D E NIEUWE ÈtEISIGER; O F BESCHRIJVING VAN DE OUDE en NIEUWE WEETLELDT. Uit het Fransch. TWEEËNDERTIGSTE DEEL, Behelzende Frankrijk. Te DORDRECHT, Bij ABRAHAM BLUSSE en ZOON, W   D E NIEUWE REIZIGER. Vierhonderd Eenentwintigste Brief. Vervolg van het Voorige, Met lust, Mevrouw.' hervat Ik den draad van mijnen laacften brief weder op. Na 't vertoon van verfcheiden toneelen, die de fchrik in de Hoofdftad leevendig hielden, verfcheen eindlijk de dag, die ter opening van de Vergadering der Algemeene Staaten was aangekondigd. Dit was een dag van vreugde voor geheel Vrankrijk, die denzelven vierde, als den eerften van de vrijheid en hec geluk der burgers. Volgens gebruik begon men met een Godsdienstige plegdgheid. De Vertegenwoordigers van het eerfte volk van Europa, voorgegaan door de bedienaars van den Altaar, en gevolgd door hunnen Koning, begaven zig naar den Tempel des Heeren, onder het geleide van een ontzaglijken toevloed van volk, dat niet ophield zijne XXXIL Desk A. hart-  a De Nieuwe Reiziger. hartlijke wenfchen, voor het welflaagen hunner poogingen, uitteboezemen. De verfchillende kleederdragt der drie orders vergroottede de pragt van deeze zeldzaame vertooning. De waare beminnaars der vrijheid echter befchouden met weerzin den rijken tooi., waarmede de hoogmoedige Adel zig eerder bedekt dan verfierd had. Het volk over 't algemeen fcheen meer getroffen te wezen, door het groove kleed en het bruine vel van een Bretonfchen boer, mede ter ftaatsvergadering afgevaardigd, dan door de rijkgeborduurde mantels en de wapperende panasfen, die de blanke aangezigten der Edelluiden befchaduuwden. Waartoe, (vroegen zij, die een recht bezef hadden van de groote zaak, welke te verrigten ftond:) dient al dit borduursel, deeze kanten en die pluimen? Dit alles ftrekt minder tot fieraad, dan wel tot tekenen van onderfcheid of leuzen van partijfchap! Zijn dit gasten, die op een bal genoodigd zijn, of zijn het de algemeene ftaaten tot heil des volks bij een geroepen? Is het over 't ftuk der nieuwe modes, of over het lot der Franfchen, dat zij voornemens zijn beflisfehing te doen? Is dit het wetgeevend lighaam van den Staat, en zijn deszelfs leeden dan aan de grilligheid van een Ceremoniemeester onderworpen? Weet de Adel zig dan niet anders te onderfcheiden, — zig niet anders boven hèt gros der overige ftervelingen te verheffen, dan door een fraaie pluim, of een van goud fchitterend ge-  Vierhonderd Eenentwintigste Brief. 3 gewaad? Hoe armhartig zijn dan deszelfs verdienden niet! enz. Men merkte ook op, in deeze godsdienftige marsch, dat de eerde Prins van den bloede zig in 't geheel niet van zijne Medegedeputeerden tragtede te onderfcheiden, maar hen in alles gelijk was, terwijl de Bisfchoppen blijkbaar bezorgd toonden te zijn, om zig fiiec onder de geestlijken van een lager rang te vermengen. De hoogmoed der Kerkiijken bezette zekerlijk het gevaar haarer aanftaande vernedering niet. Zij rekende misfchien nog op de almagt, die zij, van ouds, op de zielen der menfchen bezat; terwijl zij vergat, dat de Franfchen de oogen geopend hadden, om zig niet meer door de droomerijen der kloostercellen of de beüzelingen van den Altaar te laaten Verleiden en bederven. Den 5 Mei 1789 was een tijdftip, dat geen waar franschman immer uit zijn geheugen zal verliezen! Dit was de dag, waarop men, na een tusfchenreeks van honderd vijfenzeventig jaaren, eindlijk de bijéénkomst der Algemeene Staaten, naar welke de Natie zo zeer gereikhalsd had, mogt aanfchouwen, en waarvan men zig alles goeds beloofde en belooven kon. Het oogmerk en de voorgeftelde loopbaan der werkzaatnheeden deezer Staatsvergadering, vinden wij met weinige doch genoegzaame woorden, in de aanfpraak, waarmede de Koning de Vertegenwoordigers des franfchen volks aanfprak: wij zullen ze hier bijvoegen. A a „ Mij-  4 De Nieuwe Reiziger» „ Mijne Heereh! dus lier. de Vórst zig hooren: de dag, waar naar mijn hart zederc geruimen tijd verlangd beeft, is dan eindlijk gekomen. Ik zie mij thans omringd, door de Vertegenwoordigers van een volk, over 'c welk ik de eere heb te gebieden." ,, Een groot tijdvak is er verloopen, zedert het houden der laatfte Algemeene Staatsvergadering; en offehoon de 'bijéénroeping deezer Vergaderingen in onbruik fcheen geraakt te zijn, heb ik niet geaarzeld om eene gewoonte te herftellen, waarvan het Rijk nieuwe kragten kan ontleenen, en die aan de Natie een nieuwe bron van geluk kan openen." „ De fchulden van den Staat, reeds aanxnerklijk hoog bij mijne komst tot den troon, zijn nog vermeerderd onder mijne regeering. Eene kostbaare, maar tot onze eer gevoerde oorlog was er de oorzaak van. Verhooging van belastingen moest het noodzaaklijk gevolg weezen, en het was hierdoor, dat de ongelijke verdeeling der fchattingen ook des te gevoeliger werden.'* „ Eene algemeene ongerustheid, eene te vergedreeven begeerte naar verandering heeft zig van aller harten meester gemaakt, en zal op het bederf der algemeene denkwijze uitloopen, wanneer men zig niet haaste, om dezelve, door verflandige en bedaarde raadgeevingen, te bepaalen." „ Het is in dit vertrouwen, Mijne Heeren! dat ik u heb doen faamkomen, en ik zie, met  Vierhonderd Eenentwintigste Brief. 5 met aandoening, dat mijne verwagting reeds is vervuld geworden, in zo verre, als de twee eerfte ordens wel eene opöffeiïng van verfcheiden hunner voordeelige privilegiën heb* ben willen doen. De hoop, welke ik heb opgevat, dat alle de ordens gefaamlijk zig zullen veréénigen en ten algemeenen nutte van den Staat medewerken, zal niet bedroogen uitkomen." „ Reeds heb ik de uitgaven op eene aanmerklijke wijze bekort. Ten deezen opzigten echter zult gij mij nieuwe denkbeelden voor oogen ftellen, die ik met greetigheid ontvangen zal. In weerwil evenwel der hulpmiddelen, die de hoogfte bezuiniging aan de hand kan geeven, vrees ik mijne onderdaanen niet indiervoegen te zullen kunnen verligten als ik wel begeerde. Ik zal u den juisten ftaat der geldmiddelen onder den aandagt brengen, en wannear gij dezelve onderzogt zult hebben, houd ik mij verzekerd, dat gij mij de kragtdaadigfte middelen aan de hand zult geeven, om er een vaste order in te brengen, en om het algemeen crediet te bevestigen. Dit groote en heilzaame werk, waardoor het geluk van het Rijk van binnen, en zijn aanzien van buiten verzekerd zal worden, zal het weezen-, lijkc uwer bezigheeden uitmaaken." „ De gemoederen zijn aan 't gisten: maar eene vergadering der Vertegenwoordigers van het volk, zal ongetwijffeld niet anders gehoor geeven, dan aan de -liem der wijsheid en voor-. A 3 Zig-  6 De Nieuwe Reiziger, zigtigheid! Gij zelve weet, Mijne Heeren! hoe menigmaalen men van dezelven, in verfcheiden geleegenheeden, is afgeweeken! De geest echter, die in uwe raadpleegingen zal heerfchen, zal beantwoorden aan de waate gevoelens eener edelmoedige Natie, welks liefde voor hunne Koningen fleeds haar onderfcheidend carafter heeft uitgemaakt. Van alle andere errinneringen zal ik mij onthouden." Ik ken het gezag en de magt van een billijk Vorst te midden van een getrouw volk, dat ten allen tijden gehegt was aan de Monarchale grondbeginzels! Deezen toch hebben fteeds de glorie en Iuifter van 'Vrankrijk uitgemaakt! Ik moet er de handhaver van weezen, en zulks zal ik bettendig zijn." „ Alles wat men verwagten kan van de tederfte deelneeming in den algemeenen welvaart; alles wat men vorderen kan van een Souverein, van den eerften vriend des volks-, kunt en moet gij van mijne denkwijze hoopen," „ Eindlijk, Mijne Heeren! — Mogt eene gelukkige eenftemmigheid in deeze Vergadering heerfchen! Mogt, voor den voorfpoed en het geluk van dit Rijk, dit Tijdperk voor altoos gedenkwaardig worden! Dit is de wensch van mijn hart! Dit is de vuurigfte mijner begeerten! Dit is de belooning, die ik, voor de oprechtheid mijner bedoelingen en de liefde tot mijn volk, verwagten durf." enz. Hoe zeer echter de zaak der geldmiddelen ten hoofdonderwerp der Staatsverrigtingen moest  VlERHONDERT EENENTWINTIGSTE BRIEF, f moest verftrekken; hoé ten uitterften noodzaak» lijk het ware, dat die ftuk met allen ijver en fpoed werd afgehandeld, en welke inlichtingen de Heer Necker dienaangaande reeds in zijn aanfpraak mogt gegeeven hebben, —• was het echter de rijkdom of. bezorging van den gemeenen fchatkist niet, die de bekommering der Natie aan den gang hield. Het was de Vrijheid, die ten onderwerp der algemeene bemoeijingen ftrekte. De franfchen hadden meer openhartigheid en vrijmoedigheid in de burgergezinde Ministers verwagt en begeerd! Zij hadden wel gewenscht dat den Koning, inde tegenwoordigheid der Natie, Kroon en Schep, ter had afgelegd, om ze uit de handen des volks weder te ontvangen. In deeze oogenblikken van geestvervoering dagt men niet aan de vooröordeelen der Monarchie! — Errinnerde men zig de netelige gefteldheid van zaaken niet, waarin de Dirëclxur generaal der geldmiddelen zig bevond! Was deeze eerlijke ftaatsman niet blootgefteld aan al de woede der Hofönweeren? aan den haat der grooten? aan den naarijver en nijd zijner Collega's? Moest hij zijne pligten, die hij aan het volk, en die hij aan den Koning verfchuldigd was, niet met de alleruitterfte omzigtigheid faamenpaaren? Moest hij niet aan den eenen kant wat toegeeven, om aan den anderen kant te winnen? Met een woord, moest hij niet al het goede doen dat in zijn vermoogen was en zig ten zorgvuldigfle voor al het kwaade A 4 wag»  & De Nieuwe Reiniger. wagten, dat een eenige voorbaarige Map het ganfche volk op den hals kon haaien? — Necker voldeed in zijn kring, en in zijne omftandigheden. Eén kon echter niet alles doen, en de glorie der volkomen zegenpraal voor de vrijheid was voor andere oogenblikken befpaard. Niettegenftaande men de Vergadering der Algemeene Staaten wel op den 5 Mei geopend had, liep het echter eenige wéeken aan, alvoorens zij, ftaatsgewfjze, foaare wer» kingen in order verrigten kon. De reden daar van was het verfchil, het welk tusfchen de drie Ordens ontdond, of men naamlijk de ftemmen zou opneemen bij Ordens of bij Hoofden. Dit veroorzaakte niet weinig woeling, verwarring en verbittering, waar onder de Aridocraaten ten fterkften fpookten, ten einde eene Vergadering, waarvan zij alles te vreezen hadden, geheel uit elkander te werken ; ten minden, derzelver verrigtingen zo zeer te belemmeren en te dwarsboomen als maar mooglijk was. Van wegens den Koning werden wel alle poogingen aangewend om eene bemiddeling daar te dellen, doch, daar .men met Geestlijken en Edelen te doen had, werd alles vrugtloos bevonden. De gedeputeerden van den derden Staat, de waardigheid bezetTende, die zij niet flegts beneffens, maar zelf boven die clasfen van menfchen bezaten, welken of geloften gedaan hadden van de waereld en haare grootheid te zullen verzaad  Vierhonderd Eenentwintigste Brte*. £ zaaken; of die geen andere verdienden konden bijbrengen, dan de naamen en wapen-' fchilden van voorzaaten, dié men adelijk genoemd had, om dat zij de tijrannen der ftervelingen het getrouwst gediend hadden, namen een befluit hunner waardig, hier op hoofdzaaklijk uitkomende: ,, Dat, dewijl de gedeputeerden van den Adel, door hun arrest, nopens de opening van Conciliatie, van 'sKonings Commislarisfen voorgeflagen, de aanneeming derzelve, waartoe zij in het eerst geneegen fcheenen, genoegzaam geheel weder introkken; de gemeenten (de leden van den derden Staat,) van oordeel zijn, dat het volftrekt onnut is, zig langer daar mede op te houden, na dat eene der Concilieeren de partijen dezelve verworpen heeft: dat zij, meenende het onverantwoordlijk voor de Natie te zijn, de bevoorrechte Ordens langer werkloos intewagten, oordeelen het de pligt van alle de verteegenwoordigers der Natie te weezen, om zonder uitftel, daadlijk te vergaderen, en aan het oogmerk hunner zending te voldoen; maar dat zij zulks niet kunnen in 't werk (lellen, zonder bij de gedeputeerden van de Geestlijkheid en den Adel, die tot nog toe weigeragtig bleeven, om zig, ftaatsgewijze, met den Derden Staat te veréénigen, vooraf nog eene laatfte uitnoodiging, met de fterkfte drangredenen daartoe, te doen: — dat zij door Gedeputeerde» dezelve zouden doen voorleeA § zen,  io De Nieuwe Reiziger. zen, en er Copie van overgeeven, in de vol. gende bewoordingen vervat." „ IVJijne Heeren.' wij zijn door de Gede» puteerden der gemeenten van Vrankrijk gelast, U te herrinneren, dat zij de voldoening aan de verpligting, aan alle de Vertegenwoordi. gers der Natie opgelegd, niet langer kunnen uitftellen. 't Is zekerlijk tijd, dat zij, die voor deeze qualkeit uitkomen, door eene algemeene wettiging hunner volmagten erkend worden, en eindlijk eens met het Nationaal belang, het welk alleen, met uitfluitifig van alle andere bijzondere belangen, het groot doelwit van alle de Vertegenwoordigers zijn moet, zig bezig hquden. Ingevolgen van dien en in de noodzaaklijkheid, waarin de Vertegenwoordigers der Natie zig bevinden, om, zonder uitftel, aan het werk te gaan, dringen de Gedeputeerden dei gemeenten, U, Mijne Heeren! op nieuw aan, en hun pligt vordert van hun, U, zo wel hoofd voor hoofd, als faamgenoomen, voor de laatftemaal te noodigen, om in de zaal der Staaten te komen, ten einde de algemeene wettige erkentenis der volmagten bijtewoonen, daartoe mede te werken, en U, gelijk zij, daaraan te onderwerpen. Wij zijn tefFens gelast U te verwittigen, dat de algemeene oproeping, van alle de Bailiuages op dien dag gefchieden zal, en dat men, zo gij in gebreken blijft U aantebieden, zal voortgaan, zo wel in afweezenheid als in tegenwoordigheid der bevoorrechtte ordens." De  Vierhonderd Eenentwintigste Brief, ii De Geestlijkheid en Adel echter bekreunden ijrig aan deeze uicnoodiging weinig, en blee. tven, door daaden, toonen, dat het hen niet igelustede, om, ter behoorlijker plaats, zig tmet den Derden Staat te veréénigen, ten einide gofaamlijk de Gedeputeerden, of Vertegen-. iWoordigers van het franfche volk, uittemaaken. De Derde Staat eindlijk, ziende dat het i haar zaak werd om handen aan 't werk te (laan, ontfloot de Staatsvergadering op den 15 Junij, en hield zig in die zitting bezig ; met het gewigtig onderwerp, om haar beftaan j,te vestigen, en er de noodige inrigting aanteligeeven. Men weet, dat zij bekend ftond onder jlden naam van Nationale Asfembleé. (*) In weerwil van verfcheiden tegenwerkingen en de laagen haarer veelvermoogende vijanden, zag de Vergadering evenwel, van tijd tot tijd, %o wel eenige leden van den Adel als der geestlijken tot zig komen, om een broederlijk laandeel in haare Staatsbezigheeden te neemen^ iS die de harten der franfchen hoe langer hoe )imeer in een Patriottisch vuur deeden ont* «gloeien, en waarvoor zij ook de erkentlijke j hulde van aanzienlijke Genootfchappen ontyying! — Men (*) Zij, die een breedvoerig en naauwkeurig verijiaal van de Handelingen en Lotgevallen deezer Volks-', jtvergadering begeeren, wijzen wij tot het werk, getijij teld: Handelingen -van de Nationale Vergadering in \Vrankrijk. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zooi», «it. toekomen.  is De Nieuwe Reiziger. Men had echter niet te verwagten, dat de Ariftocraaten den moed verlooren zouden geeven. Ten allen tijden waren zij (louter onderneemers en doordrijvers, dan de goede volkspartij. En geen wonder! Zij bezaten (leeds alle de driften, die men aan de hei toekend; vooral de zugt, om, wanneer zij verlooren tnoeften gaan, de ganfche waereld in hunnen val mede te fleepen! — Eene tegenovergeftelde begeerte bezielt den waaren Vaderlander. Deszelfs hoofdbedoeling is de behoudenis en het geluk van zijne Medeburgers! Hij bemint zelf zijne vijanden, en (lelt zig Hem ten voorbeeld, die, aan het kruis genageld, om vergiffenis voor zijne beulen fmeekte. Bijaldien het moedig gedrag der Nationale Vergadering de bevoorrechtte Grooten en ondeugende Ministers verbaasde, het deed daarom deeze gepriviligeerden van hun verwoeftend Plan niet afzien; 't fcheen zelf of het gevaar, dat hen bedreigde, hen meer vernuft en moed bijzettede, om de gevloektfte listen te bedenken en uittevoeren. Op den 19 Junij 1789 beflooten de Edelen, die over de vestiging der Staaten Gene-* raai niet weinig in 't naauw waren, om een adres aan den Koning temaaken, behelzende: eenige dankbetuigingen aan zijn Majefleit; de Rechtvaardiging van den Adel, en een aanklagte wegens het gehouden gedrag van den Derden Staat, thans de Staaten uitmaakende. TefFens namen de Ariftocraten het heimlijk be- 11 uk,'  Vierhonderd Eenentwintigste Buieè. 13 Muit, om den Map te doen, die hen alleen al9 ibeflisfchende voorkwam, en waartoe zig thansleene fchoone geleegenheid opdeed, de misleiIding naamlijk van den Koning. Het Hof bevond zig te Marlij; de Heer 'Necker was geroepen bij het fterfbed zijner ifchoonzuster; de Koning, wiens hart braaf imaar zwak is, bleef dus ten prooi van alle 1de ftrikken, welken men zijne eerlijkheid en ügoed vertrouwen fpande. Men hield veelvuldige onwettige vergaderingen van geestlijken, idie, door hunne Godsdienftige bezweeringen, «den besten der Vorften belaazen, en hem tot lHappen wisten te dringen, waar van de gevolgen niet te overzien waren. Op den 20 Junij werd eene Koninglijke Jlzitting in de Vergadering der Staaten Generaal {aangekondigd. Onder voorwendzel, van daar4 toe de noodige toebereidzelen in de zaal, [waarin men gewoon was te vergaderen, te jtmaaken, werd dezelve met zoldaaten bezet, en Iden toegang aan de leden der Vergadering geweigerd. Dit was een beleediging aan de ([Vertegenwoordigers der Natie toegebragt, wel:ike van elders dan uit den boezem des Kohnings haaren oorfprong nam. Men leerde, nmet verbaazing, uit deeze gebeurtenis, dat de [vijanden des Vaderlands op nieuw zig ten llftrijde gordeden, en dat zij reeds den Koning tin hun heilloos belang hadden weeten over» Itehaalen. De  14 De Nieuv/e ReiZiOeü. De Vergadering gedroeg zig haarer waardig 4 en begrijpende dat de plaats niets tot het weezenlijke der zaak deed, vervoegde zij zig naar elders, waar zij haare zittingen, die men poogde aftebreeken, met dezelfde omzigtigheid en wijsheid voortzettede, als voorheen. Het geen, te Verfailles, de Vergadering I der algemeene Staaten wedervoer, maakte een i groote beweeging onder het volk te Parijs. Een brief van Necker zelf was ontoereikende om de gistende gemoederen tot bedaaren te brengen. De aanftaande Koninglijke zitting vooral baarde eene verflaagenheid en onrust, die maar al te wel gegrond waren; men befchouwde dezelve als nieuwe aanflagen, en listige ontwerpen, de Volks - vrijheid ten doel hebbende. Uit deeze angftige gefteldheid der goede gemeente, hoe onvoordeelig zij ook voor de goede zaak voorko* men mogt, konden de Ariftocraaten evenwel dit, ter hunner fiddering, leeren, dat de vrijheid niet door weinige, maar door genoegzaam alle de bewooners van de Hoofd"ftad van Vrankrijk, werd voorgeftaan. De dag, dat de Koninglijke zitting ftond plaats te grijpen, was de vertooning van het willekeurig gezag. Een groot aantal militairen omringde de vergaderplaats der Algemeene Staaten. Men floot alle toegangen derwaards, en fcheen op niets minder bedagt te weezen, dan om allerwegen een diepen fchrik aan de weldenkeaden inteboezemen. De twee  Vierhonderd Esnenwintigste Brief.^' 15 twee bevoorrechtte ordens hadden reeds zitting genomen, toen men de Nationale Vergadering nog een uur elders liet wagtèn. Zij begeerde zig deswegens aan den Koning te beklaagen, doch derzelver grootmoedigheid verdroeg ook dtze laage: 'blijk der wraakgierigheid van 'sLands vijanden. Eindlijk: werden aan de leden der Volksvergadering de deuren ontflooten; doch het binnentreeden werd volftrekt aan het volk geweigerd en verbooden De Koning verfcheen, en eétt diep ftilzwijgen heerschte in de ganfche bijéénkomst. De troon was aan het einde der zaal opgerigt. Aan de regtezijde bevond zig de Geestlijkheid, aan de linke, de Adel. De Leden der Nationaale Vergadering fchaarden zig in twee rijen, langs de zijden naar hec midden van de zaal. De Ministers waren rondom een tafel gezeten, aan welken eene zetel ledig ftond. Dit was de plaats van i-Necker. De geheele toeftel was pragtig en Vorstlijk, — maar het geen het eerlijk gedeelte deezer groote Vergadering het meest aandeed, was, dat de plaats van den geliefden Minister niet door hem vervuld werd. De aanfpraaken van den Koning, en de Verklaaringen van zijnen wegen gedaan, waren een verbaazend mengel moes van verftandige en volkslievende gevoelens, en willekeurige, Staatzugtige ftelregels; van liefde tot het algemeene welzjjn, de goede order en  i6 De Nieuwe Reiziger, en de wetten, en van meesteragtige uitdruk* kingen en bepaalingen, die men duidlijk hoo. ren kon, dat door de kwaade Ministers dert Vorst in den mond waren gelegd geworden. De Koning betuigde zijn leedweezen over de verdeeldheeden, die tusfchen de drie ordens ftand greepen. Hij verwagtede van de Bevoorrechtten, dat zij de eerfte zouden weezen, om voorflagen van bemiddeling te doen. Hij begeerde, dat de Vergadering zig in drie Kamers zou verdeelen, en volgens de Ordens ttemmen. Iets dat door de flegte partij ten fterksten begeert werd, om dat zij dan meester der Staatsverrigtingen zou zijn, daar dé ftemming bij Hoofden altoos de Vertegenwoordigers van de Natie zou doen zegepraalen. De Koning bezigde ook deeze zonderlinge uitdrukking. Ik heb «, Mijne Heeren! ook de verfcheiden weldaaden, die ik aan mijn volk toegedaan héb., onder het oog willen brengen! Even als of het genot van onbetwistbaars Volksrechten onder de koninglijke weldaadcn behoorde; even als of de uitvoerende magt over de wetten zelf eene onbepaalde befchikking had, en als of de vertegenwoordigers van het Volk flegts eene Vergadering van enkele Notabelen hadden uitgemaakt. Daar bij kwam, dat men, in de aanfpraaken of verklaaringen, niets vastftelde van het geen door de natie volftrekt begeerd werd, en zonder bet welke te verkrijgen, zij te veel ftaj>~  Vierhonderd Eenentwintigste Brief. 17 {flappen gedaan had, om zig gerust te kun1 nen houden. Het ware weinig geweest, het welgezinde hart van den Vorst tegen het belang van zijn volk opteftooken, en hem zoo fnood te bedriegen ten opzigten van de middelen, om hec 1 algemeen welzijn te bevorderen. De Arifto1 craaten, waarmede hij raadpleegde, hadden kook de domheid gebruikt, om nog verfcheihden artikels bij zijne verklaaringen te voegen, en hem wenfchen te doen uiten, welken de zijnen niet waren! — Maar al waren dit de j eigen begeerten van den Koning geweest, 1 fmart, zig in een doolhof ingewikkeld, waar jalle uitwegen hem niet dan het verderf van ? zijn volk of zijn eigen ondergang hem voor toogen (lelden. De Raadsvergaderingen, welIken hij bijwoonde, waren menigvuldig, doch (er werd niets in dezelven afgedaan. Het jgefprek, dat hij met den Hertog van Luxem- bourg hield, verdient onze opmerking Men Akan er zo wel den Hoveling als den Vorst auit leezen! Iets, dat onontbeerlijk in deeze ionze gefchiedenis is. Mijn Heer! zei de Koning tegen den Her* :tog: ik verwagt van de getrouwheid en de .verkleefdheid der Order (waarvan gij Prefi.: dent zijt,) aan mijn Perzoon, dat zij zig met I de twee Ordens zal veréénigen! Sire! was het antwoord: de Adel zal (leeds Ide blijken afleggen haarer bereidwilligheid om I uwe Majefteit te behaagen! Maar ik durf zegI gen, dat zij van deeze haare dienstvaardigheid j nimmer een doorflaander blijkbewijs gegeeven heeft, dan bij deeze geleegenheid: want het is niet haar eigen zaak, die zij thans verdee,:digt, maar het is de zaak van de Kroon! De zaak van de Kroon? vroeg de goede I Koning met verwondering. Ja! Sire! hernam de Hertog: de zaak van de Kroon. De Adel heeft niets te verliezen i bij de verééniging, welke uwe Majefteit bet geert. — Verdienden en glorie, zedert een ii reeks van eeuwen verworven en van geflagt 1 tot geflagt bezeten; de onnoemlijke rijkdommen,  a8 De Nieuwe Reiziger. men; bekwaamheeden en deugden van vee}e baarer leden; verzekeren haar van al den inyloed, op welken zij naarijverig zou kunnen weezen, in de Staaten vergadering. En ik ben ten vollen overtuigt, dat zij aldaar, met de hoogde blijdfchap en eerbied, zal ontvangen worden! — Maar heeft men uwe Majefteit de gevolgen wel onder 't gebtagt, welke deeze verééniging voor haar zal naar zig (leepen? Wanneer gij zulks begeert, Sire! dan zal de Adel gehoorzaamen; maar als derzelver Prefident, als de getrouwe dienaar van u, mijn Vorst! durf ik u verzoeken, om alvorens mij te veroorlooven, om dienaangaande nog eerst eene aanmerking te maaken. De braave Monarch niets liever verlangende, dan van de waarheid onderregt te worden, betuigde den Hertog met genoegen te zullen hooren; die daarop in deezer voegen voortging: Het kan aan uwe Majefteit niet onbekend zijn, welk een hoogen graad van vermoogen het algemeen gevoelen en het recht der Natie aan haare Vertegenwoordigers heeft toegekend! Dit vermoogen is zodanig, dat zelf het opperde gezag, waarmede uwe geheiligde Perzoon bekleed is, in deszelfs tegenwoordigheid moet verdommen! Dit vermoogen berust, in al deszelfs uitgedrektheid, bij de algemeene Staaten, op hoedaanig eene wijze zij dan ook faamgedeld mogen zijn. — Maar derzelver daaden worden bedwongen en bepaald, wanneer  J^Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief, ag neer men hen in drie Kamers verdeeld , terwijl gij de Vrijheid van werking volkomen ibehouden blijft. Veréénigd zijnde, zullen zij geen Meefter boven zig erkennen; doch hen verdeeld houdende, blijven zij uwe gehooriizaame Onderdaanen. Het Deficit uwer geldiimiddelen en de geest van ongehoorzaamheid, ^waarmede uwe Troepen befmet zijn, ik be;iken het, zijn bezwaarnisfen tegen de befluiten Wan uwen raad; maar, Sire! de getrouwe lAdel is u nog overig gebleeven. In dit Joogènblik, heeft zij de keus, om gelijk uwe HMajefteit haar aanfpoort, heen te gaan, en nmet haare Medegedeputeerden, in de uitoef«fening der wetgeevende magt te deelen, of fom, in de verdeediging van de voorrechten van den Troon, te fier ven. In zulk een keus iaarzelt zij niet! Zij zal fterven, en geene ([erkentenis voor deeze haare opoffering begeeJren, dewijl zij ze zig ten pligt rekent! — HMaar, Vorst! ftervende zal uwe Adel de onaf hanglijkheid van uwen Troon bewaaren, en de werkzaamheden der Nationale Vergadering «op niet doen uitloopen, vermits alsdan een :lderde gedeelte haarer Leden aan de woede Ides onzinnigen Volks en aan het doodende Iftaal zijner Moordenaars zal overgeleverd wor» !den. Ik bezweer uwe Majefteit, de aanmerkingen, welken ik de eer heb u voortedraaIgen, in acht te willen neemen, en — Mijn Heer de Hertog! (viel de Vorst met üeen betooning van de treffiendfte grootmoedigheid,  30 Db Nieuwe Reiziger. heid, hem in de reden:) Ik heb alles reeds opgemerkt! Ik heb beflooten, om alle deeze gemelde opofferingen te doen! Ik begeer niet, dat een eenig mensch, ter zaake van mijn verfchil, zal omkomen. Zeg aan de orde van den Adel, dat ik haar verzoeke, om zig met de twee anderen te veréénigen! En zo mijn verzoek niet toereikende genoeg zij, zeg haar dan, dat ik zulks gebiede, als haar Koning! Ik wil het! — Zo er iemand haarer leden is, die zig door zijn Mandaat, zijn Eed of zijn Eer, verbonden rekent, om in de kamer te blijven, dat men mij zulks kome melden, ik zal mij aan zijne zijde vervoegen, en met hem fterven, indien het weezen moet. Deeze waarlijk Vorstlijke betuiging werd door een fchriftlijk bevel van den Koning ag. tervolgd, waar bij den Adel en de geestlijkheid gelast werden, om zig met den derden Staat te veréénigen, en dus maar één lighaam van Staat uïttemaaken. Bij de Geestlijkheid ging zulks gemaklijker dan men verwagt had. Eenige Edelen maakten groote tegenfporreling; men befloot echter te gehoorzaamen, en de | zo langgewenschte verééniging tusfchen de drie ordens kwam eindlijk tot ftand. Zekerlijk, Mevrouw! zult gij de menigte van prenten wel gezien hebben, waarop men de drie ordens in de naauwfte verééniging afbeeld? Het is van deeze gebeurtenis, dat zij haaren oirfprong ontleenen, en het is wel voornaamlijk in die eerile vervoering van j volks-  ■ Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief. 31 rvolksvreugd, dat zij in de waereld geflooten ■werden. Met u dit onder den aandagt te :brengen, los ik teffens de ftrijdigheid op, die :er in de ontzaglijke menigte van Patrioctifche [prenten zig opdoet. Naderhand heeft men |den Adel en inzonderheid de Geestlijkheid in teen veel ongunfliger daglicht gefield; zeker» Jlijk om dat men ze toen beter heeft leeren :tkennen, als in die oogenblikken van voorbaa» rige verrukking. De eerfte tijding van deeze gebeurtenis ver* fvulde het volk met de gevoeligfte vreugde; jihet liep in menigte naar het Kalleel, en vorderde, met een (lerk geroep, de verfchijning van den Koning en de Koningin. Rijken en Armen, Edelen en gemeenen, geestWijken en waereldlijken, alles mengde zig, jtzonder eenige onderfcheiding, of in achtneeIming van rangen, onder elkander. Men zag :tèn hoorde, in die tijdflippen, niet anders dan 'Franfchen; niet anders dan broeders van een gezin! — Hunne Majesteiten vertoonden zig op een balcon. De lugt weergalmde van hec herhaalde vreugdegeroep van: Lang leeve de Koning! Lang leeve de Koningin! De juichende menigte begaf zig vervolgens naar Necker, den Hertog van Orleans, de Montmorin en Baillij, om ook aan deeze edelmoedige verdeedigers der volksrechten de welverdiende hulde afteleggen. Eene algemeene Illuminatie iien verdere vreugdebedrijven waren, te Verfaililes, het gevolg deezer verééniging. Te  §3 De Nieuwe Reiziger. Te Verfailles echter hield de kwaade partij zig nog op den duur onleedig met het ter •uitvoer brengen haarer helfche ontwerpen. Vijfendertigduizend Militairen hadden reeds tusfchen deeze ftad en Parijs post gevat. Men verwagtede nog twintigduizend anderen, die, met zwaare onkosten, door een grooten fleep artillerie gevolgd werden. De Campeeringen waren reeds afgeftooken; alles was toe de batterijen in gereedheid; men verzekerde zig van alle gemeenfchaphoudingen; men fneed alle doorgangen af; de wegen, de bruggen . de wandelingen, — alles werd in Militaire posten herfchapen en alles fchikte zig tot een burgeroorlog. Het fcheen niet anders dan of men voorneemens ware eene vijandlijke plaats te belegeren, — en ondertusfchen was deeze plaats niets anders, dan het Hotel der Algemeene Staaten. De Maarfchalk de Broglie, zo vermaard wegens de overwinningen, door hem, op de vijanden van den franfchen naam, behaald, onteerde zijn verworven roem, door het Commando opteneemen over eene Legermagt, die men tegen den burger gefchikt had. De Ariftocraaten voilden evenwel zig niet weinig te leurgefteld in hunne verwagting, dat de franfche foldaaten, naamlijk, niet anders dan werktuigen zouden weezen; dat men hen wel beletten zou kunnen, om dezelfde gevoelens, het zelfde Vaderlandminnende hart als hunne medeburgers te hebben! Hoe meer zij het middenpunt van het Patriottismus, om zo  Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief. 33 zo te fpreeken, naderden, hoe meer zij gevoelden, dat het Vaderland ook het hunne was! hoe meer zij bezield werden met die onwederftandlijke neiging, om deszelfs Tijrannen hunne overeeuwde onderdrukkingen betaald te zetten! hoe meer zij ontwaarden, dat een blinde onderwerping aan de krijgsbevelen, die hen overwinners op de vijanden van den Staat maakten, in dit geval hen misdaadig zou doen worden tegen 't Vaderland! Eindlijk, de franfche foldaaten begreepen, dat hun Eed hen meer aan de Natie dan aan den Koning verbond. Het Regiment franfche Gardes, over 't algemeen kundiger dan het overige gedeelte der Armee, gaf de fterkfte blijken van zijn zuiver Patriorismus: twee Compagnien Grenadiers van dit Corps hadden, op den 23 Junij, geweigerd', op hunne medeburgers te fchieten. De Marquis de Valedi, weleér officier onder het zelve, ging in de cazernen en onderwees de zoldaaten in de pligten der Vaderlandliefde. Met genoegen zag men deeze braave Krijgshelden zig met de burgers vermengen, in alle i gevallen, die betrekking hadcien op het lot van 't Vaderland, Het wantrouwen, welk eenigen der officieren in de foldaaten fielden, had dezelven, op den 20 Junij, in'hunne cazernen doen blijven. Twee of drie dagen naderhand echter, kwamen zij' bij ganfche troepen van honderden i t'effens in 'het Koninglijk Paleis, gaande twee XXXII. Dssl. C aan  34 De Nieuwe Reiziger. aan twee maar zonder wapens, om, fchoon wat laater, deel aan de algemeene vreugd te neemen ; terwijl zij van alle kanten door het volk toegejuicht, deftig onthaald en rijklijk befchonken werden, dat van hunne zijde meteen luidrugtig vreugdegeroep van: lang' leeve de natie! beantwoord werd; waarnaar zij in dezelfde order en vreedzaamheid weder te rug keerden, Alle de Troepen, die in Parijs kwamen, werden op dezelfde wijze ontvangen. Men overlaadde hen met de hartlijkste blijken van broederliefde en weldaadigheid. Men vroeg hen, of zij den afgrijslijken moed zouden bezitten, om hunne handen in het ohfchuldig bloed hunner medeburgers te wasfchen? om hunne vrienden, hunne broeders te vermoorden? om de werktuigen te worden der dwinglandij van eenige despooten, die hen, ter belooning hunner dienden, met verachting en Hagen zouden begroeten? — Op deeze en dergelijke vraagen was het antwoord der krijgsluiden deeds met de innigde verrukking: lang leeve de Natie! Verfcheiden Officieren dagten ook niet gunftiger over de hoofden der zaamenzweering, die zedert zo veele jaaren de Armee, door de willekeurigde beduuring, en eene volmaakte agterdelling van verdienden en be«i kwaamheeden bedurven hadden; terwijl de onwaardigden en fnoodden met de eereposten en voordeden drijken gingen, die den dapperen en eerlijken krijgsheld toekwamen. Dut  Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief. 35 Dus ftond het gefchapen met de Armee. De geheele waereld wist zulks: maar zoda. nig was de verblindheid van den hoogmoed en de vergramde ftaatzugt, dat de Ariilocraaten, in weerwil deezer Patriottifche geneigd» 1 heid, echter hun plan wilden volhouden, fchoon men de gevolgen ten hunnen nadeele I gemaklijk voorzien kon. Eene gebeurtenis, dte de waare geestgefteld- I heid van burgers en foldaaten ten allerduidlijk- I ften kentekende, joeg deezen vijanden van het algemeen geluk wel eenigen fchrik op 't lijf, maar was niet toereikende, om hen tot in- Irnor fo KrpncTPn. 7.ip hif>r hpr creval. Op den 30 Junij des avonds om zeven , uuren kwam aan een zeker koffiehuis te Parijs i een brief, waarin gemeld werd, dat elf foldaten van de franfche garde in de gevangenis | van de Abtdij 'St. Garmain gezet waren, om reden dat zij geweigerd hadden de wapens 1 tegen hunne medeburgers optevatten, en dat zij nog dien zelfden nagt vervoerd ftonden te worden naar Bicêtre, eene gevangenis voor het j uitfchot van gaauwdieven gefchikt, en waar men niet gewoon was dergelijke luiden van > eer te zetten. Deeze brief werd overluid, zo in als buiten het koffiehuis, voorgeleezen. Straks verhief zig een gelchreeuw van: Naar de Abtdij! naar de Abtdij! Dit bragt een menigte menfchen bij eikander, die, het geval hoorende, niet aarzelden om van 't gezelfchap te zijn, ten einC a de  35 De Nieuwe Reiziger. de deeze braave militairen aan de klaauwen der gewelddrijvende tijrannen te gaan ontrukken. Onder weg groeide deeze hoop ijveraars voor de onfchuld ten flerkflen aan, zo dat zij eindlijk ten getale van zesduizend voor de gevangenis verfcheenen, voorzien van de werktuigen, die zij noodig hadden, om er binnen te geraaken. Ten half agt uuren lag reeds de eerfte poort om verre; de andere deuren ondergingen fchielijk het zelfde lot, en ten agt uuren waren de gevangenen, die, behalven gemelde gardes, zig aldaar bevonden, op vrijë voeten gefield. Ten half negen uuren was de. ganfche onderneeming voltooid. Een Compagnie van Dragonders' en een van Husfaaren vertoonden zig op 'c zelfde oogenblik, met de fabel in de hand. Het volk greep de toornen der paarden; de krijgsluiden flaaken hunne fabels in de fcheden, en dronken met de burgers de gezondheid van de Natie en den Koning. . De verloste gevangenen werden, door de burgers, in triumf naar het Koninglijk Paleis gebragt,* aldaar plegtig onthaald, en vertoefden er den nagt onder de befcherming der burgers. Den volgenden dag logeerden zij in het Hotel van Geneve, waar eene menigte van milddaadigen zig beijverden, om aan deeze braave en Patriottifche foldaaten hunne offers te brengen. Een ander foldaat, onder de verlosten, bekend wordende, van fchuldig te weezen, bragt men weder naar de gevangenis. De  Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief. 37 De burgers verklaarden niemand onder hunne befcherming te willen neemen, ■ dan de Aagtoffers van het Patriottismus. Des avonds werd er geïllumineerd in de ftraat der gevangenis, welke ten wandelweg verflrekte aan de Burgers, die zig onderling geluk wenschten met de verlosfing hunner verdeedigers. De Dragonders en Husfaaren deelden in de algemeene vreugd, en de Militairen werden op nieuw bemoedigd, om in hunnen Vaderlandfchen ijver voorttevaaren, ziende welke waarborgen zij daar voor in de trouw des volks vinden. Men vergat ook niet de medewerking der Nationale Vergadering interoepen, ter gunfte van hen, die men aan de gevangenis ontrukt had, en die thans zig onder de befcherming van'etlijke duizenden Vaderlanders bevonden. De Vergadering zig gewikkeld vindende tus-, fchen de geftrengheid haarer grondbeginzels, het belang van de algemeene rust, de eere van den Vorst, en haare eigen waardigheid, koos wijslijk een middenweg: Zij vermaande het Volk tot ftilte en bedaardheid, en riep 'sKonings bekende goedheid in ter gunfte van de verloste gevangenen. Dit gelukte haar, en de vreede was herfteld. De verééniging der drie Ordens had de Natie de hoop doen opvatten, dat men nu, eindlijk, zig eens ernftig zou gaan bezig houden met het formeeren eener Conftitutie, dje ten onderwerp van zo. veele wenfcben en C 3 werk.  38 De Nieuwe Reiziger. werkzaamheeden verMrekte! Dan de ariMocratifche partij had als nog den moed behouden, om de weezenlijke bedoelingen der Nationale Vergadering zo al niet te verijdelen, ten minften te veitraagen. Onder de Edelen waren er verfcheiden, die zig met geen ander dan dit averechtsch oogmerk vernederd hadden, om zig bij de Vergadering te voegen, en veelen onder de hoo • ge en laage geestlijkheid waren niet veel beter gezind. Zij ondernaamen zulks ook; en was het al niet met het begeerde gevolg, het was echter ftrekkende, om het volk (weinig of niet met de bezwaarnisfen eener Vergadering bekend,) moeilijk en verdrietig te maaken. De Vaderlandliefde echter deed, ongeacht de tegenwerking, in deeze bijeenkomst van Volksvertegenwoordigers, Mappen, die haar tot eeuwigen eer, en ten voorbeeld van andere volkeren verMrekken zullen. Onder dit alles had men, onder voorwendzei van beveiliging, de Staaten Generaal, hoe langer hoe meer, met troepen en kanon om» ringd. Men had tegen deeze ergerlijke en gevaarlijke handelwijs reeds meer dan eens de klaagende Mem doen hooren, doch te vergeefsch. Eindlijk bewoog de welfpreekenheid van den grooten Mirabeau de Vergadering, om niet langer te vertoeven met den Koning te verzoeken, om toch deeze troepen, — door welks tegenwoordigheid het volk verbitterd en tot buitenfpoorige Mappen ge-  Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief. 39 j gedreeven werd; en men de flegtfte oog: merken van 'sLands haaters, ten duidlijkfte, ontdekte, — te willen verwijderen. Men vaardigde Gedeputeerden af naar den Vorst, op den 10 Julij, om den misleid wordenden Ko¬ ning, ware het mooglijk, de oogen te openen. „ Wanneer, (dus lieten de Staatsafgevaardigden zig onder anderen hooren:) wanneer er troepen van alle kanten aanrukken; wanneer wij door Campementen omringd worden; wanneer wij de Hoofdftad zien influiten, dan vraagen wij, met verbaazing, aan ons zelve: Houd de Koning de trouw van zijn Volk verdagt? — Indien hij ooit aan dezelve heeft kunnen twijffelen, waarom heeft hij dan zijn vaderlijk hartzeer niet in onzen boezem uitgeftort? Waar toe moet deeze dreigende toeftel dienen? Waar zijn de vijanden van den Staat en den Koning, die te ondergebragt; — waar de Muitelingen, de vloekgenooten, die beteugeld moeten worden ? Zegt niet de Hoofdftad, ja! het geheele rijk, als uit eenen mond: wij beminnen onzen Koning en wij dankzeggen den Hemel voor de gift, die Hij aan ons, in Zijne gunst, gefchonken heeft." „ Sire! de goede trouw van uwe Majefteit kan niet misleid weezen, dan onder het voorwendzel van bezorging van het algemeen belang." „ Indien zij, die deezen raad aan onzen Koning gegeeven hebben, hunne eigen grondC 4 be-  4o De Nieuwe Reiziger.. beginzels genoeg vertrouwd hadden, om die voor ons openteleggen, dan zou zulk een oogenbKk de heerlijkfte zegepraal der waarheid hebben voortgebragt," „ De Staat heeft niets te dugten, dan de kwaade grondbeginselen, welke den Troon zelve durven aanvallen, en die het geweeten van den oprechtften en deugdzaamllen Vorst niet eerbiedigen. En wat doet men, Vorst! om u aan de verknochtheid en de liefde uwer onderdaanen te doen twijffelcn? Hebt gij hun bloed geplengd? Zijt gij wreed? onverzoenlijk? Hebt gij de gerechtigheid misbruikt? Wijt het volk zijne rampen aan u? Heeft het u in zijne ellende betrokken? Heeft men u kunnen zeggen, dat het volk ongeduldig onder uw juk, en den Schepter der Bourbons moede geworden is ? o Neen! niets van dit alles! Maar de laster is evenwel zo bot niet, of zij zoekt een verniscn, om haare gruuwelen een glimp bijtezetten." enz. „ Vrankrijk (zeggen de gedeputeerden verder:) zal niet gedoogen, dat men den besten Koning misleide, en hem, uit verfoeilijke inzigten, van dat Plan wederhoude, het welk hij zelf ontworpen heeft! Gij hebt ons geroepen, om, met uwe medewerking, de Conftitutie te vestigen, en eene hervorming in het Rijk te bewerken! — De Nationale Vergadering verklaart u plegtig, dat uwe wenfcheq hunne vervulling zullen erlangen! Dat uwe  ,'Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief. 41 awe beloften niet ijdel bevonden zullen worien! Dat de ftrikken, de hinderpaalen en terrenfpoeden haaren voortgang niet zullen ftremmen, noch haaren heldenmoed vertfaagen.'^ „ Maar, zullen onze vijanden zeggen: indien de Vergadering zig den moed niet laat oeneemen, wat gevaar fteekt er dan in de babijheid der Troepen, en wat reden tot klagi?en hebben zij dan?" Het gevaar, Vorst! is dringende, is algemeen, en gaat alle berekening van het imenschlijk vooruitzigt te boven." „ Het gevaar is voor het Volk in de Provinciën. Indien zij eenmaal ongerustheid over lonze vrijheid voeden, dan is er geen teugel !om hen te wederhouden. De verre afftand overgroot de zaaken! — vermenigvuldigt de ugevaaren! verdubbelt de angften! verbittert ide harten, — vergiftigt die!" „ Het gevaar is voor de Hoofdftad. Met welk een oog zal het volk, midden in 't ;gebrek, en door de pijnigendfte bekommeringen gemarteld, aanfchouwen kunnen, dat ,; het overfchot van zijn fchraale leeftogt hem, i door een hoop van dreigende foldaaten, betwist «word? De tegenwoordigheid der Troepen zal 1 de gemoederen verhitten; zal het volk doen < faamrotten; zal eene algemeene opfchudding [ veroorzaakèn, en de eerfte daad van geweld, onder' voorwendzel van de rust te bewaaren, I gepleegd, kan en zal een verfchriklijke reeks s van volksonheilen naar zig fleepen.'' C 5 „ ito  4* Br Nieuwe Reiziger. . » Het gevaar is voor de Troepen zelf. Franfche foldaaten, nabij het punt, waar de reden alles befiischt; deelneemende, zo wel in de driften als in de belangen des volks; kunnen vergeeten, dat zij zig als foldaaten verbonden hebben, om zig te errinneren, dat de Natuur hen menfchen deed gebooren worden." „ Het gevaar, Vorst! dreigt den arbeid, welke onzen hoofdpligt uitmaakt. Die arbeid kan geen gelukkigen uitflag, kan geene duurzaamheid hebben, indien het volk dezelven niet als ongehinderd en volkomen vrijwillig befchouwt. De ftormbuien der driften kunnen ook ligtlijk overwaaien! Wij zijn men» fchen! Het wantrouwen, dat wij ten opzigten van onszelve voeden; de vrees van lafhartig te zullen fchijnen; kunnen ons van ons voorgefteld doelwit afleiden. Wij zullen ons door toomlooze en geweldige Raadsluiden omringd en gedrongen vinden! De bedaarde reden, de zagtzinnige wijsheid, geeven immers hunne godfpraaken niet te midden van partijfchappen, van verwarring en oproeren." „ Het gevaar word nog verfchriklijker, en gij zelf, Vorst! kunt over deszelfs grootheid oordeelen, uit de ongerustheid welke ons te uwaards drijft! — Groote omwentelingen hebben geringer oorzaaken gehad, en meer dan eene noodlottige onderneeming, op het heil der volken, is minder looslijk ondernomen, en beeft zig minder verfchriklijk aangekondigd." n Ge-  Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief. 43 „ Geloof dezulken niet. Vorst! die ligtvaardig met u over de Natie fpreeken! Die dezelve aan u affchilderen, ingevolge hunne belangen en inzigten; dan eens als beleedigende, als muitzugtig, als oproerig; dan wederom als flaafsch; als gereed tot het juk; hh den hals krommende, om het te ontvangen ! Beiden deeze affchilderingen zijn volftrekt valsch." „ Altoos vaardig om onzen Koning te gehoorzaamen, om dat de wetten van uwe lippen fpreeken, kan onze getrouwheid zo min bepaald als overwonnen worden. Gereed om tegenftand te bieden aan alle de willekeurige bevelen van hen, welken een misbruik van 11 uw gezag maaken, om dat zij vijanden der wetten zijn, is het onze getrouwheid zelf, die ons dien tegenftand gebied! En wij zullen : het ons tot eere rekenen, wanneer onze kloekmoedigheid in deezen ons ten verwijt ftrekt." „ Wij bezweeren u, in den naam van het Vaderland, Sire! In den naam van uwe eer en geluk, verzend uwe foldaaten naar de plaatfen, , van waar uwe Raadsluiden dezelven ontboo: den hebben! Verzend het gefchut, welks beftemming is om onze grenzen te dekken! Vooral, verzend de vreemde Troepen; deeze bondgenooten des franfchen volks, die wij be, taaien, om onze baartfteden te verdedigen en niet om dezelven te verontrusten. Uwe Majefteit behoeft dezelven niet. Waarom zou de Monarch, die door vijfentwintig Millioenen Fran-  44 De Nieuwe Reiziger. Franfchen word aangebeden, met groote onkosten , eenige duizenden van gewapende vreemdelingen om zijnen troon vergaderen?" In het midden uwer kinderen, o Vorst! is het hunne liefde, welke u bewaart. De j «gedeputeerden van het volk zijn opgeroepen, ; om de waare rechten der Koninglijke waardig- I heid te heiligen; om ze op den onwankel- baeren grondflag der burgervrijheid te vesti- I gen! Maar, terwijl zij hunne pligten vervul- U Jen; terwijl zij hunne hulde aan de reden en j hun gevoel afleggen, zoud gij hen daar dan 1 willen blootftellen aan de verdenking, dat de ) vrees alleen hen heeft doen zwigten ? — o! I Het gezag, door aller hart u opgedraagen, j i moet zuiver, moet onwankelbaar weezen; moet l de wederkeerige vergelding uwer weldaadig- t heid; moet het onverganlijk erfdeel der Prinfen « zijn, wien gij ten voorbeeld verftrekt!" Om den Koning recht te leeren kennen, \ï moeten wij het antwoord, dat hij op dit H verzoek der Staaten gaf, hier laaten volgen. Het was aldus: „ Niemand is onbewust van de wanoïdens 11 en de fchandlijke toneelen, die te Parijs en M te Verfailles, onder mijne oogen en die van 1 de Staaten Generaal, zijn voorgevallen en ver- 1 nieuwd. Het is noodig dat ik gebruik maak 1 van de middelen, die ik in mijne magt heb, < tot herftelling en handhaving van de goede \l order in de Hoofdftad en derzelver omtrek. Het is een mijner vpornaamfte pligten, om. h voor^ !  Vierhonderd Tweeën twintigste Brief. 45 roor de openbaare veiligheid te waakén, en ■iet zijn deeze redenen, welken mij bewoógen lebben , om eenige Troepen rondom Parijs te -erzaamelen. Gij kunt de Vergadering der Vlgemeéne Staaten Verzekeren, dat dezelven Heen beftemd zijn tot het tegengaan, of Heher tot het voorkomen van nieuwe wanorlers, tot handhaving der rust en de uitoeffeïing der wetten; zelf tot verzekering en becherming der vrijheid, die, in uwe raadplee;ingen, moet plaats hebben. Allen fchijn van üedwang moet van dezelven verbannen zijn, iven gelijk alle vrees voor oproer en geweld :r van verwijderd moet wezen. Het kunnen liet anders zijn dan kwalijkgezinden,. die mijn rolk verkeerde denkbeelden inboezemen, omrent de maatregeten van voorzorg,1 die ik neem. Ik heb beftendig getragt alles,te doen, vat tót deszelfs welzijn (trekken kort, en ik ïeb altoos reden gehad, om mij van deszelfs iefde en gecrouwheid verzekerd te houden." ,, Indien echter de noodzaaklijke tegen-; voordigheid der Troepen, in den omtrek van Parijs, nog eenige agterdogt mogt veröorzaaien, zal ik, als de..Staaten Generaal zulks :>egeeren, hunne Vergadering ..verleggen naar >Joijon of Soisfons,. en als dan zal ik mij naar Compiegne begeeven, om de gemeenfcbnp, i|ie er 'tusfchen: ]mij..en de Vergadering plaats moet hebben, in.(tand te houden." , Hoe twijft'elzirmig dit antwoord ook wee«en mogt, (cheen het echter voor eenige oogen-  46 De Niebwe Reiziger. oogenblikken de Vergadering gerust te (lellen* „ Wij hebben onzen pligt, zei de Crillon, ten opzigte van het volk vervuld, om de vrijheid der Vergadering verzoekende: laaten wij ons ook van onze verpligting omtrent den Koning kwijten, door hem ons vertrouwen te betoonen." „ Het woord des Konings, antwoordde de voortreflijke Mirabeau daarop: is in de daad ons vertrouwen waardig, maar het is een flegte waarborg voor het gedrag van een Ministerij, dat niet ophoud met de godvrugt van den Vorst te verfchalken. Dit onbepaalde vertrouwen, dat men als een deugd wil doen voorkomen, heeft fteeds het gebrek der Natie geweest. Onze blinde en gemaklijk medetefleepen loszinnigheid, heeft ons, van eeuw tot eeuw, van misflag tot misflag, eindlijk tot dat beflisfchend tijdftip gebragt, dat wij onze oogen moeten openen, bijaldien wij ten minden niet beflooten hebben, om fteeds muit* zieke kinderen en altoos flaaven te weezen." „ Wij hebben (voegde hij er ten fJotte bij:) niet verzogt om de troepen te ontwijken, maar om dezelven van de Hoofdftad te verwijderen! — Niet ten behoeve van ons zelve; maar om dat zij de openbaare rust en order verftooren, en aanleiding tot groote ongelukken kunnen geeven. Het overbrengen van de Vergadering naar elders zou niets dan de wanorders vermenigvuldigen. Willen wij ons zelve gelijk blijven, laaten wij dan, on- op-  Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief. 4$r ophoudlijk, op het verzenden der Troepen blijven aandringen. Dit is het eenige middel, om onzen wensch te verkrijgen. Op dit voordel echter kwam men tot geen befluit: zo veel vertrouwen ftelde men op de bekende deugd van den franfchen Koning! Te veel vertrouwen en een al te eef'lijk hart, Mevrouw! heeft, over 't algemeen, de waereld fteeds ongelukkig gemaakt. Ik ben, enz. MarfeiZIe, den ao Maart. t/oo. Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. Vervolg van het Voorige. Thans, Mevrouw! Zal ik u toneelen gaan openen, welken uw goed hart wee zullen doen, doch die noodwendig vooraf moesten gaan, om de gezeegendfte omwenteling daar te ftellen. Hoe grootcr het kwaad werd, hoe fterker de hulpmiddelen, en hoe ijveriger de geneesheeren werden. Geduurende dat de Nationale Vergadering zig over fcheen te geeven' aan een foort van zorgeloos vertrouwen op de betuigingen van geneegenheid en veiligheid, haar door den Koning  48 De Nieuwe Reiziger, ning gedaan, ..ftrekte deeze goede-Monarch ten fpeelbal van eene fchandlijke cabaal, en ftond op het punt, om, zonder het te weeten, zijn naam te leenen aan een vloekverwantschap, het welk in fnoodheid geen wederga, in de gefchiedboeken, aantreft. Vijftig duizend Militairen, honderd Hukken kanon, zes duizend vagebonden en zes Prinfen ftonden gereed om den Tempel der vrijheid te verwoesten, en'het Rijk op zijne grondvesten te doen fchudden. De Nationale Vergadering moest verftrooid; haare befiuiten voor oproerig verklaard, en haare leden vervolgd worden. Het Koninglijk Paleis en de huizen der Patriotten waren ter plundering gedoemd, en de Kiezers en Gedeputeerden zou men den Beul overleveren. Alles was tot dit afgrijslijk plan reeds in gereedheid. De plunderaars, van bijlen, dolken en toortfen voorzien, vlamden op hunne prooi; terwijl de Bastille en gevangenkotten op hunne flagtoffers wagtedcn. De nagt, tusfchen den 14 en 15 Juhj, was beftemd om een aanval op Parijs te doen. Alle posten waren reeds aangeweezen en verdeeld. Elk Regiment had zijne order bekomen.' Deezen moesten beletten dat de burgers zig van wapens uit de Tuighuizen voorzagen. Geenen moesten de ftad befchieten; de ftraa. ten bezetten, en alles, wat zig op dezelven vertoonen dorst, nederfabelen. Anderen hadden last, om het Stadhuis aantevallen en de Magi- ftraats-  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 49 ftraatsperzoonen opteligten. Den plunderaars was ook hunne beftemming aangeweezen. De plundering van het Palais Roïal zou het loon hunner moeiten zijn, enz. Dit fchriktoneel geëindigd zijnde, zouden de Troepen naar de Barrières trekken, om dezelven te bezetten, en de batterijen in ftaat van de volkomenfte tegenweer te brengen, ten einde alle gemeenfchap van de Hoofdftad met de Provinciën aftefnijden. Den volgenden dag moest de Koning zig naar de Vergadering der Algemeene Staaten begeeven, om ze te fcheiden, als wanneer de fatelliten der dwinglandij de verdeedigers der volksvrijheid in ketens zouden klinken. Dusdaanig was het helsch ontwerp der Ariftocraaten, die geen anderen weg open ziende, om hu» heerschzugtig en wraakgierig doelwit te bereiken, liever het geheele Rijk wilden omkeeren, dan verfteeken worden van het ongelukkig voorrecht, om er als Tijrannen willekeurig over te heerfchen. — Danl Hij, die in de hoogte het lot der volken beichikt, en die niet fteeds kan dulden, dat de godloozen over de Rechtvaardigen zegepraalen, zag met ontferming neder op een rampzalig volk, en befloot om het ten voorbeeld van alle volken te Hellen, die de waare vrijheid en het weezenlijk volksgeluk begeeren. — Zo dra de Almagtige dit wilde, werden de arglistigen in hunne eigen raadüagen gevan- XXXII. Deel. D De  So De Nieuwe Reiziger. De ongenade van den Heer Necker was eene der eerfle onderwerpen van de zaamenzweering. Dezelve was beflooten ten uitvoer te brengen in den nagt tusfchen den 14 en 15 Julij: maar de vloekverwanten, die den Koning omringden, dagten een goede flap te zullen doen, met het vertrek van den Minister te verhaasten. Op den 11 Julij werd het Koninglijk bevel gegeeven, dat deeze eerlijke Minister, binnen vierentwintig uuren, in alle haast en met het diepfte geheim, het Koningrijk verlaaten moest. Necker zat aan tafel, toen de Graaf de la Luzerne hem deeze Koninglijke boodfchap in een brief overbragt. Hij ontving dit bevel met een edele grootmoedigheid, en zonder aan de bijweezenden eenige de minfte ontfteltenis te laaten blijken. Des avonds om vijf uuren zei hij tegen Mevrouw Necker, in tegenwoordigheid van verfcheiden perfoonen, dat hij eenige last in 't hoofd gevoelde, en met haar een wandeling verlangde te doen. Zij flapten in 't rijtuig. Een goed einde wegs gevorderd zijnde, belaste hij den koetlier al voort te rijden, en het was niet, dan toen hij een uur verre van Verfailles was, dat hij hem beval, om meerder haast te maaken,en hem naar Saint-Ouen, op zijn Lusthuis te brengen. Hij vertoefde aldaar dien nagt en befteedde denzelven met toebereidzelen tot zijn vertrek te maaken. Den volgenden morgen, om zes uuren, begaf hij zig van daar op reis naar Brus-  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 51 Brusfel, langs den kortften weg, die hem de franfche grenzen konden doen bereiken. Toen eerst veroorloofde hij zig, om van zijn vertrek kennis te geeven aan zijn Broeder en Mevrouw de Baronnes van Staël, zijn dogter, in wier tegenwoordigheid hij het geheim bevel ontvangen had, om, even gelijk een Misdaadige, een Rijk te ontvlugten, waarvoor hij niets üfi dierbaar gekend had om het opteofferen. Niet voor den volgenden dag kreeg men te Parijs de bedroevende tijding van deeze gebeurtenis. De verhaaler liep zelf nog gevaar van mishandelt te worden, vermits men hem niet kon noch wilde gelooven. Weldra echter werd dit noodlottig geval bevestigd, door bewijzen, die geen twijffel overlieten. De verflagenheid was algemeen. De ballingfchap van een eenig, maar van een braaf Man, werd de rampfpoed van allen. De Schouwburgen werden geflooten, even gelijk in de dagen van diepen rouw, of treffend onheil, In 't zelfde oogenblik fnelde alles naar 't Koninglijk Palijs, minder om er zig van de waarheid van 't geval te overtuigen, dan wel om er zig tegen de bedreigingen der dwinglandij te veréénigen. De veröntwaardiging bereikte haar hoogfte toppunt, en men zag de franfchen in grooten getale vergaderen, met de kleur der wanhoop op het voorhoofd, en de verfchrikkingen der wraak op de lippen! Alles toonde zijn haat voor de onderdrukking; zijn  5a De Nieuwe Reiziger, zugt voor de vrijheid, die men, fchoon zon-* der wapens, tot den laatften droppel bloeds poogde te verdeedigen. Een menigte burgers begaven zig naar het Kunst-eabinet van Curtius. Met toeftemming van den kunltenaar voorzagen zij zig van de Borstbeelden van den Heer Necker en den Hertog van Orleans, van welken laatsten men verhaalde, dat in zijne ongenade deelde; men bedekte dezelven met floers, en droegze, onder het geleide van een menigte volks, door de ftraaten van Parijs rond. Deeze treurige ftaatfie op de plaats Vendöme komende, kwam er een Detachement van het Regiment Roijal - allemand en van de Dragonders, met de opgeheeven fabel in de vuist, voor den dag, en op deeze weerelooze Burgers aanvallen. Het Borstbeeld van Necker werd verbrijzeld; doch dat van den Hertog van Orleans, ontkwam ter naauwernood, de vernielende fabelflagen van een Dragonder. Een van de franfche Gardes verloor er het leeven en verfcheiden anderen perzoonen werden gekwest. De Prins van Lambesc, Collonel van her. Regiment Roijal - allemand, bevond zig met zijne bende op de plaats van Lodewijk den Vijftienden. De verontwaardigde volksmenigte ging hem aldaar met hagelbuien van fleenen begroeten. Deeze Ariftocraat, het te bang krijgende, nam de wijk naar de Tuilleries, waar hij een weereloozen Grijsaart, die hij op  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 53 op zijn weg vond, van *t leeven beroofde. Eenige fnaphaanfchooten, en vooral het affchieten van een kanon, verfpretdden een diepen fchrik onder de wandelaars, die zig in deeze tuinen, vermaakshalven, bevonden. Mannen, vrouwen, kinderen, alles nam in de groocfte wanorder de vlugt, en haasteden zig, om de uitgangen te bereiken. Op dit gezigt verdubbelde het gefehreeuw van: Te wapen! te wapen! en weldra werd deeze noodkreet langs alle draaten van Parijs opgeheeven. Alle klokken begonneo te lol» den : men liep naar het Stadhuis; men verzaamelde zig bij groote troepen. Verfcheiden Winkels, waar men geweeren verkogt, werden fchielijk geleedigt door de greetige handen, die hunne vrijheid wilden verdeedigen. De franfche Gardes ontfnapten uit hunne Cazernen , vermengden zig onder de burgers; en eene Compagnie van Roijal - allemand werd door eenige foldaaten en burgers geflagen en ter vlugt gedreeven. — Met een woord, alomme vertoonden zig de heginzels van een feilen Burgeroorlog. Een menigte vagebonden, door de Ariltocratifche partij gehuurd, en de donkerheid van den nagt te baat neemende, verfpreidde zig door de Stad en derzelver Voordeden; op eenige plaatfen brand digtende, en Parijs met de verfchriklijkde rampen bedreigende. Eenige divifien van de foldaaten van de wagt; de franfche Gardes; ganfche troepen van gewa. D 3 pen-  £4 De Nieuwe Reiziger. pende burgers, en vijandlijke Patrouilles liepen door de ftraaten der Stad. Het heen en weder trekken deezer luiden, wier oogmerken men niet wist; het gerugt van fchieten en het licht der opgaande vlammen, dat van den hemel terugkaatfte, vervulden de ganfche Stad met fiddering en fchrik, te meer, daar niemand eenige gisfing kon maaken , waarop dit alles eindlijk Hond uitteloopen. Te Verfailles was men niet geruster. De geheele ftad was in een ftomme droefheid gedompeld. Necker was aldaar niet meer. Een ganfchelijke verandering in het Ministerij kondigde de naderende zegepraal van de vijanden der Vrijheid aan. Omtrent twee honderd Gedeputeerden vergaderden des avonds om zeven uuren; maar de Vergadering niet voltallig en zonder Prefident zijnde, kon men zig niet anders bezig houden, dan met het geteifterd wordende Vaderland hartlijk te beklaagen. De Hofpartij, integendeel, juichte haare fchandlijke overwinning te gemoete, en beleedigde met gebaarden en woorden de treurige vrienden der vrijheid. Hunne zegezangen echter bleeven niet voortduuren. Een valsch alarm verfpreidde zig, en de Arirtocraaten beefden op hun beurt. De gemeenfchap met de Hoofdftad werd afgefneeden. Niemand mogt er binnen komen. De Weg van Verfailles was overdekt met troepen en de brug de Sévre werd met konon bewaard, terwijl het bevel gegeeven was om dezelve te floopen, bijaldien men geen  Vierhonderd Drieënwintigste Brief. 55 geen kans zag, om ze met voordeel te verdeedigen. Een leugenagtig berigt vermeerderde den angst der zaamgezwoorenen. Den volgenden dag verfpreidden er zig een ander ftil gerugt in de hoofdplaats der vloekverwanten; van de aannadering,naamlijk, van honderd gewapende burgers, om de Hoofden der Land veriaaders gevangen te neemen. De verfchrikte Ariftocraaten wisten aanvanglijk njet wat partij te kiezen, of welke bevelen te geeven. De verhaaste ballingfchap van den Minister; de onbedagte aanval van den Prins Lambesc; de opftand te Parijs; de algemeene verontwaardiging, en de vrees voor een fchielijk verloop van de Troepen dwarsboomden, of verijdelden, hunne genoomen maatregels, en deeden voor een poos hunne werkingen ftil ftaan. — Het moest er echter nu mede door, en vermits hun verderf volmaakt zeker was, wanneer zij den moed verlooren gaven, bellooten zij eindlijk om het liever vol te houden, dewijl zij als dan nog kans hadden, om het fpel te winnen. Verfailles was rijklijk voorzien van artillerie, en zo wel de Stad als deszelfs omtrek opgevuld met vreemde troepen; waar van men zig de uitterfte getrouwheid verbeeldde, zo als men dan ook niet ophield, om deeze uitheemfche huurlingen, op allerlei wijzen, te lokken, te vle'ien, en tegen den landzaat te verbitteren. Men gaf hun geld en wijn, hitfte hen in de beguichelingen van de dron-  56 De Nieuwe Reiziger. kenfchap op en bereidde ze dus voor tot de affchuuwlijkfte barbaars'chheeden, wanneer zij de beftoken wraak over het franfche volk ter uitvoer zouden brengen. Dit was zekerlijk een grooté ruggefteun voor 's Volks vijanden, die moeds genoeg bezaten, om het tot een uitterfte te laaten komen. De Stad Parijs was, onderwijl, bezig met zig in Itaat van tegenweer te ftellen. Het gemeen, meer gewoon om de fpeelbal of het werktuig van het Despotismus te weezen, dan de handhaaver en wreeker der vrijheid, verklaarde zig voor de goede zaak; maar het vuur van desZelfs onbezonnen drift fcheen der goede burgerij niet minder vreeslijk te zijn, dan de wapenen der foldaaten, welken de Stad inflooten. Met het krieken van den dag zag men reeds ganfche troepen van het gemeende volkje, raet allerlei foort van wapenen voorzien, door de Stad zwerven, dreigende om de woo. ningen der Ariftocraaten in den asch te leggen ; en, waarlijk, men had het aan de kloekmoedige voorzigtigheid van eenige burgers, die zig onder den woeften hoop vermengden en deszelfs woede wisten, te beteugelen dank te wijten, dat de Stad niet door zijn eigen voorftanders in dezelfde rampen gedompeld werd, waarmede de vijanden van buiten haar bedreigden. Met dit alles echter kon men niet voorkomen , dat een hoop van omgekogte fchurken een aanfiag maakte op het huis der Priesters de  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 5? de la Congrégadon de Saint Lazare, waarop zij met geweld aanvielen, de deuren om verre •hakten en alle de kostbaare meubelen verniel:den. In eene der kelders van dit geftigt von:den zij een overvloed' van wijn, waaraan zij izig zat zoopen, ten einde zig tot de onderneeming van nieuwe gruuwelen te bemoedigen. Dertig deezer plunderaars, zo mannen als vrouwen, vond men 's morgens in deezen kel:der dood of zieltoogende, door het onmaatig gebruik van het druivennat, en gefmoord in 'het vogt, dat, uit de verbrijzelde vaten, zig over den grond verfpreidde. Zo dra dit verfoeilijk bedrijf rugtbaar werd, floot men alle winkels en huizen en alle arbeid werd geftaakt. Met de alarmkreet der 1 verbaasde menigte I vermengde zig het woest gefchreeuw van een groot aantal deugnieten, die zig allerwegen vertoonden, en in 1 wier handen' de wapenen veel gedugter toefcheenen, dan in die der vijanden! — Deeze gevaarlijke oogenblikken werden het des te meer, om dat het openbaar beftuur zijn kragt fcheen verlooren te hebben, en Parijs overI gelaaten te zijn ten prooïe van hen, die er i; zig meefter van wilden maaken. Eindlijk evenwel begonnen de weldenken den op goede order en verdeediging bedagt te worden. Zij vergaderden zig ap de aange' weezen plaatzen. Alle burgers, van allerlei i rang en ouderdom; alle franfchen, welken zig i in de Hoofdftad bevonden, werden, als fol. D § daa«  $8 De Nieuwe Reiziger. daaten, ter verdeediging van Vrijheid en Vaderland opgefchreeven, en bedienden zig van i j een groene Cocarde. Men ftelde ook fchie- (, lijk de noodige order, om den moedwil van het flegtfte graauw te beteugelen, 't welk der L voorzigtigheid en kloekmoedigheid der Parijfche m burgers zeer wel gelukte. Men deed ook poo- -jnn gingen om aan de noodige geweeren te komen, en * met een woord, men verzuimde niets van m het geen men, in de omftandigheeden, in a welken men zig bevond, doen kon, om de h ftad van binnen in rust, en van buiten tegen n den vijand in ftaat van tegenweer te bren- L gen. Binnen minder dan zesendertig uuren j vertoonde Parijs zig als een beleegerde Stad, L en had honderdduizend gewapende Mannen L ter been, die zig in Compagnien verdeelden; B hunne bevelhebbers benoemden, en voor de h algemeene veiligheid waakten. L Een menigte van foldaaten, die den dienst L der volkstijrannen vaarwel gezegd, en zig, ter '* verdeediging der burgervrijheid, naar Parijs k begeeven hadden, verlterkten niet weinig dee- , ze nieuwe burgermilitie. Anderen kwamen, L ter verfterking der Vrijheidszoonen, meteen L grooten fieep artillerie binnen, 't welk de ; kwaade partij ten onbruike had poogen te i maaken, in het tijdftip, toen zij er voor zig fl zelf geen vrugt meer van verhoopte. Men ^ ontdekte ook een fchip, dat met kruid gelaa- • den was, het welk den helden van 't Vader- * land wonder wel te ftade kwam; behalven i nog  i Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 59 log eenige andere onontbeerlijke behoeften, jver welker aanwinst het volk zig met reden i/erheugen mogt. Om half zes uuren vaardigde het Stadscomimitté eenige Gedeputeerden naar de Nationale Vergadering, om verilag te doen van 't geen in Parijs voorviel. De Nationale Vergadering, meer getroffen door de afgrijslijke rampen, welke zij voorzag eerlang haar Vaderland te zullen overftroomen, dan door de gevaaren welken haare Leden bedreigden, had haare zitting des morigens om negen uuren geopend. De Heer 'Mounier deed het voorftel, om den Koning te verzoeken om zijne en 's Volks gedugtfte vijanden van zig te willen verwijderen. 'sMans taal verdient gehoord te worden! Mogten de 'Vorsten ze dikwerf leezen, en er de kenfchets van veelen hunner vrienden en lievelingen in vinden! Dus fprak hij: „ De Koning heeft de Staten Generael befchreven tot hervorming van het Koningrijk; men heeft de woorden vrijheid en welzijn van het algemeen doen horen; dit heeft den moed in hun, die belang hadden bij de voortduring der flavernij van het Franfche volk, opgewekt; zij hebben zich verbonden om de misbruiken in ftand te houden; zij omringden den Troon, en wij hebben reeds dikwerf de rampzalige gevolgen hunner listen ondervonden; zij zijn zoo ver gekomen van het vertrouwen des Konings te ontroven aen deugdzame Ministers, die zich, door  €o De' Nieuwe Reiziger. door hunnen ijver voor de belangen en het welzijn van Vrankrijk, ieders achting en de gunften van den Vorst waerdig maekten. Om den Monarch te gemaklijker te kunnen bedriegen, wilden zij hun, die'zij geen kans zagen tot hunne oogmerken overtehalen, van hem verwijderen; zij vreesden hunne liefde voor den Koning, voor de billijkheid en waerheid. De Koning heeft gewis r.egt om zijne Ministers te veranderen; maer zouden, in dezen hachlijken oogenblik, de Vertegenwoordigers der Natie hunnen pligt niet verraden, indien zij den Monarch niet verwittigden van de gevaren, waeraen onvoorzigtige Raedslieden zich niet ontzien geheel Vrankrijk ten prooi te geven ? kunnen zij door eene vurige begeerte naer het heil des Vaderlands bezield wezen, en thans ftil zitten ? is het hen onbekend hoe i zeer de verwijderde Ministers door het volk; bemind worden; dat het publicque credit, in de tegenwoordige omftandigheden, zonder hun. niet kan ftaende blijven; dat wij door het: fchrikkelijkfte bankroet bedreigd worden, waer>- • van het kleinfte ongeval tot eene eeuwige fchan-. de van den Franfchen naem zoude verilrekken ; , en dat in de Hoofdftad het bloed op het punt: i§ van te ftroomen, of, misfchien, in dezeni oogenblik reeds droomt? Dus fchromen de vijanden van het gemeene- • best niet, het Nationale karakter in verachting; te brengen; zij willen de wanhoop des volks i trotfeeren; zij omringen het met Troepen; zij ftrem- ■  L Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 6t tftremmen het gebruik der gemeene wegen; zij leggen het toe op de algemeene perfoonelijke vrijheid. Zij hebben den Koning geleerd een volk, dat hem liefheeft, te duchten, om tegen hetzelve de eigen voorzorgen te gebruiken, als tegen de aertnadering van eenen vijand van den Staet. De Nationale Vergadering moet den Monarch de oogen openen; zij moet de terugroeping ier Ministers, die de flagtoffers van hunne ver! mochtheid aen de belangen van den Troon en , 3ie van het Vaderland zijn, verzoeken; zij moet lit erkentenis, uit liefde voor de billijkheid, i aen den Koning alle de gevaren, waeraen Vrankrijk wordt blootgefteld, onder het oog brengen, en verklaren, dat de nationale vergadering geen het minde vertrouwen kan : lellen in de Ministers, die door het aenblijven i)f aennemen der posten van de H. H. Necker, i;jvIontmorin, de La Luzerne en Saint. Priest, 1 jrondbeginfelen, ftrijdig met het gemeene wei. ,( ijn, hebben aen den dag gelegd. ,\ Hierdoor zult gij toonen dat geen oorlogs. berusting u kan vertzagen, en dat geen hin- * , erpael uwen ijver aen banden kan leggen. , Maer vergun mij, Mijne Heeren 1 u te her- nneren, dat, van hoe veel belang het zij den , lening te onderrichten, omtrent de oogmer- en van hun, die hem omringen, wij de Con. itutie van het Rijk niet één oogenblik uit het I og moeten verliezen. Nog eens, geen ramp ■ i llaer  62 De Nieuwe Reiziger. ftaet gelijk met dien van geene gelukkige eh duurzame Conftitutie te vestigen: geen voordeel kan 'er voor in de plaets gefield worden, «v .11 De vijanden van het gemeenebest hadden haer i oogmerk bereikt, indien zij u van dit gewigtig h onderwerp konden aftrekken, en u dus bloot- f (lellen, van de gelukkige oogenblikken te ver- \ liezen: het is de Conftitutie die zij willen ver- i hinderen; haer vreezen zij, haer tasten zij van I ter zijden aen, om haer welhaest openlijk aen- In tevallen; maer alle hunne poogingen zullen h vrugteloos wezen: de Gedeputeerden van alle l\ de Orders zullen beflendig vereenigd blijven, Ih ter onderfteuning van de vrijheid; de ijver tl en vaderlandsliefde zullen met de zwarighe- |v den groeijen, en de Conftitutie zal gevestigd Ik worden. Niet dat uw moed in twijffel getrokken wordt: Ib verre van dien te doen verflauwen, wordt hij |fi: door de gevaren opgewakkerd. Eene ongerust- Ut heid kan ik u echter niet ontveinzen; het is I de eenige die eene Vergadering van lieden van lï eer kan verwekken: Ik vrees dat de bedreigin- jji gen uwen moed te veel zullen aanzetten. La- \è ten wij, Mijne Heeren! trachten koelbloedig btj te werk te gaen, beflendig in grondbeginfelen We overeenteflemmen, en met eene voorzigtige lang- b zaemheid te raedplegen. Laten wij nimmer ver- u's geten dat wij geene Conftitutie moeten aanne-.tbi men, die alleen naer de tegenwoordige omflan-.ja digheden ingericht zij; maer dat zij ook tot ge-■ :cie luk van onze kinderen moet verllrekken; dat ik de:i  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 63 1de grootfte plaeg, die een volk treffen kan, is, Idat het eene ongewisfe Conftitutie heeft, die ïgemaklijk te veranderen is, en die een bron. kvan onlusten en regeringloosheid worde. Lalt ten wij nooit uit het oog verliezen, dat het ifKoninglijk gezag een wezenlijk gedeelte van fhet geluk onzer Medeburgers uitmaekt; hoe .verregaende het zelve, door hun die de goede itrpuw des Konings verrascht hebben, thans irmisbruikt zij, wij moeten nimmer vergeten, dat ,;wij de Monarchie om Vrankrijk, maer niet IVrankrijk om de Monarchie beminnen. Wij iihebben altoos één oogmerk; dat zal het zelf;!de blijven; welke hinderpalen 'er ook mogen ;'voorkomen: dat oogmerk is het welzijn van pet algemeen. Indien wij gedurende de kalrnte :1de haven niet kunnen bereiken, mogen de ftorItmen onzen koers vertragen; maer zij zullen de plaets, die wij voorgenomen hebben te beflevenen, niet veranderen. Ik ftel voor: dat 'er een Adres aen den Koning overgehandigd en eene Deputatie aen hem gezonden word, om hem te fmeken van de H. H. Necker, Montmorin, de la Luzerne en Saint Priest terug te roepen; om hem onder het oog te brengen, dat de Nationale Vergadering geen het minfle vertrouwen kan ftellen in hun die aen dezelven opgevolgd of aengebleven zijn; om hem alle de gevaren, die deze verandering en de geweldige maetregelen, idie dezelve vergezeld hebben, veroorzaken kunnen, voortedragen; en om hem te verklaren, dat  64 De Nieuwe Reiziger. dat de Nationale Vergadering nimmer hare bewilliging tot een fchandelijk bankroet geven, en, integendeel, de nodige voorzorgen gebruiken zal om 'er in te voorzien, wanneer zij haren arbeid, betrekkelijk de Conftitutie van het Rijk, voltooid zal hebben." De voortreflijke aarfpraaken en voorflellen meer, ter deezer geleegenheid, kenmerkten de zuiverfte en edelfte Vaderland- en Vrijheidliefde, en ftelden eene fiere kloekmoedigheid in 't licht, die men, in weerwil der donkere buien en nevelen, eene gelukkige uitkomst mogt voorfpellen. De verdeediging der onfchuld was niet minder de taak der Leden, dan het fchilderen der Godtergendfte boosheid. (*) , , ... rj Terwijl de Vergadering zig bezig hield, de maatregelen te beraamen, om de Burgermilitie te Parijs op een vasten voet te brengen en het noodige te bezorgen; ontving zij de tijding van de verregaande onlusten in de Hoofdftad. Zij beüoot derhalven om daadlijk twee Commisfiën aftezenden, een naar den Koning en een naar Parijs. De Gedeputeerden naar den Koning vertrokken zijnde, en de Vergadering zig zettende, r •) Met moeite wederhouden wij ons, om de uitmuntende taal deezer grootmoedige Vaderlanders hier „iet over te neemen; — dan ons beftek duld deeze breedvoerigheid niet. Andermaal wijzen wi] onze Leezers tot het leezenwaardige werk: Handelingen var, ie Nationale Vergadering in Vrankrijk.  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 65 de, om die aan de burgers der Hoofdftad te benoemen, verfcheenen er twee Elecfeurs in haar midden, die mondeling een tafereel kwamen fchetfen van de onheilen, die reeds woededen en nog dreigden, en die te Parijs aan het geheele Rijk den ondergang fcheenen aantekondigen. Het antwoord van den Koning aan de Gedeputeerden gegeven, verzwaarde hec ijslijk vooruitzigt, het was aldus: „ Ik heb u reeds mijn gevoelen doen kennen, ten opzigten van de maatregels, die de wanordens te Parijs mij verpligt hebben te neemen. Het ftaat aan mij alleen, om over derzelver noodzaaklijkheid te oordeelen, en ik kan, ten deezcn opzigten, geene verandering maaken. Eenige fteden bewaaren zig zelve, maar de uitgeftrektheid van de Hoofdftad veroorlooft geene bewaaring van dat foort. Ik twijffel geen oogenblik aan de zuiverheid der beweegredenen, welken u, in deeze netelige omftandigheeden, mij uwe hulp hebben doen aanbieden: maar uwe tegenwoordigheid te Parijs zou niets afdoen, en zij is hier noodig ter voortzetting der gewigtige werkzaamheeden, waarvan ik niet zal ophouden u het vervolgen aantebeveelen." Terwijl de Vergadering voortging met flappen te doen, haarer volkomen waardig, beantwoordde de Parijfche Burgerij aan de kloekmoedigheid haarer vertegenwoordigers. Zij vestigde van uur tot uur de magt, die zij in haar midden had opgerigt; herftelde de XXXII, Deel, E rust,  66 De Nieuwe Reiziger. rust, voor zo verre het de gevaarlijke woelingen van verdagte perzoonen betrof; behaalde verfcheiden voordeelen op den vijand, door het aanhouden of ontweldigen van verfcheiden krijgs- en levensbehoeften, en rigtede zelf reeds een foort van tropheen op van den gemaakten buit, in het Stadhuis, dat ten bewaarplaats verfttekte. De angstvallige nagt verliep zonder eenige aanmerklijke gebeurtenis, maar niet zonder geweldige bekommernis. Toen de dag aanbrak» zag men, dat de Regimenten, die, in de zogenaamde Elizeefche velden gecampeerd hadden geleegen, geduurende de duisternis vertrokken waren, maar de waare reden van hun aftogt bleef als nog een onoploslijk raadzel. Alle oogenblikken verwagtede men een aanval. De Nationale Gardes, offchoon zedert den voorigen dag pas geformeerd, telden reeds honderd en vijftigduizend Vrijheidverdeedigers, maar het grootfte gedeelte derzelven was zonder wapenen; want die welken men bij de geweermaakers gevonden had, was flegts een zeer klein getal in vergelijking van die welken men voor zulk een verbaazende menigte noodig had. Men poogde dit gebrek echter aan te vullen, door een onvermoeiden en onafgebroken arbeid, om alles, wat maar eenigzins dienftig zijn kon, in wapentuigen van verdeediging te herfcheppen. Geheel Parijs was in beweeging. Alles ademde voor de vrijheid, TrerFende toneelen openden zig aller-  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 67 lerwegen. Grooce caraéters ontwikkelden zig, en hier bleek het, dat, hoe zeldzaam de Rechtvaardigheid ook onder de ftervelingen zegepraalt, haar luister oneindig de triumf der godloosheid overtreft. Het Comité der Kiezers bleef onderwijl dag en nagt op het Stadhuis vergaderd. Het hield zig voornaamlijk onleedig met het in volkamen order brengen der burgerwagt. De ontbreekende geweeren voor een groot aantal manfchappen was een groot bezwaar. Men had onöphoudlijke poogingen aangewend, om uit de wapenhuizen van ftaat dit gebrek vervuld te krijgen; men ontving fchoone belof. ten, doch dit baatede weinig, vermits dezelven niet vervuld werden. Intusfchen verëischten de omllandigheeden, ten deezen opzigten, allen fpoed, waarom men het befluit nam, om van de wapens, die toch ter verdeediging van het Vaderland gefchikt waren, zig meefter te maaken, ten kosten van al wat wilde. De Heer de Cornij teeg ten dien einde op weg, en meer dan dertigduizend menfchen volgden hem. De Cornij was door het Comité gelast geworden om de noodige geweeren van den Gouverneur van het Hotel der Invalides te gaan vraagen. Deeze Officier had order, om zig gereed tegen alle aanvallen te houden, en geduurende den voorigen dag, waren alle zijne foldaaten in de wapenen geweest: geen verdere order ontvangen hebbende, had hij thans E a aan  68 De Nieuwe R-eiziger. aan zijne manfchappen eenige uuren verlof gegeeven. In deeze oogenblikken van rusc was het dat de Cornij, met zijn gezelfchap, zig aan den Gouverneur vertoonde, en hem om de geweeren verzogt. De list, die men alhier gebruikt had, om de krijgsbehoeften van hun gewoone plaats te neemen, en dezelven in geheime fchuilplaatfen te verfteeken, ten einde de vraagers te kunnen antwoorden, dat men geen geweeren had, en hen teffens de ledige bergplaatfen te toonen, was van geen nut voor derzelver uitvinders. Schielijk ontdekte men de valschheid van dit berigt en te gelijk ook het verfteeken oorlogs» tuig. Men ftond geen oogenblik in beraad, om er zig meester van te maaken. De burgers bekwamen hier verre over de dertigduizend fnaphaanen en omtrent twintig ftukken kanon» waarvan men een goed en tijdig gebruik maakte» Aan den kant van de Seine hadden de Zoonen der Vrijheid een geluk in denzelfden fmaak. Zij maakten zig aldaar Meester van het Hotel Gardemeuble, waarin een menigte oudmodifche wapentuigen bewaard werden, die men echter ten gebruike bekwaam genoeg oordeelde, uit hoofde der dringende omftandigheden. Dit veroorzaakte een ongemeenen moed bij de burgers, die nu niet flegts het voorneemen, maar ook de middelen hadden, om hun leeven ten duurden aan de verraaders van het Vaderland, zo deezen er een aanflag op waagen dorden, te verkoopen. Het  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 69 Het Despotismus bedreigde niet minder de Volksvrijheid van de hooge muuren der Ba. ftilje; een gebouw, ten tijde zijner ftigting, fterk genoeg, om ten veiligen fchuilplaats der dwinglandij en ten fchrik van een onderdrukt volk te verftrekken. De Marquis de Launaij, waardig dienaar der wraakgierige willekeur, voerde in deeze ontzaglijke fterkte het bevel. Bevreesd dat men de flagtoffers, die aldaar in akelige kerkers opgeflooten lagen, aan het ministerieel geweld ontrukken i zou, had men de Bastilje, reeds zedert een I geruimen tijd, met gefchut voorzien. Een mei nigte ammunitie was derwaards heengevoerd. Men had alle voorzorgen genomen, om | de aanvallen, die men wel voorzag te zullen ! plaats grijpen, aftekeeren, en om de gruuwlijklte flagting onder de Aanvallers aanterigten. Zo verre ging de zugt tot wraak 1 en het plengen van burgerbloed, dat men I van alles, wat de verwoesting en de dood : zekers en afgrijslijks heeft, in een ontzaglijken voorraad, had opgedaan, terwijl men vergeeten had, om zig van leevensmiddelen te j voorzien! Men had in de Bastilje niet meer dan twee zakken meel en een weinig rijst. Aan brandhout ontbrak het niet, maar wel aan een bekwaamen Oven, om er brood in te bakken. Het drinkbaar water kon ook gemaklijk aan de belegerden ontnomen worden. Op den 13 Julij had de Launaij het garI nizoen de wapens doen opvatten en het binE 3 nen-  70 De Nieuwe Reiziger. nenlte van het kasteel doen betrekken. De poorten van het quartier werden géflooten, alwaar de Compagnie alle haare effecfen agter liet. De Schildwagten werden uitgezet, en twaalf mannen op de toorens der Bastilje geplaetst, ten einde gade te flaan, wat er buiten de fterkte voorviel. Tegen middennagt werden er op deeze waarneemers zeven fnaphaan fchooten met fcherp gedaan, 't welk eenig alarm veroorzaakte, doch van geen verdere gevolgen was. Des morgens werden er verfcheiden Deputatien uit de Stad aan den Gouverneur afgevaardigd, ten einde hem om wapenen en den vreede te verzoeken. Hij verzekerde allen deeze Afgezondenen van zijn goeden wil, en ontving hen zelf in zijn Gouvernement, naar alvoorens Gijzelaars in hunne (lede, tot waarborgen voor hunne veiligheid, te hebben afgezonden. In 'teerst was men in de Bastilje van voorneemen, om geene geweldige maatregels te neemen, maar aangezet door de verraederlijke raadgeevingen van den Heer L. de Flue, Commendant van de Zwitfers; door de beveelen van den Baron van Bezenval en de beloften van den Heer de Flesfelles, befloot men om zig van geweld te bedienen. Men deed de Zwitfers zweeren, om op de Invaliden te zullen vuuren, bijaldien deezen weigeren mogten den Gouverneur te gehoorzaamen, en, om de ftem te verdooven van hen, die ze zomtijds een behoeven der vrijheid zouden wil-  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 71 willen verheffen, had men de fterke dranken te baat genomen, en de hersfens der zulken bedwelmd, die men in dit geval geloofde te moeten vreezen. Om elf uuren voor den middag verfcheen de Heer de la Rofiere bij den Gouverneur. ; Een groote menigte volks volgde hem, doch dit moest op de eerfie binnen plaats vertoe1 ven. Hij was gelast, om den Gouverneur te verzoeken, om de Hukken gefchut, die zig op de torens van de Bastilje zien lieten en groote ongerustheid in de Stad veroorzaakten, i van daar te willen laaten wegneemen. De Gouverneur antwoordde daarop, dat zulks i buiten zijn magt was; dat de Hukken altoos : daar geweest waren, en dat, om ze van daar 1 wegteneemen, een order van den Koning ver< eischt werdt: dat hij echter, onderrigt van den angst, die ze in de Stad verwekten, ze '\ Van de {'chietgaten had laten verwijderen. Met i moeite verkreeg deezen Gedeputeerden, om het binnenst gedeelte van de Bastilje te mogen : bezoeken. De Officieren , die hij ten krag1 tigften vermaande, uit naam van het Vaderj land • en ter liefde van hun eigen eer, om toch geen misbruik van hun magt te willen maaken, zwoeren hem hunne wapenen niet te zullen gebruiken, bijaldien men zelve niet 1 eerst op hen aanviel. De la Rofiere vertrok, i met belofte van een burgervvagt te zullen bezorgen, dje, beneffens de bezetting, den dienst op de Bastilje zou waarneemen. E 4 Naauw-  72 De Nieuwe Reiziger, Naauwlijks vertrokken zijnde, vertoonde er zig een aanmerklijke menigte ongewapende burgers voor de Bastilje, ten einde om wapenen en verdere oorlogsbehoeften te vraagen. Het bleek duidlijk genoeg, vermits zij ongewapend kwamen, dat zij geen het minfte voorneemen hadden om geweld te gebruiken» De Launaij deed eene der bruggen nedervallen om deeze vraagers te ontvangen; naauwlijks echter bevonden zij zig op de eerfte binnenplaats, of de brug werd weder opgehaald, en een hevig vuur, zo uit klein geweer als gefchut, fpeelde op deeze ongelukkigen, die zig niet verdeedigen noch zig door de vlugt behouden konden; verfcheiden van hen verlooren hier het leeven, en veelen werden gekwetst. Het volk, dat, buiten de Bastilje, aanfchouwer van dit verraaderlijk bedrijf was, ten hoogden verontwaardigd zijnde, liep naar het Stadhuis, om wraake fchreeuwende over deeze verregaande barbaarschheid. Weldra kwam er een groote menigte we* der te voorfchijn, met fnaphaanen, fabels, degens, bijlen enz. gewapend, zig, met ver» haaste fchreeden, in de buitenlte pleinen van de Bastilje werpende, en met een geweldig gefchreeuw de foldaaten, die op de toorens der fterkte post hadden gevat, toeroe? pende, dat zij beneden moesten komen. Ten Zelfden tijde, vertoonden twee onverfchr-okken helden, zijnde de een Lodewijk Tournaij, zig op hes dak van het wagthuis, nabij de op*  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 73 ophaalbrug, in weerwil van het gefchreeuw >en het dreigen der bezetting. De dappere ITournaij, niets dan den nood zijner medeburgers voor oogen hebbende, bekreunde zig rgeen gevaaren, en klauterde voort, tot dat Bij zig op de plaats van het Gouvernement Éet nederzakken. Hij zogt aldaar, in het wagt(huis, naar de fieutels van de ophaalbrug doch tvond ze niet. Fluks kreeg hij een bijl en ihakte zo fterk hij kon, om de grendels en Iflooten te verbrijzelen. Intusfchen waren de Iburgers aan den anderen kant bezig, om de l deuren met geweld open te liaan. Het leed t niet lang of deeze eerfte werken van het Kas•t teel bezweeken voor de veréénigde kragten Hvan duizende handen en breekijzers. De opi haalbrug kreeg men dus neder. Het volk I drong toen bij menigte op de plaats van het ) Gouvernement, en liep naar de volgende op. Ihaalbrug, om ér zig meefter van te maaken, [ fchietende onderwijl op de bezetting, die dee| zen aanval met een zo geweldig vuur tegen1 ftand bood, dat de aanvallers genoodzaakt waiiren, in wanorder, de wijk te neemen, echter : met fchieten blijvende aanhouden, doch geen tweeden aanval durvende waegen. Dit alles had omtrent een uur geduurd, i' toen men van den kant van het Arfenaal een 1 trom hoorde, door een luid gefchreeuw vergezeld. Straks aanfchouwde men een vaandel, i begeleid door een groot aantal gewapende burgers. Een' groot deel volks naderde het E 5 Go*  74 De Nieuwe Reiziger. Gouvernement en riep de verdeedigers van de Bastilje toe, dat zij met fchieten zouden ophouden, — dat er een Deputatie van het Stadhuis naderde, die de Gouverneur moest fpreeken. Aanftonds waaide er een witte vlag van een der Toorens der Bastilje, behalven de menigvuldige andere vreedetekens die men van daar aan de burgers gaf. De Gedeputeerden, door trommel en vaandel voorafgegaan, zetteden de (lap naar de brug, die tot het Kasteel geleidde. Een uit het volk deed hen opmerken, dat men op een der Toorens bezig was, met een (luk gefchut naar hen te rigten. De menigte fchreeuwde daarop, dat de Deputatie zig toch niet verlaaten zou op de verraaderlijke vreedebeloften, die men hen van het Kasteel fcheen te doen. De Gouverneur van de Bastilje zei intusfchen tegen zijne manfehappen: Gij ziet wel, dat dit geene fladsgedeputeerden zijn. Zekerlijk is het een vendel, waarvan het graauw zig meester heeft gemaakt, en waarvan het zig bediend ten einde ons te verrasfehen. Indien het waarlijk Gedeputeerden waren, zouden zij, na de beloften die gij hen gedaan hebt, het niet gewaagd hebben, om mij het gevoelen van het Comitée te komen melden. De Heer Francotaij, beneffens de trommelflager en het vaandel, naderde alleen tot aan de gragt, terwijl de overigen wat verder af ftaan bleeven. Verfcheiden der aanvallers be- zwoe-  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 75 :zwoeren deezen onverfchrokken Vaderlander, :om zig toch niet aan het vuur der vijanden :te willen blootftellen. Hij van zijn kant [.drong even fterk bij deeze getrouwe burgers jaan, om hem, en de gevaarlijke plaats, waar \zi] thans Honden, te verlaaten: tot reden geetvende, dat zulk een menigte meer van het ^vijandlijk vuur te vreezen had, hier bij elkantder zijnde, dan wel, wanneer hij er alleen iware. Een uit den hoop riep hem daarop toe: |Dat zij hem niet verlaaten wilden, en liever Iverkoozen aan zijne zijden te fneuvelen! Het jleed niet lang of de vijanden gaven vuur; I twee perzoonen vielen dood neer naast den (moedigen zendeling; die zig genoopt vond, 1 onder een hagelbui van kogels, welke om en over hem heen fnorden, zig naar zijne mede* j gedeputeerden te begeeven; welke toen gejzaamlijk den weg naar de Had namen, verjgezeld door eenige weinigen van die hen ge» ibragt hadden. Het volk woedende geworden zijnde viel, "andermaal, met een hevig gefchreeuw op de ! brug aan, doch het ongphoudlijk vuur der i bezetting deed het andermaal te rug deinzen. I Men hield intusfehen niet op met op de on[ derofficieren, op de buitenposten der Bastilje j; zig vertoonende, te fchieten. Een andere I volkstroep vervoegde zig naar het quartier, 1 waar de foldaaten waren uitgetrokken. De 1 poorten werden opengehakt, en alles ter plunI; dering en vernieling overgeleverd. Een  76 De Nieuwe Reiziger. Een tweede Stadsdeputatie verfcheen daarop voor de Bastilje; doch deszelfs poogingen, om gehoor bij de belegerden te verkrijgen, waren geheel vrugtloos niet alleen, maar zelfs maakte men, uit de Bastilje, zulk een gedugt vuur op deeze afgezondenen, dat het wonder was, dat een van hen er het leven afbragt. Ziende dat het onmooglijk ware, om bij den Gouverneur gehoord te kunnen worden, deeden zij opening van hun last aan het gewa. pende volk: deeze beftond in het volgende decreet. „ Het blijvend Comité van het Krijgsweezen te Parijs, in aanmerking neemende, dat er in de Stad geen militaire magt behoord te weezen, welke niet onder haar beltuur (laat, heeft het Comité aan de Gecommitteerden, door hetzelve afgezonden aan den Heer de Marquis de Launaij, Commandant van de Bastilje, gelast, om aan gem. Commandant te vraagen, of hij geneegen zij, om in de fterkte eenige Troepen uit de burgerwagt van Parijs inteneemen, om beneffens de Troepen, welken'zig aldaar thans bevinden en die onder Stadscommando zullen gaan, met gemeen overleg, de Bastilje te helpen bewaaren? — enz. Na dit voorgeleezen te hebben vertrok de Deputatie weder naar het Stadhuis, om aldaar rapport van haare verrigting te doen. De belegeraars in getal hoe langs hoe meer toeneemende, en nu in rechtvaardige woede geen  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 77 ;geen paaien meer Rennende, bragten eenige '\ wagens mee ftroo naar eene der wagthuizen sen Haken er den brand in, die weldra tot ieenige andere gebouwen, aan 'tKafteel beIhoorende, overfloeg. De belegerden fchooiten in dat tijdftip een kanonftuk met fchroot igelaaden af, het eenigfte, zo men hen gei looven mag, dat geduurende den vijfuurigen ia aanval gedaan werd. Straks begon men van «alle kanten op het geweldigst te fchieten. :!Het gedonder van 't kanon en der musketten 11 was onophoudelijk. De burgers vogten voor fde vrijheid, de foldaaten voor hunne dwinge. i landen! Vertwijffeling en wanhoop bezielde de i[beiden partijen. Van deeze oogenblikken hing \\ genoegzaam de zegepraal der tijrannij of der ilvrijheid af. Het volk had een even fterk afgrijzen van de naderende kluisters, als de ilGouverneur en de zijnen van een gevoelige :ivolkswraak. De uitkomst kon niet verre meer zijn, en deeze kundigheid verdubbelde van wederzijden den moed en de kragten. Inmiddels waren verfcheiden Departementen ïvan de Militairen ter hulpe van de vrijheidiverdeedigende burgers toegefchooten. Zij bragten eenige Hukken gefchut met zig, die ten .ivoordeeligste geplaatst werden, om er den vijand allen mooglijken afbreuk mede te doen. (Onder begunfliging van den rook der bran. idende gebouwen, drongen de burgers hoe :tlanger hoe dieper in de binnenplaatfen van de ifiastilje door; terwijl men van de flerkte niet op.  78 De Nieuwe Reiziger. ophield mee fchieten en fteenen te werpen, om de aanvallers uit de overwonnen posten, zo 't mooglijk ware, te verdrijven. Onder al dit gewoel en gebulder vielen er veele kleine gefchiedenisfen van edelmoedigheid, dapperheid en uitfteekende Vaderlandliefde voor! 'c Is onmooglijk dit alles te befchrijven, daar wij voorgenoomen hebben, flegts het groote geheel te fchetfen. Het Arfenaal ftond op 't punt om door de vlammen verflonden te worden; een pruikmaa* ker ftnk er den brand in: maar de braave Hum. bert fchoot toe; en gaf den brandftigter zijn verdienden loon met den kolf van zijn fnaphaan. Een ton met falpeter had reeds vuur gevat, doch Humbert keerde het brandende vat het onderst boven; fmoorde dus het vuur, en voorkwam even daardoor een onoverzienlijke reeks van onheilen. De brand gebluscht hebbende, maakte hij jagt op eenige kwaadwilligen, die, onder voorwendzel van naar kruid te zoeken, aldaar aan 't plunderen en vernie. len tegen; hij bedeelde hen, die hem wederftand dorden bieden, met doodlijke flagen; dreef de rest ter vlugt, en fnelde toen naar de Bastilje, om er zijn ftrijdende medeburgers te hulp te komen. Verwonderlijk was de dapperheid deezer ftrijdende Vrijheidszoonen, en des te verwonderlijker, om dat zij uit allerlei foorten van menfehen beftond, waarvan het grootfte gedeelte nooit de wapenen gehanteerd had, en voor-  Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. 79 vooral nimmer in 't vuur geweest waare! —daar rsr geen hoofd was, dat hen zijne welöverleg- de en beredeneerde bevelen deed ter uitvoer Drengen, en niemand hunner anders raadpleegIde, dan met zijn eigen dapperheid en moed. Er heerschte eene overeenitemming tusfchen alle deeze beftrijders der dwinglandij, die onbegrijplijk was; en zij die van verre den algemeenen vijand afbreuk deeden, fcheenen met hen, die nabij waren, in de naauwlle affpraak te zijn. Om u, Mevrouw! eene zeer geringe fchaduuw te geeven van de wreede onzekerheid, waarin Parijs zig op dat oogenblik bevond, lover het lot dat haar te wagten ftond, zal ik ie midden in mijn verhaal hier afbreeken, en iiuwe nieuwsgierigheid, gebooren uit het edelmoedig belang, 't welk gij in mijn Vaderland ïlelt, tot het berigt verwijzen, dat ik eerlang :1de eer zal hebben u toetezenden. Inmiddels kunt gij ten vollen verzekerd zijn van mijne hartlijke en beltendige vriendfchap. Ik ben, enz. Marfeille, den 10 April 1790. Vier-  8o De Nieuwe Reiziger. Vierhonderd Vierentwintigste Brief. Vervolg van het Voorgaande. Ik wilde u niet lang in 't onzekere laaten, wegens den uitflag van den ftrijd tusfchen de moedige vrijheid en de verpletterende dwinglandij. Ik zend U, Mevrouw! derhalven al fpoedig het vervolg der fchoonfte gefchiedenis, die immer op het Toneel van Vrankrijk is voorgevallen. Volg mij, waarde Vriendin! en zie wat de fterveling vermag, wanneer hij zijn eigen waardij begint te kennen, en naarijverig op zijne onbetwistbaare rechten geworden is. In de Bastilje begon, onder de bezetting, weldra eene algemeene verflaagenheid en moedeloosheid te heerfchen. De onderofficieren hielden bij den Gouverneur ten allerfterklten aan, om de Merkte overtegeeven. Hij zelf begon te begrijpen, dat het onmooglijk ware, dezelve langer te verdeedigen. Het volftrekt gebrek aan mondbehoeften, kon hem geen lang beleg doen verduuren. De belegeraars, de eerfte brug ingenomen hebbende, hadden reeds hun kanon in 't gezigt van de tweede geplaatst, en na de vermeestering van dezelve, zou het Kafteel weldra moeten bukken. De Mar-  Vierhonderd Vierentwintigste Brief. 8i JMarquis de Launaij zou ongetwijffeld meer itegenfland aan de eerfie brug hebben kunnen idoen bieden, maar deeze waardige dienaar van Ihet verfoeilijkst Despotismus, zig door hec i rechtvaardig vergramde volk ziende influitén en aanvallen, voelde de doodfchrik om 't hart «Haan, en verborg zig, met alle zijne flaaffche e afhangelingen, agter de dikke muuren, die I gebouwd waren, om er de Tijrannen eeuwig 'veilig te doen nestelen! — In het hart deezer ; die de erkentenis van geheel Parijs verdiend had, daar hij het was, die den Gouverneur had tegengehouden, toen dezelve de Bastilje wilde laaten fpringen ; en die den gantfchen dag geen enkele fchoot op de burgers gedaan had,) [kreeg twee fteeken met een degen dwars door :'t lijf; terwijl zijn eene hand door een fabelMag werd afgehouwen. Deeze hand, (zo dol :en blind is de woede van een lang getergd .volk, —) deeze hand, waaraan de menigte rhaar behoud verfchuldigd was, werd op een èpiek gedoken, en in triumph door de ftraa- ten der ftad omgedraagen. Hem zelf fleepte rmen naar de Grêve, waar hij door het volk, ïidat hem voor een kanonnier aanzag, benefiffens nog een ander aan een galg werd opge:hangen. Straks nam men alle de officieren gevangen ; |men fnelde naar hun verblijf; verbrijzelde aldaar alles, wat flegts door menfchenkragt gebroken kon worden. In deeze algemeene verwarring en verbijftering werden er nog, luit misverftandv, verfcheiden -fchooten gedaan; ieenigen der burgers door hunne medeburgers I gedood en anderen gekwetst. I • De Marquis de Launaij, de veroorzaaker fvan alle de onheilen, die deeze aanval naar Izig fleepte, werd gevangen genomen. Hij Ihad een degen in de hand, en ftond op 't Jpunt, om zig te doorfteeken, toen Arné 1 hem denzelven ontweldigde. De Heeren Hulin, F 3 Elie  86 De Nieuwe Reiziger. Elie en eenige anderen, belasteden zig met de moeite om hem te bewaaren. Het gelukte hen, hoewel niet dan na veele moeilijkheeden van het volk, 't welk als uit eenen mond hem ter doodftraf vorderde, te hebben ondergaan, om hem buiten de Bastilje te doen geleiden. Men nam den weg naar het Stadhuis; doch de verbittering der aangroeiende menigte , die hem geleide en omrin gde, hand voor hand toeneemende, hadden deeze Heeren de ontzaglijkfte en gevaarlijkfte moeite vau de waereld, om den gevangen Gouverneur tegen de hevige aanvallen van den dollen hoop te befchermen. Men rukte hem.de hairen uit den kop; zettede hem den degen op de bom, en dergclijken. De Launaij brak het klamme doodzweet uit; angst en yertwijffeling was op zijn beftorven gelaat te leezen. Met een zwakke item zei hij tegen den Heer Hulin: Ach! Mijn Heer! gij hebt mij immers beloofd, mij niet te zullen verlaaten voor wij op het Stad-, huis zijn ? blijf toch bij mij! — Kort daarna vervoegde hij zig tot den Heer Elie, zeggende: Is dit het nu dat gij mij beloofd hebt? och! Mijn Heer! verlaat mij toch niet. Zo lafhartig zijn de dwingelanden en hunne werktuigen! — Zo lang zij den blikfem in hunne handen hebben, verpletteren zij alles, wat den kop in hunnen omtrek durft opheffen. Maar als de moorddolk hunne overweldigde vuist ontglipt, dan fidderen zij op den vertoornden oogöpflag van een ambagts- ge-  Vierhonderd Vierentwintigste Brief. 87 gezel; dan knielen zij voor een gewapend kind, en zouden, om den dood te 'ontvlieden, de verachtlijkftc flaavernij voor een uitfleekend geluk rekenen. Zag men immer het fpreekwoord, dat de wreedaarts lafhartig zijn, bewaarheid, het was bij deeze geleegenheid. In oude tijden wist men reeds te zeggen, dat de Rechtvaardige moedig is even gelijk een jonge Leeuw, doch dat de god" loozen vlieden zelf dan wanneer er geen vervolger zig opdoet; alle eeuWen hebben de waarheid van deeze fpreukert bevestigd. De woede en wraaklust van het volk ken1 de eindlijk geen maat meer, en fpaarde nu I langer de geleiders en befchermers van den ( ónzaligen de Launaij nier. De Heer de P Epine , kreeg, met de kolf van een fnaphaan, een (lag op 't hoofd, die hem gewis het leeven ! zou gekost hebben, indien de hoogte van zijn ftormhoed den flag niet- afgekeerd had. Hij was echter indiervoegen getroffen, dat hij ter zijde aftreeden moest, vermits hij niet verder voort kon". De Heer Hulin, overladen door flooten eh Hagen, moest het eindFijk ook opgeeven, als ten einde zijner kragten zijnde, door de veelvuldige mishandelingen welken hem van alle kanten werden aangedaan, om dat hij de Launaij tegen de moordgierige begeerte des volks in veiligheid op het Stadhuis poogde te brengen. Hij moest hem dus verlaaten, door ovèrmagt van ■geweld gedwongen. Naauwlijks had hij zig, F 4 een  8'8 De Nieuwe Reiziger. een weinig uit het volk, nedergezet, om wat adem te fcheppen, of de oogen opflaande, zag hij den afgehouwen kop van den Marquis de Launaij op een piek gefteeken. Het volk vreezende, dat men het zijn prooi weder ontrukken mogt, had zig gehaast om hem aan. zijne billijke, doch al te voorbaarige wraak opteofferen! — De Launaij zig door zijne geleiders verlaaten en aan de menigte overgeleverd vindende, had hen toegeroepen; Dood mij! mijne vrienden! dood mij ten eerften! doet mij. toch niet langzaam nerven! De Heer de Losme Salbrai, Major van den Gouverneur, een deugdzaam en menschlievend man, die, in de akelige kerkers van de Bas¬ tilje, een Engel fcheen te zijn, van den Hemel gezonden om de ongelukkigen te trooften; hunne traanen aftewisfchen, en hun lijden door alle moqglijke- middelen te yerzagten! —• De Losme, zo zeer door ajle de gevangenen bemind, als de Launaij door dezelven gehaat was, deelde in het zelfde lot van deezen burgervijand; maar hjj ftierf als'een Held, als een deugdzaam Man! — Men fleepte hem naar de Greve, waar een algemeene verwoedheid hem aangrijnsde, en het ijslijkst gefchreeuw zijn bloed en zijn leeven eischte. In de handen zijner beulen zijnde, fchoot een jongeling toe, die zig in zijne armen wierp: Houd op! riep deeze tegen het volk; in 'sHemels naam, houd op! Gij gaat den besten, der ftervelingen om hals brengen! Vijf jaa- rerj  Vierhonderd Vierentwintigste Brief. 89 rren heb ik in de Bastilje gezeten, en fteeds Conftitutie tot heden niet voordeelig aan de IKroon is geweest: menigwerven hebben veriimetele Staetsdienaers haer gezag misbruikt; niet ïidan bij tusfchenpoozen heeft zij ten vollen geil not gehad van het vermogen, dat zij, tot welfzijn van de Natie, moet bezitten; hoe dikwils 1 ontmoetten ontwerpen, tot heil der Franfchen {gevormd, hinderpalen, die de waerdigheid van Iden Troon in gevaer bragten? Heeft zij niet Ionophoudelijk, en bijna altijd met nadeel, ftrijd |moeten voeren tegen de vorderingen van Corplfen en eene menigte Privilegiën? Het gezag heeft, tot heden, in Vrankrijk op I geene vaste grondflagen gefteund, en deszelfs wan-  io8 De Nieuwe Reiziger. wankelbaerheid veeltijds vrijheid gegeven aen de Staetzucht, om het zich zeiven toe te eigenen, ten einde het te doen dienen tot bevoordeling van hare inzigten. Eene Conftitutie , die de regten van den Monarch en die der Natie nauwkeurig bepaelde, ware dan zoo voordeelig voor den Koning als aen onze Medeburgers. Hij wil, dat zijne Onderdanen gelukkig zullen zijn; hij gal in hun geluk deelen; en wanneer hij handelt in den naem der Wetten, die hij, met de Vertegenwoordigers van zijn Volk, heeft beraemd, zal geen Corps, geen afzonderlijk perfoon, wat rang of middelen hij moge bezitten, de vermetelheid durven hebben zijne magt te wederiken. Zijn lot zal duizendwerven roemrijker en gelukkiger zijn, dan dat van den volftrektften Dwingeland; het willekeurig gezag ftrekt ten ramp voor de genen die hetoeffenen; de Uitvoerers, aen wien men genoodzaekt is het te vertrouwen, beijveren zich beflendig om het zich, tot hun eigen voordeel, aantematigen. Men moet onophoudelijk, of voor hun zwichten, of hen overwinnen. En, gelijk eens door een onzer eerfte Redenaren is aengemerkt, uit welk een tijdvak van onze Monarchie zouden wij de voorbeelden onzer zoogenaemde Conftitutie kiezen ? Zullen wij daertoe voorftellen de Oorlogs — en Meivelden onder het eerfte en tweede Geflagt, waerin alle vrije lieden in de wapenen kwamen en over de gemeene zaken raedpleegden ? Wij zouden,  Vierhonderd Vijfentwintigste Brief. 109 3den, ongetwijffeld, zulk eene kommerlijke Vrij. theid thans niet verlangen; eene Vrijheid, die, cdaer tot dezelve ieders medewerking vereischt twordt, en die, bijna haer belteen ontvangen Ihebbende van eene ontzaggelijke menigte intdividus, niet kan blijven voortduren, dan door } het, op het voorbeeld onzer Voorouderen, teil vens wederinvoeren van de huisfelijke dienstilbaerheid, en die der bouwlieden; op dat, in lafwezenheid van het grootfte aental vrije Liefden, de Haven voor onze landerijen en wonin* i gen zorg zouden kunnen dragen. Wij verlana gen geene ongeregelde Vrijheid, die het willeij keurig gezag aen de meenigte overlaet, haer tot 'verkeerdheid, tot overhaesting aenzet; de Reï|geringloosheid lokt, en, met haer, de Over! heerfching, die haer altijd op de hielen volgt, ;i gereed om hare prooi te verdinden. Zullen wij de Leenheerlijke Ariftocratie, die, I gedurende zulk eenen geruimen tijd, dit fchoo* ne gewest onderdrukt, of verwoest heeft, de , Conftitutie van het Koningrijk noemen ? Zullen wij die tijd terug wenfchen, waerin 11de Vertegenwoordigers van de Geestlijkheid, 1 den Adel en de Gemeenten, bij lange tusfchenipoozen, befchreven om onderltand aen den ï Vorst te verzorgen, fmeek- en klaegfchriften 5; indienden; zich, door befluiten van den Raed, | het regt van te raedplegen lieten verbieden; i alle de misbruiken derzelver loop lieten; zich 1 onderling lieten vervoeren door de verachte- lijkfte krakkeelen; de flavernij, in plaets van die  iio De Nieuwe Reiziger. die te vernietigen, verfterkten, en, door hunne lafhartigheid, hun Vaderland ten prooi gaven aen al het kwaed, dat zij veel in hunne klagten affchilderden; maer welker vernieuwing zij niet durfden weren? Is dit het voorbeeld, dat ons kan vervoeren , doen wij den afftand van de Staten Generael; dan zijn zij, gelijk de vorige, noodeloos; dan zijn zij een nieuw middel om Vrankrijk te verdrukken. Verkiezen wij den tijd, die er verlopen is federt 1614, dat is dien, waerin alle regten miskend werden, waerin de willekeurige magt de Natie zonder Vertegenwoordigers liet ? Waertoe zijn wij wij dan vergaderd? Waertoe hebben wij dan het vertrouwen van onze Committenten aenvaerdt? Maer wij zullen den kostbaren tijd niet verfpillen, met over woorden te twisten, indien wij het omtrent de zaken eens zijn: zij zelve, die ftaende houden, dat wij eene Conftitutie bezitten, erkennen dat dezelve verbeterd, volkomen gemaekt moet worden. Wij hebben dus één oogmerk; wij verlangen naer eene gelukaenbrengende Conftitutie. Plaetfen wij in het zamenflel van onze Conftitutie, als grondwetten , alle ware grondbeginfelen; herhalen wij dezelven, om ze eene nieuwe kragt bijtezetten, indien het waer is, dat zij reeds uitgefproken zijn geweest; laten wij alles, wat klaerblijkelijk gebrekkig is, vernietigen , laten wij, eindelijk, de Conftitutie van Vrankrijk vestigen, en wanneer de goede Ingezetenen daer over voldaen zijn,  Vierhonderd Vijfentwintigste Brief, iit zijn, wat komt het er dan op aen, of fommi!gen zeggen, dat zij oud, en anderen dat zi] fnieuw is; mits zij, door de algemeene toefternrming, eene heilige gedaente aenneme. Het grootfte gedeelte der Volmagten, en misschien allen, gebieden ons het vestigen eener (Conftitutie van het Rijk, het inftellen of be» -palen van grondwetten, om de welvaert van (Vrankrijk voor altoos te verzekeren. Onze Comimittenten hebben ons verboden eenige belastinjgen toeteftaen, voor de Conftitutie is gevestigd: Jwij gehoorzamen dus aen de Natie, door ons, izonder verwijl, met dezen gewigtigen arbeid i bezig te houden. Wij zullen nooit onze regten afftaen, maer itdie niet uitmeten; wij zullen nooit uit het oog i|verliezen, dat de Franfchen niet beftaen in een (nieuw Volk, korteling uit het diepfte der bosIfchen gekomen, om eene broederfchap opteiirigten; maer in eene groote maetfchappij van (Vijfentwintig millioenen menfchen, die de handden, die alle hare leden vereenigen, naeuwer li wil toehalen, die het Koningrijk wil hervor- ii men, aen wie de grondbeginfelen der ware Mo» inarchie altoos heilig zullen wezen; wij zullen i nooit uit het oog verliezen, dat wij van alle «onze oogenbliuken, van alle onze gedagten k aen de Natie rekenfchap moeten geven; dat wij i eerbied en onfchendbare getrouwheid aen het 1: Koninglijke gezag verfchuldigd zijn; en dat wij : gelast zijn het zelve te handhaven, door onoveri komelijke hinderpalen aen de willekeurige magt i te ftelletu Wij  Ha De Nieuwe Reiziger. Wij zullen, Mijne Heeren! omtrent de voorwerpen , die ons aenbevolen zijn, onderfcheiden het geen tot de Conftitutie behoort, en het geen alleen dienftig is tot het maken van wetten; deze onderfcheiding is gemaklijk;'want het is onmooglijk de bewerktuiging (1'organifation) der vermogens van den Staet, met de regelen, door de wetgeving ingefteld, te verwarren. Het is ontegenzeggelijk, dat wij ons onder twee gezigtpunten moeten befchouwen: wanneer wij ons bezig houden met deze bewerktuigingen op vaste gronden te vestigen, zullen wij handelen als Conftituanten, uit kragt der Volmagten, die wij ontvangen hebben, en in het arbeiden aen de wetten, wandelen wij alleen als Geconftitoeerden. , Maer moeten wij ons eerst bezig houden met de Conftitutie of met de wetten? Deze keus is zeker niet moeilijk: indien wij de wetten in gereedheid bragten, voor wij de hoedanigheid en grenzen der onderfcheiden magten hadden aengewezen, hadden wij, het is waer, het groote voordeel van dusdanig bij graden opteklimmen, dat wij ons, om zoo te fpreken, gemaklijker in de zaken zouden oeffenen, om tot moeijelijker overtegaen; maer zij, die aen deze fchikking de voorkeur geven, moeten bedenken, dat indien wij aenvingen, met het overwegen der Artikelen van wetgeving, in de verfchillende lastbrieven vervat, wij een groot aental gefchillen zouden doen geboren worden: ieder zoude, in bewijzen van zijnen ijver te ge-  Vierhonderd Vijfentwintigste Brief. 113 ^ geven, de hervorming van een misbruik willen ivoorftêllen; in de verfcheidenheid van voor■' werpen, die zich tevens zoude opdoen, ware : men verpligt te befiïsfen welke den meesten aendacht verdienden; de overwegingen zouden eindeloos duuren; en de herfleiling van het Credit wierd vertraegd; dewijl wij ons met de fchattingen niet zouden kunnen bezig houden, 1 voor de Conftitutie gevestigd ware. Zij, die de waerde van den tijd kennen en zich tegen ongelegenheden willen wapenen, I kiezen altijd uit de zaken, die zich aen hen , voordoen, het onvermijdelijke voor zij tot het nuttige overgaen; voorzeker de rampen onzer Medeburgers vorderen nieuwe wetten; maer het is van minder belang wetten te maken dan derzelver uitvoering te verzekeren; en nimmer zullen de wetten uitgevoerd worden, zoo lang de willekeurige magt niet is vernietigd door eene naeuwkeurige regeringvorm ; daerenboven is 'er geen wet van aenbelang, waer van de fchikkingen geene betrekking hebben op de verfchillende magten en niet na hare inrichting afgemeten worden. Het is'gewis ongelukkig, dat wij niet in eene enkele zitting al het goede, dat onzen ijver ons kan inboezemen, kunnen verrichten; maer laten wij ten minlle verrigten het geen volttrekt noodzakelijk is. Daer is geen ramp, die door de vrijheid niet i verzacht worden, geen voordeel, dat haer ver' lies kan vergoeden. Laten wij het gunftige tijdXXXIL Deel. H " ftip  t*4 De Nieuwe Reiziger» flip waernemen; laten wij ons haesten om haer aen ons Vaderland te bezorgen; laten wij van de weldadige oogmerken van zijne Majefteit gebruik maken: wanneer eens de Vrijheid gevestigd , en de wetgevende magt bepaeld is, zullen goede wetten als van zelve te voorfchijn komen. Door het op gezette tijden houden, of de geduurzaemheid van de Nationale Vergaderingen vastteftellen, door het bepalen van hare gedaente en zamenvoeging, door de grenzen van alle de magten te regelen, vestigt gij de vrijheid. Niemand onzer of hij zoude zich zeer gelukkig achten, indien hij aen zijne Committenten, als den eenigen uitflag van den arbeid dezer Ver. gaderinge, eene goede Conftitutie kon aenbieden; en wij zouden gewis met hare goedkeuring niet vereerd worden, zoo wij hen, met verwaerloozing der algemeene Vrijheid , niet dan eenige op zich zelve ftaende wetten onder het oog bragten. Dewijl het oogmerk van alle Maetfchappijen ftrekt tot het algemeene geluk, zoo is eene Regering, die van dit oogmerk afwijkt of daer mede ftrijdt, wezenlijk gebrekkig. Zal eene Conftitutie goed zijn, dan moet zij op de regten der menfchen gegrond wezen, en dezelven klaerblijkelijk befchermen; dus wordt, tot de daerftelling van eene Conftitutie, de kennis van de regten, die het natuurregt aen ieder individu verleent, vereischt; men moet zich bedienen van de grondbeginfelen, die de fondamenten van alle foorten van Maetfchappijen moe-  Vierhonderd Vijfentwintigste Brief. 115 moeten uitmaken, en ieder artikel van de Contitutie uit een grondbeginzel doen voortvloeien. Een groot aental Nieuwsfchrijvers noe-nen de ontvouwing dezer grondbeginfelen eene «enwijzing van regten. Het Committé heeft begrepen dat het voegzaem zoude wezen, ten einde het oogmerk onzer Conftitutie te herinneren, dezelve te doen nvoorafgaen door eene Verklaring van de regten ■der Menfchen; maer die, bij wijze van inleiding, aen het hoofd der Artikelen van de Coniïtitutie te plaetfen, en niet afzonderlijk te doen jverfchijnen; het Committé was van gedachten, jdat dit laetfte weinig nuts zoude aenbrengen en aen zwarigheden onderhevig konde zijn; dat afgetrokken en wijsgerige denkbeelden, indien jdezelve niet vergezeld waren van gevolgtrekkjnj gen, de vooronderftelling van anderen, dan bij I de Vergadering waren aengenomen, zoude verjoorloven; dat men, door de aenwijziog der regten niet ten vollen vastteftellen, voor den oogenblik, waerin het onderzoek van alle de Artikeilen der Conftitutie afgelopen zij, het voordeel igeniét, van alles, wat tot de ontvouwing der (grondbeginfelen behoort, en als gevolgtrekking imoet aengenomen worden, naeuwkeuriger te i: kunnen zamenvoegen. Deze aenwijzmg dient ilkort, eenvoudig en klaer te wezen; dus bej hoort de Vergadering zich in de eerfte plaets I met de aenwijzing der Regten, als de inleiding I der Conftitutie befchouwd, bezig te houden. Hier H a  li6 De Nieuwe Reiziger. Hier moet het Committé opening doen van hare begrippen over de beftiering van het werk der Vergadering, betrekkelijk de Conftitutie: deze zaek is van te veel gewigt, om niet al het mogelijke licht over dezelve te verfpreiden. Het ware ten hoogfte gevaerlijk aen een Committé het zamenftellen van een plan tot de Conftitucie toetevertrouwen, en hetzelve vervolgens in eenige zittingen te doen beoordeelen: men moet het lot van vijfentwintig millioenen menfchen dus niet aen overhaeste befluiten wagen; het zoude voorzigtigtiger zijn alle de artikelen der Conftitutie in alle de kamers tevens te doen overwegen, en een Committé van correspondentie aentefteljen, het welk op zekere uuren vergaderde, ter vergelijking van de gevoelens , die in de onderfcheide kamers de overhand zouden fchijnen te hebben; en die, door dit middel, eene zekere overeenkomst van begrippen zoude tragten te weeg te brengen. Daer de artikelen van de Conftitutie met elkander in het naeuwfte verband dienen te ftaen, kan men 'er niet een eenig va3tftellen, zonder alle de anderen rijpelijk overdacht te hebben: het laetfte artikel kan bedenkingen op het eerfte opleveren; die vorderen, dat in het zelve veranderingen of bepalingen gemaekt worden. De overweging der artikelen van de Conftitutie zal waerfchijnlijk eenen geruimen tijd wegnemen; maer niets moet ons bewegen om met overhaesting te werk te gaen; het grootfte onheil waer voor wij blootftaen, is het vestigen van  Vierhonderd Vijfentwintigste Brief. 117 (van eene gebrekkige Conftitutie; maer, op dat -men ons niet van werkeloosheid zoude verdacht 1 houden, terwijl wij de gewigtigfte belangen be1 handelen, en ten einde de middelen om elkan1 der te verlichten aen alle de Leden der Verga, (dering gemakkelijker te maken, zoude men iedere week drie algemeene Zittingen kunnen hou[den, waerin men de onderwerpen, die reeds aen | het onderzoek der kamers onderworpen waren ■ geweest, in het openbaer konde overwegen; | hier door zouden wij verfcheiden voordeelen bijeenvoegen; dat van omtrent de grondbeginKelen overeentekomen, en van gebruik te konnen maken van de verlichting der genen, die I nieuwe voorfchriften verwachten, om in deze Vergadering te kunnen Hemmen. Zij zullen zich waerfchijnlijk beijveren om ons hunne bedenkingen medetedeelen; en gedurende dit onderzoek, hebben zij den noodigen tijd, om eene I grooter vrijheid te verkrijgen, zonder dat de I werkzaemheid der Vergadering, die nimmer 1 opgefchort behoort te worden, aen deze over, weging onderworpen zij. Na de Verklaring der regten, welke de men| fchen in alle Maetfchappijen moeten genieten, 1 diende men over te gaen tot de grondbeginfelen der ware Monarchie, en vervolgens tot de regten van het Franfche volk. De Vertegenwoordigers der Natie, zullen, door de plegtige , vernieuwing van de aenwijzing der regten van t den Koning, zijn gezag op vaste gronden doen I rusten; dan zal men achtervolgens alle de midH 3 de*  118 De Nieuwe Reiziger. delen, die de uitoeffening der onderfcheiden regten van de Natie en den Monarch moeten verzekeren, naergaen. Het Committé zal de eer hebben de Hoofddeelen van een plan tot de CoMitutie aen u voor te leggen; indien het de Vergadering verlangt, zal zij haer rasch een fchets der onderdeden overleveren. Dus nadert het tijdftip, dat het noodlot van Vrankrijk moet bepalen. Mogt uw ijver naer verdienfte flagen! mogt een wederzijds vertrouwen alle bekommering doen verdwijnen! mogten wjj nimmer uit het oog verliezen, dat bij alles, wat billijk en nuttig is, bij alles, wat tot handhaving van de algemeene rust verftrekt, de Natie belang heeft, en dat wij 'er allen de verdedigers van zijn! De Gedeputeerden van alle de gedeelten des Rijks zullen zich waerfchijnlijk niet langer bezig houden met de oude afzonderlijke regten, die hunne Provinciën niet behoedden tegen het juk der willekeurige magt; zij zullen aen eene algemeene vrijheid, eene gemeenfchappelijke welvaert, den voorrang geven boven het naergeestig voorregt,van in deflavernij, door eenige ge« ringevoordeden,uitgezonderd te worden! Mogten eindelijk alle de Provinciën, door middel harer vertegenwoordigers, onderling en met den Troon, een eeuwigdurend verbond aengaen!" Bij de edele werkzaamheid, die der Vergadering, als vertegenwoordigers van de natie voegde, was zij niet minder bedagt, om de gevaaren, die geheel Vrankrijk bedreigden, af-  Vierhonderd Vijfentwintigste Brief. 119 aafteweeren. Van tijd tot tijd ontving zij berrigt van de hachlijke omftandigheeden, in welken Parijs zig bevond. Op de tijding, dat Ihet Hotel der Invaliden was ingenomen, en «de Bastilje belegerd, wilden alle de leden Igezaamlijk zig naar den Koning begeeven, 1 ten einde hem dit afgrijslijk toneel van burigeiöorlog voor oogen te houden; zijn mei delijden optewekken; hem te errinneren, dat hij een Koning, dat is, een Vader van zijn Volk ware, en hem te fmeeken, dat hij zig ; toch als zodaanig een wilde betoonen en han1 delen! — Dan dit befluit, in de eerfte driftvervoering genomen, werd door de voorzig: tige Staatkunde afgeraaden, en men nam een ander, om naamlijk eene talrijke Commisfie : naar den Vorst aftevaardigen, ten einde hem ' volrtrekt aftevorderen, dat hij de troepen van ; Parijs en derzelver omgeleegen Oorden ver■ wijderde, en om hem de onbewimpelde waarI heid te doen hooren, 't welk des te nood; zaaklijker geworden was, om dat alles, wat hem thans omringde, onophoudlijk bezig was, 1 met hem leugens in de hand te ftoppen en valfche denkbeelden in te boezemen. De Deputatie vertrok en befteedde al haare welfpreekenheid en ijver, om den Koning tot i het kiezen der billijke partij te beweegen. De Monarch gaf het volgende antwoord: „ lk heb mij onophoudlijk bezig gehouden met alle de maetregeLn, die mij gefchikt voor- 1 »i. korflfillino- van t\e> rnsr in Pariis! Kvvuincu 11.1 uwn-wn^t, — »- j-, 14 a ^i'fn- " * *.  120 De Nieuwe Reiziger. dienvolgende had ik aen den Provoost der Kooplieden en de municipale Officieren last gegeven van zich bij mij te vervoegen, om met hun de noodige fchikkingen te beramen; federt onderricht zijnde van het oprichten eener Burgerwacht, heb ik aen de Opperofficieren bevolen zich aen het hoofd dier wacht te fteüen, ten einde haer door hunne ervaernis te helpen en den ijver der goede-Burgers te onderfteunen. Ik heb tevens gelast, dat de Troepen, die zich in het veld van Mars bevinden, zich van Parijs zouden verwijderen. De bekommering, die gij mij, wegens de onlusten dier Stad, doet blijken, moet ieders hart treffen en bedroeft ten fterkfte het mijne." Men kon in dit antwoord niet berusten, men befloot derhalven andermaal gedeputeerden naar den deerlijk misleiden Volksvader aftezenden. Deeze hielden wederom aan, op den volftrekten aftogt der Troepen: doch keerden met dit befcheid te rug: Gij verfcheurt mijn hart meer en meer, door uw verhaal der onheilen van Parijs. Het is niet mooglijk te gelooven, dat de aan de Troepen gegeeven bevelen dezelven veroorzaakt hebben. Gij weet het antwoord, door mij aan uwe voorige Deputatie gegeeven; ik heb er niets bij te voegen. „ Dit duister antwoord, zegt de onfterflijke Mirabeau: was wel verre van ons gerust te ftellen. Wij beflooten de zitting van onze Vergadering den geheelen nagt te verlengen, zo  ' Vierhonderd Vijfentwintigste Brief. 121 «o wel om ons, aan het oog onzer vijanden als onvermoeid bezig te vertoonen, in onzen e-eheilisden taak, even gelijk de Romeinlche Raad weleer ten opzigte van de Gaulen ;ïdeed, — als om altoos gereed te weezen, Men einde bij den troon onze laatfte pooginfgen aantewenden en de Hoofdftad te kunnen :ionderfteunen. Niets is in ftaat om onzen onigerusten en beanglten toeftand te fchetfen. tOngerust over ons naderend lot, om dat van (de- veiligheid onzer perzoonen het welzijn fvan geheel Vrankrijk afhangt, en dat men igeene onzer hoofdhairen met eene beleedijgende vinger kan aanroeren, zonder de grondlïflagen van den ftaat te doen fchudden! Beiiangftigd wegens de gebeurtenisfen in de Hoofdi'ftad; wegens de beroeringen in de Provih* iicien, en de verfchriklijkheeden van den dreigenden Hongersnood, die gereed ftaat alles :te verflinden, wat de burgeroorlog zou over;laaten, zijn alle oogenblikken, waarin deeze opéénftapeling van onheilen ons voor den geest zweeven, martelende voor ons. Neen! nooit I zal ik dit treurig fchouwtoneel vergeeten! — De Gedeputeerden van het volk, bijéénge. roepen door den Koning, aan de verfcheuj'-rendfte angften overgegeeven! De eerwaardige 1 Grijsaarts haar eenige oogenblikken rust op li tafels of de tapijten zoekende! Zij die het 1 meest op gemak gefteld waren, zig op de 1 zitbanken uitftrekkende! Allen den moorddolk ; ziende opgeheven, hunne boezems en het H 5 Va.  12* De Nieuwe Reiziger. Vaderland bedreigende, en allen voor een vreeslijker morgen bedagc zijnde!" Op den 15 Julij hernam de Vergadering, l al vroeg in den morgenflond, haare zitting; Ir er werd em voorllel gedaan, om nogmaals |g door een Deputatie den Koning de waarheid li onder 'c oog te brengen, en hem te be- \|i zweeren, om toch zijne verderflijke raadgee- 1 vers van hem te willen verwijderen. De groote JVlirabeau deed zig, onder anderen, [ £ hooren, op eene wijze, den waaren en onver- h fchrokken Vaderlander betaamende. „ Zegt (( hem, zei hij tegens de Gedeputeerden: dat de jt benden vreemdelingen , waar door wij ingefloo- n ten zijn geworden, gisteren het plegtig be- h zoek ontvangen hebben van de Prinfen, de L Prinfesfen, en de Gunstlingen van het Hof! £ dat men hen overlaaden heeft met liefkoo- P: zingen en gefchenken, en hen ten fterklren |f heeft aangehitst! Zegt hem, dat zijne uit- L heemfche fatelliten, den ganfehen nagt, met L wijn en goud opgevuld en opgehoopt, in ; hunne godtergende gezangen, de vernedering I; z van Vrankrijk voorfpeld hebben, en dat hun- f ne beleedigende wenfehen de vernieling der ij; Nationale Vergadering ten doel hadden! Zegt j hem, dat, in zijn. Paleis zelf, de Hovelingen s gedanst hebben op den toon van dit bar- ,,. baarsch muziek, en dat zulks de voorbereiding j, ware tot een anderen St. Bartholomeus nagt! ^ Zegt hem, dat die Hendrik, welks gedagte* j. nis door het geheelal gezegend word, en _ die  Vierhonderd Vijfentwintigste Brief. 123 3 die hij onder zijne voorzaacen ten voorbeeld 1 wilde neemen, aan Parijs leevensmiddelen deed [toekomen, fchoon het tegen hem was opgeIftaan, en hij de ftad in eigen perzoon beleigerde; terwijl de Tijgers, die hem omringen, ïzijne Raadsluiden, het meel te rug doen keejren, 't welk de koophandel aan het getrouw [en thans hongerlijdend Parijs toezend!" enz. De Deputatie, op 't punt van haar vertrek jftaande, werd tegengehouden door de komst Ivan den Hertog van Liancourt, die, verifchrikt door de onöverzienlijke reeks van onheilen , welken de tijrannifche Ministers ge1 reed (tonden, om zo wel den Koning als der 4Natie te berokkenen, geduurende dien angstIvalligen en akeligen nagt, was heengegaan, | en zig aan de voeten des Konings nedergeJ worpen had, ten einde zijn Majefteit van alIles een juist denkbeeld te geeven, en hem :re fmeeken, van toch op het behoud, zo ivan zich zelf, der Koninglijke familje als van zo veele millioenen menfchen bedagt te willen zijn, daar hij het in zijne magt had! Monffieur, die hem vergezelde, had deeze vaderi landminnende poogingen ten allerfterkften onderfteund, en de uitwerking van dezelven waren allergewenscht. De Koning zijn eigen geIvaar bezeffende, en begrijpende welk eene ti deerlijke verwoesting, zo niet ganfchelijke omIkeenng, van het Rijk, het welk hij beIheerschte, het gevolg van langer (lijf hoofdige ? weigeringen zijn zou , gaf zig aan de beden van  124 De Nieuwe Reiziger van den braaven Hertog de Liancourt over, die thans de Vergadering kwam aankondigen, dat de Koning eerlang in dezelve Mond te verfchijnen, ten einde aan het Volk de vreede eft rust weder te fchenken. Op dit berigt, begrijpt men ligtelijk, dat de diepfte droefgeestigheid voor de luidrugtigfte en teffens innigfle blijdfchap plaats inruimde. Een der leden deed echter deeze uitbundige vreugd bedaaren; hij merkte aan, dat ze een te flerk contrast met de reedsgeleeden volksrampen maakte. Dat een treurige eerbied, zei hij: het eerfte onthaal zij, 't welk de monarch in dit oogenblik van droefheid ontvange! Het ftilzwijgen des Volks is de les der Koningen! De Vergadering, door deeze woorden getroffen, hervattede die zwaarmoedige verfla- j genheid, waar in zij zedert drie dagen gedompeld was geweest. Eindlijk verfcheen de Koning in de Zaal, zonder wagten, zonder I eenige pragt,- en zelf genoegzaam zonder an- j der gevolg dan zijne Broeders. Niet verre | van de deur hield hij uil, hebbende de geheele Vergadering voor zig. Hij deed vervolgens,: met de waardigheid van een Koning en de tederheid van een Vader, de volgende aanfpraak: „ Ik heb u bijeen vergaderd, om met u te raedplegen over de gewigtigfte belangens van den Staet; daer is geen dringender, en het geen bijzonder mijn hart meer aendoet, dan de ijslijke  Vierhonderd Vijfentwintigste Briff. 105 i ijslijke wanorders die 'er in de Hoofdftad plaets Ihebben. Her Hoofd der Natie komt, met vertróuwen, in het midden van hare Vertegenwoordigers, om hun zijne aendoening te betuigen, en om hun uitrenodigen tot het vinden van middelen, ter herftelling van de orde en rust. Ik weet dat men onbillijke vooroordeelen heeft ingeboezemd; ik weet dat men heeft durven verfpreiden, dat uwe Perfoonen rniet veilig waren. Zoude het wel nodig zijn, au omtrend zulke ftrafbare geruchten gerust te ftellen, daer dezelven reeds door mijn bekend i karakter waren wederfproken ? Welnu! Ik en mijne Natie zijrt Hechts één; ik verlaat mij op PU lieden! Helpt mij, in deze om Handigheid, : ter verzekering van het heil van den Staet, ik iverwacht dit van de Nationaale Vergadering: i.de ijver der Vertegenwoordigers van mijn Volk, :tot welzijn van het algemeen vergaderd, is mij :daervoor tot eene zekere waerborg; en daer iik op de liefde en getrouwheid mijner onderdanen ftaet maek, heb ik aen de Troepen be;,vel gegeven, om zich van Parijs en Verfailles ite verwijderen. Ik magtig, en verzoek zelfs, ;u lieden, om mijne fchikkingen in de Hoofdjlftad bekend te maken." Tusfchen beiden hoorde men de fterkfte (toejuichingen; tot driemaalen toe werd de 'Vorst, in zijne reden, door dit hartlijk aan Iden dag gelegd genoegen geftoord. Hij izag er bij voorraad uit, dat de Franfchen piet zijn perzoon, maar wel zijne bedrijven haa*  i2ö De Nieuwe Reiziger. haateden; dat zij geen oogmerk hadden, om hem in zijne billijke voorrechten en waardigheeden te verkorten, maar wel om zijn befchadigend vermogen te fnuiken, en hunnen hals aan het vernederendlle en drukkendfte juk te onttrekken. De Prefident nam daarop het woord, met eene deftigheid, aan zijne waardigheid voegende: Sire! zei hij. „ De liefde uwer onderdanen voor uwen geheiligden Perfoon fchijnt, in dezen oogenblik, den diepen eerbied, die zij aen uwe tegenwoordigheid verfchuldigd zijn, tegentefpreken , indien het mogelijk zij, dat een Souverein meer geëerbiedigd kan worden, dan door de liefde zijner onderdanen. De nationale vrRr.adering ontvangt met de innigfte blijdfchap de verzekeringen, die uwe majesteit haer geeft van de verwijdering der Troepen, op uw bevel, binnen en rond de de muren der Hoofdftad en in de nabijheid van Verfailles bijeen getrokken ; zij veronderfteld dat dit niet enkel eene verwijdering op eenigen afftand zal zijn , maer eene terugzending naer de Garnizoenen of Quartieren, waeruit zij gekomen zijn, die uwe majesteit aen haer verlangen toeftaet. De Nationale Vergadering heeft mij gelast eenigen harer laetfte befluiten, waeraen zij het grootfte gewigt hecht, u te herinneren: zij fmeekc uwe majesteit, in dezen ftond, de vrije gemeenfchap tusfchen Parijs en Verfailles te willen herltellen; en ten allen tijden, eene vrije en  Vierhonderd Vijfentwintigste Brief. 127 ■en onmiddelijke gemeenfchap tusfchen haer en uwe majesteit te vergunnen; zij' verzoekt met aendrang, de goedkeuring uwer majesteit op eene Deputatie, die zij voornemens ïs naer Parijs te zenden, in het vooruitzigt en met de hoop, dat dezelve veel zal toebrengen zer herftelling van de orde en rust in uwe Hoofdftad. Eindelijk vernieuwt zij hare vooridragten, omtrend de verandering in de zamen(telling van uwen Raed voorgevallen; deze verandering is een der voornaemfte oorzaken van de akelige onlusten, die ons thans bedroeven, en die het hart van uwe majesteit verscheuren." De koning zeide, dat, betreffende de Deiputatie der nationale vergadering mer Parijs, zijne oogmerken en verlangen be. «end waren, en dat hij nimmer zoude wefgeiren den toegang aen de nationale vergadering te vergunnen, zoo dikwils zij het ïoodzakelijk zoude oordeelen. De Koning vertrok. De Vergadering volgle hem, door erkentenis en liefde gedreven, volgens haar eigen getuigenis. Schielijk werd jie vreugde algemeen. Van allen kanten vloeide 'le menigte toe. De lugt wedergalmde van :iet geroep : Lang leeve de Koning! God bevaare zijn Majefteit, enz. Aldus ging de Vorst e voet naar zijn Kasteel te rug; Hebbende, i'zegt de Vergadering met recht:) de liefde ^er Natie tot Lijfwagt, en haare Vertegen- vQordtgers tot gevolg. Op  138 De Nieuwe Reiziger. Op den weg derwaards, drong een vrouw dwars door de Gedeputeerden heen en wierp zig aan de voeten des Konings. Ach! mijn Koning! riep zij: is het in goeden ernst geweest, het geene gij daar gedaan hebt? zal het niet zijn even gelijk over veertien dagen? — Neen! neen! antwoordde de Monarch, dit verwijtend wantrouwen de beste plaats geevende: het zal altoos zo blijven. Nooit, nooit zal ik van begrip veranderen! — Nooit, tot mijn laatfte oogenblik toe! Bij zijn aankomst op het Kasteel, plaatfte de Koningin zig op het Balcon, houdende den Dauphin op haar arm, en denzelven tegen haar boezem drukkende, vertoonde zij dit kind, de hoop en verwagting van meer dan twintig millioenen menfchen, aan het volk. Te midden in zo veel toejuiching en vrolijkheid, vergat de Koning zijne godsdienftige verpligting niet. Hij begaf zig naar zijn Kapel, en deed er plegtige dankzegging aan den Hemel, die hem, te midden van zo veele wanorden en verfchriklijkheden, de liefde van zijn volk had doen behouden. In deezen heiligen Tempel zelf ontving hij de vernieuwde blijken van de toegeneegenheid der Franfchen; onder hunne plegtige kerkgezangen vermengden zij hunne ongeveinsde vreugdegalmen. Het is onmooglijk, Mevrouw! u alle de bijzonderheeden te melden, ter deezer geleegenheid voorgevallen. Gij zult u derhalven met het aanftippen van het meesthoofdzaak- Iijke  Vierhonderd Zesentwintigste Brief. 129 ilijke moeten vergenoegen; maar mij intusfchen wel enige rust vergunnen willen. Ik ben, enz. Marfeille, den 30 May 1790, ^Vierhonderd Zesentwintigste Brief. Vervolg van het Voorige. inpE Parijs was alles nog in beroering. De | vreedzaame geneigdheid van het Hof iwas er onbekend. De bloedige afgehouwen IIHoofden, als nog in zegepraal door de Stad 11 omgedraagen, onderhielden den woedenden Üijver des volks. Een burger, door dit afgrijsli lijk fchouwfpel getroffen, deed de ftcm der ii menschlievenheid hooren, en de Seine voerde deeze verfchriklijke tekens der volkstriumf , verre van de Hoofdftad. De vergaderde Elefteurs bragten van hunne , zijden alles toe, wat ter volmaakitig van den 1 voornamen arbeid dienen kon. De Heer Baillij werd Maire van Parijs, en de Heer de la Faijette Colonel generaal van de Garde nationaal. De Troepen, die zig op het veld van Mars hadden .gecampeerd, waren, geduurende den 1 nagt, van daar opgebroken. Vierentagtig GeXXXII. Deel. I de-  §3° De Nieuwe Reiziger. deputeerden uit de Nationale Vergadering waren op weg naar Parijs, en het volk ging hen met de luidrugtigfte toejuichingen en dankzeggingen te gemoet. — Hunne ontvangst in Parijs ging alle befchrijving te boven. Een millioen monden verwelkoomde, zegende en bewonderde hen, en onder die allen was er niet een, wiens hart niet op den tong lag. Onder de uitbundigfte eerbewijzingen en toejuichingen werden zij vervolgens naar het Sadhuis geleid. De Heer de La Faijette nam toen het woord. „ Mijne Heeren! zei hij: ziet hier eindlijk het oogenblik, waarnaar de Vergadering het fterkst verlangde. De Koning was bedroogen, doch is het niet meer. Hij is heden in ons midden verfcheenen, zonder dien gedugten omflag, waermede de Vorsten zig omringen, doch die voor goede Koningen onnoodig is. Hij heeft ons gezegd, bevel te hebben gegeeven ter verwijdering van de troepen. Laaten wij onze ongelukken vergeeten, of liever, laaten wij ze ons errinneren, om foortgelijken voor altoos van ons te verwijderen!" Vervolgens las hij de aanfpraak des Konings voor. De zaal wedergalmde van de toejuichingen , en zo dra men zulks buiten het Stadhuis vernam, juichte geheel Parijs, om dat de eene ftraat de andere in deeze luidrtigtige volksvreugd opvolgde, zodra zij 't flegts te hooren kwam. De Graaf de Lallij lier zig vervolgens hooren : „ Mijne Heeren! dus luidde zijn taal: het zijn  Vierhonderd Zesentwintigste Brief. 131 zijn uwe Medeburgers, uwe vrienden, uwe broeders; uwe vertegenwoordigers, die u den vreede komen bezorgen. In de noodlottige omftandigheden, die wij reeds in 't wijkend verfchiet befchouwen, hebben wij niet opgehouden in uwe droefheid te deelen! Wij deelden teffens in uwe verontwaardiging, om dat dezelve rechtvaardig was. Indien iets ons, in deezen algemeenen ramp, kan vertrooften, het is het vooruitzigt van u te zullen beveiligen tegen de ongelukken, die u bedreigden." „ Men heeft uwen goeden Koning weeten te verleiden. Zijn hart was door de Laster vergiftigd geworden. Men heeft hem een volk doen vreezen, over *t welk hij de eer en het geluk had te gebieden." „ Wij hebben de waarheid voor hem ontdekt. Zijn hart heeft gezugt. Hij wierp zig in ons midden! Hij vertrouwde zig aan ons, dat is te zeggen, aan u! Hij heeft onzen raad afgevraagd , dat is te zeggen, den uwen 1 Wij hebben hem in zegepraal geleid, en hij verdiende het! Hij zeide ons, dat de vreemde Troepen zig zouden verwijderen, en wij hebben het onuitfpreeklijk vermaak gehad, van dezelven te zien aftrekken. Het volk ver. hief zijn ftem, om den Koning met volle monden te zegenen, en alle flraaten wedergalmden van het vreugdegeroep. Nu blijft ons nog eene bede overig! Wij komen u van wegens den Koning en de Nationale Verga» dering den vrede brengen! Gij zijt edelmoc Ia dig!  134 De Nieuwe Reiziger* dig! Gij zijt Franfchen! Gij bemint uwe Egt* genooten, uwe kinderen; uw Vaderland! onder u zijn geen flegte burgers meer! Alles is bedaard! Alles is vreedzaam! Wij hebben de order van uwe Burgerregering, en uwe krijgskundige ontwerpen bewonderd. Maar voortaan moet de vreede onder ons herbooren worden ! — Ik eindig met u, uit naam der Nationale Vergadering, de uitdrukking van vertrouwen, die de Souverein in den fèhooc der Vergadering uitboezemde, medetedeelen. Ik verlaat, ik vertrouw mij op u! Dit is onze wensch! deeze woorden drukken alles uit,- wat wij in onze harten gevoelen." Er volgden nog verfcheiden andere niet minder kragtige dan Vaderland- en Koningminnende aanfpraaken. Zij verdienden der vergeetelheid ontrukt te worden, doch ons beftek duld het niet. In het zaaklijke kwamen zij op een uit. De Heer Moreau de Saint Mérij antwoordde, uit naam der ftad, aldus: „ Zegt aan den Koning, dat hij heden, deezen dag, den naam van Vader zijner onderdaanen verkrijgt! Dat zij, die hem vreeshebben ingeboezemd, hem bedroogen hebben! Zegt hem, dat wij gereed zijn, om ons aan zijne voeten te onderwerpen! zegt hem eindlijk, dat de eerfte Koning der waereld die is, welke de eere heeft, om over de Franfchen te gebieden." De dankbaarheid aan 't opperweezen voor deeze wonderdaadige omkeering van zaaken, ge-  Vierhonderd Zesentwintigste Brief. 133 celeidde het volk en zijne VertegenwoordiJers tempelwaards. Het Te Deum werd geLgen, en alles ademde de vrolijkte erkenrenis aan Hem, in wiens Almagtige hand het hart der Koningen is. •• De Gecommitteerden uit de Kerk komende, vermengde het volk, onder zijne vreugdegeroepen, twee ernftige verzoeken. Het eene beftond hier in, om den Koning, dien het zo zeer beminde, wedertezien, en de nieuwe Ministers te verwijderen; het andere, om de herroeping van een Minister, dien de Ariftocratifche cabaal ten flagtoffer van zijne getrouwheid voor den Koning, van zijn ijver voor de gemeene zaak, en van zijne liefde voor de Natie gemaakt had. Uitgeleid met niet minder eerbewijs dan waaronder zij Parijs binnen traden, begaven de Gedeputeerden zig naar de Vergadering te rug, ten einde verflag van hunne verrigtingen te doen. Hoe zeer zij voldaan waren, en welk een moed al het gebeurde hen inboezemde, blijkt best uit het verflag van hun wedervaaren zelf. Het flot daarvan is te merkwaardig, om het niet overteneemen. Na een verhaal van hunne ontmoetingen, zeggen de Gecommitteerden eindlijk: „ Dus zal Parijs de ftreelingen des Vredes genieten; de Burgermilitie zal alle wanorders voorkomen; het bevel over haer wordt gevoerd door eenen Held, wiens naem, in beiden de I 3 vvee~  • 34 De Nieuwe Reiziger. weerelden. dierbaer aen de Vrijheid is; maer door eenen Franfchen Held, die zijnen Vorst bemind, en tevens de flavernij verfoeit. De onheilen%die de Hoofdftad geleden heeft, moeten ons ongetwijffeld fmart baren! Mogten de verfchriklijke oogenblikken , waerin de wet zonder gezag is, nimmer voor haer wederkeeren! maer dat zij ook nimmer weder het juk der overheerfching gevoele! zij is de Vrijheid waerdig; zij verdientze door hare kloekmoedigheid en kragtdadigheid. Aen wie is het vergoten bloed te wijten? Is het niet aen de trouwlooze Raedgevers, die de goede trouw des Konings, zelfs zoo ver hebben weten te verrasfchen, dat door Soldaten, aen de Vertegenwoordigers der Natie, den toegang tot de gewone plaets hunner zittingen werd bezet; dat de Nationale Vergadering in een Lit de Juftice (*) hervormd werd; dat vervolgens, met groote kosten, een leger werd verzameld, in een tijdftip, waerin de geldmiddelen in de grootfte wanorde zijn, en een verfchrikkelijk gebrek heerscht; dat dit leger naer Parijs, naer Verfailles, en naer derzelver omtrek gevoerd, en dus het volk over de perfoneele veiligheid hunner Vertegenwoordigers ontrust werd; dat de oorlogstöebereidfelen bij het heiligdom der Vrijheid werden geplaetst, en dat deugdzame Ministers, die het algemeene ver- (*) Zitting des Konings in de Raedsvergadering op Zijnen troon.  Vierhonderd Zesentwintigste Brief. 135 vertrouwen bezaten, werden verwijderd; dat de weg tusfchen Parijs en Verfailles werd belemmerd, en de onderdanen des Konings als vijanden van den Staet werden behandeld. Het is zeker, dat ieder onzer gewenscht had, door alle mogelijke middelen., de onlusten in Parijs te hebben kunnen voorkomen, maer de vijanden der Natie hebben niet gefchroomd die te doen geboren worden; die onlusten nemen een einde, de Conftitutie zal gevestigd worden, zij zal ons, zij zal Parijs vertroosten over alle voorgaende onheilen ; en midden in de wanhopige bedrijven des volks, terwijl wij den dood van verfcheiden Burgers bewenen, zal het misfchien moeilijk vallen wederftand te bieden aen een gevoel van vergenoegen over de vernieling der Bastille, waer, uit de puinhopen van deze afgrijsfelijke gevangenis der overheerfching, welhaest, overeenkomltig het verlangen der Parijsfche Burgers, het beeld van eenen goeden Koning , de herlteller van de vrijheid en het geluk van Vrankrijk, zal rijzen." Zulk eene groote gebeurtenis had echter de gemoederen al te zeer aan 't gisten gehol, üen om zo fchielijk te kunnen bedaaren. Men bediende zig van aeeze geiicmucm, ■» te fterker aantedringen op het afzetten der verdagte Ministers, die men, volgens de algemeene roep, niettegenftaande hunne beweezen verraaderij, echter aan 't hoofd des beftuurs liet, en die misfchien een vernieuwden aanval in \ zin hadden, vermits de Troepen zig nog I 4. in  136* De Nieuwe Reiziger. in den omtrek van Parijs bleeven ophouden, zq men zeide, om van hunne vermoeidheid uitte? rusten en nieuwe kragten te vergaderen, enz. Het wantrouwen ging zelfs zo verre, dat men nieuwe verwerkingen begon aanleggen, en andere krijgsberaamingen te maaken, eyen als wagtede men andermaal den vijand. — De goede burgerij, begrijpende dat dergelijke vermoedens, bet zij dan waar of valsch, niet dan flegte en gevaarlijke gevolgen konden hebben, bewerkte het zenden eener Deputatie naar de Natiqnaale Vergadering, ten einde te verzoeken, dat eenigen hunner Leden te Parijs mogten komen, om de ongerustheeden opteruimen; het afdanken der verdagte Ministers, als ook de herroeping van den Heer Necker te ver? ' zekeren, en te belooven, dat de Koning, den yolgenden dag, in zijn Hoofdftad komen zou. Dit alles had men reeds in Parijs elkander verteld dat gefchied was of gefchieden zou, en men reikhalsde naar de bevestiging deezer gewigtige nieuwstijdingen. De Ministers intusfchen, ziende waar het heen wilde, waren in de voorbaat geweest, en hadden hun ontilag verzogt en gekreegen. De Koning had reeds zijn voorneemen geuit, om Necker te herroepen, en aan de Vergadering kennis gegeeven dat hij den volgenden dag naar Parijs ftond te vertrekken. De Gedeputeerden der Vergadering, gelast om hiervan kennis aan de Burgerij van Parijs |e geeven, kwamen om twee uuren, in den nagt^  Vierhonderd Zesentwintigste Brief. 137 ! vreesde; en dat, daar, in allen gevalle, elk it burger verpligt was, om voor zijn Souverein, I des noods, het leeven opteöfferen, — de I Souverein dan ook, van zijn kant, gehouden ' was, zijn leeven ten dienfte en nutte van hec 1 Vaderland veil te hebben, enz. Waarom denken alle Koningen niet even. : eens zq? en waarom handelen zij, die aldus i 5 den-  138 De Nieuwe Reiziger. denken, niet fteeds overéénkomftig deeze juiste denkwijze? De Koning rukte zig uit de klemmende armen der zijnen en vertrok, onder het geleide der Vergaderingsleden en der Burgermilitie van Verfailles; welke laatste echter niet verder medeging dan tot Sève, waar de Burgerij van Parijs haare plaats vervong. De ftoet van den Koning groeide, naar maate hij de Hoofdftad naderde, van oogenblik tot oogenblik, ten fterkften aan, en eindlijk beftond de fleep uit meer dan twintig duizend menfchen. Omtrent ten drie uuren kwam hij in Parijs, Hij was vergezeld door den Hertog de Ville roij, zijn kaptein van de Lijfwagt; den Hertog de Vilquier, eerfte Edelman van de Kamer; den Maarfchalk de Beauveau; den Hertog de Cosfe; den Graaf d'Estaing, en den Marquis de Nesle. Bij het inkomen der Stad werd zijn Majesteit door de Regeering ontvangen. De Heer Baillij bood hem de fleutels der Stad aan, zeggende bij het aanbieden: „ Sire! ik breng uwe Majefteit hier de fleutels van haare goede Stad Parijs. Het zijn dezelfden, die aan Hendrik den Vierden zijn aangebooden geworden. Hij had zijn volk overwonnen, maar 't is hier het volk, dat zijnen Koning overwint. Uwe Majefteit komt den Vreede genieten, welken zij, in haare Hoofdftad, herfteld heeft, en met dien vreede ook de liefde haarer getrouwe onderdanen. Het is voor *t geluk der Franfchen, dat uwe Maje-  Vierhonderd Zesentwintigste Brief. 139 ! Majefteit de Vertegenwoordigers der Natie t heeft doen vergaderen, dat zij zig gaat verleediI gen, om, met dezelven, den grondflag der vrijil heid en des algemeenen voorfpoeds te leggen. — i Welk eene gedenkwaardige dag, op welken ■ onze Koning als Vader gezeten is te midden I van dit veréénigd gezin, werwaards hij, van iizijn Paleis, geleid werd, door de geheele Na>;tionaale Vergadering; beveiligd door de vertegenwoordigers des volks, en omringd en als »voortgeftuuwd, door eene ontelbaare hem be- II minnende menigte. Zijne edele gelaatstrekken adrukten gevoeligheid en geluk uit; terwijl I men, om hem heen, niet anders hoorde dan Ide uitroepingen eener opgetoogen blijdfchap; li niet anders om hem heen aanfchouwde, dan Ide traanen van liefde en tederheid! — Sire! inoch uw volk, noch uwe Majefteit zullen ii immer deezen grooten dag vergeeten! Het is I de fchoonfte dag der Monarchie ! Hij is het j tijdperk eener doorlugtige en eeuwige Alliantie I tusfchen den Monarch en zijn volk! Deeze ge: beurtenis is eenig in haar foort! Zij bezorgt luwe Majefteit de ontfterflijkheid. Ik heb deejjzen heerlijkften der dagen aanfchouwd, en, •1 als was het hoogfte geluk mij befchooren, de j; eerfte verrigting van het ambt, 't welk de beigeerte mijner medeburgers mij opdroeg, is, lom u te verzekeren van hunnen eerbied en ivan hunne liefde!" Welk een aandoenlijk fchouwfpel leeverde i'sVorsten intreede in Parijs niet op, aan het wel-  14° De Nieuwe Reiziger. welgeplaatste hart, aan den echten vrijheids» zoon en den waaren Menfchenvriend! — Welk eene gelukkige herfchepping, waarvan de eeuwen nooit voorbeeld zagen! Het was niet meer een gedugt, een verfchriklijk Meester! op de ijzeren kar des gewelds, of de gouden zegekoets der knevelaarij en onderdrukking gezeten ; door wreede, baldaadige krijgsknegten, of trotfche Lijfwagten, even als door een ijzeren muur omringd! Neen! het was de grootfte, de beminlijkfte der Koningen, die, zonder den ergerlijken toeftel der overmagt, te midden van zijn volk zig vertoont, even gelijk een liefderijk Vader te midden van zij. ne kinderen! De Koning fcheen getroffen, door het gezigt van zo veele gewapende Burgers als er, in onöverzienlijke menigten, zig allerwegen aan zijn oog vertoonden. Zekerlijk gevoelde hij de nietigheid van zijn Magt, om zulk eene gewapende Vrijheidszugt te onderdrukken, en bezefte hij het gevaar, waaraan hij zig had blootgefteld, door het oor aan de vijanden der Volksvrijheid te leenen. — o! Zagen de Vorsten altoos, met eigen oogen, den waaren toeftand van zaaken, hoe dikwils. zouden zij op hunne troonen Adderen, en hoe veelen hunner zouden liever den naam van Vader, dan dien van Tijran begeeren! Eenige Leden der Nationaale Vergadering verzelden het koninglijk rijtuig te voet. Hun gelaat ftond koel, en helde naar het droef- gees-  VlERHOSlDERÖ ZESÈNTWINTtGSTE BRIEF. I4I [geestige-, geen de minfte zweem van verge. rnoegdheid of blijde verwagting werd door ! hunne bedeesde houdingen aangeduid. Dit zet~ itede deezen optogt iets droevigs bij, waaraan iik geen naam weet te geeven. Dit gedrag iwas niet te bevreemden! De wonden waren te »versch en te diep, en het toekomende beloofde aan het menschkundig vooruitzigt weinig .goeds! Men mogt, bij de eerfte vervoering, teen vreugdekreet aanheffen; maar, het beilkrompen, het wispeltuurige hart van den, zelfs gekroonden, fterveling berekenende, hadden ::dan, en de verftandigen en de gezonde ftaatkundigen geene overvloedige redenen, om zig <; eerder aan de vrees en het wantrouwen, dan i aan de onbezorgde blijdfchap overteleveren ? Onophoudlijk riep het volk: Lang leeve ide Natie! maar het geroep, dat den Franfchen nanders als op de lippen befturven is: Lang !leeve de Koning! werd niet gehoord. Het muziek, 't welk vooraf ging, deed, geduurende deezen ganfchen optogt, niet anders ihooren, dan het bekende air, dat met deeze Zwoorden begint: Ou peut on être mieux, Qu' au fein de fa Familie? etc. De Pont neuf overrijdende zag de Koning aldaar een menigte artillerie; maar aan den kromp en het laadgat van elk ftuk kanon had ismen een fragïe ruiker van bloemen geplaatst, even  142 De Nieuwe Reiziger. even als wilde mert den Vorst toeroepen: uwe tegenwoordigheid ontwapent ons! De bloemen Ijl des vredes groeien op de vernielende blikfems, , i waarmede uwe en onze vijanden ons nood- II zaakten ons te wapenen. In de groote zaal van het Stadhuis gekp- In men zijnde, zettede de Koning zig op den t troon, welken men voor hem in gereedheid gebragt had, onder het vreugdegeroep van i alle aanweezenden: Lang leeve de Koning! |ï: Vervolgens werd het procesverbaal der delibe- 'ï ratien van de Stad voorgeleezen, en de Heer Moreau de Saintmeri deed daerop de volgende « aanfpraak: & „ Welk eene vertooning! Thans befchou- fc< wen wij een Koning , die teffens Burger is ! — ei Een Koning, die gekomen is, om de wetten il te doen herleeven, en die alleen door de wet- lo ten regeeren wil! — Welk een geluk voor jijt een Vorst, aanfchouwer te weezen van de lief- et devervoeringen van zijn volk! -— Sire! Zie li daar dat volk, dat men, als onwaardig, aan c u heeft afgefchilderd! —" (Hier lag de Koning, met treffende aan- \k doening, de hand op zijn hart.) — Uwe geboorte heeft u ten troon iU verheeven; uwe deugden verfchaffen u thans L het recht op denzelven. Uwe regeering zal L het tijdperk der vrijheid weezen. Zoo nooit de de Koninglijke troon vaster grondflaagen heeft, h dan wanneer dezelve op de liefde en getrouw- ht heid der volken gegrondvest zij, dan is uw $t troon onwankelbaar." . Tot  Vierhonderd Zesentwintigste Brief. 143 Tot tweemaalen toe wilde de Koning het 1 woord neemen, doch zijne fterke aandoeninfgen beletteden hem een enkele lettergreep te ■ kunnen uitten. De traanen drupten hem ilangs de wangen, en misfchien heeft hij zig :nooit welfpreekender uitgedrukt, dan juist even door dit fterktreffend flilzwijgen. De Heer Baillij naderde toen den troon van den getroffen Vorst, en zijne bevelen onti vangen hebbende, fprak hij, uit naam van zijn 'Majesteit, aldus: „ Mijne Heeren! De Koning is gekomen, ! ten einde u volkomen gerust te ftellen wegens ■ de fchikkingen die hij aan het volk had doen ibekend maaken, en om de tegenwoordigheid jen de liefde van zijn volk te genieten. Zijn j'Majefteit begeert, dat de vreede en rust zig jin de Hoofdftad herftelle! Dat alles tot de 1 gewoone order wederkeere! en dat, zo er ïeenige inbreuken op de wetten gemaakt worilden, men dan de fchuldigen aan de juftitie ! overlevere!" De Graaf de Lallij Tolendal vattede toen rhet woord op. „ Wel nu, mijne Medeburgers! Zei hij: :zijt gij nu voldaan? ziet hem, dien Koning, waarom gij met luider ftemmen riept, en wiens naem alleen, toen wij dien, twee dagen geleden, in uw midden uitboezemden, u blijdfchap kon verwekken! Gernet: Zijne tegenwoordigheid en weldaden! Ziet daer hem, die u uwe nationale vergaderingen heeft we- der-  144 De Nieuwe Reiziger. dergegeven, en die dezelven vereeuwigen wil! Ziet daer hem, die uwe vrijheden, uwe eigendommen op onwrikbare grondflagen wilde vestigen ! Ziet daer hem, die, om zoo te fpreeken, u heeft aengeboden om zijn gezag met u te deelen, niets daervan voor zich behoudende, dan dat, het welk nodig is voor uw geluk; dat, het welk hij voor altoos moet bezitten, en dat gij zelve hem moet fmeken nimmer afteftaen. Ach! dat hij eindelijk troost fmake! dat zijn edel en zuiver hart van hier de vrede, die hij zoo wel verdient, met zich voere! Laten wij, dewijl hij, zijne voorgangeren in deugden te boven ftrevende, zijn vermogen en grootheid in onze liefde gefteld heeft; dewijl hij alleen uit liefde gehoorzaamd, alleen door liefde befchut wil worden; — laten wij hem toonen, dat zelfs zijn vermogen, dat zelfs zijne grootheid, duizendwerven meer gewonnen don opgeofferd hebben! En gij, sire! gedoog, dat een Onderdaen, die U niet getrouwer, niet meer aen U gehecht is, dan alle de genen die U omringen; maer die dit zoo fterk is als een eenige van alle die U gehoorzaamen; gedoog, dat hij zijne ftem tot U verheffe en zegge: Zie daer dat Volk, dat ö aenbid, dat Volk, het welk Uwe tegen, woordigheid alleen verrukt, err welker gevoelens voor Uwen geheiligden perfoon nimmer in twijffel kunnen getrokken worden! Aenfchouw, sire! alle die Burgers uwer Hoofdftad ; en vertroost U in hunne befchouwing. Zie hunne oogen,  Vierhonderd Zesentwintigste Brief. 145 'Oógen, hoor hunne (temmen, dring tot in hunne harten, die U te gemoet vliegen. Hier 1 bevind zich niet een eenig mensch, die niet gereed is, om voor U, voor Uw wettig gezag, tot zelfs den laetften durp van zijn bloed :!te (torten. Neen, sire! dit gedacht van Franfchen is niet zoo ongelukkig, dat het voor Ihetzelve zoude overgelaten zijn, om veertien :i eeuwen van getrouwheid te verzaken. Wij Jzouden, zoo het de nood vorderde, allen willlen omkomen in de verdediging van eenen F Troon, die aen ons zoo heilig is, als aen U jien het doorluchtig Gedacht, dat wij, agt honI derd jaren geleden, op denzelven plaetften. GeIloof, sire! geloof, dat wij nimmer aen uw ;! hart eene fmartelijke wond hebben toegebragt, idie het onze niet verfcheurd heeft; dat het, •pmidden in de algemeene ellende, voor ons eene ji vergroting van ramp is U te moeten bedroeven , i zelfs door eene klagt, die u waerfchouwt, die | u fmeekt, maer nimmer befchuldigd. In het einde zullen alle verdrietelijkheden ophouden, jialle onlusten bedaren. Een woord uit uwen wmond heeft alles geftild. Onze deugdzame KoIning heeft zijne deugdzame Raedslieden terug j;geroepen. Dat de Vijanden van het algemeen, |die nog verdeeldheid tusfchen de Narie en haer I Hoofd zouden willen zaeijen, vergaen ! Koning! ! Onderdanen ! Burgers! vereenigen wij onze harsi ten, onze wenfchen, onze poogingen ; troonen iwij de oogen van het Heelal op de pragtige verji tooning van een harer aenzienlijklte Natiën, vrij, l XXXII. Deel. K ge-  i%6 De Nieuwe Reiziger. gelukkig, zegepralende, onder een regtvaerdig, geliefd, geëerbiedigd Koning, die in het vervolg niets meer aen geweld, maer alles aen Zijne i deugden en onze liefde verfchuldigd zal wezen." \ De Koning, hoe langer hoe meer ontroerd Jj en vertederd, kon niet anders uitbrengen dan m deeze woerden: \ „ Mijn volk kan altoos rekening op mijne \i\ liefde maaken." , „ De Vorst ontving daarop, uit handen van L den Heer Baillij, de Nationale Cocarde, be- L ftaande uit een witte, roode en blaauwe kleur. k Hij vergunde, dat men dezelve op zijn hoed Ik vastmaakte. Zijn Majesteit begaf zig toen- "L met dit Patriottisch fieraad, naar eene der L venfters, om zjg door het volk te laaten be. |F fchouwen. Onbefchrijflijk was de vreugde, die m deeze vertooning onder de menigte verwekte, m Het, Lang leeve de Koning! werd door gansch ie Parijs, als uit eenen mond, en met geduurige sh herhaaling, aangeheven. Het kanon werd ge- \-i lost; trommels, trompetten, en wat verder h ter aankondiging van deeze gewigtige daad, ,i (waar bij de Koning gehouden werd zig aan \g 't volk verbonden te hebben,) kon dienen, L liet zig hooren. Traanen van verrukking en i van erkentenis vloeiden allerwegen. De zoonen ik der vrijheid omhelsden elkander! dit was het V langgewenschte, het gezegende tijdftip, dat de K dwingelanden befchaamen; de volken wijzer :ej maaken, en aan Vrankrijk de grootlte der tijd- iijke zegeningen fchenken moest! % Het :  Vierhonderd Zesentwintigste Brief. 147 Het yertrek van den Koning was eene zegepraal, waarbij de pragtigfte der aeloudheid niet haaien kon! Lodewijk de zestiende maakte twintig millioenen menfchen vrij, en werd door twintig millioenen menfchen bemind! Alles betuigde zijne hartlijke genegenheid wat hem omringde, en zij die hem niet genaaken konden zegenden hem, zelf — in hunne binnekamers! — Met opgeheven handen „ Bemint uwen Koning! riep een der Leden van ide Nationaale Vergadering: Hij is een goed Koning! Hij heeft gezegd, dat zijn volk altoos reekening op zijne geneegenheid kan maaken!'" — Een ander voegde er bij: „ Stelt ;het onbepaaldfle vertrouwen in uwen Vorst! ■Franfchen! Hij zal het zig waardig maaken! Hij zal u Necker wedergeeven! Wij hebben :den brief gezien dien hij ten dien einde geifchreeven heeft, en uwe vertegenwoordigers hebben hunne wenfchen en beden bij die van uwen Souverein gevoegd!" — Het volk antwoorde hierop: „ Lang leeve de Natie! Lang bioeïe de vrijheid! Lang leeve de Koning! (Lang leeve Necker 1 Lang leeve onze Koning! lonze- vriend 1 onze Vader: en dergelijken." De Koning was thans enkel aandoening en itederheid. Hij gaf alle mooglijke blijken van jVaderlijke toegeneegenheid aan de veele duiIzenden, die hem omringden! Zekerlijk heeft jeen Vorst nooit aangenaamer oogenblikken Ibeleefd. Dit was het waare genoegen! dit ■was de wezenlijke grootheid! — In zulk een K 2 toe.  148 De Nieuwe Reiziger. toeftand viel er geen twijffel aan de oprechtheid van Lodewijk! Op dat tijdftip moest de verrukking hem waarlijk ernst weezen. Buiten de Stad gekomen zijnde, vond hij aldaar zijn talrijk geleide, dat hem herwaards gebragt had. Te Sève wagteden zijne Guardes du Corps hem op. Eenigen hunner fnelden ■naar 'tKafteel, om de Koningin van de aankomst van haaren gemaal te verwittigen. Geduurende zijn afweezen was deeze Vorstin, beneffens haar ganfchen Hofftoet, in de doodlijkfte ongerustheid geweest. Zij bekwam op dit aangenaame nieuws als uit eene diepe bedwelming. Zij nam den Dauphin op haaren arm; liep haaren Koninglijken Egtgenoot te gemoete, en wierp zig op zijnen boezem. Zie daar, Mevrouw! de gewigtigfte gefchiedenis, die immer in Vrankrijk voorviel, uit hoofde der uitgeftrektfte en verbaazendfte gevolgen , die dezelve noodzaakljk hebben moet. Met al mijne bekorting, heb ik zekerlijk nog te uitvoerig geweest: maar een zo groote gebeurtenis van onze dagen, een zo gewigtig voorval, dat op een reeks van volgende geflagten invloed zal hebben, mogt ik niet ter loops melden. — Het Caraéter mijner Landgenooten, doet er zig duidlijk in kennen, en juist daarom heb ik u zo wel hunne woorden als hunne daaden medegedeeld. — God geeve, dat zij zig niet in hunne verwagting vergisfen mogen t Ik ben, enz. Marfeiljs, den 14 July 1790. ' Vier-  i49 Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. Vervolg der Franfche gefchiedenis. TPVe groote gebeurtenis (die men als den _L/grondflag van alle de volgende befchouIwen kan,) vermeld hebbende, zal ik voorItaan meer weg fpoeden. De zaaken, die mij fthans overfchieten, zijn, ten grootften deelen, ■wel van het uitterfte aanbelang, voor de bijzondere perfoonen, die dezelven aangaan, doch kunnen merklijke verkorting lijden in het opi ftellen van een algemeene gefchiedenis van i'Vrankrijks lotgevallen. Thans zetteden de vijanden der Vrijheid, die IVrankrijk aan hunne ftaatzugt en eigenbelang i hadden poogen opteöfferen, het allerweegen op een vlugten. Men vreesde den algemeenen Volkswrok, die zonder teugels daarheen ftond te hollen, en die de onderdrukking en , geweldenaarii van zoo veele eeuwen ftraffende, iniet misfen kon een meenigte flagtöffers te vinfden. Hun hoofd was niet alleen voor de fovermagt bezweeken, maar zijne overgroote : toegeeflijkheid en onderwerplijke geneegenheid was bij zijne Aanhangers niet anders dan een Ibtijk van volftagen onmagt, die zig zelve flegts I poogde te redden , door hen aan de billijke K 3 woe»  I5o De Nieuwe Reiziger. woede van een langvertrapt en getergt volk overtelaaten. Misfchien ook, dat men de omftandigheeden berekenende en het hart des Konings kennende, in een zeer ver verfchiet reeds een Contrarevolutie te befpeuren dagt, en dat men, om die intewagten, veiligst oordeelde, zig uit de voeten te maaken. Dus ging de Maarfchalk de Broglio, de fchande, waarmede hij zijne grijsheid overdekt had, te Luxemburg verbergen. De Heer Toulon, zedert een geruimen tijd de fchrik van Vrankrijk, en die gezegd had, Parijs zo gelijk te •willen maaien als een koornland, nam geene onaartige list te baat, die echter gansch geen blijk van een grootmoedig hart opleverde. Een zijner bediende was geftorven. Hij liet hem begraaven en deed het gerugt loopen, dat hij Toulon het zelf was. Hij dus onder de dooden geteld, zou, zo hij dagt, door leevenden niet vervolgd worden. Breteuil, Le Noir, Barentin, Villedeuil en een menigte anderen toenmaals berugte mannen, floopen ftil het getergde en wraukoeffenende Vaderland uit: de Prinfen van den bloede zelf, zig met de Souvereinen van Europa gelijk Hellende, zogten een fchuilplaats bij uitheemfchen. Een Prins, die voorzeker, wat de grond van zijn hart betrof, niet anders dan het beste der Natie kon willen; maar wiens opregte en deugdzaame ziel, door de vijanden van het algemeene welzijn, was medegefleept en verleid geworden! Een Prins aan den Koning  Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. 151 irting ten fterkften verkleefd, door de edele ! gevoelens van zijn hart en. de tederfte banden :der natuur, nam de duisternis van den nagt te baat, en verwijderde zig, met de zijnen, van ihet voorvaderlijk Paleis, ten einde zig de gewoeligheid te onttrekken van die Franfchen, icaan welken hij zo lang ten Afgod verftrekte. JDe overigen der faamenzweerders tegen 's volks ) Vrijheid vonden hun fchuilplaats in het leger, tdat zig te St. Denis had nedergeflagen, en uit zeven a agt Regimenten, met al derzelver artillerie voorzien, bellond. Deeze Legermagt ;l keerde naar Lotharingen te rug en beveiligde . den aftogt der vlugtenden, door het vuur van haar kanon. Zij echter, die tot de vaderland bederven; de partij behoorden, ontkwamen niet allen. Er 1 waren te veel wraakgierige handen, te veel 1 wagthoudende oogen, dan dat niet verfcheiden ji van deeze verbijfterde vlugtelingen de jammeri lijke flagtoffcrs hunner heerschzugt of kneve1 laarij werden. Toulon zelf, reeds voor lang il begraaven zo men dagt, werd ontdekt nog in il leeven te zijn; men maakte zig meester van t zijn perfoon, en bragt hem op de afgrijslijkI fte wijze om 't leeven. Zij die de waare Vrijheid en het weezenlijk heil van Vrankrijk bedoelden, konden niet, ; dan mep afkeer en afkeuring, de moordenarijen befchouwen, die de onbeteugelde en dolle ; menigte bij deeze geleegenheid bedreef. De I meesten, der omhalsgebragten hadden ongeK 4 twijf-  i$z De Nieuw-e Reiziger. cwijfFeld den dood verdiend, en de ftaatkunde van 't gemeen, dat de ontzielde verraders geen kwaad meer zouden doen, kwam niet geheel ten ontijde! maar .wat is er van de volksvrijheid, van het algemeen geluk en van het vaderland zelf, wanneer een woeste menigte Partij, Rechter en :Beul teffens is? Ik zal het afgrijslijk toneel deezer onftui* mige dagen niet geheel openen. Waarom zouden wij de beste fchilderij der Staatkunde met de vlekken der muitzugt en moordgierigheid bezoedelen ? — Nog minder zal ik het op mij neemen , den reeks der gepleegde wandaaden te rechtvaardigen! Vergunt mij flegts, o Varflen en Grooten! u onder 't oog te moogen brengen, dat het de rechtvaardigheid van den Hemel is, die u met dezelfde maat inmeet, waarmede gij, als de kans u fchoon ftaat, gewoon zijt uittemeeten. De poogingen, door de waare Vrijheidsvrienden aangewend, fchoon. meestal vrugtloos uit hoofde van een pasöpkoomend gezag, dat zijne fterkte van de woedende menigte ontkenen moest, ftrekken ten bewijzen, dat men het gruuwlijke, dat er, bij de gezegende herftelliug van het Rijk, plaatsvond, vóórnaamlijk aan de heffe des volks re wijten had. Laaten wij van veele bemoeijingen der weidenkenden , om den moedwil te beteugelen, flegts deeze weinige trekken bijbrengen. Toulon ontdekt en gevangen zijnde, bevond zig, in duizend angften, op het Stadhuis. Het Comi'  < Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. 153 [Comité aldaar wilde hem naar de Abtdij van. ; St. Germain verzenden, ten einde aldaar zijn 1 proces optemaaken. De raazende menigte ech;iter, de noodzaaklijkheid eener bedaarde en onpartijdige rechtspleeging niet begrijpende, en te .ongeduldig, om den tijd, hier toe vereischtwor«dende, aftewagten, vorderde hem daadlijk ter i ftraf, met al de onftuimigheid aan het hollen« de graauw eigen. Het was onmooglijk Tou- IJon van het Stadhuis naar de Abtdij te vervoeren, zonder hem aan de algemeene raazer- . nij ten zekeren prooïe te geeven. Men hield hem derhalven nog eenigen tijd in hewaaring, e» tragte intusfchen, de onzinnigfte eisfchen met woorden te bevreedigen. Verfcheiden Leden van het Comité, waar* Onder de Heer Baillij zelf, poogden bij. het a volk de ftem der rechtvaardigheid, zo wel als die der reden en der menschlievenheid, te doen gelden. „ De Heer Toulon, zeiden zij: is onge,\ , twijffeld fchuldig: maar kunnen wij een bur„ ger, hoe fchuldig hij dan ook weezen mag, i „ veroordeelen, alvooreris hem van zijne mis, „ daad overtuigd te hebben ? Hij was tot Mi„ nister benoemd, 't is derhalven waarfchijn„ lijk, dat hij tot de hoofden der faamenzweering behoort: welk een voordeel zal 5, het dus voor de volkszaak niet weezen, „ wanneer wij hem nog eenigen tijd bewaaren, en intusfchen uit hem alle de gehei?? men van dat affchuuwlijk complot te wee. K 5 „ ten  154 De Nieuwe Reiziger. „ ten komen? Gij hebt uwe Vrijheid gewon„ nen, en geheel Europa vereert u des„ wegens! Gij hebt met uw Koning nieuwe „ verbintenislen aangegaan! Gij hebt den vree„ de befwooren en de Nationale Vergade „ ring is er borg voor ge bleeven! In den „ naam dan van dat Vaderland, dat gij onge- getwijffeld bemint; in den naam van dien „ Koning, welken u zo veele blijken zijner Vaderlijke geneegenheid betoonde; in den „ naam van uwe Vertegenwoordigers, die zo „ veel aanfpraak op uwe erkentenis hebben, en eindlijk, Medeburgers! in den naam van „ uw eigen glorie, bezweeren wij u, van gee,, ne minëedigen te worden, van den vreede „ niet te willen fchenden, noch van uwe ze- gepraal te ontëeren, door u met het bloed „ van een vierenzeventjgjaarigen grijsaart te „ bevlekken, -Ui wiens ouderdom, 't is waar, ,, hem niet aan de itraf kan onttrekken, maar „ wiens hoofd door' het zwaard der wetten behoort te vallen!" Deeze aanfpraak vond ingang bij allen, die ze hooren konden. De grootfte hoop echter verftond dezelve niet, en drong, brandende van ongeduld en wraakgierigheid, te fterker aan, om den ongelukkigen in handen te heb.ben. Hun ijslijk- gefchreeuw en getier niets baatende, bezigden zij geweid; vielen op de wagten aan; floegen door de deur.van de vergaderzaal heen; rukten den ongelukkigen Toulon uit de handen zijner Rechters en fleepten hem naar buiten. De  Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. 155 De Heer dé la Faijette deed toen nog eefl uitterfte pooging. „ Uwe gramfchap en ver„ ontwaardiging tegen deezen man, riep hij: „ is billijk! Ik had nimmer achting voor hem! fteeds befchouwde ik hem als een grooten „ deugniet, en er is geene ftraf te geftreng „ voor hem! — Gij begeert, dat hij geftrafc „ zal worden; wel nu, dit begeeren wij ook, „ en hij zal geftraft worden! — Maar hij „ heeft medepligtigen! Deezen moeten wij „■ kennen. Ik zal hem naar de Abtdij gelei- den. Daar zullen wij zijn proces opmaa- ken, en hij zal, volgens de wet, tot den „ fchandlijkften dood veroordeeld worden, die „ hij maar al te veel verdient heeft!" Deeze reden werd door hen, die niet gé* heel verftandloos waren, toegejuicht. Doch een oogenblik daarna verhief de ftem der wraakgierigheid zig te vreeslijker. Zij zijn het met hem eens! riep men: Zijn Rechters poogen hem te Jpaaren! — Naauwlijks waren deeze woorden gehoord, of Toulon bevond zig onder de noodlottige Lantaarn, die hem ten galg moest verftrekken. Hier verzaadigde zig de volks wreedheid aan den fidderenden grijsaart. Hij moest knielen, en God, de Natie en den Koning om gena-» de bidden. Hij gehoorzaamde. Men deed hem vervolgens de vernederendfte fmaadheeden ondergaan. Hij verdroeg die, en fmeekte met de bitterfte droefheid en onderwerping om zijn leeven ; doch te vergeefsch. — De ftrop werd hem om  156 De Nieuwe Reiziger. om gedaan; dezelve brak, toen men bezig was met hem optehangen ; de ongelukkige viel; wierp andermaal zig op de kniën, ten einde barmhartigheid bij zijne Beulen te verwerven. Een andere ftrop, die men hem om den hals deed, was het antwoord. Deeze ftrop breekt wederom. Toulon ftond onbegrijplijke doodsangften uit. Een der omftanders, door een kleine beweeging van menschlievendheid aangezet , bied zijn fabel aan, om den lijder fpoedig van kant te helpen. Men weigert dit, en wagt nog een kwartier uurs naar een anderen ftrop. Deeze komt eindlijk en voleindigt "sMans folteringen. Eenige oogenblikken gehangen hebbende, valt het lijk onder de bloedgierige menigte, die er als raazende wilde dieren op aanvallen; het verfcheuren, en den afgereeten kop, op een piek, in zegepraal door de ftad draagen. — Maar wenden wij het oog van 'dit ijslijk toneel, waarop nog meer ongelukkigen te voorfchijn creeden, en hooren wij hoe de beroemde Mirabeau zig over deeze afgrijslijke volkswoede uitlaat, ten einde er de waare bronnen en eerfte fchuldigen van aan te wijzen. „ Overweeg, zegt hij: hoe veele oirzaaken „ er famen liepen, om de ftoffen van deeze „ geweldige uitberlting voortebereiden! Zq ,, veele weijgeringen van recht! Zo veele be„ leedigingen! Zo veele ergernisfen en fchand„ daaden! — Waardige en beminde Ministers ,,.in ballingfchap gezonden! Het uitfchot, de „ ver-  Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. 157 „ veragtlijkfte der Natie, aan het hoofd ge„ field van hen, die hunne plaats vervingen! „ Het heiligdom der wetten ontheiligd! De „ Nationale Vergadering in de waagfchaal ge„ fteld, gedreigd! Vreemde troepen en Oorlogs„ behoeften aangevoerd! De Hoofdftad op 't „ punt van belegerd en overweldigd te wor„ den! De toerustingen tot een burgerlijken '„ oorlog! Wat zeg ik? tot eene verfchriklij„ ke flagting, waarin alle de waare, de be„ kende, ja! zelfs de flegts verdagte vrienden ,, des volks, verrascht, ontwapend, gedoemd „ waren, om door de fcherpte des zwaards „ van den gehuurden krijgsknegt te vallen! „ en, om alles in één woord te zeggen, ee„ ne tweehonderdjaarige verdrukking in aller„ lei opzigten, gekroond door de verfchrik„ lijkfte faamenzweering, waarvan de jaarboe„ ken der waereld voor eeuwig de gedagte„ nis bewaeren zullen! — Zie daar, wat het „ volk getergd en uitgetart heeft! Het heeft „ flegts een klein gedeelte geftraft van hen, „ die, door den algemeenen roep, als de ver,, oirzaakers zijner onheilen waren aangeduid, „ — Maar, zou er niet veel meer bloed ge„ ftroomd hebben, bij een zegepraal onzer ,, vijanden? Ja! zelfs alvoorens die zege nog , befchikt ware geworden? Dikwils vreest , men het volk naar evenredigheid van het „ kwaad, dat men hetzelve heeft toegevoegd. „ Men is genoodzaakt het geketend te hou„ den, om dat men het onderdrukt, en des- „ zelfs  158 De Nteuwe Reiziger. „ zelfs vervolgers lasteren het, ten einde hun» „ ne wroegende geweetens tot bedaaren te „ brengen. Zij, die zig in een hoogte ge„ rangfchikt hebben, waar zij geene vierfchaa,, ren behoeven te dugten; fidderen echter „ voor de vierfchaar des volks. Er zijn te „ veel- fchuldigen, dan dat er niet veele ver„ fchriklijkheeden zouden plaats hebben." „ Waren de toneelen, die te Parijs geopend ,, zijn, te Conftantinopelen voorgevallen, de ,, gemoedlijklte aanfchouwers zelf zouden er „ van gezegd hebben: het volk heeft zig recht „ verfchaft. De maat was vol. De ftraf van „ den eenen Vizier zal tot leering der overi„ gen verftrekken. Zulk eene gebeurtenis, „ wel verre van ons buitengewoon toe te „ fchijnen, kan ter naauwernood onzen aan„ dagt tot zig trekken." „ Wij zouden ganfche boekdeelen moeten „ fchrijven, wanneer wij door voorbeelden ,, wilden bewijzen, dat de Regeeringen, in ,, zulke tijdftippen , niet anders doen dan de „ vrugten hunner eigen onrechtvaardigheeden „ en dwingelandijen inöogften. Men veragt ,, het volk, en men wil, dat het altoos zagt,, zinnig, toegeeflijk en bedaard zij! — Neen! ,, dit is een les, die men uit dergelijke droe„ vige gebeurtenisfen te trekken hebbe! De „ onrechtvaardigheeden der hoogfte clasfen, „ doet het volk, in zijne barbaarschheid zelf, „ eene rechtvaardiging vinden." De  Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. 159 „ De gramfchap des volks! o| „ Zo die gramfchap verfchriklijk zij, de koel„ bloedigheid van het despocismus is nog „ oneindig affchuuwlijker; deszelfs berede'„ neerde wreedheeden maaken meer onfchul„ dige ongelukkigen in éénen dag, dan de „ volksopftanden ftraf bdare flagcoffers doen „ vallen, geduurende een reeks van jaaren." De eerfte drift des getergden en woedenden volks kwam echter vrij fpoedig tot bedaaren, wat Parijs betreft; maar de gedugte fchok, die de Hoofdftad ontvangen had, kon niec misfen zig tot alle de overige gedeelten van het Rijk uitteftrekken; want allerwegen had men de onderdrukking gevoeld; was men door de knevelaarijen der Grooten arm geworden; had men de uitwerkzels eener onbedwinglijke tijrannij gezien, en kende men de monfters, die, zo dra het hun gelustede, vijfentwintig millioenen menfchen konden verfcheuren en verflinden. Te Rennes vattede de jonge Manfchap de wapens op; maakte zig meester van het Arfenaal, en de voornaamfte posten, en ontrolde den ftandaart der vrijheid. De Graaf de Langeron had aldaar het opperbevel. Hij deed eenige Regimenten tegen de Burgers optrekken; doch zo dra waren deeze twee gewapende Partijen niet in elkanders gezigt, of zij riepen als uit éénen mond: Lang leeve de Natie 1 Agthonderd foldaten vervoegden zig onder het Vendel der Stad; de overigen keerden naar hunne Cazer-  i6o De Nieuwe Reiziger. Cazernen te rug, na alvorens gezwooren te hebben van nimmer hunne handen met het bloed hunner Landgenooten te zullen bezoedelen. Men gaf kennis van het voorgevallene aan alle de fteden van Bretagne, met uitnoodiging om zig, ten behoeve der algemeene zaak, te veréénigen. Zij wapenden zig en ftraks ftonden er veertigduizend mannen gereed, om der Nationale Vergadering te hulp te fpoeden. De verfchrikte Commandant verzogt om twee nieuwe Regimenten; maar onderrigt van hunne edele Vaderlandsgezindheid, haastede hij zig om contraorder te geeven. Schielijk noodzaakte men hem de Provincie te verlaaten. Hij begeerde met de Nationale kleur zig te verfieren; doch dèeze huichlaarij kwam ten ontijde en maakte hem flegts te haa'tiijker. „ De grond van Bretagne, zei men; moest „ niet langer, dooreen werktuig der tijrannij, „ ontheiligd worden." De jeugd van St. Malo betoonde zig niet minder ijverig in het bevoorderen der volksvrijheid. Meer verontwaardigd dan. verfchrikt door de laaghartige faamenzweeringen der volksvijanden, befloot zij, om in de gevaaren der vertegenwoordigers der Natie deel te neemen, en om, aan hunne zijde, te overwinnen of te fterven. Zij wapende zig, en op 't punt om zig van eenige fterkten meester te maaken, ontving zij de gelukkige tijding van Parijs, waardoor haare onderneeming volkomen gerechtvaardigd, en haaren moed ten fterkflen aangevuurd werd. De  Vierhonderd Zevenentwintigste Brief, 161 De Commandant, in weerwil der nederlaag ivan de dwinglandij in de Hoofdftad, was ftout [genoeg om de bedreigde fterkten te laaten jlbezetten: maar de gewapenden, die hij derwaards zond, waren zoonen der vrijheid, die Igezwooren hadden, om niet tegen, maar voor f het Vaderland te zullen ftrijden, en die zig tbij de Burgers voegden, 's Konings Lieu* S tenant had zig het recht aangemaatigd, om ji de Stads - fleutels in zijn bewaaring te houden ; ! de Burgers begreepen, dat het recht van hun eigendom te bewaaren hen zelf toekwam. Zij zonden derhalven om de fleutels; doch de - Officier weigerde, bij herhaaling, ze overte! geeven. Men nam ze hem af, doch deed jhem verder geen kwaad. ,, Onze vijanden, „ zeiden zij: zijn te verachtlijk, om er onze ,, wraak op te verfpillen. Het zal hen ftraf |„ genoeg zijn, ons te zien zegenpraalen, en J„ ons te zien genieten, het geen God ons ,„ gegeeven heeft." Bijna alle de fteden van het Rijk deeden dezelfde edele gevoelens blijken, en genoegzaam de ganfche armée deelde in deezen bilI lijken volksopdand. Allerwegen droeg men ide Nationale Cocarde, die uit rood, wit en ilblaauw was faamgefteld. Allerwegen zwoer men voor het Vaderland en de wetten te zul:llen ftrijden, en den laatften druppel te zullen Iftorten, ter beveiliging van leeven en eigenidommen, en ter verdeediging van de vrijheid i en den arbeid der Volksvertegenwoordigers. XXXII. Deel. L Ge.  i62 De Nieuwe Reiziger. Geheel Vrankrijk fcheen in een Camp van gewapende Burgers herfchapen te weezen. Het bekoorlijk denkbeeld van een vrij volk geworden te zijn bragt, natuurlijker wijs, de grootfte vreugdbetooningen voort, -k Alömme had men feesten en plegtigheeden, die, door de vrolijke geaartheid der Franfchen, ten toppunt gedreeven werden; en misfehien tot vreeslijker marteling voor de zogenaamde Ariftocraaten verftrekten, dan de bloedige woede der vervolging. Echter vond de zig herftellende volksvrijheid hier en daar de fchroomlijkfte vijanden, die, inden donker werkende, de gruuwzaamfte toneelen van moord en bloed - vergieting openden, waarvan wij, zo ons beftek het toeliet, verfcheiden voorbeelden zouden kunnen bijbrengen. En hoe was het ook anders mooglïjk, of de waare vrijheid moest nog een menigte verbitterde vijanden in den boezem des Vaderlands aantreffen ? Zo veele vlugtende grooten hadden hunne aanhangers en afhangelingen, die hun geheel beftaan in de onderdrukking en het knevelen des volks vonden, en die, bij een gelukkige herftelling van Vrankrijk, van hunne winften en vooruitzigten eensklaps beroofd werden! — Geestlijken, die hier met veel meer recht, dan ergens elders, een ganschlijke omkeering in den vaderlijken godsdienst vreesden en genoegzaam zeker verwagteden, zagen het befnoeïen hunner rijke inkomften, de vermagering hunner vette keukens, en de val van hun  ' Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. 163 Ihun onbepaald gezag over de zielen te gemoette! — Dit waren verliezen, die door het hart itler baatzugt, der trotschheid en der geestlijke 'hëerschzugt, heenfneden! Men kon ze in die 1 eerfte oogenblikken der algemeene vrijheids* ;drift niet voorkoomen noch afwenden; maar : de geleegenheid, om zig ten moorddaadigften te wree'ken , was nog niet geheel verlooren ! — !Men had flegts voorwendzels te zoeken; par1 tijfchappen te veröirzaaken; twisten te zaaien, 1 ert allengskens verbittering en tweedragt in de Verhitte gemoederen te doen fluipen. EigenI belang en dweeperij, die groote drijfveeren in '1 de onderdrukte maatfchappijen, konden door : de beloften van algemeen geluk, of de veri lichtingen der wijsgeerte niet bevredigd wor! den, en zelf ftonden deeze pesten meer aan: hang te verwerven, naar maate dat eerfte vuur van *t Patriottismus verflaauwde, 't geen ge. 1 wislijk te verwagten was, om dat al wat hevig i werkt niet lang werkt, en om dat een goed < deel Patriotten, wat ze ook mogten voorwenden , in de grond van hun hart baatzugtigen ! en dweepers waren en bleeven. Het vervolg zal deeze treurige waarheid maar al te overtuigend leeren. Het zelfbelang zal zig onder fchoonblihkende namen vermomi men, en de dweepzugt Zal haar zaad in deri | donker zaaien, en van de vervolging zelf eert | drangreden te meer ontleenen. Te midden deezer fchuddingen en om wen» 1 telingen,, die allerwegen plaatshadden, ontving La de  164 De Nieuwe Reiziger. de Nationale vergadering een vloed van dankaddresfen en betuigingen van verkleefdheid en onderwerping aan derzelver decreeten 1 Dit was in de daad eene heerlijke belooning voor voortrefiijke daaden; de doorflaandfte blijk van de hervorming van den algeraeenen volksgeest, en der veelbeloovende medewerking van verre het grootfte gedeelte der Natie. De opperfte Rechtsgebieden, — de Parlementen, eindlijk overtuigd, het zij dan voorgewend of oprecht, dat deeze Vergadering Nationaal was, en dat alle gezag uit den fchoot des wettig vertegenwoordigden volks voortvloeide, kwamen hunne plegtige hulde aan de Vergadering afleggen , en ontvingen er de wetten van. Thans moesten de groote bedoelingen der Herftelling zig openbaaren, en een nieuw gezag zig vestigen. De vijanden des volks loerden op alle voorkomende geleegenheeden, om de wanorder, de oproeren en verdeeldheden , te doen gebooren worden, of te vermenigvuldigen, en hier in flaagden zij maar al te dikwils, ten nadeele der algemeene zaak. Laaten wij eenige trekken van hunnen verderflijken wrok in 't licht ftellen. De verhaafte ballingfchap van den Heer Necker had al de kanaalen van overvloed doen verftoppen. De draad der veelvuldige betreklijke werkzaamheeden, onontbeerlijk tot algemeen levensonderhoud, was gebroken. Welhaast had men gebrek aan graanen, en de magazijnen werden geplunderd. De hoop deug. nie-  f Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. 165 1 nieten en vreemdelingen, door de vijanden .-der nieuwe 'Conftitutie op de been geholpen en .onderhouden, rigteden allerwegen de fchroomllijkfte verwoelting op de akkers en koorn. Handen aan. Het natuurlijk gevolg hier van ij moest zekerlijk een geweldigen hongersnood {en vreeslijke volksberoeringen zijnZekerlijk vertraagde deeze gedugte plaag Ihaare afgrijslijke uitwerkzels te lang, naar den üwensch van hen, die op een Contrarevolutie ■1) bedagt waren geworden. Men verfpreidde ook een menigte valfche en fchrikbaarende gerug|te», waardoor het volk, in een geduurige I vrees gebragt, verbijfterd werd in de eenpaa:righeid zijner werkingen, van welke het algè' meen welzijn afhing en, waardoor de Landil luiden, zig op hunne akkers onveilig waanen- II de, hunnen vreedzaamen arbeid Haakten, en . de wapens opnamen. Weinig baatede het, om, door naauwkeurig 1 onderzoek, de menigte te doen zien, dat de meeften deezer gerugten ongegrond of ver-? groot waren. Zo dra had men het eene fchrikbeeld niet uit de voeten geruimd, of een menigte anderen vervingen deszelfs plaats. De 1' verbitterde grooten en geestlijken putteden hun. ne vindingrijke vernuften uit, en gaven zelf Kaan hunne verderflijke leugens zulk een rigting, dat verfcheiden, die ze belachen en tegenfpre. ken dorften, den zweem van Landverraaders kreegen. Dus tragtede men het volk door L 3 ëe'  i66 De Nieuwe Reiziger. geduurige angften aftematten, om het vervolgens in eene rampzalige zorgloosheid te dompelen, of om het door vermoedens van ver» raad, door onderling wantrouwen en ontijdige Partijzugt zig zelve te doen verwoeften, als de eenige weg om het wederom het juk van het despotismus op den nek te fmijten. Deeze gevloekte aanhang deed nog meer. Zij kogt het koorn op, om het tot de hoogfte prijzen te doen peigeren, en wist kunftig de fchuld en het haatlijke van zulk een Monopolie op hen te doen vallen, die men als de fjagtöffers van de algemeene woede gedoodverfd had. Het volk viel in de ftrikken, die men het fpande, en poogde, met een blinde hevigheid, en den honger te verdrijven, en deszelfs vermeende veroirzaakers te verdelgen. Weldra werden er, nu in het een en dan in het ander gedeelte des Rijks, de bloedigfte en afgrijslijkfte toneelen geopend! De traanen der ongelukkigen vermengden zig met de dankzeggingen der vrijgewordenen! Welk een ruim veld zou er zig hier voor mijne befchrijving openen, indien ik mij zelve in akelige bijzonderheeden verliezen, en de menschlievenheid van den Leezer eene doodjijke grief toebrengen wilde! — Verfcheiden weidenkenden zelf, doch die, zwak en vreesagtig, voor geen he-. vige fchokken beltand waren, ftonden op 't punt, om den doodflaap van het Despotismus fe bejammeren en deszelfs llille fchoon verplet»  ' Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. 167 li pletterende onderdrukking te rug te wenfchen! >Ook met deeze fchroomagtige geestgeiieldheii 1 deeden de vijanden der Natie hun voordeel! Lzij fchilderden, met de haatlijklte kleuren, de ontwaakende vrijheid en het zig herftelleni de volk af, en bevestigden hunne lasteringen fmet de heillooze wanbedrijven, welken zij Izelve bewerkt, of doen-pleégen hadden. S De weidenkenden echter wisten ook deeijzen gevaarlijken hoek te boven te komen. Zij 1 verzetteden zig tegen deeze looze vijanden, iimet ftandvastigheid, verftand en heldenmoed. 1 Men hebbe flegts de registers der Handélin- gen van de Nationale Vergadering opente» Iflaan, om hiervan de fpreekendfle bewijzen te vinden, en. het oog op de Gardes Natio; nales te vestigen, die allerwegen zig formeerden, om te bezeffen, dat alle deeze gevloekte kunstnaarijen flegts de doodftuipen van het ]Despotismus warem ril Door het vertrek der post vind ik mij genoopt, deezen te eindigen. Zo dra ik kan, zal ik mijnen arbeid vervolgen. Intusfcheri verzeker ik u van mijn achting, enz. Ik ben, enz. 1 - té I ; ir -/n -y.h . ;.ö*5;.-noO aeLi?n "'i>-' jss MarfeMe, den 5 Aug. 1790. Koat^SMès^t^ •: »I " is -bsm . vrijheid,, het eigendom en de veiligheid der Maatfcfraplijke. Leden, moeten onder eene JVlaatfchaplijke befcherming ftaan, ■■ waarop geen inbreuken gedaan mogen worden.'.' • „ De Wet derhalven moet eene Magt ten haaren dienfte hebben, in ftaat, om allen, die iboV 'de  Vierhonderd Agtentwintigste Brief. 171 de rechten van anderen zouden willen aantasen, te beteugelen of te ftralfen." „ Zij derhalven, die met de handhaaving en uitvoering der Wetten belast zijn; zij, in wier handen eenig gezag of magt berust, moeten zig buiten de mooglijkheid bevinden, om op de burgerlijke vrijheid eenen inbreuk te kunnen maaken." „ De inwendige order zij derhalven in diervoegen ingerigt, dat zij zo veel wettige magt bezitten, om nooit te behoeven, tot den gevaarlijken bijftand der militairen . den toevlugt te neemen." „ De Krijgsmagt is, en moet alleen zijn, om de betrekkingen van den Staat met uitheemfchen te handhaven. Zij mag nooit te. gen den Burger gebruikt worden. Zij moet alleen werkzaam zijn tegen buitenlandfche vijanden." „ De Wet is het rigtfnoer van alle Burgers. Zij allen zijn er aan onderworpen, en niemand is verpligt een ander gezag dan dat van de Wet te eerbiedigen of te gehoorzaam en." „ De bedoeling der Wet is geheel en alleen het algemeene welzijn. Aan niemand derhalven. kan de Wet eenige voorrechten toe(taan. De voorrechten, die er zijn, moeten daadlijk vernietigd worden,' om 't even van waar zij hun afkomst hebberu" Om- dat- de menfchen van elkander in rijkdommen, verlland, kragien enz. onderfchei.; de-n  ifé De Nieuwe Reiziger. den zijn, mag men niet befiuiten, dat zij ook onderfcheiden rechten moeten hebben! De Wet kent alle menfchen dezelfde waardij toe, en befchermt ze allen, zonder onderfcheid." „ De eene Burger bezit geene grootere vrijheid dan den anderen. Elk heeft een even groot recht op zijn eigendom. Aan allen komt dezelfde befcherming, dezelfde veilig, heid toe." „ De verpligting der Wet voor alle Burgers eveneens zijnde, moet de Wet ook de fchuldigen op een even gelijke wijze flraffen." „ De Burger, door de Wet gedagvaard of in verzekering genomen zijnde, moet ontegenzeglijk gehoorzaamen. Door tegenltand te bieden word hij fchuldig." „ Men moet niemand in rechten betrekken, vatten of in hegtenis neemen, dan in voorziene gevallen, en ingevolgen de bepaalingen, door de Wet voorgefchreeven." „ Bevelen , die willekeurig of onwettig zijn," hebben geene: verbindende kragt. Men maakt zig fchuldig door ze.te vorderen en te tekenen. De uitvoerders, of zij, die ze ter uitvoer doen brengen, zijn fchuldig en moeten geffraft worden." „ Wanneer dergelijke bevelen, bij verrasfing, gegeeven of afgeperst zijn, dan heeft de Burger, .tegen wien zij gelden moeten, het recht, om geweld met geweld aftekeeren." „ Alle Burgers hebben aanfpraak op de fpoedigfte afdoening der rechtszaaken, zo we! dia  Vierhonderd Agtentwintigsts Brief. 173 die hunne goederen als die hunne perfoonen betreffen." „ Elk Burger heeft recht op de algemeene maatfchaplijke voordeelen." „ De Burger, die buiten ftaat is, om in zijne noodzaaklijke behoeften te kunnen voorzien, heeft billijken aanfpraak op het medelijden en de hulp zijner medeburgers." „ De Wet kan nooit anders weezen, dan de verklaaring van den algemeenen wil. Zij moet bij eene groote Natie het werk van Volkvertegenwoordigers zijn, die voor een bepaalden tijd en door zulke Burgers gekoozen zijn geworden, welken, en belang bij den Staat en de verëischte hoedanigheeden hebben. De Conftitutie moet dit alles ftellig en duidelijk bepaalen." „ Men is niet verpligt andere fchattingen te betaalen, dan dezulken, waarin de Vertegenwoordigers van het Volk vrijwillig toegeftemd hebben." „ Alle openlijke Magten ontleenen hunnen oirfprong van het Volk, en moeten alleen het welzijn van dat Volk ter bedoeling hebben." „ Alle openlijke Magt moet in diervoegen ingerigt weezen, dat zij fteeds werkzaam, en fteeds gefchikt zij, om aan haare bellemming te beantwoorden, en dat zij > zig nooit, ten nadeele van het algemeen belang, er van verwijderen kan." „ Een  Ï74 De Nieuwe Reiziger. „ Een openbaare bediening word nooit het eigendom van hem, die ze waarneemt. Een ampt is een pligt en geen recht." „ Alle Staatsdienaars zijn verantwoordlijk voor hun gedrag en hunne misdagen. De Koning alleen uitgezonderd. Deszelfs perzoon is altoos heilig en onfchendbaar" „ f!et volk moet altoos het recht hebben ter overziening van zijne Conftitutie. Men behoort vaste tijdperken te ftellen, op welke zulks gefchiede; fchoon zelf de overziening niet altoos noodig mogt zijn." enz. Ons beftek laat niet toe om alles uit dit Rapport overteneemen. Wij vergenoegen ons alleen met het zaaklijke. Wij vinden ons echter genoopt, om op deeze Burgerrechten kortlijk de gronden der franfche Regeering te laaten volgen. „ De Regeering der Franfchen is eene Alleenheerfching. De Wet beftuurt dezelve. Boven de Wet is er geen gezag. De Koning regeert alleen door de Wet. Doet hij dit niet, dan heeft hij geen aanfpraak op gehoor, zaamheid." ,, De Wetgeevende magt behoort aan de Vergadering der Volksvertegenwoordigers en den Koning; de fanctie van den laatften moet ter bevestiging van de wétten verftrekken." ,, De Opperfte uitvoerende magt berust geheel en alleen bij den Koning." „ De Koning moet nimmer een Rechterlijke Magt uitöelfenen. De Rechters, in wier han-  Vierhonderd AgtenïWintigste Brief. 175 [handen deeze magt berust, mogen niet, dan. i door wettige middelen, er van ontzet worden." „ Zonder de vrije toeftemming der Volksvertegenwoordigers kunnen er geene fchattin:igen, belastingen enz. geheven worden: deeze , zijn verpligt op dergelijke Staatsinkomften een iwaakend oog te houden. De Inzamelaars en iBeftuurdcrs dier gelden zijn er aan hen reken. Ifchap van verfchuldigd." ,, De Ministers, en zij die verdere,uitvoerders zijn van het geen op Koninglijk gezag jgefchied, zullen geftraft worden voor alle {inbreuken, die zij op de wetten maaken, iom 't even wat bevelen zij ontvangen mogten hebben." „ Vrankrijk, een vrij grondgebied zijnde, :l kan geen flaavernij dulden. De flaaf is vrij, ;:zo dra hij den voet in 't Rijk zet, in weer. v wil van alle voorwendzels en gebruiken." „ Burgers van alle Handen zijn bevoegd tot ,i waardigheeden en bedieningen. Zij hebben l recht om zig grondeigendommen aantefchaffen, zonder ooit aan eenig leenrecht onderj worpen te weezen." „ Er zijn geen handwerken of beroepen, !idie befchouwd kunnen worden, als nadeelig ; aan eenige rechten." ,, De Lettres de Cachet en derzelver geil volgen zijn voor altoos verbooden. Zij, die er ! gebruik van maaken, zullen geftraft worden" „ De Koning echter zal gevangen kunnen | doen neemen; doch de gevangene, onfghuldig be-  176 De Nieuwe Reiziger. bevonden wordende, zal hen gerechtelijk kunnen vervolgen, die zijne gevangenneeming aangeraaden of er toe medegewerkt hebben." ,, Om aan den Koning de handhaving en onafhanglijkheid der uitvoerende magt te verzekeren, moeten hem eenige voorrechten worden toegedaan." De Koning is het Hoofd der Natie; een integrerend Lid van de Wetgevende Magt. De opperde uitvoerende magt is bij hem. Hij heeft de zorg, om voor de veiligheid des Rijks, zo binnen als buitenslands, te waaken. Hij moet het Vaderland verdeedigen. De Rechtbanken moeten, in zijn naam, het recht oeffenen; de misdaaden ftraffen en de Wetten doen fpreeken voor allen, die ze inroepen. Hij moet, overéénkomftig de Wet en de Conftitutie, de rechten van den Burger en den Troon handhaven." „De Perzoon des Konings is onfchendbaar en heilig. Men kan ze, regtftreeks, voor geene Vierfchaar betrekken." „ De vergrijpingen aan den Koning, de Koningin, of den vermoedlijken Rijksërfgenaam, moeten geftrenger geftraft worden, dan de wetten omtrent de overige Burgers, in gelijken gevallen, bepaalen." „ De Koning moet in het bezit van de Algemeene magt, en derhalven het Opperhoofd van alle Land- en Zeemagt zijn. Alles, wat hier toe betrekking heeft, moet onder zijne befchikking ftaan." „ Het  IVierhonderd Agtentvvintigste Brief. \yj Het welweezen der Burgers fteeds ten 3doel moetende hebben, kan de Koning trac: taaten van Koophandel fluiten;. maar in voornaame. gevallen moet de wetgeevende magt ; dezelven bekragtigen." . . : „ Het uitfluitend recht om geld te munten, behoort aan den Koning. Hij behoeft echter de toeftemming van het wetgeevend lig— il.haam, ingevallen van eenige hoe ook ge| naamde veranderingen in deszelfs waardij." De Koning heeft alleen het recht, om brieven van Pardon te verleenen, alhoewel flegts in zulke gevallen, in welken de wetten i het vergunnen." „ Het is ook aan hem, dat het beftuur van alle de goederen der Kroon word over3 gelaaten. Echter mag hij niets van deeze beI zittingen vervreemden, of er iets aan toevoegen , buiten de toeftemming van het wetgeei vend Lighaam." „ Wanneer het de Koning noodzaaklijk keurt I kan hij den uitvoer van allerlei krijgsbehoeften beletten." „ De Koning heeft de magt om bevelen te doen afkondigen, mits zig in alles ftiptlijk volgens de wetten gedraagende." „ Hij is volkomen vrij in de keus zijner Ministers en Raaden." . „De gemeene geldmiddelen berusten onder den Koning, en hij befchikt er over volgens de bepaalingen der wetten." XXXII. Deel. M „ Hij  l78 De Nieuwe Reiziger. „ Hij kan het wetgeevend Lichaam beroepen , wanneer het niet vergaderd is." „ In zijn Raad, 'en met medewerking der Provinciale Vergaderingen, mag hij de beftuuring des Rijks regelen, volgens de wetten." „ De Koning is de uitdeeler van alle gunstbewijzen, eerbetooningen, waardigheeden, be•dieningen, enz." „ De Kroon is onverdeelbaar en erifiijk, enz. De vrouwen en haare nakomelingen zijn echter uitgeflooten." „ Het Koninglijk gezag gaat, oogenbliklijk, na het fterven van den Koning, op den geenen over, die 't recht heeft van hem optevolgen." „ De meerderjaarigheid der Koningen word bepaald op eenentwintig jaaren." „ Bij minderjaarigheid, krankzinnigheid, enz. zal het Rijk door een Regent beftuurd worden." „ Het Regentfchap zal worden opgedragen aan den waarfchijnlijken Erfgenaam van den Troon, mits meerderjaarig zijnde, enz." „ Het opzigt over den minderjaarigen of krankzinnigen Koning word niet aan den Regent, maar aan de Koninginne moeder, 's Konings Gemalin, of de Vertegenwoordigers der Natie verbleeven." „ Het geen de Regent doet zal door den meer» derjaarigen of herftelden Koning, of deszelfs wettigen opvolger herroepen kunnen worden, enz." Het Rapport werd beflooten door de aanIpraak van den Heer Clermont. „ Zo-  Vierhonderd Agtentwintigste Brief. 179 „ Zodanig, Mijne Heeren! Zei hij: zijn de aanmerkingen «n voorftellingen, die uw Comité zig verpligt rekende u voortedraagen, :ten opzigte van Vrankrijks nieuwe Conftitutie. ■iGij zult er ongetwijfeld alle de grondflagen I in vinden voor dat Staatsgebouw, met welks , uitterste voltooijing gij belast zijt geworden. l'Misfchien verlangde gij er die order, dat ge•heel van ftaatkundige betrekkingen in, zonder II welken de Maatfchaplijke Regeering fteeds mee uallooze onvolmaaktheeden en gaapingen zig jivertoonen zal! Wij hebben er de magten in t| aangeweezen, maar dezelven nog niet met de i\ noodzaaklijke juistheid onderfcheiden en be3|paald. De faamenftelling eener Nationale Ver, 1 tegenwoordiging is er nog niet genoegzaam | in gevestigd: de grondbeginzels van verkiesal baarheid zijn cr nog niet in vastgefteld! Maar I het is uit uwen arbeid dat alle deeze gevolgen 1 moeten voortvloeien. De Natie begeerd vrij 1 te weezen, en gij zijt het, die zij den taak, 1 om haar vrij te maaken, heeft opgelegd. Het I vernuft heeft, om zo te fpreeken, den gang van den algemeenen volksgeest verhaast: het j heeft, binnen weinige uuren, dien fchat van ii ondervinding verfaameld, die men naauwlijks II van eene reeks van eeuwen zou durven verwagten. Gij, Mijne Heeren! Gij kunt aan 1 Vrankrijk eene waardige Conftitutie geeven! i De Koning en het volk verzoeken en verij wagten die van u, en het Volk en de Ko- Ining verdienen dezelve!" M 2 In  i8ó De Nieuwe Reiziger. In de oude Republieken en in eenige hédendaagfche Staaten heeft men Volksvergaderingen zig onledig zien houden, met beftellin-1 gen over den oorlog, den vrede en andere ftaatsbelangen te maaken! Maar thans, mooglijk, heeft Europa voor de eerfte maal een groot Volk aanfchouwd, wier Vertegenwoordigers niet flegts, met eene bedaarde fierheid, de ketens der flaavernij dorfien verbrijzelen, maar' wier verheven wijsgeerte de nog gedugtere ketens der vooröordeelen, zo in het godsdienftige als burgerlijke, onderneemen dorst aftefchudden 1 Die de geheiligde en de onvervreemd, baare rechten van den Burger en den mensch bepleitende, ten aanzien van de geweldenaars' van Europa, er eene Conftitutie uit formeerden, welke, vroeg of laat, na een menigte woedende aanvallen der naar den dood fnakkende tijrannij; naar een menigte gevaaren en zelfs nederlaagen der nog zwakke en onverlichte Naden, ten model van navolging voor het toekomende geflagt zal verftrekken. De wederkomst van den Heer Necker, ten zeiven dage dar de voorleezing van dit Rapport gefchiede, der Vergadering, doör een brief van dien waardigen Staatsman, aangekondigd, wekte te meer den moed en de algemeene blijdfchap op. De ongenade van deezen deugdzaamen Minister had ten leus verftrekc voor de noodlottige onderneemingen der vijanden van de burgerlijke vrijheid; het was derhalven natuurlijk, dat zijne zegepraal als de voor-  Vierhonderd Agtentwintigste Brief. 181 Ivoorloopfter van die der vrienden des Vaderiands befchouwd werd. Bij de intrede van Necker betoonde het ganfche Volk hem het uitbundigst genoegen, onder üe verëerendfte toejuichingen. Deszelfs vertegenwoordigers gingen de erkennende menigte voor; de aanfpraaken van wederzijden verdienen de vereeuwiging: Zij ademen de edelfte Va. herland-en vrijheidliefde; maar ons beftek laat derzelver plaatfing niet toe. De wijsgeenge menschlievenheid van dien Minister, zijn waar en verftandig Patriottismus, als ook zijne gezonde Staatkunde, dreef hem eerlang tot verzon■ken en' daaden, die het woelende en als nog Mwraakzugttge Volk ten geweldigfte mishaagden. Hij poogde den Heer van Bezenval te redden, 1|0p eene wijze, die, op alle andere tijdftippen, als ten hoogften rechtvaardig zou befchouwd , geworden zijn! Hij wilde alle willekeurige en dolle vervolgingen doen ftaaken door het verkenen eener algémeene vergiffenis, ten einde ■aan de bloedgierigheid der veelal breidellooze i menigte geene rampzalige flagtöffers meer te bezorgen ! Dit baarde verdenking als of hij met de heimlijke vijanden des V lks faamen fpande, en weldra was de edelmoedige Necker de man des volks niet meer. De eenvoudigheid der Patriottifche Leer, I hoe vatbaar voor een. iegelijk, die zig flegts . verdedigen wil om er onderzoek naar te , doen, fchijnt nog veel minder betragt dan begrepen te worden, door de zülken die er M. 3  182 De Nieuwe Reiziger. de driftigfte voorftanders van zijn, en het is enkel hieraan te wijten , dat die leer zo veel tegenfpreekers en tegenwerkingen ontmoet. Wees waarlijk vrij! wees waarlijk gelukkig! Zie daar de twee hoofdlesfen van het Patriottismus, die men flegts te noemen hebbe, om er de ijverige betragting van te begeeren. — De waare vrijheid is niet anders, dan eene onbelemmerde uitoeffenmg van a!k redelijke en wettige pligten, zo wel godsdienftige als burgerlijke, en het zeker gevolg daarvan is, een ongeftoord genot van alle mooglijk en weezenlijk geluk. Alles wat tegen deeze vrijheid indruischt, na dat zij door een Volk verkreegen is, moet zekerlijk vervolgd en geitraft worden. Maar alvoorens dit algemeen geluk is daargefteld, moet men in een Staat, die zig hervormt, de twee Partijen, waarvan de een voor de overheerfching en de ander voor de vrijheid ftrijd, niet aanmerken als onderworpen aan die wetten, welken de zegevierende Partij maaken zal, ter beteugeling van de zulken, die zig naderhand tegen haare inftellingen zuilen durven verzetten. Zulk een Staat moet in gevoelens verlchillende Burgers als vijanden van elkander befchouwen, waarvan hij niet het overwonnen gedeelte ter ftraffe moet doemen; maar welke vijanden hij moet tragten te veréénigen. Hen te ftraffen, die voorheen kans hadden om insgelijks te overwinnen, is eene heillooze ftaatkunde, die tegen het recht der vol-  Vierhonderd Agtentwintigste Brief. 183 rvolken en de vorderingen van Godsdienst en Watuur regelregt inloopt. Men moet zijne .vijanden vergeeven, vooral hen niet mishandelen» Wanneer een volk zig vrij gemaakt heeft, dan moet het geene Partijfchappen meer voeden; dan moet het alle kragten infpannen, om , door edelmoedigheid en deugd, de zulken 'te winnen, die, de overheerfching en de boosheid ten diende daande, er, door de noodlottige omdandigheedeo, zig toe gerechtigd re* i| kenden. De dipfte rechtvaardigheid word in de ,oogen der beste Staatkunde de uitterfte wreedilheid, wanneer de eene helft des volks de andere helft vernield, om dat het de flaavernij , verdeedigde en zig overwinnen liet. Vrankrijk begreep geene genade te moeten 1 verleenen aan allen, die, voor deszelfs her' {telling, zig tegen de vrijheid des volks ver; zettede. Men moet draffen! riep de wraakI gierigheid van een blind gemeen, en zij, die ! wijzer dan de domme menigte hadden behooren te zijn, hadden het zwak om om aan die roepftem te voldoen, en even daar door het nieuw gefchapen Vaderland op den oever des afgrijslijkden verderfs te brengen. Een geftrenge vervolging van hen, die voorheen de belangen der Heerschzugt verdeedigden, kon niet anders dan, in tijdvervofT, de onverzoenlijkde verbittering daarftellen.° Het waren de vlugtelingen alleen niet, die men in zekere en gedugte vijanden herfchiep, f vermits het gemaklijk te voorzien ■ M 4 was*  184 De Nieuwe Reiziger. was, dat genoegzaam alle Vorsten zig hun* ner zouden aantrekken,) maar het Legio hunner Afhangelingen werd insgelijks een vijand, des te gedugter nadien deezen zig, veel» al, onbekend in den boezem des Rijks bleeven ophouden. •*-> Het hevig vervolgen der zulken, die men als misdaadigers aarmerkte, (fchoon het inde daad vijanden waren, die na dé nederlaag in vrienden moesten hervormd geworden zijn;) bragt dus niet anders te wege, dan dat dé misdaaden tót in het oneindige vermenigvuldigden; dat de edele zaak der vrijheid gefchandvlekt en in gevaar gebragt werd; dat men nutteloos t'ne reeds raazende wanhoop tot uitterften dreef, en dat men Europa dwong, om het oordeel over Vrankrijks hervorming optefchorten, en liever aanfchouwer te blijven, wat het Potriottisch gedeelte betrof, dan medewerker te worden. Door de volkswoede ten dienfte te ftaan, en de Regeeringloosheid niet in haar opkomen te beteugelen, werd Vrankrijk eerlang de prooi van verwoeftende oproeren en doodlijke partijfchappen. Zij, die geen genade van hunne overwinnende vijanden te verhoopen hadden, zaaiden het zaad van tweedragt in de verhitte gemoederen. Zij vermomden zig onder allerlei gedaanten, ' en ontleenden hunne fpreekwijzen van de Wijsgeerte, den Godsdienst en de Vrijheid, om de Franfchen in vuur en vlam te zetten, en, langs dien weg, het  Vierhonderd Agtentwintigste Brief. 185 het fchoonfte gebouw van Vrijheid en Wijsgeerte te ondermijnen en te doen inftorten. Ik zal geen tafereel van een menigte dier droevige gebeurtenisfen fchetfen, die de ge. volgen deezer Volkswraakgierigheid en onverfchoonlijke toegeeflijkheid der Staatsbeftuurders waren! Laaten wij liever onze oogen verlustigen in het goede, dat uit eene Revolutie ge, booren vyerd, die, door derzelver vijanden van de flegtfte zijde te zien gegeeven, daar door haatlijk gemaakt is. De Nationale Vergadering, zig onophoudlijk bezig houdende met het ontwerpen eener wijsgeerige Conftitutie, overwon ten deezen op* zigten alle hinderpaalen en getroostede zig alle opofferingen! De nagt tusfchen den vierden en vijfden Augustus 1789, ftrekt daarvan ten klaarblijklijken getuigen. De bedroevende tijdingen, die men daag, lijks uit' de Provinciën ontving, wegens de verderflijküe volksberoerten; de klagten van allerwegen aahgebragt, dat de eigendommen en de veiligheid der perzoonen in groot ge. vaar waren,' als - ook, dat het weigeren der fchattingen en lasten (die, fchoon onbillijk in zig zelve, echter geheven moesten worden, tot dat men dezelven afgefchaft, en er evenrediger en billijker voor in de plaats gefield had,) een akelig vooruitzigt openden, deeden de Vergadering bij den aanvang van deeze zitting begrijpen, dat, bijaldien het noodzaaklijk ware, om aan het Rijk eene gelukkige en M 5 glq.  186 De Nieuwe Reiziger. glorierijke Conftitutie te bezorgen, het nog veel dringender was, om vooraf het leeven en de eigendommen der Burgers, tegen eene dolle drift en alles vernielende woede, te beveiligen , fchoon zij, die er door bezield werden, den naam van Patriotten droegen. Ter deezer geleegenheid liet de Hertog de Aiguillon zig op eene voortreflijke wijze hooren. Hij bepleitte het recht van den vrijen mensch, zonder deszelfs onderdrukker, die het door de noodlottige omftandigheeden geworden was, te benadeelen. „ Niemand is er, zei hij: die de akelige toneelen befchouwt, welken ons Vaderland te zien geeft, of hij betreurt ze tot in het diepst zijner ziele. De geweldige gisting van een getergd volk heeft onze vrijheid bewerkt, toen fchuldige Ministers er ons van poogden te ontzetten; maar thans is deeze gisting hinderlijk aan die gewenschte vrijheid geworden, nu de inzigten en oogmerken der Regeering met onze begeerten voor het algemeene welzijn fchijnen te ftrookem Het zijn niet flegts Roovers, die, gewapenderhand, te midden der ellenden, zig poogen te verrijken; maar in verfcheiden Provinciën gaat het ganfche Volk een foort van Eedgenootfchap aan, om Kasteden en Landgoederen te vernielen, en vooral om zig van de Charterkamers te verzekeren, waar men de bewijzen der Leengoederen be» waard. — Het Volk tragt eindlijk een juk aftewerpen, waar onder het een reeks van eeuwen  Vierhonderd Agtentw'intigste Brief. 187 wen gekromd ging, en, Mijne Heeren! kunnen wij ontveinzen, dat deeze misdaadige opftand — (misdaadige? ja! want alle daaden van geweld zijn zulks,—) verfchooning vind in de knevelaarijen, van welken zij ten offer verftrekken. 't Is waar, de Eigenaars der Leengoederen en Heerlijkheeden maaken zig flegts zeer zeldzaam fchuldig aan de buitenfpoorigheeden, over welken hunne onderhoorigen hunne klaagftem verheffen! Maar hoe menigmaalen zijn hunne Bewindsluiden niet onbarmhartig en wreed? Hoe zugt de ongelukkige Landman, onder dien knellenden dwang, waarvan hij ten prooi verftrekt, daar hij als, nog onderworpen blijft aan het barbaarsch overfchot der Leenwetten, die in het vrije Vrankrijk zijn blijven beftaan! Deeze Rechten, dit kan niet ontkend worden, zijn een eigendom, en alle eigendom is heilig, — maar zulke heillooze rechten zijn ondraaglijk voor het volk, en elk bezeft er de daaruit voortfpruitende moeilijkheeden van." „ In deeze verlichte eeuw, waarin de gezonde wijsgeerte haar gebied hernomen heeft! In dit gelukkig tijdllip, waarin wij, veréénigd ten algemeenen welweezen, en verre van alle vuig eigenbelang, de handen aan 't werk flaan ter herftelling van den Staat, komt het mij voor, Mijne Heeren! dat men, alvoorens eene Conftitutie, die zo wenschlijk is als de begeerte groot is der Natie, welke haar verwagt, te vestigen, aan alle Burgers moet doen blijken,  i88 De Nieuwe Reiziger. ken, dat bet ons voorneemen, onze wensch zij, om hunne begeerten te voorkomen, door die evengelijkheid van Rechten daar te ftellen, welke tusfchen alle menfchen moet ftand grijpen, en die alleen de vrijheid kan bewaaren en beveiligen. Ik twijfel niet, of de Éigenaars der Leen-en Heerlijke goederen zullen, wel verre van deeze waarheid gehoor te ontzeggen, bereid zijn om deeze hunne onbillijke Rechten aan de billijkheid opteöfteren. Zij hebben hunne voorrechten, hunne voordeelaanbrengende uitzonderingen reeds afgeftaan, thans kan men den zuiveren en eenvoudigen afftand hunner Leenrechten niet vorderen. Deeze Rechten zijn hunne eigendommen , veelal de eenigfte bezitting van zommige perzoonen. De billijkheid verbied den afftand te eifchen van eenig eigendom, zonder daarvoor eene geëvenredigde fchadeloosftelling aan den Eigenaar toeteftaan, die het geen hera toebehoort aan het algemeen belang opöfr fert. enz." Vervolgens ftelde hij voor, om door de Vergadering te doen befluiten, het gelijklijk en geëvenredigd draagen der belastingen; het vernietigen van afzonderlijke voorrechten; het afkoopen der Leen-en Heererechten, enz. De Heer Dupont drong dit voorftel ten fterkften aan , door eene drangreden, van de zuiverfte edelmoedigheid ontleend. „ Gisteren, zei hij: zagen wij de Leden der Gemeenten sen allerfterklren ijveren., om de geweldnaar rijen „  Vierhonderd Agtèntwintigste Béief. 189 rijen, die door een misleid én woest volk aan de perzoonen en goederen der Edelen gepleegd werden te beletten; laaten wij dit erkennen door eene dankbaarheid, die den waaren Adel kenfchetst! Laaten wij de bronnen dempen, waaruit alle deeze onlusten hun oirfprong 'neemen, en opofferingen doen, die in eens alle deeze verderflijke beleedigingen zullen doen ophouden! Nog andere voortrefiijke gezegden en aanmerkingen ten deezen zelfden einde, dreeven den zuiveren gloed van het waar Pamotusmus tot deszelfs uitterlle hoogte; en geene der Leden, of zij gevoelden er de gewenschtte uitwerking van, zo al niet in het opofferen van afzonderlijke voorrechten, ten minnen in het niet tegenftreeven van befluiten, die voor de grooten en Edelen van het grootfte aanbelang waren. Tot diep in den nagt duurde deeze gedenkwaardige zitting, die tot ^eeuwige eer van de vertegenwoordigers der Franfche Made verftrekt. . Men kan over hunne grootmoedigheid best oordeelen uit de befluiten „ als toen genomen; zie hier zaaklijk dezelven. Vernietiging van alle dienstbaarheid en doode hand (main-mortes), onder wat benaaming dezelve gevonden word. Vrijheid tot het afkopen van lleerenrechten. Vernietiging van de Heerlijkheidsgerechten. Affchafting van het uitfluitende regt tot de jagt, duiventillen, en konijnenwouden.  ipo De Nieuwe Reiziger. Schatting in geld, in plaets van de Tienden. Afkoopbaerheid van alle foorten van Tienden. Vernietiging van alle geldige voorregten en vrijdommen. Gelijkheid van alle belastingen, hoe ook genaemd, te rekenen van het begin des jaers 1789, volgens het geen daeromtrend bij de Provinciale Vergaderingen zal worden geregeld* Bevoegdheid van alle Burgers tot het bekleden van burgerlijke en militaire ambten. Bekendmaking van de intertellen wijze, om de Juftitie zonder kosten te bedienen, en de affchaffing van het verkopen van ambten. Overgifte der bijzondere voorregten van de Provinciën en Steden. Verklaring der Gedeputeerden, welke eenen bepaelden last hebben, dat zij aen hunne Committenten zullen (chrijven, om derzelver toeftemming te verzoeken. Overgifte der Voorregten van verfcheiden Steden, als Parijs, Lyon, Bourdeaux enz. 'Vernietiging van het regt der Bisfchoppen, om de inkomften van de openltaende kerken te trekken; dat der Annaten, en van de meerderheid der kerkelijke ambten. Intrekking der Penfioenen, zonder oorzaek verkregen. Hervorming der Overlieden van de gildens. Het flaen eener Medaille, ter vereeuwiging van dezen dag. Een plegtig te de dm, en eene Deputatie der nationale vergadering naer den k 0-  Vierhonderd Agtentwjntigste Brief. 191 koning, om hem de hulde der Vergadering en den eernaem van hersteller der 'fransche vrijheid opredragen, mee verzoek, om in perfoon hec te deum te willen bijwonen." De Vergadering kenmerkte, door deze en dergelijke opofferingen, niet flegts eene zonderlinge grootmoedigheid, ten allen tijden geheel fchaars op de ftoelen der eere en des bewinds gevonden; maar zij betoonde teffens eene diepe Maatkunde, om al daadlijk het Franfche Volk de heilzaame vrugten eener omwenteling te doen fmaaken, die men wel Voorzien kon, dat nog verre af was van haar volle beflag en vastigheid verkreegen te hebben. In mijn volgenden, mijne waarde Vriendin l zullen wij dit wat nader ontleeden. Ik ben, enz. Marfeille, den 3 Januarij 1791. Vierhonderd Negenentwintigste Brief. Vervolg van het Voorgaande. Het was maar al te klaarblijklijk, dac het wantrouwen van veelen aan 'sKonings oprechtheid genoegzaame gronden vond, zo  iqs De Nieuwe Reiziger. zo al niet in het hare van deezen Vorst, ten minften in een menigte uitterlijke omftandigheeden, die, op zig zelve genomen, gering waren, doch die juist daarom te meer verdenking baarden, vermits men ze des te gemaklijker had kunnen voorkomen. De Nagt van den 6 Oclober 1789,' waarin een raazende menigte een geweldigen aanval deed op het Vorstlijk gezin, vond zijn aanleiding in de fchampere beleedigingen, door de Lijfwagten van den Koning , aan de geheele vrijheidlievende en vrijheidverdeedigende Natie toegevoegd! Én juist waren deeze beleedigingen, met eene oogluikende goedkeuring, door de Koninginne aanfehouwd geworden, en door de Hovelingen toegejuichd. Een Volk, dat zo even zijne knellende kluis-: ters heeft afgeworpen; dat, waarlijk uit edelmoedigheid, zijne verdrukkers de kwellingen van een reeks van eeuwen vergeeft, kan, zonder het grootfte gevaar, niet getergd noch beleedigd worden, en vooral niet, wanneer het een gedugter blikfem in handen heeft, dan zijne geweezen Dwinglanden. Bijaldien wij de verregaande tergingen der Hofpartij al eens aan geene kwaadaartigheid of verraaderlijk opzet willen toefchrijven, dan echter zijn ze niet vrij te pleiten van de verregaandfte onvoorzigtigheid, die aan zig zelve dé rampen te wijten hebbe, welken zij, ten ontijde, zig aldus op den hals haalt. In*  tVierhonderd Negenentwintigste Brief. 193 Indien ons bedek het toeliet zouden wij nog een menigte gevallen kunnen bijbrengen, waardoor dit wantrouwen hoe langer hoe meer j-voedzel ontving, 't Is waar, kleine beleedirgingen werden dikwils iïrenger door het polk geftraft, dan zij op zig zelve verdienden; maar het volk koelde minder zijn onibeteugelden wrok op dergelijke beleedigingen, als wel op de voorönderftelde bron van verraaderlijke kwaadwilligheid, waar uit zij iVoortfprooten. Dit wantrouwen vond ook plaats bij de * Vergadering zelf, en het is hieraan dat men tde verzekering of gevangenhouding, zo als men 't noemen wil, van den Koning in zijn Hoofdftad, toetefchrijven hebbe! Maar wat magt kon de Vergadering ftellen i tegen den aanhang van den verdagten Koning, wanneer zij het volk niet op de hand had, en hoe was dit anders op de hand te krijgen, dan door de fpoedigfte blijken, te geeven, dac zij de Vaderlijke Vertegenwoordigers der Natie waren, die alle onderdrukkingen van den Troon te keer gingen; alle de kneveharijen der grooten beletteden, en de voorheen verachtlijke onderdaanen, op den voet van vrije' Burgers, van menfchen, behandelden? De zaak van Lodewijk den Zestienden ftond ook eerlang de zaak te worden der Koningen van Europa, die gewis zulk een Staatsomwending, welke, van eene befmettende natuur, ook hunne troonen bedreigde, met geen XXXII. Deel. N goe«  I5>4 De Nieuwe Reiziger. goede oogen konden aanzien, en die, zig veréénigende tegen Vrankrijk, een overwigt hadden, dat zelf bezwaarlijk door al de magt der Franfchen gekeerd kon worden. Volgens deeze Maatkunde, (zo onöntbeer. lijk in een gefteldheid van zaaken, die de Konings-partij zelf gebooren had doen worden,) kan men de oogluikingen verklaaren der Ver gadering, ten opzigten van weezenlijke geweldnaarijen van allerlei foort, door het volk gepleegd; kan men den grond ontdekken, waarom niet alle bevelen en wetten, die zij gaf en maakte, het kenmerk van rechtvaardigheid droegen. Men had zekerlijk de gezonde wijsgeerte ten grondflag der wetgeeving genomen; maar de magtige en heimlijk woelende vijanden der Volksvrijheid, waren door geene verftandige redeneeringen te beteugelen noch wegtepraaten. Tegen het onderdrukkend of dreigend geweld moet men geene Redenaars maar gewapenden ftellen! — Ik weet, dat de Koningspartij een magtig gefchreeuw ophief tegen de onbillijkheeden, die er,'in vrij groote maate, allerwegen plaats vonden; maar wie droeg er de fchuld van? — Werden zij niet met hun eigen munt betaald? — Hadden zij dan het recht om alleen onbillijk, heerschzugtig en verderflijk voor 't Vaderland te weezen? — Konden zij alleen ftrafloosheid vorderen , voor misdaaden, waarover zij hunne langvertrapte en tot uitterften getergde medeburgers, voor de vierfchaar van Europa, aanklaagden? — J« En,  Vierhonderd Negenentwintigste Brief. 195 [En, dat aJ/es afdoet, daar de wrevelheeden ;aan beiden zijden plaats vonden, waren zij in de volkspartij veel verfchoonlijker, dan in de (Koningsgezinde! Immers ijverde de eerfte >voor een volftrckt goede; en de laatfte voor 1 eene bekende flegte zaak. Of de Nationale Vergadering echter deeze ï Staatkunde niet te verre gedreeven hebbe; of I zij zelf, in ftede van vrienden te winnen, niet 1 nutteloos en op eene aanmerklijke wijs het ge; tal haarer vijanden vergrootedc? is iets, dat de 1 onpartijdige niet ontkennen kan. De vernietiging van den Adel; van de Kloosters enz. ■ en de naar zig neeming der geestlhke goe; deren ten behoeven van het Vaderland, dat onder den last van Staatsfchulden bezweek, waren, oppervlakkig befchouwd, voortreflijke zaaken, die, in de eerfte oogenblikken eener 1 algemeene geestvervoering, ten fterkftën werden 1 toegejuicht; maar de verftandige, die tot het t weezen der zaaken doordringt, moest er uit : befluiten, dat de Nationale Vergadering, ten deezen opzigten, zo min de mefifchen kende, i als haar eigen Staatsbelang verftond. De Adel was verderfiijk voor Vrankrijk, zo | lang dezelve het' onderdrukkend en befchadij gend vermógen bezat, ,' waarvan zij nu reeds ! afftand had gedaan; maar, zonder die heillooze magt, was de Adeldom een gefchikt fpeelpopje voor een menigte hersf-vdooze groo- ten, die zig de ingebeeldde verdienden hunner voorouders toerekenden, en al hun glorie m N a eeqi-  loc? De Nieuwe Reiziger. cefiige oude Wapenfchilden, in die belachlijk kindertuig, Helden. — In ftede nu dat men deezen, thans onfchadelijk geworden edelen, hun overè'euwd fpeelgoed behouden liet, ontnam men hen hetzelve, en herfchiep ze even daardoor in misnoegde, leden der Maatfchappij. Indien het franfche volk waarlijk verlicht genoeg was, om eene wijsgeerige Revolutie te bewerken, waarom dulde het dan, in zijn midden, de geadelde kinderen niet, die nog niet wijs genoeg waren, om hunne ftokpaardjes op 't vuur te ftnijten? Maar niet flegts, dat het vernietigen van den Adeldom een menigte onvergenoegden maakte in Vrankrijk; het baarde teffens een groot opzien bij den Adel van andere Landen, die, even gelijk, de Koningen, hunnen ondergang te gemoete zagen, in de verbreiding der leer van een Patriortismus, dat zo bekoorlijk was in de oogen van het gros der fter velingen. Deeze uitheemfche Adel moest natuurlijk derhalven zig de zaak van den franfchen Adel aantrekken, en des te gedugter vijand voor de Vrijheid van Vrankrijk worden, als men in de uitheemfche Landen, met deeze trotfche en ligtgeraakte weezens nog ten hoogften was ingenomen. Ten opzigten van de geestlijkheid vergreep de Vergadering zig niet minder. Het is onte. genzeglijk, dat het rechtvaardig zou geweest zijn, om dit geflagt (dat de ziel van den mensch  Vierhonderd Negenentwintigste Brief. 197 mensch tot de veragtlijkfte onkunde doemde, en den Hemel door zijne fpoorlooze zotternijen onophoudlijk tergde;) geheel wegtejaj„; maar de vraag is, of zulks mooglqk en foor de Vrijheid nuttig ware? Dé domheid en het bijgeloof, met geweld, te keer te gaan, is niet anders dan in de voetftappen der veroordeelde geestlijken te treeden, die met galgen en brandftapels weleer uit bekeeren gingen. Zo dra deeze zwarte Heeren begreepen, dat zij verongelijkt en mishandeld werden, zetteden zij een bijftere keel op, die bij de minkundiger, (en dit getal was onbep-rijplijk groot,) een te greetiger ingang vond, om dat de Lijdende altoos medelijden ontmoet. De vijanden der Vrijheid maakten hier een meesterlijk gebruik van, en veelen vielen in het vast begrip, dat men een aanflag op den waaren Godsdienst voorhad, die men gemoedshalve verpligt was te keeren. Volgens de wijsgeerige grondbeginzels van de Vergadering zelf, moest men het als nog tot bijgeloof geneegen Volk zijnen kinderlijken Godsdienst, in al deszelfs volkomenheid behouden laaten hebben, tot zo lange, dat eene algemeene verlichting, een waardiger eerdienst aan het Opperweezen bij het Volk aanneemlijk gemaakt had. Wanneer men iemand, in ernst, en tot zijn eigen welweezen , zijne dwaasheeden wil doen afleggen, dan is daartoe geen anderen weg, dan. dac men hem wijzer maake! N 3 Ën»  i<}8 De Nieuwe Reiziger. En of deeze vernietigingen op zig zelve nog niet genoeg waren, en de Adel en Geestlijkheid nog geene genoegzaame, het zij vrijwillige of noodzaaklijke, opofferingen, gedaan hadden, werden zij daar en boven nog. op eene onverfchoonlijke wijs, met fchimpfchriften en fpotprenten overlaaden, waarvan men het openlijk vertier allerwegen ontegengefprooken dulde. De vraag is niet, of de Edelen en Geestlijken geene openbaare gisping verdiend hadden, maar de vraag is, wat nut "zulks aan de vrijheid en den ftaat 'deed? —• De zaak der vrijheid althans werd er door gelasterd en de ftaat kreeg er onverzoenlijke vijanden door.' — Daarenboven, deeze aangevallen en onbefchermde Edelen en Geestlijken waren immers ook Burgers van Vrankrijk, voor wien de wetten, zo wel als voor alle de overigen, insgelijks waaken moesten, dat hunne eigendommen verzekerd werden en hun goeden naam veilig bleef tegen allen laster, waarmede de moedwil hen verkoos aante vallen. Deeze misflagen echter werden rijklijk vergoed door de billijke en heilzaame wetten, die door dit achtbaar Staatslichaam ontworpen werden. Wijsheid, rechtvaardigheid en menschlievenheid ftraalen er allerwegen in door, en Vrankrijk zal voorzeker gelukkig weezen, wanneer het naar dezelven geregeerd word. Het ware dwaasheid te zeggen, dat er geene misflagen in zouden gevonden worden, of dat zij  Vierhonderd-Negenentwintigste Briee. 109 zij toereikende voor alles, en voor alle tijden gefchikt zouden weezen! Zulke wetten kun^ nen er, in dit onvolkomen leeven, in deeze veranderlijke waereld, niet weezen, en het is daarom, dat de Vergadering ook zorg droeg, om vast te ftellen, dat men, van tijd tot tijd, eene naarziening zou doen, ten einde het te kortkomende aantevullen en het gebrekkige te verbeteren. Eene Vergadering uit zo veele honderden Leden beftaande, waarvan verre de meesten niet opgelegd waren tot de regeerkunde, en nog minder doorfleepen in de Staatkunde, die, in zulk een uitgeftrekt Rijk, en in zulke verwarde omftandigheeden, volftrekt onontbeerlijk was; eene Vergadering, die, om zo I te fpreeken, zo even pas het roer van een geheel nieuw Staatsbeftuur in handen had genomen; die het flingerend fchip, door een ! verbolgen zee, naar een veilige haven moest ftuuren; die gedugte vijanden van buiten, en niet min gedugte verraaders van binnen had, zou uit Goden faamgefteld hebben moeten weezen, wilde zij voor misdagen beveiligd gebleeven zijn. Zij, die dit in onpartijdige ovcrwceging neemen, zullen zig eer verwonderen, dat zij geen meer valfche (lappen beging, daar de weg, die haar te betreeden ftond , met ftrikken en flruikelblokken als be. zaard was. Het is onmooglijk een verflag te geeven \an dat legio fchikkingen en wetten, die er N 4 voor , nro,r Aïp Vmnr re hetreeden  aoo De Nieuwe Reiziger. voor het Rijk en de (leden ontworpen werden. Het geheele Staatslighaam was, geduu. rende een reeks van eeuwen, door de dwingland» en het bijgeloof, van 'r. hoofd tot de voeten bedurven geworden; de gebreken waren ontelbaar; dus moesten de geneesmiddelen het insgelijks weezen. Het vrije Vrankrijk trok intusfchen de oogén van geheel Europa naar zig. Een volk, dat zig waarlijk durft vrij maaken en zig wijsgeerige wetten aanfchaffen, was een verfchijnzel waar van de Eeuwen, zo verre zij heugen konden, geen voorbeeld opleverden, als men Amerika er van uitzonderd. De Franfchen werden in de daad dat geene, waarvan elders eenige Republieken den fchoonklinkenden naam droegen of gedraagen hadden, en waarnaar de meeste Volken ten allen tijden, onder allerlei voorwendzels, reikhalsden. Geen wonder derhalven dat ( daar de beweegingen van Vrankrijk gelijk waren aan de aardbeevingen, waarvan men de fchokken wijd en zijd gevoelt, en die wel eens hun meefte kragt oeffenen, daar ter plaatfe, waar de deskundiglten zig veiligst achten,) de Natien, met verwondering en verlangen, op de opkomende Vrijheid ftaröogden en de Vorsten op hunne Troonen fidderden! De Vrijheid, zo als die door de wijsgeeren in Vrankrijk geleeraard, en niet zo als die naderhand door het graauw begreepen en geöeffend werd, gaT den mensch die rechten en waardigheid we-  Vierhonderd Negenentwintigste Brief. 201 weder, waarnaar het hem zelf, zedert een reeks •van eeuwen , niet vrijgeftaan had, blootlijk te vraagen of van te fpreeken: terwijl de Vorstlijke grootheid, voor zo verre die op de al. gemeene vernedering en flaavernij gebouwd was, er ganschlijk door verdween. Deeze onderfcheiden aandoeningen werden door onderfcheiden werkzaamheeden gevolgd. De verlichrfl-e Volken begonnen meer onderzoek te doen, en fterker verlangen te betoonen, naar die weezenlijke vrijheid, waarvan Vrankrijk het voorbeeld aan de hand gaf, dat zij meer was, dan een loutere hersfenfchim, en vooral, dat dezelve zo misdaadig en verderflijk niet was als zij door Altaar en Kroon allerwegen word uitgekreeten. De Wijsgeerte, offchoon dezelve alle overëeuwde vooroordeelen en genoegzaam alle Godsdienden ten geweldigften tegen zig had, vertoonde zig aan de zijde der Vrijheid, en hoe weinig opmerking zij, in den beginne ook, bij het gros der ftërvelingen baarde, werd zij echter weldra voor de moeder der wensch* lijke vrijheid erkend en geëerbiedigd. De Vorften vreesden de Moeder ruim zo zeer als de Dogter. De ondervinding leeraarde, dat eene vrijheid, op geene wijsgeerige gronden gebouwd, weinig meer was dan een hersfenfchim, die geen duurzaamheid had; dan een voorbijgaande fchaduuw; dan een drift, die, wat zij ook voorwende, fchielijk in losbandigheid ontaarte, en hen, die er mede N 5 be-  so2 De Nieuwe Reiziger. bezield waren, of geheellijk verdierf, of te vaster in oude of nieuwe kluisters klonk. Maar een beredeneerde Vrijheid, op verftaridige grondbeginzels gebouwd, kon en moest van Jangen duur zijn, om dat dezelve beltendig bekooren, en blijkbaar gelukkig maaken moest. Zij waren derhalven er op bedagt, om zulk eene gevaarlijke Vrijheid in haare geboorte te fmooren en geene middelen te ontzien, die hen dat oogmerk konden doen bereiken. Welhaast donderden de kanzeis vervloekingen uit over eene Wijsgeerte en Vrijheid, die zijmet de haatlijkfte kleuren affchilderden! Welhaast verbobd men, hier en daar, alle blijken van toejuichingen aan de franfche werkzaamheid; vervolgde men vooral dezulken, die de leer eener Wijsgeerige Vrijheid dorften prediken, en zommige Heerfchers gingen zo verre, dat zij niet wilden dulden, dat hunne Onderdaanen er den naam van op de lippen naamen. Deeze Vorften echier waren te menschkundig, om niet te begrijpen, dat eere zo goede en rechtvaardige zaak, ais de Vrijheid was, wel verre van door openlijken regenHand te onder gebragt, er veeleer door bevestigd zou worden. Algemeen aangenomen redenlijke en nuttige begrippen, kunnen door geen algemeene raazende, moorddaadige en verwoestende vervolgingen uitgeroeid worden. De gefchiedenis der Christen-  Vierhonderd Negenentwintigste Brief. 203 tenheid zelve ftrekte hier ten bewijze van. Ook was de vrees niet geheel ongegrond, of niet wel de Beulen, die men uitzond, om deeze Vrijheidketters te martelen, op de fchavotten bekeerd mogten worden; en hoe groot de Heerfcbcrs der aarde ook mogen zijn, ze zijn niets, wanneer hunne onderdaanen zelf de band niet leenen, om zig zelve in de flaavernij geketend te houden. Men wendde het derhalven over een anderen boeg. Men vaardigde zendelingen af, die, onder de bedrieglijk 11e maskers, de vrijheid en wijsgeerte haatlijk moesten maaken; die de Zoonen der Vrijheid onder elkander tweedragtig en vijandig moesten doen worden; die, in de Nationale Vergadering, partijfchap, verwarring, hooggaande twisten over beuzelingen , verwaarloozing der noodigfïe zaaken, en eene fchandelijke bcfluitenloosheid moesten te wege brengen; terwijl zij den geest van losbandigheid in het Volk moesten aanvuuren. Zo bekwaam deeze zendelingen Waren tot den voorgefchreeven taak, zo gunifig en gefchikt waren voor hen de omftandigheeden en perzoonen, waarvan zij noodig hadden gebruik te maaken. De Leden der Nationale Vergadering waren niet allen even doorzigtig, even eerlijk, even lhatkundig en even welgezind. In een zo talrijke Vergadering viel het gemaklijk verdeeld-  '204 De Nieuwe Reiziger. deeldheid, verwarring en partijfchap te verwekken. En het Volk van Parijs had weinig meer noodig, om zijn patriottismus tot een geweldig uitterften te drijven, dan zulk eene aanblaazing. Toen dit alles naar wensch gelukte, hadden de Vijanden der Vrijheid een ruim veld, om over de regeeringloosheid en losbandigheid der Franfche Patriotten hevig uittevaaren! Men vergaderde zorgvuldig alle bedrijven en gevallen, die, in de daad, Vrankrijk voor altoos fchandvlekken; mat dezelven ten breedften uit, en ftelde ze in het affchuuwlijkst licht, zeggende: ziet daar, Volken! het Patriottismus der Franfchen, dat, in weerwil van alle fchoone naamen en fraaie woorden, uit zulke helfche gruuwelen beflaat! 't Is waar, dat zij, die onpartijdig onderzogten en oordeelden, zeer wel zagen, dat al het verkeerde en haatlijke niet op rekening van het Fransch Patriorismus, maar op rekening van hen kwam, die hunne Judasfen naar den Hof des Vreedes hadden afgezonden, om er, kusfchende en vleiende, de goede zaak te verraaden! Dan het gros der ftervelingen onderzoekt niet grondig; oordeelt niet onpartijdig; en veelal was en bleef het moeilijk, en zomtijds onmooglijk, om het onkruid, dat de fnoodheid in de tarw zaaide, van het goede en nuttige gewas te onderfcheiden. De  Vierhonderd Negenentwintigste Brief. 005 De adelijke en andere voornaame vlugtelingen verfpreidden allerwegen niet minder nadeelige gerugten, ten opzigten van hun wijsgeerig en vrijheidminnend Vaderland. De Vorften verleenden hen fchuilplaats; befchouwden hen als hooglijk beleedigd en beloofden hen, heimlijk en openlijk, hunnen wreekenden bijfland, die zekerlijk daarin zou beftaan, om hen, met het zwaard in de hand, weder in hun Vaderland te brengen, met verdelging van alles, wat er hen de wijk uit doen neemen had, en derhalven ook van de Vrijheid des Volks. Maar» welke poogingen en listen men aanwenden en bewerkftelligen mag, de zon der Vrijheid zal altoos licht en heerlijkheid weezen in de oogen der Volken, die verftandig genoeg zijn, om het zwarte floers wegtewerpen, dat de Vorstlijke Staatkunde hen voor de oogen poogt te binden! De grondbeginfels van het fransch Patriottismus; de reeks van heilzaame en rechtvaardige wetten; de voortrefiijke en nuttige uitwerkfels van dezelven; zullen fteeds toegejuichd, fteeds bewonderd en fteeds naarvolgenswaardig geroemd worden, door alle de weldenkende Naden, die er, tot den afloop der eeuwen toe, kennis van zullen draagen! — Het is zeer mooglijk, dat het vrije Vrankrijk, eindlijk, onder de overmagt van zo veele en gedugte vijanden bezwijke! — maar, nedergeveld te worden door list en ge<  ao6 De Nieuwe Reiziger. geweld, is geen bewijs van fchuld! het is Veeleer een blijk van rechtvaardigheid en önfchuld, wier lot het doorgaands was en is, om, op deeze wcereld, voor de boosheid te moeien onderdoen. De hevige verdenkingen tegen Lodewijk den Zestienden, bragten intusfcben niet minder gisting in de gemoederen des Volks te wege, dan de kunstnaarijen der uitheemfchen. Men Zag een Koning aan het hoofd des Rijks, wiens eerlijkheid men niet flegts in twijffel trok; maar wiens bekwaamheden en zielsvermogens men btfchouwde, als op verre na niet toereikende te weezen, om, ih deeze netelige omftandigheeden, het roer van een zo volkrijken Sraat, als Vrankrijk, behoorlijk te kunnen beftuuren. Een zund» vloed van gefchriften befchuldigde hem openlijk van kwaade trouw en veinzerij, fchoon verre de meesten deezer befchuidiging'en de kennelijke blijken van te vergedreeven partijzugt droegen. Andere gefchriften poogden den Vorst te verdeedigen, doch deeden het veelal ten kos;en van bekende waarheeden en gebeurtenisfen (*). Wij zullen ons in dit gedugte Volksverlchil niet inlaaten, het welk" zo veel invloed op het lot der •Vol- • (*) Onder de gefchriften, die voor den Koning pleiten, verdiend inzonderheid geleezen te worden: Mijne Republiek , gefchreeven door Plato , v.itgcgeeven door J. de Sales. Uit het franscb vertaald.  VlKRHONDFRD NEGENFNTWINTIGSTE BRIEF. 20/ Volken ftaat te hebben. Wij zullen Lodewijk den Zestienden, uic zijn eigen woorden en betuigingen, en de daaröpge volgde ontegenzegüjjte daaden, door onze Leezers laaten beöordeelen, en ten dien einde eenige egte gevallen bijbrengen. De Geestlijken waren, volgens een decreet der Nationale Vergadering, verpiigt een eed te doen op de nieuwe Conftitutie, of, met andere woorden, een eed van trouwe aan het nieuwe Vaderland. Dit werd door een groot aantal onder hen geweigerd, en deezen haalden z.ig daar door billijk de verdenking der vrijheidlievende menigte op den hals. Eenigen deezer eedweigerende Prelaaten waren ten hove wel gezien, en werden er, zonder eenige agterhoudenheid, vriendlijk en minzaam door den Koning en de zijnen ontvangen: 't is mooglijk, dat het, aan de zijde van den Vorst, zonder erg of kwaad oogmerk gefchiedde, maar zekér is het, dat het, in deezen tijd en in zulke omftandigheeden, volftrekt onftaatkundig en gevaarlijk gehandeld was. Het Volk, zelden geneigd om de zaaken grondig te onderzoeken, en fteeds naar den uitterlijken fchijn oordeelende, befchouwde het onthaal, dat de verdagte geeftlijken ten hove genooten, als eene openbaare terging, en de meeste heethoofdigen beflooten deswegens zig te zullen wreeken. De  ao8 De Nieuwe Reiziger. De Koning was van deeze Volksopvatting niet onkundig. Het Departement van Parijs had hem, met nadruklijke woorden, „ De bekom n ering der Burgeren te kennen gegeeven, wegens de kwalijkgezindheid der wederfpannige Geestlijken, en hem gefmeekt, om toch van zijn perzoon dien trouwloozen hoop vleïers en hardnekkige geestlijken te verwijderen; die hem verkeerde denkbeelden tragteden in te boezemen, aangaande de geneegenheid en oogmerken van 't Volk enz." Lodewijk de Zestiende had, wanneer wij er ten zagtften over oordeelen, zekerlijk geen moeds genoeg, om luiden van zig te jaagen, die den gedugtften invloed op hem hadden, en die gewislijk de wapens bezigden, waarvoor de eenvoudige Godvrugt niet beftand is. Had hij zig, in dergelijke kleinigheeden, meer naar den wil des Volks weeten te fchikken, die meest altocs driftig maar ook meestaltoos rechtvaardig was, hij zou voorzeker een reeks van fchriklijke onheilen, zo voor hem zeiven als het Rijk, zijn voorgekomen. De wrok des Volks vond fchielijk geleegenheid o:n zig op Lodewijk te verhaalen. Het Hof. was voorneemens een keer naar St. Cloud re doen. Den 18 April 1791 maakte de Koning en zijne Famiije zig gereed tot het vertrek: het Volk, hier van onderrigt, vergaderde, in een ontzachlijk aantal, in het Vorstlijk Paleis de Tuilleries; fneed  Vierhonderd Negenentwintigste Brief, 209 ïheed de ftrengen der paarden los en dwong den Koning zijn reis te ftaaken en te blijven daar hij was. Alle poogingen, zo van de Maire als van den Heer de la Faijette, om den Koning deeze onbetwistbaare Vrijheid te laaten genieten waren vrugtloos, en lokten de verbittterde menigte flegts verwijtingen uit den mond, die gansch niet gefchikt waren, om de hoofdfche ooren te vleien. Lodewijk verkoos wijslijk voor dien ontzachlijken hoop van verbitterde Vrijheidszoonen te wijken, zonder daarom evenwel van zijn plan aftezien; hij voegde zig in perzoon bij de Nationale Vergadering en deed er de volgende aanfpraak. „ Mijne Heeren! Ik verfcheen in uw midden met die vertrouwelijkheid, die ik u altijd betuigd heb. Zekerlijk zijt gij onderricht van de verhindering, die men aan mijn vertrek na St. Cloud heeft toe gebragt: ik heb niet verkozen die hinderpaal met geweld uit den weg te ruimen; ik ben altijd huiverig om tot geftrenge middelen te befluiten tegen eene misleide meenigte, die ten behoeve der wetten waant te handelen, wanneer zij die verbreekt; maar er ligt de Natie aangelegen te toonen dat ik vrij ben. Niets is zoo wezenlijk van belang voor het gezach der Sancties en aanneemingen uwer decreeten. Uit hoofde dezer gewigtige beweegreden blijf ik dus volharden in het voorneemen mijner reize naar St. Cloud, en de Nationaale Vergade- XXXII. Deel. O ring  aio De Nieuwe Reiziger. ring zal hier de noodzaaklijkheid van gevoelen. Het fchijnt, dat men, om een getrouw volk, een volk, welks liefde ik door alles wat ik voor het zelve heb verricht, verdiend heb, op te hitzen, het zelve omtrent mijne gevoelens, met opzicht tot de Conftitutie, twijffeling tracht in te boezemen. Ik heb die Conftitutie, van welke de burgerlijke Conftitutie der geestelijkheid een gedeelte uitmaakt, aangenomen, ik heb bezwooren ze te zullen handhaven, en volgens dien eed, zal ik met al mijn gezach derzelver uitvoering verzekeren. Ik kan niet anders, dan hier de verklaaring mijner gevoelens, die ik zoo menigmaalen aan de Vergadering heb opengelegd, herhaalen: zij weete dat mijne inzichten, dat mijne wenfchen geen ander voorwerp hebben, dan het geluk mijns volks; en dat geluk kan uit niets zijnen oorfprong hebben dan uit de in achtneeming der wetten, en de gehoorzaamheid aan alle die voorfchriften die wettig en met de Conftitutie overeenkomftig zijn." „ De voorzitter gaf hierop den Koning het volgend antwoord: Sire! Zoo het diep gevoel, waarvan de Nationaale Asfemblée doordrongen is, eenige plaats kon overlaaten voor nog andere< meerder aangenaame indrukfelen, zou ze die van uwe tegenwoordigheid ontvangen. Mogt uwe Majefteit zelve, in ons midden, eenige vergoedingen voor haare geledene moeijelijkheden ontmoeten, in die betuigingen van liefde, die haar van alle kanten toevloeijen! Eene  Vierhonderd Negenentwintigste Brief. 211 Eene lastige ongerustheid is het onaffcheidelijk geroep van de vorderingen der vrijheid.. Te midden der poogingen die de goede bur*gers aanwenden, om het volk te (tillen, fcheppen andere vermaak in 'er onrust en bekommering onder te zaaijen. Dreigende omftandig-, heden vereenigen zich van aüe kanten, en 's Volks wantrouwen word herbooren. Gij, Sire! het volk, de Vrijheid, de Conftitutie, dit alles is niet dan een en het zelve belang; de laffe vijanden der vrijheid en van de Conftitutie, zijn ook de uwe. Alle harten Sire! Zijn U toegewijd; en gelijk gij het geluk des volks begeert, zijn alle 'sVolks wenfchen voor het geluk van hunnen Koning. Beletten wij, dat eene faétie, te zeer bekend door haare ontwerpen, haare poogingen, haare intrigues, zich niet ftelle tusfchen den troon en het volk, en aller wenfchen zullen voldaan zijn. Wanneer gij de banden die u aan de omwenteling verbinden, te vaster toetrekt, verdubbelt gij het vermogen van de vrienden des vredes en der wetten; deze zullen het volk verzekeren, dat uw hart niet verandert is, en alle wantrouwen, alle ongerustheid zal verdwijnen. Onze gemeene vijanden zullen andermaal befchaamd worden, en het Vaderland zal eene nieuwe overwinning behaald heb* ben." Het was een groove fout van het volk zig aldus aan den Vorst te vergrijpen. Het was wel verre van er zijn verdenkingen door te O 2 recht-  212 De Nieuwe ReizigeS. rechtvaardigen; het lag er integendeel de blijken van een voorbaarigen haat, en ontij'dige wraakgierigheid mede aan den dag. De NatU' onaale Vergadering kon niet anders dan den Koning de hand boven 't hoofd houden, in een zaak, waarin de geringde Burger zelf de befcherming der wetten kon inroepen. Dergelijk een dap verbitterde zonder nut, en gaf de vijanden der vrijheid flegts doffe te meer, om het waar Patriottismus van Vrankrijk te lasteren. De Vorst begreep echter, dat zijn belang vorderde, om een weinig toetegeeven, aan. een volk, dat getoond had, hem zelf in zijne onfchuldige uitfpanningen de wet te durven voorfchrijven. Hij verbande den Kardinaal de Montmorencij en den geweezen Bisfchop van Senlis uit zijne tegenwoordigheid. Bij het volk evenwel had zulks meer het voorkomen van afgeperschte fchuldbekentenis, dan van een oprechte bekeering. Men vreesde, en misfchien niet zonder grond, dat Lodewijk wel deeze perfoonen van zig verwijderde; maar dat hun geest hem bezielen bleef. Ruimfchootiger was de Vorst in de allerplegtigde betuigingen van zijne welmeenenheid en oprechte aankleeving aan Vrankrijks nieuwe Conditutie. Hoe veel men ook hebbe aantemerken op den toedand van Lodewijk, dien men befchouwt, als den toedand van een gevangenen, die niet vrij is in zijne handelin. gen; niemand echter kan tegen fpreeken, dat zijne  Vierhonderd Negenentwintigste BrIef. 213 zijne denkwijze vrij was, in al zulke gevallen, waar hij niet gedrongen werd, om dezelven aan den dag te leggen. Het is eene dier gevallen welken wij uitkippen, om aan de waereld te toonen, hoeveel Lodewijk de Zestiende zig, ongedwongen en zelf onaangefpoord, heeft laaten c^vallen, om het verlooren vertrouwen der Franfchen weder te winnen. Men hoore den Vorst, in den brief, uit zijn naam, aan de Ministers en Ambasfadeurs, aan de buitenlandfche Hoven hun verblijf houdende, gefchreeven, Dus luid gemelde brief. „ De Koning gelast mij, mijn Heer! U kennis te geeven, dat het zijn uitdrukkelijken wil is, dat gij aan het Hof, waar gij refldeert, zijne gevoelens, omtrent de revolutie, en Conftitutie van Vrankrijk ten duidelijkften openlegt. De Ambasfadeurs en Ministers van Frankrijk aan alle de Hoven van Europa ontvangen de zelfde orders, ten einde 'ér geen de minfte twijffel moge overblijven, noch omtrent de oogmerken zijner Majefteit, noch omtrent de vrijwillige aanneming der nieuwe Regeeringsform door den Koning, noch omtrent zijnen onherroepelijken eed, van die te zullen handhaven. Zijne Majefteit had de Generaale Staaten des Rijks bij een geroepen, en in zijnen Raad befloten, dat de gemeen-, rens, in die Vergadering, een gelijk getal Gedeputeerden zouden hebben, als dat van de, twee andere orders, die toen ter tijd beftonden. O 3  214 De Nieuwe Reiziger. De daad van provifioneele wecgeeving, die de hinderpaalen van dien tijd niet toelieten meerder gunftig te doen zijn, kondigde genoeg zijner Majesfteits begeerte aan, om de Natie in alle haare rechten te herftellen." „ De algemeene Staaten kwamen te zamen, en namen den titel aan van Nationaale Vergadering; wel rasch verving eene Regeeringsinrichting, gefchikt om het geluk van Frankrijk en van den Vorst te bewerken, de oude orde der zaaken, in welke het fchijnbaar vermogen der Koninglijke waardigheid enkel diende om de wezenlijke macht van eenige Ariftocratifche Corporatien te bemantelen." „ De Nationaale Vergadering nam de form aan van eene reprefentative Regeering, verbonden met een erflijke Koninglijke waardigheid- Het wet-geevend Lighaam werd altijdduurend verklaard; de verkiezing der bedienaar'en van den Godsdienst, der beftuurderen en rechters, werd aan het volk weder gegeeven; men droeg de uitvoerende magt aan den Ka«. ning op; het maaken der wetten aan het wetgeevend Lighaam, en derzelver bekragtiging aan den Koning. Het publieke vermogen, zo inwendig als uitwendig, werd naar de zelfde grondbeginfelen, en volgens den •fundamenteelen grondflag van de onderfcheiding der verfchillende vermogens georganizeert: zoodanig is de nieuwe Regeerings-inrichting van het Koningrijk." „ Het  Vierhonderd Negenentwintigste Brief. 215 „ Het geen men de omwenteling heet, is talk anders dan de vernietiging van een me. nigte misbruiken, zedert eeuwen op een gehoopt , door de dwaaling des Volks of het gezag der Staatsdienaaren, het geen nimmer het gezag der Koningen geweest is. Die misbruiken waren niet minder doodlijk voor'het volk, dan voor den Vorst; het oppergezag had onder gelukkige regeeringen, niet nagelaaten, die misbruiken aan te tasten, maar zonder hen te konnen uitroeijen. Zij beftaan niet meer. De Natie, voortaan oppermachtig, heeft geene burgers, dan die gelijke rechten hebben; geene meesters dan de wetten; geene werktuigen dan de publieke Amptenaaren, en van deze Amptenaaren is de Koning de eerfte: zodanig is de Franfche omwenteling." „ Zij moet alle die genen tot vijanden hebben, die in een eerfte oogenblik van dwaaling, de misbruiken van het oude beituur, uit hoofde van perfooneele belangen, hebben weerom gewenscht. Hier van daan die blijkbaare verdeeltheid, die zich in het Rijk heeft doen zien, en die van dag tot dag afneemt; hier van daan ook misfchien eenige geftrenge wetten en omftandigheden, die de tijd zal verbeteren. Maar de Koning, wiens wezenlijk vermogen onaffcheidelijk is van dat der Natie, die geene andere eerzucht heeft, dan die van *3 Volks geluk te volmaaken, noch èenige waare macht dan die hem is opgedraagen; de Koning heeft, zonder in twijffel te ftaan, eene O 4 Se'  ai over het geen in Frankrijk voorvalt, heeft hij mij bevolen u te belasten, den inhoud dezes aan het Hof, waar gij u bevindt, bekend te maaken; en, om hier aan meerder publiciteit te geeven, heeft zijne Majefteit tot het doen drukken van dezen brief bevel gegeeven." Parijs den 20 April 1791. (getekend*) mont morin. Deeze brief was van geringe of geen uit. werking bij de Vorften en Mogenheeden, waar aan dezelve gezonden werd: men had aldaar eene vooronderftelling aangenomen, tegen welke de plegtigfte betuigingen en duurfte eedert niets uit deeden. „ Lodewijk de Zestiende, zeiden de Vorften bij aanhoudenheid, is niet vrij: al wat hij zegt of doet is gedwongen, en wij zijn verzekerd, dat hij alles herroepen zal, zo dra hij flegts die Vrijheid zal genieten, welke wij hem wenfchen te bezorgen, enz.." Bij  52o De Nieuwe Reiziger, Bij de Franfchen deed deeze brief meer af, ten minften bij de Leden der Nationale Vergadering, waar hij werd voorgeleezen. Zij namen het befluit, om door eene Deputatie, den Koning de dankbaare gevoelens der Vergadering te kennen te geeven. De aanfpraak, welke gezegde deputatie, bij die gelegenheid, door den mond van den Prefident der Vergadering, aan den Koning deed was als volgt: „ Sire! de Franfchen zijn niet verwondert over deze nieuwe blijk, die gij hun van uwe liefde geeft, üw hart, Sire» is hun bekend; zij zijn reeds gewoon Uwen naam met die uitftortingen van tederheid en erkentenis te noemen, die groote weldaaden hun afvorderen." 9 Het oogenblik is gekomen, dat de kalmte het geduurig vreezen en hoopen, waar tusfchen de Natje onzeker geflingerd werd, gaat vervangen. Gij legt den lasteraaren onzer nieuwe wetten het flilzwijgen op. De Hijdra der weêrfpannigheden had honderd hoof. den; gij hebt het laatffe van dezen doen ter aarde vallen. Sire, ik ben vermetel genoeg van uwer Maijefteit aan te kondigen, dat gij voortaan gelukkig zult zijn, want thans hebt gij het geluk des Volks onwrikbaar gevestigd. De Nationale Vergadering heeft mij gelast, aan zijne Maijefteit de uitdrukking der dankbaare gevoelen, die zij in haaren boezem voelt gloeijen, over te brengen, „ De  ViERHONDÈRD NEGENENTWINTIGSTE BRIEF. ffÜI „ De Inftruétie die gij bevolen hebt aan uwe Ministers bij de buitenlandfche Hoven toe te zenden, is een getrouw kort begrip van de Franfche Conftitutie; voor de eerfte maal misfchien zullen de geheiligde grondregels, die de rechten der menfchen verklaaren, een gedeelte uitmaaken van de geheimen der diplomatieke Correspondentien. De buitenlander, Sire* zal van u verneemen, dat, na het Franfche volk geholpen te hébben in het herfcheppen zijner Conftitutie \ gij tévens gewild hebt de bewaarer en befchermer van dezelve te zijn; en de buitenlander zal dier Conftitutie eerbied toe draagen. Op den fchoonften Troon der waereld gezeten, hebt gij het eerfte voorbeeld een's grooten Konings gegeeven, door, wijd en zijd, de Vrijheid der Volken te verkondigen." 's Konings antwoord op deze aanfpraak was kort maar nadrukkelijk, „ Ik ben, zeide zijne Majefteit, allergevoeligst getroffen over het recht, dat de Vergadering mij doet wedervaaren. Zo zij in den grond van mijn hart leezen kon, zij zou 'er niets gewaar worden, dan gevoelens, gefchikt om het vertrouwen der Natie te billij? ken: alle mistrouwen zou uit ons midden verbannen, en wij allen zouden gelukkig zijn." In weerwil echter van alle deeze en dergelijke plegtige betuigingen hield het vvantrou. wen en wrokken niet geheel op. De Vertegenwoordigers des Volks, dus openlijk den Koning toevallende en toejuichende, geraakten hier door, bij verfcheiden Patriotten, zelf in ver  i2a De Nieuwe Reiziger. verdenking. Men vond weldra een menigte pasquillen aangeplakt,^ die zulks met ronde woorden te kennen gaven. Wij zullen uit die menigte er flegts één bijbrengen, dat in den omtrek der Tuilleners gevonden werd. Dus las men. ,, De Nationale Vergadering is omgekogt, en is het eens met de Ministers. De Koning is een Verraader, en de Municipaliteit despotiek. Maakt den Heer van Orleans Regent van het Rijk, en den Heer Lametz Commandant van. de Garde Nationale, en verd. . . .1 Wij zullen vrij zijn!" In mijn volgenden een groote bebeurtenis, die meer licht over 's Konings Caraéler zal verfpreiden. Ik ben, enz. Marfeille, den 10 Novemb. 1791. Vierhonderd Dertigste Brief. Vervolg der Franfche gefchiedenis. Dergekijke hevige verdenkingen hadden op verfcheiden plaatfen de verfchriklijkfte uitwerkzels, waaronder de uitheemfche zendelingen niet weinig fpookten, en waardoor de waare Vrijheid ten fchaadlijkflen ontëerd werd.  Vierhonderd Dertigste Brief. 22*3 werd. Het is onmooglijk om hier in een verhaal dier duizenden bijzonderheeden , tetreeden. De Nationale Vergadering intusfchen hield niet op, met aan haar grooten taak, 'hec ontwerpen van wijsgeerige en menschlievende wetten, te arbeiden. Zij bezorgde de onbepaaldfte vrijheid in het godsdienftige, zo wel als in het burgerlijke, voor zo verre deeze Vrijheid met het weezenlijk geluk dèr maatfchappij en de onvermijdlijke omftandig. heeden ftrookte. Het Wetboek der Franfchen zal hier van, voor alle eeuwen en volken, het ontegenzeglijkst getuigenis afleggen. Dan, op 't onverwagtst valt er eene gebeurtenis voor, die het lot van Vrankrijk voor altoos fcheen te zullen beflisfchen, en die men algemeen befchouwde als de uitberfting van een verraaderlijk plan, reeds voor lang gefmeed. Om half negen uuren des morgens van den 21 Junij 1791 verfpreidde zig het gerugt, dat de Koning en Koningin, beneffens Madame en Madame Elifabeth, als ook den Dauphin de vlugt genomen hadden! Daadlijk deed men onderzoek naar dit verbaazend gerugt, en de uitkomst bevestigde er de waarheid van. Oogenbliklijk nam men alle de behoorlijke maatregelen, ten einde te voorzien , in de gevolgen, die men uit deeze vlugt vreesde. In alle de regeerings-colle- gien  324 De Nieüwe Reiziger, gien betoonde men de bedaardfte werkzaam» heid, nam men de manmoedigfte befluiten, en handhaafde men de order zo van binnen als van buiten. Laaten wij, tot een Haaltje hier van zien, wat er in de Nationale Vergadering, ten deezen opzigte voorviel. Op die Vergadering toch hield geheel Europa het oog gellagen, en van haare kloekmoedigheid, wijsheid en werkzaamheid hing het lot der Vrijheid, zo van Vrankrijk als van dit geheele waerelddeel, af. „ Aanftonds, bij de opening der avondzitting van dezen aanmerkenswaardigen dag, gaf de voorzitter, de Heer de Beauharnais, der Vergadering kennis van het gebeurde. Ik heb een droevig, een gevoelig treffend nieuws aan u mede te deelen, was het woord; Zoo op het oogenblik geeft de Heer Bailli mij bericht dat de Koning en een gedeelte der Koninglijke Familie, dezen nacht, door de vijanden der algemeene zaak zijn opgelicht en vervoerd geworden." „ Niet zoo groot was de bedremmeldheid der Leden, als men wel met reden op zulk een boodfchap had mogen verwachten, het zij dan, dat, die tijding hun reeds ter ooren gekomen was en men tijd gehad hadde, om van zijne eerfte verbaastheid te bekomen, het zij dan dat de grootheid van het gevaar hunnen moed verhief boven het zwak der menfchelijke aandoeningen. De bedaarde en ftand- vasti-  Vierhonderd Dertigste Brief. 225 vastige Camus vatte het woord op: dat wij het Vaderland behouden! fprak hij; op ons is het dat deszelfs lot, dat deszelfs geheele beflaan rust! Dat men de Nationaale Garden door het geheele Rijk van het gebeurde kennis geeve; dat men haar gelaste de trouweloozen vast te houden, die den Vorst ontvoeren; dat geheel Frankrijk zich wapene, om hem tot den Troon te rug te brengen. Oogenbliklijk werd dit voorftel in een befluit verandert zoo wel als een voorftel van denzelfden Heer, om de wacht der Vergadering te verdubbelen, en een ander van den den Heer Regnaud, tot het onverwijld afzenden van Couriers aan de Departementen; en het vorderen der Ministers voor de Balie, ten einde opening van zaaken te geeven, en de bevelen der Vergadering, wier zaak het doch nu was, de teugels der redering, welke hij die ze hielde, had laaten glippen, in de handen te neemen, aftehaalen." „ De Heer Chapelier deed hst voorftel, van de Municipaliteit van Parijs te gelasten, bij Proclamatie aan de Burgerij bekend te maaken, dat de Vergadering niet zou aflaaten, voor de algemeene veiligheid van het Rijk alle mogelijke zorge te draagen, dat zij zich hier op ten vollen kan verlaaten; en de Heer Charles Lameth — een ander, om, naamlijk, den Generaal de Rochambeau rep fpoedigfte aftevaardigen naar zijn Commandemenc in Vlaanderen, als zijnde dit de weg, welken XXXII. Deel. P men  525 De Nieuwe Reiziger. men hoogstwaarfchijnlijk met den Koning was ingeflagen. Tot beiden deze voordellen werd mede oogenblikkelijk befloten." „ Thans deedt de Heer Cusfij het voordel, om, door middel van feinfchoten, en andere fignaalen, van de eene dad tot de andere, de tijding dezer groote gebeurtenis door het Rijk te verfpreiden, liever dan door Couriers als zijnde dit te langwijlig. De Heer Martineau, daarentegen ontried dit middel, als te veel fchriks zullende baaren door het Rijk. Het voordel van den Heer Cusfij behaagde den leden wel het meeste, dan kwam echter tot geen befluit; de Vergadering zich referveerende er uitfpraak over te doen." „ Intusfchen waren door den Heer de la Fajette eenige maatregelen genomen, om het fpoor des Konings te ontdekken. De Heer Romeuf, een zijner Adjudanten, ten dien einde door hem afgezonden, was, benevens eenen zijner Amptgenooten, bij het uitgaan van Parijs, door de werklieden der brug van Lodewijk XVI. aangehouden, mishandeld en naar de Vergaderplaats der Asfemblée gebragc geworden. Door haaren voorzitter kreeg er de Vergadering kennis van. Aandonds deed men den Adjudant binnen daan, die, voor de balie gekomen, zijne fchriftelijke order voorlas. Onder anderen bezwoer de Generaal in dezelve alle Franfche Burgers, in den naam des Vaderlands, aan zijnen afgevaardigden alle onderrichting en bijdand te wil-  Vierhonderd Pertigste Brief. 227 willen verleenen, om den geheiligden per(bon des Konings terug te brengen; zich verantwoordelijk voor deze maatregelen (tellende, in afwachting dat de Nationaale Vergadering anderen beraamde. De voorgeleezen lastbrief werd algemeen toegejuicht, en de adjudant onder geleide van de Heeren de la Tour Maubourg en Biauzat, afgevaardigd, om aan zijne zending te voldoen." Een gelijk bericht aangaande den Generaal zeiven, dien men zeide door het volk naar de grave gefleept te worden, en aangaande den Heer Cazeles, ontrustte vervolgens de Vergadering. Op last der zelve, vliegen terltond de Heeren Richard, Duport, la Salie en Regnaud van St. Jean d'Angelij heen, om den eerden, en de Heeren Pethion, Boibfij en Liancourt om den laatften te redden, en naar de Vergadering te geleiden. Het waren de Heeren Pethion en Gregoire, en eenige andere leden van de (linker-zijde die voor den Heer Casfalus ijverden; zijnde er van de Leden der oppofitie niet meer dan zes tegenwoordig. De afgezondenen keerden al fchielijk weder, met bericht, dat alles valsch, en het Volk in rust was. „ Op voorftel van den Heer Folleville, befloot men, der burgerij van de reeds door de Vergadering genomen maatregelen kennis te geeven, en haar tot rust te vermaanen." „ De Heer Reubei fcheen, ingewikkeld, eenigermaatc den Heer de la Fajette te P 2 wil-  aö8 De Nieuwe Reiziger. willen befchuldigen; ten minfte wilde hij reden gevraagd hebben van zekere order, om niemand, na middernacht, uit 'sKonings Paleis te laaten, en eene verklaaring hoe men den Koning had konnen oplichten. De Heer Barnave vatte de verdediging des Generaals op, en toonde, dat niet alleen zijne braafheid, maar ook de noodzaaklijkheid vorderde, een volkomen vertrouwen in den Heer de la Fajette te ftellen. Algemeene goedkeuring verwierf deze verdediging. De Heer d'André onderfteunde, of liever verving den Heer Barnave, en wilde eene Proclamatie van denzelfden inhoud, als de redenvoering van dien fpreeker, door de ftraaten der ftad gedaan hebben, waar toe dan ook de Vergadering befloot." „ Thans verfchenen twee der door de Vergadering ontbodene Ministers voor de Balie, de Minister naamlijk van het binnelandsch beftuur, de Heer de Lesfart, en die der Juftitie, de Heer du Pont du Tertre. Een voorflag, van den eerstgemelden, om hem twee leden der Vergadering, in deze zoo netelige om Handigheden toetevoegen, werd van de hand geweezen: door den laatften kreeg men kennis van eene eigenhandige orde des Konings, bij form van Apostil, onder aan eene memorie gefchreven, en hem door den Heer de la Porte, Intendant van 's Konings huis, ter hand gefteld, bij welke hem verboden wordt, buiten 'sKonings naderen last,  Vierhonderd Dertigste Brief. 229 last eenig (luk met het zegel te bekrachtisen en geboden, dat zegel op de eerfte order over te geeven, als mede de overige Ministers te gelasten geene orders hoegenaamd uittevaardigen." Hier op nam de Vergadering de volgende "befluiten, op voorftel van de Heeren Lameth en d'André, betrekkelijk de Ministers, dat zij telkens zich bij de Vergadering zullen vervoegen, om haaren wil te verneemen, en dat zij zich dadelijk in eene zaal, naast aan die der Vergadering, zullen begeeven, en zich daar als in Raade bij een houden, onder den naam van bet Staats Zegel; op voorftel van den Heer Moreau, dat de Heer de la Porte voor de Balie zal gevorderd worden; en eindelijk op voorftel van den Heer de Custines, en advies van het Comité der Conftitutie, dat de genomene of nog te neemene befluiten, fchoon uit hoofde van 'sKonings afzijn, niet gefanótioneerd, echterin het Rijk den naam en kracht van wetten zullen behouden, en ingericht worden, volgens het gebruikelijk Formulier; en dat de Minister der Juftitie gelast wordt, het zegel van den Staat te ftellen op alle Aften der wetgeevende macht, en die daarenboven met zijne handtekening te voorzien." „ De Prefident gaf hier der Vergadering kennis, dat hem een brief was ter hand gefield , verzegeld en houdende aan de Koninein, welke men zeide gevonden te zijn in P 3 net order over te geevc», — -— — - ° Ministers te gelasten geene orders hoege-  23° De Nieuwe Reiziger. het Kasteel der Tulleries. De Vergadering begreep, hier mede den tijd niet te moeten fpillen, maar dien over te geeven in handen van het Comité der rapporten. Zoo zeer als men hier toe den tijd te kostelijk oordeelde, achtte men dien ook nutter te kunnen befteeden, dan in het aanhooren van een lange redenvoering van den Heer Cafales, die thans met de Heeren Maurij en Clermont Tonnerre inkwam, terwijl de Vergadering allengs voltalliger werd, en die zeer veel fcheen te willen zeggen." „ Na nog twee befluiten, om door het Militair Comité met den Minister van oorlog eene proclamatie voor de Armee te doen ontwerpen, en om den Colonel der garde Zwir^. fers, den Heer de Affrij, tot het haaien van orders voor de Vergadering te ontbieden, kwam de Heer de la Fajette binnen, vergezeld door den Heer Bailli, en de afgezondenen der Vergadering. Eene aanmerking van den Heer Camus over de verfchijning van den Generaal in zijne Uniform, gaf der Vergade. ring eenig misnoegen: en men ging voort hem, zoo hij was, te hooren." „ Op zijne voorflag werd de Heer Gouvion, Major der Nationaale Garde, die geduurende den laatften nacht, de wacht bij de Tullerie gehad had, gehoord. Hij deed verflag dat eenige Perfoonen, wier naamen hij verzocht voor eerst te mogen verzwijgen , hem daags voor Pinxteren bericht hadden dat de Kq.  Vierhonderd Dertigste Brief. 231 Koningin voorneemens was, met den Dauphin, en Madame haare Dochter, door eene deur in het Apartement van den Heer Villeguier uitkomende, te vluchten; dat hij van dit bericht kennis had gegeeven aan het Comité der recherches, en aan de Municipaliteit; dat hij, ingevolge hiervan, en met overleg van den Generaal, fints dien tijd maatregelen genomen had, om die vlucht voor te komen; en zedert met twintig Officieren eiken, nacht wacht gehouden had rondom het Kafteel, ja eene dubbele wacht geplaatst aan de aangeweezene deur; dat men door deze niet ontvlucht was, en hij nu niet wist door wélken weg zulks gefchied ware, daar alle deuren gefloten waren geweest, uitgezonderd, die van het Hof der Prinfen, welke den ganfchen nacht door ten fterkfte was bewaakt geworden. De Maire der Stad en de Prefident van het Comité der recherches, de Heer Voijdel, bevestigden het bericht, en 'de genomen voorzorgen van den Heer Gouvion." „ Het departement van Parijs vervolgens voor de Balie verfchenen, verkreeg de goedkeuring der Vergadering op zijne genomen befluiten, van de vertrekken der Tulleries, en het Paleis van Luxemburg te doen verzegelen; de perfoonen die de Tulleries bewoonen, in bewaaring te neemen; en niemand, zonder hooge order, ter Stad uit te laaten. De Heer Montmorin, die door het voor zijn huis vergaderde volk tot hier toe verhinderd geweest P 4 was  232 De Nieuwe Reiziger. was te verfchijneu, doch nu door eene Commisfie uit de Vergadering afgehaald geworden, kwam thans voor de Balie; hij betuigde zijne aandoening over het gebeurde, en vervoegde zich vervolgens bij de overige Ministers; terwijl de vergadering het befluit nam, om, door eene wacht in de veiligheid van de Bureau der buitenlandfche zaaken, als ook van de Bureaus van Verfailles te voorzien. Dg Heer d'Affrij verfcheen daarop, met zijne officieren, en zwoer trouwe en gehoorzaamheid aan de decreeten der Vergadering, die hunnen ijver prees, en hen noodjgde, om de Conferentien van het Militaire Comité en de Minister van oorlog bij te woonen." „ Na nog eenige befluiten van het verghaffen van 28 Millioenen door de Caisfe de 1'Extraordinaire aan de publieke fchatkist, van eene proclamatie in de departementen ter bewaaring der rust, en van het bij een blijven der Vergadering in dit tijdsgewricht; riep men den Heer de Ja Porte voor de Balie. Dezè verfcheen, en flelde de Memorie hem door. eenen domediek van eenen 's Konings kamerdienaar overhandigd, in handen van den Prefident. Benevens eene menigte klagten, onder anderen, over het krenken van het Koningiijk gezag, en inzonderheid over het gebeurde den 14 Julij, en den 5 en 6 Oclober, als ook over 'sKonings gedwongen verblijf in de Tulleries, hieldt die Memorie in; dat zijne Majesteit meende, zich, in deze omftandighe- den  Vierhonderd Dertigste Brief. 233 den van tijden, te moeten retireeren; protefteerende tegen alle de befluiten der Vergadering, geduurende haar verblijf te Parijs, dat zij haar gevangenfchap noemt, genomen," „ Met de uiterfte gelatenheid hoorde men de voorleezing aan; vorderde van den Heer de la Porte de ftaaving van de echtheid der Memorie; en ging, als ware men onverfchillig omtrent het gebeurde, tot de orde van den dag over. Men ftelde eenige artikelen om-? trent het Crimineel Wetboek vast, en fcheidde voor den korten tijd van een enkel uur." Deeze vlugt baarde niet zo zeer verflagenheid, als wel eene algemeene verontwaardig ging. Alle verdenkingen tegen Lodewijk den Zestienden fcheenen nu ten vollen gerechtyaardigd te weezen. Zelf de glimp, die men aan deeze vlugt gaf, als of de Koning, door de Vijanden der Vrijheid was opgeligt geworden , verfchoonde den Koning niets en maakte hen flegts te verdagter, die ze dorften aanvoeren. Immers las men, in de zo even aangehaalde memorie; dat zijn Majefteit meende zig te moeten retireeren! dat hij tegen alle de befluiten der Vergadering protefteerde, die men, geduurende zijn gevangenfchap te Parijs, genomen had? — Kon Lodewijk andere woorden gebruiken, om het zelfde te zeggen, dat de Vorften reeds lang voor hem gezegd hadden? De djepfle verachting voor zulk een Vorst, die men reeds op zijn woord had beginnen te  S34 De Nieuwe Reiziger, gelooven, ontwaarde men allerwegen. Overal waar men zijn naam, zijn beeldtenis, wapen of eenig ander gedenkteken van hem vond, verwoestcde men het zelve. Het fcheen als of geheel Vrankrijk overcéngekomen was, om de gedagtenis van Lodewijk den Zestienden zo geheel te vernietigen, als of hij nimmer een beftaan had gehad. — Men hield dit voor de grootlïe ftraf, die men ooit de gekroonden kon aandoen. Niets is moeilijker dan een egt verhaal te geeven van die kleine gebeurtenisfen en omftandigheeden, die bij deeze geheime ontfnapping plaats hadden. Billijk moest men verwonderd zijn, dat een Vorst, die zo zeer verdagt en zo wel bewaard was, het ongemerkt ontkomen kon, en indedaad men kan hiervan geene andere reden hijbrengen, dan dat er veelen in dit verraad begreqpen waren, die, door eene onbegrijplijke toegeeflijkheid, of te verre gedreven Koningsliefde, naderhand van alle onderzoek deswegens ontheven zijn geworden. Men verfpreidde dus een eeuwigen nevel over alle die kleine bijzonderheeden, die de gefchiedenis deezer Koninglijke vlugt zouden kunnen ophelderen. Wij zullen deeze onzekere kleinigheeden ter zijde Hellen en voortvaaren. Het ware misfehien beter voor Vrankrijk geweest, dat deszelfs Vorst zijne oogmerken bereikt had, en het door de vlugt ontkomen ware; de eensgezindheid had dan beftendiger, en  Vierhonderd Dertigste Brief. 235 icn de werkzaamheid nadruklijker geweest. Dan hadden de Franfchen hunne waare vijanden niet alleen gekend, maar ze ook in het > flagveld voor zig gehad, daar, integendeel, de I gedugfte vijanden der Franfche Vrijheid, nu onbekend voor 't grootfle gedeelte, in hun 1 eigen boezem blijven huisvesten. Weldra was de wakkerheid der Franfchen 1 den vlugtenden Lodewijk op 't fpoor, en had 1 eene onverfchrokken Vaderlandliefde hem ger vangen genoomen. Om allen fchijn van partijdigheid te vermijden, zullen wij de Perzoo1 nen, die hem de verdere vlugt beletteden, : zelve laaten fpreeken. De Heer Drouët gaf aan de Nationale i Vergadering een omflandig berigt, van het I geen er bij de vasthouding van den Ko» 1 ning was voorgevallen. Dit berigt luid 1 woordlijk aldus: „ Ik ben, Postmeester van Sainte MoneI hould, en geweezen dragonder in het Regi. i ment van Condé; mijn makker Guillaume is ji een gewezen dragonder van het Regiment der ï Koningin. Den 21 Junij, ten half 8 uuren I des avonds, kwamen twee rijtuigen en elf | paarden aan het Posthuis van Sainte Mene'i hould, om te verwisfelen. Ik meende de Koningin te herkennen; en achter in het Rijtuig aan de linkerhand iemand ziende zitten, was ik getroffen door de gelijkheid van zijn aangezigt met dat der afbeelding op een Asfignaat van go Livres," „ De-  De Nieuwe Reiziger. „ Deze rijtuigen begeleid wordende door een detachement Dragonders, het geen door een ander detachement Husfaaren was voorafgegaan geworden, alles onder het voorgeeven, dat zij de vervoering van eenen fchat moeiten dekken, verfterkte die escorte mij in mijne vermoedens; boven al, wanneer ik den Commandant van dat detachement, op eene vrij levendige wijze met eenen der voorrijders in gefprek zag. Met dit alles, evenwel bevreesd zijnde een valsch alarm te verwekken, mij geheel alleen bevindende, en niemand konnende raadpleegen, liet ik de rijtuigen vertrekken; maar ziende de Dragonders zich oogenblikkelijk mede gereed maaken, en opzitten om dezelve te volgen; en befpeurende daar en boven; dat men den weg van Varennes infloeg, daar men paarden gevraagd had naar verdun, zat ik mede-op en floeg eenen bijweg in, om de rijtuigen in te haaien. Ik kwam nog voor deze te Varennes; het was nu elf uuren des avonds; het was zeerduifter en alles reeds in diepe rust.t De Rijtuigen werden in een ftraat opgehouden, door een verfchil, dat tusfehen de Postknechts en den Postmeefter van die plaats on titaan was. De laatfte vorderde, dat men gelijk het gebruik was, de paarden liet uit rusten, en zich ververfchen. De Koning in tegendeel wilde voortfpoeden, en zijne reis verhaaften. Ik fprak toen mijnen makker aan: zijt gij Patriot, vroeg ik hem. Twijffel 'er niet aan» gaf  Vierhonderd Dertigste Brief. 23? gaf hij mij ten antwoord. Wel nu! zeide ik hem, de Koning is te Varennes; men moer. hem aanhouden. Aanftonds hierop flapten wij ; af, en kwam het ons in gedachten, dat wij, om ons ontwerp te doen gelukken, de ftraac en de brug, over welke de Koning pasfeeren moest, moeften zien te belemmeren en te 1 floppen." „ Gevolgelijk begaven wij ons, mijn mak* ker en ik, naar de brug van Varennes; ger lukkiglijk vonden wij daar dicht bij een Rijtuig, met meubelen geladen; wij fleepten . het derwaards en fmeten het om ver, zoö 1 dat het onmogelijk was 'er door te komen. Vervolgens fpoedden wij ons, om den Procureur der gemeente, den Maire en den Comi mandant der Nationale Garde op te zoeken; en in minder dan een'half quartier uurs, warren wij bij den anderen, ten getale van wel 80 1 menfchen, allen wel gerefolveerd. De ComI mandant der Nationale Garde begaf, door den ;lProcureur der gemeente vergezeld, zich naar Jlhet Rijtuig, en vroeg den reizigers-af,, wie i zij waren, en waar heen zij gingen! De Koliningin gaf ten antwoord dat zij haast hadden. IMen hield aan om hun paspoort, eindelijk j[ gaf zij het paspoort over aan twee Gardes fd'honneur die afzaten en in de herberg kwajmen. Dit paspoort droeg den naam van Mel vrouwe de Baronesfe van Koffs enz, Eenise I lieden die het paspoort hadden hooren voorSUeezen, waren van begrip, dat het genoegzaam  a38 De Nieüwb Reiziger. zaam ware. Wij verzetteden ons hier tegen, op grond, dat dit paspoort niet dan door den Koning getekend was, en dat dit ook behoorde gedaan te zijn door den Prefident der Vergadering. Zoo gij een vreemdeling zijt zeiden wij tot de Koningin, hoe komt gij dan aan zoo veel gezags, om u door een Detachement te doen volgen? hoe komt het toen gij door Clermont gepasfeert zijt, dat gij u daar reeds door het eerfte Detachement hebt kunnen doen vergezellen? ingevolge van die aanmerkingen, en op onzen tegenftand, kwam men tot het befluit, om de reizigers niet, dan den volgenden dag, te laten vertrekken." „ De reizigers flapten derhalven aan het huis van den Procureur der gemeente af. Hier zei de Koning ons, uit zich zei ven; dat hij de Koning was; zie daar mijne Echtgenoote, en mijne kinderen, vervolgde hij; wij bezweeren u ons met die achting te behandelen, die de Franfchen ten allen tijden voor hunne Koningen gehad hebben. Eene meenigte van gewapende burgers vloeide thans van alle kanten toe; en te gelijkertijd zag men de Husfaaren met den fabel in de vuist aankomen; zij trachteden het huis, waarin de Koning zich bevond te naderen; maar wij riepen hun toe, dat, zoo zij hem uit onze handen wilden rukken, zij 'er hem ten minfte niet levende uit rukken zouden. De Commandant der Nationaale Garde had daar en boven  Vierhonderd Dertigste Brief. 239 ven de voórzigtigheid, van twee kleine (tukjes gefchut te doen aanvoeren waar mede hij den uitgang der draate, aan het boven einde liet bezetten, ter zelfder tijd twee andere aan het beneden einde doende plaatfen, zoo dat de Husfaaren zich tusfchen twee vuuren bevonden. Men belastte hen daarop, van de paarden te (tijgen. Hun Commandant, de Heet Jouglas, weigerde zulks, zéggende: dat hij, met zijn volk, den Koning wilde bewaaren. Men gaf hem ten andwoord; dat de Nationale Garde zulks wel verrichten zou; en hier toe zijne hulp niet behoefde. Echter bleef hij aanhouden: en hierop beval de Commandant der Nationale Garde zijne Kanonniers, zich bij de (tukken te voegen, en vuur te geevên; waarop zij de lonten in de hand namen." „ Dit, hoe zeer het dan ook (lechts eene ijdele parade was, zijnde de (tukken zelfs niet geladen, was echter van eene gewenschte uitwerking; en de Nationaale Garde, benevens haaren Commandant, deed zoo veel, dat zij het werk meelter werden, en de Husfaaren de wapens deden nederleggen: men maakte zich dus van den Perfoon des Konings meefter. Alles op deze wijze, gelukkiglijk ten einde gebragt, en 'sKonings vlucht voorgekomen hebbende, keerden wij, onder de gelukwenfchingen onzer mede burgeren, tot onzent weder: en zijn thans gekomen, om, in hec midden dezer Vergadering, aan dezelve de hulde onzer beweezen dienden te komen afleggen." He;  &4© De Nieuwe Reiziger; Het paspoort in deeze berigten vermeld was van den volgenden inhoud: PASPOORT. Van wege den Koning, aan alle Militaire en burgerlijke Officieren, en anderen, gelast om voor de publieke rust te waaken, Salut; Wij beveelen en gelasten, te laaten pasfeeren de Barones van Koffs, gaande naar Frankfort, met twee Kinderen, eenen kamerdienaar, drie domeftiequen, en eene kamenier. Beveelen wijders, dat men hun geene de minfte verhinderingen in hunne reize toebrengen. Het tegenwoordig Paspoort is enkel van kracht voor eene maand. Gedaan te Parijs, den 5 Junij 1791. (getekend) Louis. Onderftond: MontmorIn. „ Een hevige verdenking baarde de ondertekening van dit Paspoort tegen den Minister der buitenlandfche zaaken den Heere Montmorin; die men algemeen befchuldigde van mede de hand gehad te hebben in de ontfnapping van het Koninglijk gezin;" ,, Op vordering der halven van de Heeren Camus en Muquet de Nantoue nam de Nationale Vergadering het befluit: dat de Heer de Montmorin, Minister der buitenlandfche zaa-  Vierhonderd Dertigste Brief. 241 zaaken, op den oogenblik voor de balie der Vergadering zou gevorderd worden, om er rekenfchap te geeven van zeker Paspoort, door hem op den 5 dezer maand gecekend, waar van de Koning houder; was geweest, en dat door de gedeputeerden van het difïrifts - beftier van Clermont, benevens andere Hukken, aan de Vergadering was overhandigd. Wordende wijders de Commandant der , Nationale Garde gelast, van ftonden aan, te voorzien in de veiligheid en verzekerde bewaaring des perfoons van gezegde Heer de Montmorin." '„ De Minister, daarop voor de Balie verfchenen, bragt ter zijner verontfehuldiging in: ;dat *er ten allen tijde, in de Bureau der buitenlandfche zaaken en eeveneens zelfs bij de Münicipaliteit, - Paspoorten in blanco voor handen waren , en dat onderfcheidene perfoonen'er, van tijd tot tijd, onder geleende naa» men deden haaien; dat het zeer mogelijk was, dat men, ook op die wijze, in zijne Bureau,, en van hem, bij ■furprife - een Paspoort voor eene Baronesfe van Koffs had weeten te bekomen; maar dat men ten mirrften behoorde te overweegen, dat, bijaldien hij zoodanig Paspoort, voorweetens en met een ;kwaad oogmerk, had afgegeeven, hij hun, ten wier behoeven hij het verleend had, of zou • vooruitgegaan, of althans op den voet gevolgd . zijn. Der groote meerderheid van de Vergadering fcheen deze verontfehuldiging zoo voldoende, dat zij van alle kanten werd toege- . XXXII. Deel. Q juicht.  242 De Nieuwe Reiziger. juicht. De geftrenge Camus alleen en de Heer Biauzat waren niet zo gemakkelijk te paaijen. Wat zijt gijlieden ligtzinnig! riep de eerstgemelde, met eene foort van verontwaardiging uit, en hoe fchielijk werken de eerst ontvangene indrukfelen, zij mogen dan kwaad of goed zijn, op uwen geest'? Ik wil den Heer de Montmorin niet vooraf veroordeelen; maar vorder evenwel, dat er Commisfarisfen benoemd worden, om bij de Municipaliteit, en in de Bureau der buitenlandfche zaaken, de Registers der Paspoorten te onderzoeken!" „ Deze eisch werd, toen men aan 't bedaaren en overweegen kwam, zoo billijk bevonden dat de Vergadering bet voorftel in een decreet veranderde, en, benevens den Heer Camus zeiven, nog drie andere Commisfarisfen, Roederer, Gourdon en Muguer, benoemde, om naartezien, of het gemelde Paspoort op de Registers vart de Bureau der buitenlandfche zaaken aangetekend ftond, en op welke motiven het ware afgegeeven geworden." Het volk fcheen met dergelijke rechtvaardigingen niet zeer te vreeden te zijn. Het vergaderde in menigte voor het Hotel van dien Minislter, en het was niet dan door héE vertoon van een fterke arm, dat men het belettede, in de dolfle wraakoefeningen, op de bezittingen van den verdagten Minister losteberften. Bij alle dergelijke geleegenheeden toonen de Franfchen hun begonnen werk re \ wil-  Vierhonderd Dertigste Brief. 243 willen voortzetten, offchoon de wijzen, waarop zij het doan, veelal billijk noch prijslijk zijn. Op den 25 Junij kwam de Koning met zijne Familje in zijn Paleis de Tuilleries te rug, door eene ontelbaare menigte gewapende manfchappen, meest uit de Garde Nationale, vergezeld. Bij zijn inkomst verfpreidde zig een doodfche ftilte in de met menfchen vol. gepropte ftraaten, waar hij doorreed. Hec vreugde - geroep en gejuich, dat hij altoos, in 't openbaar, gewoon was te hooren, fcheen vreemd geworden te zijn, bij allen, die in hem niet anders befchouwden, dan een ge« vlugtten en wederöpgevangen Koning, daar zij hem gaarne tot een Vader en vriend hadden willen hebben. De verontwaardiging en i verachting was op aller aangezigten te leezen, en het was, met groote moeite, dat I het volk wederhouden werd, van, zo al niet : op de Koninglijke Familje, ten minfte op i zijn gevolg, dat. met hem ontfnapt was, aan! tevallen. De Koning liet onder dit alles eene bei daardheid blijken, die zommigen aan zijn onj fchuld, en anderen aan eene logge onverfchili ljgheid toefchreeven. De Koningin was meer ; getroffen. Een grooter en gevoeliger ziel bei zittende voorzag zij het naderend lot van j den Troon, die, offchoon al ten eenigen tiji den, door geweld, aan zijn voorigen luider i wedergegeeven, echter fteeds bloot zou flaan 1 aan heimlijke belaagingen, en eeuwige verQ 2 vloe-  244 De Nieuwe Reiziger. vloekingen. Het is de Vorften niet genoeg ïn de hoogte te zitten, zij willen ér ook déri wierook en de aanbidding hunner onderdaanen ontvangen. De Vorstlijke Perzoonen werden, bij voorraad , van elkander gefcheiden , en aan de bewaaring van den Commandant generaal, de la Faijette, toevertrouwd; vervolgens nam mén alle maatregelen, om den gch'eelên faamenhang van dit gewigtig voorval te ontdekken. Onder deeze maatregelen behoora inzonderheid het Decreet der Nationale Vergadering, waarbij* Commisfarisfén benoemd werden, om naar alles onderzoek te doen, en bovenal orri de verklaaringen des Konings en der Koningin in te neemen. Deeze verklaaringen zijn van te veel belang voor de gefchiedenis, om ze hier niet in hun geheel intelasfehen. Toen gemélde Commisfarisfen zig bij den Koning vervoegden , die zij alleen in zijn (kapkamer vonden, gaven zij hem opening van hunnen last: waarop hij woordlijk hen het volgende te kennen gaf. „ Heden, zijnde Zondag den 26 Junij 1791. Ik zie dat men niet voorneemens is mij gerechtelijk te ondervraagen, en ik fcliroom niet de redenen op tc geeven, die mij bewogen hebben Parijs te verlaaten. Die beweegredenen zijn de verongelijkingen en bedreigingen, die men mijne Familie, en mij zelve, den dag van den 18 April, gedaan heeft, en dié tot hier toe ongeftraft gebleeven zijn, zoo  Vierhonderd Dertigste Brief. 245 zoo wel als de opftellers der haatelijke fchriften, die, fints eenigen tijd, 'sVolks ongunsr. tegen mij hebben gaande gemaakt. Ik ben dus van oordeel geweest, dat het noch veilig, noch voegzaam ware voor mij en mijne familie, om langer in de Hoofdftad verblijf te houden. Nimmer is het mijn oogmerk geweest, het Rijk te verlaaten, Ik heb tot mijn vertrek nimmer te vooren eenige affpraak gehad, of ten dien einde in overeenftem, ming geftaan met eenige vreemde Mogendheid, noch met mijne bloedverwanten, noch met de uitgewekene Franfchen," Mijn enkel voornemen was, mij te Mont-Medi eenigen tijd te gaan .ophouden, De toebereidfelen, die men aldaar gemaakt heeft, om mij te ontvangen; de vertrekken, die men heeft gereed gemaakt om mij en mijne Familie: te huisvesten, ftrekken ten klaaren bewijze, dat ik hier de waarheid openleg. Twee voornaame redenen hebben mij overgehaald, om in dat fteedjen mijn verblijf te gaan neemen: voor eerst, dat Mont-Medi verfterkt is, en ik er mij dus te veiliger kon ophouden; ten anderen dat ik daar in de beste gelegenheid was, van, door mijne tegenwoordigheid en. aan te wenden poogingen, allen aanval tegen Frankrijk, bij aldien men 'er eenigen mogt willen onderneemen, af te keeren, en, in perfoon, de aangevallen grenzen bij te fpringen. Ik had Mont-Medi voor mijne fchujlplaats uitgekozen; maar ik. Q 3  246 De Nieuwe Reiziger. behield echter altijd het verlangen van naar Parijs weder te keeren, gelijk ten duidelijkften blijken kan uit de laatfte uitdrukkingen van mijne achtergelaatene memorie. Bijaldien ik inderdaad voorneemens geweest ware, mij buiten Frankrijk te begeeven, zou ik mijne verklaaring niet openbaar gemaakt hebben, dan op den oogenblik dat ik mij buiten het Rijk zou hebben bevonden gehad." „ Ik had daarenboven nog eene andere beweegreden van mijne reis. Ik wilde, door dezelve, het bewijs, als ware ik niet in vrijheid, het geen men bijbrengt, en waar mede men de deugdelijkheid der gemaakte wetten, de wettigheid der Vergaderings-befluiten, en de Conftitutie beflrijd, geheel en al doen vervallen. Ik was in de volltrekte onmogelijkheid van mij, bij dag, op weg te begeeven, dewijl dit wederom de achterdocht zou hebben gaande gemaakt, en ik andermaal belet zijn geworden; dit is de eenige reden waarom ik den nacht voor mijne reis verkozen heb. De fom, die ik met mij voerde, beflond enkel in 13500 Livres aan geld, en 57000 Livres aan Asfignaaten. Mijn broeder was ook voorneemens weder naar Frankrijk te rug te keeren, en zich te MontMedi bij mij te vervoegen." „ De drie voorrijders, die mij gevolgd zijn, waren volflxekt onkundig, waarheen die reis leidde. Het Paspoort luidde om geene andere reden op Frankfort, als om dat men, aan de  Vierhonderd Dertigste Brief. 247 de Bureau der buitenlandfche zaaken, geene andere Paspoorten gewoon is te geeven, dan voor vreemde landen. Voor het overige kan men uit den weg, dien ik genomen heb, duidelijk opmaaken, dat ik niet voornemens was naar Frankfort te gaan. Ik heb geene andere verklaaring of tegenbetoging gedaan, dan die in mijne achtergelaatene Memorie vervat is. Nimmer heb ik, bij dezelve, het oogmerk gehad, om mij tegen de Conftitutie te verzetten. Het zijn de gronden van dezelve niet, die zij beftrijdt. Zij is enkel ingericht tegen de weinige vrijheid, die ik genoot; en daar tegen, dat, daar mij de decreeten niet, dan ftuksgewijze, en afzonderlijk, ter bekrachtiging werden voorgedraagen, men mij buiten ftaat gelaaten heeft van een juist oordeel te kunnen vellen over derzelver geheel, en beflisfchen, of dit overeenkomftig ware met de beginfelen van wijsheid, en of de bijzondere deelen tot eikanderen in een behoorlijk verband ftonden. „ Ik ben, geduurende mijne reize, gedwongen geweest te erkennen, dat de algemeene denkbeelden _des volks beflisfende zijn, ten behoeve der | nieuwe Regeeringsform ; ik heb ' altijd gemeend gehad, hieromtrent, in Parijs niet met volle zekerheid te kunnen onderricht worden; dan thans ben ik ten vollen overtuigd van de volftrekte noodzaaklijkheid, welke vordert, het door die Regeeringsform gevestigd zag, op alle mogelijke wijzen, Q 4 kracht  «248 De Nieuwe Reiziger. kracht bij te zetten. Ik heb dus ook geenen oogenblik in twijffei gellaan, om alle opofferingen te doen, die maar iets kunnen toebrengen tot het geluk des volks, en ben bereidwillig, o.m alle onaangenaamheden., die mij zijn aangedaan geworden, te vergeeten. ..Ik heb hier niets bij te voegen, dan dat de Gouvernante van mijnen zoon, en de beide kameniers niet gewaai-fchouwd zijn geworden, dan Hechts zeer weinige Oogenblikken voor ons vertrek." ' •«fUöino «I n£ -jbpritod us sife ( ïam wh* (get.) Louis. Du Port, Tkokchet, : . ) . en d'AnDRE. De Verklaarittg der Koningin was als volgt. „ Heden den 27 Junij, des morgens ten 11 uuren." „ Ik verklaar; dat,'den Koning •begeerende met zijne kinderen te vertrékken , niets in de waereld . in ftaat was, mij'te be'. letten hem te volgen. Sedert meer dan twee jaaren, heb ik genoegzame blijken" gegeeven van mijne verknochtheid aan zijnen Perfoon, en dat ik mij in geenen deele van hem be' geerde af te zonderen. Het geen mij hiertoë bepaalde, was ttó zekerheid, die ik had, dat •de. Koning niet vnn voOrneemen was hét Rijk te verlaaten. Bijaldien hij zodanige bel geerte gehad hadde; zou ik alle mijne vermogens hebben aangewend gehad, om hem van dezelve terug te brengen. De Gouvernante van mijnen zoon was Voiftrekt onkundig van  Vierhonderd Dertigste Brief. 249 van de fchikkingen tot de reis; haar ontbraken zelfs de noodige kleederen tot haar gebruik ; en ik ben verpligt geweest haar die te leenen. Zij heeft mijne bevelen tot de leis niet ontvangen, dan flechts eenige weinige oogenblikken voor ons vertrek. De drie voorrijders wisten ingelijks niets van het oogmerk of de beftemming der reis. Bij elke wisfelpl'aats ontvingen zij bevelen, welken weg in te flaan, en tevens het geld om de Postknechten te voldoen. De kameniers zijn mede niec, dan eenen oogenblik voor het vertrek, gewaarfchuwd; eene van deeze heeft zelfs den tijd niet gehad van haaren man vóóraf te kunnen zien, en van dezen affcheid te neemen. Monlieur en Madame moeften zich wederom in Frankrijk bij ons komen vervoegen; dat zij eenen anderen weg genomen hebben is enkel gefchied, uit voor* zorge, om op de reis geen gebrek te hebben aan de noodige postpaarden. Wij zijn uitgegaan door de vertrekken van den Heer Villequier, de voorzichtigheid gebruikende van niet óp eenmaal, en allen te gelijk, uit te gaan, om niet ontdekt en verhindert te worden." - -' 1 (gef-) Maria Antoinetta. Du Port, Tronchet, en d'André. •' Hoe deeze verklaaringen echter ftrooken met het reeds gemelde, laaten Wij aan hes Q 5 door-  s§o De Nieuwe Reiziger. doorzigtig oordeel van alle onpartijdiger]. De Heer Bouillé voegde nog esn ander getuigfchrift bij de bekentenisfen van Lodewijk en Zijne Gemalin. Hij fchreef een brief aan de Nationale Vergadering van dezen opmerkeljj? ken inhoud. Luxemburg den a6 Junij. Mijne Heeren, „ De Koning heeft eene pooging gedaan, pm zijne kluisters te verbrseken; het blinde noodlot, dat over Rijken en Volken befqhikt, heeft het anders gewild; nog is hij uw gevangen. Zijne dagen, gelijk ook die der Kopingin, ftaan, ik ijze 'er van, ter befchikking van een volk, dat door u woest en barbaarsch gemaakt, en het voorwerp der verachting van het geheelal geworden is. Het is van belang voor den Koning, voor u, voor het geen gij lieden de Natie heet, voor mij, dat het groot voorwerp, het geen het doel en uiteinde van dien (tap had moeten zijn, bekend worde; het is van zeer veel gewigt, dat men weete, dat de Koning enkel en alleen het welzijn zocht van een onbillijk en wreed volk. Thans van alle banden, die-mij aan u vasthielden, losgemaakt, zal ik u de taal der waarheid fpreeken, die gij ongetwijffeld niet verftaan zult. De Koning was de gevangen geworden van zijn volk. Aan mijnen Souverein ver-  Vierhonderd Dertigste Brief. 251 verbonden, hoe zeer ik ook de misbruiken, die uit een te zeer uitgeftrekt gezag voortvloeiden, met de uitterfte verfoeijing befchouwde, deedt mij 'sVolks dolheid zuchten, en laakte ik uwe handelingen; echter bleef ik nog altijd hoopen, dat eindelijk eens de fnoode bewerkers dier onheilen zouden te leur gefteld worden, de Regeeringloosheid ophouden , en dat men ten mjnfte een draaglijk beftuur bekomen zoude. Mijne gehechtheid aan den Koning, en aan mijn Vaderland, heeft mij genoegzaamen moed bijgezet, om de vernedering van gemeenfchappelijk met u te moeten handelen te verduuren. Ik heb gezien, dat 'er een geest van partijfchappen heerschte, dat dezen eenen burgerlijken oorlog, genen een gemeenebest begeerden; en dat de Heer de la Fayette van die laatften was." „ Men heeft Clubs gevestigd, om de Armee te verderven, en het graauw is de fpeejbal geweest yan Cabalen en intrigues. De Koning was zonder vermogen, zelfs zonder eenig aanzien $ de Armée zonder hoofden en zonder gezag. Het was toen, dat ik den Ko» ning en der Koningin voorfloeg, Parijs te verlaaten, overtuigd, dat zulks eene nuttige verandering kon te weeg brengen; zij weigerden het oor aan dien yoorflag te leenen, de belofte bijbrengende, die zij gedaan hadden, van zich nimmer van de Nationale Vergadering af te zonderen. De dag van den 28 Fe-  &$3. De Nieuwe Reiziger. Februarij gaf mij gelegenheid, om mijne aanhoudingen te hervatten; zij ondergingen dezelfde weigering. De Koning was voor wan. order en het vergieten van bloed beducht: de Koningin dacht op dezelfde wijze. Ik wist, dat ajle Mogendheden zich tegen Frankrijk wapenden, dat de Koning alleen haaren dreigenden arm kon tegenhouden; dat de vestingen ontmanteld waren; 'dat het papier het gebrek van geldfpecien niet kon vervullen , en dat het volk geenen oogenblik in beraad zou ftaan, om zich in de armen des Konings te werpen, om zijn Majefteit te fmeeken, de rampen, met welke het gedreigt werdt, te willen fluiten. Na de hinderpaalen, 'sKonings reizen naar St. Cloud, den 18 April, in den weg gelegd, bragt ik hem onder het oog, dat hem geene andere partij overfchoot om Frankrijk te redden; eindelijk kwam zijne Majefleit tot een befluit, en nam voor naar Mont-Medi te vertrekken, te gelijk het ontwerp vormende om aan de buitenlandfche Mogendheden hec oogmerk van dezen zijnen flap bekend te maaken, en haar te beweegen haare wraak op te fchoran, tot dat eene nieuwe Vergadering, die hij oogenbjikkelijk, zou hebben befchreven gehad, haar de genoegdoening zou verfchaft hebben, welke zij alle recht hadden te verwachten. Ten dezen einde moest de Koning eene Proclamatie doen te voorfchijn komen, om de oproeping van een nieuw Wetgeevend lighaam, van nieuwen last  Vierhonderd Dertigste BrieE. a$3 lasc en bevelfchriften voorzien, ce beveelen, en op die wijze de bemiddelaar ce worden tusfchen de buitenlandfche Mogendheden èn 'zijn volk." '. ' „ Het Volk, beknelt tusfchen de vrees van het Franfche grondgebied overweldigd te zien, en den nooddwang. van het hérftel der' goede orde, zou zijne belangen aan wijze mannen hebben toevertrouwd gehadj die eindelijk de gruwelen, uit' de Volksover-» heerfching getiooren, zouden t'ondergebragr, en, bij het'lichten van den fakkel der Vrijheid, het rijk dér rede herfteld hebben: het is dat fchoon, dat heerlijk vooruitzicht, dat den Koning' bewogen heeft, zich aan de waakzaamheid van den Heer de la Fayecte en zijnewachten te ontrrekkëh. Gelóofi? mij! alle ! de Vorften van het gehéelal erkennen, dat zij eeveneens gedreigd worden door het monfter, het welk gijlieden uitgebroed hebt; en zullen welhaast, als een droom, komen ftorten op ons rampzalig Vaderland, dat ik nog niet kan hkèateff als zodanig te erkennen, en jjeYde toe te draaien. Ik weet welke onze magt is; alles, . waarop men zijn hoop vestigt,' is ijdelheid'; en welhaast zal uwe draf tot een geducht voorbeeld verdrukken voor het. laate nagedacht: het is op die wijze, dat zich een man, wienge, van den eerden oogenblik af, medelijden hebt ingeboezemd verplicht vindt, u aan te fpreeken. Befchuldig niemand van eene za- men-  *54 De Nieuwe Reiziger. rnenfpanning tegen uwe helfche Regeerings form; de Koning heeft de bevelen niet ontworpen, die door hem gegeeven zijn; ik ben het, ik alleen, die alles befchikt en geregeld heb: het is dus tegen mij alleen, dat gij uwe dolken fcherpen en uw vergif bereiden moet. Gij zult, wegens de dagen des Konings en der Koningin, aan alle de Koningen van het geheelal verantwoorden; zoo men hen een enkel hair van het hoofd krenkt, zal te Parijs de eene fteen niet op den anderen ftaan blijven. Ik ken alle de wegen; en ik zal de vreemde legers ten leidsman ftrekken. Deze brief is flechts de voorlooper van het Manifest der Vorften van Europa; zij zullen u, op eenen veel nadrukkelijker toon, den oorlog, die u voor de deur ftaat> aankondigen. Adieu Mijne Heeren!" B o u i l l é. Er waren echter voor Lodewijk den Zestienden nog andere zwaarigheeden opteruimen, waaromtrent het niet gemakiijk viel, hem, zo los weg, op zijn Koninglijk woord te gelooven. Zo voor, als in zijn vlugt, hadden een menigte Perzoonen, zo Officieren als andéren, het insgelijks op een loopen gezet. Op verfcheiden Plaatfen, buiten het Rijk, toen de vlugt des Konings aldaar kenbaar werd, hadden deezen uitgewekenen zig, in de grootlle vervoeringen van blijdfchap, uitdruk-  Vierhonderd Dertigste Brief. 255 dfukkingen laaten ontvallen, die maar al te duidlijk een verraaderlijk plan aan den dag legden, en dat de Koning, ware hij niet gefluit geworden, zig verder dan Montmedi zou begeeven hebben. Deeze vlugtelingen hadden geene moeiten gefpaat d, om, door middel van brieven en beloften, de foldaaten en hunne hoofden, die zig nog in Vrankrijk bevonden, insgelijks tot. de vlugt aantezetten, met de plegtige verzekeringen, „ dat zij, door de uitheemfche Mogendheeden onderfteund, en met den gevlugten Koning aan hun hoofd, een inval in Vrankrijk zouden onderneemen, om de Vrijheidszoonen voorbeeldig te ftraffen, en de. Koning en de oude Conftitutie, als voorens, te herftellen. enz." Lodewijk begreep het zijn zaak te weezen, om deeze nu voor hem gevaarlijke werkzaamheid zijner uitgeweeken Partij te moeten tegengaan; ten minften, te moeten ontkennen dat hij er deel in had. Hij zond derhalven den volgenden brief aan . de Nationale Vergadering» Mijne Heeren! „ Ik verneem dat verfcheiden Officieren die naar vreemde landen zijn overgeloopen, bij circulaire brieven, de foldaaten der regimenten , tot wélke zij te vooren behoorden, hebben uitgenoodigd, om het Rijk te verlaaten, en zich bij bun te komen voegen; dat,  256 De Nieuwe Reiziger. • dac, om hen hiertoe over te haaien, zij'hun bevorderingen en belooningen belooven, uit kracht van volmacht, middelijk of onmiddelijk, daartoe van mij voortgekomen. Ik meen diergelijke verzekeringen uitdrukkelijk te moeten tegenfpreeken, en, bij deze gelegenheid, te herhaalen, het geen ik reeds bevoorens verklaard heb, dat, toen ik Parijs verliet, ik geen ander oogmerk had, dan om naar Mont-Medi te gaan, en daar zelf aan de Nationaale Vergadering die aanmerkingen, die ik noodig oordeelde te maaken omtrent de moeilijkheden, die de uitvoering der tegenwoordige wettèn, en het thans beftaande beftuur des Rijks, noodwendig moeten' ten gevolge hebben. Ik verklaar Heilig, dat elk en een iegelijk, die zou willen voorgeeven, door mij met diergelijke volmacht' voorzien te zijn, zich op de ftrafbaarfte wijze aan bedrog fchuldig maakt." novln.-v; ...c, bros [ÏH Jbsé or bob 19 ud j^b (getekend) Louis. .§f?i!t>b*3 Thans haastede zig alles, wat den Koning toegedaan was, om zijne vlugt vah allen opfpraak te zuiveren. Onder deeze bemoeijingen telt men inzonderheid de volgende „ Verklaaring van 290 Gedeputeerden ter Nationaale Vergadering, omtrent de decreten ter opfchorting der. uitoeffening van het Koninglijk gezag," „ Wij  Vierhonderd Dertigste Brief. 357 Wij ondergetekende Gedeputeerden, enz. Naauwlijks zijn er drie maanden verloopen federt het tijddip, dat wij aan onze Comittenten onze vorderingen tegen een decreet, dat het geheiligd grondbeginfel der onfchendbaarheid van 's Konings perfoon aantastte, hebben te kennen gegeeven. De ijver, met welken hetzelve door verfcheiden onzer verdedigd is geworden, bij gelegenheid van den 28 Maart; de overtuiging, in welke wij waren, dat het onmogelijk was, ongeftraft, dat aan alle Alleenheerfchingen zoo wezenlijk grondbeginfel te fchenden, zijn niet dan te veel gerechtvaardigd geworden door de gebeurtenisfen, die onder onze oogen voorvallen, en het treffend fchouwfpel, waar van wij thans de fmart hebben ooggetuigen te zijn." „ De Koning en de Koninglijke Familie, op het gezag der decreeten van de Nationaale Vergadering, gevangen gevoerd; de Monarch in zijn paleis door foldaaten, die niet ter zijner beveelen ftaan, bewaard; de Koninglijke Familie betrouwd aan eene lijfwacht, over welke de Koning geen de minde macht heeft; het recht van het opzicht te hebben over de opvoeding van den vermoedelijken Erfgenaam des troons, ontnomen aan Hem, die, in hoedanigheid van Vader en Koning beide, het zekerde recht en de naauwde verplichting had, om 'er het beduur over te hebben; eindelijk de Monarch, omtrent wiens onfchendbaarheid, zelfs door de nieuwe RegeeXXXII. Deel. R ring*.  858 De Nieuwe Reiziger. ririgsform, uitfpraak gedaan was, door éen decreet in de uitoefening van zijn gezag gefchorst; zie daar het hartbrekend fchotiwfpel, over hét welk wij, met alle brave Franlchen, zuchten, en zie daaf de al te licht gefchatte' maar tevens al te ! doodelijke gevolgen van eene eerfle beëdiging, aan dat grondwettig err geheiligd beginfel to'cgébragt." „En wij moeten het zeggen; 'dewijl wij ons tot dat uiterfte gebragt zien, van zelfs dat decreec in te roepen, tegen hét welk wij ïn dezen oogenblik nog te heviger uirvaaren; 'geen een der genonierfé; maatregelen is 'er, "dat niet bij voorraad , door die zelfde Regeermgsinrichring, in welker mem zij genomen Zijn, verbahn'en en gedoemd is geworden. De geheiligde perfoon des Konihgs vvas onfehéndbaar verklaard: eén enkel geval had men Voorzien, in het welk men, tegen alle aarj eene Monarchie natuurlijk eigene gröndbegin'felen aan, meende die onfch'endbaarheid& te kunnen doen ophouden. Dat ecvo.l heeft zelfs niet eens plaats gehad, en echter heeft men den Koning, als een ftraffcliuldigen, naar Zijne Hoofdftad gefleept, men zet hem in zijn eigen paleis gevangen, men ontbloot hem van zijne voorrechten: en dus, na de ónfehendbaarheid des Konings door cijne decreeten gefchonden te hebben, vernietigd men die de1treeten, om de vernietiging dier ónfehendbaarheid re voltooijen." „ Te  Vierhon'JM*ü>Be*VW''S*4 Brief. $59 „ Te midden van die verongelijkingen aan den Koning, aan zijne lniiterrijke PwniHS^ en, in hunme perfooaen, aan dé geheele Na. tie' toegebragt, wat is doch Van de Monarchie geworden? de' decreecen der Nationaale Vergadering hebben in haar de Koninglijké macht geheel', en al verèenigd: het zegel van den haat is in haaré Bureau ter' -bettitó* ring geiteid; haare decreéten hébben eene uitvoerende mocht verkregenj zonder •eerrfgé' bekracteigihg'ïè> behoeven; zij' geefc onrniddelijke bevelen aan alle de Amptenaaren der Uitvoerende macht; in haaren haam' dóét ?;ij eeden afleggen, in- welke de ■Franfchen zelf niet meer den naam van hunnen Koning aantreffen; 'gemachtigden, die enkel van haar hunne zending ontvangen hebben, doorloopen de Provintien, om de eeden aan te neemen, die zij afvordert, en bevele-n te geeven aan dc krijgsmacht; en dus is, van den oogenblik dat de onfchendbaarheid ■ van dés Konings peffoon vernietigd is geworden, ook de alleenheerfching' Vernietigd; 'dë fch'ijn zelfs' der Koninglijke waardigheid isethat niet meereene Rèpubiikeinfche tusfchenregeering is in ' derzelver plaats gekomen." Verre van allé die geérïen, die de rëge. len van ons gedrag kénneni (en wij durven gelooven, dat er maar zeer weinige Franfchen zijn, 'die er geenen prijs op dellen) verra is van hun het denkbeeld, dat wij met die decrèéten' zouden hebben kunnen inftemmen! R 3 Zij  sóo De Nieuwe Reiziger, Zij bedroeven onze zielen, naar maate zij van onze grondbeginfelen afwijken. Nimmer hebben wij met eene fmartelijker aandoening de geftrengheid onzer plichten gevoeld; nimmer hebben wij meerder gezucht over de noodlottige gevolgen, die men trekt uit de zending, met welke wij belast zijn, dan wanneer wij. gedwongen geworden zijn, getuigen te wezen van daaden, die, in onze oogen, niets anders waren, dan ftraffchuldige aanflagen; dan wanneer die genen onzer, die meestal onze voorfpraaken zijn, voor de eerflemaal vreesachtig geworden, genoodzaakt zijn geweest, zich tot ftilzwijgen te doemen, of om eene geheiligde zaak niet te deelen in de ongenade, in welke men ons heeft weeten te wikkelen." „ Buiten allen twijffel, zoo wij niet dan de gewoone regelen raadpleegden; zoo wijtoegeven aan den fchrik, dien ons het denkbeeld van te laaten gelooven, dat wij door onze tegenwoordigheid decreeten goedkeuren, welke ons zoo tegen de borst zijn, inboezemt, zouden wij voor altijd vluchten; zouden wij, zonder eenen oogenblik in twijffel te ftaan, ons afzonderen van eene Vergadering, die zelve zich heeft kunnen losrukken van grondbeginfelen, welke zij zich gedwongen gezien heeft te bewaaren. Maar in zulke vreemde, in zulke buitengewoone omftandigheden, zijn het noch de gewoone regels, noch onze eigene gevoelens, die wij ten grondflage van ons  Vierhonderd Dertigste Brief. 261 ons gedrag kunnen leggen. Wannëer onze eer, misfchien in het denkbeeld van eene groote meenigte, het ons tot eene wet maakte ons te verwijderen, fchrijven oneindig dringender beweegredenen eene allerfmartehjkfle opoffering voor; die van op eene plaats te blijven, waar wij nog de hoop behouden van grootere rampen te kunnen voorkomen.'^ „ Voor het nootlottig tijdftip, dat wij thans bereiken, hadden wij ten minde nog het genoegen van het fchaduwbeeld eener Aileenheerfching te kunnen omhelzen, wij (treden op haare droevige overblijffelen; de hoop van haar nog te bewaaren wettigde ons gedrag. Tegenwoordig is de laatfte (lag aan die Alleenheerfching toegebragt geworden, maar, bij gebrek van deze groote beweegreden, doen zich plichten, van eenen anderen aart, ter vervulling voor. De Monarch beftaat nog; hij is gevangen: het is met het belang des Konings, dat wij ons moeten vereenigen; het is ten behoeve van hem, ten behoeve van zijne Familie, ten behoeve van het duurbaar en hooggefchatte bloed der Bourbons, dat wij ons verplicht zien in eenen post te blijven, in welken wij waken kunnen voor een zoo kostelijk pand. Wij zullen dan dien geheiligden plicht nog blijven vervullen, die alleen ons ter verfchooning moet ftrekken, en wij zullen daar door bewijzen, dat in onze harten de Monarch en de Monarchie nimmer, de eene van den anderen, kunnen gefcheiden worden." R 3 » Maar>  262 De Nieuwe R. EizivER. „ Maar, wanneer wij nan dien dringenden plicht gehoorzaamen, dat onze Committenten verder nkt veivvachten onze ftem te hooren over onderwerpen, die dasr aan vreemd zijn, wanneer een enkel b.elang ons kan dwingen, zitring te blijven houden met hun die een wanftaltig gemeenebest oprichten op de puin-, hoopen der Alleenheerfching; het is dan ook aan dat belang alleen, dat wij ons geheel en al toewijden. Van dezen oogenblik af zal het geftrengfte, het volkoroenlte ftilzwijgen omtrent alles, wat daar toe niet betrekkelijk is, onze gevoelvolle droefheid aankondigen, en ter zeiver tijd zal het de eenige uitdrukking zijn onzer ftandvastige tegenkanting tegen alle de decreeten." „ Eindelijk, dat onze Committenten in de omftandigbeden, in welke wij orjs bevinden, hunne oogen van ons afwenden: zoo tot den. oogenblik, dien wij tegenwoordig bereiken, wij 'er onzen roem ingciteld hebben, de eerften te zijn, die de voeten gezet hebben in de flappen, die de eer ons aantoonde, en voer hun en voor ons zeiven, legt onze tegenwoordige gefieldheid ons, in dit tijdftip, plichten op, die enkel en alleen hunne be. trekking op ons hebben. Voor ons wordt de eer niet langer op den betredenen weg ge. vonden; voor ons beftaat 'er geene andere eer, dan de geheiligde zaak die onzer zorgen toevertrouwt i& te doen zegepraalen: maar dat zij bij voorraad verwittigd worden, dat, wat  Vierhonderd Dertigste Brief. 263 wat 'er ook moge gebeuren, tot welke uiterften wij ons ook mogen gebragt zien , nimmer iets uit onze harten zal uitwisfehen den pooicyernietigbaaren eed, die ons. onherroepelijk, aan den Monarch en aan de Monarchie verbindt." . „ Ingavolge. der boven opgegeevenen aanmerkingen, die ons voorkomen gegrond te zijn op het waar belang der Natie, en op het eeuwig welzijn der.Volken, het geen wezenlijk en in de daad van een Alleenheep. fching afhiingüjk is, verklaaren wij aan alle de Franfchen:" „ Dat, na ons tot hier toe ftandvastig verzet te hebben tegen alle decreeten, die, de Koninglijke waardigheid, of in haar beitaan; of in haare rechten, aantastende, de Volken hebben voorbereid, om, zonder verontwaardiging, zoo wel als zonder onderzoek, de tegen eene alleenheerfching zich verzettende grondbeginfelen, .die- deze dagen van regeeringloosïieid hebben zien gebooren worden, aan te neenjpn; t- dat, na, tot deze, Iaatfte oogenblikken toe, de alleenheerfching, in harre grondden, geduurig ondermijnd, verdedigd te hebben; — dat, na haare vernietiging, door de raadpleegingen der Nationaale Vergadering te hebben zien volrooijen; (wanc den Perfoon van den Monarch aan te tasten, is de alleenheerfching te vernietigen, de alleenheerfching op te fchorten is haar, uit te roeijen:) — niets ons langer machtigen en R 4  2ö4 De Nieuwe Reiziger. gelasten kan, deel te neemen aan raadflagen, die, in onze oogen, fchuldig worden aan eene wandaad, in welke wij niet verkiezen deel te neemen; — maar, dat, de Alleenheerfching onophoudelijk bellaande in den Perfoon des Konings, van welken zij onaffcheidelijk is — dat zijne rampfpoeden en die zijner doorluchtige Familie, ons eene nauwer verbindende verplichting, dan ooit, opleggende, van ons omtrent zijnen perfoon te vereenigen, en dien te befchermen, tegen de toepasfing en werkftelligmaaking van grondbeginfelen, die wij wraaken: — wij onze eenigfte eer, onzen geheiligd/ten plicht ftellen, in, met alle onze vermogens, met alle onze zucht voor het bloed der Bourbons, met alle onze gehechtheid aan die grondbeginfelen, welker verdediging onze Committenten ons hebben toebetrouwd, de belangen des Konings en der Koninglijke Familie, benevens hunne onvervreemdbaare rechten, te verdedigen." „ Dat wij gevolgelijk zullen voortvaaren, door de enkele beweegreden, van de belangen van den perfoon des Konings en van de Koninglijke Familie niet te verlaaten, ons te laaten vinden bij de raadplegingen der Nationaale Vergadering; maar dqt wij, noch derzelver grondbeginfelen kunnende toe/temmen, noch de wettigheid van haare decreeten erkennen, in vervolg van tijd geen het geringfte deel zullen neemen in de raadflagen, die niet ten onderwerp hebben die belangen, en die be-  Vierhonderd Dertigste Brief. 265 belangen alleen, welke ons nog overblijven te verdedigen." De Commisfarisfen, door de Nationale Vergadering aangefteld, om na de omftandigheeden van 's Konings vlugt naauwkeurig onderzoek te doen, bragten ter Vergadering een Tapport deswegens in, dat in zijn geheel verdiend geleezen te worden, doch waar uit wij, ter voltooiende opheldering van deeze gewigtige gebeurtenis, flegts eenige bijzonderheeden zullen overneemen. „ Zedert eenigen tijd, zeggen de Commisfarisfen in dit Rapport: verfchrikte de Heer de Bouillé den Koning, vervulde zijnen geest met ongerustheid, en beloofde hem, te midde eener legerplaats, eene vrijheid te fchenken, die men zich alle moeite gaf, om hem te beduiden, dat hij hier niet genoot. Den 11 Junij begaf de Koningin zich naar het verttek van Mevrouw De Rocheveuil, het geen tegen dat van den Heer Villequier aankomt. Zij zeide dat zij over dat vertrek, voor eene van haare Vrouwen, wilde befchikken. De Koning klom vervolgens af naar de Antichambre van den Heer Villequier; vroeg den fleutel van eene deur, die gemeenfchap had met het vertrek van Mevrouw De Rocheveuil, dien van de Antichambre, en dien van eenen kleinen trap, langs welken Mevrouw De Rocheveuil zich naar haar Apartement begaf. Den 17 werd de Heer de Mouftiers, Garde du Corps in de TuilleR 5 »es  ü$6 De Nieuwe Reiziger. fks wandelende, ftaande gehouden-door eenen onbekenden, die hem naar het Kafteel bragt, waar de Koning hem belastte, aan zijne makkers Magnapf en Va|prij te zeggen, dat zij zich geele Coun'ers vesten moeften doen maaken^ en zich dien avond pp de kaai der Tuülarics laaten vinden, waar zij nieuwe bevelen krijgen zouden. Die. beveelen werden hun gegeeven en zij volgden die op, Den 20 des avonds, begaf de Heer Valorij zich naar Bondij, en de Moustiers naar de Poqrt Saint, Martin. Ten elf uuren plaatfte zich een rijtuig op de plaats der Prinfen; eene Chais, die men van den Heer de Ferfen was gaan haaien, wachtte op de kaai van Voltaire. Men begaf zig ter gewooner tijd te rust. Ten half twaalven kwam de Koningin af en bij Mevrouw Emmer, welke zij bevel gaf de Koninglijke Priofes aan te kleeden. Dezelfde order werd door Mevrouw Tourzei, aan Mevrouw de Neuville, met betrekking tot den Dauphin gegeeven. Men klom vervolgens af naar een tusfchen beiden vertrek, waar zich de Koning, de Koningin, Madame Elizabeth, en twee onbekenden bevonden: een van deze' bragt de dames Brunier en Neuville weg; hij deedt haar in het rijtuig flappen, het geen op de plaats der Prinfen ftond te wachten, en geleide haar naar Claije. De andere onbekende bragt van gelijke Mevrouw Tourzei, den Dauphin en Madame Roijale weg, deedt hen langs den trap van Mevrouw Rochereuil afklim-  Vierhonderd Dertigste Brief. ü6% klimmen.,, en uitkomen op de kaai van Vol* faire, waar de Koning, de Koningin en Madame Êiizabeth zich vervolgens te voet bij hun vervoegden, Men ftapte hier op hec Rijtuig, het welk men te Bondij voor een ander verwisfelde. Te Claije voegde de Cabriolet, met de beide Kameniers, zich bij de Berline, en de beiden Rijtuigen reden gezamenlijk tot Varennes, toen reeds bekend zijnde, door dien de Postmeester Drouet, zich de gedaante der Koningin herinnerd had." „ De Koning, zich niet langer kunnende ontveinzen, dat het onmogelijk was zijne vlucht voorttezetten, werpt -zich in de armen van den Heer Sauce, Procureur der com« mune, en zei aan dezen: dat hij de Hoofdftad niet verlaaten had, dan om dat hij er. omringd was van ponjaarden; dat hij zich naar de Provinüen kwam begeeven, pm temidden zijner, getrouwe burgeren te zijn. Bedreden door den fchrik, dien men bem had weeten in te boezemen, weerhouden door de vrees voor gevaaren, die men hem voor den geest gefchilderd had, weêrftaat hij langen tijd, aan de verzoeken, die men hem doet, van naar de Hoofdftad te rug te keeren. De Heer Vauglas, Aide de Camp van den Generaal. Bouillé, was, mee éen detachement Husfaaren, binnen Varennes gekomen; hij had deze in orde van bataille geplaast voor het huis, waar in de Koning zich bevond. Hij doet zijn detachement eenige manoeuvres maaken, en  *6"8 De Nieuwe Reiziger. en commandeert beweegingen, die doen denKen, dat hij het oogmerk heeft zich meester te maaken van de ftukken gefchut, die men, door eene zonderlinge fchikking,'zoodanig geplaatst had, dat het detachement als tusfchen twee vuuren geplaatst was/' „ De Aide de Camp wil zich op weg begeeven, om verfterking te gaan haaien: de Majoor der garde Nationale van Varennes houdt hem tegen; de Heer Vauglas trekt hier op den fabel, en brengt hem eenen flag dien hij ontwijkt, terwijl hij een piftool lost, en daar door den Aide de-"Camp kwetst. Het detachement Husfaaren vordert eenen Burger Officier om het te commandeeren. Een ruiter van de Nationale gendarmerie geeft bericht dat de zoon van den Generaal Bouillé zich te Dun bevindt, en toeftel maakt om naar Varennes te marcheeren. De bekommering neemt hierop toe. 'Er komen twee Couriers en een Aide de Camp van den Generaal der Parijfche Nationale Garde aan, met de beveelen der Volksvergadering. Het gevaar groeit aan. Het detachement Husfaaren wil den doortogt forceeren. De zekerfte partij is te vertrekken: men begeeft zich op weg; en de Nationale Garde escorteert den Koning. Onder weg ondekt men op eene hoogte een fterk detachement van het Regiment Roijal Allemand, dat, de goede contenance van de escorte befpeurende, zich wegpakt. De zoon van den Generaal Bouillé tracht, aan het hoofd  Vierhonderd Dertigstu Brief. 265» van een detachement Husfaaren, eene Rivier over te trekken, om den Koning te verlos» fen; maar laat zijn voornemen vaaren, hec gevaar ziende, dat 'er in de onderneeming gelegen was." „ De Generaal Bouillé had, fints langen, te kennen gegeeven, dat 'er een Campement ftond bij een te trekken in de nabuurfchap van Mont-Medi, onder voorwendfel, dat 'er welligt een inval op de grenzen kon gedaan worden. Men had de troepen in eene eerfte en tweede linie gerangfchikt, en het Camp was reeds door Ingenieurs afgeftoken. Den 18 Junij had de Generaal zich, met zijnen Etat Major, naar Mont-Medi begeeven: hij had de noodige orders afgevaardigd, om 'er levensmiddelen, en het benoodigde voor een Campement bij een te brengen. De Generaal begaf zich van daar naar Stenaij, en trachtte, door allerlei vriendelijkheden, zich van het Regiment Roijal-Allemand te verzekeren. Daar was het, dat hij eenen Courier ontving, die hem kennis gaf, dat des Konings vertrek tegen den nacht, tusfchen den 20 en ai, bepaald was. Hier op zond hij, op den weg van Chalons af tot aan Mont-Medi toe, detachementen uit van 100 man, van Posthuis tot Posthuis, en onder bevel van Officieren, in welke hij vertrouwen ftelde, en die in last hadden, te zeggen, dat zij eenen fchat moesten escorteeren, maar tevens gevolmachtigd waren, om, des noods, te vérklaaren, dat  Wfb De Nieuwe Reiziger. dat Zij bevel hadden., 's Konings reize ce dekken. Verder hadden zij order, om, wanneer de Koning, zou voorbij gereisd zijn, te rug te trekken, den Koning te-volgen, en zich naar Mont-Medi te begeeven, waar zich ook de Regimenten Roijal-Allemand, van Saxen, en Bercherij bevinden moesten. Alle die fchikkingen , waren nutteloos; de detachementen, die te Clermont en te Sainte Menehould ftonden, gehoorzaamden niet. Ten drie uuren des morgens ontving de Generaal Bouillé bericht, dat de Koning te Varennes was vastgehouden geworden. Hij vertrok daarop ten vijf uuren van Stenaij, met, het Regiment Roijal Allemand, aan het welk hij, onder den weg, kennis gaf van het aanhouden des Konings, die, zeide hij, dat Regiment voor zijne Lijfgarde verkozen had. Hij verdeelde onder het zelve 200 Louis , d'ors; en combineerde zich kort daarop met een Regiment Husfaaren, dat door zijnen zoon aangevoerd werd. Dus trok hij naar Varennes,, waar hij bevel van den Koning ontving, van geene verdere beweging te maaken: waarop hij zich , met eenige Officieren, op de -vlucht begaf, naar de Abdij van Orval, op het grondgebied van den Keizer. Middelerwijl had 's Konings vlucht de Nationale Garde en Burgerij op de been gebragt. Alomme was men bedacht, om voor de algemeene veiligheid te waaken, en ftelde men zich in ftaat van tegenweer. De foldaaten, hunne bevelhebbers verzaaken- 'de  VlERHÖNfj erd Ó Er'trfeST E ör1E f. ffi de, deden betuigingen van önderwerping-'M gehoorzaamheid aan de Natie en aan' dë Wet* en zwoeren,' éérder met dé burgers te zullen fn'euvelen, dan te dulden, dat men ëenigè krenking toebuigt aan de vrijheid van Het. Vaderland." •'' ' antima „ Alles bewijst, dat, zoo 'sKonings JÖó$> merk in de daad geweesr/zij, zich'cë/Mbffifi Medi te blijven ophouden,'de Generaal B'ÓWr£ lé en zijne medepligtigen zich toereededeti te'r uitvoering van llrlfb'aafé.'O'ntvverperi,' 'sKo* rïïngs 'vertrouwen misbruikende,. gelijk' 'dié Generaal het Verijpdwen des Volts rhlsoraTK had. Meefter van "sKoiiin^s Perfoon, ,vaanen'de over een grooc gedeelte ^ der Franfche Legermacht te kunnen '" bêfctifkkenen terj 'oogmerk' hebb-.h'de de hoop der 'gèwëezéhe geeftelijkheid en des geweezénen j Adeis 'weder levendig te maaken, was aiin uitziet, een getal verraders bij een te. brengen, ontzag lijk' genoeg, om de Vrijheid zuus Vaderland? te verdrukken. Zondanig was hëc ontwerp, met zo veel ftoutheids en middelen gevormd, en met zoo veel lafheids tej*, uitvoer ge- braSC-" S "9 . ' „ De voornaams medeplu'tïgen van den Generaal Bouillé, zijn geweest de Heeren Klinglin, Heiman, d'Öiflile, Deiotcux en Vauglas. De Marechal de Camp Heirna'n fchreef, den 21, van Saar Louis, dat bn 'het Regiment va:i Berchcrnij wel gee'ispóneerJ gevonden ' had, en dat hij zich den 25 naar Mont-  ï?n De Nieuwe Reiziger. Mont-Medi zou begeeven. De Heeren Vauglas en Defoteux, Aides de Camp van den Generaal Bouillé, waren gelast, de Commandanten der detachementen te onderrichten, en de richting te bepaalen die de troepen neemen moeiten. Defoteux, onder anderen, voerde het regiment van Caftella aan. Hij nam vervolgens de vlucht, en fchreef van Luxemburg aan den Heer Duplesfis, van zich bij den Generaal te vervoegen, en hec geld mede te brengen dat hem ter hand gefield was. Vauglas commandeerde een detachement Husfaaren, dat hij tegen Varennes moest aanvoeren. De Marechal de Camp d'Orflife, en de Heer Klinglin vergezelden den Generaal, en moeiten met hem tegen Varennes marcheeren. Klinglin nam de vlucht naar Stenaij, en van daar naar d'Orval: Vauglas werd vast gehouden, en te Mezieres gevangen gezet." „ Tegen de Heeren Damas, ChoifeulStainville, Valcouw, d'Androuin, en Bouillé den zoon, zijn ook hevige befchuldigingen. Allen zijn zij in hechtenis. De Heer Choifeul - Stainville had zich te Varennes bevonden, zonder zelfs daar toe order te hebben. Hij had den Heer Bouillé ontboden, van naar die plaats te marcheeren, en was, volgens het getuigenis van Klinglin, in het geheim. Te Mont-Medi is ook een kar met bagage, die aan hem behoorde, aangehouden geworden. Commandant van het detachement van  Vierhonderd Dertigste Brief. 273 van Sainte-Menehould heeft zich na genoeg aan dezelfde feiten, als de Heer Da* mas, fchuldig gemaakt. De Heer Valcour, Commisfaire de Guerre te Thionville, heeft zich, buiten zijn departement, door den Generaal de Bouillé laaten gebruiken, om alles te Mont Medi in orde te brengen." „ Drie Officieren van het Regiment Roijal Allemand zijn mede vast gehouden, en te Üvlefieres gevangen gezet: de Heeren Mandel, Marasfin en Talon namelijk. Bij den eerften heeft men eene order des Konings gevonden, die niet gecontrafigneerd was,' en enkel de handtekening van Bouillé onder eene bijgevoegde nota had. Geene der minstfchuldigen ondertusfchen is de zoon van Bouillé. Hij had de orders gegeeven, om het Regiment van Castella, door bijwegen, naar Danvilliers te doen marcheeren; hij was het, die, na 'sKonings vasthouden, de rivier had willen pasfeeren, om den terugtogt, tusfchen Varennes en Clermont, af te fnijden. Van Major der Husfaaren had hem zijn Vader zijnen Aide de Camp gemaakt, enkel en alleen, om de onderneeming te begunftigen. De ruiter van Varennes, die de tijding van zijnen aanmarsch bragt, was hem met moeite ontfnapt." „ Uit deze omftandigheden blijkt, dat alle maatregelen vrij wel genomen waren; dat 'er eene aanzienlijke macht op de been was; dat men nog vrij veel pogingen gedaan heeft, XXXII. Deel. S om  274 De Nieuwe Reiziger. om den Koning na zijn aanhouden te verlosfen; en dat, alles te faamgenomen, het flechts een geluk is, dat dit voor Frankrijk zoo verderflijk plan is verijdelt geworden. Gewisfelijk is men dit grootendeels, j:oo niet geheel en al, aan de bedaartheid, den ijver, en Vaderlandliefde van den Heer Sauce verfchuldigd." Daar de Commisfarisfen hier vallen in een verhaal van omftandigheden, die wij reeds vroeger medegedeelt hebben, oordeelen wij best, tot vermijding van langwijligheid, hier den draad aftebreeken. Deeze vlugt mag men uit zodanig een oogpunt beichouwen als men wil, zeker is het, dat dezelve veele duisterheeden ontdekte en beflischte, die anders raadzelagtig zouden gebleeven zijn. Wij zien er uit, op welke gronden de gevlugte Franfchen hunne eisfchen en bedreigingen vestigen, en onder wat voorwendzel de uitheemfche Vorften zig in de Zaaken van dit Rijk fteeken zullen. De Franfchen leerden, zelf uit de geringfte kleinigheeden, hunnen Koning kennen, en de ijver zijner Verdeedigers, en de wijze waarop zij hem vrijpleiteden, kondigde hen vrij duidlijk aan dat men wel verfchrikt was geweest over eene' zo ontijdige ontdekking, maar dat men, tot nog toe, den moed niet had opgegeeven, om de zo zeer gehaatte Volksvrijheid nieuwe laagen te leggen, en ze eindlijk den volkomen doodfteek toete brengen. In  VOORBERIGT. frankrijk ontbrak nog aan het werk, waar. van wij hier den Leezer de vier laatfte Dee • len aanbieden. Be Schrijvers, welken bezig zijn om, in de Franfche taal, deezen nuttigen arbeid te voltooien, leverden aaftangiijk zulk een ontzaglijken voorraad van befchrij. vingen, betreklijk hun Vaderland, op, dat wij al ten eerften het befluit namen, om hen in die onmeetlijke zee geenzins te volgenWant offchoon het waar zij, dat dergelijk eene alleruitvoerigfte befchrijving van Vrankrijk, in dat Land zelf, van zeer veel nut en ten hoogften aangenaam kan zijn, kon het echter niet misfen, of zulk een verdrietige omweg zou den nederlandfchen Leezer doodlijk moeten verveelen. Uitvoerige befchrijvingen van Steden, Kerken, Kloosters, enz. van zijn eigen Land te leezen, zonder bijna eenige yerwisfeling, is op zig zelve reeds lastig; en hoe lastig moet het dan niet zijn, wanneer wij et lijke boekdeelen voor ons aanfehouwen, die wij ons zelve opleggen om te leezen, fchoon er niet anders dan zulk eene verfchriklijke opéénflapeling van dorre Plaats- en Ge* bouwbefcarijvingen in gevonden word, en dat wel van een vreemd Land? XXIX. Deel. * Wij  w VOORBERIGT. Wij begreepen derhalven onzen Leezer meer dienst te zullen doen met hem het voorvaam fte uit dit Franfche werk, voor zo verre het er reeds is, en zulks wel op een geheel vrijen trant vertaald, te leveren, en er verder het merkwaardigfte uit de beroemdfte Schrijvers, zo Franfche als Nederduitfchen Cwaarvan een overvloed voorhanden is, ) bijte voegen: zomtijds met hun eigen woorden, en in dat geval hebben wij er meestcll deeze kenmerken „ „ bijgeplaatst; — en veelal bij wijze van uittrekzels. Zij, die beleezen zijn in de gedgtfte werken van de Reizigers, die Frankrijk bezogten, zullen met een oogöpfiag zien, waar wy, om zo te fpreeken, te mart geweest hebben. Zij zullen, V is •waar, eenige dingen dus voor ds tweedemaal leezen; maar deezen zullen gelieven te begrij. pen, dat wij een geheel maakten van ds (lukken, die wij elders verfpreid vonden, en dat wij liever eene egte waarheid wilden af fchrijven, dan den Leezer een fier lijk uit ge. vonden leugen in de hand floppen. Behalven deeze rijke hulpmiddelen hebben wij nog gebruik gemaakt van het geen wij of zelf, geauurende ons verblijf in dat Land, ondervonden hebben, of van de bengten, welken wij van onze Vrienden, waar op wij ons verlaaten konden, ontvingen. — Uit deeze bron-  Vierhonderd Eenendertigste Brief. 277 fpoedig als het gewigt der zaak toelaat, zal ik haar mijne meening te kennen geeven. Ik heb mij bepaald, om te Parijs te blijven, en zal aan den Commandant Generaal der Parijfche Nationale Garde de noodige bevelen geeven voor den dienst van mijne wagt, en die mijner Familje." De foort van gevangenis, waarin de Vorst gehouden werd, was nu volmaakt vernietigd. De tuin der Tuilleries werd opengefteld, en den Godsdienst, in 'sKonings Kapel, in 't openbaar waargenomen. Alles vervvagtte nu, met het grootfte ongeduld, den uitflag van een zaak, welke den Koning (die nu de onbeperkfte vrijheid had, om de infpraak van zijn hart, en de aanraadingen zijner vrienden te volgen,) zou doen leeren kennen, zo als hij waarlijk was. Men wil dat de Koningin al haar invloed deed gelden, om Lodewijk tot het aanneemen der Conftitutie te beweegen, om reden dat zij, van de zijde der uitgeweeken Prinfen, eenigen aanflag op den Troon vermoedede! Of dit indedaad de drijfveer van dit haar gedrag geweest zij, zal de eindlijke uitkomst van zaaken het best leeren. Eindlijk deed Lodewijk dien grooten ftap, waarnaar geheel Vrankrijk, en alles wat in Europa de waare vrijheid kende en begeerde, ten fterkfte reikhalsde, als begrijpende, dat 's Konings vrijwillige aanneeming der Conftitutie , dezelve buiten fchoots van allen aanval ftellen zou, ten minften behoorde te ftellen. S 3 De  478 De Nieuwe Reiziger. De Koning zond, op den 13 September, een breedvoerigen brief aan de Nationale Vergadering, waar in hij, onder meer andere fterke betuigingen van zijn oprechtheid, welmeenenheid enz. zig dus uitlaac: — „ Ik neem dan de Conftitutie aan. Ik neem de verpligting op mij, van haar te zullen handhaaven van binnen; van haar te zullen befchermen tegen alk aanvallen van buiten, en van haar te zullen doen uitvoeren, door alle middelen, welke zij in mijne magt ftelt! enz." — Deeze woorden lieten geen den minften twijffel meer over! — Welk een Caracler zou een Vorst moeten bezitten, die, na vrij*, willig en plegtig dit gezegd te hebben, zijn woord niet hield! ! — Wat verder voegt zijn Majefteit er een verzoek bij: „ Dat, fchrijft hij: de befchuldigingen, dat de vervolgingen, die geen anderen grondflag hebben, dan de gebeurtenisfen der omwenteling, mogen gedempt en uitgedoofd Worden in eene algemeene verzoening! Ik fpreek niet van die geenen, die door geene andere beweegreden zijn gedreeven geworden, dan door hunne geneegenheid te mywaards: zoud gij deezen als ftraffchuldigen kunnen befchouwen ? enz." — De toejuichingen, op het voorleezen van deezen brief, waren algemeen! In die geestvervoering nam de Vergadering het befluit: „ Om alle perzoonen, die, ter zaake van 'sKo-  Vierhonderd Dertigste Brief. s75 Intusfchen, Mevrouw! blijf ik, daar mijne bo g Ln 'geene medewerking dulden een fiU Aanfchouwer der groote. Staatsgebeurtenisfen, die onze eeuw boven een menigte andere eeuwen doet uitmunten, Ik ben, enz. Marfeille, den i Decemb, 179»» Vierhonderd Eenendertigste Brief. Vervolg en Slot der Franfche gefchiedenis. Terwijl Vrankrijk in volle en zeer onderfcheide beweeging was; terwijl ne. door de uitgeweeken Prinfen, met derzelver utheemfchenbaanhang, ten heviguen bedreigd werd, en er een menigte dier kleine, maar verontrustende gebeurtenisfen voorvielen, waar. door het Staatslighaam, in alle ajne de kn h.vig gefchokt, zig tot een uitterfte voorbereide, dat deszelfs vrijheid of flaavermj beflisfchen moest, hield de Nationale Vergadering zig voornaamlijk bezig met het groo e werk van de overziening der Conftitutioneele vastllellingen. De Comités, met deezen belangrijken arbeid belast, leeverden daarvan een uitvoerig plan , aan de Vergadering, over, op den 4 Augustus ifyU Di£  a?6 De Nieuwe Reiziger. Dit plan is te uitvoerig, om alhier plaats te geeven. Zij, die belang bij hetzelve heb. ben, kunnen het elders ten overvloede bekomen. Reeds hebben wij genoeg van de Franfche Conftitutie gezegd, om alle onbevooröordeelden en Menschlievenden te doen begrijpen, dat zij de beste is, die nog immer aan eenig Volk is gegeeven geworden. De Conftitutioneele Chartre werd op den 3 September den Koning aangebooden; deeze aanbieding ging met eene daarbij pasfende plegtigheid gepaard. De talrijke deputatie, die dezelve moest overgeeven, werd, met de grootfte ftaatfie, in het binnenfte van het Koninglijk Kafteel ontfangen. De Heer Thouree deed het woord bij de overgifte van de Chartre aan den Koning. „ Sire! zei hij: de Reprefencanten des Volks komen, uit naam der Nationale Vergadering, aan uwe Majefteit, de Conftitutionele Acte ter aanneeming aanbieden: die Acte, welke de onvervreemdbaare rechten des Franfchen Volks heiligt en vastftelc; die de weezenlijke waardigheid van uwen Troon handhaaft, en de beftuuring des Rijks verber tert en herfchept. Wij onderwerpen dezelve aan uwe ongedwongen en vrijwillige aanneemïng." De Koning antwoordde daarop: „ Mijne Heeren! Ik zal de Acte, die de Nationale Vergadering u gelast heeft, mij aan te bieden, met alle naauwkeurigheid overzien. Zo fpoe-  Vierhonderd Eenendertigste Brief. 281 fte kroon der waereld opdraagt, en het geen u het zelve verzekert. Sire! het is het onverganglijk gezag van eene vrijwillig vastgeftelde Conftitutie; het is het onverwinlijk vermogen van een Volk, dat zig der vrijheid waardig keurt; het is de behoefte, die een zo groot Volk, ten allen tijden, hebben zal, van eene erflijke eenhoofdige Regeering! enz." Bij deeze plegtige aanneeming was de Ko* ningin, met haare kinderen, tegenwoordig, en gaf, door haare gebaarden, haare goedkeuring deswegens te kennen. De Vergadering decreteerde vervolgens, om, bij de plegtige afkondiging , ook allerwegen, openbaare vreugdebedrijven te doen plaats hebben. Ingevolgen hiervan had men, in de voornaamfte fteden des Rijks, pragtige illuminatien, feesten, bals, en wat meer het genoegen der vrijë en vrolijke Franfchen aan den dag kon leggen. Thans fpoedde het werk der Leden, die de Nationale Vergadering uitmaakten, ten einde. Na zig met nog verfcheiden gewigtige zaaken onledig gehouden te hebben, beflooten zij, om op den 30 September 1791 te fcheiden, en hunne plaatzen, die zij, onder zo veel gewoel, verwarring en verraderlijke aanflagen, met roem bekleed hadden, aan hunne reeds te Parijs aangekomen opvolgers overtelaaten. De Koning verfcheen in hun midden, en fprak, op het einde van deeze hunne laatfte zitting, hen aldus aan; » Mij-  »82 De Nieuwe Reiziger» „ Mijne Heeren» na de voltooijing der Cor.ititutie, hebt gjj op heden het einde uwer verrichtingen bepaald. Misfchien ware het wenschlijk geweest, dat deeze zittingen waren verlengd geworden, ten einde aan uwen arbeid een grootere vastigheid bijtezetten." *» Ik heb, na de Conftitutie des Rijks te hebben aangenomen, van die aanneeming aan de vreemde Mogendheeden kennis gegeeven* Ik houd mij bezjg en zal zulks onophoudlijk doen, met de Conftitutie van buiten te doen eerbiedigen, en ik zal al het vermogen, dat zij mij in handen geeft, aanwenden, om haar van binnen te handhaven." „ Wat u aangaat, Mijne Heeren! die, geduurende een langen en yerdrietigen loopbaan, een onvermoeiden ijver betoond hebt, gij keert thans naar uwe wooningen en haartfteden te rug, en zult aldaar aan uwe medebur= gers het voorbeeld geeven van orde en onderwerping aan de wetten!" „ Ik ftel vast, dat gij bij hen de uitleggers mijner waare gevoelens weezen zult» — Zegt hen, dat hun Koning fteeds hun eerfte en ge> trouwfte vriend zal zijn!" « Het is mij eene behoefte van hen bemind te worden. Ik kan niet gelukkig zijn dan met, en dan door hen! De hoop van zulks te zullen weezen, zal mijnen moed ftaande houden, en het genoegen van er in gedaagd te hebben zal mijne aangenaamfte belooning zijn!" Na-  Vierhonderd Eenendertigste Brief. 079 'sKonings vlugt, in hechtenis waren, op vrije voeten te ftellen, en alle vervolgingen ter» hunnen opzigten te doen ophouden." Den volgenden dag verfcheen de Koning, met ftaatfie, in de Nationale Vergadering, om mondling zijne aanneeming der Conftitutie te Jiomen bekragtigen. „ Mijne Heeren» Zei hij; na het afloopen der wederzijdfche vriendlijke plegtpleegingen s plegtig kom ik hier de aanneeming der Com» ftitutionele Aéte, welke ik gedaan heb, bekragtigen: Derhalven zweer ik, getrouw te zullen zijn aan het Volk en de Wet; alle vermoogen, dat mij toebetrouwd is, te zullen befteeden ter handhaving van de Conftitutie, die door de Conftitueerende Nationale Vergadering is vastgefteld geworden, en ter uitvoering van de wetten. Mogt dit groote en gedenkwaardige tijdftip ook dat zijn van de herftelling van den vreede en van de ééndragt, en het onderpand worden van 's Volks geluk en den voorfpoed van het Rijk!" Thans werden de toejuichingen en hartlijke vreugdeblijken ten luidrugtigfte herhaald. Het gefchut donderde allerwegen, en kondigde het Franfche Volk deeze groote gebeurtenis aan, dat zig welmeenend over een Koning verheugde, wiens voorige misftappen het geheel vergat, en in wien het, op dat oogenblik, niet anders dan een waardigen Vader herkende. De Zegelbewaarder bood vervolgens den Koning de Conftitunonele Chartre ter onder• S 4 te°  s8o De Nieuwe Reiziger. tekening aan. Waarop de Prefident der Ver; gadering de aanfpraak des Konings, onder anderen, aldus beantwoorde: „ Langduurige misbruiken, die een geruimen tijd over de goede inzigten van de beste Koningen gezegenpraald, en onophoudlijk het gezag des troons getrotfeerd hadden, hebben Vrankrijk onderdrukt." „ Bewaardfter van den wil, de rechten en de magt des Volks, heeft de Nationale Vergadering, door het vernietigen van alle misbruiken, de vaste grondflagen van den alge. meenen welvaart herfteld. — Sire.' het geen deeze Vergadering beflooten heeft, is door de toeftemming des Volks bekragtigd geworden. Deszelfs volleedigfte uitvoering, in alle de gedeelten van het Rijk, flrekt ten getuige van de algemeene goedkeuring; zij verijdelt de magtlooze ontwerpen van hen, dien het misnoegen eenen veel te langen tijd verblinde, omtrent hunne eigen belangen: Zij voorfpelt aan uwe Majefteit, dat zij niet langer, te vergeefsch, om het welzijn der Franfchen wenfchen zal." „ De Nationale Vergadering heeft op deezen, ten allen tijden, heuchlijken dag, op welken gij, in haar midden, door de plegtigfte verbindtenis, de aanneeming der grondwettige Koninglijke waardigheid voltooit, niets verder te verlangen. Het is de geneegenheid der Franfchen, het is hun vertrouwen, dat u dat achtbaar, dat zuiver recht tot de fchoon- fte  VOOÏLBERIGT. in bronnen puttende, hebben wij het nuttige en vermaaklijke allerwegen gepoogd hand aan hand te doen gaan. Vermits de Reiziger, — uit hoofde der yoorige Deèlen, — zijn reis in 1760 en ver' volgens doen moest, was het onmooglijk hem tot onzen tijd toe op weg te laaten. f^ij moesten derhalven onze befchrijving naar dat tijdperk inrigten, en de Landverdeelingen, toen plaats hebbende, volgen. — Wij zouden den Reiziger, waren de zaaken in Vrankrijk op den ouden voet gebleeven, na een jaar 0} twee reizens, zijn affcheid hebben kunnen doen neemen, en dit werk met een deel minder beflooten hebben; — maar, Vrankrijk fpeelt thans de eerfte rol in Europa, en is merkwaardiger dan het geduurende zijn ge~ heel beftaan immer geweest is! — Met recht waren onze Leezers misnoegd geworden, —> wanneer wij niets van de groote Gefchiedenis onzer dagen gemeld hadden! — Om dit voortekomen, beflooten wij tot een Bijvoegzel of Aanhangzel, waarin wij den Reiziger zijn verhaal laaten voortzetten en hem de tegenwoordige Gebeurtenisfen aoen befchouwen! — Er moest, V is waar, een kleine opoffering van de waarfchijnlijkheid gefchieden, — de lange leeftijd naamlijk van den Reiziger, dien wij ingewikkeld vooronder ft elien, moesten wij te * 3 baat  iv VOORBERIGT. baat neemen! — Maar welk een kleinigheid is dit, en hoe gemaktijk kan de goedgunflige Leezer er overheen flappen. In dit Aanhangzel hebben wij voornaamlijk gebruik gemaakt van het zeer geachte Franfche werk, Histoire de la revoluthn de 1789, et de Vetablisfement (Tune Conflitution en france, &c. als ook van het belangrijke werk, Handelingen van de Nationale Vergadering in Vrankrijk. Bit is alles wat wij den Leezer, ten op. zigte van dit nu Compleete werk, te berigteu hebben. Verder zij hij welvaar en toegebeden. Duinkerken den 4 Feb. 1792.  Vierhonderd Eenendertigste Brief. 283 Nadruklijk was het antwoord van den Prefident der Vergadering. Hij bragt inzonderheid den Vorst onder den aandagt, dat alle de wetten, door de Nationale Vergadering gemaakt, ftrekten, om de Monarchie te handhaven en den grootsten luister bijtezetten, daar deeze zo onaffcheidelijk aan de waare -Vrijheid der Franfchen verknogt was. I „ En gij, Sire! dus befloót hij: gij hebc door uwe vrije, openhartige en alles afdoende aanneeming, de moedeloosheid en fchrilc van buiten verfpreid," en te gelijker tijd eene onoverwinlijke flandvastigheid van binnen in« geboezemd. Uw hart, Sire! heeft er airede de aangenaame vrugten van gefmaakt! Uw gevoelig hart werd getroffen door de 1 betooningen der Volksliefde!" „ Dergelijke gewaarwordingen zijn noodzaaklijk voor het geluk van een goed Koning ! Deeze gevoelens is men u verfchul* digd, en, Sire! hunne kragt, hun vermogen zal toeneemen met de meerdere vastigheid der Conftitutie!" Na dat de Koning, onder de toejuichingen en zegeningen van allen, die hem gehoord hadden, vertrokken was, zei de Prefident: ,, De Nationale Conltitueerende Vergadering verklaart, dat haare zending volvoerd is, en dat haare zittingen ten einde geloopen zijn !" En hier mede eindigde deeze beroemde Volks-Vergadering, om door eène nieuwe vervangen te worden. Zie  a&4 De Nieuwe R ei zig er» Zie daar, Mevrouw! Mijn taak ten einde; Meerder brieven hebt gij van mij niet te wagten. Mij ftaat flegts nog eene groote reis te doen, doch daarvan kan ik u geen verflag geeven! het is de ontzachlijke reis naar de eeuwigheid! — naar de eeuwigheid, mijn Vriendin! waar men geene omwentelingen zal behoeven, om dat er geene Dwingelanden en Volksverdrukkers zullen weezen, en waar alle Gods redelijke fchepzelen aan elkander gelijk, en volmaakt vrij en gelukkig zullen zijn. Voortaan zullen mijne gedag ten en wenfchen zig alleen tot die reis bepaalen, en naar dat Hemelfche Vaderland uitflrekken, waar wij, voor eeuwig, van alle onze moeiten en arbeid zullen uitrusten, en het is daar, dat ik u verwagt, om er eene nimmer eindigende vriendfchap te volmaaken. Verfchoon intusfchen al het gebrekkige, dat, in zo veele brieven, voorzeker, aan uw naauwkeurig oog, niet ontfnapt is. Ik heb u, volgens de naauwkeurigfte waarneemingen, en de oprechtfte onpartijdigheid, de zaaken en gebeurtenisfen verhaald, zo als ze zig aan mijn oog opdeeden; heb ik gedwaald, dan is het voorzeker niet aan mijn hart te wijten. Vaar beftendig wel! en geloof, dat ik aL toos blijf, enz. Marfeilk, den 6 December 1791. Einde van het Tweeëndertig/ie en Laat/ie Deel. BLAD-  BLADWIJZER DE R. VOORNAAMSTE ZAAKEN, in dit Tweeëndertigfte Deel begreepen. Vierhonderd Eenentwintigste Brief. OBladz. pening van de Vergadering der Algemeene" Staaten. - - - I Aanfpraak des Konings aan de vertegenwoordigers des Franfchen voiks. - - 4 De vrijheid ftrekt tm onderwerp der Algemeene bemoeijingen. - ,- 7 Ver.chil rusfchen de drie Ordens. - - ■ 8 Befluit daaromtrent. - s - - 9 Adres der Edelen aan den Koning. - li Aanfpraak van den Koning aan de Leden der Nationale Vergadering. - - T5 Heldentaai van Mirabeau en overige Leden. 19 Necker toegejuicht van het volk, - ai Het Hotel der Staaten blijft door foldaaten ingeflooten. Gevolg daarvan. - ag De Aartsbisfchop van Parijs verfchijnt ■ in de Vergadering. - - - 25 XXXII. Deel. T .Vim-  BLADWIJZER der Vierhonderd Tweeëntwintigste Brief. Vervolg van het Vborige. Gefprek des Konings met den Hertog van Luxemburg. _ 6 Den Adel en de Geestlijkheid word gelast 2? en Kanon omringd. . » Aanfpraak der Gedeputeerden aan den Vorst. ?q Antwoord des Konings op het verzoek 3 der Staaten. 44 Vierhonderd Drieëntwintigste Brief. Vervolg. Beftemde aanval op Parijs. .0 Necker moet de ftad verlaaten, en hij vertrekt ia Het borstbeeld van Necker word verbrijzeld ^ 'Opfband te Parijs. - . - "V <£ Mouniers aanfpraak in de Nationaale Ver- gadering. - _ Twee Commisfien aan den Koning. - |f Des Konings antwoord. Het Comité der Kiezers blijft op het Stadhuis Vergaderd. 6y Launaij doet het Garnizoen de Wapens opvatten. 60 De Bastilje word aangevallen. 72 Vier-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Vierhonderd Vierentwintigste Brief. Vervolg van het Voorgaande. Bladz. De Bastilje word vermeefterd. 80 Launaij word gevangen genomen. - 85 Woede en wraaklust van het I volk. - 87 Eenige anderen der voornaamfte Officieren verloeren op gelijke wijze het leeven.. 91 GevWgeti&fi in de Bastilje worden overgebragt. 92 Brief van den Gouverneur aan Launaij. 95 Beweegflig in de ganfche Stad. - - 96 Leeverismiddelen worden aangehouden. 101 Vierhonderd Vijfentwintigste, Brief. Vervolg. Zegepraal der Vrijheid, en de bevestiging der Rechten van den mensch. - 102 Verflag van Moutiier, in de Nationale Vergadering. - - - 7 I03 Eene 'Deputatie vertrekt, om den Koning tot het kiezen der billijke partij te beweegen. Antwoord des Konings. - 119 .Nog eene andere Deputatie aan den Koning. J22 Antwoord des Konings. - - i24 Voordragt van den. Prefident aan den Koning. 126 Aankomst des Konings op het Kasteel. - 128 T 2 Vie r-  B L A D W IJ Z ER dér Vierhonderd Zesentwintigste Brief- Vervolg van het Voorige. Bladz. Te Parijs is alles nog in beroering. - 129 Voorftel van den Heer de La Faijette. 130 Hij leest des Konings aanfpraak; waarop de Graaf de Lallij zig laat hooren. - # 130 Zeggen van den Heer Moreau de Saint Mértj. 13a, Zeggen der Gecommitteerden. - - 133. De Ministers verzoeken en verkrijgen hun ontflag. - - - " J3" Op het Koninglijk flot is alles in de groot- fte ongerustheid. - - - I37 De Koning vertrekt van Verfailles. - 13» Baillij biedt hem de fleutels der Stad aan. 138 De Koning fcheen getroffen, door het ge- zigt van zo veele gewapende burgers. 140 Geroep des Volks.' - - - .. 14I' Aanfpraak van den Heer Moreau de Saintmertj . 14a Baillij fpreekt uit naam van zijne Majefteit. 143 Aanfpraak van den Graaf Je Lallij Tolendal. 143 Des Konings antwoord en vertrek. - 140-147 Vierhonderd Zevenentwintigste Brief. Vervolg der Franfche Gefchiedenis. De vijanden der vrijheid zetten het aller» wegen op een vlugtem - . 149 Ech-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Echter ontkwamen niet allen. - - 151 Aanfpraak van Baillij nopens Toulen. - 153 Pooging van den Heer de la Fajjette wegens dezen. - - - 155 To'ulon Verfcheurd. - - - 156 Aanfpraak van Mirabeau. - 156 De jonge Manfchap vat te Rennes de wapens op, - - - 159 De jeugd van St. Malo betoont zig niet minder ijverig in het bevorderen der Volksvrijheid. ... k5o Bijna alle de Heden van het Rijk deeden dezelfde gevoelens blijken. - - 161 De zig herftellende volksvrijheid vindt de fchroomelijkfte vijanden. - - 162 De verhaaste ballingfchap van den Heer Necker verftopt alle de kanaalen van overvloed. - - - • 164 Het èooxn word opgekogt, en gevolg daarvan. ... - 166 .:;,(■,/ 13'rl " b 3'jlad nhnnb (tairtpw ttsta VierhonderdAgtentwintigste Brief. - Vervolg van bet Voorige. De Nationale Vergadering maakt rechtvaardige , verltandige en gepaste wetten. - 168 Het Comité geeft Staatsregels op. - - 169 Aanfpraak van den Heer Clermont. - 179 Necker. komt weder. - - 180 Hoe hij'ontvangen wierd. - - '181 Aanfpraak des Hertogs de Aiguillon, - 186 Deszelfs voorftel, door Duport aangedrongen. - - - 188Befluiten der-Nationale Vergadering. - 189 T 3 VlERf  BLADWIJZER der Vierhonderd Negenentwintigste Brief. Vervolg van het Voorgaande. Aanval op het Vorstlijk gezin. - - ^'ig™* Of de Nationale Vergadering de Staatkunde te verre gedreeven hebbe. - Ig,Het vrije Vrankrijk trekt de oogen van geheel Europa naar zig. - . aoo Wat daaromtrent gedaan wierd. - - 202 Men vaardigd zendelingen af. - _ De Adelijke en andere voornaame vlugtelingen verfpreiden allerwegen nadeeli^e gerugten. - - - 20 De Koning en zijne Familie maaken zig gereed tot het vertrekken naar St. Cloud; ' maar worden daarin belet door het volk. 208 Vervoegt zig bij de Nationaale Vergadering.' Deszelfs aanfpraak. - - 209 Antwoord des Voorzitters hier op. - - 2IO Brief, aan de Ministers en Ambasfadeiirs aan de buitenlandfche Hoven gefchreeven. «l13 Uitwerking van dezen brief bij de Vorften en Mogendheden. - - CI0 Aanfpraak van den Prefident der Vergadering aan den Koning. - -■ . 22Q Des Konings antwoord. - B4I Pasquillen aangeplakt. - 222 Vierhonderd Dertigste Brief. Vervolg der Franfche gefchiedenis. Verfpreid gerugt dat de Koning enz. ge' vlugt waren. «. 223 Maat-  VOORNAAMSTE ZAAKEN. Bladz. Maatregelen, daaromtrent genomen. - 223 Voorftel van Camus. ... 2^5 _ Chapelier en Lameth. - 225 Cusflj. - - - 226 Maatregelen, om het lpoor des Konings te ontdekken. - ,. 226 Befluit der Vergadering, op voorftel van de Heeren Lameth en d'Andrè en anderen. 229 Berigt van den Heer Dreu'êt aan de Nationale Vergadering, wegens de vasthouding van den. Koning. - - 235 Paspoort des Konings voor de Barones van Koffs. 240 Het befluit der Nation: Vergadering omtrent Montmorin. - - - 240 Verontfehuldiging van Montmorin. 241 De Koning komt met zijne Familie in zijn Paleis de Tuilleries terug. - 243 Verklaaring des Konings. - - 244 Verklaaring der Koningin. - - 24S Brief van 'Bouillé aan de Nationale Vergadering. - - - - . 250 Brief van den Koning aan de Nationale Vergadering. - 255 Verklaaring van 290 ^Gedeputeerden, omtrent de decreten ter opfchorting der uitoeffening van het Kóninglijk gezag. 256 Vierhonderd Eenendertigste •Brief. Vervolg en flot der Franfche Gefchiedenis. Overziening der Conftitutioneele vastftellingen. - 275 Aart-  BLADWIJZER enz. Aanfpraak van den Heer Thouret, bij .de overgifte van de Chartre aan den Koning. 276 Antwoord des Konings. - - " 276 Brief des Konings aan de Nationale Vergadering, omtrent zijne oprechtheid enz. 278 De Koning verfchijnt, met ftaatfie, in de Nationale Vergadering, om zijne aanneeming der Conftitutie mondeling te komen bekragtigen. - 279 Aanfpraak van den Prefident aan den Koning. - - - 280 De Leden der Nationale Vergadering befluiten, om op den 30 September te fcheiden, en hunne plaatzen aan hunne aangekomen opvolgers over te laaten. - 281 De Koning verfchijnt in hun midden, en fpreekt, op het einde van deze hunne laatfte zitting, de Leden aan. - - 282 Antwoord des Prefidents. - - 283 De Nationale Cönftitueerende Vergadering verklaart dat , haare zending volvoerd is, en dat haare zittingen ten einde geloopen zijn ----- 283 Einde van den Bladwijzer van het Tweeëndertig/Ie en Laatfte Deel.