BRIEVEN OVER TEXEL, EN DE NABIJGELEGEN EILANDEN* UIT DE AANTEKENINGEN VAN WYLEN DEN HEERE PIET ER VAM CUYCI, In teven Kunst-Schilder in 's Graavenhaage> TE SAAMENGESTELD DOOR l G. van OLDENBARNEVELT, genaamt TULLINGH, j Oud- Fiscaal van de Generaliteit. MET PLAATEN. TE DELFT, By M. ROELOFSWAERT, Boekverkoopcr in de Jacob-Gerrit-Straat. MD C C L XXXIX.   AAN DEN L E E Z E R. j|/oen ik op den soften July van den jaare 1757 op de Hooge School te Leiden tot Leeraar in de keide Rechten bevordert was, keerde ik denzelfden dag naar den Haage terug, enwierdt des avonds door myn waardigen en nu zaligen Oom en Voogd den Heere Orra van Cattenburch gebragt in een gezelfchap, hetwelke beftond uit lieden van onderfcneiden rangen beroep, die zich door gulle, vrye en ongedwongen gefprekken , vooral over Kunften en Weetenfchappen, verlustigden, en met eikanderen een vriendelyk collation hielden; welk gezelfchap zich des vry-dags verzamelde, en by dc leden rond ging. Hier ontmoetede ik den Heer Pieter van Cuyck , een uitmuntenden Kunstfchilder; Hy was gefproten uit een oud en deftig geflacht , hetwelke den Roomschgezinden Godsdienst was blyven aankleeven, en, honderden van jaaren geleden, zyne woonplaats in 's Graavcnhaage gevestigt hadt; Hy hadt een goed hart, en bezat veel verftand, een zeer levendigen en opmerkfaamen geest, en eene fterke verbceldingskragt; ook waren zyne gefprekken vol vuurs, en zyne uitdrukkingen eigenaartig en kragtig j van zyne vroegfte jeugd tot de Schilderkunst opgeleid, hadt Hy zich in dé daar toe noodige Weetenfchappen zeer geoeffent; Hy hadt 'de Natuur in Haare meenigvuldige vertooningen en * 2  AAN DEN LEEZER. f duurende eene reeks van dertig jaaren onafgebroken heeft voortgeduurt tot aan zynen dood, die, na dat Hy door meer dan e'ën overval van beroerte zeer vcrzwaU was geworden, Hem de oogen floot op den 28ften September van den Jaare 1787, toen Hy den ouderdom van zeven-en-zestig jaaren min twee dagen bereikt hadt. Meenigmaal hadt de Heer yAN Cuvck my gefproken van zyne aantekeningen nopens Texel, alwaar Hy verfcheiden jaaren by één zyner vrienden het zomer-verblyf gehouden hadt, en aangaande de naby-gclcgen eilanden , die door Hem bezigtigt waren; de geestige tekeningen, welke Hy van de voornaamfte plaatfen op die eilanden hadt gemaakt, waren my ook door Hem vertoont, en meer dan eens gaf Ily my zyn verlangen te kennen , om deeze zyne aantekeningen met de noodige plaatcn in 'X licht te geevcn, na dat ik dezelve nagezien, en met opzigt tot ftyl en taal verbetert zoude hebben; maar, hoe zeer ik ook verlangde die aantekeningen te leczen, verhinderden mync toenmaalige bezigheden my nochthans, om mynen Vriend eene byzondere lust te toonen tot den arbeid, dien Hy van my verlangde; dus bleef het werk fleuren tot na zynen dood; wanneer ik, kort daar na van alle Ampts- bezigheden ontflagen zynde, aan den Heere en Vrouwe de Mey, Schoonzoon en waardige Dochter van myn overleden Vriend, te kennen gaf mync genegenheid om de gemelde aantekeningen van Hunnen nu zaligen Vader ter drukpersfe gereed te maaken en uit te geeven; het geen * 2  AAN DEN LEE2ER. Zy gereedelyk beaamden, en my dienvolgende de aantekeningen a!s mede eenige van de daar toe behoorende tekeningen ter hand fielden, terwyl ik de overige van die tekeningen verfchuldigt ben aan de goedwilligheid van denzelfden Heere, by Wien myn overleden Vriend zoo meenigmaal het zomerverblyf op Texel gehouden hadt. Gaarne deedt ik eene offerhande aan de Vriendfchap, door dit Werkje, hetwelke myn Vriend zoo dikwyls verlangt hadt in druk te zien, in zynen tegenwoordigen ftaat te brengen-, ik heb noodig geöordcelt hetzelve in een nieuwen vorm te gieten, maar ik heb evenwel zoo veel mogelyk gebruik gemaakt van de eigenaartige uitdrukkingen van den Schryvcr. In het jaar 1780 wierdt door den Heere van Cuyck uitgegecven eene Befchryving van eenige Oudheden, gevonden in een Tumulus of begraafplaats op het eiland Texel, met afbeeldingen j op bladzyden 1 o en 11 gaf Hy reeds te kennen, voorneemens te zyn, om, by genoegzaam ledigen tyd , de Dorpen en Gezigten van* Wieringen, Texel, het Vliem ter Schelling, met de befchryving disr Eilanden in 't ticht te geeven; maar gelyk Hy die Befchryving uit zyne algemeene aantekeningen over Texel getrokken hadt, zoo als ligtelyk befpeurt kan worden uit het gecne Hy ten aanzien van het Dorp de Waal en met opzigt tot de Romeinen in dat Werkje heeft ingelascht-, zoo heefc die aFzonderlyke uitgaaf een aangenaam en nuttig, cieraad aan deezc Brieven ontnomen , waar in de befchryving dier Oudheden an-  AAN DEN JLEEZER. vat ïers haare natuurlyke plaats gevonden zonde heb« ben. Ik heb geene gelegenheid gehad om na te gaan, of al, wat myn overleden Vriend omtrent Texel lieeft aangétekent, volkoomen juist is; maar,indien daar aan al iets ontbreken mogt, zal de Leczer zulks rykelyk vergoed vinden door het leerzaame, nuttige en aangenaame, hetwelke de Heer van Cüyck overal in deeze zyne aantekeningen veripreid heeft; zoo dat ik my vleije, dat dit Werkje welkom zal zyn by alle de geenen, die de kennis Van alle de deelen van den Vadcrlandfchen grond, cn van al, wat op denzelven weetenswaardig .is, op prys ftellen; te meer daar Texel en de nabygelegen eilanden door hunne afgelegenheid minder bekend zyn. Ik heb de uitgaaf van dit Werkje niet willen vertraagen tot dat de geestige tekeningen van mynen Vriend in plaat gebragt zouden zyn; ik za\ dezelve door eene kundige hand in het koper laaten brengen, indien ik, zoo als ik my vleije, een ge«oegfaam getal intekenaars bekoome, om de-kosten te kunnen goedmaaken. Ik heb myn naam als uitgeever mede op het Tztcl-blad geplaatst, om dat ik het my tot eene: eer rekene, en het my ten hoogften aangenaam is,een Vriend geweest te zyn van eenen zoo waardigen en kundigen Man , als de overleden Heer van Cuyck waarlyk geweest is.  INHOUD DER B R I JE V JE JV. I. Reis van 's Graavenhaage naar Texel. II. Oudheid en oude toejland van Texel. III. Lotgevallen van Texel; ftrekking van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schier* monniköog; lengte, breedte en luchtsgejleltheid van Texel. IV. Verschillende gronden van Texel; iets van de oude gronden van Holland in 'tgemeen. V. Voortbreng/ets van Texel. VI. De Stede de Burgt. VIL Het gewezen Dorp den Westen; het Dorp den Hoorn; het Horntje ; de Mient. VIII. Het Dorpje de Koog; het Eijerland. IX. Het Dorp de Waal; het Dorp Oosttr einde, ;hel gehugt het nieuwe Schild; de Haven van Texel. X. Het Dorp het oude Schild; de Putten; de Buitenplaatsen Braakcnftein, Roozenhout, en dl Ptantaadje de Engelfche Steen; de hooge Berg. XI. DeDyken; de Polders; de Eendenkooijen. XII. Bevolking van Texel; Godsdienst, gedaante p taal, kleeding en imborst der Inwooneren. XIII. Huishouding; gewoonten. , XIV. Vermaaken. XV. Het Eiland Wieringen, XVI. De Eilanden Vlieland en Terfchetling.  BRIEVEN OVER TEXEL EN DE MABYaGELEGEM EILANDEN. G========3=====3 EERSTE BRIEF. Reis van 's Graavenhaage naar Texel. ((jjy verlangt, myn Vriend ! dat ik u mededcele de byzonderheden nopens dit eiland, op hetwelke ik nu meer dan eens by onzer beider vriend myn zomer-verblyf gehouden heb; en Gy wcnscht ook iets te weeten van de daar by-gelegen eilanden; ik zal, zoo veel mogelyk is, aan dit uw verlangen trachten te voldoen; en om V een klaarer denkbeeld van die eilanden, en vooral van Texel te geeyen, zal ik by myne brieven voegen eenige tekeningen, welke ik van de voornaamftc plaatfen A  (O gemaakt heb, en niet twyfel, of zullen het geen ik u te zeggen heb veel ophelderen. Ik begin met myne reis van 's Graavenhaage naar dit eiland; ik heb die reis gedaan met de gewoone fchuiten en rytuigen, en door den gewoonen weg ; doch Gy begrypt van zeiven, dat Gy, geen geld ontziende, overal afzonderlyke rytuigen kunt bekoomen. Ik vertrok dan in het laatfte Van Mey met de trekfehuit van vyf uur en uit 's Graavenhaage over Leiden naar Haarlem, en nam myn intrek in het Leeuwerkje, om dat de postvvaagen aldaar afrydt, en men dus het oogenblik van deszelfs vertrek op zyn gemak kan afwagten. Deeze wagen rydt des morgens ten negen uuren; maar men moet de voorzorg gebruiken, om eene plaats te laaten befpreken, indien men geen gevaar wil loopen om een dag te Haarlem te moeten vertoeven, dewyl er daags maar één wagen vertrekt. In de Beverwyk gekoomen, heeft men gelegenheid om zyne lever te fchudden door het hosfen van den wagen over de groote keyèn van de oneffen ftraaten, welke daar omtrent veel gelyken naar die van de Bild buiten Utrecht. Van de Beverwyk rydt men over de ruime geest tot Alkmaar; die geest is vermaard door de bloedige gevechten, die daar te mecrmaalen tusfehen de Westfriefen en Hollanders zyn voorgevallen, en door brand en moord in de tyden van het kaas- en brood-fpcl.  ( 3 ) ïk befloot een paar dagen te Alkmaar te vertoeven, om de overblyffels van het •vermaarde Slot en de Abtdy te Egmond te zien; aldaar vindt men in een Ledikantje het af beeldfel in koper, en het Praalgraf, van den Graave Jan van Egmond, die een togt naar Jerufaiem gedaan heeft; en van zyne Huisvrouw; ook ziet men daar omftreeks het aangenaame bosch en de heerlykheid van Bergen, alwaar men wil, dat alle foorten van vogelen, inzonderheid Phaifanten, en in den natyd alle trekvogels in grooten overvloed gevonden worden. In Alkmaar is ook eene fchoone Kerk, zynde een Gotthiek gebouw van een vry goeden fmaak, waar in fchilderyen hangen op paneel , die aan Clkanderen vastgemaakt zyn , en de zeven werken van barmhartigheid benevens het laatfte oordeel verbeelden, zynde zeer wél gedaan, en met opzicht tot de coftume van klecderen en gewoonten zeer aanmerkelyk voor een liefhebber van de Vaderlandfche Oudheden; deeze fchilderyen zyn in de becldftormery gelukkiglyk voor de verwoede vuisten van het dweepzieke gemeen geborgen geworden. In het choor ftaat eene vierkante marmore Tombe , waarop een leeuw in opwerk, of zoogenoemt bas-relief, is uitgehouwen, en waar onder het lyk van Graave Floris den vyfdcn gelegen heeft, of noch legt; het dekftuk is in twee of drie ftukkeh, gebroken geweest, doch er naderhand wederom opgelegt. De Kaasmarkt is hier ook van zoo veel aanbeA 2  C 4> lang, dat op éénen marktdag in dit zelfde voorjaar gewoogen en verhandelt zyn driemaal honderd drie-en-dertig duizend, drie honderd, en veertig ponden kaas. Niets verder te zien zynde, dat een langer verblyf waardig was, vertrok ik na twee dagen toevens, met eene zeer ruime en gemakkelyke trekfchuit, waar in eene goede roef was, naar Schagerbrug, aldus genoemt, om dat de weg aldaar heen leid naar het fraaije Dorp en Kafteel Schagen, hetwelke voorheen in lyftocht gegeeven wierdt aan de jonger zoonen uit het huis van Beijeren; en, zoo ik my niet bedriege , behoort het thans aan het huis van d'Outremont; het Kafteel heeft ronde torens op de vier hoeken, is oud, maar noch in een zeer goeden ftaat; ik heb er een af becldfel van vrouwe Jacoba gevonden', denkelyk van Haaren tyd, als zynde in lymverwe op paneel gefchildcrt; het is het beste, dat ik ooit van Haar gezien heb. In dat Kafteel zyn noch eenige oude meubilen, en daar onder ledikanten, waar van de lakens rondom als kant genaait waren, met ridderlyke fpelen en veldflagen; ik twyfel niet of die huiscieraaden dagtekenen van twee honderd jaaren herwaards. In dit Dorp Schagen heeft noch eene byzondere gewoonte plaats; des zondags van de Kermis koomen de jonge meisjes na kerktyd op het kerkhof, alwaar ieder jongman, die lust heeft, eene zoogenoemde kermisvryfter gaat uitzoeken, welke ge-  C 6 > dien men niet verkiest met den gewoonen postwa-gen te reizen'; op dit Koegras weiden meer dan twee duizend fchaapen en veel jong rundvee , onder opzigt van de huislieden aan de zoogenoemde Keeten, zynde twee groote boerenwooningen en pleisterplaatfen in het midden van dat Koegras, hetwelke door die huislieden gepacht wordt; dit Koegras wordt doorfneden door een zeer hoogen dyk, genoemt de Zanddyk, die in den jaare 1610 is aangelegt, en döor het planten van helm en het pverftuiven zoodanig is aangegroeit, dat dezelve thans tot een zeer hoog duin geworden is; die dyk diende om den oceaan te beletten, zich in het noordwesten op dat veld uit te fprciden, en zich in den Wieringerwaard te werpen, en by gevolg om te verhinderen , dat die waard genoodzaakt ■wierdt, om het water , hetwelke met de ebbe wederkeerde, in zynen boezem op eene geweldige wyze te ontfangen ; vóór het aanleggen van dien dyk was de Helder en Huisduinen een eiland. Doch, naar myn begrip, is zulks ook eene groote oorzaak van het verwyden van het Texclfche zeegat; wanc. federt dien tyd vloeit de ebbe flangsgewyze door een naauwen doorgang, en fchuurt den hoek van Holland en de daar tegen over leg. gende westerpunt van Texel op zulk eene geweldige wyze, dat die uitwatering federt zestig of zeventig jaaren de helft wyder is geworden, en het land noch dagelyks wordt weggefchuurt ;■ het»  c 7 y geen noch verergert is door het indyken van een polder op Texel, tusfchen het Horntje en de Schans; in welken polder voorheen een gedeelte van het water van dc reedc zich by de ebbe ontlastede. Aan de Helder gekoomen, kunt gy uw intrek neemen in eene herberg, alwaar het wapen van Haarlem uithangt; het uitzigt der groote kamer van die herberg is voortreffelyk; zonder fpreektrompet kan men door dc vengfters het vaarwel aan de grootfte fchepen toeroepen; en wanneer men zich derwaards begeeft, zoo dra de wind oostelyk wordt, na dat dezelve in het voorjaar of in het najaar lang uit het westen gewaait heeft, en de fchepen op de reedc als opgekropt zyn, zal men zich die reis geenszins bokingen, maar eene ge- heele rei fehepen van allerhande foort, van de Vlieter al? tot het nieuwe Diep toe, zien naderen, en op die wyze byna raakende voorby de vengfters zien zeilen; nooit heb ik vreemder, grootfeher, en te gelyk fchildcraehtiger gezigt gezien; ik ben er geweest, dat er naar gisfing wel drie honderd fchepen naar Zee zeilden, waar onder verfcheiden fchepen van oorlog en koopvaardy; voorheen lag er een Uitlegger voor het oude Sehild, voorby denwelken geen fchip zeilen mogt zonder zyne vlag te tooncn, ten einde op die wyze het fmokkelen te beletten; die Uitlegger was een oud jagt met oude matroozen, doch is thans beter bemand, en aan het nieuwe Diep geplaatst; en indien de fche-* A 4  pen witten door zeilen, worden zy uit naam tran de Hooge Overheid door eene bemande floep aangehouden, en moeten boete betaalen.- Van de Helder kunt gy langs den dyk m een half uurtje gaan tot aan het nieuwe Diep, waar in de nieuw gemaakte haven, welke langs het Koegras ftroomt, uitwatert; in deeze haven kunnen meer dan zestig oorlogfchepen leggen, zoo na by land, dat men er met een plank op en af kan gaan; een Fregat van dertig ftukken zeilt met opftaande wand Uit Zee regtftreeks in de haven, welke zekerlyk zeer veel gekost heeft, maar van het grootfte nut is voor 'sLan'ds zee-vaart. In den jaare 1769 of 1770 zonk met fchoon weder en een oostelyken wind een eind van den kostfoaaren dyk, die van Je Helder naar het nieuwe Diep ftrekt, op het onverwagtfte, met eene battery van zes ftukken metaal gefchut, in eens weg tot de diepte van zestig voeten: de reden van dat verfchynfel was wel te begrypen; de kust van ons Land legt met fchillen of laagen op eikanderen; wanneer nu de zee door haar geftadig aanklutfen een moerigen of weeken grond ondermynt heeft, vervult zy dien uitgeholden grond met water, waar door de bovengrond onderfteunt wordt; maar die onderfieuning ontbreekt, zoo dra de zee met de ebbe en een oosten wind de kust verlaat, en dan ftort de bovengrond, met al wat er op is, zeer fchielyk in de diepte. Alle dagen, wanneer het vaarbaar weder isy Vaart van het nieuwe Diep eene postfchu.it,, welke  O) ie brieven en reizigers naar en van Texel brengt," alwaar het postcomptoir is. Ik flapte in eene lootsfehuit, welke naar het Eiland moest," en zeilde met een zuidwester luchtje in vyf kwartier uurs tot aan 's Lands trap aan den Texelfchen dyk.  TWEEDE BRIEF. ^^V^lkom op Texel, myn Vriend! maar eer ik U door het Vlek en de Dorpen geleide, moet ik U eerst iets zeggen van de oudheid en lotgevallen, van dit eiland; — van zyne ftrekking; — van de luchtsgefteltheid; — van den aart der gronden ; en van zyne voortbrengfelen; en wanneer wy dan den aart en natuur van dit eiland , welke naauwelyks eenige verandering onderhevig is, te faamen befchouwt hebben, zullen wy ons met het toevallige en veranderlyku bezig houden, te weeten , met het Vlek en de Dorpen; — met de dyken; — en met de Inwooncrs. Zonder twyffel is het eiland Texel aan de Romeinen reeds bekent geweest; vermits dat overwinnende Volk gewoon was zyne krygsb enden en legertrein naar Oostfriesland te brengen door den Rhyn in de gragt van Drufus, van daar door den Ysfel, en verder door het Vlie; en dus ook wederom te rug; het geen gemakkelyker en veiliger was, dan door Overysfel en Salland, alwaar veele moerasfen en woeste bosfehen waren ; of door het Munfterfche , ter dier tyd bewoont door Volkeren, die den Romeinen geenszins'genegen waren, waar van de nederlaag van Varus ten fprekenden bewyze yerftrektc. Oudheid en oude toeftand van Texel.    Ook is men het eens, dat Germanieus de fchipbreuk, door Tacitus befehreven, geleden heeft op de hoogte van die ondiepten, die thans de Wadden genoemt worden; doch het geen aan den buitenkant geweest moet zyn, vermits, de zee ter dier tyd veel laager zynde , die wadden ook laager geweest moeten zyn. Zelfs is het waarfchynelyk, dat de Romeinen op dit eiland een gewoon verblyf hadden; de naam en legging van de voornaamfte plaats op Texel fchynt zulks duidelyk aan te toonen; de Kerk van den Burgt legt noch op een heuvel, omringt met een floot, woike tvr HiVr tyH pene ureede gragt fchynt geweest te zyn; en op dien heuvel heeft zekerlyk geftaan de eigenlyk-gezegde Romeinfche Burgt, die vervolgens zyn naam aan het geheele Vlek gegeeven heeft. Ook zyn in het begin van deeze eeuw aldaar gevonden eenige Romeinfche penningen, waar van ik de aftekeningen hier nevens voeg; en dc tumulus of begraafplaats, welke ik', met het geen daar in gevonden is, heb afgetekent en befehreven, moet'', naar myne gedachten, als een overblyffe! van de Romeinen befchouwt worden. ' Het koomt my ook geenszins onwaarfchynelyfc voor, dat de Romeinen zich op Texel van levensmiddelen 'en verdere noodwendigheden voorzien zullen hebben; alzoo het onbetwistbaar fchynt te zyn, dat Texel in oude tyden veel grooter is geweest ; immers moeten de veertien zwaare vloedes  C ia y tusfchen de jaaren 860 en n 70, waar van de Schryver van het oude Bataviefche zeeftrand gewag maakt, en die van de jaaren 1173, 1395, 1400, en zoo voorts, veel lands aan het Eiland hebben doen verliezen ; en het is ook zeker , dat aan het noorden van Texel een bosch geftaan heeft; want, omtrent veertig jaaren vóór dat Junius zyne Batavia fchreef, hadt Pietcr van Santen, Schout van Texel, op het Stadhuis doen aantekenen het getuigenis van eenen Texelaar, die toen honderd en twintig jaaren oud, maar noch wél te pas en gaauw was, en die heilij: en in alle oprechtheid verklaart hadt, dat aldaar in zynen tya nw-h ecu ooscn hadt geftaan; waar van, volgens het getuigenis van Junius, noch veele ftronken omtrent den jaare 1550 onbeweegclyk in den grond van de zee zaten; waarom de fchippers dien hoek vermydeden, vermits zy, hunne ankers aldaar werpende, dezelve zoo vast in die ftronken raakten, dat zy ze onmogelyk konden opwinden, en dus genoodzaakt waren hunne kabels te kappen; Gy kunt, indien bet U lust, daar over naleezen de Kerkelyke Oudheden van Noordholland, bladzyde 399 in de aantekeningen. Ook myden de Visfchers tegenwoordig noch die plaats, om dat zy hunne korren, als die daar vast raaken,kwyt zyn. Oude lieden op Texel, die zulks van hunne ouders veraomen hadden, hebben my ook verhaalt, dat omtrent anderhalve eeuw geleden achter de  < 13 > Koog- zoo veel voorland en uiterwaard lag-, dat een boer niet meer dan drie vragten daags met zyn hooiwagen kon haaien. Ik heb meenigmaai de paskaarten nagegaan, en ben hoe langer hoe meerder in de gedachten gckoomen, dat de zwaare bank, die onze kusten als omringt , en de Breeveertien genoemt wordt, dc oude zeeweering van ons Land is geweest; en dat de zee, dezelve ééns doorgebroken hebbende, het laage land en de mindere duinen heeft ingefiokt; ook toonen de drie zandbanken, die tusfchen de breeveertien en dc kust leggen. en de zeekust mede als omringen, genoegzaam aan, dat tusfchen beiden ook noch hoogtens gelegen hebben. Alle de gronden van dceze banken' zyn zoo hard als metaal; dc breeveertien is aan de binnenzyde fteil als een muur naar om laag gaande, en heeft aldaar zes - en - twintig vademen diepte; aan den buitenkant is het noch dieper; doch aldaar loopt zy glooijende op tot op veertien vademen, waar op zy gcmccnelyk blyfe, en waar van zy haaren naam draagt; maar de vaste wal naderende is zy wat ondieper , en wel tot tien of negen vademen toe. De eerst daar aan volgende bank heeft tien vademen diepte, en dc zee is tusfchen die en de volgende bank aan den binnenkant dertien vademen diep. De volgende bank legt anderhalf uur van het ftrand, en is weer minder diep; en de digtfte bank legt omtrent een uurtje van het ftrand; en zy ftrek-  C 14) ken zich alle waar de zydevan Katwyk; van dit alles ben ik onderrigt geworden door oiide visfehers, die altyd op die hoogte gevaaren hadden. Nu zal de breeveertien zestien of zeventien uuren, min of meerder, van de kust leggen; en welk eene menigte van bosfehen en landen moet dan in die uitgebreidheid tusfchen de breeveertien en de vaste kust niet gelegen hebben.' en het is dus ligtelyk te begrypen, dat de zee, eens die ontzaglyk-hooge bank doorbreekende, of daar over ftortende, eene geweldige verwoesting in die bosfehen en Iandofu mnpr hebben aancorio-t-; ik heb vcrfcheide'n hoornen van groote harten gezien , die door het zee-gewormte doorknaagt, en op de hoogte van de breeveertien opgevischt waren; ook koomt het my onmogelyk voor , dat 'er zwaare bosfehen op de uiterfte boorden der ziltige en vcranderlyke ftranden zouden hebben kunnen gfoeijen, zonder dat 'er een breed voorland gelegen hadt, en zy dus voor den eerften aanval der zeewinden befchut waren geweest. - Toen de ovcrblyffcls van het Huis te Britten zich vertoont hebben, is er een naauwkeurig kaartje, van gemaakt, het welk ik gezien heb, en waar uit, myns bedunkens, bleek, dat het zelve Huis niet op den kant van den oceaan is geftigt geweest; en dc gezonde reden fchynt ook van zeiven mede te brengen de onmogelykheid, dat het aldaar zoude hebben kunnen worden gevestigt. En ik twyfcl dus niet, of Gy zult met my be-  fluiten, dat Texel in oude tyden veel grooter moet geweest zyn. Maar het is meer onzeker, of Texel ooit aan de vaste kust is gehegt geweest; en zoo ja , wanneer, en door welke lotgevallen van ftormen en watervloeden, hetzelve in een eiland is verandert; volgens Ubbo Emmius zoude het Vlie in dén Jaare 1223 tusfchen Stavoren en Enkhuizen niet veel breeder geweest zyn dan een vlietje, en de verdere uitgebreidheid i alwaar nu de Zuiderzee ftroomt, bouwland of bofchaadje; Hy zegt, dat het riviertje het Vlie voorheen wydcr was, het welk ook noodzakelyk neetc muau! ?J-n, iuaicn de Romeinfche vlootcn jaarlyks door dat riviertje het krygsvolk in en uit Oostvriesland van en naar den Rhyn voerden; ook zoude volgens dc Befchryving van het oude Bataviefche Zeeflrand de Noordzee tegenwoordig wel vyf- en -twintig voeten hooger zyn, dan in dien tyd; en die Schryver tekent verder aan, dat er in den Jaare 1400 een vcrfchrikkclykc ftorm ontftaan was, waar door de gaten tusfchen Texel en Wicringen zoo wyd wierden, dat men met groote Schepen naar Enkhuizen en Amftcrdam kon vaaren; indien dat nu waar .is, als mede, dat de Stad Dordrecht tot dien tyd toe de voornaamfte Zeehandelplaats van Holland is geweest, dan is het ook zeker, dat er vóór dien tyd gecne groote fchepen by Texel in den oceaan gevaaren hebben; als mede dat dé Zuiderzee toen oneindig laager zal geweest zyn, ofwel in het geheel gecne zee, maar  nsaar land, het welke flegts met kreeken en gragten doorfneden was; welk gevoelen ook fchynt bevestigt te worden door Melis Stoke, wanneer Hy zingt, „ Willem die in Oostfriesland was Hevet j mare „ vernomen das Dat zyn Broeder is bleeven doet „ Met turichheden harde groet Es Hy ter Zypeko„ men gereeden Ende Hi bat om geleeden." Maar kwam nu Willem in den Jaare 1203 uit Oostfriesland ter Zype gereden , zoo fchynt het dat Hy uit Oostfriesland over land in de Zype moet gekoomen zyn, en dat dus de Zuiderzee toenmaals land moet zyn geweest, in het wuiKt mer en daar mogelyk groote poelen gevonden wierden. In den Giftbrief van Keizer Otto den derden, gedagtekent den 2§aen September van den Jaare 985, waar by aan Graave Diederik den tweeden in eigendom gegeeven worden alle de landen, die Hy voorheen ter leen bezeten hadt, wordt Texel genoemt eene landftreck cn Graaffchap, maar geenszins .een eiland. Uit dat alles zoude men derhalven moeten ppmaaken, dat Texel in oude tyden aan dc vaste kust was gehegt geweest; doch aan den anderen kant blykt uit een ouden blaffcrt van de goederen van de Kerk te Utrecht, waar onder Texel in het geestelyke behoorde, dat ten tyde van Bisfchop Odilbaldus een Priester, genoemt Sybrand, alle de Kerken op het eiland Texel door bevel van den Bisfchop beftierde; waar uit dus zoude blyken, dat Texel reeds vóór  C17 3 vóór den Jaare 900 een eiland genoemt wierdt? waarom ik meen, datGy, zoo min als ik, zult durven bepaalen , of Texel in oude tyden al of niet tot het vaste land heeft behoort, en door verfchrik-» kelyke ftormen en watervloeden daar van zoude wezen afgefcheurt; en ik laat aan U over, myn Vriend! om zulks, indien het U de moeite waard is, verder inde oude Schryvers na te fpooren.  DERDE BRIEF. lotgevallen van Texel; flrekking van Texel, Vlie* land, Terfchelling, Ameland en Schiermonnik~ oog; lengte, breedte en luchtsgefteltheia) van Texel. J~l|"eb ik U, myn Vriend! by myn voorigen niets anders dan min of meer waarfchynelykc gisfingen omtrent dc oude gedaante van Texel kunnen mededeelen; het geen ik U omtrent ae lotgevallen van dit afgezonderde eiland zeggen kan, zal mede niet veel zyn. . . ✓ Ik heb ü reeds gemeld, dat Texel in den Giftbrief van Keizer Otto den derden, van den Jaare 085, een Graaffchap * genoemt is; maar, wanneer die landftreek tot een Graaffchap is geworden, en welke Graaven het beftier aldaar in oude tyden gehad hebben, daar van is my tot noch toe niets voorgekoomen. ^ Texel wierdt als een Graafelyk leen bezeten by Jan van Henegouwen, broeder van Graave Willem den goeden, den derden van dien naam ; Willem de vierde fchonk aan die van Texel het poorterfchap, zoo als die van Alkmaar hetzelve bezaten; maar de Texelaars verlooren dit recht met alle hunne overige voorrechten, na dat zy met de Kennemers, cn met die van Wieringen oproerig waren geworden, en de Stad Haarlem aan hunnen Vorst hadden traeh-  ( *9 > ten te ontweldigen; zy mengden zich ook in het zogenoemde kaas- en brood-fpel, maar wierden door den Hertog van Saxen gevoelig geftraft; vyfen-twintig perfoonen van Texel, in het zwart gekleed en ongegord, moesten knielende om vergiffenis koomen fmeeken; de Handvesten moesten aan den Hertog worden ter hand gefteld; de Texelaars moesten het huis van den Hertog fterk maaken; zy moesten duizend Andries-guldens, toen acht-entwintig Huivers doende , tot boete betaalcn, en gèduurende twee maanden vyf - en - twintig knegten onderhouden, die onder den *»*">üt ftonden, en dienen moesten om het Eiland in rust te houden. In den Jaare 1522 wierdt Texel door de Gelderfche Friefen gebrandfchat; de Water - geuzen deeden er in den Jaare 1571 eene landing,- het welke de Engelfchen in het Jaar 1672 mede trachteden te ondernecmen, maar eene ongewoone ebbe, en een daar op volgende noordwester ftorm ftelden die onderneeming te leur. Zie daar, myn Vriend ! eene fiaauwe fchets van dc lotgevallen van dit eiland, waar van by de Schryvers zelden gewag wordt gemaakt. Texel, Vlieland, Terfchelling en Ameland ftrekken zich in een krommen lyn van het westen naar het oosten langs de Hollandfche en Friefche kusten ; de drie eerstgenoemde behooren onder Noordholland , en Ameland is eene onafhangelyke Heerlykheid, behoorende aan het huis van Nasfau. Behalven de gemelde eilanden is er noch één? hetwelke Schiermonnikoog genoemt wordt, zynde B 2  < 20 ) eene vfye Heerlykheid , toebehoorende aan een Noordhollanafchin Heer, die het zelf bewoont; de overige eilanden zyn meest onbewoonde grienden-, tusfchen die laatfte en de Friefche yaste kust zyn de ondiepten, die men ds Wadden noemt, alwaar het op veele plaatfen zoo droog is, dat de genen, aan wien de killen en droogtens bekent zyn, te paard van Ameland tot in Friesland kunnen ryden. Het eiland Texel zal van het Horntje tot aan de Koog twee uuren, en tot het 's Landshuis op het Eijerland vyf uuren, gaans zyn; en de breedte van het oude Schild in het zuiden tot aan het Noordwester ftrand zal omtrenc iw^e uuren wandelens ■wezen. Gelyk Texel omtrent één graad meer noordelyk legt dan den Haage, koomt het aangenaame faifoen er ook omtrent veertien dagen laater, zoo dat de boomen zoo veel laater uitloopen en bloeijen; maar daar en tegen blyft het in het najaar zoo veel langer groen; ik heb op dc Buitenplaats van den Heere Roozenboom eene linden - laan gezien , welJce in het midden van November noch volmaakt in haar blad ftond; ook is het in den zomer nooit zoo heet en in den winter nooit zoo koud op Texel, als meer zuidclyk; in den harden winter van den 3aare 176.5 bleef het water in de potjes van de kanarykooijen onbevrooren, fchoon dezelve hingen in een ruim falon, alwaar geen vuur geftookt wierdt, waarfchynelyk wordt zulks veroorzaakt door de falpeterachtige uitwaasfemingen van de zee , waar door het Eiland omringt wordt.  c si y Ik geloof niet, dat er eene 'gezonder landftreck wezen kan; de lieden worden er oud, en, de kin- { derziekte alleenlyk uitgezondert, zyn er debefmettelyke ziektcns zeer zeldzaam. De fterfte onder het rundvee heeft zich niet meer dan e'e'nmaal op het Eiland geopenbaart; een boer, die naar huis koomende in het Zyper-fchuitje was gaan zitten op een hoop huiden van beesten, die aan de befmetting geftorven waren, en, zoo dra hy te huis kwam, naar het veld gegaan was om zyne beesten te melken, bragt de ziekte over, met dat gevolg, dat niet alleen zyne ftal, maar ook alle die van den Hoorn, geneei uitftierven, zonder dat de ziekte zich evenwel verder op het Eiland verfpreidde. 8 ?  VIERDE BRIEF. yerfchifknde gronden van Texel; iets van de oude gronden van Holland in 't gemeen. Ifs myn voorige brief wat kort geweest, deeze, myn Vriend! hoe zeer Gy een liefhebber zyt der natuurlyke Hiftorie van ons Vaderland, zal U mogelyk te lang voorkoomen; ik zal n heden over het verfchil der gronden op dit eiland onderhouden. Het verfchil der gronden in ons Land, en in het byzonder alhier op Texel, is waarlyk verwonderenswaardig. In het zuidwesten heeft het Eiland hooge heuvels, die tot agter den Burgt doorgaan ; deeze grond is volmaakt gelyk aan dien van de Veluwe, dien ik mede heb zien openen; eerst ontmoet men, ter diepte van één, anderhalf, of twee voeten, een land, hetwelke bebouwt is geweest, of met hei begroeit, zoo als in Gelderland; dan vindt men een leemachtigen grond, die doorzaait is met fteenen van onderfcheiden aart en grootte, als keyën, marmer, klipfteen, agaat, gisp, en zelfs kriftal; ook veel vuurfteen, op de wyze als groote droppen, mét eene witachtige korst omgeeven, porphier, en zoogenoemde graniet, waar van ik hier een grooten ronden klomp heb gezien; Gy weet, myn Vriend ! dat de graniet beftaat uit allerhande  ( 2S > fcort van fteentjes, die als in elkander gefmolten zyn; maar deeze klomp fcheen zyne volkoomen hardheid noch niet gekregen te hebben; want na dat hy een paar jaaren in de lucht hadt gelegen, ondervond ik, dat ik denzelven met de hand van eikanderen kon fcheiden, en hy zich ook als van zeiven vermorzelde. In dien grond vindt men ook veele yzer - noo* ten en fteenen, die met yzer vermengt zyn. Aan het hellen van die hoogte, welke de hoogt berg genoemt wordt, tegen het zuiden, alwaar nu eene plantaadje is, legt eene ronde, gladde, en bnünrowaaohti^^ , if,r.ff«^rrisc kei , welke door het volk genoemt wórdt de Engelfche fleen; zyftak met haaren top een weinig uit den grond, en het domme gemeen waande, dat de voet van die kei tot in Engeland doorging; doch toen dezelve ondergraven en blootgemaakt wierdt , zag men, dat het eene losfe kei was, welke naar gisfing omtrent vyf-en-twintig duizend ponden woog. Ik - heb hier ook een vuurfteentje gevonden, waar in een fchelpje zat van de foort, welke men meenigmaal aan onze ftranden vindt, en zaagjes noemt, Deeze leemachtigc en met fteenen doorzaaide grond heeft op de e'e'ne plaats min, op de andere meer, omtrent drie of vier voeten diepte; en de meeste van die onderfcheiden foorten van keyè'ii en fteenen zyn rondachtig; waar uit blykt, dat het water er lang overheen heeft gcloopen, het zy daar zy thans leggen, het zy dan eer zy aldaar geftort B 4  v 24 J "zyn; dit laatlte is wel het waarfchynelykfte , om dat het fchelpje geene gelegenheid heeft gehad om op deeze plaats in dat vuurfteentje te kunnen koomen. Onder deezen grond vindt men allerhande foorten van zand, grof, met yzerachtig vogt als aan een gebakken , en onder zeer wit en fyn zand, zelfs mergel, dat in Engeland en elders als mest gebruikt wordt; dit mergel wordt ook op fommige plaatfen in het Graaffchap Zutphen gevonden. Welkè eene verfchrikkelyke gebeurtenis heeft dien grond hier gebragt? hoe koomt die zwaare en door het water genepen keifteen toch deeze plaats? hoe koomen er alle de fteenen, die men op diehoogtens vindt? deezevraagenzynmoeijelyk te beantwoorden, ten zy men met Linmeus ftelle dat deeze plaatfen lang onder water gelegen hebl ben, en dat vervolgens het afloopende water die fteenen heeft nagelaaten ; maar welk eene kragt van water wierdt er dan echter niet vereischt, om zulk een lighaam , van omtrent vyf-en - twintigduizend ponden zwaarte, glad te rollen! In zyne Reizt door Gothland tekent Linnteus aan dat aldaar aan de zuidelyke punt ftukken van marmerfteen leggen, die zoo groot zyn, dat veertig osfen dezelve niet van hunne plaats zouden kunnen trekken; en die Schryver betuigt niet te kunnen begrypen, hoe die ftukken fteens aldaar gekoomen zyn. Deeze hooge heuvels, daar de Burgt mede voor het grootfte gedeelte op gebouwt is, gaan langfaam  ( =5 ) af tegen het noordwesten, en eindigen achter de1 voorgemelde plaatstegen de Mient; dc zuidoostoost- en noordoost - zyden "van het Eiland beftaan meest alle uit kleilanden, die met flooten van brak water doorfchoten zyn. Het hooge land is met opgeworpen dykjes van eikanderen gefcheiden. De- weiden aan de gemelde zyden zyn zeer nuttig voor het vee; en de fchaapen, die op het zoete land ongans zyn geworden, herneemen hier hunne gezondheid. De noordwester kust, die van het vaste land volgenue, ij> mu zauuaumen bedekt. Het zuider gedeelte van het Eiland isbefloten met een hoogen dyk, die door een wier-riem bezet is -, men kan hier ook noch een zomerdykje befpeuren, hetwelke thans zeer laag is, en waarfchynclyk in overoude tyden genoegzaam was om het water, hetwelke toen in de Zuiderzee mogt geweest zyn, te keeren; dit zomerdykje fluit tegen de hooge landen, en legt op de meeste plaatfen een paar fnaphaanfehooten van den tegenwoordigen dyk; het is tot noch toe met den naam van dykftal beftempelt. De landen in het hangen van de duinen waren voorheen, volgens overlevering,, veel meerder bewoont, en moeten toen welvaarende en goed geweest zyn; want de Tempeliers hadden er een geftigt tusfchen den Borgt en de Koog aan dc linker zyde op eene plaats, welke thans 'genoemt B 5  XV AAN DEN LEEZER. yoortbrengfelen met een opmerkend fchilders-oog befchouwt; Hy hadt kennis van de Hiftorien en Oudheden , inzonderheid van dc Vaderlandfche; Hy was een liefhebber van Werken van geest en imaak, en hadt er veele, en in 't byzonder de beste Franfche Dichters , gelcezen; ook maakte Hy zelf zeer geestige vaarzen; jammer was het maar, dat Hy zich op Wysgeerige kundigheden en op taalkunde niet hadt toegelcgt, en Hem dus het veranoden ontbrak, om zyne gedachten en aanmerkingen in de vereischte ordre te fchikken, in het waare licht te plaatlen, ca in cenc zuivere en cierlyke taal op het papier te brengen; ondertusfehen hadt Hy eene zeer grondige kennis in alle de deelen deiSchilderkunst ; ook waren zyne tekeningen leevendig, geestig, eigenaartig en kragtig, vooral in het afmaaien van de onderfcneiden kenmerken, en driften der menfehen, en Hy wist aan de waterverw eene meer dan gemeene kragt te geeven, in een woord, zyne uitvoering was in alle deelen regt meesterlyk. Hy hadt een zeer goed voorkoomen; Hy was welleevend, befchciden , en zeer aangenaam in gezelfchap. Zyne denkwyze was edelmoedig , doch zyne fterke verbeeldingskragt veroorzaakte natuurlyker wyze, dat Hy zich ligtelyk en te zeer liet voorinneemen, hetwelke dan ook by verloop van tyd wel eens verandering van gevoelens te weeg bragt; niet te min was Hy een ftandvastig en warm vriend; zoo als dan ook onze gemeenzaame vriendfehap ge-  C5? iuurende dien tyd getrouw by dien vryer blyft, en met hem alle'én danst, zonder zich buiten zyne toelaating door eenen anderen, al ware het zelfs een vreemdeling, ten dans te laaten leiden, of zieh met denzelven gemeenzaam te maaken; zekerlyk een overblyffel van de voormaalige eenvoudigheid der zeden, en tellens een bewys, dat het niet gemakkelyk is, oude gebruiken te veranderen of aftefchafFen; maar ik twyfFel, of zoodanige kermis in de nabyheid van Amfterdam of den Haag vreedzaam eindigen zoude, en zonder een gedenkteken aan deeze of geene vryfter na te laaten. De afiïand van Alkmaar tot Schagerbrug is vier uuren, en Schagen legt omtrent een uur verder oostwaards; aan die brug ftaat eene herberg, daar men van goed eetcn, logement en rytuig naar de Helder of het nieuwe Diep voorzien kan worden; een wagentje van vieren kost zeven guldens, en een fargon een ducaat. Van Schagerbrug vaart ook een trekfehuitje, hetwelke U in een uurtje brengt door de Zype tot eene herberg, het zand genoemt, van waar des morgens ten negen, en des namiddags ten twee uurea een bolderwagen in twee uuren naar de Helder rydt; werwaards men ook fyden kan over het zoogenoemde Koegras; welk Koegras eigenlyk beltaat uit zand- en flib - gronden, die op veele plaatfen zoo onpeilbaar diep zyn, dat de geen, die erin viel, zoude moeten vergaan , waarom men zich van een ervaren voerman dient te voorzien, inA 3  wordt Gerritsland; waar van nu niets meer t& zien is, dan eene hooge weide. Daar leggen ook noch landen, de Monnikkenlan* den geheeten, en een weg draagt noch tegenwoordig den naam van Monnikkentaan ,- het geen bewyst, dat er in dien tyd ook plantaadje en hout geftaan heeft; maar geene oude lieden hebben my kunnen zeggen , hoedaanig het gebouw geweest is. Aan deeze zydc lagen ook veele boerenwooningen, waar van ik er noch gezien heb, maar die nu vcrlaaten en gedoopt zyn; en dus is er zeer veel lands, waar van de eigenaars verhuist zyn, aan den SoUVerain vervallen, het gesxx die gfheele ftreek zeer eenzaam maakt, en welke thans voor een groot gedeelte alleenlyk gebruikt wordt om plaggen tot brandftof te fteeken; op fommige plaatfen is er ook veen, naamelyk tusfchen den Burgt en de Waal; en op verfcheiden andere plaatfen zeer vaste blaauwe potklei, waar op niets groeit. Een liefhebber der natuurlyke Historie van Holland zynde, zal het U, myn Vriend! gewis niet onaangenaam zyn, dat ik U by deeze gelegenheid noch iets melde met opzigt tot de oude gronden van ons Land in het gemeen. De Heer Rykevorfel, die in der tyd eigenaar was van de hofitede Valkcnbosch, gelegen aan den Loosduinfchen weg niet verre van 's Graavenhaage, heeft aldaar, nu omtrent eene halve eeuw geleden, eene afzandery begonaen; die Heer deedt den    C 27 J grond openen aan die zyde, daar dezelve tegen Eikenduinen ftuit; en na eenigen tyd gravens vondt men op het blaauwe zand een grooten hoop asch, eenige half verbrande beenderen, en eene meenigte hartenhoornen, als mede op een weinig afftands eene van die fteene doodkisten, die men elders, en ook op dit eiland Texel, gevonden heeft; de werklieden , die den Heere Rykevorfel kwamen zeggen , wat zy gevonden hadden, bragten hem niets anders dan een yzeren fleutel, die, zoo als op fommige plaatfen noch zigtbaar was, geheel verguld was geweest; ik heb dien fleutel afgetekent, en het af beeiaiel gaat mer nevens. In den jaare 1763 wierdt aldaar ook eene fchuit gevonden; deeze zat gedeeltelyk onder het duin van Valkenbosch, maar het grootfte gedeelte onder dat van de hofjftede Houtrust, welke daar aan grenst; jammer was het, dat de werklieden het gedeelte, het welke onder Valkenbosch zat, afbraken, en het andere einde lieten zitten; die fchuit, welke ik meer dan e'e'ns befchouwt heb, fcheen eene Romeinfche floep te zyn geweest; maar ik kon niet zien, of het ronde gat, waar door zy het roer ftaken, het vooreinde of het achtereinde was geweest, om dat die vaartuigen zoodanig rondgat aan de beide punten hadden; deeze floep zat op het wel. Dc Zoon van dien Heer, een uitnecmend kenner van Vaderlandfche Oudheden, heeft my meer dan ééns zyne gedagten over die kist, fleutel, asch~  ( 58 $ hoop; en de daar by gevonden beenderen en hoornen, medegedeelt; zyns oordeels was Eikenduinen eene plaats geweest, alwaar de oude Volkeren e'e'ns of meermaalen des jaars verzaamelden om te offeren en hunne feesten te vieren; en het is natuurlyk te begrypen, dat de eerfte verkondigers van het Euangelie deeze en diergelyke gelegenheden hebben waargenomen , om de lieden, die anders door hun zwervend leven wyd en zyd verfpreid waren, by eikanderen te vinden en te onderwyzen; Gy weet, myn Vriend! dat noch hedendaags de Heidenfche Tartaaren en Noordfche volkeren hunnen Guübuiuusi op ^ckciu vastgcltelde tyden in woudachtige ftreeken koomen oeffenen, en de hoornen en vellen der dieren offeren; hier uit befloot die Heer, dat Eikenduinen zoodanig eene ftede was geweest, en dat de kist hadt gerdient voor een lyk van één der eerfte verkondigers van den Christen Godsdienst, hetwelke de fleutel, zyns bedunkens, ten klaarften bevestigde, dewyl men gewoon was, zoodanige fleutels te leggen in de graffteden van de eerfte Priesteren, tot een teken van hunne getrouwheid aan den Godsdienst; en dat het ook zeer waarfchynelyk was, dat naderhand eene Christenkerk omtrent die begraafplaats ter gedagtenis was opgerigt. Of de werklieden ter dier tyd iets meerder gevonden hadden, was onzeker; want toen zy dien Heer den fleutel gebragt hadden, en Hy by de door hun aangewezen plaats kwam om dezelve tc  C 3* '> oezigtigen, vondtHy alles reeds verftrooit en aan (lukken geflagen. Ik heb de voorgemelde, afzandery verfcheiden, jaaren achter eikanderen zien voortzetten, en onder den grond groote boomen zien leggen, alle met.hunne kruinen in het zuidoosten; onder die boomen waren zeer dikke en zwaarc eiken, ook berken en eist; zy waren doortrokkon met water , en men kon ze met de vingeren aan ftukken wryven, doch als zy eenigen tyd in de lucht gelegen hadden, wierden zy hard, byzonder het eikenhout, dat zwaarer wierdt dan ebbenhout. Dc caide grond, waar op die boomeil geftaaiï hadden, was volmaakt gelyk aan die poelachtige en laage Valeijen, welke men thans noch in de duinen aantreft, en die ik in dc zeeduinen van Texel mede ontmoet heb, en welke met liesch bewasfen waren, hetgeene ik er, noch groen en taai zynde, uitgehaalt en bewaart heb; de bladeren en kleine takken van die boomen waren als tot eene ftof op en in eikanderen gepakt ; en het was zigtbaar, in welk jaargetyde die boomen omver gerukt waren, dewyl er de akers en elzenknoppen noch aanzaten, die door my bewaart zyn. Diergelyke zwaarc boomen heeft men ter gele-< genheid van het graven van kelders, in den Haage en elders, mede onder den grond gevonden; en in eene andere afzandery zyn ook hartenhoorns uit het wel gehaalt. In Gelderland heb ik ook een kwartier uurs van Arnhem den grond zien openen ter gelegenheid vast  ( 30) het graven van een vyver op een landgoed nevens Klaarenbeek; hier zag ik niet alleen allerhande foorten van fteenen, maar zelfs kopermineraal met zilver gemengt, hetwelke, gezuivert zynde, goed zilver gaf, fchoon in eene geringe maate; daar was ook veel yzermineraal; doch hetzelve vindt men mede op veele andere plaatfen in ons Land, «n wel byzonder in Overysfel.  VYFDE BRIEF. Voortbreng/els van Texei. u de gronden van Texel hebbende leeren ken* ncn, zal ik myn Vriend nu bezig houden met de voortbrengfelen van dit Eiland. Gelyk hier zeer fshoone Landeryen zyn, beftaan daar in ook al meest de goederen van de Inwooners; deeze Landeryen worden veelal aan bruikers ter bewerking uitgegeeven voor den derden kaas, in plaats van huurpenningen; te weeten, de wei* landen, want bouwlanden zyn 'er niet veel. Gy begrypt nu al van zeiven, dat de voornaame voortbrengfels van dit Eiland beftaan moeten in den veeteelt, en in al het geene door het vee wordt voortgebragt. De koebeesten zyn uitmuntend, en beesten van acht of negen honderd ponden zwaarte zyn hier niet zeldfaam; federt dat de fterfte van het rundvee zich op het Eiland heeft geopenbaart, heeft men begonnen meer runderen aan te fokken ; en thans worden 'er jaarlyks wel een paar hondert ftuks uitgevoert; waar door ook veele Landeryen, vooral aan de zuidzyde van 't Eiland, verbetert zyn. Van de koemelk wordt hier ook kaas gemaakt; waar in fafraan en anyszaat gemengt wordt; en de boter zoude hier zonder twyfel zoo goed zyn als in Zuidholland of Friesland, indien dezelve hier even goed als daar bewerkt wierdt»  Het aankwcekcn van paarden gelukt hier ook zeer wel; zy zyn zuiver van bcencn en taai in het werk; ik heb by het dorp de Koog een paard gezien , hetwelke over de twintig jaaren oud was, en evenwel zoo glad en wel gedaan, dat het Hechts zeven of acht jaaren oud fcheen te zyn; ondertusfchen was het noch nooit in een ftal geweest, maar liep des winters zoo wel als des zomers met de fchaapen in het veld; ook wordt 'er een fpringhengst op het Eiland gehouden; maar my is geene Keur bekent, waar by bepaalt is, van welke hoedanigheden die fpringhengst zyn moet. Doch de voornaumfic -v-00rtti «-ugfcio vaii den veeteelt op dit Eiland zyn dc fchaapen, derzclvcr wol, en de kaas, welke van hunne melk gemaakt wordt; dit vee is hier zoo talryk, dat 'er jaarlyks. omtrent achttien duizend lammeren naar het vaste land van Holland worden uitgevoert, meest naar de Steden Leiden en Edam. De fchaapen koomen des winters zoo min als des zomers op ftal; maar in de weide ftaan fchuuren, die boefen genoemt worden, en waar in des winters hooi gebragt wordt; in die fchuuren kunnen de fchaapen fchuilen, wanneer het fnccuwt of flegt weder is; maar zy houden zoo veel van de lucht, dat het weder al zeer flegt moet zyn, zoo zy zich in de fchuuren begeeven zullen. Het vleesch deezer dieren is wit, fyn van fpieren, en zeer aangenaam van fmaak, vooral het Vleesch van eene tweejaarige ooi, welke niet gejongt, heeft; ook is het verfche vleesch hier zoo duur,  c u y duur, als in de Zuidhollandfche lieden; te meer; dewyl de flagters geen inlandsch vee neemen , alzoo het te klein is, en dus met hun belang niet firooken zoude. Het jaarlyks inkoomen van een fchaap wierdt voorheen gerekent op drie ryksdaalders, als, e'e'n ryksdaalder voor het lam; e'e'n ryksdaalder aan wol; en één ryksdaalder aan kaas; doch door de tegenwoordige mindere waarde van het geld is dat inkoomen nu vermeerdert; een lam is thans op het einde van Mey drie guldens, en op het einde van October een ducaat waard; en eene tweejaarige oni, met jr,nS -^ynrlp, g**A* plf "f twaalf guldens,' en fomtyds meerder. De Inwooners zyn zeer net omtrent de fchaapenwol-, e^rst wordt het fchaap in een kolk gewasfchen, tot dat -'er gecne de minfte vuiligheid meer aan is, en dan gefchooren; daar na wordt de wol gebleekt, tot dat dezelve fneeuwwit is; dan opgevouwen en in ruime ftallingen bewaart, tot dat de wolkoopers dezelve in het najaar koomen haaien. ' Deeze wol, hoe fyn dezelve ook wezen moge kan evenwel niet gebruikt worden tot het maaken van laken, om dat zy te kort is, en te veel krinkelt; maar zy wordt meestal naar Vrankryk gevoert, alwaar zy, met garen, katoen, of andere dergelyke ftofTe, gemengt, in de Fabrieken gebruikt wordt; en voor het overige is het bekent, dat op hetzelfde fchaap meer dan ééne foort van wol groeit, welke door een kundigen weever Wordt uitgezogt en in foorten verdeelt. C  C 34 > De kaas deezer fchaapen wordt op deeze wyzd' gemaakt; de boerin fchept de room, welke zeer' vet is, van de melk, en legt een doekje, met verIfche fchaapenkeutels gevult, in die room te wee« ken;. daar na wringt zy het doekje uit; en dat uitgewrongen vogt geeft aan de kaas haare fcberpte en kleur, en maakt dezelve teffens zeer gezond en bloedzuiverende; met de melk of de wei, welke- van de gemaakte kaas overig blyft, worden de varkens gemest, die 'er zeer vet van worden; zoude die wyze om de kaas aan te zetten niet van eene ouder dagtekening in ons Land zyn , dan het gebruik van de peper en kruidnagelen ? Maar, fchoon de meeste landen op Texel geweid worden, is 'er evenwel ook noch eenig bouwland, hetwelke voorheen op eene andere wyze dan n» wierdt bebouwt. Voorheen wierdt op de hooge landen allerhande zaad, tot vlas toe, gewonnen; en tot het bemesten wierdt gebruikt de grom van visch, welke in tonnen gedaan en op den afflag verkogt wierdt; maar door de vermeerdering van de lasten aan de eene zyde, en door het toeneemen van den Koophandel aan den anderen kant, waar door het koora. zoo veel beter koop wierdt, is het bebouwen der landen zeer afgenomen, en het gebrek aan grom heeft ook de wyze van bemesten verandert; immers, toen het land op die wyze wierdt toebereid, moet er zeer veel visch gevangen en gedroogt zyn, gelyk het dan ook zeker is, dat het dorp de Koog ter dier tyd een ruim, voorftrand hadt, en alleen  C 35 5 van de visfchery beftond; dit bemesten met grom gefchiedde ruitsgewyze; het land wierdt afgedeelt als een fchaakbord, dan een ruit met een hoop grom bedekt, en de ruiten aan beide zyden va» het vierkant ledig gelaaten, hetwelk dan do ar eW kander geploegt wierdt, en eene fterke bemesting gaf; op Schiermonnikoog en Ameland heeft die gewoonte tegenwoordig noch plaats; maar op Texel zoude thans niet genoeg van die mestiïoffe te be- ' komen zyn voor het weinige bouwland, hetwelke aldaar is overgebleven, en welker* bemesting tegenwoordig met koedrek op de gewoone wyzo gefchiedt. Voor het overige, myn Vriend! hoe afgelegen dit Land ook zyn moge, kan echter een fatfoenlyk man zyne tafel hier in alle jaargetyden zoo wél voorzien, als in de volkrykfte Steden van Europa; dc groentens en de fchoonfte en fynfte vrugten aarden hier volmaakt wél, zoo wel in zomer- als in winter-voortbrengfelen; alle de foorten van kersfen, daar Gelderland of Utrecht op roemen kunnen, de uitneemendfte perzikken, abrikoozen en pruimen van allerly foorten, zyn er in den grootften overvloed; aardbeyën en moerbeziën , zoo veel men er maar planten wil ; alle foorten van peeren voor de keuken en voor het nageregt; ik heb dc proef genomen van graauwe en blanke Gelderfche beurées tegen die van de Buitenplaats van mynen Vriend, welke laatfte in grootte, lekkerheid en fynheid van fmaak de eerften niet alleea evenaarden, maar zelfs overtroffen. C a  Het laater koomen van het faifoen is mogelyk d« oorzaak, dat de vrugten hier overvloediger en zekerer zyn, dan. in de zuidelyker gedeelten van Holland; dewyl de vrugten hier -zoo veel niet te lyden hebben van de fchraale winden, die in het laatfte van April en begin van Mey de bloefems in de zuidelyker ftreeken veeltyds krenken. Op den zoogenoemden berg groeit favooifche kool, die ik en alle, die ze geproeft hebben, 'zoo goed keuren als de Haarlemfehe;. deze kool wierdt geteelt op een bouwland, hetwelke de boer moest ploegen en wat bemesten; de tuinier gaf de planten en newerkic ae kooi, wcikc zy nadernand te faamen deelden;' Voor een liefhebber van de jagt ftort de milde Natuur hier ook Haaren hoorn van overvloed uit; de vinken vliegen hier in het najaar, zoo als in Zuidholland , by menigte ; zoo als ook de leeuwerken, die hier met duizenden broeden, en vroeger gevangen worden dan omftreeks den Haag; de lyfters van allerhande foorten zyn in den trektyd hier ook zoo talryk, dat in niet meer dan omtrent drie honderd boogen, die noch veronachtzaamt wierden, er honderd cn vyftig op e'énen dag wierden gevangen op de Buitenplaats van den Heere Roozenboom. Plevieren koomen hier ook , en zyn er zeer lekker, zonder den minften fterken fmaak; ik weet niet, myn Vriend! of Gy de plevieren kent; hunne regte naam is braakhoenders; zy vliegen vinnig door de groote bosfehen, en men kan verfcheiden  C 37 3 maden onder denzelfden hoop fchietefi; want, zooer flegts één blyft leggen, zal de gantfche troep te rug keeren, even als of zy den agtergebleven wilden verpligten hen tc volgen; en dit doen zy verfcheiden maaien; maar, indien men de eerfte fchoot mist, gaan zy door; het geen evenwel byna niet mogelyk is, om dat zy zoo digt in eikanderen vliegen, en zoo groot in getal zyn. De houtfneppen trekken in zulk een groot getal, als ergens, langs de kust; en overal, waar maar eenig geboomte is, zult Gy zc in het najaar vinden , en fomtyds zelfs in dc zeeduinen; om U een denkbeeld van haarc menigte te geeven, kan ik LP zeggen, dat wy met ons driën op de jagt zyndex de honden uit een elzen boschje op de Mient, waar van elke zydc in het vierkant omtrent tien of twaalf roeden lang was, meer dan veertig houtfneppen opjoegen; de woudduiven vertoonen zich hier ook; en de waterfneppen in zulk eene overvloed, dat men er dagelyks op uit kan gaan; deeze zyn voor een groot gedeelte inwooners van het land, en trekken injhet najaar tc]faamcn. De eendenjagt is hier byzonder vermaakelyk, om de menigte riet en de veele poelen, die in het Eiland gevonden worden; oordcel, hoe groot het getal dier vogels wezen moet; met ons vieren jagers en drie goede honden fehooten wy op [een voormiddag, zonder veel velds af te loopen, er zestig; indien men pluimgedierte houdt, gaat men er met de honden op uit in het einde van de maand july, zoo ras de vogels vlug zyn, cn men vangt C 3  C 38 ) ze dan levendig; met eene zuure faus toebereid, zyn zy dan zeer zuiver en lekker; nergens heb ik betere talingen gegeeten, die zoo vet zyn als boter, en zoo zuiver als kalfsvleesch; pylftaarten en fmienten vliegen er in den trektyd by duizenden; en zoo men geen lust tot loopen heeft, kan men de jagt op zyn gemak waarneemen; want tegen het opgaan van de zon begeeven de eenden zich op de vlugt; dan zet men zich met een waterhond by een poel of groote plas, waar op men een opgezet eendje, op een plank vastgemaakt, laat zwemmen, en men is altyd verzekert, zyn wild mede t'huis te brengen. Noch vindt men in dit Land roerdompen, die, jong zynde, zeer goed fmaaken, als zy wél klaar gemaakt worden; zy hebben bruin vleesch, en een witte ftreep voor de borst, zoo als de korhoenders ; eindelyk is er noch eene foort van cetbaarc vogels, die in Holland tuilen genoemt worden, naar hun geroep,tuil,tuil;in Friesland en hier op Texel noemt men ze tjerken ; de jongen van deeze vogels zyn een zeer goed eeten; deeze broeden mede op het Eiland in menigte. De haazen onthouden zich hier op dc hooge landen in de zeeduincn; zy zyn bruin van vleesch en kort van fpieren; daar zyn er genoeg om aan een goed fchutter, of met de lange jagt van drie goede honden, omtrent een honderd in het faifoen te leveren, indien men driemaal 's weeks uitgaat; ook zyn er genoeg konynen naar den kant van het Eijerland.  t J9 ) Myn Vriend hadt hier ook patryzen geplant, waar van wy het eerfte jaar reeds kudden van zestien of zeventien jongen ontdekten ; zy bleeven het den winter door houden, en broedden het volgende jaar wederom even fterk, zoo dat zy waarfchynelyk een zeer aangenaam voortbrengfel voor het Ei* land zouden geworden zyn, indien zy uit zuivere vuilaartigheid niet waren uitgeroeit door een flegten kaerel, die als jager by één van de Texelfche Heeren gedient hadt, en naderhand getrouwt zynde op zich zeiven was gaan woonen; hy fchoot de ouden zoo wel als de jongen, en hadt ze boven dien aan het gemeene volk: iceren kennen, en ook honden verkogt aan dat volk, hetwelke nooit op verbeteren, maar wel op vernielen, bedagt is; en op die wyze is het Eiland van dit aangenaame wild, hetwelke aldaar met zoo veele moeite en kosten geplant was, geheel berooft geworden. Ik heb er ook kwartels gefchoten , doch dit vogeltje koomt er niet alle jaaren, misfchien om dat er te weinig bouwland is. Het wild doet my aan de visch gedenken; nergens is zy beter; zy koomt in de bunnen levendig aan, en wordt aanftonds op den afflag verkogt; daar ontbreekt geene foort, en alles is er even goed, vooral de fchelvisch en tongen, die hier, op eene plaats agter de Koog gevangen wordende, zoo vet en even malsch als paaling zyn. De lekkere bot wordt gevangen in de kreeken tusfchen Qostereind en het Eijerland, de Visfchers zetten by hoog water de botnetjes, en jagen de C 4  C 4° ) visch, die met de ebbe wederom naar zee gaat, van boven af; ook hebben de visfchcrs een vork met verfcheiden tanden, die een elger genoemt wordt, waar mede zy de bot weeten te fteeken, die rneenigmaal onder het klaare water legt, en niets anders laat zien dan haar e'e'n oog, het welke fterk blinkt; doch men moet ervarenheid hebben om dat oog te ontdekken; een kundig fteeker kan er wel zestig op e'e'n dag bekoomen; doch met de netten wordt meer gevangen. In de polder Waahnburg kan voor zes guldens 'sjaars een water gepagt worden, groot genoeg om aan een talryk huisgezin overvloed van visch te verfchafien; eenige Jaaren geleden hebben dc Regenten baars in die polders geplant, en die heeft zoo fterk voortgeteelt, dat een hengeiaar honderd baarzen, van drie of vier in een pond, op e'e'nen dag vangen kan; zy is zoo zuiver van fmaak, en zoo wit en hard van visch, dat zy dc meerbaars te boven gaat; ook wordt er de beste braafem gevangen , die ik ooit gegeeten heb ; als mede ruischvoorn en andere voorn; post vindt men er in fommige kolken. Maar van de visfehery fprekende, moest ik vooral de oestervangst niet vergceten; die fchelpviscb. wordt des zomers op de laage gronden omtrent Wieringen en elders met yzere netten van den grond gefloept, en op hoopen te fpecuen gelegt; elke visfeher kent zynen hoop, en in het najaar worden de oesters naar Amfterdam en elders vervoert, wanneer men op dien waard meenigmaa!  C 4i > kleine vlooten van zestig tot honderd fchuitjcs by eikanderen ziet. Aan het nieuwe Diep koomen lieden van Sommelsdyk met levendige kabeljaauw, in zulke ruime vaartuigen, dat er wel vyf honderd levendige kabcljaauwcn in kunnen zwemmen; zy koopen de kabeljaauw van de visfehers, die dezelve uit zee brengen, en zenden er dagelyks met kleiner vaartuigen zoo veel naar Amfterdam, dat zy dezelve op prys kunnen houden; aldaar aan het nieuwe Diep kan men eene kabeljaauw voor een ryksdaalder koopen, het geen op deeze wyze gefchiedt; de visfeher Iteekt met een vork in de bun naar een viSGh, en die hy geftoken heeft moet men ncemen, het zy dezelve groot of klein is; zoo wel de koo- j per als verkooper moeten zich vergenoegen met het geene het geval geeft. Nu noch een woord, myn waarde Vriend! van de zeldfaame vogelen, die zich op dit Eiland vertoonen; onder het watergoed vindt men hier de groote zeeduiker, van kleur als bleeke chokolade met witte ftippen; by de Helder heb ik ook opgefpoort de zoogenoemde ftrontmeeuw of fchytvalk, deeze jaagt met een fnellen vlugt naar de andere meeuwen, die haaren drek uit angst laaten vallen, welke drek door die meeuw of valk wordt opgevangen en ingeflokt; ik heb hier ook gelegenheid gehad om de kluit, dat vogeltje van zulk een vreemd maakfel, naauwkeurig te befchouwen; het is wat grooter dan een maerel; van geftalte als een ojevaar; wit van kleur, met zwarte (taart en C S  ('«*»>. flagpennen; zyn bek, die als een omgekeerde zy» fen ftaat, is final, dun, en omtrent vier duimen lang; toen ik dat dier in myne verzaameling van opgezette vogels had,'kon ik niet begrypen, hoe het met dien bek zyn voedfel kon bekoomen; Linna;us zegt, dat die vogel er mede in den flyk wroet, maar die groote Man heeft dit zekerlyk op de aan Hem gedaane berichten gelooft; want immers zoude eene regte lange bek daar toe meer gefchikt zyn; om dit dan na te fpooren, plaatfte ik my agter een duintje op een tamelyken afftand van den vogel, en begluurde hem met een verrekykertje; toen zag ik het diertje met zyne lange beenen gaan in de plasfen, die door de hitte van boven bezet waren met eene groene waafem, welke meest uit infeóren beftond; de kluit lag zyn bek op de oppervlakte van het water, en deedt dezelve met eene groote gezwindheid geftadig open en toe, en wandelde dus door dat ftilftaande water, tot dat hetzelve als afgefchuimt was; de eyeren van dien vogel zyn ligtbruin met zwarte plekken; toen ik denzelven voorheen in myne verzaameling van opgezette vogels zag, wierdt ik dikwyls.gemelyk, dat hy den naam van kluit droeg, dewyl hy in het minfte naar geen kluit geleek, maar toen ik de Natuur zelvegeraadpleegt had, was ik befchaamtover myne voorbaarigheid; want dat vogeltje roept met eene heldere ftem en zeer duidelyk, kluit, kluit; een blyk, hoe deerlyk de Schryvers fomtyds moeten mistasten , die alleen in hunne kamer de Natuur befchouwen, de veertjes van een dood vogeltje tel-  £ 43 > Jen, en de waare byzonderheden met ftilzwygen voorby gaan, of verkeerdelyk te boek ftellen, en vervolgens, den e'e'n den anderen uitfchryvende, de dwaaling voortzetten. Deeze kiuit, de tuil, de karrekiet, de koekoek, de woudduif, de tortelduif, en de hoep, maaken zichzelven door hunne eigenaartige geluiden in ons Land genoegfaam bekent. Onder de zeldzaame vogelen, die zich op Texel vertoonen, zyn ook de kruisbekken, die alhier in de maand July doortrekken ; die dieren heb ik in Zuidholland of Gelderland niet gezien; en die ik hier gezien heb waren alle jonge vogels; maar of zy zuidelykof noordelyk heen vlogen, durf ik met geene zekerheid bepaalen. Behalven de eetbaare en de zeldfaame vogelen, wordt op het Eiland ook gevonden eene ontclbaare meenigte van groote en kleine meeuwen, zeepapegaaijen, zeeaakfters, zeezwaluwen, zoogenoemde nonnetjes, allerhande ftrandloopertjes, zelfs dieniet grooter zyn dan eenefpreeuw; alle die vogels broeden hier, zoo als ook de kievitten by duizenden, wier eijcren goedkoop zyn. In de polder Waalenburg broeden ook wilde zwaanen; haare nesten zyn rond, omtrent twee voeten hoog, en wel vyf voeten over het kruis. Des zomers koomt de nagtegaal hier ook wel op het buitengoed Roozenhout. De rygers van alle foorten zyn insgelyks inwooners van dit Eiland, uitgezondert het witte rygertje, het welke ik er nooit gezien heb, zoo als ook geene lepelaars of kraanvogels.  (44) Welk eene fchoone gelegenheid voor een liefhebber, die het tekenen en opzetten van vogels eenigzins verftaat, om de waare natuur van naby te befchouwen, en de vogels, hunne nesten en eyeren, als mede hunne manieren van huishouden, na te gaan, voor zooverre naamelyk het watergevogelte aangaat. Ik had noch vergeeten U te zeggen,. dat alle drie de foorten van waterfneppen hier gevondeu worden, te weeten de gewoone , de dubbelde, die iétis zoo groot is , en de kleine, die flegts half zoo groot is, als de gewoone, en die doorde boeren bakjes genoemt worden , en dc lekkerite zyn; het ysvogeltje is hier ook te huis; ik heb er ook jonge hoepen gezien, doch weet niet, of zy hier broeden; die de vogels in het wild wil nagaan, moet zich van eene goede verrekyker voorzien, indien hy dezelve, door hen te veel te naderen, niet wil vcrjaagen.  C 45 > ZESDE BRIEF. De Stede de Burgt. ^^"u, myn Vriend! zullen wy onze wandeling rondom het Eiland beginnen,en wel omtrent in het midden by de Stede, genoemt de Burgt. Van de zuidzyde koomen wy dan door de Wceverftraat in; deeze ftraat is omtrent vier honderd treden lang, wél beftraat, en ter wederzyde digt bebouwt met huizen, die zeer net zyn, en wel onderhouden worden -, dc tweede verdieping van dc meeste dier huizen is van hout, doch zoo fraai geverwt, dat zy geheel nieuw fchyhen tc zyn. Aan ae lh kerhand is eene ftraat, welke ten dcele de Warmocsftraat, en ten deele het achterom genoemt wordt; de Warmoesftraat geleidt ons tot eene open plaats met fraaije huizen omringt, en in het midden ftaat een groote lindenboom en eene waterput. Van daar koomen wy in twee andere ltraateö waar van de ééne de Waalerftraat en de andere de Koogerftraat genoemt wordt, om dat zy naar de dórpen de Waal en de Koog {trekken. Aan de linker zyde gaan wy door de Kerkftraat, welke met fraaije fteenen huizen voorzien is, naar dc markt, deeze huizen zyn meest alle van den tyd en costume van den jaare 1640 of daar omtrent. Op de markt ftaat het Raadhuis, hetwelke men met trappen opgaat; en daar nevens het huis vaiS  t 46 5 den Schout, waar onder eene kelder is met een brits voorzien, en welke kelder tot eene gevang©* nis wordt gebruikt; aan den muur van het Raadhuis hangt een beugel, onder welken een fteen ftaat, dienende tot eene kaak, om misdaadigers aan te zetten; ik zag eens een jongen in dien beugel fluiten, die zich hadt bezig gehouden met de koeijen te melken, eer de eigenaar er by kwam; eerst keek de kwant lclyk op zyn neus, maar toen zyne maats er by kwamen, hem uitjouwden, en onder eikanderen lachten enfpeelden, begon hy hartelyk mede te lachgen, en toonde verder geene de minste aandoening; van fchaamte of leedwezen. In het huis van den Schout is eene fraaije zaal en een ruime tuin; ik denk, dat het tegenwoordige gebouw ook van den jaare zestien honderd en in de dertig dagtekent. Op de markt ftaat eene overdekte vischmarkt die zeer net en wél gebouwt is; deeze voorby o-egaan zynde, koomen wy weder op eene open plaats, welke den naam draagt van de groene, waarfchynelyk om dat zy met ypenboomen beplant is; deeze plaats is niet beftraat gelyk de eerfte ' welke daarom de fleene genoemt wordt. Op deeze groene plaats en op de markt ftaan m den kermistyd de kraamen en de fpellen; en tegen die groene plaats ftuit de tuin van het gewezen Klooster. Verder zyn er noch de molenftraat, de koning-' ftraat, en meer andere; alle te faamen, zoo groote als kleine, veertien in getal.  t41% De Kerk draagt geene tekenen van oudheid, noch in muuren, noch in zarken; boven het knekelhuis ftaat van agteren het jaartal 1604, zoo dat ik denk, dat de Kerk in dien tyd zal herftclt zyn. Voor de deur van den toren leggen ten wederzyde twee ronde keijen van eene ontzaggelyke grootte; welke waarfchynelyk hier uitgegraven en ter gedagtenis nedergclegt zyn. In de Kerk hangen veele wapens van het geflacht der Neijenburgen; en wel, zoo als men aan de vercierfelen zien kan, van zeeofficieren, die in de zeeoorlogen van de voorgaande eeuw in den jaare 1666 en daar aan volgende gefheuvelt zyn. Nevens den predikftoel hangt een bord, waar op dit zonderlinge vaars gefchreven ftaat. DIT B O R T ïs aan deese kerk vereerd tot een gedagtenis van LYSBET DE BRUYN, vroedvrouw overleden alhier miocci. Hier rust zy die 27 jaar Haar dienst nam trouwelyk hier waar En drie jaar buiten, tot God Haar door de dood, Tot droefheid van mans en vrouwen, weer thuis onp* boot. Lysbeth Jans heeft gehaald 1765 kinderen. Ook heb ik op eene zark gevonden een vreemê  ( 48 ) graffchrift, het welke er op uitgehouwen is in dee«; zer voege, Wie dat AHD dit graf 'bej'chouwt, en denkt op de uitverkooren, wat dat dit voorbeeld is, dat niemand kan ontgaan, de geesfel van Gods roe deed ons vanD. dood ontflaan, doen Christus voor ons leed door Prik &an Hagendoorn. Mogelyk fchuilt achter dit graffchrift eene aardigheid van eenen boeren-fchoolmeestcr; mogelyk was de geen, die daar begraven legt, Hagendoorn genoemt ; en de groote letters, die dwars in den eerften regel gefmeten zyn, fchynen eene geheimenis aan te duiden. Het gebouw, hetwelke thans een Weeshuis is was voor deezen een Nonnenklooster, tocgeweid aan de heilige Agnes; van dat Kloostergebouw is weinig meer te zien; door eene groote deur, welke de ingang van het Klooster fchynt geweest te zyn, koomen wy op eene open plaats; en door een gaandcrytje aan de linkerhand in een huis, hetwelke voorheen een gedeelte van het Klooster heeft uitgemaakt, maar, zoo als aan de wyze van bouwen gezien kan worden, verbetert is in de zeventiende eeuw; daar binnen is echter noch de oude rcefter of eetzaal, met oude verglaasde roode en geele tegeltjes bevloert; in het midden is eene plaats, welke altyd vogtig is, hoe droog het weder ook zyn moge; over dit gebouw gaan groote polders, en naby hetzelve ftaat een oud ftuk muurs, welke  ( 49 ) welke eefi overblyffcl is van het oude Kapelletje; achter aan het gebouw is noch eene groote fchuur, en onder dezelve eene ruime wél gemetfelde kelder. Dit Weeshuis heeft eene groote tuin, die met een muur omringt is, en , zoo als wy gezegt hebben, tegen de groene plaats ftuit; in deeze tuin zyn de Romeinfche penningen gevonden, waar van ik U te vooren gefproken heb; aan den oostkant zyn ook eenige oude kamertjes; in één woord, het moet een armelyk Kloostertje geweest zyn, en Vrouw Ada kan er weinig gemak gehad hebben; trouwens die Graavin heeft er flegts één 'jaar gezeten, en is in het volgende jaar 1205 geftorven Ik vroeg den vader van dit Weeshuis, of et noch oude papieren waren, neen, was het antwoord, maar op den zolder hebben groote koffers geflaan , waar in gefchriften waren, die niemand kezen kon, en daarom, eenige jaaren geleden, door Weesmeesteren verbrand zyn; wat is er niet menig fraai ftuk der oudheid door onkunde en domheid vernietigt! ( a) De Gefchiedfchryvers zyn het daaromtrent niet eens. Daariser,die aantekenen , dat aan Vrouwe Ada toegelaa» ten wierdt , van Texel naar Engeland over te fteeken; dat zy vervolgens van daar wederkeerde , en in den jaare 1218 te Luik ftierf. Zie Martinet, bet vereënigd Nederland, bladzyde 48. D  t 5° ) Tegenwoordig zyn in dat huis niet meer dan tien of twaalf weezen; en in de molenftraat zyn negen of tien huisjes voor arme menfchen, als mede een oude mannen- en vrouwenhuis. Voorheen was in dit vlek ook eene groote brouwery, doch welke thans in eene moestuin en boomgaard verandert is. Oude overleveringen gewagen van drie poorten , welke de Burgt gehad zoude hebben , waar -Van ik echter geen blyk heb kunnen vinden; maar twee naauwe toegangen of fteegjes loopen in het mi .-Men naar dc hoogte, op welke de Kerk en het Weeshuis ftaan, en waar op men koomt over een houten bruggetje, onder hetwelke de gragt loopt, die noch tegenwoordig het middenfte gedeelte van het vlek omringt, alwaar de eigenlyk gezegde Borgt ftondt; ook wordt de ftraat aan den binnenkant als noch de Burgwal genoemt; en aldaar kunnen poorten geweest zyn, om dat die gragt dat middenfte gedeelte beveiligde en affloot; op deeze hoogte by het Weeshuis ftaat ook eene fchoone. gemerfclde waterput. De Schout heeft hier het recht, om van de visch, welke in de vischbanken by hoopjes wordt afgcflagen, een hoopje voor zichzelven uit te kiezen, wellc hoopje dan door den afflager gewaardeert, en door den Schout, volgens die bepaalde waarde, betaalt wordt. Dit vlek heeft drie koornmolens; het wordt veelal bewoont door wclgeftelde Stuurlieden, gewezen Capiteins van koopvaardyfehepen, kaagfehippers cu  C 51 ) ligterfchippers; ook is er geen gebrek aan onderfcneiden foort van goede winkels, zoo min als aan ambachtslieden. Thans in den jaare 1786 is er eene Sociëteit in eene groote herberg op de groene plaats, alwaar de lieden de winteravonden doorbrengen met een ombertje of ander kaartfpel. D 2  ( 5* ) ZEVENDE BRIEF. Het gewezen Dorp den Westen ; het Dorp de i Hoorn; het Horntje; de Mient. jOtaor de molenftraat wandelen wy nu uit den Burgt, en koomen na een half uur gaans aan het gewezen Dorp den Westen. De overgebleven groote en hooge toren doedt genoeg zien, dat dit Dorp uitneemend fchoon, en, benevens den Burgt en Oostereind, het voornaamfte van het Eiland geweest moet zyn; in dien toïen, zegt men, hangt noch een klokje, maar niemand durft het waagen, om langs een zeer oud laddertje te klimmen naar een noch ouder zoldertje, alwaar dit klokje hangt; eenige weinige goede wooningen ftaan noch omtrent dien toren. Hier omftrceks legt het fchoonftc land, waar op eene foort van gras groeit, het welke alhier heerengras genoemt wordt; dit gras groeit aan pypjes, die, in den grond koomende, wederom uitwasfen; volgens het zeggen van de boeren zoude dat gras zoo voedfaam zyn, dat de helft meerder fchaapen daar op kunnen weiden, dan op eenig ander land; ook geldt de morgen van elf hond Rhynlands tot zestien honderd guldens. Hier zien wy in het voorbygaan twee of drie  C 53 5 van die oude fteene doodkisten ; die zekerlyk uit de vernielde Kerk zyn gekoomcn , en waar van er ook e'e'ne legt in de tuin van den Schout. Niemand heeft my wecten te zeggen, en ik heb by geene Schryvers iets gevonden, waar uit ik zoude hebben kunnen ontdekken, hoe dat Dorp in dien ellendigen ftaat geraakt is; alleenlyk is er een los gerucht, dat het door de Spanjaarden verbrand zoude zyn, waar voor geene andere waarfchynelykheid is, dan dat er voorheen omtrent den Hors een inham geweest is, het Spanjaardsgat genoemt; de ftrékking van dit Dorp, waar van hier en daar noch een huis is overgebleven, toont genoeg, dat hetzelve groot moet zyn geweest. In het jaar 1514 was hier noch Pastoor Willem van Alkmaar, die hier een huis hadt, en achttien morgen en tweeëntwintig perceelen lands in eigendom bezat; en, offchoon hy in zyne Pastoory niet woonde, trok hy noch zesenzestig Rhynsguldens: jaarlyks ; waar omtrent Gy de Oudheden van Noordholland kunt nazien. Een kwartier uurs van hier legt de Hoorn; by het inkoomen van dat Dorp zien wy eenige ellendige en zeer oude huisjes; rechtsaf gaan wy naar een Kapelletje met een klein torentje, hetwelke, gelyk voorheen, nu noch tot eene Kerk dient; maar nu flaan wy linksom en koomen in eene zeer goede ftraat, waar van de huizen in veel laater tyd getimmert zyn, en alle aan elkandcren fluiten; deeze ftraat is een kwartier gaans lang, en met ftccD 3  C 54 ) 5ien bevloert; mogelyk is dezelve door die van den Westen, na dat het Dorp vernielt was, gebouwt geworden ; ten minsten is het Rechthuis van den Westen alhier overgebragt. De Hoorn zoude door de Friefen in den jaare 1398 verbrand zyn; en mogelyk toen ook teffens den Westen of Westereinde 5 doch zal zulks door langheid van tyd uit het geheugen zyn geraakt. Het Dorp den Hoorn verlaatende, gaan wy naar het Horntje, zynde dc uiterfte zuidwestclyke punt van het Eiland, welke van tyd tot tyd door de zee geweldig afgenomen en gefieten is; want in het begin van deeze eeuw was hier noch een Lazaret ter berging van menfehen en goederen uit zoodanige fchepen, welke onder vermoeden lagen van befmettelyke ziekte; doch dit huis legt nu reeds in den oceaan begraven ; eenige jaaren geleden wierdt Jiier een zanddyk gelegt; maar die fpoelde in den hoogen vloed van den 27°." November 1776 o-eheel weg, en is nu wederom herftelt; aan &dit Horntje ftaat niet meer dan ééne boerenwooning. Eene eeuw geleden waren de duinen aan deezen hoek zeer hoog; en tusfchen dezelve en den zoogenoemden Hors was eene kil, waar in de fchepen by noodweer zich bergden; de kooplieden van Amfterdam befteedden jaarlyks veel gelds om den Hors des zomers met ftroo en rys te doen bekrarhmen, en daar door die kil diep te houden; maar te vergeefs; want één ftormgetyde in het najaar Hoopte meenigmaal den geheelen arbeid; dus is  < 55) daar van afgezien, en die kil is nu genoegzaam droog. De boer, die aldaar woont, vangt in fuiken aan den hoek in de noordzee de zeepaaling, die in vettigheid en zuiverheid van fraaak alle andere paaling zoo ver overtreft, dat men niet zeggen zoude, dat het dezelfde visch was; gezouten in tonnetjes , ftrekt zy hem tot voorraad geduurende den geheelen winter; de ftuurfche man wilde er ons niets van verkoopen, zeggende , die met zyne vrienden zelf wel op te lusten. Het getyde waarneemende, kan men in een groot kwartier roeijens van deeze punt van het Eiland aan het nieuwe Diep koomen. In het duin ftaat een arm hutje opgcflagen tot wooning voor de lieden, die do fmclt vangen, zynde een vischje, hetwelke tot aas voor de kabeljaauw gebruikt, en aan deeze punt gevonden wordt. Nu moeten wy ons omkeeren, om over de Micnt of Gemeente naar de Koog te wandelen ; en dan hebben wy de zeeduinen, die tegen het Eiland leggen, aan onze linkerhand; deeze duinen zyn groen, en van boven tot onder met aardroosjes begroeit, hetwelke in de lente eene zeer aangenaame vertooning is voor iemand, die de eenvoudige fchoonheden der Natuur boven dc voortbrengfelen van dc Kunst waardeert. In het midden van die duinen zyn veele poelen cn laage gronden van denzelfden aart, en met hetP 4  ( 56) zelfde liesch en biezen bewasfen, als ik aan dc noordwestzyde van den zanddyk by Huisduinen en onder den grond by Eikenduinen gezien heb, uitgczondert, dat alhier in de Texelfche poelen en gronden geen fpoor van boomen te vinden was; maar ik heb den grond van deeze duinen niet zien openen, waar in men mogelyk mede overblyffels van bosfehen vinden zoude. Op deeze Mient zyn twee zeer groote kolken, waar in veel watergevogelte zyn verblyf houdt; het is niet onwaarfchynclyk dat die kolken door afwatering der duinen veroorzaakt zyn. Deeze geheele noordwcsteiykc ilrcek, alwaar het land en het water zoet zyn, is voorheen, volgens overlevering, veel meer bewoont geweest doch van tyd tot tyd door de eigenaars verlaaten,' waar van de reden kan zyn, dat het land de onkosten van bebouwen niet heeft kunnen opbrengen, om dat het zeer ligt en zanderig is , en echter geene behoorlyke afwatering heeft, cn dus verkoud en vermagert, en daar door meer en meer verwaarloost zal zyn geworden; maar, Vriend' welk eene uitneemende gelegenheid zoude hier niet zyn om hout te planten! het zy willigen die men voor de dyken zoo noodig heeft; het zy eist en berk tot brandhout, daar men'hier zoo weinig brandftofFen heeft, en de boer zich behelpen moet met afgeftoken plaggen en drooge fchaapskeutels, die door de kinderen meenigmaal in het veld worden opgegadert; welk een boson  C 57 ) zoude op deezen nu verhaten en nuttetoozen plek niet kunnen ftaan! welk een fchoon inkoomen zouden lieden, die voor eerst eenig geld konden uitfchieten, niet voor zich zeiven en hunne nakoomelingen kunnen verkrygen; daar Heeren Gecommitteerde Raadcn van het Noorder-fkwartier niet weigeren, om de landen, die ledig leggen, te fchenken aan de geenen, die dezelve met hout willen beplanten, en daarenboven noch vrydpm van lasten voor ecnigen tyd toe te ftaan! Voorheen lagen alhier digt aan de duinen twee groote bleekeryen, waar van dc laatfte in de jaaren 1775 en 1776 gefloopt en verlaaten is, waar van Gy dc reden begrypen zult, als ik U het ée'n en ander over dc zeden en gewoonten der Inwoo» neren van dit eiland zal hebben mcdegedeelt. Deeze Micnt wordt thans alleenlyk gebruikt om hier en daar jong vee te weiden, en voorts tot het afftecken van plaggen; door welk geduurig affteeken van de bovenfte fchil het land hoe langer hoe meerder bedorven wordt, daar hetzelve met hout beplant zynde niet alleen vermaakelyk, maar ook op meer dan ééne wyze nuttig zoude zyn; want door den tyd zoude dat vermagerde land dan wederom goed en bebouwbaar worden; ook zouden tot het beplanten van deeze Micnt geene kosten van indyking behoeven gedaan te worden, en er zoude geen gevaar van inbraak of diergelyke te vreezen zyn; alleenlyk zoude er eene floot of D 5  < 58) afwatering gedolven moeten worden rondom het land, hetwelke ter beplanting gefchikt wierdt, en welk delven niet kostbaar vallen zoude, om dat de grond niet zwaar is. Ik gis, dat deeze verlaaten gronden wel vier of vyf honderd morgen groot zyn. Ongelukkig is het maar, dat op het Eiland geene lieden woonen, dan die aanftonds willen genieten; indien flegts twee of drie gegoede huizen uit Noord-; of Zuid-holland zich alhier met er woon wilden bcgeeven, of zelfs alleenlyk buitenplaatfen hadden, zouden zy zich op eene gemakkelyke wyze een fchoon vermogen kunnen bezorgen; ik ben verzekert, dat, wanneer het hout zeven of acht jaaren geftaan hadt, er zich meer dan e'e'n liefhebber toe zoude opdoen; en wat de buitenplaatfen belangt, hebt Gy uit e'e'nen van myne voorige brieven gezien, hoe veele heerlyke voortbrengfelen dit eiland geeft; en als Gy de plantaadjc van den Engelfchen fteen gaat bezien, zult Gy verrukt ftaan over de fraaije gezigten, die in geheel Holland zoo niet te vinden zyn; ook heb ik U reeds verflag gedaan van de gezonde luchtsgefteltheid, en van de gemakkelyke en onkostbaare wyze, waar op Gy uit het midden van Zuidholland hier koomen kunt. Omtrent op dc helft tusfchen den Burgt en de Koog, een weinig regtsaf, leggen de Gerritslanden, die te vooren door de Tempeliers bezeten, en nu byna in de diepfte vergetenhcid ge-  < 59 > dompelt zyn; want daar zyn maar eenige weinige oude lieden op Texel, die er iets van weeten; en ik heb niemand kunnen aantreffen, die my eenig bericht heeft kunnen geeven van het gebouw , hetwelke op die landen gcftaan heeft.  ACHTSTE BRIEF J[ hans naderen wy het arme Dorpje de Koog -, dit legt in het midden van het zand, is onbeftraat, en zonder boom of heefter, behalven een brandnetelftruik, welke zich hier of daar vertoont; door het hooge duin, aan wiens voet dit Dorpje legt, wordt de noordzee gefluit, die er met zyncgedugte golven tegen klotst, cn op den top van dat duin ftaat een zoogenoemt kykhuisje. Voorheen toen hier een ruim vóórftrand was, verfchafte de visfehery den Inwooneren een rykclyk beftaan, en de Koog was toen een zeer wélvaarend Plaatsje; in het begin van deeze eeuw en laater woonden hier ook noch verfcheiden Commandeurs van de Walvischvangst, die geld in het Dorpje bragten. Het heeft thans niets aanmerkenswaardigs; de huizen zyn klein en gering, en hebben meest alle maar één vengftertje aan den weg, zoo klein, dat men er [het hoofd naauwelyks door kan'fteeken; en van tyd tot tyd vervallen er ook noch al eenige; oude lieden weeten by overlevering, dat het Dorpje zich heeft uitgeftrekt tot de oude kerk, welke nu afgebroken , en, uitwyzens de afbraak cn het kerkhof, flegts klein geweest is; ik heb het Dorpje van die zydc getekent; de tegenwoordige Kerk Het Dorpje de Koog,- het Eijerland.  C 61 ) heeft een houten torentje, en is naar maate van het Dorp groot genoeg. Somtyds waait het hier zoo geweldig, en de grond is zoo los, dat de groentens, die de Predikant op de eene- plaats van zyn tuin zaait, op de andere plaats jopkoomen. Onlangs hebben eenige lieden hier wederom vier of vyf visfcheepjes aangelcgt, waar mede veel en zeer lekkere visch, vooral tong, gevangen wordt, die naar den Burgt wordt gebragt, cn op den afflag aldaar verkogt; indien deeze onderneeming wel opneemt, kan dezelve den Inwooneren mogelyk wederom een middel van beftaan gecven. Hier zullen wy een wagen neemen, en ryden dwars door de killen en kreeken naar het Eijcrland, terwyl wy den zanddyk aan de linkerhand laaten leggen; dit Eijcrland was voorheen van Texel .afgezondert, doch is in den jaare 1629. door dien zanddyk daar aan gehegt. Ter halver wege is eene zeer groote wooning van den boer , die het buitenveld, waarover de zee aan- en afloopt, gepagt heeft van Heeren Gecommitteerde Raaden ; op dit buitenveld worden wel twaalfhonderd fchaapen geweid, behalven ander jong vee van kalveren cn paarden, die aldaar geduurende den zomer voor weinig gelds gevoed worden; deeze ruime zeeboezem, wiens opening tegen het oosten legt, en welke van de punt van het Eijcrland ftrekt tot tegen den oostelyken hoek van Texel, loopt met hoog water, dat is de vloed,  f . geheel onder; en het vee weet zich tegen dieft tyd naar dc hoogtcns te begeeven, zoo dat het iets zeldfaams is, indien een fchaap, hetwelke zich te ver naar zee begeeven hadt, door het fchielyk reizen van het water overvallen wórdt en verdrinkt. Deeze boezem is de plaats, alwaar die lekkere bot gevangen wordt, waar van ik U onder de Voortbrengfelen van dit eiland gefproken heb; en ik heb ondervonden, hoe vermaakelyk het is, om die visch, zoo aanftonds na dc vangst, in de gemelde wooning aan dit eenzaam hoekje met goed gezelfchap te eetcn; dc eenzaamheid en de byzonderheid van deeze plaats brengt veel toe tot dc aangenaamheid van zulk een partytje; immers fchynt het, als men zyne inbeelding bot viert, als of men, na een algemeenen zondvloed , alléén met zyn gezelfchap cn die boerenlieden is overgebleven; cn ik geloof, dat de lekkere visch, en goede wyn, die men niet vergcetcn moet mede te brengen, de fpleen of zwarte gal van den zwaarmoedigften Engelschman zouden doen verdwyncn. Deeze inham wordt zedert het leggen van den zanddyk allengskens droogcr; en men kan met laarzen wel een uur of anderhalf ver in zee gaan; zoo dat, indien men dien inham wilde bedyken, wel een paar duizend morgen lands zouden kunnen worden aangewonnen, waar door Texel eene kleine Provintie zoude worden; het geen te gemakkelyker zoude te doen zyn , om dat op de lyn, alwaar de dyk zoude moeten koomen, verfcheiden hooge bollen leggen, op welke de dyk  < 63 ) zoude kunnen worden gefchoten, die door zyne gelegenheid nooit eenigen aanflag van water zoude hebben tc vreezen. Omtrent tien Jaaren geleden is er reeds een overflag van zoodanigebedykinggemaakt,en verfcheiden gegoede Inwooners van Noordholland hadden er deel in genomen; maar de uitvoering van dit nuttig ontwerp is tot nu toe agter wege gebleven; misfchien zyn Gecommitteerde Raaden belet geworden de hand daar aan te leenen, om dat Westfriesland daar door veele haarer landbouwers zoude hebben kunnen verliezen, en de landbezitters aldaar vreesden, dat hunne goederen daar door in waarde verminderen zouden, welke vrees echter ydel fcheen tc zyn, vermits de aanneemers van dit w,erk zich wilden verbinden om eene volkplanting van vreemdelingen op die nieuw -bedykte landen aan te leggen; de dyk op zichzelven zoude geene honderd duizend guldens gekost hebben ; het voorneemen was , om er een Dorp te ftichten, en er eene vaart te graven ; en daar is geen twyfel aan , of het zoude eene bloeijende landftreek geworden zyn, dewyl het zeer veel en zeer goed land in zynen boezem bevat zoude hebben. Wat worden er meenigmaal niet al groote zaaken door een gering eigen belang van weinigen tegen gehouden! (b) (b) De Uitgeever is onderrigt, dat het ontwerp dier bedyking op raad van des kundigen geheel verworpen is uit hoofde van het nadeel, het welke de daar door veranderde ftroom aan eene» anderen kant zoude kunnen toebrengen,  C *4> Nu houden onze_ paarden ftii voor het Landshuis op het Eijcrland; daar gaan de'jagers naar het duin, cn de vogels vliegen met duizenden rondom ons, terwyl de kar met de blinkende kopere kannen, die tot aan den hals met,melk gevuld zyn, uit het veld t'huis koomt; maar wy helpen de dames van den wagen, om, na wat ontbeten te hebben, op dc vermaakelyke eijerjagt te gaan. Ongeloofelyk is het onnoemelyk getal van nesten en cijeren van allerlei foort, welke men hier aantreft; men kan zich aan geene zy de wenden, zonder, om zoo te fpreken, twee of drie nesten onder de hand te hebben; maar men vindt zich byna hi het geval van Don Quichot by het hol van Montefmos-, want men dient fchier flag tc leveren tegen de vogels, zoodanig koomen die dieren aanftryken op de roovers vaq hunne eigendommen cn van de hoop van hun toekcomend geflagt; de Kastelein van het Landshuis heeft in de maand Mey zes of zeven menfehen in zynen dienst, alléén om die eijeren te vergaderen, waar uit men van derzelver meenigte kan oordcelen; hy pleeg er dertig duizend naar Amfierdam te zenden, ten dienfte van de kockebakkers. Een ongeloofelyk getal van bergeenden pleeg alhier tc broeden; maar federt eenigen tyd zyn zy niet meer zoo overvloedig, om dat de Kastelein meer voordeel vindt in het aanfokken van konynen, wier lampereijen door dc groote meeuwen Veel geroofd wierden, en dus moesten die verftoort Worden, om de konynen te kunnen aankweekeni  de meeuwen zyn federt veelal naar het westeinde van het Vlie vertrokken; en thans worden er jaarlyks wel vyftien honderd koppel konynen van hier naar Amfterdam gezonden. Uit dat alles kan men ligt nagaan, wat alle die voordeden, en zulk eene bouwery van fchaapen en koeijen, als mede het verhuuren van weiden ter voeding van jong vee , niet moeten opbrengen; en dat het ampt van Kastelein van 's Landshuis een vet inkoomen geeven moet; het .geflagt van de Kikkers heeft dat ampt langen tyd bezeten; en thans in den Jaare 1786 is het noch in handen van eene afkoomelinge van dat geflagt. Het Landshuis is door Gecommitteerde Raaden geftigt tot eene bergplaats voor ongelukkige fchipbreukelingen; want, als de noordwestelylee winden waaijen, is hier eene zeer onveilige laagcrwal, waar op veele Schepen verongelukken. De postbode van het Vlie koomt hier aan; hy heeft hier een paard, waar mede hy de brieven verder op het Comptoir aan het oude Schild brengt, en van daar weder afhaalt, hetwelke ten uiterfté nuttig is voor de geenen, die handel dry ven op de Oostzee; en die overbrenging is gemakkelyk, vermits de Zeearm tusfchen deezen hoek en Vlieland zeer naauw is. Eer wy afryden moet ik ü noch zeggen, dat men, eenigzins by den Kastelein bekend zynde, hier met gezelfchap meeuwen - ftruiven kan gaan eeten; tot deeze ftruiven, die zeer lekker zyn, worden alleenlyk de dooijers der meeuwenëijeren E  ( 66 ) gebruikt; die dooijers zyn van eene goudkleur , en in het geheel niet visfig of fterk van fmaak- ik heb zulk een vrolyk partytje meer dan ééns bygewoont, en wy zyn altyd daar van ten hoogfte voldaan geweest. In de tuin van deeze wooning groeijen de aangenaamfte vrugten, die altyd, fchoon in eenen meer noordelyken ftreek, eerder ryp zyn, dan in het overige gedeelte van het Eiland, waar van, naar myne gedachten, de redenen zyn, dat die wooning geplaatst is in eene kleine laagte, door duin omringt, en dat de grond op zichzelven los is, en door eene meenigte mest wordt toegemaakt; waar van dc warmte door de terugkaatfing der hitte Van het zand vermeerdert wordt; al hetwelke die tuin tot zulk eene maate van vrugtbaarheid fchynt te brengen, dat ik de takken der boomen, door den zwaaren last der vrugten, als langs het zand heb zien kruipen, het welk een vreemd gezigt geeft, 'tgeen men aan zulk een noordelyk oord niet verwagten zoude.  ( *7 ) NEGENDE BRIEF. Het Dorp de Waal; het Dorp Oosterëinde; het gehugt het nieuwe Schild; de haven van Texel. Me. de ebbe keeren wy weder langs denzelfdea weg, en ryden naar Waalenburgerdyk, en verder naar het Dorp de Waal. In vroeger tyden lag dit Dorp aan zee, doch is nu door den polder Waalenburg; daar af gefcheiden, en een Landsdorp geworden; de legging is niet onvermaakelyk; de meeste huizen hebben tuintjes , die wel niet groot zyn, maar echter aan het Dorp het aanzien van eene boschaadje geeven. Het Kerkje, hetwelke ik een Kapelletje zoude noemen, omdat het geen choor heeft, fchynt vry oud te zyn, dewyl er duiffteen aan is, doch heeft van binnen niets aanmerkenswaardigs, en wordt thans voor den hervormden Godsdienst gebruikt, Tusfchen dit Dorp enOosterëind ftaat een koornmolen; ook is naby de Sluis van Waalenburg eene eendenkooi, welke dc noorderkooi wordt genoemt, en alwaar veel gevangen wordt. Nu wandelen wy den grooten weg op naar Oostereinde ; en het Dorp de Waal aan de rechter zyde uitkoomende, zien wy de plaats, alwaar de tumulus of graiïtede gelegen heeft, waar van ik de befchryving door den druk heb gemeen gemaakt, E a  Na den Bnrgt is het Dorp Oosterëind thans hef grootfte van het Eiland; het gehugt, geheeten om de Oost, behoordt er onder, en het nieuwe Schild is er flegts een half kwartier gaans van daan. Oosterëind heeft eene groote Kerk en zwaaren Toren, meest van duiffteen gebouwt, doch van zyne fpits berooft; in die Kerk moet een zeergroot beeld van St. Nicolaas geftaan hebben, dewyl de Chronyk van Medenblik meldt, dat de muur van de Kerk moest worden doorgebroken, om er het beeld uittehaalen, hetwelke volgens een overgebleven gerugt, daar na op het Kerkhof verbrand zoude zyn. De meeste huizen zyn in een ruimen kring rondom de Kerk gebouwt; en het kerkhof is met een muurtje omringt, en met linden boomen beplant; hier woonen veele Oestervisfchers. Van hier gaan wy over een klein voetpad naar een gehugt, genoemt het nieuwe Schild, hetwelke meest bewoont wordt door lootfen, die bekent zyn voor zeer yverige en bekwaame lieden, en wier wooning hier zeer gelegen legt om de Schepen te bedienen, die van Amfterdam koomen, en die op de Vlieter leggen. In dit gehugt is een klein dokje om de lootsfchuiten te herftellen; en federt het graven van de haven op Texel, is hier ook opgeregt een gebouw op een fteenen voet, om te dienen tot een Magazyn ter berging van goederen, als mede van gcreedfchappen, en bouwftoffen ter herftelling van de dy-  ( 6p ) Nu hebben wy hier den dyk onder onze voeten,' en aan onze linkerzyde de fchoonc en fcheepryke reede, welke ons het gezigt van het Eiland Wieringen, als mede, regtuit ziende, dat van het nieuwe Diep en van de Helder, vry laat. Van hier kunnen wy ook het land door gaan, en dan laaten wy de Oostprëinder eendenkooi aan de regterhand leggen; op de jagt zynde, ging ik eens in deeze kooi, dewyl de hond, dien ik by myhad, geen kwaad kon doen; in het dikfte en donkerftc van het hout kwam ik aan een klein huisje, het welk flegts in één kamertje beftond, en tot verblyf diende voor den kooiman; niet weetende, dat in dit paleis van acht voeten in het vierkant iemand woonde, draaide ik de deur open, wanneer ik ontmoet wierdt door een lang en doodmager man met eene fmeerige blaauwe wolle muts op het hoofd, in een niet minder fmeerig kamizool, waar van ik de kleur niet onderfcheiden kon, en een langen broek van dezelfde foort; hy hadt grove bruine wolle kousfen aan de beenen, en muilen aan de voeten; in één woord, myn Vriend! nooit zaagt Gy een volmaakter afbeeldfel van een kluizenaar. De man fcheen minder verwondert dan ik, en verzogt my te gaan zitten op een ftuk van een gewezen matten ftoel; het gefprek begon met my te onderrigten, dat het niet geoorlooft was aldaar te fchieten; terwyl ik hem verzekerde, zulks myn voorneemen ook niet te zyn , zag ik , dat de gantsch niet zindelyke muuren van die wooning bekrabbelt waren met aantekeningen van 'smaps E S  C 70 ) rekenkundige en Helkundige ondervindingen; in een hoek _]ag eenig droog hout; in het kleine fchoorfteentje een weinig asch; en in een vengfterbank een zwart uitgerookt pypje by eenige boekjes, wier omfiagen zoo zwart waren, als het pypje zelf; verder met den man in gefprek raakende, was ik verwondert over zyn juist oordeel, en gepaste redeneeringen; doch naderhand navraag naar dien man doende, vernam ik, dat hy één van de beste.rekenaars was, en' meenigmaal den prys behaalt hadt wegens hetoplosfcn van voorftellen, die door fchoolmcefters en andere liefhebbers van dc cyfferkunst van tyd tot tyd waren uitgegeeven; deeze man won zyn fchraalen kost met eenden te vangen , en bragt het overige van zynen tyd in eenzaamheid met leezen en letteroeffeningen door • hy fcheen weinige of geene vooroordeelen te hebben; en als men zyne wooning betrachtte, mon men waarlyk wel zeggen, waar is de Wysbegeerte toch gaan huisvesten! Maar in plaats van onzen weg verder door het land te neemen, zullen wy weder lings af flaan naar den dyk, dewyl wy, over den dyk gaande een vast pad kunnen betreden , daar wy anders veele flooten over kleine balkjes zouden moeten overgaan. Dus dan voortgaande, vinden wy, eer wy aan het oude Schild koomen, de nieuw gemaakte haven; op dc plaats, alwaar dezelve is gc»r?ven was reeds tc vooren eene groote kolk, door ee-en mbraak veroorzaakt; hier deedt men zyn voordeel  mecle; eene ronde kom wierd door een dyk omringt; en den dyk van het Eiland vervolgens doorgefneden zynde, gaf zulks de uitgang naar .zee door twee Wierhoofden; met hoog water kunnen vaartuigen, die zeven voeten diep gaan, en bygevolg koffen- en fmakken, in en uit deeze haven koomen, en voor het overige dient zy voornaamelyk ter berging van de lootsfehuiten, kaagen en ligters, die te vooren des winters of by kwaad weder veel te lyden hadden door het ftooten tegen den dyk; en deeze haven is zoo ruim, dat er wel vyf honderd vaartuigen in kunnen leggen, en zoo gemakkeiyk, dat men met een plank uit een vaartuig aan land kan ftappen. ' Na dat die haven afgemaakt was, is er ook een dok gemaakt, en een tamelyk groot Magazyn op een fteenen voet ter berging van goederen en noodwendigheden voor den dyk. Die deeze haven gebruiken, betaalen een gering havengeld, waar uit de jaarlykfche renten van de geldfomme, welke tot het maaken van deeze haven is opgenomen, betaald worden, en uit het overfchot van welk havengeld de hoofdfom zelve metter tyd zal kunnen worden afgelost. Gy begrypt van zeiven, myn Vriend! dat deeze haven van het grootfte nut is voor de zeevaart en voor de bewaaring van die vaartuigen, de lootsfchuicen naamelyk, die dagelyks ten dienfte van den Koophandel gereed moeten zyn; zy leggen nier zoo veilig en gerust, als of zy in een vyvèr van eene Buitenplaats lagen; cn de reizigers bcE 4 /  C 7* 3 hoeven nu ook niet meer, gelyk voorheen, langs een mocijelyken trap, waartegen het vaartuig, als het maar eenigzins woei, lag te dobberen*'met veele moeite tegen een tamelyk hoogen dyk op te klauteren, om dus te koomen op het oude Schild, iietwelke de aanlandingsplaats van dit eiland was,'  '( 73 5 TIENDE BRIEF. Het Dorp het oude Schild; de putten; de Buiten" plaatfen Braakenflein , Roozenhout, en de Plantaadje de Engelfche Steen; de hooge Berg. ]P~3et oude Schild, alwaar wy nu koomen, kaa dus genoemt zyn naar een inhammetje, waar in de zee veel zand werpt en van tyd tot tyd uitvoert, en hetwelke het Schü genoemt wordt ; mogelyk heeft dit Dorp ook zyn naam gekregen van het uithangbord van deeze of geene herberg , welke alhier zal geftaan hebben, toen 's Lands zeevaart begon aan te wakkeren, en de Koophandel zich naar het Oosten en Westen begon uittebreiden; immers fchynt het zeker te zyn, dat dit Dorp van dien tyd af een vast beftaan heeft gekregen; ten minfte het dagtekent niet vroeger , dan van het begin der zeventiende eeuw; waarfchynelyk heeft het een fpoediger aanwas bekoomen, vermits de lootfen, die hier moeten woonen, en een groot gedeelte der inwooners uitmaaken, doorgaans zeer wel gefielde lieden zyn , die geene zwaarigheid maaken zullen, om U, wanneer Gy hen bezoekt, meer dan ée'ne foort van wyn aan te bieden. De ingang yan veele huizen in dit Dorp is naar den kant van den dyk , van welken men in de huizen koomt met houte bruggen , die over de E 5  C'7f ) ftraat leggen, welke beneden den dyk is, en over de floot, welke langs de ftraat loopt; het water in die floot ebt en vloeit, en wordt door fluizen ververscht-, ook dient deeze floot om het verfche water uit een put, dien wy ftraks befchouwen zullen, aan de dorpelingen toe te voeren. De huizen fluiten van achteren tegen het veld; daar zullen er veel méér dan twee honderd zyn; en het Dorp is zoo bevolkt, dat in fommige huizen twee of drie huisgezinnen woonen. Ook is er noch eene dwarsftraat , welke naar d« Kerk ftrekt, en de Kerkftraat genoemt wordt; in deeze ftraat is de wooning- van den Predikant; het Kerkje is niet groot, en heeft aan de eene zyde een kruiswerk, en een houten torentje. Wanneer wy nu van hier naar den hoogen Berg willen wandelen, moeten wy noordwest gaan over een klein beftraat pad, en langs eene vaart* welke de vaartfloot genoemt wordt, en omtrent dertig voeten breed is; deeze vaartfloot dient om het verfche water uit den put, waar van wy zoo even met een woord gefproken hebben , naar de fchepen te brengen, die hier water inneemen; de watervaten worden met een windas op den dyk, en vervolgens van den dyk in de lootsfehuit, gelaatcn, die de vaten verder naar dc fchepen brengt; elk vat water of zoogenoemt varken, tot aan den dyk gebragt zynde, kost acht ftuivers. • By den aanvang van deeze onze wandeling zien wy voor ons op den dyk ftaan een met planken  (15 ) overdekt ftaketfel, alwaar de visch wordt afgeflagen. Ter wederzyde van de vaartfloot, langs welke wy gaan, ftaan noch eenige huizen eer wy op het fchildpad koomen, en die vaart ten einde gegaan zynde, koomen wy aan den gemelden put, waar in een houten pomp ftaat, waar mede het water wordt opgehaalt, en door een goot in de vaten geleid; maar deezen put in den laatften Engelfchen oorlog niet genoegzaam zynde om de fchepen fpoedig genoeg van water te voorzien, is eenige treden verder oostwaards een tweede put gefchoten, alwaar toen ook het wel gevonden is, en hetwelke ik geloove de afzakking te zyn van die heuvels, die gcmeenelyk genoemt worden dm hoogen Berg; de landen van daar oostwaards en de daardoor gegraven flooten zyn brak, gclyk ook het water van de gemelde vaartfloot zout is, en welk zout water onmiddelyk ftuit tegen het zoete water van den put. Deeze twee putten behooren aan het Weeshuis'; de eerfte put wordt gcmeenelyk verpagt voor twaalf of veertien honderd guldens jaarlyks, om dat die put veel aftrek heeft, dewyl men zegt, dat het water uit deezen put op de fchepen zeer lang goed kan blyven; uit de inkoomftcn van die putten moet het Weeshuis het Schildpad onderhouden. Hier zien wy aan onze linkerhand leggen het aangenaame Braakenftein; deeze 'Buitenplaats heeft een fraai gezigt; de ryweg naar die plaats loopt  ( 7*5 yoorby de fchans en langs den hcogett Berg; eri al, wie te voet naar den Burgt wil, moet daar voorby; in de fchoone tuin wasfen vrugten van allerley foort; ik heb er nergens in grooter overvloed gezien, en in geur en imaak geene betere gegceten; over deeze Plaats legt een boerenhuis met eene groote moestuin, die omtrent twee jaaren geleden door Regenten van het Weeshuis gekogt is, om den gemelden tweeden put te kunnen doen graven , en die tuin wordt nu aan een tuinier verhuurt. Raakende aan deeze tuin legt het vrolyk Roozenhout, hetwelke zich tot aan den voet van de hoogte uitftrekt, en door den Heere Roozenboom in den jaare 1740 is aangelegt; het huis is zeer goed en gemakkelyk ter bewooning; maar indien hetzelve een weinig verder op de hoogte gezet was, zoude het een uitzigt hebben gehad, waar van in Holland geene wedergade was, en waarvan ik U zoo even zal laaten oordcelen, als wy aan den zoogenoemden Engellcb.cn Steen gekoomen zyn. Onder aan dien heuvel, waar op het huis van de buitenplaats Roozenhout hadt moeten geplaatst worden, is een gegraven inham, welke de Zandkuil genoemt wordt, waaruit een ieder voor een gering geld zand kan haaien , het geen mogelyk reeds federt twee eeuwen heeft plaats gehad, en waar door die heuvel nu halfmaansgewyzc is uitgeholt; deeze plaats zoude daar door en door de natuyr van zeiven gefchikt zyn tot het maakeu van eene  (11) üitfteckende broeijcry, indien aldaar eene buitenplaats tegen het zuidoosten wierdt aangelegt. Deeze heuvel, daar wy nu op koomen, draagt den naam van den Engelfchen fteen, van welken fteen of kei, op dien heuvel gevonden, zoo als ook van de reden van zyne benaaming, ik ü, myn Vriend! reeds te vooren gefprokcn heb. Boven dien fteen is een heuvel en eene naaide of pyramide met bankjes tot een zoogenoemt Belvidere gemaakt. De plantaadje zelve is door een liefhebber van de fchilderkunst, met uitfpaaring van de voornaamfte en vermaakelykfte gezigtcn, aangelegt, en wel op die wyze , dat , offchoon de plantaadje fiaauwelyks twee morgen lands groot is , wy er wel een uurtje met wandelen kunnen doorbrengen, zoo wy alle de fraaije gezigten en alle derzelver veranderingen naauwkeurig willen befchouwen. Ten zuiden gaat ons oog over weiland en over de fchans op de reede, welke van den vroegen morgen tot den laaten avond altyd levendig is van fchepen en vaartuigen; lings af zien wy over de buitenplaats Roozenhout naar het oude Schild, de rcede in het verfchict, cn het eiland Wielingen aan den gezigtëinder; een weinig meer links zien wy het nieuwe Schild, en by helder weder ook van verre de kust van Friesland ; regts af vestigen wy het oog op fchoone bezaaide heuvels en op weiden, vol runderen en fchaapen, alwaar de gezigtëinder bepaalt wordt door de noordwestelyke zeeduinen,  C ?8 ) die op fommige plaatfen naauwe openingen laaten , waar door wy dc fchepen In de Noordzee kunnen zien zeilen. Dit boschje, hetwelke thans in zyn vollen groei is, beftaat uit heggen van beuken en eiken boomen , wier tusfehenruimte met berk en eist beplant is; dc flingerlaanen en rondtens geeven telkens zoo veele verandering, dat wy op deeze plaats zouden meenen in Gelderland tc zyn; cn nu wy eenige flappen verder een hoekje om gaan, krygen. wy het ontzaggelyke Ryk van Neptunus in het oog; van de twee overdekte huisjes, die Gy hier op devoornaamfte plaatfen ziet ftaan, is het ééne naar aanleiding der gezigten genoemt naar Ceres, en het andere naar Neptunus. In dat laatstgemcldc huisje gaf myn Vriend een middagmaal aan eenige vreemdelingen , om hun, zoo veel mogelyk, in één opflag van het oog het aangenaame en nuttige van dit eiland te toonen; het eerfte geregt beftond in een fchotel baars in het midden, aan de ééne zyde eene fchoone tarbot, en aan den anderen kant een fchotel lekkere tongen ; het tweede geregt in drie fchotels met fyn wild,enverfcheiden anderen met de lekkerfte groentens; en het nageregt in de keurigfte vrugten; het Uitzigt,t hetwelke zich vanhier over de boschaadje op de reede uitftrekt, en zich voorts door het nieuwe Diep en verder voorby de Helder in den Oceaan verliest; de Oost -Indifche Schepen, die het Vaderland met hun gefchut vaarwel zeiden, en  C 79) cToor de Qorlogfchepen, aan het nieuwe Diep ten anker leggende, beantwoord wierden; —- en het gezigt van zoo veele Koopvaardyfchepen, die ons de goudmyn van het Vaderland, den Koophandel naamelyk, als in e'e'n oogpunt vertoonden; maakten onze gefprekken zoo levendig en vrolyk, dat ik niet weet, ooit eene genoegelyker maaltyd gedaan te hebben; en er is geene prachtige eetzaal, welke ik boven dit eenvoudig huisje verkiezen zoude. Maar laaten wy dat verrukkelyk oord deezen Engelfchen Steen nu vaarwel peggen, en verder op denzelfden heuvel of hoogen berg naar den kant van het Noordwesten voortgaan; aldaar koomen wy aan de Gerechtsplaats van het Eiland, en verder aan de zoogenoemde leemkuilen , waar uit zeer goede klei gehaalt wordt. Op den hoogften top van deeze heuvels heeft in oude tyden een Kapelletje geftaan, hetwelke in den jaare 1482 aan de heilige Catharina was toegeweid; in laatere tyden is dat Kapelletje afgebroken, en in plaats van dien eene herberg aldaar gebouwt; maar van het één of ander is thans niets meer te zien; nu eenige jaaren geleden zyn twee kopere kerkkandelaars, die in een dykje verfcholen waren, aldaar gevonden; van den top van den hoogften dier heuvels ftrekt het gezigt zich uit over het geheele Eiland en de beide zeeën; ook leggen op deeze heuvels noch één of twee gehugten van eenige boerenhuizen, die een vermaakelyk uitzigt hebben.  ( 8o ) Aan de plaats, genoemt de Leemkuilen, fJingeren verfcheiden vegen over deeze heuvels ; langs e'e'n van die wegen nederdaalende, koomen wy wederom op den grooten weg, die van het oude Schild naar den Eurgt ftrekt; en dus in den Burgt te rug koomende, en het gehecle Eiland nu rond gegaan zynde, eindigen wy onze wandeling daar wy dezelve begonnen hadden.  < Sr? ELFDE BRIEF. De Dyken; de Polders; de Eendenkooijen. CjTelyK ik ü, myn Vriend! het Vlek en de Dor-; pen van Texel nu genoegzaam heb leeren kennen,: zal ik ü thans moeten ipreken van het middel, waar door het Eiland tegen de woede van den Oceaan beveiligt wordt, en zonder hetwelke dat Vlek en die Dorpen niet lang beftaan zouden. Laaten wj- co» HiVn ^indf het zuidelyk gedeelte van Texel langs den Dyk rond wandelen. Nu op dien Dyk gekoomen zyncte, ziet liy, dat deeze Dyk aan de buitenzyde geene de minfteglooijing heeft; en als regt op ftaat, maar dat hy aan dien buitenkant voorzien is van een wierriem, die hem tegen het aanklotfen van de zee befchermt; deeze riem zal omtrent acht voeten breed zyn, doch was te vooren breeder, vóór dat er de paaien midden doorgeflagen waren , om het doorknaagen dier paaien door de wormen te beletten; maar het geen, in plaats van den dyk te verfterken, denzelven veel verzwakt heeft; waarom men nu begonnen is met eene fteenen buitenglooijing te maaken, of ten minften keifteenen tegen den voet van den dyk te leggen; zoo als Uy in de tekening .van het oude Schild zien kunt. Dc dyk wordt jaarlyks gefchouwt, en de herftel-*  ( 82 > lirfg der gebreken als dan aanbefleed; die herfteHingf gefchiedt op deczc wyze; by het vak,, hetwelke moet worden vernieuwt, wordt een groote hoop van bosfen groen riet opgeftapelt;. dan wordt het gebrekkefyk gedeelte by laag water uitgefpit tot op den vasten kleigrond; het riet wordt met allen haast isi het gemaakte gat gefmeten, en de uitgefpitte grond daar boven opgeworpen, welke wederom overdekt wordt met groen wier tot eene groote hoogte; hetwelke, zakkende, van tyd tot tyd wederom wordt opgehoogt, om dat het wel in clkanderen zoude pakken , en tot een vast lighaam zoude Worden ; de tyd , wannenr zulk wot ia ordre moet wezen, wordt naauwkeurig bepaalt; en het nieuwe werk is drie onderfcheiden fchouwingen onderhevig, telkens met vermeerdering van boete, in geval het werk niet in dc vcreifchte ordre bevonden wordt. • Zulk een vak kan veertig jaaren duuren; en ik heb er na verloop van zulk een langen tyd het riet noch groen en volkoomen onvergaan zien uitkoomen. Wanneer de ftorm een gat in den dyk Haat, laat men een zeil buitendyks voor het gat vallen, welk zeil door den wind en het water zoo vast tegen den dyk gedrukt wordt, dat achter hetzelve gerustclyk aan de herftelling van dén dyk kan worden gearbeid. Het wier wast op de waarden by en omtrent het eiland, hetwelke naar dat gewas den naam van Wie-  ï 83) ringen "draagt; het wordt in de maand Augus» tus gevischt, en is in het ééne jaar duurder dan in het andere, naar maate er in den voorafgaanden winter meerder of minder ysgang met harden wind heeft plaats gehad; want het ys, door den wind voortgedreven, fchuurt het wier met wortel en al uit den grond, en veroorzaakt dus een flegten wieroogst. ; Op de eilanden Oeland en Gothland, zoo als ook op de eilanden Jerfey cn Guernfey, wordt de grond met dit wier gemest. Het onderhoud van den Texelfchen dyk kost jaarlyks, het ééne jaai cioor het andere, tien duizend guldens. Opmerkenswaardig is de wyze, waarop de glooijing van keijen, welke thans langs de dyken van de geheele Westvriefche kust gaat, gemaakt wordt; te meer, daar die glooijing, niettegenftaande de keijen van allerhande maakfel en met veele hoeken zyn j van boven zoo glad is, dat men er niet op zoude \ kunnen blyven ftaan. Onder water worden beddingen gemaakt van rys én fteenen; en wanneer dat werk tot boven water is opgemaakt, worden de vakken dier beddingen befloten met eene berming of gevlogten heg van teenen; vervolgens wordt boven op die beddingen eene bedding gemaakt van gebonden rysbosfen, die met takken van hetzelfde rys tusfchen de fteenen worden vastgeflagen ; en hier op worden misbakken fteenen als puin nitgefpreid. F 2  t »o Het werk dus verre gevordert zynde, wordt »f' een bok opgerigt, waar aan is vastgemaakt een blok met een katrol, waar over een touw loopt, Waar van de twee einden vastgemaakt zyn in de oogen van eene foort van nyptang met kalkoenspocten; deeze tang dient om de zwaare fteenen te vatten'; dan wordt, in dat puin eene holte gemaakt, welke op het oog van pas is om er de kei in te laaten Vallen, die door den opziener van de katrol is uitgezogt; dan trekken • twee menfehen de kei naar boven, wanneer de opziener het touw aanvat, en het zelve zoo lang beweegt, tot dat de kei, zyns bedunkens, boven Oc pitwao io, fcbookneester en voorzanger heb zien aann-ellen ^ die, wegens begaane ontrouw in een ondergefchikt amptje aan de gemeene middelen, gebannen was geweest; ' en dat ik een gefchavotteerden in een zelfde gelag met braave boeren heb zien drinken. Een Texelfche boer doedt niets anders, dan fomt-yds zyne koeijen melken, zyn hooi en koorn, •Wanneer het gemaait is, op wagens laaden en naar, huis ryden, en des zomers fomtyds zyne fchaapen wasfehen en fcheeren; hy veracht den werkzaamea bovenlander, die op dit eiland niet koomt, vóór dat hy zyn werk op het vaste land van Holland heeft afgedaan; en die tot al het zwaare werk van maaijen, delven, en diergelyke, gebruikt wordt, waar voor hy zich zeer rykelyk doet betaalen, cn dus door de geftadige beweeging zyner knokken den luijen boer het gereede geld afhaalt. De Eilanders vcreeren deeze werkzaame lieden met den naam van poep; met welken naam zy de vreemdelingen in het gemeen doopen , door dezelve een Zeeuwfchen, Gelderfchen of Haagfchcn poep te noemen. Het daadelyke voordeel is het eenige middel, om de Texelaars in beweging te brengen, en hun iets ten algemcenen beste te doen onderncemen. De vrouwen zyn even lui als haare mannen; behalven het huiswerk houden zy zich byna nergens anders mede bezig, dan met het melken van de fehaapen cn het maaken van kaas.  C 94 ) Voorheen fponnen, weefden en bleekten zyhanr eigen linnen, waar toe het vlas in het Eiland zeiven gewonnen wierdt; oude boerinnen hebben my wel al klagende verhaalt, dat voorheen geene jonge dochter ten trouw ging, welke geen linnen van haar. eigen fpinfel in overvloed hadt, zoo wel tot haar lyf, als voor tafel en bed; de geheele groote Wceverftraat op den Burgt hadt haar naam bekoomen van dat ambacht, hetwelke aldaar doorveelen geoeffent wierdt, thans is er niet alleen geen weefgetouw, maar zelfs geen fpinnewiel, uitgezondert de geene, die door het e'e'ne of andere oude wyftot het fpinnen van zwarte wol gebruikt worden, in het geheele Eiland te vinden; ik heb dit meenigmaal aan meisjes; waar mede ik gemeenzaam geworden was, voorgehouden; maar dan lachten zy my hartelyk uit, en het antwoord was, ben je gek ? de jongens zouden de fpinnewielen aan flukken jlaan , als •zy by ons op een kriek kwamen; nu houden zy het fpinnen voor eene fchande, maar moeten ook fomtyds hunne huishouding beginnen met één paar hembden en één paar lakens; want nu moeten zy het linnen, hetwelke haar viermaal in het Jaar van buiten wordt toegevoert, koopen, waar van de fom telkens omtrent tien duizend guldens bedraagt. Oude lieden hebben my ook wel verhaalt, dat de Irieken, waar mede ik U in het vervolg kennis zal doen maaken, gehouden wierden onder 't mufiek Van het fpinnewiel, waar mede de meisjes rondom de lamp zaten; hocdanige byeenkomsten door de  C 95 1 Franfche boeren in fommige Provintien mede ge* houden, en ejlaminées genoemt worden. Dit verval van zeden moet, myns bedunkensa ten grootften deele worden toegefchreven aan het onmaatig gebruik van de thee, en vooral van de koffy , welke zy viermaal, ja vyfmaa!, daags gebruiken , en waar by zy dan altyd met den een of anderen buur of bekenden werkeloos zitten te babbelen ; .ook gebruiken zy by de koffy eene foortvan bruine gebakken flüker, gelykende naar kokinjes, en welke zy babbelluinen noemen; hoe veelvuldig dat koffy drinken gefchiedt, kunt Gy daar uit oordeelen, dat, offchoon twee babbeluinen voor één duit gekogt worden, er jaarlyks voor zeventien of achttien duizend guldens van Amfterdam naar Texel gebragt worden; gelyk my door een Kaagfchipper, die een braaf en geloofbaar man'was, is verzekert;, dat hy alleen voor vierdehalf duizend guldens van die waar jaarlyks mede bragt; en daar zullen zekerlyk wel vyf-en-twintig groote en kleine vragtfchepen van Amfterdam op Texel vaaren. Indien Gy, myn Vriend! by de jaarlykfche fom van zeventien of achttien duizend guldens voor babbeluinen, nu eens voegt de jaarlykfche uitgaaf van veertig duizend guldens tot aankoop van linnen, en het geld ,. dat door de bovcnlandfche arbeiders jaarlyks wordt weggefleept, dan kunt Gy ligt opmaaken, in welken hoogen graad de ondeugd van luiheid eene ingewortelde kwaal by de Texelaars geworden is; zy-ftcekt de kaars aan beide einden te gelyk aan; aan de ééne zyde veroorzaakt zy het  verlies van tyd, en aan den anderen kant het gemis van gereed geld; hoe moet zulks binnen den tyd van eene eeuw hen niet verarmen! Nu wordt er nog wel gereed geld ingebragt door het lootfen, vaaren, cn den Koophandel; maar dat alles kan zulk een groot verlies niet opweegen, en is boven dien onzeker; want indien de Koophandel, hetwelke God verhoede ! eens vervallen mogt, was het gevolg dier luiheid aanfionds onhcrftelbaar en doodelyk; immers dan zoude het gebrek aan vertier hunner fchaapen, wol, en andere goederen, zich voegen by het gebrek aan gereed geld , tot inkoop hunner noodwendigheden benoodigt; en dan was de armoede en wanhoop daadelyk daar. Noch e'e'n ftaaltje van onverfchillige luiheid, en daar mede ftap ik van die walgelyke ondeugd af. Met één myncr vrienden wandelende, kwamen wy voorby eene fchoone boeren wooning, waar in wy een huisgezin vonden van vader, moeder en, vyf of zes genoegzaam volwasfen kinders, meest allen jongens ; deeze lieden ons zeer redelyk fchynende, begonnen wy met hun te fpreken over onze Zuidhollandfche boeren; wy verhaalden, hoe dezelve hunne wooningen omcingelden,en alle ook moestuinen en boomgaarden hadden ; en wy vroegen aan deeze lieden, of zy ook geene appelen en peeren lusteden; het antwoord was, ja wel; waarom, vroegen wy, plant gy dan mede geene vrugtboomen? wel, was wederom het antwoord, wy zouden dood zyn, eer de vrugten gegroeit waren; wy voegden hun hier op te gemoet, of zy dan niet wel te vrede I  ( 91 ) zonden zyn, indien hunne vader en grootvader zulke boomen geplant hadden; en of zy hunne kinderen niet lief genoeg hadden om 'zoodanig voordeel aan dezelve na te laaten ? een dom ftilzwygen was al wat hier op volgde; toen bood myn vriend aan, om hun dc boomen, zoo tot omcingeling hunner wooning, als tot het maaken van eenenboomgaard, voor niet te geevcn, indien zy den grond door hunne kloeke zoonen wilden laaten omfpitten , en de boomen wilden planten ; zy zagen eikanderen aan met gezigten, daar het mistrouwen op gefchildert ftondt; die edelmoedigheid (treedt zoo zeer tegen hunnen imborst cn beginfelen, dat zy het aanbod niet durfden aanneemen, maar weigerden, door te hërhaalen het geene zy reeds gezegt hadden; en de jongens voegden er by, dat zy dan niet zouden kunnen uitzien; waar in hunne verregaande luiheid mede haaren rol fpeelde, dewyl de zoons begrepen, dat zy dan eenigen buitengewoonen arbeid zouden moeten doen. Ook heb ik zelf de ondervinding gehad, hoe verre de eigenbaat van die boeren zich uitftrekt; op de jagt zynde, zog ik een fchaap in eene modderfloot leggen-, hetwelke zich.byna niet meer verroeren kon; ik ging zoo diep mogelyk in het water, en deedt myn best om het dier te redden; maar alle mync poogingen vrugtcióos zynde, wierdt ik afgemat, en zag naar hulp om ; eïndelyk zag ik een boer van verre in het veld ; ik wenkte; hy kwam nader, en ik riep hem om my te helpen; maar na wat getuurt te hébben, zeïde hy , dat ts myn fehaap G ' •*  <*8 ) niet, keerde zich om, cn ging weg; in myne eerfte vervoering had ik den vlegel gaarne een fchoot fiieppenhagcl in zyn broek gegeeven, maar ik begreep noch tydig, dat ik zulks om meer dan ééne reden behoorde na te laaten. Het is niet gemakkelyk gemeenzaam met deeze lieden te worden; doch het geen echter, toen hunne imborst my bekent wierdt, my gelukte; ik hielt my onnozel, gclict my als of jk hen voor ervaaren aanzag, en als of ik hunne manieren van doen goed keurde, en veele verdienden daar aan hegtede; ik deed kleine gefchenken van thee, fuiker en linten aan de hoeden van dc jonge meisjes, en betaalde wat rykelyk, wanneer zy my op een koffytje onthaalden; door dat alles wierdt ik ten laatfte zoozeer van de vrienden, dat mem, taat, en het meisje naar my ftonden te gluuren, als ik op de jagt was, my alle hunne zaaken kwamen vertellen, en om raad vroegen; ónder anderen was er een doopsgezinde , die eene allerliefïte dochter hadt, omtrent achttien of twintig jaaren oud, en welke zeer veel vertrouwen in my ftelde; zy hadt een vryer, en wilde wel tot het huwelyk overgaan, maar de jongman was van den hervormden Godsdienst; het meisje vroeg my, wat zy doen zoude; ik raadde haar liet huwelyk aan, dewyl zy hem wel lyden mogt, en hy een braaf kaerel was; ja maar, voerde zy my te gemoet, dan zou ik my by hun tui moeten laaten doopen, en door eene geheele kerk vol menfehen moeten gaan; en dat moet gy nooit geloovent dat ik ooit zou kunnen doen; en daar mede bleef het huwelyk agter.  C99> De baatzugt deezer Eilanders geeft ook noch ces middel aan de hand om in eens gemeenzaam met hun te worden; een vreemdeling, die hunne vrolykhedcn wil bywoonen, behoeft flegts een half ankertje witte wyn in eene herberg te bekostigen, en zulks door den herbergier of e'énen van zyne bekenden aan de jonge lieden te laaten rond zeggen; dan koomen er de maats, met hunne meisjes vergezelt, danfen, en zyn den geheelen nagt vrolyk; ook zullen zy dan gaarne zien, dat de vreemdeling deel in hunne vermaaken neeme, zonder dat zy deswegens erg denken, of minyverig worden zullen. G 3  ( loc- ) DERTIENDE BRIEF. C3mtrent de wyze van huishouding der Texelaars' zal ik zeer kort kunnen zyn , dewyl ik U reeds vertelt heb , waar in de gewoone bezigheden van mannen, vrouwen, en jonge lieden doorgaans beftaan. Hunne huizen zyn toppig van dak, en dienen hun. ook tot berging- van hooi en ftroo ; dc ftal ia ter zyde aan het huis; des zomers ftooken zy nooit in eene kamer, maar, niet tegenftaande er eene Keur tegen is, in een hoekje van dc ftal, alwaar een klein fchoorftcentje is geplaatst; ik ben in meer dan e'e'ne wooning geweest, alwaar op de fteenen vuur gemaakt wierdt met plaggen, en de rook de deur uit vloog, cn alwaar het vuur gecne acht voeten verwydert was van het hooi, hetwelke van onderen met eene kleine houten fchutting was afgezet ; en wanneer ik hun het gevaar van die handelwyze vóórhelde, antwoordden zy eenvoudiglyk, daar koomt nooit brand van ; en daar mede was het gefprek dan uit. By de Dorpelingen is de keuken ook het kleinfte vertrek van het huis, en ftaat geheel agter; waar door het overige van het huis, zonder dat er veel werk toe behoeft gedaan te worden, netjes kan worden gehouden; zoo als de huizen dan ook ge- Huishouding ; gewoonten.  ( ioi ) tneenelyk van eene kloosterachtige zindelykheid zyn. Eenige byzondere gewoonten hebben ook by hen plaats. Wanneer zy trouwen , ryden zy , van hunne fpeelgenooten verzelt, het Eiland met wagens rond, en pleisteren dan op de Dorpen. By fterfgeval koomen er zoo veele buuren cn bekenden aan het fterfhuis, als maar eenigzins mogelyk is, vooral by de plechtigheid van het kisten; en hoe ver dat misbruik van ouds gegaan is, kunt Gy oordeelen uit eene Keur van Keizer Karei den vyfden, welke ik in een handfehrift gezien heb, waar by op zwaare boete verboden wierdt, niet verder dan den vyfden buur ter weder- en aan de over-zyde tc noodigen; is eene vryfter overleden, dan koomen er vryfters by ; en was dc doodc een jongman, dan koomen cr jongens ; het lyk wordt bezien, er wordt nagegaan, of er iets aan de houding of aan de doodwaai hapert; de waai wordt geplooit en geftrikt; en ieder zegt zyn gevoelen onder het lepelen van brandewyn met fuiker en rozynen. Hoe zindelyk en zuinig de Texelaars ook zyn mogen, hebben zy nochthans een gebruik, hetwelk daar geenszins mede ftrookt, en waar van ik de reden niet heb kunnen verneemen; wanneer zy een varken Aagten , hangen zy dc voordeur van her. huis uit, en hakken het varken daar op af; deeze vreemde gewoonte is tot noch toe een raadfel voor G S  ( io2 y my geweest; mogelyk was zulks in oude tyden een blyk van hoogmoed, om dat namelyk de tekenen van het hakken, die op de voordeur bleeven ftaan, aan de voorbygangers konden doen zien, dat de bewooners van dat huis zoo ryk waren, dat zy een varken hadden kunnen bekostigen. Van het gebruik om eene kermisvryfter uit te kiezen , heb ik te vooren reeds gefproken; zoo als ook van het overmaatig gebruik van thee, koffy, en babbeluinen; ik voeg er nu noch maar alleenlyk by, dat de jongens de gewoonte hebben, om in den zomer het jonge riet uit te plukken, en met iet onderfte van het riet een bolletje, waar op die plant zit, te fchillen; met welke bolletjes zy dan ]angs de ftraaten te koop loopen, roepende, haawkotlen en riet/pieren,- in die bolletjes zit een fuikerachtig fap, hetwelke er wordt uitgekaauwt. De gewoone maaltyden deezer Eilanders zyn gantsch niet overdaadig; in den winter wordt des zondags de pot gekookt voor de geheele week, en liet kookfel beftaat dan in een ftuk fpek, voorts crweten, boonen, gort en meel, alles in afzonder3yke zakjes gedaan. Des zomers eet de landman ten minften driemaal ter week koeken, die alleen met meel en water beilagen, en met olie in de pan gebakken worden. Eene halve eeuw geleden hadden de Texelaars noch geene kennis aan verfche groentens; maar de lootfen, die ommegang te Amfterdam hebben, en dikwyls ter verrigting van hunne zaaken aldaar  C *o3 ) vcrblyven moeten, hebben hunne mede-ïnwooners nu ook met de groentens bekent gemaakt, welke zy thans gaarne lusten. Zy voeden zich ook wel met visch ; van de fchelvisch eeten zy het bovenfte gedeelte en détf kop versch; het overige wordt vyf of zes uuren in de lucht gehangen, en dan in de pan gebakken; ook eeten zy de rog niet vóór dat die, na dat Zy gevilt is, e'e'n of twee dagen in de lucht heeft, gehangen ; vooral niet de groote roggen, die vleeten genoemt worden. Maar op bruiloften en plechtige maaltyden koomt wel eens een ham tc voorfchyn, of ook wel. een vette hameien bout, die, digt met rozynen beftrooit, in den oven zeer gaar gebraaden wordt, en welke bout dan op de tafel verzelt is van e'e'ri of twee dikke koeken, die van meel, water en ro^ zynen gemaakt zyn. Onder die plechtige maaltyden behoort ook het te beuling gaan , wanneer zy naamelyk elkandefen by het zouten van het varken onthaalen. Eens was ik met myn vriend en verder gezelfchap door den boer van het landgoed te beuling verzogt; de boer ontfing ons zittende in een lederen armftoel met groote kopere fpykers, welke zekcrlyk twee eeuwen geleden gemaakt was; hy ftondt niet op, maar, zyn ftoel verfchuivende, zeide hy aan de dames, ja, ik zou je deuze floel wel geeven,, maar my dunkt, hy ftaat my het best; na deeze korte redenvoering fchikte hy zich aan de tafel, waar in wy hem navolgden. G 4  < i°4 ) Het eerfte geregt beftondt in eene opgehoopte fchotel met boterhammen, zonder meer het tweede geregt in eenige kluiven fpek, cn daar over drie eendvogels , met de koppen, en in den oven gebraaden; dit wierdt gevolgt door een fchotel met gort, gemengt met ftroop , varkcnsblocd en wat reuzel, aan'dobbelfteentjcs gefneden en in de pari gebakken; cn daar over een fchotel van dezelfde eetwaaren in darmen geflopt, en op den rooflcr gebraaden; hier op volgde een ontzaggelyke bak met ryftenbry, die, zoo als ons vertelt wierdt, des ochtends ten vier uuren reeds van het vuur genomen was, en vervolgens tot eetenstyd toe in hec hooi hadt ftaan meuken. Het nageregt was wederom een foortgelyke hoop van boterhammen, als waar mede de maaltyd begonnen was, met dit onderfcheid, dat de boterhammen gemaakt waren van platte befchuit en roggenbrood, hoedanige boterhammen hier domineesftukken genoemt worden. Dc drank was water ; en zoodanige maaltyd wordt by deeze Eilanders voor eene vrolyke uitfpanning gehouden; doch na den eeten vertelde de boer my met aandoening, dat men nu niet meer zoo vrolyk was als in voorleden tyden; ja, myn Heer , zeide hy, dan aten wy ons zoo rond van die gort en ryftenbry, dat wy in het veld op den rug moesten gaan leggen met den mond open om adem te fcheppen, zoo als -my dikmaals gebeurt is. Ondertusfchen zoude het gezigt alleen van zulk eene maaltyd by eene kiefche dame ligt de: uitwer-  C 105 ) king van de ipecaquana kunnen doen, en om U de waarheid te zeggen, het mondde my ook niet zeer, eh ik at niets dan een ftuk brood en kaas; maar twee jonge juffers van ons gezelfchap, welke op het Eiland opgevoed' waren, /huilden van die gort en beuling met veel fihaak. . De gewoonte is eene tweede natuur heeft Horatius reeds gezegt; wy welopgebragte luidjes eeten wel fneppen met den drek, geftoofde flakken, duivelsbrood, krabben, en diergelyke afzigtige kosten meer. fG 5  VEERTIENDE BRIEF. Vermaakcn. D e Zuuppot, de Kriek, het Queesten, de Meyblits en de Kerfhis, zyn de voornaamftc vermaa* ken, die op dit eiland in gebruik zyn. Een Zuuppot is eene byéénkooms-t van jonge lie* den, die den tyd doorbrengen met zingen, onder het gebruik van koffy of wat brandewyn met fuiker. Maar een kriek koomt het meeste overeen met onze asfemblées ten bals; het is een gezelfchap van jonge lieden, hetwelke meestal den geheelen nagt duurt, en mogelyk den naam draagt van het krieken van den dag; deeze byéénkoomst heeft altyd driemaal 's weeks plaats, des maandags, woens-» dags en vrydags, nu by het ééne, dan by het andere buurmeisje, beurt om beurt; en de jongens koomen er ongenoodigt, als het hun goeddunkt, onder het rooken van een pypje; daar wordt gezongen en gedanst; de fpeeltuigen zyn een fleutel, waar mede op een tang geflagen wordt, en wier geluid door de ftcm verzclt gaat; dc zangflukken zyn zoogenoemde pluggendansjes, waar in de meisjes geene andere bewceging maaken, dan wat op en neder te dribbelen; onderwyl drinken zy ftraatfchen of portugeefchen wyn, punsch, brandewyn met fuikcr, of eenige andere fmullery.  < io7 ) Queest is een Engelsen woord, en beduidt eene drukking; het is niets anders dan de vryery der boeren, welke by nagt gefchiedt; zoo als elders in de Provintie, en byzonder in Kennemerland, mede plaats heeft; een jonge kaercl, die verheft is, gaat meenigmaal, zonder wind of weder te ontzien, anderhalf uur ver naar zyn meisje, en hy moet dan fomtyds noch verfcheiden flooten over op balkjes , die los leggen, en niet dikker dan een arm «yn ; dc vryfter wagt hem in den beginne alleenlyk aan het open vengfter; maar de gemeenzaamheid, de natuur en de nagt brengen hem wel haast in het huis en op het bed; en is het met die zaak niet eveneens gelegen in hutten als in paleizen? het onderfcheid beftaat immers alleen daar in, dat het queeften hier gepaart gaat met de goede trouw en eenvoudigheid van zeden ; ook maaken de Ouders geene zwaarighcid om de jonge lieden te laaten begaan, verzekert zynde , dat , indien er eenige gevolgen ontftaan, het huwelyk de gefchicdenis der vrcijaadje befluiten zal ; de geJykheid van ftaat brengt ook veel toe tot deeze gewoonte ; nochthans gebeurt er in deeze bedorven tyden nu of dan wei eens een ongelukje; maar dit is altyd zeker, dat, al hadt een meisje zes vryers, en bygevolg zoo veele queefters, gehad, zulks, indien zy vry blyft, geen het minfte nadeel toebrengt aan haare eer of goeden naam; en dat de zevende haar zoo gaarne ter vrouwe neemt, als of hy de eerfte ware.  C 108 ) . Denk evenwel niet, dat iedereen maar zoo in het wild by een meisje ter queest kan koomen, zoo als onze Stedelingen zich dikwyls verbeelden; geenszins; maar het moet gclyk flag zyn, en daar moet een voornemen wezen, om, wanneer zy elkandcren op den duur behaagen, den trouw ook tc laaten volgen. . Ik verbeelde my, dat de gewoonte, om by nagt naar de meisjes te loppen, reeds zeer oud is; zoo om by dag geen tyd te verliezen, als om de gemeenzaamheid te bevorderen; de nagt immersverr mindert de befchroomdheid en febaamte. Mcenigmaal duurt zulk eene vreijaadje een paar jaaren , welke , indien zy door dc Ouders wordt goedgekcurt, den vryer zoo ftout maakt, dat hy zich des middags óngenoodigt aan de tafel plaatst, hetwelke zy niet vreemd vinden, maar het befluit geduldig afwagten. Dc Mey-blits heeft plaats op den laatften April, wanneer de jonge lieden des avonds al het houten de brandiloffen, die zy bekoomen kunnen, by el, kanderen fieepcn , hetzelve in brand fteeken, en daar rondom danfen; wat zulks beduidt, en of het eene oude gewoonte deczer Eilanders is, dan of zy het van vreemden hebben overgenomen, weeten zy zelve, niet te zeggen. . De kermis wordt hier op eene vrolyke wyze geviert; de kraamen en fpellen ftaan alleenlyk aan den Burgt; die..van dc andere Dorpen ryden dan op wagens, fomtyds twaalf cn meer agter elkander  C iop ) cn op een fterken draf het Eüand rond; zy pleisteren op alle de Dorpen, daar zy door koomen, tot dat de avond hen aan den Burgt brengt; en daar wordt dan den gèheelen nagt met drinken en dansfen doorgebragt. Het is ongeloofelyk, hoeveel wyn er dan dooide keel gaat, en hoe een boer en boerin , die zich èrp dcezcwyze hebben vrolyk gemaakt , er 's morgens uitzien; de laatfte duit moet dan uit de zak van een jongen ; al het geld, hetwelke hy het geheele jaar befpaart heeft, moet dan verteert worden; zelfs kinderen van twaalf en veertien jaaren, met meisjes van hunnen ouderdom verzelt, gaandaar ook al om een fleschje; en ik verzeker U, dat de vreugd daar geene kleine glaasjes , maar wel een berkenmeijer, laat rond gaan. Gelyk overal in Holland, geeft des winters het ys ook hier gelegenheid tot vermaak; dan gaan de jongens met de meisjes op fchaatfen of in handfleedjes naar het eene of andere Dorp, of naar deezen of gcenen boerenhoef, om zich aldaar op een zuuppot of op een kriek te laaten vinden.  VYFTIENDE BRIEF; n alle myne aanmerkingen over Texel aan U mcdegedeelt hebbende, zal ik U, myn Vriend' noch iets zeggen omtrent de eilanden Wieringen, Vlieland en Terfchelling; maar het geen zoo veel niet zal kunnen wezen als van Texel, dcwyl ik geen verblyf op die eilanden gehouden, maar dezelve alleenlyk bezien heb. Wieringen is voor hetgrootfte gedeelte hoog Land, en van denzelfden aart als de hoogtens op Texel, een leemachtige grond met keijen doormengt, zoo als tc vooren reeds befchreven is. Hier is noch al veel bouwland; en, wanneer het koorn gcmaait is, loopen de fchaapen en hoenders overal heen; de landeryen zyn hier afgemerkt met groote keifteenen; de wol, dc kaas , en de lammeren, worden hier voor zoo goed niet gehouden, en gelden ook altyd minder, dan op Texel. Ik kwam hier met een boeijer by Westerland aan, alwaar thans flegts zeer weinige huizen ftaan; doch dc overleden Opziener van 's Lands werken heeft my verhaalt, dat naar het noordwesten noch gevonden worden geheele ftraaten van gewezen Dorpen, welke, gelyk men by zeer laag water befpeuren kan, noch beftraat zyn ; een gedeelte van de kust naar het noordwesten ftaat ook Het Eiland Wieringen*  (III) geheel zonder dyk, is fteil, en fluit door zyne hoogte en taaiheid de woede van de zee. Het Kerkje van Westerland is het oudfle, het welke ik hier omflreeks ergens in onze Provintie gezien heb; daar is veel duifïleen aan, en het heeft zoogenoemde gegooten muuren, dat is, twee muuren, welker tusfchenwydte met cement en keifteenen is vol gewerkt; het choor is afzonderlyk gebouwt, en niet met de Kerk verbonden; en het hovenfte gedeelte van den toren is waarfchynelyk omgewaait of verbrand. In dit Kerkje zyn oude zarken, die op fteenen doodkisten gefloten hebben, wier fteen van dien aart is, dat dezelve, myns bedunkens, alhier gekoomen moet wezen ten tyde, toen de Noormannen hier meester waren, die in de negende eeuw hier den baas gefpeelt, en alles te vuur en te zwaard verwoest hebben; ik heb niemand aangetroffen, die zelfs by gisfing iets maaken kon van de figuuren, die op deeze zarken zyn uitgehouwen, uitgezondert alleen de geene, die een kruis verbeelden, (c). Hippolitus-hoef, in den gemeenen fpreektrant Ypelshoef genoemt, is een aangenaam Dorp, vol huizen en boomgaarden ; het Kerkje zal in de elfde of twaalfde eeuw gebouwt zyn; in het choor, hetwelke afgefchoten was, en niet gebruikt wierdt, lagen onder een hoop puin en zand noch ftukken ie) De Uitgeever gist, dat di? Figuuren Graffchrifcen fa ÏUnniit&e interen zullen tya,  '( 112 ) van fteenen beelden, die mogelyk, toen het mid1denfte gedeelte van de Kerk is ingeftort, aldaar zyn neder gefmeeten; de Kerk is in den Jaare 1674 wederom herdelf. Van Ypelshoef wandelt men naar Stroef, hetwelke alleenlyk een arm Kapelletje is; boven de deur is een varken in opwerk of zoogenoemt basreliëf van benthemmerfteen uitgehouwen ; dit dier, de getrouwe medgezel van St. Anthony, doedt zien, aan welken Heilig dat Kapelletje was toegeweid. Van daar gaat de weg naar Oosterland; al wandelende zagen wy niet zonder aandoening, dat in den ftorm , die in de maand November van hetvoorige jaar hadt gewoed, geheele einden van den dyk met derzelver grondvest van rys en wier door den wind en de zee waren opgeligt, en aan de andere zyde van het Eiland gefmeeten. De Kerk van Oosterland is mede zeer oud, cn het fpyt my, dat ik dezelve van binnen niet bezien heb, alzooik naderhand vernam, dat er noch'veele oude zarken in die Kerk leggen •, maar, toen wy daar kwamen, was het eene brandende zonnefchyn, waarom ik het bezien van die Kerk uitftélde tot myne wederkoomst; doch toen ontbrak my de tyd. Noordoostelyk van Oosterland vonden wy het Dorp den Oever, hetwelke niet zeer oud fchynt te zyn, en een flegt houten Kerkje heeft; hier leggen de kaagen en ligters, waar mede de Wieringers noch al veel naar Amfterdam en elders vaaren; door welke  ( H3 ) welke zeevaart zy veel gelds verdienen, waar door dat Dorp ook zeer welvaarende is. Nu, myn Vriend"? noch een woord nopens de lotgevallen van dit Eiland; in den jaare 1490 waren de Vlaamingen meesters van Wieringen; in den jaare 1492 hadden de Wieringers evenals de Texelaars deel in de onlusten van het kaas- en broodspel, en wierden er ook even als hunne buurenvoor geflraft; in den jaare 1522 roofden en brandden de Gelderfchen op dit Eiland; hetwelk vervolgens zeer veel leedt in de ftormen van de jaaren 1717, 1725, 1726, 1775, en vooral in dien van dc maand November 1776, wanneer dc dyk byna geheel vernielt wierdt, en geheele ftukken dyks tot aan de andere zyde van het Eiland gefmeeten wierden. Eer ik Wieringen vaarwel zeg, moet ik U evenwel vernaaien, hoe wy hier den dag doorbragten; het was middag toen wy bezweet, vermoeit en hongerig op Ypelshoef kwamen, het geen ons aandreef om naar eene herberg te zoeken; wy tuurden naar een uithangbord zoo als een Stcrrekykcr naar een Staartftar, en vonden er eindelyk een, hetwelke met een verkleind afbecldfel van een rood monftertje beklad was, wiens uitzigt my al aanftonds een kwaad voorteken fchecn te zyn; wy vielen als fteenen neder op een bank, die in een groot voorhuis ftondt, alwaar een hoop roomfche boonen in een hoek lag; de waardin kwam voor, en beantwoordde 3nze vraag, of wy daar eeten konden, met ja, wat believen de Heeren ? wy vroegen om lams karbonaden met een falaadje; och, zeidc de vrouw ^ H  C "4 ) dat is op lm geheele eiland niet te vinden niemand eet hier versch vleesch, en des zomers wordt er nooit geflagt; wel nu, was ons antwoord, wy zullen ons dan met ftruiven van gerookt fpek of ham behelpen ; doch dit wierdt wederom beantwoord op deeze wyze , voorleden week hebben wy het laatfte daar van cpgegeeten, en ik heb geen kruim in huis; wy koeken elkandcren met lange gezigten aan, en vroegen met eene flaauwe ftcm, wat hebt gy dan ? eijeren , zeide het wyf, hetwelke wy toen zoo vriendelyk niet meer aanzagen; maar wy moesten geduld neemen; en toen wy zeiden, geef er ons dan wal falade by, antwoordde het ombarmhartige vrouwsperfoon op een koelen toon, ik zal by de buure* gaan zoeken, of zy noch wat in hunne tuinen hebben, Terwyl zy dat bezoek afleide, fpraken wy over het voordeel van zich in eene groote Stad en volkryke Maatfchappy te bevinden, alwaar men met minder omflag twintig goede fchotelen kan doen gereed maaken, dan hier eijeren met falade bekoomen. Toen evenwel de falade en de eijeren voor den dag kwamen en op de tafel ftonden, vertroosteden wy ons met gefprekken over den langmoedigen Epictetus, en over de Iesfen van de Stoïfche Wysgeeren; die ons geleert hadden, hoe weinig een mensch tot zynbeftaan noodig heeft, de maatigheid zoo zeer gepreezen hadden, en meer andere aanmerkingen hadden gemaakt, welke voor graage maagen niet zeer gefchikt zyn; ondertusfehen aten wy ons Nebucadnezars falaadje, en merkten aan, dat die mag.  < "5 ) tige Vorst er «och niet eens eijeren by hadt; odfc was de wyn evenredig aan de maaltyd. Maar, gelyk het geluk en het ongeluk zich beurtelings in deeze waereld rerwisfelen, verzagtede deeze fchraale kasteleinfche van het roode monftertje onze geemelykheid, toen wy haar het gelag rykelyk betaalden; dewyl zy ons te kennen gaf, dat, indien wy des avonds aan het Dorp den Oever pleisterden, wy aldaar eene uitfteekende herberg vinden zouden; dat wy van de twee herbergen, die aldaar nevens eikanderen ftonden, de laatfte verkiezen moesten, alwaar de aanncemers van den dyk, Waar aan toen gewerkt wierdt, hun verblyf hielden. Door dit troostelyk vooruitzigt aangemoedigt, gingen wy weer welgemoed op reis, en telden met clkanderen op, welke goede fchotels eene bóerenwaardin oris al zoude kunnen geeven; wy vonden er in onze verbeelding genoeg, het geen ons verlangen vermeerderde, en onze fchreden deedt verdubbelen. Eindelyk kwamen wy ;op de gewenfehte plaats; naar een goed avondmaal te vraagen was het eerfte werk; maar och! wy ondervonden al aanftonds, dat men van verdriet of fchrik niet fterft; lees de faamenfpraak van dien middag eens na, en ik heb U alles gezegt, wat hier wederom het gefprek uitleverde; het eenige onderfcheid beftond in deeze taalkundige verandering, dat, daar wy des middags falade met eijeren gegeten hadden, wy des avonds eijeren met falade aten; dit, myn Vriend, is eene H 2  C HO waare fchildery van dien dag, dien ik met eene zwarte kool getekent heb; wie zou nu zeggen, dat men in ons lieve, ryke, Holland plaatfen aantreft, alwaar men om te kunnen eeten en drinken op zyn Spaanfch moet reizen. Des anderen daags, toen het wederom zeer warm was, moesten wy andermaal van de e'éne zyde van het eiland tot de andere, te wceten, van het Dorp den Oever tot Westerland, kuijeren; en dus kwamen wy , al lenden floepende, eindelyk des middags ten één uur wederom aan den hoek, alwaar ons vaartuig lag, hetwelke met goeden wyn voorzien was; aanflonds wierden er vier of vyf flesfehen naar de nabygelegen boerenherberg gebragt; en hier wierdt onze vraag naar ftruiven met ham, door een jong, lief, en zindelyk boerinnetje met een bevallig ja beantwoord; ó, weldoende Natuur! wat zyn de vermaaken, die Uwe noodzaakelykheden ons verfchaffen, niet lieflyk.' aangenaam hoekje van het eenzaame Wieringen, nooit zal ik U uit myn geheugen wisfehen.' mooi en vriendelyk meisje ! lekkere ftruiven! wyn, daar ik Jupiter zeiven op zoude hebben durven onthaalen! wanneer ik onlustig ben, herroep ik u flegts ha myn geheugen; en ik ben daadelyk opgeruimt.' Vergeef my, myn Vriend! deeze dichterlyke uitflap, maar ik kan van Wieringen niet fprecken, zonder my dat voorval te binnen te brengen. Ten laatften moesten wy dit lekkere hoekje wederom verlaaten; wy flapten in de bocijcr; de wind kletterde in de zeilen; en de Schipper fluurde  C 117 ) ©ns "naar het nieuwe Diep; Wy hadden ter linkerhand de zoogenoemde Zandgronden, alwaar de lootfen, volgens hun verhaal, de overblyffels dermuuren van eene groote Stad zouden gevonden hebben; doch het fpyt my, dat ik geduurende myn lang verblyf op Texel zulks niet eens zelf heb gaan onderzoeken; want dan zouden de muuren van die groote Stad mogelyk in die van een Kerkhof verandert zyn; immers ik heb te meermaalen ondervonden , hoe weinig ftaat te maaken is op het verhaal van lieden, die gecne kunde bezitten, ea wier oordeel niet geoeffent is. * 3  ( n8L) ZESTIENDE BRIEF. De Eilanden Vlieland en Terfchelting. m de eilanden Vlieland en Terfchelling te leerea kennen, heb ik gelegenheid gehad, toen ik met een gezelfchap in twee boeijers van Texel naar Friesland reisde, wanneer wy in het voorbygaan die beide eilanden bezigtigden, en ik er de tekeningen van gemaakt heb. In de maand July, 0p een dag, wanneer het weder buiachtig was, zeilden wy van Texel, en hadden het verfchynfej van niet minder dan vyf hoozen, die te gelyk aan het werken waren, en de zee op de plaatfen, waar zy boven hingen, fterk deeden kooken; wy moesten tusfchen die hoozen door, doch gclukkiglyk ontwecken wy derzelver werking. Dienzelfden middag lieten wy het anker vallen op de reede van Vlieland, van welk eiland men aldaar niets ziet dan een hoog duin, zoo als de tekening aantoont. Het is hier zoo droog, dat men ons op wagen» uit de Schepen tilde, en zoo aan de vaste wal bragt. Dit eiland heeft geen dyk tegen het zuiden, en niets dan een afloopend ftrand; voorheen was het met twee Dorpen verciert, die Oostervlieland cn Westervlieland genoemt waren; maar door een bf-  t "9 5 zonder voorval is het eerstgemelde nu alleenlyk overgebleven; een geweldige noordwester ftornt fmeet in het laatst van de voorige of in het begin van deeze eeuw een groote Fluit op het ftrand; dit veroorzaakte eene geul, welke by elk hoog getyde en noordwesten wind' grooter wierdt, en eindelyk het Eiland doorfheedt; en nu is er alleenlyk een hoog duin, hetwelke door konynen en meeuwen bewoont Wordt, overgebleven op de plaats, alwaar het Dorp Westervlieland geftaan heeft; uit den aart van dit voorval kunt Gy oordeelen, dat die verandering langfaamerhand heeft plaats gehad, en dat dus der Inwooners tyd gehad hebben om zich te beveiligen. Volgens het zeggen van oude lieden, was het Dorp Westervlieland voorheen zeer welvaarende, en van veele brouweryen voorzien , het geen niet vreemd zal voorkoomen, dewyl 's Lands vlooten in de mcenigvuldige oorlogen van de voorgaande eeuw aldaar hunne reedc hadden; en evenwel was het op die reede, dat de Engelfchen uit wraak van dentogt op Chatham onze Koopvaardyfchepen verbrandden cn vernielden, (rf) f d) De Heer van Cuyck heeft zich vergist, toen Hy fchreef, riat de Engelfchen onze Koopvaardyfchepen op de reede van Vlieland verbrandden en vernielden uit wraak van den togt og Chatbam ; want die glorieryke togt hadt plaats in den jaare 1667 tven voor het fluiten van den Bredafchen Vrede , en onze Koop» vaardyfehepen wierden. verbrand in het voorgaande Jaar iódó* lees dat alles omftandig , in bet Verês.iigd Nederland van Marti». »st, bladzyden 335. 336, 337 , 338 en 339, die tl recht daa.r H 4  C J20 > Het Dorp, hetwelke thans noch in wezen is ■ legt aan de zuidclykc zydevan het Eiland, cnftrekt zich van het westen-naar het oosten; het heeft eene fraaije ftraat, ter wederzyde met huizen bebouwt en in het midden met een rei boomen beplant; het' huis, hetwelke de Admiraal de Ruiter betrok, wanneer Ily hier met de vloot lag, zoude in onze Ste- ' den een burgerhuisje zyn; het is twee kruiskozynen breed, .en heeft een brandgcvcltjc; wy befchouwden het met denzelfden eerbied, als de oude Grieken het beeld van eencn Miltiades of Themistóclcs. Op het hooge duin geklommen, lieten wy aan de eene zyde het oog gaan over dc Zuiderzee; en aan den anderen kant over den ontzaggelyken noorder-oceaan. Volgens het geen de Monftercommisfaris ons verhaalde, wordt dit Dorp door twee onheilen met zynen ondergang bedreigt, te weeten, het water en het zand; want het zand van dc losfe duinen, die na dc verwoesting van hec andere Dor.p zyn overgebleven, ftuift, wanneer het dooreen westclyken wind wordt aangedrecven, met veel woede op het Dorp aan ; en hoe fpocdig er eene zandöverftrooming kan plaats hebben, blykt daar uit dat weinige jaaren geleden, van onder een duin' het- op aanmerkt, dat de EnSel/eben toen zagen, dat eene Floot opde Thee*,, te verbranden va, ander, wa,, dan de vlam te Jteeken in wen™, gaarden van 'tfli, , of „n arm Dorp tedere».  C 121 ) welke toen afftoof, een geheel boerenhuis té voor-, fchyn kwam, waar in de tinnen borden en lepelsin de rakken noch gevonden wierden; zoo als ik, acht of negen jaaren geleden, op het Dorp 'ierheide mede van onder een duin aan het ftrand eene gemetielde pyp van eenen waterput heb zien tc voorfchyn koomen. Op Vlieland is naauwelyks zoo veel weiland, dat zestien of zeventien koeijen er des zomers deden kost kunnen zoeken; en de gemeenfehap met andere Plaatfen is ookzoomoeijclyk,datcr mcenigmaal meel noch brood tc bckoomen is, en de Inwooners zich met befchuit behelpen moeten; en des winters zouden de zeven Provintien, of ten minnen zes van dezelve, overheert kunnen zyn , zonder dat. men er hier iets van wist; immers vóór dat de post op Texel was aangelegt, hetwelke noch maar weinige jaaren geleden is; en die diepe onweetenheid van het gecne buiten het Eiland omgaat zal ü niet verwonderen, als Gy weet, dat de Inwoo-ners hunne levensmiddelen uit Friesland moeten bc~. koomen, en dat de kaagfehippers derwaarts niet vaaren, dan wanneer zy lust of vragt hebbenondertusfehen is het voortrcffelyk gelegen voor eenen Tycho Brahe', die de befpiegeling van den Sterrenhemel boven • die van de aarde verkiest; want voor het verblyf van een fterrenkyker kan ef • geen uitgeftrekter en onbelemmerder gezigtëinder.. gevonden worden, dan op den top van dit duin. Het Eiland brengt niets voort dan konynen e« H 5  ( 152 X eenden, die zich, benevens eeflemeenigte van zeevogels, aldaar onthouden. - De beampten van de Admiraliteit hebben tuinen agter hunne huizen, waarin zy groentens teelen; maar de overige Inwooners behelpen zich met den ouden kost vanerweten, boonen,gort, en koeken, als zy meel hebben. Inboorlingen van dit Land zyn er thans niet meer; het wordt bewoont door Friefen, Gclderfchen, en in één woord door allerhande foort van menfchen; en men geeft hun na, dat zy by de geaartheid van de Texelaars noch voegen- de hoedanigheid van groote zcedieven te zyn. Een Predikant van het eiland Tcrfchelling, die een vrolyk man was, verhaalde ons, dat hy ter gelegenheid van het openvallen, der Predikantsplaats op Vlieland zeer zelden aldaar ging prediken, dewyl het toch niets helpen kon. Ook zyn er dc lootfen flegt, en zoo min in kunde als in wakkerheid by dc Texelfche lootfen te vergelyken. Des anderendaags verlieten wy dit Hollandfche Pathmos, en zettcden ons togtje voort naar Westerfcheliing. Dit is voorheen een zeer groot Dorp geweest' en mogelyk in oude tyden het eenige op het Eiland; maar in den jaare' 1373 is het door Willem Van Naaldwyk geplundert en verbrand; in den jaare 1666 wierdt het andermaal verbrand door de Engelfchen; en omtrent veertig jaaren geleden fleeptc  C 123 > ie zee over de honderd huizen weg, en fcheea door een ftroom, welke er tegen aan woelde, zoo als men uit de bygevoegde tekening zien kan, het geheele Dorp te willen vernielen. Het behoud van dit eiland, hetwelke ons Land tegen het noordwesten dekt, was te gewigtig, om niet alles in het werk te ftellen tot afweering van zulk een gevaarlyken vyand ; en na eenige vergeeffche poogingen gelukte het om dien ftroom af te leiden; in het jaar 1749 wierdt boven het Eiland elboogsgewyze eene berming van rys gelegt, welke met laag water vlak lag, en beneden die berming een groot wierhoofd; deeze zagte dwang gelukte, en nu wordt er land aangewonnen op de plaats, alwaar anders eene groote diepte zoude gekoomen zyn; en de zee loopt nu aan de buitenzyde van die berming. Wy kwamen hier aan de wal, en lieten wagens koomen om het Eiland, hetwelke zich in de lengte uitftrekt, door te ryden; het is , géiyk de geheele kust van ons Land, met Zandduinen tegen het noordwesten beveiligt, en zal meer dan twee uu, ren gaans lang, en omtrent een half uur gaans breed zyn; aan den voet van de duinen ftaat noch al vry wat eist, en er zal meer bouwland zyn dan op Texel; ook ftaat aan den Westerlioek eene baak welke de brandaris genoemt wordt, en twee honderd achttien voeten hoog is; zy heeft boven een plat, daar een lantaarn op ftaat, en is in den jaare 3594 gebouwt. Als eene groote byzonderheid merk ik aan, dat  ( "4 ) se Inwooners van Westcrfchclling- ecnc taal fpre- , ken, welke onverftaanbaar is voor de gecnen, die de overige Dorpen bewoonen,. offchoon die van Westerfchclling het gewoone Hollandsch mede verftaan; mogelyk is dit Vlek een ovcrbiyffel van de Nedcrfaxcn , die, zoo als Beda aantekent, in den jaare 449 naar Engeland overftaken, om de Britten tegen de Pieten by te ftaan, het geen zy ook deeden mee dat gevolg, dat zy, liet land goedvindende , meer en meer van hun volk deeden overkoomen, en de Britten zelve verdrecven, waar van een gedeelte naar het tegenwoordige Brctagnein Vrankryk de wyk nam, zoo als de Inwooners van het Prinsdom Walles deeze taal mede verftaan, en ik ook een oud voerman tegen, zyn zoon hoorde zeggen, put de horfes toe d* wegen, hetwelke byna geheel Engelsch is. Moeijelyk is het ondertusfehen om te bcflisfen, of die van Westcrfchelling, dan of de overige Inwooners dejinboorlingen van het Eiland zyn. Willcbrord kwam in den jaare 690 hier te lande, en zal toen waarfchynelyk deeze taal gelecrt en gefproken hebben , zoo als dezelve toen in geheel Oost- cn West-friesland gefproken wierdt. In dit eiland zyn negen vogclkooijen, zeer veele konynen, cn goed weiland; zoo dat ik geloof, dat de Inwooners zich des noods met hunne eigen voortbrengfelcn zouden kunnen generen. Hier woonen veele zoogenoemde grootfehippers, die meestal voor den Koophandel van Amfterdam vaaren, en braave, ervaren, en moedigr zeelieden zyn.  ( I25) Voorheen heeft dit eiland zyne eigen Heeren gehad, waar van e'e'n bekent ftaat met den naam van VolkertReiner; vervolgens is het overgegaan in het huis van Aremberg, en eindelyk door den Hertog van Aarfchot aan de Staatcn verkogt. Behalven de Dorpen Westerfchclling, Midland en den Hoorn, die ik getekent heb, is er noch een gehugt, alwaar eenige huizen ftaan, en hetwelke genoemt wordt Om den Oost; doch welk gehugt ik niet gezien heb. De legging van het Dorp Midland is zeer aangenaam; het heeft in het midden eene fraaije laan, en een fchilderachtig uitzigt over koornlanden. De Hoorn heeft geene regelmaatigc ftraat, maar de huizen ftaan verfpreid. In de Kerken van de drie Dorpen was niets te zien.