D E N I E tl W E reisiger; O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEERELDT. Uit het Fransch. E ENENDERTIGSTE DEEL, Behelzende Het flot der Befchrijving van Frankrijk; en een Aanhangzel, vervattende een kort verhaal der Franfche Staats - Omwenteling van 1789 tot op deezen tijd. Te DORDRECHT* JBij ABRAHAM BLÜSSE en ZOON, 179a.   D E NIEUWE REIZIGER. Vierhonderd Vijfde Brief. De Provincie Bretagne. Iets van den Koning. Ik ben over le Mans, (een (hd van geen belang in het Graaffchap le Maine, ) ah ook JLaval, naar Rennes gereisd, zijnde die de Hoofdftad van de ganfche Provincie Bre* tagne. Deeze Provincie is de grootfle en wel bevolkfte van geheel Vrankrijk. Zij word ten grootilen deele door de zee befpoeld. Haare kusten zijn overvloedig van inhammen, baaien en havens voorzien. Men vind er veel heiën, wildernisfen en bosfehen. Wijn valt er weinig of niet, en van denzelven word nog meest brandewijn geftookt. In het binnenst gedeelte der Provincie word veel koorn, en vooral haver en boekwijt gewonnen. Veelerlei foorten van vee worden er aangefokt. Rundvee is er in overvloed. De boter en XXXI. Deel. A melk  2 De Nieuwe Reiziger, melk zijn er zo fmaaklijk als ergens elders en worden voor de beste van Vrankrijk geroemd. Te Ponrpean, omtrent een paar uuren van hier, heeft men een Joodmijn, die keurig lood^ oplevert, de andere mijnen zijn van weinig of geen betekenis. De voornaamlte koophandel van Bretagne word te Nartes en St. Malo gedreeven. Veel gaaren en hennip word hier verhandeld, en ce Visfchcrijen langs de 'kusten zijn in een taamlijk goeden itaar. Uit hoofde van derzeiver ligging, droeg deeze Landftreek weleer den naam van Civitates Armoricte. Zij werd door Cefar te ondergebragt. Door Augustus verkreeg zij den naam van Lugdunenfis. In 'c begin der zesde eeuw werden de inwoonners van Grootbrittanje, door de Angelfaxers, uit hun vaderland verdreevea, en zogten in dit gedeelte van Vrankrijk een fchuilhoek. Van daar dat dit oord den naam kreeg van Brittannie minor, of klein brittannie, 't welk, volgens de franfcha taal, in Bretagne ver' Wisfelde. Gemeenlijk word deeze Provincie- in Opper, en Nederbretagne verdeeld: men volgt er echter nog een andere verdeeling in negen Bisdommen. Men fpreekt alhier Bretons, een taal van de hoogde oudheid, en die men wil, dat airede bij de Galliërs gebezigd werd. De Hoofdftad deezer Provincie, in welke ik mij thans ophoude, is van eene grijze oudheid. Zij is, door rru'ddel van de rivier de Vilai.  Vierhonderd Vijfde Brief. 3 Vilaine, in twee deelen gcfcheiden. Over deeze rivier liggen drie bruggen, waardoor men van het eene gedeelte der ftad naar het andere toe« gang bekomt. Zij is zeer volkrijk en heeft edijke fraaie gebouwen. Er is een fchoon ftandbeeld van Lodewijk den Veertienden, 't welk bekostigd werd uit het overfchot der penningen, tot vergoeding wegens geleeden lchade door brand, aan deeze ftad toegelegd. Welk een gedugt onheil deeze brand veroorzaakte, kunt gij begrijpen, daar dezelve den 22 Dcc. 1720 een begin nam, en zijne woede zi°- tot den 29 daaraanvolgende voortzettede. De ftraaten waren voor het grootfte gedeelte naauw, en de meefte huizen van hout; het welk veel tot de langdurigheid van dezen brand toebragt. Het aanzien der ftad heeft echter, door dit ongelukkig toeval, merklijk gewonnen, want de huizen, die men herbouwd heeft, zijn ongelijk fchooner en regelmatiger dan de voorigen. Ik zal mij in deeze ftad niet lang ophou* den, en denk, alvoorens naar Nantes te vertrekken, nog eerst een bezoek aan den uithoek van Bretagne afteleggen. Zo aldaar geen meer aanmerklijkheeden voor mijn pen zig opdoen, zult gij fchraale brieven krijgen. Intusfchen errinner ik mij uw h.atften brief, bij welken gij mij een gepast verwijt doet; dat ik naamlijk, Parijs befchrijvende, u van de huishouding des Konings geen woord reppe, daar het echter zeker is, dat zodanig A 2 iets,  4 De Nieuwe Reiziger. iets, volgens mijn eigen bekentenis, fteeds het voornaamfte zij waarmede mijne Landtrenooten zig bezig houden! Gij hebt gelijk, Mevrouw! en waarlijk gij zoud langs dien weg wel in twijfel geraaken, of uw Vriend wel een franschman ware. Ik zal u dan kortlijk op dit ftuk voldoen. Men heeft de regeering van Vrankrijk altoos eene Koninglijke geheeten, fchoon derzelver gezag, in verfchillende tijdperken, zeer onderfcheiden was. Voor Hendrik den Vierden oefFenden de Algemeene Staaten eene uitgeftrekte magt, zomtijds zo verre gaande, dac zij, met voorbijgaan of verftooting van den wettigen Vorst, een ander in zijn plaats aan* ftelden. Het blijkt niet zeker of de Kroon, in die vroeger tijden, erflijk of verkieslijk was. Het is Lodewijk de Veertiende, die de regeering op eenen vasten voet bragt, en er eene Allcenheerfching of volftrekte Monarchie van gemaakt heeft. Lang hadden de Moogenheeden verfchil over den tijtel, die het Opperhoofd der Franfchen voeren zou, of liever. waarmede men het betijtelen wilde. Voor Karei den grooten noemde men de Franfche Koningen, Excellentie ! Karei ontving den eernaam van Majefteit! De keizerlijke Ambasfaaeurs wilden, bij het Duiten der vreede te Munfter, den Koning van Vrankrijk niet hooger benoemen dan, zijne Doorlugtigheid. Intusfchen werd, van een anderen kant, hem den tijtel toegevoegd  Vierhonderd Vijfde Brief. 5 voegd van den Allerchristlijkften Koning. Romen, altoos geneegen den geenen te vleien, van wien het voordeel verhoopt, en fteeds fchoonklinkende woorden voor goud verwisfelende, voegde bij den eertijtel van Allerchristlijkfte Majesteit ook dien van den oudften zoon der kerk. De tijtel, die de Ko. ning thans zig zelve geeft, is Koning van Vrankrijk en Navarre. Men fpreekt hem doorgaands aan met de benaaming van Sire! in zijn oorfprong, Heer! betekenende. Weleer ontvingen de Franfche Vorften de ftaatlijkfte hulde en onderdaanigfte eerbewijzingen van hunne Leenmannen. Zo dat fouverame Vorften, even gelijk onderdaanen, zig zomtijds voor hen vernederd hebben. Eenige Koningen van Engeland en Spanje, waren, uit hoofde der bezittingen, die zij van Vrankrijk ter leen hielden, tot deeze vernederende plegtigheid gehouden. Zij moeften met blooten hoofde, ongelaarsd en ongefpoord, en met aflegging der degens, hem getrouwheid en onderdaanigheid zweeren. Nog in 1730 deed Franciscus de eerfte, voor hec bezit van het Hertogdom Bar, deeze hulde aan den Koning. De glorie der gekroonde Franken fpreii zig niet minder ten toon bij de gehoorgeeving aan de Gezanten, die door de uitheemfchen herwaards gezonden worden. De pragt der vertrekken; de kostbaarheid der ftaatfieklederen, en de verfchriklijke nafleep van plegtig. heeden en complimenten gaan alle verheelA 3 ding  6 De Nieuwe Reiziger. ding te boven. Gij zult zekerlijk wel in den een of anderen Reiziger geleezen hebben, wat men gewoon is bij zulke gevallen in agt te neemen, en dus mij van de moeite verfchoonen, om iets te befchrijven, dat nog veel verdrietiger is, dan een optelling en affchetzing van paleizen en kerken. De Rijkstekenen van den Vorst zijn vooreerst de fcepter; deeze wil men, dat van ouder herkomst zou zijn dan de kroon. Het geeft ontegenzeglijk een zekere deftigheid aan den Vorst, wanneer hij denzelven ongedwongen en ongemaakt weet te beweegen, anders ftaat het vrij fchoolmeefteriigtig. Er is nog een awder foort van fcepter, die men de Hand der Juliitie noemt, en welken men aan de linkezijde van den Koning plaatst, wanneer zijn Mafeftcit in zijn volle Koninglijke gewaaden is uitgedoscht, en die inzonderheid bij de krooning te pas komt. Dit is een ftokje, ter lengte omtrent van een el, aan welks eene einde een handje van ijvoir is vastgemaakt. Hugo Capet zou er de uitvinder van geweest zijn. Het wapen van Vrankrijk komt in de tweede plaats in aanmerking Het is onzeker van waar de Lelijen, die men in het zelve vind, hun oorfprong hebban. Er zijn er die willen, dat Lodewijk de Jonge, die door zijn liefhebbenden Vader dikwils, bij zinfpeeling, Florus of Fleurij genoemd werd, deeze bloemen in zijn wapen heeft aangenomen; althans de  Vierhonderd Vijtde Brief. 7 de "eerfte melding die men van foortgelijke lelijen vind, is van het jaar 1179, wanneer de Zoon van deezen Lodewijk, te Rh'eims gekroond wordende, met een gewaad verfierd was, waarop zijn Vader Lelijen had baten borduurën. Deeze bloemen werden naderhand, door de Franfche Koningen, van goud, en nu eens meerder en dan vve^er minder in getal, op een hemelsblaanw fchild, als t^ün wapen, gevoerd. Karei de zesde zou dit onbepaalde getal op drie vastgefteld hebben. Zedert Hendrik den'vierden heeft men bij dit wapen, dat van Navarre gevdegd. Boven dit wapenfehild pronkte voornrals een krans, maar Francais de eerde plaatste er een kroon boven. Met halslint van de order van den H. Michael en dat van den H. Geest, omgeeft'dit wapenfcWId. De bijfieraaden waren, nu en den,'volgens de verkiezing der onderfcheiden 'Vorften, aan verandering onderhevig. Men heeft, om gewigtige redenen, de vooronderftclling, of liever de wet, in Vrankrijk aangenoomen, Dat de Koning van Vrankrijk nooit fier ft; dit wil zeggen, dat die waardigheid nooit ophoud van bekleed te worden, maar dat er altoos, geen een ■ enkel oogenblik uitgezonderd, een Koning zij. "Men heeft ook de bellendige gewoonte, om wanneer er een Koning overieeden is, na dat de Heraut tot driemaalen toe heeft aangekondigd: De Koning is overieeden! er onmidlijk ton A 4 drie-  8 De Nieuwe Reiziger. driemaalen toe op te laaten volgen: Lang leeve de Koning.' Bij de krooning hebben een menigte plegrigheeden plaats, Dezelve gefchied meestal te Rheims, door den Aartsbisfchop, wiens bijzonder voorrecht het is, dit te verrigten. De Hoofdkerk dier ftad is er voor gefchikt. Het fleschje met den heiligen balzem word, uit de Abtdij van St. Remi, derwaards gevoerd, door de bewooners van het dorp Du Chesne, die deeze eere genieten, uit erkentenis, dat zij dapperheid en moed genoeg hebben gehad, om dit fleschje, toen de Engelfchen het geroofd hadden, te herwinnen. In de Abtdij van St. Denis bewaart men al het geene tot deeze plegtigheid gevorderd word, dat men als dan naar Rheims voert. — Ik zal uwe' nieuwsgierigheid voldoen en u getrouwlijk het weinige, maar egte, over fchrijven, het geen ik aangaande de krooning bij een geloofwaardig fchrijver vind aangetekend, „ Het koor van de kerk, zegt hij; is met kostbaare ftoffen belegd, en de banken zijn met violetkleurig fluweel, met gouden lelijen geflikt, bedekt. Men zet floelen met goud laken bekleed, zo voor den Aartsbisfchop als voor den Koning en Banken voor de Koninglijke Familje, de Ambasfadeurs, Cardinaalen, en allen die verder tot den ftoet behooren. Aan 't vooreinde van 't koor is een verheven troon, tot welken men met vijftig trappen op-  Vierhonderd Vijfde Brief. 9 opklimt. De Koning begeeft zig, langs een verheven baan, uit het Aartsbisfchoplijk paleis naar de kerk; terwijl de cent fuisfes, mee een ontrold vaandel, de ftaatfie geleiden. Zijne Majefteit heeft de Herauten voor zig, wordende door de Prinfen en de Heeren van het Hof vergezeld. In de kerk gekomen zijnde neemt hij plaats in de ftoel, en buigt zig, opftaande, voor de heilige Ampulle, (hec fleschje, ) wanneer die in het koor gebragt word." „ De Koning belooft eerst aan de Geestlijkheid, de Rechten van de kerk te zullen handhaaven, en legt dan den eed des Rijks af, in zijn ftoel zittende; met gedekten hoofde, de handen op het Euangelie leggende, 'r, welk hij vervolgens kuscht. Voor den Aartsbisfchop, die in Priefterlijk gewaad'is, gebragt zijnde, word hem ftaande, de lange rok van zilver laken uitgetoogen, waarna de Koning, in 't kamizool van wit fatijn, gaat zitten. Dan worden hem de laarsjes, van violet fluweel, aangedaan, beneffens de gouden fpooren, die men, aanftonds, weder afneemt. De Koning opftaande, gord de Aartsbisfchop hem den degen aan, doch doet hem weder af; legt de fchede op den altaar, en geeft hem, ontbloot, in 's Konings hand. Zijn Majefteit houd den degen met de punt om hoog, en brengt denzei ven, na het gebed, op den altaar, van waar de Prelaat hem wetter afneemt en aan den Koning te rug geeft, A 5 die  fa De Nieuwe Reiziger, die hem eindlijk aan den grootftalmeefter overhandigt," „ Daarop gefchied de zalving. De Aartsbisfchop neemt, met een gouden fpatel, een Weinig van den balzem, in de heilige Ampulle vervat, en, met een zilveren ftmel, wat heilige olie, en mengt die ondereen op het fchenkbord van de kelk van St.,Remi. Met dit mengzel zalft hij den Koning, boven op het hoofd,-op de borst, tusfclien de fchouders, op de fchouders, in het buigen der armen en verder, terwijl zijne'Majefteit de koninglijke gewaaden worden aangetogen, in de palmen der handen. Vervolgens doet men den Koning de gewijde handfehoenen : aan, en den kostbaaren krooningsring. De Aartsbisfchop geeft hem , in zijne regtehand, den koninglijken Scepter, en in de flinkehand, de ftaf van Jiiftitie^ als tekenen van heerfchappij en rechtsöeffening. Op 'sKonings hoofd word de kroon gezet van Karei den Grooten.'"' „ Vervolgens klimt de Koning, in deeze toerusting, op den verheeven trocn, en word gekuscht door den Aartsbisfchop en de verdere Pairs, na dat zij zig eerbiediglijk hebben geböogcn. 't Volk roept: Lang leeve de Koning! — Men lost het konon en fpeelt op allerlei inftrumenten. Vijftig douzijnen vogels laat men in de lugt vliegen. De Herauten werpen, van ter zijden den troon, een menigte van krooningpenningen, in 't midden van de Kerk, onder het volk. Daarna  Vierhonderd Vijfde Brief, ii na doet de Koning, eigenhandig, zijne offerhanden op den altaar; klimt weder op den rroon; communiceert vervolgens uit den kelk van St. Remi, welken door dien Heilig, bij de inwijding van Koning Kloris gebruikt zou zijn geworden, en keert eindlijk, doch met een ligter kroon, dan die hem eerst was opgezet", naar het Aartsbisfchoplijk Paleis, waar vervolgens een maaltijd word gehouden, enz." Ingevallen van minderjaarigheid des Ko. nings, of ook wel wanneer hij afweezig is, of tot het Rijksbeftuur onbekwaam geoordeeld word, heeft een Regentfchap het bewind in handen. Tot de aanitelling van het zelve verleedigen zig de Koningen zelf; of de Staaten , of het Parlement doen zulks , wanneer de overieeden Vorften niets dienaangaande bepaiW mogten hebben. Een- en twintig jaaren was oudtijds de ge* ftelde ouderdom, op welken de Koningen van Vrankrijk, meerderjaarig gerekend werden te zijn: dan, in 1374, werd in dit ftuk door Karei den vijfden merklijke verandering gemaakt. Hij beval: dat in het toekomende de Koningen van Vrankrijk bereikende den ouderdom van veertien jaaren, het rijksbewind in handen zullen neemen; hulde ontvangen van hunne onderdaanen, en voor meerd«rjaarig kunnen worden gehouden, even als of zij vijfentwintig jaaren v hadden bereikt*. Deeze bepaaling heeft na dien tijd ftand ge- gree-  'ia De Nieuwe Reiziger» greepen. Bij het meerderjaarig verklaaren van een Vorst hebben eene menigte plegtigheeden plaats. De hofhouding der franfche Koningen ftemt met hunne grootheid overeen, en is min of meer pragtig naar maate dat elk Vorst geneigdheid heeft, om zig door uitwendigs heerlijkheid te doen uitmunten. De kostbaarfte hoven hebben doorgaands het meeste gebrek aan waare verdienden. Wat de hofhouding betreft, ik zal er u kortlijk de voornaamfte perzoonen van opnoemen. Zij beftaan uit geestlijken, edelluiden» en luiden uit den derden ftaat. Van de geestlijken is de Grootaalmoesfenier de voornaamfte. Zo dra hij dit ampt aanvaard, word hij tefFens commandeur van de order van den H. Geest. Hij legt den eed af, in handen des Konings; zijn post is befchikking te hebben over de offerhanden en aalmoezen van den Koning. De zorg over de vrijlaating der gevangenen, als die bij pleg,tige geleegenheeden plaats heeft, berust op hem. Hij fpreekt den zegen uit,^ bij het op. ftaan, het middagmaal enz., van den Vorst. Hij moet den Koning wijwater aanbieden-, en dergelijke dienden meer bewijzen. Er zijn, vervolgens, een eerfte Aalmoesfenier, die den Grootaalmoesfenier vervangt, als hij afweezig of ziek is , en nog agt mindere, die wederom hunne kleine verrigtingen hebben waarteneemen, en de plaatfen der afweezenden vervullen. Agt  Vierhonderd Vijfde Brief. 13 Agt Kapellaanen bedienen, bij beurten, de Mis voor den Koning, welken wederom mindere bedienden onder zig hebben. Twee Meesters, een van het bidvertrek en een van de kapel, worden ook onder de voornaame geestelijke amptenaaren gerangfchikt. 't Is als nog de gewoonte, dat de Koning, op witten donderdag, aan twaalf perfoonen de voeten wascht, om daar door het voorbeeld van Jefus Christus te volgen, die deezen nederigen dienst aan zijne twaalf Apostelen verrigtede. Men neemt tot deeze plegtighcid twaalf kinderen, die, na gedaan werk, rijklijk befchonken worden. De Grootmeester heeft nog iets van het gezag der voorige Groot-Hofmeesters behouden, voor zo verre hij het beftuur over de hofhouding heeft. Hij regelt de onkosten der verteering heeft het rechtsgebied over de zogenaamde zeven ampten; begeeft de meeste bedieningen in dezelven; neemt de Beampten den eed van getrouwheid af, enz. De gewoonte der Koningen om te fpijzigen, was altoos verfchillende. Er waren er die zulks met veel omflag verrigteden, en anderen deeden het zo eenvoudig als de Koning, lijke waardigheid toeliet. De eerfte Hofmeester heefc een Gewoone, en deeze wederom twaalf andere Hofmeesters onder zig. Hunne dienst beftaat in het bezorgen en aanbrengen van 'sKonings fpijzen. De Meesters van de Penningkamer fchi^en daar-  $4 De Nieuwe Reiziger. daartoe het geld. De Controlleur generaal houd rekening van buitengewoone uicgaaven, en heeft het opzigt over het gouden tn zilveren tafelgoed. De Grootkamerling had, voor deezen, zeer veel van belang te verrigten; thans is hij de eerfte van 'sKoning kamer, waar hij het opzigt over alles heeft. Als de Koning, in het Parlement, het zogenaamde LH de jtsstice houd, zet hij zig, op een fluweel kusfen, aan de voeten van zijn Majesteit. Vier eerfte Edelluiden van de kamer zijn gefield, om aan de deurwaarders last te geeven, wien zij al of niet moeten laaten binnen treeden. Zij hebben de befchikking over de klederen van den Vorst, welken hem in de masqucrades, bals en fchouwburgen moeten dienen, Nog heeft men vierentwintig kamer» pagies; twee en dertig kamerdienaars; zestien deurwaarders van de kamer, en twaalf mantel, draagers van den Koning. Deezen allen hebben hunne vastbepa-alde tijden, om te dienen, en weetcn elk den taak dien zij te verrigten hebben; ik kan u echter verzekeren, dat hunnen arbeid niet zwaar is, en vooral niet hals. breekende. De Muzikanten en gewoone Edelluiden, die tot de kamer behooren, zijn nu eens meerder en dan weer minder, naar het gelieven der onderfcheiden Vorften. De Grootmeester van de kleerkamer is een aanzienlijk ampt, fteeds door voornaame luiden bekleed wordende. Hij heeft den taak op zig  Vierhonderd Vijfde Brief. 15 zig, om voor de kleederen, het linnen, de kousfen , Ichocnen, laarzen enz. van den Koning zorg te draagen. Wanneer het plegcige dagen zijn, hangt hij den mantel, en het halslint der order, den Koning om. Twee andere »meefters van de kleerkamer treéden in zijn post, wanneer hij 'er niet is. Deeze hebben anders ook al hunne bezigheeden, fchoon ze niet groot zijn. Maar, vraagt ge mij, wat doen toch zo veele gedienftige handen aan een eenig mensch? een tiende gedeelte deezer oppasfers was toereikende genoeg, om een geheel weeshuis te bedienen en 'aantekleeden! Om u eeniger maaten op dit Huk te verlichten, weet ik niet beter, dan u een beknopte fchets te geevcn van 'sKonings opftaan en naar bed gaan, en dit zal overvloedig genoeg zijn, om u van de overige huislijke verrigtingen, en van den arbeid, die eraan vast is, ter voldoening uwer nieuwsgierigheid, te doen oordeelen. Ik zal andermaal den fchrijver volgen, die in dergelijke verhaaien, de grootfte getrouwheid aan den dag legt. Dus zege hij, „ Een uur, voor dat de Koning bevolen heeft hem te wekken, Haat de kamerdienaar op, die aan hec voeteneinde geflapen heeft, en doet, zig aangekleed hebbende, de luiken ope. nen; vuur aanfteekende en alles opruimende. Dit gedaan zijnde, blijft hij alleen, en wekt, als het uur daar is, den Koning; openende daar-  16 De Nieuwe Reiziger." daarna de deur voor de kamerjonkers, welken maaken dat het ontbijt aangebragt word; laaiende niemand inkomen, dan die tot de eerfte intrede zijn bevoorrecht. Zommigen hebben dit voorrecht wegens hunne geboorten, andere wegens hunne ampten, en eenige weinigen door eene bijzondere vergunning van zijn Majefteit. De Koning, nog op het bed zijnde, wascht zijne handen met brandewijn, die door den eerften kamerdienaar, op dezelven, over een lampet, gegooten word, en doet eenige gebeden. Daarna kiest zijn Majefteit, {Lodewijk de Vijftiende,) een van de paruiken uit, die hem door den paruikbezorger vertoond worden. Vervolgens van het bed opftaande, worden hem zijn müilen en kamerrok aangetrokken, en de Koning begeeft zig naar den ftoel, om zig te kleedeiij als wanneer het zogenaamde Petit Levér begint.'' „ De Koning na het afneemen van den flaapmuts gekamd zijnde, word hem een korter paruik opgezet, dan die hij over dag zal draagen. Op 'sKonings bevel worden, terwijl men verder bezig is met hem te kleeden, de voornaamfte beampten van 'sKonings huis, de heeren van 't Hof en van den Adel, in de kamer gelaaten. De Kening trekt zelf zijn broek en kousfen aan, doch de fchoenen worden hem , door een kamerjonker, aangetrokken. Na dat de Koning vervolgens een kop vleeschnat, of falie, of water en wijn gebruikt heeft, word hem het fervet om  Vierhonderd Vijfde Brief. i? om zijn mond afteveegen, door den Hertog van Orleans, of een der Prinfen van den bloede, of 'sKonings kinderen, aangebooden. Na 't ontbijt, 'sKonings kamerrok en kamizool uitgetrokken zijnde, geeft een der gemelde Prinfen hem zijn hemd over, dat, met wit fatijn overdekt, word aangebragt. Dit aangetrokken zijnde, word zijn Majefteit verder aangekleed, door den Giootmeefter en den meefter van de kleerkamer. Hij knielt vervolgens aan het hoofdeinde van zijn ledikant, op twee kusfens neder,- neemt voor de derdemaal wijwater, en doet zijn gebed, waarna een der Aalmoesfeniers overluid een gebed doet, doch met een zagte ftem. Daarna begeeft zig de Koning, nog eens wijwater genomen hebbende, in zijn kabinet, en fteekt zijn horologie en reliquien, die hij zo wel bij nagt als bij dag bij zig heeft, in zijn zak; gaat vervolgens de mis hooren, en fchikt zig tot de bezigheeden van dien dag.'' Tot het te bedde gaan van den Koning dienen hem dezelfde Ambtenaaren als tot het opftaan. Eerst legt de Koning zijn hoed, handfchoenen en rotting af; daarna den degen en draagband. Hij doet zijne gebeden, en geeft de reüquien beneffens het horologie over; benoemende den heer, die de eer zal hebben van den kandelaar te houden. Men ontkleed den Koning; trekt hem zijn broek, kousfen en fchoenen of laarzen wt, en doet hem zijn nagtrok en muilen aan. Daarop XXXL Deel. B om-  18 De Nieuwe Reiziger, omgord zig zijn Majefteit met den band waarin de reliquien zijn, als met een draagband, doende verder een buiging, en de deurwaarders roepen overluid: Heeren gaat heen! De eerfte kamerdienaar neemt dan de kandelaar van den heer af, die dezelve hield, en het hof onttrekt zig, uitgenomen die gee' nen, welken het recht van de eerfte intreede hebben." „ Aldus eindigt het grand Couchér van den Koning, en het Petit Couchér begint." „ Bij hetzelve zijn, gelijk bij het Petit Levér, ook de eerfte geneesheer, de heelmeefters, en zulken, wien het zijne Majesteit in het bijzonder vergunt, tegenwoordig. De Koning, bij het ledikant zittende, word gekamd en de flaapmuts opgezet: Hij wascht het aangezigt en de handen, en droogt dezelven af, geevende verder last tot de uure van zijn opflaan, en het kleed, dat hij den volgenden dag zal aandoen. In de flaapkamer blijven vervolgens niet anders dan de eerfte kamerdienaar, de kamerjongens en 'sKonings eerfte geneesheer. De jongens maaken, terwijl zijn Majesteit in zijn kabinet gaat, het bed gereed, en brengen een glas op een fchenkbord, in 't welk voor den Koning wijn en water word gefchonken. Naderhand wascht de Koning wederom zijne handen en gaat te bedde . waarop het licht word aangeftooken, 't welk den geheelen nagt brand. De kamer, jongens vertrokken zijnde, haalt de eerfte ka-  Vierhonderd Vijfde Brief. 19 kamerdienaar de gordijnen van 'sKonings ledikant toe; grendelt de deur van binnen, en gaat op zijn bed, aan het voeteneinde van 's Konings legerftede opgerigt, leggen." De ambtenaaren der gezondheid, zijn da geneesheeren, heelmeesters, en apothecars van den Koning. Er is een opper- en een gewoon geneesheer. Behalven deezen zijn er nog agt andere geneesheeren, die bij de daaglijkfche hoofdbezigheeden van zijn Majesteit, als opftaan, eeten, drinken, enz. beurtlings tegenwoordig moeten zijn. Vier apothecars en vier helpers zijn er, die niet flegts de geneesmiddelen, maar ook alle confituuren en hartfterkende en lieflijkruikende wateren, aan het Hof moeten leveren. En nu, Mevrouw 1 geloof ik, dat gij voor het tegenwoordige voldaan zult zijn; anders zou ik u nog een menigte andere hofbedienden en ambtenaaren vertoonen. — Welken tot uw dienst zijn zo dra gij mij een wenk geeft. Intusfchen ben ik, enz. Rennes, den 30 O&ober,, 1760. B 2 Vier-  ao De Nieuwe Reiziger. Vierhonderd Zesde Brief. Vervolg der Befchrijv'mg van de Provincie Bretagne. Ik heb de voornaamfte plaatzen van deeze Provincie bezogt en ben thans te Nantes; van waar ik mij fpoedig naar Poitiers denk te begeeven. Ik moet mij haaften, om den naderenden winter in een gemaklijke fchuilplaats aftewagten. Met weinig woorden derhalven eene ftedelijke befchrijving. Deeze ftad ligt in het zuidoostlijk gedeelte der Provincie Bretagne, aan de Loire, die er midden door heen loopt, Deeze rivier ontlast zig, tien uuren verder, in den Oceaan, en verftrekt dus ter bereidwillige dienaaresfe van den koophandel. Haare ondiepte echter ftrekt ten bezwaar van groote en diepgaande fchepen, die doorgaans te Painbeuf, omtrent agt uuren van Nances geleegen , hunne laadingen aan ligter vaartuigen overgeeven, welken dezelven dan herwaards brengen. De ledige fchepen, die vertoeven willen, of gekalefaterd moeten worden, brengt men vervolgens drie uuren beneden de ftad, waar zij van alles voorzien worden. De bruggen, die alhier over de rivier liggen, zijn opmerklijk, uit hoofde van hunne leng.  Vierhonderd Zesde Brief, ai lengte, hebbende de rivier hier bijna de breedte van een half uur gaans. De ftad is reeds vrij groot, doch haare voordeden zijn nog veel grooter dan zij zelve, welken door den daaglijkfchen aanbouw nog merklijk toepeemen. Van de gebouwen valt niets bijzon, ders te zeggen. De Domkerk is groot en lomp. Men vind er verfcheiden Vorstlijke begraafplaatfen der oude Hertogen van Bretagne. De koophandel gaat hier voortreflijk. INaarftigheid en ftoutheid in ondernemingen, doen er hier veelen rijk worden. Men drijft ook fterken handel op de Westindien. De Visfcherij houd hier een menigte luiden aan 't werk; zoo dat men allerwegen den welvaart befpeurd. Deeze ftad doet ons aan de barbaarfche tijden te rugdenken, toen men noodig had, om aan ftervelingen, die God op hunne wijze dienden en eerlijke burgers waren, tien vreede te verzekeren, en een bekrompen vrijheid van denken toe te ftaan. Ik bedoele het Edict ten voordeele der Proteftanten, door Hendrik den Vierden, in 1598 gegeeven, en jn 1685, door aanftooking eener vervolgzugtige en bloedgierige geestlijkheid, wederom, ingetrokken. Ik onderhield, alhier, eenen geestlijken over dit onderwerp, en gaf hem mijne verwondering te kennen, over het betoon van dergelijk eene wreedheid, als het verbod i§, om God naar zijn eigen goedvinden te B 3 die-  23 De Nieuwe Reiziger. dienen, ten minften zulks te moogen doen, zonder deswegens, in veele opzigten benadeeld te worden of gevaar te Ioopen! De openhartige geestlijke haalde de fchouders op. Het is, zei hij mij, op een vertrouwlijken toon; de ftaackunde van Romen, om alles, wat zij niet kan wegredeneeren, wegteblikfemen. Mahomet ging ten deezen opzigten veel eerlijker te werk. Deeze kwam er openlijk voor uit, dat hij met het zwaard bekeerde; maar de ftedehouder van Jefus Chriftus doet duizendmaalen erger, want deeze verwoest de aarde, met het Euangelie in de hand. Laat u befnijden! roept Mahomet; en weest verder zo wijs als gij wilr. Maar Romen gebied eene eeuwige onkunde! gebied eene onderwerping, zo fchandlijk als men bedenken kan, van het gezond verfrand, aan de zotfte fpreukjes en de buitenfpoorig' fte grillen.» Mahomet hakte de ongeloovigen den kop af. Romen martelt haare verftandige wederleggers, of braad en verbrandze, en, daar zij geen martelvuuren meer ftooken durft, verfteekt zij ze van alle burgerlijke voorrechten. Maar wagt, mijn heer! reeds beginnen de voorboden zig te vertoonen van een omkeering der franfche denkwijze in 't ftuk van den godsdienst. Reeds zien wij een menigte van wijsgeerige fchriften voor den dag komen, wier nuttigheid en waardij daar aan best gekend word, om dat de geestlijkheid ze vervloekt en te weeren poogt. De fran»  Vierhonderd Zesde Brief. ±3 franfchen zijn even zo lugtig in de kerk als in de danszaal! Zij kunnen even zo gemaklijk een onvoeglijk en barbaarsch gevoelen, als een wanheblijk kleed afleggen, en er een beter voor in de plaats aanneemen. Romen heeft de regte fteunen in de franfchen niet. Haare beste verdeedigers en aankleevers moeten dom zijn; moeten dom willen blijven, en geen aanleg hoegenaamd hebben, om wijzer te kuimem worden, en, God zij dank! dit zijn de franfchen mee meer. Ik vroeg den eerwaarden man, of hij altoos zo ronduit over deeze zaak redeneerde? Niet in 't openbaar, gaf hij mij ten antwoord ; dat verbieden mij de kerklijke wetten; maar nooit fpreek ik anders, wanneer men verkiest, om er mij afzonderlijk over te onderhouden. En, vroeg ik verder; hoe vaart gij dan met deeze uwe openhartigheid? Mijne medegeestlijken, was 't antwoord; haaien de fchouders op. De grooten glimlagchen en zwijgen, en de geringer foort van franschjes zeggen volmondig, dat ik gelijk heb. Vrankrijk verfchilt zekerlijk hierin van alle andere Landen, dat men, in weerwil der wetten, echter vrij denkt, vrij fpreekt en vrij handelt.' Hij is verre van den weg af, die de tegenwoordige franfchen volgens hunne wetten zou willen beoordeelen. B 4 Op  24 De Nieuwe Reiziger. Op mijn togt naar den uithoek deezer próvincie begaf ik mij, voor een uitfpanning, naar het gelukkige Belle Isle; want waarlijk dit Eilandje kwam mij voor, den bijnaam van gelukkig waardig te zijn. Het ligt voor de baar van venus, eenige uuren van daar, te midden in de zee. Het mag omtrent een uur gaans breedte, en vier uuren gaans lengte hebben. De vloot, die naar de Indien beftemd is, komt gemeenlijk op de welgeleegen reede, aan de noordzijde van dit eiland, ten anker. Veele andere fcheepen bezoeken het insgelijks, om zig te ververfchen of veiligheids halven. Men vind er eene ftad, Le Palais genaamd, en een groot aantal van vlekken, dorpen en gehugten. Zonderling is het, dat de lugt hier altoos even aangenaam, zagt en gezond is, welk indedaad een gewigtig artikel is, ter bevordering van het menschlijk geluk. Geduurende den ganfchen winter Iaat men het vee in de weiden, en geene der grijsaarts heugt het, dat men een flegten oogst gehad hebbe. De Inwoonders fchijnen de vriendlijkheid van hunnen hemel te hebben aangenomen, althans, waar heen ik den ftap op dit gelukkig hoekje van Gods aardbodem zettede, ontmoetede ik vrolijke aangezigten en vergenoegde harten! 't Is zeer Onooglijk, dit ontken ik niet, dat ik er gekomen'ben, met een haft, dat — in Siberië het zelfde genoegen zou gefmaakt hebben.  Vierhonderd Zesde Brief. 55 Ta, Mevrouw! zelf in dat geene, 't welk elders kwelling en verdriet zou veroorzaaken, vind men hier ftof tot blijdfchap. Veelvuldige «aaltjes zou ik u daarvan kunnen bijbrengen, naar den korten tijd, dat ik alhier vertoefde, maar een daar van kan ik niet • voorbij n te vertellen. Zij behelst eene kleinigheid, 't is waar, maar het is juist uit de kleinigheeden, dat de grootheeden beftaan. Toen ik op dit Eilandje kwam, vervoegde ik mij in een visfchers gehugt, zo als er hier verfcheiden zijn, bij een man, die mij door mijn kastelein te Nantes ten fterkften was aanbevoolen, en aan wien ik, — en waarom niet, Mevrouw? — brieven van recommandatie had. Zo dra ik binnen trad, gaf ik mijne brieven aan de vrouw over, die vermits haar man, zo ze mij zei, aan 't visfchen was, het opperbewind in de hut oeffende. Ik was daadlijk zo eigen als of ik hier een halve eeuw verkeerd had. De vrouw was ongemeen in haar fchik, en vermits ik nederig genoeg was, om te begrijpen, dat ik niet geheel en al de oorzaak, van haare blijdfchap ware, nam ik de vrijheid, om naar de reden van haare vergenoegdheid te verneemen. Dat is, antwoordde zij; om dat mijn man zig zo merklijk gebeterd en hij van zijn flegt gedrag, geheel en al, affland gedaan heeft. Dit geval kwam mij, jn weerwil mijner nieuwsgierigheid, veel te teder voor, om er B 5 1 naar  ?6 De Nieuwe Rei2iger, dTvroL^T^,^' de Her vrouw (welke weezens, het zii met uw verlof gezegd, Mevrouw! overal, waarTk gereisd hebbe, in dit ftuk, zig zele ge, k zip, - ) kwam mij V00r en verhaalde mi in een geweldigen omOag van woorden, maar' met de groocfte hartlijkheid; Dat haar Egtgenoot, zederc een geruimen g*. zig verloopen had in buitenfpoorig drinken Er was, zei zij- een foort van kroeg met verre van daar, waar hij alle dag eef taj vry befchonken te huis kwam; die was eenfchande voor een franschman, die, vooral op die maatige Eiland, boven maaten groot gerekend werd. Zij had hem deswegens Lds verfcheiden maaien de ernftigfte e„ tederan den klokkenman;_) op den tweeden flag, keert hij den rug naar .de bedreigde voorwerpen, en op den'' derden flag, loopt' hij, met de ftaart tusfchen de beenen, zo fchielijk van daar, als een hardlooper, die door een zieke Ko» ningin naar den Apotheek gezonden word. De wijze, waarop- men de klokken in mijn Vaderland luid, moet 'zekerlijk een gedugte uitwerking op een goed gehoor hebben ; want waarlijk het kan veeltijds eerder rinkelen en kleppen, dan luiden genaamd worden. Dat de duivel ju:st op den derden flag zijn hielen laat zien is, om dat men doorgaands de gewoonte heeft, wanneer een klok zal beginnen te luiden, (ter waarfchouwing, dat de een of andere godsdienst - plegtigheid zal verrigt worden,) vooraf deeze klok, tot drie reizen agter elkander, drie flagen te doen geeven,  Vierhonderd Negende Brief. 53 ven, met eenige tusfchenpoozing, ter eere van de H. Drieéénheid: iets, dat in de meefte roomfche landen plaats heeft. Ik geloofde den klokkenman op zijn woord, en dit is de veiligfte weg, om met alle menfchen vreede te houden. ' Nog bewaart men in deeze kerk vrfcheide overfchotten van lighaamen van de eerfte heiligen , waaronder niet minder dan zeven of agt zo Euangelisten als Apostelen zouden weezen. Vermits ik den tijd had en mijn Vriend mij een vrolijken dag wilde geeven, liet hij negenënvijfcig kistjes met heilige doodsbeenderen ons voor 't gezigt brengen, waarvan een eerwaarde geestlijke ons getrouwlijk den uitleg deed. Van dit alles zal ik u niet anders zeggen, dan dat de beenderen van Joannes, Lucas en Marcus, en die er meer mogen zijn, er even eens uit zien, als alle.andere doodsbeenderen, op alle andere kerkhoven. In de kerk, die bekend is onder den naam van La Dprade, heeft men een verguld hulpmiddel tegen allerlei fborc van onheilen en rampen, waar van, zo men ons plegtig verzekerde, de ondervinding, zedert een reeks van jaaren, de waarheid heeft aan den dag gelegd. Die is een Mariabeeld, dat men zwaar verguld heeft, en dat men, met zeer veel devotie, als men het noodig oordaelc, door de ftad draagt. — Wanneer zullen mijne landgenooten wijzer worden , en aan de zotternijen van Romen vaarwel zeggen ? D 3 De,  54 De Nieuwe Reiziger. De geestlijke order der Cordeliers heeft alhier een vrij ruim geftigt beneffens een groote kerk, waar in men een altaar vind, dat een meesterfluk in zijn foort is. „ Wij werden ook ingeleid in eene alleröngemeenfte vergadering van Juffrouwen en Heeren, die mij meer vermaak gaf, dan eenige anderen tot welke ik immer ingeleid ben. Zij beftond uit omtrent tagtig perzoonen; gekleed zonder iets van die geleende hairen, blanketzel, vet of pomade, welke zo groot een gedeelte der hedendaagfche fieraaden uitmaaken. Kortom zij waren allen in eenvoudige lederen kolders, en zonder eenig dekzel, dan het geen zij met zig in de waereld bragcen. „ Deeze luiden (indien wij den heiligen man mogen gelooven die ons inleidde,) waren, voor het grootst gedeelte meer dan vijfhonderd jaaren geleeden, Inwoonders van Touloufe, en hunne lighaamen zijn, door eene bijzondere kragt van de plek zelve, op welken zij begraaven werden, tot deezen dag toe, onbedorven gebleeven. En nu, daarzij uit 'hunne graven opgenomen, en op hunne voeten geplaatst zijn, tegen de wanden van dit heilige huis, dienen zij tot eene treffende herinnering van het geen de mensch is en worden zal." „ Eene deezer Jufvrouwen, die mij vertoond wierd, was weleer de minnares van een der Graaven van Touloufe. Haare fchoonheid (hoewel zij flegts eens bakkers dogter was,) verwierf haar den naam van de fchoone Paula. On-  Vierhonderd Negende Brief. 55 Ongelukkig is haar lighaam in twee Hukken gebroken, ter geleegenheid dat men hetzelve uit het geselfchap bragt, om haar aan Lodewijk den Veerdenden, toen hij door deeze ftad trok, te vertoonen. Niettegenftaande zij geleefd heeft, voor omtrent vijfhonderd jaaren, is haare fehoonheid niet geheel verdwenen. Het is indedaad ongemeen, dat de lighaamen, het vleesch, en de trekken (want zommigm zijn zeer onbefchadigt) tot op deezen dag onbedorven bewaard zijn; het gelaat van zommigen is zelf nog in' zijn geheel." Deeze grafkelder noemt men Le .Charnier. De plaats op zig zelve is reeds akelig, en het gezigt van zo veel lijken om zig heen, die, door het fakkellicht, gansch geen bevalÜger uitzigt verkrijgen, vermeerderd het naargeeftige van dit dooden - verblijf Mijn Vriend verhaalde mij dat men, van tijd tot tijd, zodanige lijken herwaards bragt, die men in de graven der kerk nog ongefchonden vond, fchijnende de grond aldaar de zonderlinge kragt te hebben, om het rottende verderf voor te komen, van eenige lighaamen, die eene bijzondere gefchiktheid hebben tot dergelijk eene duurzaamheid. Ingevallen dat men dit foort van gedroogde lighaamen vind 't welk echter niet zeer dikwils het geval is, weet men ze verder te droogen en er eenige kunstbereiding aan te doen, waar naar zij een plaats in deeze kelder verkrijgen, D 4 Vee-  56 De Nieuwe Reiziger. Veele zonderlinge gevallen verhaalde me» ons, die alhier zouden' voorgevallen zijn. Een jongman, van een vijfjaarige reis te huis gekomen, en een goeden fchat, zo geërfd als overgewonnen hebbende, geleide een vriend herwaards, om hem dit zonderling verblijf te toonen. De eerfte der dooden, die hij aan den wand zag flaan, was een jonge dogter, die er onlangs geplaatst was. Hij ontroerde toen hij dit lijk aanfchouwde; hij vroeg naar deszelfs naam; men onderrigte hem: hij werd doodlijk bleek; deed een flaauwe pooging om de doode te omhelzen, doch zijne kragten begaven hem; hij viel neder, en blies den geest uit. Dit meisje was zijne minnaares geweest. Haare ouders waren rijk en gedoogden niet, dat zij een man zou huuwen, die niet anders dan zijn deugd bezat. De jongeling verliet haar in flilte voor een tijd, mee oogmerk, om zig dat geene aantefchaffen, zonder 't welk hij nimmer zijn hoogflen wensch vervuld zou zien. 't Gelukte hem: thans kwam hij, met het genoeglijkst vooruitzigt, weder te rug; geleid zijn vriend in dit graf, en fterft aldaar, gelijk wij gezegd hebben. Het zonderlingfle van allen is, dat het lijk van deezen jongeling, eenige jaaren naderhand, insgelijks onbedorven gevonden, en waardig gekeurd werd, om in deezen droevigen rang geplaatst te worden; —. het fpreekt van zelve, Mevrouw! dat men deeze gelieven naast elkander gezet heeft. De  Vierhonderd Negende Brief. 57, De zo zeer vermaarde order der blaauwe Penitentiarisfen, waarin zo veele hooge perzonadien deel genomen hebben, werd alhier, in 1575, opgerigt. De heilige Hieronijmus is derzelver patroon. Men maakt echter op de meelte plaatfen, waar men deeze order heeft ingevoerd, er veel minder werk van dan te vooren; het fchijnt, dat mijne landgenooten zig der grofde gekheeden beginnen te fchaamen. Als ik iets dergelijks tegen u zeg, Mevrouw! gelief dan altoos het gemeen, of zo genaamde graauw uictezonderen! Over 't algemeen is dit zeer aan de geestlijkheid verknogt. Het vertlandigst gedeelte der franfchen befchouwt de monnikken en priesters, even gelijk de tuinders het onkruid en de mollen, die altoos komen, waar zij het minst geduld kunnen worden, en waartoe een daaglijkfchen arbeid gevorderd word, om ze uitteroeïen. Het graauw is veelal gewoon alle andere menfchen, die niet tot de roomfche religie behooren, als een foort van wanfchepzels te befchouwen. Voor Christenen altans houden zij niemand, die buiten hunne kerkgemeenfchap is. De geestlijken boezemen onöphoudlijk het onkundige gros der franfchen, den grootften afkeer tegen alle andersdenkenden in, en hiertoe hebben zij menigvuldige geleegenheeden. De menfchlievenheid en broederliefde is een leer, die in de oogen van Romen, de afgrijslijkfte en vervloektfte van alle ketterfjen is. D 5 Men  58 De Nieuwe Reiziger, Men heeft hier verfcheiden Collegien, en een volkomen Univerfiteit, als ook eenë Ac'ade. mie der Letterkunde, die een jaarlijkfchen prijs van groote waardij uitdeelt aan den geenen, die op haare vraagen best voldoet. De koophandel deezer ftad heeft zeer weinig te beduiden. De inwoonders fchijnen er geen fmaalc voor te hebben, anders is de ligging der ftad vrij gunftig voor den handel. Men heeft er eenige weinige fabrieken, waarvan de voor, naamften zijn, die tot tapijtwerken behooren. Een zeer aangenaame wandelweg vind men langs de rivier de Garonne. Deeze rivier houd een menigte koornmolens aan den gang. De kragt van 't water verrigt hier ongelijk meer dan elders de voordeeligfte wind doen kan. Ik zal u van de overige aanmerkenswaardige fteden deezer Provincie zo veel zeggen, als ik mij thans errinner, en wel in die orden als mij derzelver namen te binnen willen fchieten Nismes is eene zeer aangenaam geïeegen ftad; zij fchijnt, in vrugtbaarheid en landvermaaklijkheeden, het alle andere fteden te willen afwinnen. Zij heeft ongemeen veel wijnftokken aan de eene, en welbebouwde akkers aan de andere zijde. Haar omtrek is zeer groot. Volgens het beloop der oude muuren, had zij te vooren meer dan elfdui. zend fchreden in den omtrek. Zij is echter zedert een geruimen tijd merklijk ingekrompen, en men rekent thans haare inwoonders op twaelf'a dertienduizend huisgezinnen. De  Vierhonderd Negende Brief. 59 De liefhebbers van oudheeden kunnen hier zig rijklijk vergasten. „ Het Amphiteater, of zogenaamde Maifon quarrée, verdient zijn opmerking. Ik mat zommigen der fteenen, onder welken ik doorging, om het geheel Am« phkeater rond te wandelen: zij waren zeventien voeten in de lengte en twee in de breedte, en de meeften der fteenen, op welken de aanfchouwers . zaten, aan de binnenzijde van het Amphiteater, waren twaalf voeten lang, twee voeten en tien duimen breed, en een voet en vijf duimen diep; uitgezondert alleen de fteenen van de zesde rij van de zitbanken, van boven afgerekend; deezen zijn flegts een voet en tien duimen diep. Misfchien was het op deeze rij, dat luiden van den hoogften rang hunne zitplaatfen naamen, niet alleen om de hoogte, maar ook om de beste geleegenheid voor het gezigt en de veiligheid; en evenwel kan een van deeze groote fteenen, in vergelijking van het geheele gebouw, niet anders befchouwd worden, dan een tichelfteen aan een kerktooren." ' • „ Wanneer ik alleen de bezitting had (en ik "had die dikwils,) van deeze ongemeene groote rij van zitplaatzen, en dezelfde toegangen intrad, welken Keizers, Keizerinnen, romeinfche Ridders en Mevrouwen zo dikwils zijn doorgegaan, om, in brooddronkenheid, menfehen zo wel als beeften, door de handen van andere menfehen, tot hunne tijdkorting te zien fterven, kon ik niet naarlaaten met  ■óo. De Nieuwe Reiziger met vermaak optemerken, hoe zeer de mensenhjke natuur zedect dien tijd verzagt is" . De Schouwburg, Les Arenes genaamd, is mede een groot en zwaar geftigt De menschlieveriheid word er nu beter gediend De plaats, waar voorheen zo wel fchuld-' loos menfehen bloed geplengd werd, word thans door etlijke vreedzaame huisgezinnen bewoond. De Tempel van Diana vertoont zig hier ook nog bijna in zijn geheel;, en, ipdedaad, de werkftukken der Romeinen zijn onverslijtbaar. Het is eene geweldige verwoefting van de uitvinding des menschlijken vernufts waar. door ze gefleeten moeeen en kunnen wordende tijd is tegen deeze fteengevaarten niet op' gewasfehen. De hardde fteenen moeten verdwijnen , of zij moeten met de kragten van duizenden armen van een gefmeeten en verbrijzeld worden, wil men dac zij van de plaats hunner beftemming, in deeze gebouwen, zullen afwijken. Mooglijk hebt gij u verwondert, Mevrouw! dat, na een verloop van zo ontzaglijk veel eeuwen, deeze Tempels en Schouwburgen nog in weezen zijn maar ik verzeker u, dat, zo gij ze zelvê zaagt, gij u verwonderen zoud, dat er niet oneindig meer Romeinfche Gebouwen in de waereld zijn overgebleeven. Vermits ik toch aan het vertellen ben van oudheeden, en ik thans meer dan ooit een oudheidkundige trek heb om er over te fpree- ken5  Vierhonderd Negende Brief. 61 ken, zal ïk uit de menigte van foortgehjke voorwerpen er nog een a twee bijbrengen. Een groote, dikke agtkantige Tooren trok mijn aandagt en ik vervoegde mij derwaards. Deze was aan alle zijden ruig niet mosch bewasfchen; hier en daar gebroken en geborften, en van allerlei vogelen bezet en bezogt, die, in deeze overèeuwde eenzaamheid, hunne veilige wooningen maaken, ,en die misfchien, van duizenden geflagten herwaards, ze aan elkander hebben overgedaan. Aan deezen fteenklomp is weinig fieraad, buiten zijne bevallige eenvoudigheid, te vinden. Een oud man, met een lantaarn in de hand, opende ons, voor een klein geld, de deur, die zederc verfcheiden jaaren niet open was geweest, en geleidde ons naar binnen, waar de hoogfte grijsheid en oudfte eerwaardigheid zig aan mijn oog vertoonden. Langs gebroken trappen, ingevallen vloeren, duistere gangen en doodftille middenruimte kwamen wij in verfcheiden vertrekken, waarvan er een menigte indiervoegen verborgen waren, dat men al Zeer bekend moest weezen wilde men dezelven ontdekken. De gisfing van onzen Leidsman, die in de daad op de nog blijkbaare omitandigheeden van dit gebouw gegrond was, kwam ons 'zeer aanneemlijk voor. Hij dagt naamlijk, dat men deezen tooren voor een bewaarplaats van geld, menfehen, of andere duurbaare panden ge-.  62 De Nieuwe Reiziger, gebezigd had, die, in tijden van vijandlijke invallen, aldaar volkomen veilig waren. De oudheidkunde van onzen Leidsman was taamlijk, om er met aandagt naar te luifteren. Het meefte echter, dat hij ons van deezen Tooren vertelde, waren loutere gisfingen. Helaas! dagt ik bij mij zelve; God weet met hoe veel moeiten en korten dit gevaarte is opgerigt! en thans, — thans is het een raadzei geworden, tot wat einde dit vreeslijk gefligt is gebouwd! Ik zou voortgegaan hebben, met aldus te denken, indien ik niet onverwagt een flag, die even als een rollenden donder voortliep, gehoord had, waarop het eensklaps ftikdonker en doodftil om mij heen werd. Wat is dit? vroeg ik, aan mijn leidsman, doch ik kreeg geen antwoord; ik herhaalde mijn vraag, doch niemand fprak. Ik voelde om mij heen naar mijn vriend, dan te vergeefsch. Ik riep ; — maar geen befcheid, zelf hoorde ik geen ademhaaling, geen gefcharrel van een verzetwordenden voet. Ik tastede op den grond, en verfchrikte geweldig, toen ik gewaar werd, dat ik op een afgebrooken vloer ftond,' langs welks afbrokkelende kanten ik, met mijn rotting heenvoelende, de diepte zo min peilen als zien kon. De dikke donkerheid liet mij niet toe, om hier den weg ter ontkoming te vinden, en waar ik was wist ik volftrekt niet, want een menigte gangen, trappen, kamers enz. door — en opgeloopen heb-  Vierhonderd Negende Brief. 6*a hebbende, had ik geen acht op den weg ge(lagen, vermits ik, in foortgelijke gevallen, mij altoos op mijn Leidsman verlaat. Hier ftond ik, onzeker wegens het lot van mijn verzonken vriend en geleider, en nog onzekerder waar ik het heen zou wenden. En nu, dus zugtte ik; hebben de Romeinen zo veel moeite aangewend, om een graf voor mij te bouwen! — Hier zal dan hec einde mijner reizen zijn, en de wandelaar, die misfchien over een of twee eeuwen herwaards komt, zal mijn dor geraamte vinden, en mijn beenderen voor die van een oud romein groeten, en ze als de zodanigen, door zijn geheel Vaderland mooglijk, aan de oudheidkundigen te koop aanbieden! enz. Geduurende een half uur voedde ik deeze zo treurige als vernederende denkbeelden, terwijl ik mij niet van de plaars, waar ik ftond, begeeven dorst, om dat, op de geringde heweeging, de vloer ond?r mijne voeten trilde, en ik bedugt was, om in een onbekenden afgrond te zullen verzinken. — Eind'ijk hoorde ik een galm, vervolgens het geluid eener menfchenftem, en toen het roepen van mijn naam! Ik liet niets onbeantwoord. Een flaauwe fchemering van licht naderde mij, — en zie daar mijn vriend, mijn verlosfer, die met onzen Leidsman, door de zoldering verzonken, en zoetvoerig, zonder zig merklijk te bezeeren, langs een oude vermolzemde trap van een laater maakzel, tot  64 De Nieuwe Reiziger. toe om laag toe gegleeden was. — Ik waj blijde hem te zien, en zonder verder om een eenige kamer meer te denken, zeiden wij deezen Tooren vaar wel, met een heilig en onverwrikt voorneemen, om naar dergelijke heiligdommen nooit weder nieuwsgierig te zijn. De waterleiding, naar de grootfte waarfchijnlijkheid, van ^Elius Adrianus, is ook een verwonderlijk trotsch gevaarte, en heeft nog overblijfzels genoeg, om er de ftoute bouwkunde der Romeinen in te bewonderen. Maar, Mevrouw! van dit alles geen woord meer! Ik zou een geheel boek moeten fchrijven over de oude opfchriften, de gedenkpenningen, medaillons, enz. die men alhier te zien kan krijgen, en waarover de glans der eerwaardigfte oudheid, in volle maate, ver-, fpreid ligt: maar gij fronscht het voorhoofd, en ik zelf ben overtuigd er reeds overvloedig genoeg van gezegd te hebben. Ik ben, enz. Toukufe, den io Januari], 1761. Vier-  «5 Vierhonderd Tiende Brie*. Vervolg der Befchrijving van de Provincie ; Languedok. Ik ga voort, Mevrouw! met te befchrijven, het geen ik in deeze Provincie, of nu, of bij voorige geleegenheeden gezien heb. . De ftad Beaucaire is van geen ander belang voor u, dan dat aldaar een zesdaagfche markt gehouden worden, die de voornaamfte van geheel Vrankrijk geacht word te zijn; men wil dat er zomwijlen, geduurende dat korte tijdperk, over de zes millioenen livres verhandeld worden. En nog, waarde vriendin! zou ik de ftad Beaucaire en zijn drukke marktdagen geheel voor u verzweegen hebben, indien er geen weg liep van dit Beaucaire tot Nismes, en van Nismes weder ver. der op tot aan Moutpellier, die meer dan een'eenige weg in Vrankrijk uwen aandagt verdient. Een Langüedoks Edelman heeft denzelven ontdekt in 1730, ter geleegenheid van het maaken van een kaai en haaventje aan de Rhöne. * Volgens het getuigenis van den vinder, „ Was dit een gedeelte van den grooten Aureliaanfchen weg, die zig van Romen af XXXI. Deel. E tor.  6C De Nieuwe Reiziger. tot de eindpaalen van Spanje toe, uitftrekte. Onder de heirbaanen, welken de Romeinen in hunne ruime heerfchappijen hebben aangelegd, is deeze mooglijk het minst van allen in wanorder gebragt. Hij nam zijn aanvang aan de Rhone, bij 't einde van een fteenen brug, waarvan nog eenige voetftappen zijn, genaamd Pons iErarius. Tegenwoordig kan men er niet eerder iets van vinden, dan drie of vierhonderd fchreeden van Beaucaire, naar den kant van Nismes, alwaar de breedte duidlijk blijkt van twintigvoeten te zijn geweest. In de lengte van vier languedokfche mijlen, zijn, aan deezen weg, nog twaalf fteenen of mijlpaalen zigbaar, en zes derzei ven in 't minst niet verplaatst; veelen hebben leesbaare opfchriften, waaruit blijkt dat deeze fteenen voor bijzondere Keizers van bijzondere gedaanten waren. Men kan er uit zien, dat de Romeinen hunne groote wegen bijna opdezelfde wijze maakten, als tegenwoordig de gewoonte is; rond als een ezelsrug, mee grachten ter wederzijden. Men vind er ook klaare kentekenen van, op een gebergte, tusfchen Nismes en Beaucaire, over 't welk deeze weg, door middel van twee afloopende fchuinten van aarde, is heen gelegd. Uit het geheele werk ziet men de netheid, die zij gebruikten, om hunne wegen lijnregt en overal even breed te maaken, als ook de vastheid, die zij er aan gaven, door hunne beftraatin, gen, enz." Wer-  Vierhonderd Tiende Brief. 67 Werwaards men bijna in deeze Provincie, en vooral omftreeks Nismes, Montpellier enz. reis:, heeft men al de aangenaamheeden van een vrugtbaare landsdouw en een zagten hemel. De lugc zelf word voor zo gezond gehouden, dat veele zieken, die een geneesmiddel in een goede lugt vinden, van verre oorden herwaards komen, en er ook merklijken baac vinden. De meeste ftreeken in dit Landfchap hebben buiten 'slands den naam, dat het er zeer goedkoop leeven is, en men er met weinig geld meer kan doen dan elders met veel. Misfchien is dit nog waar op etlijke, maar zeer weinige plaatfen; doch over 't air gemeen kan men zeggen, dat men hier weinig minder verteerd, dan in de andere franfche Provinciën. Dit gerugt echter heeft zijn grond. Het heeft bier goedkoop leeven geweest, in die tijdftippen naamlijk, toen de vervolgzugt en geestlijke woede, dit gelukkige oord ten grootften deele ontvolkte, en men geen weg wist met wooningen en vrugten, anders dan ze tot de laagfte prijzen over te doen, aan de monden, die de wrevelmoed van Romen alhier het eeten en woonen vrijliet. — Deeze vervolging ophoudende, Werd de ontvolking van tijd tot tijd vergoed, door de fchielijke aangroei der franfchen, en dus hield ook eindlijk de reden der goedkoopheid op. De ftad Montpellier is fraai bebouwd, hoewel er de ftraaten vrij eng zijn. Men heeft E a - er  6% De Nieuwe Reiziger. er wooningen, die van binnen alle vereischte gemakken hebben, fchoon zij van buiten juist het beste aan zien niet vertoonen. Men verzekerde mij, dat de eigen naam der ftad Monspuellarum is, en dat zij deezen naam ontvangen heeft, door de groote heiligheid van twee Meisjes, die de waereld moede, de hoogte, of den berg betrokken, waarop de ftad gebouwd is, om aldaar een regt maagdomlijk leeven te leiden, ter eere Gods en ter kwelling van den duivel, die, (zo als mijn goede waardin, geduurende een foupé, dat ik aldaar eens had, mij 'voorrammelde;) geen grboter hartzeer heeft, dan wanneer een meisje zo veel genade van den hemel ontvangt, dat zij maagd kan blijven. Evenwel was het niet te denken, dat de vorst der duifternis, ten deezen opzigten veel van de Montpellierfche meisjes té vreezen had. Allerwegen werden zij als bevallig, vriendlijk, fchoon en gedienftig geroemd, en zelden kreeg zij, (de waardin,) vreemdelingen, of de eerfte vraag was, naar de moo'ie meisjes van Montpellier! en mijn heer! (voegde de goede iloof er eindlijk bij;) als men veel gezogt, veel gepreezen en met giften en gaaven overhoopt word, dan loopt men al heel fchieJijk gevaar, om in de klaauwen van den fatan te vallen! Ik weet er van! (zei zij met een diepgehaalde zugt;) ik ben ook een meisje van Montpellier geweest! — maar, God zij geloofd! dien kwaade hoek ben ik nu te bo- veaj  Vierhonderd Tiende Brief» 69 venl — (De vouw was meer dan vijftig jaaren oud:) maar nooit' — ik zeS het met fchaamte, — nooit zal er een eenige ftad Montpellier naar mij genoemd worden! enz. De wandelwegen en uitzigten zijn hier ongemeen bekoorlijk. Er is een perk, Le Peij- zou geheeten, van waar men 'een gezigt heeft, op alles wat de natuur heerlijk en grootsch bezit. Men ziet er eene uitgeftrektheid van welbebouwde akkers, wijngaarden, bosfchen enz. Men. ziet er het Pijreneesch gebergte, den fleren kruin ten hemel heffen, en de eeuwigwoelende zee, die zo veele fchatten in haaren ongepeilden afgrond verflind. De voornaamfte handel deezer ftad beftaat in de wol, die in Spanje, Barbarijen, Griekenland enz, vuil opgekogt; alhier gezuiverd en naar elders verzonden word. Voorts maakt men er dekens, Bombazijnen, zijde en wolleftoffen en dergelijken. Veel wasch word er bereid, als ook allerlei liqueuren, zo dat hier een menigte Apothecars wopnen. De Handwerken alhier zijn verfcheiden. Inzonderheid het bereiden van, fpaansch groen, waarvan deeze ftad bijkans geheel Europa voorziet. Ik zal u van deeze behandeling, (die waardig is geweeten te worden, ) me. dedeelen, 't geen een voornaam Reiziger er van zegt. „ De Inwoonders, zegt hij; beweeren, dat er iets in de lugt der plaats is, dat deeze Fabriek bégunftigt, — Zij zeggen, dat E 3 met  7o De Nieuwe Reimger. met dezelfde wijnen en met dezelfde werkftoffen, het kopergroen, zelf op een zo korten afrtand als Marfeilje, niet kan gemaakt worden; dat men er de proef van genomen heeft, maar dat er geen kopergroen werd toortgebragt. — Deeze vertelling kan alleen geloof vinden bij de zodanigen, welken onkunde heeft voorbereid, om ze aan te neemen, of^belang doet neigen, om er zig van te overtuigen. Een kort berigt van de wijze, waarop men te werk gaat, zal gemaklijk ieder overtuigen, die zelfs maar maatiglijk bedreeven is, in de fcheikunde, dat het voorts brengen deezer ftoffe afhangt van andere omftandigheeden dan de eigenfchappen der lugt; en dat het voorwenden van eenige bijzondere hoedaanigheeden in den dampkring der plaats, niets meer is dan een draai, om zig van den uitfluitenden handel, in dit (luk te verzekeren." „ Kopergroen is een zout, dat gevormd Word door de verééniging van het planten Zuur, (acidum vegetabile, ) met het koper. De wijze van het te maaken, zo als zij in gebruik is te Montpellier, is als volgt." „ De fteelen der druivenrrosfen worden, na dat men er de vrugten heeft afgeplukt, in de zon gedroogd, en dan in een tob gedaan: er word van den flegtilen wijn van dit land opgegooten, en een gedeelte gemeen zout er bij gedaan. De tob, met de bovengemelden inmengzels, word in een kelder ge.  Vierhonderd Tiende Brief. gefield, die doorgaands eene mate van warmte heeft, welke de gisting begunftigt. De warmte is er waarfchijnlijk nooit beneden de veertig graaden op den thermometer van Fahrenheit, en altoos veel laager dan zeventig. Men houd doorgaands de gisting gaande geduurende agt of tien dagen, eri wanneer de fteelen der druiventrosfen volkomen doorweekt zijn, en een aanmerklijk gedeelte van den geest en het zuur, die door de gisting voortgebragt worden, hebben ingezoogen, word den overgebleeven zuuren wijn, die op den bodem der tob is, weggedaan, en dunne bladen koper worden tusfchen de fteelen der trosfen gelegd, alwaar men ze dertig of veertig dagen laat' blijven. De vogtigheid der fteelen drupt dan op de bladen koper, welken men gefchikter gemaakt heeft, om door het zuur te worden verbeeten, door ze eerst in het vuur te leggen, en tot zekeren trap van verkalking te brengen. Ten einde van dertig of veertig dagen worden de bladen koperer uitgenomen, en op (tellingen geplaatst, om de volkomen vorming der zouten, op derzelver oppervlakte te beter te begunftigen. Zo ras de christallen volkomen en de zouten taamlijk droog zijn, worden zij afgefchraapt, en op een hoop gelegd; maar zij worden naderhand dikwils uitgefpreid, en in droog weder aan de lugt blootgefteld, om ze te bewaaren." E 4 „ Ko-  7* De Nieuwe Reiziger. „ Kopergroen kost te Montpellier omtrent twaalf franfche ftuivers van maaken, en word verkogt voor omtrent negentien. Het groot geheim van deezen verborgen handel is de kelders te houden op zulken trap van gemaatigde warmte als den voortgang der gisting meest begunftigt, op dat de fteelen der druiventrosfen het zuur en den geest, daar dooryoortgebragt, mogen naar zig trekken. Het is bekend, dat geen mate van warmte der gistinge gunftiger is, dan van veertig tot zeventig graaden op den Thermometer van Fahrenheit." „ De reden, waardoor het maaken deezer ftoffe bijkans geheel aan dit land alleen bepaald is, fchijnt men te moeten zoeken, in de zagtheid der lugtftreek. Maar dat het bepaald is aan de ftad Montpellier alleen, fchijnt men eigenlijk meer te moeten toe! fchrijven aan de wijze, op welke men daar de, kelders maakt, die door hunne diepte en naauwkeurige fluiting, even zeer beveiligd worden tegen de doordringende koude win. den des winters als tegen de geweldig zomerhitte van dit land." De lekkere Frontignacwijnen zullen u zekerlijk meer dan eens aan den gezeegenden grond hebben doen denken, waar dezelven groeien, en misfchien heeft als dan u ook wel de nieuwsgierigheid bekroopen, om er wat meer van te mogen weeten. Ter voldoening derhalven van het geen ik vooronderftel uwe  Vierhonderd Tiende Brief. 73 uwe begeerte te weezen, moet ik het ftedeke Frontignan, Frontignac, of volgens het latijn, Frontiniacum, ten toneele voeren. Dit plaatsje ligt omtrent drie uuren gaans van Montpellier. Het is van hier, of'uitdeszelfs omtrek, dat gij zo wel de beste rozijnen als de fmaaklijkfte wijn ontvangt. Wanneer het de tijd is, om de druiven tot rozijnen te droogen, levert deeze ftad een zonderling aangenaam vertoon op. Aan alle huizen hangen dan, van onderen tot boven, de druiventrosfen, op ftokken, in de lugt te droogen, zo dat de geheele ftad een enkele wijngaard fchijnt te weezen. Wanneer zij gedroogd zijn, worden ze afgenomen;' in kasfen gepakt, en overal heen verzonden. Wat de wijnen aanbelangt, ik zal u de aanmerking mededeelen, van een kundig Lid der focieteit van Montpellier. Ik begrijp, dat gij beter voldaan zult weezen, met luiden te hooren fpreeken, die de ondervinding van veele jaaren hebben, dan dat ik u gisfingen in de hand ftop, die ik ter loops, binnen weinig uuren en zeer oppervlakkig heb "kunnen maaken. Hoor derhalven wat mijn man er van zegt. „ De hooge prijs en achting der Frontignacwijnen heeft de inwoonders van alle de mbuurige dorpen aangefpoord, om de muskadelledruif te planten , fchoon zij er noch het klimaat noch den grónd toe hébben. Ten opzigte van het klimaat is Frontignan in verE 5 ge:  74 De Nieuwe Reiziger. gelijking bij Languedok, even' als Hieres bij Provinc'e. Een kleine keten van gebergten fcheid het van het geheele nabuurfchap af, en de zeelugt, beflooten in de halve maan, ' welke die gebergten maaken, veroorzaakt dat deeze plaats aanmerklijk meer warmte heeft, dan het geene benoorden dezelve, op den afftand van maar twee mijlen legt. De grond is te Fontignan, enkel van keifleentjes of rots van graauw marmer met witte aders, en alle goede wijndruiven worden er in zulk een grond, op de besten (land tegen de zon, geteeld. Men bewerkt er den grond ook met een zeker foort van fpade, die op andere plaatfen niet bekend is, alwaar men zig met enkel omfpitten te vreeden houd. Alle deeze voordeelen loopen faamen, om de wijnen van Frontignan beter te maaken dan de anderen. Veelen worden echter bedrieglijk voor dezelven verkogt, inzonderheid die tusfchen Frontignan en de Rhöne groeien, welken men vroeger en voor minder prijs te Parijs kan leveren. Dit heeft zelfs de egte Frontignacwijnen in minder achting gcbragt. Ook is al de wijn, die omtrent Frontignan geteeld word, niet even keurlijk. Men heeft er witten en rooden, die beiden, wel geteeld zijnde, door 't leggen, van jaar tot jaar beter worden: de witte verandert flegts van kleur, wordende gelijk Canariewijn. Een enkel perzoon is er maar, die den waaren rooden heeft, geperscht uit de roode muskadel: de  Vierhonderd Tiende Brief. 75 3e andere word altemaal geverwd, 't welk een békend geheim is, voor allen de geenen, die den rooden wijn willen verkoopen: hoewel deeze, van goeden witten wijn gemaakt zijnde, weezenlijk niet te veragten is, komt hij echter veel te kort bij den egten rooden muskadellen wijn, die door zommige kenners voor Kaapfchen wijn gedronken is. Een Heer te St. Quentin, die den egten had, welken hij niet voor veertien hollandfche ftuivers de bouteilje kon verkoopen, als hij dien gaf voor hét geene hij was, maakte er, onder den naam van wijn van Alikante, zesenvijftig ftuivers van. 't Is zeker, dat goede Frontignac, welbereid zijnde, den wijn van Rivefalte evenaart. De roode is een weinig duurder dan den witten, om dat de roode muskadel, minder fap geeft, hoewel de wijnftok een even groote plaats beflaat." Languedok heeft voornaamlijk ten toneele der woede en bloedgierigheid verftrekt. Het getal der Proteftanten was aldaar zeer groot, en hun godsdienftige ijver voorbeeldig. Op allerlei wijzen werden zij onderdrukt, beftreeden en verdelgd, en het was niet, dan in zodanige oogenblikken, als de franfche Vorften de handen van buiten te vol hadden, om zig mét het binnenlandfche te bemoeien, dat zij verzagting aan dit beste gedeelte hunner onderdaanen bezorgden, en hen de genade beweezen, om God re mogen dienen, zo als zij volgens hun geweeten' best zouden oor*  De Nieuwe Reiziger. oordeelen. Dus vernietigde Lodewijk de Veer'tiende, in 1685, het berugte edict van Nantes, om dat hij in een zwaaren oorlog gewikkeld, buiten ftaat was, om, op aanftooking der geestlijken zijne medeburgers te vernielen. Zo dra dit het geval der Vorften niet meer was, wendeden zij, zo al niet hunne wapenen, ten minften hunne vervolgingen tegen deeze ongelukkigen. Nog maar weinige jaaren ■ geleeden, (in 1752,) ondervonden het de bewoonders van deeze Provincie! en misfchien zijn het de tegenwoordige omftandigheeden, dat zij ruimer adem fcheppen. (*) Lag. (*) Thans (in 1790) zegepraalt de tnenschiievenheid ook ten deezen opzigte. De tegenwoordige Koning Lodewyk de Zestiende heeft aan zijne Onderdaanen recht gedaan, en hen de volkomenftc vrijheid van gewisfe gegeeven. Ik acht het noodig het Edift van Zijn Maje. Heit hier bij te voegen, 't welk te voorfchijn kwam, in het tijdftip, dat een menigte Hollandfche Vlugtelin! gen, zig in Vrankrijk kwamen nederzetten. Hier is het doch, ten opzigte van de artikelen, merkelijk verkort:' Lodewijk, door Gods genade, Koning van Vrankrijk en Navarre, aan alle Tegenwoordigen en Toekomenden, falut! Toen Lodewijk de veertiende de openbaare beöeffening van alle Godsdienften, behalven den Roomschcatholijken, in alle Landen onder zijne gehoor, zaamheid ftaande, plegtiglijk verbood, was het de hoop, op eene wenschlijke eensgezindheid zijner Onderdaanen in 't (luk van Godsdienst, onderfteund door een bedrieglijk vooruitzigt op bekeering, welke deezen Grooten Vorst wederhield, om het Plan, bereids in zijnen Raad ontworpen, te voigen, van naamlijk den Burgerftaat wettig- Jijk  Vierhonderd Tiende Brief. 77 Languedok over 't algemeen is zeer vrugtbaar en dat gedeelte, 't welk men Opperlanguedok noemt, levert een menigte van graa- nen ■ * lijk toetekennen, aan alle zulke zijner Onderdaanen, welken niet konden toegelaaten worden tot de Sacramenten van de Kerk. Op het voorbeeld van onze doorlugtige Voorgangers zullen wij altoos, uit al ons vermogen, die middelen van onderwijs en overtuiging bevorderen, welken ftrekken kunnen , om alle onze Onderdaanen te veréénigen, door eene algemeene belijdenis van het oude Geloof van ons Koningrijk; terwijl wij met de ftipfte oplettenheid, alle die geweldaadige middelen zullen weeren en verbannen , die zo ftrijdig bevonden worden met de reden en menschlijkheid, als met den waaren geest van het Christendom. Maar in afwagting, dat de Godlijke Voorzienigheid onze poogingen zal zegenen en zulk eene gelukkige Bekeering daarftellen, gedoogen onze rechtvaardigheid en de belangens van ons Koningrijk niet, om de zulken onzer Onderdaanen, of die Vreemdelingen, welke zig in. ons gebied hebben nedergezet, en geen belijdenis doen van den Roomschcatholijken Godsdienst, langer buiten het genot der rechten van den Burgerftaat te fluiten. Eene overvloedige ondervinding heeft reeds zedert langen tijd geleerd, dat dergelijke geftrenge middelen ontoereikende waren, om hen tot bekeering te beweegen: Wij moeten derhalven niet langer gedoogen, dat onze Wetten hen vrugteloos zullen ftraffen, wegens het ongeluk hunner geboorte; hen ontzettende van die rechten; welken de natuur niet ophoud, ten hunnen voordeele, te eisfehen. Wij bemerken dus, dat de Proteftantcn, ontzet van eene wettige beftaanlijkheid in het burgerlijke, zig geplaatst vinden in de onvermijdelijke noodzaaklijkheid; om een van beiden te moeten kiezen; om naamlijk de Sacramenten te moeten ontheiligen, door huichelagtige be-  78 De Nieuwe Reiziger. nen op. In Nederlanguedok heeft men veel wijn, brandewijn, olie en andere vrugceh. Men vind allerwegen een menigte van vreemde bekeeringen, of om hunne Kinderen aan veele onaangenaamheden bloot te (lellen, wanneer zij Huuivlijken aangaan, die reeds vooraf, door de wetten van ons Koningrijk, voor nul en van geen kragt verklaard zijn. Die wetten zelf vooronderftelden, dat men niet anders dan Roomschgezinden in onze Staaten had, en deeze valfche vooronderftelling, welke men thans niet mee» kan laaten gelden, heeft ten beweegreden verftrekt, om de wet te doen zwijgen, die geene Profeliten van een ander geloof zou hebben kunnen erkennen, zonder dezelven uit alle plaatfen van ons Gebied te bannen, of zonder ten fpoedigfte in hunnen burgerlijken Haat te voorzien. Deeze grondbeginzels, zo ftrijdig met den voorfpoed en de rust van ons Koningrijk, zouden gewislijk de uitwijkingen vermenigvuldigd, en de onlus. ten in de Familien beflendig Ieevendig behouden hebben, zo Wij niet, in voorraad, ons nut gedaan hadden met de rechtsgeleerdheid onzer Vierfchaaren, ten einde de fchraapzugt te leur te (lellen van die Erfgenaamen, die aan de Kinderen de bezittingen hunner Vaderen durfden betwisten. Dusdanig een toedragt van zaaken vorderde reeds voor lang de tusfehenkomst van ons gezag, ten einde perk en paaien te zetten aan deeze gevaarlijke tegenftrijdigheden, tusfehen de eisfehen der Natuur en de inrigting der Wetten. Wij hebben deswegens het onderzoek getragt te doen, met die naauwkeurigheid, die het gewigt van dergelijk een zaak vorderde. Ons befluit was alreeds in onzen Raad genomen, en wij (lelden ons voor, om nog eenigen tijd op den wettigen form der •zaak bedagt te weezen : dan , de omftandigheden komen ons als zeer gefchikt voor, om de voordeden, die wij van deeze nieuwe wet verhoopen, te vermenigvuldigen • waarom wij voorgenomen hebben ons te haasten met de zelve bekend te maaken. Indien het niet in onze magt zij,  Vierhonderd Tiende Brief. 79 de gewasfen. De falicac of foude maakt men hier. Men heeft er mijnen "van ijzer, loot en zeer kostlijk marmer, bekend onder den naam zij, te beletten, dat er geene verfchillende godsdienftige Gezindheden in onze Staaten gevonden worden, dan zullen Wij echter nooit dulden dat zij de bronnen Tan twisten en wanorder tusfchen onze Onderdaanen worden. Wij hebben ook de kragtdaadigfte maatregels genomen, om te voorkomen, dat er geene nadeelige Verbintenis, fen ontftaan. De Roomschcatholijke Godsdienst, van welken wij het geluk hebben belijdenis te doen, zal, in ons Koningrijk, alleen de Rechten en Eerbewijzingen van den operibaaren Godsdienst genieten; terwijl onze Onroomfche Onderdaanen, verfteeken van allen invloed op de order, in onze Staaten vastgefteld, onbevoegd verklaard, nu en voortaan, om ooit eenig Lighaam, of Ge* nootfchap in ons Koningrijk uittemaaken; onderworpen aan de gewoone burgerlijke fchikkingen, betreklijk hst onderhouden der.Feestdagen , geen voordeelen door deeze Wet zullen genieten, dan die het natuurlijk Recht ni^t veroorlooft, dat wij hen weigeren en onthouden, als'de bevestiging hunner Geboorten, Huuwlijken en Af. dervingen; ten einde, even gelijk alle anderen onzer Onderdaanen, de burgerlijke voorrechten te genieten, die er uit voortvloeijen. Om deeze en andere redenenen hebben wij, na het advis van onzen Raad en onze beste weetenfchap, volle magt en Koninglijk gezag, geZegd, vastgefteld en bevoolen, dat door dit ons tegenwoordig «euwig en onherroepelijk Edior hunne verdwijning, hadden ingeruimd. De openbaare gebouwen zijn van weinig betekenis. De Domkerk verdient, om haare geregeldheid van bouworder, bezigtiging. De kerk van St. Stephanus bezit een groote fchat van goud. en edele gefteenten. Mijn vriend, die beneffens mij dezelve bezigtigde, kon zig niet onthouden van de Christenen der voorige eeuw met de Turken en andere Heidenfche volken te vergelijken, die hunne rijkdommen, met de uiterfte zorg en moeite gewonnen, in den grond begraaven, en ze voor altoos nutloos maaken. Wat toch, vroeg hij; zijn de kerken en kloosters anders dan onderaardfthe kelders, waarin men zijne giften en gelden wegfmijt, zonder dat iemand er genot van heeft? en het ergfte van allen is, dat men, door deeze vernietiging van Gods goede gaaven, den hemel een uitfteekenden dienst waant te bewijzen. De G 3  102 De Nieuwe Reiziger. De Fabrieken in deeze ftad, zijnde die van linnens, fergies, fatijnen, en inzonderheid van fpelden, gaan er taamlijk voordeelig. Wij hebben er flegts korten tijd vertoefd, om dat mijn Vriend nog een klein tourtje door deeze Provincie wilde doen, waarop ik, als zeer wel met mijn plan ftrookende, hem vergezelde. Verwagt evenwel geene breedvoerige verhaaien van zeldzaamheeden of zonderlinge ontmoetingen! met weinig woorden kan ik alles verhaalen, wat ik van die foort gezien of ondervonden heb. Wanneer men zo veel gezien en zo verre gereisd heeft, dan is het voor een befchrijver de verrigting van een wonderwetk, wanneer hij niét al te weinig zegge, of te dikwils verveelende herhaalingen doe. Rheims bekleed den rang der oudfte en doorlugtigfte fteden van Vrankrijk. Zij is zeer wel bebouwd en heeft verfcheiden voortreflijke gelligten. De pootten waren weleer aan de goden der aelöuden toegewijd; heden zijn er nog twee, die men onder de benaamingen van Mars en Ceres aanduid. Er zijn ook nog eenige overblijfzels van de heerlijke bouwkunde der Romeinen, beftaande voornaamlijk uit een triumfpoort, en de puinhoopen van een fchouwburg. De Domkerk der lieve vrouw is een re regt beroemd geftigt. In dezelve word de piegtigheid van de krooning verrigt. Het portaal  Vierhonderd Twaalfde Brief. 103 taal is het fchoonfte, dat men zien kan; de venfterglazen zijn op de keurigfte wijs gefchilderd, terwijl alles, wat men in dit fierlijke godshuis vind, volmaakt met deszelfs eerwaardig gebruik en ftaatige grootschheid overeenftemt. Men bewaart er een menigte kostbaarheeden, die de godvrugt van verfcheiden grooten aldaar ten gefchenke liet. Lodewijk de Vijftiende deed er bij zijn krooning een groote vergulden zon van zilver plaatfen, die honderdvijfentwintig mark weegt. De Abtdij van St. Remij, waar men de heilige zalfbusch en olie bewaard, waarmede de Koningen gezalfd worden, is even buiten de ftad geleegen, en trekt, door haare kunst, ftukken en kostbaarheeden, de oogen van vreemdelingen en kunstkenners naar zig. Men wilde mij een lijst verkoopen, van alles wat hier aanmerklijk te zien en te vinden was: indien ik er op gefteld ware geweest, om u een ongemeen langen, dorren en verveelenden brief te fchrijven, zou ik hem hebben moeten overneemen. De koopluiden, die in wijn handelen, zetten deezen handel op de fterkfte wijze voort. In de kelders van zulk een koopman werd ik geleid door wegen, die eerder ftraaten dan keldergangen geleeken; aan eene zijde van welken gebottelde champagne opééngeftapeld' was, tot eenige voeten hooger dan mijn hoofd, en ten minften twaalf rijen diep. Ik koet twee flesfchen tot een proef van twee 6 G 4 fta-  Ï04 De Nieuwe Reiziger, ftapels, die de koopman mi] verzekerde, beiden te zijn van de beste foort die hij had en waarvoor ik hem zes franfche Jivres (dat is zesenvijftig ftuivers Holl.) betaalde. Deeze wijn echter kwam mij zo fmaaklijk niet voor, als ik die elders we-1 gedronken heb: de koopman onderrigtte mij, dat men ze dikwils ver. valscht en er zuiker onder vermengt. Om te weeten of deeze vervalfching plaats hebbe, kan men de volgende proef neemen: vul een kleine flesch met een langen hals met den wijn, van welken gij de proef wilt neemen, en plaatst dezelve het onderst boven gekeerd, met den hals in een fchaal met fchoon water! Indien de wijn zuiver is zal hij geheel in de* flesch blijven; maar indien hij vervalscht zij met zuiker, honing of eenig ander zoet, zal al het zoet in de fchaal met water overgaai en den zuiveren wijn agteriaaten. Het onderfcheid tusfchen den ftillen en fchuimenden Champagnewijn ontftaat van niets anders, dan van den tijd des jaars, waarin de wijn in fle-fchen gedaan word Rheims ligt in een ruime vlakte; is van eene groote uitgeftrektheid, en met een hoo~ gen wal en diepe gragt omgeeven. De openbaare wandelwegen zijn er veelvuldig, en op een uitmuntende wijs beplant. Men kan het voor het overige eene groote en rijke ftad noemen, waarmen niet alleen overvloed van wijn, maar ook van alles heeft wat goed is, a/a hij gevolg goedkoop; de fruitmarkt in 'c hij-  Vierhonderd Twaalfde Brief. 105 bijzonder overtreft alles, wat men elders in die foort vind. Als iets zonderlings gaat men hier ook de kerk van de Abtdij van St. Nicafius befchouwen. Zij heeft twee toorens die zeer aartig gebouwd zijn, zo dat zij als in de lugt fchijnen te hangen. Op eene van dezelven heeft Czaar Peter de Groote een nagt geflaapen, na dat hij zig vermoeid had met naar de oorzaak te zoeken, waarom eene der zes klokken, die aldaar hangen, als dezelve geluid word, meer beweeging in de boogen der kerkgewelven veroorzaakt, dan het luiden der vijf overigen teffens. Ik zal u niet ophouden met de verdere abtdijen, kerken en klopfters, evenwel kan jk niet afzijn u, met weinig woorden, de Abtdij van Clairvaux te noemen, omtrent een paar uuren van Bar geleegen. Behalven dat er eene menigte vorstlijke perzoonen hunne begraafplaatfen verkoozen hebben; dat de Abtdij een inkomen van zestigduizend livres bezit, en van yeel boeken en kostbaarheeden voorzien is, heeft men er een verwonderlijk groot wijuvat, dat agthonderd tonnen vogt bevat. Men houd opzetlijk vier groote persfen aan den gang, om deezen Broeder van het Heidelbergfche voedervat geftadig aan tevullen: gij beboeft dus niet bang te zijn, dat de veele geestlijken, die zig alhier bevinden, ooit dorst behoeven te lijden. Omftreeks, d.eeze persfen vind men nog andere y^ten, 9 § die  to6* De Nieuwe Reiziger. die op zig zelve monfteragtig van grootte zijn, als houdende van eenhonderd tot vierhonderd tonnen. Het deet ons leed, dat de ftad Langres te verre uit onzen weg lag, anders had mijn vriend dezelve gaarne nog eens bezogt, meer geloof ik om mijnen, dan wel om zijnen wil. Het geen gij er zien zoud, (zei hij, onder ande. ren, om mij te beweegen, om bij mijn terugkomst derwaards te gaan; ) is niets minder dan het graf der drie medgezellen van Daniël, naamlijk; Sadrach, Mezach en Abednego. De beenderen deezer drie beroemde onverbrandbaare Mannen leggen aldaar nog heden ten dage, in eene metaalen tombe beflooten, waar voor men dag en nagt waschkaarsfen brand. Ik vroeg hem of hij deeze beenderen gezien had? Neen! antwoordde hij mij; maar al had ik ze gezien, waar uit zou ik dan nog hebben kunnen weeten, dat dit de overblijfzels van Daniels boezemvrienden en niet van andere menfehen waren? Maar hernam ik; hoe zijt gij dan overtuigd geworden, dat deeze doodsbeenderen aan gemelde luiden toebehoord hebben? —- Dat zal ik u zeggen, zei hij; en om u een kleine verfnapering onder al die dorre befchrijvingen te geeven, zal ik u, Mevrouw! het verhaal van mijn Vriend mededeelen. Toen ik, dus fprak hij: mij te Langres bevond, wilde het ongeluk, dat een mijner bedienden zig zwaarlijk brandde. Ik deed mijn uit-  Vierhonderd Twaalfde Brief. 107 uitterfte best, om daadlijk een goed heelmeefter te krijgen, die men mij evenwel berigtte, dat nog in geen paar uuren ftond te komen, vermits hij ergens elders bezig was. Aan raad echter ontbrak het hier niet, want een menigce remedien overftroomde den ongelukkigen van allen kanten. Die van azijn fcheen mij de aanneemlijkfte te zijn, en ik befloot om er daadlijk gebruik van te maa« ken. _ Dan! om het ongeluk te voltooien, deed er zig een fterke knaap onder de gasten op, (want het geval gebeurde op een zondagavond, in een foort van herberg:) welke een remedie opgaf, dat mij in een hevigen lach deed uitbarften, 't welk juist het middel was, dat mijn arme knegt ongeholpen bleef, en ik deerlijk (legt van de reis kwam. Dit middel was, om den gebranden daadlijk naar het graf van Sadrach, Mezach en Abednego (als de patroonen van allen die met vuur omgingen of er door gekwetst werden,) te brengen, en deeze heiligen om hulp aanteroepen. — Ik dagt, dat men ons een grap wilde vertellen, en lachte, ter goeder trouw, om dit voorftel, zo als het zelve verdiende. — Maar, dit werd gansch euvel door het gezelfchap opgenomen, en men fchold mij niet minder dan voor een ketter, godverzaaker en nog erger. Ziende met welke luiden ik te handelen had, en befpeurende, dat zij alle even fterk gezind waren, om Daniels medgezellen, met woorden en vuiften, te-  ïo9 De Nieuwe Reiziger. tegen mij te verdeedigen, wilde ik hen, om een afwending ten mijnen voordeele te maaien, beduiden, dat zij door mijn lachen niet moeiten begrijpen, of ik de waarheid van de zaak zelf, naamlijk dat deeze beenderen indedaad de beenderen van - die heiligen geweest waren, poogde te ontkennen! dat ik zulks m geenen deele wilde betwisten; — maar dat ik gelachen had om dat, nu met den gebranden naar 't graf te willen gaan, mosterd na de maaltijd ware! dat wij ons van te vooren aldaar geaddresfeerd moesten hebben, ten einde Sadrach, Mezach en Abednego voorzorgen hadden gelieven te neemen, dat mijn bedienden het kookende water niet over zijn lijf gekreegen had, en dergelijke meer. — Maar hier meede verbruide ik de zaak nog erger. Er (tonden gedugte getuigen tegen mij op, die mijne ketterfche gevoelens daarmede beweezen, dat ik niet in de wonderdoende kragten deezer heiligen, die zij zelf ondervonden hadden, geloofde. Eindlijk liep het zo verre, dat mijn huid niet langer veilig fchcen. te zullen zijn, waarom ik de partij moest kiezen, om die verblijf ten ontijde te verhaten. Op ftraat zijnde werd ik door drie knaapen aangevallen, die het meest voor Sadrach, Mezach en Abednego geijverd hadden, en die mij al vrij wat meer flagen toetelden, dan ik in ltaat was hen te kunnen wedergeeven. De wagt maakte een einde m deeze klugt. De Officier, die mij op. brag-  Vierhonderd Twaalfde Brief. i©£ bragt en wien ik de ganfche .historie verhaalde, lachte zo hard als ik gedaan had, doch verzocht mij teffens, in de beleefdfte en verpligtendfte termen, om jak dit geval geen flegt getuigenis ten opzigte van zijne overige ftadgenooten, voor mijne landgenooten, te willen geeven; vermits ik nimmer 'ilegcer kroeg tot mijn verblijf kort gekoozen hebben, waar fteeds het uitfchot des volks faamenkwam. Hij bragt mij aan zijn huis en onthaalde mij voortrcflijk, enz. Gij ziet er uit, Mevrouw! hoe gevaarlijk het zij, de bijgeloovige zotheeden van het graauw te befchimpen. of te belachen. —- Maar het word tijd mijn brief te' befluiten. Ik ben, enz, Nanc'tj den 12 Juni], 1761. Vierhonderd Dertiende Brief. Befchrijving der Provinciën Lotharingen; Franche Comté, en het Dauphiné. N'ancij, werwaards ik mij flegts uit hoofden eeniger kleine bezigheden heb heen begeeven, is de hoofdftad van geheel Lotharingen. Zij ligt aan den voet van een  Tuo De Nieuwe Reiziger, gebergte, zo vermaaklijk als men begeeren kan, in eene vlakte, waar de mildfte vrugtbaarheid haare rijkfte fchatten aan de ftervelingen uitdeelt. Voorheen was het fterk door zijne vestingwerken, die bij den Rijswijkfchen vreede geflecht zijn, het kafteel alleen heeft zijne fterk te behouden. Ik heb hier niets van belang genoeg aangetroffen , om er een gedeelte van mijn brief mede te vullen. De ftad heeft van alles iets taamlijks en middenmaatigs. De Koophandel neemt hand voor hand toe, en aan nijverheid mangelt het den Inwoonders niet. De overige fteden van dit gewest zijn ook van geen betekenis voor een reisbefchrijver, wiens hoofdbedoeling is zijne leezers op eene aangenaame wijs te onderhouden. Indien gij eenig belang in de Zoutketen van Rozieres, die zo zeer beroemd zijn, ftelt, wil ik er u gaarne het volgende van mededeelen. Al voor langen tijd is deeze Zoutbron bekend geweest. Reeds in 1625 ftelde Hertog Karei de derde er opzigters over aan, die hem er rekening van doen moesten, doch naderhand verpagtte hij derzelver voordeden voor honderdduizend kroonen in 't jaar, waaruit men derzelver rijkheid genoegzaam kan opmaaken. De uitlevering van zouc werd na dien tijd zo aanmerklijk minder, dat men, in ftede van uit de honderd ponden water zes a zeven ponden zout te trekken, er bezwaarlijk voortaan drie uit krijgen kon. Een ge-  Vierhonderd Dertiende Brief, iii geruimen tijd duurde deeze verdapping voort, en geene pooging kon dezelve overwinnen of maar eenigzins maatigen. Eindlijk kreeg het water van zelve zijne voorige mildgeevende hoedaanigheid weder. Eenige jaaren geleeden ontdekte men, dat het water zouter gemaakt kon worden zonder vuur, wanneer men het met pompen hoog opvoerde, en dan in een groote kom of bak vallen liet, waar door flegts het zoutlte water, als het zwaarfte zijnde, op den bodem nedervalt, terwhl het andere in de lugt verfpreid Word. Een zekere Compagnie verkreeg derhalven in 1738 oftrooi om van deeze uitvinding gebruik te mogen maaken, ten welken einde er een gefchikt gebouw voor deezen arbeid geftigt werd. Het opgepompte water valt, uit een groote menigte gooten, in een langen bak, door welk middel de hónderd ponden water thans elf ponden zout opleveren. Genoegzaam aan alle oorden van deeze Landflreek vind men Zoucbronnen, zo dat er een grooten voorraad van verzameld en verhandeld word. De grond van dit Landfchap is op verfcheiden plaatfen vet en vrugtbaar, en brengt veel terw, vrugten en een taamlïjk goeden wijn voort. Aan zeer goede visch en best wildbraad behoeft men hier geen gebrek te lijden. Voor een klein geld kan men er dikwils een grooten overvloed van bekomen. Weiden en Bosfchen vind men hier ook in een groot aantal; men zegt, dat er  ïia De Nieuwe Reiziger; er zomtijds in de laatften beeren gevangen worden. Onder de Fabrieken zijn voornaamlijk de ijzerovens, glasblazerijen, en papiermolens te tellen. Mijnen. die ijzer opleveren , zijn er in een genoegzaam aantal, om deezen tak van beftaan gaande te houden; en hier mede ftap ik van Lotharingen af, om tot de provincie Franche Comté overtegaan. De ftad, welke ik in deeze landftreek tot mijn verblijf verkoos, was Befancon, de Hoofdftad van dit geheele gewest. Reeds zult gij opgemerkt hebben, dat ik mij altoos tot de Hoofdlieden vervoeg, en de reden daar voof is bondig genoeg, om dat aldaar naamlijk het meeste te zien, en de geleegenheeden, zo tot het verblijf als tot het vertrek, er over» vloedigst zijn. Volgens het getuigenis van eenige fchrijvers, zou deeze ftad van een bijfteren hoogen. ouderdom zijn en zelf veel ouder dan Romen. Zij draagt in 't latijri den naam van Vefentio of Vifontium; de Grieken noemden haar Chrijfopolis. Julius Ca:far fprak er reeds van, als van een der fterkfte plaatfen in Gallie. De Romeinen maakten er een wapenplaats van, en, volgens hunne loftijke gewoonte, bragten zij zeer veel toe, om de ftad aanmerklijk te verfraaien; van daar, dat men er nog zo veele gedehkftukken der Romeinfche grootheid aanrreft. Veele velden, wegen en ftraaten, draageri zelf nog romein-  Vierhonderd Dertiende Brief. 113 meinfche naamen. Men heeft er eene hooge en laage ftad en taamlijk goede gebouwen. Het Koornraagazijn is een meesterftuk in. zijn ibort en kan een groote menigte graanen ber. gen. De Domkerk hoorde ik roemen uit hoofde, dat men aldaar een lapje heeft van den heiligen zweetdoek, het welk tweemaal in 't jaar een talrijk bezoek ontvangt van de overboodig godsdienftige menigte daarom heen. Weleer was Befancon eene Keizerlijke vrijftad, en had eene republikeinfche regeeringswijze: maar Lodewijk de Veertiende haar, in 1674 veroverende, vernietigde hij dit haar voorrecht. Binnen haare muuren werd de berugte Cardinaal de Granvelie, die gevloekte vijand der Nederlanders, ter waereld gebragt. De liefhebbers der geleerdheid vinden hier overvloedig geleegenheid, om er hunnen lust te boeten. Er is een openbaare Boekerij, waarin men zeer veele oude handfchriften en andere aangeleegen ftukken aantreft. De hooge fchool werd er ten allen tijden hoogst door den Souverein voorgedaan, en begunftigd. Men heeft er nog een andere Academie van weetenfchappen, taalkunde enz. welke zeer beroemd is, en die 'sjaarlijks drie prijzen uitdeelt: thans zijn hier verfcheiden geleerden.,, in welker aangenaam bijweezen ik etlijke uuren heb doorgebragt. . Vermaaklijktr en aangenaamer plaats, dan de ftad Dole, welke negen uuren bewesten XXXI. Deel. H Be- _  ï 14 De Nieuwe Reiziger. Befancon is geleegen, heb ik al weinig aangetroffen. De Franfchen zelf noemen het oord, waarin zij ligt, Val d' Amours, of het dal der liefde: fchoon de gelukkige omftandigheeden van deeze ftad en derzelver omtrek merklijk verboren hebben, door de verwoesting, die er door den oorlog van 1479 werd aangerigt, en die er, vervolgens, op onderffcheiden tijden plaats had, zijn er echter nog bekoorlijkheeden genoeg overgebleeven, om deezen oord een aardsch paradijs te noemen. De Hoofdkerk van Dole vertoont zig, als zijnde op eene aanmerklijke hoogte gebouwd, in haar grootfte voordeel. De ftraaten der ftad zijn lugtig en breed. De Romeinen hebben ook hier hunne voetfiappen naargelaaten. Het veld, waarop zij fchouwfpelen en fpiegelgevegten hielden, word als nog La Place des Arenes geheeten. Te Salins, in 't latijn Salinias fequanorum; heeft men de aanzienlijke Zoutbronnen, waar van de ftad haar naam ontleent; waaraan zij zelf haaren oorfprong verfchuldigd is, en waarom, reeds in de vierde eeuw, de Bourgondiërs en Alemannen een oorlog gevoerd hebben. Het Zoutmagazijn, waar men deeze landfchat oplegt, is een foort van groote Burgt, met zwaare muuren en toorens omvangen. Aldaar heeft men twee groote gebouwen, waar van het eene voor den opzigter, en het andere voor de algemeene pagters gefchikt is. Onder den grond deezer zwaare geftigten zijn  Vierhonderd Dertiende Brief. 115 zijn de bergplaatfen van het zout, en teffens de gevangenisfen en de vertrekken, waarin de Justitie dezulken ftraft, die zij fchuldig oordeelt te zijn. Om tot de zoutbronnen te komen, klimt men omtrent twintig treeden langs een trap, die tot in een donker en akelig onderaardsch bol geleid. Alhier verneemt men een fchroomlijk geruisch van opwellende en vallende wateren, vergezeld door het gekraak en geknarsch van groote fchepraderen, waardoor het water naar boven word gebragt: de angstvalligheid vermeerdert nog door de ruuwe, zwarte en onregelmaatige wanden, die door flikkerend toortslicht verlicht allerlei vreemde fchaduwen formeeren: terwijl men het verfchrikkend denkbeeld niet van zig weeren kan, dat men zulke zwaare gebouwen boven zig heeft, en dat men voor eeuwig van onder de Maatfchappij der ftervelingen is uitgedelgd en vergceten, wanneer deeze gewelven inftorten, waartoe zig op zommige plaatfen vrij veel waarfchijnlijkheid opdoet. In deeze grot zijn zes bronnen van zout en twee van zoet water, die in den omtrek van veertien voeten, uit een zelfde rots opborrelen, en welker water, langs gemaakte groeven, in on» derfcheiden bakken of putten loopt, zonder dat het zoute water zig met het zoete vermengt. Dit water word. gelijk ik heb beginnen te zeggen, door verfcheiden fchepraderen naar H a  u6 De Nipuwe Reiziger. naar boven gevoerd, en ten gebruike der Fabriek aangelegd. Men vind hier nog een menigte andere bronnen, die veel zout uitleveren. Men trekt van deezen uit de honderd ponden water nooit minder dan twintig ponden zour, om dat het anders de onkosten van het kooken niet zou kunnen goedmaaken. De allerzoutfte wateren van deeze bronnen geeven ten hoogden niet meer dan agtenveetig ponden. De zoutmagazijnen zijn hier in zulk een groot aantal, dat zij een Republiek uitmaaken, en een afzonderlijk regeeringsbeftuur hebben. — Verfchoon mij, Mevrouw! dat ik u zo veel zout opdisfche! In deeze landflreek is het de hoofdzaak; «onder dit artikel heb ik u weinig anders te zeggen. Terwijl wij nu toch aan de bronnen zijn, zal ik er nog meer zonderlinge wateren bijvoegen. Ik bedoel de twee beeken, niet verre van Befancen, waarvan de een alles met een fteenen korst bedekt, wat men er inwerpt, welke korst door het water van de andere beek weder ontbonden word: het water deezer twee beeken bleengevoegd zijnde verliest het deeze beide vermogens, en doet geen andere uitwerking dan gewoon water. Dit heeft aan een voornaam geneesheer te Befarcon aanleiding gegeeven, om te onderzoeken of het water van de beek, die de fteenkorst ontbind, ook bekwaam mogt zijn om de fteen in 's menfehen lighaam te ont. bin«  Vierhonderd Dertiende Brief. 117 binden. Hij bevond indedaad, dat een (teen, (Tvan iemand afgehaald,) ter zwaarte van vijftig greinen, in zes oneen van dit water, binnen twintig dagen, tot een foort van (lijk geworden was, Welk flijk, agt dagen daarna, in het zelfde'water geheel verfmolt', flegts twee greinen zetzel naarlaatende. De Heer Littier) Lid van de Académie der weetenfehappen, nam daarop de proef van alle wateren, die te Parijs gedronken worden', en bevond' dat foortgelijke fteenen, hoewel zeer langzaam , er in ontbonden werden, doch de flijk van de fteenen bleef in haar geheel zonder eenige vermindering. Het bergagtig gedeelte ' deezer landftreek voed veel verkens en paarden. Hobrnbeeften zijn hier ook in overvloed, bijgevolg ook de ruimte van kaas en boter. Veel ijzerovens vind men aan de boorden der rivieren, waarmen dén oorlog van bomben, kogels enz. rijklijk verzorgen kan. Gij ziet, Mevrouw! dat ik nu hoe langer hoe meer mijne geboorte - ftad nader, en dat ik met weinige ftappén' hoop te huis te zijn, om van mijnen reis-arbeid het overige mijner leevensdagen uitternsc'en. Het Franche Comté daarlaatende, deed ik een goede togt naar het Dauphiné, en wel inzonderheid naar de ftad Grenoble, die er ten voornaamften zetel van ftrekt. De oudfte zoon des Konings van Vrankrijk voert den tijtel vau Dauphin, en het is van H 3 dee-  n8 De Nieuwe Reiziger. deeze Provincie, dat hij dien naam ontleent, Humbert de tweede, geene manlijke erfgenaamen hebbende, deed het Dauphiné over aan den Hertog van Orleans, zijnde deeze de tweede zoon van Philips den zesden, Koning van Vrankrijk. In 1349 werd in deeze overdragt eenige verandering gemaakt, en des Konings oudfte zoon er mede begiftigd. De afzonderlijke voorwaarde bij deeze overdragt was: Dat voortaan de geen, die Dauphin zou zijn, beneffens de erfgenaamen en opvolgers tot het Dauphiné, zig zouden noemen en laaten noemen Dauphin van het Viennois, en het wapen voeren van Dauphiné, met dat van Vrankrijk gekwartileerd; mogende echter het Dauphiné nooit worden veréénigd noch faamgevoegd met het Koningrijk van Vrankrijk , uitgenomen in zo verre als het Keizerrijk daar mede veréénigd zou zijn. Ik wil u niet ophouden met de verdeeling deezer Provincie, zulks is reeds in mijne beredeneerde landkaart gefchied. Ik zal u flegts het voornaamfte befchrijven van het geen ik er bezogt en gezien heb. De ftad Grenobleiigt aan de rivier d'Ifere, welke haar in twee deelen fcheid. Zij is vrij wel bebouwd. De kerken, kloosters enz. hebben niets bijzonders. De wandelwegen zijn er bij uitftek fraai. — Ik geef u meest altoos rekenfchap van de wandelpaden, die ik in en om de fteden aantref, en gij moet daaruit vastlijk befluiten, dat ik een groot Lief-  Vierhonderd Dertiende Brief. ii$ Liefhebber van wandelen ben? dit is waar; maar behalven dat, zijn goede en fraaie wandelwegen een onontbeerlijk behoefte voor ftille fteden, waar men, verre van alle koop* gewoel, ook alle uitfpanningen mist, die anders in de handeldrijvende fteden te vinden zijn. Wanneer men zig in zulk een ftille en eenzaame ftad nederzet, en men heeft ten minften goede of middenmaatige beenen, die ons draagen kunnen, en een begeerte, om, door een gefchikte beweeging, gezond te blijven , dan word men als uit zig zeiven gedrongen, om, in de eerfte plaats, naar de wandelwegen te vraagen. Zij die zig in fteden hebben opgehouden, waar men dit vermaak mist, zullen de kragt deezer aanmerking gevoelen. De kloosterlingen bewijzen het insgelijks; want de waereld ontvliedende, hebben zij ageer alle kloosters een hof aangelegt, om er in te kunnen wandelen. Met verwondering moet een vreemdeling, die niet aan bergagtige landftreeken gewoon js, dit gewest, en eenige fteden en kasteelen befchouwen, die op de rotfen gebouwd zijn, en er eene onoverwinlijke fterkte van ontleenen. De ftad Briancon onder anderen, die aan de fchuinfche helling van een groote rots gebouwd is, en waar aan de kunsc alles gedaan heeft, wat haar ontzaglijk in de oogen van eiken vijand kan maaken, die trek mogt krijgen, om er zijn geweld op te verfpillenDe bergen en rotfen, die rondom de ftad II 4 hun-  ï2o De Nieuwe Reiziger. hunne fteile en onbeklimbaare kruinen opfteeken, heeft men redouten en forten doen draagen, die zelf op een vlakken grond fchrik Zouden verwekken! Waarde natuur deeze geweldige fteenklompen niet veréénigd heeft, is de onvermoeide vlijt haar te hulp gekomen; de gaapingen met brokken muurs vullende, die, in vastigheid en duurzaamheid, met deeze onverflijtbaare klippen fchijnen te twisten. De brug, die naar deeze bergplaats der gewapenden geleid, verdiend op zig zelve be-wondering, als zijnde een meesterftuk van de Itoutfte bouworder: zij verheft zig-honderd en zestig voeten boven de rivier, die de voeten deezer rotfen bcfpoeld, om ze des te ongenaakbaard:r te maaken. De verblijfplaats voor een tijd van Julius Csefar, ik bedoel de ftad Vienne, behaegde mij juist door dat geene, waarom zij aan anderen mishaagt, door haare onbevalligheid naamlijk. Zij ligt tusfchen hooge gebergten in; heift een afzigtlijk ouderwets voorkomen ; is zeer ongelijk van grond en met naauwe ftraaten voorzien, die het gaan langs dezelven verdrietig en . moeilijk maaken. — Over derzelver Hoofdkerk, die men waarlijk fraai kan noemen, heeft men agt eeuwen gebouwd. De beelden, waarmede dezelve is opgefterd, zijn ten grootften deele meestersftukken. Zij heeft een grootsch en pragn'g bordes, tot het welk men met agtentwintig trappen moet opklimmen. Marmer is er aan dit groot gelligt nies  Vierhonderd Dertiende Brief. 121 niec gefoaard; het is er zelf in veele opzigten aan verkwist. Bij de kerk der Abtdij van St. Andries ziet men een vlakke hoogte, de ronde tafel geheeten; welke plek gronds weleer ten vrijplaats verflrekte van perzoonen en goederen, die derwaards zig bergen konden. Zij, die naar oude opfchnfcen van allerlei flag en ouderdom zoeken, kunnen hier niet mistasten: men vind dezelven in alle kerken. Indien ik u een trek wilde fpeelen, Mevrouw! Zou ik er een douzijn of twee afgefchreeven en ze hier ingelascht hebben; — doch de ftraf om dergelijke oude tijdingen te leezen, hebt gij nooit aan mij verdiend. De ftad Oranje is de Hoofdftad van het Prinsdom van dien naam, waar van de Stadhouder der Nederlanden den tijtel ontleend, doch van 't welk de Koning van Vrankrijk in 't bezit is. Zij beftaat uit een hooge en laage ftad en is van weinig betekenis, als dat men er verfcheiden gedenkftukken der Romeinen vind, ten minften kan vinden, wanneer men de moeite wil neemen om er zorgvuldig naar te zoeken. Men wil dat het huis van Oranje reeds in de agtfte eeuw in weezen was; wordende het toen beheerscht door een Graaf Theofuot geheeten. Vervolgens kwam het in 'c bezit van anderen, terwijl de opperfte fouvereiniteit echter altoos berusten bleef bij de Graaven van Provence. In 1393 kwam het'door een ' huwelijk aan het Huis van Chalons in BourH 5 Son'  laa De Nieuwe Reiziger. gondie: waarna het, in 1530, overging aan Kene de Nasfau, de zoon van Claude de ChaIons. Willem de derde, Koning van Engeland, zonder kinderen overlijdende, verviel dit Prinsdom aan den Prins van Condé, die het verwisfelde aan Lodewijk den Veertienden, welke er andere landen voor in de plaats afftond. Zedert heeft de Koning van Pruifchen, als Erfgenaam van Koning Willem, wel eisch gemaakt op dit Prinsdom, doch, bij den vreede van Utrecht, afftand van dien eisch gedaan, hoewel met behoud van den tijtel, die de Prinfen van Oranje als nog voeren. De Vrugtbaarheid van het Dauphiné is vrij groot, zo in koorn, wijn en olijven als andere leevensbehoeften. De zijdeteelt is hier ook vrij algemeen, vermits men er veel moerbezienboomen vind. Het bergagtige deezer Landftreek belet echter een nog veel uirgeftrekter vrugtbaarheid, die plaats zou kunnen hebben; doch in vergoeding hier voor hebben deeze bergen etlijke mijnen van ijzer, koper, lood, enz. Zelf word er eenig goud gevonden, dat echter weinig voordeel aanbrengt, om dat het te fchaarsch ontdekt word, en te veel aan zoeken en bearbeiden kost. Deeze bergen draagen ook gedeeltlijk de lorkenboomen, welks duurzaam hout, in het bouwen, zo hooggefchat word als dat van den ceder: zij leveren ook manna en terbenthijn uit; welke laatfie men, — hoewel ten onrechte, —. gewoon is Venetiaanfche terbenthijn  Vierhonderd Dertienbe Brief. iaj thijn te noemen. Op deeze fteenrotfen huisvesten ook rheebokken, fteengeiten en dergelijken, welken de ongelooflijkfte moeite verfchaffen aan den ftouten en geen gevaar ontzienden jaager, die hen agter her durft zitten. Zekerlijk, Mevrouw! zult gij wel van de zeven wonderen van het Dauphiné hebben hooren fpreeken. Ik heb er naar gezogt, en er flegts de vertellingen van gevonden, die men in geen befchaafde eeuw kan aanneemen, en vooral niet als men de zaaken zelf, ter onderzoek, alle dagen voor oogen heeft. Dus is de Tooren zonder venijn, flegts een misverftand van deszelfs naam: La Tour de St. Venain. Het ontoeganglijk gebergte is een fteile rots, zo als men er meer vind, en welks wonderheid alleen daar in beftaat, dat zij gansch niet gemaklijk te beklimmen valt. De brandende fontein is een plek gronds, die, bij groote droogte, zomtijds zwavelvlammen opgeeft; de beek, niet verre van daar, heeft een olieagtig of vet water, en 't is mooglijk, dat zomtijds derzelver oppervlakte in brand fchijne geftaan te hebben. Niet veel beter is het met de overige wonderen geleegen, welken der moeite niet waardig zijn te verhaalen. De bewooners van dit gewest hebben in de daad een zeer gelukkig leeven, daar zij met maatigen arbeid zig alles verfchaffen, wat zij noodig hebben, en bijna wat zij begeeren. Zij  "24 De Nieuwe Reiziger. Zij doen geen groote poögingeti tot den «oei van hunnen koophandel, welks voordeeIen zij begrijpen, dat zij mjSfcn kunnen, omdat zij zig vergenoegen met de zegeningen van hun eigen grond. Zij keeren, om mij zo eens uit te drukken, meer tot dien aelouden toeftarid d(.r volken weder te rug, wanneer de Natiën meer op zig*^érv¥ri leefden, en geen gevaarlijke en dikwifs nutteloozè poogmgen deeden, om in verre afgelegen Landen dingen te gaan zoeken ' en haaien, welks gemis zij rijkelijk vergoed konden vin-' den, met aan hunnen haart te bleven, en de weldaaden te genieten, die de goede Hemel hen aldaar, bijna zonder arbeid, verfchafte. Als gij nu weder een brief van mij ontvangt, is hij voorvast gedagtekend uit de plaats mijner geboorte. Zo zeer als mijn onoverwinlijke trek tot reizen mij van ! huis dreef, zo zeer ftrekc thans mijn reikhalzend verlangen te huiswaard. Wij leeven bij de verandering! zegt het fpreekwoord, en niets is waaragtiger. Ik ben,-' enz. Crenobk den 3 Augustus, 1761. Vier*  125 Vierhonderd Veertiende Brief. Befchrijving der Provincie Provence. Het einde da reizen van den Schrijver. . . Eindlijk ben ik in mijne vaderlijke erve weder gekeerd, mee het voorneemen om aldaar te vertoeven, tot zig een ander en volmaakter Vaderland voor mij opdoet. Ik heb echter nog niet gedaan met mijne reisbefchrijving. Dit brokje gronds vereischt nog eenige oplettenheid. De Provincie Provence levert een aangenaam contrast van dat aangenaame en triestige op, waarin de natuur zomtijds behaagen fchept, om het in haare werken te verwonen. Het lugtgeftel is er verbaazend veranderlijk en onderfcheiden. Hier ziet men een rijke vrugtbaare aarde, gindsch weder eene dorren leevenloozen grond, of onyrugtbaare' zandhoopen. Welbebouwde velden, die alle de zegeningen voor het behoeftige leeven, in ruimen overvloed aanbieden, liggen als gemengeld tusfehen de kaale bergen, waaraan de kunst te vergeefsch zig afflooven zou, en ze daarom ook ongerept liet. Een groote menigte zo rivieren, als beeken en bronnen, doorfnijden, befproeïen en verfraaien dit ge- west.  126* De Nieuwe Reiziger. west. De wegen zijn er zeer wel aangelegd en worden er zeer wel onderhouden. Het meefte gedeelte der fteden kan men fchoon noemen: daar zijn er die een eerwaardigen ouderdom bezitten, en die zelf heerlijk in hunne puinhoopen zich vertoonden, om dat het puinhoopen zijn van den grootfchen arbeid der vernuftige Romeinen. De bewooners zijn beminnaars der kunften en weetenfchappen, en bevorderen den koophandel ten allerfterkften. Het groote verfchil van lugtsgeftel brengt alhier een uitwerkzel voort, dat men zeer zeldzaam aantreft, in een zo kleine uitgeftrektheid van grond, als deeze landftreek flegts beflaat. Genoegzaam in een en het zelfde tijdftip vind men er de vier jaargetijden. Terwijl aan den zeekant het koorn gemaaid word, is men in het bergagtig gedeelte onledig met het zaad in den grond te werpen; en wanneer hier de koornoogst gefchied, is elders de inzaameling der druiven. Even eens is het met de vrugten geleegen; die reeds gegeeten worden op de eene plaats, wanneer men op de andere over derzelver welflaaging zig verheugt — als men er op dat zelfde tijdftip de eerfte uitbotting of bloeizels van zien mag. Gij begrijpt ligtlijk, Mevrouw! dat derge. lijk eene gefteldheid niet weinig de begeerte om fchatten te vergaderen in de hand werkt, vermits men hier een dubbel voordeel met de voortbrengzels van den grond doen kan, om  Vierhond erd Veertiende Brief. 127 om dat, als de een ophoud, de ander weder voortbrengt. Zij die gelds genoeg bezitten kunnen ook aan hunne lusten meer voldoen, dan wel, ergens elders, het voorrecht der rijken is; omdat zij de lente, de zomer, de herfst en den winter kunnen vinden, zonder veel moeite aan te wenden, wanneer zij het begeeren. De mingegoedden hebben echter daarom geen groote reden van klaagen; want, terwijl de geliefdite en voordeeligfte jaargetijden hen voor alle gebrek bevrijden, voelen zij niet dan ten uitterften zeldzaam de geftrengheeden, die de onvriendlijke en barfche winter elders rijklijk uitdeelt. In December en Januari] heeft men hier zelfs veelal een reeks van fchoone dagen, die men in noordelijker gewesten voor zomerfche dagen zou aanmerken. Over het algemeen is het lugcgeftei hier zeer gezond. Men heeft alhier lange ketens van bergen, waarvan zommigen zeer hoog zijn. Een derzelven, niet verre van Aix geleegen, en St. Venture, of St. Viclorius geheeten, verheft zijn fieren kruin verre boven alle anderen, en groet de zeeluiden, die de kust van Provence naderen het allereerst. Hij is een toneel van vrugtbaarheid. Boven op den top is een hermitage, welks gelukkige Bewooner (zo als men hem noemt,) bijna met een opflag van 't oog de waereld overziet, die hij verzaakt heeft. Een mijner vrienden , den man bezoekende, die zig toen aan deeze bekoorlijke een-  ia8 De Nieuwe Reiziger. eenzaamheid had toegewijd, vroeg hem, of deeze plaats niet juist geichikt was, om hem dag aan dag de grootfte martelingen aan te doen ? o Neen! antwoorde de hermiet: want zie eens welk een heerlijk toneel! — juist, hervatte de ander; moet dit u martelen, want het is deeze waereld, die gij te regt een heerlijk toneel noemt, welke gij ontvlooden zijt; die gij verzaakte en die zekerlijk door u veroordeelt en vervloekt word! — Ik heb goeden wijn, antwoorde de hermiet: haten wij daar eens lustig van drinken, en als gij een roes weg hebt, dan zult gij eveneens over de godsdienftige gelofte denken, als ik deed, toen ik ze heb afgelegd. Nog een anderen zeer hoogen berg, niet verre van hier, houd niet op met een menigte vroome beenderen en armen te vermoeien. De godvrugtigen gaan aldaar een biddend bezoek afleggen, aan een hutje of huisje, waarin de heilige Magdalena dertig jaaren lang heeft huis gehouden. De armen worden er zekerlijk vertroost, wanneer zij zien. dat zulk eene voortreflijke Matroone haar heeft kunnen behelpen in een verblijf, dat geen twintig guldens van huur, in de beste ftad van Vrankrijk, waardig zou weezen. Onder de zeldzaame gewasfen munt hier de kermesboom uit, van welks zogenaamde beziën een overheerlijk karmozijnrood gemaakt word. Ik zeg zogenaamde beziën, want eigenlijk worden zij veroorzaakt door het ftee-  Vierhonderd Veertiende Brief. 129 fteeken van een klein vliegje, dat, op de bladen van dit heestergewasch, zijn eitjes nederlegt, waaruit een infeét ontflaat van gedaante als een ronde roode bezie, die in april de grootte van een erwt krijgt en als dan ter inzaamling gefchikt is. Provence roemt op eenentwintig foorten van vijgenboomen, en zevenenveertig foorten van wijngaarden, die, zo tot druiven om» wijn, als om rozijnen van te maken, worden aangekweekt. Men heeft er nog een menigte andere plantgewasfen, die in de andere ftreeken van dit rijk niet bekend zijn, doch waarvan ik mij wel wagten zal om u een lijst te leveren. De vergelijking tusfchen de ftad Aix en de ftad Parijs moet men niet al te angstvallig onderzoeken, of ze in een al te uicgeftrekten zin neemen. Zij heeft er waarlijk een zweem van, doch niet langer dan bij den eerften, opflag. Zij is eene zeer welbebouwde ftad, waarmen geftigten vind der befchouwing van kunstkenners overwaardig. De voornaamfte ftraat en openbaare wandelplaats, genaamd de courfe, is zeer lang, zeer breed, en met ftaatige boomen overfchaduwd. In het mid«« den van dit wandelperk zijn vier a vijf fraaie, geduurig fpringende fonteinen; een daar van geeft zeer warm water op, waarvan menfehen en beeften geftadig drinken. De ftad is overvloedig voorzien van een goed gezel» fchap, derwaards getrokken uit alle deelen XXXI, Deel. I van  130 De Nieuwe Reiziger. van Europa, zo wel om haare wateren te gebruiken, als om haare veelvuldige oudheeden te bezigtigen. De ftad Arles ligt aan de rivier de Rhöne, en wel op die plaats waar deeze ftroom zig in verfcheiden beeken te verdeden plag. Zij droeg voormaals ook den naam van Conftantine, uit hoofde dat Conftantijn de Groote er een geruimen tijd zijn verblijf heeft gehouden. Arles moet oudtijds een tweede Romen geweest zijn, zo zeer is het opgevuld met'de overblijfzels van dat volk, dat fteeds eerbied» waardig in mijne oogen is. Het is blijkbaar dat, in vroeger dagen, de zee tot aan de ftad toe haaren loop had, en er eene haven geweest zij, waar vrij zwaare fcheepen zig bergen konden. Dit is te bewijzen, niet alleen uit een oud opfchrift, over een paar eeuwen in de kerk van den heiligen Gabriël gevonden, maar ook uit de plaatflijke omftandigheeden, die elk opmerker nog daaglijks voor zijn oogen heeft. De zee echter heeft al zedert een onheuchlijken tijd de muuren deezer ftad verlaaten, door oorzaaken, die ten hoogften moeilijk zijn om te ontdekken. Er zijn veele gewigtige redenen om te gelooven, dat het deeze ftad was, alwaar Julius Csefar de twaalf galeien bouwde, aan welken, van het vellen van het hout af, tot den tijd, op welken zij tot den zeedienst gebruikt  Vierhonderd Veertiende Brief. 131 bruikc werden, maar dertig dagen bedeed waren. —- Een ongelooflijke fpoed zeker, welken men in onze kunstrijke en werktuigvolle eeuw niet overal te zien kan krijgen* Dat Arles eene aanzienlijke dad was, in den tijd der eerdé Keizeren, is buiten allen twijffel. Condantijn, zo als ik reeds gemeld heb, hield er zijn verblijf; de Keizerin Faudine verloste aldaar van een zoon, en lang te vooren was de dad reeds vermaard door een jaarlijkfche markt, die genaamd werd de beroemde markt van Gallien. Strabo geeft reeds een bewijs aan de hand, dat de koophandel van Arles vermaard geweest zij, vijfhonderd jaaren voor dat de Romeinen in het bezit dier dad kwamen. Ik zal, uit de veele oudheids - bijzonderheeden, die hier te zien zijn, flegts de voornaamde uitkippen. In het gedeelte der ftad La Roquette geheeten, is een plek, waar weleer het nootlottig altaar ftond, op het welk jaarlijks drie jonge burgers geofferd werden, die, geduurende het ganfche jaar, tot dat gruuwzaame oogmerk waren vetgemest. Men fneed hen, op den eerften Mei, den ftrot af, ter aanfchouwing van eene meenigte volks. Hun bloed werd op de toekijkers gefprengd, die zig hier door van alle hunne zonden ontflagen achteden te zijn. De eerfte Bisfchop van Arles heeft deeze moorddaadige offerhande afgefchaft. I 2 Het  132 De Nieuwe Reiziger, Het Amphitheater, waarvan de puinhoopen nog overig, en zeer aanmerklijk zijn, moet van een verbaazende grootte geweest zijn. Het was geheel van gehouwen fteenen, bij* fter groot en dik, en zonder kalk, gebouwd. Thans zijn er nog maar eenige weinige boo« gen van overgebleeven. Men zou fchier geneegen zijn, om te denken, dat dit gebouw nooit voltooid ware geweest, indien men niet wist, dat de Romeinen nooit iets van deezen aart ten halven fteeken lieten; ook leest men, dat Keizer Gallus eenige beroemde fchouwfpelen, in dit Amphitheater van Arles, gegeeven heeft, en dat eenige Keizers ria hem insgelijks deeden. Een uitmuntend fchoon ftandbeeld van Venus wierd hier ook gevonden, en de geleerden hebben er niet weinig papier om bevlekt, ten einde juist te bepaalen wier beeldtenis het ware, dat van Diana, of van Venus, of wel van eenige andere fchoone godin of vrouw. Er is een dik boek voorhanden, 'c welk uitvoerig betoogt, dat het Diana moet verbeelden; ik heb dit boek gezien, doch ïk verzeker u, liever den fchrijver op zijn woord te willen gelooven, dan mij in dit verveelend gefchrift te gaan overtuigen. Nog een ander hield, met geweldigen omflag van woorden, ftaande, dat Venus onder deeze gedaante ware afgebeeld, en eindlijk kwam er een kerklijken voor den dag, die al zijn gezag te baat nam, om geheel Europa in 't ber  Vierhonderd Veertiende Brief. 133 begrip te brengen, dat dit beeld zo min Venus als Diana verbeelden kan. De overheid der ftad nam eindlijk het befluit, om dit in verfchil zijnde kunstftuk aan Lodewijk den Veertienden ten gefchenke te geeven, die het te Verfailles deed plaatfen, terwijl het Hof alle verder gefchil deed ophouden, door op het voetftuk te doen zetten, La Venus d" Arles. De Elijfeefche velden liggen even buiten de ftad, op een ongemeen aangenaamen heuvel. Zij ftrekten, ten tijden der Romeinen en in 't begin der Christen eeuwen, ten al-' gemeenen begraafplaats. De Heidenen, die hier rusten, hebben hun graf door de letteren D. M. van de graven der Christenen onderfcheiden, welken een kruis draagen. De plek zelve is fraai en fchilderagcig, als ook het uitzigt, dat men van daar heeft. In het midden van deeze begraafplaats ftaat een gebouw, waaraan verfcheiden handen gebouwd en geknoeid hebben; uit welks midden evenwel een koepel omhoog rijst, die op het eerfte gezigt het werk der Romeinfche kunst toont te weezen. Hier geraakt men genoegzaam in verwarring door het draaien en keeren tusfchen een zo oneindig groot aantal van Heidenfche en Christlijke gedenktekens, die, in de grootfte wanorder, ginds en herwaards, verfpreid liggen, zo dat men zig verbeelden zou, de waereld eenige dagen na den dag des oordeels te befchouvven, wanI 3 neer  134 De Nieuwe Reiziger. neer de dooden uit hunne flaapfteden vertrokken zullen zijn. Deeze graven zijn niet allen van. eenzelfde ftof noch van eenen zelfden luister en gefchiktheid. Men vind er grooten en kleinen. De grooten zijn doorgaands voor twee lijken gefchikt, en de kleineren voor een. Men heeft ze van marmer en van gemeenen fteen, 't welk het vermoogen aanduid der bouwers. Voorheen was het getal deezer gedenktekens der ijdele glorie na den dood ongelijk grooter dan heden. Men heeft veel marmer van hier vervoerd, om er elders de lusthuizen mede te verfieren, 't welk op zig zelve niet te wraaken is. De gierigheid heeft hier ook niet weinig verwoeftingen aangerigt, deeze graven fchendende en doorfnuffelende, op hoop van er verborgen fchatten of kostbaare gedenkftukken te vinden, waarin zij ook, fchoon zeldzaam, geflaagd is. Ik zal niet verder uitweiden over de bezienswaardige oudheeden, die alhier gevonden worden; echter kan ik de vermaarde Obelisk niet voorbij, waarop de burgerij deezer ftad zo zeer haaren roem draagt. Het beftaat uit een enkel ftuk granietfteen, een en zestig voeten hoog en beneden zeven voeten in 't vierkant. Het was geheel onder de aarde gedolven, uitgenomen de opperfte top, die er boven uitftak. De berugte Carel de Negende en Catharina de Medicis hadden reeds een voorneemen, om dit gedenkteken te laaten  Vierhonderd Veertiende Brief. 135 uitgraaven en oprigten, toen zij deeze ftad een bezoek gaven. Zij hadden echter de handen te vol met hunne moorddaadige ontwerpen ter uitvoer te brengen, om deezen kunstarbeid te ontginnen, die voor de regeering van Lodewijk den Veertienden befpaard werd. Men bediende zig bij de uitgraaving van deeze Obelisk van agt groote fcheepsmasten, die rondom het voetftuk geplant en van boven faamgekoppeld werden, waarna men met zwaare katrollen en kabels deezen vreeslijk zwaaren fteen ophijstte, en op de plaats zettede, waar hij nog te zien is. In het oprigten van deezen fteen, die meer dan tweemaal honderdduizend ponden zwaar weegt, betoonde de inwoonders de grootfte behendigheid en bekwaamheid, zo dat de Obelisk in een kwartier uurs overeinde ftond. Hendrik de vierde had bevolen, dat men de huizen, die in de binnenplaats van het Amphitheater ftonden, zou om verre werpen, ten einde deeze zuil in deszelfs midden te plaatfen; maar zijn dood en de verwaandheid van Lodewijk den Veertienden, plaatfte ze daar ze tegenwoordig ftaat. Zij heeft evenwel geen fchoonheid, om zig op te beroemen, anders dan haaren ouderdom en grootte, want zij is noch gepolijst, noch verfierd met cara&ers of beeldfpraakige figuren. De bewooners van Arles échter hebben ze opgepronkt overeenkomftig hunne onmaatige Vorstenliefde, die ik vrees dat niet altoos aan de Franfchen behaagen zal. I 4 **»  136 De Nieuwe Reiziger, In de oude Graftomben, die men hier veelvuldig ontdekt heeft, is mij, door geloofwaardige luiden, verzekerd, dat men mi en dan de zogenaamde eeuwigbrandende lampen gevonden heeft. Het aantal der getuigenisfen van deeze foort fielt de zaak geheel buiten twijffel, dat zig een vlam vertoond hebbe aan de pijp van deeze lampen, bij de eerfte opening deezer Graftomben. Een dergelijken heeft men gevonden aan den Appisfchen weg in de begraafplaats van de dogter van Cicero» welker gevallen u bekend zijn. Ik heb hier en elders verfcheiden van deeze lampen gezien, welken meest van gebakken aarde zijn. In eene der districten van Arles, ( want zij heeft er vier, ) genaamd Camargue, kan men om de drie jaaren een zeer gevaarlijk fchouwfpel zien. Men heeft naamlijk de gewoonte, om hier de Paarden, Osfen en Koeien in 't wild te laaten loopen, en ze om het gemelde tijdftip te kenmerken. Deeze beesten worden door het manvolk, hebbende elk een fcherpen drietand in de handen, op een hoop gedreeven, waarna veelen uit hun een gloeiend brandijzer neemen en het op de bil van elk beest zetten, dat zij zig toeëigenen. Gij begrijpt, dat dit brandmerken vrij woest en wild in zijn werk gaat, en dat er bij die geleegenheid veele ongelukken gefchieden. De toevloed van toekijkers, bij deze gebeurtenis, is ongelooflijk groot. Te  Vierhonderd Veertiende Brief: 137 Te Toulon heb ik mij niet lang opgehouden, om dat men aldaar, buiten de zeer aanzienlijke en beste haven van de middelandfche Zee, weinig aanmerklijks ter bezigtiging kan aantreffen. De ftad zelve is koop- en volkrijk. Haare gebouwen zijn, over 't algemeen, zeer aanzienlijk. Van de Zeezijde is Toulon fterk genoeg, om een gedugten vijand aftewagten en aftekeeren. Men zegt, dat, in 1707, toen de ftad gevaar liep van aangevallen te worden, men aldaar, ter ontvanging van den vijand, zeshonderd metaalen en over de drieduizend ijzeren ftukken kanon in gereedheid vond, behalven die op de onderfcheiden oorlogfcheepen gevoerd werden. Deeze ftad is inzonderheid vermaard wegens haar Arfenaal, dat' men voor het grootfte en welvoorzienfte van geheel Europa houd. Hier vind men alles wat tot de ukgeftrektfte uitrusting van een oorlogsvloot behoort, als ook alles wat men zo ter berging van de fcheepen, als matroozen, die door ongelukken of ziekten buiten ftaat geraakt zijn, kan begeeren. Van Marfeilje heb ik u reeds het een en ander gezegd, ook wil ik u met meer bijzonderheeden van die ftad niet ophouden, dewijl dezelven u ten overvloede bekend zijn. De overige fteden deezer Provincie zijn van geen belang genoeg, om er uwen aandagt op je vestigen; hebt gij belang bij deeze of I 5 See*  t$B De Nieuwe Reiziger; geene plaats, gij weet waar gij er de zaaklijke befchrijving van vinden kunt. Nu fchiet mij niets anders overig, na u de geheele bekende waereld doorgeleid te hebben, dan de befchrijving der franfche gebeur* tenisfen te voltooien. Dit ben ik voorneemens eens öp mijn gemak te doen; evenwel Zo niet, dat ik uw geduld te veel zal vergen. In mijn volgenden zal ik reeds aan uwe begeerte tragten te voldoen. De rust, die ik aanvanglijk geniet, beantwoord volkomen aan mijn verwagting. 6 Dat ze lang mogt duuren, en dat gij, zelf gelukkig zijnde, u nog langen tijd, in mijn geluk verblijden moogt! Ik ben, enz. Mar feil je den 12 O&ober, 1761. Vierhonderd Vijftiende Brief. Vervolg der Gefchiedenis van Vrankrijk, Thans, waarde Vriendin ! zal ik uwe aandagt gevestigd houden, op de verdere gefchiedenis van mijn Vaderland en het verhaal opvatten, waar ik het zelve laaten fteeken heb. Op Karei den negenden volgde Hendrik de Derde. Deeze toenmaals in Poolen den Troon be»  Vierhonderd Vijftiende Brief. 139 bekleedende, werd door zijne Moeder Catharina de Medicis naar Vrankrijk ontbooden. Op den franfchen troon werd hij genoegzaam het tegendeel van het geen hij te vooren geweest was. Hij werd lafhartig, wispeltuarig, een vijand van werkzaamheid, geheel aan onwaardige gunstelingen overgegeeven, en zo verachtingswaardig door zijne huichlaarij als door zijn zedenloos gedrag. Men hield eene groote vergadering, in welken men tot een oorlog tegen de Proteftanten befloot, die den Prins van Condé en de Maarfchalk d'Anville aan hun hoofd hadden. Weldra barftede dezelve allerwegen uit. De Hertog van Alencon, aan wien de Koning een zaamenzweering tegen zijn perzoon vergeeven had, ontweek in ftilte het Hof, en ftelde zig mede aan 't hoofd van hen, die men, in den ftijl der Vorften, Rebellen noemde,'om dat zij de waare rechten van den mensch dorften verdeedigen. De Koning van Navarre, door Hendrik den Derden, bij zijn komst op dentroon, uit de gevangenis ontflagen, aarzelde geen oogenblik, om het voorbeeld van den Hertog te volgen, en deed op nieuw belijdenis van de leer der Proteftanten. Catharina de Medicis de toeneemende magt deezer Partij ziende, welke daarenboven nog door duitfche troepen onderfteund werd, bewerkte, volgens haare gewoone ftaatkunde, den vreede, die vrij voordeelig voor de Proteftanten was. Zij verkreegen volkomen vrijheid van godsdienstoef- fening.  Ï4© De Nieuwe Reiziger. femng. Men gaf hen agt fteden meer dari voorheen tot waarborgen der overeenkomst. Jn de gerechtshoven zouden zij ook zittinghebben, en dergelijken meer. *l Deeze voorrechten ftaaken de geestlijken al te zeer in 't oog. Het menschdom te verlichten was de zaak van Romen niet, en was geheel tegen de belangen der kerklijke heerschzugt. De leer der Hervormden bedoelde dit echter, en meer reden was er niet noodig, om de zendelingen van den Paus, en allen, die^zig blindling aan dat Hoofd onderwierpen, in 't harnasch te jaagen. De Roomschgezinden, ijverende voor hunnen Godsdienst, ten minften waanende zulks te doen, maakten een verbintenis, bekend onder den naam van de heilige Ligue, om zig kragtdaadig te verzetten tegen alles wat mee hunne leerftellingen niet ftrookte, en volmaakt alle verdraagzaamheid, vooral met betrekking tot de Proteftanten, uittefluiten. De bekende Philips de Tweede, Koning van Spanje, en de Hertog de Guife hadden er fterk de hand in, de een uit zotte bijgeloovigheid en de andere uit ftaatzugt. De Staaten werden te Blois bij elkander geroepen; men beraadflaagde zig op dit ftuk, en het geen de gezonde reden en de erkende rechtvaardigheid afkeurde, wist Romen met haare heilige belangen te vernisfen. En vermits deeze belangen toenmaals met de heerschzugt der Vorften over een kwaamen, gaf men haar greetig gehoor. Het gevolg  Vierhonderd Vijftiende Brief. 141 volg was, dat het gunftige Edicï, den Proteftanten verleend, weder werd ingetrokken. Hendrik de Derde had ook de onvoorzigtigheid om de Ligue te ondertekenen, zonder te bedenken, dat, 7.0 dra hij zig derzelver Hoofd verklaarde te zijn, hij zig ook van die ftaatspartij afhanglijk maakte, die voornaamlijk uit zijne gedugtfle vijanden was faamgefteld, De Proteftantfche Prinfen maakten onderling insgelijks een verbintenis, en weldra werd het vuur van burgerkrijg ontfteeken. De Partijen echter oordeelden het best te zijn, deezen nieuwen oorlog niet geftrenglijk doorte.zetten. Het volgende jaar floot men reeds den vreede, welke den Proteftanten minder voordeelig was dan den voorigen. Vermits men begreep, dat de gemaakte verbintenisfen tusfchen de partijen niet behoorlijk onderhouden, en de Proteftanten op nieuw beleedigd werden, na dien de onrustige geest der kerklijken overal in den weg was, hervattede de Koning van Navarre den oorlog, en maakte zig meefter van Cahors. De Hertog van Anjou overleed kort daarna, hij had zig in de Nederlanden zoeken te vestigen, De Staaten hadden hem tot Vorst en Heer hunner gewesten verkooren. De dood zettede paaien aan zijn heerschzugt, en deed . den Koning van Navarre de waarfchijnlijke Erfgenaam van de Kroon der Franfchen worden. Het was in dit tijdftip, dat de Hertog de Guife de kragt der Ligue deed gelden: in 'c bree-  14» De Nieuwe Reiziger, breede het gevaar betoogende , dat er gelee* gen was met een Vorst voor fouverein te hebben, die zig van de Moederkerk had af. gefcheiden. — Chatharina de Medicis zou, zo zij gewild had, de uicwerkzels der Ligue, die zwak in haare beginzelen was, hebben kunnen verijdelen, maar, greetig op gezag, vreesde zij er een groot gedeelte van te zullen verliezen, ingevalle de Koning van Navarre te magtig mogt worden. Zij begunftigde het huis van Lotharingen, met het wenfchend vooruitzigt, om de kinderen van haar dogter, die aan den Hertog van Lotharingen gehuwd was, op den Franfchen Troon te zien klimmen. De Hertog de Guife daarentegen vlamde zelf heimlijk op de kroon. Hij wist den ouden Cardinaal van Bourbon, die een Oom was van den Koning van Navarre, in het denkbeeld te brengen, dat, wanneer zijn ketterfche neef van de Franfche Kroon werd uitgeflooten, dezelve dan aan hem toekwam. De looze ftaatsman werkte dus, voor 't oog der waereld, alleen voor den Cardinaal, maar in de daad geheel voor zig zelve. Zij, die, aan den voet der troonen, het ftof der verdrukkers lekken, en onöphoudlijk door den glansch der grootheid bedroogen worden, kunnen zig daarmede vertrooften, dat hunne heeren en dwingelanden niet minder in de weer zijn, om elkander te bedriegen, en den voet dwars te zetten. De  Vierhonderd Vijftiende Brief. 143 De Cardinaal kwam zelf zo verre, dat hi| een Manifest uitgaf, bij het welk hij den tijtel aannam van Eerfte Prins van den bloede, en zig tot hoofd van de Ligue verklaarde, teffens de Franfchen ten ernftigfte aanbeveelende, om de Kroon voor een roomschgezind hoofd te blijven bewaaren! — Men heeft deezen kerkvoogd befchuldigd van al te ligtgeloovig en te handelbaar te zijn, doch er zijn voldoende bewijzen voor handen, dat deeze oude Heer den geestlijken fpeelde, ik wil zeggen, dat hij hen in de luiren lag, die het hem meenden te doen. Dit Manifest echter was de leus tot een nieuwen oorlog. De verbondelingen van de Ligue verfcheenen te velde en naamen verfcheiden fteden. De Proteftanten, door de omftandigheeden genoopt, zogten den vreede, doch zij verkreegen denzelven niet, dan op voorwaarden, die ten uitterften vernederende en hard waren, vermits zij allen, binnen den tijd van een halfjaar, het Rijk moeften verhaten. De Ligue daarentegen behaalde er nieuwe en groote voordeden bij. Ten zelfden tijde formeerde zig ook, in het geheim, de verbindtenis, bekend onder den naam van De Zestienen: een foort van Ligue alleen voor de ftad Parijs beftemd, en faamgcftcld uit luiden aan de belangen van den Hertog de Guife verkogt. De vreede van Nemours had de onderneemingen der Roomfche verbondelingen doen ftaa.  144 De Nieuwe Reiziger; ftaaken. De Proteftanten naamen andermaal de wapenen op. De oorlog, die toen volgde, noemde men de oorlog der drie Hendrikken. Hendrik de Derde bevond zig aan 'c hoofd der Koningsgezinden : Hendrik, Koning van Navarre, geleidde de Proteftanten ten ftrijde, en Hendrik, Hertog de Guife, was de Opperfte van de Ligue. De verbintenis der Zestienen was aan den Koning ontdekt geworden, doch hij nam geene maatregelen, om dat foort van zaamenzweerders loon naar werk te verfchaffen. Niets was in ftaat om hem uit zijne fchandlijke vadzigheid te trekken. Door de Ligue genoodzaakt, om den oorlog tegen de Proteftanten te voeren, gaf hij het opperbevel van zijn Leger aan den Hertog de Joijeufe. eene zijner gunstlingen, die het leeven verloor in den flag van Contras in Guienne, waar de Koning van Navarre zegenpraalde. De Hertog de Guife floeg tot tweemaalen toe de Duitfchers, die tot hulp der Hervormden gekomen waren, en nood» .zaakte deeze uitheemfchen het rijk te ruimen. Dergelijke voordeden deeden den moed der Roomfche Eedgenooten niet weinig wasfchen. Geheel Parijs was met de loftuitingen van den Hertog vervuld. De Leeraars der Sorbonne verklaarden: Dat men het bewind ontneemen m$gt aan zulke Vorften, die men niet zodanig bevond te zijn, als zij behoor' den te weezen, even gelijk men een verdagte. Voogd het bejiuur kon doen verliezen. Dit  Vierhonderd Vijftiende Brief. 145 Dit was indedaad eene rechtvaardige grondftelling, bijaldien men flegts zig een goed en 'recht begrip vormt van de waare verëischten en verpligtingen van een Vorst. — Wanneer de Hovelingen of de dweepzieke geestlijken de bepaaling moeten maaken, hoedaanig een Vorst behoort te weezen, dan kan het niet misfen, of het Volk zelf, waar over dien Vorst regeert, word flaafsch en ongelukkig. De dood van den Prins van Condé, door vergif om 't leeven gebragt, verzwakte de partij der Proteftanten niet weinig, en maakte die der Ligue te gedugter. De Hertog de Guife hield, met zijne vrienden en aanhang, eene Vergadering te Nancij, en deed aan het Hof de oproerigfte eifchen. De Koning fcheen van zijne flaapziekte te bekomen. Hij} befloot tot geftrengheid en wilde beginnen met de zestienen te doen ftraffen. Hij verzaamelde troepen en verbood den Hertog De Guife, toen te Soisfons zijnde, om in Parijs te komen. De Hertog kwam echter en zwoer, dat hij geen bevel hoegenaamd ontvangen had. Hendrik de derde, om zig tegen allen aanval in veiligheid te ftellen, deed Zwitferfche troepen in de ftad komen, doch de Burgers van Parijs booden dezelven zulk een gedugten tegenftand, dat zij moesten afwijken, of zig zien ontwapenen. De Koning zelf werd genoodzaakt Parijs te verlaaten en begaf zig naar Chartres. De Guife bevond zig toen XXXI. Deel. K mees.  I4&* De Nieuwe Reiziger. meester van Parijs. Hij ftelde zig in 't bezit van de Bisrilje en het Arfenaal. Dus koozen de Franfchen, door de vreeslijkfte partijfchap gedreeven, Hoofden, die zig den taak voordel den, om het Vaderland te verwoeden. Wanneer het volk zig in de twisten zijner heersersugrige grooten vermengt, wroet het met ijzeren vuiden in ziin eigen ingewand. Catha rina de Medicis was te Parijs gebleeven. Zij hield zig onleedig met eene verèéhiging te ontwerpen, die' te Rouën geteKnd werd, en geheel tot fchande en vernedering van den troon verdrekte. De Koning opende hoe langer hoe meer de oogen. Hij zag, maar toen te laat, welk eene verderflijke ïtetitkunde zijne moeder omhelsde, en ontni.n haar zijn vertrouwen, 't welk bündling hem in zijn verderf had doen dorren. Hij deed de daaten Generaal te Blois vergaderen. De ouhefchaamde eifchen eeniger Gedeputeerden, die aldaar verfcheenen, en de doutheid van den Hertog de Guife, die haar hoogde toppunt bereikte, noodzaakte in 't einde den Koning, om zig door een moord van deezen Vorst te ontdoen, vermits hij hem veel te magtig toefcheen, om hem te recht te roepen. Hij benoemde de Moordenaars, beflemd om den Hertog te Aagten. Toen hij de dol. ken aan deeze verkoorenen uitdeelde, zou hij gezegd hebben: Het is eene rechtvaardige daad, welke ik u gebiede ter uitvoer te brengen, omtrent de' fchuldigde perzoon van mijn Rijk.  Vierhonderd Vijftiende Brief. 147 Rijk. De Godlijke en menschlijke wetten veroorlooven mij, hem te ftraffen; zulks niet kunnende doen, door de gewoons wegen der justitie, magcig ik u om het te doen, ingevolge het recht, dat het Koninglijk gezag mij verleent! — Bijaldien, de 1 Koningen niet altoos deezen toon voeren, wanneer zij zig aan het leeven der onderdaanen vergrijoen, dan is het ten minften den grondflag, op welken zij vermeenen alles te kunnen doen, wat zij willen. De Hertog de Guife werd in 'sKonings kamer -vermoord; zijn broeder de Carönaal onderging den volgenden dag het zelfde lot, terwijl men ten zelfden tijde den ouden Cardinaal van Bourbon gevangen nam. Had Hendrik de derde minder onbedagtzaam geweest, hij zou daadlijk zig naar Pa* rijs begeeven hebben, om aldaar alle oproerige beweegingen voortekomen en de Eedgenooten uit elkander te drijven. Nu geraakte de Hoofdftad weldra in den vreeslijkften opftand. De zestienen zwoeren den dood der vermoorde Prinfen ten ftrengften te zullen wreeken. De Sorbonne ontfloeg de onderdaanen van den eed van getrouwheid, die zij aan hunnen Koning gedaan hadden. Eenen Busfi le Clerc, door woede vervoerd , fnelde naar het Gerechtshof, en vorderde van het Parlement een befluit, overéénkomftig dat van de Sorbonne, de Leden met de gevangenis bedreigende, bijaldien zij hem niet te wille K s wa-  148 De Nieuwe Reiziger. waren. In ftede van antwoord te geeven, ftond Harlaij van zijn plaats op en alle de Parlementsleden volgden hem naar de Bastilje. Men formeerde een nieuw Parlement, uit Luiden beftaande, die in den fmaak der Ligue vielen. Het verzoek van Busfi le Clerc kreeg aldaar zijn beflag; de Ligue werd bevestigd, en het beëedigd befluit genoomen, om den dood haarer Hoofden te wreeken. Catharina _ de Medicis ftierf weinig dagen na het ombrengen van de Guifes. De Hertog van Maijenne, van wien men verzuimd had te Lion zig meester te maaken, kwam te Parijs, waar men hem verklaarde, tot Lieutenant Generaal van den Koninglijken ftaat en de kroon van Vrankrijk, door den Raad der verééniging. Dit nieuw opperhoofd der Ligue wist verfcheiden aanzienlijke fteden in haar belang overtehaalen. Hendrik de derde volgde den raad, die zijn ftervende moeder hem gegeeven had en veréénigde zig met den Koning van Navarre. Deeze twee Vorften, ten allernauwften veréénigd, zetteden het gewapender hand naar Parijs en ondernamen het beleg. Door gebrek aan Ieevensbehoeften zou die ftad zig eerlang hebben moeten overgeeven; doch een monnik, genaamd Jacques Clement, door de geestlijken in zijnen dweepzugtigen ijver verfterkt en aangehitst, wrong op een verraaderlijke wijs, het doodlijk ftaal' in den buik van Hendrik den derden, die den volgenden dag, in de armen van den Koning van  Vierhonderd Vijftiende Brief. 149 van Navarre, den geest gaf. — Zekerlijk zul. len de moordenaars van deezen Monarch, dezelfde of foortgelijke grondbeginzels voor deeze verfoeilijke daad hebben bijgebragt, als Hendrik voorheen deed; —de geestlijken althans rechtvaardigden zig daarmede, dat Hendrik de derde door den Paus in den ban gedaan en een Ketter was, zo dat Gods eere zelf zijn dood vorderde! Hendrik de Derde, in 1589 overieeden, had Hendrik den Vierden benoemd, om hem op den franfchen troon optevolgen, waartoe hij onbetwistbaar bevoegd was. Hij was gehuuwd met een Erfdogter van Bourbon, zo dat met hem de Koninglijke Mam van dien naam begon. Het grootfte gedeelte van Vrankrijk echter wilde hem niet voor Koning erkennen, vermits hij een proteftant was. Zijn Legermagt, uit dertig duizend manfchappen beftaande, verliep zo fterk, dat er hem naauwlijks vijf of zesduizend overbleeven. De invloed der geestlijken, die vooral door middel van de biegt, de zielen der franfchen in de vuigfte afhanglijkheid van hunnen heerschzugtigen wil hield, en het algemeen gevoelen een rigting gaf, zo als de belangen van Romen vorderden; had de voornaamfte tegenftand tigen Hendrik den vierden veroorzaakt. Aldus genoopt om het beleg voor Parijs optebreeken, begaf hij zig naar Normandien, om aldaar de Engelfche hulptroepen afteK 3 wag-  t$6 De Nieuwe Reiziger. wagten, die Koningin Elizabeth hem beloofd, en die zij belang had, hem te zenden. , Intusfchen deed Maijenne den ouden Cardinaal van Bourbon, offchoon gevangen zijnde , tot Koning uitroepen, onder den naam van Karei den tienden. Men verzekerd, dat deeze grijsaard daadlijk een brief aan Hendrik den Vierden zou afgevaardigd hebben, waarbij hij hem voor zijn wettigen Koning erkende. Het hoofd der Ligue, na zig toe Lieutenant generaal van het Koningrijk te hebben doen verklaaren, trok, met zijn Legermagt, die ten minften driemaalen fterker was, dan die van Hendrik den Vierden, naar Dieppe, om hem aldaar flag te leveren. Zij ontmoeteden elkander bij Arques, en de waare heldenmoed van Hendrik deed hem de overwinning béhaalen, in weerwil der vreeslijke overmagt zijner vijanden. Verfterkt zijnde. door vierduizend Engelfchen ondernam hij andermaal het beleg van Parijs, en maakte zig vpm vijf voorfteeden meefter. Op de aannaderingen evenwel van de Hertogen van Maijenne en Nemours zag hij zig verpligt aftctrekken. De partij der Ligue nam onderwijl in vermogen fterk toe. Paus Sixtus de vijfde begunftigde hun uit alle magt, en de Koning van Spanje bragt er insgelijks rijklijk het zijne aan toe. Majcnne, trek hebbende , om zijn glorie, bij de nederlaag van Arques bevlekt, te herftellen, trok met een armee driemaalen fter-  Vierhonderd Vijftiende Brief. 151 fterker dan die van den Koning, naar Dreux, welke ftad, door Hendrik, belegerd werd. De dappere Vorst brak daadlijk het beleg op, om Majenne flag te leveren. Toen zijne Manfchappen vaardig ftonden, om den ftrijd aantevangen, fprak hij hen aldus aan: Mijne vrienden! indien gij heden mij gelukkig maakt, zal ik het u insgelijks doen. Wat ik u bidden mag, bewaart uwe order in de gelederen. Indien de hevigheid van den ftrjd dezelven verbreeken mogt, weest dan tea eerften bedagt om u te veréénigen en ze te herftellen! Dit is eene der grootfte voordeelen van den krijg. Indien gij uwe vaandels en veldtekens uit het oog verliest, houd dan fteeds mijn witte pannas in 't gezigt; gij zult die overal op den weg der eere en der glorie kunnen befchouwen! Door deeze en dergelijke aanmoedigingen heifchiep hij niet alleen zijne zoldaaten in helden, maar hij gaf hen zelf een kloekmoedig voorbeeld door zig in het digtfte zijner vijanden te werpen; hen te vellen,,en met bloed en ftof overlaaden weder te rug te kceren. Spaart de franfchen! riep deeze edelmoedige en groote Koning, toen zijne overwinnende krijgsbenden, de vlugtelingen naarjaagden. ■ Ongetwijfeld zou Hendrik zig daadlijk na deeze zegepraal ter belegering van Parijs begeeven hebben, indien hem op dat tijdihp geen geld ontbrooken had. Intusfchen overfeed de Cardinaal van Bourbon in zijn ge. K 4 van-  I5a De Nieuwe Reiziger. vangenis. De Koning van Spanje bleef zig nog al met de dwaaze hoop vleien, van de franfche kroon voor de Infante te zullen bekomen. De Hertog van Lotharingen begeerde die voor zijn zoon. Maijenne, wel voorziende van niet ten troon te zullen kunnen (tijgen, poogde zijn gezag van duur te doen zijn, door de verkiezing van een Koning te dwarsboomen. Toen Hendrik, zig verfterkt hebbende, andermaai voor de muuren van Parijs verfcheen, was het Parlement en de Sorbonne bezig, om hem voor een ketter, en onbekwaam tot den troon te verklaaren. De dweeperij had alle hoofden op hol geholpen, en floeg tot een buitenfpoorig uitterlle over. De geestlijken zagen het volk tot die hoogte, waar zij het begeerde te hebben. Men befchouwde hen als de goden der aarde, en liep als zinloos met waslichten en heiligen langs de ftraaten van Parijs. 'tHad Hendrik in die oogenblikken van heilige koorts gemaklijk gevallen Zig van de ftad meefter te maaken, maar zijne edele grootmoedigheid begeerde de zegen niet tot een prijs, die zo veel bloeds zou kosten. Ik ben de ware vader van mijn volk! zei hij: en ik begeer litver de ftad niet te winnen, dan dezelve verwoest in mijn magt te zien, ten koste van zo veeier leven. Weldra waren er in de ingeflooten ftad geene leevensmiddelen meer voor handen. Hendrik de Vierde ftrekte zijne edelmoedigheid  Vierhonderd Vijftiende Brief. 153 heid tot zo verre uit, dat alle die geenen uit Parijs vertrekken mogten, welken aldaar niet noodig hadden, en dat zijne Officieren en zoldaaten aan hunne vrienden in de ftad, ververfchingen deeden toekomen. Hij hoopte dat de Parijzenaars, tot een uitterfte gebragt, zig aan de voorwaarden zouden onderwerpen, welken hij hen begeerde voortefchrijven: maar de Koning van Spanje zond den Hertog van Parma, Gouverneur der Nederlanden, tot ontzet van Parijs, naar Vrankrijk, met zijne beste troepen. Onderrigt van den aantogt van deezen grooten Veldheer, brak de Koning het beleg op, om hem te gaan vinden; doch de Hertog, voldaan van Parijs verlost te hebben, ontweek een hoofdtreffen, en dit was een bewijs te meer van zijne krijgskunde, want het leed niet lang, of het Koninglijke Leger verloor den moed, vermits het nog geld, nog kleederen, noch voedzel had, en de Koning zelf gebrek aan het noodzaaklijke leed. Intusfchen was het vuur van den oorlog ook tot andere Provinciën overgeflagen, waar men het, door verfchillende belangen gedreeven, leevendig hield. Gregorius de veertiende, die, in de paus. lijke waardigheid, Sixtus den vijfden opvolgde, en de Ligue fterk onderfteunde, deed zijne kerklijke brieven tegen Hendrik den vierden, in Vrankrijk, afkondigen. De Koning, van zijn kant, vernieuwde de Edicten van vreede, ten voordeele der Proteftanten. De oorlog K 5 hield»  154 De Nieuwe Reiziger. hield, met ongelijken uitflag voor de partiien, nog beftendig vol. Om den hemel te 'behagen en de heerschzugt te dienen, deed me-, het Vaderland in een moordhol verkeeren. Men roemde de helden; plaatste de zielen der gevallenen in den hemel, en elk vertrouwde op de eindiijke triumf, uit hoofde van de rechtvaardigheid zijner zaak, en intusfchen zag men niet, of wilde men niet zien, dat dwinglanden te dienen geen heldenmoed zij; dat men de zegeningen van de aarde verdierf, en dat dat geene, 'twelk men een rechtvaardige zaak noemde, niet anders dan het vuig belang van de heerschzugt en de dweeperij was. De raad van zestienen had een pooging gedaan om zig al 't gezag aantemaatigen, naar *t welk de Hertog van Maijenne zig zo greetig betoonde: dat hen echter duur te ftaan kwam, vermits de Hertog fchielijk wederkeerende, vier der voornaamfte belhamels liet ophangen, en dus een einde aan deeze ge. weldige dwinglandij der zestienen maakte. Deeze daad van Maijenne verminderde dat getal zijner vijanden, doch ruimde teffens die van den Koning uit de voeten. Hendrik de Vierde, hulpbenden uit Engeland en Duitschland ontvangen hebbende, ondernam de belegering van Rouan, waar Villars het bevel voerde en als een Held zig verdeedigde. De Hertog van Panna kwam andermaal opdaagen; geduurende drie weeken wederftond de  Vierhonderd Vijftiende Brief. 155 de Koning de hevige aanvallen, die zo door de ftad, als den Hertog gedaan werden. Eindlijk echter moest hij het opgeeven; hij werd gewond en kreeg de nederlaag, die ze. kerlijk of zo groot niet geweest zou zijn, of die hij geheel ontweken zou hebben, bijaldien de Maarfchalk de Biron getrouw zijn pligt betragt, en de Spaanfchen niet te veel gefpaard had, met inzigt om den oorlog, welke hem voordeel verfchafte, te verlengen. In Dauphiné en Provence hadden 'sKonings troepen meer geluk. Zij dreeven den Herto°- van Savoïen uit deeze Provinciën, en bragten den oorlog op zijn eigen grondgebied over. Geheel Vrankrijk zag zig thans ten prooïe aan alle de ijslijkheeden van eenen burgerkrijg. Men befchouwde alomne het neemen en herneemen van fteden, en het verwoeden van akkers en velden. De ftaat verloor de bloem zijner jongelingfchap; terwijl deszelfs welvaart zigtbaar kwijnde en ten val neigde. Parijs werd door twee Partijfchappen deerlijk gefolterd. De eene begeerde den jongen Hertog de Guife, de andere wilde Hendrik den vierden, onder voorwaarde van in den fchoot der'kerk wedertekeeren, op den troon hebben, terwijl Spanje aanhield voor de Infante, die 'men als dan den jongen Hertog ten Egtgenoote wilde toefchikken! Hoe zeer dit laatfte ook werd aangedrongen, en hoe zeer het Parlement zig ook de handen gebonden zag»  *5Ö De Nieuwe Reiziger. zag, dorst het echter het manmoedig befluic neemen, dat men fteeds zou tragten te beletten dat de kroon, offchoon onder voorwendsel van den godsdienst, in geen vreemde handen kwame! Intusfchen was Hendrik de vierde reeds bezig, om zig in den roomfchen godsdienst te laaten onderwijzen. Hij was ongetwijfeld een groot Man, maar hij zag, dat er anders geen mooglijkheid was om ten troon te klimmen Ware hij een wijsgeer geweest, en had hij als zodanig in de waereld willen rondwandelen, zulk een ftap ware onvergeeflijk geweest! nu was hij een Koning en deeze tijtel bedekt, bij 't gros der ftervelingen, fouten die duizendmaalen erger zijn. De Koning, den Proteftantfchen Godsdienst afgezwooren, en den vreede met de Ligue getroffen hebbende, zag zig door alle de fteden als Koning van Vrankrijk erkennen. Men deed de Spaanfche Troepen met alle oorlogsêere vertrekken; terwijl Hendrik het Parlement in zijn voorigen luister herftelde. Offchoon de verandering van gevoelens wel aan den grootften hoop voldeed, waren er echter nog luiden genoeg, die den Koning vijandig waren. De eere van God, zo als men het geliefde te noemen, was het eenigfte doelwit niet, waarom men in 't ftrijdperk getreeden was; de ftaatzugt en het zelfbelang waren er teffens de drijfveeren van, en deezen waren niet zo wel voldaan geworden, als  Vierhonderd Vijftiende Brief. 157 Ij als de vorderingen van den altaar. Tot twee1 maaien toe maakte men een aanflag op zijn I leeven. De laatfte keer bragten de Jefuiten ;zig onder hevige verdenking, en, door een lEdiél van den Koning, werden zij uit het > Rijk gebannnen. 'sKonings waare goedheid iten grootmoedigheid, die hij vooral tegen zijne li inlandfche vijanden deed blijken, kwam ver. 1 volgens alle hinderpaalen en gevaaren van die I foort te boven. Onderwijl waren de geldmiddelen van den I ftaat in een flegten toedand, en Hendrik zag zig buiten de mogelijkheid om den oorlog, welken hij Spanje had aangezegd,te kunnen volhouden. | Hij beriep eene Vergadering van Nocablen te J] Rouën ; doch deezen betoonden hem den geI trouwden ijver zonder hem penningen te ver1 fchaffèn, waarom het eigenlijk te doen was. Het beduur der financien werd vervolgens aan J Sullij toevertrouwd: deeze voldeed beter aan | de oogmerken van zijn Koning, vermits hij, I door de zorgvuldigfte fpaarzaamheid, en de if onvermoeidde werkzaamheid het geluk had, om er een groot herdel in te wege te brengen. De Spanjaarden hadden zig reeds meester van verfcheiden deden gemaakt. De Proteftanten baarden insgelijks aan den Koning eene groote ongerustheid. Men vreesde van hen een nieuwen opdand. Hendrik begaf zig naar Bretagne, om den Hertog de Mercoeur tot zijn pligt weder te brengen, 't welk hem ge. lukte, hem teffens aan zig verbindende. Ter  15.8 De Nieuwe Reiziger. Ter geleegenheid van deeze zijne reis gaf hij het zo zeer bekende Ediét van Nantes uit, waarbij de Proteftanten vrijheid van gewisfen; openbaare oeffening van hunnen Godsdienst in verfcheiden fteden, en meer andere voorrechten verkreegen. De geestlijkheid, de Sorbonne en de Univerfiteit fchreeuwden geweldig tegen dit Ediét, even als of de verdraagzaame Vorst daardoor den barmhartigen Hemel groovelijk beleedigd en zig aan de rechten der maatfchappij ten verregaandlte vergreepen had! Het Parlement was ook deswegens dapper in de weer; doch Hendrik was te groot van ziel, om den vloek der monnikken, of de bedreigingen van dweepzugtige Rechters te vreezen. Tegen de eerften ftelde hij de eerlijkheid van zijn hart, en tegen de laatften droeg hij den degen op zijde. Omtrent denzelfden tijd floot hij den vreede met Spanje. De fteden, die men van hem gewonnen had, kwamen weder onder 't gebied van Vrankrijk. De ftilftand van wapenen en de daarop volgende vreede met Savoïen, bezorgde hem de andere verboren plaatfen te rug. De Maarfchalk de Biron, die zig der glorie waardig gemaakt had, welke men hem toekende, en zo veele lauren in het ftrijdperk van zijn Koning behaalde, gevoelde de kragt eener toomlooze ftaatzugt, en gaf gehoor aan deszelfs onbillijke vorderingen. In het geheim trad hij in onderhandeling met den Hertog van Savoïen en met Spanje, waarbij men niets  Vierhonderd Vijftiende Brief. 159 Ir niets minder bedoelde, dan om Koning Hen;drik van den troon te bonzen en het Rijk ivoor zig zelve in verfcheide Vorftendommea tte verdeelen. Hendrik ontdekte deeze faa! menzweering. Hij bedroefde zig over den 1 verraader, en als nog zijnen trouwloozen . guntsling beminnende, befloot hij hem vergif. i fenis te fchenken. Hij wende alles aan, wat in zijn vcrmoogen was, om, ten gemelden ii einde, den hoogmoedigen misdaadigen handelIbaar te maaken, en hield verfcheiden minzaa- : 1 me gefprekken met hem, die Biron trotschlijk i!beantwoorde, even als of de verdienden van " zijn' pligt betragt te hebben hem recht gaven, om zijn Vaderland te moogen verraaden. De ; Koning, niets op dit onbuigzaam hart kunimende verwinnen, gaf, met droefheid, hem aan zijn welverdiend lot over. Hij werd ge•1 vonnisd en onthoofd. Hendrik, die eene fteeds waakzaame voorj zigtigheid aan eene altoos verftandige ftaatkunde paarde, vernieuwde het verbond, dat il'Vrankrijk met de dappere Zwitfers geflooten I had. Hij oordeelde het teffens noodig voor v, zijne belangen, om Spanje, dat niet ophield ! hem laagen te leggen, alle mooglijke afbreuk ii te doen; en aan den anderen kant een verï drukt volk ter hulpe bijtefpringen: dit was de drijfveer, die hem met Engeland en de Nederlanden deed overéénftemmen om de volksrechten, die Spanje aan de laatden beewistede, te helpen handhaaven. — Mis- fchien  160 De Nieuwe Reiziger. fchien was het meer den raad zijner edelmoedigheid, dan wel die zijner ftaatkunde, dat hij de Jeiuiten in het Rijk te rug riep, zo als thans gebeurde; zeker kon hij nögthans zijn, dat deeze luiden hem geene edelmoe. dige erkentenis zouden betoonen, bijaldien hij geen verderen ftap deed, dien zijne grootmoedigheid nooit kon dulden, om, naamlijk, zig door hunnen verderflijken invloed te laaten beftuuren, en de dienstvaardige deelgenoot hunner verfoeilijke ftaatsftreeken te worden. De groote Hendrik was thans vreedzaam bezitter van de kroon der franfchen. Hij had niets meer van vreemde vijanden te vreezen. Hij zag de rijkdommen van den ftaat, onder het verftandig beftuur der geldmiddelen door Sullij, van dag tot dag toeneemen, en zijne onderdaanen hunnen koophandel gelukkig wijd en zijd uitbreiden, en zig in Caneda vestigen. Hij had al de zoetigheden van deeze genoeglijke omflandigheden gefmaakt, ware hij flegts niet al te fterk overgegeeven geweest aan een drift, die veelal de meestvermoogendften het ongelukkigfte maakt, ik meen de liefde. Hij was in zijne minnarijen verre van ftandvastig te weezen; en aan zijne eigen Gade niet getrouw, tragtede hij, door zijn hartstogt vervoerd en weggefleept, ook anderen ongetrouw in den huuwlijkspligt te maaken. Zijne onvoorzigtigheid in dit ftuk haalde hem een faamenzweering op den hals, die  Vierhonderd Vijftiende Brief. 161 die ontdekt, doch vergeeven werd, vermits Hendrik te verheven gevoelens koesterde, om zijn eigen misdagen niet te zien en, waar hij flegts kon, die te herflellen. De beroerten?, die het Rijk van binnen zo zeer gefchokt en gefcheurd hadden, fcheenen eindlijk bedaard te weezen. De wijsheid en rechtvaardigheid van Hendrik had niet alleen de gisting onder zijne onderdaanen gefluit, en hun geluk zo wel als hun roem, tot die volmaaktheid gebragt, als de toenmaalige omftandigheeden gedoogden, maar deeze twee begaafdheden waren ook zo zeer bij anderen bekend en in achting, dat hij tot fcheidsman verkooren werd, in de gefchillen die tusfchen den Paus en de Venetiaanen ohtftaan waren. Hij bragt ook veel toe aan liet twaalfjaarig beftand tusfchen Spanje en de Nederlanden geflooten. Hij veréénigde vervolgens het Koningrijk Navarre en zijne verdere Vaderlijke Erfgoederen met de bezittingen van zijn Vaderland. Gereed en in ftaat, om het Huis van Oostenrijk den oorlog aan te doen, deed 'het moordaadige ftaal van Ravaillac alle zijne ontwerpen in duigen vallen. Deeze Moordenaar, die een gefchikt tijdftip, voor zijn gevloekt oogmerk, wist uittekiezen, wrong hem een mes, in 't hart. De Jefuiten, fchoon Ravaillac geene medepligtigen wilde noemen, hield men ten fterkften verdagt en zij werden openlijk, door het XXXI. Deel. L volk,  i6z De Nieuwe Reiziger. volk, als de eerfte beleggers van deezen moord genoemd. Uit veele omftandigheeden fchijnt het zeker te blijken, dat, zo al niet deezen, ten minften andere geestlijken er de hand in hadden. Hendrik, 't is waar, deed uitterlijk belijdenis van den Roomfchen godsdienst, doch zijn hart hield men, in 't geheim der ketterije toegedaan te zijn. — Romen had geen ongelijk; want Hendrik, die meer dan eenig Vorst den bijnaam van Groot, verwierf en verdiende, was een verftandig volksvriend; was een voorftander der onpartijdigfte rechtvaardigheid en een verdeedi°er der menschlijke rechten, en, in dien tijd vooral, waren dit in de oogen der kerklijken de fchroomlijkfte ketterijen! — Dit is niet té veel gezegd, — de gefchiedenisfen bevestigen het, door overvloed van dugtige bewijzen. Hij overleed in 1610. Ik zal Mevrouw! met het leeven van deezen grooten Vorst, wiens nagedagtenis als nog bij de Franfchen in dankbaare zegening is, mijnen brief befluiten, na u verzekerd te hebben, dat ik met alle achting blijve enz. Marfeilk den 1 November, Vier-  IÖ3 Vierhonderd Zestiende Brief. Vervolg van het Voorgaande. Gij ondervind. Mevrouw! dat ik, rustende van mijn omzwerven, daarom nog niet ophoude met u te fchrijven. Mooglijk zoud gij mij anders wel weder op reis wenfchen, en mij dus, in eene uwer rechtmaatige knorrige buien, een weezenlijk kwaad gunnen. Ik wil u liever in een goed humeur houden, en zal daarom mijne gefchiedenis vervolgen. Lodewijk de dertiende, de Zoon van Hen. drik den vierden, bereikte nog geen negen jaaren, toen hij Koning der Franfchen werd. De Hertog van Epernon haastede zig bij het Parlement, om de- Koningin Maria de Medicis tot Regentes te doen benoemen. In het geftoelte der Rijkspairs gezeten zijnde, fprak hij op een hoogmoedigen en dreigenden toon, op zijn degen wijzende, waaraan hij teffens de hand floeg: Hij is nog in de fchede! — maar, ziet toe! hij gaat er uit, zo men niet oogenbliklijk aan de Koninginne Moeder een tijtel bezorgt, die haar volgens de order der natuur en de regels der billijkheid toekomt! Volgens zijn wil werd de Koninginne Moeder tot Regentes van Vrankrijk verklaard. Ten allen tijden waren er Ariftocraaten, en lafhartigen die gehoorzaamden. L 2 Thans  164 De Nieuwe Reiziger: Thans veranderde het ftaatkundig ftelzel geheel en al. Tot groote verontrusting der Proteftanten zogt men een verbintenis met Spanje. Men verbrak het tradaat met den Hertog van Savoïen, en de Minister, die in tien jaaren tijd, twee honderd millioenen fchulden van den ftaat had afgelost, en er nog verfcheiden, daar te boven, in de Koninglijke fchatkist had gelegd, de braave Sullij, kreeg zijn affcheid. ö De Koninginne Moeder liet zig gansch en al door haaren gunstling Concinni, een Italiaan van afkomst, en deszelfs Egtgenoote regeeren, die de kunst van het algemeen belang aan zijn eigenbelang opteöfferen meesterlijk verftond. Dergelijk een beftuur moest noodwendig veele misnoegden maaken. De Proteftanten hadden hunne verdeeldheeden aan de Jieimlijke opftookingen van deezen hoveling te wijten, terwijl hij aan den anderen kant hen verfcheiden onaangenaamheeden berokkende. Een dubbel huuwlijk, dat tusfchen Vrankrijk en Spanje op het tapijt kwam, opende hen de oogen geheel; zij vereenigden zig, en hielden, zonder 't Hof om verlof te verzoeken Provinciale vergaderingen, die men geftrenglijk verbood. De Prins van Condé en verfcheiden andere der eerfte Grooten verlieten, uit ongenoegen over de behandeling der Rijks' zaaken, het Hof. Alles fcheen zig tot een hervatten burgeroorlog te fchikken. De partij der Koningin te zwak zijnde, om aan de  Vierhonderd Zestiende Brief. 165 de menigte vijanden openlijk het hoofd te bieden, vond het raadzaamst te bukken, en aan de misnoegden alles wat zij begeerden toeteftaan, op gelegenheid hoopende om haare fchade rijklijk te vernaaien. Het verbond tusfchen de partijen behelsde, onder anderen ook, dat de Staaten Generaal zouden beroepen worden. Dit gefchiedde, doch men wist derzelver werkzaamheeden op niet te doen uitloopen: trouwens de Prefident Hénault erkende openlijk, dat het de Koning was, die de wetten maakte, vermits men in Vrankrijk geen andere Souverein kende dan hem. Bij gevolg deed hunne vergadering niets anders uit, dan dat zij nu geleegenheid hadden om mondling amen te kunnen zeggen op alle de Vorstlijke bevelen. De Prins van Condé intusfchen, geftoord van niet meerder, op het ftaacstoneel, in aanmerking te komen, onttrok zig op nieuw aan het Hof, onder voorwendzel dat het traftaat, te St. Menehould geflooten, niet getrouw werd naargekoomen, cn gaf een manifest uit, waarbij zelf de gunstling der Koningin Concinni, nu Marquis d'Ancre en Maarfchalk van Vrankrijk geworden zijnde, niet gefpaard werd. De Koning verklaarde Condé van alle zijne waardigheeden en inkomften verfteeken, als fchuldig aan misdaad van gekwetste majefteit. In weerwil echter dier ongerustheid, die de toedragt van zaaken hen billijk moest inboezeL 3 men,  \66 De Nieuwe Reiziger. men, begaf de Vorst zig, beneffens zijn moeder, naar Bourdeaux, om aldaar Anna van Oostenrijk, de Infante van Spanje, die hem ter gade was toegefchikt, te gaan ontvangen. De vreede tusfchen de Koningin en Condé werd getroffen: hij begaf zig ten hove, doch zij, met wie hij zó even den vrede gemaakt had, deed hem, op raad van den Maarfchalk d'Ancre, trouwloos gevangen, neemen, en eerst naar de Bastilje; vervolgens naar Vincennes vervoeren, waar zijne deugdzaame gade Big met hem vrijwillig liet oplluiten. Verfcheiden ministers, die dit gedrag afkeurden, vervielen in ongenade, en Richelieu, Bisfchop van Lucon, het waardige creatuur van den Maarfchalk d'Ancre, werd tot Secretaris van ftaat verkooren. Op de eerfte tijding der gevangeneeming vnn Condé. namen verfcheiden Prinfen en grooten de wapens weder op. De Koningin van haar kant bragt drie Legers te veld, en behaalde eenige voordeden. De jonge Luijnes, het vertrouwen van Lodewijk den der. tienden geheel hebbende weten te winnen, wist hem te bepraaten, om zig van de voogdijfchap zijner moeder te ontdoen, en een begin te maaken met hen uit de voeten te ruimen, die zedert zeven jaaren haar geregeerd hadden. De Koning gaf daarop bevel, om den Maarfchalk d'Ancre gevangen te neemen, en te dooden, in geval van tegenftand; dit werd ter uitvoer gebragt op de brug van de  Vierhonderd Zestiende Brief. 167 de Louvre. Mevrouw d'Ancre werd, volgens een befluit van 'cParlement, onthooft. Schielijk eindigde toen de Burgeroorlog. De Koninginne moeder werd naar Blois verzonden, en de Bisfchop van Lucon gebannen. Luijnes regeerde niet minder willekeurig dan zij die hij voor zig doen wijken had; Zijn gezag, van dag tot dag toeneemende, veroorzaakte een algemeen gemor. -De Hertog van Epernon verliet het Hof, en leende de hand, om de Koninginne Moeder te helpen ontvlugten. Zij naamen de wijk naar- Augoulême, waar zij eene zaamenzweering maakten, en troepen op de been bragten. Dit oorlogsteeken ecttJ ter werd fpoedig gevolgd door eene overéénkomst tusfchen den Koning en zijne Moeder, op aanraading van Richelieu, welken ten dien einde door den Hertog van Luijnes weder te rug was geroepen. De Koninginne Moeder kreeg het gouvernement van Anjou, en het vergrijp van den Hertog van Epernon zag men door de vingeren. De Prins van Condé werd door Luijnes uit zijn gevangenis verlost^, en was vervolgens, — in de taal van 't T^of, _ een getrouw dienaar van zijn Koning. Het leed echter niet lang of de Koninginne Moeder, klaagende dat het traétaaat van Angoulême niet behoorlijk ter uitvoer werd gebragt, verklaarde op nieuw den oorlog. Zij hield haar Hof te Angers, en de misnoegden vervoegden zig van alle kanten derwaards.  168 De Nieuwe Reiziger. Dit vuur evenwel was bijna zo fcbielijk gebluscht als ontfteeken. Er kwam een vergeh,k tusfchen Moeder en Zoon tot ftand zijnde zulks den arbeid van den Bisfchop van Lucon, aan wien Luijnes den Cardinaals hoed had toegezegd. Richelieu maakte dus fchielijk zijn geluk, door middel van deezen gunstlinV des Konings. ö Van deezen kant de handen ruim hebbende, gaf Lodewijk een Edift waarbij Bearn met de kroon veréénigd werd, en men de 1 roteftanten noodzaakte om de kerklijke goederen, die zij meer dan zestig jaaren bezeten hadden, aan de Roomschgezinden afteftaan. De Hoofden deezer Partij, die, met reden misnoegd, naar opftand neigden, waren de Hertogen van Rohan en van Soubife. Zij hielden vergaderingen en kwamen tot een~ oorlog, en men wil, dat zij het grootsch ontwerp, om Vrankrijk in een Republiek te herfcheppen en van de flaavernij der willekeur te- verlosfen, heimlijk en beftendig onder 't oog hielden. Zeker althans is het,' dat hen zulks, bij wijze van misdaad te last gelegd word, door fchrijvers, die de wijsgeerte fchijnen te prediken, en dat wel in deeze verlichte Eeuw! Na het neemen en herneemen van verfcheiden fteden, na het aanrigten van groote verwoeftingen, en het pleegen van ijsüjke wreedheeden, ter eere van den Hemel, zo als men voorgaf, kwamen de Roomfchen en Pro-  Vierhonderd Zestiende Brief. 169 ) Proteftanten eindlijk tot een vreede, bij wel. Iken het Edift van Nantes bekragtigd werd. Weinig tijds daarna werd Richelieu, CarL dinaal geworden zijnde, tot Minister benoemd, : op verzoek van de Koninginne Moeder. De ' vernedering van het Huis van Oostenrijk en 1 de uitroeijing der ketterij waren de twee Hoofdonderwerpen zijner (taalkunde. De Koning van Spanje, het Valteline aan f de Graaubunders ontnomen hebbende, zond i Lodewijk, op aanraading van Richelieu, een I armee in Italië; verloste het Valtaline en J! hield het een geruimen tijd aan zig, onder : den naam van het aan zijn waare meefters I wedertegeeven. Nog voor het einde van deezen oorlog, j hadden de Proteftanten, die geduurig reden I hadden, om over de verbreeking der tractaa. ] ten te klaagen, andermaal de wapens opgevat. i Zij waren reeds zo magtig geworden, dat j hunne zeemagt, "die te Rochelle geborgen werd, veel vermoogender was, dan die van > het geheele Rijk. Men zag zelf zig ge1 noodzaakt, om van vreemde fcheepen tegen i hen gebruik te maaken. Na Hagen gegeeven i en flagen ontvangen te hebben, floot men den vreede, genoegzaam op dezelfde voorwaarden als voorheen. Richelieu alles op den Koning vermoogende, en naar het hoogfte gezag, met een onbeperkte heerschzugt, flreevende, moest noodwendig zig gedugte vijanden ten Hove verL 5 wek-  ï?o De Nieuwe Reiziger. wekken, die, openlijk hem niet durvende noch kunnende tegenflaan, heimlijke zaamenzweeringen tegen hem moeiten ontwerpen. De kerkvoogd wist dit ook zeer wel, en was daarom beftendig op zijn hoede. Men ontdekte een toeleg van voornaame grooten op zijn leeven, waarvan er eenigen gevat en met de dood geftraft werden; .terwijl anderen het behoud hunner leevens aan een tijdige vlugt te danken hadden. Hij maakte gebruik van deeze omftandigheid ter voldoening zijner trotschheid en kreeg eene aanzienlijke lijf. wagt, onder voorwendzel van voor de veiligheid van zijn perzoon te waaken. Naar maate men hem zig meer vijandig betoonde, hoopte de Koning zijn lieveling te meer met eere-posten en rijkdommen op, die thans, zelf van de vergadering der notabelen, alles verkreeg, wat hij begeerde. Een zwak, toegeeflijk Vorst, wiens hart ligt door de vleierij word ingenomen, is dikwils gevaarlijker dan een dwingland, want altoos zijn er fnoodaarts, die er misbruik van maaken, en die doorgaands erger en gevaarlijker tijrannen zijn, dan de Vorsten weezen kunnen. De Hertog van Burkingham beituurde toenmaals, onder Karei den eerflen, die met een zuster van den franfchen Koning gehuuwd was, het Engelfche Rijk. Deeze Vorstin en haar gezin moest aldaar vrije oeffening van den roomfchen godsdienst hebben. De priesters ergernis geevende, had men die naar Vrank-  Vierhonderd Zestiende Brief. 171 \Vrankrijk. te rug gezonden; uit wedervergelding deed Lodewijk beflag leggen, op alle ;de Engelfche fchepen, welken zig in de franphe havens bevonden, en zie daar een nieui\wen oorlog! Een Engelfche vloot van honderd fchee:pen, onder bevel van Buckingham, reisde I naar de franfche kusten, doch moest onver1 rigter zaaken weder te rug keeren. De Cari dinaal ondernam vervolgens het beleg van j! Rochelle, 't welk hij als het middenpunt der | Proteftanten befchouwde, en dat, uitgevoerd i zijnde, hem zijn ontwerp, wegens de ketteI rijen, te gemaklijker zou maaken. De KoI ning en zijn gunstling waren er zelf tegen[ woordig, en hadden den roem van Helden Ij verdiend, bijaldien zij een beter zaak voorgehad hadden, en niet uitgetrokken waren, om den mensch te ontneemen, 't geen God I hem gegeeven en ter bewaaring aanbevolen heeft. De Engelfchen kwamen die van Ro, chelle te hulp, doch, 't zij het deezen geen ) regten ernst ware, of dat zij tegen de dap< perheid der Franfchen niet opweegden, althans I zij vonden zig verpligt aftetrekken. Naar een - beleg van elf maanden, waarin die van de i ftad zig heldhaftig gedroegen, moest Ro; chelle , bij groot gebrek aan leevensbehoeften, ! zig aan den Koning onderwerpen. De Vorst t deed er zijne zegevierende intreede; liet de vestingwerken flegten; verbande de vrijheid van gewisfe en herftelde aldaar den kerkdienst van  172 De Nieuwe Reiziger. van Romen. De Prefident Hénault, - wiens ftelhng omtrent het Koninglijk gezag, en de diepe en fhaffche afhanglijkheid der (haten' en van het volk, wij reeds vermeld hebben, noemde deeze overwinning: de doodfteek voor het Calvimsmus, en de glorierijkfte en nutOgfte gebeurtenis, onder het beltuur van den Cardinaal de Richelieu! In Italië een verfchil ontdaan zijnde over de opvolging in het Hertogdom Mantua, begaf Lodewijk, op aanraading van Richelieu met een groote krijgsmagt zig daarheen, en keerde verwinnaar weder. De huren, aldaar behaald, moesten in het bloed zijner onfchuldige onderdaanen gedoopt worden.' De Cardinaal fpoorde hem aan, om het Leger, dat hij thans bij deeze geleegenheid op de been had, tegen de Proteftanten in Languedok te gebruiken, ten einde deeze ketters, die aan hem en den Hemel ten hoogften mishaagden, volkomen uitteroeïen. Lodewijk, zijne zon. derlinge godvrugt willende vereeuwigen, en vooral zijn gunstling genoegen tragtende te geeven, trok naar de aangeweezen flagtöffers, en vernielde ze met een wreedheid, die men bezwaarlijk bij barbaaren zou kunnen vinden De Proteftanten bukten; verboren voor \ grootfte gedeelte hunne wettige, of liever hunne natuurlijke rechten. Men roemde 'sKonings dapperheid; de Cardinaal dankte God, en de Franfchen zongen het Te Deum! Riche».  Vierhonderd Zestiende Brief. 173 Richelieu, te ftaatzugtig zijnde, om immer iftil te zitten, verkreeg d zelde. Hij vergenoegde zig in zo veel grootI heid, en zag met leedwezen den dood naderen. De man', wiens ftand vorderde, dat hij al het ondermaanfche verzaakte, ter liefde van het hemelfche, verliet noode een leeven, dat indedaad een pasquil op het Euangelie gemaakt had. Hij ftierf in 1642 en liet den Koning een goede fomme gelds naar. Mazarin was den Koning ten fterkften aanbevolen door Richelieu: hij werd dus in hooge gunst aangenoomen. Lodewijk de dertiende had echter niet veel genot van deezen nieuwen Raads en ftaatsman; er verliep geen half jaar of Lodewijk ftierf, in 1643, aan eene uitteerende ziekte. Men gaf hem den bijnaaam van den Rechtvaardigen! wij hebben geen reden ter waereld gehad, om partijdig ten zijnen opzigten te weezen, dus Ma ftaat  ito De Nieuwe Reiziger. ftaat het aan onze kiezers te beöordeelen, of hij dien eertijtel al of niet verdiend heeft. Lodewijk de veertiende volgde zijn Vader op den troon. Hij was nog geen vijf jaaren oud, en kwam aan de kroon, in omftaedigheeden, die ervaarenheid en wijsheid vorderderden. Europa ftond in rep en roere. Richelieu had Vrankrijk in een verderflijken en kostbaaren oorlog gewikkeld met zijne magtige Nabuuren, terwijl hij een verteerend vuur van oneenigheeden en burgerkrijgen van binnen ontfteeken had. De gemoederen hadden een zekere plooi tot twistgierigheid gezet, en de Godsdienst, die alom gepreezen bron van liefde en vergenoegen, was, in zijne handen, een werktuig, van den bitterften haat, der wreedfte wraakgierigheid en der uitgebreidfte jammeren geworden. De overieeden Koning had, bij zijn uitterfte begeerte, een Regeerings-raad aangefteld, die , geduurende de minderjaarigheid van zijn Zoon, aan de Koningin Anna van Oostenrijk moest worden toegevoegd. Doch de willekeur moet in het graf zwijgen. Op haare aanklagte vond het Parlement goed, om dit Koninglijk Testament te vernietigen. — Zekerlijk errinnerde dit fraatslighaam zig nog, hoe menigvuldige maa. len de Testamentmaaker haar gezag verpletterd, en haare wettige begeerte een vernederend ftilzwijgen had opgelegd! De oorlog, waarmede Vrankrijk op den hals zat, ging onderwijlen voort. Spanje wil-  Vierhonderd Zestiende Brief. 181 wilde zijn flag waarneemen en, terwijl de troon door een kind bezeten werd, zijn voordeel met de voorönderftelde zwakheid en regeeringloosheid van den franfchen ftaat doen. Hij trok zijn legermagt uit de Nederlanden te rug, en het gelukte hem, om in Champagne te vallen, en Vrankrijk voor zijne over. winnende wapenen te doen beeven. Groote en gewigtige gebeurtenisfen ontwikkelen altoos groote en belangrijke Caracters, die bij het ééntoonig verloop van jaaren, zonder aanteekeningen, meestal verhooien blijven, of ten minften zeer weinig gerugt maaken. Vrankrijk had nog waare Helden, maar de geleegenheid, om ze in 't helderst licht te plaatfen, moest eerst gebooren worden. Thans was den tijd daar, en Lodewijk, Hertog d'Enguien, Zoon van Condé , trad ten toneele, en overtuigde 'sLands vijanden, dat moed, dapperheid en krijgsbeleid geene uitfluitende eigendommen der bejaardheid zijnt Hij was nog geen eenentwintig jaaren oud, toen hij reeds den vermaarden flag bij Rocroi won, waar de bloem der Spaanfche Benden geheel verflaagen werd. De moedige Condé bezorgde nog andere voordeden en luistervolle zegepraalen aan zijn Vaderland, 't welk echter zijne onnoemlijke fchaden, door deeze glorie, niet vergoeden kon. De ingezetenen, telkens in hunne bezittingen geftoord; allerwegen ten krijgsdienst opgeroepen, en onöphoudlijk door fteeds toeM 3 neer  18a De Nieuwe Reiziger. neemende belastingen gedrukt, konden hun hartzeer en gebrek aan de opgerigte Trophéen niet wegkijken. De verdienden hunner Helden en ftaatsbeftuurders hadden billijken aanfpraak op hunnen lof en toejuiching, en de Franfchen waren, ten dien opzigte, ook. niet fpaarzaam', als altoos, tot hunne gevoelige fchade, ten hoogden met hunne Koningen en derzelver Creatuuren ingenomen; — maar de maag, veelal leedig of half gevuld, voor 't minst met een treurig vooruitzigt van zig vereeuwigende fchraalheid, had nog onwederftandlijker eifchen, die door de Koningen en helaen zelden gehoord en bijna nooit voldaan werden! —• Hadden de grooten zo zeer naar brood als naar glorie gefnakt, de algemeene el» lende zou een aürmerklijke verligting ontvangen hebben, en veelal voorgekomen zijn geworden. Een volk, dat fteeds ten prooi der heerschzugt verftrekt, dat onöphoudlijk door de ijz-ren hand der magtige fchraapzugt, of der vorstlijke verkwisting gedrukt word, en dat ge„ cuurig zijne gewigcigfte belangens door vreemde of onwaardige handen beftuuren ziet, is niet altoos geduldig; zwijgt niet eeuwig.' — In weerwil van alle gevaaren en tegenftand verheft het dikwils den raadeloozen kop, en fteekt de vertwijfelde handen uit, wel niet zo zeer, om zig van het juk en zijne onheilen te ontheffen, als om zig te verlustigen in een oogenbliklijke wraak, die het op zijne verdrukkers neemt. Dit  Vierhonderd Zestiende Brief. 183 Dit ondervond de Cardinaal Marazin, die [Richelieu opvolgde, en, onder een zelfde rgeestlijk gewaad, een zelfde hart, ten opzigte *van fnoodheid, verborg. Het gebrek en de rijke Landfchappen, door zijne wapenen verkreegen, deed hij de kunden en weetenfchappen bloeien, en bragt. veelen derzei ven tot een hoogen trap van volkomenheid. De hoofdftad van 't Rijk verfraaide hij ongemeen. De kunst van den oorlog werd niet minder volmaakt door Vauban. Het volk rekende zig gelukkig, zo al niet in 't bezit van het geen weezenlijk tot het geluk eens volks behoord, ten minden in de fchitterende glorie van hunnen Vorst. De. bTken hunner hooggaande achting en verkleefdheid aan deezen Koning zijn als nog, in de veelvuldige beeldtenisfen, die men hem allerwegen oprigtede, voor handen. Veelen deezer gedenkdukken dier eeuw vereeuwigen echter een flaaffchen eerbied en een verzaaking van de waare rechten van den mensch. De koophandel en zeemagt was aanzienlijk en gevreesd. De franfche vlag werd door gansch Europa geëerbiedigd, en de vooruitzigten op nog meerdere grootheid, en een nog uitgebreider vermogen, waren gansch niet ongegrond.' Moest men veele lasten draagen, zelf naar evenredigheid der rijke winden dier voorfpoedige tijden, men deed het taamlijk gewillig, vermits veeier" herfens bedwelmd waren door de verbijderende heerlijkheid van den Vorst. Colbert had de eere van zulke en andere merklijke verbeteringen. „ En nog, zegt een geacht fransch fchrijver van dien tijd; deed Colbert niet alles wat hij wel zou hebben kun-  VierhonderdZeventiendeBriêf. 195 kunnen, of liever, wat bij wel zou hebben willen doen. De menfehen waren nog niet genoeg voorbereid tot een grooter verbetering. In een wijduitgeftrekt Rijk heerfchen altoos groote misbruiken. De willekeurige belasting; de veelvul ügheid der tollen en fchattingen, van het eene Landfchap des Rijks in het andere, waardoor het eene gedeelte van Vrankrijk als vervreemd en vijandig gemaakt werd tegen het andere, en nog veele gebreken van het nadeeligfte foort, bleeven mede ftand houden, enz-" Welken ook de heimlijke drijfveeren van Lodewijk geweest mogen zijn, in het zo fterk begunftigen van geleerden en vernuftigen, het ftrekte evenwel den Vorst aflezing tot eere! De waereld zou oneindig gelukkiger zijn dan zij nu is. bijaldien h.i-are meéstvermogendfte bewoonders hun. hoogmoed fielden in het verlichten, en weldoen hunner medeflervelingen. De jaargelden en gunstbetooningen van Vrankrijks Monarch aan waardige vernuften gefchonken, deeden alomme, in de geletterde waereld, den naam van Lodewijk in zegening zijn, en fpoorden de vlijt tot grooter vordering- te fterker aan; en het was natuurlijk, dat men langs deezen weg, bijna in alle takken van wtetenfehappen, ongemeene fnelle vorderingen maakte. Om door vleierijen en buitenfpoorige loftuitingen, de veelgeevende gunst der Vorften te winnen, was al eene oude gewoonte: N a om  iptT De Nieuwe Reiziger. om er wel in te flaagen, had men flegts de Vorften te kennen. Zij wilden niet allen op dezelfde wijs gevleid, en in de (frikken der baatzugt gevangen worden. De maatfchappijen der menfehen hebben nooit reden gehad, om zig over den overvloed van verflandige en groote Vorften te verheugen; derhalven waren gewoone vleierijen veelal toereikende, om deeze gekroonde Hoofden in 't net te krijgen, en van daar dan ook, dat zo veele der gefchepterden den zegen der onwaardigflen en den vloek der braafiten werden! — Maar met Lodewijk den Veertienden was het anders geleegen. Hij maakte een Uitzondering op het gros der Vorften. ' „- Hij wilde, zegt Millot: op eene kiefche wijze gevleid worden. Men zettede die heillooze kunst, met eenen al te gelukkigen uitflag voort, en de vrugt daar van veranderde in een jammerlijk vergif! — In alle zijne onderneemingen, in alle zijne maatregelen, in alle zijne begrippen gepreezen, wist hij den middenweg niet te houden, op welken rrïj weezenlijk zo veel lofs zou verdiend hebben. Verfailles verflond zijne fchatten. De zugt tot roem, en om vermeesteringen te behaalen, deed hem nog veel grooter kosten maaken. Colbert zelf kon den Koning daartoe niet in ftaat ftellen, dan door aftewijken van die beginzelen van het flaatsbeftuur, waarop de welvaart van het Rijk (leunde. De  Vierhonderd ZeventiendeBrief. 197 De oorlogsgeneigdheid van Lodewijk zou een Held van den ouden tijd eere aangedaan, en, aan een menigte pennen, romanesque wonderen, tot onderwerpen, opgeleeverd hebben. Zijne overwinningen in Vlaanderen, in 't Fransch Comcé, de Nederlanden en elders, kenmerkten ten allerfterkften deeze voor het menschdom verderflijke geneigdheid. Het heil of belang zijner onderdanen vorderde misfchien het tiende deel deezer zegepraalen niet, maar de zugt tot roem kwam waerelden te korti De roem van anderen, het zij ze valsch of billijk ware , ontftak zijn nijd, of dat nog erger was, ftrekte hem ten voorwendzel, om in de erven zijner buuren te vallen. Een gedenkpenning, waarbij de Nederlanders zig beroemden, ten minften zig vleiden; van de wetten verzekerd, den Godsdienst gezuiverd, de Vorsten onderfteund en bevreedigd, de vrijheid der zee gewrooken, en de rust van Europa herfteld te hebben, zettede zijne gramfehap aan, en dreef hem, met het zwaard in de vuist, tot in 't hart der veréénigde Provinciën. Deezen en foortgelijke verrigtingen zijn bij verfcheiden voor. naame Nederduitfche fchrijvers in 't breede vermeld. Ik kan mij niet onthouden, Mevrouw! om u een fchilderagtige trek van uwen liefling Voltaire bijtebrengen, waaruit, zo zij in alles al niet gefchiedkundig zij, gij echter zien kunt, hoe deeze bevallige franfche Wijsgeer N 3 over  19S De Nieuwe Reiziger, over Lodewijks onderneeming in de Nederlanden dagt. Hij zegt: „ Dat de vermoogendfte Hollanders, en die 't meest voor de vrijheid ijverden, zig gereed maakten, om naar een ander waerelddeel te vlugten, en fcheep te gaan naar Batavia. Men telde de fchepen, in ftaat tot den overtogt, en maakte een berekening van het geen men er in zou kunnen laaden, en men bevond, dat vijftig duizend huisgezinnen, op deeze wijs,, een heen» komen naar hun nieuw Vaderland zouden kunnen vin Jen, Was dit doorgegaan,, dan zou Holland in *t imcerire van de Oostindien overgefcragt wfezen; dan waren die gewesten van Eu;opa, die hun koorn koopen voor de fchatten uir Afie gehaald; die van hunnen koophandel , en, als ik het dus mag uitdrukken, van hunne vrijheid leeven, bijkans geheel verwoest en ontvolkt geworden. Amfterdam, de haven en koopmarkt van Europa, waar tweemaal honderd duizend menfehen den handel drijven, en de kunften hanteeren, was andermaal een moeras geworden. Alle de omliggende Landen, die, met groote kosten, en den arbeid van duizenden, door dijken, boven water gehouden worden, waren teffens van middelen en manfehap beroofd, overftrppmd, en Lodewijk de Veertiende zou als dan de fchraale eere genooten hebben, dat hij het fchoonfte en zeldzaamfte gedenkftuk van menschlijke vlijt verwoest had." Vol-  Vierhonderd Ze ventïendeBrief. 199 Volcaire vleidde, door deeze uitdrukking, de krijgszugt van den franfchen Koning niet, en die er onpartijdig over oordeelt, moet hem gelijk geeven. Lodewijk zegevierende, herfchiep daar door zijne Vrienden en Bondgenooten, zo al niet in openbaare vijanden, ten minften in wsrtigunftigen en heimlijke tegen werkers. Zij vreesden de werktuigen te worden van zijn aanwasfehende grootheid, en hielden zig verzekerd, dat wanneer deeze haar toppunt zou bereikt hebben, zij er als dan het eerfte onder verpletterd Honden te worden. Zij verlieten hem daarom voor 't grootfte gedeelte. Hij gaf echter nog doorflaande blijken, dat het verlies van hunne hulp, — dat zelf hunne vijandfehap hem den moed niet kon doen verliezen; dat hij zijne heldhaftigheid niet van anderen, maar van zig zelve ontleende, en na dit getoond te hebben, maakte hij den vreede, die te Nimweegen geflooten werd. De voorfpoed, welke Lodewijk, zo voor, als in en na den Oorlog vergezelde, had hem een trotschheid ingeboezemd, die eindlijk zo wel blind voor alle gevaaren als voor alle billijkheid werd. Had hij een Vorst geweest, ,zo als men fteeds gewenscht, doch zo als men er naauwlijks van de duizend één gehad heeft, hij zou, na het voltooien zijner eigen glorie, ook om het geluk zijner onderdaanen gedagt, en daaraan de hand geflagen hebben, op zulk eene wijze, als hij genoegzaam alleen van alle de N 4 ftan-  Aoq De Nieuwe Reiziger. franfche Koningen in ftaat was met vrugt te kunnen doen! — Maar alles behalven dat! — Hij deed ftappen, waarvan men het beste getuigde, wanneer men zei, dat, zo ze volmaakt wel uitvielen, de franfchen weinig of geen voordeel daar van; maar wel dubbele re. den hadden, om den Hemel te danken, voor zijne redding uit verfchriklijke gevaaren. Het oprigten der kamers te Metz en Brifac, waar. door Lodewijk zig zelve recht deed, om in 't bezit der eigendommen van anderen te geraaken; het te onderbrengen van Straatsburg, en dat in vreedestijd, berokkenden hem magtige vijanden, die flegts op de geleegenheid wagteden, om er zijne onderdaanen voor te doen boeten; want deeze ontgelden altoos de wanbedrijven hunner Vorsten, na dat zij ge. dwongen zijn geworden, om, veeltijds, bloed en leeven, in de uitvoering dier wanbedrijven , opteöfferen. De tijdsömftandigheeden en ftaatkunde een vreede noodzaaklijk maakende, floot Vrankrijk met zijne beftrijders een twintigjaarig beftand. Lodewijk intusfchen bèzigde deeze vreedzaame oogenblikken, om zijne kragten te vermeerderen. De zeemagt vooral, die Vrankrijk toen bezat en langs hoe meer volmaakte, was zo wel de roem als fchrik van Europa. Onuitfpreeklijk was het verlies, 'twelk Lode. wijk onderging in den dood van den bekwaamen Colbert, die in 1683 overleed, en wiens bekwaamheid ten onuitputlijke bron van deverkwis* (fa  ViERHONDERdZeVENTIENDeBrïEF. 20i tingen desKonings verftrekte. „Hij bezuinigde, izegt een zijner tijdgenooten; in zijn Cabinet, door de goede order die in hem zo zeer uitimmtede, het geen hij verpligt was, in de Wogen van Europa, te verkwisten, zo tot eer van den Koning zijn meester, als uit noodLake van hem te moeten gehoorzaamen." De fceginzels van deezen kundigen Staatsdienaar aouden allerheilzaamst voor zijn Vaderland geweest zijn, bijaldien de fpilzugtige hoogmoed ;van Lodewijk dezelven niet fteeds overdwarscht :lhad. Het eenigfte goed bijna, dat hij nu kon itdoen, was, de verkwistingen van den Vorst 3,7,0 draaglijk voor de onderdaanen te maaken, ials menschliik vermogen immer doen kon. iZonder hem, of een minister hem gelijk, had jLodewijk reeds voor lange moeten ophouden, „ om dien luisterrijken en fchitterenden rol te j fpeelen, welke zijne medevorsten ruim zo jaloers deed zijn als verbaasd ftaan. Is het echter niet ten hoogften te bejamI meren, dat een eenig mensch, die een kroon I op zijn hoofd draagt, de handen kan binden ( aan de weldoenders en behouders van hun I Vaderland? Dat deezen, de bronnen van welvaart en geluk voor het volk ontdekkende en i aanwijzende, op de aanwijzing van den Schepter verpligt ziju, om dezelven, zo al niet te dempen, ten minften voorbij te ftappen, en dat de grootfte hoop zulk een Troonbeklee,i der toejuicht, en zulk een nuttig burger, die den verderflijken wil gehoorzaamt, als een N 5 ™a  fl02 De Nieuwe Reiziger. man befchouwt die zijn pligt betragt? — Dat Colbert zulk een waardig onderdaan en Lodewijk zulk een Koning was, leeze men bij zijn gefchiedfchrijver, die er aldus van zegt. „ Colbert was genoodzaakt van zijne eigene maatregelen aftegaan; want alle berigtfchriften van hem nog voor handen, toonen, hoe zeer hij overtuigd was, dat de rijkdom van een Land bellaar, in de menigte der Inwoonders; in het aankweeken van den Akkerbouw; in den noesten arbeid en den koophandel der ingezetenen ; en hoe de Koning zeer weinig eigen vorstlijke goederen bezittende, en alleen de beftuurder zijnde van de goederen zijner onderdaanen, op geene mooglijke wijze, waarlük rijk kon weezen, dan door belastingen, gemaklijk geheven, en eenpaarig verdeeld." Voltaire maakt een vergelijking tusfchen twee Vorften en twee ftaatsdienaars, die wij geen plaats kunnen ontzeggen. „ Sullij, zegt hij: verrijkte den ftaat, door eene verftandige huishouding, ter onderfteaning van een Koning, zo fpaarzaam als dapper! van een Koning, die een foldaac was aan het hoofd van zijn Leger, en een Vader des Huisgezins onder zijn Volk! — Colbert hield den ftaat ftaande-, ondanks de weelde van een Koning op allen pragt verzot! van een Koning, die alles verfpilde, om zijne Regeering fchittefend te maaken." Een verhael der gefchillen, tusfchen de Janfenisten en de Jefuiten, waarin Lodewijk zig  /ierhonderdZeventibndeBriSf. öo"3- pg eindlijk mengde, zou flegts dienen, om de geestlijkheid, die wij reeds genoeg en daar waarde gekenmerkt hebben, in een vertoeilijker doch welverdiend daglicht te plaatfen, en om de waereld te overtuigen, dat de groote Lodewijk, zo als men onzen Held betijtelde, zig door een dweepzieken monnik, £en wraakgierigen kerklijken, beheerfchen liet! - Het gefchil, 't welk de franfche Vorst, (wegens het Koninglijk Recht en de vrijplaatsen der Afgezanten, met den heiligen Vader te Romen had, liep vrij hevig. De vrijheeden der Gallicaanfche kerk werden door hem werdeedigd, doch niet zodaanig als men wel «van zijn Cara&er verwagt zou hebben. Zijn bijgeloovigen eerbied voor den roomfchen {Godsdienst deed zijne geweldige trotschheid jzwigten. De Bisfchoppen (waarover Lodei wijk befchikkingen gemaakt had, die de Paus tniet dulden noch toeftaan wilde, en die de 'Koning echter, zo door zijn eigen magt als :tdoor het gezag der geestlijken, welken hij it over dit verfchil had faamgeroepen, poogde li ftaande te houden,) moesten eindlijk aan het | Opperhoofd der kerk hun leedweezen betui■ gen, en pkgtig verklaa'ren, van alles aftekeu1 ren, wat door de vergadering der geestlijken, i ten nadeele van het gezag van den Paus, was I vastgefteld geworden. In een ander ftuk., waardoor Lodewijk zig 1 de billijke verontwaardiging van alle menschUevenden en redeneerende ftaatkundigen op den  204 De Nieuwe Reiziger. den hals haalde, doch waar voor de heilige Vader hem zegende, was hij zig zelve meer gehik, ik wil zeggen, tastede hij zo hard door, als de zaak en de omftandigheden flegts toelieten. ■— Zie hier het geval. De geestlijken, waar onder de Jefuiten voornaamlijk, hadden onder meer andere droomerijen ook dit vervaarlijk Plan, om het Proteftantendom en al derzelver aanhangers uitteroeren! niet uit eene ftaatkundige beweegreden; want zedert de overgave van Rochelle konden noch wilden de Proteftanten zig langer btegen de waereldlijke magt aankanten, — maar uit inzigt, zo als men voorgaf, om Gode eenen weibehaaglijken dienst te bewijzen. Een voorftel van die natuur, hoe afgrijslijk ook, maar onderfteund door de drangredenen van Romen, behaagde aan Lodewijk den Veertienden. Hij befchouwde het zekerlijk als iets grootsch, om, na het lighaam bedwongen te hebben, ook de ziel voor zijn bevel te doen zwigten. Het ontbrak ten Hove aan geene geestlijken, die den Koning deswegens alle die verkeerdheeden inboezemden, waar door zij alleen hunne zaak kunnen ftaande houden en die zijn dweepzugt in het kerklijke tot alle uitterften aanvuurden. Het Euangelie had te fterk de zagtmoedigheid aangepredikt, om eensklaps met geftreng heid te beginnen. Men wilde de zweem van gemaatigdheid behouden, en teifens een reden te meer aan de hand hebben, om hen, die, •10  i Vierhonderd Zevent ie nde Brief, aog izo men het noemde, door geen goedheid te (Overtuigen waren, met ijzeren handen tot bei keering te dwingen. Men diende Jezus Chrisitus, dien grooten Prediker der menschlievenheid, en men moest ten minften den uiterlijiken fchijn bewaaren, van zijn voetfpoor te :drukken, in het gelukkig maaken van verdoolde itervelingen. Om deeze reden zond het Hof eerst zijne bekeerdere uit, die meer geld en beloften dan bondige reden en voldoende «bewijzen bezigden, om de Proteftanten tot i het roomsch geloof overtehaalen. Door dit middel werden er eenigen gewonnen, doch meestal van dat flag, waarop men geen reden van zig te beroemen heeft. Het getal der bekeerlingen was veel te gering om er mede vergenoegd te zijn. Men , moest dus, zeiden de geestlijken; kragtdaadiiger middelen bewerkftelligen en de zulken itonder de ketters, die niet vrijwillig tot de ;)Moederkerk wederkeerden, dwingen om in te gaan! — Dit was een fpreuk uit den bijbel, Idie men best vond verkeerd te verdaan, en ||i nog verkeerder toetepasfen. Het zelfbelang en ^de wraakgierigheid onderzogten niet: 't voldeed hen, dat zij woorden vonden, waarvan de bloote klank alleen hen dienen kon. Indien ; het hun belang en in hunne magt ware, om |(even gelijk de fabel van de oude Reuzen veritelt 0 den hemel te beftrijden, zij zouden onge. itwijffeld daartoe de wapens in den Bijbel zoeJken, — en, op hunne wijs, er die in vinden. Niet  ao6 De Nieuwe Reiziger. Niet alleen, dat men veele der voorrechten , aan de Proteftanten verleend, begon te befnoeïen of te vernietigen, maar men nam ook den toevlugt tot veiachtlijke kunstgree. pen. Dus gaf men onder anderen eene plegtige verklaaring in 't licht, dat men de kinderen , die den ouderdom van zeven jaaren bereikten, en die tot het roomfch geloof wilden overgaan, als bekeerlingen zou aanneemen en aanmerken, in weerwil van alle tegenkantingen der ouders, of zelfs van hunne eigen overtuiging in een' rijper ouderdom J — Deeze haatlijke bekeeringswijze miste al weder het gevolg dat men er zig van voorgefteld had. Een menigte Proteftantfche huisgezinnen verlieten een Vaderland, dat hen zo barbaarsch behandelde; en zetteden zig, met hunne fchatten, vlijt, kunften en weetenfehappen bij uitheemfchen neder. Lodewijk vergramde zig over dit zoeken van veiligheid, 't welk hij als eene te leurflelling van zijnen oppermagtigen wil aanmerkte! De geftrengheid vermeerderde, doch Lodewijk won er niet mede! Hij verbitterde zijne ongelukkige onderdaanen flegts te meer en hunne vlugt werd algemeener. Onder de middelen, ter bekeering aangewend, gebruikte men de afgrijslijkfte pijnigingen en de wreedfte doodflraffen. Zij, die men als verworpelingen van God aanmerkte, moesten ook daadlijk, zonder vertoef, onder de ijslijkfte folteringen der beulen, naar den helfchen afgrond verzonden worden. Men fcheen de God-  'VïERHOND ERD ZeVENTIENDEBriEF. ÜO/ ;Godheid te befchuldigen, dat zij de zulken ihaarer fchepzels in 't leeven fpaarde, dat zij ihen niet door haaren blikfem verpletterde, welken de leer van Romen niet wilden om» ihelzen! men haastede zig, om de Opperde lïRechtvaardigheid, als 't ware, te voorkomen, fien de waereld te oordeelen.' Wij behoeven niet te zeggen, dat deeze .iweg, om Roomschcatholijken te maaken, de alkröngefchikfte was, die men bij mooglijk'heid kon uitdenken. Men bragt het martelaarfchap in de mode! weinigen bezweeken; veelen huichelden; de meesten ontweeken, en :!die het flagtoffer van het geestlijk plan we'r:lden, predikten, met onwederftandlijken nadruk, hunne gevoelens op de galgladders of te midden in de vlammen. Vrankrijk kreeg ide gevoeligfie neepen in zijne welvaart, i Waar men geen vrijheid van geweeten heeft, moeten kunften en weetenfchappen kwijnen, en de handel afneemen. Lodewijk zelf was niet onkundig van deeze rampzalige gevolgen, imaar deeze konden niet opweegen tegen den hoon, die de hardnekkigheid deezer ongelooVige ketters hem toevoegde, door volftandig te blijven gelooven, hec geen zij voor waarheid hielden, en door God te dienen op een wijs, zo als zij begreepen overccnkomftig Zijmen wil te weezen. Daarenboven, Lodewijk had Colbert niet meer, die de Proteftanten ifteeds als nuttige leden voor de maatfchappij, |en de vervolging als onbetaamlijk voor een Chris-  2o8 De Nieuwe Reiziger. Christen, had afgefchilderd. Lodewijk had thans Le Tellier en de Louvois toe ftaatsdiênaars; deezen leeraarden ten fterkften, dat alles op den naam des Kunin^s becven en bukken moest! Dat de Koning: vol laan moest worden, wat hij ook tisfehen mogt, offchoon ten ko te van het Rijk.' — Deeze leer deed meer dan den hoogmoed ftreelen van den franfchen Monarch; Zij hervormde hem teffens in een despoot, in een wreedaart, in een beul en moordenaar van zijn eigen, volk! Een enkele druppel van dit onfchuldig bloed fpatcede op de lijst zijner grootfche bedrijven en al zijn glorie verdween, voor de ooge» van hen, die, als zij een Vorst zullen beoordeelen, in hem niet anders dan den mensch befchouwen, en die zijn roem naar den regel zijner verpligtingen afmeeten. In 1684 zettede men dit haatlijk bekeeringswerk voort, door dragonders te zenden naar alzulke plaatfen waar zig Proteftanten bevonden, ten einde hen met fabel en musquec te overtuigen, dat de Leer van Romen de eenige was, die God op zijnen aardbodem dulden kon, en die Koning Lodewijk in zijn Rijk hebben wilde! „ Zo veel onheils, zegt de Abt Millot: trof de Proteftanten, dat zij, met reden, deeze vervolging, hen aangedaan, vergeleeken bij de vervolgingen, die de eerfte Christenen van de Heidenfche Keizers te lijden hadden. De Dragonade deed den naam van Lodewijk den Veertienden vloeken, enz. Wij  \ VïERHONDERtZe VENTïENDEBRtEF.200 Wij zullen deezen Roomschgezinden de verdere fchilderij van deeze geloofswoede laaien >voltooien! Men kan hem het minst van paritijdigheid verdagt houden. „ Aan de onderdrukking deezer onfchüldigen, zegt hij: ontbrak nog, öm die op het felst te doen nijpen, een bedrijf dés Konings, idie, door de Bisfchoppen ën Jefuiten opgeizet, eerlang, aan de zaak dér 'Proteftanten en Vrankrijk zelve eenen doodlijken flag toe. bragt, de herroeping naamlijk van het Edict. >van Nantes, door Hendrik den vierden, i in 1598, gegeeven, en door Lodewijk den 1 dertienden bekragtigd. De vriiheid van geweeten, daar bij beloofd, 'hield niet meet :|-ftand; alle de kerken der Proteftanten werden L< ver woest; de verklaaringen, de vonnisfen van iden Raad volgden fqhielijk, tot Vermeerdering van den wanhoop, die de Zielen der PrtfteI ftanten vervulden, op het höoren van de jamI merkreet: Het EMSt van Nantes is niet ?meer! — Den ouders (höe' verre holt de dolle 'i gezindheidsijver! ) werden de kinderen óntnö1: men, om ze aan Roomfchett ter opvoeding . te geeven! De Leeraars, gebannen, möesten:|het land verlaaten, en dit te dóen werd ani deren , op de zwaarfte ftraffen , • verbooden !'* Ontzaglijk was het nadeel, .dat door dit; (bedrijf aan het Rijk werd toegebragt, Zo in ■| het verliezen van nuttige inwoonders, als in i| het naar elders overvoeren' • van ambagten en i fabrieken, waardoor den koophandel wel.ras.ch XXXI. Deel. O kwijn.  aio De Nieuwe Reiziger. kwijnde! Men nam de vrijheid, om deeze nadeden den Koning onder zijnen aandagt te brengen; maar Lodewijk gaf geen ander antwoord dan: Mijn Koningrijk word gezui» verd! — Zie daar de regeering van een Koning! van een Koning, die men met den heerlijken bijnaam van de. groote heeft willen vereeren! Dus hangt de welvaart van een geheel volk veeltijds van de willekeur, de grilligheid en dweeperij, diens mans af, die men een kroon op het hoofd zettede! — wanneer zal de waereld dergelijke vooröordeelen afleggen ? De Hertog van Savoïen nam onzen Lodewijk ten voorbeeld. Hij liet over de drieduizend Proteüanten vermoorden, en er tienduizend gevangen neemen; terwijl een groot getal anderen zijne doodlijke godvrugt ontfnapten. Romen was, in die oogenblikken van barbaarschbeid, fchrikbaarende en ontzachlijk; maar teffens maakte het zig gehaat, veracht en gevloekt! — Het gaf dus doende, zo nu en dan, de gronden aan de hand, waarop men, vroeg of laat, de afzweering van zulk eene menschhaatende en onverdraagzaame leer te bouwen ftond. De fierheid, de onderneemende aart en het goed geluk (volgens de ftijl van *t Hof,) van Lodewijk, in de meeften zijner onderneemingen, bragt hem in den haat zijner medevorsten, welken hij noch vreesde noch ontzag. ,De vooruitzigten der voornaamfte Hoven waren  Vierhonderd ZeventiendeBrief. air waren niet gunftig voor hunne belangen, of,, dat, gemeenlijk op één uickomt, waren niet voordeelig voor de Ministers, wier geest hunne heeren en meesters bezielde. Men liet derhalven geen geleegenheid voorbijflippen, waarop men flegts een halve kansrekening had, dat Lodewijk er door vernederd kon worden. Willem de derde, Koning van Engeland, word inzonderheid als zijn vijand, als zijn bekwaamen tegenftander afgefchilderd. Onderfcheiden belangen en gelegenheeden verwekten Lodewijk, genoegzaam ten zelfden tijde, een groot aantal van gedugte vijanden. Hij vond dezelven in de Engelfchen, de Spaanfchen, de Nederlanders, den- Hertog van Savoïen, de Bondgenooten van den Keizer, en in het grootfte gedeelte der Duitfche Vorften. Veelvuldig en verfchillend waren de krijgsbedrijven en derzelver uickomften. Over 't algemeen behaalde de franfche Monarch de overwinning op zijne vijanden en maakte vrij aanzienlijke overmeefteringen! doch zijne overwonnen vijanden konden zig rijklijk genoeg gewrooken achten, door de rampen, die deeze oorlog en. derzelver. gevolgen aan Vrankrijk zelve veroorzaakten. De belastingen gingen alle maten te buiten; om dezelvenS te heften moest men middelen bezigen, die zo verdcrflijk voor den ftaat, als hoonende voor de waardigheid .van een belehaafd volk waren. Het gevoel van zulk. eert algemeene ramp bragt een onderzoek te wege bij de groote O 2 me-  aia De Nieuwe Reiziger. menigte, 'twelk, hoe oppervlakkig zulks ook' gefchiede, evenwel ten duidlijkften en ten ze. kerften deed ontdekken, dat de oorlog niec noodzaaklijk ware, uit hoofde van de behartiging of verdeediging van de weezenlijke belangen der Natie; dat de voornaame oorzaak van denzelven te "zoeken was in de heerschzugtige en geweldaadige maatregels van Lodewijks ftaatsdienaar, Louvois; dat, hoe veel men ook met het zwaard veroveren mogt, het geluk des volks er niets bij winnen, integendeel er nog meer bij verliezen, en dat de trocschheid en fchraapzugt van eenige weinigen er flegts wel bij vaaren zon. Dus ging de gevoeligfle ramp met het grievendst verdriet gepaard, zonder dat men tegen een van beiden iets kon uitrigten. Lodewijk zelve begon dit te begrijpen, en vermits hij van natuure aanleiding genoeg had, om grootmoedig te zijn, in dien zin als de wijsgeerte dat woord verklaart, wanneer flegts een menigte gunftigê omflandigheeden daar toe faamenliepen, nam hij het befluit, om zo al niet den waaren bloei van het Rijk te herftellen, ten minften niet voorttevaaren, met dien langer, onder de fcha* duuw. zijner laurieren, in een doodfche kwij. m'ng te houden..— Zegent de menfchlievenheid zulk een voorneemen in het hart van Lodewijk? welk een hulde zou zij hem dan niet beweezen hebben, indien dergelijke edele beginzels hem altoos hadden doen werken! Om  I VierhonderdZeventiende Brief.21? Om den vreede te bekomen, die het BondI genootfchap der magtigen niet begeerde, zo ' lang zij veréénigt bleeven en tegen Lodewijk zig aangordden , dagt hem het gefchiktfte midi.del te zijn, om verdeeldheid tusfchen de i Hoven, die hem vijandig waren, te zaaien, en I hunne verbintenis te verzwakken. Het geluk: te hem, om den Hertog van Savoïen op zijn ;: zijde te krijgen, en door den afval van deezen ! het Bondgenootfchap in de war te brengen. Dit baande den weg tot vreedesönderhandelingen, die men aanvong te Rijswijk bij 'sHaage, en welken, door de verwonderlijke toegeevenheid'en buigzaamheid van Lodewijk, ~ eerlang in 1697 tot ftand kwamen, en een '| algemeenen vreede voortbragten. Alles wat | hij op zijne vijanden veroverd had gaf hij j hen weder! Hij erkende Willem den derde, zijn perzoneelen vijand, waarop hij fteeds niet | weinig had uitgevaaren, voor Koning van EngeJ land, en bezigde dergelijke toegeeflijkheden i meer, waar door hij in de oogen van vrienden ! en vijanden zig fchandlijk vernederde, doch • het geen wij billijk in hem roemen moeten, \ om dat hij zijne trotschheid opgeofferd had i aan het waar belang zijner onderdaanen. Dus eindigde een oorlog waardoor Lode» | wijk roem verworven had, doch zijne fchatkisten leedig, en zijne onderdaanen arm en moedeloos geworden waren! een oorlog, die J op meer dan twee maal hondert millioenen buitengewoone uitgaaven te ftaan kwam, en O 3 die I te hem, om den Hertog van Savoïen op zijn  ai4 De Nieuwe Reiziger. die den ftaat der geldmiddelen, nog erger dan immer te vooren, in de uitterfte verwarring bragt, zonder daf men den gewoonen weg, van belastingen in te voeren, dorst inflaan, om dat men het reeds lang getergde volk vreesde. Het fluiten deezer vreede vereerde Lode. wijk niet zo geheel en al, of er bleeven nog veele vlekken in de zuiverheid zijner volksliefde. Dus achtede hij zig gehoond te weezen, toen zijne proteftanfche onderdaanen, die om de geftrengheid der vervolging zijn gebied ontweeken waren, eenige verzagting in hun lot, bij het fluiten der Rijswijkfche vreede, poogden te brengen! i— Dus ging hij, in weerwil der geldloosheid, door de oorlogen veroorzaakt, evenwel voort, om etlijke millioenen aan pragtige gebouwen te kosten te leggen, en allerwegen zijnen roem, of liever zijn zugt naar denzelven en teffens zijne onberaaden kwistzugt, te vereeuwigen. De opvolging op den Spaanfchen troon wikkelde, niet lang daarna, Vrankrijk in een nieuwen oorlog. Om het evenwigt in Europa te bewaaren, kwamen Lodewijk, de Koning van Engeland en de Staaten van de Nederlanden overeen, om Spanje onder zig te verdeden! De Vorst van dat Rijk echter leefde nog, en het ftond aan deezen, om over Spanje befchikkingen te maaken. Hij maakte een uitterfte wil en droeg zijn kroon, bij dezelve, aan den jongen Prins van Beieren op,  /Vierhonderd Ze vENTtBNDEBRÏEF.2i5 iop, die kort daarna overleed, en de zaak als ,vooren liet. Meh maakte eene nieuwe verJdeeling, volgens 't welke, voor zo verte het «Vrankrijk betrof, Lotharingen aan 't gebied itvan den Dauphin werd toegevoegd. De Keizer, die, even gelijk Lodewijk, i aanfpraak op de Spaanfche kroon had, was ■inog niet te vreeden met deeze verdeeling, i fchoon er zijn Zoon tot Koning van Spanje ;door verheven ftond te worden. Er ontftond ieen verfchil uit, dat men gereed was met ihet zwaard te beflegten. Karei de tweede, ISpanjes zwakke beheerfcher,' maakte een anjdere uitterfte wil, (zo men Lodewijk verbeet, door heimlijke ftreeken en bedriegerijen :ivan het franfche Hof,) waarbij de tweede ,tzoon van den Dauphin, tot opvolger van [Karei in alle zijne ftaaten verklaard werd, j onder eenige bepaalingen voor zijne opvolger?, j Deeze uitterfte wil ftrookte oneindig meer 1 met de heerschzugt en hoogmoed van Lode. | wijk, dan de gemaakte verdeeling met Engef land en de Nederlanden. Hij gaf er ook de voorkeur aan, ten koste van zijn gegeeven < woord en den vreede, die zijn Vaderland niet : misfen kon. De Keizer, hier door beledigd» s verbond zig met Engeland en de Staaten, en t reeds ontftak het oorlogs-vuur in Italië. Loj, dewijk had Villeroi ter beftrijding van den vermaarden Eugenius derwaards gezonden, en i verloor aldaar den flag. O 4 E?  si6* De Nieuwe Reiziger. Er kwam nog bij, dat Lodewijk zig de zaak van den zogenaamden Prins van Walles, berugt onder den. naam van den Pretendent, 1 begon aantetrjkken, en even daar door Willem den derden in een gedugteB ftaat ftelde om hem. op \ lijf te komen, vermits de Engelfchen, zig $ naauwer met hun Koning verbindende, een fterke beweegreden te meer hadden, om zig op Vrankrijk te wreeken. Het kwam tot een algemeenen oorlog. Wij zullen ons plan volgen en geene befchrijving geven van veldflagen en belegeringen, die elders in overvloed geleezen kunnen worden, 't Is genoeg tot ons oogmerk te zeggen, dat Lodewijk ongelukkig was geduurende deezen oorlog; dat de Franfchen groote verliezen ondergingen, waar tegen de voordeelen, dje zij nu en dan behaalden, niet konden op weegen. Alles fcheen tegen Vrankrijk faamtefpannen; armoede leed het, en de hongersnood liet, zig op een zekeren afftand zien. Het volk morde, en niet zonder reden! het meerder te vergen en het de keel toe te binden was dezelfde zaak; en echter was het Lodewijk onmoogjijk, om, zonder den onder» ftand van het volk, den oorlog voltehouden. Het mangelde aan de gewilligheid van den Franfchen Monarch niet, om vreede te maaken , maar zijne magtige Eeftrijders, zeer wel van zijn zwakken (laatstoeftand onderrigt, hadden geene ooren naar zijne voorflagen; zij wilden hem voor altoos vernederen! — Men ging  'VierhonderdZeventiende Brief.«17 ging zelf zo verre, om hem de onrechtvaerïgfte eisfchen te doen. De Franfchen, hier ;over verontwaardigd, fcheenen verfchen moed inteademen; zij vergaten de geleeden rampen, ;om nieuwen op het flagveld te gaan zoeken.. De rampen van deezen krijg pakten, ten (opzigte van Vrankrijk, zig zo digt op elkanIder, dat Lodewijk eindelijk zig genoopt vond 1de vernederendlle aanbiedingen te doen, die echter van de hand geweezen werden; terwijl ;de heimelijke kuiperijen tot nog toe van geen ide minfte vrugt waren, en het gefchapen Ijlond dat de kleinzoon van Lodewijk van de ISpaanfche kroon eerlang afftand zou moeten idoen, ten voordeele van den Aartshertog : Karei. Dan! her geen Koningen en Ministers tot dus verre niet hadden weeten te beflisfchen, : beflischte, in 'tftuk van deeze bepaalde opvolging in Spanje, de dood. Keizer Joze„phus overleed, en Karei, wien de Bondgenooten de kroon, van Spanje hadden toegefchikt, volgde hem in 't Rijksbewind op. 1 Dit deed de zaak van gedaante veranderen, 1 om dat het evenwigt van Europa niet kon dulden, dat een Keizer ook teffens Koning van Spanje zou zijn. Engeland veranderde, om redenen van ftaat, : insgelijks van gedagten, en trad in heimlijke , onderhandelingen met Lodewijk, die een :.; geruimen tijd voortgezet, en eindlijk niet langer door het Engelsen ministerij ontO 5 veinsd  4i8 De Nieuwe Reiziger. veinsd werden. Men kwam dan, ten laatfte; na zo veel woelens en bloedvergietens, tot den vreede, in 1713, te Utrecht geflooten; waarbij Vrankrijk meer voordeden bekwam, dan het, kort te vooren, bij zijne vernederen. I de aanbiedingen bedongen had. Philips de | vijfde deed plegtig afltand van zijn recht op j de Franfche kroon, zig vergenoegende N met die van Spanje te draagen, terwijl de Hertogen Van Berri en van Orleans hun aanfpraak op de Franfche kroon behielden en die op de Spaanfche niet zouden kunnen doen gelden, enz. In Lodewijks huis vielen groote fterfgeval. \ len voor, waardoor Lodewijk, Hertog van Attjoü, Dauphin, en, na zijn overgrootvaders dood, Koning van Vrankrijk werd. Twee en zeventig jaaren had Lodewijk de veertiende Koning der franfchen geweest, die I hij in veele opzigten beroemd, maar in andere betrekkingen arm en ongelukkig maakte. Het opeisfchen "an het gereede geld der ingezetehen, hen daarvoor briefjes in de plaats gee* vende, die fchielijk hun crediet verlooren; waardoor een ontzaglijke menigte huisgezinnen geheel bedorven werden: de verfrempeling van 't geld, dat tot een buitenfpoorige prijs verhoogd, en waardoor den handel bedorven werd; ftrekten, na den Utrechtfchen vrede, ér ten bewijzen van. De Vorst, zijne leevensloop overziende, erkende de misflagen in dezelve!-dit gezigt kwam voor hem te laat, om eenig herftel van dezelven te bewerken, want  i/i er honderd Zeventiende Brief. want hij zag zijn fterfuur naderen. Hij begreep echter, dat zijn opvolger, uit zijne :'chande en fchade, leeren kon. Tragt, zei M tegen deezen: den vreede met uwe NaLuuren te bewaaren! „ Ik ben al te zeer Ipp den oorlog gefteld geweest; volg mij jflaarin niet, noch ook in 't maaken van zo Igroote kosten. Neem raad in alle gevallen, en zoek dert besten te verftaan, om dien altoos te volgen. Verligt den last des volks, («> ras het u mooglijk is, en volvoer het fgeen ik, ongelukkig, niet volbrengen kan. Ivooral vergeet nimmer, wat gij aan het Op* aperweezen verfchuldigd zijt! enz." Lodewijk de veertiende ftierf in 1715. Zijn ildood veroorzaakte, volgens het getuigenis van fMillot, meer vreugd dan droeffenisfe. Gij begrijpt, Mevrouw! hoe veel dit zegt in een Franschman, die, gelijk gij weet, tot buitenfpoorigheid toe, met zijne Koningen is | ingenomen. Wanneer derhalven Lodewijk in ,1 Vrankrijk niet betreurd werd, zou hij voorzeil ker bij alle andere volken vervloekt zijn ge, l worden! Schoon het wel een zeer zwakke troost voor ide onderdrukten is, dat de Vorsten, na hun Idood, onpartijdig beoordeeld worden, en als i\ dan alle vleierij, die het algemeene welzijn • fteeds zo duur te ftaan kwam, voor eeuwig i verdwijnt, is het echter eene verbaazende I waarheid voor alle ondeugende en trotfche ■ Koningen ! Zij mogen zo veel praal- en zegete-  s2o De Nieuwe Reiziger. tekenen agterlaaten als mooglijk zij; dit zijnde bewijzen niet waarop men de uitfpraak eti het vonnis over hen grondvest! — De Koningen, die in 't graf liggen, zijn niet meer te vreezen. Elke wandelaar, die haar asch befchouwt, beoordeelt vrijmoedig en ongeftoord hunne daaden! Die hen vleiden zwijgen, om dat bij de dooden geen voordeden te 'behaalen zijn, en die hen kenden vloeken hen, om dat de waarheid vrij uit de borst mag fpreeken. Verfchoon deezen uitflap, waarde Vriendin! Ik keer aaadlijk tot mijn verhaal, het welk met fnelle fchreden ten einde fpoed, weder. Lodewijk de vijftiende volgde, in 1715, zijn overgrootvader in het Rijksbewind. De Hertog van Orleans werd tot Regent aangefteld, geduurende de minderjaarigheid van den Koning, die toen den ouderdom van nog geen zes jaaren bereikte. Hij vond het Rijk belast met een fchuld van drie duizend Millioenen livres, en was genoodzaakt zijn toevlugt te neemen tot middelen, die al weder verderflijk waren voor de ingezetenen. Vermits de ftaatkunde vorderde, om alle gefchillen met de de Mogendheden te vermijden, bragt de Rijksvoogd eene naauwe verllandhouding met Engeland ter baan, waardoor er eenige zwaarigheeden werden opgeruimd, die men met Lodewijk den veertienden niet had kunnen vereffenen. Eenige verfchillen over de Pauslijke bul, bekend onder d^  /ierhonderd ZeventiendeBrief.aatf Ie benaming van Conflitutie Unigenitus^ :naakte niet, weinig verbittering en verdeeldïeid onder de franfchen, waaromtrent alle 'oorflaagen van bemiddeling, door den Recent gedaan, genoegzaam vrugtloos bevonden ijiverden. I De Proteftanten wonnen ook niets bij de /erandering der Regeering. Engeland poogde ets te bewerken ten voordeele deezer onderkukte en ongelukkige onderdaanen, doch ales, wat men verkreeg, beftond flegts in de ifmjlaating van eenige Ellendelingen, die men, lit hoofde hunner godsdienftige begrippen, lp de Galeien gebannen had. De Hertog -vas eigenlijk geen vervolger; maar, de geestiijkheid en haar vermogen kennende, was hij rtievreesd van ze zig, door grooter toegeevenibeid, ten vijand te maaken. Als een goed Staatkundige, zou hij ongetwijfeld veel handelbaarder geweest zijn; doch zij, die den vil van den God der Liefde en des Vreedés . rerkondigden, zouden bezwaarlijk geduld heb, )en, dat men luiden, die anders geloofden en ( ieerden dan Romen, burgerlijke voorrechten liad toegeftaan, die het onbetwistbaar eigeni lom zijn van alle de leden eener christen naatfehappij. Intusfchen wrokte Spanje nog over de /erliezen, welken het, in den jóngften !oorog, geleden had. Zonder zijn oogmerk te mtdekken, maakte de Koning van dat Rijk jroote oorlogstoerustingen. Hec bouwde zijne heim-  322 De Nieuwe Reiziger. heimlijke hoop op de jongheid van den fran. fchen Koning en den zwakken toeftand van deszelfs Rijk. Men was tijdig in de weer, om voorzorgen te bezigen tegen de bedoelingen van Spanje, en hier uit nam de Quadruple Alliantie, tusfchen Vrankrijk, Grootbrittanje, den Keizer en de Vereenigde Nederlanden, haaren oorfprong. Koning Philips, den aanftoker deezer onlusten van zig verwijdert hebbende, vermits de oorlog geheel tegen zijn verwagting uitviel, en hij er merklijke verliezen door leed, leende het oor aan de vreedes - voorflagen, diekort daar na hun volle beflag kreegen. De berugte Schot, John Law, deed door zijn Aftiehandel, welke eenigen tijd zo veel onheils aan Europa berokkende, de fchulden van den (laat van Vrankrijk genoegzaam tot op de helft verminderen \ maar hij deed het op eene wijze veel erger dan de fchuld zelf. — De gefchiedenis deezer windnegotie is ten overvloede bekend. Men zag er uit, dat de grooten zig fteeds weeten te redden, om dat zij zelden vies zijn van de middelen, die zij ter hunner redding bekwaam oordeelen, offchoon zij van 't beste flag niet zijn. De uitvinder echter van dit zonderling Staatsbehoedmiddel moest het land ruimen, uit vreeze voor de rechtmaatige volkswoede. De pest, die in 1720, in eenige zuidlijke Provintien, duizenden Inwoonders wegfleepte, ftrekce ter vermeerdering van Vrankrijks tegen- fpoer  Vierhonderd ZeventiendeB riff. aag ipoeden. Geduurende anderhalf jaar lang gevoelde het Rijk deezen verfchriklijken geesfel, in weerwil der beste voorbehoedzels. Zij,' is vermaerd in de gefchiedenis. Marfeille alleen ; telde, in eene maand, over de veertigduizend I menfehen, aan deeze gedugte ziekte overieeden. Lodewijk, te Rheims gekroond zijnde, werd in 1723 meerderjaarig verklaard; de Regent 1 van 'tRijk, de Hertog van Orleans, overleed I kort daarna, en de Hertog van Bourbon 1 werd door den nieuwen Koning tot eerften ! Staatsdienaar aangefteld. Hij bediende zig al 1 vroeg van de merklijke verhooging der inrier'. lijke waardij van het geld, en poogde dus ( het eene kwaad door het andere te verbetei ren; het gevolg was zeer natuurlijk, naamlijk, 1 te groote verwarring en te treffender onheiI len voor den grootften hoop. Het was te verwonderen, dat de franfchen, 1 door dergelijke rampen, (die noodwendig i moesten voortvloeien uit eene willekeurige 5 Koninglijke regeering, waar- voor men den ' blindften eerbied had opgevat, en waar aan men ten fterkften verkleefd was,) niet eindlijk de oogen openden, en de algemeene belangen niet in beter' handen -ftelden, te meer, I daar zij vertegenwoordigers in hunne alge1 meene ftaaten hadden! — Dan deeze'gelukkige I ommekeer, deeze gezegende herftelling van | het menschlijk recht, werd voor een volgend Icijdftip bewaard, 'fis  aa4 De Nieuwe Reiziger. *t Is waar het Parlement verzettede zig ten fterkften tegen alle ontwerpen, die wel ftrekten om de fchulden van den ftaat te verminderen, doch die den volflagen ondergang van het gros der Ingezetenen eindlijk moesten naar zig fleepen! maar het deed weinig uit; zij moest dergelijke befluiten van 't Hof registreeren. Toen de leden het waagden om hun tegenfpraak, ten welzijn van het algemeen, vol te houden, verfcheen. Lodewijk de vijftiende zelve in het Parlement; hield er een Lit de Juftice, en deed alles, wat hem omringde, amen zeggen, op alles wat hij goed.vond van dit ftaatslighaam te vergen! Lodewijk was dus ook een Koning! De drukkende lasten werden door de gemeente niet zonder morren gedragen. De honger deed het zelf nu en dan aan 't muiten Haan; de foldaaten echter, fterker dan het gebrek, deeden de muitelingen fneuvelen of ftille zijn. Het voegt de beftuurders der menschlijke maatfchappijen de goede order en de algemeene rust en veiligheid te bewaaren: dit is de noodzaaklijkheid zelve;, maar 't voegt hen niet minder, om zelf niet de oorzaaken van het volksmisnoegen en der oproerige beweegingen te worden. Waar een Vorst, door verdrukking, zijne onderdaanen tot eenen opftand verwekt, moet men de vernielende woede eerder de ftraf der dwinglandij dan een oproer heeten. Het is flegts een natuurlijk gevolg van een groot kwaad, dat,  ' Vierhonderd Zeventiende Brief. 225 t dat, gelijk alle andere ongeregeldheeden in de ; waereld, zig zelve den verdienden loon verfchafc. 1 Niets derhalven moest in de oogen van volksre1 genten verfchriklijker weezen, dan de aanleidinI gen om de gemeente aan 't hollen te helpen. De oorlog, die in 1733 ontftond, was een I nieuwe gcesfel voor de franfchen, die met 1 denzelven niets hoe genaamd te maaken hadden, 1 en die Zijn oirfprong enkel en alleen aan het 1 eigenbelang van Lodewijk verfchuldigd was. 1 Hij was gehuuwd met de Dogter van Stanis1 laus Leczinskij, die, in 1704, tot Koning | van Polen gekroond; in 1709, door geweld van overmagt gedwongen, dien troon had moeten verlaaten; en die thans, voor de 1 tweedemaal, tot Koning van dat Rijk verkooi ren, een tegenftand ontmoetede, van de zijden I van Rusland en den Keizer, waar voor hij zou I hebben moeten zwigten, indien hij geen onder| {leuning bekomen had. Lodewijk trok zig de I zaak van zijn Schoonvader aan , en verklaarde I den Keizer den oorlog, na een Verbintenis met I Spanje en Sardinië te hebben aangegaan. Om de I onkosten van deezen krijg te vinden, werd I in Vrankrijk den tienden penning van alle in». ; komften gevorderd. In 1735 kwam men tot den vreede, waarij bij Vrankrijk het Hertogdom Lotharingen gei won, ingevalle Stanislaus, die van de PoolI fche kroon moest afftaan, (doch die men ! evenwel Koning van Poolen zou blijven noe1 men,) kwam te overlijden. De Cardinaal de j Fleuri volgde Bourbon als eerfte Minister | op •, een Man van jaaren, gansch niet vrij van XXXI. Deel, P &e'  aa6 De Nieuwe Reiziger. gebreken, die doorgaands den ouderdom vergezellen, en die to: een ander, misfchien niet min verderflijk, uitterfte doen overflaan, dan de vuurige driften der jeugd, wanneer zij invloed' op het beftuur van een ftaat hebben. rSaauwlijks verliepen er twee jaaren, of Karei de zesde, laatfte Prins uit het huis van Oostenrijk, kwam, zonder manlijke Erfgenaamen, te overlijden. Maria Therefia zijn dogter, Koninginne van Hongarien, en Egtgenoote van den Groothertog van Toskaanen, ftelde zig in het bezit van alle de ftaaten van haar Vader. Frederik de derde, Koning van Pruisfen, ontnam haar daarop Silefien. De Keurvorst van Beieren, door Vrankrijk onderfteund, overmeesterde Praag, waar hij zig tot Koning van Bohème deed verklaaren: vervolgens liet hij zig tot Keizer kroonen te Frankfort, onder den naam van Karei de zevende. De Koningin van Hongarien werd, door Engeland en Holland, met geld onderfteund: zij floot den vreede met Pruisfen, aan wie zij" Silefien afflond. De franfche wapenen verzwakten in Beijeren, en Praag werd door de Oostenrijkers hernomen. Vrankrijk had, tot dit tijdftip toe, niet anders in den oorlog gedeeld, dan bij wijze van hulptroepen aan zijne bondgenooten te verfchaffen. Weldra vond het zig in een wee. zenlijken oorlog ingewikkeld met Oostenrijk, Engeland, Holland en den Koning van Sardinië. De Koning van Pruisfen, vreezende dat de Koninginne van Hongarien, met haare Bondgenooten, te magtig worden mogt, verbond  VierhondertZeven.tiendeBrief. 227 ! bond zig op nieuw mee Vrankrijk. Lodewijk \ verloor zijn Staatsdienaar Fleurien nam de < teugels van 'het Staatsbeftuur zelve, in handen. ] Hij deed in Vlaanderen de glorierijklle veldl togten. Na verfcheiden voornaame fteden aldaar bemagtigd te hebben, was hij tegenwoor| dig bij het winnen van den vermaarden Veldftag te Fontenoi, en werd vervolgens overi winnaar in den (lag te Laufelt en te Raucoux. , Staatsbraband werd geheel bemagtigd; Bergen ( op Zoom ftormenderhand ingenomen, en het I beleg om Maftrigt geflagen. ■ Gij ziet, Mevrouw! dat ik alle deeze voornaame Oorlogs verrigtingen flegts als met den vinger aanftippe! Het zou u doodlijk verveelen ze, uitvoeriger verhandeld, te moeten lee| zen. Het heugt mij nog, dat ik, de eer ; hebbende mij in uwe Bibliotheek te bevin: den, juist die werken met een wolk van ftof j hedekt zag, welken, met een geweldigen om«'. flag van woorden en een fchrikbaarende dikte , van papier, de veldflagen, belegeringen enz. ! van ouder en laater tijden befehreeven. Ik befloot er daadlijk uit, dat gij ze niet onder, i uwe geliefdkoosdp Schrijvers telde: ik nam dit ; in opmerking, en zwoer om u nooit met iets; : dergelijks lastig te vallen, ten einde mijne brieven niet, ongeleezen, en met een vinger » dik ftof bedekt, de Nakomelingfchap bereikten, i: en ik, nog , bij leevenden lijve, uit uw ge, heugen gewischt mogt worden! De bekorting : derhalven, in zodaanige gevallen, welken of te algemeen zijn, of waarbij de menschkunde, P 2 Of  2&8 De Nieuwe Reiziger, of de nieuwsgierigheid, geen rechtftreeks belang; heeft. is mijn pligt geworden, Italien was ook het toneel des oorlogs geworden De franfchen verlooren daar een menigte volks, en waren eindlijk genoodzaakt dat Land te verlaaten De verliezen ter zee waren niet minder groot. De franfche zeemagt was deerlijk verwaarloosd en buiten ftaat om den Engelfchen her hoofd te kunnen bieden. Eenige koopluiden ondernaamen echter, om zulks in de Indien te beproeven, en deeden het indedaad met een zeer goed gevolg. Madras werd den Engelfchen ontnomen ; terwijl zij genoodzaakt werden om het beleg voor Pondicherij optebreeken. De nadeelen. die de oorlog aan Vrankrijk toeb.agt. werden door Lodewijk de Vijftiende zelve maar al te zeer gevoeld, om denzelven hardnekkig te blijven doorzetten. Bij de overwinningen, die hij in Vlaanderen behaalde, voegde hij telkens voorflagen tot vreede, die evenwel door zijne vijanden van de hand werden gewezen. Toen hij voor de muuren van Maftrigt verfcheen werd men handelbaarder; de ftad ging bij verdrag over, en de vroece. waar over men te Aken in onderhandeling was werd, in 1748, geflooten. In 1755 ontftond voor Vrankrijk weder een verderflijke oorlog. De oorzaak van denzelven was de vijandige mishandeling van eenige franfche fcheepen door de Engelfchen op de kust van Guiné; waar over langen tijd, doch vruetloos, gehandeld werd. Lodewijk de Vijftiende, geen het minfte heil en nog minder glorie op den Oorlog kunnende vooruitzien, trag  Vierhonderd Zeventiende Brief. S29 t tragtede den vreede te bewaaren, doch Enge* Hand, volgens een inftincY van onheuchlijke leeuwen, tastede eenige franfche fchepen bij ;< Canada aan voor de oorlogsverklaaring, en ij pleegde zo veel geweldenaarijen, dat Vrankrijk :, zig genoopt vond de Wapens op te vatten. „ Dit, zegt Millot: was de oorfprong van :den Oorlog des jaars 1755; van dien oorlog, . die van bijkans ongelooflijke gebeurtenisfen ; zwanger ging, en dezelven, tot verwondering *van de geheele waereld, baarde. Men zag I Vrankrijk van den top des roems tot de diepI fte laagte nederdaalen; eerst het eiland Mi: norca en het Hertogdom Hanover bemagtigen , 1 en zijne vastigheden in Amerika, in Afrika 1 en Afia verliezen. Overwinnende in het eerst, ! en overwonnen, in een tijd, als het op de I overwinning den meeften ftaat fcheen te moo| gen maaken. — Men zag hoe de verbazende 1 verbintenis des Konings van Pruisfen met I dien van Grootbritcanje, de langduurige vij| andfchap, tusfchen de Huizen van Vrankrijk en Oostenrijk, aan een einde bragt, en ze I zo naauw vereenigde, als zij, zints twee eeuwen, fteeds met elkander in twist en krijg geweest waren. — Men zag den onwederftaanbaaren Frederik, door een inval in Saxen, , de oogmerken, die hij tegen zig beraamd I dagt, voorkomen, en het vuur eens Oorlogs \ ontfteeken, waar in hij, naar allen fchijn, j zou omkomen, daar hij Vrankrijk, Z weeden, Rusland, Oostenrijk en een groot gedeelte I des Keizerrijks tot vijanden had, enz. — j Men zag een Famielje - verbond fluiten tusfchen P 3 den  S30 De Nieuwe Reiziger. den Koning van Vrankrijk en dien van Spanje» 't welk alle de takken van het Huis van Bourbon vereenigde, en den nieuwen Koning van Spanje, Karei den derden, het ftelzel van onzijdigheid, door zijn broeder Ferdinand dén zesden gevolgd, deed verlaaten ; men zag de Engelfchen over Spanje en Vrankrijk zegepraalen, en hun Havana, het Eiland Cuba in de Mexicaanfchc zee, Manille en de Philippijnfche Eilanden in de Oostindien, ontweldigen, te gelijk met de verbaazende rijkdommen der volkplantingen, welke eene zwakke zeemagt niet befchermen kon tegen de zeemagt der Engelfchen, die na de heerfchappij op den Oceaan dongen." Korter en klaarder, Mevrouw! bevond ik mij niet in ftaat deezen Oorlog te fchetfen. Welke rampen dezelve voor Vrankrijk ten gevolge had, vinden wij, met even korte en zaaklijke trekken, bij den gemelden vermaarden gefchiedboeker. Ik zal ze, ten flotte van mijne gefchiedenis, alhier laaten volgen. Dus luiden 's Mans woorden: ,, Vrankrijk verloor, in den loop deezes verderflijken Oorlogs, den bloem der Jongelingfchap; meer dan de helft van 'c gereede geld, dat in het Rijk omging; haare zeemagt; haaren koophandel en haar crediet. Men heeft geoordeeld, dat het zeer ligt zou gevallen hebben, zo veel ramps te voorkomen, door zig met de Engelfchen te verdraagen, over een klein betwist brokje Land omtrent Canada. Maar eenige ftaatzugtigen dompelden, om zig te doen gelden en noodzaaklijk te maaken, Vrankrijk in dien nadeeligen Oorlog. Die  1 Vierhonderd Ze ventiendeBrief. 231 IDir, was ook het geval geweest in 1741. De [eigenliefde van twee of drie perzoonen is geinoeg, om Europa te verwoeden. Vrankrijk il had deezen Vreede zo hoog noodig, dat het de '] Perfoonen, die denzelven flooten, voor wel'idoenders des Vaderlands aanzag. De fchulden, ■j waar mede de ftaat bezwaard bleef, waren nog [ veel grooter dan die van Lodewijk den Veer: tienden. De buitengewoone onkosten van den I Oorlog alleen beliepen in één Jaar vier honderd il millioenen. Men oordeele hier uit wegens het II overigen. Vrankrijk zou veel verlooren hebben, I zelfs dan, wanneer het overwonnen had." Men zal, na dit tafereel, zig genoegzaam ii de rampzalige gefteldheid van der Franfchen " Vaderland voor oogen kunnen ftellen. M^n i zal zig niet verwonderen, van hier en elders 1 die heimlijke verzugtingen te hooren, welken i: den blinden eerbied voor de kroon een ge1 weldigen knak geeven. In hoe vast een flaap men ook liggen mag! door veele en gevoelige I fchokken en ltooten word men eindlijk wakI ker, en het taaifte geduld loopt eenmaal, naar onophoudlijke tergingen ondergaan te hebben, ten einde, en wee hem, die een gansch volk tegen zig ziet opftaan, om on' verdiende beleediging te wreeken. En zie daar, Mevrouw! mijn taak geheel s afgewrogt. Zie daar een wijsgeerige fchilderij 1 van de gefchiedenis van mijn Vaderland voor 1 uw oog opgehangen. Misfchien heb ik u 1 verwondering verwekt, door de Koningen als i menfehen te befchouwen en als menfehen te I beoordeelen, tegen de gewoonte van het gros P 4 mij-  »3* De Nieuwe Reiziger. mijner Landgenooten; die hen ten minden tot den rang van halve goden verheffen, en zelf in de Vorstlijke misdagen en gebreken (toffe tot roem poogen te zoeken. Ik weet echter, dat ik mij, voor uwe vierfchaar geoordeeld wordende, niet fchuldig zal be° vinden aan het fchenden van den verfchuldigden eerbied aan de hooge magten over ons gelteld. Is er in den loop der gebeurte. nisfen van Vrankrijk veel, dat deszelfs hoogde beduurders tot oneer verdrekt; de fchande daarvan kome op hen, die zig vergreepen en niet op den gefchiedboeker. Wij hebben ge. tragt rechtvaardig te oordeelen en zo wel den grooten als den gemeenen een les te geeven, omdat de gefchiedenis toont, dac de eerden ruim zo zeer als de laatden onderrigdng behoeven. Deeze les deunt op de waarheid der gefchiedenis; en hij die ze verwerpt, moet voorzeker bezig zijn om de volgende gefchiedfchrijvers dof tot treurige verhaalen te bezorgen. Dit is genoeg voor u, Mevrouw! Ik zal niet veele woorden bezigen, om u van mijne hoogachting en geneegenheid te verzekeren. Gij zijt er ten vollen van overtuigd. Leeft gelukkig en gezegend, en verwaardig mij dik» wils met uwe aangenaame brieven. Ik ben, enz. Marfeille den i Januarij, 1762. EINDE. AAN-  AANHANGZEL TOT DB NIEUWE REIZIGER; 0 t BESCHRIJVING VAN DE OUDE EN NIEUWE WEERELD. 2 IJ H M EEN STAATKUNDIG EN WIJSGEERIC VERHAAL DER OMWENTELING VAN 1789 1 N V R A N K R IJ K.   *35 AANHANGZEL. fl Vierhonderd Agttiende Brief. Vervolg der Franfche Gefchiedenis tot op den tegenwoordigen tijd. i ij begeert dan, Mevrouw! dat ik, na I vJT zo veele jaaren gerust te hebben, en I tot een hoogen ouderdom geklommen te zijn, i nog eens de pen zal opvatten, en u de ge* :! fchiedenis van den tegenwoordigen tijd, ten i opzigte van mijn Vaderland, zal leveren? | Nooit, hoe veel ik ook voor u over hebbe, \ zou ik in uw verzoek bewilligen, zo het iets , anders behelsde; en waarlijk mijne jaaren zoui den ruim en rijklijk zulk eene weigering verI fchoonen, maar de gebeurtenis, die gij wenscht I te weeten, is mij zelf van zo veel belang, is 1 mij zelf zo aangenaam te hooien en te be■ handelen, dat ik uwe begeerte meer dan half i te gemoete koom en, op uwen eerften wenk, de pen reeds heb opgevat. Ik zal op den zelfden voet voortgaan als * ik, omtrent dertig jaaren geleeden, gedaan I heb. Hier in hebt gij genoegen gevonden, i en dien trant valt mij ook 't gemaklijkst. Van tijd tot tijd zullen u mijne brieven geworden. P 5 De  83^ De Nieuwe Reiziger. De verdrukking der volken brengt eindlijk hunne vrijheid en onSfhanglijkheid voort. Deeze waarheid is door de ondervinding van alle eeuwen bevestigd geworden. De heerfchzugt heeft geen eindpaal, maar het geduld van het volk heeft er een. Er is flegts een groot onheil of een fchreeuwende misdaad roodig, om de dwinglanden ten prooij te doen verftrekken van hen, die hunne veelvuldige onderdrukkingen moede geworden zijn. Te vergeefsch roepen zij dan de wetten in, welken zij gefchonden; den gewapenden arm, welken zij verkragt en bedorven, en de maatfchaplijke verbintenisfen, die zij vertree. den hebben! Als dan hebben de wetten hun kragt; de gewapenden de krijgstugt, en de Burgers de liefde verloeren voor een Vaderland, waarin zij den vloek in ftede van den zegen vinden. Vrij of dood! is de alarmkreet van de verongelijkte Natie, en teffens het bevel tot den val haarer Tijrannen. Dan zijn alle banden verbrooken; dan ftelt men geweld tegen geweld! Het volk ontdekt het geheim zijner eigen onwederftandlijke kragten, en wee den geenen, die |het waegen durft om er mede in het ftrijdperk te treeden» Half door list en half door dwang ontnam een Spanjaard het vaderlijk erfdeel eenen Amerikaanfehen wilden. Deeze onfchuldige dorst zijnen beroover geen wederftand bieden, want hij hield den overweldiger voor eene Godheid; maar fchielijk overtuigden de daaden van den fpaan-  Vierhonderd Aottiende Brief. agj* fpaanfchen Christen hem, dat hij flegts een imensch ware. Hij werd nu op zijn beurt ftout en moedig, en eischte zijn eigendom -te rug. De Europeer vertoonde hem een geschrift, waarbij hij iri dit zijn overweldigd, overblijf, van hooger hand, bevestigd werd, Ik weet niet, antwoorde de wilden hem 4 wat dit papier te betekenen hebbe? Maar leest op de punt van mijn pijl het geen daar gefchreeven ftaat; daar zult gij met ronde woorcden deeze waarheid gezegd vinden, dat zo igij mij niet weder geeft, het geen gij mij iontroofd hebt, ik u, nog deezen avond, ia iluwe hut zal komen verbranden! — En zie daar in 't weezen van de zaak de gefchiede. nis der omwenteling in Vrankrijk. Duizenden zwaarigheden van allerlei foort :;fcheenen dezelve onmooglijk te maaken. Er iiwas een Vorst die volftrekt willekeurig heerschIte, of heerfchen kon; er waren Parlementen, die reikhalsden om de wetgeevende magt in handen te krijgen; Provinciën die onderling verdeeld waren, zo wel door de ichandelijke blijken van flaavernij, de Privilegiën naamlijk, als door hunne wetten, zeden en belangen; er was een trotfche Adel, geweldig» door zijne beleedigende denkbeelden, ontleend van het Leenrecht, en door zijn hoogmoed zo wel als door zijne voorrechten, van ide overige rest der burgers verwijderd en afgezonderd; er was een Legermagt, geheel ilden misleiden en fteeds opgehksten Vorst toege-  238 De Nieuwe Reiziger. gedaan, en onderworpen aan Hoofden, die gansch en al uit den Adeldom waren verkooren; er was eene rijke en veelvermogende geestlijkheid, zig aan een geheel ander en vreemd beftuur ondergefchikt rekenende, en te midden van het franfche volk een geheel ander volk uitmaakende; en, eindelijk, er was een Natie, die aan het juk gewoon geworden , en ten eenemaale verpletterd was onder het dubbel gewigt van belastingen en vernederingen ! Zulk een gedugten tegenftand echter werd door de zugt tot waare vrijheid zo volmaakt overwonnen, als of zij nimmer een aanwezen had gehad. De Regeering van Lodewijk den Zestienden aanfchouwde die groote gebeurtenis, welke, hoedaanig een keer de zaaken eindlijk ook neemen mogen, echter altoos ten bewondering der eeuwen; ten troost der verdrukten, en ten voorbeeld van alle die volken verftrekken zal, welken moede geworden zijn van het juk der dwinglandij te draagen. Lodewijk de Zestiende, in 1775 ten troon gefteegen, gaf al vroeg een blijk, hoe zeer hij geneigd ware om de ontluikende vrijheid te hulp te komen. Engeland betwiste aan haare Volkplantingen die Rechten, welken de Amerikaanen betoogden de onbetwistbaare Regten van den mensch te zijn. Het Hof van Verfailles zond heimlijk de noodige onderftanden naar Amerika. In de havens van Vrankrijk werden de grootite toebereidzelen ge-  Vierhonderd Aottiende Brief. 239 [ gemaakt. Eindlijk verklaarde Lodewijk de ïzestiende, dat hij de vereenigde Staaten van I Amerika voor vrij en onafhanglijk erkende. 1 Hier uit ontftond een oorlog tusfchen En* [geland en Vrankrijk, die, zo ze al niet hevig Sis gevoerd geworden, echter groote gevolgen gehad heeft. Ik zal mij niet inlaaten over de bijzonderheeden van deezen oorlog; deezen ikan men elders uitvoerig befchreeven vinden. Als een gevolg van denzelven, kan men het Patnottismus aanmerken, 'twelk, uit eenige I binnenlandfche verfchillen, in de zeven verI éénigde Gewesten gebooren werd. Vrankrijk i floot met de Republiek eene Alliantie, waar \ van de Patriottifche partij al de vrugt niet 1 trok, welke zij verhoopt had; zij ftrekte even» | wel tot dat gelukkig voorrecht voor de uitgeweeken Nederlanders, dat zij, naar de- Revolutie van 1787, in Vrankrijk niet flegts een I veilige fchuilplaats, maar ook den noodigen I onderftand vonden. De menigte van Patriottifche boeken, die, zo voor als na deeze omwenteling, in en buiten de Republiek zijn uitgekomen, ontdaan ons van de moeite, om meer van deeze ge' beurtenis te zeggen. Het glorierijkfte tijdflip échter van Lodewijk den zestienden was de jongde omwen. ' teling in Vrankrijk. Deeze groote gebeurtenis is, om zo te fpreeken, de ontknooping van de geheele franfche gefchiedenis. De wijs\ geerte en menschlievenheid worden, bij dit laat-  ;B4<* De Nieuwe Reiziger» laatfte bedrijf, zegen vieren de ten toneele gevoerd. Een geheel volk, zo lang zugtende ender zijne eigen vooröordeelen en de verdrukkingen der willekeur, opent eindelijk de oogen; werpt het juk af en word gelukkig. Laaten wij, ter loops, het oog vestigen op den voorigen toeftand van dit groote Rijk, en dan wat breeder uitweiden over eene gebeurtenis, waar van de Menfchenvriend en Staatkundige zig de uitvoerige befchrijving niet beklaegen zal. Zedert meer dan duizend jaaren, zagen de Franfchen zig de fpeelballen en ftagtöffers van de Staatzugt hunner Vorften; van den hoogmoed hunner grooten; van de vorderingen der, ten onrecht bevoorrechte, afzonderlijke Genootfchappen, en van de onverzaadlijke gierigheid der geestlijkheid. De invoering van eenen erflijken adeldom had hen in de verachtlijkfte fiavernij gedompeld; de Kerk, door haare heilige bedriegerijen, had de vaderlijke erfdeelen en de inkomften van het Rijk, voor een goed gedeelte, ingeflokt; de Koningen hadden hen voor Privilegiën dat geene gefchonken en verkogt, het geen louter een gift was, die de natuur aan alle menfehen om niet fchenkt, en hadden hen niet van den dwang en het juk der Leenheeren verlost, dan om hen een ander opteleggen, welks zwaarte van dag tot dag toenam. Het onbetwistbaar recht bezittende, 't welk allen volken toekomt, ora naamlijk zelf die wetten te moo™  Vierhonderd Agttienbe Brief. 541 moogen maaken, volgens welken zij beftuurd willen worden, hadden Zij dk recht, geduurende alle de eeuwen van hun maatfchaplijk beftaan, verwaerloosd, door dien geest van onachtzaamheid, welken tot nog tóe, ten deezen opzigten, de Franfchen fchijnt gekenmerkt te hebben. De burgeroorlogen, die de vrije volken tot de flaavernij, en de verdruk1 een tot de vrijheid geleid, hadden niets anders uitgewerkt dan de vernedering der grooten, zonder het volk tot zijne verlooren waardigheid te verheffen. De Parlementen, na de " vernedering der Generaale Staaten, zig tot Volksvertegenwoordigers hebbende opgeworpen, wilden het Despotismus van den Vorst niet vernietigen, dan om er het hunne voor j in de plaats te ftellen! Met een woord, hec was de zaak der Franfchen niet meer, om vrij te zijn, maar om te kiezen of zij aan 1 een Sultan en zijne Viziers, dan wel aan der: tien Raadsheeren en een Doge blindling wil: den gehoorzaamen. De dweeperij der geestlijken en de onkunde des volks hadden, genoegzaam door geheel Europa, de grondbeginzeta der heerschzugt als in artijkels van het Christengeloof I herfchapen. De dikke duisternis, die over 5 dit 1'choonfte gedeelte van den Aardbol zig ' uitbreidde, fcheen een eeuwige duurzaam: heid verkreegen te hebben, toen, op het ■ einde der voorige eeuw, de verftandige Locke zijn werk in 't licht gaf, getijteld, Le CouXXXL Deel. Q ver-  242 De Nieuwe Reiziger, vernement Civil. Als toen begon de wijsgeerte haar licht over het algemeene Recht te verfpreiden. Montesquieu gaf L" Esprit des Loix, omtrent in de helft deezer eeuw, zij. non Landgenooten te leezen, en alle Natiën vestigden den aandagt op de beginzels en de natuur der onderfcheiden Regeeringsvormen. Eindlijk verfcheen een kloekmoedig verdeediger van het menschlijk recht en de gezonde reden; een welfpreekend wijsgeer, wiens denkbeelden ons zomtijds als wonderfpreuken voorkwamen, om dat de gewigtige waarheden, die hij aankondigde, ons nog geheel vreemd waren. — Deeze verfcheurde met een ftoute hand het zwarte dekkleed der verborgenheid , waarmede de monnikken en dwingelanden de wieg der burgerlijke inftellingen bedekt hadden! Het menschdom ontdekte zijn eigen waardij, en elk burger las met verrukking, in het Contract Social, dat hij vrij, en gelijk was met alle de overige ftervelingen. De Vaderlandminnende Mablij, de zwakheeden en gebreken der franfchen ernftig en geftreng berispende, riep hen tot de waare Vrijheid! Aller oogen wendeden zig fixaks daar heen! Zij fcheen een nieuwe Godheid te weezen. Men dorst haar aanfchouwen en beminnen; — maar men beminde haar, even als men de herfchenfchimmen der gouden eeuw bemint. Schielijk verdween het bewonderde beeld; meer de hulde van der Franfchen beklag, dan hunne begeerte om haar te genieten, met zig voerende. Een  Vierhonderd Agttiende Brief. 343 Een onheuehtijke tijd van dienstbaarheid had. de zielen nedergedrukt en van alle veerkragt berooft. De o'verheerfching moest tot een uiterfte overflaan, om hen uit die verdoovende bedwelming te doen ontwaaken, waar in de Franfchen gedompeld waren geworden.. Deeze-. Natie moest tot gramfchap worden gedreeven, wilde zij naar de 1 middelen haarer verlosfing leeren omzien. De 1 haetlijke gebruiken, door den Divan,-in het Heiligdom der Juftitie ingevoerd; het gedwongen registreeren; twee maal honderd duizend inwooners van hunne vrijheid beroofd, en, om de verfchillen in de Godgeleerdheid, in Hinkende en eeuwigdonkere gevangenisfen geworpen; de Lettres de Cachet, bij onnoem* lijken getale verkogt door, of ontvreemd aan het openbaar gezag, en fchandlijk misbruikt door de grooten en de Hovelingen;twee openbaare bankbreuken; fchreeüvvende onderdrukkingen; zwaare belastingen op de eerfte en onontbeerlijkfte leevensbehoeften; de gierigheid van een voorig Vorst, die zijne afzonderlijke fchatkist, ten kosten van den welvaart van zijn volk, ophoopte, en dergelijken meer, waren nog niet toereikende genoeg geweest, om de Franfche Natie te vergrammen! Zij bleeven een blind en zorgloos vertrouwen vestigen op de hulp, die zij zig van hunne Parlementen beloofden! — Dan de Kancelier Maupeou leerde welhaast aan die bedroogen volk, op welke rietftaven het Q a leun-  844 De Nieuwe Reiziger. leunde! — Weldra waren de Parlementen uit een gefchokt; 4erzelver Leden verdreeven, gebannen en door het geheele Koningrijk verfpreid, ten einde de ganfche Natie weeren mogt, hoe gedugt de wraak van een Minister was. Men morde, doch men bood aan dit geweld geen den minsten tegenftand! De Parlementen, alleen hunne ftaatzugtige oogmerken getragt hebbende te bereiken, hadden, zedert langen tijd, de algemeene belangens verwaarloosd, omdat dezelven niet flxookten met hunne eigen baatzugtige bedoelingen. Hadden zij de bijéénkomst der algemeene Staaten gevorderd, de geheele Natie zou zig, om hen heen, vergaderd, en zij hunne vijanden aan hunne voeten hebben zien nederftorten; maar dergelijk een ftap fcheen hen te gevaarlijk, zo voor zig zelve als voor de Ministers., De Magistraatsperfoonen waren luiden van den tabberd, en als nog geen burgers. De menigte van gefchriften, waar mede de Aanhangers en beftrijders van het opperbeftuur het gemeen overftroomden; de groote en gewigtige ontdekkingen, die men ter deezer geleegenheid deed, betreklijk de beginzels en den waaren aart der Franfche Regeeringsvorm, openden de oogen van allerlei rangen van burgers, ten opzigte van hunne weezenlijke rechten en die der Monarchie. De Franfchen leerden, met een heimlijk genoegen en edele trotschheid, dat de Vorst om het volk, en geen-  Vierhonderd Agttiende Brief. 245 geenzins het volk om den Vorst gemaakt ware • Zij bezeften, dat de grootmagtigfte der Koningen, en de geringde hunner onderdaanen, als menfehen, elkander volmaakt gelijk ftaan, en dat flegts zeer zelden een gekroond hoofd meer natuurlijke voorrechten dan zijn Haaf bezit! Hunne vrees verdween ook te fterker, naar maate zij met overtuiging ontwaarden, dat de Vorften op verre na geene goden waren, en veelal die afgodifche liefde, welken zij hen toedroegen, niet verdienden, Op 't zelfde oogenblik zag men een nieuw alvermoogen zig verheffen, fterker dan dat der wapenen en der fatelliten, die de dwinglandij omringden, — dat naamlijk van het algemeen gevoelen, 't welk bij een verlicht volk altoos het eerfte behoorde te weezen, om dat, wanneer het al eens mooglijk zij, om het voor eenige oogenblikken op den doolweg te brengen, men het niet fteeds misleiden en bedriegen kan; en hes altoos met te grooser kragt tot de waarheid wederkeert % naar maate men meerder kunstnarijen gebezigd heeft, om het er van aftetrekken en te verwijderen. Toen Lodewijk de Zestiende ten Koninglijken zetel trad, bewees hij er zijne eerfte hulde aan, door de oude overheidsperzoonen, die door de rampfpoedea, welken zij in hunne ballingfchap beproefd hadden, te dierbaarder ïa de pogen der franfchen geworden, waren 5 Q 3 »»  346 De Nieuwe Reiziger. in hunne voorige eereposten weder te roepen. Het algemeen gevoelen wegens de volkswaardigheid verkreeg een nieuwe trap van fterkte, toen een wijsgeerig Minister het ontwerp in 't licht bragt, om de Natie tot het weldaadig genot der Vrijheid voortebereiden, door de oprigting van Provinciale beftuuringsvormen, en de aanftaande affchaffing der Intendanten, — van die Pacha's, welken de fchepzels waren van den Vizier Richelieu! Weezens, die zig vetmesteden met het zweet en bloed van het werkzaamst gedeeke des franfchen volks; die den grondregel hadden aangenomen, om het van honger te laaten fterven, ten einde het te gemaklijker tot gehoorzaamheid en onderwerping te kunnen dwingen! — De groote Necker verdreef de dikke nevelen, die zijne voorgangers, door hunne onkunde en roofzugt, over het Finantieweezen verfpreid hadden; hij ftelde de franfchen den waaren ftaat hunner algemeene geldmiddelen voor oogen; deed hen rekening van verfcheiden takken der Koninglijke inkomften; van de onkosten van ftaat; van de wijze waarop de belastingen geheven werden, en van het gebruik, dat men van de Nationale penningen goedvond te maaken. Op dit onverwagt licht verfchrikte het Legio van duisterlingen, dat in den donker op buit en bloed aasde, en aan wie de onkunde des volks ten besten waarborg verftrekte. Gunftelingen, Ministers, en Hovelingen, die, in een diepen nagt, hunne ftille roove- rijen  VlERHONDERT AgTTIENDE BrïEF. 247 rijen en volftrekte nietwaardigheid poogden te verbergen, waren als bedonderd van verbaasdheid, over dergelijk eene ontdekking! Deeze zogenaamde ftaatsmannen, die zig zelve en der waereld als groote ftaatkundigen opdrongen, : om dat zij eene helfche listigheid en loosheid bezaten, die toereikende was, om hun Vaders land te bederven, herftelden zig echter fchielijk en fchreeuwden van heiligfchennis; terwijl zij de ontdekking der verborgenheeden van het Staatskabinet uitkreeten, als een hoogstftrafI baaren aanval op de Majesteit van den troon, 1 Alle deeze Hofgedrogten veréénigden zig om 1 hun vergif uittebraaken, op den Vaderlander, die de volkszaaken beftuurde! Hij verliet dit Leger van menfchenplaagers, met al de eer eener zegepraal, die de volksërkentenis hem waardig keurde. Deeze vermaarde ontdekking der Staatsgeheimen, deeze volftrekt nieuwe denkbeelden onder eene Monarchaale Regeering, heeft de franfchen uit hunnen langen toverflaap opgewekt! Dat vermaard ontwerp, wegens de i Provinciale vergaderingen, heeft de eerde vonk der vrijheidsliefde in hunne harten aangeblaazen. Dit ontwerp echter was niet volftrekt nieuw: het was reeds voorgefteld geworden aan den Hertog de Choifeul, die er fmaak in betuigde te vinden; maar de klagten, die van wegens de Finantiekamer kwamen, noodzaakten hem, om het te laaten vaaren. Het plan van den. Heer Necker ftelde een gemaklijk Q 4 mid-  248 De Nieuwe Reiziger. middel voor, om het volk te verligten, zonder de inkomften der Koninglijke fchatkist te verminderen; om de Natie tot de burgerlijke vrijheid voorteberejden, en langzaamerhand te gewennen aan de handhaaving en bezorging haarer eigen belangen, en om bekwaame mannen uit haar midden te formeeren, door derzelver begaafdheeden te doen ontwikkelen, met hen ftaatsbezigheden te verfchaffen! — Maar deeze groote Man ontdekte teffens de fnoode gebreken en misdagen van de verdrukkende regeering der Intendanten, en die van het ftelzel, dat omtrent de geldmiddelen plaats had; hij ftelde de waare geest, die het lighaam der Parlementen bezielde, in het egte daglicht, en zie daar reden genoeg, om hem den geweldigften haat en vervolging op den hals te halen. Dit ontwerp, dat, onderfteund door het algemeen gevoelen, het geluk van Vrankrijk daar gefield, en de hervorming van den ftaat Zonder veel omflag bewerkt kon hebben, bleef dus een geheim tusfchen den Koning en zijn Minister. In twee Provinciën nam men de proef van deeze nieuwe wijze van beduur, en zulks met het beste gevolg, in weerwil van allerlei zwaarigheeden, die men er tegen inbragt, In 1781 kreeg Monfieur lust, om dit ontwerp, eens te leezen. Necker vertrouwde het hem toe. Men kwam zulks te weeten; het werd geftolen en het viel in banden van den Heer Cromot. Deeze, de mededinger van Nee-  Vierhonderd Agttiende Brief. 24? Necker, gelijk de Abc Sabactier de mededinTer van Volcaire was; overtuigd, dat hij nu, de langgezogte geleegenheid gevonden had, ora den man van het Ministerie te verwijderen, die alleen de oorzaak was dat hij er niet in geraakte, haastede zig om van dit ontwerp Eenige copien te maaken, en dezelven aan de Intendanten, de Parlementen en de Hoofden van het Finantieweezen te doen toekomen. Necker had geene zitting in den Raad. Een Protestant, gelijk hij,mogt, in dien tijd, den Koning geen raad geeven. Hij arbeide Zelf nooit met den Koning alleen in het Cabinet; .de Heer de Maurepas was er altoos de derde. De berekeningen van Staat, die Necker had durven doen, hadden hem niet weinig roems verworven, doch hadden teffens den nijd van ildeezen ouden Hoveling gaande gemaakt, die rhet den berekenaar niet vergeeven kon, dat hij in dezelve van hem geene breedöpgeevenIde melding gemaakt had. In den Raad onderI tusfchen viel men op alle ontwerpen van den Directeur Generaal, als met veréénigde kragten, aan. Men veinsde zijne voordellen kwaj lijk te begrijpen, om ze met des te grooter voordeel te kunnen beftrijden, en vermits hij, il als niet tegenwoordig zijnde, de valschheid deezer handelwijze niet te keer kon gaan, ver. , verijdelde men zijne poogingen, en verwierp 1 men zijne ontwerpen. Zijne vrienden, als nog ji jn geheugen hebbende, dat men denzelven I (lap gehezigd had, om den Heer Turgot te beq 5 laam der verkwisting van zig te zullen weeen , door denzelven op zijne voorgangers te verpen. Hij befchuldigde Necker; en deeze, lem hebbende durven antwoorden, werd in jallingfchap gezonden: maar het volk beschouwde een Lettre de Cachet geenzins als :ene voldoende reden, en was niet minder rergramd dan te vooren, om dat het nu de verdrukking aan 'de lastering gepaard zag. De Calonne fpaarde niets, wat de boosheid tn de helfche list hem konden inboezemen, )tn de Necker, (wiens onfchuld te klaar bleek,  254 De Nieuwe Reiziger. bleek, om zelf door die geenen tè worden aangevallen, welken de Minister onder 'sMans doodvijanden telde,) geheel te verpletteren» en bewerkte teffens dat de Heer de Miromesnil, die te eerlijk was om in de Staatsfchelmerijen te deelen, zijn plaats als grootzegelbewaarder verloor; terwijl een ander, meer gehegt aan de doemwaardige belangen van den Minister, den eerlijken Afgezetten opvolgde. De fehandlijke rol, die deeze ftoüte en eerlooze ftaatsman fpeelde, was echter niet voltehouden onder het oog van een Vorst, wiens hart de rechtvaardigheid beminde; en van een volk, dat naarijverig op zijne rechten en vrijheid begon te worden. Hij zettede zijne groove fchelmerijen voort, en meende de Natie en haare beftuurders zand in de oogen te werpen, door bedrieglijke voordeden aantebieden, om te eerder zijne ont* werpen van belasting (waarvan hij zig groote winften beloofde,) toegeitemd te krijgen; maar men verwierp zo wel het een als het ander! De hand, die dezelven aanbood, was airede te zeer verdagt geworden. Hij be« weerde, dat hij den Staat behouden; — doch de vergadering oordeelde, dat hij denzelve tert gronde geholpen had! De Koning was van 't zelfde gevoelen, en de Calonne verwierf den loon zijner ongerechtigheid. Hij verviel in on* genade, en vertrok. Alle zijne vrienden, of liever alle zijne medepligtigen, verlieten hem. Zij hadden echter te veel belang bij zijn vlugt, dan  vierhonderd negentiende BrïEF, 255 ikn dat zij dezelve fiiet heimlijk zouden oevorderd hebben; men zogc hem der. aalven niet eerder te vangen, dan alvorens iien zeker was van hem niet ce kunnen krij;en. Het ongerijmdfte beftuur der geldmiddelen, Lerving de fchandlijkfte roofzugt van den Minister, die thans, als banneling, van zijn geiblunderde volksgelden, in Engeland, omzwierf en rijklijke verteefingen maakte, fchoon hij er ilde folteringen van eene ledigzitcende en te leur geftelde Staatzugt niet ontwijken kon. De Aartsbisfchop van Touloufe was zijn opvolger geworden. Deeze, over wiens caraéter, toen het (der veinzerij niet meer behoevende,) zig in 't licht ftelde, niemand gunftig kon oordeelen, en die geene verboodén ftreeken gefpaard had, om in 't bewind te ge~ maaken; had, toen hij deëzen post aanvaarde, «reeds groote gedagten van zig doen opvatren. Het nieuws van zijne verheffing was aangenaam aan het volk. Men geloofde dat :deeze Minifter aan het bewind van zaaken kwam, met een welberedeneerd plan van verbetering in 'c hoofd. Men verfterkte zig te meer in dit gevoelen, om dat men wist, dat hij meer dan twintig jaaren gearbeid had, om zig tot deeze wenschlijke hoogte verheven te zien. Daarenboven, hoe kon men anders verwagten van den verftandigen man, die, .ondanks den fc-hrikbaarenden toeftand waarin ihet Deficit de finantien gedompeld had, zig zei-  &$6 De Nieuwe Reiziger. zelve dorst aanbieden, om ze te befruuren» zonder dat hij toereikende fondfen wist, om de zo deerlijk vervallen geldmiddelen te kunnen herflellen? Het leed echter niet lang, of de Franfchen zagen hunne ligtgeloovigheid en zelfsbedrog bij het licht der gevoelige er» vaarenheid. Als Notable had de Briènne de belastingen en plans verworpen, die zijn voorganger had durven voordellen, maar als Minister had hij ze omhelsd en aangenomen, en, door de verregaandfle trouwloosheid, aan de Natie voor» gefield, als een gevolg van de begeerte der Vergadering, die dezelven verworpen had. De gemeente floeg aan 't morren. Het Parlement deed vertoogen; — maar alles vrugtloos! en de Koning kwam in 't Paleis, om de twee belastingen te laaten registreeren! Het Hof, dat den Koning had overgehaald, om aan de Hoofdflad eene vertooning van een Lit-de-juftice te geeven; verbeeldde zig, dat alles afgedaan ware, doch het bedroog zig. De oude gebeurtenisfen verleevendigden zig in het geheugen der Franfchen ! Het Parlement zelf, door zijne herhaalde nederlaagen geleerd hebbende, erkende, dat het volk zijne rechten kon wederëisfchen, en zig mogt verdeedigen tegen de geweldnaarijen van het willekeurig gezag: verklaarende verder, dat men, zonder de toeflemming der Natie, het recht niet had, om eenige belasting te registreeren, en vorderde de Vergadering der algemeene Staa*  , Vierhonderd Negentiende Brief. 257 ; Staaten. Geheel Vrankrijk uittede denzelfden wensch. De nieuwe Richelieu verloor het fpel en het Parlement werd naar Troïes :overgebragt. Deeze daad van gezag was de eerfte leus :;tot den oorlog, en bepaalde de rigting ::der algemeene denkwijze: die zig vervolgens ,zo zeer deed kennen, ten opzigte der twee :Prinfen, die tot hec registreeren gezonden wa,:ren geworden, en thans te rug keerden; dat izo wel de vrienden der vrijheid, als die der itdwinglandij, er zig over verwonderden. Monfieur, die zig openlijk tegen de Calonne verklaard, en van zijne Burgerliefde volidoende blijken gegeeven had, werd onder de 1 algemeene toejuiching des volks te Parijs ont?vangen, en hem van alle kanten de hartlijkfte ii dankzeggingen, en oprechtte zegenwenfchen ]gedaan; de Graaf van Artois, integendeel, ont,1 waarde, bij zijn eerfte flap in de ftad, het t; morrend misnoegen der gemeente tegen hem, ; en zag zig eindlijk genoodzaakt, de meer en meer ontvlammende woede van een verdrukte ;en getergde menigte, waarvan hij weleer ten afgod ftrekte, door de vlugt te ontwijken. In deeze verbaazende crifis van zaaken dage i de Raad niet beter te kunnen doen, dan den 1 Aartsbisfchop van Touloufe tot eerfte Minis* , ter te benoemen. Maar men bevond, dat een ji nieuwe tijtel geene nieuwe bekwaamheedén bezorgt, of het gebrek aan veritand kan verj vullen. Deeze nieuwgefchapen eerfte Minister XXXI. Deel. R was  258 De Nieuwe Reiziger. was noch bekwaamer noch gelukkiger, dan Wj geweest ware als het Hoofd van den Raad der geldmiddelen. Koppigheid en zwakheid kentekenden alle zijne verrigcingen. Van de eene onvoorZigtigheid toe de andere overflaande, bragt hij de zaaken tot" dien noodlottigen toeftand, dat het voor het'Koninklijk gezag om 't 'even ware, voorttegaan of agte'rwaards te wijken, terwijl hij zo wel het een als an: der veroorzaakte. Gelukkig voor de Franfche Monarchie, dat het Pariement Staatkundiger noch voorzigtiger was. De Aartsbisfchop, wien het uitzigt op de nieuwe belastingen geflooten was, ondernam éen pooging om geldleeningen tot ftand të brengen, waarin hij mooglijk geflaagd zou hebben, 'waren de ontrouw van eenige Magiftraatsperzoonen en de flinkfche ftreeken van den (Grootzegelbewaarder niet tusfchen beiden gekomen , waardoor dit zijn oogmerk gehéél verijdeld werd. De zaak nam ook zulk een keer, dat hem eindlijk niet anders overfchoot, dan om den Koning naar Verfailks te doen wederkeeren, ten einde zijn voorftel van beleening, met meerderheid van ftemmén , beflischt te krijgen, vermits het Parlement er groot belang in ftelde; — 'of, om daadlijk de bijéénkomst der 'Staaten generaal toe te ftemmen. Indien de Grootzegelbewaarder inzien genoeg in de toenmaalige omftandigheeden gehad, en den 'Kbuing genoopt had cot een bil-  /ierhonderd NegentienP.e Brief. 259 jillijk befluit, Zou hij de weldoener van zijn Vorst en het volk geworden zijn, en deeze iag ware een der fchoonfte geweest van de Regeering van Lodewijk den Zestienden. Maar jde Heer de Lanroignon was van gevoelen, jat de Koning ftiptlijk de befluiten van den Raad, als eerfte Prefident, moest opvolgen. Hij fcheen niet te begrijpen, dat voortaan eene Vergadering der Vertegenwoordigers van het Franfche volk onvermijdlijk ware; en ïhet best was voor de glorie en het belang ivan den Koning, dat het toeftaan daarvan een weldaad, en geenzins een opoffering uit nood. zaaklijkheid fcheen te Weezen. Veelligt had hij ook geen .rooeds genoeg, om de gevoeligüheid van ,den eerften Minister, die de beleeining en het registreeren daarvan doordreef, ce i durven afwagten, of wederftand te bieden, en om, ter behoudenis van den Staat, zijn plaats te verliezen. — Op zijn raad beflooc de Ko:ning, zonder het getal der Hemmen van den ,Raad in aanmerking te neemen, tot het regrs1 treeren. De Hertog van Orleans het waagen3;de, om tegen de illegaliteit, waarmede dit ;iftuk werd doorgedrongen, te protefteeren, | werd, op den wenk van den Vorst, te midden in de groote kamer gearresteerd. De beleening kreeg haJir beflag niet, maar een Prins van den bloede was verbannen, en twee Magirtraacsperfoonm ópgefigt, ingevolgen van de willekeurigfte bevelen. De Staat i helde naar zijn verderf; terwijl 4e afzonderR 2. üjke  a6o De Nieuwe Reiziger. lijke zaaken der Ministers in den bloeïendften ftaat waren. Het geen te meer het algemeen mishaagen moest gaande maaken, was de rijke belooning, die de Ministers voor de moeite hunner knevelaarijen en Volksverdrukkingen ontvingen. Dus werd den eerften Minister met het Aartsbisdom van. Sens en een rijke Abtdij, en den Grootzegelbewaarder met tweemaalhon* derdduizend kroonen, ter uithuuwlijking van zijn dogter, befchonken. In eene kwaade Regeering fchaamt men zig niet om de penningen der ingezetenen, openlijk, te verkwisten, of, dat nog erger is, om er gefchenken van te maaken voor hen, dië 't meest in ftoutheid uitmunten, om hun Vaderland te verraaden. Vermits een groote Boekerij niet in ftaat is om een bekrompen vernuft in een doorlugtig verftand te hervormen, en dat een wellustige en verkwistende leevenswijze een (legte voorbereiding tot de beoefflning der regee» ring zij, maakte de Lamoignon groote vertooningen zonder iets weezenlijks uirrevoerem Zelden kende hij het goede, dat hij in zijn magt had om te kunnen doen; of, zo hij het kende, waren de middelen, om het te bewerkftelligen, hem fteeds onbekend. Hij bezat eene ergerlijke eigenliefde, die hem van zijn vrienden meer dan eens de gegronde aanmerking op den hals haalde, dat, om een goed Wetgeever te worden, het niet genoeg zij, om de kleinzoon van een voornaam Magiftraatsperfoon ce weezen. Men had verfcheiden  Vierhonderd Negentiende Brief. 261 Jen dingen tot zijn lasten, die de gierigheid m naarijver xerwekten van dezulken, die aem in Caraftor, maar niet in grootheid, geIjk waren; geen wonder derhalven, dat men lëm den voet dwars begon te zetten. De jonbedagte Grootzegelbewaarder bezielde den i'Koning, en deed hem fpreeken met al den hoogmoed van een Sultan. De Parlementen antwoordden met eene eerbiedwaardige kloekmoedigheid, en maakten van hun eigen zaak, de (zaak des Franfchen volks; voorwendende het Despotismus der Ministers te beftrijden , om de burgervrijheid op een vasten voet te ftellen. Intusfchen echter haalden de Parlementen tig 'sVolks ongunst op den hals, uit hoofde dat zij zig aankanteden tegen de oprigtmg der Provinciaale Vergaderingen; terwijl eenige anlidere hunner Godvrugtige verrichtingen hen in een belachlijk licht ftelden. Onderwijl hield een Comitté van Rechtsgeleerden, onder het opzigc van het Hoofd der Tuftitie, zig fterk bezig, met een ontwerp van hervorming in de burgerlijke en hjfftrafl.jke ■ Gerechtszaaken. De Grootzegelbewaarder, al. toos haastig en voorbaarig, wilde m vier maanden voltooid hebben, waartoe verfchei■den jaaren overweegens en arbeidens vereischt werden. De eerfte Minister, begeerig in den . roem deezer hervorming te deelen, vereenig. de zig met hem, en zij beflooten de revolu;tie in de maand Meij ter uitvoer te brengen, 1 even als of zij tot een fpeelrdsje affpraken. R 3 Eens"  %6i De Nieüwe Reiziger. Eensklaps worden de orders gegeven. Alle foldaaten worden tot hunne Regimenten geroepen. De Officieren vertrekken naar de Provinciën, onwettende van den last, die zij ter uitvoer moeften brengen. Zij hadden verzegelde orders, die zij allen op denzelfden dag en op het zelfde uur moeften openen, cn welken het lot van Vrankrijk behelsden. Men had een Drukkerij te Verfailles doen oprigten; een menigte persfen waren nagt en dag aan den gang, en eene driedubbele rij van bajonetten beletteden de nieuwsgierige oogen, om in dit geheim te kunnen doordringen. Dit nieuw verfchijnzel van het despotismus verwekte niet weinig verbaasdheid. De Heer d'Eprémesnil, altoos waakzaam, ontdekte eindlijk het geheim, en deed de Magiflraaten en de Pairs van het Rijk zweeren, om alle ontwerpen, van de drukpers der Ministers komende, te weigeren en aftewijzen. Dit bragt de Ministers in woede tegen den ontdekker van 't geheim, en tegen ndg een ander jong Magiftraatsperfoon. die zig over hunne knevelarij in het heffen van den twintirflen penning beklaagd had. Deeze twee ontkwaamen echter de vervolging eh borgen zig in het Paleis, waar het Parlement hen onder de befcherming van den Koning en de Wet ftelde. De Pairs vergaderden. Het volk vloeide in groote menigte fiiamen aan de deur der groote zaal, en een plegtig gezantfehap werd  Vierhonderd Negentiende Brief. 26*3 werd naar Verfailles afgevaardigd, om. den Koning te fmeeken, dar. Hij aan beter Raadslieden gehoor wilde verleenen. Intusfchen nam men een Perfoon gevangen in den omtrek van het Paleis, die vervalschte ^xemplaaren van het berugte Arrest van den 3 Mei verkogt. De poorten van de groote Kamer openden zig vervolgens, en het Hof, de Pairs zitting hebbende, veroordeelde deeze misleidende afdrukken ten vuure, na alvoorens aan het volk het egte bcfluit hunner toenmaalige gehouden Vergadering te hebben voorgeleezen. De geeften begonnen toen niet weinig verhit te worden, en de gisting vermeerderde I van uur tot uur. Geheel Parijs verwagtede met een ongeruste nieuwsgierigheid het gevolg eener gebeurtenis, die beflisfehen moest, of voortaan het Paleis (of Gerichtshof,) een vrijplaats zou.weezen, waar elk Raadsheer den blikfem van Verfailles zou kunnen ontduiken en bravceren, — dan wel, of de Ministers verkiezen zouden, om de vervloeking van geheel Vrankrijk te worden, door geweld te gebruiken, en de Lettres de Cachet ter uitvoer te brengen. Het was middernagt. Verfcheiden Bataillons in de wapenen, met hunne Bijlendraagers vooruit, om de deuren, ingevallen van tegenfhnd, opentehakken, fnelden met verhaafte fchreden naar hec Gerechtshof, — Bajonnecten en bijlen in den Tempel des heiligen Rechts! — De Commandant van deeze bende treed zouR 4 der  264 De Nieuwe Reiziger. der pligtpleeging en met een ftoute onbefchaamdheid het Paleis en de zaal der Rijks-? pairs binnen, en vordert zijne flagtöffers. Een iegelijk onzer, antwoordden de Magiftraatsperzoonen: is een Goeiftard of een d'Eprémesnil! — Alle de Franfchen droegen dien dag den naam van d'Eprémesnil. Zij wisten niet, dat hij flegts de vijand van het Ministerij was, jzonder daarom de vriend van het volk te weezen. Na twaalf uuren vertrok de fatelliet der Tijrannen in zegepraal, met een fiere houding, aan het hoofd van twee duizend gewapende Mannen, en twee Leden van de Magiftraat, in hunne tabbaarden, die zig in zijne handen gefield hadden, ten einde het Heiligdom niet te befmetten, 't welk hij bevel had te verontreinigen en te fchenden. Niet lang na dit toneel verfcheenen de berugte Ediften van • den 8 Mei 1788. Men moet bekennen, dat het vernuft en de loosheid van een 1'Hopital en Richelieu zelf fchipbreuk zouden gtleeden hebben, in de dwaaze onderneeming, welke de twee Ministers zig voorgefteld hadden. Misfchien had men bedaardlijk de oprigting der groote Bailluages kunnen befchouwen: want alhoewel zij gevaarlijk waren in den roeftand, in welke de Franfche wetgeeving zig toenmaals bevond, zoo konden zij echter niet naarlaten nuttig en aangenaam te weezen aan de Provinciën; maar de haat tegen het zogenaamde open Hof verenigde de Natie met de Parlementen, en deezen,  Vierhonderd Negentiende Brief. s.6$ zen, gefterkt door het algemeen gevoelen, en het edel vuur, in aller harten ontvlammende, triumfeerden eindlijk en verwierpen zo wel de groote Bailluages, als het open Hof en derzelver zotte uitvinders De Aartsbisfchop van Sens had den Koning flegts éénen goeden raad gegeeven. Laat Necker begaan! zei hij; maar vertrouw de Parlementen niet. Een jaar vroeger zou misfchien de wederkomst van den Minister, waarop het ganfche volk zijn vertrouwen gefield had, de rust hebben kunnen herflellen, en de diepe Staatswonden geneezen; maar het Hoofd van den Raad der Geldmiddelen vreesde toen, om zig, in dien bekwaamen Man, een mede arbeider te geeven, die hem een goed gedeelte van zijn roem zou bencemen; hij fpande derhal ven alle zijne kragten in, om den geweezen Direéteur Generaal bij 't Volk en den Koning, in ongunst te brengen en te houden. Eindlijk echter werd hij door de omflandigheeden genoopt, om, als 't ware, uit toegeeflijkheid, Necker tot zijn perzoon, als metgezel, toetelaaten: maar deeze begeerde den te behaalen roem met hem niet te deelen. De Aartsbisfchop eindlijk gaf het op; erkende de nietigheid van alle aardfche grootheid, en vertrok; beflaande de belooning zijner dienflen flegts in een kleinigheid van 800, 000 Livres aan renten, en den Kardinaalshoed. De Heer de Lamoignon verviel, niet lang daarna, insgelijks in ongenade. Indien het R 5 mijn  z66 De Nieuws Reiziger. mijn plan toeliet, zou het fchetfen deezer twee Caraéters indedaad van zeer veel nut voor alle Hovelingen kunnen zijn, die, met weinig verdicnften en onmatige ftaatzugt, groot en rijk begeeren te worden. De Ministers waren verdweenen; maar de onweeren, die zig aan den Staatsbemel opgepakt hadden, rommelden nog. De aanvallen, welken men gewaagd had, hadden alle banden der Maatfchappij van één gereeten. Het Rijk zag zig, geduurende vijf maanden, van zijne Rechtbanken en Magiftraaten beroofd. De militaire wapenen waren tegen "s Lands Ingezetenen gebezigd geworden, üe Privilegiën der Provinciën waren gefchonden, en derzelver Gedeputeerden in de boeïen gefmeeten. Het goed geloof van het publiek was fchandlijk bedroogen, door leugenagtige berigten, in de nieuwspapieren geplaatst. Het crediet was vernietigd, en de eigendommen bedreigd geworden. Het Gouvernement had al zijn invloed verlooren. De fchaduuw van de gemeene Magt vertoonde zig als nog, en het volk eerbiedigde dezelve: maar het despotismus van den Minister van Parijs en het geweld van den Commandant der wagt verbrijzelden deezen laatften breidel der ongebon. denheid, daar zij van den dag, waarop men een Vaderlandsch Feest ftond te vieren, een dag van bloed en weeklage maakten, even als hadden zij voorgenomen gehad, om zig op de wetten en de vrijheid te wreeken, van het  Vierhonderd Nbgentienör Brief. 267 het eerfte oogenblik af aan, dat dezelven begonnen te zegenpraalen De jeugd van Parijs, het vertrek van den eerften Minister vernoomen hebbende, verzogt aan den Lieutenant der Policie verlof, om zig deswegens openlijk te mogen vrolijk maaken. 't Werd haar toegeftaan: .zij maakte eenige zinnebeeldige fïguuren, op het geval toepaslijk, welken zij door de Stad omdroeg, en Haakte ten gezetten tijde hunne vreugd, hun verlangen betuigende, om het den volgenden dag te hervatten. De gemeente dit Feest toen willende ontginnen, verzetce.de de Ridder Dubois er zig tegen. Hij had gemak lijk deezen opiland kunnen voorkomen, en den toevloed van 't volk op de plaats Dauphin kunnen verhinderen, door er zig bij tijds meelrer van gemaakt, en al derzelver toegangen met fterke wagten bezet te hebben, — dan dit had hij niet gedaan. Hij verbeeldde zig, dat twintig Ruiters en vijftig musquettiers in ftaat zouden weezen, om meer dan twintig duizend menfehen uit. een te jaagen en in order te houden. Hij verfcheen aan 't hoofd van zijne ligte Troep. Zijn tegenwoordigheid fcheen hem toe, geen indruk genoeg op het volk te maaken; hij viel er derhalven met de fabel en de bajonnet op in, en deed op allen, die hem ont» moeteden, zonder onderfcheid, vuur geeven. Verfcheiden Perzoonen van aanzien werden gekwetst. Eenige anderen, zo mannen als vrouwen,  a68 De Nieuwe Reiziger. wen, . verlooren het leven. Op het gezigt deezer vermoorde Burgers werd het volk woedende; het vergaderde zig, fchoon zonder wapens, en dreef de kleine bende van den ondertijran, met derzelver Hoofd, op een overhaaste vlugt. — Het volk vermeesterde vervolgens de wagt, bij het beeld van Hen. drik den Vierden. Men fthuddede de Ellendelingen uit, die aldaar gecantonneerd lagen. Men ontnam hen hunne wapens; verbrandde hunne uniformen, en zond hen weg, met gevoelens van medelijden, welken zij in *t geheel niet verdienden. Dusdaanig was de wraak die een volk, dat men lasterde, op zijne werktuiglijke moordenaars nam; welken, gefchikt om voor de algemeene veiligheid te waaken, zig verpligt rekenden om, op het bevel van hunnen aanvoerder, de heulen hunner medeburgers te worden. Een menigte Ambagtsluiden verfpreideden zig vervolgens door de Stad, en verbrandeden veifcheiden wagthuisjes, die op zig zelve alleen ftonden, zonder zig verder te veroorlooven, eenig kwaad te doen aan de geenen, die er zig in bevonden. Die was zekerlijk eene ftrafbaare wanorder; maar moesc men het niet befchouwen, als veroorzaakt door de dwaasheid en het geweld van den Comman» dant? Men verbeeldde zig een misltap te verbeteren, door een nog veel grooter re doen. De teugellooze menigte, door deeze moorden aan 't hollen geholpen, begaf zig naar de Gre«  Vierhonderd NëgentIendé Brief, afy Greve. Men had aldaar eenige troepen doen post vatten: de nagt bedekte hen voor hec oog der ongelukkigen, die hen naderden. Zo. dra waren zij niet onder het bereik der foldaten gekomen, of men deed bij verdubbeling op hen vuuren. Een groot getal verloor er het leeven. Men wierp, onder begunftiging van den duister, de lijken in de rivier. Daags daaraan fcheen de rust in de Stad her' field te weezen, doch het was er verre van af, dat de harten bevreedigd waren. Toen de Lamoignon zijn affcheid bekwam, herhaalde men een foortgebjk toneel, met Ifoortgelijke figuuren. Voor ditmaal echter waren er geen fateiliten der dwinglandij, die de openbaare vrolijkheid noorden. Maar het volk is gelijk een kind; het wil zo min aan zig zelve overgelaaten als getijrannifeerd worden. Meer dan ooit had het eene verftandige beteugeling noodig, van welke men het beroofd had. Eenige kwaadwilligen, door de perfonee|| le vijanden der twee Exministers omgekogt, ij vermengden zig onder de woelende gemeente, t en hieften dezelve tot buitenfpoorige wraakgiel righeid aan. Veelen der doldriftigflen begaven zig naar de huizen der Exministers en | van Dubois, ten einde dezelven in den asch Ite leggen. De Heer de Brienne, broeder van den Aartsbisfchop, kwam op 't zelfde oogenblik Van Verfailles, dat de menigte, met brandende toortfen voorzien, zijn Hotel naderde. Op ftaan-  ayo De Nieuwe Rèïziger. \ ftaande voet ging hij hulp bij den gewapenden arm , zoeken. Zonder tcgenfpraak was dit een tijdstip, om geweld met geweld te kee- ren. Echter had men den ongewapenden hoop, zonder veel bloedvergiecens, uic elkander kunnen drijven; — doch men begreep, dat het de kortfte weg ware, om deeze onbedagte burgers wreedaartig te vermoorden. Twee detachementen kwamen elk de twee afzonderlijke einden van de ftraat St. Domïnique inrukken; flooten dus de menigte in, en rigteden de deerlijkfte flagcing onder deeze Parijzenaars aan, die wel verre van zig te weer te ftellen , of hunne leevens te verdeedigen, met opgeheeven handen, en op den grond nedergeknield, om genade Jmeekten, met al de gebaarden van een weerelooze wanhoop, die echter niets uitdeed bij hen, die voorgenomen hadden hen om hals te brengen. In de ftraat Mêlee, waar de Ridder Dubois woonde, rigtede men een zelfde bloedbad, zonder noodzaake, aan. Op aanklagt van deezen moord werd de Commandant van de wagt voor het Parlement geroepen. De Majoor verl'eheen uit zijn naam, en vertoonde een order van Hoogerhand. In een willekeurige Regeering ontziet men zig niet, om de leevens der burgers aan het welgevallen vaa een onderbédienden der Juftitie over te laaten, en den zwakken Vorst te noodzaaken, om zijn naam te leenen aan de wanbedrijven, die zijne vleiers of Hovelingen pleegen. De  Vierhonderd Negentiende Brief 271 De Marfchalk de Biron, die het Commando over Parys voerde, werd insgelijks ter verantwoording opgeroepen. Hij verfchoonde zig, van niet te verfchijnen, met zijhe hooge jaa* Ten en zwakhe'eden; even als of gebreken en ouderdom, een openbaar ampteüng konden ont^ flaan van verancwoordlijkheid aan de wet, daa'r zij hem niet van zijne bediening ontzettede». Het Parlement deed vervolgens verder ónderzoek, maar de boosheid üntflipce 'de zwakke hand deezer gerechtigheid, langs onteibaare . flüipwegen. De Biron overleefde dit geva'1 niet lang? hij ftierf van hartzeer. Men bewees hem "aan zijn graf, 's krijgsmans eere, doch zoverre men het gedonder der musketten hoorde, vervloekte men zijne nagedagtcnrs. Dnbois"w2s, wilde hij veilig zijn, genoodzaak: zig vefre ! van de Höofdftad te verwijderen. Het volk ftond gereed zig zelve recht op hem te verfchaffen, vermits het geen recht in dit geval van de Vierfchaaren te verwagcen had. Dit il is het loon der werktuiglijke Tijrannen, da": I hen vroeg of laat overkomt. De dwinglandij der Ministers liep eindlijk zo zeer in 't oog, dat de uitvoerders hunner Tjevelen er zelf een afgrijzen van kreegen. De franfche Gardes befchouwden met verbaazing de wreede orders, welken men hen had docter uitvoer brengen. Alle de Troepen van Tiet Rijk zig, zedert een jaar, in de werktuigen der Tijrannij hèrfchapén ziende, ontwaarden  afa De Nieuwe Reiziger; den in hunne harten de werking van het gevoel van eer, dat zo veel op een franschman vermag. Zij begreepen, dat de eed, welken zij hadden afgelegd, hen verbond, om het Vaderland te verdedigen, maar geenzins om het te onderdrukken. De item der natuur en der menschlijkheid boeide derhalven het ftaal in de handen der krijgsluiden, en de woede van het Despotismus gaf aan Vrankrijk tweehonderd duizend burgers weder. Bij de herltelling der Vierfchaaren en de terugkomst van den Heer Necker, was geheel Parijs in vreugd. Een eenig man deed de Natie als herleeven, en itrekte ten (leun van den wankelenden ftaat. Het geheugen echter der voorleden ongelukken; het gevoel der nieuwe fchokken, door welken de Monarchie gefchud werd; de ganschlijke omkeering der juftitie, der Provinciale voorrechten en der wetten van den lande, welke de Franfche tweemaaien in den tijd van agtcien jaaren hadden moeten bejammeren, boezemden een heilzaam wantrouwen in. Men begreep dat de tegenftand der opperfte Gerechtshoven, de bekwaamheden van den beminden Minister, de deugden zelf van den Koning niet dan zwakke bolwerken waren, tegen de alles verflindende driften van hen, die zig de willekeurigfte uitvoering van het oppergezag hadden aangemaatigd. Men begreep, dat hec volk alleen in ftaat ware om zijne rechten te verdeedigen; om de ware Souvereiniteit te handhaven en past-  Vierhonderd Negentiende Brief. 273 ï paaien aan het Despotismus te zetten, De I fchrik voor eene naderende flaavernij verJïéénigde zig met dergelijke denkbeelden, en Vrankrijk begeerde vrij te weezen! — Om de Vrijheid te vestigen en te verzeke- ii ren, moest er eene Conftitutie, moeiten er ^wetten zijn: de wetten konden door de ge1 heele menigte gelijklijk niet gemaakt worden: de Staaten Generaal moeiten derhalven I faamgeroepen worden, en alle Franfchen wa. 1 ren het eens in dit ftuk. Maar elk hechtede een verfchillend denkhI beeld aan het woord vrijheid naar maate van ;, zijn belang of vooroordeel. De Ministers begeerden de vrijheid, om belastingen te heffen I en geldleeningen te doen, zonder daar in 1 door de vercoogen of befluicen der Parlemen■ ten belemmerd en belet te worden. De onbedagtzaame gemeente wilde de vrijheid, om geene fchattingen te moeten opbrengen. De Parlementen verlangden de vrijheid, om de I uitleggers en verzagters van de wet te zijn, zonder daarin geftoord te worden door de befluicen van den Raad, vooral ftonden zij t naar de vrijheid van te mogen registreeren. | De Adel haakte naar de vrijheid om beleedigende op haar Landgoed, en listig aan het I Hof te mogen zijn, en om fchulden te maa| ken zonder ze te becaalen. De hooge geesc| lijkheid reikhalsde naar de vrijheid, om hunne I vette inkomften van Bisdommen en Abcdijen, Iweelderig en gemaklijk, in de Hoofdftad te XXXI. Deel. S mo.  274 De Nieuwe Reiziger. mogen verteeren. De mindere geestlijken hadden gaarne de vrijheid genooten van meerdere ohafhanglijkheid van hunne geestlijke Hoofden, en van willekeuriger gezag over de zielen en gevoelens der menfehen. De koopluiden, eindlijk, fchreeuwden om vrijheid in den handel, en de fchrijvers om vrijheid van de drukpers. Elke clasfe van ingezetenen wilde dus iets afzonderlijks. Het verlichtste gedeelte des volks echter vertiond door de waare vrijheid, de ongeftoorde eigendom van zig zelve; van zijne daaden en zijne goederen; onder de eenige regeering van wijze en billijke wetten, ontworpen door volksvertegenwoordigers, vrijwillig verkooren, in zulk een getal, als evenredig ware naar dat van hen, welken zij vertegenwoordigden. De zwarigheeden die men weleer voorgewend had, ten opzigten van de wijze om de algemeene ftaaten te beroepen, verdweenen, zo dra Necker zig aan 't hoofd der Finantien bevond. Hij deed den Koning fpoedig en gemaklijk begrijpen, dat in de netelige omflan. .digheeden, waarin het Rijk zig thans bevond, de bijéénroeping der Staaten, het eenigfte geneesmiddel ware. Het Parlement van Parijs beefde voor zijne prerogativen en wilde zijn val voorkomen. Het registreerde deze bijeenkomst niet, dan onder voorwaarde, dat men dezelfde formaliteiten van 1614 zoude in acht neemen; — formaliteiten, waartegen men weleer als in- con-  'Vierhonderd Negentiende Brief. 275 l conftitutiöneel geprotefteerd had. Dit belemimerde het Gouvernement, en de Natie vatteide er een te heviger misnoegen door op; 1 terwijl zij hoe langer hoe meer de bedoelingen van het Parlement mistrouwde. De Provincie Dauphiné lag intusfchen de : fterkfte blijken van haar patriottismus aan 1 den dag. Zij verzettede zig tegen de geweld1 naarijen der Ministers, na dat haare Reprefentanten moeds genoeg hadden gehad, om, in het aanzien van het dreigendfte en verfchriklijkfte geweld, hunne vergaderingen te houj den, en het Ministerie tot de erkentenis te brengen, dat de volken het recht hebben, i om over hun eigen burgerlijk beftaan te bej fchikken, en zodanige beftuurders aan te ftellen, als zij bekwaam en getrouw oordeelen, 1 om hunne belangen te kunnen waarneemen; 1 terwijl zij zodaanige maatregels en befluiten i nam, dat zij de bewondering en het voorj beeld van geheel Vrankrijk, in het ftuk der werkzaame Vaderlandliefde, werd. De Provinciën, welken geene Staaten hadden, begeerden dezelven te hebben, volgens het zelf1 de plan van het Dauphiné ; en die ze hadden, wilden dezelven hervormd hebben, ingevols gen dezelfde rechtvaardige grondbeginzels, die i men aldaar had vastgeftteld. Alle de Regee: ringen van Bretagne, de drie orders van Ve: laij, van Languedoc, van Vivarais en de derde Staat van Provence zonden Gedeputeerden, Sa om  276 De Nieuwe Reiziger. om de uitgedrukte wenfchen des Volks voor den troon te brengen. Het Gouvernement, dat in ernst het welzijn des volks begeerde, vond zig niet weinig in 't naauw, tusfchen deeze verzoeken en befluiten der Parlementen, en haastede zig om den Oudraad der Notabelen bij een te vergaderen. De Adel van Breton, bedugt voor haare Privilegiën', protegeerde tegen deeze Vergadering der Notabelen, die niet door inftelling van de wet gefchiede, en welker Leden, niet vrijwillig verkoopen, noch met eenigen uitdruklijken last der Natie voorzien zijnde, dezelve niet konden vertegenwoordigen, en nog minder door hunne befluiten tot het een of ander verbinden. De Bretonfche Adel deed indedaad de Notabelen te veel eer aan! Men verbeeldde zig, dat zij zig zei ven gelijk zouden blijven, en dat zij in 1788 niet zouden afbreken, het geen zij in 1787 gebouwd hadden: doch men bedroog zig. De kleine listen der Hovelingen; de vooroordeelen van den hoogmoed, de bekrompen denkwijze en laage oogmerken der Leden, en het zelfbelang, verkreegen de overhand op de beginzels van eerlijkheid, op de Item des volks, der reden en der eere. De Bureau van Monfieur alleen had moed en loflijke eerzugt genoeg, om, te midden in dit legio van Ariftocraaten, zig voor den burger te verklaaren. De vrees voor het volk, meer dan de zugt tot billijkheid, deed evenwel deeze Trotsch- aarts  VlERHONDERT NEGENTIENDE BRIEF. 2?7 aarts tot ftaan komen; zij gaven in alies toe wat zij begreepen niet te kunnen veranderen, of deeden het met uitzigt, om, mild in 't kleine zijnde, des te beter het groote te kunj nen naaften en houden. Dit was echter een i eerfte ftap, welke hen verder kon brengen; i zij gevoelden zulks; vreesden voor de gevolj, gen, en ftelden alle hunne poogingen te werk, t om dezelven te voorkomen. Intusfchen de Parlementen en de Notabelen zig onledig hielden met de grondflagen der j Ariftocratie te vestigen; met te tragten .om ji het algemeen gevoel op den doolweg te bren: gen; met de ftem der Natie door hun gezag ] te verdooven, en met de weldaadige bedoelin; gen van den Koning en zijn Minister alle i hinderpaalen tegen te ftellen, — onderzogcen i de wijsgeerige fchrijvers de • waare beginzels der menfchlijke maatfchappijen. Zij betoogden, dat het weezenlijk belang van den Staat verbonden is met het geluk des volks; dat de maatfchaplijke Inftellingen nimmer nuttig kunnen weezen, zo ze niet rechtvaardig zijn; en dat zij niet rechtvaardig kunnen zijn, bijaldien ze niet gegrond worden op de natuurlijke en omegenzeglijke rechten van alle menfehen. De groote en kleine Dwinglanden, dus hevig van alle kanten aangevallen en in het helderst daglicht gefteld, verergerden hun geval, door er zig tegen te willen verzetten, ! De geleerde en overtuigende gefchrifcen waren in elks handen; bezielden allen, die ze flegts S 3 op>  078 De Nieuwe Reiziger. oppervlakkig begrijpen konden, en de woede werd een kenmerk van een befchuldigend geweeten. Het Patriottismus groeide hoe meer men het tegengaan wilde, en men zag zig genoodzaakt het te onderdrukken, om dat deszelfs voortgang, noodwendig, de ten top gevoerde grootheid der Aristocraaten moest doen ter neder ploffen. Men fchreeuwde derhalven niet weinig tegen de onbehoorlijke vrijheid der fchrijvers en de flapheid van het Gouvernement, die hunne' ftoutheid niet beteugelde, en dulde, dat men aan het volk de geheimen van het recht van den menfch en den burger dorst ontdekken. Voor de Franfchen echter was de tijd, om zelf te denken en zelf te werken, reeds gekomen ! Het Ministerij begreep derhalven, (als de zaaken der waereld genoeg kennende ,) dat het dwaasheid zou zijn, om een fterken ftroom te willen fluiten, die voorzeker allen tegenlland omverrerukken en medefleepen zou, en die, hoe meer belet of opgehouden, te grooter verwoeflingen zou aanrigten. Het ftond dus eindlijk niet langer dat geene tegen, welks voortgang het niet beletten kon. Het geen inzonderheid de bevoorrechte grooten mistroostig maakte, was, dat er, onder den zundvloed van gefchriften, waarmede Vrankrijk als overflroomd werd, geen een deeglijk opftel ten hunnen voordeele verfcheen! Er kwamen wel eenige ellendige blaadjes in 't licht  Vierhonderd NegehtièndeBrief. 479 't licht, doch niemand verkoos om er geld voor uit te geeven; men moest derhalven, daar men geen koopers kon vinden, en echter leezers begeerde, ze om niet uitdeden, aan hen, die ze aaneemen wilden. De Adel befchuldigde nu des te meer de partijdigheid 1 der Ministers; de onrechtvaardigheid van het : Publiek; en de lafhartigheid der fchrijvers, zo als zij het noemde j om dat geen derzelven de verdeediging hunner zaak wilde opvatten. Het Parlement beginnende den misflap te begrijpen, die het begaan had, met te begeeren, dat dezelfde formaliteiten van 1614, ten opzigten van de bijéénroeping der algemeene Staaten, zouden ftand grijpen, bezefte ttffens, dat het hier door de algemeene denkwijze, waarvan het zijne kragt ontleende, tegen zig ■wapende. Om deeze fout te berftellen befloot het, om de voornaamfte eifchen des volks l te voorkomen, en den Koning te verzoeken, : om zijne bewilliging te geeven, tot eene ge, lijke verdeeling der belastingen; tot de vrijheid van elk afzonderlijk Lid der Maatfchapptj, voor zo verre die met het algemeene best ftrookte; tot de vrijheid der drukpers; tot de: verancwoordlijkheid der Ministers, en de gelijkvormigheid in het zenden van Staatsgedeputeerden, enz. : Dergelijk een Vaderlandlievend belluit prees men in het Pralement, maar men werd er niet zo fterk door verrukt, als deszelfs Staatkunde zig wel voorgefteld had. Men kende de LeS 4 den  a8o De Nieuwe Reiziger. den van het Parlement en derzelver geheime bedoelingen; behalven dat de Franfchen thans niet van het Parlement, maar van den Koning en zijn Minister hun heil verwagteden! ** Deeze hoop was ook niet ijdel. Het Rapporc, door Necker uicgebragc in den Raad, (betrekliik het getal der Gedeputeerden ter Staatsvergadering, en de bepaaling omtrent de Gedeputeerden van den derden Staat,) voerde 'sMans roem en 's Volks blijdfchap ten top; terwijl alles, wat voor billijkheid en vrijheid ademde, zijne poogingen zegende en, elk in zijn kring, die tragtede te ondersteunen. Dit Rapport echter klonk als een donderflag in de ooren der bevoorrechte Grooten. Van dat tijdlhp af aan zwoeren zij den val van een Minister^ die aan de rechten van den mensch den voorrang dorst geeven boven hunne Prerogativen, en die de beledigende ftoutheid had van te durven vooronderftellen, dat vierentwintig millioenen onadelijke ftervelingen het Jighaam der Natie uitmaakten, en niet minder tot den rang der burgers behoorden, dan omtrent tweemaalhonderd duizend Edelluiden, pronkende met den tijtel van Graaven, Baronnen, Ridders, enz. en honderd en veertig Prclaaten! De toejuichingen en zegeningen des volks waren niet minder martelend voor het Ariflocratisch gehoor, en de fpijt deezer burgerhaaters werd niet gemaatigd, dan door -de ftreelende hoop, om nog eenmaal zig, op dee.  Vierhonderd Negentiende Brief. 281 deezen beftuurder van burgerlijken afkomst, te zullen wreeken, die onbefchaamd genoeg ware, om de geldmiddelen én Staatszaaken oneindig beter te verlïaan en te beftuuren, dan een Hertog of Pair van het Rijk; en die, in den kleinen omvang zijner Republikeinfche denkbeelden, de laagheid van geest bezat, om te durven beweeren, dat de grooten en magtigen niet alles zijn in een befchaafde Maat» fchappij, en dat de Regeering niet is ingefteld ten gevallen van hen die regeeren, maar ten nutte van hen, die geregeerd worden. Terwijl het Dauphiné dit Rapport in zijne registers deed opfchrijven, als een roemrijk gedenkteken zo wel voor den Vorst als voor zijn Minister, verzetteden zig de zuidlijke Provinciën tegen het verdrukkende ftelzel hunner oude regeeringswijze, en de drie Orders, veréénigd tegen de Baronnen en Bisfchoppen, verzogten den Koning, om hen, ten opzigte hunner afzonderlijke regeeringswijze, de weldaad te willen vergunnen, van die billijke en wijze Volksvertegenwoordiging, die men aan Vrankrijk voorftelde, als alleen den grondflag te moeten uitmaaken der werkzaamheeden, betreklijk de faamenroeping der Generaale Staa.ten. In Provence waren de Leenheeren dapper in de weer, om, zo al niet te zegevieren, ten minsten de eensgezindheid der goede burgerij een knak te geeven, dat voor de Ariftocratie, in dat tijdftip, reeds veel gewonpen was. S 5 Nie{  a8a De Nieuwe Reiziger. Niet minder verdriet en berouw had de Adel van Provence, van aan den derden Staat deezer Landfïreek het voordeel overgelaaten te hebben om ter Nationale Vergadering een Gedeputeerde (de Graaf de Mirabeau,) te zenden-, die, in de tegenwoordige netelige omllandigheeden, de -manlijkfte kloekmoedigheid aan alle de verëischte bekwaamheeden van een groot Redenaar paarde, en die, geduurende den loop der Staatszittingen, zig teffens ten uiterlten bekwaam toonde, zo wel om de helfche listen der tegenpartij te ontmaskeren, als om de juistgefchikfte onderwerpen voor de Raadpleegingen aan de hand te geeven. Deeze egte Vaderlander ontving de erkentenis en •eerbewijzingen , welken hij dubbel verdiende. De vrijheid heeft de grootfte verpligtingen aan hem, en de onpartijdige Nakomelingfchap zal niet ophouden, zijne nagedagtenis te zegenen. De Provinciën Bretagne, Bearn en het Dau. phiné hadden eene heilige faamenzweering aangegaan tegen het Despotismus van het Ministerij. De Aristocraaten hoopten, eenigen deezer Provinciën te zullen overhaalen, om hunne befchadigende vermogens te veréénigen tegen een Minister, die het Koningrijk met niets minder bedreigde, dan er eene vrije Conftitutie, (dat niets anders ware dan een gedugten aanval op de rechten van den Adel en de Geestlijken,) aan te zullen bezorgen. De goede Ingezetenen van Bearn lieten zig mis-  Vierhonderd Negentiende Brief. 083 misleiden, en fchreeven aan de Staaten van het Dauphiné, ten einde hen insgelijks te beweegen, om zig met hen, ter verdeediging der bevoorrechtte Grooten, te veréénigen. — Dit gefchrijf echter had een tegenövergeftelde uitwerking, en ftrekte enkel om het Patriottismus der aangezogte Provincie in een te luisterrijker daglicht te Hellen. De Koopluiden van Grenoble deeden niet minder hunne Vaderlandliefde blijken. Zij werden door de voornaamfte Kooplieden aangezogt, om met dezelven faamtefpannen en te willen bewerken, om eene afzonderlijke Deputatie voor den koophandel ter Staatsvergadering te verkrijgen; waarop zij ten antwoord gaven: dat de Leden deezer vergadering uit Gedeputeerden van het volk, en niet uit zendelingen van afzonderlijke Genoocfchappen moesten beftaan; dat derzelver voornaamfte kragt, in hunne eensgezindheid gevonden moest worden, en dat het niet anders weezen zou dan een verbreeking deezer onontbeerlijke eensgezindheid, wanneer men onder de handhaving van het algemeen belang goed kon vinden de afzonderlijke belangen te vermengen. Eenige verdeeldheeden intusfchen, die in de Provincie Bretagne plaats hadden, hadden den moed der Aristocraaten verleevendigd. ' Zij hoopten, langs allerleij wegen en door de gevloekfte middelen, de onrusten, verdeeldheeden en verwarringen onder het volk leevendig te houden en te doen toeneemen: want wanneer  2$4 De Nieuwe Reiziger; neer het hen gelukte, om de eensgezindheid en broederliefde der waare Vaderlanders te verbreeken en te verbannen, waren zij ook verzekerd van het fpel te zullen winnen. Men had elders gezien,. hoe veel voordeel de verdeeldheid der Patriotten aan de onderdrukkende Partij had toegebragt, en men had, ten minften in deeze Provincie, waar misflagen en vooröordeelen nog zo fterk den baas fpeelden, de grootfte verwagting van in deeze onwaardige poogingen ook zeer wel te zullen flaagen. Sterker bewijs, dat de bevoorrechte grooten (zo als het geval doorgaands is,) een kwaade zaak voorhadden, kon men niet vorderen, dan dat zij den toevlugt tot allerlei ftreeken en fchelmerijen namen. Moet men niet, waarde Vriendin! bijna in het vermoeden vallen, dat de grooten, de geringheid hunner eigen verdienften kennende, de zegeningen, die zij genieten, hervormen in wapenen, om er den verdiensclijken burgerftaat mede te beftrijden en. te onderdrukken? —. Hoe groot en luisterrijk zouden de Magtigen der aarde niet kunnen worden, bijaldien zij weezen wilden, die ze zo gemaklijk zijn kunnen, de weldoenders naamlijk van het menschlijk geflagt! Ik ben, enz. Marfeilk, den 4 Februari], 1790. Vier-  285 Vierhonderd Twintigste Brief. Vervolg van het Voorgaande. ITk zal het onderwerp voortzetten waar ik JL het in mijn voorigen gelaaten heb. Aldus was de gefteldheid van zaaken, toen vde Staaten van Bretagne beroepen werden te JRennes, op den 29 December 1788. Nimimer had deeze Stad zulk eenen ontzachlijken 1 toeloop van volk gezien. De Adel vergader! de aldaar in groote menigte, ten einde de i;oude Conftitutie en de wetten des Lands, (die, offchoon ten nadeele van het algeimeen, echter ten hunnen voordeele waren,) met kragt te verdeedigen. De Gedeputeerden van het volk verfaamelden er zig ook in ruiumen getalen en van alle kanten, om hunne (eifchen op de waare Volksvrijheid te doen !;gelden, en een waakzaam en beftuurend oog ite houden op de Regeeringsleden, aldaar in jihunnen naam vtrfcheenen, en op hunnen dast een item uitbrengende. De twee grootfle drijfveeren der Staatkun« idige werkzaamheeden bragten, in deeze Vergadering der Staaten, de gemoederen der beijlden Partijen niet weinig aan 't gisten, waarjivan de eene het pleit voor de wetten en oude Con-  a86 De Nieuwe Reiziger. Conftitutie, en de andere het pleit voor de waare vrijheid opvatcede. Twaalfhonderd Leden van den Adel, eene raadpleegende ftem hebbende, vervulden de Zaal der Staaten. Zij waren door een groot getal luiden van allerleij ouderdom vergezeld, die hunne eerfte hulde aan het Vaderland kwamen afleggen, en gezwooren hadden, om voor derzelver belangen te zullen fterven. Een menigte Burgers en Burgeresfen bevonden zig in de plaats, voor de Aanfchouwers gefchikt, door hunne gebaarden de Partijen aanmoedigende, welke zij toegedaan waren. Te midden echter van het gewoel en geraas , dat noodwendig zulk eene talrijke Vergadering vergezelde, waarin zulke zo zeer onderfcheiden driften elkander waren tegen overgefteld, befpeurde men fteeds dien diepen eerbied voor de wet, welke een vrij volk kenmerkt. De Aanfchouwers veroorloofden zig geene hinderende bewee^ingen, en de Adel onthield zig volftrekt van alle beleedigingen der trotschheid. Elk echter der Partijen tragtede zijne zaak door te drijven, en de zaaden tot de bitterde verdeeldheid en bloedigfte toneelen werden er geftrooid. Een befluit van den Raad fchorcede de zittingen deezer Provinciale Staaten van Bretagne, voor een tijd, op. Intusfchen wist men eenige kwaadwilligen aan de hand te krijgen om de openbaare rust te ftooren. De gemeente werd opgeftookt, en daar de Partijen met  Vierhonderd Twintigste Brief. 287 met woorden geen kans zagen, om meester van 't fpel te worden, kwam men tot daadlijkheeden, die, onder welk fchoonfchijnend voorwendzel ook gepleegd, de afgrijzing van elk eerlijk hart en de verfoeijing der Nakomelingen verdienen. Rennes dreigde in een puinhoop en bloedbad te verkeeren. Men vond raadzaam de Vergadering der Staaten van dee* ze Provincie optefchorten, tot dat de gemoederen meer bedaard zouden weezen. De ganfche gefchiedenis van Rennes in dit vreeslijk tijdperk verdiende verhaald te worden, ten einde de gevloekte listen der Aristocraaten, die hunnen val fidderende te gemoet zagen, te leeren kennen; doch onze taak duld zulks niet, behalven dat anderen dit geval reeds, naar waarde, befchreeven hebben, waar heen wij onzen leezer wijzen. Geheel Vrankrijk verwagtede nu met ongeduld de befchrijving der Algemeene Staaten en men overtuigde zig niet eerder van de oprechtheid der beloften van de Ministers, tot dat men eindlijk de vergaderingen der Bailluages aanfchouwde. Men was echter niet te vreeden over de wijze, die men in het benoemen der Gedeputeerden verkoos te houden, waarbij, de Grooten veel wonnen, en het volk zeer veel verloor. Terwijl een menigte Staatkundige fchrijvers zig hier mede onleedig hielden, beijverden de Partijen zig ten fterkften, om hunne maatregels in-  288 De Nieuwe Reiziger. ingevolgen hunne bedoelingen te neemen. Van het eene einde des Rijks tot het andere, zag men niet dan cabaleeringen en kunstnaarijen, zo wel ter formeering der Provinciale Vergaderingen, als om mede deel te krijgen aan die groote Bijéénkomst, welke het lot van eene der eerfte Natiën van de befchaafde waereld ftond te beflisfchen. Men zag thans ook, dat de Adel en de derde Staat, gelijklijk, vrij begeerden te weezen; maar men befchouwde teffens het groot verfchil, tusfchen beider begeerten. De Edelen poogden, om geene andere reden het Koninglijk gezag te verzwakken, dan om de Ariftocratie op de puinhoopen van de willekeur der Ministers te vestigen. De eenpaarige invloed op de Regeering, volgens de regels der billijkheid, kwetste hunnen hoogmoed. Zij begeerden de meesters en niet de broeders van hunne medeburgers te weezen. De Geestlijkheid hield haar gewoonen, geheimen en listigen ftap, en verraadde, juist door den nevel, die zij over haare inzigten poogde te verfpreiden, haare heillooze oogmerken. Men voorzag derhalven ten klaarden, dat het algemeen belang met de afzonderlijke zelfbelangen in een hevigen tweeftrijd ftond te geraaken, en de kragcdaadige onderfteuning, van alles wat wel dagt, zou noodig hebben; maar teffens kon men ook vooruitzien, dat de goede zaak, onder alle rangen der franfche Natie, reeds zo veel veld gewonnen had, dat men  Vierhonderd Twintigste Brief. 289 imen niet wanhoopig omtrent den eindlijken .uitflag van zaaken behoefde te weezen. De Paflementen beefden op de aannadering :eener volksvergadering, welke hun ftaatkun!dig beftaan ftond over hoop te werpen. Dat itvan Grenoble beproefde, tot tweemaalen toe* tfde vijandlijkfte poogingen tegen der Staaten éaanftaande Vergadering; maar ook, tweemaailen, werd het door de bedreigingen van het jivolk, tot ftilzwijgen en ondergefchiktheid aan «den wensch der Natie genoodzaakt. Het Parlement van Befanc,on Haagde niet gelukkiger lin zijne willekeurige handelwijze, die het de :lftoutheid had, om tegen twee en dertig achii tingswaardige leden der twee eerfte orders dier (I Provincie te bewerkftelligen; welken moeds i genoeg bezaten, om zig tegen hunne Arifto- II cratifche medebroeders aantekanten, en openI lijk te verklaaren: dat zij menfehen en bur]ï gers geweest zijnde, alvoorens zij Edelen en i Priesters waren, het van hunne heilige verpligJi ting geloofden te weezen, om de rechten van ii den mensch en burger den voorrang te geeven ii boven de Privilegiën der bevoorrechtte Groo- < ten. Een befluit van den Raad voorkwam en belettede het tijrannisch befluit, 't welk door • dit Parlement daarop genomen werd. In eenige andere Provinciën van het Rijk waren de bevoorrechtte Grooten niet minder in heimlijke en openbaare beweeging, om de 1 uitwerkzels der Vaderlandliefde, zo al niet f te voorkomen ten minften te dwarsboomen; XXXI. Deel. T waar-  öqo De Nieuwe Reiziger. waarvan zij den ondergang hunner onmaatige grootheid en fchandlijke fchraapzugt, alle oogen blikken, te gemoet zagen. Veelen der Ari» ftocraren wendeden het belanglooste Patriottismus voor, om hunne gevreesde tegenpartij te meerder afbreuk te kunnen doen, en zelve te minder gevaar van den Vaderlandlievenden ijver des volks te loopen; en hier door werden zij indedaad gedugter, dan die heerfch* zugtige Partij, welke openlijk voor de handhaaving der willekeur uitkwam, dewijl men voor de laatfte zig wagten kon, terwijl hec de eerfte gemaklijk viel, om eene menigte te misleiden. die, zo als de ondervinding leeraard, zomwijlen gaarne en gereedlijk zig bedriegen laat. Deeze volksmisleiders hadden daarenboven ook dit in hun voordeel, dat de Patriotten, een eerlijke en billijke zaak verdeedigende, flegts op eerlijke en billijke middelen verdagt waren, daar de vijanden der Burgers alles aangreepen, wat hun haatlijk gezag koa ilaande houden. Ondanks alle de onlusten en verdeeldheeden, die, geduurende de verkiezing der Gedeputeerden ter generaale Staatsvergadering, van het eene einde des Rijks tot het andere, gevoed en gevonden werden, hield de algemeene Vaderlandlievende denkwijze onverfchrokken ftand. Men begon zelfs eindlijk te begrijpen, dat het vuur van tweedragt, te midden onder het volk ontfteeken, nergens anders toe (hekte.  | Vierhonderd Twintigste Brief. 291 tte, dan om het des te beter, in 'tftuk zijner iweezenlijke belangen, te verlichten. De Aristocratie, in haare verwagting be1 droogen, en zo wel verbaasd over de eendrag1 tigheid, waarmede de vrijheidminnende burgers ite werk gingen, als over de dubbele vertegen* woórdiging van den derden Staat, ter Staats» vergadering., (iets waartegen zij reden had, lom ten allerhevigfien zig te verzetten, fchoon iizij eindlijk gedwongen was te bukken.) nam 1 bet; befluit» om de kragt van fabels en bajon1. netten tegen ..het alvermogen der Patriottifche |gevoelens over te zett.n. Dit was een over| tuigings middel, • waarmede de Tijrannen der I Volken de reden en rechtvaardigheid dikwils fen fpoedig tot zwijgen hadden gebragt. Om echter de Vertegenwoordigers des franjfchen volks met zoldaaten en kanonnen te (omringen; moest men een yoorwendzel hebiben, of eene gelukkige geleegenheid verbeiden. Schielijk had men .deezen. bij de hand. IMen verwekte, door heimlijke opflooking, :wanorders, om dezelven te kunnen beteugelen, jen men verfchrikte de burgers, om zig van nhen ,te kunnen verzekeren. |7 Wij zullen, om de helfche boosheid der "Aristocraten in het heldersc daglicht te ftelilen, de gefchiedenis van den ongelukkigen Réveillon alhier inlasfchen. Dat de waereld ;zie en weece,. welke vijanden het waren, die de lang verdrukte Franfchen zo billijk beitree,ilden als grootmoedig overwonnen hebben} T 2 U  29a De Nieuwe Reiziger, In den omrrek van de Hoofddad zijn twee wijken of Voordeden, die van Sc. Marceau naamlijk en van Sc. Ancoine, welken meest door Daglooners en Arbeiders bewoond worden. Men befchouwc aldaar een uitgeftrekc toneel van gebrek en armoede, die, volgens bet gewoon beloop, de onkunde en woestheid hebben vóorcgebragc, en dus de bewooners deezer Voordeden ten hoogden gefchikt deed Voorkomen, aan de bevoorrechtte Grooten, om 1 ze eerst als Muiters en Moorders ten toneele te voeren, en vervolgens, na aan hunne gevloekte oogmerken voldaan te hebben,, als de zodanigen drenglijk te draden. Van deeze geleegenheid bediende zig de volkhaatende Partij. Men ontwierp het plan, om deeze ligcceverleiden Hoop in eene oproerige beweeging te brengen. Men had niet anders te doen tot dit einde, dan een eerlijk Man aan hunne woede overteleveren, en een Guit te vinden, die deezen doemwaardigen taak voor zijne rekening nam. Het een en ander was fpoedig gevonden. De Abt Roij bediende zig greetig van de voorkomende geleegenheid, om eene voordeelaanbrengende misdaad te kunnen begaan; ten dien einde wikkelde hij zig in een netelig proces met den Heer Réveillon. Deeze Abt had, gelijk zo veele anderen, de loosheid in dede van de bekwaamheid ten deel ontvangen, en bediende er zig van, in den rang, die hij in de geletterde waereld voor  Vierhonderd Twintigste Briep. 293 voor ' een tijd bekleedde. Hij was Lid van verfcheiden geleerde Genootfchappen; Koninglijke Boekkeurder; Geheimfchrijver van den Graaf van Artois; fchrijv.-r, uitgeever en faamenfteller van boeken. Hij had van den Hertog van Charost brieven van aanbeveeling weeten te verkrijgen, om hem creditt te bezorgen bij den Heer Réveillon, die hem, als Papiermaaker, een menigte papier leverde, 't welk hij noolig had voor een werk, toenmaals van hem op de pers zijnde. Maar vermits deeze Abt niet voldeed aan de voorwaarden, welken hij had aangegaan, fchreef Réveillon aan den Hertog, ten einde den Geestlijken aantezetten tot de betaaling van het geleverde papter. De Hertog zond deezen brief aan den Abt: deeze fneed de handtekening van onder den brief af, en itelde er een fchuldbekentenis boven, ten zij* nen voordeele, van zesduizend livres. De Abt eerst de fchuldenaar van Réveillon zijn- I de, werd, door deeze kunstgreep, eensklaps ! zijn fchuldëisfcher. De Heer Réveillon, een eerlijk man in ai-*- ! len opzigten, die door eigen vlijt en verdienden, uit het niet der armoede tot een taamlijken rijkdom was opgeklommen, ten hoogden over deeze doorflaande valschheid van den Kerküjken verontwaardigd, riep hem voor den Rechter! Doch in flede dat de Abt aldaar verfcheen, bewerkte hij den volflagew ondergang van deezen braaven Koopman. T 3 Hij  *94 De Niïluwb Reiziger," Hij deed naamlijk het gerugt verfpreiden v dat deeze Réveillon, - om de vuigfte wanbe-1 drijven, weleer was weggejaagt van zijn geboorteplaats; dat hij de dagloonen zijner werkluiden genoegzaam tvvee derde, deeleti.-verminderd had; dat bij gezegd zou hébben., dat het flegtfte brood nog veel te goed voor het gemeen ware, en dat het zig met de geringde kóst, behoorde te vergenoegen, enz. Niets zou Réveillon gemaklijker gevallen hebben, dan zig wegens alle deeze en dergelijke .aantijgingen te rechtvaardigen; maar hier toe gunde men hem den tijd niet. De Regeering Werd door de Commisfarisfen onderligt, dat, zedert eenige dagen, een menjgte Van onbekende en flegte knaapen, in de ftad waren gekomen: doch men begeerde geen Jacht op dit berigt te flaan, om dat men begreep, dat men juist deeze verdagte luiden hgogstnoodig had. Het getal deezer omgekogte Hulpbenden groot genoeg zijnde, bragt men dezelven in, werking. Zjj fchoolden bij elkander; maakten een man van ftroo, waaraan zij den naam van Réveillon gaven, en droegen deeze beeldnis, zonder door de Justitie belet te worden s door de ftad rond. Op de Koninglijke plaats gekomen zijnde, lazen zij een zoogenaamd befluit van den derden Staat voor, bij het welk Réveillon tot den dood veroordeeld werd.Van daar verfpreidde dit gefpuis zig bij gan-> fche troepen door de ftraaten van Parijs; waar d,e fchrik hen vooruitfnelde, de winkels en huj-  Vierhonderd Twintigste Brief. 295 huizen op hunne aannadering geflooten wer1 den, en men geen de minfte voorzorgen tegen i hunne bedreigingen of balddaadigheeden verkoos te neemen. De Heer Réveillon, niet weinig ontfleld op het verneemen deezer volkswoede tegen hem, vertoefde niet aan den Luitenant der Policie om den noodigen bijftand te verzoeken: dan, de wagten hief-toe gefchikt, hadden elders hunne I bezigheid; men zond hem naar den Comman■ dant der franfche Guardes, en van daar weder naar elders. INa twintig vergeeffche aanzoeken om hulp gedaan te hebban, befloot ; hij' het gevaar, dat hem bedreigde, aftewagten. Alle deeze Afhangelingen der gewelddrij, vende Grooten beleidden echcer het ftuk zo, dat zij; den fchijn hadden, van alles ter bewaaring van de openbaare rust aantewenden. Elk verzekerde hem van fpoedige hulp, die, toen het er op aan kwam , uit een handvol ; földaaten beflond, welke een groot huis, Fa! briek, en een goede uitgeftrektheid van grond ) te bewaaren kreegen, tegen een ontzaglijk : getal van woeste Muitelingen. ° Terwijl de vallende nagt een einde maakte aan de optogten dezer domme, maar rampzalige flagtöiFers der Ariftocratie, hadden zij zig allerwegen in de -kroegen en herbergen begeeven, om zig door zuipen en ; aanhitfen. tot dê gruuwelen van den volgenden dag voortebereiden. Intusfchen lagen alle be. dienden der gerechtigheid in een öngeftoorT 4 den  s$$ Db Nieuwe Reixioer. den flaap,. zonder zig in 't allerminst te bekommeren, om van de gedegenheid gebruik te maaken, en de meestfchuldigen bij den kop te vatten, dat thans gemaklijk had kunnen gefchieden. Trouwens, dit was het plan niet. Met het aanbreeken van den dag vervoegden de Muiters zig in verfcheiden winkels; de werkluiden, het zij met of tegen dank, medevoerende, en het geld met volle handen uifideelendie. Met een ijjijk gefchreeuw begaven, zij zig naar de .wooning van den eerlijken koopman, die,.door de bevoorrechtte grooten aan de woede van dit canailje was overgelaatèn., De wagt, die zig aldaar bevond, bood eenige uuren tegenfhnd, doch was te zwak, om het geweld op . den duur afcekeeren. Het graauw maakte zig , meester van het huis van den heer Réveillon, die evei* te vooren, met zijne gade, den wijk Uit bet zelve genomen had, vermits zij het uiee dan in den uiterften nood verlieten, altoos nog rekenende op den bijftand, die men hen beloofd had. In weinig oogenblikken was de wooning en de bezitting van den braaven Man geplundert en vernield. Hn geen men met hamers en breekijzers niet vermotzelen kon, werd aan de vlammen ten prooi gegeeven. Eenigen van den woeften hoop vonden een fchielijken of geweldigen dood, aan de teugen, die zij uit zommige nesfchen deeden, welken zij voor likeuren aanzagen, en die intusfchen vergiften wa-  Vierhonderd Twintigste Brïep. «97 waren, ten gebruike van 's Mans arbeid gefchikt. Dergelijk een fchriktoneel verder te fchilderen is voor onze eeuw overtollig, die er te meermaalen de droevige befchouwing van had, Eindlijk verfcheenen de Troepen, die gefchikc waren, niet om het oproer in deszelfs) ' vernielende woede te ftuiten, want hier toe werden zij te laat afgezonden; maar om den bloedigen rol te'fpeelen, die men hen in die Volkstreurfpel had toegedagt. Zij ontvingen weldra order, om het gemeen uit elkander te drijven, en geweld met geweld te keer te gaan. Dit was zo veel als den nederfchietenden blikfem te willen ftuiten, of liever, hét was het bevelen van eene algemeene flagting.De Muitelingen, raazende van woede, of zin«loos door het veelvuldig gebruik van wijn, wapenden zig met alles, wat hen voor de hand kwam. Zij deeden hagelbuien van ftee> nen op de Militairen nederftórten, die ten langen laatsten geordonneerd werden er op in te vuuren. De wraak was verfchriklijk. Een groot aantal deezer onzalige werktuigen der ftaatzugtige Grooten fneuvelden, en dat wel op uitdruklijk bevel van hen, die zij ten dienste geftaan hadden. Dit is de eindlijke' belooning der fchamele ligtgeloovigheid, die, om haar eigen kluisters te fmeeden, het vuur uit den afgrond zou haaien. Had.men een genoegzaam aantal Militairen, ter gefchikter tijd, tegen deeze volksbewee-  *9» D« Nieuwe Reiziger. ging willen gebruiken, alle deeze onheilen zou men hébben kunnen voorkomen- — Maar dif zou niet beantwoord hebben aan het helfche oogmerk, om de ftad, ter belemmering van alle vrijheidspoogingen, met Troepen optevullen en om tusfchen de burgers en foldaten eene onverzoenlijke vijandfcbap te vestigen, als die noodwendig uit bedrijven van deezen aart moeiten gebooren worden. Het fchijnt dat de Ariftocraten voorzagen en vreesden, het geen naderhand (en dat wel meest door de middelen, wel ken men tot het tegendeel, gebruikte,) gebeurde, dat naamlijk, de Militairen een afgrijzen krijgende, om langer, als. beulen hunner medeburgers, de verdrukkende partij ten dienst te ftaan, zig errinnerden, dat zij ook Franfchen en burgers waren, en foldaten voor het Vaderland werden. De Abt Roij werd wel gevangen genomen, doch, vermits men hem niet fchuldig moest vinden, werd hij weder op vrije voeten gefield. De önfchuld en braafheid van Réveillon fchitterden elk in de oogen. Necker fchreef hem naderhand, op den eerften Juriij "1789, een vertrooftenden brief, bij welken deeze ongelukkige, van 'sKonings wege, eene rijklijke fchadevergoeding bekwam. Eenige rust, die ik nodig heb, Mevrouw! verplicht mij om hier aftebreeken en u te' verzekeren, dat ik blijve enz. Marfeilk, den 14 Februari], 1790. Einde van het Eenendertigde Deel.  BLADWIJZER. DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, in dit Eenendertigde Deel begreepen. Vierhonderd Vijfde Brief. De Provincie Bretagne. Iets van den Koning. LBladz. igging der Provincie. - - i JJJeszelfs Koophandel, oude bewooners, taal, enz. a I Befchrijving van deszelfs Hoofdftad. * 3 I Regeeringswijze van Vrankrijk. - 4 "Tijtels der Franfche Koningen. - 5 ;lRijkstekens, Wapens. - 6 'JDe Koning van Vrankrijk fterft nooit. 7 !De Krooning, omfta^dig befchreven. - 8 l Minderjaarigheid des Könings, Regentfchap. 11 :1 Hofhouding. Amptenaareri. - 12 1 Voetwasfing door den Koning op witten donderdag. - - - 13 [ De Groot kamerling en verdere Bedienden. 14 'sKonings opftaan en naar bed gaan. - (- 15 l Amptenaaren der gezondheid. - - 19 Vierhonderd Zesde Brief. Vervelg der Befchrijving van de Provincie Bretagne. ,! Befchrijving van Nantes. - - 20 J Lange bruggen. Koophandel. . - - ai 3 Zonderlinge Staatkunde van Romen. - "Laa  B L A D W IJ Z E R d e r Lugtigheid der Franfchen in 't fr.uk van Godsdienst. - 2„ Belle Isle. Gelukkige Inwoonders van 't zelve, al Gnllé Gastvrijheid. ■ „• „- Grappige bekeering van een dronkaarc. "6 Sardijne-vangst. - - - Befchrijving van Leon. Brest. - . 2Q Morlaix.. St. Malo. - - . ö0 Handel. . . ^ .'4 3 I3 a3 j.17 ö H '•' <ï W O H H 31 7 . Vierhonderd Zevende Brief. Befchrijving der Provincie Poitou, en iéts over het Franfche Toneel. Êefchrijving deezer Provincie. . . ^ Rochelle. Religie - twist. - ?1 Haven. Handel'. ... f Rochefort. Zouthandel. - _ Wijze om Zout te winnen. - ' , " 2| Belchtij'ving van Poiüers.. *? Jyiste beoordeeling van het Fransch Toneel uit een beroemd Reiziger ontleend. - og Bedenkingen deswegens. Vierhonderd Agtste Brief. Befchrijving van de Provincie Gu ij enne en Gascogne. D& berugte Tooren van Corduan. I - 43 Befchrijving der Provincie. - - 44 Bourdeaux. Haar Koophandel. . 45 Academie en Schooien aldaar. - - 46 Ranconnet, een groot geleerde; ten uit- terften rampzalig. - - - 47 Figeac. Baijonne. - - - 43 Veel Jooden aldaar. Haven. 43 Vibr-  VOORNAAMSTE ZAAKEN, IVierhonderd Negende Brief. Befchrijving chr Provincie Languedok. Bladz. Toulouze, Hoofdftad deezer Provincie. 5t iGroote Klok. De Duivel bang voor 't Klokken gelui. - JReliquien. Groote menigte van dezelven. 53 Grafvergadering. Zeldzaamheeden daar van. 54 'Zonderling geval. - * 56 Denkwijze van 't Franfche Graauw ten i opzigte van andere Godsdienstgezinden. - 57 'Nismes. Oudheden aldaar. - 59 ■ Schouwburg. Tempel van Diana. - 69 iEen fentimenteelen Tooren bezogt. r 6t JAng^tvallige ontmoeting aldaar. - °a ((Waterleiding. - " - 64 Vierhonderd Tiende Brief, Vervolg der Befchrijving van de Provincie Languedok. li Beaucaire. Aureliaanfche _ weg. - 65 !'Netheid der Romeinfche wegen. - . - 06 1 Aangenaamheid deezer Provincie. - 67 ?! Montpellier. Twee heilige meisjes. - 68 «Wandelwegen. Handel. Handwerken. - 09 ! Bereiding van het Kopergroen. - * 7° IFrontignac-wijnen. - -■ " _ ? iFrontignac. - - ■ " I Languedok. Vervolging der Proteftanten aldaai. 75 II Uitvoerig en echt berigt wegens de Gods: dienftige Vrijheid der Proteftanten; en de Kerkgefchiedenis der Hollandfche Vlugtelingen, in 1790- 1z Opper-en Nederlanguedojc. - // .Mijnen. Mineraale wateren. - "« ° \f 2, V Iï «*  BLADWIJZER der Vierhonderd Elfde Brief* Befchrijving der Provincie van Auvergne. Bladz, Oude Inwoonders daarvan. « ^ 83 De Hoofdftad Clermonr. - - - 84 Geestlijke Wijnkelders. Welgemeste Paters. 85 Abtdij van St. Alijre. - - 86 Opper - Auvergne, Mineraale bronnen. - 87 Vierhonderd Twaalfde Brief, Befchrijving der Provinciën, het Bourbonnois; Bourgondie en Champagne. Befchrijving van Bourbonnois. - 89 Moulins. Oirfprong deezer benaaming. 90 Het Vlek Bourbon 1'Archamboud. - 91 Bronnen, een foort van weerwijzers. - 92 Limoges. . 0g Befchrijving van Bourgondien. T " 94 Autun. Dion. * - - 95 Semur. Zonderlinge ligging. - - 96 Onderaardfche poelen, Grotten. Zeldzaam^ heeden. - - . Zoutbron bij Vezelaï, - , gg Vooroordeel omtrent de Champenors, - 99 ?efchrijving van Champagne. - j0\ roijes. , - , IC2 Rheuns. — Abtdij van St. Remi. - 103 Champagne-wijn. Proef of ze vervalscht is. 104 Abtdij van St, JJicafius. Derzelver aartige Toorens. - Zeer groote wijntonnen. Langres. - 106 Het graf van Sadrach, Mezach en Abednego. jp7 Grappig geval aldaar.' - V J08 Vier-  i VOORNAAMSTE ZAAREN. ^Vierhonderd Dertiende Brief. Befchrijving der Provinciën Lotharingen; Franche Qomtè, en het Dauphiné, Bladz. Nancij. Zoutketen van Rozieres. - 110 .1 Uitvinding om meerder Zout te winnen. in '5 Franche Comté, Befancon. - *■ 112 il Geboorteplaats van Granvelle. - 113 jDole. Salins. - - - 114 [ Akelige grotten. Zoutbronnen aldaar. 115 [ Republiek van Zoutmagazijnen. * 116 f Steenöntbindende wateren. - - 117 i Het Dauphiné. Tijtel van Dauphin. - nS I Grenoble. Het nut van goede wandelingen. 119 I Briancon. Vienne. - - 120 l De ftad Oranje. Het huis van Oranje. 121 ii Vrugtbaarheid van het Dauphiné. - laSS I De zeven wonderen van het Dauphiné. 123 ; Gelukkige Inwoonders van het zelve. - 124 Vierhonderd Veertiende Brief. Befchrijving der Provincie Provence. Het einde der Reizen van den Schrijver. Vrugtbaarheid en onvrugtbaarheid. - 125 Groot verfchil van lugtgeftel. - - 126 Aangenaam winterzaizoen. Bergen. - 127 De Hermiet van goeden wijn voorzien. ia8 Vijgeboomen. De ftad Aix. - 129 Arles. Weleer een tweede Romen. - 130 Het nootlottig Altaar. » - I3Ï Amphitheater. Standbeeld van Venus, - $32 Elijfeefche Velden. - - 134 Graven van Heidenen en Christenen, - 135 Beroemde Obelisk. Deszelfe oprigting. 136 Oude graftomben. Gevaarlijk fchouwfpel. J37 Toulon. Deszelfs fterkte. Arfenaal, 139 V 3 VïK*«  BLADWIJZER BER Vierhonderd Vijftiende Brief. Vervolg der Gefchiedenis van Frankrijk. Hendrik de derde. Zijn flegt cara&er. ^ De heilige Ligue. I - _* Gevolgen daarvan. - _ jTj Vernederende Vreedesvoonyaarden voor de Franfche Proteftanten. - . 14„. De Oorlog der drie Hendrikken. - I4i Leer der Sorbonne. Dood van Condé. iM Hendrik de Derde verlaat Parijs. - 146 De Guife en zijn Broeder vermoord, 147 Parijs belegerd. - . j g Hendrik de Derde verraaderlijk vermoord. 14.0 Hendrik de Vierde. - , j — Zijne bedrijven. Heldenmoed. - i5I Zijne Grootmoedigheid. - - 152 Rouan belegerd. - . Yslijke burgerkrijg in Vrankrijk. - 154 Hendrik word Roomschcatholi/k. - 155 Aamlagen op zijn leeven. Geldgebrek. 156 Ediét van Nantes. Vreede met Spanje. 157 Biron. Zijne faamenzweering tegen Hendrik. 158 Geluk van Hendrik. Zijn minnedrift. 159 Zijne wijsheid en rechtvaardigheid. - 160 Hij word vermoord door Ravaillac - 161 Vierhonderd Zestiende Brief. Vervolg van het Voorgaande. Lodewijk de Dertiende. - - 163 Voorboden van den burgeroorlog^, - - 164 Condé fchuldig verklaard. - - 165 Verfcheiden Prinfen neemen de wapens op. 166 Oorlog. Vreede met de Proteftanten. - 169 Richelieu. - - - 170 Oorlog met Engeland. - - 171 Ro-  IvOORNAANSTE ZAAKÈN. Bladz. i Rochelle vernedert en de Proteftanten in Lauguedok verdelgd. - - 17* ^Oorlog niet den Keizer en Spanje. - 177 \' Trotschheld van Richelieu. - 178 1 Zijn dood, - 179 ' Mazarin. Lodewijk de Veertiende. - 180 'Geweldig oproer tegens Mazarin. - 184 l Stilling der onlusten. - - 186 Vierhonderd Zeventiende Brief. Vervolg en Slot van het voorgaande en der Franfche Gefchiedenis. De Pijreneefche Vreede. - - 189 Lodewijk regeert zelf. - - I90 Carafter var, deezen Vorst. - - 193 Voltaires fchets van Lodewijk. - 198 Vrankrijk fluit een twinrigjaarig beftand. 200 Colbert. Zijne bekwaamheid. Zijn dood4 201 Verfchil met den Paus. - - 203 Plan om het Proteftantendom uirteroeïen. 204 Verfoeilijke kunstgreepen om de Protestanten te bekeeren. - - 206 Wreedheeden.daarbij gepaard gaande. 207 De Dragonade. - . - - 208 Getuigenis van den Abt Millot. , - 209 Te Savoien drieduizend Protestanten ora- gebragt. - , - - aio Gedugte vijanden van Lodewijk. - 211 Rijswijkfche Yreede. - - 213 Nieuwe Oorlog. Ongelukkig voor Vrankrijk. 216 Vrede te Utrecht geflooten. - ai£ Lodewijks berouw. Zijn dood. - 219 Lodewijk de Vijftiende. - - 220 Quadruple Alliantie. - - - 22a Geweldige Pest. - - - 223 Oorlog en Vreede. - 22^ Befluit van dit werk tot dus- verre. - 231 isfc -%w\IVv,^d wfc '.'^AN-  BLADWIJZER enz. AANHANGZEL. Vierhonderd Agttiende Brief. Vervolg der Franfche Gefchiedenis tot op'den tegenwoordigen tijd. Inleiding van den Schrijver. - - ^'ató Lodewijk den Zestiende. - t Oorlog tusfchen Vrankrijk en Engeland. 270 Staatkundige befchouwing van Vrankrijks toeftand. - . „ Wijsgeeren van Vrankrijk. _ *° Aanleidingen tot eene Revolutie. - 21, Lodewijk herfleld de gebannen Overheeden. lik Necker. Zijn Plan. - . *g Vervolging tegen hem. Zijn vertrek. - Ö50 Vierhonderd Negentiende Brief. Vervolg der tegenwoordige Franfche Gefchiedenis. Opvolgers van Necker. - _ 2<.j De Parlementen in ongenade van 'tVolk, 061 Ontdekking van een groot geheim van hét Despotismus. Gevolgén daarvan. - 2<5i Ediften van den 8 Mei 1788. - - 26j. Volksfeest. Opftand. - * 2Óg" De dwinglandij der Ministers. - - $i\ Wederkomst van Necker. - • . Onderfcheiden denkbeelden van Vrijheid. 07* Tegenftand tegen de bijeenroeping der Staaten. ifè Wijsgeerige Schrijvers, der Vrijheid bevorderlijk. - 2_g Rapport van Necker. - _ - 280 Vierhonderd TwintigsteBrief. Vervolg van het voorgaande. Befchrijving der Staaten van Bretagne. 285 Begeerte naar een befchrijving der Algemeene Staaten. - 287 Gefchiedenis van den ongelukkigen Réveillon. 291 Einde van den Bladwijzer van het Eenendertigde Deel.