidén riddergoederen, van vier tot zes duizend Franfche guldens inkomen. De GrootPrioor houdt zijn verblijf te Pifa, dat de hoofdplaets der Orde is. Het oogmerk van den ftichter was deze ftad te bevolken, door de Ridders, die zich op hunnen kruistogt niet bevinden , te verpligten twee jaren aldaer door te brengen. Zij mogen trouwen; maer zij, die hec niet doen, kunnen in het paleis der Orde blijven, waerin zij zeer wel gehuisvest zijn. De voornaemfte Amptenaers, naden Groot-Meestér, wiens waerdigheid aen de Oppervorften van Toskane verknocht is, zijn de Groot-Prioor, Groot - Conneftabel , Groot - Schatmeester , Groot-Kanfelier en Groot- Voorftander. Hec algemeene kapittel wordt gehouden alle drie jaren; en alle de Amptenaers moeten het bijwonen , ten zij groote redenen het hun beletten. Hec onderfcheiden kleed der Ridderen is wit met roode opflagen, en een rood en agthoekig kruis op de linkerzijde; maer gewoonlijk dragen zij flechts een kleen gouden kruis, aen een vuurkleurig lint gehecht. Kos-  Driehonderd Zeventigste Brief. 315 Kosmus de Ifte vergenoegde zich njet met deze inftelling\ om de bevolking van Pifa te herftellen: hij gebruikte alle zijne zorgen om de hoogefchool, gefticht in het jaer 1343, te volmaken, en verzekerde haer een inkomen van meer dan drie honderd duizend Franfche guldens, d;e uit de kerkelijke tienden van Toskane genomen worden. Alle de werenfehappem worden 'er onderwezen door veertig hoogleeraers. De Groot-Prioor der Orde van St. Stefanus is derzelveralgemeeneBezorger, enwaekt voor het waernemen van de keuren. Geleerde» van groote verdienfte hebben deze hoogefchool doorluchtig gemaekt. Dusdanig waren Accurfus, Bartolus, Céfalpinus, Alciatus en verfcheidén anderen, die in verfchillende zaken uitmuntten; maer niemand heeft zoo veel tot haren roem toegebragt, dan de vermaerde Galiléus, die te Pifa geboren, was. Tegenwoordig vindt men 'er nog perfonen van eene groote verdienfte De fmaek in de goede letteröeffeningen heeft 'er zich gehandhaefd; en weinige fteden zijn 'er in Italië, waer zij zoo wel uitgevoerd worden, als in deze hoogefchool. Verfcheidén kweekfcholen hangen 'er van af; en in allen zijn 'er plaetfen voor fchplier.en, die onderhouden worden op kosten der Groot-Her-, togen of verfchillende fteden van Toskane, die; 'er het regt van benoemingen hebben. Zij heeft. bovendien een kruidtuin, een kabinet der natuurlijke historie, eene ftarrcnfchouwplaets ,: waer werktuigen van waerde gevonden worden , cn  $i6 De Nieuwe Reiziger. en eena talrijke en uitgekozen boekerij, ten gebruike der hoogleeraren. Alle deze (lichtingen, te Pifa ingefteld, en het verblijf van drie maenden, 't welk het Hof er alle jaren houdt, brengen het meest toe om de inwoonders te doen beftaen. De koopmanfchap is 'er geheel vervallen; en dit maekt een groot marmeren gebouw, la Loggia di Mercanti anders de Beurs genoemd, volftrekt onnut. De Regering houdt zich tegenwoordig bezig om in deze ftad eenige nieuwe kunften intevoeren. Gelukkig, indien zij kan flagen in de aloude vlijt der inwoonderen weder optewekken ! Ik ga ffilzwijgende voorbij, Mevrouw, eenige andere gebouwen, waervan de befchrijvingen, naer het mij toefchijnt, de boekdeelen der andere Reizigeren vrij nutteloos verdikken. Ik fpreek niet van dertien monniken- en zestien nonnenkloosteren , die zich in den omtrek dezer ftad bevinden. Ik zal mij vergenoegen met u te melden dat 'er twee beroemde kerkvergaderingen te Pifa gehouden zijn, de eene in het jaer H34, waerin de tegenpaus Anakletus met den kerkban geflagen wierd, en de andere in het jaer 1409, waerin twee Te. genpaufen wierden afgezet', en men Alexander den Vd«» verkoos. De bisfchoppelijke zetel, bijna zoo oud als het Christendom, en waeraen de Keizers , Graven en Markgraven van Toskane, en vooral de Gravin Mathilda, groo. te voorregten vergund hadden, werd in het jaer 3117 tot een aeresbisdom en opperkerkvoogd-ij over  Driehonderd .Zeventigste Brief. 317 over Sardinië en Korfika verheven. Ter eerevam deze ftad, moec ik 'er nog bijvoegen dat wij aen Leonard Fibonacci, een' harer inwoonderen, de Arabifche railetters, welken hij uit de Levant gebragt had, verfchuldigd zijn. Vier mijlen van Pifa, op den togt naer Luka, zijn de-baden, zelfs ten tijde van Plinius beroemd, en bekend onder den naem van Baden van den berg Pifano , Bagni delMonte Pifano, of del Motite di S. Giuliano. De weg, langs welken men 'er aenkomt, is eene der aengenaemfte wandelingen , welke men kan befchouwen. Men kan 'er zich ook te wacer heenbegeven. Deze baden zijn ten getale van twaelf; en ijder van hun draegt den naem van eenige godheid uic de fabelkunde, als van Jupiter, Juno, enz. De hitte van het water is in alle de bronnen niet het zelfde: het heetfte is van tweeëndertig graden op het weêrglas van Réaumur, en hec min warmfte een weinig beneden vierencwintig graden. „ Alle deze waters zijn van dezelfde „ natuur', zacht, drinkbaer en gematigd: zij „ bevatten aerde, loogzout, lucht, vuur en „ mijnftoffelijke uitwaesfemingen, die eenig» „ zins naer zwavel gelijken; maer ijder dezer ftoffen is in eene vrij kleene hoeveelheid, „ Hun gebruik is goed tegens opzwellingen, zweren , gezwellen , kankers, verftuikin„ gen, breuken, koortfen, langdurige en „ jigtziekcen , mildzucht en zwaermoedigheid, „ enz." Men maekr 'er, op verfchillende tijden, veel verbeteringen. De Keizer Fran- cis-  318 De Nieuwe Reiziger. ciskus de thans Groot-Hertog van Toskane, heeft ze bovenal tot hunne volmaekcheid gebragt, door de nuttige werken, die. door hem bevolen zijn. Men vindt 'er tegenwoordig behoorlijke en gemakkelijke gebouwen. Deze baden zijn een vermakelijk verblijf geworden. Lieden van allerlei rang, en van allerlei volken , komen 'er van alle kanten; en de fchoonheid der ligginge, de bekoorlijkheid van het oord, alle de verëenigde vermaken, noodigen zelfs ijder om ze te gebruiken, zonder betrekkinge op de gezondheid. Men rekent van Pifa naer Livorno niet meer dan vier mijlen, welken men te land of te water kan afleggen. ' Livorno was eertijds een flecht vlek, dat eene aenmerkelijke plaets is geworden, federt dat de Florentijnen, op het einde der vijftiende eeuwe, hec zelve groote voorregten hebben toegeftaen, om 'er kooplieden te lokken. De koophandel is inderdaed bloeijende in deze ftad: zij is welgebouwd; .de .breede en welgevloerde ftraten zijn zoo regelmatig , dat men van het groote plein de twee poorten der ftad ziet. Eene der wijken is met verfcheidén grafcen doorfheden ; en om deze reden noemt men het Nieuw Venetië. Het getal der inwoonderen beloopt op veertigduizend, waeronder men telc cien duizend Joden, die eene afgezonderde wijk en eene fraeije finagoge hebben: zij genieten 'er meer voorregten dan in eenigen anderen oord' van Italië. Ook is 'er een fpreekwoord in gebruik : Sarebbe meglio battere il Cran  Driehonderd Zeventigste Brief. 319 Gran Duca che un Ebreo; het is beter deii Groot-Hertog te ilaen dan een' Jood. Alle de Gezindheden worden te Livorno eveneens geduld: men ontrust 'er niemand om den godsdienst ; en de Gewetensvierfchaer gebruikt alleen haer gezag omtrent de Katholyken, en dat nog zeer zacht en gematigd. Onder de voornaemfte gedichten.munten uit de domkerk, zijnde van eene Gothifche bouwkunde, maer waerin men een fraei. verwulf ziet, het hertoglijk paleis ƒ waerin de Groot-Hertog huisvest, wanneer hij te Livorno komt , de zoutfchuur, de tabak- en oliemagazijnen, het tuighuis, het ziekenhuis, een groot gebouw, waerin men de flaven bij nacht opfluit, en het werkhuis van het korael , 'c welk men in groote meenigte op de kusten van Sardinië en Korfika, en omftreeks Bizerta in Afrika, digt bij Tunis, verzamelt. Men kan niet gelooven door hoe vele handen het gaet, eer het zijne behoorlijke gedaente verkregen heeft, en welke zorgen men aenwendt om de veertien fchakéringen, die deszelfs waerde veranderén, te verkiezen. De haven is niet dieper dan twintig vademen, en zou ligtelijk aenvullen, indien men de grootfte zorg niet droege om haer te zuiveren : zij wordt verdeedigd door een fteenen hoofd, dat meer dan duizend fchreden in zee uitftcekt, en door twee kleene fterkten , die aen de einde van dit hoofd zijn. De oorlogfchepen kunnen 'er niet inkomen; zij'werpen het anker op de kust, die eene foort van reede is.  32o De Nieuwe "Reiziger. is. De kom of hec dok zijnde als eene tweede haven, of veelëèr een gedeelte van de groote, dringt verder de ftad in, en wordt met ketenen gefloten. Hier digtbij bouwt men de fchepen en galeijen ,• en men ziec "er eene openbare fontein , verfierd mee een reusachcig marmeren ftandbeeld van den Grooc -Hertog Ferdinand den Iften, mee vier metalen ftandbeelden van Turkfche flaven, aen het voetftuk vastgemaekt. Ik heb ergens gelezen dat dit gedenkftuk gediend heefc ten voorbedde van het beeld, dat men ter eere van Henrik den IVden, op de Nieuwe Brug te Parijs, heeft opgericht, en dat dezelfde kunftenaer ze beiden vervaerdigd had: maer door eene vreemde grilligheid is hec geene, 'c welk in het eene het mismaektfte is, juist het beste in het andere. Dus wordt het ftandbeeld van Hendrik den IVden voor fraei gehouden; en dac van den Groot-Hertog Ferdinand is vrij middenmatig. Integendeel, de vier flaven van het laetfte verdienen de oplettendheid der kenneren; en die van hec ftandbeeld van Henrik den lVdenzijn derzelver befchouwingen luttel waerdig. . Het is een zoo zeldzaem als gewigrig fchouwfpel zoo vele fchepen, die van alle kanten naer de haven van Livorno komen, te befchouwem Men telt 'er gewoonlijk twaelf of vijftien honderd. De Armeniërs en Joden zijn de makelaers van alle de volken, waervan eenigen konfuls onderhouden, die in de ftad eene voorname rol fpelen, De grootfte koophandel, die 'er gedreven wordt, beftaet in allerhande koopman-  Driehonderd Zeventigste Brief. 321 manfchappen , welken men in de magazijnen oplegc, en die in alle gedeelten der weereld ge. zonden worden: de voornaemfte zaken zijn het gefponnen of ruwe katoen, de koffy, fuikeri fpeferijen , zwavel , aluin, fijn lak , kakaö , Roomfche anijs, laurierbeziën en allerlei foorten van gezouten visch. Men -bedrijft nog eene aenmerkelijke koopmanfchap in de voortbrengfels van Toskane. De Engelfchen en Hollanders komen dikwerf in deze haven. De Franfchen zonden 'er eertijds vele lakens : zij zenden 'er nog Lionfche ftoffen, ijzer- en koperwerk , kleederdragten , tabak , wijn , brandewijn, enz. Het regt der tollen zal jaerlijksch omtrent driemael honderd duizend Franfche guldens opbrengen. Zie mij thans, Mevrouw, op het punt van mijn vertrek naer Sardinië , vanwaer ik mij voorftelle naer Korfika te gaen. Reeds vond ik een fchip, dat aenftonds naer het eerfte dezer twee eilanden vertrekt. Ik meende deze gelegenheid niet te moeten laten voorbijgaen < om mij te begeven naer eenige andere fteden, die mij overbleven om in het Pifaenfche gebied te bezien. Bovendien heeft men mij gezegd dat zij weinig verdienen bezigtigd te worden, uicgenomen misfehien Volterra, liggende op een' vrij hoogen berg , en waerin een bisdom is. Deze ftad is alöud, en muntte uit onder de twaelf voornaemfte fteden der Hetruriërs. Hare muren , waervan men nog de overblijffels 'ziet, zijn famengefteld van groote houwfteenen t XXVUL Deel. X zon-  g22 De Nieuwe Reiziger. zonder eenig tieras mee eikanderen verbonden* Men zege dat Vokerra eertijds ten minde honderd duizend inwoonders had: tegenwoordig heeft het 'er weinig meer dan vier duizend. In de jaren 1550,1630 en 1633 neeft net de pest bijna geheelenal ontvolkt. In de nabuurfchap vindt men zoutmijnen, die zout aen het grootfte gedeelte van Toskane verfchaffen. De mijnen zijn geplaetst onder albasten beddingen, waeronder verfcheidén waterbronnen loopen , waeruic men het zout op de gewone wijs trekt, dat is, door dit water in ketels ce doen koken. Eene dezer bronnen, zijnde die van San-Guisto, geefc van honderd ponden waters zesendertig ponden zouts ; 'c geen veel aenmerkelijker is dan in Frankrijk, waer men van dezelfde hoeveelheid waters omtrent zestien ponden trekt. Voor het overige wil men dat dit zout van Volterra, dat zeer wit en fijn is, beladen blijft met eene kalkachtige en loogzoutige aerde. Men verkoopt het pond tegen twee of drie Franfche ftuivers. Men telt in alles dertien bronnen, welken men in het land Moïa noemt; maer men bedient 'er zich flechts van vier. De eene behoort aen den GrootHertog, die^ze verpacht, en de andere aen de gemeente van Volterra. Ik ben, enz. Livorno. den 25^'" van Januari. 1759. Drie-  Driehonderd Eenenzeventigste Brief. Sardinië en Korfika. De overtogc van Livorno naer Sardinië is zoo kort, en de wind, dien ik had, was zoo voordeelig, dar ik in weinig tijds op die eiland gekomen ben. Ik bekén u, Mevrouw» dat ik, op het eerfte gezigt, niet kon nalaten mijne verwondering te betuigen. Ik dacht niet dit land zoo fehoon, zoo vruchtbaer, en zoo wel in orde als het thans is, te zullen vinden. Het fcheen mij toe dat men het niet kende, of dat men 'er flechts een valsch denkbeeld van had in het overige van Europa; en ik twijffel niet of het zal den Oppervorst, die het thans bezit, door den tijd verrijken, en onder de andere aenzienlijkfte Staten uitblinken. Het eiland Sardinië, dat, federt verfcheidén eeuwen, den titel van koningkrijk draegt, is, na Sicilië, hec grootfte der eilanden in de Middelandfche zee : het is meer dan vijftig mijlen lang, en dertig mijlen breed. Een zeearm, dien men in minder dan één uur overfteekt, wanneer het weder bedaerdis, fcheidt het aen de kaep Bonifacius van Korfika, waermede het fchijnt eertijds verëenigd geweest te zijn. Het wordt doodbeden van rivieren , X a ftroo-  324 De Nieuwe Reiziger. ftroomen, bergen en heuvelen, die niet minder vruchtbaer dan de dalen en vlakten zijn. Rondom het eiland vindt men verfcheidén havens, waervan de vciligfte zijn Porto Conde, Porto Torre, Porto Suefo, en de haven van Kagliari, die eertijds zeer beroemd was. Behalve deze havens, is Sardinië nog beveiligd voor de ftrooperijen der Barbaufche roove. ren, door verfcheidén torens, geplaetst op de verfchillende naburige eilanden. De hitte is 'er vrij gematigd. De brandende zuidenwinden worden door de noordenwinden getemperd, zoodat 'er de lüchtftreek zeer zacht is. De ligging van dit eiland zou het tot eene der gelukkigfte woonplaetfen van het aerdrijk-maken , zonder den nadeeligen invloed der flechte lucht, welke men 'er twee of drie maenden in het jaer inademt. De vreemdelingen zijn voorat daeraen onderworpen. Dewijl zij gewoon zijn in dit opzigt niets te vreezen, gebruiken zij geene de minfte voorzorg: zij wandelen alle uren van dag en nacht, en ontfnappen zelden aen een' gecsfel, die de verderffelijkfte gevolgen heeft. Voor het overige , doet zich deze nadeelige invloed in alle de landfehappen niet eveneens gevoelen. Men behoeft weinig voorzorgen te gebruiken, om 'er zich in de landfehappen van Kagliari en Sasfarie voor te beveiligen; maer in die van Oristano en Alghieri zijn zij moeijelijker te ontvlugten. Men vindt in Sardinië alles, wat tot het leven noodzakelijk is, gevogelte, wild, rosfe bees-  Driehonderd Eenenzevèntigste Brief. 32^ beesten, ooft, lekkere meloenen, allerlei foort van peulvruchten, granen zoo goed als die der kuste van Barburijë, uitmuntenden olie, verfcheidén foorten van wijnen, waervan de minften zeer aengenaem voor den gewonen drank zouden zijn, indien zij wat minder hoofdig waren: men maekt eenigen nogthans lekker genoeg, om met die van Syrakufe vergeleken te kunnen worden. Het vee verfchaft veel wollen en huiden, die, door hunne'goede hoedanigheid, den ijver der vreemdelingen aenfporen. De paerden zijn nog meer geacht : zij zijn welgemaekt, en van geftalte eenigzins hooger dan de paerden uit Barbarijë, wier gefchiktheid en andere behagelijkheden zij bezitten. Niet lang geleden waren zij nog bijna allen wild: zij zwierven in de vlakten, waer men genoodzaekt was hen met ftrikken te vangen. Tegenwoordig heeft men paerdenkweekerijen aengelegd, en onderhoudt dezelven met de grootfte zorgvuldigheid; en 'er is geen' twijffel aen of 'er zal weldra een aenmerkelijke tak van koophandel uit voortkomen. De doggen zijn van het fchoonfte ras : men ziet 'er die met de fterkften van Engeland kunnen vergeleken worden. Het hangt alleen van de inwoonderen af, wanneer zij willen, eene bloeijende zeevaert te hebben: zij hebben in hun eiland fchoone bosfchen, tot het bouwen en bemasten van fchepen. Tot heden toe hebben zij zich alleen met de vischvangst bemoeid; ook is dezelve overvloedig op hunne kusten. X 3 De  3*6" De Ni uwe Reiziger. De fardijn, die zijn' naem van dit eiland ontleent, is 'er in eene overtollige hoeveelheid. Men vischt 'er ook veel thom'jnen en korael. Dit laetfte voorwerp moest veel voordeeliger worden dan het thans is, indien men het wist te bearbeiden; maer ik geloof dat men zich toelegt om werkplaetfen van deze foort' opterichten, om de rijkdommen, die tot hiertoe in de handen der vreemdelingen overgegaén zijn, door het gebrek van naerfligheid in de ingeborenen, weder in het land te trekken. Men moet echter bekennen dat de vlijt in menige andere ftukken opgewakkerd is, bij voor. beeld, omtrent het zout, de zwavel en aluin, die in groote meenigte in het eiland gevonden worden, en waerin men reeds een' voordeeligen koophandel drijft. De bergen bevatten mede goud- zilver- ijzer- en kopermijnen, en fteengroeven van verfcheidén foorten van marmer. De eerfte inwoonders van Sardinië droegen den naem van Idoléens. De Feniciërs, en na hen de Karthagers, floegen 'er zich neder, en dreven 'er koophandel. Van de Karthagenaren ging het over aen de Romeinen, en maekte met Korfika flechts een eenig landfchap uit. De lucht was 'er toen zoo ongezond, dat men meende de misdadigers niet beter te kunnen ftraffen, dan met hen aldaer in ballingfchap te zenden. De Wandalen maekten 'er zich meester van in de vijftiende eeuwe. Belifarius hernam en onderwierp het aen de heer-  Driehonderd Eenenzeventigste Brief. 327 heerfchappij der Keizeren van het Oosten, diehet behielden, tot dat de Sarafijnen, Sicilië in het jaer 669 bemagtigd hebbende, welrascn daerna'hunne verooveringen op Sardinië uitilrckten. Eenige historiefchrijvers wenden voor, dat de Keizer Lodewijk de l«* dit eiland aen den Heiligen Stoel fchonk. Wegens deze overgaef had men de Sarafijnen niet geracdpleegd:' zij handhaefden zich in hunne bezitting, terwijl de Paufen uit zich zeiven met magtig genoeg waren om hen te verdrijven. Johannes de'XVIII floeg een' anderen weg inf door eene bulle van het jaer 1004, fchonk hij Sardinië aen ijder, die het konde bemagtigen. „ De Pifaners, zegt een hedendaegsch , fchrijver, ondernamen het, en flaegden eindelijk, met hulpe der Genuëzen, in het jaer 1016, om het geheel intenemen. Onder " hen werd het eiland verdeeld in vier land" fchappen of prinsdommen, die de namen ' van Kagliari, Oriftagni, Torres en Galluri " droegen. Ijder dezer landfehappen was on* derworpen aen een' Regter of Prins, dien " men fomtijds Koning noemde; en deze waer" digheid ging van tijd' tot tijd over aen den " vrouwelijken tak van dezen Regter, Prins " of Koning, na zijnen dood. Dewijl de Paus " de oppermagt der Pifaneren met een kwacd oog aenzag,cn zij voor dezen zelfs een voorwerp van twist met de Genuëzen was, be" vond zich ijder Regter bijna onaf hangehjk „ in zijn landichap, en geleek 'er naer een X 4 " Ko"  328 De Nieuwe Reiziger. „ Koning. Inderdaed verleende de Keizer Fre„ derik, te Pavia, dien titel aen Bariton, „ Regeer van Oriftagni, in het jaer 1164,- maer „ de andere Regters, zich tegens hem vereeni„ gende, verwoestten zijn grondgebied. Aen „ den anderen kant fielden zich de Pifaners, „ met al hun vermogen, tegens deze nieu„ wigheid; en met kragt van geld gelukte hec hun den Keizer, in het jaer 1166, overte„ halen om ten hunnen voordeele te beflis„ fen, en hun de leenhuldiging van Sardinië „ te geven. Dit verhinderde de Paufen Inno„ centius den lilden en Honorius den lilden „ niet, in hunne pooging om het onder de „ heerfchappij van den Heiligen Stoel te „ brengen. Zij flaegden daerin naer wensch; „ want niet alleen werden de Pifaners, op „ twee verfcheidén reizen, gedwongen eene „ overgacf van dit eiland aen het Hof van „ Rome te doen; maer de Regters werden „ bovendien verpligt de leenhuldiging uit de „ hand der Paufen aentenemen, en hun eene „ fchatting te betalen. Dewijl echter de op„ permagt van den Heiligen Stoel van ver„ fchillende kanten wierd aengetast, en de „ Pifaners zich op nieuw meester van het ei„ land maekten, in het jaer 1267, gaf het Paus „ Bonifacius de VIII«e, benevens het eiland „ Korfika, aen Jakob, Koning van Arragon, „ met voorbehouding van eene jaerlijkfche „ fchatting. De Arragonners' kwamen tot geen 5> vreedzaem bezit van Sardinië , dan in hec „ jaer  Driehonderd Eenenzeventigste Brief. 329 jaer 1324, na een langdurig oorlog met de „ Pifaneren en Genuëzen. Het werd in het „ vervolg een gedeelte der Spaenfche Monar„ chij, die 'er een'Onderkoning zond; en het. „ bieef'er mede verëenigd tot het jaer 1708, „ wanneer het ingenomen wierd door de En„ gelfchon, voor Karei den IIIden, naderhand „ Keizer onder den naem van Karei denVlden, „ aen wien de bezitting verzekerd werd doof „ den vrede van Utrecht. In het jaer 1717 werd het bemagtigd door de Spanjaerds. „ In het jaer 1718 ftond het de Keizer af aen „ den Hertog van Savoije, in verwisfelinge „ met Sicilië; en deze Vorst nam het in be„ zitting in het jaer 1720." . Viktor Amadeus Zag zich zoo rasch geen* Oppervorst van Sardinië, of hij ftelde de kragtigfte middelen in "t werk om zijne nieuwe onderdanen gelukkig te maken. Niets minder was 'er noodig dan het vernuft van dezen Vorst om daerin te flagen. Toen dit eiland onder de heerfchappij van Spanje was, kon het als een land, door Wilden bewoond, befchouwd wor-. den. De diefftallen , moorden en afschuwelijke misdaden waren 'er zoo meenigvuldig, als in het eiland Korfika. De Onderkoningen, gefchikt om het zelve te regeren, waren minder bedacht om dit fchoone land uit de barbaerschheid, waerin het zich bevond, te trekken, dan om 'er zich te verrijken. Allen, die zich aen eenige misdaed fchuldig gemaekt hadden, vonden eene veilige toevlugt in de gebergten, of X 5 irJ  33° De Nieuwe Reiziger, in de fpelonken, die hun tot eene wijkplaets firekten. Thans zijn 'er nog eenigen overgebleven , en bekend onder den naem van Bankten: zij begeven zich niet uit hunne fchuilhoeken, dan om het geene, 't welk zij tot hun beftaen noodig hebben, met geweld te rooven; doch hun getal is op verre na zoo groot niet als het eertijds was. In het jaer 1718 telde men 'er meer dan agttien duizend : tegenwoordig telt men 'er naeuwelijks twee duizend. De inwoon, ders der fteden vonden bij de Onderkoningen, door middel van geld, zoo wel als de Heeren bij de Magiftraten, alle de onderfteuning, welke zij noodig hadden. Het was niet mogelijk dat een bijzonder perfoon, die alleen de billijkheid aen zijne zijde had, regt konde verkrijgen. De ftraffeloosheid was ten hoogften topp' gebragt. Alle de ongeregeldheden zijn federt lang opgehouden. Viktor Amadeus begon met het benoemen van Onderkoningen , op wier befiendigheid en vroomheid hij ftaet konde maken : hij ftelde Opzigters in ijder landfchap, eene opperde Raedsvergadering en bijzondere Regters in ijder regtsgebied. Buiten twijffel kostte het veel zorg en moeite om volken, die noch wetten noch Oppervorften kenden , te beteugelen. De geftrengheid was niet minder noodig, dan de voorzigtigheid en wijsheid, om dit oogmerk te bereiken. Zie hier een geval, dat mij ver. haeld is door een' Fransman, dien ik ontmoette te Kagliari, waer hij verfcheidén jaren gewoond heeft, en waerdoor hij gelegenheid had om mij we-  Driehonderd Eenenzeventigste Brief. 331 wegens een land, 'cwelk hij volmaektelijk kende , andere bijzonderheden medecedeelen. . „ Verfcheidén Onderkoningen, zeide hij mij, „ hadden gecrachc hec getal der moordenaren te „ verminderen, toen de Graef van Apremont, ■ jn het jaer 1728, een voorbeeld van geftrenheid en geregtigheid gaf.. Eene der eerfte „ vrouwen van Kagliari had gerust het avond„ mael gehouden met haren man, die eene vol„ maekte gezondheid genoot, maer des mor„ gens in zijn bed was dood gevonden, zonder „ eenige waerfchijnlijkheid van kneuzinge, „ wonde of vergift. Dit geval wekte de aen„ dacht van den Onderkoning op. De vrouw „ werd des te ligter van dezen moord verdacht, „ omdat men wist dat zij fterk verbonden was „ met een' krijgsbevelhebber, die zich, op dit „ tijdftip, afwezend bevond. De Graef van ,, Apremont nam alle gewone voorzorgen, om het lijk te doen befchouwen , en de oorzaek }, van den dood te oncdekken. De heelmees',, ters des lands hem verzekerd hebbende „ dat het hun niet mogelijk was dezelve te er„ kennen, gaf hij bevel aen zijnen wondarts om zelfs het onderzoek te doen. Deze meende te befpeuren dat het hart van den man „ doorboord was met eene fpelde , die, uit ,, hoofde van de poezeligheid des ligchacms, „ geen uitwendig teeken had nagelaten. Deze 5, vrouw werd aenftonds in hechtenis genomen. „ Men vond bij haer eene groote gouden fpel„ de, waervan zij zich bediende om heur hair 5> op-  332 De Nieüwe Reiziger. „ optezecten , en met welke zij bekende hec „ hare -van haren man, in de eerfte oogenblik„ ken van zijnen flaep, doorboord te hebben. „ Zij had op de ftraffeloosheid ftaet gemaekt, „ doormiddel van eene fomme gelds, gelijk „ weinig tij d s te voren in gebruik was geweest; ,, en dit had haer overgehaeld om hare mis„ daed te bekennen. De Onderkoning liet haer » des anderdaegs ophangen, niettegenftaende „ de aenzoeken en bezwaren van den ganfehen „ adeldom van Kagliari." Misfehien , Mevrouw, zult gij dit vonnis wat te ftreng en te haesdg vinden; misfehien was de oorzaek van den dood dezes mans natuurlijk. Hoe vele perfonen vindt men dood in hun bed, door buitengewone toevallen? De bekentenis der vrouwe was geen bewijs tegens haer. De vrees, de kleenmoedigheid , de fchrik wegens den'toeftand, waerin zij zich bevond, konden haer dezelve ontrukt hebben. Voorzeker is dit de eerfte reis niet dat gij diergelijke vertellingen hebthooren verhalen; en gij hebt altoos erkent dat zij alleen op volksgeruchten gegrond waren. Wat 'er van zij, men geeft voor dat dit voorbeeld van geftrengheid zulk een indruk maekte, dat men, federt dit tijdftip, allengskens het getal der moordenaren heeft zien verminderen. Een tweede voorwerp, 't welk Viktor Amadeus inderdaed niet minder bezig hield, federt hij bezit van Sardinië genomen heeft, was aen die land eene vaste en beftendige gedaente van regeringe te geven. Om zijn gezag te be- ves-  Driehonderd Eenenzeventigste Brief. 333 vestigen, liet hij 'er ftraks eenige benden voetvolks overvoeren, en beval het werven van eene bende dragonders, onder den naem vanDragonders van Sardinië. • De krijgsbevelhebbers werden 'er niet in aengenofflen, dan op voorwaerde van een gedurig verblijf in het eiland te hebben, om de onkosten en de verhindering, van dikwerf de ruiterij intefchepen te ontwijken. De fpaerzaemheid was'toen ten uiterftë noodzakelijk. De inkomften des Konings waren nog. niet bepaeld; en het eerfte jaer was hij genoodzaekt uit zijne eigen geldmiddelen te ligten, om alle de kosten van deze nieuwe befturinge te kunnen goedmaken: maer de keuren, welke hij maekte , waren zoo verftandig opgefteld. dat men , in het tweede jaer, genoegzame fommen uit Sardinië trok, ter betalinge van de krijgsbende, de ftadvoogden en bevelhebbers in verfchillende fteden, en de overheden óm het geregt waertenemen. Het was echter alleen na verloop van twintig jaren, dat het zelve naeuwkeurig, in alle de verfchillende geregtsbannea van het koningkrijk, wierd uitgevoerd; maer tegenwoordig is de naeuwkeurigheid in dit opzigt zoo groot, dat geen land van den Koning van Sardinië gehoorzamer en geruster dan dit is. Ik kan 'er zelfs bijvoegen dat alles 'er zoo wel in orde is, dat de armen, gelijk in de andere landen, aen dezen Vorst onderworpen, zich van onderhorige Regteren op hooger Regters kunnen beroependen zelfs hunne klagten aen den voet van den troon brengen. De ftreken, de  334" " Dfe Nieuwe Reiziger. de gunst of het belang hebben zelden plaets in de beflisfing van regtsgedingen. De wet is zoo klaer, dat ijder weet waeraen zich te hóuden, zonder buiten de palen, die hem voorgefchreven zijn , te durven gacn; en de inzettingen zijn zoo behendig, dat zij geene deminfte verandering dulden. Deze weldaed van inwendigen vrede en gerustheid is de eenigfte niet, welke het Huis van Savoije aen de inwoonders van dit eiland bewezen heeft. De zeden zijn 'er oneindig verzacht' De adeldom, op het vasteland gelokt door de meenigvuldige reizen, welken zijne verfchillende belangen hem noodzaken aen het Hof van Turin te doen, heeft deze ruwheid, welke het kenmerk der eilanderen was, verloren, en onderfcheidt zich alleen door handelbare en innemende manieren. Alle de rangen der famenlevinge deelen gelijkelijk in deze gelukkigo omwenteling. Aen de andere zijde , hebben de wetenfehappen en letters niet weinig toegebragt om dezelve te bevorderen. Men heeft niets verzuimd om die te doen bloeijen. Men heeft met de grootfte oplettendheid op de opvoeding der jeugd gewaekt. Men heeft de verftandigfte keuren gemaekt, om de leeröeffeningen te hervormen, en goede meesters in de openbare fcholen aenteftellen. Zoo vele zorgen zijn niet onnut geweest: Sardinië bezit reeds geleerden van eene uitmuntende verdienfte: ik had het voordeel van 'er eenigen te Kagliari en Sasfiri te kennen, -die mij dooi- de verfcheidenheid hunner  Driehonderd Eeuenzeventigste Brief. 335 ner kundigheden verwonderden. Sommigen hebben eenige werken, waerin eene goede en bondig geleerdheid uitblinkt, in het licht gegeven? Misfehien kunnen 'er de kenners dien bloei van fmaek begeren, die hun de goedkeuring van alle tijden en van alle volken verzekert. De boekdrukkunst is, teKagliari, reeds gebragc tot een punt van volmaektheid, die dezelve kan betwisten aen de vermaerdfte drukperfen van Europa. Ik heb boeken gezien, die in deze ftad gedrukt waren, en in welken men, ten aenzien vart de letteren en het papier, mets meer konde begeren. De vrouwen, die zulk een' grooten invloed op de algemeene zeden hebben, paren hare natuurlijke bevalligheden met die aendoemng, die begeerte om te behagen, en die beminnelijke zachtheid, welke hare waerde zoo hoog verheffen. Men befchouwt niet meer in haer, ten minfte niet in die van een' aenzienlijken ftand, de onbefchofte en boerfche manieren en de woestheid van aert, die geen het minfte onderfcheid tusfchen haer en de mannen fcheen te Hellen. De tael wordt dagelijks volmaekter. Eertijds was Zij eene verdorven vermenging van het Spaansch en Italiaensch , die nog onder het gemeene volk gehouden wordt: maer dewijl men in de fcholen, op den kanfel, en voorde geregtbank niet dan Italiaensch fpreekt, is hec waerfchijnlijk dat het volgende genacht geene andere tael dan de Italiaenfche zal hebben. Onder de Spaenfche regering, was de kleeding der Sardiniërs gelijk ° ° hun-  336" Dé Nieuwe Reiziger* hunne tael, half volgens de gewoonte van Spanje, half volgens die van Italië. Tegenwoordig is men in de groote fteden bijna als in het overige van Europa gekleed. Vele boeren, en bijzonderlijk de banditen : zijn nog toegerust gelijk men Robinfon Crufoë in zijn onbewoond eiland vertoont. Hun zoo vreemd als verfchrikkelijk optooifel beftaet in eene foort van kleed van fchapenvellen, met een klein kamizool zonder mouwen, eene muts, een fabel, of veelëer een wapen des lands, dat korter maer gevaerlijker is, dewijl het de. fnede met eene lange punt verëenigc. Ik kan u niets zekers zeggen , Mevrouw, wegens de bevolking van Sardinië. Ik heb ergens gelezen dat zij op eene millioen inwoonders beliep. Ik geloof zeer wel dat dit getal vergiootis: nogthans, indien men'er over moet oordeelen naer de hoeveelheid der fteden en dorpen, moet dit land vrijwel bevolkt zijn; en niettegenftaende de meening, welke men over de flechte hoedanigheid der lucht heeft, ziet men verfcheidén perfonen tot eenen vergevorderden ouderdom komen. Men verdeelt gewoonlijk Sardinië in twee deelen , waerin twee voorname kapen gevonden worden, namelijk die van Kagliari ten zuiden, en die van Sasfari of Longodori ten noorden. Eenige anderen verdeden het nog in vier deelen, te weten, capo Cagliari, Arborea. dat zijnen naem ontleend heeft van het meenigvuldige hout, dat'er in gevonden wordt, Longodori en Gallura. Ik zal  Driehonderd Eenenzeventigste Brief. 33? zal mij bepalen tot de tegenwoordige verdeeling in agt landfchappen, zijnde die van Kagliari, Villa-di-Gléfias, Oriftano of Oriftagni, Alghiefi, Bofa, Sasfari, Castel - Arragonefe en Ter. ra-Nuova. De voornaemfte fteden hebben den naem aen deze verfchillende landfchappen gegeven. Men telt 'er drie aertsbisdommen, Kagliari, Oriftano en Sasfari, en vijf bisdommen , te weten , dat van Villa - di - Gléfias, het eenigfte onderhoorige aen Kagliari, dat van Alés onderhoorigaen Oriftano, en die van Alghien, Ampurias en Bofa, onderhoorigen van SasfariEertijds waren 'er agttien bisfchoppelijke fteden ; maer men meende dezelve te moeten vereem$ren, hetzij uit hoofde van de kleenheid der ftichten, het zij uit hoofde van de geringheid der inkomften. Onder de verfterkte fteden zijn; Kagliari, Sasfari en Castel - Arragonefe de aenmerkelijkfte. , . , ... Kagliari is de hoofdftad van hec koningkrijk. Liggende op eenen heuvel aen den kant der zee, en ten noorden van eene groote golf, die haren naem draegt, heeft zij eene gemakkelijke en voordeelige haven. Haer omtrek is uitgeftrekt. Men verdeelt haer in eene booge en lase ftad. In de hooge zier' men fraeije gebouwen, en vooral eene kerk, geheelenal met marmer bekleed. De benedenftad, die op den oever der zee ligt, is niet aengenaem: zij w onzindelijk en in het algemeen Hecht gebouwd Behalve de hoofdkerk, telt men vijf kerfpelkerkcn , waervan drie domkerken zijn , agttien XXVIU. Deel. Y man"  338 De Nieuwe Reiziger. mannen-en vijf vrouwenkloosters, en eene bloeijende hoogefchool, federt men haer hervormd heeft. De Onderkoning houdt zijn verblijf ze3 maenden in het jaer te Kagliari: de andere zes maenden brengt hij te Sasfari door. ; De Kanfelier van het koningkrijk heeft ook zijn verblijf in de eerfte dezer twee fteden: hij neemt den titel van Koningklijken en Apostolifchen Regter aen, en beflist over alle de verfchillen, die zich tusfchen het burgerlijke en kerkelijke regtsgebied kunnen verheffen. De koningklijke gehoorzael beftaet uit een' Voorzitter , Regent geheten , vier Regters voor het burgerlijke i vier andere voor het lijfitrafbare, een' Advokaet Fiskael, een' Medehulp, een' Advokaet voor de armen, een' Prokureur Fiskael, twee Sekretarisfen en een'Prokureur voor de armen. Alle de andere vierfcharen van het eiland zijn aen deze onderhoorig; en in fommige gevallen, kunnen de partijen 'er hunne zaken brengen, en vandaer zich beroepen op den Koningklijken Raed van Sardinië, die te Turin zitting heeft, en uit een' Voorzitter, een' getabberden Regent, een' gekaperden en gedegenden Regent, twee Raedsheeren van Staet, een Advokaet Fiskael en een' Prokureur beftaet. Onder de andere fteden, Welken ik, van Ka. gliari naer Sasfari gaende, befchouwd heb, zijn 'er geene., die groote oplettendheid verdienen. De ftad Alghieri is echter vrij net. Men zegt dat Keizer Karei de Vde dezelve niet konde  Driehonderd Eenenzeventigstê Brief. 339 de verlaten, toen hij 'er zich ophield, bij zijne wederkomst van Tunis naer Italië. De ha* ven is zeer goed. Het korael \ 't welk men 'er' op de kusten vischt, is het meeste geacht van alle de koralen der Middelandfche zee,• en ótri deze reden misfehien werd deze ftad eertijds Corax genoemd. Sasfari is de tweede ftad van het koningkrijk: zij ligt op de rivier de Torrés , op een' geringen afftand van de zee , en van de kaep', waeraen zij harén naem geeft. Eene vlakte, die haer omringt, bijna ten alle tijde bedekt mèt bloemen en groen, levert overvloedig alle noodwendigheden des levens op. Menvoedt 'er eene groöte meenigte van vee. De omtrek der ftad is tamelijk gróót; en zoo buiten als binnen hare muren vindt men dertien mannen- en drie vrouwenkloosters. De kerken, gelijk ook vele anderen, welken men in Sardinië ziet, en voornamelijk die der JeZuïten, ver^ toonen wezenlijk veel pracht; maer de Spaenfche fmaek heeft 'er de overhand; en dit bewijst u dat men 'er zich meer heeft toegelegd öp de oVerdaed der fieraedjen , dan op dé edele en fierlijke eenvouwigheid , die 'er de voornaemfte verdienfte van moet uitmaken. Onder het getal der zonderlinge zaken, waerop men te Sasfari roem draegt, verzuimt men niet eene fontein, de fontein Rofello genoemd, te doen opmerken. De inwoonders des eilands, die nimmer iets zoo fehoon gezien hebben, Hellen haer niet alleen boven de prachtige fon-> teinen vau Rome, maer fpreken 'er met verrukf y 3 kin-  34° De Nieuwe Reizigers kinge over. Chi non vedë Rofcllo, zeggen zij, non vede mondo. Sasfari is de zetel van eene vierfchaer, waerin vele zaken beflist worden5 zij beftaet uit een" burgerlijken Regter, een* Halsregter, een' Prokureur Fiskael, een'Advokaet en een' Prokureur der armen, en twee Sekretarisfen. Het kleene aental der perfonen 9 tot de befturing van dit koningkrijk gebruikt, verwekte mij de meeste verwondering, vooral wanneer men aenmerkt hoe zeer zij vermeenigvuldigd zijn bij andere volken, die voor befchaefdcr gehouden worden; maer de Koningen van Sardinië gebruikten altoos de groot» fte oplettendheid in het verkiezen van Magiftraten, die zoo verftandig als vroom en werkzaem zijn om regt te bewijzen: zij verkozen insgelijks de Kerkvoogden, wier wetenfchap" en zeden bekwaem waren om volken, die in eene domme onkunde leefden, te onderwijzen en te ftichten. Kortom, de Onderkoningen? Landvoogden en Krijgsbevelhebbers fchijnen tot heden toe eenftemmig gewerkt te hebben, om zoo veel in hun was de goede oogmerken der Oppervorften te ondcrfteunen. Mijn voornemen is niet u te zeggen, Mevrouw , dat Sardinië nog tot dien trap van magt, rijkdom, en zelfs befchaefdheid, welken hec kan bereiken, gekomen zij. Buiten twijffel heeft men veel gedaen; maer 'er blijft nog veel te doen.- Reeds heeft men verfcheidén kleene eilanden, die in de nabuurfchap van Sardinië liggen, en waervan de voornaemfte zijn Alinari, Bu-  Driehonderd Eenenzeventigste" B8ief. 341 Bucina, San - Antioga , San - Petro, enz, in ftand gebragt; doch hec zou mogelijk zijn 'er nog grooter vrucht van te trekken, zoo ten aenzien van den landbouw als den koophandel. Alles belooft een verzekerd voordeel. Alles eindelijk voorfpelt in dit koningkrijk eene gelukkige hernieuwing, waervan de gevolgen, door den tijd, altoos merkelijker zullen worden. Reeds heb ik u gezegd, Mevrouw, dat men, wanneer de wind voordeelig was, minder dan een uur noodig had, om de ftraet van San - Bonifacio, die Sardinië van Korfika feheidt, over-, tefteken. Ik heb geen meer tijds hefteed om. dezen overtogt te doen. Bij mijne aenkomsr op dit laetfte eiland, zag ik aen alle kanten hec vuur des oorlogs en der tweefpalt. Het grootfte/ gedeelte der inwoonderen, ontftoken door de* liefde tot de vrijheid, zijn onder de wapens» om zich te verdeedigen tegens de Genuëzen,: die zich derzelver Opperheeren noemen. Deze verzuimen van hunne zijde niets om dit land onder hunne heerfchappij te houden; maer dé haet, diende Korfen hun dragen, is zoo geweldig, dat zij vroeg of laet eenige groote omwenteling in dit eiland moet veroorzaken. Zij' zullen alle hunne poogingen aenwenden, gelijk zij zeggen, om het tirannifche juk, waermedè zij belast zijn, aftefchudden; of in hunne wanhoop, zullen zij zich liever overgeven aen eenige groote Mogendheid, die hen voor altoos van een hatelijk gezag zal bevrijden. Y 3 [Het  342. De Nieüwe Reiziger. [Het vervolg op dezen Brief is achter den giften Brief, of het Aenhangfel over Korfika, te vinden.] Driehonderd Tweee'nzeventigste Brief- Aenhangfel over Korfika. Men breekt hier het verhael van den Reiziger af, dewijl 'er, federt den tijd dat hij in Korfika geweest is, zulke groote veranderingen, gelijk hij voorzien had, zijn voorgevallen, dat men noodwendig tot nieu^ we berichten zijne toevlugt moet nemen, om dit land wel te kennen. Men heeft 'er verscheiden ftukken over uitgegeven, federt het aen Frankrijk behoort. Kundige lieden hebben het zorgvuldig doorgereisd, en de naeuwkeurigfte aenmerkingen over de luchtftreek, 4en grond, de voortbrengfels, de zeden en de gebruiken der inwoonderen gemaekt. Om over dit eiland, waervan de bezitting van de grootfte nuttigheid voor Frankrijk kan worden,'juiste en regtmatige denkbeelden te vor-? men, moet men voornamelijk gebruik maken van de uitmuntende Proeve over Korfika, door den heer de Poinmereul, welke in de Biblio* theque, de Vhomme d'Etat & du Citoyen, of de Boekzael van den Staetsman en den Burger, ingevoegd is,  Driehonderd TweeÈnzeventigste Brief. 343 Het eiland Korfika, liggende tegenover het vasteland van het Gemeenebest Genua tusIchen de golf van Genua en het eiland SardiSe , is veertig of eenenveertig mijlen lang , e„ vijftien of zestien mijlen in zijne grootfte breedte: zijne oppervlakte is van vierhonderd of vierhonderd en twintig vierkante mijlen. Eene keten van bergen loopt er door in zijne geheele lengte, van de • kaep Korfika tot de kaep Bonifacius toe: deze keten wordt doorfneden door eene tweede hooger keten, die van de omliggende ftreken van Kalvi tot aen die van Porto-Vecchio loopt..Deze tweede keten maekte deze en geene zijde der bergen uit, eene verdeeling, eertijds aengewezen door de namen van Binnenftreek en Buitenftreek Maer de algemeenfte verdeeling van dit.land is die geene, door welke het verdeeld word in Pieves, dat is, in landftreker» van een onbepaeld getal van kerfpellen, allen onderworpen aen het kerkelijke regtsgebied van een' zelfden opperpriester, die om deze reden Pievano genoemd werd. Men verdeeld Korfika ook in landfchappen en regtsbannen De Franfchen hebben 'er korts negen ingefteld, die waerfchijnlijk de gewoonte verdeeling zullen worden. De aenmerkelijkfte vlakten van het eiland, en om dus te fpreken de cenigften, die dezen naem verdienen, «rekken zich uit van Bastia tot de omliggende ftreken van Porto-Vecchio, op de westelijke kust, Zij zijn onbewoond; en men zegt dat Y 4  344 De Nieuwe Reiziger. zij onbewoonbaer zijn, uit hoofde van de flechte Jucht, die 'er een gedeelte van het jaer heerscht. Het is het fchoonfte en vruchcbaerfte land des eilands, en werd van de Romeinen liefst bewoond. Maer de ftilftaende waters, welken zij buiten twijffel zorgvuldig deden afftroomen, befmetten tegenwoordig de lucht. Men had, zegt men, eertijds drieëndertig fteden in Korfika. Dit getal fchijnt vrij vergroot te zijn: men ziet 'er flechts de puinhoopen van twee of drie; en de aenmerkelijkfte der geenen, die tegenwoordig nog in ftand zijn, hebben meestendeels geen' alöuden oorfprong. De Romeinen befchouwden Korfika als een land van ballingfchap; en de filozoof Se. neka werd 'er den tijd van zeven of tien jaren op gebannen, en in een' toren, die nog zijn' naem draegt en aen de kaep Korfika gezien wordt, opgefloten. De manier, waerop hij de plaets van zijne ballingfchap en de inwoonders heeft afgefchilderd, bewijst dat hij noch over de eene noch over de anderen vergenoegd was: maer zijn oploopende aert heefc de afbeelding wat te veel bezvvaerd; en zij is op verre na niet gelijkende. Voor het overige verzekert men dat hij , gedurende zijne ballingfchap op Korfika, zijne boeken de Confolatione, over de Vertroosting, famenftelde en aen zijne moeder Helvia en Polibius opdroeg. Dit eiland geniet bijna 'dezelfde luchtgefteldheid als Proveuce: hec moest natuurlijkerwijs  Driehonderd Tweeknzeventigste Brief. 345 wijs veel heeter zijn; maer zijne kusten worden verfrischt door de winden; en zijne hooge bergen werken mede om de overmatige zomerhitte binnens lands te matigen. Korfika heeft veele havens, bekwaem tot het ontvangen der fchepen , die tot de koopvaert gebruikt worden. Die van Porto-Vecchio is de grootfte en veiligfte: zij loopt ver het land in: met eenige werken, zou zij de ftapel van den koophandel der Levant kunnen worden, oorlogschepen in tijd van nood ontvangen, en vrij gemaekt zijnde Livorno, in welks koophandel zij deel zoude krijgen , aenmerkeüjk benadeelen. Die van Kalvi, Ifola-Rosfa en Ajaccio liggen zoo voordeelig om met Frankrijk te handelen, als die van Bonifacio, Bastia en Macinajo, om koopmanfchap met Sardinië en Italië te drijven. De golf van San - Fiorenzo is ongemeen groot; en men zoude de haven van dezen naem gemakkelijk nuttig kunnen maken, door de naburige moerasfen uittedroogen. Men vindt op de Oostelijke kust zoutvijvers, beT 'ftaende in holligheden, welken de zee in fom* -mige tijden opvult, en ze op andere ftonden weder verlaet, waerdoor'er natuurlijkerwijs'een zout, 't welk men in het eiland gebruikt, door de zon gevormd wordt. De aenmerke* lijkfte rivieren zijn de Golo en Tavignano. De anderen verdienen flechts den naem van béken, die, door het fmelten van de fneeuw, of in regenachtige jaergetijden, eenen verbazenden ftroom waters met fticlheid doen afvheY 5 ten.  «(46 De Nieuwe Reiziger. ten. De gewoonlijkfte visfchen in deze rivieren zijn de voorns en alen, die beiden uit-* muntend zijn. De mijnftoffelijke waters zijn gemeen, en moeren zulks ook wezen, in Korfika. Mén vindt fonteinen van heet water in verfcheidén landftreken; en 'er is niet aen te twijffelen of men zal 'er, zoo het door bekwame artzen ontbonden wordt, uitmuntende hoedanigheden invinden. De visfcherij van de thonijnen eh fardijnen, is mede overvloedig op de kusten van dit eiland, a!s ook die van het korael, waervan men drie foorten, rood, wit en zwart vindt, zij verfchaffen twee takken van koophandel, die, aengemoedigd zijnde, van veel belang kunnen worden. Hee brengt ook veel koren voort, en kan 'er driejnael meer van opleveren, dan 'er voor de vertering der inwoonderen noodig is: het is zeer fehoon en goed. Men zegt dat men het moeijelijk kan bewaren:, misfehien is dit bij gebrek van oplettendheid en noodzakelijke voorzorgen. Alle de granen fpruiten 'er bij uitftek voort, behalve de haver, die 'er niet gezaeid wordt, en ook den grond der heete landen niet bemint. Haer gebruik wordt vervangen door dat der gerst, waermede de paerden zich met te meer vermaek voeden. De weilanden ontbreken in het algemeen: nogthans hebben de Franfchen hooi gezaeid in de vlakten van Aleria, en 'er een' goeden en veelvuldigen oogst van inge. zameld. De honig is 'er overvloedig: jammer is het dac hij eene zekere fcherpheid heeft j.  Driehonderd TweeËnzeventigste Brief. 34? heeft, welke men toefchrijft aen de palen, tal-fis en andere fterke planten, die het eiland bedekken^ en wneruit de bijën hun zap zuigen. Maer men kan de goede hoedanigheid en beftendi'gheid van het wasch, 't welk men in Korfik't verzamelt, niet genoeg roemen. Indien 'cr de aenkweeking der honigbijen aencemoedigd wierd, hoe veel beter koop zou. den wij ons kunnen voorzien van beter wasch, dan het geene men ons tegenwoordig tot een onmatiger* prijs doet betalen, en 't welk wij genoodzaakt zijn uit de handen der vreemde, lingen te trekken I De gemeende boomen in Korfika zijn de groene eikenboom en de beukenboom, beide goed voor wagenmakerswerk, de denneboom, waervan men heerlijke masten kan krijgen, en .die het teer uitlevert, de pijnboom, waeruit de harst vloeit, en de kastanjenboom, die uitne4 mend voor het timmerwerk is. Deze boom , die 'er in overvloedig is, en anders zeer nuttig kan zijn, is gevaerlijk in dit eiland. Hij is het voedfel voor de luiheid van deszelfs inwoon^ deren. Bij hem voldoet deszelfs voedfel voor alles: men droogt en maelt het, en bakt 'er brood van: hunne paerden zelfs worden 'er mede gevoed; en de grond zelfs wordt geheelenal verwaerloosd, omdat de aenkweeking van een woud van Kastanjeboomen geene de minde zorg yereischt, en de oogst van derzelver vruchten genoegzaem voldoet voor de geringe behoeften van een fpber volk. De olijfboom is 'er niet min, des-  34S De Nieuwe Reiziger. der overvloedig, vooral in het landfchap Balagna, en in eenige gewesten, die 'er geheel mede bedekt zijn. Schoon men de moeite niet neemt om hem aentekweeken, is hij veel dikker en hooger dan in Provence en Languedok. De olie is de voornaemfte rijkdom van Korfika, en kan 'er in een groot gedeelte uitgevoerd worden. Indien wij met onze verooveringen voordeel wisten te doen, zouden wij bij ons den prijs van deze waer, en bij^evolg'dien der zepen zien verminderen. De moêrbezieboomen waren 'er onbekend: de Franfchen hebben dezelven geplant, en ze oogenblikkelijk zien groeijen. De oranje- limoen- fitroen- amandel- vij« gen- en andere boomen zijn 'er zeer gemeen. Wat de wijnen belangt, dezelve zouden zeer gezocht zijn, indien zij welbereid waren. Men eet geene lekkerer rozijnen dan die der kaep» Korfika; en men ziet 'er geenen, wiens korrels zoo groot zijn. Men kan niet twijffelen of dit eiland bevat vele mijnen. Men vindt ze 'er van ijzer, koper, zelfs zilver, aluin en zwavel; en men ontdekt 'er fehoon granit, jaspes en verfchillende fteengroeven van kostbaer doch onbekend marmer. Doch noch merkwaerdiger is het fteen- of ontbrandbaer vlas, 't welk men in eenige bergen ziet, en waervan men gemeenlijk gelooft dat het geheim om 'er linnen van te maken verloren is , fehoon dit wezenlijk geene plaets hebbe. De Korfen fchrijven verfcheidén kragten toe aen een' zonderlingen fteen , bijna van  Driehonderd Tweeenzeventigste Brief. 349 van eene teerHngfehe gedaente, en hierom Pietra quadrata of vierkante fteen genoemd: hij is van eene bruine kleur, en van eene aenmerkelijke zwaerte. In het verkalken , befpeurr, men dat hij een groot gedeelte van zwavel bevat. Men vindt hem in verfcheidén ftreken van het eiland; en eenige Korfen, onnoozeler dan de anderen, brengen hem in hun huis als een kragtig toovermerk. _ . Alle de viervoetige dieren in Korfika zijn ra het algemeen kleener dan in Frankrijk. De osfen, koeijen, paerden, ezels en muilezels worden 'er zoo flecht gevoed, dat zij door hunne magerheid medelijden verwekken. Niemand van hun heeft eene fchuilplaets tegens de koude des nachts, of de geftrengheid des winters, Men kent 'er niets anders dan de geitenmelk, waervan men kaes maekt in de gebergten. Naeuwelijks ziet men een wit fchaep in de talrijkfte kudden: allen hebben zij zwarte wol, die lang en zoo hard als hair 'lS. Eenigen hebben vier en zelfs zes horens. De wolven en konijnen, eene verwoestende foort, zijn 'er onbekend. Maer het wild is overvloedig in het eiland; en in 't vervolg zal het 'er nog gemeener zijn , door het verbod aen de inwoonders, op ftraffe van het leven, om eenig fchietgeweer te dragen, of in hun huis te hebben. Men gelooft dat 'er geen venijnige dieren zijn: de fcorpioenen zijn 'er echter zeer gemeen. Men  g5<3 De Nieuwe Reiziger. Men begroot de bevolking van Korfika op omtrent honderd tweeëntwintig duizend inwoon, ders. Bastia, Ajaccio, Bonifacio, Kalvi, Korte en San-Fiorenzo zijnde voornaemfte fteden? en nog verdienen eenigen dien naem niet. Korte, bij voorbeeld, bevat flechts drie honderd negen huizen, en duizend drie honderd tweeëndertig inwoonders; Men kent veel aenziedijker dorpen : maer deze plaets is in het midden van het eiland; zij is eene wezenlijke post, het verblijf van een' algemeenen Krijgsbevelhebber „ Van eene bezettinge, van een' Bisfchop en.een regtsgebied: zie daer hare titels om eene ftad genoemd te worden. De Franfchen (lichten vestingwerken te Korte; en om geruste bezitters van Korfika te zijn , denken zij een kasteel te Karregla, bij Kampoloro, te bóuwen. Zij bezetten ook Bastia en San - Fiorenzo , aen de twee uiteinden der kaep', Korte in het midden des eilands, Bonifacio aen het andere einde van deszelfs grootfte middenlijn, Kalvi en Karregia aen twee uiteinden van deszelfs klecnfte middenlijn. Met deze zes punten van verdediginge, zoude het moeijelijk zijn hun het zelve te ont» nemen. De wegen waren onbekend in Korfika, gelijk ook alle foorten van rijtuigen. Alle de overvoeringen gefchieden op den rug der muilezelen. De Franfchen hebben aen alle zijden groote heirbanen geopend, om de gemeenfehap te beveiligen en gemakkelijk te maken. De voltooide wegen zullen de minstzeldzau?e zakert van het eiland niet zijn. Men heeft bergen door-  Driehonderd Twee'ÉnzeventicSSte Brie?. 35* doorgefneden, en reeds ontzagchelijke. werker* aengelegd, waervan men reeds al het voordeel befpeurt, fehoon de arbeid op verre na met voltooid is. Men telt te Korfika vijf bisdommen, waervan de aertsbisfchoppelijke zetels Pifa en Genua zijn. Deze bisdommen zijn Mariana, Aléria, Nebbio, SagoneenAjaccio. De Bisfchop van deze laetfte ftad is de eenigfte, die zijn verblijf houdt in de plaets zelve , welke den titel van bisdom heeft. De andere vier hebben hun verblijf in verfchillende plaetfen: die van Mariana heeft de zijne te Bastia, die van Aléria te Korte, die van Nebbio te San - Fiorenzo, en die van Sagone te Kalvi. De Bisfchop van Aléria heeft hec beste inkomen; en die van Nebbio het minfte. Men kan zich geen regtmatig denkbeeld van de onkunde en onbefchaefdheid der geestelijken van dit land vormen. Deze opmerking is echter niet zonder uitzondering; en men ziet 'er kundige en geleerde kerkdijken. Maer het verzuimen der kerktucht, federt vijftig jaren, heeft de zeden der priesteren van dit eiland bedorven» veel meer nog dan die der overige inwoonderen; Zij moeten van nabij bewaekr, beftraft en onderwezen worden. Men moec alles verwachten van de nieuwe Bisfchoppen, welken de Koning van Frankrijk benoemt, om de ledigftaende zetels te vervullen, federt hij meester van Korfika geworden is. Hunne zeden en kundigheden zijn bekwaem om eene diergelijke omwenteling te veroorzaken, doch die alleen het werk van den tijd  35^ De Nieuwe Reiziger, lijd, en#aneen*beftendigen en wel onderhonden ijver moec zijn. De monniken zijn 'er talrijk; en men zal moeite hebben om te gelooven , dat" de eenige Orde van St. Franciskus in Korfika zevenenvijftig welbebouwde en wélbevolkte huizen heeft. In deze laetfte tijden was 'er de ftaet van monnik dezelfde als in Frankrijk iri de twaelfde eeuwe: een gfoot gezag over detl önverlichten geest van het volk, eene beter kleeding, eene beter woning, een verzekerd en beter bereid voedfel dan dat zijner landgenooten, eene genoegzame groote vrijheid in de wijkplaets, welke zij voor zich gekozen hadden , de Verzekerdheid van geëerd te zullen worden door de verfchillende aenhangen, die het land verwoestten, en het vcrmaek van gerust in het midden van den ftonn te blijven • dit waren genoegzame beweegredenen om deze foort van leven te omhelzen. Doch het moec vrij ongemeen fchijnen , dat 'er flechts drie nonnenkloosters in het eiland zijn, en juist alle drie te Bastia. Wat dezeden der Korfen betreft, men moet denken dat zij zullen veranderen: anders waren zij het barbaerfte volk van Europa. De vrouwen zullen ailengskens ophouden flaven te zijn, en de heerfchappij met hare mannen deelen. De wraek, die met den Kors fchijnt geboren te wezen, zal misfehien bedaren, door het befpeuren dat eene vierfchaer hem beter zal wreken dan hij zich zeiven. Indien men met reden heeft opgemerkt, dac uit den boezem der burger-  Briehonderd TweeênzeventigSte Brief. 353 gerlijke onëenigheden allerlei groote mannen geboren worden, en dat Korfika den vrede, dien Frankrijk het zelve korts gegeven heeft, wil genieten, dan moet men verwachten uit dit eiland zulke vermogende vernuften, als groote krijgsbevelhebbers, te zien voortkomen. Na zijne oogenblikken van gistinge, möet het die van zijne roemruchtigheid zien fchitteren; ert zijne onheilen hebben niets anders dan het zaed zijner eere voorbereid. Door deze ruwe fchets van Korfika , kan men zien hoe zeer het de oplettende opmerking van een' geleerden zoude verdienen; en hoe vele nieuwe ontdekkingen voor de natuurlijke historie opleveren. De zee, de bosfehen, de rotfen, de ingewanden des aerdrijks, kortom alles ontdekt in dit land vele fchatten voqr een' verttandigen en kloekmoedigen onderzoeker; want men moet kloekmoedigheid bezitten om de reis door een bijna woest land, dat niets dan puinhoopen en gedenkftukken van armoede en onkunde aen de oogen vertoont, te durven ondernemen. Ten opzigte van de omwentelingen van Korfika, kan men 'er hier flechts eene vaerdige fchets van vertoonen; maer men kan in verfchillende werken, die federt weinige jaren in het licht verfchenen zijn f, eene gegronde kennis wegens de historie van dit land krijgen. Het is waerfchijnlijk dat de Korfen hunnen oorfprong verfchuldigd zijn aen de Feniciërs, die eene volkplanting in het eiland vestigden. De GrieXXVlILDeel. Z ketl  354 De Nieuwe Reiziger. ken kenden het zelve, en gaven het den naem van Kirnos, welken her federt in Korfika veranderd heeft. De Karrhagers verooverden hec' zelve omtrent het jaer 3623 : korts daerna jaegden 'er de Romeinen hen uit, en bleven'er vreedzame bezitters van tot den inval der Wandalen en Gothen, die Korfika verwoestten. De Lombarden, en na hen de Sarafijnen, fh'chtten 'er verblijfplaetfen. Karei Martel en Karei de Groote noodzaekten deze laetften het eiland te verlaten, waerop de Paufen welhaest hunne regten deden gelden, en het ais een leengoed der Kerke befchouwden. De Genuezen doen ook hunne eifchen tot de negende eeuw opklimmen. De Pifaners betwistten aenftonds aen dezen de bezitting van Korfika; maer hunne nederlaeg, in het jaer 1289, gaf de eerften de vrijheid om zich meer en meer de heerfchappij van dit eiland te verzekeren. De Koningen van Arragon, door de Paufen gevolmagtigd, trachtten 'er zich, in de dertiende en veertiende eeuwen , meester van te maken; zij vverden'er nimmer zeer magtig. Het gezag der Genuëzen behield altoos de overhand : maer dewijl zij befpeurden dat de geest van onafhangelijkheid alle dagen nieuwe voortgangen maekten onder de eilanders, ftelden zij alle mogelijke middelen in 'c werk om dezelven te beteugelen,* en om des te zekerer tot eene willekeurige magt te geraken , vervolgden zij alle de Baronnen of Heeren, die leengoederen van dit land bezaten, en |>oogden den eenen door den anderen te vernielen;  Driehonderd Tweeenzeventigste Brief. 355 len : zij misdngen zich zelfs in gruwelijke misdaden. De' historiefchrijvers getuigen dat een Genuëfchen Landvoogd , een groot^ aental van deze Baronnen op een gastmael, 't welk hij hun gaf, verzameld hebbende, op het einde van den maeltijd foldaten of liever beulen het inkomen, die hen allen zonder barmhartigheid flagtten. Dit geval alleen zou misfehien genoeg zijn, om den ingewortelden haet der Korfen tegen de Genuëzen te wettigen. Andere onregtvaerdige behandelingen , en vooral de vermeerdering der belastingen, verwekten eerst morringen onder hen, en deden hen eindelijk tot muiten overflaen. In het jaer 1553 riepen zij tot hunne hulp de Franfchen, die, onder het beleid van Paulus de la Barthe, Marquis van Thermes* federt Marfchalk van Frankrijk, zich meester maekten van bijna het ganfche eiland, 't welk Voor een wettig landfehap van Frankrijk erkend wierd; maer het werd aen het Gemeenebest van Genua wedergegeven in het jaer 1559,.door "het verdrag van Chilceau Cambrefis. Toen werden de Korfen, zonder eenige onderfteuning, de prooi der Genuëfche tirannen; en gedurende den tijd van meer dan eene eeuw, bevat hunne historie niet anders dan hec verhael van tirannij en onderdrukking. In het jaer 1676 verzocht eene bende van Grieken , uit Moréa ontfnapt, aen de Genuëzen zich in Korfika nedertezetten. Het Gemeenebest vergunde haer dri^ onbebouwde landftreken in het gewest van Z a Viko,  35Ó De Nieuwe Reiziger. Viko, te weten, Paomia, Revida en Salogna. Zij waren, bij hunne aenkömst, vijfhonderd en vijftig; maer hun getal is federt grootelijks vermeerderd. De onlusten i die Korfika ontroerd hebben, deden hen vanwoonplaetsverwisfelenï zij bevinden zich tegenwoordig in de omliggende ftreken van Ayaccio. Ondertusfchen hielden de verdrukkingen der Genuëzen in Korfika aen, en waren tot haer hoogden top geklommen. Men behandelde de edelen met eene ongemeene geftrengh?id, en beroofde hen van hunne voorregten. De ingeboren waren van alle kerkelijke en krijgsbedieningen uitgefloten; en het was hun' niet geöoriofd eenige foort van koophandel te drijven. Men koft de voortbrengfels van hun land ten laegften prijze, en deed hun die , welken zij noodig hadden, duur betalen. Men liet hen in de onkunde en luiheid voortkruipen , en bleef nalatig in het draffen van de meenigvuldige moorden, waer van hun eiland her tooneel was, en wier getal, in een gemeen jaer, op negen honderd beliep. Op het minde teeken van. misnoegen, werden geheele landdreken in vuur en bloed gezet: de ongelukkige inwoonders zuchtten onder de geftrengfte fmerten: zij waren overladen met fchattingen; en fehoon het Gemeenebest, na aftrek van alle kosten, jaerlijksca jlcchts zeventig duizend Franfche guldens van Korlika trok, was deze middenmange fomme echter voor hun een' ondragelijken last, omdat zij, federt langen tijd beroofd van geld, dat nim.  Driehonderd TweeËnzeventigste Brief. 357 nimmer in hun eiland wederkeerde, in de onmogelijkheid waren om het zelfs voor hunne -dringendlte nooden te vinden. Zoo vele yereenigde rampen verwekten eindelijk, in het jaer 1726, eenenopltand, die in het eerfte van geen* langen duur was; maer deKorfen, die zich aen eene nieuwe belasting onderworpen, en vruchteloos den Landvoogd Pinelli verlof verzocht hadden om zelfs zout te maken, dewijl de Genuëzen het hun ongemeen duur deden betalen, gaven in het jaer 1729 een getuigfchrift uic, waerin zij de onregtvaerdigheden van het Gemeenebest ontvouwden: vervolgens namen zij de wapens op, en wilden nimmer het oor lee? nen aen de voordellen der Genuëzen. Eenige vreemde Mogendheden zonden hun onder de hand onderftand. Genua fmeekte den bijftand van den Keizer: zij verkregen van hem , in de jaren 1731 en 1732, eenige hulpbenden, wier dienst ftrekte om de onlusten te bevredigen; en de Genuëzen vergunden den Korfen zelfs eenige verzachtingen, in het jaer 1733. Maer de keizerlijke benden hadden, in het zelfde jaer, naeuwelijks hèt eiland verlaten, of de muiterij begon op nieuw. De misnoegden vormden, in het jaer 1735, zelfs het ontwerp van eene nieur we Regering, onaf bangelijk van Genua. Een gelukzoeker fpeelde, het volgende jaer, in .dit eiland eene rol, die eenigen tijd de oplettendheid van Europa bezig hield, maer belagchelijk eindigde. Met dit zeggen heb ik het oog op Theodorus, Baron van Newhoff, ooi> Z 3 fpron-  SS§ De Nieuwe Reiziger. fprongelijk uit het graeffchap van der Mark in Westfale-n. Hij werd tot Koning van Korfika verkoren den i5denvan April 1736, in eene algetneene vergadering des volks te Kafinka. Deze nieuwe Koning bezorgde denKorfen niet dan een' zwakken onderftand, fehoon hij hnn een' aenmerkelijken beloofd had. Hij kon niet beletten dat de Graef van Boisfieux, Veldheer der Franfche krijgsbenden, welken het Gemeenebest van Genua van den Koning van Frankrijk verzocht had, op Korfika ontfeheepee in het jaer 1738, en dat de Marquis van Maillebois, die den Graef van Boisfieux, overleden in de volgende maend Februari, was opgevolgd, het eiland in drie maenden tijds onderwierp; eene krijgstogt , waerdoor hij den Marfchalksftaf van Frankrijk verdiende. Het vertrek der Franfche benden , in het jaer 1741, ontftak op nieuw hec vuur der tweedragt. De onlusten beroerden Korfika in het jaer 1743 , en vermeerderden door de wederkomst van Koning Theodorus en den onderhand van Engeland. Maer deze Oppervorst, dien men met regc een' wezenlijken Tooneelkoning kan noemen, verliet korts daerna het eiland, waerop hij federt niet meer verfcheen. Hij eindigde zijne dagen te Londen in eene gevangenis, waerin hij voor zijne fchulden gezet was. De misnoegden, die aen hun hoofd Rivarola hadden, overmeesterden Bastia. Deze ftad werd hun welrasch ontnomen. De Marquis van Curfai, door het hof van Frankrijk in Korfika gezonden met twee duizend mannen s  Driehonderd Twee'enzeventigste Brief. 359 nen, herftelde de orde en den vrede in het eiland. De befturing van dezen Veldheer zal altoos dierbaeraendeKorfen zijn: hij deed overal de naeuwkeurigfte geregtigheid heerfchen, havens aenleggen, bruggen hcrftellen, de jeugd naerftig onderwijzen, eene akademie fhchten , en verzuimde niets van al het geene een verltandig Oppervorst kan in 't werk ftellen, tot geluk van een volk, 't welk hij bemint. De Franfchen verlieten nog eens het eiland, en lieten de inwoonders en Genuëzen den twist onder eikanderen beflisfen. In deze omftandigheden werd de beroemde Pascal Paoli, die zich naer Napels begeven had, tot Veldoverften der Korfen verklaerd, op den 6den van Juli 1755» in eene algemeene vergadering van het volk, Waervan hij de afgod wierd. Hij had alle de hoofden door de liefde tot de vrijheid verhit ; en men verlangde niets meer dan naer het tijdftip, om zich voor altoos van de Genuëzen ontflagen te zien. Men hield, in het jaer 1761 , eene andere algemeene Vergadering te Kafinka, waerin , onder andere beraedflagingen, met algemeene Hemmen befloten wierd dat men nimmer het oor zoude leenenaen eenige vereeniging met de Genuëzen, eer zij vooraf het eiland ontruimden uitdrukke, lijk de onafhangelijkheid en volftrekte vrijheid des landaerts erkend hadden, weigerende voor het overige niet hen fchadeloos te (lellen Wegens het geldverlies, 't welk hun de afltand van het eiland zoude veroorzaken. Sedert dit tijdftip, 'l 4 ach-  360 De Nieuwe Reiziger. achtten zich de Korfen geheelenal vrij: zij zonden ih het jaer 1763, afgevaerdigden aen den Paus, te Weenen en teTurin, met een gefchrift, in den vorm van eene bekendmaking, waerin zij verklaerden dat het Gemeenebest Genua hec verdrag verbroken had, en zij dus regc hadden pm zich in volkomen vrijheid té ftellen. In dezeomdandighedeti, verzochten de Genuëzen, van het hof van Frankrijk, nieuwe krijgsbenden, die zich op Korfika ontfeheepten; maer zij hadden niets anders te verrichten, dan de fterkten, welken het Gemeenebest nog in het eiland bezat, den tijd van vier jaren te bewaren. De zaken veranderden welrasch van gedaente. Zijne Allerchristelijkfte Majesteit, de onlusten tusfchen de Genuëzen en de Korfen willende bevredigen, deed aen dezen een ontwerp van verëeniging voordellen. Paoli bewoog de algemeene vergadering, ten dien einde verzameld, om zich aen het befluit van Kafinka in het jaer \76i te houden. Het Gemeenebest, wien dit antwoord werd overgebragt, wilde liever Korfika aen Frankrijk afifaen. Het verdrag van overgift werd befloten en geteekend te Verfailies, den 15 den van Juni 1768, op voorwaerde dat men de Genuëzen in hec bezit van het eiland Kapraïa, waervan de misnoegden zich meester o-emaekt hadden, zouden dellen; eene voorwaerde , die welrasch werd uitgevoerd. Wij zullen ons hier de geringe gebeurtenisfen dezes korten oorlogs , waerin Paoli tegen Frankrijk wilde wordelen, en.het zelve Korfika be-  Driehonderd Tweeenzeventigste Brief. 36Y betwisten, niet herinneren. Het zal genoeg zijn te zeggen dat de eerfte veldtogc niet zeer gelukkig was voor de Franfchen, die geflagen werdén te Kafinka en Borgo, maer dat die van het jaer 1769 hun in luttel tijds hec ganfche eiland onderwierp, niet min door de goede fchikkingen van den Graef van Vaux, die het bevel over hen voerde, dan door het overloopen en het verdrag van een groot aental van Korfen, Paoli had het geluk om te ontvlugten op een vaercuig, dat hem naer Livorno bragt, vanwaer hij. zich begaf naer Florence, en vandaer naer Engeland, waer hij tegenwoordig leeft. De Graef van Vaux deed, door alle de landftreken, het oppergezag van den Koning van Frankrijk erkennen: hij riep alle de Opperhoofden en Podeflaten te Korte bijéén, om 'er, in eene algemeene vergadering, den eed van getrouwheid, welken zij ijder in het bijzonder gedaen hadden, te vernieuwen. ,, Dus , zegt „ de heer de Pommereul, dié hier boven aen„ gehaeld is, ging Korfika onder de Franfche „ heerfchappij over, 1 op het tijdftip dat het „ een aenzienlijke landaert ftond te worden, „ om bijna eene rol te fpelen als de Verëenigde „ Nederlanden, federt zij het Spaenfchejuk afgefchud hebben. Mogt de Franfche Regc„ ring de orde, de geregtigheid, den koop„ tóndel en de kunften doen heerfchen in een „ land, dat zoo lang de zetel der wanorde , „ verdeeldheid, armoede, ellende en nllerlt? „ misdaden was! Mogt zij den Korfen alle dc 2 5 J5 voor  3&2 De Nieuwe Reiziger. y, voordeden van eene goede en verftandige „ befturing bezorgen, voor den prijs der vrij. „ beid, welke zij hun ontroofd heeft! Sedert deze gebeurtenis , heeft Frankrijk zich fterk op de wetgeving en de burgerregering van dit eiland toegelegd. Reeds heeft men 'er eene verzameling van bevelen, verklaringen, gunstbrieven, befluiten en keuren, die een Korfisch Wetboek in 3 Deelen in 4"» uitmaekc, zoo in het Fransch als Italiaensch. Niet minder voordeelig is het dat de Graef van Marbeuf, die thans het bevel in het eiland voert, het juk der inwoonderen, die misfehien nog de oogan naer de vrijheid wenden, heeft weten te verzachten. Zijne wijsheid, zachtmoedigheid, vriendelijkheid en weldadigheid hebben hem de eerbied, achting en liefde van alle de Korfen doen verdienen. De fteden van Korfika zijn luttel waerdig dat men 'er eene lange befchrijving van geve. Men zal echter eenige bijzonderheden uit het verhael van onzen Reiziger, die dezelven doorloopen heeft, mededeelen. Bastia, hoofdftad yan het eiland, en verblijfplaets van den Opperkrijgsbevelhebber , ligt aen de oostkust, op het hangen van eenen berg. Eenigen meenen dac het de aloude ftad Mantinum of Mantinorum Oppidum. is. Zij zal thans omtrent yijf of zes duizend inwoonders bevatten. De ftraten zijn Hecht; en behalve het huis der Jezuiten, dat vrij fehoon is, hebben de andere gebouwen niets merkwaerdigs. De hoofdkerk is geplaetst in de fterkte, die zelf van wei-  Driehonderd Tweeenzeventigste Brief. 363 weinig aengelegenheid is. De haven is kleen, en wordt alleen van middenbare groote vaertuigen bezocht. San- Fiorenzo, eene kleene ftad, liggende drie mijlen van Bastia, aen eene golf, die 'er eene goede haven uitmaekt, heeft bijna voor alle verdeediging niets dan penen verfterkten toren. Kalvi is insgelijks eene kleene ftad, gebouwd op eene landtong aen den oever eener golf, met eene gemakkelijke reede. Het kasteel, dat dezelve geheel bevat, is de beste fterkte van het eiland. Korte en Aléria verdienen weinig dat men 'er gewag van make: het zijn vlekken, vrij flecht gebouwd, waeraen men, men weet niet waerpm, den naem van fteden gegeven heeft. Wat Ajaccio betreft, vervolgt onze Reiziger, het js de fraeifte en hestgelegen ftad van Korfika, aen den oever eener golf, die tot eene gemakkelijke haven voor de grootfte fchepen verftrekt. Bijna allé de ftraten zijn regt en breed, en alle de huizen vrij wel gebouwd» Pe hoofdkerk, het huis der Jezuiten en het paleis, dat de zetel van het regtsgebied en de handvesten des lands is, zijn de aepzienlijkfte gebouwen. Eertijds was de ftad, eene mijl yandaer, op het voorfte gedeelte der golf gefticht. Zij werd herbouwd op de plaets, welke zij tegenwoordig beftaet, in het jaer 1435; en honderd agttien jaren daerna werd zij grootelijks verfierd door de Franfchen, die 'er aenlandden, om Korfika te verooveren. De MarQuis van Thermes liet het kasteel bouwen.  3Ó4 De Nieuwe Reiziger. Ik verneem oogenblikkelijk , Mevrouw, voegt 'er onze Reiziger hij, de tijding van een aenmerkelijk voordeel, 't welk de misnoegden op de Genuëzen behaeld hebben, Ik ga mij fcheep begeven naer Genua, waer ik niet twijffel of deze tijding zal den levendigften indruk maken op deze Gemeenebestgczinden, wien de bezitting van Korfika zoo na aen het hart fchijnt te gaen, en die zoo veelopgeöfferd hebben , om het zelve te behouden. Ik ben, enz. Bastia, den iorff° van Februari, 1759. Driehonderd Drieenzeventigste Brief. Genua. Ik heb mij niet bedrogen, Mevrouw de tijding van de overwinning, welken de Korfen behaeld hebben, heeft de ganfche ftad Genua in beweging gebragt. De voorname vrouwen zijn vooral in eene hevige droefheid gedompeld. Deze Koninginnen van Korfika, gelijk zij zich betitelen , zijn mistroostig over het verlies van een Koningkrijk, waerin zij vreezen weldra geene wetten meer te kunnen voorfchrijven. Zij roepen overluid dat men dezen ramp- fpocd  DRIEHONDERD DrIe'ÈnZEVENTIGSTE BrIEF. $6$ fpöed moet herftellen , en bekwame kragten in hec eiland brengen, om de muitelingen te beteugelen, Zij eifchen dat, men de hulp des Konings van Frankrijk verzoeke, en de befcherming van dezen magtigen bondgenoot vordere. Gij weet hoe nuttig hij was aen de Genuëzen, gedurende het laetfte oorlog; en alles wedergalmt nog van de edelmoedigheid; dapperheid en den roem van den Franfchen naem. Sedert langen tijd fpeelt de ftad Genua eene luisterrijke rol in de historie. Haer oorfprong is een der alöudften. Indien men eenige fcbrijvers mag gelooven* werd zij gebouwd door Janus, waervan zij haren Latijnfchen naem Genua ontleent. Zij werd de hoofd* ftad van Ligurië, en eene koopplaets vah aengelegenheid. Hare haven werd bezocht doot kooplieden van allerlei volken. De Karthagers overmeesterden en verwoestten haer. Door de Romeinen herfteld,* ging zij van de hecrfchappij' van dit volk over onder die der Barbaren, die haer verfcheidenmael plunderden. De Lombarden lieten 'er geen' fteen op fteen. -Zij was hare herftelling verfchuldigd aen Karel den Grooten; en zijne opvolgers fielden 'er Graven, om haer te regeren. De koophandel maekten de Genuëzen zoo magcig, dat zij in de elfde eeuw hec juk der Graven affchudden, en alleen wilden geregeerd zijn door Magiftraten, weiken zij zelfs verkozen. Zij maekten zich toen ook vermaerd, door de roem-  $66 De Nieuwe Reiziger. roemrijkfte en nuttigde krijgsrogten. Zij verfchenen met luister in de kruisvaerten, en overmeesterden Savona, Vintimilla en verfcheidén andere fteden in hunne nabuurfchap: zij ftrekten hunne verooveringen uit over Korfika, Sardinië, Minorka, Majorka, Maltha, Syrakufa, en zelfs tot over de Krim, waer zij alle de havens, gelijk ook die der Zwarte zee, bemagtigden: zij behaelden overwinningen over de Sarafijnen, Pifaners, Spanjaerds en Turken, ën betwisten de heerfchappij over de zee aen de Venetianen, in eenen langdurigen oorlog', die niet eindigde dan door den vrede, gefloten in het jaer 1381. Doch het geene vreemd moet fchijnen beftaet daerin, dat de Genuezen, in dezen tijd van grootheid en roem, verfcheurd wierden door inwendige verdeeldheden , die hen tót gedurige veranderingen in de regeringe vervoerden. Om allen geest van wangunst te Verbannen, benoemden zij eerst een' vreemden Podeftat; doch deze regeringsvorm duurde niet lang. Zij verkozen vervolgens Landvoogden, die door Hertogen opgevolgd wierden. Deze werden vervangen door de zoogenoemde Doges, en de gerustheid begon zich te herftellen , wanneer dit onbeftendige volk zich eensklaps aen de Franfchen overgaf, en zich onder de befcherming van Karei den Vden ftelde. Het fchudde weldra dit juk af, bragt de Franfche bezetting om, verzocht hulp aan den Marquis van Montferrat, verkoos vier jaren daerna weder een' Doge t gaf zich vervolgens onder  Driehonderd DrieËnzeventigste Brief. 367 der de heerfchappij van den Herrog van Mïlaen, herftelde de Doges, onderwierp zich op' nieuw aen de Franfchen, ging weder tót de Do«es over, en bood zich eindelijk aen bij Lodewijk den Xlden, die aen het zelve liet zeggen, dat hij de ftad Genua, indien zij zich aen hem overgaf, aen alle de Duivels zoude geven. Deze onlusten waren de eenigfte niet, die deze ftad ontroerden: zij zag in haren boezem alle de woede der aenhangen, onder den naem van Guelfen en Gibellijnen bekend. De ftaetzucht harer eerfte Doges verwekte gruwelijke onëenigheden : die der Adornes en Frégofes bragt haer op het punt van haer verderf. Zij ontving wetten van de Franfchen, van den Keizer, en van de Hertogen van Milaën, die 'er beurt om beurt regeerden. Genua was zonder herftel verloren , wanneer de beroemde Andréas Doria, in het jaer 1528, den loop dezer omwentelingen ftuitte, het zelve de volkomen vrijheid wedergaf, en den regeringsvorm, dien zij nog in onze dagen heeft, op onwankelbare gróndflagen vestigde. Deze groote man, die den titel van Vader des vaderlands boven dien van deszelfs Oppervorst verkoos, bragt Genua aen de zijde van Spanje, aen wiens dienst het getrouwelijk verknocht bleef, na het dien van Frankrijk verlaten had. Deze gevoelens van toegenegenheid, voor de eerfte dezer twee Mogendheden, bleven in deze ftad lang in ftand. De inwoonders kwamen zelfs  g68 De Nieuwe Reiziger; zelfs zoo ver, dat zij de fierheid van Lodewijk den XIVden trotfeerden. ,, Schoon zij met „ Frankrijk verbonden waren, zegt de Voor;, zitter Hénaült, onderhielden zij echter ver„ ftandhouding met Spanje, en zelfs met de j, Algerijnen, wier zëerooverijen zij begunftig„ den. De heer de Saint-Olon eischte hier,, van vergoeding: zij weigeren dezelve. De „ Koning doet Genua bombardéren , in de „ maend Mei 1684, door den Marquis du „ Quesne^ De heer de Seignelei, Staetsdie,, naer wegens de zeevaert, was op de vloot. p De Paus, zegt dezelfde fchrijver op het jaer „ 1685, fpreekt voor de Genuëzen. De Ko„ ning belooft hem hunne ftad niet in te ne- men, noch eenige verooveringen op hen te „ doen, mits dat zij hem de vcreischte vo'1„ doening geven. Uit dien hoofde kwam de Doge, Francesco Maria Imperia-li genoemd, „ vergezeld van vier Raedsheercn, zijne on- derwerping aen den Koning doen, den i5dt>n „ van Mei: hij dekte zich bij de gehoorgc„ ving, welke hij in de gallerij had, waer de „ Koning hem met grooten roedel ontving. „ De wet van Genua behelst dat de Doge zijne „ waerdigheid en zijnen tisej verliest, zoo dra „ hij zich buiten de ftad bevindt : maer de Koning wilde dat hij dezelven behield, zon„ der welken 'er flechts een enkele Genuëzer ,, voor hem verfchenen zoude zijn." Men weet dat Lodewijk de XVde, die hem anders uitnemend onthaelde, hem vraegde wat hij het zeld-  Driehonderd DrieËnzeventigste Brief. 369 zeldzaemfte inVerfailles vond, en van hem ten antwoord kreeg: mij aldaer te zien, Sire. Men dient hier nog bytevoegen dat deze Vorst het Gemeenebest eenige voorwaerde oplcide. Eene der voornaemfte was dat het alle zijne galeijen zoude ontwapenen, behalve zes, en dac hec zoude belooven geene anderen te^wapenen, zonder verlof van den Koning. „ Indien de Genuëzen, zegt nog de Voor„ zitter Hénault, toen de uitwerkingen der goe„ dertierenheid van den Koning ondervond?n , „ zij befpeurden wel anders de uitwerkingen der „ befcherminge van Lodewijk den XVdett, toen „ in het jaer 1746 De Koningin van Honga„ rijen, door eene onderneming, zoo on„ regtvaerdig als geftreng uicgevoerd, Genua „ verooverde , en * 'er de fchacten uitligten. „ Vergeefsch jaegden deze edelmoedige Ge„ meenebesc gezinden de vijanden weder uic „ hunne ftad; zij hadden eindelijk onder eene „ ontzagchelijke magt, welke hunne kloek„ moedigheid te meer vertoornd had , moeten „ bezwijken, indien Lodewijk de XVde hen niet „ te hulp ware gekomen, door hun na elkan„ deren den Hertog van Boufflcrs, die 'er over„ leed , en den Hertog naderhand Marfchalk van „ Richelieu te zenden. Hij deed meer: deze „ Vorst, in het midden zijner verooveringen „ ftal houdende, trachtte voornamelijk, op hec „ tijdftip van den vrede, dien hij te Aken aen „ zijne vijanden gaf, de voordeden en hec „ heil zijner bondgenooten te bevorderen, KXVllL Deel. A a „ber  37o De Nieuwe Reiziger; ,, herffelde Genua in alle deszelfs bezittingen „ en geloofde genoeg te win en, als hij aen „ gansch Europa deed zien dat zijne regtvaer„ digheid en befcheidenheid zijnen moed en „ zijne magt evenaerden". Sedert dit tijdfh'p heeft Genua geen ander oorlog moeten voeren, dan met de muitende Korfen. Vergun mij Mevrouw, eer ik u van de regering van dit Gemeenebest fpreke, u een enkel woord van den Genuëfchen adeldom te zeggen, Men onderfcheidt denzelven in twee foorten. den alöuden en hedendaegfehen. De aloude beftaet uit agtentwintig geflachten, welken Andreas Doria, in het jaer 1528, verklaerde alleen bekwaem te zijn om de ampten der Regeringe te bekleeden, en tot de waerdigheid van Dogp of Hertog te komen. Deze agtentwintig gegeflachten waren, volgens de alfabetifche orde, Calvi, Cattanei, Centurione, Cibo$ Cigola, Doria, Fiefchi, Fornarie, Franchi, Gentiii^ Giustiniani, Grilli, Grimaldi, Impériali, Interiani, Lorcari; Lomellini, Marini, Negri, Negroni, Pallavicini, Pinelh; Promontori, Salvaghi, Sauli, Spinola, Vivaldi en Vefodimari. Alle de andere gedachten werden in den rang van het volk gefield. Nogthans waren 'er verfcheidén rijken en aenzienlijken, die hun misnoegen betuigden over zulk eene onregtmatige uitfluiting. Om hen te voldoen, lijfde men hen in, om dus te fpreken, in de agtentwintig geflachten , zoo even genoemd, door hen te verpligten den naem van een derzelven aenrenemen. Men  Driehonderd DRiEENZEVEHTiGSTE Brief. 371 Men moest zelfs in het vervolg, om dén vrede re bewaren, hun vergunnen hunne ware namen en wapens aentenemen; en dus vormde men een' nieuwen adeldom, die uit vijf honderd geflachten beftaet, en aen wiens hoofd dac van Giustinianiis, fehoon het van den alöuden adeldom zij. Men telt ondér dezen vier voorname geflachten, teweten, die van Doria, Grimal" di, Spinola en Fifchi: dit laetfte heeft twee Paufen en tweeëndertig Kardinalen aen de kerk gegeven. Alle foort van onderfcheiding is tegenwoordig tusfchen den alöuden en nieuwen adeldom verdwenen. De leden van beiden hebben evenveel regt om de ampten van den ftaet te bekleeden. Men vereischt alleen bewijzen van adeldom van vier jaren, om in den Grooten Raed aen genomen te worden, van zes om in den Kleenen te komen, van tien om Raedsheer of verzorger te zijn, en van vijftien om Doge te worden. Alle de edele geflachten zijn ingefchreven in een gouden boek, gelijk te venetie gebruikelijk is. Een edele ontëert zich niet met koophandel te drijven; want de koophandel word als de ziel van den ftaet befchouwt 5 en ijder edele, die denzelven oeffent, word als de fteun daer van aengemerkt. Men maekt gewag van een' brief eens Hambnrgfchen koopmans, aen een' Doge van Genua, die dit opfchrift had: Al Signor Nicola. . . * mercanta di ferrarezza, &. Doge di Genova: Aen den Heer Nikoiaes. . . . koopman in ijzer, en Hertog van Genua. De Doriaes en Spinolaes zijn A a a de  37s De Nieuwe Reiziger. de eenigften, die geen' handel drijven. De andere edelen maken geene de minfte zwarigheid cm reederijcn van fluweel, zijde en lakens opterichten, zich mee de verpachting der fchattmgen te belasten, belang in de koopvaerdijfcheepen te nemen, en bankhouders te zijn ; en dusdanig zijn de Cambiafi, welken men verzeker, n kan tegenwoordig de rijkfte kooplieden van Genua te wezen. Hieruit ontftaet dat de voordeden, in den koophandel door de edelen behaeld, hen in ftaet gefield hebben om in verfchillende landen van Italië, en bijzonderlijk in de koningkrijken van Napels en Sicilië, groote betitelde landerijen te koopen, als Prinsdommen , Marquizaten, Graeffchappen en Baronnijen. Zij; die de zei ven bezitten, zijn gewoonlijk de rijkftcn dezer landen, fehoon zij alleen jonger zoons van Genuëfche geflachten zijn. De regeringwijs is Adelheerfchend. Aen het hoofd van hec Gemeenebest, dat den titel van Dvorluchtigfle Gemeenebest van Genua aenneemt, is de Doge of Hertog, eene waerdigheid, tot welke men niet komen kan voor den ouderdom van vijftig jaren. Men doet de verkiezing alle twee jaren; en men kan niet weder verkozen worden dan ten einde van vijf jaren. Op den dag der inhuldiginge van den Doge, zet men hem eene kroon op het hoofd, en geeft hem een' fcepter in de hand, uit hoofde der oppermagt van het Gemeenebest op het koningkrijk Korfika. De twee eerfte dagen draegt hij hec hertoglijke kleed, en den overigen tijd den langen  Driehonderd DrieËnzeventigste Brief. 373, ém Raedsheerlijken tabberd, die van fcharla* ken is Het paleis van hec Gemeenebest ftrekt hem en zijn huisgezin ter wooning'; en zijne lijfwacht beftaet uit twee honderd Hoogduitfcheren. Men geeft hem den titel van Dwrluchtigheid; maer na dat hij zijne bediening verlaten heeft, herneemt hij die van Excellentie of Uitmuntendheid, gelijk alle de Raedshee-en. Hij heeft echter het voordeel van, gedurende zijn leven, verzorger te zijn eneen jaergeldvan vijfhonderd kroonen te genieten. Zie hier waerin zijn gezag beftaet. Men kan niets ondernemen zonder zijne toeftemminge; en hij moet zijne goedkeuring geven aen alle de beüuiten van den Raed. Hij ftelt de beraedflagingen op alle de gewigtige zaken voor, verleent gehoor aen de afgezanten, en roept de vergaderingen bij één; en alle de bevelen worden in z.jnen naem gegeven. Ik weet echter niet oi deze. zoo veeleer aenbrengendewaerdigheid vvelaengenaem is voor den geenen, die deze ve bekleedt: hij is, eenigermaten, in zijn paleis opgefloten, en kan 'er niet uitgaen dan met toeftemminge van den kleenen Raed. Na den Doge, houden de vergaderingen der Landvoogden en verzorgeren den eerften rang. De eerfte, beftaende uit twaelf leden, die met den Doge den Raed van ftaet uitmaken, wordt la Signoria genoemd. De tweede beftaet me agt leden, zonder die geenen te rekenen, welke Do^s geweest en dus verzorgers voor al hun ieverzijn. Zij komen mede, gelijk de Landvoog. 'Aas deYl >  374 De Nieuwe Reiziger. den, in de gewigtige beraedflagingen van den Grooten Raed: ook zijn zij de Opzigcers van de openbare fchaccen en inkomften. De Landvoogden worden met het lot getrokken uit eene bus, waer in honderd en twintig talmerken zijn. Men trekt 'er vijf alle zes maenden; en dit heeft de geboorte gegeven aen de Loterij van Genua, na wier voorbeeld men in bijna geheel Europa, zoo vele loterijen, en vooral de Koningklijke Loterij van Frankrijk gevormd heeft. Die van Genua werd in het jaer 1620. opgericht. Men noemt haer il Seminario, om dat de namen, waer van men zich bedient, zijn die der Raedsheeren, die uit de doos moeten komen, wanneer men de Landvoogden bij hec lot trekt. De Groote Raed beftaet uit vier honderd perfonen, en de kleene Raed, Configlietto, uit honderd. Beide worden zij alle jaren vernieuwd , door middel van eene verkiezinge, die, in het einde van December gedaen wordt. Alles, wat de.wetten, tollen, fchattingen, belastingen, enz, betreft, wordt in den eerften behandelt; en die geenen, welke den vrede, het oorlog en de bondgenootfchappen aengaen , worden met den bijftand van den tweeden beflisr. De vijfopperfte Raedslieden, welken men anders de Supremi noemt, zijn belast met het. onderzoek van het gedrag der Doge», Landvoogden en verzorgeren, zoodra de tijd van derzelver befturinge geëindigd is. De drie voorftanders van den vrede, en de voorftanders der wetten, die uit de burgerij' genomen zijn, worden aen-  Driehonderd Drieënzeventigste Brief. 375 eefteld, op dat alles gefchiede in de orde,, door de wetten voorgefchre ven, en om derzelver gezag te handhaven. Vijf Opzienders hebben het opzigt over de handwerken, koopwaren, gewigren, den koophandel, enz. De burgerzaken worden gebragt voor het burgerlijke geregtshof, beftaende uit vijf Reg:sgeleerden, die vreemdelingen moeten zijn, en alleen twee jaren in bediening blijven. In het halsgeregt is een gedeelte der befturinge belast met de verdeediging van de zaken der perfonen, die m hechtenis gehouden worden. Men moet den Italianen het regt doen, dat men 'er zich overal omtrent de ongelukkigen bezorgd toont; en dit is geene der minfte trekken tot hunnen lof. De inkomften van den Staet loopen niet hooger dan vijf millioenen Franfche munt, cn zijn niet voldoende voor alle noodzakelijke onkosten Ook is hec Gemeenebest genoodzaekt tot meenigvuldige leeningen zijne toevlugt te nemen; en dit gaf de geboorte, in het jaer 1407, aen de vermaerde bank van St. Joris, eompera di San-Giorgio, die haren naem ontleent van de kerk' van dezen Heilig, waerin zij eertijds vergaderde. Hare rijkdommen zijn zeer aenmerkelijk: geheele fteden en dorpen komen haer toe. Zij geniet verfcheidén gewigtige voorregten, onder anderen een bijzonder regtsgebied, dat haer bijna buiten alle af hangelijkheidt ftelt. Men zoude kunnen zeggen dat het een andere ftaet in den ftaet is. Deze Maetfchapph heeft niet alleen groote geldfommen aen het GeA a 4 mee-  37<5 De Nieuwe Reiziger. meenebest geleend,, maer insgelijks aen de vreemdelingen, en vooral aen Frankrijk, bij verfcheidén gelegenheden. Zij heeft alle mogelijke voorZorger genomen, om niets dan vaste onderpanden te nemen. Niettemin hebben droevige omftandigheden, kostbare oorlogen, en de moeijelijkheid om betalingen te krijgen, haer dikwerf aenmerkelijke verliezen doen onder gaen. Voor het overige, verricht men met de briefjes dezer bank te Genua alle zaken: en men wil dat zij twee derden der inkomften van het Gemeenebest opflokt. De landbenden zijn, in tijd van vrede, op twee duizend vijf honderd mannen bepaeld. Men zou ze echter, in tijd van nood, tot twintig duizend kunnen brengen , vermits dan alles foldaet zoude zijn, gelijk in de omwenteling van het jaer 1747 gebeurde, toen men zelfs de Monniken nookzaekte op fchildwacht te ftaen. In andere omftandigheden, zou de Staet dit getal van krijgslieden niet kunnen leveren. Men telt 'er nogthans omtrent veertienmael honderd duizend zielen, daeronder begrepen de ftad Genua , waer de bevolking bijna op honderd veertig duizend inwoonders beloopt. Wat de zeemagten betreft, zij beftaen tegenwoordig in zes galeijen, en eenige groote barken, die nergens anders toe dienen, gelijk eenige Reizigers reeds hebben aengemerkt, dan om het koorn en den wijn van Genua te vervoeren, en de Genuafche Juffers te geleiden om des zomers een luchtje te fcheppen. Welk een droevig verval heeft deze  Driehonderd DrieËnzeventigste Brief. 377 deze zeevaert, eertijds zoo bloeijende, niet beproefd ! Men moet echter niet denken dat de ondergang van den koophandel evenredig dit verval zij. Hij houdt zich nog in een' vrij luisterrijken ftaet, door de oliën, het ooft, de Wijnen, de gouden en zilveren ftoffen, de fluweelen, de damasten, de fatijnen, en allerlei foort van zijden. Het Gemeenebest zelf bragt, in het jaer 1751, veel toe om een nieuw leven aen zijnen koophandel te geven: het verklaerde de haven van Genua vrij, zoodat ijder koopman, die de wijk der haven bewoont, een ma. gazijn en koopmanfchappen kan hebben, zonder regten te betalen. Men ftelde npgthans eenige bepalingen , eenigzins ftrekkende tot vermindering van de voordeden, welken .men reden had om van deze vrijheid van koophandel te verwachten; namelijk, dat deze koopmanfchappen ter zee moesten gekomen zijn , en weder ter zee naer elders vervoerd worden. De Italianen, van de Genuëzen fprekende, hebben een fpreekwoord: Homini fenza fide* doms fenza yergogna, mare fenza pesca, mannen zonder trouw, vrouwen zonder fchaemte, zee zonder visch. De laetfte bijvoeging is valsch: men eet uitmuntende visch te Genua; en de zee is 'er zeer vischrijk. De twee andere bijvoegingen kunnen ook wel onregtmatig zijn. De Genuëzer is waerlijk .doortrapt en listig: maer het zou hem tegenwoordig moeijelijk zijn de menfchen te misleiden; en de historifche waerheid fchijnt alleen tegens hem te getuigen, % Aas te*  3?8 De Nieuwe Reiziger. dat hij onftandvasriger dan ongetrouw is. Be-^ treffende de minnarij der vrouwen, dezelve is hier niet merkwaerdiger dan in de andere groote fteden van Italië. Het kan gelegenheid tot eenige verwijdingen tegen de Genuafche Juffers gegeven hebben, dat zij onophoudelijk van hunne cavalieri jïrvenü omringd waren, en dat de figrisbéature, of het geleijonkerfchap, hier langer dan ergens anders heeft ftand gehouden," Maer federt het verblijf der Franfchen in deze ftad, in de jaren 1747 en 1748, zijn de zaken veel van gedaente veranderd. Men kan zelfs zeggen dat de famenleving, onder de aenzien» lijke lieden, van den besten fmaek is. Ik bevond mij fomtijds in eenigen der vergaderingen, die Quamnta vigüia genoemd, en driemael ter week in een veertigtal van huizen, ijder op zijne beurt, gehouden worden. Men kan 'er niets meer begeren, noch ten aenzien van de hoeveelheid der verfrisfchingen cn verlichtingen, noch zelfs voor de bekoorlijkheid der gefprekken. De duurte van het fpel is 'er fomtijds te hoog. De tijd moet de verandering in de hoedanigheden, te laeg voor den adeldom, voltooijen. De vreemdelingen, die de Italiaenfche brabbeltael, welke men 'er fpreekt, zoo verfchillende van het Toskaensch, als het Pikarxlisch van het Fransch is, naeuwelijks kunnen verftaen, worden 'er met vele pligtplegingen en weinig vriendfchap behandeld; en men is 'er in het algemeen vrij ernftig. Dit deed iemand «zeggen, dat 'er niets bezield was in de fla,d dan  Driehonderd Drieenzeventigste Brief. 37$ hec ftandbeeld van St. Sebastiaen van Puget, een verwonderlijk meesterftuk ten aenzien van de uitdrukking', 't welk zich bevindt in de kerk van Karignan, waerheen men zich begeeft over eene fraeije brug, die eenen berg van de ftad aen den anderen voegt, en twee bogen van eene ontzagchelijke hoogte heeft. Maer dit herinnert mij, Mevrouw, dat ik u iets van de gebouwen van Genua de Prachtige moet zeggen. Ik zal kort over dit ftuk zijn. Wanneer men aen het einde van eene Italiaenfche reis is, wordt men vermoeid van deze foorc van zeldzaemheden, en 'er de beichrijvingen van te fcheczen. Misfehien verveelt het u ook reeds dezelve te lezen. ■ Genua . gebouwd op het hangen van een berg, verheft zich als een fchouwburg op ee-» ne lengte, van meer dan duizend agt honderd vadems, rondom de haven, die in een' halven kring loopt, en meer dan duizend vadems mid-> denltjns heeft. Deze ligging vertoont het heer-, lijkfte gezigtpunt, 'twelk men kan befchouwen behalve nogthans dac van Napels. Vooral oncdekc men 'er alle de fchoonheid van, wanneer men in zee eene Italiaenfche mijl van de haven is. De muren der ftad omvangen eene grooter ruimte dan het bewoonde gedeelte i zij zijn vier mijlen in hunnen omtrek, (trekken zich naer de noordoostzijde uit, en maken eenen hoek met de punt van den fteenen beer. Aen de noord, westzijde grenzen zij aen de voorburgt van St. Peter d' Arona. De vestingwerken zijn aen- • mer-  380 De Nieuwe Reiziger. merkelijk, en voorzien met twee honderd vijftig ftukken gefchuts. De haven word gemaekt door twee zeehoofden; en aen den ingang is een vuurtoren , die drie honderd zesenzestig voeten hoog is. Het is' ten koste van het binnenfte gedeelte dat Genua het voordeel van zulk eene fraeije ligging heeft. De ftraten zijn ongelijk, hobbelig en naeuw , behalve twee, de nieuwe ftraet Balbi, die breed, lijnregt en aen wederzijden mer prachtige paleizen bezet zijn. Misfehien is 'er niets in Europa, dat deZe ftraten in fchoonheid en heerlijkheid evenaert. De meeste paleizen , zoo in deze twee als in de andere ftraten, zijn ongemeen groot, wel verfierd, en eenigen rijkelijk met fraeijefchilderijen en kostbare huisfieradien voorzien. De kolommen, lijsten, baluisterbalies, muren, de vloeren zelfs, alles is van wit marmer in dit land: het is eene verkwisting, die in het eerst verwondering en verrukking verwekt , maer waervan men welrasch verzadigd is. De merkwaerdigften dezer paleizen zijn die van Doria, Brignole: Balbi, Durazzo, Pallavicini, en het hertoglijke paleis, dat van buiten weinig aenzien s heeft, maer van binnen fraei verfierd is In de raedkamer ziet men zeven marmeren ftandbeelden, grooter dan het leven, opgericht tot eer van de verdeedigeren en weldoenderen van het vaderland. De Franfchen zien met vermaek dat van den Hertog van Richelieu, beneden het welke dit zoo roemrijke opfchrift voor dezen Veldheer ftaet: Ludovko • Francisco~ Armando Pks-  Driehonderd Drieenzeventiostê Brief: 3S* jlesftfio, Duci Rkkelieufi, quod Imperatoris Max. Civq. Opt. Officia difficill temportbus er°a Rempub. perfunblus , interpraticias cum Agnatis Posterisq. indicem in Commitio collocandum Senatus decrevit, anno cioioccxlvii. • De kerken van Genua zijn vrij fraei, vooral die van Karignan en San-Cyro. Men telt 'er tweeëndertig kerfpellen, vierenveertig mannen en vierentwintig vrouwenkloosters, zonder die geenen, welke buiten de muren zijn, daeronder te begrijpen , eenentwintig broederfchappen, een zeer fehoon gasthuis, en eene akademie van fchilder- beeldhouw- en burgerlijke en krijgsbouwkunde, opgericht in het jaer 1751, onder de befeherming van den Raed. Deze ftad is mede de zetel van een' Aertsbisfchop en van eene vierfchaer van Geloofsonderzoek, die de Proteftanten, in gtoot getal op de landen van het Gemeenebest gevestigd, in rust laet. Men heeft zelfs de voorzorg gebruikt om den Geloofsonderzoeker, die een Dominikaen is, te onderwerpen aen twee Raedsheeren, zonder welken hij niets kan doen. Dus is zijn gezag noch zeèr gevreesd noch te vreezen. Het land, aen het Gemeenebest van Genua' onderworpen, maekt flechts, om dus te fpreken, eene kust langs de zee uit, ten zuiden van Piemont en Montferrat. Deze kust vertoont zich rondom eene groote golf, welke men eertijds Mare Ligusticum noemde. Zij is ten minfte honderd mijlen lang van het oosten tot het westen: maer van het zuiden tot het noorden heef:  gSa De Nieuwe Reiziger heeft zij niet meer dan agt of tien mijlen, eri veel minder op eenige plaetfen. Hierom heeft men aen dit ganfehe grondgebied , dat flechts de oevers der zee beflaet, den naem van de Rivier van Genua gegeven, en dezelve verdeeld in de Rivier der Ponent of van het wes:en, en de Rivier der Levant of van het oosten. Ge* nua is befloten in deze laetfte , die zich van deze ftad tot het prinsdom Masfa uitftrekt. Hec gedeelte dezer kuste, van Lavagna tot Porto Venere, is flechts eene rij van onvruchtbare rotfen, die zich loodre-t aen de zijde des lands en aen den kant der zee verheffen. Over deze rotfen loopt de groote weg, of veeleer een naeuw pad, tusfchen twee fteile diepten, Men kan dezelven niet zonder fchrik befchouwen , wanneer men vooral bedenkt dat het leven van een" enklen valfchen tred eens muilezels afhangt. De fraeije marmer, die den naem van Karrara draegt, wordt in de omliggende ftreken gevonden. De fteden, op deze ganfche kust liggende , zijn van weinig aenzien, zij verdienen zelfs dezen naem niet. Het zijn niet anders dan vlekken, maer vrij wel bevolkt. Porto - Venere of Venushaven, in de nabuurfchap der kaep van denzelfden naem, ligt op eene verheven plaets, met een nog hooger kasteel, ter westzijde van den ingang der haven, aen den oever der golf van Spezzia. Het gezigt van deze golf vergoedt de woeste vertooning der omliggende ftreken : zij is met kasteelen en dorpen, waervan het voornaemfte Spezzia is, en met heuvelen vol  ÖRÏEHONÖERD DriÉÊnZEVENTIGSTE BRIEF. 383 vol olijfboomen omringd. Lerici, in het gezigt van Porto-Venere, is eene veelbezochte haven. Sarzana is eene kleene bisfchoppelijke ftad in het land, verdeedigd door een kasteel op eenen berg. Men moet in deze landftreken gereisd hebben, om alle de fchranderheid der Genuëzen te ken. nent zij hebben noch bosfchen, noch beemden, en bijna geene velden. Zij oogften naeüwelijks genoegzaem wijns voor hunne vertering. De andere voortbrengfels bepalen zich tot de olijven , fitroenen, vijgen, amandelen, en op eenige plaetfen moerbeziën. Zij zijn genoodzaekt eert goed gedeelte van het geene tot hun beftaen noodzakelijk is, en de eerfte ftoffen tot hunne handwerken en reederijen uit de handen der Vreemdelingen te trekken, zonder te fpreken van de lakens en linnens, welken zij uit Frank, rijk', Engeland, Holland en Zwitferland doet* komen. Echter ziet men 'er velen onder hen r die zeer rijk zijn; vermits zij voordeel van alles Weten te trekken, en eenigmate de onvrugtbare gronden, de bergen en felfs de rotfen, indien zij eenigzins bebouwd kunnen worden, onder brandfchatting ftellen; terwijl zij hun gebrek vervullen door den koophandel, die de zie! van den Staet en eene onuitputbare bron vanrijkdommen is. Deze opmerking heeft ihsgelijk plaets voelde Rivier der Ponene, fehoon zij iets vruchc■barer dan de Rivier der Levant zij: zij is nog verder uitgeftrekt; en men vindt 'er eenige vrij aen-  384 De Nieuwe Reiziger. aenzienlijke fteden. Novi is flechts een vlek, welks ligging onaengenaem is, omdat het ge= zigt door eenen hoogen berg bepaeld wordt: maer de adeldom van Genua bezit 'er lusthuizen, die niet minder prachtig dan deszelfs huizen in de ftad zijn. Volgens het gebruik, bijna algemeen in het land in acht genomen, zijn de meesten van buiten rood of groen befchilderd. Men houdt tc Novi, viermael 's jaers , vermaerde kermisfen, die eene foort van bank zijn. Niet verre vandaer, op den weg van Genua, is eene engte, Brochctta genoemd, waer drie mannen naeuwelijks naest malkanderen kunnen doorgaen. Men befchouwt dezelve als den fleutel van Genua. De Ooftenrijkers hadden ze bemagtigd in het jaer 1746en dit' opende hun een' vrijen weg naer deze ftad. Men heeft 'er een bolwerk van drie ftukken gefchuts gefield , om ze te verdeedigen. Savona is eene bisfchoppelijke ftad, en de tweede van den Genuafcheu Staet. Groot en -wel verfterkt, worde zij daerenboven verdedigd dooreen kasteel, op eene zeer hooge rots gebouwd. De Koning van Sardinië had 'er zich meester van gemaekt in het jaer 1747. De haven kan geene groote vaertuigen meer bevatten, federt de Genuëzen 'er een gedeelte van gedempt hebben in het jaer 1528. Noli eene haven en een bisdom, behoudt niets meer van zijnen alöuden luister, noch van zijne aloude rijkdommen. De ftad Finale is veel aenzienlijker: zij is de hoofdplaets van een vruchtbaer en bevolkt mark- graef-  Driehonderd DriëËnzeventigste Brief. 385 graeffchap, waervan het Gemeenebest in her jaer 1314, George Careti, Marquis van Finale beroofde. Zijne aframmelingen kregen het weder ; maer hadden 'er nimmer de geruste bezitting van. Het Gemeenebest verkoft'het aen Spanje, dat'het als een leen van het keizerrijk behield,, tot in het begin dezer eeuwe. De Franfchen verooverde het en gaven het weder aen den Keizer, die:het in het jaer 1713, verkoft aen de Genuëzen, voor de fomme van drie mael honderd duizend kroonen, doch onder voorwaerden, die palen aen hun oppergezag Helden. Door het verdrag van Worms., in het jaer 1743, gaf de Koningin van Hongarijen alle de regten, welken zij op dit markgraeffchap konde hebben» aen den Koning van Sardinië, die, uit kragc van deze overeenkomst, de bezitting van het zelve het Gemeenebest deed afvorderen: zij weigerde dezelve; en dit gaf aenleiding tot het oorlog van het jaer m» De Koning van Sardinië verkreeg het ganfche markgraeffchap; maer het werd wedergegeven in het jaer 1748, door het verdrag van Aken. Ajbingua en V1.1timilli zijn twee kleene bisfchoppelijke fteden. Deze laetfte, -door een vrij ft-rk kasteel verdeedigd, werd ingenomen, in het jaer 1746, door den Koning van Sardinië, van wien het de Franfchen en Genuëzen hernamen in het jaer ,-,7 Zij heeft den titel van. graeffchap; en den "rang van leengoed des keizerr.jks. De ftad San-Remo is aenzienhjker , ten .minfte door het regtsgebied, 't welk zij oefent XXVIIL Deel, B b üY^  386 De Nieuwe Reiziger. over het gewest dat zich langs de Middenton feite zee de lengte van tien Itaiiaenfche mijlen uitftrekt, en omtrent tien of elf mijlen binnenj lands loopt. Het is een leen van het keizerrijk, waertoe het na vele omwentelingen gekomen is. Eertijds werd het opperzag geöeftend door een Parlement, beftaende uit honderd perfonen der beste Huizen van het land. In het jaer 1350 koften de Genuëzen, van de Huizen Doria en Maria de regten, welke dezelve op dit grondge. bied mogten hebben. Allengskens beroofden zijde inwoonders van de voorregten, welken dezelve aen zich behouden hadden, en bouwden een kasteel, om de ftad San-Remoin bedwang te houden. Zij ligt op het hangen van een' heuvel, aen den oever der zee, en wordt verdeeld in eene nieuwe en oude ftad. De haven ftan geene groote fchepen bevattenmaer men ziet 'er eene vrij groote meenigte van kleene vaertuigen, dienende tot den koophandel, waerin de inwoonders eene zonderlinge levendigheid betoohen. Het land brengt eene verbazende meenigte van fitroenen en olijven voort ; uit dezelven trekt men een goed gedeelte van olie, die voor olie van Provence doorgaet. Men zal naeuwelijks kunnen gelooven dat deze voortbrengfels groote inkomften kunnen geven; maer het wordt hier voor zeker gehouden, dat de eigenaer van een* middenmatigen landgrond, in een goed jaer, genoeg wint voor tien behoeftige jaren. Aen  Driehonderd Drie'enzevf.ntigste Brief. 38? Aen hec uiterfte einde der kust van Genua, naer het wescen, is het prinsdom van Monako dac niét meer dan vier of vijf Italiaenfche mijlen in zijnen omtrek heeft. Het hi-g af van het keizerrijk, en werd in het jaer 920 de vergelding vin Grimaldi den I*», een der Veldoverften van Otho den 1««, die het hem met den titel oppermagt gaf Een zijner opvolgeren Grimaldi de IV *, was Zeevoogd over de vloot der Kruisvaerderen, die zich, in het jaer 1218, meester maekte van de haven van Damiate. De Prinfen van Monako waren, den tijd van twee honderd jaren, onder de befcherming van Spanje : maer Henorius de II* , het zij om zich te wreken over den dood van zijnen vader, Herkulés geheten, het zij dat hij meer voordzeil hoopte te halen, door zich onder de befcherming van Frankrijk te ftellen, teekende ,n het iaer 1641 een verdrag met Lodewijk denXlli gemaekt, en ontving Franfche bezetting in de ftad Monako. Deze ftap veroorzaekte hem het verlies van verfcheidén aanzienlijke landen, welken hij in Spanje bezat; en om hem dit te ver. coeden. gaf hem de Koning van Frankrijk het hertogdom van Valentinois, en de baronnij van Buis inDaufinê, hec marquifaec van Baux en de heerlijkheid van St. Remy in Provence , de baronnij van Calvinetin Auvergne, enhetgraeifchap van Cardalez in hec Lionnefche : ook maekte men hem Hertog en Pair. Sedert dit tijdftip, heeft Monako zich altoos naeuw verbonden aenFrankrijk, dat'erbezetting in houdt. Bb2 De  388 De Nieuwe Reiziger. De voornaemfte tak van Grimaldi, in het jaer 1731* uitgeftorven zijnde in den perfoon van Antoni Grimaldi, deed zijneoudfte dochrer, die in hec jaer 1715 tot erfgename van hec prinsdom Monako verklaerd was, dc-ze fchoone erffenis overgaen in het Huis van Matignon, door haer huwelijk met Franciskus Leonoor, Graef van Thorigny, zoon van den Marquis van Matignon, Marfchalk van Frankrijk, Men rekent dat de inkomften van die prinsdom niec boven de cweemael honderd duizend Franfche guldens beloopen. De Prins is onafhangehjk Oppervorsc in zijne Stacen, en heeft hec regc om 'et geld te doen flaen. Men oogst in hec land ve. Ie olijven, fitroeneri en oranjeappels, waerme. de men een' vrij voordeeligen handel doec. De ftad Monako, de hoofdplaets, ligt op eene rots, die in zee uitfteekt. Zij heeft weinig uitgeftrektheid; en men rekent dat 'er niet meer dan agt of negen honderd inwoonders zijn , zonder de bezetting, uit batailjons beftaende , daeronder te begrijpen. Het paleis van den Prins is op de punt der rotfe: hec is vrij groot en aenzienUjk. De haven, die het einde van eene kleene golfbeflaet, is veilig, maer niec diep genoeg om grooce fchepen ce oncvangen. De vaertuigen, die 'er aenlanden , móeten tolregcbetalen: alleen de Engdfchen en Franfchen zijn 'er van bevrijd. Manton en Rochebrune zijn twee andere kleene fteden van dit prinsdom. Echter is de eerfte, liggende in eene aengename vlakte, bedekt met fitroenboomen, grooceren volk. rijker  Driehonderd DrieËnzeventigste Brief. 389 ijker dan Monako. Men drijft 'er vrij veel koophandel, en maekc V bloemfappen en ohen, die zeer geacht worden. Ziedaer, Mevrouw, mij aen het eindelij. ner reize. Ik ga mij fcheep begeven naer. Marfeilje, waer ik vaerdig denk te komen Gij kunt oordeelen van mijne begeerte om deze ftad, welke ik voor meer dan vijfentwintig jaren verlaten heb, om mijne weetgierigheid te voldoen, weder te zien. Ik zal op nieuw eene rust, die mij noodzakelijk is, na zoo vele togtenenmoeijelijkheden in alle de deelen der weereld, bij u komen fmaken. Niets fchiet mij meer over dan Franknjk te doorreizen: deze reis zal voor mrj de aengenaemfte van allen zijn. Men neemt veel meer belang in de kennis van zijn eigen land, dan van die geenen, waermede men Hechts eéne verre betrekking heeft. Ik ben enz. Monako, den ao*» van Februari, 1759Einde van het agfêniwintigPe Deel. Bb 3 BLAD-  BLADWIJZER DER VOORNA EMS TE ZAKEN. In dit Agtenewintigfte Deel begrepen. Driehonderd Eenenzestigste Brief. Sicilië. GBladz edaenteen ligging van Sicilië. - Verdeehng van Sicilië in drie deelen. • 3" Namen van Sicilië', - . ? * Eerlle inwoonders. - i > 4» Vruchtbaerheid van Sicilië enz. - < Vestiging der Fenicianen. - . g Veroovering van Sicilië door de Karthage-? naers en vervolgens door de Romeinen; S l0' De Sarafijnen maken 'er zich meester van. tU Rogier broeder van Robert Guiscard, Graef? van Sicilië. - . - c *3Vierfchaar der Monarchij. - . Parlement van Siciiië. - _ A' Rogier de Ilde, eerlte Koning van Sicilië. il' Konftantia draegt dit koningkrijk aen het Huis 1 van Swaben over. - . ( g**1 van Anjou rnaekt 'er zich meester van V oicihaenlche Vespers. - tR Pieter de lilde *an Arragon heerscht in Sicilië. 20' Beitunng der Sp^enfche Onderkoningen. at' üpltand der Sicilianee, - . ^ ' Opitand van Mesfina. . ZZ' Ovcrdragt van Sicilië aen den Hertog van ? Jjavoije, vervolgens aen den Keizer. £ 3fr Ktijg$4  BLADWIJZER, ïnz. Bladi. Krijgstogt der Spanjaerden in 't jaer 1718. »6Pon Carlos, Koning van Sicihe. a7 Driehonderd TweeËnzestigste Brief. Vervolg van Sicilië. 28. Ligging van Mesfina. • Q SU toeken .dezer ftad. - 3 Koophandel, bevolking, gebouwen. _ 31 Struikroovers van aicihe. " ag. Herbergxaemheid der Sicilianen. ; fa De ftad Taormina. " 4u Alöud Tooneel. - " . «j Wee van Taormina naer Katana. V 43. Lava van den berg Etna. - J Kastanjeboom van honderd paerden. _ _ 44- Befchrij ving van Katana, - ff ^ , Uuberltingen van den berg Etna, veraerne 1 ^ lijk voor deze ftad. •» g Klooster der Beneüiktijnen. _ * Akademie, Btnéa genoemd. - _ _ w Onderaerdsch tooneel. " . ,a. Lof van den Prins van Biskaris. _ _ * Hoogefchool van Katana. Driehonderd DrieËnzestigste Brief. Vervolg van Sicilië. Reis naer den berg Etna. - _ "  B L A D W IJ Z E R der Hontgewest. - . 7BIadz- Sneeuw- en ijsgewest. . " ' . ? 5-9. 1 ren van den Filozoof. - "- 60 Befchrijvïng van den top van den Etna. - 62' Uitwerklels door de uitberftingen voortgebragt. 66.* Uitgeworpen ftoffen door den berg Etna. 68. Verfchillende luchtgeiteldheden , welke men>, op dezen berg. ondervindt. - . / < Euna' V00rtbren8feIs' fneeuw van den bergf 7». IZeden der inwoonderen. - . 'm ' Aloude (leden, die zich om(treeks den Êtaa? bevonden. - .. . ^. De fiad Centori. - _ ■> , Weg van Katana naer Syrakufe. - * l ' «efchnjving van Syrakufe. - • IV Steengroeven, oor van DionHïus, tooneel.■ 8?' Suikermakenjen van Avola. - 1*' De ftad Alikata. - " 8y* * ' 90. Driehonderd Vierenzestigste Brief. 5 ( Het eiland Maltha. Overtogt van Sicilië naer Maltha. Kasteel van St. Llmus. - t Historie der Orde van Maltha, eerst bekend? onder den naam van St. Jan van Jerufalem. \ 93lJe Kjdders verooveren het eiland Khode<; i x | Vermaerde belegering van Rhodes, uitgehou- ( ' den door deu root -Meester Aubasfon te- C gen de Turken. - _ ' 3 Soliman de:11de bemagtigd dit eiland. 07 Karei de Vde geett hec eiland Malma aen de? 9?' Ridders van St. Jan. . . > 9g Inltellingeii der Orde van Maltha. 3 99°  VOORNA EMSTE ZAKEN. Bladz. Befchrij ving der ftad Vnletta. - - 105»; Paleis van den Groot ■ Meester, gasthuis. 107.' Land- en Zeemagten. - 108. Tweegevechten ie Maltha geöorlofd. - 1^9. Het was eertijds Melite genoemd, - ? aSt ' Melite of Medina. - - > Venji.ïi^^ gieren worden te Maltha niet ge- 1 v-inderi, federt zij door Paulus vervloekt > 113. zijn, *:'„.'.." • . " J Wonderdadige aerde der grotte, waerin deze? M, Apostel werd opgefloten. - - j Dorpen van het eiland, zeden der inwoonderen. 115. Eiland Goze, 't welk men gelooft het eiland? IIO< van Kalypfo je zijn.. - - - > Driehonderd Vijfenzestigste Brief. Vervolg- van Sicilië. Refehriivine van Aarrieento of Grieenti. - I2r. Pracht der aloude inwoohderen, - 123. Milddadigheden van Gelias. - 125-, TeniDel der Eendraet. - 126. Tempel van Juno Lucina; fehoon fcbilderfj? van Zeuais, 't welk'erin gevonden wierd. i l27. Tempel van Jupiter Olympus. - - 128. Stier van Falaris en andere kostbare gedenk- ? ftukken. - - - S " rlrof Lvnil? -nrpttre- m^n in Af hnnfrlL-pt-k l\pt. tot Schbonhe'd der vrouwen Van Agrigénte. ~) Zonderlinge zoutplasfen en fonteinen. V 134. De ftad Siacca, eertijds Ther/da Selenuntix. 3 Tempel van Selinume. - - 135-. De ftad Mezara , broederfchap in deze ftad? , opgericht. - - - - % Kaep Boeo, eeitijds Lilybéa. - l jogt De ftad Drepanum of f rapani. - 5 Rbf Eroe* — - j ~  BLADWIJZER d e h < • Bladz; Broederfchap van moordenaren in deze ftad. 139. Berg Eiyx, tempel van Venus-Lrycine, 140. De ltad Montreaie. 7 - 143. Driehonderd Zesenzestigste Brief. Fervolg van Sicilië Palermo, hoofdftad van Sicilië. - 144, Haven, voorname ftraten, pleinen, fontei- ? hen, kerken. - - - 5 4ï' Feest van S'e Rofalia, - • - 151. Wandelplaetfen, fchouwfpelen. - ifj-. Landhuis van den Prins van Palagonia. ij8. Zeden des Siciliaenfchen adeldoms. - i6i» Begaefdheden der Sicilianen voor de dichtkunst. 104. Kleeding. - - - ~ i6f. Gebreken en deugden, - - 167» Geval van liefde en edelmoedgheid. - 170. Kerkdijken en Monniken. - - 171. Vierfcharen en wet van Sicilië'. • 173. Land- en Zeemagt, Voortbrengfels, mijnen,? koophandel en bevolking. - s I77* Noordkust van het eiland. - "2c Binnenfte gedeelte van Sicilië. - £181. Driehonderd Zevenenzestigste Brief. Toskane. Aenkomst (e Civita-Vecchia; Viterbo. 183. Geval van een' Hoogduitfchen Kerkvoogd te ? „ Monterlaskone. . . , £ 104. Graf  VOORNAEMSTE ZAKEN, Graf der Komnginne Amalafonta, in een ei-? ^ tand van het meir Bolfena. r _•• ■ * U gedoofde vuurbergen op den weg van Ko-T int naer Sienna. - * " ( 18'Bachrijving van Sienna. v; : * •> Plein, hoogkerk, beroemd ingelegd werk 19°. Huis van S« Katharina van Sienna. - 195* Akademiën r \ 197. Dichters voor de vuist. De Frelides. eiland Elbe, Porto-Ferraio. aoa. Betchrjving'van Florence. • 204. Historie van deze ftad. - - * *of>< Kosmus de Jte, vader des vaderlands. - tuo. Prinfen van het huis van Medicis. - 211. Uitlterving van dit Huis. T " 21 ft Overdragt van Toskane aan den Hertog van? ^ L-ottheringen. • " Driehonderd Agtenzestigste Brief, Vervolg van Toskane. Galerij van Florence. - _ " 2l8» Uitgebreidheid van deze gallerij. Voorpoortaal. " * Schilderltukken der zolderingen. - «a- Kamers, die aen de gallerij grenzen. - ? Kamer der Schilderen. - - Kamer der Porfelijnen en Afbeeldingen. > Kamer der Afgoden. - * Kamer der Kunften. - ? Kamer der Vlamingen- * " > 21°* Kamer der Wiskunftenaren - - 3 Kamer der Tribune. - 2Z7* Kamer dër Hermafiodite. - - 23'« Kamer der Gedenkpenningen. - £ 232. Warner van het Tuighuis. 5 " v ' Ka-  BLAD W IJ ZER der. Kamer' van 'den Tabernakel. - ? . Kamerader Wapenzael. - S 133» Anemie der fchilder beeldhouw- en bouw-? kunde; "Boek-aal van Magliabcchi. i 233- Bouwkunde "van Florence. - - • 2*4 Paleis Pitti. - - . . 2fl'. Tu>'n Boboli. - . . aV£ Hei oude Paleis." - . . 237I Flörentijnfchê wetboeken.; de Loots. - 238. Paleis R katd) en andere Paleizen, fpitszuilen. 239. Santa Maria del Ftort, hoordkerk van F luren ce. 242.' Vermaerde hemelkloot in deze kerk gecrok-7 • ken - . ( 2<~t Campanile of K loktoren. - ( * Doopplaets. - - . , Kerk van St Markus. - S a44. Picus tan Mirandola. - - - ? Kerk van het Heilige Kruis; Michaël Augelo. S 245« Geloofsonderzoek van Toskane. - 246. Kerk der Nunziata. - 2?7' Kerk van St. Laurens. . - 248' Kapél der Prinfen. - 2?0' Kapél der Medicis. - - 2VQ' Boekzael van St. Laurens. - - 2?n Omliggende ftreken van Florence, Paleizen? van den Groot-Hertog. - $ 25-3. Poggio imperiale. - - . : Q_. Pratolino. - «ij Puinhoopen van Fiefoli. - - - - 2fl" Zegeboog. . _ ... 2Jg; Driehonderd Negenenzestigste Brief. Vervolg van Toskane. Vastenavond van Florence. - 259, Vrouwen, geleijonkerfchap, taal. . 260; Geaertheid der Florentijnen, kleeding, - 262. Bij-  VOORNAEMSTE ZAKEN. Bijéénkomften, fchouwfpelen. - - ^5. Paerdenlo-p.. : " _ . ~c' Regering, vierfcharen. - - -CV • Godsdienst. - • - * Inkomen van den Groot- Hertog , Krijgsmagt. 272. Handwerkön en ftoffereedenjen. - JZ* Landbouw, voortbrengfels. - 275. Bevolking. - * " . . ~ " 2;°- Wetenfehappen en kunften, uitvinders. 279. Platonifche Akademie. - Akademie del Cimenta , of der Ondervindinge. 281. Viviani, Magalotti, Borelli. - - ^2. Akademie der Afatïsten. - - 283. Akademie della Crusca. - - 284, Tegenwoordige ftaet der wetenfehappen. 2«f. Corilla, vermaerde dichteres voor de vuist. a»7» Aloude en hedendaegfche ftaet der kunften. 288. Driehonderd Zeventigste Brief. Vervolg van Toskane. De ftad Arezzo. ; - - 29iGui van Aiexïo, uitvinder der muzyknoten, Areiinus, Marfchalk d'Ancre. - 293: De ftad Kortona. - - 295- Abtdij van Vallombreufe. ? 297. Orde der Kamaldulen. - " 0 De ftad Prato. - " * 29s» De ftad Pistoïa. - - ' l •>qq' Gedurig vuur te Pietra - Mala. - S Stad en grondgebied van Luka. - 301. Regering van 'Luka. - - 301« Kruisbeeld, Volta Santo genoemd. - 304. De ftad Pi6. - " ? 3o6« Historie der Pifaneren. _ ' - 3°7. Hoofdkerk; Doopplaets', Kerkhof, Campo ? . Santo geheten; overhangende i oren : 5> ^ |j  BLADWIJZER der Órde van St. Stefanus. - . ,Tr Hoogefchool. - . . ZA* Baden van Pifa. » - . Livorno. - - _ „ ^,g" Reederij van korael; Haven; Koophandel. qto" De ftad Volterra; Zoutmijnen. - l2ï' Driehonderd Eenenzeventigste Brief Sardinië en Korfika. Befchrijving van Sardinië. - - , Voortbrengfels van dit eiland. - L3* Omwentelingen van Sardinië. . iLr Overdragt van Sardinië aen Viktor Amadeus; ? ■ Hertog van SaVoije. <; 3*9' Staet van dit eiland, Voor de regering van ? dezen Vorst. - I £ 330. Voorbeeldelijke ftraf aen eene Vrouw die ? haren man omgebragt had. - £ 33*. Regeringvorfn aen Sardinië gegeven - 032 Tegen woordigg zeden der inwoonderen : Ge- > * leerden; Kleedingen. £ 334- Verdeeling van Sardinië. . • io<5 Steden Kagliari, Alghieri en Sasfari. - 337* Eilanden in de nabuurfchap van Sardinië. - -540' Overtogt naer Korfika. - - Driehonderd Tweeenzeventigste Brief. Aenhangfel over Korfika. Ligging en verdeeling van Korfika. - 0,4.5. Ballingfchap van Seneka op dit eiland. - Ha-  VOORNAEMSTË ZAKEN. Havens; Zoutvijvers, Rivieren, Visfchenj ? ^ Korael; Honig; Boomen. - > Steen- óf ontbrandbaer vlas. - 34»- Viervoetige dieren. - 349- Bevo'kine; Wegen. - " * 3>°* Bisdommen; Kerkdijken; Monniken. - ? ^ Zeden der Korfen. - - 5 ^ Omwentelingen vau Korlilca. - - 3J3Geval van verraderij' en wreedheid van een £ 3fy. Genuafchen Landvoogd. * Tirannij der Genuezen. - - 35°- Opttand der Korfen. - * l ,f7. De Koning Theodorus. - - >;-■* Befturing van den Marquis yan Curfai. 3:S. Paskal Paoli, tot Veldaeer der Korfen verklaerd. 3f9. Overdragt van Korfika aen Frankujk door de ? Genuëzen, " . " to " _. 5 , Veroovering van het eiland door de Franfchen. 361. Korfisch Wetboek; Befturing van den Graef ^ Marbeuf. " „. " " . C 362. De lieden Bastia. San-Fiorenzo, Kalvi en r Ajaccio. - - * * " ' Driehonderd DrieËnzeventigste Brief. Genua. •De Gehuafche voorname Vrouwen noemen £ ^ zich Koninginnen van Korfika. - Janus, (lichter van Genua. " 5 Veroovering der Genuëzen; inwendige Ver- £ 366, deeldheden - „ Genaafche adeldom, aloude en hedendaegfche ^370.  ÉL A D WIJZE R, enz. Koophandel door de edeler» geöeffend. ' - riyx' Regeringswijs . - . „z\ .Loterij van Genua. - - - 374 Bank van St Joris. - - , - g7£ .Land- en zeemagt. - 3,5* Geaertheid der- Genuëzen. ' - _ ty7\ Ligging van Genua. ... %jL Straten, Paleizen en Kerken. - rRivieren van Genua. - ... Rivier der Levant. - - - ? •Rivier der Ponant. - - . - <* 3^2» Novi; Savona;-M ih';-Finale ; Albingua; ? Vintimille; San-Remo. - . \ 3°4Prinsdom van Monako. - Einde van den Bladwijzer ' van het Agtentwlntigfle Deel. TE DORDRECHT, . Ter Dr.ukkek.ije van N. van EYSDEN & COMP. Boekdrukkers in de Voorftraet.