NAGELATEN LEERREDENEN van G. J. ZOLLIKOFER, PREDIKANT DER EVANGELISCH HERVORMDE GEMEENTE TE LEIPZIG. In het Nederduitsch vertaald. A G T S T E STUK. Te AMSTERDAM, By' de Erven P. MEIJER en G. WARNARS. M DCCXCIV.   inhoud. EERSTE LEERREDE. »EPAALING DER nENKE£ELDEN MENSCHELÏKEGELUK. EüANC. van lukas Hoofdft. Xfl, VS. I5. t Is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zyne goederen. BI. i. TWEEDE LEERREDE. NAAUWKEURIGER ÏEÏAAIINO DER DENKBEELDEN VAN 'T CEEn GEWOONLYK VERHEVEN EN GER,NG, GROOT EN KLEIN GENOEMD WORDT. EuANd van Lukas Hoofdfl. XVI. vs. 15. Gy ** die uiélm rechtvaardigt «fc, de menleken ■ ™ar God kent uwe Harten. Want dat Jmg is onder He menjchen, is een grouwel voor God. 2?. DER-  INHOUD. DERDE LEERREDE. HET ONDERSCHEID TUSSCHEN WELVAARD EN GELUK. SPREUKEN van salomon HOOfdll. III. vs. 21. Myn zoon, laat zy, (de wyjieid) niet afwyken van uwe oogen; bewaar de beflendige wysheid en bedachtzaamheid (of: 'en gy zult gelukkig en voorzichtig worden.) VIERDE LEERREDE. BESCHOUWING DER BRONNEN VAN HET MENSCHELYK GELUK. Psalm XXXIV. vs. 9. Smaakt en ziet, dat de Heer goed is. 73. FT F D E LEERREDE. DE GENEUGTEN DER DEUGD. Spreuken van Salomon. Hoofdfl. III. vs. 17. Haare wegen zyn wegen der lieflykheid, en alle haare paden vrede. 99. ZES-  INHOUD. ZESDE LEERREDE. qorzaaken, waarom veele deugd" zaame menschen zo weinig genoegen genieten. Spreuken van Salomon Hoofdfl:. iii. vs. 17. Haare wegen zyn wegen der lieflykheid, en alle haare paden vrede. ZEVENDE LEERREDE. het gedrag van een' vroom mensch in voorspoed en in tegenspoed. Brief van Jakobus, Hoofdfl:, V. vs. 13. Is iemand onder u in lyden , dat hy hidde: is iemand goeds moeds, dat hy pfalmzinge. 155. A G T S T E LEERREDE. waarom heeft 'er niet meerder ge' luk onder ons plaats? euang. van lukas, Hoofdfl. xii. vs. 15. Ziet tos, en v.'acht u van de gierigheid: want het is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zyne goederen. ' 17g. NE-  INHOUD. NEGENDE LEERREDE. O0E2AAKEN VAN HET. GEBREK AAN GELUK ONDER DE MENSCHEN. Spreuken van Saiomon Hoofdfl. III. vs. 21. Laat gy (de wysheid) niet afwyken van uwe oogen; bewaar de bejlendige wysheid en bedachtzaamheid; (of: en gy zult gelukkig en voorzigtig worden.) 205. TIENDE LEERREDE. OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN GELUK ONDER DE MENS C HEN. Spreuken van Salomo, Hoofdfl. Hl. vs. 21. Laat zy (de wysheid ~) niet afwyken van uwe oogen; bewaar de bejlendige wysheid en bedachtzaamheid; (of: en gy zult gelukkig en wys worden.) 227. ELFDE LEERREDE. HET HEILIGE AVONDMAAL EEN CHRISTELYK VREUGDE BI AAL. Brief aan de ?t l?«pensers Hoofdfl. IV. vs. 4. Verblydt u in den heere allen tyd: wederom zegge ik: vtrblydt u. 249_ EER-  EERSTE -LEERREDE. BEPAALING DER DENKBEELDEN VAN HET MENSCHELYKE GELUK. Tekst. . EüANG, YAN LUKAS HoofJft. XII. VS. 15. t Is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit xyne goederen. VIII. Stuk. A   ö (jjod, eeuwige, onuitputbaare bron van alle leven, van alle vreugde en van alle geluk, van u ilroomc leven, en vreugde en geluk op uwe gamfche onrneedyke fchepping af. Alles, wat gy, Algoede, gefchaapen hebt, hebc gy tot geluk gefchaapen, en uwe wysheid mist haar oogmerk nimmer. Zo verfcheiden de wegen zyn, langs welken gy uwe fchepfels tot hunne verordening leidt, zo zeker bereiken wy dezelve, vroeger of laater, op deeze of op geene wyze. Ook ons, uwe kinderen op aarde, hebt gy, goedertiercnite Vader, tot het geluk verordend, ons voor hetzelve vatbaar gemaakt, en ons niet minder menigvuldige dan ryke bronnen, in ons en buiten ons, ontflooten, en aangeweezen, waaruit wy vermaak en genoegen kunnen fcheppen. Voor geen van allen zyn deeze bronnen volflrektlyk gellooten, geen van allen fchept te vergeefs uit dezelven. Mogren wy flegts allen ons geluk daar goeken, waar het werkeiyk te vinden is, en de maat daarvan, die gy voor eenen ieder van ons befchikt hebt, zo dankbaarlyk, zo blymoediglyk genieten, en zo waardiglyk gebruiken, als A a uwe  4 BEPAALING DER DENKBEELDEN uwe oogmerken en ons welzyn vereifchetl ! Mogten wy dat geene , 't welk werkelyk menfchelyk geluk is, gelyk ook den weg, die derwaards leidt, fteeds beter kennen, fteeds naauwkeuriger beoordeelen, en van den fchyn en de misleiding onderfcheiden, en op deezen weg fleeds voorzigdger leeren wandelen ! Mogten wy ook thans, nu wy deeze zaaken tot het onderwerp onzer overdenkingen neemen , zulks met die opmerkzaamheid en dien ernst doen, die aan de belangrykheid van het onderwerp beantwoorden. Laat uw licht ons verlichten, en uwe geest ons bellieren en leiden. Laat de waarheid onze vooroordeelen en misvattingen verbannen, en geef, dat wy haare aanwyzingen en voorfchriften gewilliglyk volgen. Wy bidden u hierom in den naam van onzen Heer en Heiland Jefus Christus, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. Naar geluk, myne aandachtige Toehoorers! naar geluk verlangt en (treeft alles, wat leeft en denkt; het kind en de jongeling, gelyk de man en de grysaart; de ruwe, woeste natuurmensen ,  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. 5 rnensch, gelyk de meer befchaafde en gepolyste burger; de onweetende, gelyk de onderweezene; de ligtzinnige, gelyk de bedachtzaams; hy, die over hec geluk nagedacht en deszelfs vcrfcheidene bronnen onderzogt heeft, gelyk hy, voor wien de naam en het denk' beeld daarvan als onbekende vreemde zaaken zyn. Iedereen wil van zyn leven en van de vermogens, die hy in zich ontdekt, een vrolyk genot hebben; iedereen zo veele goederen, zo veele aangenaamheden en geneugten genieten, als hy kennen en verkrygen kan; iedereen heeft een afkeer en vliedt voor alle onaangenaame, fmertelyke denkbeelden en gewaarwordingen ; iedereen wil integendeel zo wel de fomme als de levendigheid en kracht zyner aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen vermeerderen. De een doet zulks met bewustheid en overleg; doch de ander volgt daarby eeniglyk eenen inwendigen, onwederitaanbaaren aandrang, een verward gevoel. De een gaat daarby naar beginfels en met bepaalde oogmerken te werk; doch de andere laat zich blindeling van de indrukfelen en den invloed der uiterlyke dingen, of van zyne eigene zinnelyke, dierelyke gewaarwordingen leiA 3 den,  Ö BEPAALING DER DENKBEELDEK den. Allen loopen naar hetzelfde doel: doch de wegen, die zy derwaards inflaan, loopen zeer verwyderend van elkander. Niemand mLc ook geheel zyn doel: maar de meesten bereiken hetzelve langs zeer moeijelyke wegen, ra een lang en gevaarlyk omdoolen, na veele verdrietige mislukkingen; bereiken het flechts laat, flechts zeer onvolkomen, en verdriet en fmert kenmerken de meeste fchreeden, die zy derwaards doen. Doch hoe natuurelyker den rnensch het wenfchen en ftreeven naar geluk is; hoe onaffcheidlyker zulks met alles, wat hy denkt, en wil en doet, vereenigd is: des te meer ligt 'er, onbetwistbaar, aan gelegen, dat hy hetzelve de behoorlyke richting geeft; zulk eene richting naamelyk, in welke hy zynen wensch het zekerst, het veiligst, het volledigst bereiken kan. Elk rnensch, welk dien trap der menfchelyke befchaafdheid bereikt heeft, dat hy over geluk en ellende, en over derzelver middelen en bronnen rfadenken kan, en zich dikwyls en dringend genoopt gevoelt om zyne aandacht op deeze onderwerpen te vestigen, kan zich hieromtrent geenzins met duistere en verwarde begrippen vergenoegen. Anders zou hy zig nog . ver-  VAN HET MENSCHELYKE GELUK» 7 verder van dat doel verwyderen, dan zyn minder befchaafde, geheel zinnelyk natuurgenoot. Hy moet integendeel van deeze gewigtige onderwerpen , fteeds duidelyker en naauwkeuriger denkbeelden trachten te verkrygen. Wy, myne aandachtige Toehoorers! wy ftaan op deezen trap der befchaafdheid: als menfchen, die de vermogens van hunnen geest kennen en weeten te gebruiken; en als Christenen, die een verhevener licht herhaald en op den weg der waarheid gebragt heeft. Laaten wy onze voorrechten handhaaven, en ons juiste denkbeelden van het menfchelyke geluk vormen. Dit is het oogmerk myner tegenwoordige leerrede. V Is niet, zegt de Zaligmaaker in den tekst, 't is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zyne goederen, de rnensch is niet door den overvloed alleen gelukkig. Deeze betuiging van onzen Godlyken Leeraar wyst ons het fpoor, op welk wy ons geluk te zoeken of niet te zoeken hebben. Laaten wy dit fpoor volgen, en omftandiglyk onderzoeken: Waarin ons geluk bejlaa of niet beftaa, wat daartoe noodzaakelyk en wezenlyk behoore of niet, en langs welk een weg wy veiligst tot hetzelve komen kunnen. A 4 Lou-  ö BKPAALING DER DENKBEELDEN Louter onderwerpen van nadenken, die gewislyk alle onze opmerkzaamheid en hartelykfie deelneeming verdienen. V Is niet in den overvloed gelegen, dat iemand (gelukkig) keft uit zyne goederen; derhalven beftaat het menfchelyke geluk niet in de bezitting van uherlyke goederen, niet in rykdom en overvloed, niet in hoogheid en magt, niet in alle zulke dingen, die tot den aardfchen welfland gerekend worden. De ondervinding leert ons immers, dat men alle deeze dingen bezitten, dat men dezelve in eene ruime, overvloejende maate bezitten, en echter ongelukkig zyn; en, dat men daarentegen alle deeze dingen geheelJyk of grootdeels ontbeeren kan, en echter gelukkig zyn. Of, zyn dan alle, zyn wel de meeste ryken en grooten en magtigen indedaad gelukkig? Zyn zy gerust, vergenoegd, weltevreden? Hebben zy werkelyk een vrolyk genot van 't geen zy hebben en bezitten? Vinden zy in deszelfs genieting en gebruik al dat geene, 't welk zy 'er van hoopten en verwachtten? Genieten zy het zonder vrees en zorgen? Beveiligen deeze voorrechten hen tegen alle ongemakken en onaangenaamheden des levens, tegen fmerten en ziekten, tegen de uit-  VAK HET MENSCHELYKE GELUK. .9 : uitwerk fels van nyd en jaloersheid, tegen het verwoestende geweld van ongeregelde en verderflyke hartstogten ? Worden niet zeer dikwyls hunne behoeften flechts des te menigvuldiger en grooter, hunne wenfchen en begeerten des te heviger en onverzaadlyker, naar maate zy meerder middelen en gelegenheden hebben, om geene en deeze in te willigen, en aan haare onbegrensde eisfchen het oor te leenen? Neemt hunne afhangklykheid van anderen , hunne dienstbaarheid, hunne wezenlyke flaaverny, niet menigwerf naar de zelfde maate toe-, naardat zy meerder dingen en perfoonen ter bevrediging hunner lusten en ter volvoering hunner oogmerken noodig hebben ? Zyn wel aan den anderen kant alle de zulken ongelukkig, die in eenen geringen ftaat leven, die van tydelyke goederen en uiterlyke voorrechten ontbloot zyn? Zyn daardoor alle, zyn daardoor zelfs veele bronnen van genoegen, voor hun geflooten? Zyn kalmte des gemoeds , vergenoegdheid, blydfchap , voor hun onbekende en vreemde zaaken? Genieten zy dezelve niet dikwyls tot eenen veel hooger trap, -veel onbekommerder en vryer dan die gewaande gunstelingen van het geluk ?. Worden zy niet A 5 juist  10 BEPAALING DER DENKBEELDEN juist door de geringheid en onvermaardheïd van hunnen ftaat voor duizend gevaaren en bekommeringen bewaard? Hebben zy niet alles, wat natuur en Godsdienst den rnensch en den Christen ter genieting aanbieden, met den rykften en magdgften gemeen? Is niet gewoonlyk hunne fmaak minder bedorven, en hun vermogen van gewaarworden fterker en levendiger? Hangt niet hun geluk veel minder van toevallige en veranderlyke dingen af? Kan men niet meestal een veel onvervalschter genot van zyn leven en zyne krachten in ftilte en in eenzaamheid hebben, dan in het gedruisch en gewoel der waereld? Neen, myne geliefde Vrienden! uiterlyke welvaart, rykdom, overvloed, hoogheid, magt, luister en pracht zyn wel in en op zichzelve beftaanbaar met het geluk, zy fluiten hetzelve niet altoos buiten; zy kunnen integendeel, juist beoordeeld en wel gebruikt wordende, hetzelve als middelen bevorderen; maar zy zyn 'er geene noodzaakelyke, geene wezenlyke vereischten toe. Hun gemis heeft niet, altoos, heeft zelfs niet in de meeste gevallen , gebrek aan geluk ten gevolge. Dit kan zeer wel zonder die heftaan, en vindt zeer dikwyls zonder die plaats. Onze eigene op» mer-  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. II merking en ondervinding laaten hieromtrent geen* twyfel over. ,t Is' niet in den overvloed gelegen, dat iemand gelukkig leeft uit zyne goederen. Even zo weinig, myne aandachtige Toehoorers! wordt 'er ook tot het menfehelyke geluk vereischt, dat ons alle onze onderneemingen wel gelukken, dat alle onze ontwerpen en oogmerken uitgevoerd, alle onze wenfehen vervuld , alle onze lusten bevreedigd worden. Maar al te dikwyls zyn onze lusten laag en verderflyk, onze wenfehen dwaas, onze oogmerken en ontwerpen nadeelig voor ons en voor anderen, onze onderneemingen onrechtvaardig, of onverltandig, of onmogelyk. Zonder de menigvuldige bepaalingen, die ons door de natuur en den loop der dingen, onder Gods alregeerende Voorzienigheid , gefield worden , zou 'er gewisfelyk veel meerder kwelling en verdriet, kommer en ellende onder de (tervelingen gevonden worden; en nimmer zouden fchepfels, die niet verder zien dan wy, ongelukkiger zyn, dan als hun alles naar wensch ging. Zonder de menigvuldige verhinderingen en zwaarigheden, die wy op de waereld ontmoeten, zonder den tegenftand, die ons telkens  12 BEPAALINë DER. DENKBEELDEN kens ophoudt en tot nadenken en overleg noodzaakt, zonder de frnertelyke ondervindingen, die wy zo dikwyls van onze zwakheid, van onze overyling, van onze onweetendheid er» dwaasheid, en feilbaarheid hebben, zouden wy nooit verftandig en wys worden, nooit onze bekwaamheden en vermogens juist beoordeelen en op de beste wyze gebruiken * nooit den fchyn van de waarheid, de gedaante van het wezen van malkanderen onderfcheiden, en derhal ven nooit ons geluk op vaste, duurzaame grondflagen leeren bouwen. Neen, ook mislukte poogingen en onderneemingen, ook verydelde ontwerpen en oogmerken, ook onvervulde wenfehen en onvoldaane begeerten zyn met het menfehelyke geluk zeer wel beftaanbaar. Daardoor worden oriteibaare, veel grooter en aanhoudender onheilenen fmerten, verdrietlykheden en teleurfïellingen van ons. verwyderd, of afgewend. Daardoor worden wy in het gebruiken en toepasfen van onze vermogens op de beste wyze geoefend, en dezelve krygen daardoor langs hoe juister en vaster plooi. Daardoor verkrygt onze reden fteeds meer en meer heerfchappy en vermogen op onze zinnelykheid , en by elke fchrede, waas*  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. 1$ waarmede wy de volmaaktheid naderen, naderen wy tevens tot het geluk. Daardoor leeren wy eindelyk het doel, waarnaar wy llreeven, en den weg, die derwaards leidt, fteeds beter kennen, en op deezen weg fteeds omzig;iger en bedachtzaamer wandelen. Hieruit volgt, dat het menfchelyke geluk geenzins gelegen is in eenen (laat van enkel aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen, veel minder nog in de genieting van enkel verrukkende vermaaken en levendige geneug' ten. Het eene en het andere zou met onze natuur en met de natuur der overige dingen , die ons omringen en waarmede wy in verband ftaan, handtastelyk ftryden. Een ligchaam, dat uit ftof gevormd, dat volgens zyne natuur verwoestbaar is, dat zo ligt befchadigd, gekwetst, vernield kan worden; eene woonplaats, die aan zo veele veranderingen en afwisfelingen onderworpen , waarop alles onbeftendig, alles als in eene geduurige eb»be en vloed is; een geest, die, ten opzigt van kundigheden en vermogens , zo beperkc is, die zo dikwyls doolt en mistast, en wiens werkingen in zo menigerlei opzigt van dat aardfche, broofche ligchaam afhangen ; een leven »  14 BEPAALTNG DER DENKBEELDEN ven, dat zo menigvuldige behoeften heeft en ons zo veel pligten oplegt, waaraan wy niec dan met groote moeite en arbeid voldoen kunnen; eene famenleeving van menfchen eindelyk, die even zo beperkt, even zo zwak en gebreklyk zyn als wy zeiven : dit alles maakt het volftrekt onmogelyk , dac wy enkel aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen hebben , of eenen ftaat van onafgebrookene , langduurige , verrukkende genoegens, vooronderfteld zulk een ftaat mogelyk ware , zouden kunnen verduuren. Wy zeiven en alle dingen, die ons omringen, zouden geheel anders gefteld; wy zouden geen menfchen, onze woonplaats zou geenzins de aarde, onze goederen en bezittingen zouden «.iet vergangklyk, onze kundigheden en vermogens zouden veel uitgebreider en onafhangklyker moeten zyn, indien 'er zulk een toeftand zou plaats hebben. Al wie derhalven dit mede tot het menfchelyke geluk rekende en daarna flreefde, zou zichzelven misleiden en een fchaduwbeeld najaagen, 't welk hy nooit zou kunnen bereiken. Neen , myne aandachtige Toehoorers! om het gezegde kort by een te vatten, het men- Jche-  VAM HET MENSCHELYKE GELUK. 1$ fchelyke geluk hangt veel meer af van 'f geen wy zeiven zyn, van V geen wy denken , gevoelen en willen, dan van U geen buiten om is, of van de uiterlyks goederen en voorrechten, die wy bezitten: hetzelve hangt veelmeer van het gebruik en de aanwending onzer vermogens zelf, en van de manier cn wyze, waarop wy ze aanwenden en gebruiken, af , dan van 't geen wy 'er mede uitvoeren en tot ftand brengen: en hetzelve beflaat in het overwigt onzer aangenaams denkbeelden en gewaarwordingen boven de onaangenaame. Indien 'er orde en rust in ons binnenfte, in onze gedachten en gewaarwordingen, in onze wenfehen en begeerten heerfchen, kan ons geene foort van wanorde en verwarring van buiten werkelyk ongelukkig maaken, fchoon zy wel ons genoegen verminderen en ftooren kunnen: indien wy onze vermogens door dezelve aan te wenden ontwikkelen en oefenen , en zulks met bewustheid en overleg doen, gevoelen wy, dat wy verflandiger, bekwaamer, volmaakter worden , dat wy van den eenen trap der befchaaving opklimmen tot den anderen, en dit gevoel moet 'ons zelfs dan vermaak verfchaöen, als wy niet al-  ïtf BEPAALING DER DENKBEELDEN alle de veranderingen buiten ons voortbrengen , om welke voortebrengen wy in ieder byzonder geval onze krachten infpanden : indien wy eindelyk meer goeds dan kwaads ondervinden en genieten; onze vermogens meermaalen gebruiken dan niet gebruiken kunnen; meerder gelegenheden en middelen dan verhinderingen en tegenftand tot onze befchaaving en volmaaking ontmoeten ; en meerder oorzaaken hebben, om met onszelven en met onzen toeiïand te vreden dan te onvreden te zyn; krygen daardoor onze aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen het overwigt op de onaangenaame ; en hoe aanmerklyker die overwigt is , des te grooter en volkomener is het menfehelyke geluk , zo als het zelve hier op aarde kan genoten worden. Zo menigvuldig en verfcheiden het getal , de menigte , de levendigheid en' de fterkte der aangenaame en onaangenaame denkkeelden en gewaarwordingen in der menfchen zielen zyn: even zo menigvuldig en verfcheiden zyn ook de trappen van het geluk , dat zy genieten. Eene volftrekt zuivere en onvervalschte gelukzaligheid is eeniglyk den volraaaktfen Geest eigen. Hoe grooter de afftand van eem-  van het iwenschelyke geluk. If ge foort en klasfe van wezens van deeze hoogde volmaaktheid is; des te grooter is ook de vermenging van het goede en het kwaade, van het aangenaame en het onaangenaame , in hunnen toeftand en in de begrippen «n gewaarwordingen, die zij daarvan hebben : Het menfchelyk geluk befbat derhalven niet in de uiterlyke welvaard , niet in de vervulling van alle onze wenfehen en bedoelingen, niet in een onafgebrooken genot van vermaaken en geneugten, maar in eenen toeftand, die ons meer vermaak dan verdriet, meer genoegen dan ongenoegen, meer aangenaame dan onaangenaame denkbeelden en gewaarwordingen verfchaft. En op welk eene wyze ontflaat, waarop grondt zich dit overwigt van kt goede boven het kwaade, van het aangenaame boven hel onaangenaame in der menfchen zielen? Waarop rust derhalven hun geluk? Het gronde zich , het rust op wysheid, op deugd , op godvrucht. Deeze, myne geliefde Vrienden.' zyn de drie voornaamfte en rykfle bronnen der menfchelyke gelukzaligheid. Laaten wy deeze bronnen wat van nader by befchouwen, haare heilzaame krachten omftandiger VIII. Stuk. B on-  18 HEFAALING DER DENKBEELDEN onderzoeken, en nagaan, welk eene betrekking en welk eenen invloed zy op ons geluk hebben. De eerfte bron , de eerde grond van het menfchelyke geluk is wysheid: dat is , het goede gebruik van het verftand en de juiste toepasfing van hetzelve op alle belangen, bezigheden , voorrechten en goederen, geneugten en rampen deezes levens. Deeze wysheid leert ons de dingen die ons omringen, waarmede wy te doen hebben, die wy genieten of ontbeeren, naar welke wy ftreeven of niet ftreeven, volgens hunne wezenlyke waarde beoordeelen, en ze dermaate hoogfchatten, of gering achten, dermaate beminnen en zoeken , of dermaate verfoeijen en ontvlieden , als met hunne waarde , hunne verordening , hunne betrekkingen tot ons en anderen en tot het geheel , waarvan zy en wy leden zyn, overeenkomt. Zy leert ons den fchyn van de waarheid, de gedaante van het wezen, het oogenbliklyke vermaak van duurzaamer geneugten, de voorbygaande dikwyls heilzaame verdrietlykheden van de wezenlyke ellende , het middel van het oogmerk, de bezitting van het genot en gebruik onderfchei- den:  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. tfy den : Zy leert ons elke zaak houden voor 't geen zy wezenlyk is, voor zo ontbeerlyk of voor zo onontbeerlyk, voor zo vergangk* lyk en onbeftendig, of voor zo onvergangklyk en duurzaam , voor zo gewigtig en groot, of voor zo onbeduidend en gering , voor zo begeerenswaardig , of voor zo onverfchillig , als zy volgens haare wezenlyke natuur en gefteldheid en de gantfche uitge, ftrektheid haarer gevolgen en uicwerkfelen is. En indien wy dit leeren, myne aandachtige Toehoorers ! welk eenen invloed moet dat niet op ons geluk hebben ! Hoe zeer moet het ons nieï den weg tot dczelfs heiligdom gemakkelyker en effener maaken! Hoe veel zeldzaamer zullen wy ons dan in onze verwachtingen te leur gefteld zien ! Hoe veel zeldzaamer onze krachten te vergeefs infpannen , en onze oogmerken mhfen! Hoe veel zeldzaamer ons over 't geen ons en anderen overkomt bevreemden, ongeduldig morren! Hoe veel ligter dat, 't welk flechts den fchyn van het goede heeft , ontbeeren, en dat, 't welk alleen volgens het uiterlyke aanzien , of den eerden indruk kwaad is, verdraagen! In hoe volkomener eene maate het B 2 goe*  >o BEPAALING DER DENKBEELDEN goede, 't welk in zichzelve goed is en blyft, genieten! Is niet het gemis van deeze wysheid , van deeze naauwkeurige beoordeeling van de waarde der dingen, eene der voornaamfte bronnen aller verydelde verwachtingen, aller mislukte vooruitzigten, aller kwellingen, aller vruchtelooze onderneemingen en poogingen, van alle berouw en kommer, van. alle onvergenoegdheid en ellende der menfchen ? Zy zoeken 't geen nergens te vinden is, of zoeken het ter plaatfe, daar hec niet gevonden worden kan, zy verwachten van menfchen en zaaken veel meer , dan de eene en de andere in ilaat zyn te leveren; zy jaagen eiken bedrieglyken hersfenfchim , ieder ydele fchaduwe zo' yverig na , als of zy de zaak zelve vervolgden, en barsten dan in bittere klagten uit, als zy hunne dooling te laat ontdekken. Wilt gy deeze misiïappen op den weg des geluks vermyden , ö rnensch! ftreef dan naar wysheid en verftand, laat dezelve u vergezellen en geleiden ; en gy zult weinig vergeeffche fchreden naar dit wit doen. Eene andere bron, een andere grond van het menfchelyke geluk is de deugd: de over- hjt'1-  VAN HET rvTEN'SCHELYKE GELUK. £1 hellende, heerfchende liefde tot alles , wat waar en fchoon, billyk en goed is, de beftendige bereidwilligheid, om overeenkomstig met de waarheid, de orde, de natuur en de betrekkingen der dingen te handelen, en den wil van God te volbrengen. Deeze deugd brengt 'alle onze neigingen in overeenftemming en orde, bepaalt ze alle op de beste, waardigite, duurzaamfte dingen , brengt ze alle in den vereischten plooi , en verfterkt en verzwakt ze zodanig, als de gefteldheid en het gewigt der zaak vereifchen. De deugd beveiligt ons voor duizend dwaaze, kinderachtige wenfehen, voor alle ydele buitenfpoorige begeerten, voor ongeregelde, onftuimige driften ; zy brengt ons ter heerfchappy over onszelven en de uiterlyke dingen , en leert ons van alles, wat wy hebben en wat ons ontmoet, een goed, in elk geval het beste gebruik maaken. En hoe veel, boe oneindig veel gewinnen wy daardoor niet ten opzigte onze? gelukzaligheid ! Wat al oorzaak en van kwelling , van kommer en verdriet, van ontevredenheid vervallen 'er niet, indien noch nyd, noch trotschheid, noch eigenbaat, noch hebzucht, noch laage B 3 ee;r-  fla BEPAALING DER DENKBEELDEN eergierigheid het hart vernaauwen en vergiftigen ! En wat al bronnen van genoegen openen zich niet, daar befcheidenheid en liefde , daar edele, grootmoedige gevoelens en neigingen het gebied voeren ! Hoe veele dingen kan niet de deugdzaame zonder kwelling ontbeeren! Hoe veele andere zonder grievend verdriet verliezen ! Hoe gaarne onderwerpt hy zich niet aan alles, met welk eene weltevredenheid befchouwt hy niet alles , 't welk met de wetten der goede orde, met de wetten van het grootst mogelyk goed overeenkomt! Hoe vermenigvuldigt, hoe veredelt hy niet zyne geneugten , zyne vreugde , zyne voordeden , door het aandeel , 't welk hy neemt in de geneugten, in de vreugde, in de voordeden zyner broederen-! Hoe weinig moeite kost het hem niet, voor anderen te verdraagen , te lyden , te werken , en hoe aangenaam zyn hem niet dikwyls de offers, die hy aan het algemeene welzyn, die hy aan het geluk van den eenen of den anderen zyner medemenfchen toebrengt! Ja, hoe minder 'deugd, des te meerder ellende; hoe meerder deugd, des te meerder geluk. Beide neemen fteeds ia de zelfde evenredig-  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. 23 digheid toe; beide zyn vatbaar voor eene vermeerdering tot in 't oneindige. De derde bron, de derde grond van het menfchelyke geluk is de godvrucht , of de deugd, die zich op de godsdiendigheid grondt, die alles uit gehoorzaamheid jegens God, en uit liefde tot God doet en verdraagt, ontbeert en geniet. Deeze beveelt ons alles, het kvvaade zo wel als het goede, het onaangenaame zo wel als het wenfchelyke, in zyne afhangklykheid van God befchouwen, alles als inrichtingen en fchikkingen zyner opperde Wysheid en goedheid, als onfeilbaare middelen ter bereiking zyner alles bevattende oogmerken, als wegen ter hoogde volmaaktheid eerbiedigen. Deeze leert ons in alles , wat gefchiedt en, niet gefchiedt, wat ons en anderen wedervaatt, zo wel in 't kleine als in 't groote, zo wel in den duisterden nacht der tegenfpoeden als in den glans des geluks, den wil en de hand van onzen hemelfchen Vader als heilig en onberispelyk aanbidden, én van hem enkel goed en altoos het beste verwachten. Zy opent ons vooruitzigten in eene betere waereld, daar Gods wegen met de menfchen niet langer beneveld zyn, B 4 daar  M bepaaling der denkbeelden daar wy den famenhang onzer lotgevallen beter inzien, daar veele oncrustende zwaarigheden en raadfek ontknoopt worden, daar in 'teind enkel waarheid, enkel orde, en gelukzaligheid heerfchen zullen, voor uitzigcen, die reeds, hier de waarde van al het goede, dat de vroome geniet, zeer vermeerderen, en het gewigtvan het kwaade, dathy .aiec en ondervindt, aanmerkelyk verminderen. Ja, in zyne oogen krygen de meeste dingen een geheel andere gedaante. Hem verfchrikken buizend vreesfelyke verfchynfelen en gebeunenisfen niet, die anderen vervaard maaken ea ontrusten. Voor hem veranderen veele bepaa.lingen en bezwaarnisfen in weldaaden, veele rampen in geneugten, veele onheilen in bronnen van grooter geluk. De duisternis zelfs wordt dikwyls licht voor hem; en hy ontdekt oorzaaken en beweegredenen tot gerustftelling en weltevredenheid, daar anderen enkel ftof tot. klaagen en jammeren vinden. Zo zeker is ds godzaligheid ook in dit opzigt tot alle dingen nuttig, en de fterkfte grondflag, de rykfle bron der menfchelyke gelukzaligheid. Ja, voor u, wysheid, deugd en godvrucht.' voor u willen wy ons hart ontfluiten, gy zuk snze leidsvrouwen en gezellianen op den weg des.  VAN HET IVTENSCHELYKE GELUK. ffiC des geluks zyn. Gy zult ons juist oordeelen, roet beleid kiezen, voorzigtig handelen leeren. Gy zult licht in ons verftand, rust en vrede in ons hart, waarheid in onze gedachten en gewaarwordingen , orde en overeenftemming in ons geheel gedrag veroorzaaken. Gy zult ons onze vermogens en onze verordening leeren kennen, ons de eerfte op de beste wyze doen gebruiken, de laatfte langs den recbrften weg doen naderen. Vol vertrouwen en moed willen wy, van u geleid en beftuurd, onzen loop naar het doel voortzetten, en kunnen ons dan zo wel van deszeifs bereiking verzekerd houden , als of wy het reeds bereikt hadden. Amen. B 5 TW&Er   TWEEDE LEERREDE. NAAUWKEURIGER BEPAALING DER DENKBEELDEN VAN 't GEEN GEWOONLYK VERHEVEN EN GERING, GROOT EN KLEIN GENOEMD WORDT. Tekst: EUANG. VAN LUKAS Iïoöfdft. XVI. VS. 15. Gy zyt, die uzelven rechtvaardigt voer de menjchen • maar God kent invc harten. Want dat hoog is onder (ie menjchen, is een grmwel voor God.   6 Cjfod! gy alleen zyt groot, en uwe grootheid is onbefchryflyk! Alleen eeuwig, alleen onafhangklyk, alleen volmaakt, de bron van alle beftaanlykheid, van alle leven, van alle kracht, van alle fchoonheid, van alles, wat in den hemel en op aarde groot en verheven is en. genoemd wordt! U aanbidden hemel en aarde , engelen en menfchen, u aanbidden ook wy met den hoogflen eerbied als den boven alles verhevenen, als den Oneindigen, den Eenigen, den Onvergelykelyken. Ja, wy gevoelen het, dat wy voor u niets zyn, niets hebben en niets kunnen, en dat alles, wat ons omringt, flechts eene flaauwe, geringe fchaduwe uwer heerlyk.heid en grootheid is. ó Mogt dit gevoel der waarheid nimmer in ons verzwakt of ontzenuwd worden! Mogt het ons altoos de befcheidenheid en ootmoedigheid leeren, die onze natuur en onze betrekking tot u ons voorfchryven! Moge het ons tegen alle misleidingen van het fchitterende en glinsterende beveiligen, waarmede de zinnelyke, aardfche, wisfelvallige dingen ons zo dikwyls verblinden en tot dwaalingen en dwaasheden vervoeren! 6 God! wy zyn hier voos  $0 BEPAALING DER DENKBEELDEN voor uw aangezigc vergaderd, om over deeze zaaKen na te denken en fchyn en waarheid van eikanderen te leeren onderfcheiden. Laat uw licht ons verlichten, en uwen geest onzen geest verheffen en verfterken. Laat zich dat geene, 't welk onder de menfchen groot of klein, verheven of laag genoemd wordt, in zyne waare gedaante aan ons vertoonen. Geef,.dat wy hétzelve naauwkeurig kennen en beoordeeten, en daaromtrent nooit andere gevoelens voeden, en ons daaromtrent nooit anders gedraagen, dan met deszelfs waare gefteldheid overeenkomt. Leer óns allen als wyzen én als Christenen daar over denken, en leid ons daardoor op den weg der wezenlyke volmaaktheid en gelukzaligheid. Wy bidden u hierom in den naam van Jefus Christus, onzen Heer, en roepen u verder, in vertrouwen op zyne beloften aan: Onze Vader enz. De wezenlyke waarde der dingen te kennen, en ze naar dezelve te beoordeelen, dit, myne aandachtige Toehoorers! is de grond van alle wysheid, van alle deugd, van alle gelukzaligheid. Zonder deeze kennis zyn wy een prooi der  VAN HET VERHEVENE EN GERINGE, SHZ. $1 der dwaaling, een fpel onzer driften, en nooic zeker voor fchadeiyke misdagen en afdwaalingen. En indedaad, myne aandachtige Toehoorers! waarom moet de rnensch zyn oordeel zo dikwerf herroepen en zyn gedrag zo dikwerf veranderen ; waarom zich zo dikwerf over het eene en het andere voor zichzelven en voor zyne medemenfchen fchaarnen; waarom vindt hy zo zelden het genoegen, de voordeden, de rust, de tevredenheid, die hy zoekt; waarom wordt hy zo dikwyls in zyne Verwachtingen bedrogen; waarom worden zyne ftrelendfte vooruitzigteö zo zelden volkomen vervuld; waarom verfoeit en vliedt hy zo dikwyls heden, 't geen hy gis» teren op zo hoog eenen prys Melde, en waarnaar hy met zo veel yver ftreefde; waarom is hy thans zo begeerig naar dat, 't welk hy voorhenen niet achtte; waarom anders, dan omdat hy de waarde van alle deeze dingen niet kende, ze niet volgens haare wezenlyke waarde beoordeelde en behandelde, maar ze voor iets anders hield, dan zy werkelyk zyn? Ja, dit is wysheid , myne aandachtige Toehoorers! waare, algemeen nuttige wysheid, wysheid, die ter juiste beftiering des levens en tot een blymoedig genot van deszelfs goederen onontbeerlyk is, dat  $a 8EPAALING DER DENKBEELDEN dat men elke zaak houdt, voor 't geen zy i$J het groote voor groot, het kleine voor klein, het verhevene voor verheven, het laage voor' laag, dac men het eene, niet vergroot en het andere niet verkleint, het eene niet boven maate verheft, en het andere niet te laag vernedert. Iemand, die dit in alle gevallen deed, zou nimmer door den fchyn en de gedaante bedrogen worden; zou nimmer .een ydele, bedrieglyke fchaduwe, of eene fchoone, onbereikbaare herslènfchim najaagen; zou nimmer zyne krachten in vergeeffche poogingen verfpillen, en nimmer over bedrog en misleiden, nimmer over teleurgeftelde verwachtingen en verydelde vooruitzigten te klaagen hebben. Zyn oordeel zou even zo zeker en met zichzelf overeenftemmend zyn als zyn gedrag, en weltevredenheid en gerustheid zouden zyne onaffeheidlyke medegezellinnen zyn op den weg des levens. Kunnen wy deezen trap van wysheid en geluk, in onzen tegenwoordigen toeftand niet bereiken , myne aandachtige Toehoorers! zyn wy in alle deeze opzigten meer of min aan doolingen onderworpen , omdat wy allen meer of min onder de magt der zinnelykheid ftaan: wy kunnen en moeten echter allen die volmaaktheid hoe langs hoe  'vAisr HP.t VERHEVENE EN GERINGE, e'flZ. |g hoe meer trachten te bereiken. Wy kunnen en behooren allen wysheid te leeren , en voor het daarop gevestigde geluk meer en meer vatbaar te worden. Deeze is onzer aller voornaamfte verordening op aarde , en gelukkig zyn wy, indien wy dezelve zo groot en belangryk aanmerken, als zy werkelyk is! Moge ik ook door myne tegenwoordige Leerrede daartoe iets toebrengen.' Myn oogmerk is, u tot nagedachten op te leiden over eenige denkbeelden , die met duizend andere naauw verbonden zyn , en eenen zeer grooten invloed op onze meeste oordeelvellingen en daaden, gelyk op de rust van ons gemoed eri en ons geluk hebben, 't Zyn de denkbeelden van V geen verheven en laag, groot en klein is m genoemd wordt. Dat hoog is onder de menfchen, zegt Jefus in onzen tekst, is een grouwel voor God. Daarmede leert hy ons uitdrukkelyk, dat de begrippen en gevoelens der menfchen aangaande deeze dingen dikwyls onnauwkeurig, dikwyls geheel valsch zyn, dar zy dikwyls het lage voor verheven, en het kleine voor groot houden , en omgekeerd. Laaten wy derhalven deeze denkbeelden naauwke^riger trachten te bepaalen, en dan het geVIII. Stuk. C fpro,  \>t 1SEPAALING DEIl DENKBEELDEN fprokene op onszelven ter vestiging van ons oordeel en ter inrichting van ons gedrag toepasten. Slechts ééne grootheid , myne aandachtige Toehoorers! is eene volftrekte grootheid; flechts céne hoogheid is volftrekt, is eene onbegrensde en onvergelyklyke hoogheid: en deeze is de grootheid en de verhevenheid van God , die alle daadelykheid, alle wezenlykheid in zich bevat, van wien alles zynen oorfprong rekent, door wien alles beftaat, wat groot en verheven is en genoemd wordr; die de grondoorzaak aller dingen, de krachc aller krachten, de Schepper aller wezens, de Formeerder aller ligchaamen, de Vader aller geesten is. Ja, gevoel in zyne tegenwoordigheid, uwe nietigheid, ó rnensch! werp u voor hem in het ilof neder, en aanbid hem met den diepften eerbied als den geenen, die alleen groot en verheven is. Alles buiten God, is flechts by wyze van vergelyking groot of klein, verheven en laag. Alles vertoont zich nu eens als groot, dan weder als klein, nu eens als verheven, dan weder als gering , en behoort ook nu eens zo, dan weder anders van ons genaamd en be«  VAN HET VERHEVENE EN GERINGE, etiZ. befchouwd te worden, naardat het zich van de eene of van de andere zyde, in verband met deeze of met andere dingen , aan ons voordoej. De Zon is groot, onmeetelyk grooc in vergelyking van een zandkorreltje, maar even zo klein in vergelyking met het gantlche heelal. De mensch is verheven, vergeleken met den worm, die in het ftof kruipt; maar even zo gering in vergelyking van eenen hoogeren, misfchien geheele waerelden bevattenden Geest. Verheven en laag, groot en klein zyn derhalven betrekkelyke naamen, dat is, zulke naamen die de zaaken of den periöonen, van welke zy gebezigd worden, niec in en op zichzelven toekomen, maar op an* dere zaaken of perfoonen en hunne vergelyking met dezelve doelen, die zekere maat vooronderftellen, naar welke zy afgemeeten en beoordeeld worden. Om dat geen, 't welk verheven en laag, groot en klein genoemd wordt, naauwkeurig te waardeeren, of te beoordeelen, komt derhalven alles op twee zaaken aan. Eerflelyk cp den maatfaf, by welken men deeze dingen afmeet., en dan op de manier en wyze, waarop men ze daarmede vergelykt. Is .de maatC % ftaf  3'5 BEPAALING DER DENKBEELDEN ftaf naauwkeurig; en gefchiedt de vergelyking bydenzelven omzigtig en onpartydig: dan is ook bet denkbeeld, dat men zich daarvan vormt, waar, en het oordeel, dat men-daarover velt 9 juist. En welke is nu de maaiftaf van 't geen verheven of laag, groot of klein, onder ds menfchen is en genoemd wordt? Eenen anderen maatftaf heeft en gebruikt hier de zinnelyke, of de vleeschgezinde mensen; eenen anderen de wyze en de Christen. In de oogen van den zinnelyken rnensch is alles verheven en groot, wat zyne zinnen fterker dan gewoonlyk aandoet, wat opzien en gerucht maakt, wat met magt en vermogen gepaard gaat, of magt en vermogen vooronderiïelt; alles, wat fchittert en glinstert, verblindt en bedwelmt; alles, wat den rnensch op de eene of de andere wyze merkelyk boven zyne medemenfehen doet uitmunten , of verheft; alles, wat hy met zyn verltand niet bevatten, of met zyne vermogens niet bereiken kan ; alles, wat verwondering in hem verwekt, of vrees en fchrik rondom hem verfpreidt. Daarom fchat -hy goud en zilver, rykdom en overvloed aan aardfche goederen, uitgebreide bezit-  VAN HET VERHEVENE EN GERINGE, enz. 37 zittingen, prachtige kleederen en optooifelen, eene talryke, fchicterende ftoet zo hoog; daarom verrukt hem den glans van den troon, de pracht van het hof, de magt van den Vorst, de daaden van den krygsman, de gedenktekens en puinhoopen van den alverwoestenden dwingeland; daarom laat hy zich zo ligt van ongewoone verfchynfelen, van ieder voorgewende heilige verborgenheid , of van bedriegers misleiden , die op geheime kunsten en weetenfchappen ftoffen. In de oogen van den vleeschgezinden rnensch is alles verheven en groot, wat zyne tegenwoordige geliefkoosde neiging ftreelt, wat zyne lusten en begeerten belooft te bevredigen, wat hem dat vermaak, naar 't welk hy thans met geheel zyne ziel ftreeft, of dat voordeel, 't welk hy thans boven alle andere tracht te verkrygen , verfchaffen of verzekeren kan. Daarom houdt hy eene en de zelfde zaak of perfoon nu eens voor gewigtig, dan weder voor ongewigtig, nu eens voor groot, dan weder voor klein , nu eens voor verheven, dan weder voor vernederend, naardat dezelve zyne drift begunstigt of tegenwerkt, naardat dezelve zyne begeerte of zynen afkeer, zyC 3 neu  g8 BEPAALING DER DENKBEELDEN nen haat of zyne Jiefde, zyne vrees of zyne hoop vleit of niet vleit. Aan den anderen kant is in de oogen van den zinnelyken en van den vleeschgezinden rnensch alles klein en verachtelyk, wat de zinnen niet aandoet, wat in 't verborgene is en gefchiedt, wat in ftilte werkt, wat den rnensch geene in 't oog loopende uitfteekendheid boven zyns gelyken geeft, wat hem in de vergetelheid laat; alles, wat noch opzien verwekt, noch eer en roem verfchafc; alles, wat de ryke met den armen, de fterke met den zwakken , de Heer met zynen knecht gemeen heeft; alles eindelyk , wat dwang , bepaaling , infpanning , moeite vooronderftelt , of fmert en opofferingen van ons eischt. Daarom hebben wysheid en deugd, godsdienftigheid en vroomheid, fierkte van geest en itüle vrede der ziel, daarom hebben zelfbeheerfching en gemaatigdheid, verdraagzaamheid en verzoenlykheid, een ingetoogen, befcheiden, onopzigdyk, maar werkzaam en nuttig leven zo weinig waarde in de oogen van den zinnelyken, of door ongeregelde driften overheerschten rnensch. Geheel anders, myne aandachtige Toehoorers! oordeelt de wyze en de Christen van "t gejsn  VAN HET VERHEVENE EN GERINGE, etlZ. 30 geen groot en klein, verheven en laag is. Hy weet, dat de zinnen en drifcen een niet minder onzekere dan bedrieglyke maaiflaf van deeze en van elke andere gevleidheid der dingen zyn, dat zy alles vergrooten of verkleinen, verheffen of verhagen, en zich van eiken fchyn verblinden , van elke gedaante misleiden laaten. Hy weet, dat zy gemeenlyk geheel eenzydig en hoogst partydig oordeelen en beflisfen. Uit dien hoofde neemt hy de reden en den godsdienst daarby te hulp ; deezen zyn zyn maatflaf, en dcezen doen hem , indien zy hem al niet volftrefc? telyk voor alle dwaalingen beveiligen , toch nooit gevaarlyk dwaalen. Van het licht der reden en van den godsdienst verlicht, en van haare aanwyzingen en uitfpraaken geleid, onderfcheidt hy waare en fchynbaare grootheid, ingebeelde en wezenlyke hoogheid. Hy onderfcheidt de uitwendige grootheid en verhevenheid van de inwendige, de ligchaamelykc van de zedelyke, de voorbygaande van de duurzaame. Nooit verwart hy geene met deeze , of deeze met geene. Altoos geeft hy bepaaldelyk de voorkeur aan de inwendige boven de uitwendige, aan de zedelyke boC 4 veg  $0 BEPAALING DER DENKBEELDEN ven de natuurelyke , aan de duurzaame bo ven de veranderlyke en toevallige. Sterkte van geest betekent in zyne oogen meer dan fterkte van het ligchaam, fchoonheid der ziele meer dan fchoone ledemaaten, wysheid en verftand meer dan rykdom en eer, heerfchappy over zichzelven meer dan heerfchappy over landen en volken. Het eerde is inwendige grootheid, het katfte flechts uitwendige, fn allen fland te vreden , onder het drukkendfte leed geduldig en ftandvastig, te midden der verzoekingen en verlok felen tot zonde aan zyn pligt en de deugd getrouw, in den overvloed beffcheiden en ingetogen te zyn , en van alle zyne vermogens en voorrechten èn goederen, hoe groot of hoe gering zy ook zyn, fteeds een gemoedelyk , waardig gebruik te maaken, dit is in zyne oogen oneindig grooter en edeler , dan zich nog zo verre door rykdona en magt boven anderen te verheffen , dan nog zo veele zwakkeren van zyne loopbaan te verdringen , en hun zyne overmagt t* doen gevoelen , dart npg zo onverzettelyk alle zyne oogmerken en onderneemingen door te dryven, of nog zo veele menfchen met 'eenen  VAN HET VERHEVENE EN GERINGE, efJZ. 4* eenen yzeren fcepter te regeeren. Het eer- ' fle is zedelyke, het laatfte flechts natuurelyke grootheid en verhevenheid. Alle zyne geneigdheden en begeerten aan de wetten der waarheid en der goede orde te onderwerpen; altoos te doen, 't geen billyk en goed en in elk geval het beste is; altoos naar gegronde beginfels te werk te gaan en waardige oogmerken te volgen ; zyn geheel gedrag , zyn huisfelyk , en zyn openbaar leven , met zichzelf te doen overeenftemmen; en zonder eigenlof, zonder ophef zo veel goeds te doen, als men in zynen toeftand , in zynen kring maar eenigzins kan werken : dit is in de oogen van den wyzen en den Christen veel verhevener en grooter , dan fteden te bedwingen , volken onder 't juk te brengen, omwentelingen te veroorzaaken, en den roem zyner daaden van het eene eind der aarde tot het andere te verfpreiden , en daarby een flaaf zyner lusten en driften, of een geesfel en plaag der uien. fchen te zyn. Het eerfte is duurzaame , eeuwig flandhoudende; het laatfte fnel voorl ygaande grootheid en hoogheid. Neen , Volgens het oordeel van den wyzen en  4* BEPAALING DER DENKBEELDEN den Christen , is niets groot, niets verheven , dan 't geen billyk en goed, 't geen onfchuldig en weldaadig is, 't geen met den wil van God overeenftemt, 't geen van hem goedgekeurd en gebillykt wordt ; niets, dan 't geen den mensch tot zyne verhevener verordening , *t geen hem tot de Godheid nader brengt, en zyne gelykheid met deezen oorfprong aller volmaaktheid vermeerdert ; niets , dan 't geen zp wel in den hemel als op aarde, zo wel in de toe.komende waereld als in de tegenwoordige , zo wel voor den rechterftoei van God als voor de vierfchaar der geftrengfte reden zyne waarde behoudr. Aan den an leren kant is in zyne oogen niets klein, niets laag , niets verachtelyk, 'c welk op de natuur van den menech era der overige wezens gegrond , wat met de door God vastgeflelde en welgekoozene orde der dingen overeenkomt, wat een gevolg van Gods wil , een middel ter bevordering van zyne bedoelingen, wat zynen fchepfelen, zynen kinderen in eenigerhande opzigt nuttig en heilzaam is; derhalven geen ftand, geen beroep, geene levenswys, geene  VAN HET VERHEVENE EN GERINGE, ettZ. 43 ne bezigheid, die in en op zichzelve geoorloofd en goed , en in haare uitwerkfelen weldaadig zyn; geene oefening, geen lyden, geen onheil, geen gemis, die ten beste van 't algemeen en ter volmsaUng van deszclis byzondere leden ftrekken. Neen, alleen zwakheid van geest, waaraan men zelf fchuid heeft, en verkeerdheid van het hart; alleen dwaasheid en zonde ; alleen misdaaden en ondeugden; alleen het misbruiken of het niet gebruiken zyner vermogens en voorrechten ; alleen een vadzig, lui, onnuttig, of algemeen fchadelyk en verderflyk leven; alleen ongehoorzaamheid aan God en wederfpannigheid tegen de wetten der waarheid , en der goede orde: dit alleen vernedert en fchandvlekt den rnensch in de oogen van den wyzen en den Christen; dit alleen doet hem bekrompen en laag denken en handelen; dit alleen berooft hem van alle wezenlyke grootheid en waardigheid. En wat volgt nu uit deeze begrippen van 't geen verheven en laag, groot en klein is? Hoe kunnen en moeten wy dezelve ter vestiging van ons oordeel en ter bellier ing van ons gedrag aanwenden? Wil-  44 BEPAALING DER DENKBEELDEN Willen wy den naam van wyzen en va» Christenen handhaven , wy moeten over alle deeze dingen geheel anders denken en oordeelen, dan 'er de groote hoop der menfchen over denkt en oordeelt. Stellingen gelyk de volgende, moeten ontwyfelbaare grondregels by ons zyn: Mand en ran-, al ware het ook vorstelyke ftand en koninglyke waardigheid, bevatten, in en op zichzelve geene waare , blyvende hoogheid : maar het algemeen nuttige, edele gebruik, 't welk men 'er van maakt , verheft des menfchen geest boven veele anderen, vermydt zyn hare en zynen werkkring, en verfchaft hem eene waare, duurzaame uitmuntendheid. Eene geringe afkomst , een laags ftand , is op en voor zichzelve niet vernederend, onteerc den rnensch nimmer, doet hem nimmer in de oogen van God, of in de oogen van verftandige geesten , of van wyze menfchen eenigermaate daalen : maar eene bekrompens denkwys , laage gezindheden, een laag gedrag, zyn indedaad, 't geen zy heeten, en zyn zulks in alle ftanden, en onder alle rangen van menfchen, zo wel onder de hoogfte als onder de iaagfie. —. Magt en ver> racy»  'VAN HET VERHEVENE EN GERINGE, OlZ. 7($ mogen is geene waare, duurzaam* grootheid, maar alleen het wyze , weldaadige gebruik » dat daarvan gemaakt wordt , is iets wezenlyk groots. Klein , verachtelyk klein is de magtigfte dwingeland , de onbepaaldlte Alkenheerfcher, die zyn vermogen tot verderven, zyne magt tot onderdrukken aanwendt. Groot, eerbiedenswaardig groot, is de landman , de daglooner, die in zynen naauwen kring, en met zyne bepaalde krachten zo veel goeds en nuttigs werkt en bevordert, als flechts in zyn vermogen is. Ryk- dom en overvloed, pracht en weelde, maaken in en op zichzelve niemand groot of verheven; en armoede en behoefte, een bekrompen ftand en vergetelheid vernederen en fchandvlekken in en op zichzelve niemand. De bepaaldfte geest en het bekrompenfte , ongevoeligfte hart kunnen met den grootften overvloed van aardfche goederen, even gelyk een ftoute , edele geest , en een veel bevattend, gevoelig hart met den drukkendften nooddruft gepaard gaan. Zelden is dat geene, 't welk fchittert en praalt , 't welk veel opziens en gerucht maakt, werkelyk groot en verheven. Waare grootheid en ver- he-  46 BEPAALING DER DENKBEELDEN hevenheid ontmoet men meermaalen in de llilte en in het verborgene , dan op hec groote fchouwtooneel der waereld, meermaalen in de laage hut van den wyzen , of in de kunstelooze wooning van den eenvoudigen burger, dan in den luister van he: hof, of op den koninglyken troon. Dus, myne aandachtige Toehoorers! leerc ons de wysheid denken en oordeelen over 't geen onder de menfchen verheven en laag,, groot en klein genoemd wordt. Zo verfchillende is haar gevoelen en haare uicfpraak over dit onderwerp van het gevoelen en de uitfpraak der meeste menfchen. Laaten wy op haare ftem acht geeven, en ons oordeel naar het haare richten. Al uwe grootheid , roept de wysheid den mensch roe, al uwe grootheid , 't zy natuurelyke of zedelyke , is flechts by wy-' ze van Vergelyking zodanig. Vergelykt gy u by de planten , by de dieren des velds , by geheel zinnelyke en verbasterde menfchen, dan moet gy gewisfelyk befeffen, dat gy met uitgeftrekter vermogens en voorrechten begiftigd zyt, en hebt dus reden van u over deeze vermogens en voorrechten te ver- heu-  VAN HET VERHEVENE EN GERINGE, etlZ. 47 heugen. Maar vergelykt gy u by verhevener wezens, vergelykt gy u by Jefus Christus , dat model aller roenfchelyke volmaaktheid , dan zal een innerlyk , levendig gevoel van zwakheid, van gemis en gebrek u vernederen en befchaamen. Vergelykt gy u by de Godheid zelve, dan verdwynt alles , wat groot en verheven fchynt l voor uwe oogen, en gy verliest uzelven met alles, wat gy zyt en hebt, geheel en al uit het gezigt. Beroem u niet , roept verder de wysheid den rnensch toe , beroem u niet op uwe grootheid en verhevenheid, indien dezelve eeniglyk ui-erlyke , toevallige dingen, voorrechten van uwe geboorte, van uwe geiialte, van uwen ftand , van uw ampt, van uw vermogen, of daaden ten grondflag hebben , die meer opzien en geraas veroorzaaken, dan waar geluk bevorderen. Dit alles is eene ontleende, geborgde, voorbygaande , valfche grootheid en verhevenheid ; eene grootheid en verhevenheid, die de toets der reden en het geweld des tyds niet kunnen doorftaan, en even zo ligtelyk en zo fpoe-  $f BEPAALING O Kil DENKBEELDEN fpoedig weder vervallen en verdwynen, als zy ontftonden. Schaam u aan den anderen kant, ó rnensch! fchaam u niet over uwe geringheid, over uwe bepaaldheid ep over den geringen luister, waarin gy leeft, indien dezelve enkel gevolgen van uwe afkomst, uwe geboorte, uwe omftandigheden, uw gemis aan tydelyke goederen, indien zy geenzins vruchten van uwe dwaasheid of uwe flrafwaardige bedryven zyn. Een juist denkend verftand , een geest, die naar eene fteeds toeneemende volmaaktheid ftreeft, een edel, God en de menfchen liefhebbend hart, deeze verfcbaffen u veel meerder innerlyke, duurzaame waarde, deeze verheffen u op de ladder der wezens hooger, eri geeven u eenen aanzienlyker rang onder dezelve, dan alle uitwendige voorrechten, hoe fchitrerende die ook zyn mogen, dan kroonen en fcepters , op de hoofden en in de handen van dwaazen en fnooden. In dit opzigt is dikwyls toepaslyk 't geen Jefus in onzen tekst zegt: dat hoog is onder de menfchen, is een grouwel voor God, Neen, Gode, uwen Schepperen Heer, wel te  VAN het verhevene EN GERINGE, CHZ. 49 te gevallen, zynen wil te doen en gemeenfchap met hem te hebben, wys en goed, en den menfchen, uwen broederen, werkelyk nuttig te zyn, zoek daarin , en daarin alleen , o menfchen! uwe waare grootheid en verhevenheid , alle uiterlyke, zinnelyke, aardfche grootheid verzinkt vroeg of laat in den nacht des grafs en der vergetelheid. Waar zyn de groote helden, de groote koningen, de groote ryken der oudheid? Waar is hunne grootheid en aanzienlykheid? Geene liggen in het ftof, en deeze zyn verbryzeld , en op zyn best heeft de gefchiedenis hunne naamen bewaard. Neen, alleen grootheid van den geest, alleen grootheid der «el blyft eeuwig, en vergezelt den rnensch, die ze bezit, van de eene waereld in de andere , van den eenen trap van zyn aanweezen tot den anderen. Naar deeze grootheid, naar eene uitneemende wysheid, naar eene uitneemende deugd en vroomheid, daarnaar moeten wy ftreeven, myne aandachtige Toehoorers! indien wy niet eene ydele fchaduwe naloopen en ons eenmaal over onze kinderachtige poogingen fchaamen , maar in de daad zo volmaakt en VIII. Stuk. D zo  $0 BHPAALING DER DENKBEELDEN ENZ. zo gelukkig worden willen, als wy volgens onze natuur en verordening kunnen worden. Amen. DER-  DERDE LEERREDE. HET ONDERSCHEID TUSSCHEN WELVAARD EN GELUK. Tekst. Spreuken van Saiomon Hoofdfl. Hl. vs. au Myn zoon, laat zy, (de wysheid) niet afwyken van uwe oogen; bewaar de bejlendige wysheid en bedachtzaamheid (of: en gy zult gelukkig en voorzichtig warden.)   o vjyod, gy hebt ons allen tot geluk verordend , en ons allen voor deszelfs genot vatbaar gemaakt. Steeds wenfehen en ftreeven wy allen naar geluk, en fteeds ontfluit ons uwe vaderlyke Goedheid, zo wel in als buiten ons, de menigvuldigfte en rykfte bronnen van het zelve. Mogten wy dezelven flechts niet zo dikwyls onbedachtzaam en ligtzinnig voorby gaan, maar 'er zo veel vermaak en genoegen uit fcheppen, als zy ons verfchaflèn kunnen ! Ach! tot nog toe bedriegt ons menigmaal de fchyn! Tot nog toe verblinden en verleiden ons menigmaal fchaduwbeelden van genoegen en geluk, die niet zyn en niet geeven, 't geen zy voorwenden te zyn en te geeven! Ja , dikwerf verfpillen wy onze krachten te vergeefs , en zoeken met eenen vermoedenden, vruchteloozen yver ons geluk daar, waar het niet te vinden is. Dikwerf verfoeijen en ontvlieden wy, als ellende en onheil, dingen, die wezenlyke weldaaden en duurzaame zegeningen voor ons zyn zouden. Maar al te dikwyls volgen wy met kinderachtige drift de fchaduwen en laaten het ligchaam voorbyglippen. En dan klaagen wy nogthans over ellende en gebrek aan geluk als over onvermydelyke onheiD 3 len,  54 HET ONDERSCHEID TUSSCHEN len, als over noorlzaakelyke gevolgen van do tegenwoordige inrichting der dingen. Neen, Heer.' gy zyt rechtvaardig, gy zyt de goedheid en liefde zelve, maar wy denken en handelen dikwyls als dwaazen, verwarren dikwyls den fchyn met het wezen, en zoeken niet zo zeer dat geene, 't welk werkelyk waar en goed is, en eeuwig waar en goed blyft, als wel dat geene, 't welk blinkt en fchittert, en ons vlugtige, voorbygaande vermaaken en voordeelen belooft, ó God, breng gy zelf ons van deeze dwaalwegen meer en meer te recht. Leer ons toch over 't geen ons gelukkig of ongelukkig maaken kan, juist denken en oordeelen, en uit beide, met waare, christelyke wysheid, eene keus doen. Laat uw licht, het licht der waarheid, ons verlichten , en uw Geest ons op alle onze wegen leiden en be, ftieren. Zegen ter bevo-dering van deeze oogmerken, de overdenkingen over deeze belangryke onderwerpen , waarmede wy ons thans zullen bezig houden; en verhoor ons door Jefus Christus, onzen Heer, in wiens naam wy u verder aanroepen en zeggen; Onze Vader enz. In-  WELVAARD EN GELUK. 55 Tndien ik, myne aandachtige Toehoorers! het onderfcheid van eenige weinige woorden en der zaaken, daarmede aangeduid, die in alle taaien meer of min verwisfeld en als van eenerlei betekenis gebruikt worden, voor u zeer duidelyk en gewigtig maaken kan: zou ik, myns oordeels, zeer veel tot uwe zedelyke verbetering en tot uw geluk toegebragt hebben. Deeze woorden zyn: Voorfpoed en geluk, tegenfpoed en ongeluk, voorfpoedig en gelukkig, rampfpoedig en ellen* dig. Dat de zaaken zelve , die daardoor aangeduid worden, wezenlyk verfchülend zyn, kan en moet ieder nadenkend rnensch fpoedig inzien. Maar de nadenkende zo wel als de ombedachtzaame verwart maar al te dikwerf woorden en zaaken in zyne gedachten en beoordeelingen, in zyne gefprekken en bedryven met eikanderen , en daardoor wordt de eerfle zo wel als de laatfte, fchoon tot eenen minderen trap, tot ontelbaare dwaalingen , valfche en verkeerde oordeelvellingen, misftappen en dwaasheden, bekommeringen en zorgen vervoerd, «emand, die deeze verwarring altoos vermydde, ze in zyD 4 ne  $6 HET ONDERSCHEID TUSSCHEN ne gedachten en in zyne gefprekken, in het dagelykfche leven en in de beoefening der weetenfchappen vermydde: die in dit opzigt altoos naauwkeurig dacht en naauwkeurig fprak: zou gewis elk anderen, die zulks niet deed, in wysheid en deugd, in vergenoegdheid en geluk verre overtreffen. De zaak is derhalven wel waardig, dat wy 'er ons eenige oogenblikken mede bezig houden. Zy fchynt wel enkel woorden te betreffen: maar 't zyn woorden , wier invloed op het zedelyke gedrag verbaazend groot is, die veel, veel meer goeds of kwaads onder de menfchen flichten, dan men gemeenlyk denkt, en wier betekenis of gebruik derhalve geen onderwerp eener enkele weetgierigheid is, maar met alles, waaraan ons meest gelegen ligt, in 't naauwfte verband ftaat. Mogten deeze aanmerkingen u tot opmerkzaamheid, tot eene gevestigde opmerkzaamheid op myn tegenwoordig voorflel en tot eene zorgvuldige gebruikmaaking van Hetzelve opwekken ! Ik zal namelyk , Het menigvuldig en wezenlyke onderfcheid tusJchen voorfpoed en geluk, en de daarmede vermaagfchapte woorden en zaaken nader bepaalen, en u vervolgens aanwyzen, welk eenen keilzaamen invloed het in 't oog houden van dit  WELVAARD EN GELUK. 57 dit onderfcheid op uwe oordeelvellingen, gevoelens en bedryven hebben moet. Indien wy dus, volgens de vermaaning in onzen tekst, ook in dit opzigt de wysheid niet van onze oogen lieten afwyken; indien wy op haare vermaaningen leerden achtflaan en haare voorfchriften volgen, zouden wy gelukkig en voorzigtig, of verdandig worden. Door voorfpoed, myne aandachtige Toehoorers! verdaan wy alle uitwendige goederen en voorrechten, alle veranderingen en gebeurdtenisfen , die met onze wenfehen en inzigren overeenkomen, die onzen weldand bevorderen kunnen, die ons de vervulling onzer behoeften , of de wegneeming onzer bezwaarnrsfen en de ophouding van ons lyden, of middelen tot gemak, tot vermaak en tot vreugde belooven ; en hoe grooter en begeerenswaardiger deeze dingen ons toefcheenen , hoe levendiger wy hun gemis gevoelden, hoe minder hoop wy hadden, dat wy dezelve verkrygen zouden , en hoe onverwachter zy ons ten deel vielen: des te grooter is in onze oogen de voorfpoed, die ons te beurt valt. Tot zulke uitwendige zegeningen behooren rykdom, overvloed, dand, rang, hoogheid, magt, eer, aanD 5 zien,  5 8 HET ONDERSCHEID TUSSCHEN zien , gezondheid , fterkte, een gewenschte voortgang in onze bezigheden en onderneeming, redding uit gevaar en nood, het uitvoeren onzer ontwerpen, het bereiken onzer oogmerken, en wat van dien aart meer is. Rampfpoed is het tegengeftelde van dit alles, 't Is verlies van uiterlyke goederen en voorrechten, verlies van gezondheid en krachten , van invloed en magt; 'tzyn onaangenaame ontmoetingen, onverwachte verhinderingen en zwaarigheden, 't zyn fmerten en ziekten; vyanden en gevaarenen dergelyke.— Geluk en ellende daarentegen is de Haat van genoegen of van ongenoegen, van tevredenheid of ontevredenheid, in welken zich de rnensch bevindt, en die voornaamelyk door de in hem en o 'er hem heerfchende gedachten, gewaarA'ordingen, gevoelens, wenfehen,neigingen, oogmerken,poogingen, door den trap zyner zedelyke goedheid en volmaaktheid bepaald wordt. Hieruit blykt reeds duidelyk , myne aandachtige Toehoorers! dat voorfpoed en geluk, rampfpoed en ellende niet noodzaakelyk met malkanderen verbonden, dat zy niet eene en dezelfde dingen, dat zy veel meer wezenlyk van malkanderen onderfcheiden zyn. 'Er zyn eene menigte van gevallen, waarin iedereen deeze woorden van malkanderen onder- fcheidt.  WELVAARD EN GELUK. 59 fcheidt, omdat hunne verwisfeling alsdan te in 't oogloopend ongerymd zou zyn; en juist dit bewyst, dat zy werkelyk van malkanderen onderfcheiden zyn, en ook in alle andere gevallen behoorden onderfcheiden te worden. Laaten wy nu deeze verfcheidenheid van nog meerder kanten befchouwen, om ze te duidelyker intezien, en dan de gewigtigfte gevolgen daaruit afleiden, die den meesten invloed op onze oordeelvellingen en op ons gedrag kunnen hebben. Voorfpoed en rampfpoed is iets, dat buiten ons; geluk en ellende iets, dat in ons is. Rykdom en armoede, hoogheid en geringheid, gezondheid en ziekte, voortgang en tegenftand, zyn buiten ons, zyn betreklyk tot onzen uiterlyken toeftand, tot het verband en den famenhang, waarin wy ons tot de overige menfchen en zigtbaare dingen bevinden, tot ons ligchaam, dat geenzins onze perfoonlykheid uitmaakt, maar eeniglyk de tegenwoordige woonplaats onzer ziel is, die hetzelve als haar werktuig gebruikt. Genoegen en misnoegen, weltevredenheid en verdriet zyn in ons, zyn gegrond op onzen inwendigen toeftand, op de denkwyze en den fmaak van onzen geest, op zyne betrekkingen tot waarheiden deugd, tot Gcd, zynen Schepper, en  ÓO HET ONDERSCHEID TUSSCHEN en tot de onzigtbaare dingen, en het ryk der geesten ; zy zyn onzen geest zeiven eigen, en bepaalen zyn wezen, zyn leven, zyne werkzaamheid. Verder: Voorfpoed en rampfpoed hangen niet altoos, en nooit gantfchelyk van onszelven, van ons eigen willen en poogen, maar van duizend toevallige dingen en omftandigheden af die niet in onze magt zyn, die wy zelden voorzien, zelden veroorzaaken, zelden volgens onze oogmerken met malkanderen vereenigen, en even zo zelden ter bevordering en bereiking van dezelve naar onze wenfehen gebruiken kunnen. Nooit hangt het van ons af in welk eenen ftand wy geboren en opgevoed worden, in welk eene gedaante wy op dit.tooneel verfchynen zullen; en zelden, ten uiterften zelden ftaat het eenigermaate aan ons, zo ryk, zo magtig, zo groot te worden, zo gezond en fterk te zyn, en onzen weg naar het eene of het andere doej zo onverhinderd te vervolgen , als wy wel wenfehen. Noch voorfpoed noch rampfpoed hangen met 's menfchen zededelyk karakter en zedelyk gedrag dermaate famen , dat men van het eene tot de andere befluiten, en beide als oorzaak en uitwerkfel van het andere zou kunnen aanmerken, 't Zyn voordeelen en onheilen, die volgens geheel andere, ons groot-  WELVAARD EN GELUK. 61 grootdeels onbekende, regels door den Vader der menfchen, onder zyne kinders uitgedeeld worden. Geluk en ongeluk daarentegen hangen grootdeels, hangen eenigermaate gant/chelyk van onszelven af. Naar maate wy dus of anders denken en oordeelen, dus of anders gezind zyn, ons op deeze of op eene andere wyze jegens God en de menfchen gedraagen: zyn wy ook vergenoegd of misnoegd, weltevreden of verdrietig; vertoont zich ook alles wat ons omringt, dus of anders, in eene vrolyke of in eene droevige geftalte aan onze oogen; veranderen ook lasten en onheilen in voordeelen en weldaaden, of integendeel voorrechten en genoegens voor ons in gebreken en fmert. Zo min het dikwyls aan ons ftaat, om voorfpoedig , dat is te zeggen, om ryk, aanzienelyk, vermogend te zyn : zo zeker ftaat het aan ons, om gelukkig, dat is te zeggen, om wel te vreden en vergenoegd te zyn en een vrolyk leven te leiden. Zo min wy alle onheilen, alle rampen van ons verwyderen en afwenden kunnen, zo zeker kunnen wy het ongeluk, of de ellende vermyden, indien wy dit flechts ernftiglyk willen. Schoon wy niet in ftaat zyn, om de uitwendige dingen naar ons welgevallen te veranderen: wy kunnen toch onze  6l HET ONDERSCHEID TUSSCHEN ze bevat! ingen van dezelven, onze geheel denken handelwyze in diervoege veranderen, als de reden en ons eigen welzyn van ons vorderen. Nog meer. Voorfpoed en rampfpoed zyn iets voorbygaande, iets hoogstveranderlyk en vergangklyk: geluk en ongeluk daarentegen zyn veel duurzaamer en beftendiger. De gedaante en de waarde der eerften veranderen met elke verandering van 's menfchen ouderdom, gezondheid, levenswys, fmaak, uiterlyke verbindtenisfen en betrekkingen. Naar de verfcheidenheid deezer omftandigheden verandert dikwyls de voorfpoed in rampfpoed en deeze in dien. Magt en voorrang worden dikwyls blinkende ketens, en derzelver verlies verfchaft vryheid en rust. Is daarenboven niet alles, wat voorfpoed en rampfpoed genoemd wordt, aan de grootfte onbeftendigheid, aan de menigvuldigfte en fnelfte afwisfeling onderhevig? Is het niet geheellyk tot dit aardfche leven bepaald? Wordt niet het een en ander met ons begraaven? Blyft niet het eene en het andere terug, zodra wy in eenen anderen ftaat overgaan? Geluk en ellende daarentegen, hoe veel onveranderlyker en duurzaamer zyn die niet! Vergenoegen en misnoegen zyn en blyven eeuwig genoegen en misnoegen, zo wel in het aan-  WELVAARD EN GELUK. aandenken als onder het genot. Weltevredenheid en verdriet zyn en blyven eeuwig weltevredenheid en ontevredenheid, in eiken ouderdom, in eiken ftand, by elke levenswys, in elke verbindtenis, in leeven en in fterven, aan deeze en aan geene zyde van het graf, in deeze en in de toekomende waereld. 's Menfchen denkwyze en gemoedsgefteldheid verandert niet zo ligtelyk als zyn uiterlyke toeftand. Geene maakt diepere, duurzaamer indrukfels op zynen geest, dan deeze; indrukfels, die noch dood noch graf uitwisfchen, die den rnensch in de eeuwigheid vergezellen , en daar den grond zyner verhevener gelukzaligheid, of zyner grooter ellende uitmaaken! Hoe vooripoedig of hoe rampfpoedig wy ook zyn , wy houden nogthans eenmaal, wy houden nogthans fpoedig op zulks te zyn: maar gelukkig of ongelukkig kunnen wy eeuwen lang zyn en blyven. Niet de voorfpoed, maar het geluk gaat met ons in alle toekomende waerelden en eeuwigheden over: niet de rampfpoed, maar het ongeluk en de ellende kan ons ook daarhenen volgen. Dit is het nog niet alles: Voorfpoed en rampfpoed zyn van eene bepaalde grootte, hebben eenen hoogften trap, dien zy niet kunnen te boven  6+ HET ONDERSCHEID TUSSCHEN ven ftygen. Hoe meer zy denzelven naderen, des te nader komen zy aan hun einde, des te zekerer en onvermydelykeris de val van den eenen en het ophouden van den anderen. Be gelukzaligheid daarentegen kent geene grenzen, zy ü even als de volmaaktheid, waarop zy rust, voor eene vermeerdering en verhooging in V oneindige vatbaar. De bronnen van genoegen en weltevredenheid zyn niet minder menigvuldig dan onuitputtelyk voor eiken verftandigen geest, die geleerd heeft dezelve te fchatten en te gebruiken; en haar genot heeft by hem even zo weinig verzadiging en verdriet ten gevolge, als de bezitting van den voorfpoed ligtelyk verveeling en walging verwekt. Maar ook de ellende kan tot eenen hoogen, alle ongemakken en lasten des rampfpoeds verre, zeer verre te bovengaanden trap ftygen. Zy kan alle bekwaamheden en vermogens van den rnensch overweldigen, en ze alle met fmert en pyn doordringen. Zy tast hem in zyn binnenfte aan, en is zo naauw, zo innerlyk met.hem verbonden, als zyne eigene gedachten en gewaarwordingen. Eindelyk, myne aandachtige Toehoorers! Voorfpoed is het middel, geluk is het eindoogmerk. Gelukzaligheid is het doei, waarnaar wy allen f ftree-  welvaars en geluk, %g ftreeven: ellende de afgrond, dien wy allen trachten te vermyden. Wy zoeken rykdom, eer, en menigerlei uiterlyke voorrechten , om gelukkig te worden; wy vlieden armoede, geringheid, verachting en dergelyke kwaaden ,om niet ellendig te zyn. Wy ftreeven naar die goederen * en ontvlieden deeze onheilen flechts in zo verre, als wy ze als gefchikte middelen aanmerken, om Ons tot dat doel te brengen, of voor dien afgrond te bewaaren. Zo zeker en wezenlyk derhalven het middel en het einde, het doel en de weg naar dat doel van malkanderen onderfcheiden zyn : niet minder zeker en-wezenlyk zyn ook voorfpoed en geluk, rampfpoed en ellende van malkanderen onderfcheiden. Laaten wy nu uit dit onloogchenbaare en van zo menigerhande zyden opgemerkte onderfcheid tusfehen deeze woorden en zaaken eenige der gewigcigfte gevolgen afleiden, en de toepasfing daarvan op onze beoordeelingen en op ons ge^ drag maaken. Een zeer natuurelyk gevolg van het aangewezene onderfcheid, tusfehen. deeze woorden en tüsfcheh de zaaken, die daarmede aangeduid Worden, is dit: niet iedereen kan voorfpoedig, maar iedereen kan gelukkig zyn. Niet iedereen VIII. Stuk. B &9ri  66 HET ONDERSCHEID TÜSSCHEfï kan den rampfpoed ontgaan, of alle onheilen van zich afweeren: maar iedereen kan het ongeluk vermyden, en zich tegen de ellende beveiligen. De zaak valt ftraks in 't oog, en heeft geen bewys noodig. Niet iedereen kan gezond, fterk, fchoon, ryk, magtig, groot worden Ernaar iedereen kan redelyk en naauwkeurig leeren denken en oordeelen, iedereen kan de beste dingen leeren willen en zoeken; iedereen kan zichzelven en zyne zinnelyke begeerten beheerfchen , naai* de voorfchriften der wysheid Ieeven, zich aan de deugd en godsvrucht toewyden, en door dit alles eenen vasten grond tot duurzaame weltevredenheid en beftendige vergenoeging leggen, Niet iedereen kan gebrek, verlies, geringheid, verachting, fmert, dienstbaarheid, onaangenaame ontmoetingen van zich afwenden: maar iedereen kan de onaangenaame, heillooze indrukfelen en uitwerkingen deezer dingen by zich verzwakken, kan dezelve met geduld en ftand* vastigheid leeren draagen, kan ze tot zyne zedelyke verbetering en volmaaking aanwenden , en desniettegenftaande eenen vrolyken geest eü een gerust gemoed blyven behouden. Daar voorfpoed en rampfpoed van duizend toevallige, buiten ons beftaande, dingen af hangen; zo hangen  WELVAARD EN GELÜEi Cy gen geluk en ongeluk van onze eigene keuze, van ons eigen willen en poogen, van louter dingen af, die tot onszei ven behooren en waarover wy boven alle andere dingen het meeste, althans meer vermogen dan over iets anders hebben. Een ander gevolg, dat niet minder natuurelyk uit het gezegde voortvloeit, is dit: de voorfpoedige is niet altoos gelukkig, en ds rampfpoedigs niet altoos ongelukkig. Indien ons dit door de natuur der zaak zelve niet geleerd wierde, zon echter de gefchiedenis en de ondervinding ons 'er niet aan laaten twyfelen. Of is dan ieder ry» ke, ieder vermogende, ieder groote, ieder zogenaamde aanzienlyke, ieder gezonde en fterke gelukkig? Is daarentegen ieder arme, ieder behoeftige, ieder geringe, ieder zieke en zwakke, ieder dienstknecht, iedere dienstmaagd, ieder zo genaamd gemeen man Ongelukkig? Zyn dan de eerften altoos weltevreden en vergenoegd, _altoos opgeruimd en blymoedig; eh de laatlten altoos'onvergenoegd en ontevreden, altoos neêrilagtig en bedroefd ? Moe dikwerf benyden niet de eerften het gunstryker lot der laatften! Hoe dikwyls wenfehen zy niet hunne fchitterende ellénde, hunne vergulde ketens tegen de fchyn-» E a baa-  6$ HET ONDERSCHEID TUSSCHEW baare behoefte en den onaanzienelyken ftaat def laatften te verwisfelen ! Hoe dikwerf befchaamt niet de opgeruimdheid, de bedaardheid van 't gemoed , de onbezorgde weltevredenheid der laatften, de verteeren de kwelling en verdrietelykheid, de angstvallige zorgen, die de eerften vervolgen ! Neen, hier is het fchynen en het zyn, de gedaante en het wezen,niet altoos, misfchien flechts zelden by één. Zo ligt de voorfpoed en de rampfpoed ons verblinden en misleiden, even zo ligt verbergen zich het geluk en de ellende voor onze oogen. De eerften maaken en beminnen opzien en gedruis; de laatften beminnen en zoeken de ftilte, en verbergen zich gaarne voor het nieuwsgierige oog. Een derde gevolg uit onze voorgaande aanmerkingen, is dit: de voorfpoedige kan wel te gelyk gelukkig zyn, maar hy wordt en is zulks niet eeniglyk door de bezitting van zynen voorfpoed; de gelukkige daarentegen heeft den voor* fpoed niet noodig tot zyn geluk; hy kan ook zonder denzelven gelukkig zyn. Zeker! yk kan de ryke, de vermogende, de groote ook gelukkig, hy kan vergenoegd en wel te vreden zyn. Maar hy is en wordt zulks niet daardoor, ten minsten wordt hy zulks niet voor eenen langen tyd, niet op  WELVAARD EN GELUK. ÓO, op eenen vasten en duurzaamen voet daardoor, omdat hy ryk, omdat hy vermogend, omdat hy groot is. Zal hy in dien ftaat gelukkig zyn en worden, dan moet hy tevens verftandig en wys, deugdzaam en vroom zyn, dan moet hy edeler, duurzaamer goederen en voorrechten kennen, bezitten , genieten, dan moet hy van zynen uiterlyken voorfpoed het beste, waardigfte gebruik maaken. Heeft aan den anderen kant de rnensch door eene rechtmaatige, edele denk- en handelwyze, door welgeregelde neigingen en poogingen, door een onfchuldig, deugdzaam leven, door waare, christelyke godzaligheid, vrede en rust in zyn binnenfte veroorzaakt en gevestigd, en zyn hart voor den invloed der liefde tot God en der menschlievendheid ontflooten: dan behoeft hy noch ryk, noch vermogend, noch groot, noch gezond en fterk te zyn, noch andere uiterlyke voorrechten te bezitten, om gelukkig te zyn, en hoe langer hoe gelukkiger te worden. Hy kan alle deeze dingen ontbeeren , ze alle verliezen, en nogthans weltevreden en vrolyk zyn. Voorfpoed derhalven niet, dit is een vierde gevolg, voorfpoed niet, maar geluk is het doel, waarnaar wy ftreeven; tegenfpoed niets maar elE 3 Jen-  f8. HET ONDERSCHEID TUSgCIIJKN lende is het kwaad, dat wy met alle zorgvuldigheid vermyden en ontvlieden moeten. Indien, wy dit onderfcheid niet in 't oog houden, en ons gedrag 'er niet naar inrichten, dan verfpillen wy onze krachten te vergeefs, misfen ons oogmerk , en zullen vroeg of laat onze dwaaling betreuren. Dus ftreeven wy dikwyls met onvermoeiden yver naar rykdom en overvloed, als naar des menfchen hoogfte goed. Maar is dan rykdom en geluk een en het zelfde ? Weeten wy dan van te vooren, of rykdom en overvloed ons nuttig of nadeelig zyn, of wy in dien ftaat gelukkig, vergenoegd en weltevreden leeven zullen ? Zo fpannen wy dikwyls alle onze krachten in, om onszei ven uit de duisterheid en laagheid te verheffen, en eenen hoogen ftaat te bereiken, even als of wy in dien hoogen ftaat alleen eerst waarelyk gelukkig leeven konden. Maar is dan hoogheid en geluk een en hetzelfde. Weeten wy dan vooraf, of een aanzienlyke of geringe ftaat best voor ons zy, of wy niet ten toppunt van den voorfpoed geftegen, onze bedachtzaamheid verliezen en onszelven in fchande en ellende ftorten zouden ? Neen, myne geliefde Vrienden i wilt gy van deeze befpiegelingen het beste gebruik maaken, ver-  WELVAARD EN GELUK. fl verwart dan het middel en het eindoogmerk, het doel en den weg naar het doel niet met malkanderen. Streeft meer naar het geluk dan naar den voorfpoed. Befchouwt het eerfte als het eindoogmerk, den laatften als het middel. Offert het eerfte nooit aan den laatften op. Vreest veelmeer voor de ellende, dan voor den tegenfpoed. Befchouwt geene nimmer als een noodzaakelyk gevolg van deezen, en deezen nimmer als eene noodzaakelyke oorzaak van geene. Merkt uzelven derhalven niet terftond als ellendig aan, wanneer u eenig ongeval treft; verbeeldt u toch niet alles, niet het voornaamfte verlooren te hebben, als gy eenige uiterlyke goederen en voorrechten verliest; verftopt uzelven niet alle bronnen van genoegen, zodra toevalliger wyze fommige derzelver opdroogen of troebel worden. Maar verheugt u ook niet over eiken voorfpoed zodanig, als gy u te recht over een waar, beftendig geluk zoudt mogen verheugen. Onderfcheidt voorfpoed en geluk, tegenfpoed en ellende niet alleen in uwe gedachten en oordeelvellingen, maar ook in uwe onderneemingen en daaden zorgvuldig van malkanderen. Deeze is de grond van alle waare wysheid, van alle echte deugd, van alle duurzaame vergenoeging* E 4 Neemt,  7* HET ONDERFCHEID TUSSCHEN E N 2. * Neemt den zelfden regel in acht ten opzigs van het oordeel, 't welk gy over anderen velt ; noeipt zo gy wilt, den ryken,den vermogenden, den grooten voorfpoedig; maar noemt hem niet gelukkig. Hy kan by alle zyne voorrechten zo wel ellendig zyn als gelukkig, indien 't hem aan wysheid en deugd en godsvrucht ontbreekt. Beklaagt aan den anderen kant den armen, den behoeftigen, den geringen als rampfpoedig, ala eenen rnensch, wiens uiterlyke omftandigheden niet gunstig zyn, of niet gunstig fchynen te zyn. Maar beklaagt hem niet als ongelukkig. Hy kan by al dat gemis nogthans vergenoegd en wel te vreden zyn, indien hy de wysheid, de deugd en godsvrucht tot zyne1 medgezellinnen op den levensweg heeft. Ó Mogten zy ons allen op ons effener of ruwer , duisterer of helderer pad vergezellen en bellieren! Hoe geheel anders, hoe veel juister zouden wy dan niet rykdom en armoede, hoogheid en geringheid, gezondheid en ziekelykheid, leven en dood leeren befchouwen, beoordeelen, begeeren of ontvlieden, zoeken en gebruiken! Hoe gewis en zeker het doel de? gelukzaligheid bereiken! Amen. FIER-  F1ERDE LEERREDE, BESCHOUWING DER BRONNEN VAN HET MENSCHELYKE GELUK. Tekst. Psalm XXXIV. vs. 9. Smaakt en, ziet, dat de Heer goe4 is, E 5   ó Cjf °d , goedertjerene ,' liefderyke Vader, hoe gelukkig konden wy allen niet reeds hier op aarde zyn en worden, indien wy alle bronnen van vermaak en genoegen, die gy voorons als menfchen en als Christenen ontfliu't, zodanig waardeerden en zodanig gebruikren, als met haare verordening en uwen gunsiryken wil O'/ereenkomftig is! Hoe menigvuldig boe ryk, hoe onuicputtelyk zyn niet deeze bronnen ! Hoe groot is niet het overwigt van het aangenaame en goede op het onaangenaame en kwaade, dat in de natuurelyke en in de zede? lyke waereld, dat in ons en buiten ons plaats vindt! Ja, allerwegen omringen ons de menigyuidigfle, beerlykile bewyzen uwer Vaderlyke voorzorg en goedheid. Allerwegen zien wy u, den Algoeden, leven en kracht en duizenderlei foorten van genoegen op alle uwe fchepfels uuftorten. Allerwegen vinden wy het gerieflyke, het aangenaame, het bekoorende met het noodzaakelyke en onontbeerlyke op het naauwite vereenigd. Hemel en aarde, menfchen en dieren, natuur en godsdienst, nadenkan en ondervinding, alles roept ons met luider  f6 ' BESCHOUWING DER BRONNEN der ftemme toe, dat volmaaktheid en gelukza* ïigheid het uiterfte, het eenigfte doel is van alles, wat gy regelt en doet, wat gy befchikt en toelaat, wat gy ons beveelt en verbiedt, wat gy ons geeft en onthoudt. Ja, gy wilt, dat wy allen gelukkig zyn, dat wy het reeds tegenwoordig, reeds hier op aarde zyn zullen, en zo wy het niet zyn, is zulks eeniglyk onze eigene fchuld. Ach , hoe dikwyls nodigen ons de zuiverfle, rykfte bronnen van vermaak en genoegen te vergeefs tot haare genieting, hoe dikwerf vloeien zy ongemerkt en ongebruikt voor ons voorby, of worden van ons door dwaasheden en zonden troebel en bitter gemaakt! ó Mogten wy toch onze ryk- dommen beter kennen en waardiger gebruiken! Mogten wy de menigte en de waarde der weldaaden, waarmede gy ons eiken dag, elk uur, zegent, duidelyker inzien, levendiger befeffen, en u door een even zo blymoedig als dankbaar genot van dezelven eeren! Zegen toch, goedertierene God, zegen de bedenkingen die wy daarover zullen voordraagen. Yaat dezelve ons op de menigvuldige en ryke bronnen van geluk, die gy voor ons geopend hebt, zeer opmerkzaam doen worden, en ons tot een  VAN HET MENSCIIELYKE GELUK. ' ff een zeer zorgvuldig, getrouw gebruik van dezelven opwekken. Wy bidden u hierom, als dienaars van Jefus Christus, met kinderlyk vertrouwen, en roepen u verder, ons verlaatende op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. Maar al te dikwyls, myne aandachtige Toehoorers! befchouwt zich de rnensch eeniglyk uit dien hoofde als arm, omdat hy zyne rykdommen niet kent, of niet geleerd heeft dezelve te waardeeren en te berekenen. Maav al te dikwerf houdt hy zich voor niet gelukkig, of voor ongelukkig, eeniglyk omdat hy de menigvuldige, fteeds vloeiende bronnen van vermaak en genoegen, die allerwegen voor hem openflaan, niet opmerkt, niet acht, en verre van zich met veel moeite zoekt, 't geen hem als voor de voeten ligt, en zich voor hem ter genieting aanbiedt. Maar al te dikwyls fielt hy eeniglyk byzonder aangenaame gevallen, byzonder gewenschte en heuchelyke gebeurdtenisfen, eeniglyk uitneemend aangenaame denkbeelden, of bekoorende, verrukkende gewaarwordingen op de lyst der dingen, die  fö BEfCHOüWtNG DER BRONNEEf ' haar zyne gedachten zyn geluk ukmaaken, efl brengt honderd andere dingen, die hem even zo wel, fchoon in eenen geringer trap, vermaak en genoegen verfchaffen, niet mede in de rekening. Komt hy hinderpaalen te boven, overwint hy zwaarigheden, die hy ais onoverkomelyk en onoverwinnelyk aanmerkte; wordt hy van zekere bezwaarnisfeh en rampen bevryd , die hem lang drukten en levendig griefden ; verkrygt hy zekere voordeden, waarhaar hy tot hier toe te vergeefs wenschte; worden zekere verlangens vervuld, wier vervulling hem juist niet waarfchynlyk, voorkwam; hebben 'er zekere gebeurdtenisfen plaats, die hy wel wenschte, maar naauwelyk durfde verwachten ; geniet hy vermaaken en geneugten, die zyne gantfche ziel vervullen, en hem in het oogenblik der genieting niets te wenfehen overlaaten i ja dan, maar ook flechts dari alleen , verbeeldt hy zich gelukkig te zyn. Doch, alle deeze dingen kunnen niet dikwyls plaats hebben, kunnen flechts zelden gebeuren. Niet alle dagen, zelfs niet alle jaareri van ons leven op aarde kunnen door zulke voorfpoedige gevallen, door zulke gewenschte gebeurdtenisfen, door zulke verrukkende ge- neug-  VAN HET MENSCHÈLYÈE GËLÜK. neugten, door zulke aan merk el yke veranderingen van onzen toeftand en van ons lot onderscheiden Worden. Derhalven houdt zich de mensch, in wiens oogen dit alleen geluk is, misfchien geduurende het grootfte gedeelte zyns levens voor niet gelukkig, of voor ongelukkig. En echter ftaan 'er altoos , heden zo wel als gisteren, en morgen zo wel als heden, niet minder menigvuldige dan zuivere en ryke bronnen van vermaak en genoegen, die hem ter haare genieting nodigen, voor hem fen nevens hem open. Maar hy acht ze niet, ziet ze over 't hoofd , gaat ze voorby, of fchept Zonder duidelyke bewustheid, zondef overleg, uit dezelven. Willen wy gelukkig zyn, myne geliefde Vrienden! laaten wy dan deeze, maar al te gewoone dwaalingen en misflagen vermyden. Laaten wy tot dat einde een" beknopt overdag van de voornaamfte bronnen van ons geluk maaken, en onze wezenlyke rykdommen berekenen. Wy zullen alles ,' wat buitengewoon, zonderling en zeldzaam is, van deeze rekening afkaten , en enkel dat geene aanftippen, 't welk altoos onder ons bereik , 't welk altoos in onze magt is, 't welk ons dagelyks vermaak en genoegen verfchaf- fen  fb beschouwing der. bromnen fen kan. Dus zullen wy, volgens de uitdrukking in onzen tekst, fmaaken en zien, dat de Heer goed is, dat hy overvloediglyk voor ons geluk gezorgd heeft. De zelfbewustheid ; het daadelyk gebruik onzer vermogens; het genieten van de natuur? het vermaak der overdenking; het genoegen der deugd en der weldaadigheid ; de aangenaamheden van het gezellige, en de zegen van het huisfelyke leven; de geneugten der godsdienstige overdenkingen: deeze, myne aandachtige Toehoorers! zyn de voornaamfte bronnen van ons geluk; bronnen die voor ons aüén openftaan , en waaruit wy dagelyks vermaak en genoegen kunnen fcheppen. Derhal ven eerftelyk de zelfbewustheid, of de bewustheid van dat geene, welk wy zyn en '< welk wy kunnen en behoor en te worden, de bewustheid der natuurelyke en zedelyke voorrechten, die wy hebben, der vermogens en bekwaamheden, die wy bezitten, der verbindtenisfen, waarin wy ons met God en met de waereld bevinden: welk eene ryke , nimmer opdroogende bron van aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen, van geluk, moet dit niet voor den nadenkenden zyn! Even gelyk het den  v&n het menschelyke selük. Sï den ryken ftreelt, als hy zyne fehatten over» ziet, zyne bezittingen afmeet, zyne middelen tot vermaak berekent ; zo en nog veel meer moet het den denkenden rnensch verheugen, als hy de waardigheid zyner natuure befeft, en zich houdt voor 't geen hy werkelyk is. Maar. zullen wy uit deeze bron genoegen en vreugde fcheppen, myne aandach'ige Toehoorers! dan moeten wy dikwyls onze gedachten over onszelven laaten gaan, wy moeten niet onder <3e menigte der uiterlykc dingen, die ons verfoooijing en bezigheid verfchaffen, onszelven uit het oog verliezen, wy moeten niet, gelyk de meeste menfchen, meer buiten ons dan in ons beftaan en leeven. Wy moeten integen■deel door nadenken de zelfbewustheid in ons •onderhouden en opfcherpen. Wy moeten dikwyls in de eenzaamheid tegen onszelven zeggen: wat ben, wat heb, wat kan en vermag ik niet al, hoe klein en gering, hoe zwak en onmagtig ik ook in andere opzigten zyn mogt. Wat al krachten, wat al voorrechten bezit ik niet als rnensch, als een redelyk, vry, zedeJyk fchepfel , als burger , als lid eener befchaafde, verlichte maatfchappy, als Christen, als erfgenaam der onfterflykheid en des eeuVIII. Stuk. F wi-  $2 BESCHOUWING DER BRONNEN wigen levens! Hoe hoog verhef: my dit alles niet boven de gantfche levenlooze en dierelyke fchepping! Hoe verre zelfs boven een aanzienlyk gedeelte myner broederen op aarde , die minder gelukkig zyn , dan ik ! En voor wat al onderneemingen en bezigheden, voor wat al groote dingen, voor welke eene fteeds voortgaande ontwikkeling en volmaaking ben ik niet gefchikt! Hoe verre kan ik het niet in de kennis der waarheid, in de befluuring van myzelven en der uiterlyke dingen, in de moeijelykfle en edelfle deugden brengen! En zou ik dit ook zonder innerlyk genoegen, zonder vrolyke dankbaarheid jegens God, mynen Schepper en Vader, erkennen en befeffèn? En zou ik my daarover niet dagelyks verheugen, daar dit alles my wezenlyk toebehoort, daar ik dit alles op den eenen tyd zo wel als op den anderen heb en ben en blyf, hoedanig ook myn aardfche welfland en myne uiterlyke omftandigheden gefield zyn en veranderen. Een andere bron onzer gelukzaligheid is het •Menigvuldige daadelyke gebruik van onze bekwaamheden en vermogens, en het vermaak, 't welk met de rechtmaatige, nuttige aanwending van dezelve, en in 't algemeen met een ar-  VAM HET MENSCHELVKE GELÜK« ■arbeidzaam, bezig leven verbonden is. Wac al veranderingen en uitwerkingen kunnen wy allen niet, elk in zynen ftand en in zynen kring, door onze geestelyke en ligchaamelyke vermogens dagelyks voortbrengen! Hoe veele, onszelven en onzen broederen nuttige dingen beginnen, voortzetten, voleindigen! Wanneer toch verloopt 'er een dag, op welken wy niet veel waars, veel goeds zouden kunnen denken , gevoelen , doen, bevorderen, uitvoeren ? En indien wy zulks met meerder bewustheid en overleg deeden; indien wy meer befeften en bedachten, dat wy de gezegende, de by uitneemendheid bevoorrechte fchepièlen zyn , die dit denken en befeffen en dóen en uitvoeren kunnen; indien wy daaruit meermaalen de voortreflykheid onzer natuur , onzer vatbaarheden, onzer bekwaamheden en vermogens, de uitmuntendheid onzer verordening afleidden, en het blyde voorgevoel, de verruklyke vooruitzigten, die dit ons in het toekomende geeft en ontfluit, meer aankweekten: hoe zeer zou zulks de fomme onzer aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen vermeerderen! Hoe veel geluk zouden wy niet reeds in het behoorlyke gebruik, en in de verftandige aattF % wen-  $4 BESCHOUWING DER BRONNEN wending onzer bekwaamheden en vermogens, zelfs zonder opzigt op de gevolgen, genieten! Hoe zelden zouden wy ons dan over infpanning, over moeite en arbeid beklaagen! Hoe veel vermaak zelfs in deeze infpanning, in deeze moeite, in dezen arbeid vinden! Hoe gemakkelyk ons by vruchtelooze of vruchteloosfchynende poogingen en onderneemingen gerustftellen met deeze gedachte: Ik heb toch als een verftandig redelyk wezen gedacht en gehandeld! Ik heb toch daarby myne uitmuntendheid boven de geringer foorten van fchepfelen en myne vermaagfchapping met de verhevener geesten gevoeld; de plaats my door den Schepper aangeweezen geen oneer aangedaan ; de vermogens , die hy my gegeeven heeft, geoefend, en door oefening verfterkt; aan myn belchaaving gewerkt, en ben meer of min de volmaaktheid genaderd! En kan de verlichte , de nadenkende, de welgezinde rnensch dit niet dagelyks tegen zichzelven zeggen, en dagelyks uit deeze overdenkingen genoegen fcheppen? Waarmede hy ook zich voor 't overige bezig houde, waartoe hy zyne vermogens gebruike, 't zy hy 'er .veel of weinig of zelfs niets mede uitvoere: gebruikt hy  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. 85 hy dezelve overeenkomdig met hunne verordening en den godlyken wil, en doet hy zulks met verdand en met overleg, zo heeft hy ze niet te vergeefs gebruikt, heeft hy daardoor zyne volmaaktheid bevorderd, en deeze is de rechtfte, zekerde weg ter gelukzaligheid. Een derde bron van het menfehelyke geluk , die met de laatstgenoemde famenvloeit, is het overdenken van alles, wat wy zeiven gewaar worden en denken en doen, van alles, wat wy zien en hooren, en ondervinden, van alles, wat ons omringt en wat ons bejegent. Hoe meer wy alles overdenken : des te meerder licht wordt 'erover alles verfpreid; des te meerder fchrikbeelden en zwaarigheden verdwynen voor onze oogen; des te helderer en effener wordt ons levenspad; des te meerder verband en orde en wyze oogmerken ontdekken wy in dat geene, 't welk ons anders zou verbysteren en ontrusten. Dit overdenken is, indien wy 'er eenmaal in geoeffend zyn en deszelfs zoetheid gefaiaakt hebben, eene altoosvloeijende bron van geluk zo wel in de diepde ftilte als in het gedruis, zo wel in de voldrekêde eenzaamheid als in het tairykde gezel fchap, zo wel in den duisterden nacht als in den glans van het helderde licht, 't F 3 Is  %6 BESCHOUWING DER. BRONNEW Is die bron van genoegen, die het minst van ée uiterlyke dingen, van gelukkige gevallen, afhangt, die het meest in onze magt is, die altoos naast by ons ligt, die zeldzaamst en nooit geheel en al opdroogt, tot wier gebruik wy minst de hulp van anderen noodig hebben, en wier genot ons het levendigfte gevoel van onze waardigheid geeft, ons het verste boven het zigtbaare envergangklyke verheft, en ons het meeste tot de verhevener wezens, ja tot de Godheid zelve doet naderen. Uit deeze bron hebben alle wyzen en goeden in alle tyden en onder alle volken de gerustheid, de weltevredenheid, den troost, de blyraoedigheid gefchept, waardoor zy boven andere menfchen uitmuntten, waardoor zy zo veel zonder kwelling en verdriet ontbeeren en verliezen , zo veel met gelaatenheid verdraagen en lyden, zo veel rustig en blymoedig doen en uitvoeren, en in eiken ftand, onder alle afwisfelingen van het uiterlyke lot, vergenoegd en gelukkig zyn konden, ö Schept uit deeze bron, gy allen, die onder befchaafde, verlichte menfchen leeft, en zo Veele middelen en opwekkingen tot overdenking hebt. Kweekt uw verftand, kweekt de vermogens van uwen geest zorgvuldig aan; fcherpt uwe oplettendheid en uw vermogen van waar-  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. 87 waarneemen op, wacht u voor ligtzinnigheid en onachtzaamheid; ziet, merkt op, geniet, doet alles als denkende, redelyke fchepfelen; volgt elke ftraal van licht, die u treft, elk fpoor der waarheid, dat gy ontdekt: dus zult gy den drukkenden last der verveeljng en des verdriets, die verwoesteresfen der gelukzaligheid, nooit ondervinden; dus zult gy fteeds weeten bezig te zyn, en wel op eene aangenaame wyze bezig te zyn, en, in plaats van uwe dagen als door te droomen, in de duidelyke bewustheid van't geen gy denkt en doet, een daadelyk bly genot van uw leven hebben. Het vermaak der deugd en der weldaadigheid is een vierde bron van het menfchelyke geluk, die voor ons allen open ftaat, en waaruit wy allen dagelyks fcheppen kunnen. En hoe zuiver, hoe ryk is zy niet! Welke dag geeft ons geene gelegenheid, om ons in de eene of de andere goede gezindheid te verfterken; om den eenen of den anderen kwaaden lust, de eene of de andere ongeregelde neiging, de eene of de andere uitbottende, verderflyke drift te beftryden en te beteugelen; om de eene of de andere overwinning op ons zeiven en op de waereld te behaalen; om ons in de eene of de andere edele F 4 deugd,  S® BESCHOUWING DER BRONNEW deugd , in de volbrenging van den eenen of de» anderen moeijelyken of zwaaren pligc te oefenen; om Gode en ons geweeten het eene of het andere op te offeren; en daardoor blyken onzer braafheid en getrouwheid te geeven, en daardoor onze zedelyke volmaaktheid te bevorderen ! Welke dag geeft ons geene gelegenheid, om. aan anderen menigerhande gevalligheden en dienflen te bewyzen; om hen van menigerhande bezwaarnisfen en lasten te ontheffen; hier hua leven, hun werk, hunne bezigheden op menigerhande wyze te verligten; om nü op deeze, dan op die wyze, nu meer, dan minder, tot hun onderhoud , tot hunne vertroosting, toe hun vermaak, tot hun genoegen toe te brengen;en derhalven om het geluk en het nut der maatfchappy in 't algemeen en van veele byzondere leden derzelve op veelerhande wyze te bemerken! En in« dien wy de waarde der deugd, de waarde van een leven, dat het algemeene welzyn bevordert, erkennen en befeffen, hoe veel waar, zuiver genoegen moet ons dan niet elke overwinning op ons zeiven , elke welvolbragte pligt, elke goede daad, elk welgehruikt vermogen en bekwaamheid, elke grooter of kleiner vermeerdering van het- geluk onzer broederen, elke nadering tot de vol-  VAN HET MENSCHELYKE GELÜK. 8c? volmaaktheid verfchaffen! En hoe zeer hangt niet het genot van deeze bron der gelukzaligheid van ons eigen gedrag af! Hoe veel meer is zy niet in onze magt , dan alle uüerlyke goederen en voordeelen, waarnaar men met zo veel yver ftreeft, en die men nogthans zo zelden verkrygt! Eene niet minder ryke bron van vermaak <.n genoegen is, ten vyfden, de bcfchouwing en de ge~ meting van de fchoonheden en gaoven der natuur. En indedaad, myne aandachtige Toehoorers! alwie op de vermogens, de werkzaamheid, het beloop, de doeleinden der natuur, in 't kleine en in 't groote, achtilaat; alwie haare werken met een fcherp toe ziend oog en eenen opmerkzaamen geest befchouwt, en fmaak en gevoel voor haare even zo krachtige als ontelbaare fchoonheden en bekoorlykheid heeft, alwie met een goedwillig, gevoelig hart deel neemt in het aanweezen, het leven, de menigvuldige verrichtingen en geneugten, de verfchillende vertooningen en uitdrukkingen der vreugde van alle levende fchepfelen; alwie zyn hart voor de aangenaame gewaarwordingen ontfluit, die het gezigt des hemels en der aarde, die het fchouvvtooneel van de werkzaamheid des dags en der ftaatelyke Itilte des nachts, die elke wederkompt der zonne* F 5 en  QO BESCHOUWING DER BRONNEN en der maan, elk jaargetyde, die de geur der lente, de pracht des zomers, de overvloed van den herfst, en de grooter rust van den winter in gevoelige zielen verwekt, en zich dan tot God, den Schepper, den Beftuurer, den Vader der waereld verheft, en opmerkt, hoe hy alomme met zo milde handen leven en kracht, weldaaden en geneugten van duizenderlei foort over zyne fchepfelen uitftort: welke bronnen van vermaak worden 'er dan niet allerwege voor hem geopend! Met hoe veel meer opgeruimdheid en weltevredenheid moet hy niet den levensweg vervolgen, hoe veel meer aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen moeten zich niet voor hem aanbieden en als opdringen, dan dat hy, dit alles niet achtende, niet opmerkende , als met geflotene oogen en een verfteend hart tusfchen alle rykdommenen bekoorlykheden der natuur doorwandelde, en de fpooren der weldaadige tegenwoordigheid van haaren Werkmeester niet erkend een niet eerbiedigde! Neen, myne geliefde Vrienden! wilt gy fmaaken en zien, hoe goed de Heer zy, dan moetgy omtrent zyn werk, de natuur, volflxekt niet onverfchillig, dan moet derzelver menigvuldige, opmerkzaame befchouwing en derzelve Jlille genieting eene van de voornaam-  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. 01 naamfte bronnen zyn, Waaruit gy gelukzaligheid fchept. Deeze bron Haat zo wel voor den armen als voor den ryken, zo wel voor den geringen als voor den aanzienlyken open, en verkwikt en verheugt iedereen, die verkwikking en vreugde by haar zoekt. Voegt daarby eene zesde bron van menfchelyk geluk, en ik bedoel de menigvuldige aangenaamheden en geneugten van het gezellige leven. Eene bron van vermaak, die voor geenen rnensch gantfchelyk geflooten is, en die voor ons, die eenen hooger trap van befchaafdheid bereikt hebben en in den middenftand leeven, meer dan voor veele anderen openftaat, indien wy anders waare gezelligheid kennen , en voor haare edele geneugten vatbaar zyn. Ja, myne aandachtige Toehoorers! als wy de gezelfchappen onzer broederen met eenen geest, die daartoe voorgefchikt is, dat wil zeggen, met een gezellig, met een onbaatzuchtig, goedwillig, liefderyk hart, met een hart bezoeken, dat aan al het fchoone en goede deel neemt, wat anderen bezitten, doen en genieten, met een hart, dat zich gaarne verheugt met de blymoedigen en weent met de weenenden; indien wy daar komen met oogen , die liever op het goede dan op het kwaa- de,  0* BESCHOUWING DER BRONNEN de, liever op de uitmuntendheden dan op de gebreken onzer medemenfchen letten, en liever by de eerfte dan by de Idatfte dildaan; indien wy in onze verkeering met anderen befcheiden , voorzigfig, infchiklyk, dienstvaardig zyn, dat geene, 't welk wy tot het vermaak der farnertJeeving kunnen toebrengen, 'er gewillig en blymoedigaan toebrengen, en dat geene, 't welk zy ons daarentegen ter vergelding aanbiedt, dankbaarlyk aanneemen en gebruiken: wat al bronnen van aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen ontmoeten wy daar niet! Hoe veel fchoons en goeds kunnen wy daar niet zien , hooren, ondervinden, genieten, geeven en ontvangen ! Welk een bekoorlyk fchouwfpel is niet voor den menfchen vriend de verfcheidenheid der vermogens, der gaaven, der bekwaamheden, der uitmuntendheden, der uitdrukkingen van vreugde en genoegen, die hy onder zyne broederen gewaar wordt! Welke vrolyke vooruitzigten opent hem dit niet ten opzigt van hunne toekomende verordening en ftaat! Wat doet het hem niet al van zulke fchepfelen hoopen en verwachten! Hoe helder draaien hem niet dikwyls de trekken van het evenbeeld der Godheid, de blyken hunner verhevener afkomst, die grond- he?  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. 93 fcegtnftfls hunner toekomende grootheid in de oogen! En welk eenen wellust moet niet dit alles aan zyn edel, menschlievend hart verfchaffcn! En dan nog, myne aandachtige Toehoorers ! het genoegen des huisfdyken levens gelyk ook de zegen der vriendfehap, welke bronnen van vermaak en genoegen ontfluken die niet voor den rnensch, die ze weet op prys te Hellen en te gebruiken! Welk eene rust, welk eene vryheid, welk eene aangenaame verkwikking van den last en de hitte des dags, welk eene belooning voor den moeilykften arbeid en bezigheden, welk een menigvuldig, zuiver genot der natuur , der onfchuld, der waarheid, wacht niet op hem in den naauwer kring der zynen, die hy liefheeft, en van welken hy bemind wordt! Hoe kan daar zyn hart zich ontiluiten, uitbreiden, mededeelen, en zich aan elk aangenaam denkbeeld en gewaarwording, aan ieder edel gevoel van zyne waardigheid, van zyne deugd, van zyne vordering in het goede, van zynen getrouw volbragten pligt, van zyne welvolvoerde taak overgeeven! Hoe veel vermaak en genoegen kan hy daar niet geeven en ontvangen! En hoe veellicht^ hoe veel troost, hoe veel aanmoediging en getttstftelling vindt hy niet in het genot der vriendfehap !  94- BESCHOUWING DER. BRONNEN fchap! Wat al bezwaarnisfen verligt, wat a! fmerten verzacht, wat al zorgen en bekommernisfen verzwakt zy niet! En hoe zeer veredelt en vermenigvuldigt zy niet alle zyne voordeden en geneugten! Hoe dikwerf vergoedt niet het geluk des huisfelyken levens en het genoegen dervriendfchap het gemis aan alle uiterlyke goederen overvloediglyk, en maakt den armen en geringen tot een voorwerp van benyding in de oogen van den ryken en grooten, die dit geluk niet kent! En is het niet grootdeels onze eigene fchuld, dat wy het niet kennen, niet bezitten, niet genieten, en in het genot daarvan niet zalig zyn? Kan het den wyzen, den deugdzaamen, den Christen, die in de daad en in waarheid een Christen is, wel ooit geheellyk ontftaan? Draagt hy niet fïeeds de uitneemendfte vatbaarheden, de grootftegevoeligheid, deovervloedigiïe ftof daartoe in zich om, en kan 'them zwaar vallen, de hinderpaalen, die hem belemmeren , allengskens te boven te komen, en door zyne zachtmoedige, liefderyke, edele gezindheden en daaden alles te overwinnen, wat met de genieting van dat geluk ftrydt? Daarenboven vertoont zich aan ons, by de Bafpooring der bronnen van het menfchelyke géluk,  VAN HET MENSCHELYKE GELUK. 9f> luk, eene der zuiverden en rykflen, ik bedoel het vermaak der godsdienflige overdenking en het vooruitzigt op eene eeuwige duurzaamheid en eeuwige gelukzaligheid. Welk gemis aan uiterlyke goederenen voorrechten, welk verlies daarvan kunnen deeze niet vergoeden ! Welk genot van het goede verzoeten en verhoogen, welk gevoel van het kwaade, welk een last des lydens verzwakken en verligten zy niet! Ja, als ik my in den geest tot God verhef; als ik alles in zyne af hangklykheid van hem, in zyn verband tót hem, alles als het werk, als eene regeling, als eene fchikking zyner handen, als een middel tot de grootst mogelyke volmaaktheid befchouwe; als ik de innerlyke, zalige betrekkingen overdenke, in welke ik my tot den Almagtigen, Alwyzen en Algoeden bevind; als ik dus erken en befef, dat ik zyn fchepfel, zyn onderdaan, zyn kind, dat ik met de engelen vermaagfchapt en van goddelyk genacht ben; als ik voor hem, als voor mynen Vader, die enkel liefde en goedheid is, myn geheel hart uitflorte, myn gantsch lot en het gantfche lot van alle myne broederen aan hem overlaace, en my in zynen wil, in zyne voorzienigheid, in zyne beloften gerustflelle; als ik my voor hem over myne onfterflykheid,  £0* BESCHOUWING DER BRONNEN -als ik my in. de hoop verblyde, van hem, den Oaeindigen , den Allervolmaaktften , meer en meer te naderen, en eeuwig in kennis, in deugd, in gelukzaligheid te zullen toeneemen: hoe groot, hoe zalig gevoel ik dan my zeiven niet! Welk een zuiver, verheven genoegen doordroomt dan niet myn hart! Welk een overwigt krygen dan niet myne aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen op de onaangenaame! Van hoe gering een belang worden dan niet de Iaatfte in •vergelyking van de eerfte in myne oogen 1 En wie belet u, menfchen! Christenen! wie belet u, om dagelyks uit deeze bron vermaak en genoegen in vollen overvloed, te fcheppen? Neen, aan bronnen van gelukzaligheid ontbreekt het u niet, myne geliefde Vrienden! dit bevvyst deeze oppervlakkige befchouwing van dezelven. Zy ftaan voor u allen open. Geene menfchejyke magt kan ze, tegen uwen wil, voor u fluiten. Zy noodigen u allen ter haarer genieting. Zy bieden u allen laafenis, verkwikking vermaak en genoegen aan, den armen zo wel als den ryken, den geringen zo wel als denaanzienlykén, den ongeletterden zo wel als den geleerden. Zy zyn even zo weldaadig als onfehadelyk, even zo zuiver als ryk. De een kan zonder  van het menschêlvkè gel'ük» <)f der verkorting des anderen in volle niaate daaruil fcheppen^ niemand kan en zal ze leeg fcheppen$ niemand kan en zal ze, buiten zyne fchuld, onfmaakelyk vinden. Neen , alleen onze onachtzaamheid en onze ligtzinnigheid, alleen dwaasheden en zonden kunnen dezelve voor ons fluiten , beroeren en verzwakken en van haare kracht berooven. Indfedaad, myne geliefde Vrienden! al wie, van alle deeze bronnen van vermaak en genoegen omringd, te vergeefs naar vermaak en genoegen dorst; al wie by alle deeze middelen tot geluk ongelukkig is; die is zulks dooie zyne eigene fchuld: die wyte zulks niet aan dé natuur, niet aan den Schepper der natuur, niet aan de geftrengheid van zyn lot, maar eeniglyk aan zichzelven. Voorfpoed en tegenfpoed hangen zelden van onszelven af : maar geluk en ellende, ftaan in onze magt, hangen gantfchelyk van onze denk- en handel wyze, van het gevoelen, 't welk wy van onszelven en de uiterlyke dingen voeden, en van het gebruik af, 't welk wy van dit alles maaken. Opmerkzaamheid en overweeging, wysheid en deugd en godsvrugt maaken ons zo zeker gelukkig, zo zeker als wy haare aanwyzingen en haaren invloed volgen. Gebruikt derhalven, myne geliefde Vrienden! op VIÏÏ. Stuk. G het  5>8 BESCHOUWING DER BRONNEN ENZ. hec geleide van deeze gidfen, de bronnen der gelukzaligheid , die uwe goedertieren hemelfche Vader voor u geopend en u aangebooden heeft; gebruikt ze met zorgvuldigheid en getrouwheid; [maakt en ziet in haar genot, dat de Heer goed is; en verheerlykt hem, uwen opperden Weldoener, dooreen dankbaar, vergenoegd, blymoedig genot zyner weldaaden, die niet minder menigvuldig dan groot zyn. Amen, VYF-  FT F D E LEERREDE. DE GENEUGTEN DER DEUGD» Tekst: Spreuken van Saj.omon. Hoofdfl:, III. vs. 17. . laare wegen zyn wegen der liefiykheid, en alle haare paitH vrede. - . G 2   o Cjod , opperfte , onbepaaldfte Regeerer aller menfchen, aller waerelden! u gehoorzaamen is louter zaligheid. De wegen, die gy ons als redglyke, zedelyke fchepfelen, beveelt te gaan, zyn lieflyke, aangenaame wegen; alle paden, die gy ons aanwyst, zyn vrede, leiden allen tot de gelukzaligheid. Als gy gehoorzaamheid en getrouwheid van ons eischt, eischt gy ze van ons, omdat wy buiten dezelve niet gerust, niet vergenoegd zyn, en zo veele waare, edele geneugten, zo veel zuiver vermaak niet genieten, of Hechts in eene zeer geringe maate zouden kunnen genieten. Ja, dit zien wy in de bedaardite, beste oogenblikken onzes redelyken levens ten klaarften, en dit roepen ons dan de reden en het geweeten, de natuur en de Heilige Schrift met eene luide zeer verftaanbaare ftemme toe. ö Mogten wy dit ook dan niet vergeeten, ook dan erkennqu en gelooven, wanneer 'er ongeregelde driften in ons ontwaaken, wanneer verzoekingen en gevaaren en kwaade voorbeelden ons omringen, wanneer wy ons in het gewoel der tydelyke bezigheden en verftrooijingen des leG 3. vens.  Ï02 BE GENEUGTEN DER DEUGD, vens bevinden, ö Moge ook dan de deugd onze gezellinne en leidsvrouw, onze raadgeeffter en bêlchermfïer zyn! Hoe veilig zouden wy dan niet wandelen! Hoe wel te vreden en zalig dan niet zyn ! Thans zyn wy in ftillen vre? de ter deezer plaats, die aan de overdenkingen over de gewigtigfte onderwerpen geheiligd is, voor uw aangezigt vergaderd, om ons die eeuwige waarheden te herinneren, en dezelve diep in ons verftand en in ons hart te drukken, ö Laat toch onze overdenkingen daarover gezegend zyn! Leer gy zelf ons de deugd houdan voor Y geen zy is, geef, dat zy zich in haare bekoorende gedaante, vergezeld van de vermaaken en geneugten, die haar eigen zvn, aan ons vertoone, opdat wy allen h?ar meer en meer leeren eerbiedigen en liefhebben, en haare voorfchrifcen fteeds zorgvuldiger opvolgen. Wy bidden u hierom al§ dienaars van uwen Zoon, Jefus Christus, dat volmaakte voorbeeld en dien grooten bevorderaar der deugd, en roepen u verder in zynen naam aan: Onze Vader enz. 0,n-  DE GENEUGTEN DER DEUGD. I©3 Onder alle dwaalingen, die de mensch ten opzigt van zedelyke zaaken, voeden kan en werkelyk voedt, is misfchien geene nadeeliger, dan dat hy in den waan is, dat de deugd wel in de toekomende waereld vreugde en beJoonitig te wachten heeft, maar in het tegenwoordige leven haaren dienaaren en vrienden weinig genoegen verfchaft. Wien is het onbekend, hoe veel levendiger ons het tegenwoordige aandoet dan het toekomende, en hoe ten uitertïen bezwaarelyk het den meesten menfchen vak, om met terzydeftelling van het eerfte eeniglyk voor het laatfte te zorgen ? Thans te lyden, om zich namaals eens te verheugen ; thans zichzelven te bedwingen en geweld aan te doen, om na eenen langen, onbepaalden tyd des te vryer en gelukkiger te leeven; thans veele dingen, die men voor lief en waardig houdt, op te offeren en vaarwel te zeggen, om ze namaals dubbel- en veelvouwdig weder te verkrygen; door de hoop eener toekomende genieting zich thans in de ingetoogenheid te oefenen, en vrywillig gemis G 4 en  104 DE GENEUGTEN DER DEUGD. en fmerten te verdraagen, om eenmaal eenesi des te grooter overvloed van goederen en geneugten te genieten: dit zyn alle zaaken, die den zinnelyken rnensch niet behaagen, en die flechts op de zulken werken kunnen , wier geest door nadenken verfterkt is, wier reden reeds eenige heerfchappy over de zinnelykheid verkreegen heefc. Hebben wy 'er ons dan wel over te verwonderen, dat de deugd by zo veele menfchen in een kwaaden naam ftaat, en op zyn best flechts eerbied, maar geene liefde in hun verwekt, daar zy haaren dienst als geftreng en ftraf, en de volbrenging haarer geboden als lastig aanmerken , daar zy zich diets maaken, dat zy veel eer opoffering en verloochening van genoegen vordert, dan eenig genot daarvan verfchaft? Zullen zy de deugd leeren beminnen, zy moeten dezelve in een ander licht leeren befchouwen, en beoordeelen. Zy moet het voorkomen der wyslle, zachtrnoedigfte beftuurfter, der getrouwfte vriendin, der rykfte bron van menfchelyk genoegen in hunne oogen verkrygen. En zulks is zy iii de daad, myne geliefde Vrienden! Hieraan laaten ons de reden en de Heilige Schrift, onze eigene ondervinding en de ondervinding van an-  DE GENEUGTEN DER DEUGD. I05 anderen niet twyfelen. De wegen der wysheid, zege onze tekst, of, 't welk hetzelfde is, de wegen der deugd, zyn wegen der lieflykheid, lieflyke wegen, en alle haare paden vrede, gelukzaligheid, ó Dat het my gelukken mogte, myne aandachtige Toehoorers! die fchadelyke dwaaling uitterooijen, en u van derzelver tegenovergeuelde waarheid te ovenuigen, naamelyk u te overtuigen, dat deugd en genoegen door de naauwfte banden met eikanderen vereenigd zyn ! Myn oogmerk is, u de menigvuldige geneugten van een deugdzaam en godzalig leven voor oogen te /lellen : In de eerfte plaats zal ik, deeze geneugten optellen en befchryven; en Daarna eenige aanmerkingen ter verdediging myner ftelling voordraagen. Genot der onfchuld ; gevoel van orde en waarheid; weltevredenheid met zichzelven; eene blymoediger en vryer verkeering met anderen; geruster en vertrouwelyker denken aan God; de vreugde der weldaadigheid en algemeene nuttigheid; de zaligheid der liefde tot God en der menschlievendheid ; de heerelykfte vooruitzigten in het toekomende: dit alles zyn geneugten, die de deugd ons verfchaft, en die G 5 haax  ICf> DE GENEUGTEN DER DEUGD» haar gedeeltelyk alleen , gedeeltelyk by uit* neemendheid eigen zyn. Laaten wy dezelve ftuk voor ftuk befchouwen en waardeeren. Eerst derhalven genot der onfchuld. Dit is een genoegen, 't welk de deugd byzonder eigen is ; 't welk geen fnood rnensch , hoe fchitterend zyn lot ook zy, kent en {maakt. En hoe groot, hoe zuiver is niet dit genoegen! Zich geenerlei kwaad oogmerk, geenerlei moedwillige, kwaade daad bewust te zyn; van geenen ongeregelden, laagen hartstogt geboeid , van geenen hevigen , zinnelyken lust geflingerd, van geene verwytingen gepynigd, van geene vrees voor verdiende ftraffen gekweld; zo min van ydele verwachtingen als van noodelooze bekommeringen misleid te worden : maar een goed, onbevlekt geweeten voor God en de menfchen te hebben, zichzelven het getuigenis der braafheid en oprechtheid te durven geeven; zich vry te gevoelen en syne vryheid te handhaaven; te weeten, dat men uit de duisternis tot het licht, uit den dood in 't leven gekomen, dat men verbeterd en vernieuwd is geworden naar het beeld van God, dat men eeniglyk het goede liefheeft en zoekt, zynen pligt gaarne vervult, het wel- zyn  DE GENEUGTEN DER DEUGD. IQ/ zyn van anderen gaarne bevordert , en zich altoos bevlytigt, om te zyn en te doen. 't geen men volgens den wil van God bt hoort te zyn en te doen; in 't kort op den weg te wandelen, die ons van God zei ven weH aangeweezen en van wiens rechtheid en gelukkigen uitgang men verzekerd is: welk eene ge? rustheid, welke aangenaame gewaarwordingen, welk eene zalige zelfgenietmg moet dit niet den rnensch verfchaffen.' Wat al redenen heeft hy dan niet om zich over zyn aanweezen, zyn leven, zyne bekwaamheden en vermogens, zyn gedrag en zyne verordening te verheugen! Hoe veel blymoediger en geruster kan hy niet op zynen weg voortgaan, en al het fchoone en goede, 't welk hy ziet en 't welk hem ontmoet , genieten , dan wanneer hy zichzelven befchuldigen en veroordeelen moest; dan zo wanneer hy onder het harde, tyrannige gebied der zonde en ondeugd zuchtte; dan wanneer hy, niettegenftaande al den luister en glans, die hem omringde, een misdaadiger , een Haaf, een fchepfel ware, dat zyne waardigheid met. voeten getreeden had, en ryp voor de ftraf was geworden ! Een ander genoegen, dat de deugd den rnensch  T08 DE GENEUGTEN DER. DEUGD. mensch verfchaft, is het gezigt en het befef der waarheid en der goede ordedie in zyn ver/tand,, in zyn hart, in zyn geheel karakter, in alle doelen van zyn inwendig en uitwendig gedrag heerfchen, en zynen geest zo wel als zyn leven zekere waardigheid en fchoonheid byzetien, die men niet zonder welgevallen bemerken en befchouwen kan. Terwyl de ondeugd louter tegenftrydigheid en wanorde vertoont , en den mensch ontfiert en vernedert: brengt de deugd louter orde en overeenftemming voort, en veredelt en verfraait alles, wat de mensch is en doet. Terwyl de flaaf der eerfte het nooit recht met zichzelven eens is, en nu eens door laage begeerten, dan eens door het geval, dan weder door de hartstogten van andere menfchen uit zyn ftand gerukt, van zyn oogmerk verwyderd, en als een kaatsbal heên en weêr gedreeven wordt: heeft de vriend der deugd eene denkwys, en een karakter, die zichzelve fteeds gelyk blyven; hy heeft vaste beginfels, naar welke hy beftendiglyk handelt, zekere, bepaalde oogmerken, die hy onafgebrooken volgt, en dus komt hy zyn doel, het doel der Christelyke volmaaktheid fteeds nader. Gedachten, aandoeningen, begeerten, en neigingen, woor- des,  BS GENEUGTEN DER DEUGD. ÏO den  Iti DE GENEUGTEN DER DEUGD. den van Gods werken en deszelfs edelfte fchep» fels op aarde omdoolt, en overal louter kwaad en gebrek en ellende waant te ontdekken! By alle deeze uitneemende geneugten , welke da deugd den mensch verfchaft, komen eindelyk nog de troostryke, heerelyke vooruitzigten, die zy voor hem in het toekomende opent. Den deugdzaamen, wiens deugd op godsdienst en vroomheid (leunt, is noch het nabyzynde, noch het afgelegener toekomende verfchriklyk. Hem beangstigt zo min het lot, 't welk hy in het tegenwoordige, als het lot, 't welk hy in het toekomende leven te wachten heeft. In beide ftaat zyn lot in de hand van den Alwyzen en Algoeden, in de hand van zynen hemelfchen Vader, van wien hy niets dan goed, van wien hy altoos het beste verwachten kan. Ja, met deeze gedachte kan zich de deugdzaame altoos gerustftellen: zo zeker als de deugd geen ydele klank, zo zeker als zy eene dochter des hemels, en dien, die in den hemel woont, welbehaaglyk is: zo zeker is zy de weg tot geluk in eiken toeftand van den mensch, in elk tydperk van zyn leven, op eiken trap van zyn aanweezen. Ja , zo zeker als 'er eene Voor-  DE GENEUGTEN DER DEUGD. I23 Voorzienigheid is, die over alles waakt en alles regeert, en die nooit den kwaaden voor goed, ntch den goeden voor kwaad houdt: zo zeker mag ik my het toezigt, de befcherming, de beliuuring en leiding van den Almagtigen en Algoeden, van mynen hemelfchen Vader belooven; zo zeker kan ik gerust zyn, dat hy geene onmogelyke dingen van my eisfchen , my geen onverdraaglyk lyden opleggen, dat hy my nooit verlaaten noch verwaarloozen, dat hy niets dan goed, onder welk eene gedaante het ook zy, over my befluiten en toelaaten, dat hy alles, bet kwaade gelyk het goede, den druk gelyk, de vreugde, tot myn waar welzyn bellieren, dat hy my onfeilbaar tot het doel, tot het doel der volmaaktheid leiden zal. Zo zeker als myn geest onllerflyk is; zo zeker 'er een ander, verhevener leven na den dood op my wacht: zo zeker zal ik my over myne onllerflykheid eeuwig verheugen, zo zeker zal ik in dit verhevener leven gelukkig zyn, en daar voortgaan van volmaaktheid tot volmaaktheid; want daartoe gevoel ik my gefchikt, daartoe ilrekken zich reeds nu myne voornaamile begeerten en nei-  Ia* DE GENEUGTEN DER DEUGD. neigingen uit, en de uitkomst van den weg der deugd, dien ik bewandel, kan onder de regeering van eenen alwyzen en algoeden God geene andere dan deeze zyn. En dit te weeten , myne aandachtige Toehoorers ! daarvan verzekerd te zyn , hoe volkomenlyk moet dac niet het toekomende alle zyne verfchriklykheid beneemen! welke heerelyke vooruitzigten ons in hetzelve openen! En hoe zeer moeten niet deeze vooruitzigten alle paden van 's menfchen leven verlichten en vervrolyken! Welke geneugten en vermaaken hem verfchafFenl Ja, zo is het, myne aandachtige Toehoorers! de wegen der deugd zyn wegen der lieflykheid, en alle haare paden vrede. De deugd is de zuiverfte , rykfte bron van genoegen en van geluk. Uit deeze bron hebben reeds ontelbaare menfchen leven en troost en vreugde gefchept; en nog dagelyks fcheppen duizenden deeze zaligheden in volle maate daaruit, ó Gelooft dit, myne geliefde Vrienden! en tracht u daarvan door uwe eigene ondervinding meer en meer te verzekeren. Eerbiedigt, bemint de deugd mee geheel uw hart, vormt u geheel en al naar haa>  DE GENEUGTEN DER DEUGD. 125, haaren fmaak, volgt alle haare voorfchiiften naauwkeurig en vrywillig : en dan beloof ik u in haaren naam en in den naam van God, die ze u beveelt, wel geen rykdom , geen overvloed, geene magt en aanzien , geen' groven , vleeschelyken wellust , maar gerustheid en weltevredenheid, maar genoegen, waar, menigvuldig, duurzaam, al het andere overtreffend genoegen. Dit moogt gy zo zeker verwachten, zo zeker als gy u hier aan haare liefde , en aan haaren dienst geheellyk toewydt. Dit zult gy in eiken ftaat, op eiken trap van uiterlyken voorfpoed , in elk tydperk uws levens genieten; en nimmer zal die genoegen u verveeling en walging veroorzaaken, nooit zal het zyne bekoorlykheid verliezen, nooit u in de volbrenging van uwen pligt verhinderen, nooit uwe geesteiyke volmaaktheid benadeelen, nooit u van uwe verordening verwyderen, maar u geene en deeze fteeds nader brengen. Ja, hoe langer gy den weg der deugd bewandelt; hoe zorgvuldiger en yveriger gy uwen loop op denzelven voortzet: des te meer zult gy uit eigene ondervinding en volkomener overtuiging, met den  lafj DE GENEUGTEN DER DEUGD.' den wyzen in onzen tekst, zeggen kunnen r haare Wegen zyn wegen der Ueflykheid- en ah Ie haare paden vrede. ZES*  ZESDE LEERREDE. OORZAAKEN, WAAROM VEELE DEUGDZAAME MENSCHEN ZO WEINIG GENOEGEN GENIETEN. Tekst. £l>&Et.'KEN VAM SAtOMON Hoofdfl. III. VS. 17. Haare wegen zyn wegen der liefiykheid, en alle haare paden vrede.   o (jod, gy hebc ons allen tot geluk gefchapen , ons allen voor geluk vatbaar gemaakt, gy roept ons allen tot deszelfs genot, gy hebt ons allen in de natuur en in deft godsdienst even zo menigvuldige als ryke bronnen van genoegen en vermaak geopend; en 't is onze eigene fchuld, indien wy desniettegenftaande niet gelukkig zyn, geen genoegen en vermaak genieten, en dikwyls, gevoelende dat ons zulks ontbreekt, in luide klagten uitbarsten. Ja, maar al te dikwyls merken wy niet op uwe vaderlyke ftem en geeven geen gehoor aan uwe roeping tot gelukzaligheid. Maar al te dikwyls loopen wy de zuiverde, rykfte bronnen van genoegen voorby, en zoeken hetzelve ter plaatfe, daar het niet te vinden is. Maar al te dikwyls verbitteren wy die bronnen voor onszelven door menigerlei ftruikelingen en misdaaden, of floppen ze gantfchelyk voor ons toe , door dwaasheden en zonden. Ja, Heer, gy zyt rechtvaardig, gy hebt geep welgevallen in onze ellende en in onze droefheid; maar met vaderlyke genegenheid ziet gf op ons, uwe kinders, neder, als wy uwe welVIII. Stuk. I da»-  130 WAAROM GENIET MENIG DEUGDZAAME daaden eerbiedig en blymoedig genieten, en in derzelver genot vergenoegd leeven. Vroome vreugde, onfchuldig, blymoedig genot is dè voornaamfte dank, dien gy daarvoor van ons vorder-, ö Dat wy allen dit altoos erkenden en geloofden! Hoe ligt, hoe aangenaam, zou dan de weg van pligt en deugd voor ons niet zyn! Hoe fpoedig zouden onze meeste klagten ophouden en in verheerlyking van uwe Goedheid veranderen ! Welke vorderingen zouden wy niet ten zelfden tyde op den weg der volmaaktheid en der gelukzaligheid maaken, en hoe duidelyk leeren inzien, dat het een en de zelfde weg is, die tot beiden leidt! 6 Leer ons de hinderpaalen van het blymoedige genieten eens deugdzaamen levens meer en meer kennen, en help ons dezelve meer en meer te boven komen. Laaten ook , ten dien einde onze tegenwoordige overdenkingen gezegend zyn, en verhoor ons gebed door Jefus Christus, onzen Heer, in wiens naam wy u ver* der aanfpreeken en zeggen: Onze Vader enz. Wy  EO WEINIG GENOEGEN? IJl Wy hebben u onlangs aangetoond , myne aandachtige Toehoorers! hoe menigvuldig en groot de geneugten zyn, welke de deugd haaren aankleeveren en vrienden verfchaft. Zy genieten de bewustheid hunner onfchuld en braafheid; zien en gevoelen, dat 'er waarheid en orde in hunne ziele en in hun gantsch gedrag heerfchen; hebben redenen om met zichzelven te vreden te zyn; kunnen vry- en blymoedig met hunne medemenfchen omgaan; mee een gerust vertrouwen aan God denken; genieten de vreugde der weldaadigheid en algemeene nuttigheid; de zaligheid der liefde tor God en tot alle menfchen ; en hebben de fchoonfte, heerelykfte vooruitzigten in het toekomende. Zo zeker als dit alles zuivere en edele geneugten zyn: zo zeker zyn zy op de natuur der deugd zelve gegrond, komen als noodzaakelyke gevolgen en uitwerkfelen van dezelve eiken deugdzaamen mensch van rechtswege toe, en zyn van zyn karakter en van zyn gedrag, ten minsten in ons denkbeeld, fchier onaffcheidelyk. Ondertusfcben echter worden 'er menfchen gevonden, die men I a niet.  1$* WAAROM GENIET MENIG DEUGDZAAMS niet anders dan voor deugdzaam erkennen kan, en die. nogthans die geneugten gedeeltelyk in 'c geheel niet, gedeeltelyk flechts in eene zeer geringe maate genieten; menfchen, die met zeer goede gezindheden, nogthans veel meer foml»er dan opgeruimd, veel meer droevig dan vrolyk zyn , en die men meer hoort klaagen en jammeren, dan op hun geluk roemen. Hoe is die met de Helling, die wy verdedigd hebben, overeen te brengen? Zouden ook hier uitzonderingen op den regel plaats hebben? Zou de deugd misfchien flechts aan eenigen van haare dienaaren, maar niet aan allen fchenken, 't geen zy hun belooft te fchenken? Neen, myne geliefde Vrienden! haare natuur en haar aart is onveranderlyk ; haar vermogen , haare werkzaamheid is fteeds de zelfde; zy houdt, 't geen zy belooft, en heeft geene fchuld aan dit gebrek van genoegen. De gronden, de talrykfte, fterkfte gronden tot genoegen; zyn fteeds, zyn onaffcheidelyk met een deugdzaam en vroom leven verbonden; de overvloedigfte bronnen van hetzelve ftaan voor den mensch, die zich op zulk een leven bevlytigt, altoos open; alles geeft hem recht, en noodigt hem, om uit deeze bronnen te fcheppen, om 'er vreugde en zalig-  STO WEINIG GENOEGEN? I33 ligheid uit te fcheppen. Maar behalven dat het genoegen van zo bepaalde fchepfelen, als wy zyn, niet altoos even fterk en levendig genoten kan worden, wordt hetzelve by menige anders welgezinde menfchen nog door veele inwendige en uitwendige oorzaaken verzwakt en gehinderd, wier grond niet in de deugd zelve, maar eeniglyk in der menfchen zwakheid en gebreklykheid te zoeken is. En dit onderwerp verdient te meer onze oplettende overdenking, myne aandachtige Toehoorers! zo veel te meer 'er ons allen aan gelegen ligt, dat wy de beletfelen onzes genoegens leeren kennen en uit den weg ruimen. Laaten wy derhalven Be oorzaaken onderzoeken, waarom de geneugten der deugd niet van alle deugdzaams menfchen, en veelligt flechts van de minsten tot eenen hoogen trap en in volle maate genoten worden. Meermaalen is een zwaklyke, meer of min geknakte ftaat van gezondheid de oorzaak, dat de deugdzaame geen zo vergenoegd en vrolyk leven leidt, als om 't welk te voeren hy gerechtigd zou zyn; 't zy dan dat de grond deezer zwaklykheid en ziekelykheid voor 't overige in de natuurelyke gelteldheid van het ligchaam, of In ongelukkige toevallen, of in een voorig onI 3 ge-  134 WAAROM GENIET MENIG DEUGDZAAMS geregeld gedrag te vinden zy. De gevolgen daarvan verzwakken altoos de vatbaarheid voor het genoegen, of verflooren en verydelen deszelfs genot. Niet zelden oncftaan daardoor menigerlei onwillekeurige, fmertelyke of onaangenaame gewaarwordingen in ons, die de aangenaame denkbeelden des verftands opweegen, of dezelve gantfchelyk benevelen. Meermaalen ook bepaalen zulke omftandigheden het aanwenden onzer vermogens, onzer werkzaamheid in het goede en nevens hetzelve onze vreugde over gelukkig volbragte werken, over de hulp en den dienst, dien wy aan anderen bewyzen, binnen naauwer grenzen. De deugd kan wel alle deeze bezwaarnisfen en ongemakken voor ons verljgren; zy kan ons dezelve, in zo verre her inrichtingen en befchikkingen van God zyn, uit een vermaaklyker oogpunt doen befchouwen, kan ons een heilzaam gebruik daarvan leeren maaken ; maar ten vollen kan zy dezelve noch opheffen, noch veranderen. Dat dit u, myne aandachtige Toehoorers! de waarde der gezondheid, zelfs ten opzigt van des menfchen edelfle en verhevenfte genoegen, leere; en indien gy, die thans deezen zegen geniet, en nog in den bloei uwer jaaren zyt, indien gy in den dienst der deugd een  ZO WEINIG GENOEGEN? X35 een waarelyk vergenoegd en vrolyk leeven wenscht te leiden , en alle haare zaligheid te genieten : ö merkt dan toch de bewaaring van uwe gezondheid en uwer krachten niet alleen aan als uwen pligt, maar ook als een middel tot vrolykp, heid van geest en tot menigerlei genoegen, en houdt u verzekerd, dat gy der maatigheid, vooral in de prille jeugd, geen offer toebrengen kunt, 'c welk zy u niet in 't vervolg honderdvoudig vergelden zal. Eene andere oorzaak, waarom menig deugdzaame het genoegen niet , of niet in volle maate geniet, 't w^lk hem de deugd zou kunnen en behooren te verfchaffen , zyn de nog niet uit gerooide indrukfelen zyner eerfte opvoeding en der gebreklyke voorheelden, naar welke hij zich gevormd heeft. Iemand, die wel van vroome , maar echrer te geftrenge en te weinig verlichte ouders en leermeesters opgevoed en onderrecht wordt; die in de eerfte jaaren zijner ontwikkeling wel braave', maar bekrompene en angstvallige menfchen rondom zich heeft; die zodanige voorbeelden wel niets kwaads ziet doen of niets goeds nalaaten, maar echter altoos meer uit dwang dan mee genoegen, meer Üaafsch dan vrywillig en bly1 4 moe-  *3  GELUK ÓNDIÏl ONS PLAATS? ÏQJ gy, die ais menfchen. bepaalde Vermogens hebt, nogthans verlangt, dat dezelve doof moeite en infpanning nooit verzwakt, of uitgeput zullen worden; indien gy, die als burgers der waereld, als fchakels van de onmeetelyke keten der dingen, flechts zekeren rang onder de menfchen bekleeden, flechts in zekeren en bepaalden toeftand zyn kunt, nogihans over de bepaaldheid en bezwaarnisfen, die daaraan noodzaakelyk verbonden zyn, als over waare onheilen klaagt, en nogthans de. voordeden en aangenaamheden der overige rangen en toeftanden tevens verlangt; indien gy, die thans in eenen ftaat van opvoeding, van oefening, van voorbereiding leeft, nogthans alles, wat moeite en infpanning vereischt, fchuwt , en nogthans maaijen wilt, voordat gy gezaaid hebt: dan gewisfelyk kunnen uwe wenfehen niet bevredigd, uwe verwachtingen niet vervuld worden, dan moet gy zekerlyk het doel, waarnaar gy ftreeft, misfen, omdat hetzelve niet tot de daadelyke waereld behoort, maar een loutere /peeling uwer verbeelding is. Neen, wenscht gy gelukkig te zyn, verlangt dan geene andere goederen, geene andere geneugten en vermaaken, dan die VW. Stsk. N voor  fp4 WAAROM HEEFT 'ER NIET MEERDER voor u, in uwen kring, in uwe verbindtenisfen, in uwen tegenwoordigen toeftand gefchikt zyn; verlangt noch het geluk van geringer, noch het geluk van verhevener fchepfelen, dan gy zyt, noch den groover zinnelyken wellust der dieren, noch de zuiverer, geestelyke genietingen der engelen, noch onvermengde en onafgebrokene, noch enkel verrukkende vreugde. Zyne wenfehen te beheerfchen en te maatigen, en niets te verlangen en te verwachten, wat met den aart der dingen en met onzen toeftand ftrydt, deeze is de rechte weg ter gelukzaligheid. Eene vierde oorzaak, waarom 'er niet meerder geluk onder ons plaats heeft, is deeze: men ziet veele foorten van geluk en veele middelen daartoe, gantfchelyk over het hoofd , en waardeert en zoekt anderen niet genoegzaam,- Iedereen wenscht gelukkig te zyn, en iedereen wendt daartoe zekere middelen aan. Wie houdt niet de gezondheid, de ligchaamelyke fterkte, den goeden voortgang in zyne bezigheden, den goeden naam, een toereikend beftaan, een onbezorgd, gemakkelyk leven, voordeelige verbindtenisfen met zyne medemenfehen, wie houdt niet rykdom, aanzien en eer voor begeerenswaardige goederen ? Wie ftreeft niet, meer of min,  GfcLÜK ONDER ONS PLAATS? I95 min, daarnaar, als naar middelen tot het geluk ? Maar hoe veele andere bronnen van hetzelve gaat men onachtzaam voorby, houdt ze niet voor 't geen zy zyn, of fchept 'er veel minder genoegen en vermaak uit, dan men 'er uit zou kunnen fcheppen! Het genot der fchoone natuur; het deelneemen in alles , wat fchoon en goed in de waereld en onder de menfchen is en gefchiedt; de bewustheid van billyk eh goed gehandeld te hebben; het gevoel van zyne vordering op den weg der verbetering en der volmaaktheid; het nadenken over gewigtige zaaken; het uitbreiden en verbeteren zyner kundigheden en inzigten; het genoegen des huisfelyken levens; de ftille verkeering met zichzelf ven en met weinige verftandige en braave vrienden, het vermaak der weldaadigheid; de geneugten der godsdienftige overdenking: welke ryke, onuitputtelyke bronnen van geluk, zyn dat niet voor den geenen, die ze kent en weel te gebruiken! Welk eenen zuiveren wellust, welk een waar, duurzaam genoegen fchept niet de wyze en de Christen uit dezelve! Hoe veel meerder wellust,hoe veel meerder vermaak,dan al het andere in ftaat is hem te verfchaffen! N 2 font»  ly6 waarom heeft 'er niet meerder Kent, eerbiedigt, gebruikt gy ook deeze bronnen der gelukzaligheid, myne geliefde Vrienden? Geeft gy haar den voorrang boven alle andere ? Vertoeft gy het liefst en het langst by dezelve? Is u haare verkwikkende, verfterkende kracht uit ondervinding bekend? Ach, zo gy los en ligtvaardig dezelve voorbyloopt; zo gy haar meer als bronnen van verveeling en verdriet, dan van vermaak en genoegen aanmerkt; of zo gy u verbeeldt, dat gy dezelve, zo lang jeugd en welvaart u toelagchen, zonder nadeel ontbeeren kunt: kunt gy gewisfelyk niet gelukkig, of kunt het flechts in eenen zeer geringen trap zyn. Neen, zullen uwe klagten, ö menfchen ! ö Christenen i zullen uwe klagten over gebrek aan geluk niet even zo onbillyk als ftrafbaar zyn: gebruikt dan ten minsten alle bronnen van vermaak, die de natuur en de godsdienst voor u ontflaiten, en gebruikt ze met de opmerkzaamheid , met de zorgvuldigheid, met de aanhoudende vlyt , die haare groote waarde verdient. Hoe fpoedig zullen dan niet uwe meeste klagten verdommen ! Hoe veel ryker in middelen tot geluk zult gy uzelven bevinden, dan gy u eerst verbeeldde! En hoe veel  GELUK ONDER ONS PLAATS? Ï97 veel gelukkiger zult gy dan wezenlyk zyn, dan gy thans zyt! Eene vyfde oorzaak van het gebrek aan geluk is deeze: men zoekt het geluk meer buiten zich, dan in zich; meer in 'tgeen men heeft, dan in V geen men is; meer in 't geen men volvoert en tot ftand brengt, dan in V geen men doet; meer in V geen anderen van ons denken en gelooven , dan in V geen wy wezenlyk zyn. Deeze is de weg niet tot het geluk; althans brengt hy ons flechts zelden, flechts als by toeval, flechts langs veelerhande omwegen tot deszelfs bezitting en genieting. Dat geen, 't welk wy hebben en bezitten, behoort immers niet tot onszelven, is zeer onbeflendig en onzeker, en niet minder onzeker en onbeflendig is de weltevredenheid, die daarop gebouwd wtordt. Alleenlyk dat geen, 't wejk wy zyn, is werkelyk het onze, behoort in de daad tot onze perfoonlykheid, en zo wy reden hebben van daarmede weltevreden te zyn, is onze weltevredenheid vast gegrond. Dat geen, 't Welk wy met onze vermogens uitvoeren en tot ftandbrengen, hangt zeer dikwyls meer van gunstige omftandigheden, dan van onze bekwaamheid en onze verdiensten af, en zelden zulN 3 len  Ï08 WAAROM HEEFT 'ER NIET MEERDER len wy over onze daaden, over de aanwending onzer krachten ten vollen te vreden zyn, indien wy dezelve eeniglyk naar den uitilag beoordeelen : maar nooit zullen wy dezelve voor verlooren, of vergeefs aangewend houden, indien wy ons meer benaarstigen, om 'er het beste gebruik van te maaken en ze daardoor te oefenen en te verfterken, dan om 'er groote dingen mede uittevoeren. De gevoelens der menfchen eindelyk zyn zo veranderlyk als zy zeiven, en wie het gebouw van zyn geluk daarop vestigt, bouwt op een losfen zandgrond. Alleen de bewustheid van onze toeneemende inwendige volmaaktheid en goedkeuring van ons eigen hart zyn duurzaame goe-* deren, zyn nimmer opdroogende bronnen van genoegen. Wenscht gy derhalven gelukkig te zyn, myne geliefde Vrienden! zoekt dan uw geluk veel meer in u dan buiten u. Zyt en worde alles, wat gy op den tegenwoordigen trap van uw aanweezen, in uwe tegenwoordige verbindtenis met het geheel, kunt zyn en worden; zyt en wordt zo verftandig, zo wys, zo goed, zo deugdzaam; leert uzelven zo volkomenlyk bellieren en uwe vermogens op zo redelyk en nuttig eene wyze aanwenden en gebrui-  GELUK ONDER ONS V LAATS? 10^ bruiken; leert God en de menfchen zo hartelyk liefhebben, en 't geen gy als uwen pligt befchouwt, zo gewillig en getrouw volbrengen ; leert zo onophoudelyk naar verhevener wysheid en volmaaktheid ftreeven, en u voor het genot van zuiverer geneugten zo gefchikt maaken, als menfchen én Christenen in den tegenwoordigen ftaat maar eenigzins doen kunnen: en uw geluk zal op vaste grondflagen rusten. Gy zult met uzelven en met uwen ftaat te vreden zyn, omdat gy zeiven zyt en doet, 't geen gy uit hoofde uwer natuur en uwer verbindtenisfen en volgens den wil van God behoort te zyn en te doen; en omdat uwe ftaat met uwe tegenwoordige en toekomende verordening overeenkomftig is, en u voor eenen beteren verhevener ftaat gefchikt maakt, waarin gy de overvloedigfte vergoeding voor alle geledene verlies en de heerelykfte vruchten van uwen arbeid en uwe moeite te verwachten hebt. Eene zesde oorzaak, waarom 'er niet meerder geluk onder ons plaats heeft, is: omdat men tegenfpoed en ellende , zo wel in zyne woorden en uitdrukkingen als in zyne gedachten en beoordeelingen, zo dikwyls met malkanderen verwart ; en het onderfcheid tusfchen beide zelden N 4 ge-  *0o Waarom heeft 'er niet meerde» genoegzaam naauwkeurig in V oog houdt. 'Er zyn en ontmoeten ons onbetwistbaar veele tegenfpoeden in de waereld; maar niet elke tegenfpoed vermeerdert de fom der wezenlyke ongelukken of der ellende. Ook ons kan veel tegenfpoeds bejegenen, ons kunnen veele wederwaardigheden en onaangenaamheden treffen, zonder dat wy daardoor juist ongelukkig of ellendig worden. De eerfte, de tegenfpoed, is buiten ons: de laatfte, de ongelukzaligheid of de ellende, is in ons. De eerfte heeft niet altoos „ niet noodwendig de laatfte ten gevolge. De gelukzaligheid, die eeniglyk op tydeiyken vooefpoed, op uiterlyke welvaart, gegrond is, verdwynt gewisfelyk te gelyk met denzelven. Maar de gelukzaligheid, die voornaaraelyk op wysheid en deugd en vroomheid, op innerlyke goedheid en volmaaktheid, rust, kan door wederwaardigheden wel gefchokt, maar niet vernietigd worden. Verliezen wy uiterlyke goederen en voorrechten , vrienden en geliefden, gezondheid en krachten, mislukken ons onze onderneemingen; worden onze oogmerken verydeld; worden wy in onze verwachtingen te leur gefteld: dan gaat het ons niet voorfpoedig, dan treft ons het ongeval. Maar, indien wy deeze din-  GELUK ONDER ONS PLAATS? SOI' dingen aanmerken voor 't geen zy zyn; indien wy dezelve in hun verband mee den wil van God en met de wetten der goede orde befchouwen; indien wy het tegenwoordige met het voorledene en met het toekomende verbinden; indien wy fteeds onzen gantfehen toeftand, onze gantfche verordening voor oogen hebben, en noch dien noch deeze eenzydig beoordeelen; indien wy, eindelyk, alles als middelen ter onzer verbetering en volmaaking aanzien en gebruiken: zullen wy zelfs dan, wanneer de tegenfpoed ons treft, niet ophouden van gelukkig te zyn. Wy zullen het menigvuldige goede, het wezenlyke goede, 't welk ons dan nog over blyft, niet over het hoofd zien deszelfs groot overwigt op het kwaade levendig befeftén, en in het dankbaare genot daarvan vergenoegd zyn. Befchouwt dan toch niet elk ongeval voor een wezenlyk ongeluk; klaagt niet over gebrek aan geluk, zodra gy eenig gemis aan tydelyko voordeden ondergaat; plaatst toch niet alle rampfpoedigen in den rang der ongelukkigen; onderfcheide beiden in uwen eigenen toeftand en in den toeftand der menfchen in 't algemeen naauwkeurig van malkanderen, indien gy in deeze zedelyke rekening niet de fchaddykfte misdagen begaan wilt. N 5 De  &02 WAAROM HEEFT 'ER NIET MEERDER. De laatfte oorzaak, myne aandachtige Toehoorers! waarom 'er niet zo veel geluk onder ons plaats heeft, als 'er wel zou kunnen plaats hebben,- is deeze: men beoordeelt de meeste dingen te eenzydig: rukt als V ware alles uit het verband, waarin het ftaat, cn waardoor het dat geene wierd, V welk het is: en berooft daardoor aan veel goede dingen haare groote waarde, en aan veel kwaade dingen de nuttigheid en de gevolgen, waardoor zy ophouden kwaad, te zyn. Men befchouwt, men geniet, men gebruikt de dingen deezer wareld niet genoeg in hun verband met het geheel, in hun verband met den wil en de oogmerken van den Schepper, in hun verband met de natuur en verordening van den mensch, in hun verband met het alles ontknoopende en alles volmaakende toekomende. Men beoordeelt het geheele onmeetelyke gebouw naar eenige kleine deelen, de gantfche zich tot in 't oneindige uitftrekkende, keten der menfchelyke gebeurtenisfen en lotgevallen , naar derzelver eerfte fchakel. Gewende men zich om verder te zien, en meer door te denken; om geene dingen, die by een behooren van malkanderen te fcheiden ; om niets uit zyn natuurelyk verband, te rukken; en om alles, zo vee! mo-  GELUK ONDER ONS PLAATS? 253 mogelyk, in zynen menigvuldigen famenhnng, volgens zyne verfchillende betrekkingen en uit* werkingen en gevolgen te befchou wen: hoe veele dingen zouden daardoor eene geheel andere, hoe veel naare en akelige eene vrolyke, hoe veele aangenaame eene nog aangenaamer gedaante ver» krygen! Hoe veele verontrustende twyfelingen, hoe veele bekommeringen en zorgen zouden dan niet vervallen! Hoe zeer zou niet de fom onzer aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen, de fom van ons geluk daardoor vergroot worden! Gy kent nu, myne aandachtige Toehoorers! de voornaamfte oorzaaken, die uw geluk verbitteren en verminderen. Tracht dezelve uit den weg te ruimen, en haaren fchadelyken invloed te verydelen. Kweekt derhalven — ik zal het gezegde in weinig woorden byéén trekken kweekt derhalven uwe gefchiktheid tot gelukkig' te zyn zorgvuldig aan: geniet al het goede, 't welk gy hebt, en 't welk u ontmoet, met meerder bewustheid en overleg: verlangt en verwacht geene onmogelyke en met malkanderen onbeftaanbaare dingen: gaat niet eene bron van waar genoegen en zuiver vermaak onachtzaam voorby, maar fchept uit allen : zoekt het geluk meer in u dan buiten u; onderfcheidt tegenfpoe- den  feOj, WAAROM HEEFT 'ER NIET ENZ, den en wezenlyke ongelukken wel degelyk van malkanderen: en beoordeelt, het afzonderlyke i» zyn verband met het geheel, het kwaade in zyn verband met het goede, het tegenwoordige in zyn verband met het toekomende. Dus zult gy gewisfelyk niet te vergeefs naar geluk ftreeven,, en altoos voortgaan van den eenen trap der ge» lukzaligheid tot den anderen. Amen. NE-  NEGENDE LEERREDE. OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN GELUK ONDER DE MENSCHEN. Tekst. Spreuken van Saiomon Hoofdft. IXU vs. %U Laat zy (de wysheid) niet afwyken van uwe oogen; bewaar de bejlendige wysheid en bedachtzaamheid; (of: en gy zult gelukkig en voorzigtig worden.)   6 \ Tod, gy hebt alle uwe fchepfelen ter gelukzaligheid gefchapen, en laat het niemandvan hun aan de noodige middelen ontbreeken, om zyne verordening te bereiken. Vroeg of fpade, op de eene of andere wyze, zult gy hen allen tot hun doel brengen, en u aan allen , als den God der liefde , verheerlyken. Ons, die gy als manfchen en als Christenen met zo veele voorrechten begunstigd hebt, ons hebt gy den weg tot het geluk zeer toebereid en gebaand, en ons daardoor voor eenen te hooger trap van hetzelve gefchikt gemaakt. Hoe beter wy u, onzen Vader, en uwe gunstryke gevoelens jegens ons; hoe beter wy onze natuur en onze verordening kennen: des te vergenoegder en gelukkiger konden en behoorden wy reeds in dit leven te zyn. En indien wy het niet zyn, indien wy over gebrek aan geluk klaagen , hebben wy zulks gewisfelyk aan onszelven te wyten. In plaats van naar de waarheid te vorfchen, en haar aangenaam en veilig licht te volgen, laaten wy ons door vooroordeelen misleiden, door dooiingen blinddoeken , en volgen veelerhande bedrieglyke dwaal-  ÈOS OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN dwaallichten, die ons op gevaarlyke doolwegen voeren. Wy dwaalen omtrent u en onszelven, omtrent onze tegenwoordige en toekomende verordening; en hoe zouden wy dan anders, dan onvergenoegd en ellendig kunnen zyn! ö God, breng gy zelf ons van onze dwaalwegen weder te rug, en Iaat het licht der waarheid fteeds helderer voor ons fchynen en ons veiliger leiden. Geef, dat wy u en onszelven fteeds naauwkeuriger kennen, en deeze kennis fteeds bereidvaardiger en getrouwer volgen mogen. Zegen ook tot dat einde de overdenkingen, die wy thans zullen voordraagen en hooren. Laat dezelve ons op de oorzaaken van ons gebrek aan geluk recht opmerkzaam, en tot derzelver vermyding en uit den weg ruiming fteeds zorgvuldiger maaken. Wy bidden u hierom als dienaars van uwen Zoon, Jefus Christus, met kinderlyk vertrouwen, en roepen u verder, ons verlaatende op zyne beloften, aan: Onze Vader enz. Maar al te veel menfchen zyn minder gelukkig, dan zy volgens hunne vatbaarheden en gefchiktheden zouden kunnen zyn. Hoe toch zou het  geluk onder. de menschen» soo her. anders mogelyk weezen, dat fchier allen meer naar geluk, verlangen en ftreeven, dan zich in deszelfs daadelyk genot verheugen? Alomme ziet men verlangen, hoop, verwachting; maar fchier nergens gerust, ftil genot van het fchoone en goede. En voor welke menigvuldige, zuivere, verhevene, den geest en het hart bevredigende geneugten is nogthans de mensch niet vatbaar! Wat al vermaaken bieden hem natuur en godsdienst, zinnen en verftand, de zigtbaare en de onzigtbaare, de tegenwoordige en de toekomende waereld niet aan! Welk eene volmaaktheid kan hy niet als mensch en als Christen bereiken! Hoe wys en hoe deugdzaam kan hy niet worden, en wat al bronnen van weltevredenheid zich daardoor openen! Maar hoe zelden geniet hy die geneugten! Hoe zelden bereikt hy die volmaaktheid! Wat is gewoonelyker onder de menfchen dan onvergenoegdheid, dan bittere klagten over gebrek aan geluk! En hoe veele wezenlyke ellende vindt 'er niet onder hen plaats ! Hoe klein is niet het getal der gelukkigen in vergelyking der zulken, die het niet zyn, of zich als ongelukkig aanmerken! Dit alles leert ons VIII. Stuk, O de  810 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN de ondervinding, en heeft dus geen breedvoerig betoog noodig. Maar welke toch mogen de oorzaaken deezer verfchynfelen zyn? Laaten wy dit eens omllandiger overweegen, myne aandachtige Toehoorers' Laaten wy de oorzaaken navorfchen, waarom zo veele menfchen minder gelukkig zyn, dan zy volgens hunne vatbaarheid en gefchiktheid zouden kunnen zyn. De ontdekking deezer oorzaaken zal ons misfchien voorzigtiger, en juist daardoor voor het geluk vatbaarer doen worden. Laat de wysheid niet afwyken van uwe oogen, zegt onze tekst, en gy zult gelukkig worden. Gebrek aan wysheid derhalven is de voornaamfte grond van gebrek aan geluk. En zo is het, myne aandachtige Toehoorers! Indien wy ons van de gewigtigfle dingen verkeerde begrippen vormen, en ons ten opzigt van die dingen niet derwyze gedraagen , als volgens hunnen waaren aart en gefteldheid vereisciir wordt, kunnen wy onmogelyk gelukkig zyn. Laaten wy dit omftandiger onderzoeken. Verkeerde begrippen van de Godheid; verkeerde begrippen van den mensch en zyne verordening; verkeerde begrippen van de waarde der ui-  GELUK ONDER DE MENSCHSN. 2H Uiterlyke dingen: ziet daar drie even zo gewoone als vruchtbaare bronnen van gebrek aan geluk onder de menfchen. Eerftelyk derhalven zyn verkeerde begrippen van de Godheid eene der voornaam/ie oorzaaken van gebrek aan geluk onder de menfchen. Het denkbeeld van eenen God, van eenen Opperflen, alles beftuurenden en alles regeerenden Geest, kunnen wy tot ons geluk volftrekt niet ontbeeren. Alles, wat wy denken en gevoelen, leidt ons tot dit denkbeeld te rug, en zonder hetzelve kan ons niets voldoen, kunnen wy ons nergens aan vasthouden, nergens volkomenlyk in berusten. Maar hoe verfcheiden moet niet de invloed van dit denkbeeld op ons geluk zyn, naardat hetzelve dus of anders gefield, naardat het met de waarheid overeenkomflig is, of van dezelve afwykt! En hoe zeldzaam zyn niet de juiste begrippen van de Godheid, niettegenftaande alle onderrechtingen, die de natuur en de ondervinding, de reden en de Heilige Schrift ons daarvan gee* ven! In de daad, indien gy, myn Broeder in Christus! u God als eenen mensch verbeeldt, die eeniglyk in magt en vermogen boven oni verheven is; indien gy hem menfchelyke zwak*  21 & OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN heden en driften toefchryfc ; indien gy hem als eenen Heer en Rechter befchouwt, die geftreng, ligt geraakt en vertoornd, maar moeijelyk te bevredigen en te verzoenen is, of als een willekeurig wezen, dat niet naar vaste regels, niet naar onveranderlyke wetten, maar naar louter, van toevalligheden af hangend, goeddunken oordeelt en handelt; indien gy uwen Opperheer in elk ongewoon verfchynfel der natuur, in elk ongeval, dat u of anderen treft, verbeeldt te zien dreigen en ftraffen en wraak oefenen; indien gy waant, dat hy ons om zynentwil wetten voorgefchreeven en ons verpligt heeft, om hem te eeren en te dienen; indien gy uzelven diets maakt, dat hy gelyk de menfchen en in eenen menfchelyken zin jaloers ïs omtrent zyne eer, en geenen misflag, geen vergryp, waaraan wy ons tegen hem fchuldig maaken, ongewrooken laat; indien gy zulke gevoelens van God voedt, zeg ik, dan kan gewisfelyk deeze gedachte uw geluk niet bevorderen, niet bevestigen; maar zy zal integendeel het gebouw daarvan tot in de diepfte grondflagen doen fchudden, en hetzelve onophoudelyk doen wankelen. Vrees en hoop , fchrik en vertrouwen moeten alsdan fteeds beur-.  GELUK ONDER DE MENSCHEN. SÏ3 beurteling den meester over u fpeelen. En hoe zou 'er dan duurzaame gerustheid in uw binnenfte kunnen woonen? Hoe zoudt gy zulk eenen God eene kinderlyke liefde kunnen toe-; draagen? Hoe u over zyn aanweezen en over alles, wat hy verordent en doet, van harten verheugen? Hoe gantfchelyk in zynen wil berusten , en een volkomen, onwrikbaar vertrou-, wen op hem ftellen? Neen, zal de gedachte aan God deeze uitwerk felen by u hebben; zal zy uw geluk op vaste gronden vestigen, en deszelfs gebouw voor verwoesting bewaaren; zal deeze gedachte u altoos dierbaar en welkom zyn, zal zy, zo dikwyls zy zich aan uwen geest vertoont, licht en gerustheid en weltevredenheid over denzelven verfpreiden; zal zy u elk lyden verligten,elk vermaak veraangenaamen, elke vreugde veredelen, en u bronnen van nog zuiverer, nog verhevener genoegen, die u anders geheel onbekend zouden zyn, ontfluiten, zal dit gefchieden : dan moet gy u rechtmaatiger en troostelyker begrippen van de Godheid vormen. Gy moet God als uwen Vader en den Vader van alle menfchen, als den wysften , goedertierenften , liefderykften Vader leeren O 3 ken-  *I4 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN kennen en eerbiedigen , die u en alle zyne kinderen op aarde kent en bemint, voor allen zorgt, en de gelukzaligheid van allen wil en bevordert; als eenen Vader, die nooit ophoudt, van Vaderlyk jegens ons gezind te zyn, 't zy hy ons ftraffe of beloone, 't zy hy voorfpoed of tegenfpoed, dood of leven over ons laat komen; als eenen Vader, wiens verordeningen en inrichtingen , wiens befchikkingen en beftieringen, wiens wetten en geboden eeniglyk het welzyn zyner kinderen, en het beste , dat in ieder byzonder geval mogelyk is, ten doel hebben. Gy moet God als een wezen leeren eerbiedigen, dat volftrektelyk onzen dienst niet behoeft; wiens volmaaktheid door ons gedrag noch vermeerderd noch verminderd kan worden; dat eeniglyk om onzentwil gevreesd, geëerd, bemind wil worden, en dat zyn hoogst geluk vindt in de mededeeling daarvan aan fchepfelen, die voor geluk vatbaar zyn; als een wezen, dat enkel liefde is, en alles, wat is en zyn zal, uit wyze liefde verordent, befluit, beveelt, toelaat en doet. Indien gy u God zodanig voorftelt, gelyk hem de natuur en de christelyke Godsdienst met luide ftemme aan ons bekend maaken , dan zal  GELUK ONDER DE MENSCHEN. 21$ zal dit denkbeeld de rykfte bron en het vastfte fteunfel van uw geluk zyn. De godsdienst zal u niet tot last, maar tot lust; de wet van God niet tot een drukkend juk , maar tot eene liefderyke waarfchouwing tegen dwaasheid en ellende; de godsdienstoefening niet tot eene lastige bepaaling verftrekken, maar het grootfte voorrecht en de edelfte bezigheid van uwen redelyken geest zyn. Overal zult gy u van bewyzen der vaderlyke Voorzienigheid en liefde van uwen God omringd bevinden, maar nergens fpooren eener geftrenge willekeurigheid of eener eigendunkelyke heerfchappy ontdekken. Niets van alles, wat 'er in de waereld is en gebeurt, zal u verbysteren, bedwelmen, of van het fpoor brengen. Aan hem, den Alwyzen en Algoeden, zult gy u en alle uwe lotgevallen, en de lotgevallen van alle uwe broederen, gerustlyk overgeeven, en voor hen en voor u enkel goed, en fteeds het beste verwachten. En hoe weltevreden, hoe gelukkig zal en moet u dit niet doen worden! Ofinaauwkeurige begrippen van den mensch en zyne verordening zyn eene tweede, niet minder vruchtbaare bron van hei gebrek aan geluk onder de menfchen. Zal ik gelukkig zyn, dan O 4 moet  £l6 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAS? moet ik myzelven kennen, ik moet myne natuur en haare krachten kennen, ik moet beide op haare rechte waarde leeren fchatten en ze noch voor grooter noch voor kleiner, noch voor beter noch voor flegter houden, dan zy werkelyk zyn. Ik moet weeten, wie ik ben, welk een rang ik onder Gods fcheplèlen bekleed, wat ik kan en vermag, waartoe ik hier ben en wat 'er eens van my worden zal. Hoe zou ik anders myne krachten behoorlyk kunnen gebruiken, en mynen rang waardiglyk handhaaven? Hoe de voordeden, die aan het gebruiken der eerfte, en aan de Bezitting van den laatften verbonden zyn(, met bewustheid genieten? Hoe dat geene worden, om 't welk te worden ik vatbaarheden en vermogens bezit? Hoe de geneugten, de vermaaken zoeken en vinden, die met myne natuur ftrooken, en de ellende vermyden, waarvoor zy my waarfchouwt en waartegen zy my befchermt ? Maar zyn naauwkeurige, duidelyke begrippen van deeze dingen, die ons als voor de voeten liggen en voor ons zo belangryk zyn, wel zeer gemeenzaam onder de menfchen! Wat kent de mensch minder dan zichzelven, en waarover laat hy zyne ernftige overdenkingen minder gaan dan over zyne verordening? Geen wonder dan ook, ia-  GELUK ONDER. DE MENSCHEN. 41 f indien hy den weg des geluks mist, en op duizend doolwegen omdwaal:. In de daad, indien gy, ö mensch! uzelven voor een fchepfel houdt, dat geene wezenlyke voorrechten boven de dieren des velds heeft, dat gelyk deezen geheel en al vergangklyk, geheel en al f tof is, en binnen kort weder voor altoos tot het (tof zal wederkeeren, waaruit het genomen is; indien gy uwe reden, uwe vryheid, uwe Godegelykvormigheid, die edelfte voorrechten uwer natuur , vergeet; indien gy u verbeeldt, hier zonder oogmerk, zonder eigenlyke bedoeling, of eeniglyk tot zinnelyke bezigheden en zinnelyke genietingen verordend te zyn, en dus gelooft, dat alle uwe wenfehen en verwachtingen en uitzigten binnen den naauwen kring van arbeid en verkwikking, van ongeneugten en geneugten, die dit leven u aanwyst, beflooten zyn: hoe toch zoudt gy alsdan gelukkig kunnen zyn? Hoe u tegen de onvergenoegdheid en moedeloosheid beveiligen? Hoe haast zou en moest u alsdan, verzadigd van al het bekoorende, dat dierelyke wellust en verfynde zinnelykheid opleveren, het leven zelfs met alle zyne eenzelvige en bedrieglyke vermaaken tot Jast werden! Wat toch zou U alsdan tot het befchaaven van uwen geest, tot O 5 ede-  513 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN edele daaden, tot nuttige onderneemingen, tot het ftreeven naar verhevener deugd en volmaaktheid aanfpooren, en u door de daaraan verknochte zuivere, goddelyke geneugten al de lastigheden en verdrietlykheden van uwen tegenwoordigen toeftand verligten en verzoeten ? Neen, echt geluk is niet het deel van den mensch, die zich in zyne gedachten tot de dieren des velds verlaagt, en in den dood eenerleï lot met deezen verwacht. — Maar even zo bezwaarlyk is de weg tot het geluk voor den geenen , die zich door valfche begrippen van 's menfchen tegenwoordigen toeftand en van zyne betrekkingen tot God laat verbysteren en ter nederflaan. Ja, indien gy, myn Broeder in Christus ! uit verkeerdelyk begreepene Schriftuurplaatfen uzelven voor een fchepfel houdt, dat reeds van zyne geboorte af aan onder het oordeel der verdoemenis ligt en een voorwerp des goddelyken mishaagens is; voor een fchepfel , 't welk alle moeite, allen arbeid, alle ziekten en fmerten, alle verdrietlykheden, die aan zynen tegenwoordigen toeftand vast zyn, als ftraffen van zyne overtreedingen en van de overtreedingen zyner Hamouderen heeft aantezien ; voor een fchepfel, 't welk volftrekt bedorven  GELUK ONDER DE MENSCHEN. £19 is, dat geene bekwaamheden ten goede heeft, maar overhellende neigingen tot alles, wat verkeerd en kwaad is; voor een fchepfel, op 't welk menigvuldige en gewigtige pligten .rusten, en 't welk dezelve nogthans niet volbrengen kan; voor een fchepfel, eindelyk, dat hier tot enkel moeite en lyden gedoemd is, 't welk deeze aarde als een traanendal befchouwen, alle vermaaken, die dezelve hem aanbiedt, vlieden en langs den weg der tegenfpoeden en der ftrenglle zelfverloogchening naar een toekomend geluk moet trachten; indien gy u den mensch en zyne verordening in zulk een licht voorftelt, zeg ik: hoe bezwaarlyk, hoe onmogelyk moet het u als dan niet vallen, waarelyk gelukkig te zyn! Hoe zoudt gy alsdan uwe waardigheid kunnen befeffen? Hoe overeenkomftig met dezelve denken en handelen? Hoe uwe krachten onverdrooten en blymoedig infpannen, en 'er iets goeds mede ten uitvoer brengen ? Hoe zoudt gy alsdan uwen Schepper en Vader kunnen liefhebben , en hem uit liefde gehoorzaamen ? Hoe u in uw tegenwoordig leven verblyden, en in de vrolyke verwachting van het toekomende zalig zyn ? Neen, wilt gy dit geluk genieten, vorm u dan rechtmaatiger begrippen van den mensch en van zyne ver-  SÏO OORZAAKEN VAN HÉT GEBREK AAN verordening! Houd uzelven voor 't geen gy zyt; eer uwe natuur; befef uwe vermogens; verloochen den rang niet, dien de Schepper u in zyn Ryk aangeweezen, noch de waardigheid, waardoor hy u zo voordeelig onderfcheiden heeft. Red en en vryheid veredelen u; door haar zyt gy van Goddelyk gedacht, zyt gy naar het beeld van God gefchapen, zweemt gy naar den allervolmaaktden Geest, en kunt denzei ven door wysheid en deugd meer en meer gelykvormig worden. Offchoon gy een zwak en zeer bepaald, een zondig fchepfel zyt, 'er liggen nogthans groote vatbaarheden, groote vermogens in u opgeflooten, die tot eenen ongeloodyk hoogen trap van volmaaktheid ontwikkeld en uitgebreid kunnen worden. Ja, gy kunt en vermoogt veel, zekerlyk niet door uwe eigene kracht, maar de kracht van uwen Schepper is fteeds werkzaam in u, eri gy zyt van zyn byftand in u niet minder verzekerd, dan gy denzelven oprechtelyk verlangt en werkelyk noodig hebt. Gy zyt niet geheel en al ftof, niet geheel en al der verrotting onderhevig; uw geest is onfterflyk, gy gaat eenen verhevener ftaat te gemoet; hier wordt gy niet alles, wat gy kunt en zult worden; hier zaait gy dikwyls zonder te oogden; hier kunt gy  GELUK ONDER DE MENSCHEN. SSS gy veel goeds en fchoons noch doen noch genieten , 't welk gy wel zoudt wenfehen te doen en te genieten. Maar 'er is eene eeuwigheid voor u, waarin gy hoopen moogt, van den eenen trap van volmaaktheid en gelukzaligheid tot den anderen op te klimmen, en fteeds volmaakter en gelukzaliger te worden. De God, die u fchiep, heeft u tot geluk, tot een fteeds toeneemend geluk gefchapen. Hy is en blyft eeuwig uw Vader, en bemint u, en zorgt voor u op eiken trap van uw tegenwoordig en toekomend aanweezen. En indien gy u en uwe verordening uit dat oogpunt befchouwt, myn Broeder in Christus! gelyk het met de waarheid overeenkomftig is, hoe zeer zult gy daardoor uw geluk niet bevorderen! Welk een zalig befef van uwe waardigheid, van uwen verhevenen oorfprong, en uwe grootfche verordening zal u dan niet doordringen! Hoe blymoedig zult gy dan niet uwe krachten aanwenden, en hoe veel genoegen in dezelve aan te wenden fmaaken! Hoe onverdrooten uwe pligten vervullen en aan uwe verbetering werken, en hoe gerustelyk de vruchten daarvan in eenen verhevener ftaat verwachten! Hoe ligt zullen u dan niet alle bezwaarnisfen, en hoe verdraaglyk alle verdrietlyk- be-  324 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN heden deezes levens vallen? Hoe veel gewigtiger zal dan niet alles, wat gy zyt, wat gy hebt, wat gy doet en geniet in uwe oogen zyn, daar niets zonder de rykfte gevolgen voor u zyn zal, en gy eene eeuwige voortduuring vooruit ziet! En welk een licht moet niet dit vooruitzigt over alle uwe lotgevallen en over alle lotgevallen van uwe broederen verfpreiden, wat al twyfelingen moet het niet verdryven, wat al bekommeringen in vertrouwen veranderen! Ja, de mensch die zyner vermaagfchapping met God en zyner verordening ter onfterflykheid fteeds indachtig is, moet noodwendig gelukkig zyn. Onrechtmaatige begrippen van de waarde der uiterlyke dingen zyn eene derde bron van het gebrek aan geluk onder de menfchen. Duizenderlei dingen omringen my van alle zyden, die my genoegen of ongenoegen verfchaffen, die my nut of nadeel aanbrengen kunnen. Hier ftraalt my eer en aanzien, dddr fchitteren my rykdom en fchatten in de oogen; hier noodigen my menigerlei vermaaklykheden en uitfpanningen, daar rust en gemak ter haarer genieting. Alles belooft my genoegen en geluk; alles kan ook meer of min daartoe bybrengen. Maar hoe veele ongelukkigen, hoe veele bedrogenen zie ik niet  GELUK ONDER DE MENSCHEN. 32$ nïet overal rondom my, die in deeze goederen niet gevonden hebben, 't geen zy in dezelve zochten en van dezelve verwachtten! Hoe veele onvergenoegde klagten hoor ik niet midden in den kring der ryken en grooten, der magtigert en vermogenden, der zogenaamde lievelingen der fortuin hemelwaards opftygen! Zal ik niet met deeze klagten inflxmmen, en het getal deezer bedrogenen vergrooten, dan moet ik de waarde deezer dingen juist fchatten en beoordeelen, ik moet ze leeren houden voor 't geen zy werkelyk zyn, en niet meer van hun verwachten, dan zy in ftaat zyn te leveren. En hierop komt het in de daad ten opzigt van ons geluk ongemeen veel aan. En hoe valsch is nogthans het gezigtpunt, waaruit de meeste menfchen de dingen aanzien! Hoe uitfpoorig de waarde, die zy dezelve toefchryven! Rykdom , eer, aanzien en magt, zinnelyke vermaaken, een gemakkelyk, weelderig, onbezorgd leven, eene onafgebrokene gezondheid en fterkte, een gedruischmaakende, verblindende ftaat en wat dies meer is, hoe hoog worden deeze goederen, deeze voorrechten gemeenlyk niet gefchat! Naar het oordeel van maar al te veel menfchen zyn zy de gewigtigfte , de wezenlykfte gedeelten van  824 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN van het menfchelyk geluk; dingen, die onze yverigfte wenfehen, onze onophoudelyke poogingen, die allen arbeid, alle infpanning waardig zyn; dingen, die men niec ontbeeren, niec verliezen kan, zonder meer of min ellendig te zyn; dingen, by welke alle voorrechten van den geest en het hart, alle vermaaken der overdenking en der godsdienftige verrichtingen, alle genoegen der deugd en der weldaadigheid in geene aanmerking komen. Maar zyn zy wel werkelyk zodanig, myne geliefde Vrienden! en kunnen wy wel gelukkig zyn, zo lang wy ze daarvoor houden ? Hebben wy dan deeze dingen in onze magt? Kunnen wy ze altoos in die maate of in dien trap verkrygen en bezitten, als wy wenfehen? Voldoet en bevredigt hunne bezitting alle begeerten van ons hart ? Is dezelve onveranderlyk en onverganglyk ? Kan zy ons door niets ontweldigd worden? Is zy ons ten allen tyde, in. alle omftandigheden, zo wel in den ouden dag als in de jeugd , zo wel in dagen van ziekte als van gezondheid, zo wel in de eenzaamheid als in de gezelfchappen, even dierbaar en even voldoende? Vergezelt zy ons in het graf en in het toekomende leven? En daar de bezitting der uiterlyke voorrechten, dat geenszins  ■geluk ondeu de menschen» aaj fcïns doet; daar alle deeze dingen ten hoogden 'vlugtig en onbeflendig zyn ; daar duizend toevallen ons dezelve ontrukken en verbitteren kunnen; daar zy allen het hart ledig laaten, en allen in den dood met ons ligchaam begraaven worden: hoe wankelbaar moet dan niet het gebouw onzer gelukzaligheid zyn, dat daarop gedicht is! Hoe ligt kan hetzelve niet op zyne gronddagen gefchud, hoe fpoedig geheel en al verwoest worden! Neen, wenscht gy gelukkig ■te zyn, ó mensch! leer dan de waarde deezer dingen beter kennen; leer ze als middelen en niet als doeleinden, leer ze als dingen befchouwen, wier rechtmaatige verkryging en wys gebruik het geluk van u en uwe broederen wel bevorderen , maar nooit hetzelve wezenlyk uitmaaken kan; als dingen, die gy hebben of niet hebben, bezitten of verliezen kunt, zonder dat gy daardoor wyzer of onwyzer, beter of flechtef wordt, zonder dat de volmaaktheid van uwen geest, die eenigde grond van alle waare en duurzaame gelukzaligheid, in 't geringde daaronder lydt. Waardeer deeze dingen dechts in zo verre hoog, zoek en bemin dezelve flechts in zo verre, als zy de vermogens van uwen geest ontwikkelen , u tot eene nuttige werkzaamheid aan* VIII, Stuk. p (p0(^  »aÖ OORZAAKEN VAN HET GEBREK ENZ. fpooren, u verbeteren en oefenen en u middelen en gelegenheden tot weldoen aan de hand kunnen geeven. Leer het inwendige boven het uitwendige, dat geen, 't welk u wezenlyk eigen is, boven het geleende, en dat geen , 't welk u eeuwig byblyft en u op alle trappen van uw aanwezen vergezelt, boven al dat geene de voorkeus geeven, 't welk flechts eenige oogenblikken duurt, of althans by den dood verdwynt. Oordeelt gy dus over de waarde der aardfche dingen; zoekt en gebruikt gy dezelve tot zulke edele oogmerken: dan zullen zy u nimmer misleiden, nimmer uwe weltevredenheid verftooren , en gy zult uw doel, het geluk, nooit misfen, 't zy gy arm zyt of ryk, in luister of in de vergetelheid leeft, deezen of eenen anderen rang onder uwe broeders bekleedt, en uwe loopbaan effen of ruw, kort of lang zy. De mensch, die wysheid en deugd tot het hoogfte doel van alle zyne wenfehen en onderneemingen ftelt, en alle uiterlyke goederen en voorrechten flechts als middelen daartoe aanmerkt en gebruikt, moet en zal zo zeker gelukkig worden, als hy voor geluk vatbaar is. Amen. TIEN-  TIENDE LEERREDE. OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN GELUK ONDER DE MENSCHEN. Tekst: Spreuken van Salomo, Hoofdfl. UI. vs. a>i. Laat zy (de wysheid) niet afwyken van uwe oogen; bewaar de bejlendige wysheid en bedachtzaamheid; (of: en gy zult gelukkig en wys worden.) P 3   6 (jod, gy hebt ons, uwe fchepfelen, uwe kinderen, tot gelukzaligheid gefchapen. Hieromtrent beneemen natuur en Godsdienst, reden en ondervinding ons allen twyfel. Geluk is het uiterfte doel van alles, wat gy verordent en doet, wat gy befchikt en toelaat. Ook ontbreekt het niemand onder ons aan vermogens en middelen tot een overwigt van genoegen, indien wy flechts deeze vermogens en middelen met de vereischte zorgvuldigheid en getrouwheid gebruiken. Doch hieraan ontbreekt het van onzen kant maar al te dikwyls. Wy weigeren te doen , 't geen ons vergenoegd en gelukkig zou» kunnen maaken, of wy doen het niet aanhoudend, niet yverig genoeg. De opmerkzaamheid, de voorzigtigheid, de infpanning, die daartoe vereischt worden, verveelt ons welhaast, en dan klaagen wy over gebrek aan genoegen en geluk. Wy zouden wel het doel willen bereiken, maar de weg, die derwaards leidt, komt ons te moeijelyk te bezwaarlyk voor. In plaats van uwe vaderlyke roeping, de voorfchriften der wysheid en der deugd, te volgen, leenen P 3 wy  Q~,0 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAW wy bet oor aan veelerhande onredelyke begeerten en driften, dooien, van de zelve geblind , op veelerhande dwaalwegen om , e» verwyderen ons hoe langs hoe verder van heï heerelyke doel, 't welk gy ons hebt voorgefteld. ö God, wy befeffen, hoe dwaas, hoe ftrafwaardig wy dikwyls handelen, en hoe onbillyk onze klagten zyn. Ja, wy hebben het aan onszelven te wyten, indien wy niet gelukkig zyn. ó Mogten wy dit reeht overtuigelyk inzien , mogten wy de misdagen, die ons in het genot der gelukzaligheid ftooren, houden voor 't geen zy zyn, en dan met allen ernst 'er op bedacht zyn, om ons van dezelve te bevryden! Zegen toch ter bevordering deezer oogmerken de overdenkingen welke thans over dit gewigtige onderwerp zullen worden voorgedraagen. Geef toch , dat wy volkomen onpartydig met onszelven te werk gaan, en onze gamfche opmerkzaamheid op onzen eigenen toeftand vestigen mogen. Wy bidden u hierom als Christenen met kinderlyk vertrouwen, en fpreeken u verder in den naam van onzen Heiland aan: Onze Vader enz. Hoe  ' GELUK ONDER DE MENSCHEN. 231 Hoe duidclyker wy de oorzaaken van eenig gebrek inzien, des te ligter kunnen wy het^ zelve verhelpen, indien het anders te verhelpen is. Dikwyls zuchten wy eeniglyk uit dien hoofde zo lang onder het drukkende gevoel van eenig gebrek, omdat wy niet recht weeten, van waar het ontftaat, waarop het gegrond is, en uit welke bronnen wy kunnen en moeten fcheppen, 't geen ons ontbreekt. Zo gaat het ook met betrekking tot het menfchelyk geluk. Dikwyls, maar al te dikwyls klaagen wy over gebrek daaraan , en hebben nogthans flechts gebrekkelyke en verwarde denkbeelden van dat geen, waarop deeze klagten gegrond zyn, als mede van de oorzaaken, waarom wy dit gebrek lyden. Daarover dikwyls natedenken en ernflige onderzoekingen in *t werk te ftellen, moest ons niet minder ter harte gaan dan het geluk zelf; en het behoort onbetwistbaar tot de vernederendfte tegenftrydigheden van den mensch met zichzelven, dat hy zo dikwyls en zo gaarne klaagt, en echter uit ligtzinnigheid en traagheid weiP 4 nig  OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAW Big of niets doet, om den waaren grond deezer klagten te ontdekken en daarin te voorzien. Uwe aandacht op dit onderwerp te bepaalen, myne aandachtige Toehoorers! was het oogmerk myner voorige leerrede, en zal ook het oogmerk der tegenwoordige zyn, Onlangs hebben wy drie even zo gewoone als vruchtbaare bronnen van het gebrek aan geluk onder de menfchen ontdekt: verkeerde begrippen van de Godheid; verkeerde begrippen van den mensch en zyne verordening; verkeerde begrippen van de waarde der uiterlyke dingen. Laaten wy heden met onze onderzoekingen vervolgen, en eenige andere, misfëhien minder opgemerkte, maar niet minder werkzaame en> nadeelige oorzaaken van het gebrek aan pcluk aan wy zen. Wy verlangen dikwyls onmogelyke dingen ;• wy zien zeer veel fchoons en goeds in de waereld over 't hoofd; wy zoeken ons geluk meer buiten ons dan in ons; wy leggen ons niet ernllig genoeg op hetzelve toe; wy verwaarloozen de groote kunst der genieting; en denken te eenzydig van onszelven en van alles, wat buiten ons is: zes mis/lagen, die ons verlangen en ftreeven naar geluk grootelyks in den  GELUK ONDER DE MENSCHEN. 333 den weg ftaan. Laaten wy dezelve breedvoeriger onderzoeken. Niet zelden verlangen wy onmogelyke dingen tot ons geluk; en hoe zouden wy dan ons oogmerk kunnen bereiken? Wy zyn in onzen tegenwoordigen toeftand met een niet minder broosch dan kunstig ligehaam bekleed, dat zeer ligt befchadigd en gekwetst worden, dat ons even zo wel onaangenaame als aangenaame gewaarwordingen mededeeleh en veroorzaaken kan, en tot welks ontbinding en (looping duizend dingen in ons en buiten ons beftendig medewerken: en wy verlangen, dat die ligehaam nooit beledigd en befchadigd worden zal , dat wy geene fmerten gevoelen, dat wy eene onafgebrokene gezondheid genieten, en nog in den hoogen ouderdom den lust en de krachten der jeugd bezitten zullen.. Mag dit niet genoemd worden iets tegenftrydigs, iets onmogelyks verlangen? Wy bewoonen hier eene aarde, waarop alles, zo wel het groote als het kleine, zo wel het goede als het kwaade der onbeftendigheid en der vergangklykheid onderworpen, waarop alles in eene onophoudelyke ebbe en vloed is , en alles beurteling bloeit en verwelkt, toe- en afneemt, ontftaae P 5 ea  434 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN en vergaat, leeft en fterft, waarop niets een uiterst doelwit maar alles middel tot hoogere doeleinden is: en wy verlangen, dat wy onze goederen, onze bezittingen, onze voorrechten altoos behouden, dat wy er niets van verliezen, dat wy in derzelver bezitting door niets geftoord worden, dat onze tydelyke zegeningen in het midden van alle veranderlyke dingen, die ons omringen, alleen onveranderlyk zyn zullen. Mag dit niet genoemd worden iets tegenfixydigs, iets onmogelyks verlangen! Wy leeven hier onder menfchen, die dezelfde behoeften dezelfde neigingen en driften als wy hebben; die dezelfde vermaaken en voordeelen zoeken, die wy zoeken; die dezelfde oogmerken bedoelen, die wy bedoelen: en wy verlangen dat niemand ons op onzen weg eenigen tegenfland biede, dat niets ons in onze poogingen verhindere en ophoude , dat ons alle onze aanflaagen gelukken , dat wy het doel , waarnaar wy loopen en waarnaar zo veele anderen te gelyk met ons loopen, altoos bereiken. Mag dat niet gezegd worden iets tegenftrydigs, iets onmogelyks verlangen ? Wy zyn, eindelyk, zeer bepaalde fchepfels, ftaan op den eerften trap onzes menfchelyken aan-  GELUK. ONDER DE MENSCHEN. 235 aanwezens, hebben eenen niec minder engen gezigt- dan werkkring, kunnen Hechts weinige afzonderlyke deelen van hec geheel, waartoe wy behooren, over/rien en bevatten, en ftruikelen, als kinderen, fchier by elke fchrede, die wy doen: en wy verlangen nooit te dwaalen, nooit te feilen, maar alles te doorzien , alles te doorgronden, de verborgenfte geheimenisfen der natuur te ontknoopen, de diepten der goddelyke raadsbefluiten te peilen, en zo verre rondom ons te werken, als wy flechts met onze gedachten reiken kunnen. Mag dat niet genoemd worden, iets met zyne natuur ftrydigs, iets onmogelyks verlangen? En indien wy een verlangen , dit zulke zaaken ten onderwerp heeft, levendig by ons doen worden, hoe zouden wy dan wel te vreden en gelukkig kunnen zyn? Neen, willen wy dat zyn, myne geliefde Vrienden ! laat ons dan geen ander dan menfchelyk geluk verlangen; een geluk, dat voor menfchen, voor bewooners deezer aarde, voor fchepfelen, gelyk wy zyn, berekend, een geluk, dat met onze natuur, met onze bekwaamheden en vermogens, met onzen toeftand, met onze oroilandigheden, met onze verbindtenisfen, met de uiterlyke dingen en de overige menfchen overeenkom-  S35 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN 'komftig is. Laaten wy alle bepaalingen , welke de wyze Voorzienigheid hun en ons in alle deeze opzigren gefield heeft, eerbiedigen , en nooit waanen, dat wy, onmerkbaar kleine deeltjes van 't geheel, het geheel zelf uitmaaken, of dat wy onder alle Gods kinderen in hemel en op aarde alleen zyn voorzorg en liefde waardig zyn. Gebrek aan oplettendheid op het fchoone en goede, 't welk in de waereld en onder de menfchen plaats heeft, is eene andere oorzaak van ons gebrek aan geluk. 'Er is zekerlyk veel fchoons en goeds in de waereld en onder de de menfchen, dat zelfs de onoplettende niet geheel en al over het hoofd zien, en niet zonder aangenaame gewaarwordingen opmerken kan. Hetzelve valt iedereen in 't oog, het vermaakt en vervrolykt iedereen, en zyne bekoorlykheid is onwederftaanbaar. Zo is het met veele verfchynfelen in de natuur, zo is het met veele voorvallen en geneugten des gezelligen levens onloogchenbaar gelegen. Wie zou by het gezigt van een fchoonen morgen, van eenen ryken oogst, of van eene goede, edele daad ongevoelig en misnoegd blyven? Maar niet alles, niet het meeste fchoone en goede is van dien aart. De onaehtzaame, de ügtzinnige gaat niet zelden tus.-  GELUK ONDER DE MENSCHEN. 2.$? ïusfchen, duizend fchoonheden in de natuurelyke en zedelyke waereld onbewoogen voort, ziet en bemerkt de fchoonfte vatbaarheden, de veelbeloovendfte bekwaamheden, de beminnenswaardigfle eigenfchappen, de deugdzaamfte verrichtingen zyner mede menfchen niet , ziet noch kiem noch vrucht, noch begin noch voleinding, en klaagt dan over gebrek aan voedfel voor zynen geest en zyn hart. Zo dorst hy dikwyls in het midden van de rykfte bronnen van genoegen en lydt honger aan een overvloedig gastmaal. Allerwegen omringt hem ftof tot geluk, maar hy floot ze, uit onachtzaamheid en ligtzinnigheid, verachtlyk van zich. En wie dan by zelf is alsdan de oorzaak van zyn gebrek? Willen wy daarin ten opzigt van onszelven voorzien, myne geliefde Vrienden! laaten wy dan toch niet als met geblinddoekte oogen en met ongevoelige harten in eene waereld vervuld van fchoonheden en zegeningen verkeeren. Laaten wy integendeel geene en deeze voor haare menigvuldige indrukfelen ontOuiteti, en zelfs dat fchoone en goede onzer opmerkzaamheid verwaardigen, wiens uiterlyke gedaante misfchien niets uiJokkends en bekoorlyks heeft, en tot wiens ontdekking en ge-  238 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN genieting de geoefende waarneemcr alleen ïfl ftaat is. Hoe zeer zullen wy daardoor niec den kring onzer geneugten uitbreiden, en de middelen onzer weltevredenheid en van ons geluk vermenigvuldigen! Hoe dikwyls zullen niec arbeid en moeite , bepaalingen en bezwaarenisfen, druk en fmerten, eene gantsch andere gedaante in onze oogen krygen! Hoe dikwyls onverwachte luchtftraalen uit de dikfte duisternisfen ons te gemoet fchitteren! Hoe dikwyls zullen wy alsdan de kostelykfte zaaden van ontwikkeling, van verbetering, van volmaaking , de wysfte toerustingen tot menigerhande geneugten en vermaaken ontdekken, waar wy eerst niets dan uitwerkfels en oorzaaken van gebrek en ellende meenden te zien! Ja, hoe opmerkzaamer wy zyn, des te minder zullen wy het groote overwigt van het fchoone en goede, 't welk in de waereld en onder de menfchen plaats heeft, over het hoofd zien, en des te vertrouwelyker zullen wy het nog grooter overwigt daarvan in het toekokomende leven verwachten ; en welke bronnen van weltevredenheid en van genoegen zal en moet dit niet voor ons ontfluiten! Gelyk God, de allervolmaaktfte Geest, alles, wat hy ge- fcha-  GELUK ONDER DE MENSCHEN. £39 fchapen heeft, mee welgevallen aanfehouwt, alles recht en goed vindc, en zyne volmaakte gelukzaligheid daarop gevestigd is, zo moet ook onze gelukzaligheid naar dezelfde evenredigheid toeneemen , volgens welke wy de fchoonheid en goedheid van alle zyne werken erkennen. Eene derde oorzaak van het gebrek aan geluk onder de menfchen is deeze: omdat wy het geluk meer buiten ons dan in ons zoeken, en ons meer om den fchyn daarvan, dan om deszelfs werkelyke bezitting en genieting bekommeren. Hoe ongerymd deeze mhflag fchynt te zyn en werkelyk is, zo gewoon is hy toch. Onwederfpreekelyk is het geluk eene zaak, die geheel en al en volftrekt in onszelven huisvest; 't is zekere toeftand van onzen geest; het beftaat in 't geen wy zyn, en niet in 't geen wy fchynen te zyn, in de aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen, die wy hebben en niet in de zulke, die men ons toefchryft. Schoon my het gantfche menschdom, op eenen tyd , dat ik ziek ben en pynen lyde, voor gezond hield, zou ik nogthans daardoor niet gezond worden, en het gevoel myner fmerten verliezen. Hoe onloochenbaar dit zy, men denkt en handelt toch in op-  £40 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAFf opzigt tot het geluk maar al te dikwyls op zulk eene wyze, als of het tegendeel daarvan waarheid ware. Men bevlytigt zich niec zo zeer, om aangenaame denkbeelden en gewaarwordingen , van 'c geen men is en heefc en doet, in zich te verwekken en zich daarmede te vermaaken , als wel om anderen groote of goede gedachten daarvan inteboezemen. Men wil volflrektelyk van veele menfchen voor vetflandig, voor deugdzaam, voor ryk, voor groot, voor aanzienlyk, voor fchoon en fterk gehouden , men wil als by uitneemendheid gelukkig van hun aangezten en gepreezen worden, en indien men dit alles ook ware, maar van anderen daarvoor niet gehouden wierd, zou men zich verbeelden meer of min ongelukkig te zyn. Dus zoekt men fteeds meer naar het gevoelen van andere menfchen, dan in de daad en in waarheid gelukkig te zyn. Dus weigert men zichzelven zeer dikwyls het werkelyke genot van veele geneugten en voordeden, en ontbeert het gebruik van menigerhande gerieflykheden en aangenaamheden des levens, eeniglyk om den fchyn van deeze of nog grooter voorrechten en middelen van genoegen in de oogen der waereld te bewaaren. Dan hoe gebrekkelyk, hoe veranderlyk moet het  'GELUK ONDER De menschen. 342 het geluk niet zyn, dat op zulke gronden fteund Brengen wy dan niet het grootfte gedeelte onzes levens door, afgezonderd van andere menfchen en aan onszelven overgelaaten ? Zullen wy de gebreken van onzen geest, van ons hart, van ons ligehaam, van onzen gantfehen toeftand minder gevoelen; zullen onze behoeften minder dringende en fmertelyk zyn, omdat wy dezelve voor anderen verborgen hebben? Zal het voordeelige gevoelen onzer medemenfehen ons werkelyk het verftand, de vermogens, de bekwaamheden, de gerustheid, de vergenoegdheid, de fterkte geeven, waaraan het ons ontbreekt ? En zullen wy hen altoos kunnen blindhokken en misleiden? Zal geen nyd, geen yverzucht, geen partydigheid , geen boosaartigheid, het goede gevoelen, dat zy van onszelven voeden, ooit verzwakken of verkeeren? Wat is veranderlyker dan het oordeel der menfchen, en wat is wisfelvalliger dan het geluk, 't welk dat ten grondflag heeft! Neen, laaten wy ons geluk in onszelven zoeken, in 't geen wy werkelyk zyn en hebben en doen, en niet buiten ons, niet in het gevoelen, 't welk anderen van ons voeden. Maar laaten wy dit geluk ook werkelyk zoê» MST^ Q ken,  54* OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN hen , ernftig zoeken. Want ook hierin ligt eene gewigtige oorzaak van het gebrek daaraan. Wy leggen 'er ons veelal niet ernftig genoeg op toe. Maar al te dikwyls houdt men het geluk voor iets toevalligs, voor iets, dat den mensch zonder zyn toedoen ten deel valt, dat zich niet dwingen laat, dat men afwachten, en, als het ons in de armen loopt, aanneemen en genieten moet. Met den tydelyken voorfpoed is 't wel zodanig gelegen, myne.' aandachtige Toehoorers! maar geenzins met het geluk. Wy kunnen gewislyk door onze geboorte, door onze uiterlyke omftandigheden, door voordeelige vêrbindtenisfen met anderen, door gunstige toevallen, ryk, groot en magtig worden, maar alle deeze dingen kunneri ons niet gelukkig, niét gerust, niet vergenoegd cn weltevreden maaken. Dit kunnen wy eeniglyk door onze eigene ernftige , aanhoudende poogingen worden. Maar fchoon men ook al de zaak niet gantfchelyk aan het geval overlaat , men verbeeldt zich echter maar al te dikwyls, dat men, om gelukkig te worden, zulks flechts in den gebede van God te verzoeken, en daarenboven zekere heilige gebruiken en godsdienftige verrichtingen hebbe waarte-  GELUK ONDER DE MENSCHEN. 343 wieemen. 'tls waar, God is de Oorfprong van al het goede, de Bron van alle gelukzaligheid, en het oprechte gebed is een voortreflyk middel, om ons voor hetzelve gefchikc te maaken. Maar alles in zyne orde. Geluk is een gefteldheid van 't gemoed, eene wyze van denken en van gewaarworden, die niet eensklaps, maar allengskens in ons ontftaat, en niet de vrucht eener onmiddelyke godlyke medewerking, maar het gevolg is van het getrouwe gebruiken der vermogens, die hy ons verleend, en der inrichtingen, die zyne wyze Goedheid in de natuur en in den Godsdienst daartoe gemaakt heeft. Laaten wy derhalven onze krachten infpannen, en de wetten, ons door God voorgefchreeven, opvolgen, indien wy gelukkig zyn willen. Laaten wy niets van het geval , maar alles van onze werkzaamheid en vlyt, en van den Zegen, dien God daaraan gehecht heefc, verwachten. Om fteeds waardiger van onszelven en van onze verordening te denken; om fteeds gegronder over de waarde der dingen te oordeelen; om over alle onze wenfehen en begeerten fteeds zorgvuldiger te waaken; om alle onze neigingen fteeds beter te Tegelen; om onszelven fteeds volkomener te  344 OORZAAKEN VA» HET GEBREK AAïf beheerfchen; om het tegenwoordige fteeds in» nerlyker met het toekomende te verbinden; en de liefde tot God en de liefde tot de menfchen fteeds heerfchender in ons- te doen worden: daartoe moeten wy alle onze vermogen» en alle hulpmiddelen, die God ons gegeeven heeft, onvermoeid aanwenden, en hiertoe moeten z'ch onze ernftigfte, onophoudelyke poogingen uitftrekken, zo wy gelukkig zyn en meer en meer gelukkig willen worden. Even zo min mogen wy, ten vyfden, dekunst, de groote kunst der genieting veronachtzaamen, indien wy niet over gebrek aan geluk klaagen willen. Bezitten en genieten zyn twee zeer onderfcheidene zaaken. Het eerfte is veel gemeener dan het laatfte. Naar het eerfte ftreefc iedereen, en het laatfte veronachtzaaraen maar al te veelen geheel en al. Iedereen wil zeer veel fchoons en goeds en langs hoe meer fchoons en goeds hebben en bezitten, en nogthans zyn» 'er, by vergelyking, flechts weinigen, die heï fchoone en goede, 't welk zy werkelyk hebben en bezitten , recht weeten te genieten. Daartoe wordt een ernst, eene oplettendheid, eene vaardigheid in 't nadenken, eene bedaardheid en gerustheid van den geest, een natuurlyke en on- be-  GELUK ONDER DE MENSCHEN. 445 bedorven fmaak vereischt, waarop flechts weinige menfchen te roemen hebben. Wie van ons bezit niet menigvuldige, geestelyke en zinnelyke, gaaven en krachten en goederen? Voor wien van ons ftaan niet menigerlei bronnen van vermaak en genoegen open? Wien van ons ontbreekt het volftrektelyk aan alle bekwaamheid, om uit dezelve te fcheppen en zynen dorst naar geluk te lesfchen? En waarom doen wy het niet? Waarom dien wy het zo zelden? Omdat wy, door het onophoudelyk gejach naar het bezit , het werkelyke genot vergeeten. Wy willen van onze vermogens dan eerst een vrolyk gebruik maaken, als wy 'er deeze of geene dingen mede uitgevoerd; wy willen onze goederen dan eerst gerustlyk genieten, als wy ze tot zekeren trap vermeerderd; wy willen ons over ons verftand, over onze deugd, over onze hoop op de onfterflykheid dan eerst verheugen, als geene de volmaaktheid bereikt hebben, en wy deeze deelachtig geworden zyn. Neen, myne geliefde Vrienden! wenfehen wy niet alleen in 't toekomende gelukkig te worden, maar zulks nu reeds te zyn, laaten wy ons dan niet met de bezitting der middelen tot het geluk te vreden houden, maar dezelve werkelyk gebruiken. L.aaQ 3 ten  *4<5 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN ten wy alle gaaven, alle goederen, die God ons fchenkt, alle geneugten en vermaaken, welke de natuur en de godsdienst ons aanbieden, blymoedig en dankbaar genieten, en ons derzelver genot op allerlei wyze trachten te verzoeten, te veredelen, te vermenigvuldigen. En dit zullen wy doen, indien wy al het fchoone en goede, 't welk wy in ons en buiten ons ontdekken, met innerlyke zelfbewustheid genieten; indien wy dikwyls met eenen bedaarden, gerusten geest daarover nadenken, en ons deszelfs groote waarde, deszelfs menigvuldig en naauw verband met ons welzyn en met het welzyn onzer broederen levendig voordellen; indien wy alles met opzige tot God, als bewyzen zyner Voorzienigheid en liefde, als onderpanden zyner geduurzaame toegenegenheid en goedheid befchouwen; ons hart voor ongeregelde, hevige driften bewaaren , en ons daarenboven bevlytigen, om onzen fmaak te zuiveren en te veredelen. Dus zullen wy, zelfs by eene zeer bepaalde maate van gaaven en goederen, van middelen tot vermaak en blydfchap, meerder waar geluk genieten, dan duizend anderen, die alle deeze dingen in overvloed bezitten. Nog eene oorzaak van ons gebrek aan geluk is.  GELUK ONDER DE MENSCHEN. 247 is, eindelyk, deeze: Wy denken aan alles en over alles te eenzydig. Onze gedachten, onze gewaarwordingen, onze vooruitzigten en verwachtingen beyatten te weinig, bepaalen zich fteeds by enkele zaaken, by afgezonderde kleine ftukken en omftandigheden. Wy denken niet dikwyls genoeg aan de gevolgen der dingen, en aan hunne naauwe en onvernietigbaare verbindtenis en vereeniging met malkanderen. Gewislyk, indien wy eeniglyk by de bezigheden en moeijelykheden deezes levens, en niet by derzelver menigvuldige en edele vruchten; eeniglyk by de fmerten en grieven, die ons treffen, en niet by derzelver heilzaamen invloed op onze zedelyke verbetering en volmaaking onze gedachten bepaalen; indien wy eeniglyk op de Hechte, maar niet op de goede zyde, eeniglyk op de onaangenaame lotgevallen, maar niet op de heerelyke verordening onzer medemenfchen achtflaan; indien wy het kwaade buiten zyn verband met het goede, en het tegenwoordige buiten zyn verband met het toekomende opmerken: dan moeten wy aan alle kanten van duisternis en nacht omringd worden, dan moeten wy overal aanleidingen tot klaagen en tot onvergenoegdheid ontmoeten. Maar waarom fcheiden wy dan Q 4 toch  348 OORZAAKEN VAN HET GEBREK AAN GELUK» toch in onze gedachten dingen vae malkanderen, die volgens hunnen aart en volgens het oogmerk der Godheid zo onaffcheidbaar met malkanderen vereenigd zyn? Waarom vernaauwen wy onzen, geest en ons hart, daar beiden gefchikt zyn om zo veel te overzien en te bevatten? Neen, laaten wy veelmeer het een en andere vermyden, niet'altoos by enkele gebeurdtenisfen, of by enkele gedeelten der dingen ftaan blyven, maar op. hunnen famenhang letten, en de deelen met hec geheel, waartoe zy behooren, het tegenwoordige met het toekomende, den tyd met de eeuwigheid verbinden. Dit zal ons veele dingen ophelderen, veele dingen ontknoopen, veele dingen merkelyk fchooner en beter doen vinden, dan zy ons fchynen te zyn; 't zal menig leed in vreugde voor ons veranderen; de heerelykfte verwachtingen en vooruitzigten zullen de onaffcheidelyke medgezellinnen onzes levens zyn, en dus zullen wy van het tegenwoordige een veel blymoediger genot hebben , en het toekomende veel geruster verbeiden; wy zullen derhalven 'w. de daad veel gelukkiger zyn. Araen,  ELFDE LEERREDE. HET HEILIGE AVONDMAAL EEN CHRISTELYK VREUGDEMAAL. *- Tekst. Brief aan de Phiufpensers Hoofdfl. IV. vs. 4- Vetllydt u in den Heere allen tyd: wederom zegge ik: verblydt u. Q 5 \ 1   , hoogde, volmaaktfte Geest, wysfte, goedertierenfte Vader der menfchen, u te dienen, u te verheerlyken is enkel zaligheid, is een bron der zuiverde, verhevenfte vreugde, voor engelen en menfchen, voor alles, wat leeft en denkt, en bewust is, dat het leeft en denkt. Ja, in den godsdienst, die ons u leert kennen, tot u verheft, met u verbindt, hebt gy ons den getrouwden, veiligden gids tot de gelukzaligheid gegeeven. Alle zyne wegen zyn wegen van lieflykheid, alle zyne paden zyn vrede. Van zyn licht omfcheenen, kennen wy de waarheid, en worden door de kennis der waarheid vry en zalig. Van zynen geest bezield, gevoelen wy moed en kracht in ons, om eiken roemryken flryd te ftryden, elke edele daad te verrichten, en onszelven en de waereld te overwinnen. Van zyne vertroostingen verkwikt en verfterkt, behoeven wy voor geenerhande lyden angstvallig te vreezen, en onder geenerhanden last te bezwyken. Van denzelven geleid en beftierd, kunnen wy onzen loop rustig vervolgen, en zullen het doel, waarnaar wy ftreeven , zekerlyk niet misfen.  254 HET HEILIGE AVONDMAAL EEN Ja, gy, Vader der lichten, hebt denzelvënj den goddelyken Godsdienst tot roem en tot geluk der ftervelingeh, van den hemel op de aarde , van den hemel in onze harten gezonden , en alles, wat dezelve ons leert, alles, wat hy ons doet gelooven en hoopen, alles, wat hy ons beveelt te doen, is blydfchap en zaligheid. Ook thans ontfluit hy ons ryke bronnen deezer blydfchap in het gedenkmaal van onzen Heer. ö Mogten wy 'er allen met dankbaare, vroome harten uit fcheppen, en ook in dit uur befeffen en ondervinden, hoe zalig wy als uwe aanbidders, als Christenen zyn en kunnen zyn! Zegen toch tot dat einde onze overdenkingen en onze avondmaalhouding; geef, dat het Christendom zyne zaligmaakende kracht aan ons allen aan den dag legge, en wees met uwen geest in het midden van ons. Wy bidden u hierom als uwe kinderen met een geloovig vertrouwen, en fpreeken u verder in den naam van Jefus Chris» tus, onzen Heer, aan, Onze Vader enz. Offchoon de godzaligheid en de blydfchap niet altoos met eikanderen verbonden zyn; offchoon  CHR1S-TELYK VREUGDE.MAAL. 252 fchoon zy ons niet akoos hand aan hand op den weg des levens geleiden: zy konden en behoorden nogthans fteeds onaffcheidelyke vriendinnen en gezellinnen te zyn. Alwie zich de godzaligheid als eene lastige , droevige zaak voorftelt, of de blydfchap befchouwt als iets, dat met den ernst van den wyzen en deugdzaamen onbeftaanbaar is, kent noch de eene noch de andere. Hy houdt de uitweikfels van het bygeloof, van een byzondere zwakheid van den geest, voor waare godzaligheid, en de uitbarstingen eener woeste , onftuimige ongebondenheid voor redelyke blydfchap. Neen, myne aandachtige Toehoorers! de waare godzaligheid en de waare blydfchap zyn beide van eenen edeler, hemelfchen oorfprong, zy zyn als dochters der wysheid zusterlyk met eikanderen verbonden. De eene kan zonder de andere niet beftaan; de eene zonder de andere niet voor de menfchen zyn en uitvoeren , 't geen hy zich van haar belooft. Zy onderfteunen, zy verfterken, zy veredelen eikanderen wederkeerig, en doen en genieten gemeen fchappelyk dat geene, 't welk zy, van eikanderen afgezonderd, nooit zouden kunnen uitvoeren en genieten. En deeze is juist de reden, myne aandachtige Toe:  flrg^ HET HEILIGE AVONDMAAL EEN Toehoorers! waarom het Christendom, die ver» hevener leer van wysheid en deugd, zyne belyders niet minder dikwyls tot blydfchap dan tót godzaligheid opwekt, en beide zo innerlyk met élkanderen verbindt. Dus roept de Apostel in onzen tekst den Christenen toe: verblydt u in den Heere, verblydt u als Christenen, ten allen tyde, wederom zegge ik u : verblydt u. En indien de Christenen, als zodanigen, fteeds redenen hebben van zich te verblyden, en gerust en vrolyk van gemoed te zyn, zo hebben zy het gewislyk nog meer en by uitneemendheid, als zy tot het feest van 's Heeren gedenkmaal vergaderen , en zich daar met het herdenken aan zyne liefde en aan zyne weldaaden, even als aan hunne gelukzaligheid, bezig houden. Indedaad, 't is met het oogmerk van deezen plegtigen maaltyd, en met de gemoedsgéfteldheid, waarin wy denzelven houden moeten, rechtsftreeks ftrydig, dat wy 'er met een droevig, vreesachtig, angstvallig hart deel aan neemen, en 'er meer uit innerlyken of uiterlyken dwang, dan uit hartelyke genegenheid en met een vrolyk gemoet by verfchynen. Alleenlyk de bewustheid van heerfchende kwaade geneigdheden en van een ge- , drag9  CHRISTELYK VREUGDEMAAL. drag, dat met het Christendom ónbeftaanbaar is, of diepgewortelde vooroordeelen, en valfche, bygeloovige begrippen van de natuur en her oogmerk deezer godsdienftige verrichting, kunnen ons hier, waar alles ons tot blydfchap opwekt, n'eerilagtig maaken , en' droef geestigheid of fchroom inboezemen. Zyn wy wel önderweezene en welgezinde Christenen; Christenen, die de leer, welke zy belyden , overdacht , en 'er zich duidelyke begrippen van gevormd hebben, en die ernftiglyk gezind en voorneemens zyn om haare voorfchriften op te volgen: dan roept ons hier ook alles toe: Verblydt u in denHeere, verblydt u als Christenen , als menfchen, die God door Jefus Christus zo by uitneemendheid begunstigd en gezegend heeft. Welaan, myne Broeders in Christus! laaten wy deeze, den Christenen zo wel pasfende gezindheden en aandoeningen in ons trachten te verwekken en te verfterken. Laaten wy, Het Heilige Avondmaal als een Christelyk vreugdemaal befchouwen. Alles, wat wy hier denken en doen, myne aandachtige Toehoorers! alle gebeurdtenisfen , wier gedachtenis wy hier vieren , alle waarheden  65 «ET HEILIGE AVONDMAAL EEK? den van den godsdienst, waarmede wy hief onzen geest en ons hart bezig houden, alle verwachtingen en vooruitzigten, die zich hier aan ons vertoonen, wat zyn die anders dan gronden en aanmoedigingen tot godsdienftige verheuging? 't Zy wy aan God, onzen goederrierenen hemelfchen Vader, of aan Jefus Christus, zynen Zoon, onzen Heiland en Heer* of aan onszelven, die kinderen van God en leerlingen en vrienden van Jefus Christus zyn, of aan onze broederen, onze deelgenooten in alle deeze voordeden en zaligheden; 't zy wy aan de menigvuldige goederen, die wy reeds bezitten en genieten, of aan de nog grooter goederen , die wy in het toekomende verwachten , gedenken : alles , roept ons met luide ftemme toe: Verblydt u in den Heere. Ja, hier, aaa de tafel onzes Heeren, verblyden wy ons in God, als onzen goederticrenften, toegenegenften, weldaadigften Vader, en draagen 'er roem op, dat wy zyne kinderen, zyne beminde en by uitneemendheid begunstigde kinderen zyn. Want als Christenen kennen wy hem, den Waarachtigen, den Eenigen, den Allervolmaaktften, en kennen hem als den Schepper en Regeerer, als den Vader al-  CflRISTELYK VREÜGDEMAAf. 55^ aller menfchen, aller weezens, aller waerelden, Wy kennen en aanbidden hem als de eeuwige, önuitputtelyke Bron, als den milden Geever van alle leven, alle licht, alle vreugde, alle gelukzaligheid, in Wien en door wien wy allen zyn en leeven en ons beweegen, die ons allen kent en liefheeft, voor ons allen zorgt, ons allen weldoet en eeuwig zal weldoen. Wy kennen en aanbidden hem als een' God, die zich over de ellendigen ontfermt, de zwakken onderfteunt de dwaalenden en ftruikelenden verfchoont, die zelfs zonden vergeeft, misdaaden kwydfchelt, en den overtreeder genade bewyst, indien hy zich waarelyk verbetert en weder tot zynen pligt terug keert. Wy kennen derhalven de zalige betrekkingen, waarin wy ons, zo gering eh nietig wy in onszelven zyn, tot hem, den Eeuwigen , den Oneindigen, bevinden, en de vriendelyke, vaderlyke gezindheden, welke hy jegens Ons, zyne fchepfelen, zyne kinderen voedt. Wy weeten derhalven, wat wy van hem hoopen en verwachten mogen; weeten, dat wy ons van hem enkel goeds en fteeds het beste belóoveri mogen. Dit gedenkmaal der liefde van God eh van Jefus Christus roept ons toe: de God, dien gy aanbidt, die uw Schepper, uw Opperheer, VIII, Stuk. R uv^  §58 HET HEILIGE AVONDMAAL EEN uw Rechter is, heeft u niet gefchaapen om ellendig te zyn, is geen ftreng, onbiliyk Heer , die meer van zyne onderdaanen vordert, dan zy in ftaat zyn te doen, geen wraakzuchtig, onverbiddelyk Rechter, die lust heeft in ftraffen en verderven. Neen, hy is hoogstverzoenlyk, is tot toegeevendheid, tot kwydfchelden, tot zegenen en weldoen genegen; hy is de goedheid en liefde zelf. Uit liefde heeft hy zynen Zoon, den Eeniggeborenen, tot u gezonden , u door hem zynen wil bekend gemaakt , van zyne toegenegenheid en genade verzekerd, en hem tot gerustftelling van uw geweeten aan het kruis laaten fterven. Hoe zoudt gy dan aan zyne vaderlyke toegenegenheid en liefde kunnen twyfelen? Hoe niet alles gerustelyk van hem verwachten, wat u volmaakter en gelukkiger kan doen worden? Wat zal hy u niet gaarne geeven, indien het goed en heilzaam voor u is, daar hy u zelfs zynen Zoon gegeeven heeft? En zouden wy, myne geliefde Vrienden ! ons daarover niet verblyden? God te kennen, en hem zo te kennen, en met zulk een kinderlyk vertrouwen aan hem te mogen denken, en ons in zo innerlyk eene gemeenfchap met-hem te bevinden, welk een voor-  CHRISTELYK VREÜGDEMAAL. SJJJ voorrecht, welk eene zaligheid is dat niet! waar zyn zuiverer, ryker bronnen van verheuging,'dan deeze zyn? Welke tyden, welke eeuwigheden kunnen en zullen dezelve ooit uirputten? Hier, aan de tafel onzes Heeren, verblyden wy ons, verder, inden liefderyken, edelmoedigen Heer, snens feest wy vieren, wiens gedachtenis het voornaame onderwerp onzer overdenkingen zal uitmaaken. Wy verblyden ons in hem als in eenen Wyzen, die nooit onder de Her velingen zyns gelyken gehad, en veel, oneindig veel meer tot hunne verlichting en verbetering gedaan heeft, dan alle wyzen voor hem en na hem gedaan hebben en doen kunnen. Wy verblyden ons in hem, als in eenen onbedrieglyken, van God zelf gezondenen en gevolmagtigden Leeraar der waarheid, als in den onfeilbaaren Uitlegger van Gods wil en zyner genaderyke oogmerken met ons , zyne door dwaaling en zonde misvormde en ellendig gewordene fchepfelen en kinderen. Wy verblyden ons in hem, als in eenen magtigen Redder en Verlosfer, die ons van den drukkendften last, van het juk der onweetendheid, des bygeloofs, der afgodery, der ondeugd, R * ver-  ÖCK» HET HEILIGE AVONDMAAL EEN verlost, en ons tot de waare vryheid, de vryheid ; van Gods kinderen te zyn verheven heeftv Wy .verblyden on3 in hem, als in den veiligflen, getrouwden Leidsman en Voorganger op den weg der wysheid, der deugd, der gelukzaligheid , die deezen weg met zyne eigene voetdappen afgetekend heefc, en langs denzeiven tot de hoogde heerlykheid in ingegaan,. Wy verblyden ons in hem, als in eenen Verbeteraar en Weldoener der waereld, aan wiert het gantfche menschdom veel meer te danken. heeft, dan aan alle wetgeeveren, aan alle beminnaars van hun Vaderland, aan alle hervormers , aan alle volksvrienden en menfchenvrienden, alle vaderlykgezinde koningen en vorsten, die ooit geleefd hebben en nog leelen. Wy verblyden ons in hem, als in eenen Vriend, die alhs voor de menfchen waagt en opoffert, die zich noch door de zwakheid en ondankbaarheid zyner vrienden, noch door de woede zyner vyanden van het voortzetten van zyn weldaadig ontwerp weerhouden , of in hetzelve vermoeijen laat; in eenen Vriend, die in het oogenblik, dat hy het grootde lyden te gemoet gaat , meer aan zyne vrienden , dan aan zichzelven denkt, meer voor hunne ver- troos-  •CHRISTELYK VREUGDEMAAL. SvCt f roosting, dan voor zyne eigene veiligheid en verfterking zorgt, en die dit gewigtige oogenblik befteedt, om hen door het vieren van zyne gedachtenis hoe langs hoe naauwer met zich en onder eikanderen te verbinden; in eenen Vriend., die in alle opzigten meer voor ons gedaan heeft, dan ooit de eene vriend voor den anderen deed, en die nog fteeds onze vriend blyft en tot in eeuwigheid zal blyven. En in zulk eenen Wyzen, zulk eenen Leeraar, zulk eenen Redder en Verlosfer, zulk eenen Leidsman , zulk eenen Weldoener der waereld, zulk eenen Vriend, zouden wy ons niet hartelyk verblyden? Ja, wy verblyden ons in hem, en over alles, wat hy tot heil van ons en van onze broederen gedaan, verdraagen, geleden, ingefteld, en over de heuehelyke, heilryke gevolgen, die dit alles ten opzigt van ons en van zo veele duizenden onzer broederen gehad heeft, nog heeft, en in alle toekomende tyden zal hebben. Wy verblyden oos over den heerelyken uiiflag, dien zyn edelmoedig lyden gehad, de voortreflyke belooningen , die de Vader hem gegeeven, de magt, die hy van God ontvangen heeft, en waardoor hy alle de geenen volkomen zalig maakt, die zyne atnwyzing en leiding volgen. Wy verheugen R 3 ons  %6i MET HEILIGE AVONDMAAL EEN ons over onze vermaagfchapping met hem en over de naauwe betrekkingen, waarin wy, als zyne belyders, als zyne navolgers, als leden van het ligehaam, waarvan hy het hoofd is, ons tot hem bevinden. Wy verblyden ons over het lichf, 't welk hy ons van den hemel gèbragt, over den troost, waarmede hy ons verkwikt , over de hoop en het vertrouwen, waarmede hy ons hart vervuld heeft; want door hem is ons verftand verlicht geworden; hy heeft ons hart rust en kalmte gefchonken; by hem en door hem vinden wy alles, wat ons hier en hiernamaals, in deeze en in de toekomende waereld gerustftellen, verheugen, gelukkig maaken kan. Als Christus ons dan door de inftelling van deezen maaltyd toeroept .* vergeet my niet, onderhoudt, vernieuwt myne gedachtenis, zo dikwyls gy tot deezen heiligen maaltyd byeenkomt: roept hy ons ook tevene toe: nooit zal ik u, myne aanhangers en vrienden, vergeeten, nooit ophouden van voor uw welzyn te zorgen. Ik ben by u; met my ne leer, met mynen geest, met myne kracht, ben ik by u tot de voleindiging der waereld. De bewaaring, de volmaaking, de zaligheid myner dienaaren, is de belooning van mynen ar-  CHRISTELYK VREUGDEMAAL. 263 arbeid, de edelfte vrucht van myn lyden en myne opoffering voor hen. Niemand kan en zal hen uit myne hand rukken, die de Vader my gegeeven heeft. Blyft in my, zo zal ik in u blyven. Kleeft myne leer ftandvastiglyk aan, en gy zult fteeds haare goddelyke kracht ondervinden. Volgt my na, en gy zult myne heerlykheid aanfchouwen en deelgenooten myner heerlykheid worden. Alwie hier met my lydt en ftrydt, zal namaals met my leeven en heerfchen. Hier, aan de tafel onzes Heeren, verblyden wy ons, ten derden, over onszelven, over dat, V welk wy als Christenen zyn, en kunnen zyn en worden. Wy verblyden ons over de gelukkige veranderingen, die het Christendom in onze kennis, in ons geloof, in ons leven, in onzen geheelen zedelyken toeftand voortgebragc heeft; over de menigvuldige, onwaardeerbaare voorrechten , die wy als belyders van Jefus Christus boven alle afgodendienaars, ongeloovigen, twyfelaars, flaaven der ondeugd bezitten en genieten ; over de gelukzaligheden , waarvan wy daardoor deelgenooten geworden zyn. Welk een gantsch ander gevoel van ons aanweezen, van onze verordening, van onze R 4 waar-  3Ö4- HET HSILIGE AVONDMAAL EEH waardigheid, van onze zedelyke krachten, vaa onze vryheid, moet ons niet bezielen en gelukkig maaken, indien het Christendom voor ons geworden is, 't geen het voor ons behoorde te zyn, eene kracht Gods, en eene wysheid Gods! Hoe opgeruimd en blymoedig kan en moet de Christen zyn, die in de daad en in waarheid een Christen is! Hoe veel geruster en vergenoegder kan en moet hy leeven , dan elk ander mensch , die dit geluk niet heeft en niet geniet? En zouden wy ons daarover hier niet verheugen , daar wy ons openlyk voor Christenen verklaaren, en God en onzen Heiland met vereenigde harten danken , dat wy het zyn! Ja, deeze heilige maaltyd roept ons luide toe : Verhef u, ó mensch, ö Christen! uit het ftof: gevoel uwe waardigheid, uwe grootheid: verblyd u over uw nieuw en beter leven, over uwe verhevene verordening, over uwe gemeenfehap met God en met zynen Zoon, Jefus Chiistus. Zyt en word en geniet geheel en al, 't geen gy als een mensch, als een Christen kunt en behoort te zyn en te worden en te genieten. Gevoel de uitgebreider krachten , de edeler gevoelens , den mannelyken , lustigen moed, dien  CHRISTELYK VREUGÜEMAAL. aé"^ dien u het Christendom gegeeven, en waardoor hetzelve u boven zo veele andere menfchen verheven heeft; zyt zalig in het genot en gebruik deezer voorrechten. Gevoel de vryheid, waarin u Christus gefield heeft, en denk en handel fteeds als een vry man, die zichzelven en de waereld overwint, en wiens vergenoegdheid en gelukzaligheid niet van uiterlyke toevallige dingen afhangt. Hier aan de tafel onzes Heeren, verblyden wy ons, ten vierden, de een over den anderen, de eene broeder over den anderen, de eene zuster over de andere, befchouwen eikanderen allen zonder afgunst, en met eene hartelyke toegenegenheid als kinderen van onzen algemeenen hemelfchen Vader, als onderdaanen van ons akemeen Opperhoofd en Heer, als bloedverwanten en vrienden van Jefus Christus, als togtgenooten op den weg der wysheid en der deugd, als deelgenooten der toekomende heerlykheid. Ja, wy zyn allen, en daarover verheugen wy ons en daarop beroemen wy ons hier voor God en voor de waereld, wy zyn allen aanbidders van den éénen waaren God, den Schepper en Regeerer der waereld; allen kinderen van den wysflen, magtigften Vader, die in de hemelen is; allen R 5 leer-  266 HET HEILIGE AVONDMAAL EEN leerlingen en belyders en navolgers van Jefus, van den gekruisfigden, en weder uit de dooden verrezenen, en nu over alles verhoogden Jefus; allen van het licht der waarheid verlicht, en van den geest van God bezield; allen tot de onfterflykheid en tot het eeuwige leven geroepen ; allen verordend om eeuwig op te klimmen van den eenen trap van volmaaktheid en gelukzaligheid tot den anderen. Welke redenen, om ons de een over den anderen te verblyden, en zonder alle opzigt op uiterlyke onderfcheidingen , een blymoedig deel te neemen in het geluk en de zaligheid van allen! Ja, het gemeenfchappelyk breeken van één brood, het gemeenfchappelyk drinken uit éénen drinkbeker roept ons allen toe: Erkent en gevoelt uwe naauwe vermaagfehapping , uwe gemeenfehap met eikanderen. Dat hier de blydfchap over uw eigen geluk door de deelneemende blydfchap over het geluk van alle uwe broederen vergroot worde ! Verdubbelt , vermenigvuldigt daardoor het gevoel en het genot van uwe eigene zaligheid. Verheft u boven de enge, bekrompene bepaalingen, welke zo dikwyls menfchen van menfchen, broeders van broeders fcheiden. Ontfluit uwe harten  CHRISTELYK VREÜGDEMAAL. 2Ó7 ten zo wel voor de algemeene christelyke, als voor de broederlyke liefde, en fmaakc die vryheid, die vrolykheid, die zaligheid, waarmede zich ieder hart, dat zich voor haar ontfluit, uitbreidt en verkwikt. Hier, by de tafel onzes Heeren, verblyden wy ons, eindelyk, over de goederen, die wy als Christenen reeds bezitten, over de voorrechten en zaligheden, die wy als zodanigen reeds genieten , en over de nog edeler goederen, over de nog grooter voorrechten en zaligheden, die wy in het toekomende verwachten. En hoe menigvuldig, hoe groot, hoe onwaardeerbaar zyn niet geene en deeze! Kennis van den éénen waaren God, verzekering van zyne toegenegenheid en liefde, van zyne befcherming en zynen byftand; gemeenfehap met den Vader en met zynen Zoon, Jefus Christus ;verIosfing van alle flaaffche vrees, van alle bygeloovige verfchrikkingen, van alle angstvallige bekommeringen wegens ons tydelyk en eeuwig lot; kennis der waarheid; liefde tot de deugd; lust en kracht ten goede; vryheid en vrolykheid van den geest; een gerust geweeten; een weltevreden hart; een onfchuldig, onafgunstig, liefdeiyk, weldaadig leven; eene onafge- brokene nadering tot de volmaaktheid : en dan  S68 HET HEILIGE AVONDMAAL EEN dan de vooruitzigten, die het Christendom ons in het anders zo duistere en verfchrikkende toekomende opent; de vaste verzekering, die het zelve ons van onze onfterflykheid en eeuwig voortbeftaan geeft; de verhevene verwachtingen van eene fteeds toeneemende, eindelooze gelukzaligheid , van eene hoe langs hoe naauwere gemeenfchap met God en met Jefus Christus, die hetzelve ons voorftelt: welke goederen , welke voorrechten, welke zaligheden zyn dat niet! Welke bronnen van blydfchap, der zuiverfte, goddelykfte blydfchap ontmoeten wy daar niet! En wanneer moeten en mogen wy dezelve gebruiken, zo het niet by het gedenkmaal van onzen Verlosfer gefchiedt? Roept hy zelf ons niet door deeze liefderyke inftelling toe: fchept gerustlyk uit deeze bronnen der verheuging , die ik met opoffering van my zeiven voor u bereid en geopend heb. Zyt vrolyk en zalig in het genot myner weldaaden, en verwacht de vervulling myner beloften met een vertrouwelyk geloof. Dit feest zy u ter afbeelding en ten onderpand van onze toekomende nadere vereeniging, ter afbeelding en ten onderpand van het verhevener feest en der volkomener genieting myner liefde en uwer zaligheid. Gy zult niet eeu-  / CHRISTELYK VREUGDEMAAL. a6Cj eeuwig van my gefcheiden zyn. Ten eenigen tyde zult gy hem zien, dien gy thans liefhebt? offchoon gy hem niet ziet, en dan zult gy u in hem verblyden met eene eeuwige en onuitfpreekelyke vreugde. Ja, myne geliefde Vrienden? dus moet deeze feestelyke maaltyd een Christelyk vreugdemaal voor ons zyn. Deeze vroome, heilige blydfchap moet ons thans, moet ons altoos bezielen, zy moet elke en cok deeze godsdienftige verrichting niet alleen ligt, maar ook wenfchelyk en aangenaam voor ons maaken* Zy moet godsdienst en deugd en vroomheid dat geene voor ons doen zyn, 't welk dezelve volgens Gods oogmerken behooren te zyn, geen dwang, geen last, geene bezwaarende bepaaling, geene verwoesteresfen van ons genoegen en van onze weltevredenheid, maar de oprechtfte, beste vriendinnen van ons hart, onze geliefdfte, getrouwde medgezellinnen op den levensweg , die alle duistere paden voor ons verlichten , ons by alle gevaaren moed en vertrouwen infpreeken, en onzen geest altoos opgeruimd en ons hart rustig en blymoedig maaken. En deeze blydfchap in den Heere, deeze genieting der christelyke zaligheid, moet onze fterkte zyn! Indedaad, zy zal ons meer dan elke  S.yo KET HEILIGE AVONDMAAL EEN ke andere beweegreden tot yver, tot eenen onophoudelyken, onvermoeiden yver in het goede aanfpooren. Hoe levendiger wy de zaligheid van het Christendom gevoelen, hoe meer wy ons over ons geluk verblyden: des te zorgvuldiger zullen wy zyn, om dit zalige gevoel niet door zonden en misdagen te verliezen of te verzwakken , en ons voor dit geluk hoe langs hoe gefchikter en waardiger te maaken. Van blymoedigheid bezield, zal 't ons ligt vallen, om elke verzoeking te overwinnen, eiken pligt te volbrengen, elke zwaarigheid te boven te komen, elke beproeving door te ftaan, en Gode en der deugd alles op te offeren, wat zy van ons eisfchen. Van blymoedigneid, van heilige blydfchap bezield, zullen wy elk verlies, elk lyden, elke fmert, elke fcheiding leeren verdraagen, en zelfs, even als de eerfte leerlingen van Christus, roemen op de verdrukkingen, als op heilzaame middelen ter onzer oefening en verbetering. Van deezen blyden, christelyken moed bezield, zullen wy zelfs den dood zonder angstvallige vrees onder de oogen zien, zyne verschrikkingen overwinnen, en het verhevener beter leven, 't welk wy als Christenen verwachten , met een gelovig vertrouwen naderen. Ja, het.  CIIRISTELYK VREUGDEMAAL. 2^1 hef tegenwoordige wys en blymoedig te genieten , en het toekomende even zo bedaard en blymoedig te verwachten, dit is het groote voorrecht van den Christen, die in de daad en in waarheid een Christen is. 6 Mogten wy allen hoe langs hoe yveriger naar dit begeerenswaardigfte voorrecht ftreeven, en ook thans in het ftreeven naar hetzelve verfterkt worden! Amen.