NAGELATEN LEERREDENEN van G. Jt ZOLLIKOFE R, PREDIKANT DER EVANGELISCH. HERVORMDE GEMEENTE TE LEIP ZIG. In het Nederduitsch'vertaald* ZEVENDE STUK. Te AMSTERDAM, Dy de Erven P. MEIJER en G. WARNARS. M D C C X C I V,   INHOUD. EERSTE LEERREDE. DE DWAASHEID VAN EEN ZONDIG LEVEN. Spreuken van Salomon. Hoofdft. IX- vs. 6. Verlaat de,Jleclaigheden, en leeft; en treedt in den weg des verjlands. ^1. I" TWEEDE LEERREDE. DE SCHANDELYKHEID VAN EEN ZONDIG LEVEN. Bmef aan de Romeinen, Iloofdlt. VI. vs. 20, 21. [)oe gy dienstknechten waart der zonde, waart gy vry van de gerechtigheid. Wat vrucht dan hadt gy doe van die dingen, daarover gy u nu Jchaamt? SI. 35. DER-  INHOUD. DERDE LEERREDE. DE RAMPZALICIIEID VAN EEN ZONDIG LEVEN. Brief aan de Roweinen. Hoofdft. VI. vs. 21. Hst einde der zonde is de dood. BI. 65. riERDE LEERREDE. DE WYSHEID VAN EEN VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. 't Boek Job. Iloofdft. XXVIII. vs. 28. Maar tot den msrfchs heeft hy {God) gezeid: Zie d* vrees des Heeren is de wysksid; en van het fovaade ta •wyken is 't verfiamL BI. 95. VT F D E LEERREDE. DE S C H O O N II E I D.E N E E R W A A G. D I G H E I D E E N E R CHRISTEL Y K E DEN K- EN LEVEN S WYZ E, Brief aan de Philipp. Hoofdft. IV. vs. 8. Zo daar esnige deugd is, en zo daar eenige lof is, datzelve bedenkt. fti x2^. ZES-  INHOUD. ZESDE LEERREDE. DE ZALIGHEID EENER DEUGDZAAME EN CHRISTELYKE DENK- EN LEVENSVVYZE. Spreuken van Salomon. Hoofdft. XI. vs. 18, 19. Voor den geenen, die gerechtigheid zaak, is trouw loon; want de gerechtigheid is ten leven. BI. 151. ZEVENDE LEERREDE. OVER DE VALSCHE SCHAAMTE. Tweede Brief aan Timoth. Hoofdft. I. vs. 8. Schaam u dan niet der getuigenisfe onzes Heeren, noch myrif, die zyn gevangen ben. — BI. 179. ACHTSTE LEERREDE. OVER DEN AGTERKLAP. Brief van Jakoeus, Hoofdft. IV. vs, 11. Spreekt niet kwaa'.yk van malkanderen. BI 209. NE-  INHOUD. NEGENDE LEERREDE. PE VOORBEREIDING TOT DEN DOOD. Profeetien van Jesaïas, Hoofdft. XXXVIfl. vs. I. Alzo zegt de Heen: geeft bevel aan uwen huize, want .gy zult Jlerven. — SI. 239. TIENDE LEERREDE. HET HEILIGE AVONDMAAL EENE OPWEKKING VAN ZUIVERER, VERHEVENER DEUGD EN VROOMHEID. Tweede Brief aan Timoth. Hoofdft. H. vs. lp. Een iegelyk, die den naam van Christus noemt, ftaa af van ongerechtigheid. SI. 269- ELFDE LEERREDE. VERANTWOORDING VAN ONS CHRISTEN* DOM. BlUEF aan df. galat. HoOfdftj I'. vs. 20. Chtifttu l'sft in my. SI. 295. EER-  EERSTE LEERREDE. DE DWAASHEID VAN EEN ZONDIG LEVEN. VIL Stuk. A Tekst. Spreuken vav Salomon. Hoofdft. IX. vs. ö". Ferlaat de flechigjttdin, en leeft; en treedt in den weg des verjïands.   S C^Jod, liefderyke, bermhartige Vader, allerwegen kunnen wy uwe ftem, de ftem van den goedenierenften, genegenften Vader, hooren: in ons, buiten ons, in uwe werken, in uw woord — allerwegen waarfchouwingen tegen de zonde en het verderf, opwekkingen tot pligt en tot deugd, noodigingen ter gelukzaligheid. Neen, niemand van ons kan ongewaarfchouwd zondigen en ellendig worden, niemand buiten zyne fchuld den weg der wysheid misfen! — Maar hoe dikwyls, hoe zeer dikwyls, hooren en kennen wy uwe ftem niet, en verachten dezelve , bermhartige Vader! Hoe dikwyls verharden wy ons tegen uwe waarfchouwingen, verzetten ons tegen uwe noodigingen ter gelukzaligheid! Want tot nog zyn wy niet wys, niet deugdzaam, niet gelukkig, of zyn het althans niet tot dien trap, als wy het zouden kunnen en behooren te zyn. Ach! tot nog misleidt ons de zonde, tot nog verdooft het gefchreeuw onzer begeerten en hartstogten de ftem onzer reden en van ons gewee» een. Tot nog zyn wy te zinnelyk, te ver» ftrooid, te onrustig, komen te zelden tot naA 2 den-  4 DE DWAASHEID VAN denken en tot ftilte, dan dat wy de lesfen dtv wysheid, de herinneringen van den Geest verneemen, en daarop acht fl'aan zouden. En di»s genaken wy (leeds van den eenen dwaalweg op den anderen , verwyderen ons hoe langs hoe verder van u en van de gelukzaligheid, en Hellen ons aan het gevaar bloot, van geheel ellendig, in deeze en ja de toekomende waereld ellendig te worden! Ach God! bermhartige God! ontferm u over ons uwe verdoolde kinderen, die zich zo ligt en zo zeer bedriegen haten! Laat toch uw licht, het licht der waarheid, ons thans verlichten, de begoochelingen der zonde en der ondeugd voor onze oogen verdry ven, en ons tot overweeging., tot ftilftaan op den weg des verderfs opleiden. Leer ons toch de dwaasheid van een zondig, onchristelyk leven zo overtuigelyk, zo leveadig inzien, dat wy daarover ten hoogden befchaamd, dat wy allen tot het vaste voorneemen bewogen worden, om ons leven te veranderen en te verbeteren en geheel en al ea voor altoos naar de voorfchriften der wysheid in te richten. Zegen tot dat einde, ö God! zepen in eene ruime maat de onderwyzingen dei waarheid , met wier overdenking wy ons thans zul*  EEN ZONDIG LEVEN. 5 sollen bezig houden. Laat haare goddelyke kracht in on» allen magtig worden, en verhoor ons door Jefus Christus, in wiens naam wy u verder aanfpreeken en zeggen: Onze Vader enz. Men behoeft juist geen groote menfchenkenner te zyn, om opgemerkt te hebben, dat de meeste menfchen 'er minder belang in Hellen, dat zy van gebrek aan zedelyke goedheid, aan deugd en braafheid, dan van gebrek of zwakheid des verftands befchuldigd, dat zy liever voor zondaars dan voor dwaazen gehouden worden, dat zy de hoedanigheden van het verHand gemeenlyk meerder waarde toefchryven, dan de hoedanigheden van het hart. Een ongeregeld , onchristelyk , en ondeugend leven fchynt minder aanllootelyk en verachtelyk te zyn, dan eenvoudigheid en een klein verlhnd. Maar al te dikwyls wil men liever beiiiegen dan bedroogen worden , liever onrecht doen dan zonder eenige wraakneeming van anderen onrecht lyden, liever zynen naasten verfchalken en benadeelcn, dan van hem verfchalkt en benadeeld te worden, zich liever eenen ftrafA 3 waar-  °~ BE DWAASHEID VAN waardigen maar echter teherpzicnden achterdocht, een te verregaand maar altoos waakzaam wantrouwen, dan eene oprechte, onbehoedzaame en ligt te misleidene eerlykheid te last Jaaten leggen, 'k Zal thans de bronnen deezer denkwyze,die onmogelyk goed zyn kunnen, niet opfpooren, noch trachten aan te toonen, welk een diep geworteld, heertehend bederf dezelve onder de mentenen vooronderftelt, en hoe openlyk zy met den geest van het Christendom ftrydt. Alleenlvk zal ik aanmerken, dat men by deeze wyze van denken dingen van eikanderen afteheidt, die volgens hunnen aart byécn behooren en fieeds hand aan hand gaan. Elk gebrek aan deugd en braafheid, vooronderitek een gebrek of zwakheid van her verftaud, elke wanorde in de lévem, ,wyze onderdek wanorde m de denkbeelden, elke boosheid van het hart ondei fielt eene zwakheid van den geest, elke kwaade daad on? derftelt dwaaling. Zondigen en dwaas handelen is eene en dezelfde zaak. Een zondaar, een moedwillig, hardnekkig zondaar, en echter geen dwaas te zyn, is volftrekc onmogelyk. Dwaasheid verleidt tot zonde, en zonde ver, leidt tot dwaasheid. Beiden zyn tevens oorgaal?  EEN ZONDIG LEVEN. f saak en uitwerkfel, beiden brengen den mensch, die zich door haar boeijen laat, met gelyke fchreden fteeds nader tot de ellende en het berouw. En dit is het, waarvan ik u heden wenschte te overtuigen, myne geliefde vrienden, heden, daar ik opgetreeden ben om u van den weg der zonde terug te roepen en ter verbetering aan te fpooren. De Heilige Schriftuur fielt allerwegen, ook in onzen tekst, den weg der zonde als den weg der dwaasheid, en de menfchen, die denzelven bewandelen, als dwaaze, domme menfchen voor, als menfchen die denkenen doen, 't geen zy in alle andere gevallen, zei ven voor dwaasheid en domheid uitkryten zouden. Zy geeft de grootiïe verwondering daarover te kennen, dat verftandige of met verftand verfierde menfchen zo onverftandig handelen, en by deeze onverflandige wyze van handelen zo lang blyven kunnen. Verlaat, roept de Wysheid in onzen tekst den zondaaren toe , verlaat de flechtigheden, de zotternyen, en treedt in den weg des vcrftands! Eene toeroeping indedaad, die in onze taal en by onze befchaafder maar daarom juist niet vei beterde zeden hard klinkr. Doch 't komt hier eeniglyk op de waarheid A 4 aan-;  $ DE DWAASHEID VAN aan, en niet op den toon, waarop zy met ons fpreekr. Laaten wy raar haare ftem hooren, zelfs dan als dezelve hard en beledigend fchynt te zyn. Laaten wy althans eens onderzoeken, of wy wys of dwaas, verftandiglyk of zotte lyk handelen, als wy geen zondig ondeugend leven leiden. Naar myn inzien, kan de beflisfiog deezer vraag aan niemand, die Hechts tot eenig nadenken bekwaam is, zwaar vallen. Maak u Hechts by dit onderzoek geen te bepaald denkbeeld van het zondige, ondeugende leven, 't welk wy voor dwaasheid uitgeeven. Verbeeldt u toch niet, dat enkel de moordenaar, de echtbreeker, de roover, de verachter en fpotter met den Godsdienst , de booswicht van zulk een leven befchuldigd kan worden. Neen, zo lang als wy zelfs maar eene kwaade hebbelykheid, 't zy hoogmoed of nyd, of haat of gierigheid, of wellust of ydeie eerzucht over ons laaten heerfchen ; zo lang als wy 2elfs maar eene zonde, of eenige foort van zonden met opzet, weetens en willens begaan; zo lang als ons verdichten en trachten voornaamelvk op uiterlyke, zinnelyke, aardfche dingen, en niet op God, op deugd en braafheid, op in- wcn-  EEN ZONDIG LEVEN. 9 wendige volmaaktheid gericht is, zo lang als wy meer ten oogmerk hebben, om den menfchen dan om Gode te behaagen, om den wil der waereld en van ons vleesch dan om Gods wil te deen, om groot en ryk dan om wys en goed te worden, om losbandig en ongebonden dan om onfchulüig en heilig te leven; zo lang als wy de geboden van God en het voorbeeld van Jcfus Christus niet tot den eenigen regel van ons gedrag keilen: zo lang leiden wy een zondig, onchristelyk, ondeugend leven, hoe eerbaar en onergerlyk het zelve voor 't overige ook fchyne. En al wie zo leeft, denkt, oordeelt, bandek dwaasftlyk, diens leven is eene beilendige ftrydigheid met het gezond ver (tand, hoe verdandig, hoe fchrander, hoe voorzigtig by in andere opzigten ook zy. En dit zullen wy uit gronden, wier waarheid iedereen erkennen moet, omüandigcr trachten te betoogen. 't is, eerflclyk, een bewys van een zwak, onnozel verlland, 't is onbetwistbaar dwaasheid, indien men bekende dingen, wier waare gefieldheid men alle oogenblikken ontdekken kan, niet houdt voor V geen zy zyn, maar voor geheel iels anders. Wie zon den zulken niet onnozel noemen , die het loopende water voor een vast ligA 5 chaam,  tO DE DWAASHEID VAM chaam, de lucht voor eenen ondoordringbaarera klomp, een aarden vat voor onverbreekbaar, de zwavel voor eene onontvlambaare (lof hield? — Maar is het oordeel, dat een mensen, die een zondig, onchristelyk leven leidt, over de gawigtigfre dingen velt, wel minder verkeerd , minder ongerymd? Houdt hy God, den godsdienst, de deugd, de ondeugd, de godsdienstige overdenking, het zirneiyke genoegen, het tegenwoordige, het toekomende, zichzelven en zyne medemenfehen voor dat, 't weik zy zyn, en waarvoor elk verltandig, nadenkend mensch, die door geene kwaade begeerten en hartstogren verblind wordt, dezelve erkennen moet? Ach! myne Vrienden! God, die enkel liefde, wiens heerfchnppy enkel genegenheid , wiens denkbeeld voor eiken verftandigen geest leven en zaligheid is, is voor den zondaar een ftrenge Opperheer, een lastige Opziener, een geduchte Rechter, aan wien hy Hechts eene gedwongene, flaaffche gehoorzaamheid bewyst, wiens gedachte hem meer verwart dan verheugt, voor wien hy zich dikwyls verbergen, wiens opzigt hy zich in veeIe, in zeer veele gevallen en oogenblikken des levens zou willen onttrekken. God, die zo verre boven alles, wat gebrek en zwakheid ge- noer  EEN ZONDIG LEVEN. Iï noemd worde, verheven is, die enkel waarheid, die de heiligheid en rechtvaardigheid zelve is, is maar al te dikwyls in de oogen van den zondaar een bepaald, veranderlyk, gebreklyk wezen , 't welk zich door uiterlyke eerbewyzingen en verootmoedigingen paaijen, door zekeren fchyn van Godzaligheid misleiden, of door ligchaamelyke kastydingen, door gaven en offers winnen laat. Dus befchouwt hy zynen Vader, den goedertierenden, liefderykften Vader, ais zynen vyand, en het allervolmaaktde Wezen als een Zwak mensch, die hem gelyk is. De godsdienst, die zaligde band tusfehen God en den mensch , die rykite, zuiverde bron van licht en vertroosting, is voor hem een juk, dat hy met tegenzin draagt, en gaarne van zyne fchoudirs zou willen werpen. De deugd, die vriendin, die voedder aller waare,onfchuldige vreugde, die getrouwde leidsvrouw door alle kronkelpaden deezes levens, is voor hem een geftrenge gezachvoereres,een norfche vyandin van alle vermaak en genoegen. De ondeugd, die fchandvlek der menschheid, die vergiftige bron van kommer en verdriet, van flaaverny, dood en verderf, is voor hem, onder welk eene geflalte en onder welk eenen naam zy hem ook over-  13 UE DWAASHEID VAN overheerfche, een volkomen gebruik van zyne vryhdi, eene ongeitoorde genieting van bat leven, de weg ter gelukzaligheid. De godsdienitigheid, die den mensch met hec helderile ltehl bellraalt en met de verhevenire gewaarwordingen verwarmt, die hem reeds hier doet gevoelen, wat hy hiernamaals in eenen verhevener rtaat kan en zal zyn, is by hem Hechts dweepery en bygeioof. Het zinnelyke vermaak daarentegen, dat enkel maar een middel tot verhevener doeleinden behoort te zyn, en zodra zv dat niet is, berouw en ellende berokkent, houdt hy voor het oiterfta doel zyner poogingen, voor het toppunt der menfchelyke gelukzaligheid. En moet hy niet zeer dikwyis, volgens zyn gedrag te oordeelen , het vergangkelyke als onvergangkeiyk, zyn broosch, wisfelvalüg Itgchaarfl als on verniel baar, of zynen onfterflyken geest als even zo onbeftendig en fterflyk als zyn lig. chaam, het tegenwoordige, 't welk Hechts een' korten tyd duurt, als gewigriger dan het eeuwigduurende toekomende , en zichzelven ais veel beter en waardiger dan zvn med«rmenfchen, zyn broeders en zusters aanmerken? Maar kunnen wy een' mensch, die van de wigtigfte dingen op zaïk eene wys denkt, en oordeelt, verlfatidig^ kun-i  EEN ZONDIG LEVEN. IJ kunnen wy hem wys noemen? Doen wy hem wel onrecht, als wy hem in den rang der dwaazen plaatièn? 't ls, verder, dwaasheid, indien men het kwaade boven het goede, het flechtere boven het betere, vergif boven gezond voedfel, den dood boven het leven fielt. En wat doet gy anders, ö gy menfchen! die nog een onchriscelyk, zondig leven kidt, die de ongerechtigheid boven de gerechtigheid, de ondeugd boven de deugd, de ilaaverny boven de vryheid, de vermaaken der zinnen boven de vermaaken van den geest, de toejuiching der waereld boven het getuigenis von een goed geweeten, de eer by de menfchen boven het vtelbehaagen van God, de uiterlyke welvaart boven ;de inwendige volmaaktheid, den wellust deezer waereld boven eene eeuwigduurende gelukzaligheid de voorkeus geeft? Kan een wys man, indien hy tusfehen zulke dingen verkiezen moet, wel een oogenblik in twyfel kaan, waartoe hy zyne keus te bepaalen, waaraan hy den voorrang te geeven heeft? Gy kiest, ik iTaa zulks toe, dat geene, 't welk u als dan goed fchynt te zyn. Maar denkt gy 'er ook vooraf ernstig over na? Pleegt gy daarby met de reden en het geweeten raad? Vergelykt gy  i4 DE DWAASHEID VAN gy deeze dingen zorgvuldig met eikanderen f Stelt gy het tegenwoordige tegen het toekomende over? Kiest gy dat, 't welk u niet alleen1 voor het tegenwoordige, maar ook in 't vervolg van tyd, niet alleen in dit maar ook in het toekomende leven tot nut en genoegen kan (trekken? Kiest gy op zulk eene wyze, dat gy niet behoeft te vreezen, dat uwe keus u ooit zal berouwen? Zulks doet de wyze, en alwie zulks niet doet, alwie eeniglyk zyne tegenwoordige neiging op volgt, zich eeniglyk van zyne lusten en begeerten bepaalen laat, en eeniglyk achtgeeft op 't geen hem thans, in dit oogenblik, ter deezer uur, op deezen dag aangenaam of onaangenaam, nuttig of nadeelig fchynt, is een dwaas, handelt als een kortzigtig, onverftandig mensch, die zich meer van zinnelyke, dierelyke driften dan van verftandige overweegingen beftuuren Iaat, en niet in ftaat is, om den fchyn van de waarheid te onderfcheiden, om verder dan het tegenwoordige oogenblik voor uit te zien, en wiens geest zeer Homp en bepaald van bevatting is. 'tls, ten derden, een bewys van een zwak veriïand, 't is dwaasheid, indien men zonder zekere , bepaalde oogmerken in de waereld leeft, gee-  ÉEN ZONDIG LEVEN. 15 geene vaste, naauwkeurige beginfels heeft, naar welken men zich in al zyn doen en laaten richt, maar zich van enkel toevallige, veranderlyke dingen regeer en en herwaar ds en derwaar ds laat fingeren. En zoude gy u wel van deeze dwaasheid kunnen vrypleiten, ó menfchen! die nog de zonde en ondeugd dient, die nog geene recht ehristelyke gemoedsgesteldheid hebt en geen christelyk leven leidt? Hebt gy wel ooit over het oogmerk van uw aanweezen op aarde, over het doeleinde uwer bekwaamheden en vermogens ernilig nagedacht? Weet, bedenkt gy wel, waartoe gy hier zyt, welk doel u voorgefteld is, op welk eene wyze gy dit doel zekerlyk bereiken kunt? Is 't by u eene beweezene en uitgemaakte waarheid, dat gy niet uws zelfs, maar Godes zyt, dat gy de gaven , de goederen, den tyd, de vermogens, die God u toevertrouwd heeft, niet naar uwe eigene grillige verkiezing, maar volgens zynen wil gebruiken moet, dat gy niet enkel voor deeze, maar voornaamelyk voor eene betere waereld gefchapen zyt, dat het tegen woordige leven het naauwfte verband heeft, met het toekomende, dat gy hier niet beftaat om uwe lusten op te volgen, of om ryk en groot en magtig, maar om verftandig, wys en deugdzaam  ï<5 DE DWAASHEID VAN zaïm te worden , om u door wysheid en deugd voor de gemeenfchap met God en Jefus Christus gefchikt te maaken, en dus den grond te leggen tot eene eeuwige lleeds toeneemende volmaaktheid en gelukzaligheid? Zyn deeze de beginfels naar welke gy uw gantsch gedrag beftuurt? Is dit het doel, 't welk gy altoos voor oogen hebt, tot het welk gy beftendig tracht te naderen? Ja, dan zoudt gy wys, wys ter zaligheid zyn ! maar indien gy zonder overleg, zonder nagedachten de^waereld rondzwerft, zelv' niet recht weet, wat gy wik of niet wik, heden dit, morgen geheel iets anders wik, heden zo, morgen geheel anders denkt en gezind zyt, heden godsdienst en deugd en het toekomende leven voor allerbelangr^kfte dingen houdt, en ze morgen weder uit het oog verliest, of zelfs tot voorwerpen van befporting en boertery maakt, verdient dat den naam van verftandig en wys te zyn ? Of indien gy met eikanderen ftrydige oogmerken vereenigen, tegen eikanderen aandruifchende beginfels volgen, indien gy tegelyk den wil van God en den wil uwer lusten en hartstogren volbrengen , u te geiyk naar den heerfchenden fmaak der waereld, naar de zeden en gewoonten van den grooten niet denkenden hoop en naar  een zondig leven. I? fiaar het gevoelen en het voorbeeld van Jefus Christus fchikken, te gelyk de woeste, onftuimige vermaaken eener ongebondene, uitgelaatene leven wyze en de ftille, zuivere ge.; neugten der onfchuld en der deugd genieten, indien gy dus de gerechtigheid met de ongerechtigheid, het licht met de duisternis vereenigen wilt, of omtrent uwe gewigtigfte belangen fïeeds onbepaald, btfluiteloos blyfr, of indien uwe befluiten en poogingen enkel van de uiterlyke omflandighéden, waarin gy u alsdan bevindt, van het gezelfchap, waarin gy heden of morgen zyt, van 't geen gy thans of dan ziet en hoort, van het b ;ek, ,dat gy leest, van het werk, dat gy onder handen hebt, afhangen , en telkens weder veranderen , naar maate alle deeze dingen veranderen, hoe kunt gy dan de minde aanfpraak op den roem van veriïandige, wyze menfchen maaken'! Hoe 'er u gevoelig over toonen, als de Wysheid u, even voor onzen tekst, toeroept: gy fechten, hoe lang zult gy de Jlechtigheid beminnen, en gy zotten de weetenfchap haaten ? 'tls, ten vierden, gebrek aan verftand, 't is onloogchenbaare dwaasheid, indien men zekert oogmerken heeft, der zeiver bevordering cn be- VU. Stuk. B rei-.  ï§ DE DWAASHEID VAKf reiking hartelyk verlangt, en dan evenwel 44 middelen, die ons daartoe brengen; niet gebruikt offlechts zelden en fiofelyk gebruikt. Eén oogmerk hebben wy allen met eikanderen gemeen; dat wenfchen wy allen te bereiken: en dat is het geluk. Gelukkig te zyn, wenscht de zondaar en de heilige, de ondeugende en de deugdzaame. Maar wie van beiden gebruikt weï de rechte, de beste middelen daartoe? Wie van beiden verdient wel in dit opzigt den naam van een' wys man? De zondaar, die zyn geJuk buiten zich zoekt, en hetzelve daardoor van duizend dingen, die niet in zyne magt zyn, die hy niet bekomen of behouden kan, afhangklyk maakt; of de deugdzaame, die zyn geluk zoekt in zichzelven, in 't geen hy zelf is, in de uitmuntendheden, die zynen geesten zyn hart verneren, en die heui door niets ontroofd kunnen worden ? Wie van beiden zal zyn oogmerk zekerst bereiken , zynen dorst naar geluk volkomenst ftilien, de zondaar, die enkel zinnelyke, laage, rasvoorbygaande vermaaken najaagt, wier bronnen zo fpoedig uitgeput zyn, wier nagedachtenis zo dikwyls bitter en befchaamende is, wier genot zo dikwyls en zo fpoedig in fmert en verdriet ontwaakt; of  EEN ZONDIG LEVEN; 19 öf cte deugdzaame; die in de kennis der waarheid, in daaden van biilykheid en braafheid, in de bevordering van zyne geestelyke volmaaktheid , in de gemeenfchap met God en met Jefus Christus-, in het blyde vooruitzigt op eene betere waereld, genoegens fmaakt, die nooit door berouw of verveeling agtervolgd worden, en niet minder zuiver dan onuitputtelyk zyn? Wie van beiden gaat in het bejaaeen van zyn wit zekerst te werk, mag op het bereiken van hetzelve den meesten ftaat maaken, de zondaar, die zyn vertrouwen en zyne hoop op enkel vergangklyke, wisfelvallige dingen ftek, die heden zyn en morgen ophouden van te zyn, die hy heden genieten en morgen niet meer genieten kan; of de vroome, die zyn hoop en vertrouwen op God, den Eeuwigen en Onveranderlyken , vestigt , wiens genade en welbehaagen eene eeuwigvloeijende bron van leven en zaligheid is? De zondaar, die enkel in het tegenwoordige, dat als een droom voorby gaat, leeft en gelukkig is, en met hetzelve alles verliest, omdat hy geen' fmaak heeft in genietingen van eene edeler foort; of de vroome, die ook wel het zigtbaare en het tegenwoordige met eene wyze B 2 in-  DE DWAASHEID VAN ingetoogenheid geniet, maar te gelyk zich frieten voor het toekomende vergadert !, en zich door geloof en deugd gefchikt maakt voor hemelfche, goddelyke genoegens ? Wie van beiden , eindelyk, zal reeds hier best te vreden en vergenoegdst zyn, de zondaar, die zyne driften voldoet, en in de oogenblikken, als hy ze voldoet, alles waant te hebben, wat by wenscht, maar daarna vroeg of laat van het gevoel zyner uitgeputte vermogens, zyner verloren onfchuld, zyner opeengehoopte zonden , van eene- verwarrende fchaamte, van knaagingen en verwytingen vervolgd wordt; of de vroome, die zichzelven bedwingt, het gebied over zyn hart voert, en dan ten allen tyde, zelfs in de eeuwigheid, in de nagedachtenis zyner overwinning, in het gevoel zyner fterkte en zyner voortreflykheid de heerelykfte vergelding zyner getrouwheid vindt? Wien loopt het by deeze vergelyking niet in 't oog, dat alleen de vroome als een wyze handelt, en als zulk een met vaste fchreden zyn doel nadert, en dat de zondaar, de mensch, die niet chrhtelyk denkt en leeft, een dwaas is, die zyn doelwit noodzaakelyk misfcn moet, om dat hy zulke wegen daartoe inflaar, die 'er hem hoe langs hoe verder van verwyderen? 't u  EEN ZONDIG LEVEN. £X Is, ten vyfden, een bewys van een zwak, onnozel verftand, 't is openbaare dwaasheid, indien men groote krachten aanwendt, om ''er nietsbeduidende uitwerkfels mede voort te brengen, indien men beuzelingen met den grootfien ernst, en de gewigtigfte zaaken met ligtvaardigheid behandelt. Zo is voor her. kind en den kindschgeworden grysaart zyn poppegoed alles in allen, en niets, offchoon 'er ook het lot van zyn gantseh leven of het lot van geheele volken van afhinge, komt daartegen by hem in de minste aanmerking. En kunt gy uzeïven wel van deeze dwaasheid vrypleiten, ó menfchen! die een onchristelyk leven leidt, die geheel zinnelyk en aardschgezind zyt? Wat doet gy niet al, om de behoeften van uw ligchaam en van uwen Hand te vervullen, om uw lyf kostelyker te voeden en te kleeden, om uwe goederen te vermeerderen, om fchatten voor u en de uwen te verzamelen, om zeker aanzien in de famenleving te verkrygen of te handhaaven, om zekere ontwerpen van aardfche grootheid en gelukzaligheid door te zetten , om zekere vermaaken te ge nieten en te vermenigvuldigen, om eene fcbkterende rol in de waereld of in den naauwer kring uwer bekenden en medeburgeren te fpeelen, om B 3 uwe  22 DE DWAASHEID VAN uwe bezittingen en eigendommen, uwe eer en uwen rang te verdedigen? Wat al moeite, wat al arbeids getroost gy u in dit opzigt ? Hoe ernffig overlegt gy deeze dingen niet? Hoe voorsi tig gaat gy 'er by te werk? Welk een gewoel , welk een geloop en gedraaf, veroorzaakt uw ftreeven naar dezelve allerwegen? En wat zyn dan toch eigeniyk deeze fpyzen, deeze kleederen, deeze goederen , deeze vermaaken, deeze voorrechten, deeze fchitteringen; deeze bezittingen, deeze eigendommen? Verdienen zy wel, dat gy alle uwe vermogens en krachten, all' uwen tyd tot derzelver verkryging, bewaaring en genieting aanwendt? Zyn zy wel al de werkzaamheid van eeren redelyken , aofterflyken , naar Gods beeld gefchapenen geest waardig? Hebben zy nier meer fchyns dan waarhei ;ï Moet gy ze niet heden of morgen verliezer. ï Kunt gy iets daarvan met u in het graf, of in het toekomende leven medeneemen? Waartoe dan zulke groote, omflaguge toerustingen voor onzekere, zulke yverige poogingen naar dingen, die zo nietig in zichzelven en zo kort van duur zyn? Wat doet gy aan den anderen kant voor dat geece, 't welk ouder alle dingen het gewigtigfti is? voor de volmaaking van  2EN ZONDIG LEVEN. 23 mn uwen onfterflyken Geest? Wat doef gy, om wys, deugdzaam , Gode aangenaam en voor eene eeuwige gelukzaligheid geichikt te worden? Hoe veel tyd, hoe veel nadenken s, hoe «reel ernst, hoe veel krachten wendt gy daartoe aan ? Gy bezoekt by wylen openbaare Godsdienstoefening, bidt by wylen, woont by gelegenheid de plegtige viering van het Heilige Avondmaal by, leest by wylen, dan hoe dikwyls of liever hoe zelden? in de Heilige Schrift, geeft by wylen ruimer aalmoezen, bepaalt by wylen uwe gedachten op God, werpt een oog naar den hemel, wenscht by wylen, beter en vroomer te zyn en wilt zulks nog «ens worden, en dan is 'er voor deeze foore van belangen genoegzaam gezorgd, dan hebben zy voor 't overige met uw leven niets te doen, dan gaan 'er weder geheele dagen en weeken voorby, zonder dat uw geest en uw hart zich daarmede bezighouden. Maar is dit niet zyne krachten verfpillen? Is dit niet beuzelingen, met den grootften ernst, en de ges/igtigfte zaaken met eene onverantwoordelyke losheid behandelen? En is 'dat niet eene openbaare dwaasheid? 't Is, ten zesden, dwaasheid, 't is wezenlyB 4 M  »4 DE D WA AS HEID VAN ke zinneloosheid, indien men zekere zaaien gelooft, of voor waarheden erkent, en zich daaromtrent nogthans niet zodanig gedraagt, als met dat geloof overeenkomstig is. indien iemand eene fpys nuttigde, die hy zelf voor vergif hield ; indien een ander gerusdyk en onbeweeglyk in een huis bleef, \ welk hy zich verbeeldde in volle vlam te ftaan; indien een derde zich blindeiing op eenen mensch verliet, dien hy voor zynen grootlten vyand hield: zouden wy hen allen niet voor dwaazen, voor menfchen verklaaren, die hun verftand en hun overleg veriooren hadden? En wat doen wy anders, myne Vrienden! als wy een onchristeJyk , zondig leven leiden ? Stryrit ons leven niet even zo handtastelyk tegen ons geloof? Doen wy niet juisc het tegenovergeitelde van 't geen wy volgens onze overtuiging behoorden te doen? Wy gelooven aan eenen alwcetenden , alomtegernvoordigen God , en wy fchroomen niet van in zyne tegenwoordigheid te zondigen en zoeken hem door fehynheilige woorden en gebaarden te bedriegen ! Wy gelooven in Je Pus Christus, die zich voor ons Opgeofferd heeft < die onze Verlosfer, onze ZaOgmaaker, onze Heer en Koning is, die na- mals  EEN ZONDIG LEVEN. 1£ maals onz-2 Rechter zyn zd, en wy keiben hem niet lief, wy gehoorzaamen hem niet, wy wi'len ons niet naar zyn gevoelen en voorbeeld vormen, wy (lellen ons door een gedrag dat mer zynen wil ftrydt, aan het gevaar bloot v; n hiernamaals door hem voor al de waereld befchaamd eri veroordeeld te worden. Wy gelooven dat de zonde G.ide mishaagt, dat zy der menfchen verderf is, en wy zondigen weetens en willens en vermeerderen onze zonden dag aan dag. Wy gclooven, dat 'er een oordeel op ons wacht, en dat in hetzelve een iegelyk vergolden zal worden naar zyne werken, en nogthans d--en wy zo veel meerder kwaade dan goede werken, en nogthans bekommeren wy 'er ons zo weinig over, hoe wy in dit oordeel zullen kunnen beliaan. Wy gelooven, dat onze geest onfterflyk is, en dat wy tot eene eeuwige gelukzaligheid geroepen zyn, en nogthans doen wy zo weinig om ons voor deeze gelukzaligheid gefchikt te maaken en onzen onfterflyken geest een zalig, heerelyk lot in de toekomende wseïald te bereiden! Maar mag dit niet genoemd worden, zichzelven openlijk tegenfpreeken? En kan men zichzelven zodanig tegenfpreeken, zon^ der dwaasfelyk te handelen? B 5 't Is,  20 DE DWAASHEID VAN 'tls, verder, dwaasheid, myne aandachtige Toehoorers! indien men zich voor ryk, voor ge^ zond, voor gelukkig houdt, en het nogthans niet is. Wie zou niet het flaavenkind, dat op zyne aanzienelyke geboorte, den bedelaar, die op zyne uitgeftrekte bezittingen, den uitgemergelden zieke, die op zyne fterkte roemde, bejammeren en voor verllandelooze menfchen verklearen ? En maakt gy u niet aan dezelfde dwaasheid in veel gewigciger dingen fchuldig, ó gy allen, die een zondig en onchristelyk leven leidt? Gy roemt, dat gy kinderen des Allerhoogften zyt, en zyn Beeld dtaagt, en nogthans zyt gy dienstknechten der zonde en flaaven uwer hartstogten. Gy roemt, dat gy dienaars en aanhangers van den nederigen, zachtmoedigen, vreedzaamen, vergeeflyken , Gode gehoorzaamen , hemelsgezinden Jefus zyt , en nogthans laat gy u van den hoogmoed, van de ydele eerzucht, van den haat, van de wraakzucht van eene geheel aardfche, vleeschelyke gezindheid beheert chen. Gy gelooft gezond en fterk van geest te zyn, en nogthans heerscht 'er enkel wanorde in uw verftand en in uw hart, en nogthans ontbreekt het u aan eene levendige kennis en eene vaste' overtuiging vaa de waarheid, aan lust en kracht toe ede-  EEN ZONDIG LEVEN. 27 edele, goede daaden, en nogthans laar gy u van elke verzoeking toe zonde wegfleepen, en bezwykt gy in den ftrydt tegen het kwaade. Gy houdt u voor gelukkig, en durft nogrhans uwe gedachten niet bepaal .iclyk op u zei ven en op uwen toeftand vestigen, en draagt een gekwetst geweeten in den boezem, en hebt geen recht om u op de gunst en goedkeuring van God te veilaatcn, van wien nogthans onze gantfche gelukzaligheid afhangt, en moet voor den dcod en zyne gevolgen vreezen, aangezien hy uw jammerlyk, wisselvallig geluk met den ondergang dreigt! Welke misleidingen, myne aandachtige Toehoorers! welk een zelfbedrog! Kan men zichzelven dermaate misleiden, zichzelven en zynen toeifcnd geheel uit het oog verliezen , en echter verftandig zyn? 't Is, eindelyk, onverftand en dwaasheid, indien men weet, of althans kon en behoorde te weeten, dat men in gevaar is, en niets, of niet alles, wat mogelyk is, doet, om dat gevaar te. ontkomen. En hoe menigvuldig, hoe groot zyn niet de gevaaren, die u omringen, ö gy, die een onchristelyk, zondig leven leidt, en echter daarby zo gerust en werkeloos zyt! Gy zyt elk oogenblik in gevaar van door uwe ongeregelde, he-  F» DE DWAASHEID VAN lievige driften vervoerd te worden- tot de fcharadelykfte daaden, tot daaden, van welken gy ter genwoordig zeiven een affchrik zoude hebben, en echter iaat gy deeze driften eene onbepaalde beerfchappy over u voeren, en fielt weinig of geene poogingen te werk om dezelve te bedwingen, 't.wclk dag en nacht uwe voornaamde bezigheid behoorde te zyn. Gy zyt in gevaar van uwe vryheid gantfchelyk te verliezen, en in de ellendigde, hardde flaaverny gedompeld te worden , en by elke herhaaling der zonde neemt dit gevaar toe; en echter vaart gy geduurig voort met het kwaade te doen, dat gy tot hiertoe gedaan hebt, en maakt het u daardoor van dag tot dag moeijelyker, uwe vryheid ooit weder te krygen. Gy kunt heden of morgen alle uwe aardfche goederen en voorrechten, alles wat u in deeze waereld lief en waardig is, verliezen; echter bevlytigt gy u niet ter verkryging van betere goederen, van edeler, duurzaanier voorrechten, die u dit verlies zouden kunnen vergoeden. Gy zyt derfelyke menfchen, geen uur, geen oogenblik voor het gevaar des doods veilig, en echter geeft gy u geene moeite, om tegen dit gewigtige uur, tegen dit beflisfende oogenblik op uw hoede te zyn, u voor deeze onuit- fpree-  EEN ZONDIG LEVEN. 09 fpreekelyk bclangryke verandering voortebereiden, en u van een heugchelyk loc in het toekomende leven te verzekeren. Verdient dat den naam van verftandig, of van dwaas te handelen? Is dat de roem en gerustheid van den wyzen, of de ongevoeligheid van den onnozeien? ö Met hoe veel recht kan de Wysheid den menfchen, die zo denken en leeven, toeroepen: Verlaat toch de plechtigheden, en treedt in den weg des verfiands: hoe lang, gy ■(lachten , zult gy' de plechtigheden beminnen ; hoe lang, gy zotten, zult gy de weetevfchap haaien? In de daad, myne geliefde Toehoorers! een onchristelyk , zondig leven is het grootfte, onverftand, de ongerymdlte dwaasheid. En zo onverftandig, zo dwaas hebben wy allen, meer of min, gedacht en gehandeld, wy allen, die hier voor God vergaderd zyn, om ons voor hem te verootmoedigen, hem om genade te fmeeken en hem beterfchap te belooven. 'Er is niemand onder ons, myne Broeders! die niet meer dan eens van den weg der wysheid is afgeweeken, en hoe veelen, ach! hoe veelen zyn 'er niet, die deezen weg nog nooit bewandeld hebben, die in den  3° DE DWAASHEID VAN den flxengften zin van 'c woord zondaars zyn, 6 Laaten wy onze dwaasheid erkennen , die is de eerde fchrede tot de wysheid. Wee hem , die gezondigd heeft , die nog tegenwoordig een zondig en met den goddelyken wil ftrydig leven leidt, tn nogthans, niet erkennen, niet toeftaun wil, dat hy dwaasfelyk gehandeld heeft en nog dwaasfelyk handelt» Een dwaas, die zichzelven wys dunkt, welk een ellendig, verlooren fchepfel is die niet! Onbekommerd en gerust gaat hy op den weg des verderfs hoe langs hoe verder, laat zich hoe langs hoe ligtér van het bedriegelykè der zonde misleiden, wordt tegen alle waarfchouwingen zyner leeraaren, zyner vrienden, zyns geweetens, zyns Gods hoe langer hoe verharder , ftapelt zonden op zonden , dwaasheden op dwaasheden, en ontwaakt niet eerder uit zynen droom, voor dat de fchande en ellende hem dermaate overvallen, dat hy dezelve niet meer ontvlieden kan. Neen, laaten wy ons thans over onze dwaasheid fchaamen, nu deeze fchaamte nog heilzaam voor ons zyn kan. Laaten wy ons over dezelve >oor God fchaamen , die ons zo veele bekwaamheden en middelen gegee- ven  EEN ZONDIG LEVEN. $i ren heeft , om wys te zyn en te handelen en hoe bngs hoe wyzer te worden. Het nietgebruiken en het misbruiken van deeze bekwaamheden en middelen , de ondankbaarheid, waaraan wy ons daardoor tegen onzen Schepper en Vader fchuldig hebben gemaakt, het groote ondcrfcheid, de openbaare tegenftrydigheid, die daardoor tusfchen hetu en ons cntftaan, onze groot verwydering van het doel der volmaaktheid en van Hem, de Bron van alle licht en alle gelukzaligheid, dit moet ons ten diepften voor hem vernederen , ons geheel en al met ichaamte en berouw vervullen , en ons de taal van den boetvaardigen in den mond leggen : ik ben te befchaamd, ö God! om myne oogen tot u opteheffen , want ik heb uwe ftem , uwe nodiging ter wysheid en ter zaligheid, in den wind geflaagen, heb der verleidelyke ftem der zonde het oor geleend, my van haare valfche bekoorlykheden verblinden laaten, haare leugenachtige beloften geloofd, en ben den weg der dwaasheid en der ellende ingeflaagen. Maar laaten wy ons dan over onze dwaasheid op zulk eene wyze fchaamen, myne geliefde Vrienden! als zich menfchen daarover  3» DE DWAASHEID VAN over .fchaamen, die in de daad tot nadenken ■ tot een beter inzien, tot de kennis van zichzelven , tot eenig gevoel van hunne verloorcne of verzwakte waardigheid gekomen, die in de daad op de oodiging der wysheid opmerkzaam geworden zyn, en vasulyk befloten hebben , dezelve te volgen. Te erkennen , toe te liaan , te betreuren , dat men dwaasfclyk gehandeld nebbe , en dan echter weder op de zelfde wys te handelen, hoe zeer moet zulks den mensch niet vernederen en fchandvlekken , weike bronnen van yergeefsch berouw hem in het toekomende bereiden! Neen, myne geliefde Vrienden! elk van ons meet nu, terwyl hem een meerder of minder helder iichc beftraak, zyne oogen voor hetzelve openen , by deszelfs fchynfel zyn hart en zynen wandel doorzoeken, zichzelven reduuit zeggen , hoe en in welke opzigten hy inzonderheid dwaasfeiyk gehandeld , aan welke zonden en misdagen hy zich inzonderheid fchuldig gemaakt heeft, wat inzonderheid in zynen derktrant en in zyn gedrag met de wysheid, met den wil van God, met de Christelyke gezindheid ftrydig zy , en dan moet zulks by ons allen dit be- fluit  EEN ZONDIG LEVE Né 33 fluit ten gevolge hebben : Neen, de zonde sal rny niet meer misleiden. Zonde is onverftand , is dwaasheid , haare beloften zyn leugens ; haare vermaaken zyn allerbedriegelykst, zyn vroeg of laat bronnen van verdriet en van naberouw; haare voordeden hebben meerder fchyn dan waarheid ; haare bekoorlykheden kunnen alleen den kortzientlen verblinden, ö Waarheid, wysheid, Goddelyke waarheid, Chrisrelyke wysheid, gy zult de leidsvrouwen van myn volgend leven zyn! Verfrnaadt den ongeJukkigen niet , die u tot hiertoe niet kende , en uwe nodiging ter gelukzaligheid in den wind doeg! Laat uw licht myn pad verlichten , uwe raad my leiden , uwe geest my bezielen en verfterken ! Waarfchuwt, beftraft, fchrikt my af, zo dikwyls myn voet eenen doolweg nadert , of myn oor naar de betoverende ftem der zonde en der ydelheid luistert; laat dan de gedachte van God en van het toekomende leven, van 't geen ik als een mensch en als een Christen ben en behoor te zyn en te worden, myne geheele ziel ontroeren , en my van den weg der dwaasheid en des verderfs affchrikken. Uwe zachtfte VIL Stuk. C roe-  34 EB DWAASHEID VAN ENZ. roeping worde van my gehoord, uwe iïera zy my altoos heilig, zy leide my langs den weg der Christelyke deugd tot de rust der ziel, tot de vreugde en tot de zaligheid des hemels! Amen. TWEE-  TWEEDE LEERREDE. DE SCHANDELYKHEID VAN EEN ZONDIG LEVEN. Tekst; Brief aan de Romeinen, Hoofdft. VI. vs. ao, 31. Doe gy dienstknechtt n waart der zonde, waart gy vry van de gerechtigheid Wat vrucht dan hadt gy doe van die dingen, daarover gy u nu Jchaamt? C 2   ó CjFod,, die onze Schepper en onze Vader zyt, gy hebt ons, uwe kinderen, met eer en heerelykheid gekroond, ons tot den rang der redelyke fchepfelen verheven, ons bekwaamheden en vatbaarheden tot groote dingen, tot edele daaden gegeeven, en ons flechts een weinig minder gemaakt dan de engelen. Wy zyn van uw gedacht, dammen van u af, draagen mv beeld, zyn uwe kinderen, zyn onderflyk. Wy hebben in uwen Zoon, Jefus Christus, een' bloedverwant, een broeder, die ons in alles gelyk geworden, die, ter herdelling onzer waardigheid, op de aarde gekomen is, onder de menfchen geleefd en zich voor hen opgeofferd heeft, en die ons met zich tot de volmaaktheid en zaligheid verheffen wil, die hy in den hemel bezit. 6 God- wat konden wy niet al zyn en worden, indien wy onze voorrechten naar waarde wisten te fchatten en te gebruiken, indien wy onze afkomst en onze verordening nooit uit het oog verloren! Maar hoe grievend befchaamen ons deeze gedachten, die ons enkel vreugde moesten inboezemen! Hoe weinig zyn wy ppg dat, 't welk wy behoorden en konden zyn! C 3 Ho©  3^ DE SCHANDELYKHEID VAN Hoe zeer verzwakt, ontzenuwt, bederft, vernedert de zonde ons nog! Hoe hart drukt ons haar juk! Hoe zeer vervreemt zy ons gemoed en onzen wandel van u, onzen Vader, en van Jefus Christus, onzen eerstgeboorenen Broeder ! ö Dat wy toch onze zwakheid door eigen fchuld, onze moedwillige vernedering duidelyk inzagen, en dit inzien ons hart met het diepfte, levendia;iïe gevoel van fchaamte, maar ook tevens met de vuurigfte begeerte vervulde, om ons weder tot u en tot de waardigheid van uwe kinderen te verheffen, ons van al'e. flaaverny te bevryden, en naar waare eer. naar deChri>telyke volmaaktheid te ftreeven! Zegen toch tot dat ein Je de overdenkingen, waarmede wy ons in dit uur zullen bezig houden. Leer ons de zonde als het fchandelykde onder alle fchandelyke dingen erkennen en verfoeijen, en laat deeze afkeer ons tegen alle haare verzoekingen en aanlokfelen beveiligen. Wy bidden u hierom in den naam van onzen Heer en Heiland, Jefus Christus, en roepen u verder met zyne woorden aan: Onze Vader enz. De  ÜEN ZONDIG LEVEN. 29 De vrees voor fchande is allen menfchen eigen — is in allen een kerker of zwakker dryfveer van hun gedrag — fpoort hen allen tot menige daaden aan, die zy anders niet doen, en weerhoudt ze van menige daaden, die zy anders niet nalaaten zouden. Wien is het geheel en al onverfchillig, in welk een licht men hem befchouwt, wat men van zyn doen en laaten oordeek, of men hem hoog acht of veracht? De Schepper zelf heeft deeze vrees voor fchande in ons hart gelegd. Maar hoe valsch is niet de richting, die door vooroordeelen, voorbeelden en ondeugden aan dezelve gegeeven is geworden? Hoe dwaalend het oordeel der meesten over dat, 't welk eer of fchande aanbrengt, lof of berisping verdient? Hoe menigmaal fchaamc men zich niet meer over het goede, dan over het kwaade? Hoe menigmaal zoekt men zyne eer in de fchande? En in de daad, myne aandachtige Toehoorers! indien dit zo niet ware, hoe zou dan de mensch de zonde en de ondeugd zo onbefchroomd en gerust kunnen dienen ? Zou hy niet voor zichzelven moeten bloozen? zich C 4 ' tiieï  4^ DE SCHANDELYKHEID VAN niet voor God en voor al de waereld fchaamenf niet met neêrgeflagen oogen en befchaamde kaaken op den weg, dien hy bewandelt, voortgaan? Want dit is zeker: de zonde is des menfchen fchandvlek, een zondig, ondeugend leven is een fchandelyk leven, - is het zelfs dan, Offchoon het van grove, al te zeer in 't oog loopende euveldaaden vry is! Hoe gelukkig zoude ik, hoe gelukkig zoudt gy zyn, rayne Chris* telyke Toehoorers! indien ik u daarvan overtuigen , u dit duidelyk onder 't oog brengen kon! Eerst onlangs hebben wy u de dwaasheid vaneen zondig, onchristelyk leven getoond; en heden willen wy u de Jchandelykheid van zulk een leven onder 't oog brengen. Het eene en hee andere hangt, 't is waar, zeer naauw met eikanderen famen: dwaasheid is fchande en baart fchande; men kan zich de eene niet wel zonder de andere voordellen. Ondertusfchen echter kunnen wy een onchristelyk, zondig leven nog van verfcheiden kanten befchouwen, van welke liet fchandelyke daarvan nog duidelyker in het oog loopt; en dit zullen wy onder den Goddelyken byitand in dit uur doen. De Apostel Paulus (relt in onzen tekst het leven van eenen mensch, die zich van de zonde over»  EEN ZONDIG LEVEN. 41 overheerfchen laat, uk het zelfde gezigtpunt voor. Doe gy dienstknechten ■waart der zonde , zegt hy tot de Christenen, waart gy wel vry van de gerechtigheid; gy liet u door de wet riet in uw gedrag bepaalen, floegt haar gezach en haare bevelen in den wind, volgdet blindelings uwe begeerten en driften. Maar Wat vrucht hadt gy doe van die dingen? Welke gevolgen had dit ongebonden, wettelooze leven yoor u ? Zulke, daarover gy u nu moet fchaament En zo is het, myne geliefde Vrienden! de zonde bedriegt den mensch: zy vleit zyne liefde tot vryheid en kort hem in flaaverny: zy belooft hem eer en vergeldt hem met fchande. Een zondig leven is een fchandelyk leven. En dit zal ik u, na eene korte voorafgaande aanmerking, trachten te bewyzen. Als ik van de fchandelykheid van een zondig leven fpreek, myne aandachtige Toehoorers! dan verllaa ik door zulk een leven niet enkel een openbaar buitenfpoorig en ergerlyk jeven, dat van grove euveldaaden gebrandmerkt is, en uitfteekt in ondeugden , die iedereen verfoeit. Hieraan twyfelt niemand, dat het fchandelyk is te rooven, te fteelen, te moorden, zich aan de dronkenfehap over te geeC 5 ven,  42 DP, SCHANDELYKHEID VAN ven , de onnozelheid te verleiden, meineedig te worden , en wat van dien aart meer is. Dit zyn ondeugden en euveldaaden, die niemand zou durven voorfpreeken, die onder alle befchaafde volken eene openbaare, burgerlyke fchande ten gevolge hebben. Neen, door een zondig onchristelyk leven verftaa ik zulk een leven, dat niet naar de grondbeginfels van den Godsdienst en het Christendom, maar naar de grondbeginfels en gewoonten der menfchen deezer waereld ingericht is ; waarby 's menfchen heerfchende neigingen kwaad, zyne voornaamlle bedoelingen ydel en aardsch zyn; waarby hy meer de voldoening zyner lusten en begeerten, dan de volbrenging van den wil van God, meer zyn tydelyk welzyn, dan de verbetering en volmaaking van zynen geest, meer zyne bevordering en zyn vermaak in deeze waereld, dan zyn lot in het toekomende leven op het oog heeft; 't zy hy dan voor 't overige eenen ergerlyken of eenen onergerlyken wandel leide , en grove misdaaden begaa of zich daarvan onthoude. Van zulk eene wyze van denken en van leeven houd ik (taande, dac het eene fchandelyke , den mensch en den Christen onteerende wyze van denken en vaa lee-  EEN ZONDIG LEVEN. 43 keven is, en dit zal ik nu breedvoeriger aantoonen, en u daardoor toe het vaaren laaten en het verbeteren van zulk eene levenswyze trach en op te wekken. 'cis, eer/lelyk, fchandrlyk, dat men ftrydig met zyne natuur, men zy en (land, met zyne verordening handelt, en juist het tegenover gefielde is en doet, van V geen men behoorde te zyn en te doen. IkMchouwen wy 't niet allen als iets, dat den mensch onteert, als hy uit laage gewinzucht de leden van zyn ligclr.am uit hunne nacuurelyke gefteldhcid brengt, dezelve verzwakt, verbuigt, verwringt, misvormt, om door zonderlinge gebaarden, onnatuurelyke en gevaarlyke houdingen en beweegingen, door moeijeiyke maar geheel onnutte kunftenaaryen , de toezieners te vermaaken en dus den kost te winnen ? En wie veracht den Vorst niet, die, ongedachtig aan zyne vorftelyke verpligtingen, zich bezig houdt met dingen, die de geringde van zyne flaaven even zo goed als hy zou kunnen verrichten? Wie veracht den Zoon des Konings niet, die, verordend om gantfche volken te regeeren en gelukkig te maaken , zyne verhevene roeping vergeet, zyne beste jaaren en krachten met kin-  44 DE SCHANDELYKHEID VAM kinderachtige tydkortingen of in fchandelyk» wellust verfpilt, en ten troon gefteegen, noch kennis, noch lust, noch moed tot de bezigheden van zynen verhevenen ftand, noch bekwaamheden heeft, om het waar geluk daarvan te genieten? En is dit niet het geval, is dit niet de fchande van alle de zulken, die een zondig, onchristelyk leven leiden? Of is zul!c een leven wel met hunne natuur, is het met hunnen toeftand hier op aarde, is het met hunne verordening in de toekomende waereld beftaaribaar? Uwe natuur , ö mensch ! is edel, — is verre boven de natuur der dieren des velds verheven. Reden is haar voorrecht: deugd haare voortreflykheid: Godegelykheid haar roem. Uwe bekwaamheden zyn groot: uw verftand kan veel bevatten; uw hart veel gevoelen en genieten; uwe kracht veel uitvoeren, en in een ruimen kring werken. En wat doet gy, als gy een zondig, onchristelyk leven leidt? Gy vernedert en onteert uwe natuur. Uwe reden moet uwe zinnen, die gy met de dieren gemeen hebt, gehoorzaamen: uw verftand de dwaaling en de ondeugd ten dienst ftaan: uw hart met enkel kage , zondige dingen te vreden zyn , die het toch fteeds ledig laaten, en zyne zucht naar geluk niet  ÊÉfJ ZONDIG LEVEN. 45 niet voldoen: uwe krachten verfpilt gy met enkel beuzelingen, met niets te doen, met kwaad ie doen verliest uwe gelykheid met uwen Schepper meer en meer — en uwe edelfte bekwaamheden blyven onontwikkeld of worden door misbruik verwoest. Uwe ftand hier op aarde is gewigtig , o mensch ! en uwe verordening in de toekomende waereld is grootsch. Hier moet gy de eer der menschheid, de waardigheid van een kind van God, van eenen Christen handhaaven — moet wys en deugdzaam worden, u in braafheid en weldoen oefenen, fmaak in zuiverer genoegens krygen, u tot verhevener waardigheden gefchikt maaken; en hiernamaals zult gy naar maare van uwe getrouwheid verhoogd, beloond, gezaligd, over veele anderen gezet, tot gewigtiger zaaken gebruikt en opgeleid worden van volmaaktheid tot volmaaktheid. Maar doet gy dit, wordt gy dit, moogt gy dit hiernamaals verwachten, als gy een onchris* telyk, zondig leven leidt, als gy enkel op het tegenwoordige en niet op het toekomende ziet, als gy thans een flaaf uwer begeerten en driften zyt, als waarheid en wysheid en deugd u onverfchillige, of althans niet de gewigtigfte dingen zyn,  46 DESCHANDELYKHEIDVAtf zyn, als gy meer naar rykdommen hongert, de ydele eer najaagt, naar zinnelyke vermaaken, naar woeste, bedwelmende uitfpanningen haakt, dan naar geestc-Iyke, duurzaame volmaaktheid, dan naar het welbehaagen Gods, dan naar de gelykheid en gemeenschap met uwen Leidsman en uw Hoofd Jefus Christus, dan naar de gelukzaligheid van het toekomende leven ? Kunt gy op die wyze denken, op die wyze leeven, zonder tegen uwe natuur, uwen rang, uwe verordening aan te gaan , zonder uzelven te befchimpen? Zoudt gy niet geheel anders gefield, tot gantsch andere dingen verordend zyn, en u in geheel andere betrekkingen bevinden; zoudt gy ren minden niet onder volkomen onweetenden , niet onderrech-e menfchen , die voor geene betere aandoeningen vatbaar waren, en zonder God en zonder hoop omdoolden , mot ten leeven, indien zulk eene levenswyze u geene oneer zou aandoen ? In de daad, hier kan men met recht zeggen: laat de dooden hunne dooden begraaven: laat menfchen, die alle gevoel voor het fchoone, het goede, het edele verloren hebben , die geheel vleefchelyk geworden zyn, laat die gelyk de dierenr des velds op de aarde omkruipen, haare ver-  ïe« Zondig léven. 4f verborgenfte fchatten doorfnuffelen , zich aan haar ftof blind zien en verzadigen, en dieswegen God en den hemel, hun vaderland, uit het oog verliezen: laat menfchen, die het licht van den Christelyken Godsdienst niet beftraait, denken en leeven, als of 'er geen God, geene Voorzienigheid, geene toekomende vergeldingen, als of alle huime poogingen, vooruitzigten, verwachtingen tot deeze handvol aarde , tot dit oogenblik tyds bepaald waren ! Maar, indien gy Christenen zyt, indien gy tot verhevener volmaaktheid, tot grooter zaligheden geroepen zyt, indien gy weet en gelooft, dat gy onder de regeering van God leeft, hem tot Opperheer, tot Verzorger, tot Vader, tot Rechter hebt, dat gy onfterfiyk zyt, dat 'er een verhevener ftaat op u wacht: 6 fchaamt u dan een zondig leven te leiden, want hetzelve is openlyk ftrydig met uwen rang, met uwe verordening; 't is een leven, dat niet voor redelyke, maar voor onredelyke fchepfelen , niet voor onfterflyke, maar voor geheel fterflyke weezens, niet voor kinderen van God, maar voor kinderen des duivels, niet voor hemelburgers, maar voor (haven van het ftof past. Gy onteert u door zulk een levenswyze, maakt uzelven de plaats,  40 DE SCHANDELYKHEID VA I? bezighoudt, zyn zo kort, zo vlugtig, en nogthans in de gevolgen zo gewigtig leven fchier t'eenemaal verdroomt, verbeuzelt, verlacht , zich zo ongaarne, zo zelden met ernftige zaaken, met overdenkingen over God en zichzelven, met voo!bereidende oefeningen tot een verhevener leven ophoudt, elke ydele verlustiging boven de Godsdienstoefeningen , elke gelegenheid tot verftrooijing en uitfpanning, boven de gelegenheden om onderweezen en verbeterd te worden, verkiest? En is het fterkheid of zwakheid , als men zichzelven niets onthouden , niets weigeren , niets ontbeeren kan, als men by de keus tusfehen het goede en het kwaade zich lang beraaden, zichzelven tot iedere goede daad, als ware 't, dwingen moet, als men geen onrecht met gelaatenheid weet te iyden, geene belediging zonder toorn en wraakzucht te verdraagen en zonder eenige vergoeding kwyd te fchelden, geen aanmerkelyk verlies in zyne tydelyke bezittingen en uiterlyke voorrechten zonder knaagrend verdriet, zonder bittere traanen te verzetten ? Is het fterkbeid' of zwakheid, als men in voorfpoed dar el is, zyne afhangklykheid van God vergeet, zich op zynen rykdom, zyn aanzien, zyne magt ver- ho-  feÊfï ZONDlG LEVEN, 'gï hövaardigt, en op wisfelvallige dingen als op eenen rots bouwt, en daarna, als de tegenfpoed en nood aannaderen , vercfaagd wordt, den moed en de hoop laat vallen, alle vertroosting verwerpt, tegen God en menfchen murmureert, en den afgrond der vertwyfeling in den mond loopt? En zo denkt, zo handelt, zo gedraagt zich de mensch, die een zondig j onchrisrelyk leven leidt, in ontelbaare gevallen. Zulke blyken van zyne fchuldige , aan zichzelven te wytene verzwakking en verlaaging van zynen geest geeft hy, als 't ware, dag aan dag. En zou dit hem niet tot fchande ftrekken? Zou zulk een denk- en leevenstrant hem niet onteeren? Een enchristelyk, zondig teven is, ten derden , fchandelyk, omdat het den mensch van zyne vryheid berooft en hem tot een faaf maakt. Hoe verachtelyk is in onze oogen een flaaf, die geen flaaf behoefde te zyn, die vry kon weezen, maar zyne vryheid niet acht, haare waarde niet gevoelt, dezelve verbeurt, zyntn nek den eerften dwingeland, die hem boeijen voorhoudt, aanbiedt, zich gewillig onder het juk vleit, en dan met hetzelve pronkt of althans door zyne eigene fchuld geen moed of D s kracht  5* DE SCHANDELYKHEID VAN krscbt meer heeft, om hetzelve aftefchudden f En dat is de mensch, elk memch, die een zondig, onchristelyk, ondeugend leven lekt, wiens heerfchende gezindheden en neigingen kwaad z^n, en die reeds een tyUar.g zodanig gedacht en geleefd heeft. Hy is een (laaf, of zal het althans welhaast worden, indien hy zyn hart en zyn leven niet verandert en verbetert, 't Staat hem niet altoos vry, 't zal hem hoe langer hoe minder, het zal hem in 'r eind geheel niet meer vry ftaan, om uit 't geen recht en onrecht, goed en kwaad, lofwaardig en fchandelyk is, etne redelyke en verftandige keus te doen, of zyne eigene overtuiging, zyn geweeten, de ftem der natuur, de roeping van God te volgen. Neen, hy moet doen, moet in 't eind tegen zynen wil doen, 't geen hem zyne lusten en hartstogten gebieden te doer, en 't geen hy daarna zelf, zodra hy deezen flaaffchen dienst volbragt heeft, en zyne reden en zvn geweeten zich weder hooren laaten, afkeuren en verfoeijen moet. Dus wordt de een van de vleeschelyke begeerlykheid, de andere van de ydele eerzucht , een derde van den toorn een vierde van den haat of de wraakgierigheid , de vyfde van den nyd, een ander van  EEN ZONDIG LEVEN. 53 Syan de lasterzucht weggefleept, nog een ander van de traagheid en vadfigheid geboeid, zo worden allen nu tot deeze dan tot die, met de waarheid, de gerechtigheid, de maatigheii, de menschlievendheid ftrydige begeerten , redenen, daaden vervoerd, en niemand doet de dingen, die hy, indien hy zich bezinnen, zichzelven regeeren en zyne betere inzigten volgen kon, indien hy geen flaaf was, zou doen. Dus moet iedereen , die der zonde gehoorzaam is, telkens, wanneer hy befeft, dat hy een mensch is en een Christen genaamd wordt, zichzelven dit bittere verwyt doen: het goede, dat ik wil, dat doe ik niet; maar het kwaade , dat ik niet wil,- dat doe ik. En zou zulk een toeftand, zulk eene dienstbaarheid den mensch, den Christen niet tot fchande ftrekken? Den mensch, die naar het Beeld van God gefchapen, met verftand en reden begiftigd, toe vryheid, tot onfterflykheid, tot volmaak heid verordend is? Den Christen, aan wien het Euangelie zo veel licht, zo veel krachc ten goede, zo veel byftand tot het t' onderbrengen van alle kwaade lusten en driften aanbiedt? DenC-isten, den belyder van eenen bhiiand en Heer, die daartoe in de waereld gekomen is en den D 3 dood  54 DB SCHANDELYKHEID VAN dood geleden heeft, opdat by zyne dienaars van het juk dier flaaverny ontthan, en hen in vryheid (lellen mogt? Een mensch, een Christen genoemd te worden en echter een flaaf der zonde te zyn, welk eene ontluistering der menschheü, welk eene onteering van het Christendom ! 'tls, tenvierden\ fchandelyk , met zichzelven en zyne beginfels geduurig in fïryd te leeven, heden zo, morgen anders gezind te zyn, heden dit, morgen geheel iets anders te willen, nu dit, dan juist het tegendeel daarvan te doen, en dus een fpeelbal van het geval en der hanstogten te zyn. Want dit bewyst insgelyks zwakheid van den geest, gebrek aan vastheid van grondbeginfelen, neigingen, oogmerken. Wies zal 'er roem op draagen, wien zal het tot eer (trekken, dat hy gelyk een riekje is, dat van ieder windje ginds en herwaards bewoogen wordt? En is zulks niet de mensch, die een zondig, onchristelyk leven leidt? Heeft hy wei vaste beginfels? Bepaalde oogmerken? Durft hy zich wel op zichzelven, op zyne gezindheid verhaten? Is hy verzekerd, dat hy morgen, dat hy na eenige dagen, na eehige • weeken, nog op dezelfde wyze, als tegenwoordig, denken,  EEN ZONDIG LEVEN. 55 ïsen, oordeelen, handelen, dat hy het waare, het fchoone, het goede altoos hoogfchatten, beminnen, doen zal, hoedanig zyne omftandigheden ook veranderen mogen? Mag hy ftaat maaken, dat hy in alle gevallen de bedaardheid van 't gemoed, die vrucht van een goed geweeten en van een Gode welgevallig gedrag, bewaaren, en niet ophouden zal gelukkig te zyn? Stemt zyne denkwyze in de kerk en in de waereld, in zyn huisfelyk en in zyn gezellig leven, in gezonde en in zieke dagen, in voorfpoed en in tegenfpoed met eikanderen overeen? Gaat hy overal en altoos naar de zelfde regels van waarheid en van recht te werk? met de zelfde oogmerken, om beter, zynen broederen nuttiger, en voor de zaligheid des hemels meer gefchikt te worden? Laat hy zich niet voornaarnelyk van enkel toevallige zaaken regeeren? is hy niet nu eens gerust, dan weder ongerust, nu eens droevig, dan weder vrolyk, nu eens weltevreden, dan weder te onvreden, nu eens tot vermetelheid toe ftout, dan weder geheel vreesachtig en blode, naar dat de uiterlyke dingen, die hem omringen, meer of min naar zyn zin zyn, naar dat hy in zyne gewoone vermaaken en tydkortingen geftoord of niet D 4 ge-  5.6 DE SCHANDELYKIIEID VAN geftoord wordt, naar dat hem iets aangenaams of onaangenaams in zyne bezigheden, in zyne verkeering of langs eenigen weg bejegent ? . Is hy niet, zo hy in den godsdienst en het Christendom nog eenig belang ftek , zo hy nog geen verftokt hart heeft, nu eens dus, dan weder geheel anders omtrent den Godsdienst en het Christendom gezind; heden brandende van yver, morgen yskoad, beden voor het goede, morgen voor het kwaade, nu vroom, dan niet vroom , naar dat hy met deeze of met andere menfchen omgaat, deeze of andere gezelfchappen by woont? Hoe dikwyls vat hy op deezen dag, in dit uur, de beste voorneemens op, en handelt 'er op den volgenden dag, in het volgende uur, rechtftreeks tegen aan? En hoe dikwyls liggen niet zdfs zyne kwaade neigingen en begeerten met eikanderen overhoop! Tot welke tegen eikanderen aandruifchende daaden verleiden zy hem! Nu hoogmoedig, dan laaghartig; nu tot ver* fpillens toe mild of verteerend, dan tot gierigheid fpaarzaam; nu vol achting en liefde, dan vol onverfchilligheid en haat omtrent de zelfde perfoonen en zaaken , blyft zich de mensch , die een onchristelyk , zondig leven leid.  EEN ZONDIG LEVEN. 57 leid, zelden lang gelyk, verandert van gemoedsgeiteliheid en gedrag, naar dat zyne tegenwoordige aandoeningen en voordeden , zyne fpoedig opgewekte en niet minder fpoedig voorbygaande lusten of afkeer, of de eene of de andere kleinigheid in zynen uiterlyken tceftand veranderen; en dus is hy een droevige fpeelbal van zyne wankelmoedigheid en zyne driften. Maar is dit wel een achtenswaardig, eea loflyk karakter? Is 't het karakter van den wyzen man, of van den Christen? Moet het den mensch geene oneer en fchande aandoen, dat hy 't zo zelden met zichzelven eens is, zichzelven zo dikwyls tegenfpreekt, en zo wel zyn gedrag als zyn geluk van zo veele toevallige, mees al zeer weinig betekenende, dingen afhaogklyk maakt? Bedenk, eindelyk , nog, myne aandachtige Toehoorers! of het loflyk of fchandelyk zy, een leven te leiden, waarby men dikwyls zichzelven of zyn eigen geweeten, voor de tegenwoordigheid der wysflen, besten, edeljlen onder de menfchen , en de gedachten aan God, den Heer en Rechter van allen,'fchuwen; waarby men zeer dikwyls alle overdenking, alle overweeging, alle onderzoek, het licht, den dag ontvlugten, en D 5 zyn  5'8 DE SCHANDELYKHEID VAH zyn heil in het zelfbedrog en dc duisternis moet zoeken. Eu zou zulks niet uw geval zyn, ö gy allen! die een onchristelyk, zondig leven leidt? Komen 'er niet menigmaal befchuldigende , waarfchouwende gedachten by u op, die gy verwyderen en onderdrukken moet, om gerust te blyvec? Zou u de onverwachte verfchyning, de tegenwoordigheid van zodanige perfoonen, die gy mis.'chien voor uitneemend wys en vroom houdt, u niet in verbystering brengen, nimmer bezwaarlyk vallen? Durft gy hun alle uwe wenfchen en raadfiagen ter beoordeeling voorleggen, of hen nodigen, om deelgenooten van alle uwe vermaaken en bezigheden, gefprekken en bedryven te worden? Durft gy by alles, wat gy denkt en doet, uwe oogen gerustelyk naar den hemel opflaan, en u God en zyne Alweetendheid herinneren ? Schroomt gy nimmer, om uzelven op het eind van den dag rekenfchap over uw gedrag op denzelven af te vraagen, en hetzelve ernftig te overdenken? Hebt gy nooit reden om te vreezen, dat, 'c geen gy gefproken of gedaan, of nog balloten hebt te doen, aan anderen bekend worde, en u dan tot fchande ftrekke? Moet gy uzuven nooit geweld aandoen, om- uwe drif-  EEN ZONDIG LEVEN. 59 «Jrifcen en oogmerken te verbergen, en betjr te fchynen dan gy zyt! Durft gy derhalven, menfchelyke firuikelingen en zwakheden niet gerekend, onverfchrokken en met een goed geweeten voor God en de menfchen wandelen, poch voor uw eigen onderzoek, noch voor dat van anderen vreezen, en als kinderen des lichts voot' den dag treeden, en uwe werken doen fchynen voor de menfchen? En indien gy dit niet, indien gy 't Hechts zelden, Hechts onder veele bepalingen durft doen , is dan uwe denk- en levenstrant niet zodanig gefield, dat gy u over denzelven moet fchaamen? En erkent gy daardoor niet zelve, dat uw wandel den mensch onteert en hem fchande aandoet? Maar, een zondig, onchristelyk leven is niet alleen, in en op zichzelven befchouwd, fchandelyk , maar het berokkent den mensch ook indedaad fchande, dikwyls, ja gewoonelyk reeds in dit leven. Want de hoogachting voor deugd en braafheid, en het wraakei der ondeugd, en de afkeer van dezelve zyn zelfs onder menfchen, die niets minder dan deugdzaam zyn, veel algemeener dan men misfchien denkt. Dan alken, wanneer eigenliefde en de driften den mensch  6ö DE SCHANDELYKKEID VAN Bènsch verblinden, worden zyne begrippen van recht en onrecht verward, en dan houdt hy dikwyls de duisternis voor het licht of het licht voor de duwernis. In de meeste overige gevallen oordeelt hy juist van de goede of kwa». de gefteldheid der menfchelyke gevoelens en daaden, en mlsprysc en verfoek in anderen de zelfde dingen, die hy in zichz.lage vleijers , of vreesachtige ziden , wist te verwerven, af te beedelen, af te wringen: wat zal hem dan nog ten dage des oordeels wat in de andere waereld tegen de fchande, de ver nedtrendfle ,ondraagelykjle fchande beveiligen? Wanneer dan zyne laage of fnoode gemoedsgefteldheid, zyne dwaaze, geheel met zyne verordening ftrydige, voor hem en voor anderen verderflyke levenswys, zyne geheime ftreeken, zyne kunstig verborgene driften , zyne in 't geheim volbragte zonden en misdaaden geopenbaard; wanneer alsdan alle de ellendigen , de onnozelen , die hy beledigd, ver-  Si DE SCHANDELYKHEID VAN verfchalkt, benadeeld , verleid heefc, tegerï hem 'optreeden zullen; wanneer hy dus in a! zyne naaktheid en affchuwelykheid dus door de zonde en ondeugd vernederd , gefchandvlekt, mismaakt daariïaan; wanneer hy, 't zy hy een Koning of Vorst, een Overbeidsperfoon , of een Leeraar geweest zy , welk eene nog zo fchitterende rol hy hier ook gefpeeld hebbe, van deezen valfchen fchyn beroofd , voor den geenen verklaard en erkend zal worden, die hy werkelyk is en was. Wie kan zich dan de verwarring, de fchaamte verbeelden , die hem alsdan overvallen zal , en hem, indien het mogelyk ware, dooden zou? En hoe zullen hem alsdan, in het rampzalige g;zelfchap der menfchen, die zyne lorgenooten in het andere leven zyn zullen, hoe zullen hem, zeg ik, alsdan de verwytingen van zyn eigen geweeten en van de deelgenooren zyner zonden, hoe de bewustheid zyner dwaasheden en het gevoel zyner aan zichzelv' te wyten vernedering grieven! Zo zeker is het, myne geliefde Vrienden ! dat een onchristelyk , ondeugend leven een fchandelyk, den mensch onteerend leven is, dat de dienst der ongerechtigheid, gelyk onze tekst zegt,  É E N ZONDIG LEVEN. 6§ zegt, geene andere vruchten voortbrengt dan Zodanige, waarover wy ons fchaamen moeten , die ons in deeze en voornaamelyk in de toekomende waereld tot de grootfte fchande gedyen* Menfchen! Christenen! wenfchen wy deeze waarheid niet vroeg of laat tot onze befchaaming en verfchrikking te ondervinden, en 'er dan te vergeefs berouw van te hebben, dat wy ons door de zelve niet eerder lieten waarfchuwen; Menfchen t Christenen! heeft'er nog eenig befef van de waardigheid van den mensch ,van de waardigheid van den Christen , nog eenig gevoel van waare, duurzaame eer in ons plaats;Menfchen! Christenen! ligt 'er cns nog iets aan gelegen, hoe wy op den grooten dag des oordeels en der vergelding beftaan, of ors alsdan de roem der goede, of de fchande der kwaade menfchen, de belooning der rechtfchapene , cf de bezolding der valfche , geveinsde Christenen ten deel vallen zal: ö laaten wy dan niet alleen grove zonden en euveldaaden, niet alleen beruchte ondeugden, maar alle, volftrekt alle zonden,alle kwaade, onchristelyke gezindheden , neigingen , daaden verfoeïjen en vlieden als dingen , die otts op het diepst vernederen, ontëeren, fchandvlekken! 't Zy verre, dit zy onzer aller grondregel, 't zy verre van my;  &i DE SCHANDELV KHEID ENZ. my, langer tegen myne natuur, mynen fiandv myne verordening te handelen, en het tegenovergeftelde te zyn en te doen, van 'tgeen ik volgens den wil van mynen Schepper behoor te zyn en te doen! 't Zy verre, zeer verre van my , myzelven door dwaasheden en zonden te verzwakken en uitteputten, my daardoor tot alles, wat groot, edel, roemwaardig is, onbekwaam te maaken, my tot een' flaaf te vernederen, of in die flaaverny te volharden, altoos met myzelven in ftryd te weezen, myzelven tegen te fpreeken en z-danig te leeven, da: ik my voor God en voor de menfchen en voer myzelven febuwen, en de duisternis liever moet hebben dan het licht, opdat myne werken niet openbaar worden! Neen, myn natuur zal my heilig, myn tegenwoordige ftand my gewigtig en eerwaardig, myne toekomende verordening my altoos voor oogen zyn ! fterkre van Geest, vryheid, waarheid, orde,een goed, ongekwetst geweeten voor God en voor de menfchen, het wandelen in het licht, dit zal het doel zyn van alle myne poogingen! Dus zal ik door waarelyk Christelyke gezindheden, door volharding in goede, Christelyke daaden heerlykheid en eer en onverderflykheid zoeken, en dan zal gewisfelyk het eeuwige leven myne belooning zyn! Amen. DER.  DERDE LEERREDE. DE RAMPZALIGHEID VAN EEN ZONDIG LEVEN. Tekst. Brief aan de Romeinen. Hoofdft. VI. vs. si> Het eindt der zonde is de dood. VII. Stujc. £   é CjJod, Vader der lichten, Bron en Geever van alle gelukzaligheid, wy reikhalzen en ftreeven allen naar geluk; en dit reikhalzen, dit ftreeven hebt gy zelf onaffcheidbaar met onze natuur verbonden. Gy wilt, dat wy gelukkig zyn zullen, en laat het aan niemand van ons aan de middelen ontbreeken, om zynen wensch vervuld te zien, niemand behoeft té vergeefs naar dit doel te ftreeven. En nogthans zyn wy niet allen, misfchien zyn Hechts de minften van ons gelukkig! want maar alte dikwyls zoeken wy het geluk in dingen, die het ons niet geeven kunnen, ■ zoeken het op den weg der zonde en der ondeugd, die 'er ons hoe langs hoe verder van verwydert j en vinden verdriet en ellende, daar wy genoegen en geluk zochten. Heer! gy zyt rechtvaardig zyt hoogst goedertieren, zyt een Vader, die zyne kinders niet ongewaarfchuwd op doolpaden komen en huu doel misfen laat. Maar wy moeten ons fchaamen, moeten onszelven befchuldigen, dat wy ons zo zelden van u laaten waarfchuwen, dat wy meer onze lusten en driften , dan uwen goeden en heiligen wil volgen, E 2 en  68 DE RAMPZALIGHEID VAN en dan nog onbillyk en vermetel genoeg zyn^ om tegen u en uwe Voorzienigheid te morren, als wy onszelven rampzalig maaken. Ach God! bermhartige Vader! breng ons toch van deeze doolpaden terug; voer gy zelf ons op den weg, die tot u en tot de waare gelukzaligheid leidt; laat uw licht ons verlichten, opdat wy fchyn en waarheid van eikanderen leeren onderfcheiden, en ons van de zonde niet meer bedriegen laaten. Overtuig ons allen door de lesfen, die ons thans voorgefteld zullen worden, van deeze waarheid, dat een zondig leven een ellendig, rampzalig leven is; en laat toch deeze overtuiging levendig in ons worden, en ons tot eene onverwylde verandering en verbetering van ons hart en leven opwekken. Ach God! verflrooi gy zelf alle vooroordeelen, alle dwaalingen, alle verblindingen der eigenliefde en der driften, die ons zouden kunnen beletten, om over onze gewigtigfte zaaken ernftig na te denken, en ze naauwkeurig te bepordeelen. Wy bidden u hierom in den naam van uwen Zoon, Jefus Christus, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. Voor  EEN ZONDIG LEVEN. 6y Vrees voor ellende en begeerte naar geluk, zyn onbetwistbaar de fterkfte dryfveeren der menfchelyke voorneemens en bedryven; in zekeren zin mag men zeggen; zy zyn de eenigile. Want alwie voor verachting, voor fchande , voor flaaverny , voor groote moeite en zwaaren arbeid vreest , en zich daardoor in zyn gedrag bepaalen laat, befchouwt die dingen als bronnen van ongeneugte en van ellende; en alwie door eerzucht, door begeerte tot roem, door liefde voor werkzaamheid tot groote onderneemingen aangedreeven word, merkt deeze eer, deezen roem, deeze werkzaamheid aan als wezenlyke deelen van zyn geluk. Vermaak en verdriet , genoegen en ongenoegen zyn derhalven de eerlte, diepfte grondflagen van alle menfchelyke genegenheid en weerzin, van alles, wat wy begeeren en verwerpen, doen of niet doen, trachten te vermyden of te verkrygen. Vermaak en genoegen zoekt en verwacht de mensch, zo wel wanneer hy zondigt, als wanneer hy goed doet. Nooit verkiest hy het kwaade ais kwaad; nooit verwerpt E 3 hy  fO DE RAMPZALIGHEID VAN hy het goede als goed. Nooit doet hy iets, waarvan hy in het oogenblik, dat hy 'er op eene ongedwongene wyze toe befluit of het werkelyk doet, gelooft, ovenuigelyk gelooft, dat het hem ellendig zal doen worden. Nooit verzuimt of laat hy met overtuiging en uit vrye keus iets na, waarvan hy volkomen verzekerd is, dat het hem gelukkig zal maaken. En dat de mensch desniettegenftaande zo dikwyls doet en met opzet doet, 't geen hem noodzaakelyk ellendig moet doen worden, en zo dikwyls nalaat en vrywillig nalaat, wat hem gewisfelyk gelukkig maaken zou, ontftaat enkel hieruit , dat hy niet met het vereischte overleg en voorzigtigheid kiest, niet zo wel zyne reden als zyne driften by deeze keus raadpleegt; omdat hy zich van den fchyn der dingen bedriegen laat , dikwyls voor ellende houdt, 't geen geene ellende is, en als geluk aanmerkt, 't geen geen geluk, is, of omdat hy grooter en geringer, duurzaamer en ras voorbygaande geneugten en ongeneugten, laage én verhevene genoegens, nuttige en fchadelyke rampen, vergangklyk en beftendig geluk niet met eikanderen weet te vergelyken en tegen eikanderen te wjkken> Iemand, die hem hieï tot  EEN ZONDIG LEVEN. jffl? tot nadenken en tot bedaarde overweegingen opwekken, hem hierin licht en overtuiging geeven, hem in dit opzigt juiste en onpartydige gevoelens en vaste grondbeginfels inboezemen kan, beveiligt hem voor de ellende en leidt hem op den rechten weg tot het geluk. En zulks doet de godsdienst, myne aandachtige Toehoorers! en zulks moet ook de leeraar van den godsdienst doen. Hy moet onze natuurelyke begeerten niet zoeken te onderdrukken, of uit te rooijen , maar dezelve de waare, de beste richting te geeven. Hy moet ons niet onverfchillig omtrens vermaak en verdriet, genoegen en ongenoegen, maar voorzigtig in het beoordeelen en in het gebruiken der bronnen en middelen daarvan trachten te maaken. Hy moet ons het leven en den dood, de ellende en het geluk voordellen, beide beter kennen en tusfchen beide wyzer keus leeren doen. Gewigtige, edele verordening van den leeraar van den Godsdienst! Hoe dikwyls zweeft gy my voor den geest ! Hoe dikwyls reikhalst myn hart 'er na, om dezelve volkomener en met beter uitflag te volbrengen ! ó Dat het my thans gelukken mogt, deezen pligt van den godsdienst ten opzigt van allen, die wenfchen gelukkig te zyn, en het E 4 ech-  fft DE RAMPZALIGHEID VAN echter niet zyn, met het beste gevolg ten uitvoer te brengen! Ik roep u in den naam van den godsdienst, met den Apostel, in onzen tekst toe: het einde der zonde, de vrucht van het gehoorzaamen der zonde, is de dood, is ellende en rampfpoed. Een onchristelyk, zondig leven is, volgens zyne gantfche uitgeilrektheid en in alle zyne gevolgen befchouwd, een ellendig, rampzalig leven. Van de waarheid deezer (telling wenschte ik u in dit uur te overtuigen. Om deeze overtuiging te bevorderen, myne aandachtige Toehoorers! zullen wy den mensch, die nog een onchristelyk, zondig leven leidt, geenerhande foort van geluk, van genoegens , van voordeden, waarop hy aanfpraak zou kunnen maaken, ontzeggen; wy zullen zyn leven niet droeviger, niet rampzaliger, niet ellendiger voorfrellen, dan het werkelyk is: maar wy zullen geluk tegen geluk, lasten tegen lasten, vooruitzigten tegen vooruitzigten, 't geen hy heeft, tegen V geen hem ontbreekt, V geen• hy niet lydt, tegen V geen hy werkelyk lydt, over/lellen en daarna zien, of hy over rt geheel 'er meer by winne of verlieze, of zyn leven , naar zyne gantfche uitgeflrektheid befchouwd, niet den naam van een ellendig Lven verdienc. Voor-  EEN ZONDIG LEVEN. 73 Vooreerst derhalven geluk tegen geluk. Welk een geluk geniet gy, en welk een geluk ontbreekt u, ö menfchen! die uw leven niet naar de voorfchriften van den godsdienst en het Christendom , maar naar uwe eigene lusten en naar den fmaak der waereld inricht? Vat myne vraag wel. Ik vraag niet: welke goederen, welke rykdommen, welke waardigheden, welke uiterlyke voorrechten bezit gy ? Alle deeze dingen behooren niet tot het geluk, offchoon zy middelen daartoe zyn kunnen. Men kan dezelve hebben en zeer ellendig, niet hebben en zeer gelukkig zyn. Neen, ik vraag naar geluk, naar aangenaame gewaarwordingen, naar eene wyze van beftaan, van aanweezen, die wy cïgenlyk genieten , waarmede wy weltevreden , waarby wy volkomen vergenoegd zyn, en waardoor wy ons van geene nog aangenaamer gewaarwordingen, van geen nog zaliger gevoel van ons aanweezen verlteeken. Aan aangenaame gewaarwordingen , aan oogenblik ken en uuren, waarin 't u naar uw zin gaat, waarin gy u over uw leven en over uwe kiachten verheugt, ontbreekt het u zekerlyk niet, die gevoelt, die geniet gy, meer of min, voor korter of langer tyd, en ik ben niet dwaas genoeg, om u uw E 5 ei-  74 DE RAMPZALIGHEID VA fa eigen gevoel te betwisten, of uwe genietingen te loogchenen. Veele onfchuldige, rechtmaatige vermaaken en genoege'ns hebt gy met de beste, deugdzaamfte menfchen gemeen, alleenlyk met dit onderfcheid, dat dezelve u gemeenelyk niet zo zoet fmaaken,- als hun, dat gy dezelve minder weet te veredelen en volkomenlyk te genieten, dan zy. Maar gy hebt ook vermaaken en genoegens, die u meer of min byzonder eigen zyn, en daartoe behooren zelfs dingen, die, in en op zichzelve befchouwd, riet minder dan Dangenaam zyn kunnen. De lastiglle opfchik, de vermoeijendtle fpeelen, de verveelendfte rollen in groote, prachtige gezelfchappen, de bcuzelachtigite, maar naar den heer» fchenden fmaak ingerichte gefprekken, de laagfte boerteryen, het luidruchtigfte, verdoovendHe gelach, de woeste, uitgelaatenfte verlustigingen ; dit alles verfchaft u vermaak en genoegen, en dit is geene inbeelding, geen zelfbedrog, maar dit gevoelt, dit ondervindt gy, en uwe gewaarwordingen kunnen met geen' fchyn van reden tegengefproken worden, 't Gaat u wel, gy zyt wel in uw' fchik, indien gy aan alle openbaare en byzondere vermaaklykheden deel neemen, al den tyd, die u van den nood- zna-  EEN ZONDIG LEVEN. 75 zaakelykflen arbeid overfchiet , aan gezellige verlustigingen en tydkortingen befteeden, indien gy uwe uberlyke voorrechten, 't zy rykdom, of rang, of fchoonheid, of welgemanierdheid, dikwyls en op veelerhande wyze kunt doen gelden : 't Gaat u wel, gy zyt in uw' fchik, indkn gy gelegenheid hebt om uw vernuft ten toon te fpreiden, uwe fcherpzinnigheid in het beoordeel len van menfchen en zaaken aan den dag te leggen , uwe verzamelde narichten van 't geen onder uwe yrienden, bekenden, medeburgers gefchiedt en niet gefchiedt, aan anderen mede te deelen en daardoor de gefprekken van het gezelfchap voedfel en leven te geeven. Zelfs als gy openbaar kwaad doet, ook dit loogchen ik niet, geniet gy meerder of minder vermaak, waar vermaak. Gy hebt onbetwistbaar aangenaame gewaarwordingen, zo menigmaal als gy uwe oogmerken bereikt; zo menigmaal gy aan de wetifchen uwer lusten en begeerten voldoet; zo menigmaal als gy der ydele eerzucht, of den poorn, of der vleeschelyke begeerlykheid den teugel viert; zo menigmaal als gy u aan uwen vyand wreekt; zo menigmaal als gy de verdienIten van den geenen, dien gy benydt, of op Welken gy jaloers zyr, verdonkert; zo menigmaal  ?ó DE RAMPZALIGHEID VAN maal als gy den onfchuldigen, die u in den weg ftond, belastert; zo menigmaal als gy anderen verfchalkt, benadeelt, befpot, misleidt, of hunne eenvoudigheid en oprechtheid tot bevordering uwer aanflagen misbruikt. En ziet daar uw geluk, ziet daar uwe vermaaken en genoegens, ö menfchen! die nog een onchristelyk , zondig leven leidt! Hunne waarheid, hunne wezenlykheid zal ik niet ontkennen; dit is eeniglyk een voorwerp der gewaarwording. Maar de waarde, die zy fchynen te hebben, hebben zy toch gewisfelyk niet; zelfs by u niet, indien gy 'er esnitig over nadenkt, ze niet eenzydig beoordeelt, ze tegen alle uwe behoeften afmeet, en de verfchillende, aangenaame en onaangenaame indrukfels, die zy op verfchillende tyden op u maaken, met eikanderen vergelykr. Aanhoudend zyn zy niet, deeze genoegens en vermaaken, en kunnen het niet zyn. Zy worden dikwyls afgebroken, dikwyls door onvermydelyke toevallen geftoord, maaken dikwyls voor de verveeling plaats, daagen dikwyls voor het ongeduld, waarmede men ze verwacht , te langzaam op, voldoen dikwyls niet aan deeze ongeduldige verwachting of houden  EEN ZONDIG LEVEN. 77 den weder op en verdwynen, voor dat men i ze recht gefmaakt heeft. Zuiver, onvervalscht zyn zy ook niet. Nu hapert het hier, dan ■ daar, nu aan uzelven, dan aan anderen, dan i weder aan den tyd en aan de omftandigheden; en hoe dikwyls komen 'er niet onaangenaame, i verdrietige toevallen tusfchen beiden, hoe dik' wyls worden zy door mislukte verwachtingen ; verbitterd , hoe dikwyls volgt 'er niet eene : fmertelyke matheid, of eene onaangenaame ver■ zadiging, of walging en berouw op dezel: ve? Edel, des menfchen en des Chris- tens ten vollen waardig, zyn zy gemeenlyk i nog veel minder. Want zy ftaan de toets i maar zelden door, zyn niet altoos beftaanbaar l met de gedachten aan God en aan onze onI fterfiykheid; men durft ze niet zo naauwkeurig I ontleeden, opdat zy daarby niet zeer veel van ; hunne waarde verliezen mogen ; men fpoedt liever tot andere foortgelyke genoegens voort, dan dat men over de genootene ernftig zyne ; gedachten zou laaten gaan. Volkomen bevreI digende zyn zy ook niet, want vroeg of laat ' wordt men dezelve moede. Zy zyn niet voor I eiken leeftyd gefchikt; men kan ze niét ten I allen tyde, in alle omftandigheden genieten; men  ?8 de Rampzaligheid VAti men gevoelt het dikwyls, en gevoelt het mét verdriet, dat zy meer belooven dan leveren, dat zy niet aan alle bekwaamheden van den mensch, niet aan alle begeerten Van zyn hart beantwoorden^ Onfchuldig zyn zy ook niet altoos, misfchien zeldzaarner dan gy u ver» beeldt. Want zy benadeelen uzelven, berooven u van tyd en lust en krachten tot nuttiger bezigheden, benadeelen dikwyls uwen naasten , uwe kinders, uwe arme, noodlydende broeders, verwyderen u van God en de volmaaktheid, en hebben dikwyls allerleie verwytingen en een befchuldigend geweeten ten gevolge. En zo ze. al onfchuldig, of althans niet handtastelyk heilloos en ftraffchuldig zyn, wat is dan toch nog het uiterfte doel deezer vermaaken?, het oogmerk en het einde van dit geluk. Tydverdryf! Zo oordeek gy 'er zeiven over. Gy hebt, zegt gy dan, den tyd zeer aangenaam gekort. Derhalven, zo flechts de tyd ongemerkt voorbygaat, zo gy flechts ongemerkt ouder wordt, en den dood, dat is, het einde van alle deeze vermaaken en genoegens, nader komr, zyt gy gelukkig! Maar kan een geluk, dat van dien aart is, dat dit bedoelt, wel van groot ge- wigt,  EEN ZONDIG LEVEN. f$ wigt , kan het wel zeer begeerenswaardig zyn? En welk is nu aan den anderen kant het geluk, welke zyn de vermaaken en genoegens, die gy geheellyk of althans grootdeels mist, 6 menfchen! die een onchristelyk, zondig leven leidt? Ik kan ze thans flechts opnoemen, maar hunne naam alleen kondigt reeds hunne waarde aan. Gy mist het geluk van een gerust hart, dat van geene ongeregelde lusten en hartstogten ginds en herwaards gedreeven wordt, met zichzelven overeenftemt en wel te vreden is; ■ het geluk van een goed, ongekwetst geweeten, van een bedaard gerust gemoed voor God en voor de menfchen; het geluk van een ten gemeenen welzyn (leeds werkzaam en bezig, van een in goede, Gode aangenaame werken vruchtbaar leven; — het geluk van eene grooter onaf hangklykheid van uiterlyke, toevallige dingen, die u nu zo dikwyls eene gantsch andere richting geeven, dan met uwe wenfchen Overeenkomt, en u zo dikwyls door mislukte Verwachtingen en vooruitzigten kwellen. — Gy verliest daarenboven het vermaak, het zuiveie vermaak der overdenking over God en uzelven en uwe onfterflykheid, over de gewigtigfte be- lan-  8o D!i RAMPZALIGHEID VAN langen van den mensch en den Christen; — het vermaak der bewustheid van eene onkreukbaare braafheid, van een beftendigen voortgang op den weg der christelyke wysheid en deugd, van eene zigtbaare nadering toe het doel der volmaaktheid. — Gy verbeurt daardoor de genoegens van het huisfelyke leven, die niet minder menigvuldig en bekoorelyk dan onfchuldig zyn, en de nog grooter genoegens der godsdienftige overdenking, der verkeering met God, der voorbereidingen tot een verhevener leven, en van den voorfmaak zyner zaligheden, die gy zekerlyk niet kent, maar die toch ten allen tyde door menfchen, die gy zeiven voor by uitfteekendheid wys houden moet, als de edelfte en verhevenfte van alle genoegens befchreeven zyn. — Dit alles mist gy, meer of min, geheellyk of ten deele, ö gy allen, die nog een onchristelyk zondig leven leidt. En echter zyn deeze genoegens, deeze foorcen van geluk, de onfchuldigfte, de edelfte van allen; zyn alleen volkomen bevredigend ; hebben alleen noch walging noch berouw ten gevolge; kunnen het ligtst, het zekerst, het meest, het langst genoten worden; ftaan het meest in onze magt; en komen naast aan de genoegens en de gelukzaligheid, die wy in eenen ver-  een zondig leven* ft* verhevener flaac in de toekomende waereld verwachten! En ftelt nu eens het geluk, dat gy geniet, over tegen het geluk dat gy verbeurt j vergelykt derzelver gefteldheid, derzelver innerJyke waarde, derzelver duur met eikanderen, legt gewin en verlies, genot en gemis aan genot in de tegenovergeftelde fchaalen, en beflist dan zeiven, wie van de beide het meeste doorllaar. Laaten wy verder lasten tegen lasten, ongemakken tegen ongemakken over/lellen , maar daarby niet aan dézodanigen denken, die de goeden en de kwaaden, de deugdzaamen en de ondeugenden, ingevolge hunne natuur en de vastgeftèlde orde der dingen, met eikanderen gemeen hebben, maar enkel aan de zodanigen, die aan ieder van deeze beide klasfen van menfchen meer of min byzonder eigen zyn. Een geheel deugdzaam, christelyk leven heeft, inzonderheid in 't begin, ik wil dit niet loogchenen, zyne bezwaarnisfen , zyne ongemakken. 'Er wordt ernst, opmerkzaamheid, infpanning i van zyne krachten, 'er worden dikwyls moeijelyke, aanhoudende oefeningen toe vereischt, I om zyn gemoed en zyn gedrag geheel en al naar den wil en de voorfchriften van den godsdienst en het Euangelie te vormen en interichtem Men VII, Stuk. F moet  8* DE RAMPZALIGHEID VAN moet zorgvuldig over zichzelven en de begeef» ten van zyn hart waaken, elke kwaade neiging en drift beflxyden, zichzelven fomwylen dwang aandoen , zichzelven menige dingen, waaraan men eertyds gewoon was, weigeren, zich in veele andere, die men niet kende en waarin men geen' fmaak vond, oefenen. Men moet zich fomwylen om zyn verbeterd gemoed en levenswys aan ftrenge beoordeelingen of aan verachting blootftellen, moet fomwylen aan de braafheid en deugd aanmerkelyke dingen opofferen , moet fommige voordeden, fommige genoegens vaarwel zeggen, omdat zy met verhevener pligten flrydig zyn. Men moet zynen wil geheel en al aan den wil van God onderwerpen, meer het onzigtbaare dan het zigtbaare in 't oog houden , en dikwyls het tegenwoordige aan het toekomende, of zyn byzonder voordeel aan het algemeene welzyn opofferen. Noemt vry die alles bez vaarnisfen , ongemakken, lasten; zy zyn zulks voor den leerling in de deugd en in het Christendom in de daad: maar zeker niet voor den geoefenden Christen; voor dien veranderen zy in middelen tot de volmaaktheid, in bronaders der zuiverfle vreugde. En kunt gy dit ook van die geenen zeggen, die uwen levenstrant  EEN ZONDIG LEVEN. 83 trant eigen zyn, ö menfchen! die nog een onchristelyk, zondig leven leidc? Of heeft uwe levenswys ook niet haare byzondere moeijelykheden en ongemakken? En zyn dezelve niet veel menigvuldiger, veel drukkender dan de geene, die gy daardoor tracht te vermyden? Welk eene oplettendheid op u zeiven en op duizend dingen en omftandigheden. wordt 'er niet vereischt, om listige, baatzuchtige, fnoode aanilagen ten uitvoer te brengen, om zyne oogmerken , zyne driften en de wegen, die men ter haarer voldoening inflaat, te verbergen, om zichzelven te vermommen en den fchyn van braafheid te behouden! Hoe veel talryker en kosibaarer zyn niet de offers, die de flaaf der zonde aan zyne heerfchende drift moet toebrengen, dan de offers, die de deugd van ons verlangt? Hoe dikwyls ziet hy zich gedwongen, om de rust van zyn hart, zyne eer, zyne gezondheid , zyne welvaart en de welvaart der zynen, om zyn leven zelfs in gevaar te ftellen, ten einde haare tirannifche bevelen te geboor- zaamen? En welk een' dwang moet gy niet uzelven onder het genot uwer meeste genoegens en uitfpanningen, uwer voornaamfte , gezellige verlustigingen aandoen? Hoe dikwyls F a ver-  84 DE RAMPZALIGHEID VAN verbindt u daar het geval of de welvoeglyk<* heid met perfoonen, die geheel niet van uwerr fmaak zyn? Hoe dilcwyls gebieden zy u daar dingen te doen of niet te doen, waarvan gy liever het tegendeel gedaan zoudt hebben ? Hoe dikwyls moet gy op een genoegen roemen, dat gy niet fmaakt, en te midden van het drukkende der verveeling en van het verdriet valfchelyk vergenoegen en vrolykheid voorwenden? Hoe dikwyls in gefprekken, in fpelen, in honderd andere zaaken belang fchynen te flellen, die u hoogst onverfchillig, of zelfs tot last zyn? Hoe moeijelyk moet het u dikwyls vallen, om zo veele tegen- eikanderen frrydige byzondere oogmerken met eikanderen te vereenigen , en onder zo veele tergingen en uitvallen van den nyd, de yverzucht, de hovaardy, de ydelheid, de heerschzucht bedaard te zyn of althans te fchynen? — En als het nu op nog gewigtiger zaakerr aankomt , hoe veel verliest gy dan niet in vergelyking met de zulken , die een geheel deugdzaam, christelyk leven leiden? Of, welke last is zwaarst, de last der wet, eener rechtvaardige , billyke wet , die men gaarne gehoorzaamt, en waarvan het gehoorzaamen  EEN ZONDIG LEVEN. 85 ; zaligheid is en bevordert; of de last van een kwaad geweeten en de vrees voor de ftraf, die den overtreederen gedreigd is ? Welke last is zwaarer, de last eener onverdiende verachting , eener voorbygaande befpotting ; of de last van inwendige ontevredenheid met i zichzelven, van geheime, ons overal vervolgende verwytingen? Welke gehoorzaamheid is ligter, eerwaardiger, zaliger, de gehoorzaamheid , waarmede men de bevelen van God, den goedertierenften, liefderykilen Vader, de j bevelen van Jefus Christus, den magtigften, edelmoedigften Verlosfer en Heer eerbiedigt; ef de gehoorzaamheid, die men aan hevige, woeste, tegen zichzelven ftrydige begeerten en driften en aan de zo veranderlyke en zo grillige gewoonten der waereld bewyst? Wat van beiden kost meer moeite en arbeid, zich van eene kwaade , onbillyke daad te onthouden; of, nadat men dezelve bedreeven en daardoor in zich en buiten zich veelerlei verwarring cn wanorde gefticht heeft, dit alles weder goed te maaken en zichzelven en anderen weder te vreden te Hellen ? Wie van beiden kwelt zichzelven meest, de zachtmoedige, die zynen toorn bedwingt en meester over zyne F 3 drift  8f5 DE RAMPZALIGHEID VAN drift blyft, of de gramflroorigc, die zich aan zyne harrstogten overgeeft, hunne aanfpooringen als een flaaf volgt, en zich dan, zodra hy weder tot zichzelven komt, fchaamcn moet over 't geen hy gefproken of gedaan heeft? Wie van beiden kwelt zichzelven meest, de vergeeflyke, die zich misfchien eerst geweld aandoen moet, om zyne gevoeligheid te onderdrukken , en den geenen , van wien hy zich verbeeldt beledigd te zyn, volkomene vergiffenis te geeven, maar die dan ook, zodra dit gefchiedt is, eenen beknellenden last van zyn hart afgewenteld heef-, en zich nu weder over God en de menfchen verheugen kan; of de wraakgierige en onverzoenelyke, die haat en wrok in zynen boezem voedt zich daardoor alle geneugten des gezeUigen levens vergalt, zo dikwyls in verlegenheid komt, of anderen in verlegenheid brengt, en God en de menfchen fchuwen moet ? Wie van beiden kwelt zichzelven meest, de wyze, die zyne begeerten maatigt en beperkt, haar altoos op de beste dingen richt en dan verzekerd is van haare vervulling ; of de flaaf der zinnelykheid, die haar den vryen teugel viert, haar met vermaak aankweekt en dan £0  EEN ZONDIG LEVEN. §7 so zelden zyne wenfchen verkrygt, zo dikwyls in de ftreelendfte verwachtingen bedrogen wordt? Ö Hoe ligt, hoe zacht is niet de heerfchappy der deugd en der 'godsvrucht in vergeiyking met het harde, drukkende juk van eenen zondigen, onchristelyken fmaak en levenswys ! Hoe veel zwaarer is niet de last, dien een mensch, van zulk eenen levenstrant torscht en tot aan zyn einde torscht , dan de last, dien hy daardoor tracht te vermyden, en die zo fpoedig ophouden zou, een last voor hem te zyn! ; Laaten wy , eindelyk, myne aandachtige Toehoorers ! vooruitzigten tegen vooruitzigten over (lellen, en ook alsdan zien, naar welken kant de evenaar van het geluk en de ellende overhelt. Want het tegenwoordige kan noch de goeden noch de kwaaden ten . vollen voldoen. Het toekomende is voor ons allen meer dan het tegenwoordige, de hoop zeer dikwyls meer dan de genieting, de vrees meer dan het lyden. Het tegenwoordige is een oogenblik : het toekomende heeft geene grenzen en ftrekt zich tot in 't oneindige 91U , Welke vooruitzigten, welke aan- „■enstame en welke onaangenaame vooruitzigten, F 4 onl*  ,88 DE RAMPZALIGHEID VAN ontrolt het toekomende voor u , ö mensch! die een onchristelyk, zondig leven leidt ? Vooreerst, welke verwachtingen geeft u zulk een leven ? U , flaaven der zinnelykheid en van den wellust, doet het hoopen, van nog tien, twintig , dertig jaaren veelerhande zinnelyke vermaaken te genieten , nog dikwyls uwe laage lusten en begeerten te voldoen : u, flaaven der gierigheid en der heerschzucht, geeft het hoop, van nog veel goud by uw goud te verzamelen, of nog verfcheiden trappen van magt en van gezach te bereiken : u , eerzuchtigen , geeft het hoop , van nog dikwyls in de gezelfchappen uittefchitteren, toegejuicht te worden, nyd te verwekken en u aan den wierook des lofs of der vleijery te verzadigen: u, wraakzuchtigen, geeft het hoop, van u nog eens aan uwe vyanden te wreeken, en nog'dikwyls door daaden te bewyzen, dat men n niet ongeftraft beledigen kan : elk in 't byzonder ftreelt het met de hoop van nog lang zyne neigingen op te volgen en te doen, 't geen zyn hart gelust en zyne oogen bekoort. Maar zyn nu dee¬ ze vooruitzigten, deeze verwachtingen, ik zal niet zeggen edel, za! niet zeggen, eens re- de,  EEN ZONDIG LEVEN. 89 delyken, onfterflyken fchepfels waardig; maar dit alleen vraag ik: zyn zy zeker en beftencig ? Kan men zich daarop vastelyk verhaten ? Zyn zy niet even zo veranderlyk en wisfelvallig, als alle de veranderlyke en wisfelvaliige dingen, waarop zy fteunen, en die nu dus, dan anders, dan weder in 't geheel niet meer zyn? En welke geheel andere vooruitzigten doen zich dan zelfs tegen uwen wil en tot uwe verbaasdheid op, ó mensch 1 die een zondig leven leidt? Wat ziet gy in de oogenblikken van ernst en van overleg, die gy toch niet altoos vermyden kunt, wat ziet gy dan voor u? Eenen zwaaren dood, vergezeld van alle de verfchriklykheden van het berouw en den angst! Een oordeel, tegen wiens regtvaardige geftrengheid u niets dekken kan! Vergeldingen, die u niets goeds verwachten , maar de grootfte onheilen, de hardfte ftraffen vreezen doen! Eenen ftaat van volkomen, eeuwigduurend gemis van alle uwe voorige genoegens, en de gewaarwording van eene onbefchryflyke, langduurige, onbereken- baare rampzaligheid! En als u deeze vooruitzigten met fchrik en angst vervullen, welke hoop geeft u dan uw onchristelyk , F 5 on^  $0 DE RAMPZALIGHEID VAN onzondig leven aan de hand ? Misfchien de hoop , van u nog eens , van u nog in de laacfte jaaren of dagen van uw leven re veranderen en te verbeteren en dus het toekomende verderf te ontvlieden ! Misfchien de hoop, zo gy het anders den naam van hoop durft en wilt geeven , van door den dood geheellyk vernietigd te worden, en daardoor alle ftraf te ontgaan ! Maar hoe onzeker, hoe bedrieglyk is niet die hoop op verbetering ! Zo onzeker als uw leven, dat gelyk het gras heden bloeit en morgen verwelkt ! Zo bedrieglyk als zo veele andere voorneemens , die gy onder veel gunftiger omftandigheden , by veel groorer vryheid en iterkte opgevat en echter niet uitgevoerd hebt. En hoe droevig , hoe verfchnkkelyk is niet deeze hoop op de vernietiging! Hoe diep moet de mensch gezonken, hoe vertwyfeld ihood en ellendig zyn, die zyne gerustftelling en zynen troost bouwt op de mogelykheid van de bewustheid en het leven voor altoos te verliezen ! En welke zyn daarentegen , & mensch ! de vooruitzigten in het toekomende , de verwachtingen, waarvan een onchristelyk, zondig leven u berooft, en die den vroo-  EEN ZONDIG LEVEN. sroomen, den waaren Christen eigen zyn? — ó Hoe menigvuldig, hoe heerelyk zyn die niet! Het vooruitzigt op een langer of korter leven hier op aarde , waarin men hoe langs hoe wyzer, hoe langs hoe beter mag hoopen te worden, en hoe langs hoe nader tot de volmaaktheid te komen; het vooruitzigt, van langs hoe meer goeds te doen en te merken, en zich daardoor langs hoe meerder fcharten voor de eeuwigheid te vergaderen ; het vooruitzigt , van op den weg des? onfchuld en der deugd en onder de befcherBling van den Almagtigen veilig en gerust te leeven , en in de verzekerdheid des Godde* lyken welbehaagens, in de bewustheid zyner eigene braafheid ten allen tyde en in allerleie ornitandigheden gronden van gerustftelling en van troost, bronnen van weltevredenheid en van blymoedigheid te vinden ; het vooruitzigt, van door den dood nooit onvoorbereid overvallen te worden en in denzelven oneindig meer te winnen dan te verliezen; het vooruitzigt eindelyk op een eeuwig , hoogst gelukzalig leven , waarin geen gebrek , geen lyden meer zal plaats hebben , waarin elke verhevener bekwaamheid ontwikkeling, elke ede-  $1 DE RAMPZALIGHEID VAN edele, christelyke gezindheid het heerelykfle yoedfel; elke deugdzaame hebbglykheid eenen voor haar gefchikten werkkreits, elke goede, vroome daad belooning en eer te verwachten heeft. Welke vooruitzigten! Welke verwachtingen, myne geliefde Vrienden! Hoe onherflelbaar moet niet het verlies van den mensch zyn, dien de zonde deeze vooruitzigten verduistert en ontneemt, dien zy van deeze verwachtingen berooft, dien zy van het toekomende alles doet vreezen! En nu, ö gy mensch! die nog een onchristelyk, zondig leven leidt, wiens heerfchende gemoedsbeweegingen en neigingen nog kwaad en ydel zyn, en die thans het geluk, dat gy geniet, en dat geene, 't welk u ontbreekt, de bezwaarenisfen en ongemakken, die gy vermydt, en de geenen, die gy torscht, ce vooruitzigten en verwachtingen, die gy hebt, en de geenen, die gy ontbeeren moet, tegen eikanderen overgefteld hebt, ontken nu vry, zo gy kunt, dat het einde der zonde de dood, dat uw leven, over 't geheel genomen en met het leven van den waaren Christen vergeleken, een ellendig en rampzalig leven en echter flechts het begin is van een nog veel ellendiger  ÊÊN ZONDIG LEVE». 93 ger en rampzaliger leven in de toekomende waereld: en indien gy dit niet ontkennen kunt, indien gy 'er de waarheid van gevoelt , en dan het verlangen, het vuurige verlangen, van beter en gelukkiger te worden, by u ontwaakt, ö laat dan deeze overtuiging en dit verlangen niet zo terftond weder in u verfterven, laat dezelve u in uwe wooning, in de eenzaamheid vergezellen en door daaden bekrachtigd worden. De zonde is een vyandin der menfchen, een pest van het algemeene welzyn; want nooit kan men zondigen, zonder de vermogens en goederen en tyd te verfpillen en te misbruiken, die men ter bevordering van zyn eigen welzyn en van het welzyn van an-4 deren kon en behoorde te befteeden. Verzaak derhalven de zonde, die uw verderf is, weiger haar voor altoos allen dienst, alle gehoorzaamheid. Waak, bid, ftryd, werk en houd daarmede aan, en uwe yver neeme langs hoe meer toe, tot dat gy uzelven bedwongen, uwe kwaade lusten te ondergebragt, en uw zin en leven naar de voorfchriften der wysheid en van het Christendom veranderd en verbeterd hebt. 't Komt hier immers op het vermyden der grootfte ellende, 't komt hier op het geluk, het waa-  5?+ DE RAMPZALIGHEID ENZ. waare, duurzaame geluk aan, en dat kunt gy nooit te duur koopen, nooit te vroeg genieten, en echter kunt en zult gy het nergens, volitrekt nergens vinden, dan langs den weg der Christelyke deugd en vroomheid!. Welgelukzalig is de man, die deezen weg bewandelt, en daarop ten einde toe volhardt! Weltevredenheid en hoop zullen hem op denzelven vergezellen, en zyn uitgang is blydfchap en zaligheid! Amen. VIER-  VIERDE LEERREDE, DE WYSHEID VAN EEN VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. Tekst: 't Boek Job. Hoofdft. XXVIII. vs. 28. Maar tot den rrienfcbi heeft hy (God) gezeid: Zie de vrees des Hoeren is de wysheid; en van hét kwaade ie wyken is 't verftand.   8 Cj/od, eeuwige, onuitputtelyke Bron van alle verftand en alle wysheid, wy, uwe fchepfelen, uwe kinderen, verfchynen voor u en bidden u, den Geever aller goede gaavèn, om het verfiard en de wysheid, die wy tot het volbrengen van uwen wil en tot het bevorderen van ons eigen geluk nöodig hebben. Gy zelf roept ons door een van uwe gezanten toe: indien iemand wysheid ontbreekt, dat hy ze van Godbegeere, die ze allen gaarne geeft, en niemand onverhoord van zich wegzendt. Ja, wy gevoelen ons gebrek, bermhartige Vader! Het is groot, het is dringend, het leidt ons maar al te dikwyls verre, zeer verre van den weg der waarheid, der deugd en der gelukzaligheid! Ach vergoed gy toch ons gebrek. Schenk ons het licht en de warmte, de juiste bevattingen en de goede, vroome gewaarwordingen, die ons nog ontbreeken, om Waarlyk verftandig en wys te denken en te leeven. Leer ons toch duidelyk inzien, wat' waare wysheid is, langs welk een pad wy haar Zoeken en vinden, hoe wy ons voor altoos' Van haare bezitting verzekeren kunnen, en geef VII. S t u k« G toch,  9$ DE WYSHEÏD VAN EEN toch, dat wy 'er dan zo lang en zo yverlg. naar ftreeven, tot dat wy haar gevonden en ons eigen gemaakt hebben. Help ons ook thans, om dit onderwerp bedaardely'k en ernftiglyk te overweegen, en zegen onze godsdienfïige overdenkingen. Wy bidden u hierom als belyders en dienaars van uwen Zoon3 Jefus Christus, met een geloovig vertrouwen, en fpreeken u verder in zynen naam aan: Onze Vader enz. Elkeen, myne aandachtige Toehoorers! wil gaarne voor wys gehouden worden ; en offchoon iedereen den lof der wysheid niet nas? zyne gantfche waarde hoogfchat en boven allen anderen lof de voorkeus geeft, is echter niemand daarotmrent geheel onverfchillig. Zelfs hy, die dwaaslyk handelt, wil dikwyls wys fchynen. Daarom zoekt hy zyne dwaaze onderneemingen en bedryven of voor de oogen der verftandigen te verbergen , of haar aan zulke beweegredenen en oogmerken toe te fchryven, die dezelve zekeren glimp van wysheid geeven. Dit is in onze natuur gegrond, my-  VROOM ETÏ DEUGDZAAM LEVEN. 99 myne aandachtige Toehoorers! Wy eerbiedigen, wy beminnen dat, 't welk eerbiedens- en beminnenswaardig is, zo haast wy het kennen. Iemand dcrhalven, die orze aandacht wist te ve'stigen op "t geen zonderling eerbiedens- en beminnenswaardig is, die ons de wysheid leerde kennen en hoogachten, die ons aanwees, waarin zy beftaat, welke haare kenmerken zyn , hoe wy den naam van wyze menfchen met recht draagen en handhaaven kunnen, dien zouden wy als onzen vriend, die het wel met - Ons meent, als onzen weldoener aanmerken i wien wy grooten dank verfchuldigd waren. De Godsdienst, myne aandachtige Toehoorers ! wil de plaats van zulk een vriend en weldoener by ons bekleeden, hy wil ons tot het kennen en tot het bezitten der waare wysheid opleiden , hy wil ons voor het tegenwoordige en toekomende leven wys doen worden. , En daartoe is hy volkomen gefchikt. De wysheid, die hy ons leert, is geen ydele , werkelooze befpiegeling, geen 'pronkfche bet^ weetery, geen weetenfehap van zaaken , die onze bevatting te boven gaan, of buiten onzen werkkring liggen en geene betrekking hebben op ons geluk. Neen, zy is geheel en al G 2 werk*  rCO DE WYSHEID VAN E E IS" werkdaadig^ op alle gevallen van ons gewoofiF dagelyks leven toepasfelyk, met alle onze belangen en bezigheden verbonden, niet gefchikc om ons geleerd, maar om ons verftandig, goed, vergenoegd en gelukkig te maaken. Alwie deeze wysheid leert en beoefent , zal ? wel is waar, duizenden vraagen der nieuwsgierigheid of der wysbegeerte niet beantwoorden , duizenden zwaarigheden in de ftcflyke en geestelyke waereld niet oplosfen kunnen, maar alle waarheden , die hem noodig en nuttig zyn , zal by ligtelyk ontdekken en vasthouden, tusfchen het goede en het kwaade zal hy veiliglyk kiezen, in elk geval het beste en betaamelykfte doen, en elke ftap, dien hy doet, zal hem nader tot zyne verordening 'brengen. In 't kort, de wysheid, die de godsdienst ons aanpryst en leert, is een deugdzaam, vroom, met de wetten en den geest van het Christendom overeenkomftig, leven. Die zulk een leven leidt, is waarelyk, is by uitneemendheid verftandig en wys , offchoon ook zyn verftand en kundigheden in alle andere opzigten nog zo bepaald waren, offchoon hy ook gantfchelyk ontbloot ware van alles, wat gewoonelyk wysheid, wat weetenfchap en ge-  VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. IOÏ geleerdheid genoemd'wordt. De vreeze des Hceren, roept ons de Godsdienst in onzen tekst en in veele andere plaatfen toe, de vree~ %» des Heer en is de wysheid; en van het kwaa-' de te wyken is V verftand. Laaten wy dan, naar aanleiding van deeze woorden, de wysheid van een deugdzaam en godzalig leven befchouwen, of aanroonen, dat de mensch, die zulk een leven leidt, waarelyk wysfelyk denkt en handelt. Eene befchouwing, die voor ons des te hc-ilzaamer zyn en ons voor een des te fchadelyker vooroordeel bewaaren kan, zo veel te genegener men is, om den mensch, die zich in zyne gevoelens en in zyn gedrag ftiptelyk aan de voorfchriften van den godsdienst en het Christendom verbindt, voor een' dwaas te houden en hem als eenen onnozelen te befpotten. Laaten wy derhalven in eenige byzondere deelen nagaan, wat wysheid is, en of dezelve den christelyk denkenden en leevenden mensch toegeëigend mag worden? Elk van u, myne aandachtige Toehoorers! zal hier, zo hy deeze zaak flechts met eenige opmerkzaamheid verwaardigen wil, rechter zyn, de ongeleerde zo wel als de geleerde, en de onwyze zo wel als de wyze! G 3 'tlsj,  102 DE WYSHEID VAN EEN 'cis, eerflelyk, wysheid, dit zult gy allea toeftemmen, 't is wysheid, als men van alles, aan de kennis waarvan ons veel gelezen ligt, juist oordeelt; als men elke zaak voor 'f geen zy is, en niet voor iets anders houdt; als men van geene zaak meer verwacht, dan zy geeven kan, van geene zaak meerder voordeel hoopt, of nadeel vreest, dan zy ten gevolge hebben kan; als men elke zaak derwyze be= fchouwt en derwyze behandelt, als met haaren waaren aart, met haare innerlyke waarde, met haare eigenlyke verordening overeenkomt, 't Is derhalven wysheid, als men het goede als goed, het kwaade als kwaad, het kleine als klein, hes grooie als groot, het vergangklyke als vergangklyk, het onvergangklyke als onvergangklyk, den fchyn als fchyn en de waarheid als waarheid aanmerkt, en dan ook omtrent dat geene, 't welk men als kwaad, als klein, als vergangklyk, als fchyn aanmerkt, op eenen geheel anderen voet te werk gaat, dan omtrent dat geene, 'c welk men voor goed, voor groot, voor onvergangklyk, voor waarheid erkent. Maar kunt gy deeze wysheid den mensch, die deugdzaam en christelyk denkt en leeft, wel ontzeg» gen? Wie oordeek juister van de waarde der d|n-  VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. 10$ dingen, dan hy ? Wiens neigingen, poogingen , daaden zyn daarmede meer overeenkomftig, dan de zyne ? Wie begeert en verfoeit, wie bemint en haat, wie hoopt en vreest, wie verheugt en bedroeft zich volgens vaster en juister gronden dan de vriend der deugd, dan de Christen? In zyne oogen is niets goed, niets groot, niets vercerens- en begeerenswaardig, dan 't welk ook voor God zo is, 't welk ook God wil en goedkeurt, 't welk ons tot God opleidt, nader tot hem brengt, en voor zyn welbehaagen en zyne gemeenfchap gefchikter en waardiger doet worden. Maar ook in zyne oogen is niets kwaad, niets klein, niets verfoeijelyk of haatelyk, dan 't welk met de eeuwige wetten der waarheid en der goede orde, met de geboden van God en zynen afgezant, Jefus Christus, ftrydt, 't welk de waare, innerlyke volmaaktheid, de duurzaame gelukzaligheid by hem en by anderen ondermync en verwoest. — Deugd, eene {leeds zuiverer, verhevener deugd, gelykheid met Christus, gelykheid met God, is het hoogfte goed, waarnaar hy flxeeft. Zonde, ondeugd, zedelyke flaaverny, en de daaruit voortfpruitende ellende is het eenigfte waare kwaad, 't welk hy kent en vliedt. Braafheid en we!G 4 daa-  ÏP4 DE WYSHEID VAN EEN daadigheid, het goede te denken, te willen, te veroorzaaken, te werken, is zyn grootfte genoegen. Van misflagen overrompeld, van driften weggefleept te worden, de gelegenheden en de vermogens tot goede werken te verliezen, of ongebruikt te laaten, of zelfs te misbruiken, dit kwelt en bedroeft hem meer dan het verlies van nog zo veel tydelyke goederen en uitwendige voorrechten. Gode te mishaagen en zich van hem te vervreemden, dit is het, waarvoor, hy onder alle dingen, het meest vreest: hem aangenaam te zyn, zich van zyne goedkeuring te verzekeren, hem altoos in 't oog te houden, dit is het, waarnaar hy het hartelykfte verlangt, en waarop hy zyne hoop voornaamelykgrondt.-— Voor hem zyn rykdom, eer, ftand, rang, magt en vermogen, nooit doeleinden, nooit goederen , die in en op zichzelve hooggeacht en gezocht verdienen te worden; maar flechts middelen en aanfpooringen en werktuigen, om zichzelven en anderen in werkzaamheid te brengen , pm zichzelven en anderen den weg tot grooter, volmaaktheid en gelukzaligheid te baanen. Waar* heid en deugd zyn hem in eiken ftand, in elke y/ooning, onder elk kleed, onder elke gedaante vereerenswaardig; en geen hoogheid, geen par leis j  'VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. 10§ kis, geen uitwendige glans, geen geleende fchifr tering kan de dwaasheid en de ondeugd tégen zyne verachting dekken. Nooit, eindelyk, zal hy zich van vergangklyke dingen onvergangklyke voordeelen, nooit van aardfche , wisfelvallige goederen zuivere en onvervalschte genoegens belooven, nooit dat, 't welk hem voor eenen korten, onzekeren tyd verleend is , als zyn eigendom befchouwen, nooit zich verlaaten op dingen, die hem in den dood en na den dood geen nut kunnen doen, nooit het tydelyke boven het eeuwige, dat, 'twelk flechts eenige oogenblikken dunrt, boven dat, 't welk nooit zal eindigen, de voorkeus geeven, nooit van het gefchapene verwachten, 't welk eenigr lyk in de hand des Scheppers ftaat. Maar van hem, den eeuwigen, den onveranderlyken, zal hy enkel goeds, en alle het goede, waarvoor hy vatbaar is, verwachten; van hem zal hy zich alles belooven, en veel meer belooven, dan hy tegenwoordig kan wenfchen en bevatten. Zo denkt en oordeelt de deugdzaame, de Christen, van de waarde der dingen. Zo is hy daaromtrent gezind. En zcu deeze wys van van denken en gevoelen geene waare wy-heid zyn? G 5 h Iss  Ï&6 DE WYSHEID VAN EEN 't Is , verder , wysheid, myne aandachtige Toehoorers! dat men naar wel getoetfe, juisto en vaste beginfels handelt; dat men zeker bepaald en den menfchen waardig doel heeft en hetzelve fiandvastiglyk in 't oog houdt; dat men weet, waartoe men verordend is, zyne verordening altoos voor oogen heefc, en aljes naar de betrekking, waarin het tot dezelve ftaat, beoordeelt en behandelt. Terwyl de dwaas of de zondaar, want die het eene is, is ook het andere, terwyl dan de dwaas of de zondaar heden zo, morgen anders gezind is; heden deeze, morgen andere voorfchriften en leefregels volgt, thans naar deeze, kort daarna naar geheel tegenovergeftelde dingen ftreeft, zich nu als een redelyk, onfterflyk wezen, en dan weder als een enkel zinnelyk, dierelyk fchepfel gedraagt: is de wyze zichzelven fteeds gelyk, heeft ileeds eenerlei richtfnoer in de hard, fteeds hetzelfde doel voor zich en wandelt fteeds op denzelfden weg, om derwaards te komen. En zulk een wyze is onbetwistbaar de mensch, die deugdzaam en christelyk denkt en leeft! Hy is geen fpeelbal noch van zyne eigene driften, noch van de driften van anderen, geen riet, dat van ieder wind herwaards en derwaards gcflingerd wordt, geen  VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. IC? geen zwakke, blicde naklapper en riabootfer van geen anderen zeggen en doen, geen flaaf van 't geval, die zich door elk boek , dar, hem in de handen vak, door elk gezelfchap, waarin hy komt, doof elke mode, die zich uitbreide, door elke gelukkige of ongelukkige ontmoeting, die hem treft, terftond laat omzetten en zichzelven tegenfpreeken. Neen, hy heefc de zyde der deugd en der Christelyke vroomheid met ryp o verleg cn uit inwendige overtuiging gekoozen , en nu blyft hy 'er ftandvastig by; welke veranderingen de gevoelens, die anderen 'er over voeden , en zyne eigen uitwendige omflandigheden pjk ondergaan mogen. Het doel, waartoe hem God door Jefus Christus geroepen heeft, de za* li je onfterfiykheid, de eeuwige belooningén , die hy hem door deezen zynen Gezant voordek, zyn in zyne oogen zo groot, zo heerelyk, zo begcepsnswaardig, dat hy dezelve nooit geheel en al uit het oog verliest, en alles, wat hem daarvan zou kunnen verwyderen, vojr fchade, alles daarentegen, wat hem hetzelve kan doen naderen, voor gewin en zaligheid acht. Hy heeft den weg der christelyke braafheid als den rechtften en zekerden weg naar dit doel, vry willig en volgens zyn beste inzien ingeflaagen, en nu wandelt  ï,o8 DE WYSHEID VAN EEN hy rustig en met vaste fchreden op denzelven, 'i zy hy van veelen of van weinigen vergezeld \vorde! Steeds echter ontmoet hy op denzelven de voetftappcn van zyn Hoofd en Voorganger jefus Christus, die hem zekerlyk niet op den dwaalweg brengen , die hem onmogelyk tot iets anders, dan tot de hoogstmogeiyke volmaaktheid en gelukzaligheid leiden kunnen l Hem natevolgen, hem langs hoe meer gelyk te worden; zich hier in de deugd te oefenen ; ïangs hoe meer ten nutre van het algemeen te leeren denken en handelen; zyne vermogens en talenten, door het beste, getrouwde gebruik van dezelve, te ontwikkelen en te verfterken, en daardoor voor een verhevener, beter leven en voor eene uitgebreider werkzaamheid gefchikt te worden : dit merkt hy als zyne waare, eigenlyke verordening aan; dit houdt hy by alles, wat hy doet en kat, verkrygt en verliest, geniet en opoffert, beftendig in 't oog; en daarnaar beoordeelt hy voortgang en tegenftand, hoogheid en geringheid, rykdom en armoede, gezondheid en ziekte, leven en dood. Dus is hy fteeds getrouw aan zyne grondbeginfelen, is ftandvastig en onbeweeglyk, en beftendiglyk toeneemende in het werk des Heeren, dewyl hy weet, dat zyne arbeid niet vergeefs zal zyn. kis,  VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. Ï09 'cis, ten derden, wysheid, myne aandachtige Toehoorers! dat men zyne krachten niet te vergeefs of enkel op goed geluk aan infpant, dat men zyne oogmerken niet zonder het gebruikender daartoe vereischte middelen hoopt te bereiken, en 'er even zo min zulke middelen toe gebruikt, die daarmede flryden en ons daarvan verwyderen, dat men derhal ven de volmaaktheid, de vergenoegdheid en het geluk zoekt, daar zy werkelyk te vinden zyn, en men ze tot dien trap en in die maate zoekt, waarin men ze redelykes wyze mag verwachten te verkrygen; dat menderhalven het goede, 'twelk men kan hebben en genieten, dankbaarlyk aanneemt, blymoediglyk geniet en getrouwelyk gebruikt, offchoon het onvolmaakt zy, of nog beter zou kunnen zyn. En ook deeze wysheid, myne geliefde Vriendenf is gewisfelyk den mensch, die deugdzaam en christelyk denkt en leeft, by uitneemendheid eigen. Hy werkt niet op 't onzekere. Hyweet* in wien hy gelooft, op wien hy vertrouwen , op wien hy zich verlaaten, by wien hy byftand en hulp zoeken, van wien hy goedkeuring en belooning verwachten mag. Hy v/endt zyne krachten nooit te vergeefs aan, zo lang hy ze derwy-' ze aanwendt, als zyn pligt en geweeten hem gebic-  110 DE WYSHEID VAN EEN bieden te doen, om dat het hem daarby minder om de uiterlyke voordeden, die hy verkrygt, of om de gewiguge uitwerkfels, die hy buiten zich voortbrengt, te doen is, dan wel om de beste oefening zyner krachten zelve en om de volbrenging van den goddelyken wik A!s hy den wil van zynen hemelfchen Vader volbrengt en zich in deugd en braafheid oefent, behoeft hy geene moeite, geen'arbaid, geen'tyd, geene infpanning zyner krachten als verloren aan te merken, hoedanig de tegenwoordige en zigtbaare gevolgen daarvan ook zyn mogen. Want hy zoekt zyne volmaaktheid en gelukzaligheid niet in de vergangklyke, wisfelvallige dingen, die buiten hem zyn , die niet tot zyn wezen behooren en niet altoos de zyne kunnen blyven, niet in rykdom, niet in eer by de menfchen, niet in eene weelderige, wellustige levc-nswyze; maar hy zoekt ze in zichzelven, in de voorfchriften van zynen onfterflyken geest, in de deugdzaame en vroome geneigdheden van zyn hart, in de bewustheid van goede werken, in zyne nadere vereeniging met God, den Bronader van alle leven en alle zaligheid, in zyne innerlyke gemeenfcbap met JefusChristus, het Hoofd en een Heer van alle braaven, en daar kan by ze altoos vin4 d@n  VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. III den en vindt ze werkelyk, 't zy hy voor 't overige ryk of arm, aanzienelyk, of gering zy, veel of weinig in de waereld verrichte, groote of geringe veranderingen en uitwerkfels buiten zich voortbrenge. Hy verlangt daarenboven geene meer dan menfchelyke volmaaktheid, geene volkomen zuiver en onafgebrokene gelukzaligheid , maar alleenlyk de volmaaktheid en gelukzaligheid, die met zynen tegenwoordigen toeHand overeenkomflig is; en dus ontvangt en geniet hy elk voordeel, dat hy verkrygt, elk genoegen, dat hem God vergunt, elke vordering, waarmede hy zyne poogingen bekroont, met een dankbaar, verheugd hart, en laat niet toe, dat het denkbeeld, dat dezelve nog grooter,nog zuiverer, nog volmaakter zouden kunnen zyn, hem ooit in derzelver genieting ftoore. Hy, ten vierden, is, volgens iedereens gevoelen, wys, die zich in alle omflandighedenweet te fchikken, naar alle dingen te fchikken, onder alle lotverwisfelingen te vreeden te zyn; die derhalven de dingen,-de perfoonen, met welken hy verbonden is, de gebeurtenisfen en gevallen, die hem ontmoeten,befchouwt,neemt en behandelt, zo als zy werkelyk zyn, en niet zo als hy wenscht of zo als anderen wenfehen dat  112 DE WYSHEID VAN EEN dat zy mogten zyn, en niet zo als hy zich verbeeldt , of zo als anderen zich verbeelden * dat zy behoorden te zyn. En wie, myr.e geliefde Vrienden! wie toch zal in dit opzigt wys denken en handelen, zo het de deugdzaame, de Christen niet doet? Zal die zich wel over dingen, die niet in zyn vermogen zyn, die van hoogere hem onbekende wetten afhangen, ontrusten en zich door dezelve tot ongeduld, tot murmureering verleiden laaten? Zal die wel verlangen , dat zich het groote naar het kleine , het geheel naar een enkel gering gedeelte, duizenden naar éénen fchikken , dat alle veranderingen , die 'er in de waereld of zelfs maar onder zyne nadere bekenden en vrienden voorvallen, met zyne wenfchen overeenkomen; dat zich alles om hem als om zyn midderpunt beweegen , alles op hem zien, alles van zyne hand vliegen, alles zyn doorzigt en zynen wil als het richtfhoer en het voorfchrift van doen en laaten eerbiedigen zal? Zal de deugdzaame, de Christen, zeg ik, wel zulke ongerymde zaaken verlangen? Hy, die alle omftandigheden, alle verbindtenisfen, waarin hy zich bevindt, voor gevolgen der goddelyke befchikkingen en be- ft HU-  VROOM EN DEUGDZAAM LEVËN. lig fhmringen houdt, en alles, wat gefchiedt ert wat niet gefchiedt, in zyne afhangklykheid van den wil des opperden Beduurers der waereld befchouwt? Hy, die de naauwe grenzen van zyn verftand en zyner vermogens zo levendig gevoelt, die zo befcheiden van zichzelven en van zyne verdienden en aanfpraa* ken denkt, en dien eene zo algemeene, onzelfzoekende goedwilligheid, eene zo edele en harcelyke liefde jegens alle menfchen bezielt? Hy, die zo overtuiglyk inziet en gelooft, dat hem in den daat van oefening en beproeving , waarin hy thans leeft, alles, zo wel het kwaade als het goede, zo wel de rampfpoed als de voorfpoed, nuttig en heilzaam zyn kan? Neen, ook in deeze opzigten zal by met de daad bewyzen, dat de deugd en de godsdienst hem wys gemaakt hebben. Hy zal zich aan alles, wat niet van hem, maar van God en de van God vastgedelde orde der dingen afhangt, met gelaatenheid onderwerpen: zichzelven veranderen en verbeteren» indien hy , 't geen buiten hem en rondom hem is, niet veranderen en verbeteren kan; zich liever naar anderen fchikken, en huri met zachtheid en gediendigheid te gemoet ko* VIL Stuk, ' H «nea*  114 DE WYSHEID VAN EEN men, dan uit trots en eigenwaan of althans te vergeefs van hun te begeeren, dat zy zulks jegens hem doen zouden. Hy zal eindelyk in alles, wat hem en anderen overkomt, den wil van den Alwyzen en Algoeden eerbiedigen, alles, wat God over hem toelaat, voor billyk en goed erkennen, en met alle zyne befchikkingen en befluuringen te vreden zyn. Dus zal hy met den Apostel roemen kunnen: ik heb geleerd in eiken toejland vergenoegd te zyn: ik weet vernederd te worden , en weet ook hoogheid te verdraagen; ik ben in alles en tot alles gefchikt, beide verzadigd te zyn en honger te lyden, beide overvloed te hebben en gebrek te lyden ; ik vermag alle dingen door Christus, die my kracht geeft. 'tls, ten vyfden, wysheid, myne aandachtige Toehoorers! dat men gaarne een klein verlies lydt, om daardoor een groot er te vermyden, gaarne een gering , rasvoorbygaand genoegen opoffert, gaarne een gering voordeel yaaren laat, om zich daardoor van een grooter en duurzaamer genoegen of voordeel te verzekeren; dat men derhalven niet eeniglyk op het tegenwoordige ziet, maar ook op het toekomende, zich reeds hier voor het goede, 't welk  VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. I I 5 welk men hiernamaals vvenscht en hoopt, gefchikt en waardig tracht te maaken , en de onheilen, waarvoor men vreest, liever voorkomt, dan dat men dezelve eerst zou laaten ontuaan, zich uitbreiden en vestigen, en dan met veel moeite en arbeid beftryden, onzeker, of men ze wel ooit overwinnen zal. En ook in dit opzigt gedraagt zich de mensch, die deugdzaam en Christelyk denkt en leeft, by uitneemendheid wysfelyk ! Hy" ziet meer op het onzigtbaare dan op het zigtbaare , meer op het toekomende, dat eeuwig duurt, dan op het tegenwoordige, dat van zo onzeker en kort eenen duur is. Bereid, om alle aardfche voordeden, alle zinndyke lusten, alle uiterlyke voorrechten te verloogchenen, zodra pligt en geweeten hem dit opleggen , wil hy liever alles verliezen, liever alles vaarwel zeggen, dan fchaade te lyden aan zyne ziele, dan het welbehaagen en de gunst van zynen God en zyn hoop op de zaligheid van het andere leven verliezen. Geen offer, das hy Gode en der deugd brengt , is in zyne oogen verlies , hoe kostbaar herzeïre in en op zichzel'/e zyn moge. Hy ziet met Mofes op de belooning, en weet dat bet lyden H a va»  Il6 DE WYSHEID VAN EEN van deezen tyd niet te vergelyken is met de? heerlykheid, die hiernamaals den overwinnaar te wagten ftaat. Van deeze heerlykheid, van deeze waare, duurzaame voorrechten, tracht hy zich reeds hier te verzekeren, zich voor haare toekomende genieting reeds hier langs hoe gefchikter en waardiger te maaken , en zich reeds hier in de gezindheden en neigingen te verfterken, en de goede hoedanigheden te verwerven, die voor dien verhevener toelland pasfen. Aan den anderen kant, myne aandachtige Toehoorers! wacht hy niet tot dat de zonde hem bedrogen , verzwakt, overmeesterd , tot dat zy hem aan den rand van 't verderf gebragt heeft, met haar te beilryden en zich te beveiligen tegen de onheilen , die zy na zich fleept. Neen, hy vermydt het kwaade in zyne eerflre beginfelen , vliedt van de bronnen der onheilen , waarvoor by bevreesd is, en fielt zich niet bloot aan gevaaren die ligter vermyd dan beflreden kunnen worden. Hy fielt derhalven zyne verbetering niet uit, om dat hy weet, dat zy van dag tot dag moeijelyker wordt; laat geene kwaade gewoonten en driften over hem heerfchen, dcwyl hy weet, hoe onze- kei  VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. I 17 ïcer het is, of men ze wel ooit afleggen en beteugelen zal, indien zy eenmaal zekere fterkte verkreegen hebben , en wacht zich van de eerfte fchreden tot de ondeugden de flaaverny , dewyl hy wel vooruitziet, dat hy bezwaarelyk by deeze eerfte fchrede zal blyven, en dat iemand, die eenmaal deezen glibberigen weg inflaat, nooit verzekerd is , of en wanneer hy denzelven weder zal verlaaten. Belooft hem de zonde voor¬ deden en genoegens, dan denkt hy aan het veel grooter verlies, aan de veel langduuriger pynen, aan het gemis en de fmerten , die vroeg of laat de bezolding van haaren fchandelyken dienst zyn. Eifchen aan den anderen kant de deugd en de Godsdienst opofferingen van hem, leggen zy hem eenigen last op , oefenen zy hem door lyden , dan ftek hy zich den roem en de heerelyke gevolgen eener ftandvastige braafheid en der grooter gelykheid met zyn Hoofd , Jefus Christus, voor; en dus bepaalt het vooruitzigt op het toekomende fteeds zyne keus van het tegenwoordige, en doet hem nooit verkiezen, dat niet over 't geheel genomen tot zyn grootfle voordeel zou verftrekken, nooit iets doen, H 3 waar*  ï 18 DE WYSHEID VAN EEN waarover hy t' eenigen tyde met reden zou kunnen berouw hebben. En zou zulk een gedrag riec verftandig, niet wys zyn? Niet minder zeker is het , eindelyk , verftand en wysheid, myne aandachtige Toehoorers! dat de mensch niet meer zyn en doen •wil, dan hy kan en behoort te zyn en te doen, en dat hy dat geene, 't welk hy kan en behoort te zyn en te doen , gaarne en blymoedig is en doet: dat hy derhalven ten allen tyde, in eiken kring, in eiken toeftand, aan elke plaats, het goede doet en werkt , welk hy op dien tyd, in dien kring, in dien toeftand , te dier plaatfe kan doen en werken, en nimmer werkeloos blyfc of verdrietig wordt , daarom dat hy misfchien in andere omftandia.heden, in eenen anderen kring, aan eene andere plaats, op eenen anderen tyd meer goeds zou kunnen doen. En ook deeze wysheid, myne geliefde Vrienden! is den mensch , die waarelyk vroom en christelyk denkt en leeft, by uitneemendheid eigen. Het befef van zyne afhangklykheid van God en eene kinderlyke gehoorzaamheid at?n zynen hemelfchen Vader regeeren zyn willen en zyn doen. Hoe zou hy dan ooit iets anders willen  VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. 119 lea zyn en doen, dan 't geen God, zyn Vader en Heer, wil, dat hy zal zyn en doen? Neen , 't is God, denkt hy by zichzelven, 't is de Al wyze , de Algoede zelf, die de maat myner bekwaamheden en vermogens bepaald , my den rang, dien ik in zyn Ryk bekleed, aangeweezen, en my in de betrekkingen, in de omftandigheden geplaatst heeft, die gunflig of niet gunftig, hindeilyk of bevorderlyk voor my zyn; 't is God, die my nu eens die hulp en die onderfteuning, dan eens dien tegenftand en die beletfelen doet ontmoeten, van welken de gotde of kwaade uiidag myner • poogingen en ondermemingen afhangt. Hy • heeft mynen kring van werking zynen omtrek en zyne grenzen aangeweezen, heeft myne betrekkingen tot anderen, en de betrekkingen van anderen tot my, en de betrekkingen van allen tot het geheel vastgefleld, en den invloed bepaald, dien ik op het welzyn en ,de lotgevallen der overigen hebben of niet hebben zou. Zou hy niet best weeten, waartoe ik gefchikt of niet gefchikt ben, hoeveel of hoe weinig hy my opdraagen en toevertrouwen, waartoe hy my gebruiken of niet gebruiken kan ? Neen, 't is kinderachtige hoogH 4 moed,  tfO DE WYSHEID VAN EEN moed, bedilling van zyne wyze regeering, indien ik meer zyn, meer doen, meer werken wil, dan myne krachten, myn werkkring, myne omftandigheden my toelaaten. Wil hy, de Opperbeftuurer, dat deeze of geene aanmerkelyke veranderingen en verbeteringen, die ik zou wenfchen te bewerken en toch niet kan bewerken, onder de menfchen, myne broeders, tot ftand komen zullen, 't zal hem nimmer aan middelen en werktuigen daartoe ontbreeken, zodra de beste, gefchiktfte tyd daartoe verfcheenen is. Van my verlangt hy niet meer, dan dat ik de talenten, die hy my toevertrouwd heeft, getrouwelyk beftiere, dat ik in het geloof aan zyne Voorzienigheid werke, en hem den uitflag myner onderneemingen aanbeveele. Doe ik 't geen hy my beveelt te doen, ben ik 't geen hy wil, dat ik zyn zal, dan ben ik van zyn welbehaagen verzekerd, dan nader ik fteeds tot hooger volmaaktheid , dan zal hy my hiernamaals meer toevertrouwen, en dan zal ik het duidelyk inzien , dat ik ook thans niet te vergeefs gearbeid heb. Zo denkt de deugdzaame, de Christen; en heet dat niet verftandig en wys den? ken ?  VROOM EN DEUGDZAAM LEVEN. 121 Ja, myne geliefde Vrienden ! van welk eenen kant wy de zaak ook befchouwen de onloogchenbaare. goddelyke waarheid der betuiging in den tekst ftraalt ons in de oogen; tot den mensch heeft God gezegd: zie, de vrees des Heeren is wysheid, en van het kwaade te wyhen is verftand! Ja, 't is zeker, dat een deugdzaam, godzalig, christelyk leven, een by uitneemendheid wys en verftandig leven is; zeker, dat hy alleen den naam van eenen waaren wyzen verdient, die zich op zulk eenen denktrant en op zulk een leven toelegt! Gelukkig is de mensch, die dit innerlyk befefe en vastelyk gelooft, en dan, van het blaakendilc verlangen naar deeze wysheid aangedreeven, haar by den geenen zoekt, die ze hem alleen geeven, en die ze eenen iegelyk, die ze met ernst zoekt, gaarne geeft! Ja welgelukzalig is de mensch , die deeze wysheid vindt, en de mensch, die dit verftand verkrygt, Haare koophandel is beter dan de koophandel van zilver; en haare inkomfte, dan de inkomfte van het gegraavene goud. Langheid van dagen is in haare rechterhand, in haare flinkekand rykdom en eer. Haare wegen zyn wegen van Hejlykhdd, en alle haare paden vrede. Zy h H § een  122 DE WYSHEID VAN EEN ENZ. een boom des levens den geenen, die ze aangrj' pen; en elk, die ze vast houdt, wordt welgelukzalig, ó Moge gy allen , myne geliefde Vriende.i! haar, deeze hemelfche wysheid, naar al haare waarde fchatten, haar yverig en onvermoeid zoeken, haar geiukkiglyk vinden, en in haare bezitting alle de zaligheden genieren, die zy haaren vrienden in deeze en in de toekomende waereld verfchaft! Amen. VTF-  yr F D E LEERREDE. DE SCHOONHEID EN EERWAARDIGHEID EENER CHRISTELYKE DENKEN LEVENSWYZE. Tekst s Brief aan de Philim». Hoofdft. IV. vs. 8. Zo daar eenige deugd/is, en zo daar eenigirlof is, datzelve bedenkt, \   (jfoedertierene God, weldaadige Vader! hoe" laag ook. de trap zy, dien wy onder uwe verftandelyke en voor geluk vatbaare fchepfels bekleeden, zo verheven nogthans is onze verordening. Wy moeten niet op deezen trap blyven ftilftaan, nooit agterwaards , maar fteeds voorwaards gaan, fteeds volmaakter en zaliger worden , en daardoor u, de Bronader aller volmaaktheid en zaligheid, fteeds nader komen. Uwe goedheid heeft ons vatbaar gemaakt voor eene onophoudelyke eeuwige vordering in kennis, in wysheid, in deugd, in nuttige werkzaamheid , in gelykheid met uw Evenbeeld en plaatsbekleeder Jefus Christus. En wat al aanfpooringen, wat al aanmoedigingen tot eenen beftendigen, onvermoeiden voortgang op den weg der Christelyke volmaaktheid hebt gy ons niet gegeeven! Veiligheid, rust des gemoeds, zuiver genoegen, verhevene vreugde, waare eer, duurzaame roem moeten ons op deezen weg begeleiden , de verzekerdheid van uw toezigt en uwer goedkeuring, en de troost van een goed geweeten moeten ons het bewandelen van denzelven Hgt en aangenaam maaken; en aan het eind onzer  126* DE SCHOONHEID DEK. CHRISTL. zer loopbaan fchictert ons de kroon der overwinning, de prys des eeuwigen levens in de oogen. ó Dat wy allen toch fteeds indachtig waren aan deeze onze grootfche verordening, en haar, van edele eerzucht ontvonkt, langs hoe volkomener zochten te bereiken! Richt toch gy zelf, ö God, door uwen goeden geest, deeze onze eerzucht op de beste, waardigfte voorwerpen, op wysheid en deugd, op de innerlyke volmaaktheid van den geest, op dat geen, 't welk zo wel in den hemel als op aarde vereerenswaardig is en eeuwig blyven zal. Zegen tot dat einde de overdenkingen, waarmede wy ons thans zullen bezig houden, en laat dezelve toch iets tot veredeling onzer geneigdheden en rot verbetering van ons gedrag toebrengen. Wy bidden u hierom in vertrouwen op de beloften, die Jefus Christus ons gegeeven heefc, en roepen u verder in zynen naam aan: Onze Vader enz. De eerzucht is ons allen natuurelyk; zo natuurelyk als het ftreeven naar grooter volmaaktheid , naar het uitbreiden van onzen werkkring,  DENK- EN LEVENSWYZE. lij kring, naar eenen grooter invloed op het geheel. Wy wenfchen allen, dat anderen een goed gevoelen van ons voeden, veel vertrouwen op ons ftellen, veel achting voor ons hebben mogen, omdat wy allen weeten, hoe veel invloed hun oordeel van ons en hunne gezindheden jegens ons op onze welvaart, op onze gebruikbaarheid en op ons geluk hebben. Zelfs het oordeel van perfoonen, die verder afwoonen, onbekenden en anders noch door bezigheden noch door eene byzondere vriendfchap met ons verbonden zyn, is ons niet onverfchillig. Zelfs het denkbeeld , dat men nog na onzen dood iets goeds van ons zeggen, dan nog onze verdienften jegens de menfchelyke maatfchappy gevoelen, zich dan nog ons loflyk voorbeeld herinneren, dan nog met dankbaarheid de vruchten van onzen arbeid genieten , misfchien dan nog meer dan eens wenfchen zal, dat wy ons nog hier op aarde bevonden; zelfs dit denkbeeld, hoe krachtig werkt dat niet op veele menfchen! Tot wat al opofferingen, tot wat al daaden, tot welk eenen heldenmoed heeft het hen niet dikwyls aangefpoord! Wat ai gevaaren hen leeren verachten ! Met welk eenen yver voor de zaak der waarheid of der vryheid  Iü8 DE SCHOONHEID DER CHRISTIN heid en op eenige andere wyze voor het ge-' meene welzyn hen ontvlamt! — Maar zo zeker als het is, dat de eerzucht ons allen natuurelyk is, zo zeker is zy ook in en op zichzelve onfchuldig: want alles, wat ons natuurelyk is, komt van God, en alles, wat van God komt, is recht en goed. Hier, gelyk in zo veele andere gevallen, myne aandachtige Toehoorersf komt alles op de richting onzer natuurelyke driften en neigingen, op de middelen, waardoor wy haar zoeken te voldoen, en op het gebruik aan, 't welk wy daarvan maaken. De eerzucht kan gewisfelyk in eene allergevaar- lykfie drift verbasteren, en hoe dikwyls is zy 'er niet in verbasterd, hoe dikwyls verbastert zy 'er nog niet dagelyks in ! — indien wy, naamelyk, onze eer in ingebeelde, nietige , ydele, voorbygaande voorrechten, indien wy dezelve ten koste van onzen pligt en ons geweeten zoeken, indien wy aan dezelve de rust, het welzyn, het billyke genoegen onzer broederen opofferen, indien wy haar door valschheid, vleiëry en flreeken, door listen en ranken, en niet door waare verdienden je.iers de maatfchappy verwerven, of indien wy ons £ot benadeeling van onzen naasten, ter bevor- de-  denk- en levenswyze. dering van baatzuchtige, zelfzoekende aanfla* gen en oogmerken van dezelve bedienen. Dan is zy eene verderflyke , doemwaardige drift-? dan zoeken wy onze eer in de fchande, ett gebruiken dat geen, 't welk ons tot byzondere weldoeners der menfchen kon en behoorde te maaken, tot hun verderf. *t Zy verre van ons, myne geliefde Vrienden! zulk eene eerzucht te willen verdedigen! Maar 't zy niet minder verre van ons, de zaak zelve, wier misbruik wy mispryzen, geheel en al te verwerpen! Neen, zo min als de edele eerzucht, door de reden afgekeurd wordt, even zo min wordt zy door het welbegreepen Christendom gedoemd. In tegendeel, het Christendom wil ook deeze drift onzer natuur opwekken en veredelen, ook dit kiempje van goede geneigdbeden en groote daaden ontwikkelen en vruchtbaar maaken. Hetzelve belooft immers den geenen, die met volharding in goed doen, eer, heerlykheid en onverderfykheid zoeken, het eeuwige leven. Hetzelve roept ons immers doot den Apostel in onzen tekst toe: zo daar eenige deugd is, en zo daar eenige lof is, datzelve bedenkt, datzelve zoekt. En in de daad, myne Vrienden! al wie de voorfchriften van bet' Vil. Stuk. I Eü-  r3° DE SCHOONHEID DER CHR1STL. Euangelie opvolgt, al wie van zynen geest bezield en gedreeven wordt, wandelt op den weg, die tot waare, beftendige eer, tot den hoogden roem leidt. En van deeze waarheid wilde ik u, myne aandachtige Toehoorers! in dit uur overtuigen, ten einde daardoor aan uwe natuurelyke eerzucht een gezond voedfel en de beste richting te geeven. Gelyk ik u onlangs de wysheid eener deugdzaame en Christelyke denk- en leevenswys aangepreezen heb, wilde ik u heden de eerwaardigheid, de fchoonheid en pryswaardigheid van zulk eene denk en leevenswys onder het oog brengen. Tot dat einde zal ik u, in de eerfte plaats, aantoonen, dat de denktrant en het gedrag van den deugdlievenden Christen in en op zichzelve fchoon, eerwaardig, prysfelyk zyn; en, vervolgens, dat zy hem werkelyk eer en roem verfcbaffen. Om de innerlyke fchoonheid en eerwaardigheid eener deugdzaame, Christelyke denk- en leevenswys intezien, hebben wy flechts eenige byzondere deelen van dezelve te befchouwen, en ze met ons natuurelyk gevoel van t geen fchoon, eerwaardig en prysfelyk is te vergelyken* 'fis,  DENK- EN LEVENSWYZE. I3t 'tls, eerftelyk, onbetwistbaar, fchoon, eerwaardig, prysfelyk met zichzelven in vrede te leeven, en een leven te leiden, dat met de wetten der waarheid en der orde, volgens alle zyne deelen overeenftemt. Wie eerbiedigt niet den man van rechtmaatige en daarenboven vaste beginfelen, van goede en onveranderlyke gezindheden? den man, van welken men met zekerheid vooraf weet, hoe hy deeze of geene zaak befchouwen, beoordeelen, behandelen, hoe hy zich in dit of dat geval gedraagen zal; den man , van wien men gerustelyk vooraf zeggen kan: dit zal, dat kan hy niet goedkeuren, niet doen, niet nalaaten; of, dat moet, dat zal hy onfeilbaar doen! En zulk een man is da deugdzaame, de Christen! Gelyk hy denkt, zo fpreekt hy ; gelyk hy gezind is, zo handelt hy; hy volgt fteeds de zelfde beginfels, heeft fteeds de zelfde oogmerken, wordt fteeds van den zelfden fmaak en geest beftierd, wandelt fteeds op den zelfden weg der onfchuld en der braafheid. De liefde tot God, de liefde tot Jefus Christus, de liefde tot alle menfchen, die hem heden bezielt, bezielde hem ook gisteren, en zal hem ook morgen bezielen. De oprechte, bh/moedige, werkzaame vroomheid, die hem ï 2 «*  DE SCHOONHEID DER CHRIS TL. in het huis des Heeren voert, en daar met kinderlyken eerbied voor God, met hoop en vertrouwen vervult, en in alle goede voorneemens verfterkt, vergezelt hem ook in zyne wooning, in de gezelfchappen, by zyne bezigheden en vermaaken. Het befef van zyne afhangklykheid van het Opperwezen, waarmede hy elke weldaad, elke vreugde uit de hand van zynen hemelfchen Vader ontvangt, bezielt hem ook, als hem rampen treffen, en leert hem elke tegenfpoed, elk onheil met eene nederige onderwerping, van hem, die hem het goede gaf, aanneemen. De gemoedelykheid, die hem by de gewigcigfte bezigheden van zynen fland, van zyn ampt, van zyn beroep beftiert, beftiert hem ook by elke andere, nog zo ongewigtig fchynende onderhandeling met zynen naasten. Het betrachten van deugd en braafheid, "t welk heden zyn vermaak is, is ook morgen, en alle de dagen zyns levens de lust van zyn hart en de richtfnoer zyns gedrags. Nooit kan en zal hy dwaasheid en ondeugd goedkeuren; zy ftaan hem zo wel op den eenen tyd als op den anderen, zo wel op de eene plaats als op de andere, zo wel onder de eene gedaante als onder de andere tegen; hy merkt ze altoos  DENK- EN LEVENSWYZE. 133 toos en overal aan als de vernedering en het verderf van den mensch. Nooit kan en zal wysheid en deugd hem onverfchillig zyn; hy eert, hy bemint haar ten allen tyde, op elke plaats, onder iedere geftalte, in elk kleed; zy zyn in zyne oogen altoos en overal de eenigfte waare adel, het hoogfte voorrecht der menfchelyke ratuur. Zo is hy fteeds met zichzelven eens, ileeds gelyk gezind; zyn verftand, zyn hart, zyn gedrag, zyn willen, zyn doen, zyne woorden en zyne werken, het uit- en inwendige, alles ftemt by hem met eikanderen over-* een, alles is volgens de zelfde beginfels ingericht , wordt van den zelfden geest geregeerd, heeft het zelfde ten oogmerk. Maar kunt gy u wel, myne geliefde Vrienden! kunc gy u eene grooter zedelyke fchoonheid verbeelden, dan deeze is? Kunt gy nalaaten den mensch, die aan deeze af beelding gely kt, voo» eerwaardig te erkennen? 't Is, ten tweeden, fchoon, eerwaardig, prysfelyk , zyne lusten en hartstogten te bedwingen , en zichzelven. te beheerfchen; want zulks veronderftelt eene juiste , edele denkwys, en vereischt moed, fterkte, ftandvastigheid. Die heersckt over zynen geest, zegt de wyze Koï 3 ninê*  ï34 DE SCHOONHEID DER CHRI3TL. ning, is fterker , dan die eene ftad inneemt, — fterker, grooter dan de held, die landen verovert en volken onder 'tjuk brengt, want de eerfte heefc magtiger vyanden te beftryden dan de laatfte, moet den ftryd door zichzelven en niet door anderen voeren, zichzelven aan alle ongemakken, aan alle gevaaren blootftellen, moet meestal in 't verborgene ftryden , den ftryd dikwyls weder hervatten, en wordt niet zo als de laatfte door uiterlyke omftandigheden , door tegenwoordige fchitterende voordeden, door een oogenfchynlyk doodsgevaar, door eene onvermydelyke noodzaaklykheid ten ftryd geperst, en in den zeiven niet zo door de hoop op eene kortophanden zynde, beflisfende, en zyn geheel volgend leven met eer en roem bekroonende overwinning aangemoedigd. Neen, den deugdzaamen, den Christen, die aan deezen naam beantwoordt, komt onbetwistbaar den voorrang toe boven eiken anderen held, en zyn roem is gegronder en duurzaamer, dan de roem van den overwinnaar der volken. Hoe magtig ook de byftand zy, dien hy zich van zynen hemelfchen Vader en van zynen Heer en Leidsman, Jefus Christus, in den ftryd tegen zichzelv' en tegen de zonde be-  DEN K- EN LEVENSWYZE. I35 belooven mag, valt nogthans deeze byftand niet onder het bereik der zinnen, fchynt dikwyls onzeker te zyn, dikwyls lang uit te blyven, en kan alleenlyk den geenen onderfteunen en verfterken, die zich reeds van geheeler harten op den Almagtigen verlaat, en op dat geene, 't welk hy niet ziet, zo vastelyk vertrouwt, als of hy het zag. Hoe heerelyk ook de prys zyner overwinning zy, dezelve is nogthans nog onzigtbaar, nog verre af, nog meer een voorwerp der hoop dan der genieting; en zo lang als hy zynen loop nog niet voleindigd, den langen ftryd nog niet volftreeden heefc, is hy nooit geheel bevryd van de vrees, van de kroon der overwinning te verliezen. Ondanks dat alles is hy onverfchrokken, ftandvastig , houdt den ftryd uit, ziet meer op het onzigtbaare dan op het zich baare, meer op het doel , dat voor hem is, dan op den weg, dien hy nog afteloopen heeft. Hy waakt over alle ongeregelde beweegingen die in hem ontftaan, let op alle uitwendige verzoekingen, die hem bedreigen, zoekt geene in haare geboorte te fmooren, beftrydt deeze zo dra zy zich vertoonen, en dus overwint hy de waereld en regeert over zichzelven. Zy» 1 4 ne  1^6 de schoonheid der christl ne zedelyke, christelyke vryheid, de neiging en het vermogen, om zyne betere inzigten en gevoelens te volgen, en in elk geval te doen, 't geen hy zelf voor billyk en goed en voof het beste erkent, waardeert hy boven alles j merkt hy als het grootfte voorrecht van den mensch en den Christen aan, handhaaft hy derhal ven met alle mogelyke zorgvuldigheid, en op derzelver initandhouding is hy, in den edelften zin des woords, jaloers. Niets is m zyne oogen meer vernederender, niets fchandelyker, dan ilaverny, en van alle foorten derzelve niets meer fchandelyk dan de flaaverny der zonde en der ondeugd. Dat de deugd en het christendom hem van haar hard juk bevryd' hebben, dat hy door de Christelyke waarheid vrygeumkt is geworden, dit is zyn roem en zyne vreugde; en nu zou hy liever den drukkendflen last der armoede en der verachting draagen, liever pyn en dood ondergaan , dan dat hy die flaarïche ketens ooit weder zou aanvaarden. Eu zou zulk eene denk wys, zulk een fmaak den mensch niet tot eer ftrekken ? Zouden hem de overwinningen , die hy op zichzelven en op de waereld behaalt, niet tot den grootfcen roem gedyen? Indien gy weet, myne  DENK- EN LEVENS WYZE. Ï37 ne aandachtige Toehoorers! en wien zou het t' eeneinaale aan ondervindingen van dien aart ontbreeken? indien gy dan weet, hoe veel vermogen de zinnelyke lusten en hanstogten op den mensch hebben, onder hoe veelerlei gedaanten, met hoe veelerlei wapenen , in welke gunftige omftandigheden, met hoe veelerlei hulp van buiten en van binnen zy hem aanvallen en beftryden, en hoe dikwyls zy zelfs dan, wanneer zy reeds ten vollen afgemat en overweldigd fchynen te zyn, het hoofd weder opfteeken, en den ftryd tusfchen den geest en het vleesch vernieuwen; indien gy dit bedenkt, hoe eerwaardig moet u dan niet de mensch, de Christen voorkomen, die deezen ftryd doorgedaan, deeze vyandinnen te ondergebragt, zich vrygemaakt heeft, en zich nu verheugen mag, dat hy heer is van zichzelven. 't Is, ten der dan, fchoon, eerwaardig, prysfelyk een geheel weldaadig, nuttig leven te leiden , en aan de deugd, aan het algemeene best, aan de welvaart zyner broederen alles, hoe kostbaar en dierbaar het ook zy, gewillig opteofferen. Welk eenen uitgebreiden, duurzaaïnen roem hebben zich niet fommigen onder i 5 de  Ij8 DE SCHOONHEID DER CHRISTL. de oude wyzen, helden en wetgeevers door zulke opofferingen verworven! —— En hoe veel grooter is de door allo hemelen verbreide roem van Jefus Christus, die alles voor ons ondernomen, verloogchend, opgeofferd en zichzelven in den verfchrikkelykflen dood heeft overgegeeven, wiens geheel leven, wiens lyden en flerven enkel weldaad en zegen voor de menfchen was! En hoe weldaadig, hoe nuttig voor het algemeen is ook niet het leven van eiken deugdzaamen, van eiken waaren Christen! Welk eenen verbaazenden invloed moeten niet zyne gevoelens, zyne gefprekken, zyne daaden, zyn voorbeeld op het geluk van 't menschdom hebben, hoe gering ook anders zyn ftand en hoe bepaald ook zyn werkkring zyn moge ! En door hoe veele edele , grootmoedige opofferingen munten niet, vooral indien de Voorzienigheid hem in eenen eenigzins aanzienlyken lland geplaatst heeft, zyn geheel doen en laaten uit! Hoe dikwyls zet hy niet zyn rust en gemak, hoe dikwyls zyn vermaak, hoe dikwyls eer en aanzien, hoe dikwyls zyne goederen, hoe dikwyls de uitlokkendfte gelegenheden om zich te wreeken aan eene zyde, zodra de zaak der waarheid en der deugd en het welzyn zyner broederen hem  DENK- EN LEVENSWYZE. 13^ hem daartoe oproepen! — Nu zou hy, zonder fchande of flxaf van de menfchen te vreezen te hebben, zich ligtelyk door eenige kunstgreepen fchier by elk voor geoorloofd erkend kunnen verryken of verheffen, of uit hoofde van zekere valfche maar veel vermogende leefregels zyne zinnelyke lusten bevredigen, en een weelderig, dartel leeven leiden; en hy doet afiland van deezen rykdom, van deeze voorrechten, van deeze wellustigheden, van deeze weelderige, dartele levenswyze, verwerpt en verfoeit dezelve, omdat zy met de voorfcbriften der deugd en met den geest van het Christendom ftrydig zyn. Nu zou hy z'ch niet weinig eer en aanzien by de menfchen kunnen verwerven, indien hy zich naar zekere beginfels fchikte, zekere aanflagen goedkeurde, zekere onderneemingen bevorderde, zich gcheellyk naar den fmaak zyner eeuwe of zyner medeburgeren of zyner nadere bekenden vormde ; en hy laat deeze eer vry willig vaaren, ftelt zich aan berisping , aan vermoedens, aan verachting bloot , om dat zyn geweeten die beginfels, die aanflagen, die onderneemingen , dien fmaak niet goedkeuren kan , en hy de getuigenis van een goed geweeten veel  140 DE SCHOONHEID DER CHRISTL. veel hooger fchat dan de luidruchtigde loftuitingen, die op dwaalingen en ondeugden gegrond zyn. Nu zou hy het kwaade met kwaad kunnen vergelden; en hy vergeldt goed voor kwaad: zou nu zynen vyand, die hem eertyds verdrukte, zyn vermogen kunnen doen gevoelen, en doet hem zyne uitgebreider magt eeniglyk door grooter weldaaden ondervinden. Nu zou hy, na zo lang gearbeid en zo veel goeds gedicht te hebben , zyne overige dagen in dille rust kunnen doorbrengen ; en deeze rust ontzegt hy zich met blydfchap, zodra hem het welzyn zyner broederen daartoe roept, zodra hy gelegenheden ontmoet om nog meer goeds te dichten. — Nu zou hy zich van de goederen, die hy door vlyt en arbeidzaamheid verkreegen heeft, of van de plaats en den rang, dien hy zo waardiglyk bekleedt, kunnen bedienen, om zich in eenen grootfchen opfchik te vertoonen, door pracht en luister uit te munten, zich meer dan anderen te laaten dienen; en ziet, hy bedeedt het grootde gedeelte van zyn overvloed tot werken der milddaadigheid, blyft befcheiden en nederig, verhovaardigt zich, even als zyn Heer en Meester, niet op uitwendige voorrechten, verbergt dezelve veel meer*  DENK- EN LSVENSWYZE. 14! ineer, zodra zy anderen zouden kunnen ergeren of verblinden, en dient altoos liever, dan dat hy gediend worde. — Nu zou hy zuivere geestelyke vermaaken genieten , zyne kundigheden uitbreiden, zich met dingen, die meest in zyn' fmaak vallen, met ftille godsdienftige overdenkingen bezig houden, zich in den geest tot de toekomende waereld , die hy van dag tot dag nadert, kunnen verheffen; en echter, zodra de een of andere pligt, een enkele wenk der menschlievendheid , eenig vooruitzigt van anderen nuttig te kunnen zyn , hem daarvan afroepen, ontzegt hy zich deeze zuiverfte vermaaken, deeze edelfte bezigheden, en doet dat geene, 't welk pligt en liefde en het algemeene welzyn hem bevelen. Dus is hy altoos bereid, om aan de deugd, het Christendom» den wil van God en van zynen Verlosfer, het welzyn zyner medemenfchen alles op te offeren , hoe lief hetzelve hem anders ook zy. Dus fchat hy den roem van Jefus na te volgen, en gelyk hy, een weldoener zyner broederen te zyn, boven elk voordeel, boven elk genoegen, boven allen anderen roem. En zou deeze niet de wezenlykfte roem, zou dit niet een pryzenswaardig charakter, een loflyk gedrag zyn? 't Is,  J42 DE SCHOONHEID DER C H R I S T L. 't Is, eindelyk, volgens de getuigenis van 'c ganfche menschdom fchoon, eerwaardig, prysfelyk, met het ongeluk, met rampen en tegenfpoeden te ftryden en in deezen ftryd niet te bszwyken. Een heidensch wysgeer zelfs heeft reeds in dit opzigt gezegd: „de deugd, in ftryd „ met het ongeluk, en over hetzelve zegevieren„ de, is een fchouwfpel, het gezigt en der op„ lettendheid der Godheid waardig!" En dit heerelyke fchouwfpel, dat wy het zo eeis uitdrukken , vertoont de deugdzaame, de Christen niet alleen aari zyne verftandige medechristenen, niet alleen aan de verhevener geesten, niet alleen aan zynen Heer en Leidsman, Jefus Christus, maar aan de opperfte Godheid zelve? En in de daad, myne geliefde Vrienden ! onverdiende tegenfpoeden, waaraan men zich met gelaarenheid onderwerpt, die men zonder murmureering verdraagt, die men met ftandvastigheid verduurt, waarvan men zich door geene onrechtvaardige, laage daaden poogt te ontflaan, die men als befchikkingen der Opperfte wysheid en goedheid en als middelen ter bevordering zyner eigene volmaaktheid eerbiedigt, en als zodanige tot zyne verbetering aanwendt: welk eene waardigheid moeten die den mensch, den Christen niet  DENK- EN LEVENSWYZE. 143 niet byzetten! welke oefeningen , welke beproevingen zyn zy van zyn geloof, van zyn vertrouwen , van zyne braafheid, van zyne hoop! Hoe verre moeten zy zyne deugd en godsvrucht boven alle verdenking van huichelaary of van laagen eigenbaat verheffen ! Hoe onbetwistbaar hem zeiven en anderen bewyzen, dat hy God boven alles liefheeft, in zynen wil volkomenlyk berust , zyn welgevallen als zyn hoogde heil aanmerkt, en met eenen yver, die door niets vermoeid kan worden, naar geestelyke, eeuwige volmaaktheid Kreeft! Hoe gelyk moet hy daardoor aan Jefus Christus, zyn voorbeeld en gids, hoe gefchikt voor eene nadere gemeenfchap en gemeenzaamer verkeering met hem in een beter leven worden! En welk een licht, welk eenen glans moet niet dit alles over zyn geheel charakter, over zyn rgeheel gedrag, zelfs in de diepfte vernedering en in den duisterden nacht der ellende verfpreiden ! Een licht, een'glans, dien zekerlyk duizenden zinnelyke, waereldfche menfchen niet bemerken, doch dien echter geen wyze, en geen Christen zonder vrolyke toejuiching, zonder bewondering en diepen eerbied aanfchouwen kan, en dien de Alweetende zelf met welgevallen bemerkt! — En gy ook, myne ge-  DE SCHOQttHElD DER CUUISTL» geliefde Vrienden J als gy den lydenden Christen , in plaats der ongeduldige, bittere klagten , Waarmede de meesfe menfchen zichzelven en anderen verdoovcn, hoort zeggen : wy roemen zelfs in de verdrukking, als weetende dat de verdrukking lydzaamheid werkt, en de lydzaamheid deugd, en de deugd hoop; eene hoop, die niet befchaamt;ah gy den lydenden en door lyden geoefenden Christen, in plaats van zich aan de moedeloosheid en verteerende kwellingen overtegeeven, al juichende hoort uiercepen: Wie zal ons fchdden van de liefde Gods? verdrukking? of benaauwdheid? of vervolging? of honger? of naaktheid? of gevaaar? of zwaar al Neen, in alles zyn wy meer dan overwinnaars door hem, die ons lief gehad heef.; als gy den Christen, zeg ik, te midden van den druk deeze taal hoort voeren en haare waarheid door daaden aan den dag leggen: zult gy hem dan wel uwe hoogachting weigeren, zult gy nalaaten kunnen, zyne denkwys en zyn gedrag voor lofwaardig te erkennen? En befluit nu uit deeze weinige ftukken als uit zo veele voorbeelden, of een deugdzaam , christelyk leven niet fchoon eenvaardig, prysfelyk zyn. Maan di: is 't niet alies, zulk eene denk- en lee-  DENK- EN LEVEN SWYZE» 145 levenswys brengt den mensch ook werkelyk eef aan, ftrekt hem werkelyk tot roem, verfchaft liem werkelyk de byzondere hoogachting van alle braaven en goeden; en zulks zo wel in deeze waereld als in de toekomende. Gemeenelyk reeds in deeze waereld. Alleenlyk in geheel en al bedorvene tyden en onder geheel en al ontaarte menfchen kan verachting de gewoone gezellin der deugd zyn; en in betere tyden en onder minder bedorvene menfchen is zy het flechts dan, wanneer wy of eerst beginnen met onzen denktrant en leven naar de voorfchriften van den godsdienst en het Christendom te veranderen, en anderen nog niet recht weeten, welk een oordeel zy over ons vellen, wat zy van onze verandering denken moeten, of anders, wanneer in 't oogloopende zwakheden, ergerlyke gebreken, uit onze geaartheid of opvoeding ontftaande, den luister onzer deugden bezwalken, haar eene akelige affchrptkende gedaante geeven en dus haare weldaacfige uitwerkingen verhinderen of beperken. Dat in alle overige gevallen de mensch, die geheel deugdzaam en christelyk denkt en leeft, flechts ftanclvastig daarby volharde, dat flechts eerst zyne werken jairen lang voor htm pieken, dat zyne K on-  14<5 DE SCHOONHEID DER CHRIS TL. onveranderlyke braafheid flechts alle verdenking van geveinsdheid , zyne zachtmoedigheid en toegeeflykheid alle verdenking van hoogmoed en heerschzucht, zyne menschlievendheid alle verdenking van te groote ftrengheid, zyne weldaadigheid alle verdenking van eigenbaat, zyne befcheidenheid alle verdenking van valfche eerzucht en ydelheid van hem afweeren: en wie, myne geliefde Vrienden! wie, 't zy hy deugdzaam of ondeugend, vriend of vyand zy,wie zal hem dan niet hoogachten, niet eeren, voor zyne berispingen niet vreezen, zich over zyne goedkeuring niet verheugen, zynen raad niet waardeeren, zyne vriendfchap niet op prys ftellen; wie niet wenfchen, dat hy hen gelyk zyn of worden mogt? Welk een voorrang zal hem niet zyne denkwys en zyn gedrag naar het oordeel van allen, die hem kennen, boven den ondeugenden en onchristelyk denkenden en leevenden mensch geeven , hoe ryk, hoe magrig, hoe groot, hoe geleerd de laatfte ook zy! Maar gefield zelfs, als eene uitzondering op deezen regel, dat hy deeze voordeden voor het tegenwoordige ontbeere; gefteld, dat hy, door onfchuldige zwakheden van den geest of van het ïigchaam, door ongunftige verbindtenisfen met de  DENK- EN LEVENSWYZE. l/tf de overige Waeréld, door eenen natuurelyken trek tot ftrengheid en fomberheid, door eenerl ftand dië hém in de duisterheid houdt en zynë werkzaamheid naauw bepaalt, door den ongeluk kigen uitflag zyner beste, edelfte ohderneemingen, gefteld, zeg ik j dat hy door dit alles onbekend, ongeacht, ongeëerd blyve: hoe overvloediglyk zal hy niet hiernamaals, in het tóekomende leven, voor dit verlies fchadeloos gefield" 'worden! Hoe groot zal daar niet de eer, dé roem, de voortreflykheid" van ieder deugdzaamen, van ieder waaren Christen zyn! Daar Waaf niets dan deugd en braafheid in aanmerking gè» nomen worden, waar alles in zyne waare géftalte verfchynenj en volgens zyné wezenlykè waarde beoordeeld zal worden ; daar, waar dè Rechter der waereld zo wel de verborgene éri verkeerd befchouwde goede daaden als de geheime en vermomde kwaade bedryven in hét licht ftellen, zo wel de befcheidene, blööde deugd in al haafe fchoonheid en grootheid opehbaaren, als de onbefchaamde, trotfche ondeugd in al haare naaktheid en fchandelykheid blootftellen ; daar, waar hy den braaven openlyke bewyzen zyner goedkeuring geeven, hen voor altoos boven alle verdenking verheffen, eiken geK 2 trou-  I48 DE SCHOONHEID DÉR CHRlSTL. trouwen ftryder en overwinnaar den prys der overwinning toeleggen , elke goede daad beloonen en elk ernftig voorreernen en pooging, 't welk buiten onze fchuld niet daadelyk ten uitvoer gebragt kon worden, als het volbrengen zelf aanmerken; daar, waar by den geenen, die hier zynen post waardiglyk bekleed, en de hem toevertrouwde talenten getrouwelyk beftierd heeft, eenen zo veel te hooger post aanwyzen , hem zo veel te meer talenten toevertrouwen, en hem over zo veel te gewigtiger dingen in zyn Ryk zal zetten! Hoe groofsch zal daar niet de triomf der deugd , hoe luisterryk de heerlykheid des Christens zyn ! Wie zal dan niet wenfchen, oprecht deugdzaam en christelyk gedacht en geleefd te hebben? Wie dan niet alle andere, fchoon nog zo gepreezene, voorrechten by deeze als niets achten? Wie dan nog fwyfelen, dat deugd en vroomheid alleen den mensch veredelen , en den dood zyns ligchaams, even als alle veranderingen en omwentelingen der zigtbaare dingen, overleeven; en dat 'er niets fchooners, niets eerwaardigers, niets roemrykers zy, dan den wil van God te doen cn zich geheel en al naar de voorfchriften en het voorbeeld van Jefus Christus te gedraagen? -—- Maai  DENK- EN LRVENSWYZE. 149 Maar is dit zo, myne geliefde Vrienden! 6 fchaamt u dan eens deugdzaamen, christelyken denktrants en levens, toch niet. Verbeeldt u toch niet, dat zulk een leven den mensch vernedert, dat het met zyne eerzucht onbeftaanbaar is. Neen, het is de veiligfte, de eenigfte weg tot waare eer, tot onverwelklyken roem. Het is even zo fchoon in zichzelve als eerwaardig voor God en voor alle verllandige bewooneren van zyn gantsch onmeecelyk Ryk. En dee~., eer, deezen roem kunt gy in eiken ftand, in elk beroep , by iedere rechtmaatige levenswys verkrygen. Gy behoeft daartoe noch helden, noch. veroveraars, noch regenten, noch wetgeevers, noch kerk - hervormers te zyn. Gy hebt flechts gehoorzaame onderdaanen van God, getrouwe aanhangers en navolgers van Jefus Christus to Zyn; gy hebt flechts geheel deugdzaam en christelyk te denken en te leeven; flechts altoos te doen, en met een goed, godvreezend hart te doen, 't geen werkelyk fchoon en eerbiedenswaardig en loflyk is, en dan kunt gy u verzekerd houden, dat gy vroeg of laat, hier of hiernamaals, daarvoor met eer en roem bekroond zuh worden. Voedt gy derhalven nog eenige edele eerzucht, myne geliefde Vrijden! 6 zo geeft K 3  150 DE SCHOONHEID DER CHRISTL. ENZ. dezelve toch deeze eenige met de waarheid oververeenkomende en Gode welbehaagende richting, «reeft naar deezen eenigften waaren duurzaamen roem , naar den roem van eene waarelyk deugd* zaame en christelyke denk- en levenswyze, naar den roem by God, naar den roem, die zelfs ten dage des oordeels en der vergelding proef houdt en dan nog toeneemt in luister. Deeze roem, en buiten dien geen ander, is uwer yve?ig(re, aanhoudendfte poogingen, is des moeijelykilen ftryds , der geduldigfte volharding in doen en in lyden waardig; deezen roem kunt gy nooit te duur koopen, nooit te vast maaken, nooit te zorgvuldig bewaaren. Neen , zo daar eenige deugd, zo daar eenige lof van die foorr is, datzelve bedenkt, daarnaar jaagt uit alle uwe krachten! Amen. ZES-  ZESDE LEERREDE, DE ZALIGHEID EENER DEUGDZAAME EN CHRISTELYKE DENK- EN LEVENSWYZE. Tekst. Spreuken van Salomon. Hoofdft. XI. vs. i8, 19. JTotr den geenen, die gerechtigheid zaait, is trouw loon; want de gerechtigheid is ten leven. K 4   ö (jod, gy zyt zalig en de eeuwige en on~ uitputtelyke Bron van alle zaligheid, en wilt, dat ook wy zalig zyn en langs hoe zaliger worden zullen. Daartoe hebt gy ons gefchaapen; daartoe ons eene woonplaats, met duizend fchoonheden en goederen verfierd, aangeweezen; daartoe ons tot een gezellig leven,, tot het geluk der liefde en der weldaadigheid verordend; daartoe ons voor de kennis, voor de deugd, voor eene nuttige werkzaamheid, en, door dit alles, voor duizenderlei foorten van vermaaken en geneugten vatbaar gemaakt. Daartoe hebt gy uzelven door uwe werken aan ons geopenbaard, ons door uwen Zoon, Jefus Christus, uwen wil bekend gemaakt, en ons door hem de heerelykfte uitzigten op een beter, eeuwig leven gefchonken. En in de daad, wy zouden allen zalig, tot eenen hoogen trap zalig zyo, indien wy flechts alle uwe goede Vaderlyke verkiezingen met kinderlyke bereidwilligheid volgden; indien wy allen van deeze befchikkingen en inrichtingen uwer wyze goedheid, van alle deeze middelen 5n bronnen van vreugde en van zaligheid een K 5 fie"  154 DE ZALIGHEID EENER CHRISTL. getrouw gebruik maakten. Ja, de weg ter gelukzaligheid ftaat voor ons allen open, is voor ons veel effener en gemakkelyker dan voor duizenden andere menfchen en Christenen: en indien wy ondanks dit alles van deezen weg afwyken en ellendig blyven, moeten wy eeniglyk onszei ven als de veroorzaakers onzer dwaaling en ellende befchuldigen. Ach God! bermhartige God! laat ons dit toch recht duidelyk en overtuigend inzien; help ons toch onze zaligheid op dien weg zoeken, op welken zy alleen te vinden is; leer ons toch deugd en vroomheid, en genoegen en zaligheid als onaffcheidbaare zaak en, als zaaken befchouwen, die altoos met gelyke fchreden hand aan hand voortgaan en toeneemen. Zegen tot dat einde de lesfen der waarheid, die thans aan onze overweeging zullen voorgefteld worden. Geef, dat haare kracht door geene vooroordeelen en zondige lusten in ons verzwakt worde , en dat haare uitwerkfelen duurzaam zyn mogen. Wy bidden u hierom als uwe kinderen, en vertrouwen op de beloften, die ons Jefus gegeeven heeft, en roepen u verder va zynen naam aan: Onze Vader enz. Da!  DENK- EN LEVENS WYZE . 155 Dat deugd en godzaligheid baaren dienaaren in het toekomende leven zalig maaken, daaraan twyfelt niemand, die aan een toekomend leven gelooft. Maar dat zy zulks ook reeds in dit leven doen, en noodzaakelyk moeten doen , daaraan denken en dit gelooven, by vergelyking gefprooken, flechts zeer weinige Christenen, En nogthans is 'er niets zekerer dan dit, myne aandachtige Toehoorers f Schoon fomwylen de zulken, die godzalig leeven willen, vervolging lyden moeten; fchoon fomwylen de braave, aanhangers van Jefus Christus door veele verdrukkingen in zyn Koningryk moeten ingaan; fchoon in fommige tyden en voor fommige perfoonen de poort en de weg, die ten leven leiden, naauw en fmal zyn: zo zyn dit alles of uitzonderingen van den algemeenen regel, of oefeningenen beproevingen, die den mensch eeniglyk naar het uitwendige, maar niet in de daad ellendig maaken, en den vrede zyner ziel niet vernietigen, of eindelyk hinderpaalen, die de leerling in de deugd wel ïjiet zonder moeite oveiflygen kan, maar die den  156 DE ZALIGHEID DER CHRISTL, den geoefenden Christen niet meer in zynen loop ophouden. Neen, de deugd, de godsdienst , het Christendom zyn verordend om ons gelukkig te maaken, en maaken ons werkelyk gelukkig, zodra wy dezelve recht bevatten en betrachten, en ons geheellyk van derzelver geest beheerfchen laaten. Niet de kennis, niet het geloof, niet de verbetering, maar gelukzaligheid, eene tegenwoordige , wcr— kelyke gelukzaligheid is het doel, waarop alle hunne lesfen, alle hunne voorfchriften, alle hunne vermaaningen en beloften gericht zyn. Wy moeten ons niet op kennis bevlytigen, eeniglyk om de zelve te bezitten; niet gelooven, eeniglyk om te gelooven; niet beter worden, eeniglyk om beter te zyn; maar dit alles moeten wy doen, om gelukkiger te worden en anderen gelukkiger te maaken. Ja, zelfs verbetering en deugd zyn geene eindoogmerken, maar middelen; niet het doel, maar de weg naar het doel. Alwie z'*qh derhal ven verbeeld: , dat hy zich verbetert en fteeds deugdzaamer, fteeds christelyker gezind wordt, en nogthans fteeds ellendig blyft, en nogthans, nooit geruster, nooit vergenocgder, nooit gelukkiger wordt en ook anderen nooit gelukkiger  DENK- EN LEVENS WY ZE. 157 ger maakt, of die bedriegt zichzelven en houdt zich voor beter, zonder het werkelyk te zyn; V&f moet een ziekelyk en zeer "ongefteld ligthaam omdraagen; of nog onder de heerfchappy van veele vooroordeelen en dwaalingen Haan, die hy in zyne kindsheid en eerfte jeugd van God, van pligt, van deugd, van Christendom, van zaligheid heeft opgevat. Het geval van zulke ongefteldheden, van zulke vooroordeelen en dwaalingen, de tyden van zwaare vervolgingen en buitengewoone beproevingen 'er afgerekend, myne aandachtige Toehoorers! kunnen wy volmondig zeggen: alwie hier in deeze waereld geene rust, geen vergenoegen, geen vermaak, geene zaligheid kent en geniet, is ook in de toekomende waereld niet vatbaar voor dezelve. Alleenlyk moeten wy voorfpoed en geluk, tegenfpoed en rampzaligheid niet met eikanderen verwarren. Geene , de voorfpoed en de tegenfpoed, zyn eeniglyk tot uitwendige dingen, rykdom en armoede, hoogheid en geringheid, gezondheid en ziekte, en wat dies meer is, betrekkelyk ; deeze, het geluk en de rampzaligheid, hebben de denkbeelden van het verftand, de aandoeningen van het "aart, den inwendigen tuefland van den memch ten  I58 DE ZALIGHEID DER CHRISTL. ten onderwerp, en hangen met geene niet noodzaakelyk famen, kunnen zo wel zonder dezelve als niet dezelve plaats hebben. Volgens deeze waare betekenis der woorden is de zo algemeen aangenomene en den godsdienst zo onwerende ftelregel: hoe rampzaliger hi- r, des te gelukkiger hiernamaals, in de meeste gevallen volftrekt valsch. Maar omgekeerd en welbegreepen is hy altoos waar; hoe zaliger hier, des te zaliger hiernamaals; hoe meer on* fchuidige, deugdzaame genoegens in deeze waereld, des te grooter gefchikthdd voor genoegens fh de andere. Ja, myne aandachtige Toehoorers! wy komen weder tot onze eerfte ftelling terug, deugd en godzaligheid maaken den mensch, weinige uitzonderingen 'er afgegerekend , reeds in dit leven welgelukzalig. Waar deugd is, daar is vrolykheid van geest en blydfchap ; waar het waare Christendom heerscht, daar is zaligheid. Dit is eene waarheid, die het getuigenis der wysfte en braaf* ite menfchen van alle tyden en volken voor zich heeft, die in de Heilige Schriftuur overal als onloochenbaar vooronderfreld en bevestigd wordt, »n van welke wy zeiven, zodra wy maar ernfii^lyk willen,, door eigene onder*  DENK- EN LEVEN S WYZE. I59 dervinding kunnen verzekerd worden. De fchryver van onze tekstwoorden erkende dezelve reeds, fchoon hem het licht en de vreugde aan het Christendom nog niet bezielden. Foor den geenen, die gerechtigheid zaait, zege fey, is trouw loon; die deugdzaam leeft, gewint 'er zekerlyk by; want de gerechtigheid is ten leven; de deugd is dé weg tot gelukzaligheid, ó Dat het my gelukken mogt, myne geliefde Vrienden! u in dit uur hiervan ten vollen te overtuigen, en u daardoor den godsdienst en het Christendom van dien kant te leeren kennen en hoogachten, van welken zy ons allen het eerbiedens- en beminnenswaardigfte moeten toefchynen! Welaan dan, myne aandachtige Toehoorers! laaten wy deeze gewigtige zaak in ernflige overweeging neemen; iaaten wy, De zaligheid eener deugdzaame en christelyke denk- en levenswyze befchouwen. Deeze zaligheid, is te waar en te groot, dan dat wy noodig zouden hebben, om 'er zaaken toe te betrekken, die 'er niet toe behooren, of andere voor u achter te houden en te verbergen, die 'er niet van afgefcheiden kunuen worden. Neen, tot deeze zaligheid bekert,  I fjO DE ZALIGHEID DER C H RI S T L. hort, in de eerfte plaats, noch rykdom, noch magt en gezach, noch rang en ftaat, noch het genieten van alle geryftykheden en vermaaken deezes aardfchen levens. Bezit de deugdzaame, de Christen zulke goederen en voorrechten, dan fchept hy, 't is waar, ook daaruit veel genoegen, veel meerder waar, edel genoegen , dan elk ander mensch, die niet deugdzaam en christelyk gezind is ; maar zyne zaligheid hangt daarvan niet volftrektelyk af, zy is veel vaster gegrond, vloeit uit veel zuiverer bronnen voort; hy kan alle deeze uitwendige dingen ontbeeren en nogthans zalig, en veel zaliger zyn dan derzelver meeste bezitters. Even zo weinig fluit van den anderen kant, deeze. zaligheid de onaangenaamheden des menfchelyken 'levens uit. Alle onheilen, die den mensch als mensch treffan, heeft de deugdzaame met alle zyne broederen rjemeen. Alle moeiten, alle lasten, die aan het gezellige leven vast zyn, moet de een zo wel draagen als de ander, en deugd en vroomheid beveiligen zelfs haare getrouwde aankleevers niet altois tegen armoede en verachting, tegen fmerten en ziekten, tegen verdriet en lyden. Maar zy  D2NK- EN LEVENS WYZÈi iOl zy verligten hun fteeds deeze onheilen, deeze i lasten, deeze ongemakken, laaten hen nooit tsnder dezelven bezwyken* en leeren hen ook -daardoor hunne inwendige volmaaktheid bevorderen. Eindelyk is deeze zaligheid niet hy elk deugd' zaam en vroom mensch even groot, en het be■fef of de bewustheid daarvan niet altoos even ■levendig en flerk. De aanvanger in de deugd en het Christendom is zeiden een deelgenoot i dier onbenevelde helderheid van geest, van dat ' vaste kinderlyke vertrouwen op God, van die 1 vrolyke gerustheid, van dat innerlyke genoe; gen in het beoefenen van braafheid en deugd> i die den geoefenden en door oefening gevesi tigden Christen gelukkig maaken. En deeze ] laatfte heeft ook niet altoos een even volkoi men genot van zyn geluk en van zyne vooi> : rechten; erkent en befeft niet altoos hunne i gantfche Waarde; en de meerder of minder lei vendige bewustheid zyner zaligheid is naar dé ' verfcheidenheid van zynen inborst, van den ] ftaat zyner gezondheid, van zyne inzigten, vari i zyne aandoenlykheid, van zyne uiterlyke om*. 1 ïtendigheden, van zyne bezigheden — aan Veei terhande afwisfelingen onderhevig. L ïft  1Ö2 DE ZALIGHEID DER CHRISTL. In 't kort, de zaligheid van den deugdzaamen , van den waaren Christen, beftaat niet in eene volkomene bevryding van alles, wac kwaad en fmert heet; niet in het ongeftoorde genot van enkel zuivere, onvervalschte vreugde; niet in een altoosduurend levendig gevoel I van genoegen en vermaak; maar zy beftaat in de bewustheid zyner braafheid, in de overtuiging van het goddelyke welbehaagen, in de weltevredenheid van zyn hart, in eene fteeds gemakkelyker en blymoediger en nuttiger ontwikkeling en gebruikmaaking van zyne zedelyke vermogens, en in het daaruit volgende overwigt van aangenaame denkbeelden, gewaarwordingen en vooruitzigten, 't welk van tyd tot tyd grooter wordt; en alle onaangenaame denkbeelden, gewaarwordingen en vooruitzigten allengs meer verdonkert en verzwakt, zodat deeze in 't eind tegen geene in 't geheel niet meer in aanmerking komen. En deeze zaligheid is den deugdzaamen, den Christen, I werkelyk eigen; hy geniet ze reeds in dit leven; zy is een zeker, onaffcheidelyk gevolg van waare deugd en godzaligheid. Ja, hy is zalig, by uitneemendheid zalig, wans voor hem zyn, eerfteiyk, de voornaamfle bron-  DENK- ÈN LEVENSWYZÊ. l6j bronnen van het verdriet en der ellende geflopt. Hem prangt het juk der zonde niet; hem vernederen en kwetfen geene flaaffche ketens. Hem vervolgen geene hevige, onverzadelyke driften, hem ontrusten geene fnoode, het licht fchuwende aanflagen, geene onderneemingen , die hem voor fchande of ftrat" doen vreezen, geene daaden, waarvoor hy niet openlyk zou durven uitkomen. Hem kwellen noch hebzucht, noch eergierigheid, noch ydelheid, noch nyd, noch jaloersheid. Zyn genoegen wordt nooit door het genoegen van zynen broeder verbitterd, zyn geluk nooit doof ïiet grooter geluk van zynen naasten geftoord. Zyne begeerten en wenfchen ftrekken zich nooit tot onmógelyke dingen uit , zy overfchryden de grenzen der gemaatigdheid nooit» en zyn geweeten vergalt hem zyne1 onfchuldig ge genoegens nimmer door bittere verwythr* gen. Maar welke onheilen, welke fmertenj welke beangftigende zorgen, wat al kwelling en verdriet ontgaat by daardoor niet, dat allé deeze bronnen der menfchelyke ellende VOOf hem genopt zyn, dat hy niet onder de heerfchappy deezer vyanden der menfchelyke gelukzaligheid leeft! Neen, hy is vry en beh a ftuurt  164 DE ZALIGHEID DER. CHRÏSTLi ftuurt zichzelven. Orde, Mie, weltevreden-* heid woonen in zyn hart. Waarheid , onfchuld, menschlievendheid kenfchetfen alle zyne aanflagen, pnderneemingen en daaden. Zy kunnen het licht, het heldere middaglicht verdraagen en de toetfe zo wel van den vyand ah van den vriend doorflaan. Zyn hart veroor-, deelt hem niet; zyn roem is de roem van een góed geweeten: en boe gefchikt is dit alles met, om hem in de bezitting en genieting zyner zaligheid te bevestigen, en hem fteeds nieuwe zaligheden te verfchaffen! Ja, hy is zalig, de deugdzaame, de waare Christen, want hy leeft met zkhzelven en met alles, buiten hem, in de natuur elykft e en gelukkigfte ver ft andhouding, in den diepften vrede. In hem en buiten hem is en heerscht waarheid en orde. Hy is ten opzigt van de uitwendige dingen, en de uitwendige dingen zyn ten opzigt van hem, 't geen zy en hy wederzyds voor elkanderen kunnen en behooren te zyn. Hy leeft in den zaligften vrede met God. Voor hem is God geen geftrenge Heer, geen verfchrikkelyke Rechter en Wreeker, maar een wyze, goedertierene Beftierer, een genaderyke, weldaadige Vader. Voor hem zyn  DENK- EN LEVENSWYZE. 165 zyn zyne geboden geen dwang , geen last, maar wellust en vreugde ; zyn dienst geen zwaare, moeijelyke pligt, maar een voorrecht, verkwikking en zaligheid; zyne befchikkingen geen onvermydelyk en drukkend pak , maar eerbiedenswaardige inrichtingen d.r volmaaktfte wysheid en goedheid. Hem boezemt de gedachte aan God geen lomberen ernst, geene verwarring en vrees, maar vrolykheid en vertrouwen in; hem ftoort en verfchrikt deeze gedachte niet in zyne vermaaken, maar verheft en veredelt dezelve. Hy ziet , hy gevoelt , hy eerbiedigt God overal, en overal \ waar hy hem ziet en gevoelt en eerbiedige, daar verblydt hy zich in hem als den God der- liefde. — Met zichzelven leeft hy insge- Jyks in diepen vrede. Hy kan zonder fchroom zyn binnenfte befchouwen, en heeft geen reden om zich voor zichzelven te verbergen. De rust van zyn gemoed is niet op het bedwelmen en het vergeeten van zichzelven en zynen toeftand, maar op de bewustheid van zyne braafheid en de goede, Gode aangenaame gefteldheid van zyn hart, gegrond. Hy is geen fpeelbal van tegenftrydige begeerte» èn driften. Zyne neigingen en zyn gedf3g L 3 lï(§-  l66 DE ZALIGHEID DER CHRIS TL. liggen niet met eikanderen overhoop. Hy wil st geen hy doet, en doet 't geen hy wil. Hy is gaarne 't geen hy behoort te zyn, en begeert niets anders te zyn: doet gaarne 't geen hy behoort te doen, en wenscht niet iets anders te doen. Hy verlangt noch de grenzen, die hem God voorgefchreeven heeft, te buiten te gaan , noch de plaats, die hy hem aangeweezen heeft, te verhaten , noch de banden , door welken hy hem aan het heek al verbonden heeft, te verbreeken. Uit dezelfde oorzaaken leeft hy ook met de gantfche natuur in vrede. Geen dwaaze wenfchen, dat zy anders en beter zyn, geen kinderachtig trotsch verlangèn, dat zy zich gant* fcbelyk naar hem fchikken mogt, ontrusten zyn hart. Alle haare inrichtingen, krachten en uitwerkingen zyn in zyne oogen billyb en goed; alle betrekkingen en gevolgen der dingen zyn voor hem inrichtingen van hes volmaaktfte verftand en der volmaaktfte goed*, heid. Hy verheugt zich over alle levenlooze en leevende fchepfelen , neemt deel aan elke vordering tot de volmaaktheid en aan elk genoegen, waarvoor zy vatbaar zyn, en yerheerlykt met hun en voor hun zynen en, hun-.  DENK- EN LEVENSWYZE. 167 hunnen Schepper en Vader. Inzonderheid doet hy di.. ten opzigt van de menfchen. Ook met hun allen leeft hy in vrede , zy zyn voor hem allen broeders en zusters, kinderen van zynen hemeifchen Vader , fchepfels, die met hem ter onfterflykheid en ter zaligheid verordend , die even als hy, voor groote dingen gefchikt zyn , in welken hy, zelfs te midden hunner zwakheden en bedorvenheid , noch fteeds veele goede hoedanigheden , grootfche , heerelyke vatbaarheden, veel belovende bekwaamheden ontdekt; en als zodanigen acht, eert, bemint hy hen allen, benydt niemand, haat niemand, beledigt niemand weetens en willens , maar verheugt zich over hun aanweezen , hunne verordening, hunne vermogens, hunne voorrechten, hun geluk, en vindt zyn vermaak in het befchouwen en het bevorderen daarvan. En zou dan de deugdzaame , de Christen , die met zichzelven, met God, met de gantfche natuur,, met alle menfchen in de beste verftandhouding leeft, niet by uitneemendheid zalig zyn? Ja, hy is zalig, want hy geniet, ten derden, alle foorten van 'genoegen en vermaak^ h 4 waar-  \68i DE ZALIGHEID DER CHRISTEL yaarvoor de mensch vatbaar is; en geniet z% alle op eene wyze, als met derzelver verfchillende waarde overeenkomt , op eene wyze, dat hy zich over dezelve voor God noch voor de menfchen behoeft te fchaamen, en over derzelver genot in deeze, noch in de toekomende waereld berouw te hebben. Hy geniet menigerhande foort van zinnelyk vermaak: en hetzelve is zuiver, omdat het onfchuldig is, en binnen de grenzen der maatigheid blyft; het is menigvuldig en groot,, omdat het met vroomheid, met liefde toe God en de menfchen verbonden is , omdat hy met zyn gevoelig, veel bevattend hart deel neemt aan alles,, wat fchoon en goed is, en alles in zyne oogen edeler wordt, wat van, God komt en een bewys zyner Vaderlyke Voorzienigheid en Goedheid is. Hy geniet geesrelyk vermaak, en hetzelve is zo menigvuldig en zo onuitputtelyk als de bronnen van kennis en van wysheid zyn, die God in de natuur, in de Heilige Schrift, in zyne eigene overdenkingen en in de overdenkingen zynermedemenfehen, in zyne en hunne lotgevallen en ontmoetingen voor hem geopend heeft. —» Hy,  DENK- EN LEVENS WY Z E. I 69 Hy geiÉet de zaligheid van een werkzaam leven , dat het algemeene welzyn bevordert> en vruchtbaar is in goede gevolgen en vooruitzigten; en deeze zaligheid wordt vernieuwd en vermeerderd, zo dikwyls hy goede zaaden onder de menfchen ftrooit, waarheid, wysheid , deugd en gelukzaligheid , op eenigerhande wyze , onder- hen bevordert , eenige k waade daad verhindert , eenig loflyk voorneemen onderfteunr, den eenen of den anderen ellendigen hulp toebrengt, of door zyn voorbeeld eenen zwakken aanmoedigt, eenen traagen werkzaamer maakt, en de vonken des levens in eenen half geftorvenen aanblaast. — Hy geniet de zaligheid der liefde, der liefde tot God, der liefde tot Jefus Christus, der liefde tot alle menfchen ; en dezelve breidt zyn hart uit en verwarmt het, maakt hem eiken levenslast ligter, eiken pligt tot vreugde, elke opoffering tot gewin, en geeft aan alles, wat hy denkt en ziet, eene veel bevalliger gedaante. Hy geniet huisfely- ke genoegens, en dezelve zyn des te menigvuldiger en grooter, zo veel te meerder fmaak hy vindt in de onopgefmukte eenvoudige nabuur , in de onbezoedelde onfchuld , in de ! L 5 bs-  I/O DE ZALIGHEID DER CHRISTL. bsminnelyke gemoedsgefteldheid der kinderen, in de vrymoedige, ongedwongene uitdrukking zyner gedachten en gewaarwordingen , in de innerlyke vertrouwelykheid en ongeveinsde uitboezemingen der harten. ■ Hy geniet gezellige genoegens; en dewyl hy ze nooit met fchending van zyne pligten, nooit ten kosten van zyne broederen geniet, nooit in het befchaamen der aanweezigen of in het ftrenge beoordeelen der afweezigen zoekt, ze nooit in woeste,. bedwelmende losbandigheid laat verbasteren, en akoos even zo gaarne en neg liever vermaak geeft dan ontvaugt, hebben zy ook nimmer eene finertelyke uitputting, nooit verdriet en verbittering, nooit onrust , verveeling , berouw en een befchuldi- gend geweeten ten gevo'ge. Hy geniet eindelyk godsdienftige genoegens,, de genoegens der godsdienllige overdenking, de genoegens der plegtige aanbidding en lofzegging van God, eener volkomene berusting in zynen wil, van het kinderiykfté vertrouwen op zyne goedheid voor het tegenwoordige en alle volgende tydperken des levens, de genoegens van het ievendigfte gevoel van zyn aanweezen en zyne liefde; en deeze genoegens zyn  DENK- EN LEVENSWYZE. IJl ■ zyn hem , den deugdzaamen , den waaren Christen, eigen, hy deelt daarin met de verhevener, zaliger geesten, met welken hy reeds hier niet alleen door zyne geestelyke, onfterflyke natuur, maar ook door zyne edele, hemelfche gezindheid na vermaagdfchapt is; en deeze genoegens zyn hem m erder waardig dan alle andere, brengen hem veel nader aan zyne verordening, maaken hem het genot van alle genoegens, die pligt en deugd hem veroorlooven te genieten, veil zoeter, en vergoeden hem overvloediglyk het gemis van alle zulke vermaaken, die hy niet zonder het verwaarloozen van zyne pligten en de deugd zou kunnen genieten. En zou dan het genieten van deeze zinnelyke en van deeze geestelyke vermaaken, deezer bewustheid van een werkzaam, voor 't algemeen nuuig leven, het genieten deezer liefde tot God en de menfchen, deezer huisfelyke, gezellige en godsdienftige genoegens, zou, zeg ik, dat geene zaligheid, geene uitneemende , nimmer ophoudende zaligheid zyn? Ja, zalig is de Christen, die in de daad en geheel en al christelyk denkt en leeft, want zyne zaligheid is niet vcorbygaande, niet aan ze-  1/2 DE ZALIGHEID DER CHRISTL, zekere tyden en oefeningen bepaald, niet van zekere en byzondere bezigheden en vermaaken en omftandigheden afhangkelyk. Zy is begaanbaar met alles, wat hy doet en wat hem overkomt , met eiken toeftand, waarin hy zich bevindt; en is niet minder ryk in verfcheidenheid dan zyne bezigheden , zyne ontmoetingen , en de overige veranderingen, waaraan hy hier onderworpen is. Hy brengt de gefchiktheid om zalig te zyn by alles met zich, en alles ontwikkelt dezelve en verfchaft' hem nieuwe oorzaaken en middelen ter daadelyke genieting der zaligheid. Hy is zalig, als hy arbeidt en zyn beroep waarneemt, want zyn beroep is eerlyk en zynen broederen nuttig, en zyn arbeid is hem lief, is volgens zyn inzien een bevel van God, eene aanfpooring en gelegenheid tot het aan den dag leggen en oefenen zyner vermogens, een trap tot hoo- ger volmaaktheid. . Hy is zalig, als hy zich van. zynen arbeid uitfpant , want zyne uitfpanningen zyn onfchuldig en edel , hy heeft dezelve door nuttige werkzaamheid verdiend, kan dezelve met een gerust geweeten, roer een kinderiyk vrolyk opzien tot God, genieten , en verheugt zich by voorraad over he: goe-  DENK- EN LEVEN SW VZE. 1^3 goede , waartoe zyne vernieuwde krachten hem moed en fterkte geeven zullen. Hy is zalig, als zyne onderneemingen gelukkig ilaagen, want 't is God, zyn liefderyke, hemelfche Vader, die hem dus verfterkt en zegent, en hem daardoor in Maat ftelt, om ook den zegen en het geluk van anderen te bevorderen. Maar hy is ook zalig, als hy tegenftand en verhinderingen by zyne onderneemingen ontmoet, want hy weet, dat hy daardoor geoefend en door oefening wyzer en fterker worden, dat hy ook op een verre afzynde, onzekere hoop zaaijen, en gehoorzaamheid en onderwerping leeren moet, en dat hy zyne krachten nooit geheellyk te vergeefs infpant, fchoon ook het onmiddelykfte gevolg deezer infpanning niet zodanig is, als hy eerst wel wenschte of trachtte te bewerken. Hy, de deugdzaame, de Christen, is zalig, als hy in de eenzaamheid en alles rondom hem ftil is, want in zyne ziel woont vrede; de grond zyner gelukzaligheid is in hem; God, derzelver eeuwige, onuitputtelyke Bron, is by hem; waarheid en wysheid en deugd zyn zyne onaffcheidbaare metgezellinnen; de herdenking van het voorledene befchaamt hem niet, de befchouwing van het  DE ZALIGHEID DER CHRTSTL. het regenwoordige ontrust hem niet, en hel vooruitzigt op het toekomende verfchrikt hem niet. Hy behoeft noch zichzelven, noch de overdenkingen te ontvlieden, en verblydt zich node hartelyker over zyn eigen aanweezen en het aanweezen van zynen God, dan in zulke uuren van plégdge ftilre. Maar hy is ook zalig, als hy in de famenleeving is, want daar henen vergezellen hem geen fnoode aanflagen , geen oogmerken en gevoelens, die hy reden heeft om angftiglyk te verbergen; daar wordt hy noch van nyd, noch van jaloersheid, noch van haat, noch van vyandfchap gefolterd; daar bezielen hem enkel goedwilligheid en liefde en toegeeflykheid; daar bemerkt hy liever het goede dan het kwaade, en verliest te middert van alle afleidingen de verordening van zichzelven en van zyne broederen nooit geheel en al uit het oog. Hy is zalig, als hy 2ïch in welvaard bevindt, want dezelve bedwelmt en verblindt hem niet , wordt hem nooit ten ftrik , houdt hem niet van zynen pligt en de deugd af, vervreemdt hem niet ven den geenen, die hem alle deeze goederen en voordeden fchonk, m?ar brengt hem hoe langer hoe nader tot dit goedertierene Wezen, maakt  DENK- EN LEVENSWYZE. 175 maakt zyne gehoorzaamheid aan God hoe langer hoe blyraoediger, en geeft zynen yver, om anderen wel te doen, fteeds nieuw voedfel. Maar hy .is ook zalig, als hem rampen en tegenfpoeden treffen, want hy heeft wysheid , om dezelve gegrond te beoordeelen ; vroomheid, om dezelve als den wil van zynen Vader te eerbiedigen, geduld, om dezelve te verdraagen, moed en ftandvastigheid , om dezelve doorteftaan, kracht en deugd, om dezelve tot zyn nut te gebruiken , en eene vertrouwende hoop, om daardoor beter en volmaakter te worden. Ja, zelfs dan is hy zalig, als hy fterven zal , want de dood is voor hem geene vernietiging, geen verlies vau al zyn geluk, geen vernedering tot eenen laager trap van beftaan , maar de overgang in een beter leven, eene nadering tot zyne verordening , de verwisfeling van eene geringer zaligheid tegen eene grootere, eene verhooging tot een hooger trap van beftaan en der * volmaaktheid. Hem dreigen geene ftraffen in de toekomende waereld, hem ftreelt het vooruitzigt op de heerelykfte belooningen hiernamaals. —— En hoe zalig, hoe onbefchryflyk zalig zal hy dan niet zyn, als hy nu dien luat- ften  t?6 DE ZALIGHEID DER CURISTL. ften llryd volftreeden hebbende, is overgegaan in den ftaat der vergelding.' Derwaards volgen hem alle zyne goede, christelyke gevoelens Hy neemt derhalven de houding van eenen wel ftrengen, maar onpartydigen rechter aan. Hy wil het goede, dat men in anderen opmerkc en pryst, hun niet betwisten , maar hy wil tevens, dat men de zaak of den perfoon van alle kanten befchouwe , dat men zyne krachten , en zyne zwakheden, zyne uitmuntendheden en zyne feilen tegen eikanderen overftelle, dat men zich niet van den fchyn bedriegen laate, dat men de beginfels en de oogmerken zyner onderneemingen en daaden navorfche; en dan weet hy al de feilen, al de ftmikelingen, al de zwakheden van zulk een perfoon in rekening te brengen, dan moeten zyne verborgenfte misftappen aan 't licht gebragt worden, dan weet hy door zyn eeuwig maar! maar! alles twyfelachtig, ver-  830 OVER BEN AGTERKLAP. verdacht, of kleiner en erger te maaken, daa het werkelyk is. - Een andere bron van den agterklap is de zucht om in de gezelfchappen veel te fpreeken, en de onbekwaamheid of de valfche fchaamte, van verfiandige, onfchadelyke, nuttige onderwerpen ter baan te brengen; dit is eene zwakheid, die fomwylen zelfs de zulken, die niet kwaadaartig, niet nydig , die anders goedaartig en menschlievend zyn, tot den agterklap verleidt. Men merkt het als een wezenlyk nuk der welvoegelykheid en der befchaafdheid aan, dat men het gezelfchap voor de verveeling bewaare, dat men het gefprek niet verflaauwen laste, dat men hetzelve fteeds tot zekeren trap levendig zoelte te houden. Men komt in zekere foort van verlegenheid, als 'er eens eene algemeene ftilte ontftaat, die eenige oogenblikken voortduurt. Men ftelt 'er zyne eer in, dezelve zodra mogelyk aftebreeken. En nu wordt de eerfte de beste nieuwigheid, die men misfchien gehoord of ontdekt heeft, of die men zich in der haast weder herinnert, tot verlevendiging van het gefprek ter baan gebragt, al zou het ook den geenen, die het betreft, nog zo nadelig zyn. En dan is de baan klaar. De eene  6VER DEN AGTERKLAP. 22Ï ééae feil brengt de andere weder in geheü« gen, de eene misftap den anderen, de eene gefchiedenis is met de andere vermaagfchapt of verbonden. Niemand wil van deeze zaak geheel onkundig of niet onderrecht fchynen. En dus deelt elk den anderen mede, 't geen hy van de feilen en zwakheden zyner nabuuren , zyner bekenden , zyner medeburgeren , weet. Hoe geheimer het nieuws is, dat men dus verfpreidt, des te meer laat men zich op zyne fchranderheid, op zyne menfchenkennis, en op de byzondere bronnen voorftaan, waaruit men het gefchept heeft. Maar hoe ■onrechtvaardig is niet zulk een gedrag? Hoe bezwaarlyk kan het voor de rechtbank van 't gezond verftand worden vrygepleit. Zullen wy ons dan ten koste van andere menfchen den tyd verdry ven? Zullen wy hunnen goeden naam verzwakken en ondermynen, om geen gevaar te loopen, van eenige oogenblikken verveeling te gevoelen , of het gefprek van 't gezelfchap te laaten mat worden? —Of zyn 'er dan geene andere middelen voor handen , om dit gevaar, indien het deezen iiaam al met recht verdient, te vermyden ? |ndedaad , myne aandachtige Toehoorers! 't Kan  252 OVER DEN AGTERKLAP. Tïan u, als wel opgevoede en wel onderleide menfchen, nooic aan ftof tot aangenaame, belangryke gefprekken ontbreeken , zonder dat gy ooit noodig zoudt hebben, om uwe tóevlagt tot de kwaadfpreekendheid te neemen. Spreekt toch liever over uwe huisfelyke bezigheden en belangen; deelt eikanderen de ondervindingen, die gy in dit opziet gehad, het grooter doorzigt, dat gy daarin verkregen hebt, vriendfchappelyk mede. Beraaddaagt u met eikanderen over de beste manier en wyze om uwe kinderen optevoeden, hun zekere gebreken af te wennen, of hen voor dezelve te bewaaren, en hun geestelyk en ligcbaamelyk geluk te bevorderen. Maakt eikanderen de armen, de behoeftigen, de ellendigen bekend, die uwe gemeenfcrrappelyke hulp en byftand noodig hebben. Verhaalt eikanderen al het fchoone en goede, 't welk gy gehoord en gezien hebt, en 't welk gy nog hoopt en verwacht. Verheugt u met eikanderen over da menigvuldige weldaaden, die God u te genieten geeft, en fchaamt u toch niet, om'op eene ongedwongene en natuurelyke wyze over godsdienflige zaaken en zedekundige onderwer* pen famen te fpreeken. Deelt eikanderen het aan-  OVER DEN AGTERKLAP. 223 aangenaame en nuttige mede, dat gy geleezen, nevens de aanmerkingen, die gy voor uw eigen gebruik in 't toekomende daarover gemaakt hebt. Vestigt uwe aandacht op de veranderingen in de natuur en op andere gewigtige gebeurtenisfen, die 'er in de waereld Voorvallen, en wisfelt uwe nuttige kundigheden, van welk eenen aart zy ook zyn mogen, tegen eikanderen uit. Welke vruchtbaare , onuitputtelyke bronnen van vriendelyke, aangenaame, leerryke gefprekken zyn dat niet? Hoe veel zuiverer, onfchuldiger, duurzaamer zal niet het genoegen zyn, 't welk gy daaruit fcheppen zult, dan dat geene, 't welk de agterklap u verfchaffen zou? Eene derde bron deezer ondeugd is eene onmaatige begeerte, om zichzelven en anderen door boert en fpotterny te verlustigen. Daarin zoeken maar al te veel menfchen het voornaamfte gezellige vermaak, en aan dit vermaak offeren zy zonder bedenking huns naasten goeden naam op. Alles wordt van de belagchelykfle zyde voorgefteld, alles wordt ten Voorwerp van boert gemaakt, en daartoe geeven dan zekerlyk de gebreken en misflagen der afweezenden de beste aanleidingen. Maar, zo  £»4 OVER DEN AGTERKLAl'i zo gy dan toch , om vrolyk en vergenoegd te zyn, noodzaakelyk luidkeels lagchen en fpottend boerten moet, verlustigt u dan lie-=ver met onnozele kinderfpeelen, die zekerlyk nooit meerder ftof tot lagchen geeven, dan wanneer zy van volwasfene perfoonen uitgevoerd worden; of bepaalt u ten minften tot uzelven, die zulk eenen lustigen kring uitmaakt. Gy zult immers niet alleen van alle feilen en zwakheden meenen vry te zyn. Stelt dan dezelve fteeds ten doel uwer boerteryen en van uw gelach, indien gy zulks doen kunt zonder de een den anderen te beledigen; en kunt gy zulks niet lang doen, zonder eikanderen te verbitteren, zo als de ondervinding u welhaast leeren zal, befluit dan daaruit, hoe zeer gy anderen grieft en beledigt, indien gy hen op die wyze behandelt. Ik heb niets tegen de vrolykheid, tegen onfchuldigen, lustigen boert. De christelyke godsdienst zelf wil, gelyk ik zo dikwyls gezegd en aangedrongen heb, dat wy ons ten allen tyde verblyden, dat onze reden met zout befprengd zy. Maar de lach-- en fpotzucht zyn dingen , die hiervan verre verwyderd zyn, die den mensch uit eigene natuur vernederen, en de Christen zal zich  OVER OEM AGTERKLAP. SSg zich nooit over het kwaade, maar eeniglyk over het goede verblyden. Deeze, myne aandachtige Toehoorers! zyn de voornaamfte bronnen , waaruit de agierklap, of de kwaadfpreekenheid, ontfpringt. Kan 'er wel uit zulke onzuivere bronnen iets goeds, iets fchoons en edels voortvloeijen ? Moet niet eene zaak, die zo flecht, zo kwaad een grond beeft, ook zelve kwaad zyn? Doch, wy zullen ons hiermede niet vergenoegen. Wy zullen dé onbehoorlykheid en fchandelykheid van den agterklap in een nog hdderer licht ftellem Hy ftrydt met de billykheid; hy ilrydt met de christelyke liefde; hy Ilrydt met het welzyn der menfchelyke famenleeving, en met onze verpligting om hetzelve uit al ons vermom gen te bevorderen. De agterklap ftrydt openlyk met de billykheid. Deeze wil, dat wy van anderen zodanig oordeelen en zodanig jegens hen handelen, als wy wenfchen, dat zy in foortgelykö gevallen van ons oordeelen en jegens ons handelen mogten. Niemand onder ons is vry van alle gebreken: allen hebben wy onze zwakke zyde: allen hebben wy ons aan menigerlei misflagen in ons leven fchuldig gemaakt, en Vil. Stuk, P hoe  aa5 over oen agterklap. hoe inenigmaalen dwaalen en llruikelen wy nï&z nog? Maar allen wenfchen wy, dat deeze gebreken , deeze zwakheden, deeze misdagen en dwaalingen verborgen blyven of vergseten mogten worden, en wy hebben onbetwistbaar reden om dit te wenfchen. Maar, 't geen wy in dit opzigt wenfchen, wenfchen ook de overige menfchen, en hunne wensch is even zo billyk als de onze. Hoe kunnen wy dan ver-; langen, dat aan deezen onzen wensch voldaan mogt worden, en echter ons ten opzigt van anderen door kwaadfpreekendheid tegen de vervulling van deezen wensch verzetten? Zou dit niet de grootfte onbillykheid; de ongerymdfte tegenflxydigheid zyn? Zouden wy ons daardoor niet een voorrecht aanmaatigen, dat ons geheel en al niet toekomt? Neen, zo als gy wilt, dat u da menfchen doen, doet gy hun ook alzo. Dit is een regel, wiens billykheid zelfs de onkundigue mensch inziet, en dien niemand weetens en willens overtreeden kan, zonder alle aanfpraak op braafheid en deugd te verliezen. Niet minder openlyk ftrydt de agterklap met de christelyke liefde. Deeze wil, dat wy genoegen fcheppen uit alles, wat ieder mensch fchoons  ÓVER DEN AGTERKLAP. 22/ fchoons en goeds heeft en doet, dat wy ons over ,zyn geluk verblyden, en hes zelve gaarne bevorderen zullen. Zy wil, dat wy de feilen en gebreken van onzen naasten bedekken, met zyne zwakheden en ftfuikelingen geduld oefenen, hem ten opzigt van dezelve met alle toegeeflykheid behandelen, en altoos liever het goede dan het kwaade van hem hoopen en gelooven zullen. Be liefde, leezen wy, verbiedt zich niet in de ongerechtigheid, maar irt de waarheid; zy bedekt alle dingen, zy gelooft alle dingen , zy hoopt alle dingen, zy verdraagt alle dingen. Maar kunnen wy dit doen, mogen wy op zulk eene liefde roemen, indien wy 'er een vermaak in ftellen, om alle, zelfs de verbergende feilen van onzen naasten op te fpooren, aan het licht te brengen, bekend te maaken, zyne goede hoedanigheden en daaden daardoor te bezwalken en haar van haare waarde te berooven; indien wy zyne zwakheden en misdagen met geftrengheid beoordeelen, en dezelve tot onderwerpen van het gélach of van eene hoonende fpotterny maaken; indien wy daardoor onzen ftruikelenden broeder befchaamen, verbyfteren, bedroeven, hem de verkeering met andere menfchen onaangeP a naam  228 OVER. DEN AGTERKLAP. naam en lastig maaken, hem van veele gelegenheden tot nuttige bedryven-en onfchuldige vermaaken berooven, en door dit alles zyn geluk zo niet gantfcbelyk verwoesten , althans zekerlyk in veele opzigten verminderen? Neen, beroemt u toch niet, dat gy uwen naasten lief hebt, dat gy Christenen zyt, ö gy! die gewoon zyt, kwaad van eikanderen te fpreeken. Gy kunt wel aalmoezen, rykelyke aalmoezen uitdeelen , gy kunt mild, weldaadig, zyn. Maar dit maakt nog op verre na niet het wezen der liefde des naasten uit. Deeze moet zich niet eeniglyk door zulke daaden aan den dag leggen. Zy moet ons hart bezielen , zy moet alle onze neigingen , woorden en werken .bellieren. Zy moet verhinderen, dat wy iets doen, dat anderen tot nadeel en tot kwelling kan ftrekken; en wien is het onbekend, dat den meesten menfchen het verliezen van hunne eer, de kwetfing van hunnen goeden naam veel fmertelyker valt, dan armoede en behoefte? . De agterklap ftrydt, eindelyk, met het welzyn der menfchelyke ftzmenlecying, en met onze verpligthig, om hetzelve uit al ons vermogen te bevorderen. Veele zwakheden en feilen doen, zo  OVER. DEN AGTERKLAP. 229 zo lang zy verborgen blyven, flechts den geeïien nadeel, die ze begaat, of weinige byzondere perfoonen, die naauwer met hem verbonden zyn. Maar zodra zy buiten noodzaakelykheid aan 't licht gebragt worden, veroorzaaken zy ook aan anderen aanftoot, ergernis, verdriet; zy worden ter verontfchuldiging of ter pleeging van foortgelyke en nog groover feilen misbruikt. Men verliest een gedeelte der achting , die men aan zulke perfoonen fchuldig was, en die men werkelyk voor hun voedde, en daardoor wordt de goede orde in het huisfelyke of in het burgerlyke leven verftoord. Daardoor wordt men nalaatig in het volbrengen zyner pligten, of verwaarloost dezelve geheel en al. Dit verderflyke uiiwerkfel zal de agterklap vooriil op kinderen, op onderdaanen , op leerlingen , op toehoorers voortbrengen, als de feilen hunner ouderen, hunner overheden, hunner beftunrders, hunner leeraaren worden openbaar gemaakt. ■ • In 't algemeen wordt telkens de nuttige invloed der perfoonen verminderd, wier goede naam door kwaadfpreekendheid verzwakt wordt, en hoe langer na het begaan der feil of van den misflag zulks gefchiedt, des te grooter onheil P 3 wordt  S.30 OVER DEN AGTERKLAP. wordt 'er gemeenelyk door gefticht. — Meermaalen is zulk een misflag reeds voorlang gefchied, federd lang betreurd en vergeeten. Hy, die denzelven beging, heeft nu eenen goeden naam, en geeft zich alle moeite om denzelven door een geregeld, pligtmaatig gedrag te bevestigen. Hy is een braaf, nuttig medelid der menfchelyke famenleeving geworden, en bewyst zynen medemenfchen in zyn ampt en beroep menigerhande gewigtige dienden. Nu treedt 'er een nieuwsgierige, of kwaadaartige agterklapper te voorfchyn, die de geschiedenis dier feil, van dien misflag, als eene belangryke ontdekking, als een zeer zonderlinge, aartige, maar weinig bekende byzonderheid met eene geheimzinnige houding in 't cor luistert, van de eene plaats naar de andere draagt, haar met nieuwe omftandigheden optooit, haar daardoor eene nog belagchelyker of haatelyker draai geeft, en daarby iedereen het ftiizwygen oplegt. En nu is de goede naam van dien perfoon, die zich federt verbeterd had, geroofd; zyn aanzien, dat hy werkelyk verdient, wordt verzwakt of gaat misfchien geheel en al vjrlooren. Nu ondervindt hy de uitwefkfels der kwaadfpreekendheid, wordt 'er neêr- flag-  OVER DEN AGTERKLAP. 231 flagtig en moedeloos door , en heeft reeds minder aandrang, minder lust en kracht orn zich op de ftrengfte braafheid en deugd toe te lesgen. Nu hebben zyne beste woorden en verrichtingen den invloed niet meer, dien zy tot hiertoe hadden. Nu kan hy der menfchelyke famenleeving niet meer de nuttige dienden bewyzen, die hy haar tot hiertoe bewees. En hoe groot , hoe onherflelbaar is niet dikwyls het nadeel, door den agterklap in dit opzigt veroorzaakt? Hoe veel goeds gaat daardoor niet verboren? Hoe veele onfchuldigen moeten niet dikwerf daar onder lyden? En dit nadeel, dit verlies is uw werk, 6 gy, die deeze feil, deezen misdag, uit het graf der vergeetelheid opdelfdet en weder aan 't licht bragt. Al het goede , dat daardoor verhinderd, al het kwaade, dat daardoor veroorzaakt wordt, zal op uwe rekening gefteld worden , zult gy te verantwoorden hebben , maar nooit kunnen verantwoorden. Men zegge niet: dewyl ik mynen naasten geen zwakheden, geen misflagen, geen kwaade bedryven aantyg, hem niet lastere, maar alleen dingen, die waar zyn, van hem verhaale, wat onrecht doe ik hem dan toch? Wilt P 4 &  >S« OVER DEN AGTERKLAP. gy dit onrecht gevoelen, ö gy, die dit ter uwer verontfchuldiging inbrengt, ftel u dan zeiven in de plaats van uwen naasten, herinner u de misdagen en zwakheden, die uzelven eigen zyn, de kwaade bedryven, die gy zslf begaan hebt, en vraag dan uzelven, of het voor recht en goed houden, of gy 't «iet als eene belediging zoudr aanmerken, iuQïen men met opzet en bui:en noodzaakelykhefd uwe zwakke tyde blootleggen, uv vroeger of tegenwoordig gebrekkelyk gedrag overal uittrompetten en ten onderwerp aller gezellige gefprekken wilde maaken. ö Hoe fpoedig,-hoe luidkeels zoudt gy over liefdeloosheid, over onbillykheid, over kwaadaardgheid fchreeuwen? En wat doet gy anders, als gy, u wel voor lastertaal wachtende, u aan agterklap tegen uwe broederen fchuldig maakt? Zyt gy hun niet de zelfde toegeeflykheid, de zelfde liefde fchuldig, die zy u fchuldig zyn? Bedenk daarenboven, myne aandachtige To^ hoorers! dat het kwaade en nadeelige, 't welk gy van uwen naasten vertelt, zelden of nooit van anderen zonder verandering en zonder by- 1 Voegfelen naverteld wordt. Gefield ook, dat gy ftiptelyk by de waarheid Wyft, zal nog.- thani  OVER DEN AGTERKLAP. 233 thans deeze waarheid ia den mond van den tweeden , van den derden, van den vierden met leugens vermengd worden. Gefield ook, dat gy alle regels der voorzigtigheid en der christelyke toegeeflykheid by zulk een verhaal ia acht naamt, zou hetzelve misfchien van eenen anderen verder verbreid worden, die deeze regels niet kent of moedwillens verwaarloost, 't Geen gy enkel als vermoeden opgeeft, zal volgens het bericht van eenen anderen ten vollen zeker en onbetwistbaar zyn. 't Geen gy als een geheim met agterhoudendheid en fchroom in 't oor luistert, zal de andere als eene bekende zaak met de grootfte driestheid flaande houden, 't Geen gy als een gebrek der onbedachtzaamheid en van overyling befchryft, en uit christelyke liefde ontfchuldigt, zal de ander voor opzettelyke boosheid, voor een groot misdryf opgeeven, en met de zwartfte kleuren fchilderen. 't Geen gy uitvoerig met alle oorzaaken en omftandigheden, die de zaak ophelderen en den ftruikelenden perfoon gunftig zyn kunnen , verhaalt, zal de ander verkorten, van alle deeze gunftige byzonderheden ontblooten en derwyze voordellen, dat 'er geen fchyn van verontP 5 fchul-  *34 OVER DEN AGTERKLAP. fchuldiging overblyft. 't Geen gy misfchien snet traanen van medelyden en deernis zegt, daarover zal de ander juichen, en onder zyne vrienden en bekenden lootten. Schoon derbal ven de agterklap geen eigenlyke laster zy, wordt hy het echter gemeenelyk welhaast, en i fchoon gy 'er juist geene kwaade oogmerken en inzigten mede hebt, kunt gy echter nooit met zekerheid voorzien, welk een gebruik anderen daarvan maaken zullen. Men zegge ook niet: maar de misdagen van myn' naasten zyn nu toch reeds bekend, iedereen weet ze; hoe kan ik hem dan daardoor onrecht doen, dat ik van dezelve, even als anderen, fpreeke en 'er myn gevoelen over zegge'? Zeer zeker benadeelt gy zelfs dan nog uwen ftruikelenden broeder, dewyl gy daardoor zyne misdagen nog verder openbaar maakt, derzelver aandenken fteeds vernieuwt, hetzelve langer levendig houdt, en het in uw eigen geheugen zo wel als in het geheugen der geenen, die u aanhooren, des te dieper indrukt. Wilt gy aan uwen pligt in dit ftuk beantwoorden , dan moet gy al,. wat mogelyk is, doen, om de feilen van uwen naasten zo fpoedig en zo volkomenlyk, als maar eenigzins gefchieden kan,  OVER DEN AGTERKLAP. 235 kan, te doen vergeeten; en dit kan best gefchieden, door 'er niet van te fpreeken. en anderen , die 'er van ophaalen, van dit onderwerp af en op onfchadelyke, nuttige gefprekken te leiden. In 't algemeen, myne aandachtige Toehoorers ! wenscht gy u van de fchandelyke en heillooze ondeugd des agterklaps te wachten, zo nsemt dan nog de volgende voorfchriften en vermaaningen in acht. Houdt fteeds in 't oog , dat aan iemands goeden naam zo wel hemzelven als der gantfche famenleeving ongemeen veel gelegen ligt; dat zo wel zyn eigen geluk, als ook zyn invloed op het welzyn van anderen grootdeels daarvan afhangen; dat deeze goede naam zeer ligtelyk gefchonden worden en verlooren gaan, maar, eens geknakt of verlooren zynde, ongemeen bezwaarlyk en zeer dikwyls in 't geheel niet kan herfteld worden. Houdt fteeds in 't oog, dat gy door agterklap niet alleen den geenen, wiens zwakheden, feilen en misftappen gy openbaar maakt, maar ook zeer veelen cnfchuldigen perfoonen, die met hem verbonden zyn, en wier welzyn van het zyne onaffcheidelyk is, een misfehien doodelyk verdriet, of een ten opzigt van hun geluk cnherilelbaar nadeel berokkent. Stel u ten onver-  536 OVER DEN AGTERKLAP. verbreekbaaren regel, om u nimmer ten koste van eenen anderen te verlustigen, en geen vermaak te zoeken en te genieten, dat aan anderen noodwendig misnoegen en fmert moet ver- oorzaaken. Vergeet nooit, dat niemand den naam van een deugdzaam mensch en van een' waar Christen kan handhaven, zo lang 'er nyd en afgunst in zyn har: woonen, zo lang hy niet allen menfchen eene oprechte toegenegenheid toedraagt, en hun geluk gaarne bevordert. — Herinnert u dikwyls uwe eigene zwakheden en feilen , en laat de bewustheid daarvan u met het tederfte medeJyden, met de uiterfte infcbiklykheid jegens uwe even zo gebrckl'yke en zwakke broeders vervullen. — Tracht daarenboven uwe tong in toom te houden. Spreekt nooit van anderen, zonder vooraf overlegd te hebben, wat gy van hun wilt zeggen , zonder de goede of kwaade gevolgen te bedenken, die daaruit zouden kunnen ontilaan. Vreest niet, dat dus uwe gefprekken te verveelend en droomig zullen worden, 's Menfchen geest kan met eene verbaazence vlugheid denken , en als hy 'ereens eene hebbelykheid van heeft, in weinige oogenblikken geheele reekfen van denkbeelden overzien. En dan zal toch de goede naam, het ge-  OVER DEN AGTERKLAP. t^? geluk, van eenen mensch, eenen broeder, meerder waardig zyn, dan de eer of het vermaak, van door eene byzondere gladheid en levendigheid van tong boven anderen uittemunten? > Maakt 'er eindelyk eene gewoonte van, om uwe opmerkzaamheid fteeds meer op de goede dan op de kwaade zyde, meer op de prysfelyke dan op de gebrekkelyke daaden uwer medemenfchen te vestigen, meer geene dan deezeuittevorfchen, geene met een waar deelneemend genoegen te befchouwen, en deeze zo gemaatigd te beoordeelen en zo lang en zo goed te ontfchuldigen, als zy van een menschlievend gemoed beoordeeld en ontfchuldigd kunnen worden. Dus zult gy in u en in anderen fteeds meerder vrolyke dan droevige, meerder goede dan kwaade denkbeelden en gewaarwordingen verwekken. Dus zult gy fteeds meerder oorzaaken en aanleidingen tot weltevredenheid met God en met de menfchen vinden, dan tot onverduldige klagten en bezwaarnisfen over den Schepper der waereld en over het gedrag en het lot zyner fchepfelen. Dus zult gy in u en buiten u fteeds meerder genoegen en geluk verfpreiden, en niet alleen cp de hoogachting aller braaven, maar ook op de zaligende goedkeuring des Allerhoogften ftaat maa-  23* OVER DEN AGTERKLAP. maaken mogen, die ons allen met zo veel infchikiykheid beoordeelt, met zo veel geduld en liefde draagt, onze zwakheden en onmoedwiilige ftruikelingen gaarne verfchoont, en niets van ons eischt dan oprechtheid en wederliefde» Amen. NE-  NEGENDE LEERREDE. DE VOOORBEREIDING TOT DEN DOOD. Tekst: Profeetien van Jesaïas, Hoofdft. XXXVIII. vs. r. Alzo zegt de Heere: geeft bevel aan uwen huize, wan% gy zult Jlerven. —   f0 6 \JTod, Schepper en Heer van ons levendzonder wien wy niet zyn, zonder wien wy geen oogenblik zouden kunnen voortduuren, van wien ons aanweezen, ons leven , ons geheel lot afhangt, aan u ftaat het getal der paren, der maanden, der dagen, die wy hier als vreemdelingen en reizigers doorbrengen moeten. Gy hebt eenen iegelyk van ons een perk gefield, buiten 't welk wy niet treeden zullen. Als gy ons toeroept: keert weder gy menfchen- kinderen, dan keert ons ligchaam weder tot het ftof terug, waaruit het genomen is, en onze geest tot u, die hem gefchapen hebt. En deeze roeping kan nog heden aan ons gefchieden, en tegen deeze roeping kan zich geen fterveling verzetten. Vroeg of laat zal zy gewisfelyk aan ons gefchieden5 en dan hebben wy vergeldingen, belooning of ftraf te wachten, ö God! hoe gewigtig moet niet deeze gedachte ons leven en onzen dood, onze fterfiykheid en onze onfterflykheid in onze oogen doen worden! Hoe verfchrikkelyk zou niet deeze roeping voor ons zyn, indien zy ons onbereid, indien zy ons als onverbeterde VIL Stuk, q men-  242 DE VOORBEREIDING menfchen, als flaaven der zonde en der ondeugd verraste, indien wy dan niet waren en niet gedaan hadden, 't geen wy hier behooren te zyn en te doen! Welk een vergeefsch berouw, welke verfchrikkelyke vooruitzigten in het toekomende zouden ons dan kwellen! Ach! God, mogt toch niemand van ons zichzelven zulke tooneelen van angst en verfchrikking in de laatfte dagen en uuren zyns levens, en zulk een droevig lot in de toekomende waereld bereiden! Ach! mogten wy allen ons toch tot deeze gewigtige verandering van onzen ftaat onverwyld voorbereiden, onze boetvaardigheid en bekeering geen oogenblik uitftellen, en altoos zodanig denken en zodanig leeven , dat wy eenmaal aan deeze roeping blymoedig gehoorzaamen , en in de verzekerde hoop op een beter leven de eeuwigheid intreeden! 6 God, wy zyn hier byeen gekomen, om deeze belangryke zaaken met een bedaarden geest te overdenken. Zegen dan onze overdenkingen deswegen. Laat dezelve aan onze ligtzinnigheid paaien Hellen, en de zaak zo gewigtig in onze oogen doen worden, als zy zyn moet voor fterfelyke menfchen, die naar de onfterflykheid ftreeven. ó Mogt dit uur, door de  tOt DE» Ö 0 O Ö. 243 de duorzaame indrukfels, die het op ons maakte, ons nog in het uur des doods verheugen en verkwikken! Verhoor ons, bermhartige Vader! Wy bidden 'er u om als dienaars van uwen Zoon , Jefus Christus, en fpreeken ü verder in zynen naam aan: Onze Vader enz. Indien, myne aandachtige Toehoorers! een engel of profeet, aan wiens goddelyke zending 'wy niet twyfelden , ons de boodfchap bragt, die Jefaïas in onzen tekst den Koning Hiskia bragt; indien wy hem op eenen ernftigen toon tot ons hoorden zeggen: Zo fpreekt de Heer * de Almagtige, de Heer van uw leven en lot, geef bevel aan uw huis, befchik uwe Zaaken, want gy zult fterven, deeze ziekte zal met uwen dood eindigen, deeze week zal de laatfte week Van uw leven op aarde, deeze dag de laatfte uws levens zyn, breng uwe zaaken zonder uitftel in orde, bereid u onverwyld tot de grootfte, de gewigtigfte verandering, die u ooit kan overkomen: Welke indrukfels zou deeze boodfchap wel op ons maaken? Hoe angftig zouden niet misfchien de mees ten van ons, even als Q 3 die  244 DÈ VOORBEREIDING die Joodfche Koning, om uitkomst en redding; fmeeken ! Hoe veelen zouden niet, gelyk hy, in de benaauwdheid van hun hart piepen als een kraanvogel, en kirren als een duif! Hoe weinigen misfehien zouden deeze ftem onverfchrokken verneemen, en haar bevel met eenen bedaarden, gerusten geest gehoorzaamen! Maar hoe gaarne zouden allen alles doen , wat zy flechts kosten doen, om zich deezen gewigtigen maar onvermydelyken flap ligter te maaken, en door denzelven in een beter, zalig leven over te gaan! Menfchen! Christenen! hebben wy dan eenen hemelfchen Gezant, of de waarfchouwende ftem van eenen profeet noodig, om te weeten dat wy fterfelyk, dat wy van de duurzaamheid van ons leven geen oogenblik verzekerd, dat elke dag, elk uur voor ons de laatften zyn kunnen ? Roept ons niet nu eens onze eigene ondervinding, dan eens de ondervinding van anderen, roept ons niet de vergangklykhdd en broosheid van alles, wat ons omringt, dagelyks met luide ftemme toe: geeft bevel aan uw huis, regel uwe zaaken, want gy zult fïeryen! Het langfte leven op aarde is kort, en flechts weinige menfchen bereiken deszelfs hoogden trap. En weeten wy als Christenen niet  TOT DEN D O © D. «45 met even zo zeker, myne gelicfda Vrienden! dat de gevolgen des doods hoogs'gewigtig en seer verfchillende zyn, dat dezelve ons eens in eene verfchrikkelyke of in eene vreugdewekkende geftake verfcbynen, dat dezelve ons in eenen gelukkigen of in eenen rampzaligen ftaat z>.l verplaatfen? En zouden wy dan by deeze groote onzekerheid van ons leven daaromtrent niet op onze hoede zyn! Zouden wy ons tot zo gewigtig eene ftaatsverwisfeling niet voorbereiden! Maar waarin beftaat toch wel deeze voorbereiding tot den dood? Hoe moeten wy in" dit opzigt bevel aan ons huis geevsn, onze zaaken regelen ? Welke gemoedsgefteldheid, welk gedrag kan den dood zyne verfchriklykhcid beneemen, en hem voor ons een bode des vredes doen worden? U dit aan te wyzen, en daartoe optewekken, myne aandachtige Toehoorers! is het doel myner tegenwoordige leerrede. Hoort dezelve in zulk eene gemoedsgefteldheid , en maakt 'er zulk een gebruik van, als betaamelyk is voor menfchen, die dagelyks in doodsgevaar zyn, die vroeg of laat gewisfelyk fterven zullen, en die echter welgemoedigd en zalig wenfchen te 'fterven. Q 3 De  S4<5 DE VOORBEREIDING De voorbereiding toe den dood beftaat niet daarin, myne aandachtige Toeboorers? dat men zyn beroep vaarwel zegt, zyne verbind ten isfen met anderen opheft, van alle onfchuldige ge^ noegens afftand doet, de famenleeving ontvlucht, en zich in de eenzaamheid begeeft, om zich daar enkel met bidden en leezen, met befpiegelingen over den dood, met plegtige godsdienftige overdenkingen of met ftrenge boetoe« feningen en zelf kastydingen bezig te houden. Zy beftaat niet daarin, dat men de verblyfplaatfen der dooden, meer dan de wooningen der leevenden bezoekt, onder enkel graven omwandelt, elke zegepraal, eiken voetftap des doods en der verrotting opfpoort, en zichzelven en alle fchoonheden en heerlykheden der fchepping als 't ware met een droevig rouwgewaad bekleedt. Zy beftaat niet daarin, dat men zich de fehrik ver wekkende tooneelen der laatfte fcheiding van de zynen en van de gantfche zigtbaare waereld, de ontbinding en verwoesting van zyn ligchaam, de fmerten en ellenden, die dezelve miifchien nog voorafgaan zullen , de vergruizing, de verftrooijing, de ontelbaare veranderingen van alle deelen deezes aardfehen taberna|els, het een?aame, fchrikb^arqnde verblyf in het  TOT DEN DOOD. 247 tiet graf, en de duisterheid van het toekomende als 't ware t'eiken dag en t'eiken uur op het levendigfte voor den geest brengt, en deeze denkbeelden tot zyne beftendige medgezellinnen verkiest. Hoe zou zulk eene handelwys met onze verordening, met de oogmerken van den Schepper , cie ons tot een gezellig en werkzaam leven geroepen heeft, befbian kunnen ? Hoe eigendunkelyk en hoe ondankbaarlyk zouden wy daardoor alle bronnen van genoegen en vreugde voor ons fluiten, die onze goedertierene hemelfche Vader op deeze aarde voor ons geopend en gefchikt heeft? Hoe zouden wy dan een vrolyk leven kunnen leiden? Hoe deszelfs pligten volbrengen? Hoe deszelfs zegeningen en aangenaamheden genieten? Hoe deszelfs lasten met geduld en ftandvastigheid draagen? En hoe fpoedig zouden niet onze geest en ons ligchaam onder zulke droevige denkbeelden bezwyken, en in eene volflagene werkeloosheid en gevoelloosheid, of in eene verteerende kwelling en verdriet verzinken ! Neen, zulk eene voorbereiding tot den dood eischt noch de reden noch de godsdienst van ons. Wy moeten gewisfelyk, in gevolge vanderzelver voorfchriften, onze fterflykheid nooit Q 4 ver-  S4Q de voorbereiding vergeeten, dikwyls aan ons einde gedenken, ons hetzelve dikwyls omftandiger en levendiger dan gewoonelyk voordellen, ons fomwylen in- den geest op ons derf bed en aan het graf verplaatfen, deeze erndige gedachten nooit gan fchelyk van ons verwyderen , maar ons met dezelve gemeenzaam maaken, en haar door het licht van den godsdienst die droevige, ver-? fchrikkelyke gedalte beneemen, waarin zy ons van deeze hemelfche vertroosteres gefcheiden, verfchynen. Maar voornaamelyk moeten wy altoos zulk eene gemoedsgedeldheid zoeken te bewaaren, en ons op zulk een gedrag te bevlytigen, die ons, wanneer wy aan het eind onzer aardfche loopbaan zyn, en in den daat der vergelding overgaan, troost en blydfchap. kunnen inboezemen. Deeze is de beste, de vciligiïe voorbereiding tot den dood. Dus kunnen, dus moeten wy ons bedendig voor deezen gewigtigen flap gefchikt en bereid maaken. Maar dit kan zonder eenigen angst des harten, het kan met den opgeruimdften geest, met bet vrolykfle gemoed gefchieden, het is met de volbrenging van alle pligten, met de genieting van alle onfchuldige genoegens begaanbaar , het bevordert zo wel ons. tegen? WOGT<  TOT DEN D O O p. 249 wo-rdig als ons toekomend vergenoegen en gei uk. Ja, myne aandachtige Toehoorers ! men kan alles, wat tot eene redelyke en christelyke voor~ bereiiing tot den dood behoort, in deezen algemeenen regel bycen trekken: Ruim onverwyld alles uit den weg, en vermyd fteeds alles, wat u in den dood zou kunnen verontrusten, verfclirikken, bedroeven, en doe thans en beftendiglyk alles, wat u alsdan troost, gerustheid, moed. en blydjchap kan inboezemen. Laaten wy deezen regel, wat nader ontleeden, en daaruit leeren, wat wy in dit opzigt te vermyden cn te doen hebben. Wilt gy u dan ten dood bereiden, myn Broeder in Christus! wenscht gy die gefteldheid te bezitten, dat gy zyne komst gerustelyk zoude kunnen verwachten, zo geef, eetftelyk, bevel aan uw huis, befchik uwe zaaken door uwe tydelyke belangen in orde te brengen , door 'er thans, qp te denken en thans te bepaalen, hoe het na uwe aflyvigheid met uwe bezittingen, en met alles, waarvan het gebruik en de beltiering u niet onverfchillig is, en waarover gy een rechtmaatig gezach hebt, gaan zal. Hebt gy dit werk uit losheid of uit de ongegronde vrees, Q 5 van  25® DS VOORBEREIDING van daardoor uw eind te verhaasten, tot nogtoe verzuimd, zo doe het thans, hoe jong, hoe gezond gy ook zyt, hoe lang gy ook nog hoopt te leeven. En zo dikwyls als 'er in uwe uiterlyke omftandigheden, in uwe betrekkingen en verbindtenisfen met anderen aanmerkelyke veranderingen voorvallen, zo dikwyls moet gy uwe gemaakte fchikkingen daarmede vergelyken, en dezelve naar maate der omftandigheden veranderen. Thans kunt gy het zeker doen, en hoe onzeker is het niet, of gy het in de laatfte dagen of oogenblikken van uw leven zult kunnen doen! Thans kunt gy het bedaardelyk en met alle noodig overleg en onpartydigheid doen; en dan zoudt gy misfchien uit zwakheid van geest, uit angstvalligheid, door de fmercen van het ligchaam, of om uiterlyke omftandigheden veel over 't hoofd zien, veel verkeerdelyk beoordeelen, veel tegen uwen wil doen. En wat al t.vecdracht, wat al heülooze twisten en rechtsgedingen, wat al zonden en misdaaden zult gy niet daardoor misfchien voorkomen! Wat al onrust, hoe veel zorgen u in uwe laatfte oogenblikken befpaaren! Moe veel minder vrees behoeft gy dan voor eenen fpoedigen dood te hebben, en hoe veel gemakkelyker zal 't u dan niet by  TOT DEN DOOD. 2$l by deszelfs aannadering vallen, om uwe gantfche opmerkzaamheid op uzelven , op uwen zedelyken toeftand öp God en het toekomende leven te vestigen! Wilt gy u, verder, ten dood bereiden, ö mensch! wenscht gy die gefteldheid te verkrygen, waarin gy zyne komst niet behoeft te vreezen, volbreng dan de voorwaarden, op welke God u genade, vergeeving der zonden, het leven en de zaligheid belooft, en volbreng ze zonder uitftel, opdat de dood u niet overvalle, voordat gy dezelve volbragt hebt, en u dan niet met alle zyne verfchrikkingen overvalle. Hebt gy gezondigd, zo betoon onverwyld berouw en verbeter u, opdat de zonde u niet benaauwe en ftraffen dreige, wanneer gy noch tyd, om uwe verzuimenisfen te hcrftellen, noch gelegenheid en middelen hebt, om de oprechtheid van uw berouw en bekeering met daaden te bewyzen. Staat gy nog onder de heerfchappy van de eene of de andere ondeugd, verbreek dan de fchandelyke banden, die u geboeid houden, verzaak uwen zondigen lust, uwe ongeregelde drift, uwe ongeoorloofde verbindtenis, uwe verkeerde neiging, tn doe het thans, opdat gy niet al de ellende  DE VOORBEREIDING de der dienstbaarheid en flaaverny ondervinden moogt, wanneer u de krachten ontbreeken, om haar juk af te werpen, en u in vryheid te ftellen. Tracht u thans in de behoorlyke betrekking jegens God, uwen Opperheer en Rechter, te (lellen; leer hem als uwen Vader kennen en eerbiedigen; leer hem liefhebben, u in hem verblyden, hem gehoorzaamen, op hem vertrouwen, op hem hoopen: opdat dan de gedachte aan hem niet vetfehrikJyk, maar heuchelyk voor u zy, opdat gy u ook in den dood met een kinderJyk vertrouwen op hem verlaaten, en niets dan goeds van hem verwachten moogt. ~— Open uw hart thans voor alle christelyke gevoelens en deugden, oefen en bevestig u meer en meer in dezelve, opdat zy u dan, wanneer gy meest troost en verfterkir.g behoeft, haaren byftand niet ontzeggen, en u alle verfehrikkingen des doods en des grafs leeren overwinnen. Roep uzelven thans dikwyls ter verantwoording, oordeel uzelven, en doe het met alle onpartydigheid en ftrengheid, opdat gy dan niet te vree« zen moogt hebben, van God en uw eigen geweeten geoordeeld en veroordeeld te worden. Verkies den godsdienst thans tot uwe beste vrien-  TÓT DEN DOOD. 553 vriendin, tot uwe beftendige medgezellin op den levensweg, opdat dezelve zich niet van ü verwydere, of u fchrik inboezeme, maar uwe troosteres, uwe leidsvrouw zy op de duistere paden des doods. In 't kort, doe thans dat geene, 't welk zo veele menfchen eerst in de laatfte dagen of uuren huns levens voorneemens zyn te doen, en waartoe zy dan noch tyd noch krachten hebben. Verzeker u thans door berouw en verbetering, door een deugdzaam, godzalig leven van de genade en het welbehaagen van God en van de verwachtirg der toekomende zaligheid; en indien gy hiervan verzekerd zyt, indien gy eerst deeze allergewigtigde belangen in orde gebragt, indien gy eenen genadigen God, een gerust geweeten ,' een verbeterd, vroom hart, indien gy ge-» fchiktheid ter genieting van een verhevener, zaliger leven hebt, dan zal de dood u nooit onbereid verrasfen, dan kunt gy zyne roeping zonder verdere angstvallige voorbereiding volgen , waar ter plaatfe, ten welken tyde, in welke omftandigheden gy die ook verneemen moogt. tVfiatig, ten derden, indien gy u tot den dood voorbereiden, indien gy die gemoedsge- fteldr  254 DE VOORBEREIDING fteldhcid wik verkrygen, in welke gy hem onvenchrokken afwachten kunt, maatig uwe verkicefdheid aan V geen aardsch en zigibaar is. Niets wapent den dood, als het einde des tegenwoordigen levens aangemerkt , met meerder verfchrikkingen dan de buitenfpoorige verkleefdheid aan het aardfche en zigtbaare. Iemand, die met zyn gantsch hart aan de aarde, aan haare goederen en vermaaken verkleefd is; die daarin al zyn geluk zoekt; die het vergangkJyke derraaate acht en bemint als of het onvergangklyk ware ; die zich op fcerfelyke menfchen derwyze verlaat, als of zy onfterfelyk waren: hoe zou die zonder angst en fchrik het oogenblik te gemoet zien, waarin hy alJes verhaten, waarin hy voor altoos van die alles gefcheiden zal worden? Welk een' harden nrydmoet hnt niet kosten, om zich los te fchetfren van dingen, waaraan men zich zo vast gehegt, en die men als 't ware tot een noodzaakeïyk, wezenlyk deel van zichzelven gemaakt heeft! Daarom maatig reeds thans, maatig in den bloei uws levens , by het volle genot uwer gezondheid en uwer krachten , uwer vrienden en uwer goederen, maatig dan reeds uwe verkleefdheid aan 't geen aardsch en zigt- taar  TOT DEN DOOD. 255 baar is. Verwacht, beloof 'er u nooit meer van, dan hetzelve kan leveren. Zoek uw voornaamst, uw duurzaam geluk niet in dingen, waarin geen fterveling het nog gevonden heeft, en niemand het ooit vinden zal. Laat u niet boeijen door banden, die eens losgemaakt moeten worden, en waarvan de losmaaking u des te meer grieven, des te dieper wonden moet, zo veel te inniger als zy met uw geheel aanweezen, met alle uwe verdrieten en geneugten, vooruitzigten en verwachtingen tot één ligchaam vereenigd zyn. Verlies de onbeftendigheid en de broosheid aller aardfche dingen nimmer uit het oog. Pluk wel de bloemen, die gy op den levensweg ontmoet, maar verlang niet, dat zy nimmer verwelken mogten. Geniet de onfchuldige genoegens, die zich by u aanbieden, maar vlei u niet met de dwaaze hoop, dat zy eeuwig duuren zullen. Stel u dikwyls vooraf het altoos mogelyke, misfchien kort op handen zynde, en vroeg of laat onvermydelyke verlies van alle deeze dingen voor. Streef by tyds, ftreef onophoudelyk naar goederen, naar voorrechten, naar genoegens, die u dit verlies vergoeden kunnen , en eeuwig duuren. Denk dikwyls: 't is hier niet de plaats my-  SfÖ i)E VOORÜKHEIDlNO myner verordening, hier heb ik geene blyvende flad, hier ben ik flechts een gast en vreem-4 deling, hier wandel ik onder bedrieglyke fchaduwbeelden, wandel op het ftof myner broederen, op de puinhoopen der oude waereld, bezit flechts vergangklyke goederen , geniet flechts voorbygaande genoegens , ben flechts gehegt aan fterfelyke menfchen, ben zelf fterfelyk, ben heden en zal misfchieoi morgen nie: meer zyn. Hier is alles aan de grooiite veranderingen en omwentelingen , alles aan de ontbinding onderworpen. Neen, de woonplaats der waarheid, der onftooibaare rust, der beflendigheid is in hoogere gewesten; de plaats myner verordening, myn waar Vaderland is ia den hemel. Daarhenen wil ik ftreeven, daarvoor zal ik my gefchikt maaken. Ten opzigt van het aardfche zal ik my verheugen als niet verheugende, bedroeven als niet bedroevende, en deeze waereld gebruiken als niet gebruikende. Ja, maak u met deeze gedachten ge-' meenzaam, ó Gy, die u tot het laatfte bedryf uws levens wilt voorbereiden. Dit zal u noch omtrent uwe bezittingen, noch omtrent uwe vermaaken, noch omtrent uwe genoegens on« verfchillig doen worden; maar gy zult dezelve  TOT DEN DOOD. Q*>f ve leeren houden voor 'c geen zy zyn, voor geleende goederen, voor onzekere, vluchtige vermaaken, voor fterflyke vrienden; en als zy dan van hem, die ze u gaf, u weder afgenomen worden, zal u zulks des te minder bevreemden, des te minder ontroeren, zo veel te minder ftaat gy gemaakt had op derzelver •ongeftoorde of duurzaame bezitting. Terwyl de zinnelyke mensch by zynen dood doordrongen wordt van de fmerten van iemand, die zyn Vaderland verlaat en zich van alles, wat hy hoogfchatte en liefhad, affcheurt, zult gy by eenen verftandiger denktrant in die ©ogenblikken flechts zulke aandoeningen gevoelen, die een vreemdeling gevoelt, welke op zyne reis eene plaats, daar hy een kort doch aangenaam verblyf had, vaarwel zegt en zich naar zyn Vaderland fpoedt. Wilt gy u ten dood bereiden , wenscht gy die gemoedsgefteldheid te verkrygen, in welke gy denzelven gerustelyk afwachten kunt, zo wacht u van alles, wat u in het uur des doods verontrusten, wat uw geweeten bezwaaren, wat u dan met verwytingen en vergeefsch berouw zou grieven. Denk, fpreek, doe niets, wat gy dan wenfchen zoudt, niet gedacht, niet gefproken, niet VII. Stuk, R ge*  S58 DE VOORBEREIDING gedaan te hebben. Laat u niet in met eenige bedryven, onderneemingen, verbindtenisfen, die gy dan niet zoudt kunnen goedkeuren, of waarover gy u dan zoudt moeten fchaamen. Geniet geen vermaak, geen genoegen, 't welk gy u dan niet zonder verwarring en berouw zoudt mogen herinneren. Verfmaad alle voordeden, alle bezittingen, alle fchatten, wier verkryging en bezit gy alsdan als onrechtmaatig zoudt moeten aanmerken. Wacht u, uwe broeders te be» ledigen, te grieven, te onderdrukken, te verleiden, of ben op eenigerhande wyze ongelukkig te maaken, opdat zich niet in het uur des doods deeze beledigden, deeze onderdrukten, deeze verleiden, deeze ongelukkigen voor uwen verfchrikten geest vertoonen, en u met befchuldigingen en verwytingen pynigen. Belast u met geene zuchten van weduwen en weezen, met geene traanen van armen en noodlydenden, met geene weeklagten van de geringen des volks, opdat zich dan niet hunne ftem tegen u verheffe en u ftraf en wraak dreige. Wacht u de geheiligde pligten van echtgenoot, van huisvader, van huismoeder, van vriend, van burger opzettelyk te fchenden. Wacht u van de verleider, de verderver der uwen te worden, of hunne welvaart  TOT DEN DOOD. Ef>9 Vaart door uw toedoen te verminderen en te ondermynen, zo hun gezigt en hunne tegenwoordigheid u in de laatfte oogenblik ken niet verbyfteren, zo zy n niet tot pynigers ftrekken zullen. Recht u geheel leven derwyze in, dat het terugzigt op hetzelve u dan niet met fchaamte vervulle, dat gy u dan niet behoeft te kwellen met deeze gedachte: myn leven is verftreeken, maar het is misbruikt, verbeuzeld, verdroomd, in dwaasheden en zonden doorgebragt, en nu treeden alle de verloorene daijen en uuren myns levens als getuigen tegen my te voorfchyn; nu wensch ik vergeefs dezelve terug; zy zyn voor my verlooren, voor altoos verlooren; nu moet ik de bittere vruchten myner dwaasheden en zonden eeten. Zullen deeze gedachten u niel ten eenigen tyde kwellen, ö mensch, befchouw dan thans reeds alles, wat gy doet en niet doet, ïn dat licht, waarin het u op uw fterf bed verfchynen zal. Vraag dikwyls uzelven: hoe zal ik over de dingen deezer aarde oordeelen, hoe daaromtrent gezind zyn, wanneer ik op het punt ftaa van dezelven te verliezen, en derzelver gebruik voor den Rechter der waereld te verantwoorden? Hoe zal ik dit vermaak, deeze uitspanning, deeze oordeelvelling, deeze onderR s nee»  * afo DE VOORBEREIDING rieeming, deeze daad befchouwen en beoordeelen, als my de dood nadert, als ik voor de poorten der eeuwigheid ftaa, als de begoocheling aller aardfche hoogheid, aller uitwendige voorrechten, aller weelde en pracht voor myne oogen verdwynen zal, als ik zal overgaan in eenen ftaat, waarin een iegelyk vergolden zal worden naar zyne werken? Wat zal ik dan wenfchen gedaan of niet gedaan te hebben? AI wie zo denkt, myne geliefde Vrienden! reeds in dtn bloei zyns levens, reeds in gezon* de dagen zo denkt, reeds thans de dingen deezer waereld en de menfchelyke daaden met den wyzen ernst en het onpartydige oog van eenen ftervenden befchouwt, hoe juist zal die niet oordeelen! Hoe redelyk en verftandig kiezen! Hoe deugdzaam handelen! Wat al grievend, vergeefsch berouw zich befpaaren! Welk een onbezwaard geweeten, welk eene ftille gerustheid , welk eene troostryke herinnering van zyn afgeloopen leven zich in zyne laatfte dagen en oogenblikken bereiden! Wilt gy u , ten vyfden, tot de komst des doods voorbereiden , myn Broeder in Christus, Wenscht gy die gemoedsgefteldheid te verkrygen, in welke gy hem onverfchrokken afwachten  TOT DEN DOOD. t6t ten kunt, zo doe thans, zo doe altoos alles, wat u alsdan kan verheugen en gerust/lellen. Bereid u door den gancfchen loop uws levens de genoegens, die u in den dood verkwikken en opbeuren moeten: bet genoegen van welvolbragte pligten, het genoegen van eenen braaven en oprechten wandel, het genoegen eener aanmerkelyke vordering in het goede en der nadering tot de volmaaktheid, het genoegen yan een onfchuldig, deugdzaam, vroom leven, Indien deeze genoegens uw fterfbed omringen en uw bezwykend hart verfterken, ö hoe ligtelyk zullen zy niet alle verfchrikkingen des doods en des grafs van u verbannen! Hoe gerustfteHend zullen zy niet de herdenking aan het voorledene en hoe vol verwachting hec vooruitzigt op het toekomende voor u maaken! Ja, myne geliefde Vrienden! welk een troost, welk een genoegen zal het alsdan niet zyn, zyne pligten betracht, zynen post waardiglyk bekleed, zyn ampt getrouwelyk bediend, zyne taak volbragt, en dit alles op eene wyze gedaan te hebben, dat men niettegenftaande de bewustheid van zyne feilen en zwakheden, echter op de goedkeuring en het welgevallen van God mag ftaat maaken, die ons R 3  30*3 DE VOORBEREIDING '" deeze pligten opgelegd , deezen post aangeweezen , dit ampt opgedraagen , deeze taak voorgefehreeven heeft! Welk een troost, welk een genoegen moet het dan niet zyn, omringd te worden van kinderen, nakomelingen, leerlingen, vrienden, die men tot de wysheid en tot de deugd opgeleid, die men God te kennen en lieftehebben geleerd, die men op den weg der gelukzaligheid gebragt, of op denzelven bevestigd, dien men als een voorbeeld, als gids voorgelicht, in wier harten men zich daardoor een duurzaam gedenkteken gedicht heeft! Welk een troost, welk een genoegen moet het dan niet zyn, zich zo veel armen , die men verkwikt, zo veel ellendigen en noodlydenden, die men geholpen, zo veel bedroefden, die men getroost, zo veel verdoolden, die men te recht gebragt, zo veel zwakken, die men verfterkt en aangemoedigd, zo veel goede , nuttige inrichtingen, die men bevorderd beeft, met nederige lofpryzing voor God te herinneren, en de vruchten, die men nu van zyne menschlievendheid, van zyne christelyke liefde inoogden zal, reeds by voorraad te genieten ! o Hoe ligt, hoe aangenaam moet dit den mensch zynen overgang in de toekomende wae-  TOT DEN DOOD. 263 waereld maaken! Hoe gefchikt moet 'hy niet, indien hy zich zulke vertroostingen, zulke genoegens bereidt, alle dagen, alle uuren van zyn leven daartoe zyn! Daarom verzamel, bereid u zorgvuldig zulke vertroostingen, zulke genoegens, indien gy eens met eenen opgeruimden geest, en gerust hart wenscht te nerven. Dat dit uwen yver tot het betrachten van braafheid en deugd ten fpoorflag ftrekke. Denk dikwyls, als gy tot traagheid verzocht wordt; neen, deeze goede, vroome daad, dit werk van christelyke liefde; deeze opoffering voor anderen zal my nog op myn fterfbed verblyden. Dat, 't welk ik thans uit liefde tot God en de menfchen doe of lyd, zal my dan noch vertroosten en verkwikken, wanneer my noch rykdom, noch zinnelyk vermaak, noch fterfelyke menfchen meer verkwikken en vertroosten kunnen. Neen, het laatfte bedryf myns levens is te ernftig, en zyne gevolgen zyn te gewigtig, dan dat ik thans met opzet iets nalaaten zou, dat my alsdan opbeuren en verheugen kan. Wilt gy u, eindelyk, 6 mensch, tot deeze pleguge gebeurdcenis voorbereiden , en dezelve rustig te gemoet treeden, zo maak u vooraf mei R 4 zuU  $6"4 Dï VOORBEREIDING zulke keringen der wysheid en van den gods-? dienst hoe langer hoe bekender en gemeenzaamer, die u den dood uit het rechte gezigtpuntvertoonen, en hem zyne verfchriklykhcid beneemen kunnen. Leer hem onder die gedaante kennen, welke hy in de oogen van den wyzen en van den Christen heeft, onder die gedaante, welke Jefus Christus hem door zyn Euangelie en door zyne opftanding uit de dooden gegeeven heeft. Onder elke andere gedaante is hy onbetwistbaar van alle verfchrikkelyke dingen hee verfchrikkeJykfte: de verwoester van alle leven, aller vreugde, aller gelukzaligheid, het einde van ons aanweezen, of de bode eener onoverzienlyke ellende. Ja, den mensch, die God ïiietkent, voor wien zyne verordening bedekt, in wiens oogen het toekomende enkel duisterheid is, die het graf als zyne beilendige verblyfplaats nadert; den mensch, die door zonden en ondeugden geheel en al verbasterd is, en op hen denkbeeld van een laatst oordeel en eenen ftaat van vergelding fiddert, dien moet de dood onder de verfchrikkelykfle gedaante verfchynen. Maar dus verichynt hy den wyzen, den Christen niet. Aan hem vertoont hy zich, als de overgang in een verhevener, beter leven,, als de-  TOT DEN DOOD» 263 de weg tot grooter volmaaktheid. Aan hem, verfchynt hy als een bode des vredes, die van alle bezwaarenisfen en fmerten, van alle moeiten en verzoekingen deezes levens, van allen ftryd met zichzelven en de waereld een einde maakt, en hem ter ruste, ter zegenpraal, ter belooning zyner getrouwheid , ter genieting van zuiverer genoegens en -zaligheden leidt. Voor hem is hy een liefderyke wenk van zynen hemelfchen Vader, die hem tot zich, tot zyne nadere gemeenfchap, die hem van zyne moeijelylte en gevaarelyke omzwerving in zyn beftendig Vaderland roept. Hem ontrukt de dood niets, waarvoor hy niet meer dan fchadeloos gefteld zou werden. Hem fcheidt hy niet voor altoos van 't geen zyne achting en liefde werkelyk verdiende. Hem dreigt hy geenen geftrengen Richter, geen ftraffen, geen ellende. Hem opent hy de ver-, rukkelykfte vooruitzigten in het onvergangklyke Ryk des lichts, der liefde, der zaligheid. Hem brengt hy tot den geenen , die eens voor hem geftorven en weder uit de dooden opgeftaan, en nu Heer over de leevenden ea, de dooden is, en alle , die zich aan zyne leiding onderwierpen, tot zich verzamelt en w% R g dee> t  i66 DE VOORBEREIDING deelgenooten van zyn leven en zyne heerlykheid verheft. Zal derhalven de dood u onder deeze wenfchelyke gedaante verfchynen, wenscht gy u tot zyne komst als tot de komse van eenen vriend voortebereiden, zyt dan van geheeler harten een Christen, maak u met de leeringen van het Christendom meer en meer gemeenzaam, verfterk u meer en meer in het geloof aan zyne beloften, vorm u meer en meer naar zynen geest, hang Jefus Christus , uwen Voorganger en Leidsman, meer en meer aan, wordt hem meer en meer gelyker, dan zult gy in hem eenen vermogenden befchermer in den dood en na den dood hebben, van hem verfterkt noch graf, noch verrotting , noch het verlies van het tegenwoordige, noch de duisternisfen van het toekomende angstvallig vreezen, en met den Apostel zegepraalend uitroepen: Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uwe overwinning? De dood is verflonden tot overwinnirg. Gode zy dank, die ons de overwinning gegeeven heeft , door onzen Heer Jefus Christus ! Dit, myne aandachtige Toehoorers' is zyn huis bevel te geeven, zyn Zaaken te befchik- kec-..  TOT J> 2 N DOOD. üfy ken, zich ten dood voorbereideri en bekwaam maaken. Dus kan. dus moet ons geheel leven eene beftendige, blyde voorbereiding tot denzelven zyn. Hebben wy onze tydelyke belangen in orde gebragt; hebben wy de voorwaarden vervuld, waarop God ons genade, de vergeeving der zonden en eene eeuwige zaligheid belooft ; maatigen wy onze verkleefdheid aan 't geen aardsch en vergangklyk is; vermyden wy fteeds alles, wat ons in het uur des doods verontrusten en met verwytingen en berouw zou grieven; benaarftigen wy ons fteeds en met yver op alles, wat ons alsdan gerustftellen en verheugen kan; leeren wy den dood als Christenen uit het rechte gezigtspunt befchouwen en houden voor 't geen dezelve is: dan mag de boodfchap, geef bevel aan uw huis, want gy zult fterven, vroeger of laater , heden of morgen , in 't midden onzer godsdienftige oefeningen, of in 't midden onzer beroepsbezigheden , of in 't midden onzer onfchuldige vermaaken ons ter ooren komen ; maar zy zal ons nooit verfchrikkelyk zyn , ons nooit verrasfen, nooit ten ongelegen tyde aan ons ge-  3.68 DE VOORBEREIDING ENZ. gefchieden , altoos zullen wy haare roeping welgemoedigd volgen kunnen en door den dood in 't leven overgaan. Amen. TIEN-  TIENDE LEERREDE. HET HEILIGE AVONDMAAL EEN MAALTYD TER OPWEKKING VAN ZUIVERER, VERHEVENER DEUGD EN VROOMHEID. Tekst. Tweede Brief aan Timoth. Hoofdft. ff. vs. ij. Een iegelyk, die den naam van Christus noemt, Jïaa af van ongerechtigheid.   ö (j°d, gy hebt ons ter deugd geroepen, en als Christenen hebt gy ons middelen en aanfpooringen tot eene zuiverer, tot een verhevener deugd gegeeven, dan wy anders zouden kunnen bereiken. Door het Euangelie hebt gy nieuw licht, nieuw leven, nieuwe geestelyke krachten onder de menfchen en ook onder ons gebragt. Gy hebt daardoor onzen gezigt- en werkkring uitgebreid, ons voortreflyker vooruitzigten gefchonken, ons voor edeler gevoe-' lens en onderneemingen gefchikt gemaakt, ons in Jefus Christus eenen niet minder vermogenden dan getrouwen Leidsman en Voorganger op den weg der volmaaktheid gegeeven, en door dit alles hebt gy het volbrengen onzer pligten, de uitvoering der deugd ons op allerlei wyze gemakkeiyker gemaakt. Dank en lof zy u, den Algoeden, voor de voorrechten, waarmede gy ons begunftigd hebt! Door ons ter deugd te roepen, roept gy ons ter gelukzaligheid; en hoe meer wy in de eerde vorderen, des te zekerer en volkomener zullen wy de laatfte deelachtig worden, ó Mogten wy toch altoos uwe roeping gewillig en blymoedig gehoorzaamen, en  2>12 HET H. AVuNDM. EENE OPWEKKINÖ en altoos overeenkomftig met onze verordening denken en handelen! Hoe gerust, hoe vergenoegd, hoe gelukkig zouden wy hier reeds zyn, en hoe zeker en fpoedig de hoogere en hoogfte volmaaktheid en gelukzaligheid naderen, waartoe gy ons geroepen hebt! ö Mogt tot dat einde het beeld van onzen Heer, dien gy ons ten gids en voorbeeld gegeeven hebt, ons fteeds voor den geest zweeven, en ons tot de oprechtöe, onvermoeidfte navolging van zyn voorbeeld aanfpooren! Mogt hetzelve inzonderheid voor ons, die hier vergaderd zyn, om zyn gedenkfeest te vieren, recht opwekkelyk en heilzaam zyn! Zegen toch tot dat einde de overdenkingen, die daarover voorgefteld zullen worden, en geef dat dezelve ons in de liefde tot de zuiverfte deugd verfterken en bevestigen, en onzen yver tot goede werken en edele daaden meer en meer ontvonken. Wy bidden u hierom als dienaars van Jefus Christus met een kindejflyk vertrouwen, en roepen u verder, ons veriaatende op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. De  tot deugd en vroomheid. 27^ De christelyke godsdienst is eene volkomen heilige leer , myne aandachtige Toehoorers ! Hy duldt geenerhande ondeugd, geenerhande zonde , geenerhande moedwillige ftruikeling in zyne belyderen; hy omflaat hen van geenerhande deugd. Hy kent geene middelen om zich van eenigen pligt vry te koopen , of het gemis van eenige deugd door iets, dat geen deugd is, te vergoeden. Het reinigen van ons hart, het regelen onzer neigingen en begeerten, de waarheid en overeenftemming onzer gedachten en gevoelens maaken niet minder wezenlyke deelen van het Christendom uit, dan de inrichting van ons uitwendig gedrag naar de wet, en waar de eerfte geen plaats hebben, daar bezit de laatfte volgens zyne leer Hechts weinig waarde. Het Euangejie moet en wil den gantfchen mensch, zo wel zyn inwendige als zyn uitwendige, zo wel zyn denken en willen als zyn doen, verbeteren , en hem geheel en al wys en goed en gelukkig maaken. Etre gedwongene en gedeeltelyke gehoorzaamheid aan God; eene verdaelde en afwisfelende liefde voor het goede en het kwaade ; een vreesachtig en flaafsch ginds en weder wankelen tusfchen beiden; eene kunftige vermenging en vereenigen VII. Stuk. S van  2/4 HET H' AVONDM. EENE OPWEKKING van dingen, die volgens hunne natuur tegenftrydig en onvereenigbaar zyn: zulk een wankelend gedrag ftrydt zo openlyk met het waare Christendom, als de duisternis met het licht. Dit leeren en daarvan overtuigen ons alle zyne leeringen, alle zyne voorichriften, alle zyne beloften, alle zyne plegtigheden. Dit leert en daarvan overtuigt ons ook het Heilige Avondmaal, de plegtigfte en in zekeren opzigte de eenigfte godsdienftige inftelling, die ons is voorgefchreeven. Het oogmerk daarvan is zigtbaarlyk en rechtftreeks de bevordering onzer deugd. Even gelyk de Apostel in onzen tekst van het Christendom in 't algemeen zegt: een iegelyk; die den naam van Christus noemt, fiaa af van'ongerechtigheid, zo kunnen wy ook van deeze plegtige verrichting in 't byzonder zeggen: een ieder, die zich hier, aan 's Heeren tafel, voor zya leerling uitgeeft, en zyne gedachtenis viert, die verzaake alle zonden, die verfcheure alle banden der ondeugd, en wyde zich, gelyk zyn Heer, der zuiverfte, verhevendfte deugd toe , waarvoor de menfchelyke natuur vatbaar is! Ja, dit roept'ons deeze godsdienftige verrichting met eene luide, zeer verftaanbaare ftemme toe. Laaten wy acht-  TOT DEUGD EN VROOMHEID. zftf ichtflaan op haare roeping, en dezelve opvolgen. Lasten wy tot dat einde het Heilige Avondmaal befchouwen, als Een maaltyd ter opwekking van zuivere, verhevene deugd en vroomheid. Waarin beftaat dan de zuiverer, verhevener deugd en vroomheid? En op welk eene wyze wekt ons het Heilige Avondmaal daartoe op? Twee vraagen, wier onderzoek en beantwoording al onze oplettendheid tot zich trekken moet, indien wy den naam van Christenen met recht draagen, en de gedachtenis van onzen Heer op eene waardige wyze vieren willen. De verhevener, christelyke deugd en vroomheid is volgens haare uitgeftrektheid grooter; volgens haare gronden en bronnen zuiverer en edeler; volgens haare bedryven werkzaamer en eenpaariger; in haare uitvoering ftandvastiger en onvermoeider, dan de gewoone deugd. Derhalven, in de eerfte plaats, grooter, uitgebreider, meer bevattende in haare uitgeftrektheid. Zy bepaalt zich niet, even als de voorgewende deugd der meeste menfchen, der meeste Christenen, tot enkelde goede gezindheden en daaden. De Christen, die zich op eene verhevener deugd toelegt, houdt zich niet te vrede S 2 meï  2,?6 HET H. AVONDM. EENE OPWEKKING met goede daaden, die met zyne natuurelyke neigingen , of met zyn tegenwoordig belang overeenkomen; niet met overwinningen, die infpanning noch moeite kosten; niet met oefeningen en bedryven, waartoe zyne genegenheid en d.e gewoonten hem trekken. Hy maakt niet eigendunkelyk eene keus tusfchen de dingen, die hem meerder of minder zwaar en moeijelyk fchynen, die hem meerder of minder zinnenelyk of geestelyk vermaak belooven. Zyne deugd (trekt zich uit tot alles, wat waar, wat fchoon, wat goed, wat eerbiedens- en beminnenswaardig is, tot alles, wat God ons door de natuur, of door den godsdienst als zynen wil heeft bekend gemaakt. Ieder pligt is hein heilig, ieder gebod van God onverbreekelyk; en elke goede aanwending van zyne vermogens en bekwaamheden, alles, wat de menfchelyke volmaaktheid en gelukzaligheid bevordert, is pligt en gebod in zyne oogen, fchoon het noch van God noch van de menfchen hem uitdrukkelyk voorgefchreeven is. Zyne gehoorzaamheid aan God is algemeen en onbepaald, gelyk zulks de gehoorzaamheid van Jefus Christus aan zynen hemelfchen Vader was. Zodra hem zyn geweeten , zachter of luider , toeroept: dit is Gods wih  TOT DEUGD EN VROOMHEID. 277 wil: zodra zwygen voor die eerfte heerfchende beginfel van zyn gedrag alle tegeribedenkingen van den eigenbaat, der traagheid, der vreesachtigheid, en alle andere laage driften. Of dat, 't welk God hem door de reden en door de Heilige Schrift beveelt te doen, met den heerfchenden fmaak der waereld overeenkomt of niet; of het van andere menfchen goedgekeurd of verworpen, of hy deswegen gepreezen of berispt zal worden; of het hem thans zigtbaare voordeden verfchaffen, of flechts het zaad eener toekomende volmaaktheid en gelukzaligheid zyn zal; zulks heeft in zyne oogen weinig gewigt; zulks bepaalt zyne keus niet. 't Is hem genoeg, dat hy doet 't geen God van hem eischt, 't geen waar en billyk en goed is, 't geen vroeger of laater , op deeze of op geene wyze den mensch gelukkig maakt. Niets is daarenboven van den werkkreits zyner deugd uitgeflooten. Zy beftiert hem by elk voorneemen, dat hy opvat, by eiken flap, dien hy doet ; zy verfraait en veredelt alles; zy heeft invloed op alles, en zet aan alles, wat hy fpreekt en doet, hoe ongewigtig en onverfchillig het ook in en op zichzelve zy, zekere waarde by. S 3 En  27 8 HET II. AVONDM. EENE OPWEKKING En zulks te meer, myne aandachtige Toehoorers! dewyl de verhevener deugd van den Christen, de deugd, die den waaren Christen onderfcheidt, ook uit zuiverer en edeler beginfelen en bronnen voortkomt, dan 't geen gewooneiyk onder de menfchen deezen naam draagt en ook gedeeltelyk verdient. Terwyl de geen, die zich met eenc-n geringer , met den gewoonlyken trap van deugd te vreden houdt, van zeker gevoel van verpligting, van eenen veel meer flaaffchen dan kinderlyken eerbied voor God en zyne geboden, of van eene angstvallige bekommering om zich door het overtreeden van dezelve in deeze en in de toekomende waereld nadeel en üraf op den hals te laaden; terwyl hy nu eens van byzondere uiteriyke omftandigheden, dan eens van de dringende beden en behoeften zyner broederen , op den eenen tyd van de begeerte naar lof en eer, op den anderen van de hoop op eenig aanzienlyk voordeel aangefpoord wordt, om te doen 't geen recht en goed is: bemint de Christen , die naar eene verhevener vol-, inaaktheid ftreeft, de deugd om haar zelfs wil, om haare inwendige fchoonheid en voortreflykheid. Waarheid en orde hebben in zyne  TOT DEUGD EN VROOMHEID. 279 ne oogen overtreffende bekoorlykhedc n boven alle uiterlyke goederen en voorrechten, en de volmaaking van zynen geest, waardoor by het Opperwezen nader komt, en voor zyne ge-, meenfchap gefchikter wordt, is hem oneind;g meerder waardig, dan alles, wat volgens het oordeel van den zinnelyken mensch kostbaarst en begeerenswaardigst is. Pveeds in de volbrenging van zynen pligt, in de uitvoering van 't geen billyk en goed is, in de overeenftemrning van zyne gevoelens en daaden met eikanderen , en het daaruit ontftaande befef van zyne braafheid en van zyne vordering in de volmaaktheid, reeds daatin fmaakt hy meerder waar, zuiver, inwendig vergenoegen, dan anderen in het genot der voordeden fmaaken, welke dikwyls de deugd vergezellen of ook wel volgen. Haar beeldtenis, dat geen redelyk wezen met onverfchilligheid aanfchouwt, en dat alle aardfche fchoonheden zo verre overtreft, als eene zwakke nabootfing door het heerelykfie oorfprongklyke overtroffen wordt, zweeft hem dikwyls in eenzaame oogenblikken voor den geest, en trekt alle zyne neigingen en begeerten tot zich. Haare zachtfte influistering is voor hem verftaanbaar ; ieder S 4 van  «8o HET H. AVONDM. EENE OPWEKKING van haare wenken is voor hem een onfchendbaar bevel, en haare ftille goedkeuring rekent hy zich tot grooter belooning en geluk, dan de toejuiching van geheele volken. Zyn deugdzaam gedrag is derhalven niet baatzuchtig, niet gedwongen, niet ilaafsch; het hangt niet van toevalligheden af, het wordt niet eeniglyk, niet voornaamelyk door uitwendige aanfpooringen en aanmoedigingen bepaald; het heeft zynen grond, zyne bron in hem zeiven, in zyne gegronde, edele denk- en handelwys, in zyne cnveranderlyke liefde tot de waarheid en goede orde, en in de onaffchcidelyk daarmede verbonden liefde tot God en tot alle menfchen. 't Geen de minder deugdzaame uit vrees voor ftraf, of uit hoop op belooning laat en doet, laat en doet de volmaakter Christen uit liefde jegens, uit blydfchap over God en de menfchen, uit begeerte om zynen hemelfchen Vader te behaagen, en gelukzaligheid onder zyne kinders op aarde te bevorderen. Van deeze liefde bezield, moet zyne deugd noodwendig in haare gevolgen veel werkzaamer en eenpaariger zyn, dan zy anders zyn zou. Hoe zuiverer en ryker de bron is, waaruit zy voortvloeit, des te menigvuldiger en edeler zyn haa,-  TOT DEUGD EN VROOMHEID. 28 ï haare uitwerkfelen. Alwie de deugd om haars zelfs wil eert en bemint, kan zich noch met den blooten naam en fchyn daarvan vergenoegen , noch thans zo, dan weder anders van haar oordeelen en jegens haar gezind zyn. Zo onveranderlyk zy in zichzelve is, zo onverander» lyk zyn ook haare voorfchriften en bevelen. Gelyk zy zelve enkel waarheid en kracht, enkel leven en werkzaamheid is, laat zy ook niet toe, dat haare dienaars ooit werkeloos, ooit traag worden. En wat kan den mensch meer tot werkzaamheid, en tot eene grooter, zich fteeds gelyk blyvende werkzaamheid aanfpooren dan de liefde, de liefde voor het fchoone en goede, de liefde jegens God en de menfchen? Welke bekwaamheid, welk vermogen zyner ziel brengt dezelve niet in beweeging? Welk middel, welke gelegenheid om goed te doen en zynen broederen tot nut te zyn, zal zy hem verzuimen, of ongebruikt voorbyglippen laaten? Neen, de waarheid en de goede orde, die in zyn binnenfte heerfchen, zullen zich gewisfelyk ook in zyn uitwendig gedrag vertoonen, en zyne daaden zullen niet minder dan zyne gevoelens en gewaarwordingen met eikanderen overeenftemmen. Ter plaatfe, waar êene zuirere , verhevener S 5 deuêd  HET H. AV0NOM. EENE OPWEKKING deugd het gebied voert, is het goede te denken en het goede ,te willen en het goede te doen een en het zelfde; 't zyn dingen, die wei denkbeeldelyk maar niec indedaad van eikanderen gefcheiden kunnen worden. Uit het zelfde beginfel is, eindelyk, de deugd, waarvan wy fpreeken, in de uitvoering veel flandvastiger en onvermoeider, dan gemeenelyk. de menfchelyke deugd pleegt te zyn. Zy fchuuwc geen hinderpaalen, geen zwaarigheden, geen tegenkantingen , geen verlies van uitwendige goederen, geen voorbygaande fmerten, geen infpanning en moeite. Het doel, waarnaar de deugdzaame ftreeft, is fteeds hetzelfde, en hem fteeds voor de oogen. De beginfels, volgens welke hy handelt, zyn fteeds de zelfde, fteeds even waar, even fterk , even verbindende cn dringende. Elke getrouwe gebruikmaaking zyner krachten oefent en verfterkt dezelve; elke overwinning op zyne lusten of op zyne traagheid boezemt hem nieuwen moed ten ftryd in; elke gelukkig volbragte goede daad lokt hem uit en wekt hem op tot andere niet minder goede en edele daaden; elke fchrede, waardoor hy de christelyke volmaaktheid nader komt, maakt hem deeze volmaaktheid begee- rens-  TOT DEUGD EN VROOMHEID. 283 renswaardiger en zynen yver, om dezelve te bereiken , levendiger en werkzaamer. Zelfs ftruikelingen en misfiagen doen hem den moed niet verliezen; maar zy maaken hem des te voorzigtiger, en doen hem eenen weg, die dikwyls donker en dikwyls met fteenen des aanftoots bezaaid is, met des te grooter behoedzaamheid bewandelen. Ook gevaaren fchrikken hem van het- pad der deugd niet af, en putten zyne ftandvasdgheid op hetzelve niet uit. Het heerelyke doel, waareaar hy ftreeft, is alle gevaaren waardig; en de byftand, waarop hy zich verlaaten mag, helpt hem alles overwinnen. Schoon hy dezelve niet met ydelen trots en dwaaze vermeeteiheid te gemoet gaat, hy blyfe nogthans by derzelver aannadermg bedaard, blyft zyne grondbeginfelen getrouw, en doet alles, wat Goa en zyn pligt hem beveelen, hoedanig ook de uitflag daarvan zyn moge. Niemand, denkt hy, wordt bekroond , ten zy hy moedig ftrydt; en hy alleen heeft heil en zaligheid te wach* ten, die ten einde toe volhardt. — En hierin, myne aandachtige Toehoorers! beftaat de verhevener, zuiverer deugd, die den echten m in het goede bevestigden Christen, van air - . Ie  SS4 HET H. AVONDM. EENE OPWEKKING le overige menfchen en Christenen onderfcheidt, en hem tot een licht der waereld, tot het zout der aarde maakt. En tot deeze verhevener christelyke deugd, die alles bevat, wat fchoon en goed is; die uit de zuiverfte beginfelen en met de edelfte oogmerken handelt; die altoos werkzaam, zichzelve fleeds gelyk is; en door geene zwaarigheden en gevaaren vermoeid en afgefchrikt wordt; worden wy door het plegtige vieren der gedachtenis van Jefus Christus door het Heilige Avondmaal inzonderheid verpb'gt, opgewekt, aangemoedigd. Het Heilige Avondmaal is een plegtige toewyjing, een opwekking tot deeze deugd. En op welk eene wyze is het dit, myne geliefde Medechris'.enen? Hier vertoont zich het voorbeeld van onzen Heer in al zyne fchoonheid, in zynen vollen luister aan onze oogen. Wat was zyn geheel leven op aarde, wat waren inzonderheid des. zelfs laatfte bedryven anders, dan de volmaaktli^ uitvoering en het bekoorlykfte afbeeldfei deezer verhevener, zuiverer deugd? Hoe algemeen v hoe veel bevattende was niet zyne deugd en vroomheid? Welke pligt was hem minder heilig en gewigtig dan de anderen'? wel-  TOT DEUGD EN VROOMHEID. 285 Welke bedekking tot God, zynen hemelfchen Vader, of tot de menfchen, zyne broederen, verloor hy ooit uit het oog? Welke verrichting, waardoor de menfchen verbeterd en gelukkiger gemaakt konden worden , was hem ooit te gering, te laag, te moeijelyk? Welk leergierige zocht ooit te vergeefs onderrechting, welk ellendige te vergeefs hulp en troost by hem? Wanneer ftelde de liefde tot rust en toe gemak, wanneer eene partydige liefde voor zyne nadere vrienden en bloedverwanten, wanneer eene kwaalyk begreepene godsdienftigheid zyne weldaadige poogingen willekeurige paaien? Welke foort, welke klasfe van menfchen was van zyne toegenegenheid en van zyne weldaadigheid uitgeflooten? Welke gelegenheden tot het ftrooijen van goede zaaden , verzuimde hy ooit ? Welke omhelsde en gebruikte hy niet met yver en blydfchap? En hoe werkzaam, hoe eenpaarig was niet zyne deugd en vroomheid'. Hoe innerlyk, hoe onaffcheidelyk waren niet het willen en het doen, de leer en de betrachting der leer, de voorfchriften en het voorbeeld, de woorden en de werken met eikanderen verbonden ! Nooit  £86" HET H. AVONDM. EENE OPWEKKING ' Nooit verbood by aan anderen iets, dat hy yk'hzelven veroorloofde; nooit beval hy hun iets te doen , dat hy niet zelf veel voikomeier deed; nooit lei by hun een last op, die hy zelf weigerde te draagen. Nooit leerde, nooit werkte hy, eeniglyk om zyne wysheid of zyne magt ten toon te fpreiden, of om van zyr.e toehoorers gepreezen en toegejuicht te worden; en nooit had 'er tusfchen 't geen hy fprak en deed de geringde tegendrydigheid plaats. Altoos met zichzelven overeendemmende , zichzelven fteeds gelyk , was hy ten allen tyde en aan alle plaatfen, zo wel in de tegenwoordigheid van vyanden, als in de verkeering met vrienden; zo wel in den tempel en op den eenzaamen berg, als onder de talrykde volksmenigte; zo wel onder het fpotren zyner tegendreevers, als onder de eerbetuigingen zyner aanhangeren , deeds de zelfde oprechte hoogachter van God en der waarheid, de zelfde hartelyke en onvermoeide menfehenvriend, de zelfde bedaarde en geruste wyze , de zelfde nederige, zachtmoedige , zichzelven bezittende, Gode onderdaanige Jefus! Welke deugd blonk derker in hem door dan de andere? Welke be- wy-  TOT DEUGD EN VROOMHEID. 287 wyzen en uitwerkfels van vroomheid vertoonden zich niet in het zuiverde licht in zyn gantsch charakter en in zynen gantfchen levenswandel ? Hoe edel waren daarenboven de beginfels zyner deugd en vroomheid! Hoe zuiver de bronnen, waaruit zy vloeiden, en voedfel en Merkte ontvingen ! Hoe onbaatzuchtig, hoe verheven de oogmerken, waarmede hy handelde ! Den wil van zynen hemelfchen Vader te volbrengen ; alles te doen en te lyden, wat hy hem opgelegd had te doen en te lyden; nieuw licht, nieuw leven, nieuwe krachten onder de menfchen te verfpreiden ; hen tot het befef van het waare en goede op te wekken , hen van de ketenen des bygeloofs en der dienstbaarheid te bevryden, hun moed en vertrouwen op God in te boezemen, hen op den weg der waarheid, der vryheid, der gelukzaligheid te leiden, hun troost in lyden en verwachting in den dood te geeven: deze waren de eenigfte, de fteeds werkzaame dryfveeren van alles, wat hy leerde en deed, wat hy verdroeg en leed; dit het groote, eenigfte doelwit, 't welk hy altoos voor oogen had , en waarnaar hy altoos met infpanning van  fiB8 HET tl. AVONDM. EENE OPWEKKING van alle zyne krachten ftreefde. De onveranderlykfte liefde tot waarheid en braafheid, de innerlykfte liefde tot God, en de zuiverde, werkzaamfte menfchenliefde, doordrongen en bezielden hem geheel en al, maakten hem elken pligt tot vreugde, en elk bedryf, ieder onderneeming, die op eene middellyke of op eene onmiddellyke wyze, vroeger of laater, tot der menfchen heil kon ftrekken, tot eenen onfchendbaaren pligt. Hy leefde niet voor zichzelven, maar eeniglyk voor anderen, en geene opoffering , welke hun welzyn bevorderde, was hem te kostbaar, geen gemis, dat hen verryken kon, viel hem te zwaar, en geen lyden te fmertelyk, dat hun troost en nut verfchaffen kon. En hoe flandvastig, hoe onvermoeid was zyne deugd niet ! Welke dwaalingen , welke vooroördeelen, welke buitenfpoorigheden zyner tydgenooten, welke zwakheden en overylingen zyner leerlingen, welke boosaartigheid zyner vyanden , welke laauwheid zyner vrienden, welke ondank voor zyne weldaaden, welk misbruik van dezelven, fchrikten hem ooit van het werk van der menfchen onderwyzing, verbetering en gelukkigmaaking af, 't welk de Va-  TOT DEUGD EN VROOMHEID. öSj Vader hem had opgèdraagen? Schoon hy'weinige of geene vruchten van zynen arbeid pluk* te; fchoon hy dank noch lof, noch eenige uiterlyke voordeelen daarvan inzamelde; fchooa hy zich door zynen yver voor de waarheid en voor het welzyn zyner broederen fteeds aan nieuwe vervolgingen en gevaaren blootstelde; fchoon hy den fchandelykften en fmertelykften dood als een zeker gevolg zynef braafheid en getrouwheid voorzag: nogthans verkoelde zyn yver in het goede nimmer * nogthans volbragt hy den wil des geenen, die hem gezonden had, nooit minder bereidwillig en onverwyld , nogthans verveelden hem de moeielykfte pligten zyner bediening nim* mer, nogthans werkte hy nimmer minder onophoudelyk en blymoedig aan het heil zyner broederen. Ja, dus was hy gehoorzaam tot den dood, tot den dood aan 't kruis. DuS ftond zyne deugd en vroomheid alle, zelfs de ftrengfte proeven door; dus overwon zy alle zwaarigheden en gevaaren, en hield niet op met al haare kracht te werken, tot dat hy zeggen kon: het is volbragt. Dit, myne geliefde Vrienden! is het voor* beeld, het model van zuiverer, verhevener VII. Stuk, T deugd  £pO HET H. AV0NDM. EENE OPWEKKING deugd en vroomheid, 't welk. Jefus Christus ons heeft nagelaaten; het voorbeeld, het model, 't welk deeze heilige verriching ons voor oogen ftelt, en tot wiens navolging zy ons opwekt en verpligt. En zou dit voorbeeld niet op ons werken? niet met veel meerder kracht op ons werken, dan alle voorbeelden en gebruiken onder de menfchen deezer waereld, dan alle ongeregelde lusten, die nog in ons woelen? Hier , daar wy ons plegtiglyk en openlyk voor leerlingen en navolgers, voor Vrienden van Jefus Christus uicgeeven? Hier, daar wy hem als onzen Heer den eed van getrouwheid en gehoorzaamheid zweeren ? Hier, daar wy de waarde zyner weldaaden en onzer zaligheid levendiger dan gewoonelyk gevoelen; en van dankbaarheid en wederliefde jegens hem, onzen Verlosfer en Weldoener, doordrongen zyn? Hier, daar ons de tekens van zyn gekruifigd ligchaam en van zyn vergooten bloed ons toeroepen : Ziet wat de Heer ten beste der menfchen gedaan, verdraagen , geleden, hoe diep hy zich voor hun vernederd, wat hy al aan hun heil opgeofferd , welk eene gehoorzaamheid hy zynen hemelfchea Vader beweezen, met hos veel  TOT DEUGD EN VROOMHEID. aft, veel getrouwheid hy zyn werk op aarde voleindigd , hoe onvermoeid hy alle , zelfs de zwaarfte pligten en bezigheden zyner verhevene bediening vervuld, hoe ftandvastig hy alle zwaarigheden en gevaaren, die daaraan vast v/aren, overwonnen heeft, en doof den verfcbrikkelykften dood is overgegaan in het heerel'ykfte leven! Ziet en verwondert u hier over het onoverwinnelyke vermogen der liefde tot God en der liefde tot de menfchen, over de over alles zegevierende en alvermogende kracht der verhevener deugd en vroomheid! Ziet en befeft hier, wat de mensch van God onderfteund en van eene hartelyke liefde voor de waarheid en voor de menfchelyke gelukzaligheid bezield, doen en verdraagen en uitvoeren, hoe hoog hy zich boven de zwakheden der menfchelyke natuur verheffen, en hoe zeer hy de Godheid naderen kan; en treedt dan in de voetftappen van uwen Heer, zye zodanig gezind als hy gezind was , en handelt op de zelfde wyze als hy gehandeld heeft, doet het goede, 't welk gy kunt en behoort te doen, en ondergaat en verdraagt de rampen, die gy ondergaan en verdraagen rn jet, gelyk hy, uw Leidsman en Voorbeeld, in zy» T a £*  Spa HET H. AVONDM. EENE OPWEKKING nen kring en in zyne bediening, het goede gedaan en het kwaade verdraagen heeft. Zo gy den weg bewandelt, dien hy bewandeld heeft, zult gy ook het doel bereiken, dat hy bereikt heeft. Hier ziet gy, waarheenen de deugd, de ftandvastige , onvermoeide, alles verdraagende en alles overwinnende deugd ons leidt. Zy leidt ons tot het zuiverde genoegen, tot de hoogfte volmaaktheid, tot de uitneemende bezitting van Gods welbehaagen. De eer, de magt, de voorrechten, de zaligheid, die uwen volmaakten Leidsman en Voorganger kroonen, zullen ook u ten deel vallen, indien gy in zyn voetfpoor treedt en u benaarftigt om hem hoe langs hoe meer gelyk te worden. En zou dan deeze nodiging van onzen lydenden en ftervenden en over dood en graf zegevierenden Heiland , wiens beeldtenis ons thans voor den geest zweeft, en wiens liefde en verdienften jegens de menfchen onze gantfche ziel vervullen, zou, zeg ik, deeze roeping ons niet tot de zuiverile , verhevenfte deugd en godzaligheid opwekken en aanfpooren, waarvoor wy by mogelykheid vatbaar zyn! En zouden wy, die zyne navolgers genoemd worden, en daarop hier voor God en, voor de  TOT DEUGD EN VROOMHEID. £93 de waereld openlyk roemen, met elke, nog zo geringe, nog zo gewoone, nog zo wankelende en ftruikelende deugd te vreden zyn? Te vreden zyn, dat wy geene grove euveldaaden bedryven, dat wy eenen eerbaaren en onergerlyken wandel leiden, dat wy onzen broederen geweld noch onrecht aandoen? Neen, verre zy deeze laage , den mensch en den Christen onteerende denk- en handelvvyls, verre zy alle traagheid en vadzigheid in het goede van ons! 't Zy verre van ons, het doel der christelyke volmaaktheid, dat ons voorgefteld is, ooi: uit het oog te verliezen, of op den weg, die daarhenen leidt, ooit uil te flaan, agter uit te gaan, of venfaagd en kleinmoedig te worden! Neen, onszelven meer en meer van alle befmettingen van het vleesch en den geest te reinigen en onze heiligmaaking in de vreeze des Heeren te voleindigen ; by het geloof de deugd, by de eene deugd de andere te voegen, en in allen hoe langer hoe volmaakter te worden; ons hart en onzen wandel meer en meer met eikanderen te doen overeenllemmen, en beide aan de geestgefleldheid en het gedrag van Jefus Christus meer en meer gelykvormig te maaken: dit moet het doel onzer onophoudelyke pooT 3 gia*  404 HET H. AVONDM. EENE OPWEKKING ENZ. gingen, die moet het heilige voorneemen zyn, 't welk wy aan de tafel van onzen Heer vernieuwen, • en dit voorneemen fteeds volkomener ten uitvoer te brengen, zal van nu af aan onze gewigtigfte bezigheid, onze yverigfie pooging zyn. Ja , God! dit neemen wy ons voor, dat belooven wy u hier voor uw aangezigt! 6 Help ons dit voorneemen ten uitvoer brengen, en laat deeze onze beloften door daaden bewaarheid worden! Amen. ELF-  ELFDE LEERREDE. VERANTWOORDING VAN ONS CHRISTENDOM. Tekst. Erief aan de calat. Hoofdft. H. vs. 20. Christus leeft in my. T 4   6 Cjod, Bron van alle licht en alle gelukzaligheid, wy verheugen ons openlyk en eenpaariglyk voor uw aangezigt over alle voordeden, waarmede gy ons als Christenen begenadigd hebt. Hoe veel veiliger en vrolyker is niet ons levenspad door de leeringen en beloften van het Christendom geworden! Hoe veel gemakkelyker en fpoediger kunnen wy op hetzelve de volmaaktheid naderen! Hoe veel meerder vreugde en zaligheid reeds hier gerieten, en hoe welgemoed de zuiverer zaligheden en genoegens, die het toekomende leven ons belooft, te gemoet gaan! En indien wy allen in de daad en in waarheid Christenen waren, indien ons de geest van 't Christendom gantfchelyk doordrong en altoos bezielde, hoe wys, hoe deugdzaam, hoe vergenoegd en zalig zouden wy dan niet zyn! ö Mogten wy toch uwe grootfte weldaad, het Christendom, fteeds duidelyker kennen, fteeds waardiger gebruiken en zyne goddelyke kracht fteeds volkomener ondervinden! Mogten inzonderheid wy, die voorneemens zyn om de gedachtenis van zynen Stichter, onzen Heer, T 5 doof  2()8 VERANTWOORDING VAN door het Heilige Avondmaal te vieren , de waarde der voordeelen, die wy als Christenen bezitten, levendig befeffen, en ons daardoor tot waarelyk christelyke gezindheden en daaden beweegen laaten! Mogten wy van nu af aan niet meer ons zeiven, niet naar de begeerten en aanfpooringen onzer zinnelyke lusten, maar geheel en al naar den wil en ter eere van den geenen leeven, die ons zo uittermaate liefgehad, en zich voor ons in den dood heeft overgegeeven! Ja, dit , ö God! zy de vrucht onzer overdenkingen en onzer avondmaalhouding. Vergezel dezelve tot dat einde met uwen zegen, en verhoor ons gebed door Jefus Christus, onzen Heer, in wiens naam wy u verder aanroepen, en zeggen : Onze Vader enz. • Wy befiuiten dit Jaar met eene geheel christelyke verrichting, rnyne aandachtige Toehoorers! met het vieren van het Heilige Avondmaal. En welk eene belydenis leggen wy daardoor niet af! Op welke weldaaden en zaligheden roemen wy daardoor niet ! Een gantsch  ONS CHRISTENDOM. 299 gantsch jaar in de belydenis en in heilgeloof der christelyke leer, in de navolging van haaien goddelyken Stichter en in het geuot der ons door hem verfchafte menigvuldige voordeden geleefd te hebben. Zou zulks niet een hoogstwenfehelyke zegen zyn ? Welk eene groote waarde moet niet het Christendom aan ieder korter of langer vak van ons leven byzetten ! Welk een licht, welk een kalmte, welk een vergenoegen moet het niet over alle deszelfs dagen verfpreiden! Hoe veel meer goeds moet niet de Christen, die in de daad en in waarheid een Christen is, in ean jaar doen en genieten, dan elk ander mensch, dia dit voorrecht niet heeft! Hem befchaamt het voorledene niet, hem verwart het toekomende niet. Het eerfte is voor hem niet verlooren; hy heeft goede zaaden in hetzelve uitgeftrooid: en het laatfte belooft hem de heerelykfte vruchten van zynen arbeid. Zo gerust hy op het voorleedene terug zien kan, zo welgemoedigd en vrolyk durft hy her toekomende afwachten. Ja , één jaar , in eene geheel christelyke denk- en levenswys gefleeten, één jaar, waarin, zo als onze tekst het uitdrukt, Christus in ons keft, en zyn geest ons  300 VERANTWOORDING VAN ons' befliert, is meerder waardig , dan eene reeks van jaaren, die wy in onbedachtzaamheid doordroomen, of aan ongeregelde, kwaade begeerten en hartstogten opofferen. Terwyl deeze enkel verdriet en berouw en gemis en ellende ten gevolge hebben, heeft dit eenen niet minder aanmerkelyken dan duurzaamen invloed op onze volmaaktheid en gelukzaligheid in alle tyden en eeuwen, ó Mogt het afgeloopene jaar voor allen, voor veelen van ons deeze waarde bezitten! Mogten wy in het zelve zeer veel christelyke deugd gedaan en zeer veel christelyke zaligheid genoten hebben! Hoe vrolyk en dankbaar zouden wy hetzelve dan niet door de gedachtenisviering van onzen Heer befluiten , en hoe vol van zalige verwachting onzen loop naar het doel vervolgen! Laaten wy toch daarover ons zeiven rekenfehap afeifchen, myne geliefde Medechristenen! Laaten wy onszelven de gewigtige vraag voorhouden, of wy met den Apostel zeggen kunnen: Christus leeft in my, zyn geest, zyne gemoedsgefteldheid heeft ook my in het ten einde fpoedende jaar beheerscht en beflierd, ik heb geduurende hetzelve de kracht van het Christendom ondervonden en zyne voo?-  ONS CHRISTENDOM. 301 voordeden gefmaakt. Zyn wy dan, om deeze veel bevattende vraage wat meer te ontleeden, zyn wy door het Christendom zedelyk beter? Zyn wy daardoor voor onze medemenfchen nuttiger? Zyn wy vergenoegder en gelukkig geworden? Of, hebben wy ook in dit jaar in christelyke wysheid en deugd, in christelyke algemeene goedwilligheid , in christelyke vergenoedzaamheid en zaligheid uitgemunt? Wysheid en deugd is het eerfte en voornaamfte onderfcheidende kenmerk van eenen waaren Christen ; het eerfte en voornaamfte kenmerk van een mensch, in welken Christus leeft. En hebben wy ons ook in het ras verloopen jaar daardoor onderfcheiden en als echte Christenen doen kennen? Getuigden alle onze gefprekken en gevoelens van onze christelyke wysheid, en alle onze poogingen en bedryven van onze christelyke*' deugd? Kon men in dit opzigt aan ons bemerken, dat wy leerlingen en navolgers van Jefus Christus zyn? Ach! myne geliefde Vrienden! indien wy aan alle heerfchende dwaasheden onzer eeuw zonder bedenking deel genomen, en den fmaak, door vooroordeel en. mode, ligtzinnigheid en zucht  g02 VERANTWOORDING1 VAN zucht tot uitfpanning overal ingevoerd, zonder bepaaling en weerhouding ingevolgd ; indien wy over de gewigtigfte zaaken, over God en den Godsdienst, over onze verordening en onze pügten, derwyze gedacht en geoordeeld hebben , als de grootfte hoop der menfchen gewoon is 'er over te denken en te oordeelen; indien wy onverfchillig omtrent God en ongevoelig omtrent oiize broeders waren; indien wy het zigtbaare boven het onzigcbaare, het tegenwoordige boven het toekomende, de uiterlykc welvaart boven de volmaaktheid van onzen geest gefield, en rykdom, of eer , of zinnelyke vermaaken en verlustigingen, of een Weèldétfg, dartel leven tot het voornaamfle doel onzer wenfchen en pooijingen gekooren hebben: dan zyn wy geheel van de christelyke wysheid ontbloot, dan denken en oordeelen wy gantsch anders, dan echte Christenen moeten denken en oordeelen. En op wat grond zouden wy op de christelyke deugd mogen roemen, indien ons niet de liefde tot God en tot de menfchen, maar gewoonte, of dwang en uitwendige omftandigheden tot onze beste daaden aangefpoord; indien wy ons niet Jefus Christus en zyn onfchuldig, heilig  ONS CHRISTENDOM. 303 lig leven, maar de menfchen deezer waereld en 't geen onder hen betaamelyk en welleevend genoemd wordt, tot voorbeelden van navolging voorgefleld hadden? Hoe zouden wy op de christelyke deugd mogen roemen, indien wy niet geweeten hadden , ons zeken iets te weigeren, onze lusten en begeerten te bedwingen, onze driften te bellieren, onze zedelyke vryheid te handhaaven, en by onze beiluiten meer omgezien hadden naar 't geen, ligt of zwaar, den zinnelyken mensch aangenaam of onaangenaam is, dan naar 't geen recht of onrecht, welvoegelyk of onbetaamlyk met Gods wil overeenkomftig of met denzelven ffrydig is? Neen, al wie zo denkt en leeft, is van christelyke wysheid en deugd ontbloot, en mag niec zeggen, dat Christus in hem leeft. En zou ons in dat geval de belydenis van het Christendom wel in 't geringde baaten? Zouden wy ons alsdan wel over het afgeloopene jaar, als over een jaar, dat in christelyke gevoelens en poogingen doorgebragt was, mogen verblyden? Neen , zullen wy daartoe eenen toereikenden grond hebben, zo moet Christus in ons leeven ; zyn geest, zyne gemoedsgefteldheid moet ons bezielen, en ons geheel gedrag bellieren. Wy moe-  304 VERANTWOORDING VAN moeten van onzelven kunnen getuigen, dat wy zyn voorbeeld en zyne voorfchriften nooit geheellyk uit het oog verlooren , dat wy ons fteeds benaarftigd hebben, om zodanig te denken, te oordeeJen, te fpreeken, te handelen, als hy in onze plaats en in onze omftandigheden zou gedacht, geoordeeld, gefproken , gehandeld hebben. Wy moeten van ons zeiven kunnen getuigen, dat wy over onszei ven geheerscht, verzoekingen ten kwaade beftreeden en overwonnen, onzen pligt zorgvuldig en gewillig volbracht, onophoudelyk aan onze zedelyke verbetering gearbeid, aan de waarheid en de deugd zonder weigering menig uiterlyk voordeel en zinnelyk vermaak opgeofferd hebben, en aan onze betere, edeler grondbeginfelen getrouw gebleeven zyn. Gelukkig is hy, die van zyn hart dit getuigenis ontvangt! Hem hebben christelyke wysheid en christelyke deugd ook geduurende dit jaar vergezeld. En voor wat al dwaasheden en misflagen hebben zy hem niet bewaard! Door welke goede, vroome bedryven zullen zy niet zyne verloopene dagen hebben doen uitmunten 1 Hoe gerust kan hy nu op dezelve terug zien , en hoe welgemoedigd op zyne loopbaan voortgaan! Hy heeft de kracht van het  ons christendom. $0$ het Christendom ter zyne verbetering ondervonden , en mag ook in 't vervolg op deszelfs vermogenden invloed ftaat maaken. Christus leeft in hem, zyn geest bezielt hem; hoe zou dan zyn ftreeven naar zuiverer wysheid en deugd, naar fteeds toeneemende volmaaktheid ooit vergeefs kunnen zyn? Algemeens goedwilligheid is een tweede on° derfcheidend kenmerk van een' waar Christen, van een' mensch , in welken Christus leeft. Door yver voor het welzyn van anderen muntte Jefus, de Stichter van het Christendom, boven alle wyzen, boven alle leeraars en wetgeevers, boven alle vrienden en bevorderaars van 't geluk van 't menschdom, die voor hem en na hem geleefd hebben, op eene niet minder fchitterende dan in 't oog loopende wyze uit. Hy dacht, hy werkte, hy leefde eeniglyk voor anderen; aan hunnen dienst offerde hy zyne rust, zyne eer, zyn vermaak , zyn leven zelfs met de grootfte bereidwilligheid op. Menfchen te onderwyzen, te verbeteren, gerust te ftellen, zalig te maaken; de verftandigfte inrichtingen toe heil der verstafgelegene volken en geflachten van menfchen te maaken, en de edelfte zaaden voor den oogst aller toekomende tyden uit te VII. Stuk. V ftrooi-  306 VERANTWOORDING VAN ftrooijen: dit was zyne geliefdfte, zyne eenigfte bezigheid. Hoe kort zyn leven op aarde ook ware, zo ryk echter was het in menschlievende, weldaadige onderneemingen en verrichtingen. En zyn dit ook trekken van ons charakter, van onze gemoedsgefleldheid, myne aandachtige Tochoorers? Hebben wy ons daardoor ook, in het ten einde fpoedende jaar, als echte Christenen onderfcheiden ? Hebben wy niet enkel voor ons zeiven, maar ook voor anderen geleefd , niet enkel ons eigen i welzyn , maar ook het welzyn onzer broederen uit al ons vermogen zoeken te bevorderen'? Zyn wy anderen op de eene of de andere wyze tot nut geweest, en hebben wy den ernftigen wil en het wezenlyke oogmerk gehad, om zulks te zyn? Was ons oor en ons hart nooit voor het gefchrei der armen en ellendigen, voor de klagten onzer minder gelukkige broederen geflooten? Gaven wy gaarne, als wy konden geeven? Hielpen wy gaarne , als wy in ftaat waren om hulp te verkenen ? Onttrokken wy ons geene moeite,'geenen arbeid, geen ongemak, die de zorg voor het algemeenebest van ons eischte? Maakten wy gaarne een eind aan elk verdriet, waartoe wy middelen en gelegenheid aan de hand hadden, ea  ONS CHRISTÜNDO M. $0? en verfpreidden wy gaarne in onzen naauwer of ruimer kring vergenoegen en vreugde rondom ons? Namen wy de bezigheden van onzen ftand en ons beroep niet eeniglyk. daarom met zorgvuldigheid en vlyt waar, opdat dezelve ons voeden en verryken , of verheffen mogten, maar voornaamelyk uit dit edeler beginfel, omdat wy van onze vermogens en krachten, van on» ze gaaven en bekwaamheden een waarelyk goed en voor anderen nuttig gebruik wenschten te maaken? Hebben wy derhal ven ook in hetafgeloopene jaar ter vermindering der menfchelyke ellende , en ter vermeerdering van het menfchelyke geluk het onze toegebragt? En hebben wy dit zonder dwang, met lust en genoegen , uit liefde tot God en tot de menfchen, als belyders der weldaadigfte leer, als leerlingen en navolgers van den uitmuntendfien Menfchenvriend gedaan? Hoe gelukkig zyn wy , indien wy deeze vraagen oprechtelyk met ja beantwoorden kunnen! Dan zyn de verloopene dagen noch voor ons zei ven, noch voor onze broederen verlooren. Dan zal hunne nagedachtenis ons nooit verbyfteren, nooit befchaamen, maar fteeds het zuiverfte, edelfte genoegen verfchaffen. Dan kunnen wy ons V 2 he-  30S VERANTWOORDING VAN beroemen en verheugen, dat wy ook in dit opzigt de kracht van 't Christendom ondervonden, en, van zynen geest bezield, meerder goeds in het beloop van een jaar gedaan en bevorderd hebben, dan wy zonder deszelfs hulp zouden hebben kunnen doen en bevorderen. En hebben wy, ten derden, ook naar evenredigheid meerder goeds, meerder vergenoegen en zaligheid in dit jaar genoten, dan iemand, die geen Christen is, genieten kan? Zuiverer, ryker bronnen van vertroosting en gerustftelling, van genoegen en vreugde ftaan voor ons als Christenen allenvege open. Maar hebben wy uit dezelve gefchept, en daardoor onzen dorst naar geluk, hoewel niet ten vollen verzadigd, nogthans geftild en verzacht? Hierover vraagt men zichzelven maar al te zelden rekenfchap af, myne aandachtige Toehoorers l omdat men nog fteeds van het oogmerk van den christelyken godsdienst en van de voordeden, die dezelve ons verfchaffen moet en ook werkelyk verfchaft, al te verkeerde en onvolkomene denkbeelden voedt. Men zoekt en verwacht van eene geheel christelyke denken levenswyze wel eene uitneemende zaligheid in  ONS CHRISTENDOM. 309 in de toekomende waereld, maar niet in de tegenwoordige. Ja, men befchouwt zelfs deeze denk- en levenswyze wel eens als een beletfel van het vermaak en genoegen, 't welk men eeniglyk door het vooruitzigt van toekomende belooningen kan en moet te boven komen. Dus verliest men het natuurelyke en noodzaakelyke verband tusfchen deugd en geluk uit het oog, en maakt zich het Christendom, 't welk zyn Stichter zelf een ligten last, een zacht juk noemt, tot een drukkend pak. Neen, myne geliefde Vrienden! indien Christus in ons leeft, indien zyn geest ons bezielt, moeten wy de kracht zyner leer en van zyn voorbeeld ook daardoor ondervonden hebben, dat wy de afgeloopene dagen vergenoegder en genoeglyker dan de meeste overige menfchen geileeten hebben. En is dit gebeurd? Ik vraag niet, of ons minder tegenfpoeden getroffen hebben dan anderen; niet, of ons alle onze onderneemingen en verrichtingen beter gelukt zyn dan hun; niet, of wy ryker en vermogender en grooter geworden zyn dan zy? Deeze voorrechten belooft het Euangelie ons nergens; het leert ons voorfpoed en geluk van dkanderen te onderfcheiden , en leidt ons niet V 3 soe  JIO VERANTWOORDING VAK tot het bezit van geene, maar wel tot het genot van dit. Zyn wy dan in het belyden en in het betrachten van het Christendom werkelyk vergenoegder en gelukkiger geweest? Zyn wy van alle ongeregelde, de kalmte van den geest en de gezondheid van het ligchaam fchokkende en floorende driften en lusten vry gebleeven ? Zyn wy van geene dwaaze en tegenftrydige wenfchen en begeerten ginds en herwaards geilingerd, en in het ftille genot van het fchoone en goede, dat wy werkelyk bezitten, gehinderd geworden? Hebben ons hebzucht noch eergierigheid, nyd noch yverzucht, ydelheid noch hoogmoed onder onze bezigheden en in de verkeering met onze broederen ontrust? Heeft ons eene hartelyke toegenegenheid jegens alle menfchen in de famenleeving vergezeld, en een oprecht welgevallen in al het fchoone en goede , dat zy bezaten en deeden en genooten, hun gezigt en hunne tegenwoordigheid begeerelyk en aangenaam voor ons gemaakt? Hebben wy aan alle hunne onfchuldige vermaaken en genoegens een broederlyk aandeel genomen, en daardoor de onze vergroot en vermenigvuldigd? Hebben wy alle onze pligten voornaamelyk daarom, omdat God ze ons voorgefchreeven heeft, en  ONS CHRISTEN DOM. 31 I cn omdat wy daardoor het welzyn der menfchen bevorderen, gewillig en blymoedig volbragt, en ons alle daarmede verbonden ongemakken verligt en verzoet, door dezelve als inrichtingen en voorfchriften van den Alwyzen en Algoeden te befchouwen? Hebben wy by de volbrenging onzer pligten het zuivere, edele genoegen, van recht en wel gehandeld en de volmaaktheid van onzen geest bevorderd te hebben, genoten? Is ons de gedachte aan God, onzen goedertieren hemelfchen Vader, altoos voor den geest, altoos kostelyk; is ons het befef van zyne nabyheid nooit hinderlyk, maar fteeds troostelyk geweest? Heeft deeze gedachte over alles, wat wy zagen en hoorden, wat ons en anderen overkwam, licht en orde verfpreid, en aan alles eene grooter waarde, en eene fchooner gedaante in onze oogen gegeeven? Hebben wy in deeze verhevene, zalige gedachte troost en gerustftelling gevonden, zo dikwyls ons of onzen broederen iets onaangenaams bejegende, en ons alle de onheilen deezes levens niet alleen verdraaglyk, maar zelfs tot weldaaden gemaakt; door ons te leeren dezelve als befchikkingen van onzen hemalfchen Vader te befchouwen en tot onze zedelyke verV 4 be-  312 ' VERANTWOORDING VAN betering aan te wenden? Heeft de verzekerde verwachting van een beter, eeuwig leven alle angstvallige vrees voor den dood en zyne gevolgen uit onze zielen verdreeven ? Heeft zy het gebruik en het genot van het tegenwoordige zo veel te gewigtiger en heilzaamer voor ons gemaakt? Zyn wy, van deeze heuchelyke vooruitzigten bezield, het toekomende zonder vrees en fchrik genaderd, en hebben wy onzen loop naar het doel vol hoop vervolgd! Enkel voordeelen en zaligheden, myne geliefde Vrienden! die het Christendom zynen echten belyderen onfeilbaar verfchaft. Enkel voordeden en zaligheden, die Jefus Christus, zelfs by de diepfte vernedering en in 't midden van zyn lyden, in volle maate genoot, en die ook ons, indien zyn geest ons bezielt en beftiert, niet ontgaan kunnen. Hoe gelukkig zyn wy, indien wy dit ook in het ten einde fpoedende jaar ondervonden hebben! Dus zal het ook in dit opzigt voor ons niet verlooren zyn. Dus hebben wy geduurende hetzelve eene waare, duurzaame zaligheid genoten, en ons daardoor voor nog grooter zaligheid in de toekomende waereld gefchilu gemaakt. En dit, myne aandachtige Toehoorers! is het ge-  ONS CHRISTENDOM. 313 gewigtige onderzoek over uw Christendom en over zynen invloed op uw gedrag en op uw geluk , waartoe wy u by het afloopen van dit jaar wenschten op te wekken. Deeze zyn de onderwerpen , die de leiddraad onzer overdenkingen moeten zyn, indien wy beflisfen willen, of wy als menfchen, in welken Christus leeft, door christelyke wysheid en deugd, door christelyke goedwilligheid en weldaadigheid, door christelyke vergenoegdzaamheid en zaligheid boven anderen hebben uitgemunt. Kunnen wy onszelven dit getuigenis geeven, myne Broeders in Christus! dan mogen wy ook gerustelyk tot 's Heeren tafel naderen, en daar eene plegtige belydenis van onze christelyke gevoelens en verwachtingen afleggen. Ja, hier willen wy ons over de weldaaden van het Christendom en over zyne zalige uitwerkfels en vruchten openlyk en gemeenfchappelyk verblyden. Hier willen wy Gode, den Vader, en Jefus Christus, zynen Zoone , voor elke goede , vroome gedachte, die ons ook in dit jaar bezield heeft, voor elke goede, vroome daad,, die wy geduurende hetzelve verricht, voor elk edel genoegen, dat wy genoten, en voor elke vordering danken, die wy op den weg der wysV s heid  314 VERANTWOORDING VAN heid en deugd gemaakt.hebben. Want zonder de hulp van het Christendom, zonderden invloed der goddelyke leer en der verhevene levenswys van onzen Heer, zouden wy waarichynelyk deeze goede gedachten niet gehad, deeze goede daaden niet verricht, deeze edele genoegens niet gefmaakt hebben en de volmaaktheid niet zo genaderd zyn. Zonder de hulp van het Christendom zouden wy waarfchynlyker wyze noch verach'elyke flaaven der dwaaling en des bygeloofs, flaaven van laage lusten en driften, ellendige, wanhoopige ftervelingen geweest zyn. Ja, hem, onzen Verlösfer, die ons in vryheid gefield heeft, en door wien wy wyze, braave, vergenoegde menfchen geworden zyn, hem willen wy hier met vereenigde harten de offers van verheuging en dankzegging brengen, die hy met zo veel recht van ons, ^yne verlosten,'verwacht. Maar hier willen wy ons ook meer en meer tot eene getrouwe gebruikmaaking van het Christendom , wiens kracht en zaligheid wy ondervonden hebben, verpligten en opwekken. ,Ja, dus moeten wy eikanderen toeroepen : Christus , wiens verdienden jegens onsen het menfche» lyke gedacht wy hier pryzen, voor wiens leerlingen en navolgers wy ons hier uitgeeven, moet fteeds  ONS CHRISTENDOM. 315 fteeds in ons leeven. Zyn geest en zyn gevoelen moet ons fteeds bezielen; zyne voorschriften en zyn voorbeeld moeten de regel van ons gantfche gedrag zyn. Op hem, onzen Aanvoerer en Voorganger, willen wy fteeds het oog gevestigd houden, zyne voetftappen meer en meer gewillig drukken, hem meer en meer gelyker en door grooter gelykheid met hem meer en meer gefchikt zoeken te worden voor de gelukzaligheid, die hy ons in zyn hemelsch Koningryk bereid heeft. Dus zullen wy hier en hiernamaals gemeenfchap met hem hebben, en in zyne gemeenfchap zalig zyn. Amen.