NA GELATEN LEERREDENEN van G. J. ZOLLIKOFER., PREDIKANT DER EVANGELISCH. HERVORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. In het Nederduitsch vertaald. ZESDE STUK, Te AMSTERDAM, By de Erven P. MEIJER en G. WARNAR S. M P-C C X SLLl I.   I N H O U D. EERSTE LEERREDE. DE BESTE GESTELTENIS, OM EEN CHRISTEN TE ZYN. EUANGELIE VAN JOANNES Hoofdft. XVIII. VS, 37. Een iegelyk, die uit de waarheid is, hoort mijne ftem. BI. i. TWEEDE LEERREDE. WAAR DOOR WORDT DE LIEFDE DER WAARHEID VERZWAKT EN ONDERDRUKT? EuANG. VAN JOANNES Hoofdft. XVIII. VS. 37. Een iegelyk, die uit de waarheid fa, hoort mme ftem: BI. 33. DER.-  INHOUD. DERDE LEERREDE. DE CHRISTEN ONDERSCHEIDT ZICH, TOT Z Y N E EER, VAN DE ANDERE MENSCH E N. euakg. van MaTTH. Hodfdft. V. vs. 46, 47. Indien gy Hef helt, die n liefhebben, W~at Icon hebt gy? Doen ook de Tollenaars niet hetzelfde? En indien gy uwe Broeders alleen groet, wat doet gy beven anderen'? Doen ook niet de Tollenaars alzo ? BI. 65. VIERDE LEERREDE. TOEPASSING DER VRAAG.* WAT DOET G Y BÏZONDER5? EiANG. VAN MATTH. Iloofdft, V. VS. 4Ó, 47. Indien gy lief hebt, die u liefhebben, wat loon hebt gy? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde ? Eu indien gy uwe Broeders .alleen groet, wat doet gy boven anderen? Doen ook de tollenaars niet alzo? BI. or. FT F-  INHOUD. V? F D E LEERREDE. WAAROM VALLEN STILTE EN EENZAAMHEID V E E L E N M E N S C H E N TOT LAST? Tweede Brief aan de Thïtssai. Hoofdft. III. vs. 12. Doch de zodanigen bevoelen en vermaanen wy, door onzen Beer Jefus Chri.tu;, dat zy met ftüheid werkende, hun eigen brood eeten. ^ ' CUitgefprodien op Zondag voor Paaslcljen.) ZESDE L E ER REDE. DE CHRISTELYKE NUCHTERHEID EN WAAKZAAMHEID. Eerste Brief van Petrus, Hoofdft. V. vs. 8. Zyt nuchteren en waakt. t>' . - -O'. 147. ZEVENDE LEERREDE. WAT HET ONDERHOUDEN DER GODBEL Y K E GEBODEN LIGT MAAKT. Eerste Brief van Joann. Hoofdft. V. vs. 3. Zyne geboden zyn niet zwaar. BI. 171. ACHT-  INHOUD. ACHTSTE LEERREDE. WIEN, EN IN WELKE OPZIGTEN, VAL"C EN SC H YNT HET ONDERHOUDEN DER GODÜELYKE G EBODEN ZWAAR? Eerste Brie» van Joann. Hoofdft. V. vs. 3. Zyne geboden zyn niet zwaar. BI. 201. NEGENDE LEERREDE. WAARSCHOUWING TEGEN DE II O V A A R D Y. Ef;JEF aan TiE ROHEIKEN. Hoofclil. XI. vs. 2C. 7.ji niet l.ooggevoelende. BI. 23?. TIENDE LEERREDE. GROB DEN EN HULPMIDDELEN TEGEN DEN TOORN. Biuep AAN DE EPHEZENj Hoofdft. iv. vs. 16. Wordt toornig, en zondigt niet: de zonne gaa niet ondei ew uwe toornigheid. — BI. 265. EER-  E E R ST È LÈERREDEi DE BESTE GESTELTENIS, OM EEN CHRISTEN TE ZYN. tekst. EuANGELIE VAN JOANNES Hoofdft. XVIII. VS, Z7' Een iegelyk, die uit de waarheid is, hoort mijne ftem. VI. Stuk. A   o /^od, liefderyke, weldaadige Vader, dat VJ wy Christenen zyn < dat wy als zulken zeer veele , groote voorrechten boven allen, die het niet zyn, bezitten en genieten, daarover verheugen wy ons voor u; daarvoor dan4cen wy u geramenlyk als voor weidaaden, die wy nooit hóóg genoeg waardeercn kunnen. Maar hoe veel meer, hoe geheel andere oofzaaken en drangredenen tot vreugde en dankbaarheid zouden wy niet hebben, hoe veel gegronder, hartelyker zouden niet onze vreugde en dankbaarheid zyn, zo wy allen in der daad en in waarheid Christenen, allen geheel en al van den geest van den Christelyken Godsdienst doordrongen waren, en zyne gantfche kracht en zaligheid by ondervinding kenden! ó Dat wy toch allen voor dit geluk vatbaar waren, 'er allen met oprechte harten en eenen onvermoeiden yver naar ftreefden, en hetzelve werkelyk deelachtig wierden! Stort toch uwen Geest, den Geest der waarheid, op ons neder, dat die ons op dit geluk opmerkzaam maake, ons het zelve Jeere kennen, hoogachten, beyeeren, en ons behulpzaam zy in het overflygen der hinderpaalen, die rot hiertoe den weg des woords A 2 voor i  4 DE BESTE GESTELTENIS, OM voor ons afgefloten hebben. Mogt dezelve de liefde tot de waarheid in ons verwekken en verfterken, opdat wy de ftem van Christus leeren hooren, verftaan, 'er op vertrouwen en haar gehoorzaamen. Zegen tot dat einde onze overdenkingen over deeze gewigtige zaaken, en laat ze gedyen tot bevordering van het waare Christendom. Wy bidden 'er u om in den naam van uwen Zoon, Jefus Christus, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften aan: Onze Vader enz. Wy hebben u, myne aandachtige Toehoo-rers! Jefus Christus reeds meermaalen voorgefteld als eenen Leeraar der waarheid, van God gezonden. Wy hebben u aangetoond, hoe gewigtig, hoe troostryk, hoe heerlyk de waarheid zy, die hy van den hemel op aarde gebragt heeft, en hoe gefchikt deeze waarheid zy, om den geest van den mensch, die dezelve vaa harten aanneemt en getrouwlyk opvolgt, boven het ftoflyke te verheffen, zyn hart uit te breiden, gerust te ftellen, te vervrolyken, zyne gevoelens te zuiveren en te veredelen, zyn gantscb. ge-  EEN CHRISTEN TE ZYN. 5 gedrag billyk en goed en nuttig voor de famenleving te maaken, en hem reeds in deeze waereld meer troost en zaligheid te verfchaffen, dan iets anders hem zou kunnen verfchaffen. Wie zou zich nu niet verbeelden, dat deeze waarheid eene algemeene, onbegrensde goedkeuring ontmoeten, dat zy van iedereen, aan wien zy verkondigd wordt, greetiglyk omhelsd en met de bëreidvaardigfte gehoorzaamheid geëerbiedigd zou worden? Wie zou niet denken, dat zy allerwegen, daar zy openlyk beleden wordt, de zaligfte uitwerkzels voortbrengen, en den krachtigiten invloed moest hebben op de denk. en leefwyze haarer belyderen? En waarl om gefchiedt zulks dan niet, myne geliefde Vrienden ? Waarom worde deeze Goddelyke waarheid, by vergelyking gefproken, flechts door weinigen omhelsd en gevolgd op eene wyze, dat zy waarelyk troostryk en heilzaam voor hun worden, dat zy alles voor hun zyn en te weeg brengen kan, om 't welk voor haare getrouwe vrienden te zyn en te weeg te bren« ■gen zy verordend is? Waarom is, niettegenftaande al de voortreflykheid dier waarheid, het getal der waare, echte Christenen, die geheel christelyk denken en gevoelen en keven, en al A 3 de  6 DE BESTE GESTELTENIS, OM de zaligheid van het Christendom ondervinden, nog fteeds zo klein? Wat is toch de reden van deeze fchynbaare tegenftrydigbeid tusfchen de oorzaak en haare uitwerkfels, tusfchen de grootheid der gemaakte fchikkingen en de bekrompene uitgeftrektheid van 't geen 'er mede uitgevoerd wordt? Kan dan het Euangelie ophouden eene kracht Gods en eene wysheid Gods, een door God uitgekozen, goddelyk, krachtig middel ter bevordering der menfchelyke gelukzaligheid te zyn? Onze Hei¬ land heldert ons dit alles in onzen tekst op, myne aandachtige Toehoorers! Zyne betuiging geeft ons de reden, de eenigfte waare reden aan de hand, van dit niet minder gemeenzaam dan droevig en verbyfterend verfchynfel onder de menfchen. Een iegelyk, die uit de waarheid is, zegt hy, die de waarheid liefheeft, die, maar ook die alleen, hoort myne ftem, die alleen verftaat my, vertrouwt op my, volgt my, en komt onder myn geleide tot het doel der hoogfte menfchelyke volmaaktheid en ge* lukzaiigheid. Zo is het met de zaak gestegen, myne Vrienden! Niet alle menfchen zyn voor het Christendom even vatbaar; nies ajlen zyn even wel gefchikt om Christenen te zyn;  i EEN CHRISTEN TE ZYN. "7 zyn; even weinig als allen voor eene en de zelfde maat van gaaven en krachten en voor eene en de zelfde foort of trap van opmerkzaamheid , van werkzaamheid, van zedelyke goedheid, van liefde, van blydfchap, van zaligheid vatbaar zyn. Het Euangelie vooronderftelt by de zulken, aan welken het al zyne kragt en zaligheid vertoonen zal, eene geesten gemoedsgefteldheid, die niet aan alle menfchen eigen is, en die zelfs by de zulken, by welken zy plaats heeft, zorgvuldig opgepast en aangekweekt moet worden, zal zy niet verzwakken en verlooren gaan. Hoe zonderling deeze aanmerking ook fchyne; hoe droevig dezelve in zekere opzigten ook zy: zy is nogthans waar; zy is op de natuur der zaak zelve en op de ondervinding gegrond; en 'er ligt ons veel aan gelegen, dat wy dezelve duidelyk inzien, en van haare waarheid overtuigd zyn, dewyl zy ons leert, welk het onderfcheidende kenmerk der leerlingen en vrienden van Jefus Christus zy. Om deeze kennis en deeze overtuiging by u, myne aandachtige Toehoorers! te bevorderen, daartoe heb ik, ender inwachtJng van den Goddelyken zegen, myne tegenwoordige leerrede ii:gerigr. Wy A 4 zul-  8 DE 'BESTE GESTELTENIS, OM zullen dan, volgens de aanleiding, ons in den tekst gegeeven, deeze gewigtige vraag onderzoeken en beantwoorden: Wat wil het zeggen, uit de waarheid te zyn ? en in welk eenen zin hoort iemand, dia uit de waarheid is, de ftem van Jefus Christus? Of welke is de beste gefteldheid om een Christen te zyn? De liefde tot de waarheid, myne aandachtige Toehóorers! is dat geen, 't welk den mensch voor het Christendom en zyne gantfche kracht en zaligheid vatbaar, 't welk hem tot eenen weetgierigen leerling, tot eenen gehoorzaamen navolger, tot eenen vertrouwden vriend, van Jefus Christus, zynen Heer, maakt: zy is die vrye, oprechte natuurelyke denktrant en gemoedsgefteldheid, welke hem het waare, zodra het zich aan hem vertoont, doet opmerken, erkennen , vereeren , lief hebben , betrachten, getrouwelyk aankleeven, en zich in alle opzichten gewilliglyk en volkomenlyk daarnaar gedraagen; een denktrant en gemoedsgefteldheid, die tegen de uit vooroordeelen ontftaande, en door kwaade driften gevoede zucht toe wanrrouwen, tot tvvyfelen, tot vitten, tot op-* fmukken, tot het eeuvvigduurend wyfelen tusfchen  EEN CHRISTEN TE ZVN. . 9 fchen verkiezen en verwerpen, willen en nier willen, gelooven en niet gelooven, die tegen de onredelyke handelwys, waardoor men zig fteeds met tegenwerpingen, met uitzonderingen en uitvlugten tracht te behelpen, overgefteld is, en alie deeze gebreken uitfluit. 't ïs deeze liefde tot de waarheid, die Jefus in onzen tekst noemt, uit de waarheid zyn. Dat dezelve by den mensen huisvest; blykt uit alles, wat hy denkt en doet, uit zyne begrippen en gevoelens, uit zyne gemoedsgefteldheid en neigingen, uit zyne zedelyke verrichtingen, uit zyn geheel uitwendig gedrag; en wie deeze liefde tot de waarheid bezit, wie de waarheid in 't gewaar worden, de waarheid in de denkbeelden, de waarheid in de daaden, de waarheid in allerlei foort van gezegden en uitdrukkingen , wie het natuurelyke, het: onopgefmukte, de edele eenvoudigheid boven alies waardeert en bemint, en in alles liefst den rechten weg gaat, gaarne is, 't geen hy fchynt, en gaarne fchynt, 't geen hy is, die heeft de beste gefchiktheid, om een Christen te zyn. Doch, wy moeten deeze zaak wat breedvoeriger ontwikkelen, en daardoor duidelyker trach«> ten te maaken. A 5 Wie  ïO DE BESTE GESTELTENIS, OM Wie uk de waarheid is, wie de waarheid lief heeft, dien is het, eerjlelyk, ten opzigt van zyne kundigheden, en inzonderheid van zyne godsdienfiige kundigheden, eeniglyk om de waarheid te doen. Hy is bereid om haar aan te neemen en op te volgen, waar hy ze ook vin de, hoe zy ook luide, 't zy dezelve zich onder deeze of eene andere gedaante aan hem vertoone, 't zy dezelve met 't geen anderen waarheid noemen, overeenftemme of niet, 't zy dezelve nog zo ligt of nog zo zwaar zy, en nog zo zeer flryde met de beginfels en meningen , die in de waereld heerfchen, of met de ongeregelde zinnelyke lusten en begeerten van het menfcheiyke hart. Zodra zy zich als waarheid aan hem vertoont; zodra zy hem licht verfchaft; zodra zy hem voldoende oplosiingen geeft over zaaken, waaraan een redelyk, naar volmaaktheid en onfterflykheid reikhalzende fchepfel meest gelegen moet zyn; omhelst hy dezelve, verheugt zich over dezelve, en weet en ondervindt reeds uit het licht en de zaligheid, die zy hem verfchaft, dat het de waarheid is. Van geehe opgevatte vooroordeelen ingenomen, san geen famenftel der menfcheiyke wysheid vastgeboeid, niet trotsch op zyn eigen doorzigt, niet  EEN CHRISTEN TE ZYN. II niet door vcoroordeelen tegen de ftem van God in de Natuur en de Openbaaring verhard, maar op derzelver minfte geluid opmerkzaam, aan geene heerfchende kwaade hartstogten onderdaanig, en derhal ven niet genoodzaakt, om dezelve op eene partydige wyze te verdedigen: ftaat zyn hart voor elke waarheid open, is voor derzelver geringde indrukfelen vatbaar; en dit geeft hem z^kcr gevoel van 't geen waar is, 't welk hem hetzelve niet ligt miskennen, niet ligt met de dwaaiing verwarren, 't welk hem veel fpoediger, veel zekerer, dan andere, offchoon in andere opzigten, nog zo geleerde en fcherpzigtige, menfchen, op het fpoor der waarheid komen, hem veel fpoediger, veel zekerer doet bemerken en befeffen, wat de mensch behoeft, wat hy tot de deugd en'gelukzaligheid noodig heeft, welke foort van onderrechting met zyne natuur, zyne verordening, zynen toeftand overeenkomftig, wat Gode waardig is, wat als 't ware zyn zegel, zyn beeld voert, wat van hem komt en tot hem leidt, wat met de taal, waarhy dagelyks, door zyne werken, door zyne Voorzienigheid, en door den geest, die ons bezielt, met ors fpreekt, en met de wyze, waarop hy zich in de Natuur openbaart, overeenftcmt of  12 DE BESTE GESTELTENIS, OM of niet. En indien nu de mensch met deeze liefde tot de waarheid, met dit gevoel van 't geen waar is, het Euangelie leest, de leer van Jefus Christus in haare oorfprongelyke eenvoudigheid en zuiverheid hoort en onderzoekt, en zulks doet met een hart, dat naar licht, naar gerustftelling, naar zuivere deugd, naar eene vaste hoop, naar gemeenfchap met God dorst: hoe haast moet en zal zich deeze leer als waarheid, als Goddelyke waarheid, by hem aanpryzen! Hóe verftaanbaar zal hy dan niet de ftem van den Vader der menfchen, de ftem der hoogfte eeuwige Liefde hooren, die zyne verdoolde kinderen tot zich roept, hun moed infpreekt, byftand aanbiedt, zaligheid belooft; die hen als zwakke, gebreklyke, vreesachtige, maar tevens voor menigvuldige verbeteringen en eene grooter zaligheid vatbaare fchepfels behandelt; zich naar hunne bevattingen fchikt, zich in zyn en Zoon duidelyker doet kennen en hun den toegang tot hem gemakkelyker maakt, en hun* in deezen zynen Zoon, den Leeraar, den Leidsman, het Opperhoofd en den Heer fchenkt, diens zy zo zeer noodig hadden! Hoe levendig zal hy niet in den perfoon van deezen Zoon enGezant van God, in alle zyne gefprekken ea daa-  EEN CHRISTEN TE ZYN. ï£ daaden, bet karakter der wysheid, der liefde, der waarheid, der edelde braafheid en onbaatzuchtigheid gewaar worden! hoe duidelyk de taal van den getrouwden, edelmoedigden Vriend en Verlosfer, van den veiligden, onbedrieglykften Leeraar en Leidsman hooren ! Hoe fpoedig zal niet deeze leer een helder licht over zyn verftand, gerustheid en vreugd en vertrouwen in zyn hart verfpreiden, hem nieuw leven en nieuwe krachten inboezemen, en hem doen merken en gevoelen, dat zy zo gewislyk van God afkomltig moet zyn, als zy hem tot God leidt, hem nader tot God brengt, en vatbaarer maakt voor zynen invloed en voor zyne gemeenfchap! —— En hoe vastelyk, met hoe veel vertrouwen zal hy dan niet deeze leer aankleeven, hoe geheellyk zich van haaren geest doordringen, hoe noode zich door zwaarigheden, die in de natuur der zaak zelve, in de betrekking van den Schepper tot het fchepfel, van het eindige tot den oneindigen gegrond zyn, en die alle Gods openbaaringen, zo wel in de Natuur als in de Heilige Schrift, vergezellen, van . het fpoor brengen, hoe bezwaarlyk zich door geleerde tegenwerpingen en door kundige twyfelingen verleiden laaten om dat geene te ver- wer-  < 14 DE BÉSTE GESTELTENIS, OM werpen, 't welk zich dagelyks door nieuwe bewyzen aan zyn hart en geweeten als waarheid aanpryst! Dus leidt hem zyne liefde tot de waarheid, zyne juiste, vrye, natuurelyke denktrant en gemoedsgesteldheid, zyne oprechtheid en braafheid , tot de innerlykfte, levendigfte overtuiging van de Goddelykheid van het Christendom, waartoe hy zonder deeze gemoedsgefteldheid, of in 't geheel niet, of met zonderlinge, moeilyke om weegen, niet zonder groot verlies van tyd en krachten, gekomen zou zyn. En juist het misfen van deeze gemoedsgefteldheid is de oorzaak, waarom zo veelen, die den naam van Christenen voeren, nogthans zo weinig gefchiktheid hebben, om werkelyk Christenen te zyn, en de kracht van zulk een troostryk, zalig geloof te ondervinden. Al wie met vooroordeelen bezet is, al wie minder de waarheid dan wel de bevestiging van zyne byzondere gevoelens zoekt, al wie reeds zeker famenftel van menschelyke wysheid, van nardfche fchranderheid, van waereldlyke hoogheiden gelukzaligheid omhelst, en by zichzelven vastgefteld heeft, en dan eerst het Christendom leert kennen , of zich tot het onderzoeken van hetzelve begeeft; zal zelden het geluk hebben, van zyne waar-  EEN CHRISTEN TE ZYN. 15 waarheid, zyne vcortreflykheid, zyne zaligheid te befeffen, en zyne onopgefmukte, natuurelyke, maar juist daardoor weinig belangryk en zonderling fchynende opwekkingen tot de deugd en gelukzaligheid, met een volkomen vertrouwen en onwrikbaare ftandvastigheid, te gehoorzaamen. Dit was de reden, dat de Christelyke leer in 't begin zo weinig aanhangers vond onder de wyzen, de geleerden, de fchranderen , de grooten deezer waereld; dat zy meestal van de zulken omhelsd wierd, die van de waereld veracht, en in haare oogen verdwaasd waren; en dat onze Heiland, toen hy zich deeze byzonderheid levendig voorftelde, uitriep: ik dank u, Vader, dat gy deeze dingen voor de wyzen en verftandigen verborgen, maar den kinderen geopenbaard hebt. Doch die beletfelen tot het omhelzen en beleeven van den Christelyken Godsdienst houden nog heden ten dage niet op beletfelen te zyn; zy zyn nog met de liefde tot de waarheid even weinig beftaanbaar: en de mensch, die ze te boven komen zal, moet eerst door menigerhande toevallen, bevindingen, tegenfpoeden , de ongenoegzaamheid dier wysheid , en fchranderheid, en het bedrieglyke dier gelukzaligheid leeren kennen en inzien, voordat hy  l6 DE BESTE GESTELTENIS, Oltó gewillig en gefchiktis, om in hec Christendom die wysheid, die kracht, die zaligheid te zoeken en te vinden, welke hetzelve aan zyne rechtfchaapene belyders fchenkt. De liefde tot de waarheid vertoont zig, ten tweeden, in $\ menfchen zin en neigingen, en maakt hem ook in dit opzigt gefchikt, om een Christen te zyn. Die uit de waarheid is, ftelt zich de dingen voor, zo als zy zyn, en niet zo als zy fchynen te zyn; en is omtrent dezelve derwyïe gezind, als met hunne waare gefteldheid en hunne betrekking tot ons overeenkomftig is, en niet derwyze, als dwaaling, vooroordeel, gewoonte en voorbeelden willen dat men daaromtrent gezind zyn zal. Zyne begeerten bepaalen zich tot 't geen in de daad waar en fchoon en goed is, en niet tot 't geen flechts den fchyn of den naam van het waare, fchoone en goede heeft. Hy verwondert zich niet over alles, wat fchittert en blinkt, maar alleen over dat, 't welk met of zonder luister of glans, eene innerlyke, onvervreemdbaare, duurzaame waarde bezit; bemint niet alles, wat voor 't oog bekoorlyk is, en voor eenen korter of langer tyd behaagt, maar alleenlyk zulke dingen, die, met of zon-t der deeze bekoorlykheid, werkelyk beminnens- waar-  EEN CHRISTEN TE ZYN. If Waardig zyn, en zulks ten allen tyde en in alk waerelden moeten en zullen zyn, hy haat en' doemt niet alles, wat onaangenaam, moeijelyk, nadeelig fchynt te zyn, wat moeite en verlies genoemd, wordt, wat 'er onbevallig uitziet, maar alleenlyk dat, 't welk in de daad kwaad en nadeelig, en ten allen tyde en in alle betrekkingen, kwaad en nadeelig is; alleenlyk dat, 't welk hem moeite zonder belooning, verlies ponder fchadeloosftelling veroorzaakt, en wiens innerlyke gefteldheid even zo onbevallig en af- fchuwelykis, als uiterlyke gedaante. Maar wat toch, myne aandachtige Toehoorers! komt met zulk eene gefteldheid en plooi van onzen fmaak en begeerten beter overeen, dan de Christelyke Godsdienst? Hoe vatbaar, hoe gefchikt moet dezelve den mensch niet maaken, om, in den verhevenften zin van 't woord, een Christen te zyn? Welk een opmerkzaam oor moet niet de leer van Jefus Christus by hem vinden, daar zy hem alle kwaade, ongeregelde , verderflyke lusten en hamtogten verbiedt ;■ en hem allerwege de zuiverfte liefde tot het goede en edele , louter liefde tot God en liefde tot de menfchen predikt; daar zy hem de zonde en de ondeugd als degrootfte onder alle onheilen verfoei* VI. Stuk. B jen,  l8 DE BESTE GESTELTENIS, OM jen; daar zy hem een zuiver, onfchuldig hart, en een vroom, deugdzaam, algeme- n nuttig leven voor zyne grootfte eer en voortn flykheïd houden; daar zy hem zyne gelukzaligheid minder in het bezitten van uiterlyke, toevallige dingen, dan in het bevorderen van de volmaaktheid van zyn en geest en in zyne nadere gemeenfchap met God zoeken; daar zy hem meer naar het onzigtbaare dan naar het zigtbaare, meer naar het eeuwige dan naar het aardlche verlangen; daar zy hem aan .zynen pligt en de deugd alles opofferen, voor het gemeene best geene moei e en gevaaren ontzien, liever alles verliezen, liever zyn regter oog uitrukken en zyne regter hand afhouwen, dan fchade aan zyne ziele, aan zynen onfterflyken geest, aan het geluk des toekomenden levens leert lyden? Hoe volkomenlyk zal hy dan niet den geest van alle deeze voorfchriften en vermaaningen vatten? Hoe fchielyk, hoe levendig, hoe geheellyk haare betaamelykheid, haare noodziakelykheid, haare waarheid befeffen! Hoe gaarne, hoe volkomenlyk zich aan dezelve onderwerpen ! De liefde tot de waarheid, myne aandachtige Toehoorers! heeft, ten derden, geen minder  ÊEN CHRISTEN TE ZYN. 19 der flerken invloed op alle des menfchen verrichtingen, op zyn geheel zedelyk gedrag, en inaakt hem in dit opzigt des te gef'chikter, om een Christen te zyr. Waarheid in de denkbeelden en aandoeningen leidc tot waarheid in de daaden. Wie geene hoog waardeert, die zal ook omtrent deeze niet onverfchillig zyn. Neen, 'er moet waarheid in alle zyne verrichtingen zyn, zy moeten zyne tegenwoordige gevoelens , aandoeningen, neigingen uitdrukken , aan den dag leggen, bewyzen, zy moeten met dezelve overeenftemmen, zo hy ze billyken, haar zekere waarde toefchryven , haar voor deugdzaame bedryven erkennen zal. Dan 'er moet ook waarheid , overeenftemming, tusfchen alle zyne daaden plaats hebben, en haar ten allen tyde met eikanderen verbinden, allen op den zelfden leest fchoeijen. De eene daad moede andere daad niet tegenfpreekem Zy moeten allen volgens de zelfde beginfels, met de zelfde goede oogmerken , naar den zelfden maatregel in den zelfden geest gefchieden. Die uit de waarheid is, die de waarheid lief heeft, by dien verwekt elke tegenftrydigheid , elke ongeregeldheid, elke onwelluidendheid, doch boven alles in 't zedelyke eene onaangenaame, B st fmer-  Slö de éeste gesteltenis, oM fmertelyke gewaarwording. Een gedrag alleen^ dat in elk geval niet de natuur der dingen en de gefteldheid der perfoonen, met welken wy te doen hebben, en met de betrekkingen, die 'er tusfchen hen en ons gevonden worden , overeenflemt, zulk een gedrag alleen is in zyne oogen fchoon, omdat het met de waarheid ftrookt. Maar eene zaak, eenen perfoon zodanig te behandelen, 'er zodanig mede om te gaan, zich zodanig omtrent dezelve te gedraagen, als of zy geenzins dat, 't welk zy werkelyk is , en wat zy ten onzen opzigte is, maar geheel iets anders ware : zulks ftrydt rechrftreeks tegen zynen waarheidlievenden fmaak, tegen zyne liefde voor orde; zulks kan hy nooit anders dan met afkeuring by zich en by anderen bemerken. Het denken en het fpreeken, het gelooven en het beleeven, het willen en het doen, het belooven en het volbrengen , het ontwerpen en het ten uitvoer .brengen, het fchynen en het zyn, moeten naar zyne begrippen en gewaarwordingen , fteeds met eikanderen overeen (temmen, kunnen nooit door ons toedoen met eikanderen ftyden, zonder alle zedelyke orde, fchoonheid, waarheid te verwoesten. • Hem kan derhalven de Chris-  EEN CHRISTEN TE ZYN. 21 Christelyke Zedeleer, die volkomen zuiver, volkomen heilig is, die enkel deugd en vroomheid leeraart, die allerwege op het betrachten aandringt van 'c geen men gelooft en bekent, gewislyk niet van het Christendom affcbrikken; in zyne oogeri moet zich hetzelve als hoogst eerbiedens- en aanneemenswaardig vertoonen. Deugd is waarheid ; heiligheid en vroomheid zyn waarheid. Al wie deeze van harren lief heeft, bemint ook geene. Al wie waarheidlievend is, heeft ook tevens den zuiverden , fynften, zekerden zedelyken fmaak, eene overheerfchende neiging voor alles, wat rechtvaardig, wat billyk, wat welvoeglyk, wat deugdzaam en loflyk is. En hoe gefchikt, hoe bekwaam moet hy niet juist daardoor tot eene oprechte opvolging van den Christelyken Godsdienst worden ! Van den Christelyken Godsdienst, die eene algemeene verbetering van het hart' en den wandel van zyne belyders vordert, die alle geveinsdheid en valschheid, alle gedeeltelyke gehoorzaamheid, alle vermenging van licht en duisternis verwerpt, en allerwege oprechtheid en braafheid eischt; van den Christelyken Godsdienst, die ons beveelt, pns in alles naar den wil van God en naar het B 3 voor-  aa DE BESTE GESTELTENIS, OM voorbeeld van Jefus Christus te fcbikken, In alles God en Jefus Christus voor oogen te houden, alles tot eer van God en tot bevordering van het welzyn onzer naasten te doen, op alle plaatfen, ten allen tyde, onder alle bezigheden, in alle opzigten wys en vroom en liefderyk te denken en te handelen, en in alle deelen naar de volmaaktheid te ftreeven! Wat kan met de liefde tot de waarheid meer overeenkomftig zyn, dan zulk eene zedeleer. Eindelyk, openbaart zich de liefde tot de waarheid in V menfchen gantfche uiterlyke gedrag, en gezelligen omgang, en maakt hem ook in dit opzigt by uitneemendheid gefchikt om een Christen te zyn. De geest van het Christendom flrydt recbtflreeks met den geest der ydele eerzucht, met de liefde tot pragt, en praal en pronk, die den grooten hoop verblindt. Het Euangeüe wil wel niet, dat wy den uitwendigen mensch misvormen of on fleren , maar toch, dat wy veel meer voor den inwendigen mensch zullen zorgen. Het beneemt ons in 't fiuk van kleedirg, opfchik, uiterlyken praal den fmaak in alles, wat buitenfpoorig, wat meer is, dan de zindelykbeid en de welvoeglykheid vereischt. Al wie nu  EEN CHRISTEN TE ZYN. «3 nu uit de waarheid is, de waarheid lief heeft, gevoelt het ydele, het nietige, het kinderachtige van al die dingen op het levendigfte; en zo min hy voor zich zeiven kan en zal begeeren, dat men hem enkel om zyne fraaije kleederen , om zynen hoogen rang, om zynen fchitterenden ftaat byzondere eer bewyze, zo weinig waardy in tegendeel alle eer, alle lof, alle roem by hem heeft, die niet op inwendige volmaaktheid, niet op wysheid en deugd gegrond is; even zo min kan hy de zulken benyden, die met zulke uiterlykheden praaien, of zich om dezelve voor hem verneederen. — Onderwerpt hy zich in dit opzigt, gelyk hy werkelyk doet, aan menigerhande gebruiken, gewoonten, inftellingen en regels des menfchelyken en burgerlyken levens, hy doet zulks echter nooit als een kind, dat zich over dit blinkende fpeelgoed verwondert, zich met hetzelve verlustigt, en om dien fchyn de waarheid uit het oog verliest, maar altoos als een man, die de geringe dingen van de hoofdzaak weet te onderfcheiden, en de eerfte a's middelen ter bevordering van de laatfte te gebruiken. En daar nu het Christendom met alle geveinsdheid, alle vermomming, alle vleiB 4 ery,  «4 DE BESTE GESTELTENIS, OM ery, alle uit kruipende gedienftigheid voortfpruitende deelneeming aan kwaade oogmerken en onrechtvaardige handelingen, daar hetzelve mee alle foorten van flrydigheid en wanorde tusfchen onze gevoelens, gebaarden, woorden en werken onbeftaanbaar is; daar hetzelve zynen belyderen eene kinderlyke gemoedsgelteldheid, de natuurelyke, openhartige, gulle, onachterhoudende, vrye , ongemaakte, vertrouwelyke. denk- en handelwys der kinderen aanprysti'wie is dan beter voor het Christendom gefchikt, dan de mensch, die uit de waarheid is, die de waarheid lief heeft? Dan hy, die zich de dingen liefst zodanig voorftelt, als zy zyn, liefst zodanig over dezelve oordeelt en fpreekt, als hy 'er over denkt en gezind is? en liefst zodanig handelt, als hem zyn gezond verhand en zyn goed hart voorfchryven te handelen! Hy, die van alle kwaade aanflagen en oogmerken zo verre vervreemd, in alle opzigten welmeenend is, en ook van anderen liever het goede .gelooft , dan het kwaade! Hoe veel gefchikter is zulk een mensch niet voor het Christendom, dan de zogenaamde man van de waereld, dan de hoveling, wiens gedachten, gevoelens, gebaarden, houdingen, woor-  EEN CHRISTEN TE ZYN. Hg woorden en werken eenen eeuwigduurendew ftryd tegen elkanderen voeren; die fchier nooit is, 't geen hy fchynt, en fchier even zo zelden fchynt, 't geen hy is; die fchier niemand in de daad hoogacht, lief heeft, en toegenegen is, en nogthans fchier iedereen van zyne byzondere hoogachting en liefde, en van zyne vuuri^fte toegenegenheid op het plegqglte verzeken; fchier altoos zonder overtuiging looft en bedilt; en zichzelven voor zo yeel te wyzer houdt, hoe veel te ondoorgrondelyker en ondoordringbaarer hy meent te zyn ! Neen, hoe meer deeze wel veelvermogende , maar echter laage en verfoeijelyke denktrant by de mensch plaats heeft, des te verder is hy van het Christendom veryreemd, des te ongefchikter om deszelfs kracht en zaligheid te ondervinden. Neen, die dit geluk zal fmaaken, moet uit de waarheid zyn. Hy alleen, die op de hier befchreeven wyze uit de waarheid is, die dus van de liefde tot de waarheid beftuurd en bezield wordt, hoort, gelyk onze tekst het uitdrukt, de ftem van Jefus Christus. En hoe geheel anders hoort hy dezelve niet, dan iemand, die niet dus uit de waarheid is.1 Hy hoort de ftem van Jefus Christus, als de ftem B 5 der  z6 DE BESTE GESTELTENIS, OM der waarheid, als de ftem der volmaaktfte wysheid en liefde, als eene roeping tot zaligheid. Hy vat de mening en de bedoeling van Christus lesfen , daaden en voorfchriften , dringt diep in haaren geest in, verftaat zelfs zyne verfte wenken, en vindt in het Euangelie, zonder eenige fchoolfche geleerdheid, veel meerder licht en kracht en voldoening voor zyne behoeften, dan hy ergens elders zou kunnen vinden. Doch hy volgt ook de ftem van Jefus Christus zonder eenige tegenkanting, verlaat zich gerustelyk op hem en zyn geleide, let op alle zyne vermaaningen en waarfchuwingen i gehoorzaamt alle zyne geboden, vormt zich geheel en al naar zyn voorbeeld, verlaat zich volkomenlyk op zyne uitfpraaken en beloften , en zoekt en vindt in hem en door hem alles, wat hem by uitneemendheid wys en deugdzaam en zalig maaken kan. Zo rechtftreeks, myne aandachtige Toehoorers ! is de betuiging van Jefus, in onzen tekst : die uit de waarheid is , hoort myne flem\ op de natuur van den mensch en den Christelyken Godsdienst gegrond ! Zo zeker is het, dat de liefde tot de waarheid den mensch eerst geheel gefchikt en bekwaam maakt,  EEN CHRISTEN TE ZYN. 27 maakt, om een Christen te zyn, en den naam , dien hy draagt, met der daad te handhaaven! Mogt flechts, deeze edele liefde tot de waarheid , mogt zy flechts onder ons en alomme algemeener en werkzaarr.er zyn! Maar zou misfchien ook onze hedendaagfche wyze van denken en leeven, de uitbotting, de uitbreiding, de werkzaamheid deezer liefde tot de waarheid veel meer verhinderen dan bevorderen ? Zou deeze wel de reden zy , waarom 'er niet meer waare, echte Christenen gevonden worden , waarom het Euangelie onder zyne belyders niet meer en niet krachtiger werkt? Ach! myne geliefde Vrienden! dit eene kan ik voor u en voor my niet verbergen ; ik ontdek allerwege wel veele goede, pryslyke, maar weinige waarlyk Christelyke en geheel al Christelyke gezindheden en daaden ; veel waereldfche fchranderheid, maar weinig Christelyke wysheid; veel fchyns, maar weinig waarheid; veel kunst, maar weinig natuur ; veel, zeer veel liefde tot ydelheid en 't geen praalt, maar weinig , zeer weinig liefde voor de edele eenvoudigheid en voor wezenlyke verdienden ; veel verftandige gefprekken en juiste oordeelvellingen over pligt  28 DE BESTE GESTELTENIS, OM pligt en deugd, maar weinig ftille, befchei-dene , aanhoudende betrachting van pligt en deugd. En om dezelfde oorzaak ontmoet ik ook allerwcge veel geroem en ophef van genotene of nog te verwagten vermaaken, maaF weinig waar vermaak, weinig hartelyk vergenoegen ; veel aanfpraak op tegenwoordige en toekomende zaligheden , maar weinig werkelyk genot van deeze zaligheden. En van waar komt dit alles, myne geliefde Vrienden! dan eeniglyk van daar , dat zo veelen , die zich Christenen noemen, niet uit de waarheid zyn, niet van de liefde tot de waarheid bezield en beftuurd worden? Deeze liefde tot de waarheid is wel allen menfchen natuure* lyk , maar by de meesten blyft zy niet lang onbedorven. Daar eene , meerder of minder verkeerde , opvoeding , door de vroegtydige opleiding tot geveinsdheid en achterhoudendheid , door den kunstigen plooi, waarin men ?s menfchen gedachten en aandoeningen als dwingt, door dat geen, 't welk men geleerdheid en weetenfchap, door dat geen, 't welk men befchaafde zeden en de kunst van welleeven en zyn geluk in de waereld te maaken, pleegt te noemen: door dit alles wprdt de liefde tot  EEN CHRISTEN TE ZYN. 2f) tot de waarheid by den eenen vroeger, by den anderen laater, by den eenen meer, by den anderen minder verzwakt, by veele reeds in hunne kindfche jaaren t' eenemaal onderdrukt en verdikt. En dan worden 'er byzonder gelukkige omfiandigbeden vereischt, zal dezelve weder opgewekt worden, zal zy weder de heerfchappy krygen , en zich in alle haare fterkte vertoonen. Alwie dan , myne aandachtige Toehoorers t alwie nog iets van deeze liefde tot de waarheid in zich befpeurt; alwie nog fomwyl door het fpinrag van menfcheiyke gevoelens en famenftelfels henen ziet, nog fomwylen de wenfchen en de zaaken zonder denkbeeld in hun» ne natuurelyke gedaante befchouwt; nog fomwylen door den fchyn, de fchittering, den Hoer, de veelkleurige wolken , die alles bedekken, verwarren en vermommen , henen dringt , en achter dit alles de nietigheid der menfcheiyke vonden en kunstenaaryen, en de voortrefl-ykheid der natuur, der eenvoudigheid, der waarheid ontdekt ï die bewaare en kweeke dk, nog niet gantfchelyk verdorven , fpruitje der edelde gevoelens en daaden met alle mogelyke zorgvuldigheid aan ; merke op deeze wederom-  3<3 DE BESTE GESTELTENIS, OM ontwaakende ftem van den geest der waarheid , die nog in hem woont en werkt , en volge met alle getrouwheid haare aanwyzingen , aanfpoorin^en en voorfchriften , zo hy nog eene levendige, bevindende kennis van het Christendom verkrygen wil. E° gy» °y uimeemendheid begustigde, eerwaardige menfchen , hoe klein uw ^etal ook zy , die deeze liefde tot de waarheid gantfchelyk beheerscht, in alles leidt en beftuurt, die zy tot waare, ech e Christenen gevormd, van den geest des Christendoms geheellyk doordrongen, en voor aüe deszelfs zaligheden gevoelig gemaakt heeft : ö verheugt u over uw geluk, en geeft hetzelve boven elk ander voordeel , hoe fchitterend het ook zy, verre de voorkeur. Schaamt u toch nimmer over uwe naiuurelyke, onopgefmuk-e, eenvoudige, maar in de daad wyze en edele manier van denken, van gevoelen en van doen. Dat uwe liefde e vrees van by zonder te zyn, of voor een mensch gehouden te worden, die zyne waereld niet ver- VI. Stuk. D ftaat,  5» WAAR DOOR WORDT DE LIEFDE DER flaat, niet naar de mode is, den goeden fmaak niet heeft en verftaat, deeze vrees is by de meeste menfchen fterk genoeg, om hun eigen inwendig gevoel geweld aan te doen, en het zelve allengs dermaate te verharden, dat zy in 't eind flechts zulke dingen voorftaan en ontkennen, hoogfchatten en verachren, haaien en beminnen, doen en laaten, waarvan de groote hoop, of eenige weinige beitü rders van denzelven zeggen, dat zy waar of val-ch. goed of kwaad, welvoeglyk of onwelvoeglyk, fchoon of verfoeilyk zyn. Zo gaat men te werk in zaaken, die het gemeene !e de kwaade menfchen eene hel, voor de goeden een hemel zyn zal ! 6 Hoe gelukkig is I hy, die geduurende zyn leven, by het volle genot zyner krachten, de ftilte en de eenzaamheid wel heeft weeten te gebruiken, en zich daardoor eenen voorraad van wyze, verhevene, zalige gedachten en gewaarwordingen verzameld heeft, die hy met zich in het ftille graf reemen, waarmede hy daar zynen geest voedfel geeven, en zich gefchikt kan maaken voor VI. Stuk. K nog  I46 WAAROM VALLEN STILTE ENZ. nog grooter zaligheden in de opftanding der rechtvaardigen! Amen.  ZESDE LEERREDE. DE CHRISTELYKE NUCHTERHEID EN WAAKZAAMHEID. Tekst. Eerste Brief van Petrus, Hoofdft. V. vs. 8. £yt nuchter en en waakt. < K a   ö (^Jod, onze Schepper en onze Vader, gy hebt ons tot den rang van redelyke fchepfe» len verheven, en ons daardoor eenige gelykheid met u, den opperften en volmaaktften Geest, gegeeven. Wy zyn en leven niet flechts, maar wy weeten en befeffen innerlyk, dat wy zyn en leeven. Wy kunnen over dat, 't welk wy zyn, en 't welk wy behooren te zyn en te worden, nadenken, en ons met onze gedachten tot u, onzen Schepper en Vader, verheffen. Wy kunnen op het lang voorledene te rug, en in het nog verre afgelegene toekomende vooruitzien , en beide met het tegenwoordige verbinden, ö God, met wat al vermogens, met wat al voorrechten, hebt gy ons, uwe kinderen, begaafd! En wat al middelen, wat al aanfpooringen tot wysheid, tot deugd, tot geluk hebt gy ons daardoor niet gegeeven! ö Mogten wy toch allen de waardigheid onzer natuur , en de waarde onzer voorrechten, de waarde der eer, van naar uw beeld gefchapen te zyn, volkomenlyk befeffen , en van deeze eer en van deeze voorrechten altoos het beste, waardigfte gebruik maaken ! Ach! laat ons toch nooit vergeeten , K 3 wat  150 DE CHRISTELYKE NUCHTER.- wat wy al door uwe Goedheid zyn, en hoe veel meer wy nog door uwe Goedheid kunnen zyn en worden! Laat ons nooit ons zeiyen door dwaasheid en zonde vernederen, nooit ons der plaats en des rangs, dien gy ons onder uwe fchepfels aangewtezen hebt, onwaardig maaken; nooit op den weg der volmaaktheid te rug deinzen, maar fteeds voor waards gaan. Zegen, ter bevordering deezer oogmerken, de lesfen der waarheid, die wy thans uit uw woord hooien zullen. Laat ons toch dezelve niet flechts hooren en verftaan en goedkeuren, maar op zulk eene wyze aanneemen en ons dermaate eigen maaken , dat zy ons werkelyk verbeteren. Wy bidden u hierom in den naam van uwen Zoon, Jefus Christus en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. De opmerkzaamheid, myne aandachtige Toehoorers ! eene aanhoudende, niet ligt vermoeide opmerkzaamheid is een van de voornaamfle en zekerfte middelen, om in elke zaak, hoe -moeijelyk zy ook zy, verder en in 't eind zo verre  HEID EN WAAKZAAMHEID. 15l verre te vorderen, als men 'er by-mogelykheid in kan vorderen. Iemand, die zyne opmerkzaamheid niet in zyne magt heeft | die 'er geeft meester over is, niet van duizend voorwerpen aftrekken, en op een eenig bepaalen, of daarby niet lang genoeg ftaan blyven kan, zal misfchien wel veel goeds wenfchen, veel goeds willen, veel goeds voorneemen en beginnen, maar in der daad weinig goeds doen en volkomenlyk tot ftand brengen ; hy zal in alle gevallen, 't zy in de weetenfchappen of in de bezigheden van zyn beroep, 't zy by de verbetering van zichzelven of by zyne poogingen om andere menfchen te verbeteren, nu eens ftil ftaan, dan weder te rug gaan, en overal onoverkomelyke hinderpaalen, onoverwinnelyke zwaarigheden aantreffen. Misfchien zal hy wel uitgebreide kundigheden van veele zaaken, maar weinige diepe, gegronde, het geheel bevattende en het verband der verfchillende deelen doorgrondende inzigten verkrygen; misfchien wel veele goede begeerten en neigingen in zich verwekken, maar zich weinige goede, deugdzaame hebbelykheden eigen maaken; misfchien wel veele goede voorflagen doen, veele nuttige ontwerpen maaken, maar K 4 wei-  15a DB CHRISTELYKE NUCHTER- weinig tot derzei ver uitvoering toebrengen. By alles, waartoe moed, fterkte van geest, vastheid , onverzettelykheid , nandvastigheid vereischt wordt, wordt ook eene groote maate van opmerkzaamheid, en een groot vermogen over zyne opmerkzaamheid , een van onzen wil afhangklyk gebruik van- dezelve vooronderfteld. Zonder deeze bekwaamheid heeft misfchien nog niemand op de loopbaan der helden, noch in den kring des werkzaamen, bezigen levens, noch in het veld der weetenfchappen en kunften, noch in dat, 't welk gewigtiger dan dit alles is, in het {treeven naar Verhevener deugd en zuiverer Godsvrucht zeer veel boven anderen uitgemunt. Wat kan men dan wel van de meeste menfchen van onzen tyd voortreflyks en groots verwachten , daar losheid, het ter vlugts befchouwen en het even zo vlugtig vergeeten der meeste onderwerpen, een geweldige afkeer van infpanning en moeite, een onrustig, ongeduldig fpringen van de eene zaak op de andere, van het eene verftrooijende of bedwelmende vermaak op het andere, zo heerfchende gebreken, of liever zo gepreezene en met den goeden fmaak zo over- eenkomftige voorrechten zyn? > *t Geen waar-  HEID EN WAAKZAAMHEID. 153 waarheid en wysheid ons hieromtrent leeren, myne aandachtige Toehoorers! leert ons ook de Godsdienst, waarin alle de fchatten der waarelyk nuttige waarheid en wezenlyk gebruikbaare wysheid zyn opgeflooten. De Godsdienst vermaant ons allerwegen , even gelyk ook in onzen tekst, tot nuchterheid en waakzaamheid, en deeze vermaaningen kunnen wy niet zonder het beste gebruik der opmerkzaamheid op ons zeiven en op 't geen, buiten ons is, gehoorzaamen. Al wie niet bekwaam is tot eene aanhoudende , zorgvuldige opmerkzaamheid, al wie dezelve niet in zyne magt heeft, al wie om elke beuzeling zyne overdenkingen of zyne bezigheden ftaakt, zich door elk toevallig indrukfel der uitwendige dingen ftooren en mede ileepen laat, kan noch nuchter noch waakzaam zyn, zo als een wyze, een Christen zulks behoort te zyn. Hieromtrent zal geen twyfel by u over blyven, myne aandachtige Toehoorers! zo gy my in mype verdere aanmerkingen over dit onderwerp op den voet volgen wilt. Ik zal u zeggen, Waarin deeze nuchterheid en waakzaamheid beftaan, en u vervolgens omftandiger aanwyzen, wat gy in dit opzigt te doen hebt* K 5 Mogt  154 DE CHRISTELYKE NUCHTER- Mogt gy deeze vermaaning niet alleen leeren bevaaen, maar ook waarneemen en beoefenen : Zyt nuchteren en waakt! Door de nuchterheid, die de Apostel den Christenen in onzen tekst aanpryst, wordt niet eeniglyk en niet voornaamelyk de maatigheid ia eenen eigenlyken zin , of het maatig gebruik van fpys en drank, volgens onze behoeften en volgens de voorfchriften der wysheid bepaald, verftaan. Neen, deeze nuchterheid is van eene veel grooter uitgeftrektheid en van eene edeler foort. Zy is die gemoeds* gefleldheid, waarin de mensch, van ontrustende, hevige, den geest bedwelmende driften bevryd, eene duidelyke bewustheid van zichzelven, van zyne verordening, van zyne betrekking tot God en de menfchen en de overige dingen heeften overeenkomstig met deeze bewustheid oordeelt over alles, wat hem bejegent, en waartoe hy verpligt is. Eene gemoedsgefteldheid, waarin de mensch noch door vooroordeelen en doolingen, noch door gewoonten en voorbeelden, noch door zinnelyke lusten verblind en weg gefleept wordt, maar de heerfchappy over zichzelven behoudt, en by zyne befluiten en daaden door een bedaard overleg en een juist bv zigt  HEID EN WAAKZAAMHEID. 155 zigt beftuurd wordt. Met deeze nuchterheid is de waakzaamheid zeer naauw verbonden. Deeze is een natuurelyk, noodwendig gevolg van geene. Zy beftaat hierin, dat de mensch acht flaat op alle veranderingen, die in hem of buiten hem voorvallen, en die eenige voordeelige of nadeelige veranderingen in zyne wyze van denken, gemoedsgefteldheid en gedrag zouden kunnen veroorzaalcen, en 'er zulk een gebruik van maakt,' en zich daaromtrent der wyze gedraagt, als met de waarheid en met zynen pligt overeenftemt, en best beantwoordt aan zyn ftreeven naar verhevener Christelyke volmaaktheid; dat hy dlerhalven noch ten opzigt der gedachten en begeerten, die by hem ontdaan, noch ten opzigt der verbindtenisfen, in welke hy, 't zy vrywillig of toevalliger wyzï , met andere menfchen of dingen treedt, noch ten opzigt der verzoekingen en verlokkingen ten kwaade, noch ten opzigt van de gelegenheden en aanmoedigingen ten goede zorgeloos en onverfchillig is, maar dit alles als zaaken befchouwt , beoordeelt en behandelt, wier gevolgen voor hem en voor anderen van groot gewigt zyn, die eenen zeer nadeeligen of eenen zeer heilzaamen invloed op zynen zede-  156 DE CHRISTELYKE NUCHTES.- zedelyken toeftand, op de volmaaktheid en het geluk van hem en van andere menfchen kunnen hebben. Deeze zyn de algemeene denkbeelden, die wy ons van de Christelyke nuchterheid en waakzaamheid, als middelen om op den weg der deugd te vorderen , moeten maaken. Wenscht gy nu , myn Broeder in Christus! die uwe verbetering waarelyk ter harte neemt, en poogingen doet om het doel der volmaaktheid nader te komen, naauwkeuriger te weeten, wat gy in dit opzigt te doen en waar te neemen , waarop gy by de daadelyke volbrenging deezer pligten uwe opmerkzaamheid voornaamelyk te vestigen hebt, zo neem zorgvuldiglyk de volgende leefregels in acht. Wilt gy nuchter zyn en waaken, tracht dan altoos eene duidelyke bewustheid van u zeiven, van uwe verordening^jvgy uwe vermogens , van uwe betrekkingen tot God en tot de menfchen in u te onderhouden; eene duidelyke, innerlyke bewustheid van 't geen gy voor u en anderen zyt en behoort te zyn, van 't geen, gy thans zyt en namaals zult zyn en worden. Deeze bewustheid, myne geliefde Vrienden, is des menfchen roem , het onderfcheidcnde ken-    HEID EN WAAKZAAMHEID. I57 kenmerk van den wyzen en den Christen, het veiligfte behoedmiddel tegen alle dwaasheid en zonde, de krachtigfte aanfpooring tot alles, wat fchoon en groot en edel is. Zonder deeze bewustheid is de mensch een fpel van het geval, een (laaf van alles, wat buiten hem is en op hem werkt, een prooi der list en der boosheid, wordt door eiken fchyn mis¬ leid, van elke verzoeking ten kwaade overweldigd, van elk gevaar verrascht, door eiken vyand van zyn geluk ter neder geveld. Wat gefchiedt 'er, wat doet de mensch, als hy zondigt, als hy dwaas en onbehoorlyk handelt? Hy vergeet, wie God is en wie hy is en wie de menfchen en de dingen zyn, die hem omringen en met welken hy te doen heeft; hy verliest de duidelyke bewustheid van zichzelven, van zyne verordening, van zyne verbindtenisfen en betrekkingen. Het kind, 't welk tegen zyne ouders misdoet; vergeet, dat het een kind is, en dat zyne ouders, ouders'zyn. De man, die zich aan den toorn over geeft; vergeet, dat hy een redelyk fchepfel is, wiens grooifte voorrecht in de beftuuring van zichzelven beftaat. De dwaas, die zyne verbetering tot het onzekere toekomende verfchuift; ver-  Ï58 DE CFIRISTELVKE NUCHTER' vergeet, dat hy fterflyk.is, en dat 'er misfchien morgen geen tyd van verbetering voor hem zyn zal. De traage, die de verrichting der goede daad, die hy heden kon en behoorde te doen, tot. een' afgeiegener tyd uieftelt; vergeet, dat de vermogens en gelegenheden tot goed doen niet volftrekt van hem afhangen, en dat de dag van morgen, het volgende uur, het volgende oogenblik zyns levens zelfs niet meer in zyne magr is. De baatzuchtige, de zelfzoekende, die noch in de rampen, noch in de genoegens van anderen deelt; vergeet, dat tusfchen hem en duizend andere menfchen de naauwfte betrekkingen plaats hebben, dat zy allen broeders en zusters zyn, dat hy aan hun allen oncelbaare dienften en gunstbewyzingen te danken heeft, en dat zya geluk en het hunne onaffcheideiyk aan eikanderen verbonden zyn. De (laaf van den wellust, die zyne zinnelyke, vleesfchelyke begeerten blindedeling opvolgt; vergeet, dat hy niet geheel vleesch is , dat de zinnelykheid hem tot de dieren des velds vernedert, en zynen geest, die onfterflyk is, verre van zyne verordening verwydert. En zo is 't met elke dwaasheid, elke zonde, verzwakking, verduistering, ver- doo> a  HEID EN WAAKZAAMHEID. 159 dooving der bewustheid van onszelven, met elke vergeeting van 't geen wy zyn en 'c geen anderen zyn Wilt gy derhalven den weg der dwaasheid en der zonde vermyden, o mensch, zyc dan nuchter en waakt; onderhoud en verfterk de bewustheid van u zeiven met alle mogelyke behoedzaamheid in u; vlied alles, wat u dermaate verftrooit, dermaate bedwelmt , dermaate buiten u zeiven brengt; dat gy u zeiven en uwe betrekkingen vergeet; laat het befef van 't geen gy zyt en behoort te zyn en te doen, in het midden uwer bezigheden , in het midden uwer uitfpanningen, nooit gantfchelyk in u verduisteren, en verlies u zeiven nooit uit het oog, indien gy uwe onfchuld bewaaren, uwe pligten volbrengen, uwe waardigheid handhaven , en noch God noch uwe broeders beledigen wilt. Wilt gy verder nuchter zyn en waaken , myn Broeder in Christus! zo geef acht op alle gedachten , die in u ontftaan , en zyt nooit geheellyk onverfchillig omtrent dezelve. Dikwyls fluipen 'er als ongemerkt, 't zy in de verkeering met anderen, of onder 't leezen van een boek , of ten tyde, dat onze aandacht door niets bepaald wordt , als wy ons  1G°0 DE CHRISTELYKE NUCHTER-* ons veelligt ter onzer verkwikking aan de indrukfelen der uiterlyke dingen of aan het vernieuwen van vroegere denkbeelden geheellyk overgeeven, dikwyls, zeg ik, fluipen 'er als ongemerkt kwaade gedachten in onze ziel, vestigen zich daar in 't verborgene, en worden misfchien eerst na eenen geruimen tyd de aanleidende oorzaak tot menigerhande valfche gevolgtrekkingen , onzuivere gevoelens , onrechtmaatige en met onze gewoone denken handelwys ftrydige daaden, wier bronnen en wyze van ontftaan ons zeiven verbaazen. Aan den anderen kant doen zicht dikwyls op de zelfde wyze en door de zelfde middelen goede , gewigtige troostryke gedachten , vruchtbaar in nuttige gevolgen, aan onzen geest op, die menige gaaping in onze kundigheden aanvullen , merige gedeelten derzelve vaster met eikanderen verbinden , menige erkende waarheid nieuw leven en nieuwe kracht byzetten , menig» ongeregelde neiging in ons verzwakken , en ons in honderd gevallen zouden kunnen befchermen , leiden, verbeteren en gerust Hellen ; doch die, om dat wy 'er niet op letten , om dat wy niet nuchter zyn en niet waakt n  HEID EN WAAKZAAMHEID". ïfjl ken, geen indruk op ons hebben, zich aan geene reeds voorhanden zynde denkbeelden vasthechten, geene indrukfels in onze zielen achter laaten, maar als over de zelve henen glyden , en met den zelfden fpoed verdwy- nen, als zy ontftonden. Wacht u voor deeze onoplettendheid, ó gy, die van harten wenscht, om waarelyk wys en waarelyk goed te worden, en hoe langs hoe meer in de Christelyke volmaaktheid te vorderen. Laat uwe gedachten toch niet zonder eenig toezicht in 't onzekere omdwaalen, en zich zo met eikanderen verbinden of van eikanderen fcheiden, als het geval, als de perfoonen en de dingen, die u toevalliger wyze omringen en op u werken, het mede brengen. Laat uwe ziel toch niet voor elk van buiten komend indrukfel, voor eiken fchyn van fchoonheid en goedheid, voor elke bevallige, doch misfchien verleidende ftem open ftaan; Iaat ze toch niet elk indrukfel, dat dus op haar gemaakt wordt, aanneemen en bewaaren, zonder 'er acht op te geeven en deszelfs zedeJyke gefteldheid te toetfen. Neen, waak ovef alle uwe gedachten, dewyl het nooit volftrekt onverfchillig is, wat en op welk eene wys gy VI. Stuk. L denkt.  IÖ2 CE CHRISTELYKE NUCHTER* denkt, dewyl de gedachte, die gy thans aanneemt en huisvest, u misfchien eerst na veele jaaren voor uwe bereidvaardige aanneeming ftraffen of beloonen zal. Waak derhalven over elke kwaade gedachte, die zich aan u opdringen, of by u influipen wil, op dat zy zich niet vastzette, geene diepe wortels by u fchiete, niet door haare verbindtenis met andere gedachten zich verfterke, niet allengskens in een grondbeginfel verandere , niet tot eene kwaade begeerte uitbotte, en u in 't eind tot kwaade daaden vervoere. Billyk geene gedachte , voedt geene gedachte in uwe ziel, die gy niet luid op denken, die gy niet aan uwe deftigfle vrienden zonder fchroom mededeelen, die gy niet met de gedachten aan God en aan zyne Tegenwoordigheid verbinden durft. Verwerp en verwyder van u alle zulke gedachten, die deezen toets niet dooriïaan kunnen, als verklaarde vyandinnen uwer volmaaktheid en gelukzaligheid, als gedachten, die uwe ziel fchandvlekken en haare rust verftooren zouden , hoe verblindend ook haar voorkomen, hoe fchitterend het gewaad ook zy, waarin zy u verfchynen. — Maar waak ook over alle goede , vroome gedachten, die zich aan uwen geest aan-  HEID EN WAAKZAAMHEID. 163 aanbieden, opdat gy ze vasthoudt, ze u geheellyk eigen maakt, ze met zo veel andere gedachten verbindt, als u maar eenigzins mogelyk is, u daardoor haare wederherinnering gemakkelyker maakt, en altoos op haar licht, haare kracht, haaren invloed ftaat maaken kunt, zo dikwyls gy dezelve noodig hebt. Ieder gedachte van die foort is eene aanzienlyke vermeerdering van uwen waaren blyvenden rykdom, uwer inwendige volmaaktheid; eene zegenryke bron van zuiver genoegen in de flilïe eenzaamheid, van wyze befluiten en goede daaden in het gezellige leven, van vertroosting in lyden, van voedfel en vreugde voor het toekomende leven. Wilt gy nuchter zyn en wasken, ó gy, voor wien de bevordering uwer geesrelyke volmaaktheid eene ernftige, belangryke bezigheid is , zó let ook zorgvuldig op V geen buiten u, in uwen enger of ruimer leef- en werkkreits, onder uwe vrienden, bekenden, gezellen, medeburgers. voorvalt; en van eenen zedslyken of godsdienfligen aart is, of op u en uwe gevoelens en uw gedrag invloed zou kunnen hebben; niet om uwe nieuwsgierigheid te voldoen, of om anderen ftrëflg te beoordeelen, maar om 'er wysheid en voorla a zig-  tfS4 01 CHRISTELYKE NUCHTEfc- zigtigheid uit te leeren. Let derhalven op de veranderingen, die rondom u, ten opzigt van denktrant en levenswyze, van bezigheden en vermaaken, van verwachtingen en bekommeringen, plaats hebben, opdat gy ook uw gedrag daarnaar veranderen, of het zelve tegen gedwongene ennadeelige veranderingen zoudt kunnen beveiligen. Overweeg, in hoe verre alle deeze dingen, die zo geduurig afwisfelen, voor uwe deugd en braafheid gunftig of ongunftig Zyn, in hoe verre zy u het volbrengen van uwen pligt gemakkelyker of moeijelyker maaken. 't Zy u nooit onverfchillig, hoe uwe huisgenooten , uwe gewoone gezellen , uwe vrienden in gewigtige zaaken denken, welke grondbeginfels zy omhelzen en volgen, hoe zy omtrent Godsdienst en deugd en menfcheiyke gelukzaligheid gezind zyn, of zy ernftiger, of ligtvaardiger, of ten aanzien van het waare en goede yveriger of onvetfchilliger worden, of zy zich beteren of flechter worden, voorwaards of rugwaards gaan; want hunne denktrant, hunne gevoelens en hun voorbeeld zullen fteeds, zo gy niet naauwkeurig over hen en over u zeiven waakt, meer of min invloeds op uwen denktrant, uwe gevoelens en uw gedrag hebben. Hunne  HEID EN WAAKZAAMHEID. 165 Hunne ligtvaardigheid zal ongemerkt uwen wyzen ernst doen te rug deinzen, hunne onverfchilligheid uwen yver verzwakken, hunne twyfelzucht uw geloof ondermynen, hunne koud* heid en ongevoeligheid allengskens uw geheel hart verkouden, en hunne traage nalaatigheid in 't goede ook uwe poogingen ter bereiking van grooter volmaaktheid zeer veel doen verflaauwen. 't Zy u eindelyk nooit onverfchillig , welk een fmaak, welke zeden en gebruiken, welke grondbeginfels, welke regels van welvoeglykheid 'er hier of daar, nu of dan heerfchen, en u tot onderwerping en gehoorzaamheid, of tot toegeevendheid en verfchooning, of tot tegen (praak en tegenkanting verpligten. Toets ze integendeel allen en toets ze met alle mogelyke vryheid en onpartydigheid, zonder aanzien van gezach, waar in zy ftaan, of van de menigte en den rang der geene, die dezelve aanneemen en billyken. En hoe algemeener en onbepaalder fommige grondbeginfels en leefregels of fommige gewoonten onder den grooten hoop der niet denkende of der ligtvaardig denkende menfchen heerfchen, des te minder moet gy dezelve, zonder bewustheid en zonder overleg , volgen, indien l 3 gy  l66 DE CMi.IbTF.LYKE NUCHTER- gy het karakter van een wys man, van een Christen handhaaven, en uwe braafheid ongefchonden bewaaren wilt. Wilt gy, eindalyk, nuchter zyn en waaken, zo zie geduurig toe, of ook eenige verzoeking ten kwaade u nadere, opdat zy u niet overvalley voor dat gy 'er u tegen gewaapend hebt.' Doe dit, zo dikwyls gy aan uwen arbeid, aan de bezisr'ieden van uw beroep gaat; doe het, zo dikwyls gy u in gezelfchap begeeft. Stel u in beide gevallen vooraf de dingen, de perfoonen, voor, waarmede gy daar te doen hebt, dat, 't welk gy ten opzigt van hun zyt en behoort te zyn, en 't welk zy ten opzigt van u zyn en behooren te zyn; denk vooraf aan de aangenaame of onaangenaame gevallen, die u daar ontmoeten kunnen, aan den lof of de berisping, het goede of het kwaade, 't welk gy daar vermoedelyk zien en hooreu zult; aan het voedfel, 't welk daar uwe ydele eerzucht of hoogmoed, of hebzucht of aardschgezindheid vinden; aan de gelegenheden en verzoekingen tot onrechtvaardigheid, of tot veinzery en valschheid, of tot nyd en onvergenoegdheid, of tot misnoegen en toorn, of tot andere zonden en mishagen, waarin gy daar gefteld zult wor-  HEID EN WAAKZAAMHEID. \6j worden; en verzwak haaren heilloozen indruk op u, dairdoor, dat gy 'er u vooraf op gevat houdc, haar werkelyk verwacht, en u derhalven, zonder verbaasdheid en bedremmeldheid, ten opzigt van dezelve zodanig gedraagt, als ftrookt met uwe betere wyze van denken en handelen. Maar zie aan den anderen kant ook geduurig uit, of 'er zich niet eenige gelegendheid om beter te worden en goed te doen aan u opdoe, opdat zy niet voorby flippe, voor dat gy ze omhelsd en gebruikt hebt. Duizend gelegenheden van dien aart ontfnappen u toch, zelfs offchoon gy nuchter zyt en waakt. Dikwyls ziet gy nog haar fpoor, hoort nog haare, zich verwyderende, voetftappen, maar het oogenblik, toen zy binnen uw bereik waren, is voorby, zy zyn verdweenen en keeren nooit weder te rug. En hoe veel andere, niet minder kostelyke en nooit wederkomende, gelegenheden om wys en goed en gelukkig te worden en anderen menigerhande dienften te bewyzen, ontflippen ongemerkt en ongebruikt den geenen, die niet nachter is en waakt! En indien zyn te laat ontwaakte geest zich al deeze verwaarloosde gelegenheden weder vertegenwoordigt, ó door welk een grieL 4 vend  i68 DE CHRISTELYKE NUCHTÜR- vend maar echter vergeefsch berouw zal hy dan niet wegens zyne verblindheid en gebrek aan opmerkzaamheid geftraft worden! Daarom, ö mensch, ö Christen! die thans uwe waardigheid wenscht te handhaaven, en u voor een heucheiyke eeuwigheid voor te bereiden, zyt nuchter en waakt! Druk deeze les der wysheid diep in uw hart. Wees nayveng omtrent de bewustheid van u zeiven, en het vermogen, 't welk gy over uwe opmerkzaamheid oefent. Bedenk altoos, dat u dit voornaamlyk boven alle de dieren des velcls verheft , en u tot een vermaagdfchapte der Engelen , tot een fchepfel maakt, dat naar het Beeld van God gefchapen is! Door nuchterheid en waakzaamheid alleen, zult gy de doolpaaden der dwaasheid, de fbikken der zonde , de meeste gevaaren en verzoekingen der waereld vermyden , de meeste en drukkencrte onheilen ontgaan, en de gevaaren en verzoekingen, die gy niet vermyden kunt, gelukkiglyk overwinnen, en de onheilen, die gy niet in Haat zyt af te wenden, met ftandvastigheid leeren verdraagen. Door nuchterheid en waakzaamheid alleen zult gy een wezenlyk genot van uw leven fmaaken, en in de deugd be-  HEID EN WAAKZAAMHEID. l6ö bevestigd, en voor haare heerelyke belooning gefchikc worden. Wat zyn toch alle vermaaken, alle genoegens, waarby men de bewustheid van zichzelven verliest, of waarby men de zelve met opzet verdooven moet; alle vcrmaaken, alle geneugten, die men niet nuchter genieten durft, waarover men noch onder het genot, noch na het genot bedaardelyk durft denken? Zouden die des menfchen, des redelyken menfchen waardig zyn ? Wat zyn zelfs alle goede daaden, die men zonder bewustheid, zonder overweeging, meer werktuigelyk en volgens de infpraak der blinde driften verricht , dan volgens juiste inzigten en uit een inwendig befef van 't geen billyk en goed is! Hoe veel moeten zy niet door dit gebrek van haare waarde verliezen! Neen, dat genoegen alleen is des menfchen ten vollen waardig, 't welk hy met eene volkomene bewustheid van zichzelven geniet! Die edele daad alleen beloont zynen werker ten vollen, die hy met eene volkomene bewustheid van zichzelven en van 't geen hy doet, verricht! Dit genoegen en deeze daaden alleen vergezellen ons uit deeze in de toekomende waereld, en zullen ons ook daar nog beloonen en verheuL 5 gen!  170 DE CHRISTELYKE NUCHTERHEID ENZ. gen! 6 Laaten wy poogen, om deezen fchat voor het toekomende leven te vermeerderen, en ook in dit opzigc en om deeze redenen altoos nuchter zyn en altoos waaken! Amen. ZE-  ZEVENDE LEERREDE. WAT HET ONDERHOUDEN DER GODDELYKE GEBODEN LIGT MAAKT. *Teks« Eerste Brief van Joann. Hoofdft-. V. vs. »• Zyne geboden zpi niet zwaar.   6 Cjfod» u kennen, u aanbidden wy als onzen Schepper en Heer, en den Schepper en Heer der gantfche waereld, als onzen opperden Wetgeever en Rechter, als den geenen, die alle onze lotgevallen regeert en beftiert, als onzen goedertierenen Weldoener en Vader. Voor u werpen wy ons, als uwe fchepfels, als uwe onderdaanen, als uwe kinders, in het ftof, en befeffen, en wenfchen het hoe langs hoe levendiger en krachtiger te befeffen, welk eenen eerbied, welk eene liefde, welk eene onbepaalde, gewillige gehoorzaamheid wy u fchuldig zyn! Ja, aan u is alles onderworpen; op uwen wenk worden en vergaan waerelden; u gehoorzaamen hemel en aarde, het gantfche ontelbaare heir van zonnen en fterren, en het zand aan den oever der zee, de verhevenfte geest, die voor uwen troon aanbidt, en de worm, die in het ftof kruipt; en u te gehoorzaamen is waarheid, is orde, is leven, is zaligheid. -*Jaalle uwe wetten zyn enkel wysheid en goedheid , enkel bronnen en middelen tot vergenoeging, en tot vreugde. En zulks zyn zy ook voor ons, die gy hier in de gehoorzaamheid oefe-  174 wat het onderhouden der god- oefenen, en daardoor tot een verhevener leven opleiden wilt. Alle bevelen, die gy ons geeft, zyn bevelen van eenen Vader, die zyne kinderen lief heeft, en voor hun welzyn zorgt; Vaderlyke waarfchouwingen voor gevaaren en onheilen, voor rampen en ellende, wyze, goedertierene handleidingen tot de volmaaktheid en gelukzaligheid. En hoe veel gemakkelyker maakt niet uwe Vaderlyke goedheid ons de gehoorzaamheid, die gy van ons eischt. Welke krachten, welke aanfpooringen, welk eenen byftand, welke hulpmiddelen hebt gy ons daartoe niet gegeeven! ö Hoe gewillig, hoe blymoedig behoorden wy u te gehoorzaamen! Hoe gemakkelyk, hoe aangenaam behoorde 't ons te vallen, te doen, 't geen u behaagt! Hoe ondankbaar tegen u, hoe vyandelyk tegen ons zeiven handelen wy, zo menigraaalen wy u dit weigeren f En echter weigeren wy u nog zo irsenigmaalen onze gehoorzaamheid! En echter gehoorzaamen wy u nog menigmaal meer uit dwang dan uit liefde, meer in fchyn dan in de daad en in waarheid! ö God, hoe befchaamt, hoe verbyflert ons deeze overdenking! 6 Mogten wy toch van nu af aan kinderlyker jegens e gezind zyn, en in het waarneemen van uwe gebo-  DELYKE GEBODEN LIGT MAAKT. 175 geboden onze hoogde eer, ons grootst vermaak zoeken en vinden! o Zend licht en leven en kracht op ons neder, bermhartige Vader ! Leer gy zelf ons uwen wil doen, en leid ons door uwen geest op een effen pad. Zegen tot dat einde de overdenkingen, waarmede wy ons thans zullen bezig houden. Geef, dat wy de waarheid met overtuiging inzien, en help ons, om haare voorfchriften getrouwelyk op te volgen. Wy bidden u hierom in den naam van Jefus Christus, uwen Zoon, onzen Heiland, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz.— Weinige menfchen zyn zo ongevoelig of zo verdokt, dat de fchoonheid van een geheel deugdzaam en godzalig leven hen niet aandoen , dat nooit de wensch in hun ontftaan zou, van zulk een leven te leiden , en de voorrechten en zaligheden, die daarmede verbon den zyn, deelachtig te worden. Weinige menfchen zyn misfchien tot zekeren ouderdom gekomen, zonder meer dan eens het voorneemen gevat te hebben, om zich op zulk een • ie-  176 WAT HET ONDERHOUDEN DER GOD- leven toe te leggen; en de meesten hebben ook waarfchynlyk wel eenige poogingen daartoe gedaan, eenige fchreden op den weg naar de Christelyke volmaaktheid afgelegd. Maar, welke is dan de reden, dat deeze edele wensch by zo veelen (leeds niet dan een bloote wensch blyft, dat dit vroome voorneemen zo zelden uitgevoerd wordt , dat deeze poogingen gemeenlyk zo vruchteloos zyn, dat men deezen weg zo fpoedig weder verlaat? Deeze: men fielt zich de .zaak veel zwaarer voor dan zy is, en laat 'er zich dan door deeze ingebeelde of vergroote zwaarigheden van affchrikken. Verneemt men de eisfchen der goddelyke wet ; hoort men, hoedanig de gantfche gemoedsgeïleldheid en het gantfche leven van een' Christen gefield moet zyn; befchouwt men de deugd in baaren vollen luister ; in haare gantfche voonreflykheid: dan laat men maar al te dikwyls den moed vallen, en roept, zonder de zaak dieper te onderzoeken, kleinmoedig uit: Wie is hier toe bekwaam ? Wie kan dit alles onderhouden en doen? Wie dit verhevene doel treffen? — Maar, is het dan met de zaak werkelyk dus gelegen, myne aandachtige Toehoorers? Zegt niet onze Zaligmaaker uitdrukkelyk, dat zyn juk zacht, en zyn  delyke geboden ligt maakt. I77 zyn last ligt is? Betuigt niet de Apostel in onzen tekst: Zyne geboden zyn niet zwaar? ó Konde ik u, myne geliefde Vrienden! in dit uur hiervan ten vollen overtuigen, u de mogelykheid en gemakkelykheid van het waarnee • men der goddelyke geboden duidelyk doen inzien, en u daardoor irandvastigheid en moed tot het leiden van een geheel deugdzaam en Godzalig leven inboezemen! Welaan, wy zullen onderzoeken, Wat eigenlyk eene zaak, een werk, eene onderneeming ligt voor ons maakt, en dan nafpooren, of niet dit alles ook ten opzigt van het onderhouden der goddelyke Geboden, van de deugd en Godzaligheid, plaats hebbe. Zal eene zaak, een werk, eene onderneeming ons gemakkelyk vallen, dan moeten wy, voor alle dingen, eene duidelyke en naauwkeurige kennis hebben van alles, wat daartoe behoort; wy moeten weeten, wat wy te doen, en hoe wy het te doen hebben. Wy moeten niet twyfelen kunnen, of het wel billyk en goed en noodzaakelyk zy, of wy 'er wel toe verpligt zyn, of wy het niet zonder nadeel en verlies .kunnen nalaaten. En kan het ons wel ten opzigt der deugd en Godzaligheid, ten opzigt VI. Stuk. M van  IJ-8 WAT HET ONDERHOUDEN DER GOD- van het onderhouden der Goddelyke geboden, kan het ons hier buiten onze fchuld aan deeze kennis, aan deeze overtuiging wel ontbreeken? Wat leert ons de reden? Waar van onderrecht ons de befchouwing der waereld? Wat getuigt ons ons eigen hart? Predikt niet alles ons liefde tot de waarheid, liefde tot orde, liefde tot God, liefde tot de menfchen? Waarfchuwt ons niet alles voor de zonde? Nodigt ons niet alles tot pligt en deugd? Wat zegt ons ons eigen geweeten in elk byzonder geval, als wy tusfchen het billyke en het onbillyke, tusfchen het goede en het kwaade onze keus bepaalen moeten? Hoe zelden laat hetzelve den geenen, die op zyne ftem acht geeft, en genegen is om zyne uitfpraak op te volgen, in twyfel of onzekerheid? — En de Heilige Schrift! Hoe duidelyk onderrecht deeze ons niet aangaande den wil van God en aangaande onzen pligt! Welke bevattelyke, bepaalde, onbedriegelyke, vruchtbaare regels van gedrag geeft zy ons niet aan de hand! Hoe wel kunnen en moeten wy niet van haare inwendige wysheid en goedheid en van haare ons verbindende kracht verzekerd zyn, dewyl het wetten van God, onzen Opperheer en Rechter, onzen liefdery- ken  BELYKE GEBODEN LIGT MAAKT. I79 ken Vader, vooifchriften van Jefus Christus, zynen Zoon en Plaatsbekleeder, zyn? En onze eigene ondervinding zo wel. als de ondervinding van anderen, hoe weinig laaten die ons aan de noodzaakelykheid en zaligheid van eenen deugdzaamen en Godzaligen wandel, aan de fchandelykheid en de ellende van een ondeugend leven twyfelen. Neen, ontfchul- dig u niet, 6 Mensch: met de moeijelykheid van het hillyke en het onbillyke, het goede en het kwaade van eikanderen te onderfchciden, als gy onbillyk handelt, als gy het goede verwerpt en het kwaade verkiest! Raadpleeg flechts met uw eigen hart, vraag flechts uw geweeten, die zullen u in de meeste gevallen zo fpoedig als zeker zeggen, wat gy te doen of niet te doen hebt. Beroep u niet, 6 Christen! op de moeijelykheid van Gods wit te kennen en op den weg der deugd te blyven, als gy geenen overtreedt en van deezen afwykt. Den Christen kan het onder alle menfchen minst aan deeze kennis ontbreeken. Zo hy zondigt, hy zondigt tegen beter weeten en overtuiging. Zo hy valt, hy valt niet in het duistere, niet op een onbekend, donker pad, maar by het fchynen van een helder licht, op een' gebaanden weg. M » Zal  l8o WAT HET ONDERHOUDEN DER GOD- Zal verder eene zaak, een werk, eene onderneeming ons gemakkelyk vallen, zo moet zy met onze krachten overeenkomjlig zyn. Wy moeten niet behoeven te vreezen, dat. wy onder derzelver last bezwyken, of haar na veele vergeeffche poogingen nogthans • niet ten uitvoer zullen kunnen brengen. Wy moeten kunnen doen, 'h geen wy moeten doen. En zou de volbrenging van onzen pligt,'de onderhouding der Goddelyke geboden ook- niet tot deeze klasfe van dingen behooren ? Zou .God. ze wel van ons eisfchen, indien het ons aan de nodige krachten daartoe ontbrak? Zou hy, de Alwyze, oogmerken bereiken willen, om welke te bereiken geene, of althans geene genoegzaame middelen voor handen waren? Zou. hy, de Algoede, onmogelyke dingen van ons verlangen, en ons ftraffén en ons rekenfchap afvraagen, om dat wy niet gedaan hebben, 't geen wy niet konden doen? Zou dan de Rechtvaardige, de Heilige God, de Rechter der waereld, willen maaijen, daar hy niet gezaaid heeft, of verzamelen, daar hy niet geftrooid heeft? Neen, zo zeker als God ons wetten gegeeven, en op haare overtreeding ftraffén gedreigd heeft, zo zeker moeten wy dezelve kunnen onderhouden; zo zeker als hy deugd en Godzaligheid van ons ver-  DELYKK GEBODEN LIGT MAAKT. l8l verlangs, zo zeker moeten wy tot dezelve bekwaam zyn. En laat de ondervinding ons hieraan wel twyfelen? Zyn 'er ooit menfchen geweest, die de Goddelyke geboden met eene gewillige en ftandvastige gehoorzaamheid geëerbiedigd hebben , en beftaan 'er nog heden menfchen die zulks doen; zyn 'er ooit menfchen geweest, die van gantfcher harten deugdzaam en vroom geweest zyn, en beftaan 'er nog heden menfchen, die dit werkelyk zyn: dan moet de onderhouding der Goddelyke geboden, dan moeten deugd en Godzaligheid niet boven de menfcheiyke krachten, dan moeten zy ook niet boven onze krachten verheven zyn, daar wy menfchen zo als de anderen, daar wy Christenen , en als zodanigen met vernieuwde, vermeerderde krachten ten goede begunftigd zyn! En welk eene wolke van getuigen, welke fchitterende voorbeelden van gehoorzaamheid en braafheid vertoonen ons niet de Schriften van het Oude en het Nieuwe Verbond! Welke edele gevoelens, welke grootfche daaden, welke glansryke deugden heeft niet de Gefchiedenis aller tyden en aller volken ter eere der menschheid en ten bewyze haarer krachten vereeuwigd! En wy zeiven, myne aandachtige M 3 Toe-  l8a WAT HET ONDERHOUDEN DER GOD- Toehoorers! zouden wy ook niet onder ons menfchen kennen, die zich in alle deelen naar de voorfchriften der Goddelyke geboden fchikken, die de deugd en Godzaligheid van gantfcher harten toegedaan, en die nogthans menfchen zyn gelyk wy, noch fterker, noch zwakker dan wy? En wy zeiven, myne geliefde Vrienden! hebben wy niet meermaalen onzen pligt vervuld? Hebben wy niet meermaalen ons zei ven bedwongen? Hebben wy niet veel uit gehoorzaamheid aan God gedaan of nagelaaten, 't welk wy anders niet gedaan, of niec nagelaaten zouden hebben? Is 't ons de eenemaal mogelyk en ligt geweest, waarom zou het ons dan op eene andere maal onmogelyk en zwaar vallen? Hebben wy het op den eenen tyd kunnen doen, waarom zouden wy ook niet in ftaac zyn, om het op eenen anderen tyd te doen? ö Wat durven en kunnen wy niet al onderneemen, waagen en uitvoeren, ah wy van deeze of geene Godsdienftige waarheid geheellyk doordrongen zyn, als ons buitengewoone gevallen treffen, als wy een groot gevaar ontfnapt, als wy van eene doodelyke ziekte genezen zyn, als wy byzondere ondervindingen van de Goedheid of van den Ernst van God gehad  DELYKE GEBODEN LIGT MAAKT. 183 gehad hebben. Welke geboden, welke eisfchen van God komen ons dan wel te zwaar, of als onze kruchien te bovengaande voor? Dit bewyst toch, dat derzelver onderhouding in en op zichzelve voor ons mogelyk en in fommige ge/allen ligt is. Zekerlyk zyn het buitenge* woone omftandigheden, die ons by zulke gelegenheden deeze aanfpooringen ten goede, deezen moed en deeze fterkte geeven. Maar is 't niet onze eigene fchuld, als wy het gebrek aan deeze omftandigheden niet weeten te vergoeden? Zyn de leeringen van den Godsdienst niet altoos Goddelyke wysheid en Goddelyke kracht? Kunnen wy ons niet daarmede zo dikwyls en met zo veel ernst bezig houden, als wy maar zei ven willen? Zyn wy niet altoos van duizend treffende bewyzen der Goddelyke Goedheid overtuigd? Genieten wy niet beftendiglyk duizend onverdiende weldaaden? Zyn wy niet altoos in gevaar van te fterven? Zyn wy niet altoos aan menigvuldige toevallen onderhevig? — Neen, ontfchuldig u niet met het gebrek aan krachten, o Mensch! als gy de onderhouding der Goddelyke geboden verwaarloost. Gy zoudt daardoor den rechtvaardig ften Wetgeever van onrechtvaardigheid, het goedertierenfte Wezen M 4 tan  184 WAT HST ONDERHOUDEN DER GOD- van eene onmenfchelyke geftrengheid befchuldigen, en zo wel uwe eigene ondervinding, als de ondervinding van veele millioenen menfchen, rechtftreeks tegenfpreeken. Neen, gebruik uwe bekwaamheden, oefen uwe krachten, verfterk ze door oefening, doe gaarne en getrouwelyk, 't geen gy kunt doen, en dan zult gy hoe langs hoe meer kunnen doen, en nooit reden hebben van over gebrek aan de nodige krachten te klaagen. Eene zaak, een werk, eene onderneeming, valt ons, ten derden, gemakkelyk, als wy 'er veele en flerke drangredenen toe hebben, en hoe menigvulaiger en fierker deeze drangredenen zyn, des te ligter moet zy ons voorden. — Wat kunnen wy niet al uitvoeren en tot ftand brengen, welke hinderpaalen uit den weg ruimen, welke zwaarigheden te boven komen, welke gevaaren beftryden en overwinnen, als ons de noodzaakelykheid 'er toe aandryft, als ons dankbaarheid en liefde bezielen, als ons eerzucht ontvlamt, als ons de hoop op een groot voordeel aan fpoort, als ons verlies en ellende dreigen! Welk eenen dwang kunnen wy ons niet aandoen, welke nog zo hevige driften niet beteugelen, welke, fchoon met onze neigingen nog zo  DELYKE GEBODEN LIGT MAAKT. 185 zo ftrydige, dingen niet waarneemen, als wy in de tegenwoordigheid der grooten, der magtigen eyn, of als wy ons flechts onder menfchen bevinden, die wy hoogachting en eerbied toedraagen, en wier misnoegen en berisping1 v/y vreezen! En welke van deeze dryfveeren der menfcheiyke ziel wordt door den Godsdienst niet in beweeging gebragt? Spooren ons niet pligt, dankbaarheid, liefde, eerzucht, hoop, en vrees met vereenigde flerkte aan tot het onderhouden der Goddelyke geboden ? — God is onze Schepper, onze Opperheer, onze Rechter : van hem hangen wy gantsch en al af: door hem wordt ons gantsch lot geregeerd en beftierd: in zyne hand is leven en dood, gelukzaligheid en ellende. Hy beveelt en wy moeten gehoorzaamen. Aan zyne magt kan ons niets, zelfs de dood niet, onttrekken; voor zyne ftraf kan ons niets, zelfs het graf niet, beveiligen; zyn misnoegen heeft onheil en verderf in deeze en in de toekomende waereld ten gevolge. En de wetten van zulk eenen God, de wetten des Almagtigen, zouden wy met opzet overtreeden? Aan het misnoegen van zulk eenen God, aan het misnoegen des Almagtigen, zouden wy ons door moedwillige ongeM 5 hoor-  186 WAT HET ONDERHOUDEN DER GOD- hoorzaamheid blootftellen? God vervult met zyne tegenwoordigheid hemel en aarde; hy is nergens verre van ons; voor hem kan zich niemand verfchuilen; geene duisternis ons voor hem bedekken: hy is de onbedrieglyke getuige van alles, wat wy denken, willen en doen: hy ziet, hy weet, hy beoordeelt alles, zo als het in de daad en in waarheid is, en geen fchyn kan hem misleiden. En de tegenwoordigheid des Alweetenden zou ons niet met fchroom vervullen? In de tegenwoordigheid des Alweetenden zouden wy met opzet iets kwaads doen of iets goeds nalaaten? De gedachte aan zyne tegenwoordigheid zou het ons ooit aan aandrang en kracht tot pligt en deugd laaten ontbreeken? — God is onze grootfte Weldoener: hy is de liefde zelve. Uit liefde heeft hy ons het leven en zo veel goederen, zo veel aangenaamheden, zo veel geneugten des levens gefchonken. Uit liefde verdraagt hy ons, verfchoont onzer , zorgt voor ons, zegent ons met allerlei foor ten van geestelyke en ligchaamelyke zegeningen. Uit liefde heeft hy zynen Zoon van den hemel tot ons gezonden, hem voor ons in den dood overgegeeven, ons door hem genade, vergeeving van zonde, zaligheid laaten verkondigen, ons  DELYRE GEBODEN LIGT MAAKT. 187 ons door hem licht, troost, hoop, vertrouwen en alles gefchonken, wat wy ter onzer verbetering, ter onzer geruststelling, tot ons tegenwoordig en toekomend geluk noodig hebben. Én deezen Weldoener, deezen God der liefde zouden wy, die zyne weldaaden, die de uicwerkfels zyner liefde t'eiken dage, t'eiken uure genieten, niet van gantfeher harten liefhebben ? Hem zouden wy niet uit dankbaarheid en wederliefde bereidvaardig en met blymoedigheid gehoorzaamen ? — Zyn Zoon, zyn Plaatsbekleder, Jefus Christus, heeft zich ten onzen beste zo diep vernederd, heefc zo veel, zo oneindig veel voor ons gedaan, opgeofferd, geleden , is voor ons aan 't kruis geftorven, leeft voor ons in den hemel, en wy zouden weigeren , om zynen wil, den wil van zynen en onzen God en Vader, te volbrengen ? En de liefde tot hem, onzen Verlosfer, zou ons niet dringen om gaarne alles te verloogchenen en vaaren te laaten, wat hem mishaagt, en gaarne alles te doen en te verdraagen, wat ons voor zyn welgevallen gefchikt en waardig kan maaken? Alle Gods wetten zyn daarenboven billyk en goed, alle bedoelen de bevordering onzer volmaaktheid en gelukzaligheid. Haare getrouwe oc-  X88 WAT HET ONDERHOUDEN DER GOD- onderhouding geefc ons eer en roem, verfchaft ons weltevredenheid en blydfchap. Haare moedwillige overtreeding ftort ons in fchande en ellende. En God is onze Rechter, de Vergelder van het goede en van het kwaade. Belooningen en ftraffén wachten ons in de eeuwigheid. Ons tegenwoordig gedrag hangt met ons toekomend lot op het naauwkeurigfte aan een. 't Geen de mensch hier zaait, zal hy hiernamaals inoogften. Welke gronden tot gehoorzaamheid! Welke drangredenen tot het onderhouden der Goddelyke geboden! Hoe gemakkelyk moet ons niet hetzelve worden, als wy ons hart voor deeze gronden, voor deeze drangredenen ontfluiten. en haare kracht niet wederflreeven. Eene vierde omftandigheid, myne aandachtige Toehoorers! die eene zaak, een werk, eene onderneeming voor ons gemakkelyker maakt, is, indien wy ons by voorkomende beletfelen en zwaarigheden, of by het gevoel van de verzwakking onzer krachten, op byfland en hulp verlaaten mogen. En ook dit heeft by de onderhouding der Goddelyke geboden plaats; ook dit kan dezelve voor ons gemakkelyker maaken. Hebben wy waarelyk ten oogmerk, om deugdzaam en Godzalig te leeven, dan kan hét ons nooit  DELYKE GEBODEN LIGT MAAKT. l8o nooit buiten onze fchuld aan byftand en hulp daartoe ontbreeken. Wy vinden deezen byftand by menfchen, wy vinden hem by God, wy vinden hem in veele uiterlyke omftandigheden en verfterkende middelen. Byftand by de menfchen. Ontmoet men niet wyze, goede menfchen, ontmoet men niet vroome Christenen , die in kennis en deugd verder dan wy gevorderd zyn, en die hunne zwakker broederen gaarne raad geeven , gaarne hulp bewyzen , hen gaarne aanmoedigen, hun hunne grooter kennis en krachten gaarne mede deelen, en hen in hun ftreeven naar de Christelyke volmaaktheid op menigerhande wyze onderfteunen? Hoe iigtelyk worden niet goede, vroome aandoeningen mede gedeeld! Hoe ligt verwekt, bezielt, ontvlamt niet het eene hart het andere! En wat doet niet het voorbeeld van den deugdzaamen! Met hoe veel kracht werkt niet zyne tegenwoordigheid of zyn levendig aandenken op ons! Waarom zoeken wy dan zulke menfchen , zulke Christenen niet op ? Waarom verkiezen wy niet hunne verkeering en hun gezelfchap boven de verkeering en het gezelfchap der ondeugenden of der ligtvaardigen? Waarom leenen wy niet. licht en gees- tely-  JQO WAT HET OKDERHOÜDEN DER GOD* telyke kracht van hun? Is 't riet onze eigen fchuld, als ons deeze bjftand ontbreekt, en hebben wy 'er ons wtl over te verwonderen, als wy onder laauwe, ongevoelige menfchen ook laauw en ongevoelig worden, als daar onze yver in het goede zo fpoedig verdooft, en wy, in plaa s van de hulp, die wy noodig hebben, allerwegen beletfelen en tegenftand ontmoeten? En de byftand van God! — Hoe uitdrukkelyk heeft ons Jefus Christus denzelven toegezegd? Bidt, zegt hy, en gy zult ontvangen, zoekt, en gy zult vinden, klopt en u zal open gedaan worden. Indien gy , die boos zyt, weet uwen kinderen goede gaaven te geeven, hoe veel te meer zal uwe Vader, die in ie hemelen is, den Heiligen Geest geeven den geenen, die hem daar om bidden ? Indien iemand onder u wysheid ontbreekt, dat hy 'er God om bidde, die gaarne geeft en niemand onverhoord van zich wyst. En hoe magtig is niet deeze byftand! Zo God voor ons, met ons-, is, wie kan tegen ons zyn? Zyne kracht is in den zwakken magtig. Wy overwinnen alles, wy vermogen alles door hem, die ons kracht geeft, Christus Jefus. Welk eenen by- ftitid bieden ons niet eindelyk uiterlyke ora- ftan-  DELYKE GEBODEN LIGT MAAKT. IJl flandigheden en hulpmiddelen ter deugd en Godzaligheid aan! Hoe veel kan dikwyls het leezen van een waarelyk Itichtelyk boek, hoe veel de verwydering van zekere gezelfchappen, perfoonen, bezigheden, hoe veel een korter of langer verblyf op het land, of eene grooter ltihe en ingetoogenheid, hoe veel ' an niet dit olies toebrengen, om ons gemoei'. tot bedaaren te brengen, ons hart voor den invloed der lesfen der waarheid en van den Godsdienst te ontfluiten, ons nieuw geestelyk leven in te boezemen, ons over fommige driften te doen zegevieren, ons meerder fmaak in zuiverer, edeler genoegens, in redelyke Godsdienuige oefeningen in te boezemen, en ons derhalven het bewandelen van den weg van pligt en deugd gemakkelyker te maaken. Wat doen wy toch, als ons ligchaam afgemat is, als wy ons verkwikken en verfterken willen? Blyven wy dan in den gewoonen kring der vermoeijende bezigheden, der bedwelmende vermaaken en uitfpanningen, van dwang en bepaaling ? Zoeken wy dan niet rust, afzondering, eenzaamheid, ftilder vermaaken, meerder vryheid, meerder zelfgenot? Waarom gaan wy dan ook niet op de zelfde wys te werk, wanneer 'er wan-  19a WAT HET ONDERHOUDEN DER GOD" wanorde in onze ziel ontdaat, wanneer wy in het goede beginnen moede te worden, wanneer de krachten van onzen geest verzwakt zyn, en het waarneemen der Goddelyke geboden ons moeijelyk valt"? Is 't niet onze eigen fchuld, als wy ons dit werk niet door het aanwenden van alle deeze middelen trachten te verligten ? Eene zaak wordt ons, ten vyfden, gemakkelyker, myne aandachtige toehoorers! als wy haar zonder veel moeite in alle haare deelen overzien , en ze alle met eikanderen verbinden kunnen; als zy niet ingewikkeld of derwyze gefield is, dat wy (leeds vreezen moeten om haar van de eene of de andere zyde, ia een verkeerd licht te befchouwen; als wy in de zelve geene tegenftrydigheden ontdekken, geene met eikanderen ftrydige voordeelen en oogmerken te vereenigen hebben. Dit maakt gemeenlyk het leven van den mensch, die zich aan ongeregelde kwaade driften overgeeft, tot de hardde daaverny. Haare eisfchen, haare voordeelen, haare oogmerken zyn tegen eikanderen aangekant: Zy liggen zeer dikwyls met eikanderen over hoop. Terwyl haar flaaf de eene bevredigt, deekt de andere het hoofd op, en  dely11e geboden ligt maakt. 10,$ en nooit kan hy of aan haare onbegrensde eisfchen of aan zichzelven volkomenlyk voldoen, Dit zelfde maakt ook zeer dikwyls den dienst der menfchen ten uiterften moeijelyk. Hunne gemoedsgefteldheid , hunne gevoelens, hurne oogmerken zyn veranderlyk, hunne beveelen flemmen niet altoos met eikanderen overeen. Grilligheid, eigenzinnigheid, toevallige, voorbygaande neigingen bekleeden by hen maar al te dikwyls de plaats van vaste grondbeginfelen, en ook deeze zyn niet altoos de zelfde. Geen wonder derhal ven, dat men hen dikwyls by den besten wil, behoudens de grootfte dienstvaardigheid, toch niet voldoet, en dikwyls naauwelyks weet, hoe men het maaken zal, om hun niet te mishaagen. By de gehoorzaamheid, die wy aan God fchuldig zyn, myne aandachtige Toehoorers! by hec onderhouden zyner Geboden vallen alle deeze zwaarigheden weg. Hier heeft geen tweedracht, geen tegenfhydigheid: hier heefc enkel waarheid , orde, overeenftemming plaats. Hier hebben wy niet te vreezen van de zaak aan den eenen kant te verderven, als wy ze aan den anderen kant ernftig voortzetten. Hier hebben wy met geenen Opperheer te doen, die hedendus, morgen anders gezind is, heden bevelen VI. Stuk. n geeft,  194 WAT HET ONDERHOUDEN DER GOD- geeft, en morgen het volbrengen daarvan door andere bevelen onmogelyk maakt. Gods wil is altoos de zelfde, Gods oogmerken zyn altoos de zelfde. Zyn wetten zyn niet minder eenvoudig dan onveranderlyk en onherroepelyk. Liefde tot God en liefde tot de menfchen, is de hoofdzaak, de inhoud van alle zyne geboden, en beide zyn in het wezenlyke eenerlei zaak, te weeten, welgevallen in 't geen fchoon en goed is, vreugde over volmaaktheid en gelukzaligheid, en lusten yver om dezelve uit al zyn vermogen te bevorderen. Ja, God te dienen en den menfchen dienst te doen, God lief te hebben en de menfchen lief te hebben, is, in den grond, eene en de zelfde zaak, is de bron en aanfpooring van alle pligten, van alle deugden, van alle edele gevoelens en daaden. Ontlluit uw hart voor deeze liefde, ö mensch! laat haar gloed u geheel en al doordringen, en niets zal u gemakkelyker, niets zal u aangenaamer zyn, dan den God, dien gy lief hebt, te verheerlyken en te aanbidden, hem met kinderlyken eerbied te vreezen, hem gewillig te gehoorzaamen, op hem volkomenlyk te vertrouwen, u gantfchelyk aan hem te onderwerpen, en met alle zyne befchikkingen te vreden te zyn. Ontfluit uw hart voor deeze liefde, en niets zal u  DELYKE GEBODEN LIGT MAAKT. 195 u gemakkelyker, niets zal u aangenaamer zyn, dan de menfchen, die gy lief hebt, hoog te achten en te eeren, hun dienst en hulp te bewyzen, rechtvaardig, billyk, goedertieren, edelmoedig omtrent hen te handelen, hen te verfchoonen, toegeevendheid en geduld met hun tè oefenen, in hunne vreugd en druk een hartelyk aandeel te neemen, en voor hun welzyn even gelyk voor uw eigen te zorgen. Dan alleen, als gy uw hart voor deeze liefde toefluit, dat is te zeggen, als gy het eerile, het grootfte, het voornaamfte van alle geboden verwaarloost; dan alleen kan u de volbrenging van uwen pligt, de gehoorzaamheid aan God, dan alleen kunnen u deugd en vroomheid wezenlyk zwaar vallen. En wat is den mensch natuurelyker, wat maakt hem gelukkiger, dan liefde ? En aan wien , dan aan zich zei ven kan hy derzelver gemis, en derhalven het gemis van allen lust en alle kracht ten goede wyten ? Eene zaak is, ten zesden, gemakkelyk, myne aandachtige Toehoorers! dis 'er niet alleen geene tegenftrydighetd in is, als zy niet Meen in V algemeen met zich zelve overeenftemt, maar ook alle derzelver deelen derwijze met eikanderen verhonden zyn, dat zy eikanderen onderfleitnen, bevorderen, bevestigen, verfraai jen, dat N % rneti  lOfS WAT HET ONDERHOUDEN DER G0D- men by de moeite en zorgvuldigheid, die men by deeze zaak neemt, geene vergeeffche fchrede doet, maar met eiken ftap het doel nader komt. En heeft zulks niet plaats by het onderhouden der goddelvke Geboden , by de Christelyke deugd en Godzaligheid? Welk een gebod van God is niet een iteunfel, eene aanfpooring, een hulpmiddel tot eenig ander? Welk gebod kunt gy waarneemen, uit pligt en gehoorzaamheid, in de daad en in waarheid, waarneemen, zonder dat gy u daardoor de waarneeming der overigen gemakkelyk maakt? Welke Christelyke deugd is dermaate van de overigen afgezonderd, ftaat zodanig op zich zelve, dat zy den invloed en de hulp der overigen niet zou noodig hebben, en niet wederkeerig aan de anderen leven en iterkte byzetten! Hoe zusterlyk zyn zy niet allen famen geftrengeld! Welke getrouwe, onaffcheidelyke metgezellinnen zyn zy niet! In welke deugd kunnen wy ons oefenen, zonder te gelyk ter beoefening der overige gewilliger en bekwaamer te worden? Zyn zy niet allen eens? Leiden zy ons niet allen band aan hand naar de volmaaktheid, naar de gelukzaligheid? Hebt gy ooit, myne geliefde Medechristenen! hebt gy ooit den openbaaren Godsdienst, het gebed, of andere Godsdien-  DELYRE GEBODEN LÏGT MAAKT. 107 dienstige verrichtingen met verftand en van harten waargenoomen, zonder dat dit u tot alle de pligten van rechtvaardigheid, van menschlievendheid, van getrouwheid in uwen ftand en uw beroep opwekte en verfterkte? Hebt gy ooit het vermaak der weldaadigheid, der edele Christelyke weldaadigheid genoten, zonder den God, die u daartoe in ftaat ftelde, en u dit vermaak te genieten gaf, des te innerlyker lief te hebben? Hebt gy ooit u zeiven bedwongen, hebt gy ooit voor uwen broederen of voor het gemeene welzyn met een goed, Christelyk hart iets opgeofferd, zonder de edelheid en de voortreflykheid der menfcheiyke natuur levendiger te befeffen, en alle zwaarigheden in foortgelyke of andere gevallen met nieuwen moed onder de oogen te zien ? Hebt gy ooit uwen pligt gewillig en getrouwelyk volbragt, zonder daardoor nieuwen lust en nieuwe krachten tot het volbrengen van alle andere pligten te verkrygen? Onderfleunen en bevorderen derhal ven niet alle goddelyke Geboden, alle pligten , alle deugden eikanderen ? Kunt gy derhaiven op den weg der Christelyke braafheid ooit eenen vergeeffchen flap doen? Nadert gy niet met elke fchrede tot het doel ? Moet niec elke flap u het bewandelen van deezen weg N 3 g<3  ip8 WAT HET ONDERHOUDEN DER GOD- gemakkelyker maaken? Daarenboven hoe zekerder de uitflag, hoe grooter en tastbaarer de nuttigheid van eenig werk is, des te ligter moet het ons immers vallen. Maar aan onze verbetering kunnen wy nooit zonder goed gevolg ernftig werken, op de deugd en Godzaligheid kunnen wy ons nooit zonder de aanzienlykfts voordeden bevlytigen; en hoe langer wy het eene en het andere doen, des te heuchelyker is de uitkomst, des te ryker en grooter zyn de voordeelen, die wy daar van inoogften. Neen, van welke zyde wy de zaak ook befchouwen, 't is in en op zich zelve niet moeijelyk, 't is gemakkeiyk, 't is voor den verftandigen , goeden mensch eene waare vreugde, de goddelyke Geboden te onderhouden, deugdzaam en Godzalig te leeven. 't Kan ons buiten onze fchuld noch aan kennis, noch aan krachten, noch aan beweegredenen, noch aan byitand en hulpmiddelen daartoe ontbrceken, wy kunnen de gantfche zaak ligtelyk overzien, alles, wat 'er toe behoort, ftemt met elkandercn overeen; alles onderfteunt en bevordert eikanderen. Valt het u evenwel nog moeijelyk, ö mensch! om te doen, 't geen billyk en goed is; houdt gy evenwel de goddelyke Geboden nog voor een hard juk en voor eenen drukkenden hst: zo is het  DELYKE GEBODEN LIGT MAAKT, IQO bet uwe eigen fchuld, zo maakt gy u door uw gebrekkelyk gedrag eene zaak moeijelyk, die in en op zich zelve werkelyk gemakkelyk is. Gewislyk, indien-gy deugdzaam en Godzalig zyn en echter de middelen daartoe niet gebruiken, en echter niet over u zeiven waaken, en echter het overdenken en de eenzaamheid ontvlieden, en in eene geduurige verftrooijing van gedachten leeven wilt; gewislyk, indien gy eigendunkelyk de eene deugd van de andere fcheidt, indien gy het eene gebod onderhouden en het andere overtreeden ; indien gy heden den wil van God en morgen de eisfchen der zinnelykheid of de bevelen der waereld volgen wilt; gewislyk, indien gy uwe beste jaaren en krachten aan den dienst dar ydelheid en der zonde opoffert, indien gy, u van de zonde vastboeijen en van uwe vryheid bsrooven laat, en dan eerst in hooger paren, by verzwakte krachten, in de ongunftige omftandigheden deugdzaam en vroom meent te worden; ja, dan moet het u ongetwyfeld zwaar, dan zal het u misfchien onmogelyk vallen, zulks te doen. Maar hebt gy dit niet aan u zeiven te wyten ? Liggen deeze zwaarigheden in de zaak zelve? Liggen zy niet geheel en al in uw gebrekkelyk, ftrafwaardig gedrag? Daarom, myne geliefde Vrienden! Scheidt nooit van eikanderen, 'tgeen N 4 God,  200 WAT HET ONDERHOUDEN DER GODI,; ENZ. God, 'tgeen de natuur zelve, zo onaffcheidelyk famen gevoegd heeft. Verlangt nooit het einde zonder het gebruiken van alle daartoe dienftige middelen te bereiken. Vleidt u niet, ter bedoelde plaats te komen, indien gy niet ftandvastig den weg, die derwaards leidt, bewandelt. Zal de onderhouding der goddelyke Geboden u gemakkelyk vallen, zo onderhoudt ze behoorlyk, onderhoudt ze allen, onderhoudt ze zonder uitzonderingen beftendig. En gy, die nog in den bloei der jaaren zyt, nog onverzwakte krachten, nog vryheid en moed hebt, ömaakt u deeze gunftige omftandigheden ten nutte, wydt u vroegtydig en geheellyk aan de deugd en Godzaligheid, leert Gods geboden onderhouden, voor dat gy flaaven der zonde en der ondeugd geworden zyt, flaat den weg der Christelyke braafheid in, voor dat gy uop menigerhande dwaalwegen en doolpaden vermoeid en afgemat hebt. Hoe ligt, hoe aangenaam, zal 't u dan niet vallen, deezen weg te bewandelen, hoe veel grooter vordering zulc gy dan niet op denzelven maaken, tot welke voortreflykheden en zaligheden zal hy uniet in deeze en in de toekomende waereld brengen ! Ja, voor U zullen de wegen der deugd wegen van lieflykheid, en alle haare paden vrede en gelukzaligheid zyn! Amen. 4CHT:  ACHTSTE LEERREDE. WIËN, EN IN WELKE OPZIGTEN, VALT EN SCHYNT HET ONDERHOUDEN DER GODDELYKE GEBODEN ZWAAR? Tekst! Eerste Brief van Joann. Hoofdft. V, vs. 3. Zyne geboden zyn niet zwaar. N 5   6 Cjïod! gy zyt rechtvaardig , gy zyt de goedheid en liefde zelve; maar wy moeten ons fchaamen voor uw aangezigt. Gy laat het ons aan niets ontbreeken, dat ons lust en kracht ten goede geeven, dat het volbrengen van onzen pligt, het onderhouden van uwe geboden gemakkelyker voor ons maaken, dat ons in ons ftreeven naar volmaaktheid en gelukzaligheid onder (leunen en helpen kan. De natuur en de Godsdienst, inwendige krachten en uitwendige hulpmiddelen; eigene ondervindingen en de ondervindingen van anderen vereenigen zich met eikanderen, om ons dit werk ligt en aangenaam te doen vallen. En nogthans klaagen wy zo dikwyls over de verhinderingen en zwaarigheden, die wy daarby ontmoeten! En nogthans zetten wy onzen loop op den weg van pligt en van deugd zo langzaam voort, wyken zo dikwyls van denzelven af, en verliezen het heerelyke doel, waarhenen hy ons leidt, zo dikwyls uit het oog! 6 God, hoe onwaardig maaken wy ons daardoor zo veele bekwaamheden, de krachten , en voorrechten, die gy ons als uwen kinderen , als Christenen verleent! Hoe onwaardig de  204 WIEN, EN WANNEER ZYN DE de heerlykheid en zaligheid, waartoe gy ons gero:pen hebt! Wie toch zou u vreezen, u liefhebben, u gehoorzaamen, Wie in de gerechtigheid en in goed doen zyne grootfte vreugde vinden, wie met eenen onvermoeiden yver naar eene hoe langs hoe zuiverer deugd en vroomheid ftreeven, indien wy het niet doen, wy, die gy zo by uitneemendheid begunstigd, aan wien gy zo veel licht, zo veel kracht, zo veele aanmoedigingen en aanfpooringen daartoe gegeeven hebt ! En" waarmede toch zouden wy ons ontfchuldigen, hoe de rechtvaardigde, zwaarfte ftraffén ontvlieden kunnen, indien wy op zulke voordeelen geen acht floegen, en ze met de uiterfte getrouwheid gebruikten! Neen , u , dien wy als den goedertierenften Vader kennen, u eerbiedigen wy tevens als den heiligden Rechter, en gelyk uwe genade, uwe gunst ons leven, ons gantsch geluk is, zo is uw misnoegen voor ons dood en verderf. Neen, niets kan ons van het gehoorzaamen uwer geboden ontflaan , niets onze klagten over de moeijelykheid van ze te onderhouden, rechtvaardigen, ö Mogten wy dit toch hoe langs hoe duidelyker inzien, hoe langs hoe vaster gelooven, en u van nu af aan geene verdeelde  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR? 9.0$ de, geene gedwongene en flaaffche, maar eene onbegrensde, gewillige, blymoedige, kinderlyke gehoorzaamheid betoonen ! Zegen toch , bermhartige Vader, zegen ter bevordering deezer oogmerken onze overdenkingen over de Godsdienftige waarheden, waarmede wy ons thans zullen bezig houden. Laat ze onze dwaalingen en vooroordeelen verbannen en ons nieuwen lust en moed tot het leiden van een geheel deugdzaam en Godzalig leven inboezemen. Wy bidden u hierom als dienaars van uwen Zoon, Jefus Christus, en roepen u verder , in zynen naam aan: Onze Vader enz. — In myne vo orgaande leerrede, myne aandachtige Toehoorers! heb ik my bevlytigd, om u de mogelykheid en gemakkelykheid van het onderhouden der goddelyke Geboden of van een deugdzaam Godzalig leven , onder 't oog te brengen. Wy hebben naamelyk onderzocht, wat eigenlyk eene zaak, een werk, eene onderneeming gemakkelyk voor ons maakt, en gezien, dat dit alles ten opzigt der gehoorzaamheid, die God van ons eischt, ten opzigt der deugd  2o5 WIEN, EN WANNEER ZYN DE deugd en Godzaligheid plaats heeft. Buiten onze fchuld, zagen wy, buiten onze fchuld kaa 'tons noch aan eene duidelyke en gegronde kennis van Gods wil en onzen pligt, noch aan de noodige krachten ter volbrenging van denzelven ontbreeken. Wy hebben 'er de talrykfte en krachtigfte drangredenen toe , en mogen by voorkomende belemmeringen en zwaarigheden, en by het gevoel van onze zwakheid, op den byftand van menfchen, op den byftand van God, op den byftand van veelerlei uiterlyke dingen Haat maaken. Wy kunnen daarenboven alle goddelyke geboden, alles, wat tot de deugd en Godzaligheid behoort, zonder veel moeite overzien, en alles ftemt op het naauwkeurigfte met eikanderen overeen. Het eene gebod, de eene pligt, de eene deugd onderfteunt, bevordert, verligt ons fteeds de anderen. Uit alles hebben wy te recht dit befluit opgemaakt, dat de onderhouding der goddelyke Geboden, dat een deugdzaam en Godzalig leven in en op zich zelf niet moeijelyk, dat zy voor verftandige en goede menfchen gemakkelyk, en aangenaam zyn moeten. Ondertusfchen fchynt deeze ftelling, hoe zeker en onloochenbaar ook, gedeeltelyk met eenige plaatfen der Heilige Schrift, waarin  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR? ao? in de weg der deugd als moeijelyk voorgefteld wordt, gedeeltelyk met de ondervinding van zo veel menfchen te ftryden, die denzelven als hoogst bezwaarlyk befchryven, en daarover klaagen. Deeze zwaarigheden, myne aandachtige Toehoorers! wilde ik door myne tegenwoordige leerrede beantwoorden, en u daardoor in de overtuiging van de waarheid van 's Apostels betuiging, in onzen tekst, bevestigen: zyne geboden zyn niet zwaar. Laaten wy tot dat einde, Eerjlelyk zien, in welke gevallen en in welke opzigten het onderhouden der goddelyke Geboden, of een deugdzaam en Godzalig leven als zwaar en moeijelyk befchouwd kan worden; en vervolgens de eene en de andere tegenwerping onderzoeken, die men tegen de mogelykheid en gemakkelykheid van zulk een leven inbrengt. Merkt in de eerjleplaats aan, myne aandachtige Toehoorers! dat de gemakkelykheid eener zaak, den ernst en het aanwenden en het infpannen der krachten, die daartoe vereischt wor~ den, niet uitfluit, niet opheft; en geen ernst, geene aanwending en infpannihg onzer krachten valt ons moeijelyk, als wy 'er genoegzaamen aandrang toe hebben, en van den goeden uitflag verzekerd zyn. Het onderhouden der god- dely-  HOS WIEN , EN WANNEER ZYN DE delyke Geboden kan gewisfelyk niet zonder opmerkzaamheid , niet zonder omzigtigheid gefchieden. Een deugdzaam en Godzalig leven te leiden is gewislyk een ernftige bezigheid. 't Is zekerlyk niet genoeg, dat wy de goddelyke Geboden kennen en goedkeuren, en de zulken daarvan onderhouden, die met onze neigingen en begeerten, en met onze tegenwoordige tydelyke inzigten best overeenkomen, 't Is zekerlyk niet genoeg, dat wy de deugd en Godzaligheid hoogachten en eerbiedigen, dat wy ons met haare uiterlyke gedaante verperen, dat wy nu en dan eene deugdzaame daad verrichten, of dat wy wenfchen, ons voorneemen beproeven, om oprechtlyk deugdzaam en Godzalig te worden. Neen , enkele wenfchen, voorneemens, poogingen zyn hier niet genoegzaam. Onze wenfchen moeten ons in werkzaamheid brengen, onze voorneemens moeten uitgevoerd, onze proeven moeten tot aanhoudende poogingen, tot yverige ondernecmingen worden. Het goede, 't welk wy kennen en pryzen, moeten wy werkelyk doen, en het ten allen tyde, op alle plaatfen, in alle omftandigheden doen. De deugd en Godzaligheid, die wy hoogachten en eerbiedigen , moeten wy wer-  goddelyke geboden zwaar*? 209 werkelyk beoefenen, moeten wy ons eigen maaken, die moet ons gantfche gemoed en ons gantfche leven beheerfchen. En dit kan zekerlyk niet zonder oplettendheid, niet zonder ernst, niet zonder de behoorelyke aanwending en infpanning onzer krachten gefchieden. Daartoe moeten wy nuchter zyn en waaken, op alles acht geeven, wat in ons en buiten ons omgaat, en invloed op onzen denktrant en op ons gedrag zou kunnen hebben, dikwyls de eenzaamheid zoeken, dikwyls onszelven beproeven, ons in overdenken oefenen, ons nooit zonder noodzaakelykheid aan eenige verzoeking blootftellen, en een zorgvuldig gebruik maaken van alle hulpmiddelen, die de Godsdienst en onze eigene ondervinding ons ter bevestiging in het goede aanbieden. Maar wordt ons nu daardoor het onderhouden der goddelyke Geboden, de beoefening der deugd en Godzaligheid onmogelyk of moeijelyk? Waar is dan het goede, het fchoone, het begeerenswaardige, dat zonder alle moeite en infpanning, door enkel wenfchen en willen verkreegen kan worden? Befchouwc gy dan de bezigheden van uw tydelyk beroep uit dien hoofde als onmogelyk of als zwaar, omdat gy ze niet zonder verftand en overleg VI. Stuk. O waar-  aI0 WIEN, EN WANNEER ZYN DE waarneemen kunt, omdat zy uwe vlyt en zorgvuldigheid vereifchen, omdat zy u niet toelaaten, uwe dagen in eene vadzige ledigheid te flyten? Kunt gy, zonder aanhoudende oplettendheid op u zeiven en uw geheel gedrag, de gunst der geenen die over u gefteld zyn, de gunst uwer meerderen, de achting en liefde uwer vrienden verwerven, en beklaagt gy u wel over deze zwaarigheid, als u aan de gunst deezer perfoonen veel gelegen ligt, als gy het noodig acht, gy 'er belang in fielt om van deeze vrienden geacht en bemind te worden? Vorderen niet zelfs de meeste vermaaken en uitfpanningen, die gy geniet, meer of min ernftige voorbereidingen, meer of min vrywillige onthoudingen, meer of min infpanning van uwe krachten, en houdt gy wel uit dien hoofde het genieten deezer vermaaken en uitfpanningen voor onmogelyk, of ten minften voor moeijelyk en lastig? Waarom zou dan ceniglyk ten opzigt van het onderhouden der goddelyke Geboden, eeniglyk ten opzigt van deugd en godzaligheid, zwaar, affchrikkend, moeijelyk genoemd worden, 't geen niet zonder oplettendheid en ernst, niet zonder alle moeite en arbeid gechieden kan? ó Indien gy het gewigtigfte flechts  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR?. 311 flechts op de zelfde wyze beoordeeldet en behandeldet, als het minder gewigtige, hoe zeer zoudt gy u over uwe traagheid fchaamen, hoe fpoedig zouden die voorgewende zwaarigheden voor uwe oogen verdwynen! Merkt, ten tweeden, op, myne aandachtige Toehoorers! dat het onderhouden, der goddelyke Geboden, dat een deugdzaam en Godzalig leven niet eiken mensch en ook den zelfden mensch niet ten allen tyde en in alle omftandigheden even gemakkelyk kan vallen. Elke zaak is eigenlyk flechts in betrekking tot eene andere zaak of tot den perfoon, die ze onder handen heeft, gemakkelyk of moeijelyk. 't Geen derhalven den eenen zwaar valt, valt den anderen ligt; waaronder de een als onder eenen drukkenden last zucht en bezwykt, dat draagt de ander met opgebeurden hoofde en vlugge fchreeden weg. Zo is het ook met het onderhouden der goddelyke Geboden , met de deugd en Godzaligheid gelegen. Vergelykt flechts den mensch, die den weg der Christelyke braafheid eerst laat begint te betreeden, met iemand, die van zyne vroegfte jeugd af aan op den zeiven gewandeld heeft. Hoe veel meerder ftruikelblokken, hoe veel meerder hinder° fl paa-  213 WIEN, EN WANNEER ZYN DE paaien en zwaarigheden zal niet de eerfte op denzelven ontmoeten dan de loatfte. Hoe veel langzaam» moet niet de eerfte op denzelven voortgaan dan de laatfte! De eerfte heeft misfchien het grootfte gedeelte van zyn leven in dwaasheden en zonden doorgebragt; heeft daardoor zyne krachten en zyne vryheid verzwakt, zyn fmaak bedorven, zyne neigingen eene valfche, verkeerde richting'gegeeven, heeft menigerhande kwaade gewoonten aangenomen, en deeze zyn hem als tot eene tweede natuur geworden. Hoe zwaar moet het hem niet vallen, zichzelven te bedwingen, zich der heerfchappy der zonde en der ondeugd te onttrekken, zyne kwaade gewoonten af te leggen, het tegenovergeftelde te doen van 't geen hy zo lang gedaan heeft, zyne neiging eene geheel andere richting te geeven, zyn vermaak en geluk in geheel andere dingen te zoeken, en dus als een nieuw mensch te worden! Hoe zwaar moet het hem, by voorbeeld, vallen, nederig en zachtmoedig te worden, indien hy voorheen zich aan den toorn en den hoogmoed overgaf; onbaatzuchtig en edelmoedig te handelen, indien hy voorhenen door eigen belang en baatzucht beheerscht wierd; maatig en ingetoogen te leeven, indien hy  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR? 213 hy voorhenen een flaaf van den wellust was; ernftig te denken en altoos over zich zeiven te waaken, indien hy voorhenen een los en woest leven leidde; de ftilte te zoeken en fmaak te vinden in Godsdienftige overdenkingen, indien hy voorhenen in eene geduurige vcrllrooijing en bedwelming omdoolde ! De laatfïe daarentegen, die zich vroegtydig op de deugd en Godzaligheid bevlytigde, die de goddelyke Geboden, zo dra hy ze leerde kennen, begon te onderhouden, welke byzondere zwaarigheden kan die daarby aantreffen! Hoe ligt moet het dien niet vallen, dat te willen en te doen, 't welk hy altoos gewild en gedaan heeft, waarop alle zyne gedachten , begeerten, oogmerken, neigingen, gericht zyn, waarin hy reeds zo veel genoegen gefmaakt waar van hy reeds zo veel voordeden ingezameld heeft, 't welk met het gantfche famenftel zyner denkbeelden en gewaarwordingen zodanig in één gevlochten is, 't welk hem zo natuurelyk, zo aangenaam geworden is! Maar zyn nu de goddelyke Geboden , zyn deugd en Godzaligheid niet altoos van denzeifden aart? En indien zy den eerstgemelden zo moeijelyk, als zy den laatstgenoemden gemakkelyk vallen, heeft hy dan deze zwaarigheid niet eeniglyk aan zichzelven te O 3 wy-  / 214 WIEN, EN WANNEER ZYN DE wyten ? Is zy niet een noodzaakelyk gevolg zyner, door zyne eigene fchuld, verzwakte krachten, zyner te lang verfchoovene verbetering, zyner vrywillige en langduurige dienstbaarheid aan de zonde? Merkt, ten derden, aan, myne aandachtige Toehoorers! dat de onderhouding der goddelyke Geboden, dat deugd en Godzaligheid ook niet ten allen tyde en in allerlei omftandigheden even gemakkelyk of moeijelyk zyn. 'Er zyn tyden van eene zeer uitgeftrekte, fchier algemeene verdorvenheid van zeden; tyden, waarin dwaasheid en ondeugd de heerfchappy voeren, waarin bykans alle magt, alle gézach, alle voorrechten, alle waardigheden, alle bronnen van eer en rykdom , alle middelen van vermaak en verlustiging, in de handen der dwaazen en der ondeugenden zyn ; tyden, waarin de fchyn de waarheid, de ligtvaardigheid alle ernftige overdenkingen, de moda alle grondbeginfels, de zinnelykheid de reden verdringt, waarin de Godsdienftigheid voor het ongeloof wykt, of in louter beuzelachtige gebruiken en formulieren verbasterd wordt, waarin wysheid en deugd en vroomheid voorwerpen van verachting en befpotting zyn: en in zulke tyden is het zekerlyk moeijelyk, zich van den ftroom  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR? 215 ftroom niet medefleepen, door de mode niet aanfteeken, van den valfchen fchyn, van de bedrieglyke bekoorlykheden der ondeugd niet te laaten verblinden; 't is moeijelyk, de donkerheid boven den glans, de verachting boven de eer, enkel inwendige volmaaktheid en voortreflykheid boven alle uitwendige voorrechten, boven al den fchitterenden pracht, boven het ft reelende der toejuiching en van den lof de voorkeur te geeven; moeijelyk, op eenen weg te wandelen, op welken men zo eenzaam en verhaten wandelt, en die ons fchynt te verwyderen van alles, wat gewoonlyk vermaak, voordeel , geluk genoemd wordt. 'Er zyn ook tyden van vervolging, waarin men door het volgen van de waarheid, van het geweeten, van de deugden Godzaligheid, gevaar loopt, zyne goederen en bezittingen te verliezen, van de zynen afgefcheurd, uit zyn vaderland verbannen, als een misdaadiger behandelt, met fchandelyke en pynelyke ftraffén gefolterd te worden; en in zulke tyden is het onbetwistbaar moeijelyk, de waarheid en de deugd getrouw te blyven, God en zyn geweeten alles op te offeren, en langs den weg van fmertelyk lyden moedig en rustig naar het doel der volmaaktheid te ftreeven. O 4 Zo-  416 WIEN, EN WANNEER ZYN DE Zodanig was de gefteldheid der tyden, toen het Christendom eerst gevestigd moest worden, en licht en duisternis, deugd en ondeugd, vryheid en llaaverny met eikanderen om de heerfchappy ftreeden. Toen kon Jefus met recht zynen tydgenooten toeroepen: ftrydt om in te gaan in de enge poort, want de poort is naauw en de weg is [mal, die ten leven leidt, en weinigen zyn 'er, die den zeiven vinden: die myn dis~ cipel wil zyn, verloogchene zichzelven, neema zyn kruis op en volge my: die niet alles verlaat om mynent wil, kan myn discipel niet zyn. ■ Maar, wat ons betreft, myne geliefde Vrienden! Leeven wy wel in zulke tyden'? Kunnen wy ons wel op deeze zwaarigheden beroepen, als wy weigeren, de goddelyke Geboden te onderhouden? Wie van u is om de waarheid en braafheid vervolgd geworden ? Wie heeft goederen, of eer, of ampten, of waardigheden, of andere voorrechten enkel daarom verlooren, omdat hy zynen pligt volbragt, en de voorfchriften van zyn geweeten volgde? Wie heefc reden om zich der deugd en Godzaligheid te fchaamen, of zich over haaren dienst te beklaagen ? Hoe groot de verdorvenheid der zeden ook zy , hoe zeer het ongeloof met  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR? 217 met de menigte en den rang zyner aanhangeren ook praale, fteeds nog zyn deugd, braafheid , redelyke Godsdienftigheid, ongemaakte vroomheid, in algemeene achting, tot nog toe fluiten zy niemand den weg tot sardfchen voorfpoed en tot tydelyke voorrechten , tot nog toe zyn zy in de meeste gevallen veel zekerer middelen om. ons een duurzsame hoogachting te verfchaffen, en onze welvaard te bevorderen en beflendig te maaken, dan alle kunstgreepen en geweldenaaryen der ondeugd. Onze vierde aanmerking, myne aandachtige Toehoorers ! is deeze , dat 'er gewisfelyk fommige byzondere pligten en deugden zyn, die mocijelyker dan anderen fchynen te zyn, en die zulks ook voor veele menfchen werkelyk zyn, doch nooit zander de fchuld van deeze menfchen zeiven. \ Is zekerlyk in fommige gevallen moeijelyk , zich zei ven te regeeren, driften, die zekeren trap van fterkte bereikt hebben, te bedwingen , onrechtmaatige verbindtcnisfen , waarin men lang geleefd heeft, te verbreeken, zondige lusten en vermaaken, die men dikwyls genoten heeft, niet meer te genieten. Maar is deeze zwaarigheid niet uw eigen werk, ó gy, die u daarover bezwaart? Kendet gy dan O 5 de  il8 WIEN, EN WANNEER. ZYN DE de waarde uwer vryheid en het vermogen der driften niet? Wist gy niet van te vooren, dat die verbindtenisfen onbetaamelyk, en deeze lusten en vermaaken zondig waren? Waarom liet gy dan de zinnelykheid over ü heerfchen? Waarom verzettet gy u niet tegen deeze driften, zodra zy in u ontwaakten? Waarom verfcheurdet gy die banden niet, voor dat zy u boeiden? Waarom weigerdet gy u zeiven deeze geneugten, deeze vermaaken niet, voordat zy u als tot behoeften wierden? Hebt gy reden van 'er u over te beklaagen, dat het u nu de grootfte moeite, de fterkfte infpanning kost, om dat te doen en uit te voeren, wat gy eertyds met het grootfte gemak zoudt hebben kunnen doen? 't Schynt moeijelyk te zyn, en voor veele menfchen is het zulks werkelyk, om onder den druk van ongewoone, aanhoudende tegenfpoeden, geduldig, ftandvastig, in het volbrengen van zynen pligt onvermoeid, in het geloof en in de hoop onbeweeglyk te zyn. 'Er wordt onbetwistbaar eene meer dan gemeene deugd vereischt, om zulke beproevingen door te ftaan en getrouw bevonden te worden. Maar behoort dan de deugd des Chrisrens, die in de daad en in waarheid een  GOpDELYKE GEBODEN ZWAAR? SlO, een Christen is, eene gemeene, dagelykfche deugd te zyn ? Heeft niet de Christen, ais Christen, uitneemende krachten, die hem ook tot uitneemende deugden bekwaam en derzelver volvoering mogelyk en gemakkelyk voor hem maaken ? Daarenboven hoe zelden legt ons God, die onze zwakheid kent, zulke beproevingen op! En hoe vermogend is de byftand dien hy ons alsdan verleent, indien wy welgezind zyn! 't Schynt eindelyk moeijelyk te zyn, en voor veele menfchen is het zulks werkelyk, om zynen beiedigeren vergiffenis te verkenen, zyne vyanden lief te hebben, allen haat, alle wraakzucht, alle bitterheid tegen hem af te leggen, en zich van gantfcher harte met hem te verzoenen. Maar aan wien fchynt, wien valt dit gebod, deeze pligc zwaar? Alleen den geenen, die zich met eene gedeeltelyke gehoorzaamheid aan de goddelyke Geboden vergenoegt, die zichzelven voor deugdzaam en Godzalig houdt, en nogthans van liefde tot God en de menfchen ontbloot is. Alleen den geenen, die de voorfchriften van het Christendom wel waarneemen, maar zich nogthans niet van deszelfs gezindheid en geest wil laaten bezielen en regeeren. Alleen den geenen,  220 WIEN, EN WANNEER ZYN DE nen, die zich een' Christen noemt, en nogthans de ydelheid en de hoogmoed over zich laat heerfchen. Neen, den Christen, die deezen naam met recht voert, valt het niet bezwaarlyker, om zich met zynen vyand te verzoenen, dan om zynen vriend getrouw te blyven, niet moeijelyker, om zynen belediger vergiffenis te fchenken, dan om den armen en noodlydenden goed te doen. Hy heeft tot beide de zelfde drangredenen en gronden, en geniet hy beide het zelfde edele, Goddelyke genoegen. Eindelyk moeten wy ook nog dit opmerken , myne aandachtige Toehoorers! 'Er is zekere, wel onflrafbaare , maar nogthans gebreklyke wys, om zich op de deugd en Godzaligheid te bevlytigen, die den menfchen dit werk veel moeijelyker maakt, dan het in en op zichzelve is, en dan het, zo men deezen misflag vermydds, voor hem zyn zou. Te weeten, 'er zyn menfchen, die uit gebrek aan kennis, uit vooroordeelen der opvoeding en des onderwys, of uit eene natuurelyke neiging tot droefgeestigheid en tot ftrengheid, de deugd en Godzaligheid valfchelyk eene verfchriklyke gedaante toefchryven, haar voor vyandinnen van alle verrmak, van alle genoegen, van alle vrolykheid houden, die zichzelven  GODDELYKE 'GEBODEN ZWAAR? I2S ven uit dien hoofde van duizend dingen fpeenen, die God hun nergens verboden, zich duizend lasten opleggen, die God hun nergens bevolen heeft op zich te neemen; menfchen, die eiken pligt met eene angstvallige befchroomdheid volbrengen, elk onfchuldig vermaak met vreezen en beeven genieten, eiken niet opzettelyken misflag zich tot zonde toerekenen, zich ten opzigt van de onverfchilligfte dingen de ftrengfte wetten voorfchryven, alle hunne gedachten en aandoeningen, woorden en werken den lastigften dwang onderwerpen, zich in alle {tukken lliptelyk naar zeker willekeurig model vormen en fchikken, en best en vroomst meenen te zyn, als zy zichzelven ten uiterften kwellen, geheel in zichzelven verdiept, en fchier geheel onaandoenelyk geworden zyn voor alles, wat hen omringt. Zulke menfchen kunnen, ik betwist dit niet, welmeenend, zy kunnen werkelyk deugdzaam en Godzalig zyn, en zullen ook namaals van de belooningen der deugd en Godzaligheid, in zo verre zy daarvoor vatbaar zyn, niet verftooken blyven. Maar dat hun het volbrengen van hunnen pligt, dat hun het onderhouden der goddelyke Geboden zo zwaar valt, hebben zy aan zichzelven alleen te wyten. Zy zeiven hebben  222 WIEN, EN WANNEER. ZYN DE ben zich het pad, welk zy bewandelen, met doornen en ileenen des aanftoots bezet. Zy miskennen de leidsvrouwen, die zy zich op hetzelve verkoozen hebben, en houden dat geene voor eisfchen der deugd en Godzaligheid, waartoe dwaaling, vooroordeel, eene zwakke, vreesachtige, flaaffche denktrant, eene ongelukkige gefteldheid van den geest, of een gekrenkte gezondheid hen aanfpooren. 't Zy derhalven verre van ons, de gemakkelykheid of de moeijelykheid der goddelyke Geboden naar het gebrekkelyke gedrag der geenen, die dezelve waarneemen , te beoordeelen! Neen, hunne onderhouding is niet alleen in en op zichzelve, maar ook in de meeste gevallen en omftandigheden, waarin zy als by uitneemendheid moeijelyk befchouwd wordt, in de daad gemakkelyk, en als zy dit niet is, is zy zulks door de fchuld van den mensch zeiven. Doch wy zullen nu nog de voornaamfte tegenwerpingen, die men tegen de mogelykheid en gemakkelykheid van een deugdzaam en Godzalig leven inbrengt, aanhooren en haare gegrondheid onderzoeken. Hoe zwak, zegt men dikwyls, hoe bedorven is niet de menfcheiyke natuur! Wat kan men toch van zo zwak en be- dor-  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR? 323 dorven een fchepfel, als de mensch is, verwachten ! Hoe kan men van hem verlangen, dat hy alle goddelyke Geboden onderhouden, dat hy een volkomen deugdzaam en Godzalig leven leiden zou. Maar, is dan deeze zwakheid, deeze bedorvenheid der menfcheiyke natuur wezenlyk zo groot, als gy voorgeeft, ó gy, die u daarmede verontfchuldigt ? Heeft dan de mensch ooit opgehouden, een verflandig, redelyk, vry, zedelyk fchepfel te zyn? Is dan zwakheid en volkomene onmagt een en hetzelfde? Kan de mensch dan in 't geheel niets doen, om dat hy niet in ftaat is om volftrekt alles te doen ? Heeft dan de bedorvenheid, die eertyds onder Jooden en Heidenen heersch< te, en die de Apostelen naar waarheid als zeer groot en algemeen befchryven konden, ook zonder uitzondering en bepaaling onder de Christenen plaats? Heeft niet het Euangelie een nieuw, geestelyk licht onder de menfchen ontftoken, en hun nieuwe krachten ten goede gefchonken ? En hebt gy wel ooit van de krachten, die gy als een mensch en als een Christen bezit, een getrouw gebruik gemaakt, 6 gy, die u over derzelver gemis beklaagt? Hebt gy ooit beproefd, door aanhoudende , onver-  024 WIEN, EN WANNEER ZYN DE vermoeide poogingen en onderneemingen, wat gy daarmede kunt uitvoeren of niet uitvoeren ? Hebt gy ooit ten opzicht van uwe verbetering, ten opzicht van deugd en Godzaligheid, gedaan, 't geen gy dagelyks ten opzigt van de bezigheden van uw beroep, van de bevordering uwer tydelyke welvaart, van achting en eer by de menfchen doet? Kunt gy in dit opzigt fchyn en waarheid, goed en kwaad, recht en onrecht van eikanderen onderfcheiden, en eene goede keus tusfchen beiden doen, waarom zoudt gy het dan ook niet in het andere opzigt kunnen doen? Kunt gy ten opzigt van aardfche belangen en bezigheden oplettend , zorgvuldig, voorzigtig, ftandvastig, onvermoeid zyn, menigerhande ongemakken verdraagen, menigerhande vermaaken en voordeelen vaarwel zeggen, u aan menigerhande bepaalingen onderwerpen, waarom zoudt gy dan dit alles ook niet ten opzigt van geestelyke en eeuwige belangen zyn en doen kunnen? Neen, gebruik flechts van alle de vermogens, die gy bezit, gebruik alle de middelen, die God u aanbiedt, om uwe zwakheid en uwe bedorvenheid te overwinnen, gebruik ze getrouwelyk, en verlaat u daarenboven op hem , die u beloofd heeft,  GODDELYKE ÓEBODEN ZWAAR? aag heeft, u by een behoorlyk gebruik uwer vermogens te zullen verfterken; en gy zult zekerlyk en fpoedig ondervinden, dat de menfcheiyke natuur, niettegenftaande al haare Zwakheid en bepaaldheid en de zedelyke bedorvenheid, die onder de menfchen plaats vindt, een werk van God is, 't welk hy met groote vatbaarheden, groote bekwaamheden en krachten voorzien, 't welk hy tot groote dingen verordend en bekwaam gemaakt heeft. Welk een vermogen, zegt men dikwyls verder , welk een dwingend vermogen oefent niet de geaartheid over den mensch ! Hoe haast Overweldigt zy zyne reden! Hoe fnel verydelt zy zyne beste voorneemens! Wie kan dezelve wederftaan? Zo ik nu eene ongelukkige neiging tot deeze of geene foort van kwaade en verbodene dingen heb, zo ik tot driftigheid, tot toorn, tot wellust geneigd beu, hoe zal ik dee* ze neiging bedwingen? Hoe myne natuurelyke drift beteugelen? Hoe aan de voorfchriften der ingeroogenheid en der kuischheid voldoen? Hoe gy zulks doen zult, 6 mensch? Juist zo, als gy het zeer dikwyls werkelyk doet, en het uit veel minder gewigtige gronden doet, dan do geene zyn, waarmede de Godsdienst u daartoe VI. Stuk. P aan-  226 WIENT, EN WANNEER ZYN DE aanfpoort. Hoe dikwyls immers weet gy uwe neiging te wederdaan, uwe driften te bedwingen, en juist het tegendeel te doen van dat geene, waartoe uwe geaarcheid u aanzet! Nu eens zyn het de voordeelen uwer handteering, van uwen koophandel, van uw beroep, die u daartoe aanfpooren en bekwaam maaken. Hoe menigmaalen hebt gy in dat opzigt te doen met perfoonen, wier wyze van denken en van handelen u geheel tegen de borst is, die u veele dingen zeggen, die gy anders van niemand met bedaardheid zoudt aanhooren, die u dikwyls op eene gevoelige wyze beledigen ! Zy fchynen geen geloof te hechten aan uwe woorden, verwyten u dikwyls grove misdagen, daan uwe redelykde voordellingen, uwe plegtigfte verzekeringen in den wind, en bewyzen u in 't algemeen de achting niet, die zy u fchuldig zyn. — En nogthans weet gy u te bedwingen, en nogthans blyft gy bedaard, en nogthans onderdrukt gy alle opwellingen der misnoegdheid, van den toorn, der wraakzucht. Waarom zoudt gy dan dit ook niet op andere tyden, ook niet in het huicfelyke leven, ook niet jegens uwe ondergefchikten kunnen doen, indien gy diep in uw hart drukte, dat zulks in het eene geval niet min-  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR. 22? minder billyk, niet minder goed, niet minder noodzaakelyk en voordeelig is, dan in het andere ? Dan eens komt gy in de gezelfchap- pen. Hoe veele dingen ziet of hoort gy daar, die u ten uiterften mishaagen, die u op andere tyden en aan andere plaatfen beledigen zouden of in toorn doen opftuiven! Hoe dikwyls ontmoet gy daar uwen vyand, uwen tegenftreever, op welken gy u zo gaarne zoude willen wreeken! Hoe dikwyls worden daar uwe zinnelyke lusten geprikkeld, of het vuur eener verbodene liefde in u ontftoken! maar de welvoeglykheid laat u daar niet toe, noch om uwe wraakzucht, noch om uwe neiging tot wellust in te willigen. Gy bedwingt derhal ven u zeiven, antwoordt den on* befcheidenen met befcheidenheid, reikt uwen tegenftreever, uwen vyand vriendelyk de hand toe, en houdt u ftiptelyk binnen de grenzen der eerbaarheid. En waarom zoudt gy dit ook niet by andere gelegenheden doen kunnen? Zou dan de vrees voor God, de liefde tot God, indien zy u bezielden, niet zo veel, niet nog veel meer kunnen uitrichten, dan de enkele welvoeglykheid , dan de vrees voor de berisping der waereld in ftaat is uit te richten? Neen, 't geen u 'm het eene geval mogelyk en gemakkelyk is, P a moes  2*8 WIEN, EN WANNEER. ZYN DE moet u ook in het andere geval mogelyk en ge•makkelyk zyn, indien gy het flechts ernftig wilt. Neen, geene neiging is zo geweldig, dat zy niet door aanhoudende oefeningen verzwakt en bedwongen, geene geaartheid zo gebrekkelyk en zo hevig, dat zy niet door waaken en bidden, door deugd en Godzaligheid verbeterd en in orde gebragt zou kunnen worden. Hoe menigvuldig, zegt meri, ten derden, dikwyls, hoe behorende, hoe onwederfiaanbaar zyn niet de verzoekingen ten kwaade, die ons van alle kanten omringen! Hoe verleidelyk is niet het zondige voorbeeld! Welk een luister, welk een geluk, welke vermaaken vergezellen niet dikwyls den ondeugenden! Hoe moeilyk valt het niet, zich noch door beden en overreedingen , noch door beloften, noch door bedreigingen, noch door toejuiching of berisping van den weg van pligt en deugd te laaten aftrekken ! Hoe bezwaarlyk, zo dikwyls verzocht en echter nooit verleid te worden! Maar, kunt gy dan niet de meeste van deeze verzoekingen vermyden, indien gy flechts wilt? Kunt gy u niet tegen de zulke, die onvermydelyk zyn, door gebeden en overdenkingen wapenen? Weet gy, dat dit of dat gezelfchap, het leezen  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR ? 2 2 0' zen van dit of dat boek, de verkeering met deeze of die perfoonen voor gevaarlyk is, waarom verwydert gy u dan niet van dat gezelfchap ? Waarom vermydt gy de verkeering deezer perfoonen niet ? Waarom onthoudt gy u niet van het leezen van dac boek? Zult gy u dan ook wel met opzet en buiten noodzaakelykheid naar plaatfen begeeven, daar befmettende ziekten heerfchen, of met perfoonen en dingen omgaan, van welken gy vermoeden kunt, dat zy de zaaden van verderflyke kwaaien by zich hebben? En daar gy dit uit liefde voor de gezondheid van uw ligchaam kunt nalaaten, waarom zoudt gy dat dan ook niet uit zorg voor de onfchuld van uw hart, voor de volmaaktheid van uwen geest kunnen vermyden? En genomen, dat gy het volftrekt niet vermyden kunt, waarom neemt gy daaromtrent dan niet de zelfde behoedmiddels in acht, hoedanige gy in foortgelyke gevallen omtrent tydelyke rampen pleegt in acht te neemen? Als gy door kwaade voorbeelden verzocht wordt, waarom fielt gy 'er niet de kracht van goede voorbeelden tegen? Als de uitwendige luister, of de bedriegelyke geneugten en voordeden der ondeugd u bekooren , waarom vergelykt gy dan niet daarmede haar verfchrikkdyk einP 3 de ,  *3Ü WIEN, EN WANNEER ZYN DE de, of de fchadelyke, verderflyke gevolgen, die zy vroeg of laat mee zich brengt ? Als gy door de loftuitingen of door de berispingen der dwaazen verbysterd wordt, waarom ftelt gy dan niet de beloonende goedkeuringen, of de grievende verwytingen van uw eigen geweeten en van alle braave menfchen, waarom niet het welgevallen of het misnoegen van God daar tegen over, die de Heer en Rechter is van u en de gantfche waereld! En kan de deugd wel den naam van deugd verdienen, zo zy niet in ftaat zy om eenige verzoekingen te wederftaan ? En hebben niet duizenden van menfchen, die menfchen waren gelyk gy, verzoekingen overwonnen , by welke de verzoekingen, waarop gy u beroept, fchier in geene vergelyking komen? Neen, den Christen zyn geene verzoekingen onoverwinnelyk, voor hem zyn zy flechts oefeningen in het goede, gelegenheden en aanleidingen, cm zyne krachten te oefenen en zyne braafheid aan den dag te leggen; en al wie zich van dezelve, onder het voorwendfel, dat zy onoverwinnelyk zyn, laat wegfleepen, die is een vuig, een laag mensch, die de deugd naauwelyks by den naam kent, en geheel ontbloot is van den geest van 't Christendom. Maar, zegt men eina'elyk dikwyls, hoe kan het  GODDELYRE GEBODEN ZWAAR? 231 het zo ligt zyn, een deugdzaam en Godzalig leven te leiden, daar myne verbetering zo langzaam voortgaat; daar ik by de beste voorneemens zo dikwyls weder tot myne voorige zonden verval, zo dikwyls doe, 't geen ik niet wilde doen, zo dikwyls nalaat, 't geen ik voorgenomen had te doen? Maar, ligt dan de fchuld van uwe langzaame vordering op den weg der deugd, en van uw geduurig verval tot de zonde, in de zaak zelve, of in uw voorleden en tegenwoordig gebrekkelyk gedrag? Hebt gy uwe verbetering lang uitgelield, hebt gy uwe krachten in den dienst der zonde en der ondeugd zeer verzwakt, dan kunnen gewislyk, gelyk wy voorhenen reeds aanmerkten, uwe oprechtfte poogingen geenzins den fpoedigen en gelukkigen uitflag hebben, dien zy hebben zouden, indien gy den weg der deugd nooit verlaaten had, of vroeger tot denzelven te rug gekeerd waart. Maar aan wien, dan aan u zei ven hebt gy dit te wyten? En wat is nog tegenwoordig meestal de reden, dat uwe goede voorneemens zo gebrekkelyk ten uitvoer gebragt worden ? Gewislyk dit, dat gy u dikwyls met enkele voorneemens te vreden houdt, van alle moeijelyke infpanningen uwer krachten een afkeer hebt, niet zorgvuldig geP 4 noeg  33a WIEN, EN WANNEER ZYN DE noeg over u zelvcn waakt, niet dikwerf of ernflig genoeg tot overdenken, tot gebeden, toe andere Godsdienstoefeningen uwe toevlucht neemt, niet de eerfte ongeregelde beweegingen beftrydt en onderdrukt, de vermaaningen en de ftem van uw geweeten niet getrouw genoeg volgt, en God en uwe verordening en het toekomende nog te dikwyls uit het oog verliest. — Vermyd deeze afdwaalingen, vergaar en oefen uwe krachten, behartig het werk uwer verbetering met al den ernst uwer ziele, laat 'er u niet terftond door elke verhindering en door elke zwaarigheid van affchrikken,Jaat de gedachte aan God, het voorbeeld van Jefus Christus en de vooruitzigten in de toekomende waereld u allerwege vergezellen, zo zult gy zekerlyk welhaast met vaste fchreeden op den weg der Christelyke braafheid wandelen, welhaast zeldzaamer ftruikelen en niet meer vallen, welhaast uit eigene ondervinding leeren, dat de goddelyke Geboden niet zwaar zyn. Ja, myne geliefde Vrienden! dit is en blyft eene onwederfpreekelyke waarheid: Gods geboden zyn niet zwaar: 't is niet alleen mogelyk, maar 't is gemakkelyk , dezelve te onderhouden en een volkomen deugdzaam en GodzaligIe-'  GODDELYKE GEBODEN ZWAAR? 233 leven te leiden ! Ja, de geboden van onzen God en Vader, die in de hemelen is, verdienen onze gewilligde en blymoedigfte gehoorzaamheid, en deeze gehoorzaamheid kunnen en zullen wy aan dezelve gewislyk bewyzen, indien wy zulks maar ernftiglyk willen! ê Mogt deeze waarheid ons allen ftseds voor den geest, en voor ons allen fteeds zeker, mogt ons geheel volgend leven een onloogchenbaar, duidelyk fpreekend bewys van deeze waarheid zyn! Amen. P 5 NE-   NEGENDE LEERREDE. WAARSCHOUWING TEGEN DE HOVAARDY. Tekst. Brief aan be Romeinss. Hoofüft. XI. vs. 20. Zyt niet hooggevoelende.   6 (jfod, die alleen door u zeiven beftaat, alleen onafhangkelyk en hoogst volmaakt zyt, wat zouden wy zyn zonder u! Wat zouden wy bezitten, indien gy het ons niet gegeeven hadt! Wat zouden wy kunnen en vermogen, indien gy ons 'er niet de krachten toe mededeelde! Ja, gy hebt ons tot het aanwezen geroepen, toen wy niet waren; gy hebt ons ligchaam zo kundig gebouwd, en onzen geest met zo veele bekwaamheden en vermogens toegerust; gy hebt ons in eene waereld, in eenen toeftand geplaatst, waarin wy beide overeenkomftig met hunne verordening gebruiken, en 'er veel goeds mede doen en genieten kunnen. Gy onderhoudt , gy bezielt ons ligchaam en onzen geest, gy fchenkt ons beide in elk oogenblik onzes aanweezens als op nieuw. Verbergt gy uw aangezigt voor ons, wy vergaan en worden tot ftof; zendt gy uwe kracht uit, dan doordringt ons een nieuw leven, een nieuw, vrolyk zelfgevoel van ons aanweezen en uwe goedheid. Ja, door u alleen zyn en beftaan wy; van u hebben wy alles, wat wy bezitten, wat ons genoegen en voordeel aanbrengt, en waarmede  238 ' WAARSCHOUWING mede wy anderen genoegen en voordeel kunnen aanbrengen; door u doen en verrichten wy al het goede, dat wy doen en verrichten. Ja, van u, door u en tot u zyn alle dingen; u zy de eer in eeuwigheid! ö Mogt dit befef onzer afhangklykheid van u , het befef van uwe grootheid en onze nietigheid ons altoOs, mogt het ons ook tegenwoordig geheel doordringen! Mogt hetzelve elke hoogmoedige .gedachte, elke neiging tot verwaandheid in ons onderdrukken en ons nederig van hart maaken ! Ach leer ons toch, ons zeiven en de waare gedeldheid van onzen toeftand fteeds beter kennen, fteeds juister beoordeelen. Geef toch, dat wy onze afkomst, onze bepaaldheid, onze zwakheid, onze brooschheid, onze zondigheid nooit vergeeten, en ons houden voor 't geen wy werkelyk zyn. Geheel onmagtig en nietig in ons zeiven, maar groot en fterk in u, wiens fchepfelen en kinderen wy zyn; van alle verdienfte ontbloot, maar zonder verdiende by uitneemendheid begenadigd, hoogst gebrekkelyk en onvolmaakt, maar voor grooter volmaaktheid vatbaar; ftof en aarde ten opzigt van ons broosch ligchaam, maar onfterflyk en van uw gedacht ten opzigt van den geest , dien  TEGEN DE H0VAARDY. 239 dien gy ons gegeeven hebt: dit moet het gexigtpunt zyn, waaruit wy ons zeiven fteeds befchouwen, en dit moet ons tevens voor alle hovaardy bewaaren, en ons aanfpooren tot alles, wat fchoon en grootsch en edel is. Zegen ter bevordering deezer einden, de leer der waarheid, die ons thans voorgedraagen zal worden. Laat ons dezelve in een duidelyk licht aanfchouwen, en haare kracht door geene begoogchelingen der eigen liefde verydeld worden. Wy bidden u hierom in den naam van Jefus Christus, onzen Heer en Heiland, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften , aan: Onze Vader enz. — Een mensch te zyn, myne aandachtige Toehoorers! en hoogmoedig te zyn, dit ftrydt, rechtilreeks tegen eikanderen. Want, die een* mensch noemt, noemt een zwak, behoeftig, afhangklyk, zondig, broosch fchepfel; een fchepfel, dat van zich zelf en door zich zelf niets is en heeft en vermag, dat van enkel weldaaden, van enkel genade leeft; een fchepfel, dat zich op niets met zekerheid verlaaten , en niets als zyn duur-  240 WAARSCHOUWING duurzaam eigendom befchouwen kan; een fchep* fel, dat ontelbaare nooden en behoeften, duizend dwaalingen en feilen , duizend dwaasheden en ondeugden onderworpen, dat aan alle kanten van gevaaren omringd, dat heden beflaat en misfchien morgen niet meer zyn zal. En zou zulk een fchepfel hoogmoedig zyn! Zou het zich op zyn verftand, op zyne krachten, op zyne bezittingen en rykdommen, op zyne weetenfchap, óp zyne fterkte, op zyne uiterlyke voorrechten, op zyn leven iets laaten voorltaan! Ondertusfchen echter heeft deeze tegenftrydigheid werkelyk plaats, en ongelukkiglyk is zy niet de eenigfte, die het menfcheiyke karakter en het menfcheiyke gedrag fchandvlekt. Hoe weinig redenen tot hoog» moed wy ook hebben, zo geneigd zyn wy toch allen daartoe. Hoe zeer wy denzelven in anderen afkeuren, zo glimpig weeten wy hem in ons zeiven te verontfchuldigen. E» ook dit moet mede gefield worden onder de zwakheden der menfcheiyke natuur , die ons ootmoedigheid behooren in te boezemen; de hovaardy zelf predikt ons nederigheid; zy vertoont ons den menrch van eene zyde, die hem in zyne eigtne oogen veel meer behoorde te ver-  TEGEN DE H0VAARDV. 24I Vernederen dan te verhoogen. 6 Mogten wy allen den hoogmoed uit dit gezigtpunt befchouwen, allen hem leeren houden voor 't geen hy werkelyk is, en daardoor moed en kracht ter beftryding of ter vermyding eener ondeugd verkrygen, die met de waare gefteldheii der dingen en met onzen eigenen toeftand zo openlyk ftrydt! Ter bevordering van dit oogmerk heb ik myne tegenwoordige leer* rede ingericht. Ik wilde u tegen de hovaardy waarfchouwen, wilde u de vermaaning van den Apostel in den tekst: Zyt niet hooggevoelende, maar vreest, diep in het hart drukken; en hoe gelukkig zou ik zyn, indien ik dit derwyze doen kon , dat de hoogmoedige zich Zyns hoogmoeds fchaamde, en de befcheidene tegen alle verzoekingen daartoe beveiligd wierde! Laaten wy tot dat einde, In de eerfte plaats, zien, waarin deeze ondeugd bejlaat, en waardoor zy zich aan den dag legt en openbaart; en vervolgens eenige aanmerkingen voor/lellen, die ons voor dezelve bewaaren, of van dezelve geneezen kunnen. De mensch is hovaardig, myne aandachtige Toehoorers! als hy een al te gunstig gevoelen van zich zeiven heefc, en zyne inwendige of VL Stuk. q nir-  242 WAARSCHOUWING uitwendige voorrechten eene hooger waarde toefchryft, dan zy verdienen. 't Is derhalven geene hovaardy, dat men zyne bekwaamheden, zyne krachten, zyne goede eigenfchappen , zyne vaardigheid , zyne uitmuntendheid kent, dat men weet en gelooft, dat men ze heeft en bezit, en ze noch angstvallig tracht te verbergen, noch voor anderen, die ons dezelve toefchryven , te loogchenen. Dezelve niet te erkennen, dezelve te loogchenen is ondankbaarheid tegen God, die ze ons gegeeven heeft; is valfche nedeiigheid, omdat zy op een valsch oordeel gegrond is; is dikwyls waare hoogmoed, omdat men daarby gewoonelyk het verwaande oogmerk heeft, dat anderen onze uitmuntendheid en verdienden in een te fchitterender licht dellen, en ons als dwingen zullen, om dezelve te erkennen. En boe zouden wy onze bekwaamheden, onze vermogens, onze hebbelykheden, onze voorrechten wel gebruiken, hoe daardoor ons eigen geluk en het geluk onzer broederen tot eenen hoogen trap kunnen bevorderen , indien wy dezelve niet kenden, indien wy niet wisten, wat wy in ftaat zyn 'er mede uit te voeren, en indien ons deeze bewustheid niet aanfpoor- de  TEGEN DE HOVAAR.DY. 043 de om dezelve op de beste wyze aan den dag te leggen en te befteeden? Neen, erken, o mensch, erken al het goede, 't welk in u is, al het ui-muntende, 't welk gy bezit, al het fchoone en groote en prysfelyke, 't welk gy kunt uitvoeren; maar erken het met dankbaarheid jegens God en onder het levendigfle befef van uwe volkomene afhangklykheid van hem, en als gy uwe goede eigenfchappen kent, leer dan ook uwe gebrekèn en zwakheden kennen, en dan zal deeze kennis u nooit tot hovaardy vervoeren. Even weinig is het hoogmoed, myne aandachtige Toehoorers! dat men de waarde, de wezenlyke waarde van het goede en voortreflyke, 't welk men heeft en doet, inziet en houdt voor 't geen het werkelyk is. Ons oordeel moet altoos zo veel mogelyk met de waarheid overeenkomen, 't zy deszelfs befluiten ons zeiven of anderen betreffen; en nooit zullen wy eene zaak met zo veel zorgvuldigheid ber waaren, en 'er zo waardig een gebruik van maaken, als haare natuur en gefteldheid vereischt, indien wy haar voor geringer en minder gewigtig, voor flechter houden, dan zy in de daad is. Neen, befef al de waarde van Q 2 uwe  344 WAARSCHOUWING uwe gezondheid, van uw verftand, van uwe bekwaamheden, van uwe fchoonheid, vaö uw wys, voor het algemeen nuttig gedrag, van uwe overige voortreflykheden, ö mensch ! maar befef te gelyk, hoe weinig gy 'er op vertrouwen, hoe fpoedig gy dezelve verliezen kunt, en hoe geheel geene verdienfte dit alles u geeft, en dit gevoel zal u van veelerhande dwaasheden affchrikken, en tot veelerhande goede, edele daaden aanfpooren, maar nooit hoogmoedig doen worden. 'tls eindelyk geen hoogmoed, myne aandachtige Toehoorers! maar een waar gegrond inzigt, dat men zich waardige begrippen van de natuur van den mensch in 't algemeen, van zyne vatbaarheid, van zyne bekwaamheden en vermogens , van zyne verordening vormt, dat men gelooft , dat hy tot groote dingen bekwaam en gefchikt is. Al wie den mensch onder het voorwendfel van ootmoedigheid vernedert, zyne heerlykfte voorrechten verdonkert, en hem tot de dieren des velds verlaagt, of altoos alleenlyk van zyne zwakke en gebrekkelyke zyde befchouwt, en dezelve met de zwartfte kleuren fchildert, onteertden Schepper wan den mensch, verzwakt in zich en in anderen de fterkfte dryfvegren tot verhevener wysheid en deugd, ziet alle  TEGEN DE HOVAARDY. 245 alle zyne voorrechten over het hoofd, doet van alle zyne voorrechten afftand, en loopt gevaar van juist zo laag en flecht te handelen, als hy van zich zei ven en van de rnenschheid in 't algemeen denkt. Neen, gevoel uwe waardigheid, uwe edelheid, ö mensch! gevoel het, dat gy van Goddelyk gedacht, dat gy naar het Beeld van God gefchapen, dat gy voor de onfterflykheid verordend, dat gy voor veel verhevener dingen gefchikt zyt, dan gy thans doet en in ftaat zyt te doen; en gelyk dit gevoel u tot een onophoudelyk ftreeven naar de volmaaktheid zal aanfpooren, zo zal het u tevens voor den hoogmoed bewaaren. Neen, de mensch is hovaardig, als hy verkeer delyk van zichzelven oordeelt, als hy een te hoog, te gunstig gevoelen van zichzelven heeft, en zich op het goede, dat hy is en heeft, meer laat voor/laan, dan hem betaamt. Hy is, derhal ven, hoogmoedig, als hy zich zeiven bekwaamheden , vermogens, goede hoedanigheden, kundigheden, verdienften, uitmuntendheden toefchryft, die hy niet bezit; als hy zich zei ven verftandiger, wyzer, beter, deugdzaamer, magtiger, grooter, gewigtiger acht, dan hy werkelyk is. Hy is hoogmoedig, als hy zyQ 3 ne  246 WAARSCHOUWING ne goede eigenfchappen en talenten eene hooger waarde toefchryft, dan haar toekomt, als hy dezelve in zyne verbeelding boven alle andere verheft, en haar met uitfluiting van anderen voor achtens- en beminnenswaardig houdc; als derhalven de verflandige zyn verftand, de geleerde zyne geleerdheid, de ryke zynen rykdom, de voornaame zynen rang, deeze zyne fchoonheid en geene zyne fterkte hooger fchat, dan alle nog zo groote eigenfchappen , talenten, verdienden, die andere menfchen verderen en misfchien verre boven hem verheffen. Hy is hoogmoedig, als hy God, den Oorfprong en Onderhouder van al het goede en uitmuntende, wat hy is en heeft en kau verrichten, uit het oog verliest; zyne afhangklykheid van hem vergeet, alles aan zichzelven, aan zyne wysheid, aan zyne bekwaamheid, aan zynen yver, aan zyne verdienden toefchryft, en zich op dingen, die hy als onverdiende weldaaden en flechts ter leen ontvangen heeft, als op zyn waar, duurzaam eigendom verlaat. Hy is eindelyk hoogmoedig, als hy anderen, die of werkelyk of naar zyne verbeelding minder talenten, of toch eene andere foort van talenten hebben, dan hy, beneden zich dek en met verachting behandelt; als hy of  TEGEN DE HOVAARDY. 247 of hunne goede eigenfchappen en hunne gaven ioogchent, dezelve tracht te verkleinen, te verdonkeren , twyf"elachtig te maaken, of hunne gebreken en zwakheden uittrompet en vergroot, om daardoor den luister hunner deugden en verdienflen te bezwalken, en hen van de achting en eer te berooven, die men hun fchuldig is. En , hieruit kunnen wy gemakkelyk afleiden, myne aandachtige Toehoorers! waardoor zich de hoogmoed aan den dag legt en openbaart, aan welke kenmerken en uilwerkfelen men denzelven hennen kan. De hovaardige is met zich zei ven ingenomen, is in zyne eigene oogen, genoegzaam voor zichzelven, verbeeldt zich gewoonelyk geene onderrichting, geenen raad, geene hulp, geene toegeevendheid en verfchooning noodig te hebben, verwacht en verwerpt alle vermaaningen en waarfchouwingen, die men hem geefc, volgt zyn eigen hoofd, gaat zyn' eigen weg en houdt denzelven in alle gevallen voor den besten. Van zyne gewaande uitneeniende waarde doordrongen, fpreekt hy gaarne van zichzelven, van zyn goede hoedanigheden, van zyn talenten, van zyn verdienden, en omhelst alle gelegenheden om dezelve aan anderen bekend te maaken, en dezelve door vergelyking Q 4 met  348 WAARSCHOUWING }net 't geen anderen hebben en doen, te verheffen en in den gunstigften dag te ftellen. Altoos eenzydig voor zich zeiven, rekent hy anderen veele dingen tot misdaaden aan, die hy zich zeiven zonder bedenking veroorlooft, berispt anderen met de uiterfte geftrergheid, en ftuift nogthans op by elke nog zo gegronde berisping, van anderen; wykt voor niemand, en verlangt echter, dat elk voor hem zal wyken; is ligt geraakt en wraakzuchtig, en wil nogthans, dat anderen zich ongeftraft van hem zullen laaten beledigen en mishandelen. Verhovaardigt hy zich op zyn verftand en op zyne geleerdheid, dan ziet hy met verachting op den minder verftandigen of op den ongeleerden neder, heefc medelyden met den befcheiden twyfelaar, waant alles te weeten, alles te doorgronden, bcflist ftoutelyk over alles, en wil, dat men zich aan zyne uitfpraaken blindeling onderwerpen zal. Verhovaardigt hy zich op de ampten en waardigheden, die hy bekleedt, op den rang en de tytels, die hy geërft of gekocht of op eenige andere wyze verkreegen heeft, dan befchouwc en behandelt hy zyne ondergefchikten of de geringer leden der maatfehappy als fchepfels van eene onedeler foort, verbeeldt zich door vriendfehap \ en  TEGEN DE HOVAARDY. 249 en gemeenzaamheid met hun zich te zullen omeeren ; doet hun zyne uitmuntendheden niet zelden op eene beledigende wyze gevoelen, praalt met zyn afkomst, met zyn nsagt, met zyne verbindtenisfen, met zynen invloed op het geheel, roemt op het aanzien, waarin hy by de grooten en vermogenden ftaat, en fchryft zich een gewigt toe, dat voor den eenen drukkend , en in de oogen van anderen belagchcly'k is. Verhovaardigt hy zich op zynen rykdom, dan moet de pracht zyner kleeding, van zyn huisraad, van zynen ftoet , de overvloed en de kostbaarheid zyner tafel, dan moeten fomwylen fchitterende bewyzcn zyner müddaadigheid denzelven iedereen aankondigen, dan acht en waardeert hy elk een eeniglyk naar 't geen hy bezit, en niet naar 't geen hy is en d^ec, en ziet gemeenelyk alle uitmuntendheden en verdienden zyner arme broederen enkel daarom over 't hoofd, om dat zy arm zyn. Verhovaardigt hy zich op zyne gezondheid en fterkte, dan befchouwc hy de zulken, die minder gezond en fterk zyn dan hy, meteen verachtend medelyden, fpot met de matigheid én foberheid, fpot met geneesheeren en geneesmiddelen , roem!: op zyne buicenfpoorigheden in eten. en drinken en Q 5 i«  oijO WAARSCHOUWING in den zinnelyken wellust, en merkt zelfs deeze bekwaamheden, die hy met de dieren des velds gemeen heefc, aan als gewigtiger dan alle uitmuntendheden van den geest en het hart, die den mensch veredelen. Verhovaardigt hy zich eindelyk op zyne fchoonheid, dan bewondert hy zyne eigene gedaante, is ten uiterden zorgvuldig om dezelve te bewaaren en te verfraaijcn, zoekt ze altoos in het voordeeligde licht te doen voorkomen, en eischt enkel om derzelver wil den eerbied, die der deugd en der waare verdiende alleen toekomt. Op deeze wyze vertoont en ontdekt zich de hovaardy, myne aandachtige Toehoorers! Zulke vruchten draagt deeze vergiftige plant. Moest niet de enkele befchryving van 't geen de hovaardy is en uitwerkt, genoegzaam zyn, om ons voor dezelve te waarfchouwen als voor een gebrek, waarvan de mensch, die waarheid en volmaaktheid bemint, zich nooit zorgvuldig genoeg wachten kan? En hoe veele andere dingen waarfchouwen ons niet daarenboven tegen deeze ondeugd ? De hoogmoed is voljlrekt ongegrond; hy is ten uiterften dwaas en ongerymd; hy is fchadelyk en verderflyk; hy. is fir af baatin de oogen van God! Laaten wy deeze vier gron-  TEGEN DE HOVAARDY. 251 gronden, als zo veele waarfchouwingen tegen den hoogmoed, in een helder licht ftellen. Hoe ongegrond is niet, eerfielyk, de hoogmoed! Gy verhovaardigt u, ö mensch, op uwe bekwaamheden en vermogens, op uwe . vaardigheid, op uwe weetenfchap en geleerdheid, op uwe gezondheid en fterkte, op uwe fchoonheid, op uwe uiterlyke voorrechten, op aanzien en eer, op uwe verdienitelykheid jegens anderen. Maar gefteld zelfs, dat gy alle de voortreflykheden werkelyk bezit, die gy u toefchryft, wat redenen hebt gy dan nog, om 'er hovaardig op te zyn? Zyn zy allen van u afkomstig? Hebt gy ze u zeiven gegeeven? Hebt gy uw ligchaam zelf gevormd, en hetzelve met de fchoonheid en bevalligheid verfierd, die u verblinden? Hebt gy uwen geest zelf met de bekwaamheden en vermogens toegerust, waarop gy roem draagt? Hebt gy den ftand, waarin gy geboren wierd, zelf uitgekoren? Hebt gy u zeiven in de plaats en in de betrekkingen gefteld, die in menigerhande opzigten zo voordeelig voor u waren ? Is de rykdom, is de rang, zyn de eertytels, die gy geërfd hebt, de vrucht uwer eigene naarftigfaeid, de beiooning uwer vcrdienlten? Zyn de leer*  WAARSCHOUWING leermeesters , die u onderweezen en op den weg der waarheid gebragt hebben vooraf van u gevormd en onderweezen geworden? Is de weetenfchap en geleerdheid waarmede gy praak, van uwe eigene uitvinding? Moest gy niet van anderen zó wel denken als gaan leeren, en u lang van hun leiden laaten, eer dat gy zelf eenige fchreden durfde doen? Hebt gy niet alles, wat gy weet en kunt, uit duizend vreemde bronnen gefchept en van uwe voorgangeren geleerd?1 Zyn u derhalven niet uwe meeste voorrechten buiten uw weeten, zonder uw toedoen, zonder uwe verdienden ten deel gevallen? Zyn het niet enkel gefchenken der Voorzienigheid, enkel weldaaden of gunstbewyzingen van menfchen, die vóór u geleefd hebben en te gelyk met u leeven? En op zulke onverdiende gefchenken, op zulke toevallige goederen, op zulke geleende en gebedelde rykdommen zoude gy u verhovaardigen? Zoude u zeiven tot eene verdiende toerekenen, dat gy een welgevormd ligchaam, of eenen vaardigen geest hebt, dat gy van ryke of van voornaame ouderen geboren zyt, dat gy in den rang en in de eer, die uwe voorvaders verkreegen hebben, door uwe geboorte deelt, dat gy verdandige en bekwaame leermeesters  TEGEN DE HOVAARDY. 253 ters en opzieners gehad, en van hun veel geleerd hebt! Kunnen 'er zwakker gronden van den hoogmoed uitgedacht worden, dan deeze zyn? Maar gefteld eens, dat gy veele, dat gy de meeste van uwe gaaven zelf verkreegen hebt, dat gy door uwe eigene poogingen ryk en vermogend, verflandig en geleerd, bekwaam en nuttig geworden zyt, dat gy zelf den crap van eer en van aanzien, dien gy bekleed, beklommen hebt, zyn 'er dan nog wel redenen, om 'er u op te verhovaardigen? Hoe gering is ook hier uwe verdiende! Hoe weinig hing ook hier van uwe eigene poogingen, en hoe veel van de albeftierende Voorzienigheid en de Regeering des Allerhoogften af! Zoudt gy dit alles zyn en worden, zo moest gy in zekere gunstige omftandigheden en betrekkingen komen, moest aanleidingen, opwekkingen, aanfpooringen, hulpmiddelen tot het ontwikkelen uwer vermogens hebben, moest op zeker tooneel geplaatst worden, daar gy ze aan den dag leggen en gebruiken, daar gy u vertoonen, daar gy met een goed gevolg kost arbeiden en werken. En wie heeft deeze omftandigheden, deeze verbindtenisfen, deeze aanmoedigingen , deeze hulpmiddelen, die tooneel derwyze befchikt, dat  $54 WAARSCHOUWING dat zy u zo voordeelig moesten worden? Wie anders dan de Opperheer der waereld, die u deeze vermogens gegeeven en deeze plaats heeft aange weezen? En wien dan hem komt al de eer en al de roem toe voor al het goede en nuttige, wat uit deeze gefteldheid der dingen voor u en voor anderen ontftaan is? En op dat geene, 't welk God voor u en door u gedaan heeft, zoudt gy u verhovaardigen? Hoe menige groote geest, hoe menige edele, deugdzaame ziel blyft enkel daardoor onbekend en verborgen, om dat de uiterlyke omftandigheden dezelve minder gunstig zyn, dan u; en hoe vëelen, die gy thans misfchien met verachting befchouwt, zouden u verwondering en eerbied inboezemen, indien zy eene andere plaats bekleedden. En wie heeft u van hun onderfcheiden? Wie hun voorgetrokken? En wat geeft u, den by uitneemendheid gezegenden, het geringfte recht, om u boven hen te verheffen? Zo ongegrond der menfchen hovaardy is, myne aandachtige Toehoorers! zo dwaas is zy ook, want zy ftrydt openlyk met V menfchen tegenwoordigen toeftand, verbergt zyne zwakke zyde geheellyk voor zyne oogen, en is oorzaak, dat hy zich met hooge verbeeldingen misleidt, ter-  TEGEN DE H0VAARDY. 255 terwyl alles, wat in hem en buiten hem is, hem behoorde te vernederen en te verdemoedigen. Gefteld eens, dat uwe uitmuntendheden zo groot zyn, als gy voorwend, gefteld, ö mensch! dat zy u eenigen voet gaven tot hovaardy, waar blyven dan uwe bepaaldheid, uwe zwakheden, uwe behoeften, uwe feilen, uwe gebreken? Moeten die by het oordeel, 't welk gy van u zeiven en uwen toeftand velt, niet mede in rekening gebragt worden? Staan die minder tot u in betrekking dan uwe uitmuntendheden , of, wilt gy u ook hierop verhovaardigen, dat gy zo bepaald, zo zwak, zo afhangklyk, zo gebreklyk, zo broo?ch zyt? Wat? Gy verhovaardigt u op uwe aanzienlyke afkomst: maar, was dan uwe intrede in de waereld minder ellendig , dan de geboorte van ieder ander menfchelyk kind? Waart gy aan minder gevaaren blootgefteld, aan minder fmerten en toevallen onderhevig, behoefdet gy met minder moeite te leeren verdraagen, lyden, gaan, fpreeken, denken, gehoorzaamen dan ieder ander menfchen kind? Gy verhovaardigt u op uwen rykdom: maar, zyt gy verzekerd van deszelfs bezitting? Kunt gy niet heden of morgen, door, of buiten uwe fchuld, in armoede en behoeftigheid komen? En beveiligt u uw rykdom tegen fmerten  256 WAARSCHOUWING ten en ziekten, tegen verdriet en kwellingen? Maakt hy u altoos vergenoegder en beter? Gy verhovaardigt u op uwe bekwaamheden en vermogens: maar, kent gy dan haare grenzen niet? Weet gy niet hoe fpoedig zy verzwakt en uitgeput kunnen worden, hoe ras gy ze gantfche» lyk verliezen kunt, hoe zeer derzelven gebruik van duizend toevalligheden afhangt? Gy verhovaardigt u op uw verftand, op uwe weetenfchap en geleerdheid: maar, kunt gy dan eenige zaak ten vollen verftaan, gantfchelyk doorgronden? Ziet en kent gy meer dan de oppervlakte, meer dan de uiterlyke geftalte der dingen? Kunt gy tot derzelver kern doordringen ? Vindt gy u niet aan alle kanten van onoploslyke raadfelen, van ondoorgrondelyke verborgenheden omringd? Zyt gy niet u zei ven eene verborgenheid? En welke geringe toevallen kunnen u niet van uw verftand berooven, en alle uwe weetenfchap en geleerdheid uit uw geheugen uitwisfen? Gy verhovaardigt u op uwe gezondheid, uwe fterkte, uwe fchoonheid, uw leven: maar, wat zyn alle voorrechten? Zyn zy niet alle ydel, niet alle vergangklyk? Zyt gy niet gelyk een bloem desvelds, die heden bloeit en morgen verwelkt? Werkt niet alles in u en buiten u aan uwe ontbinding en verwoesting? Zyt gy niet aan alle kanten van doods-  TEGEN DE HOVAARDY. 257 doodsgevaaren omfingeld? Is niet uw ligchaam uit ftof gevormd, en zal het niet welhaast weder tot het ftof terug keeren? En zou de hovaardy, die op zulke dingen gegrond is, niet dwaas, niet de ongerymdfte dwaasheid zyn ? — 6 Meusch! die u door den hoogmoed verblinden laat, treed naar de wieg van het eerstgebooren kind, zie dat onmagtige fchepfekje daar hulpeloos liggen $ hoor het by zyne intrede in de waereld over behoeften en fmerten klaagen, zie, onder welk een bedwang, onder welke ongemakken en gevaaren het opgroeit, en denk dan, deeze toeftand was ook eertyds de myne; begeef u in de hutten der armen, in de wooningen der ellendigen en noodlydenden, aan het bed der zieken en ftervenden bezoek de droevige, fombere verblyfplaatfen der zwaarmoedigen , der krankzinnigen, der raazenden, eh denk: alle deeze toevallen kunnen ook my treffen; nader eindelyk tot de graven uwer bekenden, uwer vrienden, zoek daar hunne fchoorie geftalte, hunne gezondheid, hunne fterkte, zie, hoe hun gebeente vergaan, hoe hunne krachten, hunne fchoonheid, hun aanzien een prooi der verrotting geworden, hoe veel ontwerpen en verwachtingen en ukzigten met hun begraaven zyn, en denk: dit lot zal ook eenmaal, misfchien heden, misfchien morgen, het myne zyn; enverVI. Stuk- & ha-  258 WAAR'SCHOUWING hovaardig u dan vryelyk op uwe inwendige of uitwendige voorrechten, indien gy zulks doen kunt zonder afftand te doen van uw eigen gezond verftand! — Hoe dwaas ook, ö mensch! moet niet uwe hovaardy aan wezens voorkomen, die hooger zyn dan gy? Met welk een medelyden moeten zy niet op uwe zwakheid en cp uw verftand nederzien, als een handvol blinkende aarde, of de klank van eenen tytel uwen hoogmoed kittelt ; als gy, die flechts eenige weinige letters in het onmeetelyke boek der natuur geleerd hebt van eikanderen te onderfcheiden, met uwe weetenfchap en geleerdheid praalt, alsgy, die flechts eenige zandkorrels in bewecging kunt brengen, op uwe kracht en vermogens ftoft; als gy, die u reeds aan den mond van 't graf bevindt, op een lang leven ftaat maakt, als gy, die van eiken mensch, van elk ding, dat buiten u is, afhangt, u nogthans boven dezelve verheft; als gy, die door kortzigtigheid de gebreken ert vlekken van uw ge-' laat niet bemerkt, en den worm der verrotting in u voedt, nogthans met uwe fchoonheid praalt; als gy, die een flaaf uwer lusten, een fpeelbal uwer driften zyt, nogthans op uwe vryheid pocht! Hoe veel dwai'zéf moet niet uw hoogmoed hooger wezens voorkomen, dan ens de hoogmoed van een'kind voorkomt, als het do gebaarden van een'  TEGEN DE HOVAARDY. 259 een' volwasfen man, van een verdienftenryk bidder famenleeving nabootst, of op den toon van eenen Heer, eenengezachvoerer fpreekt, terwyl het nog onder de roede ftaat! En hoe dwaas zal niet uwe hovaardy u zeken voorkomen, hoe zeer zal zy u befchaamen, als eens de misleidingen, die u thans verblinden, verdwynen,als gyin eenen ftaat verplaatst zult worden, daar geene uiterlyke voorrechten iets meer gelden, daar geen ander onderfcheid tusfchen den magtigen en den geringen, tusfchen den ryken en den. armen, tusfchen den geleerden en den ongeleerden, tusfchen den monarch en zyne onderdaanen zal plaats hebben, dan 'twelk wysheid en dwaasheid, deugd en ondeugd onder hen zal maaken. ó Spaar u zeiven, dat gy niet zo gevoelig befchaamd wordt, en verneder u thans zelf, indien gy wenscht eenmaal verhoogd te zullen worden. Zo ongegrond en zo dwaas 's menfchen hovaardy is, myne aandachtige Toehoorers! even zo nadeelig en verderft'yk is zy. Ja, zy is hoogst nadeelig en verderflyk voor u, die u door haar regeeren laat. Hoe toch zult gy verftandiger en wyzer worden, indien gy u verbeeldt reeds verflandig en wys genoeg te zyn, indien gy alle lesfen, alle onderrechtingen veracht, indien gy u zei ven fchier voor onfeilbaar houdt ? Hoe zult gy beceF .R 2 wor- (  2ÖO WAARSCHOUW ING worden, indien gy uwe misdagen en gebreken fliet kent, of dezelven tot den rang der deugden verheft? Hoe zult gy de menigvuldige gevaaren ontkomen, die u zo wel als andere menfchen op den levensweg omringen, indien gy ze niet acht, indien gy u blindeling op uw aanzien, op uwe fterkte, op uw geluk, op uwe verdienden verlaat? Hoe zultgyu voor vallen, voor den vernederendden val behoeden, indien gy met een trotsch opgeheven hoofd voortdapt, en de deenen des aandoots niet bemerkt, die in uwen weg liggen? En hoe dikwyls zult gy dingen onderneeemen, voor welke gy niet opgewasfen zyt? Hoe dikwyls uwe krachten te vergeefs infpannen en vruchteloos uitputten? Hoe dikwyls in degrofde dwaalingen vervallen? Hoe dikwyls onvergeeflyke misdagen begaan, omdat gy u tot alles bekwaam acht, en de befcheidenheid en de voorzigtigheid niet tot leidsvrouwen hebt? —En hoe nadeelig, hoe verderdyk is niet uw hoogmoed vóór andere menfchen r Hoe dikwyls zult gy uwen broederen onrecht doen! Hoe menigmaal hen beledigen en krenken! Hoe drukkend zal uwe magt, hoe dreng zullen uwe bevelen, hoe ■hard uwe beoordeelingen zyn! Hoe dikwyls zal de hoogmoed uw oor voor het gefchrei der noodlydenden doppen, en uw hart* tegen de aandoe-  TEGEN DE HOVAARDY. aü* ningen van het medelyden verharden! Hoe weinig verfchooning en toegeevendheid, heefc de zwakke, de geringe, de ftruikelende van u te wachter ! Hoe dikwyls zult gy misfchien den waardigen van zyne plaats verdringen, den wyzen tot zwygen noodzaaken, en den verftandigen enbraaver, maar befcheidenen of fchroomvalligen van zyne beste onderneemingen affchrikken! En, indien gy ook al werkelyk verdienden hebt en goed doet, hoe zeer zal niet uw hoogmoed de waarde daarvan verminderen ! Hoe zeer den indruk verzwakken, die uw gedrag op de vergenoegdheid of op den nayver van anderen behoorde te maaken I Eindelyk, is de hovaardy ongegrond, is zy dwaas, is zy nadeelig en verderflyk, zy is ook zeer ftrafwaardig in de oogen van God en van alle verjlandige wezens. Hoe kunt gy hoogmoedig zyn, 6 mensch! en denken en handelen overeenkomstig met de betrekkingen, waarin gy utot Goden de menfchen bevindt? Hoe kunt gy hoogmoedig zyn zonder te vergeeten, wie God is en wie gy zyt, hoe oneindig verre hy boven u verheven is, hoe geheel niets gy in vergelyking met hem zyt? Hoejsunt gy hoogmoedig zyn , zonder uwe volkomene af hangklykheid van God te verloogchenen, zonder te vergeeten, dat gy eeniglykdoor hem leeft en beftaas, dat gy alles van hem hehty R a  «62 WAARSCHOUWING alles door zyne kracht doet en verricht ? Ja, wat hebt gy, 6mensch! dat gy niet ontvangen hebt, en zo g het ontvangen hebt, wat roemt gy dan, als ofgyhet niet ontvangen hebt? Hoe kunt gy hoogmoedig zyn, zonder uw vertrouwen op vleesch, op menfchen, op nietige, ydele, wisfelvallige dingen te Hellen, en met uw hart van den Heer te wyken, die alleen ons geheel vertrouwen verdient, en op wien alleen wy ons als op eenen onbeweegbaaren rots verlaaten kunnen ? — Hoe kunt gy u trotfelyk boven anderen verheffen, zonder te vergeeten, dat zy uwe broeders en zusters, dat zy kinders van uwen hemelfchen Vader gelyk gy, dat zy u in alles gelyk, redelyke, onflerflyke, voor eene toeneemende volmaaktheid en gelukzaligheid vat baare fchepfels zyn gelyk gy, en dat alles, wat hen van u onderfcheidt, in vergelyking met het geen zy met u gemeen hebben, als niets te achten is? Hoe kunt gy hen met verachting behandelen, zonder de trekken van Gods Evenbeeld, die in hun zo wel doordraaien als in u, over het hoofd te zien, zonder hunnen Schepper te onteeren, zonder hunne verordening te vergeeten, zonder Jefus Christus, die hun broeder is, die zich voor hun zo wel als u opgeofferd heeft, en hun de zelfde, misfchien veel grooter zaligheden bereidt dan u, te lasteren ? — Hoe kunt gy hoog- moe-  TEGEN DE HOVAARDY. 263 EJoedig zyn en te gelyk de heilige pligten der diepfle eerbiedigheid en aanbidding voor en van God, der onbepaaldfle onderwerping aan zynen wil, der volkomenfte tevredenheid met zyne inrichtingen en befchikkingen, der onbegrensde gehoorzaamheid aan zyne" geboden te volbrengen? Hoe kunt gy hoogmoedig zyn en te gelyk aan de niet minder heilige pligten der algemeene menschlievendheid, der Christelyke broederlyke liefde, aan de pligten der zachtmoedigheid, der verzoenlykheid, der befcheidenheid, der in ftilre werkzaarae weldaadigheid, der edelmoedige opoffering voor anderen beantwoorden? En zou een gedrag, dat oorzaak is, dat gy de gewigtigfte waarheden verloochent en de heiligfte pligten overtreedt, niet ftraffchuldig zyn? Neen, God weder ftaat den hovaardigen, hy floot de geweldenaars van den troon en vernedert den trotfchen van harte. Vroeg of laat, in deeze en in de toekomende waereld zal hy hen vernederen, en hun doen gevoelen, dat God alleen groot en de mensch niets is. Ja, myne aandachtige Toehoorers! de hovaardy van den mensch is geheel ongegrond, is allerdwaast, is in alle opzigten heilloos en verderflyk, is zeer ftrafwaardig in Gods oogen. ó Mensch ! druk dit diep in uw gemoed, indien gy u van de R 4 flaa-  $64 WAARSCHOUWING ENZ. flaaverny van den hoogmoed bevryden, of u, zo, hy u nog niet in zyne ketens heeft, voor zyn geweld beveiligen wilt. — En indien gy een Christen zyt, ö vestig uwe oogen op Jefus Christus, en laat zyn voorbeeld u nederigheid leeren. Wat is toch alles, wat gy zyt en doet en kunt doen, indien gy hetzelve vergelykt met dat, 't welk hy, de Zoon des leevenden Gods, de Heer der engelen en der menfchen, is en gedaan heeft en nog doet? En hy was van een nederig hart, vernederde zichzelyen, roemde niet op zyne voorrechten, verborg ze dikwyls, nam de geftalte eens dienstknechts aan, wierd gehoorzaam tot den dood; en zoudt gy unaar zynen naam durven noemen, u voor zynen navolgen durven uitgeeven, u durven ftreelen met de hoop, van ten eenigen tyde een deelgenoot zyner heerlykheid te worden, als gy u van den hoogmoed liet verblinden en overheerfchen? Nèen, of doe afftand van den luistcrryken naam van een Christen en van alle daaraan verbondene voorrechten en zaligheden, of verzaak de hovaardy en oefen u in de nederigheid, cie u de leer en het voorbeeld van Jefiw Christus predikt. Nederigheid, Christelyke nederigheid is de veiligfte weg tot wysheid, tot deugd, tot de hoogde volmaaktheid en gelukzaligheid, ö Laa:en wy allen deezen weg bewandelen en nooit vsn denzelven afwyken, opdat wy deszelfs heereh k doel niet misten! Amen. TIEN-  TIENDE LEERREDE. GRONDEN EN HULPMIDDELEN TEGEN DEN TOORN. Tekst. Brief aan de ErHEZEN, Hoofdft. IV. vs. aS„ Wordt toornig, en zondigt niet: de zonne gaa niet ondct $yer uwe toornigheid. —— R 5   5 CjJocU gy zYl ^e liefde zelve. Met een onvermoeid geduld en langmoedigheid, mee -eene meer dan vaderlyke toegeevendheid draagt gy onze zwakheden en misdagen en zonden, en draft ons niet naar onze verdienden, maar verfchoont ons, gelyk een Vader zynen Zoon verfchoont. Nooit onttrekt gy ons uwe genegenheid en goedheid gantfchelyk, hoe dikwyls wy dezelve ook misbruiken, hoe zeer wy ons ook derzelve onwaardig maaken! Nooit houdt gy op van zelfs ongehoorzaame en drafwaardige fchepfels te onderhouden, te zegenen en hun in alle opzigten wel te doen! En wy, uwe kinderen, zyn naar uw Beeld gefchapen. Wy behooren, als uwe kinderen, uwe navolgers te zyn; goedertieren, bermhartig, genadig, gaarne vergeevende, gelyk gy, onze hemelfche Vader! En welk een voorbeeld van alle deeze deugden hebt gy ons niet in uwen Zoon, Jefus Christus, onzen Broeder, onzen Leidsman en Voorganger gegeeven! Hoe heerïyk fchitterde niet uw geduld en langmoedigheid , uwe goedheid en liefde in hem, uw volmaaktst Evenbeeld door! En hoe groot zou i . niet  2Ö8 GRONDEN EN HULPMIDDELEN niet onze voortreflykheid, onze roem, ons ge-, luk zyn, indien wy hem, en door hem en met hem, u, de Bron en den Oorfprong aller volmaaktheid , meer en meer gelykvormiger wierden! ö Mogten wy toch dit verhevene doel nooit uit het oog verliezen, en in het ftreeven naar het zelve nooit verdrietig en vermoeid worden! Mogten wy toch onszelven en alle verkeerde, kwaade hartstogten met moed en ftandvastigheid beftryden en overwinnen, en daardoor in het volkomene bezit dier vryheid, dier gerustheid, dier zaligheid komen, waarmede deeze roemryke ftryd en zegepraal den overwinnaar beloont! Mogten ook de lesfen van den Godsdienst, waarop wy thans onze aandacht zullen vestigen, in dit opzigt haare Goddelyke kracht aan ons bewyzen! Vergezel toch, Goedercierene Vader , derzelver voordrage met uwen zegen. Laat ons haare waarheid en haare kracht ten vollen ondervinden,; laat dezelve ons den hartstogt van toorn, dieons zo verre van u verwyderc, en aan u en uwen Zoon, Jefus Christus, zo ongelyk maakt, in al zyne fchandelykheid en fchadelykheid vee-, toonen, ons met afkeer en fchrik voor denzelven vervullen, en ons nieuwen njöed e» nieu-  TEGEN DEN TOORN. 200 nieuwe krachten ter beftrydiging en beteugeling van denzelven inboezemen. Wy bidden u hierom met een innerlyk verlangen naar byftand en hulp, en roepen u verder, als dienaars van Jefus Christus, met kinderlyk vertrouwen aan: Onze Vader enz. De hartstogt van toorn is onbetwistbaar eer! van de gemeenfte en fchadelykfte hartstogten, waaraan de mensch onderhevig is. De eerfte beweegingingen, die 'er den grond van uitmaaken, zyn ons allen natuurelyk, zyn onvermydelyk, ontftaan zonder onzen wil, zyn juist uit dien hoofde onfchuldig, en worden eerst dan ftrafbaar, als wy ze aankweeken, verfterken ; en dus tot eenen hartstogt laaten worden. Te weeten, wy ontmoeten van alle kan* ten veel tegenftand en veel tegenfpraak, en het gevoel daarvan wekt ons op tot ontevredenheid en misnoegen. Wy worden door veele dingen en perfoonen benadeeld, beledigd, gekrenkt, of verbeelden ons althans, door hun benadeeld, beledigd , gekrenkt te zyn. Wy vreezen voor nog grooter beledigingen, bena- dee-  S/O GRONDEN EN HULPMIDDELEN deelingen, krenkingen van hun; wy willen dezelve voorkomen, of 'er ons tegen beveiligen ; en laaten ons door die vrees en deeze voorzorg tot eene onmaatige en hevige uitdrukking van ons gegrond of ongegrond misnoegen, tot de begeerte om anderen op dezelfde wyze of nog meer te benadeelen, te beledigen, te krenken, wy laaten ons daardoor tot toorn verleiden. Maar zo natuurelyk de wyze is waarop deeze hartstogt ontftaat, en zo onfchuldig hy dikwyls in zyn begin is; zo fchadelyk en vertlerflyk is hy, zo dra hy zekere fterkte krygt, zodra wy daarby de heerfchappy over ons zeiven verliezen, zo dra dezelve ons zulke dingen doet denken, fpreeken en doen, die door de reden en den Godsdienst, door de billykheid en de menschlievendheid niet gebillykc kunnen worden. De toorn is fchier altoos, hy zy dan gegrond of ongegrond, rechtmaatig of onrecht maatïg, of eene heillooze, ftrafwaardige, den mensch vernederende ondeugd, of althans eene zwakheid, die met de voortreflykheid en volmaaktheid van den mensch onbeftaanbaar is, hem van zyne verordening ver* wydert, en hem van een gedeelte van zyn geluk berooft. Hoe meerder grootheid en fterkte  TEGEN DEN TOORN. 371 te van geest een verflandig, zedelyk wezen bezit ; hoe wyzer en volmaakter hy is, hoe meer hy naar God zweemt: des te verder is hetzelve van alles, wat toorn en wraakzucht genoemd wordt, verwyderd, even gelyk God, de opperfle Geest, het Volmaaktfle Wezen, van deeze en alle andere hartstogten geheel vry en boven alle derzelver aanvechtingen oneindig verheven is. V/elke aanfpooringen, myne geliefde Vrienden! voor den mensch, die zyne waardigheid befeft, en naar de gelykheid met God ftreeft, om zich voor den hartstogt van toorn te bewaaren, of van deszelfs boeijens los te maaken, indien dezelve reeds eenige heerfcrnppy over hem verkregen heeft! ó Mogt het my gelukken, door myn tegenwoordig voorflel deezen edelen flryd gemakkelyker voor u te maaken, en u den weg ter overwinning in denzelven te baanen! Wordt gy toornig, zegt de Apostel in onzen tekst, zo zondigt niet; de zon gaa niet onder over uwe toornigheid. Deeze woorden leeren ons duidelyk, dat men toornig worden Itau zonder te zondigen, maar ook niet minder duidelyk , dat men zynen toorn niet aankwekken, niet voeden, niet van langen duur kan  27& GROND EN EN HULPMIDDELEN kan laaten zyn , zonder ftraffchuldig- te worden. 'Er zyn , ontegenzeggelyk , gevallen , waar in de toorn rechtmaatig en onfchuldig, waar in hy ter onzer zelfverdediging en beveiliging, ter afwending van zekere ons dreigende onheilen en gevaaren noodzaakelyk 4 waarin hy het eenigfte behoedmiddel is, dat ons overblyft, en waarin by voor ons en voor anderen goede , heilzaame gevolgen kan hebben. Doch deeze gevallen zyn zo zeldzaam, en 't is zo gevaarlyk, om te bepaalen, tot hoe verre men den afgrond verliglyk mag naderen, dat ik het niet nuttig oordeels, my met deeze onderzoekingen in te laaten. Wien het ernftig te doen is, om in dit ftuk niet te zondigen, en geen flaaf van deezen hartstogt te worden, zal niet angstvallig vraagen, hoe verre hy op deezen flibbeiigen, bedrieglyken Weg gaan of niet gaan mag. Hy vermydt denzelven, zo veel als mogelyk is, geheellyk en voor altoos, wapent zich in 't algemeen tegen allen toorn, en blyft liever aan deeze zyde der grenzen der onfchuld en der ingetoogénheid ftaan, dan dat hy zich aan het gevaar zou blootflellen, van dezelve te overtreeden. Heeft hy eenmaal zyne hamtogtgn bedwongen '1  TEGEN DEN TOORN. 273 gen; heeft hy geleerd zichzelven te beheerfchen; heeft hy meerder fterkheid en vastheid verkreegen; mag hy zich meer op zichzelven verlaaten; dan zullen zyne leidsvrouwen, de reden en de Godsdienst, hem best zeggen, wat in elk byzonder geval geoorloofd of ongeoorloofd, welvoeglyk of onwelvoeglyk voor hem zy. U dien trap te doen bereiken, myne aandachtige Toehoorers, of u dit doel te doen naderen, is het oogmerk myner tegenwoordige leerrede. Ter bevordering daarvan zal ik twee dingen doen: In de eerfte plaats u eenige aanmerkingen voordellen, die u van de fchandelykheid en fchadelykheid van den toom overtuigen, en u tegen deszelfs aanvallen kunnen wapenen; en Vervolgens u eenige middelen en regels van gedrag ter vermyding en beteugeling van den toom aan de hand geeven. Hoe zeer misvormt met, eerftelyk, de toom den mensch naar ligchaam en ziel! Welke wanorders, welke geweldige, hevige beweegingen brengt by niet in beide voort! Zodra en naar maate de toorn den mensch begint te verhitten, verduistert het licht van zyn verftand; denkt by minder bepaald, minder dufVI. Stuk. S delyk,  &74 GRONDEN EN HULPMIDDELEN delyk, minder onpartydig, minder waar; vertoont zich alles flechts van ééne, enkel van de ergfte zyde, of in eene geheel vreemde, onnatuurelyke geftalte aan zynen geest; worden zyne begrippen van 't geen groot en klein, fchoon en haatelyk, gewigtig en ongewigtig, goed en kwaad, recht en onrecht is, op de zonderlingfte wyze hoe langs hoe verwarder; vermengt en verwisfeit hy het voorledene en het toekomende met het tegenwoordige, het mogelyke met het werkelyke, de daad met het oogmerk, en het oogmerk met de daad , den vriend met den vyand , den fchyn met de waarheid, en de eene valfche of half waare, eenzydige, buitenfpoorige, tegenftrydige, ongerymde gedachte en gevolgtrekking volgt de andere, de eene ongeregelde, hevige aandoening verdringt de andere in zynen geweldig ontltelden en onftuimigen geest. En hoe wordt niet het ligchaam, die fpiegel der ziel, door den toorn gefchokt, verwoest, omfierd ! Hoe tegennatuurelyk zyn niet alle zyne beweegingen! Hoe dikwyls de verfchriklyke trekkingen der zenuwziekte, of der raazerny gelyk! Hoe fpoedig, hoe volkomenlyk wischr niet de toorn eiken trek van fchoonheid, van bevalligheid, van  TEGEN DEN TOORN. »7$ van voortreflykheid uk het menfchelyk aangezigt! Hoe fpoedig ontaarden alle deszelfs edele trekken in laage, alle zachte in woeste, alle menfcheiyke in dierelyke! En welke onteerende, vernederende Ipooren deezer verbastering worden niet dikwyls 's menfchen gelaat ingedrukt! Wie kan een gelaat, dat eertyds vrolykheid inboezemde, zonder fchrik en afkeer befchouwen, als het door deezen hartstogt misvormd is! En hoe zeer zou de mensch niet voor zichzelven verfchrikken, indien hy zich in deezen toeftand met bewustheid en in eene bedaarde overweeging befchouwen kon! En zouden wy dan tegen deezen toeftand niet op het zorgvuldigfte op onze hoede zyn ? Zouden wy ons aan deeze vreesfelyke misvormingen van den geest en het ligchaam onbezonnen blootftellen? Hoe zeer vernedert ook uit de zelfde gronden de hartstogt van toom den mensch! Hoe geheellyk ontneemt hy hem zyn edelheid 1 Blyft hy dan nog een mensch? Vertoont hy zich dan, als een verflandig, redelyk, vry, Gode gelykvormig fchepfel ? Handhaaft hy dan de plaats en den rang, dien hy onder Gods fchepfels bekleedt ? Strekt hy dan de menfcheJyke natuur tot eer? Boezemt hy dan allen, Sa die  Ij6 GRONDEN EN HULPMIDDELEN die hem zien en hooren, hoogachting en eerbied in? Ach! hoe diep zinkt hy dan niet beneden zyne oorfprongkelyke voortreflyk" heid? Hoe diep dikwyls beneden de dieren des velds! De duidelyke bewustheid van zichzelven en van zyne betrekkingen, is verdweenen; zyne bedaardheid verlaat hem; het nadenken is hem vreemd ; zyne vryheid ligt aan den band. Zichzelven niet meester, een droevige fpeelbal van elk indrukfel van buiten en van elke toevallige beweeging van binnen, denkt, gevoelt , fpreekt, doet hy eeniglyk dat , 't welk hem zyne hartstogt gebiedt te denken, te gevoelen, te fpreeken en te doen, en verwondert en fchaamt zich, als hy weder tot nadenken komt, over dat, 't welk hy gedacht, gevoeld, gefproken, gedaan heeft! Dus verloochent en verliest hy voor een korter of langer tyd alle voorrechten, die den mensch veredelen en boven de dieren des velds verheffen. Dus is hy , die oorfprongkelyk verordend was om over zichzelven en alle overige bewooners deezer aarde te heerfchen, een flaaf en handelt als een flaaf! En hoe diep moet dit hem niet, vernederen! Welk mensch , die nog zelfgevoel, nog edele eerzucht heeft, zou zich niet over deeze vernedering fchaamen, en  TEGEN DEN TOORN. S.J? en niet tegen deeze fchandelyke flaverny wapenen ? En indien nog de toorn zyn oogmerk be*. reikte, indien dezelve den mensch nog eenige zekere en duurzaame voordeden aanbragt, dan zou hy zich echter niet geheel te vergeefs zo vernederen en onteeren. Maar dus mist hy gemeenelyk zyn doel en benadeelt flechts zichzelven. Hy wil zich tegen werkelyke of ingebeelde beledigingen beveiligen , door over elk geleden onrecht op te duiven; ieder, die hem in 't minfte te na komt, wraak te dreigen, of werkelyk kwaad met kwaad, fchelden met fchelden te vergelden en wel met Woeker te vergelden, en juist daardoor (lelt hy zich of voor nieuwe, nog grover beledigingen, of althans voor eene niet minder grievende dan wel verdiende verachting bloot. En gefteld, dat het hem gelukt, zich door zyn opftuiven en woede eenigermaate gevreesd te maaken, dan verliest hy toch allengskens de liefde zyner broederen, vervreemt hen van zich, verwydert hun hart van zich, en kan maar zelden het genoegen eener ongedwongene en gemeenzaame verkeering met hun fmaaken. En wat is dan best, gevreesd of bemind te worden? Wat van beiden brengt wel S 3 - meest  S78 GRONDEN EN HULPMIDDELEN meest tot ons geluk toe? En kan het voorbygaande geringe voordeel, 't welk de toorn ons fomwylen verfchaft, met de menigvuldige, dikwyls onherftelbaare nadeelen, die hy ons en anderen veroorzaakt, met de verwoestingen, die hy in ons ligchaam en in onzen geest aanricht, met de fmerten en ziekten, die hy dikwyls na zich fleept, met het verlies van vrolykheid en gerustheid, dat hem altoos verge-zelt, met de rampzaligheden der tweedracht en der vyandfchap, die hy zo dikwyls veroorzaakt, met den dood der vriendfchap en der liefde, die zyn werk is, wel eenigzins vergeleken worden? Neen, en zulks te minder, dewyl de toorn ten vierden, ons tot de laaghartig/ie, fchandelykfle daaden, tot de grof/ie misdaaden verleiden, en ons daardoor onheilen en rampen op den hals laaden kan, wier einde wy niet af zien kunnen. En voor deeze laagheden, voor deeze misdaaden, voor deeze onheilen en rampen, is niemand, die zich aan den toorn over geeft, veilig, hoe goed hy ook voor het overige gezind zy. Nooit kunt gy, 6 mensch, met zekerheid weeten, tot hoe verre de toorn, als hy u eenmaal overvallen heeft, u vervoeren, tot hoe hoog eenen trap in deeze aanval-  TEGEN DEN TOORN. 579 vallen uwe woede en razerny ftygen zal, of gy dan niet dingen fpreeken en doen zult, waarvan het denkbeeld alleen u thans met afkeer en fchrik vervult. Misfchien zult gy de lieiligfte banden der natuur en der vriendfchap voor altoos verfcheuren, misfchien het geluk eener gantfche familie vernielen, misfchien de moordenaar van eenen onfchuldigen, van eenen vriend , de moordenaar van uwe lievelingen zyn! En weg is dan de rust en het genoegen van uw leven! Dan zult gy, van fchaamte, van verwytingen en de befchuldigingen van het geweeten vervolgd, uwe dagen in een verteerend verdriet en vergeefsch berouw flyten! En zouden wy ons niet tegen eenen hartstogt, die ons aan zulke gevaaren blootflelt, met alle mogelyke zorgvuldigheid wapenen als tegen de doodelyklte Vyandin onzer gelukzaligheid! Laaten wy tot dat zelfde einde, tenvyfden, bedenken, myne aandachtige Toehoorers! hoe gering, hoe beuzelachtig gemeenlyk de oorzaahen en aanleidingen van den toorn zyn, en hoe geheel geene evenredigheid ""er tusfchen denzelven en zyne uitwerkfels plaats heeft. Meestal is het eene onvriendelyke donkere opllag van het oog, een onvoorzigtig woord, eene haasS 4 tige,  fi8o GRONDEN EN HULPMIDDELEN tige, onbedachte oordeelvelling, eene verwaarloosde eerbetuiging, eene geweigerde of verzuimde gedienftigheid, een toevallige misdag, eene te hevige tegenfpraak, een verfchil in gevoelens en gedachten, dat ons in vuur en vlam zet. Hoe dikwyls is de belediging, die ons ontrust, enkel ingebeeld! Hoe dikwyls gefchiedt zy zonder eenig opzet, en zou, zo wy bedaard gebleeven waren, terflond vergoed zyn geworden! Hoe dikwyls is zy enkel een gevolg van onweetendheid, van achteloosheid , van verflrooidheid van gedachten, van vooroordeel , van eenen Hechten fmaak, van gemis aan welgemanierdheid en befchaafdheid ! En hoe veel meer medelyden en toegeevendheid dan misnoegen en wraak verdienen niet alle deeze gebreken en misdagen! En gefield, dat de belediging opzettelyk ware, hoe veele gronden van verontfchuldiging ontmoet men dan nog niet gemeenlyk in het karakter van den geenen, die ons beledigt, of in ons eigen on« bedachtzaam en gebrekkelyk gedrag jegens hem, of in zyne tegenwoordige, maar hem anders niet eigene gemoedsgefteldheid, of in ongelukkige uiterlyke omftandigheden en toevallen ! En zou het den mensch niet tot oneer ftrekken, moet het hem niet, zodra hy zich bezin  TEGEN DEN TOORN. ü!~>I sint, met fchaamte vervullen, indien hy zich door zulke beuzelingen of zo ligt te verontfchuldigen dingen buiten zyn evenwigt laat brengen, en zich daardoor tot toorn, dat is te zeggen toe eene korter of langer duurende raazerny en alle haare gevolgen, vervoeren laat? Hoe openlyk ftrydt niet daarenboven de toorn met de Christelyke menschlievendheid en broederiyke liefde! Met de liefde, die wil, dat meti iedereen genegen is en weldoet; met de liefde, die zo zachtaartig, zo toegeevend, zo geduldig, zo vreedzaam, zo infchildyk is; die zich zo gaarne over het goede verheugt, het kwaade liefst verontfchuldigt, met de zwakken en ftruikelenden zo veel medelyden heeft, en zelfs zo verzoenelyk is jegens vyanden! Hoe kan iemand liefhebben, hoe in het genot der liefde zich wel en zalig bevinden, die in anderen niets over het hoofd ziet, aan anderen niets vergeeft, zo veel van hun eischt, zo moeijelyk te bevredigen is, zo ligtelyk beledigd wordt, zo fpoedig opftuift, door elke kleinigheid ontrust wordt, en terftond op wraak bedacht is? Neen, niets ftrydt openlyker met de liefde, die hoofdbron aller deugden en aller gelukzaligheid, dan de toorn; en daarmede ftrydt hy altoos, myne gdiefde MeS 5 de-  &8& GRONDEN EN HULPMIDDELEN dechristenen! Wie opk het voorwerp daarvan zy; 't zy hen die onder of boven u zyn gefteld, uw dienstknecht, uwe dienstmaagd, of een vriend en bekende van uwen rang. Geenen zyn zo wel uwe broeders en zusters als deezen; allen zyn op het naauwst met u vermaagdfchapt en verbonden: allen hebben de zelfde aanfpraak op uwe hoogachting en liefde. Wilt gy de pligten van den mensch en den Christen niet opzettelyk overtreeden, veroorlooft dan u zeiven niets omtrent deeze uwe geringer of zwakker broeders, 't welk gy omtrent de hooger en vermogender niet zoudt durven beftaan. En indien gy de menschlievendheid en de broederlyke liefde voor eerbiedenswaardige voorrechten, voor groote, edele deugden, voor duure pligten houdt, beftrydt en beteugelt dan uwen toom, die mei dezelve volftrekr onbeftaanbaar is. En hoe weinig ook is de toorn met den geest van het gantfche Christendom, met de gevoelens van zynen Goddelyken Infteller, met het Karakter van eenen navolger van Jefus Christus beft'aanhaar! Een Christen zonder nederigheid, zonder zachtmoedigheid, zonder geduld, zonder verzoenlykheid; een Christen , die over zichzelven riet weet te heerfchen en een flaaf zy-  TEGEN DEN TOORN. 283 syner hartstogten is; een Christen, die fchelden met fchelden, kwaad met kwaad vergeldt; een Christen, die geen onrecht verzetten, geene belediging ongewrooken laaten, niets voor anderen verdraagen en lyden, aan zynen pligt en zynen broederen niets opofferen, zyne beledigers en vyanden niet zegenen en hun wel doen kan ; een hoogmoedig, gramftoorig , wraakzuchtig navolger van Jefus Christus, die zachtmoedig en van een nederig hart was, die als hy gefcholden wierd, niet weder fcholdt, als hy leedt niet dreigde, die voor zyne vyanden bad en voor de menfchen ftierf: Welke onvereenigbaare, tegenftrydige denkbeelden zyn dat niet! Men zegge ook niet ter zyner verontfchuldiging, dat zelfs onzen Heer beweegingen van drift en toorn toegefchreeven worden. Gewisfelyk gevoelde zyne, der zuiverfte waarheid en deugd geheiligde, ziel de fnoodheid, de onrechtvaardigheid, de hardnekkigheid, de verkeerdheid zyner tydgenooten ten vollen, en dit verwekte in hem levendige aandoeningen van gegronde fmert en misnoegen. Maar nooit kwam de minfte begeerte tot wraak by hem op. Nooit verloor hy de heerfchappy ovèr zichzelven. Nooit verbasterden zyne aandoeningen by hem in hartstogten. Nooit  284 GRONDEN EN HULPMIDDELEN Nooit vervoerden zy hem tot het fpreeken of het doen van iets, dat niet beftaanbaar was met de edelmoedigfte menfchenliefde. Neen, wilt gy zyn navolger, wilt gy een Christen zyn, laat dan alle bitterheid en gramfchap en toornigheid, en getier en lastering van u geweerd zyn; verfiert u als een uitverkorene, als een heilige en beminde van God, met innerlyke barmhartigheid, vriendelykheid, nederigheid , zachtmoedigheid , lydzaamheid , zyt verdraagzaam en vergeeflyk jegens iedereen , gelyk Christus was, en laat de liefde, die alle waare volmaaktheid in zich vereenigt, u geheel en al bezielen en beheerfchen. Maar is dit zo, myne aandachtige Toehoorers! recht de toorn zulke verwoestingen in den geest en het ligchaam van den mensch aan; berooft hy hem dus van het gebruik zyner edelfte voorrechten; vernedert hy hem zo diep; mist hy meestal zyn doel, en ftraft hy fteeds zichzelven; kan hy ons tot zulke laage, fchandelyke bcdryven, tot zulke misdaaden verleiden en ons zo veel ellende op den hals haaien ; zyn de oorzaaken en aanleidingen tot toorn fchier altoos zo gering en beuzelachtig; ftrydt hy zo openlyk met de menschlievendhcid; is hy 20 weinig met clen geest vaa het Christendom eu  TEGEN DEN TOORN. 285 en van deszelfs Infteller en met het karakter van eenen navolger van Jefus Christus beftaanbaar: hoe zouden wy dan nog aan de fchandelykheid en fchadelykheid van den toorn kunnen twyfelen! En welke fterke wapenen ter beftryding van deezen hartstogt zullen ons niet alle deeze aanmerkingen verfchaffen, indien wy ons dezelve diep in het harte drukken, en dikwyls in al haare waarheid en fterkte voor den geest ftellen ! Prent derhalven deeze waarheden diep in uw binnenfte, myn broeder in Christus! Die tct toorn geneigd zyt, laat zy u nooit vreemd zyn, houdt ze fteeds voor oogen, op dat zy u vermaanen, waarfchuwen, affchrikken, weerhouden mogen, zo dikwyls gy tot deezen kwellenden hartstogt aangefpoord en verzocht wordt. En gaat u dit zwaare, maar roemryke werk, de beftuuring van u zeiven, waarelyk ter harte, wenscht gy uwen toorn onder bedwang te houden , maak dan tevens een naarftig gebruik van de volgende middelen: Onderdruk de eerfte, zelfs de rechmaatigfte en onfchuldigfte beweegingen des toorns in u, indien gy geen gevaar hopen wilt, van de grenzen der billykheid en der gemaatigdheid daarby te overtreeden. Onderdruk dezelve ten minften zo lang volftrektelyk en zonder uitzondering, tot  286 GRONDEN" EN HULPMIDDELEN tot dat gy door overdenkingen en oefeningen zekere heerfchappy over u zeiven verkreegen hebt, en daardoor in ftaat gefteld zyt, om uw billyk misnoegen nevens deszelfs uitbarstingen binnen de paaien te houden, welken de reden en de Godsdienst hetzelve voorfchryven. De eerfte opwellingen van den toorn zyn in uwe magt; maar met elk oogenblik, dat gy ze aankweekt, dat gy ze niet beftrydt, neemen zy in fterkte toe, met elk oogenblik wordt uw vermogen van weêrftand te bieden verzwakt, en eer gy 't gewaar wordt, zyt gy u zeiven niet meer meester, en denkt en (preekt en handelt als een flaaf van uwen hartstogt. Leg u zeiyen tot het zelfde einde, wanneer gy tot toorn verwekt wordt, voor een korter of langer tyd een onverbreekelyk ftilzwygen op, tot dat gy de zaak, die 'er aanleiding toe gaf, overwogen, 'er u een juist begrip van gevormd, tot dat gy de orde en rust weder in uw binnenfte herfteld en u met moed en ftandvastigheid tegen de verzosking gewapend hebt. Let naauwkeurig op u zeiven en op uwe betrekkingen tot God en de menfchen; denk aan uwe voortreflykheid en aan uwe verordening, en luister naar de ftem van uw geweeten, naar de waarfchouwingen van den Godsdienst. Zo lang het licht van uw verftand  TEGEN DEN TOORN. 287 ftund niet verduisterd wordt, zo lang gy geregeld en duidelyk denkt, zo lang zult gy in ftaat zyn om alle aanporringen tot toorn te beftryden •en te overwinnen. Red u daarenboven, indien gy u zeiven nog niet dermaate bezit, red u onder 't eene of't andere voorwendfel met de vlucht, en tracht in de eenzaamheid weder het gebied over u zeiven te verkrygen, en de ongeregelde, hevige beweegingen, die u ontroerden, tot rust te brengen. Zeer dikwyls, myne aandachtige Toehoorers! js eene haastige vlucht het eenigfte middel, om van deezen vyand onzer welvaard niet overweldigd te worden, en in deezen ftryd is het vluchten geen fchande. Integendeel het ftrekt den geenen tot roem, die zichzelven zo verre weet te bedwingen, en zich liever het vermoeden van zwakheid en lafhartigheid wil op den hals haaien , dan zich blootftellen aan het gevaar van te zondigen en onrecht te doen. Oefen u verder, indien gy deezen hartstogt leftryden en overwinnen wilt, oefen u in de nederigheid. Hoogmoed is de voornaamfte bron van toorn, wraakzucht, onverzoenlykheid. De nederigheid is de fterkfte fteun van eenen zachtmoedigen, infchiklyken, liefderyken, verzoenelyken geest. Hoe meer eisfchen; hoe grooter ver-  288 GRONDEN EN HULPMIDDELEN verwachtingen de hovaardige heeft, des te minder kunnen de eene en de andere bevredigd worden. Hoe hooger het gevoelen is, dat hy van zichzelven en van zyne verdienden voedt; des te zwaarer, des te ftraffchuldiger, des te onvergeeüyker moet hem elke misdag, elk gebrek van achting, elke belediging voorkomen, waaraan men zich tegen hem fchuldig maakt; des te ligter zal hy elke feil voor een misdryf, elke. overyling en zwakheid voor kwaadaartigheid houden. Wacht u voor deezen partydigen, verblinden rechter en raadsman, die de waarde en de natuur van elke zaak omkeert, elke beu» zeling tot in 't oneindige vergroot, en zo dikwyls aan elke nietsbeduidendfte gebaarde, aan het onverfchilligfte bedryf een gewigt toefchryft, dat dezelve volflrekt niet kunnen hebben. Neen, laat de befcheidenheid en de nederigheid uwe leidsvrouwen zyn, als gy ten Irryd tegen den toorn uitgedaagd wordt; deeze zullen u uwe eigene onvolmaaktheid nooit vergeeten, u geene buitenfpoorige eisfehen maaken, en u de belediging, die u aangedaan wordt, noch zo levendig gevoelen, noch den belediger zo hoog aan rekenen, noch u de geheugenis daarvan zo lang doen bewaaren. Overweeg tot dat zelfde einde dikwyls 's menfchen  tegen den toorn. 289 fchen zwakheid en gebrekkelykheid in V algemeen, en uwe eigene zwakheid en gebrekkelykheid in byzonder. Bedenk dikwyls, hoe ligt de menfchen dwaalen en ftruikelen, hoe ligt zy van den fchyn verblind, van het eene of het andere vooroordeel vervoerd, van den eenen of den anderen hartstogt bedroogen worden, hoe ligt zy zichzelven in een oogenblik van vermaak of onbedachtzaamheid vergeeten kunnen; hoe dikwyls zy zonder duidelyke bewustheid, zonder bepaalde oogmerken, zonder overleg oordeelen en handelen; en hoe verfcheiden hunne geaartheid, hunne opvoeding, hunne wyze van denken en gewaarworden, hunne gemoedsgefteldheid in verfchillende tyden is. Zo gy dit in 't oog houdt, zal 't u zekerlyk •niet bevreemden, dat uw naaste dikwyls valsch of partydig over u en uwe daaden oordeelt, dat hy u dikwyls ten ontyde of te ftreng berispt, dat hy u niet altoos gerechtigheid weêrvaaren laat, dat!hy u dikwyls op eenen beleedigenden rrant tegenfpreekt en dwarsdryft. Bedenk arm den anderen kant geduurig, aan hoe veele dwaalivgen en feilen gy zelf onderhevig zyt, hoe menigmaal gy zelf onbedachtzaam fpreekt en handelt, hoe veel toegeevendheid en geduld gy zelf van anderen noodig hebt, en hoe ongelukkig gy zyn zoudt, indien men u altoos ten ftrengften VI. Stok. T be-  99© GRONDEN EN HULPMIDDELEN beoordeelen, en u eiken misdag tot zonde toerekenen wilde; en zyt dan jegens anderen even zo rechtvaardig, even zo billyk, even zo infchikkelyk, als gy zoude wenfchen, dat zy jegens u zullen zyn. Nog eens. Stel u dikwyls in bedaarde oogenblikken, in oogenblikken, waarin de reden en de Godsdienst hun gezach over u handhaaven, ftel u dikwyls by het begin van eenen dag alle gelegenheden en verzoekingen tot toorn voor, die u misfchien de bezigheden, de gezélfchoppen, de toevallen van dien dag zouden kunnen opleveren, en ftel ze u zodanig voor, als zy werkelyk zyn, zo als zy zich aan eiken onpartydigen aanfehouwer en getuige moeten voordoen, en wapen n door overdenkingen en gebeden vooraf tegen dezïlve. Dus zullen zy u niet vreemd voorkomen, u niet onverhoeds overvallen, u niet terftond uit uw evenwigt brengen, en gy zult 'er veel juister over oordeelen, en u met veel meerder wysheid gedraagen, dan gy anders zoudt hebben gedaan. Denk daarenboven dikwyls aan het verwonderenswaardige , onvermoeide geduld en de langmoedigheid van God jegens de zondige menfchen en jegens u, die ook een zondaar zyt. Tracht u der §ere, van een kind van God genoemd te wor -  TEGEN DEN TOORN. 201 worden, daardoor waardig te maaken, dat gy hem, uwen hemelfchen Vader, navolgt, en zyn heerelyk Evenbeeld, het beeld zyner goedheid en liefde, in u fchynen laat. Zie fteeds op Jefus , den nederigen , zachtmoedigen, verzoenelyken, liefderyken Jefus; vergeet nooit, dat gy zyn navolger genoemd wordt; vraag u zeiven dikwyls, hoe hy in uwe plaats zou denken en fpreeken en handelen, en tracht hem, dat voorbeeld aller menfcheiyke volmaaktheid, hoe langs hoe meer gelyk te worden. Dat de gedachte aan de tegenwoordigheid van God, uwen Heer en Rechter, u alomme vergezelle; en daar gyin de tegenwoordigheid van een groote deezer aarde, of ook zelfs van een onbeampt man, aan wiens goed gevoelen u gelegen ligt, daar gy in elk befchaafd gezelfchap uwen toorn weet in toom te houden en u zeiven te bezitten, hoe zal het u dan ooit zonder uwe eigene fchuld aan moed en kracht daartoe ontbreeken kunnen , indien gy hem, den Alweetenden, den Alomtegenwoordigen, den Heer van uw leven en van uw gantsch lot fteeds voor oogen hebt, en voor zyn aangezigt wandelt? Herinner u, eindelyk, dikwyls het onderfcheid van uwe gemoedsgefteldheid, als gy u door den toorn laat vervoeren, of als gy u zeiven bedwingt. T 2 Hoe  29a GRONDEN EN HULPMIDDELEN ENZ, Hoe afgemat, hoe vernederd, hoe ontrust, hoe befchaamd bevind gy u niet in het eerfte geval! Hoe weinig kunt gy alsdan uw gedrag billyken ! Hoe zwak, hoe klein, hoe verachtelyk komt gy u zeiven voor! Hoe verlegen maakt u niet het gezigt van ieder verflandig, wys mensch! Hoe verfchrikt u niet de gedachte aan God! — En in het tegenovergeftelde geval, als gy uwen toorn bedwingt: hoe opgeruimd, hoe gerust, hoe blymoedig, hoe vergenoegd met u zeiven zyt gy alsdan niet! Welk eene vrymoedigheid voor de menfchen, welk eene blymoedigheid en vertrouwen tot God, welk eene aangenaame gewaarwording van voortreflykheid en fterkte beloonï en verheugt u dan niet! ö Zoek deeze zalige, den geest en het hart zo zeer verheffende gewaarwording hoe langs hoe meer te genieten, zoek ze door het zorgvuldig vermyden en beftryden van den,toorn rot de heerfchende gewaarwording in uwe ziel te maaken, en bereid u daardoor tot het ingaan in de wooningen der eendracht , des vredes eh der liefde, die voor den zachtmoedigen, voor den overwinnaaren van zichzelven bereid zyn in een beter leven! Amen.