NAGELATEN LEERREDENEN van G. J. ZOLLIKOFE R. ? PREDIKANT DER EVANGELISCH» HERVORMDE GEMEENTE TE LEIP ZIG. In het Nederduitscli vertaald. V T F D E STUK. i i W i • Te AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCXCIIL   INHOUD. EERSTE LEERREDE. HET WÉZENLYKE VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. Brief aan de Romeinen. Hoofdft. I. vs. iö. Want ik fchaam my des Euangelies van Christus niet: want het is eene kracht Gods tot zaligheid eenen iegclyk, die- gelooft, eerst den Joode, en ook den Griek. BI. i. TWEEDE T. E E R R E D E< ONDERZOEK, WAAROM DE CHRISTELÏKF. GODSDIENST GEENE KRACHTIGER WERKING DOET ONDER Z YN E B E L Y D E R S ? P.iöep aAn de Romeinen. Hoofdd. I. vs. iri. Want ik fchaam my des Euangelies van Christus niet: want het is eene kracht Gods tot zaligïisid eenen iegelyk, die gelooft, eerst den Jonde, en ook den Griek. . \ . 25. DER-  1 N h o u d. begunstigt de c^hRISTFr yr» ~i vaderlant)? Tweede BRnSf vA« PETRÜS. hoows. t. J? waardy dep rp,.„' CETIIOUWIIEID. Ewno. van lwas. koofdfl rvi- ^ ^ getrouw. m h:t grett» 73. rXFDE LEERREDE. DE kentekenen van onxe vouderinb in het GOEDE. HEESTE BRI.P aan DE KoRÏNTII. Ifoofjft. XV. VS. 5S. Zyt altoos oVervToedto- s„ »,,. , , of: L^ERRED E. TE NEE wen in het goede. Eerste  • INHOUD. Eerste Brief aan de Korinth. Hoofdft. XV. vs. 58. Zyt altyd overvloedig fa het werk dts Heeren. of: Neemt flceds toe in het werk des Beer en. 129. ZE FE ND E LEERREDE. DE MBNSCHEN ALS GASTEN EN VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. Eerste Boek der Cronyksn. Iloordft. XXIX. vs. 15. IV); zyn vreemdelingen en by woonden voor uw aangezicht, gelyk alle onze vaders, . T57» ACHTSTE LEERREDE. EENS CIIRSTENS VOORBEREIDING TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. ElMNCELIE VAN mattheus Hoofdft. XX. VS. 17, l8, IQ. En Jefu> opgaande naar Jerujalem, nam tot zich de twaalf Discipelen alleen op den weg; en zeide tot hen: Ziet, wy gaan op naar Jerufalem, en de Zoon des menfehen zal dm Overpriesteren en Schriftgeleerden overgeleverd worden , en zy zullen hem ter dood veroordeelen en zy zulUn hem den Heidenen overleveren, om hem te befpotten ert te geesfelcn en te krtmfigen; enten derden dage zal hy mder opjiaan. • > * NE-  INHOUD. NEGENDE LEERREDE. HOE GOED HET VOOR DEN BI E N S O II IS,.' DAT IIY ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. Spreuken van Salomo,Hoofdfl:. XXV. vs. 2. Het is Gods eer eene zaak te verbetgen. Of: Voor God is het eer, zyne daaden te, verbergen, 221. TIENDE LEERREDE. DE NEDERIGHEID EEN MIDDEL TOT VERGENOEGDHEID. Brief van Jakobus , Hoofdfl:. IV. va. Ven nederigen geeft God genade. i 247, _ I EEK-  EERSTE LEERREDE. HET WEZENLYKE VAN DEN CHRIS TEL YKEN GODSDIENST. Tekst: Brief aan de Romeinen. Hoofdft. I. vs. itf. Want ik fcbaam my des Euangelies van Christus niet: want het is eene kracht Gods tot zaligheid eenen iegelyk, die gelooft, eerst den JÓode> en ook den Griek» V. Stuk. A   ö f~^od, hoe gelukkig zyn wy, en welk VJT eenen dank zyn wy u, onzen Vader en Weldoener, daarvoor fchuldig, dat ons het licht des Evangelies beftraalt! Wat al gewigtige , troostryke waarheden heeft ons deeze heraelfche leer bekend gemaakt! Van wat al gewigtige, troostryke waarheden heeft zy ons de verzekering1 gegeeven, die wy zonder haar niet zouden hebben kunnen ontdekken! Hoe veel gemakkelyker, hoe veel veiliger en geruster kunnen wy niet op den weg van pligt en van deugd naar gelukzaligheid, naar eene duurzaame , eeuwige gelukzaligheid ftreeven! Mogten wy ons toch deeze goddelyke onderrcchting fteeds zorgvuldiger ten nutte maaken, en daardoor fteeds wyzer en beter en zaliger worden! Mogten alle belyders van den Christelyken Godsdienst, en onder dezelven ook wy, dit gefchenk uwer goedheid houden voor 't geen het werkelyk is, en gebruiken op eene wyze, die met deszelfs bedoeling en met uwen wil overeenkomt ! Laat toch dit hemelfche licht onder ons, laat het alom, waar het fchynt, hoe langs, hoe helderer uraalen verfpreiden , hoe langs hoe krachtiger werken, A 2 het  4 HET VVEZENLYKE VAN DEN het ryk der dwaaling en der zonde hoe langs hoe meerder verwoesten, en van tyd tot tyd meerder waarheid, deugd, vryheid, gelukzaligheid onder uwe kinderen op aarde bevorderen. Laat ons toch deszelfs geheele kracht in ons te verbeteren en gelukkig te maaken ondervinden , en geef, dat wy zynen invloed op ons hart en leven geene hinderpaalen in den weg leggen. Zyne wezeniyke leeringen moeten ons altoos voor den geest, en alle zyne voorfchriften en geboden heilig en onverbreeklyk voor ons zyn. ö Leer ons allen als Christenen denken en leeven, opdac wy ook allen voor de gantfche gelukzaligheid van het Christendom vatbaar en dezelve deelachtig mogen worden. Zegen ook tot dat einde de overdenkingen, die wy thans over dit onderwerp voorftellen zullen. Laat dezelve ons den Christelyken Godsdienst in zyne natuurlyke eenvoudigheid en deftigheid vertoonen, en ons daardoor van eerbied en liefde voor denzelven doortrokken worden. Wy bidden u hier om als Christenen met kinderlyk vertrouwen, en roepen u verder, in den naam van onzen Heer en Heiland, aan: Onze Vader enz. Als  CHRISTELYKEN GODSDIENST. 5 Als wy met onzen tekst den Christelyken Godsdienst eene Goddelyke kracht tot verbetering en zaliging der menfchen toefehryven, dan verdaan wy onder denzelven niet alles, wat de menfchen 'er ooit voor uit gegeeven hebben, of nog voor uitgeeven; niet alle verre gezochte, kunstige , willekeurige bepaalingen en vcrklaaringen, die men 'er van gemaakt heeft; maar alleenlyk dat geen, 't welk 'er wezenlyk toe behoort, 't welk tot onderwyzing van alle tyden en van alle volken gefchikt was; en dit kunnen wy in de gefprekken van Jefus Christus en de fchriften zyner gezanten zonder veel moeite vinden. Wy hebbon "Hechts van hunne voorftellingen af te fcheiden alles, wat betrekking heeft op de byzondere behoeften, op de byzondere wyze van denken en van voorftellen hunner tydgenooten, die tot hiertoe Jooden of Heidenen geweest waren , en wier vooroordeelen en zwakheden niet rechtftreeks en op eenmaal beftreeden en uit den weg geruimd konden, maar met eene verftandige omzigtigheid, behandeld moesten worden. Wy hebben Hechts te bedenken, dat het EuanA 3 ge-  6 HET WEZENLYKE VAN DEN gelie van Christus verordend was tot een licht der menfchen, wiens vollen glans zy niet op eenmaal konden verdraagen, maar dat allengskens helderer fchynen, allengskens hooger llygen, hunnen gezigtkreits allengskens meer uitbreiden en verlichten, en hen voor eene allengskens juister en volkomener kennis der waarheid gefchikt maaken zou. Maar nu by deezelfs heldere fchyning behooren wy niet meer kinderen in het verftand te zyn, ons niet langer by duistere afbeeldingen, niet langer by voorftellingen te bepaalen, die in den denktrant der Jooden en Heidenen haaren grond hadden, denktrant, die van tyd tot tyd afneemen en plaats maaken moest voor eenen edeler, vryer fmaak. Bloedvergieten, offerdienst, heiligdom, priesterfchap, losgeld, rantfoen, reiniging, verzoening, < deeze en dergelyke zinnebeeldige befchryvingen en voorftellingen, die den eerden belyderen van Jefus zo natuurelyk, en in het gantfche famenftel hunner gedachten als ingeweeven waren, zouden niet altoos de midden-denkbeelden zyn, waaraan de Christenen hunne betere bevattingen als vastfnoeren moesten. Zy waren Hechts de vorm en de gedaante, maar niet de waarheid zelve. De eerfte kan en behoort ons nooit zo ge.  CHRISTELYKEN GODSDIENST. ? gewlgtig te zyn, als de laatfte. De laatfle moeten wy, met ter zyde ftelling der eerfte, in al haare klaarheid kennen, zo wy haare kracht ondervinden willen.— Welke zyn dan eigenlyk de leeringen, die den Christelyken Godsdienst de kracht geeven, om zyne oprechte belyders zalig te maaken? Op welke leeringen moeten wy voornaamelyk acht geeven, welke ons meest bekend maaken en naauwst met onze geheele wyze van denken en van handelen verbinden, om 'er wys en deugdzaam, vergenoegd en gelukkig door te worden? Wat predikt, wat leert, wat beveelt, wat verbiedt ons het Christendom, indien wy minder op den voordracht der leere, dan op de leer zelve acht neemen; indien wy hetzelve afzonderen van dat, 't welk het op zekere tyden en voor zekere perfoonen, naar zekere wyzen van voordellen en uitdrukken, byzonder eigens had, en als eene geloofwaardige goddelyke handleiding tot gelukzaligheid voor alle tyden en alle volken befchouwen; indien wy het wezenlyke van den Christelyken Godsdienst liever in onze eigene, dan in eene vreemde en onbekende taal willen uitdrukken? Eenige weinige, maar hoogstgewigtige en veel bevactende Hellingen maaken A 4 het  8 HET WEZENLYKE VAN DEN het wezenlyke der gantfche Christelyke leer uit. Laaten wy haareonderrechtingen niet in den wind flaan, en haar derwyze gehoor geeven, als zaaken van zo veel aangelegenheid vereifchen. 'Er is, roept ons eerflelyk de Christelyke Godsdienst toe, 'er is maar één God, maar één eeuwig, oneindig, hoogstvolmaakte Geest, de Vader van alle geesten en van alle vleesch, de Schepper van hemel en van aarde, de God en Vader van onzen Heer Jefus Christus. Alle goden der Heidenen zyn niets, alle hunne magt en heerfchappy is ydelheid; alle dienst en alle eerbewyzingen, die hun gedaan worden, zyn vergeefsch; alle vrees en alle verwachting, die hunne tempels en altaars omringen, zyn vruchten van bedrog en bygeloof. Niemand is goed, niemand is volmaakt, dan de eenige God. Van hem, door hem en tot hem zyn alle dingen, hem alleen komt de lof en de eer toe in eeuwigheid. Hem moet gy aanbidden in geest en in waarheid; hem moet gy dienen en liefhebben met eenen onverdeelden eerbied en liefde ; hem moet gy uwe geheele gehoorzaamheid, uwe volkomenfle onderwerping, uw ontwyfelbaarst vertrouwen wyen. Indien gy zyne geboden volbrengt, dan hebt gy alle uwe pligterj vol- /  CHRISTELYKEN GODSDIENST. O volbragt. Zo gy van zyn toezigt, van zyne befcherming, van zyn welgevallen verzekerd zyt, dan behoeft gy u over niets te ontrusten, noch te ontftellen, dan is uwe veiligheid en uw geluk voor eeuwig onwrikbaar gegrond, in hem, den Allerhoogften, den Eenigen, kunnen en moeten zich alle uwe gedachten, gewaarwordingen , begeerten , neigingen , poogingen , uitzigten en verwachtingen als in een middenpunt vereenigen. Daar vindt uw verftand en uw hart, uw denken en uw willen, de rust en de vastheid, die gy elders anders te vergeefs zoude zoeken. Tot hem leidt u alles op, wat gy in u zeiven ontdekt en buiten u waarneemt. Hem verkondigt en pryst de gantfche natuur. Door ieder van zyne werken, door alle zyne verrichtingen en befchikkingen, door alle wegen, die hy u en de overige fchepfels doet gaan, fpreekt hy, de Onzigtbaare, met u, en maakt u zyne gezindheden en zynen wil bekend. Nooit heeft hy zich in dit opzigt aan de menfchen onbetuigd gelaaten. Maar nooit heeft hy zich duidelyker en volkomener aan hun geopenbaard dan door zynen Zoon en Gezant Jefus Christus. Deeze heeft ons , als de vertrouweling zyner raadsbefluiten, als de uitlegger van zynen wil, uit de A 5 duis-  IO HET WEZENLYlvE VAN DEN duisternis tot het licht, uit den twyfel tot de zekerheid geleid. Hy heeft de Godheid ons en ons de Godheid nader gebragt, den onmeetelyken afftand, die tusfchen haar en ons is, het affchrikkende benomen, en ons verftand en hare den vryen toegang tot hem, den Allerhoogften, geopend. Hy is het Evenbeeld des Vaders, het Affchynfel zyner heerlykheid. Wie hem kent kent den Vader; wie zich God zodanig voorilelt, als Jefus hem aan ons bekend gemaakt heeft, die vormt zich zulke denkbeelden van hem, gelyk hy wil, dat redelyke fchepfelen, dit menfchen, zich van hem vormen zullen. Eer derhalven deezen goddelyken Leeraar en Gezant; laat u van hem onderwyzen; nader door hem tot den Vader; zo' zulc gy den geenen eeren, die hem gezonden heeft, en die, gelyk hy zelf zegt, zyn God en uw God, zyn Vader en uw Vader is. Ja, deeze God, roept de Christelyke Godsdienst zynen leerlingen verder toe, deeze God h de l'ader der menfchen in den verhevenften zin van het woord. Van hem Mammen zy af, door hem beftaan zy, in hem leeven en beweegen zich en zyn zy. Hy heeft hen allen lief, zorgt voor huri allen, leidt hen allen tot de volmaaktheid  CHRISTELYKEN GODSDIENST. II heid en gelukzaligheid. Hy is geen geftreng Heer, geen onverbiddelyke Rechter, maar verre verheven boven alle menfchelyke zwakheden en driften, boven alles, wat toorn en wraakzucht heet. Hy heerscht niet, om te heerfchen; beveelt niet, om te beveelen; ftraft niet, om te ftrafFen: maar doet het eene en het andere, om te zegenen en gelukkig te maaken. Hy is vol toegevendheid en geduld, vol goedheid en genade, hoogst verzoenelyk en weldaadig; hy is de liefde zelve. Ook over zyne gebrekkelyke en ftrafbaare kinderen ontfermt hy zich met eene Vaderlyke tederheid, zo dra zy tot hunnen pligt weder te rug keeren en hem met kinderlyke gemoederen verheerlyken. Hy eischt noch gaaven, noch offers, noch boetedoeningen, noch zelfkaftydingen, noch verzoening, noch voldoening van hun; een hartelyk berouw en daadelyke verbetering alleen verlangt hy van hun, en vergeeft den geenen, die zich verbetert, misdaaden, overtreedingen en zonden. Hier van heeft hy hun door Jefus Christus, zynen Zoon en Gezant, uitdrukkelyk verzekerd; hier van heeft hy hun een geheel byzonder, onwraakbaar bewys gegeeven , dewyl hy deezen zynen Zoon en Geliefden ter ltaaving deezer troostelyke waarheid aan  12 HET WEZENLYKE VAN DEN aan het kruis liet flerven. Hier door heeft hy zelfs den zwakilen van zyne kinderen op aarde een zinnelyk bewys zyner Vaderlyke genegenheid en liefde gegeeven, en hun een middel tot gerustftelling aangeboden, 't welk aan hunne behoeften en aan hunne gewoone wys van bevatten ten vollen beantwoordde. Dat u derhalven , roept het Euangelie zynen belyderen toe, dat u geene flaaffche vrees, geen flaaffche fchroom, van het goedertierenfte, liefderykfte Wezen verwydere. Verbeeldt u niet uwen hemelfchen Vader daardoor te eeren, dat gy voor hem fittert en beeft als voor eenen geftrengen Heer, die elk oogenblik vaardig is om te ftraffen, en meer van zyne onderdaanen vordert, dan zy in ftaat zyn te doen. Belchouwt hem toch niet als eenen zwakken fterveling, die even zo ligt te beledigen als bezwaarlyk te bevredigen is. Eert hem veel meer met eene kinderlyke onderwerping, met een geloovig vertrouwen, en verwacht enkel goed en altoos het beste van hem, indien uw hart u getuigt, dat gy dat geen, 't welk waar en goed is, oprechtlyk lief hebt, en de goedkeuring en het welbehaagen des Allerhoogften als uwe hoogfte gelukzaligheid aanmerkt. Be-  CHRISTELYKEN GODSDIENST. 13 Berust dan, roept de Christelyke Godsdienst, ten derden, zynen leerlingen toe, berust dan volkomenlyk in zyne wyze en goedertierene Voorzienigheid en geef u onbezorgd aan zyne leiding en beftuuring over. Alles ftaat onder zyn toezigt, alles wordt door hem geregeld en beftuurd. Zyne Voorzienigheid ftrekt zich uit over het kleinfte gelyk over het grootfte, over elk gedeelte gelyk over den geheelen famenhing uwer ontmoetingen en lotgevallen. Zy kent alle uwe behoeften, alle uwe belangen en bekommeringen, en zorgt voor alle. Voor haar is niets groot en niets klein, niets verborgen en niets twyfelachtig; alles het werk haarer handen, alles een onfeilbaar middel, om haare verhevene oogmerken , de grootstmogelyke volmaaktheid en gelukzaligheid, te bereiken. Alle haare wegen zyn vol wysheid en goedheid, allen ftrekken ten uwen beste en ten beste van Gods groote, ontelbaare familie in hemel en op aarde. Zy zyn alle billyk en heilig, onberispelyk en onverbeterlyk, offchoon zy dikwyls ten uwen opzigt van duisternis omringd zyn, en hun uitgang voor uw kortziend oog ondoordringelyk is. Zy omvatten alle menfchen en alle waerelden, alle tyden en alle eeuwigheden. 7o klein  14 HET WEZENLYKE VAN DEN klein en weinig beduidende gy in u zeiven en in vergelyking met het heelal zyt, hebt gy u zeiven nogthans niet voor vergeeten, voor verhaten, voor verboren in de oneindige uitgeftrektheid der dingen te houden. Uw hemelfche Vader, wiens verftand onbegrensd en wiens goedheid onuitputtelyk is, ziet en kent ook u, en zorgt ook voor u. Nimmer zal hy, die volmaakt wys en goed is, u vergeeten of verwaarloozen; nimmer u boven vermogen laaten verzocht worden; nimmer u lasten opleggen, die gy niet zoudt kunnen draagen; nimmer van u eifchen, 't geen gy niet in ftaat zyt ten uitvoer te brengen; nimmer u een weg doen gaan, wiens uitgang geene zaligheid voor u zou zyn. Laat u deeze gedachte altoos voor den geest zyn, laat dezelve licht over alle uwe wegen en lotgevallen verfpreiden. Zy zal uwen geest opgeruimdheid en uw hart rust verfchaffen, en u vergenoegdzaamheid en gehoorzaamheid inboezemen. Geeft u gerustlyk over aan de leiding van uwen wysten, goedertierenften Vader; eerbiedigt alle zyne inrichtingen en befchikkingen met eene kinderlyke onderwerping, eerbiedigt ze alle als billyk en goed ; en volgt alle zyne geboden en bevelen, eiken wenk zyner Vooi-  CHRISTELYKEN GODSDIENST. 15 Voorzienigheid met bereidvaardigheid en vreugde. Wyd u, roept ten vierden de Christelyke Godsdienst zynen belyderen toe, wyd u geheellyk der braafheid en deugd, uw denken en uw doen, uw hart en uw leven, in het binnenfte uwer wooning en voor de oogen der waereld , by uwe gewoone dageïykfche bezigheden en onder uwe Godsdrenitige verrichtingen, in den vrolyken kring uwer vrienden en in de ftilte der eenzaamheid. Eerbiedigt , bemint, verkiest, doet ten allen tyde en op alle plaatfen alles, wat waar en billyk en goed is; alles, wat met den wil van uwen hemelfchen Vader overeenftemt, en het welzyn zyner kinderen op aarde bevordert. Laat u door geene laage hartstochten ketenen, door geene ondeugd beheerfchen; vliedt voor de zonde meer dan voor eenig onheil, en befhyd elk zedelyk gebrek als een vyand uwer volmaaktheid. Elke pligt zy heilig, en elke rechtvaardige, billyke, weldaadige daad zy een pligt in uwe oogen. Gods wil te volbrengen, volgens zyne oogmerken te denken en te keven , uw binnenfte gelyk uw buitenfte hoe langs hoe meer te reinigen en te heiligen, uwe  IÖ HET WEZENLYICE VAN DÊNf uwe plaats in Gods ryk op eene waardige wyze te bekleeden, voor uwen broederen niet alleen onfchadelyk te zyn, maar fteeds nuttiger te worden, en u daardoor voor hoogere volmaaktheden gefchikt te maaken; dit moet het doel van uw beftendig ftreeven, dit moet uw grootst vermaak zyn. Deugd, echte, ongeveinsde , altoos werkzaame deugd moet u van allen, die geene Christenen zyn, onderfcheiden, en de leer, die gy belydt, by geloovigen en ongeloovigen tot roem ■ verftrekken. De deugd alleen kan u in deeze en in de toekomende waereld welgemoed en vrolyk, vergenoegd en gelukkig maaken; zy is de eenigfte veilige weg, die tot de bezitting en genieting deezer goederen leidt, het eenigfte middel, om u van het welbehaagen van uwen Schepper en Opperheer te verzekeren, en methem, die in het licht woont en enkel licht is , gemeenfchap te hebben. Niets kan haar gemis vergoeden, niets haare plaats vervullen, niets u van haare beoefening ontflaan, noch kennis, noch geloof, noch gebruiken, noch plegtigheden. Zy is al uwe liefde, al uw ftreeven waardig. Voor haar kunt gy nooit te veel waagen en opofferen, verdraagen en doen. IïS  CHRISTELYKEN GODSDIENST. ijr In haaren dienst kunt gy nooit een wezenlyk verlies lyden, op haare paden nooit dwaalen; en offchoon u het bewandelen van dezelve dikwyls moeijelyk valt, offchoon gy uw doel niet zonder ftruikelen en vallen bereikt, nogthans zal ook uwe gebrekkelyke en onvolmaakte deugd , den God, die u door Jefus Christus daartoe deed roepen , welbehaaglyk zyn, en van hem beloond worden, indien zy maar oprecht is. Hy ziet op het hart en de oprechtheid is hem aangenaam. Hy eischt geene vlekkeloosheid, maar bereidwilligheid en braafheid van zyne kinderen. Laat tot dat einde, roept, ten vyfden, de Christelyke Godsdienst zynen belyderen toe, laat liefde, liefde tot God en liefde tot de menfchen, uw geheele hart vervullen, laat zy de ziel en het leven uwer deugd zyn. Hebt uwen Vader, die in de hemelen is, lief, met geheel uw hart, met geheel uwe ziele, met geheel uw gemoed en uit alle uwe vermogens, en hebt uwen naasten zo oprechtlyk lief als u zeiven. Dit is de hoofdfom der geheele wet, het kort begrip van alles, wat zedelyk fchoon en goed is. Dit is de echte, Christelyke deugd, die all' het goede, 't welk gy denkt en doer, verV. Stuk. B edele;  I'S ÜET WEZENLYKE VAN DEN edelt 5 die alleen in de oogen van God en der menfchen u meerder waarde byzet, en u eiken pligt ligt en aangenaam maakt. Leert u derhalven in God, als uwen Vader, en in de menfchen, als uwe broederen, verheugen; befchouwt al het fchoone en goede, 't welk gy in de waereld en onder de menfchen ontmoet, met deelneeming en welgevallen; geniet elke weldaad van God met eene blymoedige dankbaarheid; eerbiedigt alle zyne geboden met eene gewillige gehoorzaamheid, en bewyst uwen broederen al de hulp, die gy hun kunt bewyzen, met bereidvaardigheid en vermaak. Zo zal 'er orde en overeenftemming binnen in u en rondom u heerfchen; zo zal uwe deugd geen enkele naam, geen valfche fchyn , maar daad en waarheid weezen. Zodanig was de deugd van Jefus Christus, uwen Leidsman en Voorganger, gelteld, en zyne deugd moet het voorbeeld der uwe zyn. Hem na te volgen, naar hem (leeds meerder te zweemen en hem fteeds gelyker te worden, hier in beftaat de gantfche pligt, dit is het onderfcheidende kenmerk zyner echte belyders. Beroemc u toch niet, zyn be.'yder en aanhanger te zyn, verheugt u toch niet in zyne weldaaden cn zegeningen, indien gy niec in zyne  CHRISTELYKEN GODSDIENST. IQ. ïve voetftappen treedt, en hem navolgt. Dat zelfde gevoelen zy in u, 't welk in hem was; wandelt, gelyk hy gewandeld heeft. Zyt nederig, zachtmoedig, vergeefelyk, geduldig, ftandvastig, weldaadig en werkzaam ten algemeenen beste, gelyk hy. Gehoorzaamt uwen hemelfchen Vader, en dient uwen broederen op aarde zo gewillig, zo blymoedig, zo onvermoeid, als hy zulks gedaan heeft. Ziet, gelyk hy, in alles op God en op het toekomende, en weest, ge* lyk hy, gewillig, om aan de deugd en de menfchelyke gelukzaligheid alles op te offeren. Zoekt in uwe fteeds toeneemende gelykheid met hem al uwen roem, uw hoogst geluk. Hem navolgen is de rechtfte, zekerfte weg, om waarelyk deugdzaam te worden, en in de deugd van tyd tot tyd te vorderen. Op deezen weg zult gy nooit van het rechte fpoor dwaalen, nooit twyfel moedig en befluiteloos blyven. Dus zult gy zyne plaats onder uwe broeders bekleeden, en zyn gewigtig werk op aarde voortzetten. Gy zult, even als hy, waarheid, deugd, vryheid, gelukzaligheid op allerlei wyze zoeken te bevorderen , en, even als hy, in het bevorderen daar van het grootfte genoegen vinden. En indien gy ftandvastig op deezen weg volhardt, zal Ba hy  20 HET VVEZENLYkE VAN DEN hy den zelfden heerlyken uitgang voor u hebben, dien hy voor Jefus uwen Heer en Voorganger gehad heeft. Ja, roept eindelyk de Christelyke Godsdienst elk van zynen belyderen toe, bepaal uwe poogingen , uwe verwachtingen, uwe uitzigten niet tot dit korte, wisfelvallige aardfche leven. Zie meer op het onzigtbaare dan op het zigtbaare, meer op 't geen eeuwig is, dan op 't geen tydelyk is. Uw geest zal niet te gelyk met uw ligchaam fterven; geen mensch, geen fchepfel kan hem dooden, en zyn Schepper heeft hem tot voortduuring , tot de onfterflykheid, toe eene fteeds toeneemende volmaaktheid verordend. Hy heeft hem zyn beeld ingedrukt, hem voor zyne kennis, voor zyne liefde, voor zyne gemeenfchap vatbaar gemaakt, en hem daardoor een onbedrieglyk onderpand zyner toekomende verordening gegeeven. Hier wil hy hem tot een verhevener, beter leven opvoeden. Hier leeft gy in eenen ftaat van opvoeding en van oefening: daar wacht u een ftaat van vergelding. Hier is het de zaaityd: daar de tyd der inoogfting. Ten eenigen tyde zal alles, zelfs het verborgene, aan het licht gebragt, en eenen iegelyk vergolden worden naar zyne werken. Dan  CHRISTELYKEN GODSDIENST. IX Dan zult gy ontvangen, naar dat gy hier gedaan hebt, het zy goed, het zy kwaad. Dan zal eer of fchande, belooning of ftraf uw deel zyn, naar dat gy hier uwe bekwaamheden en vermogens en de hulpmiddelen, die God u verleende, getrouwelyk gebruikt, of misbruikt hebr. Door zyn Euangelie heeft Jefus Christus het leven en de onfterflykheid aan het licht gebragt; door zynen dood en door zyne opftanding van de dooden, heeft hy deeze uitzigten en verwachtingen boven allen twyfel verheven. Zo zeker als hy leeft, zo zeker zal onze geest nooit ophouden van te leeven; zo zeker hy de belooning zyner onverbreeklyke getrouwheid en braafheid genier , zo zeker moogt gy, die hem als uw voorbeeld ftandvastiglyk navolgt, ftaat maaken van deel aan zyne heerlykheid en zaligheid te zullen verkrygen. Tot hem vergaderen alle zyne rechtgeaarte dienaars en aanhangers, alle kinderen Gods, alle by uitneemendheid goede menfchen die over den geheelen aardbodem verftrooid zyn; en met hem en by hem zullen zy allen opklimmen van den eenen trap van volmaaktheid en gelukzaligheid tot den anderen. Deeze zyn de uitzigten, die het Christendom u aan de hand geeft, deeze de krachten dër toekomende waeB 3 reld„  32 HET WEZENLYKE VAN DEN reld, die het u nooit aan moed en vrolykheid ontbreeken laaten, en uwe deugd en vroomheid alles zullen helpen overwinnen. Open uw hart voor haaren invloed, laat ze u fteeds voor den geest zyn, verbind ze met alles, wat gy denkt en doet, denk en leef reeds hier als een erfgenaam der onfterflykheid: en de Christelyke Godsdienst zal gewislyk alles voor u zyn en uitvoeren , om 't welk voor de menfchen te zyn en uit te voeren, dezelve verordend is; hy zal üs wys en goed, vergenoegd en gelukkig maaken in deeze en in de toekomende waereld. Deeze, myne aandachtige Toehoorers! zyn de wezenlyke leeringen van den Christelyken Godsdienst. Deez' is de geest, die allerwege in denzelven, gelyk in zynen ftichter- leeft en werkt, en waardoor dezelve eene kracht Gods wordt, om zalig te maaken allen, die 'er aan gelooven. Laaten wy deeze leeringen vastelyk aankleeven, op welke het zegel der waarheid en goddelykheid in alle opzigten gedrukt is, en die ons alleenlyk hierdoor twyfelachtig en verdacht kunnen worden, indien wy dezelve door menfchelyke byvoegfels misvormen, of door willekeurige menfchelyke bepaalingen en wyzen van voorftellen verduisteren. Laaten wy deeze lee-  CHRISTELYKEN GODSDIENST. 23 leeringen, niet als kinderen, maar als mannen, beoordeelen en gebruiken; als Christenen, die de eerfte, van zo veele vooroordeelen en dwaalingen bevangene, leerlingen van onzen Heer en van zyne Apostelen in licht en kennis te boven gaan, en meer gefchikt geworden zyn, om menige waarheid zonder bekleedfel en beelden in haare natuurelyke gedaante te befchouwen. Maar laaten wy ook deeze leeringen hoe langs hoe vaster met het geheele famenftel onzer gedachten en gewaarwordingen verbinden , ons met dezelve van tyd tot ryd bekender en gemeenzaamer maaken, ze fteeds zorvuldiger op onze byzondere omftandigheden toepasfen, en geheel als Christenen leeren denken en leeven. Dus zullen wy gewislyk de Goddelyke kracht deezer deezer leer tot onze verbetering en gerustftelling hoe langs hoe meer ondervinden, en ons eeuwig verheugen, dat God ons tot het Christendom geroepen heeft. Amen. B 4 TIVEE*   TWEEDE LEERREDE. ONDERZOEK, WAAROM DE CHRISTELYKE GODSDIENST GEENE KRACHTIGER WERKING DOET ONDER ZYNE BELYDERS? Tekst: DiuEff aan de Romeinen Hoofdd. I. vs. ïC. IVaut ik fchaam my des Euangelies van Christus niet; want het is eene kracht Gods tot zaligheid, eenen iegelykf die gs looft, eerst den Joode, en ook den Griek. B 5   ö /f~^oi, gy hebt ons tot het Christendom VJ geroepen, en ons in hetzelve een krachtig middel tot deugd en tot gelukzaligheid gegeeven. Hoe verre zouden wy het niet in de beoefening der eerfte en in de genieting der laatfte kunnen brengen , hoe veel goeds zouden wy niet kunnen doen en genieten, indien de Christelyke Godsdienst voor ons ware en uitwerkte, om 't geen voor ons te zyn en uit te werken dezelve verordend en bekwaam is! Ja, 't is onze eigene fchuld, als wy zyne kracht niet ondervinden , of haar Hechts in eene geringe maate ondervinden. Wy befcbouwen en gebruiken denzelven niet derwyze, als met zyne verorde. ning overeenkomt. Wy vergenoegen ons maar al te dikwyls met eene onvruchtbaare kennis van denzelven, met een blind, dood geloof, met uiterlyke Godsdienstigheid en vroomheid. Ons hart neemt 'er niet genoeg deel in, wy bepaalen denzelven tot zekere tyden en plaatfen, en zonderen hem van het overige, van het grootfte gedeelte onzes levens af. ó Leer ons dit erkennen, met overtuiging erkennen, en laat ons door deeze kennis op eene heilzaame wyze befchaamd, en tot een beter getrouwer gebruik van  28 WAAROM DOET DE CHRISTEL. GODSD. van het Christendom worden opgewekt. Mogten wy toch van nu aan alles,' wat zyne werkzaamheid by ons verzwakt en hindert, uit den weg trachten te ruimen, en ons geheel hart voor zynen verbeterenden en zaligmaakenden invloed open zetten! Mogten wy deeze Goddelyke leer hoe langs hoe dnidelyker en juister leeren kennen , hoe langs hoe vaster gelooven, hoe langs hoe hartelyker eerbiedigen en liefhebben, hoe langs hoe zorgvuldiger ten onzen nutte toepasfen en gebruiken! Mogten ook de overdenkingen, die thans voorgefteld zullen worden, daartoe het haare toebrengen! Vergezel dezelve toch tot dat einde met uwen zegen, ö goedertierene God! Laat ons de waarheid en gewigtigheid va 1 't geen ons voorgefteld zal worden, inzien en befeffen, en alles met onpartydigheid op onzen eigenen toeftand toepasfen. Wy bidden u hierom, als dienaars van Jefus Christus, met kinderlyke onderwerping, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. Dat  «EENE KRACHTIGER UITWERKING? 29 Dat het Euangelie, of de Christelyke leer, gelyk onze tekst zegt, eene goddelyke kracht zy, om de menfchen zalig te maaken, hen tot eenen hoogen trap van verbetering en gerustheid op te leiden, en op eenen gemakkelyken en zekeren weg -tot de gelukzaligheid te leiden-; zal geen onpartydig mensch loochenen, die den inhoud en het oogmerk deezer leere naauwkeurig kent, en weet, welk een geest in dezelve leeft en heerscht. Alles, wat zy ons beveelt te gelooven en te doen; alles, wat zy ons van God doet hoopen en verwachten; alle neigingen, die zy ons inboezemt; alle regels van gedrag, die zy ons voorfchryft: hoe gefchikt, hoe krachtig zyn die niet, om den mensch, die dezelve aanneemt en opvolgt, en zyn hart voor haaren invloed opent, lust en moed, kracht en fterkte ter bedwinging zyner dierelyke driften, ter volbrenging zyner pligten, tot het leiden van een deugdzaam en heilig leven te geeven, en hem gerust, vergenoegd, gelukkig te maaken! Ook heeft deeze goddelyke leer in de eerfte tyden van het Christendom niet minder menigvuldige  gO WAAROM DOET DE CHRISTEL. GODSD. dige en wyduitgeftrekte, dan heilzaame uitwerkfelen onder haare belyders voortgebragt. Offchoon deeze uitwerkfelen noch zo algemeen noch zo groot waren, als men zich wel eens voorgefteld had; offchoon veele, offchoon zelfs de meefte belyders van het Euangelie niet zo zuiver en heilig, niet zulke fchitterende voorbeelden van deugd waren, als men wel eens wilde doen gelooven: het kan nogthans niet geloochend worden, dat veele duizenden menfchen door deeze leer tot eenen trap van wysheid, van deugd, van gelukzaligheid gefteegen zyn, dien zy zonder dezelve niet bereikt zouden hebben. Gewislyk, geene andere leer heeft ooit zo veel nieuw geestelyk leven, zo veel gevoel der menfchelyke waardigheid, zo veel lust en kracht ten goede, zo veele edele, grootfche gevoelens en daaden onder de menfchen voortgebragt, en zo magtig eenen invloed op hunnen geheelen denktrant en zedelyk gedrag gehad, als deeze. Ook konden zich de eerfte verdeedigers derzelve gerustlyk op deeze haare uitwerking beroepen als op eene zaak, die vrienden en vyanden, Jooden en Heidenen, in het oog moest vallen, en die den Christelyken Godsdienst by alle onbevooroordeelde voor-  GEENE KRACHTIGER UITWERKING? 31 voorftanders van waarheid en deugd tot aanbeveeling en tot roem verftrekken. Naar gelang echter dat de menigte zyner belyderen vermeerderde, en de ftrenge beproevingen, welke zy eerst ondergaan moesten, voor tydelyken voorfpoed plaats maakten ; naar gelang dat het Christendom, ten minden naar de belydenis, de Godsdienst der grooten en magtigen der aarde wierd, en, ftrydig met zyne bedoeling, ter onderfchraaging hunner magt en heerfchappy moest dienen: wierd ook zyne innerlyke, goddelyke kracht, zyne kracht van verbeteren en zalig te maaken, op menigerhande wyze beperkt en verzwakt; en offchoon dezelve nimmer geheellyk heeft opgehouden te werken, gefchiedde dit echter in eenen veel bekrompener kring en op eene veel minder zigtbaare en in 't oog loopende wyze dan eertyds. Ook in onze tyden, myne geliefde Medechristenen! werkt het Chris» tendom niet alles , werkt het niet zo veel goeds onder zyne belyders, als het zou kunnen en behooren te werken. Zekerlyk kan dit het Euangelie zelf niet tot verwyt verftrekken. Het zelve is en blyft des niet tegenftaande , 't geen het oorfprongelyk was, eene  §2 WAAROM DOET DE CHRISTEL. GODSD. eene kracht Gods tot zaligheid voor allen die in het zelve gelooven, een krachtig middel tot hoogere gelukzaligheid, ons door God gefchonken. Nog in onze dagen ondervindt gewislyk een aanmerkelyk gedeelte zyner belyderen deeze zyne byzonder eigene kracht, en gevoelt zich daardoor veriterkt en gerust getreld; en wy allen kunnen deeze zalige ondervinding hebben, indien wy van den Christelyken Godsdienst zulk een gebruik maaken, als met zyne natuur en de oogmerken van zynen Inftellcr overeenkomt. Laaten wy tegenwoordig, om dit oogmerk te bevorderen, de oorzaaken na fpooren, waarom de Christelyke Godsdienst midden onder zyne belyders geene meerdere en betere üiiwerkfelen voortbrengt. Naar maate wy deeze oorzaaken ontdekken en ons duidelyk vooiftellen; zullen wy ook leeren inzien, wat wy aan den eenen kant te doen, en waarvoor wy ons aan den anderen kant te wachten hebben, indien wy zyne kracht tot onze verbetering en zaligmaaking wenfchen te ondervinden. Veele zo genaamde Christenen kennen den Christelyken Godsdienst niet; andere vormen zich geheel verkeerde en yalfche begrippen van  geene krachtiger uitwerking? 33 Van denzelven; veelen gelooven 'er niet in; anderen twyfelen 'er aan; en nog anderen maaken 'er of geheel geen, of alleenlyk een -zeer gebrekkelyk gebruik van. Derhalven, onweeténdheid, dooling, ongeloof, twyfelzucht, het nietgebrüiken of het gebrekkelyk gebruiken van de Christelyke leer zyn de voornaamfte oorzaaken , waarom dezelve midden onder haare belyders niet meerdere en betere vruchten voortbrengt. Veele zo genaamde Christenen,, zeg ik,&?#nsn den Christelyken Godsdienst niet. Zy voeren eenen naam, van wiens waare betekenis zy.onkundig zyn. Zy belyden eene leer, wier inhoud en bedoeling voor hun onbekend is. Zy geeven zich voor leerlingen van eenen Meester, voor onderdaanen van eenen Heer uit, om wiens wetten en onderrechtingen zy zich nooit bekommerd hebben. Geboorte, opvoeding , toeval, uiterlyke voordeelen hebben hen tot Christenen gemaakt, en doen hen by de belydenis van het Christendom blyven. Maar hoe toch zou dat, 't welk zy niet kennen, op hen kunnen werken? Hoe kan een licht, waar voor wy onze oogen fluiten, ons verlichten en leiden? Neen, het Euangelie is geen to- V. Stuk. C ver-  54 WAAROM DOET DE CHRISTEL. GODSD. vermiddel, dat zonder ons weeten, buiten ons toedoen , tegen onzen wil, op ons werkt. Het beftaat niet in uicerlyke gebruiken, aan wier gedachtenlooze, werktuigelyke waarneeming eene byzondere kracht vast is. Neen^ de waarheid moet gekend, befeft, dikwyls en ernftig overdacht, zorgvuldig toegepast worden , zal zy ons beter en geruster maaken. En hoe groot is niet het aantal deezer onweetenden onder alle (tanden en klasfen van Christenen! Vergenoegen zich niet veelen, vergenoegen zich niet misfchien de meesten met het, grootdeels Hechte, en altoos ontoereikende onderwys, 't welk men hun in de kindfche jaaren, of in de eerfte jeugd in de Christelyke leer geeft? En hoe haast worden niet by veelen de zwakke indrukfels, die zy daarvan ontvingen, door de verftrooijingen en bezigheden deezes levens weder uitgewischt! Hoe weinigen geeven zich in 't vervolg van tyd de behoorelyke moeite, om hunne verzamelde kundigheden in eene geregelde orde te fchikken, te befchaaven, uit te breiden, den eerstgelegden en nog wankelenden grond te verfterken, en op denzelven een gebouw op te trekken, 't welk hun bïfcherming en veiligheid kan verfchaffen! 't Is waar, men zou  GEENE KRACHTIGER UITWERKING? SS Sou in tyden en onder menfchen, die op eene üitneemende verlichting roemen, geene onweetendheid ten'opzigt der gewigtigfte zaaken vermoeden. Maar is deeze roem onzer tyden gegrond ? Is hy zulks in die uitgeftrektheid en in dien graad, als men het zich zo dikwyls en zo gaarne verbeeldt? Indien verlichting geen woorden maar zaaken betreft; indien daartoe niet oppervlakkige , maar gegronde kundigheden en inzigten vereischt worden; indien zy zich niet door onverfchilligheid of eene trotfche verachting van het bekende en het onbekende, van het waare en het valfche, maar door bedaarde onderzoekingen en oordeelkundige beproevingen openbaart; indien zy in eene betere inrichting en in eene zorgvuldiger gebruikmaaking der vermogens van den geest beftaat; indien zy ons opmerkzaamer, ernfriger , vryer, onpartydiger over alles leert denken en oordeelen: dan vrees ik, dat maar weinigen op dezelve roemen mogen, en dat zy ook daar, waar zy plaats heeft, veel meer op Godsdienftige kennis van anderen dan op onze eigene gegrond is. Zo groot de onweetendheid by veele Christenen is: zo menigvuldig zyn ook de verkeerde en valfche begrippen, die veele anderen van den C 9, Chris-  3 6" WAAROM DOET DE CHRISTEL. GODSD. Christelyken Godsdienst voeden, en waardoor zy deszelfs kracht by zich verzwakken of verhinderen. Terwyl de een den Christelyken Godsdienst als een famenftel, als een bundel van moeijelyke, geheimzinnige, onbegrypelyke lee- ringen befchouwt, wier bloote omhelzing en voorwaarhoudïng den mensch een groot voor-; vecht boven zyne onchristelyke medemenfchen, en een byzondere verdiende by God geeft; merkt een ander-denzelven aan als een gemakkelyk middel, om zich door zekere gebruiken en plegtigheden , door uiterlyke Godsdienstoefeningen en gebeden de gunst van zynen Schepper en Rechter te verwerven, en zonde en ondeugd ongeftraft den ruimen reugel te geeven. Terwyl deeze in een dood geloof zonder alle werken van deugd en braafheid berust, en dit geloof des te meerder waarde toefchryft, hoe veel te minder het zelve op onderzoek gegrond is, en hoe veel te ftrenger hy ieder anders denkenden en geloovenden veroordeelt: vergenoegt zich een ander met eenen wandel, die vry is van groove misdryven, en verbeeldt zich aan de eisfchen van het Christendom voldaan te hebben, zo hy flechts geen roover, geen moordenaar, geen ech'breeker, geen booswicht is. En hoe  GEENE KRACHTIGER UITWERKING ? %J hoe groot is niet in 't algemeen de menigte der Christenen, die het Euangelie eeniglyk als eene kunstgevaarte van befchouwende geloofsleeringen, maar niet als een werkende handleiding tot deugd en braafheid aanmerken en hoog» fchatten, die in het zelve wel verzoening, vergeeving, gerustflelling, maar geen verbetering, geen licht en kracht tot bet volbrengen hunner pligten zoeken, en die eeniglyk hun verlland, maar niet hun hart daarmede bezig houden, en de belydenis der lippen rechtftreeks van de belydenis des levens doen verfchillen! Welke uitwerkfels, welke vruchten kunnen toch, bid ik u, zulke begrippen van het Christendom by de menfchen voortbrengen ? Hoe kan zich daar zyne Goddelyke kracht aan den dag leggen ? Zekerlyk heeft ook de dwaaling haare uitwerkfels: maar haar uitwerkfels zyn nooit goed. Haare vruchten zyn andere , nog grooter dwaalingen, ydele verblindingenen inbeeldingen, eene valfche zekerheid, eene dwaaze berusting in de zonde en ondeugd, ongegronde, bedrieglyke verwachtingen , en eene fteeds toeneemende verwydering van den weg der waarheid en der deugd. Neen, myne aandachtige Toehoorers? wie de Christelyke leer niet tot het gewigtigfte C s Ue«  38 WAAROM DOET DE CHRISTEL. GODSD. belang van zyn hare, en tot de leidsvrouw van zyn geheel leven aanneemt; wie haar niet als eene geheel en al beoefenende leer befchouwt, die in alle haare deelen de veredeling van den mensch, de zedelyke verbetering van zyn gemoed en zyner daaden beoogt; wie zich niet gantfchelyk van haaren Geest, van den Geest haars lnftellers, bezielen en beftuuren laat; wie niet by het gelooven het doen voegt, en niet al de waarde van het eerfte naar het laatfte bepaalt: die kan haare kracht tot zaligmaaking der menfchen niet ondervinden: die kan den naam van Christen met nog zo veel yver verdedigen, de leer van het Euangelie nog zo ongetwyfeld gelooven en deszelfs plegtige gebruiken nog zo zorgvuldig waarneemen, zonder daardoor in 't geringfte beter en gelukkiger te worden. Het ongeloof, myne aandachtige Toehoorersi is eene derde oorzaak, die het Christendom by veelen van zyne belyderen in zyne werkzaamheid verhindert en geheel krachteloos maakt. De waarheid kan Hechts in zo verre op ons werken , als wy ze voor waarheid erkennen en als zodanige met overtuiging aanneemen en gelooven. Hoe vaster en verwrikbaarer deeze overtuiging is, des te krachtiger en onwederftaanbaarer is haa-  GEENE KRACHTIGER UITWERKING? 39 haare werkzaamheid. In deezen zin kan het geloof bergen verzetten, de grootfte zwaarigheden overwinnen, en zaaken uitvoeren, die de menfchelyke krachten fcheenen te boven te gaan. In deezen zin is het Euangelie voor den geenen, die het met een onverwrikbaar geloof omhelst, eene waarlyk goddelyke, eene alles te boven gaande kracht, waardoor hy de waereld en zichzelven overheerscht, en zich eiken last ligt, elken pligt tot vreugde maakt. Wat was het, dat de eerfte leerlingen en belyders van onzen Heer zo onverfchrokken in alle gevaar, zo gerust en blymoedig in leven en in fterven deed zyn? 't Was de zekere, boven allen twyfel verhevene overtuiging, dat hy, als hun Hoofd leefde, en dat zy, als zyne leden, eeuwig met hem zouden leeven. En wat is het anders dan dit geloof, dat nog heden ten dage den Christen den moed en de kracht geeft, om alle verzoekingen der zonde te wederftaan, alle bekooringen der ondeugd te verfmaaden, en zyne dagen liever in armoede en eenen laagen ftaat door te brengen, dan zich ten koste zyner onfchuld en braafheid magt en rykdom te verwerven? Maar hoe zeldzaam is niet dit geloof onder de Christenen! Wat is het geC 4 loof  40 WAAROM DOET DE CHRISTEL. GODSD, loof der meesten anders, dan eene vrucht'der opvoeding en der vooroordeelen, een verftandeloos flaafsch naklappen van 't geen zy anderen als waarheid hooren verdedigen, eene verkleefdheid, zonder voorafgegaan onderzoek en beproeving, aan zekere leerftellingen, wier gronden en verband zy niet inzien , en die zy zonder bedenking, met anderen verwisfelen zouden, indien zy de zelfde uiterlyke aanleidingen daartoe hadden? Hoe ligt kan niet zulk een geloof plaats maaken voor het ongeloof ! En hoe menigmaal gefchiedt zulks niet werkelyk.' Een gebouw, dat geen vaste gronddagen heeft, behoeft niet eerst door hevige normen gefchud te worden; elke eenigzins fterke fchok kan en moet zynen val veroorzaaken. Wie zonder wapenen in het ftrydperk treedt, hoe ligtelyk wordt die niet een prooi voor eiken vyand! Een roeftand, waarin zich maar al te veel belyders van den Christelyken Godsdienst bevinden. Nu eens zyn het de verlangens hunner lusten en driften, die hen tegen den zeiven oprekkenen: dan is het de fpotterny en het gelach zyne? vyanden, dat hen verbyftert; op den eenen tyd is het eene fchynbaare tegenwerping,  GSF.NE KRACHilGEPv UITWERKING ? 41 die hen verlegen maakt ; op eenen anderen tyd is het eene kinderachtige volgzucht en de ydele begeerte, om boven anderen uit te munten ; fomtyds de droevige noodzaaklykheid, van zichzelven te moeten bedriegen en tegen de ftem der reden en van het geweeten te verharden, die hun dat, 't welk zy hun geloof noemden, verdachten tot een last maakt; en hen tot het ongeloof doet overflaan. Maar hoe toch kan het Christendom daar , waar ongeloof, of een blind, en van gronden ontbloot geloof heerscht, zyne uitwerkingen aan den dag leggen? Niet veel meerder kan het zelvé, ten vierden, werken, als aanhoudende twyfeling, en onzekerheid den mensch ginds en herwaarde dry ven, en of met ongerustheid, of met onverfchilligheid omtrent waarheid en dwaaling, vervullen. Ten minden kunnen de goede uitwerkfelen, die hetzelve misfchien nog by hem heeft, niet lang van duur zyn; zy kunnen geene vaste beginfels , geene eenpaarige gemoedsgesteldheid, geen gedrag, dat fteeds zich zelf gelyk is, voortbrengen. Zo lang hy tusfchen waarheid en dwaaling, tusfchen geloof en ongeloof heen en weer dobbert, zo lang C 5 is  42 WAAROM DOET DE CHRISTEL. GODSD. is hy den mensch gelyk, die nu eens deezen, dan eens den tegenoverliggenden weg inflaat, geenen met vertrouwen bewandelt , op geenen lang voortgaat, en even daarom niet ter bedoelde plaats komt, of dezelve eerst laat en geheel vermoeid en buiten krachten bereikt. Zekerlyk leert ons de reden dat wy in gewigtige zaaken in den Haat des twyfels het veiiigfte pad verkiezen, en ons ten opzigt van zulke zaaken derwyze gedraagen moeten, als of wy 'er eene volkomene zekerheid van hadden. Zy berispt en veroordeelt derhalven den Christen die om zekere twyfelingen en zwaarigheden nalaat, de voorfchriften van het Christendom te gehoorzaamen , en zich eene Christelyke gemoedsgefteldheid en levenswyze eigen te maaken. Zy leert hem, dat hy daarby nooit iets verliezen, maar in allen gevalle oneindig veel winnen zou. Doch , hoe veele menfchen , hoe veele Christenen geeven toch wel hunne reden een opmerkzaam, bedaard gehoor? Hoe fpoedig wordt niet haare (tem by veelen door het gefchreeuw hunner driften, en begeerlykheden overftemd! En hoe zeer vinden deeze 'er hunne rekening niet by, om el-  GEENE KRACHTIGER UITWERKING? 4$ elke twyfeling tegen den Christelyken Godsdienst in het hart van den onverbeterde» mensch levendig te houden! Zekerlyk worden ook menfchen van eene betere gemoedsgesteldheid, menfchen, die het Christendom en deszelfs Infteller waarelyk hoogfchatten , niet zelden door twyfelingen ontrust; maar ook zelfs by deezen wordt daardoor de kracht deezer Goddelyke leer eenigzins, offchoon tot eenen geringen trap, verzwakt. En dit is misfchien het geval van zeer veele belyders van het Christendom in onze dagen. Hoe meer zich de geest van zelfdenken en onderzoeken verfpreidt ; hoe meer men zich over het bygeloof en het blindeling gelooven fchaamt; hoe meerder allerhande vooroordeelen en dwaalingen ontdekt en ten toon gefield worden; hoe algemeener het gevoel der vryheid en de haat tegen allerlei dwang en allerlei dienstbaarheid wordt: des te meerder twyfelingen moeten 'er in denkende en onderzoekende, maar niet genoeg onderweezene en in nadenken niet genoeg geoefende hoofden ontftaan. De ftryd tusfchen het licht en de duisternis, tusfchen het geloof en het ongeloof, tusfchen de  44 WAAROM DOET DE CHRISTEL. GODSD, de waarheid en de dwaaling, die onze eeuw misfchien van alle andere onderfcheidt, zal wel, onder het Toezigt en Beftuuring der Opperfte Wysheid en Goedheid zekerlyk vroeg of laat menfchelyke volmaaktheid en gelukzaligheid ten gevolge hebben: maar die mensch alleen kan zyne naaste en fchadelyke uitwerkfelen , de twyfelzucht en de onzekerheid , ontgaan, die zich noch van hoogmoed en ydele eerzucht verblinden , noch van den heerfchenden fmaak* laat mede fleepen, maar altoos over zichzelven waakt, altoos naar juiste grondbeginfels der wysheid en der voorzigtigheid handelt, en elke maate van licht en van kennis, die hy heeft, hoe gering dezelve ook zy, gewilliglyk en getrouwelyk volgt. Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! 't geen den Christelyken Godsdienst meest verhindert, zyne geheele kracht onder zyne-belyders aan den dag re leggen, is het nietgebruikmaaken of het gebrekkelyke gebruikmaaken van denzelven. Zo min my de fpys kan verkwikken en verfterken, die ik niet tot rnyneem, of tegen wier werking ik my verzet: even zo min kan my de waarheid beter en gelukkig maaken, die ik  GEENE KRACHTIGER UITWERKING? 45 ik niet op my zei ven toepas, of van welke ik eene verkeerde toepasfing maak. En waartoe toch, vraag ik, bepaalt zich by de meeste belyders van het Euangelie het geheele gebruik, dat 'er van gemaakt wordt ? Tot zekere dagen in 't jaar, tot zekere uuren of oogenblikken des daags, in welke zy eenige plegtige gebruiken waarneemen, de Godsdienstoefeningen hunner broederen bywoonen, zekere gebeden en Godsdienstige fpreuken naar vastgestelde regels herhaaien, of op zyn hoogst zich met eenige gedachten over Christelyke waarheden voor eenige oogenblikken bezig houden. Zyn deeze dagen, deeze uuren, deeze oogenblikken voorby, dan is hun het Christendom met alle zyne voorfchriften en waarheden eene vreemde, onverfchillige zaak; eene zaak die met hun gewoon, dagelyks leven, met hunne aardfche bezigheden en genoegens, niets gemeens heeft; een leeraar en raadgeever, van welken men zich zodra mogelykontflaat, en dien men flechts zo lang gezelschap houdt, als men welvoeglykshalve niet nalaaten kan. Maar welke uitwerkfelen kunnen waar> heden, die wy zo haast uit het oog verliezen, die ons gemeenlyk zo onwelkom en lastig zyn, die ons van tyd tot tyd vreemder worden ; welke uit-  4 getrouwelyk ter uitvoer te brengen, en de plaats, de maatfchappy , den menfchen, den ftaat , waarmede hem de Voorzienigheid ten naauwften verbonden heeft, by voorkeur nuttig te zyn, en daar zo veel goeds te werken en zo veel geluks rondom zich te verfpreiden, als maar eenigzins in zyn vermogen is. Maar met dat alles is hy noch blind ten opzigt van de feilen en gebreken, noch verwaand en trotsch ten opzigt van de voortreflykheden zyner medeburgeren en landsgenooten; is noch partydig, noch onrechtvaardig, noch vyandig, noch wreed tegen andere menfchen en volken. En dus vermydt hy ook de doolpaden, waarop de valfche Vaderlandsliefde, of dat, 't welk in den dagelykfchen wandel den naam van Vaderlandsliefde draagt, de menfchen vervoert. Met deeze valfche , maar fchier van iedereen voor echt gehoudene liefde voor het Vaderland is zekerlyk de Christelyke Godsdienst niet beftaanbasr, die kan en behoort hy niet te begunftigen, en het verwyt, 't welk men hem in dit op-  DE LIEFDE VOOR 'ï VADERLAND 9 6$ opzigt doet, moet hem by alle wyze, edel en menichelyk denkende menfchen tot de grootfte eer verftrekken. Vergelykt Hechts deeze beiden in derzelver grondbeginfelen en oogmerken met eikanderen, en gy zult de tastbaare ftrydigheid, die 'er tusfchen beiden is, duidelyk inzien, en tevens welhaast gewaar worden, aan welke zyde de waarheid of de dwaaling, de eer of de fchande plaats heeft. De Christelyke Godsdienst wil, dat alle menfchen eikanderen als broeders en zusters, als kinders van éénen God en Vader, die in de hemelen is, als verlosten van éénen Heer, als leden van één ligchaam, als erfgenaamen ééner zaligheid liefhebben; dat zy in ieder mensch, van waar ook afkomftig en hoe ook genaamd, het evenbeeld van hunnen Schepper, den denkenden, redelyken, voor de onfterflykheid gefchapenen geest eeren, en iedereen op den weg, die hen allen tot hunne gemeenfchappelyke verordening leidt, naar hun vermogen helpen en dienen zullen: de valfche Vaderlandsliefde daarentegen wil, dat men alleenlyk die menfchen, alleenlyk die volken eene innerlyke tedere liefde toedraage, alleenlyk die voor zyne eigenlyke waare broeders en zusters erkenne en als zodanige  64 BEGUNSTIGT DE CHRISTELYKE GODSD. nige behandele, die me: ons coc een en hetzelfde ftaatkundige ligchaam behoorerr, of een en hetzelfde land met ons bewoonen ,• en offchoon zy ons al niet gebiedt, zy veroorlooft ons toch, om alle andere menfchen en volken met onverfchilligheid te behandelen, hen met verachtende of nydige oogen te befchouwen, geen belang in hun lot te (lellen, ons zelfs wel in hun leed te verheugen, en hen in zekere betrekkingen als hinderpaal en onzer grootere magt of onzer bloeijende welvaart te haaten. De Christelyke Godsdienst wil, dat alle menfchen, alle volken, die te famen Hechts één groot huisgezin uitmaaken, gemeenfchap met eikanderen hebben, dat zy hunne verfchillende gaaven, bekwaamheden, kundigheden, vermogens , goederen, gerieflykheden eikanderen mededeelen, vriendfchappelyk tegen eikanderen verwisfelen, dat zy eikanderen tot betere bearbeiding en aanwending van de voortbrengfelen van hun land en hunner nyverheid, tot fpoediger ontwikkeling der vermogens van hunnen geest, tot verbetering hunner zeden, tot veraangenaaming van hun leven, tot vermeerdering van hun genoegen, tot hunne meerdere vordering op den weg van ligchaamelyke en zedelyke volmaaktheid  de liefde voor *t vaderland ? 65 heid op allerlei wyze de behulpzaame hand bieden en ondersteunen zullen. De valfche Vaderlandsliefde daarentegen wil, dat men de voorrechten der natuur en der kunst, die men bezit zorgvuldiglyk voor anderen verberge, ze eeniglyk voor zichzelven houde, zyn diepere inzigten, zyn grooter bekwaamheid, zyne nuctige ontdekkingen en uitvindingen aan geen andar volk mede deele, den vreemdelingen zo weinig voordeelen, als mogelyk is, vergunne, en hun zo veele bezwaarnisfen en lasten, als maar eenigzins gefchieden kan, oplegge, zich in zynen naauwer of ruimer kring opfluite, alles, wat daar buiten is, zo veel 't zyn kan, in de onweetendheid, in de onbefchaafdheid, in eenen onverlichten, of in eenen zwakken en ellendigen toestand houde, of 'er zelfs wel in brenge. De Christelyke Godsdienst wil, dat wy alles , wat waar en fchoon en goed is, waar enby wien wy het ook vinden mogen, eeren en liefhebben; dat wy elke goede daad goed, elke kwaade daad kwaad noemen, wie ook die of deeze gedaan moge hebben; dat wy zelfs onzen vyanden gerechtigheid, en als hy lof verdient, lof wedervaaren laaten ; dat wy zo min de deugd van eenen vyand loogchenen, als de misdaad V. Stuk. E van  66 BEGUNSTIGT DE CHRISTELYKE GODSD. van eenen broeder verdedigen; dat wy over de voorrreflykheden en over de gebreken, over de goede en over de kwaade zyde, over de vereerenswaardige en over de verachtelyke eigenfchappen, die ieder mensch en ieder volk eigen zyn, een onpartydig oordeel vellen, en ons over alle weldaaden en zegeningen, die God onder zyne kinderen uitdeelt, over alle bronnen van vreugde en van zaligheid, die hy voor hun ontfloten heeft, verheugen zullen, *t zy -wy dezelve onder ons of onder anderen, by vyanden of by vrienden, hier of elders, in de nabyheid of in afgelegener landen ontmoeten: de valfche Va-; derlandsliefde daarentegen wil , dat men zyn volk, zyne natie de voorkeur boven alle andere geeve, haare ftaatsgefteldheid, haare regeering , haare zeden en gebruiken, haare kundigheden, haare bedryven volftrektelyk voor de beste houde; dat men het goede, het uitmuntende, 't welk andere volken, andere natiën bezitten, niet erkenne, of althans op allerlei wyze verkleine en betwiste, haare gebreken daarentegen aan den dag brenge, vergroote, uittrompette; dat men liever de gefchiedenis vervalfche, liever de onloochenbaarfte gebeurdtenisfen in twyfel trekke, liever openbaare dwaasheden en euvel- daa-  DE LIEFDE VOOR 'ï VADERLAND % C? daaden verdedige, dan te dulden., dat den ftaat, het land, waartoe men behoort, iets te last gelegd wierd, of dat men eene waarheid, die anderen tot eer tot roem of ons tot fchande verftrekt, rechtsftreeks erkennen zou. De Christelyke Godsdienst wil eindelyk, dat ieder mensch den anderen by zyne rechten, vryheden, voorrechten laate, bewaare, befcherme, hem als een broeder en niet als een flaaf hehandele, hem in geenerlei opzigt beledige of benadeele, en in alle gevallen op zulk een voet zich jegens hem gedraage en hem behandele, als hy zou wenfchen, dat men in.foortgelyke gevallen met hem zei ven omgaan en hem behandelen mogt: de valfche Vaderlandsliefde in tegendeel wil, dat men fteeds pooge zichzelven uit te breiden en anderen naauwer te bepaaien, de magt van den ftaat, de grenzen des lands ten koste van anderen te vergrooten en uit te breiden, de nabuuren met list of met geweld onder 't juk brenge, zich van hunne voordeelen, van hunne handteeringen, van hunnen handel meester maake, hunne vryheid fteeds naauwer beperke, hunne welvaart ondermyne, en dezelve, zodra men 'er zyne rekening by vindt en zulks mogelyk is, geheel en al in den grond E s boo-  68 BEGUNSTIGT DE CHRISTELYKE GODSD. boore. Zo verfchillende, myne aandachtige Toehoorers! zo tegenftrydig zyn de begin fels van den Christelyken Godsdienst en de beginfels der valfche Vaderlandsliefde! Zo in 't oog loo? pende is de drydigheid tusfchen beiden! En zou het den Christelyken Godsdienst niet tot eer verdrekken, niet een bewys van zynen hoogeren oorfprong zyn, dat hy dat geen, 't welk men gewoonelyk Vaderlandsliefde noemt, en 't welk toch inderdaad menfchenhaat is, op generlei wyze begundigt; dat hy niet verwydering maar nadering, geene afzondering maar vereeniging, geene eigenbaat maar edelmoedigheid , geene leugen maar waarheid predikt; dat hy den voortgang van het gantfche menfchelyke gedacht tot hoogere volmaaktheid en gelukzaligheid niet verhindert maar bevordert ? Waarelyk, ik herhaal het, zo het Christendom die niet deed, het kon onmogeiyk van God, den Vader van alle, ja, van alle menfchen, onmogeiyk van den God, die de liefde zelve is, afkomdig zyn! Eerbiedig dan den Christelyken Godsdienst, ö mensch, die het geluk hebt van 'er een belyder van te zyn, eerbiedig denzelven als de weldaadigde, algemeen nuttigde, menschlievendde leer, als het beste middel, om gevoel van de men-  de liefde voor 't vaderland? 69 menfcVlyke waardigheid en nevens het zelve vryheid, vreugde en zaligheid op den gantfchen aardbodem uit te breiden. En zo gy dan als mensch, als Christen, als Burger tevens de pligten van het Christendom eri de pligten der waare Vaderlandsliefde volbrengen wilt, en zy zyn inderdaad ten vollen bestaanbaar met eikanderen, — houd dan de volgende regels en lesfen beftendig in het oog. Voeg, eerftelyk, naar het voorfchrift van den Apostel in onzen tekst, voeg by de broederlyks liefde de liefde jegens allen. Heb alle menfchen lief, draag hun allen, als broederen en zusteren, eene oprechte, innige genegenheid toe, 't zy dezelve tot uw volk of tot een ander volk behooren, uw land of een ander land bewoonen, uwen Godsdienst of eenen anderen Godsdienst belyden; 't zy dezelve zich naar uwe of naar andere zeden en gebruiken fchikken, voor u in rykdom, in magt, in kunde en verdienden onderdoen of u te boven gaan. Sluit niemand van uwe genegenheid uit, dien God genegen is, — en hy is allen zynen fchepfelen, allen menfchen genegen! Niemands lot, niemands geluk en ongeluk moet voor u eene onverfchillige zaak zyn! Verblyd u veel meer met den blyden, en ween met den weenenden, bid E 3 voor  •JO BEGUNSTIGT DE CHRISTELYKE GODSD. voor allen, heb in den geest gemeenfchap met allen, hoe verre zy ook door land en zee en regeeringsvorm en taal en gevoelens en Godsdienst van u verwyderd zyn. Maar werk, en dit is een tweede regel van gedrag, werk voornaamelyk op de plaats, die u de Voorzienigheid heeft aangeweezen, in den kring uwer huisgenooten, uwer medeburgeren , uwer landslieden; zorg in de eerfte plaats Voor hét best der menfchen, onder welken gy leeft, en van het land, in 't welk gy woont, voor de kleinere of grootere maatfchappy, die gy het best kent, met welke gy het naauwst verbonden zyt, en op welke gy gevolglyk den menigvuldigften, krachtigften invloed kunt hebben. Wyd haar inzonderheid uwe kundigheden , uwe krachten, uwe dienstbewyzingen, en maak haare belangen tot de uwe. Anders mogt gy, terwyl gy te verre wildet werken, in 'tgeheel niets of niets goeds werken, — mogt, terwyl gy te groote dingen poogdet uit te voeren, zelfs de geringere, die naar uwe krachten gefchikt zyn, niet uitvoeren, — anders mogt gy, indien gy niet ergens een (landpunt hadt, van waar gy uwen loop begint, en daar gy weder te rug kwaamt, en dat aan uwe ontwerpen en poogingen vastheid en famenhang byzette, al-  de liefde voor 't vaderland ? 71 altoos in 't wilde omdwaalen, en veel willen maar weinig doen, veel ontwerpen maar weinig ten uitvoer brengen en ten zelfden tyde overal en toch ook nergens zyn en werken. Maar volbrengt gy, en dit is myne derde waarfchouwing, volbrengt gy dus uwe huisfelyke en burgerlyke pligten gewillig en zorgvuldig; arbeidt gy gaarne en getrouwelyk in den naauwer kring, dien God u door uwe geboorte, door uwen ftand, door uw tydelyk beroep aangeweezen heeft; en gy hebt dan noch kundigheden, noch vermogens, noch goederen, die gy aan nabuurige of verder afgelegene menfchen en volken leenen, mede deelen, geeven kunt; en 'er komt een vreemdeling, een uitlander, die niet tot uw huis, tot uw volk behoort, in uwen werkkring, een mensch, een broeder, die hulp noodig heeft, en dien gy helpen kunt; ö onttrek u dan toch aan uw vleesch niet, help hem, doe hem goed, verzorg en befcherm hem des te meer, naar maate hy verder van de geenen verwyderd is, die hem anders zouden verzorgen en befchermen; en indien gy dus een geheel land, een geheel volk tot nut en van dienst zyn kunt, zo doe zulks, en doe zulks gaarne, maak hen deelgenooten van uw licht, uwe kundigheden, uwe uitvindingen, verblyd E 4 zo  72 BEGUNSTIGT DE CHRISTELYKE ENZ. zo veel merfchen, maak zo veel menfchen gelukkig, als gy maar eenigzins kunt, en doe het, om dat zy allen, gelyk gy, kinderen van uwen hemelfchen Vader en broeders van onzen Heer Jefus Christus zyn. Dus zult gy de pligten der Vaderlandsliefde,' . en de pligten der menschlievendheid naauwkeurig met eikanderen verhinden, geene en deeze volbrengen, en deeze beide foorten van liefde zullen in uw hart tot een fmelten. Geene zal nooit in menfchenhaat, deeze nooit in onrechtvaardigheid en onwerkzaamheid verbasteren. In 't kort, zyt een Christen, denk en handel als, een Christen, zo zal u enkel liefde bezielen, en deeze liefde zal zich jegens elk voorwerp, jegens elk mensch vertoonen, dien God, uw hemelfche Vader, door den weg zyner Voorzienigheid , aan uwe hulp, aan uwe genegenheid en weldaadigheid zal aanbieden en aanbeveelen. En dus zult gy u zekerlyk den ingang in zyn heerelyk en eeuwig koningryk openen, daar alle zyne kinderen, alle wyze en goede menfchen uit alle volken en naden by een komen, zich allen de een over den anderen verheugen en eeuwig, zonder eenigen nyd en eenige yverzucht, de een den anderen deelgenoot zal maaken van zyne volmaaktheid en gelukzaligheid. Amen. FIER-  Fl E R D E LEERREDE. DE WAARDY DER GETROUWHEID. Tekst: EtJANG. VAN LUKAS Hoofdfl. XVI. VS. l8. Die getrouw is in het minjie, die is ook in het groote ge trouw. E5   ö |^od, die alles beftuurt en alles regeert, \J ook wy, uwe fchepfels, uwe kinders, ftaan onder uwe Opperheerfchappy, onder uw Toezigt en Regeering, en daarover verheugen wy ons gefamenlyk voor uw aangezigr. Want gy beftuurt ons en alles naar de wysfte wetten, gy regeert ons en alies met eene Vaderlyke genegenheid en Helde. Volmaaktheid en gelukzaligheid is het oogmerk van alle uwe befchikkingen en handelingen, en nooit kan en zal u uw oogmerk mislukken; wy allen kunnen en behooren hetzelve te bevorderen; wy allen moeten en zullen het zelve bevorderen: en gelukkig zyn wy, indien wy dit gaarne en gewillig, indien wy het met overtuiging en uit neiging doen! Gy hebt eenen iegelyk van ons zekere plaats in uw Ryk aangeweezen, eenen iegelyk zekere maat van bekwaamheden en krachten gefchonken, eenen iegelyk zeker werk opgedraagen, eenen iegelyk zekere voor deelen en genoegens vergund, en eischt van allen niets anders dan getrouwheid en braafheid. Gy verlangt van niemand meer, dan hy in ftaat is te doen ; gy beoordeelt niemand naar uiterlyke toevallige voorrechten, maar elk een  T6 dewaardyder een naar zyne innerlyke waarde, naar de gefteldheid van zyn hart. By u geldt geen aanzien des perfoons; gy wordt niet misleid door unerlyken fchyn, uwen wil te doen, uwe gehoorzaame kinderen, uwe getrouwe dienstknechten te zyn, dit is onzer aller roem, dit maakt ons allen gelukkig, 't zy wy gering zyn of aanzienlyk, ryk of arm, 't zy wy groote of kleine zaaken in de waereld te bezorgen, meerder of minder van u ontvangen hebben, 't zy derhalve verre van ons, ons over de plaats, die gy ons hebt aangeweezen , te fchaamen, of over gebrek aan vermogens te klaagen, of te onvreeden te zyn met het werk, dat gy ons opgedraagen, en met de genoegens en vermaaken , die gy ons toegedeeld hebt! Wy zyn en hebben en doen immers dat, k welk gy wilt, dat wy zullen zyn en hebben en doen! En zou' ons'dat niet genoeg zyn? Ja, u gehoorzaamen, u dienen is eer en zaligheid, aan welk eene plaats, in welk een' fhnd, door welke bezigheden het ook gefchieden moge! Dit alleen zy onze zorg, om alles , wat wy zyn, derwyze te zyn, alles, wat wy hebben, derwyze te gebruiken, alles, wat wy dotn, derwyze te doen, als met uwen wil over-  GETROUWHEID. 77 overeenkomt. Verleen ons daartoe fterkte, goedertierene Vader ! Leer ons allen uwen wil doen en in uw welbehaagen berusten. Laat ons allen getrouw voor u bevonden worden. Vergezel tot dat einde de prediking van uw woord met uwen zegen, en verhoor ons door Jefus Christus, onzen Heer, in wiens naam wy u verder aanroepen en zeggen: Onze Vader enz. Al wie meerder zyn en doen wil, dan hy kan zyn en doen, of al wie alles op eenmaal zyn en doen wil, wat hy Hechts van tyd tot tyd in ftaat is te worden en te doen , die wordt en doet gemeenlyk niets, of althans veel minder dan hy naar zyne bekwaamheden en omftandigheden zou kunnen zyn en verrichten. Zodanig is het gefield in de natuurelyke; zodanig in de zedelyke waereld. Al wie een verafzynd doel bereiken, doch 'er niet fchreede voor fchreede toe naderen, maar het zelve zo terftond, als hy het van verre in 't oog krygt, reeds grypen wil, zal het nimmer bereiken. Al wie een zwaaren last, dien hy, in tien  78 DE WAARDY DER. tien kleinere lasten verdeeld, zeer gemakkelyk zou kunnen draagen, in eens opbeuren wil, zal 'er of onder bezwyken, of denzelven moedeloos laaten liggen. Zo gaat het dikwyls den jongeling, die eensflags geleerd en wys wil worden. De menigte en de moeilykheid der zaaken, die hy ziet en poogt te bevatten, bedwelmen en vcrbyfteren hem, en by geeft zyn ftreeven naar wysheid en geleerdheid wanhoopig op. Zo gaat het dikwyls den man van bezigheden, die in korten tyd ryk worden, zo den eergierigen, die in eens het top van eer en aanzien bereiken wil. De een en de ander zien over het hoofd en verzuimen, 't geen zy doen en met een gewenschten uitflag zouden kunnen doen, en ftreeven te vergeefs naar dingen, die verre buiten hunnen kring liggen. Zo gaat het ook niet zelden den mensch, myne aandachtige Toehoorers ! die op eenmaal eenen hoogen trap van zedelyke goedheid, van deugd, van nuttigheid voor het algemeene welzyn, bereiken , die meerder onderneemen en verder werken wil, dan zyne krachten en zyn toeftand hem veroorloven. Hy wil het gebouw optrekken , voor dat hy de grondflagen daartoe gelegd heeft.  GETROUWHEID. 79 Stieefc. Hy wil, dat hem. gewigtige zaaken toevertrouwd en opgedraagen worden , voor dat hy genoegzaame bewyzen van zyne getrouwheid en braafheid gegeeven heeft. Hy verzuimt, verfmaadt, verwaarloost het kleine, leert het niet behoorelyk gebruiken en aanwenden, en maakt zich juist daardoor voor het groote, naar 't welk hy ftreeft, ongefchikt en onwaardig. En dit is het, 't geen ons de Heiland in den tekst leert, als hy zegt: Disgetrouw is in het minfte, die is ook in het groote getrouw, en omgekeerd: die in het minfte onrechtvaardig, of liever, ongetrouw is, die is ook in het groote onrechtvaardig, ongetrouw. Dit is waar ten opzigt van de vermogens, die de mensch bezit, en de wyze , waarop hy ze gebruikt; ten opzigt van den ftand, of de plaats, die hy bekleedt, en de wyze, waarop hy ze handhaaft; ten opzigt van de- bezigheden, die hy by de hand heeft, en de wyze , waarop hy ze uitvoert; ten opzigt van de genoegens en vermaaken, die hem verg'und worden, en de wyze, waarop hy ze geniet. Ten opzigt van alle deeze dingen kan men seggen: Wie getrouw is in het mhtfte, is, ook  §Ö DE WAARDY DER getrouw in het groote, m wie ongetrouw is in het gering/ie, is ook ongetrouw in het groote. Eer/lelyk dan ten opzigt van de vermogens, die de mensch bezit, en de manier en wyze, waarop hy ze gebruikt. Wie daar in het minfte getrouw is, is ook getrouw in het groote; en wie in het minfte ongetrouw is, is ook ongetrouw in het groote. Iemand, die de bepaalde, weinige vermogens, die hy bezit, getrouwelyk aanwendt en 'er zo veel goeds mede doet, als hy maa$ eenigzins kan, zal ook veel uitgebreider vermogens, indien zy hem ten deel vallen, getrouwelyk aanwenden en 'er nog veel meerder goeds mede doen; en iemand, die de eerfte verwaarloost en misbruikt, zou ook de laatfte misbruiken en verwaarloozen. Hy, die in het kleine getrouw is, kent de waardy zyner vermogens, gevoelt zyne verpligting, om 'er een waardig gebruik van te maaken, geeft haarde beste lichting, vindt 'er zyn vermaak in om 'er iets goeds mede uit te voeren, en leert uit de ondervinding, dat zy verfterkt en vermeerderd worden, naar gelang hy ze getrouwer gebruikt; en dit alles zou hem gewislyk niet toelaaten, om grootere vermo- gens  getrouwheid. 8l gens ongebruikt te laaten. of dezelve met mindere zorgvuldigheid en getrouwheid te gebruiken. En hier, myne aandachtige Toehoorers! bedriegt zich de mensch zeer dikwyis op eene wyze, die niet minder ftrafbaar dan fchadelyk is. Ja, denkt menig een by zichzelven, zo ik maar meerder gezondheid, meerder fterkte, meerder geestkracht had, hoe gaarne zou ik dezelve tot goede einden aanwenden ! Hoe veel nuttige zaaken 'er mede ten uitvoer brengen! Ja, indien ik de weetenfchap van dien geleerden, de kundigheden van dien bekwaamen man, de magt van dien grooten, het vermogen van dien ryken, het aanzien en den rang van dien voornaamen had: ö wat zou ik 'er niet al mede onderneemen en uitvoeren! Met welk eenen yver aan de verlichting myner tydgenooten werken! Hoe liefderyk den zwakken ondersteunen en den doolenden het rechte fpoor wyzen! Hoe veel licht, hoe veel vreugde, hoe veel gelukzaligheid, door myn weldaaden en door myn hulpbetoon rondom my verfpreiden ! Hoe gaarne de Vader der weezen , en de troost der armen en ellendigen zyn! Hoe nadrukkelyk de zaak der waarheid en der deugd verdedigen! Maar nu zo bepaald, V. Stuk. F zo  82 DE WAAR DY DER zo zwak, zo arm, zo onaaazienlyk en onbekend, zo onder de groote menigte vergeeten als ik ben, wat kan ik nu toch doen en uitvoeren ! Hoe ydel, hoe vergeefsch zouden nu niet myne beste poogingen zyn! En uit hoof¬ de van deeze dwaaze wenfchen en klagten geeft de mensch zich aan de vadfigheid over en blyft onwerkzaam. Omdat hy niet onmiddelyk in 't groote, in't geheel werken kan, wil hy het ook niet middelyk in het kleine doen. Omdat hy niet alles of niet zeer veel vermag te doen, zo doet hy in 't geheel niets. Maar zoudt gy wel, ö gy! die zo denkt en handelt, zoudt gy wel, indien uwe wenfchen vervuld wierden, indien u veel grooter krachten ten deel vielen, dezelve getrouwer gebruiken? Zou uwe traagheid, die u thans zo lusteloos en vadflg maakt, niet altoos nieuwe voorwendfels vinden, om dezelve ongebruikt te laaten, of althans flechts op eene zeer nalaatige wyze te gebruiken? Neen, wie ongetrouw is in het kleine, is ook ongetrouw in het groote. Neen, zo gy in waarheid wenscht,;,om zeer veel goeds te doen, maak hier dan een aanvang mede, dat gy het weinige doet, 't welk gy tegenwoordig kunt doen. Verricht eerst het kleine met gemoedelyke getrouwheid, zo men van  GETROUWHEID. 83 van u gelooven zal, dat gy gaarne grootere zaaken zoudt willen verrichten. Maak van uwe bepaalde, geringe vérmogens een verstandig gebruik, indien gy uit waare menschlievendheid, uit eene edele zucht naar 't geen fchoon en goed is, grootere verlangt te hebben. Ween met de weenenden, zo gy hem geene daadelyke hulp betoonen kunt. Bewys den ellendigen perfoonelyke dienden, als gy hem niet door edelmoedige gefchenken of door eene magtige onderdeuning uit zynen nood kunt redden. Wees uwen kinderen, uwen huisgenooten, uwen naasten vrienden en bekenden van nut, offchoon gy geene gelegenheid hebt, om den daat onmiddelyk tot nut te zyn. Vertroost den onfchuldig lydenden, den onderdrukten, offchoon het boven uw bereik is, hem zyn lyden af te neemen, of hun van het juk des onderdrukkers te verlosfen. Laat het licht van uw verdand, uwer kundigheden, uwer deugden in het verborgene , in uwe wooning, fchynen, offchoon gy het niet openlyk, niet in de groote waereld kunt doen fchynen. Predik door uw voorbeeld, predik voor de weinigen, die u kennen en hooren, offchoon het u niet vergund wordt, om zulks als gekozen leeraar voor groote vergaderingen Fa te  84 DE WAARDY DER te doen. De getrouwheid in het kleine zal u getrouwheid in het groote leercn. En naar maate gy uwe krachten getrouwelyk aanwendt, zult. gy dezelve oefenen en verfterken, zult u voor grootere krachten gefchikt en waardig maaken, en dezelfde belooning mogen verwachten, die zodanig een te verwachten heeft, die in het groote getrouw is. Die heeft, zegt Christus, 't zy veel of weinig, en van 't geen hy heeft een goed gebruik maakt, dien zal gegeeven worden, die zal van tyd tot tyd meer verkrygen ; maar die niet heeft, of zich verbeeldt niets te hebben, en 'er derhalven geen behoorelyk gebruik van maakt, dien zal afgenomen worden zelfs V geen hy heeft. Die in het minfte gtrouw is, die is ook in het groote getrouw, dit is, ten tweeden, waar ten opzigt van de plaats, die ieder mensch in dewaereld beflaat, en van de manier en wyze, waarop hy dezelve bekleedt. De plaatfen zyn ontelbaar, alle moeten bezet worden, en de keus tusfchen dezelve hangt nooit geheellyk van den mensch af. Hy, die ons in het aanweezen riep, wees ons ook de plaats aan, die wy in zyn Ryk zouden irineemen. Hy doet ons in eenen hoogen of in eenen laagen ftaat, in de hutte des ar-  GETROUWHEID" 85 armen of in het paleis des ryken geboren worden; roept den eenen tot den troon, den anderen tot den ploeg; dek den eenen tot bevelhebber en regent over veelen van zyne broederen, en onderwerpt den anderen aan deszelfs magt en heerfchappy; wyst den eenen een wyduitgeftrekten werkkring, deezen eenen zeer bepaalden aan; doet den eenen in den fchitterendften luister, den anderen in de grootde duisterheid leeven. Dus kan de mensch de geringde, dus kan hy de aanzienlykfte plaats beflaan, zonder dat hem dat tot fchuld of dit tot verdiende kan toegerekend worden. Maar elke plaats, die hy vervult, kan hy waardiglyk of niet waardiglyk bekleeden; in elke plaats kan hy zynen broederen nuttig of fchadelyk worden, hun geluk of hun onheil bevorderen; in eiken kring kan hy goed of kwaad werken, zynen pligt volbrengen of verzuimen; en dit drekt hem tot roem of tot fchande; dit maakt hem gefchikt en waardig om verhoogd of vernederd, beloond of gedraft te worden. Want ook hier komt het alles op braafheid en getrouwheid aan. Wie zynen dand in het tegenwoordige leven, hoe gering, en onaanzienlyk dezelve zy, op eene waardige wyze handhaaft, wie daarin alles poogt te zyn en te F 3 doen,  86 DE WAAR DY DER doen, wat hy in denzelven kan en behoort te zyn en te doen, die baant zich daardoor den weg tot eenen hoogeren ftand in de toekomende waereld, tot eenen ftand wiens voortreflvkheid niet zo zeer afhangt van de duisterheid of den glans van zynen tegenwoordigen ftand, als wel van de getrouwheid, waarmede hy denzelven bekleed heeft. Die getrouw is in het minfte , die is ook in het groote getrouw. Door de verftandige, gemoedelyke waarneeming van het eerfte heeft hy de neigingen en bekwaamheden verkreegen, om ook tot de beste waarneeming van het laatfte bevorderd te worden. Laat deeze waarheid u ter waarfchouwing dienen, ö gy! die in eenen hoogen, luisterryken ftand leeft. Niet de hoogheid en aanzienlykheid van uwen ftand, maar de wyze, waarop gy dezelven vervult, bepaalt uwe waarde en uw lot; en gy hebt Hechts des te dieper befchaaming en vernedering te wachten, indien gy niet even zo veel door deugd en verdienften boven uwe broeders tracht uit te munten , als gy door uiterlyke voorrechten, door magt en vermogen boven hen verheven zyt. Maar laat deeze waarheid u ook tot aanmoediging en troost zyn, 6 gy, die misfchien tegenwoordig eene der gering-  GETROUWHEID. 8? ringde plaatfen onder uwe broeders bekleedt. Bekleed dezelve flechts waardiglyk, wees dechts getrouw en naauwgezet in 't geen gy daarin te doen hebt; leer flechts daarin God gehoorzaarnen en de menfchen liefhebben, en uit gehoorzaamheid aan God en uit liefde tot de menfchen eiken nog zo ongewigtig fchynenden pligt van uwen dand volbrengen: zo zal u uwe getrouwheid ten eenigen tyde boven veele anderen verheffen, die u thans van hunne gevaarlyke hoogte naauwelyks bemerken , of met een verwachtend oog op u nederzien. Niemand zy derhalve met den dand, dien de Voorzienigheid hem aangeweezen heeft, te onvreden; niemand laate zich door zyne hoogheid verblinden, niemand zich door zyne laagheid den moed beneemen; niemand achte deszelfs pligten voor te zwaar, en niemand voor te onbeduidende ; niemand zy traag en nalaatig in het kleine zo min als in het gröote; maar iedereen beyvere zich, om deeds braaver te denken en te handelen, en voor God, den Rechter der waereld, deeds getrouwer bevonden te worden! Zo zal iedereen het loon zyner getrouwheid wegdraagen, iedereen döeds voorwaards dreeven, deeds hooger rfygén, en opF 4 klim-  88 DE WAARDY DER klimmen van den eenen trap dtr volmaaktheid tot den anderen. Die getrouw is in het minde, die is ook in het groote getrouw.' dit is, ten derden, waar ten opzigt der bezigheden, die de mensch by de hand heef" en van de manier en wyze, waarop hy ze waarneemt. Deeze zyn zo verfcheidon als de omdandigheden en betrekkingen, waarin zich de mensch bevindt, als het beroep en de levenswys, die iemand gekoozen heeft, of die iemand ten deel gevallen is. Terwyl de een geroepen is, om een geheel volk, een geheel koningryk te regeeren, is de ander verordend, om eene kleine burgerlyke maatfchappy, en de derde om eene nog veel kleinere huisfejyke maatfchappy te beduuren. Terwyl zich de een met de gewigtigfte daatszaaken bezig houdt, heeft de ander een kleine dreek lands te bebouwen, of eenige geringe handteering waar te neemen. Terwyl de een aan de verlichting zyner eeuw werkt, of voor het onderwyzen zyner medeburgeren zorgt, dryft een ander koophan» del of eenige kunst, zorgt een derde voor onze wooningen, een vierde voor ons voedfel, een vyfde voor menigerlei geritflykheJen en aangenaamheden des levers. Terwyl de bezig- he-  GE T K. O U W H E I D. S>> heden van den eenen meer den geest infpannen, vermoeijen des andereni bezigheden meer het ligchaam. Terwyl de een meer voor het groote, voor de inflandhouding en goede orde van het geheel zorgt, zorgt de ander meer voor het kleine, meer voor eenig byzonder gedeelte van dit geheel. De bedryven der menfchen zyn derhalven zeer vei fchillende en menigvuldig. Hunne waardigheid en hunne belangrykheid zyn zo min als hunne invloed en hunne gevolgen dezelfde. Maar allen kunnen, goed of flecht, op eene loflyke of op eene laak waardige wyze waargenomen en gedreeven; het grootste en gewigtigfte kan verwaarloosd, en het kleinfte en mirstbeduidende met eene roemwaardige getrouwheid verricht worden. En op deeze getrouwheid komt het voornaamelyk aan. Die in het kleine getrouw is, is ook getrouw in het groote. Die de gering fchynende bezigheden , waartoe hy geroepen is,-naar zyn best vermogen , met alle mogelyke zorgvuldigheid en naauwkeurigheid verricht, zal ook gewigtiger bezigheden, als zy hem opgedraagen worden, met geene mindere zorgvuldigheid en naa*uwkeurigheid verrichten. Wie de bepaalder pligten van zyn beroep oprechdyk F 5 vol-  f>0 DE WAARDY DER volbrengt, zal ook zwaarer pligten niet verwaarloozen, als zulks van hem gevorderd wordt. Wie in het waarneemen van 't geen hy zynen broederen verfchuldigd is, naauwgezet is, en geenen nog zo onaanmerkelyken dienst, dien hy hun bewyzen kan, verzuimt, zal ook in het waarneemen van 't geen God van hem eischt en tot zynen dienst behoort, niet nalaatig zyn. Wie aan zyn tydelyk beroep in deeze waereld, hoe onaanzienlyk hetzelve ook zy, met een oprecht, vroom hart voldoet, zal ook bekwaam en gefchikt zyn om aan zyn verhevener roeping in de toekomende waereld te voldoen. Indien gy derhalven, myn waarde Medechristen! de weinige leerlingen en kweekelingen, die u tegenwoordig aanvertrouwd zyn, met eene gemoedelyke getrouwheid onderwyst en vormt, zult gy eenmaal gelchikt zyn, om de leeraar en leidsman van grooter maatfchappyen te worden, en even zo getrouwelyk de vergrooting van het Ryk van waarheid en deugd, onder de volwaslenen te bevorderen, als gy zulks thans onder deeze kleinen doet. Indien gy als huisvader tucht en goede orde, vrede en eendracht in uw huisgezin onderhoudt, en alle uwe hui'genooten met onpartydighcid, met wyze goedheid be-  GETROUWHEID. QI bestuurt, zulc gy ook, als gy 'er toe geroepen wordt, een onpartydig volksregter, een getrouw voorstander en regeerer uwer medeburgcren zyn. Indien gy het weinige, dat u door uwe vrienden, dat u door wedu wen en weezen toevertrouwd wordt, eerlyk beftuurt, zult gy ook grooter goederen in openbaare ampten, zult gyookde inkomsten van den ltaat, als zy uwer zorge aanbevolen worden, eeriyk beftuuren. Die getrouw is in het minfte, die is ook in het groote getrouw. — De redenen daarvan zyn zeer bevattelyk. Het komt niet, gelyk wy reeds meermaalen aanmerkten , het komt niet zo zeer aan op 't geen wy doen, als op de manier en wyze, waarop wy het doen. De getrouwheid in het kleinere bevordert onze inwendige volmaaktheid, onze gefchikcheid om recht en wel te doen, niet minder dan de getrouwheid in het groote, en geene is de grond van deeze, door geene leeren wy deeze. Want daardoor leeren wy ons geweeten gehoorzaam en, wy leeren op zyne Item merken en zyne infpraak onverwyld volgen; en zo wy dit in het kleine doen, zullen wy het gewislyk ook en nog meer in het groote doen. Zyne vermaaningen zullen ons in alle gevallen gewigrig, zyne goedkeuring zal ons al-  pl DE WAARDY DER altoos dierbaar zyn. Indien wy zyne beftraffiagen over de geringfte feilen fchroomen, zullen wy nog meer voor zyne verwytingen over grovere overtreedingen vreezen. Door de getrouwheid en zorgvuldigheid in het kleine leeren wy in alle ftukken naar beginfels, naar vaste, onveranderlyke beginfels handelen. Wy beginnen de orde, de naauwkeurigheid lief te krygen, wy gewennen 'er ons aan, eiken pligt voor heilig en onverbreekelyk te houden, en de neiging om te doen 't geen btllyk en goed, 't geen püg'maatig is, wordt ons van tyd tot tyd natuurelyker: en indien wy dat geleerd, indien wy ons daaraan gewend hebben , hoe zouden wy ftrydig met d^eze beginfelen, met deeze liefde tot goede orde, met deeze neiging tot onzen pligt, met deeze naauwgezetheid handelen, als wy grootere zaaken bezorgen, gewigtiger bezigheden verrichten moeten? Hebt gy dan, ö mensch! uit hoofde van uw beroep en uwe betrekkingen met andere menfchen, in vergelyking, flechts kleine zaaken omhanden , flechts in fchyn weinig beduidende bezigheden te verrichten, laat u zulks toch niet tot nalaatigheid verleiden. Zyt zorgvuldig , zyt getrouw ,  GETROUWHEID. 93 trouw, zyt naauwgezet in 't geen gy te doen hebt, hoe gering hetzelve ook zy. Dit zal u even zo verfiandig en goed, even zo volmaakt, en even zo bekwaam maaken, om in 't vervolg, 't zy in deeze of inde toekomende waereld , gewigtiger zaaken te onderneemen en uit te voeren, als of gy u reeds thans met zaaken van dien aart had bezig gehouden. Die getrouw is in het minfte, die is ook in het groote getrouw, en die van het minde een goed gebruik maakt, mag ook grootere dingen verwachten : dit is , eindelyk , waar ten opzigt der geneugten en vermaaken, die den mensch vergund worden, en der manier en wyze, waarop hy ze geniet. Ja , myne aandachtige Toehoorers! ook de geneugten en vermaaken zyn aanbetrouwde goederen, zyn gaaven en gefchenken des Allerhoogften , waar van het gebruik niet onverfchilJig is, tot welke te genieten en aan te wenden getrouwheid en braafheid vereischt wordt. De waardy der geneugten en vermaaken deezes levens te befefïen; dezelve blymoedig , en dankbaar te genieten ; dezelve met eene innerlyke overtuiging van de goedheid van God,  5>4 DE W A A R D Y DER God, den Opperiten Geever der geneugten, te genieten ; daardoor tot zyne liefde , tot gehoorzaamheid aan zyne geboden , tot vertrouwen op zyne Voorzienigheid , tot mewaardige liefde jegens alle menfchen , tot eene bereidvaardige volbrenging van alle pligten opgewekt te worden: dit mag genoemd worden ze getrouwlyk gebruiken. En wie zulks in het kleine doet, die maakt 'er zich in het groote toe bekwaam. Wie derhalven de geringde, maar echter onfchuldige voordeden, geneugten, vermaaken deezes levens met een opgeruimd, gevoelig hart, met een innerlyk welgevallen in alles, wat fchoon en goed is, met eene hartelyke verheuging over zyn aanwee;:en èn over het aanwcczen van God genieten , wie in God en zyne Voorzienigheid verheugd en zalig zyn leert: die maakt zich daardoor ook vatbaar voor de grootere, verhevener zaligheden der toekomende waereld; die baant zich daardoor den weg tot het genot der zuiverer geneugten des hemels. Ja , myne geliefde Vrienden ! niet, hy bereidt zich best tot de voorrechten en zaligheden des toekomenden levens , die alles, wat hem omringt en hem be-  GETROUWHEID. 95 bejegent, van de zwaarfte zyde befchouwt; overal oorzaaken tot ontevredenheid en tot klaagen waant te vinden, en midden in Gods fchoone waereld droevig en met een bedrukt hart leeft. Hoe zou zulks eene voorbereiding tot verhevener blydfchap en zaligheid kunnen zyn! Neen, daartoe bereidt zulke een alleen zich in der daad voor, die de blyken der Goddelyke goedheid overal opzoekt, befchouwt, eerbiedigt; die gevoelt, dat hy allerwegen van de weldaaden zyns Scheppers en Vaders, even gelyk van zyn licht en van zyne lucht, omgeeven en omringd is; en zelfs de enkele, verftrooide bloemen, die hy op zyn pad aantreft, niet over het hoofd ziet, of met onverfchilligheid van zich werpt, offchoon hy niet altoos, misfchien maar zelden, op een veld vol bloemen, of in eenen hof, ryk in alle foorten van fchoonheden en liefelyke geuren, kan wandelen. Wilt gy dan ook in dit opzigt getrouw zyn, ö mensch ! en u voor grootere dingen gefchikt maaken , zo verheug ü over al het goede, 't welk gy zyt en hebt en doen kunt, hoe gering en weinigbeduidende het anderen ook fchynen moge; verheug u over elke verkwikking, elke aangenaamheid, die  06 DE W A A R D Y DER die u te beurt valt; leer u over elke bloem des velds, over elk levendig fchepfel, over eiken redelyken mensch verheugen; geniet met fmaak het eenvoudiglte voedfel, de ftilte en veiligheid uwer laage hutte, de rust uwer onopgefchikte legerfteê, de verrrouwelyke liefde uwer weinige huisgenooten en vrienden , de gemeenzaamste fchoonheden der natuur, geniet ze met de zelfde biymoedigheid, met de zelfde dankbaarheid, als waarmede misfcbien flechts weinige grooten en ryken hunne uitgezogte fpyzen, den luister en de gerieflykheden hunner paleizen, de eerbetuigingen en dienstbetooningen van hun talryk gevolg en de zeldzaamfte fchoonheden der kunst genieten. Zie daar by in alles op God, van welken alle goede gaaven afdaalen ; befchouw en geniet alles als weldaaden, als onderpannen der liefde uws hemelfchen Vaders; zo zult gy reeds hier by iedere , in vergelyking gefprooken , nog zo geringe maat van middelen tot vermaak en genoegen , zalig zyn en u daardoor voor fteeds grootere , zuiverer zaligheden in deeze en in de toekomende waereld voorbereiden en gefchikt maaken. Zo zeker , myre aandacb/ige Toehoorerf,! cn  GETROUWHEID. en zo vru.chr.baar is de waarheid in ónzen tekst: die getrouw is in het minfte die is ook in het groote getrouw. Zo zeker is her* dat het 'er minder op aan komt, hoe veel of hoe weinig wy hebben en kunnen en doen, als wel op de manier en wyze, hoe wy dit alles bezitten en gebruiken, ö Mogten wy ons deeze waarheid diep in het hart prenten , myne geliefde Vrienden. Mogten wy allen , door haar licht verlicht, dit vaste, onveranderlyke voorneemen opvatten: hoe bepaald myne krachten, hoe gering myn plaats, hoe onaanzienlyk myne bezigheden, hoe gemeen en dagelyks myne genoegens en vermaaken ook zyn mogen , nogthans wil ik de krachten , die ik heb, getrouwelyk aanwenden , de plaats, die ik beflaa, waardiglyk bekleeden, de bezigheden, waartoe ik vcrpligt ben, gemoedelyk waarneemen, de geneugten cn vermaaken, die my vergund worden, met een verheugd en dankbaar hart genieten ; en langs deezen weg wil ik met vergenoegdheid en vertrouwen naar grooter krachten , naar eenen hoogeren ftand, naaf gewigtiger bedryven , naar zuiverer geneugten ftreeven, en dit alles als eene onverV* Stuk. G dien-  98 DE WAARDY DER ENZ. diende, heerelyke belooning myner getrouwheid verwachten van dien God, by wien braafheid en getrouwheid boven alles in aanmerking komen! Amen. VTF-  VTFDE LEERREDE. DE KENTEKENEN VAN ONZE VORDERING IN HET GOEDE. Tekst: Esrsts Brief aan de Korinth. Hoofdfl. XV. vs. s&i Zyt altyd overvloedig in het werk des Heeren. of: Neemt fteeds tot in het werk des Hcerin. G 2   6 od ! hoe groot is onze verordening ! • vJJ Hoe groot de volmaaktheid, tot welke gy ons als Christenen geroepen hebt! Om fteeds wyzer, fteeds beter, uwen Zoon, onzen Heiland, fteeds gelyker, naar uw beeld fteeds meer vernieuwd te worden, en daardoor u, het opperfte volmaaktfte Wezen, fteeds nader te komen: daartoe hebt gy ons verordend en geroepen! En daartoe hebt gy ons alle vereischte bekwaamheden en vermogens, de krachtigfte opwekkingen, en aanfpooringen, de beste hulpmiddelen gegeeven. ó\ Wat kosten wy niet al zyn en doen en worden, zo wy onzer verordening altoos indachtig waren en uwe roeping altoos volgden. En echter worden wy zo dikwyls traag en verdrietig in het goede! En echter vergenoegen wy ons zo ligt en zo gaarne met het geen wy reeds gedaan hebben en geworden zyn! En echter worden wy het voortftreeven naar hoogere volmaaktheid zo haast moede, en verliezen het verhevene doel, 't welk gy ons voorgefteld hebt, zo dikwyls uit het oog! En dan klaagen wy nog over de belemmeringen, die wy ons echter zeiven in den weg leggen, G 3 o vejr  102 DE KENTEKENEN VAN ONZE over de zwaarigheden, waarmede wy ons zeiven in onzen loop ophouden, of over gebrek aan genoegen en vrolykheid in het beoefenen der deugd, het geen wy nogthans ons zei ven te wyten hebben! Ach! God, bermhartige God , zie met genade en toegeevendheid op ons, uwe zwakke, gebrekkelyke kinderen, neder! Laat ons niet langer met zulke ongewisfe fchreden den weg van pligt en deugd betreeden. Leer ons toch onze verhevene verordening beter kennen , en meer overeenkomllig met dezelve denken en handelen! Boezem ons allen nieuwen moed, nieuwen yver, nieuwe krachten in om billyk en goed te handelen, om naar de Christelyke volmaaktheid te ftreeven. Laat ook onze tegenwoordige overdenkingen over de leeringen van den Godsdienst daartoe gezegend zyn. Geef, dat wy alle onze opmerkzaamheid op ons zeiven vestigen, ons zeiven rekenfchap wegens onze vordering in het goede afvraagen, en zulks zo oprecht zo onpartydig doen , dat wy daarby de gedachte uwer Alweetendheid en Alomtegenwoordigheid niet behoeven te fchroomen, en laat dan toch de kennis en het befef van onze gebreken en misflagen ons op het krach- tigfte  VORDERING IN HET GOEDE. I03 tigfte tot yver in de heiligmaaking aanfpooren. Wy bidden u hierom in den naam van uwen Zoon, onzen Heer, en roepen u verder als zyne dienaars aan: Onze Vader enz.— 'tls in de natuur onzer ziel gegrond, myne aandachtige Toehoorers! dat wy in het goede voortgaan en verder fpoeden moeten, zo wy 'er niet in te rug gaan zullen. Van een volkomen ftilftaan in de kennis en in de deugd, kan men flechts een denkbeeld vormen ten opzigt van een wezen, dat, geheel en al volmaakt zynde, noch wyzer, noch beter kan worden, dan het werkelyk is. De gegrondfle, zekerde gedachte, die ik niet dikwyls in my vernieuw , wordt allengskens verduisterd en maakt plaats voor twyfeling en dwaaling; de edelfte neiging, die ik niet aankweek, wordt allengskens verzwakt en wykt voor andere min edele of geheel laage neigingen; de grootde bekwaamheid, waarvan ik geen gebruik maak, neemt allengskens af en laat de reeds overwonnene zwaarigheden op nieuw ontdaan. Daaren egen kan ik geene waare, geG 4 gron-  I04 DE KENTEKENEN VAN ONZE gronde gedachte met eene behoorJyke oplet* tendheid in my vernieuwen , zonder dat zy andere niet minder waare en gegronde gedachten kweekt en veroorzaakt en my derhalvenin ken-, nis doet vorderen. Ik kan geene goede neiging met opzet en met vermaak levendig houden, zonder dat zy daardoor verflerkt wordt, en my nieuwe krachten tot goede daaden geeft; geene hebbelykheid in de deugd behoorlyk in gebruik brengen, zonder my haare gebruikmaaking daardoor nog gemakkelyker te maaken. 't Is in dit opzigt geheel anders met de zedelyke dingen ge ■. legen, dan met de ligchaamelyke. Deeze worden door het gebruik verfleeten, verminderd, vernietigd; geene worden door het gebruik onderhouden, vermeerderd, volmaakt. De ryke kan ryk blyven, offchoon hy zynen rykdom niet vermeerdert; en behoeft flechts 't geen hy bezit te bewaaren, of niet te verfpillen. De, deugdzaame in tegendeel kan niet deugdzaam -blyven, zonder geftaadig deugdzaamér te worden. Het nietgebruiken van 't geen hy heeft .en kan, is voor hem een waar verlies; het vlytige, yverige gebruiken daarentegen van 't geen hy reeds verkreegen en verworven heeft, een openbaar gewin. Hier mag derhalven geeqe maa-  VORDERING" IN HET GOEDE. IQg rnaatiging noch-yalsch begreepene befcheidenheid onze begeerten eni poggingen beperken. Hier is de volkomene vergenoegdheid met zi'chzelven en zynen toeftand altoos nadeelig. Wie van eene zuiverer deugd, van eene hooger volmaaktheid als afitand doet, die loopt groot gevaar , van ook de deugd en de. volmaaktheid, die.hy reeds bereikt heeft, weder te verliezen. In 't kort, wie in het goede niet te rug gaan zal, moet in de zelve voorwaard?, die moet, yolgens de herhaalde vermaaningen der Heilige Schrift, altoos wasfen, altoos toeneemen in het werk des Heer en. Maar is dit aldus, myne aandachtige Toehoorers | dan ligt 'er ons zeer veel aan gelegen, om te weeten, of wy werkelyk in het goede wasfen en toeneemen, om dat ons anders onze deugdzaamheid, of de Godebehaaglyke gefteldheid van ons hart en leven, verdacht moest worden. Laaten wy dan tegenwoordig, myne geliefde Vrienden! een ernftig onderzoek ■ over onze vordering in het goede doen. Myn tegenwoordig voorftel zal u de kenmerken of tekens van dit vorderen aan de hand geeven, en. u tot de vergelyking van dezelve met uwen toeftand opleiden. Reeds naderen wy weder het eind van een jaar, G 5 reeds,  ÏOÓ DE KEN TEKENEN VAN ONZE reeds worden wy weder tot het bywoonen van het Heilige Avondmaal, tot het vieren van een Christelyk feest genodigd. Wat is dan natuurelyker dan de vraag, of wy federt het afloopen van het voorige jaar, federt het vieren van het laatfte Avondmaal aan onze goede, Christelyke gezindheden getrouw gebleeven zyn, ons daarin geoefend en verfterkt en derhalven in het goede hebben toegenomen, of niet ? ó Laat ons deeze vraag met dien ernst behandelen, en met die onpartydigheid by ons zeiven beantwoorden, als betaamelyk is voor fchepfelen, die ten eenigen tyd eenen hoogeren Rechter daarvan rekenfchap zullen moeten geeven. Het eerfte kenmerk van het vorderen in het goede is, indien men werkelyk meerder goeds doet, dan men voorhenen gedaan heeft; indien het geloof /leeds werkzaamer in de liefde, fteeds vruchtbaarer in goede werken wordt, indien zich de braafheid van ons hart, de oprechtheid onzer Christelyke gemoedsgefteldheid, onze begeerte om Code te behaagen en het welzyn onzer broederen te bevorderen, van tyd tot tyd meer door goede daaden vertoont en haare werkzaamheid aan den dag legt. Gewislyk komt het hier veel op uiterlyke aanleidingen, gelegenheden, aan-  g VORDERING IN HET GOEDE. I07 aanrpooringen, omftandigheden, op de maat der krachten en der middelen aan, die iemand bezit. Alle deeze dingen zyn niet altoos, zyn niet geheellyk in onze magt. Zy hangen alle van den wil der Voorzienigheid en van de verbindtenisfen af, waarin dezelve ons geplaatst heeft. Wy hebben niet allen dezelfde vatbaarheden en vermogens, en ook de geene, die wy hebben, zyn niet altoos even groot en Merk, niet altoos in denzelfden graad gebruikbaar. En zo is het ook mee de overige dingen geleegen, die de fom onzer goede verrichtingen bepaalen kunnen. Nu eens hebben wy meerder, dan eens minder, op den eenen tyd Merker, op den anderen zwakker opwekkingen en aanfpooringen ten goede, foms meerder, dan weder minder gelegenheid en aandrang om anderen te dienen en nuttig te zyn. Den eenen wyst God eenen ruimer, den anderen eenen naauwer kring aan, om zyne krachten aan den dag te leggen en goeds te werken. Den eenen geeft hy vyf, den anderen tien talenten, om ze op woeker te zetten. Iemand kan derhalven ten opzigt van gemoedsgesteldheid, neigingen, poogingen, van vlyt en getrouwheid in de Christelyke deugd grooter voortgang gemaakt hebben dan een ander,  ïöS DE KENTEKENEN VAN ONZE m der, en nogthans minder goed doen dan deeze, die 'er zo verre niet in gevorderd is, ora Bat de eerfte 'er meerder middelen en krachten en gelegenheden toe had, dan de laatfte. De vraag is derhal ven eigenlyk deeze: of wy by de zelfde maat van krachten, of wy in eenerlei omftandigheden, by eenerlei opwekkingen en gelegenheden meer goeds doen, dan wy voorhenen gedaan hebben? of anders, ofwy, als wy 'er de krachten en middelen toe hebben, ten opzigt der braafheid, der bevordering van het algemeene welzyn, der dienstvaardige liefde uitgebreider of bekrompener handelen; of wy de gelegenheden om iets goeds en nuttigs te doen , minder verzuimen, zorgvuldiger aanwenden; esa in het beste gebruik van onze krachten te maaken, in het ten uitvoer brengen van alles, wat pligt en geweeten van ons eisfchen, hoe langs hoe werkzaamer en vlytiger worden? Ofwy in zeker tydperk van ons leven ons meerder dagea weeten te herinneren, die door byzonder goede, edele daaden, of door byzondere overwinningen op het kwaade boven anderen uitmunten? Doch, dewyl wy niet altoos, misfchien flechts zelden, gelegenheid hebben, van onze vordering in het go:de naar deezen maatftok re be-  VORDERING IN HET GOEDE» lOj) berekenen, en hec ook hier nog altoos meer aankomt op de wyze, waarop wy het doen, en op 't geen wy kunnen en behooren te doen, dan op het geen wy ten uitvoer brengen, zullen wy overgaan tot andere kenmerken van ons toeneemen in het goede, wier toepasfing aan minder zwaarigheden onderhevig is. Een tweede kenmerk van onze vordering in de Christelyke deugd is dan, indien wy het goe-. de liever doen, indien wy 'er meerder [maak inhebben, 'er meerder vermaak in vinden, ons ""er meer in verheugen, dan wel voor deezen plaats had. Als wy eerst beginnen ons op de Christelyke braafheid toe te leggen en het werk onzer verbetering te behartigen, dan doen wy gewis lyk ook wel goed, misfchien zeer veel goeds y maar wy moeten nog dikwyls 'er ons zei ven eenigermaate toe dwingen; ons verftand heeft 'er nog meer deel aan dan ons hart. Wy vol-1 brengen onzen pligt; maar nog komt dezelve ons dikwyls als een last voor, nog kunnen wy ons dikwyls van den geheimen wensch niet onthouden , dat wy 'er ons in het eene of het andere geval van ontflaan mogten rekenen. Wy neemen menigerhande godsdienftige oefeningen voor, wy wyden zekere tyden en uuren aan de een-  IIO DE KENTEKENEN VAN ONZE eenzaame befchaaving, aan overdenkingen, aan het gebed; maar wy doen het dikwyls meer, om dat wy het als onzen verfchuldigden pligt befchouwen, dan om dat wy 'er ons veel vermaak en genoegen van belooven. Geheel anders is het in tegendeel met ons gelegen, als wy in het goede grooter vorderingen gemaakt hebben. Hoe meermaalen en hoe langer wy de voorfchriften der deugd opgevolgd hebben, des te meer erkennen en befeffen wy, hoe rechtvaardig, hoe billyk, hoe eerbiedenswaardig zy zyn, hoe zeer haare opvolging onze volmaaktheid en gelukzaligheid bevordert. Hoe meer goeds wy reeds gedaan hebben, des te meerder weeten wy by ondervindinghoe aangenaam en nuttig de gevolgen daarvan voor ons en voor anderen zyn. Hoe meermaalen wy ons zeiven bedwongen, hoe meermaalen wy onze zinnelyke lusten aan de heerfchappy der reden onderworpen hebben, des te meerder waardigheid geeft dit ons in onze eigene oogen, des te dierbaarer wordt ons elke overwinning, die wy op ons zeiven en op de zinnelykheid behaalen. Hoe meermaalen en naauwkeuriger wy onzen pligt volbragt hebben, des te vaster worden de grondflagen der kalmte van ons gemoed, des te belo- nender  VORDERING IN HET GOEDE. III Dender wordt het gevoel der weltevredenheid met ons zeiven. Hoe langer wy ons met redelyke godsdienstige oefeningen bezig gehouden hebben, en hoe meermaalen het ons gelukt is, zulks in geest en in waarheid te doen, des te meerder licht verfpreidt zich in ons verltand, des te meerder orde en ftïlte heerscht 'er in ons hart, des te gemeen zaamer worden wy met alle leeringen van den Godsdienst, die 's menfchen geest verheffen, en hem zyne verhevene verordening en zyne zalige verbindtenis met de Godheid doen gevoelen. Naar maate derhalven wy in alle deeze Hukken vordering maaken, zullen wy 'er ook meerder fmaak in vinden,* en omgekeerd, hoe meerder vermaak ons alle deeze dingen verfchaffen, des te bekender moeten wy ons met dezelve gemaakt, des te verder moeten wy het daarin gebragt hebben. Wilt gy derhalven uwe vordering in het goede beoordeelen, myne aandachtige Toehoorers! zo vraagt u zeiven: behoef ik my tegenwoordig in alle deeze opzigten minder dwang aan te doen dan eertyds? Spoort my myn hart, myne neiging 'er meer toe aan, dan de enkele, bedaarde bedenking, dat het myn onvermydelyke piige is? Is het betrachten  ÜS DE KENTEKENEN VAN ONZE ten van billykheid en deugd myn vermaak ge* worden ? Ondervond en gevoelde het , hoé zeer elke goede, edele daad zichzelve beloont? Omhels ïk greetiglyk elke gelegenheid daartoe? Gebruik ik ze gaarne en zonder eenige tegenffirrbfceliag? Zyn de uuren, die-ik aan openbaare en huisfelyke Godsdienstoefening wyde, voor my in der daad uuren van verkwikking? Verfchaffen de zelve my een waar genoegen * en meer genoegen, dan my misfchien voorhenen onfchuldige, maar echter enkel zinnelyke uitfpanningen en vermaaklykheden verfchaften? Kan ik deeze aan geene opofferen en om geener wil vaaren. laaten, zonder dat dit een gemis of verlies voor my veroorzaakt? Een derde kenmerk van onze vordering in het goede is, zo wy het goede met grooter gemak en vaardigheid doen. Dit is een naam*, relyk gevolg van het voorgaande. Wat wy gaarne, wat wy met vermaak doen, waartoe ons hart ons aanfpoört, dat kost ons minder moeite, dat gelukt ons gemeenelyk wel. En hoe meermaalen wy zekere verrichting of zekere foort van verrichtingen herhaalen, des te gemakkelyker en vaardiger voeren wy ze uir.. Onze denkbeelden en onze krachten krygen daari  vordering in het goede. U3 daardoor eene bepaalder, vaster plooi. De eerfte komen ons terftond in grooter klaarheid en met vereenigde fterkte voor den geest, en de laatfte weigeren ons nooit haare hulp, zo baast wy dezelve noodig hebben. Wy behoeven geene niet eerst angstvallig by een te zamelen, noch deeze met veel moeite op te wekken en in werkzaamheid te brengen. Wy denken en doen dat, 't welk wy reeds zo dikwyls gedacht en gedaan hebben, en 't welk ons daardoor als natuurelyk geworden is. Op een' weg, dien men naauwkeurig kent, dien men reeds dikwyls betreeden heeft, wandelt men met veel meer ' gemak en fneller fchreden, op zulk een weg ontmoet men veel minder belemmeringen , verdwaalt veel zeldzaamer op dwaalwegen en doolpaaden; men ziet deeze belemmeringen vooruit, ontwykc ze; men wacht zich voor- deeze dwaalwegen en doolpaden, en komt veel fpoediger en met veel minder verfpilling van krachten ter bedoelde plaats, dan iemand, die den weg niet recht kent, hem eerst moet zoeken, dikwyls op den zeiven verdwaalt, en voor wien elke belemmering, die hy ontmoet, vreemd is. — Indien gy dan, myne aandachtige Toehoorers! V. Stuk. H zo  ï ï 4 DE KENTEKENEN VAN ONZE zo menigmaal gy iets kwaads nalaaten, of iets goeds doen zult, zo menigmaal tusfchen uwe reden en uwe zinnelyke begeerten, tusfchen uwen pligt en uwen trek tot vermaak een ftryd ontflaat, indien gy dan eerst veele overweegingen houden, eerst alle gronden, waarmede billykheid, eer, voordeel, vrees en hoop, Goddelyke en menfchelyke wetten u tot het nalaaten van het eene en tot het doen van het andere verpligten en aanfpooren, te hoop haaien en u zeiven te gemoet voeren; indien gy dan uwe krachten met moeite infpannen moet, voor dat het tot een befluit en tot de daad komt: is dit een tastbaar bewys,' dat gy nog zwakke aan vangers in het goede zyt, dat gy in de Christelyke braafheid nog niet verre gevorderd zyt. Indien integendeel de gedachte: dat is billyk, dar ia goed, dat is met Gods wil overeenkomstig, dat ftemt met het karakter, met de waardigheid van een' Christen overeen; indien deeze gedachte u terstond bepaalt, terstond aandrang en kracht geeft, om te doen 't geen gy in dat geval moet doen, en 't geen alsdan het best is; indien gy de roeping va:i God, de item van uw geweeten terstond gehoor geeft, en dezelve, zonder daar over met vleesch en bloed te raadpleegen, zonder  Vordering in het goede. 115 der u door de tegenwerpingen der zinnelykheid of der traagheid te laaten aftrekken, zonder verwyl ten uitvoer brengt; indien het u derhalven, by voorbeeld, geene groote infpanning en moeite , geenen harden ftryd met u zei ven kost, om de opwellingen des misnoegens of des toorns in u te onderdrukken, uwen belediger te vergeeven, den pligt boven het vermaak te ftellen, ü ïn lyden met geduld te wapenen, der deugd menigerleie offers te brengen: dan is dit een zeker kenmerk, dat gy u in het goede geoefend hebt, dat gy de Christelyke volmaaktheid nader gekomen , dat gy van kinderen mannen in het Christendom geworden zyt. Een vierde kenteken van onze toeneeming in het goede is, indien wy de beletfelen en zwaarigheden, die wy by de uitvoering daarvan ontmoeten , minder fchroomen, dezelve rustiger té gemoet gaan, en ze met meerder moed en vertrouwen beftryden. Hoe langer wy op den weg der Christelyke deugd en braafheid wandelen, des te meer worden wy uit eigene ondervinding overtuigd, dat deeze beletfels en zwaarigheden niets minder dan onverwinnelyk zyn; en hoe meermaalen wy ze werkelyk overwonnen, en onze krachten tot beftrydiging van dezelve met H a eenen  ilfj DE KENTEKENEN VAN ONZE eenen goeden uitflag aangewend hebben, des temeer gevoelen wy ons geflerkt en gemoedigd, om dezelve op nieuw te beftryden en te overwinnen. De aanvanger in het goede fcbrikt dikwyls voor alles, beeft van alles te rug, vreest eiken tegenftand en elk gevaar. Valt hy, hy blyft dikwyls lang liggen, voor dat hy genoegzaam vast beraad en moed heeft, om zich weder op te rechten. Hy jammert en klaagr meer over zyn' val, dan dat hy op het verbeteren van zynen misilag bedacht zou zyn. En zo hem zyne eerfte poogingen niet gelukken, wordt hy maar al re ligt van het voortzetten van dezelve afgefchrikt. Hy blyft liever befluiteloos ftaan, keert menigmaal liever te rug, dan dat hy met vereenigde en ingespannen krachten vo:>rwaards dringen, en , offchoon niet zonder ftryd en moeite, door alJe beletfelen heên worftelen zou. Geheel anders gednagt zich de Christen, die, in het goede geoefend, in het werk des Heeren altoos toeneemt, en naar hocgere volmaaktheid ftreeft. Hy vreest niet, daar niets te vreezen is, en laat zich zelfs ter plaatfe, daar de vrees gegrond is, door dezelve noch bedwelmen noch vertfaagd maaken. Hoe meermaalen hy reeds overwonnen heeft , des te minder fchuuwc  VORDERING IN HET GOEDE. II7 fchuuwt hy den ftryd; hoe nader hy aan hec dod komt, des te minder laat hy zich door iets ter waereld van deszelfs bejaaging te rug houden. Nieuwe zwaarigheden zyn voor hem niet zelden nieuwe fpoorflagen tot yver, tot vlyt, tot ftandvastigheid. Zelfs misdagen, feilen, langzaame vorderingen fchrikken hem van zynen weg niet af, doen hem op denzelven den moed niet verliezen. Vak hy , hy verfpilt zyn tyd en zyne krachten niet met vruchtelooze klagten, richt zich van zyn' val zonder uitilel weder op, en zet zynen loop voort met verdubbelde voorzigtigheid. Kent gy u zei ven uit deeze trekken, myne aandachtige Toehoorers? Schuuwt gy den ftryd tegen uwe lusten niet? Gaat gy de hinderpaalen, die gy by het volbrengen uwer pligten aantreft, rustig te gemoet? Vraagt gy daarby niet zo zeer naar 't geen gemakkelyk of zwaar , dan wel naar 't geen billyk en goed en in elk ?eval het beste is ? Maakt de fpotterny der dwaazen en het voorbeeld der ondeugendenhoe langs hoe minder indruk op u? Wykt gy hoe langs hoe zeldzaamer noch ter rechte noch ter linker hand van den rechten weg af , en ontvonkt het gezigt van het naderende doel uwen yver, om het zelve te bereiken ? H g Eea  Il8 DE KENTEKENEN VAN ONZE Een vyfde kenmerk van onze toeneeming in het goede is, indien wy het zelve uit edeler beginfelen, met i&qiverer oogmerken , indien wy het meer uit liefde dan uit vrees, meer uit neiging dan uit noodzaaklykheid doen. Als de mensch eerst op zynen zedelyken toeftand oplettend wordt, zyne gebreken en bedorvenheid leert inzien, en zyne verbetering ter hand neemt, wordt hy gemeenlyk meer van eene flaaffche, dan van eene kinderlyke gezindheid jegens God, meer van vrees dan van liefde bezield. Zyn toeftand komt hem gevaarelyk voor, en dit gevaar zoekt hy te ontgaan. De droevige ondervinding, die hy reeds van de heillooze uitwerkfeJen zyner dwaasheden en zonden verkregen heeft, doet hem noch verderflyker gevolgen daarvan vreezen. De vernedering en de ellende, in welke de ondeugd haare flaaven ftort, verfchrikken hem, en de gedachte van eenen almagtigen heiligen God, die zyn Rechter en de Rechter der geheele waereld is, dreigt hem ftraffen, wier grootheid en duurzaamheid hy niet in ftaat is te overzien. Hy gevoelt het gemis der waare gelukzaligheid en het ydele en bedrieglyke van alles, waarin hy dezelve tot hiertoe gezocht keft. Om die onheilen te ontwyken en dit ge-  VORDERING IN HET GOEDE. 119 gemis te vervullen, laat hy het kwaade na, doet het goede, en wil zyn gemoed en leven veranderen. Maar voor als nog kent hy de fchoonheid en beminnenswaardigheid der deugd, de edelheid en de zaligheid van een geheel Christelyk gemoed en leven niet ; voor als nog boezemt hem de gedachte aan God meer onrust en verbyftering dan vertrouwen en vrolykheid in; voor als nog doet hy het meeste van 't geen hy doet, meer uit dwang dan uit neiging, meer, omdat hy geen ander middel van redding kent, dan omdat hy in deszelfs gebruik vermaak fchept. Voor als nog zyn noodzaakelykheid en pligt en de vrees voor ellende en ftraffen de voornaamfte dryfveeren van zyn berer gedrag. Maar naar maate de mensch in het goede toeneemt en vorderingen maakt op den weg der verbetering, worden ook zyne gezindheden en neigingen van tyd tot tyd edeler. Dwaasheid en zonde komen hem hoe langs hoe vernederenderen fchandelyker, rechtfchapenheid en deugd hoe langs hoe fchooner en beminnenswaardiger voor, en dus leert hy het kwaade, ook zdnder inzigt op deszelfs fchadelyke gevolgen, verfoeijen, en het goede om zyns zelfs wil eeren en liefH 4 liebf*  ISO DH KENTEKENEN VAN ONZE hebben. De gedachte, dat God hem genadig is, dat hy hem als een Vader liefheeft, dat hy hem met zo veel verfchooning draagt, en dagelyks met zo veele weldaaden zegent, dat hy hem tot eene eeuwige gelukzaligheid verordend, en door zyn Zoon, Jefus Christus daartoe geroepen en daarvan verzekerd heeft; de herdenking van ajles, wat deeze Zoon des Allerhoogften ten besten der menfchen gedaan, geleden, opgeofferd, de overweeging der verlosflng, die hy het menfchelyke geflacht verfchaft en der waardigheid, waartoe hy hetzelve verhoogd heeft: dit alles treft en roert zyn hart hoe langs hoe meer, doordringt het hoe langs hoe meer met dankbaarheid en liefde jegens God en Jefus Christus, en doet de begeerte om zynen zo goedertierenen, genegenen God en Vader wel te gevallen en zynen Verlosfer voor zyne grootmoedige hulp ce pryzen, van tyd tot tyd meer wakker en werkzaam worden. En dus dryft de liefde de vrees buiten. Dus bezielt hem de geest der kinderlyke gezindheid. Dus doet hy alles, wat hy doet, naar den wil en ter eer van God. Dus leeft en héerscbc Christus in hem, en de yver om hem m te volgen, en hoe langs  VORDFRING IN HET GOÊB& I?l langs hoe meerder gelykheid met hem te verkrygen, laat hem niet toe verdrierig en traag in het- goede te worden. Hem verftrekt het tot lust en vermaak, dat den aanvanger in de deugd nog dikwyls tot een' drukkenden last verllrekt. Hem fpooren dankbaarheid en liefde aan, waartoe noodzaaklykheid en vrees geenen aanfpoo- ren. En zyn nu deeze, myne aandachtige Toehoorers! de beginfels en de oogmerken van uw goed gedrag? Is uwe deugd eene vrywillige, kinderlyke gehoorzaamheid aan God ? Is 'c liefde tot God, liefde tot Jefus Christus, is 't daarop gegronde menfchenliefde, is 't het verlangen naar hoogere volmaaktheid, naar de nadere gemeenfchap met God en met Christus, is 't het vooruitzigt in eene betere waereld, die u by alles, alF uw doen en laaten bezielt en beltuurt ? Alleenlyk dan als gy deeze vraagen bevestigend beantwoorden kunt, moogt gy u over het toeneemen in het goede, over het naderen tot het doel verheugen. Een zesde kenmerk van het vorderen in het goede is, indien men zonder eenig zigtbaar goed gevolg goed doet, en door de ongunflighcid van den uitjlag zich van het betrachten der deugd niet laat aftt ekken; indien men gewillig en beH 5 reld  122 DE KENTEKENEN VAN ONZE rcidis, om aan zyn pligt en de deugd alles op te offeren, wat zy van ons vorderen, en zelfs in die opoffering dat genoegen fmaakt, 't welk anderen'fmaaken in de genieting der voordeden, die aan de braafheid vast zyn. Deeze is de hoogfle menfchelyke deugd. Deeze was de deugd van Jefus Christus, onzen Leidsman en Voorganger. Hem ontbrak het volftrektelyk aan alle uiterlyke opwekkingen en aanmoedigingen ter deugd. Hem beurde op, hem verflerkte, hem bezielde niets dan de goedkeuring van zyn eigen hart en de goedkeuring van God, zynen hemelfchen Vader. Hy werkte fchier altoos zonder fchynbaaren zegen, ontmoette enkel tegenstand en beletfels op zyne loopbaan, fleet zyn leven in eene bestendige zelfverloogchening, liet den geheelen oogst van alles, wat hy gebouwd en gezaaid had, voor zyne leerlingen en opvolgers over, en verrichtte uit dien hoofde echter niet ééne goede daad minder, of met minder yver en getrouwheid, en bleef daarby echter zo onvermoeid en standvastig, als of hem alles voor den wind ging, en alles terstond rype vruchten droeg, Hoe meer wy in dit opzigt onzen Heer gelyk worden, des te grooter en zekerer is onze toeneeming in de Christelyke deugd.  VORDERING IN HET GOEDE. ï*>3 deugd. Indien derhalven de leeraar, die geheel te vergeefs aan de verbetering der menfchen fchynt te werken, nogthans nooit moede wordt, dit werk met infpanning van alle zyne krachten en met opoffering van veele gemakken en genoegens te dry ven; indien de voorstander van zyn Vaderland, wiens edele gevoelens en verdiensten gantfchelyk miskend worden , nogchans niet ophoudt met terzydeflelling van alle eigenbelang ten nutte van het algemeen te denken en te handelen ; indien de vader en de moeder des huisgezins onophoudelyk en onvermoeid voortvaaren met aan de verbetering van den geest en het hart hunner kinderen te werken, hoe lang zy ook te vergeefsch naar de vruchten van hunnen arbeid verlangen moeten; indien de Christen re midden der bedorvenfte menfchen, daar niemand op zyn voorbeeld fchynt acht te flaan, en niemand zich naar hem te richten, daar de geftrenge vroomheid uitgelagchen en befpot wordt, nogthans by zyne Christelyke gevoelens volhardt; nogthans niet fchroomt als een Christen te fpreeken en te handelen, zyn licht te laaten fchynen, en 'zyn goede zaaden uit te ftrooijen, deeze zaaden, offchoon hy ze noch opkomen noch bloeijen ziet, nogthans niet voor verloren houdt,  1^4 DE KENTEKENEN VAN ONZE houdt, en fteeds zynen weg rustig vervolgt, öfichöon hy ook geheel alleen denzelven bewandelen zou: indien dit gefchiedt, indien geenen en deezen zodanig gezind zyn en zich derwyze gedraagen, dan mogen zy zich ongetwyfeld over eene zeer aanmerkelyke, over eene zeldzaame vordering in de Christelyke braafheid verheugen. Eindslyk, myne aandachtige Toehoorers! is ook dit een kenmerk van onze vordering in het goede, indien men V befcheiden by is, zich op 't geen men reeds gedaan heeft, niets laat voorftaan, noch trotsch noch vermetel wordt, maar altoos voorwaards ftreeft en nooit dermaate met zichzelven voldaan is, dat men niet poogen zou om nog beter te 'worden. Hoe verder de kunftenaar het gebragt heeft, des te minder verbeeldt hy zich de volmaaktheid in zyne kunst bereikt te hebben. Hoe meer de geleerde weet, des te duidelyker ziet hy, hoe veel hy nog niet weet. De leerling in eenige zaak alleen is gemeenelyk hoogmoedig. Zo ook de aanvanger in de deugd. Aan den eenen kant is hy wel, gelyk wy reeds aangemerkt hebben* ten uiterften vreesachtig en kleinmoedig, fchrikt voor elk gevaar, treedt voor elk bcletfel te rug, en (chroom*  Vordering in het goede. ha5 fehroomt alle moeite en allen arbeid: maar aan den anderen kant is hy ook gerust en vermetel, verlaat zich blindelings op zyne krachten, houdt elk gering voordeeltje, dathy op zynen vyand behaalt , voor eene volkomene nederlaag van denzelven, elke billyke, goede daad, die hy verricht, voor een heldendaad, elke fchrede, die hy op den weg der deugd aflegt, voor een zeer aanmerkelyk gedeelte zyner loopbaan, ziet zelfs met een oog vol van verachting op de geenen, die achter hem zyn, te rug, en waant binnen korten tyd alles overwonnen, alles volbragt en het doel fchier bereikt te htbben. En dan • ontwaaken dikwyls zyne half beteugelde, meer ingefluimerde, dan overwonnene begeerlykneden en driften weder, zyn yver bekoelt, zyne krachten verflappen, zyn vermeetelheid brengt hem ten val, en hy vindt zich even zo verre achteruitgezet als hy zich verbeeldde voorwaards gekomen te zyn. De geoefende Christen daarentegen, myne aandachtige Toehoorers! die werkelyk toeneemt in het werk des Heeren, is noch vreesachtig noch vermeetel, noch trotsch op 't geen hy reeds gedaan heeft, noch traag in 't geen hem nog te doen ftaat. Terwyl de moed en het vertrouwen hem op zynen weg vergezellen,  Ï2Ö* DE KENTEKENEN VAN ONZÉ len, verhaten hem de befcheidenheid en de voorzigtigheid ook nimmer op denzelven. Hy heeft zyne zwakheid te dikwyls ondervonden, dan dat hy zich blindelings op zyne fterkte verhaten zou. Hy is te dikwyls van ongeregelde beweegingen overyld; van onverhoedfche verzoekingen weggefleept geworden, dan dat hy gerust worden en ophouden zou, over zichzelven en over alles, wat hem omringt, te waaken. Hy kent de uitgeftrektheid zyner pligten, de grootheid zyner verordening, de heiligheid der Goddelyke geboden, den hoogen trap van deugd, waartoe de4 mensch, de Christen, bekwaam is, te wel, om zich ooit te kunnen verbeelden dat hy alles gedaan heeft en«alles geworden is, wat hy zou kunnen doen en worden. Neen, al het goede, dat hy reeds gedaan heeft, is in zyne oogen flechts weinig in vergelyking van dat geen, 't welk hy nog wenscht en poogt te doen. Uit eene volkomene overtuiging denkt en zegt hy met den Apostel s niet, dat ik het reeds gegreepen heb, of reeds volmaakt ben! Neen, ik vergeet alles, wat achter my is, en fpoed my naar het voor gefielde doel. . En is deeze ook uwe taal, myne aandachtige Toehoorers ! en wel de taal van uw hart ? Vereenigt gy met  Vordering in het goede. 127 met de deugd de befcheidenheid ? Houdt gy nooit op over u zeiven te waaken en de verzoeking te ontvlieden? Beoordeelt gy u zeiven en uwe goede daaden met eene deugdzaame geftrengheid? Gelooft gy nooit genoeg goeds gedaan te hebben, of wys en goed genoeg te zyn? Streeft gy onophoudelyk en onvermoeid naar eene hoogere volmaaktheid ? Deeze, myne aandachtige Toehoorers! zyn de kenmerken, volgens welke wy onzen wasdom, ons toeneemen in het goede beoordeelen kunnen. Indien wy meerder goed doen dan voor deezen; indien wy het goede liefhebben; indien wy het met grooter gemak en vaardigheid doen ; indien wy de zwaarigheden, die. 'er aan vast zyn, minder fchroomen en moediger beftryden ; indien wy uit edeler begin felen en met zuiverer oogmerken; indien wy zonder het gewenschte gevolg "en met menigerhande opofferingen goed doen; en eindelyk daarby befcheiden zyn en fteeds voorwaards ftreeven: dan, myne geliefde Vrienden! dan neemen wy altoos toe in het werk des Heeren, dan naderen wy merkelyk dc Christelyke volmaaktheid. Beproeft u zeiven nu onpartyciglyk naar deeze kentekenen, verheugt u, zo gy in deeze afbeelding van den geoefen-  ïa8 DE KENTEKENEN VAN ONZE oefenden Christen u zeiven herkent, verheugt ü over uwen voortgang in het goede, en dankt God voor den moed en de krachten, die hy u daartoe verleende. Gy zyt het zout der aarde, het licht der waereld, menfchen, die Gode en den dienst hunner broederen by uitneemendheid geheiligd zyn. Zyt aan uwe verhevene, heereJyke roeping altoos getrouw, en wordt hoe langs hoe fchitterender voorbeelden der Christelyke braafheid en deugd. Maar zyt gy nog verre van dit doel. vcrwyderd, myne aandachtige Toehoorers! Zyt gy nog zwakke, dikwyls herwaards en derwaards wankelende, aanvangers in het goede, ö laat u dan toch het befef van uwe zwakheid wel befchaamen maar niet neêrflagtig maaken, uwe feilen en verzuimenisfen u niet tot nieuwe feilen en verzuimenisfen verleiden, maar tot verdubbeling van uwen regten yver opwekken. Neen, de kroon, die u nog van verre in de oogen fchittert, moet u met nieuwen moed ontvonken , om den weg, die u tot haare bezitting leidt, zo voorzigtig als ftandvastig af te loopen, en haar nooit weder uit het oog te verliezen, tot dat gy haar werkelyk bereikt hebt. Amen. ZES-  ZESDE LEERREDE. ÖPWEKKIKG EN HANDLEIDING OM TOE TE NEEMEN IN HET GOEDE. Tekst: Eerste Brief aan de Korinth. Hoofdfl. XV. vs. 58. Zyt altoos overvloedig in het werk des Heeren. of: Neemt fteeds toe in het werk des Heeren. V. Stuk. I   Ö /^od! uwe bevelen zyn enkel goedheid; VTbevelen van den wysften, liefderykften Vader, die niets dan de gelukzaligheid zyner kinderen daarmede op het oog heeft, ó Hoe gaarne, hoe yverig behoorden wy niet u te gehoorzaamen! Hoe gewillig uwe ftem volgen, als gy ons tot het ftreeven naar zuiverer deugd, raar hoogere volmaaktheid laat roepen! En hoe dwaas, hoe vyandig tegen ons zeiven handelen wy niet, zo menigmaal wy ons tegen uwe bevelen verzetten, en uwe ftem niet opvolgen! Gewislyk, u gehoorzaamen is enkel zaligheid; u de gehoorzaamheid weigeren is onzinnigheid en ellende. Neen, niet om uws Zelfs wil, maar eeniglyk om onzentwil geeft gy ons zulke heilige wetten ten voorfchrifc, zo luisrerryk een voorbeeld van deugd ter navolging, en zo veele en krachtige opwekkingen en aanfpooringen, om hoe langs hoe wyzer en beter en vroomer te worden. Want daardoor alleen kunnen wy ook hoe langs hoe geruster, vergenoegder, gelukzaliger worden, ó Dat wy dit altoos erkenden, altoos bedachten, en u altoos de kinderlyke, blymoedige gehoorzaamheid beweezen, die wy u in alle I ft op-  I32 OPWEKKING EN HANDLEIDING OM opzigten fchuldig zyn ! ö Dat wy nooit moede wierden om aan onze verbetering, aan de bevordering van onze geestelyke, eeuwigduurende volmaaktheid te werken en. dus naar het heerelyke doel, 't welk gy ons voorgefteld hebt, met moed en yver te ftreeven! Leer ons toch allen, bermhartige God! de grootheid onzer verordening, de Wfiardy uwer weldaaden, de waardigheid en de zaligheid van een geheel Christelyk gemoed en leven, de voordeden en de geneugten der toeneeming in het goede, van tyd tot tyd beter kennen, en geef, dat wy allen, van eene edele eerzucht ontvonkt, van dankbaarheid en liefde jegens u doortrokken, alles, wat ons in het ftreeven naar de Christelyke volmaaktheid belemmert en traag maakt, afleggen, altoos op Jefus Christus, onzen Leidsman en Voorganger, zien, en met ftandvastigheid op de loopbaan voor tloopen, die gy ons hebt aangeweezen. Vergezel tot dat einde met uwen zegen de leeringen van den Godsdienst, met wier befchouwing wy ons thans zullen bezig houden. Laat ons de waarheid inzien, haare kracht ondervinden en haare voorfchriften getrouwelyk opvolgen. Wy bidden u hierom in den naam van Jefus Christus, onzen Heer, en roepen u ver-  TOE TE NEEM EN IN HET GOEDE. 133 verder, als zyne dienaars, met kinderlyk^vertrouwen aan: Onze Vader enz. De begeerte om vorderingen te maaken, om fcooger te ftygen, om volmaakter en gelukkiger te worden, is meer of min allen menfchen gemeen. Zy is in onze natuur gegrond, en 'kan nimmer, zelfs niet by de grootfte verbastering en bedorvenheid van den mensch, geheel en voor altoos uit zyne ziel uitgerooid worden. Maar niet altoos is zy zo levendig en werkzaam, dat zy zich door ernltige, onóphoudelyke poogingen daarnaar aan den dag' legt. Maar al te dikwyls wordt zy door de zinnelykheii, door de traagheid, door de ondeugd verzwakt en'fchier Onwerkzaam gemaakt. Het doel wenscht iedereen te bereiken, maar de weg, die derwaards leidt, komt menig een te ruuw en te moeijelyk voor. En ook de becergezinden moeten fomwylen tot eenen aanhoudenden yver, tot eéren onvértraagden voortgang op den weg der Christelyke volmaaktheid opgewekt worden, opdat zy zich niet aan de nalaatigheid overgeeven, opdat zy niet verdrietig en moede zullen worden. I 3 En  134 OfWEKKIKü EN HANDLEIDING OM En dit oogmerk, myne aandachtige Toehoorers! wenschte ik door myne tegenwoordige Leerrede te bevorderen. Wy hebben onlangs de kentekens onderzocht, volgens welken wy onze toeneeming in het goede beoordeelen kunnen, Laaten wy heden de redenen opnoemen, die ons tot eenen bt iïendigen voortgang in de Christelyke braafheid en deugd verpligtenen aanfpooren, en tevens de middelen overdenken, die dit werk ligter voor ons maaken kunnen. Deeze twee zaaken zullen het onderwerp uwer overdenking en den inhoud myner redevoering uitmaaken. Bedenkt, vooreerst, myne aandachtige Toehoorers ! dat de mensch, die in het goede traag wordt, die op den weg der deugdftil ftaat, en niet fteeds naar hoogere volmaaktheid ftreeft, veel ftrafwaardiger is, dan zulk een, die het goede nooic lief gehad noch gedaan, op deezen weg nooit gewandeld, zich nooit boven het zinnelyke verheven heeft. Geene kent zyn' pligt, kent de rechtvaardigheid en billykheid der Goddelyke geboden, de wysheid, de fchoonheid, het nut van een deugdzaam en vroom leven veel duidelyker dan deeze. Hy heeft reeds door veele aangenaame ondervindingen geleerd, hoe heilzaam  TOE TO NEEMEN IN HET GOEDE. 135 zaam het voor den mensch is, indien hy doet 'c geen billyk en goed is; hoe veel grooter en beter hy zich dan bevindt; hoe gerusdyk hy dan aan God denken; hoe onverfchrokken en vry hy met zyne medemenichen omgaan; hoe gelaaten hy het toekomende afwachten kan; met welk eene weltevredenheid hem elke overwinning over het kwaade, elke goede, edele daad beloont. En nu, handelt hy ftrydig met zyne eigene overtuiging en bevinding; verlaat eenen weg, of ftaat ftil op eenen weg, die hem hoe langs hoe meerder eer en vreugde en zaligheid belooft, hoe verder hy op denzelven komt? Hoe veel ftrafwaardiger moet niet zulk een gedrag hem maaken! En hoe tegen/lrydig is niet het zelve! Ja, myne geliefde Vrienden! Wy wederfpreeken ons zeiven, als wy, eenmaal begonnen hebbende onze verbetering by de hand te neemen en ons op de deugd toe te leggen, dan niet alle onze krachten infpannen, om het daarin verder te brengen. Wy eerbiedigen immers de wysheid, de deugd, de vroomheid; wy befchouwen ze als het grootfte voorrecht, als de volmaaktheid van den mensch, als het middel zyner gelukzaligheid. Anders zoudea wy ons immers geene moeite gegeeveu, zouden 1 4 on£  1,36 OPWEKKING EN HANDLEIDING OM pns zeiven niét in menig opzigt zo veel geweld aangedaan hebben, om wys en goed en vroom te worden. Maar kunnen wy dan ooit te wys, te goed, te vroom zyn? Of, 't geen het zelfde is, kunnen wy ooit te volmaakt, ooit te gelukkig worden ? Of vreezen wy dan misfchien ook, dat wy te gezond zyn, of onzen rykdom te zeer zullen vermeerderen? En wat is wysheid en deugd anders dan de gezondheid en fterkte der ziel? Wat zyn kundigheden, goede bekwaamheden, goede wérken anders dan de rykdommen van den geest? ' Bedenkt verder, myne aandachtige Toehoorers! Zo wy ons niet geduurig in het goede oefenen, 'er niet altyd zoeken in te vorderen, dan gaan wy gemeenlyk weder te rug. Zelden blyven wy lang ftaan, daar wy traag en verdrietig beginnen te worden. Allengskens wordt het licht onzer kennis verduisterd, ons geloof aan 't wankelen gebragt, onze yver verzwukt, en dwaaling, twyfeling, laauwheid, onverfchilligheid neemen derzelver plaats by ons in. En dan loopen wy gevaar, van alles, wat wy reeds verkreegen hebben, te verliezen, alle overwinningen, die wy op ons zeiven behaalden', vruchteloos te maaken, en niets over ta hou-  TOE TE NEEMEN IN HET GOEDE. 13£ houden dan de droevige nagedachtenis van mislukte poogingen, vergeefiche onderneemingen, verydelde uitzigten en verwachtingen. Hoe menig een heeft dit reeds tot zyne uiterfte befchouwing en verwarring ondervonden. Zo floeg een verdwaalde den weg der verbetering met een vast befluit in, bestreed zyne begeerten en hartstochten met moed, behaalde menige aanmerkelyke overwinningen op dezelve, ontfloeg zich van menigvuldige ongeoorloofde of gevaarelyke verbindtenisfen enjtwaade gewoonten, nam zyne pligten beter waar, onthield zich van alle grove overtredingen, verrichtte veele goede daaden. Maar nu verbeeldde hy zich, genoeg gedaan, cn het werk zyner verbetering volbragt te hebben; verbeeldde zich, reeds aan het doel, reeds deugdzaam en vroom genoeg te zyn, terwyl hy nogthans flechts eenige fchreden naar dit doel gedaan, en eerst onlangs begonnen had zich op de deugd en vroomheid . toe te leggen. Nu wierd hy gerust, waakte niet meer over zichzelven en de uiterlyke dingen, versterkte zyne krachten niet door aanhoudende oefening, lei 'i|r zich niet op toe, om zichzelven in zyne goede gemoedsgeileldheid te bevestigen, zyne goede bekwaamheden te vergrooten, de lom I 5 zy-  OPWEKKING EN HANDLEIDING OM zynet goede daaden te vermeerderen, ook zyne geringer, verborgener gebreken te beftryden, en de zaaden des verderfs, tegen wier uitbotting hy zich verzet had, in zich uit te rooijen, en dus wierd hy van tyd tot tyd hoe langs hoe nalaatiger, hoe langs hoe zwakker, verviel van den eenen misftap tot den anderen, kon de Merker verzoekingen ten kwaade hoe langs hoe minder tegenftand bieden, wierd van zyne begeerten en hartstochten hoe langs hoe meermaalen overweldigd, tot dat hy in 't eind weder in dien Haat van ongevoeligheid en onverfchilligheid verviel, uit welken hy zich met zo veel moeite gearbeid had, of zich weder van den droom liet medevoeren, tegen welken hy ondernomen had zich te verzetten, en aan wiens geweld hy zich niet zonder de uicerfte infpanning onttrokken had. Akelige toeftand ! myne geliefde Vrienden! Wie zou niet, om denzelven te ontgaan , zich van alle traagheid, van allen ftilftand op den weg der deugd wachten, en met eenen onvermoeiden yver op denzelven voorwaards ipoeden! Hoe meer wy ons daarentegen, en deeze is een derde drangreden, die ons tot het voortgaan in de deugd behoort op te wekken, hoe meer wy  TOE TE WEEMEN IN HET GOEDE. I 39 wy ons in her. goede oefenen, hoe grooter vordering wy 'er in maaken, des te meer kunnen wy óns op onze braafheid en deugd ver laat en. 't Zy verre van my, aandachtige Toehoorers, dac ik u daardoor tot trotsheid en vermeetelheid zou willen verleiden, of het gevoel van uwe natuurelyke zwakheid en van uwe afhangklyk* heid van God in u verzwakken! Neen, als ik zeg, dat zich de geoefende Christen meer op zyne braafheid en deugd verlaaten mag, wil ik daarmede alleenlyk te kennen geeven, dat hy minder gevaar loopt van te ftruikelen, te vallen, zich van zyne goede, Christelyke beginièlen te laaten aftrekken, of van goede, Christalyke daaden afgefchrikt te worden. Zyne rechtmaatiger, edeler beginfels zyn te innerlyk met het gantfche fameniiel zyner denkbeelden vereenigd, zyne neiging tot het geen billyk en goed is, is veel te fterk en te heerfchend in hem, en de verrichting van 't geen hy voor billyk en goed erkent, is hem te natuurelyk geworden, dan dat hy zo ligtelyk bewogen, aan *t wankelen gebragt, verleid zou kunnen worden. Dit weet, dit gevoelt, dit ondervindt hy by duizend gelegenheden; en dit boezemt hem moed en vertrouwen in. En is deeze niet een wenfchens- waar-  140 OPWEKKING EN HANDLEIDING OM waardige toeftand? Wie wandelt gaarne op een' weg, op welken hy elk oogenblik moet vree^ zen te ftruikelen en te vallen ? Hoe kan hy alsdan het aangenaame, het bekoorlyke van den weg, hoe menigvuldig en groot het ook zy, genieten ? Wie verricht gaarne een werk , waarvan hy niet weet, of hy 'er voor opgewasfen is of niet? Wie neemt gaarne zaaken by de hand, van welken hy altoos vreezen moet, dat hy ze niet tot ftand brengen, dat hy ze wel beginnen maar niet voleindigen zou. Enkel bekommeringen, die den aanvanger in het goede ontrusten, en hem zelden vergunnen, zich in zyne deugd van harte te verheugen, en derzelver vruchten te genieten. Hebben wy in tegendeel door oefening 'er vorderingen in gemaakt, myne aandachtige Toehoorers! dan behoeven wy niet angstvallig voor het wederinftorren in de zonde, voor verzoekingen ten kwaade te vreezen; dan kunnen wy zo veel te geruster en blymoediger onzen weg door alle de doolhoven deezes levens , tusfchen alle ftruikelblokken en ftrikken heenen vervolgen, alle aangenaamheden en geneugten van deezen weg genieten, en behoeven niet te vreezen, dat wy het voorgeftelde doel zullen misfea. Dus  TOE TE NEEMEN IN HET GOEDE. 141 Dus kunnen wy ook veel onbezorgder zélfs onder booze, bedörvène menfchen leeven, met booze menfchen, als ons beroep en onze pligt zulks vereifchen, omgaan, en loopen minder gevaar, om van hun voorbeeld befmet, of door' den valfchen glans en de bedrieglyke bekoorlykJieid, waarmede de dwaasheid en Ondeugd zich dikwyls optooijen, geblinddoekt te worden. En welke voordeélen zyn dat niet! Nog meer, myne aandachtige Toehoorers ! hoe verder wy in het goede komen, des te ligter en aanqenaamer wordt ons de volbrenging van het zelve. Alleenlyk den aanvanger valt het zwaar, zichzelven te bedwingen, de waereld te overwinnen, der braafheid en deugd iets op te offeren, zynen pligt aan alle zinnelyke genoegens en uiterlyke voordeélen voor te trekken * derhalven dingen te doen, het tegenovergeftelde van welke hy zo lang gewoon was te dodn, en andere na te laaten, die hy zo dikwyls en zo gaarne deed. Door aanhoudende oefening worden deeze zwaarigheden allengskens verminderd,-, de moed en de krachten, om ze te beftryden ente overwinnen, neemen fteeds toe, in 't eind verdwynen deeze zwaarigheden fchier geheelen al, en het wordt den mensch even zo natuu- relyk  14* OPWFKKÏNG EN HAWDLElBïNiri OlVt relyk het goede te denken en het goede te doen, als het hem mi.-fchien voorheên ta uurelyk was* het kwaade te denken en het kwaade te doen» Maar wie nu verligt zichzelven niet gaarne bezigheden en werken, die hy toch doen moet, 't zy dezelve hem ligt of zwaar vallen? Wie zal zich niet alle moeite geeven, om eenen weg, die rot een roemryk voorwerp leidt, en dien hy noodzaakelyk gaan moet, zal hy tot dat voorwerp k -men, van fteenen en hinderpaalen te zuiveren, en denzelven zo effen en aangenaam te maaken , als flechrs in zyn vermogen is ? Heter ware het, alle uitzigt op deugd en vroomheid, op volmaak.heid en gelukzaligheid te laaten vaaren, dan zich derzelver uitvoering en bereiking tot een Is* of wel geheel onmogeiyk te maaken daardoor, dat men zich met eenen Jaagen trap, met eene kleine maate daarvan te vreeden fielt, en derhalven altoos by de eerfte beginfels daar- van ftaan blyft. En het vermaak, 't welk aan de beoefening der deugd verbonden is, hoe zeer wordt het zelve niet door den beftendigert voortgang in het goede vermeerderd, vermenigvuldigd, veredeld! Hoe veel vergenoegder is niet de mensch met zichzelven, wanneer hy zyn" pligt uit neiging, dan wanneer hy denzelven uit dwang  TOE TE NEEMEN IN HET GOEDE. ï 43 dwang volbrag-; wanneer hy zo veel goeds gedaan heeft, als maar eenigzins in zyn vermogen was, dan wanneer hy al tegenltribbelende raauwelyks zo veel gedaan heeft, als hy volstrekt moest doen! Hoe aangenaam, hoe troostryk is niet de bewustheid van vordering, het gevoel van grooter bekwaamheid in elke zaak. De bewustheid , dat men niet te vergeefs arbeidt, dat men zich van het bedoelde voorwerp niet verwyderd heeft, maar het zelve genaderd is! Hoe veel geruster kan niet de mensch op zichzelven en zyn gedrag te rug zien, die zich hoe langs hoe meer van de befmettingen des vleeschs en des geests reinigt, en in de heiligmaaking vordert, dan zulk een, die altoos dezelfde feilen en misdagen in zich ontdekt, en zichzelven altoos over de zelfde wanbedryven en zonden te befchuldigen heeft! Hoe veel zuiverer, edeler geneugten verfchaffen niet alle godsdienstige verrichtingen aan den geenen, die zich daarmede recht bekend en gemeenzaam gemaakt, die de gantfche voortreflykheid en zaligheid van zyne gemeenfchap met God en Jefus Christus zo dikwyls gefmaakt heeft, dan aan iemand, voor wien de zelve nog zo veel vreemder zyn, en gevolglyk zo veel moeielyker vallen! En kan de  144 OPWEKKING ÉN HANDLEIDING ÖM 'de liefde tot God en de liefde tot de menfchen wel fterker en heerfchender in ons worden , donder dat zy ons allerwegen nieuwe bronnen van genoegen openen, zonder dat wy in al het goede, 't welk 'er is en gefchiedt, 't welk wy hebben en doen, meerder deel neemen, en 'er meerder vreugde van ondervinden! En zouden wy ons van deeze vreugde, van deeze genoegens door de traagheid laaten berooven ? Zouden wy ons verbeelden, dat wy deeze vreugde, deeze genoegens door een onophoudelyk ftreeven naar eene zuiverer deugdsbetrachting, naar eene hoogere volmaaktheid, ons voor te hoog eenen prys verwierven? Bedenkt, tenvyfden, myne aandachtige Toe» hoörers! dat wy den naam van Christenen onmogeiyk met recht draagen, onmogeiyk waardige lyk handhaaven kunnen, indien wy geene poogingen doen om fteeds te vorderen in het goede; Hoe veel, myne geliefde Vrienden! hoe veel Wordt 'er niet toe vereischt, om deezen glorïefyken naam ten vollen waardig te zyn, om de verpligtingen, waaronder dezelve ons brengt, in alle haare uitgeftrektheid te vervullen! Mag zich dan de Christen met eenen onergerlyken Jfódigen wandel, mag hy zich daarmede voldaan ach-  TOÉ TE NËEMEN IN liET GOEDÉ. Ï45 achten, dat hy geen roover, geen echtbreeker, geen openbaare booswicht is? Of is 't genoeg, dat hy dien trap van wysheid, van deügd, van vroomheid bereike, welken zo veel duizend menfchen, die geen Christenen waren en geen Christenen zyn, bereikt hebben en nog bereiken? Behoort hy niet onder de wyze en goedé menfchen de wysfte en beste; behoort hy niét tot het zout der aarde , het licht der waereld, een model en voorbeeld der overigen te zyn ? Behoort hy niet zyn binnenfte zo wel te reinigen en te heiligen als zyn buitenfte? Behoort niet zyn geheel leven eene onafgebrokene verheerlyking van God, een overal fterkfpreekend bewys van de voortreflykheid der leer te zyn, die hy belydt? Behoort hy zich niet toe te leggen, om In de liefde volmaakt te zyn, gelyk Zyn hemelfche Vader volmaakt is? Behoort hy niet Jefus Christus, zynen Heer, na te volgen en hem hoe langs hoe meer gelyk zoeken te worden ? Moet hy niet eenigermaate deszelfs plaats onder de menfchen bekleeden, en deszelfs werk op aarde voort zetten? Moet hy niet reeds hier eenen hemelsgezinden wandel leiden, of zodanig denken en zodanig leeven, als gevoeglyk is voor <*enen mensch, die ter zalige onfterflykhöid verV. Stuk. K of-  146" OPWEKKING EN HANDLEIDING OM ordend is, en den hemel als zyn waar vaderland aanmerkt? En zyn dit wel bezigheden, die wy ooit der voege volbrengen kunnen, dat ons niets meer overbleef te doen? Is dat eene volmaaktheid, die eensflags, die in korten tyd bereikt, en derwyze bereikt kan worden, dat zy voor gt-ene vermeerdering of verhooging vatbaar ware ? Mogen wy ons ooit beroemen, dat wy Jefus Christus zo gelyk zyn, als wy hem immer zouden kunnen worden? Straalt het beeld van God, onzen hen ellchen Vader, ooir zo helder in ons door, dat het niet nog helderer in ons zou kunnen doorflraalen ? Zullen wy derhalven ons niet van onze verhevene verordening verwyderen naar maate wy geene poogingen doen, om tot dezelve te naderen? Bedenkt, eindelyk, aandachtige Toehoorers! dat, hoe meer wy hier toeneemen in het werk des Heeren, hoe volkomener en met hoe grooter getrouwheid wy hier zynen wil volbrengen, des te ryker en heerelyker zal de belooning zyn, die wy hier namaals van hem verwachten mogen. Hoe grooter vorderingen wy hier in wysheid en deugd maaken, des te grooter zal onze gelukzaligheid in de toekomende waereld zyn. 't Zy zo; gefield eens, dat zulk een mensch die zich met  TOE TE NEEMEKTIN HET GOEDE, X4J Biet eenen geringer trap van deugd en vr lomheid te vreden houdt, die op den weg der Christelyke volmaaktheid dikwyls ftil ftaat, dikwyls ftruikelt, dikwyls valt, dikwyls te rug gaat, en Zynen loop flechts langzaam vervolgt, flechts ten halve aflegt, gefteld eens, dat hy het eindelyke verderf ontvliede, dat hy de ftraffen der toekomende waereld ontkome, dat hy in eenen beteren , zaligen ftaat verplaatst worde : hoe groot zal nogthans niet zyn verlies zyn! Hoe veel minder vreugde en eer en zaligheid zal hy namaals niet in oogften, dewyl hy hier zo fpaarzaamlyk gezaaid heefi? Hoe verre zal hy niet fteeds achter den geenen te rug blyven, die zyne bekwaamheden des te meer ontwikkeld, zyne krachten des te meer geoefend, zyne pligten des te getrouwer en volkomener volbragt, zo veel meer goede zaaden geftrooid, zo veel meer goede werken verricht, zynen geheele afgeloopen, en denzelven met eenen onvermoeiden yver afgeloopen heeft! Wat zal de Heer, de rechtvaardige Rechter, aan zulke by uitneemendheid getrouwe dienstknechten namaals niet al toevertrouwen! Over hoe veel anderen zal hy hem niet ftellen! Hoe veel nader zullen zy Biet hem, en door hem de Godheid komen' K a Hoe  I48 OPWEKKING EN HANDLEIDING OM Hoe veel meerder deel aan zyne magt en heerlykheid verwerven! En zouden deeze uitzigten ons niet tot een onophoudelyk ftreéven naar hoogere volmaaktheid aanfpooren? Zouden .wy deeze voorrechten uit traagheid verbeuren? Zou deeze .verzekerdheid, dat onze arbeid niét vergeefs zal weezen, ons ooit moede laaten worden, om toe te neemen in het werk des Heeren?:Neen, alles, alles vereenigt zich, om ons tot het voortgaan in het goede aan te moedigen. Gevaar en zwaarigheid aan den eenen kant, veiligheid en gemaklykheid aan den anderen ; hierfchande, daareere; hier verlies, een onherftelbaar verlies, daar gewin, een tot in 't oneindige vermeerderend gewin : wie kan hier nog in twyfel liaan, wat hy te kiezen heeft, daar dat den traagen, dit den onvermoeiden, altoos voorwaards ftreevenden Christen te wachten ftaa*.! Doch, verlangen, voorneemen is hier niet genoeg , myne aandachtige Toehoorers! Het verlangen moet tot eene werkzaamfte dryfveer, het voorneemen moet daadelyk worden, indien dezelve ons volmaakter en gelukkiger zullen maaken. Wenscht gy ernftiglyk, dat zy dit worden en doen mogen, myne geliefde Vrienden !  TOE TE NEEMEN IN HET GOEDE. 149 den! Gebruikt dan de middelen, die de reden en de openbaaring u daartoe aan de hand geeven. U deeze middelen aan te wyzen, zal het overige gedeelte myner Leerrede uitmaaken. Zondert meermaalen een korter, of langer tyd af tot vergaaring van uw gemoed, tot ftille overdenkingen, tot redelyke Godsdienstoefeningen ; zonder. dat is ' er geene merkelyke vordering in de-deugd en vroomheid mogelyk. In het gewoel der waereld, in den drom der bezigheden verliepen wy onszelven te ligt en te verre uit het gezigt, handelen te dikwyls zonder duidelyke bewustheid, en neemen te ligtelyk valfche begrippen en fchadelyke indrukfels aan van de perfoonen en dingen, die ons omringen. In het gewoel der waereld, in den drom der bezigheden vindt onze geest geen onderhoud en voedfel genoeg, dat voor zyne edele bekwaamheden, voor zyne verhevene verordening gefchikt is. Daar worden wy te zeer door uiterlyke goederen en voorrechten misleid en geblinddoekt; daar vergenoegt men zich te ligtelyk ten opzigt van zichzelven en van anderen met den fchyn van het goede , met de eerfte begin-felen der deugd, met den Iaagften trap der Christelyke braafheid. Daar heeft men temeeK 3 nige  Ï50 OPWEKKING EiS' 'HANDLËï£)!NG OM nige. voorbeelden voor zich, die tot navolging uitlokken, en voldoet zichzelven en anderen in de meeste gevallen maar al te fpoedig volkomenlyk. Wilt gy dan niet flechts boven de openbaar kwaade, maar ook boven de middenmaatig goede menfchen uitmunten, en u boven dezelve verheffen, zo zoekt dikwyls de ftilte, de eenzaamheid. Vergadert daar uwe zinnen uit de verflrooijing, brengt daar uw hart tot rust, legt daar uwe driften het ftilzwygen op, bepaalt daar uwe opmerkzaamheid geheellyk op u zeiven, en oefent u daarin nadenken over alles, waaraan u, als onfterflyke fchepfelen en als Christenen, die tot eene hoogere deugd en gelukzaligheid geroepen zyt, het meest gelegen moet leggen. Laat daar de gedachte aan God en aan uwe betrekkingen tot hem u zeer levendig bezielen. Stelt u daar het fchitterende voorbeeld aller menfchelyke volmaaktheid, het voorbeeld van Jefus Christus, voor, en de naauwe betrekkingen , waarin gy u tot hem bevindt, en de verpligdng, die op u ligt, om hem na te volgen en uw gemoed en leven geheellyk naar het zyne te vormen. Leert daar de waardigheid van den mensch, de waardigheid van den Christen beferren-, leert daar het tegenwoordige in zyn naauw  TOE TE NEE MEN IN HET GOEDE. 151 mauw verband met het toekomende befchouwen. Verplaatst u daar dikwyls in den geest op uw fterfbed, aan uw graf, in den ftaat der vergelding, die u te wachten ftaat, en wapent u daardoor tegen alle misleidingen der zinnelyke aardfche dingen, tegen alle vermomming en zelfbedrog. Vergelykt daar uwe gemoedsgefteldheid, uwe neigingen, uwe daaden niet by dat, h welk gy gewoonelyk onder de menfchen ziet en hoort, maar by dat, 't welk God u in zyn woord voorfchryft, waartoe Jefus u door zyne leeren door zyn voorbeeld vermaant, by dat, 't welk de beste en edelfte menfchen gedaan hebben en nog doen, by dat, 't welk gy eens zult wenfchen gedaan te hebben. Verzuimt ook, ten tweeden, de dagelykfchs ten minften de geduurige zelfbeproeving vooral niet. Hoe toch zoudt gy zonder derzelver hulp uwe gebreken en feilen kennen , hoe uwen voortgang in het goede juist beoordeelen, hoe dat, 't welk u daarin verhindert en ophoudt, bemerken en vermyden kunnen? Neen, fchroomt niet, zo veel mogelyk, uw binnenfte te ontdekken, en u zeiven te zien, zo als gy werkelyk zyt. Herinnert u dikwyls en zo naauwkeurigv als u eenigzins mogelyk is, alles, wat gy op zeK 4 ke-  15* OPWEKKING EN HANDLEIDING OM. tere dagen, op zeker tydftip gedacht, gemeld, gefproken, gedaan en nagelaaten hebt, en vergelykt dit alles met uwe bekwaamheden en krachten, met uwe pligten en uwe verordening, met, uwe goede voorneemens, met de volmaaktheid, waartoe gy als menfchen en als Christenen verordend en geroepen zyt. Dit zal u best leeren, wat en hoe veel gy nog aan u te verbeteren hebt, hoe en waardoor gy het doel der Christelyke volmaaktheid nader komen kunt. Waakt, ten der een, indien gy fteeds in het goede toeneemen wilt, waakt beftendiglyk. over u zeiven en over alles, wat u omringt en eenige betrekking tot u heeft. Verliest u zeiven, indien 't mogelyk is, nooit geheel uit he: pog. Gewent 'er u aan, om, ook in het genot der gezellige geneugten en onder het verrichten van de bezigheden van uw beroep, dikwyls een oog van opmerking op u zei ven, op uw hart te werpen, en de bewustheid van uwe betrekking tot God en de menfchen, het gevoel uwer waardigheid, de herinnering aan uwe opgevatte voorneemens en oogmerken in u te vernieuwen. Laac de gedachte: ik bevind my in de tegenwoordigheid van God, God is de getuige en de vergelder van myn gedrag, ik ben eer. Chd;-  TOE TE NEEMEN IN HET GOEDE. 153 Christen, een navolger van Jefus, tot de onfterflykheid gefchapen , tot eene verhevener deugd en gelukzaligheid geroepen, laat deeze gedachte dikwyls, als een heldere, alles bezielende lichtftraal, uw verftand verlichten, en uw hart doordringen, uw elk nog zo verborgen bedrog der zonde ontdekken, en moed en kracht tot elke goede daad inboezemen. Geeft acht op alle veranderingen, die in u voorvallen , en onderdrukt. iedere ongeregelde beweeging, ieder kwaaden lust, zo dra dezel« ve in u ontftaat, opdat hy niet tot een begeerte uitbotte , en deeze begeerte niet tot eene drift opgroeije. Geeft acht op alle indrukfels, die de uiterlyke dingen op u maaken , opdat gy de zaaken, de perfoonen, de gezelfchappen, die u tot ergernis verftrekken of tot valftrikken worden mogten, ontvlieden, en u onbevlekt van de waereld moogt bewa,aren. Maar geefc ook acht op alle gelegenheden en middelen, die u in de kennis kunnen doen vorderen, in de deugd oefenen, derzelver beoefening gemakkelyker voor u maaken? pwe vroomheid aankweeken en veredelen kun» nen, en omhelst en gebruikt ze met zorgvuldigheid en getrouwheid. Veroorlooft u geeK 5 nerj  254 OPWEKKING EN HANDLEIDING OM nen opzettelyken misflag, hoe gering dezelve ook fchynen moge, opdat dezelve u niet toe grovere vergrypingen verleide, en deeze u zelfs tot euveldaaden vervoeren. Leent fteeds uw geweeten een opmerkzaam oor, verzet u nimmer tegen zyne vermaaningen, volgt zyne aanfpooringen zonder verwyl, opdat gy deezen veiiigfïen leidsman, deezen getrouwden vriend op den weg des levens niet' als van u vervreemt, en allengskens tot ftilzwygen, of tot onverfchilligheid noodzaakt. Maakt u daarbenevens met de leeringen van den Godsdienst en het Christendom hoe langs hoe gemeenzaamer. Verbindt dezelve hoe langs hoe meer met duizend andere zaaken, met alles, wat gy ziet en hoort en doet, met het gantfche Ügchaam uwer gedachten en gewaarwordingen, opdat zy u by elke gelegenheid voor den geest, èn u met haar licht en met haare kracht te hulp komen, zo dikwyls gy dezelve noodig hebt. Leert ze op alle , zelfs de geringde voorvallen en bedryven des levens toepasfen, befchouwt ze altoos in betrekking tot uwe by■zondere omftandigheden en behoeften, en laat 'z; dus uwe geliefdrte, onaffcheidelyke metgezellinnen en leidsvrouwen zyn. Houdt  TOE TE NEEMEN IN HET GOEDE. i$$ Houdt u, eindelyk, altoos aan God, wiens kracht in den zwakken magtig is. Verheft uwen geest en uw hart dikwyls tot hem, zo wel in het gewoel der famenleeving als in de ftilte der eenzaamheid. Verfchynt dikwyls en met eene kinderlyke vrymoedigheid voor den troon zyner genade, en zoekt daar de hulp en den byftand, die hy u nooit weigert, indien gy ze met waaren ernst zoekt. Verlaat u op den Heer met geheel uw hart, en verlaat u niet op uw eigen verftand. Gedenkt aan hem in alle uwe wegen, en hy zal u op den rechten weg leiden, zal u als de wyslre, toegenegenfte Vader leiden, indien gy u waarelyk als een kind en zonder tegenkanting van hem laat leiden. Zyn licht zal u verlichten, zyne befcherming u bedekken, zyn troost u verkwikken, zyn geest u beftuuren en verlterken, de bewustheid zynér liefde en van zyn welbehaagen u verblyden. Gy zult onder zyn toezigt en geleide opklimmen van deugd tot deugd, van volmaaktheid tot volmaaktheid; de eene overwinning over het kwaade na de andere wegdraagen, de eene goede daad met de andere verbinden, u hoe langs hoe ryker fchatten voor het toekomende vergaderen, alles  156' OPWEKKING EN HANDLEIDING ENZ. les overwinnen, alles vermogen, alles volbrengen, en uw arbeid in den Heer zal zekerlyk niet ydel zyn. Amen. ZE,  ZEVENDE LEERREDE. DE MENSCHEN ALS GASTEN EN VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. Tekst. .' i Eerste Boek der Chronvken. Hoofdfl. XXIX. vs. 15. Wy zyn vreemdelingen en hy woonden voor uw aangezicht, gelyk allt onze vaders.   è ^~^od, Vader van alle uwe fchepfelen, Va* vJ der aller menfchen, ook onze Vader, met welk eene wysheid en goedheid leidt gy niet alle uwe fchepfels en opk ons, uwe kinders, tot het doel, dat gy hun en ons voorgefteld, tot de volmaaktheid en gelukzaligheid, waartoe gy hen en ons verordend hebt! Hoe naauwkeurig is niet onze tegenwoordige toeftand afgemeeten naar de oogmerken, die wy hier bereiken moeten! Wy moeten hier verftandig, wys, deugdzaam worden, u en de menfchen, onze broeders, liefhebben, u leeren gehoorzaamen, en daardoor voor een beter leven, voor eenen verhevener ftaat gefchikt worden. En welke bronnen van kennis en van wysheid ontfluit gy ons niet allerwegen! In welke fchoolen der deugd en der liefde en der gehoorzaamheid leidt ons niet uwe Voorzienigheid! Welke onderrechtingen, welke oefeningen, welke ondervindingen doet zy ons niet allerwegen maaken en ontmoeten! Gewislyk, ons tegenwoordig leven is by alle zyne moeilykheden en bezwaarenisfen dat, 't welk het behoort en kan zyn, indien wy onze toekomende verhevener verordening bereiken zullen; gewislyk, onze tegenwoordige ftaat is  IfjO DE MENSCHEN ALS GASTEN EN VREEïtó- is behoudens alle zyne bepaalingen en zwakheden de beste, waarin uwe vaderlyke' Goedheid óns plaatfen kon, de eenigfte, die voor zulke fchepfelen gefchikt is, en hen trapswyze kan doen vorderen. Wy zyn vreemdelingen en reizigers op aarde, en dit moet ons, ons Vaderland, 't welk wy van verre befchouwen, dierbaar, en ons tot het ingaan in hetzelve gefchikt maaken. ó Mogten wy toch onze verordening, mogten wy de bedoelde plaats, daar onze reistocht ons brengen moet, nooit uit het oog verliezen! Mogten wy toch hoe langs hoe meer zodanig over alles leeren denken en oordeden en ons zodanig jegens alles gedraagen, als betaamelyk is voor menfchen, die hier geen burgers zyn, die hier eeniglyk leeren en zich oefenen moeten, en die naar een hemelsch Vader'.' land fpoeden! Mogten ook de overdenkingen, die wy thans daarover voordraagen zullen, ons 'er derwyze van onderrechten, en dermaate toé opwekken, dat zy ons een blyvend nut en troost verfchaffen! Zegen dezelve toch tot dat oogi merk, ö God! en verhoor ons gebed door Jefus Christus, in wiens naam wy u verder aanroepen en zeggen: Onze Vader enz. Ge-  Vreemdelingen op aarde beschouwd. i6ï Gelyk 'ér lesfen der wysheid en van den Godsdienst zyn , die ieder mensch , die zé verkondigen hoort, terftond tot overdenkingen daarover uitlokken, en hem van deeze overdenkingen veel troost en vreugde doet verwachten: zo zyn 'er ook andere, wier eerfte gezigt, wier uiterlyke gedaante niets aanlokkelyks , veel meer iets affchrikkende heeft, en over welke weinig menfchen gaarne nadenken, omdat zy daardoor vreezen bedroefd té worden, of in verlegenheid te komen. Tot de eerfte klasfe van Godsdienftige waarheden behooren , by voorbeeld , deeze gewigtige , véél behelzende ftellingen: 'er is een God, erf deeze God is de goedertierenfte, Weldaadigfte Vader der menfchen 5 'er is eene Voorzienigheid, en deeze Voorzienigheid leidt en beftuurt alles ten beste: 'er is een ftaat van onfterflykheid, en deeze ftaat doet ons éene groote volmaaktheid en gelukzaligheid verwachten: Welk mensch, die verftand en gevoel heeft, zal niet alle opmerkzaamheid van zynen geest op deeze leefingen vestigen, niet gaarne 'er V, Stuk. L if-  IÖ2 DE MENSCHEN ALS GASTEN EN zyne gedachten over gaan laaren, niet greetiglyk genoegen en vreugde uit de^ze ryke bronnen van dezelve zoeken te fcheppen? Tot de laatfte klasfe van leeringen der wysheid en van den Godsdienst, daarentegen, behooren, by voorbeeld, deeze: de mensch is ftof, en moet weder tot het ftof te rug keeren: al het zigtbaare duurt flechts een korten tyd : de waereld gaat voorby met alle haare begeerlykheden: onze dagen zyn een handbreed, ons leven is als niets, en zyn eind is 'er, eer wy recht begonnen hebben hetzelve te genieten: Wy zyn maar gasten en vreemdelingen hier op aarde. Hoe veelen verbaazen, hoe veelen ver» byfteren deeze waarheden! Hoe weinigen verneemen ze zonder fiddering, hoe weinigen zyn genegen, en hoe weinig verftouten zich, om 'er ernftig over na te denken, en ze op zichzelven toe te pasfen ! Ondertusrchen echter zyn ook deeze leeringen op verre na zo moedbeneemende en verfchrikkelyk niet, als zy fchynen te zyn. Zy verdienen onze aandacht enons nadenken even zo wel a's de andere, omdat zy niet minder waar, niet minder zeker, niet minder innerlyk met onze gewigtigfte belangen verbonden zyn dan de andere, en ons na-  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. 163 nadenken daarover kan niet minder vruchtbaar voor ons zyn in nuttige en troostryke gevolgen, 't Komt 'er flechts op aan, dat men ze wel bevat, dat men 'er zich ten vollen gemeenzaam mede maakt, dat men ze niet als alleen (taande Hellingen befchouwt, maar als deelen van een geheel en in haaren naauwen famenhang met die eerfte troostryke lesfen der wysheid en van den Godsdienst. Dus zal ook de donkerfte fchaduwe het licht van deeze fchoone fchildery verhoogen en het geheel nieuwe bevalligheid byzetten. Laaten wy, myne aandachtige Toehoorers! op dezelfde wyze te werk gaan met de gewigtige leer, die in onzen tekst ligt opgeflooten: wy zyn gasten en vreemdelingen op aarde. Deeze ftelling is aan veel misverftand onderhevig. Zy vervaart den gelukkigen en vertroost maar zelden den ongelukkigen mensch. Haare overdenking fchynt ons weinig genoegen en vreugde te belooven. En nogthans is dezelve eenevruchtbaare bron der wysheid, en de wysheid leidt haare vrienden altoos tot de gelukzaligheid. Laaten wy haare ftem gehoor geeven en haare leidingen volgen. Wy zyn garen en vreemdelingen op aarde. Hoe en in welk eenen zin zyn L. s J wy  164 DE MENSCHEN ALS GASTEN EN wy dat ? En hoedanig moeten wy ons als zodanigen gedraagen? Of, uit welke oorzaaken zyn wy gasten en vreemdelingen op aarde? En wat volgt 'er uit, dat wy zulke gasten en vreemdelingen zyn ? Deeze vraagen te beantwoorden en daaruit wysheid te leeraaren en te leeren , is het oogmerk myner tegenwoordige Leerrede. Mogt dit oogmerk in ons allen bereikt worden! Wy zyn gasten en vreemdelingen op aarde, niet, als of wy hier op eene plaats, in eenen toeftand waren, die voor ons niet gefchikt, waartoe wy niet verordend zouden zyn, of waar henen ons de Schepper of tot ftraf verweezen, of flechts zo lang maar zonder een bepaald oogmerk geplaatst zou hebben, tot dat hy ons ten eenigen tyde eene andere plaats in zyne heerfchappy kon aanwyzen. Neen, dit aardfche leven , hoe onvolmaakt het ook zy, behoort niet minder tot onze verordening, dan het verhevener en hemelfche leven, 't welk wy na dendood verwachten. Zonder dat zou dit voor ons onmogeiyk zyn. De eerfte trap des levens leidt tot den tweeden, deeze tot den derden en elk volgende tot eenen hoogeren, en zullen wy de laatften, de hoogften bereiken, dan moe- ten wy ook de eerften, de laagften betreeden en vol-  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. \6$ volftrekt niet éénen overgeftapt hebben. Alles in Gods fchepping is ontwikkeling, is een famenhangend, onafgebroken, offchoon niet altoos zigtbaar voortgang tot grotere volmaaktheid. Zo is het met de plant, zo met het dier, zo met den mensch, en zo is het ook gewislyk met den engel en alle hoogere rangen van verftandige wezens gelegen. Wy zyn gefchikt voor deeze aarde, en deeze aarde is voor ons gefchikt. Wy bevinden ons hier tot bepaalde oogmerken, en deeze oogmerken kunnen wy hier bereiken. De aarde is zo min eene akelige flrafplaats, als een verblyf zonder bedoeling voor fchepfelen, die aan zichzelven overgelaaten zyn. Zy is de kweekfchool der menfchen, en tevens de eerfte fchool, daar zy hunne krachten oefenen, tot eene duidelyke zelfbewustheid vorderen , de eerfte beginfels der wysheid leeren, en zich met hunne gedachten in den geest tot den Schepper verheffen moeten. Wy zyn, ten anderen, gasten en vreemdelingen op aarde, niet, als of wy hier niets zouden mogen zoeken, niets verwachten, niets hoogachten, niets aankleeven; niet, als of wy omtrent alles, wat ons omringt, zo onverfchillig zouden L 3 moe-  l66 DE MENSCHEN ALS CASTEN EN moeten zyn en aan ailes zo weinig deel neemen» als gewoonelyk reizigers en vreemdelingen aan de plaatfen van hun kort verblyf doen. Gods waereld is ook in her gedeelte, dat ter wooning en opvoeding der menfchen gefchikt, in den gezigts en wtrkkreits, die hun aangeweezen is, zo fchoon, dermaate vervuld van wonderen der hoogde wysheid en goedheid, en behelst zo veele aangenaamheden, geneugten, en goederen van zo menigerlei foort, dat wy niet minder ongevoelig dan ondankbaar zouden moeten zyn, indien dit alles ongevoelig bleef, indien wy ons aan de bezitting en genieting deezer dingen niets gelegen lieren leggen, hun verlies niet achtten, en in het fchoone en goede, dat zich van alle kanten aan ons aanbiedt, noch welbehaagen, noch genoegen vonden. En hoe zouden wy zonder dat de vermogens van onzen geest ontwikkelen en oefenen, hoe onzen fmaak vormen, hoe de gevoeligheid van ons hart onderhouden en veredelen, hoe ons tot grootere dingen bekwaam en gefchikt kunnen maaken ? Neen, befchouwt met verwondering , zoekt , bemint , geniet alles, verheugt u over alles, wat deeze uwe eerfte woonplaats verfraait, wat u dit aardfche leven ver-  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. l6? veraangenaamc en verzoet; 't zyn werken en gefchenken van God, uwen hemelfchen Vader, gy kont dit alles behoudens uwen ftaat van gasten en vreemdelingen doen, zo gy maar het noch fchoonere en betere niet uit het oog verliest, waartoe u dat, 't welk hier beneden is, moet opleiden en voorbereiden. Wy zyn, eindelyk, gasten en vreemdelingen op aarde, niet, als of wy hier aan enkel moeilykheden, verdrietlykheden en rampen onderhevig, als of wy hier voor geen waar geluk vatbaar waren, alsof alles, wat men zo noemt, Hechts in de verbeelding beftond, als of wy hier het geluk enkel in de verwachting, in aangenaame vooruitzigten in het toekomende genieten moesten. Neen, men onteert God, onzen Schepper en Vader en den Schepper en Vader der gantfche waereld, men wederfpreekt zyne eigene ondervinding en de ondervinding van zo veel millioenen menfchen , als men hier enkel duisternis en geen licht ziet, enkel traanen en ellende ontdekt en geen genoegen en geen geluk noch in zich noch buiten zich voorwendt te vinden en te genieten; en iemand, die zich verbeeldt, dat hy als een gast en vreemdeling op aarde, over der menfchen tegenwoordigen ftaat zodanig moet denken en L 4 oojc/  DE MENSCHEN ALS GASTEN EN oordeelen, die kent geenszins den waaren aart van deezen ftaat en vereenigt in zyne denkbeelden dingen met eikanderen , die geenen noodzaakelyken famenhang hebben. Ook de reiziger, de vreemdeling kan op zynen tocht genoegen en geluk genieten, en kan het behoudens zyn charakter genieten , indien hy maar het nog grooter genoegen, het nog zuiverer en duurzaamer geluk niet vergeet en verbeuzelt, 't welk in zyn Vaderland op hem wacht. Neen, myne aandachtige Toehoorers! wanneer de Heilige Schrift ons gasten en vreemdelingen op. aarde noemt, dan is zy 'er verre af, om or.s zulke naare, akelige denkbeelden van onzen tegenwoordigen toeftand in te boezemen, ons als zulke ongelukkige fchepfels, die zonder eenig bepaald oogmerk beftaan, te fchetfen, en ons tot zulke ongevoelige, onverfchillige menfchen, die terecht altoos over gemis en ellende klaagen, te vernederen, Neen, •dit afbeeldfel, 't welk zo dikwyls met de donkerfte verwen gefchilderd en juist daardoor zo dikwyls misbruikt wordt, moer ons flechts den veranderlyken, wisfelvahigen aart der aardfche dingen en onze betrekkingen tot de zelve leeï-en, en ons tevens verfterken in de blyde ver- wach,-  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. l6"0 wachting van eenen beteren en volmaakter toeftand. Laaten wy dit wat breedvoeriger ontvouwen. Wy zyn gasten en vreemdelingen op aarde, omdat wy hier geen eigendom hebben in den flriktften zin van het woord, omdat wy niets bezitten, op de bezitting waarvan wy ons ver laaten kunnen. Alles, wat wy hebben, wat wy verkrygen, wat wy het onze noemen: aan wat al veranderingen, aan wat al afwisfelingen is dat niet onderhevig! Hoe haast, hoe volflrekt, en op hoe menigerhande wyze kunnen wy het niet verliezen! Wy hebben huizen, paleizen, landeryen, goederen, voorrechten, bezittingen van veelerlei foort; maar hoe Ipoedig kunnen dezelve niet een prooi der alles verteerende vlammen, hoe fpoedig van onweérftaanbaare watervloeden, van den alles verwoestenden oorlog, van de onrechtvaardigheid en geweldenaaryen der menfchen , van duizend onvermydelyke toevallen vernietigd worden! Wy hebben vrienden, vermaagfchapten, echtgenooten, die wy de onzen noemen, en die zo naauw met ons verbonden zyn, dat wy hen als een gedeelte van ons zeiven aanmerken: maar ook deeze banden, de siaauwfte en zaligfte van allen, zyn niets minL 5 der  I/O DE MEKSCHEN ALS GASTEN EN der dan onverbreekbaar, ook deeze banden worden dikwyls door verhuizingen en menigerhande ongelukkige toevallen verzwakt, ook deeze banden verfcheurt in 't eind de dood. En zo is. het met alle tydelyke dingen: zo is het zelfs met pnze innerlyke voortreflykheden , met de vermogens van den geest, zo is het met ons leven zelfs gelegen. Alles is aan de onbeftendigheid en de afwisfeling onderworpen, alles duurt flechis eenen korten tyd. Rykdom en armoede, overvloed en gebrek, hoogheiden geringheid, vermaardheid en onberoemdheid, fterkheid en zwakheid, gezondheid en krankheid, de ftem des gejuichs en de fombere ftilte, leven en dood volgen, onder duizenderlei gedaanten nu eens fpoediger, dan eens langzaamer eikanderen op, vestigen hunnen zetel nu hier, dan daar, gaan in eenen altoosduurenden kring uit de hand van den eenen bezitter in de hand van eenen ander, en de mensch, die op deeze dingen bouwt, die er vasten ftaat op maaken wilde, zou even zo dwaasfelyk handelen, als de vreemdeling, de reiziger, die de dingen, welke men hem op zyne reis tot verkwikking en ten gebruike aanbood, sis zyn eigendom aanmerken en 'er naar willekeur  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. IJl keur mede handelen wilde. Neen, 't zyn enkel geleende dingen, enkel toevertrouwde goederen die wy gebruiken, die wy genieten mogen en moeten, doch die eigenlyk niet de onze zyn, maar den geenen toe behooren, die ze ons voor eenen korter of langer tyd geleend heeft en wiens eigendom zy zo wel als wy zeiven zyn. Wy zyn gasten en vreemdelingen op aarde, dat wil, ten tweeden zeggen, wy kunnen hier met onze geheele verordening bereiken, niet alles zyn en worden, wat wy volgens bevatbaarheden en bekwaamheden onzer natuur en volgens het oogmerk van onzen Schepper en Opperheer gefchikt zyn te zyn en te worden, Wy naderen flechts door dit aardfche leven tot onze eigenlyke en verhevener verordening. Wy maaken hier flechts een begin , om onze bekwaamheden te ontwikkelen, onze krachten te oefenen , het goede te werken en het goede te penieten. 't Geen wy hier zyn en doen en genieten, is wel met onzen tegenwoordigen toeftand overeenkomftig , is reeds in en op zichzelf en zonder opzigt tot zyne gevolgen goed en begeerenswaardig , is in zyne foort waare volmaaktheid en gelukzaligheid : maar het is niet de hoogde volmaaktheid en geluk-  17* DE MENSCHEN ALS GASTEN EN zaligheid, het is niet het allerbeste en begeerenswaardigfte , waarvoor wy maar eenigzins vatbaar zyn; en 't geen wy hier zyn en doen en genieten, is niet alles, wat wy in 't algemeen zyn en doen en genieten kunnen, het is niet het uiterfte doel , niet de hoogde trap van ons aanweezen, maar enkel een aanfpooring en middel en voorbereiding, om hetzelve nader te komen. Wy leeren hier denken, wy verzamelen hier kundigheden , wy verwerven ons hier goede bekwaamheden , wy werken hier in zekeren kring, wy genieten hier zekere goederen en geneugten : maar wy hebben bekwaamheden en krachten in ons, om nog gegronder te denken, om met onze gedachten nog meer te bevatten, om nog wyduirgebreider kundigheden en dieper inzigten te verkrygen, om ons nog betere bekwaamheden eigen te maaken, om in eenen nog grooter kring met nog beter uitflag te werken, om nog edeler goederen en zuiverer genoegens te genieten; en 't geen wy hier in alle deeze opzigten doen, moet ons flechts opleiden en gefchikt maaken tot dat geene, om 'c welk te doen wy in eenen hoogeren ftaat verordend zyn. De vreemdeling, de reiziger reist niet ee-  VREEMDELINGEN OP AARDE BÈSCHOÜWDI tf% eeniglyk om te reizen, neemt geene kundfchap van 't geen hy op zyne reis merkwaardigs ziet en hoort, eeniglyk om 'er kundfchap van te neemen , of om het te weeten , gaat geene nieuwe verbindtenisfen van vriendfchap aan, eeniglyk om ze aangegaan te hebben; maar hy doet dit alles met zekere oogmerken , hy wil 'er ten eenigen tyde gebruik van maaken, hy wil dat, 't welk hy geleerd en gedaan heeft, by de bezigheden en verrichtingen, die aan 't eind zyner loopbaan op hem wachten, op menigerlei wyze ten nutte maaken. En zulks is, zulks doet de wyze en de Christen, die dit leven houdt voor 't geen het is, en zich hier als een gast en vreemdeling aanmerkt. Wy zyn gasten en vreemdelingen op aarde: dit herinnert ons, ten derden, dat wy hier niet alles vinden , wat wy wenfchen en verlangen hunnen, en wat in en op zichzelf goed en wenfchelyk zyn mag, maar alleenlyk dat, 't welk voor deeze {randplaats, voor onze tegenwoordige gefteldheid gefchikt is. De vreemdeling, de reiziger weet wel , dat hy op zynen togt veel ontbeeren moet, veel niet verlangen, niet verwachten mag, 't welk hy ter plaatfe zyner bedoeling in ' overvloed hebben , of met het bes-  I/+ DE MENSCH&N ALS GASTEN EN beste recht zou konnen verwachten en verlangen. Elke plaats, elke toeftand heeft wel zyne byzonder eigene aangenaamheden en voordeden , maar ook zyne byzonder eigene bepaaling^n en ongemakken. Zodanig is het ook met de plaats van ons tegenwoordig verblyf, met den ftaat hier op aarde gelegen. Wy vinden hier niet alles, wat onze geduurig'hooger ftreevende geest zoekt, waarnaar ons altoos werkzaam hart verlangt, of vinden het niet tot dien «rap en in die maare, als wy wel zouden wenfchen. Zo vinden wy hier gelegenfuid en aanfpooring, om onze krachten te oefenen, en in eenen grooter of kleiner kring goed te doen; maar dikwerf ontmoeten wy by de beoefening onzer krachten onovt rftygbaare hinderpaalen, dikwerf worden zy by de minfte infpanning uitgeput, en zelden kunnen wy in den kring, waarin wy geplaatst zyn, zo veel en zo lang goeds werken, als wy wel zouden wenfchen, of onzen werkkreits dermaate verwyden , als wel met onzen werklust overeenkomen zou. Wy vinden hier genoegen, maar geen genoegen , dat geheel zuiver en onver* mengd is , dat nooit verzwakking of verveeling ten gevolg zou hebben. Wy vinden hier ge-  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. IfS geluk, maar geen geluk, dat alle c nze begeerten bevredigen , dat onze geheele ziel voldoen, wiens duurzaamheid onafgebroken, wiers genieting aan geene afwisfelingen en toevallen onderworpen zou zyn. Wie dit verlangt, vergeet, dat hy een gast en vreemdeling op aarde is, verlangt iVs, dat onbeftaanbaar is met den aart en de inrichting van onzen tegenwoördigen toeftand. Wy zyn gasten en vreemdelingen op aarde, dat betekent, ten vierden: wy zyn niet voor altoos voor deeze aarde gefchikt. Deeze aarde is niet onze vaste beftendige woonplaats; zy is meer ter ontvanging, ter herberging, ter verkwikking, ter onderwyzing van doorreizenden, dan voor eigenlyke bezitters en bewooners ingericht. Ons verblyf op dezelve is van zeer korten duur : vroeg of laat moeten wy haar met alle haare goederen en bekoorlykheden en geneugten vaarwel zeggen: vroeg of laat neemen alle betrekkingen, waarin wy tot de uiterlyke, zigtbaare dingen ftaan, een einde, zy zyn voor ons en wy zyn voor dezelve niet meer, 't geen wy voor eikanderen geweest zyn. Ras is dit eerfte bedryf onzes aanweezens voorby. Geboren te worden en te fterven, op het too-  l?6 DE MENSCHEN ALS GASTEN EN tooneel te verfchynen en hetzelve weder « verlaaten, het eerfte levenslicht te aanfchouwen en in de duisternis des-grafs terug te keeren, — hoe fpoedig volgt niet het eene op het ande're! En de tyd, wanneer deeze onze reistogt een eind neemen zal, is hoogst onzeker: dezelve is altoos kort, kan nog op du-zenderlei wyzen bekort worden, en is altoos veel eerder aanweezig, dan wy denken en ons verbeelden. Hy hangt geheellyk af van den wil van onzen Opperheer, in wiens werk wy reizen, wiens oogmerken wy in dit gewest van zyn Ryk bevorderen moeten, en die ons misfchien heden, misfchien morgen weder te rug roepen zal. Inderdaad, iemand, die zich hier meent vast te zetten , hier te blyven , die aan 't geen hy hier heeft en doet zyn hart geheel vastkleeft, vergeet, dat hy een gast en vreemdeling op aarde' is, denkt en gedraagt zich niet derwyze, als hem naar zyn eharakter en zynen toeftand past. Wy zyn gasten en vreemdelingen op aarde, dat betekent, eindelyk: wy hebben een vaderland, waarnaar wy fpoeden en waarin wy eerst onze verordening bereiken, Wy gaan eenen ftaat te gemoet, die duurzaamer en beter is dan de tegenwoordige; wy hebben eene wooningplaats te wacta-  'VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. l?J> wachten, daar meerder rust en beftendigheid heerfchen, daar wy van ons aanweezen een langer en volkomener genoegen zullen fmaaken; eene gelukzaligheid, die aan minder afwisfelingen onderhevig is, op wier bezitting en genieting wy veel beter ftaat maaken kunnen. Ieder vreemdeling is toch ergens te huis, ieder reiziger heeft toch een doel waarnaar hy ftreeft. Zo is het ook met ons, myne geliefde Vrienden! Óns vaderland is ter plaatfe, daar Jefus Christus is , daar alle wyze en goede menfchen 'rondom hem vergaderen; en de vruchten zyner liefde en hunner werken genieten. Onze toekomende wooning is niet aardsch , niet broosch , maar hemelsch en onvergangklyk; geen ligtopgeflagen hut> waarin de reiziger flechts eenige dagen of uuren verblyft, en die hy by het aanbreeken van den morgen weder verlaat, maar een eigenlyk huis , waarin wy leeven en woonen en blyven kunnen. Onze toekomende gelukzaligheid is geenzins eene wisfeling van licht en duisternis, geenzins een beftendige ftryd tusfchen menfchelyke en onaangenaame gebeurtenisfen , tusfchen genieting en ontbeering. Zy is in eene beftendige toeneeming, gelyk het daglicht, dat altoos fteeds V. Stuk. M hoe-  I/-8 DE MENSCHEN ALS GASTEN EN hooger klimt , fteeds helderer en luisterryker en van geenen nacht wordt opgevolgd. Dan zyn wy aan het doel en vergeeten alle ongemakken der volbragte reis. Dan ftellen wy te werk 't geen wy hier geleerd, maaken gebruik van de bekwaamheden, die wy hier verkreegen , brengen de werken ten uitvoer, waartoe wy ons hier bekwaam gemaakt, en genieten de goederen en zaligheden, die wy hier hebben leeren kennen en verlangen en genieten. Ja , wie in alle opzigten als gast en vreemdeling hier denkt en leeft, mag op dit heerelyke einde van zynen reistogt vaster ftaat maaken , en voor dien moet zelfs de rol, die hy hier fpeelc, en de toeftand, waarin hy zich bevindt, indien hy beiden in hun verband met het toekomende befchouwt, veel meer ftof tot gerustftelling en opbeuring, dan tot bekommering en bedroeving hebben. Maar daar wy nu, myne aandachtige Toehoorers! daar wy zulke gasten en vreemdelingm op aarde zyn, wat volgt daaruit toch wel? Hoedanig moeten wy ons als zodanigen gedraagen ? Hoort, myne geliefde Tochcgenooten op den weg naar het waare vaderland, welke lesfen en voorfchriften de wysheid ons daaromtrent aan de hand geeft. Zyt  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. 1J<) Zyt gy gasten en vreemdelingen op aarde, Toept zy ons toe, dan zoekt, dan verwacht hier niet 't geen hier niet te vinden is. Zoekt èn verwacht derhalven hier geene vermaaken, geene geneugten , die eeniglyk voor een hooger 0 leven , voor eenen volmaakter ftaat, die voor engelen, voor geesten van hooger rang gefchikt zyn; geen vermaaken , geene genoegens, die andere bekwaamheden, andere kundigheden , andere uiterlyke omftandigheden, andere behoeften, andere verbindtenisfen met de zigtbaare of met de geestelyke waereld vooronderstellen , dan de onze zyn. Neen, zoekt en verwacht hier alleenlyk zulke vermaaken , alleenlyk zulke genoegens, die voor deezen aardbodem, voor deezen ftaat der menfchelyke kindsheid, voor deeze eerfte fchool der wysheid en der deugd gefchikt zyn; alleenlyk zulke vermaaken, alleenlyk zulke geneugten , waartoe onze tegenwoordige gezigten werkkring , waartoe de waereld , daar wy in leeven, de fchepfels, die ons omringen, de bedryven, die wy by de hand hebben, ons ftof en gelegenheid verfchaffen. Neemt, geniet deeze vermaaken en geneugten , zo als zy zyn, en geniet ze met een vrolyk hart, zo lang zy M a on-  iSö DE MENSCHEN ALS GASTEN EN onfchuldig zyn. Wacht u voor het onzalige vernufi der onvergenoegden en der morrenden, die by al het goede en fchoone , 't welk zy bezitten, zien en genieten, enkel deszelfs vlek1 ken, feilen en gebreken ontdekken. Verzwakt en vergalt u het genot der geneugten deezes levens niet, door haar altoos by dat beeld der volmaaktheid te vergelyken, 't welk uwe verbeelding u vertoont, en door het goede, het fchoone, het aangenaame, 't welk zich u aanbiedt, te verachten of te verwerpen, omdat het misfchien, om dat het in andere omftandigheden , in eenen anderen toeftand nog beter en fchooner en aangenaamer zou kunnen zyn: Neen, het denkbeeld van nog zuiverer vermaaken, van nog grooter geneugten, die gy met recht verwacht, moet veel meer uwen fmaak in de zoetigheden deezes levens veredelen en u dezelve, niet met een minder bly en dankbaar befef van Gods goedheid, maar met meerder wysheid en gemaatigdheid leeren genieten. Zyt gy gasten en vreemdelingen op aarde ,J roept u verder de wysheid toe, verwondert u dan niet, beklaagt u dan niet over dingen, die een n nuwdyk gevolg van uwen tegenwoordigen toejland, die van de omzwervende kvenswys, Wek  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. l8l welke gy thans leidt, onaffcheidelyk zyn. De reiziger wenscht zekerlyk altoos eenen helderen hemel, zacht weder, eenen effenen en veiligen weg tot het voortzetten van zynen togt te hebben; hy verlangt goed gezelfchap, gemakkelyke rustplaatfen, veelerlei gerieflykheden op zyn'pad aan te treffen. Maar als hy deeze voordeélen ontbeeren moet, als de hemel betrekt, het weder onftuimig, de weg ruuw en gevaarlyk wordt, als hy eenzaam en in ftilte voorttrekken, vorst en hitte verdraagen, en dikwyls lang te vergeefs naar rust en verkwikking moet omzien, dan bevreemdt hy zich daar niet over, dan klaagt hy daar niet over, als of hem iets zeldzaams wedervoer, als of hem onrecht gefchiedde. Hy weet vooraf, dat zulks het gewoone lot der reizenden is, hy heeft'er vooraf ftaat op gemaakt, en indien hy flechts weinig van deeze gevaaren en verdrietlykheden ondervindt, acht hy zichzelven by uitneemendheid gelukkig. Denkt en gedraagt u ook alzo, myne Broeders, die nevens my als gasten en vreemdelingen door deeze waereld naar de plaats uwer verordening trekt. Zonder eenige ongemakkelykheden, zonder eenig gevaar, zonder eenigen ftryd kunt gy den weg, die daar henen leidt, niet afleggen. EnM 3 kei  l82 DE MENSCHEN ALS GASTEN EN kei aangename dagen, enkel gunstige omftandigheden, enkel fchoone vooruitzig'en, enkel edelaartige, dienstvaardige metgezellen moogt gy op deezen weg niet verwachten. Maar op eene menigvuldige afwisfeling van goede en kwaade dagen, van aangenaame en onaangenaame gevallen, van grooter en geringer licht, van eenen fneller en langzaamer voortgang, van betere en Hechtere tochtgenooten kunt gy zekerlyk rekenen, daarop moet gy altoos ftaat maaken; en dit mag en zal u niet bevreemden, zo dra gy u als vreemdelingen en reizigers befchouwt, die hier geene blyvende plaats, maar die een heerelyk doel voor zich hebben, het bereiken waarvan hen voor alles meer dan fchadeloos zal (tellen. Wacht u flechts, en deeze is de derde les die de wysheid ons aan de hand geeft, dat gy uwen reistogt door vermydelyke mis/lagen en vergrypingen niet nog lastiger, en den weg naar uw vaderland, door etne moetwillige vermeerdering der flruikelblokken en hiuderpaalen, waarmede dezelve belemmerd is, niet nog oneffener en gevaarelyker maakt. Wy moeten altoos op onzen weg hinderpa Jen te overftygen, zwa,iri6heden te beftryden, verzoekingen en  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. 183 en gevaaren te overwinnen hebben, zo wy als overwinnaars onzen loop zuilen eindigen, en daaraan zal 't ons ook nooit ontbreeken. Maar alleen zulke hinderpaalen en zwaarigheden en verzoekingen en gevaaren, kunnen wy met moed onder de oogen zien, die wy, zonder onze fchuld, uit hoofde der inrichting en het beloop der dingen ontmoeten. De Voorzienigheid, die ons dezelve tot onze oefening in den weg gelegd heeft, zal ze ons ook gewislyk helpen te boven komen en overwinnen, Zy heeft tegenftand en kracht in de zedelyke waereld, gelyk in de ligchaamelyke naauwkeurig tegen eikanderen afgemeeten. Alwie op. den weg, hem door God aangeweezen, liaan blyft, en het einde van denzelven voor onbereikbaar houdt, heeft zich zekerlyk zelf deezen weg moeilyker en gevaarlyker gemaakt, dan dezelve eerst was en zyn zou. Wacht u daarvoor, gy allen, die hier wenscht veilig te wandelen en het doel niet te misfen. Vermeerdert de onvermydelyke verhinderingen en zwaarigheden, die gy op uwen weg ontmoet, toch niet door moedwillige zonden, door eene ftrafbaare verzwakking uver krachten, door eene opzettelyke kweifing van uw ge weeten M 4- en  Ï84 DE MENSCHEN ALS GASTEN EN en het daaraan verbondene verlies uwer gemoedsrust. Vermeerdert ze niet door ligtvaardigheid, door onachtzaamheid, door eene al te verftrooiende of al te woelige levens wys. Vermeerdert ze niet door nu eens ter rechte, dan weder ter linke hand van het eenmaal betreeden pad af te wyken, u nu eens by deeze, dan weder by die weinig beduidende dingen op te houden, en daardoor tyd en krachten en moed tot het voortzetten van uwen loop te verfpillen. Vermydt alle doolpaden en omweegen. Ook'het bekoorlykfle, bloemrykite doolpad, verwydert toch van het doel; ook de gemakkelyfte, aangenaamlte omweg verhindert ons toch in het voortfpoeden. Langs den rechten, naasten weg alleen behoeven wy geenen vergeeffchen ftap te doen. Zyt gy gasten en vreemdelingen op aarde, myne aandachtige Toehoorers! Zo befchouwt uwen Ugenwoordigen ftaat altoos voor V geen. hy werkelyk is, en gebruikt denzelven altoos daartoe, waartoe hy verordend is. Hy is niet! het doel, maar de weg tot het doel; niet hes verhevenfte oogmerk, maar het middel tot bereiking van hetzelve; niet de fcaat der genieting , maar de vooi bereiding tot het genieten; niet  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. I 85 niet de volmaaktfte wyze van beftaan en van leven, waarvoor gy vatbaar zyt, maar flechts de eerfte, onderfte trap van hetzelve. Hier wil u uwe hemelfche' Vader tot een verhevener leven opvoeden, u tot gewigtiger bezigheden opleiden, tot grooter zaligheden voorbereiden, ó Verzet u toch niet tegen de liefderyke leiding van uwen besten, toegenegenften Vader. Schryft hem niet voor, hoe hy u leiden en bellieren, waardoor hy u tot de volmaaktheid zal doen naderen, maar maakt u alle zyne beftuuringen tot uwe eigen verbetering te nutte. Hy kent alle zyne kihders op het naauwkeurigfte, weet best, wat voor ieder van hun gefchikt is, leidt ieder naar zyne behoeften en bekwaamheden, en eischt van niemand iets dan onderwerping en gehoorzaamheid. Ieder weg, die hy ons beveelt te gaan, leidt gewislyk naar het doel, 't zy dezelve ruuw zy of effen, licht of duister; ieder werk, dat hy ons opdraagt, elk vermaak, dat hy ons vergunt, ieder ramp, dien hy over ons toelaat, ieder gevaar, waaraan hy ons blootftelt, is een middel tot grooter volmaaktheid. Alles kan en moet ons onderwyzen en pefe..,en en wyzer en beter maaken. ó OeM 5 bruik ®  l86 DE MBNSCHEN ALS GASTEN EN bruik alles toe dat eindd. Acht uzelven nimmer voor wys en goed genoeg, waant nimmer, dat gy reeds alles geleerd en gedaan hebt wat gy hier kunt leeren en doen, geeft u nooit over aan eene vadzige, werkeiooze ledigheid, houdt nooit op om .voorwaards te ftreeven en vorderingen te maaken, zo lang gij reizigers, zo lang gy nog niet aan het einde uwer loopbaan gekomen zyt. Verliest dan eindelyk dit einde ook nooit uit het oog, vergeet uw beter hemehch vaderland nimmer. Befchouwt, beoordeelt, verdraagt , doet en geniet alles met inzicht tot hetzelve. Verheugt u reeds by voorraad over zyne goederen en voorrechten. Bereidt ü hoe langs hoe zorgvuldiger om hetzelve in te treeden. Maakt u met de gezindheden, neigingen, bezigheden, geneugten, die daar plaats hebben, hoe langs hoe gemeenzaamer. Laat dit heuchelyke vooruitzigt u verfterken, vertroosten, aanmoedigen, onder alle gevaaren onvertfaagd en in alle goede werken onvermoeid maaken. Denkt dikwyls by u zeiven: hier ben ik een reiziger, maar een reiziger, die een bepaald oogmerk heeft, en tot dit oogmerk op elke fchrede nader komt. Hier hen ik een vreemde-  VREEMDELINGEN OP AARDE BESCHOUWD. 187 deling, maar een vreemdeling, die een vaderland heefc, en in zyn vaderland de overvloedigfte fchadeloosftelling voor alle tegenwoordig verlies en gemis hoopen mag. Hier is myn uitwendige en inwendige toeftand aan veelerlei afwisfelingen onderworpen; licht en duisternis, vreugde en droefheid zyn hier op veelerhande wyze door malkanderen gevlochten; en zo moet het zyn, zal ik my verbeteren en oefenen en tot verhevener deugden bekwaam maaken. Neen, alles, wat my nader aan myn vaderland brengt; alles wat my voor zyne geneugten en voorrechten vatbaarer, ter handhaaving van myne plaats in hetzelve bekwaamer, en voor het gezelfchap en den omgang met myne hemelfche medeburgeren en onzen gemeenfchaplyken Heer en Leidsman Jefus Christus waardiger maakt: zy my welkom , zy eene weldaad in myne oogen, hoe droevig ook zyne ukerlyke gedaante, hoe onaangenaam zyne eerfte indrukfels op my zyn mogen. Hoe ras is niet de weg, dien ik nog voor my heb, afgelegd! Hoe ras het doel bereikt! En hoe heerelyk is niet dat doel! Wat wacht daar niet al op my! Welk eene verkwikking na de vermoeijenisfen der reize! Welk  l88 DE MENSCHEN ALS GASTEN ENZ. Welk eene rust na den arbeid! Welk eene overwinning na den ftryd! Welk een oogst van \ geen ik gezaaid heb op aarde! Welk een eeuwige, zalige vordering in kennis, in wyshëld, in deugd, in werkzaamheid, in vreugde, in gelukzaligheid! Wie zou by zulke vooruitzigcen, by zulke verwachtingen in zynen loop verdrietig en moede kunnen worden ! Wie zich niet gedrongen vinden, om met den Apostel uit te roepen: ik vergeet 't geen achter my is, en haast my met verdubbelde fchreden, met onverwrikte oogen naar het wit, naar den prys der overwinning, die my aan het eind der loopbaan in 't oog fchittert, en dien my de opperde Rechter en vergelder van al het goede gewislyk toewyzen zal, indien ik getrouw voor hem bevonden word. Ja, getrouw, myne geliefde Vrienden.' getrouw voor God bevonden te worden, dit zy onze roem en ons yverigst zoeken, en dan kan het einde van onzen aardfehen reistogt niet anders dan allerwenfchelyksc en zalig voor ons zyn. Amen. 4 ACHT-  ACHTSTE LEERREDE. EENS CHRISTENS VOORBEREIDING TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. Tekst: t EüANGELIE VAN MATTHEUS Hoofdfi:. XX. VS. If, Ï8, ip.' En Jefus opgaande naar Jerufalem, nam tot zich de twaalf Discipelen alleen op den weg; en zeide tot hen: Ziet, wy gaan op naar Jerufalem, en de Zoon des menfchen zal den Qverpriesteren en Schriftgeleerden uv-rgeleverd worden, en zy zullen hem ter dood veroordeelen; en zy zullen hem den Heidenen overleveren, om hem te befpotten en te g-esfelen en te kruis ftgen; en ten derden dage zal weder opfiaan,-—'  I  6 f~* od, uwe wyze goedheid heeft ons hier : op aarde in een' ftaat van afwisfeling geplaatst. Zy heeft ons voor veele geneugten vatbaar gemaakt, ons veele goederen en vermaaken ter genieting bereid, maar ook aan menigerlei onheilen en fmerten onderworpen, opdat ook deezen bronnen van vreugde voor ons mogen worden. Ons ligchaam is broosch; de uiterlyke zigtbaare dingen, die ons omringen .zyn broosch; het eene en de andere zyn aan eene geduurige verandering onderhevig, en onze welvaard en ons geluk ondergaan deeze verandering telkens met dezelve. Maar onze geest is, volgens u» en gurstrvken wil, onveranderlyk en oniterflyk ; hy zal by alle veranderingen en omwentelingen, die rondom hem plaats hebben, niets lyden, zal daardoor meer werkzaam gemaakt, in de deugd geoefend en,hoe langs hoe volmaakter worden. Alles hangt van u af; alles wordt door u tot^ wyze, goedertierene oogmerken beftierd; alles is en wordt in uwe Vaderlyke hand een middel tot zaligheid. Uw byftand en uwe hulp zyn fteeds naby ons, en uw welbehaagen zal en kan ons het gemis of het verlies van alle andere dingen vergoeden. Het • * on-  f$3 EENS CHRISTENS VOORBEREIDING onheil moet ons zo wel als de voorfpoed tot ü en tot onze verhevener verordening opleiden. In Jefus Christus, uwen Zoon, hebt gy ons den besten, trouwhartigften Voorganger op deezen weg, en door zyne verheerlyking aan uwe rechte hand het zekerfte bewys van deszelfs heerlyken uitgang gegeeven./ Ach! leer ons toch dit alles fteeds beter erkennen, fteeds vaster gelooven, en laat het fteeds meerder invloed op ons gedrag hebben. Zegen ook thans onze overdenkingen over deeze belangryke waarheden* Geef toch, dat wy ons tot alle onheilen, die wy nog te wachten mogten hebben, derwyze leeren fchikken en voorbereiden, als betaamelyk is voor uwe kinderen en voor navolgeren van uwen Zoon, Jefus Christus. Wy bidden u hierom in zynen naam, en roepen u verder aan, gelyk hy ons geleerd heeft, als: Onze Vader enz. Men vindt maar al te veel menfchen, dieals het hun welgaat, alle gedachten van toekomende, mogelyke of waarfchynelyke, veranderingen van hunne welvaart met de uiterfte zorg- vul-  tot toekomende onheilen. ÏQ3 vüldigheid vermyden, omdat zy zich verbeelden, dat zulke gedachten niet beftaanbaar zyn met de genieting van het tegenwoordige goede. Zyn zy gegrond, dan verbannen zy alle gedachten van ziekte en fmert; gevoelen zy zich vol levenskracht, dan ontvlieden zy alles, wat hen aan den dood zou kunnen herinneren. Zyn zy in voorfpoed, dan denken zy, zo zelden als mogelyk is, aan deszelfs onbeftendigheid. Men moet, zegt men, het goede genieten, zo lang men 'er bezitter van is, en zich deszelfs genot niet vergallen, door zich reeds nu in tyden en omftandigheden te verplaatfen, waarin men het misfchien niet meer bezitten zal. Smerten, ziekten , wederwaardigheden, ongelukken, ouderdom en dood komen altoos vroeg genoeg ; zyn altoos onaangenaam ert verfchriklyk genoeg. Waarom zou men ze reeds vooraf gevoelen, en daardoor zyn lyden vermenigvuldigen en vergroo- ten? , Zulks moet men zekerlyk niet doen , myne aandachtige Toehoorers! en zulks doet Ook de vvyze en de Christen niet. Maar dit doet hy: hy houdt elke zaak voor 't geen zy is y merkt dezelve aan gelyk zy werkelyk is; kan derhalven het vergangklyke niet als onvergangkhyk, het onzekere niet als zeker, dat, 't welk V* Stuk* N flechts  tp4- EENS CHRISTENS VOORBEREIDING flechts een' korten tyd duurt, niet als eeuwigs duurend aanmerken. — En dan weet hy, welk een onderfeheid het is, door de tegenfpoeden en onheilen onverhoeds overvallen te worden * of altoos tegen derzelver aankomst op zyne hoede te zyn; — weet, dat zy in het eerfte geval tienmaal fmertelyker, tienmaal drukkender, tien» maal ondraaglyker zyn, dan in het laatfte; —weet, dat eene genieting van het tegenwoordige , die alle denkbeelden wegens het toekomende uitfluit, meer de ftaat is van een droomend * dan van eeu waakend mensch, meer de denktrant van een geheel zinnelyk fchepfel, dan van een redelyk wezen, begaafd met het vermogen van vooruitzigt. Hoe min wy u dan in het blyde , dankbaare genot van eenigerlei foore van welvaart zouden willen ftooren, myne aandachtige Toehoorers! hoe zeer wy u alle onfchuldige genoegens en vermaaken gunnen: zouden wy toch gaarne zien, dat gy het toekomende daarom niét vergeeten, dat gy zelfs op het onaangenaame en kwaade, 't welk hetzelve voor U bevatten mogt, nu en dan uwe aandacht wildet bepaaleti. En tot deezen wensch geeft ons aanleiding 't geen wy van Jefus Christus in onzen tekst leezen, en waarover wy nu breedvoeriger met uwe aandacht zullen fpreeken. Je-  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. 10$ Jefus Christus fprak meermaalen en omftandig Van zyn op handen zynde lyden en dood. Ziet, èeide hy volgens onzen tekst tót zyne Jongeren, &7 gaan op naar Jerufalem, en de Zoon des menfchen zal den Overpriesteren en Schriftgeleerden overgeleverd worden, en zy zullen hem ter dood veroordeelen; en zy zullen hem den Heidenen overleveren, om hem te befpotten en te •geesfelen en te kruifigen; en ten derden dage zal 'hy weder op/laan. Naardien onze Heer zyn lyden voorwist; de oogmerken en de gevolgen daarvan kende; wist, dat hy door lyden gehoorzaamheid leeren, zich in gehoorzaamheid oefenen, door lyden en fterven het voo beeld en de troost van alle lydenden en verdraagenden ett ftervenden worden, dat hy door lyden zyns Vaders wil volbrengen, het heil zyner broederen, bevorderen, en tér heerlykheid ingaan zou: kon hem zyn lyden niet anders dan gewigtig zyn; het moest dikwyls het onderwerp zyner overdenkingen uitmaaken, hem dikwyls voor den geest komen, en eenen herhaalden invloed op zyne gevoelens en op zyn gedrag hebben. Zynett leerlingen kon hy Hechts een gering gedeelte van 't geen hy over dit onderwerp dacht en geVoelde, mededeelen; 't ging hunne bevatting ten dien tyde te Verre te boven. Doch zelfs N a het  106 EENS CHRISTENS V00RBER.EID IN het weinige, 't welk hy 'er hun van zerde, toont, hoe min hy deeze gedachten van zich • zogt te verwyderen, met welk eene duidelykheid en zekerheid dezelve hem voor den geest kwamen, hoe dikwyls dezelve hem niet alleen in de eenzaamheid bezig hielden, maar ook in het gezelfchap zyner vrienden vergezelden. En juist daardoor maakte hy zich met deeze gedachten gemeenzaam, fchikte zich tot zyn lyden, leerde hetzelve van den rechten kant aanzien en befchouwen, en vergaderde zich moed en kracht tot verdraaging van hetzelve. Het overviel hem derhalven niet onbereid, verbaasde en verwarde hem niet, en, fchoon het hem drukte, fchoon hy het in al zyne zwaarte voelde, kon het hem toch niet nederdrukken, niet moedeloos doen worden. Wy vinden ook niet, dat deeze gedachten zyne gewoonelyke opgeruimdheid en bedaardheid van geest geftoord, of hem in het uitvoeren van het werk, dat hem op aarde te doen ftond, verdriet hebben doen krygen. Wy hooren hem immers met gelaatenheid en eenen bedaarden geest van zyn naderend lyden fpreken, en zien hem onvermoeid werken en arbeiden, zo lang de dag des levens voor hem fcheen. Onze Heiland kan en moet ons ook in dit ftuk ten  TOT TOEK.OMENEE ONHEILEN. ÏQJ ten voorbeeld dienen. Wy hebben, 't is waar, noch de zekerheid, noch de naauwkeurige en bepaalde kennis van de onheilen, die misfchien op ons wachten, die hy van de zyne had. Maar ook tegen bloot mogelyke, tegen meer of min waarfchynlyke veranderingen van zynen toeftand is de wyze en de Christen reeds vooraf op zyne hoede. En op welk eene wyze doet hy zulks ? Dit duidelyk te ontvouwen is het oogmerk myner tegenwoordige Leerrede. Laaten wy derhalven met eikanderen overweegen, aandachtige Toehoorers! Op welk eene wyze wy ons tot de onheilen en wederwaardigheden, die het toekomende misfchien nog over ons brengen zal, voorbereiden en daar tegen op onze hoede zyn moeten. In de eerfte plaats moeten wy ons die onheilen en wederwaardigheden , waaraan, wy uit hoofde van onze natuur en van onze verbindtenisfen met de overige dingen onderhevig, en waarvoor wy derhalven nooit ten vollen veilig zyn, dikwyls als gevallen en gebeur dtenisfeit voorftellen, die ook ons kunnen treffen, opdat het ons des te minder bevreemde, als zulks vroeg of laat werkelyk gefchiedt. Wy moeten derhalven dikwyls tot ons zeiven zeggen: Hoe onzeker, hoe onbeftendig is niet alles, wat het N 3 Se"  %0S EENS OHRISTENS VOORBEREIDING geluk deezes levens uicmaakc! wat al verande* ringen kunnen 'er niet heden of morgen op dee* ze of op honderderlei andere wyzen in mynen ui- terlyken toeftand plaats grypen! Tegen- woordig ben ik gezond, vry van fmerten en belemmeringen, kan myne zintuigen, kan alle leden van myn ligchaam overeenkomftig met derzelver verordering gebruiken, de pligten van myn beroep onbelemmerd volbrengen, en het Vermaak, 't welk zich aan my aanbiedt, volkomen en blymoedig genieten. Maar hoe fchielyk kan zich niet door of zonder myne fchuld een verborgen zaadje van ziekte in my ontwikkelen ; hoe ras kunnen niet myne zintuigen door inwendige ongefteldheid of uitwendige toevallen verzwakt en ftomp worden; myne ledemaaten haare buigzaamheid en fterkte verliezen, myne vaste of myne vloeibaare deelen in wanorde komen en in hunne beweegingen en werkingen geftremd worden ! En hoe weinig zou ik my hebben te verwonderen, indien zulks gebeurde, daar dit lot dagelyks zo veele van myne broederen en zysteren treft, die thans niet minder gezond en fterk zyn dan ik! Tegenwoordig kan ik de vermogens van mynen geest zonder moeijelyke infpanning met gemak en een' goeden uitflag gebruiken. Ik kan vry en on-  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. IO9 onverhinderd denken; de eene gedachte verwekt fnellyk duizend andere in mynen geest; zy verfchynen allen gewilliglyk voor denzelven, en fcheiden of vereenigen zich op zyn bevel, volgens de wetten der waarheid en der orde, en op zulk eene wyze, als uwe omftandigheden en oogmerken vereisfchen 5 geheugen , opmerkzaamheid, vernuft, overleg ftaan my als 't waro ten diende. Maar wie weet, of zy my deezen dienst nooit weigeren, of zy niet met het klimmen der jaaren zullen verzwakt worden, of my dan niet ieder ingefpannen overdenking vermoeijen en verveelen, of niet 't eene of 't an-» dere ongelukkig toeval van orde en verwarring in mynen geest of in deszelfs werktuigen veroorzaaken, of dezelve niet onder de zwakheden van myn ligchaam, nog voor zyn verfcheiden van hetzelve, bezwyken zal? Tegenwoordig gelukken myne bedryven wel. God zegent myne arbeidzaamheid en nyverheid: hy fchenkt my meer dan ik noodig heb, en doet my zelfs de gerieflykheden en aangenaamheden deezes le=vens genieten. Maar daaruit volgt immers niet, dat ik ze altoos genieten, dat ik tot mynen dood in den zelfden overvloed zal leeven, Hoe veele belemmeringen kan ik niet vroeg of laat op den weg van myn beroep ontmoeten ! Welke onN 4 gun,..  SOO EENS CHRISTENS VOORBEREIDING gunftige veranderingen kunnen 'er niet ten opzigt van myn bedryf, mynen handel, de middelen van myn beftaan plaats grypen! Welke onverwachte en onvcrmydelyke ongevallen kunnen niet myne fehranderfte aanflagen en onderneemingen verydelen ! Hoe ligtelyk kan ik zelfs tot behoefte en armoede vervallen! Tegenwoordig leef ik onder vrienden , die my dierbaar zyn, en aan welken ik waardig ben; onder vrienden, wier by weezen my vreugde inboezemt, wier verkeering my tot verkwikking en verfterking verftrekt, wier gefprekkén, wier raad en voorbeeld my onderwyzen , verbeteren, vertroosten, wier liefde my de krachtigfte hulp, den trouwhartiglTen byftand belooft. Maar deëze vrienden zyn zwakke, fterflyke menfchen gelyk ik ben; zy kunnen my heden, zy kunnen my morgen ontrukt worden ; en dan moet ik eenzaam op het levenspad wandelen, kan noch de geneugten noch de ongeneugten van hetzelve met hun deelen; en echter komt my alsdan niets anders over, dan 't geen, naar de vastgeftelde orde der dingen, allen gevoelige» harten vroeg of laat moet overkomen. 'Tegenwoordig heb ik kinders; kinders, in welken ik de voortrefiykheid der onfchuld en het beeld van God eerbiedig; kinders, in welken ik groote vatbaarNi '">".''■' *' ' ' ' hé-  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. 20I heden , veele bekwaamheden, goede en edele neigingen ontdek, die, even als fchoone planten , beginnen zich te ontwikkelen en uit te botten , en van welken ik my voor my en het menfchelyke gedacht veele vruchten beloof. Maar hoe ligtelyk, hoe haast kunnen 'er dormen en onweders ontdaan , die deeze teedere planten verwoesten! Misfchien moeten zy in haaren eerden bloei verwelken; misfchien moeten deeze kinders , die deeze waereld nog eerst onlangs ingetreeden hebben, nog lang voor my dit veranderlyke tooneel verlaaten, flechts verwachtingen verwekken-zonder'er aan te voldoen, flechts bekoorlyke uitzigten openen , die eensklaps in duisternis en nacht verdwynen, flechts toonen, wat zy zouden kunnen zyn en worden, en het dan eerst in eenen anderen verhevener daat zyn en worden ; en dit is immers het lot van zo groot een gedeelte des menfchelyken geflachts, dat inderdaad den geenen, dien het treft, niets zonderlings, niets ongewoons wedervaarr. — — Tegenwoordig ben ik geëerd, geacht, bekleed de plaats, die ik onder myne broeders vervul, tot hun genoegen, kan verre rondom my werken en veel invloeds op anderen hebben. Maar kunnen niet nyd en yverzucht, kunnen lastering N 5 ep  §02 EENS CHRISTENS VOORBEREIDING, en achterklap, my van een gedeelte deezer ees?en deezer achting berooven? Kunnen niet onbeftendigheid , wuftheid , eigenzinnigheid, de dwinglandy der mode, het veranderen van den bovendryvenden fmaak, of toevallen myn aanzien verdonkeren en mynen kring van werking naauwer maaken? Kunnen my niet duizend anderen op myne loopbaan vooruitkomen, en my, 't zy door rechtmaatige of door onrechtmaatige middelen, den prys myner vaardigheid, myner getrouwheid, myner verdienden, ontneemen. — —« Tegenwoordig ben ik vol leven , vol lust en blymoedigheid ; vrees voor geen gevaar; ben in elk geval vast beraaden en voer myne voornemens met lust uit; ben met het tegenwoordige te vrede en zie het toekomende zonder angstvalligheid te gemoet. Maar kan ik deeze levenskracht, deeze lustigheid, deezen moed niet fchielyk verliezen? Kan ik niet, gelyk zo veel anderen, die voorhenen ook dit geluk genoten, achterdochtig , wankelmoedig , befchroomd , vreesachtig, kleinmoedig worden ? niet heden, of morgen op het akelyke krankbed uitgeflrekt leggen? niet jaaren lang op hetzelve kwynen, en dus een ziekelyk, bedryveloos, doodelyk leven leiden? Wat is gewoonlyker dan zulk een  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. aOfl een wisfeling der dingen ? Wat is gewoonlykes dan zulke veranderingen en omkeeringen in den ftaat der gezondheid, inde uiterlyke verbindtenisfen en betrekkingen, in den loop der bedryven, in de aardfche vooruitzigren en verwachtingen , in de bezigheid en werkzaamheid, in den welftand van den mensch? ; Hoe veel onheilen , hoe veel wederwaardigheden en rampen kunnen derhalven ook my nog treffen? En hoe waarfchynelyk is het, dat ik althans niet van allen bevryd blyven zal ? Hoe weinig mag het my dan vreemd dunken , zo zy my werkelyk vroeg of laat overvallen, en my doen gevoelen, dat hier beneden alles aan de omftandigheid en de ydelheid onderhevig is! Maar deeze gedachten alleen kunnen ons tegen de rampen en wederwaardigheden, die ons misfchien boven het hoofd waaren, nog niet ge<* noeg op onze hoede doen zyn. Wy moeten ons, ten tweeden, gewennen, om ons zeiven en alle onze lotgevallen, al het goede en kwaade, dat ons treft of zou kunnen tref en, in zyne af* franglykheid van God te befchouwen. Daardoor, en daardoor alleen, .verliezen de vooruitzigten op de mogelyke of waarfchynlyke rampen en «nheUen, waar voor wy bloot ftaan, het ver- fchrik?  204 EENS CHRISTENS VOORBEREIDING fchrikkende en moedbeneemende, 't welk zy, in en op zichzelve befchouwd, hebben, en 't welk hun byblyven zou, indien zy van hec geval of van hec noodlot afhingen. Om deeze reden moeten wy dikwyls tot ons zeiven zeggen : Hoe wisfelvallig myne gezondheid, myn leven, myne krachten, myn welvaart, myne goederen, myne vrienden, myne kinders ook zyn: zy ftaan nogthans alle in de magt en onder de befcherming van Hem, die ze my gegeeven heeft, en zonder zynen wil, zonder zyne toelaating kunnen zy my door niemand ontweldigd worden. Hoe menigvuldig en groot de onheilen , de fmerten, de ongelukken en wederwaardigheden ook zyn, die my kunnen treffen : zy wordea nogthans allen toegelaaten , beftuurd , afgeweerd , aangebragt, verordend, bepaald, opgelegd en weggenomen door hem, die hemel en aarde beheerscht, het kleene gelyk het groote regeert en zonder wien niets zyn en niets gefchieden kan. Aan hoe veele en hoe fnelle afwisfelingen en omkeeringen alle aardfche, zigtbaare dingen, alle menfchelyke beraadflagingen en onderneemingen en lotgevallen ook onderworpen zyn; gebeuren nogtharis deeze afwisfelingen en omkeeringen volgens de wetten der vol-  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. 20$ volmaaktfle orde, die by alles plaats heeft, alles verbindt, alles aan zyne bedoeling doet beantwoorden, en in 't eind alles in de fchoonfle overeenftemming brengt. Hoe afhangklyk ik ook in alle opzigten ben, en hoe weinig ik my op uiterlyke dingen verlaaten kan; ik hang nogthans niet van het geval, niet van eene blinde noodzaakelykheid, niet van eenen ftrengen, willekeurigen Beheerfcher af, maar van de Opperfte wysheid en goedheid, van den besten, liefderykften Vader, die in de hemelen is; en op dien Vader kan ik my vastelyk verlaaten, aan dien kan ik my en myn lot veiliglyk toevertrouwen , offchoon ook de hemel en de aarde vergaan mogfen. Welke onheilen, welke rampen my derhalven ook nog te wachten Haan , zy zullen toch van Hem, den Alwyzen, den Algoeden, bepaald, afgewogen, beftierdworden; zy zullen my op dien tyd en op die wyze en in die maate treffen, zullen my zo lang drukken, of ik 'er zo fpoedig weder van ontheven worden , als hy goedvindt, en 't geen hy befchikt en doedt, is altoos recht en goed, is het middel en de weg ter gelukzaligheid. Willen wy ons tot de onheilen, die ons misfchien nog zullen overkomen, behoorlyk be-  2©6 EENS CHRISTENS VOORBEREIDING bereiden en 'er by voorraad tegen op onzê hoede zyn, wy moeten, ten derden, het gezigi der lydenden en de verkeeiing met kun niet vlieden, maar veelmeer van hun leeren, wat wy in foorrgelyke gevallen te doen, of waarvoor wy ons alsdan te wachten hebben. Zekerlyk gaan wy, als wy zeiven opgeruimd en in welftand zyn, liever met gelukkigen dan met ongelukkigen , liever met vrolyke dan met droevige menfchen om. Ondertusfchen echter is het, volgens de aanmerking van den wyzen Koning, dikwyls beter te gaan in het klaaghuis , dan in het huis der maaltyd, want in" hetzelve is het einde aller menfchen, en de leevende neemt het ter harte. En inderdaad, myne geliefde Vrienden! het gezigt der lydenden , en de verkeering met lydenden, de vriendelyke deelneeming in hunnen druk kan eene voortreflyke fchool der wysheid en der deugd voor ons zyn. Daar maaken wy ons met het lyden zelf, met deszelfs aart, oorzaaken en uit-. Werkfelen bekend, en zo het in 't vervolg ons ook eens treffen mogt, zal het ons dan minder verlegen doen Maan. Daar leeren wy de onbeftendigheid van den uiterlyken vooffpoed* de broosheid onzer krachten, de nietigheid des men-  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. aof menfchelyken levens en de dwaasheid van 's menfchen hoogmoed en ydele eerzucht, niet alleen met levenlooze woorden en in aloude fraaije fpreuken anderen naklappen > maar met eigene oogen zien en inwendig gevoelen. Daar ondervinden wy, dat wy juist zulke menfchen als onze lydende broeders en zusters, en aan dezelfde fmerten en toevallen en omwentelingen van geluk onderworpen zyn als zy. Maat daar leeren wy ook, wat den mensch zyn lyden zwaarer of ligter maakt, wat hem alsdan rust of troost verfchaft, wat zyn geduld, zyn moed, zyne ftandvastigheid bevordert of verhindert, verzwakt of verfterkt. Daar zien wy den verfchillenden en menigvuldigen indruk, dien zyne voorige kundigheden, gezindhedent neigingen, daaden op zyn gedrag in tegenfpoed hebben. Daar zullen wy aan den eenen kant meermaalen tot onszelven zeggen moeten: Ach! zo deeze rampzalige de fchuld zyner onheilen niet aan zichzelven te wyten had, hoe veel gemakkelyker zou hy nu niet den last der armoede, of der verachting, of van eenen gcringen ftaat draagen! Zo deeze Zwakke, deeze afgematte zyne beste dagen en jaaren in eene nuttige bezigheid gefleeten hadt en  208 EENS CHRISTENS VOORBEREIDING en daardoor zich zeiven en anderen waarlyk van nut geweest was, hoe weinig zou hy zich thans over zyne zwakheid en bedryveloosheid behoeven te fchaamen, hoe gerust kon hy thans de vruchten zyner voorige nyverheid genieten! Zo den lyder zich by tyds met de waarheden van den Godsdienst en het Christendom bekend en gemeenzaam gemaakt had, hoe veel troost zou hy daaruit nu niet kunnen fcheppen! Zo deeze wees, deeze kinderlooze, deeze eenzaam geworden vriend of echtgenoot, zyne verkleefdheid aan deeze voorwerpen zyner liefde gemaarigd, zyn hart uitgebreid, en meerder liefde tot God en algemeene liefde tot de menfchen in herzelve aangekweekt had, hoe veel ligter zou hy nu zyn verlies draagen, hoe veel minder den moed verliezen! Zo deeze zieke of ftervende op een deugdryk, vroom leven te rug zien en met vertrouwen een zalig toekomend verwachten kon, hoe veel gelaatender en geruster zou hy nu niet in zyne ziekte en by het aannaderen van den dood zyn! Van den anderen kant, myne aandachtige Toehoorers! zal de omgang met lydenden en het gezigt van hunne deugden en de kalmte van hun gemoed ons  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. 209 ons ook menigmaal aanleiding geeven, om by ons zeiven te denken: Zo weinig laac zich de braave, wien de bewustheid zyner onfchuld bemoedigt, door de eenzydige, partydige, liefdelooze gevoelens zyner medemenfchen van den rechten weg leiden, of den moed beneemen! Zo gelaaten, met zo kinderlyk eene blymoedigheid onderwerpt zich de vroome aan den wil van zynen hemelfchen Vadër, wat dezelve ook over hem befluiten mag! Zo weet de waare Christen met alles vergenoegd te zyn, laat zich alle veranderingen van zynen toeftand als befchikkingen van God welgevallen, en vermag alles door hem, die hem daartoe kracht geeft, naamelyk door Jefus Christus! Zo ftandvastig draagt en verdraagc hy zelfs de zwaarfte rampen! Zo verre is hy van alles verlooren te hebben, offchoon hy ook zyne goederen, of vrienden, of kinders verlooren heeft! Zo verre is hy van geheel en al ongelukkig- te zyn, offchoon zyn uiterlyk geluk verdwynt! Zo geduldig is de zieke, die altoos op God en Jefus Christus vertrouwt, en zynen Heiland gewillig navolgt! Zo welgemoedigd fterfc de rechtvaardige, die, wel geleefd heeft, en nu een beter leven V. Stuk. O voor-  ÜtO E~tf 5 C.mtSTEN5 VODlBStlE DIN3 vooruit ziet! En indien ons nu het ge- zigt der lydenden' en de verkeering met hun zulke waarneemingen en aanmerkingen aan de hand geeven, welk eene krachtige waarichouwing moet dit niet opleveren tegen alles, wat ten eenigen tyde onze rampen zwaar of wel geheel ondraaglyk voor ons zou kunnen maaken, en hoe moet het ons niet aanfpooren, om nu reeds dat geene te doen, en ons daarin te oefenen, 't welk ons dan tot troost, tot bemoediging, tot verligting en eene verftandige gebruikmaaking van onze onheilen kan dienen! Deze aanmerking, myne aandachtige Toehoorers! leidt my tot eene andere, die niet minder wezenlyk tot deeze zaak behoort. Willen wy ons tot de wederwaardigheden en rampen, die wy misfchien nog in het toekomende te lyden hebben, voorbereiden en er tegen op onze hoede leeren zyn, wij moeten,ten vierden , naar zulke goederen, voorrechten, behoed' en redmiddelen, naar zulke vrienden en vertrouwelingen, naar zulke geneugten en zaligheid uitzien, die ons door geene toevallen,door geene omkeeringen der uiterlyke dingen geheellyk ontweldigd kunnen worden, en die wy zelfs dan  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. öli clan nog behouden en genieten kunnen, wanneer wy al het andere verliezen mogten. Toe dat einde moeten wy ons in voorlpoed, in gezonde en geruste dagen dikwyls vraagen:* Maar zo my nu dat verlies, dat onheil eens werkelyk treffen, zo 'er ten aanzien myner krachten, myner gezondheid, myner werkzaamheid , myner bezigheden, myner uitwendige verbintenisfen, myner vrienden en bezittingen en voorrechten werkelyk eens zulke Veranderingen voorvallen mogten, waarop zou ik dan toch wel kunnen fteunen? Wat zou ik toch wel by de inftorting en vermorfeling van • myne tydelyke welvaard nog kunnen redden? Wac zou my alsdan nog overig blyven, om niet t' eenemaal ellendig te worden, om te midden der rampen nog gelukkig te zyn ? Wat is in my of buiten my duurzaamer en onvergangklyker, waarop ik myne weltevredenheid en myn geluk vestigen, en waardoor ik dezelve tegen alle ltormen van wederwaardigheden beveiligen zou kunnen ? Bezit ik niet eenen geest, die onfterflyk is, die hoe langs hoe volmaakter worden, en de volmaaktheid, welke hy eenmaal bereikt heefc, niet zo verliezen kan als ik de uiterlyke wisfelvallige • O a din-  flia EENS CHIUSTENS VOORBEREIDlf ti dingen verlies ? Ligc niet de grond myneï rust, van myn troost, myner vergenoegdheid, myner geluk zaligheid in mvn geest, in zyne wyze van denken en handelen, in den aart en plooi zyner neigingen en b; geenen, in de bewustheid zyner braafheid, in zyne betrekking tot den opperften, volmaaktflen Geest, en ia het befef, dat hy van zyne hooge, eeuwige verordening heeft? Zö ik derhalven voor mynen geest zorg draag; zo ik aan zyne verlichting en verbetering werk; zo ik in wysheid, in deugd en vroomheid fteeds vorderingen poog te maaken; zo ik hoe langs hoe juister leer oordeelen, fteeds edeler en christelyker denken, my zeiven van tyd tot tyd meer beheerfchen, en hoe langs hoe meer enkel het goede begeeren en doen; zo ik het my fteeds meer tot eene gewoonte maak, om alles als eene oefening en voorbereiding tot eenen verhevener ftaat te befchouwen en te behandelen; dan verryk ik my daardoor immers» met gronden van troost en verheuging, die my door geen ding ontnomen kunnen worden; dan bevorder ik daardoor myne innerlyke volmaaktheid, die den ondergang van alle aardfche dingen zal overleeven. En de Schept  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. 21$ Schepper, de Onderhouder van mynen geest, myn God en myn Vader, is die niet boven alle veranderingen en omkeeringen der dingen oneindig verheven ? Is en blyft die niet altoos de Al wyze, de Almagtige, de Algoede, die hy van eeuwigheid was en in eeuwigheid zyn zal? En indien ik van zyne vaderlyke liefde van zyn welbehaagen verzekerd ben; indien ik hem ten Befchermer en Vriend heb: hoe zoude ik dan ellendig zyn, of ellendig blyven, hoe het doel der waare gelukzaligheid kunnen misfen ? Op hem, den Eeuwigen, wil ik derhalven myn vertrouwen Hellen, en voor zyne gunst hoe langs hoe gefchikter poogen te wor«> den; voor mynen geest, die onfterflyk is, zal ik voornaamelyk zorg draagen, en naar geestelyke volmaaktheid ftreeven: dus zal ik dan offchoon my rampen en onheilen treffen, nooit alles, altoos flechts het geringfte verliezen, myne gewigtigfte voorrechten eeuwig blyven bezitten, en de zuiverfte, de rykfte bronnen van troost, van vreugde, van zaligheid zullen nimmer voor my geflooten zyn. Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! moeten wy ons in dit ftuk door overdenkingen in het geloof en de leeringen van den GodsO 3 dienst  214 eens christens voorbereiding dienst en het Christendom verflerken, welke den last der rampen, die ons in het toekomende mogten treffen, ligter voor ons maaken kunnen. En hoe menigvuldig en vermogend zyn niet deeze leeringen! Dan kunnen en moe en wy indachtig zyn aan Gods vaderlyke voorzienigheid en liefde, die alles bevat, alles regeert, alles tot de volmaaktheid en gelukzaligheid leidt; die niets over het hoofd ziet, niets verzuimt, niets als haar onwaardig veracht en verwaarloost; die zo wel in tegenfpoed als in voorfpoed ons best zoekt, ons nooit boven vermogen verzocht laat worden, eiken druk tegen onze krachten en behoeften afmeet , en ons nooit eenig onheil oplegt, omdat het onheil is en ons fmört veroorzaakt, maar eeniglyk, om dat het een middel is ter verbetering en ter zaligheid. -— Dun kunnen en moeren wy, verder bedenken, hoe noodig en heilzaam in den tegenwoordigen toeftand zulke tuchtmiddelen voor ons zyn; hoe zeer daardoor onze gevoilens te recht gebragt en onze gemoedsneigingen gezuiverd en veredeld, van hoe veele misdagen wy daardoor gereinigd,op hoe menigerlei wyze wy daardoor in de wysheid en deugd geoefend, tot het aanwen-  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. 21$ wenden en infpannen onzer krachten opgewekt, en tot een verhevener, beter leven voorbereid worden. Dan moeten wy ons ook verlrerken in het geloof aan de hulp en den byftand, dien God ons in tyd van nood beloofd heeft te fchenken, en ons deeze en dergelyke troostgronden als onwrikbaare waarheden diep in 't hart prenten: al zouden my ook eens alle menfchen verlaaten, God nogthans zal my niet verlaaten: al zoude ik ook nog zo veele verhinderingen op den weg van myn beroep en van myne pligten aantreffen, de Almagtige zal my dezelve helpen te boven komen, of althans my deswegen gerust flellen, dat ik ze niet te boven komen kan, al zoude ik ook myne bezittingen, myne kinders, myne vrienden verliezen, hy nogthans blyft my over; die ze my gegeeven heeft , die ze my weder te rug geeven, en my hier of hier namaals daaromtrent meer dan fchadeloos (tellen kan: al zoude ik ook nog zo zwak worden, kan en zal nogthans hy, door wien ik ben en leef, magtig in my zyn, en vroeg of laat myne krachten vernieuwen, en my dat te werken en te uitvoeren geeven, wat in zyn Ryk door my gewerkt en uitgevoerd behoort te worden: al zoude ik O 4 ook  Sï6 EENS CHRISTENS VOORBEREIDING ook de goedkeuring en gunst myner broederen buiten myne fchuld verliezen,nogthans blyfc my de goedkeuring en gunst van den geenen over., die alleen volmaakt rechtvaardig oordeelt, en aan wiens welgevallen meer gelegen ligt dan aan het leven zelfs. ■ Dan moeten wy ein- delyk, myne aandachtige Toehoorers! altoos het tegenwoordige in zyn verband met het toekomende befchouwen, en als wy aan de rampen denken, die ons misfchien nog treffen zullen, altoos tevens denken: dit is immers de weg, die ter volmaaktheid leidt, de weg langs welken Jefus Christus, onze Voorganger en Leidsman, en voor hem en na hem gantfche menigten van braaven en vroomen het doel van alle hunne wenfchen bereikt hebben. Hoe moeijelyk deeze weg dan ook zy, genoeg, dat hy tot dit doel leidt, en dat men by hetzelve alle voorgaande verdrietlykheden en moeilykheden vergeet, of liever met blydfchap en dankzegging aan God daaraan herdenkt! En dit, myne geliefde Vrienden, mag genoemd worden eens Christens voorbereiding tot de wederwaardigheden en onheilen, die óns in het toekomende misfchien zullen treffen. Wie zich dus dezelve meermaalen in 't vooruitzigt voordek;  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. 21;? ftelt; ze alle in hunne afhanglykheid van God befchouwt, het gezigc der lydenden en de verkeering mee hun wysfelyk gebruikt , zich by tyds op innerlyke volmaaktheid en blyvende goederen bevlytigt, en zich met de troostryke waarheden van den Godsdienst en het Christendom gemeenzaam maakt : dien zal geen ramp, geen onheil onvoorbereid overvallen, die zal tegen alles op zyne hoede zyn , dien zal het nooit aan gronden van gerustftelling en vertroosting ontbree. ken. Die zal zyn lyden op die wyze te gemoet gaan, gelyk Jefus het zyne te gemoet ging, en het derwyze verdraagen, gelyk hy het zyne verdraagen heeft: Maar, kon misfchien iemand by zich zeiven denken, zo my nu deeze rampen, deeze onheilen niet troffen, zo my de bermhartige God myne gezondheid , myne krachten, mynen voor-? fpoed, het bezit myner. goederen, myner kinderen, myner vrienden, myner eer tot aan mynen dood liet behouden, zo my zyne befcherming en zyn zegen my allerwege en tot in 't graf vergezelden : waartoe dan deeze droevige overweegingen, deeze denkbeelden en voorgevoelens van onheilen, die enkel ujiogelyk zyn, waartoe O 5 dee-  2,18 EENS CHIUSTENS VOORBEREIDING deeze volle wapenrusting tegen vyanden, tegen welken ik nooit te ftryden zou hebben ? Hiertoe , ö Christen i op dat gy uw geluk en de goedheid yan uwen God des te levendiger befeffen, op dat gy hem des te yveriger en blymoediger daar voor danken, op dat gy deeze toch altoos mogelyke onheilen des te rustiger leeren onder de oogen zien , en u ten minden door overdenkingen in die Christelyke gemoedsneigingen en deugden moogt oefenen, tot wier betrachting en uitvoering gy door geene byzondere rampen en tegenfpoeden opgeleid en geroepen wordt. In 't algemeen zult gy zekerlyk by zulke befqhouwingen en voorbereidingen tot onheijen niets verliezen. Zy zullen u voor alle hoovaardy en alle vermetelheid, voor alle misbruiking van uwen voorfpoed bewaaren, u ir» het geloof in God verfterken, het gevoel van uwe natuurelyke zwakheid en afhangklykheid in u levendig houden, u fteeds yveriger naar eene waare, altoosblyvende volmaaktheid leeren ftreeven, en u jegens uwe lyden de broeders des te medelydender, dienstvaardiger, hehulpzaamer maaken. En hoe meermaalen gy u met deeze befchouwinge bezig houdt, des te minder treurig zullen zy voor u zyn, en  TOT TOEKOMENDE ONHEILEN. 210 en des te meerder voedfel voor uwe Christelyke deugd en vroomheid zult gy in dezelve vinden. , Gebruik, voor 't overige, myn Broeder in Christus! gebruik uw' tyd, uwe krachten, uwe welvaart, terwyl gy ze hebt, gebruik ze op zulk eene wyze, als gy eenmaal wenfchen zoudt, dat gy ze gebruikt had, en doe het met een vrolyk hart, offchoon gy niet verzekerd zyt van haare voortduuring. Vergader u thans, terwyl gy nog vergaderen kunt, en vergader u voornaamelyk fchatten, die u geen toeval, geen wenteling der dingen in ftaat is te ontneemen. Zorg voor het toekomende, voor dat hetzelve aanweezig ïs; volbreng uwe taak, terwyl het dag is, en voor dat u de nacht overvalt. Tracht u zonder verwyl eene waarelyk Christelyke , Gode behaagende gefteldheid eigen te maaken , en volhard in dezelve ; en laat het dan aan uwen hemelfchen Vader over, of en welke onheilen u treffen en oefenen zullen, en twyfel 'er niet aan, dat zy alle onder zyn toezigt en door zyne Regeering tot uw heil gedyen zullen. Amen, NE-   NEGENDE LEERREDE. HOE GOED HET VOOR DEN MENSCH IS, DAT HY ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. • . nu lil i l ■ il li I II M Tekst: Spreoken van Salomo, Hoofdft. XXV. vs. ai Het is Gods eer eene zaak te vtrhergenaf; Voor God is het eer, zyne daaden te. verbergen^   ö jT~^ od! voor u, den Alweetenden, is niets v3 verborgen. Alles is naakt en geopend voor uwe oogen; het mogelyke zo wel als hec wezenlyke, het toekomende zo wel als het voorledene en het' tegenwoordige. Uw oneindig verftand bevat alles, de gantfche onmeetelyke reeks aller dingen, die geweest zyn en nog zyn en ooit zullen zyn. Wy aanbidden u als den Allervolmaaktften, als den alleen Volmaakten, In de dieplle ootmoedigheid. Voor u werpen wy ons, onder het befef van onze nietigheid, in het ftof, en erkennen en gevoelen de paaien, die ons gefteld zyn. Ons omringen fchaduwen en duisternisfen van menigerlei foort. Onweetendheid en dwaaling in ontelbaare dingen is ons. onvermydelyk lot. Maar al te dikwerf verbyfteren wy ons, als wy onze oogen op het tegenwoordige vestigen, en het toekomende is grootdeels voor ons gezigt verborgen. Maar 't zy verre van ons, dat wy ons over deeze onze bepaaldheid fchaamen, of over uwe inrichtingen en befchikkingen murmureeren zouden. Neen, ook hier eerbiedigen wy uwe wyze Goedheid, die alles derwyze ingericht heeft, als met onze natuur, met onze verordening en met den ftaat van  224 HOE GOED HET VOOR DEN MENSCH IS , bil van opvoeding en oefening overeenkomt, waarin wy hier leeven. Neen, ons zwak oog zou het heldere licht, 't welk gy voor ons verbergt, voor als nog niet verdraagen kunnen. In plaats van ons te verlichten en veilig te leiden, zou het ons verblinden en verbyfteren en op de gevaarlykfte dwaalwegen vervoeren. Aan het zachte , fchemerende licht, 't welk wy thans noodig hebben, om wys en goed en gelukkig te worden, laat gy het ons niet ombreeken, en indien wy zyn fchynfel getrouwelyk volgen, kunnen wy verzekerd zyn van de bereiking van het doel , waarnaar wy ftreeven. Ja 't is eene weldaad, eene vaderlyke weldaad, dat gy het toekomende met een ondoordringbaar duister voor ons bedekt hebt. Van u, den Alwyzen en Algoeden, on2en toegenegenden hemelfchen Vader , kunnen wy deszelfs langzaame ontwikkeling welgemoed en gerustlyk verwachten. Dezelve kan en zal voor ons, uwfiri kinderen , die u als onzen Vader kennen ert liefhebben, nooit verfchrikkelyk zyn. ö Leer ons dit fteeds beter inzien , fteeds vaster gelooven , fteeds waardiger gebruiken , en laat ook onze tegenwoordige overdenkingen over dit onderwerp gezegend zyn. Wy bidden u hier- orri  HY ONKÜNDÏO IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. £25 om in den naam van onzen Heer en Heiland, Jefus Christus, en roepen u verder, ons verlaatende op zyne beloften, met kinderlyk vertrouwen aan: Onze Vader enz. Verbaazend veele, misfchien de meeste, menfchen wenfchen, het duistere toekomende te ontrollen , en in het boek der lotgevallen te leezen , hoe heilloos het ook voor hun mogt zyn, indien aan deezen hunnen wensch voldaan wierd. Waanwysheid, onvergenoegdheid, vadfigheid, gebrek aan waare en vaste grondbeginfelen van denken en van handelen, ongeloovigheid en twyfelzucht in zaaken van den Godsdienst, zyn de voornaamfte bronnen van deezen dwaazen wënsch; en hoe gemeenzaamer en aigemeener die gebreken onder de menfchen zyn; des te gemeenzaamer en werkzaamer is ook hunne begeerte, om in het toekomende in te dringen en hun lót in hetzelve te ontdekken. Van daar de groote waarde, die zo veele in voorgevoelens en voorbeduidfelen, in droomen, of in andere , minder gewoone , uitwerkfelen eener Verhitte of bedorven verbeeldingskrach' ftellen. Van daar alle foorten van het bygeloof eh het bedrog, alle dwaasheden en buitenfpoorigheden der waarzeggery, der flerrenwichelaa'-y, der V. Stuk, f g?eï~  225 FIÖE GOED HET VOOR DEN MENSCH IS, DAT geestenbezweeringen in de ouder en nieuwer tyden en zelfs in onze dagen. Van daar hetvergeeffche fnuffelen in vermeende openbaaringen en voorzeggingen, en het ydele wachten op een onbekend hooger licht. Van daar het misbruiken der Heilige Schrift tot het beantwoorden van nieuwsgierige vraagen, die hec toekomende betreffen, of tot het beflisfen van zulke gevallen en verfchynfelen, die invloed op hetzelve hebben. Van daar eindelyk die blinde hoogachting van zo veele menfchen voor geestdryvers en bedriegers, die zich voor zieners van verborgene dingen , voor ontknoopers der diepfte verborgenheden uitgeeven, en zich op een onmiddelyken omgang met verhevener geesten, of met de Godheid zelve beroemen. Enkel zwakheden en doolingen, die den menfehelyken geest zekerlyk niet 'tot eere verftrekken, en wier voortduuring onze, in andere opzigten verlichte, eeuw fchan- de aandoet. . Ondertusfchen echter vindt men ook wel verftandige en weldenkende menfchen, die, zonder op zulke gevaarlyke dwaalwegen te komen, of zulke bedrieglyke middelen ter voldoening huHner nieuwsgierigheid by de hand te neemen, zich evenwel niet ontflaan kunnen van den wensch, om menige zaak, die het  HY ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. 22? het toekomende voor hun verbergt, vooruit tè weeten, en die dit gebrek der weetenfchap zelfs als een gebrek van gelukzaligheid belchouweri. 'Misfchien is 'er niemand onder ons, dien niet in meer dan een geval deeze wensch bekropen, èn meer of min ontrust heeft. Maar zou 'er wel veel nadenken, of een diep inzien toe vereischt worden , om overtuigd te worden, dat het voldoen van deeze begeerte, of de gaaf om het toekomende met zekerheid te voorzien, ons hoogstnadeelig zou weezen? Neen, gelyk dè wyze Koning in onzen tekst zegt: Voor God is het eer, zyne daaden, zyne ontwerpen, en oogmerken, te verbergen, haare verborgenheid bewyst haare onmeetelyke grootheid, haare verhevene beginfels, haaren onoploslyken en onuitputtelyken famenhang : zó kunnen wy ook met het zelfde recht zeggen: voor den menfchen is het eene weldaad, dat God hem zyne oogmerken en wegen verbergt, en hem hec toekomende niet doet weeten. Laaten wy dee^ ze zaak uitvoeriger overdenken, myne aandachtige Toehoorers. Ik zal u aantoonen, Hoe heilzaam het voor den mensch is , dat zyne toekomende lotgevallen op aarde grootdeels voor hem verborgen zyn. Deeze waarP 2 nee-  Stfl8 HOE GOED HET VOOR DEN MENSCH IS,, DAT neeming zal ons aan den eenen kant Gods wyze goedheid met eene kinderjyke- onderwerping leeren eerbiedigen , en aan den anderen kant met de inrichting van onzen tegenwoordigen ftaat in 't algemeen, en met de maate van het ons verleende licht in 't byzpnder te vreden zyn. Beide zaaken, die den grond en de bron van alle waare gelukzaligheid uitmaaken. Dat het toekomende voor den mensch verborgen is, dat hy de lotgevallen, die hy hief op aarde te wachten heeft , niet voor uit weet, is goed voor hem zeiven, en goed voor de menfchen , met welken hy in maatfchappy leeft. Voor hem zeiven is hét goed ten opzigt van zyne werkzaamheid en het aanwenden van zyne krachten; ten opzigt van zyne deugd, erj ten opzigt van de gelukkige en ongelukkige gebeurtenisfen en gevallen, die hem nog zullen ontmoeten. Eerfielyk, derhalven, ten opzigt van zyne. werkzaamheid en het aanwenden zyner krachten. Alles , myne aandachtige Toehoorers! alles, wat de mogelyk grootfte werkzaamheid van den mensch, binnen eenen behooriyken kring, be- vor-  HY ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. 220 vordert, bevordert zyne volmaaktheid, is eene weldaad voor hem. En zulks doet de onzekerheid en verborgenheid van het toekomende, en juist daardoor wordt zy weldaadig voor ons. Zonder de ondoordringbaarheid van den fluier, die het toekomende bedekt, zouden de meeste menfchen in vadfigheid en werkeloosheid verzinken, zich of aan een geheel zorgeloos, verwyfd, zinnelyk leven, of aan een verteerend verdriet en kwelling overgeeven, en derhalven op deezen eerften trap van hun redelyk aanweezen niet doen en worden, 't geen zy hier moeten doen en worden. Of, Zou wel de Jongeling alle zyne bekwaamheden tot dien trap ontwikkelen, alle zyne krachten op zo menigvuldig eene manier en wyze aanwenden en oefenen, zich op zo verfchillende foorten van kundigheden en weetenfehappen, of van bekwaamheden en hebbelykhéden toeleggen; zou hy aan alles, wat menfchelyke belangen en bedryven betreft, zo veel deel neemen, en zich tot het bekleeden van zo menige plaats, tot het bedienen van zo menig ampt, tot het verrichten van zo menigen arbeid, tot het verdraagen van zo menige bepaalingen en ongemakken, zoeken bekwaam te P g maa-  230 HOE GOED HET VOOR DEN M2NSCH IS j DAT maaken; zou hy met zo wel befchaafd eenen geest, met een zo deelneemend hart in de famenleeving in 't algemeen, in de huisfelvke en burgerlyke verbindtcnisfen treeden, en zyne -jeugdige jaaren in zo edele gemoedsneigingen en poogingen met den mannelyken ouderdom verwisfelen, zo niet het toekomende voor hem verborgen ware? Hoe geheel anders zou hy zich niet in alle deeze opzichten gedraagen, indien hy de plaats, het ampt, het beroep, den werkkreits, die op hem wachten, van te vooren naauwkeurig kende; indien hy vooruit wiste, wat hy zou en konde doen of niet doen, uitvoeren of niet uitvoeren ! Indien hy, by voorbeeld, eens voorzag, dat alle zyne toereedingen en voorbereidingen in zeker opzigt vergeefsch waren, dat hy zich op kundigheden en bekwaamheden toelei, die hy nooit zou kunnen aanwenden en gebruiken, dat anderen hem den weg tot het bedoelde voorwerp toefluiten, of de vruchten van zynen arbeid oogften zouden; indien hy, by voorbeeld, eens voorzag, dat hy zyne loopbaan kort na dat hy dezelve ingetreeden was verlaaten, of dezelve met eene andexe en moeijelyker verwisfelen, dat hy in den bloei zyner jaaren fterven, of naguwlyks, dea  m ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. 231 den middag des menfchelyken levens bereiken zou? Hoe zeer zou dit niet zynen yver doen inkrimpen? Hoe ligtelyk kon, hoe dikwe.f zou hem dit verdrietig en moedeloos maaken? En hoe veel zou niet de befchaaving, de ontwikkeling zyner bekwaamheden en vermogens, zyne geestelyke, duurzaame volmaaktheid daaronder lyden! Hoe zeer zou hem dit alles van zyne toekomende hoogere verordening verwyderen ? Met de werkzaamheid van den man, de grootile en nuttigde van allen, is het eveneens gelegen, myne aandachtige Toehoorers! Zou de man wel alle zyne krachten zo onvermoeid en onophoudelyk infpannen, alle zyne gaven en bekwaamheden zo rustig en blymoedig aanwenden, alle ongemakken en lasten van zynen ftand en zyn beroep zo geduldig en ftandvastig draagen; zou hy zich de bezigheden en belangen der huisfelyke en burgerlyke famenleeving zo yverig ter harten neemen, zich in ingewikkelde, verre uitziende, hagchelyke onderneemingen inlaaten, in de hoop van eenen oogst, die nog verre af is? met zo veel moeite zaaijen en planten, om eene toekomende genieting zo veel dingen, zo p 4 veel  232 HOF. GOED HET VOOR DEN MENSCH IS , DAT veel geneugten en gerieflykheden, ontbeeren; zou hy zo veel ontwerpen en fchikkingen maaken, zo veel werken by de hand neemen, tot wier uitvoering en voltooijing eene gantfche reeks van jaaren vereischt wordt; zou hy derhalven zichzelven zodanig volmaaken, en de famenleeving zo veele dienden bewyzen, als hy nu werkelyk doet, indien hy het toekomende vooraf kende? Zou zyn moed niet zinken, zyn yver niet verkoelen, indien hy al den tegenftand, al de verhinderingen, al de zwaarigheden, al de gevaaren, die op hem wachten, voorzag, indien hy wist, hoe weinige van alle zyne onderneemingen hem gelukken, hoe weinige van alle zyne ontwerpen hy uitvoeren, hoe weinige van alle zyne werken hy voleindigen, hoe veel ondank, hoe veel verdriet en kwelling hy misfchien van zyne beste, menschlievendde poogin» gen oogden , welk een fchadelyk verderflyk gebruik misfchien zyne kinders, zyne nakomelingen van zyne goederen en voorrechten maaken zouden; of indien hy de doodelyke ziekte, het onvermydelyke gevaar vooruit zag, 'c welk hem te midden van zynen loop duiten en ten grave zou doen daalen! Welke andere beweegredenen zouden, vraag ik, als dan krachtig genoeg  HY ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOTi f233 noeg zyn, orh hem tegen de Vadfigheid en moedeloosheid té beveiligen ? Binnen welke naauwe grenzen zon hy niet zyne onderneemingen en oogmerken fluiten, en hoe veel zouden niet zyne tydgenooten daarby verliezen. Wat al ver? mogens zouden dan niet ongebruikt en onaungevvend, wat al bekwaamheden onontwikkeld bly ven! Maar, zou misfchien iemand denken, dan zou ook de mensch zyne krachten nooit te vergeefs aanwenden, zou ze allen op een zeker * vast doel richten, en 'er veel meer mede ten uitvoer brengen. Maar, dit zou vermoedelyk flechts het geval van weinigen zyn. De meesten zouden, by het zekere vooruitzigt van hun ampt, van hun beroep, van hunne bedryven, van hunne bepaaldheden en verbindtenisfen; zich aan de neiging tot traagheid overgeeven, en niets meer willen onderneemen en doen, dan even tot het bereiken van deeze bepaalde oogmerken noodig ware. Ja, terwyl zy alle vruchteloos fchynende onderneemingen en verrichtingen fchuwden, zouden zy ook weldra in verzoeking komen om zich de zulke te onttrekken, die niet minder noodzaakelyk dan nuttig waren. In 'e kort, veele van hunne bekwaamheden en verP 5 mor  £34 HOE GOED HET VOOR DEN MENSCH IS, DAT mogens zouden zekerlyk onontwikkeld en onaangewend blyven; en echter komt het, 't geen wy hier vooral in 't oog houden moeten, en echter komt het ten opzigt van onze wezenlyke volmaaktheid veel, veelmeer op het gebruiken en het oefenen onzer vermogens zelfs aan, dan op dat geene, 't welk wy 'er mede ten uitvoer brengen. Zo goed het voor den mensch is, wat aangaat zyne werkzaamheid in het wel aanwenden zyner vermogens, dat hy het toekomende niet vooraf weet, niet minder heilzaam en nuttig is hem dit ook ten opzigt van zyne zeden en zyne deugd. By het voorweeten van het toekomende zouden, in duizend gevallen, enkel uiterlyke dingen, noodzaakelykheid en dwang zyne keus tusfchen het goede en het kwaade, tusfchen dat, 'c welk recht en onrecht is, bepaalen, die nu op overtuiging, op overleg, op het gebruiken van zyne zedelyke vryheid gegrond is. Hoe zou hy het kwaade als kwaad verfoeijen en ontvlieden, hoe het goede als goed kunnen leeren eerbiedigen en beminnen , indien hy de fchadelyke en fmertelyke gevolgen van het laatfte, en de aangenaame en heilzaame ge volgen van het eerfte niet minder zeker dan duidelyk voorzag, indien hy nooit werken kon, zon-  HY ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. 235 zonder de iïraf of de belooning zyner werken voor oogen te hebben? En gefield, dat hy in dit geval minder kwaads en meerder goeds verrichtce, gefield, dat hy alsdan niets kwaads en enkel goed verrichtte, zou echter daardoor zyne inwendige, geestelyke volmaaktheid, zyne liefde tot de waarheid, zyn zedelyk gevoel, de beste gefleldheid en plooi van zyn gemoed' en zyner neigingen, zo min bevorderd worden, als zulks by den flaaf gefchiedt, die altoos onder het oog en onder het bereik van zynen heer leeft, en door deszelfs geduchte bevelen en onweêrftaanbaare magt by eiken flap , dien hy doet, beftuurd wordt. Hoe weinig zou zich alsdan de mensch boven de dieren des velds verheffen! Hoe veel meer blindelings en werktuigelyk, dan redelyk en vry handelen! Maar nu, daar het toekomende met eene ondoordringbaare duisternis voor hem bedekt is, nu, daar hy zo min de naaste als de verder afgelegene byzondere gevolgen zyner daaden met zekerheid voorzien kan , moet hy over haare inwendige natuur en gefleldheid, over haare overeenflemming of nietovereenftemming met de wetten der waarheid, der orde, der  §S<5 HOE GOED HET VOOG DEN MENSCH IS, DAT der welvoeg-lykheid, met den wil van zynen Schepper en Opperheer, met zyne eigene •betrekkingen en verbindtenisfen, nadenken , «n zich bepaalen volgens de gronden, die dit alles hem aan de hand geeft. Nu, daar alle uitwendige dingen , alle toekomende veranderingen en gebeurtenisfen zo onzeker voor hem zyn , moet hy meer op het wezenlyke en blyvende zien , en zich aan vaste beginfels , aan veilige regels der voörzigtigbeid Jeeren houden , en de vastheid en rust, die hy buiten zich te vergeefs zou zoeken , m zichzelven, in zyne wyze van denken en handelen zoeken. Nu, daar deugd en ondeugd in den tegenwoordigen ftaat niet altoos haare belooning en haare ftraf met zich brengen , en de gantfche keten haarer afzonderlyke gevolgen en uitwerkfelen voor hem verborgen is i kan hy de deugd om haarzelfs wil , om haare inwendige fchoonheid en voortreflykheid , beminnen en betrachten , en de ondeugd om h'aarzelfs wil , om haare eigenaartige fchandelykheid en haatelykheid , verfoeijen en ontvluchten leeren, en zich dus eene heerfchende , altoos werkzaame neiging tot de eerfte , en eenen vol- ftrek-  HY ONKÜNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. 23? fttekten, ontuitroeibaaren afkeer van de laatfte eigen maaken. En hoe veel edeler en suiverer wordt niet, daardoor zyne deugd t Hoe veel kinderlyker zyne gehoorzaamheid aan God , en zyn vertrouwen op God! Dus leert hy zich aan Gode en zynen wil gantfchelyk en onvoorwaardelyk , zo wel op eenen duisteren en ruwen als op eenen helderen en elfenen weg, overgeeven ; zyne befluiten en befchikkingen ook dan , wanneer zy hem ftrydig met zyne wenfchen en onaangenaam voorkomen , met onderwerping eerbiedigen ; zyne wetten ook dan, wanneer hy haare redenen of haare nuttigheid in elk byzonder geval niet doorziet, zonder tegenkanting gehoorzaamen , en ook dan op hem vertrouwen en met gelaatenheid het goede van hem verwachten , wanneer alles met zyne hoop en verwachtingen fchynt te ftryden. En dit, myne aandachtige Toehoorers ! zet zyne deugd en vroomheid eene waardigheid en verhevenheid by, die zy anders niet zou en kon hebben. Maar is het voor den mensch ten opzigt van zyne werkzaamheid in 't algemeen en van zyne zedelyke werkzaamheid of deugden in 'c byzonder,  238 HOE GOED HET VOOR DEN MENSCH IS, DAT der, goed, dat hem het toekomende verborgen is, dit is voor hem niet minder heilzaam ten opzigt van de gelukkige en ongelukkige gebeurtenisfen en ontmoetingen, die in het toekomende op hem wachten , en die hetzelve voor hem behelst. By de onzekerheid en de menigvuldige afwisfelingen aller aardfche dingen geniet hy het goede veel geruster en volkomenef, en gaat het kwaade veel onbezorgder eri rustiger te gemoet, dan als hem zyn toekomende lot bekend was. En inderdaad, myne aandachtige Toehoorers.' indien ik het geluk, dat op my wacht, het uitneemend goede en aangenaame , dat ik bekeven zal, met zekerheid voorzag, hoe ongeduldig zou ik niet naar het zelve reikhalzen! Hoe veel zou niet het goede, 't welk ik reeds bezit, en dat my*werkelyk bly en gelukkig maaken kan, in myne oogen van zyne waarde verliezen! Hoe geheel onfmaakelyk misfchien voor my worden! Hoe veel waar genoegen des levens zou ik niet misfchien ontbeeren om het aanftaande grooter, volmaakter genoegen! En hoe zelden nogthans zou dit toekomende goed juist daarom aan myne verwachtingen beantwoorden , om dat ik hetzelve zo lang en zo reik- hal~  HY ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. 23$ halzend te gemoet gezien, en my alle deszelfs mogelyke voordeélen en zoetigheden zo dikwyls en zo levendig reeds vooraf voorgefteld had ! Hoe veel zou niet menig grooter of kleiner gelukkig toeval van zyne waarde verliezen, zo hetzelve niet onverwacht ware! En hoe zou ik het goede, 't welk ik bezit en geniet, gerust en blymoedig bezitten en genieten, indien ik voorzag, dat ik het binnen kort of na eenigen tyd zou moeten verliezen, eene omftandigheid, die toch by alle aardfche dingen onvermydelyk is, of indien ik den tyd» de omftandlgheden , de gevolgen daarvan van te vooren wist ? Hoe zou zich de Echtgenoot , de Vader, de Vriend, ooit zonder kwelling aan de ftreelende, edele aandoeningen der liefde en der vriendfchap kunnen overgeeven en in derzei ver genot zalig zyn , zo hy wist, dat zyne Echtgenoot, zyn Kind, zyn Vriend, na weinige dagen of weeken of maanden hem ontrukt, of door ziekte en rampfpoeden een voorwerp van fmert en van medelyden voor hem zou worden! Hoe zou de denker, die naar waarheid en wysheid vorscht, de menfchenvriend, de patriot, die voor zynen broederen waakt en zorgt, en, middelen ter ver- groo-  240 HOE GOED HET VOOR DEN MENSCH IS, DAT groodng van hunne welvaart nafpoort , hoë Zouden deezen het genoegen, 't welk met deeze edelile aanwending der vermogens van deri geest verbonden is , gerustlyk genieten kunnen , zo zy het naby zynde uur voorwisten, dat de draad hunner denkbeelden afbreeken, en hunne menschlievende oogmerken en ontr Werpen verydelen zou? Maar nu , daar het toekomende voor my verborgen is, geniet ik al het fchoone en goede, 't welk ik bezit, alle zaligheden der liefde en der vriendfchap , al het genoegen van aangenaame, heucbelyke vooruitzigten , van veel beloovende ontwerpen , van gelukkig begonnen werken en onderneemingen veel geruster en in volkomener maate. Ik weet, 't is waar, wel en gevoel het levendig, dat alle deeze dingen vergangklyk en broosch zyn , dat ik ze Vroeg of laat verliezen zal. Maar de tyd en de wyze en de omftandighedeh van dit verlies zya voor my verborgen , en de hoop van die geneugten nog dikwyls te genieten, die vooruitzigten nog vervuld, die ontwerpen nog ten uitvoer gebragt , die werken nog voltooid té zien, bezielt my zo lang, tot dat bet oogenblik, 't welk myne verwachtingen vefydelt, of rny~"  m ONKUNDIG IS VAN ZVN TOEKOMEND LOT. myne aardfche onderneemingen een perk ftelt, •werkelyk daar is, en myne wenfchen en poogingen eenen - anderen keer doet neemem En hoe veel geruste, vergenoegde, vrolyke dagen en uuren, hoe veel wezenlyk genot van myn aanweezen, van myn leven, van myne krachten , van myne goederen win ik daardoor niet. •Wist, integendeel, de mensch het onheil, 't welk hem boven het hoofd hangt, het verlies * dat hy lyden, de wederwaardigheden, die hy ontmoeten , de langduurige , fmerrelyke ziekten, die hy doorflaan, de wyze waarop hy derven zal , van te Vooren: met hoe angstvallig een hart zóu hy niet in de meeste gevallen alle deeze dingen te gemóet zien! Hoe lang van te vooren alle deeze onheilen gevoelen! Hoe zeer zich dezelve vermenigvuldigen en verzwaaren ! Hoe dikwyls voor den tyd ellendig worden! Maar nu, daar hem het toekomende verborgen is, gaat hy het grootfte onheil, den onherftelbaarftên ramp, het drukkendfle lyden , gaat hy den dood zei ven rustig te gemoet, geniet meermaalen het laatfle oogenblik zyner aardfche welvaart, zyner gezondheid en zyner krachten, met geene mindere gerust- V, Stuk. q held  ®42 HOE GOED HET VOOR DEN MENSCH IS , DAT heid en blymoedigheid dan hy eenig voorgaand oogenblik genoot, en plukt nog bloemen, tec* wyl hy reeds als ten grave daalt. Maar is het voor den mensch zeiven in alle deeze opzigten goed , dat zyn roekomend lot hem niet bekend is, zulks is ook niet minder heilzaam voor alle de zulken , tot welken hy eenige betrekking heeft, en met welken hy in maatfchappy leeft. Wist hy den uitflag van zynen arbeid, het gevolg zyner poogingen en onderneemingen, de gefleldheid en het einde zyner aardfche loopbaan voor uit, hoe ligtelyk zou hy zich niet verleiden laaten , om eeniglyk op zichzelven acht te flaan, eeniglyk voor zichzelven te zorgen , en alles alleen in betrekking tot zichzelven en zyn eigen welzyn te befchouwen , te beoordeelen , te behandelen ! Hoe veele dingen zou hy nalaaten, die hy thans doet, die hy met yver en blymoedigheid doet, en die, over het geheel genomen, en in haare verfte gevolgen befchouwd, zeer veel goeds werken, offchoon zy hem noch anderen een tegenwoordig of zigtbaar voordeel verfchaffen! Hoe weinig zou zulks in 't algemeen met het gezellige leven beftaanbaar zyn! Hoe zeer zouden niet alle banden van hetzelve-  HY ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. &43 ve verzwakt worden ! Welke heiUooze, zich verre uitftrekkende ftremmingen van leven en werkzaamheid zouden daaruit niet volgen ! Hoe veel minder deelneeming aan alles , hoe veel minder yver voor het gemeene best, hoe veel minder medelyden en deelneemend genoegen zou 'er dan niet plaats hebben I Hoe ras zou het medelyden voor de traagheid en moedeloosheid het veld ruimen , indien men zeker wist, dat alle, nog zo tedere zorgvuldigheid, alle nog zo liefderyke hulp , die men den ellendigen bewyst, geheel vergeefs zouden zyn! Hoe ras de deelneeming in eens anders genoegen verdommen en in verdriet ontaarten, indien men wist, dat de bron daarvan na weinige uuren of dagen of weeken opgedroogd zou zyn ! Zo zeker is het, myne aandachtige Toehoorers! dat de duisterheid, waarmede God het toekomende bekleedt, en zyne wegen en oogmerken Verbergt, zeer goed en heilzaam is Voor den mensch. Wy kunnen ons, gewislyk, allerï wel gevallen verbeelden, waarin het voor den mensch fiuttig zou zyn, dat hy het toekomende voorwist, waarin hem deeze kennis voor dwaasheden en misdryven, voor onheilen en ellende be^ Q % waat-  244 H0E G0ED HET V00R DETÏ MENSCH IS, DAT waaren, waarin zy hem nuttiger voor het algemeene welzyn zou doen worden. Maar deeze gevallen zyn , in vergelyking met 'c geen gemeenelyk gefchieden zou en moest, flechts zeldzaam, en het nut, 't welk 'er fomwylen uit ontlhan zou kunnen, zou gewislyk op verre na niet opgewogen worden door de nadeelen, die 'er gewoonlyk uit voortkomen zouden. De Goddelyke Voorzienigheid gedraagt zich in alle haare befchikkingen, en derhalven ook hierin, naar den regel van het grootst mogelyk goede. En indien eene befehikking beftaan en dat geen uitwerken zal, om 't welk uit te werken zy verordend is, dan moet zy algemeen zyn, en zo zy nu en dan uitzonderingen lydt, dezelve zo weinig lyden, dat zy tegen den regel in geheel geene aanmerking komen, 't Blyft derhalven eene uitgemaakte zaak, dat de duisterheid en verborgenheid van 't geen toekomend is, voor ons allen eene wezenlyke en zeer groote Goddelyke weldaad is. Erken dit, o mensch , en murmureer 'er toch niet over, dat u het toekomende grootdeels verborgen is. Aanbid veelmeer Gods wyze goedheid ook in deeze inrichting der dingen met onderwerping en dankbaarheid. Verlang niet meer te  HST ONKUNDIG IS VAN ZYN TOEKOMEND LOT. &45 te weecen, dan 't geen God goedvindt u bekend te maaken. Schaam u niet over uwe natuurelyke bepaaldheid, tracht niet de u gefielde grenzen te overfchryden, en vlied voor de zulken, als voor zwakke of bedrieglyke menfchen, die u belooven om u boven dezelve te verheffen. Laat aan den opperden geest, het volmaaktfle Wezen , de regeering uwer lotgevallen gelyk der lotgevallen der gantfche waereld, met eene wyze gerustheid en kinderlyk vertrouwen aanbevolen. Hy doorgrondt alles, het toekomende zo wel als het voorledene en het tegenwoordige. Hy flaat by zyne befluiten en wegen, by zyne toelaatingen en befchikkingen, op alles acht; en juist daarom zyn alle zyne wegen heilig en onberispelyk , alle zyne befchikkingen billyk en goed. Verlaat u op hem en zynen wil onvoorwaardelyk en volftrekteJyk, berust in hem en in zyne over alles uitgeflrekte regeering , vertrouw op hem en zyne onuitputbaare magt en goedheid. Geniet met dankbaarheid en een vrolyk hart al het goede, dat hy u geeft en vergunt, en verwacht van hem, denAlgoeden, hier en eeuwig, louter goed. Vertrouw op den Heer met geheel uw hart, en vertrouw niet op uw verfland. Q 3 Houd  &\6 HOE GOED HET VOOR DEK MENSCH IS , EHZ. Houd hem voor oogen, ziet op hem op alle uwe wegen, hy zal u in veiligheid brengen Amen. TIEN*:  TIENDE LEERREDE. DE NEDERIGHEID EEN MIDDEL TOT VERGENOEGDHEID. Tekst. Brief van Jakobus , Hoofdfl:. IV, vs. 6. Den, nederigen geeft God genade, Q4   5 od, als wy aan u, den Eeuwigen, den VJT Oneindigen, aan u, den Schepper en Beftuurer aller dingen, denken: dan gevoelen wy levendig, hoe zwak, hoe nietig, wy in onszelven zyn, hoe geheel en al wy van u en uwen wil afhangen, hoe wy alles eeniglyk door u zyn en hebben en vermogen; en dan verdwynen alle verbeeldingen van byzondere waardigheden, verdiensten, alle trotfche aanmatigingen en eifchen, die wy ons zo dikwyls aan u en aan de menfchen vermeeten te maaken. Ja, dan zwygen en verbergen zich alle onze dwaaze hartstochten; dan keeren wy weder tot de orde der Natuur te rug, en denken en gevoelen overeenkomstig met onze wezenlyke betrekkingen; en dan ontftaat 'es eene gerustheid en kalmte in ons binnenfte, die ons tot de kennis van onszelven en tot de vergenoegdzaamheid kunnen brengen, ó Mogt toch dit heilzaame, ons zo wel betaamende gevoel dikwyls in ons ontwaaken, ons dikwyls geheellyk doordringen, en altoos dien invloed op alle onze gedachten, betluiten en daaden hebben, welken het by menfchen en by Christenen behoort te hebben! Mogt de Q 5 waa'  350 Ï>E NEDERIGHEID EEN waare Christelyke nederigheid ons allen bezielen en regeerer ! Voor hoe veel dwaalwegen en doolpaden zou zy ons niet bewaaren! Hoe zeer zou zy ons niet het werk onzer gelukzaligheid, zo wel als dat van onze verbetering, verligten! En hoe veel waarheid zou 'er dan niet in ons charakter en in ons ge. drag heerfchen! ó God, Vader der Lichten, ^laat toch onze overdenkingen over deeze belangryke zaaken gezegend zyn. Leer ons allen befcheidenheid en nederigheid, en laat ze ons allen op den weg der vergenoegdheid leiden. Onder haar geleide zullen wy ons doel voorzeker niet misfen. Wy roepen u hierom aan in vertrouwen op de beloften, ons door Jefus Christus gegeeven, en bidden verder in ïynen naam: Onze Vader enz. ! Elke deugd, die deezen naam waarelyk verdient, elke goede, vroome neiging, die in 's menfchen ziel de heerfchende is, en dus eenen beftendigen invloed op zyne befluiten en op zyn gedrag heeft, brengt haare belooning met zich; elke deugd is voor den mensch, dien  MIDDEL TOT VERGENOEGDHEID. &$l gy bezielt en beheerscht, eene altoos vlieten» de, onuitputtelyke bron van zaligheid. De aangenaame en heilzaame gevolgen, die zy op den gantfchen ftaat van den mensch heefc, en het vermaak en genoegen, 't welk £y hem verfchafc, bepaalc zich niet eeniglyk tot de toekomende waereld, tot den eigenlyken ftaat van vergelding. De eerfte vertoonen zich reeds hier, de laatfte worden reeds hier genooten, en beiden maaken den mensch reeds in dit leven meer of min gelukkig. Ontmoet men nu en dan uitzonderingen van deezen regel, dezelve zyn toch zeldzaam; en wy zouden ze nog veel zeldzaamer vinden, zo wy ons meer in het nadenken over het na» tuurelyke verband der dingen oefenden. Zei» den legt ons de deugd pligten op, wier volbrenging ons niet reeds hier nuttig zou zyn; zelden eischt zy opofferingen van ons, die zy ons niet reeds hier door andere en grotere voordeélen, of door het behoeden van grooter onheilen en rampen vergoedt: in de meeste gevallen zyn pligt en voordeel, deugd en genoegen innerlyk en onaffcheidbaar met eikenderen verbonden. Zodanig is het gelegen met de liefde tot God en met de liefde tot de  45» DE NEDERIGHEID EEN de menfchen , die enkel zaligheid is en veroorzaakt. Zodanig is het gelegen met de arbeidzaamheid, met de maatigheid, met de zachtmoedigheid, met de weldaadigheid; zodanig met de zelfbeftuuring , de zelfverloochening, de vergeeflykheid; zodanig is het ook gelegen met de Christelyke nederigheid. Laaten wy ons voor het tegenwoordige by deeze laatstgenoemde deugd bepaalen, en ten bewyze der waarheid van 't geen ik zo even gezegd heb, haaren menigvuldigen en grooten invloed op ons geluk in overweeging neemen. God, wordt 'er in onzen tekst gezegd, God geeft den nederigen genade. Hy ziet met welgevallen op hen neder, begunstigt en zegent dikwyls hunne onderneemingen , en doet hen in deeze hem welbehaagelyke wyze van denken en doen menigerlei voordeélen vinden. Tot deeze voordeélen behoort voornaamelyk de vergenoegdheid, myne aandachtige Toehoorers! Zy is eene niet minder dierbaare dan natuurelyke vrucht der deugd van nederigheid. Laaten wy nagaan, hoe zy uit dezelve voortfpruit, en door haar gevoed en tot rypheid gebragt wordt. Laaten wy tot dat einde het natuurelyke en naauwe verband der nederigheid met de vergenoegdheid  MIDDEL TOT VERGENOEGDHEID. l$% tieid omftandiger onderzoeken, of nafpooren, hoe veel de nederigheid tot 's menfchen vergenoegdheid toebrenge, hoe zeer zy dezelve bevordert en bevestigt. De nederige isvergenoegder met God, vergenoegder met zichzelven, vergenoegder met zyne medemenfchen, vergenoegder met de plaats, die hy in de waereld bekleedt, vergenoegder in voorfpoed, en vergenoegder in tegenfpoed, dan hy zou en kon zyn, indien hy niet nederig ware. Laaten wy dit ftukswyze trachten op te helderen. De nederige i$ das, eerflelyk, vergenoegder met God, met alle zyne openbaaringen, beveelen, inftellingen en befchikkingen, dan hy zonder de hulp deezer deugd zou en kon zyn. Wanneer toch onderwindt zich wel de mensch, die (Tof is, de werken en wegen van God te bedillen, zich over zyne regeering te beklaagen, tegen de befchikkingen zyner Voorzienigheid te morren, zyne wetten hard en ftreng te noemen, en hem dc verfchuldigde gehoorzaamheid te weigeren? Alleen dan, wanneer hy, van hoogmoed verblind, den onmeetclyken afftand, die 'er tusfchen God en ons is, uit het oog verliest, en vergeet, dat hy ftof is. Maar zal de nederige zich wel ooit tot zul-  S54 DE NEDERIGHEID EEN Zulke misdryveu, die zo zigtbaariijk met *$ menfchen natuur en toeftand ftryden, verleiden laaten? Neen, hy befeft de grootheid en volmaaktheid van God, en zyne eigene zwakheid en nietigheid, Gods Opperheerfchappy over alles en zyne volllagene afhangklykheid van hem veel te levendig, dan dat hy ooit zonder den diepften eerbied aan hem, den Eeuwigen, den Oneindigen, denken, of zich ooit vermeeten zou, om zich tot rechter over Gods daaden op te werpen. Hy gevoelt veel te nadrukkelyk, hoe weinig hy eene hoogere onderrechting, eene Goddelyke hulp ontbeereti kan, en hoe ligtelyk hy op dwaalwegen geraakt, als hy aan zichzelven overgelaaten is, dan dat hy niet elke Goddelyke openbaaringe die zich aan zyn verftand en aan zyn hart als zodanige vertoont, met dankbaarheid en verheuging omhelzen, en haare leidingen tot deugd en gelukzaligheid niet zonder tegenkanting vol-» gen zou. Geene zwaarigheden, geene duisterheden, die hy in de natuur en in den Godsdienst, in Gods werken en wegen ontdekt t kunnen hem verbaazen of verbysteren; wsnêhy kent de bekrompenheid der grenzen, binnen welken hy bepaald is, en wee£, daf  MIDDEL TOT VERGENOEGDHEID. 255 hy ze niet overfchryden kan. Hy verheugt zich over het licht, dat hem befchynt, en maakt 'er getrouwelyk gebruik van, offchoon het flechts een zwakke fchemering, en geen helder middaglicht is, want hy weet, dat hy hier, in deezen ftaat der kindsheid flechts in een' duisteren fpiegel ziet, en meer in gelooven dan in aanfchouwen wandelt. Hem bezielt de waare, kinderlyke gezindheid, die befcheiden en volgzaam is, gaarne onderweezen en beftuurd wil worden, en zich geene kundigheden en krachten aanmaatigt, die boven zyne jaaren verheven zyn. En hoe zou hy, die zyne kortzigtigheid en onweetendheid zo overtui^lyk kent. en nooit vergeet, hoe veel hooger, hoe geheel verfchillende Gods gedachten en wegen zyn, dan de gedachten en wegen der menfchen, hoe zou hy het onderftaan, om hem, den Alweetenden, wetten voor te fchryven, of iets van alles, wat hy befchikt en doet en toelaat en beveelt, te bedillen? Zou hy niet zich zeiven geheel en al verkeerd befchouwen, en zich voor veel meer, voor veel verftandiger en fchranderder houden dan hy werkelyk is, als hy dit doen zou? Neen, de nederigheid doet hem zich voor den Aller-  256 DE NEDERIGHEID EEN lerhoogften in het ftof werpen, en hem ook daar, waar hy enkel duisternis ziet, als den Alwyzen en Algoeden aanbidden, Zy legt hem deeze taal van den vroomen Eli in den mond en in 't hart: '# is de Heer, hy doe, wat goed is in zyne oogen! De Heer heeft het alles recht gemaakt, en hy zal alles recht maaken. De nederige is, verder, vergenoegder met zichzelven dan hy zonder den byftand deezer deugd zou en kon zyn. Niet als of hy zich, zyne goede hoedanigheden, zyne verdiensten, eene hoogere waarde toefchreef, dan dezelve toekomt; niet als of hy zich zeiven voor wyzer en beter hield dan hy werkelyk is, of zich met eiken nog zo laagen trap van wysheid en van deugd te vrede hield. Neen, dit zou zigtbaarlyk met zyn charakter ftryden. Maar hy is beter met zich zeiven vergenoegd, in zo verre hy zich aan alle de bepaaldheden zyner natuur en van zynen tegenwoordigen ftaat gewillig onderwerpt, zich over dezelve nooit bezwaart, maar in dezelve als billyk en goed berust, en zich daardoor niet te rug houden laat, om dat geene gaarne te doen en met een vrolyk hart te genieten, 't welk hy thans kan doen en genieten, hoe weinig het ook in m op'  middel tot vergenoegdheid. Ö57 op zichzelven, of in vergelyking met dat, 'c welk hoogere wezens doen en genieten kunnen , zyn moge. Daar de hoogmoedige dikwyls in bittere klagten over het rampzalige lot der menfchen uitberst, zich daarover, dat hy een mensch is, als fchaamt, en de paaien, die hem als zulk eenen gefteld zyn, gaarne zou willen wegrukken: is de nederige gaarne dat, 't welk hy is en 't welk hem God gemaakt heeft; verheugt zich over zyne menfchelyke natuur, die hy met Jefus Christus, den eerstgeboorenen onder alle fchepfelen , gemeen heeft; draagt de daarmede verbondene lasten en bezwaaren zonder murmureefing , en fchaamt zich zyner menigvuldige behoeften, zwakheden, gebreken en bepaaldheden niet. Hy verlangt niet, om meer te zyn, meer te hebben, grooter zaaken te doen en uit te voeren, dan een fchepfel van zyne foort, zyn eri hebben en doen en uitvoeren kan. Het bevreemt, het verontrust hem niet, hy klaagt 'er niet ongeduldig over, dat zo veele dingert boven zyne kennis en boven zyne magt verheven zyn; dat hy zo dikwyls dwaalt en feilt, dat hem zo veele zaaken mislukken; dat hy zo menigen inwendigen en uitwendigen tegenV. .Stuk. R ftand  Ö58 DE NEDERIGHEID EEN ftand niet te boven komen kan, dat zyn vef* maak zo dikwyls geftoord, zyne gezondheid zo ligtelyk geknakt, zyne krachten zo fpoedig üi'geput, zyne oogmerken zo dikwyls verydeld worden, dat hy zich niet tot dien trap van geestelyke volmaaktheid verheffen kan, welken hy voor zich ziet, en dien hy zo gaarne zou willen bereiken. Hy weet, hy gevoelt, dat hy een mensch is, dat hy Hechts menfchelyke bekwaamheden en vermogens bezit, flechts menfchelyke vermaaken en geneugten en voorrechten verlangen, en zich geene dingen mag aanmaatigen, die met zyne natuur en verordening niet beftaanbaar zyn. Hy is en heeft en doet en geniet dat, 't welk God wilde, dat hy zou zyn en hebben en doen en genieren, en dit is hem, die zyne afhangklykheid van God zo levendig gevoelt, en van alle verbeelding van byzondere waarde vry is, tot zyne gerustftelling en geluk genoeg. Om de zelfde reden is, ten derden, de nederige vergenoegder met de plaats, die by in de waereld en in de menfchelyke famenleeving bekleedt, dan hy zonder de hulp van deeze deugd zou en kon zyn. Daar de hoogmoedige zich voor iedere, nog zo moeijelyke onder-  MIDDÉL TOT VERGENOEGDHEID). 259 derneeming gewasfen, iedere, nog zo verhevene plaats waardig waant; daar hy zichzelven tot alles, wat Hechts ooit door menfchen gedaan en uitgevoerd kan worden, genoegzaame bekwaamheden en krachten toefchryft: gevoelt de nederige zyne zwakheid en zyne bepaaldheid al te zeer, gevoelt te zeer, hoe veel 'ef tot eene gemoedelyke, getrouwe bediening van eiken post noodig is, en hoe veel goeds en nuttigs, een braaf man in eiken kring en in eiken toeftand doen kan, dan dat hy niet met de plaats, hem door de Goddelyke Voorzienigheid aangeweezen, te vreden zyn en dezelve niet voor zyns waardig erkennen zou. Hy weet en gevoelt, dat hy geen byzonder recht op uiterlyke voorrechten, op eenen luisterryken ftand, op magt en aanzien heeft; dat God alle deeze dingen naar zyn wys welbehaagen, en meestal om redenen, die voor ons verborgen zyn, onder de menfchen uitdeelt; dat zy alle werktuigen in zyne hand, en middelen ter bevordering zyner hoogere oogmerken zyn; en de eerbied, waarmede hy alle goddelyke befchikkingen befchouwt, de nederigheid, waarmede hy zich aan dezelve onderwerpt, laat hem nooit toe, zich voor benaR % deeld  4l5o DE NEDERIGHEID EEN deeld te houden, of over onrechtvaardigheid te kiaagen, offchoon hy voor anderen onderdoen, anderen dienen en gehoorzaamen, offchoon hy in de vergeetenheid leeven, of zich in eenen naauwen kring beweegen en werken moer. Hy weet, dat hy overal gelegenheden en aanfpooringen heeft, om de vermogens van zynen geest te ontwikkelen, zynen broederen nuttig te zyn, het algemeene welzyn te bevorderen, zich in de gehoorzaamheid aan God, in de getrouwheid, in de menschlievendheid, in het weldoen, in de deugd te oefenen, en zich daardoor tot verhevener bezigheden en waardigheden in eene betere waereld gefchikt te maaken; en dit veredelt alles, wat hy doet, in zyne oogen, en doet hem alles met zorgvuldigheid en eene gemoedelyke getrouwheid uitvoeren. Zodra ik, dus denkt de nederige, zoira ik doe, 't geen God my opgelegd heeft te doen; zo dra ik arbeid en werk in den kring, waarin hy my geplaatst heef;: dan volbreng ik zynen wil, dan bcorder ik zyne oogmerken, dan ftaa en arbeid ik in zynen dienst, en hem dienen is altoos eer, is de hoogde eer, hoe gering ook de my opgedraagene bezigheden fchynen mogen. Hem dient de  MIDDEL TOT VERGENOEGDHEID. 36*1 de knecht gelyk zyn Heer, de daglooner gelyk de Vorst; by hem is geen aanneeming der perfoonen; hy gebruikt deezen gelyk dien , en dien gelyk deezen tot het uitvoeren van zyne wyze, alles bevattende ontwerpen, en alles, wat in zynen dienst en volgens zynen wil ge> fchiedc , is gewigtig , noodzaakelyk , edel , roemryk, 't zy het klein of groot, laag of hoog genoemd worde, 't zy het op den luisterrykften troon gefchiede, of onder het ka# ge dak van het geringde hutje. Nog eens. De nederige is, ten vierden, veel vergenoegder met zyne medemenfchen , dan hy zonder de hulp deezer deugd zou en kon zyn. Hoe meer hy zyne eigene en de menfchelyke zwakheden en bepaaldheden in 't algemeen erkent en befeft; des te minder verlangt, eischt, verwacht hy van anderen; des te minder bevreemt het hem, dat ook zy op menigerlei wyze dwaalen en feilen; des te minder veracht en veroordeelt hy hen wegens hunne dwaalingen en feilen; des te minder onttrekt hy hun deswege zyne liefde, zyne hulp, zynen byitand, des te mee eer medelydeo. en geduld oefent hy met hen; des té zorgvuldiger ruimt hy hun, in za verre zulks aan hem R 3 ftaat;,  DE NEDERIGHEID EEN ftaat, alle ftruikelblokken en ergernisfen uit den weg; des te ligter vergenoegt hy zich met braave poogingen en onderneemingen, met welgemeende offchoon mislukte proeven, met eene gebrekkelyke en onvolmaakte deugdsbetrachting; des te grooter is de waardy, die hy elke goede, edele daad, en zelfs het ernftige willen en poogen van het goede toefchryft, Hoe levendiger hy de natuurelyke evengelykheid der menfchen, hunnen gemeenfchappelyken oorfprong en hunne gemeenfchappelyke verordening befeft: des te minder zal hy van iemand diensten, gerieflykheden, toegeevendheid, hulp verlangen, die hy hem niet ook in ieder foortgelyk geval genegen zou zyn te bewyzen; en nooit zal hy zich door eenigen dienst, dien hy eenen broeder bewyst, vernederd achten; maar altoos meer genoegen vinden in anderen te dienen, dan in van hem gediend te worden. Hoe befcheidener het gevoelen is, dat hy van zichzelv', van zyne talenten, van zyne verdiensten voedt, des te minder uitneemende achting, eerbewyzing, onderwerping verwacht hy van anderen, des te minder recht oordeelt hy 'er op te hebben, des te minder doet hyhetjrechtj.dat hy 'er werkelyk  MIDDEL TOT VERGENOEGDHEID. 2ö"3 lyk op heeft, op eene den naasten beledigende wyze gelden, en des te minder bevreemt of grieft het hem, dat hy van zo veelen niet gekend, niet hoog gefchat, niet gepreezen wordt. Hoe meerder toegeevendheid en verfchoóning hy zelf noodig meent te hebben, des te liefderyker en toegeevelyker beoordeelt hy de daaden der geenen die boven en beneden ons zyn, van zyne vyanden en vrienden; des te ligter ontfchuldigt hy alles, wat ontfchuldigd kan worden; des te genegener is hy altoos, om het beste te hoopen, het beste te gelooven, en liever te zacht dan te geftreng te oordeelen. Hoe befcheidener hy eindelyk van zich zeiven denkt; hoe minder voortreflykheid hy zich boven anderen toefchryft; hoe volkomener hy overtuigd is, dat hy dikwyls, zelfs onweetend en onwillend ftruikelt: des te minder hoog rekent hy zynen broederen de beledigingen aan, waaraan zy zich tegen hem fchuldig maaken; des te minder laat hy zich daardoor tot toorn en tot wraak tegen hen vervoeren; des te bereidvaardiger is hy, om hun dezelve, zonder herftelling en vergoeding te vergeeven. Hoogmoed en zachtmoedigheid, hoogmoed en verzoenlykheid zyn onbeftaanR 4 baar  DJE NEDERIGHEID EEN baar met eikanderen. Maar, waar nederigheid woont en heerscht, daar heerscht ook zachtmoedigheid, daar woonen ook edelmoedigheid, vergeeflykheid, liefde tot de vyanden. En wat al bronnen van onvergenoegdheid, verdriet en hartszegr, worden 'er niet geflopt, daar alle deeze deugden in zusterlyke eendracht heerfchen en regeeren! Hoe veel meerder fchoons en goeds ep aangenaams zal niet de nederige in de verkeering met zyne broederen ontdekken, opmerken, gevoelen, genieten, dan zo hy, van trots en eigenwaan opgeblaazen, elk gebrek, dat hy in hun ontdekt, voor flrafbaar, eiken misflag en elke geringe belediging voor eene misdaad hield en allerwegen veel meerder kwaads dan goeds, veel meerder vyanden en tegenflreevers dan vrienden waande te ontdekken! De nederige is, ten vyfden, veel vergenoegder in geluk en voorfpoed, dan hy zonder den byfland deezer deugd zou en kon zyn. Hoe grooter de verbeelding is, die de hoogmoedige van zichzelven en van zyne waardy heeft; hoe menigyuldiger en grooter zyne aanfpraaken zyn: des te minder kunnen zy alle voldaan worden; des te meermaalen moet hy zich als van God en menfchep .verwaarloosd en benadeeld befchou- wenï  MIDDF.L TOT VERGENOEGDHEID. 2.6$ wen. Zelden fchynt hem zyn vermogen, zyn aanzien, zyne magt groot genoeg voor hem, zelden fchynen hem de belooningen, de voorrechten, die hy bezit, geëvenredigd met zyne verdienften., En juist uit dien hoofde is hy gemeenlyk te midden van den voorfpoed nogthans onvergenoegd. Maar zodanig handelt niet de nederige, myne aandachtige Toehoorers! Hy weet van geene byzondere voortreflykheid, van geene verdienden, die hem door God, die den voorfpoed en den tegenfpoed onder de menfchen uitdeelt, vergolden zouden moeten worden. Wat heb ik, denkt en zegt hy, wat heb ik, dat ik niet eerst ontvangen heb ? Wat doe ik, dat ik niet door de kracht van God doe ? Hoe zou ik 'er my dan op beroemen, als of ik het niet omvangen, als of ik het door myne eigene krach: gedaan had? In zyne, des nederigen, oogen, is derhalven elke maat van goederen, die hem ten deel vak, elke trap van geluk, dien hy bereikt, eene waldaad van God, een vry, onverdiend gefchenk zyner Goedheid. En hoe zeer moet dit niet derzelver waarde in zyne oogen vergrooten! Hoe zeer zyne vergenoegdheid bevorderen ! Heer, wie ben ik, deeze is de taal der nederigheid, wie ben iky en wat is myn R 5 huis.  &6G DE NEDERIGHEID EEN huis, dat gy my tot hiertoe gebragt hebt? Heer, ik ben geringer dan alle bermhartigheid en trouw, die gy aan my beweezen hebt. Hoe levendiger daarenboven de nederige zyne afhangklykheid van God en Gods opperheerfchappy over zich befeft; hoe inniger hy gevoelt, dat God alleen wys, en de mensch in de meeste gevallen fchier geheel onweetend en blind is: des te meer is hy ook overtuigd, dat God alleen met zekerheid weet, wat voor ieder van zyne fchepfelen, van zyne onderdaanen goed cn heilzaam is, welk eene maat van goederen, welk eenen trap van vermogens, van magt en invloed hy aan ieder van hun toevertrouwen mag, en langs welk eenen weg hy eenen ieder van hun tot zyne verordening brengen moet. En al wie dit weet en gelooft, myne aandachtige Toehoorers ! wil niets anders, dan 't geen God wil, en vergenoegt zich gaarne met het lot 't welk hem door den Alwyzan wordt toegedeeld. Eindelyk, de nederige is ook vergenoegder in het ongeluk of in den tegenfpoed, dan hy zonder den byftand deezer deugd zou en kon zyn. Treft den hoogmoedigen eenige gevoelige ramp, verliest hy een gedeelte zyner goederen , van zyn gezach, zyner magt; moet hy van de hoog-  MIDDEL TOT VERGENOEGDHEID. 3.6? feoogte afftygen, en den glans, die hem omringde, mee de duisterheid verwisfelen; moer. hy de wispelturigheid aller uirerlyke, zigtbaare dingen en de bouwvalligheid zyner aardfche wooning ondervinden: dan verbeeldt hy zich gemeenelyk, dat hem groot onrecht gefchiedt, dat dit hem niet had behooren te treffen, barst in bittere klagten over God en de menfchen uit, en geeft zich over aan de onvergenoegdheid en mistrooscigheid. Geheel anders denkt en gedraagt zich de nederige in dergelyke gevallen, Hy weet, hy gevoelc, dat hy als een mensch een zwak, broosch, aan duizenderlei rampen onderhevig fchepfel is, dat hy geene gegronde aanfpraak op enkel gelukkige dagen en gewenschte ontmoetingen heeft, en dat dit met den tegenwoordigen ftaat der menschheid en de vastgeftelde orde der dingen niet beftaanbaar zou zyn; en hoe duidelyker hy dit alles befeft, des te minder bevreemt het hem, wanneer hem werkelyk zulke onheilen treffen, wanneer kwaade en goede dagen in den loop zyns levens met eikanderen afwisfelen, wanneer hem grooter of kleiner wederwaardigheden op zyn pad ontmoeten. Hy' weet en gevoelt, dat hy zelf en alle veranderingen, die, in hem en buiten hem gebeu-  268 DE NEDERIGHEID EEN beuren, geheellyk van den wil des Opperden Wezens afhangen, gevoelt, dat God alles en de mensch niets is, dat hem alle fchepfels in hemel en op aarde dediepfte onderdaanigheid fchuldig zyn, en niet een van hun tot hem zeggen mag: wat doet gy? En deeze overtuiging, dit gevoel laat den nederigen, die zyne eigene nietigheid en Gods grootheid befeft, nooit toe, om zich over de befluiten en befchikkingen des Allerhoogften te bezwaaren, of hem, den Heer en Rechter der waereld, van onrechtvaardigheid te befchuldigen. Ja, de mensch, die van de nederigheid bezield wordt en zichzelven kent, weet, hoe ligtelyk hy den onafgebrookenen voorfpoed misbruiken, hoe ligtelyk hy daardoor tot traagheid in het goede, tot onverfchilligheid omtrent Goden den Godsdienst verleid zou kunnen worden; hoe noodzaakelyk het voor hem is', ingetoogenheid, maatigheid, geduld, ftandvastigheid, hoop en vertrouwen op God te leeren ; hoe heilzaam het voor hem is, door lyden in de deugd en vroomheid geoefend en bevestigd te worden: en daarom aanbidt hy de kaftydende hand Gods als de hand van eenen wyzen en weldaadigen Vader, en berust in de gedachte, dat elke nog zo ruuwe en donkere weg, dierj  MIDDEL TOT VERGENOEGDHEID. SfSc? dien God hem beveelt te gaan, een weg toe grooter volmaaktheid, een weg tot zyne voleindiging is. Ik zal zwygen, zegt hy, en my* tien mond niet opdoen, want de Heer heeft hes gedaan, en alle werken des Heeren zyn onberisplyk, alles, wat hy doet, is wel gedaan. Zo zeker is het, myne aandachtige Toehoorers ! dat de deugd van .nederigheid 's menfchen vergenoegdheid op alle wyzen en in alle opzigten bevordert Hy wordt daardoor vergenoegder met God, vergenoegder met zichzelven,' vergenoegder met den rang, dien hy in de waereld bekleedt, vergenoegder met zyne medemenfchen, vergenoegder in voorfpoed, en vergenoegder in tegenfpoed, dan hy zonder den invloed en de beftuuring deezer deugd zou en kon zyn. Laat dit alles u de deugd van nederigheid aanpryzen, myne geliefde Vrienden! eene deugd, die by zo veelen een kwaaden naam heeft, en wier heilzaame uitwerkfelen en gevolgen van veelen zo zeer over het hoofd gezien worden. Kunt gy niet ontkennen, dat zy den msnsch den weg tot de vergenoegdheid baant en gemakkelyker maakt; ö laat ze dan uwe leidsvrouw en gezellin op deezen weg zyn. Leert u zei ven kennen,  éfö DE NEDERIGHEID EEN nen, denkt befcheiden van u zeiven; fchryfl uwe goede eigenfchappen en daaden, uwe verdienden en uitmuntendheden , geene grooter waarde toe, dan zy werkelyk hebben; befchouwt ze allen in haare afhangklykheid van God, alle als onverdiende gefchenken van God; vergeet uwe natuurelyke bepaaldheden en zwakheden, vergeet uwe menigvuldige misdagen en dwaalingen, vergeet de gebrekkelykheid uwer deugd nimmer; houdt hec gevoel van uwe broosheid en fterflykheid en van de vergangklykheid aller aardfche dingen toch deeds by u levendig; denkt dikwyls aan den onmeetelyken afdand, die 'er tusfchen God en u plaats heeft; dat u de gedachte van zyne oneindige grootheid en van uwe nietigheid geheel en al doordringe, en verliest het verhevene doel der volmaaktheid nooit uit het oog, van 't welk gy nog zo verre af zyc Dit zal uw hart voor de nederigheid ontfluiten, en van haar bezield, zult gy de meeste dingen anders inzien, anders beoordeelen, anders gebruiken leeren, en juist daardoor hoe langs hoe beter gemoedigd en vergenoegder worden. Dit zelfde zy u gezegd tot aanpryzing van alle deugden zonder uitzondering. Want, 't geene van de eene geldt, geldt ook van de andere; zy  MIDDÊL TOT VERGENOEGDHEID. 2fI zy zyn alle middelen en wegen toe vergenoegdheid en tot geluk; alle bronnen van genoegen en van zaligheid; alle vruch baar in aangenaame en nutrige gevolgen, die zich verre over dood en graf, die zich tot in 't oneindige uitftrekken; alle de veiligfte Leidsvrouwen de getrouwfte, weldaadigfte Vriendinnen van den mensch in doen en in tyden, in gemis en in genot, in voorspoed en in tegenfpoed. ö Eerbiedigt en bemint ze alle, en tracht met allen fteeds bekender en gemeenzaamer te worden. Onderneemt het niet, om zonder haar geleide het pad des levens af te leggen, 't welk nooit van alle ftruikelblokkenen zwaarigheden vry, en dikwyls zo moeijelyk en zo gevaarlyk is. Alleenlyk in haar gezelfchap en onder haare aanvoering kunt en zult gy alle belemmeringen uit den weg ruimea, alle zwaarigheden overwinnen, alle gevaaren ontkomen, en veilig tot in het verhevener, eeuwige leven doordringen. Amen.