D E NIEUWE reisiger; O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEERELDT. Uit het Fransch. DERTIGSTE DEEL, Behelzende Frankrijk. Te DORDRECHT, Bij ABRAHAM BLUSSE en ZOON, 1792.   D E NIEUWE REIZIGER. Driehonderd Negenentagtjgste Brief. Vervvlg van de Franfche Gefchiedenis. Carel de Zevende, die den Zesden opvolgde, was toegeeflijk, verwaarloozend en ten fterkfte gefteld op de verleidlijke minvermaaken. Zijne Rijkszaaken verliepen hoe langs hoe meer. De bedoelingen der Engelfchen, om zig van alles meefter te maaken, vonden merklijke onderfteuning in dezulken, die ze het eerst en meest hadden behooren tegentegaan! de Koningin was vervreemd van alle haare pligten; een wraakzugtige en gedugte Prins van den bloede was op niet anders bedagt, dan om zijn wrok te koelen, en de overheeden Honden de fterkflea ten dienst, zonder te onderzoeken, of zij de hand leenden aan het vernielen der onfchuld of van het misdrijf. — Een vreeslijk vooruitzigt voor de welmeenende Vaderlander, die geen weg XXX. Deel. A be.  De Nieuwe Reiziger. beöogen kon, van waar de herftelling naderen zou. Wanneer de liefde in een grootmoedig hart valt, dan brengt zij wonderen te wege! dan word zij de verhevenfte weldoenfter der ellendige Menfchenkinderen. CarS had Agnes Sore! tot zijne Minnares verkoozen; dit meisje zo gevoelig voor de tederheid der liefde, als voor het edele der heldendeugd, befchouwde in haar Minnaar een Bloodaart, die zig der vermaaklijkheeden toewijdde, en in 't begrip gevallen fcheen te zijn, (dat maar al te gemeen is, —) dat men, der min hulde bewijzende, zijne glorie verwaarloozen moet. Zij dorst het waagen, om een verdartelden Koning lesfen te geeven, en om de gekroonde verwijfdheid bezeffen van pligt en manlijke dapperheid inteboe^emen, — en, het gelukte haar. Jammer is het, dat het belachlijk bijgeloof een deel der glorie moest wegdraagén, welken dit beminiijk meisje waardig was alleen te genieten. Carel dè zevende, van de aanmoediging zijner Minnares een gepast gebruik willende maaken, begreep evenwel, dat hij zijn tijd daartoe noodig had, vermits zijne Partij ten uitterfte verzwakt was geworden. Gelukkig voor dit zijn ontwerp geraakte de Hertog van Bourgondien met den Regent van Engeland in verfchil, waardoor hij tijd bekwam, om zijne kragten te herftellen en te vergaderen» Hij won den Hertog van Bretagtiie op zijne zijde  DRIEHONDERD NeGENENTAGTIGSTE BRIEF 3 zijde. Mij verkreeg een dapper en nuttig, offchoon zeer onftuimigen Held, in den meuwen Rijksveldraaarfchalk, den Graaf van Ri chemont; en de edele Dunois, bastaard uu het huis van Orleans, verdient niet minder de erkentenis der Frankifche Vrijheidszoonen. Thans trad het bijgeloof, die fterke drijfveer tot verbazende verrigtingen, ten toneele. Orleans werd door den Engelfchen Hertog van Bedfort belegerd. De fiad geraakte in de uitterfte benaauwdheid; de Koning maakte toebereidzelen, om het op een fchandlijk vlugten te zetten, en werd niet dan met moeite wederhouden, door de heldhaftigheid zijner Minnares Agnes Sorel, die den hoogften prijs op 's Vorsten glorie ftelde. Veel deed dit verliefde doch verdienstlijke meisje, maar een Boerinnetje moest haar boven 't hoofd wasfchen, en alles afdoen. Jeanne d'ArC was een Landmeisje van Toul van geboorte. Zij bezat de begaafdheid om voor Profétes te kunnen fpeelen en was geestdrijvende genoeg, om zig zelve optedringen, dar de hemel zelf haar daartoe bekwaam maakte. Te dien tijde was 'er zeer weinig noodig, om wonderwerken te verrigten, en om in de wonderwerken te gelooven. Zij voorfpelde, dat het beleg van Orleans eerlang, door haar toedoen, zou opgebroken, en de Koning te Rheims gezalfd worden! Toen deeze inneemende gelukzegfter de wenfchende harten ten haaren voordeele gewonnen had, A a viel  4 De Nieuwe Reiziger. Viel het haar niet moeilijk zig te doen gelooven. De onmooglijkheid van het -een of ander, dat men voorfpelde te zullen gebeuren, was geen genoegzaame reden tot tvvijffeling. De geestlijken waren reeds lange gewoon onmooglijkheeden, ja! de buitenfpoorigfte tegen» ftrijdigheeden te prediken, en als zulks bij de domme gemeente 'er niet inwilde, deeden zij alle ongeloof zwijgen, door te zeggen : Bij God is alles moeglijk! — De weg tot geloof, om 't even wat, zo het flegts met de belangen der Heeren geestlijken niet ftreed, was dus gebaand» De zaak, welke zij verzekerden te zullen gebeuren, was zo wenschlijk, dït zelf de verftandigen zig gelieten, geloof aan haare profetien te flaan! deeze wisten welk een almagt het bijgeloof in die dagen bezat; daarenboven was de lians ligtlijk te waagen; want f.oen ter tijd zoü het gros der ftervelingen, om dergelijke zotte fpreukjes, zig eerder hebBen laaten verbranden, dan 'er den fpot mede te drijven. Wanneer de vooröordeelen galg en rat in hun gevoig medevoeren, dan is het de zaak der Wijzen toegeeflijk te zijn. Zij was niet flegts voorzegfler van gewigtige gebeurtenisfen; maar ook een Heldin van belang. Van 't hoofd tot de voeten gewapend eerde men haar al-s een befchermengel. Zij boezemde moed en dapperheid, door woorden en voorbeelden tenens, in. Niemand twijffelde nu meer aan de overwinning. Dunois bezat een gezond verftand en kende het mensch- lijk  Driehonderd Negsnentagtigste Brsbf. $ Jijk hare. Hij was hst eigenlijk , die men den hemelfchen geest kon noemen, welken dit verwonderlijke, meisje bezielde; hij werkte echter in het geheim. De Engelfchen waren toen nog even bijgeloovig als de Franfchen. Jeanne d'Atc fcheert een ftrarTènde Engel in hunneoogen te weezen» en het beleg werd opgebroken. ^ Dit gedeelte haarer. voorzegging vervuld zijnde, fchoot de zalving van den Koning te Rheims nog over. De Heldin, met een geestvervoering, waarvoor alle bedenkingen, hoe gewigtig ook,, zwigteden, fpoorde den Vorst aan tot het onderneemen van een Togt, die de beste ftaac — en krijgskundigen vaa onze eeuw, hem , als. volftrekt verderfliik, zouden afgeraaden hebben. Het. Boerinnetje gebood eerder dan dat zij. raad gaf. Zonder geld* zonder behoefte of genoegzaam krijgsvolk* trekken, de geloovige Franfchen door de Gdderende Engelfchen heenen, en Carel de zevende word te Rheims gekroond! Na zulk eene glorie verworven te hebben, gedroeg het dappere Landmeisje zig wijslijker „ dan veele gekroonde Hoofden, die ten top» punt van 't geluk gefteigerd, al hooger en hooger willen: Zij verzogt haar ontüag, en de reden, die zij hiervoor bijbragt, was* dat haare zending geëindigd was. Tot haar ongeluk floeg men haar verzoek af. Zij liet zig overreeden, om nieuwe wonderen te gaan verrigten. Zij ipog naar Compiegne, 't welk A 3 doot  6 De Nieuwe Reiziger. door den Hertog van Bourgondien belegerd werd. Zij deed een dappere pooging ter redding deezer plaats, doch zij ondervond, dat zij een mensch ware; werd gewond en gevangen! Elk rechtfchapen vijand zou haare verdienften geërbiedigt, en vooral haar perzoon tegen alle beleedigingen beveiligd hebben ; maar de Hertog van Bedfort, in wiens magt zij zig bevond, was een Engelsman en daarenboven bijgeloovig. De geestli]ke Rechtbank, voor welken zij te recht gefield werd, kogt hij om; Zij werd als een Ketterin en Toveres veroordeeld, en, in 1431, te Rouan, leevendig verbrand! Zulk eene afgrijflijke behandeling van een Perzoon, zo heilig in de oogen der Franfchen , had de natuurlijke gevolgen. Nooit wint men de volken door wreedheeden, en nimmer brengt de verbittering verbetering voort. Een algemeene geneigdheid deed zig blijken Om zig aan Koning Carel den zevenden te onderwerpen. De Hertog van Bourgondien zelf verzoende zig met den vervolgden Vorst, wiens Bloedverwant bij was. Hij poogde vrugtloos de Engelfchen te beweegen tot den vreede, dien hij in den jaare 1435 afzonderlijk met den Franfchen Monarch floot. Hjc geluk keerde vervolgens de Engelfchen den nek. Ifabelle van Beieren en de Hertog van Bedfort ftierven kort na elkander. In Engeland reezen 'er verfchillen, die voor Vrankrijk een gunftige afwending moeften maaken. Carel  Driehonderd Negenentagtigste Brief. 7 Carel de zevende gedroeg zig als een Held. Hij hernam het verloorene, en dreef de Engelfchen uit Vrankrijk, waar zij niet anders behielden dan Galais. Carel maakte verder zijne Regeering vermaard, door de berugte wet, bekend onder den naam van Pragmatique Sanctie, welke hij te Bourges, in 1438, deed opftellen. Hij beteugelde ook de moedwil der Parijsfche Hoogefchool, die haare beperking zeer verre te buiten was gegaan. Hij voerde geregelde Krijgsbenden in, en verzwakte daardoor de verderflijke Krijgsmagt en den invloed der Leenheeren. Hij was de eerfïe der Frankifche Koningen, die ondcrftandgelden van zijne onderdaanen dorst vorderen,' zonder dat de algemeene Staaten, daartoe, hunne toeftemming hadden gegeevcn. Hij gaf aan het Koninglijk gezag een gedugten fteun, en aan de voorrechten van den troon eene luistervolle uitgeftrektheid. Onder zijne onderdaanen muntede inzonderheid de bekende fchatrijke Jacques Coeur uiu Hij fchoot den Koning zulke aanzienlijke fommen, om den oorlog te voeren, dat zijn Vaderland waarlijk een groote verpligting. aan hem had. Men erkende zijn dienst en maakte hem opzigter over de geldmiddelen. Dit be> rokkende hem doortrapte vijanden aan het Hof. Men befchuldigde hem valschlijk. Me» verklaarde zijne goederen verbeurd, en Jacques Coeur moest van de genade van eenigen zijner vrienden brood verzoeken, om het leeA 4 ven  8 De Nieuwe Reiziger. ven te behouden. Dit gebeurde önder het oog van Carel den zevenden! wat moest 'er dan geen pïaats hebben, wanneer *er zwakke Vorsten aan 't roer zaten? De franfche Vorst legde zig. ganschlijk toe, om de menigte van groote Staatsgebreeken, door een verftandig beduur, te weeren of te maatigen. 't Was hem onmooglijk alles te verbeteren: geweldige misflagen moest hij, uit voorzigtigheid of uit onvermogen, ongerept laaten. Men verfchoone derhal ven den groo* ten Man, die de ingewortelde ziekte willende geneezen, zig buiten ftaat bevind, om alle leden te behouden, en een volkomen genezing daar te (lellen. In dien edelen vaart, in dat voor het menschdom zo nuttige werk, verhinderde en fluitede hem zijn eigen zoon Lodewijk. De-ze ftond tegen hem op; zogt een fchuilplaats bij den Hertog van Bourgondien, en maakte zijn vader het leeven in diervoegen bitter dat Carel de zevende, in 1461, van droefheid en hartzeer, den geest uitblies. Deeze Lodewijk volgde zijn vader in het Rijksbewind, en ftaat voor de Elfde Vorst van dien naam bekend. In Lodewijk den Elfden ontmoeten wij een Vorst, die bij de gefchiedboekers op een vrij zwart blaadje ftaat. 't Is de moeite waardig de befchrijving te leezen, die de voortreflijke Millot van hem geeft. Ik zal dit weinige uit dien grooten Hisroriefchrijver hier woordlijk overneemen; » Lo-  Driehonderd Negenentagtigste Brief. 9 „ Lodewijk de Elfde, zoon van Carel den zevenden, was loos, geveinsd, bijgeloovig en wreed. Hij verfterkce het Koninglijk gezag door middelen, die eerder een dwingeland dart een Koning voegen. De trekken van wijsheid, onloochenbaar in zijne regeering doorfteekende, kunnen de vlekken van fnoodheid, waarmede dezelve bezoedeld is, niet uitwisfchen. Bedrog en verdrukking waren de grondflagen zijner Staatkunde. Dan! hij bevond zomtijds, dat men, door loosheid en bedrieglijken handel, zig blootftelt aan de kwaade trouw van anderen, en dat men door in fmaad en verachting te vallen, ongelukkig word in het bezit zelf der greetiggezogte magt. Een geflagen vijand van den Adel zijnde, nam hij laage zielen in zijn dienst, die, met verraaderlijke ftreeken, de verheffing beloonden. Zo agterdogtig en bloeddorftig als Tiberius, doofde hij, even gelijk die Keizer, de verdienden uit, en deed groote Mannen zijn Hof ontvlieden. Hij had flaaven en geen onderdaanen. Met dit alles heeft de Franfche Monarchie verpligting aan hem, dewijl hij dezelve verloste van de dwingelandfche overheerfching der Rijksgrooten." Paus Pius de tweede werd door Lodewijk geholpen in het affchaffen der Pragmatique Sanétie, welker bedwang den heiligen vader tegen de borst ftootede. De Koning ontving toen den luidklinkenden bijnaam van den Allerchristlijk/ien! zo voor zig als voor zijne A 5 Na-  io De Nieuwe Reiziger. Nakomelingen. Zijn Heiligheid echter bedroog den Koning ten opzigte van de belofte, die hij hem gedaan had, met Renatus van Anjou op den Napelfchen troon te zullen verheffen. Dit nam de Koning zo euvel, dat hij zijn Parlement gelastede, om de Pragmatique Sanctie, reeds afgefchaft, voor het grootfte gedeelte van kragt en uitwerking te doen zijn. De Paus, woedende over den trek, die Lodewijk hem fpeelde, voer hevig uit tegen de handelingen van het Parlement, aan welks oordeel hij zeide dat het fchande was, „ dat de Rechter der Rechteren, ('twelk hij ware,) zig zou moeten onderwerpen." Niets vind ik gefchikter, om een kort en duidlijk denkbeeld te geeven van de wijze, op welke de Godsdienst in die dagen, door de Hoofden der kerk zelf, begreepen werd, dan door den brief bijtebrengen, die Paus Pius de tweede, ter deezer geleegenheid, aan den grooten Heer, Mahomet den tweeden, fchreef. Hij luid dus: „ Indien gij uw Rijk onder de Christenen wilt uitbreiden, hebt gij maar eene geringe zaak noodig, welke overal gevonden word, een weinig water naamlijk, om u te laaten doopen. Als dan zullen wij u den Keizer der Grieken en van het Oosten noemen, en uw fterken arm verzoeken tegen de overweldigers der bezittingen van de Roomfche Kerk. Het voorbeeld volgende onzer voorgangers, Stephaeus, Adrianus en Leo, die het Griekfche Rijk  Driehonderd Negenentagtigste Brief, i i Rijk overbragten op Pepijn en Carel den grooten, zullen wij den toevlugt tot u neenien, en uwe gedaane dienften niet onbeloond laaten." Om de kenfchets der tijden volkomen te maaken, voeg ik hier bij, dat men ichrij. vers van naam vind, welken hun best doen, om een hoope godvrugt in deezen brief aantetoonen. De regeering van Lodewijk den Elfden werd vervolgens dermaaten flegt, wreed en drukkende, dat zijne voornaamfte vrienden zelf zig bij de ontevreedenen voegden. Dunois, onder anderen, werd, — maar met recht, — een wederfpanneling tegen hem. Straks ontvlamde een nieuwe Burgerkrijg: de jonge Hertog van Bourgondien verbond zig met%Konings broeder, den Hertog van Berri, en met de Hertogen van Bourbon en Bretagne, om, zo zij zeiden, de rampen des volks& te leenigen. Het Burgerbloed ftroomde, en geen ander vrugtgevolg had zulks, dan eene bedrieglijke onderhandeling van beftand. De Koning floot den vreede op voorwaarden, die ten uitterlle vernederende voor hem waaren, doch hij had in den zin dezelven te fchenden, en langs dien weg een nieuw voordeel te behaalen. Dit verbond droeg den heerlijken naam van het, Verbond des algemeens» welzijns;. en ondertusfchen beantwoorde geen zaak ooit minder aan zijn tijtel dan deeze. De Vorften en grooten zijn, doorgaans, het minst  ia De Nieuwe Reiziger. minst te vertrouwen, wanneer zij de dingen met de fraaifte naamen betijtelen. De broeder des Konings, wien hij Normandijen ontnomen en Guïenne tot een vaderlijk erfgoed had gegeeven, werd door een geestlijken met vergif om het leeven gebragt, en de verdenking viel op den Koning zelf Lodewijk veinsde zig de vriend van Carel, Hertog van Bourgondien, te zijn, en ftookte onder de hand de Luikenaars tegen hem op. De Koning was zekerlijk op iets ergs bedagt, doch de voorbaarigbeid der aangehitfte muitelingen verried zijn toeleg; de Hertog nam hem gevangen en weinig verfchil- . n/r ' °{ LodewiJk werd h« flagtöffer van sMans rechtvaardige woede. De Hertog- echter bepaalde zig tot de vernedering, die hij den Franfchen Koning deed ondergaan. Deeze moest hem volgen tegen de weerfpannige Luikenaars, en hun ftad in de asch helpen leggen. Steeds moeten de onderdaanen voor de teilen der grooten boeten f ruDv-uUf°g Van BourS°^ien ondervond fth.el.jk de verderflijkheid der heerschzugt. Hij vergenoegde zig niet met het bezit der beiden Bourgondien, van Artois, Vlaanderen nokC7 ?°f1 / ^"r H°1,and' maar P^gde ook Zwitferland en Lotharingen te overmee- i Z \ ?/ 7°°nerS, V3n h6t «Roemde Land wilden hem wel beduiden, „ Dat het de gebitten zijner Paarden, en de fpooren 2«jner Ruiters niec waardig was!" doch dit we-  Driehonderd Negenentagtigste Brief. 13 wederhield den ftaatzugtigen Vorst niet, om in 1476 in hun arm land te vallen, en, —. 'er het leeven te laaten. — Dit was een blijk der dapperheid van de Zwitzers; maar een blijk van hunne gelukkige eenvoudigheid beftond hier in, dat een der fchoonfte Diamanten van den gefneuvelden Hertog, omtrent een Millioen guldens waardig, verfcheiden reizen voor eene gulden verkogt werd. Door den dood van den Hertog kwam het Hertogdom Bourgondien weder aan de Kroon van Vrankrijk, vermits 'er geen manlijke Erfgenaam was. Maria was de Dogter van Hertog Carel, die, door toedoen van Lodewijk, zig gehaat maakte bij de Vlamingers. Twee haarer ftaatsdienaars werden door dezelven ten dood gebragt, en zij zelve verpligt, om zig met Maximiliaan van Oostenrijk, zoon van Keizer Frederik den Derden, in 't huuwlijk te begeeven: 't welk als de bron van veele Volksrampen kan worden- aangemerkt. Eduard de Vierde,mooglijk reden hebbende, om op Vrankrijk verftoord te zijn, deed aan Lodewijk den Elfden den eisch, om N.ormandien en Guïenne aan hem wedertegeeven. Dit niet gelukkende, viel hij, met een vrij iterke magt, in Vrankrijk, waar de voorbaarigheid der Bourgondiërs, die hem te hulp ftonden, hem de volkomenfte overwinning verliezen deeden. Lodewijk echter werd genoeg in 't naauw gebragt, in weerwil van al zijne listigheid, om een verdrag of beftand van zeven jaa-  14 De Nieuwe Reiziger. jaaren van de Engelfchen te moeten koopen, voor een jaarlijkfche opbrengst van vijftigduizend gouden kroonen. Dit verdrag werd, in *475> te Pecquigni getekend. Margaretha verkreeg 'er haare vrijheid bij. Een menigte der eerfte grooten ftierven onder zijne Regeering op een fchavot, of kwijnden onder zijne dwinglandij. Hij maakte de Koningen hun eigen meefter, doch niet dan ten kosten der menschlijkheid. Zijn gezag fterkende, diende het hem tot weinig anders dan om te grooter en ongeftrafter kwaad te pleegen. De gefchiedenis fchildert zijn Caratfer als vol tegenftrijdigheeden af. „ Hij was een Vorst, zegt zij: vol ondeugden en tegenftrijdigheeden; volftrekt gebiedende zonder waardigheid; volkbehaagende zonder goedertierenheid; onrechtvaardig volgens beginzeis, en een ijverig handhaver des Rechts; fchelms en trouwloos zijne loosheid aan den dag brengende; een fchender van de voornaamfte pligten der zedelijke wet, en overgegeeven aan de belachlijkfte bijgeloovigheeden; zig verfierende met den tijtel van den Allerchristlijkften Koning, en zijn Godsdienst verachtlijk of haatlijk maakende; een dwingeland zijner onderdaanen, en een vreesagtige Haaf van zijn geneesheer, welken men zegt, dat in vijf maanden 55,000 kroonen van hem trok, want zo dikwils deeze hem met den dood dreigde, tastte de Koning wel diep in de beurs! Zodanig een Vorst was Lodewijk den Elf-  Driehonderd Negenentagtigste Brief. 15 Elfden! Hij bragt de Koninglijke waardigheid fchande aan, en verfterkte dezelve intusfchen." Hij wist zig groote fommen te verfchaffen, door de belastingen onmaatig te verhoogen, fchoonze onder zijn vader reeds drukkende geweest waren. Hij (lelde de Posterijen in, die in 't begin flegts gefchikt werden voor de zaaken van 't Hof. Hij ftelde de order in van den H. Michaël; moedigde den koophandel aan, en deed de Franfchen bedagt zijn, om zelfs te doen , 't geen anderen met groot voordeel voor hen deeden, en dergelijken nuttige zaaken meer, die op zig zelve voordeelig en prijslijk waren, offchoon niet uit een edel beginzel aangevangen. De Republiek Genua, veeltijds oproerig en fteeds geneigd om van Heer te verwisfelen, bood, na nu deezen dan dien tot fchutsheer te hebben aangenomen en verworpen, zig eindlijk aan Lodewijk aan. Hij weigerde hun aanbod met deeze onvriendlijke, doch welverdiende woorden: „ Ik geef u aan den Dui« vel over!" Deeze Vorst ging den weg van alle vleesch in den jaare 1483. Hoe zeer ik mij ook bekorten mag, Mevrouw! In deeze belangrijke gefchiedenis, worden mijne verhaalen echter uirgeftrekt. Getroost u daar mede, dat ik flegts het gewigtigfte bijbrenge, en uwen aandagt een menigte zaaken onthoude, die meer het geheugen bezwaaren, dan  i6* De Nieuwe Reiziger. dan het hart aandoen, of het verltand verbeteren! en om het laatfte daarteftellen, neem ik voornaamlijk de moeite, om u de befchrijving van mijn Vaderland te leveren. Het Rijksbewind geraakte, na den dood van Lodewijk den Elfden, in de handen van Carel den Agtften, die naauwlijks dertien jaa-~ ren oud was. De jongfte wil van den overleeden Vorst had, geduurende de minderjaarigheid van Carel, tot Regentesfe aangefteld, de Gemalin van Petrus van Bourbon, Heer van Beaujeu, zijnde de oudfte zuster van Ca* rel, Anna geheeten. Dit verwekte al vroeg een hevig gefchil, vermits de Hertog van Orleans, greetig op 't bewind, het zelve te verkrijgen zogt. In den flag van Saint Aubin kreeg hij de nederlaag en werdt hij gevangen. De edelmoedigheid van koning Carel, die hem de vrijheid bezorgde, noopte hem naderhand tot dankbaarheid, en vormde uit den muiEer een ijverig en getrouw aankleever aan zijn weldoener en gebieder. Zulks bleek ten duidlijkfte in den greetigen afftand van zijne geliefde Prinfes Anna, (Dogier van den over.leeden Hertog van Bretagne, en zijne eenige Erfgenaame,) aan Koning Carel, die met haar huuwde, na de verbreeking van haar Egt met Maximiliaan, wien men ook zijne dogter Margaretha van Oostenrijk, airede aan Koning Carel verloofd, weder te huis zond. De Aarsthertog Maximiliaan achtede zig hier door ten grievendfte beleedigd en poogde zig»  Driehonderd Negenentagtigste Brïef. \j zig, met het zwaard in de vuist, te wreeken. Hij pleegde zekerlijk geen raad mee zijne krachten, zo als zijn bedreigde Tegenpartij ook niet deed, vermits zijn blinde wrok zijne vermoogens verre te boven ging, en Koning Carel flegts de kans had waarteneemen, om hem van een goed deel zijner Landen te ontzetten. Dan, de laatfte had een ander Plan in 't hoofd, waarvoor hij deeze zekere winst ter zijde ftelde. Hij wilde zig van Napels meester maaken, en had daartoe zijne kragten noodig. Hij bevreedigde Maximiliaan en fchonk hem Franche Comte en Artois, flegts begeerende, dat hij in den aanftaanden oorlog in Italië geen partij zou kiezen. Zelve trok hij, onbedagtlijk, heen, met een Leger van twintigduizend Man, om zijn ontwerp ter uitvoer te gaan brengen. Paus Alexander de zesde was een der voornaamften, welken Koning Carel in Italien gelokt hadden. Zijn Heiligheid had er redenen voor gehad, die van zijn eigenbelang ontleend waren; doch die zelfde bron gaf hem fpoedig redenen aan de hand, die er hem berouw van deeden hebben. Hij werd de Bondgenoot van Carels vijand, den Koning van Napels, om den Ingerocpenen met veréénigde kragten te keer te gaan. Dan! Carel trok regelregt op Romen aan, en deed er zijn intrede, met zijn Leger agter zig. De heilige Vader was genoodzaakt den vreede te jjaaken! — maar zie wat de Koningen van XXX, Deel. B dien  i"8 De Nieuwe Reiziger. dien tijd waren! — de zegenpraalende Vorst der Franfchen ging den Paus vinden, en, — kuschte hem de voeten. De Paus verpligt zijnde, een turkfchen Prins, die derwaards de wijk had genomen, aan Carel overteleveren, had zijn Heiligheid deezen ongelukkigen alvoorens laaten vergeeven. Intusfchen was het geluk Carel in zo verre gunftig dat hij, binnen weinige maanden, zig meester van Napels bevond. De Italiaanen behaalden bij deeze geleegenheid meer fchande door hunne botheid en losheid, dan Carel roem door beleid en voorzigtigheid, welken beiden geenzins hem ten Raadsvrouwen op deezen togt gediend hadden. De Koning der Franfchen, onbezonnen in zulk eene gewigcige onderneeming, werd nog meer onbezonnen, door den voorfpoed zijner wapenen. In ftede van het gewonnene zorgvuldig te bewaaren, verwaarloosde hij zijn eigen behoud, en gaf zig den vrijen teugel in de verderflijkfte buitenfpoorigheeden. De Paus, de Keizer, de Koning van Spanje en de Hertog van Milaan wezen intusfchen zijne vreeflijke vijanden, die van zijne zorgloosheid gebruik willende maaken, hem met een Legermagt te Fornouo aanvielen; waar Careis geluk hem andermaal bijfpro ng, werdendè zijne vijanden, met een gedugt verlies, op de vlugt gedreeven. Deeze overwinning bezorgde Koning Carel roem, maar geen voordeel; want, weinig bezetting te Napels ge% laa-  Driehonderd Negenentagtigste Brief. 19 laaten hebbende, en deeze bezetting, door flegte gedraagingen, zig aldaar ten hoogden haatlijk gemaakt hebbende, werd deeze Had, in 1496, door den Spaanfchen Bevelhebber Gonfalva de Cordua, den Franfchen ontweldigd. Carel de Agtfte overleed in den bloei zijns leevens. Hij had vier kinderen gehad, doch zij waren allen overleeden. De Hertog van Orleans, Lodewijk geheeten, beklom derhalven den Franfchen troon, onder den naam van Lodewijk den Twaalfden. Lodewijk de Twaalfde, ten Franfchen zetel gefteegen zijnde, deed gelijk alle Vorften behooren te doen: Hij vestigde, naamlijk, zijn aandagt, alleen en geheel, op het algemeen welzijn, 't welk nu zijn Hoofdtaak was geworden, en (lelde alle de haatlijke beleedigingen ter zijde, die hem weleer waren aangedaan , en waartoe hij nu de fchoonlte kans bekomen had, om ze onbelemmerd te kunnen wreeken. Men roemt zijn edelmoedig zeggen, en het verdient ten voorbeeld der Koningen verhaald te worden: „ De Koning van Vrankrijk, zei hij; wreekt de ongelijken niet, den Hertog van Orleans aangedaan! " Ho? veele Vorften verhaalen den hoon, te vooren hen toegevoegd, niet flegts op hunne fidderende vijanden, maar vergeeten of mishandelen daarenboven hunne voormalige vrienden en weldoeners ? B a Deeze  so De Nieuwe Reiziger. Deeze Vorst had echter ook zijne gebreken, Deed hij zig beminnen door zijne onderdaaren, hij benadeelde hen ook wel eens grootlijks, waarvoor geene andere verfchooning was bij te brengen, dan eene voorbaarige onvoorzigtigheid! Misdagen van 't hoofd worden altoos eerder door de vingeren gezien dan die van het hart. Wij zullen onpartijdig deezen Koning ten toneele voeren. Staatkunde en oude geneegenheid bewoogen hem om zig van zijne Egtgenoote, Joanna, de dogter van Lodewijk den Elfden, waarmede hij reeds twintig jaaren in het huuwlijk geleefd had, re ontdoen. Hier toe had hij de hulp van Paus Alexander den Zesden noodig. Zo dra die heilige Vader begreep, dat het dienftig voor de belangen van Romen was; was 'er daadlijk een reden gevonden, om de Egtfcheiding te wettigen. Is het niet aartig, dat men de deugd en onfchuld bevrijdende, zulks ten allen tijden getragt heeft te doen, onder een deugdzaam en onfchuldig voorkomen Cefar Borgia was de zoon van zijn Heilig, heid. Deeze bragt Lodewijk het berigt, dat de Egtfcheiding haar volle beflag had. De Franfche Koning was erkentlijk en fchonk den Telg van het geestlijk Opperhoofd het Hertogdom Valentinois, benefFens een aanzienlijk jaargeld; En Lodewijk, de Paus en zijn zoon, waren dus alle drie voldaan, en de goede gemeente juichte dergelijk een handeling toe; want  Driehonderd Negenentagtigste Brief. ai> want zijn Heiligheid had gezegd, dat dit het welbehaagen Gods warel — Met hoe weinig woorden, kan men de menigte den mond floppen? — Lodewijk de twaalfde was bij het plan gebleeven, 't welk zijn voorganger reeds ontworpen had, om naamlijk aanwinst van Landen voor, zig in Italië te gaan maaken. Hij had nog een oude eisch op Milaan en toog 'er met zijn Leger heen, om aan zijn eisch alle mooglijke kragten bijtezetten. Mij verdreef ' Sforza, en overmeesterde Milaan en Genua, binnen een korten omtrek van dagen. Sforza herftelde zig van zijn verlies; doch kon tegen de overmagt der Franfchen, die op nieuw het Alpisch gebergte waren overgetrokken, niet opweegen. Hij werd geflagen, gevangen en overleed in den kerker. De gefcheidenis zegt, dat hij noch beklaagd noch beweend werd, en dit zal zekerlijk geweest zijn, om dat hij moeds genoeg had gehad, om zijn Vaderland tegen een magtigen Overweldiger te verdeedigen. Het geluk verbijllerde den Franfchen Koning. Hij wilde ook het Koningrijk napels in zijn bezit hebben. Hij verbond zig met Ferdinand den Catholijken, die zelf een naasr.beftaande van den Koning van Napels was; en de Paus, voordeel 'er op ziende, voegde zig bij dit Bondgenootfchap, zonder zig te bekommeren, of deszelfs grondbeginzels eerlijk en rechtvaardig waren. De Koning van B 3 Na-  aft De Nieuwe Reiziger. Napels geen kans ziende, om deeze vreeslijke Bondgenooten het hoofd te kunnen bieden, verliet zijn Rijk en vond een vrijplaats bij zijn verdrijver Lodewijk in Vrankrijk, waar hij een jaarlijks inkomen genoot. Lodewijk genoot echter geene voordeelen door het behaalen van deezen buit. Toen het op een deelen zou gaan, eigende de fterkfte zig dezelve geheel toe. De Franfchen, hier mede niet te vreeden, verzetteden 'er zig tegen, doch kreegen nog gedugt flagen over den hoop toe, waarmede zij naar hifis konden keeren. Het ganfche Koningrijk Napels bleef in de magt van Spanje. Het verdrag, in 1504, te Blois geflooten, was voor Vrankrijk geheel onftaatkundig; bij 't zelve beloofde Lodewijk zijn dogter ten Egtgenoote aan Carel van Oollenrijk, met Bretagne, Bourgonje, Milaan en Genua, wanneer de Koning zonder manlijke Erfgenaamen kwam te overlijden. De algemeene ftaaten toonden, dat zulks ftrijdig was met de Rijkswetten en men had berouw van den onbedagten ftap. De Koning gaf zijne Dogter aan den Graaf van Angouleme, die hem, onder den naam van Francois den Eerften, naderhand in *t bewind opvolgde. Om het gemeenebest Venetië, dat rijk en trotsch geworden was, en 't welk men dus voordeelig en gemaklijk oordeelde, om te onder te brengen; te veroveren, verbonden zig de Paus, de Keizer, de Koning van Vrankrijk,  Driehonderd Negenentagtigst|ï Brief. 23 rijk, de Koning van Spanje en de Hertog van Savoïe. Deeze mogenheeden verdeelden voor af reeds den buit, dien nog behaald moest worden, en Lodewijk de twaalfde Hond 'er een goede portie van te genieten. Dit verbond is berugt onder dèn naam van het Kamerijkfche verbond. De heilige vader, Julius de tweede, bedoelde, in weerwil zijner verbintenis, echter geheel iets anders. Hij poogde de vreemdelingen uit Italië te weeren. Hij beleide de zaaker» indiervoegen, dat, na 'dat de Franfche Koning, met magt van wapenen , de Venetiaanen tot onderwerping gedwongen had, Lodewijk niet flegts zijne voor* naamfle Bondgenooten verloor, maar dat zij hem ook met de wapens aanvielen. De eerbied, welke Lodewijk voor zijn Heiligheid had, die hem zo fchelmagtig behandelde, was zeker vrij zonderling. Hij ging naamlijk eerst met de geestlijken, — de Creatuuren van den'Paus, — te raade, om te onderzoeken, in hoe verre het flrooken zou met de geestlijke rechtvaardigheid, wanneer hij den Oorlog aandeed aan het Hoofd der Kerk, die zo onrechtvaardig het vuur des Oorlogs in Europa ontfleeken had. Men begrijpe hoe fchreeuwend godloos deeze Paus moest zijn, daar de geestlijkheid zelf hem veroordeelde, als waardig, om door geweld tot reden gebragt te worden. Had Lodewijk doorgetast, zo als hij kon en vermogt , hij had zijn ongelijk dubbel kunB 4 nen  24 De Nieuwe Reiziger. nen wreeken: dan, de heilige fchroom bedierf in die dagen zelf de beste Carafters. Tegen den Stedehouder van Jefus Christus zig te verzetten, had altoos een fchijn van heiligfchennis. Veele dier ftedehouders waren volflagen guiten, en niemand, dan die eene uitfteekende ftoutheid bezat, dorst hen als de zodaanigen aanvallen en ttraffrn. De Koningin Anna van Bretagne bragt niet weinig zwaarigheeden ter baan, waaraan Lodewijk ten ontijde en maar al te veel gehoor gaf. De zegepraal te Rovenna, in 151*, behaald,' verfchafte veel roem, maar geen voordeel. Men had dappere Helden, waarvan men flegts Baijard, bijgenaamd De Ridder zonder vrees en zonder blaam, te noemen hebbe! doch het ontbrak aan geld en aan eensgezindheid, twee onontbeerlijke verëischten, om de Krijgsdapperheid wel te doen flaagen. Milaan en Genua gingen verlooren. Men nam derhalven den toevlugt tot een ander, maar nog veel zorglijker middel; een Kerkvergadering naamlijk, die, door toedoen van Lodewijk en den Keizer, te Pifa, beroepen werd. Men dagvaarde 'er zijn Heiligheid; doch deeze hield eene andere Kerkvergadering te Romen, waarop deeze vervloekt werd. Van deeze geleegenheid bediende zig Ferdinand de Catholijke, die het banvonnis voorwendende, 't welk over de aanhangers der Kerkvergadering van Pifa, door den heiligen Vader was uitgefproken, aan Joannes Albret, Bond«  Driehonderd Negenentagtigste Brief. 25 Bondgenoot en Bloedverwant van Lodewijk, het Koningrijk Navarre ontnam. Men wil dat de heilige vader zelf hem dit Koningrijk, als eene Roofgoed, ten gefchenke heeft gegeeven. Hendrik de Agtfte met Maximiliaan een inval in Lodewijks gebied doende, zag de Franfche Vorst zig genooddrongen, om den vreede te zoeken, die hem op kosten en fchande te Haan kwam. Hij huuwde met Maria, zuster van Hendrik den Agcften, en betaalde 'er een Millioen franfche gouden kroonen voor. Bij eene jeugdige Egtgenoote verfpilde hij zijne kragten al te zeer. Hij verviel in een koorts en teeringzugt, en ftierf in 1515. Eene fpreuk van deezen Vorst verdient onze opmerking, en, in zo verre hij die zelf betragtede, onze toejuiching. Hij verdeedigde zijne fpaarzaamheid met te zeggen: „ Ik wil liever mijne Hovelingen zien lachen over mijne zuinigheid, dan mijn volk zien fchreïen, over mijne verkwisting." Francois, Graaf van Angoulême, een eerde Prins van den bloede, volgde Lodewijk den Twaalfden op den troon van Vrankrijk. Ik zal genoodzaakt zijn, Mevrouw! om u een volleedig begrip der franfche zaaken te geeven, tot een kleine uitflap. De groote omwenteling, die, in deeze eeuw, in den godsdienst voorviel, had een ongemeenen invloed op de faamenleevingen, en maakte niet weinig veranderingen in de onderfcheide ftelzels der (laatkunde. Gij zult 'er mij als een B 5 Wijs1  i6 De Nieuwe Reiziger. Wijsgeer over hooren redeneeren, — dat wil zeggen, onpanijdig, zonder de gebreken te verfchoonen van hen, naar welker godsdienftige gevoelens, of Seéten, mijne ouders de goedheid hadden mij te laaten benoemen. Waarfchijnlijk echter zal ik u alvoorens nog het overfchot der beredeneerde Landkaart van Vrankrijk zenden. Ik ben, enz. Calais den 28 December, 1759. Driéhonderd Negentigste Brief. Vervolg der beredeneerde Lapdkaart van Vrankrijk, en een beknopt berigt van deszelfs aloude verdeeling. Zie hier, Mevrouw! den laatften droogen brief, waarmede ik u lastig valle. Gij kunt denzelven onmooglijk misfen, wilt gij een volleedig begrip van zaaken hebben. Van de Franfche Oostenrijkfche Nederlanden: dus genaamd, om dat zij zekere gedeeltens uitmaaken van eenige Nederlandfche Provintien, die voor deezen aan de Kroon Spanje behoord hebbende, vervolgens aan het Huis van Oostenrijk gekomen en aan Vrankrijk op onderfcheiden tijden, bij zekere gedeelten, weder  Driehonderd Negentigste Brief. 27 weder zijn afgedaan. Hier toe behoord de Provintie van Artois geheel en de gedeeltens der Provintien Vlaanderen, Henegouwen, Namen, en Luxenburg. De Provintie van Artois, — en Graaffchap; dat in haare lengte op 24, en in haare breedte op bijna 10 uuren gaans begroot werd, grenst ten zuidwesten aan Picardije; ten oosten aan Henegouwen en Kamerijkj ten Noordoosten aan Vlaanderen, en ten Noordwesten aan de Noordzee. Zij heeft eene zeer gezonde Lucht en ongemeen vruchtbaare grondgedeldheid: fchoone koornlanden, wijduitgedrekte vlakten, aanzienlijke Bosfchen en vermaaklijke gebergten worden in dezelve gevonden. Zij bevat 5 Graaffchappen: Noijelles, Burique, Henin Litard, Arques, St. Pol. — 4 Markgraaffchappen: Avrincourt; Rentij, Lisbourg, en Heuchie. — De Prinsdommen Robecque en Fauquenberg. — Het Marquizaat Riquebourg en de Baronnie Aubignij, — de Abdijen St. Waast en St. Bertier, beneevens 840 zoo vlekken als dorpen, bevat zij de volgende deden: Arras of Atrecht, welks omleggende dreek het Gouvernement van Arras genoemd word. Deze zeer oude, groote en wel verderkte rijke koopdad, gelegen aan de Rivier Scorpe, is de Hoofddad der Provintie; word in tweeën verdeeld, waar van het grootde La Ville, en 't kleind gedeelte La Cité genaamd en door een derke muur, gracht en wal van een gefcheiden word. Zij heeft  a8 De Nieuwe Reiziger. heeft een goede Citadel van vijf bastions, met tusfchen dezelven opgeworpen halve maanen en Ravelijnen. Benevens de rijke Benedictijner Abt* di| van St. Waast, heeft zij een Bisdom onder den Aartsbisfchop van Kamerijk ftaande. — Bapaume, 6 mijlen van Arras, bij Picardijen, is eene kleine maar fterke ftad met den titel van BurggraafTchap. Het ommeland word genaamd het Bailluwfchap van Bapaume. — Oifi waarvan het ommeland de Castelnij of Oifi genoemd word. Meszencouture, — Pas, eene gefortificeerdeftad, aan de grenzen van Picardijen, en behoorende tot het Graaffchap St. Pol. — Pofiere, -* Pernes, Courcelle, — Teroanne. — Lenas, welks vestingwerken geflecht zijn. In Ao. 1648 heeft hier de Prins van Condé den vermaarden flag tegen de Spanjaarden gewonnen; het ommeland is de Bailluage van Lens. — Bethune, eene kleine maar fterke en neringrijke ftad, aan den vloed Biette, hebbende een fterk Kasteel. Zedert eenige Eeuwen is hier een bijzondere Broederfchap van Liefde, Chraitas Eligiana Bethunienfis genaamd, welke de armen, die aan befmettelijke ziekten fterven, begraaft. De ftad heeft den Titel van Graaffchap; Lillers heeft ook den Titel van Graaffchap, en het ommeland word de Bailluage van Lillers genoemd. — Aire, hebbende een Bailluwfchap. — St. Venaut, heeft een Graaffchapstitel. — St. Omer, eene groote, fchoone en wel gebouwde ftad, van fchoone Fortificatiën en diepe grachten omringd , met een goede Voorftad: Van de eene zijde  Driehonderd Negentigste Brief. 19 zijde, heeft zij de Rivier de Aa en de Moerasfchen, en aan den anderen kant een heuvel mee een fterk flot. Men vind 'er verfcheide Prachtige gebouwen en fchoone Kerken, benevens een rijke Abtdij van Benin. De orde der Jezuiten heeft 'er een aanzienlijk kweekfchool voor de ftudeerende jeugd der En/elfche en Schotfche Roomsch-catholieke. Zij heeft een Bisfchop onder den Aartsbisfchop van Cambrij ftaande. Niet verre buiten de ftad is een lac of zooit van Meir, waar in verfcheide ftukken Lands als eilandjes, hier en daar met boomen beplant, leggen, die men wil dat drijven en zachtjes konnen voortgetrokken worden; van zommiger. Isles flottantes vlottende of drijvende eilander, genaamd. Het ommeland dezer ftad word het Bailluwfchap van St. Omer genaamd. Voords Humieres, —■ Arenes, — Terevent en St Pol, de laatste in 'c Graaffchap van dier naam. Fransch Vlaanderen legt ten zuidwesten teget Artois, oostwaards tegen Oostenrijks Vlaande ren, en ten Noorden word het door de Noord zee omringd. Het bevat een gedeelte der Pro vintie, die thans in Oostenrijks — Staats — et Fransch-Vlaanderen onderfchciden word. Be nevens de Heerlijkheid Cifoine, het Vorften dom Espinoi, en de Abtdijen, Morchienne; en St. Amand. bevat zij de volgende fteden: Rijsfel, de Hoofdftad van Fransch Vlaande ren, gelegen aan de Rivier Deule; is groot wel gebouwd, en met fterke Fortificatiën i  De Nieuwe Reiziger. in breede en diepe wateren leggende, en van gebakken fteen opgemetfeld, voorzien. De Citadel is insgelijks met uitmuntende vestingwerken, breede grachten en eene dubbele Contrescarp omringd. Een uitgeftrekt terrijn om de ftad is hol uitgegraven, en tot witten bouwfteen gebeezigd, konnende de inwoonders in oorlogs - tijden aldaar hunne goederen verbergen. Deeze rijke en wélbevolkte ftad, van zommigen een klein Parijs genoemd, drijft, eenen zeer uitgebreiden koophandel, en is eene der voornaamfte Wisfelplaatfen van Vrankrijk. Voorts heeft zij een zeer uitgeIrekt gebied of Castelnij, waar onder verfcheilen plaatfen behooren. In Ao. 1740 is het iroortreflijk Jezuiten - Collegie aldaar geheel door de vlam verteerd. — Seclin. — Orchies. — Mortagne. — Douai eene groote en fterke ftad, aan den vloed Scarpe, word in een joven- en beneden- ftad verdeeld, legt aan de grenzen van Artois en Henegouwen, 5 mijlen van Cambrai, en heeft eene Castelnij en Univerfiteit, door Philips de II in Ao. 1563 jefticht. — 1'Eclufe, 2 mijlen van Douai. — Le Basfe. — Armentieres, is eenigfins geforificeert, doch heeft een fterk flot, en is beoemd door haare Laken - Fabriek. — Stegers. - Melville. — Hazenbroek. — Belle. — Iteenvoorden, eene kleine ftad en flot. — Casèl, of Mont-Casfel, eene kleine doch fterke tad op eenen hoogen berg, een groot gebied ■nderzich hebbende. — St. Wijnoxbergen j eene  Driehonderd Negentigste Brief. 31 eene kleine niet onaangenaarae ftad, benevens een Castelnij} en een Burggraaffchop. Zij beeft eene zeer Rijke Abtdije, en een groot aantal dorpen onder haare Castelnij. — Duinkerke, eene tamelijk groote, (lerke en ongemeen volkrijke ftad, met eene welgelegen vrije Haven ( Port Franc ), waar door op deeze ftad, die nog jaarlijks aangebouwd en uitgelegd word, eene fterke vaart is, welk een zwaaren en uitgebreiden koophandel maakt. Zij is gelegen aan de Noordzee, 6 mijlen van Calais. Behalven dat deze ftad zeer gefchikt is voor den koophandel, is zij het ten tijde van Oorlog niet minder voor de Kaaperij. In Ao. 1662. is deeze belangrijke plaats, door Engeland, aan Vrankrijk verkogt voor 900,000 Ponden fterlings; nadat zij alvoorens in de jaaren 1388, 1558, 1583, 1646 en 1652. door het wisfelvallig lot des Oorlogs, deerlijk is geteifterd geweest, en beurtelings voor de overmagt van verfchillende Mogentheden heeft moeten bukken, gelijk zij dan ook nog in Ao. 1712, bij verdrag, aan Engeland ingeruimt zijnde, in 1713. bij den Utrechtfchen vrede weder in 't bezit van Vrankrijk gekomen en zedert gebleeven is. — Greevelingen, 3 Mijlen van Duinkerken, is een kleine maar fterke ftad aan de Rivier de Aa, die zich daar in de zee ontlast. Schoon een goede en welgelegen haven hebbende, is dit plaatsje van gering aanzien en heeft weinig inwoonders. — Borborg, of Bourbourg, eene kleine ftad, wier Ves-  3t Dè Nieuwe Reiziger* Vesting-werken geflecht zijn, zijnde niet onvermaaklijk,en hebbende zeer aangenaame wandelweegen. Vooral heeft zij eene zeer fchoone Adelijke Vrouwen Abtdij, aan welke bijzondere voordeelige Previlegien gefchonken zijn in Ao* 1099. Voords is dit Plaatsje beroemd door haare voornaame weeklijkfche Graanmarkt. — St, Amand, eene kleine maar gevestigde ftad aan de Rivier de Scarpe, tegen de grenzen van Henegouwen. Zij heeft eene beroemde Abtdij, welks Capittel uit 44 Monnikken beftaat, waar van een derde deel onder Franfche gehoorzaamheid ftaat. De Kerk dezer Abtdij is eene der Prachtigfte in de Nederlanden: zij is van wit Marmer, en hëeft, twee verdiepingen, in welke, ter zeiver tijd dienst gedaan wordende, de een den anderen niet kan hinderen. De Abt is tevens ook waereldlijk Heer van deeze plaats en 't ommeland, dat 6 Dorpen bevat. Fransch Henegouwen en Camerijk. Dit gedeelte der Franfche Nederlandfche Provintien grensd, ten Noorden, aan Oostenrijksch Henegouwen; ten Oosten aan 't Bisdom Luik; ten Zuiden aan Picardijen en Champagne ,, en ten Westen aan Vlaanderen en Artois. Het bevat 4 Graaffchappen: Thiaut, — Lalaing, —» Barlemont en Beaumont. De Prinsdommen Chimai en Barbancom — Het Hertogdom, Solre en het Marquifaat Terlou. — De Abtdijen Denain, Auchien en Hasnou, benevens de volgende fteden. Con-  Driehonderd Nsgentigstb Brief. 33 Condé, dat als eene Heerlijkheid aan 't ge» flacht van Croi folré behoord, heeft eene Reguliere vesting en flot, de Prinfen van Condé benoemen zich naar dit vorftendom. — Valenciennes, eene groote en aanzienlijke fterke koopftad aan de fchelde, heeft een Citadel; veele Linnens, Kamerdoek, Grijnen en andere ftoffen worden hier gefabriceerd, ook heeft de ftad het ftapelrecht over de Franfche wijnen. Het omkeland is de Prevootfchap van VaWsteeije. — Bouchain, Buch, eene kleine doch fterke ftad en flot, aan den linker oever der fchelde. — Arleux. — Montigni, eene Baronie. — Pecquen* court — Hordain. — Haspres. — Werchain, Quesnoi. — Gornigni. — Bavai. — Maubeuge eene bevestigde ftad aan de fambre, hebbende een Prevoté van 35 dorpen, nevens een Kapittel van Adelijke vrouwen; hier is een fterke koophandel. — Omout. — Landrescij, Landrechies. — Avesnes, eene kleine maar aangenaame ftad, die den Graaffchapstitel heeft. — Liesfie. — Glageou. — Marienburg en . Philippeville, die een fterke vesting is, met Kalteel en Bolwerken welgedekt, aan de grenzen van Luik gelegen. Het Kamerijks gebied; deze aangenaame en wellustige Landflreek was voor deezen eene onafhanglijke bisfchoplijke Heerlijkheid, dewelke , zig in de Nederlandfche oorlogen niet langer konnende ftaande houden, eindelijk een eigendom der kroone van Vrankrijk geworden XXX. Deel. C is,  54 De Nieuwe Reiziger. is, die dezelve aan haare bezitting in Henegouwen gehecht heeft: zij bevat Cambrai of Camerik, de Hoofdftad van het Landfchap Cambrifis, groot fterk en welgelegen aan de fchelde, welke twee voornaame Citadellen heeft, benevens een Aartsbisdom, wier Prelaat voor deezen een Hand des H. Roomfchen Rijks was. De menigte Linnens en Cameriksdoek maaken deze ftad alomme bekend en beroemd. Men oordeele over 't vermogen dezes Landfchaps: de Aartsbisfchop van Camerik, onder welken alleen de Bisfchop van Doornik ftaat, geniet aan jaarlijkfche inkomften honderd duizend Livres, en heeft 598 Parochiekerken onder zijn geestlijk Rechts - gebied. — Crevecoeur, eene kleine ftad aan de Maas boven Marfeille. — Nog vind men aan den oostkant van dit gebied eene Heerlijkheid Chateau en Cambrefis, den Aartsbisfchop toe. behoorende, benevens de Abtdij Vauchelles. Het Fransch Namen, 't Gedeelte dezer Provintie, aan Vrankrijk behoorende, is klein ; waarom het door Lodewijk XIV aan Henegouwe gehecht is: de voornaamfte plaatfen zijn de vesting Charlemont, naar Keizer Carel de V. genoemd. Zijnde eene kleine ftad en reguliere vesting aan een Berg, met deszelfs beneden ftad Givet. Het Fransch Luxemburg. Dit gedeelte van het Fransche gebied beftaat in verfcheide ftukken Lands, waarin voorkomen: De ftad Diedenhoven , of Thionville, gelegen aan de Moezel,  Driehonderd NegenticstB Brief. 35 zei, die aldaar een fteenen brug heeft, 3 mijlen van Mets, zij is klein maar zeer fterk. — Konnigsmachern. — Remach. — Montmedij. — Marville. — Damvilliers. — Terte en Richemont. Behalven deeze vind men 'er nog de Hertogdommen Carignau, (wel eer Ivoix genoemd) en Bouillon, waarin eene kleine ftad van dien naam. — St. Auber, — eene ftad en Abtdij, onder welke nog 80 Dorpen behooren, met twee Heerlijkheden Nasfoigne en Mifouart. — Het Graaffchap Orchimond, waarin eene kleine ftad Van dien naam, en de Abtdij Orval. Benevens de Fransche Nederlanden behoord ook nog tot het gebied van Vrankrijk: Een gedeelte van het Hertogdom Lotharingen; in het welk bij den Rijswijkfchen vrede van 1697. de Kroon van Vrankrijk is bekrachtigd, en nader geftaaft bij het 13de Art. van den Badenfchen vrede in Ao» 1714- uit kracht van welke de voorn, kroon thans in bezit gefteld is van de drie Bisdommen: Mets, — Toul en Verdun. — de vesting Saar. — Louis, em de vesting Longwi op de Luxemburgfche grenzen. Mets, de Hoofdftad van het Bisdom, gelegen aan de Moezel, eene deftige groote en welgefortificeerde ftad, met een fterke Citadel, door Keizer Karei de V in 't jaar 1553 te vergeefscn belegerd. Zij heeft een hoog gericht en Parlement Het Bailluwfchap en Bisdom bevatten wijders Mojenvic, C a «ene  36 De Nieuwe Reiziger. eene kleine, eertijds fterke ftad, maar wier vestingwerken geflecht zijn, gelegen aan de Seila. Haare zoutwerken zijn zeer beroemd. — Maria], deeze is zoo door de Moeras als wel aangelegde werken ongemeen fterk. — Nomins, mede aan de Seila, is een vlek, voert een Markgraaffchapstitel en is een leen van 't Roomfche Rijk. De Bailluage en 't Bisdom van Toul: de ftad van dien Naam is tamelijk groot en wel gebouwd, en met het begin deezer eeuw gefortificeerd geworden; de Bisfchop alhier is een Suffragaan of Vicaris van den Aartsbisfchop van Trier, ftaande ook tevens onder den Aartsbisfchop van Sens. De Bailluage en 't Bisdom van Verdun: deeze ftad is tamelijk groot en aanzienlijk, van goede vestingen en eene fterke Citadel voorzien, op een heuvel aan de Maas gebouwd. Deeze drie Bisdommen zijn door Koning Hendrik de 11. van Vrankrijk, in Anno 1552. op het duitfchè Rijk veroverd, welke Kroon dan ook in het wettig bezit daar van is erkent bij den Weesrphaalfchen vrede in Ao. 1648. en naderhand bij die van Rijswijk en Baden. Sarlouis, bovengemeld, is eene beroemde en nieuwe vesting, die vijf Bastions en -verfcheide treffelijke buiten - werken heeft, gelegen aan de Sar. Longwi, Longwijk, is mede eene fterke ftad en vesting, met eene Proostdij aan de kleine vloed Chiers, in 't Hertogdom Bar. Tot  Driehonderd Negentigste Brief. 37 Tot hiertoe, Mevrouw! U eene beknopte befchrijving der Landfchappen en bezittingen des Koningrijks Vrankrijk, in Europa, naar haare tegenwoordige geüeldheid, gegeeven hebbende, zo vergun mij nog kortlijk uwen aandacht, die ik voorzeker al vrij veel gevergt hebbe, nog een weinig te bepaalen bij twee weetenswaardige zaaken, tot de meerdere volmaaktheid der Historie van Vrankrijk, zoo ik meen, behoorende; de verdeeling naamlijk van dit Rijk in de oude en vroegfte tijden; en de benaaming der volkeren in dien tijd, naar de -bijzondere Landfchappen die zij bewoonden. Van ouds werden deeze volkeren bij de Romeinen Celten genoemd, welken naam zom* mige afleiden van eenen Koning Celta, die over hen zoude geregeerd hebben. — Maar naderhand werden zij Waaien genoemd, of Gualen, bij gebrek van onze letter (W), en dus Gwaalen ook Gaulen, dat eindelijk in Gallen verwandeld, en daarnaar hun Land Gallia genoemd is. Eene benaaming die volgens geleerde Mannen uit het Hebreeuwsch woord Galach, galim, dat wandelaars betekend, moest gezocht en daar uit afgeleid worden, gelijk zij ook, van tijd tot tijd de oude en noordelijke Landen verlaatende, en eene gemaatigder Luchtflreek zoekende, tot de Celten kwaamen en van hen volgens hun uitfpraak Gallen, dat is wandelaars of Reizigers, en het Land Gallia, genoemd geworden zijn. In vervolg van tijd Word het C 3 Vrank-  38 De Nieuwe Reiziger. Vrankrijk genoemd, in 't Latijn Francia, rmr de oude Duitfchers Franken, die reeds over de vierhonderd Jaaren voor Christus geboorte, uit Scijthien gekomen zijnde, zich aan den Rhijn hebben neder.ezet. Wat dan de verdeeling van dit Gallie, Gual« of Waals Land, onder de oude Volkeren betreft; zo moet men wel aanmerken dat dit Land. te dier tijd, eene veel grooter Uitge* ftrektheid had dan tegenwoordig; het breide aan den kant van Duitschland zich uit tot aan den Rhijnftroom, aan de zijde der Nederlan» den tot aan de Noord Zee, en naar Italien, verre over de Alpen, zelf tot aan de Adriatifche zee, en het midden der golf van Veneetien. Zij verdeelden het zelve op eene drieërlei wijze; dienvolgens maakten zij de eerfte verdeeling naar de Alpen of het zwitferfche gebergte» Gallia Cis — Alpina, of Walschland binnen de Alpen; dus noemden zijde Landen, welke naar den kant van Roomen en in het opperfte gedeelte van Italien door de Galli of Waaien bewoond werden. — Gallia trans — Alpina of Walschland over de Alpen, waren bij hen de Landen van Roomen af, over de Alpen , tot aan de Schelde toe. Dit Gallia transAlpina ( Walschland over de Alpen ) werd bij hen wederom onderfcheiden in vier deelens Gallia Celtica (het Celtisch Walschland) naar de Celten, die deeze ftreek bewoonden, ook Lugdunenfis, waarvan Lion de Hoofdftad was,  Driehonderd Negentigste Brief. 39 was, en dit bevatte alle de Landen omtrend de Loire, alwaar tegenwoordig de bovenge. melde Lionnois, Orleanois, Bretagne, Normandien met het opper- en neder- Bourgondien gelegen zijn. — Gallia Aquitania ( het Aquitaniesch Walschland) waar nu het Gouvernement Guienne legt. — Gallia Narbonnenfis, (het Narbonniesch Walschland) zijnde die ftreek aan de Middelandfche zee, alwaar nu Languedoc, Provence en Dauphiné gevonden worden. — Gallia Belgica (het Veldische of Nederlandfche Walschland) en dit bevatte alles wat van de Seine tot aan den Rhijn ftroom gelegen is: als het grootst gedeelte van Isle de France, Champagne, Lotharingen, de Elfas, de Palts, Trier en alle de Spaanfche Nederlanden. De derde verdeeling ontleenden zij van de verfchillende kleederdragt der onderlinge Gallifche volkeren: Zo werd bij hen het gewest der Galli Cis - Alpini (binnen Alpische Waaien,) genoemd: Gallia, Togata, of het getabbaerde Walschland, naar de lange tabbaerden, die bij deezen in gebruik waren. Het gewest der Galli trans-Alpini (over Alpische Waaien) noemden zij Gallia Braccata, of het gebroekte Walschland, naar de lange broeken die deeze droegen. — Alle de overige die in Gallia, Celtica, Aquitanica en Belgica woonden, lieten hun hoofdhair lang wasfchen, en hier naar noemden men dit gewest Gallia Comata, het langhaairig Walschland. C 4 Nu  40 De Nieuwe Reiziger. Nu ftaat ons nog optegeeven de eerfte Volkeren , die voorheen dit oud Walschland, Gallia Antiqua, bewoond hebben, naar de onderscheiden verdeelingen der gewesten, in Comata Gallia, en Braccata Gallia. Tot Comata Gallia behooren, als zoo even gezien is, Belgica, Celtica en Aquitanica. Ieder van welke gewesten zijne onderverdeeling heeft. Dus behoord tot Belgica, het Belgica Secunda, of het tweede veroverde Nederland» fche. De volkeren, die dit bewoonden, waaren de Morini, in Vlaanderen. Atrebates in Artois of Atrecht. Nervii, omtrent Kamerik en Henegouwen. Ambiani, omtrent Amiens in Picardijen. Bellovaci, omtrent Beauvais in Isle de France. Silvanecles, omtrent Senlis in Isle de France. Veromandui, in Vermandois in Picardijen. Suesflones, omtrent Soisfou in Isle de France. Remi, omtrent Rheims in Champagne. Catalouni, omtrent Chalons in Champagne. — Germania inferior (Neder- Duitschland). Hiervond men de Toxandri, in Zeeland. Menopi, in Braband. Aduatici of Bretaci, bij Namen. Eburones, in het Luikfche. Condrufi, in Condros. Tungri, in 't noorden van Luxemburg. Ubi, omtrent Guük en Keulen. — In Belgica Prima of het eerst veroverde Nederlandfche, woonden de Treviri, te Trier in het zuiden van Luxemburg, Tweebruggen^ de Palts. Veroduni, omtrent Verdun in Lotharingen. Mediomatrices, omtrent Mets in Lot-  Driehonderd Nhgentigste Brief. 41 Lotharingen. Leuci bij Thoul in Lotharingen. — Germania Superior, (Hoog- Duitschland) had tot zijn bewoonders: de Vangiones, omtrent Worms en de Palts. Nemetes, bij Spiers en Baden. Tribocij, in de Neder - Elfas. Latocrigi, omtent Wittenberg. — Celtiea, ook wel Lugdunenfis in het Lionfche, heeft ook zijne onderverdeeling, aldaar is: Lugdunenfis Secunda, het tweede veroverde Lionfche, thans Norrnandijen. Deeze Bewooners noemde men Unelli, in Païs Coutantin. Ambibari, of Abrincatue, in Avranche. Biducasfes, in Besfin Païs, en Païs Boulage, of 't Bisdom van Bajeux. Sefufi, Païs du Holmes; Païs des Marches, of 't Bisdom van Seas Lexovi, in Païs d' Auge. Caleti, le Païs de Caux. Velocasfes, omtrent Vixin, in Norrnandijen en in Isle de France. Aulerci omtrent plaine de Neufbourg. Eburotices, Plaine de St. André. — Lugdunenfis Tertia, het derde veroverde Lionfche, nu Bretagne: hier had men de Armonicanus Tractus, nu Bretagne en Norrnandijen. Olimi, omtrent het Bisdom de Paul de Leon. Curiofolité, in Bretagne omtrent het Bisdom de Quimper Corentin. Venetit, omtrent Vannes in Bretagne. Redones, benoorden Rennes ih Bretagne. Nannetes bij Nantes in Bretagne. Aulerci Cenomanni, in le Maine in 't Orleannois. Auleci Diablinteres in Perche in 't Orleannois. Andes, of C s An-  42 De Nieuwe Reiziger, Andegavi omtrent Angou in 't Orleannois; lurones, bij Tours in 't Orleannois. — In Lugdunenfis quarta, het vierde veroverde Lionfche, waren de Carnutas, omtrend Chartre in 't Orleannois. Parifi, omtrent Parijs in Isle de France. Meldi, omtrent Multier of Eleftion de Meaux en Brie Francoife. Senones, omtrent Gastinois en Sens en Brie in Champagne. Auveleani, omtrent Orleans. Tricasjes, omtrent Nevres in Orleans. — Lugdunenfis Prima, het eerfte veroverde Lionfche, had tot bewooners de Lingouas omtrent Longies in Champagne. Mduï omtrent Autuin in Burgondien. Segusfiani, bij la Bresfe m Burgondien, en Lionnois. In Lugdunenfis quinta, ook wel Maxima Sequanorum, het vijfde veroverde Lionfche, of het grootfie der Sequanen, telde men de Sequani, in 't Franche Comté; Rauraci, omtrent Baazel; Helvetii, de Zwitfers; Verfoini, 't Oostlijkfte van 't Canton Bern; Lucern en Onderwalt; Tigurini, in 't Canton Zunch; Tugeni, in 't Canton Sweits, en Glaris. Aquitania, in 't guiennische, (het derde deel van Comata Gallia,) 't welk in drieën gefmaldeelt word: als, in Aquitania Secunda, het tweede veroverde Guienne, dit had tot zijne bewooners de Piétones, Piéhvi, te Pictou in 't Orleannois. Santones, in Xantogne. Agefinates, in Angoumois. Bituriges, en de Vibisfi, in Guienne omtrent Bourdeaux. Pe- tro-  Driehonderd Negentigste Brief. 43 trocori. omtrent Perigord in Guienne. Nitiobriges, omtrent Angonois. In Aquitania Prima, het eerst veroverde Guienne. Aldaar bevonden zich de Bituriges Cubi, omtrent Bourges in 't Orleannois, en Berri. Lemovices, omtrent Limoges in Guienne en la Marche in 't Lionnois. Averni, in Auvergne, in 't Lionnois. Cadurci, omtrent Cahors in Guu'tme Heleuteri ook Camboleftri, omtrent Albigeois in Languedoc Ruteni, omtrent Rhodes in Guienne. Gabali omtrent Givandam in Languedoc. — In Aquitania tertia, het derde veroverde Guienne, ook wel Novem Populana, der negen Landen Dit bewoonden de Vafates, omtrent Bazas in Guienne. Dati, ook Cocofates, Les Landes de Bourdeaux, omtrent Dax. Elufates , in Gascogne omtrent Aire. Aichci, omtrent Aux in Gienne, Amagnac. Sontiates, Lamagne omtrent Leftour in Armagnac in Guienne. Tarbelli, omtrent Bajonne in Guienne. Tarbellicus finus, Mer de Basque, de bogt van Bajoene. Benearni, Opper- Navarre en Bearn. Bigerri, Bigorre. Convenaï, Opper- Armagnac of Païs du Vallei. Conforanni, Cominges en Cenjerans. Braccata Gallia, het gebroekte Walschland. dit werd in vijf deelen onderfcheiden: Viennenfis Secunda, het tweede veroverde Vienne, ook Narbonnenfis of het Narbonnische. De Volken, in dit gewest, waren de Tascodunitari, tusfchen Thouloufe en Carcesjone omtrent  44 De Nieuwe Reiziger. trent le diocefe de Papoul. Volgie Teclofages, in opper- Languedoc. Volga Arecomefi, neder- Languedoc en de Sevennes. Gebenna ook Cenomanus Mons, de berg Sebenna. Umbranici, de Sevennes. Seatimani, omtrent diocefe de Pons, in neder- Languedoc. Atacini, omtrent Narbonne. Sardones, omtrent het Rousfillon, Viennenfis Prima, het eerst veroverde Vienne, had tot zijne bewooners: de Nantuates in duché de Cablais, in 't Zuiden aan de Geneevfche zee. Allobroges, aan het einde van Bresje, Savojen en Dauphiné, en le Païs Vienneois. Segalauni, 't Valentinois in Dauphiné. Helvi, Païs Vivarois in de Sevennes van Languedoc, Voconti, het Land om dië, Païs diois, in Dauphin; Tricastini, Tricastin in 't Rechtsgebied van St. Paul aan de Rhone. Vertacomacori, de Baronie de Buis, in 't Dauphiné en Cavares, omtrent Avignon. Defuviates, omtrent Arles, aan de oostzijde der Rhone. Libici, ook wel Anatili, ter wederzijde aan den mond der Rhone. Commoni, aan de zeekust omtrent Marfeille, in 't Land van Aix in Provence. Canatulici, omtrent Toulou in Provence. Viennenfis quinta, het vijfde veroverde Vienne had tot zijne bevolkers de Veragri, in 't westen van Wallisferland, in Switferland, omtrent Mont du?grand St. Bernard. Seduni, in Wallisferland, omtrent Sitten aan de Rhone. Viberi in Wallisferland aan den oorfprong der Rho:  Driehonderd Negentigste Brief. 45 Rhone. Centrones, de Baronie de Faulignij en Torontefe in Savojen. Meduli, in Morienne, omtrent de griekfche Alpen in Savojen. Salasfi , in 't Hertogdom van Aosta. Leponti, in 't Graaffchap Angleria, omtrent Lago Maggiore in 't Milaneefche. Viennenfis quarta, het vierde veroverde Vienne, had tot zijne inwoonders: de Libici, omtrent Vercel en Nievara in Piemont en 't Milaneefche. Segufini omtrent Sufa. Cenifenes, in 't gebied van Turin ten Noordwesten. Garoceli, bij Pragelas. Brigantf, omtrent Briancon in 't Dauphiné. Faurini, omtrent Turin in het midden van Piemont. Corodunti, omtrent Embrun in 't Dauphiné. Vagienni, omtrent Saluszo. Sonti, tusfchen Digne en Seine in Provence. Capillati, omtrent Glandeves in Provence. Vediante, in 't Graaffchap Nitfa. Sutri, Nerusfi, tusfchen Antibes en Nitfa omtrent Venes in Provence. — Eindelijk in Viennenfis tertia, het derde veroverde Vienne, daarin werden gevonden de Tricori, omtrent La Trieve, in 't midden van Dauphiné. Caturiges, bij Gapinois in 't Dauphiné. Vigenni, mede aldaar maar digter aan 't gebergte. Mimeni, benoorden Forcalquir in Provence. Vulgientes, omtrent Apt in Provence. Salvi, omtrent Aux in Provence. Oxibi bij Dravignan in Provence. Suelteri, omtrent Golfe de grimand Deates, omtrent Antibes. — Zie  46* De Nieuwe Reiziger, Zie daar, Mevrouw! een juist begrip van het oude en nieuwe Vrankrijk; Ik heb, in allen deezen, de hoogscmooglijke kortheid behartigd. Het korter te willen doen, zou er eene duisterheid over verfpreid hebben, waardoor alle mijne moeite vrugteloos zou geweest zijn. Door de felle koude ben ik genoodzaakt alhier in deeze ftad te vertoeven. Ik zal nu ijverig voortgaan met de oude Historie van Vrankrijk optedisfchen. — In dit geval zult gij al mede niet over mijne langwijligheid te klaagen hebben. Ik ben, enz. Calais den 8 January, 176*0. Driehonderd Eenennegentigste Brief. De groote omwenteling in den Godsdienst. Vermits onder de regeering van Francois den eerften die groote omwenteling in den Godsdienst gebeurde, welke voor geheel Europa van zo veel gevolgen was, zal ik iets van dezelve moeten zeggen, vermits wij in 't ver- olg zullen zien, dat Vrankrijk er een groot aandeel in had. Met  Driehonderd Eenennegentigste Brief. 4? Met befchaamdheid en medelijden moeten wij nederzien op dat tijdperk, waarin de Chistenen, de domften, de bijgeloovigflen en ergerlijkden van alle Volken fcheenen te weezen! waarin dat geenen, 't welk de ftervelingen dienen moest ter volmaaking van hunne redelijke vermogens en ter uitbreiding van hunne Vrijheid en geluk, geheel werd aangelegd, om dwaalingen en vooröordeelen te vermenigvuldigen; om kluisters voor den Vrijgebooren te fmeeden, en om nieuwe fchriklijke onheilen bij de ouden te voegen, die reeds tot eene verbaazende hoogte ge» fteigerd waren. Zij, die zig tot Hoofden van de Kerk van Jefus Christus hadden opgeworpen, en zig^ de eerwaardige bediening aanmaatigden, om het Euangelie, ten troost der Menfchen, te doen verkondigen en zelf het hoogde Voorbeeld der eerde en innemende deugden te geeven, bevonden zig naauwlijks ten toppunt van dat onmaatig gezag en die onbepaalde magt, waerdoor het menschlijk hoofd altoos aan het duizelen geraakt,- of zij maakten het verderflijkde misbruik van hun aangebeeden vermoogen, dat het fchranderst vernuft er immer van maaken kan. Wij hebben reeds verfcheiden, alhoewel flegts flaauwe, trekken van de Heerschzugt, dwinglandij en beeflagtigbeden der Roomfche. Pauzen bijgebragt: de gefchiedenis levert er zulk een ontzaglijken overvloed van op en  48 De Nieuwe Reiziger. en deezen zijn zo algemeen bekend, dat wij ons de moeite kunnen befpaaren, om ze hier te berde te brengen. Deeze heilige Vaders, deeze knegten der knegten, die van den Hemel een koopgoed en van de aarde hun troon maakten, hadden zorg gedraagen, dat zij een Heirleger van weezens aan alle oorden van Europa hadden, die de ijverige Voorplanters waren van di» gevloekte leer, waardoor de Mensch, welke door God met reden en Vrijheid befchonken werd, tot den verachtlijken rang der lastdraagende Dieren verzonk! Deeze Zendelingen der Pauzen, onder den naam van Monnikken, tot fchande der menschlijkheid en der wijsgeerte, nog heden ten dage, in verfcheiden oorden ,van ons waerelddeel bekend; wiften in den beginne zig de onbepaaldile achting en ondergefchiktheid der Menfchenkinderen te bezorgen, door eene vertooning van Godvrugt, die in veele opzigten, oneindig dwaazer en belachlijker was, dan die der Heidenen, welken men had tragten uittedelgen. Zotte plegtigheden, ijdele pragt, brabbeltael of berisplijke fpreukjes van heiligen en wonderwerken, waren fchier alles, wat men noodig oordeelde tot een Godzalig leeven, en 't geen men der waereld als de Leer van Jefus Christus poogde op te dringen. De monnikken, die hun verblijf in Cellen hadden, waar zij zig zelve geesfelden, of op zommige dagen zig van vleesch onthiel-  Driehonderd Eenennegentiqste Brief. 49 hielden, werden de bewonderde Godvreezenden van de menigte, die zig in 't zweet werkte, om deeze vuile en luie Lediggangers Vet te mesten en rijk te maaken. Dit verderflijk geflagt, deeze adders waren door de verdwaasde maatfchappijen nog naauwlijks, mee de grooefte tederheid, in hunne boezems gekweekt, en tot kragten gekomen, of zij fielden, op de wreedaartigfte wijzen, hun befchadigend vermogen te werk, vergiftigden alle bronnen van algemeen geluk, en Qoegen tot de vervaarlijkfte uitterften, in een. losbandig, wellustig en godloos gedrag over. „ De Benedictijners en andere Monnikkenorders, zegt Mosheim; die het voorrecht hadden, om zekere landen te bezitten en inkomften te trekken, overfchreedden alle paaien; maakten het fnoodst en flegtst misbruik van hunne rijkdommen;, en, vergeetende de eerwaardigheid huns Caraclers en de wetten hunner order, gaven zij zig geheel en al over, tot het fchaamtloos pleegen van allerlei ondeugden. — De bedelende Orders, daarentegen, — verlooren hun achting langs een anderen weg; want hunne boerfche onbefchoftheid, hunne befpotlijke bijgeloovigheid, hunne onkunde, wreedheid en onbefchaafde zeden , maakten het Volk van hen afkeerig. — Allen hadden zij den fterkften afkeer van kunften en wetenfehappen, en betoonden een foortgelijken wederzin tegen eenige uitmuntende mannen, die hun best deeden, om den XXX. Deel. D wee  jjo De Nieüwe Reiziger. weg der weerenfchappen voor de oeffenende Jeugd te baanen, enz." Al wéderom moeten wij, in dit geval, tot de Gefchiedenisfen wijzen, die ten overvloede Leeraaren, dat de Geestlijken, van de vijftiende en zestiende eeuw, monirers van godloosheid waren en de voorwerpen van rechtmaatige haat en verontwaardiging verdienden te weezen. Het kwaade en het goede hebben hunne gezette paaien, waar buiten zij, in dit ondermaanfche, niet geraaken kunnen. Het onheil beftormt den fterveling, hij word er door overwonnen en draagt het, zo lang het een zekere maat behoud, met geduld en lijdzaamheid; doch zo dra de rampen meer dan draaglijk zijn, verzet de Sterveling er zig met zo veel geweld en moed tegen, dat hij of dezelven overwint, voor 't minst ze binnen de befchreeven perken befluit, of er door verpletterd word. Niet anders was het geval met de Roomfche Geestlijken. Hun wrevelmoed en overlast werden te zwaar voor de faamenleevingen. De een moest de andere overwinnen en verdelgen, of de helfche magt der kerklijken moest zig merklijk inbinden. Wanneer geweld en onderdrukking het zo verre drijven, dat zij hunne Slagtöffers wanhoopig maaken, dan verwekken zij zig vijanden, die hun rijk, fchoon op zeer onderfcheiden wijzen, maar altoos zeker, ten val brengen. Dom-  Driehonderd Eenennegentigste Brief. 51, Domheid en bijgeloof waren echter zo algemeen niet, of er werden nog kundige Luiden genoeg in deeze eeuw gevonden, die den fchandelijken handel van Romen duidlnk genoeg zagen, om er zig over te verbaazen er» re bedroeven. Het Legio van kloosterlingen zelf kon niet misfen vernuften aantekweeken, die, bij een kleine maate eerlijkheids, de vijanden der kerkvoogden moesten worden. HeC kwaad was, in den hoogden graad, afgrijslijk; men had flegts zijne oogen te gebruiken, om er al het verfoeilijke van te zien, en Romen had een weezenlijk wonderwerk verrigt, zo het op den duur alle menfchen, die het ten fpeelbal gebruikte, met blind-i heid had weeten te (laan. De klagten over het gedrag der Geestlijken verhieven zig dan ook allerwegen. Ui^ de gemaatigdheid der vorderingen, ten opzigten van de kerklijke verbeteringen, moet men echter befluiten, dat Romen de waereld betoverd had; want de Geestlijkheid bleef men aanmerken, in weerwil haarer onbefchrijflijke, fnoodheid, even gelijk men oudtijds esm der kwaaddoende Goden befchouwde, die men niet wilde affchaffen, maar. van welke men flegts verlangde, dat hij deeze of. geene kuuren zou naarlaaten. Dit waar zijnde ten opzigte van het algemeen, of het gros des.Volks, had evenwel zijn uitzonderingen met betrekking tot en. £> z kele  5a De Nieuwe Reiziger. kele perzoonen, en zie daar eenige moedige Hervormers ten toneele verfchijnen. Onder de voornaame verbeteraars der diepbedorven Christenen zullen wij Luther de hoofdrol zien fpeelen. Deeze groote man, van Eisleben in Saxen geboortig, behoorde tot de order der Auguflijner Heremiten, en was Hoogleeraar in de Godgeleerdheid op de Hoogefchool te Wittenberg. Hij bezat de noodige vereischten tot een zo gedugten taak, als het wederftreeven der heerschzugt van bet blikfemend Romen, (en vooral in die dagen,) was. Leo de tiende droeg de Pauslijke kroon; een man die men volgens den fmaak dier tijden geleerd kan noemen. De vermaaken waren zijne hoofdbedoeling. Hij bezat verderflijke ondeugden, vooral hield men hem verdagt van Godverzaaking. Hij bedoelde de grootheid van Romen, en deeze kon niet ftaande blijven, dan op de grillen, de voor* oordeelen en ergernisfen, welken Luther ondernam te beftrijden. Deeze ijveraar werd in werkzaamheid gebragt, door den fchandlijken koophandel, die Leo de tiende in de aflaaten dreef, waerbij de heilige Vader de vergiffenis van alle Zonden verkogt, aan allen de geenen, die ilegcs gelds genoeg hadden, om zijne eifchen te voldoen. Iets, dat noodwendig de armen fchielijk tegen de borst moest ftooten; want niet alleen konden deezen, bij gebrek aan  Driehonderd Eenennegentigste Brief. 53 aan geld, niet dan zeer bekrompen voorzien in hunne tijdelijke behoeften, maar het gemis van een handvol goud of zilver, ftelde hen ook aan de ijslijkheeden van een eeuwig of eenig ander afgrijslijk vuur bloot. De rijken konden ongeftoord zig aan alle wanbedrijven overgeeven, en onder die wanbedrijven behoorden inzonderheid het knevelen en verdrukken der armen; terwijl de ellendelingen eenige jaaren in de vlammen gepijnigd ftonden te worden, wanneer honger of onweerftaanbaare graegte hen aangedreeven had, om vleesch op een vastendag te eeten. Luther had dus het morrend ongenoegen van het grootfte gros der menfchen, — de armen naamlijk, — in zijn voordeel. In 1517 verzettede hij zig openlijk tegen zijn Heiligheid en fchilderde den handel der aflaaten met de egte verwen af; en meer was er niet noodig, om het volk aan den gang en de Paus aan het woeden te helpen. Dit was het tijdftip waarin er eenige donkere wolken aan den Roomfche kerkhemel zig vertoonden, die naderhand den Pauslijken luister zo fterk verduisterden, dat deszelfs verhaal thans een fpreukje fchijnt. Had de Heilige Vader de partij gekoozen, die de voorzigtigheid en ftaatkunde hem aan de hand deeden, te. weeten , dit verfchil ongemerkt te laaten doodbloeden, of liever, door zagtheid zijn tegenftreever zien te winnen, waarfchijnlijk zou hij gewonnen fpel geD 3 had  54 De Nieuwe Reiziger. had hebben; dan! hij tastede een verftandi» gen en ftoutmoedigeri Monnik, even fier en roembegeerig als de Heiligheid welken hem gefchapen had, op dezelfde wijze aan, als een lafFen, dommen en vreesagtigen Koning! Het ontbrak den Paus niet aan voorvegters, die op Luther met fcherpe pennen aanvielen, doch dit verergerde de zaak; zijn Heiligheid had zo klaarblijklijk ongelijk, dat de beste verdeediging, de kunftigfte wederlegging zelf, den Paus in een baatlijk daglicht moest ftellen, bij alle burgerlijke Verftanden, die maar een kleine maate oordeels; gebruikten. Luther daarentegen won veld bij allen, die onder het juk van Romen en derzelver afhangelingen, bijna verpletterd waren, en dit getal was ontzaglijk groot. De ftaat van 't Verfchil was deeze. Tete Zei, de verdeediger van den Heiligen Vader, beweerde, „ Dat alle ftraffen, tegenwoordigen en toekomenden, menschlijken en Godlijken , onder de raagt van den Paus ftonden en dat derzelver vergiffenis van hem afhing.n Luther daar en tegen hield ftaande; „ Dat de Paus bekleed was met de magt, om de rnenschlijke ftraffen op de overtreedingen gefteld, —- dat zijn, de ftraffen, door de Kerk en haar zigbaar Hoofd, den Bisfchop Van Romen aangekondigd, kwijt te fchel. den; doch hij ontkende wel fterk, dat deeze magt van vergiffenis te fchenken zig uitftrekte fot de Godjijke ftraffen» in het tegenwoordige of  Driehonderd Eenennegentigste Brief. 55 of in het toekomende leeven den zondaaren opgelegd; beweerende in tegendeel, dat deeze ftraffen alleen geweerd konden worden, door de verdienften van Christus, of door vrijwillige boetedoeningen, door den Overtreeder volbragt." Men poogde vervolgens het gefchil wel te beflegten, doch men ging voort met den verkeerden weg in te flaan. Cajetanus, een geflagen Vijand van Luther, moest er over oordeelen. „ De verheven geest van Luther, zegt Mosheim; kon niet gefnuikt worden door de hoogmoedige bevelen van enkel gezag, en deeze waren nogthans de eenige middelen van overtuiging, door dien trotfchen Cardinaal te werk gefteld. Hij eischte, op een gezaghebbenden toon, dat Luther zijne gevoelens zou laaten vaaren, en zonder het te onderneemen om de dwaalingen, daarin begreepen, aantetoonen, drong hij er fteeds op aan, dat Luther nederig zijne misdaad moest bekennen, en eerbiedig buigen, onder het oordeel van den Roomfchen Paus." Dit gedrag was regt gefchikt, om de zaaken toe een uitterfte te drijven. De twisten en vervolgingen over dit ftuk gereezen, konden niet anders dan ten nadeele van den heiligen Vader uitloopen. Die nog niet onderzocht hadden begonnen het nu te doen, en die voor deezen de handelingen van Romen in 't heimlijk afgekeurd en verfoeid hadden, vervloekten dezelven thans D 4 open-  56 De Nieuwe Reiziger. •" openlijk. De partijzugt, dat geliefdkoosde zwak der Stervelingen, lang in het verborgen gekoesterd, had evenwel den uitterlijken fchijn van onderwerping, aan het gefielde Opperhoofd der Kerk bewaard gehad; — Maar nu het tot een uitterfte kwam; nu men gedwongen werd zig te verklaaren, en men een moedig en beroemd Hoofd zag opdaegen^ in ftaat om de weerpartij van den gehaatten Paus te weezen, bedagt men zig geen oogenblik, en fcheurde zig van een Kerkgemeenfphap, die zig de magt aanmaatigde, om op. de aarde te vervloeken, en in de eeuwigheidte verdoemen, zo als het met de grilligheid en de beurzen van derzelver beftuurders over* eenkwam. In verdere bijzonderheeden over deeze groote omwenteling kunnen, wij ons niet inlaaten. 't Is genoeg, dat men, tot ons oogmerk, weete, dat Millioenen menfchen eene leer omhelsden, zo zeer verheeven boven de zottigheeden van Romen, dat men, tot nog toe, dezelve hardnekkig heeft blijven aankleeven, te midden in de fchoonfte geIeegenheeden, om dat geene te verbeteren, 't welk men in dien eerften aanvang onmoog. lijk verbeteren kon. In verfcheiden ftaaten volgde men de Leer van Luther, of van zodaanige Hervormers als er zig neffens of na hem vertoonden, en die flegts? — hoe veel woorden men er dan pol?  Driehonderd Eenennegentigstb Brief. 57 ook om verkwist hebbe! — niet dan in kleinigheeden van eikanderen verfchilden. Wij zullen de hevige uitwerkzels dezer omwenteling weldra in Vrankrijk befpeuren. Romen zal aldaar bloedige verdeedigers haarer gevoelens vinden, die te meer aan den dag zullen leggen, dat het Pauslijk gezag zig over zielen en lighaamen op de onbepaaldfte wijs begeerde uitteftrekken; en dat, zo de ftaf van zijn Heiligheid niet alomme ridderende geëerbiedigd wierd, zij zig dan ophief, om alle deszelfs wederftreevers van den Aardbodem te verdelgen. Hier mede acht ik van deeze ftof genoeg gezegd te hebben, en heb de eer om met Sille achting te zijn, enz. Ik ben, enz. Valais den 16 January, 1760. Driehonderd Tweeennegentigste Brief. Vervolg van de Gefchiedenis van Vrankrijk. En nu, Mevrouw! zullen wij den draad der gefchiedenis van mijn Vaderland weder opvatten; wij zijn bij Francois den Eerften gebleeven, D $ De  58 De Nieuwe Reiziger. De verderflijke zugt, waardoor zo veele Volken ongelukkig zijn geworden, en bijna geen eene fterveling half gelukkig werd, — de zugt om overwinningen te maaken, bezielde ook Koning Francois. Hij maakte heimlijke aanflagen op Italië; doch iets, dat doorgaands de grootfte voorneemens doet in duigen vallen, gebrek aan geld naamlijk, ftond den vuurigen wensch van der Franken Monarch in den weg. Dit bezwaar echter poogde hij opteruimen, door de verkoop van al zulke ambten, welken van den grootften invloed zijn op de beöeffening van het recht en de bevordering van het algemeen geluk. Ontegenfpreeklijk was Francois een Held, in de eigenlijke betekenis van dat woord. In den veldtogt tegen de Zwitfers behaalde hij de zege te Marignan. Tot een Haaltje, zo wel van zijne onverfchrokkenheid als gehardheid tegen de ongemakken van het Veld, ftrekt zijn gedrag, in deeze geleegenheid gehouden; Hij nam zijn nagtrust, zeggen de Gefchiedfchrijvers; op een affuit, welke naauwlijks vijftig fchreeden van het vijandlijk Leger verwijderd was. Zulk een eerfle aanvoerder kon niet misfen zijne zoldaaten in Helden te herfcheppen, en, — wanneer hij oorloogde uit liefhebberij, — zijne onderdaanen ongelukkig te maaken. — Bij deeze overwinning viel het Hertogdom Milaan hem ten deel. In 1516 wist Leo de Tiende zig Francois ten vriend te maaken, en hem, ten voor- deele  Driehonderd Tweeennegentigste Brief. 59 deele van het Roomfche Hof, tot een verdrag over te haaien. Bij dit berugte Concordaat werd de Pragmatique Sanctie van Carel den Zesden afgefchaft. De Hoogefchool van Parijs, als ook de Geestlijkheid en het Parlement wilden ten hevigfte de Pragmatique Sanctie verdedigen; dan vrugtloos, het Concordaat kreeg zijn volle beflag en houd tot heden dand. y De Keizerlijke Kroon vond in Francois een fterken begeerder. Carel de Vijfde maakte er insgelijks aanfpraak op. De franfche Koning vergezelde zijne begeerte door een menigte met goud belaaden paarden. Deeze aandrang, anders ten allen tijden van geweldige kragt, beantwoorde thans niet aan de opgevatte verwagting; de Keurvorden werden door een veel fterker eigenbelang gedreeven, zelfbehoud naamlijk, en Carel werd Keizer. Francois de eerde had een wrok tegen Keizer Carel den Vijfden opgevat, toen deeze de Kroon verkreeg, om welke hij zig zo flerk beijverd had. Er kwamen weldra meer verfchillen in den weg, die den Franfchen Koning den»onwederdandlijken trek inboezemden, om zig te wreeken. Hendrik de Agtde, op den Engelfchen Troon gezeten, kon bijna alles toebrengen, om deeze twee Vorden in den teugel te houden, en tot het naarkomen van den Vreede te noodzaaken, — dan! Iets dat na en voor hem een zeer algemeene mode onder de Koningen was, deed hem de fpeel- bal  6b De Nieuwe Reiziger. bal der Oorlogzugtige Vorflen worden; — bij liet zig naamlijk regeeren door zijn (taatsdienaar Wolfeij, die uit de laagte tot dien glorierijken (tand opgebeurd, geene verhevenheid en waare grootheid van ziel, bij zijne verheffing, ontvangen had. Hij vierde de ondeugden van den Vorst, om deszelfs geneegenheid te winnen, en verfchafte deszelfs weelderige verkwisting, zo al geen onderhoud , ten minften onophoudelijk nieuwe voorbeelden. Carel en Francois begreepen zeer wel dat het Wolfeij ware, bij wien zij hun hof te maaken hadden. Zij overlaadden derhalven den Engelfchen Koning met winderige complimenten, en den ftaatsdienaar met rijke gefchenken. Carel overtrof echter zijn Mededinger in het omkoopen van deezen heerschzugtigen en inhaaligen gunstling. Wolfeij, Cardinaal zijnde, beloofde Carel hem tot Paus te zullen doen verheffen, en fchonk hem intusfchen de rijke inkomften van twee Spaanfche Bisdommen. Vermits Francois geen grooter giften, en niets hoogers belooven kon, werd Wolfeij den vriend van den mildflen geever. Hier in volgde hij flegts het voorbeeld van zijn Meester Paus Leo den tienden, wiens Afgezant hij was, en die telkens verwisfelende, den geenen diende, die hem de meeste voordeden aanbragt. In dit geval handelden de Vorften en ftaatsdienaars toenmaals veel openhartiger dan heden. De hooffche zon-»  Driehonderd Tweeënnegbnïigste Brief. 6t zonden, zegt een zeker fchrijver, zijn gansch niet verminderd, hoe zeer de tegenwoordige Staatscabinetten ook befchaafd en verbeterd fchijnen te weezen; men heeft er flegts eene der gevaarlijkfte ondeugden te meer aangenóomen, de geveinsdheid naamlijk; die men tot zulk eene volkomenheid heeft weeten te brengen , dat alle andere gruwelen er zig veilig agter verfchuilen. Francofs bereikte eindlijk zijn doel. Er waren eenige onlusten in Spanje gereezen, en Carel de Vijfde was afweezig. De laatfte moest, volgens een verdrag, in 1514. te Noijon aangegaan, Navarre wedergeeven, doch zich fterker oordeelende dan Vrankrijk deed hij het niet. — Een grondregel doorgaands aan de Hoven gevolgd, het zij dan heimlijk of openlijk. Hendrik d'Albret toog derhalven met een Fransch Leger op weg en hernam Navarre, 't geen aan zijn huis toebehoorde. Eene onvoorzigtigheid, meermaalen de gezellinne der vlugge zegepraal, deed de Franfchen tot in Castilie doordringen. De Spanjaarden vereenigden zig, en ontnamen den Franfchen andermaal Navarre. Carel trad toen ook ten toneele en ontnam Francois Milaan en Genua, bij gebrek aan krijgsbeleid en betaaling der troepen. Niet alleen was Francois ongelukkig te velde; maar ook werd hij de bron van een menigte rampen van zijn Vaderland, welks wel-  $è De Nieuwe Reiziger. welweezen te behartigen eene zijner eerfte pligten was. Dit welweezen echter offerde hij aan de fpoorlooze zugt tot weelde en wellust op. Zijne fchatkisten waren ledig, en om dat Samblancaj', die het opperbeftuur over de geldmiddelen had, hem geene gelden, fchoon zulks den Minister onmooglyk was, bezorgde, liet men hem ophangen. Zo ge* vaarlijk is het een flegt Vorst te dienen, wanneer men een befluit genomen heeft, om eerlijk te zijn. Intusfchen formeerde zig een gedugt Bondgenootfchap tegen Francois den eerften. Hij had geen mindere Vijanden, dan den Paus, den Keizer, den Koning van Engeland, den Aartshertog Ferdinand, de Milaneezen, de Venetiaanen, de Florentijners en de Genueezen. Hier bij voegde zig nog de Rijksveldmaarfchalk Carel, Hertog van Bourbon. Deeze had den ftaat voortreflijke dienften beweezen, doch zijne verdienften konden niet opweegen tegen den jhaat eener te leur geftelde Vrouw. De Hertogin van Angoulême had het oog op hem geflagen. Zij mishaagde hem, en hij weigerde haare hand. Spijt en gramfchap deeden hem in haare oogen de vervolgenswaardigfte vijand worden. De Kanfelier Du Prat liet zig ten werktuig haarer woede gebruiken, en de Rijksveldmaarfchalk verloor zijne eigendommen, door een geding, dat men hem berokkende. De ongelukkige, op zijn beurt, den pligt vergeetende, welke hem  Driehonderd Tw dat de Rijkstanden onvervreemdbaar waren, en dat zij geene vreemde heerfchappij erkennen zouden." Francois had ook ongelijk grooter trek, om zig op den Keizer te wreeken, dan om zig andermaal als gevangen in zijne handen te Hellen. De Keizer vergramde zig niet weinig over dit gedrag van den Monarch der Franfchen. Hij bevond zig echter in omftandigheeden, om niet alles te kunnen doen, wat de zugt tot wraak hem ingaf. Bourbon, zig aan 't hoofd der Troepen bevindende, wist er niet beter op, vermits ze, om wanbetaaling, aan 't muiten floegen, dan hen naar Romen te voeren; ten einde zijn Heiligheid te kastijden, en, uit deszelfs groote fchatten, het gebrek zijner foldaaten te vergoeden. Romen werd belegerd: Paus Clemens de Zevende Helde zijne banblikfems tegen de woede van E * teu-  68 De Nieuwe Reiziger. teugeilooze krijgsknegten, en weinig woorden zijn er noodig, om te doen begrijpen, dat Romen, weinig of geene andere verdeediging bezigende, fcbielijk in de magt van Bourbon verviel, die echter deeze zege met het verlies van zijn leeven betaalde. Men plunderde de heilige ftad, en dreef de fpotternij zo verre, dat men, in een masquerade» de ganfche geestlijkheid op het fmaadlijkfte ten toon Helde, en Martinus Luther voor Paus uitriep. Zijn Heiligheid werd gevangen genomen, en de Keizer dreef vrij openlijk den, fpot met den heiligen Vader. Francois kon zig echter niet ontdaan van den eisch welken de Keizer nog geftadig op hem deed gelden, en die op het verdrag van Madrid gegrond was. Hij verbond zig met Hendrik den Agtften en verklaarde Carel den Vijfden den Oorlog. Wederzijds daagden de Vorsten elkander tot een tvveegevegt uit, waarvan het gevolg niets anders was, dan dat er een hevige geneigdheid voor de tweegevegten, onder 't algemeen, door gebooren werd, die, derzelver geduurigheid in opmerking genomen zijnde, ruim zo fterk het Franfche Rijk ontvolkte, als de Oorlog zelve. Pavia werd door het vuur van dezen Oorlog verHonden. Dë Franfchen gedagten aan het verlies, dat zij aldaar geleden hadden, en verwoefteden alles. In het beleg van Napels overkwamen Francois nog meerder onheilen: de berugte Zeeheld  Driehonderd Twseënnegentigste Brief. 6* held Andreas Doria, die zig dapper gekweeten had in Vrankrijks dienst, werd er flegt voor beloond. Hij ontdekte, dat 'er een aanflag tegen hem gefmeed werd, en, verontwaardigd over eene handelwijze, die de kloekmoedige man geenzins verdiend had, verliet hij op 't onverwagtst de zijde van Francois om zig aan die des Keizers te voegen! Een befmetlijke ziekte deed de Franfche Legermagt aanmerklijk verdunnen, en eindlijk ,was men genoodzaakt het beleg op te breeken, zonder eenige de minfte vrugt van zo veel bloedftorting behaald te hebben, Deeze oorlog, welke negen jaaren geduurd had, werd, in 1529, ten einde gebragt, door een verdrag te Kamerijk geflooten, waartoe Louiza, moeder van Francois, en Margreta van Oostenrijk niet weinig töebragten. De Franfche Koning gaf hier bij, „ Zijn Rechten, die hij op Milaan had, over, als mede zijn Opperheerfchappij van Artois en Vlaanderen; en verbond zig, om twee Millioenen franfche gouden kroonen tot losgeld voor zijne Zoonen te betaalen. Keizer Carel behield, behalven gemelde voordeelen, aan zig, om zijne eifchen op Bourgonje in rechten te doen gelden; terwijl Sforza in 't bezit van het Milaneefche zou blijven " Men oordeele over de gefteldheid van Vrankrijks geldmiddelen, als waaruit de twee Millioenen franfche gouden kroonen niet gevonden konden worden , en waarom men tot E 3 den  De Nieuwe Reiziger. den Engelfchen Koning den toevlugt neemen moest. Intusfchen ging de hervorming in den Godsdienst met fnelle fchreden voort. De Leerbegrippen der Hervormers ftrookten oneindig beter met het gezond verftand en de weezenlijke belangen van den vrijen menfch, dan die van Romen, 'twelk alle bewijzen omverre poogde te werpen, door flrenge bevelen en banblikfems. Iets dat een tegenovergeftelde en andere werking deed, dan men verwagte; want Luther en de zijnen hadden het zo verre weeten te brengen, dat de menfchen geneigd begonnen te worden, om zelf te onderzoeken, en zelf te redeneeren; Iets, dat op zig zelve befchouwd billijk en prijslijk is, doch dat teffens, toen het de algemeene mode was geworden, een rijke bron werd van gedrogtlijke Hellingen, welken men den naam van ketterijen gaf. Te vergeefsch had men getragt een bevreediging tusfchen de Partijen, en eene vereffening in de hooggaande gefchillen te bewerken. De hoofden waren al te heet, en Romen wilde niets toegéeven. Beiden ftreeden zij ter eere van den God des Vreedes, maar elk, ten fterkfle voor het belang der Opperlte Liefde ijverende, verjaagde de liefde, die zo onontbeerlijk is in de faamenleeving der Vervelingen; en de zaaken naamen een rigting, waardoor Europa eerlang in vuur gedompeld ftond te worden. De  Driehonderd Tweee'nnegentigste BRiEr. 71 De partij van Romen, het talmen moede en zig de magtigfte rekenende, nam, op den Rijksdag, die te Augsburg gehouden, en waar dit Godgeleerde verfchil behandeld werd, een geflreng befluit, ten opzigte van de Proteftanten, onder welken naam men allen begreep die van de gevoelens der Roomfche kerk verfchilden, in zuik eene maate, dat zij er zig van afïcheidden. De Keizer had er last toe gegeeven. „ In dit befluit, zegt Mosheim; was alles gefchikt, om de Begunftigers van de vrijheid in den Godsdienst alle hoop te beneemen, en hen neerflagtig te maaken, uitgenomen eene flaauwe en twijffelagrige belofte, om den Paus overtehaalen, dat hij, in den tijd van zes maanden, na het fcheiden van den Rijksdag, eene algemeene Kerkvergadering zou beleggen. De waardij en voortreflijkheid van den Roomfchen Godsdienst werd, in dit partijdig befluit, boven maten verheven; eene nieuwe maate van ftrengheid gevoegd, bij het geen tegen Luther en zijne aanhangers te Worms was vastgefteld; men ziet er de veranderingen in de Leer en Kerktugt, door de Proteftantfche Kerken ingevoerd, ftreng beftraft, en bevel gegeeven, aan de Vorsten, Staaten en fteden, die het Pauslijk juk hadden afgefchud, om tot hun pligt en verbintenis aan Romen weder te keeren, op ftraffe van het misnoegen en de wraak des Keizers, als den voorftander en Befchermheer der Kerk." E 4 "De  7* De Nieuwe Reiziger. De Proteflanten konden maar al te duidlijk de gevolgen voorzien van een foortgeiijk befluit, om niet op hunne hoede te zijn. In 1530. hadden zij een bijeenkomst te Smalkaden, waar zij een Verbond met elkander aangingen, 'twelk den naam ontving van het Smalkadifche Verbond, waarvan het oogmerk was, „ om hunnen Godsdienst en Vrijheid manmoedig te verdeedigen, tegen de gevaaren en overweldigingen, die hen, volgens het Bevelfchrift te Augsburg gegeeven, bedreigden; zonder echter iets te ondeineemen, 't welk eigenlijk gefprooken, aanvallender wijze, tegen de voorftanders van Romen was ingerigt." Zij, wier ijver groot genoeg was, om goed en bloed optezetten voor die Leerflelzels, welken van die van Romen zo zeer verfchilden, dat zij naderhand des doods waardig werden geoordeeld, begreepen te regt, dat het geheel iets anders ware, zijne gevoelens met woorden, dan wel met de wapenen te verdeedigen. Zij waren derhalven bedagt, om den magtigen arm van andere Vorsten interoepen. Dus werden, behalven andere gemeenebesten en ftaaten, Engeland, Vrankrijk en Deenemarken genoodigd tot dit Smalkadisch Verbond te willen toetreeden. Francois de Eerfte voedde als nog den ouden wrok tegen Keizer Carel, en vond deeze geleegenheid te fchoon, om er zig niet van tegen deezen zijnen gedugten vijand te bedienen. Verre was hij van de gevoelens der Proteftanten te b§«  Driehonderd Tweeënnegentigste Brief. 73 begunftigen, doch met hen bijtefpringen voorzag hij zijn voordeel te kunnen doen, — en welk een drijfveer kon bij hem, en bij de meeste Vorften, ooit fterker weezen dan het eigenbelang? — De Godsdienst is een handelbaare huisknegt, is de taal der Grooten; die ons livrei draagt, en welken het past ons ten dienst te ftaan. De vrees der Protenanten verdween eerlang echter geheel, vermits zij, gefterkt door het Bondgenootfchap en van dag tot dag in getal aangroeiende, de magt des Keizers fcheenen te kunnen opweegen, die 'daarenboven de handen vol kreeg met de Turken. Eindlijk trof men een verdrag te Neurenburg in 1532. Weinig vrugt evenwel genooten de Proteftantfche onderdaanen van Franc/ois, door zijne toetreeding tot het Smalkadisch verbond. Zijne Staatszugtige oogmerken te bereiken was bij hem alles geweest. Hij oordeelde hierom noodig, dat hij bij de Roomschgezinden in een goeden reuk bleef, en daartoe wist hij geen ander middel, dan hunne tegen ftreevers op de verregaandfte wijs te mishandelen. Een klein ftaaltje zal genoeg zijn, om zig een begrip te maaken, van de Maatkunde der Vorften en de denkwijze hunner Roomschgezinde onderdaanen in dien tijd. Men vond eenige fterke fpotfchriften tegen den Roomfchen Godsdienst, te Parijs aangeplakt. Men ontdekte, dat dit het werk van eenige ProteftanE 5  74 De Nieuwe Reiziger. ten was, en zes van de fcbuldigen werden gegreepen. Om de fchande afcewisfchen, zo als men het noemde, deed de Koning een ftaaclijke Procesfie houden. Hij vergezelde die in eigen perzoon, blootshoofds, met een toorts in de hand, en den verderen toeftel bij die Plegtigheid gebruiklijk. Opmerkelijk zijn de woorden van Francois, bij deeze geleegenheid, tot de veele duizenden gefprooken, welken hem omringden. „ Indien, naamlijk, een zijner handen met ketterij befmet was, zou hij die met zijn andere hand afkappen! zelf begeerde hij zijn eigen kinderen niet te fpaaren, bijaldien hij dezelven immer aan deeze misdaad fchuldig vond." Elk, die Francois flegts oppervlakkig kende, wist dat hij door dergelijk een taal flegts een compliment aan Romen maakte; doch de heilige Vader verfcheelde het weinig hoedaanig het hart gefteld was, wanneer de Vorstlijke kniën zig flegts voor hem in het ftof drukten. De ongelukkige gevangenen werden vervolgens op de afgrijslijkfte wijs gemarteld. Er was een werktuig, in de gedaante van een wip, waardoor men de ellendigen in een groot hevig vuur liet zakken, en ze dan weder optrok, tot zo lange zij verbrand waren. Dit en dergelijke bedrijven verbitterde de Smalkadifche Bondgenooten indiervoegen, dat zij hem openlijk haatteden en allen verzogten bijftand ontzegden, 't welk Francois kwalijk te  Driehonderd Twebénnegentigste Briee. 75 te ftade kwam,als die , door wraak-en heerschzugt gedreeven, alle mooglijke middelen ter hand floeg, om het vuur des verteerenden krijgs in Europa te ontfteeken, waartoe hij evenwel zo fchielijk niet geraaken kon; want Clemens de Zevende, aan wiens Nigt, Catharina de Medicis, hij den Hertog van Orleans ten egtgenoot had gegeeven, en waarvoor zijn Heiligheid zig aan Francois verbonden had, ontviel hem ontijdig door den dood, en Hendrik de Agtfte had te huis zo veel te doen, dat hij zig met zijn buuren niet moeien kon. De drift tot oorlogen overwon echter eindelijk de Staats-voorzigtigheid van den Franfchen Vorst. Hij wierp andermaal het oog op Milaan, en vermits hij een voorwendzel behoefde, vond hij zulks fchielijk, als eene beleediging moetende wreeken, die Sforza hem, in een zijner Staatsdienaars, had aangedaan. Hij begon met het gebied van den Hertog van Savoien aantetasten en te overmeesteren. Hij wilde voort naar Milaan, doch Sforza was inmiddels overleeden en de Keizer ftelde zig in 't bezit van 'sMans nalatenfchap, dewijl er geene Erfgenaamen waren. Dit vertraagde niet flegts den over. v,innenden loop van Francois den Eerften; maar hij liet zig ook door Keizer Carel dapper om den tuin leiden, die beloften op beloften ftapelende, niets anders zogt, dan tijd te winnen, om met een gedugte magt Francois op 't lijf te vallen. * Hoe  76 De Nieuwe Reiziger. Hoe ongelukkig waren de ftervelingen wanneer de Vorften het altoos eens waren! In mijn volgenden zal ik de gefchiedenis met verfchen lust voortzetten. ? Ik ben, enz. Galais den 20 January, 1760. Driehonderd Drieennegentigste Brief* Vervolg der Franfche Gefchiedenis. rRANCOis de Eerfle, dus door de kunstnaarijen van Keizer Carel opgehouden, die de inhuldiging van het Hertogdom nu aan deezen, dan aan dien zoon van Vrankrijks Vorst beloofde; zag eindlijk, dat hij door den Keizer bedroogen was geworden. De bittere uitvaaringen van Carel, op een volle Raadsvergadering te Romen, tegen Francois, hadden de onderhandeling nog niet afgebroken, maar toen de Keizer, met vijftig duizend mannen, den togt naar Vrankrijk aanvaarde, viel er geen twijffel meer, of men moest op tegenweer en loosheid bedagt zijn. De Keizer ging op een zeer losfen voet te werk, en had zig der onheilen niet te beklaagen, welken hij moedwillig in den mond liep. De  Driehonderd Drieennegentigste Brief. 77 De vleitaal der Digters en Redenaars en de voorzeggingen dèr Starrekijkèrs deeden bij hem veel meer af, dan de voorzigtige en verdandige raad zijner ervarendde Legerhoofden. De eerden zongen reeds zijn toekomdigen zegepraal, terwijl de laatften niet dan nederhagen aankondigden. De eerden dreelden zijn hoogmoed, daar de anderen hem onmooghjk de waarheid konden zeggen, zonder hem gevoelig te vernederen. De Markgraaf de Saluces, de beweldaadigde van Francois, werd een verraader van zijn Vorst en Vaderland, uit een foort van Godsdiendigheid, 't welk toen, tot fchande van 't gezond verdand, in de mode was. Uit de gedeldheid der darren was men te weeten gekomen, dat de Franfche Monarchie eerlang een einde dond te neemen. De Markgraaf geloofde dit als een nieuw Euangelie, en om de Voorzienigheid in haare onwederdandlijke befluiten niet tegen te werken, liet hij den Keizer onverhinderd in Piemont trekken en er zig meeder van maaken. Vermits in dien tijd alle foorten van geloof ondergefchikt waren aan de belangen der grooten, valt er geen verfchil, of de Saluces vond zijn rekening bij deeze fchroomvalligheid, orn den wil des Hemels te wederdreeven. en bij de bereidvaardigheid, om de voorbefchikking ce gemoete te komen. — Weldra werd Provence door de Keizerlijken aangetast. Ge-  ?8 De Nieuwe Reiziger. Gelukkig voor Vrankrijk was-'Francois de Eerfte die maal voorzien van een voorzigtig en verftandig raadsman, de Maarfchalk Anne de Moncmorqnci; met deezen kundigen man beraamde hij de beste middelen ter verdeediging van het Rijk. Ingevolge dezelven, werden, in Provence, alle landerijen, die levensbehoeften voor den vijand konden opleveren, verwoest, en alle fteden, die geen genoegzaarnen tegenweer konden bieden, verhaten. Arles en Marfeille behield men flegts en voorzag ze van fterke bezettingen. De Maarfchalk verfchanste zig bij Avignon, waar de Keizerlijken hem niet konden naderen. De uit. jtomst betoogde het verftandige van deeze maatregelen; want de Keizer, geen lijftogt vindende, werd zijn Leger door gebrek,en vervolgens door vernielende ziekten, aangetast. Hij was buiten ftaat om Arles of Marfeille te belegeren, en de Maarfchalk liet zig niet verlokken, om -het tot een veldflag te kiaten komen. De Keizer was dus genoodzaakt, om tot een over* haaften terugtred te beftuiten. De landluiden, wier landen verwoest waren geworden, en «iet gelijke hartstogten als Carel den Vijfden ■bezield waren, zagen de fchoonfte gelegenheid gebooren, om zig aan den invaller zo al niet te vernaaien, voor 't minst hun wraak te doen gevoelen; zij vereenigden zig met de Franfchen, die de Keizerlijken in hun wijken agterna zaten. Een verfchriklijke flagting onder 's Keizers agterhoede was er het gevolg van. De  Driehonderd Drieennegentigste Brief. 79 De ftoutmoedigheid bezweek dus voor de bedagtzaaraheid. De trocfche waan van Carel, allen raad verfmaadende, was oorzaak van zijn bederf. Men gisfe hoe verre die verwaandheid zig uitftrekte, daar de Keizer zijnen gefchiedfchrijver medeneemende, denzei ven gelast had, om een goeden voorraad van papier met zig te voeren, op dat er niet ontbreken mogt, door -de meenigte van zegepraalen, welken hij voorneemens was in Vrankrijk te gaan behaalen. De nederlaag van den Keizer had volkomen geweest, indien de voorzigtige Maarfchalk, met zijn ganfche magt, hem in de vlugt had naargezet; dan deeze begreep , dat het raadzaamer was zijn verbaasden vijand een ruimen uittogt te laacen, dan hem tot wanhoop te dwingen, die te meermaalen het lot des krijgs, op het 'onverwagtst, keeren deed. In Picardien verdeedigden de Franfche Edelen zig ten dapperften tegen de Vlamingen, die aldaar een inval ondernamen. Zij dwongen de vijanden onverrigter zaaken weder naar huis te keeren, na hen geleerd te hebben, dat Vrankrijk, indien het wilde, of zo het aan geen verftandig ftaatsbeftuur mangelde, overvloedige middelen van verdeediging in zig zelve had. Het Carafter der beiden tegen elkander verbitterde Vorften liet zig in geen voordeelig daglicht befchouwen, zo dra er geleegenheid was  8o De Nieuwe Reiziger. was om elkander te vernederen of haatlijkhêeden toe te voegen. Francois de Eerfte befchouwde den Keizer, (met betrekking tot de Graaffchappen Artois en Vlaanderen,) als zijn Leenman, en liet hem in die hoedanigheid dagvaarden voor het Gerechtshof der Rijksgrooten. De befchuldigirtg was wederfpannigheid tegen zijn Leenheer. Carel ver» fcheen niet, en het vonnis van het Parlement was: „ Dat Carel van Oostenrijk, van wegen wederfpannigheid en gerechtsverachting, zijne Leenen verbeurd had, waarom Vlaanderen en Artois verklaard werden, weder aan Vrankrijk vervallen te zijn; beveelende, dat dit vonnis, met Trompetten gefchal, op de grenzen dier beiden Landfchappen, zou afgekondigd worden.'* Dit was niet genoeg: men befchuldigde ook den Keizer, van den Dauphin Van Vrankrijk, door vergift, te hebben laten ombrengen, fchoon er twee fterke vermoedens gevoed werden, die voor Carels onfchuld pleiteden; de eerfte was dat de Dauphin, fterk bezweet zijnde, fchielijk koud water gedronken had; de tweede beftond hierin , dat, zo de jonge Vorst al vergeeven mogt zijn, de egigenoote van den Hertog van Orleans, Catharina de Medicis, vooral van die gruweldaad te verdenken was, uit hoofde van haar ten uitterfte liegt en heerschzugtig Caraéter; te meer, daar zij, door deezen Prins uit de voeten te ruimen, de Dauphiné van Vrankrijk werd. Fran.  Driehonderd Drieennegentigste Brïef. 8ï Francois ontzag thans niets meer, om aan zijn haat den ruimen teugel te vieren, Iets, dat tot nog toe, niet dan met ergernis en fchande, kon ondernomen worden, wederhield hem niet, om aan eene ongelukkige neiging tot wraak te voldoen! Hij verbond zig met Soliman, den beheerfcher der Mahometanen, en bragt een Leger op de been, ten einde, gelijktijdig met de Turkfche magt, op Hongarien, Napels en Milaan aantevallen. Deeze gedugte onderneeming echter mislukte: want de Turken reeds op weg zijnde, was Vrankrijks Koning nog op verre na niet gereed. Er vertoonde zig een fchrikbaarende tegenftand, waarom de ongeloovige Bondgenooten van Francois het voorzigtigfte oordeelden, om weder te keeren van waar zij gekomen waren, waardoor Fran?ois zig verfteeken vond van een hulp, zonder welke hij niets dorst onderneemen. De vreedelievende aart van Paus Paulus den Derden bragt eindlijk zo veel te wege, dat er tusfchen Carel en Francois, in 1538, een tienjaarig beftand, te Nice, geflooten werd. De Vorften, die elkander niet begeerden te zien of te fpreeken, en alles op de over- en weer- wandeling van den heiligen Vader lieten aankomen, fielden onderling vast, „ dat alles in den tegenwoordigen toeftand zou gelaaten worden, tot tijd en wijlen, men een volkomen vreede tot ftand zou weeten te bren- ^ n F De  8a De Nieuwe Reiziger. De fterke geneigdheid van Francois, om eindlijk meester van het Milaneefche te worden , vervoerde hem tot bijftere onvoorzigtigheeden, en plaatste de ftrijdigheeden van zijn Caraéler in een te fterker licht. De Gentenaars door Keizer Carel verkort meenende te zijn in hunne voorrechten, — een benaaming die men aan de gunstbewijzen der overheerfchers gewoon was te geeven, —- wilden zig aan dien Vorst onttrekken en aan Francois overgeeven. Zij booden derhalve aan den Franfchen Monarch aan; „ om hem voor hunnen Opperheer te zullen erkennen; hunne ftad in zijne magt te ftellen, en hem de behülpzaame hand te zullen leenen, om Vlaanderen en Artois te vermeefteren." — Dit aanbod verbeeldde men zig, zo fchielijk aangenomen, als gedaan te zullen worden! de wraakzugt zo wel als de begeerte 'tot vergrooting van grondgebied moesten Francois er toe overhaaien! en echter, — hij wees deeze voordeclige aanbieding van de hand; — deed zelf veel meer, en gaf den Keizer een getrouw berigt van de onderhandeling, waarin de Gentenaars met hem getreeden waren. Het belang van den Keizer vorderde, dat hij de zogenaamde wederfpannelingen, — wier misdaad was, dat zij geene onderdrukking konden verdraagen, — beteugelde. Ten dien ein. de had hij noodig door Vrankrijk te trekken, en dit was iets, 't welk hij zelve begreep, dat bezwaarlijk door Francais kon worden toe-  Driehonderd DrieMnnegentIGste Brief. 83 toegedaan, indien deeze de voorzigtigheid en de omdandigheeden raadpleegde. Hij kende echter het lokaas, waarmede hij den franfchen Vorst dagt te kunnen vangen. Hij beloofde hem in 't bezit van Milaan te zullen dellen, mits hem den doortogt door zijn Rijk vergunnende. Francois luisterde nergens greetijrer naar, en Carel doorreisde Vrankrijk met een aanzienlijk gevolg, waar hij allerwegen ten deftigde onthaald werd. De Gentenaars onderwierpen zig. Francois maande den Keizer op zijne beloften, wegens Milaan: doch deeze was dezelven glad vergeeten, ten minden hij ontkende die gedaan te hebben, en fchonk Milaan aan zijn eigen zoon. Deeze bedrieglijke en laage behandeling van den Keizer maakte, bij Francois, de oude zugt tot wreeken wakker. Hij koesterde reeds het voorneemen, om het verdrag, dat men te Nice geflooten had, te verbreeken, toen hij eene reden ontving, die genoegzaam was ter bedekking van zijn wrok, en ter bereiking van zijn oogmerk. Hij had twee gezanten afgevaardigd, een aan de Porte en een ander aan de Republiek van Venetien. De Markgraaf Del Guasto, dadvoogd van Milaan, het recht der volken fchendende, liet deeze twee zendelingen vermoorden. Francois vorderde vrugiloos deswegens de fchuldige vergoeding. Hij aarzelde toen niet langer om zijn heimlijke zugt openlijk bot te vieren, en F a zig  H De Nieuwe Reiziger. zig Bondgenooten aantefchaffen, waarmede hij zijne gevoeligheid kon doen gelden. Twee Noordfche Vorften, (de eerden, die een voorbeeld van dien aart opleveren,) de Koningen van Zweeden en Deenemarken, traden in zijn belang; Soliman insgelijks, niettegenftaande de Keizer alle kunstjes te werk ftelde, om den Turk hier van te rug te houden. Hij zou zekerlijk meerder Bondgenooten hebben kunnen krijgen, waaronder de Proteftanten in Duitschland en elders van veel gewigt geweest zouden zijn, zo deezen niet een billijken haat tegen dén Franfchen Koning hadden opgevat, uit hoofde zijner geftrengheid tegen de Hervormden. — Het Parlement van Aix ftreek een vonnis over deeze ongelukkigen, 't welk wij niet dan met fiddering in de gefchiedenis kunnen Ieezen. Onder voorwendzel van ijver voor den Roomfchen Godsdienst, „ werden alle de Vaders van 't geAagt van Merindol, als ketters, ten vuure gedoemd; met last om alle de huizen van dat groote vlek te flegten, en de boomen der nabijgeleegen bosfchen uit te roeijen!" Drieduizend menfchen werden op de fchriklijkfte wijzen om 't leven gebragt. De ftad Cabrieres en Merindol , beneffens twee en twintig vlekken, werden moedwillig in de asfche gelegd, en dat alles, — om dat Romen begreep, dat het niemand vrijftond, God te dienen, dan volgens de voorfchriften en de grilligheeden, die het op een hoogen toon aan  Driehonderd DrieÊnnegentigste Brief. 85 aan het menschdom voorfchreef. Soortgelijke bedrijven moesten de onderdaanen, die op de voorrechten en zegeningen van de famenleeving een even gelijke aanfpraak hadden, en er echter op de barbaarfte wijs van verbeken werden, noodwendig verbitteren, en allen in hun belang doen winnen, die, zo al niet een zelfde lot beproefden ten minften een' zelfde lot te vreezen hadden. Geen wonder derhalven dat Francois geen heul kon vinden bij luiden, die het fterkfte afgrijzen van hem moeiten hebben. Bij Hendrik den Agtften kon hij ook geen hulp verwerven. Deezen, dien hij had behooren te vieren, had hij getergd, en het ergften van allen was, dat zij, die hij niet tot zijne Medehelpers kon gewinnen, zijne Tegenpartijen werden; zo als reeds in den aanvang het geval van den Engelfchen Vorst was, die met den Keizer een verdeedigend en aanvallend verbond tegen Vrankrijk floot. Francois echter, de volkrijkheid van zijn Land, en de geneigdheid en volvaardigheid zijner onderdaanen, om geld te fchieten ter voering van den oorlog, te baat hebbende, ftelde zig in een gedugten ftaat. Hij bragt niet minder dan vijf aanzienlijke Legers te velde, en niettegenflaande deeze ontzagverwekkende krijgstoerusting, waren de gevolgen van den eerften veldtogt, in 1542, voor Vrankrijk van weinig of geen belang. De Hertog van Orleans, door ontijdige eerzugt F 3 ge-  36* De Nieuwe Reiziger. gedreeven, beging een gróoven misdag. Om* itreeks Luxemburg behaalde hij groote voordeden, maar beneffens zijn Broeder, den Dauphin, in de eére willende deden, van Perpignan te helpen veroveren, haastedé hij zig om daarheen te komen! Hij, verfcheen er naauwlijks, of het beleg werd opgebrooken, en hij ontving zijn aandeel in de fchande. Landreci, de fleutel van Henegouwen, kwam, in 1543, in handen van Francois. Hij deed het aanmerklijk verderken, om dat hij er belang in delde. De Keizer deed een vergeeffche pooging om het weder te krijgen. Vrankrijks leliën, met de turkfche halvemaan gepaard, vertoonden zig voor Nice, maar ongelukkig gaven zij, door die wonderlijke ver. ééniging, groote ergernis en geen voordeel, want de Graaf d'Euguien en Barbarosfa werden genoodzaakt het beleg optebreeken. Soliman bevond zig in Hongarijen en bemagtigde aldaar verfchéiden deden. De Protedanten in Duitschland wonnen aanmerklijk bij deezen toedragt van zaaken. Carel begon hen te dugten, want niet Gegts deed hij op een Rijksdag die, in 1544, te Spiers gehouden werd, alle de befluken intrekken, welken men tegen de vrijheid van geweeten gemaakt had, en dond hij de Protedanten de openbaare handhaving van hunnen godsdienst toe, als ook het beleggen eener Nationale Kerkvergadering, — maar zelfs verlangde hij hun«  Driehonderd Drieennegentigste Brief. 87 hunne hulp, dien hij ook, door dergelijke toegeevingen eindlijk verkreeg. De Graaf, d'Euguien was bezig met Carignan in Piemont te belegeren. Hij moest een veldflag met de Keizerlijken vermijden; welke laatften er toe beflooten, om de ftad te ontzetten. De vuurigheid van Montluc deed de begeerte der Franfchen naar het gevegt ontvlammen, ondanks de bedaarde en voorzigtige afraadingen der ervaarenen. Men vaardigde Montluc naar den Koning af, om zijne toeftemming tot den (lag te verzoeken. Francois had niet veel aandrang noodig, om zig toe groote en gevaarlijke onderneemingen te laaien beweegen. De zendeling boezemde den Vorst al het vuur in, 't welk hem zelf bezielde. De Koning rees fchielijk overeinde; hief biddende zijne handen ten hemel, en wendde toen zig tot Montluc. „ Ga! zei hij tegen hem-, keer naar Piemont te rug, en ftrijd in Gods naam!" De geestvervoering van den Vorst floeg fchielijk tot de Hovelingen over. Een menigte Edelen, begeeiïg naar krijgsroem, verlieten het hof en trokken naar Piemont. De veldflag gefchiedde niet verre van Cerizoles. De Franfchen zegepraalden, na het betoon van eene ongemeene dapperheid, niet meer dan omtrent tweehonderd dooden hebbende; terwijl er van de Keizerlijken over de tienduizend bleeven. De gevolgen van deeze overwinning waren zo groot niet, als men billijk verwagten zou. Francois won er flegts CarifzF 4 naa  «8 De Nieuwe Reiziger, mn en eenige andere (leden van Piemont mede. De gevaaren, waarmede Vrankrijk gedreigd werd, waren voornaamlijk de reden, waarom zo veel bloedvergieting van geen meerder vrugt voor Francois was. Dat Vrankrijk niet geheel ten prooi van derzelver veelvuldige vijanden werd, was aan de onvoorzigtige (taalkunde van Carel en Hendnk zelf te wijten, die zig niet aan de gemaakte affpraak hielden, om tot in het hart van Vrankrijk toe door te dringen, maar hun tijd verfpilden met het belegeren van fteden, zo dat het eindlijk te laat werd, om iets van gewigt te onderneemen. De verwoeste velden van Champagne leverden geen voorraad voor de Benden van den Keizer op; de hooge nood dwong derhalven dien Vorst tot den aftogt. Zijne wapenen hadden de fchrik m de Hoofdftad van Vrankrijk gebragt, zo dat niet flegts veele Ingezetenen het op een vlugten zetteden, maar Francois zelve, in groote beangstheid, uitriep: „ Hoe duur betaal ik, o God! de kroon, welke ik, als een gefchenk van uwe hand, vermeende ontvangen te hebben! — Doch uwe wil gefchiede!" Men mogt deezen Vorst op zijn woord gelooven; jammer is het, dat de Koningen deeze waarheid eerst dan gevoelen, ten minften dan eerst openlijk erkennen, wanneer dezelve, oogfchijnlijk, geen nut meer doen kan. Het vreeslijke gevaar verdween echter bij bet verdrag, dat Carel, buiten toeftemming van  Driehonderd Drieennegentigste Brief. 89 van den Engelfchen Vorst, met Frangois aanging. In het zelve werd onder anderen bedongen : „ Dat de Keizer aan den Hertog van Orleans, of zijne oudfte dogter met de Nederlanden, of de tweede dogter van Ferdinand, met het Hertogdom Milaan, ten Huwelijk zou geeven, en afftand doen van zijne eifchen op Bourgonje, gelijk Frangois de eerfte ook zou afftaan van de zijnen op Napels, Vlaanderen en Artois; en dat zij zig beiden zouden veréénigen, om de Turken te beoorlogen. Door een heimlijk Artijkel verbonden zij zig, de kragtdaadigfte maatregels te neemen, zo om eene algemeene Kerkvergadering te doen houden, als om de zogenaamde ketterij in hunne ftaaten uitteroeïen. Alle de vermeefteringen, na het Beftand te Nice gemaakt, moeften te rug gegeeven worden. De Hertog van Savoïen zou het bezit zijner Landen wederkrijgen, Pignerol en Mont. melian uitgezonderd, zo ras de Hertog van Orleans het hem toegefchikte Huuwlijksgoed ontvangen had." Dit verdrag werd, ten grooten deele, verijdeld door den onverwagten dood van den Hertog van Orleans. De voordellen, die Frangois tot fchadevergoeding, in dit geval, deed, werden verworpen, en hij was te ziek en van den oorlog te moede, om ze met magt te doen gelden. Vermits de Koning van Engeland niet in den vreede tusfchen den Keizer en den KoF 5 ning  90 De Nieuwe Reiziger. ring van Vrankrijk begreepen was, zettede deeze den oorlog voort tot in het jaar 1546, wanneer men een einde van den krijg maakte, waarvan hij niets te baat had dan Boulogne, „ onder voorwaarde van hetzelve, binnen agt jaaren, voor agtmaal honderd duizend kroonen weder te geeven." Francois maakte verfcheiden nuttige inrigtingen: het Koninglijke Collegie en Drukkerij zijn hunne fh'gting aan hem verfchuldigd. Hij was een voorftander der geleerde taaien, en gaf het verftandig bevel, dat de openbaare handelingen in de franfche taal moeften opgeiteld worden. De fraaije kunften vonden in hem insgelijks een onderfteuner. Hij bouwde Fontainebleau en begon de Louvre. Hij wilde de zeden van zijn Hof befchaaven, door de beste foort van vrouwen en Bisfchoppen aldaar te ontbieden. Het gevolg was, dat de geestlijken, overvloedig aanleiding krijgende, om hunne kunst van kuiperijen en ftreeken in 't werk te Hellen, dezelve niet naarlieten, en dat de vrouwen, in ftede van te befchaaven, bedorven werden. Toen Francois zig onledig dagt> te gaan houden, met een hoogfinuttig werk voor Europa, de herflelling van een behoorlijk evenwigt, waardoor de bloedige twisten en onderdrukkingen geweerd Honden te worden; — toen hij zig door magtige verbintenisfen, en het op de been brengen van een dugtig getal krijgsbenden, tot de uitvoering van zijn plan, in  Driehonderd Drieennegentigste Brief, qï, in ftaat ftelde, en zijne bedaarde driften hem een gelukkig flaagen voorfpeldden, ftierf hij, in 1547, aan de gevolgen eener fchandelijke ziekte. — Wanneer de Vorften goed kunnen doen, willen zij doorgaands niet, — en wanneer zij willen, — verfchijnt de dood! — Hoe rampzalig zijn de ftervelingen! De Zoon van Francois den Eerften, die den "Zetel zijns overleden vaders beklom, was Hendrik, die, op de lijst der Franfche Koningen, als den tweeden van dien naam voorkomt. De gefchiedenis fchetst hem, „ al$ een oorlogzugtig, maar onvoorzigtig Vorst, veel gefchikter om zig door eene Matresfe te laaten regeeren, dan om een groot faamenftel van ftaatkunde te doorzien en te volgen." Deeze zoon had 'sVaders haat tegen Carel den Vijfden als bij overerving. Oétavius Farnefe was in 't bezit van het Hertogdom Parma, 't welk hij aan Paus Julius den Derden had dank te wijten. De Keizer, fteeds den Godsdienst voorwendende en onöphoudlijk in 't geheim naar eens anders bezitting haakende, toonde zig greetig naar het eigendom van Farnefe, die weinig trek had om deeze neiging intevolgen. Spoedig werden er voorwendzels gevonden, want hieraan ontbreekt het de heerschzugtige Vorften nimmer, en Farnefe zag van verre reeds het onweer komen opdagen, 't welk hem van het zijne moest ontzetten, en tegen welks geweld hij op  De Nieuwe Reiziger. op verre na niet beftand was. In zijne benaauwdheid nam hij den toevlugt tot Vrankrijk. Deeze voorkomende geleegenheid, om den vaderlijken wrok voorttezetten; liet Hendrik niet onSangegreepen voorbijgaan. Veele zwaa? righeeden om den Keizer het hoofd te bieden, waren, door de magtloosheid van Engeland in dat tijdflïp, geheel opgeruimd. Hij floot met den Hertog van Farnefe een verdrag, en weldra barstte het oorlogsvuur uit. De heilige Vader verklaarde het Hertogdom Parma verbeurd, en voegde zig op de zijde van Carel. De Keizerlijken behaalden echter meer fchande dan voordeden. Zij floegen het beleg om Parma, waar zij verre waren van hun oogmerk te bereiken, en het geen zij eindlijk gedwongen werden te verlaaten. In het gebied van zijn Heiligheid gingen de Franfchen vrij ruuw te werk. De wetten van den krijg, hoe woest en onbefchoft, werden fteeds aan de wetten van Romen voorgetrokken. De vriend van den Paus zijnde, zwaaide men dien Opperkerkvoogdmet dubbele verkwisting, den wierook toe, en bewees men hem godlijke eerbewijzingen! —dog zo dra werd men zijn vijand niet, of men ging erger tegen hem te werk, dan tegen de Barbaaren. Dergelijke tegenftrijdigheeden in het menschlijk Carafter zijn niet gemaklijk optelosfen, ten zij men dit voor een oplosfirig wilde aanneemen, dat wanneer men zig goden fchept, men dan billijk van hen vordert, dat zij volmaakter zijn dan  Driehonderd Drieennegentigste Brief. 9$ dan wij, want waartoe zoüden het anders goden zijn? Keizer Carel de Vijfde, die zijn hoofdwerk te maaken, en zijne bekwaamheeden aante* wenden fcheen, om willekeurig over de vrijheid der Duitfchers, zo naar ziel als naar lighaam, te heerfchen, kreeg eindlijk ook zijne welverdiende trekken te huis. Maurits van Saxen, zijn vertrouweling, bedroog hem op de listigfte wijze. In fchijn aan de belangen van Carel verknogt, en echter geheel de zaak der vrijheidlievenden (waaronder de Proteftanten behoorden,) toegedaan, ftelde hij de fchranderheid en het wantrouwen van zijn Meester te leur en viel, met behulp van Hendrik den Tweeden, den Keizer zo gansch onverwagt en zo hevig op 't lijf, dat deezen in den nagt, bij flegt weder, ongemeen jigtig, in een draagftoel, met aller ijl, door een klein gevolg vergezeld, van Infpruck de verhaaste vlugt over de Alpen moest neemen! Hendrik de Tweede, die geftrenge haater der Proteftanten, fpeelde hier een wonderlijke rol. Hij noemde zig zelfs, Befchermer der vrijheeden van Duitschland en desfelfs gevangen Vorften. Intusfchen had Maurits van Saxen openlijk en plegtig verklaard; „ Dat hij den Proteftantfchen Godsdienst wilde befchermen, en voor de gedreigde vernieling beveiligen S" Hendrik toog dus uit om in een vreemd Land te doen, 't geen hij, tot fchande der menschlievenheid, op zijn eigen grond niet begeerde te doen. Steeds  De Nieuwe Reiziger. Steeds was de Godsdienst het fpeeltuig der Vorften! De volken zagen zulks zedert het verloop van bijna alle de eeuwen, en echter verkoozen zij niet, om wijzer in zulk een aangeleegen zaak te worden! Maurits en Hendrik maakten het beste geberuik van de beflisfchende oogenblikken, die hen voorkwamen. Zij vernederden den trotsch van Carel indiervoegen, dat hij toeftemde tot de onderhandeling, en het Pasfauwfche verdrag tekende, waarbij, onder anderen, bepaald werd, „ Dat er een volkomen vrijheid 'van geweeten zou plaats hebben, tot dat men de gefchillen over den Godsdienst zou hebben afgedaan." In weerwil der dienften door Hendrik aan het Bondgenootfchap beweezen, werd hij ontrouw en ondankbaar door hetzelve behandeld. Hij geliet zig deezen hoon niet optemerken, doch nam zig voor, om het overmeesterde, voor zo veel het hem aanging, tegen zijn vijand, den Keizer, te blijven verdeedigen. • De oorlog, die tusfchen Carel en Hendrik bleef voortduuren, was niet anders dan de ophooping der ongelukken, voor hen, die met de vorstlijke verfchillen niets te maaken hadden. Als nog is de ftad, of liever de puinhoop Terouane, er de treurige getuige van. Zij was weleer vermaard zo door haare netheid, welbebouwdheid als door haare Kerkje. De Keizer zond er een talrijke Legermagt heen. Honderd twee en veertig duizend Kar non?  Driehonderd Drieennegentigste Brief. 95 nonfchooten verbrijzelden de muuren der ftad; de dappere Montalambert ftierf in de bres; het garnizoen moest over den kling fpringen; en de geheele ftad werd verwoest. Thans is de grond binnen haare muuren een wei- of moesland, welker vrugten door de Bisfchoppen van St. Orner en Boulogne 'sjaarlijks gedeeld worden! — Dit is de wraak der Vorften — dit zijn de vaders der volken! waren zij ook bang dat de Nakomeüngfchap niet weeten zou, dat zij wreed en barbaarsch geweest waren? Moesten zij er de jammerlijkfte bewijzen van overlaaten ? Hoe gemaklijk kosten zij voorzien hebben, dat het Nageflagt nimmer dergelijke vernielde faamenleeving — nooit dergelijke ver baazende puinhoopen aanfchouwen zou, zonder hen teffens met de diepfte verontwaardiging te vervloeken! Behalven deeze verwoefting rigtede men nog anderen aan te Hesdin; en meerder genot, — of liever ander wraakgierig vermaak, hadden de Monarchen niet in dit jaar. In Italien verdeedigde Montluc de ftad Sienna, tien maanden lang, met de verwonderlijkfte dapperheid tegen Cosmus de Medicis, doch was genoodzaakt dezelve overtegeeven, fchoon op roem» rijke voorwaarden, die echter {legt werden naargekomen. De flag van Marciano werd door de Franfchen insgelijks verlooren. De fchaden en nadeelen, die de Hollanders leeden bij een bevel van Koning Hendrik, — ('t welk inhield, „ dat alle goederen, be- von.  £6* De Nieuwe Reiziger; vonden in fchepen of op wagens, die eenige verbooden of vijandlijke goederen gelaaden hadden, verbeurd verklaard zouden worden;") werden door hem voorgekomen, in eene onderhandeling met de Republiek, bij dewelke vastgefteld werd; „ Dat voortaan noch in Vrankrijk, noch in de Nederlanden, eenige anderen dan verbooden en vijandelijke goederen zouden verbeurd verklaard worden." Paulus de Vierde droeg de Pauslijke kroon. Van een geftrengen monnik werd hij een pragtig Vorst. Hij liet zig geheel naar de hand zijner twee Neeven zetten, die hem wisten te bepraaten, om eenige vermeeflerin» gen in Italien te gaan maaken, en hen met den onrechtvaardigen buit te befchenken: de heilige Vader vond fmaak in dit voorftel, dus viel er geen twijffel, of hij had een wettig recht, om het ten uitvoer tt brengen. Vermits zijn Heiligheid hulp noodig had kreeg hij aanraading, om dit ontwerp met behulp van Vrankrijk te bewerkftelligen. Hendrik werd er over onderhouden, en men kwam overeen, om het Koningrijk Napels te gaan vermeesteren en het vervolgens onder zig te deelen. De Paus, die ten deezen einde ftoute flappen deed; als onder anderen, met Carel en Ferdinand met zijn kerkblikfem te bedreigen, had ten ftelregel, volgens zijn eigen betuiging; ,, dat het niet te pas kwam, om met de waereldlijke voorzigtigheid te raade te  Driehonderd Drieennegentigste Brief. 97 te gaan, wanneer het de eere Gods, of de belangen der Kerk betrof." Keizer Carel, wiens berugte afftand van de Regeering aan zijn Zoon Philip den tweeden geen geringe verandering in het ftaatsweezen van Europa ftond te veroorzaaken, wilde alle dreigende onweeren, die over dit waerelddeel faainentrokken, afwenden, door eenen algemeenen vreeie te bewerken. Zijne poogingen tot dit goede werk reikten echter niet verder, dan tot 'het formeeren van een vijfjaarig beftand. Een goede raad haalde den Franfchen Vorst er toe over, die door hetzelve in 't bezit bleef van Toul, Metz, Verdun en een aanmerklijk gedeelte der ftaaten van Savoïen. Dit beftand, offchoon door den Paus goedgekeurd en zelf bevorderd, vermits zijn Heiligheid betuigde, niets fterker te verlangen dan het vergieten van Christenbloed te doen ophouden, liep evenwel regelregt tegen zijn geliefdkoosd belang en geheime bedoelingen in. Hij bad werktuigen aan het franfche Hof, waaronder zelf den Hertog de Guife, en deszelfs broeder de Cardinaal van Lotharingen, en de Minnares van den Koning, Diana van Poitiers, Hertogin van Valentinois; deeze lieten niets onbeproefd, om Hendrik te beweegen tot het verbreeken van het beftand, en eenen aanval op Napels. Allen tegenftand werd overwonnen op éón na, en die was, „ dat Koning Hendrik het houden van het gemaakte beftand met eede bezwooren bad." — XXX. Deel. G Dee«  o3 De Nieuwe Reiziger. Deeze beuzeling verdween echter zo dra den Heiligen Vader dezelve ter ooren kwam; want hij ontfloeg Vrankrijks Monarch van de plegtig gedaane en met duuren eede geftaafde belofte! — Kon de Godsdienst immer fchandlijker misbruikt worden, dan om, door middel van dezelve, alle trouw en geloof uit de faamenleeving te verbannen? Zo dra was het werk met Vrankrijk niet geklonken, of de Paus vergat het opvolgen der volkspligt. Hij liet den Afgezant van Spanje gevangen neemen. De Colonna's, voorftanders van den Keizer, deed hij in den ban, en ontnam her Hertogdom Paliano aan dezelven: de Graaf Montario, neef van zijn »Heiligheid, werd met dit gebied befchonken; en Philips, Koning van Spanje, die de Colonna's had bijgedaan, en door wien de Paus zig verkort hield te zijn in zijne rechten op het Koningrijk Napels, werd fchuldig verklaard aan Leenfchennis. De krijg berftede uit, na dat Philips, de bijgeloovigfte Vorst van een reeks van eeuwen, de bezwaaren, die zijn gewisfen prangden, om den Heiligen Vader met de wapens aantevallen, door zijne fpaanfche Godgeleerden had doen opruimen. De Hertog van Alba kreeg last om Paus Paulus den Vierden tot reden te brengen. Hij kweet zig zo wel, dat zijn Heiligheid hem ridderend voor de poorten van Romen aanfchouwde, en blijde was, dat hij, zijn hoogmoed verzaakende, aan  Driehonderd Drieennegentigste Brief." 99 aan den Hertog een ftilftand van wapenen verzogt. De heilige Vader bekwam fchielijk van zijn fchrik, toen de Hertog de Guife, met een Fransch Leger agter zig, het naar Napels zettede. In ftede van de noodzaaklijke penningen en manfchappen aan de Guife bij tezetten , voer h'ij in hevige vervloekingen uit over de geenen, die hij zig voorftelde als airede overwonnen te weezen. De bemagtiging van Napels, het hoofddoel van deezen togt, mislukte, tot fchande van de geenen, die Hendrik daartoe aangeftookt hadden, en tot bezwaar en gevaar van Vrankrijk, dat er zig een magtigen vijand mede op den hals haalde. Philips en de Koningin van Engeland, faam zig tegen Vrankrijk verbonden hebben, de, vielen met een talrijk Leger in Picardijen en floegen het beleg om St. Quentin, Door een misdag van den Rijksveldmaarfchalk de Montmorenci, werd het Franfche Leger, door dén Hertog van Savoïen, geheel ver'la,gén en de Rijksveldmaarfchalk gevangen genomen. Dit verwekte eene algemeene verdagenheid onder de Franfchen , die echter fchielijk plaats maakte voor die foort van geestvervoering , welke allerwegen Helden fchept, en alomme gewillige belastingen doét draageri! De tegenweer, uit deeze voordeelige gedeldheid des volks gebooren, was evenwel niet toereikende, om alles te behouden. St. QuenG 2 tin,  ioo De Nieuwe Reiziger. tin, Catelet, Ham en Naïon gingen verlooren.' — Een groote troost was het echter voor Hendrik, dat zijne vijanden, die hemen zijn Rijk dreigden te verzwelgen, met deezs kleinigheeden (ten opzigte van 't geheel,) moeiten te vreeden zijn. Spanjes Koning w'as zot genoeg, om, uit blijfchap over deeze overwinning, een Kerk, een Kloofler en een Paleis, ter eeren van den gebraaden Laurcns, jn de gedaante van een Roofler, te doen ftigten. Welke begrippen voor een Vorst! hoe jammerlijk moeten de hoofden zijner onderdaanen dan niet, gefield geweest zijn ! Het dwaaze bijgeloof van deezen Philips vertoonde zig nog duidlijker, toen hij vreede maakte met den Heiligen Vader. De Hertog de Guife, zig in Italië hebbende opgehouden, werd in zijn Vaderland ontbooden, om het te helpen verdeedigen: de Paus deezen fleun misfende, was er niet weinig over gefloord, als nu genoodzaakt zijnde om met Philips te verzoenen. Hij belegde evenwel de zaak indiervoegen, dat Spanjes Vorst, door den Hertog van Alba, hem vergiffenis moest komen verzoeken, voor het voeren der Wapens tegen 't Opperhoofd der Kerk. De Guife, willende beantwoorden aan de verwagting welke men van hem had opgevat, bediende zig meesterlijk van de omlrandigheeden, in het overrompelen van Calais. De Engelfchen hadden aldaar, uit hoofde van het herfst - faizoen, zeer geringe bezetting. Hij wist  Driehonderd Drieennegentigste "Brief, ioi wist zulks; fnek op 't onverwagst daarheen, en neemt het in, nog geen agt dagen bededende, waartoe Eduard de Derde elf maanden noodig had. Het winnen van Calais was een groote zaak voor Vrankrijk. Meer dan een paar eeuwen lang, had die plaats ten veiligen ingang voor de vijanden der Franfchen verftrekt. Guines werd ook, en met de ftad alles» aan de Engelfchen ontnomen; welken toen niets meer in Vrankrijk overhielden. Hendrik had omtrent twintigduizend man in Duitschland aangeworven, toen zijn Leger Diedenhoven belegerde, welke ftad bij verdrag overging. Arlon werd insgelijks door hem vermeesterd. De Heer van Thermes, maakte zig, met omtrent tienduizend Man, meester van Duinkerken en St. Wijnoksbergen. Philips, voor verdere ftrooperijen in Vlaanderen bedugt wordende, deed den Graaf van Egmond met veertienduizend man Thermes te gemoete trekken. De beide Legers ontmoeteden elkander bij Grevelingen. Er viel een hevig gevegt voor; de Franfchen, door wanhoop aangefpoord, als verre de minden in getal zijnde, donden op *t punt om den zegen te verkrijgen, toen toevallig eenige Engelfche Ooriogsfchepen, langs de kust zeilende, en bemerkende wat er gaande was, dapper op de Franfchen begonnen te ichieten, waardoor zij de nederlaag kreegen, met verlies van bij; de tweeduizend dooden. G 3 En'  ïq2 De Nieuwe Reiziger. Engeland intusfchen rustede een aanzienlijke vloot uit, onder bevel van den Admiraal Clinton. Spanje voegde er dertig Scheepen bij, waarvan de meeften in Holland en Zeeland gereed waren gemaakt: met deeze magt moest men een landing op de Franfche kust onderneemen, welke onderneeming geheel mislukte. De Vorften kreegen eindlijk, elk om bijzondere redenen, van het zelf belang ontleend, trek naar den vreede. De beweegoorzaaken, of liever de openbaare voorwendzels die men ten grondflag nam, waren, (ten fchande van het gezond verfland en het waare Christendom,) in dien tijd voldoende, maar thans moeten zij ons verbaazen en bedroeven. De betuigingen van den Bisfchop van Atrecht tegen den Kardinaal van Lotharingen, bij die gelegenheid, verdienen onze opmerking; hij vertoonde hem: „ Hoe leed het den Koning van Spanje deed, dat de twee magtigfte Rijken van Europa elkander door een geduurigen oorlog verzwakten; daar men, met veréénigde kragten, de Turken, de oude vijanden der Christenheid, behooTde te keer te gaan: of, om nader bij huis te blijven, de Ketters, nog erger vijanden der waare geloovigen dan de Turken, uitteroeïen. Deezen, dus vervolgde hij; verfpreiden hun vergiftig zaad in de Nederlanden, zo wel als in Vrankrijk, terwijl de oorlog de Koningen belet, behoorlijk, tegen dit inkruipend verderf, te waaken. Hij i be-  DRIEHONDERD DRIEENNEGENTIGSTE BRIEF. I03 befloot met te zeggen; dat de Kardinaal zijnen Koning een zonderlingen dienst zou doen, en voor zig zelve een eeuwigen roem verwerven, zo hij een vasten vreede tusfchen de twee Koningen wist te bewerken, op dat men naderhand, met gemeen overleg, de Ketterij, beiden in Vrankrijk cn in de Nederlanden, mogt kunnen te onderbrengen, enz." De Kardinaal leende het oor aan dit voorftel, en van dat tijdftip begonnen de geheime onderhandelingen over den vreede, of liever over een verzoening tusfchen de twee Koningen, die (trekken moest, om de menschlievenheid in *t aanzigt te vliegen, en allerwegen de onfchuld te vuur en te zwaard te verwoeden. In 1559 floot Hendrik een afzonderlijk verdrag met Engeland, waar van de voornaamfte Artikels waren: „ Dat de Franfche Koning zig verbond, om Calais, binnen agt jaaren, wederom te geeven, of, zo hij dit weigerde, of langer dan naar behooren uitftelde, Vijfhonderd duizend kroonen aan Engeland te zullen voldoen, als een boete voor het uitftel of de weigering; terwijl hij, 't zij de boete betaald ware of niet, evenwel gehouden zou zijn, Calais afteftaan. Vervolgens zou de Hertog van Savoïen in het bezit van het grootfte deel zijner Erflanden herfteld worden, en Koning Hendrik flegts eenige plaatfen in 't zelve behouden, tot dat het gefchil tusfchen deeze Twee geheel zou afgedaan zijn." G 4 Het  io4 De Nieuwe Reiziger. Het verdrag tusfchen Vrankrijk en Spanje volgde den anderen dag. Volgens het zelve; „ moest Koning Hendrik St. Quentin, Ham, Catelet, beneffens nog een menigte andere plaatfen wedergeeven; de Hertog van Savoïen, als boven reeds gemeld, herfteld worden; de Hertog van Mantua moest Montferrac weder hebben, en de Genueezen alle de bemagtigde lieden op 't Eiland Coriica. De Paus, de Keizer, de Koningen van Denemarken, van Zweeden, van Poolen, van Portugal, van Schotland, enz. waren in dit verdrag begreepen, als Bondgenooten van Hendrik of van Philips. Vrankrijk behield Metz, Toul, Verdun, enz." Hendrik deed dus een overgifte van honderd negen en tagtig vrij fterke Plaatftn, zo in de Nederlanden als in Italien: iets waarover de Franfchen zeer te onvreede waren. De Montmorenci, om het Hof op zijne zijde te winnen, had twee Egtverbintenisfen bewerkt, als een tusfchen de Zuster van Koning Hendrik met den Hertog van Savoïen, en een tusfchen de oudlie Dogter van gemelden Vorst met Koning Philips. Toen het laatfte huuwlijk voltrokken werd hield men de luisterrijkfte rteekfpeelen. Koning Hendrik had het ongeluk, om, door den Graaf van Montgornmeri, in zijn regter oog gekwetst te worden. De wond werd gevaarlijk en eindüjk doodlijk. Voor zijn overlijden deed hij den Egt nog voltrekken van den Her-  Driehonderd Drieennegentigste Brief. 105 Hertog van Savoïen. Hij overleed in 1559. Hij was een hevige vervolger der Protedanten, en zelf van hunne zijdelingfche Befchermers. De rechters, die het waagen dorden ten voordeele der veroordeelde ketters te fpreeken, werden zelf als ketters aangehouden en gevangen gedeld. Dit lot ontgingen zelf eenige Parlementsleden niet, die door menschlievenheid bewoogen, eenige verzagting in de bar. baarfche bevelen poogden te brengen. Hij voltooide den grondflag, die tot den oorlog met de Protedanten, in Vrankrijk, gelegd werd, en berokkende het Menschdom zo wel door den vreede als door den oorlog een reeks van onheilen. In mijn volgenden zullen wij zijn zoon ten toneele zien treeden. Zo dra de zagre lente mij beloften van goede dagen doet, denk ik op reis te gaan, en als dan zal ik u van de eentoonigheid verlosfen, welken noodwendig in mijne brieven, over het onderwerp, dat mij zo zeer doet uitweiden, moet plaats grijpen. Inmiddels heb ik de eer, om met alle achting te zijn, enz. Calais den 4 February, 1760. G 5 Drie.  '3oÖ De Nieuwe Reiziger, Driehonderd Vierennegentigste Brief. Vervolg der Franfche Gefchiedenis. De troon der Franfchen, welken Hen. drik den Tweeden, door den dood, ontruimde, werd vervolgens bekleed door Francois den Tweeden. Onder de korte regeering van deezen Vorst was Vrankrijk vol onlusten en verdeeldheeden. De heerschzugtige en fnoode Catharina de Medicis begon haaren helfchen rol te fpeelen. Niets ontzag zij, om haare booze oogmerken te bereiken, en ongelukkig bezat zij maar al te veel magt en invloed, op hen, die het hoog bewind in handen hadden, om niet alle kwaad te kunnen doen, 't welk zij begeerde. De de Guifen waren niet minder berugt, door hunne heerschzugt dan door hunne verdienden, welken beiden ten verderven van hun Vaderland ftrekten. De twee Prinfen van den bloede, Antonius van Bourbon, Koning van Navarre, en Lodewijk, Prins van Condé, van het gezag genoegzaam verlïeeken, en er echter zeer op gefield, voededen eene misnoegdheid, die fchielijk en gemaklijk de algemeene rust fchadelijk worden kon. De Rijksveldmaarfchalk Montmorenci, hoe zeer ook het belang des Rijks voorwendende, had echter tegenöverge- ftel-  Driehonderd Vierennegentigste Brief. 107 ftelde inzigten, en alle deeze gedugte Partijfchappen hadden een voorwendzel voor hunne woelzugt gekoozen, dat zelden miste, om het menschhjk hart in de felfte beweeging te brengen, en de ftervelingen elkander te doen vermoorden, — de handhaving van den Godsdienst naamlijk. De godsdienstige gevoelens der Protedanten namen allerwegen ten fterkften toe. Deeze gevoelens maakten zig aanneemlijk door hunne redelijkheid, en ftaaken te meer af bij de gedrogtlijke leer van Romen; hun meeften voorfpoed echter waren ze verfchuldigt aan de pnmenschlijke vervolging, die derzelver Belijders bezwaarlijk ontgaan konden, overal waar de heilige Vader zijn invloed kon doen gelden, en zijne gekroonde flaaven hunne magt behouden hadden. In Vrankrijk vond de Hervormer Calvijn veele ijverige naarvolgers. Te Geneve en Laufanne werden de ftellingen van deezen Man openlijk verdeedigd; derzelver overtuiging viel dus niet moeilijk bij de gebuuren deezer fteden, de Franfchen. — Fazel en Beza, de twee Ambtgenooten van Calvijn, bragten ook het hunne toe, om deeze gevoelens onder de Protedanten in Vrankrijk, aldaar gemeenlijk Lutherfchen geheeten, te doen ftand grijpen. Omtrent het midden der zestiende eeuw gingen ook alle de Franfche Proteftanten eene broederlijke gemeenfchap aan met de Kerk van Geneve. De naam Hugenoten, die zij naderhand verkreegen, is een fcheld-  ioS De Nieuwe Reiziger. fcheldnaam; men wil dat dit woord ontleend zij, van Huguon, zo veel betekenende als nagtwandelaar, om dat deeze gezindheid, uit hoofde der ftrenge vervolging in Vrankrijk, veelal bij nagt hunnen Godsdienst waarnam! Andere befchouwen het woord, Hugenot, als een verbastering van het hoogduitfche woord Eijdgenotfen, zo als die inwoonders van Geneve genoemd werden, welken zig met de Zwitfcherfche Cantons verbonden, om hunne vrijheid tegen den Hertog van Savoïen te verdeedigen. De Partij der Hugenooten was thans tot een fterkte gekomen, dat zij gedugt werd voor de aanhangers van Romen, en in aanmerking kwam bij de zulken, die een fterke partij noodig hadden, om hunne bijzondere bedoelingen te bereiken. De vervolgingen tegen deeze afgeweekenen werden der hal ven hoe langer hoe heviger, vermits men dom genoeg was, om te gelooven, dat men gevoelens kon verdelgen, door fchavotten en brandftapels, die telkens de gefchiktfte plaatfen bleeken te zijn, om ze ten fterkften voortteplanten! terwijl de zulken, die de vrienden of flaaven van den heiligen Tijran te Romen niet begeerden te zijn, of andere wrokken op deszelfs Begunftigers te wreeken hadden, zig meer openlijk tot de vervolgde gezindheid begonnen te vervoegen. Dus zag men in Vrankrijk, de Admiraal de Coligni, d'Audelot, de Chatillon, de Prins van Condé en meer art-  Driehonderd Vierennegbntigstb Brief. ic£ andere voornamen zig de zaak der Hugenooten aantrekken, die door zulke veelvermoogende Grooten geiterkt, te meerder moed kreegen, om aan hunne belijdenis getrouw te blijven. De de Guifen daarentegen ijverden nit al hun magt voor Roomen. Francois de Tweede droeg flegts den naam van Koning, en zij bezaten in de daad al de magt deezer gevaarlijke waardigheid. Zij gaaven de blijken van hunnen afgrijslijken afkeer en dollen haat tegen de Proteftanten, bij de veröordeeling van den zo braavén als aanzienlijken Anne de Bourg, een Raadsheer van het Parlement, die zij de misdaad van ketterij (dat is, een ander begrip van zaaken te hebben, die door niemand regt geweeten kunnen worden, —) aanteegen, en uit dien hoofde hem lieten hangen en verbranden! De Regeeringen', onder hen flaande, waren niet veel beter. Wanneer deezen de Hugenooten niet regtflreeks vervolgden, moedigden zij, door volftrekte ftrafloosheid, de zulken aan, die hen allerlei fmaad en overlast aandeeden. Dus, onder anderen, plaatfte men, op de hoeken der ftraaten, de beelden acr Heiligen, waarbij het opgehitfte graauw post vattede, en alle de zulken mishandelde, of naar den kerker fleepte, om gerechtlijk. geftraft te worden, die niet verkoozen, om zig voor de geliefdkoosde poppen des volks nedertebuigen, of er kaarsfen voor te ontfteeken. Al-  lio De Nieuwe Reiziger. Alles liep dns faamen, om eenen opftand daarteftellen, zo als dan ook, in 1560, het geval was. De. Prins van Condé en een zeker Edelman, La' Renaudie geheeten, gaven ffl 't heimlijk zig veel moeiten, om het vuur aanteblaazen, dat in zo veele duizende boezems blaakte. De de Guifen werden met egte.en fterke kleuren afgefchildert, als onwaardige vreemdelingen, en bijgeloovige vervolgers, die men niet aan 't roer van ftaat behoorde te dulden! De vrijheid van geweeten en gelooven werd aangepreezen als een gefchenk van God, waarover geen fterflijke magt willekeurig befchikken mogt, en waarvoor een rechtgeaarte Frank zijn goed en bloed moest veil hebben. Vooral, zei men, was de eere Gods er mede gemoeid! Jezus Christus moest men niet verloochenen voor de menfchen, enz. En zie daar drangredenen genoeg, om de gedrukte Broederfchap in beweeging te:brengen, en het uitterfte te doen Waagen! 1 Condé en Renaudie wisten, in i55o, een gedugte faamenzweering te formeeren, waarin een ontzaglijk getal Protestanten deel nam Volgens; hun plan, moeften de Guifen van 't bewind verfteeken en de Prins van Condé er in geplaatst worden. De uitvoering was bepaald te Amboife, waar zig het Hof bevond. Men had de dag vastgefteld, en de noodige maatregelen met alle voorzigtigheid 'en beleid genomen. De menigte bewaarde het geheim en  Driehonderd Vierennegentigste Brief, i li en verlangde naar de uitvoering. 'Een Advokaat, een Proteftant en medepligtige, gaf ten ontijde gehoor aan zijne lafhartige vrees, welke hij, bij eene niet zeldzaame vergisfing, voor de infpraak van zijn gewisfen nam. Hij begaf zig naar den Hertog De Guife, en ontdekte alles. Toen had de man zijn geweeten gerust gefield, maar twaalfhonderd eerlijke en dappere luiden, die niet anders begeerden te genieten, dan het geen God en het gezond verftand hen toekende, werden er het jam* merlijk flagtöffer van! zij werden op last van den Hertog verflagen, of door beuls handen wreedlijk van het leeven beroofd! Wanneer veele leden eener Maatfchappij zig aan de Oppermagt vergrijpen, is het nooit raadzaam, om hen als fchuldigen aantemerken, en nog minder, om ben als fchuldigen te ftraffen! Ten allen tijden, waar men zulks deed; werkte dit tegen het waar belang van den Heerfcher! Hij voldoet zijn wraak , 't is waar, maar hij vermeerdert er zijne vijanden door, wier getal als dan blijkt reeds groot genoeg te zijn. De ftraf moet vrees en affchrik baaren; zo ze dit niet doet, word ze fchadelijk; en alle voorbeelden bijna, in de Gefchiedenisfen, bewijzen, dat de Vorften, die hunne onderdaanen in een groote menigte geftraft' hebben, van hun gezag verfteeken werden, of hun Land verwoest, voor 't minst, half bedorven hebben. Vrank-  *iz De Nieuwe Reiziger. Vrankrijk heeft deeze waarheid tot zijne groote fchade ondervonden. Zo dra het er duizend ftrafte, over een zaak, die volftrekt onverfchillig behoord te weezen voor een welgeregeld Burgerbeftuur, de godsdienftige gevoelens naamlijk, fchiep het ten zeiven tijde tienduizend nieuwe tegenftreevers. De martelaars voor hun geloof hadden, door elkander gerekend, elk ten minften tien zo Bloedverwanten als goede vrienden, die, door de barbaarschheid der geweetensbeulen, vast ten hunnen voordeele moeften denken, zo al niet het pleit er voor opvatten. De voorftanders van Romen befpeurden dit welhaast. De Proteftantfche partij groeide van dag tot dag, en de Just, om zig aan hunne onderdrukkers te verhaalen, nam niet minder toe. De vrees .Voor deeze verbitterde vervolgden deed te Fontainebleau een groote Raadsvergadering houden, waarin men de belangen van den Staat overwoog. De Admiraal de Cologni ftelde, ter deezer geleegenheid, den Koning een gefchrift ter hand, bij 't welke de Calvinisten verzogten, „ om de openbaare oeffening van hunnen Godsdienst, ten einde men, in 't vervolg, hen het houden van bij. zondere bijéénkomften tot geen misdaad kon aantijgen. Hij verklaarde verder, dat vijftig duizend mannen gereed ftonden, om dit verzoekfchrift te ondertekenen." De Bisfchop van Valence en de Aartsbisfchop van Vienne voeren thans dapper uit te-  Driehonderd Vierennegentigste Brief. 113 tegen de gebreken van Romen, en het verregaande zedebederf van deszelfs gekapte en ge* fchooren zendelingen. „ Zij fchilderden, zegt de Abt Millot; de misdrijven en vooroordeelen der Roomfche kerk af, als de bronnen der algemeene rampen. Zij veroordeelden de oproerige voorftanders der nieuwe Leer, die beteugeld en geftraft moeiten worden,, doch merkten teffens op, dat vreedzaame ingezetenen, ter goeder trouw, aan de dwaaling gehegt, geenzins het lot van misdaadigen verdienden; dat de ftraffen, hen aangedaan, niets anders hadden uitgewerkt, dan gewigt bij te zetten aan hunne gevoelens; dat de aanfchouwers opgewekt werden, om die Leerftellingen te onderzoeken, en dikwils eene Leer omhelsd hadden, in het midden der vlammen, ftaande gehouden door eerlijke luiden van onbefprooken wandel, enz." De onbewimpelde taal van Colignij Was een voorftander der menfchlievenheid en egte vrijheid waardig. Hij betoogde voornnarrlijk, dat het den Vorften past de vaders van hun volk te weezen, en zig zo te gedraagen, dat zij er door bemind werden. Hij begeerde de Lijfwagt des Konings, die den Vorst een tijrannisch voorkomen gaf, afgefchaft; de Staaten bij een geroepen, en naar middelen omgezien te hebben, om de Kerk van dwaalin-. gen te zuiveren. Deeze onderhandelingen bragten te wege, dat de Staaten bijeengeroepen, en de XXX. Deel H ver-  114 DiTNieuwe Reiziger. vervolgingen tegen de Proteïhnten wierden opgefchort, dien het nu niet geleegen kwam om zig geheel ffil te houden. Zedert de faamenzweering te Amboife had de Prins van Condé gevangen gezeten, zonder dat men hem van eenig misdrijf had kunnen overtuigen. Men was eindlijk genoodzaakt hem vrij te laaten. Condé verklaarde zig daadlijk een Proteftant te weezen. Hij werd op nieuw befchuldigd, van een andere faamenzweering in den zin te hebben. Hij moest zig te Orleans komen verdeedigen. Hij deed zulks, doch wat baattede eene verdeediging bij luiden, dien het niet om de waarheid te doen was? Hij werd trouwloos behandeld; weder gevangen gezet; voor onbevoegde Rechters te recht gefield, en ter dood verweezen. De Koning van Navarre hield men insgelijks verdagt, waarom men een waakzaam oog op hem vestigde. Francois de tweede, van wien wij niets bijzonders meer te zeggen hebben, overleed in 1560. Zijn broeder, de zo zeer berugte Carel de Negende, volgde hem in 't bewind, nog geen tien jaaren oud zijnde. De Konin* ginne moeder, Catharina de Medicis, deed Het beeldwerk, daaraan vast, is zeer kun (Havan ijvo.r gemaakt, "tls opmerklijk, dat men inalleRoomfche fteden altoos hei ^ of ^ der Heiligdom, wonderdoend beeld' of iet. der Monnikken, m dit ftuk, gaat «He begrip L rT'v-im is hec' dat ziJ k gemeenfchaphjker gewerkt, en een beter affpraak met elkander gemaakt hebben; wan? nu raakt de geloovige reiziger zeer dikwils in de grootfte veneegenheid, wanneer hij, bil voorbeeld drie of vier hoofden van een en denzelfden heilig, of vijf a zes duimen £ een en dezelfde hand aantreft, zp aJs ons ^  Driehonderd Zevenennegent igste Brief. 16$ yal begint te worden, nu wij getrouwlijk onderzoek doen naar de overblijfzels der heiligen, waarin de hoofdliefhebberij van mijn Vriend beftaat. In de kerk was het eene kundige trap, welke onze opmerking trok. Zij diende weleer om naar den tooren te klimmen. Twee perzoonen kunnen er opklimmen, zonder dat de een den ander zien kan, alyporens zij geheel boven zijn. De Haven deezer ftad is moeilijk en ge? vaariijk. De handel, die aldaar in Engelfche en Nederlandfche waaren gedreeven word, was aanzienlijker dan ik verwagtede. De mond der Rivier, waaraan de voorftad gebouwd is, is, bij hoog water, even gelijk een kleine zee, terwijl ze» als de zee aan 't ebben is, zig dikwils geheel droog vertoont. Zo hier als elders in den omtrek vind men een witagtige vette aarde, die men Marne noemt. Men gebruikt dezelve, met goed gevolg, om het land te mesten ; het onkruid Word er door vernietigd, en den groei van het koorn door bevorderd. Deeze kostlijke mesting word op zeer ongelijke hoogte in den grond gevonden. Nog vind men hier fteenen, doorgaands fterrefteenen geheeten. Zij hebben bet uitwendige voqrkomen van ijzeren kpgels, en weegen zwaar. Wanneer zij fterk gedroogd worden zijn ze broos, en veranderen in een glinfterend poeïer. Midden doorgebroken zijnde, fchijnen ze als uit kwikzilver en koper faamgefteld te weezen. Niet verre van h $ Bo«5  17© De Nieuwe Reiziger. Boulogne troffen wij ook eene mineraale bron aan, door de bewoondérs daar omftreeks de ijzerfontein geheeten. Zij fpringt onophoudelijk;, haar water is altoos zuiver, en men fchrijft er eenige geneezende kragten aan toe, van welks waarheid ik u echter geen verzekering kan geeven. De Provincie Pikardien, waarin wij ons thans, bevinden levert zeer veel koorn, vlasch, hennip en wolle, en is daardoor van zeer veel belang in den Franfchen koophandel. Allerwegen vind men hier Fabrieken van hoeden, tapijtwerk, glas, zeep, enz. Te Amiens en Abbeville vind men de fijnfre wolle en gaarens. St. Quentin munt uit door haare fijne Kamerijks-doeken, battisten en kanten. De overvloed aan vlasch en lijnzaad is hier zo groot, dat men er nog aanzienlijke vervoeringen naar elders van doen kan. De Koninglijke werkplaats, of fpiegelmaakerij, verdient niet minder onze opmerking. Men vind dezelve te St. Gobin, omtrent twee uuren van de ftad La Fere. Het is van hier, dat men, in geheel Europa, de grootfte en fraaifte fpiegels krijgt. Een uitfluitend voorrecht tot deeze beroemde Fabriek, werd in 1688 aan eenen Abraham Thevart verleend; aan welken men de uitvinding, om de fpiegels even gelijk lood tot plaaten te gieten, verfchuldigd is. Het zand, 't welk men hier toe gebruikt, word bij de ftad Creil gegraa- ven;  Driehonderd Zevenennegentigste Brief. 171 ven; de foude komt uit Spanje, en wel van Alikante, welken men alleen gebruikt. Men vind in dit diftrikt ook glasblazerijen van fijn en grof glas, als mede Fabrieken van aardewerk of Porcelijn, even gelijk te Rouan en te Nevers gemaakt word. Op de kust alhier word zeer veel en zeer goede visch gevangen, inzonderheid Makreel. Men maakt er ook veel werk van de Haringvisfcherij. Van St. Valerij kwamen wij te Dieppe, 't welk wij in negen uuren tijds bereikt hadden, Deeze ftad werd in 1694 door de Engelfchen vernield, maar eenigen tijd daarna, heeft men dezelve op last van het franfche Hof, weder herfteld. De Straaten en, huizen zijn allen zeer regelmaacig en ééntoonig gebouwd. De Bewooners echter klaagen over de weinige gemakken, die zij er in vinden. Het getal der Huizen word op tweeduizend, én dat der Ingezetenen op tienduizend begroot. Er zijn twee kerken en verfcheiden kloosters. Het Kafteel, op eenen heuvel, liggende, heeft weinig aangenaams voor een bouwkundig oog, en nog minder fterkte, om zig te verdeedigen. Er zijn flegts drie batterijen, waar van een dienen moet om de rede te dekken^ Bij laag water kunnen zwaare fchepen moeilijk in de haven komen ; voor kleiner vaartuigen is zij echter zeer gemaklijk. In voorgaande Oorlogen werden hier een menigte Kapers uitgerust. Dee-  De Nieuwe Reiziger. Deeze Stad is vermaard wegens haare kunstenaars in ijvoir en hoorn. De hoofdtaak der meeste vrouwen is kantwerken. Oefters Vind men hier in ongemeenen overvloed? men houd dezelven goed in groote afper* kingen, die men op het ftrand van gevlogten teenen maakt, en waar in men de Oelrers' op elkander hoopt. De zee, die dezelven tweemaalen 's. daags bedekt, doet ze goed blijven. Men vind hier nog een andere foort van zonderlinge kostwinning, waartoe goede: kragten gevorderd worden. De ongeJukkigen, die, zo te Parijs als elders, van dolle honden gebeeten zijn, worden gemeenlijk herwaards aangevoerd, om in zee gedompeld tg, worden. Eenige ilerkgefpierde gaften bedienen deeze zieken en trekken er goede voordeelen van: dus is het ongeluk van den eenen fterveling het 'geluk voor den anderen. Men heeft hier twee jaarmarkten. Omflreeks tagtig vaartuigen zijn in 't gebruik der inwoonders, waarmede zij hunnen handel drijven, behalven nog eenigert, die hen ter vischvangst dienen. De Haaring en makreelvangst brengt 's jaarlijks bijna een winst op van vijftien of zestienhonderdduizend livres. De Visfcherij met het fleepnet, word, bij wijze van privilegie, maar . aan zeven fchepen vergund. Zes deezer fchepen moeten voor de tafel van den Koning zorgen, en het zevende vischt ten behoeve van den Aartsbisfchop van Rouan, ver-  Driehonderd ZevenennegentigsteBrIef. 173 vermits dezelve fchade lijd bij het verbod van deeze wijze van visfchen, die men niet wil veroorloven, dewijl ze te nadeelig voor de gronden is. De rechten op den uitvoer der visch geeven omtrent honderdduizend livres aan den ftaat. 1 Deeze ftad is de geboorteplaats van verfcheiden geleerde mannen, onder anderen van den geneeskundigen Pecquet, den zeeheld Da Quesne, en den Landbefchrijver Bruzen de la Martiniére, in 174P, in 'sHaage overleeden. Nog een ander St. Valerij, doch maar een vlek zijnde, ontmoeteden wij op onzen togt naar Havre de Grace. Dit heet men St* Valerij in Caux, ter onderfcheiding van het ander reeds gemelde. Er zijn omtrent agthonderd huizen, en omftreeks de vijfduizend inwoonders. Deszelfs haven is middcnmaatig. Fecamp, dat wij insgelijks doortrokken, levert mede niets bijzonders voor uwe nieuwsgierigheid op. Beiden deeze plaatfen liggen tusfchen Dieppe en Havre de Grace, op een genoegzaam evenredigen afftand. Havre de Grace is de Hoofdftad van het Gouvernement van dien naam. Koning Francois de eerfte heeft haar geftigt. Van waar zij haaren naam bekomen heeft is onzeker, misfchien wel van een kleine kapel, die voortijds niet verre van een gehugt ftond, en aan Notre Dame de Grace was toegewijd. De goede geleegenheid, om aan den mond der Rivier de Seine een ftad te hebben, ten fleüü  174 De Nieuwe Reiziger. fleutel van dezelve dienende, als mede een gefchikte ftapelplaats voor den koophandel, deed Francois op de gedagten komen, om deeze ftad te bouwen. In 1516 werd er den eerften fteen van gelegd. In 156a werd zij door de Proteftanten van Vrankrijk bij verrasfing ingenomen, en in de magt der Engelfchen overgeleverd, doch het volgende jaar weder te rug gegeeven. De ftad is onregelmaatig van gedaante wat haaren omtrek betreft. Een binnenhaven of Dok fcheidze in twee deelen. Zij heeft breede en regte ftraaten, doch die, uit hoofde dat ze flegt geplaveid zijn, zig niet gemaklijk bewandelen laaten. De huizen heb. ben ook een treurig aanzien, als meest van hout en flordig gebouwd zijnde. Om dergelijken onaanzienlijken aanbouw verder voor te komen, maakte de Regeering in 1719 een reglement, 't welk verbood om geen andere Huizen, dan met fteene voorgevels te ftigten. Men vind hier verfcheiden fonteinen, die de ftad van versch water voorzien. Twee groote plaatfen of pleinen ftrekken tot het houden van markt-of exercitiën dagen. Langs de haven is een aangenaamen wandelweg. Men heeft er twee kerken, waarvan de eene een deftigen ingang, of voorgevel heeft. De tooren ftrekte weleer tot een vuurbaak voor de zeeluiden. De overige gebouwen zijn van geen aanbelang. Het Kafteel, aan de oostzijde gelegen, en dienende om de ftad te dek-  Driehonderd Z evenennegen tigste Brief. 175 dekken, is een regelmaatig vierkant, vrij fterk, en heeft een poort, de koninglijke genaamd, die aan een bouwkundig befchouwer voldoet. De Haven, die zeer wel geleegen is, kan over de driehonderd fchepen bevatten. In tijd van oorlog, heeft men er zomtijds koopvaardijvlooten van tweehonderd vaartuigen, met één getijde, zien binnen komen, of er uit vertrekken. Het water rijst hier bij een hoogen vloed twintig, en bij een gewoone twaalf voeten. Ter wederzijden van de haven liggen fteenen dijken of hoofden. Den ingang word gedekt door een fterken, hoogen, overwelfden tooren. De haven word des nagts met een ketting afgeflooten. Het Koninglijk Dok ftrekt alleen ten gebruike voor 'sLands oorlogfcheepen. Men ziet hier voorts alles, wat tot een omflagtigen fcheepsbouw behoort. Tien foorten van Rechten op den in- en uitvoer, brengen 's Jaarlijks omtrent honderd duizend livres aan de kroon op; het recht der westlijke Domeinen geeft- twintig duizend livres, en nog twee andere rechten op den grooten invoer, vermeerderen- 'sLands fchatkist met tagtig duizend livres. De ingezetenen, die zig niet ter zee begeeven, leeven van de kanten, die alhier in menigte gefpeldewerkt, en zelf tot in de Oosten Westindien verzonden worden. De visfeherij ging voorheen hier zeer fterk, doch dezelve heeft merklijk afgenomen, zedert de inwoonders zig meer op den Westindifchen handel hebben toegelegd. ' On-  tfê De Nieuwe Reiziger* Onder de voorrechten, door Francois den Eerden, aan Havre de Grace gefehonken, is de vrijheid van belastingen op het zout eene der voornaamften, waar van de burgerij nog heden genot heeft. De beroemde Toneeldigter George de Seuderij en zijne zuster Magdelaine de Seuderij, de Sapho van haaren tijd, zijn in deeze ftad gebooren. De laatfte overleed te Parijs in 't jaar 1701. Meer dan eens heb ik u reeds van den koophandel der Franfchen melding gemaakt, doch flegts ftukswijze. Ik geloof u geen ondienst te zullen doen, met er u een volleedig berigt van te geeven. Thans heb ik er den tijd toe, dewijl wij hier eenige dagen vertoeven moeten, en ik geene bijzonderheeden meer in deezen oord kan vinden, welken waerdig zijn om medegedeeld te worden. In de vroegfte eeuwen hadden de bewoonders van Vrankrijk geen ander denkbeeld van den Koophandel, waar uit die groote gemeenzaamheid der vergeleegen volken met eikanderen geboren worden, dan die welk uit de onontbeerlijke behoeften der leevensnoodzaaklijkheeden ontftaat. Men dreef elders; eenigen handel op Grootbrittannie, of liever de wederzijdfche Volken ruilden met elkander het geen zij best misfen konden, voor het geen zij noodig hadden. De Gaulen echter bemoeiden zig niet met dergelijke ruilingen, welken zij befchouwden als te veel aanleiding geevende tot zedenbederf, waaronder zij voornaam-  Driehonderd Zevenrnnegentigste Brief. 177 naamlijk de verwijfdheid begreepen, die hen pnbekwaam moest maaken tot den oorlog, Waarop dit volk zo zeer gefield was. Zij befchouwden hunnen grond als een milddaadige en weldoende moeder, die alles verfchaftte, wat zij tot leevensonderhoud noodig hadden, zonder dat zij behoefden, om het, met zo veel gevaaren, bij vreemde 'volken te gaan zoeken. De Celten en Aquitaniers dagten toegeeflijker over dit ftuk. Zij zetteden zig aan 't werk, om te meer leevendigheid aan eenen ontluikenden handel te geeven, en waren indiervoegen oplettende, dat zij zelf het itofgoud in hunne rivieren verzaamelden, om er een gebruik van te maaken, in den handel onontbeerlijk. ■ De Romeinen Gallie te ondergebragt hebbende, fcheenen zij dit gewest een handelzugt inteboezemen, welke zij zelve niet bezaten. Men maakte zeehavens te Arles, te Narbonne, te Bourdeaux en elders. Men rigtede Maatfchappijen van Koopluiden op, en deed alles wat verder tot den handel gevorderd word. 't Welk daarenboven werd aangemoedigd, door 't verleenen van groote voorrechten en rijke onderfteuningen. Het voormtzigt dat men billijk had, na zo veel nijverheid en poogingen, werd zo goed als eensklaps vernietigd, door den inval der Franken en andere woefte Volken. Deeze Stervelingen, geen ander begrip hebbende, om XXX. Deel M rijk-  178 De Nieuwe Reiziger. rijkdommen te verfaameien, dan van rooven waren de gefchikte voorwerpen niet om den Koophandel te doen bloeien, 't Is waar Z TT Mn hTe rooveriJen den naa* yan belastingen, doch daar de zaak, in weerwil van den naam, in de daad dezelve was was het gevoIg even verderfl den handel als of men hem met magt en geweld had uitgeroeid. Men betaalde dikwils b„ het vervoeren der koopgoederen, ongd k rneer lastgelden en inkomende rechten, d „ de waardy der goederen, bij de duurrte verkoop, immer bedroeg, pf bedraagen kon Spoedig verdween derhalven alJe trek toc ^"ï, de ^ijfveer, de winden en voordeden voor het geen men waagde en waarom men zig uitdoofde, ontbrak. De Fa" feeV3d£n en ve^elen, en hez wag flegts in eenige weinige kloofters, daar een onbezorgd keven geen winzugt om ken behoefde, dat men iets wrogt, waardoo njen een fchaduuW van handel in 1 ven hield Ook waren de Monnikken toen dat en overtollig foorc van menfchen nog n et V geen z,j naderhand werden. Zij dienden God toen ter tijd nog al werkende en verhSn de waereld met, om op het zweet der Burgers te teeren. r i3ur Onder Koning Dagobert, die in de zevende eeuw de Franfchen regeerde henrA. ,? koophandel een weinig , hefhoofd o^ ^ herflelde de jaarmarkten, waar oP de'saxers? de  Driehonderd Zevenennegentigste Brief. 179 de Jooden, de Sclavoniers, de Lombarden, de Provencaalen, de Spanjaarden, en andere handelaren' met hunne koopwaaren verfcheenen. Onder de volgende Koningen evenwel, die meer aan de Hofvermaaken, de weelde en leedigheid verflingerd waren, verdween deeze veelbeloovende koopzugt bijna geheel en al. Carel de groote was doorzigtig en ftaatkundig genoeg, om optemerken, dat Vrankrijk onmeetlijke rijkdommen in zig zelve befloot, die met werkende handen en vernuftige hoofden agterhaald, en zeer fchielijk, in milden overvloed, bezeten konden worden. Hij begreep , dat het aan . hem ftond om de Franfchen gelukkig te kunnen maaken, indien hij flegts de moeite op zig nam, om hen een goed voorbeeld te geeven; een pligt allen Vorften betaamende. Straks deeden de grooten en geraeenen het geen hunnen werkzaamen Vorst deed. Alles floeg de handen aan den verwaarloosden Landbouw, of teeg met vlijt aan het beoeffenen der kunften en weetenfchappen, waar van men naauwlijks meer dan de benaamingen fcheen bewaard te hebben. Het gevolg w»s een ftreelend genoegen van den milden overvloed allerwegen te aanfchouwen. Dit ftelde hen in ftaat, om veel van het geen zij overtolligs hadden aan andere volken overtedoen, 't welk hen gemaklijk gemaakt werd, door de verbaazende uitgeftrektheid, die toenmaals het franfche Rijk had. M 2 Een  i8o De Nieuwe Reiziger. Een nieuwe ramp, niet minder doodlijk voor den franfchen koophandel dan de voorgaande, was de inval der Noormannen. Deeze woefte natie vond veel bij een nijvere natie te haaien, en viel er dus telkens met verdubbelde woede op aan. Zij gedroegen zig als regtfchapen barbaaren, vernielende en verbrandende, het geen zij niet als hun roofgoed konden medevoeren. - i„ een tijdflip, dat men alle zorgen befteeden moet om de flaavernij of den dood te ontwijken, fpreekt het van zelve, dat men weinig lust heeft om een koopman te weezen. Deeze ramp was algemeen genoeg, om den koophandel fchielijk den doodfteek te geeven. De flaavernij uit het Leenrecht gebooren en die tefFens zo veel knevelaars als heeren maakte, deed van haare zijde een niet minder kwaad, in de volgende tijden, toen men weder op het herfleilen .yan den koophandel bedagt zou hebben kunnen zijn. Het is toch eene waarheid, die de grijze ondervinding aan alle eeuwen en volken geleeraard heeft, dat de koophandel kwijnt, waar zij door flaaven gevoerd moet worden. Toen de ftam van Capet den Franfchen zetel befloeg, verdween de volksvrijheid en vertrad men de rechten van den mensch, voor zo verre beiden toen bekend en aanweezig waren, en de voorfpoed, uit den handel gebooren, had geen be. flaan meer, toen deeze ophielden te zijn. Ge-  Driehonderd Zevenennegentigste Brief, i 81 Gelukkig voor Vrankrijk viel Lodewijk de Heilige in het begrip, dat de koophandel vooral de zorg en oplettenheid van het (laatsbeduur vorderde; dat dezelve een rijke bron van veelvuldige zegeningen, en een blijvend fonds was, dat altoos voordeel verfchafte zonder ooit uitgeput te worden. Hij oordeelde, dat een zaak van zo veel belang, niet langer aan het bloote geval behoorde overgelaaten, maar dat zij verdiende beflendig en algemeen nuttig gemaakt te worden , door goede fchikkingen en rechtvaardige wetten. Hij floeg hand aan \ werk, en van het kleine klom men fchielijk tot het groote op, Onder de banden die den handel knelden, was het verbod, om geene mondbehoeften, die Vrankrijk opleverde, buiten 'sLands te verzenden , niettegenflaande Vrankrijk er meer van had, dan het zelve verteeren kon. Hij vernietigde dit verbod, en men behield niet flegts het noodige, maar men wakkerde de nijverheid er teffens door aan, die van dag tot dag den overvloed, die nu niet langer nutloos was, deed aangroeien en toeneemen. Door het Graaffchap Toulouze met de kroon te veréénigen, voorkwam Lodewijk het groot gebrek, dat de Franfchen aan goede zeehavens hadden. De binnenlandfche Provinciën verkreegen daardoor een veel vrijer gemeenfehap met de buitenlandiche handelplaatfen; en geftadige winden deeden den moed wasfehen en de poogingen verdubbelen. M 3 De  i§2 De Nieuwe Reiziger. De zoon van Lodewijk de heilige wilde het werk voortzetten. Hij wist den koophandel van Montpellier, den Koning van Arragon toebehoorende, voor een gedeelte naar Nismes overtebrengen, door het verleenen van groote Voorrechten. Dan! dus werd er flegts een bron geopend voor de verderflijke begeerten der fpoedig ontluikende weelde. De Italiaanen bragten de keur van fpecerijen, en de kostbaarfte zijde en andere floffen in Vrankrijk, 't welk niet genoeg voorraad opleverde, om zulk een ruiling aan den gang te houden, en behalven, dat men het noodzaaklijke verwisfelde voor iets dat men gemaklijk misfen kon, werden door deeze koopwaaren de harten en zeden beiden bedorven. Philippus de fchoone ziende, dat men zonder geld deezen handel niet kon voortzetten, en overtuigd, dat er in 'c Rijk geen fonds was, om geld genoeg te kunnen bezorgen, befchouwde den akkerbouw als een ander maar niet min toereikend hulpmiddel, om aan zijn handelzugt te voldoen. Hij bragt derhalven den Landbouw tot een volkomenheid, die ze nog niet bereikt had. Hij liet nieuwe Fabrieken oprigten en de ouden verbeteren met een woord, onder zijn beftuur, werden de kunften en weetenfehappen bevorderd op alle wijzen, die toen mooglijk waren. Toen de kunften en de handel het hoofd opftaken, verviel de dwinglandij der Leenheeren. Hoe meerder vrijheid de Franfchen be-  Driehonderd Zevenennegentigste Brief, i 8 3 begonnen te fmaaken, hoe nijverder zij werden, en hoe meer geleegenheid zij hadden, om de tot nog toe werklooze vermoogens van hunnen waarlijk vernuftigen geest aan den arbeid te houden, hoe meer zij zig befchaafden, en een kiefcher fmaak verkreegen. Inzonderheid werkten hier toe mede hunne reizen buiten 'slands, vooral hunne krijgstogten in Italië, waar zij veel zagen om naartevolgen. Weldra kwamen de Franfchen de moeilijkheeden en tegenflreevingen te boven. Zij werden hoflijk en pragtig. Zij befchouwden zig zelve als de voorwerpen hunner hoogde zorgen, en om zig zelve werkende, en zig zelve voldoende, kon het'niet misfen, of zij moeden de weelde, en met de weelde de kunden ten hoogden top voeren. Telkens echter vernieuwde zig de zwaarigheeden. De onkunde hunner Vorden; de knevelaarijen der grooten en Ambtenaaren, alles met belastingen drukkende; de oorlogen; de godgeleerde beuzelingen, die het bevallig gewaad voor eene groove dinkende pij deeden verwisfelen, en dergelijke hinderpaalen meer kwamen in menigte te voorfchijn. Onder Richelieu en Mazarin verdween de nijverheid bijkans geheel en al. De gekroonde Befluurders van Vrankrijk hadden, of de handen te vol met ander werk, of waren te dom of te wellustig, om alle de voordeelen met ernst te overM 4 wee-  184 De Nieuwe Reiziger. weegen, die den handel op de Indien aan hun Vaderland zou kunnen toebrengen. Het hielp weinig, dat bijzondere Perzoonen dit zagen en al hunne poogingen aanwendeden, om te doen, het geen door een Konir.glijk vermoogen alleen gedaan kon worden. °De Vloot, die de koopluiden 'te Rouan in 1535 naar de Indien zonden, kon de Kaap de goede hoop niet te boven komen; zij moest, door zwaare ftormen op onbekende kusten vervallen, onverrigter zaake wederkeeren, en de onderneemers kreegen een onherflelbaare fchade niet alleen, door deezen vrugtloozen togt, maar anderen werden teffens van foortgelijke onderneemingen afgefchrikt. De maatfehappij die men, in 1601 ofdaaromftreeks, in Bretagne had opgeregt, zag geen betere vrugten van haare edele poogingen. De fchepen, die zij uitzond, beproefden een menigte rampen, en keerden, na tien jaaren zukkelens, zonder eenig nut gedaan te hebben, tot hunne moedelooze meeilers weder. Iets aanmoedigender was de onderneeming, onder het beleid van Gerard de Vlaming [ die in 1616 en 1619 met eenige fchepen naar het eiland Java ftevende, en genoegzaame koopvvaaren medebragt, om de Deelgenooten in deezen handel fchadeloos te Hellen- Reginou wilde in ICÏ33 een nieuw geluk in een ander waerelddeel bezeilen. Hij bewoog  Driehonderd ZevenennegéntigsteBrief. 185 woog de koopluiden van Dieppe, om hem in de uitvoering van zijn Plan te onderfteunen. Hij deed verfcheiden togten en al de winst was, eene romanesque verbedding van een Eiland, waar men geene weezenlijke voordeden behaalen kon. Madagasker, het bedoelde eiland, langs de oofliijke kusten van Afrika geleegen; een droevige dorre vertooning maakende, van welken kant men het ook nadert, doch van binnen de vrugtbaarheid zelf in allerlei kostbaare gewasfen, trok, in 1642, den aandagt eener nieuw opgerigte Maatfchappij. Aldaar wilde men eene volkplanting ftigten, om dus aan de uitvaarende fcheepen éene rust-en ververschplaats te bezorgen. De Hollanders en Engelfchen hadden den toeftand van dit Eiland reeds in kennis genomen, doch denzelven zo bevonden, dat zij, als aan hunne winzugtige oogmerken niet beantwoordende, het buiten aanmerking lieten, en er geen aanfpraak op maakten. De Franfchen kwamen en verfpilden er de fommen, waarvan zij een oneindig. beter gebruik gemaakt konden hebben. Het ontwerp eener Ooftindifche Maatfchappij kwam in het hoofd van Colbert op, in 1664. Lodewijk de Veertiende kreeg er fmaak in, door de voorftellen van zijnen ftaatsdienaar, die de zaak dieper inzag dan den Vorst, en er een groote reeks van voordeden uit verwagtede. M 5 De  t86 De Nieuwe Reiziger. De Maatfchappfj werd opgerigt en een uitfluitend voorrecht van vijftig jaaren aan dezelve verleend. Men poogde de Maatfchappfj hier door te meer aantemoedigen, om haare bezittingen uitcebreiden, in bet uitzigt, om tijds genoeg te hebben, om de vrugten van haare moeiten en kosten te genieten. Het zal niet ondienstig zijn er de voornaamfte voorwaarden van bijtebrengen. „ Alle de Buitenlanders, welken er een aandeel van twintig duizend livres in zouden neemen werden gebooren Inwoonders van het Rijk, zonder dat zij zig behoefden te doen naturahzeeren." „ Voor den zelfden prijs werden de krijgsbevelhebbers, onder welke benden zij ook moeten behooren, ontflagen van een bepaald verblijf te moeten houden, zonder iets van de rechten en voordeden hunnner bedienine te verliezen." 6 „ Alles wat gebruikt werd, omde fchepen te bouwen, uitterusten en van leevens middelen te voorzien, was vrij van alle inkomende en uitgaande rechten, als mede van de rechten der Admiraliteit." ,, De ftaat verbond zig, om vijftig guldens te bemalen van ieder last Koopmanfchappen, welken uit Vrankrijk naar de Indien gebrag werden, en vijf en zeventig Livre? voor ieder last, welken men van daar te rup- bragt" d^'ivf Verb°nd Zig °m de Bezittingen der Maatfchapp.j, door kragt van wapenen, te  Driehonderd ZevenennegentigsteBrief. 187 te verdeedigen, en haare uitgaande en te huiskomende fcheepen, door zulke talrijke Eskaders te doen geleiden, als de omftandigheeden zouden vorderen." Men beloofde vervolgens ook eerambten en"tijtels, die tot de Nakomelingen zouden overgaan, aan allen die zig in den dienst der Maatfchappij wel zouden kwijten." „ Dc Regeering nam ook op zig, om alle de verliezen, die de Maatfchappij, geduurende de eerfte tien jaaren, zou ondergaan, te vergoeden." Tot de vijftien Millioenen, die den inleg der Maatfchappij moeften uitmaaken, vond men geen deelneemers genoeg onder de Koopluiden. Het Ministerie deed zo veel het kon, om het te kort komende aantevullen, en fcho'ot drie Millioenen. Voorts moedigde men alle de ingezetenen, zo grooten als kleinen, ten allerflerkften aan, om het overige in te fchrijven. De Franfchen lieten zig ge. uiaklijk gezeggen, en de begeerde fom kreeg men in handen. Het buitenfpoorig gunftig denkbeeld, 'twelk de Franfchen van het eiland Madagaskar hadden opgevat, deed hen geene kosten fpaaren, om er zig te vestigen. Zij waren, zo 't fcheen, vergeeten , hoe flegt zij aireede in dergelijke poogingen geflaagd waren, en niet eerder voor dat zij, tot hunne groote fchade, van de nutloosheid en volflrekte onhandelbaarheid van dit eiland en met derzelver  188 De Nieuwe Reiziger. ver inwoonders, zig overtuigd gevoelden, zagen zij van deeze onderneeming af. De Maatfchappij zond toen haare fcheepen «gelregc naar de Indien. Op Japan pooL *J ook den handel in handen te krijgen doch de kunstnaarijen der Hollanders belette, oen zulks. Op het Schiereiland Gufaratte, tusfchen de Rivier de Indus en Malabar geleegen, ver. koos men het vaste punt van den Franfchen handel te ftigten. Suratte was de ftad, van waar de bevelen naar de ondergefchikte BeJttingen ofgevaardigd, en alle de koopmanicbappen die voor Europa beftemd waren verzaameld moesten worden. De bekwaame en kundige Caron, weleer de gunftehng van den Japanfchen Keizer; doch door mishandeling, die hij oordeelde met te verdienen, zig bij zijne oude Landsgenooten, de Franfchen, uit begeerte om zie te wreeken, vervoegd hebbende, werd de voornaamfte Agent der Maatfchappij. Schielijk ontdekte hij dat Suratte de gefokte Plaats niet was, zo voor zijne eigen belangen als voor die der Maatfchappij. Hij begeerde eene onafhanglijke haven in het middenpunt van Indien, en de Baai van Tnnqunoemale op het eiland Ceilon fcheen hem wonder wel daartoe geleegen te zijn. Men kon ZIg echter aldaar niet nederflaan zonder de Hollanders te beleedigen en te be.' nadeden. Men toog er echter met den ge. wa-  .Driehonderd Zevbnennegentigstb Brief, i Sdie laagte , dat zij haare fcheepen tot vragtvaarders liet gebruiken. Voor den tijd van vijf jaaren werd er vrijheid verleend, zo wel aan Vreemden als aan Inboorlingen, „ om den Indifchen handel te drijven met de fcheepen der Maatfchappij, mits haar betaalende de vragt, Over welken men affpraak zou maaken, en op voorwaerde, dat de goederen, welken zij te rug bragten, zouden opgeflagen worden en in haare Pakhuizen, te gelijk met de haare verkogt worden; betaalende eene belasting van vijf ten honderd." De voordeden, hier door aan de Maatfchappij komende, waren wel niet groot maar echter zeker. De gierigheid der Deelhebbers, die den voorfpoed der koopluiden, welken den handel op gemelde wijze begonnen, met  Driehonderd Zevenennegentigste Brief. 195 met nijdige oogen befchouwden, was oorzaak , dat het uitfluitend oftrooi, in ftede van vijf, flegts voor twee jaaren, gefchorst bleef. De Maatfchappij, met uitfluiting van alle anderen, wederom den Indifchen handel drijvende, werden er penningen gevorderd, waaraan men vreesde ligt te zullen kunnen komen. Onder goedkeuring en medewerking van de Regeering, derhalven, liet de Maatfchappij, in 1684, aan alle Deelhebbers aankondigen: „ Om, bij wijze van toegifte, het vierde gedeelte van de waarde hunner intrest te geeven, op ftraffe, dat de Aktioniften, welken tot deeze Inlage het hunne niet toebragten, hun geheel recht zouden zien overdraagen, op die geenen, welken in hunne plaats betaald hadden." Dit bevel, vrij willikeurig en onbillijk, ten minften in deszelfs voorkomen, moest noodwendig verbittering en wantrouwen veroorzaaken. Veelen althans voldeeden er niet aan, en de aktien daalden tot op drie vierden; terwijl anderen fchraapzugtig genoeg waren, . om hier mede hun voordeel te doen. Men ftelde zig dus in'ftaat om een nieuwe bezending naar de Indien te doen; fchielijk echter bleek het, dat men alweder geld noodig had, en dat deeze behoefte van dag tot dag toenam. Men wilde, in 1697, van de Aktionisten de uitdeelingen van tien en twintig ten honderd te rug vraagen, welken Na in  ' iqo* De Nieuwe Reiziger. in 1687 en 1691 gedaan waren; maar dit was al te veel gevergd, om er gelukkig in te flaagen. Er was dus niets anders op, dan een nieuwe beleening, die vrij veel moeite inhad, eer dezelve tot ftand kwam, vermits de wedergifte hoe langer hoe onwaarfchijnlijker werd. De verleegenheid der Maatfchappij nam van dag tot dag toe. Zij kon niet meer het noodige geld naar de Indien zenden, waardoor de werkzaamheid, ten haaren voordeele, aldaar in een deerlijk verval kwam. De Beftuurders zelf verwaarloosden of fchonden hunne pligten. Men nam, nu en dan, de uitdeelingen van de hoofdfom in fleede van de winden. Den besten handel, die op China naamlijk, liet men aan eene bijzondere Maatfchappij over. De oorlog van 1689 gaf een geweldigen knak aan de Maatfchappij; de Kaapers namen een menigte fcheepen van de Hollanders en Engelfchen, waarop veete Indrfche waaren gevonden werden: Deeze waaren verkogt men allerwegen in Vrankrijk voor de laagfle prijzen. De waaren der Maatfchappij golden dus ook een klein geld, en bragren zelf zo veel niet op, als zij bij inkoop gekost hadden. Zij bragt hierover haare klagten in; maar de Maatkunde zo wel als het belang der Kaapers deed dezelven in den wind flaan. Het zou ook onredelijk geweest zijn, om aan eenige weinige koopluiden het belang van het algemeen op te offeren. Hier  Driehonderd Zevenennegentigste Brief. 197 Hier bij kwamen de zwaare belastingen, die, op zijdelingfche of rechtftreekfche wijzen, op haare koopgoederen gelegd werden. Ter ophoopins der kwaaden kwam hier nog bij, dar men alömme deeze Maatfchappij begon te befchouwen, kort bij haaren val zijnde. Thans werd de geringfte uitrusting onmoog, lijk Der Maatfchappij ontbrak het aan vermoogen en aan middelen tot herftel. Misfchien ware men in ftaat geweest, om eenige kleine fcheepen, (door een gelukkig toeval, ) naar Indie aftevaardigen; maar men werd hierin wederhouden, uit vreeze voor de fchuldeifchers, die ze voor goeden prijs verklaard zouden hebben. De Maatfchappij, tot een uitterfte gedreeven, nam derhalven in 1707 het befluit, om toeteftaan, „ Dat vermoogende koopluiden hun eigen fcheepen naar de Indien zonden, onder voorwaarde, dat zij vijftien ten honderd zou genieten van de voordeelen der koopmanfchappen , welken zij van daar haalden, en dat zij het recht zouden hebben, om zo veel deel te neemen in deeze fcheepen, als haar vermogen zou toelaaten. Eerlang vond zij zig in de verpligting, om eenige opolferingen van haar uitfluitend voorrecht, aan etliike Reeders van St. Malo te doen. In mijn volgenden zal ik de rest van dit verhaal van den ftaat des Franfchen koophandels u doen toekomen» Ik ben, enz. Havre de Grace, den 25 Mei, 1760. N 3 Drie-  to8 De Nieuwe Reiziger. Driehonderd Agtennegentigste Brief. Vervolg van den Staat des Koophandels in Frankrijk, en deszelfs Godsdienst. Hoe flegt de zaaken der Maatfchappij ook ftaan roogten, fcheen zij echter alle hoop niet te hebben opgegeven; men moet voor 't minst zulks befluiten, uit het verzoek dat zij, in 1714, deed, om vernieuwing van haar Oftrooi, 't welk eerlang te eindigen ftónd, en waar van zij omtrent vijftig jaaren de'vrugten jhad gèfmaakt. Het werd op nieuw voor tien jaarén verlengd. De beroemde Colbert overleedert zijnde, fcheen Vrankrijks waaren welvaart met hem te fterven. De geldmiddelen werden met de uitterfte flegtheid beftuurd. Schraap- en knevelzieke Pagters ftelden aan de Regeeringen de wet. De munt onderging geftadige verandering. 'sLands inkomften werden vervreemd, en dergelijke verderflijke zaaken meer, verbanden het Crediet, vermenigvuldigden de bankbreuken en vernietigden den koophandel. Er was minder vertier, geen werk, geen genoegzaamen akkerbouw, en dus armoe, honger en gebrek, overal waar men te vooren den overvloed had aangetroffen, In  Driehonderd Agtennegentigste Brief. .199 In 1719, ter geleegenheid van den dollen Akciehandel, werden de Westerfche, Afrikaanfche, Chineefche en Indifche Maatschappijen tot één lighaara veréénigd. Deeze nieuwe verbintenis > welk eene breede vertooning zij ook maakte, bragt echter zeer weinig toe aan dé bevordering van den koophandel. Zij handelde in papier, dat een buitenfpoorige waarde verkreeg , door inbeeldingen, die wij thans niet begrijpen kunnen, hoe ze immer in gezonde herfenen konden opftijgen, en welken fchie. lijk een einde namen, na gedugte verwarringen veroorzaakt, en aan veele duizenden eene onnoemlijke fchade toegevoegd te hebben. De nieuwe, of faamgeftelde Maatfchappij werd, in 1723, op zes en vijftigduizend aktien bepaald, die naderhand verminderden op vijftig duizend tweehonderd agt en zestig en vier tiende deelen. Zij had, tot haar ongeluk , de voorrechten behouden, die de Maatfchappijen, waaruit men haar had faamgefteld, bezeten hadden. Zij bekommerde zig het meest, om de rechten in haare afgeleegene Bezittingen te doen invorderen, en had veel overeenkomst met een bende pagters. Het eenigfte goed, dat zij uitrigtede, was dat zij de fchulden betaalde, zedert het verloop van een eeuw door de Franfchen in de Indien, gemaakt, en de veiligheid van Pondicherij verzekerde, door deeze ftad met muuren te laaten omringen. Voor 't overige was haaren handel in Indie zeer gering. N 4 De  ao© De Nieuwe Reiziger, De vermaarde Orri, het beftuur over de Geldmiddelen in Vrankrijk in handen krijgende, floeg een. oog van ontferming op de Maatfchappij: zijn broeder Fulvij droeg hij de zorg voor haare verbetering op, en 't was wonder wel aan dien bekwaamen man toevertrouwd. Hij had de vooröordeelen en partijfchappen ten allerfterkften tegen zig, en echrer waagde hij het de Maatfchappij te onderfteunen, te verbeteren en derzelver beft uur in eerlijke en bekwaame handen te ftellen. Naor Pondicherij zond men eenen Dumas die aldaar groote voordeden voor de Maatfchappij wist te verwerven. Hij verleende, de Mogollen een ichuilplaats, en deed een heldhaftige taal aan derzelver Vervolgers hooren, waar door deeze het ontwerp lieten vaaren' om Pondicherij den oorlog aan te doen. Intusfchen had de Maatfchappij, in 1735 La Bourdonais, naar Isle de France gezondenom dit Eiland, weleer Mauritius genaamd, en door de Hollanders verhaten, ten voordeele van den Franfchen koophandel te doen ftrekken. Deeze bekwaame zendeling fpaarde geene nioeiten om. dit Eiland in een voordeeligen ftaat te brengen. Hij fcheen er wonderen te verngcen ,n deszelfs. gelukkige hervorming.Hij was echter nog te zeer bepaald, door uiden, .die in Vrankrijk ter loops de middelen beredeneerden, voor een zaak, welke zij ter naauwernood oppervlakkig kenden. La Bour-  Driehonderd Agtennegentïgste Brief. 2of Bourdonais fchroomde niet, om dit openhak tig tegen de Bewindhebbers te getuigen, en van daar zijn ftout gezegden tegen hen, toen zij hem vroegen, hoe het bijkwam, dat hij de zaaken der Maatfchappij zo kwalijk en de zijnen zo wel befluurd had? Dat komt, antwoorde hij; om dat ik mijn eigen zaaken volgens mijne eigen begrippen, maar die der Maatfchappij volgens uwe InftruJtien heb waargenomen. Dupleix was onderwijlen naar de oevers van den Ganges gezonden. Chandernach, waar zig eene vervallen Franfche volkplanting bevond, werd, door zijne werkzaamheid en vlijt, een Comtoir van veel aanbelang, dat wijd en zijd den handel voortzettede, of nieuwlings ontgon. In 1742 moest Dupleix zig naar Pondicherij begeeven, waar hem het algemeen bewind over de zaaken der Maatfchappij werd toevertrouwd, welken bloeiender waren dan ooit; bedraagende de goederen, in dit jaar, naar het Vaderland verzonden, de waardij van vier en twintig millioenen. De oorlog tusfchen Engeland en Vrankrijk :Zig van verre aankondigende, ontflipten de voor-en nadeelen, die uit denzei ven voor Vrankrijks koophandel moeiten voortvloeien, geenzins aan het doorzigt en de opmerking van La Bourdonais. Hij formeerde derhalve een Plan, volgens 't welk hij, met een Eskader, zig naar Isle 'de France moest begeeven, mec oogmerk, om de bezittingen der N £ Fran*  2oa De Nieuwe Reiziger; Franfchen, daarom heen geleegen, of hunne derwaards gezonden fcheepen, te beveiligen, en de Engelfchen, in alle opzigten, en vol. gens de hoogde waarfchijnlijkheid, aldaar aanmerkelijke afbreuk te doen. La Bourdonais, misfchien de onbekwaamheid der Bewindhebbers kennende, en wantrouwende, ,.had zijn ontwerp fmaaklijk gemaakt bij het Minifterie; en hem werden vijf oorlogfcheepen toegedaan, om de eer en het voordeel der Franfchen, in :een ander waerelddeel, ftaande te houden en te handhaven. De Bewindhebbers, gefloord over de geheimhouding van het oogmerk deezer bezending; en den Held van zijn Vaderland afgunftig, bragten zo veele valfche voorwendzels en verzekeringen ter baane, onder anderen, dat zij inftonden voor de onzijdigheid, die in de Indien tusfchen de oorlogvoerende Mogenheeden plaats had en verder plaats zou grijpen, dat het Hof van Verlailles, liever geloovende dan onderzoekende,: en, d.en geenen gelijk geevende dien het laatst te fpraak ftond, 'veroorloofde, ,dat het Eskader weder te huis ontbooden werd.. De oorlog kort daarna nitberdende, was er ,geen tegenftand voor de Engelfchen in de Indien: dus maakten zij alle de Franfche fcheepen prijs, welken zij in die oorden vinden konden. De bewindhebbers hadden zig gewrooken, maar teffens de Maatfchappij genoegzaam bedurven. De  Driehonderd Agtennegentigste Brief. 203 De fmart, welke La Bourdonais over die verlies trof, was onbefchrijfiijk, Verre echter van er neerflagtig door te worden, beurden deeze onheilen zijn moed op, en fpïtften de onöverkomeiijkile zwaai igheden zijn vernuft. Een groote ziel begint gemeenlijk daar, waar een middelfoortige het vertwijfeld fteeken laat. 't Geen niemand anders zou hebben durven denken, bragt hij tot daadlijkheid. Alles bijna ontbrak, en evenwel bragt hij een vloot in zee van zes fcheepen, ten oorloge toegerust. Hij tastede het Engelfche Eskader aan; verfloeg het, en dwong het om Koromandel te verlaaten. Hij veroverde Madras en ftond op 't punt, om zijne zegepraalen ten roemrijkfte te voltooien, toen de wrokkende afgunst zig tusfchen beiden ftelde, en den edelen Beminnaar en Weldoender van zijn Vaderland den voet dwars zettede. De Bewindhebbers, die hem met zijne fcheepen te rug hadden doen roepen, waren verbitterd over zijn voorfpoed, die hij meest aan zig zeiven te danken had. Zij wisten den grooten Dupleix in zijn vijand en tegenftander te hervormen, en deeze twee Menfchenvrienden, gefchapen om eensgezind en met onderlinge hulp, de Natiën weltedoen; tegen elkander in 't harnas te jaagen.- Het gelukte Dupleix, om den trouwen en ijverigen La Bourdonais in een treffend onheil neder te ftorten, door zijne waarlijk roemwaardige daaden in een misdadig licht te plaatfen. Hij werd naar Vrankrijk  204 De Nieuwe Reizigerï rijk opontbooden, om zig deswegens te verantwoorden. Zijn partij was Rechter, en eene akelige gevangenis werd de belooning, voor zijne eerlijkheid en trouw, waarvan zijn Vaderland alleen de onnoemlijke voordeden genooten had. 't Was altoos gevaarlijk om den kwaadwilligen wel te doen. De Engelfchen, de waardij van La Bourdonais beter kennende, dan zijne eigen Landgenooten, zagen zo dra deezen ontzaglijken Held niet uit de voeten geruimd, of zij kwamen met eene aanzienlijke legermagt Pondicherij belegeren. Dupleix verdeedigde de ftad met zo veel dapperheid, dat hij, na zes weeken hevigen tegenftands, de Engelfchen noodzaakte onverrigter zaake aftetrekken: kort daarop volgde de vreede. Eene grootheid van ziel was aan Dupleix geenzins te ontzeggen. Hij betoonde zulks niet flegts in het maaken van groote ontwerpen, maar ook in het ftoutmoedig ter uitvoer brengen van dezelven. De netelige omftandigheeden, die, in den Indostan, voornaamlijk den Franfchen koophandel met een volflaagen ondergang bedreigden, verfaagden alle onderneemers, behalven hem. Hij deed. ze verdwijnen. Hij befchikte over de troonen van de aldaar regeerende Vorften, en plaatfte er dezulken op, die hem van de hand vloogen en van zijnen wenk afhingen. De volken, wier lot hij befchikte; wier Dwingelanden hij nedervelde; en die hem als hun  Driehonderd AgTènéNnegentigste Brief. 203 hun Verlosfer en Befchermer béfchouwden, waren erkentlijk, en ftonden hem rijke en uitgeftrekte gronden af. De Franfchen verkreegen het Eiland Scheringham in bezit. Karicas en Pondicherij wonnen elk tien mijlen gronds in den omtrek, beneffens een gift van tagtig dorpen. Aan de Noordkant werd hen Condavir, Mazulipatam, het eiland Dioij, als ook de vier Provinciën Elour, Montafanagar, Ragimendrij en Chikaheb afgedaan. Hier door zagen zij zig meester van de kust van Koromandel en Orixa. Dupleix gedroeg zig in de nieuwe bezittingen op eene wijze, die hem de achting en geneegenheid der Inwoonders verwerven moest. Hij wierd bekroond met den tijtel van Nabab: eene waerdigheid, waardoor hij zelf befchikkingen kon maaken over zaaken van aangelegenheid, om welke men weleer de gunst der Indoftanners moest afbedelen, en waardoor hij een lid werd van een uitgeftrekt Vorftendom. Groot waren de voordeden, welken de Maatfchappij bij zijne verheffing verkreeg, en nog grooter de vooruitzigten, die de hoop zig vormde. Een land, zo groot als gansch Vrankrijk, moest de belastingen aan Dupleix opbrengen, waarover hij, zonder iemand te kennen, naar welgevallen befchikken kon. * * * Wanneer ik voortging in deeze gefchiedenis, Mevrouw! dan zou ik mooglijk u eeni-  205 De Nieuwe Reiziger. eenige onaangenaamheid veroorzaaken, door fchielijk te moeten afbreeken en wel dan, wanneer gij voorzeker zoud wenfchen voort te kunnen leezen. Ik zou u moeten brengen tot dat tijdftip, waar in waarfchijnlijk de Franfchen alle hunne bezittingen verliezen, doch waarvan ik u niets met zekerheid mei. den, kan om dat die groote gebeurtenis nog aan den gang is. Uit het 'geene ik u gefchreeven heb, kunt gij met één oogopflag, om zo te fpreeken, de ganfche gefchiedenis van den Franfchen koophandel, vooral in de Indien, ontdekken. Over twee dagen neemen wij de reis aan na Rouan. Ik zal deezen tusfchentijd waarneemen, om u een beknopt berigt te geeven van den Godsdienst en deszelfs beduur in Vrankrijk. Over dit onderwerp zal ik niet breedvoerig, behoeven te zijn, vermits ik in de gefchiedenis van mijn Vaderland er reeds te meermaalen melding van gemaakt heb. * * * Al vroeg werd de christlijke Godsdienst in dit Land gepredikt en vrij algemeen aangenomen. Hij werd echter niet eerder de Godsdienst van het Rijk, voordat Clovis, in de vijfde eeuw, dien omhelsde. Deeze Gods. dienst echter was met zo veele beuzelingen en tegenftrijdigheeden opgevuld, dat hij al vroeg tegenkanting ontmoetede. De Waldenzen verzetteden zig tegen de grilligheeden van Romen, behalven nog eenige bijzondere Per-  Driehonderd Agtenennegentigsts Brief, ao? Perzoonen, die zig niet ontzagen aan dat geene hulde te doen en er belijdenis van afteleggen, het welk een veel grooter zweem van waarheid en billijkheid had. Naderhand waren hec de Proteftanten, veelal bekend onder. den naam van Hugenoten, die wederftand booden aan de bevelen en leeringen van den heiligen Vader. In de gefchiedenis hebben wij de bloedige toneelen reeds gedeeltelijk aanfchouwd, welke dit Geloofsverfchil allerweegen in Vrankrijk oprigtede. Eene vrije Godsdienstoefening werd, in 1598, door Koning Hendrik den Vierden, den Franfchen toegeftaan. De geloofsijver, door de aanblaazingen van Romen; wier belang geenzins was, dat haare zotternijen ge. vaar liepen van vernietigd te worden, kon evenwel niet dulden, dat elk vrijheid had, om op zijn eigen wijze waarheeden te onderzoeken en te gelooven, waarmede de Maatfchappij, indien zij wilde zijn zo ze behoorde, niets te maaken had. Het EdicT: van Nantes werd door Koning Lodewijk den Veertienden, in 1685, herroepen, en zedert dat tijdftip dulde men, ih Vrankrijk, geen anderen Godsdienst dan den Roomschcatholijken. Men kan denzelven in twee Hoofdpartijen verdeelen; de eene, den Jefuiten toegedaan, ijverde fterk voor de Opperhoofdigheid van den Paus; de andere ftond meer de gevoelens der Janfenisten voor,  ao8 De Nieuwe Reiziger. voor, en verdeedigde ten fterkften de vrijheeden der Gallikaanfche Kerk. Deeze vrijheeden, weleer algemeen, maar door 't geweld der Pauzen bijzonderer bepaald en eindlijk alleen aan Vrankrijk overgelaaten, beftonden daarin; dat de Pauzen, buiten het kerklijke, geen gezag kunnen oeffenen, in alle landen, die aan Vrankrijk toebehooren, en dat de geestlijken den heiligen Vader, ingevallen hij een dergelijk gezag mogt willen oeffenen, niet behoeven of vermoogen te gehoorzaamen. — Dat, zelfs in 't kerklijke, de Pauslijke magt in Vrankrijk onderworpen is aan de kerkregelen en wetten, door de vroegere Kerkvergaderingen gemaakt en ingevoerd. Daarenboven beweerde de Gallikaanfche Kerk, dat de Paus, in geestlijke zaaken, wel het Opperhoofd der Kerk is, maar dat de algemeene Kerkvergaderingen in gezag boven hem verheven zijn. — Romen heeft dit altoos tegengefprooken, zo als men natuurlijk begrijpen kan, doch de Franfchen hebben het tot heden toe volgehouden. Eene gezonde ftaatkunde kon dit gewigtig ftuk ook niet aan Romen gewonnen geven. — Een menigte twisten zijn hier over gereezen, die veel onrust veroorzaakt, doch niets afgedaan hebben. In 1682 ging men zelf nog verder. Men hield eene Kerkvergadering en befloot aldaar, om als een vasten regel aanteneemen; „ Dat de Paus geen magt heeft over het waereldlijk in-  Driehonderd Agtennegentigst'e Brief. 209 inkomen der Koningen; Dat hij ook niet bevoegd ware, om de onderdaanen te ontdaan van de gehoorzaamheid, die zij aan hunne wettige Vorften verfchuldigd zijn. Lodewijk de Veertiende gaf zelfs bevel; „ Dat alle Hoogleeraars in de godgeleerdheid dit befluit der Kerkvergadering moeften aanneemen, en dat niemand, noch in de Godgeleerdheid, noch in de Rechten, Licentiaat of Doétor zou moogen worden, dan die de gegrondheid van deeze ftellingen openlijk zou hebben voorgedaan en geftaafd." Bij de invoering van den Christengodsdienst in Vrankrijk, ftelde men, in de voornaamfte fteden, Bisfchoppen aan, welken de Bisfchoppen in de Hoofdlieden tot hun opperften hadden, en die daarom vervolgens Aartsbisfchoppen genoemd werden; deeze geestlijke opperhoofden namen de magt aan zig, om de andere Bisfchoppen te wijden, te vermaanen, te beftraffen, enz. Verfcheiden deezer Bisdommen, die van tijd tot tijd vermeerderd, vcrfchikt, en veranderd werden, befchonk men met groote voorrechten, als, „ het Pallium te hebben; onafhanglijk van Romen te weezen; een Aartsbisfchoplijk kruis voor zig heen te moogen laaten draagen; Pairs te zijn van het Rijk; gebooren Prefidenten te zijn van de ftaaten hunner Provinciën; de hoedaanigheid van Prinfen, Graaven, enz, te bezitten, en dergelijken." XXX. Deel. O Het  2io De Nieuwe Reiziger. Het getal der Aartsbisdommen is agttien, dat der Bisdommen honderd en tien, hec Bisdom van Quebec, in Canada, hier niet onder gerekend. Behalven deeze zijn er nog Bisfchoppen bekend onder den tijtel van Biffchoppen van Vrankrijk in 't Land der ongeloovigen. In Vrankrijk telt men nabij de zevenhonderd en vijftig Abtdijen voor Mannen. Men heeft er over de vijftien duizend Kloofters; deeze geestlijke gevangenhuizen befluiten omtrent tweemaal honderdduizend flagtöffers van onnaarkomeüjke geloften, en het getal der Priefters, Kapellaanen en Vikarisfen zal weinig minder zijn, dan driemaalhonderdduizend. Al vroeg heeft men wijze voorzorg gedragen, dat de geestlijkheid geene geleegenheeden kreeg, om al te rijk te worden. Er mogten naamlijk, geene vaste goederen aan de Kerk gemaakt, of door dezelve aanvaard worden, zonder eene Koninglijke toeftemming. Om deze te verkrijgen moest eenig geld aan de kroon betaald worden, beneffens andere lasten aan den Leenheer. De franfche geestlijkheid was van oudsher onderhevig aan het opbrengen van fchattingen, zo gewoonen als buitengewoonen. Door Philips Augustus werd een tiende deel haarer inkomflen gevorderd, en na dit tijdftip werden de belastingen op de geestlijken, Dixmes of Tienden genoemd. De heilige vaders hadden niets  Driehonderd Agtennegentigste Brief, ait niets tegen deeze geldheffingen, wanneer zij voor hunne belangen (in de kruistogten onder anderen,) bedeed werden; in anderen gevallen vèrzetteden zij, doch vrugtloos, zig daar tegen. In 15:6 werden, door Francois den eerden, deeze Tienden tot een gewoon Recht of eene fchatting gemaakt. Deeze op* brengst van geestlijke penningen heeft naderhand veelvuldige veranderingen, vermeerderingen en verminderingen ondergaan. In i6c6 bepaalde men een vasten tijd tot het houden van de groote vergaderingen der geestlijken, als eens, om de tien jaaren, de groote bijeenkomst, en de kleine, of ook wel de Buitengewoone, naar tijds omdandigheeden, tusfchen beiden. Elk Aartsbisdom zend vier Afgevaardigden, die op de Provinciale Vergaderingen benoemd worden, naar de algemeene Vergadering, die, na de huishoudlijke zaaken befchikc te hebben, zig ten hove voegen, om aldaar een compliment aan den Vorst en zijn gezin afteleggen. De Koning zend vervolgens zijne Commisfarisfen naar de vergadering, om het voordel te doen, om penningen te hebben, 't welk met een grooten omflag van woorden word aangedrongen, en op dezelve wijze toege» ftemd. De opbrengst der geestlijken zal thans omtrent eene fom van twee Millioenen Livres bedraagen. De vrijwillige giften echter, die bij zommige geleegenheeden door hen worden O 2 op-  212 De Nieuwe Reiziger. opgebragt, zijn grooter of kleiner, naar dat de omftandigheeden of den Koning zulks vorderen. Nog heeft men de Agenten der geestlijkheid, zijnde twee voornaame geestlijken van den tweeden rang, beurtlings door de Provincien tot een vijfjaarigen dienst aangefteld. Zij vervingen in 1579 de plaats, (maar met veel minder magt bekleed,) van de fijndics generaux, die te vooren, met twee of drie Raadsheeren van het Parlement, het recht oeffenden, en vonnis weezen zonder appel. De kerklijke kamers werden , door Hendrik den derden, in 1580 opgerigt. Men vind ze te Parijs, Rouan, Lions, Tours, Toulouze, Bourdeaux, Aix, Bourges en Pau. De kamer van Parijs heeft zeventien, en die van Toulouze vierentwintig Bisdommen onder zig. Deeze kamers vergaderen eens ter week. Zij vonnisfen, ter laatfter inftantie, alle gefchillen, die het beftaan der geestlijken betreffen, en doen Recht, zonder er eenige bezolding voor te genieten. Elk Bisdom verkreeg, in 1615, door Lodewijk den dertienden, het recht van een bijzondere Vierfchaar te mogen oprigten, voor welken alle gefchillen over de belastingen van de geestlijkheid, ter eerfter, en, in zommige gevallen, ter laafter inftantie gevonnisd worden. Derzelver hoofdwerk echter is, verdeelingen te maaken van het geene, volgens de fchikking der algemeene vergadering, door ieder Bisdom betaald moet worden. Alle  Driehonderd Agtennegentigste Brief. 213 Alle deeze kerklijke ftigtingen hebben hunne onderbedienden, met welker optelling ik u niet lastig wil vallen, en ik houd mij verzekerd, dat gij geene fterke aanzoeken doen zult, om er eene lijst, van etlijke bladzijden lang, van te bekomen. Aan den geestlijken ftand zijn verder nog andere voorrechten en rechtsöeffeningen toegeftaan, die nuttig zijn geweeten te worden, door hen, die er onmidlijk belang bij hebben; doch waarvan het verhaal u geweldig verveelen zou. Zo gij echter begeerte hebt ze allen te weeten, hebt gij mij flegts een wenk te geeven. Om genot van deeze geestlijke voordeden te hebben, ,, moet men in de heilige Ordens, of ten minften gefchooren zijn, een geestlijk kleed draagen, en in den dienst der kerk blijken geven van een tlil en zedig gedrag. Alomme zijn de geestlijke geftigten vrij van alle inquartiering der foldaaten. Hun huisraad is niet onderhevig aan eenig verhaal, terwijl zij den dienst waarneemen; zo min als alles, wat tot hun gebruik dient. In lijfftraflijke zaaken moeten zij door de groote kamer gevonnisd worden, en er zijn flegts enkele gevallen, dat zij, in het burgerlijke, aan den lijve geftraft mogen worden. In perzooneele zaaken behoeven zij niet gevonnisd te worden dan door den kerklijken Rechter, en mogen des Konings wapen aan de deur van hun huis doen flaan, ten teken van fauvegarde, enz." P 3  si4 De Nieuwe Reiziger. Ik geloof hiermede genoeg gezegd te hebben van den godsdienst en deszelfs beftuur in Vrankrijk, waar men,, van een andere ge» zindheid zijnde, echter veilig en gerust kan leeven, doch enkel in de hoedaanigheid van een vreemdeling. De Franfchen zijn niet meer 't geen zij in de voorige eeuwen waren. De geest van verdraagzaamheid en menschlievenheid wint allerwegen veld in de gemoederen, die er ten hoogden vatbaar voor zijn, en er de edelfle proeven van geeven zouden, in gevalle Romens zendelingen, den haat en afkeer tegen anders gevoelende menfchen, niet nog al te geweldig indampten, aan hen, die liever blindling gelooven dan redelijk onderzoeken. Uit Rouan fchrijf ik u weder. Wij zijn voorneemens de kronkelende Seine, zo rijk in bevallige als grootfche gezigten, een geruimen tijd op zijde te blijven. Van het merkwaardige, dat ik te zien kome, zult gij niet onkundig blijven. Ik ben, enz. Havre de Grace, den a Junij, 1760. Drie-  215 Driehonderd Negenennegentigste Brief. Be Provincie Normandie. Terwijl mijn Vriend * * * alhier te Rouan zijne zaaken verrigte heb ik geleegenheid gehad om deeze geheele Provincie te zien. Ik zal er u eene beknopte befchrijving van geeven. De Provincie, waarvan Rouan de Hoofdftad is, draagt den naam van Normandie. Weleer was deeze Oord bekend onder den naam van het Bondgenootfchap der elf Gemeenebesten. Zij werden door Sabinus, de ftadhouder van Julius Caefar, aan Romen -onderworpen. Onder de verdeelingen, welken Koning Clovis van het Rijk maakte, behoorde dit Landfchap tot Neustria of west - Vrankrijk. Karei de Eenvoudige ftond het in h begin der tiende eeuw aan de Noormannen af, zo als wij reeds in de gefchiedenis gezien hebben, en het is naar deeze bezitters, dat het den tegenwoordigen naam van Normandie draagt. Een der Vorften deezer Noormannen veroverde Engeland in 1066, dus werd dit Landfchap een bezitting van dat Rijk, tot in 1202, wanneer het weder aan Vrankrijk kwam, door 't geweld der wapenen van Philips Augustus. O 4 In  2ïd De Nieuwe Reiziger. In 1420 kwamen de Engelfchen andermaal in het bezit van Normandie. Zij waren er flegts meefter van tot in 1464, wanneer de Franfchen het herwonnen. De Engelfche Vorften hebben echter nimmer willen erkennen, dat zij van de aanfpraak op dit Hertogdom verfteeken kunnen worden. Men verdeeld de Provincie in Opper- en Neder- Normandie. Elke verdeeling heeft zeven Districlen. Oppernormandie ftrekt zig ïn 't Oosten, en Nedernormandie in het Westen uit. Dit Landfchap is beroemd wegens zijne ongemeene vrugtbaarheid. Het behoort onder de Provinciën, welke de meefte en beftendigfte voordeden aan de kroon opbrengen. De Cijder of peerendrank, de geliefde verfrisfing der Inwoonders, is geene der minfte zegeningen voor den dorst der Lekkeren. Men vind er allerlei foorten van koorn, en dat in een ruimen overvloed. Een menigte foorten van kruiden, dienftig voor veelerlei verwftoffen, wasfcheri hier ten voordeele van Fabrieken en van den koophandel. Aan vleesch en visch behoeft men nooit gebrek te lijden, zo men flegts geen klein geld of een geringe moeite ontziet. Het ftrand levert zomtijds fraaïe krijstallen op. Nabij Eu is een Berg, die zonderlinge figuuren van fteen, of verfteende zaaken voortbrengt. Men heeft er ook Mijnen, waaronder de Cinabermijn, omftreeks St. Lo, en de Diamantmijn, niet verre van Alen-  Driehonderd Negenennegentigste Brïbf." aif Alencon, bijzondere aanmerking verdienen. De groeven van fteenkolen, rood marmer en arduinfteen, als ook de mineraale wateren, in de geneeskunde vermaard, zijn hier in een goed aantal. Het graveel, waarmede de berugte Richelieu gekweld werd, is vereeuwigd door een bron, welke 'smans naam voert. . De handel van dit vrugtbaar en rijk Landfchap beftaat voornaamlijk in wolle en linnen ftoffen, papier, leder, hoeden, glas, ijzerwerk, enz. dat zo wel binnen als buiten 'sLands vertierd word. De zeelieden vinden een overvloedig beftaan in hunne visfcherijen van onderfcheiden foort. De zes bisdommen deezer Provincie zijn ondergefchikt aan den -Aartsbisfchop van Rouan. Onder de beguichelingen van Romen behoord de plegtigheid, gebruiklijk bij de intrede van dien Prelaat, in de daartoe verordende kerk. Hij moet aldaar zig van zijne fchoenen ontdoen, en blootsvoets een goed einde wegs langs de openbaare ftraat afleggen, offchoon het ook te midden in den winter mogt zijn. De barmhartigheid met deeze geestlijke nedrigheid heeft echter deezen harden wandelweg een weinig verzagt, door er, bij dergelijke geleegenheeden, wat ftroo, of eenige matten opteleggen. De gebruiken der Noormannen zijn nog niet geheel in vergetelheid geraakt; als nog hoort men er zomtijds het geroep van Haro, fi welk een woord pleeg te zijn, waardoor O £ iemand,  aiS .» De Nieuwe Reiziger. iemand, die vervolgd werd, zig van zijn vervolger kon ontdaan, alhoewel het thans die uitwerking niet meer heeft, 't Woord Havo zinfpeelt op den naam van Raoul of Rollo, den eerllen Hertog van .Normandie. Deeze Hertog rigtede een Vierfchaar op, 1'Ecluquier genaamd, in welks plaats het Parlement van Normandie gekomen is. Het burgerlijk beftuur beftaat uit zeeven Baljuwfchappen en een gelijk getal van prefidiale Vierfchaaren. Rouan is eene fchoone groote ftad, bevattende ten minften zestigduizend inwoonders, die haarer zes voorlieden daar onder gerekend'. Zij is bijzonder welgeleegen tot den koop! handel, zijnde zij daarom ook voorzien van zeven marktpleinen, waar een daaglijksch gewoel en vertier den welvaart der Koopluiden aanduid. De openbaare gebouwen zijn van weinig betekenis. Een kunftig uurwerk is alles wat het ftadhuis aanmerklijk, maakt. De Munt is in allen opzigten voortreflijk, zo ten aanzien van het gebouw, als van de werktuigen. Het Zoutmagazijn is beroemd wegens zijne grootte, vermits het een voorraad van zout kan bevatten, welken in geen zes jaaren door het geheele Rijk kan verteerd worden. De Hallen of kpopwinkels zijn zo fraai als men ergens elders vinden kan. De drukte is aldaar ongemeen groot. In de hal van lianen, ftoffen en zeildoek alleen,, flijt men 'sjaarlijks voor meer dan zes millioenen; de anderen vertieren voor al niet minder. Men heeft eene ' menig-  Driehonderd Negenennegentigste Brief, a 19 menigte Fabrieken, zo in als buiten de ftad, aan den gang, van allerlei foort, inzonderheid Leertouwerijen, Hoedemakerijen, Plateelbakkerijen, enz. De liefhebbers van het geen den fmaak voldoet roemen de Rouaanfche appelgelei en ingelegde nooten boven alles, wat men elders van die foort heeft. Aan wandelwegen ontbreekt bet hier niet, 't zij men verkiest langs de fcheeprijke feine, of in de lommerrijke boschjes; op de digtbeplante heuvels, of in de vrugtbaare valleien zig een uitfpanning te bezorgen: allerwegen word het gezigt voldaan, door de fchoonheeden der vriendlijke Natuur, of door de meesterftukken der Bouwkunde, die hier de kunst, de pragt en den overvloed der bewooners, in een menigte Lusthuizen, ten toon fpreiden. Het Lusthuis, le Gónétai, heeft een heerlijk voorplein. Er is een Echo, die de goede gemeente weleer voör toverij hield; een voornaam Abt nam de moeite op zig, om wiskunftig te betoogen, dat de eer van deezen zonderlingen weerklank niet aan den duivel, maar aan het maakzel van het plein, dat met hooge halfronde muuren, ter wederzijden, omgeeven is, toekomt. Onder de zevenendertig Parochiën, die in de ftad en in haare voorlieden gevonden worden, munt vooral de Domkerk uit, die aan Maria is toegewijd. De Tooren heeft zeer na de gedaante van een lantaarn. Men houd deeze kerk voor de fraaifte, die in deezen fmaak,  «ao De Nieuwe Reiziger. fmaak, in Vrankrijk gevonden word. Onbetwistbaar is het, dat zij van eene ontzaglijke grootte is. Zij is van binnen meer dan vierhonderd voeten lang, en over de tagtig breed. Aan zwaare en bijna onhandelbaare klokken ontbreekt het dit Godshuis geenzins: een is er, die tien voeten hoog, tien voeten wijd en eene voet dik is; tweeëndertig fterkgefpierde armen worden er gevorderd, om dit brommend werktuig in de noodige beweeging te brengen. Die deezen arbeid verrigten, moeten vooral , geene tedere gehoorvliezen hebben, want op een goeden afftand zelf hindert reeds het geluid van dit ftaaltje der overtollige godvrugt. Men vind in deeze kerk, onder anderen, ééne bij uitnemendheid pragtige Graftombe* als mede eene Bibliotheek, die alle dagen openftaat. Het kapittel van deeze kerk heeft de vrij. heid, om elk jaar een doodfchuldigen, beneffens zijne Medepligtigen, uit de gevangenis te verlosfen. De zieken en ellendigen hebben er den toevlugt tot vijf welingerigte gast- of ziekenhuizen. Voor omtrent zestien of zeventien jaaren hadden eenige verftandige luiden alhier ééne bijéénkomst opgerigt. Men verhandelde aldaar verfcheiden kunften en weetenfchappen. Zij deeden zig zo zeer in aanmerking komen, dat men in den zin kreeg, om er eene Akademie Van te maken. Men verzogt daartoe de Ko- ning-  Driehonderd Negenennegentigste Brief. 2a f ninglijke vrijheid, die in 1744 verleend werd. Zij voert ten tijtel: De Akademie der Wee> tenfchappen, Letterkunde en Kunften, en heeft dezelfde voorrechten en vrijheeden, op het recht van Committimus naar, als de Aka-. demien van Parijs. Ik zal de ontzaglijke moeite niet neemen, om u alle de fteden deezer volkrijke Provincie te befchrijven. Van verfcheiden zou ik u niet anders kunnen zeggen, dan dat deeze ftad zo veel poorten; die zo veele kerken; geene oude vervallen muuren; en een andere in 't geheel geen muuren had! Hier in, dit weet ik, hebt gij zo weinig welgevallen om te leezen als ik om te fchrijven. Het voornaamfte echter, van 't geen ik gezien heb, zal ik u mededeelen. Een goed einde wegs boven Rouan ontmoet men Pont de 1'Arche, eene kleine ftad, die haaren naam ontleend van eene groote en vrij aanmerklijke brug van tweeëntwintig boogen, die over de Seine ligt. Van deeze ftad zou ik geen melding kunnen maaken, indien er die lange brug niet voor lag. Zekerlijk zult gij mij hier uitlachen; want, zult gij mij vraagen, waarom denkt gij, dat ik meer belang in die lange brug ftel, dan in een gewoone ftad? — 't Is waar, Mevrouw! maar als gij dien verwonderlijken overgang over de fnelvlietende Seine zelf gezien had, dan zoud gij mij deeze vraag niet doen. Er zijn veelvuldige dingen op Gods aardbodem, die ons ver«  azs, De Nieuwe Reiziger. verrukken en van groot belang toefchijnen, wanneer wij ze met eigen oogen zien, doch waarom wij geeuwen en in flaap vallen, als er ons van verhaald of gefchreeven word; en onder deeze dingen behoort misfchien ook deeze lange brug. — Ik beloof u, er geen enkel woord meer van te zullen fpreeken. Evreux is eene bisfchoplijke ftad, waar inzonderheid het kunstminnend oog zig vermaakt in het heerlijke Paleis , door den Hertog van Bouillon, in 1686, geftigt. Deszelfs Bouwmeefter was Manfard. De Domkerk verdient ook opmerking, 't Geen hier verder aan bijzonderheeden ontbreekt, vergoed men, met u een plaats te wijzen, waar, in vroegere jaaren, een Kafteel van Jeanne de Navarre ftond. Harfleur is mede van weinig aanbelang. Zij is de ftapelplaats van het zout, 't welk in drie groote Magazijnen word opgelegd, en waaruit alle de fteden en vlekken langs de Rivier verzorgd worden. Zij ftrekt ook om er de fcheepen te laaden en te losfen, die van en voor Rouan verzonden worden of aankomen. Deeze ftad behoort aan den Hertog van Orleans. Bij het Dorp Villerville, aan 't ftrand, vangt men veel mosfelen, die ook elders verzonden worden. — Om de kundigheeden op te doen, welken ik u hier binnen tien of twaalf regels vertel, heb ik meer dan een dag reizens befteed. In  Driehonderd Negenennegentigste Brief. 223 In het land van Caan is maar eene ftad, Caan geheeten. Deeze ftad is zo oud, dat men er den oirfprong niet meer van kan naarfpooren. Haare muuren zijn vrij dik en hoog, en worden verdeedigd door een en twintig grijze, bouwvallige Toorens. Al haare fterkte moet zij zoeken in een oud Kafteel, aan de Noordzijde der ftad. Voor het zelve is een plein, ruim genoeg om er zes Ji zevenduizend man in ilagorder te plaatfen, —-wanneer men ze heeft. Dit Kafteel, zegt men, zou door Willem den Veroveraar geftigt zijn geworden. Onder de twaalf kerken, in deeze ftad, is er een aan St. Pieter toegewijd, welke een Tooren heeft van tweehonderd en twintig voeten hoogte; welke den ouderdom bereikt van vier en een-halve eeuw, en agt en veertig openingen, in de gedaante van fterren, heeft, welke doorlugtigheid een grappige vertooning . oplevert, voor die er niet aan gewoon zijn. Deeze ftad drijft een vrij fterken handel op verfcheiden havens van Vrankrijk en de Nederlanden. Zij levert meest papier, azijn, gene ver, hooning, peeren, groen en gedroogd, pruimen, rozijnen enz. Hier tegen ontvangc zij, veelal, vuurenhout, verwftoffen, traan, lijnzaad, ijzer, Pelterijen, gaarens, aardewerk, zouten visch, zalm, kaas, linnen, zeildoek, enz. — De Univerfiteit in deeze ftad, wil men, dat de oudfte van geheel Vrankrijk zij. Het gebouw, 't welk zij betrekt, is zeer aan-  £34 De Nieuwe Reiziger. aanzienlijk. De openlijke Boekerij van dezelve is door den Kardinaal De Fleurij tot ftand gebragt. Op den dag van Maria ontfangenis word er een digterlijk feest gehouden, bij welke geleegenheid prijzen worden uitgedeeld, aan de Maakers der Vaarzen, die men oordeelt de beste verdienften te bezitten. Deeze ftad heeft een goed aantal geleerden» en inzonderheid Digters en Letterkundigen, voortgebragt. Dergelijke nuttige inrigtingen zijn hier meer. In het distrikt, dat ten naam voert Besfin, groeien de uitmuntende appelen, waarvan de Cijder gemaakt word. Het land is allerwegen met appelboomen bezet. De vrolijkheid van de bewooners van deezen oord is opmerklijk. Ik heb verfcheiden deezer vergenoegde ftervelingen des morgens zien fpringen en danzen, zonder dat zij wisten, of gisfen konden, van waar hen het middagmaal zou komen. Een goede teug van hunnen lekkeren wijn doet geen kwaade uitwerking op een zwaarmoedig geftel. Het is de daaglijkfche drank van de Normandiërs. Het fpreekwoord zegt, dat de boeren in dit land drie dagen dronken blijven, wanneer zij een weinig te veel van hunnen appeldrank genoomen hebben. Wanneer de Cijder goed is moet ze klaar en helder zijn; goudgeel van kleur; een aangenaamen appelgeur hebben, en van fmaak zoet en fcherp zijn. Men word er bijna zo fchielijk dronken van als van wijn, doch de • dronken- fchap  Driehonderd Negenennegentigste Brief, sas fchap duurt langer en doet in overmaat gebruikt in een diepen flaap vallen, even als had men mankop of opium gebruikt. Wanneer de Cijder te fterk gegist heeft, mist zij haar zoeten fmaak, doch zij bedwelmt des te eerder, waarom de Normandifche boeren er ook de voorkeur aangeeven, vermits het hen te doen zijnde, om een verheuging te heb» ben, of een roes te drinken, zij al een goede hoeveelheid van de zoete zouden behoeven, uit hoofde zij er aan gewoon zijn. Deeze zuuragtige Cijder noemt men in het oord, waar ze best gemaakt word Casfetête, welke naam er niet onaertig voor uitgedag is, — dat ik u bij ondervinding kan verzekeren waar te zijn, vermits ik de nieuwsgierigheid had, om niet flegts Normandie te zien, maar ook haare vrugten en dranken te proeven» Van het overblijfzel der uitgeperfte appelen, waarop men water giet, werd nog een anderen drank gemaakt, die men Petiteidze noemt. Dit is een lugtige teug, die niet dronken maakt, en ten gewoonen drank voor vrouwen en kinderen verftrekt, en met vrugt ook den zieken word toegediend. Baijeux is de Hoofdftad van dit gelukkig en vrolijkmaakend gewest. Zij is vrij groot, en heeft zeventien Parochiën. In de Domkerk bewaart men nog een fraai tapijtwerk, waarop de gefchiedenis van Willem den Veroveraar is afgebeeld, en dat de handenarbeid van 's Vorften grootmoeder en derzelver dogter zou weezen. XXX. Deel. P In  !2tt De Nieuwe Reiziger. In deeze oorden vind men vervolgens een best foort en overvloed van kool, waarvan veele ingezetenen hun beftaan hebben; voortrefhjke arduinfteen, en groeven marmer, wel. ke meestal gebruikt word om er beste kalk van te branden. De zoutkeet te Signij was weleer beroemd, en haar voortbrengzel zeer gezogt, uit hoofde van derzelver voordeeligheid en deugdzaamheid. Thans is deeze fabricq, door de zwaarte der belastingen in verval, zo dat zif naauwhjks voorraad genoeg voor eeniee weinge (leden oplevert. Dit zout is van een witte kleur, en bewaart de boter, die er mede gezouten word, zonder dat ze iets van belang van haar fmaak verliest. Behalven deezë zoutkeet, vond men in de nabuurschap, er nog agttien. Cherbourg ligt aan \ uitterfte noordeinde van het diftrekt Coutantin, dat, niettegenftaande zijne ligging aan zee, een zeer heuvel-en bergagtig Oord is. Deeze ftad is klein en ftrekt tot een zeehaven. Zij was de laatfte plaats van Normandie, welken door de Engelfchen in bezit gehouden werd Lodewijk de veertiende, kreeg, jn l688' in 't hoofd, om er een zeer fterke ftad van te maaken, en ze naar den fmaak van dien tijd met vesting werken te voorzien. Zo dra echter had men niet met alle magt begonnen, 0f men (laakte deezen reeds veelgekosthebbenden aj-beid, en in 't volgende jaar  Driehonderd Negenennegentigste Brief. 227 jaar vond men goed, om alles wat er gebouwd was, op cwee toorens na, geheel te vernielen. Men begroot het getal der Inwoonders op omtrent zesduizend, die in vier Compagnien verdeeld zijn, en onder de verpligting leggen om ten tijde van oorlog, zig naar het Fort Du Gallet te begeeven, als zijnde dit de voornaamfte verdeediging vail de Haven. La Hogue, een ander Fort, beooften Cherbourg, en onderfcheiden van La Hague, fchoon men deeze naamen weieens met elkander verward, is genoegzaam ontoeganklijk. Het ligt op een fchierëiland, waar agter men een zeer bekwaame Haven vind, die, ten tijde van ftorm of tegenwind, ten wijkplaats voor de fcheepen dient. Men heeft een ontwerp om deeze haven aanmerklijke verbeteringen toetevoegen. Het ftrand hier omftreeks zeer vlak en gefchikt tot een landing zijnde, heelt men de voorzorg gebruikt, om, op bekwaame afftanden, twaalf redouten te maaken, en dezelven van de noodige wagten te voorzien. Door dee. ze voorzorg en de geleegenheid, om het moerasfige oord, omftreeks de ftad Carentan, onder water te kunnen zetten, hebben de waakzaame Franfchen aan deezen kant niets van eene verraaderlijke onderneeming der Engelfchen te dugten. Ik heb ook een bezoek afgelegd aan de ftad Granville, die mijn Vriend * * * mij P 2 a»n'  2a& De Nieuwe Reiniger» aanbeval te gaan zien, zekerlijk om dat hij gehoord had, dat de koophandel aldaar eenig figuur van belang begon te maaken. Moogfijk wanneer ik zijn oogen had gehad, zou ik er meer gezien hebben, dan ik nu deed. Het eenigfte dat mij behaagde is het heerlijk uitzigt, dat zij over de zee en een goed deel der westkust van Normandie heeft. De Rots, waarop deeze ftad praald, is vrij hoog en bij . uitftek fteijl. Dit vervaarlijk ftuk fteen word genoegzaam van rondom door de zee befpoeld; er is flegts een fmal pad, of ftrook lands, waardoor'deeze Rots met het vaste land veréénigd is. De openbaare Gebouwen hebben niets merkwaardigs. De huizen zijn er naar evenredigheid, veel deftiger en bouwkundiger, dan de kerken en meest al van gehouwen fteen. De kleederdragt der Vrouwen is hier vrij zonderling en geheel onderfcheiden van de overige Normandiers. Wat de koophandel betreft, waarom ik voornaamlijk den gang herwaards rigtede, deeze beftond in vroeger tijd in de visfcherij, vooral van kabbeljaauw. Zelf heeft men nog' niet lang geleeden, over de vijftig fcheepen, die deeze ftad toebehoorde, tot de visfcherij bij de kaap Breton en op de bank van Terreneuve gebruikt. Oesters en kreeften, en dit is thans den handel, worden hier bij menigte op de kust gevangen. Men vervoert dezelven naar Parijs en andere fteden. Deeze vangst  Driehonderd MegenennegentigsteBrief. aao vangst rekent men, dat 's jaarlijks tusfchen de veertig en vijftig duizend livres opbrengt. Het vlek Villedieu heb ik niet dan op een zekeren afftand durven genaaken. Alhier woonen niet anders dan koperflagers, die juist allen aan hunnen raazenden arbeid waren. Het geweldig kloppen, door etlijke honderden hamers, op groote bladen kopers, trof van verre reeds mijn ooren. Mijn paarden begonnen bang te worden; met moeite kon ik ze voortkrijgen. Ik vreesde insgelijks voor mijne trommelvliezen. Een der zwarte bewooders van dit kloppende oord ontmoete mij, niet verre van dit Villedieu. Ik vroeg hem; welk een verfchriklijk geraas dit toch ware? — Koperflagers! Antwoorde hij. Maar vroeg ik verder, wat doet men er nog meer? — Koperflagers! was al weder het befcheid. Heeft men er dan geen bijzonderheeden, van gebouwen? vroeg ik al voort. Niet dan Koperflagers! zei de man. Maar heeft men dan? — wilde ik verder vraage. Wij zijn alle Koperflagers, viel hij mij in de reden en geemlijk wordende; van de kleinflen af tot den grootften toe, en daarom vraag mij in Gods naam, niet meer. Mijn paarden hadden intusfchen zig ongevoelig reeds van dit vervaarlijk vlek afgewend. Ik behoefde dus flegts een woord te fpreeken, en als een pijl van den boog verwijderde ik mij van Villedieu, met een vast voorneemen, om nooit weer vlekken of P 3  230 De Nieuwe Reiziger. fteden, waar dergelijke verdoovende Ambagten algemeen geöeffend worden, te gaan bezoeken. Om naar de vermaarde Abtdij van St. Michel te komen, moest ik den weg over Avranches, de Hoofdftad van het dïftrikt van dien naam, neemen. Deeze plaats ligt op een berg en ftrekte veelmaalen tot een voormuur tegen de aanvallen der Bretagners, eer Bretagne nog een eigendom van de kroon was. Dit is alles wat ik er u van kan mededeelen, niettegenftaande ik er mij een paar daagen heb opgehouden. Mont St. Michel is een berg met twee toppen, die men, uit hoofde, dat zij zeer veel naar begraafplaatfen gelijken, de Tomben noemt. Men kan dezelve niet genaaken, dan bij de ebbe der zee. De vloed fcheid dit ver. blijf der witte heeren een goed einde wegs van het vaste land. De Abtdij, werwaards de Godvrugt, die weinig geld heeft, zo nu en dan, de heilige voetftappen zet, is een Kafteel, dat ter verdeediging van dat gedeelte der kust gefchikt is. In tijd van oorlog word er een genoegzaam getal foldaaten met een Bevelhebber op gehuisvest: anders is deszelfs bewaaring aan den Abt toevertrouwd. De Tooren van dit geftigt heeft niets zonderlings als dat zijn top driehonderd en zestig voeten boven het ftrand verheven is, en men van daar, wanneer de Jugt onbeneveld en helder is, een Eiland, Jerzeij genaamd, zien kan, 'e welk er twaalf mijlen van daan ligt. Een  Driehonderd Negenennegentigste Brief. 231 Een menigte akelige holen en gangen, waar het menschlijk hart, op elke voetrtap, een afgrijzingen aankomt, flrekken in dit Kafteel, zomtijds de daatsgevangenen tot een ellendig verblijf. — Welk eene onmenschlijke wreedheid heeft, van oude tijden af, bedagt geweest, om de vrijwillige ongelukken der ftervelingen tot den hoogden top te voeren! waarom het leven verbitterd van hen die de Vrijheid misfen? Waarom de zulke langzaam gemarteld en gedood, die men alleenlijk oordeelt de opduiting, of affcheiding van de Maatfchappij verdiend te hebben? Mogten de menfchen eens beter hun waar belang leeren ver. daan, en niet meer ten hoogden wreed zijn, waar hen het uitterfle medelijden voegt. Dergelijke uitboezemingen deed ik in die afgrijslijke kerkers, en God weet, hoe veele rampzaligen ze voor mij, ten eeuwigen ver. wijte van allen die er bewind over voeren, aldaar gedaan hadden, — met evenveel vrugt als ik! Onder de menigte deden en vlekken, welken ik met dilzwijgen voorbijga, om dat ze niets opleveren, dat uwen aandagt verdiept, moet ik flegts nog een woord reppen van het Vlek Torignij; waar men een deftig Kadeel vind, dat zig vrij bevallig voordoet en zeer groot is. In het zelve laat men een blok rood marmer zien, dat, indien het opfchrift de waarheid meld, het voetduk weleer ware van een der Grootprieders der Gallen. Indien gij een liefhebder van oudheeden en opfchrifP 4 ftm  232 De Nieuwe Reiziger.' ten waart, zou ik er u een naauwkeurige befchrijving van geeven. In het laatfte diftrikt van Nedernormandie is het Hertogdom van Alencon van belang. De Hoofdftad voert denzelfden naam, 't Was in vroeger tijden een Kafteel, dat, om zijne welgeleegenheid, een menigte luiden trok, die zig daaromftreeks nederfloegen, zo dat van een enkel Kafteel eindlijk een geheele ftad werd. Men bemuurde dezelve al te vroeg, toen ze nog niet aanmerklijk groot was. Naderhand kwamen ef vijf voorlieden bij, die weldra de ftad in grootte overtroffen. Van het Kafteel is thans niet meer te vinden dan eenige puinhoopen. Morgen begeeven we ons naar Parijs. Misfchien verloopen er eenige dagen», eer wij aldaar aankomen. Ook zal ik er mijn tijd toe neemen, ten einde u van al het merkwaardige een volleedig berigt te geeven. Ik ben, enz. Rouan, den 30 jfulij, 1760, Vier*  Vierhonderdste Brief. De Provincie Isle de.France. De gernimen tijd, Mevrouw! welken gij naar een brief van mij gewagt hebt, zal u rijklijk vergoed worden, door een verhaal van hef oyervloedigen 't welk ik geleegenheid had te zien. Mijn Vriend * * *, Zijn zaaken te Parijs verrigt hebbende, heeft fchielijk den inval gekreegen, om naar zijn huis te vertrekken. Niet zonder traanen heb ik affcheid van dien waardigen Man geno-, men. — Dan! dit is her, beloop der waereld, dat men het kprtfte genot heeft, van het geene men het langfte wenscht te bezitten. De wijze van reizen met een rjjtuig, tot dus verre in Vrankrijk door ons gevolgd, vond ik in de daad zeer gemaklijk, maar teffens zeer langzaam. Ik heb verkooren mij te paard te zetten, want tot de gewqone postr wagens kan ik niet befluiten. Ik heb niet minder gedaan, dan het geheele Isle de France doorloopen, ten minften alle zulke plaatfen van hetzelve, welken den Nieuwsgierigen iets zonderlings aanbieden. Begrijp daarom evenwel niet als ware ik niet wel eens aangeland, daar niets te begluuren yjel. Meer dan eens, Mevrouw! was dit mijn, P 5 lor  ©34 De Nieuwe Reiziger; ♦ lot; maar heb geen vrees, van al zulke plaatfen zal ik u niet eens de naamen noemen. Isle de France, (Eiland van Vrankrijk,) bepaalde zig vóór deezen tot een veel kleinder omtrek. Het ontving zijn naam van we. gens zijne ligging; vermits het ingeflooten werd, door de rivieren de Seine, Marne, Oife en eenige andere van minder aanbelang. Thans is de lengte en breedte, overhoeks gemeeten zijnde, bijna veertig, en recht door, oost en west, omtrend vijftien uuren gaans. Het Parifis, of het land van Parijs, noemt men wel eens En France, wanneer men van de fteden, in hetzelve geleegen, fpreekt. Lodewijk de twaalfde gaf bevel, dat voortaan het Gouvernement van de ftad, het Provoosten Burggraaffchap van Parijs, de eerften in rang zouden weezen van alle de Gouverne. inenten, waarin Vrankrijk verdeeld is. De ontzaglijke faamenfchooling van menfchen, die in Parijs van tijd tot tijd plaats had, vond geen ruimte genoeg binnen de muuren van deeze berugte Hoofdftad; men floeg zig derhalven in den omtrek neder, en formeerde aldaar, om zo tè fpreeken, een nieuw Parijs, uit elf groote voorlieden beftaande. Alhier vind mén alles wat men in de ftad heeft, vreemdelingen, die men niet waarfchuuwt, dat zij zig nog in een der voorlieden bevinden, weeten doorgaans niet beter of zij zijn reeds in de ftad zelf, wanneer zijer  Vierhonderdste Brief; 235 er zig nog een goed einde wegs van af bevinden. Aan de Oostzijde van de ftad, heeft men de voorfteden St. Antoine en Du Templet aan de Noordzijde zijn, St. Martin, St. Denis, Nouvelle France en Montmartre; aan de westzijde heeft men die van St. Honoré, Chaillot en la Ville 1'Eveque; eindlijk zijn aan de zuidzijde St. Jaques en St. Viélor. Op den weg naar St. Denis, welke omtrent anderhalf uur lengte heeft, vind men fteenen Piramiden, op welks toppen kruisfen geplaast zijn: gemeenlijk noemt men ze de zeven kruisfen, en zijn den ganfchen weg langs, van afftand tot afftand, ter gedagtenis gebouwd, van de godvrugt van Koning Philips den ftouten, welke godvrugt daarin beftond, dat hij, met zijne broeders, het gebeente van hunnen Vader Lodewijk den negenden, naar de Abtdij van St. Denis, ter begraaving, hielp draagen; verkiezende men overal, waar zij met het Koninglijk overfchot gerust hadden, een dergelijken fteenhoop opterigten. Een vleierij in die tijden zeer gemeen, vooral als het een magtigen Koning betrof. St. Denis is van een klein gehugt tot zulk eene groote uitgedijd, dat men het waardig oordeelde met muuren te omringen en dus tot een ftad te maaken. Deeze plaats heeft zelf verfcheiden belegeringen doorgedaan. De heilige Denis, welken ter deezer ftede begraven  236 De Nieuwe Reiziger. ven wierd heeft zig niet te beklaagen, dat men hem niet gedagtig geweest is; men heeft reeds een half douzijn kerken ter zijner eere aldaar gebouwd. Gelukkig dat men eindlijk begint te bekomen van de dwaasheid, om geweldig groote fteenhoopen op elkander te napelen, tèr believing van eenige fmeerige landloopers, of afzigtlijke bedelaars, die door Romen toe heiligen verheven werden, om er geestlijken koophandel mede te drijven. De Koninglijke Abtdij, door Koning Dagobert, in 636, alhier geftigt, is zeer groot, en, niet tegenftaande in den fmaak der eeuw, waarin het werd opgetrokken, taamjijk fchoon en bouwkundig. Aan overdaad van zilveren, gouden en andere kostbaare Gewaden heeft men hier geen gebrek. De Graf* tomben zijn hier in een groot aantal en teffens kundig, en pragtig. De Koningen en hunne Familje, die in Vrankrijk, van Dagobert den eerden af, geregeerd hebben zijn hier allen begraaven. De gedenktekens, die men hen heeft opgerigt, zijn alle bezienswaardig. Onder anderen munt de tombe van den dapperen Burggraaf van Turenne uit. Hij word verbeeld, als den geest geevende in de armen der ontderflijkheid, die hem bekroont. Zijn laatfte zegepraal is in halfverheven metaal, op het voorduk van zijn grafzuil afgebeeld. De Grafkelder der Koningen was in 1683, zo vol, dat men een nieuwe moest aanleggen. Men  Vierhonderdste Brief. agjj Men plaasc de kisten op ijzeren ftaaven, Omtrent drie voeten van den grond verheven. Omtrent een uur gaans van Parijs, aan de Oostzijde, ligt het Paleis van Vincennes. Men gaat derwaards langs een verruklijken wandelweg, met vier rijen hooge Olmenboomen beplant. Lodewijk de dertiende deed een gedeelte van dit oude paleis herbouwen; naderhand zijn er nog merklijke verfieringen en verbeteringen aan toegevoegd. Er zijn hier veele en voortreflijke fchilderijen van ^voornaame Meeflers. In de Kapel is het heerlijkfte de gefchilderde glasraamen. Niet verre van die Paleis is een bosch van omtrent driehonderd en zestig rhijnlandfche mergen groot. De godvrugt houd zig in deszelfs binnenlle verfcholeh, indien men goedvind, om eenige bedelmonnikken dien grootfehen tijtel toete. ftaan. Men bewondert in dit Klooster eene zeer uitvoerige fchilderij van het laatfte oordeel. De wandelweegen zijn verruklijk fchoon. In de nabuurfchap heeft men een menigte van Lusthuizen en fraaie Dorpen. De pragt, de weelde en overvloed hebben allerwegen zig doen kennen. Wanneer de fterveling, die het gewoel der groote waereld vaarwel mag zeggen, in deeze oorden niet vergenoegd en gelukkig kan leeven, zal hij voorzeker vrugtloos de waereld rondreizen, om er een gefchikter plek toe te vinden. Al het fraaie, pragtige, grootfche en verruklijke 't welk in de nabijheid, en zelf op eeni-  338 De Nieuwe Reiziger, eenige uuren afftands van de Hoofdftad ge. vonden word te willen befchrijven, zou een ontzaglijken arbeid zijn; en waarlijk de fier. lijkfte pen zou aan elk onderwerp nog oneindig veel te kort doen, om dat het boven alle befchrijving fchoon is. Daarenboven; een heerlijk Landfchap bied alle zijn fraaiheeden zomwijlen in eens aan het gezigt van den befchouwer aan, daar de arme fchrijver ftuk voor ftuk behandelen moet, en dus oneindig veel verliest van den indruk, dien hij zou moeten maaken, om den Leezer even zeer als den bezigtiger in opgetoogenheid te brengen. Te midden in dit Eden zijn hier en daar nog de gedenktekens van den boozen, die ook hier de menschlijkheid geweld aan deed. Dus toonde men mij, ten zuiden van het park van Vincennes, eenige puinhoopen van een heerlijk gebouw, weleer ter godsdienst oeffening van de Proteftanten gefchikt, doch naar de herroeping van het Edict van Nantes, door de woede der Onverdraagzaamheid, op aanftooken der roomfche geestlijken, ten gronde toe vernield. De Aartsbisfchop van Parijs heb ik gezien, dat de waereld ook nog niet volkomen verzaakt heeft, ten minften heeft hij zulks niet gedaan, wanneer hij gebruik maakt van zijne pragtige Lustplaats Conflans, waar men alles, 't zij van gebouwen, 't zij van tuinen, als van andere rijkdommen der natuur regt Koning-  VIERHONDERDSTE BRlEP. ninglijk kan heeten, indien die woord flegts genoeg uitdrukt. Choifij is eene Koninglijke Lustplaats, werwaards zijn Majefteit zig dikwijls begeeft. In het Latijn draagt zij den naam van Sofiacum ad fequanam. Toen zij aan de Prinfes van Contij toebehoorde noemde men haar: Choifij Damoifelle; naderhand in 1739, weder aan den Koning komende, veranderde haar naam in, Choifij le Roi. Uitmuntende kunstftukken worden in dit Lusthuis gevonden. Vooral heeft men geene kosten gefpaard, om de Tuinen, die zig tot aan de Seine uitflrekken, alle heerlijkheid en bevalligheid bij te zetten, welken aan aardfche Paradijzen gegeeven kunnen worden. Men nadert dit vermaaklijk verblijf van den kant van Verfailles, langs de bekoorlijkfte dreeven, die zig immer aan fterflijke oogeni ter befchouwig kunnen aanbieden, 't Schijnt of men bevreesd geweest zij voor een al te fterke verrukking, wanneer men langsheen gewoonen weg, het Lustflot mogt binnen, treeden, en men daarom de heerlijkheid van hetzelve meer naar buiten heeft gebragt, ter voorbereiding van den nieuwsgierigen, die de fchreden naar dit hemelsch Choifij wend. Het vermaaklijk en fchoone dorp Gentillij, vertoont zig ter zijden van deezen weg. Vergenoegen, vrolijkheid en welvaaren fchijnen er hun intrek genomen te hebben. Men ziet er een gebouw, dat fraai is, en den naam draagt  S40. De Nieuwe Reiziger. draagt van het Kafteel Bicêtre. Men bezigt het thans voornaamlijk tot een foort van verbeterhuis, waarmen de zulken opfluit, van het manlijk geflagt, die zig niet wel bij 't hoofd bevinden. Ik vond alhier den ongelukkigen heer * * * die door de voorftelling van eene rampzalige Gravin, in de eene of andere Opera, buiten zinnen geraakte. Gij weet, dat de Franfchen zomtijds zo veel deel in aandoenlijke Toneelvertooningen, als in weezenlijke gebeurtenisfen neemen. In dit zelfde Kafteel befteld men ook, voor een maatig geld, oude Mannen, waartoe men afzonderlijke vertrekken gefchikt heeft. De liefdaadigheid van dit huis ftrekt zig nog verder uit, men geneest er ook de zulken, die door vuile ziekten zijn aangetast. Toen ik onderzoek deed naar verdere bij. zonderheeden wees men mij een Put, van zestien voeten wijdte, en honderd zeventig diepte. Door een kunftig werktuig word het water, uit deezen afgrond opgebragt en uitgeftort, in een grooten bak, van drie en zestig voeten in 't vierkant, en diep naar evenredigheid, -r- Wanneer men belang in dergelijke kunstftukken zal ftellen, moet men dezelven met eigen oogen zien. In naarbootfing, en misfchien wel in overtreffing , der Romeinen, ziet men, met verwondering, de waterleiding, bij het dorp Arcueil, gebouwd door Maria de Medicis. Er zün nog eenige ftukken van bogen, eener Ro-  Vierhonderdste Brief., «41 Romeinfche waterleiding te zien, niet verre van dit vermaaklijk Vlek. De nieuwe waterleiding is twee en zeventig voeten hoog en twaalfhonderd voeten lang. Zij is van twintig fchoone boogen, waarvan er maar negen open zijn; twee derzelven verleenen een doortogt aan het riviertje de Biérze. Het water word wijd en zijd door middel van riolen, waarvan zommigen meer dan twee uuren gaans langre hebben, ui* de omgeleegen velden, naar de groote waterkom afgeleid. Deeze leiding verfchaft aan het hoogfte gedeelte der ftad Parijs een genoegzaam en een zeer zuiver water. Men kan dit gevaarte indedaad een meefterftuk der bouwkunde noemen. De Lustplaats Sceaux behoort onder die waereldfche dingen, welken men zelf befchouwen moet, wil men er al het heerlijke en aanvallige, volgen? verdienden, van kennen. De beroemde Colbert, die zo veele dienften aan zijn Vaderland bewees, betoonde niet minder zijn vernuft, in het aanleggen van dit verblijf van rust en vermaak, dan in het in order brengen der verwarde ftaatszaaken. Naderhand zijn er door den Hertog en Hertogin van Maine nog veele verfraaijingen bijgevoegd. Uitmuntend fchilderwerk, verruklijke watervallen, fonteinen, bosfchen, enz. heeft men hier allerwegen in eenen ruimen overvloed. Men ziet alhier een waterkom, van twee en een halve morgen groot, die eenen fprong uitgeeft, van zeventig voeten. XXX. Deel. Q De-  24* De Nieuwe Reiziger. Deze kom ontlast zig in een kanaal, dat wei. nig minder dan tweehonherd veertig Rijnlandfche roeden lang en honderd vijftig voeten breed is; de gemelde waterkom is omvangen door eene dubbele rij van fierlijk watergeboomte. In de vlakte van Grenelle, omtrent een vierdedeels uur van Parijs, ligt de uitfpanning der dorfligen en vrolijkgezinden, het dorp Vaugirard, waarvan de meefte bewooners herbergiers en kroeghouders zijn. Eene ontzaglijke menigte Parijzenaars begeeft zig 0p Zon- en Feestdagen derwaards, en verpoost er de zorgen met wijn en fpel. Gij begrijpt van zelve dat het danzen niet vergeeten word. Hier van zijn de Franfchen ongemeene Liefhebbers, en het danzen behoort onder hunne ernftige uitfpanningen. Een gezelfchap van dusdaanige vrolijke fpringers zal mén veelmaalen in ernftiger houding befchouwén, dan elders de toehoorders onder een predikatie. Ik zal o verder niet lastig vallen met een optelling der menigvuldige Paleizen, Lusthuizen, Dorpen, Kafteelen enz. die in den omtrek van Parijs, het Parifis geheeten, den greetigen befchouwer een vol genoegen verfchaffen. Allen deezen zijn grootsch en heerlijk op zig zelve befchouwd zijnde, en zij kunnen ook niet anders zijn uit hoofde der nabijgeieegenheid van Parijs, waar zo veele Rijken en weelderigen zijn, die hunne vermaaken tot de ftad alleen niet bepaalen kunnen of willen, maar dezelven wijd en zijd uit.  Vierhonderdste Brief. 243 uitzetten, en ten dien einde geene onnoemlijke kosten fpaaren. De Seine inzonderheid is er mede opgepronkt, waar men derhalven een dubbele verlustiging van water- en landgezigten heeft. Te midden in deeze Paradijzen ontfieren echter eene menigte van geestlijke gevangenhuizen , opgepropt met fmeerige en vette Monnikken, den fmaak en befchaafdheid der Franfchen. Deeze verloochenaars der waereld en verzaakers der begeerlijkheeden hebben, niettegenftaande al hunne godvrugtige voorgeevens , zig overal op de beste plaatfen van 'sHeeren aardbol genesteld. Het is verwonderlijk, dat men, dit onkruid kennende, zoals de Franfchen het waarlijk kennen, niet uitroeid. De vooroordeelen in 't Huk van den godsdienst moeten ontegenzeglijk de hardnekkigften en onöverwinlijkften zijn. Het Bric Francoife is eene der kleinfte onderdeelingen van Isle de France, en legt van allen de anderen het naalte aan Parijs, volgens den hoek gerekend, die door de Seine en Marne, bij het dorp Charenton, gemaakt word. Men heeft, meer naar het zuidoosten, een uitgeftrekte vlakte, welke van het dorp Creteil den naam ontleent. Verder zijn hier groote bosfehen, inzonderheid het groote bosch, dat een omtrek van vierhonderd Rhijnlandfche morgen beflaat. In het zelve is een Lusthuis, den zegelbewaarder van Vrankrijk toebehoorende, dat bezienswaardig is. Door dit bosch loopt een regte weg van Parijs af Q 2 tot  *44 De Nieowe Reiziger. tot op de ftad Brie Comte Robert, dus genaamd, om dat haar ftigter Robert van Vrankrijk, Graaf van Dreux was. Dit plaatsje heb ik al mede bezogt, doch andere bijzonderheeden dan een zeer hoogen kerktooren heb ik er niet kunnen vinden. Een Kafteel, weinige uuren van Brie, bij het dorp Checi, trok meer mijn aandagr. Hetzelve is ten tijde van Hendrik den vierden geftigt, en heeft desnieetegenftaande nog weinig van zijn luister verlooren. Mijn oog werd hier ter ftede niet verzadigd in de befchouwing der meefterftukken der deftige fchiiderkunst. De Beeldhouwkunde heeft zig obk vereeuwigd in een fchoone groep, verbeeldende het bezoek van Jupiter bij Leda, in de gedaante van een zwaan. Corbeil, 't welk den naam van een ftad draagt, fchoon er op zijn hoogst agthonderd huisgezinnen in gevonden worden, heeft mij ter befchouwing uitgelokt; om dat het reeds bekend was ten tijden van Corbulo, de Gouverneur van Gallie, waarvan men zegt, dat zij haar naam ontvangen heeft als van haaren ftigter. — Ons bezielt altoos een heimlijke lust, om de werken der vroegfte eeuwen te befchouwen. Deeze ftad, waar niets hoegenaamd voor den nieuwsgierigen te zien is, en de reuk zeer flegt vergast word, uit hoofde van de veelvuldige Leertouwerijen die aldaar den inwoonders het voornaamfte onderhoud verfchaffen, gaf mij evenwel eene aan-  Vierhonderdste Brief; 245 aandoening, die ik zeldzaam op andere plaatfen ontwaare. Ik vroeg aan de waardin, waarik mijn intrek nam; of zij ook wist wie Corbulo was? De goede vrouw verzon zig een lange wijl; ging heen zonder mij te antwoorden; omtrent een paar uuren geleeden, kwam zij weder, en verzekerde mij plegtig, dat er op de geheele plaats, geen man van dien naam gevonden werd; En, voegde zij er bij, in geen honderd jaaren heeft er een Leertouwer in deeze ftad gewoond, die Corbulo heette, daar kunt gij vast op gaan, want mijn1 zoon heeft het Gildeboek er op naargezien! — Arme Corbulo! dagt ik; indien gij eens wederkwaamt, hoe droevig zoud gij op ftaan kijken, dat men in uw eigen ftad, onder de Gildebroeders van de Leertouwers, naar uw vermaarden naam zogt! De Landftreek Hurepoix, insgelijks onder Isle de France behoorende, en ten zuiden van Parijs geleegen, heeft weinig bijzonderheeden van aanbelang. De ftad Montleherij, bekleed er de voornaamfte plaats. In deszelfs voorftad, (en om geene andere reden ging ik ze bezoeken,) zag ik een Collegie van Kanonnikken, dat een zeer rijk inkomen heeft, en niet verre van daar een Kafteel van over de zevenhonderd jaaren oud, van welks zeer hoogen tooren men, op eenen afftand van vier goede uuren, de ftad Parijs vrij duidlijk zien kan. De vlakte, niet verre van deeze ftad, voert nog den naam van het flagveld, we. Q 3 êens  246 De Nieuwe Reiziger. gens een Hoofdtreffen tusfchen Lodewijk den Elfden en den Graaf van Charolois, waar het vrij bloedig in zijn werk ging. Het Gatinois is het vierde diftrikt van Isle de France. Dit Oord is vrij zandig en vol bosfchen of zeer moerasfig. Omtrent zeven uuren van Parijs vind men de Hoofdftad van het Melunois, dat een klein gedeelte van dit diftrikt uitmaakt. Deeze ftad heet Melun, die ten model zon verftrekt hebben, om er Parijs naar te bouwen. Ik kan zulks gereedlijk gelooven, vermits er verfcheiden overéénkomften tusfchen die beiden fteden gevonden worden. Eenige overblijfzelen van een Heidenfchen Tempel zijn hier te zien. Er word een middelmaatigen handel in veelerlei leevensbehoeften gedreeven, welken, de Seine af, naar Parijs worden gezonden. In de voorftad behoeft men om geen nagtverblijf of middagmaal verleegen te zijn, want bijna van het eene einde tot het andere beftaat zij uit Logementen en kroegen, waar allerlei flag van Reizigers, die hier zeer veel aankomen, hun gerief kunnen vinden. Fontainebleau, dat heerlijk Lustflot, waaraan een reeks van Koningen gearbeid hebben, om het Vorstlijk optefieren, had reeds voorlang mijne nieuwsgierigheid opgewekt. Ik nam derhalven een ruimen omtrek van tijd, om het te bezigtigen, en ik zal er u een beknopt denkbeeld van geeven. Dee-  Vierhonderdste Brief. 247 Deeze Koninglijke Lustplaats word gereekend veertien franfche mijlen van Parijs te liggen. De fteden Melun en Nemours, zijn er omtrent even verre van verwijderd. Het Bosch, in welke het Paleis geftigt is, zal bij de agtduizend Rhijnlandfche morgen beflaan. In 1726, geraakte dit bosch in brand. Geduurende twaalf dagen bleeven de Vlammen op de verfchriklijkfte wijze woeden. Het vuur was zo hevig, dat men genoodzaakt was eene breede uitgraaving of affnijding te maaken, van drie uuren gaans in de lengte. Verre over de tweehonderd morgen, zo aan heide als houtgewas, werden door deezen brand vernield. Door dit groote bosch heeft men verfcheiden breede, gemaklijke en aangenaame wegen, die meest allen op het Paleis aanloopen. Dit Vorstlijk geftigt ligt in eene laagte; omringd met barre heuvels, 't welk eene aanger naame afwisfeling maakt. De grondvlakte van het zelve is driekantig. Er zijn vijf voorname of hoofdgebouwen, waarvan ieder door een verfchillenden Vorst geftigt, ook zo veel verfchillende fmaaken en bouworders vertoonen. Deeze gebouwen, waarvan men elk een paleis mag heeten, zijn door hunne gaanderijen en pleinen tot een geheel vereenigd. Men vind er eene ontzaglijke menigte vertrekken, tik op 't kostbaarst en pragtigst, dienende tot veelvuldige gebruiken, en allerlei verblijfplaatfen voor de verfchillende rangen van de Q 4 Ko-  348 De Nieuwe Reizige Koninglijke Hofhouding. De vertrekken, voor den Vorst en zijn gezin gefchikt, zijn boven alle verbeelding fraai; als nog worden er geene kosten aan gefpaard. Ik zal het niet waagen, om de kunsclieraaden te bcfcnrijven. Ik. weet niet waar te beginnen en -nog minder waar te eindigen. Dergelijke beschrijvingen, hoe naauwkeurig ook, moeten noodwendig verveelen. Men telt, onder de Meefterftukken der fchilderkunst, inzonderheid die, welken in verfcheiden gaanderijen gevonden worden. Die welke haaren naam ontleend van Koning Francois den eerften, trekt vooral den aandagt der kunstminnaaren. De gaanderij der Koningin, ook wel de gaanderij van Diana genoemd, heeft bijna eene volleedige verzaameling der gefchiedenis dier Jagtgodin, dat ook de reden van haaré benaaming is. Alles is hier even kuriftig, bevallig en uitvoerig. Ten gebruike van den Godsdienst, ftigte men hier'een Kapel, aan de H. Drieëenheid toegeweid. Vooral, gelijk gij begrijpen kunt, werden hier kunften noch koften aan gefpaard. De oudfte zoonen der kerk hebben in dit ftuk fteeds willen uitmunten. Het groot Altaar is geheel van wit marmer.-Vier pilasters, volgens de korintifche order, draagen elk eenen metaalen Engel, van menschlijke grootte. Tusfchen deeze fraaie kolommen pronken de beelden van Karei den Grooten en Lodewijk den Heiligen. De Tabernakel • . rust  Vierhonderdste Brief. s.49 rust op agt pijlaaren van oostersch jaspis; in deeze en derzelver bijwerk heeft de kunst, om zo te fpreeken, zig zelve overtroffen. De uitgeftrekte Tuinen van dit Paleis hebben, behalven hunne welingerigtheid en voordeelige ligging, nog het fraaïe en verruklijke van groote vijvers, waterwellen en fonteinen. In den grooten tuin vind men een ongemeen zwaare waterfprong. die men den naam geeft van De Ziedende Pot. In het Park is een heerlijk beplant kanaal, dat over de driehonderd Rhijnlandfche röeden lang en honderd twintig voeten breed is. De kaaien van dit kanaal zijn van fteen. Aan elk einde van het zelve fpringt eene pragtige Fontein. Weleer waren hier fchoone watervallen, doch men heeft dezelven dóen opruimen, om wat reden weet ik niet. Het zogenaamde veld der fonteinen levert een fchoon gezigt op van vijf kommen, die dikke ftroomen waters opgeeven, welke als uit het gras fchijnen voorttekomen. Agter het Park is een fterrebosch, waar in agt breede laanen of wandelwegen zijn, die een uitzigt zonder einde hebben. Ik heb u alle deeze heerlijkheeden flegts ter loops opgenoemd. In Parijs ontbreekt het niet aan de keurigfte afbeeldingen van dit alles. Iemand, die een volleedip; denkbeeld der koninglijke Lusthuizen wil verkrijgen, kan deeze afbeeldingen, die met een enkel pogöpflag alles te zien geeven, niet misfen. Q 5 Er  &§e> De Nieuwe Reiziger. Er zijn nog een menigte andere Lusthuizen en Paleizen, omftreeks Parijs te zien, die elk hunne afzonderlijke befchrijving zouden verëi. fchen, doch waarvan ik u de voorqaamften ftegts zal aanftippen. St. Germain en Laïe ligt aan de bogt van de Rivier de Seine. Men wil dat het eene der vermaaklijkfte oorden van geheel Vrankrijk zou zijn. Er zijn al mede geene vorsclijke fchatten aan gefpaard, om het tot een wellust der oogen te maaken. Het gebouw zelf beftaat uit een oud en nieuw Kafteel met pragtige bijvoegzels, van tijd tot tijd', en vooral door Lodewijk den Veertjenden, er bijgemaakt. Een der zaaien, voorheen voor dans en toneelfpel gediend hebbende, is de ruimfte die men ergens in 't Rijk kan vinden. Verwonderlijk waren de kunüige waterwerken, die men, eertijds, bij de terrasfen vond. De val van 't water was indiervoegen ingerigt, dat er verborgen werktuigen door aan den gang geholpen werden, die wind in de pijpen bragten, welken in de beelden waren geplaast, zo dat deezen een vrij natuurlijk geluid van zig gaven, en de minkundigen in 't vermoe. den vielen, dat er toverij mede gemengd was. De meefte kostbaarheeden en aartigheeden van die foort zijn thans geheel vervallen. De Koningen komen er zelden om te blijven. Het bosch van St. Germain beflaat eene uitgeftrektheid gronds van veertien honderd Rhijnlandlche morgen. De wandelwegen in hetzelve zijn verruklijk en  Vierhonderdste Brief. 051 en menigvuldig. Een menigte wilde zwijnen pleegen er zig in te onthouden, doch de geduurige jagten, die er uit hoofde van den zandigen grond, door het Hofgezin, het ganfche jaar door gehouden worden, hebben eene vreeslijke flagting onder dit gedierte aangerigt. , Een groot uur van St. Germain is het Paleis Maifons. Dit gebouw word, door den beroemden Volcaire, als het model gepreezen, voor een volmaakt Paleis. Alles is hier Majestueus en pragtig. De regelmaatigheid heerscht alomme, en de eenigzins oude fmaak, waarin het gebouwd is, doet het des te meer bij andere foortgelijke geftigten van een nieuwer trant uitmunten. Een groot parterre is agter dit heerlijk Lustflot, aan een Parlementslid toebehoorende, welks bofchaadje aan de Seine uitkomt, die tusfchen dit flot en Parijs zulk een groote bogt maakt, dat, daar hetzelve langs den gewoonen weg maar drie uuren van de ftad legt, men twaalf uuren noodig heeft, om langs de boorden der Seine derwaards te komen. Het Kafteel of Paleis van St. Cloud ligt in het grootfte en volkrijkfte dorp van het geheele Rijk, insgelijks St. Cloud geheeten. Wegens de nabijgeleegenheid en vermaaklijkheid van dit fierlijke vlek is er op alle Zonen Feestdagen een ongemeene toevloed van wandelaars en vrolijke gezellen, die zig het zij te voet, of met kleine vermaakjagtjes, langs  s55 De Nieuwe Reiziger; langs de Seine, derwaards vervoegen. Men wil, dat dit Dorp zijn' naam ontleent van een der zoonen van Koning Klodomir, welke dit ftuk grond, waarop hij een Klooster geftigt had, aan de kerk van Parijs zou gefchonken hebben. Het Paleis, dat ter halver weg een gebergte ligt, munt in verfcheiden fraai- en bijzonderheeden uir. Het heeft een heerlijk uit. zigt over de rivier. Het inwendige van die Paleis is niet minder voortref]ijk, dan het uitwendige. De beroemde fchilder Mignard -heeft hier een arbeid naargelaaten, die de ongeveinsde en welverdiende toejuiching van alle waare kunstkenners wegdraagt. De tuinen van dit heerlijk geftigt verdienen niet minder bewondering. Bellevue is een ander Paleis, omtrent een half uur van St. Cloud geleegen. Een liefhebber van kunst en verlustiging kan hier niet minder vergenoeging vinden. Het geen hier inzonderheid mijn aandagt trok, was het zogenaamde Liefdeboschje, dat geheel uit Roozen- en Jasmijnboomen is faamgefteld. De verfieringen, die men allerwegen in dit Minverblijf aantreft, zijn zo fchoon als toepaslijk. De Sentimenteel - verliefden zouden hier hunne dagen kunnen flijten, bijaldien alle hunne voorgeevens met de waarheid overéénftemden. Het Paleis te Meudon, verdient zijne befchouwing wegens verfcheiden fraaiheeden. Het heeft een Capucijnen- kloofter in zijn na, buur-  Vierhonderdste Brief. 253 buurfchap, zijnde het eerfte-* dat door deeze geestlijke bedelaars, in Vrankrijk, is geftigt geworden. In het diftrikt van Isle de France, 't.welk Vetin Francois geheeten word, en waarvan de ftad Pontoife ten voornaamfte of Hoofdftad verftrekt, vind men nog verfcheiden Paleizen en Lusthuizen, die onze befchrijving overwaardig zijn, doch waarvan ik geen woord meer zal reppen, om u door den overvloed niet te doen walgen, zo als het mij bijna ging door ze te zien. Dikwijls vroeg ik de geenen, de mij aanraadden, om daar of daar heen te gaan, om het merkwaardige te zien; of er ook meer te zien was dan een Paleis? — Het beste dat onder de zon is, mijn waarde Mevrouw! begint ons eindlijk doodlijk te verveelen! — Wij moeten de heer. lijkheeden flegts ter loops befchouwen, om er al het genot van te hebben. Tot een verfnapering op de drooge kost, welken ik u tot dus verre heb opgedischt, zal ik u de kleine maar keurige waarneemingen, (die in de daad van een zeer groot belang zijn voor een Reiziger, vooral voor een vreemdeling, die Vrankrijk bezien wil, zonder veel te befteeden of ongemak te lijden,) van mijn vriend' Thicknesfe mededeelen, welken ik bij ondervinding geleerd heb waarheid te zijn. ,, Indien gij met den Post reist, zegt hij; vraag dan den Postknegt, wanneer gij een ftad of dorp nadert, waar gij denkt te flaapen, wat  a54 De Nieuwe Reiziger, wat herberg hij u als de beste zou aanprijzen? en ga er nooit in, zo gij een andere kunt vinden. — Maakt dat gij vooraf onder, rigt zijt, welke andere herbergen er in dezelfde plaats meer zijn. De Postknegt doet gemeenlijk faamen met den herbergier, die hem uit uw beurs, voor zijne recommandatie, betaalt." „ Zie toe, dat de ftaljongen de halfters en halsriemen van uwe paarden niet zo naaiuv toegespt, dat de paarden niet eenen vollen beet kunnen doen; zijnde dit eene gewoone handelwijs om hooi te fpaaren." „ Geef uw knegt last, dat hij niet alleen uwe paarden moet zien aan 't wateren te brengen en het voeder hen geeven, maar dat hij er ook bij moet blijven ftaan, terwijl zij het eeten, dit is in Vrankrijk altoos noodzaaklijk." ,, Indien gij aan de gemeene tafel eet, is de prijs bepaald, en gij kunt niet bedroogen worden. Indien gij in uwe kamer eet, en uwe eigen maaltijd befteld, moet gij van te vooren een verding met den waard maaken. Het geweeten en de eer van een franfchen herbergier en die van een reizenden jood zijn dezelfde zaaken. Het is opmerklijk, dat de waarden in dit Rijk de eenige Menfchen zijn, die vreemdelingen met eene koele onverfchilligheid ontvangen. Overal waar dee- « ze onverfchilligheid meest getoond word, heeft men de meeste reden, om op zijne hoede te zijn." „ Draag  Vierhonderdste 'Brief. 255 „ Draag zorg dat uwe lakens wel gelugé worden, anders zult gij ze dikwils niet alleen vogtig maar volkomen nat vinden. — De franfchen in het algemeen, befchouwen natte of vogtfae laakens niet als gevaarlijk, ten minften ben ik verzekerd, dat de franfche herbergiers het niet doen." „ Jonge luiden, die in Vrankrijk reizen, met oogmerk om zig der taal magcig te maaken, behooren altoos aan de gemeene tafel te eeten. Gewoonlijk is er aan deeze tafel een Officier of een Priefter, en fchoon er geene anderen aan zijn dan luiden van een middelbaaren burgerftand, zullen zij echter allerlei foort van beleefdheid en voorrang aan een vreemdeling geeven." „ Het is noodzaaklijk, dat gij (zo gij die gewoonte van flaapen hebt,) uw eigen hoofdkusfchen medevoert. In zommige herbergen heeft men ze; maar op veele plaatfen is niets dergelijks te vinden." „ In de Landfchappen, waar de wijn groeit, word gij, aan de gemeene tafels, van wijn, even als in andere landen van bier, voorzien. De wijn word niet afzonderlijk betaald, ten ware hij van een beter foort zij dan den Landwijn, en wanneer gij een beteren wijn eischt weet gij altoos den prijs, voor gij denzelven drinkt." „ Wanneer gij fijne kamerijkfe zakdoeken enz. te wasfchen geeft, gebeurd het zomtijds, dat zij een paar vingerenbreed in de  356 De Nieuwe Reiziger» de rondte verliezen; waarvan de waschter ftrooken voor haare mutfen maakt." „ Wanneer gij eenige eerlijke onderrigting begeert te hebben, vraag ze dan van een fransch Officier of van een Priefter, mits dae zij boven de veertig jaaren oud zijn; maar wagt u in 't algemeen, met een van beiden, die beneden de dertig jaaren is, al te gemeenzaam te worden." „ Wees overal in Vrankrijk zeer omzigtig met wien gij kennis maakt, want altoos zijn er eene menigte van voorbaarige gedienftige franfchen, en van engelfcbe gelukzoekers, gereed om u hunne dienden aantebiulen, en waarvan gij u bezwaarlijk ontdaan kunt, na dat gij aangenaamer gezelfchap gevonden hebt. Franfchen, van weezenlijk fatzoen, zijn zeer omzigtig, en zullen u, op het eerde gezigt, niet beminnen; maar een listige, baatzoekende guit zal allerlei foort van vleierij in 't werk ftellen, met oogmerk om uwen vasten gast te weezen voor zijn middagmaal, of wat hij anders kan krijgen. Hij zal bij u zijn, eer gij nog opgeftaan, en na dat gij te bed zijt." „ Waar eenige verzaameling van zeldzaamheeden, penningen, fchilderijen, enz. te zien is, wees daar nooit befcbroomd om een kaartje te zenden, met verzoek om verlof van dezelve te mogen zien. Zulk een verzoek is vleiende voor een franschman, en zal u nooit geweigerd worden; en behalven dit, zult gij, naar alle waarfchijnlijkheid, daarbij eene  Vierhonderdste Brief. 257 i&ene waardige kennis winnen. — Het zijn doorgaans mannen van verftand en wijsgeerte, die zulke verzamelingen maaken, en gij zult misfchien bevinden, dat de Verzamelaar zelve het behaaglijkfte ftuk van zijn kabinet is." . „ 't Is een onveranderlijke regel in de groote fteden van Vrankrijk, dat Wanneer er een klein ipel, om een beuzeling, begonnen word voor den maaltijd, het oogmerk is, om Ba den eeten grof fpel te fpeelen, en dat gij veelal uitverkooren zijt om de dupe van de Historie te worden.44 „ De opfchik is een zeer weezenhjk en allergewigrïgst ftuk van overweeging bij "alle menfchen in Vrankrijk. Een franschman komt nooit voor den dag, voor dat zijn hair wel gekamd en gepoeierd is, hoe flordig hij ook in andere opzigten mag weezen." „ Gij kunt niet ter middagmaaltijd gaan, of na den middag iemand bezoeken, in een overrok zonder aangekleed te zijn, of zonder een beurs in uw hair. Hier tegen te zondigen zou als eene onvergeeflijke vrijheid worden aangemerkt Krijgsluiden hebben, in het ftuk van kleeding, in Vrankrijk, een voordeel boven allen anderen. Die kleeding is in dat Rijk, in veele opzigten, ook best gefchikt voor een vreemdeling." „ In Vrankrijk is het niet gebruiklijk op iemands gezondheid aan tafel te drinken, of wijn te gebruiken na den maaltijd. Wanneer XXX. Deel. R nee  fi58 De Nieuwe Reiziger. het nageregt word afgenomen, neemt men den wijn ook weg." „ Het is verkeerd zig in eenigerhande gefprek, dan het geen volftrekt noodzaaklijk is, ïntelaaten met gemeene luiden, of zelfs met luiden van een middelbaaren ftand. Zij blijven nooit in gebreeke om zig te bedienen van de geringde, gemeenzaamheid van een vreemdeling, om een aantal van onbefcheiden vraagen te doen, en, indien gij hen beleefdlijk antwoord, te befluiten, dat zij uws gelijken zijn. — Kieschheid van gevoelens en befchroomdheid zijn in Vrankrijk niet te vinden, dan bij menfchen van rang. Vrij en ongedwongen te zijn is daar te lande het vastgeftelde gebruik." „ Wanneer welopgevoede menfchen vreemdelingen vleien, zullen zij zelden hunne vleierij rigten tot het voorwerp, 't welk zij bedoelen te dreelen, maar tot iemand van hun eigen landsluiden. — Welke deugden of goede hoedaanigheeden bezit, dat of dat volk! Zullen zij gemeenlijk zeggen, en de Natie noemen, waartoe de begundigde vreemdeling behoort." „ Zelden geeven de franfchen eenig teeken aan de deur, waar zij binnen begeeren te treeden. De befteller opentze, om uwe brieven over te geeven; de Capucijner Monnik, om aelmoezen te vraagen, en de Heer om u te bezoeken. Er is geen middel, om afgezonderd te zijn, dan door uw deur met een fleutel of grendel te fluiten, en wanneer eeni- gen  Vierhonderdste Brief. 259 gen van den middenftand in bezitting van uw vertrek', geraakt zijn, is het zeer moeilijk, om er;ien uit te krijgen, vooral indien gij een vreemdeling zijt. Het laagere foort van franfchen is ten hoogden onderzoekgraag en nieuwsgierig. Het geraas fchijnt een van hunne grootfte vermaaken te zijn. Wanneer flegts een Jongen in gefcheurde kleederen op een trommel flaat, of op een trompet blaast, brengt hij allen, die hem hooren, om zig heen, met den grootften fpoed en de ongeduldigfte nieuwsgierigheid." „ De franfchen geeyen nooic koffij, thee of eenige ververfching, uitgenomen bij bij-, zondere geleegenheeden, aan dezulken, die hen 's morgens of in den avond komen bezoeken." „ Wanneer het weder koud is, het vuur klein en het gezelfchap groot, belet de een of andere jonge franfche lpsbol den geheelen kring eenig genot van het vuur te ' hebben, door zig zelve er juist voor te plaatfen; leggende zijn degen fatzoenlijk over. zijn linkerknie, en zig vleiende, terwijl het geheele gezelfchap hem voor den duivel wenscht, dat de Juffers zig over zijn beenen verwonderen." „ De jaloersheid is in Vrankrijk naauwlijks bekend. Tegen dat het eerfte kind gebooren word, neemt er gemeenlijk eene onverfchilligheid plaats. De Man en de Vrouw hebben elk hunne bijzondere kennisfen, en beiaagen R 2 elk  46b De Nieuwe Reiziger; elk hunne bijzondere tijdkortingen, zo„der door huislijke onéénigheeden geftoord te worden. Wanneer zij des avonds bij elkander komen, is het met eene volmaakte weltevredenheid en, over 't algemeen, met de grootfte welgemanierdheid. Een franfche vrouw, flegte wegen inflaande, bewaart meest altoos het uiterlijk voorkomen, en eene gepaste welvoeglijkheid, dewijl zij zelden aan eenig man m het bijzonder gehegt is. In de zuidelijker deelen van Vrankrijk zijn de vrouwen doorgaans zeer vrij en infchiklijk. Zelden gebeurt het dat de maagden in Vrankrijk verleid worden. De getrouwde vrouwen zijn er de voor. werpen van minnelistige mannen." „ Vraag nooit een franschman naar zijn ouderdom. Dit is de aanftootlijkfte vraag, die gij hem doen kunt, en waarop hij nooit regelregt zal antwoorden." „ Wanneer gij eene overeenkomst maakt met een herbergier, bij welken gij .voornemens zijt den nagt doortebrengen, draag dan zorg, om bedden, kamers enz. daarin te begrijpen, of hij zal u deeze Hukken afzonderlijk berekenen." In grensfleden, of in die waarin bezetting ligt, daar men regt heeft, om uwe pakkaadje te doorzoeken, zal een ftuk van vierentwintig franfche ftuivers, en het verzekeren aan den bedienden, dat gij een Heer en geen Koopman zijt, u zonder vertoef doorhelpen." „ Neem  Vierhonderdste Briep. 161 „ Neem altoos een werktuig mede, om de deuren der flaapkamer, waarin gij flaapt, vast te maaken, en zie toe of er, agter groote fchilderijen, die in de kamer hangen, geene gaten zijn, groot genoeg voor een mensch, om door te kruipen." „ Eindlijk, zieklijke luiden, of menfchen van een zekeren ouderdom, in de zuidlijke deelen van Vrankrijk reizende, behooren nooit het dragen van een katoenen, of fijnen flanellen borstrok, onder hunne hemden, te verzuimen-, uit hoofde der zeer groote ongeldigheid van het lugtgeftel; zijnde hetzelve veel fcherper en doordringender in heete ftreeken dan in koude," * * * Ik had gedagt, hier mede mijn brief te befluiten; maar vermits mij nog maar een weinig van de befchrijving van Isle de France overfchiet, en ik de tijd heb, zal ik het hier bijvoegen. Ik heb de ftad Beauvais, in het diftrikt Beauvoifis geleegen, alleen uit hoofde haarer oudheid een bezoek gegeeven. Zij was reeds ten tijde der Romeinen bekend, wanneer zij den naam van Bellovacum droeg. Julius Csefar zou dezelve veroverd, en haar toen den naam van Cgefaromagus toegevoegd hebben. Niet verre van de ftad toont men nog de plaats, waar weleer de Helden van Romen zig nederfloegen, In 1472 verdeedigde zij zig dapper tegen den Hertog van Bourgondie. Eene R 3 kloek»  acTa De Nieuwe Reiziger. kloekmoedige vrouw werd, uit hoofde haarer dapperheid, waardig gekeurd, om in beeldtenis aan de Nakomelingfcbap vertoond te worden. Men vind haare fchilderij op het raadhuis der ftad; andere bijzonderheeden vind men er niet. De overige fteden van dit diftrikt zijn van te weinig aanbelang, om er uwe aandagt op gevestigd te houden. Het diftrikt, het Laönois geheeten, trok ook mijn opmerking uit hoofde van het Vlek Cerbenij, waar een verwonderlijke Heilig is, St. Marcoul geheeten, welke aan de Koninl gen van Vrankrijk (die kort na hunne Krooning een bezoek aan de houte beeldtenis van deezen Hemelling afleggen,) het zonderling vermogen fchenkt, om, door aanraaking, de kroppen, het koningszeer, of ook wel de fcrofelen geheeten, te geneezen. Gij zult wel lust hebben, om iets van de plegtigheid, bij de geneezing gebruiklijk, te weeten. Zij is deeze: De Koning geeomuniceerd hebbende, worden, op den volgenden dag, de zieken, door de geneesheeren, in 'sKonings tegenwoordigheid gebragt. De ongelukkigen, den Vorst ziende naderen, vallen op hunne knien. De Lijfwagt gaat den Koning vooruit, die met ongedekten hoofde en in eene aandagtige geftalte denzelven volgt. De Patiënten worden, door de Geneesheeren, bij het hair gegreepen, en den Vorst te gemoete geboogen. De  Vierhonderdste Brief. 263 De Koning- fteekt vervolgens de regte hand uit en raakt de ellendigen aan het voorhoofd, onder het uitfpreeken van de woorden: Le Roi te touche; Dieu te guerit! (.De Koning raakt u aan,- God geneest u! —) Veelmaalen heeft men gezien, dat deeze zonderlinge geneeswijze van eene goede uitwerking was. Misfchien deed de fterke verbeelding der Lijders in dit geval alles af, 't welk ik het onderzoek der geneeskundigen bevoolen laat. De Provincie van Islè de France heeft overvloed van bronnen, die minerale en medicinale kragten hebben, hoewel veel te kragtloos om ter geneezing aanteprijzen. De zeldzaamfte van alle deeze Bronnen is die, welke te Senlisfes gevonden Word. Zij doet de tanden, zonder eenige de minfte pijn, uitvallen van elk, die er zijn daaglijkfchen drank uit gebruikt. Inzonderheid is deeze Provincie rijk in groote en meenigvuldige Bosfchen. Die van Boulogne, Vincennes, St. Germain, Compiegne en Rambouillét, munten boven alle anderen uit. Men heeft hier dus een overvloed van brandhout, waarvan niet weinig te Parijs gefleeten word. Aan koorn is hier zulk een overvloed, dat er nog een groote hoeveelheid van naar Pikardie, Fransch- Vlaanderen, Holland, Engeland en elders verzonden word. De weinige wijn, die er valt, is daarenboven nog zeer fchraal; dus word er veel Cijder of Appeldrank geR 4. maakt.  De Nieuwe Reiziger% maakt. Men roemt Parijs als het middenpunt van den koophandel en fabrieken, in deeze Provincie. • De wijze van beftuur is vrij regeïmaatig en gefchikt. Hoe lastig en verdrietig zou het u echter vallen, wanneer ik u die verbaazende lange lijst leverde van alle de bedieningen en ambtenaaren, die hier toe behooren. Ik heb opzetlijk niets van Parijs willen, melden; deeze ftad verdient een afzonderlijken brief. Ik zal u over deeze vermaarde Hoofdftad in mijn volgenden onderhouden. Ik ben, enz» Parijs den i September, 176Q. Vierhonderd Eerste Brief» Befchrijving der Stad Parijs. Na u, Mevrouw! de fchoone Provincie Isle de France te hebben doen kennen, verlangt gij met recht naar eene befchnjvmg van de vermaarde Hoofdftad van Vrankrijk, Parijs naamlijk. Ik zal u tragten te vergenoegen, zonder u met wijdloopi*. heeden te verveelen. Zo dra men de voeten in deeze ftad zet, fe het niet anders als of men in een geheel andere waereld word overgevoerd. De groote volk-  Vierhonderd Eerste Brief. 265 volkrijkheid, het geloop en gewoel, het geraas, het rijden, de ongemeene pragc der gebouwen, de overvloed der winkels, der werkhuizen, der vermaaklijkheden, met een woord, een verzaamling van alles wat onder de zon gevonden word, verbijfteren hier de zinnen van eiken vreemdeling, die aan een jlü verblijf gewoon is. Een mijner goede vrienden vergeleek Parijs niet onaartig bij een Vorstlijk Cabinet, waar men, uit elk waerelddeel, wat bij den anderen vergaderd heeft. Zo wel wijsgeeren als ligtmisfen, vroomen en onvroomen, vinden hier ftof tot vergenoegen. De rijke heeft er een hemel op aarde, en zo de arme al geen genot heeft van den onbedenklijkften overdaad, heeft hij er echter het verrukjijk gezigq van. Ik zal, in het befchrijven van deezen Hemel en Hel, (want dit is Parijs beiden,^) alle mooglijke order zien te houden, en er u eerst de beknopte gefchiedenis van mededeel en. Te midden in de Seine ligt een klein Eilandje, thans La Cué genoemd, 't welk, ter wederzijden, door pragtige bruggen, (waaronder de Pontneuf,) gemeenfchap met het vaste land heeft. De Galliërs verkoozen dit kleine plekjen gronds to.t een verfterkt verblijf, waar zij de aanvallen hunner vijanden konden afwagten, hebbende zij hier en daar, ter wooning, eenige flegte hutten van hout en klei, en mee ftroo of riet gedekt, opgerigt. R 5 ku-  ü66 De Nieuwe Reiziger. Lubienus, de Veldoverfte der Romeinen, gezonden om de rebelleerende Galliërs tot hun pligt te brengen, zag in "t eerst geen kans, om 'hen uit deezen fchuilhoek te verjaagen. Hij vertrok dus, doch enkel met oogmerk, om met een grooter magt weder te keeren, gelijk hij deed. De Galliërs bedugt voor de 'nederlaag, en niet in de handen hunner overweldigers willende ïaaten vallen, verbrandeden hunne hutten en 't geen zij niet mede konden voeren, waarop zij de Romeinen te gemoete trokken, doch' met dat ongelukkig gevolg, dat zij geflagen werden. Julius Caïfer liet daarop de ftad herbouwen, en naar zijnen naam benoemen. Verfcheiden Roomfche Keizers, die alhier zig ophielden, hebben het hunne toegebragt ter verbetering, uitbreiding en veifiering,'van deeze kleine ftad, die men weleer Lutetia noemde. Koning Kloris,'die de Franken beheerschte, maakte, in 't begin der zesde eeuw, er zijn Hoofdftad van, en vestigde aldaar zijn verblijf. Zijne opvolgers deeden, zins een geruimen tijd, het zelfde, en de tegenwoordigheid van deeze magtige Vorften lokte er zo veele bewooners heen, dat men genoodzaakt was, om, buiten den eerstbepaalden omtrek, nieuwe gronden ter bebouwing aantewijzen, waardoor weldra groote voorlieden te yoorfchijn kwamen, die men van tijd tot tijd binnen muuren befloot, waaraan men zo veel fterkte gaf, als men genoegzaam oordeel-  Vierhonderd Eerste Brief. 207 deelde, om de aanvallen der vijanden te kunnen wederftaan. Verfcheiden frankifche Vorften waren Liefhebbers van bouwen. Oude huizen veranderden in pragtige wooningen en Paleizen. De noodzaaklijkheid, die de ftervelingen aanfpoort, om een verblijf te ftigten, waar zij, voor de onguurheeden van weêr en lugt, zig bergen kunnen, bragt fchielijk de zugt voort, om dat verblijf zo gemaklijk en pragtig te maaken als hun vermoogen toeliet. Elk deed' dit op zijne wijze en vergenoegde er zig mede, voor een korten tijd; want weldra werden de bouwers naarijverig op elkander. Niet te vreeden met zig alles te hebben aangefchaft, wat zij voor zig zelf voldoende rekenden, wilden zij zig niet door hunne buuren zien overtreffen, zelf niet in 't ftuk van beuzelingen en overtolligheeden. Men dreef derhalven, ook in de bouwkunde, de pragt en overdaad tot een uitterfte, en de een ging altoos, in dit foort van verkwisting, een ftap verder dan den ander, en zie daar, naar mijn inzien, de voornaame reden, waarom men, naar evenredigheid, in de groote en rijke fteden, meer uitbundige heerlijkheid in de gebouwen aantreft, dan in de kleinen. De lust tot het oprigten van nieuwe wooningen, of liever de noodzaaklijkheid, uit hoofde van den ontzaglijken toevloed van luiden, die verkoozen zig te Parijs nedertezetten, was zo buitenfpoorig groot, dat ver'- fchei-  268 De Nieuwe Reiziger, fcheiden Koningen er een verbod tegen moeiten doen, en bepaalingen maakten, tot hoe verre men bouwen mogt, op zwaare boeten voor de overtreeders. Misfchien heeft men hierin de voornaame reden te zoeken, dae men, toen men belet werd, om zig gelijks gronds uit te breiden, zijn toevlugt tot de hoogte nam; want een ontzaglijke menigte huizen hebben zeven, agt, negen en zomtijds meer verdiepingen. In hoe verre de Vorften, die dergelijke verboden deeden, de gezondheid hunner onderdaanen in opmerking namen, laat ik de geneeskundigen beflisfen. Men zou de gedaante der ftad rond kunnen noemen, indien men er flegts een zeer onregelmaatig rond door gelieve te verflaan. Men heeft zes goede uuren werk om, ftijf doorftappende, deeze ftad rond te wandelen. Een arbeid, dien ik met het uitterfte vermaak verrigt heb, doch waartoe men vrij veel ge* duld en goede beenèn behoeft, vooral wanneer het regenagtig weder is. Genoegzaam op de helft word de ftad doorfneeden door de rivier de Seine. Het reeds befchreevea Eilandje La Cité word er door omvat, en maakt thans bijna het middenpunt van geheel Parijs uit; men heeft er vervolgens nog twee Eilandjes digt bij elkander, als dat van Notre Dame en Louvier, Deeze rivier heeft dikwils groote verwoeftingen aangerigt, door buiten haare oevers te treeden,. De oyerftroomingen van 1526, 1579 en  Vierhonderd Eerste Brïef. 269 en 1658 zijn nog niet uit het geheugen. Bij den eerstgemelden watervloed, werden de huizen van de voorflad St. Marcel tot aan de tweede verdieping door het water beklommen! Men berëkene hier uit de geweldige fchade, die uit deezen ramp voortvloeide. Men heeft wel getragt, om dergelijke vreeslijke, onheilen in 't vervolg te verhoeden: doch het zij men zulks aan de al te groote onkosten moet wijten, die de middelen ter afweering der gevreesde onheilen zouden veroorzaaken; het zij men hoopt, dat een kwaad, 't welk flegts naar een groot verloop van jaaren gewoon is te verfchijnen, onzen leeftijd wel zal agterblijven! — Althans men heeft niets van het geen men deswegens begonnen heeft, tot nog toe, volbragt. De bruggen over deeze rivier verdienen alzins hunne befchouwers, — Befchrijvers zou ik niet durven zeggen; want waarlijk, men zou droog en gebrekkig moeten zijn, en dit is iets, dat vooral niet vallen moet in het denkbeeld, 't welk gij u van deeze bruggen te maaken hebt. Alles is er grootsch en fchoon, en eene zo voornaame ftad, als Parijs is, overwaardig. Niet flegts worden deeze overgangen door ontelbaare menfchen betreeden, door eene menigte van winkels en kraamen bedekt, maar men heeft van daar ook een heerlijk uitzigt over de Seine en al derzelver drijvende bewooners en bebouwers. Zijnde Parijs, door middel van deeze rivier, het middenpunt  270 De Nieuwe Reiziger. punt genoegzaam van een goed gedeelte des koophandels van deezen oord van Vrankrijk. Begrijp dus hoe iemand, die het heerlijke der kunst, het grootfche der natuur, de gezegende vrugten der werkzaamheid, en het menschdom in volle bezigheid, of in volle pragt, met al zijn verfhnd en grillen befchouwen wil; zig op deeze bruggen verlustigen kan, waar hij een jaar zou kunnen v:rtoeven, en echter geftadig iets nieuws zien. Vermits deeze bruggen niet geleegen zijn, om alles, wat uit de eene helft der ftad in de andere begeert te zijn, over te brengen, kan men zig, door daartoe gefchikte fchuiten, laaten overzetten, voor een klein geld. Iets dat vermaaklijk, doch zomtijds gevaarlijk is. Uit deeze rivier word ook, door zekere werktuigen, ten dienfte der burgerij, het water in de ftad gevoerd. Men kan onmooglijk zig een bezef vormen van de leevendigheid, die onöphoudlijk langs de boorden der Seine, in de ftad, zig voordoet. De heerlijkheid en menigvuldigheid der gebouwen is er, boven alle verbeelding, fchoon en groot. Een beminnaar van de waereld kan midden in haar volst genot leeven, zonder dat hij de Seine uit het oog behoeft te verliezen. Wat de fluitingen of poorten der ftad betreft : de eigenlijk gezegde poorten zijn meestal pronkftukken, en enkel tot fieraad dienende. De poort van St. Denis is ter gedagtenis va» Lo-  Vierhonderd Eerste Brief. ü?x Lodewijk den veertienden geftigt, bij gele» genheid, dat hij in 167a tot in het hart dec Nederlanden doordrong. Alle de verfieringen, op dit zege-geftigt, zijn toepaflijk op die gebeurtenis. De Nederlandfche maagd maakt aldaar een droevig figuur; er ftaat, om den aanfchouwer de reden deezer bedruktheid te doen weeten, onder gefcbreeven: L'at Lodewijk de Nederlanders, uit hoofde hunner ondankbaarheid , getugtigd heeft! Eene menigte andere poorten van dit flag, en tot foortgelijke einden gefchikt, vind men allerwegen. Eenigen zijn zeer fraai; anderen middenmaatig, en nog anderen fchijnen enkel met oogmerk gebouwd; om den doortogt te hinderen. De poort, bekend onder den naam van het kleine Chatelet, word daaglijks ten minften honderdduizendmaal vervloekt. Ontelbaare menfchen gaan er aanhoudend heen en weder, fchoon het er naauw en donker is, en men het waarlijk voor een geluk rekent, er aan klederen of lighaam geheel onbefchadigd door te genaken. De eigenlijke affluitingen der ftad beftaan in omtrent zestig Barrières of fluithekken, waarbij men de Commizen vind, gefield om de rechten der in- en uitgaande goederen te ontvangen; Deeze heeren hebben de vrijheid, om alles te doorfnuffelen, wat gij begeert in Parijs te brengen. Zeker is het echter, dat zij niet onomkoopbaar zijn, en vooral, wanneer het gebeurt, gelijk zeer dikwils het geval is,  De Nieuwe Reiziger. is, dat men het druk heeft met in* en ui£ gaan; dan kan men met dertig a veertig franfche ftuivers al zeer veel uitrigten. De grootte en digtbebouwdheid van Parijs kunt gij eenigermaate afmeeten uit het getal der huizen, het welk over de drie en twintig duizend bedraagt, waar van, gelijk ik reeds gezegd heb, de meeften zeven, agt, ja! negen verdiepingen hebben, die allen bewoond worden. Het getal der Inwoonders bedraagt, naar de beste berekening, omtrent zesraaalhonderdduizend menfchen. Men voege hier nu het ontzaglijk aantal van vreemdelingen bij, die geen vast verblijf hebben, en men kan eenigermaate opmaaken, welk een gewoel hier daaglijks weezen moet, van luiden, die dus als op elkander gepakt woonen. De voorraad, die zo veele monden verëifchen, bezorgt een handel, waarvan etlijke duizenden, een rijk beftaan vinden, 's Jaarlijks zou men hier bij de honderdduizend lasten koorn (Amfterdamfche maat,) gebruiken. Een zelfde getal vaten wijn, zonder de brandewijn, het bier, de cijder enz. te rekenen, worden er insgelijks gefleeten. Het vee, dat er geflagt word, is onberekenbaar» Men heeft er ook visch, inzonderheid karpers, waarvan de Parijzenaars groote liefhebbers zijn. Het brood is, als men het uit de ftad heeft, van het beste niet; doch in dit gebrek voorziet men, door een zeer lekker, fijn, wie brood, dat  Vierhonderd Eerste Brief. 273 dat van buiten word ingevoerd, en Pain de genesfe genaamd word. De wijn, die omftreeks Parijs gewonnen word, is fchraal, dus gebruikt men er meest Bourgogne of Champagne wijn. Op eenige plaatfen van de ftad, heeft men zeer goed water, vooral wanneer het Bronwater is. Een vreemdeling behoeft in deeze flad niet verleegen te zijn, indien anders zijne geldmiddelen zig maar in een goeden ftaat bevinden, om aan eeten, drinken, klederen, gezelfchap, vermaaken, enz. te komen. Op eenen wenk is alles daar, voor hem, die met zijn gouden of zilveren crediteurs in de hand, begeerte naar het een of ander van deeze dingen toont. De veele duizenden gaarkeukens bieden u elk oogenblik van den dag, eene welbereide tafel aan, waar men alles krijgt wat men verlangt. Waar men zig naast een Peruquier, of naast een marquis kan nederzetten, en door beiden, met de grootfte hofiijkheid, onthaald worden. De prijzen der eetportien zijn bepaald, en de geregten wandelen doorgaands van de duurfte tafels naar de goedkoopften. Dunne foep is altoos een vast artikel, dat ter voorbereiding van den maaltijd dient. In eene dier gaarkeukens, waar de toeloop wel het grootfte was, ontdekte ik toevallig het geheim, om alle dagen een zelfde portie foep te kooken, en echter genoeg te hebben, offchoon er honderd eeters meer mogten komen dan men verwagtte. In dat geval naamlijk verlengde XXX. Deel. S men  274 De Nieuwe Reiziger. men de foepketel met honderd porden gekookt water. Er zijn veel gasten geweest! Zei mij een Peruquier, fchoon op dat oogenblik, waarin hij binnen kwam er zeer weinig wa. ren. Hce weet gij dat? Vroeg ik. Ik proef het aan de foep, antwoorde hij en vertelde mij daarop het geheim. Dat ftaat u niet al te best aan! hervattede ik. O! het doet wel; nep hij, ik ben blijde als God de goede luiden zegent, en de foep blijft toch foep. Hotels, Logementen, Herbergen, Wiinfpee!- en hoer- huizen zijn hier in geen minder overvloed. Men kan hier op allerhande wijzen onthaald worden. Die er zindlijk, gemaklijk, ftil en goedkoop wil leeven,'heeft flegts eene goede keus te doen, en die er binnen weinig uuren armoede, ziekte, ja! den dood zig op den hals wil haaienontbreekt het er geenzins aan geleegenheid. Het fpel is eene geliefdkoosde bezigheid, en, bij het grof fpeelen, kan de vreemdeling, indien hij zelf geen valsch fpeeler zij, doorgaands zig verzekerd houden van eindlijk alles te zullen verliezen. De Meisjes zijn er pragtig gekleed; zijn bevallig en verlokkende. Zij verftaan de kunst van betovering in den hoogften graad beurtlings weeten zij den collegiant en den Jigtmis te behaagen en te verleiden. Zij geeven zig prijs op allerlei wijzen, men kan ze bij 't uur, bij den dag, de week, de maand, het jaar en langer krijgen. De minnaar echter, die getrouwheid bij haar zoekt, bedriegt zig  Vierhonderd Eerste Brief. 275 .zig geweldig. Terwijl zij hem op haarert boezem drukken, zien zij reeds orer hem heen, om een ander toetelonken. De minnehandel baart hier dat opzien niet als wel elders. De getrouwde Vrouwen pleegen dezelven dikwerf zo gerust, bijna onder het oog hunner Egtgenooten , als of hunne fnoeperijtjes onder de voorwaarden van hun Huuwlijks-contraól befchreeven waren. Gij kent het oude fpreekwoord: Les hemmes de Paris-, Enchainent tous, excepté leurt Maris. De Jongelingen, die men herwaards zend, om er de waereld te leeien kennen, en niet van een getrouw, ftaödvastig en kundig Opzigter voorzien zijn, kennen ze zeer fchielijk, maar gemeenlijk tot hun volflagen verderf. In alle deeze Huizen vind men altoos te leezen, niet flegts een Zundvloed van franfche nieuwspapieren, maar ook de Couranten uit Duitschland, Engeland, de Nederlanden enz. Onophoudelijk gaan ook de kaakebeenen der drinkende Franschjes, die u met een hoope nieuws overlaaden, zo uit de Opera's, de Bals, Schouwburgen enz. als van de klederen die de Koninglijke Familje draagt, of van hunne vorstlijke gelaatstrekken bij deez< of geene geleegenheid. Staatszaaken zijn er, (in deezen tijd,) weinig het onderwerp der gefprekken, en hoe kunnen zij dit ook zijn, daar men zo ontzaglijk, veel vrolijke dingen S 2 te  276 De Nieuwe Reiziger. te verhandelen heeft, en het de geaartheid der Franfchen is, om altoos vrolijk te weezen. Een ander foort van nuttige uitfpanning zijn de baden, waarvan men veel gebruik maakt. Een grootaantal Burgers voorzien zig van koperen of houten badftoven, zo groot dat men er gemaklijk tot den hals toe in 't water zitten kan. Anders heeft men ook openbaare plaatfen, ter baading, aan de rivier die men wil dat wel zo gezond zijn. Aan wandelwegen ontbreekt het hier in \ geheel niet. Ten noordoosten van de ftad leveren de wallen de fchoonfte dreeven en laanen op, welken men begeeren kan. Verfcheiden rijen boomen maaken de afperkingen zo voor de rijtuigen als voor de voetgangers, en men kan verzekerd zijn, van, bij maar eenigzins goed weder, er altoos een menigte wandelaars aan te zullen treffen. Deze zo onfchuldige als gezonde uitfpanningen kan men hier, op deeze wallen, een paar uuren voortzetten, zonder dat men verpligt zij tweemaal den zelfden weg te gaan. Men onderhoud er een goede order, zo met het ftuiven te beletten, door, bij droogte, de paden te laaien begieten, als met andere beletzelen uit den weg te ruimen. Van afftand tot afftand vind men fteenen zitbanken, waarop de moeden kunnen uitrusten. De wandelplaats voorbij de Tuilleries is niet minder fraai en vermaaklijk. Elk die wil mag er wandelen, doch de Koninglijke Fa-  Vierhonderd Eerste Brief. 277 Familje alleen mag er rijden. Men komt van daar in de zogenaamde Elizeefche Velden; een groote uitgeflrektheid gronds, fierlijk en aartig beplant; waar de goede fmalle gemeente zig gewoon is te verlustigen. Een menigte andere openbaare tuinen en parken vind men allerwegen, en weinigen zijn er, waarvan niet, vooral in den Zomer, een zeer naarftig gebruik gemaakt word. De verliefden vooral treeden hier ten toneele, en zij, die een kostwinning van de wellust maaken, zijn hier inzonderheid bedagt, om er hunne ftrikken te fpannen en hunne vergulde lokaazen uittewerpen. Mijn goede eenvoudige Vriend * * *, altoos aan zijn ftil en zedig lladje gewoon, hier voor de eerstemaal verfcheinende, had er naauwlijks zijn voeten gezet, of een Dame, zo hem dagt van den eerden rang, aan haare klederen en rijke diamanten te oordeelen, zwikt en valt genoegzaam regt voor hem neder. Daadlijk fchiet hij toe en rigt haar op. Met de uitgezogtfte woorden van vriendlijke beleefdheid betoont zij hem haare dankbaarheid en verzöekt flegts, om haar na de naafte zitbank te willen geleiden. De pijn in haar been neemt toe: zij wil dat mijn menschlievende Vriend zig niet langer ophoude! hij integendeel wil haar naar huis geleiden. Zij weigert. Hij houd aan en eindlijk flaat zij, fchoon met tegenzin, zijn verzoek toe. Hij neemt een koets, die hier altoos bij de hand, S 3 en*  278 De Nieuwe Reiziger. en, voor een klein geld, tot elks dienst zijn. De Dame geleid hem op de zevende verdieping. Hij moet zitten , cn ondanks alle weigeringen , hij moet drinken. Zij onthaalt hem met eene vriendlijkheid, waaraan de goede zukkelaar niet gewoon was. Zijn hart klopt met verdubbelde tikken. Zij word gemeenzaamer; zet zig op zijn fchoot, — en, om kort te zijn, des morgens kwam mijn Vriend weder, met even zo veel geld in zijn zak, dat hij de koets, die hem te huis bragt, betaalen kon, fchoon hij een goede beurs had medegenomen. Ik gaf hem een kleine vermaaning. Hij werd befchaamd en boos op zig zelve; (fchoon dergelijk een flimme Feeks gemaklijk al de Aartsvaders zou hebben kunnen verleiden,) en zwoer, om nooit, al vielen al de Dames van Parijs voor en ter zijden hem neder, een enkele vinger te zullen uitfteeken, om hen optehelpen. Op alle Zon — en Feestdagen, vooral op kermisfen of andere groote Vreugdetijden, zijn de plaatfen des vermaaks opgepropt met Volk. Verfcheiden heilige omgangen , als wanneer men de huizen en ftraaten opfchikt, geeven ook ruime aanleiding, om aarvde groote zugt der Franfchen tot vermaaken, in allen opzigten , te voldoen. De Schouwburgen en Opera's zaaien, waarvan er verfcheiden zijn, worden als dan fterk bezogt; zomtijds is er geen duimsbreedte plaats voor geld te bekomen. Wanneer er een "behaaglijk en bemind ftuk ge- fpeeld  Vierhonderd Eerste Brief. 27.0 fpeeld zal worden, moet men al eenige uuren van te vooren in de weer zijn, om er plaats te neemen. Aan andere fpelen, als koordendanzers, Marionnetten enz. heeft men ook geen gebrek. In het zogenaamde Hotel de Dieu komt de Godsdienst in 't fpel. Aldaar vertoont men deszelfs heilige Verborgenheeden, door middel van Wasfche Poppen, welken de Franfchen even zo lugtig befchouwcn en zo grappig beöordeelen, als de houten beelden, die de pcrfonadien van Jan klaasfen en zijne geëerde Familje verbeelden. Om kort te zijn, wil men heilige of onheilige, wreede of menschlievende, lompe of kundige, onkostbaare of kostbaare uitfpanningen hebben, men verklaare zig flegts, en daadlijk hebt gij drie a vier gedienllige Franschjes .bij u, die voor eenige weinige Huivers u overal heen geleiden; waar gij begeert. Intusfchen vergist hij zig deerlijk, die hier de menfchen, bij zulke plegtige geleegenheeden, naar hunne klederen en opfchik zou willen beöordeelen. Hij die, den voorigen dag, u de maat van een paar fchoenen, of van een kleed nam, komt u den volgenden te gemoete, hoog hu 't •hair gekapt,- met den hoed onder den eenen, en een Dame, a la première mode, aan den anderen arm; fcbitterende van zilver en goud en met eene houding, die waarlijk een burgemeester, in alle andere Landen, vereeren zou. Tot lof mijner Franfchen evenwel moet ik er bijvoegen, S 4 dat  280 De Nieuwe Reiziger. dat gij hem, in dat zelfde oogenblik van verheerlijking, over het flegte leder uwer fchoenen, of de al te groote engte van uw kleed, kunt aanfpreeken, zonder dat hij zig fchaamen zal, om u, ten aanhooren van anderen, hierover te fpraak te ftaan, even als ware hij in zijn daaglijkseh gewaad. Bij geleegenheid meld ik u meerder van deeze beroemde Hoofdftad. Intusfchen , blijf ik , enz. Parijs, den 10 September 1760. Vierhonderd Tweede Brief. Vervolg der befchrijving van de Stad Parijs. De Stad Parijs heeft men van ouds in zeer onderfcheiden deelen verdeeld. De geduurige veranderingen in deeze verdeelingen werden veeltijds noodzaaklijk, uit hoofde der onöphoudlijke vergrootingen, die nu eens aan deezen en dan weder aan geenen kant voorvielen, en waarvan men de evenredigheid poogde te bewaaren. Tegenwoordig volgt men de verdeeling, welke door eene Koninglijke ordonnantie, in 170a, werd vastgefteld en waarbij Parijs in  Vierhonderd Tweede Brief. s8i twintig kwartieren onderfcheiden word. Ik zal u niet lastig vallen met het opnoemen van derzelver naamen. De ftraaten deezer kwartieren zijn vrij ongeregeld. Veelen derzeiven zijn eng en vuil, en den zindlijken wandelaar is het niet aanteraaden dezelven te bewandelen naar een ftortregen, of wanneer het m den winter zig tot dooien zet» De breede ftraaten geeven een heerlijk gezigt, door hunne hooge en pragtige gebouwen. Verfcheiden deezer ftraaten zijn zeer regt en verwonen, om zo te fpreeken, aan een enkelen oogöpflag , een verzaameling van Paleizen en Vorstlijk gebouwde huizen, waarvan men gevoeglijk eene taamlijk groote ftad zou kunnen formeeren. Men telt bij de duizend ftraaten in Parijs, waarvan de naamen, op blikke bordjes, aan de hoeken van dezelven, te leezen ftaan, dat een groot gemak aan de Bewoonders verfchaft, wien het anders onmooglijk was, om verre van huis moetende zijn, te regt ter geraaken. Men heeft in de ftad tagtig groote pleinen, waarvan eenigen tot gemak van den daaglijkfchen handel en anderen ter heerlijkheid en vereeuwiging van zommige franfche Koningen verftrekken. Op de plaats der overwinning praalt de kunftige beeldtenis van Lodewijk den Veertienden, 't Is dertien voeten hoog en van verguld metaal. Onder het zelve leest men ; y\ro immortalï,, § 5 D0  c8a De Nieuwe Reiziger. De verderfden vereeren zo min als de opfchriftcn een menschlievend Vorst. De •Vleierij heeft hier te veel gedaan,, om haar oogmerk te bereiken. De Becldtenisfen van deezen Vorst vind men nog op verfcheiden plaatfen. Dat, het welk men op de Plaats der veroveringen zien kan, is kundig en groot. Het zou in eens, zo men zegt, gegooten zijn. Het word verbeeld te paard zittende, en gij kunt begrijpen, welk een gevaarte het zijn moet; daar men verhaalt, en ik geloof het, dat in den buik van dit paard, twintig menfchen, tien ter wederzijden, aan een tafel zouden kunnen zitten. Zulk een metaalen brok is zekerlijk te groot voor den tijd om te kunnen verzwelgen. Voor Lodewijk den Vijftienden is men thans bezig om een ge. denktekerf opterigten. • Het moet in de daad ftreelende voor den menschlijken 'hoogmoed zijn, om, bij leevenden lijven, reeds zijn eigen vereeuwiging te kunnen befchouwen. Alle deeze Pleinen leveren» het deft4gftë en heerlijkfle gezigt op. Majedeit en pragt vertoont zig hier van rondomme, en men moet geen ziel hebben of blind zijn, wanneer men bij de eerde befchouwing van zommigen deezer kunstplaatfen, niet verrukt word. In het bezigtigen van de meesterdukken der kunst worden wij altoos getroffen, wanneer het waarlijk kunst zij; welk een uitwerking moet dan eene bijna onöverzienlijke verzaameling van foortgelijke fchoone gewrogren niet  Vierhonderd Tweede Brief. 283 f niet op onze ziel hebben, als die in eens, mee de volkomen verberging van alderzelver misdagen, zo ze die hebben mogten, voor de fteeds verraschte verbeelding komen! veelvuldige marclplaatfen, die hier zijn, worden zommige in de open lugc, maar meestal in de Hallen gehouden. Déeze Hallen zijn huizen of winkels, welken overdekte gaanderijen voor zig hebben, en waar koopers en kijkers voor regen en wind befchut zijn. De overvloed, die zig op deeze koopplaatfen voordoet, is onbefchrijflijk. Mijn vriend * * * drukte zig niet onaartig uit, toen hij voor de eerftemaal deeze winkels, waartoe een geheel kwartier van de ftad is afgezonderd, befchouwde. Indien, zei hij, alle de ftervelingen de handen aan 't werk geflagen hadden, zouden zij geen grooter en verfcheidener verfchot van waaren en kunstftukken hebben kunnen voortbrengen. Nu zou ik moeten overgaan tot de befchrijving der openbaare gebouwen, zo Paleizen, Kerken, als andere geftigten van verfchillende gebruiken! Maar welk een vervaarlijk dik boek zou ik u dan moeten fchrijven, en welk een uitgeftrekt bouwkundig verftand zou ik moeten bezitten? en wanneer ik dan alles in de uitterfte order en met de angstvalligfte naauwkeurigheid had opgefteld,' zoud gij het voorzeker niet leezen. Derhalven, Mevrouw! zal ik die ontzaglijke moei-  284 E^e Nieuwe Reiziger. moeite fpaaren en flegts uit duizenden u ter loops op een enkelen wijzen. In de oude ftad vind men het oude Paleis. Men gaf het den weidfchen naam van het groote Paleis der Koningen van Vrankrijk, om het daar door van een kleiner te oni derfcheiden, waar in Koning Clovis nu en dan zijn intrek nam. Dit groote Paleis was de beftendige woonplaats der Franfche Vorften tot op Lodewijk den Twaalfden; in wiens tijd het door een zwaaren brand zeer gefchonden werd. De Vorst echter heeft het wederom in order laaten brengen, en het doen dienen ten gebruike van het Parlement en de hooge Gerechtshoven. Onder de zeldzaamheeden telt men de, wegens zijn grootte, berugte marmeren tafel'. In de vonnisfen , door de Maarfchalken uitgefprooken, word er nog telkens aan gedagt, uit hoofde van zijn gebruik, om er de uitfpraaken aan te doen: aan de marmere ta~ fel van het Paleis. Er zijn fraaiheeden aan dit aloud geftigt, maar teffens ook wanftaltigheeden, het welk daar aan moet toegefchreeven worden, dat men zo veel van het oude behouden heeft als de brand overliet, en men er nieuw aanbouwde in een fmaak, die te veel van de voorige verfchijde. fa De Louvre; dit Paleis zou zijn naam ontleenen van de wolven, die, toen het, in oude dagen, nog buiten Parijs ftond en  Vierhonderd Tweede Brief. a8g en ten Jagthuis der Koningen verftrekte, zig daaromftreeks in groote menigte lieten vinden. Toenmaals diende het ook voor een kasteel, en was met de noodige fterkten Voorzien, om de ftad te bedwingen. Verfcheiden toorens had dit gebouw, inzonderheid een, de Tooren van de Louvre geheeten, aan welken alle groote Leenen en Heerlijkheeden des Rijks nog leenroerig worden genoemd. Lodewijk de Veertiende liet dit oude gebouw voor 't grootfte gedeelte afbreeken en een geheel nieuw in deszelfs plaats zetten. Men is nog bezig met dat gebouw te voltooien. Inhetzelve heeft den toegang tot de algemeene geneesvrouw moest bezorgen. Zijn Eerwaarde gaf zo hoog en breed op van de verwonderlijke geneezingen zijner Patronesfe, dat mijn hospes nu al geen oogenblik meer twijffelde, of hij zou gezond, tegen den avond, tot de zijnen kunnen wederkeeren. Hij toonde ons ook een geheel magazijn met krukken, breukbanden en dergelijken tuig, waarmede de lijders herwaards waren komen zukkelen, en die ze hier hadden agtergelaaten, vermits zij ze niet meer noodig hadden. Hij las ons eenige getuigfchriften voor, en gaf' ons zo veel verzekeringen van de egtheid, dat ik waarlijk geloof, dat, zo er ziekten zijn, die door de inbeelding geneezen kunnen worden, het hier de plaats daar toe is, mits dat men een goed, gemaklijk catholijk geloof medebrenge. Eindlijk bragt hij ons voor het altaar, waarop een vuil afzigtlijk houten beeldje geplaast was, dat, pragtig en kostbaar opgefchiktj de heilige Moedermaagd verbeeldde. Het eenigfte, dat nu mijn zieke hospes te doen had, was eenige misfen te laaten lezen , en verder de moeder Góds om geneezing te bidden. Aan dit alles voldeed de vroome man, en zedert verfcheiden dagen, wagt hij nu, fchoon vrugtloos, op zijne herflelling. — Zekerlijk, zegt hij, zijn mijne zonden te groot! en hiermede verdwijnen alle de zwaarigheeden, die men tegen den breedfpreekenden Priefter en het wonderdoende Maria - beeld kan inbrengen. Wan-  Vierhonderd Vierde Brief. 307 Wanneer zullen alle deeze dwaasheeden een einde neemen? wanneer zullen de geestlijken ophouden, om het hoog gezag, tot dergelijke onteeringen van alle gezond verftand, te verleiden en te misbruiken? wanneer zal hec de menschlievende hemel behaagen, om zijne fchepzelen her gebruik hunner reden te hiaten genieten, of liever, wanneer zullen de fchepzelen ophouden met hunnen Oorfprong zo belachlijk als wreed en barbaarseri, aftefchilderen ? ' Vergun mij, Mevrouw» nog een klein Maaltje bijtebrengen der geestlijke zotternijen, uit deezen omtrek ontleend. In de ftad Vendome, een dagreizens van hier, word in de Abtdij La Maifon de Dieu, in een flesje, een traan bewaard, welken door den Heiland geflort zou weezen, en door een zijner difcipelen zorgvuldig opgevangen, bewaard, en van hand tot hand en van eeuw tot eeuw is overgeleverd geworden, en die eindlijk hier ter ftede post vattede. Dit fleschje ontkwam de verwoefting, door de onroomfchen, in 1562, alhier aangerigt, op eene wijze, die de heilige traan belangrijker maaken moestin 1428, verleende de Graaf van Vendome aan deeze ftad het voorrecht, om dit flesje, eens in het jaar, plegtig en godvrugtiglijk, langs de ftraaten rond te draagen; terwijl dan teffens de vrijheid aan een gevangenen gegeeven word! 't Is waar, de Franfchen behandelen dergelijke wonderwerken, overblijfzels en ommegangen op de lugtigfte wijs, zonder zig verder er mede te bemoeien, dan den V 2 tijd,  308 De Nieuwe Reiziger, tijd, dat zij ze zien of bijwoonen; maar de inftandhoudmg van dergelijke ergernisfen op hoog gezag, kunnen echter niet naarlaaten verbaazing te verwekken, bij alle mijne oordeelkundige Vaderlanders. Ik heb verfcheiden plaatfen in deeze Provincie bezogt, doch van de meeften, behalven derzelver aangenaame ligging, vrugtbaarheid en vrolijkheid der Invvoonders, valt weinig te ( zeggen. De bijzonderheeden, die er te zien zijn, zijn in te klein aantal en van geen genoegzaam belang, om befchreeven te worden, en ook is er niets lastiger voor Schrijver en Leezer, dan dat haatlijke ééntoonige, van te moeten zeggen, daar ftaat dit kafteel, daar ftaat dat kafteel, gindsch is nog een ander kafteel, dat kafteel is zo hoog, dat zo breed enz. Geene bijzondere ontmoetingen had ik op mijne korte reis door dit vermaaklijk gewest. Het kan zijn, dat ik al te zeer met mijn Vaderland ben ingenomen, maar mij dunkt, dat op de meede plaatfen van Vrankrijk, het leeven veel genoeglijker en gezonder, dan ergens elders, kan gefleeten worden. 't Is niet zo zeer de overvloed als wel de te vreedenheid, die mijne Landgenooten het wenfchelijkst geluk doet fmaaken. Meer dan eens heb ik, voor een klein geld, geheele huisgezinnen gelukkig gemaakt, voor een halven dag; — en hoe veel zegt het niet, een halven dag gelukkig te mogen weezen? — In deeze zelve Provincie kwam ik aan een gehugt waar eenige hutten ftonden, die men ■ als  Vierhonderd Vierde Brief. 309 als ter loops van klei en ftroo had opgeflagen. De geheele Volkplanting was in beweeging. Elk had zig ten besten opgefchikt, met de fieraaden, die geen geld kosteden en door de natuur allerwegen in overvloed aangebooden werden. De "hutten waren insgelijks verfierd, en alles kondigde een kort op handen zijnde feest aan. Ik zogt te vergeefsch naar een herberg, (vermits ik lust had om het einde ■ te zien van eene onderneeming, waariji deeze geheele maatfchappij deel nam,) maar naauwlijks had een der- jonge dogters mijn begeerte vermaan, of alle de hutten veranderden voor mij in Logementen. Weldra vernam ik, dat hier de. bruiloft van een jong paar ftond gevierd te worden. Men had er de gewoonte, om bij zulke gfleegenheeden, op gemeene kosten, vrolijk te weezen, en de nieuwe Egtelingen van groote uitgaven te ontheffen. Wijn was er in ruimen overvloed, als ook vleesch, groenten en wat verder deeze landftreek aan eeten en drinken opleverde; maar de geldmiddelen deezer maatfchappij waren op verre na niet toereikende genoeg geweest , om fpeelluiden te kunnen huuren. Ik hoorde zulks, daar ik er naar vroeg, als niet gewoon zijnde, om dergelijk vermaak bij zulk een feest te misfen. Het ganfche gezelfchap betuigde mij deswegens zijn lecdweezen, echter niet twijfelende, of ik zou buitendien wel te vreeden vertrekken. Ik riep een jongen knaap ter zijden en vaardigde hem af, met een blijder boodfchap, dan ik geloof dat hij ooit gedaan had. Het  3io De Nieuwe Reiniger. Het leed niet lang of hij kwam met een bende Muzikanten weder te rug. De ganfche faamenleeving keek met verrukking op, en mauwlijks kon zij gelooven, dat deeze ter haarer verheuging kwam. Ik verflikte bijna in de omhelzingen, en geduurende mijn ganfchen leeftijd heb ik nooit zo veel hartlijke kuschjes van de heffte lipjes ontvangen, als heden in den tijd van tien minuuten. Ik deelde vervolgens mijne bevelen uit; want nu was ik het hoofd deezer maatfchappij geworden. Er ontbraken nog eenige kleinigheeden, die ik vervulde. Alles wat in deezen oord ademde, begon daarop te eeten, te drinken, te zingen en te danzen, onder het zo aangenaam muziek, als deeze heeren dorpkunftenaars maaken konden. Het was avond eer wij het wisten, en de dageraad begon aan te breeken, eer wij nog aan den nagt gedagt hadden. Alles was gelukkig en vergenoegd! — Toen de zon bijna op zijn hoogst was, dagt ik om mijn vertrek. Ik ging in de hut van de Nieuwgetrouwden; ik vond er twee , engelen, die het hoogfle der aardfche zaligheeden, dien nagt, op een flroozak, genooten hadden. Zij verzekerden mij, dat zij beiden gelukkig zouden weezen, en ik ben zeer geneigd, om deeze hunne voorzegging te gelooven. Gij, flervtlingen! die de" Paleizen bewoont, komt hier, ziet en leert, wat men nodig heeft, om waarlijk gelukkig te worden. Ik ben, enz. Orleans, den 20 O&ober, 1760.  BLADWIJZER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, in dit Dertigfte Deel begreepen. Driehonderd Negenentagtigste Brief. Vervolg van de Franfche gefchiedenis. CBladz. arel de Zevende. Zijn Carafter. - i De edele en grootmoedige Bijzit. - - * Tennne d'Arc, of de maagd van Orleans. _ 3 f HonWe bedriiven van dit Landmeisje 4 Z§ voorzegt de zalving van den koning te Rheims. Deeze voorzegging vervuld. - 5 WreSe, barbaarfche dood van deeze Heldin 6 SS'Suf^'Wöffer-zijner rijkdom- 7 men en Vaderlandliefde. - J Lodewijk de Elfde. - - " cwi- Pirafter van deezen Vorst. - V Oplfelderefd denkbeeld van den Christen- godsdienst in deeze dagen. - Het verbond des -algemeenen Welzijn,, een ^ tfiaSfe^ ^r Zwitzers ,3 De inftelling der Posterijen. - - l lS Dood van Lodewijk Jen Elidei^ - ^ Carel den Agüle. - ^ " Hij trekt met zijn leger naar Romen - *7 Zijne Zegepraal en diepe vernedering « Lodende twaalfde; zijn_ braafheid, g Zijne egtfcheiding en overwinningen. - g Het kameriikfche Verbond. - " * Df, Pqns 95 Srirerd?ZS Zeemens om het KoSngrljk Napels te vermeesteren - 9& Zonderlllge «elr^el van denjaus, - \ 97 Een beftand voorkomt ^X^Iëdöntflaging. 9* Lietvaardige maar ftaatkundige eeaom B & Het-beleg'van St. Quenun. - - $ 99 Het franfche leger verflagen. Zot  BLADWIJZER DfiR Zot ,bijgeloof van den Koning van Spanje ^ De Engelfchen verliezen Calafs en GuiW? Slag bij Grevelingen. - ^uinei" l I0J mYslX"dJijke ™* °p Vranknjks kust ' Aanraading tot Vreede, om te gemakliiker 102 de onfchuldigen te kunnen vermoorden «» Verdrag tusfchen Vrankrijk en Spanje f°| Hendrik, op eenStcekTpefgekwetst fterft ? 4 Zijn onmenschlijke ijver tegen de ketters" I I05 Driehonderd Vierennegentigste brief Vervolg der Franfche gefchiedenis. Francois de Tweede. Catharina de Medicis. - 7 * De Guifen. . - - . > ioö De gevoelens van Calvijn winnen'veld "* $2 Hugenooten; naamsöirfprone. I Zij verkrijgen fterke Steunen. . > 108 Anne de Bourg, een braaf man, verbrand S Ic? TvZ7h'g ,tCge. de De Guilenrtee- SStf?^ V°°rdeeff L Pr°teStanten Tuiste aanmerking van twee bisfchoppen. Dood jan Francois den tweeden. ^ I fWi u -negen4e' Del'Hopital - J}j Ongelukkige en onverzoenbaare partJjfchap itI Men po0}?t de gel00fsverfchilï?ii dooide- Ö dentwisten te vereffenen. - TT, Voorzegging ten opzigte der.Tefoiten. - Jff Vooripraak en Voorrechten der Proteftanten no T e Herrog van Guife valt op hen aan. ? 9 Heillooze gevolgen daarvan. . h iao Poogingen om de rust te herftellen. . Een bevelichrifc ten dien einde. - , Havre de Grace hernomen. - f Vorsthjke bijéénkomst te Bajonne. > Nieuwe beginsels tot een burgeroorlog, f I23 Pa«  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Parijs door Condé belegerd. - - JH gfo^^eS» tóelok, xi Getrouwe waarfchuuwing aan deezen Admiraal. 129 De afgrijslijke St. Bartholoméus nagt. - 130 Dood van Carel den negende, Ij3 Driehonderd Vijfennegentigste Brief. Fransch Vlaanderen en het Graaffchap Artois. Befchrijving van Grevelingen. - - J35 Befchrijving van Duinkerken. - - De vermaarde Jan Bart - St. Winoxbergen. Caslel. - r ^ Rijsfel. - " Zeldzaams boekenkeur. - »«j Douai. Wonderen aldaar. .-. * De nagel van den. heiligen Dominicu^ H7 Arras. - " I40 De heilige kaars. r *■* Driehonderd Zesennegentigste Brief. St • Omer. Het Boulonnois. Carafter.'fchets der Franfchen. Uitvoerige befchrijving van St. Omer. i|| l°enigegnieósfe aanmerkingen over het Caracïer ' der Franfchen. " ,66 Ambleteu:e, van weinig belang. Driehonderd Zevenennegentigsie Brief. Een reisje langs den Zeekant. Overal Heilige Reliquien, maar teffens ook ■ ' overal tegenftrijdigheeden. - ^ ^ Een kunftige trap. ■ - ■ De  BLADWIJZER DER De Provincie Pikardien. BladzHavre de Grace. . I7° Beknopt denkbeeld der gefchied'enis van den *?3 Koophandel van Vrankrijk. - v Het Gatinois. Melun. Fontainebleau. 240 Groot bosch bij Fontainebleau. - - 247 Verdere befchrijving deezer Lustplaats. 24» St. Germain en Laïe. - - - Z 2~j Weleer vervuld met kundige Waterwerken. S Het Paleis Maifons. Kafteel van St. Cloud. 251 Bellevue. - : Nog andere Paleizen. . " 25a Keurise en teffens egte waarneemingen van den Heer Thicknesfe _ - - *54 Beauvais, reeds bij de Romeinen bekend . 261 Het Laönois, verwonderlijke Heilig aldaar. Geneezing der kroppen of het Koningszeer. 262 Rijkdommen, bronnen, enz. van Isle de France. 263 Vierhonderd Eerste Brief. Befchrijving der Stad Parijs. Eerfte ftigting van deeze groote Stad. 265 Verbetering, uitbreiding en verfiering. 266 Sterke aanwas van Parijs. - 268 De rivier de Seine: haare overftroomingen. 269 Derzelver bruggen. - - 270 Poorten. Barrières of fluithekken. - 271 Ongemeene grootte en volkrijkheid der ftad. 273. Alles is er in overvloed te bekomen. - 273 Geheim om met ééne pot foep veel of wei- 1 nig gasten te vergenoegen. > 274. Hoer- en Speelhuizen. Gedienftige dogters. ) Voortreflijke wandelwegen. - - 27^ De Elizeefche Velden. Aartige list van een Meisje van vermaak. - - - 277 Allerlei uitfpanningen. - - Q79 \ISR-  BLADWIJZER enz. VlERHONDERÖ tweede brief. Vervolg der befchrijving van de Stad Parijs. Bladz. Straaten en pleinen. Standbeelden. - '281 Overvloed op de markten en in de hallen. 283 Befchrijyiflg van verfcheiden heerlijke Paleizen. 284 Het Stadhuis. De Bastilje. - . a%7 De arfenaalen. De kerk van Notre Dame. 288 Reden waarom men in Vrankrijk veel eerder een Opera dan-een kerk kan bouwen. 280 Nog andere kerken. - _ 2gi Lofwaardige inrigtingen voor de ongelukkïgen. 293 Vierhonderd Derde Brief. Laatfie vervolg der befchrijving van de Stad Parijs. Geleerde Stigtingën, van allerlei foort. 295 Voortreflijke bibliotheeken. - - 300 Vierhonderd Vierde Brief*. Befchrijving der Provincie Orleanois. De fchoonheid deezer Provincie; zomtijds de tuin van Vrankrijk geheeten. - - 304 Orleans, derzelver Hoofdftad. - - 305 Een wonderdoend beeld te Clercij. - 306 Een klein Haaltje van geestlijke zotheid. 307 Weltevreedenheid der Franfchen. - 308 De Reiziger gaat ter bruiloft. - - 309 Einde van den Bladwijzer van het Dertigfte Deel.