NAGELATEN LEERREDENEN G. J. ZOLLIKOFER. PREDIKANT DER EVANGELISCHHERVORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. In het Nederduitsch vertaaid. VIERDE STUK. Te AMSTERDAM, % de Erven P. MEIJER en G. WARNAR& M D C C X C IL van   INHOUD. EERSTE LEERREDE. DE GRONDSLAGEN EN BRONNEN VAN DEN CHRISTKLYK.EN MOED. Tweede Brief aan Timotheds Hoofdft. II. vs. 3. lyd, ah een goed krygsknegt van Jcfus Christus. BI. 1. TWEEDE LEERREDE. DE GODSDIENST ALS DE BESTENDIGS LEIDSMAN EN VRIEND VAN DEN MENSCH BESCHOUWD. psalm CXIX» vs. 105. Uw Woord is een lamp voor mynen voet, en een licht voor myn pad. • » DERDE LEERREDE. OVER DE ZELFKENNIS, EN DE MIDDELEN OM DEZELVE TE VERKRYGEN. Tweede Brief aan de Komnthers. Hoofd!*. XIII. vs. 5. Kent gy « zclven niet? » 1 55- * a VIER-  INHOUD. VIERDE LEERREDE. DE BELETSELEN DER ZELFKENNIS. tvvèede brief AAM de KORINTHERS. HOOfdft» XIII. vs. 5. Kent gy u zeiven niet? . i . 81; V T F D É LEERREDE. ZELFBEPROEVING OVER ONZE GEMOEDSGESTELDHEID EN DAADEN IN 'T ALGEMEEN. Tweede Brief aan de Korinthers. Hoofdlt. XIII. vs. 5; Beproeft u ze'.ven. k t . I0js ZESDE LEERREDE. ZELFBEPROEVING IN opzict TOT HET GEBRUIKEN VAN ii KT HEILIG AVONDMAAL. Eerste Brief aan de Korinthers. Hoofdft. XI. vs. 28. Maar dt meusch beproeve zichzelven, en eete alzo van hei brood en drinkt van den drinkbeker. . 135. ZEVENDE LEERREDE. DE V O O R D E E L E N DER D E U G D Z A A M E A RB E I D z AAM HEID OP DE DEUGD GEGROND. Sfrew-  IN II O UD. Spreuken van Salomo. Hoofdft. X- vs. 4. Pie met eene bedrieglyke (traage) hand Werkt, wordt arm; maar de hand der vlytigen maakt tyk. 161 ACHTSTE LEERREDE. DE VOORDEEEEN DER MAATIGIIEID, IN HET GENIETEN DER ZINNELYKE VERMAAKEN. Eerste Brief van Petrus. Hoofdft. IV. vs. 7. Zyt maatig.* ■ ■ . . 189. ♦Volgens den Hoogduitfchen teKst: onze Nederduitfche veftaai iing heeft: zyt nuchteren. NEGENDE LEERREDE. WAARIN BESTAAT DE WAARE EER, EN HOEDANIG MOETEN WY ONS TEN OPZIGT DER EER. GEDRAA» GEN. Brief aan de Philipp. Hoofdft. IV. vs. 8. Zo daar eenige deugd is, zo daar eenige lof is, dat zelve bedenkt. , = , 207. TIENDE LEERREDE. HET HEILIG AVONDMAAL EEN MAAL T YD VAN GEMEENSCHAP. Eerste  INHOUD. Eerste Brief van Joann. Hoofdft. I. vs. 5. 't Geen wy gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wy fl °Pdat °°k gy mrt ons gemeenfehap zo.udt hebben, en deeze onze gemeenfehap %y met den Vader, en met zyven Zoon Jefus Christus . , 229. ELFDE LEERREDE. HET HEILIG AVONDMAAL EEN LIEFDEMAALTYD, Handel, der Apost. Hoofdft. II. vs. 46. £72 dngelyks eendrachtelyk in den tempel volhardende, braken wy brood van huis tot huis ^ . 2- zullen wy dit edete oogmerk bereiken, en de CnfWyke volmaaktheid iTeeds nader komen. Zo zeker als wy door volhardende naarftigheid en goede werken lof, eer en onverderflykheid zoeken, zö zeker zal f'od ons het eeuwige leven geeven. Zo zéker als wy hier met Chris-us, en gelyï C risttts ftrydeft cn lyden, zo zeker zullen wy iffl ramaals met hem leven en heerfëneh. De fbyd en de overwinning, het zaaien eri de iffdopSjg^ deugd en zaligheid, getrouwheid ën de belconirg der getrouwheid, volgen cnnrt»VHe!iyk op rcalkicderen. Zy zyn zo wel uit haare èfgeriè ne rur, als uit hoofde ^er bkfSidSS$géh cn hdofrcn van God, van den God der wr.arheid, onaffcheidelyk met malkanderen vereenigd. En welk een moed,  VAN DEN CHRISTELYKEN MOED. *5 moed, welk eene vastheid van geest moet deeze zekerheid van eenen gewenschten uirflag ons niet geeven! Wat kunnen wy niet al doen en verdraagen, wanneer wy uit eene volkomene overtuiging met den Apostel kunnen uitroepen: Ik weet wien ik geloofd heb, en ben verzekerd, dat hy magtig is, myn pand, by hem weggelegd, te bewaar en tot dien dag: ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch aardfchs noch hemelfche magten, noch geluk noch ongeluk, noch eenige andere zaak my kan berooven van de liefde Gods, die hy ons beloofd en verzekerd heeft door Jefus Christus onzen Heer. Een vierde bron van moed en welberadenheid is de verwachting van groote voordeden en belooningen. Wat doet de eerzuchtige al niet, om tot hoogen ftaat te geraaken! Aan welke gevaaren ftelc hy zich niet op het fteile pad naar eer, naar magt en gezag bloot! Hoe weet hy niet alle andere harrstogten te beftryden eU in toom te houden! Welk een bedwang legt hy by honderderlei gelegenheden zichzelven niet op! Hoe ftiptelyk weet hy zich naar den wil van zynen meerderen te fchikken! Hoe zeer zichzelven en zyn gemak te verloochenen! Welke bezigheden, welke verrichtingen, die hem voorrechten en roem belooven, zyn te zwaar en  l6 DE GRONDSLAGEN EN BRONNEN en te moeilyk in zyne oogen! Tot welk eene onbezweekene infpanning is by niet in ftaat, om den top te beklimmen, naar welken hy ftreeft! En wat doet de baatzuchtige niet, om ryk te worden! Aan welke ongemakken, aan welke moeiten, aan welk een' flaaflcheo arbeid onderwerpt hy zich niet met datinzigt.' Hoe ftreng is hy niet tegen zichzelven! Hoe onaandoeniyk voor alle bekooringen der rust, van het gemak, van het vermaak! En wat zyn toch eindelyk de voorrechten, die zieh de eerfte, en de rykdommen, die zich de laatftc verwerft! Maai* zelden treffen zy het wit, naar 'c welk zy doelen; maar zelden vinden zy het van naby zo bekoorlyk, zo fchoon, zo begeerenswaardig, ais het hun van verre toefcheen; en naauwelyks hebben zy het bereikt, of zy loopen gevaar om 'er van afeedrongen, cn van al de vruchten van hunnen floovenden arbeid beroofd te worden. Welke geheel andere voordeden en beiooningen hebben wy riet te verwachten, myne waarde Vrienden! zo wy als Christenen, in den gioricryken ftryd tegen de zonde ftandvasiig blyven, onzen Joop zonder llilflaan voleindigen , en getrouw voor God bevonden worden! Hoe heerelyk fchittert ons niet de kroon der deugd ia  VAN DEN CIIRISTELYKEN MOED. Xj in her. gezicht, welke de Rechter der waereld ons eenmaal zal overreiken! En hoe roemwaardig , hoe onverwelklyk is niet deeze kroon! Hoe veel infpanning, hoe veel flryds, hoe veele opofferingen, hoe veel lyden is zy niet waardig! Met welk een moed, met welk eene vastheid van geest, behooren ons dan niet deeze uitzigten, deeze verwachtingen, te bezielen! Wanneer het op waare, blyvende eer, op eer by God, op voorrechten van den geest, die onfterflyk zyn, gelyk wy zeiven, als het op eene eeuwige, oneindige gelukzaligheid, op eene gelukzaligheid aankomt, die zo groot als onverganglyk is; ó wat moeten wy dan niet bereid en geflrerkt zyn om te onder» neemen, te waagen, te doen, te verdraagen en te lyden! fa, laaten wy aan dien grooten dag der vergelding denken, indien ons hier het volbrengen van onzen pligt zwaar vak, en wy aan het zelve eenige voordeden of vermaaken moeten opofferen. Laacen wy ons den zegen en de vreugde van den oogsttyd voorttellen, als wy hier met veel moeiten, en dikwyls zonder zigtbaar goed gevolg, moeten zaaien en arbeiden. Laaten wy het wit, tot welk ons de weg der Christelyke deugd leidt, nooit uit het oog verliezen, indien ons deeze weg fomwylen ruw en moeilyk voor» B komt,  18 DE GRONDSLAGEN EN BRONNEN komt, en wy veelerlei hinderpaalen en gevaaren op denzelven aantreffen. Wat is het werk van weinige iaaren in vergelyking met de belco~ing der eeuwigheid? Wat is het lyden van deezen tyd in vergelyking met de hecrlykheid, die den door lyden geoefenden en in 't lyden getrouw bevonden Christen (laat te wachten! Eene vyfde byzonderheid, die ons moed en ftandvasngheid tot doen en tot lyden geef.:, is, indien zulks in de tegenwoordigheid van zulke perfoonen ge/chiedt, in wier gevoelen en goedkeuring wy veel belang feilen , van wier goed gevoelen en gunst een groot gedeelte van ons geluk afhangt. Wat kan de onderdaan niet al doen, als zyn vorst het oog op hem houdt, en hem met een' wenk van goedkeuring en aanmoediging begunfligt! Wat verduurt, wat waagt de krygsknegt niet al, als hy in de tegenwoordigheid van den veldheer ftrydr, en hem tot getuige zyner daaden heeft! Hoe groot, hoe onwrikbaar moeten dan niet onze moed en ftandvastigheid zyn, ö Christenen! dar.r wy ten allen tyde en aan alle p'artfcn, in de duisterheid van den nacht gelyk als in het heldere iicht van den dag, in de ftiüe eenzaamheid gelyk in het talryke gezelfchap, voor de oogen en in de tegenwoordigheid van God, onzen opperften Keer en Rechter, onzen grootflen Wel-  VAM DEN CHRISTELYKEN MOED. 10 Weldoener en genegenften Vader zyn; daar wy den geenen tot getuige van ons gedrag hebben, die onze gedachten en raadflagen zo wel, als onze woorden en werken kent, en door geen fchyn misleid kan worden, den geenen, die altoos rechtvaardiglyk oordeelt, en by wien geen aanzien des perfoons iets geldt, en die de eenigfle, eeuwige bron van ons aanweezen, van ons leven en van ons geluk is! Ja, de gedachte, dat God u ziet, ö mensch! u met welgevallen ziet, en dat hy uw gedrag goedkeurt, indien gy uzelven beheerscht, de waereld overwint, uwen piigc boven alle voordeden, alle vermaaken fielt, en dat, 't welk hy u beveelt te doen, gewillig en blymoedig doet, hoe zwaar en moeilyk het ook zy: deeze gedachte moet en zal u ook in het verborgene , ook by de ondankbaarheid der waereld, ook by het gemis van alle andere uirerlyke aanmoedigingen, by den hardnekkigflen tegenfland der vyanden van het goede verflerken, en u in het beoefenen van 't geen billyk en goed is nooit verdrietig en moede doen worden. De gedachte, dat God op u ziet, wanneer gy lydt, dat hy met welgevallen op u ziet, wanneer gy met geduld en flandvastigheid lydt, en dat hy u zelfs dan liefheeft, als een Vader liefheeft, wanneer hy ter wwer Ieidirg en oeB 3 f«.  ZffiD DE GRONDSLAGEN EN ERONNÊN -iening veelerhande rampen over u toelaat: deeze gedachte moet en zal elk lyden verdraaglyk voor u maaken, en u alles helpen overwinnen, hoe zwaar het ook zyn moge. Ja, laaten wy alcoos voor het aangezigt en in de tegenwoordigheid van God wandelen, altoos het oog op hem gevestigd houden en hem zoeken te behaagen, dan zullen wy nooit vertfaagd, nooit moedeloos worden, dan zal het gebouw onzer deugd en onzer gelukzaligheid vastlhan en duurzaam zyn tot in eeuwigheid. Ook dit geeft ons, ten zesden, moed en flandvastigheid in doen en in lyden, als wy voorbeelden van anderen voor ons hebben, dia het zelfde gedaan, en 'niet een goed gevolg gedaan hebben, V welk wy moeten doen; en dis. de zelfde onheilen, welke ons drukken, met flandvastigheid verduurd, en blymoedig overwonnen hebben. En ontbreekt het ons wel aan zulke voorbeelden, myne geliefde Vrienden? Welke fchitterende voorbeelden van braafheid en getrouwheid, van deugd en vroomheid, van geduld en ftand/astigheid ftellen ons niet de Heilige Bladeren voor oogen in een Abraham, Mofes, Job, Daniël, in de Apostelen onzes Heeren en van veeien zyner eerfte belyderen 1 En wat al voorbeelden van deeze foort ontmoeten wy niet zelfs in de waereldlyke gefchiede- nis,  VAN DEN CHRISTELYKEN MOED. üt'. nis, onder menlchen en volken , die noch het Jicht, noch de aanfpooringen, noch de hulpmiddelen ten goede hadden, die wy, Christenen , hebben ! Wat al bewyzen van eene bysondere fterkte van geest, van onkreukbaare braafheid , van onoverwinnelyk geduld in lyden hebben zy niet tot eere der menschheid en ter opwekking haarer verborgene krachten ten toon gefpreid! En zou niet ieder van ons onder zyne vrienden, bekenden, medeburgers, tydgenooten, menfchen kennen, die door moed en ftandvastigheid uitgemunt, die zwaare, en gewigtige dingen ondernomen en uitgevoerd heb ben, die groote gevaaren zyn te boven gekomen, die aanhoudende en diep grievende on» heilen ftandvastiglyk doorgedaan, en dit alles met eenen onvermoeiden yver, vol vertrouwen en verwachting, gedaan hebben? En zou niet iedereen daaruit dit bemoedigende bcfluit trek? ken: 't geen die, 't geen deeze van myne mcdemenfehen, van myne broederen gedaan en verdraagen hebben, kan ik ook doen en ter» draagen, ik die een mensch ben, gelyk zy, een Christen, gelyk zy, die de zelfde krach? ten in my gewaar word, de zelfde uitzigren heb, en op den zelfden byftand van boven ftaat maaken mag ? Moe meer voetflappen van voorgangers en overwinnaars, dien wy in alles B 3 g«i  fte ES GRONDSLAGEN EN BR.ONNEH gelyk waren, ik op mynen weg ontmoete,' des te geruster kan ik den zeiven vervolgen, des te zekerer my zeiven belooven, dat ik deszelfs doel niet zal misfen. En hoe fchit- teren my niet inzonderheid de voetftappen van Jefus Christus, myn Opperhoofd en Heer op den weg van pligt en deugd ten klaarften in 't gezicht! Wat heeft hy niet al ten beste der menfchen gewaagd, opgeofferd, gedaan en geleeden! Waardoor werd ooit zyn moed overwonnen, of zyn geduld uitgeput! Hoe ftandvascig hield hy het niet uit tot den dood, tot den dood van het kruis! En heeft hy my niet juist daartoe zyn voorbeeld nagelaaten, opdat ik de waardigheid cn de verordening myner natuur innerlyker gevoelen, en, door dit gevoelen verfterkt, in zyne voetftappen mogt treeden en hem navolgen ? Ja, myne geliefde Vrienden! ontbreekt ons ooit moed en ftandvastigheid in doen en in lyden, zo laaten wy op deeze wolk van 'getuigen, op deeze menigte van ftryders en overwinnaars zien, dis vóór ons hunnen loap volendigd hebben, en nu als zo vcele aanfchouwsrs en rechters van ons ftryden zyn: maar vooral laaten wy onze oogen op Jefus Christus, onzen Leidsman en Voorganger, vestigen, die op den weg der grootmoedigfte deugd en heiligde gehoorzaamheid  VAN DEN CHRISTELYKEN MOED. heïd moeite noch arbeid, fchandenoch fmert geacht heeft, en nu aan de rechtehand des Vaders zit, en daar alle dezodanigen rondom zich verzamelt, die hem navolgen, en hunnen roem en hunne zaligheid zoeken in hem na te volgen. Einddyk, myne aandachtige Toehoorers! kunnen wy ook meer of min moed en ftandvastigheid uit onze eigene ondervinding fcheppen. Welk mensch is er, die niet reeds veeIe zwaarè, moeilyke dingen tot ftand gebragt, veele harde, drukkende elienden verdraagen en doorgdtaan heeft? Hoe menigmaal was niet ons levenspad met hinderpaalenen zwaarigheden bezet, die wy naauwelyks durfden hoopen, dat wy ze zouden kunnen te boven komen, en die wy nogthans gelukkiglyk overwonnen hebben en te boven zyn gekoomen? Hoe menigmaal veranderde niet de duisternis, die ons omringde, en ons nergens eenige uitkomst deed zien, in helder licht! de kwelling, die ons griefde, in blymoedigheid! onze droefheid in weltevredenheid en blydfchap! Hoe veela ingewikkelde ontwerpen hebben wy reeds uitgevoerd! hoe veele werken en bezigheden, wier gezicht ons dikwyls verwarde,, voltooid! Hoe veel gevaaren en onheilen zyn wy reeds ontkomen! Hoe veel rampen en ziekten hebben wy reeds doorgcftaen! En nog zyn onze B 4 krach-  34 DE GRONDSLAGEN EN BRONNEN krachten niet ui^eput. Zy zyn veelmeer door oefening verAWkc geworden, en 'c moet ons juist daardoor veel ligter vallen om 'er een wyzer, beter gebruik van re maaken. En indien wy Christenen zyn, Christenen, die deezen naam inderdaad en in waarheid voeren, welke aanmoedigende proeven zuilen wy dan niet ook in dit opzigt genomen, hoe veele overwinningen zuilen wy niet reeds over ons zeiven en over onze lusten en hartstochten behaald, hoe veel aan ons ge weeten en onzen pligt met een gewillig violyk hart opgeofferd, hoe dikwyls ons in de hachlykfte omftandigheden mee een kinderlyk vertrouwen aan den wil van onzen hemelfchen Vader onderworpen , en aan zyn geleide en befhiuring zonder eenige tegenkanting overgegeeven, hoe dikwyls ons die gemoedsgelteldheid eigen gemaakt hebben, dat wy zyne roeping tot elke deugd, tot ieder lyden, zelfs tot den dood met onverfchrokken moed konden gehoorzaamen ! ö Laaten wy dikwyls aan deeze overwinningen, aan deeze vordering op den weg der, Christelyke volmaaktheid, aan alles, wat wy tot hiertoe door den byftand van den Allerhoogften gedaan, uitgevoerd, verdraagen, geleeden hebben , laaten wy aan die alles denken, als ons de moed begint te ont*  VAN DEN CHRISÏELYKEN MOED. ontzinken, en onze ft'andvastigheid aan 't wankelen fliat, en laaten wy uit de herdenking van het voorledene hoop en fterkte voor het toekomende vergaêren, Ja, hoe verder wy reeds op onze loopbaan gevorderd zyn; hoe meer dergelyke proeven wy voor ons hebben, des te geruster en onvermoeider moeten wy onzen loop vervolgen, en des te minder twyfelen , dat wy denzelven onder het toezicht en de befcherming van den Almagugen geiukkiglyk volbrengen zullen. Ziet daar , ö mensch , ö Christen! de bronnen, waaruit gy moed tot doen en tot lyden, moed tot het volbrengen van uwen pligt in de hachlykfte omftandigheden, en moed tot het verdraagen der zwaarfte rampen kunt fcheppen. Hoe menigvuldig, hoe ryk zyn deeze bronnen niet? ö Zie toe,f dat zy u haaren geest en haare kracht niet te vergeefs aanbieden! Schep 'er den moed uit, dien gy hoodig hebt, om u als een goed Krygfknegt van Jefus Christus te gedraagen. Verwek en onderhoud fteeds het gevoel van uwe waardigheid en uwe krachten in u: verzeker u van den byftand des Almagtigen, die zo gaarne helpt 'en altoos kan helpen: maak by voorraad ftaat op den goeden uitflag van alle uwe redelyke pooginu 5 gen  *fJ DE GRONDSLAGEN EN BRONNEN ENZ. gen, om wys en deugdzaam te worden, en door wysheid en deugd aan het oogmerk van uw beftaan te beantwoorden: laat het vooruitzigt op de groote voordeelen en belooningen, die den braaven in de toekomende waereld wagten , u verfterken : wandel, altoos in de tegenwoordigheid van God, en vergeet nooit, dat hy, uw Opperheer, uw Rechter, uw Vader, alles ziet, wat gy doet en wat gy lydt: laat de voorbeelden der wyzen en braaven, die vóór u geleefd hebben, n fteeds voor oogeq zyn; zie op de menigte der volmaakt gerechtvaardigden, die langs den v eg , dien gy bewandelt, tot het doel gekomen zyn, en nu de betooning hunner getrouwheid genieten: zie op Jèfbs Chris us, die u deezen weg gebaahd heeft, en u op denzelven is voorgegaan: pleeg, eindelyk, met uwe eigene ondervinding raad, en befiuit uit dat geen, 't welk gy reeds gedaan en verdraagen hebt, tot dat geen, 'c welk gy nog in ftaat zyt te doen en te verdraagen. Dus zal het u gewfslyk nooit aan moed en ftandvastigheid ontbreeken. Dus zult gy dat geen 't welk gy als een Christen behoort te doen en te lyden , rustig en blyrriöedig doen en lyden, en eenmaal de heerlykfte vruchten uwer ftandvastigheid en getrouwheid inzamelen. Amen. TWEE*  TWEEDE LEERREDE. PE GODSDIENST ALS DE BESTENDIGE LEIDSMAN EN VIUEND ' VAN DEN MENSCH BESCHOUWD. Tekst: Psalm CXIX: vs. 105. Uw fVoord is een lamp voor mynea voet, en een ïkhS mor myn pad. —   /^öd, gy hebt oris allen tot gelukzalig6 \J' heid gefchapen, en ovk allen bladkende, onuitrooibaare begeerten naar gelukzaligheid in het hart gelegd. Maar hoe zouden wy zonder uwe hulp dit doel kunnen bereiken, aan deeze begeerten voldoen? Wy zyn arme, zwakke, onweetende, hoogstgebrekkige fchepfels, die zich zo ligtlyk door fchyn misleiden , door dwaaling vervoeren , door bedrieglyke lusten en hartstochten verblinden en boeien laaten! Op ons levenspad ontmoeten wy veele donkere wolken, ftruikelblokken en gevaaren. Dikwyls verliezen wy ons doel uit het gezigt, dikwyls jaagen wy naar het zelve op geheel verkeerde wegen. Hoe noodig hebben wy dan niet een zekerer licht, eenen getrouwen Raadgeever en Leidsman! En zulk eenen hebt gy ons, eeuwig zy u dank gezegd, barmhartige God! zulk eenen hebt gy ons werkelyk gegeeven, overkomftig met onze behoeften en onzen toertand. In den Godsdiénst hebben wy den Leeraar en Leidsman, dien wy zo zeer van nooden hebben. Tot dat einde hebt gy denzelven van den hemel tot ons op aarde gezonden. Door u verlicht ,  SO DE GODSDIENST ALS DE BESTENDIGE LEIDSMAN lieht, kunnen wy niet dwaalen; door u ge." leid, kunnen wy ons doel niet mishopen.' Door u verfterkt, kunnen wy alles overwinnen , alles doen, en alles lyden, wat ons nader tot de volmaaktheid brengt, ó Geef toch, dat wy ons allen aan zyn geleide en befluur geheel en al en voor altoos vertrouwen, dar wy hem tot onzen beftendigen medgezel op den weg des levens verkiezen, dat vvy zorgvuldiglyk op zyne ftem letten, en alle zyne voorfchrifcen, zelfs zyne zagtfte vermaaningen en mboezemingen zonder uhftel volgen, opdat de godsdienst voor ons alleen dat zy en uitvoere, 'e welk hy voor cns behoort te zyn en uittevoeren, en wy alien door den zeiven zo wys, zo goed, zo gelukkig worden, als menicben, die u kennen en gemeenschap met u hebben, macr kunnen worden. Ze jen tot dat einde, de overdenkingen, waarop"wy m - dit uur onze aandacht zullen vestigen* en geef, dat wy daardoor met den Godsdienst, dien wy belyden, gemeenzaamer en vatbaarer voor deszelfs invloed worden. Wy bidden u hierom als dienaars van uwen Zoon, Jefus Christus, en fpreeken u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. Zaï  EN VRIEND VAN DEN MENSCH BESCHOUWD. 3^ Zal, myne aandachtige Toehoorers! zal de Godsdienst dat voor u zyn en doen, om 'c welk voor de menfchen te zyn en te doen, dezelve verordend is; zal hy u zo wys, zo goed, zo wel te vreeden, zo gelukkig maaken, als hy u kan maaken, en als gy wenscht te worden? dan moet gy den zei ven, gelyk wy u reeds meermaalen gezegd hebben, van geen gedeelte uws levens affcheiden; niet als eene zaak befchouwen, die u nu eens noodig, dan onnoodig, nu eens dienffig, dan ondienftig, nu eens aangenaam, dan lastig is. Gy moet het overweegen van zyne lesfen, het waarneemen van zyne voorfchriften, het berusten in zyne troostgronden niet tot zekere lyden en plaatfen of byzondere gevallen bepaaien. Deeze lesfen, deeze voorfchriften, deeze troostgronden, moeten u nooit vreemd, moeren altoos u voor den geest zyn. Gy moet den Godsdienst met alles, wat gy denkt en doet en wat u bejegent,, verbinden. Hy moet ÜW bedendige Raadgeever, Vriend, Leidsman , Trooster zyn. En zulks kan hy dan alleen zyn, als gy u zo wel in het gewoone, da-  22 DE GODSDIENST ALS DE BESTENDIGE LEIDSMAF? dagelykfche leven als by de opcnbaare Godsdienstoefeningen, zo wel in uwe huizen en werkplaatfen als in de Kerk, zo wel in de gegelfchappen als in de eenzaamheid, zo wel in het genot der vreugde als onder het gevoel van lyden door hem laat onderrechten, te recht wyzen, leiden en beftuuren. Wanneer gy een vriend hebt, myne aandachtige Toehoorers! en zyne vriendfehap voor een gedeelte van uw geluk houdt, vergenoegt gy u dan wel enkel daarmede, dat gy hem nu en dan eens op eene even zo koele als ftaatelyke wyze uwe achting en liefde bewyst, en dan verder niet aan hem denkt, niet van hem fpreekt, niet naar hem omziet, niet met opzicht tot hem doet of nalaat? Mengt zich niet het denkbeeld van uwen vriend, indien hy uw hart inderdaad dierbaar is, in alles, wat gy denkt en fpreekt en doet? Vergezelt dit denkbeeld u niet allerwegen? Is hetzelve u niet altoos welkom? Verliest gy uws vriends oogmerken, belangen, of den goeden raad, de vermaaning, de bevelen, die hy u gegeeven, de verzoeken, of de beden, die hy u gedaan heeft, wel ooit uit het oog? Wordt dat, 't welk uwen vriend betreft, wel ooit onverfchillig en vreemd voor u? Schuuwt en ontvlucht gy wel ooit zyne tegenwoordigheid en  EN VRlÈSïD VAN DEN MENSCH BESCHOUWD» en zyn gezelfchap ? Zoekt gy in tegendeel dezelve niet veel meer ? Gaat gy niet gaarne zo dikwyls en zo lang met hem om , als gy flechts kunt? Of, als gy op eenen onbekenden, moeilyk te vinden weg eenen leidsman hebt, vergenoegt gy 'er u dan wel mede, dat gy u nu en dan eenige algemeene berichten van de verfchillende legging der plaatfen, van het oord, wer* waards gy het gewend hebt, en van den weg, die derwaards leidt, van hem laat geeven, en dan u verder niet aan hem fleurt, maar naar ei-; gen goeddunken den eerften weg den besten inflaat, die zich aan u door zyne effenheid, of door zyne aangenaamheid, aanpryst? Wenschc gy in tegendeel niet veeleer, dat uw leidsman u blyve vergezellen, tot dat hy u veilig ter beftemde plaats gebragt heeft ? Pleegt gy hem niet raad by eiken byweg, dien gy ontmoet? Verheugd het u niet, dat gy hem fteeds voor u, of ne*ens u ziet, en maakt dit niet elke fchrede, die gy doet, ligter voor u? En op dezelfde wyze, myne anndachtige Toehoorers l is het tiet den Godsdienst gefield. Zulk een vriend, zulk een leidsman moet de godsdienst voor ons zyn, indien dezelve in waarheid nuttig en troosyyk voor ons weezen, indien dezeve ons in waarheid zal verbeteren, gerustftelIV- Stuk> c _ ^  34 DE GODSDIENST ALS DE BESTENDIGE LEIDSMAN len, zaligmaaken. Hy moet, gelyk het in onzen tekst wordt uitgedrukt, een lamp voor onzen voet en een licht op ons pad zyn. Laaten wy deeze gedachten wat breeder ontwikkelen myne geliefde Vrienden! Laaten wy In de eerfte plaats nagaan, hot wy den Godsdienst met alles verbinden, en denzelven tot onzen vertrouwdften Vriend, tot den Leidsman van ons geheel leven, moeten maaken; en daarna, hoe veele en krachtige redenen wy hebben , om dit te doen. De Godsdienst moet onze raadgeever en leidsman by onze bezigheden, onze medgezel in de famenleeving, onze medegenoot in de eenzaamheid, hy moet de deelneemer in alle onze vermaaken, en onze trooster in het lyden zyn. Vyf Hukken die wy in een helder licht moeten ftellen! Wilt gy dan, myn Broeder in Christus, wilt gy den Godsdienst ter leidsman van uw geheel leven maaken, zal hy .inderdaad een lamp voor uwe voeten, een licht op uw pad zyn: verbind denzelven dan, in de eerffe plaats, met alle uwe bezigheden. Laat hem laar uw beftendige raadsman zyn. Vraag hem dilwyls, vraag hem vooral in alle bedenkelyke en twyfelachtige gevallen, en vraag hem altoos met het oprechte voorneemen van zyne voorfchriten te  EN VRIEND VAN DEN MÉNSCH BESCHOUW®. 35 te willen volgen: hoe gy uwe bezigheden befchouwen en verrichten, hoe gy daaromtrent gezind zyn, welke oogmerken gy 'er mede be«. doelen, hoe gy ze beginnen en voleindigen, wat gy op iederen tyd, in elke plaats, naar elke betrekking doen en laaten moet? Hy zal u altoos met eene duidelyke item toeroepen: laat de pligten van uwen fhnd, van uw beroep, van uw ampt, van welk eenen aart zy ook zyn mogen, heilig zyn in uwe oogen! God heeft u dezelve opgelegd , en aan hem, en niet eeniglyk aan de menfchen, maar aan hem, den Alweetenden, den Heiligen, en Rechtvaardigen, moet gy rekenfchap van derzelver vervulling geeven. Laat geen nyd, noch yverzucht, noch eigenbaat, noch hebzucht, noch eergierigheid u onder uwe bezigheden bezielen. Verricht ze niet enkel uit noodzaakelykheid, niet uit dwang, niet met verdriet.en tegenzin, maar laat verftandige eigenliefde, edele menschlievendheid, gehoorzaamheid aan God, uwen Schepper en Heer, u daartoe opwekken en daaronder verfterken. Befchouw den arbeid, het werk, 't welk gy te verrichten hebt, als eene taak, door uwen hemelfchen Vader u, zyn Kind, ten besten zo wel van u zei ven als van zyne geheele familie , C 3 voor-  3 God, by de voorfchriften van het Euangelie, by het voorbeeld van Jefus Christus vergelyken , èn zien, welke overeenkomst, of welke ftrydigheid tusfchen de eene en de andere plaats heeft. Laaten wy dat, 't welk wy zyn en doen èn uitvoeren overftellen tegen dat, 't welk andere menfchen, die wy als voorbeelden van wysheid en braafheid kennen en eerbiedigen, zyn èn doen en verlichten, of 't welk zy geweest zyn en gedaan en verricht hebben, en daar uit afleiden, in hoe verre wy als menfchen, als Christenen, als Schepfels, die hun in alle wezenlyke dingen gelyk zyn, aan onze verordening beantwoord hebben of niet. Bedient u, eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! tot dat zelfde einde van de hulp uwer, bekenden en vrienden , der geenen , die het meest by u zyn, u het meest zien, het naauwkeurigst kennen en den gemeenzaamften omgang met u hebben. Geeft hun niet alleen vryheid, maar zelfs uitdrukkelyken last, om op u toe te zien, en u in zulke oogenblikken waar te neemen, als gy u verbeeldt, dat men niet op u let, of als gy uit gewoonte, als gy hartstoch- te-  MIDDELEN OM DEZELVE TE VERKRYGEN. 79 telyk handelc en u vooraf niet beraadt. Verzoekt hen, dat zy u uwe feilen en zwakheden herinneren, dezelve niet voor u verbergen of verfchoonen, u den onaangenaamen, of fchade^ lykc-n indruk, die dezelve op hen maakten, niet verheelen, en u op u zeiven oplettend maakten , en tot nadenken over u zeiven en uwe gemoeds* gefteldheid opwekken, zo dikwyls zy iets, dat zedelyk kwaad , of met uw karakter, mee uwen rang, met uwe beginfels en gevoelens ftrydig is, in u opmerken. Maar leent dan ook het oor aan hunne waarfchouwingen , brengt u zeiven daar over op de toets, gaat tot de bronnen uwer misflagen te rug , overweegt de omftandigheden, in welken gy gefeild, de aanleidingen en verzoekingen, die gy daar toe in u of buiten u gehad hebt, en leidt 'er den trap uwer fterkte, of zwakte uit af, dat geene, 't welk voor uwen zedelyken toeftand en voor uwe deugd gunftig of ongunftig is. Voegt dit alles by een , myne aandachtige Toehoorers! De herhaalde waarneeming van u zeiven in de eenzaamheid ; de onpartydige gebruikmaaking van het oordeel , 't welk anderen over u vellen ; de naauwkeurige vergelyking van uw karakter en uwen zedelyken  ■8o . OVER DE ZELFKENNIS, ENZ. *en toeftand met de voorfchrifcen der waarheid en der volmaaktheid; het dankbaare gebruik van de opmerkingen en waarfchouwingen uwer gemeenzaame vrienden; dit alles zy «we beftendige , uwe onfchenbaare regel in dit opzigt; en gy zult u zeiven fteeds beter leeren kennen, en fteeds juister beoordeelen, en daar door fteeds wyzer en gelukkiger worden. Amen. FlERr  VIERDE LEERREDE. DE BELETSELEN DER ZELFKENNIS. Tekst; Tweede Brief aan de Korinters Hoofdft. XIII. vs. 5,] Kent gy u zeiven niet 7 IV. Stuk. Jb   è /'"~Nod, die ons als onze Vader tot verftahv.3 dige en deugdzaame menfchen wilt vormen, ons door verftand en deugd gelukkig maaken, en tot een verhevener leven opvoeden en voorbereiden, welke middelen fchenkt ons nier! uwe goedheid om dit oogmerk te bereiken T Door u met bewustheid en reden begiftigd, kunnen wy ons zeiven, onze natuur en verordening , onze behoeften , onze bekwaamheden en vermogens , leeren kennen, en alles, wat wy zyn, en verrichten en wat ons omringt, waardeeren en beoordeelen naar den invloed, dien het op onze waare , duurzaame volmaaktheid heeft. En hoe verre zouden wy het niet in deeze zo gewigtige en heilzaame kennis kunnen brengen , indien wy meerder achtfloegen op ons zeiven , indien wy onze verbetering en volmaaking meer ter harte namen, indien wy aan de vermaaningen onzer reden en van ons geweeten meer het oor leenden, en ons .zorgvuldiger van alle zelfbedrog wagtten! Doch maar al te dikwyls wenden wy onze oogen opzettelyk af van 't geen, wy zyn en doen, en behoorden te zyn en te doen,- ontveinzen en verbergen de waaF 2 re  84 DE BELETSELEN re gefteldheid van ons hart voor onszelven, en verliezen onszelven geheel en al uit het gezicht onder den drom der zinnelyke aardfche dingen , waarmede wy. ons bezig houden en den tyd verfpillen. Maar al te dikwyls laaten wy ons van de zinnelykheid beheerfchen, van den fchyn en het eerfte voorkomen verblinden, van de inboezemingen der eigenliefde misleiden, en houden onszelven voor veel beter, dan wy werkelyk zyn, of vergenoegen ons, uit onverfchilligheid omtrent dat, 't welk by uitneemendheid fchoon en goed, 't welk in zyne foort volmaakt is, met den laagften trap der deugd. En dus worden wy nooit zo goed, of zo gelukkig, als wy naar onze vatbaarheden en naar de hulpmiddelen, die gy ons daartoe fchenkt, zouden kunnen en behooren te worden, ö God, wy fchaamen ons voor u over onze nalaadgheid en vadiigheid, over den grooten afftand tusfchen ons en het heerelyke doel, 't welk gy ons hebt voorgefteld. 6 Mogten wy van nu af aan den weg, die derwaards leidt, met meerder zorgvuldigheid en yver bewandelen, en ons door geen hinderpaalen, door geen zwaarigheden van het volgen van denzelven laaten te rug houden. Help gy  DER ZELFKENNIS: 85 gy zelf ons, ó bermhartige God, deeze hinderpaalen overdygen en deeze zwaarigheden te boven komen. Leer ons tot dat einde dezelve kennen, en boezem ons door uwen geest moed en kracht in ter beftryding van alles, wat ons belet, volkomen bekend en gemeenzaam mee onszelven te worden. Vergezel daartoe met uwen zegen de overdenkingen, die wy thans over dit onderwerp zullen voordraagen, en verhoor ons gebed door Jefus Christus, in wiens naam wy u verder aanfpreeken en zeggen: Onze Vader enz. Hoe minder men de druikelblokken, die men op zynen weg kan ontmoeten, of de zwaarigheden, die aan zeker werk vast zyn, voorziet ; des te ligter kunnen de eerde den mensch tot druikelen en vallen, en de laatde tot moedeloosheid brengen. Hoe beter men aan den anderen kant geene en deeze kent; hoe naauwkeuriger men zich dezelve vooraf voordek; hoe minder onverwagt zy voor ons zyn: des te beter kan men 'er zich tegen wapenen; en des te gemakkelyker en zekerer zal men de eene en F 3 de  86 DE BELETSELEN de andere te boven komen en overwinnen. Oo de zelfde wyze is het ook gelegen met de zelfkennis en het gebruik der middelen , om dezelve te verkrygen. Zichzelven naauwkeurig te kennen en te beoordeelen, is geene zo gemakkelyke zaak, als men misfchien dikwyls meent; geen werk, waartoe noch byzondere opmerkzaamheid, noch moeilyke infpanning, noch taai geduld vereischt wordt. Al wie dit werk onderneemt, en zich daarby geere beletfelen en zwaarigheden voordek, en zich vleit, dat hy het zelve in eenen korten tyd en zonder eenige moeite zal uitvoeren, die wordt in zyne verwachtingen te leur gedeld, en loopt groot gevaar, van de gantfche zaak zo fpoedig weder op te geeven, of deeken te laaten, als hy dezelve ligtvaardig ondernam. Terwyl hy op eenen welverlichten en effenen weg waant te wandelen, zal zyn pad dikwyls onkenbaarer worden, dikwyls in eenen doolhof uitioopen, dikwyls ruuw en moeilyk worden; en den geenen alleen zal dit alles niet affchrikken om zyn weg te volgen, die er vooraf op gerekend, en vastelyk befloten heeft om tot de bedoelde plaats door te wordclen , hoe zwaar het hem ook vallen mogte. Om  DER ZELFKENNIS, S? Om deeze redenen, myne aandachtige Toehoorers, en met dat oogmerk ben ik voorneemens, u in dit uur over de voornaamfte beletfel en der zelfkennis te onderhouden, en u dezelve nader te doen inzien. -—- De zelfkennis is, gelyk wy onlangs gezien hebben, van een wyduitgeftrekt begrip. :'Er worden menigerhande gewigtige onderzoekingen toe vereischt. Wy moeten onze natuurelvke gefteldheid, wy moeten onzen zedelyken toeftand, wy moeten onze betrekkingen tot de uiterlyke dingen en hunnen invloed op ons karakter en op ons gedrag kennen. En het gebruik der middelen, waardoor wy deeze zelfkennis verkrygen, is niet zonder zwaarigheid. Het waarneemen van onszelven, het wel gebruiken van de opmerkingenen gevoelens van anderen, het onpartydig vergelyken van onzen toeftand met de voorfchriften der waarheid en der volmaaktheid, en het behoorelyk gebruik maaken van de vermaaningen en de hulp onzer vertrouwde Vrienden: dit alles vooronderftelt veel opmerkzaamheid, veel ernst, veel oprechtheid en getrouwheid, en kan niet zonder aanhoudende poogingen plaats vinden. Zullen deeze poogingen ons niet tot last worden en niet verveeF 4 len  ^ DE BELETSELEN len; dan moeten wy de zwaarigheden, die daaraan vast zyn, kennen, en ze leeren vermyden, of te boven komen. En hiertoe 'zal, gelyk ik hoop, myne tegenwoordige leerrede iets toebrengen. Laaten wy derhalven De voornaamfte beletfelen der zelfkennis in cverweeging neemen. Laaten wy onderzoeken, wat zo veel menfchen te rug houdt, om zich op deeze kennis toe te leggen, en wat dezelve voor zo veel anderen moeilyk maakt, en hen belet groote vorderingen in dezelve te maaken. Het al te groot vermogen der zinnelykheid; eene al te verftrooijende, onrustige levenswyze; het onaangenaame, dat aan het . werk der zelfbeproeving en zelf befchouwing vast is; onverfchilligheid omtrent zedelyke volmaaktheid; de valfche denkbeelden, die men zich van den mensch, zyne natuur en verordening vormt; de verkeerde regels, naar welken men zichzelven waardeert en beoordeelt; en, eindelyk, de vleitaal van andere menfchen: deeze zyn de' voornaamfte beletfelen der zelfkennis. Laaten wy derzelver aart en fterkte van wat naderby befchouwen, en ons daartegen zoeken te wapenen, Het  DER ZELFKENNIS. 89 Het eerfte dan is het al te groot vermogen en de al te groote invloed, welk de zinnelykheid op zo veel menfchen heeft en oefent. Ons waare wezen, ons eigenlyk ik, 't welk wy moeten leeren kennen, valt niet onder het bereik der zintuigen. Het is een onzigtbaar, geestelyk vermogen, 't welk echter zich zelf bewust is, met bewustheid werkt, en op zichzelf en zyne eigen werken met overleg kan te rug zien en daarover nadenken. De zinnen onderrechten ons alleenlyk van dat, 't welk buiten ons is, en maaken ons eeniglyk daarop opmerkzaam. Laat men zich nu voornaamelyk van de zinnen regeeren, flaat men meerder acht op het geen men ziet en hoort; dan op het geen men zelf is en denkt en werkt, dan weet men zichzelven niet genoegzaam te onderfcheiden van dat geene, 't welk niet tot ons wezen behoort. Men verwart dan geduurig zichzelven met het geen wy zeiven niet zyn; fchryft zich dan vermogens, voorrechten, goederen, verdienden toe, die haaren grond niet in onszelven hebben, die eeniglyk geleend en geborgd zyn; en houdt zichzelven voor veel grooter, waardiger, magtiger, beter, dan men werkelyk is, om dat men alles op de lyst zyner eigens, F 5 per-  5° DE BELETSELEN perfoonlyke grootheid en waardigheid en magt en goedheid plaatst, wat onze uiterlyke toeftand daar mede overeenkomltigs heeft, of wat de menigte, die geheel zinnelyk denkt, zo gewoon is te noemen. Om de zelfde redenen houdt men zo dikwyls den fchyn voor het wezen , de gedaante voor de zaak zelve, en verbeeldt zich, dat men aües inderdaad is en heeft en kan, 't geen men fchynt te zyn en te hebben en te kunnen. Men leert derhalven wel zyn ligchaam en zyne gedaante, maar niet de ziel en haare vermogens en neigingen, wel zynen uitwendigen, maar niet zynen inwendigen toeftand, wel zyn verbond met de zigtbaare, maar niet zyn verbond met de onzigibaare waereld kennen. Neen, myne aandachtige Toehoorers! wenscht gy u zeiven in den grond te leeren kennen en beoordeelen, wacht u dan voor dit alles onderdrukkend vermogen der zinnelykheid. Laat u niet, als de kinderen, door alles, wat fchynt en fchittert, misleiden. Befchouw elke zaak zo veel mogelyk in haare eenvoudigfte gedaante en ontdoet inzonderheid u zei ven van allen vreemden luister, van alle ontleende klederen. Dringt altoos tot den grond, tot de kern der dingen door; ontdekt, be- fchouwt  DER ZELFKENNIS. QI fchouwt u zeiven, ontbloot van alles, wat u niet eigen is, zo als gy werkelyk zyt; kweekt uwe reden zorgvuldig aan, en laat dezelve de heerfchappy hebben over alle zinnelyke indrukfelen. Een al te verfïrooijende, onrustige, woelachtige levenswyze is een tweede en zeker een zeer voornaambeletfel, om tot eene juiste zelfkennis te komen, of om groote vorderingen in dezelve te maaken. In hoe grooter eene verftrooijing en gewoel wy leeven: des te meer leeven wy buiten ons, des te minder in ons; des te meer verliezen wy onszelven en alles, wat tot onszelven behoort, uit het oog. Hy die altoos in de verftrooijing leeft , kan dagen , weeken, maanden lang beftaan, zonder dat hy eens recht by zyne zinnen is, eens volkomen tot zichzelven komt, eene volkomene innerlyke, duidelyke bewustheid van zichzelven en van zynen natuurelyken en zedelyken toeftand heeft. Nu eens trekken de bezigheden van zyn beroep dan weder gezellige vermaaken en verlustigingen, op eenen anderen tyd kinderlyke fpelen en tydkortingen, zyne aandacht geheel en al van zyn binnenfte af, en bepaalenze eeniglyk op uitwendige dingen, op fnel voorbygaande, ydele ge-  92 DE BELETSELEN gedaanten en verfchynfels. Van den verblindenden glans deezer dingen ingenomen, en door derzelver ftroom weggefleept, vliedt hy de eenzaamheid, de ftille afzondering, vliedt zichzelven , fchuuwt alle ernftige overdenkingen, zoekt zyne rust in de bedwelming, en leeft en beweegt zich geheeliyk in dat, 'c welk buiten hem is; en zo hy al ten eenigen tyde uit zynen droom opgewekt, of in zyne fluimering geftoord wordt, dan bevindt hy zich te onvreden en ellendig, en omhelst greetiglyk elk middel, dat gefchikt fchynt, om hem op nieuw in ilaap te wiegen, te bedwelmen, zyne zelfbewustheid te verminderen, en hem van zichzelven te verwyderen. Hoe onbekend, hoe vreemd moet dan de mensch niet zichzelven zyn! Hoe zou hy in zulk eenen toeftand ooit eene naauwkeurige kennis van zyn eigen karakter en zedelyken ftaat kunnen verkrygen ? — Neen, wenscht gy deeze kennis te verkrygen, myne geliefde Vrienden ! wacht u dan voor al te menigvuldige en te langduurige verftrooijingen als voor een vergif, doodelyk voor wysheid en deugd. Zoekt uwe uitfpanning en uw vermaak nooit in de bedwelming, nooit kleeve uw hart zo fterk aan de beflommering deezer waereld, dat gy daarom u  DER ZELFKENNIS. 93 u zeiven uit het oog verliest. Trekt in tegendeel nu en dan uwe aandacht van dezelve af, en werpt in 't midden van het gewoel een ernftig oog op uw binnenfte. Leidt, in zo verre zulks met uwen pligt en uw beroep betlaanbaar is, een llil, ingetoogen leven. Zulk een leven is de beste fchool der wysheid en der deugd. Doet alles, wat gy doet, geniet alles, wat gy geniet, met eene duidelyke bewustheid van u zeiven, en verhef daardoor alle uwe bedryven tot redelyke bedryven, en alle uwe genietingen tot geestelyke genietingen. Beftaat en leeft meer in u dan buiten u, meer in uwe eigen gedachten en gewaarwordingen, dan in de gevoelens en meeningen der menfchen, meer in dat 't welk gy zyt, dan in dat, 't welk gy hebt en bezit. Het onaangenaam i V welk aan het werk der zei/onderzoeking en zelfkennis vast is, en het nog onaangenaamer, V welk men fomtyds daarvan vreest, is eene derde omftandigheid, die maar al te veel menfchen daarvan te rug houdt, of daaromtrent nalaatig en verdrietig maakt. De traage, zinnelyke mensch fchuuwt alle infpanning zyner zielsvermogens, alle ernftige, aanhoudende overdenkingen over onzigt- baa-  94 DE BELETSELEN baare, zedelyke dingen; hy fchuuwt de zorgvuldige opmerkzaamheid op alles, wat in zyn binnenfte omgaat, of tot zyn karakter, en zyn zedelyk gedrag betrekking heeft; en nogthans zyn dit alles zaaken, zonder welke het volftrekt onmogelyk is, dat men zichzelven naauwkeurig zou leeren kennen. Liever wil hy in deeze gewigdge ftukken onweetend of in dwaaling blyven, dan zichzelven zo veel moeite geeven, en de voordeden, die daar uit te verwachten mogten zyn, met zo veel arbeids te koo> pen. Nog meer echter fchuuwt dikwyls de mensch de onaangenaame , befchaamende ontdekkingen, die hy misfchien onder deeze bezigheid doen zou, en die hem noodzaakelyk in verwarring brengen en onrust berokkenen zouden. Hy weet vooruit, of vermoedt vooruit, dat de ftaat van zynen geest en zyn hart niet derwyze gefteld is, dat de naauwkeuriger kennis van denzelven hem genoegen en vreugde zou kunnen verfchaffen. Hy vreest, dat hy zichzelven, zyne gemoedsgefteldheid, zyne neigingen, zyn gedrag als kwaad en zondig zou moeten laaken en veroordeelen. Hy wil zyn verwytend en befchuldigend geweeten, 't welk dikwyls heimêlyk in hem ontwaakt, geene gele-  DES. ZELFKENNIS. 95 legenheid en vryheid geeven, om met luide ftem tegen hem te getuigen, en zyne reeds wankelende rust en zekerheid te eene maale te verwoesten. Even gelyk de ongelukkige, wiens tydelyke zaaken in wanorde en verval geraakt zyn, vermydt hy alle onderzoekingen, die hem zyne waare eigenlyke gefteldheid zouden kunnen ontdekken, en fteltzich, om voor het tegenwoordige eenige onaangenaame, fmertelyke gewaarwordingen en denkbeelden te ontwyken, liever aan het gevaar bloot, van heden of morgen door de grievendfte kwelling en het fchynelykfte berouw geheel en al verfcheurd te worden. Rampzalige verblindheid! Neen, myne aandachtige Toehoorers! fchuuwt niet eenige voorbygaande bezwaaren, zo gy u niet t'eenigen tyd eenen veel harder, geheel nederdrukkenden last op den hals wilt haaien. Schuuwt geene moeite of infpanning, indien gy u zeiven wenscht te kennen, indien gy wys en gelukkig wenscht te worden. Vreest niet van u zeiven in uwe ware, natuurelyke gedaante, van allen fcbyn en allen opfchik ontbloot, te befchouwen, hoe veel befchamends en vernederends dit gezigt voor u ook bevatten moge. Eenmaal moet en zult gy u zeiven toch in dat licht  S>Ó" DE BELETSELEN licht befchouwen, en hoe vroeger zulks gefchiedt, des te ligter zal het u vallen, om alles, wat u mismaakt, u onteert, door berouw en verbetering af te leggen, en uw binnenfte weder met waarheid en orde en rust en ftille vrede te verfieren. OnverfchMigheid omtrent zedelyke Chris telyke volmaaktheid, of hoogere wysheid en deugd, is een vierde beJetfel, ter verkryging eener gegronde zelfkennis, 't Is onzer natuur eigen, dat wy geen moeilyk, veel minder nog een onaangenaam werk onderneemen en uitvoeren, wanneer wy niet van deszelfs gewigtigheid, of van de groote waardy der voordeden, daar in gelegen, verzekerd zyn. Deeze verzekerdheid alleen kan de verzoekingen tot traagheid en verveeling op weegen. Hier, by het werk der zelfkennis, is het om de bevordering onzer inwendige, geestelyke, zedelyke volmaaktheid, om vordering op den weg der wysheid en der deugd te doen; derhalven om voordeden, die wel zeer wezenlyk en groot, maar voor den niet denkenden, zinnelyken mensch juist niet zeer bekoorelyk zyn. Wat is menfchelyke Christelyke volmaaktheid, wat is wysheid en deugd in de oogen van den grooten hoop? Een  der zelfkennis. 97 'Een fchoon beeld, dat nergens aanweezend is; een aangenaame droom, die by het ontwaaken vervliegt; een verheven ideaal, waarnaar men te vergeefs ftreeft, en 't welke niemand kan bereiken. Waartoe dan, dus fpreekt men, waartoe die moeilyke opmerkzaamheid op zichzelven, op alles, wat men denkt en wil, op elke verandering, die in onzen geest en in ons hart voorvalt? Waartoe die llrenge waakzaamheid over eiken wensch, elke begeerte, elke neiging, die men voedt, over elk voorneemen, dat men opvat, over elke fchrede, die men doet? Gêwislyk moet men dwaasheden en ondeugden vermyden, maar echter niet verwaandelyk aanfpraak op eene byzondere wysheid en deugd maaken. En daartoe zyn niet zo veele onderzoekingen en waarneemingen noodig. Dwaasheid en ondeugd vallen in 't oog, en haare gefruite bedriegt niemand. AI wie zo denkt, ■ en zo denken maar al te veel menfchen, — voor dien kan gêwislyk de zelfkennis in haare waardigfte en edelfte betekenis geene zo belangryke zaak zyn; die gevoelt derhalven weinig aandrang in zichzelven, om zich op dezelve te bevlyrigen. Maar is dit wel juist, is het wel verftandig gedacht? Wat IV. Stuk. G vw».  98 CE BELETSELEN verdient dan onze geheele oplettendheid, onze naauwkeurigfte zorgvuldigheid, ons yverigst poogen, zo niet de inwendige, geestelyke volmaaktheid zulks verdient? Wat blyft ons behalven dezelve van alles, wat wy zyn en hebben, in den dood en in de toekomende waereld over? En welke zyn toch de grenzen, die ons in dit opzigt gefield zyn? Wanneer" zyn wy zo wys en zo deugdzaam, als wy zouden kunnen zyn en worden? Zyn wy niet fchepfels, die vatbaar zyn voor eene fteeds toeneemende, voor eene tot in 't oneindige voortgaande verbetering en volmaaking ? En hoe kunnen wy ooit voor de fchandelykfte buitenfpoorigheden der dwaasheid en der ondeugd veilig zyn, indien wy niet alle, zelfs de afgeJegenfte en verborgenfte bronnen van dezel/e in ons kennen en toeftoppen? Hoe ophouden kwaad te zyn, zonder werkelyk goed te worden? En hoe werkelyk goed worden, zonder alle onze gezindheden en neigingen en bedoelingen en poogingen aan de voorfchriften der waarheid en der orde te onderwerpen? Neen, erken en gevoel de hooge waardy der wysheid en der deugd, ö mensch! erken en gevoel, dat daarop uwe geheele volmaaktheid en gelukza- lig-  DER ZELFKENNIS. 99 ligheid in deeze en in de toekomende waereld rust; befluit uwe poogingen en uitzigten in dit ftuk binnen geene willekeurige grenzen; tracht zo wys, zo goed, zo volmaakt te worden, als gy maar immer kunt worden: dus zal u niets onverfchillig, niets van klein belang zyn, wat u tot zelfkennis leidt, en u in eenigerhande opzigt met u zeiven meer gemeenzaam doet worden. De valfche begrippen, die men zich van den. mensch in V algemeen, van zyne natuur en verordening vormt, zyn een vyfde maar al te gewoon beletfel eener naauwkeurige zelfkennis. Zullen wy ons zeiven in den grond kennen en beoordeelen; wy moeten ons van de menfchelyke natuur in 't algemeen, van haare bekwaamheden en vermogens, van haare ilerkheid en zwakheid, van haare tegenwoordige en toekomende verordening juiste denkbeelden vormen. Wy moeten weeten, wat de mensch als een mensch is en heeft, wat hy kan en vermag, wat hy behoort te zyn en te worden, en hem noch naauwer noch ruimer paaien Hellen, dan zyn Schepper hem gefield heeft. Maar hoe verkeerd, hoe valsch zyn niet dikwyls de begrippen, die men zich van G s den  100 DE BELETSELEN den mensch vormt, en die men dan op zichzelven toepast! Nu eens, en gemeenlyk houdt men hem voor veel Hechter, zwakker, onvermogender dan hy inderdaad is; acht hem tot niets in ftaat, verbeelde zich, niets of zeer weinig van hem te kunnen verwachten of verlangen ; houdt alle gevoel van vermogen en fterkte voor hoogmoed, alle ftreeving naar groote, edele daaden, naar hooger volmaaktheid, voor zelf bedrog en ydele eerzucht; verbeeldt zich, dat de mensch zelf weinig of niets tot zyne verbetering toebrengen kan, en vernedert hem tot de dieren des velds, of maakt hem tot een enkel lydelyk, tot een meer werktm'gelyk dan vry werkend fchepfel. En wanneer de mensch zulke denkbeelden van zichzelven vormt, dan behoeft men zich niet te verwonderen, dat hy zichzelven in eenen hoogen graad verzwakt en gebreklyk en bedorven acht, dat hy fchier niets goed, maar enkel kwaad in zich ontdekt, dan laat hy zich ligtelyk overhaalen, om alle zyne, nog zo grove, gebreken en btiitenfpoorigheden als onvermydelyke zwakheden te befchouwen, en het afleggen daarvan voor onmogelyk te houden. —. Pan eens, integendeel, wil men den mensch tot  DER ZELFKENNIS. 101 rot eenen engel verheffen, wil hem in een geheel onberisplyk, vlekloos wezen herfcheppen , fchryft hem derhalven alles tot zonde toe, berooft zyne goede poogingen en daaden van alle waarde, vordert dingen van hem, die boven zyn vermogen zyn; en wanneer men dan dit ideaal op zichzelven toepast, hoe ligtlyk kunnen ons dan niet moedeloosheid en verdrietigheid overvallen. En hoe valsch moeten niet de gevolgen zyn, die men daaruit van zyne eigene gefteldheid en zynen zedelyken toeftand afleidt! Wacht u van deeze dwaalingen en bedrieglyke gevolgtrekkingen, ö gy, die uzelven naauwkeurig wilt kennen en beoordeelen. Houd den mensch voor 't geen hy werkelyk is, en leer hem naar de waarheid waardeeren. Erken en gevoel aan den eenen kant zyne waardigheid, zyne krachten, zyne verhevene verordening, zyne wezenlyke uitmuntendheid boven de overige bewooneren deezer aarde , en geloof vastelyk, dat hy tot groote dingen verordend, en tot groote dingen bekwaam ïs. Maar erken en gevoel ook aan den anderen kant zyne bepaaldheid, en fchaam u daar niet over, en kwel u zeiven daar over met geene noodelooze verwytingen of bekommeG 3 rin-  102 DE BELETSELEN ringen, en verlang niet meerder te zyn en uie te voeren, dan gy als een mensch in uwen tegen woord igen toeftand kunt en behoort te zyn en uit te voeren. Een niet minder gewigtig en gewoon beletfe! veroorzaaken, ten zesden, de valfche, bedrieglyke regels, naar welken men zichzelven waardeert en beoordeelt. In plaats van zyn gemoed en leven met de gemoedsgefteldheid en het levensgedrag van Jefus Christus, dat groote modél en voorbeeld aller menfchelyke volmaaktheid te vergelyden; in plaats van zyne gezindheden en daaden tegen de gezindheden en daaden der besten onder de menfchen te befchouwen ; vergelykt men zichzelven met de zulken, die nog onweetender, noch dwaazer en bedorvener dan wy zeiven zyn, vindt zich derhalven verre boven dezelve verheven, en vergenoegt zich in deeze zyne geringe uitmuntendheid, boven geheel verachtlyke, boven fnoode en ondeugende menfchen. In plaats van zyn karakter en zynen wandel by de geboden van God, by de voorfchriften van het Euangelie te vergelyken , en naar dezelve te beoordeelen, vergelykt men ze by den fmaak, die in zekere kringen van menfchen, of op zekere tyden de heerfchende is,  DER ZELFKENNIS. IO3 is, by dat geen, 't welk fraaije zeden, of welgemanierdheid genoemd wordt, by den trap van braafheid en deugd, die in de waereld aangenomen en gangbaar is, en houdt zich te vreede met dat geen te zyn en te doen, 't welk de meeste menfchen zyn en doen, alhoewel hetzelve ook nog zo weinig mogt betekenen. In plaats van zich naar dat geen, waarin de grootstmogelyke volmaaktheid van den mensch en den Christen beftaat, te onderzoeken en te waardeeren, onderzoekt en waardeert men zich naar dat geen, 't welk hem naauwelyks boven den booswicht, boven den moordenaar, den roover, den echtbreeker, den verleider der onnozelheid, verheft, en houdt zichzelven voor goed, omdat men nog veel erger zou kunnen zyn. Wacht u, myne aandachtige Toehoorers! voor deeze misleidingen der eigenliefde, voor deeze bedrieglyke gevolgtrekkingen van een bedorven en het licht fchuuwend hart, zo gy uzelven in den grond wenscht te kennen en te beoordeelen. Laat de waarheid, de ftrengfte waarheid u by dit werk leiden en beftieren. Tracht minder, om u zeiven op de eene of de andere wyze noopens uwen toeftand gerust te Hellen, dan wel om denzelven derwyze in te G 4 zien  Ï tenen met een kinderlyk vertrouwen, en roepen u verder in den naam van Jefus Christus, onzen Heer, aan: Onze Vader enz. Wy komen dikwyls tot de leer van de zelfbeproeving weder te rug, myne aandachtige Toehoorers! en flellen u dezelve van menigerhande zyde en uit verfchillende gezigtpunten voor. Reeds eenige maaien is dezelve het onderwerp onzer Christelyke overdenkingen geweest, en myn tegenwoordig voorftel is ook tot onze oefening in dit werk ingericht. Dit kan en zal u niet verwonderen, indien gy de gewigtigheid van dit werk kent en bedenkt. Onder alle middelen tot verbetering, tot gerustftelling, tot geluk, die de reden en het Christendom ons aan de hand geeven, is er gêwislyk geen, dat deeze oogmerken zekerer en zigtbaarer bevordert, dan de zelfbeproeving, indien zy anders zodanig wordt te werk gefield, als zy te werk gefield behoort te worden. Hoe meermaalen wy ons in flilte en met ernst met onszelven onderhouden; hoe meermaalen wy onze neigingen, onze oogmerken, on-  14-0 ZELFBEPROEVING IN 0PZIGT TOT HET GE- onze daaden aan de flrenge en beflisfende proef eens bedaarden gefpreks met onszelven onder* werpen; hoe gemeenzaamer wy met onszelven worden: des te beter leeren wy de broneen der menfchciyke gelukzaligheid en der menfchelyke ellende kennen; en des te ligrer valt bet ons, deeze te vermyden of toe te floppen, en uit geene eene overloopende maate van kracht en vreugde te fcheppen. Daardoor alleen leeren wy waarheid en fchyn van malkanderen onderfcheiden, en onszelven van dat, 'twelk buiten ons is en niet tot ons wezen behoort, af te zonderen. En dit is onbetwistbaar de vaste grondflag van a!le waare wysheid, van al'e duurzaame vergenoeging en gelukzaligheid. Laaten wy derhalven van dit hulpmiddel ook heden gebruik maaken, nu wy tot de aanflaande viering van het Avondmaal onzes Heeren genodigd worden, en ons moeten voorbereiden om als waardige gasten aan zyne tafel te verfchynen. By eene andere gelegenheid hebben wy de ChnVelyke zelfbeproeving in eene algemeene en in eene byzondere verdeeld. Met de eeifte, die onze gemoedsgefteldheid en ons gedrag in 't algemeen, of onzen geheelen zedelyken toeftand ten voorwerp heeft, en die niet alleen by zekere  BRUIKEN VAN HET HEILIGE AVONDMAAL. 14-t re plegtige gelegenheden, maar zeer dikwyls te pas komt, hebben wy ons ten dien tyde bezig gehouden. De laatstgenoemde, die inzonderheid het ophanden zynde gebruiken van het Heilige Avondmaal betreft, zal thans het onderwerp onzer overdenkingen uitmaaken. — De mensch , zegt de Apostel in onzen tekst, da menschfer proeve zichzelven, en eete alzo van het brood en drinke uit den drinkbeker. Hoe en waarover moeten wy ons dan ter voorbereiding tot het heilige Avondmaal, en in opzigt tot het gebruiken van hetzelve, beproeven, indien wy het voorfchrift van den Apostel nakomen, en deeze Godsdienftige plegtigheid waardiglyk willen vieren? Drie voornaame vraagen zyn 'er, mijne aandachtige Tochoorers! die wy onszelven in dit opzigt hebben voor te leggen. De eerfte is: welke begrippen maik ik my van het Heilige Avondmaal ? In welk een licht befchouw ik deeze heilige handeling? De tweede: met welke oogmerken ben ikv voorneemens dezelve te verrichten ? en De derde: ben ik werkelyk in de gemoedsgefteldheid, die daartoe vereischt wordt? Voor eerst dan: welke begrippen maak ik my van het Heilige Avondmaal? In welk een licht be-  I4S ZELFBEPROEVING IN OPZIGT TOT HET GE- befchouw ik deeze Heilige handeling? Dat ik aan de tafel des Heeren brood eete, en wyn drinke, en zulks met zekere flaatelykheid en eerbiedigheid doe, kan toch gêwislyk de hoofdzaak by deeze Godsdienftige verrichting niet zyn. Hec enkel gebruiken van dit brood en deezen wyn kan toch zekërlyk noch Gcde en zynen Zoon, Jefus Christus, zo by uitneemendheid welbehaagiyk zyn , noch zulke byzondere veranderingen en uitwerkfels in my voortbrengen, dat ik my daarmede alleen zou kunnen te vreden houden, en daarin berusten. Neen, hier moet myn geest gevoed, gefterkt, vertroost, verblyd worden; en zulks kon niet anders gefchieden dan op eene wyze, die met de natuur van mynen geest overeenkomftig en van eenen zedelyken aart is, niet anders dan door voorftellingen van het verftand en gewaarwordingen van het hart. Dat geene, 't welk ik met myne oogen zie en met myne handen tast, deeze gewyde tekens van het ligchaam en bloed des Heeren, moeten my afweezige dingen als vertegenwoordigen , onzigtbaare dingen eenigermaate zigtbaar maaken, my tot nadenken daarover opleiden en aanfpooren, dit nadenken gemaklyker voor my maaken, en hetzelve, door het op zo plegtig en  BRUIKEN VAN HET HEILIGE AVONDMAAL. 143 en gemeenfchaplyk eene wyze met myne broederen te doen, gewigtig in myne oogen doen worden, 't Komt hier derhalven alles daarop aan, dat ik her oogmerk en de betekenis deezer gantfche verrichting niet uit het oog verlies, my dezelve levendig voor den geest breng, en myn hart voor gewaarwordingen open, om welke te verwekken deeze voorttellingen verordend en gefchikt zyn. En dit oogmerk, deeze betekenis valt terftond in 't oog; zy is niet minder eenvoudig en bevatlyk, dan gewigtig en vruchtbaar voor het verftand en het hart. Doet dit, zegt onze Heer, doet dit tot myne gedachtenis. - Ja, ik zie hem, deezen liefderyken, edelmoedigen Heer, op het punt ftaande, om zich voor de zynen op te offeren en de waereld te verhaten, ik zie hem, vol ernirige, verhevene gedachten midden onder zyne leerlingen en vrienden zitten, dien laatften plegtigen maaltyd met hun houden, hen tot zynen op handen zyn de dood door gefprekken en bedryven voorbereiden, de droefheid, die hun hart overweldigd, met hun gevoelen en deelen, hen van zyne voortduurende liefde verzekeren, het vriendelykfte, tederfte affcheid van hun neemen, en Zich hunner gedachtenis aanbeveelen. Neemt. est.  Ï44 ZELFBEPROEVING IN OPZIGT TOT HET GE- eet, fpreekt hy, dit is myn ligchaam, dat voor u verbroken wordt: neemt, drinkt, deeze drinkbeker is het Nieuwe Verbond in mynen bloede, dat voor u vergooten wordt, doet dat tot myne gedachtenis. Laat op de zelfde wys, zo menigmaal gy na myn verfcheiden tot dit vriendenmaal by een komt, Iaat op de zelfde wys het brood en den drinkbeker onder u rondgaan, en gedenkt dan aan dit eindige, plegtige affcheid, en zegt dan de een tot den anderen: zo nam de Heer bet brood, zo brak hy hetzelve, zo deelde hy het onder ons uit, zo deed hy den beker der lofzegging van de eene hand in de andere gaan, zo fprak hy daarby van zynen kort aandaanden dood, zo gebood hy ons zyner te gedenken, cn zo ging hy vervolgens vry willig en rustig zyn lyden te gemoet, en offerde zichzelven op voor het heil der menfchen. En dus was deeze gantfche , eeuwiggedenkwaardige verrichting een affcheidsmaaltyd des huisvaders van zyne huisgenooten, des leeraars van zyne leerlingen, des vriends van zyne vrienden; een affcheidsmaaltyd des grootden weldoeners en verlosfers der menfchen van zyne gezanten en opvolgers, die zyn werk op aarde voortzetten en zyne plaats onder hunne broeders bekjeeden zouden. Voor  BRUIKEN VAN HET HEILIG AVONDMAAL. I45 Voor my die den Heer niet gezien, maar toch lief heb, en my in hem verheug, en hem eenmaal hoop te aanfchouwen, voor my is hei. derhalven een gedenkmaal zyner onvoorbeeldige liefde, van zyn onverdiend edelmoedig lyden, van zynen heilaanbrengenden dood; een gedenkmaal van alles; wat hy op aarde ten beste der menfchen, en derhal/en ook tot myn best, gedaan, geleerd, ingefteld, verdraagen en geleden heeft. Hier erinner ik my derhalven den van God gezondenen Leeraar van waarheid en deugd, den grooriten Bevorderaar en H rfteller der menfchelyke waardigheid en gelukzaWghetd, den vermogenden Verlosfer van doolingen dienstbaarheid en zonde en vreeze des doods en der helle, den verhevenften Middelaar tusfchen God en de menfchen $ die de Godheid nader tot ons, en ons nader tot de Godheid gebragt, ons haare vaderlyke gezindheid jegens de menfchen bekend gemaakt, en ons eene kinderlyke gezindheid jegens dezelve ingeboezemd, en die door zyn groot werk op aarde veel meerder licht en troost en geestelyk leven en hoop en vertrou* wen en vreugde en zaligheid onder de menfchen verfpreid heeft, dan eenig wy?e, eenig wetgeever, eenig weldoener der menfchen vóór IV. Stuk. K , of  1^6 ZELFBEPROEVING IN OPZIGT TOT HET GE- of na hem gedaan heefc of kan doen. Gezegend, eeuwig gezegend zy my en allen menfchen zyne gedachtenis! 't Is de gedachtenis der verhevenite deugd en grootmoedigheid; de gedachtenis onzer bevryding en verlosfing van de grootite ellende, van de drukkendfte lasten; de gedachtenis aan alles, wat ons gerustiteüen, verkerken, verheugen, zaligmaaken kan ; 't is het gewigdgfte, troostrykfte Gedenkmaal, welk door menfchen , die zo zwak en gebrekkig en nogthans redelyk en voor de onfterflykheid gefchaapen zyn, immer gevierd kan worden. Eene tweede hoofdvraag, die wy ons by de zelf beproeving in opzigt tot het bijwoonen van het Heilige Avondmaal te doen hebben, is deeze: met welke oogmerken ben ik voomeemens deeze plegtige verrichting uit te voeren? Zyn deeze oogmerken met dé natuur der zaak en haare bedoeling overeenkomftig ? Zyn zy eens redelyken aanbidders van God, eens weionderweezenen en nadenkenden Christens waardig? Kan ik 'er myzelven en anderen rekenfchap van geeven? Of, dryft my misfchien enkel zekere bygeloovige angstvalligheid, zekere blinde eerbied voor dingen, die ik niet begryp, tot de tafel des Heeren? Is dezelve voor my met licht of  BRÜTKEN VAN HET HEILIG AVONDMAAL. I47 of met duisternis, met verfchrikkingen of met gronden van vertrouwen en van blydfchap omringd? Of, nader ik misfchien blootelyk uit gewoonte tot dezelve, om dat ik het van jongs af aan gedaan heb, om dat ik het zo veele anderen zie doen, om dat men 'er my altoos toe verpligt heeft, om dat ik niet gaarne onder de verdenking zou willen vallen van tegen mynen Christelyken pligt te handelen, of van onverfchilligheid ten opzigt van Godsdienst en Christendom ? Zou zulks wel den naam verdienen $ van God in geest en in waarheid te dienen ? Zou zulk eene onaandachtige, werktuigelykö verrichting van dit feest my wel het geringde waar voordeel verfchaffen ? Zou ik niet op dien voet veel meer met God en den Christelyken Godsdienst den fpot dryven ? Wat is het dan eigenlyk, 't welk ik door de waarneeming van dit Godsdiendige gebruik beoog en van dezelve verwagt? Wat wil ik voornaamelyk aan den disch des Heeren doen ? Hoop ik misfchien door deeze heilige verrichting v&rgiffltnil myner zenden te verkrygen, den fchuldcniast, die op my ligt en my drukt, van my af te werpen, myn geweeten daardoor te verligten, eri dan als op nieuwe rekening weder te zondigen ? K 2 £oü  I48 ZELFBEPROEVING IN OPZIGT TOT HET GE- Zou ik voor dit oogmerk wel by my zelvea rechtsftreeks durven uitkomen? Zou niet myn eigen hart, myn eigen gezond verftard, 'er zich tegen verzetten ? Zou dat oogmerk niet ftrydig zyn met alles, wat ik van God en zynen wil en van de voorwaarde weet, op welke hy zondige menfchen genade bewyzen en hun hunne zonden vergeeven wil? Zyn niet zonde en ellende volgens haare natuur onaffcheidelyk met malkanderen verbonden, ais oorzaak en uitwerkfel met malkanderen verbonden ? Hoe kan deeze een einde neemen, zo lang geene aanhoud: ? Zyn niet deugd en gelukzaligheid even zo innerlyk, even zo onoploslyk met malkanderen vereenigd ? Hoe kan de eene zonder de andere plaats vinden? Hoe zou zelfs de Almagtige, zonder myne ratuur geheel en al te veranderen, myne ellende kunnen doen eindigen en my gelukkig maaken, zo ik niet de zonde werkelyk verzaakte, en my der deugd bevlytigde? Neen, zonder werkelyke verbetering is 'er geene vergiffenis der zonden mogelyk. Zo haast de eerfte verthynt, volgt ook de andere. Ben ik een door de leer van Christus verbeterd mensch, ben ik een Christen, die niet meer opzettelyk zondig, offchoon ik wel eens ftruikel en feil,. dan verzekert  BRUIKEN VAN HET HEILIG AVONDMAAL. I49 kert my het Avondmaal myns Heeren van de vergeeving der zonden, van de genade en het welbehaagen van God, en boezemt my vertrouwen op God in; maar nooit kan my deeze handeling in en op zichzelve die voordeelen en weldaaden verfchaffen. — Of wil ik mij misfchien, zo als ik anderen zo dikwyls hoor zeggen, door het gebruiken van het Heilige Avondmaal, met God verzoenen ? Maar, God is nooit myn vyand geweest. Hy heeft my altoos als een Vader bemind, my altoos een genegen hart toegedraagen, en wel gedaan, zelfs toen ik zondigde en kwaad deed; en Jefus Christus heeft zyne Vaderlyke gezindheid jegens my en alle menfchen buiten twyfel gefield. God is ook veel te h» ilig en rechtvaardig, veel te volmaakt, dan dat hy ooit anders dan naar de waarheid oordeelen, en my ooit voor beter of voor flech-er zou kunnen houden, dan ik werkelyk ben. Hoe zou dan een plegtigheid, een uüerlyke verlichting zyne gezindheid jegens my veranderen, of my zyne gunst en goedkeuring kunnen verfchaffen, indien ik voor dezelve niet gefcbikt ben? En zo ik vyandelyke of zulke gevoelens ten opzigt van God voede, die met myne betrekkingen tot hem ftryden, zo my geene kinderlyko K 3 ge-  ï 50 ZELFBEPROEVING IN OPZIGT TOT HET GE* gehoorzaamheid en kinderlyke liefde tot hem en kinderlyk vertrouwen op hem bezielen, maar wederfpannigheid en flaaffche vrees my van hem vervreemden, dan moet ik my gêwislyk veranderen en verbeteren. Maar eeniglyk door het gebruiken van het Heilige Avondmaal zal ik noch anders noch beter worden. Hetzelve kan my daartoe wel opwekken, en het voorneemen daartoe in my vernieuwen en verfterken. Maar deeze verandering en verbetering zelve kan alleenlyk de vrugt van aanhoudende poogingen en oefeningen zyn. Neen, my zeiven in de behoorlyke betrekking tot God teplaatfen, overeenkomstig met myne betrekkingen tot hem te denken en te handelen, en daardoor tot hem te naderen en hoe langer hoe nauwer gemeenfehap met hem te hebben, dit kan niet het werk van eenige ©ogenblikken of uuren, dit moet de pligt en de bezigheid van myn geheel leven zyn. Neen, het Heilige Avondmaal is geen verzoeningsmiddel, maar een plegtig, openbaar gedenkteken van Gods uitneemende verzoenlykheid, en zyner eeuwige, onveranderlyke genegenheid en liefde jegens de menfchen. — Gf vlei ik my zeiven, eindelyk, misfchien daarmede, dat de bewyzen, van mynen eerbied voor God, van myn geioof in Jefus  KRUIKEN VAN EET HEILIG AVONDMAAL. 151 fus Christus, van myne Godsdienstigheid, die ik hier afleg, het gemis van deugd en vroomheid vergoeden, of haare plaats bekleeden zuilen? Kan dan een gevoel van fterkte, dat flechts één oogenblik duurt, het aanhoudende gemis van gezondheid en krachten , kan een vlugtig, voorbyfnellend vermaak het gemis van gelukzaligheid vergoeden? Kan het middel de plaats van het oogmerk bekleeden? Kan ik het einde myner loopbaan bereiken, als ik flechts nu en dan eenige fchreeden voorwaards doe, en dan weder ftilftaa, of te rug gaa? Koe zou dan eene enkele goede en vroome daad, hoe welgemeend zy dan ook zyn mogte, het gemis van deugd en vroomheid vergoeden, of haare plaats bekleeden? Neen, deugd en vroomheid zyn geene zaaken, die tot zekere tyden en plaatfen bepaald zyn; zyn gezindheden , neigingen, poogingen, die ons ten allen tyde en op alle plaatfen bezielen en beftuuren moeten, en die dan alleen eene wezen» lyke waarde hebben, als zy dc Medgezellinnen en Leidsvrouwen van onzen geheelen levenswandel zyn. 'tZy derhalven verre van my, dat ik de tafel des Heeren met zulke bygeloovige, fehynheilige oogmerken zou willen naderen, en daar God en de menfchen en my zeiven bedriegen! K 4 Neen,  ï$2 Zelfbeproeving in opzigt tot het ge- Neen, kennis, overtuiging, verftandig overleg, vroome gezindheden en ^ewaarwo-dingen beho ren my derwaards te gelei ien. Hier is voediel voor mynen geest en voor myn hart; en beiden kunnen en moeten zich hier op etne niet minder redelyke dan edele en troostry! e wyze bezi^r houden, Hier wil ik voor God en al de waereld belyden, dat ik een Christen, een leerling en dienaar van Jefus ben, dat ik hem voor eenen van God gezondenen Leeraar der waarheid, voor den grooilten Redderen Weldoener der menfchen , voor mynen Heer, en zyne leer voor Goddely' od, onze opperfte Heer en Wetgeèver! VJalle uwe bevelen zyn billyk en goed; zy hebben allen op de zigtbaarfte wyze onze gelukzaligheid ten doel. Llkc pligt, dien gy ons oplegt, is een middel cot vergeroeging eh eene bron van vermaak ,• elke deugd, die gy van ons eischt, beloont zichzelve. Onweerendheid en gebrek aan nadenken alleen, kwaade, laage hartstochten doen ons dikwyls uwe wetten als een last befchouwen, en onder denzelven als onder een drukkend juk zuchten, ö Mogten wy toch in dit opzigt hoe langer hoe juister leeren denken. Hoe veel zouden wy ons daardoor het leven gemakkelyker maaken! Hoe veel meerder genoegen en vreugde in hetzelve genieten! Gy hebt ons allen in den tegenwoordigen ftaat aan menigerhande, dringende behoeften onderworpen , die wy niet zonder moeite en arbeid voldoen kunnen. Gy doet ons allen op ons levenspad menigerhande verhinderingen en zwaarigheden ontmoeten, die wy niet zonder aanwending en infpanning onzer krachten te boven komen en overwinnen kunnen. Gy hebt ons allen in menigerhande betrekkingen en verbindtenisfen tot malkanderen geplaatst, die ons L 2 toï  ïö*4 DE VOORDËELÉN DER DEUGDZAAMS AR- 1 tot onvermoeide vlyt in nuttige bezigheden verpligten en aanfpooren. Gy wilt, dat wy ons alles, de vermaaken en genoegens des levens zo wel als deszelfs noodz:.ak>ykheden , door moeite en arbeid verkrygen en verwerven zullen. En dus moet het zyn, indien wy onze vermogens behoorlyk ontwikkelen en oefenen , indien wy verftandig en deugdzaam zyn, indien wy ons in ons aanweezen verheugen, indien wy hier onze verordening bereiken, en ons tot een verhevener beter leven bekwaam maaken zullen. Lee? ons toch dit volkomenlyk befeffen , Goedertieren? Vader !' opdat ons de volbrenging van orzen pligt fteeds ligter, en de betrachting van het goede fteeds meer tot vreugde worde. Zegen ook tot dat einde de overdenkingen, waarmede wy ors in dit uur zullen bezig houden. Dat wy daardoor tot eene blymoedige, onvermoeide naarftipbeid in de getrouwe waarneeming van de bezigheden onzes beroeps opgewekt en verfterkt, cn voor de menigvuldige voordeden, die uit dezelve voortvloeien, fteeds vatbaarer worden. Wy bidden u hierom, als uwe kinderen, met een geloovig vertrouwen, en fpreeken u verder, in den naam van uwen Zoon , onzen Heer en  BEIDZAAMHEID, O? DE DEUGD GEGROND. Ifjg en Zaligniaaker, ootmoedig aan: Onze Va* der enz. Eene meer dan gewoone bezigheid en arbeidzaamheid onder een groot aantal menfchen te zien; te zien, hoe zy hunne gïestelyke en ligchaamelyke vermogens, hunne natuurlyke gaaven en hurme verkregene bekwaamheden, zo gewillig, zo onvermoeid, en op zo menigvuldig eene wyze aanwenden ; te zien, hoe zy zekere oogmerken zo yvtrig en zo rustig vervolgen, en alle daartoe dienstige middelen, zo zorgvuldig gebruiken: dit is, onbetwistbaar, voor ieder denkend mensch, die zynen broederen liefde toedraagt, eene zeer belangryke en aangenaame vertobning. En ziet daar den mensch overeenkomstig met zyne verordening op aarde handelen, ziet hem zyne krachten tonnen en oefenen, en daardoor zo wel zyne eigen volmaaktheid en gelukzaligheid, als de volmaaktheid en gelukzaligheid van het algemeen op menigerhande, gedeeltelyk herazelven onbekende, wyzen bevorderen. En deeze vertoor.ing leveren ons vooral zulke tyden als de tegenwoordige L 3 , is>  l66 DE VOORDEELEN DER DEUGDZAAME AR- is, terwyl koophandel en handwerken de grootfte en verfcheidentte werkzaamheid onder zo veele ftanden en klasfen van menfchen voortbrengen. Ondertusfchen echter befchouwt niet ieder een deeze grooter arbeidzaamheid en drukte als een wezeniyk geluk voor de menfchen. Menig een, zuch 'er over als over eenen last, die hem en anderen d ukt. Menig een verlangt naar rust en ledigheü, en ftvlt misfchien deeze rust ten doel van zyne tegenwoordige infpanning. Ik bedoel geenzins de moeiten, die daaraan vast zyn, te ontkennen; ik ftaa zelfs toe, dat dezelve dikwyls de voordeelen en genoegens die men 'er zich van belooven mag, verre te boven gaan. Maar deeze moeiten zou men zich zeer veel ligter maaken, deeze voordeelen en genoegens verbazend vermenigvuldigen en veredelen * zo men minder werktuigelyk, zo men met meerder nadenken en overleg daarby te werk ging, zo men het ftuk niet enkel van éénen maar van meerdere, en zo veel mogelyk, van alle zyden befchouwde. En daartoe, myne aandachtige Toehoorers! wenschte ik, door myn tegenwoordig voordel, iets toe te brengen. Die met eena bedrieglyke, of liever die met eene traage hand werkt ,  BEIDZAAMHEID, OP DE DEUGD GEGROND. I 6*7 werkt, wordt arm; maar de hand der vlytigen, der arbeidzaamen maakt ryk. Rykdom is inderdaad dikwyls het gevolg der arbeidzaamheid. En toegedaan dat dezelve het ook niet altoos is, heeft zy toch andere, even zo groote, ja nog grooter voordeelen en aangenaamheden ten gevolge , die ons voor onze moeite meer dan fchadeloos Hellen. En juist dit is het, myne geliefde Toehoorers! waarover ik voorneemens ben uwe aandacht te onderhouden. Ik wenschte u de arbeidzaamheid niet enkel, als eenen pligt, maar ook als eenen aangenaamen pligt, die zichzelven rykelyk beloont, te leeren befchouwen. De arbeidzaamheid, die verdandige inzigten ten grondflag heeft, en van goede, vroome gevoelens vergezeld gaat, bekleedt onbetwistbaar eene aanzieniyke plaats onder de menfchelyke deugden. En even gelyk alle deugden zichzelven beloonen, en haare betrachters reeds hier gelukkig maaken, zo doet zulks ook de deugd van arbeidzaamheid. Ook haare wegen zyn, gelyk de wyze Koning zegt, liefe/yke, aangenaame wegen, en haare paden zyn yreede, en leiden tot de gelukzaligheid. Om dit duidelyker in te zien, zullen wy, In de eerfte plaats, aanwyzen, wanneer en L 4 in  l68 DE VOORDELEN DER DEUGDZAAME AR- in hoe verre de arbeidzaamheid eene deugd is; en Daarna de menigvuldige nuttigheden, de groote voordeelen deezer deugd optellen. Niet alle arbeidzaamheid is deugd. Dikwyls, maar al te dkwyls, is zy een lomer uitwerkfel van dwang of van dringenden nood. Dikwyls , maar al te dikwyls, is zy eene vrucht der hebzucht, der eergierigheid, of van andere lage driften. Dikwyls is zy ook enkel een gevolg der gewoonte, van eenen by ons als werktuigelyk geworden plooi en richting onzer vermogens, waaraan noch het verfland, noch het hart deel neemt,, Zy is, onbetwistbaar, zelfs in zulke gevallen, altoos meer of min goed, akoos boven het lediggaan te verkiezen, en verfchaft zo wel aan de byzondere menfchen zeiven, als aan de Maatfchappy in 't algemeen menigerlei voordeelen. Maar echter is zy nog geene deugd. Dit wordt zy alleen dan , wanneer zy zulk eene wyze van denken en gemoedsgeileldheid ten grondikg heeft, die met de voorfchriften der waarheid en der goede orde, met den wil van God overeenuemt; wanneer de mensch daarby zyne verordening voor oogen heeft, cn zulke oogmerken bedoek, die daaraan beantwoorden; als  BEIDZAAMHEID, OP DE DEUGD GEGROND. 1 69 als hem liefde en gehoorzaamheid jegens God, en het verlangen, om zyne eigene volmaaktheid gelyk ook het algemeene welzyn te bevorderen, daartoe aanfpooren, en zynen yver leevend houden; wanneer hy de arbeidzaamheid als arbeidzaamheid bemint en ook dan nog bemint-, ah; de uitflag daarvan aan zyne wenfchen of verwachtingen niet voldoet. Niet de natuur der werken en bezigheden, die wy verrichten; niec dat, 't welk wy daardoor buiten ons tot ftand brengen: maar de gemoedsgefteldheid, met welke wy dit alles doen, en de gevoelens, die ons daarby bezielen en verfterken, verheffen de arbeidzaamheid tot eene deugd. En welke is nu die gemoedsgefteldheid? Welke zyn deeze gevoelens? De mensch, wiens arbeidzaamheid eene deugd is, denkt op de volgende wyze by zichzelven: alle myne vermogens en krachten zyn van God, alle myne talenten en bekwaamheden , alle myne voorrechten en goederen zyn gefchenken zyner Voorzienigheid. Zyne Al wysheid heeft ze my gêwislyk niet zonder oogmerken gegeeven; zy heeft haar gebruik niet aan . myne eigene willekeur overgelaaten. Even gelyk alles in de gantfche natuur in eene onophoudelyke beweeging en werkzaamheid is, om alL 5 Ier-  17° DE VOORDELEN DER DEUGDZAAME AR- lerwegen leven en blydfchap en volmaaktheid en gelukzaligheid voort te brengen en te bevorderen: zo moet ook de mensch, in zynen kring en evenredig met zyne krachten, al, wat mogelyk is, daartoe bybrengen. En dit kan ik op geene andere of betere wyze doen, dan door eene verftandige , aanhoudende, onvermoeide arbeidzaamheid in mynen ftand en myn beroep. Ik ben een onderdaan in het Koningryk van God; ik ben een lid der groote familie zyner kinderen op aarde. Door een viytig en getrouw aanwenden van myne vermogens en bekwaamheden moet ik de welvaard van zyn Koningryk, het heil zyner kinderen, myner broederen en zusteren, bevorderen. Ik ben een middel in Gods hand, waardoor hy zyne oogmerken bereiken, waardoor hy, onze hemelfche Vader, duizend anderen menfchen vreugde en geluk toebrengen wil; en met hoe grooter getrouwheid ik myn beroep waarneem, hoe gemoedelyker ik daarby te werk gaa, des te meer mag ik my verheugen en beroemen, dat ik aan Gods 00°-merken beantwoord en zyn werk op aarde verricht. Ik leef hier in eenen ftaat van opvoeding en van oefening: en overeenkomstig met deezen ftaat kan ik niet leeven, ten zy ik myne verme^.  BEIDZAAMflEID , OP DE DEUGD GEGROND. IJl mogens aanwende, infpanne, en door aanwending en infpanning vermeerdere en verfterke. Ik bevind my in, menigvuldige betrekkingen en verbindtenisfen mee myne medemenfehen, kan hunne hulp en hunnen byiïand niet misfen, ontvang dagelyks duizenderlei dienstbewyzingen van hun:- en welke verpügtingen legt niet dit alles op my, om hun van mynen kant zo nuttig te worden, en zo veel diensten te bewyzen, als my eenigzins mogelyk.is! Ja, de mensch is tot een werkzaam, bezig, arbeidzaam leven verordend. Dit bewyzen alle inrichtingen en fchikkingen, die God in de natuur gemaakt, alle behoeften, waaraan hy den mensch onderworpen, alle bekwaamheden en geestneigingen, die hy hem gegeeven heeft. Wil ik derhalven Gods wil volbrengen ; wil ik my als een gehoorzaam onderdaan van zyn Ryk gedraagen; wil ik de uitdrukkelyke geboden van den godsdienst gehoorzaamen; wil ik aan myne verordening beantwoorden, en hier worden en doen, 't geen ik behoor te doen en te worden: dan moet ik my op de arbeidzaamheid bevlytigen. Trouwens, hoe anders kan ik God voor alle zyne weldaaden en gefchenken dank bewyzen, dan door van dezel' ve een getrouw gebruik te maaken ? Hoe kan ik my-  172 DE VOORDELEN DER DEUGDZAAME AR- mynen broederen anders myne liefde bewyzen, dan daardoor, dat ik mee onvermoeiden yver bun welzyn bevardere? Hoe kan ik my anders toe verhevener genie :ingen en bezigheden in den toekomenden ftaat gefchikt maaken, ten zy ik dat geen, 't welk ik in mynen tegenwoordigen ftaat te doen heb, mee vlytigheid en getrouwheid doe, en myne taak op aarde op eene Gode aangenaame wyze volvoere ? De mensch, die zodanig denkt, zodanig gezind is, en met zulke gevoelens de pHgten van zyn beroep getrouweiyk volbrengt, dtens arbeidzaamheid is deugd. Zy is de vrucht van goede grondbeginfelen , welgeregelde neigingen, edele oogmerken. Myne arbeidzaamheid is derhalven eene deugd, als ik my met opzien tot God, en uit gehoorzaamheid jegens God daaraan overgeef; als ik daarby Gods inrichtingen in de natuurelyke en zedelyke waereld eerbiedig, en my met lust en vermaak naar dezelve fchik, en overeenkomstig met dezelve denk en handel; als my algemeene liefde tot de menfchen en Christelyke broederlyke liefde daarby bezielen, en my allen arbeid, zelfs wanneer dezelve my voor het uiterlyke geen voordeel aanbrengt, ligt en aangenaam maa-  BETDZAAMHEID , ÓP DE DEUGD GEGROND. 173 maaken. Zy is eene deugd, als ik my, door geene daarby voorkomende beletfelen en zwaarigheden laat affcbrikken en moedeloos maaken; als ik alle bekooringen en verzoekingen tot een traag, ledig, lui leven beftryd en overwin, en in de gesrouwe aanwending myner vermogens, in de gemoedelyke volbrenging myner pligten myn vermaak ftel en vind. Laaten wy nu, myne aandachtige Toehoorers! de voordeelen der arbeidzaamheid in 'c algemeen, en zulk eener deugdzaame arbeidzaamheid in 't byzonder wat omftandiger overweegen. Eerflelyk loopt het iedereen in 't oog, dat de arbeidzaame mensch zeer veel dingen verricht en tot fiand brengt, die voor hem en voor anderen in veele opzigten nuttig zyn. Hoe veeIe behoeften van zichzelven en van andere vervult hy daardoor niet! Hoe veele grievende zorgen en bekommeringen voorkomt hy daardoor niet! Hoe veel bronnen van welvaart onfluit hy niet voor zich en voor anderen! Hoe veel brengt hy niet toe ter bevordering van het algemeene welzyn der gantfche famenleeving! Hoe veel noodwendigheden, of gerieflykheden, of geneugten verfchaft, hoe veel diens-  I~4 DE VOORDELEN DER DEUGDZAAMS AR- diensten betoonc hy dezelve niet! Op hoe menigerhande wy ze vermeerdert hy niet in zynen kring en in zyn beroep de kracht dier vermogende dryf- raderen, zonder wier geregelde en beftendige beweeging het welzyn der famenleeving niet beftaan kan! En zulks doet elk arbeidzaam mensch, in welk eenen levemlland hy ook zy,met welk eenen arbeid hy zich ook bezig houde. Hoe gering zyn ilaud ook zy, nogthans heeft dat, 't welk hy in denzei ven doet, meer of min invloed op alle de overige ftanden. Wanneer hy zynen pligt volkomenlyk volbrengt, kan ook elk ander mensch zyne pligten des te ongcftoorder en volkomener volbrengen. Wanneer het eene rad, 't zy klein of groot, in behoorlyke beweeging is, dan kunnen zich alle de andere raden, die daarmede gemeenfehap hebben, zo veel te ligter en onbelemmerder beweegen. Arbeidzaamheid vergoedt niet zelden het gemis van uitfteekende krachten ; yverige naarfligheid het gebrek van grootheid van geest. Laaten de krachten, de bekwaamheden van eenen mensch nog zo bepaald zyn, hy kan nog'hans door eene aanhoudende onafgebrokene aanwending van dezelve ongelooflyk veel uitvoeren ; dikwyls veel meer dan iemand, die metde  BüidZAAMHEID , O)» DE DEUGD GEGROND. 1?5 de uitmuntendfte vermogens van den geest traag of lusteloos is, of zich aan eene verftrooijende, vadzige levenswyze overgeeft. Maar kan de arbeidzaame veele nuttige zaaken uitvoeren, hy volvoert ze, ten tweeden* ook met veel grooter gemakkelykheid en vaardigheid, dan indien hy niet arbeidzaam ware. Hy behoeft niet eerst lang met zichzelven te flryden; zich niet eerst door eene reeks van drangredenen daartoe op te wekken en aan te fpcoren; niet eerst in 't breede te overleggen, of en op welk eene wyze hy het ftuk aanvatten zal. Hy kent, hy bemint den arbeid; fielt zeker vertrouwen op zich zelfs; weet hoe veele foortgelyke werken hy reeds ondernomen en volbragc heeft; vat de zaak met moed en lust aan; houdt 'er zich gaarne mede bezig; weet de daaraan verknogte verhinderingen en zwaarigheden door verkregene kunstgreepen, of door aanhoudende vlyt te boven te komen; en is meer of min van den goeden uitflag verzekerd. De traage, de nalaatige, daarentegen, fchrikt voor eiken arbeid, dien hy niet zo terftond voleinden kan, voor elk werk, tot wiens uitvoering tyd en infpanning vereischt worden. Uit gebrek aan oefening en ondervinding weet hy zelden recht, hoe  Ij6 DE VOORDELEN DER DEUGDZAAMS AR- hoe het fiuk te beginnen en tot ftand te brengen ; zucht onder den last, die op hem Hgi; arbeidt met verdriet, met langzaamheid, met tegenzin; breekt dikwyls den arbeid af; en zo hy al denzelven niet geheellyk laat fteeken, maakt hy zich denzelven toch op honderderlei wyzen zwaarer. De arbeidzaame ontwikkelt , oefent, volmaakt, ten derden, zyne krachten; met alleen zyne ligchaamelyke krachten maar ook de edeIer vermogens van zynen gees:. En dit doet hy in ieder beroep, onverfchillig welk een, waarop hy zich met de borst toelegt - door elke verrichting, waaraan hy zich ernffr'g laat gelegen leggen. Het komt naamelyk 'er minder op aan, waartoe wy de krachten van onzen geest gebruiken, dan wel hoe wy ze gebruiken. Of wy dezelve tot het bellieren van een land, of het beltieren van een huisgezin, of wy dezelve tot het leeren en oefenen eener kunst en weetenfchap, of tot het leeren en oefenen van een nuttig ambagt aanwenden: zulks maakt geen weezenlyk onderfcheid. Maar dat wy, wat wy ook by de hand hebben, geregeld en juist denken, als redelyke fchepfels met overleg en uit beginfelen handelen, ons zelv'  eeidzaamheid, op de deugd gegrond. l zelv' beheerfchen, onze begeerten maatigen en bedwingen, onze neigingen en krachten de beste richting geeven, dat wy dat geen, 't welk wy te doen hebben , met bedachtzaamheid, zorgvuldigheid, gemoedelyke getrouwheid leeren doen; dat is de hoofdzaak. En dat kunnen wy door eene deugdzaame arbeidzaamheid in eiken ftand, by iedere verrichting leeren en doen. Deugdzaame arbeidzaamheid is eene beftendige oefening van het verftand, van de reden, van het nadenken, van de zelfbeheerfching. Zy is ook eene beftendige oefening der gehoorzaamheid aan God, der vergenoegdheid met zyne befchikkingen en beftuuringen , van het vertrouwen op zynen byftand en hulp; ëene beftendige oefening der goedwilligheid en der weldaadigheid, der toegeevendheid en van het geduld 4 der dienstvaardigheid en het verpligtende jegens anderen; eene beftendige oefening der edelmoedigheid, der ftandvastigheid, der vastheid en fterkte van geest. Hoe veele hinde rpaalen heeft men daarby niet dikwyls te overftygen, hoe veele, grootere en kleinere, zwaarigheden te boven te komen, hoe veele aanvallen der mismoedigheid of van kwaade luimen te beftryden, met boe veele menfchen van geheel verfchillehde IV. Stuk. M Cha-  I78 DE VOORDELEN DER DEUGDZAAME AR- Charakters om te gaan, en hun genoegen té geeven, hoe veele fchynbaare voordeelen van de hand te wyzen, wat al aan zynen pligt en het algemeene welzyn op te offeren? En welke voortreflyke oefeningen der wysheid en der deugd ontdaan niet uit dit alles! Hoe zeer moeten zy niet onze geestelyke volmaaktheid bevorderen , het eenigfte, dat wy uit deeze waereld in de toekomende mede neemen! En hoe verre overtrefL niet die gewin alle eer, allen rykdom, alle tydelyke welvaard. die anders de gewoone vruchten der arbeidzaamheid zyn. De arbeidzaame mensch heeft, ten vierden, eene volkomener innerlyke bewustheid van zichzelven en van 't.gein hy is en doet. Hy verheugt zich werkelyk eer zyn leven, zyne krachten, zyne goederen, zynen tyd. Hy kan zichzelven van derzelver aanwending en gebruik rekenfehap geeven. Hy weet, wat hy daarmede uitgevoerd en tot ftand gebragt heeft. Nooit vergeet hy zyne verordening als een mensch en als een Christen, nooit zyne betrekkingen tot God eri tot zyne naasten, en denkt en handelt altoos overeenkomftig met dezelve. Terwyl de ledigganger of de luijaard als in den droom voortleeft, en niet weet, wat'er van zyne krachten ge-  REIDZAAMHEID , OP DE DEUGD GEGROND. geworden, waar zyn tyd gebleeven, hoe hy toe dien trap van ouderdom gekomen is: heeft de arbeidzaame eene duidelyke, innerlyke bewustheid van.dit alles. Hy heeft met verfland en overleg geleefd; kent den weg, dien by afgelegd, en de gewigtigfte flappen, die hy op denzelven gedaan heeft. Zyne krachten zyn niet verfpild geworden; zyn tyd is niet verlooren gegaan; hy weet, wat hy met de eerfte uitgevoerd, en waartoe hy den laatllen aangewend heeft. Nuttige werken en verrichtingen onderfcheiden alle de dagen en weeken en jaaren, die hem reeds ontvlucht zyn, en maaken veelen van dezelve onvergeetlyk voor hem. De gedachte aan zichzelv' is tevens met de gedachte aan alles, wat hy gedaan heeft en geworden is, verbonden, en het gevoel van zyn aanweezen is tevens het gevoel zyner menigvuldige werkzaamheid: en hoe veel levendiger moet niet daardoor die gedachte, hoe veel inniger en vrolyker dat gevoel worden! Uit dezelfde oorzaaken kan de arbeidzaame altoos met weltevredenheid op het voorledene te rug zien, en zonder kommer zyne gedachten op het toekomende vestigen. Dat, het voorledene, vertoont hem eene reeks van goede, nuttige poogingen en onderneeminM 2 gen,  18 HET KARAKTER DER WAARE EER, de zyn niet dikwyls de eerbewyzingen, die. men den menfchen uit zulke beginfels aandoet, voor den geenen, die ze hun aandoen! Hoe veel wezenlyke verachting, hoe veel koele onverfchilligheid is dikwyls niet met deeze uiterlyke tekenen van achting verbonden! Hoe befchaamend moet het zelfs voor den nadenkenden en edelaartigen mensch zyn, wanneer hy inziet, dat men meer zynen naam, zyn kleed, zyn uiterlyk vertoon, dan zyn perfoon, meer zyne uitwendige dan zyne inwendige voorrechten eert; of wanneer hy bemerkt, dat anderen, die hem in innerlyke waardy en waare verdienften werkelyk overtreffen, eeniglyk daarom minder dan hy geacht en geëerd worden, om dat het geluk, 't welk by de uitdeeling zyner goederen zo zelden op verdienften acht flaat, hun minder gunstig was dan hem! Neen, alle eer, die niet op de uitmuntendheden van den geest en het hart; niet op verftand en braafheid, niet op wysheid en deugd, niet op perfoonelyke verdienften gegrond is, is louter inbeelding en bedrog, kinderfpel , op zyn best een noodzaakelyk, of onvermydelyk kwaad, en kan nooit het voorwerp van het verlangen of het ftreeven van een' waare-  EN ONZE PLIGT OMTRENT DEZELVE. ït\? relyk wys en deugdzaam, derhalven van een waarelyk eerwaardig mensch zyn. Derde aanmerking: zal de eer, die men my bewyst, eene wezenlyke waarde in myne oogen hebben; zal zy een waardig voorwerp der eerzucht van een' denkend mensch zyn: zy moet op wezenlyke achting voor myn perfoon, voor myne uitmuntendheid, voor myne verdienften gegrond zyn. Zy moet my vrywillig en niec uit dwang beweezen worden. Zy moet niet enkel eene oude gewoonte, niet een gevolg van de levenswys, die in de famenleeving in zwang gaat, of der ingevoerde gebruiken, niec der heerfchende mode, niet van enkele hoflykheid zyn: neen, zy moet uit myns naasten overtuiging van myne waardy voortfpruiten. Hy moet inzien en befeffen, dat 'er in myn karakter, of in myn gedrag iets is, 't welk eer verdient, dat ik my door eenige goede en lofwaardige eigenfchap van anderen onderfcheide. Zyn hart moet my achten en liefhebben, indien de tekenen, die hy my van zyne achting en liefdé geeft, niet ydele betuigingen, of niets betekenende pligtpleegingen zyn zullen. Alle eerbetuigingen derhalven, die men my bewyst, omdat men ze my uit hoof0 5 de  21 8 HET KARAKTER DER WAARE EER, de van mynen rang, myn ampc, myne betrekkingen tot anderen, en de voorrechten, daar aan vast, niet wel weigeren kan, of omdat men zich in veele opzigten naar 't geen in de famenleeving wellevendheid genoemd wordt, fchikken moet, is geene wezenlyke, geene begeerenswaardige eer. Vierde aanmerking: Niet de achting en eerbetuigingen van iedereen kunnen my tot waars eer verfïrekken; niet de achting en eerbetuigingen van iedereen mogen het voorwerp myner eerzucht zyn. Waare eer kan my alleenlyk van zulke perfoonen bewezen worden, die in ftaat zyn, om de waardy van het goede en uitmuntende, dat zy my toefchryven, te kennen, te befeffen, te beoordeelen, en die zelve achtenswaardige hoedanigheden bezitten. Alleen de wyze en braave weet wysheid en braafheid op den rechten prys te fchatten. Alleen de man , die zelf verdienften heeft, is een onpartydig en der zaake kundig beoordeelaar der menfchelyke verdienften. Zo weinig het my wezenlyk eer aandoet, als ik van den onweetenden, den onverftandigen, den booswicht, den ondeugenden gepreezen wordt: zo zeker ftrekt het my tot -eer, wanneer de verftandige, de braave, de g . deugd-  EN ONZE PLIGT OMTRENT DEZELVE. *£# deugdzaame, wanneer zulk een het doet, die zelfs uitneemende achting en eerbied verdient. De eerfte doet zulks uit eigenbaat, of uit onbezonnenheid, of uit flaaffche navolging van anderen: de laatfte met overleg en uit overtuiging. De eerfte ftapt van zyn gevoelen zo gemakkelyk af, en wederfpreekt zichzelven zo dikwyls, als uiterlyke omftandigheden, als fchyn en voorkomen , als toeval en luimen hem daartoe aanleiding geeven; de laatfte houdt zich aan vaste beginfels, oordeelt naar vaste beginfels, en vindt het geen hy eenmaal als fchoon en goed erkend heeft, beftendig zodaanig. Hoe veel meerder waardy en gewigt moet niet het oordeel en het gevoelen van deezen dan van geenen bezitten! Word ik derhalven van weinige wyzen en braaven, die my naauwkeurig kennen, en op even zo goede gronden als onpartydig en edel denken, hooggefchat en geëerd, hoe onverfchillig kan en moet my dan niet het oordeel van den grooten hoop, die my noch genoegzaam kent noch weet te waardeeren, hoe weinig begeerenswaardig moeten my de goedkeuring en toejuiching van het gepeupel zo wel in hoogere als laagere ftanden zyn, die men even zoligtelyk en zonder grond verkrygt als verliest.  220 HET KARAKTER DER WAARE EER, Eindelyk , myne aandachtige Toehoorers ! moet de eer, die ons verlangen en ons ftreeven waardig zyn zal, meer door daaden dan door woorden worden uitgedrukt. Wat baat my al de toejuiching, die men mij geeft, wat baaten my alle loffpraaken, waarmede men my bedwelmt, of verderft, wat nuttigheid fïeekt 'er voor my in alle uiterlyke eerbetooningen, die men my toebrengt, zo zymy geene waare, werkzaame liefde van anderen verghaffen, zo zy voor 't overige geenen invloed op myn welzyn, of op myn geluk hebben? Neen, die geen alleen eert my inderdaad en in waarheid, die zich werkelyk zodanig jegens my gedraagt, als het goede gevoelen, dat hy van my voedt, vereischt; die my derhalven gaarne hulp en dienst bewyst^ daar hy my hulp en dienst bewyzen kan; my gaarne met zynen raad en met zyn doorzigt byftaat, als ik zynen byftand noodig heb; my gaarne vermaant en waarfchouwt, als hy my behoort te vermaanen en te waarfchouwen; die mij niet enkel pryst, wanneer tic goed doe, maar ook berispt en te recht wyst , wanneer ik dwaal en ftruikel ; en door dit alles zorg draagt, dat ik myne eer ophoude, en de hoogachting der braaven waardig blyf en ho* langer hoe waardiger worde. op  EN ONZE PLIGT OMTRENT DEZELVE. 221 Op zulke gronden, aandachtige Toehoorers! moeten wy de waarde der eer beoordeelen en de waare en de valfche, de begeerenswaardige en de verachtelyke eer van malkanderen leeren onderfcheiden. De natuurelijke gevolgtrekking uit dit alles is, dat het meeste van dat geen, 'e welk men eer. noemt en zich tot eer rekent, deezen naam en deezen lof niet verdient, dat men zeer dikwyls, misfchien gewoonlyk, naar eene ydele, vluchtige fehaduwe tast, en zich met den 1'chyn en de gedaante van 't geen men zoekt, te vrede ftelt. Doch wy moeten nog wat omftandiger overweegen, hoedanig wy ons ten opzigt van de eer te gedraagen hebben, welke paaien mij onze natuurelyke eerzucht (tellen, door welke middelen wy haar bevredigen , en op welk eene wyze en tot welke oogmerken wy haar gebruiken moeten \ zes hoofdregels zullen ons hierby veilig kunnen leiden. Zyt gy derhalven naar waare eer begeerig. è Mensch ! wenscht gy waare eer te verwerven , zoek dezelve dan nooit ten kosten van anderen. Vestig uwen goeden naam niet op het vermoeden, 't welk gy tegen den goeden naam van uwen naasten verwekt; uwe achting niet op de verachting, waarin gy anderen brengt;  324 HET KARAKTER DÉR WAARE EER , brengt; mven luister niec op de duisternis of de fchaduwen, die gy over de uitmuntendheden uwer broederen verfpreidf. Eer, die op deeze wyze verkreegen wordt, is een onrechtvaardig goed , is geroofde eer, die vroeg of laat op haaren rechten eigenaar te rug valt,, en den geenen, die zich dezelve te onrecht aanmatigde, met verbyftering en fchande ftraft. Neen, al het fchoone en goede kan, zonder dat het eene het andere benadeelt, te gelyk met malkanderen beftaan. Waare verdienften vernietigen malKanderen niet, verdonkeren malkanderen niet. Hoe meerder verdienften gy zelf hebt, des te aangenaamer moet en zal het u zyn, de verdienften uwer broederen te erkennen en eer te bewyzen. Laat derhalven ieder een gerechtigheid wedervaaren; verheug u over al het goede en uitmuntende, wat anderen bezitten en verachten, verklein en verdonker hec zelve nooit en heb eenen afkeer van de bekrompene eergierigheid, die zich dikwyls niet ontziet, om zich door bedrog, door lastering, door kwaadfpreeken, door veinzery en list, boven anderen te verheffen, en in een gewaad te praaien , 't welk zy anderen op eene geweldige wyze ontnomen heeft, Wilt  ÉN ONZE PLIGT OMTRENT DEZELVE. 2 2$ Wilt gy verder, o gy, die naar deugd en lof ftreeft, uwe eerzucht de beste richting geeven en haar op de zekerlte en veiligfte wyze voldoen: ftreef dan niet zo zeer naar eer, als wel naar dat, V welk eer aanbrengt. Vliedt alles wat den mensch vernedert en fchande aandoet, Wat hem in de oogen van God en van zyne redelyke medefchepfelen verachtlyk, en hun mishaaglyk maakt. Verricht alles, wat recht en goed, wat fchoon en edelis, wat Gode en den besten onder de menfchen behaagt, wat uwen broederen nut en vreugde verfchaft. Volbreng de pligten van uwen ftand, van uw beroep, van uw ampt, en volbreng ze met zorgvuldigheid en getrouwheid. Maak van alle uwe vermogens en krachten, van alle uwe gaven en bekwaamheden, van alle geestelyke of ligchaamelyke voorrechten, die gy bezit, het beste, voor het gemeene welzyn nuttigfte gebruik, en tracht 'ef zo veel goeds mede te doen, als maar eenigzins in uw vermogen is. Wees en word en doe voor de famenleeving alles, wat gy voor haar zyn en worden en doen kunt. En bekommer u dan voor het overige niet angstvallig om het oordeel, dat men van u en uw gedrag vellen, om de tekens en bewyzen van achting en van weltevreden-  324 HET KARAKTER DER WAARE EER, denheid, die men u moge geeven of niet geé* ven. Doe dat, en niets anders, dan 't geen eerwaardig is, en doe het op eene eerwaardige, edele wyze, meer om de zaak zelve, dan om het oordeel der menfchen, meer in ftilte en in het verborgene, dan op eene in 't oog loopende, geruchtmaakende wyze, —- en het zal u aan waare eer nooit ontbreeken. Zy zoekt den geenen, die haar fchynt te vlieden, en ontvlucht den geenen, die haar met eene onrustige drift najaagt. Wilt gy ten derden, waare eer genieten, myn geliefde Medechristen! en dezelve in vrede genieten , wees en word dan zo veel te befcheidener, naar maate men u meerder eer bewyst. Zo zal men ze u gaarne en met vermaak bewyzen. Zo zullen geen nyd noch yverzucht noch vyandfehap u derzelver genot vergallen. Elk vernedert gaarne den trotfehen, befchaamt gaarne den ydelen en opgeblaazenen. De befcheidene verdienlfe alleen, die zich niets aanmaatigt, boezemt algemeene en duurzaame achting in. Wenscht gy u van dezelve te verzekeren, verlang en befchouw ze dan niet als iets, dat men u fchuldig is, en dat men u niet zonder onrechtvaardigheid weigeren kan; houdt toch niet elke na-  EN ONZE PLIGT OMTRENT DEZELVE. 5s| nalaatigheid , elk opzecteJyk of toevallig verzuim van dezelve voor eene misdaad, of althans voor eenen drafbaaren misflag; geef uwe ontevredenheid, uw misnoegen daarover niet te kennen. Beroem u, aan den anderen kant, nooit op de gunstige gedachten, die men van u uit. drukt, of op de voorrechten, die men u geeft.; doe ze nooit gelden op eene wyze, die uwe medemenfchen krenkt of beledigt; en als anderen het goede, 't welk gy bezit en doet, opmerken en pryzen, vergeet dan toch gy zelf nooit Uwe zwakheid en bepaaldheid, nooit uwe menigvuldige fouten en gebreken. . Dat u, ten vierden, de verkregene eer nooit lot achteloosheid of traagheid verleide. De eer is geen goed, dat men zich eens voor altoos verwerft, en voor wiens verlies men niet behoeft te vreezen, zo dra men eenmaal in het be* zit daarvan is. Neen, het gunstige gevoelen dat anderen van ons hebben, moet onderhou-den; de voorrechten, die zy ons verleenen, moeten gehandhaafd wordeh. Men zal wel haast ophouden u eer te bewyzen, indien gy ophoudt, u eer waardig te gedraagen. Uwe te* genwoordige , uwe voorige verdienden , hoé groot zy ook zyn mogen, zullen welhaast-ver* geeten zyn, indien gy geene nieuwe tracht te verwerven. Zie dan toe, dat het goede, 't welk * SS  Èftfj HET KARAKTER DER WAARE EER, gy misfchien verricht, de diensten, die gy dè maatfchappy beweezen, het voorbeeld, 't welk gy haar gegeeven hebt, u toch niet verdrietig maaken, of u tot eene vadfige, werkelooze rust verleiden. Vergeet veel liever ook in dit opzigt alles, wat achter u is, en ftreef naar hec geen voor u is, naar het goede en nuttige, 'e welk gy nog doen en bevorderen kunt. Zet u hier geen willekeuriger, geen naauwer paaien, dan u God door zyne Voorzienigheid, door uwen toeftand, en door de maat uwer vermogens, gezet heeft. Hoe verder gy op de baan der waare eer komt, des te gemakkelyker en effener zal dezelve voor u worden, des te meerder middelen en gelegenheden zal zy u aanwyzen, om uby uwe broeders verdienstlyk te maaken. Maar een geheel ftilftaan op dit pad is een wezenlyk teruggaan op het zelve. Hier is toepa^lyk 't geen de Apostel in onzen tekst zegt: zo 'er ergens eenige deugd is, zo 'er ergens eenige lof is , datzelve bedenkt. Wacht u, ten vyfden, myn Broeder in Chris* tus! om de eer, die gy verkreegen hebt, ooit te misbruiken, en zoek 'er altoos het beste, waardig/ie gebruik van te maaken. Gebruik de eer toch niet, om 'er mede te praaien en te fchitteren; niet, om anderen te verdonkeren, te verdrukken, te beledigen, en u trotfelyk boven hen  EN ONZE PLIGT ÖMTRENT DEZELVB. t»f nert te verheffen; niet om onrechtvaardige of heillooze aanflagen en onderneemingen door te dryven. Neen, gebruik ze, om voor anderen des te nuttiger te worden, om des te meerder invloed op het algemeene welzyn te hebben, oni. uwen goeden raad, uw vroom voorbeeld, uwe nuttige poogingen, des te meerder kracht en nadruk by te zetten, en de hinderpaalen en zwaarigheden , die daarmede vergezeld gaah, des té Eekerer ert volkomener te boven te komen. Gebruik ze, om den onfchuldigen en zwakken të befchermen, den traagen of vertfaagden aan té moedigen, de oogmerken der boozen te verydelen, de onbekende verdienfte in het licht té brengen en te beloönen. Gebruik ze als een aanfpooring, om des te oplettender op u zelvett te zyn, om des te zorgvuldiger over alle uwé woorden en daaden te waaken, om u zeiven des te minder iets te veroorloven, 't welk niet bavolgens waardig zou zyn, naar maate dsit uw> oordeel ert uw voorbeeld te fterker op andereri werkt. Gebruikt ze, Uwe èer; om wysheid en deugd, godsdienst ert vroomheid, liefde tot God en liefde tot de menfchen, in uw perfoon, door Uw karakter en gedrag, eerwaardig te maaken, en voor dezelve fteeds meer aanzien ert invloed, fteeds meerder aanhangers ert vrienden te winnen. Wenscht gy, c'wdelyk, myn Vriend! ten opP a zigt  628 HET KARAKTER HER WAARE EER , ENZ. zigt van de eer u als een wyze en een Christeii te gedraagen, eisch ze dan nooit, bedel ze niet door vleie'ry, dwing ze niet op eenen hoogen toon af, koop ze niét voor vernederende kruipingen en eerbewyzingen* Verwacht ze gerustlyk, en verwacht ze eeniglyk van waare uitmuntendheden en wezenlyke verdienften. Bezit en geniet dezelve derwyze, als of gy ze niet bezat en ge-, noot. Verlaat u niet te veel op dezelve en hegc 'er >uw hart niet aan. Befchouw haar noch als onontbeerlyk, noch als onverliesbaar; ftel u liever veelerhande toevallen, afwisfelingen, verliezen en fchaden in dit opzigt voor. Befchouw en waardeer de eer nooit als uw hoogfte goed, nooit als uwe geheele en voornaamfte gelukzaligheid, nooit als het doel en oogmerk, maar enkel als een middel, om verhevener doel te bereiken, en waardiger oogmerken te bevorderen. Dus zult gy uwe eerzucht den besten loop en richting geeven, dus zult gy ze daartoe gebruiken, waartoe ze u de Schepper verleend heeft. Ja, al wie op deezen weg, en met zulk eene gemoedsgefteldheid prys en eer en onverderflykheid zoekt, mag op het eeuwige leven, op de eeuwige gelukzaligheid ftaat maaken, en aldaar grooter, gewigtiger voorrechten, de hoogachting der verhevener geesten, en de goedkeuring en de genegenheid van God zeiven verwachten! Amen. TIEN-  TIENDE LEERREDE. HET HEILIG AVONDMAAL EEN MAALTYD VAN GEMEENSCHAP. Tekst: Eerste Brief van Joann. Hoofdft. I. vs. %• 't Geen wy gezien en geboord hebben, dat verkondigen wy 71, opdat ook gy met ons gemeenfehap zoudt heb* ben, en deeze onze gemeenfehap zy met den Vader t en met zynen Zoon Jefus Christus. —-—- P 3  I  d f ~^o&, tot welk eene waardigheid hebt gy VT ons als Christenen verheven! tot welk eene volmaaktheid en zaligheid ons als Christenen geroepen ! Uwe Kinderen, uwe by uitneemendheid beminde en heweldaadigde Kinderen, broeders en zusters van uwen eerstgeboorenen Zoon, Jefus Christus; tot de onderflykheid, tot de zaligde onderflykheid verordend te zyn ; met u, onzen Vader, en met uwen Zoon, onzen Heiland, gemeenfehap te hebben; met alle uwe aanbidders in hemel en op aarde zo innerlyk verbonden te zyn, en ons hier over dit alles gemeenfchappelyk voor u te verheugen, en daarvan op nieuw verzekerd te worden: welk eene eer, welk een geluk, welk eene zaligheid is dit niet! ö God, wat is de mensch, dat gy hem zo hoog fchat, en des menfchen Kind, dat gy zo veel deel in hem neemt! Waar zullen wy woorden, waar aandoeningen vinden, om u naar waarde te pryzen. Ja, aanbidding en dank en lof zy u, den Eeuwigen, den Oneindigen, u, den Gcnadigen en Bermhartigen, dat gy ons uit de diepte onzer zwakheid en ellende tot u gelrokken , ons tot de kennis van u gebragt, ons met p 4 uwe  S32 HET HEILIG AVONDMAAL uwe genegenheid en liefde verwaardigden voor uwe gemeenfehap vatbaar gemaakt hebt.' Aanbidding en dank en lof zy u, den Zoon des Vaders, u, onzen Verlosfer en Zaligmaaker, u, die ons den Onzienelyken geopenbaard, den toegang tot den Vader ontflooten, den weg der deugd en gelukzaligheid gebaand , onze verzwakte en door de zonde onteerde namur opgebeurd en veredeld, en u en alles, wat gy zyt en bezit, zo innerlyk en onaffcheidelyk met ons en met ons welzyn verbonden hebt! öMögo toch ons geheel leven enkel dank, enkel liefde, enkel vroome vreugde zyn! 6 Mogten deeze aandoeningen ons o.-k thans geheel cn al doordringen en tot eenen hoogen trap van zaligheid voeren» ó God, laat toch het licht der waarheid ons allen verlichten, het vuur uwer liefde en der liefde van Jefus ons allen verwarmen, de oprechtde menfchenliefde en broederlyke liefde ons allen bezielen en de uitzigten in eene betere wae? reld ons al'en troost en blydfchap inboezemen f Zegen tot dat einde onze overdenkingen over de verhevene leeringen van het Christendom , en laat ons de uitwerkfelen uwer onmiddelyke tegenwoordigheil, den invloed van uwen geesr, in eene ruime maate ondervinden. Wy bidden u  EEN MAALTYD VAN GEMEENSCHAP. 833 u hierom in den naam van Jefus Christus, onzen Heer, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. - Ts 'er eenige godsdienstige plegtigheid, die den geest en het hart van den mensch geheel en al bezig houden, en beide op de aangenaamile en zaligde wyze bezighouden kan, dan is het gêwislyk het Heilig Avondmaal, om 't welk te vieren wy hier zyn byeengekomen. 't Zy wy hetzelve als eene openlyke belydenis van ons geloof, onze hoop, onze Christelyke gezindheid, of als gedenkteken der liefde van God en van zynen Zoon, onzen Heer en Heiland, of als eene plegtige gedachtenisviering van den onfchuldigen en heilaanbrengenden dood van Jefus Christus en zyner oneindige verdienden jegens de menfchen, of als een middel van vereenigirg met hem en met alle zyne rechtfchaapene dienaaren, of eindelyk als een communie , of een maaltyd van gemeenfehap befchouwen: hoe veel dof tot denken en tot gevoelen, hoe veel opwekkingen tot dankbaarheid en tot P 5 blyd-  5 34 HET HEILIG AVONDMAAL biydfchap ontmoeten wy daar niet! Wataldeugd3aame, vroome gemoedsbeweegingen, welke heilige voorneemens kunnen en moeten dan niec in ons opgewekt en bevestigd worden! ó Mogten wy dit ook tegenwoordig bevinden, myne geliefde Vrienden ! nu wy ons tot het vieren deezer godsdienstige plegtigheid gereed maaken! Mogten ons verftand en ons hart zich 'er derwyze mede bezig houden , dat wy de gantfche waardigheid en zaligheid van het Christendom daarby gevoelden! Laaten wy ter bevordering van dit oogmerk Het Heilig Avondmaal als een maaltyd van. Communie of Gemeenfehap befchouwen. Gelyk; de Apostel Joannes in onzen tekst den Christenen , ten opzigt der Christelyke leer in 'c algemeen, toeroept: V geen wy gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wy u, op das ook gy met ons gemenfehap zoudt hebben, en deeze onze gemeenfehap zy met den Vader er* met zynen Zoon, Jefus Christus; zo kunnen wy ook u, in 't byzonder ten opzigt van deeze heilige verrichting, toeroepen: alles, wat ons deeze plegtigheid herinnert, en waarvan zy ons verzekering geeft,alles, wat wy hier zien en doen, gefchiedt, op dat gy met ons en wy met u gemeen-  EEN MAAI.TYD VAN GEMEENSCHAP. 23S meenfchap hebben, en onze gemeenichap zy met den Vader en mee zynen Zoon,Jefus Christus. Ja, myne aandachtige Toehoorers! hier hebben wy gemeenfehap met God onzen Vader; gemeenfehap met Jefus Christus , onzen Heer en Heiland; gemeenfehap ,met ajle Christenen, onze Broederen; gemeenfehap met de volmaakt gerechtvaardigden, met de verhevener geesten, die in eene betere waereld ons als de toekomende deelgenooten hunner zaligheid verwachten. En wat toch is meer onze ernftige overdenking waardig , wat belooft ons meerder troost en vreugde, wat verheft onzen geest tot grooter verwachtingen, wat doordringt ons hart van zaliger gewaarwordingen, wat kan alle onze wenfchen en verlangens beter bevredigen, dan deeze gemeenfehap met God,den Schepper en Regeerer der waereld, met zynen Zoon en Piaatsbekleeder Jefus Christus, en met alle wyze, goede, zalige inwooners van zyn Koningryk? Hier, myne aandachtige Toehoorers! hebben wy, eerftelyk, gemeenfehap met God, het eerfte, het beste , het volmaaktfte aller wezens, den oorfprong en onderhouder aller dingen, de bron van alle leven, alle gelukzaligheid. Wy kennen hem, den Waaren, den Eenigen, den  HET HEILIG AVONDMAAL den Eeuwigen, en weeten, dat wy ons in de naauwfte en zaligde verbindtenisfen met hem bevinden. Hy, de verborgene, die een licht bewoont, tot 't welk niemand toegang kan krygen, heeft zich aan ons door zynen Zoon,door zynen vertrouweling, die zyn ever beeld is, bekend gemaakt. Door Christus is de Onzienlyke voor ons eenigermaite zigtbaar, de OnbegrypeJyke bevatbaar geworden. Wy kennen hem als Vader, als onzen Vader, en hier vergaderen wy met een gedeelte zyner familie op aarde in zyn huis, en verheugen en beroemen ons, dat wy zyne Kinders zyn. Geen angstvallige flaaffche vrees fchrikt ons-af om zynen troon te naderen; de gedachte van zyne voorzienigheid en tegenwoordigheid beangftigt ons geénzins, zy verftrekt ons tot vreugde, tot wellust. De weg tot hem ftaat voor ons open , zyn Zoon zelf heeft denzelven ons geopend en gebaand, en door hem hebben wy eenen vryen onbelemmerden toegang tot God, en de onmeetelyke afftand tusfchen hem en ons is door deezen verhevenen Middelaar, die re gelyk Gods Zoon en 's menfchen Zoon was, als 't ware'aangevuld. Wy , die verre waren , zyn nader tot hem gebragt, zyn in zyne familie aangenomen  EEN MAALTYD VAN GEMEENSCHAP. *ty geworden , en hier ontvangt hy ons als aan zynen disch, en doet ons het geluk van Kinderen van zulk eenen Vader te zyn, in al zyne volheid genieten. — En inderdaad, welk eenen genadigen, bermharrigen, goedenierenen, weldaadigen Vader hebben wy niet in hem! Een Vader, die zich over zyne verdwaalde, ongehoorzaame, rtrafwaardige Kinderen met eene meer dan vaderlyke toegenegenheid ontfermt, die zynen Zoon , zynen eeniggeboorenen, van den hemel tot hen zendt, en zynen Zoon, zynen eeniggeboorenen , om hunnen wil niec verfchoont, op dat hy hen van hunne dwaalwegen te rug voeren, uit hunne ellende verlosfen, en op den weg der deugd en der gelukzaligheid leiden mogt, een'Vader, die niet met ons handelt naar onze zonden, en ons niet vergeldt naar onze overtreedingen, die de zonden vergeeft en de ftraffen kwyt fcheldt, in zyne Kinderen duizend gebreken en zwakheden over het hoofd ziet, en hen met de grootfte toegeeflykheid en zachtmoedigheid beftuurt; een'Vader, die nooit verre van ons, die met zyne befcherming en hulp altoos naby ons is, alle onze nooden ziet,alle onze verzuchtingen hoort en  HET HEILIG AVONDMAAL en ons alle onze beden verleent, indien Zynë wyze goedheid derzelver vervulling heilzaam voor ons vindt; eën' Vader, die ons dagelyks met weldaaden en geneugten van duizenderlei verfchillende foort verkwikt en zegent, en ons voor fteeds grootere weldaaden en verhevener genoegens wil gefchikt maaken, een' Vader, die de liefde zelve, die enkel liefde is, enkel gelukzaligheid wil en bevordert, en onder wiens geleide en beftuuringwy eeuwig van volmaaktheid tot volmaaktheid, van gelukzaligheid tot gelukzaligheid opklimmen, hem fteeds nader komen en fteeds meerder gemeeenfchap met hem hebben zullen! ö, Hoe gelukkig zyn wy, myne geliefde Vrienden ! hoe gelukkig zyn wy, dat wy God derwyze kennen, dat wy in zulke betrekkingen tot hem ftaan, dat wy zo innerlyk verbonden zyrt met hem, van wien, door wien en to* wien allé dingen zyn, die de eeuwige, onuitputtelykë bron van alle licht, van alle leven, alle vreugde , alle gelukzaligheid is! — En zouden wy ons daarover nu niet gemeenfchappelyk voor zyn aangezigt verheugen! Zouden wy de eer, het geluk, de waardigheid van Gods Kinderen te zyn niet erkennen en gevoelen ! Dezelve niet aan elke andere eer, elk ander geluk, elke nog  EEN MAALTYD VAN GEMEENSCHAP. 239 WOg zo fchitceren.de waardigheid voortrekken! En zou deeze gedachce ons geene gerustheid, welcevredenheid, onderwerping, vertrouwen inboezemen! Ons niet in yver onefteeken, om ons deeze eer en dit geluk hoe langer hoe waardiger te maaken, en als kinderen van God ook zyne navolgers te zyn! ó Wat kunnen, wat mogen, wat moeten wy niet al van zulk eenen God en Vader verwachten! Hoe gerustlyk kunnen wy ons niec aan zyn toezigt en beftuuring overgeeven! Hoe vrymoedig in allen nood en alle verlegenheid onze toevlucht tot hem neemen, en bermhartigheid en hulp by hem zoeken en vinden ! Hoe onvertfaagd en blymoedig voor zyn aangezigt wandelen, indien ons hart ons niet veroordeelt! Hoe volkomen verzekerd zyn, dat hy alles tot ons best beftuu • ren, dat hy ons langs eiken weg, dien hy ons beveelt te gaan, hoe duister en oneffen dezelve ook zy, tot onze verordening zal brengen! . . En daar ons nu hier aan de tafel des Heeren alles met luide ftem toeroept: God is uw Vader, gy zyt zyn kind, hy heeft u Hef, hy zorgc voor u, hy wil u hoe langer hoe volmaakter, wil u eeuwig zalig maaken, en daarvan heefc hy u door den dood van zy-  Ê4© HET HEILIG AVONDMAAL zynen Zoon, Jefus Christus, de ontwyfelbaarfte verzekering ~ gegeeven: ó weike zalige gewaarwordingen , welke zuivere, verhevene vreugde moet dan niet onze harten doorftroomen! Hier, onder het Heilig Avondmaal, hebben wy, ten tweeden, gemeenfehap met Jefus Christus, onzen Heiland en Heer. Hier verklaaren wy ons openlyk en plegtig voor zyn leerlingen, zyn dienaars, zyn onderdaanen, zyn verlosten , zyn navolgers, zyn ryksgenooten, voor zyn eigendom. Hier eeren wy hem openlyk. en plegtig als den Leeraar der waarheid, als onzen Verlosfer van zonde en dood, als onzen Leidsman en Voorganger op den weg van deugd en gelukzaligheid, als onzen Heer en Koning, als het Hoofd der gemeenre, door 't welk de Vader alles regeert. Hier vieren wy de gedachtenis van zyn opfchuldig, heilig leven, van zynen goddelyken wandel op aarde, van zyne grootmoedige opoffering voor het heil zyner broederen ,■ de gedachtenis zyner zegepraal over dood en graf; de gedachtenis zyner onfferflyke verdienften omtrent het gantfcbe menfchelyk geflacht. Hier verheugen wy ons over all' de hulp, alF de voordeelen, die wy  een maaltyd van gemeenschap. 24I wy aan hem te danken hebben, over het licht, den troost, de hoop en verwachting, die hy van den hemel op aarde gebragt, waarmede hy den nacht van dwaaling, van twyfeling, van ellende, van raadeloosheid, die met alle zyne verfchrikkingen de ftervelingen zo zwaar drukte, opgeklaard en voor zynen aanhangeren verdreeven heeft. Hier verheugen wy ons over de nog zuiverer en verhevener zaligheid, die hy ons in het toekomende leven beloofd, die hy ons in het huis zyns Vaders bereid, waartoe hy ons den weg gebaand en gemakkelyker gemaakt, en van welker bezittingen hy ons verzekering gegeeven heeft. Hier gevoelen wy den adel onzer door hem verhoogde natuur, de waardigheid onzer naauwe vermaagfchapping met hem, als onzen eerstgeboorenen broeder, de gantfche waarde der zalige betrekkingen en verbindtenisfen , waarin wy ons tot hem bevinden; en juichen 'er over, dat wy menfchen, dat wy Christenen, dat wy verlosten des Heeren zyn. Hier gevoelen wy ons zo innerlyk, zo onaffcheidelyk met hem vereenigd, als de leden van een ligchaam met deszelfs hoofd vereenigd zyn. Dus hebben wy gemeenfehap met hem, den Geliefden des Vaders, die zyn evenbeeld, zyn plaatsbekleeder, IV. Stuk. q d©  24^ HET HEILIG AVONDMAAL de vertrouweling zyner raadsbefkiiten, de Heer der engelen en der menfchen is. En hoe naauw, hoe wel gevestigd, hoe veel bevattend, hoe zalig is niet deeze onze gemeenfehap met hem! — Alles, wathy op aarde gedaan en geleeden heeft, heeft hy tot ons heil gedaan en geleeden. Alles, wat hy is en bezit, is en bezit en gebruikt hy tot ons heil. Zyne voorrechten zyn voorrechten der verhoogde menschheid: zyne macht en heerlykheid middelen, om zyne verlosten te befchermen, te regeeren, te verbeteren, zalig te maaken. Zyn Koningryk is het Koningryk der waarheid, der deugd, der vryheid, der blyd* fchap van den geest, waarin hy ons verplaatst heeft, en wiens voorrechten wy dagelyks genieten. Zyn wederontvangen, verhevener, goddelyk leven; is de grondflag en een onderpand van ons eeuwig leven. Zyne overwinningen zyn onze overwinningen; en onze belangen zyn zyne eigene belangen. Onze gelukzaligheid gaat hem niet minder ter harte dan zyne eigene , en zyne gelukzaligheid zal eens de onze zyn. Nu werkt en leeft zyn geest in ors, leert ons zodanig gezind zyn, als hy gezind was, en zodanig te wardelen, als hy gewandeld heeft, doet ons hoe langer hoe meer naar hem zweemen en gelyken, en  EEN MAALTYD VAN GEMEENSCHAP. 243 en maakt ons daardoor van tyd tot tyd gefchikter, om namaals in nog naauwere verbindtenisfen met hem te treeden en eeuwig by hem te zyn. En het Avondmaal des Heeren, dat wy hier vieren, wat is dat anders voor rechtfchaapen Christenen, dan eene plegtige verzekering, dan eene gemeenfchappelyke genieting van alle deeze voorrechten en zaligheden ? Het brood, dat wy breeken, is dat niet de gemeenfehap des ligchaams van Christus? De drinkbeker der dankzegging, waarmede wy dankzeggen , is dat niet de gemeenfehap des bloeds van Christus, des bloeds des Nieuwen Verbonds, 't welk hy vergooten heeft tot vergeeving der zonden ? Zyn niet alle voordeelen, die zyn onfchuldig, grootmoedig lyden en derven het menschdom toebragt, de onze ? Is niet zyn dood ons leven? Zyn wy niet met hem gedorven, met hem begraaven, met hem weder opgedaan, met hem in het hemelryk verplaatst ? Hangt niet ons lot met het zyne op het naauwde te famen ? • 6, myne geliefde Vrienden! wie van ons is zo koud, zo onaandoehelyk, zo weinig een Christen, dat hy de zaligheid van zulk eene verbindtenis met Jefus Christus niet gevoelen, dat hy Zich over dezelve niet verheugen zou. Hoe veiQ 2 H  <Ï44 • HET HEILIG AVONDMAAL lig en gerust moet hy niet wandelen, die zulk eenen Leidsman en Voorganger heeft! Hoe heilig en zalig hy niet leeven, die onder zulk eenen Heer en Koning ftaat! Welke onheilen, welke ellenden heeft hy toch te vreezen, dien Jefus verlost, dien hy in vryheid gefteld, voor wien hy den hemel en het vaderlyke hart van God ontilooten heeft! Waartoe moet zulk een niet al in ftaat zyn, wat mag zulk een niet verwachten , die op zulk eene wyze met Christus en door hem met God één is, gelyk de Vader en de Zoon met malkanderen één zyn! Welk een licht, welke vermogens, welke zaligheden moeten niet van hem, het Hoofd, op alle zyne leden nedervlieten en hun binnenfte doorftroomen! Ja, verblydt u hierover, ö Gy allen, die den naam van Christenen met recht draagt \ en als gy hier van het brood eet, en uit den drink* beker drinkt, die u de Heer aan zyne tafel laat aanbieden, dan moet u dit ten onderpand van zyne innigfte,. tederfte vriendfchap en liefde verftrekken, dan moet u de gedachte: ik behoor Jefus toe, ik ben zyn verloste, ben voor eeuwig met hem vereenigd, ftaa onder zyn byzonder toezigt en-zal eens eeuwig met hem leeven 5 deeze gedachte, zeg ik, moet u de gantfche waar-  EEN MAALTYD VAN GEMEENSCHAP. 245 waardigheid en zaligheid van het Christendom doen gevoelen, en u geheellyk met dankbaarheid, met liefde, met onderwerplykheid jegens deszelfs (lichter doordringen! Hier, myne aandachtige Toehoorers! hebben wy, ten derden, gemeenfehap met alle enze Medechristenen , naby- en verre afwoonenden, bekenden en onbekenden, tot welk een volk zy behooren, en in hoe verre zy ook in gevoelens en in gebruiken van ons verfchülen mogen. Gelyk het één brood is, zegt de Apostel, waarvan wy hier eeten, zo zyn wy allen één ligchaam, omdat wy allen eens broods deelachtig zyn. Hier vergeeten wy alles, wat anders de menfchen, de Christenen, van malkanderen verwydert, en herinneren ons met blydfchap alleen dat geene , 'c welk zy allen met malkanderen gemeen hebben, en 't welk hen allen onder malkanderen op het naauwfte verbindt. Stand, rang, rykdom, magt, aardfche hoogheid verdwynen hier voor onze oogen, en de waardigheid van den mensch, de waardigheid van den Christen, gemeenfchappelyke behoeften en weldaaden, gemeenfchappe-. lyke betrekkingen tot God en Jefus Christus, het gevoel van een en de zelfde verhevene verordening en de hoop op eene en de zelfde geluk- taligheid, neemen derzelver plaats in. Ja, Q 3 my-  t$6 HET HEILIG AVONDMAAL myne aandachtige Toehoorers! hier komen wy allen by een als leden eener familie in het huis van onzen gemeenfchappelyken hemelfchen Vader, en ter viering van het feest zyns Zoons, onzes eerstgeboorenen broeders. Hier geeven wy ons derhalven allen openlyk voor broeders en zusters uit. Hier naderen wy allen onder het levendigfte befef van onze zwakheid en behoeftigheid tot den troon van Gods genade, en zoeken daar hulp en fterkte. Hier bekennen wy allen Jefus Christus voor onzen Heer, roemen allen over ons deel aan hem en aan het heil, door hem aangebragt, en brengen hem gemeenfchappelyk de offeranden van vreugde en dankbaarheid, die wy hem, als onzen Verlosfer, fchuldig zyn. Zyne grootmoedige liefde voor ons allen en het genot van ons door hem verkreegen gemeenfchappelyk geluk doordringt ook onze harten met algemeene menfchenliefde en broederlyke liefde. Ja, wy hebben allen lief, die onzen Heer, Jefus Christus, liefhebben, en die van hem bemind worden. Zo dierbaar en waardig zy allen hem geweest zyn en nog zyn", niet minder dierbaar en waardig zullen zy ook ons zyn. Zo veel hy voor hun gedaan, verdraagen, geleden, opgeofferd heeft, zo gaarne wil-  EEN MAALTYD VAN GEMEENSCHAP. 247 willen ook wy voor onze broederen arbeiden , verdraagen, lyden, leeven. Geen van allen, die hem toebehooren en zich nevens ons naar zynen naam noemen, mag ons vreemd zyn, geen ons hart en onze hand voor hem geflooten vinden. Neen, wy verheugen ons over alle de geenen, die onze medeverlosten, die met ons tot deugd en tot heerlykheid geroepen zyn, met ons op den weg naar dit verheven doel loopen , en eenmaal de eer en het heil, 't welk hetzelve ons aanbiedt, met ons deelen zullen. — Terwyl wy derhalven hier van zyn brood eeten en uit zynen drinkbeker drinken, roepen wy malkanderen toe: Wy zyn broeders, wy zyn zusters, kinders van éénen Vader, onderdaanen van éénen Heer, leden van één ligchaam, erfgenaamen ééner zaligheid; allen van God bemind, allen door Jefus verlost, allen door de flerkfte banden des geloofs, der liefde, der hoop verbonden. Verre zy alle nyd, alle haat, alle hoogmoed, alle laage zelfzoekendheid van ons! Verre zy alles, wat ons van malkanderen fcheiden of verwyderen, wat onze harten tegen malkanderen verbitteren, verkoelen en het vuur der Christelyke liefde in dezelve zou kunnen verzwakken! Neen, roet één hart en uit éénen mond willen wy God, onzen Vader en Jefus Q 4 Chris»  £48 HET HEILIG AVONDMAAL Christus, onzen Heer, pryzen, ons gemeenfchappelyk in hunne weldaaden verblyden, en ze allen derwyze genieten en gebruiken, als voor allen nuttigst is. Hand aan hand willen wy op den weg der Christelyke wysljeid en deugd voortgaan, niemand den anderen aanftoot geeven, maar de een den anderen tot een fteun, tot aanmoediging , tot troost verftrekken. Alle onze genoegens, alle o ze fmerten zullen gemeenfchappelyke genoegens en fmerten voor ons zyn. Alles, wat de nadere verbindtenis, de onderlinge eendracht en liefde der gantfche familie van onzen hemelfchen Vader op aarde bevorderen, alles, wat de leden van Jefus ligchaam, vaster met malkanderen vereenigen, en hen ter onderhouding en ter volmaaking van dit geestelyke leven bereidwilliger en gefchikrer kan doen worden, dat alles zal pligt en zaligheid voor ons zyn. Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! hebben wy hier gemeenfehap met de reeds zalige rechtvaardigen, met alle dienaars van God en Christus, die voor ons in de vreugde huns Heeren zyn ingegaan, en met de verhevener geesten , die in eene betere waereld ons als toekomende deelgenooren hunner zaligheid verwachten, Want, terwyl wy hier de gedachtenis van  EEN MAALTYD VAN GEMEENSCHAP. 249 Jefus Christus vieren, zo vieren wy het feest onzer onfte.flykbeid. Wy vieren immers niet het feest van eenen dooden, maar het feest van eenen, die uit de dooden is opgedaan, van eenen leevenden, in de hoogde magt en heerlykheid leevenden Heer en Opperhoofd; het feest van onzen Leidsman en Voorganger naar het hemeifehe verblyf, die eenyds tot de zynen , en ook tot ons zeide: ik leef en gy zult ook leeven; ik gaa henen om u plaats te bereiden; daar ik ben, zullen myne leerlingen ook zyn; ik zal wederkomen en u tot my neemen, opdat gy ook eeuwig zyn moogt, daar ik ben. Hier verheugen wy ons in deeze verhevene verwachtingen, en roemen in de heerlykheid die God ons door zyn Zoon, Jefus Christus, beloofd heeft te zullen fchenken. Zyn wy kinderen, zeggen wy hier, dan zyn wy ook erfgenaamen, erfgenaamen Gods en medeërfgenaamen van Jefus Christus; bewandelen wy den weg, die Jefus bewandelde, en volharden wy op denzelven tot het einde, dan bereiken wy ook het doel, 't welk hy bereikt heeft, en draagen, gelyk hy, de kroon der overwinning, de belooning der getrouwheid, weg. Hier oefenen wy ons by voorraad in de edele hemeifehe gezindheid, die ons voor den omgang en het gezelfchap met Q 5 on-  250 HET HEILIG AVONDMAAL onze reeds gezaligde broederen, met verhevener wezens gefchikt en waardig maaken kunnen. Hier verrichten wy, ten minden in de beginfelen, de zaiige bezigheden, die zy in veel grooter volmaaktheid verrichten, paaren ons in den geest met hunne juichende reien, vereenigen onze demmen met hunne verhevene lofzangen , werpen ons met hun voor hem, die op den troon zit en voor het Lam neder, en roepen met hun, van dankbaarheid en vreugde doordrongen, uit: Het Lam, dat gejlagt is, is waardig te ontvangen kracht en rykdom en wysheid en fterkte en eer en heerlykheid en dankzegging! Ja, dankzegging en eer en heerlykheid en kracht zy hem, die op den troon zit, en den Lamme in alle eeuwigheid! Dus, myne aandach ige Toehoorers! dus hebben wy als Christenen, als dischgenooten aan de tafel des Heeren, gemeenfehap met God, on • zen Vader, gemeenfehap met zynen Zoon, onzen Heiland, gemeenfehap met alle Christenen, onze broeders, gemeenfehap met de onzigtbaare waereld der verhevener geesten. Dus is het Heilige Avondmaal een maaltyd van gemeenfehap. Eene gemeenfehap, myne geliefde Vrienden, die noodwendig den zwakken verderken, den treurenden vertroosten, den bekommerden opbeu-  EEN MAALTYD VAN GEMEENSCHAP. 251 beuren, den moedeloozen aanmoedigen, en den geenen die voor geluk vatbaar, en naar geluk reikhalzende is, van een zeker en volkomen genot daarvan verzekeren moet. ó Onderhoudt ook thans deeze onwaardeerbaar gemeenfcl •■■ met alles, wat groot en verheven, wat eerbie en beminnenswaardig, wat fchoon en goed en wenfchelyk is, onderhoudt haar door eene godsdienstige, blymoedige onderwerping van uwen geest en uw hart aan God en aan Jefus Christus, door eene uitgebreide en veredelde menfchenliefde en broederlyke liefde, door vooruitzigten vol hoop in de toekomende waereld; en fmaakt dan al de zaligheid, tot welke deeze gemeenfehap u nodigt. Verblydt u in God, als uwen Vader, en berust geheellyk in het befef en in de verzekering van zyne oneindige, onuitputtelyke Vaderlyke liefde. Verblydt u daarover, dat gy Jefus toebehoort, dat gy door hem van zonde en flaaverny en dood verlost zyt, en' verlaat u met een volkomen vertrouwen op zyne beloften. Verblydt u over alle uwe Medechristenen, als over uwe broeders en zusters, en wenscht de een den anderen geluk, als by uitneemendheid begunftigde en bcweldadigde menfchen. Verblydt u over uwe onfterflykheid en uwen eeuwigen voortgang van den eenen trap van  252 HET HEILIG AVONDMAAL ENZ. van volmaaktheid en gelukzaligheid tot den anderen. En komt dan en viert in zulk eene gemoedsgefteldheid en met zulke aandoeningen, het feest onzes Heeren, en het feest der gemeenfehap van God en de menfchen, van den hemel en de aarde. Ja, dus moeten wy allen by onszelven fpreeken: ja, wy zyn kinderen van God, verlosten en vrienden van Jefus Christus, wy zyn allen door de banden des geloofs, der liefde, der hoop met malkanderen verbonden. Wy zyn burgers eener berere waereld, erfgenaamen eener eeuwige zaligheid. Tot nog toe kunnen wy niet bevatten, 'tgeen wyhier namaals zyn zullen, maar dit weeten wy, en hierover verheugen wy ons, dat wy hem, onzen Heer, gelyk zyn, dat wy hem zien zullen, gelyk hy is, en dat onze gemeenfehap met hem en met den Vader, en met alle goede en zalige inwooneren van zyn Koningryk fteeds inniger, fteeds ryker in vreugde en zaligheid voor ons zyn zai. 6, Myne geliefde Vrienden! indien wy dit gelooven, dit befeffen, wat kan 'er dan toch aan de gerustheid en vergenoeging onzer ziel oncbreeken. Hoe deugdzaam, hoe heilig zouden wy dan niet leeven, hoe getroost niet zyn in leeven en in fterven! Amen.  ELFDE LEERREDE. HET HEILIGE AVONDMAAL EEN LIEFDEMAALTYD. Tekst: Handel, der Apost. Hoofdft. II. vs. 4°"« tin dagelyks eendracbtelyk in den tempel volhardendehraaken zy brood van buis tot huis.   * éT^oi>uwe Iiefde en de liefde van uwen VJf Zoon, Jefus Christus, bragten ons hier voor uw aangezigt by een. Wy zullen haare gedachtenis plegtiglyk vernieuwen en in haare genieting zalig zyn. Welk eene wenfchelyke, vreugdenryke bezigheid! ö Mogren wy ze toch allen met dien ernst, met die aandacht, met die innerlyke deelneeming volbrengen, welke zy van ons vordert! Van u, den Allerhoogden, den Oneindigen, den Eeuwigen, bemind; met eene meer dan Vaderlyke liefde bemind; van uwen Zoon, den Eeniggeborenen, uit liefde en door liefde verlost, van zonde en dienstbaarheid en dood verlost te zyn; en zulks te bedenken en te befeffen, en daarvan op nieuws verzekerd te worden: welk eene eer, welk een geluk, welk eene zaligheid is dat niet. ö God, wat is de mensch, dat gy hem zo hoog fchat? Wat is des menfchen kind, dat gy zo veel belang in hem {lek? Ja, zo zwak, zo nietig, zo ilrafwaardig wy zyn, hebt gy ons toch lief gehad, en ons uit liefde uwen Zoon ten Heiland gefchonken! Ja, zo weinig wy u kenden, en hulp by u zochten, en uwer hulp waardig waren, zyt gy, beste Zoon des besten Vaders! ons toch, van liefde  256 HET HEILIG AVONDMAAL de gedrongen, te hulp gekomen, hebt ons tot in den dood liefgehad, en de heerelykfte hulp beweezen! óHoe kunnen wy u, en hem, die u ons ten Verlosfer gezonden heeft, ook genoeg danken ! Hoe u, en uwen en onzen hemelfchen Vader innerlyk genoeg liefhebben! Hoe ons over ons gemeenfchappelyk geluk genoeg verheugen, en de broederlyke liefde, die ons door deszelfs gemeenfchappelyk genot moet ingeboezemd worden, genoeg aank weeken? ö Mogt toch ons geheel volgend leven enkel dankbetuiging, enkel liefde zyn! Hoe zuiver, hoe heilig, hoe zalig zou hetzelve dan niet zyn! 6 God, zend gy den geest der liefde en der verheuging in onze harten. Laat hem dit heilige vuur in ons allen ontfleeken; dit vuur alle kwaade, laage gevoelens en neigingen in ons verteeren; en Iaat ons tegenwoordig over deeze gewigtige, troostryke dingen nadenken, en deeze liefdemaalryd vieren op eene wyze, dat wy allen van waare liefde tot uen uwen Zoon, Jefus Christus, en van eene hartelyke broederlyke liefde tot malkanderen doortrokken worden, en allen in derzelver gevoel zalig mogen zyn! Wy bidden u hierom als onzen liefderyken hemelfchen Vader, die uwen kinderen zo gaarne geeft, 't geen zy be- hoe*  een liefdemaaltyd. 257 hoeven, en 'c geen goed voor hun is, en roepen u verder met kinderlyke vrymoedigheid, in den naam van onzen Heer en Heiland, aan: Onze Vader enz. Liefde is onbetwistbaar eene der natuurelykfte en algemeenfte, zo wel als eene der aangenaamfte en zaligfte, aandoeningen van het menfchelyke hart. Al wie derhalven liefde bevordert, die bevordert gelukzaligheid; en hoe gegronder, hoe zuiverer, hoe edeler deeze liefde is, des te waarachtiger en duurzaamer is ook deeze gelukzaligheid. Naardien God enkel liefde en de volmaaktfte liefde is, zo is ook zyn aanweezen enkel gelukzaligheid en de volmaaktfte gelukzaligheid. Hoe meer wy hem ten opzigt der liefde naderen, des te meer naderen wy hem ook ten opzigt der gelukzaligheid. En zo deeze maatftaf juist is, waar vinden wy dan wel eene zekerer en volmaakter leer der gelukzaligheid, dan in het Christendom! Loopen niet alle zyne leeringen, alle zyne voorfchriften, alle zyne beloften, alle zyne gebruiken op het verwekken en aanwakkeren der zuiverfte, edelfie IV. Stuk. R lief-  üfjS HET HEILIG AVONDMAAL liefde tot God en de menfchen uit? Welke denkbeelden geefc hetzelve ons toch van de Godheid, van haare betrekkingen en ge indheden jegens ons, van haare oogmerken met ons, van haare bevelen aan ons, die niet gefchikt zyn om ons van de liefde des goe*dertierenften, gurstrykflen wezens te verzekeren en ons wederliefde jegens hetzelve in te boezemen ! Welke pligten fchryft ons het Christendom voor, die niet allen in de oprechtlte menfchenliefde en broederlyke liefde uitloopen, die niet deeze liefde op allerlei wyze begunftigen, en ons te rug houden en reinigen vah alles, wat dezelve zou kunnen verzwakken of verwoesten? Welke beloften, welke uitzigten en verwachtingen geeft hetzelve ons, die ons niet naauwer aan malkanderen verbinden, en ons niet allen uit dezelfde bronnen vreugde doen fcheppen? Welke gebruiken fchryft hetzelve ons toch voor, die ons niet nader tot malkanderen brengen, en inniger met malkanderen vereenigen? Ja, het Christendom, is de godsdienst der liefde, de leer der gelukzaligheid door de liefde ; het openbaart en predikt enkel liefde, het ademt in zyne echte belyderen niets dan liefde. Door lief-  «EN LIEFDEMA ALTYD. 259 liefde moet het zonde en ellende verzwakken en vernietigen, en deugd en zaligheid verfpreiden onder de menfchen. Liefde moet zyne belyders van de zulken, die het niet zyn, of niet inderdaad en in waarheid zyn, onderfcheiden, en hen allen tot eene uitgelezene, innigst verbondene maatfc happy van uitneemend goede en zalige menfchen maaken. Hier in beftaat het geheel oogmerk van het Christendom ; dit is het onderfcheidende karakter der weinige edelen, in welken dit oogmerk werkelyk bereikt wordt, ó Mogten wy ook under deeze, by vergelyking gefproken, weinigen behooren! ö Moge men ook van ons kunnen zeggen, 't geen in onzen tekst en in meer dergelyke plaatfen van de eerfte leerlingen van onzen Heer, van de eerfte belyderen van het Christendom gezegd word: zy waren allen eendrachtig by malkan deren, zy waren allen één hart en ééne ziel, en braaken brood van huis tot huis. Liefde tot God, liefde tot Jefus Christus, liefde tot malkanderen bezielde hen allen; en hierdoor achtten zy het hun' pügt en hun vermaak, om, zo dikwyls zy by malkanderen k vamen, des Heeren Avondmaal te houden. Voor hun was hetzelve een waare R » lief-  "SÓO HET HEILIG AVONDMAAL liefdemaaltyd. En zulks kan, zulks moest het ook voor ons zyn, myne geliefde Vrienden! Wy hebben 'er de zelfde gronden toe, die de eerfte Christenen hadden, en veelen van deeze gronden zien wy zelfs duidelyker in, dan zy, en moesten derhalven hunne kracht zo veel te fterker gevoelen- Gêwislyk hadden zinnelyke gewaarwordingen, 'er ten dien tyde meerder deel aan, dan zy 'er thans aan hebben kunnen. De gebeurdteni-fen, wier gedachtenis zy onder malkanderen vernieuwden, lagen nog in verfche geheugenis, zweefden hun nog op het Jevendigfte voor de oogen. De meesten, misfchien ailen, hadden Jefus gekend, gehoord, aanfchouwd, hadden hem aan het kruis zien fterven, veelen hadden hem wederom na zyne opftandiging ontmoet en gefproken. Dit alles moest zekerlyk diepe indrukfels van fmert en van blydfchap op hen maaken, en hen aan alle zyne lotgevallen het hartelykfte deel doen neemen. Zy maakten daarenboven een klein, veracht, verdrukt, vervolgd hoopje menfchen uit. Dit bragt hen zo veel te nader tot malkanderen , verbond hen zo veel te naauwer, vlocht alle hunne belangen zo veel te inniger in malkanderen, en maakte hen zo veel dierbaarer voor  EEN LIEFDEMAALTYD. 2ül voor malkanderen. Ondertusfchen echter is en blyft de hoofdzaak, waarop hier alles aankomt, fteeds de zelfde, hoe verfcheiden de uirerlyke omftandigheden ook zyn moge. Het Heilige Avondmaal is en blyft fteeds een liefdemaaltyd. En als zodanig zullen wy hec ook tegenwoordig befchouwen en genieten. Ja, Christenen, het is een maaltyd der liefde van God; een maaltyd der liefde van Jefus Christus; een maaltyd der Christelyke broederlyke liefde. Drie ftukken, welken ons even zo veel bronnen van vroome gedachten en gewaarwordingen openen, die zeer gepast zyn voor de heilige plegtigheid, waartoe wy thans zyn byeen gekomen. Mogten wy allen uir deeze bronnen zeer veel vreugde en zaligheid fcheppen! Het Heilige Avondmaal is een maaltyd der liefde van God. Hier zien wy de liefde van God, onzen hemelfchen Vader, in al haaren luister; hier fmaaken wy dezelve in de overvloedigfte maate. Ja, hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat hy zynen eeniggeborenen Zoon in de waereld gezonden heeft, opdat wy leeven, opdat wy gelukkig worden zouden door hem: dit is de liefde Gods, hierdoqr ontdekt zy zich in haare geheele grootheid, R 3 dat  2.62 HET HEILIG AVONDMAAL dat God ons, toen wy hem niet lief hadden, nogthans lief gehad en zynen Zoon gezonden heeft tot verzoening voor onze zonden. En, waarelyk myne aandachtige Toehoorers! had God ons . wel duidelyker, fterker bewys van zyne Vaderlyke genegenheid en liefde kunnen geeven, dan hy ons door Christus gegeeven heefc ? Aan zwakke fchepfelen, die ftof en a^ch, die niet verre boven de dieren des velds verheven zyn; aan gebreklyke, zondige, fiVafbaare menfchen, die zichzelven verzwakt, vernederd, bedorven, van God en hunne verordening verwyderd, in den doolhof der dwaasheid en der ondeugd verward, en daardoor in nood en ellende geftort hadden: aan deeze fchepfelen, aan deeze menfchen zendt de A'lerhoogfte, de Algenoegzaame, de Schepper en Heer van hemel en aarde, zynen Zoon, zynen Geliefden om hen van hunne dwaalwegen te rug te roepen, hen weder tot God, hunnen Schepper en Vader, te brengen , hen van de zonde en ellende te verlosfeh, en licht in hunne duisternis, nieuw leven voor hunnen fchier half geftorvenen geest, rust en tevredenheid voor hun bekommerd hart van den hemel op de aarde te brengen! En door deezen gynen Zoon, zynen Geliefden, laat hy hun ver-  EEN LIEFDE MAALTYD. 263 verfchooning en genade in plaats van gedreng recht, vergiffenis en uitdelging van zonden in plaats van verdiende flraffen, het eeuwig leven, eene eeuwige gelukzaligheid in plaats van hec verderf en den voldrekten ondergang aankondigen, dien zy reeds zo naby gekomen waren! En deezen zynen Zoon, zynen Geliefden, in welken hy het groocde wélbehaagen had, laat hy in de geringde gedalte onder hen leeven en leeren; laat hem alle bepaalingen, alle zwakhei den, alle verzoekingen onzer natuur ondervinden, alle bezwaarnisfen en lasten der menschheid draagen; Iaat hem een voorwerp hunner verachting, hunner tegenkanting, hunner fpotzucht, hunner vervolging zyn; Iaat hem op eene niet minder fmaadelyke dan fmerrelyke wyze, als een overtreeder, aan het kruis derven, om hem door lyden te heiligen, om ons een voorbeeld der volmaaktde menfchelyke deugd voor te dellen, om ons op eene zinnelyke, naar onze zwakheid ingerichte, wyze van zyne verzoenïykheid te verzekeren, en dan door zyne opwekking uit de dooden zyne zending en alle zyne verrichtingen de grootde geloofwaardigheid, en alle zyne beloften de onwrikbaarde zekerheid by te zetten! Welke bewyzen van liefde, der R 4 ge-  2f)4 HET HEILIG AVONDMAAL genegenfte, tederfte Vaderlyke liefde zyn dat niet. En deeze liefde Gods prediken ors hier de tekens van het gekruiste ligchaam en van het vergootene bloed van Jefus Christus met luide ftemme. Aan deeze liefde Gods herinnert ons, van deeze liefde Gods verzekert ons alles, wat wy hier zien, en hooren en doen. Ja, hier fmaaken wy in eene volle maate de uitwerkfels, de vruchten deezer onvergelykelyke liefde van God. Hier naderen wy tot God niet als flaaven, niet als misdaadigers, die voor hunnen rechter beeven, maar als kinderen, als begenadigde, by uitneemendheid begunüigde kinderen, vergaderen in zyn huis, aan zyne tafel en verheugen en beroemen 'er ons over, dat hy onze Vader is. Hier zyn wy in het genot van alle weldaaden, waarmede hy ons door zynen Zoon Jefus Christus begunftigd heeft, werkelyk zalig. Zalig in de kennis van den eenen waaren God en van zyne genegene gezindheid te onswaards; zalig in de verzekering van de vergiffenis onzer zonden; zalig in het befef van zyn Vaderlyk toezicht en geleide, van zyne vermogende befcherming en byftand; zalig in de hoop, van nader tot hem te komen en zyne onuitputtelyke liefde fteeds volkomener te genieten. 'En  EEN LIEFDE MAALTYD. 2.6$ En hoe minder wy hier aan Gods liefde twyfelen kunnen; hoe grooter en heerelyker de bewyzen zyn, die wy daarvan als met onze oogen zien en met onze handen voelen; en hoe zaliger wy in derzelver genot zyn: des te fterkcr moeten wy ons cok tot hartelyke wederliefde je..:ens hem verpligc en gedrongen vinden. Ja, laaien wy hem liefhebben, hem, die ons het eerst, die ons zo onuitfpreeklyk, liefgehad heeft! Hy alleen is al onze liefde waardig. Hem liefhebben is louter zaligheid; de zuiverde , hoogfte zaligheid van alle verftandige, denkende wezens! En waar is het menfchelyke hart, dat hem teder genoeg, naar al zyne waarde liefhebben kan ? Wat kunnen wy hem geeven, wat kunnen wy doen, om hem zyne weldaaden te vergelden, en de oprechtheid onzer liefde te toonen? Wat is alle gehoorzaamheid, die wy hem bewyzen ; wat zyn alle offers, die wy hem toebrengen kunnen, in vergelyking met het gefchenk van zynen Zoon, den Eeniggeboorenen ? Wie kan derwyze liefhebben, gelyk God lief heeft? En wie kan uit liefde tot God iets doen of lyden, zonder zelfs door en in 't geen hy doet en lydt, zalig te zyn? En zouden wy ons dan over eenigen eisch, die God ons oplegt, bezwaaren; over eenige befchikking, die hy R 5 over-  166 HET HEILIG AVONDMAAL over ons toelaat, onvergenoegd zyn; eenige opoffering, die hy van ons vordert, voor te kostbaar houden? Kn zouden wy niet enkel onderwe ping, enkel gehoorzaamheid, enkel yver, enkel dankbaarheid zyn, zodra God, de God der liefde beveelt en wil, zo dra hy ons zynen wil en zyne oogmerken op de eene of de andere wyze te kennen geeft? Ja, God! Vader? hier is ons hart; gy eischt hetzelve, en wy brengen het u! Het is het uwe, en alle zyne gedachten en neigingen en wenfchen en begeerten zyn u geheiligd! Kinderlyke liefde tot u moet ze alle bezielen en regeeren, en ieder wenk van uwen wil moet eene onverbreekelyke wet en derzelver oprechtfte volbrenging een bron van vreugde en van zaligheid voor ons zyn! Eveneens, myne aandachtige Toehoorers ! is het Heilige Avondmaal een gedenkmaal, der liefde van Jefus Christus, onzen Heer. Hier zien, hier befchouwen wy met verwondering, de hoogre en de diepte, de lengte en de breedte zyner onmeetlyke liefde jegens de menfchen^ Hier zien, hier befchouwen wy met verwondering, hoe veel, hoe oneindig veel hy uit liefde voor ons en onze broederen verzaakt, opgeofferd, ontbeerd, ondernomen, gedaan, geleden heeft.  EEN LIFDEMA ALTYO. heeft. Dees heilige maaltyd roept ons met luide ftem toe: de verhevenfte, de onbaarzuchtigfte, de voorbeelieloosfte liefde voor bet verdoolde, ellendige gedacht der ftervelingen heefc hem, den Heer der heeilykheid, van den hemel op de aarde, van de lchiiterendfte hoogheid in de diepfte laagte, van den troon in de geftake eens dienstknechts, zy heeft hem aan het kruis en in het graf gebragt! Geen verachting, geen befpo-ting, geentegenftand, geen zwaarigheid, geen gevaar, geen lyden kon zyne liefde verzwakken; zy was fterker dan de dood, duurzaamer dan het graf; zy vergat zichzelve om haarer geliefden wil en overwon alles, om hen te redden en zalig te maaken. Waar is een vriend, die ooit zynen vriend, zynen weldaadigften, edelmoedigften vriend zo beminde, als Jefus de menfchen bemind heeft; de menfchen die hem niet kenden, die hem zyne liefde niet vergelden konden, wier wyze van denken en van doen zo verre van de zyne verfchilde? Ja, dit is eene liefde, die alles, wat anders dien naam draagt, verre, zeer verre overtreft; eene Goddelyke liefde in menfchengedaante! En hier, myne geliefde Vrienden! hier genieten wy de vruchten en uitwerkfels deezer lief-  263 HET HEILTG AVONDMAAL liefde onzes Heeren. Het heldere licht, 't welk hy met zich van den hemel gebragt heeft, omdraait en befchynt ons: de kracht en de geest, die van hem uitgegaan zyn, bezielen ons: de rust, het vertrouwen, de hoop, die hy den menfchen gegeeven heeft, verkwikken en ver» blyden ons: de uitzigten in eene betere waereld, die hy hun geopend heeft, verheugen ons. Door hem kennen wy den Waaren, den Eenen, den Eeuwigen, den Oneindigen, en naderen met kinderjyke vrymoedigheid tot hem als tot onzen Vader; door hem zyn wy van zyne genade, van zyn welbehaagen, van de vergiffenis onzer zonden verzekerd; door hem kunnen wy in zyne wyz?, goedertierene Voorzierigheid vo'komenlyk berusten; door hem wandelen wy rustig en Mymoedig op den weg van pligt en deugd; door hem gevoelen wy ons fierk genoeg, om alles te overwinnen en ten einde toe re volharden; door hem kunnen wy den dood onveFfchrokken onder de oogen zien, en ons reeds by voorraad over het verhevener leven, over de zuiverer gelukzaligheid verheugen, die na denzelven op ons wachten, ó Wat hebben wy niet al aan de liefde van onzen Heer te danken, aan welke ons dees heilige maaltyd herinnert; cn wat.  EEN LIEFDEMA AI.TYD. 26^ wat zullen wy dezelve niet nog ten eenigen tyde te danken hebben, wanneer onze loop geëindigd is, en wy den heerlyken prys der overwinning, de onverwelklyke kroon, die wy aan het einde befchouwen, wegdraagen. Ja, deeze maaltyd is my het duidelykde bewys, het zekerde onderpand van de liefde myns Heeren ; en hoe zou ik denzelven ooit met nadenkende overlegging, met overleg kunnen vieren, zonder geheellyk van deeze liefde doordrongen te zyn? En hoe zou ik de waarde zyner liefde kunnen erkennen en befeffen, hoe haare zaligheid fmaaken, zonder in wederliefde tot hem, den beminnenswaardigden, ontvonkt te worden ? Hier erkennen en gevoelen wy immers alle de naauwe zalige betrekkingen en verbindtenisfen, in welke wy ons tot hem bevinden, en die ons allen de vuurigde, hartelykde liefde voor hem kunnen en moeten inboezemen. Ja, ik ben zyn leerling; van hem heb ik waarheid, de gewigtigde, troostlykde, onontbeerlykde waarheid geleerd: en zou ik dan hem, mynen Leeraar, deezen trouwhartigen, waarheidlievenden, onbedrieglyken Leeraar, niet liefhebben? Zou ik my niet verheugen over zyne onderrichtingen, en over her. licht  2/0 HET HEILIG AVONDMAAL lichr en de zekerheid, die hy my daardoor verfchaft heeft? Ik ben zyn behoudene, zyn verloste', en zou ik hem, mynen Behouder, die my met opoffering van zyn leven aan het verderf ontrukt heeft, niet lief hebben? Zou ik my niet verheugen over het leven, de vryheid, de veibgheid, de gelukzaligheid, die hy zo duur voor my gekocht heeft? Ik ben zyn bloedverwant, zyn broeder, een lid van zyn ligchaam, een deelgenoot van alle zyne lotgevallen en voorrechten; en zou ik hem, die de eer en luister des menfchelyken geflachts is, die alle leden zyns ligchaams bezielt, en met zynen geest doordroomt, die alles, wat hy is en heeft, den zynen zo gaarne mededeelt, en alles tot hun best aanwendt, zou ik hem niet liefhebben? Z u ik my niet verheugen over myne vermaagfchapping en gemeenzaamheid met hem? Ik ben zyn navolger; ik wandel in zyne voe; flappen; zie daar allerwege de luisterrykfle fpooren zyner onbevlekte wysheid en deugd, zyner verhevene vroomheid en menfchenliefde, en ontmoet daar alomme de krachtigfle aanfpooringen tot het voortflreeven naar hoogere volmaaktheid: en zou jk hem, myn:n Voorganger en Leidsman, niet lief hebben \  EEN LIEFDEMAALTYD. 271 ben ? Zou ik my niec van harte verheugen over elke aanmoediging en oriderfteuning, over elke opwekking tot getrouwheid en ftand vastigheid, die ik van hem ontvang, over eiken nieuwen trek van gelykheid met hem, dien ik in myzelven ontdek? Ik ben zyn onderdaan ; ik wordt van hem met de grootfte wysheid en goedheid geregeerd: en zou ik hem, mynen wysften, goedercierenften, toegenegenften Heer niet liefhebben? en my niet inwendig verheugen, dat ik onder zyn toezigt en regeering ftaa, en naar zyne wetten leeven moet, wetten, die enkel waarheid en zaligheid, en in den hemel gelyk op aarde van kracht zyn? Ik ben de medeërfgenaam van zyn koningryk, de deelgenoot zyner heerlykheid; ik zal eenmaal met hem leeven en heerfchen en eeuwig by hem zyn: en zou ik hem, die my den weg tot dit heil omflooten en gebaand, die my eene vreugde bereid heefc, om welke ce bevatten myn hart thans nog te bekrompen is, zou ik hem niet liefhebben? En zou ik my daarover niet verheugen, dat ik eenmaal by hem komen, hem van aangezigt tot aangezigt zien, en in zyne gemeenfehap ten vollen de zaligheid genieten zal, wier voorgevoel, wier voorfmaak my reeds hier tot wellust verftrekt? Neen, eer zou ik  272 HET HEILIG AVONDMAAL ik onverfchillig worden voor alles, wat fchoori en goed en wenfchelyk is; eer zou myn hart alle gevoel verliezen; eer zou ik my zeiven vergeeten of my zeiven haaten kunnen : eer dat het vuur der liefde voor hem, mynen Heer, geheellyk uitgedoofd wierd, voor hem, met wien ik zo naauw, zo onaffcheidelyk vereenigd ben! Neen, hier is zyn altaar, waarop dit heilige vuur fteeds voedfel krygt, en in zuivere, heldere vlammen uitbarst! Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! is het heilige Avondmaal een maaltyd der Ckristelyke broederlyke liefde. Weg van hier alle menfchenhaaters, alle koude, ongevoelige, zelfzoekende harten, alle flaaven van den nyd, den haat, der wraakzucht! Verre van hier alle, ook de zagtfte beweegingen der ydele eerzucht en der hovaardy, waardoor zich de een bo-en den anderen verheft, en de een den anderen veracht! Wie de menfchen, zyne broeders, niet liefheeft, wie de zaligheid deezer liefde niet kent, dieontheilige deeze liefdemaaltyd niet door zyne tegenwoordigheid, en verfpreidé niet koude en dood ter plaatfe, daar leven en warmte alles moet doordringen en gelukkig maaken! En, inderdaad, myne geliefde Vrienden! hier doen zich de  een eiefdemaaltyd. 2/3 de krachtigfte beweegredenen aan ons op, om malkanderen lief te hebben, en hier kunnen wy derzelver gewigt, derzelver fterkte volkomen gevoelen. Verheugen en beroemen wy ons allen hier niet over onze gemeenfchappelyke verlosfing, begenadiging, verheerlyking, gelukzaligheid! En wat toch verbindt de menfchen naauwer aan malkanderen, wat boezemt hun meer wederkeerige achting en liefde, meer vreugde over malkanderen in, dan als zy de zelfde gevaaren ontkomen, van de zelfde onheilen bevryd zyn, de zelfde weldaaden genieten en de zelfde gelukzaligheid te gemoet gaan! Onweetendheid, ondeugd, dienstbaarheid, vrees voor den dood en de helle, vrees voor de vernietiging of voor ftrenge, verfchrikkelyke ftraffen: welke onhei-r len zyn dat niet! onheilen, onder welken de menfchen, onze broeders, eertyds zuchtten, en onder welken wy ook nog zuchten zouden, zo Jefus Christus ons niet te hulp ware gekomen! Kennis der waarheid, kracht tot deugd, vryheid, de hoop eener zalige onfterflykheid: welke heilgoederen zyn dat niet! heilgoederen, die wy als Christenen gemeenfchappelyk bezitten! En welke banden der liefde zyn dat niet voor allen, die haare waarde befeffen! Hier zien wy de een IV. Stuk. S in  2^4 HET HEILIG AVONDMAAL in den anderen kinderen Gods, broeders van Jefus Christus, erfgenaamen des Hemels. Dit ia de arme zo wel als de ryke, de geringe zo wel als de aanzienelyke, de eerfte zo wel als de laatfte. En zouden wy dan jegens eenig mensch onverfchillig of koelhartig zyn? Zouden wy eenig mensch zonder welgevallen, zonder liefde befchouwen? God heeft voor ons allen zo veel gedaan; hy moet derhalven ons allen hoog fchatten en ons allen genegen zyn: en zouden wy dan niet de een den anderen hoog fchatten en eene innerlyke genegenheid toedraagen ? Jefus Christus heeft voor ons allen zo veel opgeofferd, zo veel geleden, heeft voor ons allen zyn leven prys gegeeven; wy moeten derhalven allen in zyne oogen dierbaar, allen voor verhevene zaaken gefchikt, tot verhevene zaaken verordend zyn; en zouden wy dan ook niet de een den anderen dierbaar, zouden wy niet allen bereidvaardig zyn, om malkanderen menigerlei offer van gedienftigheid , van liefde, van vriendfchap te brengen ? Wat zal ons daartoe toch wel beweegen en aanfpooren, zo deeze bedenkingen zulks niet doen kunnen ? Hier, myne aandachtige Toehoorers! hebben wy verder het volmaaktfte, bekoorelykfte voorbeeld  EEN LIEFDEMA ALTYD. fi/g beeld van liefde, en wel een voorbeeld, dat ons op het allerfterkfte tot navolging verpligt ,• naamelyk de liefde van onzen Heer. Opgelykewys als hy ons liefgehad heeft, zo moeten wy ook malkanderen liefhebben. Dit was het eerfte en het laatfte gebod, de ziel van alle geboden, die hy zyne leerlingen gaf. Wy moeten malkanderen dermaate liefhebben, gelyk hy ons heeft liefgehad. En hoe heeft dan de Heer ons liefgehad? Zyne liefde was algemeen, ftrekte zich uit tot alle menfchen, goeden en kwaaden, vyanden en vrienden; zy was ten uiterflen werkzaam; zy vertoonde zich door een beftendig hulpbewyzen en weldoen; zy Was geheel en al onbaatzuchtig en offerde aan de gelukzaligheid haarer geliefden alles op; zy was onvermoeid en onveranderlyk, ftreefde, zonder ooit ftil te ftaan, naar haar doel, en liet zich door niets, volftrekt door niets, in het ftreeven naar het zelve, te rug houden. En zo, dit roept ons deeze heilige maaltyd toe, zo moet ook uwe liefde tot malkanderen gefield zyn, ö gy, die u zyne navolgers noemt! Geen Christen, geen mensch, zy van dezelve uitgeflooten; geen offer , dat gy uwen broederen toebrengt, zy haar te kostbaar,) gy zy geene vleitaal, geene onvruchtbaare aanS 2 doe-  HET HEILIG AVONDMAAL doening, maar enkel daad en waarheid; en werke zo lang onvermoeid voort, zo lang zy eenige foort van ellende verminderen of eenige foort van gelukzaligheid bevorderen kan! En zou deeze roeping van onzen liefderyken Heer, wiens gedachtenis wy hier vieren, ons allen niet de oprechtfte, werkzaamfte liefde voor malkanderen inboezemen ? Hier komen wy eindelyk vrywillig tot zulke verrichtingen byeen, die, zo zy geene liefde, geene innerlyke, hartelyke liefde, geene waare broederlyke liefde te kennen geeven, in 't geheel niets betekenen, en willen nogthans, dat iedereen dezelve in dien zin opvatten en verftaan zal. Hier vergaderen wy immers in het huis van onzen Vader, als zyne kinderen, als broeders en zusters. Hier vieren wy het feest van zynen eerstgeboorenen Zoon, onzen broeder. Hier drinken wy allen uit éénen drinkbeker, en eeten van één brood. Kan zulks met verftand en overleg door menfchen gedaan worden, die malkanderen vreemd zyn, die geen deel in hun wederzydsch belang en lot Hellen, die niets voor malkanderen gevoelen, of die zelfs wel vyandfchap tegen malkanderen in 't hart draagen? Zou dit niet de fchan-  EEN tlEFDEMAALTVB. 277 fchandelykfte geveinsdheid, de openbaarfte tegenftrydigheid weezen? Is het niet als of wy hier malkanderen toeroepen: komt, broeders en zusters! komt, laaten wy onzen gemeenfchappelyken hemelfchen Vader voor zyne weldaaden danken, en in het genieten van dezelve zalig zyn: laaten wy het feest van onzen Broeder, die tevens onze Verlosfer en onze Heer is, vieren, en ons in zyn heil en in ons geluk verheugen! Onze hemeifehe Vader heeft ons allen lief, en zegent ons allen. Onze broeder, onze Heer, is voer ons allen geftorven, en heeft ons allen den weg tot God en tot de zaligheid aangeweezen. Wy hebben allen de zelfde aanfpraak op zyne liefde en op deeze zaligheid, de zelfde hoop van eens by hem te komen en eeuwig by hem te zyn. Hy eischt van ons allen het hart; oprechtheid is alles , wat hy van ons verlangt. In zyne oogen betekent onze ftand, onze rang, onze rykdom, onze geleerdheid, in zyne oogen betekenen alle onze uiterlyke voorrechten niets. Maar waare, zuivere, weikzaame broederlyke liefde is hem dierbaar. Komt, laaten wy hem door onze liefde, door onze gemeenfehappelyke poogingen, om fteeds goedertierener, fteeds weldaadiger cn S 3 ™*  2/8 H ET HEILIG AVONDMAAL nuttiger voor het menschdom te worden, ftof tot blydfchap geeven. Laaten wy ons de een over den anderen verheugen, gelyk hy zich over ons allen verheugt. Laaten wy de een den anderen dienen en helpen, gelyk hy ons allen geholpen heeft en nog helpt. Laaten wy de een den anderen den loop naar het doel gemakkelyker maaken, waar toe hy ons allen roept, waarby hy ons allen tot zich verzamelen en aan elk in 't byzonder een heerelyken prys zyner menschlievendheid, zyner Christelyke liefde zal toereiken. En dus, myne aandachtige Toehoorers! dus is het Heilige Avondmaal in alle opzigten een maaltyd der liefde, der edelfte, zaligde liefde; 't zy men het zelve befchouwt als eene plegtige herinnering of eene daadelyke uitdrukking en genieting van dezelve, of als eene onderlinge ver* bindtenis en opwekking daartoe, ö Mogt dit heilige vuur ons allen bezielen en ontileeken! Ja, myne geliefde Vrienden! liefde, liefde tot God, liefde tot Jefus, liefde tot onze broeders, moet ons allen aan de tafel des Heeren vergezellen, en daar geheellyk doordringen! Zy moet alle flaaffche vrees, alle flaaffche fchroom, alle angstvalligheid uit onze harten verbannen, en dezel- * ven  EEN LIEFDE MAALTYD. 27p ven voor het vertrouwen en de vreugde ontfluiten! Ja, deeze liefde moet tegenwoordig en in 't toekomende de ziel zyn van alles, wat wy denken en doen. Zy moet al den last deezes levens ligter, en alle deszelfs aangenaamheden zoeter maaken! Zy moet ons eiken pligt tot vermaak, en elk lyden tot eene weldaad doen worden. Zy moet ons moed en kracht tot ftryden en tot overwinnen geeven, en ons alles helpen te boven komen, wat ons in onzen loop naar het doel der volmaaktheid zou kunnen te rug houden of verdrietig maaken. Zy moet de bron zyn, waaruit wy fteeds rust, verkwikking, vreugde, zaligheid en den zoeten voorfmaak van nog grooter zaligheden in eene betere waereld fcheppen! Ja, hemeifehe Goddelyke liefde, onze harten ftaan voor u open! Neem gy bezit van dezelve; leef en heersch 'er in; zuiver en veredel alle onze neigingen en driften; bevrucht elk fpruitje van goede, edele daaden, dat in ons verborgen ligt; voer en geleid ons op elk levenspad; laat ons in recht- en weldoen nooit moede worden; laat uw magtige invloed hoe langs hoe meer de vreugde en zaligheid in ons en rondom ons verfpreiden, en ons dus voor de nadere gemeenfehap met God en met zynen Zoon, Jefus Christus , van tyd tot tyd gefchikter maaken! Amen.