DE V RIJ F, GODSDIENSTVRIEND, DERDE DEEL.   D E "VB. IJ E GODSDIENSTVMEND. XII. D E E I . Te A Al S ï 3: RB A ML bij MAHTINUS DE BUTJIJIN. MD C C X C VIII.   KORTE INHOUp DER VERTOOtGEN VAN HET DERDE DEEL. EJ°. i. de zalige hoop op de OPSTANDINft .... Bladz. i. 2. iets over de dank" vast- en bededag. l3KESiiGELOOF.' . p.. 14- ALLES PREDIKT ons gods WEZEN EN WERKING. I05. 15. HET TOEKOMEND LEVFN. lij» 16. LIEFLIJK ft DE VER K o N D IG ,;n g VAN H E t e U a n g E lI E. 121. 17. MIDDELEN om een GELUKKIG LEVEN te GENIETEN. I29. 18. HET BROEDERLIJK VERGEVEN. . ,37. IP. HF.T LOT DER RECHTVAARDIGEN o p de AARDE. 20.ur.i- lot D.ER -RECHTVAARDIGEN op de -aarde, Vervolg-van N°. jp.) .. uï; Kr 1 s te lij ic e zede kunde. . . l6[ 22. KRISTEL ij ke ZEDEKUNDS. rWW& van N°. 21.) . * • jop. 23. DE ONWANKELBARE troost DER GODVRUCIIriGEN. * • «7/. 24. DE KRACHT VAN JESUS GODSDIENST boven "■««WRoniïitHIfift . . I85. N°. 25.  VAN HET DERDE DEEL. III N°.25. OVERDENKING IN DEN AVOND. Btadz. IO3. HÓ, DE BLIJDE TOEKOMST. . . . . 201. 27. OVERDENKINGEN IN EENEN SCHOONEN MIDDENMACHT. . . . . -209. 2Ï. HET JALIG STERVEN DER GODVRUCHTIGE N. 2.7. 29. HET GEBED. . . . . 225. 30. OVERDENKING IN DEN MORGENSTOND. 233. 31. DE NUTTIGSTE ZEDENLES VOOR ALLE KRISTENEN. . .''Y.-. 24I. 32. BEDENKINGEN OVER DE VERCENIGING DER REMONSTRANTEN EN RECHTZINNIGE N. 249" 33. DE VOLKOMEN Z O N DE N V E R Z O E N I N G DOOR JESUS. . . . . . ' 257. 34. DE NOODZAAKLIJKHEID VAN HET AANNEMEN DER AANGEBODEN ZALIGHEID. . 265. 35. DE GRONDEN VAN HET BESTENDIG GELUK DE^S RECHTVAARDIG EN. . . 273. 36. NA HET VIEREN DER KERS- OF KRISTEN VIERDAGEN. .... 281. 37. WAARE BOETVAARDIGHEID IS BIJ GOD WEL" GEVALLIG. . . . . 289. * 3 N». 38.  IV KORTE INHOUD der VERT. VAN HET DERDE DEEL. N°. 38. aansporing tot heiligheid. . Bladz. 29?. 39. waare godsdienst vordert blijdschap. 3°5- 40. jesüs volkomens verheerlijking. 3I3. 41. jesüs vaderlandsliefde. , 4 321. 42. het heil der waare wijsheid. . 329. 43' jesus blijft getrouw. . . 337. 44. zonder gods medewer king wordt niets voltooid. . . , . 24$. 45. de hoop der kristenen. . . 353. 46. heilige kristenpligten. . . 3ÖJ. 47. de dood der godlozen is rampzalig. éc* * * • ' * • ' • * i 369. 48. de wederöntmoeting van onze verheerlijkte vrienden. , . . ^JJ. 4p. vrede is het wettig eigendom der gerechtvaardigden. . . . 385, 50. afscheid aan mijns lezers. . 303. 6 E  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND» ffl9. J. Indien wij alleen in dit leven op kristus zijn honpen* de, zoo zijn wij de ellendigfte van alle mewfchen. i cor. XV: ip. DE ZALIGE HOOP OP DE OPSTANDING. Oioten wij het voorig Deel , van dit Werk , met eene gevoelige befchouwing van den Kruisdood des Eeniggeborenen Zoons, die in den fchoot des Vaders is, die uit liefde voor eene zondige wereld overgegeven is, op dat een iegelijk, die in hem gelooft, het eeuwig zalig leven zoudé beërven. Geliefde Lezers! wij vangen op nieuw onzen arbeid aan , met u hét onwaardeerbaar geluk der Kristenen, die in den Gekruisten, maar nu verheerlijkten, j e s o s gelooven, aan te toonen. J e s ü s toch, is het begin en hec einde van onze leering, van onze onderzoeking, en van onze opwekking tot deugd en godzaligheid. Vuurig biddea wij , S> A 1 dat  co dat de almachtige God onzen arbeid wil zegenen, ons verftand verlichten, en ons hart van alle fchadeüjke beginfelen en onbeteugelde driften wil zuiveren ! Hem alleen , toch' komt de eere toe van alle onze zwakke pogingen';, zijne' liefde, toch , fchonk ons Bracht en lust , om zelfs in de treurigfte dagen, vertroosting aan bedroefden, onderwijzing aan minkundigen, en opwekking aan alle tragen van hart blijmoedig toe te deelen. Dit ten minilen, Geliefden? was onze bedoeling; hier van * «>J, die alle dingen weet, die onze geheimfle gedachten verflaat, getuige; en in hoe verre wij ons doel bereikt hebben , moet door uwer aller harten beflischt worden. - Hebben wij het verftand van eenen onzer waardige Natuurgenoten, flegts door het mededeelen van onze gedachten , als door eene flaauwe morgenfcheemering verlicht? Hebben wij, flegts één verkoeld, één koudgeworden hart , uit deszelfs fluime- " ring opgewekt, en in vernieuwd liefdevuur doen ontbran- den ? Eeuwig, eeuwig zouden deze uitwerkingen , onze vreugd, onzen roem zijn; ja, indien wij flegts ééne wan. kelmoedige verfterkt hebben, indien wij flegts ééne treurende , ééne geheel neêrgebogen ziel opgericht, en de tranen der finart afgedroogd hebben. ó! Met welk eene verrukkende blijdfchap zouden wij als dan op ons werk te rug zien, en juichend uitroepen: u ó jesus! u zij de eer, n zij de heerlijkheid; gij hebt uwe kracht in onze zwakheid volbragt; gij hebt ons toegerust uit uwe volheid, en ons genade voor genade doen ontvangen; eeuwig, eeuwig zij u den lof en de dankzegging toegebragt! Maar verheerlijkte Zaligmaker! verlaat, begeef,ons ook nu niet;Tchenk ons op nieuw,  ( 3 ) nieuw, eenen Euangeliezegen; leg gij uwe woorden in onzen mond; itort genade uit op onze lippen, op dat ook nu vertroosting,vrede,en blijdfchap> als gaven van uwen geest, van onze leeringe moge'afdruipen, gelijk de dauw der lente , op zielen, die naar waarheid en naar kennis dorflen ! Welaan dan, dierbare Medekristenen! op den zelfden weg, dien wij altijd bewandelden, zoeken wij u, weer op nieuw, tot de verkwikkende fonteinen des heils te geleiden. Jesus is alles in, en voor allen. De volkomeufte zielenrust aan deze zijde des grafs, is de eerfte zijner weldaden, en de blijdfte, de gegrondfte hoop, op zijne eeuwig ontfermende liefde en vriendfehap, is de volkomen fchoone vrucht , die ons het geloof, reeds bij den eertien voetftap, op den weg des levens , aanbiedt. Maar indien wij alleen in dit gewest der fterf. lijkheid op jesus ons vertrouwen konden vestigen, dan wa. ren wij de ellendigfte van alle menfehen. Maar welk eene gadeloze zaligheid! Onze hoop op jesus ilrekt zich uit tot in de eeuwigheid. Jesus heeft ons, door zijne opflanding,het eeuwig leven, ja de blijde verrijzenis van dit ftoflijk omkleedfel verzekert. Onze hoop op jesus is de helder lichtende morgente, die ons door de fchaduwrijke gewesten der fterflijkheid getroost doet heen wandelen. Maar, aan de overzij, de van het graf, daar wordt onze hoop afgewisfelt door ge. nieting; daar wordt het geloof, als den groiidflag van onze hoop, door een daadelijk aanfehouwen vervangen. Hier van ontwijfelbaar verzekerd , zegevieren wij over alle de lor gevallen der wereld. Alles moge wankelen en bezwijken , maaide hoop des waaren Kristens beftaat in eeuwigheid. In de bitterde tegenfpoeden, juicht de geloovende Kristen Wat A a buigt  co buigt gij H „eder d mijne ziel! hoop op God , want ik zal hem nog looven; ik weet mijn Verloer leeft,en fchoon m,jn vleesch en hart moge bezwijken, „0g is God mijn rotsfeen en mijn deel, tot in eeuwigheid. Het gevoel van eigen onwaardigheid, van eigen zwakheid, en genejgdheid. tot zondigen, moge den waaren Kristen bedroeven; zijne hoop op jesus, op zijnen volkomen Zaligmaker, fterkc weer zijnen moed, en bewaart hem voor wanhoop. Met een getroffen hart, en een oog vol boetvaardige tranen, knielt h'j neder voor hem, die zijne zonden op het Kruishout gedragen heeft, en wacht, vol geloovig vertrouwen , de zaligmakende vrijfpreking. Ja, die vertrouwende hoop op jesus doet hem uitroepen .-Jesus is in de wereld gekomen, om zondaren zalig te maken, waar van ik wel de voornaam-' «e ben! Maar wie zal befchuldigingen inbrengen tegen de uuverkoorenen Gods? God is het die rechtvaardig maakt; wie 1S het die verdoemd, daar jesus nu opgewekt is, ter rechtehand Gods verheven is, en voor ons bidt? Het uur des doods moge den geloovenden Kristen, van alles, het welk hem in dit leven beminlijk was , dreigen af te fcheuren; het eenzaam zwijgend graf moge hem, op de helft zijner dagen reeds, dreigen te verflinden; zijne onwankeltete hoop op eene zalige herleving , waar van hem jesus overtuigd heeft , doet hem blijmoedig den dood verwach. ten, en in het graf, * ia eene vreedzame rustkoets, neêr*ï«P, Dan juicht hij: De dood is verrtonden, tot overwinning. Dood! waar is uw prikkel? Hei! waar is uw vermoogen? God zij de.I0f en de dankzegging, die ons in jesus meer dan overwinnaars doet zijn! Maar vloeiïn alle deze za- li-'  Cs ) ltge zielsgefteldheden, alleen uit de hoop die wij op jesus, op den grondlteen van onze eeuwige zaligheid, vestigen? liet voegt ons dan ook, ja het is onze duurde verpligting, dat wij het voorwerp van onze hoop , dat wij jesus, ïn alle zijne betrekkingen, ons geduurig voor oogen dellen; niet flegts als de vernederde Zondenverzoener op Golgotha, daar hij , met bloed bemorst, veracht en befpot, den jongden doodfuik ademde. Voorzeker is hij ons 'in dien flaat ten uiterften dierbaar en beminnenswaardig ; daar toch vertoond hij zich, als het eenig zoenoffer , het welk met onze zouden beladen is, terwijl hij, die, met zijn bloed, uit Gods gedenkboek uitwischt. Maar wij moeten ons den Godlijken Yerlosfer ook voordellen in zijne zegepralende heerlijkheid, daar waar hij dood en graf, als gekluisterd aan zijnen zegewagen rondvoert, daar. hij het leven en de onflerflijkheid aan het licht brengt. In dien flaat is jesus ook, vooral, het voorwerp van onze hoop; daar vertoond hij zich, als de machtige Held, die ons de vruchten van zijn lijden en dood dadelijk doet genieten; ja, daar vertoond hij zich als de fterk gewapende Overwinnaar , die de gevangenis gevanglijk voert , en die eeuwig , uit kracht der volkomen rechtvaardiging, ons recht op het eeuwig leven zal doen gelden, Groot, onbefefbaar groot is dan ons geluk , waare Godvruchtigen! Wij hoopen niet flegts op jesus, als op eene bron van tijdelijke weldaden, die ons de rust van eeri vrij geweten,en eenen zaligen vrede met God kan doen fmaken, zoo lang wij hier door den droom der wisfelvalligheden getlingerd worden. Neen, wij hoopen ook op jesus, als op den opperden Leidsman des geloofs, die ons ve*wacht A 3 in  C6 ) in de eeuwige wooningen der vreugd, waar heen hij ons is voorgegaan , om ons plaats te bereiden. Wij hoopen op hem, die ons ten uiterden dage zal opwekken, die ons aart zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig zal doen zijn, die ons bekleden zal, met de blinkende feestgewaden der onfchuld en der gerechtigheid, die alle tranen van onze oogen zal afwisfehen, en ons de kroon der rechtvaardigheid, die hij zélf voor ons verdiend heeft, zal doen ontvangen. ó Godlijk fchoone verwachting ! Nog flegts een kleine tijd, en alle moeite en zorg, alle verdriet en kwelling, i5 voor eeuwig, eeuwig geëindigt. Dit leven is eene fchaduw, een voorbijzweevende nevel, die door den glans der eeuwigheid volkomen verflonden wordt. Geen wonder dan, dat de Apostel paulus zijne Medekristenen toeroept: Indien wij alleen in dit kortdondig leven op jesus waren hoopende, o! dan waren wij de ellendigfte van alle menfchen! Valfche Leeraars hadden in de Kristen. Gemeente te Corinthen, de troostloze twijfeling, aan de opflsuding der doo< den, doen ontdaan. De groote, de verlichte paulus beflrijdt dit gevoelen op de krachtigfte wijze. Vooral let hij, in dit Vijftiende Hoofdftuk, de opttanding van jesus, tot eenen grondflag van de opdanding der geloovigen. Om die reden bewijst hij, op de overtuigendfte wijze, dat jesus uit de dooden opgedaan is. Eene geheele fchaar van ooggetuigen voert hij aan, tot bevestiging, en toont verder de ongerijmdheid der twijfeling aan jesus opdanding. Ware jesus niet opgewekt, waar toe diende dan zijn lijden en dood? Waar toe diende dan de prediking van het Euange. Hum? Dit alles was valsch of ijdel; het geloof der Kristenen was-  C 7 } was vruchtloos, en geene zonden vergiffenis was noodzaaklijk. Ja, alle deugd en godvrucht waren ijdele beuzelingen; alle dierbare geflorvenen waren, voor eeuwig, voor hun verlooren, en de zulken, die hun leven reeds voor de zaak van jesus hadden opgeoffert, de getrouwe Martelaren en Bloedgetuigen waren nutloos geftorven, en hadden volftrekt geene belooning te wachten. Welk gevoelig hart Gdderde niet voor de affchuwlijkheid van zulke ftellingen? en dit alles moest evenwel waarlijk zoo wezen, indien jesus niet opgedaan, en ons allen tot eene herleving, geheiligd had. Ja , voegt de Apostel daar bij, indien wij alleen in dit leven onze hoop op jesus (tellen, dan zijn wij de ellendiglte van alle menfehen. Welk gezond verttand zoude zich niet fchamen, wanneer het dit gezegde van paulus durfde tegenfpreken! Was niet vooral het leeven der Apostelen, een onafgebroken keten "van moeite en bekommering, van gevaren en lijden? Voorzeker waren zij de ellendiglte van alle menfehen, indien zij de gloriekroon der deugd, aan het eind van het (trijdperk niet hoopten te ontvangen. En, wat is het leeven der meeste Kristenen? Voeren zij niet eenen geduurigen flrijd , met begeertens, driften, en verleiding? Wordt hunne naauwgezetheid, hunne liefde voor den waaren Godsdienst niet, doorgaands, veracht en befpot? Worden zij door laage booswichten, niet, veeltijds, verdrukt, misleid en getergd , terwijl integendeel de ondeugenden , zich in vreugde en voorfpoed baden? Hoe ellendig zouden dan de waare deugdgezinden zijn, indien zij geene hoop op een volmaakter leven koesterden? Maar, zalige verzekering, jesus is de eerftsling der opftanding; jesus is geftorven, om  ( s ) om ons, vrij van alle fchulden, aan den Vader fe kunnen voordellen; maar hij is opgedaan, en heeft de hoogde heef. lijkheid beklommen, om ons den hoogden trap van gelukzaligheid, als zijne Broederen, te doen bereiken. Kristenen! ja, nu zijn wij de gelukkigde, de zaligde van alle menfchen, want onze hoop op jesus is in de eeuwigheid geankerd. In jesus zijn wij geftorven, voor zoo verre de dood de bezoldiging der zonden was. In hem hebben wij den eisch der wet voldaan. En nu, nu is het derven voor ons, flegts een ingaan in volmaakter leven. In dén opge wekten jesus zijn wij aan eene zaligè herleving toegewijd. Jesus opdanding is het onderpand van onze zaligs opftanding ten jongden dage. ó Godlijke Verwachting! dit fterflijk, dit verganglijk lichaam zal met onderflijkheid en glans bekroond worden; alle rampen, alle fmarten zullen' met den dood vernietigd' worden; alle duisternis zal ver. kwijnen; het licht des heerlijkdeu dageraads zal ons juichend oog bedralen; de opgewekte jesus zal óns, als zijne zegevierende Lievelingen, met onfchuld eri heerlijkheid bei kroonen; al het lijden dezes tegenwoordigen tijds zullen wij, als eeneu morgendamp, zien verdwijnen, en een eeuwig genot van zaligheden zal ons verzadigen. Tc AmfkUam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftmt.  ÖE V R IJ E (JODSDIEISTVRlEMDi Laat alle uwe nooden met gebeden en dankzeggingen hend worden bij God; PAULUS ÏETS OVER DE DANK-VAST- EN BEDEDAG. WAARDE GÓDSDIENSTVRIEND! T Toorlang reeds beving mij de lust, om aan ü mijne zwaarmoedige gedachten mede te deelen. Welligt zal uwe onzijdige beoordeeling van dezelven mijn hart vernieuwen. Ik bemin mijn Vaderland , met alle de óprechtheid, met alle de belangloosheid, die een zuiver, een dankbaar gevoel van genoten rust en veiligheid kan inboezemen. ]k heb mij nimmer in de zweevende gefchillen der onderfcheidene Partijen gemengt. Het wezenlijk heil van alle mijne Medeburgers, is het toppunt van mijnen wensch. Maar ik houde mij overtuigd, dat tot bereiking van dat heil, vooral eenvouwïge gezuiverde zeden , eene getrouwe betrachting der onfchendbaarfte pligten, die wij aan' God, aan ons zeiven, en aan ónze natuurgenoten verfchuldigt zijn, of dat het zelfde iï, eens 3» 1 ijve-  (10 ) ijverige beoefening van den waanichtigen redelijken Godsdienst , volftrekt noodzaaklijk is; ja zoo nóodzaaklifk zelfs dat zonder zulk eene beoefening, geene maatfchnppij duurzaam kan gevestigd worden, of immer gelukkig kan zijn. Ik vertrouw , waarde Godsdienstvriend ! dat uw verltand en hart, deze gronditelling zal toejuichen. Ik durf dan ook vrij mijne bekommering, die uit deze grondflelling voor mij voordvloeit, u melden. Dat ons Vaderland zich in den uiterften nood bevindt,zal geen fterveling betwisten. De bronnen van onze welvaart zijn verftopt; de woedende Oorlog knaagt nog aan de lang verzwakte zenuwen van onze welvaart; ontevredenheid, en zucht naar verandering, woelen rustloos nog in onzen boezem; eu in dezen nood,in deze gevaarlijke omflandigheden,kaa de Natie, alleen van den almachtigen God, van hem, die ons Vaderland, met de tederfte'zorg, bcfchermt, en als een voedilerling van zijne liefderijke Voorzienigheid gedrage« en gefterkt heeft, uitkomst verwachten. Hoe billijk, hoe gepast voor zulk een hulpbehoevend Volk, was dan eene al* gemeene vernedering, eene eenliemmige fmeeking. niet. Ik bedoel hier een algemeene Dank- Vast- en Bededag,gelijk onze Voorouderen , en ook wij zeiven, weleer jaarlijks plegen te houden. Ik wil u wel belijden, dat ik vol grievende zielenfmart aan die eerbiedwekkende dagen , die wij weleer, zoo plechtig, plegen af te zonderen, terug denk. Wie durft ontkennen, dat God niet,meer dan eens, toonde dat zulk een Dank-Boet- en Bededag, hem welgevallig was ? De vijanden van ons Vaderland beefden wel eens, wanneer zij vernamen, dat het Nederlandfche Volk zulk eenen dag voor zich afzonderde. En geen wonder; voegt v het  C u ) fiet aan den behoeftigen mensch, Gods weldaden en "va« derlijke liefde te erkennen? voegt het aan den behoeftigen mensch, om God aan te roepen in den dag der benaauwdheid, cn om vertrouwend op zijne rechtvaardige liefde, in jesus naam, om bijttand en ontferming te bidden. Ja.be. loofde de mond der waarheid zelf, dat hij die bidt ook waarlijk zal ontvangen? Hoe is het danmooglijk, dat onze Natie, die over het algemeen nog op Godsdienstliefde roem draagt,deze pligten kan vergeten ? Het is waar, elk kan afzonderlijk de nooden van het Vaderland, zoo wel als zijne eigen nooden, aan den God dier liefde voordragen, en om jesus wil bidden, om verhooring en daadlijke hulp. Ook houde ik mij verzekert, dat elk , wiens hart door waare Vaderlandsliefde klopt,op deze wijze handelt. Maar boe veel plechtiger, hoe veel dringender is een gebed of dankzegging , wanneer duizend - duizend zielen zich verëenigen en God als een waterdroom aanloopen ! welk een' diepen indruk maakt zulk een gebed niet, op oud en jpng,op rijk en arm! De ongodsdienfligfte zelfs wordt niet zelden hier door getroffen ; hij hoort de algemeene nooden voordellen, en bij den eenigen, den alm.achtigen Helper, om voorziening in dezelven bidden; zijn gevoel ontwaakt; zijne zucht voor het algemeen heil doet hem nadenken, «n hij voegt zijnen innigen zielenwemeh bij het gebed der vergaderde meenigte. Ik weet wel,men zegt dat eenDankVast- en Bededag, na de affcheiding van Kerk en Staat, «iet meer op last van het Staatsbefluur kan verordend worden, om dat het Staatsbefluur niets meer te bevelen heefc over de Godsdiendige gevoelens ; maar, wanneer deBeftuu^ers der algemeene zaken, waarlijk,, het volksgelukbisdoega lW  ( ïO ïen zullen, moeten zij dan njet voor de aankweeking van. edele grondbeginfelen zorg dragen? moeten zij de betrachting der heiligde pligten, niet met allen ijver zoeken te beyorderen? en behoort onder deze heiligde pligten ook niet de verëering, en de aanbidding van een weldadig Opperwezen, het welk in alle de lotgevallen van ons Vaderland zijne alles beftuurende liefde en trouw, zoo duidelijk,zoo yerflaanbaar, voor de verhardde ziel zelfs, heeft ten toon gefpreid? Men behoefde immers, in de afzondering van, eenen dag, tot algemeene dankzegging en aanbidding , geen Kerkgenootfchap afzonderlijk hier toe uit te nodigen? Neen,alle Leden der Maatfchappij, die den eenigen waarachtigen God, volgends het gevoel van hun hart, yere> ren, zouden eenparig tot eene algemeene Godsdienstöefening dienen uitgenodigt te worden. Men werpt mij tegen, (want ik heb meenigwerf over dit onderwerp met mijne vrienden gefproken) men werpt mij tegen, dat alle Godsdienstoefening, zonder onderfcheid, vrij is, en dus geene. bepaling van tijd, wijze of plaats, kan dulden. Dit kan zijn; doch zulk eene onbepaalde vrijheid, in eene Maatfehappij van onvolmaakte, van deugdbeminnende en van de deugd afgewekenemenfchen, bedaande, kan zoo wel eens beklaaglijke gevolgen naa zich flepen, als eene onbepaalde vrijheid in het betrachten van burgerlijke pligten. Of zoude het geweten zich bezwaard kunnen vinden, wanneer zich het Volk verpligt zag, om, op eenen en den zelfden dag In de openbare kerkgebouwen, God voor genoten weldaden te danken, zonden en afwijkingen te belijden, en om vergeving en barmhartigheid te bidden? Neen dit kan ik denken- Geen. dringend voorfchrift behoeft immers on- 2e  ($) ze gevoelens te kluisteren, of aan onze neigingen eene ge* heel onnatuurlijke richting te geven 1 Wie , onder onze Landgenoten, hij moge dan denken en gevoelen gelijk hij wil, zal zich toch niet verëenigen ,om Gods goedertierenheid, die ons Land tot op dit oogenblik nog bewaard, te danken, om meenigvuldjge fchuldcn te belijden, en hem om uitredding uit alle bekommerlijke onhandigheden te bidden? Waarlijk geachte Godsdienstvriend! ik voor mij zeiven, en veele oprechte vroomen benevens mij, zagen met bnrtlijk verlangen, de verordening yan zulk eenen Bededag, lang reeds, vruchtloos te gemoet. Voor yeelen ia ons Vaderland zoude hij welkom zijn; waare Godsdienst» vrienden zouden zich verheugen, wanneer zij 't gevoel van hun hart, verëenigd voor God konden uitftorten. Hoe lieflijk is het toch, voor eene godvruchtige ziel-, wanneer zij in de vergaderjng der oprechten, den God van hemel en aarde mag loovën! hoe zalig is het voor een vertrouwend Kristen, in jesus naam, met zijne geloovende vrienden, vergadert te zijn, terwijl hij zelfs in het midden van hun tegenwoordig is. Daar bidden zij eendragtlijk om genade, pm ontferming, en vertroosting, en durven zich verzekert houden, dat God, indien zij geloovig bidden, hen verhoord. Geen wonder ; zij aanbidden in geest en in Waarheid; met onüitfpreeklijke zuchtingen pleiten zij eenftemrnig op Gods vaderlijke liefde, waar op zij,in hunnen jesus, eene eeuwige aanfpraak hebben. Ja, gewis,mijne ziel verlangt naar zulke zalige Honden; zij verlangt, om met de aanbiddende mec-nigte , voor Gods aangezicht, nedgr te knielen, om daar de verëenigde lofzangen hein :oe te weiden,en een boetvaardig hart, een hart, dat door £ 3 be-  C 14) befef van fchald, niet alleen van zich zeiven, maar ook van geheel het Vaderland, verbrijzeld is,hem aan te bieden. Ooi? minkundigen onder onze Landgenoten , die van de tegenwoordige orde van zaken, maar al te vaak, verkeerde denki beelden vormen, en de algemeene verachting van den Gods> dienst, als aangenomen en vastgefteld , befchouwen; ook dezen zullen beter verlicht worden, en in hunne Baftuurers, ook de waare verftandige vrienden van deugd en Godsdienst befchouwen; mannen , die op het voetfpoor van brave Voorvaderen , de waare godzaligheid, als de eenige bron van geluk voor het tegenwoordige en toekomende leven, eerbiedigen en beminnen. Mag ik u vergen waarde Godsdienstvriend! meldt mij uwe gedachten over dit onderwerp. Gij zult mij, en andere God» vruchtigen hier' door verpligten. Ik blijf uw getrouwe Lezer eelh art, Wij haasten ons, om den Godsdienstminnenden e elhart te beandwoorden. Welk een ftreelend genoegen zouden wij finaken, wanneer wij hem, en zijne godvruchtige vrienden, door het mededeelen van onze gedachten, rust en vertroosting konden fchenken. Wij Hemmen volkomen met hem in, dat wanneer eene Maatfchappij, die uit geheel verfchillende, uit deugdbeminnende, en uit ondeugdnajagende menfehen fiamgefteld is, immer een beftendig geluk zal genieten, ook de beoefening van den eenigen redelijken Godsdienst, als een onfehendbare pligt, door den algemeenen wil, moet vastgefteld zijn en bevordert worden. Beftond de geheele Maatfchappij uit volmaakte menfehen, dan was dit voorzeker noodeloos; want het onvervalscht gevoel van elfc  C *5 ) elk mensch, zoude zich verlustigen in die beoefening. Maar voor eene Maatfchappij van zulke volmaakte menfchen, waren om de zelfde oorzaak, ook alle voorfchriften van andere pligten geheel nodeloos. Elk mensch zoude de geheele zedelijke wet, die het geweten ingedrukt is, kennen,en betrachten. De Godsdienst zal dus altijd, door een wijs en goed Staatsbeftuur geëerbiedigt, voorgedaan, en in deszelfs beoefening bevordert worden. Maar wat nu het afzonderen van eenen dag, tot boetvaardigheid, tot gepaste dankzeggingen en gebeden betreft, wij belijden, even als e el hart, zulk eenen dag met verlangen te gemoet te zien. Maar wij begrijpen ook, dat deze nuttige verordening gevaar zoude loopen, om op de jammerlijkfle wijze misbruikt te worden, zoo lang de denkwijze der Natie zoo wijd uit;elkander loopti Waar ergens zoude eene vergadering, hoe min talrijk die ook zijn mogt, eenftemmig kunnen bidden of danken? want het welk toch de  C 20 ) Indien uwe hand of uw voet u ergert, zegt daarom de Zaligmaker, houwt die leden, hoe nodig ook tot het bevredigen van uwe behoef een , af, werpt ze verachllijk van u ; want hei is u beter, kreupel of verminkt, den weg die ten leven leidt te bewandelen, dan, met alle uwe ledematen verrijkt , naa den afgrond des verderfs heen te fnellen. Ja, zelfs, indien uw oog u ergert, rukt het uit, en werpt het van u. Het dierbaarfte, het meestgefehikte tot veraangenaming van het leven , moet het hart niet kluisteren; neen, voorwerpen, zoo geliefd als den oogappel , zoo dienftig tot vreugd en genoegen, als dat werktuig des gezichts, moeten grootmoedig aan de betrachting van jesus leer, aan de uitbreiding van het rijk der waarheid , opgeofferd worden. In het Vijfde Hoofdftuk, van mattheus, vinden wij nog eenmaal deze zelfde treffende zedenles, door de zelfde figuurlijke uitdrukkingen aangedrongen; doch het verband der beide Leerredenen, waarin deze woorden voorkomen, maakt cenig onderfcheid, fchoon de bedoeling hetzelfde is. In het Vijfde Hoofdftuk hooren wij jesus, in het openbaar, tot eene talloze fchaar van geloovenden en ongeloovenden fpreken, en het onderwerp waar bij deze woorden daar te pas komen, is de onkuischheid. Die zelfde offeranden vergt ook daar de Zaligmaker; en tot wat einde? Alleen tot behoud van den mensch, op dat hij de vruchten der deugd, op dat hij de eeuwige zaligheid , als den prijs der overwinning , zoude wegdragen. Hier, in dit Agttiende Hoofdftuk, fpreekt hij alléén tot zijne Discipelen, als tot de eerfte uitbreiders van zijne leer, die hij eerlang, als zijne Afgezanten, aan de geheele wereld, ter uitnodiging tot zaligheid , ftond. af te zenden. De ondeugden die hij hier beftrijdt, zijn eigenlijk hoogmoed en afgunst; want zij waren onderling twistende, wie in heï geestlijk Koningrijk de grootfte of de voornaamfte zoude zijn, De  De Heiland wil dan zeggen: ik heb u getoond, hoe dierbaar mij de nederigheid en zachtmoedigheid is, en hoe noodzaaklijk, vooral, die hoedanigheden ten opzichte van mijne Afgezanten zijn; zoo zelfs, dat gij niet in mijn Koningrijk' kunt arbeiden of ingaan , ten zij gij, gelijk een kindjen, uw vreedzaam en liefderijk gedraagt en u aan mijne ■wakende zorg toevertrouwd. Aan die nederigheid en kinderlijke hoedanigheden is de hoogfle eer en glorie verknocht; hier door wordt gij aan mij, dié de geftaltenis eens dienstknechts heb aangenomen, gelijkvormig, en wie u, om die nederigheid en zachtmoedigheid, aanneemt, als mijnen zen-r deling, die neemt mij aan. Maar ik leerde u ook alle ergernis te vermijden; want wie zulke nederigen, zulke vertrouwenden op mijne liefde, doet Ïtruikelen of vallen, deze heeft de 'zelfde ftraf te wachten, als hij die mij zeiven verwerpt en verraadt. Zijt dan zorgvuldig, waakt over u zeiven, fcheidt alles wat u aanftoot geeft van u, en bewandelt, zonder om te zien, den weg, dien ik u aanwijs en die ten leven leidt. De Leerlingen van jesus waren voorzeker elk oogenblik in gevaar om te ïtruikelen en te vallen, hun geloof was nog zwak; zij befchouwden jesus wel als de beloofde Mesfias, maar de nederige flaat, waar in zij hem zagen, maakte alles nog raadfelachtig; de haat en de bedreiging dor ongeloovigen, die, niet flegts op jesus, maar ook op alle die hem beminden en volgden, bleven woeden, deed meenigwerf hunnen moed wankelen; ook wachtten de ijslijkfte verdrukkingen en vervolgingen reeds op hun; zoo dat fchijn- en tijdgeloovigen, voorzeker als dan geërgerd zouden worden en vallen. Maar ook hunne eigen dwaaze begeertens, hunne ijdele zucht, om in een zinlijk Koningtijk, met jesus, op de aarde te heerfchen, C 3 bragt  C 21 ) faragt hen in verzoeking; zij benijdden eikanderen reedj het voorüitzicht op zulk eene beuzelachtige grootheid: zij hadden dus de krachtigfle waarfchuwingen, de erndigfte voorfchrijving van hunne duurfle pligten, ten uiterden nodig, zouden zij niet aan de rotfen des aanftoots zich zeiven, op de rampzaligfte wijze, verpletteren. Maar dierbare Medekristenen! hebben wij allen, ook irj de tijden die wij beleeven, deze heilzame waarfchuwing niet ten hoogden nodig? Was het immer de pligt van Kristenen , om te waken en te ftrijden, het is ook heden. Hoe veele druikelblokken, hoe veele fleenen des aandoots, ontmoet de waare godvruchtige niet op den weg der godzaligheid! Predikers van het eeuwig gezegend Euangelie ! opvolgers van jesus uitgekozene Discipelen, tot welken hij deze gewigtige zedenles onmidlijk richtte! waakt, wij bidden u in jesus naam, waakt tegen alle ergernis; laat geen hoogmoed u doen drtikelen ; geene zucht om over anderen te heerfchen, om in wereldwijsheid of daatsgezag, uit te munten, moet u immer doen aandooten; behoort gij tot de uitbreiders van jesus geestlijk Koningrijk! dan moet kinderlijke nederigheid, dan moet zachtmoedigheid u een getuigfchrift zijn van uwen Godlijken Zender; op dat getuigfchrift alléén, kunt gij aangenomen worden; het kruis van jesus, of de leer van den Gekruisten, moet uwe wetenfchap, uwen roem zijn ; alles wat u tot trotfche zelfsverheffing aanfpoort, moet gij verbannen, en met heiligen ijver van u weeren; alle uwe daden, alle uwe handelingen moeten het kenmerk van een hart, dat alléén aan jesus dienst geheiligd is, dragen; geene afgunst, geene wraak moet uwe ziel immer befmetten; ziet gij uwe Medeleeraaren begundigd, meer bevoordeeld, meer geroemd dan u zeiven; èl laat uw oog niet boos zijn! welligt hebben zij  C 23 ) zij meer verdienden dan gij, en dan moet gij u in dczelven verheugen; of indien gij onrecht aangedaan wordt; jesus alleen, kent uwe innerlijke waarde; uwe nederigheid zal u tot den hoogden rang in zijn Koningrijk verheffen; voedt .geene wraak tegen anders-denkenden, tegen anders-handelenden dnn gij; gij zijt niet geroepen om te oordeelen of om te vergelden, maar om Kristelijke liefde, om liefde tegen alle menfchen te prediken. Ja Kristenen! gij allen die de leer van jesus belijdt, wandelt voorzichtiglijk, op dat gij niet aandoot, op dat gij u niet ergert; laat niets u te dierbaar zijn, om aan het volharden in deugd en godzaligheid op te offeren. Hebt gij kwade raadslieden, die u tot hoogmoed, tot afgunst of wraakzucht aanfpooren! fcheidt u van dezelven af, fchoon zij u in andere dingen ook zoo nodig zijn, als uwe handen en voeten. Hebt gij geliefde bloedvrienden, die gij bemint als den appel van uw oog; en vleien u dezen om van den weg der deugd af te wijken! fpaart ook dezen niet; rukt u van hun los, fchuwt hunne liefkozingen,als de moordende deeken van vergiftige flangen; want immers, het is u beter na harde beproevingen , na het doordaan der bitterde droefheid, in het eeuwig leven in te gaan, dan, door de lieflijkde genietingen gedreeld, in den poel des vuurs geworpen te worden, Voelt gij uw hart geboeid aan ijdelen rijkdom, aan hooge eerambten, of aan dartelen wellust; trekken uwe begeertens naar deze dingen u van den hemel af; verdiept gij u in de zorgen dezes levens, om eer en fchatten te verkrijgen, of om aan uwe ijdele lusten te voldoen! om uwe eigene zaligheids wil, bidden wij u,. werpt deze banden van u af, verhef u zeiven boven deze flavernij; uwe zucht naar rijkdommen zoude u gewis doen vallen; oneerlijkheid, vrekheid en een van God aftrekkende zorg, zijn de verfchriklijke gevolgen van deze zucht;  f 24 y Zueht; uwe begeerte naar hooge eereposten, is gevaarlijk voor uwe ziel; zij zal u tot itgé vleierij, tot valschheid en onrechtvaardigheid vervoeren; uwe gehechtheid aan zinlijken wellust is een verachtlijke Heen des aanfloots, die u lager dan de redeloze dieren zal doen nederftorten ; ter* Wijl gij God , terwijl gij u zeiven jammerlijk vergeet. Verzuim dan geen oogenblik, om alle die verleidende geneigdheden van uw hart af te fchearen. Wat is ver* ganglijke rijkdom ? wat is de fchitterende eer ? niets dan rookbeeiden, die met den tijd wegzweeven. Wat is zinlijke wellust? niets dan een gefuikerd fenijn, dat walging en den dood baart. Zijt verzekert, houdt gij vast aan deze dingen, gij zult in de eeuwige rampzaligheid u ongeloof en verhardheid van hart bejammeren; het helfche vuur is voor u bereid; want gij hebt jesus verfmaad, en zijne lesfen veracht; hij heeft u onder de vleugelen zijner barmhartigheid zoeken te verzamelen, maar gij hebt niet gewild ; gij hebt den ellendigen zwijnendraf dezer wereld verkozen, boven de reine zaligheden in de eeuwige wooningen van uwen hemel* fchen Vader. Maar hoort nog terwijl het tijd is; hoort je s us. waarfchuwenden raad; weert allen aanftoot van u af, fchoon uw hart door die affcheiding moge bloeden; flrijdt moedig, gij zult gewis overwinnen; gij zult in het leven ingaan , en de eeuwige heerlijkheid zal uwen bloedigen ftrijd bekroonen. Te Anifteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoestlraat,  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. ik ben een vreemdeling op de aarde ; verberg uwe gebeden niet voor mijl psalm CXIX: ip. DE AARDE IS HET LAND ONZER VREEMDELINGSCHAP. TTT ie van onze Natuurgenoten, die de kortftondigheid * van het leven, aan deze zijde des grafs, en de verganglijkheid van alle zinlijke dingen, verftandig opmerkt, zal met den Dichter van het voortreflijk Zangfluk, waar van wij flegts een klein gedeelte hier boven plaatllen, niet gevoelvol kunnen uitroepen: ik ben een vreemdeling op dezeaardelEn wie van onze Natuurgenoten, die door geene dwaze eigenliefde geheel verblind is, zal ook het treffend gebed des Godgewijden Dichters, uit den grond van zijne ziel niet vuurig nabidden: Heere verberg uwe geboden niet voor mij! Het is onzeker of wel david, die lieflijke zanger in Israels feestreiën, de Dichter van dezen uitgebrciden Pfalm is, ofwel eenen der anderen, door Gods Geest bezielde, Dichters. Het is genoeg, dat ook dit onwaardeerbaar kleinood, zoovol ernftige zielsiiitboezerningen, voor ons 'Kristenen J tot onze leering en ftichting bewaard 3, D bleef.  ( *6 ) bleef. Het ware ook eene nutloze bezigheid, wanneer wij angstvallig naar eenen onafgebroken famenhang, ifl dit Zangftuk, wilden zoeken. Wij, voor ons, befchouwen het veel meer, als heerlijk op zich zèlven flaande fpreuken en uitboezeiningen, die allen op het zelfde doel uit loopen; welke verzamelde, en sis aanëengefnoerde kleinooden der godvrucht, het fleraad der Hebreeuwfche; Poëzij plegen te vergrooten.. Elk gezegde in dezen Pfalm, bevat, als het ware, een volzin, welks rondheid, of volkomenheid, het heerlijkst kenmerk van wel geoefende Dichtkunst, en rijkheid van gedachten,oplevert. Het fchoon, het treffend gedeelte des Dichtftuks, het welk wij ons heden ten onderwerp verkoozen , onderfeheidt ziel; van zelf, in eene waarheidvolle flelling, die door het verfland en het hart van eiken godvruchtigen, door alle tijden heeu, toegeftemd en toegejuicht wordt, en vervolgends in eene zielsbede, die itit deze ftelling natuurlijk voordvloeit. Ik ben een vreemdeling op de aarde, zegt de Dichter; en wij allen, godvruchtige Kristenen! wij allen, Reisgenoten naa de eeuwigheid! wij roepen volmondig met 'sraels Dichter uit: jd, wij zijn vreemdelingen op de aardel Door vreemdelingen werden van ouds zulke lieden verliaan, die buiten hun eigen Vaderland omzwerven, die zich wel eens ecnigen tijd ergens ophouden, maar evenwel daar geen burgerrecht, geene vaste eigendommen bezitten, en wier begeertens, rustloos, naa hun eigen, hun geliefd Vaderland zich uiturekken. Zulke vreemdelingen , nu, zijn Gods kindereu op deze aarde. Hun Vaderland is het gewest des lichts en des vredes, daar de eeuwige Vader zijne glansrijke nabijheid in volle majesteit doet kennen; daar, -. , . - vrrét 7' ", ' waar  ( 27 ) waar de reine beeken, vol gullijke wellust, door de onfchuldvolle lusthoven der Godheid vloeien; daar, waar verzadiging van vreugde is voor Gods aangezicht, en lieflijkheden aan zijne rechtehand, tot in eeuwigheid. Buiten dat Vaderland, dwalen de Godvruchtigen op deze aarde. Huntie afkomst blijkt wel in hunne geaartheid en neigingen; maar de moeilijkheden, die zij vaak op hunnen weg ontmoeten , en vooral de befmetting der geduurig aanvallende verleidingen , doen meenigwerf hunne waare grootheid Verdwijnen, en maken hen voor zich zeiven onkenbaar. Ja, verbijsterd door den geest der eeuw,zouden zij meenigwerf hun Vaderland uit het oog verliezen, en zich in het land der vreemdelingfchap, met zinlijke genietingen trachten te verzadigen. IVlaar de ann Godgeheiligde Dichter, die ook zijne eigen zwakheid en neiging tot afdwalen befefte, voegt onmidlijk hier deze heilbegeerige zucht nevens : verberg uwe gebidai voor mij niet! Op eenen vreemden weg heeft de reiziger, voorzeker getrouwe wegwijzers nodig, zal hij voor dwalèn beveiligd blijven; ook heeft hij geduurend zijnen weg, onderhoud, verflerking en verkwikking hoogstnodig. Dit alles, nu, is in het oog des Dichters, in Gods geboden verè'enigd. Gods geboden , inzettingen,bevelen,woorden en getuigenisfen,fchijnen in dit Zangftuk, als woorden, die de zelfde beteekenis hebben, elkander af te wisfe!en Zoo is-Gods woord eene famp voor 's Dichters voet, een li^cht voor zijn psd. Gods rechten heeft hij zich voorgefteld, hij za'1 den wc? der geboden loopen, enz. fcn waarlijk, waar is een heerlijker, «en veiliger middel tegen alle afdwalingen uit te denken, dan het volgen van Gods geboden? Deze toch zijn de D 2 W9g  weg der waarheid zelve. Hij, die een afkeer heeft van valschheid en onrecht,hij beveelt, hij gebiedt niet,en kan ook, uit kracht van zijne onbevatbare volmaaktheid,niets anders willen, niets anders bevelen of gebieden, dan het geen recht is, en het geen den mensch, tot den hoogden trap van gelukzaligheid, opvoert. Wanneer Gods gebo. den, of de uitdrukkingen van zijnen volmaakt heiligen, zijnen volmaakt liefderijken wil, klaar en duidelijk zijn, voor de godvruchtige ziel, dan is het donkerst levenspad als door een fchijnend licht beftraald; ja, dan is God? Woord een geleidflar, in de onbekendfle wildernisfen; daa wijkt de blijmoedige wandelaar niet af, ter rechte- noch ter linkezijde; dan kent hij geene verfchrikking; geene rivieren zullen hem, als dan, overflroomen , geen vuurvlam hem verbranden; want God is met hem, Gods Woord is zijn dok en daf, wanneer hij in donkere dalen,vol fchaduwen des doods, omdoolt. Ja, die geboden zijn dan zijne vertroosting, zijne verlustiging; bij verkwikt zich in dezelve; zij zijn zijn voedfel; want de ziel leeft toch bij de woorden die uit Gods mond uitgaan; deze zijn voor hem het brood des levens, en drenken hem uit beeken vol wellust. IV!et het hoogfte recht, bidt dan de Dichter: verberg uwe geboden voor mij niet! Het verftand van den mensch, wordt maar al te veel door de dingen van dit zinlijk leven beneveld, zoo dat het de waarheid naauwlijks van den fchijn weet te onderfcheiden; ook verbergt zich de eeuwige Liefde wel eens voor zijne kinderen, om hier door hunnen eigen waan te vernederen, en hunnen ijver meer :e ontvlammen; doch zulk verbergen is flegts voor een «Qgecbiili, want de ontfermende -Almacht kent,de kleine krach-  C ) ir.icb.ten van zijne kinderen, hij weet dat zij ftof zijn; en geen Vader floeg ooit met meer ontferming zijn oog, op de nog wankelende treden van zijn teder kind, dan de eeuwige God, op elk, wien zijne geboden bemint. De Pfalmdichter bekent voor den alweetenden God, hoe noodzaaklijk voor hem deze geboden zijn. Gij weet ik ben e■■■ >••• . - dier-  ( 3* ) dierbare Lievelingen,die, vroeger dan gij, de wooningen van uwen eeuwigen Vader zijn ingegaan; misgunt hun die zaligheid niet, en fchoon uw weg hier door eenzaam wordt , God is nog met u; jesus geest en genade blijft bij u, tot aan het einde der fterflijkheid. Droogt uwe tranen af, bitterlijk Bedroefden! uwe zalige reisgenoten, die u voorüitgegaan zijn, verwachten u; ook hun verlies trekt op nieuw uw hart, van dit land der vreemdelingfchap naa boven, naa uw Vaderland, daar jesus u in zijne heerlijkheid wil doen deelen. Godvruchtige Ouders! daar wachten uwe vroeggeflorven kinderen u, als onfchuldvolle Engelen. Echtgenoten! daar wachten de zalige lievelingen van uw hart,om u in hunne godlijke genietingen te doen deelen. Godvruchtige Kinderen! uwe verheerlijkte ouderen , zien verlangend naar u uit. Tedere Vrienden, en Vriendinnen! in uw eigen Vader* land, in het Vaderland der waare, der godlijke vriendfchap, daar juichen uwe geliefden , uwe verlosfing reeds tegen. Weent dan niet om hun gemis, want gij nadert hen met elk oogenblik. Wandelt hier met den hemel in het oog,met jesus in het hart, en houdt u bereid, om dit vreemd gewest te verlaten, en om, rijp voor de onfterflijkheid, voor God, in het eeuwig Sion te verfchijnen. Te Anneldam, bij M. de BRUIjN, in de Warraoèsftraat,  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. y»»»^ u-Hl* SY\ 5. Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u; het is Gods gave. Niet uit de werken, «p dat niemant en roeme. ephez. II: 8, 9. DE GODLIJKE GENADE IN HET ZALIGEN VAN DEN MENSCH. Het onverbreekbaar verband tusfchen deugd en waarachtig geluk, wordt door de woorden des hoogverlichten Apostels , die wij aan het hoofd van dit blad geplaatst hebben , op de voortreflijkfte wijze bekrachtigd. De Ephezifche Kristenen , waren voorheen ten uiterflen rampzalig; het zedenbederf, ook in die ftad ten hoogften trap geklommen, beroofde hun van alle de waare genoegens , die het menfchelijk leeven veredelen , en van i. E d»  C 3+ ) de hoop op eene heilrijke uitkomst. Aüen volgden zij de lage kruipende begeertens naar dierlijken wellust, waar door het menfchelijk hart nimmer eenige verzadiging ontvangt. Allen werden zij bezielt door den geest der toen. malige eeuw, of door de toen heerfchende levenswijze. Van ondeugd tot ondeugd voordgerukt, kenden zij noch zich zelf, noch hunnen pligt , noch hunnen Schepper. Dood waren zij door misdaden ; hun gevoel was verdooft, hun verdand verblind; alle bewustheid was' onduidelijk; alle zielskrachten fluimerden, en alleen de beelden der naderende eeuwigheid verfchrikte hen. Maar uit dien jammerftaat waren de Medekristenen van paulus verlost; de leer van jesus was hun gepredikt, en nu waren zij even als paulus zelf, leevendig gemaakt. De gadeloze goedheid Gods had hen opgewekt , hen met kristus opgewekt; den glans der waarheid had over hun gefcheenen, en de dooden waren opgedaan. Het geloof in de blijde boodfchap die hun verkondigt was , voerde hen uit den afgrond van ellende en jammer op, om langs den weg der deugd , waar langs jesus hen voorgewandelt was, de hoogde zaligheid te bereiken. Ja nu waren de Ephezièïs zalig; nu dwaalden zij niet langer in de akeligfte duisternis, zonder God in de wereld', zonder hoop , zonder zielenrust. Neen den waaren God was hun gepredikt ; dien God , die door geene leevenloze beelden kan vertegenwoordigt worden; die geen flaaffchen eerdienst , geen bloedige offerande , of ijdele plechtigheden vordert; maar een God die hemel en aarde met zijne tegenwoordigheid vervuld , die zijn wet in het onbedorven menfchelijk gevoel gefchreven heeft ; een God, die door den volmaaktden der menfchen , door den godlijken jesus , zichtbaar in de zinlijke wereld afgebeeld , of vertegenwoordigt is: de leer van dien gódlijken jesus was hun gepredikt, deze hadden zij gelooft, en omhelst; en welke heerlijke gevolgen ondervonden zij ? hun verlicht ver-  ( 35) verftand, verkoos nu den aangewezen weg die den verftan* digen naa boven geleid ; de leer van dien godlijken jesos, had al de zielskrachten doen .ontwaken, en het gevoel in zijnen natuurlijken ftaat herfleld. In God te beminnen , en in alle hunne medefchepfelen wel te doen, hier in vonden zij nu de reinfte vergenoeging. Alle de vleesch- * lijke wellusten, waren voor hun nu verachtlijk gew'orden; de ledigheid van het hart was, nu vervult met de zuiverfte genietingen; de edelftc zclfsvoldoening bekroonde nu hun gedrag , en verzekerde hun, volgends jesus waarachtig getuigenis, van de eeuwige blijdfchap ; want de godzalig' heid geeft toch een groot gewin, zoo wel voor het tegenwoordig als voor het toekomend leven , en ademt vergenoeging over onzen geheelen wandel. Welk eene verandering , hadden de geloovigen van Ephezen dan niet ondergaan ? eertijds waren zij dood , nu waren zij leevendig ; eertijds waren zij duisternis, nu.waren zij licht, nu waren zij verlost van de verfchrikkingen des doods, van de grievendfte onzekerheid omtrent hun eeuwig lot; geen wanhoop knaagde meer in hunnen boezem; j e s u s die geftorven en opgeftaan was, jesus had voor hun de oufterflijkheid aan het licht gebragt, en hun verzeekerd, dat, indien zij hem nawandelden , hij hen waarlijk in de eeuwige wooningen zoude ontvangen ; zij hadden flegts lief te hebben, en hun geweeten onbevlekt te bewaareu , om als erfgenamen der eeuwige zaligheid, voor God en de Engelen verklaard te worden: maar deze zaligheid, die alleen uit het geloof aan jesus voordvloeid, deze zaligheid, hadden zij alleen aan Gods genade, aan Gods onbevatbare liefde te danken; niet om hunne eigen waarde, was hun dat geloof gefchonken, neen want zij waren weleer verzonken in gruwelen; zij hadden den dood verkoozen , in plaats van het leven , dat hun door de godlijke wet, die in het geweeten fpreekt, aan. geboden was. Maar door de Godlijke genade, was de Predi- ^ king des Euangeliums, ook tot in hunne afgodifche Had door E 2 ge-  00 gedrongen; zij hadden het zuiver woord van God gehoord, en uit dat gehoor was hun geloof geboren; want hoe zouden zij gelooven, van wien zij niet gehoord hadden ? en hoe zouden zij gehoord hebben , zonder dat hun gepredikt was? Hunne opwekking uit den gevoellozen dood der zielsvermogens was dan een onverdiend liefdeblijk van dien God dien zij miskend, dien zij veracht en verzaakt hadden Uit genade, uit loutere genade, was hun den weg ter eeuwige behoudenis aangeweezen. God wilde het geluk der geheele wereld aan den dwaalenden mensch bekend maken; hier toe was het affchijnfel van zijne eeuwige heerlijkheid, het uitgedrukt beeld van zijne onbegrijplijke zelfftandigheid, in de wereld verfcheenen, om de verbasterde menfchelijke natuur, in haare volkomenheid te herftellen. Jesus, had komende in de wereld, de vrede verkondigt, de vrede met God, met zich zelf, en met de geheele fchepping. Jesus was gekomen om zalig te maken wat verlooren was , om de middelen aan te wijzen waar door den mensch ondanks alle de rampfpoeden die uit de wisfelvalligheden des levens voordvloeiën ,' volkomen gelukkig te zijn, door de getrouwe betrachting der heiligde pligten, door God met het geheel hart en verffand lief te hebben, en elk mensch wie het ook zijn moge, lief te hebben als ons zelf, meer vorderde de Godlijke Leera'ar niet; die dit aannam was jesus Discipel; elk wie door daden toonde dat hij dit waarlijk geloofde, bezat het eeuwig leven; ja deze zal leeven al ware hij ook geftorven ; deze is waarlijk zalig offchoon hij ook treurt, want hij zal vertroost worden; zalig is hij, fchoon de armoede zijn geest bekommerd, want hij is een erfgenaam van het eeuwig Koningrijk; zalig is hij, fchoon het onrecht hem hier pijnigd, fchoon hij rijkhalzend uitziet naar recht, want, hij zal gewis door zijn bevredigt geweeten, en door den eeuwigen Wereldrechter, verzadigt worden; aa-  C37 5 ,zalig is hij fchoon de menfchen hem verachten en fmaden , want zijn loon is groot in de hemelen. Dit alles is door jesus zelve bevestigd, zijn voorbeeld heeft het zegel gedrukt op elk woord dat van zijne Godlijke lippen vloeide: jesus zelf, onderging/den wreedften tegenfpoed, armoede, droefheid, verdrukking', verachting, onrecht en geweld; alles , alles werd door zijne Godlijke grootheid verduurt, zijn vertrouwen op God wankelde nimmer; de zaligheid der onfehuld, de bewustheid van zijne volmaakte deugd, kon hem in het bitterst lijden verfterken, bemoedigen, en zegepralend aan het kruis doen uitroepen: Het is volbragt: Va~ der in uwe handen beveel1 ik mijnen geest. De glorievol-, le opflanding, de heerlijke onfterflijkheid, de zegevierende hemelvaart, des door lijden verheerlijkten jesus, bekrachtigde alle zijne beloften, alle zijne toezeggingen; ja dit alles overtuigde zijne volgelingen, dat hij het was die hen tot God bragt, dat zijne leer waarachtig was, en den cenigen weg ten leven opende. Maar ook deze leer moest uitgebreid worden over de geheele aarde; dé eerde afgezanten hadden last ontvangen , om heen te gaan door de geheele wereld, en aan alle fchepfelen dit Euangelium te verkondigen, op dat elk die het geloofde, zalig mogt worden; en ook deze genade, hadden de inwooners van Ephezen genoten; ook daar was het Euangelium verkondigd, en allen die bereid waren om het aan te nemen, deze waren vrij geworden van de dienstbaarheid der zonde; deze waren opgedaan uit den doöden; deze hadden de broederfchap van jesus ontvangen, en waren deelgenoten van zijne heerlijkheid geworden : maar deze Kristenen, het zij dan dat zij uit de Jooden, of uit de Heidenen waren, zij hadden geene reden om zich zelf te beroemen. Zij hadden zich zelf niet opgewekt, zij hadden zich zelf de zaligheid die zij genoten, niet waardig gemaakt; neen ver, eindloos ver was dezen roem van hun verwijdert; zij hadden flegts te rug te denken aan hunnen voorigen ftaat, eer zij nog van jesus E 3 ge-  C 33 ) gehoord hadden, en hem dus ook niet geloofden; zij hadden geene werken verricht die voor Gods aangezicht lieflijk opgeklommen waren, gelijk den Heidenfchen hoofdman eoRNELius; neen.de zedeloosheid die teEphezen heerschte, en die den geest der eeuw was, had hen medegevoerd, bedorven, en tot den werklozen flaat van onvermogende dooden vernedert. Het was Gods gefchenk, Gods gave die zij ontvangen hadden; wat konden zij zich dan beroemen, daar den Gever niet door hunne verdienstlijkheid bekoord, maar alleen door liefde, door onbevatbare menfchenliefde gedreven was. Door het geloof waren zij zalig, maar niet door hunne werken; door het geloof wandelden zij in het licht der waarheid, en genoten de wezenlijke, de beftendige zaligheden, die voor den veradelden mensch beflemd zijn; en dit geloof dat hen zoo zalig maakte, was uit de prediking des Euangeliums ontftaan"*, en du? door loutere genade veroorzaakt; door den geest van jesus, die de liefde zelve is; door dien geest, die zijne afgezanten bezielde, waren zij bewogen om de eenvouwig fchoone, waarheden die hun verkondigt werden, aan te nemen; zoo dat zij geheel herfchapen , als in jesus herborenen nu gefchikt waren om door goede werken, om door de betrachting van hunne dierbaarfle pligten, vrede en blijdfchsp te finaken. Want zoo zegt paulus in het volgende vers: Wij zijn zijn maakfel, grfchapen in kristus jesus tot goede werken. Welk eene fiof tot reine dankbaarheid moest deze overweeging, in de harten der geloovigen niet doen ontbranden? Weleer zoo ongelukkig, nu zoo zalig ; voorheen gefchikt om eindelozen jammer, in te oo^tten, maar nu erfwachters van eeuwig toenemende heerlijkheid; en geheel deze verandering van lot en flaat uit loutere genade ontvangen te hebben, zonder de geringfle verdienstlijkheid te kunnen voorwenden ; tot welk eene zuivere wederliefde moest hen dit verpligten; elke blijdfchap, die zij door het verrichten van eene edele daad genoten; elke reine verge* noe-  ( 39 3 noeging, die zij in het liefhebben en weldoen fmaakten; elke zalige bewustheid van hun eeuwig geluk; dit alles befchouwden zij als vruchten van hun geloof in jesus; een geloof dat zij door genade, uit de prediking des Euangeli• nms ontvangen hadden: met welk eenen ijver moest hen dit opwekken , om voord te gaan van deugd tot deugd , om welbehaaglijk voor God te wandelen, en om anderen op te bouwen, in dat allerheiligst geloof. Medekristenen! ook tot ons is de prediking des Euangeliums tót zaligheid gekomen ; onze voorouderen dwaalden ook in den zwartften nacht van onkunde en bijgeloof, maar zij hoorden de woorden des heils, zij geloofden en werden zalig. Bedraaid door' de heldere glanzen der waarheid, werden wij geboren; door den doop werden wij aan jesus gewijd; door den doop, werti verklaard en bekrachtigd dat wij reeds als geloovenden aan jesus geboren zijn; want met de eerde ontwikkeling van onze zielskracht,vernemen wij dat den weg ter eeuwige zaligheid voor ons ligt, en door den gekruisten Menfchenvriend , voor ons gebaand is. Jesus wordt op onze draaten geleerd ; wij gelooven zijn getuigenis , en wee , de moedwillig rampzaligen , die zich met een dood geloof vergenoegen , zonder het immer door daden leevendig te vertoonen! deze vertreden de onwaardeerbnarde gefchenken der eeuwige liefde ; als redenlooze dieren verachten zij de paerlen die voor hun gedrooid worden, en wentelen zich in de haatlijkde onreinigheid. Maar werkzame Kristenen ! voor u , die bij uw geloof liefde , hoop en blijdfehap gevoegd hebt, voor u, is de waare zaligheid beftemd, ook gij, gij zijt uit genade zalig door het geloof, niet om uwe verdienden , hier op kunt noch moogt gij u beroemen. Neen, de wilde die in de ontoeganglijke bosfehen van Afrika geboren is, die nimmer van jesus hoorde , en hem dus ook niet gelooft; deze is welligt zoo edelaardig, zoo bemin-  ( 40 ) minlijk, als een der beste Kristenen, en toch mist hij de zaligheden, die uit het werkzaam geloof voortvloeien; maar gij, gij zijt gefchapen in kristus jesus. Laat u dit dan verbinden , om als kinderen des lichts te wandelen, om door uwe werken, uw geloof aan den godlijken jesus te toonen. Zijt gij uit genade zalig? beandwoord dan die weldaad door eene vuurige liefde bemint God met uwe geheele ziel, met alle uwe krachten , en bewijst dat gij hem lief hebt, door alle uwe medemenfchen , die allen kinderen van dien God zijn, wel te doen. Hier in word uw Vader verheerlijkt dat gij veel vrucht draagt. Zijt werkzaam , gaat voord' van deugd tot deugd, van kracht tot kracht; jesus is u voorgegaan, hij zal u bij den Vader inleiden , als de gezegende erfgenamen des Koningrijks van voor de grondlegging der wereld. Te Amlkklara, bij M. db BRUIJN, in de Warmoesftiaau  DE V R IJ E ff GODSDIENSTVRIEND. Dewijl wij dan eenen grooten Hoogenpriester hebben, die door de hemelen doorgegaan is, naamlijk jesus den zeone Gvds, zoo laat oris deze belijdenis vast houden. hebr. IV: 14. OP DEN GEDENKDAG AAN JESUS HEMELVAART. Vierde jacobs nakroost jaarlijks zijne glorievolle bezitneming van Palestina, van dat beloofde land der rust en der vrijheid! ja vierde het die bezitneming , met alle de teekens van dankbare blijdfchap , die zoo natuurlijk en treffend , in het zevendaags loofhuttenfeest uitfchitterde ! Dierbare Medekristenen ! zouden wij onze dankbare verrukking, op eenen der heerlijklte gedenkdagen, dan tot eer van onzen God, door ftille zielsverheffingen en lofzangen niet vertoonen! De Hemelvaart van onzen Godlijken Verlosfer fchonk aan alle de geloovende Kristenen, een wettig eigendom , aan het hemelsch Kanaa'n, aan het eeuwig Vaderland, waar de lieflijkfte rust, Z' F wasf  ( 42 ) waar de zaligde vrijheid,en waar alle de genietingen van naamlozen wellust, voor de uit genade aangenomen kinderen Gods, voor de ivi edeërfgenamen van kristus bewaardt en bereidt worden. Door jesus Hemelvaart ïs het huis des Vaders, voor ons geopend; in jesus zijn de geloovende Broederen reeds aanvanglijk verheerlijkt. Ja Geliefden! nu weten wij, dat wanneer ons aardsch huis verbroken zal zijn, wanneer de vlugtige tijd, dien wij, als reizigers, in rasch verbrijfelde tenten, doorbrengen, voorbij is, wij eene wooning, een verblijf bij God hebben, waar aan geenen handenarbeid bedeed is, maar dat eeuwig eeuwig voordduurt. Nu jesus in den hemel i , weten wij , dat allen , die de Vader hem gegeven heeft, ook eenmaal.bij hem zullen zijn. Onze wandel, ons burgerrecht is in den hemel. In hoop zijn wij zalig, en het "ogenblik nadert, waar in wij tot God onzen Vader, geheiligd door jesus verdienden, en gekroont met de heerlijkheid, die hij door zijnen dood voor ons verworven heeft, blijmoedig zullen toetreden. Komt laat ons dan juichen Geliefden ! Dit is- de dag der zegepraal , Voor 't godgeheiligd- Kroost. Volmaaktheid gloort in 't ruim verfchiet s En biedt ons vreugd en troost. Triumf \ ontkluisterd Kristendom Knielt nooit voor dwinglandij; Neen, elk, wie iesus Broeder noemt, Is eeuwig - eeuwig vrij De waare Kristen kent geen dwang, Geen keten knelt zijn' hand, Tirannen daagt hij voor 't gerecht, In Vrijheids Vaderland. Vlocht Isrel zich van 't groenend loof, Op Kanans vrijen grond-, i Een feesthut, rijk met glans verGerd, Die zeven dagen, fiond! Klonk  (43 ) Klonk daar hun lofzang tot Gods eer, Voor vrijheid, voor natuur ! Verwelking fchetst op 't jeugdig loof Toch 't fterflot, met elk uur. Maar vrije Krist'nen' ons gebouw, Door jesus hand gedicht, Praalt voor Gods vlekloos oog, verfierd Met eeuwig wolkloos licht. Gods liefde vlecht ons glorieloof, Dat Edens geur verfpreidt, De palm der overwinning , zelfs, Schetst ons daar d'eeuwigheid. Komt Krist'nen! juicht, juicht jesus leeft, Hij voer ten hemel in, Zijn geest geleidt ons langs een pad, Gebaand door Broedermin. De zaligde eendragt boeit ons hart; De Kristen juicht alom. Natuur is, waar hij God aanbidt, Hem 't heerlijkst heiligdom. Ja de dag, die wij heden beleeven,is aan het gedenken der glorierijke verheerlijking van onzen Zaligmaker , van wien de reinde heerlijkheid voor ons afdraait, geheiligd. De blijde Lentezon,die Gods vaderlijke liefde,over boozen en goeden, op dit oogenblik doet fchijnen. is voor geloovige Kristenen, een glansrijke, een veelbeteekenende opwekking tot dankbare verrukking. Elke lichtftraal fchaduwt voor ons, de heerlijkheid, waar mede onzen Verlosfer gekroont is, toen hij de zichtbare wereld, als Overwinnaar van dood en graf, van hel en rampzaligheid, ontweek, om in de voor ons onzichtbare gewesten, het beduur over zijne, met bloed vrij gekochte Gemeente,te aanvaarden; ja om ons, nog zwakke ftervelingen , den vrijen toegang te ontfluiten tot den troon der genade, op dat wij, in talle nooden en bekommeringen barmhartigheid en hulp zouden vinden, bij den eeuwigen Vader der aan> wezenheid. F 2 Hoe  f44 ) Hoe vertroostend, hoe bemoedigend, fpreekt paulus van de hemelvaart des gekruisfigden Zaligmakers , in de hierboven geplaattie woorden, en hoe voortreflijk is te gelijk zijne bedoeling, om de Kristenen tot een ftandvastig gelooF, en betrachting der dierbaarfie pligten, te verbinden. De Apostel, die in dezen Brief, welken hij aan de Kristenen uit de Jooden , tot verflerking, tot vertroosting, en tot wederlegging van alle dwalingen, fchreef, de gegrondfte kennis aan den geheelen Joodfchen Godsdienst ten toon fpreidt, teekent ook, te gelijk, de fchoone vervulling der oude Voorfpellingen , en veelbeteekenende plechtigheden. Op welk eene verflandige wijze verlichtte de Apostel, hierdoor, zijne minkundige geloofsgenoten, wier hart nog gehecht bleef a3n de van ouds geëerbiedigde Godsdienstoefeningen! ja, zelfs met eene liefdevolle wijsheid, maakt hij gebruik van deze gehechtheid, die door opvoeding en gewoonte zulk eene onverbreekbare kracht had gekregen, om den eenvouwigen Kristelijken Godsdienst, in hun oog beminlijk te maken, daar zijn' geheelen Brief toch fchijnt ingericht te zijn, om hun, door kracht van rede te overtuigen, dac in den Joodfchen Godsdienst, volürekt niets belfond, dat flrijdig was met den Kristelijken Godsdienst; wat zeg ik! hij toont overtuigend aan, dat maar een eenige waarachtige Godsdienst be:iaan kan, en dat de Joodfche plechtigheden flegts zinlijke beelden waren, van de eenvouwige waarheid, die eindlijk nu in het helderst licht gefield werd. Ja, de verflandige paulus, door den Geest van God verlicht en bezield, kleedt voor zijne Kristenbroederen uit de Jooden, zijne geheele onderwijzing en vermaaning, in de zinlijke beelden, uit hunne Volksgefchiedenis en plechtigen eerdienst ontleend. Zoo fchilderde hij het tegenwoordig leven, als de reis naa het beloofde Kanaan,het welk hij de rust noemt. En, daar de oude Israëliërs, geduurende hunne reis naa het zinlijk Kanaan , zich door ongeloof, door ontevredenheid , en wantrouwen aan Gods beloften, vaak bezondigden, en eande verfchriklijkfte gevolgen der boosheid ten prooi ge- ge- I  f45 ) geven hadden, vermaant ook de Apostel zijne aan jesus geloovende Broederen, om niet te wankelen, om niet af (e wijken , van den weg, die door het bloed van het Zoenoffer der wereld was afgeteekend; ja, om volkomen, vertrouwend op jesus, hem na te volgen, op dat zij in de eeuwige rust zouden mogen ingaan. — Met het Vers, het welk wij aan het hoofd van dit blad plaatfien, herneemt paui.us weer zijne rede, die hij in het derde Hoofdfluk, waar hij j e s u s den Hoogenpriester der belijdenis, of de ge • trouwe,de waarachtige verkondiger des heifs noemt,door eene uitgebreide tusfchenrede afgebroken was Dewijl wij dan, zegt hij hier., eenen grooten Hoogenpriester hebben, die de hemelen door gegaan is, naamlijk jesus krisTus, de Zoon van God, zoo laat ons deze belijdenis vast houden. — Die de hemelen doorgegaan is, zegt eigenlijk, volgends het grondwoord, die in den hoogden hemel, of in de volmaaktfte heerlijkheid ingegaan is. Ook hier verkiest de Apostel weer eene beekienfpraak , die voor de Joodfche Kristenen volkomen verflaanbr.ar was. De Hoogenpriester, toch,moest jaarlijks, op den plechtig vastgelielden verzoendag, door het voorhangfel, in het heilige der heilige, eene plaats die buiten dien dag akijd verborgen was, ingaan, met het bloed der gedachte offers, het welk hij op de verbondskist, boven welke de Godheid, tusfehen de vleugelen van gouden Cherubijnen , een zichtbaar teeken vauhaare tegenwoordigheid pleeg te doen woonen, moest fprengen , als betuigde hij hier door,uit naam van het geheele volk, de volkomen hernieuwing of bevestiging van het voorvaderlijk verbond , waar door Israël zich verbonden had,om niet flegts de zedelijke wet,maar ook alle de vo.orgefchreven wetten, die het Staatsbeltuur, en de uitoefening van den Godsdienst betroffen, onfchendbaar te gehoorzamen; door deze herhaalde toeflemming, verkreeg Israël dan ook weer, als bij vernieuwing, het recht en de vrijmoedigheid , om , als een afgezondert volk, zich tot den God der Vaderen, als tot hunnen bijzonderen Befchermgod, te wenden, van hem hulp en bijF 3 ftand  C 4* ) ftand in alle bekommeringen , bij alle vijandlijke aanvallen, of andere dringende nooden, te verwachten. Zoo dat 00 den avond van eiken verzoendag, de Israëlieten weer als bevestigde bondelingen, zjch aan Gods liefde en befcherming vertrouwden, terwijl zij te gelijk ook hunne duure verplig. ung, om alle de toegeftemde wetten te onderhouden ten fterkften gevoelden. De Apostel vestigt ook zijne drangrede, tot het ftandvastig belijden van jesus leer op de eenige op de waarachtige verzoening, die de Zaligmaker der wereld heeft te weeg gebragt, en op het recht, het welk hij aan alle zijne waare belijders gefchonken heeft, om als een Konmglijk priesterdom mede in te gaan, in het eeuwig heiligdom, daar de heerlijkheid Gods in volle majesteit woont, Daarom dan wil hij zeggen, om dat wij., verlosten van alle dienstbaarheid der zonde, wij viïjgekochten door het bloed des Heeren; daarom , om dat wij zulk eenen grooten Hoogenpriester hebben, die in den hoogden hemel is ingegaan ,een Hoogenpriester, grooter dan de geheiligde aan 01» en alle zijne nakomelingen, die flegts zondige ifervelingen waren , die elkander moesten opvolgen , ja die ook flegts met het fchuldloos bloed van geflagte offerdieren, in het afrefl'jtea heilige der heilige ingingen, om door de plechtigebefprenging der verbondskist de verëeniging van het volk, met zijnen God, af te fchaduwenj een Hoogenpriester, zoo groot, zoo godhjk, die nooit zonde gekent of gedaan heeft, die geen opvolger kan hebben ,om dat hij eeuwig is; een Hoogenpriester, die niet in een zinlijk heiligdom, waar den Almacht., gen tot zijn afgezonden Israël, van tusfehen de Cherubijnenvleugelen, godlijke and woorden gaf, is ingegaan, maar die in den hemel der hemelen, in de ongefenapen wooning van hem, die het heelal vervult, zegepralend is ingetreden; niet om door het bloed van offerdieren, het verhond met een afgezonden volk te hernieuwen en te bevestigen; neen, maar, om de gadeloze liefde van God, tot geheel de we^ reld ten toon te fpreiden , om op zijn eigen vergoten bloed, het welk om genade voor alle boetvaardige zonda. - ' ren  C 47 ) fen roept, om op dat vergoten bloed, om op zijne eigeri verdienden, voor het heil van zijne verloste kerk te pleiten, om de zaligheid van geheel het menschlijk gedacht, voor zoo verre dat zijne genade wil aannemen, te bevestigen. Zulken grooten, zulken Godlijken Hoogenpriester, die met eene offerhande in eeuwigheid voldaan heeft, hebben de Kristenen: hij heeft het voorhangfel, waar door den mensch van zijnen God gefcheiden was, verfcheurt; hij heeft den i weg ten 'leven voor ons gebaand, en de ongefchapen ftad Gods ontfloten. Maar, om dat de Kristenen nu zulk eenen grooten Hoogenpriester hebben, die in de hoogde hemelen i is ingegaan; om dat het jesus is, de Zaligmaker der ge* 1 heele wereld, om dat het de eeuwige Zoon des Vaders is, 1 het affchijnfel van Gods heerlijkheid, het duidelijk afgetee! kend beeld van zijn on bevatbaar volmaakt bedaan; daarom moeten de Kristenen, de belijdenis van hun geloof in dezen Hoogenpriester, daande houden; zij moeten niet wankelen , niet bezwijken voor verzoekingen of vervolgingen, waar voor de Kristenen, die door paulus bemoedigt wer* den, elk oogenblik bloot donden. Door het ingaan van jesus, in het eeuwig heiligdom, was reeds de geheele gemeente, der geroepenen tot zaligheid, aan den Vader voorgedeld,als een volk, geheiligd tot zijnen dienst en ijverig in het betrachten der godzaligheid; als zulke begenadigden, had hen de Vader tot zijne kinderen aangenomen, en hun recht gegeven op een erfdeel onder de geheiligden, in het eeuwig licht. Maar de geloovigen, wil paulus zeggen, gevoelden dan ook, op het krachtigst, hunne duure verpligtingen, om door het geloof jesus te blijven vasthouden, om in heiligmaking toe te nemen, en de vruchten van hun levendig geloof, aan Gods ; eer toe te wijden Ja, dierbare Ivledekristenen f zoo groot, zoo onwaardeerbaar Is ons geluk: jesus is de hoogde hemelen ingegaan, om ons van daar zijnen vertroostenden geest, zijne kracht en ge. nade toe te zenden, om onze voorfpraak te zijn bij den Vai der, om zijne verdienden, geduurig, als den onwrikbaren grond  (48 ) grond van onze zaligheid, voor te dragen, en om ons, uir zijne volheid, genade voor genade te doen ontvangen. Op dezen dag herleeft in onze ziel de gedachtenis aan die heerlijke intrede, in de onzichtbare wooning des Allerhoogften. Hoe treffend was niet zijne Hemelvaart voor de eerfte Predidikers van het Ëuangelie! Veertig dagen had de reeds onflerflijk geworden Immanuel nog met zijne flerflijke Lieve-, lingen verkeerd; hij had hen onderwezen, en hen tot Leeraars der geheele aarde plechtig ingewijd; doch hunne zinlijke denkbeelden, van het rijk der waarheid en der genade, zouden eerst door den Heiligen Geest, die zij, na de fcheiding van jesus, moesten ontvangen, overwonnen worden. Tot die fcheiding voorbereid , geleidt de Heer der heerlijkheid zijne getuigen naa den Olijfberg; zegenend breidt hij zijne Godlijke handen daar over hun uit; eene günfterende wolk daalt neder tot eenên zegewagen, van hem die de geheele natuur gebiedt; tot aan de grenzen der zinlijke wereld blijft hij zijne liefde en grootheid voor ftervelingen ten toon fpreiden; doch hij vaart op met gejuich: de heiligen, die bij zijnen dood in hunne graven ontwaakten,zullen ook nu wel. ligt hem verzeld, en de teekenen van jesus overwinning hebben gedragen; zij zullen, als gezaligde deelgenoten vanzijne verheerlijking, welligt den triumfzang der verlosfing4' aan alle de geesten der gerechtvaardigden hebben toegezonden, terwijl talloze Engelenchooren God verheerlijkten, en het geluk der menschheid toejuichten. Zoo glorierijk ging onze Hoogenpriester, onze Verzoener, ó Kristenen! in de eeuwige wooningen; daar bereidt hij onze plaats, daar heenhebben wij den vrijen toegang, o! Laat ons geloof dan nierwankelen, onze dankbare liefde niet verflaauwen, laten wij openlijk den Zaligmaker belijden, op dat hij ous, voor zij-: nen hemelfchen Vader, als zijne broederen moge roemen. Te Anifteldam,- bij M. de BRUIJN, ia de Warmoe&flraat. ,  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. SV\ 7. Want joannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lange na deze dagen. handel. I: 5. OVERDENKING VOOR HET PINKSTERFEEST. Zong de Godgewijde Dichter van Israels heilige gezangen, eenmaal: door den Geest van Gods mond zijn de heiren des hemels gemaakt! Wij Kristenen, wij mogen in onze vrije feestreiën elkander toezingen: door den Geest van Gods mond, door den Geest van jesus kristus zijn de hoodfchappers van goede tijding, de bekcndmakers van Gods genade en liefde , voor het menschdom, tot een groot, tot een talrijk heir gewnrden. Ja, door den Geest van jesus kristus ,*waar mede hij zijne eerfte Zendelingen, op het Pinkfterfeest der Jooden doopte, is het zaligst licht, het welk door jesus komst in de wereld reeds verfcheenen was, door alle donkere nevelen heen gebroken, en over de geheele aarde verfpreid. Ja door dien Geest is jesus, dat licht tot verlichting der Heidenen, van volk tot vulk be3 G k»nd  C5o) kend geworden, terwijl onüitputbare bronnen van hei! ea vertroosting, voor Israels nagedacht, ontfprongen. Op dat Pmkfterfeej, werden de muuren die Israël van alle volken af moesten fcheiden , vergruist; de weg werd geopend, voor alle tongen en natiën, om tot het eeuwig Sion, waar vrede en gerechtigheid woonen , blijmoedig de toevlugt te „emen De glans der morgenftar ging uit, van ja- ziï>'Jr°? 6 einde" d£r aarde ,e v^»chten, op dat zij zich tot God mogten wenden en behouden worden, op dat zoonen en dochteren, die zonder kennis van God, hunnen Vader m den akeligften „acht van onwetendheid omdwaalden zo«den verzamelt, en toegebragt worden, tot de gemeente van Gods wie* van alle dienstbaarheid verloste, kinderen. De aanvanghjk verheerlijkte Zaligmaker beloofde voor en na zijne opftand.ng, bij herhaling, de uitflorting van dien Geest der waarheid, die hen in alle waarheid zoude leiden! die hen zoude vertroosten , bemoedigen, verblijden, en die nnn werk voorfpoedig zoude maken. Zoo lang de Leerlingen van den gezegenden jesus, door dien Geest niet bezielt en verlicht waren, zoo lang waren zij niet in ftaat om zich het geesthjk rijksgebied, van den Mesfias voor te ftellen; zij geloofden wel in hem, als in den Zoon van den levendigen God, den langbeioofde Immanuel; maar hoe in jesus , alle de voortellingen, van gezag en koninglijke majesteit, immer zouden vervuld werden, hier van konden zij geen begrip vormen. Jesus was geftorven; hunne kleinmoedige ziel had ia die oogenblikken voorzeker gewankeld, fchoon de tederfte liefde, voor hunnen Gekruisfigden Vriend, over het ongeloof zelve gezegepraald had. Maar ook jes us was zegerijk uit de dooden opgedaan; hij had hier door, op de krachtigfte, op de overtuigendfte wijze, bewezen,dat hij de Zoon van God was; ook was het geloof van zijne Lievelingen, door die opftanding, volkomen bevestigd, maar ook nu nog verfeheen jksus niet met de majesteit van eenen aardfehen Koning: dit verbijsterde hun kortzichtig verftand, en een zwarte nevel van onzekerheid bedekte alle hunne uitzichten. Doch de onfterflijke Zaligmaker bereidde hen voor t  (Si ) voor, tot de heerlijkfte verlichting des verftands; hij onder, wees hen in de belangen van zijn geestlijk rijksbeduur, en zulk een onderwijs, moet voorzeker een' onberekenbaren invloed gehad hebben, op het hart der Apostelen. Hoe zullen de zielsvermogens, van deze godvruchtige mannen, door zulk een godlijk onderwijs niet ontwikkeld zijn ! hoe zal hen de eenvouwige fchoonheid van den eenigen, redelijken Godsdienst, die zoo volkomen inftemt met de infpraak van elk men'chlijk hart, in het oog hebben gtfchitterd! Nu zullen zij de waarheid, niet meer omhangen met zinlijke fchaduwen , met geheel hun verftand en hart omhelst hebben; de noodzaaklijkheid van jesus komst in de wereld, tot zaligmaking van zijn volk, zijn zoenlijden en dood, zal nu volkomen aan hun gebleken zijn. Ja, n« zullen zij , uit overtuiging , beleden hebben , dat zonder den Godlijken Verlosfer, voor den mensch geene zaligheid kan zijn; dat het eeuwig leven, onaffcheidbaar, verbonden is met het kennen van God en jesus kristus, dien hij gezonden heèfr. Maar nog veel , nog onbegrijplijk veel, moesten de fterflijke Leerlingen , van Gods onfterflijken Zoon, geleerd en aangetoond worden , eer zij hunne bediening, het verzamelen der Gemeente , die door jesus bloed vrijgekocht is , naamlijk, konden aanvaarden. Hier toe moesten zij van alle zinlijke denkbeelden berooft wor* den, en de geestlijkheid van jesus beerfchappij, duidelijk leeren befeffen: om die reden dan ook, geeft de Opgedane Verlosfer, na dat hij veertig dagen had bedeed, om zij« tle uitgekozen Zendelingen te verheugen en te verblijden, te verderken in het geloof, te bemoedigen tegen alle vervolging, en voor te bereiden tot hunnen hemelfchen doop ; om die reden geeft de opgedane Verlosfer dan ook nu zijne laatfte bevelen , die de fchoonfte verwachting in hunne ziel verlevendigde. Blijft in Jerufalem, zegt de Zaligmaker , tot dat gij de belofte des Vaders , die gij van mij gehoord hebt, ontvangt. De Vader, of de God van Jacobs kroost, had belooft, dat hij zijuen Geest zoude uitgieten op het zaad van abraham; ja, dat hij op alle G 2 vletrsch.  C 52 ) vleesch dien verlichtenden, dien vertroostenden Geest, zoude doen nederftroomen; dat Israels zoonen en doch. teren Zouuen profeteeren , of leeren , dat jongelingen en ouden van dagen, elk naar hunnen ftaat en krachten, zouden onderwezen worden ; ja dat zelfs de geringflen de vreemdelingen en de dienstbaren, zonder onderfcheid 'met den Geest der genade zouden overftort worden , om de leer der zaligheid uit te breiden. Die belofte, door Gods oude Zendelingen of Profeeten gedaan, was door jesus vol Godhjkheid, herhaald , en reeds in den aanvang zelfs* vervult. Hij had zijne leer, zijne woorden des vredes gelegt lp den mond van zijne Discipelen ; hij had hen reeds door de landrtreeken van Israël uitgezonden , om te prediken, om den weg des heils bekend te maken; en zime Godlijke kracht, om bovenmenselijke werken te verrichten , had hun bezielt. Maar hij had nog voller overflrooming van geestlijke gaven toegezegd. De Trooster , de Gee.t der waarheid , zoude hij , na zijne verheerlijking, hun toezenden, en deze zoude hen in alle waarheid leiden. O.itfangt den Heiligen Geest , zeide hij, na zijne optlanding, tot zijne Leerlingen, en, om een zinlijk teeken bij dien G,-e5t te voegen , blies hij op zijne Discipelen. Maar trelFend bevestigd, bij deze Godlijke belofte , in de woorden, aan het hoofd van dit Blad geplaatst. Joannes duapte u wel met water, zegt de Zaligmaker, maar ik, uw God, uw Verlosfer , van wien joannes getuigde. , dat. ik u met den Haligen Geest en met vuur zoude dooptn; ik, de waarachtige, de amen, de getrouwe, ik zal Uit getuigenis bekrachtigen; ja, ik zal u met, of in den Heiligen Geest doopen , na deie da^e... De Zaligmaker wijst eerst zijne Leerlingen op joannes getuigenis, welks dadelijke bevestiging nu ftoiid te gefchjeden.S want jesus bepaalde in het tweede gedeelte van zijne belofte zelfs eenigzi.is den tijd. De waterdoop was, van ouds af, gebruiklijk onder verfcheide volken, ook onder de Jooden: wanneer vreemdelinge!) ■ hunnen Godsdienst omhelsden wer". den zij gedoopt; ook Leeraars , die in gewigtige zaken.  C 53 ) ken onderwijs gaven , doopten niet -zelden hunne leerlingen, waar door dezen als aan hunnen Leermeester toegewijd werden , en in zijn onderwijs fcheenen genoegen ta nemen. Joannes, de zoon van zacharias , door-gaands den Dooper genoemt, predikte, als de Voorlooper van den Zaligmaker, dat eene oprechte verbetering van hart en zeden, voor het diepbedorven Israël, hoogst noodzaaklek was. Eene ontelbare meenigte ftemde dit toe, en liet zich, tot een bewijs van die toeftemming, doopen. De Discipelen van jesus hadden voorzeker ook joannes prediking gehoord , die uit overtuiging goedgekeurd , en zich laten doopen. Maar hst zuiver water , waar mede het lichaam der Doopelingen werd gewasfchen, bleef krachtloos; het was flegts oen zinlijk teelten van toewijding, en van geloof aan de verkondigde leer. Doch de Zaligmaker belooft eenen veel krachtiger , eenen veel edeler doop, aau zijne Leerlingen, en wel eenen doop met den Heiligen Geest. Hoe grootsch, hoe voortreflijk was deze belofte! Jesus had al den tijd van zijne openbare prediking beileed , aan het voorbereiden van zijne uitgekoozen Zendelingen ; zij hadden alle zijne werken gezien, en het oogmerk derzelven was hen door j t s u s verklaart; ook nu, na zijne heerlijke opftanding, waren zij, op eene Godlijke wijze, door hem onderwezen; zij ftemden zijne leer met geheel hunne ziel toe ; ook gloeiden zij van verlangen, om de zalige waarheid, vrij van alle bedekfelen , in haare volle fchoonheid, aan alle itervelingen, bekend te maken. Zij waren dan nu tot den geestlijken doop voorbereid; zij zouden voor eeuwig aan God worden toegeheiligd , ja zelfs door den Geest met God als verëenigd worden; zoo dat zijne kracht, zijne wijsheid en liefde, voor zoo verre flerflijke menfchen die volmaaktheden bezitten kunnen, aan hun zouden gefchonken worden. Het grondwoord , dat hier vertaald is voor met den Heiligen Geest , zegt eigenlijk in den Heiligen Geest, en beteekend dus den vollen overvloed , waar in zij , als in het water van de Jordaan, waar in joannes doopte, zich zouden baden. G 3 «et  C54 ) Het is duidelijk, dat, door den perfoon, hier de gaven eigenhjk verdaan worden. Volle droomen van die geestige gaven zouden op hun nedervloeiën ; de Geest van God zoude in hun hart woouen, en de heerlijkde vruchten hen doen voortbrengen; de Heilige Geest zoude het heiligst ijvervuur, in hun doen ontbranden; hij zou hun kennis . heiligmaking , geduld, moed, liefde, en alle Christelijke deugden , doen betrachten. Dit was de belofte des Vaders, des Gods van hemel en aarde: je. sus had die belofte nader aan hun verklaart, en nu, nn ftond zij vervult te worden, niet lang na deze. dagen. Door die dngen moeten wij verdaan, den korten tijd van jesus verblijf op aarde. Eerlang flond hij van hun te fcheiden, en den hemel der heerlijkheid in te gaan: want uit het ver. haal van lukas, fchijnt dit gefprek van den Heiland, met zijne Discipelen, kort voor zijne hemelvaart te zijn voorgevallen. Het volgende vers meldt ons nog eene vraag van de Discipelen, die hunne onduidelijke bevatting van jesus koningrijk, aan den dag legt. Wanneer, vragen zij , Heer ! zult gij uw koningrijk oprichten. Nog was de geestlijkheid van dat koningrijk te verheven voor hunne doflijke denkbeelden, en de befchrijving van die geestlijkheid, was voor geene woorden gefchikt; het verlicht verdand, alleen, kon die bevatten ; waarom de Godlijke j e s u s dan, in plaats van zijn rijksgebied nader voor hun af te fchilderen, zegt, dat Gods kracht, dat de Heilige Geest over hun zal komen , op dat zij hier door in ftaat zouden wezen , om getuigen te zijn van den Mesfias. Niet lang dan, na die dagen, zoude de voorfpelling vervult worden. Tien dagen flegts na jesus hemelvaart, vierden de Jooden den Pinkderdag, of den vijftigden dag na het Paaschfeest, waar op zij de eerdeiingen van veld en boomgaard, aan hunnen God toewijdden, en hier door hunne hulde aan den Almacbtigen, dien zij als Heer en Wetgever vereerden, openlijk afleidden. Tien dagen dan, na mijne fcheiding van u, beteekenen de woorden des Zaligmakers, zult gij, ó mijne geliefde Leerlingen! mijne fterflijke Broeders !  C55 ) ders! reeds in den Heiligen Geest gedoopt worden: die Geest zal u in alle waarheid leiden, en u over het gemis van mijne zichtbare tegenwoordigheid vertroosten: dan eerst, zult gij den aart van mijn eeuwig koningrijk leeren kennen; dan eerst, zult gij de eenvouwigheid van den waaren Godsdienst regt befeffen, en de vruchten van mijn bloedig lijden en van mijnen zoendood genieten; ja , door den doop in den Heiligen Geest, zult gij in (laat zijn, om mij na te volgen, gij zult vrijmoedigheid ontvangen, om openlijk mijne leer te prediken, om voor Koningen en Vorsten vrij uit van mij te getuigen; ja, gij zult moed en iterkte ontvangen, om uw bloed, tot bevestiging van mijne leer, te doen plengen,om het verfchriklijkst lijden.te ondergaan, en om tot in den dood toe mij getrouw te blijven. — En op welk eene heerlijke wijze is deze belofte niet vervulc! De zegepralende jesus werd voor de oogen van zijne Leerlingen, door eene fchitterende wolk opgenomen; de Godlijke voer op met gejuich, met het geklank der eeuwige vredebazuinen; glorierijk ging hij in tot de heerlijkheid die hij, voor 's werelds grondlegging, bij den Vader bezeten had; en na deze zegerijke hemelvaart, zonk de gouden zon flegts tienwerf in de avondkimmen, eer de Heilige Geest nederdaalde, en zijne gaven," met volle ftroomen op de verwachtende Apostelen deed nedervloeiè'n. Dierbare Medekristenen! eerlang vieren wij dien gedenkdag, den dag der zaligheid, voor geheel het menschdom. In welk eene diepe duisternis zouden de meeste volken, die nu op verlichting mogen roemen, zich nog niet bevinden, indien de Apostelen met den Heiligen Geest niet gedoopt waren! hier door ontvingen zij eene godlijkheid, die hen bo/en allen tegenftand kon verheffen; zij ontvingen een bovenmenschlijk vermogen, om onmidlijk alle de bekende talen te kunnen fpreken. Hadden zij in het Hebreeuwsch , alléén, jesus leer kunnen, verkondigen;hoe veele eeuwen zouden dan nietverloopen zijn,eer menschlievende, verlichte en geleerde mannen, die leer in andere talen hadden overgebragt? en wie weet niet, dat het oorfpronglijke, door , - ver-  ( 56 ) vertalingen altijd veel verliest, en veeltijds vervalscht wordt? Dit voorzag de Eeuwige Wijsheid , en raakte daarom de tongen der Apostelen, door het vuur van het altaar der liefde, aan, zoo dat zij hunne verheven gedachten, voor alle toen bekende volken konden uitdrukken. ó Eeuwiggezegende Pinkfterdag, die zoo veel heil voor het menschdom deed ontfpruiten! De eêrilelingen van een algemeen geloof, van eenen algemeenen Godsdienst, werden op dien dag, aan de eeuwige liefde toegeheiligd, en den vollen oogst is gezegend. Dagelijks wordt nog dien Godlijken oogst verzameld , en eerst bij de voleinding der wereld, zal zich de Zaligmaker , over zijnen voltooiden arbeid, ten vollen, met Godlijke vreugde, verblijden. Komt geliefde Kristenen! laten wij ons allen voorbe'reiden, om den gezegendenPinkfterdag te vieren,laat ons geïoovend en vertrouwend bidden , oin ook met de gaven van den Heiligen Geest gedoopt te worden. Geene kracht om wonderwerwerken te doen, geen vermogen om vreemde talen te fpreken, hebben wij nodig; maar vrede, liefde, zachtmoedigheid, heiligmaking en kennis, zijn ook gaven van dien Geest. Eeuwige jesus! doop ons met dezelven, op dat wij met u veréenigd, op uwe Broederfchap, juichend mogen roemen! Te Amfleklam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraat.  DE V Pv IJ E GODSBïENSTfRIEND. SV*. 3. Broeders, indien iemar.d onder u van de waarheid is afgedwaald en htm iemand bekeert, die wete, dat de geene, die eenen zondaar van de dwalinge zijns wegs bekeert, zal eene ziele van den dood behouden , en zal menigte der zonden bedekken. jacob. V: 10, 20. DE HEILIGSTE LIEFDEPLIGT. Waar vinden wij immer eene voortreflijker zedekunde, die geheel het menschlijk hart veradelt, en met het gezond verftand volkomen inftemt, terwijl zij hetzelve verlicht en uitbreidt, dan in de Godlijke leer van onzen Eeuwiggezegenden Zaligmaker en zijne Zendelingen of Apostelen! Alle de zedenlesfcn van Oude achtbare Wijsgeeren, hoe fchoon, hoe tot deugd opwekkend ook, bleeven krachtloos, terwijl de verbasterde menschlijke ziel niet in !taat was, om, in het midden van ttormende hartstochten en 3. n d»f-  ( 58 ) driften , de zedenlesfen op te merken, veel min om de plinten , door dezelven geieerd, te betrachten. Alleen gelukkige fier velingen , in wier geheel aanwezen zich den fch-oonften aanleg, tot eene edele grootheid en wijsheid, op het duidelijkst ten toon fpreidde ,• zulke flerveliriaen , in wier geheel aanwezen zich de fchooufte aanlegt tot eene edele grootheid en wijsheid, op het duidelijkst ten toon fpreidde; zulke ftervelingen , alleen , befeften de voortreflijkheid der deugd boven de ondeugd, en verlustigden zich in het betrachten van eenige pligten. Maar de g.zegende leer van jesus en van zijne Apostelen, is volmaakt naar de menschlijke natuur gefchikt en berekend; zij beliuurt de inwendigfle beweegiugen van het hart, en maakt zich meester van de minstbeteugelde hartstochten en driften; ja, die leer dringt'tot in het binnenite der ziel 5 zij heiligt alle onze aandoeningen, en gebruikt onze natuurüjkfte eigenfchappen, zelfs, tot bereiking van Gods heilrijke bedoeling. Wat is meer in den mensch natuurlijk, dan de eigenliefde, dan de zucht naar een duurzaam geluk? En, het is deze eigenliefde , dip ook voornaamlijk.door de leer van jesus en zijne Apostelen , dienstbaar gemankt wordt aan de betrachting der Godlijke wet, of der onfchendbaarfte pligten, die uit dc zedelijke natuur van den mensch ontfpruiten. Niet flegts de zuivere-genoegens, die met het betrachten der deugd verëenigd zijn, worden door de leer van onzen Godlijken Zaligmaker in een helder lie'n gefield; maar ook de zaligheden, die door Gods .onbegrijplijke genade, om de verdienden van zijnen Zoon, aan onze onvolmaakte goede werken,aan onze zwakke neigingen tot deugd en godzaligheid gehecht zijn ; zaligheden die tot in de gewesten der eeuwigheid zich uitbreiden; ook die zaligheden, worden door de leer van jesus en zijne Apostelen, op de, treffendlte wijze afgcteckend. Liefde is de geest der geheele zedelijke wet: de menschiijke natuur "(temt volkomen met deze wet in; ja liefde is ook de geest, of de drijfveer van alle.de werkzaamheden der zedelijke natuur, J die  C 59 ) die mede aan den mensch gefchonken is. Door lief te hebben breidt elk redelijk wezen zijne gelukzaligheid meer oir door lief te hebben wordt elk redelijk wezen meer vatbaar voor het genot van enbefchrijfbaren wellust. En, indien de mensch niet ontaart, niet in zijne grondbegmfelen verbasterd was, dan Was gewis de wet der liefde diep "enoeg in ons aanwezen gedrukt, om geene herhaling, °geene nadere verklaring te behoeven. Maar, treurige waarheid! Ja de mensch, de floflijke gunfteling der Godheid, heeft zijne redelijke vrijheid misbruikt. Zijn Schepper vormde hem, als een onfcbuldig, een volmaakt praalbeeld van zijne wijsheid en liefde , verheven boven de ttoflijke en dierlijke wezens; geene werktuiglijke wetten bettuurden zijne geestlijke krachten; geen fndinft; of ingefchapen aandrift, heerschte over zijne begeerten eivdriften. Neen, hij was veel meer volkomen; hij pronkte met het beeld van zijnen vrijwerkenden Schepper. Maar die voorcreflijkheid, boven alle zichtbare wezens , misvormde den mensch tot zijn eigen verderf; hij verkoos de duisternis boven het licht , de dwaling boven de waarheid, en verloor de trekken van het beeld-des heiligen Gods'. Hoe vernederend ook dit proeföndervindlijk leerftuk moge zijn, elk, wie zijn gezond verftand gebruikt, om de gefchiedenis der menschheid, om de gefchiedenis van elk afzonderlijk menfchenhart, na te denken, voelt zich gedwongen, om te belijden: wij zijn allen , allen afgeweken. De fchoone ophelderende verdediging van dit leerftuk, door den zoo redelijk denkenden, als waare godvrucht ademenden Arnhemfchen Leerüar e. kist, moet alle vooröordeelen,bij den vriend v;m waarheiden deugd, doen verdwijnen, en de zielbedwelmende hardheid, van het woord haat tegen God en onze Natuurgenoten, ontwapenen.' 'Dank - dank , zij den edeldenkenden Leerhar, wiens beminlijke befcheidenheid , wiens ede'e, zachte, maar-overwinnende betooging, ons duidelijk doet zien, dat zijn, door jesus leer veradeld, ge roei, de vernederende vijandfchïip tegen God en menfehen overwonnen H 2 heeft.  ( 6b ) heeft. Ja, dank — eeuwig dank, zij dien edeldenkenden, die voorzeker ook afgedwaalden tot de waarheid terug brengt, die zielen van den dood behoudt, en wiens overtredingen en zonden , ook door deze liefde zullen bedekt worden. Maar voor de verbasterde natuur van den mensch was de wet der liefde, volgends jesus eigen getuigenis , een geheel nieuwgebod geworden : geen wonder dan, dat ook de Apostelen, die door den geest van jesus kristus bezield waren, zonder ophouden de wet der liefde vóórprediken, en derzei ver beoefening, in alle omftandigheden, op de krachtigfte wijze aandringen. En in welke onhandigheden kan de beoefening van die wet noodzaaklijker zijn ? waar kan zij meer aanwijzing vorderen, dan in het te recht brengen van zulken, die hun eeu- wig verderf te gemoet dwalen ; in lichaamlijke behoeften te voorzien, hongerigen te voeden, doritigen te drenken, naakten te kleden,en vreemdelingen gastvrij te herbergen, is nodig; ja, dit zijn pligten die de Richter van heinel en aarde met eeuwige zaligheid zal bekroonen; maar eenen afgedwaalden van den weg der deugd, eenen die aan den uiter len oever van de eeuwige rampzaligheid fluimen, te behouden, hem aan de verdoemenis te ontrukken hem als een verdwaald fchaap terug tot jesus te brengen: dit is eene daad, waar over alle de hemellingen zich verblijden, waar in God zich verlustigt, en waar door de liefderijke fterveling , de fchaduwtrekken van het beeld der weldoende Godheid , weer in zijne hernieuwde natuur doet fchit eren. Welk een onwaardeerbaar kleinood is niet de edele zedenles van jacobuss die onze aandacht in deze oogenblikken naar zich trok, en die wij hier boven plaatften! De geheele Brief van jacobus, ademt de zuiverfte ze-' dekunde , de fcho0nfte fpreukcn , keurig aan elkander gcfchakcld, of als geheel voltooide, als ronde paerlen der waarheid neergeflrooid , werken op het hart en op het verftand van den Kristen , en maken het geweten, op eene voortreiïijke wijze, werkzaam. Liefde, de geheele  C 6i ) le inhoud der wet, liefde is ook het voornaamfte onderwerp des Apostels; en heiligheid , die een gevolg der liefde tot God is , fchenkt eene zachte Majesteit aan alle zijne treffende voorfchriften. Met welk eenen ijver dringt hij aan in het laatfte Hoofdftuk van zijnen Brief, op onderlinge broederliefde , op het vertroosten en bijftaan van ellendigen cn kranken , wier geestlijke en lichaam, lijke behoeften hij , met eene vaderlijke tederheid , hun aanbeveelt ! Met eenen edelen ernst fpreekt hij van het gebed , die verhevenfte bezigheid van den Godsdienftigen Kristen : dezen pligt dringt bij aan , door het heerlijk getuigenis , dat het krachtig gebed des rechtvaardigen veel bij God vermag, en betoogt dit , door een voorbeeld uit Israels oude gefchiedenis. Maar , niet flegts krankheden en fmarten vorderen het Kristeïijk medelijden ; neen , afgedwaalden van de waarheid vorderen vooral werkzame liefde, en de ijverigfte broederlijke zorg. Liefdevolle ernst, en eene aan Godgeheiligde menfchenkennis ftraalt in dit heerlijk flot van jacobus brief door. Aan den rooeilijkften pligt, aan eenen pligt, die door geene zin-, lijkheid indachtig wordt gemaakt, maar die uit innerlijke liefde tot God en meufchen most voortvloeien; aan zulk eenen pligt, zegt de Apostel, is de onwaardeerbaarfte belooning ook oniiffcheidclijk verbonden. Wanneer wij onze Matuurgenoten door lichaamlijke fmarten of behoeften zien lijden, dan wordt dat lijden, meer of min, door ons eigen hart gevoeld , ja het menschlijk medegevoel vertegenwoordigt zich dat lijden; en uit lrfde voor ons eigen lijdend hart , uit eene zucht om het medegevoel van die (mart, of die behoeften te verzachten, wordt zelfs menigwerf de diepstbedorvene , wanneer hij een aandoenlijk geitel bezit, bewoogen, om den noodlijdenden wel te doen. En voorzeker vindt de Kristen, die zijnen Godlijken Leermeester navolgt , de flerkfte aanfpooring tot hulp en weldadigheid, wanneer hij zijnen natuurgenoot, en onder dezen, zijnen Medekristen, zijnen Medeërfgenaam van jesus heerlijkheid ziet lijden. Jacobus geeft dan ook aan de II 3 Kr«"  C6-2 ) Kristenen alleen den heilznamden raad, wanneer zij hunne broederen met krankheden zagen worftelen; hij fpoorc hen vriendl.jk aan, om alle middelen, die de genezing kunnen bevorderen, als verftandigen, als redelijk denkende menlcben te gebruiken 5 en vervolgends den zegen, en de herftelhng van God, vol vertrouwen, te bidden. Maar om dwalende zondaren terug te brengen , op den weg' der deugd, hier toe is de krachtigde overtuiging, dat dit waarlijk een gevorderde pligt is, noodzaaküjk. De krankheden der ziel zijn minder zinlijk; zij werken dus minder op onze hartstochten , of indien de uitwerkingen van dié zielenkrankheden al eens zinlijk zijn, dan zijn zij ook te gelük affchuwhjk, en verwekken doorgaands meer afkeer , meer haat meer verontwaardiging, dan medelijden en hulpvaardigheid. Dit was aan den Apostel bekend, en om die reden wijst hij alleen zijne Medekristenen op de zaligfle vergelding. Niet in den bevelenden toon van eenen overheerfcher, die over vrije zielen gebiedt, fchrijfc hij: dwalende zondaren zult gij te recht brengen ; gij moet hen van den dood behouden, maar als een verdandigleerend vriend dek hij aan zijne medegeloovigen eene verhevene daad voor oogen. Het bekeeren van eenen afgedwaalden, het behou. den van eene verlooren gaande ziel naamlijk ; en in de tweede plaats, befchrijft hij de Godlijke goedkeuring, de heerlijke belooning, het bedekken of het vergeven der zonden naamlijk ; welke bedekking en vergifnis hun eigen geweten getuigde, dat zij ten hoogden nodig hadden. Wie zoude op zulk een voordel, riu, kunnen aarfelen, om deze daad te verrichten , en zich de beloofde eerkroon waardig te maken? De edele zelfsvoldoening, die het behouden van eene verlooren gaande ziel doet genieten, moe: elk gevoelig hart beweegen , om deze Godlijke vruchten der liefde in te zamelen; terwijl het befef van eigen misdad.gheid, voor Gods vlekloos oog, de ijverigde poging, om in dat vlekloos oog welgevallig te worden, moest opwekken. Broeders! zegt de Apostel, indien onder u, of indien een van u, van de waarheid afgedwaald is. (Door de *  ( 63 ) de wsarheid, wordt in den grondtekst, niet flegts het gepredikt Euangelie , maar ook alle deugd- en pligtbetrachting, verftaan.) De Apostel zegt dan , indien een uit u, den goeden weg verlaten heeft, en tot onrecht en boosi heid vervallen is, en indien een ander hem bekeert, in. I dien een ander dezen afgeweken zondaar beweegt, om den j weg der godloosheid te verlaten , en de paden des heils | ^weer te bewandelen: die edele menfehenvriend, die navolger van jesus, die het verloorene opzocht, die de verdwaalde fchapen verzamelde , die edele menfehenvriend, wete, of hem zij bekend, dat eik, wiie.ieenen zondaar van zijnen dwaalweg terug brengt , als een broeder van den Godlijken Zaligmaker, eene wegzinkende ziel behoudt; dat hij eene ziel, die den dood, dat wil zeggen het eeuwig verderf, te gemoct fnelde, aan het rijk der waarheid, en der deugd wedergeeft , en hier door zijnen gekruisfigden Zaligmaker in ijver en liefde grootmoedig naftreeft. Maar deze broederlijke vriend van afgedwaalden zij, nog boven dit alles, ook bekend, dat zijne eigen zonden, waar door hij voor Gods heilig oog bevlekt is, door deze betoonde weldaad, door dit behouden van eenen medezondaar, liefderijk bedekt worden. — Sommigen verftaan door deze woorden, dat de zonden des afgedwaalden door deze bekeering, die door eenen liefderijk te recht brengenden broeder bevorderd wordt, zouden bedekt zijn. Doch het fchijnc ons duidelijker te wezen , dat de Apostel het bedekken der zonden, van den weldadigen Broeder zeiven, bedoelt. -— Het verband, en de meerdere krachtigheid der belofte, bevestigen ons hier in. Zouden bedekken , zegt eigenlijk, zonden vergeven of onzichtbaar maken, zoo dat zij uitgedelgd zijn van voor Gods aangezicht. De edelmoedigfte i liefdedaad plaatst zich dan voor alle de gepleegde misdriji ven van jesus volgeling; en het oog der eeuwige Liefde | is bevredigd, en fpiegelt haare eigen volmaaktheid in de | zwakke, maar welmeenende pogingen des deugdgezinden. Medebelijders van jesus leer! Deze les van jacobus V zij diep in onzer aller harten gegraveerd. Wie verlangt niet,  niet, omeenen dwalenden te behouden!'Ja, eenen dwalendea te behouden , plaatst ons in den rang van jesus uierbaarite lievelingen; zulk eene daad doet ons uitblinken onder de^ rechtvaardigen, gelijk de zon op den middag, of gelijk de zachte weldadige maan onder de nachtgeltarnten. Liefdeloze Naamkristenen! gij die uwe dwalende medezondaars veracht en fchuwt, hen veroordeelt, en de verdoemenis, niet zelden, over hen uttdondert; wij bidden u gevoelt uwe eigen rampzaligheid; gij wandelt niet op de paden des heils, die jesus voor u gebaand heeft; want liefde en gerechtigheid zijn de verfierende merkteekenen van jesus voetftappen: hij veroordeelde nimmer, hij was een vriend van zondaren ; deze riep hij tot bekeering , terwijl hij de hoogmoedigen, die in hun eigen oog rechtvaardig waren, als geveinsden verachtte. — Ja Godvruchtigen! gij die menigwerf nog, door trotsheid, door ijdele zelfs verheffing , dwaalt, en geene gemeenfchap wilt hebben met openbare zondaren, gij die u vaak, van bekende misdadigen affcheidt, als of hun bijzijn u zoude'befmetten; hoe weinig volgt gij hier in het gedrag van uwen Zaligmaker, die de nederigen van hart, alleen bemint, die den boetvaardigen tollenaar begenadigde, en den ftervenden moordenaar niet wilde afwijzen ! God weet, hoe veele verdwaalden terecht zonden gebragt zijn, indien geen liefdeloos vooroordeel hen in het verderf had terug geftooten! Maar denkt, dat uwe eigen zouden, ook zelfs bedekkingen vergeving behoeven. Maar liefderijke Kristenen! Broederen van jesus! Gij die zielen tracht te behouden , gij die de flruikelenden onderfteunt , en de wankelmoedigen geleidt, uwe zonden zijn bedekt, uwe gloriekroon is bereid , en de eeuwige zaligheid volgt u. Te Anifteldam, bij M. Dg BRUIJN, in de Warmoesfttaa*  DE V R IJ E GODSDIENST VRIENDi 3V°. 9. Laat de Kinderkens tot mij kortenden verhindert ze tiièt, want der zulken is het Koningrijke Gods. tiiald, X: 14. VERTROOSTING VOOR1 KIN D E R B ETREÜiuNDE OUDERS. Diep getroffen, door de grievende zielenfmart van eene teérhnrtige Moeder,die zich, nu weinig dagen flechts geleden, den bevalligften zuigeling, die immer aan eenen moederlijken boezem kon gevoed worden, door dén dood zag ontrukken, zochten wij, met een hart dat door medelijden bloedde . naar de kraebtigile vertroosting voor deze dierbare treurende; en te gelijk ook,.voor alle '-inderlievende Ouders, die hunne zaligheid fchenkende huwlijkspanden, in het zwijgend graf moesten zien wegzinken. Maar kunnen Kristenen immer vruchtloos naar vertroosting zoekend Neen hij, die de bloedende wonden van het lijdend hart liefderijk wil genezen hij die gekomen is om de treuienden te vertroosten, óm de tranen der bedroefden af te drogen, hij de God ijke j tsus, de eeuwige iVlenfchenvriend, de getrouwe Herder* die de hulploze lammeren in zijnen fchooc draagt , 1 s3. I sus.  C 66 ) sus, de zegenende Zaligmaker van fpraakloze kiridertjehfi de voorfpraak voor hunne kinderlijke onfehuld, hij, die de magtloze kleinen met zijne Godlijke armen omving, hen vol barmhartigheid aan zijnen reinen boezem drukte, en zegende; die jesus , die Zoon de? eeuwiglevenden ^ods, ontflun, voor zijne gelovige belijders, fonteinen van heil, van leven en zaligheid, die tot in de eeuwig, heid ontfpringen. Hij toch heeft voor ons de onfterfiijkheid in het helderst licht gefteld; hij heeft den ingang in eene onzichtbare waereld voor ons geopend , eenen ingang, die door onzekerheid en-twijfeling, als met eenen duisteren nevel bedekt was, zoo dat zelfs de meest verlichte reden zich nauwlijks in eene flauwe fchemering der waarheid kon verblijden. Die ingang in het nu onzichtbaar leven, is door je sus, die het licht der geheele wereld is, van alle nevelen en duisternisfen bevrijd; en zelfs onder onze zi lijke denkbeelden geteekend. Hij is het toch, die geftorven was , maar die leeft tot in alle eeuwigheid,die Jichaamlijk opgedaan is, en ons vooruit ging in de eeuwige heerlijkheid , waar hem allen die genen, die zijne leer aannemen, en die, door hunne daden, hun geloof vertoonen , waarachtig zullen volgen , om met hem, in het rijk der waarheid en der godzaligheid .'eindloos het gebied te voeren. Geloovige Kristenen! wat is' de dood toch voor ui die een eeuwig beter, een eeuwi* in zaligheid toenemend leven verwacht ? Voor u is de dood overwonnen, zijne puntige fcïiicht is, voor u, irr eenen fleutel der blijde toekomst veranderd. Hij fpr'eidr' in het graf, voor uw vermoeid, uw bezintuigd Hof, een rustbed, terwijl hij uwen geest, terwijl hij liet wezen van uw beftaan, in de gewesten des lichts, der vreugde en des eeuwigen vredes geleidt. Ja wat is dan toch de dood' voor u, geloovige Kristenen!' en wat is de dood voof uwe dierbaarfte lievelingen, waarvan gij vrijmoedig kunt zeggen dat zij in gemeenfehap met God, dat zij geloovend in jesus kristus ontflapen zijn! Mort tranen van weemoedige vreugde bij hunne graflieden, want' zij zijn za-  C 67 ) zalig van nu af aan! Maar gij, Godvruchtige Ouders! gij die den dood van onnozele zuigelingen beweent, van zuigelingen, wier verdaudelijke vermogens nog even weinig ontwikkeld waren, als hunne lichaaralijke krachten, van zuige* Ijngeu, die nauwlijks nog de eerde aandoeningen der jeugdige ziel, door onfcbuldvolle lachjens, en door van genoe^ gen glinderende oogjens uirdrukten. Komt ook gij, Geliefden ! komt weenende Ouders! droogt de tranen der bittere fmert van uwe wangen , uwe kleine lievelingen zijn zalig, jesus bemint hen , en verklaart hen ook gerechtigd te zijn tot het koningrijk Gods. Welk eene godlijke tederheid deed onze Zaligmaker niet blijken, in zijne omwandeling op aarde, omtrent de jeugdige erfgenamen der onderflijkheid , die, nog onbewust van de dandplaats, die zij jn de rij der wezens bekleeden, alle de bevallige eenvodwigheid . alle de zielvertederende nedrigheid , ja alle de beminlijkde fieraden der menschlijke natuur , vertoonden, en zouden dan zulke geliefden van jesus, zulke voorwerpen van Godlijke en menschlijke ontferming, niet zalig zijn, wanneer zij, in den dageraad des levens, als blozende rozenknopjens, met het waas der onfehuld verfierd , door eene uit de rij der menschlijke kwalen , aan het graf worden ten prooi gegeven? Zouden zij niet zalig zijn , treurende Ouders! daar Gods liefde, door u, hen bewaakte? Zou de barmhartige God, fchoon de menschlijke natuur bedorven is, uit zoo veele duizenden, die naar hunne werken zullen geoordeeld worden , uwe onnozele lievelingen uitkiezen, om die te veröordeelen, zonder dat hunne eigen werken tegen hen zouden kunnen getuigen? neen, God is zoo barmhartig als rechtvaardig , en zoo rechtvaardig als barmhartig. Eene willekeurige handelwijze drijdt met zijne onbevatbare volmaaktheid , die, volgends de onfehendbare regelen der eeuwige wijsheid , alles beftuurt. De gevoelJooze twijfelaar aan de zaligheid der tedere kindertjens moge ons hier tegenwerpen, dat, zonder geloof in jesus, geene zaligheid te verkrijgen is , dat , zonder heiligmaking, nieI a mand  f <5S ) Jennen .Heen het eeuwig !even is , en daar nu de tedere Len Sri- " °ü,' êeene bei,i^'™g k«nnen beoeofkfde eM1S bebbe" Va" Gods aanwezen, den C ,H > U" u6ne g6Wisfe Za,iêheid °^ëd worl uw ln z ƒ rei,ge brrdee'aflrs! hoe*k°»J -°et niet uw b,n zyn , om op deze wijze over den eeuwigen Ontfermer te k de„ken, Vergt ^JJj keftervelingen het werk der Engelen? de dienstvaardigheid ynn vlammende Seraphijnen? Kent gij den aanleg der feug. h ? ZUiêding' die' eerzii zich Aontwl keld heeft tn de onzichtbare wereld overgebragt wordt? n dte wereld # zij gewis, bij haar£ JRe 11 ge°0Veni n°S rein van de boze werken des vl efches,al Z1J zich gefchikt gevoelen, ora God te aan. fchouwen! Ja op eene geheel andere wijze, dan door de grove zintuigen,, onderwezen, zal zij voordgaan van deugd tot deugd , van kennis tot kennis , en door die eindeloze die verlustigende werkzaamheid, zal zij het heerlijkst, het zaligst leven genieten. Gevoellooze twijfelaars aan deze waarheid! Welligt is u nooit nog een ftetflijk Engeltjen, een onfehuldvolle zuigeling ontrukt, het ware u anders niet mooglijk , om zoo weinig van de' vaderlijke ontferming Gods te gevoelen; het ware u anders niet mooglijk , om zulke zielvermoordende gedachten, als de eeuwige verdoemenis van eenen zuigeling is, in uwe ziel te huisvesten. Neen , afgrijslijke fchrilibeelden ! ontvlugt "voor ' eeuwig aan dé menschlijke denkingskracht ,' waarin' de'eindeloze liefde van hem, die alles tot gelukzaligheid vormde, met zachte fchaduwtrekken geteekend is. Tedere zuigelingen kunnen de zaligheid beërven, volgends jesus godlijk getuigenis, en indien'zij dit kunnen , indien dit mooglijk is, dan is het ook waarachtig. Want God bedoelt al het mooglijk geluk voor zijne gefchapen wereld; Gods koningrijk J zégt jesus, behoort ook aan de zulken, aan de tedere, de nog magtlooze ki.ndertjens, die, door de Godyruchtigen onder Ls- rac'la  C p 5 raè'I, tot jesus gebragt werden, op dat zij zijnen zegen zouden ontvangen. Het is waar, j es us fpreekt hier niet van kindertjens, die in hunne eerfte jeugd fterven; maar behooren zij reeds tot het rijk der zaligheid, dan zijn zij ook, het zij iij leven op de aarde, het zij zj leven in den hemel, met jïfus vereenigd en zalig. Ja zelf, fchoon alle kinderen, in hunnen verderen leeftijd, zich niet als burgers van het rijk der waarheid, van het koningrijk des Heeren jesus gedragen, allen zijn zij toch tot het zelve geroepen , aan allen komt de beiofte van eeuwige vrede en zaligheid toe. Maar de ongelukkigen, die de leugen verkiezen boven de waarheid, die de duisternis meer toonen te beminnen dan het licht , deze zijn afvalligen, zij willen niet dat jesus hén beftuure, en maken zich zeiven de veröordeeling des Wereldrecbters waardig; doch het zij ons genoeg, dat ook de tedere kleinen, die geen onderfcheid tusfehen goed en Iswaad weten , door den Godlijken Wereldverzoener, als le. den van zijne gemeente, die hij, uit alle gedachten■ en na. tién , met zijn bloed gekogt heeft, befchouwd worden. ■" Met welk eene hemelfche bevalligheid, vertoont zich het karakter van onzen Zaligmaker niet, in de aanleidende gelegen, heid tot deze verklaring? Terwijl hij redende met arglistige Schriftgeleerden , dringen waarfchijnlijk de teérhartigfte Moeders , met haare zuigelingen in den arm, door de faamgevloeide menigte, om den wonderdoenden , om den almag» tigen jesus, te bidden, dat hij hunne lieve onnozelen, met oplegging der handen, wilde zegenen. Doch de Discipelen , bekommerd dat hun meester, in zijne famenfpreking toet verwaande Pharizeen en Schriftgeleerden, geftoord zou. de worden , beftraffen deze doordringende Moeders , en wijzen hen af, doch de Eeuwigbarmhartige , voor wiens oog niets verborgen is, zag het moederlijk hart vol verlangen kloppen, ja'hij zag de grievende fmart over deze on. gewachte afwijzing, en vol menfchenliefde wenkt hij de met weerzin te rug keerenden, weer tot zich, en belfraft liefderijk zijne te ontijdig zorgende Discipelen. Neen, zegt hij, I 3 mii-  C 7° 3 mijne jongeren! het zijn deze hoogmoedige Schriftgeleerden niet, die mijne tederfte zorg vorderen, deze weigeren in het koningrijk mijns Vaders integaan, maar verhindert deze hulploze kleinen toch nimmer, om tot mij te komen, want der zulken is het koningrijk Gods. Wij hebben meer dan éénmaal gezegd, wat, volgends onze gedachten, door het koningrijk Gods, of het koningrijk der hemelen beteekend wordt, het is de ftaat der algemeene verlichting , het beftuur der liefde, der genade, en der waarheid; een beftuur, dat geene zinlijke, geene verganglijke pracht of praal vertoont, dat geene zinlijke magt gebruikt, en geene zinlijke plegtigheden vordert. Het is een geestlijk beftuur, verbeven boven alle wisfelingen, en gegrondvest in de eeuwigheid, een beftuur, het welk door overreding, het welk door de kracht der waarheid alleen, over verftand en hart heerscht, en ook niets dan liefde, geloof, en heiligmaking vqrdert. Dit koningrijk nu, het welk aan de diep in zonden gevallen wereld geheel onbekend was geworden, is door jesus weêr verkondigd, duidelijk aangewezen, en aan geheel het menschdom aangeboden. Dit koningrijk nu, behoort ook, zegt jesus, aan de nog tédere kinderen, en geen wonder, de bedorven mensch, die zich zeiven door door trotschheid vernederd heeft, die zich door vooroordeel laat kluisteren, en zich op verachtlijke beuzelingen verheft, deze gedraagt zich als een vijand van jesus koningrijk, en moet ook waarlijk met kracht overwonnen worden, zal hij immer een onderdaan daar van worden. Maar jonge kinderen, die nog geen hoogmoed, geene vooröordeelen kennen , die nog geene vijandfchap voeden, deze zijn volkomen gefchikt voor het beftuur der godlijke liefde, voor dat rijks, gebied , waar aan de oorfpronglijk goede menschlijke natuur alleen onderworpen was, het welk door jesus, den vol. maaktften der menfchen, weer opgericht of herfteld is, en het welk eeuwig in den hemel, waar de gereinigde menschlijke natuur, haaren hoogden trap van volkomenheid moet bereiken, beftaan zal, en tot dat koningrijk, tot dat beduur der  (7i ) der genade, en der waarheid, behooren de tedere kinderen; zij zijn leden van die geestlijk vereenigde maatfchappij, waar van jesus het Opperhoofd is, en die door hem met broederlijke liefde befluurd wordt, Ja met een plegtig voorwaar voegt jesus bij deze betuiging nog de zekerheid, dat geen vermetel trotschaart, zoo lang hij die haatlijke gefteldheid bezit, zich immer aan Gods beftuur zal onderwerpen, ter| Wijl hij de lieve kleinen in zijne armen neemt, en als leden i der geestlijke maatfchappij inzegent! Welk eene godlijke vertroosting , diepbedroefde moeder , die het koude lijkje van uwen zuigeling met heete tranen der fmart befproeit ! uw kindjen is zalig van nu af ] aan , het is in jesus geftorven , en leeft eeuwig in zijne befcherming. Kunt gij den kleinen Engel zijn zalig leven misgunnen? Hij geniet dit, het is waar, tert koste 1 van uw tijdlijk genoegen, maar waar is het beminnend ; moederhart , het welk niet alles gulhartig zoude opöffeI ren , om het geluk van zijnen dierbaren zuigeling te beI vorderen? Onfchatbaar' waren voorzeker uwe aandoenlijke moederlijke vreugden, wanneer het bloozend wicht, vol onfehuld en genoegen, zoo vertrouwlijk in uwe armen rustte, wanneer het met vriendlijk zoekende oogjens,u om ver- kwikkende moedermelk vleide, ja wanneer het, met een Enge: lenlachop de lipjens,uwe onuitdrukbare liefde beloonde. Alle die zaligheden zijn voor u, met het jongfte fnikjen des on* fchuldigen Lievelings, verlooren gegaan, maar God weet, hoe een verlengde leeftijd van uw kind u bedroefd zoude hebben; voor hoe veele rampen en ellenden is ons leven niet vatbaar? Zijn niet veele van onze natuurgenoten, van hunne vroegfte jeugd af, aan lijden en jammer gewoon? Zweeven niet menigwerf de ijslijkfte rampzaligheden reeds over het wankelend wiegjen ? Worden niet menigwerf, zelf I de bloemrijke paden der blijde kindschheid, met de ijslijkfle I nachtfehaduwen der ellende bedekt ? En offchoon dit het lot ï van uwen lieveling al niet ware geweest,, is toch niet de \ weg naar het graf dien wij allen bewandelen moeten, met i fcherpgepiinte doornen bezaaid? Is niet het leven van den ge-  geMkigften menSch, nog eene geduurigè afwisfeling van' vreugd en fmart? Hoe vee! verdriet, moeite, en grievende kwelling, moet elk fterveling niet ondervinden? Duizendduizend teleurftellingen pijnigen hem j eigen bedroevende mistreden, valschheid, helfche bedriegerijen, en wreedhe* den van zijne natuurgenoten, waarop hij niet zelden de naauwfte betrekking heeft, verbitteren alle de genietingen des levens. Maar voor deze, en tallooze ellenden meer, is uw dierbare zuigeling beveiligd, hij moest geboren wof. den, om tot Gods menfchenwereld te behooren, maar hati den ingang des levens, lachte hij u, met Engelenvriendlijkheid, den affcheidgröet reeds tegen; hij behoorde tot jesus koningrijk, en, eer hij nog vijandfchap tegen dat koningrijk, of vijanden van het zelve kende, nam de ontfermend de jesus hem in zijne armen, en zegende hem ten zaligen leven in. Nu wordt hij van God geleerd, ntf gelooft ."W aanfchouwft hij; nooit, nooit wordt hij gevonnisd, maar alseen juichend fpeelgenoot der Engelen, zweeft hij van zaligheid tot zaligheid, en zoo ras de dood, voor ü ook, den ingang in de onzichtbare wereld ontfluit, fnelt hij u, heer-i lijk, en vol hemelfche liefde, te gemoet. O! Droogt dart uwe tranen af, weenende Ouders! oogt uwe jeugdige lieve-7 lingen na, en verblijdt u in de zalige verwachting der we^ derömhelzing! Te Amfteldam. bü M. de BRUIJN, in de Warmocsftraac.  ÖE V R IJ E GODSDlENSTVRIEIDi 5V§. jo. Ê'alig zijn 'de 'barmhartigen i want haar zal barmhartig' heid gtfchiedetu MATTH, V: 7. ÈÈN DÉR SCHOONSTE KRISTENPLIGTEN. Wordt ons ; door Israéls) Koninglijken Zedenleefaar salomon, de waare, de volmaakte wijsheid, afgefchilderd als eene fchoone,majêstüeufe, en ten uiterlleri beminlijke vrouw, die, met eene liefderijke weldadigheid , alle dwalende ilervelingen uitnodigt, om bij haar, in haaré onwrikbaar gevestigde Woning , veiligheid en vreugd té komen genieten ,om-daar, van de édellte fpijzen.die doof haar bereid zijn, door deri verkwikkendllen wijn, dien zij] gemengd heeft,verzadigd, verfterkt en vervrolijkt te worden; terwijl zij aan alle haare beminnaars een beflendig eri heerlijk goed , eene eeuwige erfnis toezegt! Onze God$i K lij;  (74 5 lijke jesus, de volmaakte Wijsheid zelve, onze Godlij. ke jesus, het affchijafel des eeuwigen Gods, verrukte niet fl echts 'de verbeelding door treffende tafereelen neeurf daa'düjk genietbare zaligheid, vloeide van zijne gezegende lippen. Het brood des eeuwigen levens, het verzadigend voedfel der zielen, febonk hij in milden overvloed, aan allen, die hem hoorden; hongerenden en dorstenden werden om niet gevoed en gedrenkt, daar zijne hemelfche leer alle de reine begeertens van het hart bevredigde. Hoe eenvouwig, hoe natuurlijk, o Kristenen! zijn niet de pligten van onzen Godsdienst? Zij vloeien uit ons eigen hart voord, zoo ras dat hart, door het geloof in jesus gereinigd , en van alle heilloze verbastering bevrijd .is! Maar welke voortreflijke drangredenen heeft onze Zalig' maker'niet gebruikt, om het betrachten yan die eenvou-' wige pligten zelve beminlijk te maken? Komt, geliefde Medegelovigen! zetten wij ons aan de voeten van den hemelfchen Leeraar neder; komt! verkiezen wij daar, voor ons, het beste, het onwaardeerbaarfte deel, het welk in eeuwigheid niet van ons zal weggenomen worden. Is niet de godlijke Leerrede, die hij, op een van Galilea.'s bergen, aan de faamgevloeide fchaar deed hooren, eene onuitputbare bron van wijsheid en vertroosting en een voorfchrift,van alle de pligten der liefde tot God, tot ons zeiven, en onze natuurgenoten? Hier druipt de leer van jesus, gelijk een vruchtbare lenteregen, op alle dorstige, op aUe beilbegeerige harten ; hier wordt de onwetende verlicht, den dwaas wordt ware wijsheid geleerd, de verharde booswicht wordt door zachte overtuiging verwonnen, en alleen de onyerzoenüjkue laster verfchuilt zich, voor dit helderfchijnend licht, in de zwartfte duisternis van moedwillig ongeloof. Met welk een Godlijk mededo. gen fprgekt de eeuwige Zoon des Vaders, de onderfcheidene zielsgefteldheden niet zalig ? Armen van geest, treurenden, zachtm.'edigen, hohgerenden-en dorstenden naar gerechtigheid, w  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND» 1 7»i J„„ /"/•/)>■/>ƒ> f^/iz? hrmt>l. />k /£» n/irde. 1 D« ƒ» <&» beginne fchiep God den hemel, en de aarde. De aarde r.u was woest en ledig, en duisternis was op den i afgrond, en de Geest Gods zweefde op de wateren. GENES. I: 1,2. GEDACHTEN OVER DE SCHEPPING DER WERELD. WAARDE GODSDIENSTVRIEND! Meer dan eens keurde gij de vruchten van mijne flille overdenking, eene plaats in uw geacht Weekblad waardig; dit fpoorde mij aan, om deze gedachten, die, door de befchouwing der fchoon gevormde natuur, zich in mijne ziel ontwikkelden, u op nieuw mede te deelen; handel met dezelve naar uw welgevallen. I Kan de zichtbare fchepping , kan de wereld, die wij bewonen, ooit eene volmaakte teekening van Gods wijsheid, liefde, en almagt , voor een denkend we.zen ten toon fpreiden, het is gewis, in deze oogenblikken, voor ons, die de aarde in deze gematigde luchtftreek bewonen. Ja in deze oogeabiikken , die wij heden beleven, 3. 1YI WordE  ( 9ó ) wordt geheel ons zintuiglijk famenftel, door de lieflijkfiei genietingen, als overdroomd," terwijl zich de vrije geesr aan iè zalige bezigheid der Engelen, aan bewonderen \ aan eerbiedigen, aan beminnen, en juichen gewent. Dei ïchoonfte jaargetijden verëenigen zich ; de blijdde verwachting verliest zich in het bekoorlijkst genot: de bid lovende ontwikkeling fmelt weg in de heerlijkde vqii tooijing! Alles ademt vergenoeging en dankbaarheid; lange heldere dagen wïsfelen elkander af, de nacht zelff fehijnt dez» glansrijke oorden te ontwijken, terwijl, opi zijne vlugtig gefpreide vleugelen , de zilveren avond. fchemeriug zich met het purpren blos van eenen nieuwen dageraad vermengt. Geheel het groeiend leven iss uitgebreid", de bloesfems der Lente zijn verwelkt , eni ftuiven in fuifende zomerkoeltjens weg, door tuinen' en t beemden. De jonge vruchten, door groene bladen be- ■ fchaduwd, worden rijp gedoofd, en door de koesteren- . de zonnefiralen met lachende blosjens befchilderd. In i digte rijen daan de korenairen , wier toppen daor het t zwellend graan reeds buigen, op de vruchtbare velden, en beginnen het groen gewaad der jeugdige Lente, met het gouden fieraad van den oogst, allengs te verwisfe. I len. In het dierlijk leven fehijnt alles eenen hogeren trap van volkomenheid te bereiken; ons nuttig vee vindt alom den ruimden overvloed , en beloont de geringde zorg met nieuwen wellust! De melk'fchüiint in de volle era. mers. Het moedig Ros betaalt ons de, rijk begraasde weide, die wij het aanbieden, met nieuwe kracht en der!;te, tot onzen dienst gefchikt! De jeugdige lammeren beloven aan den herder nieuwen yoorfpoed , terwijl de moederlijke ooien , met zwaare wol beladen , het heilzaamst nut, het welk zij den mensch kunnen aanbrengen, al blaetend op doen merken. De fchuldloze lentezangen van het zwevend woudkoor zijn. afgewisfetd door vergenoegde, maar geduurig door zorg afgebroken toontjens van dankende blijdfehap . die met de moederlijke liefde der geheele natuur volkomen inftemmen. De j pas j  (PO / „as gevederde jongen der zorgende vogelen beproeven hunne Were krachten, breiden de wiekjens uit, zweven boven het dfcnzig nest, en drukken, door jeugdig getjilp het (helend gevoel der aanwezendheid uit. »aar >vij het oog wenden , wekt elk voorwerp nieuive ver. rukking! .. , Komt, Natuurgenoten! komt, befchouwt met pi] de werken der eeuwige Liefde, en knielt neder , vol eerbied en bewondering. God is groot! — hij heeft alles met wijsheid, maar ook met goedertierenheid gefchapen. Eeuwige Vader van het Heelal! welke denkbeelden onf ftaan in mijne ziel, wanneer, ik uwe fcheppende almagt bewonder? Uit de onaanwezendheid, die ik mij met kan voordellen, eene wereld, zoo fchoon , zoo vol orde, zoo vol verband , en uit elkander vloeiende noodzaakiijkheden te vormen, dit kan gewis het verdand van den eerden Seraphijn, die met ongefchapen luister gekroond is, niet volkomen bevatten; en zal ik, die een mensch, die een famendel van geest en dof ben, zal ik het fcheppen des Almagtigen pogen na te denken? 'Mijne reden wordt bedwelmd, daar, waar de vermogens der zintuigen eindigen! Wat kan ik van den onzienlijkcn God begrijpen? Hoe kan ik van eene werking, die door geene zinlijke beelden kan uitgedrukt worden , tot mijne natuurgenoten fpreken? Neen ik kniel neder, om het naamloos Wezen, het welk aan alles, wat is en zijn zal, het, aanzijn geeft, $e aanbidden. Maar dit weeten wij toch', Mededervelingen ! dat de Onzienlijke , van wien ons eigen gevoel getuigt, alles eenmaal gefchapen of voordgebragt heeft, en, volgends het heerlijkst ontwerp , alle de werken der natuur regelde; want'waar, waar is het gezond verdand, het welk aan de eeuwigheid der ftof, of aan eene toevallige vorming der dingen gelooft? Het is toch immers overtuigd, . dat alle dof, door eene rustloze ontwikkeling, aan veranderlijkheid onderworpen is; het is toch immers overtuigd, dat de dof niet eeuwig, niet zonder begin is; M a want  rp2) Want fchoon de ontbinding der deelen, en de rustloze ftreving naar volkomenheid, in eenen geduurigen ftrijd zijn, en het geheele werktuig der aanwezendheid doenOrondlopen alles getuigt toch van eenen aanvang, en van eene inftandhonding; elke beweeging is naar vaste regelen ingericht,en zoude de ftdf, die lijdelijk, die afhanglijk is, aan zich zeiven die regelen hebben voorgefchreven? Welk eene dwaasheid' Zoude immer een mensch ligtgelovig genoeg zijn, wanneer 1 hij een uurwerk, dat volgends de heerlijkfte regelen der i werktuigkunde voordliep, ergens in eene wildernis ontdekte, zoude immer eeu mensch ligtgelovig genoeg zijn, vraag ik, om vast te Hellen, dat zulk een uurwerk Zonder werkmeester was, en van eeuwigheid beftaau had? Alles wat door oogeóblikken afgemeten wordt, moet een begin hebben, want de eeuwigheid is voor geene zinlijke afmee- | tmg vatbaar; maar ook even onzinnig is de Helling van dwaalzieke vernuften, dat wel de deelen der ftof eeuwig zijn, maar niet derzelver vorm en famenftelling; zoo dat die onderfcheiden deelen, elkander toevallig ontmoetende, eene wereld zouden uitgemaakt hebben. Hoe is het mooglijk, dat ooit zulk een denkbeeld kan ontflaan zijn? Zal eene blinde toevalligheid de heerlijkfte orde, gevormd door talloze verfcheidenheden, te voorfchijn brengen? Za! eene blinde toevalligheid alle de mooglijke veranderingen der ftof, op de keurigfte wijze, onafgebroken aan elkander fchakelen' en alle de ontelbare deelen, hoe onderfcheiden, hoe uit* elkander wijkend, hoe ftrijdig zelf zij ook zijn noren, op de eenvouwigfte wijze, dienstbaar maken aan het volkomen geheel: zoo dat alles medewerkt tot voltooijing van een fa. menftel, het welk aan de verhevenfte begrippen van vol. maaktheid beandwoordt, het welk de volmaaktfte édnheid uitdrukt, en alle verftandlijke begeertens en bedoelingen bevredigt? Neen, de verdwaalde geest, die eene blinde toevalligheid tot eenen vormer van de zichtbare fchepping kan verhefTen, gevoelt zijne eigen waarde niet, hij overftemt zijne eigen reden , en verlustigt zich met de onbe ftaanbaarftc hersfenbeelden. Neen,Schepper der wereld! onze den-  (P3) denkingskracht.die tot de oorzaak van baar beflaan rustloos zoekt op te klimmen, die vermoeid wordt door het geduurig (laren op den omloop van de raderen der natuur, vindt eindlijk de zaligde rust in het vreedzaam, het kalm gebied der eenvouwigde waarheid. Gij, nooit begonnen, nooit veranderd, nooit door andere wezens overtroffen Opperwezen! — Gij zijt de bron der geheele aanwezendheid, uit en door u zijn alle dingen, en alles, alles is dienstbaar aan uwe heerlijkheid! Deze aarde dit fchoon gevormd toneel van leven en vreugden, werd aanwezig, toen het eeuwig befluit om haar te vormen, door eene daadlijke werking, ontwikkeld werd,even als mijn daadlijk aanzijn in deze wereld een aanvang nam , toen de eeduurig voordwerkende voltooijing van het ontwerp der eeuwige Wijsheid dit vorderde. Het menschlijk gedacht, tot bewoning van deze wereld bedemd, het menschhjk geflacht is zelf de getuige van zijn begin, of van z.jne geboorte; het heeft zich zeiven zien opgroeien, en nog daaglijks herkent het zijne eigen uitbreiding over den aardbodem. De overleveringen van alle volken dragen de teekens van 'awerelds jeugd, van de eerde bevolking der aarde, en v,u de uitvindingen, om aan alle behoeftens te voldoen. Maar dank, eeuwig dank, zij den Vader van het Menschdom, die het helderst licht der waarheid, onder de weinige kinderen, die hem getrouw bleven, en wier zielen naar kennis van hem dorstten, met zagte glansfen deed fchitteren. Zijn godlijke hvloed bezielde den Gefchiedfchrijv,er der Hebreeuwen , en deze fchonk ons een verhaal van de Schepping der wereld, zoo eenvouwig, zoo grootsch, zoo onöpgefmukt, dat de uitgeftrektde begeerte naar onderrichting en kennis, op de verhevende wijze, wordt bevredigd. Ja, eeuwige Godheid! gij, die ook deze aarde, dit heerlijk gedeelte van uwe grensloze fchepping, met redenmagtige wezens, als met zichtbare godheden, wjlde bevolken, gij voorzaagt ook in de behoeften van hunnen geest, en fchonkt aan hunne reden de edelde voldoening! Waarom zouden duüternisfen den oorfprong der zichtbare aanwezendheid, voor het oog van den jyj ^ mensch,  C94 ) mensch, bedekt hébben ? Waarom zouden ijdele dwalingen.i de vrije denkingskracht van den mensch geflingerd hebben,, terwijl voor alle zinlijke behoeften zoo liefderijk, zoo mild 1 gezorgd was? Of zoude de oneindige God, wiens wezen i Geest is, alleen in alle noden van het dierlijk leven voor- ■ zien hebben, en voor alle dierlijke begeertens bevredi., ging hebben gefchonken, maar het geestlijk gedeelte van i den mensch, door de reinfte begeerte naar kennis van zij-, nen oorfprong, naar kennis van den oorfprong der zichtbare Schepping laten pijnigen, zonder, door eenige zekerheid,, ooit die begeerte te verzadigen ? Neen, gewis niet, de eeuwige, de volmaakte Liefde, die alles, wat aanwezig is, op de volmaaktfte wijs bemint, opende ook de bronnen der ken-, nis, en flelde juist zoo veel van de onbevatbare werking der Almagt in het licht, als een eindig verftand, zonder be- ■ dwelmd te worden, verdragen kan. Mos es, bezield door : Gods wijsheid, verhaalde ons de fehepping der wereld, op de edelfte, op de bevatbaarfte wijze, en het is alleen de fpitsvindigheid van waanwijze vernuften , die in dit verhaal ongerijmdheid, óf ftrijdigheid met gezonde reden, meent op te fporer. God fchiep in het begin Hemel en Aarde. Hoe grootsch, hoe verftommend is deze aanhef! Op éénmaal is de onaanwezendheid, die wij ons met geene mooglijkheid kunnen voorftellen , verdwenen: onze geest krijgt een rustpunt, en de denkingskracht wordt door zinlijke taal opmerkzaam gemaakt! Door het begin verftaat de heilige Schrijver den aanvang des tijds, of der ftof. Voor dit begin worden geene menschlijke gedacht&n gevormd; eene heilige donkerheid doet den ftoutften geest, eerbiedig, in gedachtenloosheid wegzinken. Maar juichend omhelst hij de. zekerheid. Éénmaal namen de aanëengefchakelde oogenblikken, met het aanwezen der ftof, eenen aanvang. Laat kundige tijdrekenaars de fehepping der wereld een reeks van eeuwen vervroegen, en hun gevoelen,, door de krachtigfte bewijzen, zoeken te ftaven ; *] geen nood, de waarheid van dit Godgewijd verhaal verliest j bier niets bij, want eenmaal toch was het begin, en wie 1 zal 1  zal de wijze der tijdrekening der eerfte wereldbewoners be! palen? Hoe lang waren hunne jaren en eeuwen? Het zij i 0ns dan genoeg, dat de planeet of bol, die wij bewoonen, door de eeuwige Volmaaktheid zelve, éénmaal uit het niec te voorfchijn geroepen, en tot eene bekoorlijke woonplaats i voor talloze genietende fchepfelen toebereid is. Aandoeni lijk grootsch, ja boven alle befchrijving verheven, is elke uitdrukking des gevoelvollen Schrijvers:, God fchi»p hemel en aarde! Scheppen zegt eigenlijk daarftellen van iets, waar yan voorheen geen beginfel aanwezig was. Ontzettende Almagt! al het zichtbare, het verhemelte , het welk deze aarde overwelft, en het welk ons oog bepaalt, dat uitgeftrekt verhemelte, en de aarde, met alles wat op eh in dezelve is, deed God dandlijk aanwezig zijn! Moses beï doelt hier voorzeker, in dit woord, alleen het aanwezen [ fchenken aan alle de hoofdftoffen, of grondbeginfels, waar ï uit hemel en aarde gevormd zijn; want dit wordt eigenlijk alleen door fcheppen uitgedrukt, maar het 'vormen van die hoofdftoffen, het ontwikkelen van die grondbeginfels, befchrijft hij in het volgende, en bepaalt deze ontzaglijke werking tot zes elkander afwisfelende dagen. Verbeelden , wij ons dan, in het eerfte oogenblik. eenen Chaös, eene : gemengde verzameling van hoofdftoffen, door de Almagt 3 voordgebragt, en nu door de volmaaktfte Wijsheid aan de heilrijkfte wetten onderworpen; de ontwikkeling moest nu haare ontzaglijke taak aanvangen, de hoofdftoifen ontwar» ren, de beginfels uitbreiden, en geheel het ontwerp voltooien! Ontzetting omfchaduwt mijne verbeelding, waar ik het oog hier vestig! De aarde nu, zegt moses, was woest en ledig; duisternis was op den afgrond, en Gods Geest zweefde over de wateren. Het gevoel zoekt hier I vruchtloos naar de meestbeteekenende woorden, woestheid, ï diepe ftilte heerschte in de nog levenloze fehepping; ea I een ondoordringbare nacht gelijk aan dien, welke in den I boezem des diepen afgronds heerscht, overdekte de nog I bewegingloze ftof, maar de Geest Gods, de adem des Al| magtigen was niet werkloos, maar zweefde over den rusi , '.. • ten-  (PO renden Chaos, over het Animerend levensbeginfel, het welk onder de ftrijdige hoofdftoffen vermengd was. Di- G=est die vormende kracht Gods, werkte volgends het plan, het welk de volmaakte, de liefdevolle Wijsheid opgaf die in de nooitbegonnen eeuwigheid, reeds als in den fchootd-s Vaders was, en die, als de lust van zijne oogen, de zaligft, u.tkomften teebende. Volgends dat plan, werkte de vormVde Geest Gods, en zweefde, gelijk eene zorgende duif wakend en koesterend over de voorwerpen der tedertè Z ^ ru • C'm ******* blies beweging fn de geheele fehepping, en dewoeste bajert veranderde in • S volmaaktst, in het heerlijkst famenftel. De hoofdftoffen begonden hunne voorgefchreven werking. God zeidedaar zij licht, en het opvlammend vuur fpreidde glans' en luister over de met donkerheid omfluierde wereld en zoo vloeiden, uit de eerfte beweging, alle de werkzaamheden,die tot op dit oogenblik alles in ftand houden; door het werkend vuur dampten de wateren opwaarts,en breidden z.ch uit tot eenen dampkring , die de wereld omkleedt; de verdunde lucht verfpreidde zich, perste de grove aardueelen in de gefchiktfte gedaante famen, en hield al les 111 evenwigt; het koesterend vuur deed nu het groeiend leven ontwaken , gelouterd van grovere ftof, vloeide het & men tot-eene lichtende zon; gematigde koestering ontvlamde ook eindelijk het dierlijk leven; vogelen juichten ia de lucht, visfehen dartelden in het water, talloze gevoelig fchepfelfoorten genoten zaligheid, en de mensch, de reden magt.ge mensch bekroonde, door zijn aanwezen, het eind der nieuwe vorming! Groote God ! mijn geest vertornt bij zulk eene befchou wing der geheele natuur, bevestigd met deze waarheid! Ik aanbid en juiche. Te AmftekUm, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraau  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. En tiiomas antwoord le en zeide tot hem: mijn Heere en mijn God! jesus zeide tot hem: om dat gij mij gezien hebt, thomas, zoo hebt gij geloofd; zalig zijn ze die \"niet en zullen gezien, en nochtans zullen geloofd hebben. joann, XX: 28, zo. HET OVERWINNEND GELOOF. Weinige dageu flechts,na de algemeene feestviering van jesus opftanding, teekende voor ons een Krisren Leeraar, in de openbare godsdienstoefening, de tweede verfchijning van den herlevenden Zaligmaker, aan zijne te faam vergaderde Discipelen, zoo ophelderend, zoo treffend, dat zich de aandoenlijkfle denkbeelden hier door in onze ziel ontwikkelden; en wij den verheven Godsdienst, die, door jesus en zijne Zendelingen, in het heerlijkst licht gefield is, als de onüitputbare bron van vertroosting, van hoop, ja. van alle menschlijke gelukzaligheid, met de levendigfte toe. juiching eerbiedigden. Het herdenken aan deze redevoering leverde ons, in deze oogenblikken, dan ook nog het onderwerp op, waarmede wij onze Medekristenen wenfchen nuttig te zijn. Wij bepalen onze befchouwing vooral tot de zegepraal der waarheid, tot de zegepraal van het waarachtig zaligmaN ken'  CP8 ) kende geloof, in den gekrnifigden Wereldverlosfer; weikei zegepraal zich zoo voortreflijk vertoont in de gevoelvolle! uiiboezeming van den zwaarmoedigften , den ongelovigftenn van jesus Discipelen, die eindelijk volkomen overtuigd,, volkomen overwonnen, in den verrezen je sus, zijnen Heer zijnen God, gelovig herkent; maar niet minder glorierijk* vertoont zich dat zaligmakend geloof, in de zachte, in de; vertederende beftraffing van jesus, en in zijne eeuwig gedenkwaardige, in zijne eenwig troostverfpreidende zaligfprei king van alle Kristenen , die , zonder zinlijke teekenen te be- ■ hjeven, in jesus, als in hunnen genadenvollen Heer, hunnen [ almagtigen Behouder en Verlosfer, onwankelbaar geloven. Beklagenswaardige Twijfelmoedigen! gij die den Kristeüjl, ken Godsdienst, niet uit boosheid, niet met eene moedwil-* lige verkrachting van uw geweten, veracht en lastert, maar r die, in tegendeel, hartlijk wenscht naar eene overwinnende ! overtuiging; gij , die de onwankelbare gronden van dezen Godsdienst nimmer volkomen hebt leeren kennen, en door die onkunde, derzelver onwankelbaarheid verdenkt; beklagenswaardige Twijfelmoedigen ! komt , laat u de Godlijke liefde van jesus, als aan de hand,naar het rijk der eenvou. wige waarheid geleiden. Hij is het, die geftorven is, en die leeft tot in alle eeuwigheid; zijne leer verlicht het verftand, en ftemt volkomen in met het onver'.asterd menschlijk gevoel. Hij vordert ge;n geloof aan iets, het welk met de gezonde reden ftrijdig is; hij vordert niet, dat wij alle zinlijk. ! heid afleggen,en ons onbevatbare waarheden zullen voordellen; neen , alles wat wij geloven moeten , bevredigt het gezond verftand, zelfs dan ook, wanneer de zaken,die wij geloven, de eindigheid van het verftand overtreffen fchoon zij nooit I met hetzelve ftrijden kunnen. Alles, wat wij geloven moe- i ten, laat zich door ons voordellen, en is door zinlijke beel. I den uitgedrukt, of door zinlijke gewaarwordingen daadlijk 1 bevestigd. Is niet de herleving van onzen Zaligmaker ge- 1 grond I  C 99 ) grond op talrijke ooggetuigen, op getuigen, die hem van nabij kenden, dié door geene verfchijning misleid zijn , maar die met hem gegeten en gedronken hebben, die hem de zaligde waarheden hoorden verkondigen, en wier vooröordee. len, wier inbeeldingen geheel drijdig waren met het oogmerk en de handelwijze van onzen Zaligmaker?Hun getuigenis behelst immers geheel andere dingen, dan zij verwacht hadden. Geene inbeelding heeft dus medegewerkt, maar hun getuigenis is oprecht,onzijdig, en waarachtig. Was niet thomas, een der uitgekozen Leerlingen van jesus , in de diepde twijfelmoedigheid weggezonken? Hij kon niet geloven, zoo lang de zinlijkde overtuiging hem niet verwonnen had , maar ook eindlijk zwichtte zijne ongelovigheid, hij zag, hij gevoelde, en de waarheid zegevierde op zijne ongelovigheid. Maar ook gij, treurige Kristenen 1 gij die u rustloos bekommert, of de Godlijke liefde van jesus ook uw lot beduurt, gij die waarlijk, in den gekruifigden, in den ge■ Horvenen, en verheerlijkten Zaligmaker gelooft, maar u zalven de vruchten van zijn lijden en dood niet durft toeèïgenen, om dat geduurige afdwalingen uwe vordering in heiligmaking verhinderen ; om dat uw geweten u daaglijks befchuldigt, en gij elk oogenblik genade en vergiftlis nodig hebt; treurige Kristenen ! komt, werpt uwe bekommeringen .op uwen eeuwig liefaebbenden Verlosd-r, die alle uwe druike' Jingen ziet, en afkeurt, maar die ook uwe boetvaardigheid kent die uw Vootfpraak is in den hemel, die nooit het ge krookte riet zal verbreeken, noch het rookend vlaslemmet uitblusfchen; verblijdt en verheugt u, want gij zijt zalig l Gij gelooft immers in jesus, uit overreding der eenvouwige waarheid ; gij gelooft dat zijne leer waarachtig is; gij gelooft in zijn lijden, in zijn derven, en in zijne verheerlijking; en zoudt gij dan zijn Godlijk getuigenis, dat zulken , die, zonder hem te zien, waarlijk van ganfeher harten geloI ven, zalig'zijn; zoudt gij dat Godlijk getuigenis hardnekkig N 2 dur-  C 100) durven verwerpen? Neen, dierbare Medekristenen I Iaat ons j danxend juichen — JESUS onze Verlo;ft;r ]£eft , Jl waarlijk opgeftaan , wij omheizen hem door het geloof en wij zijn zalig j . ' Befchouwen wij, met een vluchtig oog, nog de geheele verfchtjnmg van jesus, die eigentlijk aanleiding tot deze troostvolle zahgfpreking gaf. De Euangelist joannes die ilTTcTT aHeS' h6t gee" hij ^°ord » gezien ieefc, befchnjft ons, in dit twintigfte Hoofdftuk, drie vol. komen overtuigende verfchijningen des herlevenden Zaligmakers: eerst aan de zoekende maria magdalena, nab,I de graffpelonk; de tweede, nog op dien zelfden dag, aan de vergaderde Discipelen, waarbij zich thomas, een van het uitgekozen twaalftal, niet bevond; en de derde ver Ichijnmg, agt dagen daarna, toen ook thomas bij de ovenge Discipelen tegenwoordig was. JESÜS heeft zich voorzeker, aan meer vrienden en vriendinnen van hem ie vendig vertoond, dan wij aangeteekend vinden, want indien «Hesbefchreven was, de wereld, zegt joannes, zoude de boeken met bevatten kunnen. Alle de Enange.i/ten heb! benflechts zoo veel aangeteekend, als volkomen genoegzaam is tot onze onderrichting, en ontwijfelbare overtuiging ell wat.eigentlijk geduurende de agt dagen, tusfehen deze beide verfch.jningen, voorgevallen zij, behoeven wij niet angstvalhg te onderzoeken ; dit weeten wij toch: de eeuwig werkende de eeuwig gelukverfpreidende jesüs zal geen en. kei tijdftip vruchtloos in het niet hebben laten wegzinken; ' het werk der verzoening was wel volbragt, de gronden van zijn koningrijk waren wel gelegd, maar eeuwig , eeuwig moeten de vruchten van die verzoening zich ontwikkelen, uitbreiden, en volmaakt worden. Agt dagen dan, na den dag van jesus opftanding, waren de Discipelen op nieuw plegtig bij elkander; het blijkt ons hier uit, dat de eerfte dag van de week, door jesus opftarding geheiligd, tot eenen i  C Joi ) j eenen godsdienftigen vierdag verheven, en, door de eerfte gelovigen, ook reeds waarlijk gevierd is. Thomas was nu ook met hen , en van dezen, wiens naam in het Grieksch is didimus, het welk tweeling beteekent, verhaalt de Euanigelist: dat hij jesus opftanding nog niet geloofde. De • plegtigfle verzekering der vrouwen, die hem gezien hadden , K ontwijfelbaar getuigenis der tien Discipelen, der twee wandelaren naar Emmaus , en welligt van veele anderen, [niets was in ftaat om thomas, met geheel zijn hart en verftand, te doen geloven. Welligt waande hij, dat zij, in verrukking van zinnen, hunnen geliefden Leermeester hadden aanfclmuwd, of dat een geest hunne zinnen misleid had, en daarom zegt hij: zoo lang ik jesus, die gekruiifigd en doodlijk doorftoken is, niet levendig, niet tastbaar laanfchouwe, zoo lang ik met mijnen vinger zijne handen, Idie doornageld zijn, niet aanrake, zoo lang ik met mijne [hand zijne zijde, die ik zag dooifteken , niet kan voelen, (zoo lang zal ik ook niet geloven. Welk eene verregaande itwijfelmoedigheid! wat zeg ik? welk een ongeloof! Duldsloze zielenfmart bedwelmde de denkingskracht van den ansders edelen jongeling! jesus was geftorven, en met hem jwas ook al zijne verwachting, al de vreugd van zijn aan weken verloren , maar oe ontfermende Zaligmaker , die de verborgenfte gedachten van het menschlijk hart kent, hoorde en zag ook het ongeloof van zijnen geliefden leerling, en kwam zijne zwakheid te hulp. jesus verfcheen weer, toen de Discipelen in ftilheid, met gefloten deuren,. vergaij derd waren, en zegende hen met Godlijken vrede; minzaam li wendde hij zich nu tot thomas, die reeds, door het zien ■tan zijnen onfterflijken Leermeester, zijne geheele ziel vol geil loof en liefde voelde ontvlammen. De Zaligmaker gebruikt |de zelfde uitdrukkingen, waar door thomas weleer zijn Iverregaand ongeloof tekende: fteek uw vinger, zegt hij, in Bet teeken der nagelen, breng uwe hand hier aan het teeken IN 3 der  102 der fpeer, die mijn hart doorboord heeft; zijt niet langer.ongelovig , maar geloof. Welke ontzettende aandoeningen moeten in de ziel van thomas niet ontwaakt zijn! jesus, die geftorven en begraven was, ftond levendig, zichtbaar, ... v„ul iicw, en me jesus was de zoon van i den levendigen God, de verwachte Mesfias, wiens alwetendheid, als de natuurlijke eigenfchap der Godheid, alle twijfeling op éénmaal vernietigde. Verrukkende blijdfchap, eerbiedvolle bewondering, doormengd met vernederende fchaamte, ja met ongeveinsd, met hart verfmeltend berouw, dit alles verëenigde zich in de ziel des leerlings, en de eerfte woorden, die zijn ontvlamd gevoel kan vinden,om zich door dezelve uittedrukken,zijn:: mijn Heer en mijn God! Heer of Meester, was de gewone I benaming, die de Discipelen aan jesus, vtjór zijnen dood, , plagten te geven, een naam, waar door zij hunnen eerbied voor zijne waardigheid, hun vertrouwen op zijne wijsheid, , en hun geloof aan zijne Leer uitdrukten. *Maar het gevoel 1 van thomas was nog hooger geftemd, en hij voegt daar. . om, bij dezen naam, ook den heiligen naam: god _ en bij uitnemendheid, roept de nu gelovende Discipel: mijn Heer en mijn God! als wilde hij zeggen, ja ik ben over. tuigd, mijn Godlijke Leermeester! gij zijt de Zoon van den levendigen' God, de beloofde, de langverwachte Mes(iü,i Almagtige ! gij die uw leven afgelegd, en weer aangeno. men hebt; Alwetende! gij die mijne gedachten verftaat, en de ftoute taal, die ik, moedloos, aan mijne Medediscipelen vertrouwend deed hooren, opmerkte; maar die ook, vol Godlijke ontfermingen liefde, mijn ongeloof te hulp komt, mij liefderijk overtuigt, en de vergifnis van mijn gepleegd misdrijf bier door bekrachtigt! Ja gij zijt god, gij zijt mijn God, ik geloof, ik aanbid u. De geheele ziel des jongelings zal, bij deze vervoering, in eiken gelaatstrek, duidölijk hebben gefproken; zijne oogen, waarin verrukking gliri*. fter- ■■  C ï°3 ) i fterde, terwijl eene boetvaardige traan uit zijn hart opwelde, zijne oogen zullen de aandoenlijkfte zielentaai hebben uitgedrukt, terwijl hij, onbewust van alles, wat buiten hem \ beftond , eenen hemel vol gelukzaligheid in zijnen veri ruimden boezem gevoelde; maar met welk eenen Godlijken i ernst, verzacht door gadeloze menfchenvriendfchap , and''woordt hem nu, de met ohfterflijkheid gekroonde Immanuel: i om dat gij mij gezien hebt, thomas! zoa hebt gij gelioofd. Wie gevoelt niet de treffende, de doordringende be1 ftraffing van het ongeloof, in dit woord ? „ Mijn getuige, „ nis van onfterflijkheid , zegt de Heiland, hoe duidelijk , „ ook, was vóór u onverftaanbaar, mijne voorfpelling, dat , „ ik zoude fterven, en na drie dagen herleven , vond geenen . „ ingang in uwe ziel; met mijnen dood wankelde ook uw , „ geloof, gij verwachtte, dat ik Israël van flavernij zoude ,,, verlosfen, en den zichtbaren troon van david wonder,„ dadig zoude herftellen, en met mijnen dood verzonk die E verwachting, fchoon ik, meer dan éénmaal, de geestlijk„ beid van mijn Koningrijk, de verlosfing van alle dienst„ baarheid der zonde, die ik te weeg zoude brengen, voor , „ u verkondigde, thomas! heb ik dit mistrouwen mij im„ mer waardig gemaakt ? Heb ik verachting van mijne „ voorfpelüngen, ja van mijne geheele leer, immer aan u „ verdiend ? Want nu eerst, nu gij mij gezien hebt, nu uwe „ grove zintuigen, door de ontwijfelbaarfte bewijzen, u drin, „ gen te geloven, nu eerst herkent gij mij, maar zalig zijn „ zulken, bij uitnemendheid, die deze zinlijke overtuiging „ zullen misfen, en desniettegenftaande in mij, als in hun„ uen Verlosfer, als in hunnen God en Zaligmaker, zullen „ geloven. " Niet dat de Zaligmaker zijnen geliefden Leerling van de zaligheid, die hij aan latere gelovigen toezegt, hier zoude uitfluiten, neen—-gewis niet;het levendig, het volkomen geloof, het welk de wreedfte twijfelingen in de ziel van thomas afwisfelde, dat geloof was welgeval.  C 104 ) vallig in het oog van jesus; maar nu deze wankelend» ziei behouden was, door zulke duidelijk overredende blij-j ken, nu doet hem de Zaligmaker zelfs opmerken, hoe lof-f waardig de latere Kristenen, die de prediking van het Euan-ii gelie Ronden aan te nemen, zouden wezen, daar zij, zoni der zinlijke bewijzen, de verhevene leer der zaligheid, alsji waarachtig, als Godlijk zouden omhelzen. Deze zoudenli zich zeiven nimmer zulk eene hardnekkige twijfeling te vew wijten hebben; deze zouden geloven , om dat zij de kracht;! van jesus getuigenis gevoelden, en de edelfte zelfsvol-1 doening zou hun geweten, met kalmte en vreugd, over.-, fchaduwen. ó Dierbare zaligfpreking! Medekristenen! welk eene he-i mellche vertroosting! indien wij waarlijk geloven, o! danti zijn wij zalig! Wij wandelen hier door het geloof, maar 1 aan de overzijde van het graf, zal een heerlijk aanfchou- • wen ons geloof vervangen! Bedriegt u niet, ijdele mond., belijders van jesus leer! gij die zijn lijden en verheerlij. ■ king zegt te geloven, terwijl gij zijne leer door uwe daden-1 lastert, de pligten, die hij ons voorfchrijft, vertrapt, en de > oogen voor het licht der waarheid fluit; neen gij gelooft t niet, en zijt ook niet zalig, want zonder geloof, is het niet c mooglijk, Gode te behagen. Schoon gij jesus uwen Heer noemt, gij kunt nimmer ingaan in het hemelrijk, ten zij gijl den wil van zijnen Vader doet. Maar juicht, waare Gelovi-1 gen! juicht, gij zijt zalig, uwe daden bewijzen, dat gij j&J sus leer voor waarachtig en Godlijk houdt, dat gij hem uwen God, uwen Verlosfer noemt. Hij zal u ook voor zijnen Vader belijden; uw pand is bij hem weggelegd, en het heer-l lijkst genot zal uwe verwachting afwisfelen. Te AwtteUam, bij M. be BR.UIJN, in 4e Warmoesftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. Op dat zij den 11 eer e zouden zoeken, of zij hem immen tasten en vinden megten , hoewei hij riiet verre is v, ..oinH-o lïoWo vn\ hunne eelukza. lingen zich oeviuucu. ut iuu.iv — - 0 ligheid uitbreiden, maar geene begeertens, die alleen tot deze ftoflijke wereld behoorden, zullen in hunne verengeide P 3 na.  natuur ooit weer ontwaken; zij zullen, in den volften zin, zich als kinderen van den eeuwiglevenden God, wiens beeld hen verfiert, vertoonen. Ja,als zichtbare godheden, als deelgenoten van een eindloos leven , van eene verhevene kennis en wijsheid, zullen zij door de Seraphijnen zelve geëerbiedigd worden, en de geheele fehepping tot glorie verftrekken, en dat wel, om dat zij deelgenoten der opftanding zijn; deelgenoten der opftanding ten zaligen leven, want de ongelukkigen, die deelgenoten zijn van de opftanding ter verdoemenis, komen hier geheel niet in aanmerking;, daar toch het voordduuren van die rampzaligen geen leven, maar een eeu. wig gevoelbare dood is. Hoe moeten nu de listige Sadduceeuwen, door dit andwoord , niet verftomd zijn ? Hun fijn uitgedacht raadfel was opgelost, en hun overtuigd geweten vloog hun als in het aangezicht. Ook het verfland der geheele fchaar gevoelde de kracht der waarheid, en juichte de natuurlijke oplosfing der verftrikkende vraag toe. De Zaligmaker gaat nu ook verder, en velt het ongeloof met eenen gewisfen fiag ter neder, in de volgende verzen, zoo dat zelfs de hem anders vijandige Schriftgeleerden hem bewonderden, en hemde overwinning opentlijk toekenden. Maar , Medegelovenden aan de opftanding! Medeerfgenamen van het eeuwig Jeven! wanneer wij deze befchrijving der toekomende huishouding in het afgetrokkene befchou. wen, hoe gloeien dan onze harten niet door de blijdfte verwachting! Wij zijn in hoop reeds zalig, want groot, onbegrijplijk groot is het goed, dat voor ons weggelegd is. De rijkfte taal bezit geene woorden genoeg, om de zaligheid, die in dit Godlijk getuigenis van jesus opgefloten ligt, 'uittedrukken. Wij zullen niet meer kunnen fterven, want de dood zal verflonden zijn. — Wij zullen eeuwig met jesus, eeuwig in Gods. nabijheid, vrij van alle bekommeringen of angsten, leven. Geen denkbeeld aan fcheiding zal ons  flip) öns de oogenblikken meer doen afmeeten* neen, door de < volmaaktfte liefde zalig, zullen alle onze uitgekozen vrieni den en vriendinnen, met wier zielen onze ziel zich weleer verè'enigde, eindloos onze volkomen vergenoeging vergroo. ten, en ons met Godlijke genietingen verzadigen! Kristenen! gij die bij het graf van uwe geliefden treurt, droogt uwe tranen af, Hechts eenen kleinen tijd zijn zij van u gefcheiden; zij kunnen niet meer fterven, en zij beminnen u met eene liefde, gelijk aan de liefde, die, in den Godlijken boezem van jesus, voor alle zijne fterflijke broederen, blaakt. Echtgenoten! gij die het hart van uw hart ■ voelde affcheuren, en de koude grafzerk van eene dierbare Gade met heete tranen befproeit, gij zult niet lang meer eenzaam weenen; de beminde van uwe ziel is niet voor verloren; uwe verè'eniging was niet Hechts voor dezen tijd berekend; neen , eene onbefchrijf bare zielenvereniging verbindt u voor eeuwig; eerlang vliegt gij, onfterflijk, in elkan-1 ders armen, om door eene liefde, waar mede de Engelen elkan. der beminnen, de hoogfte zaligheid eeuwig te genieten! Dank* I bare kinderen, uit wier liefdearmen de dood zegenende Ou. deren wegrukte! het oogenblik nadert, waarin die geliefden u weer zullen omhelzen; hunneblijdfehap over uw aanwezen» en uwe dankbaarheid voor hunne tedere zorg, kan door geen fterflot vernietigd worden; neen, gelijk zich de volmaakte Godheid, in het aanzijn en geluk van haare fchepfeleu, verheugt, zoo verheugen zich alle redelijke wezens, over anderen, waaraan zij hunne weldadige zorg, en wakende liefde bedeed hebben. En gij Ouderen! gij die de dierbare lievelingen , wier leven als aan uw eigen leven ontvlamd werd, door den dood, in uwe armen zaagt verbleeken, terwijl de affcheidskus op hunne verdijfde lippen bedierf; treurt niet hooploos ; uwe geliefde jeugdelingen zijn zalig , zij I roemen voor God en de Engelen uwe liefde; zij waren niet bedemd voor deze wereld, maar voor de onzichtbare; Gods  C 120 ) Gods natuur fchittert uit hun aanwezen; vol verlangen zien zij uit naar uwe aankomst in het vaderland der geesten, waar zij u de palmen des vredes, vol hemelfche tederheid 'zullen' aanbieden! Hoe grootsch, hoe verheven is niet onze verwachting? Reisgenoten naar de eeuwigheid! Wij zijn kinderen Gods, wij zullen den Engelen gelijk zijn in heerlijkheid, in bezigheden en in zaligheid ;v gelijk de Engelen zullen wij de werken des Almagtigen onderzoeken, ja, met den glans der morgenfterren verfierd, zullen wij de lofzangen der fcheppende Almagt aanheffen, en als Gods edeldenkende kinderen, zullen wij onzen Vader toejuichen. Gelijk de Engelen, zullen wij Gods werken verftaan, en zijnen wil uitvoeren., Gelijk de Engelen, zullen wij, met eerbied en bewondering, op zijne gadeloze liefde ftaren, en elkander de hei. i lige feestliederen toegalmen. Maar Medekristenen! hoe fpoort ons deze teekening der 1 hemelfche zaligheid ook niet aan, om ons het toekomend leven waardig te maken, want elk, wie geen deelgenoot is der zalige opftanding, moet eeuwig den folterend™ lijden! Het is alleen de waare godzaligheid, die de belofte heeft van het toekomende leven. Kristenen! laat ons dan werken, terwijl het nog dag is, laat ons de wet der liefde vervullen, want van geloof, hoop, en liefde, blijft alleen de liefde eeuwig. Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Waraoesftraat.  DE V R IJ E i ë-OD:SBIÉWSTV3LIÉH]D, SV' . "ijk Mn de Zangers; gelijk de Speellieden, midsgaders alle mijne fonteinen , zullen binnen u zijn. psalm LXXXVII: 7» l'^oaYuttf fiioorfsfl. nvyjKtblioaij u m.' r!.; -:!. .. ktvsi LIEFLIJK IS DE VERKONDIGING VAN HET EUANGELIE; [ [!:. .-! nnv rtéjnc:.-•■> obijla1 bi ' ;. ,, ...y Vrolijkheid is gezaaid voor den oprechten van hart. God bemint eiken offeraar, die zijne gaven blijmoe1 dig op het altaar brengt. En geen wonder! het volmaakt , > Wezen aller wezens,het welk zich zeiven genoegzaam is, hetwelk de hoogfte gelukzaligheid doorzijn eigen aanzijn | bezit, dat Wezen vormde een onbegrensd heelal , vol J fchepfelen, tot het genot van zoo veele gelukzaligheid, >J, als hunne onderfcheidene natuur kan bevatten." Alle deze 1 fchepfelen worden, door den Eeuwigen Vader van het aani wezen, bemind, doch hoe hooger de trap van gevoel is, in die onderfcheidene fchepfelen, des te vatbaarer zijn zij 1 ook voor gelukzaligheden, en des te edeler is ook hunne | natuur. De Mensch is voorzeker, in de voor ons zicht:i bare wereld, het voortreflijktft wezen. De Mensch is verai lijkt meteen gevoel, het welk elke gewaarwording opli merkt, en het welk de verfchillendfte aandoeningen in de m menschlijke natuur veroorzaakt Vreugde is gewis de nali tuurlijkfte aandoening,en verftrekt tot een bewijs i dat de ij mensch waarlijk tot geluk gefchapen is. De jeugdige welireldburger toch, die nog onbekend is met de zorgen van dit ■ I 3. Q '«*  ( »2 ) leven, verheugt zich in alles, wat hem omringt; meest alles, wat de ontwikkelende zintuigen hem doen gewaar worden, wekt hem tot vreugde, en de jonge, de nog ongeoefende ziel, weet zich zei ven, door vrolijke gebaarden door blijde lachjens, en juichend gehuppel, eene taakuitteviriden, waar door zij haare gelukkige gefleldheid uitdrukt, eer zij nog woorden, volgends het gewoon fpraakgebruik, kan vormen. Toont ons dit nu niet duidelijk dat hoe nader de menschlijke natuur bij haare oorfpronglijke onfehuld komt, ook de vreugde, of liever de innerlijke weltevredenheid, tot haare eigenfehappen behoort? Maar nog duidelijker zien wij dit bevestigd,'door de waare vrienden van deugd en godzaligheid, die op nieuw met Gods beeld zijn verfierd, en die alle befmettingen der ondeugd grootmoedig beftrijden en zoeken af te leggen. Deze zijn vrolijk in den Heere, zij juichen in God hunne fterkte. Deze verheffen hunne ziel in blijde gezangen van bevrijding; zij vinden , in alle omftahdigheden , flof om (Jod hunnen Befchermer te loven; zelfs des nachts, wanneer duisternis en angften hen omringen; dan zweeft nog he't gezang der vreugd op hunne lippen, want God is hun een fchild, een loon. en niets, niets kan hen fcheiden van zijne liefde. Van hier dan ook alle die vrolijke uitboezemingen,die wij', in defchriften der Propheeten en Apostelen, zoo menigvuldig aantreffen. In welk eenen jammerlijken flaat zich de heilige Mannen ook bevonden, hunne godgewijde vreugd bekrachtigde altijd nog hunne gemeenfchap met God. Wat buigt gij u neder, o mijne ziel 'zegt DAViD, hoop op God ,ik zal hem nog loven, want hij was menigwerf mijnVerlosfer;en,na de bitterde jammerklagten overduldloze ellenden, roept dezelfde Dichter toch uit; Maar in dit fmertelijk verdriet, Mistrouwt mijn hart uw goedheid niet, Ween, 't zal zich in uw heil verblijden, Ik zal den Heer mijn' lofzang wijden , Die mij genadig bijfhnd biedt. : Eb  C "3 ) En hoe veele godgewijde triumfzangen vinden wij niet, in, de fchnften der eerfte Euangelieverkondigers. Het is na eens: niemand kan mijne blij dfchap van mij weg nemen, noch dood, m ch graf, noch Engel, noch Overheid, noch hoogte , noch diepte,kan mij fcheiden van Gods liefde, ik weet, dat mijn pand bij hem weggelegd is. Of dan is het weer: mijn leven is tot eer van k r is tus , maar mijn derven is mij gewin. Dood! waar is uw prikkel ? Hel! waar is uwe overwinning? Maar ook de blijdfchap der godvruchtigen werd van ouds, bij hunne godsdiendige plegtigheden , door bet zingen van liederen , en het klinken van fpeeltuigen afgebeeld. De meeste volken voegden bij hunnen eerdienst, fchoon aan afgoden toegebragt, godsdiendige gezangen , maar het nakroost van abraham, in welks midden de glans der waarheid fchitterde, het nakroost van abraham bezat edcldenkende Leeraars, wier godgewijde verrukkingen, door de bseldenrijkfte poè'zij, werden aan den dag gelegd. Welk eene heerlijke verzameling van godgewijde zangftukken bezitten wij niet , in de Pfalmen, die gefchikt waren, om bij den affchaduwendett eerdienst plegtig opgezongen te worden. Wie in deze Pfalmen, de edele fchoonheden der dichtkunst, verfierd met het waas van 's werelds jeugdigen morgenftond, niet ontdekt, deze mist voorzeker alle edele fijnheid van gevoel; maar wie ook, in deze zangftukken, geene verheven godvrucht, geene reinheid van hart,en geene dankbare liefde voor de fchijnende glamfen der waarheid ontdekt, deze ongelukkige kent gewis r.och waare godvrucht, noch waaren adeldom der ziel. De bewonderaar der achtbare oudheid moge, in de ongewijde gezangen van andere volken, fchoonheid van gedachten en edelheid van gevoelens aantreffen; de godgewijde gezangen van Israël praaien, als dichtftukken befchouwd, niet minder met poé'tifche fieraden; maar zij zijn eindloos ver boven alle ongewijde gezangen verheven, door de keus der onderwerpen , door de uitvoering,en door het heilig vuur,het welk derzelver Dichters bezielde. Andere volken zengen van hunne Helden , van ftoute dapperheid, en van de onderfcheidene bedrijven der gedroomde Goden. Zij zongen van hunq si 8?  ( IS* ) nebergen, oceaanen en ftroomen, op wier toppen, of aan, wier oevers, fabelachtige wonderen voorgevallen zijn, of' overgedrevene menschlijke verrichtingen de wereld hadden verbaasd; maar Israels gezangen -klonken tot éer van den eenigen waarüchtigen God, den jehovah, den Befchermgod van jacobs nakomelingen. Israels gezangen roemden de wonderdaden, die tot getuigen van Gods almagt, wijsheid en liefde verftrekten. Israels gezangen deden den lof van Gods tegenwoordigheid wijd en zijd weergalmen. Hij, die hemel en aarde uit niets vormde, en die de geheele fchep. ping met zijn aanwezen vervult, hij, de God der goden, Üij was de vaderlijke Beftuurder van een volk, het welk hij afgezonderd had,om de zuivere godskennis in haare eenvouwigheid te bewaren. Hij beminde den eerdienst van dit volk, en deed een zinlijk bewijs van zijne befchermende nabijheid, op den berg Sion, tusfehen de vleugelen van gouden Cherubijnen wonen. Tot dezen berg, op wiens top het prachtigst heiligdom werd geflicht, tot dien berg , vloeiden alle de godsdienflige Israëlieten te famen. De Stad, op dezen berg gebouwd, was de Stad van God, het gewijd jerusalem, en een geliefdkoosd voorwerp voor eiken Israëliet. Van deze Godflad, van dezen berg des Heeren, van deze woningen, waar in Jacobs God zijn verblijf hield, zongen vaal: de heilige Dichters bij beurten; zij juichten elkander hun geluk, hun zalig voorrecht, dat zij den waaren God kenden, toe, en den lof van dien God, die hen uit flavernij verlost, die hen, veertig jaren lang, in brandende woestenijen befchaduwd, geleid, gevoed, en door ontelbare middelen befchermd had, den lof van dien God, klonk door hunne feestreien David, die lieflijke in de gezangen Israels, Helde' zangers en fpeellieden, uit levi's gewijden ftam, aan, die in afzonderlijke kooren, door opperhoofden befluurd, met zang en fpeekuig, den tempeldienst waarnamen. Ook ftelde david eene geheele reeks van zangftukken op, die op onderfcheidene toonen, biddend, juichend, verhalend of dankend , in reien konden gezongen worden. Het zelfde deeim ook andere godvruchtige Dichteren, als a s a p h , a e m a h ea  C "5 ) en eenige naamloze Dichters: Onder de laatfte behoort ook; de opfteller van het gezang; het welk, door de kinderen van kor ah, in het heiligdom werd gezongen, en van welke flotzang wij een gedeelte hier boven plaatften. Schoone, maar afgebroken fpreekwijzen, die de vuurigfte aandoeningen der ziel verraden, vinden wij in dit lied. Het is eerst een algemeen getuigenis, van de welgelegene, de onwrikbaar gevestigde Godftad, het welk welligt door geheel bet koor plagt uitgegalmd te worden. Vervolgends heffen de reien haare jnichtoonen, afzonderlijk ingericht totjerufalem, aan. De eerfte zingt, hoe, in het algemeen, heerlijke dingen van dezelve verkondigd worden, en de tweede rei zegt: ik, ik bekende in de voorhoven van den God Jacobs, ik zal vermelden, hoe alle de Heidenen hunne eer en heerlijkheid in Sion inbrengen , en , als verbondlingen van onzen God, mede aangeteekend zullen worden. Waaróp dan ook het koor de beide beurtzangen, uit naam des Godheid zelve, befluit, met onze uitgekozen woorden. Onderfcheiden zijn de gedachten der Uitleggers over dit gedeelte van den Pfalm. Eenigen leggen deze woorden in i den mond van Gods gelovende gunstlingen , en meenen dan, dat het wil zeggen: de Zangers en Speellieden zullen tot uwe eer, ó God! juichen, en alle mijne fonteinen, alle de fpringbronnen van mijn geluk, alle de uitgangen van mijn hart, Zijn alleen in u, ö volle Oceaan van gelukzaligheid! Doch elk voelt gewis, dat deze uitlegging gedrongen is. Andere Uitleggers, die deze woorden aan God zeiven toe» ■ kennen, willen,dat jehovah het heerlijk lót van Sion hier door uitdrukt, als of hij zeide: de Zangers en de Speellieden zullen altijd rijke ftof tot gejuich hebben , en alle mijne fonteinen, alle mijn verkwikkende gaven, zullen in ruimen overvloed binnen uwe muuren ontfpringen. Wat ons betreft, wij hechten een geheel ander denkbeeld aan deze woorden, die in de grondtaal ook eene andere beteekenis fchijnen te hebben. Het woord mitsgaders, dat in onze vertaling ingevuld is, verandert den geheelen zin; ni het Hebreeuwsch ftaat niets anders, dan: zingend, ah Q 3 ' /}«!'  C taf ) fpeellieden, zijn mijne fonteinen in u. Ooi nu aan deze woorden een n gezonden zin te geven, moeten wij ons voorftelleu, dat bij de Oosterlingen, die in heete luchtftreken, en veel al op droge gronden woonden, door fpringende fonteinen, de rijkfte zegeningen, de onfqhatbaarfte weldaden, werden afgebeeld. Het geruisen der wateren komt bij hen voor als het lieflijkst muzijk, het welk den weldadigften invloed op de menschlijke ziel had ; vooral wurdt eene zielverlichtende onderwijzing, door het verkwikkend vlieten der wateren, in de gewijde fchriften beteekend. Zoo zingt de Dichter: „ God zal mij geleiden aan ftille wate. ren." En van den Leeraar der gerechtigheid lezen wij; hij zal nederdalen als in eenen malfchen regen, en als regendroppelen op het nagras. Ook vinden wij: De beekjens der rivieren zullen de ftad Gods verblijden. Ja God zegt zelf, wanneer hij eene algemeene verftands verlichting belooft; ik zal rivieren openen op de bergen, en fonteinen in de valeien; en op eene andere plaats: Ik zal water gieten op het dorstige,. en ftroomen op het droge: Ik zal mijnen Geest op uw zaad gieten; of ook; daar is eene fontein geopend voor het huis van david, en voor de inwoners van Jerufalem , door welke fontein de Godlijke Leeraar der wereld, de verzoenende Zaligmaker der zondaren, die aan de vaderen beloofd was, verftaan wordt. Ja tot een bewijs, dat Leersjars meermalen fonteinen pleegen genoemd te worden, fpreekt ook de Apostel petrus van vajfche Leeraars, als van waterloze fonteinen,zoo dat, in tegenöverfteliing, de waare heilverfpreidende Volksleeraars watervolle fonteinen, wier lieflijk geruisen de vermoeide zielen verkwikte , mogen genaamd worden. Wij verftaan dan hier door deze Godlijke uitdrukking: zingend, als het accoordmuzijk der fpeellieden, zullen mijne fonteinen, mijne ouderwijzende afgezanten, mijne boden des vredes, binnen in u zijn. Hoe troostrijk was niet deze hemelfche belofte, die, op het voorfpellend gezang, het voltooiend zegel drukte! De Godftad was wel onwrikbaar gevestigd, ja, heerlijke dingen Werden wel wijd en zijd van haar verkondigd, de afgelegen. fit  ( "7 ) fte volken zouden tot den God van Israël zicb wel verza; melen, om waarheid en zaligheid te zoeken;die volken zoui den zich verëenigen met de godvruchtige Sionieten; maar : zoude dit alles met waare, heilrijke gevolgen bekroond wor, den, dan moe-t ook het licht der waarheid in vollen luister fchijnen, en dit belooft hier jehovah, want ruifchende fonteinen, wier verkwikkende wateren tot in het eeuwig leven ontfpringen, zouden binnen de ftad van God zijn. Geen andere zin kan, volgends onze gedachten, aan deze dichterlijke fpreekwijze gegeven worden , zonder dezelve van alle kracht te beroven. Israël verftond ook de zaligfte weldaden , en genadegaven hier door, zij befchouwden, voor het zinlijk Jerufalem, het welk op eenen btrg gebouwd was, de waterleidingen als weldadige kunstwerken, waar door de tempeldienst bevorderd, en het geluk der Burgerij uitgebreid werd. Daarom vergeleken zij dan ook hunne Onderwijzers bij zulke weldadige fonteinen, en derzelver verftandverkwikkende leerwijze, bij het bekoorlijk gemurmel van vlietende beeken, zingend of muzijkmakend als de fpéeilieden des Tempels, waar van ook gezongen wordt: de zangers gingen voor, de fpeellieden achter, en in het midden de trommelende maagden. Zoude de zalige leer, die in de ftad van God, in de gemeente, die uit alle gedachten der aarde ftond verzameld te worden, geleerd en verfpreid worden, geen fterveling zal kunnen tegenfpreeken, dat in dit zangftuk, en vooral ook in deszelfs flot, gedoeld worde op eenen ftaat der algemeene verlichting, op het geestlijk rijksgebied van Jesus, die alle . dienstbaarheid zonde vernietigen, die het tegenbeeldig Jerufaiem, dat volkomen vrij is, met alle haare kinderen, onwrikbaar in zijn liefdebloed zoude grondvesten, en tot eene toevlugt voor alle volken zonde doen pralen. Heerlijk is ook deze dichterlijke voorfpelllng vervuld geworden! De eeuwige bron des levens Is, voor de ftad van God, ontlprongen; de eindens der aarde zijn uitgenodigd, om zich tot Gods liefde te wenden,en behouden te worden! Allen dorstigen zijn de wateren des levens om niet aangeboden! De Apos-  («I) Apostelen, de verkondigers van liet Euangeüe, waren ook i* Jerufalem, als fonteinen vol heil en verkwikking: hunne leen mischte, als de verfiLfchende koeltjens op den Libanon; voor alle volken, die onder den hemel waren ,droomde hunne blijde boodfchap; het geklank van het Euangelie weergalmde, over de geheele aarde; het was toen: Troost, troost mijn volk! Brengt mijne zonen van verre, en mijne dochteren van de eindens der aarde. ]u, geliefde Medekristenen! de ftad van God, hét nieuw Jerufalem, ftaat voor ons allen nog open, dag noch nacht zijn haare poorten gefloten. Wij hebben.flechts in te gaan langs den weg, dien jesus en zijne Apostelen ons aangewezen hebben; nog bezitten wij getrouwe, Gód- en menfchenbeminnende Leeraaren, die, als hemelfche fonteinen de leer der waarheid en des vredes voor onze treden doen flroomen. Lieflijk is nog het geklank van die verkondigers derblijdfte bpodfchap! ó Dat wij dan niet gevoelloos,. niet ondankbaar deze Godgeheiligde wateren, die ons van alle onreinigheid kunnen zuiveren, mogen verachten, en onsen ons zeiven gebroken bakken,die geen water kunnen houden, uitkiezen! Neen Medekristenen ! Iaat ons de toevlugt nemen tot de waarheid, tot de zaligmakende kennis vau God, en van jesus krist us! En gij, Zendelingen van jesus, Predikers van het Euangelie, gij, die nedrig, barmhartig en vol liefde, de verhard, fte zondaren tot zaligheid nodigt; gij die de kleingelovigerr verfterkt, de wankelmoedigen onderfteunt, en de treurige!? lieflijk vertroost, ja uwe leer , uw wandel, is verkwikkend.voor het godvruchtig hart; ftroomen des levens vloeien lief. lijk van,uwe lippen! jesus zal u met heerlijkheid belonen, wanneer gij het nieuw, lied, het lied des Lams, in de een-, wige woningen des vredes, onder de fchaduwen van den' eeuwigbloeienden levensboom aanheft! Te Amfteldam, Hij M. dï ERUIJN, m de Warmoesftraat,  DE V R IJ Ë feÓDSDlÉNSTVRIEND* ■Ffe « de Mï» , «Ve /asf Affe/i' /£» fevf « ? die dagen lief heeft, om het goede te zien? Bewaart uwe tonge van het kwade, en uwe lippen van bedrog te fpreken» Wifët af van het kwade, en doet het goede; zoekt de vrede ett jaagt ie na: psalm XXXIV: 13 — 15. MIDDELEN OM EEN GELUKKIG LEVEN TE GENIETEN; Zoo wel het gezond verftand, als het gevoel of geweten, het welk zijne ftem luid in het menschlijk hart verheft, roept óns toe: ja, de waare godzaligheid is tot alle dingen nut; zij heeft hoop op het beste heil, het welk in het tegenwoordig, en in het toekomend leven,aan den mensch beloofd is. Het betrachten der deugd , of der pligten, die uit de betrekkingen , waar in wij tot God, lot ons zeiven, en tot onze medefchepfelen ftaan, de betrachting van die pligten, werkt mede tot ontwikkeling van ; alle de vermogens der menschlijke natuur, en dus ook tot 1 voltooijing van dezelve. Dë betrachting van die pligten ' oefent ons in het werkzaam leven ; zij fchenkt veerkracht ; aan alle de raderen van het werktuiglijk omkleedfel, het rwelk wij, als burgers der aarde, behoeven; maar voorat 3. R 1*;  C 130 ) gewent de betrachting van die pligten ons geestlijk aan* wezen aan het eeuwig leven, het welk wij, in de on-i zichtbare wereld, verwachten. De zondaar, die zich in het kwaad doen verheugt, mist alle de lieflijkfte genietingen; van dit leven; hij kent geene eenvouwige vergenoeging, geene zalige zelfs voldoening, geene Godlijke zielenrust; neen, baadt hij Zich in verachtlijken wellust, ftraks walgt hij van dezelve. Alle de dartele vermaken baren, wanneer» zij telkens terug keeren, verveeling, en eene folterende, begeerte naar nieuwe nog ongekende dartelheid. Overdaad, dronkenfehap, en andere wilde voldoeningen van: dierlijke driften, verteeren de krachten des levens, on-i dermijnen de gezondheid, en baren duizend martelingen, niet minder dan de wegknagende zorgen, van den fchraapzieken vrek, die zich zeiven , bij zijne nutloze fetot-t ten, door gebrek pijnigt. Ja de zondaar, de moedwilli-i ge, de allen raad befpottende zondaar voedt in zijnen boe-, zem reeds epentlijk danken, eu hem, als den Ontfermer van allen, die op zijne liefde vertrouwen, doen kennen. Hierom acht hij ook God allen lof en dankzegging waardig, en fpoort alle Godvruchtigen hier toe aan. Maar het oogmerk; des Dichters was ook, om den keilzaamften raad aan zijne Natuurgenoten medetedeelen; zijne verlichtende onderwijzing biedt hij opentlijk aau, en nodigt alle flcrvelingen, in welk eenen tijd die ook mogen geleefd hebben, of leven, tot opmerking, en tot het aannemen, van waarheden, die voor Kristenen en Jooden, ja, die voor. alle aardbewoners, eeuwig dezelfde zijn. Tweeledig is het gedeelte des zangftuks, het welk wij hier befchouwen, het behelst eerst; eene vriendlijke uitlokking, om, op de gewigtigfte dingen te letten, op het leven en op, het geluk des levens naamlijk; ten tweeden, is het eene. minzame aanmaning , tot het gebruiken van de eenige. middelen, waar door het leven, en de blijde genietingen, van het zelve, duurzaam kunnen verkregen worden. Wie. is de Man, zegt de Dichter, die lust heeft ten leven , die de dagen liefheeft, om het goede te zien?. Het woord wte is de Man , beteekent, in het Hebreeuwsch, elk zonoer onderfcheid, die lust heeft in het leven; het is der. menschlijke natuur eigen, dat zij haare voordduuring bemint, het leven is aan allen dierbaar, fchoon het van vee. len verwaarloosd of misbruikt wordt. Maar niet minder, is het ook den Mensch natnurlijk eigen, dat hij gelukkige dagen bemint, dagen, waar in hij het goede aanfebouwt, of, dat het zelfde hier beteekent, het goede geniet. Een hooge ouderdom werd , in den morgenllond der wereld, als een uitnemend bewijs van Gods begunstigende liefde aangemerkt, en , bij het afnemen van den menschlijkeu leeftijd, blijft ook nog altijd de grijsheid eene verfierende kroon voor de rechtvaardigen, terwijl zij den veracht-lijken booswichten tot onè'er en fchande verflrekt, maar zal den mensqh het leven iets baten, wan-, neerfmartof verdriet elk oogenblik,voor hem,met nieuwe foltertuigen wapent , wanneer een knagend lijden alle' hoop,  ( 133 ) hoop, alle vertroosting verbannen heeft, en wanneer de ongelukkige moet klagen: de verfchrikkingen omringen mij, mijne krachten zijn verteerd,mijne tong kleeft aan mija gehemelte door dorst, mijne oogen zijn verduisterd door weenen; gij drenkf mij met tranen, en voedt mij met brood der bedrukten? Neen, dan is het leven niet beminlijk, dan is het des avonds: ach dat het morgen ware;, en des morgens: ach dat het avond ware. De Mensch moet dus het goede genieten, indien hem het leven recht : dierbaar kan zijn, weinig en kwaad waren de dagen van Vader j a c o b , fchoon hij omtrend eene eeuw reeds telde. Het ' leven der ongelukkigen is toch niets ahders, dan een aanhoudend pijnlijk flerven. Maar de gewijde Dichter zal ook gewis , door het geliefkoosd leven , en door het goede , het eeuwig voordduurend leven, het leven in eene zalige eeuwigheid verftaan, en, door het goede, ook alle de genietingen van hemelfchen wellust bedoeld hebben. Wie is de man, die hier aan lust heeft? en het andwoord op deze I vraag volgt onmiddelijk, zoo dat eigentlijk de zin fehijnt te Zijn: elk wie lust in het leven heeft; elk, wie naar dagen, waarin het goede genoten wordt, verlangt, volge dezen raad: weerhoudt uwe tong van het kwaad, bewaart uwe lippen van onrecht te fpreken. De tong, dat kunstwerk in het menschlijk famenftel, dat kleene lid, het welk de grootfte zaken door woorden afbeeldt, en niet zelden de beweegoorzaak is van de gewigtigfte gebeurtenisfen, de tong van het kwaad te weerhouden, is gewis een voortreflijk middel, om het ; leven, op de beste, op de zaligfte wijs te genieten. Door. de tong worden de ongeregeldfte driften en hartstochten in werking gebragt; door de tong worden ziel en lichaam verdervende begeertens ontvlamd, en de zeden op eene jammerlijke wijze bedorven. Het is dus waarachtig, dat hij, die, zijne tong beteugelt, de edelfte zielenrust, en alle de genoe- , gens, die menfchenliefde en gezelligheid ooit opleveren, kan genieten. Bewaart uwe lippen, zegt david verder, dn zij geen bedrog fpreken; de lippen, die mede dienen tot vorming der .(praak, moeten ook vooral onder het gebied van R3 *M  C '34 ) bet gezond verftand blijven. Het ontfluiten der lippen beteekent altijd het aan den dag leggen van de gevoelens van liet hart; alles dus, wat den mensch waarlijk ontheiligt, alle boze bedenking, alle valschheid en moedwillige boosheid, Vloeit van zijne lippen; terwijl de waare deugdgezinde, blijmoedig, het offer zijner lippen aan zijnen God opdraagt, en zijnen mond ontfiuic tot jehovahs lof. Door bedrog wordt die affchuwlijke boosheid van het hart, waar van God een grouwel heeft, verftaan. Het is die verfoeilijke geneigdheid, om waarheid te verkrachten, om laage misdrijven in deugden te verkeeren, en deugden tot verachtlijke misdrijven te vernederen; met één woord, het is die zucht om te misleiden, om te doen dwalen, en den rechten weg onkenbaar te maken. Elk, wie zich hier aan fchuldig maakt, brengt zich zeiven eindelijk in fchande en verdriet, en ftelt zich buiten ftaat, om immer op een gelukkig leven te kunnen roemen. De zonden , die met tong en lippen gepleegd worden, komen bij den dichterlijken Leeraar ook het eerst in aanmerking; en geen wonder, het geen uit den mensch uitgaat, verontreinigt den mensch; valschheid, en bedrog, zijn de fpreekende bewijzen van bet ondeugendst, van het diepstbedorven hart. Hij die leugen fpreekt, is tot defnoodfte gruwelen in ftaat, om dat hij zijn eigen geweten reeds verlqacht heeft,en de bedrieger wordt met den moordenaar, in, den zelfden affchuwlijken rang geplaatst; want van den man des bloeds en des bedrogs heeft God eenen afkeer. Wanneer dan tong en lippen rein bewaard blijven, dan kost het ook weinig moeite, om verder alle kwaad te ontwijken , en om het goede te betrachten. liet kwaad is hier alle zonde , alle overtreding van de zedelijke wet, het welk in den volften zin kwaad kan genoemd worden, als zijnde de bron van alle menschlijke ellende, van tijdlijke en eeuwige rampzaligheid. De zonde te ontwijken, haar te fchuwen , alle aanleiding tot dezelve zorgvuldig te vermijden, is een ontfchendbare pligt voor den gevoeligen melisch, doch dit is niet genoeg, hij moet niet werkloos blijven, maar hij moet het gosde, het overëenkomftige met Gods wet, ook betrachten , 1  C 135 ) i ten, en de hoofdtrek van dit goede, is liefde tot God, en , eene hier uit voortvloeiende liefde tot Gods kinderen, tot alle menfchen. Zoekt den vrede, en jaagt dien na, is daaröm de raad des 1.Dichters. Door den vrede, wordt alle menschlijk heil, van ■ onds af, uitgedrukt; het was daarom, bij eiken liefdegroet in gpfchrift of mondeling: vrede z'j u, God doe zijn aangezicht over u liclueu, en fchenke u vrede. Dit was de algemeene Volkszegen. De vrede is eigentlijk dat uitvloeifel der liefde, waar door alle begeertens geduld, en alle verlan- i gens voldaan worden. Zoo gelukkig is de menscb, die vrei de heeft met God, met zich zeiven, en met de geheele I fehepping, hij kent geene angfien, geene verfch tikkingen, i want God is zijn beste vriend; zjjn eigen bait verwijt hem geene misdrijven, maar kroont hem met edele zclfsvoldoening; 1 hij kent geene vijanden, want hij bemint alle menfchen, bij bewijst hulp aan elk wie hulp behoeft, hij vertroost bedroef, den; hij richt de neergebogenen op , bij is blijde met de blijden, en weent ook, vol deelnemende tederheid, met We :.zijne weenendc Natuurgenoten. Zoekt dien vrede, zegt de |' Dichter, fpaart geene moeite, geene vlijt, om dien te vini den; ja fchoon hij u ontvlugt, jaagt hem na, fpant- alle uwe ' vermogensin, om dien magtig te worden; want door zulk eenen vrede, zal het leven u ten hoogden dierbaar worden, i gij zult alle deszelfs reine genietingen ontvangen; gij zult u, aan deze zijde der doodsvalei, aan het ecuwig leven gewennen ; elke dag zal vol zijn van Gods goedertierenheid, $é ■ nooit, nooit zullen bange dagen, of angstvolle nachten Mw . geest nederdrukken. Natuurgenoten! hoe veel heil, hoe veele zaligheid is aan f het opvolgen van dezen raad niet verbonden? maar hoe veelen onder u verachten de (lem , die U toeroept: dit is de weg, wandelt in den zeiven! Veelen beminnen dit tijdlijk leven, alleen om de zinlijke genietingen, zij denken aan geen toekomend leven, en dellen de dood verre verwijderd. Veelen kennen geen ander goed, dan het blinkend dof dezer aarde, of de zinlijkde wellusten. Zulke "ongelukkigen wijdep  r 135^ den bok hunne tong aan de verachtlijkfle ondeugd, èn BH» ne lippen aan het verderf. Laage fpotters met God en Godsdienst, misbruikers vani dien allerheiligen Naam I Vloekers van uwe naasten! Zeden., loze bedervers der onfehuld! Afiehuwlijke bedriegers! Leugenaars! en huichelende geveinsden! voor u allen kunnen 1 ■nu, noch eeuwig, goede dagen aanbreken! De vlam der: hel wordt door uwe tong en lippen reeds ontftoken, wat zal! U in de dagen der benaauwdheid, wat zal u in het uur des doods overblijven? Wij bidden u, denkt, eer het voor een- • wig te laat is, nog aan uwe belangen! Hebt gij lust om ge- • lukkig, om eeuwig te leven? o! bekeert u dan, rukt u ze!-, ven los van de banden der zonden , belijdt uwe fchulden 1 met hart en mond, voor den alwetenden God, fmeekt in jesus naam om vergeving, heiligt uwe tong, heiligt alle « uwe vermogens aan God, en aan uw eigen geluk. Het is 1 nog niet te laat, gij leeft nog in dea tijd der genade. Komt 1 tot jEStrs, hij zal u niet uitwerpen, neen, hij is in de wé- . reld gekomen, om zondaren te zaligen; hij heeft zijn bloed ! aan het kruis vergoten, om boetvaardige Zondaren het goedë i ie doen zien, en de zaligheid te doen beërven. Schuwt dan alle werken der ongerechtigheid, betracht de wet-der liefdeZoekt den vrede, duldt niet dat hij u ontvliede, want door den vrede genieten de Godgezinden, bij aanvang, de zalig, heden des eeuwigen levens, dit getuigen alle waare Kristenen , die met God en je s us verèenigd zijn, en die de eind. loze vreugden der liefdevolle hemelüngen reeds gevoelen terwijl zij,bevredigd met alles, wat hen omringt, den hemel' in hunnen gereinigden boezem bezitten. Te AmfteWam, bij M. de DRUIJN, in de Warmoe*fttaat.  DE V R IJ E 3v\ j*. ',-Zoo gij dan uwe gave st'itft op den altaar of eren, en 'aldaar gedachtig wordt, dat uw Broeder iets tegen é hèeft, laat daar uwe gave voor den altaar, en ga henen, verzoen u eerst met uwen Broeder, en kom dan, en offer uwe gave: MATTH, V: 23 , 34» HET BROEDERLIJK VERGEVEN» Dat ook de eenvormige pligten van den verhevenea Godsdiensten Gods heilig oog,niet ongevallig zijn» ! bewijst ons de geheele inrichting van den plegtigen eerdienst der oudé Jooden. < Het is waar*,, de weldadige Va1 der van het menschdoin liet wel dezen eerdienst voorfchrijven, op eene wijze, die de zwakheid van den zinlijI ken Mensch te. hulp kwam, maar de eeuwig wijze God zag toch alleen op de gevoelens van het hart, Waar van ( de beoefening dier godsdienllige plegtigheden , als de taal, als de afbeeldende Uitdrukkingen waren aantemerkenZonder waarlijk edele gevoelens Van het hart, was de beoefening van geheel den vootgefchreveu eerdienst, aan den vlekloos heiligen God als tot eenen last, of ten uiterften Öngevailig; Waarom toch nam de Wereldbeftuurder t in de jeugdige dagen des menschcloms, reeds het offer van den blijmoedigen, den zachtüartigen, en aan de infpraak ■1 S va*  ( ai > van zijn geweten gehoorzamen abel, met welgevallen: aan, 'terwijl hij het offer van den onvergenoegden, deni vijandfchap voedenden kaïn , ,met afkeuring verwierp?' Immers alleen, om dat het offer van abel de uitdrukkingl was van zijne dankbaarheid en liefde, terwijl datvanKAÏN,, als eene geheel niets Beduidende plegtigheid, waar aan zij-• ne ziel geen deel nam, befchouwd moest worden. Neen,, de Heer van hemel en aarde vond nimmer lust in het flag- • ten van offerdieren ; zoude hij flierenvleesch eeten , of bokkenbloed drinken?Zijn Gods geliefdfte offeranden niet:: een door berouw gebroken hart, en een verflagen geest?' De varren, of de offers der dankbare lippen, waren het; lieflijkflé lofoffer; 'terwijl de veelheid der offeranden, van 1 het in gruwelen weggezonken Israël , den rechtvaardigen .1 God lastig vielen. Hij, die de onbevatbare volmaaktheid.' zelve is, hij vorderde nooit van den mensch ee'nige ga- • ven; vruchtloos werd het fchoonfte flagtvee hem ten of- . fer aangeboden; God begeerde niet de vruchten des lands, , hij vond geen welgevallen in het uitftorten van olijbeeken; : de dierbaarfte panden zijn geene offers, die hem behagen^ neen, God vordert flechts van den mensch, dat hij recht doe, dat hij de wetdadigheid toone lieftehebben, en dat hij, in onderwerping- aan ■ den wil van zijnen God , z?l wrandelen; maar wanneer de plegtigheden van den Gods dienst, gelijk wij zeiden, 'overëenftemmen met het hart van den beoefenaar, ja dan zijn zij lieflijk, in het oog van onzen eeuwigen Vader ; de blijmoedige offeraar is zijn geliefde gunstling; jesus, de Zaligmaker der wereld, nam den voorgefchreven eerdienst getrouw in acht, en voorzeker was hij, onder het uitoefenen van die plegtigheden, ook de wellust des eeuwigen Gods. ja de.reine hemellingen, en de' verheerlijkte Gemeente van onzen Godlijken Zendenverzoener, beoefenen den verhevenen Godsdienst, wanneer zij Gods heiligheid toejuichen; wanneer zij de ein-  ( 139 ) i eindeloze liefde van hem, die, gelijk een offerlam Gods, de ; zouden der wereld wegdraagt, met hemelfche lofzangen verI eeren. Geliefde Medekristenen! laat ons ook dan, aan de uitwendige plegtigheden van onzen Godsdienst, voor zoo verre die plegtigheden niet ftrijdig zijn met de verhevene eenvou. wigheid en waarheid van den Godsdienst, de rechte waarde hechten. Nooit mogen wij dezelve tot niets beduidende : beuzelingen vernederen, want zoo lang onze handelingen uit onze grondbeginfels voordvloeien, zoo lang zij de taal van ons hart zijn, maken ons die handelingen voor ons zeiven , en voor anderen , kenbaar en verftaanbaar. Onze eerdienst, dien wij het Opperwezen toebrengen, zij dan zuiver, Geliefden, niet bedwongen door een befchuldigend geweten, het welk onze vrijmoedigheid voor God kluistert;hierom zegt ook de Zaligmaker, in zijne zedenverbeterende redevoering: indien gij uwe gaven tot het altaar reeds gebragt hebt,en gij wordt nog gedachtig, dat een broeder iets tegen u heeft, u iets te verwijten, of eenige vergoeding van u te vorderen heeft, laat dan uwe gaven voor het altaar, en gaat heen, verzoent u met uwen broeder ..op dat gij wederkomende, vrijmoedig, met een bevredigd geweten, moogt offeren. De hoorers van den Zaligmaker waren Jooden, de Godlijke Leeraar ontleent dan ook zijne fpreekwijzen van de plegtigheden , die tot den eerdienst der Jooden behoorden; op deze wijze werd hij volkomen verftaan; en ook voor ons, die Israels Godsdienstoefening kennen, is deze leerwijze volkomen duidelijk. De Zaligmaker, wiens leer hier op Israels heuvelen , gelijk een verkwikkende regen, nedervloeide, doet het gezond menfchen verftand, de uitgeftrektheid van de ge| boden der zedelijke wet opmerken; zoo zegt hij: gij hebt gehoord, of gij hebt den uitwendigen zin, den letterlijken inhoud van het gebod, het welk aan uwe Vaderen verdaanbaar is voorgefteld, het gebod naamlijk: gij z»it niet dood* S a fiaan ,  /aan, Vaak gehoord, en het werd genoeg door u verftaan, om u terug te houden van het vermoorden uwer natuurgenoten; maar ik, die gekomen ben om het verftand te verlichten , ik zeg u dat God, die het doodflaan verbiedt, ook eenen afkeer heeft van alle aanleiding tot den doodftag. De geringde vijandlijkheid vloeide uit die zelfde bittere bron, waar uit een werküjke doodllag voordvloeit, het hoonen, het fchelden, het lasteren en tergen van uwen broeder is dan ook eene opentüjke overtreding van Gods gebod, en verraadt waarlijk de beginfels van daadlijken moord ; en , daar God van den man des bloeds eenen grouvvel heeft, daar hij alle vijancfchsp verfoeit, is ook het beoefenen van allen Godsdienst,die met een boosaartig hart yolbragt wordt, eene tergende belediging van het Opperwezen. God verbergt zijn aangezicht, wanneer de zulken hem aanroepen ; nooit kunnen zulken met God gemeenfchap hebben , want hij verwerpt de werkers der ongerechtigheid, wier handen als volbloed zijn; daarom ook zegt jesus: indien gij aan uwen hemelfchen Vader uwen eerbied wilt betoonen, ja, wanneer uwe gave reeds op het altaar is. Jesus doelt hier pp de offeranden der Joóden, die uit dieren, uit vruchten, of fpecerijen betonden; want het Griekfche woord Kvrban, of gave, k-n op dit alles, ja zelfs ook op geld, het welk tot een godsdiendig gebruik dienen moet, toegepast! worden ; i.idien die gave oogenbliklijk ftaat geofferd te worden, en u valt in gedachten, dat uw broeder, dat een van uwe natuurgenoten ,gelijk het grondwoord beteekent, eenig yerfchii met u heeft, het welk nog niet afgehandeld is, ftaak dan uwe opoffering, want uw hart is nog onzuiver. Uw broeder klaagt b nog aan, bij zucht nog over u, en daar gij hem . die naar Gods beeld gefchapen is, met vijandfchap hebt behandeld, is ook de liefde, die gij voorwendt aan God, aan den onzienlijken God, t 'e te dragëri, leugenSch. tig en geveinsd. Keen, met zulk een hart zoude uw offer, ge_-  C 141 } gelijk het offer van kaïn, verworpen worden. Maar laat ook dit fchuldbefef u niet moedloos maken, neen, zegt de mond der waarheid, maar ga heen, laat uwe gave ongeofr férd voor het altaar, doe de vijandfchap, die tusfehen u en uwen broeder heerscht , te niet; bevredig u met hem, geef hem vergoeding, voldoe aan zijne redelijke begeertens, en keert dan blijmoedig weder, om ook de bewijzen van . die liefde, aan God uwen Vader te betoonen. Kristenen! ó! dat deze woorden diep in ons hart waren ingegraveerd! ó! dat wij nimmer tot God naderden, met een hart, waar in haat, waar in wraakzucht, afgunst, nijd of andere kwaade beginfels, die waarlijk de vloekwaardige zaden * des doodflags zijn, begraven lagen! Onderzoekt u zei ven 5 menigwerf is ons hart voor ons zeiven onkenbaar, maar wanneer wij het naauwkeurig beproeven , wanneer wij alle onze gedachten, woorden , en daden , voor de rechtbank van ons geweten dagen, dan bevinden wij gewis, dat wij dagelijks in veelen Ïtruikelen. Wij behoeven geene doodtlagers te zijn, om door Ged met afgrijzen befchouwd te worden; neen, want wanneer de zaden, die in een boos hart (luimeren , zich Hechts ontwikkelden , dan zoude gewis de ligl 'verftoorde, de wraakzuchtige, de afgunstige, ook een Bloedgierig moordenaar zijn. Vijandige mensch! hoe verfcnriklijk is niet uw ftaat! Elk oogenblik zi;c gij in gevaar, om tot deijslijkfte gruwelen te vervallen; ja fchoon uwe banden met het bloed van der. broeder, dien gij haat, niet bevlekt •rijn, uw haat maakt u toch tot eenen doodflager; fchoon gij uwen broeder het leven niet ontrukt, gij tracht dat leven tg verbitteren, en gij vermoordt zijne genoegens. Denk; Biet dat uwe boosheid voor Gods oo^ bedekt is, om dat geen vergoten bloed tegen u om recht fchreeuwt, neen, uw deel zal zijn met de moordenaars, met de fnoode, met de moedwillige moordenaars. Zegt niet dat uw broeder, op wien gij vergramd zijt, u meerverongelijkt heeft dan gij beu» S 3 S®"  (HO gedaan hebt; zeg niet, dat hij uwe liefde, uwe vriendfehaa geheel onwaardig is; want heeft hij u beledigd, dan vordert uw pligt om hem vergeving te fchenken, en hem. voor te gaan in edelmoedigheid. Wij behoeven niet ongevoelig te zijn voor tergende beledigingen, neen, de edele ziel is teder, en wordt gegriefd door befchimping, door verachting, en andere wreede mishandelingen; maar geene zucht om te wreken, om kwaad met kwaad te vergelden, kan in eene waarlijk edele ziel zich diep wortelen. Zij vergeeft alle beledigingen, zij doet den verhardften booswicht, om zijn eigen misdrijf, het welk zij veracht,en ver beneden zich rekent, blozen. Zij vergeldt het kwaad met goed, en doet, op deze wijze, de weldaden, die zij ook aan de bozen fchenkt, op het ontwakend geweten, als vuurige kolen branden. Van geenen fterveling mogen wij zeggen: dat hij onze menfchenliefde onwaardigis; want zouden wij meerder zijn dan God, die ook aan de bozen weldoet, die ook de onrechtvaardige!! en godlozen, door den glans der blijde zon verheugt, endoor lieflijken regen verkwikt? Het voegt aan eiken deugdgezinden, dat hij zijnen afkeer van alle boze werken opentlijk ten toon fpreide; bet betaamt hem niet, te ftaan op den weg.der zondaren, cf in het geftoelte der fpotters neder te zitten; het betaamt hem, de zonden te haten, en te fchuwen, terwijl hij de zondaren zelve als onfterflijke wezens, die wel afgedwaald van de paden des geluks, maar toch vatbaar voor bekeering en zaligheid zijn, licftehebben. Zeventigmaal zevenmaal, dat is tot in het oneindige, moeten wij onzen berouwhebbenden broeder vergeven, terwijl wij hem zijn misdrijf moeten doen kennen, en hem over het zelve liefderijk beftraffen. Hoort hij ons] neemt hij onze heftraffing aan, welk eene verkwikkende blijdfehap! Dan is hij gewonnen, dan hebben wij eene dwalende ziel behouden, en zullen den heerlijkften loon ontvangen, Wij bidden u dan, geliefde Medekristenen! verzoent  ( i43 ) - zoent u met alle uwe broederen, eer gij tot uwen God met gebeden of lofzangen toetreedt. De Zaligmaker verftond, i door het opofferen van gaven op het altaar, alle godsdienftige plegtigheden, die, wanneer zij uit een gereinigd hart voordvloeien, aan God welgevallig zijn. Uwe gebeden, uwe dankzeggingen, uwe aalmoesfen, uwe deelnemen aan het heilig Nachtmaal, ja alle uwe godgewijde overdenkingen, zijn zulke offergaven, die geheel vruchtloos voor u zijn , zo lang uw geweten u over liefdeloosheid tegen uwe Natuurgenoten befchuldigt. Hoe zult gij ooit biddend-, met uwen God, die de liefde zelve is, gemeenfchap oefenen, zoo lang uw boezem, door haat en vijandfchap, veröntrei. nigd is? Hoe zult gij dankend uwe liefde voor God uitdrukken , zoo lang gij zijne wet, wier geheele vervulling liefdeis, verfmaadt, en uwe medeë'rfgenamen der onfierflijkheid bedroeft? Uwe aalmoesfen zijn ijdele pligtplegingen; hoe kunt gij toch aan den eenen mensch weldoen; terwij! gij i eenen anderen mensch, van dezelfde natuur, vijandig zijt? : Haat en liefde zijn volkomen ftrijdig; indien gij waarlijk de ( Godheid zoekt na te volgen, dan zoudt gij alle beledigini gen ook kunnen vergeven, en geheel onzijdig alle Gód» kinderen op deze aarde beminnen. Hoe kunt gij, door uw i deelnemen aan het heilig Nachtmaal, opentlijk voor God I en menfchen betuigen, dat gij gemeenfchap hebt met krisi tus, die de volmaaktfte liefde gepredikt heeft? Hoe kunt gij, aan die Verbondstafel, door ziniijke plegtigheden, uw aannemen van jesus leer, en uwe onfehendbare verbintenis, om die leer te beoefenen, immer bekrachtigen , zoo lang i een van uwe broederen klaagt over uwe vijandfchap, over uwe afgunst, over uwe lasterzucht, over uwe gierigheid, of over uwe ontrouw? Hoe kuut gij,aan die Verbondstafel, de reine zaligheden , die de verë'eniging met jesus aanbiedt, ooit fmaken, zoo lang gij de werken van den Godlijken j esvs niet navolgt, zoo lang gij uwe vijanden niet zegent, Z.OO  C 144 ) zoo lang gij aan zulken, dia u zelfs vervloeken durven j niet weldoet, zoo lang gij niet bidt voor de bozen, die u geweld aandoen? Neen, dierbare Medekristenen! uwe Godsdienstoefeningen zijn verwerplijk , indien gij, door liefde tot alle uwe naasten, niet duidelijk bewijst, dat gij God lief hebt. Wanneer gij dan bereid zijt, om godsdiendige plegtigheden ta verrichten, ja indien gij in uwe binnenkamer reeds nedergeknield zijt , om God in het gebed te ontmoeten , en gij wordt gedachtig, dat uw broeder door u bedroefd is, dat hij nog over uwe behandelingen klaagt, gaat dan niet voord met uwe Godsdienstoefening, voordat gij vergeving gefchonken, en gevraagd hebt. Schaamt u nimmer, om uwe fchuld aan uwen broeder te belijden, eene grootmoedige fchuldbelijdenis veradelt den mensch. Hoe menigwerf doeg een beledigde zijnen fehuldbelijdenden vriend niet in liefderijke armen, en droogde de tranen des berouws, meedogend hem van de wangen 1 Ja Geliefden! gaat heen , en verzoent u met eiken beledigden, van welken daat, van welken ouderdom , van welke geloofsgezindheid hij ook moge zijn, en wanneer gij aan de infpraak van uw geweten hier door voldaan hebt, keert alsdan blijmoedig weder, en dient uwen God met eene kalme ziel, die, bevredigd met zich zeiven , de blijdde loföfferen aan God betaalt. Ja, rein vanl alle verfoeilijke vijandfchap, kunt gij tot God toetreden; biddend kunt gij zijne nabijheid genieten, uwe loföfferen zullen hem een lieflijk reukwerk zijn. Hij ziet dan op uwé werken der liefde, en zal die vergelden. Aan j t s u s Verbondstsfel zullen beeken vol Godlijken wellust door uw, aanwezen vloeien, daar gij de gemeenfchap met jesus, en de gemeenfchap met,alle zijne heiligen, als in de voorhoven des hemels beoefent, en uw zalig aandeel aan hem bekrachtigt. Te Amfleldam, bij M. gt BRUIJN, in de Warmoesftraan  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND* HET LOT DER RECHTVAARDIGEN OP DE AARDE. 1 np reurenden onder einze Natuurgenoten ! komt, richt uwe gebogen zielen op , en drinkt uit de fonteinen der vertroosting. Het is de waare Godsdienst, die' u tot deze fonteinen geleidt. Ja, bitterlijk bedroefden! fchoon uwe oogen donker zijn door tranen,de waare Godsdienst zal de nevelen doen opklaren; zijn invloed fchenkt moed en kracht , zijn invloed zal den woedenden 'florm der hartstochten doen bedaaren, en door eene kalme zielenrust doen vervangen. Het geluk der waare Godsdienstvrienden is boven alle wisfelingen verheven ; geen leed, geene verdrukking , geene fmarten , geene bekommeringen, geene armoede, geene krankheid, geen dood zelf, kan hun waarachtig geluk, het welk in de eeuwigheid gevestigd is, immer fchaden! God zelf is hun deel, en de onwrikbare rots van hun heil; God is bij en met hen, in 3- T * Veele zijn de tcgevfpoeden des rechtvaardigen. PSALM XXXIV: 20.  C 146) alle omflandigheden. Bergen mogen wijken, en heuvelen! wankelen, maar Gods liefde, die hen draagt, die hen bel fchermt , Gods liefde zal in eeuwigheid niet wankelen. Ja, bedroefde Godvruchtigen' gij, die den weg naar hel graf, maar al te vaak, met heete tranen bezaait, uw lot! is toch zalig; geene wanhoop zal immer uwe zielen verpesten; moedig, als een jonge leeuw, kunt gij nog juichen: God is mijn licht, mijn heil, ivien zou ik vreezen? Hij is de Heer, die hulp verfcnaft in nood, Mijn levenskracht, 'k heb niet vervaard te weezen Hij is 't, die mij beveiligt in den dood. De Godlozen baden zich wel eens in voorfpoed, terwijl i de Godvruchtige door bittere rampfpoeden gefolterd wordt; : maar hoe duidelijk onderfcheidtzich alsdan heteenigwaarachtig geluk ook niet? de Godloze toch kent geene zie- • lenrust, hij moet elk oogenblik zijn eigen geweten als ontvlieden; hij fiddert voor den dood, en de ijslijkfle wan- , hoop verzelt elke gedachte aan de eeuwigheid. Maar de lijdende deugd, de treurende Godvruchtigen, worden, in tegendeel, door een bevredigd geweten vertroost, hunne gemeenfchap met God fchenkt hun de lieflijkile zaligheid. Lachend zien zij den dood te gemoet, ajs het eindperk van alle hunne ellende, en bij elke gedachte.aan.de eeuwigheid, ziet hun verwachtende geest een paradijs vol Godlijken wellust ontfloten. Beklaagt u dan niet s gelukkige Bedroefden! gij, die hier met tranen zaait! juicht., want gij zult met blijdfehap maaien! Dit fterflijk leven drijft voorbij, ja hoe vol verdriet en fmarten ook, het drijft voorbij, gelijk een der nevela'chtigfte dagen in de Lente,, die de jeugdig opgroeiende bloefe'mknoppen doet ontwikkelen. HoOrt Israels Dichter, die zoo vaak van Gods grootheid en liefde zong, hier ook uitgalmen: veele zijn de tegenfpoeden diS rechtvaardigen.. Wij  C -47 ) Wij verkozen deze woorden ten onderwerp van onze over* 1 denking, om de onwrikbare vastheid van het waarachtig heil 1 der rechtvaardigen, het welk boven alle de tegenfpoeden des levens verheven is, aan onze geliefde Lezers, ja vooral aan l zulken ouder hen, die met tegenfpoeden worftelen, ten toon t te fpreiden. Wij zullen eerst de onderwerpen , waar van Idavid zingt, en dan het lot, het welk hij aan deze toe1 fchrijft, befchouwen. De onderwerpen zijn rechtvaardigen; het Hebreeuwsch ■ woord , hier door rechtvaardigen vertaald, zegt eigentlijk i rechten, of recht uit warldelenden ; het beteekent dan zulken, die alle dwaalwegen zorgvuldig vermijden, die alle i hunne daden en handelingen naar het voorfchrift van Gods i wet inrichten, met één woord, zulken, die voor Gods aanI gezicht wandelen, en alle geveinsdheid haaten. Zalig, driewerf zalig, zijn deze oprechten van hart, zij hebben vrede met God, zij vreezen hem niet als hunnen Richter, maar eerbiedigen hem als eenen liefderijken, als eenen altijd weldoenden Vader, in wiens hauden zij hun lot gerust toevertrouwen ; op wiens liefde zij volftandig hopen , en wiens ontferming, zelfs dan, wanneer zij Ïtruikelen, hen mededogend onderfteunt ; die hunne overtredingen bedekt, die hunne misdaden vergeeft, en hunne boetvaardige tranen , als welgevallige offeranden van een door fcbuldbefef gebroken hart, aanneemt. Zulke rechtvaardigen hebben vrede roet zich zeiven, geene wroeging knaagt in hunnen gereinigden boezem ; want, indien zij gezondigd hebben , zij deeden dit niet met overleg, niet met verlustigend welgevallen, maar -als bij verrasfmg; en, om die reden, is ook de wereldverzoenende jesus, bij God zijnen Vader, hun Voorfpraak. Blijmoedig onderzoekt dan de rechtvaardige zijn eigen hart; voor elke goede geneigdheid, cffert hij aan God zijne vuurige dankbaarheid; en voor alle gebreken fmeekt hij vertrouwend om vergeving. Zulk een rechtvaardige heeft vrede ■met alle zijne Natuurgenoten; geene vijandfchap verbittert I voor hem de genietingen des levens; alle vrienden der deugd 1 beminnen hem; voor alle ongelukkigen, voor alle bedroef! T 2 den.  den, en verdrukten, is hij een helpende Broeder, een ver-* troostende vriend, een verflandige raadgeever. De fnoody fte booswichten zelf, die den glans van zijne rechtvaardig- • heid niet kunnen dulden, de faoodfte booswichten, die hem,i baaten en vervolgen, befchouwt hij als afgedwaalde kinderen van zijnen hemelfchen Vader, die hun het leven , dent adem, en alles wat zij behoeven, blijft fchenken. Hij ze- ■ gent deze ongelukkigen, hij bidt vuurig om hunne verbete- ■ ring, en fpaart geene moeite , geen beleid, om de deugd in 1 bet beminlijkst licht aan hun voorteftellen. Natuurgenoten! : kent gij een gelukkiger wezen in de zichtbare fehepping, dam zulk een rechtvaardige! Het is waar, hij is nimmer volmaakt; rein voor Gods aangezicht, want wie toch kan zeggen : ik i heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van alle zonden 2' jesus, de volmaakte jesus,de eeuwige Zoon van den on-> zienlijken God, was alleen vlekloos rein onder de menfchen a kinderen; hij alleen had geene zonden gekend , noch ge- • daan , en was dus het volkomen affchijnfel van Gods heerT • lijkheid, en de zichtbare afbeelding van 's Vaders zeifltandig- . beid; doch de Engelen, zelf zijn, in Gods oog, niet rein ge- . noeg, pm zijn aanwezen aftefchetfen; neen, de Engelen zijn i rechtvaardigen, die nooit afdwaalden, maar in de woningen, des lichts, eeuw uit eeuw in, verkeerden, terwijl aan den \ zondigen mensch, die tot den weg der deugd terugkeert,, veel wordt vergeven, op dat z'jne liefde des te vuuriger zij. Ja, ook over de bekeering der zondaren verheugen zich de hemellingen, en met Godlijken wellust,ziet de eeuwige Vader der aanwezendheid zijne afgedwaalde lievelingen tot hem de toevlucht nemen, bij zijne ontferming fchuilplaats zoeken,en de zaligheid, die voor hun bereid is, ontvangen. Gelukkige Rechtvaardigen! hoe groot, hoe eerbiedwaardig is de glorieltand, waar toe gij verheven wordt! Gij draagt het zegel der Godlijke liefde, op uw van alle fmetten gereinigd geweten. Jesus neemt u aan tot zijne broederen, want zijne rechtheid, zijne volmaakte zuiverheid, wordtaan, u, die hem geloovend omhelst, zoo volkomen toegerekend, als hadt gij zelf nimmer zonden gekend, en de Godlijke zeden-  C -49 ) denwet volkomen gehoorzaamd. Uw eernaam van recht, vaardigen, van gerechtigden ten eeuwigen leven overtreft ite tijdlijke grootheid, alle fchitterende eeretntelen. Een Romeinfche .-ompejus verheugde zich, toen men hem \ groot noemde; een fa bios, toen men hem te* allergroot, fden had bijgenaamd; een jueius c,esar verlustigde zich, 'ioen vle.ërs hem eenen vader des vaderlands noemden en roe brave, de gaarn weldoende titüs vo.id zijne njkfte beKt in den eernaam van wellust des Menschdoms. Maar ■juicht! Rechtvaardigen! gij zijt waarlijk groot; want in Riod hebt gij als helden geftreden, en overwonnen; de Ifchoonfte gloriekroon wacht u; gij zijt erfgenamen van de , eeuwige heerlijkheid, die jesus voor de grondlegging ckr . wereld reeds bezat; gij zijt lievelingen Gods vreugden der leraphijnen; gij zijt eeuwiggezegeuden des Vaders, en ver; losten van hem , aan wien alle dingen onderworpen znn! S is uw geluk aan deze zijde van het graf flechts geves. igd? Is de levensweg des rechtvaardigen alleen met lieflijke rooien beftrooid? Wie bewaakt-dan hunne deugd? Wat weerhoudt hen van dwalen? Of zijn hunne krachten boven ; het menschlijke verheven? Neen, fedekristenen eer de ■ godvruchtige david verdrukt werd, dwaalde hn. Gods ' gde zelf vergt, van zijne fterflijke kinderen, de ftandvastigheid der Engelen niet. Zijne wijsheid doet den geheelen loop der dingen voor hun medewerken ten goede; zij Ïel« ta .«c £ wbfdvalligheden van het tijdlij* leven; ja zelf in alle de rampen, die natuurlijk u.t hunne gefieldW voordvloeien, of die tot hun wezentlijk geluk nood. Slijk zijn- Veele, zegt daaröm de Pfalmd.chter zijn de tegenfpoeden des rechtvaardigen. Tegempoed ,s het tegenöve gefielde van voorfpoed, of van het we.gelukken van alle pogingen. Alles „ wat ons genoegen verftoort , wat onze bedoelingen in den .weg fta*t, noemen wij tegenfpoeden en veel of menigvuldig zijn deze tegenfpoeden voor den rechtvaardigen. Geen wonder, als mensch deelt h.j toch ti alle menschlijke lotgevallen ; zoo ras de fterveling geboren wordt, vangt ook het gevoel der behoeften aan; T 3  ( -50) een pijnlijke jammerkreet is doorgaands het eerfte bewijs van zijn gevoelig leven • magtloos fchreit het pas geboren kind om ontferming; zwak en hulploos, doet de onnozele zui. geling zijne behoeften door weenen verftaan; vluchtig zweven de kindfche jaren, onder de fchaduw van ouderlijke zorgen, voorbij, en met de ontwikkeling der zielvermogens , ontwikkelen ook de driften en hartstochten, die niet zelden eenen geduurigen ftrijd voeren met het verftand. De zorgen verbitteren wel haast het vrij genot des levens; duizend bekommeringen verzeilen de manlijke jaren , kwijning en magtloosheid verzeilen den wankelmoedigen ouderdom, en het fterven maakt eindlijk een eind aan de zorglijke levensdagen. In dezen gewoonen loop der natuur deelt ook de oprechtfte mensch, ja menigwerf worftelt hij nog met armoede, met krankheden, met fmarten, en vreugd ontrovende lichaamsgebreken ; menigwerf betreurt hij de onfchul-1 digfte genoegens, die voor hem vervlogen zijn; menigwerf wordt zijne ziel verfcheurd, door de ontrouw van weleer beminde vrienden, wier vriendfchap zijn dierbaarfte fchat, zijn roem, zijne blijdfehap was; maar menigwerf weent hij ook de tederfte tranen der liefde, bij den dood van de uitgekozen vertrouwlingen zijner ziel, met wier jongften i adem alle zijne aardfche vergenoeging wegzweeft; zonder; wier bijzijn hij, eenzaam en verlaten, in dit land zijner • vreemdlingfch=p omdwaalt. Ook alle deze tegenfpoeden i heeft de rechtvaardige met alle ftervelingen gemeen, en waarlijk, deze zijn reeds menigvuldig. Maar ook als' een rechtvaardige, als een deugdbetrachtende liefling der Godheid, zijn zijne tegenfpoeden, maar al te vaak,menigvuldig; zijn afkeer van alle booze werken maakt hem tot een voorwerp van der godlozen haat, lastering, befchimping en verdrukking. Het licht heeft toch geene gemeenfchap met de duisternis; de wereld haat Gods kinderen, om dat zijvan haar onderfcheiden zijn. Reeds in de vroegfte jeugd van het menschdom, werd een godvruchtige abel, door zijuen boozen broeder, gehaat. Noacir werd door de onverbeterlijke fnooden, die hun verderf te gemoet melden, bel  f 151) befpot. David, die uitgekozen liefling der Godheid, huwt vaak den droevigflen treurtoon aan zijne anders blijdfehap verfpreidende harp , daar' verdrukking en doodlijke vijandfchap hem vervolgden , van de vreedzame weiden m Efratazï, tot op den vorstlijken troon te Sion. Ook bedroeft zich de rechtvaardige,daaglijks, over zijne eigen ftrui;kelingen en zwakheden ; t'eiken morgen vindt hij ftof tot .beftraffing; ook de misdaden van zijne Natuurgenoten verjoorzaken hem de bitterfte fmart; zoo kwelde' zich een rechtvaardige loth over Sodoms gruwelen;. de boozen zijn hem tot eenen last, zijne ziel ftnncht van verlangen, om, met XJods gereinigde gemeente, het feest des levens te vieren ; rmaar ook verbergt zich wel eens de barmhartige God voor zijne kinderen, fchoon hij ben daarom nimmer verlaat, maar 1de oogenbükken van dit verbergen zijn oogenblikken vol izielenjammer voor de Godvruchtigen; dan klagen zij: hoe :lang, o Godl verbergt gij u? Hoe lang blijft gij van verre [ ftaan ? Gelijk een gejaagd hert naar bet water fchreeuwt, zoo Schreeuwt miine ziel tot u! Of heeft God zijne barmhartigheid vergeten? Zal hij in eeuwigheid aan zijnen gunstling niet meer gedenken? Voorzeker, zulke tegenfpoeden zijn folterende martelingen voor de'rechtvaardigen; maar, hoe jammerlijk ook de ellende zijn moge, nooit, nooit vergeet 1 God zijne Geliefden. Hunne tranen, hun lijden, hun bk-ed, izijn dierbaar in zijn oog; hij hoort zijne . bedrukten, als 1 weerloze duiven , kirren ; en zijn oog waakt over hunne 1 wankelende treden. Godvruchtigen! laat geene tegenfpoeden u dan immer moedloos maken , zij zijn allen dienstbaar aan uwe zalig. I beid. Gods vaderlijke liefde, die zoo wijs, die zoo recht. vaardig is, die u nooit noodloos kan bedroeven, die vaderlijke liefde vermengt voor u het verleidend zoet des levens met heilzame bitterheid. Hij voegt doornen aan de lachende roozen, op dat gij op dezelve niet gedachtenloos zoudt influitreren. Niets, niets kan uw wezentlijk geluk fchaden. Worfteit gij met armoede en gebrek ? geen nood, gij zijt \ tijk in God. Lijdt gij fmarten? treurt niet, uw leed za! ver-  (iS2 1 vergoed worden. Wat is een konfrondig lijden te vergëlif-j ken bij een gadeloos gewigt van eeuwige zaligheid? Worl den geliefde vrienden trouwloos, verkeeren zij voor u itfvijanden ? geen nood! God blijft u getrouw, hij is eeuwig' uw Vriend, tnv Vader! Wordt gij gelasterd? 'God kent tfögj onfehuld, en nooit, nooit kan uwe eer bdvtékl worden.'. Wie u valsch befchuldigt.zal befchaaind worden, wanneer ftf u opentlijk ziet vrijfpreken. Wordt gij verdrukt en vwi *olgd? God is bij en idee u, uw wcht z:;l eens aanbreken i als de fchoonfte morgen , en fchitteren gelijk de middag' Rukt de dood uwe dierbaarfle panden in het graf? Weendt niet moedloos, Geliefden 1 Zij gaan i vooriüt in de onzicht->. bare wereld; daar venvachten zij u, daar zult gij hen wederr omhelzen. HU fterven uas p wei!i;5t nuttig , het maakt a ■ ïos van de aarde, en vestigt uwe hoop, uw vertrouwen, j£ j leen op God, die eeuwig, eeuwig dezelfde blijft. Ta 'r'fó dé tegenfpoeden zijn u waarlijk nuttig, want hoogmoed en; i dwaasheid zijn niet zelden de gezellinnen des voorfpoed*.Toen zich Babds Koning durfde verheffen op de heerlijkheid van zijne magtige rijksflad, toen werd hij vernederd tof de diepfle ellende, en woonde met de beesten op het veId-: Toen zich david in de talrijkheid van zijne onderdanen verheugde, toen was het pestvuur, dat hen allen dreigde te verflinden, nabij. Gelukkig was voor veelen de tegenl>oed,die leerde eenen gekluifterdenMANAssE tot den God' van Israël gelovig bidden. Paulus, toen hij het lieflijk licht moest misfen, leerde den gekruisten Zaligmaker in alle zijne beminlijkheid, kennen. Ja voor alle Godvruchten is de tegealpoed eene heilzame anfenij, hij verheft hen*boeven het ftof. hij beproeft hen als goud in het vuur, en leerf hun de onfehatbare waardij der eeuwige onüitfpreeklijke zaligheid , die voor hul? beftemd is, gevoelen! • * Te Amfteldam. bij M. de BRUIJN, in de WarmocSflraat.  DB V R IJ E GODSDIENSTVRIEND SY\ zo. {Vervolg van N°i 19.) Maar uit alle die redt hem de Heerè. psalm XXXIV: 20. HET LOT DER RECHTVAARDIGEN ÖP DE AARDE. 1 ^ijn tegenfpoeden, die aan den rechtvaardigen te beurr. vallen, niet zelden menigvuldig? Vor.tert, gelijk wij :zagen, het waarachtig geluk van Gods kinderen vaak eeni;ge bitterheid onder het zoet des levens? ja worden hunne genietingen vaak volkomen verbitterd , zoo zelfs dat 1 fmart op fmart, jammer op jammer , hen* uit de diepten der ellenden, tot den Almagtigen doet fchreiën ? 1 och zijn zij niet vergeten; toch blijven zij de voorwerpen van i tedere vaderlijke zorg , want uit aUe die tegenfpoeden rredt hen de Heere Geen hair van hun hoofd valt weg, ïzonder Gods toelating; hunne tranen worden geteld, niet iéén zal vruchtloos nedervloeiën , hunne eeuwige biijdffchap groeit op in den tegenfpoed , hunne heerlijkheid ontluikt in het midden der ellenden, gelijk het vruchtbaar •zaad in den kouden fchoot dér aarde, terwijl Itormen 3» V woe-  054) woeden, en plasregens nederftorten. God redt de recht-lt vaardigen uit alle tegenfpoeden ; hij plaatst hen in eeni hoog vertrek ; hij is hun fchild, hun befchermer. Opi hem wentelen zij alle hunne bekommering; hij geeft uiw komst uit alle benaauwdheid. Zalig zijn daarom alle treu< renden, want zij zullen voorzeker vertroost worden! Hoe overtuigend zijn de voorbeelden uit alle eeuwen; hier niet van? Toen een geheel diep bedorven mensch-: lijk gedacht in eenen alles overdroomenden watervloed: verfmoorde, toen werd een rechtvaardige Noacn, diei de heiligheid van God, die de zuivere zedelijke natuur* wet aan zijne medeltcrvelingen predikte, in eene vlotten*: de woning behouden , en tot eenen damvader der nieu-:fi fc we wereld verheven. Toen Sodom, met deszelfs godlo» ze bondgenoten , door het vuur des hemels werd ver-r delgd, toen werd een rechtvaardige loth liefderijk ge*; red en behouden. Hoe menigwerf zag zich een godvruchtige abraham niet door tegenfpoeden aangrimmen?maar God, zijn Schild, zijn getrouwe Befchermer, redde.; hem uit alle bekommering. IzaSk, de teêrgeliefde zijnss vaders, lag reeds gebonden, als een jeugdig offerlam, op>l het altaar; de vaderlijke hand had reeds het offermess 0".r zijnen jongen boezem opgeheven, toen hij uit dezeni dubbelen doodsangst liefderijk gered werd,, door de God», lijke dem, die aan den beproefden abraham toeriep :: Dood uwen zoon nietI Befchadig den dierbaren jongelingniet! Uit hoe veele ellenden werd niet een jacob gered?' veele waren zijne tegenfpoeden; kwaad waren meest ail zijne levensdagen; maar God bleef zijn Leidsman, en der vende wachtte hij op dé eeuwige zaligheid. Veele warea i de tegenfpoeden van eenen godvruchtigen joseph, maarr groot waren voor hem ook de Godlijke verlosfingen;, Gods liefde overfchauwde den jongeling, in den doodlijken kuil, in de harde davernij, en in Egyptens bangen kerker, ja! God redde hem, hij fchonk hem het leven, de: vrijheid , en de hoogde glorie. "Maar wat behoeven wij meer geredde rechtvaardigen op> te>-  ( 155 ) te noemen?david, onze godgewijde Pfalmdiqhter, roept, door eigen ondervinding overtuigd: uit alk tegenfpoeden redt God den rechtvaardigen. Hoe menigwerf was deze waarheid hem niet gebleken? Wie toch anders had hem gered uit de magt van Koning saul, die naar zijn bloed bleef dorsten; die hem jaagde gelijk een veldhoen op de bergen? Wie anders dan God, had hem gered uit den doodlijken angst, waar in een verraderlijke Doëo, waar in de ondankbare Burgers van Kehila, of waar in de vijandige Philistijnen hem gebragt hadden? Ja veele, waarlijk veele, waren david s tegenfpoeden, maar uit die alle redde hem de Heer. Laat ons eerst zien, wien david hier tot den grond van zijn vertrouwen fielt. Het is gee. ne wereldlijke magt, het is geen vleeschlijke arm; neen, hier op te vertrouwen was ijdelheid; maar het was de Heer. In het Hebreeuwsch vinden wij hier den ontzagverwekkenden naam jehovah, eenen naam , dien de Israëlieten niet durfden uitfpreken; eenen naam, waarvan het wortelwoord eigenlijk zoo veel zegt ah die geveest is. De naam jehovah zegt dan zoo veel , als hij, die nooit eenen aanvang nam,die eeuwig van zich zeiven, en de bron van alle wezens buiten zich is. Johannes verklaart, of omfchrjjft dezen naam, in zijne Openbaring, wanneer hij zegt: die is, en die was, en die komen zal; dat is de eeuwige, de onveranderlijke, die geen begin, die geenen voordgang, noch einde kent. Deze naam jehovah was de grootfche, de van alles onderfcheidende naam, waar mede de Schepper van hemel en aarde, door abrahams nakroost, pleeg genoemd te worden. Zij verftonden door dien naam , niet Hechts den Almagtigen , maar ook den Getrouwen. De eerde Aartsvaderen, aan welke God eene talrijke nakomelingfchap , en een uitgebreid erfland beloofd had, die eerde Aartsvaderen geloofden wel die beloften, om dat zij van Gods almagt overtuigd waren, maar de nakomelingen van jacoü, die tot een groot volk waren geworden, die het lang beloofd Kanaan erfliik bezaten, deze kenden God, als den getrouwen beV a ves-  C 156 ) vestïger van alle zijne beloften , als de onveranderlijke» liefde en waarheid zelve. Zij noemden hem daarom ook hunnen jkhovah , hunnen eeuwigen, onveranderlijken, altijd ontfermenden altijd weidoenden God. De Heidenen zelf kenden den Befchermgod van Israël , bij den naam van j».hov*h , en deze getrouwe , deze eenige waarachtige God redt , volgends davids getuigenis, de rechtvaardigen uit alle hunne tegenfpoeden. Het grondwoord, door redden hier vertaald, beteekent alle foort van verlosfing, en behouding in het midden der gevaren. Uitredden helpen, bijflaan, en verlosfen, zijn woorden, die meestal bij de heilige Schrijvers de zelfde beteekenis hebben De Heer, de jehovah, redt de rechtvaardigen dan uit alle tegenfpoeden, niet Hechts dan, wanneer hij hun eene daadlijke uitkomst geeft, maar ook dan, wanneer hij hun krachten fchenkt, om de tegenfpoeden te verduu. ren; wanneer hij hen bemoedigt, hun geduld fchenkt, en hunne hoop verlevendigt; wanneer hij zijne nabijheid, door hunne zielen, duidelijk doet ondervinden. Dan vreezen zij niet, fchoon zij door een dal van fchaduwen dest doods moeten wandelen; dan vreezen zij geene woedende vuurvlammen, geene bruifchende waterftroomen; ja wanneer God bij en met hen is, dan vreezen zij de fchichten niet, die des daags vliegen,noch de pest,die in de nachtlijke donkerheid omwandelt; dan blijven zij gerust voordwandelen , fchoon duizenden aan hunne zijde vallen , fchoon tienduizenden aan hunne reehtehand verflagen worden God redt de rechtvaardigen, ook wanneer hij do pogingen, die zij tot bevordering van hun geluk aanwenden, liefderijk zegent; wanneer hij hun verftand verlicht, om de beste middelen hier tóe uit te kiezen . of wanneer hij de liefderijke hulp van anderen, door zijne medewerking bekroont. Zoo redde de Heer eenen moses, toen hij na het ^ooden des Egyptenaars, naar Midians heuvelrijke weiden vluchtte; zoo' redde God vaak Israël, wanneer hij het krijgsbeleid , en de dapperheid der helden ze, geilde■ zoo redde God den vorstlijken Dichter dayii>, want-  ( 157 ) , wanneer hij hem, door de edelfte vriendfchap van zijnen , dierbaren jonathan, of door de kuifche huwlijksmin der. fchrandere michaI, voor sauls wraak deed befchutten. Ja, ook redde hem God, toen hij door Koning achis, als een krankzinnige, weggedreven werd; welke uitredding hem, vol dankbare verrukking, dit heerlijk zangftuk deed uitboezemen. Ja dierbare Lezers! God is het, die de oprechten van hart behoudt, die uitkomst geeft in alle benaauwdheid, die zich nooit, nooit vruchtloos laat aanroepen, wanneer zijne geliefden, in geest en in waarheid, tot hem naderen. Hoe hoog de nood ook moge wezen ; hoe veele, hoe menigvuldig de tegenfpoeden zijn mogen, God is nabij de ziel, die op hem vertrouwt; hij begeeft, hij verlaas haar niet; hij zal haar geleiden tot in, ja totover den dood. Werd niet een godvruchtige job, die in den bangftea nood , ja die, als met de dood reeds op zijne lippen , nog in God zijnen Verlosfer bleef roemen, uit zijne hooggaande ellenden verlost, en met eer en zaligheid bekroond? Toen Israël, door zijne wreede vijanden vervolgd, door ontoegangüjke bergen omringd, en door eenen bruifchenden oce: aan gefluit werd, toen hoorde God bet vertrouwend gebed van moses, en van alle godvruchtigen; zijne almagt baande i door den boezem des afgronds een pad, de wateren fcheidden zich, en Honden als vaste gebergiens ; veiligheid zweefde over den doodlijken afgrond, en Israël was behouden. In den gloeiënden oven van Babels tijran, fchonk God uitredding aan de drie jonge getrouwe Godsheldsn. In den kuil i der leeuwen redde hij den godvruchtigen daniel uit het geweld van bloeddorstige roofdieren; ja, van eeuw tot eeuw , blinken ons de verheerlijkte verlosijngen der waare godvrucht I te geraoet! Wie kent de wonderdaden van onzen God niet? . . ó Nederlanders! wonderdaden, die het heil der waare godvruchtigen bevorderden, en die den waaren, den Kristelijken Godsdienst, onder onze voorvaderen bevestigden? Wat vreest gij dan , Kleinmoedigen! wanneer de* zwakke iteunfels van uw vertrouwen wankelen ? Wat vreest gij dan, vware beminnaars van Godsdienst en Vaderland ? Wat vreeat Y 3 (fa  ( 153 5 gij, wanneer zich de tegenfpoeden vermenigvuldigen? God is nabij de oprechten, hij hoort hun gebed, en geeft uitkomst. Ziet gij den dierbaren Godsdienst, door vijanden van deugd en waarheid, beftrijden; wordt hij veracht, be« fpot, en door heilloze bedoelingen ondermijnt; en treuren uwe zielen, ó waare Godvruchtigen! om dezen grievenden jammer? Wij bezweeren u, bij den almagtigeu God, die zich nimmer itrafloos laat hoonen, die nimmer den fchuldigen zal onfchuldig houden ; wij bezweeren u, bij dien alinagtigen God, dat het rijk der waarheid, nu noch eeuwig, zal verwoest worden; dat jesus volmaakte zedenleer, in fpije van list en geweld, onder de volken zal uitgebreid worden; dat zij heerfchen zal, van zee tot zee, van de rivieren, toe aan de eindens der aarde; want jesus Gemeente, de eenige waarlijk vrije Maatfchappij van Gods kinderen op deze aarde , is onwrikbaar gegrondvest. De magt der hel zal haar nooit overweldigen. Alles, wat gefchied is, alles wat nu gefchiedt, en wat immer, immer gefchieden zal, moet medewerken ten goede, is dienstbaar aan jesus koningrijk, het welk niet van deze wereld is. Geene lotgevallen, geene veranderingen in het Staats-of Volksbeftuur, geen verfcheuren der fterkfte verbindtenisfen, kan Gods waare kerk ooit fchaden. Zij zal, als beproefd goud, uit het vuur te voorfchijn komen. In donkere dagen is God haar licht, en een vuurige muur, die haar omringt. Waarom, geliefde Godvruchtigen! waarom zouden wij voor den ondergang van den waaren Godsdienst vreezen? Veel treuriger tijden immers hebben de Kristenen verduurd, dan deze! Wie fchonk, aan de eerfte volgelingen van jesus, uitredding, toen de woede der Jooden den eeuwiggezegenden Zaligmaker, aan het gevloekt Kruishout, deed bloeden; toen elk, wie aan jesus geloofde, bedreigd en vervolgd werd? Vol angst en twijfelmoedigheid zaten de bedroefde lievelingen des Heeren, in hunne gefloten woningen te treuren; de Bruidegom was van hun weggenomen, en de verlatene feestgenoten weenden; de Herder was geflagen, en de weerloze, fchapen dwaalden, in duizend doodsgevaaren, rond,'  ( 159) rond. Maar na dezen bangen nacht, vol fmart en jammer, daagde de heerlijkfte dag, de dag der opftanding, en der uit. i breiding van jesus Godlijke zedenleer. Wie fchonk uit. 1 redding aan de eerfte Kristenen, toen de vijandfchap van jooden en Heidenen hun bloed wijd en zijd deed ftroomen; toen hunne volkomen verderving befloten was, en zij, als weerloze flagtöffers, dagelijks vermoord werden ? Het was alleen de Heer, de getrouwe Verbondsgod, die hen bewaakte, die hen ftaande hield, terwijl de ijslijkfte wreedheid tegen hen woedde. God redde zijne kerk uit alle benaauwdheid, en deed haar rijden op de hoogte der aarde. Het bloed van doodgemartelde Kristenen was immers als het zaad van nieuw.e gelovigen! Geene magt, geen geweld, heeft I het licht der waarheid kunnen verduisteren; laat de jaarboe' ken der volken, laat de jaarboeken van ons eigen Vaderland , ■ van de afgrijslijke uitwerkfels dér Inquifitie, of wreede zieI lendwang, tegen moedige godvruchtigen, getuigen. Denkt terug, hervormde Landgenoten! denkt terug, aan het lijden van uwe vermoorde voorouderen, aan de blakende marteïi vuuren, die op den grond, dien gij zoo veilig betreedt, ja . waarop gij zoo veilig in eenzaamheid nederknielt, om tot uwen God en Zaligmaker biddend te naderen; denkt, zeg ik, terug, aan die blakende martelvuuren, die, op dien grond s : zoo veel duizend edele Kristenen verteerden, terwijl zij nog ! ftervend, uit het midden der vlammen, Gods liefde, en de ; eer der waarheid toejuichten. Wie befchermde de lijdende i Godvrucht? Was het niet alleen God, die uitkomst en' veri losfmg fchonk? Waarom zoudt gij u dan heden bekommeren, Geliefden? Is Gods arm verkort? Wankelt zijne goei dertierenheid ? Zal bij de waarheid door de leugen laten i overwinnen? Zal hij toelaten, dat het ongeloof zegepraale; dat het boos, het arglistig zaad der lang verpletterde Hang nu het zaad des overwinnaars, de vrijgekochte kinderen Gods, in het ftof zal vertrappen? Neen, wentelt uwe bekommeringen op den Heere, bij zal het recht doen aanbreken, als eenen helderen middag Het is waar, fchoon geene openbare verdrukking de belijders van jesus eenvou.  C na>) vöuwige leer zöekt te verdelgd, eene algemeene geestloos». heid, laauwheid, ongodsdienftigheid, ja een algemeen onge- ■ loof, dreigt aan het licht der waarheid eene volkomene ver- ■ duistering; maar houdt moed, edele Godsdienstvrienden!! toen de Propheet élias waande, dat alle de dienaars van i den waaren God verdelgd, of afgevallen waren, toen had God zich nog eene gemeente van zevenduizend Godvruchti-. gen behouden. Het vuur der liefde zal eerlang weer in de! duisternis, die ons nog overfchaduwt, ontvlammen; eene: ^ nieuwe heerlijkheid zal jèsus gemeente omitralen; en die; 1 overwint, Kristenen! zal, volgends het getuigenis des verheerlijkten Zaligmakers, in het feestgewaad der onfehuld,, met gloriepalmen gekroond, het zegelied des Lams, in de > i gewesten des lichts aanheffen. Ellendigen! heft uwe hoofden op, ginds verwacht u de: zaligheid. Gij allen, die nu treurt, die nu, door het bh> :■ terst lijden, gefolterd wordt, hoopt op God, gij zult ver- < troost, en in een leven, vol vrede en blijdfehap,. ingeleid I worden. Ja, fchoon uwe verlosfing vertoeft; fchoon de tegenfpoeden u tot aan het graf verzeilen, geen nood! God is waarachtig, hij redt de rechtvaardigen! Uw lijden zal vergoed, uwe fmarten zullen door hemelfche genietingen vervangen worden! Wie nu weent, zal eeuwig juichen! Wat is het lijden van dezen tijd bij de eindeloze zaligheid? Hoopt en vertrouwt dan, Godvruchtigen! Met den jongften adem op uwe lippen, kunt gij toch juichen: de goede ftrijd is geflreden, de loop is geëindigd, liet geloof behouden, en nu, nu ontvang ik de kroon der rechtvaardigheid. Te AmikldaiM, bij M. de ERUIJN, in de Warmoesfiraat.  DE V R IJ È 'Én gij tot hetzelve ook alle neerfligheid toebrengende; voegt bij uti geloove deugd, en bij de deugd kennhje: 2 PETRi I: 5. KRISTELIJKE ZEDEKÜNDE. Welk redelijk wezen, in de geheele uitgebreide Schepping , moet niet op de duidelijküe wijze [gewaar wórden, dat de zedenleer der Kristenen oorfproriklijk uit God is, uit den vlekloos heiligen God, die de ■> hoogde volmaaktheid zelve is , met wiens onbevatbare r' matuur, alles wat onrecht, alles wat valsch , ja alles 1 iwat wanorde is, volkomen drijdt? ' Lasteraars van dert Kristelijken Godsdienst! wat ver1 1 werpt gij i het geene gij niet kent? uwe geheele ziel " moet, op de rampzaligde wijze, ontaart en bedorven, 1 : zij moet voor alle indrukken van waare fchoonheid vol; ftrekt onvatbaar zijn , indien de Kfistelijke zedenleer u 1 als ongerijmd, als nutloos toefchijnt, ja wanneer de leer fvan den gekruisten jesus u aanleiding geeft, oni haar 1 te lasteren', indien zij u ergert, of nog dieper doet val1 len • ja ook wanneer deze leer des gekruisten Zaligmakers, in uw oog eene verachtlijke dwaasheid is, Ramp: zaligen! dan eijt gij onverzoenlijke vijanden van waar* l'hëid, van ohfchukT, en gerechtigheid, gelijk de Jooden, ten tijde van jesus en zijne Apostelen, of gij zijt ge1 heel verblinde waanwijzen , die de dwaling , uit ijdele 3.. X- roem-  C 162 ) roemzucht, of hardnekkig ongeloof aanhangen, gelijk dm} trotfche Griekfche Schoolgeleerden , die nietige fchajp1 duwbeelden omhelsden, en de wezentlijkfb, de natuuwB' lijkfle grondwaarheden .uit hunne zielen verbanden. Be* proeft, wij bidden u, beproeft de zuiverheid van onzei zedenleer; maar zoekt eerst uw eigen verftand van lag* vooröordeelen , en uw hart van onreine begeertens tw zuiveren. En gij, geliefde Medekristenen ! gij , die jesus leen la belijdt, gij die, bij uwen doop, reeds zijt toegeheiligdi Jo1 aan jesus, den Zaligmaker der wereld; ja, gij, die dee P beloften des eeuwigen levens gelooft, die in het open-t fci baar jesus, voor de menfchen, hebt beleden, en die< bij elke genieting van brood en wijn,'in het plegtig in-i w . gefield Nachtmaal, b'j herhaling betuigt, dat gij navol-l & gers van kristus zijt, dat gij zijne leer met mond en £fi hart belijdt, en met geheel uwe ziel gelooft, en dat giji dat geloof in alle uwe daden doet fpreken; gij, gelief-' P de Medekristenen ! gij kent de nooit bevlekte reinheid 1 » derKristeIijkeZedekun.de, gij kent haaren Godlijken oor-. fprong, en haare onberekenbaar.zalige bedoeling, doch te gelijk kent gij ook de zwakheid der nog onvolkomen : menschlijke natuur, die elk oogenblik onderfleaning, ge-, leiding, en befcherming nodig heeft; gij kent uwe eigen zwakheid, en zoekt, oni die reden, hulp en yerfkrking bij God , en bij uwen verheerlijkten Zaligmaker. Wel. aan dan, hoort den Geest.van God en kristus u toeroepen; „ brengt .alle naarftigheid toe, om de Godlijke i „ natuur meer nog deelachtig te worden , en het yer-. „ derf, het welk u omringt , meer nog te ontvlieden.» „ voegt, tot dat einde, bij uw geloof deugd , bij de „ deugd kennis, bij de kennis matigheid, lijdzaamheid, » „ Godzaligheid, broederlijke liefde, en liefde voor alle fc „ menfchen zonder onderfcheid! " zi Wij hoorden, onlangs, deze hemelfche raadgeving, dit"' '! Godlijk voorfchrift van der Kristenen wandel, door een- J' kundig, door een ijverig, en niet min welfprekend Volks- , k leer- 1  ;.Leeraar, op de edelfte, op de voortreflijkfle wijze, voor Jj.,„„ l.««j» 'auc annlpiiiinff. nul dezen nooit . genoeg herhaalden inhoud van jesus prediking, ook Idoor alle onze Godsdienltige Lezerste doen opmerken. ■Vrienden van den waarachtigen Godsdienst ! het voegt luns, elkander tot het betrachten der heiligde pligten .aan Ite manen; het voegt ons, elkander te (lichten, en te lieeren, en hoe kunnen wij dit ooit beter doen, dan door Look de woorden van den heiligen petrus, tot eenen Igrond van onze overdenking te leggen ? De Apostel lichreef dezen zijnen tweeden Zendbrief, aan de verftrooi1de Kristenen, meestal uit de Jooden, en zijn oogmerk Iwas, vooral, hen door denzelven op te wekken tot Iftandvastigheid in het midden der wreedfte vervolging, die j-geduurig meer begon te woeden, en waarvan de Apostel Izelf het (lagtöfl'er ftond te worden , want de aflegging jivan zijnen tabernakel, of van zijn omkleedfel, was nabij, |,volgends vs, 14. Maar ook zijn oogmerk was niet minder, l om hen op te wekken tot bedachtzaamheid, om zich zel« I ven rein te bewaren van de inkruipende ketterijen der l Gnostieken, en der wetbeftrijders, die alle onreinigheden j, pleegden, en de vrijheid van Gods Kinderen, tot de af. I! fchuwlijkfte losbandigheid, misbruikten; en tot de ver< achtlijkfte flavemij aan dierlijke drifcen veriiederden. Waarfchijnlijk fchreef de Apostel dezen brief, in het jaar 67 of 08 der Kostelijke jaartelling;in welk tijdperk petrus, E volgends het getuigenis der Kerkvaderen, ook gekruifigd is; en in dezen tijd waren reeds, in verfcheiden Kristeni| gemeenten , fchandelijke dwalingen veripreid. Daarom 1 waarfchouwt bij de gelovigen tegen werkloosheid en I verleiding; hij wenscht hun genade en vrede, die uit dè I kennis van God én jesus kristus voord vloeit; gelijk I zij dan ook, door de kracht Gods, het vermogen orit| pangen hadden , om het geestlijk leven, om de. waare I gelukzaligheid te genieten; welk genot zij aUeen kónden I deelachtig zijn, door hunne kennis aan jesws, en aan X a zij'  e 164) fijne heerlijke werking, jesus toch was door lijden iM't heerlijkheid ingegaan, door alles te volbrengen, het welkt •, God van den mensch kon vorderen ; door de geheeléaa t:ak der menschheid te voltooien, had hij de hoogfte eerfi en heerlijkheid bereikt; eene heerlijkheid, waar aan alleen zijne Broederen, alle zijne gelovige natuurgenoten, eeu-: wig deel zouden hebben. Tot die heerlijkheid waren dam de gelovigen geroepen, maar ook tot deugd, tot eenen; geduurigen flrijd tegen alle verleiding ; want aan deze: zijde van het graf was de tijd der beproeving; hier werden zij geroepen, hier werden zij deelgenoten van Godss natuur, door zich zei ven boven a"e dierlijke driften te; verheffen, en de waarde van Gods Kinderen te verkrijgen.. Door de kennis aan jesus, aan den volkomen Zaligmaker en Zondenverzoener, waren zij dan geroepen, wel tot zijne heerlijkheid, maar ook om, door hunnen eigen 1 flrijd tegen zondé^n begeerlijkheid, God te verhecrlij- ken, en zich als deelgenoten van zijne natuur te verade-lèn en te doen eerbiedigen. Door die kennis, die geheel 1 hun verftand verlichtte, en hun hart reinigde, waren zijj het verderf ontworfteld, en hadden alle booze begeerlijk-, heden ontwapend. Maar zij bleven nu ook, op de on« • fchendbaarfte wijze , verbonden om rustloos 'voord te; werken, om alle vlijt te bededen, tot bereiking van het: doel , waar toe zij geroepen waren ; brengt alles toe, , zegt de Apostel, om aan uwe bedemming te voldoen, en voegt hier toe bij uw geloof deugd. Door het Geloof ' yerdaat hier de Apostel de volkomen overtuiging, dat; jes us de waarachtige Mesfias , de Zaligmaker der wereld was, de volkomen toedemming van zijne gepredikte lee-, en de opcntlijke belijdenis voor God en menfchen, dat alleen in , en door hem , de hoogde zaligheid verkregen wordt. Bij deze overtuiging, bij deze belijdenis nu, moesten zij deugd voegen; door deugd verftaan wij hier niet Hechts die edele gezindheid , om alle pligten te betrachten, en alle misdrijven te fchnwen, maar, voor- • al, die onoverwinlijke ftoutmoedigneid, in het verduursn  ( i*5 ) van alle rampen, van alle verzoekingen tot afval, of zondigen. Deugd beteekent eigentlijk eene grootmoedige dapperheid eene gezindheid om rustloos te drijden, om alle gevaren, om allen tegendand door te worftelen, om de kroon der overwinning eindlijk mrgtig te worden. Zulk eene dapperheid moet onaffcheidbaar met het geloof in jesus gepaard gaan, indien het waarlijk een zaligheidfchenkend geloof zal genoemd worden. De tijdgelovige, die voor wreede vervolgingen bezwijkt, gaat verlooren door gebrek aan deugd of dapperheid, ook den ongelukkigen, in wiens hart de goede grondbeginfelen verflikt worden, door de zorgen der wereld, ontbreekt het aan deze onwankelbare dapperheid, zoo wel als hem, die zich, door de rondzwevende woelingen des tijdlijken levens, het goede zaad der waarheid ziet ontrukken. Bij het geloof, bij de omhelzing van jesus leer, voegt dan in de eerfle plaats deugd; vooral hadden de tijdgenoten des Apostels deze heilvolle raadgeving nodig; want hun geloof werd van alle zijden beftreden; Tooden en Heidenen fpanden famen, om de Kristenen van de aarde te verdelgen, wijd en zijd droomde het onfchuldlg bloed der edele Godgetrouwen, die hunnen Godlijken Leermeester, die hunnen verheerlijkten Zaligmaker, tot in den dood nawandelden. Haat en verachting was het deel van jesus volgelingen; nergens vonden zij op aarde troost of befcherming, terwijl tijdlijke eer, glorie, en voorfpoed, aan de afvaUigen, die den Kristelijken Godsdienst verzaakten, beloofd werden. Hoe veel onverfaagde dapperheid werd iri zulk een tijdperk dan niet gevorderd, om llaande te bhjven in het ge'oof, om den wreedflen dot)d te trotfceren, om aue de bekoorlijkheden des tijdlijken levens op te offeren, en om aan kruisten en brandftaken nog te blijven ju.chen: ik weet in wien ik geloofd heb. Ik weet, dat hij magt valschte waarheid,tegendand te bieden, ten hoogden nodig} de venichtlijkfte dwalingen bewolkten den glans van het Euangelie ; trotfche , onkundige , en waanwijze Leeraars predikten eene valfche leer, een onkristelijk Euangelie, en deeden niet zelden de zwakke zielen wankelen, of va'llen. Het was dus nodig, dat elk, wie de kracht der waarheid 'Overtuigend gevoelde, en hier door als gedwongen werd, om opentlijk te belijden , dat de eenvouwige Kostelijke Godsdienst de eenige bron van tijdlijk en eeuwig geluk ba is; het was nodig, zeg ik, dat elk, wie hier van overtuigd ie was, en dit beleed, ook de edele dapperheid van eenen ge ftrijdgenoot van den verheerlijkten jesus betoonde. Als n een onverfaagd Veldheer, voegt het toch eiken Kristen, om ve pal te daan tegen alle vijandlijke aanvallen, tegen alle ge- * weid en list, nimmer mag hij. het ftrijdperk verlaten, of hij £1 fnelt het gewis verderf te gemoet; de geheele weg naar het graf is een ftrijdperk; verbasterde driften, en vleeschlijke begeerlijkheden, voeren eenen onöphoudlijken ftrijd, tegen het befef van pligt, en tegen Kristelijke onderwerping. Maar zal deze ftrijd welgelukken ; zal de dapperheid des grootmoedigen Kristens eene Godverheerlijkende, eene zaligheid bevorderende uitwerking hebben, dan moet ook, bij deze deugd, kennis gevoegd worden. Wat zoude het toch aan eenen Veldheer baten, fchoon hij op onverwinbare dapperheid roemde , wanneer hij geene kundigheid genoeg bezat, om die dapperheid op de beste .wijze te gebruiken, wanneer hij onkundig was van de magt zijner vijanden, wanneer hij onkundig was van de gelegenheid des ftrijdperks, en van zijne eigen middelen , die hem de overwinning zouden kunnen doen behalen? Voor zulk een onkundig Veldheer was de dapperhercTnutloos , ja zelf verderflijk; zijne eigen eer, de eer der zaak, die hij verdedigen moest," en de glorie van hem, wiens belangea hij behartigde, zoude hij in de waagfchaal ftellen. Neen Kristenen! bij de deugd voegt kennis; kennis van alle de pligten, die uit het geloof aan jesus voordvloeiën, kennis van Gods vlekloze heiligheid, en gadeloze zondaarsliefde; kennis van de nietigheid des  ( 1*7 ) , .; des tijdlijken voorfpoeds, der verganklijkheid der dingen dezer tegenwoordige wereld, wier geheele gedaante voorbij l gaat, maar ook eene gegronde kennis van de onberekenisi:bare waarde der zalige heilgoederen, die jesus verworven A heeft, en die in den hemel bewaard worden. Door zulk 1|(eene kennis wordt de flrijd vol.zielenvreugd aangevangen, i al het oog ftaart op de gloriekroon $en het hart vertrouwt op (de befclierming des onveriinderlijken Gods, die ons alle Ikrachten en vermogens geeft, oin het leven en de zaligheid tte verkrijgen; ja die ons verftand verlicht,die ons wijsheid jgeeft, die in jesus alle zijne dierbare beloften aan ons iVervult, en ons tot deelgenoten van zijne volmaakte natuur Iverheft. Voor de' tijdgenoten van den Apostel petrus was zulk eene kennis ook onöntbeerlijk, de zaden van het IEuangelie werden in veeier harten verflikt, door heilloze lketterijen, of door angstvallige bekommeringen, voor de dreigende rampen , die eene woedende vervolging alom deed geboren worden; de belijders van je sus moesten dan den aart ■van hunne tijdlijke vijanden, die niets dan hun verderf konden bedoelen, en wier magt zich niet verder,dan tot de grenzen van het fterflijk leven uitftrekte, kennen, zouden zij moed genoeg verkrijgen om dezelve te beftrijdeu. Zij moesten de almagt en getrouwheid van jesus kristus, aan ,wiens befchermende hand zij in eeuwigheid niet zouden ontrukt worden, overtuigend kennen, zij moesten de kortftondigheid van het lijden dezes tijds, en het eeuwig gewigt der verwacht wordende zaligheid, volkomen bevatten, en de eenvouwige majesteit der door jesus in het.licht geibragte waarheid moest, aan hun verftand en hart, op de duidelijkfte wijze bekend zijn, indien zij zich in ftaat zouden ibevinden, om tegen alle verleidingen, om tegen alle dwaijingen, zich met Kristelijken heldenmoed te wapenen. Maar ook voor ons, geliefde Medekristenen! ook voor ions , heeft de Apostel deze hoofdfom der Kristelijke zeIdekunde, door Gods Geest hier neêrgefchreven. Ook voor >ons blijft dit een onfchendbare pligt, ora bij ons geloof vooral deugd, en bij onze , deugd eene gegronde kennis te r ' voe-  ( 163 ) roegen. Dapperheid, Geliefden! is het waarachtig kenmerk e . van het waar, het tot zaligheid nodig geloof in jesusj; en zonder kennis kunnen wij nimmer het geloof verkrijgen t of behouden. Hoe toch zullen zij in hem geloven , van i wien zij niet gehoord, dat is, van wien zij geene kennisi gekregen hebben. Mondbelijders van jesus! welk eene heilige verpligting; durft gij, op de verachtlijkfte wijze, niet fehenden? Gij zijtt aan jesus, als een lid van zijne gemeente, door den doopi toegewijd;toen reeds werdt gij befchouwd door denverheer-lijkten Zaligmaker zeiven,als een geroepene tot zijn Koning-, rijk! Bij uw opwasfen heeft uw verftand,of uw geweten: nimmer tegen de leer van jesus getuigd, gij hebt opentlijk; beleden, dat de weg der zaligheid, die u door het Euan«. gelie is bekend gemaakt, volkomen inftemt met de mensch-1 : lijke natuur,en de eenige weg is tot uw eeuwig geluk;maar gij weigert, bij deze belijdenis, waare ftandvastige dapperheid te voegen; gij laat kwade begeerlijkheden over u heer-, fchen, en weigert Gods rechtvaardigheid te kenHen. Weeë u, rampzaligen, uw geloof is valseh, en zonder een waart geloof kunt gij nooit Gode behagen! Wij bidden u, neernet toevlugt tot jesus, toont door uw gedrag, dat gij in henu gelooft, en voeg: dan bij uw geloof dapperheid, en eene; geduurig toenemende kennis. En gij, Kleingelovigen! gij die wel ftandvastig zijt mi jesus lief te hebben, maar niet zelden eene duidelijke ken-nis van alle uwe pligten mist, voegt, om Gods wil, bij uwe: deugd ook kennis; het is niet genoeg dat gij ftrijdt, maarr gij moet den goeden ftrijd ftrijden, gij moet de geheele God-lijke zedekunde beoefenen, indien gij glorierijk, aan hett eind des ftrijdperks, de kroon des geloofs, en der reeht-< vaardigheid kunt wegdragen* Te Ariifteldam, bij Mi de BRÜIJN, ia de Warnioesftrtat.  DE V R IJ E I&ÖDSDIENSTVK.IEMD* 3V\ 22. {Vervolg van N°. 21.) 'k'n bij de kennisfe matigheid , en bij de matigheid lijd-, ' zaamheid, en bii de lijdzaamheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde, liefde tegen 'allen. • 2 pete. I: 6,7. ■'■ KRISTEL IJ KE ZEDEKUNDE. Zochten wij de waare vrienden van onzen eeuwig dierbaren Godsdienst, in ons voorig vertoog , op te wekken, om alle naarttigheid toe te brengen, om geduurig meer de Godlijke natuur deelachtig te worden, èn alles, wat verderfiijk is , alles wat den mensch , die ;tot deugd en verheerlijking geroepen is , verontreinigen kan, te ontvlieden, en gaven wij, uit den mond van den Apostei.PETRos, door wien de geest vnn kris tos tot 3'ilde gelovigen fprak, de heilzaamfle middelen tot berei- * iking van dit oogmerk op; ja riepen wij alle Medekris!,r tenen met hem toe : Voegt bij Ute geloof deugd, en bij \'de deugd kerr.is , wij willen heden , in navolging van !i jesus geliefden petrus, riog eene geheele rij van * ;verheerlijkende en zaligheid fchenkende pligten, die uit :het waarachtig geloof voordvlociën, en hetzelve bevestijgen, aanvoeren. Kristenen! *Voegt dan ook bij uw geloof, Ibij uwe dapperheid en kennis, matigheid; want zonder de Ibetrachting van dezen pligt, wankelt alle dapperheid, c-n Mis alle kennis ijdel en nutloos. Ken dapper, een kundig \J Maar, onmiddelijk naast deze menschheid veifierende ma.nlitigheid, voegt pe'trus ook de lijdzaamheid; wanneer alle afde begeerten der menschlijke ziel door matigheid geregeld Azijn, als dan is de lijdzaamheid met weinig moeite of ftrijd ■l*te beoefenen. Hij, die onmatig iets bemint, is bij deszelfs «■■verlies op het punt, om in vertwijfeling weg te zinken; 'Ernaar de waare gelovige blijft ftandvastig zijnen weg be■wandelen, fchoon de jongfte bloeiende roos, waar zijn oog ■ nog op ltaarde, in eenen fcherpgepunten doorn verkeert. .■'Niets kan hem verfchrikken; de ijSlijkfte tegenfpoeden mojlgen op hem aanvallen, hij kent de nietigheid van het lijden Jdeies tijds, hij is boven de heerfchappij van begeerten en Jhartstochten verheven; hij wacht dus geduldig zijn lot af. JDe tegenwoordige wereld gebruikt hij,' zonder dezelve te .I-misbruiken; haare wisfelingen kunnen dan ook zijnen moed Jniet doen wankelen; het verlies van dierbare lievelingen ;I verduurt hij grootmoedig, want wat kan hij, van de vlugJitigheiddezes levens, toch anders verwachten? Zijne verlich, 1 te kennis van de toekomende wereld, en zijne reine gema, Ligde begeerten naar dezelve, doen hem zijne geliefde gei\ ftorvenen, die in jesus ontflapen zijn, vrolijk naoogen, M en op de zaligde wederontmoeting hoopen. Zijn eigen le,lven moge onder folterende fmarten bezwijken , ook dan «nog blijft hij ftandvastig juichen: God is mijn heil, wien I! zoude ik vrezen ? jesus! gij, die door lijden in heerlijkl.heid zijt ingegaan, gij hebt ook voor mij plaats bereid; Kkorii Heere jesus/ kom haa.tli\k ! want mijn loop ii vvoor uw Godlijk oog geëindigd. \ Maar ook bij de lijdzaamheid voein nog de godverheerlijkkende godzaligheid. Wij verftaan hier door, die altijd duiY a de,  ( V2 ). delijk fprekende geneigdheid, om God kinderlijk lief te heb- M ben en te vrezen; deze godzaligheid is als de ziel van al-;. Ie plichtbetrachting, het is die levendige uitdrukking vaat eene voor eeuwig aan God toegeheiligde ziel, die haare be-. trekkingen tot God,"als haaren Schepper, haaren Wetgever,, en altijd weldoenden Vader, door elke daad, door elke ge-., dschte zelf , zoekt af te beelden. Deze godzaligheid is; de bron van tijdlijk en eeuwig geluk; ja zij is tot alle din-gen nuttig, zij fchenkt aan den mensch het zaligst vergenoe- ■ gen, en is dus een onfchatbare rijkdom; ja zij heeft de be-loften van dit, en van het toekomend leven; zij is het grond- ■ beginfel van edele handelingen, en van reine gedachten., Liefde en eerbied voor God doen den mensch altijd wijs,, altijd bedachtzaam voordwandelen, en geleiden hem tot de: hoogde gelukzaligheid. Maar bij deze liefde en eerbied voor God, wil petrus, dat zijne medegelovigen ook nog zullen voegen broederlijke i liefde. Het tweede deel van den inhoud der zedelijke wet, , of de liefde tot de naasten is, volgends jesus getuigenis zei- • ve, toch gelijk aan het eerde gedeelte, of aan de liefde tott God; de zelfde verbindende kracht heerscht in deze beide; deelen; wie God lief heeft, bemint ook alles wat God be«« mint, en vooral dus ook zijne eigen natuurgenoten. De: Apostel verdaat hier, door de broederlijke liefde, in de eer-ftd plaats, voorzeker de tederde liefde voor alle Medekriste- • nen ; deze toch hadden de uitwerkingen , of de blijken van i die broederliefde, ten hoogden nodig; zij beleefden tijdeni der verdrukking, de wreedfle vervolging verdrooide, eni verdreef de gelovigen, die als ellendige ballingen moestent rondzwerven, doodsgevaaren bedreigden hen bij eiken voet-, flap, gebrek knaagde niet zelden aan hun leven , daar zij,, van alles beroofd, van alle hulp verdoken, nergens troost: vonden, dan in de hoop en het vertrouwen op jesus lief-■ de en ontferming. Met het hoogde recht maant de Apostel 1 hen dan aan, om zich onderling, door de onfchendbare banden der broederfchap, te verbinden; o;n eikander onderling; alle hulp en befcherming te bewijzen, hun lijden toch wass om de zelfde zaak; zij waren deel^enoxen ia alle fmart en.i ver--  ( f73 ) verdriet, maarzij voedden ook de zelfde zalige verwachting; zij zouden ook allen deelgenoten der zelfde heerlijkheid : zijn. Ook deze broederlijke liefde vloeide uit hunne liefde ; en eerbied voor God, dien zij boven alles beminden , en die . de onfchuldig lijdenden, als voorwerpen zijner tederfte ontt ferming, befchouwt, en hen als den appel van zijn oog 1 bewaart. Ja die liefde ftaat ook in het naauwst verband met i de beminlijlie lijdzaamheid, die alles verdraagt, die, altijd toegevend, met alle gebreken geduld heeft, en dezelve i broederlijk vergeeft, want de lijdzame Kristen weet ook zijne i gevoeligheid te matigen, en wordt dus door geenen dwalen, i 'den broeder beledigd. En geen wonder, zijne kennis veri fpreidt een helder licht over de geduurig ftruikelende mensch1 lijke natuur, en over geheel het voorfchrift der onfchend1 bare Kristenpligten, terwijl de edele dapperheid hem in ftaat ftelt, om dat voorfchrift te volgen, en jesus, zijnen ZaIligmaker, zijnen Godlijken Vrienden Voorfpraak, met ftoui te flappen na te wandelen. Maar ook de belijder van jesus volmaakte zedenleer i moet nog, bij de liefde voor zijne broederen, die deelgei noten zijn van zijn lijden , en van zijne zaligheid , die eenftetnmig met hem denken en gevoelen , ook de uitgebreidfte menfchenliefde voegen, eene liefde tegen allen , i of eene liefde voor alle menfchen zonder onderfcheid. Ja Kristenen! deze pligt is de kroon, het Godlijk fieraad van , uwe belijdenis, van uw waarachtig geloof in jesus; indien gij toch uwen broeder alleen lief hebt, en weldoet, wat verricht gij dan meer , dan de zondigfte booswicht , die door gewoonte, of door natuurdrift, zijne broederen bemint? Maar indien gij alle uwe medeftervelingen , waaronder ook uwe vijanden, uwe vervolgers zich bevinden , lief hebt, ja dan draagt gij het zegel des geloofs in uw hart. jesus deed aan allen wel, hij beminde zijne wreede moorders zelf, en fmeekte God om hunne vergiffenis. Liefde tegen allen voltooit dan hier den kring der Kristelijke deugden, die p eirüs aan zijne medegelovigen voorrtelt, en zo deze dingen bij u zijn, zegt hij vervolgends, z» zij overvloedig u verjteien , dan zult gij taet ledig zijn, en uwe kennis Y 3  v ( m) aan jesus kristus zal niet onvruchtbaar zijn. Neen, zulk eene kennis, zulk eene waarachtige belijdenis van je-; sus leer, is het eeuwig zalig leven voor den gereinigden Kristen. Wie God en jesus duidelijk genoeg kent, om alle deze pligten , als bewijzen van het oprecht geloof, te befchouwen, deze is aanvanklijk reeds zalig, hij is de Godlijke natuur reeds deelachtig, hij is een waarachtig Kristen, een broeder van den verheerlijkten Zaligmaker. Door zijn gedrag bekrachtigt hij zijne inwijding in jesus koningrijk, door den Kinderdoop; ja door zijn gedrag bewijst hij zijn onbetwistbaar recht, om den verbondsmaaltijd der Kris. tenen, die jesus, in de jongde uuren van zijn leven, inftelde, blijmoedig en dankbaar met jesus belijders te houden Laat vrij de wijsgeerige beminnaars van maatfchaplijke orde en rust, laat vrij de predikers van eenen geheel natuurlijken Godsdienst, hunne zedekunde ten toon fpreiden; elk, wie de zuivere grondtrekken van waare fehoonheid kan bevatten, moet in de zedenleer der Kristenen de eenige waarachtige fehoonheid, die met de volmaaktfte denk- ■ beelden van het Opperwezen, en van de menschlijke natuur j indemmen , aantreffen. Ja de waare Kristen is alleen de waare wijsgeer, hij bevat het fchoonst verband der dingen, en de Godlijke orde, die de wereld met haare wisfelvalligheden , tot een pronkwerk der Almagt, en eenen fprekenden getuige van Gods altijd werkende voorzienigheid verheft, Kristenen} gelijk de heldere, de wolkloze middagluister, de zachte, de benevelde glansfen van den blozenden dageraad overtreft, zoo, en eindloos meer nog,overtreft onze Kristelijke Godsdienst, die zoo duidelijk, die zoo verdaanbaar voor het eenvouwigst- ' verdand is, den natuurlijken Godsdienst, die aan den mensch geene duidelijke denkbeelden van Gods onbegrijplijke liefde, en van onze eeuwige bedemming kan inboezemen. Maar welk eene verpügting, Geliefden! rust op eiken Kristen dan ook niet ? Het licht der waarheid is over ons opgegaan; de weg ten leven, en ter zaligheid is ons aangewezen; indien wij onze oogen voor dat licht fluiten, en moedwillig verdwalen, dan, o! dan hebben wij geene veröntfchuldiging, de rechtvaardige God zal ons, als werkers der ongerechtigheid,  f 175 ) i I hetil, voorzeker verftoten, en jesus, dien wij valseh belegden hebben, zal ons ook nooit voor zijnen Vader belijden, lijïeemt.wij bidden u , neemt onzen raad ter harte,toont uw ')|;geloof door uwe werken, want zonder de betrachting van 'fl'Kristalijke pligten, is uw geloof dood. Het is niet moog'I lijk, dat fij geene vruchten zoudt voordbrengen , indien iligij waarlijk jesus ingelijfd zijt; onderzoekt uw eigen hart, ïen indien gij geenen lust hebt, om deze voorgefchreven pligten te beoefenen, dan zijt gij nog dood in de zonden, dan ïzijt gij in Gods oog verdoemlijk, en het loon der ongerechtigheid is voor u bereid. Maar, nog, nog is het de tijd der !zaligheid, nog roepen wij u door Gods Geest toe: Ont~ swaakt gij jlapenden, flaat op, gij dooden! en jesus \zal over u lichten. En gij , waare Kristenen ! gij, die jEsus met hart en mond belijdt, gij die dapper zijt om alle vijanden te beftrijden, !gij die de waare gelukzaligheid hebt leeren kennen, ftaat niet ftil op uwen weg, vordert in heiligmaking, voegt bij ,uwe kennis matigheid .beoefent dezen pligt met uwe geheele ziel. Veelen bewaren zich zeiven wel voor het onmatig igebruik van fpijs en drank , maar laten zich door zinlijke vermaken wegliepen. Anderen zijn matig, om dat hun natuurlijk famenftel hier toe medewerkt, en om die reden veroordeelen zij elk, wie zich in zinlijke genietingen verblijdt; maar zulk een gedrag, Geliefden! is geene deugd; wanneer ;gij geene fterke begeerten kent naar zinlijke genietingen, I dan behoeft gij die ook niet te beftrijden, en waar geen ftrijd ■is, daar is ook geene overwinning; veroordeelt nooit uwe i natuurgenoten, wanneer zij gebruik maken van het genot der zinnen ; niets is verboden, dan alleen het misbruik; alle idingen zijn rein voor den reinen. jesus zelfs pijnigde izich nimmer, door eene nutloze onthouding, en hij vergt took van zijne volgelingen geene lasten, die zwaar vallen tom te dragen. Alleen de matigheid moet de zinlijke gernoegens regelen, en de liefde voor verganklijke dingen befftuuren. Hoe menigwerf maken zich de Kristenen niet fchul'dig aan onmatigheid, in het liefhebben van vrienden en [bloedverwanten ? Alle liefde en vriendfehap , die niet op 'geestlijke voortreflijkheid gegrond is, behoort tot het gebied der  der zinnm, en deze mag de ziel van God en jesus nle£i aftrekken; wie vader , moeder, vrouw of kinderen , lieff heeft boven mij, zegt de Zaligmaker, is mij niet waardigi. Maar hoe veelen van ons, Geliefden! ontbreekt het ook niet t aan lijdzaamheid? Moedloze klagten ontheiligen niet zelden i onzen tegei;fpoed. Wij bidden u, voegt bij awè belijdernis, bij uw geloof in jksus, dezen beminlijken pligt; zijt : ilandvastig in het verdtruren van alle rampen. gij kent immers i de vlugtigheid van dit iterflijk leven? gij kent de waarde vsri i het onfchatbaar goed, van de erfnis, die voor ü bewaard! wordt, in de nu onzichtbare wereld? Laat alles u begeven,! u verlaten, nooit kan^uwe verwachting wankelen , want God 1 is getrouw; bemint hem met kinderlijken eerbied, beoefent f de waare Godzaligheid, en Gods beloften zullen, hier en 1 eeuwig, aan u vervuld worden. Voegt ook bij uwe God- ■ zaligheid broederlijke liefde; zijt eensgezind, fchuwt allen twist, verdraagt en vergeeft elkander, maar toont ooR k dat gij broeders zijt , door elkander broederlijk te -waarfchouwen tegen alle dwalingen; zijt getrouw koenert • geene gebreken, zijt geeae valfche vleiers, maar bevordert ■ elkanders heiligmaking ; voegt ook , bij deze broederlijke • liefde, eene uitgebreide liefde voor alle menfchen. Onderlinge verbintenisfen mogen de belijders van eenige afgezonderde gevoelens als een huisgezin verè'enigen , alle l menfchen zonder ónderfcheid zijn toch onze medeWe-', namen der onfierflijkheid, liefde verëenigt ons allen. De | barmhartige Samaritaan was den bloedenden vreemdeling uit de Jooden veel nader, dan de broederlijke Leviet die hem gevoelloos verlier. God is de Vader van alle lïervelingen, wij moeten hen allen dan ook liefhebben, want God heeft hen lief , en zonder liefde fs het geloof nie-s' en de gegrondfle kennis ijdelheid. Liefde moet door onze daden fpreken ; alle ongelukkigen hebben recht op onzè hulp en vertroosting , alle dwalenden moeten wij te recht zoeken te brengen, alle onwetenden zoeken te verlichtenvoor onze vijanden moeten wij liefderijk om bekeeriiJ bidden, en, in navolging van onzen Zaligmaker, moeten wij aan allen, zonder ónderfcheid, weldoen. Te Auifeldain, bij M. u* BRUIJN, Tnlelvarn^ir^.  DE V R IJ E iGODSDlÈNSTVHENDi SV°. 23. ïiewijl wij niet aanmerken de dingen die men zi*t; maar de dingen die men niet ziet , want de dingen die men ziet zijn tijdlij k, maar de dingen die men niet ziet zijn eeuwig. 2 korinth. IV: 18. DE ONWANKELBARE TROOST DER. GODVRUCHTIGEN. Treurenden te vertroosten, was eene der Godlijke bezigheden van onzen eeuwig dierbaren Zaligmaker, vaii^ i hem, die de liefde zelve is, van hem, die in de wereld gezonden was, om de beminnaars van den waaren Godsdienst te vertroosten, om naar het hart van Gods Jerufalem, om naar het hart van de vreedzame burgers der zedelijke wereld te fpreken; om alle droefheid door reine blijdfehap te doen vervangen, en om alle bekommeringen, alle benaauwdheden van den geest, door dankende lofzangen te doen afwisfelen. Ja waarlijk,jes us vertroostte ook alle bedroefden; hij was de vriend der' ongelukkigen, hij droogde de tranen der fmart weg, en hij deed de lippen, die niets dan jammerklagtcn plegen voord te brengen, door dankende verrukking juichen; getuige hier van zij zijne geheele omwandeling op aarde. Wie vraagde hem immer om hulp, die troostloos werd afgewezen? Wié kwam ooit weenend tot jesus, en verliet hem niet juichend? Aan allen deed hij toch wel; lichaamskwalen verdreef hij door Godlijke Almagt, terwijl zijne genade en zijn geest, dé 3 Z néér-  C 1-8 ) neergebogen harten oprichtte en verfterkte. Zalig,zegt hij ook, zijn de treurenden , want zij zullen vertroost worden. Ja, treurende Medekristenen! Ja diepbedroefde drukgenoten, jüs us.de waarachtige, de getrouwe jesus, fpreekt ons zalig, en getuigt dat wij vertroost zullen worden, en fchoon deze vertroosting nog vertoeft, fchoon dit leven vol bitteren zielenrouw voorbijfnelt, geen nood! elke dag is een voetftap nader tot ons eeuwig vaderland; wij verwachten een beter leven,een leven vol zalige genietingen; daar, daar zullen alle de tranen van moegefchreide oogen worden afgedroogd; daar zullen alle treurenden vertroost, alle verdrukten beloond,alle fnoodgelasterden veröntfchuldigd, en alle waare Godgezinden heerlijk gekroond worden. Zouden wij dan,met jesus geliefden Apostel,zouden wij dan, met den grooten paulus, niet uitroepen: wij nemen de dingen, die men ziet, niet in aanmerking, maar aileen de dingen, die men niet ziet? En geen wonder, de dingen Öie men ziet zijn tijdlijk, maar de dingen die men niet ziet zijn eeuwig. Treffend waren deze woorden in den mond van den hemelschgezinden Apostel, die op de wreedlfe wijze vervolgd en verdrukt werd, door de vijanden van het opluikend Kristendom, terwijl valfche Leeraars, onder de Kristen gemeenten zelve, hem geduurig bedroefden, door de leer , die hij verkondigde , tegen te fpreken, en door het geloof van zwakke zielen, die hij aan het verderf wilde ontrukken, te doen wankelen. Doch dit alles was niet in flaat, om den ijverigen paüf.us te doen vertragen; neen, fchoon zijn uitwendige mensch, of zijn zintuiglijk omkleedfel, door zoo veele moeite , door zoo veel arbeid enkwelling, verdorven of verzwakt werd, zijn inwendige mensch, zijn wezenlijk aanzijn, werd geduurig meer ontwikkeld, nam dagelijks toe in flerkte, in uitgebreidheid , in kennis, en in vertrouwen op God en jesus kristus, daarom achtte hij dan ook geene kortftondige verdrukking, daar hem toch een eeuwig gewigt, een onberekenbare fchat van heerlijkheid wachtte. De-  r va ^ Deze geheele tweede brief aan de Korinthifche Gemeente vertoont het edelst vaderlijk hart voor eene Gemeente, die door paulus gedicht, en met het Euangelie der za« ligheid bekend gemaakt was; eene Gemeente, die al mede door dwalingen zich had laten bevlekken, maar die nog een kinderlijk vertrouwen in haaren geliefden paulus, haaren dierbaren Leeraar delde,en die zich door den voorigen brief, dien paulus uit Ephezen naar Korinthen, de hoofddad van Ack.-ijen , gefchreven had, veel verbeterd, fchoon niet in alles naar paulus raadgeving gefchikt had. Deze berichten ontving de Apostel, die na het oproer, door dem et mus in Ephezen verwekt, zich in Macedomen had verfcholen, van titus , mede een getrouwe dienaar van j e s u s kr i s t u s , en op deze berichten fchrijft paulus dan ook dezen tweeden zendbrief, waarin hij hun telkens den verdienden lof geeft, voor de verbetering in zeden, en voor het hartlijk berouw over befmettende misdrijven; maar waarin de Apostel ook telkens nieuwe bedradingen, vol ernst en liefde, invlecht. Veelen onder de Korinthifche Gemeente hadden gehoor gegeven aan eenen valfchen Leeraar, die iu het afwezen van pao- hus,uit Judea in Korinthen was aangekomen, deze zocht paulus verachtlijk temaken bij de Gemeente, en loochende de leer der opftanding, bijbrengende, tot ftaving van zijn gevoelen, dat moses, die een Godlijk propheet was,nimmer van de opftanding der dooden had gefproken. Paulus had, in zijnen vorigen brief, deze heilloze leer reeds vol nadruk beftreden, en de ongerijmdheid, de onbedaanbaarheid daar van, overtuigend aangetoond. In dezen brief' houdt hij dit Leerftuk voor bewezen , ook zullen de Korinthen, door de kracht van zijne redenee. ring, in hun geloof aan de opdanding, over het algemeen, bevestigd zijn; zoo dat de Apostel dan, als in het voorbijgaan , deze zinloze dwaling flechts aandipt; fchoon hij de leer der opftanding meermaal zijn Euangelie, of de door hem verkondigde blijdfehap noemt. Dit Euangelie dan heeft hij in het helderst licht trachten te dellen, en, i* z 2 dien  e ibo) dien het bedekt of onverftaanbaar is; geweest, het was alleen voor de moedwiliig ongelovigen, die de onfterflijk. heid lochenden, om dat de god dezer eeuw, of de heer. fchende fmaak des tijds, hunne zinnen betoverd of verblind had; zoo dat de bekendmaking van jksus eeuwigs heerlijkheid , waar in hij alle zijne belijders wil doen deelen , hun verftand niet kon beftralen. Maar de gelovigen onder de Korinthérs waren door God zelve verlicht, én verwachtten blijmoedig eene zalige toekomst, en fchoon dan moses al niet opentliik van de opftanding der dooden had gefproken, de geheele redelijke Godsdienst, dien hij ingefteld had, was gegrond op de eeuwige voordduuring van den mensch, en bedoelde zijn eindeloos geluk; fchoon alleen tijdlijke voorrechten en zegeningen,aan het getrouw volbrengen der zinlijke plegtigheden, waar onder de een-' vouwige Godlijke waarheid, voor het verftand van edele Godsdienstvrienden , verfcholen lag, gehecht: wirren. Indien de mensch niet onfterflijk ware, indien het fterflot een einde maakte van zijn kortftondig aanwezen; waartoe diende dan eigenlijk de kennis van den waaren God, die, door de inftellingen van moses, onder hrad was bewaard' gebleven ? Waar toe 'diende dan eene duidelijke kennis van zedelijke pligten?'ja waartoe diende dan het geweten van den mensch, welks infpraak, door'de Godlijke wetten , die moses verkondigd had, verklaard en verfraanbaar was gemaakt? Dit alles was nut- en noodloos,indien de mensch Hechts geboren wordt, om- zinlijke genietingen, die hem door duizend duizend omftandighedc-n nog betwist worden . te franken , en om dan flervend in het niet \reer weg te zinken, Neen, moses , die den waaren Godsdienst, onder zinlijke beelden, aan jacobs verbasterd kroost had voorgemeld, bedoelde ook het eeuwig" geluk van den mensch door zijne prediking; maar het was jesus kristus, de Zoon des levendigen Gods, die de onfterfiijkheid in het helderst licht had gefield ; die de eeuwige heerlijkheid, die hij aan de gelovigen zou doen beërven, had beltend gemaakt, en door zijne zendelingen nog  ( I8i ) i nog predikte. Volkomen bewust van de*e verwacht wordende heerlijkheid, bleven paulus en zijne medegelovigen , pnwankelbaar ftaande in het geloof. Zij werden wel verRivolgd, ja wel eens twijfelmoedig omtrent hun tijdlijk lot; h zij'werden zelf we! eens ter neder geworpen; maar nimmer ■ waren zij angstvallig , nimmer werden zij door hunne geit; gronde verwachting verlaten,nimmer verloren zij den moed, ïpf werden nutloos gemaakt voor zwakgelovigen. Neen, al|l le verdrukking, verfmading en vervolging , werkten mede li tot hunne zaligheid; zij waren volgelingen van jesus, met ll hem te lijden was hunne zaligheid, daar zij toch met hem 4 ook ingingen in de eeuwige woningen des vredes, der heer- I lijkheid , en der blijdfehap. Dit kortftondig lijden was flechts li eene voorbijdrijvende morgenwolk, waar achter dceeuwige ij glorie in volle majesteit glinfterde. Waarom zouden zij dari fid:ncht geven op de dingen die men ziet, die door de grove (ij; zintuigen opgemerkt worden, daar die dingen tijdlijk zijn, II daar zij oogenbliklijk verdwijnen , en voor het 'eeuwigduur Jrend wezen van den mensch volftrekt geene waardebezitten; terwijl de dingen die men niet ziet, terwijl da toegezegde ; heerlijkheid, het verwacht wordend leven, aan de overzijde i van het graf, het vaderland der geesten, eeuwig zijn; daar Ji die dingen, waar van de grove zintuigen hier geene indrukken ij' kunnen ontvangen, maar die door het gereinigd menschlijk | gevoel, en door het opgehelderd verftand bevat en befchouwd • worden, eene eindeloos voordduurende waarde ; die door I geenen fterveling kan berekend worden, bezitten? Waarom i jonden de belijders, waarom zouden de predikers van jesus s| Euangelie,dan voor verdrukking of vervolging, waaröm zouI den zij voor eenen wreed en marteldood vrezen ? Dit alles il zweeft op de voordrollende oogenblikken voorbij. Wat zijn . bj toch eenige jaaren , vol moeite en verdriet doorgebragt ? 4 Wat zijn de uitgezochtfte fmarten, die- de wreedheid immer | de getrouwe Kristenen kon doen ondergaan, bij de eindeloze J eeuwigheid, vol onbefchrijfbare zalige genietingen? Ja wat tg waren de tijdlijke genoegens, de ftreelendtte voorrechten, waarvan woedende vijanden de gelovigen beroofden ?-Hat Z 3. Wi  ( iSa ) waren flechts tijdlijke dingen, die voorbij fnellen, die zich i vleugelen maken als die der arenden, en die ons allen in hec: uur des doods meêdogenloos verlaten. Wat waren deze din- • gen, bij de eindeloos toenemende gelukzaligheid, die je sus,, door zijn lijden en dopd, voor zijne gelovende vrienden ver.. worven heeft, die hij door zijne opftanding aan hun verzer ■ kert, en door de hoogfte heerlijkheid, die hij beklommen heeft, voor hun allen toebereidt? Ja hier van was paulus fE toch overtuigd, want wanneer zijn ftoflijk omkleedfel, wan-, J™ neer de verganklijke tent of tabernakel, waar in zijn eeuwig , „ voordduurend wezen, of zijne ziel zich ontwikkelde, ver- ■ § broken werd, dan had hij een huis, een verblijf bij God,, w in de geestlijke wereld, eene woning, niet door kunst ge-- fp maakt, maar door Godlijke Almagt, aan de eeuwigheid ge<. vl heiligd. il Medekristenen 1 ook voor ons heeft paulus deze moed- - j0! gevende troosttaal gefchreven; de geest van God en kris? ga tus fpreekt in dezelve. Wat zouden wij toch vreezen?? » Is God niet een fchild, een befchermer voor allen, die hem i li' liefhebben? Zullen wij rampen en tegenfpoeden, die onss ll dierlijk lichaam martelen, en naar het vreedzaam graf doem ï\ hijgen, vreezen, daar niets toch in ftaat is om onze ziel te i f< dooden, en van Gods nabijheid aftefcheuren? Neen, zalig; t> zijn de treurenden, zalig zijn de verfmaden, en vervolgden i ' om jesus wil, want zij zullen vertroost worden. Groor,, ie onbegrijplijk groot is hun loon in de hemelen! Trekt dan uwe harten meer af van het aardfche en verganklijke, Gelief- ■ den! en laat uwen wandel in den hemel zijn; daar toch is; uw Vaderland. Hier zijt gij vreemdlingen, daar toch is je-. ' sus, uw eeuwige vriend, die zijn leven voor u opgeofferd 1 ? heeft; jesus, uw beminnende Broeder, die alle uwe mis-- m daden bedekt, die uwe afwijkingen vergeeft, die uw voor- zij fpraak is, indien gij gezondigd hebt, en die u, vol Godlij. pn ke liefde, bewaakt en geleidt! Hier in dit leven is niets be- kti ftendig, alle genoegens, hoe onfchuldig ook, zijn vergank- }d lijk, zij begeven u; zoo ras uw hart zich aan dezelve hecht, , |jj zult gij u al te jammerlijk bedrogen vinden, .... ^ Ge-  ( i«3 ) Getuigt hier,gij onzinnige Ellendelingen! die op verganklijk ftof uw vertrouwen ftelde, en die in dit leven alleen uw heil zogt! Wat bleef u over in het uur des doods, toen geil heel de zinlijke wereld, met alle haare bekoorlijkheden, voor liu verdween? Wat bleef u over, toen de Richter van hemel I en aarde U toeriep: heden moet uwe onfterflijke ziel teï [verdndwoording voor mij verfchijnen! Niets, neen niets Ikon in dat verfchriklijk oogenblik u vertroosten, u bevrediIgen; alles, alles was voor u verloren, en eindloos zult gij luwe'dwaasheid, uw vertrouwen op verganklijk ftof, vervloefken. Ja, getüigt hier, gij Ongelukkigen! die aan deze zijde Ivan het graf uwe rust, uw genoegen waande te vestigen; gij, Ldie door zinlijke genietingen in flaap gewiegd, n boven alle Ywisfelingen verheven dacht te zijn, toen woedende tegen. II fpoeden ijlings op u aanvielen; toen uw rijkdom door de \ vlammen, door roofzucht, of door andere rampen verflonfcden werden, toen de dood uwe dierbaarfte lievelingen uiï li uwe bevende armen wegrukte, of toen uwe bloeiende geI;zondheid door duldloos folterende kwaaien werd vervangen ; |igetuigt hier: waar was toen uw vertrouwen op het ftof? Iwaar was toen uw bijftand? waar was toen uwe vertroosliting? Met de.tijdlijke dingen, die onbeftendig zijn, was dit li alles voor u verloren, en woedende vertwijfeling voltooide I: uwe ellende, zoo lang uw hart zich, door geene reine be| geerten, naar de onzichtbare dingen, naar de eeuwige heillgoederen, die in Gods nabijheid, die in jesus eeuwige (Zondaarsliefde opgefloten zijn, uitftrekte. Maar gij, gelovende Kristenen ! gij, die uwe fchatten ui liden hemel hebt, gij , die deze aarde, als het land Uwer I vreemdlingfchap, Hechts doorwandelt, uw geloof, uw on:; wankelbaar geloof zegeviert over de onbeftendigheid van dit lieven. Niets, niets kan u fchaden, geene lotgevallen heb. i ben eenen wezenlijken invloed op uwe zalige zielenrust, Jtwant uwe hoop is boven het ftof in de eeuwigheid geankerd. |! Tijdlijke voorfpoed moge voor u verdwijnen, knagend geIbrek zelf, moge den lachenden overvloed, die u pleeg te I omhelzen, vervangen; geen nood, bet zijn tijdlijke dingen, |; zij hebben geene wezenlijke waarde voor u , uwe dierbaarfte I]panden, uwe meestgeliefde reisgenoten naar de eeuwigllheid, mogen u verlaten , en u vooruit gaan naar de eeuwig|lheid,.ook hun gemis,hoe grievend,verftoort uwe fust niet; II hunne zinlijke tegenwoordigheid was tijdlijk; zij waren met |: ftof bekleed, en dat ftof moet vergaan; maar hun onzicht. |l baar aanwezen, hunne zielen blijven eeuwig leeven; deze blij. ven  c m > ven eeuwig de voorwerpen van uwe reine tederheid, en zul-! len eeuwig uwe zaligheid vergroten, ól Wapent u dan tegen alle lotverwisfeiinge.1, met eenen onWankelbaren Kristelïf-l ken moed, met eene wijze, Kristelijks onderwerping «nn Je: eeuwige Liefde, die ook de vergankhj..:ii:.r. i ,.jt a.v we.■ zenlijk heil beftuurt, en dienstbaar doet ziju w de algcru:c-ne gelukzaligheid van zijne denkende kinderen. Lijdende Godvruchtigen! gij die met de bti'.ciöe tegen., fpoeden vaak worftelt, en, uit de üiejr.c- van Uwe eHendra., vaak tot God om uitkomst fchreit. w:irdt ni:t taoed:»»!! Ook deze dingen zijn tijdlijk, ook u.v lijden :s kortftoauig,, de oogenblikken voeren het voorbij, verdoemenis meer voor hun, die in jesus kristus ge-m loven, of die door het ge oof hem zijn ingelijfd, en dtoj;' niet meer in het vleesch, niet meer als burgers van dezeË' geheel zinlijke wereld wandelen; maar in den geest, intf den geest van kristus, die hun kracht geeft om te le->lI( ven, en te werken, om het juk der zonde en des doods! aftefchudden; iets waartoe de wet, die aan het oude /« 11 fael gefchohken was, geene kracht bezat, dewijl dierlijk f ke begeerten onbeteugeld heerschten, en de voorfchriften; der wet volkomen overftemden. Maar dank, dank zij dent G° eeuwigen God der liefde, die zijnen Zoon, om der zon«i ^ den wil, in de wereld heeft gezonden, ja die de heer-4 26 fchappij der zonde, door den dood van dien Zoon, heefti & vernietigd, en te gelijk ook de doemwaardigheid der zon-i eil de ten to"n gefpreid , en de rechtvaardiging van dent *e mensch, die in den geest van jesus kristus wandelt, Wl heeft bevestigd. De gezonde, de krachtige redeneering van den hoog verlichten Apostel paulus Helt den luister; s van onzen Godsdienst in een wolkloos helder licht-.hij hf.dc R betoogd. dat de vervuiling der joodfehe plegtigheden ,, door de wet van m o s e s voorgefchreven , de rechtvaar--, digmaking van den zondaar nimmer kon te weeg brengen,, daar toch de begeerlijkheden van het vleesch, of de ou-reine driften en hartstochten van den verbasterden mensch,, eenen rustlozen flrijd vqerden tegen de liefde tor gerech-. tigheid en deugd, zoo dat zelfs de zulken, die alle de: plechtigheden der wet met ijver en getrouwheid vervul-den, hier door voor Gods oog niet rechtvaardig konden 1 zijn, om dat zij niet volkomen met Gods wil inflemden,, en geene kracht bezaten, om deze flrijdigheid met Gods; wil te overwinnen. De getrouwde beoefenaar van deai Joodfchen Godsdienst maakte flechts eene grootfche vertoning van heiligheid, maar zijne onreine begeerten, drif-- k ten en hartstochten werden, door de beoefening van dieni do Godsdienst, niet bedwongen, niet uitgeroeid. Hij bleeff pi» dus vleeschlijk, of dienstbaar aan de zonde. De Apostel 1 !'« had, in dezen brief aan de Gemeente te Rome, deze waar-- pa heidyK k  f 187 ) meld, deze krachtloosheid der wet, wier plechtigheden, door iverfcheide dwaalgeesten , ook onder de Kristenen werden jiingevoerd, bewezen; hij had duidelijk aangetoond, dat, iizonder het geloof in jesus, de zuivere rechtvaardigmaking |nimmer te verkrijgen was; want de Heidenen, in wier hare lof geweten de zedelijke natuurwet gegraveerd is , waren top de afgrijslijkfte wijze bedorven, en tot de tergendfte mistdrijven vervallen; terwijl de Jooden, aan welke de wil der IGodheid zoo duidlijk, zoo zinlijk was bekend gemaakt, van ■het fpoor der deugd en des geluks, op de jammerlijkfte wijIze waren afgedwaald. Om dan door den vlekloos heiligen iGod volkomen vrjjgefproken , en als gerechtigden tot de leeuwige gelukzaligheid befchouwd te kunnen worden, had J!de Godlijke Verzoener, de Zaligmaker der wereld moeten Iverfchijnen. Deze had de menschlijke natuur in haare volkomenheid herlteld , en den weg tot zaligheid gebaand. Hoor i een waarachtig geloof in dezen Zaligmaker, werden de Krislieneu hem ingelijfd, zoo dat zij in hem befchouwd, en gebrekend werden , als waren zij zoo onfchuldig , zoo ver>menis meer, voor de geenen,die in kristus jesus zijn. ï Het wil eigenlijk zeggen, zoo is'er dan geene reden meer, ; om de gelovenden in jesus kristus te verdoemen, want .zij hebben vrede met God; zij worden in jesus, hunnen i, oudften Broeder, gerekend aan alle eifchen der zedelijke wet i voldaan te hebben; en uit kracht daar van, is hun het recht jv op alle de vruchten der gehoorzaamheid aan de wet gefchon* 1 ken. Geene plechtigheden, geene dienstbetoningen , waarli door de oude Israëlieten eigenlijk alleen hunne onderwerI pi"g a!»> de zedelijke natuurwet moesten uitdrukken, moesIt ten, onder de Kristenen, meer de gezindheid des harten om- Iiirent God afteekenen; neen, alleen het geloof, het leven, idig geloof in jesus, was volkomen genoegzaam; hier door Aas wan-  ( 188 ) wandelden zij naar den geest, of in den geest van je sus. Ij kristus, en die geest overwon alle vleeschlijke driften, tij begeerlijkheden en hartstochten; die geest kon de neigingen I tot zonde dooden, en allen angst voor Gods gerechte ftraf ' vernietigen ; de geest zegt eigenlijk de Godlijke gezindheid, de overè'etiftemming met Gods wil, waar door den mensch als vergeestlijkt, als verheven wordt tot eenen zoon der eeuwige Volmaaktheid; terwijl het vleesch, of de onbetsugelde begeerten naar zinlijke genietingen, hier tegen over gefield wordt, en daar het werkzaam leven van den mensch doorgaands een wandel genoemd wordt, vooral dan, wanneer' een zeker beginfel de werkzaamheid als beftuurt, en een bepaald doelwit ten richtfnóer heeft, beteekent het wandelen \ nar.r den geest hier eene rustloze vordering in zedelijke \ volkomenheid , eene geduurig toenemende gelijkvormig wor- ■ ding met God, welke voordvloeit uit de inlijving, of ver-• eeniging met jesus, en de verheerlijking der gadeloze lief-! de van God, zoo wel als het volkomenst genot van reineo menschlijke zaligheid, ten oogmerk heeft; terwijl de wandelI naar het vleesch niets anders is, dan eene geduurige verne»dering, eene treurige verwijdering van God, den oorfprong; van ons beftaan, ja eene treurige verwijdering van alle gelukzaligheid. Zulk eenen wandel beoefenden de vleesch-,lijke Jooden, fchoon zij dan ook alle de voorgefchreven plech-i tigheden der wet uitwendig betrachtten; deeze toch waren] krachtloos; geene befnijdenis, geene offerdienften waren in:i li flaat, om het afkeerig hart te reinigen; geene uitwendige ge.. j beden of lofzangen, waaraan de ziel geen deel nam, waren31 in ftaat, om hen tot God te verheffen , en hen in het vlek..Is loos oog des Almagtigen welgevallig te doen zijn. Hert vleesch, of hunne diep bedorven natuur, maakte hen doem-,waardig, terwijl de zedelijke wet, waarvan de zinlijke plechtigheden eene openbare hulde fcheenen te zijn, door hun gelasterd en verlochend werd. Naar het vleesch wandelden» ook- de afgo'lfche Heidenen, die de tafelen der wet, diee voor hun geweten befchreven waren, hadden verbrijzeld, omi zich  ( ?89 ) i zich aan alle boosheid, en vloekwaardige misdrijven overte? geven,en om .zonder gevoel van Gods aanz:jn, op den weg ( des verderfs voord te fnellen, Deze allen waren voor God verdoemlijk;daar was geen grond voor hun van vrijfpreking, of toewijzing tot het eeuwig leven, maar voor zulken, die in jesps befchouwd werden , was de eindloze zaligheid bereid. Het geloof, waar door de Zaligmaker omhelsd en aangenomen werd, dat geloof was de grond der volkomen, fte rechtvaardiging; en geen wonder,elk, wie jesus als den beloofden Zaligmaker erkende, gevoelde de affchuwlijkheid van zijne bedorvene natuur, en te gelijk ook zijne magtloosheid, om die natuur te verbeteren, en in Gods oog wel. . gevallig te doen zijn. Maar ook elk, wie jesus als den bereid willigen Verlosfer, als den liefderijken Zondenverzoener, , en Plaatsbekleder der zondige wereld erkende, nam vertrouwend de toevlugt tot zijne genade, en gevoelde zich van de knedende banden , die hem aan de zonden gekluisterd hielden, bevrijd, zoo wel als van de gerechte ftraf, die, als de vrucht der zonde,op hem wachtte. Ja maar ook elk, wie jesus als zulk eenen Verlosfer omhelsde, drukte zijne verbe• terde neigingen door eenen heiligen wandel uit; zijne vrij. heid van de verachtlijke dienstbaarheid der ongerechtigheid, blinkt in de edelfte daden, in de getrouwfte navolging van jesus, zijnen Godlijken Meester, uit. En welkeen God. lijke troost in alle bekommeringen, in alle wisfelvalligheden des levens, is het niet, jésus ingelijfd te zijn; eene plant met hem geworden te zijn; in hem, in den eeuwigen Zoon , des Vaders, gerekend te worden; en,gerust op zijne onveranderlijke liefde, in de hoop op een eindloos in zaligheid toenemend leven, het fterfiot tegen te treden, en, zegepralend over dood en graf,te kunnen juichen: Dood! waar is uw prikkel? Graf! waar is uwe overwinning? Het leven is mij kristus, en het fterven is mij gewin! Medekristenen 1 welk een zalig lot viel ons dan niet te beurt? De Zaligmaker der wereld is aan ons bekend gemaakt; geene zinlijke plechtigheden hebben ons oog verbijsterd; de eenvouwige Godsdienst, die met het menschlijk gevoel zoo Aa 3 vo1'  C ICO ) volkomen inftemt, is ons, van 's levens morgenflond af, |s reeds gepredikt; wij zijn aan den eeuwigen waarachtiger» |' God door den doop opgedragen; wij zijn tot volgelingen van jesus gedoopt, en in zijne leerfchool plechtig ingewijd; Z-ijtie leer is het voorfchrift van ons gedrag; wij kunnen nier,; onwetend afdwalen, want het helderst licht der waarheid fcJaijint over het memchlijk verftand , ja de zaligde waarheid, die weleer voor waanwfje onderzoekers verborgen bleef is i aan kinderkens geopenbaard! Daar is geene verdoemenis,daar is geen grond tot verwerping, Geliefden ! indien wij waarlijk betonen, dat wij in jesus kristus ingelijfd zijn, en dus,! «aar den geest, maarniet naar het vleesch wandelen. Duch deze wande! is ook het fprekend kenmerk van onze rechtvaardiging; zulk een wandel is ons getuigfchrift voor ' God en de Engelen , ja voor ons eigen geweten , dat wij | waarlijk vrij gemaakten, waarlijk door jesus verlosten van 1 plle dienstbaarheid der zonde, en gerechtigden tot het eeuwig leven zijn. Maar vleit u niet, werkloze Naamkriste- • pen! dat voor u geene verdoemenis zoude zijn, om dat gij j door den doop aan jesus werdt toegewijd, om dat gij den I naam van Kristenen draagt, om dat gij openlijk zijne leer' beleden hebt, en, door het vieren van jesus Nachtmaal meermaalen betuigde, tot zijne vrienden en verlosten te beho-' ren. Alle deze plechtigheden zijn krachtloos voor u; het: vleesch, of uwe bedorven natuur, heeft die nutloos gemaakt; ' zij kunnen en zullen ook nimmer een grond zijn van uwe rechtvaardiging. Neen, daar is geene vrijfpreking, daar is geene zaligheid voor u te verwachten; gij zijt verdoemlijk Voor God, die, zonder zijne eigen natuur te verzaken, den godlozen niet kan rechtvaardigen. Alle de voorrechten, die gij genoten hebt, zullen tot verzwaring van uw oordeel verftrekken. Gij hebt den wil des Heeren toch geweten; jesus heeft op uwe (baten geleerd; gij waart in zijne leerfchool ingewijd, maar gij hebt hem verworpen, en den wil van God bedreden; uwe belijdenis, die gij eenmaal plechtig afgelegd hebt, was eene moedwillige verlochening der waarheid, want uw hart gevoelde niets van het geen uwe lippen  i ( W ) beleden. Wee u Ongelukkigen! God kat zich niet befpot-* ten; de naam van Kristen zal tegen u getuigen , want de Alwetende kent uwe verborgenfte gedachten , uwe onreine lusten, uwe geheimfte leugens en bedriegerijen, ue Heidelien, die volgends de zedelijke wet der natuur geoordeeld worden, zullen tegen u opftaan in het wereldgericht, het zal den goaloosten onder hen veel verdraaglijker zijn, dan ' ü; ja het zal den jooden, die den Zaligmaker vervolgden en vermoordden, nog verdraaglijker zijn in den dag des oordeels, dan Kristenen, die jesus leer openlijk toeftemden, dieniets in dezelve vonden, het welk met hunne aangenomen gevoelens kon ftrijden, maar die die leer door hun ge. 'drag befpotteden, en jesus aangebragte weldaden vertrapten! Sprak de liefderijke jesus zelf een beklagend wee uit over een begunstigd Capernaum en Be^hfaida; ja weende hij Godlijke tranen der liefde over het duizendwerf gewaarfchuwd 'Jerufalem, wat zal van u, wat zal van in het Kristendom geboren en opgevoede ongelovigen dan worden ? De Joodfcbe fteden hadden jesus wonderwerken wel geZien; zij hadden zijne leer wel gehoord, maar hunne harten waren door vooröordeelen verhard; het volk kende jesus niet, als den Borg en Zaligmaker van magtloze zondaren; maar wij, wij die na agttien eeuwen, door de inftondhoui ding, en door de uitbreiding van jesus leer en Godsdienst, i volkomen overtuigd zijn, dat hij van God gezonden was, i dat hij het beloofde licht der wereld was, waar voor alle i duisternis moest bezwijken; wij die alle ingeftelde Godsdien' ften, door den eenigen waarachtigen Godsdienst van jesus, hebben zien vernietigen, immers voor zoo ver die Gpds' dienst in deszelfs zuiverheid verkondigd is; wij hebben geci| i ne veröntfchuldiging! Wij belijden jesus, en bekennen oe | penlijk, dat in de beoefening van zijne leer, de zaligheid i voor tijd en eeuwigheid ligt opgefloten. Waar, waar zullen !, dan de valfche belijders van jesus zich verbergen voor het l vlammend oog des Richters, dien zij weigerden te gehoorzamen , dien zij met hun hart befpotteden, terwijl zij met i valfche lippen hem naderden? Bekeert u dan, Rampzaligen! i eer het voor eeuwig te laat is! God weet,hoe kort uwe oogenblikken nog zullen zijn! gelooft, en toont uw geloof . door uwe bekeering, en geniet de zaligheid, die voor Gods kinderen, die ook voor u bereid is, indien gij in jesus wordt vrijgefproken. Zegt niet, dat gij in jesus gelooft, i om dat gij zijne leer voor waarachtig houdt, en hem als den I Zoon van God eerbiedigt. Zoo lang gij zijne leer niet be- 08-  (m} öefent, zoo lang gij geene vruchten der bekeering vöord-1 brengt, zoolang hebt gij ook geen deel aan jesus, zoo< lang wordt zijne onfehuld zoo lang wordt zijne gerechtig.' heid u niet toegerekend. Uw geloof is dood, het kan jeh sus niet omhelzen, het kan zijne weldaden niet aannemen* Bidt God dan om genade; bidt om Kracht, op dat gij het Vleesch, of de dienstbaarheid aan de zonde, moogt afzweeren t en in den geest van kristus wandelen! Indien gij in geest cn in waarheid bidt, God zal u verhoren, hij zal u wijsheid, licht, en genade fchenken. Komt tot jesus, neemt " zijn juk, dat zoo zacht is, op u; hij zal u niet verwerpen; I hi] zal uwe zwakheid te hulp komen. Hij verbreekt nooit het gekrookte riet; hij zalu, uit zijne volheid, genade vootf genade fchenken. JJit toch getuigen alle zijne volgelingen . alle zijne gelovende vrienden; zij hebben dagelijks nog zijnes ! verfterkende liefde nodig; zijn geest moet hen geleiden en i bewaken, en hen, in den ftrijd tegen het vleesch of de ver.' dorvenheid, elk oogenblik onderfteunen. Ja geliefde God-! vruchtigen! gij gevoelt uwe magtloosheid, én verfchuilt u in den arm der eeuwige liefde. De zedelijke wet is voor u een reine fpiegel, waar in gij uwe menigvuldige vlekken eni gebreken kunt leeren kennen; maar gij gevoelt ook uweni nut alles overheerfchenden lust,om die wet volkomen te gehoor* « zamen; om elk zedelijk gebod, in deszelfs volle uitgeftreltt-. heid, te beoefenen. En fchoon dit voorde verzwakte menschlijke natuur volftrekt onmooglijk is, geen nood; wie' zalbefchuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen God«n De gevolgen der gefchonden wet zijn in uwe plaats gedral'. gen, en de geeischte volmaakte gehoorzaamheid is in uwea plaats volbragt. Gij gevoelde uwe ellende;gij naamt vertrou-iwend de toevlugt tot jesus, gij werdt hem ingelijfd, ene draagt reeds bloefems, en tedere vruchten der gerechtig-, heid! Daar is dan geene verdoemenis meer voor den gerecht., vaardigden in jesus, en fchoon het vleesch nog ftrijd voertt tegen uweGodgezmdeneigingen, nooit, nooit zal het u overwinnen; de liefde voor vleeschlijke dingen is vijandrchap tegen God , maar uwe liefde is voor eeuwig aan God em jesus geheiligd! " " m tó j: . tiij ' ' - erfc Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesttraaï. H'  DE V R IJ E (GODSDIENSTVRIEND. W°. 25. lik zal den ILere zingen in mijn leven. Ik zal mijnen God pfalmzingen terwijl ik nog ben. psalm CIV: 33. OVERDENKING IN DEN AVOND. ]Ts niet elke dag een gewigtvol tijdperk van'het menschL» lijk leven? Een tijdperk, waarin de edelite daden, d% muttigüe, de godverlerendfte woorden, en de reinfte, de verhevenfte gedachten, voor ons de eeuwige gloriepalmen der overwinning kunnen doen bloeien? maar is het ook iniet een tijdperk , waarin werken der ongerechtigheid , waarin inenschheid ontëerende woorden, en affchuwlijke bedenkingen, ons in het^aog van elk redelijk wezen verachtlijk en ftraf baar kunnen maken, en eenen afgrond van 'tleindloze rampzaligheid voor ons kunnen ontfluiten? Met ;: kwelk eenen ernst betaamt het ons dan,eiken dag,die zoo ijlvlugtig voorbijfnelt, te befchouwen? Elke avond nodigt Mions,,om voor de rechtbank van het geweten, alle onze be««.drijven van den verlopen dag, zoo wel als de grondbewginfels, waaruit die bedrijven voordvloeiden, te beoorwdeelen. Elke avond is voor ons een fchaduwbeeld van het aeind des menschlijkcn levens, een fchaduwbeeld van het ■Cterfüur, het welk onzen geheelen levensloop zal befluiten. I ]a, Natuurgenoten! het wegzinkend licht van eiken dag [itfchijnt ons toeteroepen: bereidt u, om voor uwen God te H/erfchijnen, om rekenfchap te geven van de oogenblikten, die aan u gefchonkea waren. Zijn niet onze dagen ■ 3. Vb ge-  c m) geteld'? En is de opmerkzaamheid op het verlopen van e»-. zen tijd niet een zeker middel, om alle onze vermogend i ftefker in te fpannen, tot het bereiken van het verheven doel onzer beftemming? Hoe veel wezenlijk goed kan inj eenen dag niet verricht worden? Maar ook hoe veel afgrijslijk kwaad kan, geduurende eenen dag, den mensch nier.; bevlekken? Hoe veele rampen kunnen niet bewerkt of afgeweerd worden , en tot welk eene wezenlijke voortref- lijkheid kan zich de werkzame Kristen, de getrouwe volgeling van ]es vs, door het betrachten der heiligfle pligten , door zijne gemeenzame verkeering met God, door zijne vordering in zedelijke volkomenheid, niet verheffen? Beoefenende vrienden van den eenvouwig fchoonen Godsdienst! komt,'verlustigt u met ons, in deze plegttge voordrollende avindüuren ! Komt , fmaakt met ons de ! goedheid en liefde van hem, die.ook dezen dag, tot de: teilrijkfle eindens , aan de keten van onze levensdagea : ichakelde. Welligt zijn duizenden, onder de bewooners der aarde , , op dezen dag het toneel der zinlijkheid afgetreden, om de onzichtbare gewesten der onfierflijkheid in te gaan. Voorzeker waren onder deze ook getrouw bevonden lievelingen van den gekruisten en opgewekten Zaligmaker; zulken, die zijne leer hadden aangenomen,en hunne geheele. ziel met dezelve verenigden; zulken, in wier gereinigde harten de zuiverde grondbeginfelen der waare Godvrucht zich ontwikkelden, en die,fchoon zij dagelijks nog flfuikelden, zich nimmer in bet kwaad verlustigden, nimmer' met genoegen1 zondigden, maar die, treurende om geduurige misflappen, in jesus liefde verzoening zochten, bei «e getrouw bevonden lievelingen van jtsus zijn zalig, van nu af aan , zij rusten op lieflijkë'flaapfleden , terwijl de"' zuivere grondbeginfels, waaruit hunne gebrekkige werken i ontfproten, in hef eeuwig leven yoordbloeiè'n , en der menschlijke natvtur,zoo wel als haaren volmaakten Vader tot een verheerlijkend fieraad verftrekken! Voor zulke ge- ' Horvenen was deze dag dan een godlijke feestdag; hier ; was- ■  . . . ; c m 5 -was voor hun het eind van alle moeite en verdriet; het eind van alle fmarten, zorgen en kwellingen; deze dag , cntfloot voor hun den ingang in de eeuwige zaligheid, en zal, met zegenende blijdfehap, door hun herdacht worgden. Maar ook onder de duizenden, die dezen dag hunne [fterflijke oogen voor het licht hebben gefloten, zijn voorizeker ook rampzaligen, die den dierbaren tijd des levens ; zinloos verfpilden, die den dag des doods nog veraf waan(den; die alle waarfchuwingen verachtten; die de heiligde 1 pligten durfden fchenden;en die de flem van hun geweten ; verfraoorden. Zulke ellendelingen lijden reeds de onbeschrijfbare bittere gevolgen van hun gedrag. Deze dag (opende voor hun den afgrond, aan wiens uuerften oever :zij zoo lang fpottend gedarteld hebben.' tij dien afgrond :zijn zij diep,ijslijk diep uedergeflort,terwijl de nagedachttenisvan zul!; een aantal verwaarloosde dagen hen duldloos iraartelt* Het is den alwetenden God alleen bekend, met iwelk een vertwijfelend jammer zij het terug keeren van eenen enkelen levensdag nuwenfehen; terwijl wanhoop het i' voordduurend wezen van die rampzaligen verfcheurt. O! dat i hun beklagenswaardig lot andere nog fterflijke tijdverkwisi ters konde bewegen,om hunne dagen te leeren tellen,om ;te werken, terwijl het nu nog de tijd, nu nog de lichten:de dag des heils is : eer de treurige nacht komt, waarin zij niet zullen kunnen werken; ja eer het voor eeuwig, eeuwig te laat is! . "Edele Godvruchtigen ! hoe vertroostend is voor u de gedachte aan den dood; de gedachte, dat ook eenmaal de jongfte morge^ftond voor u zal aanbreken! Gij vertrouwt c op God, die u tot in, ja tot over den dood zelfs zal gei leiden; gij vreest niet, fchoon duizenden aan uwe zijde vallen; fchoon gij tienduizenden, door de zeis des doods, .voor uw oogen zaagt wegmaaien God is uw fchild; de hand van uwen jesus, van uwen verheerlijkten Zaligmaker, bew-art en geleidt u. iV'et eene kalme tevredenheid! , ziet uw oog den wegfte: venden dag fchoon en lielïijk was i*k5zelfs morgeuftond, de natuur , met duizend bevallige Bb 2 Ce-  C 19O fieraden opgetooid, lachte hem te geraoet; heerlijk fchitterend was de middag, toen de dralen der zon, in volle i majesteit, zich wijd en zijd verfpreidden, en hoe gerust, hoe bekoorlijk is niet deze avond? Even zoo vertoont uw geheugen u ook den afgelopen leeftijd. Met alle de bekoorlijkheden des dageraads, treedt de blozende kindsheid' in het aanzijn, en de geheele wereld lacht haar tegen. Grootsch en fchoon nadert de manlijke leeftijd, wanneer de ijverigfte werkzaamheden alom geluk en vreugd kunnen verfpreiden. En met kalme vergenoeging treedt de ouderdom den derveling, die verdandig en deugdzaam leefde, op zijde. Het is waar, alle de dagen, die uit het blozend oosten opklimmen, zijn niet even fchoon, niet even helder; menigwerf doet reeds een vale nevel het goud des morgenftonds verbleeken; menigwerf drijven donkere wolken digt op elkander, en verbergen den glans des middags ja menigwerf huilen de losbardende frormen verfchriklijk, en voeren den zwartften avond op hunne ver■wot-stende vleugelen rond. Ook zulke droevige dagen, geliefde Drukgenoten ! zijn niet zelden de afbeeldende fchilderijën van uw leven; treurig verrees ook, voor eenigen onder u, de dageraad des levens. Dreigende rampen zweeven toch wel eens over de wankelende wieg, of treffen reeds den van alles onbewusten zuigeling, die kommerloos aan den moederlijken boezem fpeelt, ook dan zelfs nog, wanneer de tranen der grievende fmart, die dein jammeren gedorte Moeder, om de vooriiitgeziene ellende van haar kindjen weent, het roozenblos der lieve onnozelheid bedaauwen. Zwarte donkere wolken bed»kken wel eens alle de uitzichten des jeugdigen dervelings, en doen hem, in de büjdde dagen der lente zijns levens, reeds door bitteren weedom beklaaglijk jammeren. Ta zulke donkere wolken overfchaduwen wel eens den geheelen moeilijken levensweg, en verbergen voor zijn wcenend oog nog de kwijnende roozen • die aan pijnigende doornen voor hem ontloken Woedende tegenfpoeden kunnen den wandelaar naar het graf wel eens moedloos doen verlangen nnar den avond,  ( 197 5 C 197 5 i| avond, en hem hijgend en zwoegend, terwijl de itormen . t boven zijn hoofd loeien, doen zuchten: Red mij, Schutsheer! God der goden ! Maak mij niet befchaamd, 0 Heer l Want ik koom tot U gevloden, Laat d' oprechtheid meer en meer Met de vroomheid, mij behoCn. 'k W.icht op u in mijne ellenden: v Gij, gij kunt mijn' wensch voldoen ; God I gij kunt mij uitkomst zenden! i Maar ook voor zulke bedroefde vrienden van God, biedt de ; avond van eiken dag eene lieflijke vertroosting; hij predikt 1 hem toch, dat hij het vaderland der rust weer veel nader is, i dan toen de jongstweggezonken morgen bloosde, Ja, treurende Godvruchtigen! elke dag is een gemerkteeI kende voetflap op uwen weg naar het wachtend graf; nooit ii:zult gij-dien voetftap weer terug doen. Denkt: hoe veele 'Ji treurige dagen heeft niet uw Godlijke Zaligmaker beleefd? li Dagen , waarin zijne vijanden hem op de wreedfte wijze veris volgden, hoonden en lasterden; dagen, waaiïn zijne geliefde - vrienden hem trouwloos verlieten; ja waar in hij , die het ■tl' geheele menschdom wilde behouden, met haat en verachting s\ werd beloond! Hoe treurig waren, voor den Godlijken jei sus, niet die dagen, waarin zondaren,die hij tot bekeering li riep, zijne gadeloze liefde verwierpen, zich van zijn liefde' 1' vol hart als affcheurden, om zich in den diepften afgrond van ellende neder te ftorten? Ja dit waren dagen, die zelfs door Godliike tranen der liefde, gelijk over het wederfpannig •jerufalem, door den medelijdenden Zaligmaker der weir reld, vereeuwigd zijn. Voor welk eenen flerveüng bloosde 'r$i immer een dag zoo vol jammer en ellende, dan voor den '' | eeuwigen Zoon van God, den mensch geworden ZondenverJ) zoener, toen zich alles tegen hem verè'enigde; toen Gods ijl heilige afkeer tegen de zonden van het menschlijk gedacht, i|: zijne reine ziel, die de plaats der menfchen bekleedde, als n' verfcheurde; toen woedende vijanden , die hij liefderijk 1 zocht te behouden, zijnen dood befloten; en toen hem een I van zijne uitgekozen lievelingen, voor een hand vol blinkend oj fiof, verkocht en verraadde, terwijl zijn alwetend oog voor 3ij uit zag. hoe alle zijne vrienden hem zwak en trouwloos M. zouden 'ontvlugteu, ja hoe hem zijn eeuwig beminde pkI J3b 3 TRÜS  C 198 ) «•rus vergchtlijk zoude verlochenen ? Maar welk een ver. fchriklijke dag was niet, voor onzen Godlijken Verlosfer, de dag zijns doods, waarin hij, na diddloze martelingen ondergaan te hebben, met zweet en bloed bemorst, een moordend kruis naar Golgotha moest heen (Iepen ? Ja een dag waarin hij, afgemat door folterende wreedheden, aan dat kruis vast genageld, met grievende doornen omkranst , a! bloedend het fterfüur verwachtte.' Kristenen ! treurende Kristenen.' zoudt gij dan moedloos durven klagen, wanneer uw levensweg met geene roozen bezaaid is? Voor wie toch heeft jesus dit alles geleden? Was het niet voor u? Zijn lijden was geen gevolg van zijne eigen dwalingen, gelijk het onze; het behoorde niet tot de middelen, die zijne eeuwige zaligheid moesten bevorderen; neen, de Godlijke jesus bezat, voor de grondlegging der wereld, de volmaaktfte heerlijkheid; maar hij leed voor u, en voor allen, die door hem willen behouden worden. AI het lijden, het welk u treft, is u nuttig; het werkt mede tot uwe zaligheid, want noodloos kan of zal God u nooit doen lijder» Elke treuri. ge dag van uw leven is niet minder een blijk van Gods lief." de en wijsheid voor u, dan het zaligst oogenblik, het welk gij nog immer beleefde, of beleven kunt. Uwe fmarten zullen hemelfche vreugden baren; uit uwe tranen der droefheid zullen eeuwige lentebloemen des levens, en der bliidfchap ontluiken. Ja fchoon dan geheel uw levensdag met zwarte wolken bedekt ware, geen nood, de avondftond nadert, en de kalmfte rust verwacht trr Stormen mogen loeien , ratelende donderdagen mogen u verfchrikken , treedt moedig voord, achter die verfchrikkende donkerheid daagt de zon van uw geluk; het fterfüur voert u over in de gewesten der vreugde; de lieflijkfte ftilte des doods zal de woedende ftormen afwisfelen ; ja in de fuifende ftilte des doods woont uw God, uw Vriend, uw Vader. De tranen zullen van uwe oogen afgewischt worden, en gij zult' 0d het lijden van dezen tijd, met dankende verrukking terug zien; terwijl dat lijden u voor de genietingen der eeuwige gelukzaligheid voorbereidde. Hoe vertroostend zijn deze waarheden voor den Kristen, wanneer hij des avonds tot ' zijnen God, met gebeden en dankzeggingen, nadert, wan. SHJ-^i f,™,°ed,g °p de" veriopen das- als °P zij'nen ge. heden leeftijd, terug ziet, en dankend kan juichen: o mijn £oot S?£ Sij ^ 'iefde' "We 0I»*rmingJ, Koe?  ( t§9- > Hoe dikwerf hebt gij mij beveiligd voor bezwijken; Hoe dikwerf mij behoed, genadigliji#veifciioond! En, in uw' grooten Zoon, de weergaloze blijken Van uw' ontfeimenslust aan mijne ziel getoond! ; Ja, liefdevolle jesus ! ook in dezen dag heb ik deri igoeden flrijd geïlreden, en het geloof, dat fchild , waarop t de vuurige pijlen der boosheid verbrijzeld worden , door ttwe genade behouden! Sterfik in dezen nacht, geen nood, tde kroon der rechtvaardigheid is voor mij weggelegd. O hoe zalig, dierbare Medekristenen! O hoe zalig is zulk s eene zielenvrede! Die is de voorfinaak der hemelfche za. ligheid, die is de lieflijk troostende fchemering van het eeu>wigdagend licht der Godlijke blijdfehap! Gezegend zijn de avondüuren voor zulke begenadigden , zulke vrienden van :God en jesus! De geheele natuur fehijnt met de kalmte ;van hun hart inteftemmen. *A1 vroeg in 's wetelds jeugd werden de vreedzame avondüuren aan den weldoenden Vader Ider fehepping toegeheiligd. De Godgetrouwe abraham •vereerde zijnen nemeucnen vaaer met uauneuuc uujuiv.ii.iy, :zoo vaak de verkwikkende avondkoeltjens door de toppen :van Kanaam bosfehen wandelden; hij zag de heldere darren boven zijn veldiiltaar tintelen, toen hem de Almagtige eene ontelbare nakomelingfchap beloofde. De godvruchtige ■isaïk, van zijne kindfche dagen afin den dienstzijns Gods, wien hij in de geheele natuur zoo duidelijk leerde, kennen, onIderwezen, isaük plag, wanneer de avondzon haare laatde Iflralen op de grasrijke heuvelen nederwierp, het gewoel der Iherderen te ontwijken, en de vertrouwlijke eenzaamheid tot ft het offeren van zijne gebeden te verkiezen , isaük ging uit, jfizoo lezen wij, in het veld om te bidden, tegen het nadeI ren van den avond. En welk eene heerlijke bidplaats in den Ifchoot der natuur! De geheele fehepping toch is de tempel, de lieflijke woning der onbevatbare Volmaaktheid; daar, op een tapijt van gras en waasfemende bloemen nedergeknield, ■voeren de majestieuze fehoonheden der natuur geheel de ziel tot God haren Schepper, en vervullen haar met dankbare lief. de, met eerbied en bewondering! De Godlijke jesus verSkoos ook, geduurende zijne omwandeling in deze zinlijke itompIJ. c\pn mstvollen avond, om in eenzaamheid met God tzijnen Vader te verkeeren. Hij ontweek, zoo ras de avondfchemeringen tusfehen Juda's heuvelen glinfterden, de bemuurde deden , om zich, met Godlijke vergenoeging over Zijne volbragte werken vaa dien dag te verheugen. Aanbid-  ( ooo) lijke Zaligmaker ! uw voorbeeld ontvlamt onzen ijver, willen wij, fchoon:met wankelende treden, van verre na., wandelen, en ons eiken avond, met alle onze zwakheden en gebreken, aan uw liefdevol oog voorftellen, om, door uwe ! verdienden gerechtvaardigd, voor God uwen Vader te kun- ■ nen verfchijnen. Wie van u, geliefde Medekristenen! wie van u vindt el., ken avond geene ftof tot dankbaarheid? Welke rampen hadden u niet kunnen treffen? Veelen onder uwe Natuurgenoten zijn, indezen dag, door bittere fmarten gefolterd; veelen. zijn door grievenden zielenrouw van alle blijdfehap beroofd. God weet, in hoe veele huisgezinnen zich de droevigfte: klaagftemop dit oogenblik verheft; God weet, hoe veele te- • derminnende echtgenoten , voor wie de morgenftond nog; vrolijk bloosde, van elkanders hart afgefcheurd zijn! God. weet,hoe veele tederhartige moeders hunne dierbare telgjens, , wier onfchuldvolle lachjens dezen morgen het moederlijk: hart nog verrukten, in knellende armen zagen verftijven! ! God weet, hoe veele hulploze kinderen de zielloze lijken 1 van hunne dierbare Ouderen, met onnozele traantjens, be- ■ fproeiën! Ja het is den alwetenden God alleen bekend, hoe ; J veele tedere harten op dit oogenblik, bij de fterf bedden van i ^ zieltogende vrienden en vriendinnen, van ouders, gaden of' kinderen, door duldloze ellenden gefolterd werden ! En fchoon ons van die menigvuldige rampen des levens ook eenige getroffen hebben , Gods vaderlijke goedertierenheid heeft ons toch ftaande gehouden Maar laat ons ons zeiven naauwkeurig onderzoeken , of ons gedrag de levendigheid van ons geloof waarlijk vertoonde. Juicht geliefde Kristenen ! juicht, indien gij ook^dezen dag door edele liefdewerken vereeuwigd hebt; indien gij uwe noodlijdende natuurgenoten gevoed, verkwikt en gekleed hebt, indien gij treurenden minzaam de bange tranen afdroogde, indien gij verdwaalden, met vriendlijke toegevendheid, op den weg des heils terug bragt. Ja juicht dan, Geliefden! in Gods gedenkboek ftaan die daden aangeteekend; jesus rekent dit alles, als hadt gij dit aan hem zeiven gedaan. Hij zelf zal u de gloriekroon der liefde opzetten, en u als erfgenamen, als gerechtigden toe zijn rijksgebied, in zegepraal voor den Vader geleiden! : '' : Te Amfteldam, bij M. de ERUIJN, iu de Warmoesftraat.  DE V R IJ Ë ÊODSDIENSTflIENDi W°. 26. iMen zal nergens leed doen noch verderven op den gan. fchen berg mijner heiligheid, want de aarde zal vol kennisfe des Heeren zijn, gelijk de wateren den bodem der zee hedekkep. jesaïa XI: O. DE BLIJDE TOEKOMST. jTVV is het eeuwig leven , zoo fpreekt de Godlijke Vérlosfer van het Menschdom, dit is het eeuwig leven, 'dat zij u den eenigen waaren God, kennen, en jesus kristus, dien gij gezonden hebt! O zalige, driewerf zalige Godskennis! hoe onbefefbaar is niet het voorrecht vanderi mensch, dien gij verlicht en met Godlijken wellust verzadigt! Ja waarlijk, aan de kennis van God is de eindloze gelukzaligheid van redelijke wezens verbonden. De vlammende feraphijnen , „die in den ongefchapen luister vaii Gods nabijheid zich verheugen, kennen den Vader der fehepping uit zijne grensloze werken, en uit zijne onbevatbaar wijze beituuring; die kennis fchenkt de rijkfte ftof tot gejuich; hunne lofzangen weergalmen door de wijdüit• gebreide kringen van het Heelal, en het gevoel van hun I zalig aanwezen fpreekt in hunne ecuwigvoordduurendé blijdfehap; maar voor de fterflijke kinderen der aarde, ■voor het diep bedorven kroost van adam, is de kennis ■ va.i God,'door de kennis van jesus kristus , dien hij uit liefde voor hun in de wereld gezonden heeft, nog eindeloos zaliger, nog eindeloos meer gefchikt, om het ge3. Ce voel  ( 202 ) voel in de reinfle verrukking te doen ontvlammen. Wsm die kennis ontdekt eene gadeloze liefde voor daiïi mensch, die kennis doet Gods onbevatbare volmaaktheid,, of de eenheid van alle zijne eigenfchappen, op de heerlijk- ■ fte wijze uitfchitteren. Ja die keunis doet den verlicir-ten fterveling uitroepen: de Heer onze God is barmhar«> tig, rechtvaardig, langmoedig, groot van weldadigheid en Waarheid! Want alle mooglijke volmaaktheden verëenrgen zich in dat wezen, het welk wij Kristenen, in het affchijnfel van zijne heerlijkheid, in het zienlijk beeld van zijne zelfflandigheid, in jesus, die de zonden der wereld gedragen heeft, duidelijk hebben leeren kennen. Ja die kennis is het eeuwig leven, zij is de drijfveer van onze eindeloze werkzaamheid, van onze eindeloze voordllreving naar geluk, van onze nooit afgebroken vordering in zclfsvolmaking of gelijkvormigheid met God , onzen almagtigen Schepper en weldoenden Vader, door jesus i kristus, die ons het recht verworven en gefchonken heeft, om Gods kinderen genaamd te worden. Maar ook de kennis van God is de eenige bron van eeuwigen vrede, van eeuwige onderlinge liefde en vriendfehap; zij. is dus de zaligheid der aarde, en de glorie der zichtbare, fehepping; want waar God gekend wordt, daar wordt hij mét hart en verftand ook bemind; daar worden alle vermogens ingefpannen, om welgevallig te zijn in het oog' van eenen God, voor wien het hart door de reinlie liefde klopt, en daar die Godskennis ons ontdekt, dat wij, door lief te hebben, onzen eeuwigen Vader het meest behagen en gelijkvormig worden; daar die kennis ons ontdekt, dat: reinheid van hart, dat heiligheid en ongekreukte rechtvaardigheid, afbeeldende trekken van Gods natuur zijn; daar beoefent ook de door Gods Geest verlichte mensch alle de pligten, waar toe hij beflemd is. Hij bewaart den vrede, hij jaagt denzelven na, hij befchadigt nimmer met opzet, of met lust, maar hij behoudt, hij helpt, en voltooit, zoo veel zijne krachten hem toelateiv Zulk een mensch is barmhartig,'1 hij ontfermt zich over  ( *°3 ) i aïïe zwakke , over alle behoeftige fchepfelen , en komt, > zoo veel mooglijk is, al hunne zwakheid te hulp; maar hij i is ook rechtvaardig , hij bemint het recht; hij befchermt alle verdrukten; hij verdedigt alle weerlozen, en verzet zich i moedig tegen alle boosheid, wanneer deze ooit godvrucht i en onfehuld zoekt te bederven. Zulk een mensch is lang: miedig; hij verdraagt geduldig de aanvallen zijner vijanden; i hij wreekt zich niet, maar zoekt hen te verlichten, te ver' beteren, en hunne verdervende bedoelingen te verijdelen. Ja, hij is rijk in weldadigheid; alle noodlijdenden hebben ; aanfpraak op zijne hulp; nooit wijst hij de ellendigen af; nooit hoort hij meedogenloos de klagten der ongelukkigen; i nooit fchuwt hij de tranen def bedroefden; zelfs'voor de misi didiglten is hij een rechtvaardige vertrooster; hij haat wel i het misdrijf, maar den misdadiger befchouwt hij als een afgeidwaald fchaap, over welks terug keeren zich de hemellingen )zelfs zouden verblijden. Hij fpaart dan ook geene moeite, ;om zielen te behouden, en voor den dienst van jesus te ! gewinnen. Waarheid is de eigenfehap van zijne herftelde zedelijke natuur; waarheid is het kenmerk van zijn broederfchap met den verheerlijkten Zaligmaker, het kenmerk van zijne aanneming tot een kind van God. Geen wonder dan , dat de Godgewijde Leeraar onder Is\rael, de beeldenrijke jesaïas, die de zielverrukkendfte i fchilderij van vrede en liefde had opgehangen, de oorzaak i van het aanwezen dier gelukzaligheid ons, in de kennisfe des '1 Heer en, doet opmerken. Niemand zal leed doen, of verderven op den berg van Gods heiligheid, of in het gebied \ van isaï's Godlijken afftammeling; want de aarde zal vol ! zijn van de kennis des Heeren. O treffende voorfpelling l Hoe zal de, gevoelvolle ziel van den Propheet niet ontvlamd zijn, door het reinst verlangen naar den afloop der eeuwen; naar die zalige tijdftippen, waarin de wolf met het lam zoude verkeeren , het luipaard en de geit zich te famen zouden legeren, waarin de koe, en de beerin vreedzaam naast elkander zouden weiden, en door de magtloze hand'van Cen kind kunnen beftliurd worden; wanneer een zuigeling Cci zeu-  C 204 ) zoude fpelen in het hol des vergifclozen adders, en een ge» • fpeend kind de vleiende hand zoude uitftrekken in den kuil > van den bafiliskus! Hoe lieflijk is voor de verbeelding zulk eene teekening niet? Laat vrij de ongewijde dichters hunne bevallige droomen van eene gouden eeuw, van eenen algemeenen were'd« • vrede, befchrijven. Israels Godiijke dichter, onderwezen 1 in de kennis van den eenigen waarachtigen God, fchildert: ons de zalige toekomst met de levendigfte kleuren; zijne aan- ■ doenlijke beeldenfpraak onderwijst ons in de tijden der vol- ■ komene herftelling van de fchoone menschlijke natuur, die maar al te lang op de jammervolfte wijze verbasterd is; tij- ■ den, waarin jesus over de geheele aarde zal heerfchen;; Waarin zijne leer, uitgebreid onder alle Volken, zal geëerbiedigd en beoefend worden, tot volkomen zaligheid var} 1 adajis geheele nakomelingfchap. Hebben immer de Propheeten, heeft immer jesaïas van den verheven Leeraar, dien God, uit het midden van jacobs nakomelingen, een-i maal ftond te verwekken, grooter, voortreflijker dan moses, fchilderend gefproken en gepropheteerd , het is in de; poëtifche redevoering, waar van het elfde Hoofdftuk van 1 jesaïas Godfpraak een gedeelte is. Daar zal een rijs*jen uit den afgehouwen (lam van isaï, en eene fcheut of' bloem uit deszelfs wortel ontfprttiten, zoo luidt het voor- • fpellend getuigenis, het welk alleen op den beloofden Mes— fias, op het verwacht wordend licht der wereld , kan toegepast worden. De meest verlichte Israëlieten befchouwdeni de godsdienstplegtigheden , door moses voorgefchreven,, van eene verbindende kracht, maar niet als volkomen bevredigend voor hart en verftand; maar zij verwachtten eene ver-losfing van deze dienstbaarheid der ceremoniëele wet; eenen,! waarachtigen Zondenverzoener, die hun den waaren Godsdienst , in deszelfs majeftieuze eenvouwigheid, zoude voor- • ftellen; die den geheelen offerdienst, door de liefdevolle opoffering van zich zeiven, voor het heil der wereld, zoude? vernietigen, en alle de zinlijke plegtigheden, door eene waafy re verëering in den geest van God, zoude doen afwisfelen.ji, Varia  C 205 ) Jijran dezen Mesfias vormde zich geheel het volk, naar hun? Ine meerdere of mindere verlichting, ontelbare onderfcheide1 me denkbeelden. Veelen vleiden zich alleen met de hoop pp Jde herftelling van davids rijksgebied over geheel Israël; en 1 verwachtten, in den Mesfias, eenen majestieuzen Koning, die l|lde#afgelegenfte volken voor zijnen fcepter zoude doen buingen,en die zijne overwinnende veldbanieren, tot aan de ein[lidens der aarde, zoude ontrollen. De beeldenrijke voorfpellini.Igen der Propheeten gaven voedfel aan deze denkbeelden, l.fcnaar meer verlichte Israëlieten, die minder zinlijke begrip•iipen van de verhevene Godsregeering konden vormen, deze ilblevenin den beloofden Mesfias,'den algemeenen ooëL, «den Verlosfer,den Zondenverzoener voorde geheele wereld, ;Iyerwachten. Davids Heer, jacobs verwachte zaligheid, ilihet zegenverfpreidend zaad van abraham, zagen zij verl.langend, in de volheid des tijds te gemoet, en het getuigeImis der door God verlichte Propheeten ftemde volkomen in limet die verwachting. Maar het waren ook deze meer verJjilichte Israëlieten, wier uitgebreide menfchenliefde de zaliglf heid der Heidenen zoo vuurig verlangde., Trotfche liefdelol ze telgen van jacob waren wel hoogmoedig op hunne afJ zondering tot het verè'eren van den waaren God; deze zaligen wel met verachting op dwalende volken, die door geet!jne afgezanten van God onderwezen werden, neder; maar Jlde waare Godvruchtigen betreurden de afgoderij der onverplichte volken, en beminden 'met hunne geheele ziel ook de i 'braven, de weinige Godgetrouwen onder de Heidenen, die de infpraak van hun geweten volgden, én den God van Aartsij vader sem eerbiedigden.Het hoogfte toppunt van menschlijk J geluk ftelden deze godvruchtige Israëlieten in de algemeene J aanbidding van het eenig waarachtig Opperwezen, en in de J\ verbreking van den muur der affcheiding. Liefde is toch | eene eigenfchap der onbedorven menschlijke natuur, en hoe | ; nader die natuur tot haare oorfpronklijke rechtheid en ou4 I fchuld terug keert,des te fterker werkt ook die liefde. I' Met welk eene aandoenlijke tederheid drinken zich de i heilige mannen, over de toebrenging der Heidenen tot jaCc 3 cobs  ( io6 ) cobs God, niet uit? Is het niet: de FiHJiijn, de Tyriè'ft en de Mooren zullen, als inboorlingen van Jerufalem, aan-i geteekendj worden; eene flar zal uitgaan uit jacob, tot verlichting der volken die in duisternis woonen ; zij zulleni allen van den jehovah geleerd worden. En waar kuni ren wij fchooner afbeelding van deze algemeene verëeringj van Israels God aantreffen, dan in het tafereel des dichterlij j ken Prophcets, wiens zaligheid ademende woorden wij aam het hoofd van dit blad plaatften ? Hoe zorgvuldig moest niet de zucht van geheel Israël, om zich met andere volken tei verëenigen, beteugeld worden, en hoe menigwerf werden zij door die verëeniging niet misdadig? Hoe vertroostend) hoe verheugend was dan, voor eiken Israëliet in het bijzonderr maar vooral,hoe bevredigend was,voor de waare godvrucWi tige rnenfchenvrienden onder hen, de beloofde toekomst niet, wanneer alle de bergen met vrede zouden gekroond Zijn , en alle de heuvelen met gerechtigheid ; wanneer zich alle de eindens der aarde, tot den Godlijken telg uit hei buis van david, zouden wenden, en door hem behouder;! worden; wanneer hij, door liefde en vrede, van zee tot zee zoude regeeren; ja wanneer de onderfcheidcnfle volken broei derlijk met elkander zouden wonen? Voorzeker, zulk eene; verëeniging zoude de wereld tot ontzetting verftrekken , even als of de bloedgierige wolf met het weerloos lam ver.r keerde, even als of de koe en de beerin naast elkanderem graasden, en de verfcheurende leeuw, geheel zijnen aart ver+ zakende, in de vreedzame Iralling, nevens den werkzamem os, ftroo zoude eeten. Ja die verëeniging der volken zoudea zoo bewonderenswaardig zijn, als of een jong kind de ver* fchriklijkfte roofdieren zoude weiden; het zou Je zoo be* wonderenswaardig zijn, als of een kommerloze zuigeling? fpeelde met den kronkelenden adder, als of een pas gefpeendl kind naar het voedfel der fiangen de tedere hand nitfirekte.1. JVïaar hoe bewonderenswaardig, hoe ongeloof baar zelf, diee liefderijke ftmenleving der iVrijdige volken ook fehijneni mogt; daar was een gewisfe grond voor de waarheid den yooïfpelling: Want de aarde zal vol zijn van de ker.r.ish d.»  C *°7 ) Jes Heeren; die kennis zal de wereld vervullen, gelijk de wateren den bodem der zee. Wij begrijpen niet, hoe deze voorfpelling op iets anders kan toegepast worden, dan op de komst van jesus kristus in de wereld. Zoo lang toch de afzondering van j a:obs kroost niet vernietigd was, zoo lang is het, onder alJe zijne lotgevallen, ook als het heiligdom der zuivere Gods«tennis op aarde aangemerkt. Buiten hetzelve heerschte eene nachtlijke donkerheid over het verftand der volken. Maar ook zoo lang die afzondering niet vernietigd was, be» itond nergens een grond tot algemeenen volksvrede; nergens was een punt van verëeniging voor de uit elkander wijkende gevoelens der menfchen ; elk volk verëerde zijne eigen bechermgoden, en verachtte die van andere volken. Maar ioo ras de kennis van den eenigen waaren God, aan wien elk israeliet van zijne geboorte af was toegewijd; en aan wien aet geheele volk dagelijks, door plegtige offeranden, zijne uilde bewees, zoo ras die kennis van den eenigen waaren uod ook tot alle volken zoude uitgebreid zijn , zoo ras ;oude ook de algemeene vrede op deze aarde kunnen wolen. Ja dan zoude de God van jacob niet meer op Sions leuvelen, of op Gerizims bergtoppen, alleen behoeven aangebeden te worden; neen, de geheele uitgeftrekte wereld toude zijn tempel, zijn heiligdom zijn, waar hij in geest en vaarheid moest aangebeden worden. Ja de geheele aarde vas dan de berg, of de beftemde plaats van den geheiligden lerdienst; want de kennis van jehovah, van den onüitpreeklijken God, zoude niet langer binnen den kring der beiiedeu bondelingen befloten zijn; maar alle volken, zonder underfcheid, zouden zich in den glans der eenvouwige waar|id verblijden, en hunne beuzelachtige afgoden verlaten en lernietigen. Gelijk de wateren, op den bodem der zee, niet ene plaats ledig laten, zoo zoude ook de kennis des Heeen nergens op de geheele aarde ontbeerd worden. Ja de (ropheet zegt, in het volgende vers, dat alle de Heidenen, aar den wortel, of naar den op nieuw ontfproten ftam van saï, zullen vragen, dat die ftam opgericht zal worden, als isne banier of ftandaart , waar om heen zich de volken zul-  1208 j zuilen vergaderen. Welligt doelt hier de Propheet op d'efï heil aanbrengenden dood van jesus ; dien de Zaligmaker zeil ve, zinfpeelend op zijné kruifiging, eene verhoging of op-) richting noemt; gelijk de oprichting der koperen flang, waal om heen de vergiftigde Israëliërs zich in de woestenij vergai derden. Maar zijne rust, (of gelijk de vulgata doet lezen) zijn graf zal heerlijk zijn. Godlijk fchoon is deze geheeléi voorfpelliug ook vervuld, het rijsjen uit isaïs afgehouwen! h tronk, de fcheut of bloem uit deszelfs verdorden wortel, i$ , ontiproten. Eene maagd uit davids gedacht baarde iiji Bethlehe'm den door Gods Engel aangekondigden jesus, den Zaligmaker der wereld; het licht tot verlichting der Hel denen, en tot verheerlijking van hrael. Hij leerde den oim zienlijken God aan elk menschlijk verftand kennen; zijn lea ven en werken maakten den jehovah, den naamlozen! God. als een volmaakt heilig, als eenonbevatbaar liefdadig,- aan alle fchepfelen weldoend wezen, bekend; een wezen, dat, met vaderlijke tederheid, alle ftervelingen bewaakt, en volmaakt onzijdig bemint. De afgoderij is, door de leer van jesus, wijd en zijd ontzenuwd; de onbekende Godi werd alom geopenbaard, en de zaligheid werd over de 'gée heele aarde gepredikt. Uit alle toen bekende volken werd reeds, door de eerfte zendelingen van Jes us, eene gemeente \ die zalig werd, verzameld, Uit alle volken vloeiden beiR begeerige zielen famen , die, in de leef van den gekruiflgderli Zaligmaker, vrede en blijdfehap zochten, die naar den won tel van isaï vraagden, en door het geloof denzei ven wer'r den ingelijfd. • Ja , geliefde Medekristefien f de kennis des Heeren breidt1! zich, nog heden, over de geheele aarde uit. Nog is de vof* heid der Heidenen niet ingegaan, nog is geheel hrael niet- tot de fontein des levens en der zaligheid toegetreden maar, heerlijke verwachting ! .Gods raad zal beftaan; dé vrede zal eenmaal over de geheele aarde héerfchen, alle vij-j andfehsp zal eenmaal vernietigd zijn; en de liefde, dléi hoofdtrek van Gods beeld, dat Godlijk fieraad der menscblij-i ke natuur, zal de geheele aarde tot eenen hemel, tot eeneit tempel der eeuwige Volmaaktheid hervormen. .. Te Aafteldam, bij M. ut, BR U1JN, in de YVarmoesttraais,  DE V R IJ E ilGODSDIENST VR.I END* $Y°. 27. iDe dag aan den dag flart overvloediglijk fpraketiit, tn de nacht aan den nacht toont wetenjchap. psalm XIX: 3. OVERDENKINGEN IN EENEN SCHOCt N EN MIDDENNACHT. IT^ delaartigè Godsdienstvrienden ! kunt gij immer de werken des Almagtigen befchouwen, zonder eert Wduidelijk gevoel van zijne onbevatbare volmaaktheid? ■ van zijne alles overtreffende grootheid, en aarde en hemel ■H vervullende nabijheid ? Gloeien uwe harten niet vai* 'éverrukking, van eerbied en liefde, wanneer de geheel» iffl fehepping u toeroept: ,, God is groot en goed, hij heeft? ll„ alles met wijsheid gemaakt?" ja, aanfehouwt de he■^imelen; aanfehouwt den dampkring , die onzen aardbol ««■overwelft; aanfehouwt de zon, de maan, en de ftarren, idit alles is het werk van Gods hand ; zijne Almagt en liefde bereidde alle deze volkomen fchoonheden , tot «uitbreiding van algemeene gelukzaligheid. De . ngelen wverlustigen zich in het befchouvven en bewonderen van iffGods werken; ook bij de geboorte van de wereld, die jfcwij bewonen , zongen zij den lofzang der fehepping, 'Ben de Vader der natuur, de Vader der geheele asnwe;waendheid, vond een Godlijk welgevallen in het gejuich wvan zijne met morgenglans gekroonde kinderen. Maatf •3§eok de redenmagtige mensch is beflemd, om reiae vreug* 3. Dd den  f 210 ) Ótn uit het aanwezen der dingen te fcheppen ; en hotfJl, zuiverer zijn gevoel is, des te levendiger zijn ook zijne|| aandoeningen, die door elke nieuwe gewaarwording ver-I' wekt worden. Geen wonder dan, dat ook Israels gevoelvolle Dich-; ter, dat david, die zoo lieflijk is in de aan God ge* wijde Gezangen, zoo menigwerf den grooten lofzang den fehepping aanheft. Ja, geen wonder dat hij , in dichterlijke verrukking , uitroept: „ De hemelen vertellen; „ Gods eer , het uitfpanfel verkondigt het werk zijnert „ handen , de dag geeft aan den dag overvloedige fpraak ,, uit, en de nacht vertoont aan den nacht wetenfehap."." ^ Het voegt ons, door het Euangelie des vredes verlichte; en vervrolijkte Kristenen, het voegt ons ook, de galmen i van Siöns Natuurdichter op blijde tonen te vervangen ;; ^ het voegt ons ook, onzen God , dien wij in jes us kristus , als onzen liefhebbenden Vader, hebben lee«; ? ren kennen, beminnen, en aanbidden, in zijne heerlijkee ** werken te aanfehouwen, te bewonderen, en vol eerbied! en liefde toe te juichen. David zingt ons op de edel— fte wijze voor, en leert ons te gelijk , het verhevenstt rut uit de onderwijzing der natuur te trekken. Verbeelden wij ons den Godgewijden Dichter, welligt in eenem der fchoonstgeflarnde nachten, op Juda's heuvelen; zijne geheele ziel is opgetogen; het werkzaam leven fluimen in de koele fchaduw der donkerheid , die uitge- • llrekte bosfehen , die rijkverfierde bergen , en hoogbe»» muurde lieden, als met eenen fluiër overdekt; maar zijnt!»' oog ftaart op het helder azuuren gewelf, met duizendduizend tintelende Harren verfierd, het welk hem Godsgrootheid verkondigt. Geen gewoel trekt zijne aandachet van [deze zoo treffende befchouwing af; alles fehijnt voorr 1 hem weg te zinken; alles , wat hij ziet, is hemel, ent $ alles, wat hij gevoelt, is God, de Schepper en Befluur— 6' der van het grensloos Heelal. De afwisfeling van dag;; Cï en nacht maakt, iri deze plegtige oogenblikken, den diep- - * flen indruk op zijnen befpiegelenden geest. Voor wei-i- *  oig uuren Hechts was de geheele landflreek een toneel vol werking en leven; de gouden zon fcheen door den uitgefpannen dampkring, waarin de wolken zich vormen, "Jprachtig te wandelen , terwijl haare glinfterende ftralen . fide levenskracht opwekten , zich in rivieren en beeken ilfpiegelden, en zelfs in de koele grotten of bergfpelonJfken licht en blijdfehap verfpreidden. Doch de zon, («haaren fchijnbaren loop voltooid hebbende, was in vaale "«avondwolken verdwenen. Nu heerschte de nacht, ftilte 'Jiegerde zich langs bergen en dalen; de maan verlichtte ,!f$net eenen zaehten , met eenen kwijnenden glans , de abruine fchaduwen, en de lichtende ftarren ontdekten aan gilden nachtwandelaar zijnen met duisternis bedekten weg. 'jllzulk eene grootfche, zulk eene ontzagwekkende veriin'hËdering , die van de fehepping der aarde af aan , naar ■de onfehendbaarfte regelen , telkens voorvalt, moet alleen :3!genoegzaam zijn , om een redenmagtig wezen het aan,-jf/zijn van een volmaakt wijs, een volmaakt goed en alItji:magtig Opperwezen te verkondigen. Dit zingt ook da,»vid: ,,De onderwijzende (tem der hemelen," zoo juicht 'si hij, „ wordt verftaan tot aan de eindens der aarde; gee,i „ ne volken , hoe onderfcheiden ook in taal of woon''„ ,, plaats, kunnen voor de werkende natuur hun oog en ; „ „ hart geheel fluiten. " Het aanwezen des Scheppers jl pronkt in eiken blozenden morgen; ja het aanwezen van , :. eenen liefdrijk zorgenden Schepper , ftaat in de nachtlijke donkerheid, door maan en ftarren , als door zoo [ ' veele glinfterende letteren , heerlijk afgebeeld. De God] I lijke Dichter verlustigt zich in deze wijd en zijd uit>. gebreide Godskennis , en met eene ontvlammende menM&henÜefde Helt hij zich voor, hoe de blinkende zon li zelf de afgelegenfte tolken, de diepst in afgoderij weg. i; gezonken Heidenen, ook van het alvermogen des eeuwil| gen Gods predikt. Ja in dat uitfpanfel, het welk Gods '|i eer verkondigt , fehijnt het groote licht des dags , de hi verblijdende zon, als in eene uitgefpannen tent, te wom ma; zij fehijnt uit te treden, verfierd en vrolijk, gelijk D d 2 een  («» ) *en wellust varfpreidende bruidegom ; zij fehijnt gelijk een held , gelijk een alles overwinnende fterke , haaren dsgloop te beginnen, de donkerheid voor zich weg te drijven , en tot in de diepfle fchuilhoeken der wet reld, zich re doen zien en gevoelen. Groot moet dan ook de Schepper van dit heerlijk licht, in het oog van alle volken , fc lijnen ; met ontzag moeten zij aan den Befluurder van dezen vuurgloed gedenken, en de infpraak van het hart moet hun de heiligde verpligting aan de weldadige Almagt voorfchrijven. Maar de gevoelvolle david hoort hier ook de dem van zijn eigen gereinigd geweten. Hij was een afdammeling van den door God onderwezen abraham; hij kende het eenig, waarachtig Opperwezen, en deszeifs volmaskt heiligen wil, die van Sinai's bergtop zoo duidelijk, zoo plegtig was afgekondigd. En nu, nu zinkt hij weg in bewondering; in zalige aanbiddende bewondering. Hij herkent zijne voorrechten, en vangt den nooit votzongen lofzang der eeuwige Volmaaktheid aan. Hoe treffend ook de natuur God haaren Scüepper prediken moge, de geopenbaarde wet, de door hrmel zoo duidelijk verdaane voorfchriften der zeden, is geheel volmaakt; zij overtreft eindloos ver de prediking der natuur, want zij doet het afkeerig hart zijne dw.ting gevoelen; de meer onmiddeiijke onderwijzing van den jehovah verlicht de onwetenden, en fielt de gerechtigheid in den helderden dag. Dankbare vreugd doet den boezem van den Pfalmdichter dan gloeien; hij befeft de gadeloze waarde van die bijzondere onderwijzing, die voor den naar kennis dordenden mensch eindloos lieflijker is, dan honig aan den fmaak of dan het kostiijkst goud aan het oog, en, in het midden van deze geheiligde verrukking , vestigt hij ook de befchouwende aandacht op zich zeiven- en de edelde nedrigheid doet zijne zwakheid , doet zijne kwijnende deugd, als eene met nachtdaauw gedrenkte veldbloem weer opluiken. Hoe fchoon , hoe bevallig is niet dit kleinood der Oud-  (=13) [Oudheid, dit Godgewijd zangftuk, in de verzameling der : heilige Liederen ! Ook in deze ftatig voorbijrollende uuren, ïwaarïn wij het gevoel van ons hart, waarin wij onze ftille overdenkingen aan geliefde natuurgenoten trachten mede te i deelen , fpoorde deze Pfalm onzen befpiegelenden geesc i aan, tot bewondering der natuur , tot befef van het gadeHoos geluk, het welk eene dierbare verlichting ons doet j genieten , en tot eene eerbiedvolle vernedering voor de . eeuwige Volmaaktheid , die onze ftille gedachten veiftnat , i die onze verborgenfte dwalingen ziet , maar die ook , om, jesus wil, onze misdrijven wil vergeven, en ons, als geliefde broederen van zijnen eeuwigen Zoon, wil aannemen tot zijne zaligheid verwachtende kinderen. Wat kan grootfcher of ontzagverwekkender zijn, dan het uur des middennachts? Alle zichtbare werkzaamheid rust, wij fchijnen, aan ons zeiven overgelaten, eenzaam in de fehepping rond' te zweven; de woelingen der famenleving verftrooiè'n geene gedachten meer ; de fieraden der aarde vergen ons geene opmerking ; geene afwisfeling van toneelen overlaI den onze zintuigen met nieuwe gewaarwordingen ; neen, : alle onze gedachten kunnen zich verëenigen tot den OorI fprong van alle zichtbare en onzichtbare dingen , die de afwisfeling van dag en nacht als het eenig, het volmaaktst middel, tot inftandhouding der werkende natuur, beftemde en regelde. Deze afwi.'feling is niet verouderd; het wordt nog avond, en het wordt nog morgen, gelijk in de eerfte i oogenblikken der wereldvorming. Nog nimmer is het uur des middennachts door de glansfen der zon verlicht geworden; nog nimmer is de maan uit haaren loopkring gedwaald ; en nog nimmer zijn de tintelende ftarren in hunne (landpunten verward geworden. Elke dag, dien wij zien wegfterven, wordt door eenen nieuw aanbrekenden dag nog vervangen; en hunne prediking van Gods wonderlijk werkend alvermogen wordt nooit afgebroken. N.en, elke dag geeft overvloedig fpraak uit; dat wil zeggen: elke dag wekt het vermogen om te redeneeren in den mensch op; elke dag levert overvloedige ftof tot denken , tot onderDd 3 febei-  ( 214 ) fcheiden, vergelijken, beoordeelen, en tot befluiten, dat bij, die het licht fchept, en de duisternis voordbrengt, al. inagtig, wijs,en goed is. Maar ook elke nacht predikt op de zelfde wijze, en vertoont aan den' weetlust des fterve. lings de heerlijkfte wonderen van hein, die orde en waarheid in de geheele natuur ten toon fpreidt. ó God 1 wie gevoelt u niet in deze eerbiedwekkende ftilte! Hoe treft mij uwe nabijheid! Ik hoor, ik zie, en gevoel u ! Gij woont ook in de donkerheid , waar gij u met glansfend licht omkleedt! Hoe groot zijn uwe werken! Gij hebt die allen met wijsheid gemaakt! Nut en fehoonheid zijn alöm verè'enigd; de ronde wereldbol , die aan alle zijden bewoond wordt, hangt in het keurigst evenwigt, en is omkleed met eenen dampkring, die het licht der zon, voor het ftoflijk oog, draaglijk maakt; die den gloed matigt, die de fchatkamer is van koude en zoele luchtftromen, van regen, fneeuw, en alle levenverfterkende dampen. In dezen dampkring fpiegelen zich de ftralen der zon , die den fchoot der aarde koesteren, en de vruchtbaarheid opwekken. In dien dampkring wordt de lucht, die wij inademen, de lucht, die ons werktuiglijk famenftel in ftand en in beweging houdt, toebereid , en de krachten des levens opgevoed. Met dezen dampkring, als met eenen mantel, omkleed, wordt onze aardbol, door onbefchrijfbare krachten, die God aan de natuur fchonk, en die haare onaffcheidbare eigenfehappen zijn , om den lichtenden vuurgloed , dien wij de zon noemen , rustloos heengevoerd. Ja , met dien dampkring omkleed, wentelt ook deze aardbol zich nog, geduurende vierentwintig uuren, geheel rond, zoo dat de helft des bols, die geduurende twaalf uuren, door licht en warmte, verblijd en gekoesterd is, geduurende de volgende twaalf uuren, van de zon af. gekeerd, door koele duisternis overfchaduwd wordt; dan herneemt het werkend leven, op het verduisterd halfrond, al rustend zijne krachten; dan wordt mensch en dier in eene levenvoedende fluimering ingewiegd, en voor de weiBige ftervelingen, aan welke de rust ontzegd is, predikt ooJè  C 215 ■> * ook de duisternis de vaderlijke liefde des eeuwigen SchepIpers, die, in alle de behoeften van zijne fchepfelen, van | eeuwigheid af reeds voorzien heeft. Eene veertigmaal kleitl ner wereld, dan die , welke wij bewonen , verzelt deze |aarde in haaren loopkring, en wentelt zich, in iets meer I dan agtè'ntwintig dagen, ook nog om dezelve heen. Deze I kleine wereld , waarïn het door kunst verfterkt gezicht Ivaleiën en bergen, ja alle de eigenfchappan van eene beIwoonbare wereld ontdekt, noemen wij-de maan. TA) kaatst lons, gelijk een fpiegel, de ftralen der zon, die haar verli lichten, toe, en verfpreidt over de donkerheid eenen ver1 troostenden weerglans. Talloze vuurgloeden , die hunne 1 fchoongeregelde (landpunten hebben, en als tintelende ftipI pen door onzen dampkring glinfteren, noemen wij ftarren. «Zij verrukken het oog van den reizenden fterveling, van iïden onderzoekenden nachtbefchouwer , en zij vertroosten mi menigwerf den moedlozen zoon der fmart, die in de li\ vertrouwlijkfte eenzaamheid zijne langverkrópte jammerI klagten uitboezemt. ''] Maar heeft de eeuwig volmaakte Wijsheid tot geene anI dere eindens deze ontzaglijke vuurgloeden gevormd? Kun1 nen de zelfde eindens niet bereikt zijn , door het ontfteti ken van flikkerende dampen in de wolken , die boven tl.onze hoofden drijven? Waaröm moeten meetloze afftan. den die aan vaste ftandplaatzen bepaalde zonnen tot lich■ |ende flippen , die dé rust van onze aardbewoners niet j; kunnen hinderen, dan verkleinen? Dit flrijdt met alle denk> beelden van volmaaktheid. Het verordenen of uitkiezen i der beste, der kortfte, der eenvouwigfte middelen tot bei reiking van een doel, is toch eene natuurlijke eigenfehap * der wijsheid. Neen , groote God ! ook deze lichtende «ftarren zijn heerlijke zonnen, middenpunten van wandelen|de wereldbollen, die, even gelijk de aarde, die wij beo|' wonen, vol zijn van uwe goedertierenheid. Uwe Almagt []l bepaalde zich niet tot het vormen van eene woonplaats 4voor menfchen, voor wezens, die, met ftof omkleed, aan s«Ueze zijde van bet graf, rijp worden voor de onfterflijk- heid.  (*i<ï) heid. Het is waar, gij onderwijst ons niet onmiddeiijk int { i de gefteldheid van het grensloos Heelal; gij fpreekt in Jij uwen geopenbaarden wil niet van het beftaan der andere» ■werelden , of van derzei ver be woners ; maar zouden wij m daarom dat beilaan ontkennen ? Gij leert ons alleen dental weg ter zaligheid, door het betrachten der heiügfte plig--l ten, door het te rug keeren van alle dwalingen, en het:| geloof in jesus kristus, dien gij gezonden hebt, orail de menschlijke. natuur in haare Godlijke waarde te herftel-J -len. Uw woord, of uw geopenbaarde wil, leert ons ook: niets van het beilaan der zichtbare dingen, die wij door" onze zintuigen ontdekken, gij leert ons niets, onmiddeiijk,, van het beftaan der bewonderenswaardige fchoonheden, die: de natuuronderzoeker opfpoort ; en zouden wij , om die: reden , dan dat beftaan ontkennen ? Eeuwen lang ontdcv . -ken talloze infekten-aan het oog, tot eindlijk de door c kunst geflepen glazen dezelve deeden opmerken, en der- • zeiver huishouding nafporen. En wie durft zeggen , dal i zulke ontdekkingen nutloos zijn ? Juicht niet de Natuur- • befchouwer , wanneer hij de levende , en de genietende : raderdiertjens in den kleinften waterdroppel ziet fpeleu ,, zoo wel als de vlammende Engel, die nieuwe werelden ziet geboren worden? ö Liefderijke Vader der Schepping 1 Ja, ik zal voordgaan van kennis tot kennis; de eeuwigheid zal nodig zijn, om alle uwe werken aan mij te ontdekken. Maar eenmaal toch zal ik , in de nu onzichtbare wereld, van kring tot kring voordwandelen, en mij, met Godlijke vergenoegingen over alle de gelukzaligheid fmakende wezens, die gij gevormd hebt, verblijden; want ook deze zijn door uwe grensloze liefde tot zaligheid geroepen. Ook met hen zal ik, uwe eer en heerlijkheid aanbiddende, u in gloeiende verrukking toejuichen! Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesfhaav  DE V R IJ E 3-0DSB1ENSTVRIEND» ZAT*, z*. Het flerven is mij gewin. philipp. t: 21. HETZALIG STERVEN DE R GOD- VRUCHTIGEN. ** jT\ood! waar is uw prikkel? Graf! waar is uwe overwinning? Zoo juichen de gelovenden in jesus, die zegevierend het naderend fterfüur tegentreden. jesu«, de Godlijke vriend van adams diep bedorven nakroost, jesus heeft den dood ontwapend, en het graf tot eene lieflijke rustkoets voor zijne verloste lievelingen gehei1 j igd. Met recht roept dan ook dé Godgezinde v aul us , "guit zijnen kerker in het moordziek Rome, tot zijne geliefjjae gemeente te Philippi: het ft'erven is mij gewin. 1 De Apostel, die door het heiligst ijvervuur voor je"i sus, die hem tot zaligheid en deugd geroepen had, brand1 de, de Apostel had ook Sri Phiiippi, eene der voornaame|fle {leden van Macedoniën, genaamd naar philippus, :'iden vader des heerschzieken alexanders, op Gods ej; bevel, het Euangelie verkondigd, en eene' gemeente van ;t» gelovenden in den gekruifigden Zaligmaker gefiicht. Deze '«gemeente bloeide heerlijk, terwijl ftromen van genade en ■waarheid verkwikkend op haar neder vloeiden. Zij bleef ■ftandvastig in de belijdenis van jesus leer, fchoon zelf Éde valfche leeraren, die wijd en zijd den glans der waarMheid zochten te verdonderen, ook hunne dwalingen on■der de Pkilippifche gemeente begonden te verfpreiden; ja r 3* ' Ee fchoon  C «8 J fchoon de wreedfte vervolging, tegen het jeugdigKristefH;0 tendom, op de rampzaligfte wijze woedde, de PhilippiSr-m, blaakten door de reinfte Kristelijke liefde , vooral ootel voor hunne leeraren. Naauwlijks vernamen zij, dat hum geliefde paulus te Rome in ketens moest zuchten, ofc zij zonden epaphroditus , een van hunne leeraren 1 met hunne onderlinge liefdegaven naar Rome, om paü«;j lus te vertroosten, en om hem, in zijne gevangenis, van al het nodige en verkwikkende te voorzien. Dit viel J " Volgends de beste uitrekening der oude Kerkvaderen ,' 11 voor in het twee en zestigfle jaar na jesus geboorte, toerfi " de Apostel paulus, voor de eerftemaal, te Rome gekluisd " terd was. epaphroditus, weer naar Philippi terug-; " keerende, ontving van paulus dezen zaligheid en god-! " vrucht ademenden brief, tot bemoediging, tot vermaning,, " en bevestiging van jesus gelovende vrienden. De Apos-i " tel roemt hunne ftandvastige getrouwheid , en vertoont' t' hun de blijmoedigheid van zijn hart, onder het lijden, hef 1,1 welk hij heden, om jesus wil, onderging. Hij fchrijfti hun, hoe de ketens, die om zijne handen rinkelden, zelfs*! dienstbaar waren tot uitbreiding van het rijk der waarheid.. Velen toch kwamen hem, hooren en zien en gevoelden i zich, door den Geest van God, die door hem fprak, getroffen Hierom verheugde hij zich in zijne banden, want,1 hoe ook zijn lot zijn mogt, jesus zoude in , of doorr hem verheerlijkt worden. Het zij dan, dat hij in het tegenwoordig leven moest blijven, in welk geval hij dart leven geheel aan den dienst van zijnen Godlijken Meester r toewijdde: of het zij hij, om de zaak van jesus, moesft fterven; ook dan zoude zijne gerustheid in God, zijne: ftandvastige belijdenis, dat jesus de Zaligmaker der we-> reld is, eene belijdenis, welke hij bereid was, om in heft' 1 midden der ijslijkfte martelingen , met dervende lippen,, 1 nog juichend af te leggen, de vijanden der waarheid over- winnen, en de kracht van God 'en jesus kristus;? ® over het verharde ongeloof doen zegepralen. Het leven, , fchrijft daarom de Apostel, is mij kristus. Hij wit ! f' zeg- 'f  f 219 ) [zeggen, gelijk de meeste uitleggers dit verklaren: blijf ik bet ■ fterflijk leven nog behouden, zoo behoud ik dit alleen 'voor rilden dienst van kristus, maar fterf ik, dan is de dood of voor mij een gewin. Doch eene andere vertaling doet ons 4lezen: kristus is mij het leven , en het fterven is mij Agewin , en in dien zin zoude paulus kunnen gezegd ■hebben: „ ik vest een gegrond vertroüwen op jesus liefde ,L, en bijftand; hij zal, gelijk altijd, in mijn lichaam verheerl|„ lijkt worden; het zij ik in het leven blijf, of het zij ik iL, heden den marteldood moet ondergaan, kristus is mij , §,„ nu en eeuwig, toch het leven. Ik vrees hun niet, die §!„ het lichaam kunnen dooden, zij kunnen toch mijne ziel i,„ niet dooden; kristus, de waarachtige God, leeft, en ■ , zijn leven is ook het mijne; ik leef door en in hem; zoo !„ is dan het fterven , wanneer, en op welk eene wijze ook, itL, mij een gadeloos gewin. Ja het ware voor mij verre het %3t beste , wanneer ik, van de banden der fterflijkheid ver. IL' lost, vrij en zalig, in de heerlijkheid van mijnen Godlij. \\\\ ken Verlosfer kon deelen; wanneer ik, door den dood, „ uit dit gewest der onvolkomenheid, naar de eeuwige wor '„ ningeu der blijdfehap, naar het huis des Vaders, waar in j| „ jesus mij plaats bereid heeft, kon overgevoerd worden, i „ Maar om uwent wil, Geliefden! om de kerk van jesus ij, „ op deze aarde , die geduurig verfterkt en opgebouwd '1 „ moet worden, was mijn verblijf, aan deze zijde van het 'X „ graf, welligt nog nuttig; en ook hiertoe ben ik bereid; ; ! reine zaligheden bloeien, ook voor mij, nog op den weg j '„'des levens, daar ik de vruchten van mijnen arbeid, ia ij. „ zulk eenen vollen overvloed, mag genieten; daar het be\ „ houd van kostlijke zielen mij op eene Godlijke wijze vertl „ troost, verblijdt , en aanmoedigt." Elk verkieze vrij, ■i van deze vertalingen, het geen zijn verftand oordeelt het I best overeenkomend met den zin van paulus te zijn. I Het lust ons heden , alleen het fterven der Godvruchti| gen, als een onberekenbaar gewin, te befchouwen , en den \ dood, die ontwapend is, wiens prikkel, wiens fcherp geI puiite fchicht verbroken is, als eenen Engel des vredes, Ee 2 mms  f 220 ) wiens koude hand de onzichtbare wereld voor ons opent, , te befchouwen. Wij behoeven den dood , of het fterven i in het gemeen , hier niet te befchrijven; wat fterveïing; toch, die immer geboren is, kent den dood niet ? Hij j heerschte over adam en zijne nakomelingen, van den i vroegen dageraad der wereld af, als een gevolg der mensch-=, lijke onvolkomenheid. Hij is het loon der zonde , en is ; doorgegaan tot alle menfchen. Geen fterveïing leeft , die i den dood niet zien zal. Het fterven is, voor alles wat i adem haalt, beftemd, en kan door geene eindige kracht af- • geweerd worden. De dood heerscht van genacht tot ge- ■ flacht ; geen ónderfcheid in ouderdom , in fterkte, of in levensftand , kan het fterflot ontduiken ; de pasgeboren i zuigeling fterft aan den boezem der zwoegende moeder, j zoo wel als de afgeleefde Grijsaart , wiens levensgeesten i uitgeput zijn. De fterke , de overwinnende held , die de i forfclie krijgswapenen in fterkgefpierde vuisten doet kluis-» teren , valt, in een oogenblik , koud en roerloos in het t ftof, en het zwak , het krachtloos kwijnend kind, dat: naauwlijks nog, met eene ftamelende ftem, zijne begeerten i kan uitdrukken, zinkt, na eene langduurige verteering van levensgeesten , in den arm des doods. De arme dagloner blaast den jongden adem uit, gelijk de in overvloed ba. , dende rijke. De gekroonde heerfcher over millioenen men. . fciu-n kan het uur des doods even weinig van zich afwee- ■ ren, als de gebrek lijdende fterveïing, die, met het afge- , bedeld brood in de verffijvende hand, fterft; of als de verachtlijkfte (laaf, die in eenen diepgewelfden kerker, ai- • leen door pijnlijke zuchten en door het gerammel van zijne keten*, de eenzame ftilte afbreekt. In eiken mensch heeft eenmaal toch die groote verandering, die wij door fterven uitdrukken, plaats. De levensgeesten, die het werktuiglijk famenftel in. beweging houden, verliezen hunne krachtige, heel het zinlijk werktuig ftaat eindlijk ftil, en eene gevoel- . loze verderving levert alles, wat verganklijk ftof is. aan de ontbinding over. Ja , dit Ihrven is dan voorzeker eene : ontzettende verandering, liet fchoongevormd lichaam, ver- • rijks.: ■  C 221 ) lijkt met de edelfte zintuigen, die door alle omringende voorwerpen aangedaan worden , het fchoon gevormd lich;aam , zoo gefchikt tot duizend verfcheiden bewegingen, en uitvoeringen van den wil des geestlijken wezens, waar [door het dierlijk werktuig bezield wordt, dat fchoon, dac Ivoortreflijk wijs gevormd lichaam zinkt magtloos neder; het poog, die levendige Ipiegel van het licht, die fpraakloos «Uitdrukkende tolk van het fijnst gevoel , het oog wordt Idof, het breekt, en fluit zich; alle de gelaatstrekken verIlftijven, en worden met de loodachtige doodskleur omtoIgen ; de tong zwijgt; de bleeke lippen zijn ftijf; de hanIden, zoo gefchikt voor nuttige en weldadige bezigheden, ïzijn bewegingloos; het hart, het welk onwillekeurig door ■dierlijke krachten klopte , en door de aandoeningen der [ziel derke'r bewogen werd, kan het (lollend bloed niet laniger in de verdijvende aderen uitftorten; de borst ademt niet fineer, en het verderf verfpreidt zich reeds door het geheel jijiutloos geworden famendel. Nu is de mensch gedorven; jde onderflijke, de voor de eeuwigheid gevormde mensch, lidie beflemd is om van volmaaktheid tot volmaaktheid voord te wandelen, die de verhevenfte vermogens ontving, verjmogens , die door de omdandigheden moeten ontwikkeld (worden. Aan deze zijde van het graf vangt hij aan te tj.leeren, en zijne ontwikkeling begint; het derflot ontflaat jhem van een bezintuigd omkleedfel; hij zet nu zijn leven Jvoord, en zijne vermogens, beftemd voor de onzichtbare Jwereld , blijven zich eeuwig ontwikkelen. Voorzeker is jde dood, voor eiken fterveïing, die geene vrijmoedigheid liheeft, om door jesus, den Godlijken Zondenverzoener, lept eenen rechtvaardigen God te naderen, verfchriklijk; liwant, zoo waarachtig als het den mensch gezet is, een. imaal te derven , zoo waarachtig is ook het oordeel , en ide ge wisfe'vergelding voor zijne werken. Voor den zondaar, die den weg der ondeugd met lust bewandelt, die tzich nimmer tot God bekeerde, en door het geloof jesus '?als zijnen Verlosfer omhelsde , voor den zondaar is het Ifterven geen gewin, maar een afgrijslijk verlies; want het Ee 3 be-  C 2ï2 ) berooft hem van deu dierbaren tijd , hem , tot bekeering» en verkrijging van Gods genade, zoo meedogend gefchon- < ken; het berooft hem van alle de genietingen der zinnen,, waarin hij zich verlustigde; het berooft hem van eer, aanzien en fchatten, waaraan zijn hart gekluisterd is; het be- ■ rooft hem van vrienden en medgezellen, in wier bijzijn hijj zich zeiven kon ontvlugten, door wier dartelheid en verlei*. dende boosheid, hij de ftem van zijn wroegend geweten ver-' fmoorde; ja het fterven berooft hem van teder beminnendes lievelingen, die waarlijk belang in zijn heil ftelden, van ou-* ders, die hem onvermoeid uitnodigden, om God en jesusi kristus, aan wien zij hem van zijne tederfte jeugd toehei4 ligden, te leeren kennen en te beminnen; van getrouwet ^ vrienden, die hem aanfpoorden tot deugdsbetrachting, vanu | geliefde kinderen, wier liefkozingen hem verrukten; van eenee w echtgenote, die zijne aardfche zaligheid uitmaakte; ja, vant y eene geheele wereld, die hem dierbaar was, en waarop biji j zijn vertrouwen vestigde; en,'van dit alles beroofd, ftaptp hij de outzachlijke eeuwigheid in, waar hij, in den liefdevolleiïi God, die hem tot gelukzaligheid geroepen heeft, maar wiensn genade hij vertrapte, eenen onkreukbaar rechtvaardigen Rich-t ter, die geen onrecht, geene valschheid, geene leugen,^ geen bedrog kan dulden, eenen Richter, die de godlozen)] nooit zal vrijfpreken, noch de rechtvaardigen verdoemen,, . aantreft. Een knagend zelfverwijt, nu door het genot den ^ zintuigen niet langer verdoofd, moet zijn rampzalig aan we-- ;. zen martelen; alle de voorrechten , die hij genoten heeft,, alle uitnodigingen tot deugd, tot een waarachtig geloof ii)i , jesus kristus, die hij verwaarloosd en befpot heeft,, j moet zijn geweten, met moordende nagalmen, nu herhalen,, . daar niets meer in ftaat is, om dat geweten, waarop duizend! ! duizend misdrijven branden, in flaap te wiegen. Zwarte ber-- , gen van gruwelen weegen hem op de ziel, en, zonder hoopi ,' op vergeving, knaagt de woedende vertwijfeling, als eeni ~ onfterflijke worm, aan zijn eeuwigduurend beftaan. Verfchriklijke gedachte! Hoe ijslijk is het fterven voor den 1 j godlozen! Welk een onherfteibaar verlies is, voor hem, hett ^ weg-;-  (2« ) f.3iWegvallen van het verganklijk ftof! Welkeen onherftelbaat 'ii;Verlies is, voor hem, de tijd, die bij den dood in de eeuY< wigheid voor hem wegzinkt!Maar hoe zalig, hoe Godlijk zalllig is niet het fterven voor jesus verloste vrienden, die !)i!door het geloof met hem verëenigd zijn! Niets, niets verlieItië'h zij bij den dood, maar zij gewinnen, in tegendeel, celuien hemel vol onbefchrijfbare heerlijkheid, vol Godlijke 1 (Vreugden, die geen oog gezien, die geen oor gehoord iiheeft; en waar van de voorftelling door de levendigfte ver» •beelding niet kan bevat worden. 'I Jucht dan , waare Godgezinden ! juicht dan moedig in alle cllfampen en tegenfpoeden, want aan de grenspaal des tijds is 'jlde ingang in uw eeuwig vaderland! Uw dood is geene bezol. i;|ding der zonden, jesus is voor u geftorven, maar ook :iJvoor u opgewekt! In hem zijt gij nu reeds deelgenoten van jhet eindloos zalig leven! Jesus leeft in u; gij zijt met hem jlverëenigd, gelijk de leden met het lichaam; uw Hoofd is in 'tJden hemel, en elk voorbijrollend oogenblik voert u nader bij ■letzelve. Waare Kristenen hebben , meer dan eenmaal , 1 !door hunnen moed en Godlijke grootheid, de vijanden van * het Kristendom vernederd,befchaamd, en tot jesus gebragt. 3'iHoe veele Godvruchtigen zijn door wreede vervolging niet aq doodgemarteld, terwijl die edele flagtöffers der waarheid 'ifcunne beulen zelfs, door eene majeftieuze zachtmoedigheid, '"ideeden fidderen ! Hoe menigwerf klonken de blijdfte trifïlomfzangen niet uit bet midden der verteerende vlammen, /Iwaarïn die Godgetrouwe lievelingen van jesus huu leven Ieindigden! Hoe menigwerf fchenen niet de brandftapels de Sl[zegekoetzen der waare Godvrucht te zijn, waarop de gelo];i]vigen met verfchroeide lippen nog uitriepen : de dood is :%i>erflonden tot overwinning! jesus kristus ! in uwe kan. bevelen wij onzen geest! En geen wonder, de fterven» iiSea zagen den hemel voor hun geopend1, en de gloriekro"jaen voor hun opgehangen. Tijd en ftof verzonken voor flnun; de nacht dreef voorbij, en de eeuwig blijde morgenstond lichtte glansrijk. Ja voor eiken gelovenden in jesus 'is het verlies der tegenwoordige wereld, wier gedaante voorI bij  ( fi* 5 bij gaat, eene onberekenbare winst, want de voorbijmelleavi de tijd, die alle zinlijke genoegens aan het genietend hart- t ontrukt, wordt vervangen door eene beftendig zalige eeuwigheid. Eer, aanzien en rijkdom zijn, in het oog van den 1 ftervenden Kristen, niets meer, dan het verachtlijk fchuim vani voorbijrollende golven. Hun fehat is in den hemel, hunne1' erfenis is, van voor *s werelds grondlegging, voor hun bereid, jesus aeif zal hen in zijne heerlijkheid geleiden,. Moet de flervende Kristen zijne uitgekozen vrienden, zijne! dierbaarfte lievelingen verlaten , ook zijn dood veifcheurt de> heiligfte banden der Wasre vriendfehap niet. Neen; deze zijril eeuwig onfehendbaar. De zaligheden, die hij op aarde, in, de omhelzing der vertrouwlijklb geliefden, fmaakte, waren i toch kortftondig, en niet zelden, op de treurigfte wijze zelfs verbitterd;-tijd en omftandigheden fcheurden zijne ! dterbaarfte vrienden van zijn hart, en hunne droefheid vermenigvuldigde zijne jammeren; maar ónflerflfjk zijnde, zal 1 hij z.jne verlaten vrienden oP engelenwijze beminnen , hen in de woningen der zaligheid verwachten, en eeuwig den verrukkenden wellust der Godlijk reine liefde fmaken ' Godvruchtig ftervende ouderen vertrouwen hun kroost aan ,' Gods befchermmg, en hopen op de zaligfte wederöntmoe- • ung. Godvruchtig ftervende kinderen zweven, als We ■ hemelburgers, van heerlijkheid ,ot heerlijkheid, en zien! juw ' chend en dansbaar, uit naar de vroome ouders, die hen naweenden. In jesus ftervende Echtgenoten bieden, voV zegenende liefde, den jongften affcheidskus aan hunne ga-' den , wier aankomst in de gewesten der zaligheid zij al' juichend te gemoet zien. Ja het fterven fchenkt aan den Kristen alle de zaligheden, waar voor zijn aanwezen be. ftemd is; Gods gevoelbare nabijheid, jesus broederlijke omhelzing, de vriendfehap der onbevlekte Engelen 'en der reeds verheerlijkte gelovigen. Het fterven fdienkt'hun de volkomenfte kennis aan God en zijne werken en do Godlijkfte verlustiging. Ja het fchenkt hun verzadiging van vreugd, en lieflijkheden voor Gods aangezicht in eeuwigheid .' . < < 'Te Amfteldatn. bij M. d e B R U IJ N, in de VVatBioesftras*. h  D Ë V R IJ E ÜY°. 29- Bidt, en u zal gegeven worden. matth. VII: j. HET GEBED. lh\e natuurlijkfte uitdrukking van het gevoel, dat wij af. 1 hangïijk zijn van een almagtig Opperwezen, is het ! gebed. Behoefte, en magtloosh: id, om in die behoefte i te voorzien, leerde voorzeker den mensch het allereerst 1 bidden, even gelijk het befef van genoten weldaden hem het eerst leerde danken Alle volken, hoe dwanlziek, hoe bijgelovig ook, aanbidden die wezens , die zij zich als godheden voorftellen. Maar welk een zalig voorrecht fchenkt niet de kennis van den eenigen waaren God? Zij verbant alle vertwijfeling; zij wekt een gegrond vertrouwen, en eene zalige zielenrust. Elk fterveïing toch, dié deze Godskennis moet misfen, doolt in de ijslijkfte duisternis rond; hij aanbidt Hechts gedroomde godheden, die tij zich onvolmaakt voorftelt; nimmer aanbidt hij die godheden , met een onwankelbaar vertrouwen op hunne almagt, op hunne alwetendheid, barmhartigheid, en liefde; nooit kan eene volkomen zekerheid de fchichten der wanhoop uit zijne verlangende ziel rukken; maar de gelukkiS. Ff &  ( 256 > ge mensch, die den eenigen waarachtigen God, als dei* Schepper en Inflandhouder van een grensloos heelal, dïet de liefde zelf is, en die de geheele aanwezendheid, ton uitbreiding van geluk, vormde, heeft leeren kennen, die; gelukkige mensch nadert, gemeenzaam en vertrouwend,., tot God in het gebed. Hij is overtuigd, dat hij, die hemel en aarde, ja die alles, wat is, wat immer geweest is, era 'immer zijn zal, uit niets te voorfchijn riep , en door zijne: bezieling in ftand houdt, almagtig is, en in alle zijne po- • den kan voorzien. Ja'die gelukkige mensch is verzekerd,, dat zulk een wezen onveranderlijk volmaakt is, en doof} geene nieuwe denkbeelden, door geene nieuwe gewaar-! wordingen kan verrijkt, of tot nieuwe werkingen bewogen i worden. Ja die gelukkige mensch is volkomen gerust op de : Godlijke liefde,die alleen de eenige drijfveer kan wezen, waar door een hoogst volmaakt wezen werelden, vol ge- ■ voelige fchepfelen, te voorfchijn brengt. Die Godlijke' liefde zal hem dan ook de beste weldaden fchenken; nutloze rampen afweeren, en het hartlijk berouw over dwalingen en misftappen met welgevallen aannemen. Dierbare Medekristenen! zoo gelukkig, wat zeg ik? duizendwerf gelukkiger nog, zijn wij; wij, die den eenigen waarachtigen God op de duidelijkfle wijze hebben leeren kennen in jesüs kris.tus, dat volkomen afbeeldfel van den onzienüjken God;injEsus kristus,in wien wij den Vader der aanwezendheid aanfehouwd hebben. Groot, onberekenbaar groot is ons voorrecht! Het gebed is voor j ons eene plegtige toetreding tot hem, die ons gefchapen heeft, die ons in Hand houdt, en in wiens hand ons toe- : komend lot'berust. Vrijmoedig mogen wij,met kinderlij. ken eerbied, hem naderen; hij is almagtig en alwetend; I». zijn verfland bevat alle de lotgevallen van zijne febepfe- Ife leaj I  c *è) ïen ■ hij ziet de dingen, die nog niet aanwezig zijn, even ials of zij tegenwoordig waren; hij kent alle de krachten, !die hij vormde,'en alle de uitwerkingen en gevolgen van [dezelve, maar hij is ook bereid om onze gebeden te ver1 horen , en in onze noden te voorzien. Hij is de liefde zeltvc, hij ke:it onze kleine krachten, en hij ontfermt zich lover ons. Zijn eigen alvermogen, waardoor hij' ons de e afgebeden weldaden fchenkt, maakt zijne hoogstmooglijke jgelükzalïgheid uit; en de Godlijk'te vergenoeging ont» Ifjprbigt eeuwig uit zijne helpende goedertierenheid. In 's (werelds vroegflen morgenftond. verkeerden de waare gods(dienstvrienden biddend methunnen eeuwigen Schepper, zij 1 kenden hem , als den Almagtigé»; zij vertrouwden op zijine beloften, en juichten de bl'jde toekomst te gemoet. jja de menigvuldige vervullingen van gedane beloften verfftrekten aan de godvruchtigen tot bevestiging in hun ver. trouwend geloof, in hunne onwankelbare hoop, en edele vrijmoedigheid. Maar in de volheid des tijds, toen de i langbeloofde Verlosfer van alle dienstbaarheid, toen het i zoo lang te gemoet gezien licht der wereld, tot zaligheid t van alle volken, verfcheen, toen werd God geopenbaard, l toen leerde de fterveïing het onzichtbaar Wezen, welks [tegenwoordigheid hemel en aarde vervult, van nabij kennen in den heiligen jesus, wiens vlekloze onfehuld, i wiens zegepralende deugd de hoogstmooglijke volmaaktIhcid, die aan fet mensc'Jijk verftand ontwijkt, met fpre1 keiide trekken affciiilderde. Ja juicht,geliefde Kristenen!Wij hebben het aangezicht i des Vaders aanfehouwd; jesus leven op aarde teekent i ons het eindloos weldadig aanzijn van hem , die zich de ihoogfte gelukzaligheid van talloze millioenen genietende (fchepfelen ten doelwit ftelt. juicht Kristenen! Wij kennen Ff 2 God  God yan nabij; de leer van jesus is de geest, is de zia 1 en de wil van God; die wil is aan het kinderlijk yeriland.-. des nog ongeoefenden ftervelings geopenbaard; en vol- ■ geuds dien wil moeten wij eindige fchepf;len, zonder on- j derzoek naar het ontwerp des Qnëiadigen, in alle noden j en bekommeringen , vertrouwende op Gods vaderlijke iiöfde en wijsheid, om uitkomst en ontferming bidden. . Waanwijze gevoellozen mogen vrij het gebed, als eenen 1 noodlozen pligt, verwerpen; wat zeg ik? zij mogen vrij zich verftouten, om het bidden, als een wantrouwen aart! Gods wakende Voorzienigheid, uit te krijten. De waare Kriste» weet, dat zijn eeuwige Vader hem nooit kan,, hem nooit zal vergeten; maar dat hij het bidden van zijne I gelovende kinderen , die hunne magtloosheid gevoelen, als ; eene fchuldpligtige hulde aan zijne almagt en liefde be« | fchouvt; ja dat hij zich verlustigt in het verhoren van i hun geb-„-d, indien dat waarlijk op wijsheid en godvrucht: gegrond was; ja dat hij zich verlustigt, wanneer zijne: kinderen verftandig bidden, en wanneer de ontwikkeling; van zijn volmaakt ontwerp zich in hunne gevoelige zielen t fpiegelt, zoo dat zij waarlijk bidden om dat geen, het: welk hun van eeuwigheid toegefchikt was. Hier door: vertonen zij de trekken van Gods beeld in hunne gerei- • nigde zedelijke natuur, en de eeuwige Vader verheugtt zich, op eene onbe vatbaar gelukzalige 'wij ze, in het be-■ reiken van zijne volmaakte bedoeling. V/ij zijn overtuigd,, dar God onze noden kent; wij zijn overtuigd, dat ons ge-, bed geene verandering zal maken :a het eeuwig volmaakt-t ontwerp van den Wereldbeftuurder. Maar dat ontwerp is s buiten het bereik der menschlijke befchouwing; het be,*.' ftaat niet voor ons ; ons lot, het welk in dat ontwerp afge-.1teekend is; zal zich natuurlijk ontwikkelen; maar dtyzélM uU-i'  ( 229 ) iuitkomst ontwijkt aan onze kortzichtigheid; en wij molenden Almagtigen niet uittarten, om die uitkomst pns , onmiddeiijk te openbaren. Hij, die niet wil bidden, om l dat hij Gods ontwerp niet kan tegenwerken, zal zich toch niet vrijwillig in eenen afgrond, of in eene woedende draaikolk nederitorten; fchoon deze daad Gods ontwerp, waarin een langer leeftijd voor hem bepaald was , niet kan tegenwerken. Neen, de liefde voor ons zeiven doet ons alle gevaren ontvlieden, en alle middelen aanwenden, pm welvaart en geluk te verkrijgen , doch dit alles moet, in het oog van hem, die alles volkomen overlaat aan de ontwikkeling van Gods eeuwig plan, volrtrekt nutloos wezen. Wat behoeft hij toch zijne hand uit te (trekken naar het leven onderhoudend voedfel ? Wat behoeft hij eenen aapgroeiënden watervloed te ontwijken? Hij kan geene verandering immers maken in Gods afgeteekend plan. Moet hij volgends hetzelve leeven, zoo zal hij ook leeven; maar moet hij fterven, hij zal dan ook den dood niet ontvlugten. Bloost gij niet, verachtlijke dwaas! die den heiligden menfchenpligt , die het zielveradelend gebed verwerpt, befchimpt, en lastert? WaarCm vraagt gij immer om hulp, wanneer de verüindende vuurvlam uw huis. en uwe bezitting fehijnt te verwoesten? Waarom grijpt gij angstvallig, wanneer eene fmartlijke kwaal, die u het naderend fterfüur voorfpelt, u martelt,naar eenen geneesdrank, die u verzachting of heraelling belooft? Doet gij dit niét om, ware het mooglijk, de gedreigde gevaren aftewenden , en nieuwe vreugden te genieten ? maar denk: intusfehen ontwikkelt zich uw lot, volgends deszelfs vaste beftemming. En wat is het bidden anders, dan een middel tot afwending van gevaren en rampen, zoo wel als tot het verkrijgen van heil en geluk, in het werk gefield ? Ff 3 Neen,,  ( =£0 ) Neen, waardige Natuurgenoten ! het plan der eeuwige Wijsheid gaat ons niet aan; Gode zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend; maar voor ons,die eene zinlijke wereld bewonen, en door de zintuigen onderwezen worden, voor ons is de geduurig voordwerkende voltooijing van het plan der Godheid eene wakende vaderlijke liefdezorg, die ons draagt, befchermt, en geleidt. Het befef van onze magtloosheid verbindt ons ten fterkften aan die vaderlijke zorg, en het genot van ontelbare weldaden verpligt ons tot dankbaarheid. Wij flaan tot het Opperwezen in eene veel tederer betrekking, dan krachtloze kinderen tot eenen vader, eenen befchermer; tot eenen vader,die magt genoeg bezit om vangt, fchenkt nieuwe veerkracht, en doet het levensbegin... fel door eenen vernieuwden gloed ontvlammen. Met eene i eerbiedvolle bewondering denkt de opmerkzame natuuronderzoeker aan Gods volmaakte, Engelen verbazende, wijs» heid, ook in de afwisfeling van dagen nacht. Heerlijk enj groot was het ontwerp,ook van deze inrichting, in het alles; bevattend verftand van den Schepper, maar eenvouwig, natuurlijk, is deszelfs voordduurende loop. De zon, die* haar vast ftandpunt in het midden der omlopende wereld.'), bollen heeft, wereldbollen, die door hunne zwaarte haar ' eeuwig ontwijken, maar, die door eene ingefchapen aantrek- ■ kingskracht, ook te gelijk eeuwig naar het middenpunt hel- ■ len , ,en door die -twee ftrijdende krachten rustloos in . eenen ronden kring bewogen worden, die zon fpreidt haa- • ren glans over deze werelden, waarvan onze aarde den der» . den loopkring, van de zon af, is aangewezen; in dezen j loopkring doet zij, door haare onderfcheiden ftanden van 1 de zon, haaren bewoneren de afwisfeling der jaarfaifoenen;. gevoelen. Maar niet Hechts deze loopkring wordt door deaarde in'driehonderd vijf en zestig dagen voltooid; neen,', ook geduurende al dien tijd wentelt zich deze wereldbol, in een tijdperk, het welk wij in vierentwintig uuren afdeelden, geheel rond. Zonder zulk eene omwenteling, was het halfrond der aarde onbewoonbaar; en in eenen ijskouden nacht begraven ; doch nu rustloos omwentelend, rijst aan de eene ! zijde des bols de blozende morgenftond, terwijl aan de J andere zijde het wegzinkend licht het leven tot rust nodigt. j Door deze rustloze omwenteling kan geene langduurige ft duisternis de levenskracht doen verderven, geene langduuri- ,f ge beroving van lichten warmte kan den dood doen heer.. g[ fchen; want naauwlijks heeft de koelte des nachts zich over ü het halfrond uitgebreid, of de lichtftralen fpelen weer door » den dampkring. Het vuur der zon ontbindt weer de verdik-'• ken-  f 23?) kende wolken, en de verjongde werkzaamheid herleeft. Gevoelvolle fterveïing'.kunt gij die wijze inrichting Hechts oppervlakkig nadenken, en niet in dankende bewondering, wegzinken? Juist zoo, en niet anders, moest de loop der natuur ingericht zijn, indien deze wereldbol voor een genacht van wezens, gelijk de mensch is, bewoonbaar, en een gelukkig verblijf voor hetzelve zoude zijn. ó Godlijke liefde! die ons niet Hechts tot betoning van almagt vormde, maar die ons tot het genot van alle de gelukzaligheid, waar voor ons onbedorven zedelijk gevoel , vatbaar is, uit de onaanwezendheid te voorfchijn riept! O Godlijke liefde! ontvang bij eiken morgenftond ons juichend hart, als een dankoffer; want aan u heiligen wij de vernieuwde levenskrachten ; aan n heiligen wij den herboren dag in blijde verrukking toe! O God! gij zijt de God van ons aanwezen, u zoeken wij in den dageraad! Het voegt ons u te aanbidden, zoo ras de verdwijnende flaap ons aan het gevoel, ons aan bet genietend leven terug fchenkt. Geduurende den nacht, voor zoo veel de flaap alle onze zintuigen van werkkracht beroofde, bevonden wij ons als in eenen tusfchenftand, tusfehen leven en dood; alleen het dierlijk werktuiglijk geftel leefde, alleen dit werktuiglijk geftel, het welk,onafhanklijlc. van onzen wil, volgends de inrichting der natuur voordwerkt, leefde; ons bloed droomde door de aderen; de lev.ensfappen werden afgezonderd en verfpreid. De lucht vloeide uit en in onze borst, maar de zintuigen waren werkloos , en het wezen van den mensch zonk in eene overfchaduwende onbewustheid van zich zeiven weg In dezen ftaat waakte de Godlijke ontferming onmiddeiijk over ons. Het is wel de hand Gods, die ons elk oogenblik beveiligt, maar de almagtige Wijsheid fchonk ons zintuigen , verftand , en krachten, om de dreigende gevaren optemerken, aftewenden, of ons tegen dezelve te verdedigen. Maar geduurende onzen flaap begeven ons deze middelen; en hij, die het meetloos heelal draagt, neemt zelve onze befcher. wing op zich. Zouden wij hem dan niet blijmoedig danken, Gg 3 zoo  C23» ) zoo ras wij ons aanzijn weer gevoelen; zoo ras ons de verjongde levenskracht weer tot werkzaamheid, weer tot volcooijing van onze ontwerpen, weer tot bereiking van onze bedoelingen aanmoedigt ? Ja zouden wij onzen God in eiken dageraad niet zoeken, onze harten niet tot hem opheffen, en on* ze handen niet juichend tot hem uitbreiden? Kristenen! zouden wij met Israels Pfalmdichter dan niet met blijde lofzangen uitgalmen: O God! gij zijt onze God, gij zijt de Vader en Inftandhouder van ons aanwezen, u zoeken wij, vol rein verlangen naar uwe merkbare nabijheid, zoo ras de lieflijke morgenftralen ons weer op nieuw uwe vaderlijke liefde verkondigen! Zoeken zegt hier eigenlijk : vertrouwend uitzien naar een voorwerp, waaraan wij onze dankbare liefde wenfchen te betonen, uit overtuiging, dat ons dat voorwerp, het welk ons daadlijk weldoet, ook zal blijven weldoen. Dezen zin, of deze beteekenis, hecht ook de Pfalmdichter hier aan het woord zoeken; want ondanks de' dreigende doodsgevaren , die hem als eenen vlugtling in Juda's woestenijen, waar hij zich voor den naijverigen Vorst saul verbergde, omringden, roept hij vol vertrouwen: 6 God! gij zijt mijn God,mijn Befchermer, mijn Uitredder! U zoek ik, zoo ras de dag weer aanlicht; naar de blijken van uwe nabijheid hijg en dorst ik, hier in deze wildernis; ja meer dorst mijne ziel hier naar u,als mijn lichaam, in deze dorre zandwoestenij, naar verkwikkende waterbronnen; want de bewijzen van uwe goedheid zijn mij eindloos dierbaarder, dan ditfterflijk leven. De vervolgde Godvruchtige Koning drukt, door dit zoeken, dan zijne hartlijke geneigdheid , om gemeenzaam met zijnen God te verkeeren, om zich volkomen aan hem overtegeven, uit. Zoo wilde hij hem, in den vijfden pfalm, ook in den vroegen morgenftond zoeken; hij wilde geduuriglijk, zoo ras hij van zijn aanwezen weer bewust is, bij zijnen God zijn; dit is zijn lust, zijne vuurigfte begeerte; ja dit is de begeerte van alle waare godvruchtigen! . Verlichte Medekristenen! zouden wij onzen Godlijken Leer-  c m) j Leeraar, onzen eeuwigen Menfchenvriend jesus, ook hiér | in niet navolgen? Des nachts vertoefde hij vaak op den met oj' bosfchen gekroonden olijfberg, maar bij het blozen des da1 geraads ving hij zijn Godlijk werk weer aan. Hoe menigli' werf geleidde hij zijne leerlingen door de nog met morgenli daauw bepaerelde beemden en velden, terwijl hij hun Gods 1 vaderlijke liefde en alles onderhoudende zorg deed opmerI' ken. 'Ook dan reeds was hij bereid om wel te doen, om I te leeren, om te helpen, en te vertroosten. Welaan dan, I laat ons,bij het aanbreken van eiken dageraad,ons het leven I van jesus voortellen, en zijne Godlijke voetftappen van I verre zoeken na te wandelen! Elke dag ontfluit voor ons I eene nieuwe loopbaan , aan wier eindperk een palmkrans I der overwinning is opgehangen. Elke dag is een gadeloze I fchat, dien Gods vaderlijke liefde ons toereikt, doch waarvan I' wij in de eeuwigheid rekenfchap zullen moeten geven. Natuurgenoten! begint dan nimmer eenen dag, zonder h! het edelst voornemen, om dien op de beste wijze te befte|i den, Verdeelt uwe oogenblikken op de nuttigfte wijze, I' vormt een menschheidverè'erend ontwérp, en bidt vuurig |i tot God, om kracht en fterkte tot deszelfs uitvoering. I Wapent u tegen alle verleiding, wapent u tegen uwe driften I en begeerten; en laat geene ijdele zorgen uw dankend morI genöffer ontheiligen. O gij Gelukkigen! gij die den nacht vreedzaam doorrustI te, en die u in den morgenftond verjongd en verkwikt geJ voelde, terwijl de geheele natuur u weer aanlacht. Hoe 1 veele dankbaarheid zijt gij aan God niet verfchuldigd! Hoe I veelen van uwe Natuurgenoten zagen angftig uit naar derf I morgen, terwijl de wreedfte lichaamsfmarten hen martelden, I of terwij! de bitterde zielenrouw hun hart, bij het ziek- of 1 fterfbed van zieltogende lievelingen, verfcheurde. Hier dierf I eene dierbare gade, befproeid met heete tranen der liefde. a Daar waakte eene weenende moeder, bij het waggelend i wiegjen van haaren ftervenden zuigeling, terwijl het kwijst nend licht der nachtlijke lamp de bange doodftuipen aan baar  C 243 ) haar van fchrik verflïjvend oog vertoonden. Ja in hoe veë-. le woningen klonk niet de Item der ellende, terwijl gijl ó gelukkige Natuurgenoten! zoo lieflijk, zoo verkwikkend 1 rustte? Maar gevoelt dan. ook uwen pligt, om, zoo veel int uw vermogen is, de ellende te verzachten. Helpt en vertroost, elke traan,"die gij meedogend afdroogt, zal eeuwig; op uwen gloriekrans glinfteren. En gij Ongelukkigen! gij die den nacht door weende, em den blozenden dageraad met moegefchreide oogen, en jam- • mervolle harten aanfehouwde ; zoekt vertrouwend naar' Gods liefde , die aan uwe zijde waakt; miskent nimmer: die liefde; zij bedroeft u niet noodloos. God kent uw lij-den, Itelt uw vertrouwen op geene verganklijke dingen maar vertrouwt uw lot volkomen aan uwen eeuwigen Va-, der. Uwe droefheid zal door blijdfehap afgewisfeld woeden ; ja fchoon een akelig donkere nacht van ellende u, toe t aan het graf toe, overfchaduwe , geen nood! daar, daar : bloost de dageraad des levens; de dood is voor u geen verfchriklijke nacht; neen, gij zult met jesus in het Paradijs i zijn. De dood geleidt u, uit dit gewest der beproeving,, in de nu onzichtbare wereld, in het vaderland der vreugd en der zaligheid. Te Amiteldam, bjj M.'bkD RUIJN, in de Warmoesftraat,  DE V R IJ Ë föODSDlEiSTVi.!ËN3a SY°. ïfrdakt en Bidt, op dat gij niet in verzoeking komr, matth. XXVI: 41. DE NUTTIGSTE ZEDENLES VOOR ALLE KRISTENEN. eliefdé Medekristenen! vloeide immer van jesus ge>-jr zegende lippen eene heilzame les voor zijne leerlingen, het is deze, die wij hier boven plaatften: Waakt en bidt, op dat gij niet in verzoeking komt. Zoo fpreekt de hemelfche Leeraar, die de zwakheid van den fterveïing, en tegelijk de kracht der verleiding kende ; niet Hechts voor zijne Discipelen, die, in het eenzaam Gethfemane, onder de nachtlijke fchaduw der olijven fluimerden, was deze waarfchuwing ten hoogften noodzaaklijk, maar ook Voor alle de Kristenen, in deze en in volgende eeuwen. De verzoeking, de aanleiding tot zondigen , zweeft toch, 200 lang de tegenwoordige wereld beftaat , in duizend duizend onderfcheiden gedaantens rond; fluimerzucht of onbedachtzaamheid vernedert de menschlijke natuur, zoo 3. H b lang  ( ) lang zij in haaren onvolkomen Raat, aan deze zijde vanaf het graf, zich ontwikkelt. Wij hebben dus eene gedun-il1' r'ige aanmoediging tot waakzaamheid , wij hebben dus:|v eene geduurige aanfporing, om door het veel vermogende Vi gebed, tegen alle de aanvallen der verleiding, tot God onzen Vader de toevlugt te nemen, ten hoogden nodig* want de verzoeking ontmoet ons op alle onze paden , eis hoe menigwerf wordt de ongewapende Kristen niet over-' vallen? Hoe menigwerf (truikelt hij niet, en ziet zich op; het punt, om in de rampzaligfte diepte neder te zinken?? Ja Geliefden! indien Gods vaderlijke hand onze wankelen-:, de treden niet terug hield, hoe verfchriklijk zoude alsdan niet ons lot zijn? Indien jesus ons den vrijen toe-' gang tot zijnen Vader niet gebaand had, waar, waar zou-; den wij ons voor den rechtvaardigen God verfchuilen?'! Indien jesus onze voorfpraak niet was, waar zouden wij ons verbergen voor de wroeging van een geduurig be-, vlekt geweten, voor den vloek van eene geduurig over-', treden wet, en voor eenen Richter , die eenen afkeert heeft van alle ongerechtigheid, die den ongereinigden zon-idaar niet kan dulden , en de werkers der ongerechtigheid! in den afgrond, dien zij zich zeiven door hunne boozeï werken openen, doet nederltorten? Maar dank, dank zijj de eeuwige zondaarsliefde! jesus is in de wereld geko-men, om zondaren zalig te maken. Die in hem gelooft't zal leeven, al ware hij dan ook geftorven. Die in hem gelooft , heeft het eeuwig leven , en kan in eeuwigheid^ niet verloren gaan. Wie zal befchuldigingen inbrengen)] tegen deze uitgekozenen Gods, voor welke jesus uitat liefde geftorven is , tot wier zaligheid hij opgewekt ent verheerlijkt werd '? Ja, jesus heeft voor ons, gelovige: Kristenen, gebeden, hij bidt nog voor ons in den hemel,, hij is een Hogepriester, die medelijden kan hebben inert onze zwakheid, die de kracht der verzoeking kent, daar.r '0I hij zelf in alles is verzocht geweest, doch altijd over-r * wormen heeft- K Wij;  C 243 ) Wij zullen deze Godlijke raadgeving van onzen Zaligmaker en Zondenverzoener, heden, als eene zedenles ; voor alle Kristenen, en niet bepaald in haar verband, befpiegelen. De Discipelen van jesus zeiven, die, toen de lijdende (Verlosfer , wiens vlekloze ziel doocflijk bedroefd was, 1 niet een uur met hem konden waken, terwijl de grievendliie boezemfmart hunne levenskrachten afmatte, en zij door (flaapzucht bezwaard werden, de Discipelen zelve zullen ideze woorden van hunnen geliefden je sus ,niet Hechts als 1 eene opwekking, in deze treurige oogenblikken, maar ook [als eene getrouwe leïdliar, voor geheel hun volgend le\yen, hebben blijven befchouwen. Hoe menigwerf zal hun [gevoel, in volgende tijden, die woorden niet voor hun i herhaald hebben: waakt en bidt. Die gouden zedenfpreuk 1 moet in het hart van eiken Kristen gegraveerd-flaan, in[dien hij beftand zal zijn, tegen den aanval der verzoeking : tot zondigen. Uit zich zeiven verdeelen zich jesus' woorden in een liefderijk bevel, en in eene redengeving, waartoe dit bevel dient. Zoo handelde de Godlijke Leeraar in alle om1 Handigheden, hij heerschte door overreding over de harten der menfchen ; geen blindling opvolgen van zijnen ■raad, of zijne bevelen, is hem welgevallig; geene werk» :tuiglijke onderwerping is het kenmerk, dat wij zijne .vrienden en broederen zijn; neen, jesus heerfchappij :is geestlijk; het verftand moet zich uit overtuiging onder1 werpen, en vrijwillig den weg ten eeuwigen leven verkie:zen. Hierom gebiedt jesus nooit iets, of hij doet her, oogmerk daar van inzien; zoo is het hier dan ook: waakt : en bidt, op dat gij niet in verzoeking komt. Waken is, in het natuurlijke , het tegenövergeftelde van ilspen ; de I flaap , die bewonderenswaardige verdoving van alle aan. t doeningen , van alle begeerten , die werkloosheid van salie zintuigen , waar door de vermoeide levenskrachten \ verkwikt en gevoed worden , die flaap Helt ons bloot aan Hh 3 den  C*44 ) den aanval van wreede onedelmoedige vijanden, die huune flapende tegenpartij weerloos en ongewapend vinden en hem bij verrasfing in dien ftaat kunnen kluisteren of dooden. Maar het waken , in tegendeel, houdt de aandoeningen levendig, het houdt de zintuigen werkzaam, en het houdt den wachter opmerkzaam op alle de beweegingen des vijands; ja met de wapens in de hand, kan de getrouwe wachter de woedende aanvallen des vijands vooruitzien en afkeeren; want het is toch niet genoeg te wa« ken, maar alle middelen, tot afwending van dreigende gevaren , moeten ook in het werk gefield worden, zal door het waken de gewenschte bedoeling bereikt worden. Het geestlijk waken, waar van hier gefproken wordt, vertoont zich dan ooit, als die edele werkzame gelieldheid, waarin zich de mensch bevindt, wanneer hij bedachtzaam alle zijne gewaarwordingen beproeft , elke neiging van zijn hart getrouw onderzoekt, en op alles, wat hem omringt, naauwkeurig acht geeft; zulk eene gefteldheid ftaat dan ook rechtftreeks over tegen eene gevoelloze opvolging van redenloze begeerten , tegen eene onbedachtzame zucht naar rust,naar het genot van dierlijke wellusten, van ijdele beuzelingen, en onverzadigende fchijngoederen. Zulke ongelukkigen ftaan elk oogenblik voor de jammerlijkfle verleidingen bloot ; booze lusten ontwaken telkens in hunne ziel, toomloze driften ontvlammen, en de onbedachtzame wordt tot de fnoodlte gruwelen vervoerd. Geen wonder dan, dat de eeuwige Menfchenvriend zijnen zwakken vrienden toeroept: waakt. Maar ook hunne waakzaamheid zoude niet genoeg zijn, indien zij zich niet wapenden, om de aanvallen der verleiding afteweeren, en. dit wapentuig , deze verberging tegen den dag des. kwaads, is het gebed. Hier door worden de fcherpe pijlen der verleiding afgeweerd, jesus zegt zelf tot zijnen geliefden petrus, wien de Satan had zoeken te ziften als de tarwe: ,, Ik heb voor u gebeden." Biddend is da gelovende ziel in ftaat, om de overwinning over alle haa-  ( *4S ) i re vijanden te behalen; biddend verheft zij zich tot God, i en juicht in zijne gemeenzame nabijheid , waar geene 1 boosheid, geene onreinheid haar kan naderen. Wie, geji liefde Medekristenen! wie van u kent niet de kracht van i een vertrouwend, van een gelovig gebed? Hoe menig* i werf fchonk het u geene vertroosting in de grievendfte bekommeringen? Hoe menigwerf werden de tranen der bitterlte fmart, in uwe eenzame bidkamers , niet veranderd I in dankbare vreugdetranen? Hoe menigwerf kwaamt gij voor God, met een hart vol duldloos jammer , terwijl elke biddende zucht u verkwikking fchonk, en gij, met een verruimd hart, ja zelfs met vrolijke gezangen van bevrijding op uwe lippen, uwe bidplaatzen verliet. De eeuI wig wijze Vriend van het menschdom noemt ook daarom het bidden het eenig,het voortreffelijk middel, om het | zaligst einde, om de bevrijding van alle verzoeking naam] lijk, te bereiken. Verzoeking of bekoring is, in het al] gemeen, alle aanleiding, om van den weg der deugd af | te wijken; het zelfde woord wordt ook genomen , om | beproeving of onderzoeking te beteekenen , "Zoo wordt ^ van God zeiven gezegd, dat hij den mensch verzoekt , ] waar door wij eigentlijk verftaan moeten , dat hij den t mensch beproeft, om , voor het oog der geheele zedelijj ke wereld, zijne wezentlijke waarde te doen uitblinken. Ja zoo loutert God zijne guustlingen, terwijl zij, als het i zuiver goud, uit het vuur te voorfchijn komen. In den i zelfden zin gebruikt ook jesus dit woord, daar hij tot j zijnen verleider zegt: daar ftaat gefchreven, gij zult den \ Heere uwen God niet verzoeken ; waar door de Zaligmaker | eigentlijk "wil zeggen: geen fchepfel mag den Almagtigen trachten te beproeven, en de waarheid van zijne toezeggingen, waar van elk redelijk wezen ten vollen overtuigd is, aan redenloze daden toetfen. Maar, gelijk wij zoo even zeiden, verzoeking beteekent doorgaands, aanleiding geven tot zondigen, ei. hier tegen heeft elk deugdLeminnend hart elk oogenblik te ftrijden. De h> a dui-  duivel, de wereld, en onze eigen verdorvenheid zijn zon. der ophouden werkzaam, om de grondbeginfelen der deugd te verderven en te onder te brengen. Vooral is onze eigen onvolkomenheid, onze eigen natuurlijke ontaarting, als een vervolgend vijand, die elk onbedachtzaam oogenblik te baat neemt, om ons te verderven. Die vijand vervolgt immers den Kristen, zelfs daar, waar hij zich fchikt, om God zijnen Vader te ontmoeten, ja zelfs tot in het hartlijkst gebed; de geringde verfhauwirig geeft dan plaats aan ijdele gedachten , aan wereldfche zorgen , en maar al te vaak zelfs aan booze bedenkingen; getuigen hier van zijn immers uw zelfsverfoei. jingen, uwe fchaamten voor God, uw berouw, uwe boetvaardige tranen, ó geliefde Oprechten van hart! Gij die uwen beklemden boezem ontlast, door de welmeenendde fchuidbelijdenis; die elk oogenblik vergeving moet zoeken bij uwen gekruifigden Zaligmaker, die de afgedwaalden lieflijk terug brengt, die zijne befchermende hand uitftrekt tot de tedere kleinen; die het gekrookt riet nooit verbreekt, en het rokend vlaslemmet niej uitbluscht. O waakt en bidt toch, Geliefden! hier door kunt gij de verzoeking haare krachten ontnemen; hier door bewaart gij u zeiven voor verrasfing, en ontvangt fterkte, om den ftrijd uit te houden, en de zegekroon weg te dragen; waakt; zijt werkzaam in het goede; waakt over uwe driften en hartstochten, waakt over uwe begeerten, en laat het gevoel van uwe kleine krachten u leeren bidden; laat u dat gevoel tot Gods ontfermende lief. de heendrijven, om hulp en vertroosting te zoeken bij hem, uit wiens volheid gij genade voor genade zult ontvangen; bij hem, die u met milde handen de dierbaarfte zegeningen zal fchenken, zonder u immer uwe onmagt of armoede te verwijten. Waakt, Geliefden, en ontwijkt alle gelegen, heden tot zondigen, onder welke gedaantens zij u ook ïho. gen verfchijnen. Schuwt de ledigheid, die voedfter van zoo veele gruwelen , die zoo menigwerf de deugd heeft ■ doen wankelen. Schuwt de ledigheid, die u aanleiding geeft om uwe dierbaarfte pligten te verzuimen en te over* > tre*  ( 24? ) treden; de ledigheid, die n den kostlijken tijd, waar van g!] rekenfchap zult moeten geven, doet verwaarlozen en wegfluimeren, Zijt altijd werkzaam; hierdoor wederftaat gij de fterkfte verzoeking. Ja God is nabij de werkzamen , hij bemint dezelve, en bekroont hunnen ijver. Het afgemeten perk, van onze wankelende wieg af, tot aan het duister graf, is kort, en zouden wij dan niet werken, terwijl het tijd , of terwijl het nog dag is? Daar zijn immers altijd overvloedige pligten te vervullen, daar zijn immers altijd lichaamlijke en geestlijke verrichtingen genoeg. Hij, die niet zorgen kan of moet voor zijn levensonderhoud, ontvangt de dierbare oogenblikken, tot oefening van zijn verftand, tot uitbreiding van zijne kennis, en tot volmaking van zij. «en geest, maar ook vooral, tot uitoefening der menfchenliefde. Aan onze Natuurgenoten wel te doen, is eene rustloze bezigheid, die ons aanwezen verhoogt en veradelt. Heb. ben wij in geene lichaamlijke behoeften van onzen medemensch te voorzien , wij hebben dan toch voor zijne geest, lijke behoeften "te zorgen, de onwetendheid te verlichten, de deugd beminlijk voor te ftellen , de onüitputbare bronnen van heil en vertroosting, die de waare Godsdienst doet ontfpringen, aan te wijzen, en de wankelende Godvrucht te onderfteunen. Voor zulke werkzaamheden vlieden de verzoekingen; zij hebben geene magt over ons, want Gods goedkeurende liefde overfchaduwt ons. Hoe menigwerf verheugde Gods nabijheid niet den getrouwen betrachter van zijne pligten? Hoe menigwerf verfcheen God aan den werkzamen godvruchtigen, in's werelds morgenftond? Op akkers en velden werden toen Gods uitgekozeu lievelingen onderwezen. Ja de wakende herders, op Efrata's glansrijke heuvelen, ontvingen het eerst de zaligheid verfpreidende bekendmaking van jesus geboorte, door eenen Engel van God gezonden, wiens afftralende luister den koelen nachtdaauw deed gl'mfteren, en de duisternis in eenen blijden morgenftond herfchiep. Waakt dan, Geliefden! rcaar zoekt ook uwe fterkte in het ge-  C 348 ) gebed; heft uwe hartenten hemel, daar jesus, uw Hoofd, uw verheerlijkte Broeder, uw zaligmakende Vriend, voor U waakt en voor U pleit. Misbruikt het gebed nimmer; laat geene ijdele woordenpraal het ontfleren; denkt dat gi] biddend u tot den Almagtigen verheft; bidt hem aan; met geheel uw verftand en hart. Geen lippenwerk is Gode welgevallig, maar eene oprechte hartlijke zucht verftaat en verhoort hij. Een gebed , waar uw hart geen deel aan heeft, moet den Almagtigen hoonen , en is de affchuwlijkfte misdaad, die een fterveïing kan bedrijven. Bidt vuurig tot God , al is het dan Hechts maar met onüitfpreeklijké zuchtingen ; hier door beveiligt gij u tegen alle verzoekingen. Beproeft alle uwe neigingen, of zij uitgoede grondbeginfelen voordfpruiten; de ondeugden bedekken zich veeltijds met het masker der deugd; verfoeilijke gierigheid vertoont zich doorgaands in het gewaad der nuttige ipaarzaamheid ; wellustige dartelheid in het kleed van vrolijkheid en onfehuld, wraakzucht in dat van edelmoedigheid, en onverandwoordlijke tijdverkwisting dekt zich met den naam van fchuld. loze uitfpanningen. Wij bidden u, uit liefde voor uw eeuwig geluk, wij bidden u, om uwer eigen zaligheid wil, zijt ■waakzaam, en bidt God om wijsheid, moed en fterkte, om UW eigen hart te beproeven, om den fchijn van de waarheid te onderfcheiden, en om alle ondeugden, die u door opvoeding en gewoonte als eigen geworden zijn, ja zulke, waartoe Uwe natuurlijke gefteldheid overhelt, te ontvlieden; om alle banden, die u aan dezelve kluisteren, los te fcheuren, )i waakt en bidt, op dat gij niet influimert aan de met bloemen bedekten rand des afgronds , maar op dat gij ftourrnoedig moogt ftrijden , om door de enge poort tot het eeuwig leven, tot het vaderland der eeuwige blijdfehap fci te gaan. Te Attifteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesitafc  DE V R IJ Ë koDSDIENSTVHIENDi &V°. 32. Ën ik en bidde niet alleen voor deze, maar ook voor de gene die door haar woord in mij geloven zullen, op dat zij alle één zijn gelijkerwijs gij Vader in mij, en ik in u» joann. XVII: 20, 21. BEDENKINGEN OVER DE VERËENIGING DER REMONSTRANTEN EN RECHT ZINNIGE N. Dé menigvuldige kleine gelchrilten, die finds eenigen tijd, betreffende eene algemeene verëeniging vart zoogenaamde Remonftranten en Protestanten, door onderfcheiden Geleerden, en beminnaars van jf. sus Godsdienst, het licht zagen, gaven ook aan den Vrijen Godsdienstvriend, aan uwen waaren heilbedoelenden vriend, o geliefde Belijders van jesus Godlijke zedenleer, aanleiding tot ernflige overdenkingen; van welke overdenkingen wij ü heden het Refultaat wenfchen medetedeelen. Wij roepen alle onze Lezers tot getuigen, dat wij nimmer, door ijdele magtfpreuken* onze gevoelens hebben zoeken te bevestigen; ja wij roepen hen allen tot getuigen, of immer 5 eene vermetele trotschheid op het licht,het welk ons vcr3. 1 i ftand-  ( ) fland beftraalde , ons tot zelfsverhc-fïïng en onverdraagzaainheid vervoerde. Neen, geene vijandfchap tegen an« . dersdenkende Kinderen van den zelfden liefderijken Vader heeft onze ziel veröntreinigd; geen zoogenarmde Sektengeest heeft immer onze gedachten, die uit zuivere menfchenliefde, en waaren godsdienstijver op het papier vloeiden, beuuurd; broederlijke liefde, ja eene uitgebrei- I de liefde voor alle menfchen, befchouwden wij als den hoofdpligt der waare Kristenen; en de beminlijke eensgezindheid, de zachte weldadige vrede, die de ten hemel varende jesus ons gegeven en gelaten heeft, was en is eeuwig voor ons het bekrachtigend zegel, het merk der waare Godlijkheid, op het onwrikbaar fondament van den Kristelijken Godsdienst. Uit deze bekende, en opentlijk medegedeelde neiging van ons hart, moet dan gewis ook volgen, dat geen fterveïing ons met recht zal kunnen befehuldigen, dat wij partijfchap voeden, dat wij onverdraagzaam zijn, of de zaligheid voorfpellende eendragt in jesus gemeente tegenwerken, wanneer wij in het openbaar belijden , dat eene verëeniging van Kerkgenootfchappen, gelijk de Remonftrantfehe Broeder-fchap in haaren welmeenenden brief voorftelde, ons onbeftaanbaar, en in den grond Hechts denkbeeldig voorkomt. De onderfcheiden gedachten, die wij over dit onderwerp in het licht zagen verfchijnen, hebben ons dit vo1itomen bevestigd. De oorzaak toch , waarom de Remonftranten van ons afgelcheiden zijn, is immers nog aauwezig. Kon deze weggenomen worden, dan waren tegelijk ook de namen van RemonÜranten en Rechtzinnigen verio* ren, en de beide Kerkgenootschappen waren in één gefmolten. Het is mooglijk, dat die oorzaak der affcheiding, in deze dagen, over het algemeen minder verbittering zoude verwekt hebben; maar zoo lang toch menfchen gevonden worden „wier gevoelens met de gevoelens der Remonftranten flrijdig zijn , zoo lang zal het ónderfcheid blijven beftaan, en wie met de gevoelens der RemonQranten inftemt, deze is , even gelijk van het eerfte oogen-  ( «Si ) foogenblik der affcheiding zelve, een Remonftrant, en om i dit te worden, of om aan hun Kerkgemeenfchap deel te neluen, hier toe heeft elk altijd eene volkomen vrijheid genot ten. Wat kan toch eene verëeniging anders beteekenen, dan i de vernietiging van alle afzondering ? En kan deze plaats hebben, zoo lang de geloofsbelijdenis van den Rechtzmnii gen de geloofsbelijdenis niet kan zijn van den Remonftrant? i Het is waar, in eenige grondwaarheden komen de beide Kerkgenootfchappen overeen , doch hetzelfde heeft bij alle Krisielijke Kerkgenootfchappen plaats. Maar de gevolgen, die elk afzonderlijk uit die grondwaarheden afleidt, lopen geheel uit elkander, en worden zelfs menigwerf tegenllrijdig. Ja door eene verëeniging van Kerkgenootfchappen, kan het gezond verftand, volgends onze gedachten, waarlijk niets ani ders verftaan, als eene volkomene in één fmelting , eene toe» ftemming van dezelfde geloofsbelijdenis , niet Hechts eene geloofsbelijdenis van grondwaarheden , nasar ook van gevolgi trekkingen uit die grondwaarheden. En dit, wij herhalen ! het, dit kan nooit plaats hebben, zoo lang het rechtzinnig 1 Kerkgenootfchap nog leden bezit, die de gevoelens der Re • monftranten verwerpen. Als Kristenen, die in God den almagtigen Schepper van hemel en aarde erkennen, als Krisi tenen, die jesus als den van God gezonden Leeraar, den Zaligmaker der wereld, eerbiedigen, als Kristenen , die de heilige fchriften , als in en door den Geest Gods gefchreven, waardeeren, kunnen alle leden van Kristen Kerkgenootfchappen elkander broeders noemen , en zich verëenigen , om elkanders heiligmaking te bevorderen, zoo wel als om elkanders kennis uittebreiden; ja zij kunnen zich verëenigen, om hunne geestlijke gaven ,om alle de krachten van hun verftand tot elkanders wezentlijk nut te hefteden, om de waarheid, elk volgends het licht, dat hem beftraalf, in eenen helderen dag te ftellen, en om God en jesus kristus hier doorte verheerlijken. Maar eene nadere verëeniging is onmooglijk, en ook volftrekt noodloos; wat zeg ik 1 eene uiterlijke aerëeuiging, indien het mooglijk was die te bewerken, zouli 8 de,  * C 25a ) de, volgends ons oordeel, ten uiterflen fchadelijk voor de i bevordering der Kristelijke liefde , en eene onüitputbare Ie bron van twist, van verbittering, en van de haatlijkfte af- la zondering wezen. De ondervinding, zoo wel als de men- i)t\ fchenkunde, bevestigen deze onze gevoelens ten duidelijk* ften. In welke tijden vinden wij de levendigfte uitdrukking van haat en vijandfchap tegen de Remonftranten ? Het is immers in dien tijd, toen zij met de Rechtzinnigen nog tot het zelfde Kerkgenootschap behoorden; terwijl zij hunne gevoelens opentlijk begonden voor te Hellen. Zoo ras de volkomen fcheuring voltooid was, begon allengs die zinloze haat te verkoelen ; de perfoonlijke vijandfchap nam , na weinig jaren tijds, een eind, en werd alleen tot de gevoelens bepaald; zoo ging het met alle Kerkgenootfchappen , die zich afgezonderd hebben, en dit verfchijnfel volgt natuurlijk uit de geaartheid van den mensch, die zich met alle zijne ontwikkelende vermogens naar volkomenheid uitflrekt, en die door elke vordering, zij moge waarachtig, of Hechts fchijnbaar zijn, den wellust der zelfs voldoening, met volle teugen geniet. Hij juicht zich zeiven toe. Hij is grootsch op zijne bijzondere begunftiging, en verklaart elk, die hem deze ftreelende zelfsvoldoening zoekt te ontroven, voor zijnen openbaren' vijand, voor den vijand van zijn ge. luk, die hem in het bereiken van zijne heilvolle bedoeling tegenfireeft. En geen wonder dan, dat haat en vervolging hier door geboren worden. Doch wanneer de mensch zich verwijderd gevoelt van deze tegenftrevers, die langs eenen anderen weg het zelfde doel zoeken te bereiken, wan. neer hij zijnen ijver, zijne rustloze werkzaamheid veilig ziet voor hein , die , op eenen anderen weg tredend, dien ijver en werkzaamheid nutloos verklaart, als dan vermindert ook het vuurigfte van den flrijd; de kalmte der afzon. m dering vervangt het betwisten van eiken voetllap, de driP- 0r ten vallen eindlijk in fluimering, en liefde , die toch eene p eigenfchap der gereinigde menschlijke natuur is, begint zich zc tot anders denkenden ook wijd ep zijd ulttebreiden, Si Neen, r  C 853 ) Neen, geliefde Medekristenen ! zoo lang wij geene verai eeniging'van denkwijze omtrent zaken , die ons geweten moeten bevredigen, kunnen bewerken, zoo lang moeten [■wij aan geene vreedzame verëeniging of in een fmelting van ...Kerkgenootfchappen denken. Allen trachten wij toch, in Lbet rijksgebied der waarheid, de hoogfte volkomenheid te Ibereiken; bij elke vordering, die ons geweten ons zegt, dat 3'Wij maken, genieten wij vertroostende zaligheden ; doch ïonder onze Medekristenen bevinden zich ook de zulken , 1 die deze vorderingen in ons niet kunnen erkennen , maar Ipie, door eene andere denkwijze geleid, zich beroemen naIder' dan wij bij die bedoelde volkomenheid te zijn. Waarlom zouden wij ons nu in de gelegenheid (tellen , om die Iwaare of fchijnbare vorderingen aan elkander te betwisten ? Ivreedzaam kan immers elk zijnen weg bewandelen, en zich izelven, door het licht, het welk zijn verftand en hart beiftraait, te volgen, eene zalige zelfsvoldoening doen fmaken? atDe Remonftrantfche Broederfchap heeft, naar het ons toeIfchijnt, (de edelaartige, de alömberoemde geleerden onder ] haar zullen ons dit ten goede houden) de Remonftrantfche Broederfchap heeft welligt meer de infpraak van het 1 menschlievend hart, dan het gezond verftand. het welk de I uitwerking van eiken (tap berekent, gevolgd; de beweegraden, door haare uitnodiging tot verëeniging, in het Rechtzinnig Kerkgenootfchap veroorzaakt, vertoonden reeds maar ,al te duidelijk de fchadywtrekken der gevolgen, die eene i daadlijke uitwendige verëeniging zoude naar zich (Iepen, K Hoe veele fchrijvers zijn , tegen den uitnodigenden brief ■ider Remonftranten, niet al in het ftrijdperk getreden ? En itj. eenigen onder deze fchenen immers hunne pennen ook nog J in gal te kunnen doopen? Maar wat zouden de Kristen geil meentens niet te wachten hebben, wanneer haare Leeraars, l op de zelfde predikftoelen , elk volgends het licht van z.jn E geweten , elkander tegenfpraken , en elkanders gevoelens [ zochten te ontzenuwen ? Wat zouden de Gemeentens te I wachten hebben , wanneer aan haare aankomende leden de li 3 011  ( 254 ) onderfcheidene gevoelens, met al den ijver en drift, diei aan onderfcheiden denkenden eigen is, werden ingeboezemd?! Hoe zouden die leden zich immer toch in de zelfde geloofsbelijdenis kunnen verëenigen ? Zoude elk onderfcheidenr denkend Leeraar niet zijnen aanhang , niet zijne voigelhw gen hebben, en hoe verfchriklijk is niet elke partijfchap, vooral wanneer zij plaats heeft in de belangrijkfte zaken?? En wat kan immer zoo belangrijk zijn, als de beste, dee eenvouwigfte weg tot ons eeuwig voordduurend geluk? God. geve, dit bidden wij vuurig met onze geheele ziel, dat geen: partijgeest de algemeene rust moge ondermijnen 1 God geve< dat geene nieuwe vijandfchap, uit dezen te weinig beradènt flap tot verëeniging, moge geboren worden! En gij, fchrandere Geleerden! fpitst nimmer uw vernuft,, om de gevoelens van anders denkenden in een haatlijk licht t te Hellen, en hier door, bij minkundigen, den ouden ramp-), zaligen ketterhaat te doen ontdaan ;befteedt uwe vermogens, om de Godlijk fchoone waarheid van den eenigen waarachtigen Godsdienst, volgends het licht dat uw verdand be-: fehijnt, duidelijk kenbaar te maken, en door de eenvouwig-; Hen onder uwe broederen te doen verdaan,- bedeedt uwee vermogens, om, door het zalig Euangelie, zielen aan hett verderf te ontrukken en te behouden. Volgt jesus en zij- ne Apostelen, onderwijst en dicht, maar veroordeelt niet.. De arbeid der leeraren moet door God beproefd worden,, en alles, wat op waarheid gebouwd is, behoudt zijne waar-, de, terwijl alle valfche gronden vergaan zullen. En gij, Minkundigen! oefent uw verdand;voegt bij uw; geloof kennis; onderzoekt alles, wat u geleerd wordt, ent behoudt alles, wat aan uw verdand als waarachtig voorkomt,, maar fpreekt nooit de verdoemenis uit over anders denken-', den. Wat zijt gij toch , o mensch! dat gij de zulken zoudt t veröordeelen, die door uwen God geduld en gezegend wor-. den? Lastert nooit het geene gij niet genoeg kent; hebt; vrede met alle menfchen; ja voegt, bij uwe broederlijke iHijii liefde , ook liefde tegen allen zonder ónderfcheid. Dit is tjï'cl toch is  ( =55 ) : joch bet kenmerk van den waaren kristen, zijn Godlijke . iWLeermeester immers itrekte zijne weldoende hand uit tot ver«dwaalden. Vol Godlijk medelijden voedde hij, in de wilwdernis, eene bezwijkende fchaar van vijfduizend menfchen, itffwaarvan naauwlijks één in hem, als in den waarachtigen Zaligmaker , geloofde. il Kristenen ! volgt dan uwen Zondenverzoener, uwen God» iljijken Verlosfer, ook in het liefhebben van de zulken, die Jfgij als dwalenden befchouwt; en bedroeft zich uwe opreche«.e ziel over hunne afwijking van den weg der waarheid, «zoekt, o zoekt met eenen edelen, met eenen verftandigen ilijver, dan hun behoud. Bidt uwen hemelfchen Vader, om 1de uitbreiding van het rijk der waarheid; en laat vooral uw ilcicht, laat den glans van uwe zuivere, uwe ongeveinsde #»odsvrucht wijd en zijd uitblinken, op dat alle menfchen 'lioor uwe werken overtuigd worden, dat gij waarlijk Gods jitinderen zijt. Bewaart u zeiven van alle befmetting der zon'ike, op dat gij,als het zout der aarde, het zedenbederf vol» >l flandig moogt tegenwerke'1. Door zulk een recht Kristelijk 5. gedrag, Geliefden! deelt gij alles, wat gij ontvangen hebt, i.' aan uwe natuurgenoten mede; even gelijk jesus alles, «wat hij van den Vader ontvangen had, aan zijne zerideüii* M;en mededeelde. Dit toch was de Godlijke reine begeerte (, Lan onzen eenigen Hoogepriester jesus; zoo hooren wij i, jiem in zijne jongde levensüuren , toen hij op bet punt was, mtm de groote, de wereldverzoenende offerande, aan God zijlten Vader toe te brengen, nog plegtig bidden, niet Hechts ilvoor de in hem gelovende Discipelen , maar ook voor ons, jbdie door hun woord , die door hunne prediking en fchrifJten, in het geloof aan jesus bevestigd zijn ; ook voor Jtons hooren wij den tot fterven bereiden Zaligmaker bidden: ijiftleilige Vader! heiligt ook de latere gelovigen , of zonder «en af tot die waarheid, die ik met mijn bloed oogenblikJiijk ga bezegelen. Geef ook, dat die latere gelovigen één jlizijn, geef dat zij, door de zuiverfte liefde aangefpoord , ileich onderling mogen beijveren, om een en het zelfde doel te  C 255 j te bereiken. Zoo éeuwige Vader, zijt gij in mij, en ik 181 u een. Welk eene hemelfche vertroosting vloeit niet, ui'ÉiïG dit Godlijk gebed, in de ziel van eiken Kristen! Maar Ge»l liefden! wie gevoelt ook niet de heiligde verpligting , 'oml door gehoorzaamheid , om door het bewaren van je suil woord, zijne voorbidding waardig te zijn , en onze natuur* genoten door waare godzaligheid te gewinnen ? En fchoortt ft anders denkende Kristenen dan tot onze uiterlijke gemeen-i ' fchap niet behoren , zij allen zijn toch ook leerlingen vant ; jesus; zij belijden hem, zij verblijden zich in zijn Euahit \ gelie, en zij verwachten ook , alleen door hem , een eeu-i wig erfdeel, in de woningen des lichts. Eenmaal zullem alle broederen van jesus door een wolkloos licht beftraald; worden, en verëenigd zijn. Zoo lang hier ons eindig verftandc door nevelen moet heen zien, zoo lang zien wij uit ver- I fchillende gezichtspunten. Maar juicht, Geliefden! dit ge-, brekkige zal vernietigd worden; wij allen toch kennen fleehts. ten deele, maar de morgenftond der volmaaktheid bloost ! reeds, dan zullen wij God in zijne volle uitgeftrekte liefdee leeren kennen; ja dan zullen de onfchendbare banden van 1 eeuwige broederfchap ons verëenigen, en eenftemmig zullen 1 alle de verlosten den lofzang der liefde en des vredeSs aanheffen 1 - 4 fa ; k ■ mi «tl Te Amfteldam. bij M. d e B R UIJN, in de Warmoesftraai.  DE V R ij E GODSDIENSTVRIEND» ZY°. 33. Èn gelijk het den men 'fche gezet is eenmaal te fterven , en daar na het oordeel, al&oo ook kristus eenmaal geofferd zij* de , om veeier zonden weg te nemen, zal ten andermaal zonder zonde gezien worden van degenen, die hem verwachten tot zaligheid. hebr. IX: 27, 28. DE VOLKOMEN ZONDENVERZOENING DOOR JESUS. Wie,die de onüitdrukbare zaligheden, door den eenlgen waaren Godsdienst voor den fterveïing bereid, nadenkt, moet niet in eene heilige verrukking uitroepen: ■„ 6 God! wat is de mensch! dat Gij zoo liefderijk aart „ hem gedacht hebt! Wat is het kind des ftofs,dat gij het ,, met zoo veele Godlijke wellusten overftroomt!" Ja dierbare Medekristenen! de Godsdienst,die ons door den Zaligmaker der wereld, in deszelfs volle fehoonheid voorgefteld en verklaard is, doet fonteinen , vol van Godlijke vertroosting en hemelfche biijdfcbap, voor ons ontfpringen. Geene heilbewolkende onzekerheid bedekt meer ons toekomend lot, geene bekommerende angst, om voor de rechtbank des eeuwigen Gods te verfchijnen, kan arn derj i geheiligden Kristen de zaligfte zielenrust ontroven. Neen, 1 de weg ten leven is ons door den Godlijken Verlosfer ge^ Ibaand; hij leeft, en zijne gelovende vrienden zullen met Ihem leeven; want jesus wilde, dat daar hij is, ook alle ; zijne uitgekozen lievelingen , zijne getrouwe vrienden, len oprecht beminnende broeders zullen zijn. Hij zelf ' heeft voor ons den eeuwigen vrede aangebragt; zijn lijden was onze zaligheid; hij heeft zich zeiven aan God zijnen 3. Kk Va-  Vader opgeofferd, en door die offerande hebben alle zijrrff! broederen aan den geftrengen eisch der wet voldaan. Niets,, niets kan, van de gelovenden aan jesus, die in hem befchouwd worden, in eeuwigheid meer afgevorderd worgden, dan eene beilendige betoning van leven in kristus», eene geduurige werkzaamheid in.het goede,een geduurigs i voordgang in heiligmaking en waare godzaligheid ; want: het bloed , dat jesus uit liefde aan het kruis vergoten, heeft, verftrekt eeuwig tot getuige.dat de zonden der gelovigen verzoend,en dat hunne misdaden uitgewischt zijn. Ja zoo ontwijfelbaar bewust,als de onbevlekte feraphijnen i van hunne eeuwige zaligheid zijn , zoo ontwijfelbaar bewust is ook de waare Kristen , die door jesus bloed gereinigd, en vrijgemaakt is van'alle dodende werken, op dat' hij den levendigen God zoude dienen , zoo ontwijfetbaar bewust is de waare Kristen van zijn eindloos toene- • mend geluk, ja zoo zeker als het is, dat de met ftof om- . ldeede mensch eenmaal het fterilot moet ondergaan ,en vnn den tijd, dien hij aan deze zijde van het graf doorbragt, rekenfehap zal:moeten geven, zoo.zeker is het ook, dat jesus, door eene eenige offerande, volkomen voldaan heeft; zoo zeker is het ook, dat jesus de zonden van veelen, de zonden van allen die in hem leeven, weggenomen heeft;, zoo zeker is het ook, dat eenmaal de volmaakte Verlosfer, door alle zijne volmaakt gereinigden, die hij vrijfpreekt, zal aanfehouwd, toegejuicht en aangebeden wrorden. Paut.us, de hoogverlichte verkondiger van jf.su» Euangelie, teekent, voor zijne Medekristen.n uit de Joden, de .verhevenheid van den Kristelijken Godsdienst, met ftoute, met majestreufe trekken, flij doet hun de eenvouwige Godlijke waarheid, door de duidelijkfte beelden , ontleend van de Mofaifche plegtigheden, verftaan. Het groot veilosfinjswerk van den''Zaligmaker, het welk de vlammende feraphijnen bewonderen, het welk geene eindige vernuften hebben kunnen uitdenken, maakt hij voor het verftand, van zwakke Kristenen bevatbaar, terwijl hij hen i wijst  wijst op de groote jaarlijkfche offerande, die voor geheel het volk werd aangebragt, op den plegtigen verzoendag, wanneer de aan God geheiligde hoogepriester, ten teeken van hulde aan jehovah, wiens heerlijkheid in het afgezonderdlle des tempels, in het heilige der heiligen , op gouden cherubsvleugelen glinfterde, in den naam van hen geheele volk, met afgezonderd offerbloed, tot die plaats der zichtbare Godlijke tegenwoordigheid, tot dat heilige der heiligen inging,- wanneer hij van dat bloed voor de heilige bondkist fprengde, als wilde hij hier door te kenner» geven, drt geheel Israël aan God toebehoorde, en, door het bloed der zoenoffers, op nieuw het verbond met zijnen Eefchermgod bezegelde. Deze groote offerande , deze plegtige verzoendag, fchaduwde op de edelfte wijze het zoenoffer voor de geheele gelovende wereld, dat jesus in de volheid des tijds zoude opofferen, af Deze offerande nu was volbragt, jesus had zich zeiven door den eeuwigen Geest, fchoon volmaakt onltrafltjk, fchoon volmaakt onfchüldig, als een fchuld- en zoenoffer voor alle de zondaren, die immer door een waarachtig geloof met hem vereenigd zouden worden, opgeofferd jesus was, met zijn eigen geplengd liefdebloed, voor het aangezicht van God zijnen Vader verfchenen; ja door het vergieten van dat bloed, heeft de Zaligmaker allen, die zijn tfuangelie met hun geheel hart aannemen, als Gods eigendom, als erfgenamen des eeuwigen levens verklaard,en het nieuwe, het beter verbond, het welk niets eischt, dan een waariichtig geloof, en het welk niet fre.chts tijdlijke voorrechten,maar eeuwig,eeuwig opklimmend geluk belooft,dat nieuw, dat beter verbond heeft jesus door zijn eigen bloed bekrachtigd. De verlichte i'a u lü s bewijst dan ook door zijne redenering, dat de oude plegtigheden ,volgends moses voorfchriften, nutloos geworden waren, terwijl geene fchaduwbeelden der toekomst meer te pas kwamen. nu de Zaligmaker alles volbragt had, en in zijne heerlijkheid was ingegaan. Geene nieuwe offerande ter verzocninge was meer nodig , want jesus offerande was voldoende geweest; voldoende voor alle de zonden, die van de grondlegging der wereld af, tot aan het eind der tijden toe - door de broeders van jesus, door de vrienden der waarheid en der godzaligheid gepleegd waren, of immer gepleegd zouden worden, Alle die zonden waren door jesus zoendood vernietigd, en de volkomenfte zielenrust kan den levendig gelovenden nu reeds den voorfunak des hemels Kk a doea  ( 2ö0 ) doen genieten ; want wie toch ban belfchuldiging tegen hen inbrengen? jesus is voor hun geftorven, en met jesus is de eisch der wet. die tegen hun was, geftorven. In jesus, hunnen eerstgeboren Broeder en Zaligmaker, zijn zij voor eeuwig aan God opgeofferd, en in jesus, die ook voor hun opgewekt is, zijn zij deelgenoten der eeuwige heerlijkheid; want gelijk de mensch beftemd is, om maar eenmaal het fterflot te ondergaan, en daar na het oordeel des rechtvaardigen Gods, over zijn gedrag in deze wereld, te ondervinden, even zoo is jesus ook eenmaal geftorven, om de zonden van veelen weg te nemen, doch hij zal arrdermaal verfchijnen,maar niet om zonden te verzoenen, neen; God heeft zijn gedrag volkomen geoordeeld, en nu zal hij in heerlijkheid, door allen die zijne zaligheid verwachten, aanfchouwd worden. Wij zullen de overdenking van eenen onzer geachte Le zeren, over de woorden van paulus ; gelijk het den mensch éénmaal gezet is te fterven, en daar na het oor. deel, ons toegezonden, aan onze Medekristenen ter ftich. ting mededeelen. De zekerheid van het fterflot, zoo troostrijk voor de erfgenamen der eeuwige zaligheid , en het oordeel des Wereldrechters, waar voor het geweten des Zondaars üddert, waren de ontzag wekkende onderwerpen des Schrijvers. Wij twijfelen niet, of onze Lezers zullen , over het algemeen , zijne godvruchtige denkwijze hoogachten. Het is den menfche eenmaal gezet te fterven, en daar na het oordeel. medeburger! Aangemoedigd door de plaatsverleening van mijn voorig Vertoogjen: Overdenking op mijnen Geboortedag, (in het elfde Nummer van uw beminnenswaardig weekblad, de Vrijë Godsdienstvriend, te vinden,) neem ik andermaal mijne zwakke veder op, om u mijne Overdenkingen optedragen. Mag ook deze een even gelukkig lot als de voorige te beur* fe vallen; dit zal ter verdere aanmoediging ftrekken voor Uwen beftendigen Lezer P. L.  ( 9*1 ) De overweging onzer beftemming geeft ons aanleiding, orn aan een leven na dit leven te gedenken. Het onderwerp, , aan het hoofd van dit blad geplaatst, zal hier van naderebe■ wijzen opleveren. Woorden , onze verdubbelde aandacht overwaardig 1 Dat ik mij dan eerbiedig ter overpeinzing nederzette ! Dat de Gebieder van leven en dood zegen gebiede op dat ik mijnen Medekristen moge nuttig zijn ! Om deze gewigtvolle woorden, welke, mijns bedunkens, in twee deelen beftaan, in eenige orde, zoo veel in mijn zwak vermogen is, uit te breiden, zal ik mij eerstlijk bij dit gedeelte bepalen : Het is den menfcke eenmaal gezet te fterven. , , , Tot wien wordt hier gefproken? Niet alleen wordt de grootfte en halftarrigfte Overtreder van Gods geboden met deze zondenftraf gedreigd; neen, hier wordt algemeen gefproken tot het ganfche mecschdom, tot de geheele nakomelingfchap van den eerften wereldbewoner. — Al wat leven ontvangen heeft,het ganfche tegenwoordige, zoo wel als het nakomende gedacht, zal eens dien geduchten fchok ondergaan; hier is geene uitzondering te vinden. Het ts den mensch , hij zij wie hij zijn moge,zoo koning als flaaf, eenmaal gezet te fterven. Een elk wordt dit doodvonnis door den Alregeerder toegeroepen ; het is even als of God tot ieder fterveïing in het bijzonder gezegd had: Eenmaal zult dj jlervcn Maar, vraagt welligt de een of ander: wat nut behelzen toch deze woorden? Gij die deze vraag u verftout te doen, gij denkt niet, dat gij mensch zijt, en dus onder dit doodvonnis begrepen ligt. Deze woorden leeren u uwe zwakheid, uwe nietigheid en uwe vergankhjkheid kennen. Gij zijt een mensch, uit ftof geboren, en zult eenmaal in de cro=ven der vergetelheid tot ftof wederkeeren; maar even de. Ie waarheid is het, die u met huivering aan deze waarachtige fpreuk doet gedenken Gij zijt overtuigd.dat de dood ook u eenmaal treffen zal, maar de gedachten, om, in dat tijdftip,vrienden, bezittingen en rijkdommen te moeten ag. terlaten, doen u, bij het aandenken aan den dood, beeven, en deze onbezonnen vraag doen! —O mijn Vriend,gij die zoo onbezonnen denkt en fpreekt, vergun mij, met weinige woorden, u de nuttigheid van dit Godlijk vonnis aftefchil- Het zijn woorden van genade!... De liefderijke Schepper wil hier door het fchepfel doen gedenken aan een lot, het welk hem eenmaal zoo zeker treffen zal,als het zekeris,dt glans der fhrren doen kwijnen, terwijl de majesteit van hun^!. nen Heer alle gefchapen glansfêri verdonkert. Hij, wiens Naam jehovah is, zal, bekleed met heerlijkheid , omringd van zijne lijfwacht, met bazuingefciial, op de wolken des hemels , verfchijnen... Geduchte dag! God in het gericht methet gevallen Adams kroost! De Schepper oordeelt zijn fcbepM fel! het verrezen menschdom ftaat ten oordeel! Ieder hart is nu geopend! Elke gedachte, ieder woord, alle werk wordtaangewezen!... de Voorfpraak zwijgt!.. De Richter fpreekt!.. Er is geene veröntfchuldiging meer te vinden!... Alles is onverbidlijk!... Ook ik, arm Zondaar, ik zal in dien dag; geducht in het oog der Engelen; — geducht in het oog van jesus zei- i ve, vpor u, mijnen God, verfchijnen. Voor u, wien ik zoo dikwerf beledigd, voor u, wiens wetten zoo hardnekkig door mij overtreden, voor u, wiens geboden zoo tergend door mij . gefchonden zijn! Zo gij, rechtvaardige Richter! met mij in 1 het ftrenggericht treedt, hoe , hoe zal ik voor u beftaan kun* 1 nen?... Dan! Blijde boodfchap voor mij en mijne mede* > zondaren! Wij beleven nog eenen dag van voorbereiding te- 1 gen het uur van voleinding! Laat ons vee! aan den dood gedenken, en de toevlugt nemen tot hem, die den dood overwonnen heeft! — God, die God, die mijn Richter zijn zal, heeft hier toe zijnen eengeboren Zoon in de wereld gezonden; hier toe heeft mijn dierbare jesus voor mij geleden ; en is op Golgotha geftorven; hier toe is mijn Godlij. ke Borg voor mij uit het graf verrezen, en ook voor mij tem hemel opgevaren; hier toe is jesus voor mij aan Gods rech* I tehand verheven, om genade voor mij af te fmeken! Godlijke jesus! wees mijn Leidsman op mijne reize nsar de eeuwigheid,dan zal de fatan zijne list, — de wereld haare betoverende fchijngoederen, — het vleesch zijne verleidende kracht verliezen. — Dan zal ik veilig zijn, en, op uw geleide vertrouwende, gerust de doodsvalei intreden , daar toch uw aidoordringend oog mij in mijn ftil en eenzaam graf zal bewaken. Dan zal ik eenmaal blijmoedig verrijzen; juichend voor den richterftoel van uwen Vader verfchijnen; en met een kalm hart op de uitfpraak van mijn vonnis wcchten; en op dat woord van zaligheid: Leeft ten eeuwigen le. ven, u als mijnen broeder, uwen Vader als mijnen Vader, in het aanzien der geknielde Engelenfchaar begroeten.' Te Amfteklara, bij Af. de BRUIJN, in de Warmoesftratt.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. 5Y°. 34. 'Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zoo eene groote zaligheid geen acht en nemen , dewelke beginnen zijnde verkondigd te worden door den iieere, aan ons bevestigd is gewordcu , van de genen die hem gehooid hebben. HEBR. II: 3. DE NOODZAAKL IJK HEID VAN HET AANNEMEN DER AANGEBODEN ZALIGHEID. in Uitnemende weldaden verwekken in elk gevoelig wezen ook de levendigfte dankbaarheid ; de eerfte Seraf, die alle- de gelukzaligheid van zijn aanwezen gevoelt, vindt eeuwig, eeuwig ftof, om zijnen Schepper te danken, te verheerlijken, en den hoogften lofzang toetejuichen. Ook de mensch, indien hij van zijne aangefchapen voortreflijkheid niet ontaart was, zoude , door elke reine genieting des levens , in de heiligde dankbaarheid ontvlamd zijn; en zijne lofzangen zouden, met den lofzang der Engelen volkomen eenftemmig , door de fchoongefchapen wereld, eeuwig weergalmd hebben. Maar ook nu, nu de mensch jammerlijk onfaart is, nu bij door de zonden verontreinigd , de heldere bronnen van gelukzaligheid, die voor zijn aanwezen -ontfpron3. LI gen,  ( 266 •) gen, ontwijkt, nu hij door het rampzaligst zedenbederf," en door eene verbijsterende onkunde, de genietingen deslevens voor hem verbittert, ook nu nog heeft de mensch,, over wiens beklagenswaardtgen toeftand zich de almagl tige Vader der Schepping reeds van vóór de grondlegging; der wereld ontfermde ; ook nu heeft de mensch eene? oniutputbare ftof tot reine, tot levendige dankbaarheid ;i wat zeg ik? nu is de volle uitgeftrektheid der Godlijke: liefde aan den mensch bekend geworden; eene liefde,, waarover zich de glansrijke Engelen moeten verbazen,, eene liefde die eeuwig , eeuwig de bewondering en de* aanbidding van alle denkende wezens zal verwekken, ja i zoo lief heeft God de redenmagtige bewoners van d'eze> wereld gehad, dat hij zijnen Zoon, zijnen Feuwiggelief-den overgegeven heeft, om onfchuldig te lijden, en om,, door zijnen bloedigen kruisdood, de zondaren tot hett leven te doen ingaan ! Groot, onbegrijplijk groot zijn Gods weldaden aan den mensch. De Godlijke jesus is , om onzent wil arm geworden, op dat wij zouden rijk; en verrijkt worden. Jesus is in de wereld gekomen, vlekloos heilig, eri onbefmet, om zondaren zalig te maken, om verloren fchapen op te zoeken, en tot heerlijkheid en vrede te geleiden. Maar geliefde Kristenen! hoe groot is dan ook niet on- • ze verpligting tot dankbaarheid?Hoe groot, hoe onbegrijp- . lijk groot, is dan ook niet onze verpligting, om die aa'n- ■ geboden weldaden aantenemeu ? Want wat kan zoo af. , fchuwlijk zijn, als het verwerpen van gefchenken, die) ons uit de zuiverlle liefde worden aangeboden? Wat fter-i veling kan zoo dwaas, zoo gevoelloos zijn, om , wan- \ neer hij door honger gepijnigd wordt, het brood, het welk eene weldadige hand hem vol tedere liefde aan. biedt, te verwerpen en zinloos te vertreden? Wie, die in rinkelende ketens gekneld , tot de wreedfte flavernij gedoemd is, zal de vrijheid aanbiedende hand, die zijne > kluisters ontfluit, van zich ftoten ? En zal dan de fter- • ve- •  ■ •reling, aan wien de volkomenfte gelukzaligheid, aan wien J:|ide eeuwige heerlijke vrijheid van Gods kinderen aangeti'boden wordt, zal dan de fterveïing deze gadeloze wel:|;daden van zich (loten , en met verachting verwerpen? fl'Wie fiddert niet voor zulk eene menschheid ontberende 1 (gedachte I £n welke verfchriklijke gevolgen moeten onliaffcheidbaar met zulk een gedrag niet verbonden zijn ? 'I^Geen wonder dan, dat ook' paulus aan zijne medegelovigen uit de Joden, met alle de tederheid van waare 'liheilbedoelende vriendfehap, toeroept: ,, Hoe zullen wij 'V., ontvlieden, indien wij op zulk eene groote zaligheid ■ »> geen acht nemen?" 1 Het „lust ons , deze gewigtvolle woorden heden aan lionze geliefde Lezers voor te houden. Gave God, ■dat wij eene edele drift, om de door jesus aange-' Ibragte zaligheid aan te nemen, hier door konden 'doen jiiontvlammen ! Gave God , die de liefde zelve is , dat i wij de gevoellozen opmerkzaam , en de onachtzamen ; bekommerd over hun toekomend lot konden maken !• i sWelk eene heerlijke beloning zouden wij als dan ' jook voor dezen verlustigenden arbeid niet genieten? 'mPaulus, die de voortreflijkheid van den Godlijken Zon» /Jdenverzoener, van den menschgeworden jesus , op de dkrachtigfte wijze doet gevoelen, toonde bok te gelijk de •qjvoortreflijkheid van ju sus Euangelie , boven de voor* ■ilfchriften van moses, ja zelf boven de wet, die door den ■dienst der Engelen verkondigd werd, ten allerduidelijkjiten aan. De vier eerfte verzen van dit Hoofdftuk be''eifchouwen wij als eene tusfehenrede, als eene uitweiding, '■.«waarin hij het rein gevoel van zijne verrukte ziel uitftort, ■Verwijl hij, met het vijfde vers weer zijne redenering, in ■niét eerfte Hoofdftuk aangevangen , voordzet. De Apostel Hermaant dan hier zijne Medekristenen"; om zich aan ■1de zalige leer van het Euangelie vast te houden , op dat In niet te eeniger tijd door dwalingen zouden medege■rvoerd worden ; hij dringt deze vermaningen aan , door jfcpe verheffing der zaligheid fchenkende leer van jesus, LI 2 " be-  C 268 ) boven het geen weleer, door den dienst der Engelen», aan hun was bekend gemaakt, en het welk evenwel ook< onwrikbaar vast ftond , terwijl de overtreders der pleg., tig bekend gemaakte wetten de gevolgen van hunne 011-. gehoorzaamheid op de treurigfte wijze ondervonden. Ent hoe, hoe zouden zij dan ontvlieden kunnen, wanneer zij; eene zaligheid, door Gods eeuwiggeliefden Zoon verkondigd, durfden verfmaden; eene zaligheid, die door zooi veele bovenmenschlijke daden, die door zoo veele won-, derwerken, waarin Gods kracht uitfchitterde , was beves- ■ tigd geworden? Wij moeten in de woorden ,( hier boven geplaatst, de... ze drie hoofdzaken in het oog houden : vooreerst , de groote zaligheid, door den Godlijken Verlosfer ons aan-■ geboden ; ten tweeden , de voorönderüeide mooglijke : verfmading van die zaligheid; en ten derden, de ramp. ■ zalige gevolgen , die uit zulk eene verfmading moeten 1 voordvloeié'n. Befchouwen wij dan eerst de aangeboden ; zaligheid. In welk eenen rijkdom van genade, in welk: eene uitgestrektheid van Godlijke liefde, verliezen zich hier onze gedachten! Zaligheid is, volgends de gewone : beteekenis, eene vrijmaking van alles, wat kan fchaden, en eene daadlijke fchenk'ing van alles, wat nuttig eti welgevallig kan zijn. Maar hoe groot, hoe eindeloos groot, is niet de zaligheid, die ons jesus vol eeuwige liefde wil fchenken? Hij roept den zondaar, die, op den weg des verderfs, naar eenen gapenden afgrond van rampzaligheid voordfnelt, met eene ftem, die de in doodllaap weggezonken ziel opwekt, te rug. Hij biedt hem eene vplkomea verzoening met den eeuwigen Wereldrichter aan; hij biedt hem eene volmaakte vrijheid van alle fla.j vernij der zonde, die over hem heerscht, aan; en fchenkt hem een leven, vol Godlijke genietingen'; een leven door het geloof in hem. Ja de onwankelbare hoop, z waar door hij den voorfmaak der eeuwige blijdfehap v reeds geniet , en eene volkomen zielenrust, die hem , 1 in de bewustheid dat zijn fterven een ingang is in het- Va-  Vaderland der naamloze gelukzaligheid, het naderend fterflot tegen doet juichen. Hoe eindloos ver overtreft dan deze zaligheid niet alle de weldaden , die door moses aan de getrouwe betrachte» van zijne voorfchriften beloofd waren ? Deze toch waren alleen : de geruste bezitting van het land Kanaiin, en het genot van alle tijdlijke zegeningen;' terwijl jesus eenen heerlijken, eenen volmaakt gelukzaligen ftaat, die, van voor s werelds grondvesting , voor zijne gelovende broederen bereid is, aan alle zijne getrouwe belijders, aan alle zijne volftandige vrienden, niet flechts belooft , maar ook als hnn wettig eigendom aan hun verzekert. Maar ook die zaligheid , hoe groot, hoe uitgeftrekt, kon verfmaad worden. De Israëlieten hadden dit maar al te duidelijk getoond; zij hadden hunnen langverwachten Messias, den Godlijken Zoon van david, miskend en verworpen : zij hadden zijne leer befpot , zijne bevestigende wonderwerken aan de magt vau eenen boozen geest toegefchreven; ja zij hadden den volmaakt onfchuldigen Weldoener van het menschdom, op de afgrijslijkfte wij-' ze, gehaat, gelasterd, en vermoord. Maar ook de geduurig oplbande valfche leeraars, en predikers van ijdele dwalingen, verfmaadden de zaligheid, die door jesus werd aangeboden; alle Naamkristenen, die jesus alleen voor de menfchen beleden, doch die hun waarachtig geloof in hem niet vertoonden door hunne werken , ook deze gaven geen acht op de gadeloos groote weldaden, die hun te gemoet flroomden; zij verè'cden alleen jesus met hunne lippen, terwijl hun hart ver van hem was; terwijl hun hart geene trouw , geene volftandigheid , wanneer verdrukking en vervolging begonden te woeden, ooit in ftaat was tc koesteren. Maar zoo baarlijk, zoo verfoeilijk als deze ondankbare verfmading is, even zoo verfchriklijk moeten ook de treurige gevolgen daar van zijn. Hoe zullen wij ontvlieden, zegt daaröm paulus, het wil, volgends den fpreektrant des Apostels, eiLI 3 Sent-  C 270 ) gentlijk zeggen: wij zullen gewis niet ontvlieden, wan. neer wij op zulk eene zaligheid geen acht nemen. Wie toch, wie kan verlost worden, daar de gevangene zijnen Verlosfer verfmaadt, en de'ketens boven de vrijheid verkiest? Wie toch kan behouden wordeii , daar de ongelukkige zijnen Behouder ontvlugt, en met haat en verachting overlaadt! Het rampzaligst verderf vloeit natuurlijk uit zulk een gedrag; een verderf, het welk nergens te ontvlieden is, want buiten jesus is nergens een Zon. denverzoener, een Zaligmaker; zijne leer is de eenige weg, die ten leven geleidt; hij is het licht der wereld, het welk in de duisternis Opgaat, en de volken , die in de Telia duwen des doods woonden, verlicht. Wie jesus leer kent, en die durft verfmaden; neen, voor die rampzaligen is geen heil , geene rust, geene zalighe?d immer te wachten. Voor zulken ware het beter , dat zij nimmer het licht aanfehouwd hadden, of dat zij in de afgelegenfte wereldftreken, waar geene kennis aan den waaren God zich verfpreidde, in duisternis waren opgevoed. Ja de godloze inwoonders van Sodom en Gomurra zullen, in de eeuwigheid, door zulk een vreeslijk zelfverwijt niet geknaagd worden , als de ellendigen, die jesus Euangelie, het welk op hunne flraten gepredikt werd , verfmaad hebben. Deze toch hebben den wil des Heeren geweten; jesus zelf heeft hun dien wil bekend gemaakt; maar zij hebben geweigerd dien te gehoorzamen; zij hebben geen acht gegeven op jesus liefdevolle uitnodiging; zij hebben hunne oogen gefloten voor het licht , het welk hen beilraalde, en zijn moedwillig in eene treurige donkerheid verdwaald. , Kristenen! wij bidden u , neemt acht op deze waarfchuwing! Zijt gij Hechts Naamkristenen! zijt gij flechts ijdele mondbelijders? Zoo waarlijk als jesus in de we-, reld verfchenen is, zoo waarlijk als God leeft, gij zult uw verderf niet ontvlieden , indien gij u niet bekeert, en, door een waarachtig levendig geloof, jesus als uwen Za-  ( *7i -> É Zaligmaker omhelst. Hoe veelen vernomen zich in deze ■(dagen niet, om de gezegende leer van jesus opentlijk te ■ verachten, en de aangeboden zaligheid van zich afteftoten? ■ Ja veelen onder de zoogenoemde Kristenen fchrmen zich •.deze gezegende leer, en zoeken hunne zucht voor vrijheid, ■ hunne liefde voor menschlijke rechten, door de openbare 1 verfmading der heiligde dingen, der grootfte Godlijke wel- idaden, aan den dag te leggen. Maar welk een dwaas, welk teen verachtenswaardig gedrag! Neen, Rampzaligen ! indien I gij de waare vrijheid beminde, dan zou u de leer van j 2;sus boven alles dierbaar zijn, want door deze te beoefemen wordt alle de dienstbaarheid vernietigd; de waare gelijklheid in waarde en rechten onder de menfchen berlteld; en ide edelfte broederlijke liefde, als onaffcheidbaar met waa1 re Godzaligheid, aangekweekt en bevestigd. Zoo lang gij 1 de zaligheid, die de Godlijke jesus u fchenkt, blijft verlachten, Ongelukkigen! zoo lang kunt gij geene waare be1 minnaars van vrijheid, van Vaderland, of deugd wezen. Kristenleeraars! wij bidden u, Helt de aangeboden zaligheid, die gij aan jesus gemeenten moet bekend maken, in des* : zelfs eenvouwige fehoonheid, aan het verftand voor; be1 wolkt nimmer het heerlijk licht, het welk gij verkondigen moet, door ijdele bijvoegfels of menschlijke uitvindingen ; 1 want te vergeefs eert gij jesus, door menschlijke geboden ivoor te fchrijven. Predikt de wet der liefde, dit is het ^vernieuwd gebod, hetwelk de lijdende jesus, met veege Tippen, aan zijne Discipelen nog gaf. Liefde voor God, l en voor alle menfchen, dit is de geheele inhoud der wet, : en der prophetilche leeringen. Tracht alle diep ingewortel» 1 de vooröordeelen met liefde en verftand te betlrijden, maar i rukt zulke vooröordeelen nooit met zinloozen ijver uit, 1 op dat gij de tedere harten niet verfcheurt; maar ontneemt aan dezelve hun voedfel, op dat zij verfterven Tracht de 1 onkunde te verdrijven, verlicht het verftand door de eenvouwige waarheid, gelijk jesus die zelfs aan kinderkensgeleerd heeft; hebt medelijden met alle dwalenden, tracht hen min-  ( £/2 ) minzaam te recht te brengen; bedenkt, wanneer gij eene ziel' aan het verderf ontrukt, dan behoudt gij uwe eigen ziel van den dood, en gij veroorzaakt blijdfehap aan alle de; hemellingen. Kristen Ouders! Gij die eenmaal uwe onnozele kinderen,, door den doop, aan jesus hebt toegewijd, wij bidden u om de zaligheid van uwe dierbaarfte panden, leert hen achtf geven op Gods genade, op jesus aangeboden weldaden;; denkt, gevoelt, wat gij zoudt te verandwoorden hebben, wanneer de kinderen, die God u gegeven heeft, onachtzaam'i ten verderve waren opgevoed; ja wanneer zij, door uw eigen voorbeeld aangemoedigd, Gods liefde veracht hadden en hun eigen vlugtig leven aan verachtlijke ijdelheid had!' den opgeofferd! Afgrijslijk rampzalig zal uw lotziin, hel- • lche vlammen zullen in uwen boezem branden, terwijl uw t kroost u vervloekt, u zijne duldloze ellenden verwijt, eu 1 zich in uwe ijslijkfte folteringen met vertwijfelende woede i verblijdt. Hoort, hoort nog onze waarfchouwing: leertt uwe dierbare lievelingen den afgrond, aan wiens rand zij dartelen, ontvlieden, voert hen in de armen van jesus, die ook jonge kinderkens tot zijne zaligheid nodigt Alleen i de waare Godsdienst kan, in voor- en tegenfpoed, den i mensch gelukkig doen zijn; zonder Godsdienst beftaat geene > beftendtge zielenrust, geene verheven grootheid. Kriste-nen! dierbare Medegenoten der onfterflijkheid! geeft acht' op jesus uitnodigende flem, neemt zijne zaligheid aan, en vreugd en heerlijkheid zullen eeuwig alle uwe reine op'' vlammende begeerten verzadigen. Te Amlteldam, bij M. de BRUIJN.in de VVaraioesftraat.  DE V R IJ E (GODSDIENSTVRIEND*. SY°. 35. . Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid. • psalm XV: 5J. ijlDE GRONDEN VAN HET BESTENDIG GELUK DES RECHTVAARDIGEN. ] T "I oe zalig, hoe heerlijk is niet het lot van waare Godlx X vruchtigen * Ja groot is het goed, het welk weg gelegd vfAs voor allen, die met kinderlijken eerbied en liefde den wil ■ sldes eeuwigen Vaders betrachten,die hunne liefde uitdrukken : aldoor een gedrag, het welk hem welgevallig is, en die zich j verlustigen in de paden der deugd en des geluks met allen 'ijver te bewandelen! Deze toch zijn veilig in de liefderijke i.befcherming van hunnen God. Hij begeeft noch hij verlaat !hen niet in eeuwigheid. Zijn wakend oog blijft op ben geirvestigd; in alle de gevaren blijft God hun fchild; in alle noaden en bekommeringen ziet God hunnen angst, en redt hen. ïGGeene vuurvlammen kunnen hen fchaden; geene bruifchende isiirivieren kunnen hen o verdromen, want de Almagtige geI teidt en draagt hen. Zij zullen geene verderving zien; hij hoort hun geroep, fchoon zij zich, als vervolgde, als weerjoze duiven al kirrend tusfehen de fteenrotfen verfchuilen. I tZalig zijn toch de oprechten van hart, want hun einde zal i':pede zijn. Wie voor Gods aangezicht wandelt, geniet eene I S- Mm oa-  C 274 ) onwankelbare zielenrust, en juicht zelfs, in het midden derr verwoestingen, die hem omringen. De koninglijke Dichter • mijuda, de lieflijk zingende david toont ons, in zijn voor- • treflijk bericht, het welk in onze heilige verzameling vanj Pfalmen de vijftiende plaats bekleedt, op de duidelijkfte wij-;ze, hoe zijn gevoelvol hart de betrachting der deugd, oolti als den eenigen veiligenweg tot eeuwige zaligheid,befchouw- \ de. De majestieuze eenvouwige waarheid , ongetooid door : valfche bijvoegfds, (telt hij ons voor mef alle de zedige be- • valligheid der Godlijke poëzij. Verbeelden wij ons hier eenen zangrei, die de begeerte van het gereinigd hart, naarhet; waarachtig geluk , vragend uitdrukt,daar zij zingt: „Heere£j wie zal verkeeren in uwe tent? Wie zal, gemeenzaam en u welbehaaglijk, in uw heiligdom', in uwe tijdlijke wo- ■ „ ning,waarin wij het zinlijk teeken van nwe tegenwoordig- ■ „ heid, tusfehen de vleugelen der gouden cherubijnen eerbie- ■ digen, verkeeren ? Wie zal dagelijks met offeranden, die > „ u lieflijk zijn, daar voor uw aangezicht verfchijnen, en 1 „.zich in de zalige bewustheid, dat gij zijn gebed, dat gij ,, zijn cff;r aanneemt, verblijden? Maar, wie zal ook wo„ nen, wie zal beflendig zich grondvesten op den onwr.n„ kelbaren berg van uwe heiligheid? Wie zal bij'u, die bo- „ ven het ondermaanfche , bij u, die in de hoogte woont, ,, op de eeuwige bergen zijn beflendig verblijf houden?" Wij moeten hier aanmerken, dat het een algemeen , een onwankelbaar gevestigd volksgevoelen was , in 's werelds vroegen morgenftond, dat God, als de Be.heerfcher der ge» . heele wereld, zijnen, zetel in de hoogte had,hierom wercWn de bergtoppen, bij meest alle volken ,-pls de gefchiktfte plaat» • fen voor heiligdommen befchouwd. Op hooge bergtoppen, . plantten zij hunne gewijde bosfehen; daar bouwden zij hunne i altaren, en offerden en rookten op dezelve, Ook onder /i- j rael ftond het heiligdom op Stom bergen. D^ menschlieven- de Godheid zelf febeen- dit onfchadelijjt gevoelen tot het heil- ■ rijkst ontzag voor hem en voor zijne wetten te doen m .de- werken. Daarom dan ook daalde hij, met de blijken zijner te- genwoordigheid,neder op Sinaïs bergkruin, waar bij de pleg. . ti-  C 275 ) tigë zedelijke wet zoo heerlijk deed 'afkondigen. Daaiöm wilde hij, dat op den berg Siön zijn tempel zou gtlV.cht worden. Zlilk een volksgevoelen was ook vrij natuurlijk; dadenkbeelden van hoogheid, en van beftuuring deinden hier mede overeen; elk voorwerp toch , waaraan de mensch eenige verhevenheid toefchrijft, is hij geneigd om op eene^meerof min verheven plaats daadüjk ten toon te (tellen, of zich te verbeelden. Koningen beklommen daarom al vroeg hooge zetels of tronen, en op hooge altaren pronkten de afbeeldingen van valfche goden. De Israëlieten, die den waaren God kenden en dienden, (telden zich zijne hoogheid,zijne verhevenheid boven de geheele fehepping, wel op dj edellte wijze voor,doch zij drukten hun gevoel hier van bok door zinlijke beelden uit. De berg Siöns, zegt daaröm de Godgewijde Dichter, is verheven boven alle de berger.. Dit was niet de wezentlijke tempelberg, want deze was geeta van de hoogde bergen uit Kanaan , maar hij bedoelde de eeuwige woning des Almagtigen, waarheen de gelovige Israëliërs, langs den weg der verhevende deugden, konden opgaan. Wie zal dan Wonen op den berg Van Gods heiligheid? vraagt de God. vrnchtige zangrei, en'op eenen eenvouwigen, doch datigen toon , wordt'die door het eendemmig leerend lied dus beandwoord: die oprecht wandelt. Zie daar een .der hoofdpligten: de oprechtheid daat tegen over geveinsdheid, en tegen huichelarij , waar van God, waar van elk zuiver zedelijk wezen een afgrijzen heeft. Oprecht te wandelen, zegt dan hier: zonder bedrog,-in alle omftandigheden,zich zoo te vertonen als men waarlijk is; zonder list, zonder valschheid,of heimlijke boosheid, oprecht voor Goden zijnen dienst, en niet verdeeld tusfehen God en de ijdelheden der wereld, oprecht Voor alle menfchen, zonder jmmer lust te hebben, om eenig mensch te misleiden , maar integendeel eene gematigdheid , om elk te verlichten,en op de paden des geluks te geleiden. Die zoo wandelt of leeft, kan in Gods tent verkeeren, en op zijnen berg wonen; wartt deze is rein van handen, en zuiver van hart. Want wandelt hij oprecht, dan volgt ook hier uit , dat hij gerechtigheid werkt; dat is te zeggen , dat alle zijne i BI ros da-  ( */0 daden met het onvervalscht gevoel van recht en billijkheid inftemmen, zonder immer daar van af te wijken; want hoe zal hij anders de blanke oprechtheid uitdrukken, dan door recht te doen, en door alle zijne werken, als de opentlijke getui. gen van zijne ongeveinsde liefde voor den regten weg der | deugd, die hem Gods geboden zoo duidelijk aanwijzen, ten < toon te fpreiden? Tot dit uitwerken van gerechtigheid, behoort in de eer* b fte plaats, het fpreken der waarheid met geheel zijn hart, dit t is niet flechts het tegenövergeftelde van Ieugenfpreken, want I wie oprecht wandelt, kan niet met opzet liegen; maar door j , dit fpreken der waarheid verftaan wij den onfchendbaarften i pligt, om de waarheid te verkondigen of te verbreiden; en i dat wel uit het levendigst gevoel des harten, van de fchoon- ( heid, en van de onwaardeerbare nuttigheid der waarheid, i En wat kan toch eene voortreflijker bezigheid zijn, dan \ dwalenden te verlichten, en zondaren, die naar een eeuwig i verderf voordfnellen, den vreedzamen weg des heils aante* ( wijzen, en de zaligheden, die de waare Godsdienst voor de oprehten van hart doet opbloeien, afteteekenen ? De zulken toch volgen de Godheid, die den zuiverften glans der waarheid over de onbedorven menschlijke natuur deed fchijnen, grootmoedig na; ja de zulken ontvangen het recht, om op Gods heiligen berg, in de fchaduw der eeuwige liefde te wonen. Maar wie gerechtigheid werkt, en waarheid verkondigt, misbruikt ook zijne tong niet tot fchendende achter» | klap; door deze ondeugd wordt hier het verfoeilijk kwaad* fpreken en lasteren in het afzijn van onze Natuurgenoten verftaan; eene ondeugd, die de menschheid fchandvlekt en vernedert; ja eene ondeugd, die den mensch uit God.- liefderijke tegenwoordigheid verbant, die hem tot een afgrijzen i i fielt voor alle wezens, in wier zedelijk beftaan de trekken j / van Gods natuur uitfchitteren, en die alle de vreugden der k famenleving vergiftigt; doch beledigt de Godvruchtige, de li ongeveinsde beminnaar van het recht zijne natuurgenoten % niet in hun afwezen, hij beledigt hen nog veel minder in \ hunne tegenwoordigheid. Neen; hij doet zijnen mcdjezel- \ In  fen geen kwaad, hij befchadigt, berooft noch mishandelt nimmer eenig mensch, in welk eene betrekking zij ook tot hem daan mogen; maar hij heeft weldadigheid lief; hij doet aan allen wel, hij is de vriend van alle ongelukkigen, de befchermer van alle zwakken, de vertrooster van alle bedroefden , en over zijne vijanden zelve breidt hij zijnen zegen uit, gelijk God zijn hemelfche Vader, die ook over de bozen zijne koesterende zon doet lichten, en zijnen verkwikkenden regen op hunne dorstige velden doet nederdalen. Maar ook de woorden des oprechten zijn lieflijk, zijne tong grieft niet, gelijk een fcherpe fpeer, geen adderen fenijn fchuilt tusfehen zijne lippen; nooit neemt hij fmaa !r edetien op; hij fcheldt, hij verwijt, hij verbittert niet; geene fchirnptaal, geene haatverwekkende befpotting vloeide immer van zijne lippen. Neen ; zijne ziel fiddert voor. zulke gruwelen. Lieflijk, als de verfrisfehende morgendaauw in de lente, zijn zijne woorden; zij brengen den vrede aan, en doen den toorn bedaren. Hij ademt niets dan liefde, dan eensgezindheid, en weigert om den laster gehoor te geven. Hij is de ijverige verdediger der onfehuld; bij bepleit de twistzaak der hulplozen, die door fnoodheid befchuldigd worden. Maar ook zijne liefde voor het recht, zijne zuiverheid van hart, doet hem de bozen fchuwen. In zijn oog zijn de godlozen, of de verworpenen , veracht. Door verworpenen worden hier eigentlijk zulke ongelukkigen , die zich verwerplijk gedragen, verdaan ; zulken, die in de tent van Israels God niet kunnen verkeeren, die op den berg der heiligheid in eeuwigheid niet kunnen wonen, om dat zij niets dan onrecht werken, de leugen liefhebben , met hunne tong fchenden, elk mensch beledigen, vervolgen, verdrukken, en mishandelen; om dat zij in het gedoelte der fpotters nederzitten, en als verharde zondaren zich in het kwaaddoen verlustigen. Ja, zulke rampzaligen zijn verachtlijk in het oog der oprechten, zij fcheiden zich af van dezelve, gelijk het licht van de duisternis, fchoon zij hunne verbetering vuurig blijven wenfehen , daaróm dan ook eer, biedigen zij elk, wie, uit ontzag voor den heiligen God, Mm 3 van  C *>* > van zijnen zondigen weg terug keert, en met vrees en bee- * ving zijne zaligheid poogt uittewerken. De Godvruchtige vriend der deugd, die zich voorbereidt, om in Góds heilige woningen in te gaan, is bok de getrouwe vervuiler van alle zijne beloften of eeden. Alles , wat hij gezworen heeft, bekrachtigt hij daadlijk, ook dan, wanneer hij tot zijn eigen nadeel heeft gezworen, ja fchoon hij zijne geheele tijdlijke welvaart aan het volbrengen van zijne beloften moest opofferen, nog zoude hij vergenoegd aan zijnen pligt gehoorzamen , en zijne waare zielenrust behouden ; want veel te verheven zijn zijne begeerten, dan dat zij zich aan' het ftof zouden hechten. Zijl eeuwige fchat wordt bij God in de hemelen bewaard, en geen tijd , geene vijanden, kunnen immer dien fchat verderven. Geene laage fchraapzucht vernedert dan ooit zijn hart; hij geeft, zijn geld niet op woeker, dat wil zeggen: hij pijnigt de armen, de ongelukkigen niet, om zijne dienften boven hun vermogen te belonen; en om het geld, het welk hij hun tot de nodigfte behoeften leent, met meer geld , dan zij kunnen misfen, tot betaling van het gebruik, terug te geven. Zulk eene handelwijze is voor eerie edele ziel affchuwlijk. Neen, hij leent de behoeftigen gulhartig, en hij beloont de armen voor eiken dienst, dien zij hem bewijzen , blijmoedig en dankbaar. Zijn oog ftaart ook op geene gefchenken; neen, ' hij begeert niets, dan de veiligheid van zijn wettig eigen-" dom; gefchenken drukken hem zwaar op het hart, gelijk onbetaalde fchulden, en wanneer hem die gefchenken aangeboden worden , om door dezelve zijne rechtvaardigheid te doen wankelen, om zijne gunst daar door te kopen, en hem tot eenzijdigheid te dwingen, dan beeft hij terug, en hij befchouwt zulke gefchenken, als de verachtlijklte werktuigen der menschlijke boosheid; neen, de vriend van het recht fluit zijn oog en zijn hart voor alle omkoping, voor alle laage vleierij; als richter gebruikt hij alleen zijn weegend oordeel, en zijn geweten , het welk de uitfpraak doet. 'Zulke oprechten van wandel, zulke gezuiverden van hart ' en zeden zijn beftemd , om, in Gods plegtig heiligdom, als.  ( K9 ) flls lievcün ren des Al!erboogft\n te verkeeren , en om in het eeuwig vaderland der blijdfehap en der volmaaktheid in ie gaan. Ja zo juicht dan eiudlijk het zangkoor, in eene zachte verrukking '.die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid. Godlijke beloning der deugd! Niet fleclus bloeit hier op deze aarde, voor den oprechten, Gods lusthof ;niet Hechts zijn hier vrolijkheden gezaaid, voor den gereinigdeu van hart; neen; hij, wiens wandel oprecht was voor Gods aangezicht; hij zal in eeuwigheid niet wankelen; aan de overzijde van het graf wacht hem eene eeuwige heerlijkheid ; God zelf heeft die Voor hem bereid. Door wankelen wordt alle beweegbaarheid, alle verganklijkheid, zoo wel als een geheele ondergang, waar van het wankelen de aanvang is, uitgedrukt; maar hij, hij die, rustloos werkzaam in het goede, tot den einde toe volhardt, deze zal in eeuwigheid niet vergaan. Ja fchoon de wereld moge voorbijgaan, fchoon de aarde uit haare grondvesten moge bewogen worden; ja fchoon de hemelen als een boek mogen famengerold worden , en alle de hoofdftofft.n,in eenen woedenden ftrijd,de floping der zichtbare huishouding mogen bewerken, de rechtvaardige toch wankelt niet, hij wordt niet bewogen, niet verfchrikt ,want God is Zijn rotsfteen, waaröp zijn heil gevestigd is; op het puin van vergane werelden zoude hij even blijmoedig kunnen juichen, als bij het verwelken van zijn ftoflijk omkleedfel: God is mijn heil, mijne fterkte, nevens hem heb ik niets in den he mei, niets verlustigt mij bujten hem op de aarde. Ik zal niet wankelen, want God is eene toevlugt voor de zijnen. O welk eene zalige rust fmaakt de Godvruchtige ziel reeds hier in dit leven , hoe doormengd ook met fmarten en kwellingen! Haare blijdfehap is beflendig, want door heiligmaking, door vordering in zedelijke volkomenheid, leeft zij in de nabijheid van haaren God; ftervend ziet de Godvruchtige blijmoedig terug op het afgelopen levenspad, en in de eeuwigheid lacht hem de volkomenfte zaligheid tegen. Zondaren! Ongodsdienftigen! wij bidden u,hoort nog onzen raad, volgt de pligten,die uhier voorgefchreven worden, want,  ( aSo ) Want, blijft gij, door eenen ftrijdigen wandel, ongefchikt oia in Gods nabijheid te verkeeren, zijt dan verzekerd, dat het rampzaligst lot op u wacht. De godlozen zullen vergaan; God heeft eenen afkeer van bedrog, van huichelarij, van on« derdrukking en gierigheid. Jesus, die de wereld zal oordeelen , zal aan alle werkers der ongerechtigheid het verfchriklijkst vonnis doen horen. Huichelaars! werpt uw vloekwaardig masker van u, gij kunt den Alwetenden God niet bedriegen! Bidt vuurig om vergeving, en zoekt door jesus behouden te worden! Leugenaars! om uwer eigen zalig* heid wil, bidden wij u: bemint de waarheid! Lasteraars! fchaamt u over de verfoeilijkfte misdaad! Geweldenaars! Ou* derdrukkers en Spotters! verlaat uwe godloosheid, leert recht doen, en laat het hartlijkst berouw bij den eeuwigen Men* fcbenvriend voor u pleiten! Meinëedigen! gevoelt uwe af. fchuwlijkheid, eer een eeuwig verderf u verflindt! Schraap, zieke Verkrachters van het recht! beeft voor uw rampzalig lot! Üw goud zal u ten vloek zijn; de verdrukte onfehuld zal tegen u getuigen! Maar juicht gij, rechtvaardige Kristenen! God is uw rots* Heen; in eeuwigheid zult gij niet wankelen. Jesus, uw Zaligmaker, zal u in het huis des Vaders, in de woningen der eeuwige zaligheden geleiden! Te Amlteldani, bij M. de BRUIJN, in de Wannoesitaat,  DE V R IJ E GODSDIENSTVUlENft SY°. 36. PVant mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien, die gij bereid hebt voor het aangelichte van alle de volkeren: een licht tot verlichtinge der Heidenen , en tot heerlijkheid uws volks Israels. luk. II: 30 — 32. NA HET VIEREN DER KERS- OF KRISTEN VIERDAGEN. Alle belijders van jesus eeuwiggezegende leer, allen die, in den gekruisten Zaligmaker, hunnen Godlijken Verlosfer, hunnen liefdevollen Zonden verzoener beminnen en omhelzen , die allen vierden, voor weinig dagen , de geboorte van den Volmaaktgodlijken onder de menfchen ; de geboorte van hem, wiens heerlijkheid bij den eeuwigen Vader reeds fchitterde voor de grondlegging der , wereld; de geboorte van hem, die de lieveling des eeuwigen Vaders was, eer de afgronden nog aanwezig waren, eer de bergen hunnen oorfprong namen, en eer de fonteinen, of bronnen, uit den boezem der aarde ontfprongen. Welk een heerlijk feest, geliefde Kristenen! Juichten eens de afgodifche burgers van Lakoniën, toen zij, in ïaulus en barmabas, twee van hunne geliefdfte god3> Nn he-  C 282 ") heden dachten te aanfchouwen; juichten zij toen in verrukking: deelen, en zinlijke denkbeelden bewolkt, zoo dat zelfs moses, en alle de door God verlichte leeraars of Propheten, onverftaanbaar voor het meerderdeel des volks waren geworden. De fleutel der kennis was verloren; onkunde en zedenloosheid heerschten onder het gros des volks; en de leeraars der wet waren blinde leidslieden, die zelve de verlichting ten hoogden nodig hadden. Goede God! tot "welk eenen rampzaligen ftaat van vernedering was dan ge. heel het menschdom niet neergezonken f Slaaffche angstvoor een weldadig Opperwezen, het welk nergens recht gekend werd,dreef de volken tot wanhoop;fidderend flagtïen zij, daar hun eigen geweten de ijslijkfte befchuldigingen tegen hen inbragt, om den toorn der goden te [lillen, de dierbaarfte offeranden, hun eigen kroost vermoordden zij voor het oog der gewaande goden; het fchuldloos bloed van jonge onnozelen fpatte de vaders in het aangezicht, en ftroomde van de gewijde altaren; de moeders verzaakten hunne tedere natuur , rukten de zuiglingen , op wier blozende lipjens de lach der onfehuld zweefde, van hunne zwoegende boezems,en wierpen die kommerloos vleiende offers in de gloeiend heet gellookte armen van eenen koperen afgod Moloch, waar de pijnlijkfte marteldood voor die kleine ongelukkigen bereid was. En wat was het loon voor zulk eene verkrachting der natuur ? Niets, niets toch dan nieuwe vertwijfelingen; geen Godlijk and. woord vertroostte de zondaren; geene verzekering,dat zij verzoening hadden gevonden ,verfpreidde ooit eene zalige halmte in het berouwhebbend hart; geene verzekering, dat de onfierflijkheid, die de mensch zoo overtuigend gevoelde, zaligheid en rust zoude fchenken, kon hem ooit het fterflot blijmoedig doen verwachten. Neen, de toekomst bleef met eenen ondoordringbaren fluiè'r bedekt; de toorn der goden, of liever de wroeging van hun eigen geweten, bleef alle de genietingen des levens verbitteren , en dwong zelfs de rampzaligen, om de infpraak van hun feart, door de zonderlingfte buitenfporigheden, te verfmo- ren,  C 285 ) jen. Wie-onder alle fchepfelen was nu in flaat, om zulk eene wereld vol ellende te herfcbeppen; te verlichten, en te zaligen'? Wie, onder alle fchepfelen in hemel of op aarde , was in ftaat, om zulk een rampzalig vervallen menschdom uit eenen afgrond des jammers te verlosfen, en tot de vrijheid van Gods kinderen, van Gods denkende , gevoelende en heilgenietende kinderen , terug te brengen? Wie,dan alleen jesus, de volmaakte Zoon des eeuwig ontfermenden Vaders? Deze had den. weg tot verzoening gevonden; deze ftelde zijne ziel tot een fchuldoffer , en het behoud der wereld zoude de heerlijke vrucht van zijnen arbeid zijn. Die Zoon, die van eeuwigheid beminde Zoon , was al vroeg aan Gods getrouwe vrienden beloofd; op zijne verfchijning hadden zij hun ■vertrouwen gevestigd, en waren vreedzaam ontflapen , in het heerlijk voorüitzicht. dat de Zaligmaker der wereld ftond geboren te worden, en dat hij hunne nakomelingen, als een vriendlijk zorgende herder , aan de ftromen des levens zoude weiden,om hen met zijn heil te verzadigen. 1 En eindelijk, voor agttien eeuwen, werd deze verwachting vervuld-, toen ging de morgenfler op, en zond haare ftralen uit hrael, om de geheele wereld te verlichten. toen fproot het fcheutjen uit isaï verdorden wortel, en bloeide, droeg vruchten des levens, en praalde als een ftan. daart, of als eene banier, waarbij zich de volken verzamelden. Voor agttien eeuwen,ó zalig herdenken! baarde maria, eene maagd uit davids nagedacht, te Bethlehem, een vlek in 'Juda, het welk, do 01 alle Israels lotgevallen heen , als een wettig eigendom van davids echte nakomelingen befchouwd werd, den gezegenden jesus , het heilig kind, wiens geboorte door eenen Engel aan de maagdlijke moeder was voorfpeld, wiens naam en heerlijke bezigheid, door dien zelfden Engel, in het hart van maria diep was ingeprent. ]a een heilig, een godlijk kind, over welks intrede in de wereld alle de hemellingen juichten; een kind, welks komst op aarde,door met glans gekroonde hemelreiën . aan godvruchtige herders, Nn 3 ' die  C 28Ó ) die in Efrata 's grasvelden hunne (Japende kudden bewaak> ten, was bekend gemaakt en toegezongen. Geen wonder dat kind was de k r 1 s t u s , de verwachte Godlijke mensch de Zaligmaker der wereld, in wien de geheele aarde zich zoude verblijden. De tijd heeft ook het gadeloos gewigt van deze geboorte ontwikkeld en bevestigd; het wonderkind, uit maria geboren.Jwas het licht der heidenen, en de vertroosting voor geheel het godvruchtig hrael. In dien Zoon werden alle de geHachten der aarde gezegend; hij veradelde de menschlijke natuur, en deed vlammende feraphijnen haare waarde en (land eerbiedigen. Alle de voorbijgaande eeuwen waren rijk in nieuwe wonderen van Gods ontfermende liefde; volk bij volk gevoelde de kracht der waarheid, cn nam de toevlugt tot hem , «ie zijne liefdearmen uitbreidt, en alle zondaren nodigt , om behouden en zalig te worden! Waar, in de bekende wereld drek en, waar wordt jesus leer niet gepredikt? Waar wonen geene Kristenen , die., door jesus, tot God gunnen Vader geleid worden, en door bet bloed des gekruisten Menfchenvriends, het welk eene; peuwige,onbevatbare zondaarsliefde ten toon fpreidt, deni vrijen toegang, verkrijgen tot. hem, die , uit alle ge. (lachten en natiën, zich een volk verzamelt, dat, ijverig; in goede werken, hem navolgt, en in en door hem het: eeuwig leven deelachtig is ? Menigvuldige dwalingen heb- ■ ben, het is waar,van eeuw tot eeuw,den glans der waarheid we! bewolkt, en de volgelingen van jesus zoeken t te verbijsteren . maar, dank zij de eeuwige genade van onzen God en Vader; dank zij de wakende zorg van onzen 1 Zaligmaker; het Kristendom is (taande gebleven! Wat zeg ik? Het is tegen de verdrukkingen opgegroeid , en, als het zuiverst goud; beproefd uit het vuur te voorfchijn gekomen. Welk een onbegrijplijk wonder is niet de uitbreiding van dat Kristendom? Wie zou immer gedacht hebben, dat, uit eene kleine vergadering van flechts vijfhonderd broeders, die den verrezen jesus, welligt op den berg Thabor bij C*///f*,aaMchouwden,zuIk een volk zoude ontdaan zijn? Wie  ( J&f ■) ;, JVWie zou ooit kunnen gedacht hebben, dat het voorwerp Ij Ides geloofs, der Godsdienftige verëering van zulk eene l( kleine vergadering, die, in het diep vernederd, en door de % ^Romeinen overheerscht Palestina, zich fchuil moest houn iden voor hsare eigen natie, die dat geheiligd voorwerp , j, imet de ijslijkfte verbittering, vervolgd en vermoord had, a >wie toch zoude ooit gedacht hebben, dat zulk een gehein Uigd voorwerp, dat jesus, dié aan het kruis geftorven is, i; itnaar die ook glorierijk op den derden dag uit het graf ig )«pftond , het voorwerp des geloofs , en der aanbidding a ivoor de geheele wereld zoude worden ? Alle valfche godsui Idienften bekoorden den zinlijken mensch ook, door grove tt izinlijke beelden en plechtigheden, maar de eeuwige waarK achtige Godsdienst, die door jesus in het helderst licht y. gefteld is, deze fpreekt alleen tot het verftand, en tot het li menschlijk gevoel. En toch werden door dien Godsdienst, ;>liwijden zijd, de heerlijkfte vorderingen gemaakt. Nog bij I het leven der Apostelen bloeide het Kristendom heerlijk, rKHiet Hechts in Afia, maar ook in Europa, en in de afgelekt genfte eilanden. Welk een overtuigend bewijs dan , dat .3; het Kristendom, of de leer, door jesus volgelingen gepre.jidikt, met de redelijkheid van de natuur der menfchen vol«hkornen inftemt; want niets, niets werkte, buiten deze over, f| eenftemming , mede tot uitbreiding van den Kristelijken ,.d Godsdienst. Hij beloofde geenen tijdlijken voorfpoed, want -.fi Verdrukking en vervolging woedde alöm tegen de eerfte Kris^tenen. Geene eer of roemzucht vond voldoening in het ,,!taannemen van dien Godsdienst; neen, want wat was verachtelijker, dan de lècte van jesus den Nazarener? Smaad en „siifchande rustte alöm p de Kr'.nen gemeentere, geene magt, .[fgeen geweld befchermde het jeugdig Kritttntfora, of poog.'ïde hetzelve voord te planten; neen, de ongewapende pre,}4ldikers van het Euangelie van jesus doorwandelden vi 'ed,istzaam landen en fteden; zagtmoedigheid was hun kenmerk tien liefderijke infchiklijkheid hun fieraad; en dit zagtmoedig, hildit vreedzaam Kristendom overleefde de verwoesting van rij- r ken en ftaten, en vernietigde de eeuwen lang geëerbiedigde, en  ( 288 ) én door praalzucht als vereeuwigde Godsverè'eringen. Waaf i toch vinden wij fporen van den omflagtigen afgodsdienst.i der Grieken en der Romeinen?De tempels zijn verdelgd, de£ geheiligde wouden van onze voorvaderen zijn omver gehou*.wen, en jesus, de eeuwiggezegende Zoon des Vaders,de; in Bethlekem geboren Zaligmaker wordt, als het licht deri wereld, als de zaligheid van alle Godvruchtigen, gediend*! en beleden. IJdele waanwijzen, en zedenloze (potters mo-!> gen, in deze tijden, waarin voorzeker het bijgeloof gefnuikt ,:, en de kluisters des vooröordeels verbroken worden. ook den;i » Godsdienst der Kristenen zoeken te vernederen; zij mogenJ onze vuurige liefde voor jesus als bijgeloof verachten, erii onze zuivere Godvrucht, als eene (laaffche dweeperij,befpot*. ten; zulke ongelukkigen, die geene waarachtige zielenrust,, die bron van alle zaligheid, kennen, verdienen meer mede*! lijden, dan de onkundige wilde volken, die'nog nooit iets* van jesus gehoord hebben ,om dat zij hun oog moedwillig; voor den glans der waarheid fluiten; om dat jesus op hunne flraten gepredikt wordt, terwijl zij weigeren gehoor tee geven. Ongelukkigen! wij bidden u,onderzoekt toch wat gij veri acht, wat gij lastert. Een vooroordeel tegen den heiligden 1 Godsdienst verhindert u denzelven te leeren kennen. Wat t beroemt gij u dan, als of gij de vooröordeelen moedig be*. f flnjdt, daar gij zelve de ketens des vooröordeels voordfleept?'? Maar gij, waare Kristenen! bewaart het geene gij ontvangeim ,,! hebt; volhardt volflandig. Jesus is voor u geboren; hij is< IC uw Zaligmaker; vreest geene befpotting, fchaamt u nimmerr ' om jesus te belijden, op dat hij zich uwer niet fchaine.. ' Belijdt gij voor de menfchen, dat hij uw roem , dat hij uwej iè zaligheid is, en jesus zal, voor Goden de Engelen ^belij.i i * den, dat gij zijne verlosten, zijne broeders, zijne mede*'. k erfgenamen der eeuwige heerlijkheid zijt. . lot 1 R ; 1 ' —__ t da Te Amfleldam, bij M. de BRUIJN,in de Warmoesftraat. * v.  DE V R IJ E IGODSDIENSTVRIEHDi 3V\ 37. lÈn de Tollenaar van verre ftaande , en vilde bok zelfs de oogen niet opheffen naar den hemel; maar foeg op Zijne horst, zeggende: oCod! zijt mij zondaar genadig ! luk. XVIII: 13. WAARE BOETVAARDIGHEID IS BIJ' GOD WELGEVALLIG. Dat God de hovaardigen wederftaat , en aart de nederigen zijne liefde, zijne vergeving fchenkende genade, ' Vol vaderlijke ontferming, betoont , dit fchilderde ons dé l Godlijke Leeraar der hemelfche waarheid , de volmaakte jesus, op de treffendfte wijze, in het zedelijk verhaal 1 van den in zijn eigen oog rechtvaardigen Farifeeuw, en in. 1 den berouwhebbenden Tollenaar, die bevredigd met God, isi ' wiens liefde een welgevallen vond in zijne boetvaardig' H beid, haar zijne woning terug keerde. Dierbare Medekristenen 1 welk een opwekkend leerbeeld ia tot waare nederigheid, die edele verfierende deugd van je5* sus lievelingen; eene deugd, die met de heilrijkfte weldali den gekroond wórdt! Göd woont bij haar, God doet zijne I: nabijheid aan de nederigen van geest ondervinden, en die fd 'nabijheid is de onüitputbare bron van eeuwig toenemende ;i'lizaligheden. God wendt zijne befchermende hand tot de I 3* Oo klei-  kleinen, tot zulken, die gevoelen dat zij ftof zijn, dat zij -. tedere krachten bezitten, en Gods wakende zorg elk oogenblik behoeven. Waare nederigen zijn zalig; zij gaan niet blijdfehap in het koningrijk der hemelen; als tedere kinderen , die zich aan de zorg van hunne liefderijke befchermers blijmoedig toevertrouwen, treden zij toe tot de Maatfchappij van waare Kristenen, die door de reinfte liefde vereenigd is; eene Maatfchappij, die aan jesus wetten gehoorzaamt, die zich onderwerpt aan de infpraak. van het zedelijk gevoel, of van het geweten, dat door het geloof in jesus gereinigd en geheiligd is. ó Zalige Nederigheid! Sieraad van alle Godsgezinden! Ach! dat alle openlijke belijders van jrsus leer, door u te bezitten, als waare deelgenoten der volkomcnfte zaligheid, als erfgenamen der eeuwige heerlijkheid , tot eer van God en den Zaligmaker, deze en de toekomende wereld waarlijk verfierden! Hoe welgevallig zou het menschlijk gedacht als dan , in het oog van God, hoe eerbiedwaardig zou het in het oog der Engelen niet zijn? En hoe veele zuivere genietingen van hemelfchen wellust Zouden, in de fimenleving, aan deze zijde van het graf, niet reeds gefmaakt worden? Want nederigheid is de gezellin der zuivere liefde , en der God. j lijke vriendfehap, nederigheid is de voedfter van weldadigheid , van toegevendheid, en van alle reine Kristelijke deugden. Komt, vestigen wij het oog op het fchoon gèkleurd ta. freel, het welk jesus, vol eeuwige wijsheid, tot overtuiging, in hoe ver de nederigheid de trbtschheid in waarde overtreft, voor .zijne leerlingen fchetlfe. Een Farifeeuw, een uit de aanzienlijkfle, en door Godsdienftigheid meest beroemdfte partij onder de Jooden, ging : op, zegt jesus, naar den tempel, met oogmerk om zijn gebed daar tot hrae:s God op te zenden; en met dit zelfde I oogmerk ging ook een Tollenaar, een uit de veracht Hen i des volks, die zich tot de fcbandelijkfte dienden liet gebrui- • ken, tot dienden, die het verlies van hvaeh vrijheid ten i duidelijkften deden gevoeien; een Tollenaar ging ook op > naar den tempel om te bidden, en zie daar hoogmoed, die - door r  C 2?t ) door den God van hemel en aarde met afkeer wordt befchouwd , en waare boetvaardigheid , die vol ontferming wordt aangenomen, en waar over alle de hemellingen zich verblijden, op SiJns berg, in de gewijde bidplaats, tegen elkander overgefteld. De Farifeeuw treedt / zoo na mooglijk, tot het heiligfle des tempels, ziet met verontwaardiging op allen , die hem omringen, en flaat zijn oog vol zelfsverheffing ten hemel. Hij brengt geen gebroken hart, geenen verbrijzelden geest hier ten offer; bij bidt cm geene zondenvergiffenis; neen, hij roemt op zijn heilig gedrag, hij ftelt zijne verdienflelijke daden aan God voor, als had hij den Almagtigen, die niets behoeft , onberekenbare weldaden, en onbetaalbare dienstbe'.oningen toegebragt. Ja met ijdele trotschheid ziet hij, van zijne hoogte , op openbare zondaren neder ; en ook op den tolheffer , die hem van verre gevolgd was. Maar kon zulk een gedrag , in het vlekloos oog , waarïn zelfs de hemelen niet rein genoeg zijn , en waar voor de vlammende Seraphijnen zich met hunne vleugelen bedekken, welgevallig zijn? Neen! Hoogmoed is de affchuwlijkfle ondeugd, waar door een zedelijk wezen zich kan befmetten; en geen wonder, de hoogmoedige is onverbeterlijk; hij verwerpt alie middelen tot geluk, en verheft zich tegen zijnen Maker, wiens volmaakte wijsheid, voor elk , wie haar volgen wil, de fonteinen der eeu-^ wige zaligheid doet ontfpringen. Ja de rampzalige dwaas, die de flem der eeuwige Wijsheid veracht, en, door eigen waan misieid, zich zeiven eenen dwaalweg verkiest, deze bereidt zich een gewis verderf, en flort in den diepflen afgrond vol jammer en ellenden eenmaal neder. Geheel firjj. dig met dezen verwaanden Farifeeuw, gedraagt zich nu da van'elk verachte tollenaar; het gevoel van fchuld is in zijne geheele houding geteekend', en waar dit gevoel in het menschlijk hart zich doet ondervinden, daar kan gewis het misdrijf niet diep ingeworteld zijn; d".ar'fluimeren de zalen der deugd , de goede geneigdheden zijn daar Hechts door woelende driften onderdrukt, of door aanleidingen tot zondigen overheerscht. Ja ook de boetling, die door jesus kier afgebeeld wordt, was misdadig, hij had zich ook fchutOo 2 dig  ( 292 ) dig gemaakt aan duizend duizend overtredingen der Godlijk» wet, hij was een medgezel geweest van openbare booswichten, en ook zelf was hij voor de verleidingen bezweken. Maar alle deze misdrijven drukten hem zwaar op zijn hart, het welk door het oprechtst berouw nu verfcheurd was; en dit berouw dreef hem tot den ontfermenden God van jacob, die groot is in weldaden, die de nederigen van hart behoudt, en de waare boetvaardigen met mededogen befchouwt; ja die hem verfchoont, meer dan de teêrhartigfte vader zijnen geliefden zoon verfchoont. Vertrouwend op die ontfermende liefde, ging dan ook de Tollenaar tot Siöns tempelberg op; maar hij durft niet toatreden; deze plaats was in zijn oog te heilig voor zulk eenen misdadigen ; het voorhof des tempels, waarin zoo veele godvruchtige Israëlieten , dagelijks , hunne gebeden en lofzangen aan jehova toebragten , dit voorhof durfde deze Tollenaar niet verontreinigen door zijne voetftappen, terwijl hij zijne affchuwlijkheid , zijne onreinheid maar al te duidelijk ge. voelde. Hij befchouwde eiken mensch als veel voortreflijker dan zich zeiven, Zijne tegenwoordigheid, zoo dacht hij, zoude onder de aanbiddende menigte naauwlijks geduld kunnen worden , en zijne zuchten durfde hij , met de gebeden der Godsdiendige Israëliërs , niet ten hemel «enden. Neen! Hij ftond Hechts ver af, aan den ingang van het voorhof Israels, daar, waar zich de Farifeeuw van hem had afgefcheiden ; want indien de Tollenaar zich in een der buitenfte voorhoven had bevonden, dan zoude de Farifeeuw niet, met zulk eene duidelijke aanwijzing, hebben kunnen zeggen : Heer! ik dank u ook, dat ik niet ben gelijk deze Tollenaar. Daar ftond dan de boetling , als voor Gods aangezicht; zijne oogen, ftromende van tra. nen. des berouws , blijven op de aarde neérgeflagen ; fchaamte en grievende zielenfmart fpreken in alle zijn gelaatstrekken , hij bejammert zijnen ellerïdigen ftaat; en zoo ongefchikt voor de Godlijke nabijheid , zoo affchuwlijk voor mensch en Engel, zondert hij zich van alle zedelijke we. zens af, en zwoegt onder het martelend gevoel van zijne ondankbaarheid ,*egen eenen weldoenden God, die hem tot d«  V (m ) de reinfte zaligheld nodigde, en wiens ontferming hij zoo menigwerf had verfmaad. Maar dit gevoel maakte de nederige ziel van dezen waaren oprechten niet wanhopend; neen; hij kende de grootheid der Godlijke liefde, die eindloos alle zijne gedachten overtrof, eene liefde, die alle menschlijke tederheid onberekenbaar ver te boven gaat, en die alle haare afkeerige kinderen terug roept, en de herftelling in alle derzelvcr verloren rechten belooft. Diep , diep getroff.n dan door het befef van onwaardigheid, en van Gods eeuwige ontferming , floeg de Tollenaar op zijnen boezem , waar in de levendigfte hartstochten nu woelden en ftormden. Ja hij breekt ook het ftilzwijgen af; zijn vol hart, dat door weedom zwoegt, zoekt lucht door deze woorden: e God! zijt mij zondaar genadig! 6 Veel beduidende woorden, waar door de geheele ziel des boeth'ngs afgebeeld wordt ! De gevoelloze moge door ijdele woordenpraal zoeken te behagen; de trotfche moge zijne kunde en wijsheid, door eene uitgezochte redeneering, zoeken in het licht te ftellen; maar het waarachtig gevoel drukt zich uit door de kortfte , maar meestbeteekenende woorden: o God! zijt mij zondaar genadig! Wie hoort hier geene zielentaal, die de levendigfte aandoeningen uitdrukt? Men vergelijke hier mede de taal des Farifeeuws, die een ijskoud hart, en eenen opgeblazen waan verraadt; en hoe veel wint de Tollenaar niet bij zulk eene vergelijking? Elk gevoelig hart pleit voor hem, ja het is even als of de medelijdende Engelen, die zich om de tenten der rechtvaardigen legeren , hem teder nazuchten: * God! zijt dezen Zondaar genadig! Kristenen ! hoe vol beteekenis is niet deze ongezochte uitboezemuig des boetvanrdigen? Uit de diepten van zijne ellenden roept hij alleen tot God; hij zoekt zich niet door koude plechtigheden, die het hart ledig laten, in Gods oog welgevallig te maken; hij biedt geene bloedende fhgtöffers, wier bloed zijne fchulden toch niet kan afwasfchen; hij brengt geene keur van veldvruchten, of van fpecerijën, die hij, als onverdiende weldaden van zijnen God, had ontvangen, en wier lieflijke geur nooit aan Jsraels God kon O.o 3 bs-  C m ) behagen, wanneer de dankbaarheid, en de waare Godvrucht des offeraars, dien geur niec ten hemel deed opftijgen. Ween! De berouwhebbende Tollenaar brengt een door fchuldbefef verbroken hart, eenen diep verflagen geest aan zijnen God, wiens volmaaktheid zijnen denkenden geest overfchaduwt, hier ten offer! „ Zijt mij zondaar , zegt hij , mij, die niet waardig ben, dat ik mijne handen tot u 'Ik uitbreide, genadig, betoon uwe ontfermende liefde aan ff „ mij, die alles, alles heb verbeurd, die onder de affchuw- K „ lijkften, waarvan gij., o heilig God! eenen afkeer hebt, » „ behoore! Zijt mij genadig; jreed niet met mij in het ge. i „ richt, want ik heb niets , om voor uw oog te beftaan. i „ Niet eenen pligt heb ik vervuld , niet eene edele daad z „ kan ik opnoemen; neen, loutere genade, alles vergeven- i ,, de genade , moet zich over mij uitbreiden , of ik ben t „ eeuwig, eeuwig verloren I" 1 Maar ook op die genade vertrouwde de arme zondaar^ Ij en om die reden zocht hij vertroosting, alleen bij dien God, V dien hij wel gehoond, dien hij wel beledigd had , maar wiens eeuwige zondaarsliefde den berouwhebbenden aanneemt, en hem als eenen verloren zoon, die van zijne gruwelen terug keert, wil omhelzen , zegenen en beminnen. En de uitkomst toonde ook, hoe ouwrikbaar de grond was van dit gelovend vertrouwen. De Tollenaar ging terug naar 11 zijne woning , gerechtvaardigd , vriigefproken door den i Richter van hemel en aarde, en verklaard tot eenen erfge- i naam van de eeuwige zaligheid; want zijn geloof in Gods ! ontfermende liefde had hem behouden; dat geloof in hem, die de zondaren rechtvaardigt, werd hem toegerekend tot rechtvaardigheid, of gelegd tot eenen grond, waar op zijne voor zich zeiven verloren. De zinlijke genietingen, die zij nimmer leerden befchouwen als aanfporende prikkelen voor het zedelijk gevoel, en voor de Ontwikkelende denkingskracht, de zinlijke genietingen drekken zich alleen tot hun / dierlijk famendel uit. Onopmerkzaam verflinden zij de heeri lijkde weldaden, terwijl hunne verdampte begeertens, laag en kruipend, alleen aan dierlijk genot verllaafd zijn, ea zich in den verachtlijkden wellust aU begraven. t 'Alle vlugtige vermaken vefliezen toch welhaast hunne waarde. De dartele lucius was, reeds in de blijde joHgelings jaaren, vermoeid van de opeengehoopte, en menigi vuldigmaal herhaalde zinlijke vermaken; zelfverveelingen ontevredenheid verfmoorde hij in de grofde buitenfporigheden, i want van alles walgde hij reeds al vroeg. Zijne verdandlij; ke vermogens hadden de fchoonde vooruitzichten beloofd, i maar, aan geene orde gewend , en aan geene heilige piigten i verbonden, waren die verdandlijke vermogens, zo wel als de i natuurlijke aandoenlijkheid van zijn ongevormd hart, ver1 woest, en in eene verdovende werkloosheid weggezonken; i en wat was nu het leven, met alle deszelfs genietingen, voor Qq 3  ( 3io ) den ongelukkigen lucius? Vreugdloos rolden zijne da. gen in vooiipoed weg; terwijl in tegenfpoed de vertwijfe» ling op zijn ontzenuwd aanwezen aanviel; en het op de grie. vendfte wijze martelde. De manlijke leeftijd was, voor den afgematten lucius, reeds een kwijnende ouderdom; het naderend fterfüur grimde hem verfchriklijk aan, en zijne jongde oogenblikken deden folterende angften der hel in zij. nen zwoegenden boezem woeden. Welk eene verfcheidenheid ontdekt zich hier tusfehen foortgelijke ellendelingen, en tusfehen de gelukkigen, die, al vroeg aan den Godsdienst toegewijd, hunnen Schepper leerden kennen en veré'eren, in de blijde dagen der opluikende jeugd. Brave, door God en menfchen gezegende Ouders! gij die de dierbaarfte panden uwer liefde, in den vroegen morgentlond van hun leven, den waaren Godsdienst leert beminnen en beoefenen , gij voedt gelukkige burgers voor de zedelijke wereld op, fieraden voor deze aarde, fieraden voor de gewesten der onfterflijkheid, en hunne eeuwig voordduurende zaligheid zal eindloos uw roem, uwe glorie zijn. Vrede en genoegen lachen den jongen eelhart, wiens te. dere ziel aan Godsdienst geheiligd is, op alle zijne levenspaden te gemoet; zijn verftand is op de edelfte wijze ontwikkeld; hij heeft God, zijnen Schepper en Weldoender, en de geheele natuur leeren kennen, en die kennis heeft zij. ne liefde doen ontvlammen. Zijn zedelijk gevoel is opgewekt en veradeld; de zedenleer van jesus ftemt met het zelve volkomen in, en de betrachting der heiligde pligten fchenkt & den jeugdigen eelhart eene zalige tevredenheid met God, me: zich zeiven., en met alles, wat hem om. ringt. Elke zinlijke genieting fchenkt hem nieuwe vreugden; alles is voor hem belangrijk, want alles predikt hem Gods liefde, almagt en wijsheid. Alle zinlijke vermaken, die met de zuiverheid der reden niet ftrijden, die de waarde •van den mensch niet vernederen, hebben eene zachte beval, ligheid voor hem; hij deelt in dezelve, en zijne vatbaarheid voor zinlijke genoegens is op nieuw eene aanfporing ziU ne Godlijke kracht veradelen. Ja volgt jesus in vreugde en lijden, en gij zult met hem in heerlijkheid deelen. Te Amfteldam. bij M. de BRUIJN.in de Warmoesltraat. -  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. 40. De taatfte vijand, die te niete gedaan wordt , is de dood. I KORINTH. XV.* 26. JESUS VOLKOM ENE VERHEERLIJKING. Eene voortreflijke leerrede, gefchikt om aan het verftand voedfel en verlichting te fchenken, zoo wel als om , in het gevoelig hart , de eddfte aandoeningen op te wekken, gaf ons aanleiding, om over deze troostvolle woorden van den Apostel paulus in eenzaamheid na te denken. Bemoediging in alle droefheid en rampen, ja een hemelfche, wellust, door de fchoonfte verwachting geboren, doen de reinfte zaligheden, zelfs op den donkerden levensweg, lieflijk bloeien, wanneer wij zegevierend mogen uitroepen: De laatjle vijand, die te niete gedaan wordt, is de dood. Ja juicht, geliefde Meclekristenen! jesus leeft; jesus heeft den dood overwonnen, en voor eeuwig ontwapend. Jesus leeft, en wij allen, voor zoo veel wij door het geloof met hem verëenigd zijn, wij leven in en door hem ; want de dood is voor eeuwig van alle zijne magt over ons beroofd;- ook zal hij volkomen te niete gedaan worden, wanneer deze zichtbare wereld, deze ftaat der ontwikkeling, voorbijgegaan is; wanneer de nu onzichtbare wereld, wier ingaan door jesus verheerlijking verlicht, en aan ons verftand geopenbaard is, wanneer die nu onzichtbare wereld, door alle haare on*. Rr fterft  < 3H ) fterfiijk geworden, en van den dood voor eeuwig verloste burgers , glorierijk zal bewoond worden, fa dan zullen de eeuwige poorten des levens zich verhogen; dan zullen de deuren der eindloze volmaaktheid zich wijd openen terwijl de Koning der eer, de Vorst des vredes, de Eerstlihg der heerlijke opftanding, de Godlijke Zaligmaker der wereld, zijne gereinigde gemeente, zijne vrije , zijne zalige ménden in zegepraal binnen dezelve Zal geleiden. De verlichte Apostel paui.us verdedigt, in dit voor- | trePijk,iu dit volkrachtig en diepzinnig HoofdHuk, de >■ troostvolle leer der opftanding, tegen waanwijze predikers van valfche begrippen; tegen4 leeraren , beftnet met Sadducceuv.jche en Epicurifche dwalingen. Beide deze feilen of aanhangen toch verfpreidden, onder de Je Jen 1 en onder de Grieken , de menschheid ontëerende onr. . kenning van een eeuwig voordduurend leven. Zulke leeraren hadden ook, in de Kristen gemeente te AW«then, het deugd en edele blijdfehap vermoordend gif der onzalige twijfeling aan eene opftanding uit den dooden verfpreid, en het bejammerenswaardig zedenbederf, het natuurlijk gevolg van deze vcrlochening der waarheid, had zich op de vernederendste wijze te Korinthen, onder ff.vi.vs leerlingen, reeds vertoond. Maar, hoe overtuigend i< niet de redeneering des Apostels, in het I ontzenuwen der dwaling, en in het bevestigen der oiw betwistbare Godlijke waarheid? Elk woord, in dit leer- I rijk hoofdftuk, is vol kracht en beteekenis. Eerst doet I hij hen gedenken aan het zalig Euangelie, het welk zij, met zoo veele dankbare blijdfehap, hadden omhelsd, en door welke vrijheid en zielenrust fchenkende leer zij nog ftandvastig tegen alle rampen en vervolgingen, als volg- iingen van jesus, veré'enigd bleeven. lViaar dit Euangelie . deze heilvolle leer des vredes, was het Euangelie van jesus, van den Godlijken Verlosfer uit alle dienstbaarheid en dwaling; het was de leer van hem, die den 1 donkeren nacht der onwetendheid van voor het oog des verftands heeft verdreven ; van hem , die de verfchrik. • lijk- I  ( 3ï5 ) lijkfte onzekerheid omtrent het toekomend lot der fterv.iingen, door zijnen dood en door zijne zegerijke opftandiïig, heeft vernietigd. Ja zichtbaar ging hij de gewesten der onflerflijkheid in ; maar hij, 'de Eeuwiglevende , over wien de dood geene magt meer had, verfcheen ook weer voor het oog der llervelingen, en overtuigde hen , dat het fterflijke de onfterflijkheid kon aannemen; ja dat het weleer verderflijke tot eene eeuwige onver' derflijkheid kan verhoogd worden; dat jesus waarlijk was'opgeftaan. Dit bewijst paulus door een aantal ooggetuigen, waar van velen nog leefden en predikten, en die immers allen valsch of leugenachtig van God, van den almagtigen , den alwetenden God , zouden getuigd hebben, indien jesus niet opgewekt ware. Ja ijdel of nutloos zelf, zegt hij, is dan onze prediking ; nutloos is dan uw geloof, want indien jesus niet opgewekt is, dan blijven wij allen ook eeuwig in den nacht des doods rusten. Te vergeefs hebben wij ons dan aan haat en verachting bloot geilek!; te vergeefs hebt gij in jesus geloofd; te vergeefs zijn zoo veele Godvruchtigen, vertrouwend op Gods eeuwige liefde, ontfkpen; ja te vergeefs hebben de moedige Kristenen, die door de vijanden der waarheid reeds dood gemarteld zijn, hun bloed voor de eer van God en jrsus laten vergieten. Dit alles is nutloos, indien jesus niet opgeftaan is, en hier door aan ons allen eene opftanding tot heerlijkheid en vreugd heeft verzekerd. Maar , zalige zielenrust overfchaduwt den wnrren Kristen ; jesus is uit den dooden opgeftaan; dit is waarachtig, en, als de gezegende eirstling, heeft hij allen, die zijne aangeboden weldaden willen omhelzen, tot eene zalige opdanding geheiligd. Wij moeten opmerken, dat paulus hier van de oplranding der gerechtvanrdigden fpreekt, die voor de gelovi. gen alleen maar belangrijk was; terwijl intusfehen de opwekking der onrechtvaardigen even waarachtig is; want is de mensch onfterfiijk, gelijk jesus door zijne leer en opftanding bewezen heeft, dan moet ook alles, wat mensen. is, eeuwig, eeuwig voordduuren. Maar gelijk aoam, Rr 2 ali  C 316) als de eerfte zondaar, de gevolgen der onvolkomenheid, den dood namentlijk, als het loon der zonden,met geheel zijne nakomelingfchap zich heeft doen uitbreiden, zoo is ook jesus, de eerstling der menschlijke volkomenheid, de eerfle oorzaak van een zalig eeuwig leven , als het gevolg der volmaakte onfehuld en der deugd, voor al. len, die door een onwankelbaar geloof, door een volkomen vertrouwen op zijn getuigenis, deelgenoten van zijne zalige verheerlijking zijn, of immer worden zullen. Ja paulus toont,dat jesus verheerlijking den hoogden trap van volkomenheid dan eerst kan bereiken, wanneer door eene algemeene opftanding, door een algemeen genot van het eeuwig leven, de dood vernietigd, en voor eeuwig overwonnen is; want hij teekent ons de orde in deze verheerlijking Eerst, zegt hij, is jesus, als de eerstling, zegepralende over de fterllijkheid, uit het graf glorierijk verrezen; vervolgends zullen ook alle gelovigen, allen, die met zijne onfehuld en vlekloze heiligheid verfierd zijn, allen die, door de reinfte liefde met hem, onaffcheidbaar verëenigd zijn, uit de magt des doods verlost worden, en glorierijk op'taan. En daar na, zegt de Apostel, zal het einde zijn. Dan zal hij het koningrijk, of zijne beftuuring, die hem over de fterflijke aardelingen toevertrouwd was, nederleggen , voor het oog van God zijnen Vader, die, met eeuwigen Godlijken wellust, op dat gehouden beftuur, waar door zijn ontwerp zoo volmaakt ontwikkeld, en alle zijne heilvolle bedoelingen zoo heerlijk bereikt zijn, zal nederzien; want hij, namentlijk God,heeft hem alle magt en gezag opgedragen, tot zoo lang, dat alle vijanden,alle tegenftrevers van Gods heerlijke bedoeling onder zijne voeten zullen gezet zijn-y volgends den honderdtienden Pfalra, en'de Iaatfte nu van deze vijanden, die in de diepfte vernedering moet wegzinken, de Iaatfte vrucht van menschlijke onvolkomenheid, die vernietigd moet worden, is de dood. Dan eerst zal jes us heerlijkheid in vollen luister fchitteren, dan eerst zal zijne zegepraal volkomen zijn;en alles, alles, buiten Gods eeuwig onafhanklijk, onveranderlijk wezen, aan hem onderworpen zijn! Welk een tref- fend  C 3'7 ) fend bewijs voor de opftanding uit den dooden ligt hier niet in opgefloten? jesus kon de lang verwachte messus, de vertroosting Israels, de Zaligmaker der wereld niet zijn, indien de dooden niet zouden opftaan. De verwachting der zaliggeftorven Aartsvaderen was als dan Hechts een ijdele droom geweest, en de voortellingen der door Gods Geest verhch. te heiligen des Ouden Verbonds waren onzin, vnlsch, en voordbrengfelen van bedrog. De godvruchtige david, misleid door valfche uitzichten, zong dan flechts bedrieglijk: de Heer heeft tot mijnen Heer gefproken: zit aan mijne reehtehand tot dat ik uwe vijanden zal gefield hebben tot eene voetbank uwer voeten. Want wat heeft jesus ooit genoten, indien hij niet opgewekt is, en indien de dood over alle ziine lievelingen blijft heerfchoppij voeren. Ook in het vervolg van dit hoofdftuk blijft'de Apostel voordgaan, met dit leerftuk overredend voor het menschlijk verftand te bewijzen, en met alle bedenkingen tegen hetzelve op te los. fen, en te vernietigen; terwijl hij, als met het heerlijkst triumflied, zijne overtuiging befluit: Dood! waar is uw prikkel ? Graf! waar is uwe overwinning f Dank , eeuwig I dank zij onzen God, door j'.sus kristus, die den dood \ yerflonden heeft tot overwinning! O zaligheid verfpreidende waarheid! jesus zit aan de ü rechtehand des Vaders, tot dat alle zijne en onze vijanden, tot dat alles, wat zijne volmaaktheid en het geluk der zedelijke wereld béftri'jdt, zal vernietigd zijn , en de Iaatfte van deze vijanden is de dood. De perfoonsverbeelding is in de Heilige Schrift algemeen; het was, vooral onder de Grie. , ken, een fieraad der welfprekendheid , gewigtvolle zaken of il hoedanigheden als perfonen voor te ftelien De dood werd, , bij uitnemendheid , onder verfcheiden gedaantens befchreven en i afgebeeld; ook p a u l u s (lelt hem hier voor, als eenen vijand, i: als eenen beftrijder, of heerschzuchtigen tijran; en waarlijk i' deze fchüderettde fpreekwijza drukt natuurlijk de ontzaglijke I lotverandering der ftervelingen uit. Van 's werelds vroegfte ï jeugd af, vertoont zich 'toch het fterven, of de dood, als een l pnverzoc-nlijke vijand van het menschlijk gedacht, als een Rr 3 vij-  C 318 ) vijand, die rustloos woedt, die rust-loos nedervelt, die, on- ■ verbidlijk doof voor tranen en gebeden, nacht en dng, met : duizend duizend moordende fchichten, op het hart van zijne : flachtoflvrs mikt, en hen ook voorzeker treft. Ja is niet de i dood de vijand van alle vreugd en genoegen? Verijdel: hij niet de fchoonfle verwachtingen, de voortreflijkfte menschlijke ontwerpen? Het zijn toch niet alleen afgeleefden, die, door ouderdom verzwakt, naar de grafrust hijgen,waar over de dood zijne fchaduwen uitfpreidt; neen, zijn moorddolk treft ook den boezem des bloeienden jonglings , der lief- • lijk opluikende maagd , en des tederen zuiglings, die nog naauwlijks het aanzijn gevoelt, en, met den kommerlozen lach der onfehuld op de lippen, aan den moederlijken boezem fluimert. De dood woedt niet flechts op bloedige dagvelden , waar de ontvlamde menschlijke wraak het moordend krijgsvuur al donderend verfpreidt; neen; hij dringt ook vijandig in de vreedzame woningen der liefde en des vredes. Hier rukt hij den tederbeminnenden vader, in de kracht des manlijken levens, weg, terwijl de troostloze weduw den jongden fuik, vol duldlozeu jammer, van zijne verftijvende lippen wegkuscht, en de hulploze kinderen met gewrongen handen ten hemel fchreiè'n. Daar ontrukt de dood eene teerhartig zorgende moeder aan een talrijk gezin,dat voor weinige dagen zich nog jaren vol blijdfehap, en aardfche zaligheden beloofde; in den arm van haaren echtvriend derft zij; I en de onnozele kleinen, die hunnen ramp nog niet kennen, ] befproeié'n haar lijk met kinderlijke traantjens, en zoeken haar door fchuldloze liefkozingen, vleiend en damelend , uit den f ijzeren doodflaap te doen ontwaken, terwijl de wenende zui- j geling van dorst verfmacht, en met zoekende oogjens om i verkwikking aan haaren ademlozen boezem fmeekt. Ginds I treft de zeis des doods eenen tederen wiegling, het eenig 1 pand der zaligde huwlijksliefde; voor weinig uuren flechts 1 glinderde,in het oog der ouderen,nog de reinfte blijdfehap, I terwijl het lachend wicht, als een Engel, vol onfehuld , op -i hunnen levensweg huppelde ; de helderfle vooi uitzichten verrukten hunnen geest; de toekomst feheen voor hun zwan§er van nieuwe, onkfehrijfbare genoegens; maar, ijslijke ver- I  ( 3ï5> J verandering! eene verfchriklijke doodftuip fchudt en rekt,en wringt het teder zenuwgeftel des kleinen lieflings, en door fmart en jammer verftdmd, ftaren de ouders de verwoesting van alle hunne aardfche zaligheid te gemoet. Naast het wiegjen nedergeknield, fchreiè'n zij tot God om ontferming; maar de eeuwige Wijsheid beftemde die jeugdige lenteroos, om in de gewesten der onfterflijkheid te ontluiken; alle menschlijke hulp is vruchtloos: de doodskleur vervangt het aanminnig blos des levens; werktuiglijk Haart het kind nog eenmaal de kermende moeder aan; de blaauwe lipjens dwingen zich nog eenmaal tot eenen fchuldloozen lach, en de Iaatfte levensvonk is verdoofd. Da dood heeft geene verflindende pest, geenen wegknagenden hongersnood nodig , om het menschlijk geflaebt voor zijne alles overheerfchende magt te doen buigen; neen, duizend duizend onzichtbare kwalen zweven om het dierlijk famenftel van den mensch. Met de gezonde, met de levenvoedende lucht, ademen wij niet zelden een doodliik vergif in; het heilzaamst voedfel ikan eene ftrijdige uitwerking op ons levensbeginfel oefenen, en eene oorzaak des doods worden. Ja,in den aanlachenden overvloed badende , omringd door alle de genoe: gans des levens , valt ons de dood aan , en wij fterven. rj Zijne fchichten zweven zoo wel in de feestzalen der blijdIfchap, als op de toneelen der ellende; zoo wel boven het > inet rozen omkranst bruiloftsbed, als daar, waar de moordende krijg het leven zoekt te verdelgen. De fchichten des doods treffen zo wel in de met lentebloefems getooide beemden en velden, als op de bruifchende oceanen, waar loeiende ftormen den afgrond beroeren, zo wel in de prachtige paleizen der trotfche rijken, als in de rietenhutten der i arme veldlingen. Zij treffen zoo wel den met vorstlijk pur! per verfierden monarch, als den in ketens gekluisterden flaaf, I wiens bange zuchten langs de dompige gewelven van diepe i kerkerholen weergalmen. Want het leven van eiken fterveI ling eindigt in den dood. Met onze geboorte beginnen wij : te fterven, en den dood flechts te ontduiken, tot eindlijk het j van eeuwigheid bepaald fterfüur aanrolt. Wat  C 320 ) Wat verheft gij u dan, dwaze fterveïing • op aanzien op rijkdom, op fehoonheid, of fterkte ? De dood befpot. uwe trotschheid, hij zal u gewis eenmaal doen vallen», cn uw verderllijk omkleedfel aan verachtüjbe wormen ten, prooi geven. Maar denkt aan uw eeuwig voordduurend beftaan; de dood is de iaatfte vijand van jesus, dus moet hij, uit kracht van Gods eeuwige waarheid, vernietigd worden; en waar in zal deze vernietiging beftaan? Immers in de herleving van alle geftorvenen, in de opftanding der dooden, tot een eeuwig werkzaam leven. Maar wee u, gij Rampzaligen! Gij die met jesus, door liefde en geloof, niet verëenigd zijt; gij hebt geen deel aan zijne heerlijke* opftanding; gij zult opftaan, om uw rechtvaardig vonnis te horen, en om jie eeuwige afgrijslijke vruchten der boosheid te fmaken! Maar juicht gij, geliefde fterflijke Vrienden van jesus! De dood is voor u ontwapend; hij is geen koning der ver. fchrikking voor u, want gij leeft in jesus, die hem verflonden heeft tot overwinning. Laat geene bittere tegenfpoeden, laat geene zielverfcheurende droefheid u immer moedloos maken. Dit leven fnelt voorbij als eene fchaduw; de dood zal u in de lieflijkfte rust geleiden , hij heerscht niet meer als een tijran; neen, zijne magt is reeds te niet gedaan, en eenmaal , o Godlijke verwachting ! wordt hij volkomen, als jesus Iaatfte vijand, vernietigd, door uwe heerlijke opftanding, door uw glorierijk ingaan in de eeu. wige zaligheid! Te Amfteldarn, bij M. de BRUJJN, in de WarmoesOraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. 3V°. 43. En als hij nabij kwam, en dt ftad zag, vretide hij over haar, zeggende: och of gij uk bekende!, cok neg in dezen uwen dag , het geene tet uwen vrede diént, maar nu is het verborgen voor u*x logen. luc. XIX: 4], 42. JESUS VADERLAN DSLIKFDF. Vertoonde zich immer de Vaderlandsliefde, als eene Godlijke deugd, in alle haare onbevlekte majesteit, het was voorzeker in die plegtige, in die voor alle zede. lijke wezens vereeuwigde oogenblikken, waar in de Zaligmaker der geheele wereld, de volmaakte Godlijke Ménfchenvriend, van den top des Olijf bergs op Jerufalem, op de geliefkoosde ftad der Joodfche Natie, nederzag, en over haar naderend lot, het welk zijn alwetend oog in de toekomst befchouwde, de zuiverüe tranen van deelnemend medelijden weende. O dierbare tranen der Godlijke liefde! als vlekloze paerlen glinftert gij eeuwig op de vredepalmen, die voor den Overwinnaar van dood en graf, voor den Vernietiger van vloek en verdoemenis, in de paradijzen der onfehuld en der liefde bloeien. Door die tranen zijn de tederfte aandoeningen van elk gevoelvol hart, het welk door de reinlte liefde voor zijn Vaderland klopt, ook geheiligd. De eeuwiggezegende jBsus, in wién de hoogfte volmaaktheid, die de zedelijke natuur van den memch immer kan bereiken, in vollen luister fchitterde, de eeuwiggezegende jesus deed, in zijnen geheelen levenswandel, de edelfte Vaderlandsliefde, nevens alle de verhevenfte menschlijke deugden, uitblinken. Geheel het menschlijk gedacht was hem dierbaar, 3. Ss reeds  ( 322 ) reeds voor de grondlegging der wereld. Aan allen zonder l onderf,heid betoonde hij zijne helpende broederliefde;; zijne leer deed het zedelijk gevoel in alle harten ontwa- . ken, en de tederlte neigingen zich tot alle natuurgenoten, , die kinderen van den zelfden God, en erfgenamen van i eene eeuwig voordduurende genieting zijn, uitbreiden. Alle menfchen'toch, zonder ónderfcheid, hadden, vol-, gends zijne verklaring der onveranderlijke zedelijke wet, . de onbetwistbaarlte aanfpraak op eene liefde, even nood- > zaaklijk, even verbindend, als de befde tot God. Niet! één menschlijk fchepfel was hier van uitgefloten, en de van elk verachte Samaritaan toonde, door zijne ontfermende liefde, veel duidelijker, dat deze zedelijke wet in zijn hart gefchreven was, dan de Jooifche priesteren, die den letter der wet met gevoelloze harten Hechts bleven befchouwen; maar, ondanks deze algemeene men- • fchenliefde, gevoelde de volmaakte jes us ook alle de heilige en tedere banden, die de menschlijke natuur aan ónderfcheid ne pligten verbinden, de edele geaartheid van waarlijk Godvruchtigen (temde met de volmaakte zui. verheid van zijne natuur veel meer overeen , dan de booze inborst van verharde fnooden, en valfche huichelaars; en voorzeker beminde hij ook die edelaartigen met eindloos meer tederheid. Reine hemelfche vriendfehap hechtte hem aan eenen liefdevollen johannes, dien hij als eenen boezemvriend beminde, en de kommervol e maria, ; wier zwoegend moederhart, door zijne fmarten en doodsangilen, op de folterendde wijze doorgriefd werd, boe- j zemde hem, toen hij dervend aan het kruis hing, nog de tederfte aandoeningen, nog de liefderijkfte zorg in. Ja Godlijke j>- sus! Gij gevoelde alle uwe betrekkingen op de volkomende wijze ; gij beminde dan ook uw Volk en Vaderland, met eene liefde, die uit de volmaaktheid van uw menschlijk aanwezen voordvloeide. De verlorene fchapen van het huis Israels waren de eerde voorwerpen, die uwe herderlijke zorg, die uwe befchermende almagt naar zich trokken; en over Jerufalem, die  C 323 ) die ftad, die door geheel hrael als de zinlijke woning van jehovah, waar de heilige offervlam zonder ophouden ten hemel fteeg, en waar de lieflijkfte geuren op het gouden reukaltaar plegtig waasfemden, vereerd en bemind werd, weende gij. Jerufalem was ook de geliefde ftad van davids Heer en davids.grooten Zoon; van jesus, die Jerufalems kinderen zoo menigwerf had willen vergaderen, \bm hen te behouden, gelijk eene klokhen de weerloze kiekens onder haare befchermende vleugelen bewaart. Ja de zul. verfte liefde voor die ftad, dat fieraaJ der Natie, die hoofdplaats des Vaderlands, perste aan den Godlijken Menfchenvriend, weinige dagen flechts voor zijnen dood, tranen vol ontfermend medelijden uit het oog. Verbeelden wij ons den Zaligmaker hier, onder de vreedzame fchaduw van olijven- of dadelbomen, gezeten op het veulen eener ezelin, als in zegepraal, over de gefpreide klederen en palmtakken , naar het voor hem liggend Jerufalem heen rijdende; geheel deze plegtige optogt vertoont ons op het heerlijkst het verheven , het Godlijk karakter van jesus, de glorie der menschheid, en de eeuwige liefling van God den Vader. Tot hier toe was de nederige jesus nimmer gewoon geweest, om zijne waarde onder de menfchen, om zijne grootheid door zinlijke vertoningen voor te ftellen; hij was flechts bekend als jesus van Na> zareth, als den zoon van eenen onöpgemerkten joseph, en eene nederige maria; zijne volgelingen beftonden uit eenvouwige, nog door geene weelde vernederde Galileërs, en uit fcharen van dankbare beweldadigden, wier lichaams. kwalen hij verdreven, en wier verbijsterde zielen hij verlicht had. In geene aanzienlijke leerfchool weergalmden zijne lesfen; neen, in beemden en velden, in den vrijen fchoot der natuur, onderwees hij zijne leerlingen in de verhevenfte, maar duidlijk door hem verklaarde waarheden. Nimmer wekte hij de aandacht door ijdele vertoningen van Godvrucht, gelijk de aanzienlijke Farifeeuven, die, op openbare bidplaatfen , hunne lang uitgerekte gebeden, ten aan. horen van al het volk, uitboezemden; neen; jesus. de Ss a Zo(>a  C 324 ) / Zoon des eeuwigen Vaders, verkeerde met zijnen God in de heiligde eenzaamheid; want doorgaands verkoos hij, bij de zachte fchemeringen des avonds, de plegtige ftilte, die zich op de boschrijke heuveltoppen legerde ; maar welk eene verfcheidenheid vertoont zich nu in het gedrag van onzen Heer en Verlosfer? Het uur, de tijd, die beftemd is, om zich zei ven aan den Vader op te offeren , ora zijn bloed voor zondaren te doen vloeien, die tijd nadert; jesus keert naar Jerufalem , ora daar , op de afgrijslijkfle wijze, door de handen der moordenaren te fterven; maar nu ook ontdekt hij zich in alle zijne majesteit, als de lang beloofde Zoon van david, als de befchermende Koning van Sions Dochter, wiens tijd nu voltooid was, wiens gezegende leer nu geworteld was in de harten zijner zendelingen ,welke leer nu eerlang, als eene banier der volkeren , ftond opgericht te worden. Het ontbrak nu den Godlijken jesus niet aan moed , om den wreedften vijand tegen te treden; het ontbrak hem nu niet aan ftandvastige grootheid , om op het bloedigst moordtoneel zijne beulen zelfs te doen fidderen ; neen; ditmaal vetfchijnt de vrijheidfchenkende Zaligmaker, met al den zwier der Godlijk groote zachtmoedigheid, als de Vorst des vredes. Het veulen eener ezelin , welke dieren in die landftreek niet, als in onze gewesten, veracht werden , maar die ten gebruike, ook voor vorften en prinfen , dienden , vooral dan, wanneer zulk een dier, nog onbekend met eenige dienstbaarheid, geen juk of teugel had gedragen, het veulen eener ezelin, voor jesus met de klederen zijner vrienden overfpreid, voerde hem van den Olijfberg naar het fchoon gebouwd Jerufalem; en eene juichende fchaar ftrooide palmen langs den weg, en zong blijde lofzangen. Zoo bleek hier nu de volkomen heerfchappij der waarheid! Ongedwongen , en uit eigen overtuiging , juichten de fcharen , en erkenden jesus als den beloofden messias, als den gezeganden Verlosfer , die Sions dochter van de wreedfte flavernij wilde bevrijden. Geene teekens van gezag ontroerden de menigte ; geene heldenwapens blonken in de handen  ( 325 ) den van den ftoet, die jnsus begeleidde, neen; bloeiende palmen en klinkende lofzangen waren hier ook de fprekende bewijzen, dat het rijk van den Vorst des vredes niet tot deze zichtbare wereld behoort, maar geestlijk en verheven boven het verganklijk ftof is. Doch het liefderijk oog van den Zaligmaker vestigt zich , nu hij van den top des Olijf' bergs nederdaalde, op de prachtige ternpelftad, en zijn Godlijk rein gevoel lijdt grievende fmarten, om den voorüitgezienen ondergang. Hij weent, de Godlijke Menfchen vriend! Hij weent door een teder mededogen , en heft eene weemoedige jammerklagt over haaren naderenden rampfpoed aan. Hij weent over haar; zijne alwetendheid verfcheurde den donkeren (luier der toekomst ; hij zag Jerufalem in bloed en tranen verfmoord; hij zag haare burgers jammerlijk gefiagt door inwendige verdeeldheid, en door eene talrijke Romeitifche legermagt, die haare vestingen omringde, uitgehongerd , en tot de ijslijkfte wanhoop gebragt ; zoo zelfs, dat de zuigelingen aan de uitgedroogde borst der moeders bezweken; of, met ftuiptrekkende bewegingen, de Iaatfte droppelen moedermelk , met bloed vermengd , als van het hart der ftervende moeder afzogen; ja zoo uitgehongerd, dat zelfs de teêrhartigfte moeders hunne fmachtende zuigelingen vermoordden, met eigen handen de jeugdige leden verfcheurden, die kookten en verwonden. Hij zag Jerufalem eindlijk , na eene driejarige belegering, overwonnen, en in vlam gezet, terwijl het gudfend bloed der jammerlijk vermoorde burgers, op meer dan eene plaats, het vuur uitbluschte. Hij zag de gewapende helden, naast weerloze vrouwen en jammerende maagden, vermoord; de achtbare grijzen, naast bloeiende jongelingen, op het gloeiend puin van hunne verbrandde woningen, door duizend wonden gegriefd, fterven. Hij zag de hulploze kinderen, met het bloed der vaders befpat , zich vruchtloos in den moederlijken fchoot verfchuilen, daar de woedende krijgsknecht geene kunne, geene jaren ontziet, maar het kind met de moeder, de bruid met haaren bruidegom, de priester met den' vreemdling , door den zelfden dolk doet fneSs 3 ven'  C 326 ) ven, en de onnozele zuiglingen, die zijn glinfterend ftaal kommerloos aanlachen , vermoordt , of op de brandende puinhopen van ingeftorte gebouwen verplettert. IJslijk vooruitzicht! verfchriklijke gevolgen der boosheid, der verharding tegen alle liefderijke waarfchouwingen I Is het dan wonder , dat hier de Godlijke Vriend der flervelingen , hij, voor wien alles naakt en geopend ligt, na de vreugdepalmen, die voor hem gefpreid worden, met bloedige tranen befproeit? Het Godlijk zuiver hart van. den Eeuwigijezegenden klopte door de heiligde aandoening; jejus dacht niet aan zijn eigen lijden , het welk na zoo weinige dagen hem ftond te treffen; ook dat lijden kende hij in al deszelfs gewigt; hij voorzag ook, hoe hij welhaast, langs dezen zelfden weg, in de nachtlijke ftilte, naar het fchaduwrijk Gethfsmane, verfcheurd door bitteren zielenangst, zoude heen wandelen; hoe eene fchaar van woedende vijanden, met zwaarden en ftokken gewapend, en met judas, wiens helsch verraad hem het Godlijk hart deed bloeden, aan het hoofd, hem gekluisterd, als een misdadige booswicht, in de duisternis des middennachts, naar 'Jerufalem zoude voordflepen. Hij voorzag zijne duldloze mishandeling voor het Sanhedrin, en in het rechthuis van pilatus. Hij voorzag eindlijk, alle de bittere fmarten, die hem zouden martelen; zijne afgrijslijke kruiüging, en zijn bloedig fterven. Maar dit lijden, waar voor de gevoelige menschheid fiddert, verwekte in den Zaligmaker geene droefheid; dit alles perste zijne tranen niet af; neen; hij was volkomen bereid; vrijwillig ftelde hij zich ten fchuldöffer; ja, hoe wrang, hoe bitter die drinkbeker ook zijn mogt, hij wilde dien geduldig drinken, want hij had lust om Gods welbehagen te doeu; de wil van zijnen He« melfchen Vader was voor hem eene wet, die diep in zijnen boezem gefchreven was. Maar jesus weent om de verfchriklijke ellenden, die Jerufalem, en met haar geheel zijn Vaderland, zouden, treffen. Uit zuivere menfchenliefde vloeien zijne tranen; ontfermend mededogen doorgrieft hem de ziel, daar zoo veele duizenden, die zich niet wilden laten be>  ( 3V ) ] behouden, moedwillig in hun verderf nederftorten; ja, ï daar zoo veele duizend weerloze onfchuldigen, die nog geen ( ónderfcheid kenden tusfehen hunne rechte of linke hand, in , den algemeenen ramp zouden deelen; fchoon deze, door r hunnen vroegen dood beveiligd voor verleidingen, beveiligd I- voor de verontreiniging der boosheid, vrij van den last 1 der gepleegde gruwelen, in het eeuwig leven zouden in\ gaan. Jesus weende, bij het naderen der fchoone, der i met heerlijke gebouwen verflerde Tempelftad, die, na i veertig jaaren, niets meer dan een puinhoop , met bloed i en lijken bedekt, zoude vertonen. Edele vaderlandsliefde ): gloeide hier in den reinen Godlijken boezem; Jerufalem toch was de wellust van de geheele Joodfche Natie; de 1 Israëliërs werden, van hunne tederfte levensdagen af, als burgers van Jerufalem geheiligd; ook jesus was, als een 1 hulploos wicht, flechts veertig dagen oud, in de moeder. ■-. lijke armen van maria, op SUns heiligen heuveltop gebragt, daar was hij, in den Tempel, in het Volksverbond met God, den Beftuurder Israels, ingelijfd; daar had hem de zilverhairige simeon, als den beloofden mejsias, omhelsd, en met juichende lofzangen vereerd; nog in de jaaren der kindschheid, was ook jesus, met de feeMvie, rende reien, opgegaan naar Jerufalem; daar had hij God 1 zijnen Vader met kinderlijke lippen reeds verheerlijkt; mei nigwerf had jesus zijne gezegende leer, op Slons gewij. den berg, gelijk eene fontein des heils, doen vloeien. Waaj re wijsheid, vol Godvrucht, was van daar door hem uitgegaan, en aan geheel Israël bekend gemaakt. Veelen hadden daar zijne bekrachtigende wonderwerken gezien; i veelen "hadden, door een waarachtig geloof, zijne gepre• dikte zaligheid daar omhelsd; maar over het algemeen was ? jesus in Jerufalem gehaat en veracht, en dit dwong hem om te klagen: „ Och of gij nog in dezen uwen dag-, „ och öf gij nu nog, fchoon alle uwe gruwelen voor Gods „ aangezicht tegen u getuigen, fchoon het bloed der Pro„ pheeten, die gij vermoord hebt, nog rookt, en om recht „ fchreit! Och of gij nog, in dezen uwen tijd, eer het „ voor  ( 3=3 ) „ voor eeuwig te Iaat is, eer de zwartlte duisternis der el" ,, lende u overdekt, nog bekende, wa tot uwen vrede dient"! „ Och of gij nu nog, terwijl de dag der zaligheid no voorgelleld als de tederst beminde liefling van den eeu. wigen, den hoogstvolmaakten God, van den Vader der aanwezendheid, die waare, die Godlijke wijsheid, die * hetont < erp der fehepping teekende, die, als in den fchoot der Almagt opgevoed , de wellust was van den Formeer, der des lreelals; die waare, die Godlijke, die, hoogde, of opperde wijsheid was de Mèfe , de zanggodin , of de bezielder d.r Godgewijde Dichters, onder de nako'. meiingen van jacob, die in den jehovah, hunnen Befchermgod , het eenig , eeuwig onveranderlijk Opperwezen vereerden en beminden. De invloed dier wijsheid ontvonkte dan ook de zang- I drift der waare Godvruchtigen, en te gelijk de zuiverde lief.  ( 331 ) liefde voor het geluk der menfchen ; want door Gods wijsheid vergaat elk redelijk wezen die hoogst mooglijke volmaaktheid in God, waar door hij zich nooit anders, dan een volmaakt goed, en voor alle redelijke wezens gelukzalig doel kan voordellen; ja, waar door hij nooit anders , dan de beste, de eenigfte middelen, tot het gewis bereiken van zulk een doel, kan in het werk dellen. Gods wijsheid fchakelde dan dus ook de geheele keten der dingen aan elkander ; zf regelde het heerlijkst verband, en beituurde alles tot bereiking der voonreflijkde oogmerken, en hiertoe behoorde vooral ook de gelukzaligheid der fterflijke bewoners van deze aarde; de hertelling der menschlijke natuur, in dcrzelver oorlpronklijke voortreflijkheid, waar van zij maar al te jammerlijk ontaart is. En welk eene Godlijke blijde bewustheid ! Dat ontwerp, de zaligheid der menfchen, is bereikt! Ja diep. te der wijsheid, en der kennisfe Gods! hoe onnafpoorhjk zijn uwe wegen ! De ijslijk verdorvene menschlijke natuur is in hnare zedelijke waarde herfteld, door jesus, den eeuwig geliefden Zoon des Vaders, in wien alle volmaaktheden°zich verëenigen. In hem zijn wij weer erfgenamen der eeuwige zaligheid geworden, voor zoo veel wij den .weg, dien hij ons aangewezen, en met zijn bloed voor ons geteekend heeft, met ftandvastigen ijver bewandelen. Wij zien de opperde , of Godlijke wijsheid , hier dan voorgelleld.door den leerdichter sALOMON,.als eene uitnodigende , eene liefdevolle vriendin van dwalende fterflingen, die hunne dierbaarfte pligten uit het oog verliezen, en het rampzaligst verderf te gemoet fnellen; als eene befcharmende koningin , die zich, met alle de tederheid van eene zorgende moeder, over het lot van gedachtenloos omdwalende kinderen bekommert, zendt zij haare dienstmaagden uit, om de verllandlozen, die den rechten weg verlaten hebben, te rug te roepen, om de ijdele fchaduwen , die zij zoo driftig najagen , te ver•wisfelen met het genot van waare duurzr.me zaligheden. En waarlijk , in het betrachten van de lesfen der wijsTt 2 heid  C 332 ) heid belaat het waarachtig geluk, wijs te handelen vormt ons naar het beeld van den eeuwigen God, en doet ons vorderen in zedelijke volkomenheid, waar door wij in de genietingen der Godheid zelve deelen, en eenen bevredi. genden wellust, reeds hier, aan deze zijde van het graf, met volle teugen beginnen te drinken. De uitnodigende wijsheid drukt de zaligheden, die zij doet fmaken , door de beelden van zinlijken overvloed en pracht, op de levendigde wijze uit ; zij heeft haar paleis heerlijk gefticht, en door een onbepaald getal, het welk door een bepaald uitgedrukt wordt, van fchoone uitgehouwen pijlaren, onderfchraagd en verfierd; zij heeft het keurigst flachtvee als tot een feestmaal toebereid, en den edellten wijn gemengd; gul en gastvrij doet zij nu alle hongerenden en dordenden tot haaren maaltijd roepen 5 op de hoogten of tinnen der ftad, van waar zij da woelende menigte ziet zorgen en zwoegen, verheft zij haare vrieudlijke ftem , en roept alle onwetenden , die den weg des heils niet kennen, om zich naar haar heen te wenden, en behouden te worden; de Hechten, of de eenvouwigen, die hunne onkunde, hun ouverftand, door het verkiezen van fmaaklozen zwijnendraf voor hemelfche lekkernijen , ten toon fpreiden , die de levendige fonteinen des heils ontvlieden , en tot gebrokene , tot bodemloze waterbakken, die geen water kunnen houden, de toevlugt nemen ; zulke Hechten; zulke onwijzen roept zij tot wijsheid , en tot het befef van hunne wezentlijke belaugens. Komt, eet, zegt zij, van mijn verzadigend brood , en drinkt van mijnen verkwikkenden wijn; verlaat de Hechtheid, en leeft, ja treedt op den weg des verdands. Met het hoogde recht befchouwen wij deze woorden, als de taal der. Godlijke wijsheid; zij draagt de merkteekenen der volmaaktheid van het eeuwig wezen, want zij ademt de zuiverde liefde , en de hartlijklte raadgeving. Door jl chtheid verdaan veelen eene aanëenfchakeling yan misdaden, een leven vol gruwelen ; het kan, ook op  C 333 ) op deze wijze, zonder eenige zinftoring, verftaan worden, doch wij kunnen het ook nemen voor onwijsheden , beftaande in het ijverig ftreven naar niets beduidende beuzelingen, in het najagen van fchaduwen.in het grijpen naarijdele rookbeelden, waardoor de krachten verfpild worden, waardoor de «tijd verloren gaat, terwijl de fchreeuwende behoefte des ongelukkigen, die zich met deze nutloze dingen bezig houdt, onbevredigd blijft. Zulk een gedrag is volmaakt ftrijdig met het treden op den weg des verftands, en met het leven , of het vinden en genieten des levens, het welk een onaffcheidbaar gevolg is van het verlaten der flechtigheden; want alle beloofde weldaden zijn de natuurlijke vruchten van goede beginfelen,en van edele neigingen, die Gods liefde aan het menschlijk hart heeft gefchonken, en die zich in den glans der waarheid ontwikkelen. De dood, die tegen het leven overftaat, moest ook voorzeker het gevolg zijn van het aankleven der flechtigheden; ja de verfchriklijkfte dood heerscht op den weg der dwazen; het graf is voor hunne treden geopend, en het volkomenst verderf kunnen zij daar nimmer ontvlugten. En geen wonder, de verftandloze toch vertrouwt op ijdelheid; nergens vindt hij verzadiging voor de begeertens van zijne ziel; voorbijzwevende vermaken ontroven hem den tijd, en fchenken hem nimmer eenig wezentlijk vergenoegen. Hij haakt naar geluk , doch hij vindt dit nergens, want blinkende fchijn bedriegt hem; hij bouwt zijn heil op tuimelende golven, en zijne onverzadigde begeertens ver. teeren hem , gelijk eene brandende vuurvlam. Hij weegt zijn geld uit voor het gene geen brood is , en dat hem nimmer kan verzadigen; rijkdom, -aanzien, en dierlijke wellust, alles doet hem de verganklijkheid der wereld eindlijk ondervinden > en het volst genot van alle die nietsbeduidende dingen baart hem pijnlijke walging, en ontwijkt hem in het uur des doods, wanneer hij vruchtloos naar vertroosting reikhalst. Doch de waare wijsheid, integendeel, fchenkt aan haare beminnaars , in dit leven reeds , onbefchrijfbare zaligheden ; zij fchenkt eene vreugd , die de fchatten der wereld eindloos ver overtreft, en eenen reinea Tt 3 wel-  ( 334 ) wellust, die alle de lotverwisselingen verduurt , die door geene rampfpoeden ooit verbitrerd wordt, en die, bij het fterven, met volle ftromen ons tegenvloeit. Waare wijsheid fchenkt het edelst zielenvoedfel, en verkwikkingen, die de» ze aarde in eenen hemel herfcheppen. Haar te volgen, is dus het leven en de zaligheid zelve; de vriend der wijsheid ontwijkt den dood; zijn geheel aanwezen is werkzaam, het leven biedt hem duizend duizend reine genietingen ; zijn heil is verheven boven de verganklijkheid van het ftof; de tijd ontrooft hem nooit zijne waare vergenoeging , want alles moge veranderen, alle zinlijke vreugd moge verdwijnen, wreede rampfpoeden mogen, als een woedende ftormwind, op hem aanvallen; geen nood, zijn waarachtig geluk is op eenen eeuwigen rotsfteen gevestigd; hij verwachtte nooit van. verganklijke dingen zijn heil, en wat kan hunne verganklijkheid hem dan fchaden ? Op de Godlijke liefde vestigde hij zijn vertrouwen, en in de eeuwigheid, die hij al juichend verwacht, is zijne onwankelbare hoop gegrond. ■Hij leeft dus volkomen , fchoon-hem de fterfbjkheid aan deze zijde des grafs nog omfluiert; ja werkzaam en levendig bewandelt hij den weg des verftands. De Hebreeuwen noemen gewoonlijk de middelen, om een zeker eind te bereiken, eenen weg, zoo is het: de weg da levens, en de weg des heils of der zaligheid; maar ook beteekent de weg wel eens een voorfchrift, zoo worden de wetten of geboden Gods menigwerf Gods wegen genoemd ; leid mij in uwe wegen , fmeekt daarom david ; en in beide deze beteekenisfen kan dit woord hier voldoende zijn. Door de flechtigheden. te verlaten, bevindt zich de mensch waarlijk reeds in de gelegenheid, om verftandig te worden; hij ontvlugt reeds de duisternis en den dpod, terwijl hij zich tot het leven eu de blijde verlichting heen wendt. Maar ook, hij betreedt aanvanklijk den weg, dien het op. gehelderd verftand hem voorfchrijft ; met zijne wederkeering tot het leven , en de genietingen der waare vreugd, vangt hij zijnen wandel voor Gods aangezicht ook werk. üjk aan. Hij verkiest een pad, het welk zijn opgehelderd ver-  ( 335 ) ^verftand hem aanwijst , en met eiken voetftap neemt zijn verftand in kracht en fterkte tóe. Langs dien Weg nadert ihij tot de fonteinen del 'sligheid, tot het fchoon gebouwd ipaleis der oppetfta Wijsheid , tot hnare heerlijk uitgehou. wen pijlaren, wier onwrikbare vastheid hem veiligheid en i eeuwige zielenrust verzekeren. Langs dezen weg nadert jhij tot den heerlijk toegerichten maaltijd , -waar vreugd en üverzadiging züne uitgellrekte begeertens lk-flijk aanlachen. (Daar vindt hij het brood des levens,-hem door de Wijsiheid toebereid, daar vindt hij den wijn, dien zij gemengd :heeft, die zijnen dorst naar kennis op de lieflijkfte wijze ilescht, die hem veriterkt, en vervrolijkt. O zaligheidvolle paden des" verftands! De rampzalige, die ju niet wil bewandelen, ftoit in den diepften afgrond, vol 1 jammer en ellende neder; hij kent geene zielenrust, geene j zalige zelfsvoldoening; eenzaam en treurend, eeuwig onvol* Jdaan, en onzeker, dwaalt hij van afgrijslijkheid tot r.fgrijsïllijkheid voord-, de dood blijft aan eiken voetftap verbonden, ■ en de verfchrikking valt, op het onverwachifte, over zijne fidderende ziel. Wij bidden u dan , geliefde Natuurgenoten ! hoort de ftem der waare Wij.-heid, treedt op den weg des verftands, en i Wordt behouden. Dwalenden ! keert terug, verlaat uwe ; ijdele wandelingen, die nutloos zijn, en zet uwe voeten op i den weg der gerechtigheid, waar het zaligst leven u zal om. i heizen. Een heilige eerbied voor God, eene kinderlijke vrees is het beginfél der wijsheid, en om dezen eerbied in uwe ziel te doen wortelen, behoeft gij flechts na te den: ken, en uwe aandacht te bepalen tot God, die de Vader : der natuur, die de Vader van .uw aanwezen is, die u t'elken oogenblik bewaart, en met de liefderijkfte weldaden ' kroont. Zulk eene aandachtige befchouwing zal u opwek: ken tot dankbaarheid en liefde, en ziet daar den aanvang reeds der wijsheid. Het gevoel van uwe onwaardigheid, van uwe menigvuldige overtredingen , zal u vernederen , en tot Gods liefderijke ontferming heendrijven. ja, geliefde Ongelukkigen! vernedert u; gij hebt de aangeboden zaligheid on-  ( 336 ) ondankbaar verfmaad; jesus, de hoogde wijsheid zelf, , wordt op uwe draten gepredikt, doch gij weigert om zijne ' leer aan te nemen en te beoefenen; gij verkiest de flechtig.. heden, en wandelt op den weg des verderfs; maar nog, nog is het de dag der zaligheid, nog wordt gij genodigd toe den eeuwigduureuden maaitijd der hemelfche vreugd. Komt tot God , hij zal u niet verwerpen; omhelst jesus, als uwen Zaligmaker en Verlosfer; hij is de weg ten laven, hij is het middel, om behouden en met God bevredigd te worden I Bekommerde kleinmoedige Zielen! gij die de waare wijsheid wel bemint, maar die zoo weinig nog van haare zaligheden fmaakt; uw eigen wantrouwen aan Gods zondaarsliefde is hier van de oorzaak; gij fielt uw heil te veel in eene gedeldheid, die niet van u gevorderd wordt, in een flerker gevoel van uwe zonden, in eene grooter beangstheid voor ftraf, of iets dergelijks. Maar ook dit zijn ijdele bekommeringen ; jesus bepaalt nergens, hoe groot het berouw, hoe fterk de zielenangst moet wezen; hij roept zonder ónderfcheid alle verdwaalden, en aan allen, die zijne leer met een heilbegerig hart omhelzen, belooft hij zijne eeuwige liefde, en verzekert hun eenen vrijen toegang tot God zijnen Val der, waar hij de voorfpraak der zwakken, de befchermer der weerlozen, en de helpende vriend der treurenden, eeuwig zijn zal. TeAmfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesftraat.  DE V R IJ E GODSDIENST VRIEND 5Y°. 43. En ziet, ik ben met u lieden, alle de dagen, tot de voh einding der wereld. MATTH. XXVIII: 20. JESUS BLIJFT GETROUW. WAARDE GODSDIENSTVRIEND! Ik ben een getrouwe lezer van uw (lichtend Weekblad» en om uwe heilzame , uwe liefderijke bedoelingen , fchonk ik u voorlang reeds mijne oprechte hoogachting. Waare ijverige vrienden van den waarachtigen Godsdienst waren, door alle eeuwen heen, het fieraad des menschlijken geflachts , en de vertroostende navolgers van den hoogen God, wiens eerdienst zij predikten, en in het beminlijkst licht zochten voor te Hellen. Maar vooral in d' tijden, die wij heden beleeven; tijden , waar in de verlichting des verftands voorzeker, dank zij den liefderijken Wereldbeftuurer , eenen hoogen trap heeft beklommen ; maai" waar in ook te gelijk die verlichting niet zelden, op de fchandelijkfte wijze wordt misbruikt, en in de zwartfté duisternisherfchapen;want de jammervolle verdorvenheid, de ontaarting der menschheid, fehijnt natuurlijk geneigd té zijn, om het grootfte heil in het rampzaligst onheil te misvormen, en om zich zeiven van alle de zalige uitwerkingen van het wezenlijk zedelijk goede te beroven. Zoo zien wij immers de fchoonfte zielsvermogens menig-" • 3.' Vv werf  ( 338 ) werf belteed tot uitbreiding der boosheid, en tot bevordering van het rampzaligst bederf. De grootlfe weldaden, die de zaligheid der bezitters zouden uitmaken, verkeeren, indien zij vertrapt, -verfmaad, of misbruikt worden, in vloeken, in dulJIoos pijnigende lasten , die het geweten van den onzinnigen verfmader folteren. In deze tijden dan, wilde ik zeggen, zijn vooral de waare Godsdienstvrienden ten hoogden dierbaar aan elke ziel, die In jesus haaren Zaligmaker, die in God haaren ontfermenden Vader bemint en eerbiedigt. Ik heb dit uur, het welk aan mijne llille "overdenkingen toegewijd is, afgezonderd , om de bekommeringen van mijn hart in uwen inenschlie venden boezem uit te dorten. Schenk, indien u dit mooglijk is, fchenk mij vertroosting, en bid met mij töt hem, die zijne gemeente op den rotsdeen der waarheid gebouwd heeft, waar geene magt, geen geweld haar kan doen buigen, dat hij mij de lieflijke zielenrust weer doe fmaken; dat hij mij kracht fchenke, om mijn vertrouwen op zijne beloften te vestigen, op dat ik nimmer moge wanhopen aan zijne liefde voor alle zondaren, en aan zijne verwacht wordende zegepraal over valschheid en ongeloof. Mijne bekommeringen , waarde Godsdienstvriend! nemen hunnen oorfprong uit de dagelijks toenemende verachting van den Godsdienst en deszelfs beminnaren. Wat moet van de Kristenheid over het algemeen, wat moet van de zuivere Godvrucht in ons Vaderland worden? Het is waar, onkunde en bijgeloof hebben in deze eeuw, in verfcheide uitgeilrekte landen, hun rampzalig gezag verloren; de menschlijke denkingskracht, zoo lang met verachtlijke kluisters geboeid, durfde die kluisters eindlijk losrukken, en de ijdelheid van geheel zinlijke plegtigheden, ja zelfs de onbedaanbaarheid van door menfchen £tmengell'elde leerbegrippen, dié door liaatsgezag plagten opgedrongen te worden, openlijk erkennen, en als nietsbeduideiide,beuzelingen verwerpen. Maar ook die menschheid vcreerende 'doutmoédigheid dwaalt van den regten weg,  C 539 ) weg, die haar tot onderzoeking, tot waare' kennis, en zielbevredigende zekerheid zoude geleiden; die zelfde ftoutmoedigheid voert de pas ontkluisterde denkingskracht op den rampzaligften dwaalweg; zij fpot met eeuwige waarheden ; zij lastert de zalige leer van het Eüangelio; zij ver. fpreidt het afgrijslijkst zedenbederf, en fleept duizend duizend ongelukkigen in den afgrond der verfchriklijkfte ellende. Ook hier in ons Vaderland, waar de onderzoeklust in geene ketens moest zuchten, hier, waar de leer vrn jesus en zijne Apostelen meer gezuiverd, en min bewolkt door ijdele plegtigheden,werd gepredikt; wat zeg ik? hier, waar de gewijde Schriften, waar in toch de eenvouwige waarheid tot het menschlijk hart fpreekt, in elks handen zijn, en waar het lezen , het ernftig nadenken van dezelve , als de heiligfte pligt wordt voorgefteld, ook hier in ons Vaderland vertoont zich die zelfde omaarte iloutmoedigheid, die bij andere volken een gevolg ïs van eene nog ongewone en kwalijk gebruikte vrijheid. Hoe jammerlijk wordt hier het eeuwig gezegend Euangelie van jfsus niet veracht en befpot? Waanwijsheid en valfche philofophie heeft de plaats van eene ootmoedige befchouwing der eenvouwige Godlijke waarheid vervangen. Voor de beoefening van alle wetenfchappen, voor de uitbreiding van alle kundigheden wordt gezorgd; maar aan de uitbreiding van den waaren Godsdienst, aan de beoefening der zaligheid fchenkende leer van jesus', wordt niet gedacht, terwijl intusfchen die leer alleen in ftaat is , om de waare verlichting des verftands in vollen luister te doen opgaan , en de beginfels der edele vrijheidliefde te doen 'ontwikkelen. Ja zonder de zedenkunde der waare Kristenen kan geene vrijheid , geene rust, geen geluk beftaan; geene waare vaderlandsliefde , geene alles overwinnende dapperheid , geene waarachtige deugden , kunnen zonder dezelve de maatfchappij veradelen , en de banden baarer verëeniging beflendig doen zijn. En met dit alles is de Kristelijke Godsdienst , bij veelen , die als vrienden der verlichting, als vrienden der Vrijheid en des Vaderlands, wenfchen begroet Vv 2 'e  C 34° } te worden , een voorwerp van verachting geworden ; zij fchamen zich de dierbaarfte pligten; fchimpend ontwijken Zij de Godvruchtigen, noemen de betrachting der deugd huichlariji de gehechtheid aan den Godsdienst dweepzucht, en het gehoor geven aan de infpraak van het getrouw geweten eene laage flaaffche onderwerping aan fanatieke of hersfeufchimmige begrippen. Goede God! W;;t zal van zulk een gedrag het rampzalig gevolg eens wezen? Het zedenbederf neemt van dag tot dag toe,' want, om den naam van huichelaar of dweeper re ontgaan, doet niet zelden de best opgevoede jongling, de voorheen braave huisvader, ja ook de weleer deugdbeminnende huismoeder, de verachting der heiligfte dingen op de fchandelijkfte wijze blijken. Zij fpotten met Godvruchtigen, met het betrachten van huislijke Godsdienstpligten , en dwingen zelfs hun geweten tot een rampzalig ftilzwijgen ! d Mijn waarde Godsdienstvriend ! Hoe treurig worden mijne vooruitzichten ? Zal de Geest Gods dan van ons wijken? Zal jesus hier zijne gevestigde Gemeente verlaten? Zal hij haar aan het verderf overgeven ? Neen; dit ftrijdt immers met zijne toezegging; zijne leer moet over de geheele, aarde heerfchea; zij moet over het ongeloof zegepralen, en de waare vrijheid van Gods kinderen bevestigen. Laat uw andwoord mij in deze hoop verfterken; ja laat uw andwoord alle waare Godvruchtigen aanfporen , om hun licht te doen fchijnen voor de menfchen, om door hunne edele werken God te verheerlijken; en de boosheid te bafchamen. Ik blijf uw verwachtende Vriend en getrouwe Lezer RUNHART. Wij haasten ons, om den hier geplaatften brief te beandWoordenjep om .indien het mooglijk is,de tedere bekommering van eene godvruchtige zie!,dje door liefde voor jesus en zijne reine zedenleer blijft gloeien, te verzachten. Neen, dierbare lievelingen vaq den gekruisten en verheerlijkten Verlosfer! nooit, nooit zal de gemeente des Heeren overweldigd wor-  ( 34,1 > worden. Bergen mogen wijken, heuvelen mogen wankelen , maar God blijft getrouw; hij omringt, gelijk een vuurige muur, zijne verlosten; hij redt hen uit alle benaauwdheid; hij blijft hun fchild, wanneer woedende vijiiuden op hen aanvallen. Jesus, wiens bloed pp Golgotha vloeide, jfsus blijft bij zijne vrienden, tot aan de voleinding der wereld; hij kan, hij zal hen nimmer verlaten; want zijn getuigenis is waarachtig , en de ondervinding van zoo veele eeuwen fchenkt ons hier van de zaligfte bewustheid- Het is waar, wij moeten met onzen reinhart belijden, dat indezevergevorderde tijden, waar in de menschlijke kundigheid zich waarlijk op de heerlijkfte wijze uitbreidt,, de voortreflijkfta vermogens van den geest .maar al te vaak misbruikt, en op de fchandelijkfte wijze vernederd worden. Het verbreken der kluisters van domheid en bijgeloof, waar over de redelijke mensch moest juichen, dat verbreken dient hij veelen Hechts* tot het verwerpen der heiligfte pligten, tot het fchenden der zedelijke wetten, die in het menschiijk gevoel ingedrukt zijn , en tot het losrukken van de zaligfte verbintenis met het volmaakt Opperwezen, welks ontfermende liefde,door jesus, den volmaakten Leeraar der menfchen , den Verlosfer der zondaren , volkomen geopenbaard is. Ja ook met bittere zielenfmart moeten wij belijden, dat in ons Vaderland, waar weleer de God van hemel en aarde zoo ftatig werd vereerd, de ongodsdienstigheid op de fchandelijkfte wijze toeneemt, daar zoo veele ongelukkigen, om hun vernuft te doen uitblinken, om als vrije, onbevooroordeelde volksverlichtere» toegejuicht te worden, de infpraak van hunne harten verfoioren, de beoefening van den Godsdienst befpotteny de predikers van het Euangelie in het haatlijkst licht zoeken te Hellen, en het Euangelie zelf, met fchimpende verwaandheid, verwerpen. Maar hoe treurig, hoe bejammerenswaardig dit ook zijn moge, het wezen van het Kristendom, de eenige waarachtige Godsdienst, verliest niets van zijne waarde, de kerk van jesus is boven alle,woelingen der. boosheid, boven alle de wisfelvalligheden der tijden verheven. Waarom zouden wij aan Gods wakende voctzi enigheid wantrouwen! Waarom zouden wij twijfelen aan zijne toezeggingen, ter;. Vv 3 wijl  C 342 ) Wijl de uitwendige gedaante der dingen toch voorbij gaat? Geliefde Medekristenen i j e s u s heerfchappij behoort niet tot deze zichtbare wereld; geen uiterlijk aanzien kan de we. zenlijke waarde van het Kristendom verhoogen; maar ook geene verachting, geene befpotting kan die Godlijke waarde vernederen. Jesus blijft bij en met zijne vrienden, zijne waare belijders en verkondigers, tot aan de voleinding der wereld. Zien wij den waaren Godsdienst der Kristenen verwerpen ; zien wij de vrijheid misbruiken, om het ongeloof te voeden , en de zeden te bederven; dit zijn de vruchten der menschlijke verdorvenheid , de zwakke fterveïing gevoelt zich altijd geneigd, om van het eene uiterfte tot het andere over te gaan, en den middenweg te ontwijken; geen wonder dan, dat onder die volken, waar het licht der kennis doorbreekt , en de fchandelijke ketens van vooroordeel en blindlings navolgende onkunde doet ontdekken , geen wonder,dat onder zulke volken ook veelen alles, wat naar eenige ver. bintenis zweemt, verwerpen , de eenvouwige waarheid zelfs mistrouwen,en, ongewoon aan het onderzoeken,in het verhardend ongeloof die rust, die hen onder het juk des vooróordeels deed fluimeren, denken weder te vinden; maar de. ze ftaat, hoe beklaaglijk , hoe vernederend voor den mensch, zal Gods levenwekkenden Geest toch niet ontduiken; neen, het ongeloof is voor den redenmagtigen, den werkzamen mensch, wiens begeerten eindloos naar geluk ftreeveu, als een donkere middennacht, die alle voorwerpen bedekt, en alle genietingen van menschlijke zaligheid doet verderven. Jesus zal onder die volken ook zijn licht door alle bedekfelen eens doen heen breken. Zijt verzekerd, ook onder die volken, waar het ongeloof fehijnt te heerfchen, heeft jesus zijne vrienden, zijne uitgekozen lievelingen, die hem verheérlijken en dienen. Ja het geloof, dat in deze weinigen woont, zal zich uitbreiden, en alle de dwalingen eenmaal overwinnen; want jesus verlaat hen niet, zijn oog bewaakt hen , zijne kracht, zijne genade en zijn Geest wijken nimmermeer van hun. 1 En ook in ons dierbaar Vaderland, waar de ijdele flikkeringen des vernufti de trotschheid zoo bevallig in het oog ' ' blin-  ( 343 } blinken, en het gezond veriland niet zelden verbijsteren,ook in ons dierbaar Vaderland heeft jesus nog zijne gemeente; het kruis van onzen Zaligmaker moge hier, aan verwaanden en booswichten, eene dwaasheid, of een verachtlijke aanfloot fchijnen, Nederland heeft toch nog veele waare Godvruchtigen, die in dat kruis roemen; die in jesus lijden hunne heerlijkheid Hellen. Verbant dan uwe grievende bekommeringen, treurige, kleinmoedige zielen! God zal zijne eigen zaak handhaven; flaat bet oog op voorledene tijden, en gij zult den waaren Godsdienst vaak, uit de verfchriklijkfte duisternisfen, die ongeloof en boosheid verfpreidden , met de fchoonfte majesteit zien te voorfchijn treden. Uitwendige voorrechten, en menschlijke bc-fcherming kunnen den waaren Godsdienst geenen beflendigen luister bijzetten; jacobs nakomelingen, tot een magtig volk aangegroeid, zien wij menigwerf den waaren God vergeten, en in het affchuwlijkst zedenbederf wegzinken, terwijl voorfpoed onder hen bloeide, en de Godsdienst nog uit ftaatsbelang, of om de grove zinnen bezig te houden, werd in ftand gehoBden; ja zelfs onder het beftuur der braaffte vorsten bereidde zich niet zelden het volk tot de fnoodfte afwijking, die dan ook, zoo rasch een min godsdienftig vorst den troon beklom, Zich op de affchuwlijkfte wijze vertoonde; maar toen zich dat zelfde volk in ballingfchap zag weggevoerd, toen zijn Godsdienst niet meer befchermd, maar door de Heidenen , die hen overheerschten, veracht en befchimpt werd, toen eerst verè'enigden zich de Israëlieten, om den eenigen waaren God getrouw en volftandig te eerbiedigen. En welk eene befcherming van wereldlijke magt genoten toch de eerfte Kristenen , toen zij alöm vervolgd, verdrukt , en veracht werden; toen het bloed der waare Godgetrouwen bij beeken vloeide, en de martelvuuren wijd en zijd flikkerden? Maar wel ver dat de waare Godsdienst hier door verdelgd werd, breidde hij zich dagelijks uit; de zeden der Kristenen waren eenvouwig en zuiver; de leer van jesus was hun roem , hunne vertroosting, en de broederlijke liefde vereenigde hen met eeuwig onfehendbare banden. Wel nu dan, bekommerde Kristenen! heeft jesus zijne kerk,  C 344 ) kerk, in die donkere tijden der verdrukking, niet verlaten, heeft hij haar toen overfchaduwd en bewaard? Waarom zoude hij haar dan heden begeven, nu geen gewetensdwang tegen haar woedt, en geen geweid zich met het bloed en de tranen der Godvruchtigen meer voedt? Neen, vreest niet, gij Kleingelovigen! God is nabij, zijne almagt is niet verminderd, zijne eeuwige zondaarsliefde is niet verkoeld, jesus zal zijne vrienden nimmer verlaten; hij beftuurt, hij geleidt hen,en het ongeloof zal, door de ftandvastigheid der waare Godvrucht, befchaamd en overwonnen worden. Schijnt jesus' gemeente in ons Vaderland geene magtige befchermers meer te bezitten, geen nood, Geliefden! de almagtige God be^ waakt haar; geene liefde der tederfte moeder voor het hulploos kind, het welk zij in zorgende armen draagt, en aan haaren boezem voedt, is te vergelijken bij de liefde van God voot zijne kinderen, wier kleine krachten hij kent. Jesus blijft bij zijne verloste gemeente;hij bemint haar,gelijk eenë bevallige bruid, waar voor hij zijn bloed geplengd heeft. Hij ziet, hij kent haare nooden;hij hoort haar gefchrei,wanneer' zij, als eene weerloze duif, uit diepe bergfpelonken, tot hem kirt. Ja vreest niet, Kleinraoedigen! onbevlekte Engelen worden tot heil van Gods lievelingen uitgezonden, en zij legeren zich om de woningen der rechtvaardigen. Ziet gij den waaren Godsdienst verlicht, wat bekommert gij u? Eeuwige eerkroonen wachten op zijne beoefenaars. Uitwendige eer of aanzien waren, maar al te vaak, valftrikken voor kleine zielen, en vormden de fnoodfte huichelaars. Wat is de verachting van eenige oogenblikken , daar eene eeuwige glorie voor u bereid is? Hoiidt moed, Godvruchtigen! Gods raad zal beftaan ; de waarheid zal uitgebreid worden, en de geheele wereld verlichten. | Schaamt u niet jgsus leer te belijden, in weerwil van alle befpotting; ten aanhooren van het heelal,za! jesus u roemen. Hij kent, hij ziet de oprechten onder ons; en wie overwint, wie getrouw blijft tot den einde toe, zal met zegepalmen gekroond, en met blinkende feestgewaden der onfchuld verfierd, ais een erfgenaam der eeuwige heerlijkheid, in het vaderland des vredes en der vrijheid, worden ingeleid 1 . Te Amfteldam, bij M. us B R UIJN, in de Wartnoesftraat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. SY\ 44. Zo de Heere het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daar aan. Zo de Heere de jlad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter. psalm CXXVII: I. ZONDER GODS MEDEWERKING WOilDT NIETS VOLTOOID. De noodzaaklijke invloed der helpende, der befchermende vaderlijke liefde van den eeuwig wijzen, den eeuwig goedertierenen God. kon voorzeker nooit treffender, nooit met meer grootfche eenvouwigheid voor het. menschlijk gevoel afgeteckend worden , dan in de woorden des Hebreeuwfchen Dichters, die aan het hoofd van ons blad pronken. Wij zullen ons niet bezig houden, om te onderzoeken , of eigenlijk de bedoeling in het opftellen van dit klein, maar beeldeurijk Zangftuk zij geweest, om het, bij afzonderlijke gelegenheden, door de zangkooren des tempels, ofwel door het godsdienftig volk zelveu, te doen opzingen; want wij verkozen alleen Gods medewerkende zorg, omtrent alle de lotgevallen des menschlijken levens, met onze Lezers eenige oogenblikken op te merken; om hier door onze harten van het varganklijk ftof los te maken, en te verheffen tot hem, die ons den adem, het leven en alle dingen fchenkt; tot hem, die het heelal draagt 3. Xx dojr  C 346 ) door het woord zijner kracht, die alle onze lotgevallen beHuurt tot de beste, tot de heerlijkfte eindens; tot hem,die alle onze nooden kent, die onze f.ille zuchten verftaat die z.ch ontfermt over zijne behoeftige kinderen, veel meer fan een vader zich ontfermt over zijn hulploos kroost; die nooit het gekerm der ellendigen zal vergeten ; die alle hunne bekommeringen ziet, die hunne tranen telt, en met eene liefde, die de liefde der tederlte moeder voor haaren fchuldlozeu zuigling overtreft , het werk zijner handen bemint, bewaakt en wel doet. Ja dierbare Natuurgenoten! zonder Gods befchermende lierde zouden onze tedere krachten bezwijken, wat zeg ik? zonder die befchermende liefde, zonder die dragende AU Zt\7 etVallnS nkt flecIns' maar 00k ^ vlam. mende feraphtjn, wiens voordduuring mede uit Gods almagt en wijsheid voord vloeit, in de onüanwezendheid I tJ ï'nWï k e£ne fl0ftot ^hnch voor alle denkende wezps! God beftemde een eindloos voordduurend Ieven, voor fchepfelen, i„ wier natuur hij de zucht, om naar volmaaktheid voord te «reven , deed ontvlammen. Welaan dan; bepalen wij ons meer bijzonder tot ons voorgefield onderwerp , de noodzaaklijkheid namentlijk van Gods meaewerking, tot het voltooien van alle menschlijke ontwerpen zoo wel als ook de noodzaaklijkheid vanGoda befchermende almagt, tot het in ftand houden van alles, wat aanwezig rs ; tot het in ftand houden van onze welvaart, en van ons tijdlijk en eeuwig geluk. Ja te vergeefs och werken de bouwlieden, indien de goedkeurende hulp van onzen eeuwigen Vader niet medewerkt, om het gebouw te voltooien. Vruchtloos waakt de daadloze wachter op zijnen post, om alle gevaren af te wenden, indien de vleugelen der eeuwige liefde de ftad niet overfeh.duwen, en haar verbergen voorden dag des kwaads. \\ !ƒ moeten eerst het onvermogen der fchepfelen, het welk de medewerking des Almagtigen vordert, befchouwen; j, ™1ufc'iefte van den menich'om doo^ois kracht geleid en bewaard te worden, moeten wij door de dui-  ( 347 ) duidelijk/te voorbeelden aantonen ; maar als dan ook moeeen wij de verpligting, die voor den mensch hier uit voord vloeit, ons voor den geest brengen; en de volle uitgeftrektheid der vertroostende bewustheid, dat de onbevaarbare Volmaaktheid nooit onrecht doet, ja, dat de Vader der aanwezendheid nooit zijne zwakke kinderen verlaat, Indien zij zich niet moedwillig aan zijne liefde onttrekken; i de volle uitgeftrektheid van die vertroostende bewustheid i zal gewis eene lieflijke kalmte over alle bekommerde zielen verfpreiden, en de grievende angstvalligheid der kleinmoedigen, door het zaligst vertrouwen op d-ii almagtigen Vader des levens, dien wij in jesus hebben leeren keui nen, afwisfelen. |a, dierbare Medekristenen! laat ons juichen in den glans der waarheid. Wij kennen God door jesus kristus, | dien hij gezonden heeft; en deze kennis is het eeuwig Ie| .ven. Wij weten dat ons alle dingen moeten medewerken : ten goede; dat hij, zonder wiens wil geen zwevend vogeltjen op de aarde zal vallen,ons bewaakt,en om jesus, des eeuwiggeliefdeu Zoons wil, bemint,en met weldadigheid bekroont; ja dat geene hoogte, geene diepte, geene aardfche noch hemelfche magt, ons immer kan fcheiden < van de liefde Gods. Komt, zien wij, in de eerfte plaats, -dan het onvermogen der fchepfelen, het welk Gods medewerkende kracht vordert. Waar is de ftoutmoedige dwaas, die dit onvermogen durft ontkennen? Wie toch heeft het I -grensloos heelal, uit de naamloze onaauwezendheid, te voorfchijn geroepen? Immers de almagtige Schepper, die de dingen, die niet aanwezig zijn, roept, even als of zij werklijk reeds beftonden; wiens Godlijke Almagt fpreekt, 1 «n het is'er; wiens wil gebiedt, en het wordt oogenbliklijk. Zouden eindige fchepfelen van hunnen Maker dan onSfhanklijk kunnen zijn? Zouden denkende, en met zedelijke vrijheid begaafde wezens onder die fchepfelen even vrijmagtig zijn, als hun Schepper? Voorzeker zouden zij dan ook in flaat zijn, om, wanneer zij van hunne oorfpronklijke onbedorvenheid ontaartten, welke ontiiarting', Xü! uit  C 34S ) dit kracht van hunne zedelijke vrijheid, mogelijk is, ontwerpen kunnen vormen, ilrijdig met de ontwerpen van hunnen Schepper. Ja zij zouden dan in (iaat zijn, om de bedoelingen der eeuwige Wijsheid te verijdelen, en haar heerlijk plan van algemeene volkomenheid te verwoesten. Hoe onbedaanbaar met alle denkbeelden van Gods volmaaktheid is zulk eene voorönderilelling niet? Neen, nimmer kan het fchepfel onafhanklijk zijn van zijnen Maker; de geheele redenloze fehepping ontwikkelt haare volkomenheid, volgends het hoogst mogelijk volmaakt ontwerp, het welk in het eeuwig verdand des Onéïndigen gevormd is; zijne almagt doet die ontwikkeling, volgends vastgeftelde regelen, volgends het heerlijkst verband , voordwerken, terwijl hij alle de krachten der natuur onder, houdt, de verganklijkheid der dof bepaalt, en de vernietiging tegenwerkt. Maar de redenmagtige fchepfelen zijn beilemd, om naar de genieting van het volmaaktst geluk, het welk zij zich kunnen voordellen, ru«t!oos te dreven; doch wanneer de verdrndlijke vermogens, die hun gefchonken zijn, verwaarloosd en bedorven worden,als dan misbruiken zij hunne zedelijke vrijheid ; zij dellen zich een valsch geluk,in de plaats van het waarachtige, voor; zij verkiezen verkeerde wegen, om hetzelve magtig te worden, en verdwalen rampzalig, Zoo verkozen de°Engelen, die hunne beginfels verlaten hebben, verkeerde wegen, om tot den hoogden trap van volkomenheid op te klimmen, en domen in de eeuwige duisternis, in den afgrond der ijslijkde ellende neder. Zoo verkoos ook de mensch, die onfchuldig uit de handen van zijnen Schepper te voorfchijn kwam, een valsch geluk langs venichtlijke dwaalwegen te bereiken, en zonk; op de verfchriklijkde 'wijze in de diepfte vernedering, in de bejammerenswaardigfle rampzaligheid weg. Zijn alle de rampen, alle de ongelukken, waar mede het menschlijk gedacht te worflelen heeft, geene gevolgen van deszelfs onvermogen? Wie der dervelingen zoude over eenig lijden toch kingen, indien hij in daat was, om die af te weeren? Alleen dat onver-  C 349 ) vermogen' is liet fprekendst bewijs, dat eene almagtige kracht alles moet beftuuren en in ftand houden. Ja gij, Ongelukkieen I gij di^ de wakende Voorzienigheid van oen Vader des heelals durft ontkennen, wie heeft uw levensvuur doen ontvlammen, en onder het kloppend hart van „we moeder bewaakt en ontwikkeld ? Wie heeft uwe magtloze jeugd voor duizend duizend gevaren beveiligd? Wie bewaart u nog ■dagelijks terwijl gij andere natuurgenoten, terwijl gij uwe vrienden en bekenden ziet wegftervenV Maar wie gebiedt ook over uwe lotgevallen ? Wie gebiedt eindhjk uw fterfuur, in weerwil van alle uwe pogingen , om hetzelve te ontwijken, u te naderen? Erkent gij hier geene Godlnke Altnaét» Hoe diep is dan uwe menschlijke waarde met gezonken-Of, fchrijft gij dit alles :toe aan den loop der natuur, die ' even als een uurwerk, alle raderen beweegt, en haaren afloop voltooit? Maar wie is dan toch de werkmeester van die natuur? Wie fchonk haar werkkracht, en wie bepaalde haaren afloop? Neen, indien de natuur uwe lotgevallen beftuurt dan is de natuur eene wezenlijke Godheid , en hoe veel- ónbeftaanbaarheden verëenigen zich niet met du denkbeeld? Kunt gij u eene Godheid voordellen, die zich rustloos ontwikkelt, en aan duizend veranderingen onderhevig is ja die menigwerf tegen zich zelve fch.jnt te ftrijden? Want het is immers de natuur, die de fchoone vruchtbare landftreken vetfiert , en tot lieflijk bloeiende paradijzen vormt; maar het is ook de natuur, die vuur en lucht in den boezem der aarde doet woelen, zoo dat de oppervlakte Schudt en fiddert, terwijl de lachende heuvelen en de fchaLvrljke beemden in eenen brandenden afgrond verzinken, en de verwoesting uit de alöm fplijtende aarde, met vlamn,endeverfchrikliikheid, de kinderen der natuur, de menfchen en dieren verdelgt. Kan de Godheid zelve zich dus voltooien, en te gelijk verwoesten? Of beftuurt een verftandig boven de natuur verheven wezen alle ftr.jd.ge krachten, om'door dezelve het volkomenst geheel, waar in alle fchijnbare ftrijdigheden zich verëenigen, te vormen? Een wezen, het welk den loop der dingen, op de heerlijkfte wijze, aan Xx 3 elk*  ( 35° ) elkander fch«kelt, en door dat verband alle rampen, alla fcbijnbare kwaden, in het algemeen geluk der fchepfelen doet wegfmelten? Ja zulk een hoogst wijs, onbevatbaar volmaakt wezen is de Schepper en Inftandhouder van het grensloos heelal! Zulk een wezen -is de liefderijke Vader, ook van den mensch, die zijne nabijheid gevoelt en eerbiedigt ; en die zich aan zijne geleidende liefde toevertrouwt, ó Zalige, bewustheid! God is niet ver van een iegelijk van ons; hij vervult hemel en aarde; wij leeven allen in zijne tegenwoordigheid ; hij ziet alle onze gedachten, en alle ontwerpen, die wij met verftand, tot de beste eindens, gelijk aan Gods kinderen voegt, vormen; alle die ontwerpen helpt onze almagtige Vader volvoeren; zonder zijne medewerking moet alles mislukken ;en geen wonder,in alles wat goed is,in alles wat uit edele grondbeginfelen voord vloeit, en dus aan onze zedelijke natuur waardig is, werkt God mede, om dat het met zijn volmaakt plan overeenkomt; maar alles , wat uit kwaade, verdorven beginfelen voordvloeit, alles wat dwaas onrecht, en boos is, ftrijdt met onze zedelijke natuur, het ftrijdt met Gods volmaakt heerlijk ontwerp, en blijft' dus ook beroofd van zijne medewerkende kracht. Ja dan bouwen de bouwlieden te vergeefs, bet werk wordt nimmer voltooid, en vruchtloos waken ook de wachters; zij kunnen hét verderf niet afkeeren ; de vruchten der dwaasheid en des onrechts moeten op de bitterde wijze toch gefmaakt worden. Te vergeefs toch woeden de vijanden van deugd en godvrucht tegen Gods geliefden op aarde; ja hoe wreed zij vervolgd en verdrukt worden, God blijft eene toevlugt voor de zijnen, Hij befchaamt hunne haters ; hij is hun burgt, hunne fterkte in den dag der benaauwdheid. Hij is hun fchild en loon; hij waakt voor hun, want zij zijn zijne dierbaarfte lievelingen. De Wachter Israels flaapt toch niet; geene fluimering zinkt ooit op zijn zorgend vaderöog neder. Te vergeefs bedachten de nijdige broederen van eenen fchuldlozen josepii het wreedfte kwaad over den jongling ; te vergeefs zochten zij de verheffing tot vorstlijke waardigheid, die aan zijne jeugdige ziel geopenbaard was,  ( 35i ) W was, in de veracbtlijkfte flavernij te verfinoren. Gods almagt hielp den jongling, en voerde hem, uit flaaffche ketens, ja uit den diepflen kerker, tot op de trappen des troons van Egypten. Te vergeefs doemde een wantrouwende dwingeland pharao het nakroost van jacob tot verdelging; tevergeefs waande hij zijne veiligheid , door den dood der onfehuldige zuiglingen, die hij in den Nytftroom deed fmoren, te bevestigen. De heerlijkfte verlosiïng moest bewerkt worden , en de tedere hand van amrams weenende Gade, die eene vlottende wieg, voor haaren fchoonen aanlachenden zuigling, uit riet of biezen vlocht, lei den eerften grond tot het voortreflijkst gebouw, het welk Gods almagt voltooide. De eeuwige liefde waakte over het weerloos kind, het welk op de golven des Nyk dobberde, en dit kind, door de dochter des moordzieken tyrans opgevoed , werd de leidsman, de verlosfet der verdrukten, die door den God van abraham befchermd bleven. Maar ook in latere tijden blonk Gods medewerking in het goede, op de voortreflijkfte wijze , uit. Wie heeft de grondvesten van het Kristendom, in fpijt van alle woedende vijanden, gelegd? Wie heeft dat heerlijk gebouw, tot glorie der aarde, doen oprijzen en beveiligd, fchoon geweld en list zich tegen hetzelve verzetteden ? Is het niet God', die den bouwlieden kracht en moed fchonk , die hun werk bekroonde, en tot op dit oogenblik bewaart en verdedigt? Ja wie van ons allen, geliefde Medekristenen! wie zag dejze waarheid, in zijn eigen perfoon en lotgevallen, niet vaak bevestigd? Wie begon ooit met God, en eindigde niet heerlijk ? Maar; wie ondernam ooit iets in eigen kracht! en zag zijne verwachting niet verijdeld ? O dat deze ondervinding ons .dan ook oplettend make, op dat wij nimmer iets aanvangen , het welk ftrijdig is met het heiligst recht ! want nimmer zal Gods medewerking de werken der ongerechtigheid voltooien. Alles, waar tegen ons eigen geweten getuigt , i« van Gods ontwerp ver verwijderd. Ons beginfel moet  ( 352 ) moet zuiver, en onze bedoeling edel zijn, indien Gods kracht in onze zwakheid immer zal volbragt worden. Onderzoekt, wij bidden u , onderzoekt alle de beweegoorzaken van uwe daden en handelingen; onderzoekt uwe bedoelingen , of ze zuiver, en eenftemmig met Gods heiligen wil zijn; en indien zij dit niet zijn, voorzeker arbeidt gij dan te vergeefs; vruchtloos is al uw zorgen en zwoegen, vruchtloos eet gij dan het brood der fmart en der) moeite; God is niet met u , en uwe werken zullen u niet navolgen; zij zullen in eeuwigheid niet beftaan. Maar gij, waare Godvruchiigen! zijt moedig in alle tegenfpoeden! God bemint u, hij zal uwe werken zegenen; bekommert u niet over de lotgevallen, die u zeiven , die uwe geliefde vrienden, die jesus vrijgekochte gemeente op aaide, of die uw dierbaar Vaderland immer treffen; vertrouwt op Gods liefde. Te vergeefs wordt aan de ftoutfte ontwerpen gebouwd, zij zullen gewis verijdeld worden, ini dien zij niet tot Gods eer, en tot bevordering van algemeene gelukzaligheid gevormd zijn; want God werkt niet mede. Te vergeefs waakt de boosheid, om Godvrucht en deugd te verdelgen; de Almagtige zal haar befchamen, hij waakt voor zijne kinderen , en fluimert niet. Werpt dan uwe bekommeringen op zijne liefde , hij zal u nooit vergeten; hij zal u nooit verlaten; Jesus waakt voor uwe belangen; hij heeft medelijden met alle uwe zwakheden; zijne verdienden zijn de grond van uwe eeuwige zaligheid. Zijt dan derk, eu juicht in God uwen eeuwigen Vader. TeAmfteldaru, bij M. de BRUJJN, ia de Warmoesftraau  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. SY°. 45. Èn de hoop en hefchaamt niet. rom. V: 5«# DE HOOP DER KRISTENEN* Komt , waare Godvruchtigen! Komt, Verlosten des Heeren! voor wie de eeuwig gezegende jesus, die zijne ziel tot een fchuldöffer heeft gefteld, om zich in de vruchten van die offerande, in de zaligheid der wereld, te verblijden, geleden heeft. Komt, Verlosten des Heeren! voor wie de Zaligmaker niet flechts geftorven, maar ook opgewekt is, laat ons juichend elkander vertroosten. De hoop, de zalige hoop op de heerlijke Onfierflijkheid, die jesus in het helderst licht heeft gefield, die hoop, Geliefden! zal ons nu noch eeuwig befchamen-, en geen wonder, wij hebben vrede met God door jesus kristus, die ons den toegang tot zijnen Vadert door zijn bloed heeft gebaand; wij allen, voorzoo ver wij door een waarijchtig, door een onwankelbaar geloof, 3- Yf j£-  // y ( 354 ) jesus als onzen Zaligmaker omhelsden, wij allen treden vrijmoedig voor den eeuwigen Richter, die ons ujt genade, om je sus 'wil, rechtvaardigt, volkomen ónfchu.dig verklaart, en het recht geeft op de eeuwige heerlijkheid, terwijl de glans van jasus verdienden ons luisterrijk omfchijht. fa door het geloof is onze hoop op die heerlijkheid zoo onwrikbaar gevestigd, dot zij ons in dezelve doet roemen en juichen. Geene tegenfpoeden kunnen die hoop doen wankelen ; neen , de verdrukking zelfs, die de eerfte Kristenen moesten ondergaan, bevestigde hunne hoop , want door cie verdrukking werd hun geduid geoefend, en bun geloof beproefd, terwijl elke beproeving van dat geloof de hoop nog fterker deed opvlammen, en die hoop kon niet befchamen, want zij had gewisfe gronden, zij kon nimmer verijdeld ■worden , want Gods eeuwige zondaarsliefde was in hunne harten uitgeftort, of aan dezelve geopenbaard door den Gee-t Gods. Jesus had zich zeiven, voor met zonden bevlekte ftervelingen, als tot een zoenoffer getleld. En zou het lijden des Godlijken JVlenfchenvriends vruchtloos zijn? Zou het bloed des Gekruifigden te vergeefs zijn vergoten? Neen, daar wij nog tegenflrevers van Gods heiligen wil waren, toen jesus voor zondaren, als voor zijne vijanden in den dood ging, zouden wij dan nu, door het geloof met hem verëenigd, en-gerechtvaardigd door zijne verdienden, ook geene deelgenoten worden van de eeuwige heerlijkheid , die Gods geliefde Zoon, als de kroon van zijne volmaakte Godlijke deugden, ontvangen heeft'? J.t gewis, hij leeft, om zijne verlosten te zaligen, en in heeriijkheid te'geleiden. Kristenen! deze hoop, deze zaligende hoop, waar door de zichtbare wereld aan de"nu nog Onzichtbare Wereld, vol Godlijke genietingen, grenst, deze hoop tóch" Befchaaïnt niet, deze hoop -wordt nimmer verijdeld? zij is geankerd in de eeuwigheid , en verduurt grootmoedig  C 255 ) dig den ftroom des tijds, de woelende golven der wisfe. libg, en de loeiende ftormeu des rampfpoeds. Door de hoop verftaan wij die geruste verwachting van een genot, het welk het verftand, door de verbeelding verlevendigd , zich voorfluit, terwijl het uit gewisfe gronden een béfluit opmaakt, dat het bezit van dat voorgefteld genot mooglijk is; welk belbit, welk eene bewustheid, dan ook eene lieflijke rust aan die verwachting fchenkt, en de verlangende ziel met eeue bevredigende kalmte als overfchaduvvt. Zulk eene gegronde hoop is de edeifte, de weldadige troosteres der ftervelingen; zij verzacht het krachtverteerend verlangen , zij voedt het geduld in tegenfpoeden en rampm; zij vergoedt het gemis der zaligfte genietingen , en droogt de tranen der biiterfte droefhdd weg. Wanneet wij eene befchrijving van een volkomen ongelukkig menbCh willen geven , als dan behoeven wij hem flechts beroofd van alle hoop, of wanhopend te noemen; want in de verfchriklijkfte ellenden des levens blijft nog de hoop op eene gewenschte uitkomst het lijden verzachten, en den bitterften jammerkelk met een bekoorlijk zoet vermengen. Getuigt hier, alle gij treurenden! gij die den weg naar het graf met de fcherpstgepunte doornen bezaaid ziet, terwijl geene genoegens u immer aanlachen! Getuigt, is niet de hoop op verandering van uw lot uwe jongfte vertroosting? ls die hoop niet nog de eenige bekoorlijke bloem, die gij aan de pijnigende doornen , die telkens op nieuw voor uopfchietcn, ziet bloeien? De ongelukkige, die, aan alle vreugdeu des levens ontrukt , in eenen diepgewelfden kerker waar de akeligfte duisternis heerscht, waar niets dan bet gerinkel zijner ketenen,en het geknars van ijzeren grendelen de ijslijke ftilte afbreekt, treurt , die ongelukkige vormt' zich dan nog de fchaduwbeeldcn van geluk, en de hoop daar op doet de lange flep.nde jaren , die bij nog r Yy 2 V0ÖC*  ( 35Ö ) voorüit ziet, tot vlugtig voorbij (hellende uuren wegkrimpen. De beklagenswaardige fterveïing, die door pijnigende kwalen zijne levenskrachten voelt wegknagen, wiens gekerm het medelijden in de koudfte harten zelfs opwekt, ook deze beklagenswaardige fterveïing fchept zich de mooglijk. heid, van eene herbloeié'nde gezondheid, en de vriendlijke hoop op dezelve ontwapent zijne duldloze fmarten. Ja getuigt, gij tederbeminnende Natuurgenoten, die bij het krank- en fterfbed van dierbare lievelingen weent, is niet hunne mooglijke herftelling de vlottende grond , waar op de lieve hoop nog drijft, en van waar zij , in uwe bloedende harten, de lieflijkfte vertroosting ademt? Met een angstvallig hart ftaart de weenende moeder op haaren ftervenden zuigling . bij wiens wankelend wiegjen zij treurige dagen, en lange pijnigende nachten, doorwaakte; nog waant zij het levensvuur te zien opvlammen, nog hoopt zij de verfkauwde krachten des kleinen lieflings, door haare verkwikkende boezemmelk,te voeden, en de lachjens der kommerloze onfehuld op de verbleekte lipjens weer te zien zweven. Ja de hoop blijft haar moederlijk hart vleien zelfs tot dat de jongfte doodftuip het magtloos wicht in den ijskouden doodflaap doet wegfluimeren. Zoo verwacht ook de fchreiënde echtgenote , bij haaren wegftervenden huwlnksvriend, nog het herleeven van haare aardfche zalig, he.d; de hoop geeft haar kracht en moed, om onrust moeite , en grievende droefheid te verduuren. Haar gevoel wordt gefolterd, maar nog hecht zich haare ziel aan de beelden van de vreugd en de genoegens, die in de twijfelachtige toekomst nog fchijnen herboren te worden. Haarhoop houdt zich aan dezelve vast , en bezwijkt niet tot emdlijk de Iaatfte doo.lfnik des dierbaren geliefden haar in de verfchriklijkfte hooploosheid nederftort. Wanhoop is toch de voltooijing van menschlijke ellende; wanhoop is de diepfle rampzaligheid , waar in een gevoelvol wezen kan wegzinken. Maar indien de hoop öns waare, duurzame verge-  C 357 ) genoegingen zal fchenken, indien zij zelve voor bezwijken, voor grievende te leur Hellingen zal beveiligd zijn, als dan moet zij ook op gewisfe, op onwankelbare gronden, die het gezond verftand heeft uitgekozen, gevestigd zijn. Wat zeg ik ? Zij moet gevestigd zijn ,op gronden . die de eeuwige waarheid, die God zelf ons aanwijst; en zulk eene gegronde hoop , die ons nimmer aan te leur ftellingen, zoo grievend voor de verlangende ziel, ten prooi geeft, zulk eene hoop, die ons nooit over ons vertrouwen zal doen blozen, zulk eene hoop is die der Kristenen, op de onfterf. lijkheid, op de eeuwige zaligheid fchenkende onfterflijkheid. Verlichte Wijsgeeren onder de Heidenen predikten ook de onfterflijkheid, en geloofden die, op de infpraak van hun gevoel; maar hoe menigwerf wankelde niet hunne hoop, terwijl zij , buiten het bereik der zinnen , volftrekt niets ontdekten, waar aan zij zich konden vast houden, en waar in hunne hoop zich volkomen gerust kon ankeren. Mooglijkheid, maar geen vast onwankelbaar geloof, was de grond der hoop van die beminnaars der waare wijsheid, die zij Hechts fchemerachtig kenden. Een edeldenkende plato vleide zich met de zalige hoop op eene eeuwige , eene in geluk toenemende voordduuring ; maar hoe kon hij die geloven, daar de gewisfe zekerheid in eenen donkeren nacht van twijfelingen en onbegrijplijkheden verdween? Een socrates dronk, gefterkt door de litflijkfte hoop, die door zijn verftand werd gevoed, den dodenden vergif kelk, maar aan de uiterfte grenzen van het zinlijk leven beefde zijn vertrouwen, en de donkere onzekerheid bedwelmde zijne verwachting. Cicero, dat fieraad van Romeinfche welfprekendheid, hoopte op de onfterflijkheid ; die hoop was de verheugende liefling van zijne ziel , maar hij beleed toch, dat zij alleen op mooglijkheid was gegrond, fchoon hij die geliefkoosde hoop, zelfs dan, wanneer zij uit dwalingen voordvloeide, tot aan zijnen jongften adem , als de vertroostende gezellin op zijnen levensweg , wilde vast houden. Bij Israels nakomelingen , in wier midden de verlichtende Yy 3 flr»"  ( 358 ) flralen der Godskennis blonken, vond voorzeker' de hoop op een r eeuwig voordduurend leven eenen veel edeJer en gewisfer grondflag, het geloof aan Gods toezeggingen fchonk hier kracht aan het zedelijk gevoel, en de fchoonfte beelden van gelukzaligheid, door mannen vol Godlijke wijsheid geteckend, ontvlamden de hoop der waare God« vruchtigen, die, op de zaligheid wachtend, ,zich aan den doodilaap overgaven. Maar met welke duistere nevelen bleef de ingang in de onzichtbare wereld toch niet meestal voor hun bedekt ? Het fterven van den mensch, of het afleggen van een zinlijk omkleedfel , was alleen treffend voor de gewaarwordende ziel , die zoo verflaafd was aan de zinlijke Godsdienstplegtigheden , en zoo krachtloos, om duidelijke begrippen van geest en eenvouwige waarheid te vormen, dat zij ook het voordduurend leven, waar van zij door de zintuigen geene gewaarwordingen ontving, als in een vetfl-iauwd , in een wijkend verfchiet befchouwde. Een duister denkbeeld van bet rijk der fchaduwen of fchimmen , waar in de dood als koning heerschte, Zweefde den Hebreeuwen voor den geest, en werd bij een klein getal verlichte Godvruchtigen flechts opgehelderd. Maar de gezegende jesus, het licht der wereld , de vertroosting Israels , de gezegende jp.sus verdreef alle duisternis , en herfchiep de mooglijkheid van eene eindloze voordduuring in de onwrikbaarfte zekerheid , gegrond op Gods onbevatbare volmaaktheid , die den redenmagtigen mensch tot de verhe/enfte genietingen beftemde. Het geloof aan zijn waarachtig getuigenis, het geloof aan zijne verftandverlichtende, en met de menschlijke natuur inftemmende leer, werd nh volkomen genoegzaam, om aan de hoop op de onfterflijkheid tot eenen onwrikbaren grond te verftrekken. Zijn onfchuldig lijden , en zijn bloedige kruisdood , waren niet flechts de fterkfte bekrachtigingen van zijne leer der onfterflijkheid, die hem zelfs de ijslijkfte folteringen en den dood deed verachten, terwijl de onwankelbare bewustheid van zijne glorievolle intrede in de onzicht- ba-  C 359 } bare wereld, in Gods paradijs , waar btjjdfljhap en vrede i wonen , hem, aan hec kruishout genageld, nog, met eene i verhevene majesteit , zegepralend deed uitroeper) : het is volbragt. Neet;, dit lijden, deze dood drukte niet. flechts het zegel op zijne leer, maar de beweegoorzaak en het eind van dit li:den zijn de eeuwig vaste bewijzen van der men, fchen onfterflijkheid ; uit liefde voor het diep bedorven menschlijk genacht, had God zijnen eeuwig beminden Zoon in de zichtbare wereld gezonden ; uit zondaarsliefde had zich jesus opgeofferd, en zijn leven voor verdwaalde fchapen gefteld. Zondaren moesten door zijn bloed behouden, en aan de gevolgen van onrecht en boosheid ontrukt worden; en deze behouding, deze bevrijding had haare betrekkim;, niet tot deze wereld, maar tot de toekomende, om herzondig menschdom voor het gericht des eeuwigen Gods te rechtvaardigen. Hier toe is jesus geftorven, en wat meer is, bij is opgewekt uit de dooden , om de verdiende heilgoederen , aan zijne geliefden , voor eeuwig deelachtig te molten. Indien wij dan geloven dat jesus de ' Zoon vnn God, de Vertosfer der wereld is, dan zijn wij ook gewis ver/ekerd,-dat hct eeuwig leven , vol heerlijkheid en zaligheid\ op ons wacht. Ja deze heerlijkheid eu zaligheid kunnen en mogen wij hopen; het geloof is hier de vaste grond van, en de hoop zr.1 ons niet bifchamen; Zij verzelt ons tot:in den dood , en wordt, roor_.de zaligfte genietingen van bet vooruit gezien heil, afgewisftld , daar; daar, waar ook ha geloof door het heerlijkst aanfchottwen wordt vervangen. Neen, die hoop kan ons niet befchamen; Gods geopenbaarde liefde is ons hier borg voor; jesus is geftorven tot o-:ze rechtvaardignnkïng , en hij is opgewekt tot onze verheerlijking'. Die hoop bez vijkt voor geene rampen; geene aardfche vergenoeging, zoo onbeftendig, zoo vlugtig , is immer het voorwerp , waar aan zij zich hecht; neen. het is de zalige eeuwigheid, waar beeken vol Godlijken wellust ons tegenftromen. Die hoop wordt gevoed doord venoonden door de KnSte!ij!ie H^ hVnne Godlijke zending, hun eeuwig zegenrijk broederfchap met hem, die gekruist en geftorven is voor zondaren , maar die ook „it de„ dood opgewekt , en in de eeuwige heerlijkheid ingegaan is o« ons allen tot God zijnen Vader, als vrije, als eere.n.gde kinderen, die met zijn beeld venierd zijn , « geleiden. 1 ' Hoe treffend eenvcwlg, maar te gelijk hoe verheven, was „„t de leer en bet gedrag der eerfte Predikers van het Euan£e:ie? Liefde voor jesus, en voor alle de zond-ren, waar voor hij geleden heeft, bezielde hen ; .een, vennoeij.ng, geene gevaren, geene rampen, geenen dood zelfs, ontzagen .zij ooit, om zielen voor jesus t* gewinnen, om dwalenden te recht te brengen, en'zwakgelovigen te bevestigen. Ce Godlijke brk-ven , aan de eerfte Kristen-gemeenten gefchreven, ademen niets, dan liefde en godvrucht, aanprijzing der nuttigde fÜgm , be. flrafimgen van gebreken en zwakheden, waarachtig afbeeldingen van Gods.gadeloze zondaarsliefde, getooid in het fchenken van zijnen eeuwig geliefden Zoon , totbehouding .vpd een Traupzalig menfchenge'Iacbt ; jesus GodJuke .boedanigheden , e„ volkomene géfchiktheïd,. om  ( 3ó"3 ) om eene diepgevallen wereld te zaligen ; zijne bereidwilligheid hier toe, en het onbefeibaar gewigt van de hemelfche zaligheid, die door allen, die in jesus gela* ven , verwacht wordt. Alle deze verftandverlichtende , ,alle deze vertroostende, en blij.ifchap fchenltende waarheden., .worden ons, in die. Godgeheiligde brieven, op de duidelijk fe, op de pvertuigendite wijze verkondigd en bevestigd. Ja die brieven luiden ook aan ons , latere Kristen gemeen tens, uit Ileiücncn en jooden verzameld. O dierbare gefchriften! waar in Gods Geest tot ons hart en veriiand fpreekt! Onwaardeerbare nagelaten fchatten! die, door wentelende eeuwen heen , onvervalscht zijn bewaard gebleven, om ons in de leer van jesus te bevestigen, om alle twijfelingen te vernietigen, en om het licht der zuivere kennis van God en jesus kristus in onze ziel te verfpreiden. Geliefde Medekristenen !" het voegt ons dan immers ook, om van die Godlijke gefchenken het beste gebruik tejmaken , en hoe kunnen wij dit ooit op eene voortreflijker wijze doen , dan door elke gelegenheid waar te nemen , om de dierbaar:'e pligten, die zij ons voorschrijven , aan elkander onder het oog té brengen ? Dit is de uitoefening der waare Kristelijke liefde,1 die niet in IJdele woorden beflaat. Welaan dan , om aan deze • verplig. ting, die elke vr'end van den waaren Godsdienst gevoelt; te voldoen, willen wij u heden,met den Godlijken Schrijyer van den Brief aan de Hebreeuwen , opwekken, om op elkander acht te geven , tot opfcherping der liefde, tot eene ijverige betrachting van alle goede werken, en £ot.het Godvruchtig bijwonen van onderlinge Godsdienflige bij'-:enkomlkm. Zz 2 Toen  C 304 ) Toen de Apostel dezen heerlijken Brief, dat voordbrengfel van zijn door Gods Geest verlicht verftand en gereinigd hart, aan de gelovigen uit de Hebreeuwen fchreef; was voorzeker zijne eerfte bedoeling, om de voortrerlijkheid van den Godsdienst, gelijk jasus dien, met alle de eenvouwige majesteit der waarheid, heeft in het licht gefield , aan te tonen, in onderfcheiding van de zinlijke plegtigheden, die moses, om hunne zwakke, nog onvatbare verflanden tot de waarheid te geleiden, had voorgefchreven. Ja door die voortreliijkheid van dezen eenigen waarachtigen Godsdienst op te doen merken, bevestigde de Apostel den moed , en de edele ftandvastigheid van zijne gelovende leerlingen; want was de Zaligmaker der geheele wereld zoo eindloos ver verheven boven den Hogepriester in het zinlijk heiligdom der Jooden ? ja was het liefdebloed, het welk jesus op Golgotha, aan het martelend kruishout, tot zonden verzoening had vergoten, zoo volmaakt reinigend voor zondaren, zoo eeuwigduurend pleitend op Gods ontfermende genade, welk eene krachtige verbintenis was dit voor de gelovende Kristenen dan niet, om jesus leer openlijk te belijden , en om zich aan de hoop op jesus verworvene zaligheden vast te houden , in fpijt van alle verdrukking, vervolging, en wreedheid? Hier toe dan ook moesten de Kris. tenen op elkander acht geven, elkanders belangen ter harte nemen , de liefde voor jesos >, en voor alle zijne vrienden , geduurig meer doen ontvlammen, en, door de uitoefening der heiligfte piigten , doen werkzaam zijn. Ook moesten zij, uit eene lafhartige vrees voor jesus vijanden, zich aan de onderlinge bijeenkomften niet onttrekken , gelijk velen onder hen , die , door zulk eene onttrekking den eerflen ltap deden tot eenen rampzaliger.  ( 365 ) gen afval; want dat de Apostel dit bedoelt, blijkt vooral uit het volgende 26de vers, als ook uit het35fte, waar hij zegt: laat ons de vrijmoedigheid niet weg werpen , door welke uitdrukking hij zinfpeclt oP de fchilden der krijgshaftige Grieken, die zij nimmer konden weg werpen", zonder zich zeiven met de verachtlijkfte fchande te overladen, en hunne gedachtenis aan het afgrijzen van de nakoomlingfchap ten prooi te geven. Eene doute vrijmoedigheid , in de zaak van jesus, was dan ook het fchild der Kristenen, het welk hen voor den afval, of, dat het zelfde is , voor het verderf behoedde ; welk fchild zij niet moesten weg werpen , fchoon dan ook hun bloed hetzelve befproeide; «ervend oP dat fchild, of vrijmoedig voor de eer van jesus , hunnen Zaligmaker, in den dood gaande, hadden zij recht, om de eeuwige gloriekroon der overwinning te verwachten. Maar werden de eerde Kristenen aangefpoord, om elkander in acht te nemen; om elke verllaauwing in de liefde en in den ijver, om alle Kristelijke deugden te betrachten, op te merken, broederlijk onder het oog te brengen, en om de edelfle driften op nieuw te doen ontvlammen? Werden zij aangefpoord, om het bijeenkomen tot het eenftemmig uitoefenen der heiligde Godsdicnstpligten niet na te laten? Dierbare Medekristenen 1 deze aanfporingen zijn ook niet minder aan ons gericht; de Geest van God en jesus kristus fpreekt door den Apostel, die aan de Hebreeuwen fchreef, ook tot ons, en onze verpligting, om aan deze zedenlesfen gehoor te geven, zijn even verbindend voor ons, als voor de verdrooide eerstlingen van het Kristendom. Komt Geliefden! laat ons dan acht geven op elkander. Zouden kinderen uit het zelfde Zz 3 huis'  C 3^6 ) huisgezin zich elkanders bel.ngen niet aantrekken? Is het teil van elk in het bijzonder ook niet een gedeelte van het heil, waar in geheel het g.zin deelt? En welk huisge/.in kan immer door heiliger, door tederer br,nden vereenigd zijn, dan de gemeente der Kristenen, die alle fchr.pen zijn van den zelfden Herder? Is. niet de gemeenfchrp der heiligen een der zaligheid febenkende fieraden van je os kerk? Welaan dan, een iegelijk zie ook op het geene dat des anderen is. Hebt, elkander lief, gdijk jes us u lief heeft; en betoont die liefde door eensgezindheid, door weldoen, door zorgen, befchennen , vertroosten ,. en helpen, . Hoe veele betreurenswaardige vlekken ontfieren ook in dezen de Kristen gemeenten ? Hoe veel liefdeloosheid, partijlchsp , en haat, fcheuren de banden der verëeniging niet jammerlijk van elkander ? Of geelt gij acht op uwe Rledtkristenen, tot opfcherping der liefde en der goede werken ; gij, die gevoelloos uwen eigen weg bewandelt, geene liefde kent, dan voor uwe eigen belangen? Gij, die u nim. mer b.'koor.nert, of uwe JVïtdekristenen moedig voordtredeu, of jammerlijk fhuikelen; gij die u nooit bekommert, of het onvervalfcht licht der waarheid hen beltraalt, of hun geloof in den eenigen Zaligmaker der wereld waarachtig en onwankelbaar is. of hunne hoop op gewisfe gronden gevestigd is,.en of hunne liefde zuiver, uitgebreid,en dus in Gods «§* '^behaaglijk is? Neen Ongelukkigen! De les des Apostel, wordt door u verworpen,.wat zeg ik? ]ESUs volmaak, te leer wordt door Uj veracht; liefde en de beoefening van. alle pligten, die uit, liefde voord vloeien,is de geest van die eeuwig gezegende leer En hoe kunt gij ijverig zijn in goede werken, indien gij ook anderen'daar toe niet opwekt? Hoe kunt  kunt gij de eer van God trachten te bevorderen, indien gij uwe natuurgenoten, uwe medeé'rfgeuamen der eeuwigheid, niet door uw eigen voorbeeld opwekt, om vruchten der bekeering te dragen ? Hier door toch wordt God alleen verheerlijkt. Wee u dan gij achtlozen! Gij die geene gemeenfchap der heiligen wilt uitoefenen! Gij kunt ook met jesus geene gemeenfchap hebben , want gij bewaart of gij betracht zijne woorden niet; en wie deze niet bewaart, behoort niet tot zijne geestlijke maagfehap. Gij zijt noch koud noch heet, maar laauw en verachtlijk. Ja geeft "gij acht op eikander gij twistgierigen of heerschzuchtigen ! Gij die nimmer eenige liefde doet blijken, dan alleen voor de zulken, die uwe handelingen toejuichen, en met alle uwe woorden iuftemmen ? Neen, zulk eene liefde vloeit alleen uit trotschheid , en uit den haat, dien gij aan anderen toedraagt; zij vernedert u, in het oog van den liefdevollen Wereldverzoener, tot onkenbare werkers der ongerechtigheid. Gevoelloze fchraapzu'chtigen, g;j, die, doof voor het gefchrei der noodlijdenden, uwe verachtlijke fchatten, die alleen tot de. ze zichtbare wereld behoren , al zorgend en zwoegend ophoopt! zijt verzekerd: uw fchat verftrekt u tot verderf; de tranen der ongelukkigen, die gij hadt kunnen afdrogen, maar die gij vertreden hebt, zijn geteld, zij zullen tegen1 u getuigen in het oordeel, en op uw verfeheurd geweten branden. • En wat zullen wij zeggen van de onderlinge bijeenkomfleu der Kristenen ? Groote God! hoe velen verlaten die in onze dagen! Het zijn hier geen fommigen, die deze gewoonte h bben, onder ons; neen velen, velen verlaten dit",' niet uit vrees, voor vervolging, gelijk de. eerfte Kristenen, die meer dan eenmaal de plaats, tot hunne Godsdienstoefening ge-  (; ) g«fchikt, met hun bloed, met het bloed van hunne dierbaarfte lievelingen zagen befproeiën; neen , niet uit wees, maar uit ver-enting van den verhevenften Godsdienst, uit verfmading der dierbaarfte weldaden, worden onze onderlinge bijeenkomften verlaten. Losbandigheid, en de rampzalige zucht, om, door het fpotten met de heiligfte zaken, ais groote geesten, die zich boven zwakke dweepers kunnen verheffen, aangezien te worden; dit zijn de ellendige drijfveeren van het verlaten, of fchuwen der Godsdienftige vergaderingen. Maar hoort, Rampzaligen! hoort, eer het voor eeuwig te laat is, onze waarfchouwing: indien gij jesus, indien gij de zaligheid, die hij u aanbiedt, blijft verfmaden, nooit, nooit kunnen uwe zonden, uwe lasteringen u vergeven worden. Bekeert u dan, gelooft in jesus Euangelie; toont uw geloof door uwe werken, en gij zult zalig worden. En gij, waare Godvruchtigen! gij die uwe klederen onbevlekt bewaard hebt, geeft acht op elkander, leert, fticht, en vertroost; wekt de fluimerenden op, onderfteunt de zwakken, verlicht de onwetenden, zoekt de afgedwaalden liefde' rijk op; droogt de tranen der treurenden af, en ontvlamt in allen den ijver tot goede werken. Vergadert u, in jesus naam , met uwe medegelovigen; onttrekt u nooit aan hunne bijè'enkomften, jesus is daar in uw midden; uwe verëenigde gebeden zijn voor God een lieflijk reukoffer, en uwe eenftemmige lofzangen verliezen zich in het lied der gezaligden, het welk zij aan God, en aan het Lam, dat voor de zonden der wereld gedacht is, in de gewesten der blijdfehap toejuichen. Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de VVarmoesftraafc  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. —arm ii'r*$ffi|5sBaCjf» W. 47. Maar de weg der Godlozen zal vergaan. psalm I: öb. DE DOOD DER GODLOZEN IS RAMPZALIG. waarde godsdienstvriend!' Hoe verfchriklijk is niet de dood voor den Godlozen? Ja mee recht wordt hij genoemd de bezolding der zonde, of de wettige beloning van het misdrijf. Elk,wie eenen zondaar , wanhopend aan zijne behouding, heeft zien fterven, gevoelt het gadeloos gewigt der Godlijke liefde des Vaders, die zijnen Zoon in de wereld heeft gezonden, om zondaren te behouden, om zaligheiden vrede te fchenken, en het eeuwig heerlijk leven aan allen, die in hem geloven, te verzekeren. Ja elk. wie eenen troostlozen, eenen wanhopenden zondaar heeft zien fterven ,knielt beevend door ontzetting, en door weemoedige dankbare vreugd, voorden gekruifigden en verheerlijkten 3. Aaa Me»-  ('370 ) Menfchenvridrid neder. Hij toch heeft de verfchrikking des do.ids overwonnen , voor allen , die zich door een waarachtig geloof met hem verëenigen. Zalig toch is het fterven der rechtvaardigen , zij gaan met jesus in het paradijs . in de woningen des vredes en der onfehuld ft anr laat mij, waarde Godsdienstvriend! u de aandoe» ningen, die mijne ziel nog verfcheuren, trachten mede te deelen, Ik was oog- en oorgetuige van het fterven eens ellendelings wiens jammervolle vertwijfeling mij met medelijden en afgrijzen vervult; met een wroegend geweten, onvatbaar voor eenige vertroosting, veroordeeld door zedelijke en burgerlijke wetten, ja nog druipend van menfchenbloed, het welk hij vergoten had, heb ik hem, in woedenden ang>t, den jongden adem hooren uitbrullen. Ik heb volkomen vrijheid, om, fchoon met verzwijging van den echten naam des geftorvenen, zijne gefchiedenis, tot een affchrikkend voorbeeld, aan het algemeen mede te deelen. Uw achtenswaardig weekblad, het welk de troostvolle zaligheden, die de waare Godsdienst aan zijne vrienden fchenkt. zoekt uit te breiden en aan te kweken , dacht mij hier toe best gefchikt te zijn; en om die reden, verzoek ik dan ook de plaatfing van het volgende: Weinig dagen geleden, werd ik, die op een klein, en als van de overige wereld afgezonderd dorpjen , als leeraar van eene eenvouwige, voor het meerderdeel behoeftige, maar vergenoegde en vreedzame gemeente, mijn leven flijt,laat in.den avond, door eenen mijner goede dorplingen, verzocht, om bij eenen fte'rvenden vreemdling , die' hij uit medelijden herbergde , te komen, om, ware het mooglijk, hem eenige vertroosting te bieden Ik v-erzelde oogenblihlijk mijnen vriend- hij verhaalde mij, geduurende onzen weg , dat hij den ongelukkigen , aan wien hii fchuilplaats fchonk, geheel met bloed bevlekt, in het naastgelegen bosch. flnauw en magtloos , tegen eenen boom leunend, had gevonden dat hij hem hulp geboden, en in zijne woning had gebragt ; dat de ongelukkige zwaar gewond was, en een Officier fcheen te zijn. De wond-  (370 wondarts van ons dorp verklaarde zijne wond doodlijk , en, de vreemdling was naauwlijks een weinig bij zich zelven gekomen, of barstte uit in de ijslijkfte vervloekingen, waar voor geheel het buisgezin fidderde, en mijn vriend dacht niets beter te kunnen doen , dan mijne hulp te komen vergen. Wij waren intusfchen aan zijn huis genaderd, en ik trad , door dit treurig verhaal diep getroffen, binnen. Maar welk een ijslijk toneel wachtte mij hier! Een jong mensch, wiens gelaat, fchoon met de doodverw als overtogen , en door de hevigfte aandoeningen der ziel verwilderd , den aanleg van eene fchoone ziel teekende , lag met den dood te worftelen. Woedende-vertwijfeling verteerde bij' tusfehen. poozen zijne wegftervende levenskrachten. IJllings verloot hij dan alle teekens van dierlijk leven, en zijn ftaat grensde aan eenen volkomen doodflaap. De medelijdende vrouw van mijnen vriend , en de overige huisgenoten , fpanden dan alle hunne vermogens in , om zijn vlugtend leven nog terug te doen keeren, en zoo rasch hun dit gelukte, gevoel, de de ongelukkige weer zijne rampzaligheid , wrong gillend zijne handen, doeg met hevige woede op ziine bloedende borst, terwijl zijne wilde, zijne angstvolle blikken, en afgrijzen wekkende uitboezemingen , de omftanders van van voor het fterfbed deeden vlugten. In zulk een oogenblik van razernij naderde ik den ongelukkigen. „ O God! kunt gij uw fchepfel dus afgrijslijk zien li den ? Indien " gij almagtig zijt , o dan kunt gij mij vermetigen! Wet" ger mij die verfchriklijke gunst niet!" riep hij, zonder mij nog aan te zien. Ik greep eene zijner handen. „ Kom laat ons God om vergeving bidden, Ongelukkige! zei" de ik; hij ontfermt zich over de fnoodfte booswichten, " maar hij vernietigt zijne denkende fchepfelen niet." Hij vestte eenen vliegenden blik op mij, en wrong zijne hand los „ Schuw mij ; hier in mijnen boezem brandt een on, uitbluschbaar vuur! Schuw eenen doemling, die nooit '„ op vergeving , die nooit op ontferming kan hopen! Zoo fprak hij, en wendde zijne oogen van mij af. Ik Aaa 2 zocht  ( 37* ? zocht op alle mooglijke wijzen den woedenden' ftorm der hartstochten te doen bedaren , en zijn vertrouwen te winnen ; ook fcheen mij dit wel eens voor een oogenblik te gelukken, doch zoo rasch de beelden van zijne gepleegde gruwelen herleefden , verviel hij op nieuw in eene verfchriklijke wanhoop. Den geheelen nacht was ik getuige van zijne folteringen , en de afgebrokene bekentenis van zijne misdaden fcheen alleen een weinig verzachting in zijne duldeloze ellende te fchenken ; ook was mijne tegenwoordigheid, die hij in het begin verwenschte, hem welhaast dierbaar geworden, en om die reden wilde ik hem in de jongde oogenblikken, dien geringen troost niet om! trekken. Ik kan u van onze gefprekken flechts hier en daar iets opteekenen , want alles was vlugtig en afgebroken. Naauwlijks bemerkte hij, dat ik een predikant was, of hij riep op eenen forfchen töon: „ Waarom komt gij mij ver„ oordeelen en folteren ? Is de eeuwigheid niet lang gen noeg? Gij kunt mij niets prediken , dan de verdoeme„ nis, en die gevoel ik veel duidelijker, dan gij, en allen „ die van uwe orde zijn , mij die kunnen voordellen."" ,, lk mag noch kan geenen fterfling veröordeelen , and„ woordde ik, ik kom alleen bij u, om, indien het moog„ lijk is, u door de grootheid van Gods ontfermende zondaarsüefde te vertroosten. Ik predik geene verdoeme„ nis, maar, gelijk jesus mij geleerd heeft, vrede en za'., ligheid aan alle boetvaardigen." „ Mij vertroosten?" hernam hij £ „ ach weet gij, wien gij vertroosting wilt aan„ bieden?" „ Ja; zeide ik, aan eenen medeërfgenaam der „ onfterflijkheid, aan een kind van mijnen God en Vader, „ dat welligt afgedwaald en verloren is ; maar waar voor „ de deur der genade ook nog niet gefloten is." „ Voor „ eeuwig is die voor mij gefloten, hernam hij, gij ziet in „ mij eenen lasteraar van God en Godsdienst, eenen ver„ treder van alle wetten, die de banden der natuur ver. „ fcheurd heeft ; eenen affchuwlijken booswicht , eenen „ moordenaar, wien de ftem des bloeds vervolgt, ja,eenen „ zelf.  C 3/3 ) „ zelfmoorden Zeg mij: is voor zulk eenen vloek der fchep„ ping nog genade te hopen?" „ jesus alles vergeven„ de zondaarsliefde overtreft de grootfte misdaden , was mijn andwoord , nooit is een berouwhebbend zondaar, „ die hem gelovend en vertrouwend tot zijnen Zaligmaher ,, begeerde , troostloos afgewezen. De moordenaar , die „ aan het kruis hing, en hem om ontferming fmeekte, ge„ leidde hij, al ftervend, in de woningen des vredes." „ De moordenaar aan het kruis" riep de ongelukkige, „ bekeerde zich tot God , hij had jesus nooit befpot, j, nooit gelasterd tegen zijn geweten aan ; hij had nooit, „ gelijk ik, de (tem der natuur verfmoord, en zich zeiven „ onder de ijslijklte gruwelen verpletterd. Ach kon ik nog ,, krachten genoeg verzamelen, om u mijne gefchiedenis te „ verhalen, gij zoudt mij dan vervloeken, en die vervloe„ king zoude welluidend in mijn vetfcheurd geweten klin„ ken." Hij deed waarlijk nog zijn best, om zijne wegftervende krachten bij een te zamelen , en ik zal zijne menigvuldigmaal afgebrokene gefchiedenis hier, eenigzins aan elkander gefchakeld, neêr fchrijven , doch hoor den ftervenden zelf fpreken: „ Ik ben de zoon van eenen braven krijgsman, die in mijne, vroegfte jeugd reeds aan mij ontrukt werd. Mij„ ne moeder beminde mij teder , maar zonder verftand; „ haar zwak hart kon mij niets weigeren , aan alle mijne „ redenloze begeerten werd voldaan , en die begeerten ,, groeiden met mijne jaren; ja welhaast was ik een jonge „ booswicht , die geene wetten wilde eerbiedigen. Ik „ verachtte mijne al te toegevende moeder, want een flaauw gevoel van waare grootheid fluimerde in mijn „ hart. Ik was ook voor den krijgsdienst beftemd, doch „ ik kende even weinig de waare dapperheid, als eenigen „ godsdienst; ik was geheel aan mij zeiven overgelaten, en wanneer mijn geweten mij befchuldigde, dan verdoof„ de ik deszelfs ftem, door de affchuwlijkfte buitenfporig„ heden. Nergens vond ik bevredigend genoegen, en dag?. Aa* 3 „ lps  ( 374 ) „ iijks zocht ik het in den veriichtlijkften wellust, en in „ Raamloze ongebondenheid. Ik lasterde alles, wat naar ,, goede zeden zweemde ; de Godsdienst was het voor„ werp van mijne vemuftigde fpotternij, en alle pligten „ openlijk te vertrappen, deed mij boven alle booswich„ ten, die ik kende, uitmunten. Mijne moeder was door „ mijne buitenfporigheid dood arm , en door droefheid „ krank geworden , doch ik bekommerde mij niet over „ haar, en in de jammerlijkfte ellende gaf zij den geest, „ terwijl ik het geld , het welk ik tot haare verkwikking „ dacht te bededen, onbedachtzaam in een wijnhuis doos» „ bragt. Een jong onfchuldig meisjen, het welk de vreugd „■ van haare brave ouders was, beminde mij; maar, groo„ te God! zij beminde in mij eenen duivel. Ik verleidde „ haar, ik ontvoerde haar aan jammerende ouders , ik roof„ de haare onfehuld, en fpotte toen met haare liefde, en „ met haare ellende. Zij ontvlugtte mij, en dwaalde, van „ elk verlaten, rond ; maar in de naastgelegen flad bragt „ zij, voor weinig weken, de vrucht van haare ongeluk„ kige liefde , en van mijne affchuwlijke boosheid , ter ,, wereld. Zonder hulp, zonder troost, door het wreedst „ gebrek geknaagd , en zwoegend onder fchande en' ver„ achting, daarde zij, vol liefde en vertwijflmg , op het „ hulploos wicht, en haar fidderende hand vermoordde „ het. Ik heb haar daar weer ontdekt , terwijl zij zich „ voor den richter nederwierp, met haaren dooden zuig„ ling in den arm. Vruchtloos heb ik om haar leven ge„ fmeekt; ik heb haar in den kerker omhelsd , zij heeft „ mij alles vergeven, en mij haar lijden gefchilderd. De„ zen morgen werd zij op een fchavot verworgd. Ik „ woedde en fchreeuwde openlijk om wraak. Buiten de „ dad doolde ik als een verfcheurend dier rond, en in de „ avondfehemering vond ik den richter van mijne frede,, rika, en ik doordak hem. Werktuiglijk vlood ik in „ het bosch , niet uit vrees, want ik zocht den dood, ja „ ik ttootte mijnen van bloed druipenden degen in mijne „ borst;  (* 375 3 „ borst; doch mijne hand beefde, en ik rukte het naai uit oe wond , en het ontzonk mijne hand. Woedende on" rust dwong mij nog voord te kruipen, tot de aoedhar„ tige msn, b'i wien ik mij heden bevind, mij aantrof." Flaauwtens, jammerende uitgillen, en ftuiptrekkende angften hadden bij tusfcbenp, zen znne flem afgewisfeld ; hij fcheen ruimer te ademen, na zijnen affchuwlijken levensloop ons dus gtfchetst te hebben; doch welhaast keerden Zijne duldloze bensauwdheden met verdubbelde woede terug. Ik wilde God voor en met hem bidden, doch een ijslijke lach van razende wanhoop misvormde zijn aangezicht „ Bid niet, fchreeuwde hij, de rechtvaardige God „ zal u btfpotten, geli.k hij mij befpotl Gij moet mtj vloeken. " „ Rampzalige," zeide ik, „ boe vuurig wenscht "mijne ziel u te zegenen! Groot, affchuwlijk groot zijp uwe mi daden , maar gij verzwaart die, door de verlo,, cbenh-g van Gods genade: uw ftaat is verfchnklijk; al' leen een waarachtig berouw, een toevlugt nemen tot " jfsos ontferming , zoude uw rampzalig lijden kunnen verzachten." „ Berouw: andwoorddf hij, na een lang " ftilzwiigen, neen! ik gevoel geen berouw , maar ik ge. voel mijne affchuwlijkheid. Indien bet mij aan geene Z krachten ontbrak, ik zo.;de , in dit afgrijslijk oogenblik, nog nieuwe ongehoorde gruwelen plegen. Ik verwacht noch begeer geene ontferming; waar toe zoude mij Gods vergevende genade dienen ? Ik heb een afgrijzen ' van alles, wat goed is. Ik fidder van alle betere wezens, dan ik ben, terug. Uwe tegenwoordigheid, en die van alle deze goede , gelukkige menfchen , martelt " mij nu. Ik gevoel de eeuwigheid al. Van eene volkomen " vernietiging heb ik zinloos gedroomd. Onder de vloekwaardigfte doemlingen moet ik mij verfchuilen. De ge„ heele aanwezendheid ftoot mij terug." Op deze en foortgelijke wijze raasde de ellendeling voord; zijne krachten waren eindlijk verfpild, de morgenftond naderde, en te eelijk ook zijn jongde tijdftip. Ik nam de oogenblikken , " waar  C 3/6 ) waar in de fpraak hem begaf, waar, terwijl zijne verftandlijka Vermogens nog niet bedwelmd waren , om de liefdevolle Uitnodiging van den Zaligmaker, aan verloren gaande zondaren , hem voor te houden. Eenmaal vleide ik mij zelf, dat zijn hart door eene zachter aandoening geroerd werd; eene traan fcheen in zijne brandende oogen te zwellen, en zijne lippen bewogen zich, om mij na te bidden. Doch op het onverwachtst ging mijne hoop weer verloren ; hij herzamelde zijne bezwijkende krachten , zag mij wild en vol vertwijfling aan, en gilde met eenen onbefchrijfbaren angst: „ Neen, geen God kan mij genadig zijn. Ik zie den af„ grond voor mij geopend. Bergen drukken, mij verplette. „ rend, op de ziel. Mijne ftervende moeder verwijt mij „ haar jammer ! Feederika! ja ik zie li , verworgde „ rampzalige! gij toont mij uw bloedend kind, en verdoemt „ mij. En gij bloedende fchim ! wat wilt gij! ja ik ver„ moordde u , om dat gij de wetten niet vertraptet, gelijk „ ik deed. Bedek die bloedende wond , elke bloeddrup. „ pel brandt, als een vlam der hel, op mijn geweten 1 „ Waar ben ik? Schepper van het heelal! Ik heb u getror„ feerd, en mijn eigen leven aan uwe almagt ontwrongen." Onder het uitfpreken van deze woorden kromde hij zich ; ijslijke ftuipen verwrongen alle zijne zenuwen, en met eene nieuwe jammerkreet gaf hij den jongften fuik, terwijl ik en mijn vriend , door ontzetting en medelijden, weenden. Goede God! hoe afgrijslijk is het fterven der onbekeerden! Dank, eeuwig dank zij u,o gekruifigdeZaligmaker! n, gezegende Zondenverzoener! Gij hebt den dood verdonder! tor overwinning. In u leeven wij, en de dood geleidt ons, als een vriendlijke Engel, in de woningen van uwen Vader,* waar gij ons plaats bereid hebtl Te Amfteldam, bij M. de BRU1JN, in de Warmoesltraat.  D E V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. ■ Vader! Ik vil, dat daar ik ben, ook die bij mij zijn, die gij mij gegeven hebt, op dat zij mijne heerlijkheid mogen aanfch uwen, die gij mij gegeven hebt, want gij hebt mij lief gehad van voor de grondlegginge der vereld. jou. XVII: 34. DE WEDERONTMOETING VAN ONZE VERHEERLIJKTE VRIENDEN. Vinden wij de troostvolle Waarheid. de wederontmoeting namenlijk van dierbare geliefden in de onzichtbare wereld, niet op de overtuigendfte wijze hier bevestigd? Ja, geliefde Medeliristenen! door de troostvolle uitboezeming van den Godlijken Menfchenvriend, van deri eeuwiggezegenden Zaligmaker , in zijn plegtig , in zijn menschheid vera'delend, en aan God welgevallig gebed, door hem, terwijl het unr des bitterden lijdens, maar ook het uur der Zegepraal over dood en graf, naderde, uitgefproken, is die waarheid geftaafd. Vader! zegt de Verlosfer in hetzelve, ik wil, dat daar ik ben, dat is daar ik na de voltooijing van mijn werk op aarde, henen ga, ook alle die geliefden zijn, die gij mij gegeven hebt, op 3. / Bbb dat  ( 3/3 ) dat zij mijne heerlijkheid mogen aanfchouwen, op dat zij hunne droefheid over het jammer, dat mij zal treffen, op dat de grievende fmart, die hun gevoel, bij het zien van rhijn lijden en van mijnen dood, ondergaan zal, afgewisfeld moge worden door de reinde vreugd, bij het aanfchouwen van mijne heerlijkheid, van mijn gezag en mijne magt o ver al het gefchapene. Eene heerlijkheid, die, aanalle redelijke wezens, in de geheele fehepping, tot een bewijs verirelit, dat gij mij, van voor de grondlegging, der wereld, met Godlijk, met vaderlijk welgevallen, beminde. Geheel dit Godlijk gebed fchildert ons de verhevenfle gemeenfchap tusfehen het eeuwig, het naamloos Opperwezen, als de God en Schepper van het heelal, en tusfehen jesus, den Zaligmaker der zondige wereld, tusfehen jesus als mensch, als den derflijken bewoner der aarde, den Herlleller.der gevallen menschlijke.natuur; ja, nit zulk een oogpunt befchouwd, is dit eerbiedwekkend gebed een gadeloos gedenklhik van menschlijke volkomenheid, die zich in de onbevatbare Godlijkv.- natuur verliest. Welk denkbeeld! De volmaakte Zoon des eeuwigen Vaders, de heilige, de onbefmette jesus, verkeert met God zijnen Vader in het gebed! Zalige bewustheid van eigen Godlijke grootheid,-en-van .de naauwfle vereniging met den Almagtigen , bezielt hier elk woord; het is het pleiten van een volmaakt vertrouwend hart, het welk zich door eene vlekloze liefde opóffert. Zondige flervelingen zijn de voorwerpen van dit gebed., en onder deze behoren , irt de eerde plaats, de uitgekozen leerlingen, de vertrouwlijke vrienden van iesus,- die zijnen aannaderenden dood reeds met verfcheurende droefheid te gemoet weenden, Deze zwakke,,deze kleinmoedige geliefden draagt de Za» ligmaker aan zijnen Vader.op, ter befcherming in de uuren der duisternis of der fmart; van deze leerlingen zegt jesus, dat zij afgezonderd zijn van de wereld l. dat hij zijne heerlijkheid, of de bewijzen van zijne Godlijke zending en  ( 379 ) en almagt, aan hun gegeven heefc, en dat zij hem lief gehad hebben met eene liefde , gelijk aan de liefde van den eeuwig volmaakten God tot zijnen Zoon; en daarom begeerde ook jesus, dat zij, door de onfchendbaarfte , banden met hem veréenigd, zijne heerlijkheid, in.de woningen des eeuwigen vredes, eenmaal zouden aanfchouwen en met hem deelen; hier door zou nog de Godlijke wellust'van den Wereldverzoener uitgebreid en .verhoogd worden; hier door zou zijne verheerlijking met nog glans, rijker luister 1'chitteren, en zijne veraienften met nog za, «... a n V>emplfehe verwach- liger vrucnten. Deitruoiiu num^. ~ ling ! De lievelingen van jesus zullen , met hunnen Godlijken Verlosfer, zich daar, waar hij heengegaan is, om hun plaats te bereiden , eeuwig verlustigen. Daar zullen Zij zijne heerlijkheid aanfchouwen, en uit de beeken van Godlijken wellust, die de eeuwige liefde doet Aromen, mee volle teugen drinken. De kleinmoedigen, die in jesus wel den Verlosfer van Israël, wel den langbeloofden messias eerbiedigden en beminden, maar die, door zijnen aannaderenden ,doodr in hun geloof zouden wankelen, deze kleinmoedigen zouden, reeds bij de opftanding des Zaligmakers, het krachtig, het overtuigend bewijs, dat hij de geliefde Zoon van God was, aanfchouwen, ovèr hunne zwakheid blozen , en , in hunne zalige hoop op jesus , aangebragte. zaligheid, bevestigd worden. Maar met welk eene Godlijke blijdfehap zullen zij eenmaal verzadigd worden, wanneer zij jesus, opgevaren tot zijnen en hunnen God, tot zijnen en hunnen Vader, in volle heerlijkheid aanfchouwen en van de naamloze, de onbevatbare liefde, waar mede de Vader zijnen Zoon, van vóór de ■grondvesting der aarde, van vóór den aanvang der eeuwen, beminde, eeuwig zullen getuigen! Maar, geliefde Medegelovigen 1 Zal onze Godlijke Zaligmaker zich met onüitfpreekbare blijdfehap in het heil van Zijne gezaligde vrienden verb'ijdenV Zal,hun bijzijn, hun- E-bb i . ««  C 380 ) ne vriendfehap hem, in de gewesten des vredes en der glorie, eeuwig dierbaar zijn; welk eenen gewisfen grond vinden wij hier dan niet, ook voor de wederherkenning van onze ohfterflijk geworden geliefden, wier bijzijn, wier Godgeheiligde vriendfehap onze aardfehe zaligheid, onze reine vertroosting op den weg naar het graf pleeg te zijn? Ja Kristenen! gelovend, en voorgelicht door on. zen eeuwigen Menfchenvriend , door onzen verheerlijkten Jiroeder, mogen wij juichend uitroepen: Godlijke jesus! gij verzadigt onze reine begeerten! |a daar, waar wij, na het afleggen van dit fleriiijk omkleedfel, zullen zijn, daar zullen ook onze Godzalige vrienden zijn; ook daar zullen zij m onze verheerlijking deelen, en zich in onze hemelfche genietingen, die uit uwe gadeloze zondaarsliefde voord Woeien , verblijden, Hoe onbegrijplijk groot wordt, door deze gegronde verwachting,de zaligheid der ■vrienden van God en jesus niet? Alle de geheiligde banden der viiendfchsp, der ziwvere, onbevlekte vijiendfchap, zijn voor de eeuwigheid gellrengeld; geen dood kan ons van Godvruchtige lievelingen fcheiden ; wij zullen hen allen weder ontmoeten, bij j« sus hunnen voimaaktften vriend, bij jesUs, in wiens vleklozen boezem een eeuwig beminnend menfthenbart klopt. Ontfluit deze verwachting voor u,ó gevoelvolle Zielen! geene bronnen van hemelfche vertroosting ? Gij die u, op de tederüe wijze, aan uitgekozen voorwerpen verbonden gevoelt ; ja gij zijt fterflijk, en de oogenblikken, waar in uw hart hier de reinire genietingen fmaakt, zijn viugtig; maar wat kan u de fterflijkheid, wat kan het viugtig voor. bij zweven des tijds u toch fchaden , daar eene geheele eeuwigheid op u wacht? Wat kan het fterflot, het welk u de lieflijkheden 'der gezellige famenleeving met uwe dierbare geliefden ontrooft, u toch doen verliezen? Het denkend, het gevoelvol wezen, waar mede gij het verbond der vriendfehap hebt gefloten, blijft onveranderd; )~ i al.  C 381 ) alleen het zichtbaar, het bewerktuigd ftof, het welk noch dacht noch gevoelde , wordt door den dood eene prooi der ontbinding. Gij verliest dus niets wezenlijks, fchoon de zinlijke tegenwoordigheid van uwe geliefden u ontwijkt ; de dood zal u weer vereenigen; gij zult, met uwe vrienden, de heerlijkheid van ja sus, den Eeuwiggeliefden des Vaders, aanfchouwen en genieten; want gij zijt medeërfgenamen van den verheerlijkten Verlosfer. Treurende Kristenen ! Gij die, bij het rterf bed van op Gods eeuwige zaligheid wachtende ouderen, van in jesus leevende en ftervende echtgenoten, van veelbelovende, en in Godvrucht bloeiende kinderen , of van Godzalige boezemvrienden, het oogenblik der bittere fcheiding, met een door droefheid verfcheurd hart, te gemoet weent; wij bidden u, zijt niet ongelovig; zij fterven in jesus , en zullen ook in hem eeuwig leeven. Zij fcheiden Hechts voor eenen kleinen tijd van u. Offert aan de liefde voor hun geluk alle de zoete genoegens, die hun bijzijn u fchonk, belangloos op. Zij gaan u voor in de onzichtbare wereld, waar geen rouw, geen gekrijt, nu of eeuwig meer zijn zal ; waar de tranen van hunne oogen zullen afgewischt worden , en waar zij, verlangend naar het oogenblik , waar in gij de fterflijkheid zult afleggen, uitzien. Ja, hoe zalig, hoe bevredigend is niet deze waarheid, ook voor de ftervenden ï Met eenen zegevierenden blik ftaren zij op hunne weenende geliefden , die zij eerlang, juichend, vrij van alle bekommeringen, en omftraald met jesus heerlijkheid, weder zullen omhelzen. Gefterkt door deze zalige verwachting , treedt de afgeleéfde grijsaart , wiens edele werken van zijne Godzaligheid getuigen, het naderend fterfüur blijmoedig tegen; met een dankbaar genoegen vestigt hij het oog op zijnen afgelopen levensweg; talloos waren voor hem de bewijzen van Gods vaderlijke ontferming , die zijn hart door liefde en dankbaarheid nog doen gloeiën; talloos waren ook zijne ftruiï*bbs He-  ( 382 ) kei tngen, zijne mistreden, maar zijn berouw was oprecht, en jesus bedekte die liefderijk; jesus was zijn voorfpraak bij den Vader, en fchonk hem telkens den zaligen troost der verzoening. Dierbare medegenoten der onfterflijkheid heeft hij aan zijne zijde zien vallen; alle de vrien* den zijner jeugd zijn aan hem ontrukt; bloedverwanten, wier gezellchap , wier liefde de moeilijkheden des levens voor hem verzachtte, zijn allen van hem gefcheiden; hun jongst vaarwel griefde hem ; treurig volgde hij hunne lijken naar het graf, en bevond zich eiudeiijk onder een geheel herboren genacht, eenzaam,, van alle zijne tijdgenoten verlaten. Maar, welk een verheugend denkbeeldJ alle zijne geliefden, die, als gelovenden in jesus, ontflapen zijn , verbeiden hem buiten de grenzen der zinlijke wereld! Nog weinige oogenblikken flechts, en hun juichend welkom verliest zich in het lied der fchuldloze Engelen, die zijne aankomst in de woningen des vredes vieren, en hem de palmen der overwinning, door den gekruisten Zaligmaker voor hem verdiend, aanbieden. Welk eene heerlijke verwachting is niet de zalige wederontmoeting voor tederbeminnende ouders , die , in de bloeiende kracht des levens, aan hun nog hulploos kroost ontrukt worden! De Godvruchtige Vader, wiens teder hart voor eene geliefde gade, en weerloze kinderen klopt, vertrouwt deze panden aan de vaderlijke zorg des Almagtigen ; jaren vol tijdlijk genoegen had hij zich , aan deze zijde des grafs, nog beloofd; de behoeften van zijn onmondig kroost, en deszelfs tedere moeder, fchenen zijne vlijt en zorg onafgebroken te vorderen; maar de eeuwige Wijsheid vertoont hem , op het onverwachtst, de grenspaal van zijn fterflijk leven. Nu wentelt hij zijne bekommeringen op God; het gefchrei van zijne gade, en de onnozele traantjens der kleine lievelingen, doorgrieven hem het hart; maar kan hij Gods menfchenliefde mistrouwen? Neen; zijne grootmoedige zielenrust wankelt niet;  (363J ■ *- niet; hij gaat in de vrengd van zijnèn Heer, en daar zal hij het eind van zijn vroegtijdig fterven ontdekken, en zijnen Schepper daar voor danken. Daar zal hij zijne befchermie lievelingen verwachten, en zich in hunne vorderingen op den weg der deugd en der Godzaligheid, langs welken zij de gewesten der heerlijkheid naderen, verblijden. Met. eene kalme tevredenheid, die de vrucht is der lieflijke hoop op het zalig wederzien, zegt de nog jonge , de vroegtijdig ftervende moeder het laatst vaarwel aan haaren. beminnenden' huwlijksvriend en weer. loze kinderen, die , in eene kommerloze:;gérustheid, onbewust van het verlies dat hen' treft,' haar fchuldloös aanlachen en liefkozen. Moederlijke tederheid vermengt wel de tranen die uit haar brekend oog vloeien, met het koude doodzweet; maar zij gevoelt; dat de heiligfte' banden der natuur niet verfcheurd worden j zij foheidt niet van haare lievelingen, fchoon zij ih riderzelVer " llchaamlij-' ke behoeften niet langer- voorzien kan ;■■ gelovend vertrouwt zij dit aan den liefderijken -Vader der Schepping, die zelfs het magtloos kroost der'zwevende vogelen nimmer vergeet; die zijne zorgende liefde over de donzige nestjens der tedere zwaluwen uitbreidt; en die voorzeker zijne redenmagtige kinderen, die tot eeuwige heerlijkheid gefchapen zijn , niet hulploos zal doen omdwalen. Ja, vol- moederlijke ontferming vertrouwt de ftervende haaren fpraaklozen zuigling aan jesu* , den vriend van kommerloze kleinen , die hij nog zegenend als in zijne befchermende armen draagt ; en , als zulke gezegende erfgenamen van jesus Koningrijk , blijft zij haare geliefden verwachten. Nimmer, nimmer kan zij hunne belangens vergeten ; ook zij zal haaren verheerlijkten Zaligmaker , die voor zijné fterflijke lievelingen waakt en bidt, verheerlijkt en zalig navolgen, en hen eenmaal, in de gewesten des lichts en der vlekloze onfehuld, omhelzen ! Dier-  ( 384 ) Dierbare Kristenen ! treurt dan niet, gelijk de ongelovigen, die geene hoop hebben, maar verheugt u in uw een-' wig voordduurend aanzijn. Deze zinlijke wereld is uw va. derland niet; indien alle uwe geliefden u hier bleven verzolen , hoe vast gehecht zoudt gij dan aan dit land der vreemd lingfcbap niet blijden? Maar nu, nu leert gij hier flechts de waatde der edele zielen, en der zuivere"vriendfchap kennen. Uwe reisgenoten verlaten u, de een na den anderenzij gaan u voor in de valei des doods, die gij ontwijfelbaar zeker, ook eerlang, zult betreden. Wat kan u aan deze zinlijke wereld nu meer hechten? In de onzichtbare we. reld, daar wordt gij verwacht, door uwe zalige vriendenen de fterflijke lievelingen, die nog met n op aarde zijn moeten vroeg of laat ook daar aanlanden. Verheft dan uwé harten ten hemel, waar jesus is, aan Gods rechtehand en waar hij u in zijne heerlijkheid zal doen deelen • Hel' uwe harten ten hemel , daar verwachten u de verheerlijkte lievelingen van uw hart. Kinderen! daar verwachten u zalige ouderen! Treurende moeders! daar verwachten u vroeg geftorven kinderen, die als jeugdige cherubijnen boven alle rampen verheven, hun zalig lot zegenen! Vrien' den en Vriendinnen! daar verwachten u de edele zielen waar mede gij verbonden zijt. Eeuwig, eeuwig bellaar hunne liefde , fchoon hoop en geloof vernietigd is De verheerlijkte jesus zal zich eeuwig in uwe heerlijkheid verblijden! TeAmfteldwn, bij M. de BRuiJN, in Ue Warmoesltaat.  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND» 3Y9. 49. Vrede laat ik u; mijnen vrede geef ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef ik hem u. Uw harte en worde niet ontroerd, noch en zij niet verfaagdk jon. XIV: 27. VREDE IS HET WETTIG EIGENDOM DER GERECHTVAARDIGDEN. Hebben de waare Kristenen, hebben de getrouwe vrienden van den eenigen waarachtigen Godsdienst, niet zelden, aan deze zijde van het graf, met droefheid, met fmarten, en allerlei tegenfpoeden te worftelen; groot, gadeloos groot is ook de zaligheid, die zij, als hun wettig eigendom, niet flechts verwachten; maar waar van zij den voorfmaak daadlijk reeds genieten. Zij toch kunnen juichen in de wreedfte verdrukking; zij zijn vrolijk in den Heer, in den God hunnes heils, die hen nimmer zal begeven of verlaten. Vijanden mogen woeden; het geweld moge ben in kerkers, of op moordfchavotten voeren, het hart des waaren Kristens blijft vol moed, vol hoop en blijdfehap, want wie zal befchuldigingen inbrengen tegen Gods uitgekozen lievelingen? Het lijden dezes? 3. Cee tija*8  ' ( 385 ) tijds is niet te waardeeren bij het gewigt der heerlijkheid . die op hert wacht ja hunne lofzangen , door het befef van hun gade oos geluk aangeheven, dee'den de akelige kerkers niet zelden weergalmen Met eenen Godzaligen stefaim s zien. zij, terwijl woedende wreedheid hen a nvalt, den hemel vol heerlijkheid voor hun geopend, en bevelen, vol vertrouwen terwijl het moordtuig der boozen hen verplettert, hunnen geest aan den God der liefde. Met p a ulus is het leven hun kristus. en het fterven hun gewin. Ja met alle de bloedgetuigen der waarheid, juichen zij den pijnlijkden dood tegen, en doen, door de verhevenlle zachtmoedigheid, hunne zinloze moordenaren fidderen. En geen wonder, God heeft zijnen Zoon in de werel 1 gezonden, op dat elk. wie in hem geloven wil, zalig zoude zijn, en het eeuwig leven deelachtig wórden. Die Zoon , die eeuwiggezegende des vaders, is de Zaligmaker, de Verlosfer van allen, die hem door een waarachtig geloof hebben aangenomen; die zijne leer beoefenen, en door zijne ver. dienden gerechtvaardigd zijn. Deze toch heeft hij magt en recht gegeven, om kinderen Gods genaamd te worden; ja aan deze heeft- hij den vrede met God , met geheel de natuur , en met het geweten gefchonken 1 ien vrede heeft hij met zijn bloed bezegeld, en in eeuwigheid zal die niet wankelen. Welk eene Godlijke vertroosting voor de-.treurende leerlingen van den Zaligmaker vloeide niet van zijne lippen, toen hij, geduurende den jongden-avond van zijn fterflijk leven . hunne ..zielcp, zocht af te trekken van alles, wat vergariklijk. is zelfs van zijne zichtbare tegen. woord'ig"eid I daar zij- t >ch bellem 1 waren, om veel verhevener zaligheden te genieten - in de nu onzichtbare wereld ; waar heen hij den veiligen weg voor hun nu baan-  ( 3^7 ) baande. Maar hoe werden de tranen van zijne geliefde vrienden, die, om het naderend lijden van hunnen Heer, waarvan zij zich een duister denkbeeld begonden te vormen, weenden, niet liefderijk afge^r >o-d, daar de vertroostend» immanuel, de Godlijke Menlchenvriend, hun den dierbaarden vrede verzekert. Vrede laat ik u, zege hij, ja mijnen vrede geef ik u, niet gelijk de wereld den vrede aan haare beminnaren geeft; neen, Geliefden! ik fchenk u den eeuwigen vrede, met alle deszelfs onbefchrijfbare zalige genietingen. Welaan dan, herneemt uwen moed, laat uwe harten, bij mijne fcheiding, niet ontroerd, niet geflingerd door twijfelingen, laat die niet bevreesd en kleinmoedig worden. Wij zullen, eerst de zaligheidvolle gift van den Wereldverkeer befpiegelen, vervolgends de voortreflijkheid van die gift, of van dat gefebenk , boven de gefchenken der wereld, ppmerken , en eindelijk zien, hoe volkomen .gefchikt dit heerlijk erfgoed , deze onwaardeerbare vrede was, om de lievelingen van den ftervenden jesus ftandvastig en grootmoedig te doen zijn. Door vrede wordt , in het algemeen , die zalige ftaat verftaan , die volkomen tegen krijg, twist, vijandfchap, en alle derzelver gevolgen overftaat. Waar de vrede woont, daar woont liefde, rust, genoegen en blijdfehap; maar inzonderheid de vrede, dien jesus aan zijne vrienden fchenkt, is boven alle befchrijving zalig. Het is eene volkumene bevrediging met God, wiens vlekloze heiligheid geene gemeenfchap, kan hebben met zondaren , met fchepfelen, wier ontaarting, wier diepe bedorvenheid eene onoverkomelijke kloof, tusfehen God en den mensch, had gevestigd.' Maar .dank, eeuwig dank, zij den raad. des vredes, de Eerstgeborene des Vaders nam op zich, om de ontiiarte menschlijke natuur in haare zedelijke waarde en zuiverheid, te herftellen; C c c 2 en  C 388 ) en dit voortreflijk werk, het welk de geheele fehepping toejuicht, het welk de eerfte Seraf bewondert, dat werk was jesus daadlijk bezig te vervullen. Hier toe was hij in de gewesten der fterflijkheid verfchenen, en zijne volkomen onfehuld, zijne gadeloze verdienften, Zouden allen, die door een waarSchtig geloof zich met hem verëenigen, als gerechtvaardigden voor Gods oog doen verfchijnen. Niets, niets zou hen meer fcheiden kunnen van den heiligen God, die hen nu, als zijne vrijgefproken kinderen, als jesus medeërfgenamen der heerlijkheid, moest befchouwen en beminnen. O zalige vrede! God is geen wreekende Richter, maar een liefderijke Vader; geene veröordeeling zal hen in eeuwigheid doen fidderen, want jesus verdiende zaligheid is hun wettig eigendom; zijne onfehuld verfrert hen; zijne Godlijke deiigd is hun roem, en doet hen de kroon der overwinning wegdragen. Nergens is meer vijandfchap voor deze gerechtvaardigden ; de geheele natuur is voor hun de verkondigfler van Gods liefde en wijsheid; zij kennen geenen angst, maar juichen, zelfs terwijl de hoofdftoffen woeden. De aarde moge uit haare plaats wijken, de bergen mogen, van hunnen,wortel afgefcheurd, in gapende afgronden nederploffen; de oceaan moge zijne bruifchende golven met zwarte, met onweer dreigende wolken vermengen ; de rechtvaardige vertrouwt zich aan God zijnen Vader, wiens almagt, hoe ontzettend ook, liefde en goedertierenheid is, en het heil van zijne fchepfelen bevordert. Ja de rechtvaardige vreest niet in den dag der benaauwdheid ; God is zijn fchild, de rotsfteen zijns heils, zijne toevlugt en fterkte. Hij kent de ftem van zijnen liefderijk zorgenden Vader, in den loeiënden ftormwind zoo wel, als in het lispelend morgenkoeltjen, dat over de bedaauwde bloefemknoppen wandelt. Hij herkent de weldoende zorg van dien wijzen , dien alles befchermenden, Vader, zoo wel in de vlammende blikfemftralen , en ra den,  ( 389 ) den brullenden donder, als in de fuifende ftilte des knlmea avondftonds, wanneer de beldere voorddrijvende maan de donkere fchaduwen verzilvert. Maar de gerechtvaardigde door jesüs kristus heeft ook vrede met geheel de zedelijke wereld; alle deugdgezinden zijn zijne broeders, door de gemeenfchap der heiligen aan hem verbonden. De reeds onfterflijke aardelingen verwachten hem', vol Wijdfchap en liefde, in de eeuwige woningen des vredes. De Engelen beminnen hem als Gods liefling , zij zingen den gerechtvaardigden , in welke God een welgevallen heeft , vrede toe, en legeren zich rondom hen, tot befcherming en vertroosting , in alle omftandigheden. Maar ook de verlosten des Zaligmakers hebben vrede met zich zeiven; hun geweten brengt geene befchuldigingen meer tegen hen in, want hunne misdaden zijn uitgedelgd ; zij zijn afgewasfchen en gereinigd in het bloed des Lams, dat voor de zonden der wereld geflagt is. De laster moge dan tegen hen woeden, de fchijndeugd moge tegen hen getuigen, en her onrecht hen verdoemen, de rechtvaardige blijft moedig als een jonge leeuw ; grootsch op zijne onfehuld , grootsch op zijn zuiver geweten, geniet hij op het moordfehavot, en aan kruisfen of brandftaken, eene zalige zielenrust, die de folteringen ontwapent, en hem den voorfmaak van God. lijken wellust doet genieten. En zulk een vrede, geliefde Medekristenen 1 is het gefchenk van jesus, die gekruist en geftorven is voor onze zonden, maar die ook opgewekt, en verheerlijkt is, tot onze eeuwige zaligheid. Dien vrede liet jesus aan zijne treurende Discipelen, van welke de dood hem ftond af te fcheiden; ja zijnen eigen vrede, die in zijnen Godlijk reinen boezem woonde, gaf hij aan zijne vrienden. En op welk eene wijze? Slechts voor eenige oogenblikk.m. gelijk de wereld den vrede geeft?. Slechts, uit eigenbelang, of Ccc 3 ftaaE-  C 39° ) .ftaatkunde, en alleen met, oogmerk, om , bij de eerile voordeel aanbiedende gelegenheid, de vredeverbonden te fchenden, en het geluk der volken voor nieuwe rampzaligheden te doen bezwijken? Neen, Jesus geefc zijne„ vrede voar eeuwig , volmaakt belangloos, en alleen uit liefde voor magtloze zondaren, alleen om hen te behouden, en aan een gewis verderf te ontrukken. Hij geeft zijnen vrede aanvanklijk in dit fterflijk leven ; van nu af aan genieten z.jne vrienden de heerlijkfte vruchten van denzelven; die vrede maakt voor hun deze aarde tot eenen hemel ; niets, niets kan hun ontbreken, want God is hun een vreedzaam 'Herder; zij legeren zich in lieflijke weiden, daar, waar de godlozen in de ijslijkfte wildernis omdwalen; zij worden gedrenkt uit ftille, uit heldere beeken,die.langs bloemrijke oevers verkwikkend voordvloeiën ; daar , waar de godlonen, door brandenden dorst naar genoegen en zielenrust, 1 hooploos verdachten. Welk eene zalige bemoediging voor jesus weenende leerlingen lag hier in dan niet opgefloten ? De Zaligmaker gaf hun z.jnen vrede, nu de vijanden van zime leer ook tegen hen zouden beginnen te woeden; nu verdrukking en vervolging hun deel op aarde zouden zijn. Maar geen nood; zij waren verzekerd, dat jesus met zijne genade en zijnen Geest bij hen bleef, dat hij hen nimmer zoude verlaten of begeven ; dat geene magten der hel hen konden fchaden, dat zelfs de hairen van hun hoofd geteld vuren, en dat hun lijden, hunne tranen, en hun bioed, kostlijk waren in het oog des eeuwigen Gods. Die vrede geleidt ook de geliefden van jesus tot in den dood; ja in de jongfte oogenblikken , wanneer de wereld, met alle haare blinkende fchoonheden verdwijnt, blijft de vrede van jesus de onwankelbare roufteen van hunne blijdfehap. Ja in die oogenblikken, waar in .de heerschzuchtige kronen,  ( 3*» } nen, fcepters, en waardigheden, die zijne ziel wel eer bevredigden , zich als verachtüjk flof ziet ontzinken; waar in de rijke vrek zijne opgehoopte fchatten moet verlaten; waar in de dartele wellustling alle de weelde, al den overdaad, waar in hij zich plagt te baden , door pijnigende wroeging ziet vervangen , terwijl de geheele wereld hem trouwloos alle bevrediging ontzegt , in die geduchte oogenblikken, is de vrede van ' j e su s gcrechtvaardigden eene onüitputbare bron van verkwikking en zaligheid, eene bron van levendig water, die tot in de eeuwigheid ontfpringf; die den dood, als eenen Engel des vredes, vriendlijk doet naderen, en den overgang in de onzichtbare wereld , als een lieflijk paradijs , als eenen lusthof der Godheid, vol onfehuld en vrede doet bloeien. Volkomén was dit gefchenk, dit heerlijk,, dit Godlijk erfgoed, voor de Discipelen dan gefchikt, om hen met flandvastigheid en met- moed. in de naderende uuren der duisternis, te wapenen Uw hart worde niet beroerd, noch en zij niet verfaagd , zegt de Heiland." Het grondwoord, beteekent hier de beroering der zeegolven door den ftormwind, waar door zich de baren beurtlings tot den hemel verheffen, en in den afgrond verbergen. Op deze wijze moest het hart der Discipelen zich niet laten fungeren; het noest zich niet door trotschheid verheffen; maar bet moest ook door moedlozen angst niét wegzinken Geene lafhartigheid, geen flaaffche angst, hier door verfaogJieid, uitgedrukt, moest hen ontèeren, want zij hadden geene reden hier toe; zij hadden vrede met God, door jesus kristus ; zij konden in eeuwigheid niet verloren gaan, en geene magt , geen geweld , kon hen aan de b'efcrterming van jesus ontrukken. De herder mvgi dan vrij geflagen , en de fchapen verftrooid worden, geen nood, de lijd der droefheid zou eerlang verdwijnen, en de dag der  Cm) der blijdfehap aanlichten. Jesus, de fterke God, de Vorst des vredes, bewaakte hen, hij zou zijne hand ook tot de kleinen wenden, en hen allen behouden. Ja , dierbare Medekristenen ! ook die heerlijke erfnis, ook dien zaligen vrede , fchonk de ftervende Zaligmaker aan ons allen, die zijn woord bewaren, en hier door op het naauwst met hem verwant en verbonden zijn. jesus liet .ons zijnen vrede, ó! Dat wij dit gefchenk ons waardig betonen ; dat eensgezindheid ons kenmerk zij ! Wij allen moeten door liefde verè'enigd zijn, gelijk jesus door liefde met ons verëenigd is. Geen twist, geen haat moet: jesus gemeente verfcheuren ; de twistgierige, de hater van zijnen broeder, noch de wraakzuchtige, kan immer een burger van het rijk des vredes wezen, of deel hebben aan de zaligheid, die uit den lieflijken vrede voordvloeit. Medeërfgenamen van jesus ! jaagt dan den vrede na met allen , en oogst zijne zalige vruchten. Juichen alle volken, wanneer zij eenen uitwendigen vrede verkrijgen,. wanneer het bloedvergieten eindigt, en de aardfche voorfpoed zich vestigt; hoe onëindig grooter is dan uwe verpligting niet , tot dankbare verrukking ? Vrede woont in uwe ziel; bij God zijt gij gerechtvaardigd, en eene wereld vol zaligheid verwacht u, waar geen rouw, geen gekrijt meer zal plaats hebben; waar de tranen zullen afgedroogd worden, en waar de eeuwige palmtakken des vredes voor u bloeiën! Te Auifteldam, lij M. de BRUIJN, in de Warmoeslrraato  DE V R IJ E GODSDIENSTVRIEND. Vrede zij den broederen , en liefde met geloof van God den Vader, en den Heere jesus kristus. De genade zij met alle de genen, die omen Heere jesus kristus liefhebben in ouverderflijkkeid. AFSCHEID AAN MIJNE LEZERS. De aandoenlijke , de godvrucht en liefde ademende heilwensen van den verlichten Apostel taulus, waar mede hij zijnen brief aan de Kristenen te 'Efezen be. floot, vloeide ook, geliefde Medekristenen! dierbare Lezers van den vrijen Godsdienstvriend ! heden uit den grond van onze ziel, bij het eindigen van dit Weekblad, het welk door uwen welmeenenden vriend , door den vrijheid en recht beminnenden bernardus bosch, werd aangevangen , en , tot algemeen nut en genoegen van zijne weldenkende Landgenoten, voordgezet, tot in het jaar 1,796, wanneer die beroemde , en door tegenfpoeden beproefde Vriend des Vaderlands verkozen werd, om de Bataaffche Natie, in het vestigen van haare nieuwe Staatsregeling, mede te vertegenwoordigen. De geleerde bosch gevoelde zich toen gedwongen, om de pen, zoo lang, zoo onvermoeid, tot eer van jesus Godsdienst gebruikt, voor eenigen tijd neder te leggen, 3. Ddd °? SY°. 50. ef ezen VI: 23 , 24.  ( 394 ) op dat hij zijne vermogens , onverdeeld en onafgetrokken , aan het opbouwen van het heiligdom der waare vrijheid, die onaffcheidbaar met den eenigen waarachtigen Godsdienst verbonden is en blijft , zoude kunnen belleden. Ik nam dan , ondanks het gevoel van mijne onbevoegdheid, om den geoefenden, den uitlegkundigen bernardus bosch, die aan zijne Landgenoten, behalven alle zijne overige werken, reeds volle zeven Deelen van den Gods■Heustvriend had gefchonken , op het fpoor te volgen, het fchrijven van dit Weekblad op mij. Na mij dus openlijk hier , als de Schrijftler van den Vrijen God -.dienstvriend, bekendgemaakt te hebben, zullen mijne achtenswaardige Lezers zich niet langer behoeven te verwonderen, dat, na A". 46, van het twee» de Deel dezes Weekblads.'die fchrandere, die diepdoordachte, die op taalkunde gegronde, en met het gezond verftand intlemraende bijbelverklaringen, niet meer werden aangetroffen. Van eene ongeleerde, van eene ontaalkundige Schrijfder, die zich, docfr de treurigfte omftandigheden, nog van de meestgefchikte 'middelen tot oefe■ning, en uitbreiding van kennis, beroofd ziet, is voorzeker, in het vak oer uitlegkunde des 'Dijbels, weinig té verwachten. Intusfchen bleef mijne bedoeling, het fiich• ten, het aanmoedigen en het vertroosten van alle mijne Medekristenen. Eu om dit doel te bereiken, fpanrde ik-, dit belijde ik voor het oog van hem, die mijne gedachten ziet en verllaat , geene vlijt, geenen tijd , geenén 'Ijver. Ik heb de gevoelens van mijn hart, vrij uit. 'aan mijne Lezers medegedeeld. 'Menigwerf fchonken de :ge wijde Schriften mij aanleiding tot ernllige overdenkingen; ik fpande dan ook alle mijne vermogens in , om den 'eenvoüwigen zin van de eéiie of andere plaats uit die Godlijke 'gefchri'ften 'recht te vatten, en te beoordeelen. Nimmer liet ik mij door menschlijke magtfpreuken kluisteren ; of door de denkwijze van anderen-, wier wijsheid en  C 195 ) en kunde ik eerbiedigde, medeflepen. Neen; ik denk voor mij zeiven; ik gebruik de redelijke vrijheid., die het onbevatbaar volmaakt Opperwezen aan mijne redelijke natuur heeft gefchonken. ik ben overtuigd dat mijn oordeel zwak, en aan menigvuldige dwalingen onderworpen is, maar wat kan ik- als mensch , in dezen tegenwoordigen Haat van onvolkomenheid en zedelijke ontwikkeling, anders doen , dan zulke gronden, die aan mijn verftand het best, het meest voldoende toefchijnen, uitkiezen, om mijne fluitredenen op dezelve te vestigen? Ik dring mijne gevoelens aan geenen fterfling op , maar ik eerbiedig, in'alle mijne natuurgenoten, die vrijheid in denken en geloven, die ik voor mij zeiven zoo dier. baar acht , en die ik als de onaffcheidhare eigenfchap van de redelijke natuur der menschheid befchouw. Menigwerf fchonken ook , geduurende dit mijn gefchrijf, de leerende redenvoeringen van kundige en wclfprekende predikers van jesus Euangelie mij aanleiding, om mijne gevoelens meer te -ontwikkelen ; ongedwongen volgde ik vaak'die ophelderende en fchoon uitgewerkte redenvoeringen; ja met leevendige dankbaarheid gedenk ik nog aan die onfchatbare voordeden, die zulke Volksleera'ren mij, buiten hun weeten zelfs, aanboden. Ik verrijkte mijn Weekblad met dezelve, en deed mijne Lezers daar in deelen. Indien nu de liefderijke God mijne vuurige pogingen bekroond heeft, indien de waare Godsdienst, door mij, in zijne verheven fehoonheid is voorgemeld ; indien ergens eene verdwaalde ziel , door die fehoonheid getroffen , den weg des verderfs ontweken is; indien ik ergens een wankelmoedig Kristen heb onderfteund, en met blijdfehap op de paden des heils heb doen voord treden; indien ik ergens eene verflaauwde, eene in iluimering wegzinkende ziel , die haare eerde liefde verlaten heeft, heb opgewekt', en in heiligen ijver tot het goede'doen ontvlammen; indien ik de treurenden Ddd 2 heb  C 396 ) heb vertroost, en op de zaligheid, door jesus aan zijne lijdende vrienden toegezegd, heb doen hopen; O dan, mij. ne dierbare IVIedekristenen! ó dan geniet ik nu reeds den voorlbaak van hemelfche blijdfehap! Dan was mijn arbeid niet vruchtloos. Dan geef ik aan God , wiens fterkte in mijne zwakheid uitfehitterr, de eer en de heerlijkheid, ja dan verwacht ik van jesus, mijnen en uwen Zaligmaker, mijnen en uwen eeuwigen vriend, de beloning, die zijne genade, die zijne broederlijke ontferming, voor de gebrekkige werken der liefde, in de eeuwigheid bewaart; en die bij, in den grooten dag der vergelding, voor het oog van de geheele zedelijke wereld, aan allen, die zijne leer be. tracht, die de wet der liefde vervuld, en hem weldoende" en zegenende hebben nagewandeld, glorierijk zal fchenken. Vooral het gebrekkige, het welk mijn gefchrijf ontfierde , vraag ik aan mijne Lezers om verfchoning. De vollfrekte onmogelijkheid, om aan den afzonderlijken fmaak van eiken Lezer te voldoen, pleit hier voor mij niet minder, dan de algemeene menschlijke onvolkomenheid, die zich mede in alle de voordbrengfels van mijne oefening doet opmerken. De liefderijke God, die de tedere krachten van mijnen geest kentvergeve mij ook in dezen alle ftruikelingen , alle mistredingen! Van hem alleen heb ik wijsheid begeerd; van hem alleen heb ik licht en kennis afgebeden ; en indien mijne gebeden hem welgevallig zijn geweest, dan vertrouw ik, dat hij mij verhoorde. Met een gevoelvol hart, dierbare Lezers! neem ik affcheid van u; de pligten, die ik, als uwe waare, uwe belangnemende vriendin, u voorfchreef, zijn de pligten, die uit uwe betrekkingen tot God, uwen Schepper en Vader tot u zeiven, en tot alle uwe natuurgenoten onmiddeiijk voordvloeiën. Het zijn de pligten, die jesus in het hel. derst licht Helde, en die den eenigen waarachtigen eerdienst dien wij aan het onbevatbaar volmaakt Opperwezen verfchuUigd zijn, uitmaken. Volgt dan dezelve op, geliefde Me-  ( 397 ) Medekristenen! Wijkt nimmer van dezelve af, én uw eigen geweten zal u toejuichen. IJvert onvermoeid , om in zedelijke volkomenheid te vorderen, om u zei ven te volmaken, en uwen Godlijken Verlosfer gelijkvormig te worden. Ja volgt jesus blijmoedig na; de weg, dien hij u voorfchrijfc, is beminlijk, en geleidt ü ten eeuwigen leven. Zijn juk is zagt, en zijn last is ligt. Hij eischt niets van u, dan God, de bron van alle uwe genietingen, met uw hart en verftand Kef te hebben; en die liefde door daden, door het weldoen aan alle zijne kinderen, aan alle uwe broederen, die naar zijn beeld gefchapen zijn, uit te drukken. Ja Kristenen, laat ons liefhebben, niet met ijdele woorden, waar het hare geen deel aan heeft, maar met daden, die de waarheid bezegelen. Om uwer eigen zaligheid wil, bid ik n allen zonder ónderfcheid : wandelt als aanvanklijke kinderen Gods, wier erfnis in den hemel bewaard wordt; hebt allen elkander vuurig lief met een rein hart; jaagt den vrede na met allen , en bevordert uwe heiligmaking , want zonder deze 'kunt gij nimmer in Gods heilige nabijheid zaligheid genieten. Gij Ouden van dagen! ziet, vertrouwend op jesus, die den dood overwonnen heeft, uw naderend fterfüur te gemoet ; en zoekt, met waare boetvaardigheid , vergeving voor alle uwe overtredingen , op dat gij , in de jongfte oogenblikken, door jesus met God uwen Vader bevredigd, uwen geest volkomen gerust in zijne befcherming moogt aanbevelen. Jeugdige Natuurgenoten ! vergadert u fchatten voor de eeuwigheid ; laat uw leven vruchtbaar in goede werken zijn; bereidt u voor de toekomende wereld; want God weet, op welk eenen tijd gij de tegenwoordige zult verlaten. En gij, met kinderen gezegende Ouderen! erkent, wij bidden u, erkent de fchatten, die aan u toevertrouwd zijn. Het zijn fieraaden voor de aarde en voor den hemel; kinderen der eeuwige volmaaktheid, die, tot het genot der hoogfte gelukzaligheid, in het aanwézen geroepen zijn. Wacht u, om dit zaad der eeuwigheid door onachtzaam. Ddd 3 beid,  ( 39§ ) heid, door kwade voorbeelden, of door onverflandige lief. de te bederven; verzuimt geen oogenblik, om de vermogens van uw kroost op de edelfte wijze te doen ontwikkelen; wijdt huune tederfte jeugd reeds aan God hunnen Schepper, brengt hen al vroeg tot jesus, in uWje vuurige gebeden; hij toch is de zegenende vriend der kleinen; hij bemint hen, en verklaart hen tot erfgenamen van zijn koning, rijk Voedt hen op tot nuttige burgers der aarde, op dat zij, in de nu onzichtbare wereld, uwe kroon, uw roem rnogen zijn, en uwe zaligheid mogen vergroten. Kristen Leeraren! geeft acht op u zeiven, en op de Gemeente vau jesus, wier weiding u toevertrouwd is. Gedenkt dat het bloed van uwen Godlijken Meester, uit liefde voor zijne fchapen , aan het martelend kruishout vergoten is. En gij Gemeentens! bemint hen, die onder u arbeiden; acht hen hoog om hunnes werks wille; bedroeft nimmer toch uwe Leeraren; gedenkt dat zij u de leer van jesus predi. ken; gedenkt dat zij zijne zendelingen zijn, en wie aan eenen zachtmoedigen, liefderijken , en nederigen Leeraar waare dankbare vriendfehap doet blijken, die doet dit aan jesus zeiven, en zal met zaligheid gekroond worden. In het kort, geliefde Kristenen! zijt allen eensgezind, voedt geenen haat, geene vijandfchap tegen anders denkenden; wandelt blijmoedig, rechtvaardig, en minzaam voor Gods aangezicht. Zoo betoont gij u waare, zedelijk vrije vrienden te zijn van den Kristelijken Godsdienst. Ja geniet dan ook den vrede, die uit dezen Godsdienst voordvloeit; verheugt n, gelovig en vertrouwend, in de liefde van God uwen Vader, die u in jesus kristus, als zijne vrije kinderen, waar in zijn beeld uitgedrukt is, bemint; verheugt u in de vergevende genade van jesus, die uw voorfpraak bij den Vader is, en die allen, waar in de oprechte liefde beflendig, onverderflijk, of onveranderlijk woont, de kroon der heerlijkheid en der blijdfehap voor de eeuwigheid zal doen ontvangen.  ( 399 } ja, Godsdienstvrienden! vrijë Kristnen! 'gü vest geen heil op 'c wislend lot 5 Neen, fchoon 't heelal zelf wanklend beefde, Uw vrije ziel rust ftout in God. Geen-wereldrichter doet u fchrikken, Daar jesus onfehuld voor u pleit; Gij ademt blijde uw jongde fnikken, En voelt uw ftervende oogenblikken Omkranst met vrede en zaligheid. Wat kunt gij vrezen? God, uw Vader, Heeft u tot heerlijkheid beftemd. Wat kunt gij vrezen, fchoon de wreedheid Hier 't zuchteed recht in keetnen klemt? Zijn de aartstyrannen-meer dan wormen, Hier weemlend, flechts met ftof gevoed? De trotschaart moge ontwerpen vormen, Zij ftuiven weg, als 't «and voor ftormen, Daar niets uw grootheid wanklen, doet. •& Zijn vaak uw donkre levenspaden Met fcherpe doornen woest beplant'. Geen nood, uw donkre paden grenzen , Aan Vrijheids Godlijk vaderland. Ja juicht, gij ziet aan doornenftruiken, Wier groei nu 't kwijnend oog befchreio, Eens rozen des geluks ontluiken : Geen ramp moete uw verwachting fnuiken, 't Geleden leed fchenkt majesteit. Zelf in den kerker , waar 't gerinkel Der keetnen 't eenzaam zwijgen ftoort, Ook daar woont, in Jt gefuis der ftilte, Een Vader, die uw jamm'ren hoort. Laat-list, laat wrok u zinloos doemen; — Uw bloed bepurpre vrij 't fchavot; Gij blijft in jesus liefde roemen, En-durft hem, ftervend, Broeder uoemens Uwe onfehuld zegepraalt bij God, 6 Krist-  ( 4°o ) 6 Kristnen! !s dan zulk een Godsdienst, Zoo fchoon voor 't zwakst verftand. verklaard' Is dan die Godsdienst, zoo verheven, Zoo troostvol, riet uw: vriendfehap waard? Hij toont ons oog bij 't kermend fclireiën, TJe bron van .Godlijk. reine vreugd 5 Hij toont ons. hoe in doodsvalcié'n Gods Englen vredepalmen fpreiën, Voor hier in 't ftof beproefde deugd. ' Geen trotfche domheid, geen vooroordeel Geen woest vernuft, geen ftaatsbelang Vernedert ooit uw Godsdienst, Kristnen} Hij zegepraalt op fchimp en dwang. Tiiunif! geen valfche vrijheidprekers, • Omwringen .Godsdienst aan 't gevoil: Keen bloost, gevaande lichtöntftekqrs! Bedrog en. muitzucht zijn de wrekers Der orde » bloost om 't eerloos doel. ■& Houdt moed , verheven Godsgezinden ! Houdt'mot'd, betracht vol vreugd uw' pligt; Volgt jesus, helpt en troost bedroefden, Uiv Godsdienst praalt in 't heerlijkst licht. Uw waare Vrijheid fchetst op de aarde, Door orde en fchoon, het beeld van God. Triumf! de Kristen kent zijn. waarde, Daar jksus leer zijn recht verklaarde; Hij werkt, hij ftrijdt als Patriot. •£ Ja vrijë Kristnen! GoclsdieBstvriendcn! Uw moed, uw grootheid wankelt niet, Keen; zelfs op 't puin der zichtbre wereld, Klinkt, eens uw Godlijk glorie-lied. Geen fmart, geen fterfüur doet u fchrikkea, Uw geest zweey' vrij Gods lusthof in. Juicht, hoop omdraait reeds de oogenblikken. — Vaan ivel! 'k blijf, tot mijn jongde fnikken, ó Dierbre Kristnen! uw vriendin. PETRONELL A MOESS. Te Amfteldam, bij M. de BRUIJN, in de Warmoesfhaat.