CHARACTËR - SCHETS DER VROUWEN.   CHARACTÈR - SCHETS DER VROUWEN* b ö ö R CARL ËRIEDRICH POCKELSi GEHEIMRAAD VAN DÈN HERTOG VAN BRUNSWYK - LÜNENBÜRG. ■ naar het höogduitschï DOOR Mr. JOANNES van der LINDEN, ADVOCAAT TE AM STÉL DAM. te leyden, EERSTE DEEL. Ï)I i> c c c. Bï A. en J. H O n K O o F<  Vous ne me parjez plus de ces helles contrées, 06 d*un peuple poli les femmes adorèes Repoivent eet encens que Pon doit tt vos yeux; Compagnes d,un époux, reines en tous lieuxy Libres fans deshonneur, & fages fans contraintef Et ne deyant jamais leurs vertus a la crainte* voltaire, Zayrt^ Aft. I. Scen. I.  VOORREDEN VAN DEN S C H R IJ V E ÏL Ik heb in deeze Proeve van het eigenaartig characler des vrouwelijken geflachts, het zelve niet alleen naar zijne natuurlijke gefteldheid, en de bijzondere inrichting der Natuur, maar ook naar der Vrouwen tegenwoordige zeden en levens-wiize, juist zoodanig willen affchiideren, als mijne lezers en lezeresfen het zelve in de thans gevormde of hervormde weereld overal kunnen en zullen aantreffen. Dus noeme ik mijn boek een zedekundig tafereel van den mensch in 't algemeen, van de tegenwoordige eeuw, en van het gezellig leven in het bijzonder; eene onderfcheiding, die ik met voordacht maake, dewijl zij mijne onder» zoekingen en bevindingen, zoo dikwils ik van algemeene tot bijzondere wilde overgaan, leiden moest. Hoe de Vrouw in den ruwen natuur-ftaat denkt en werkzaam is, dit mogen de berichten van wilde volken, of, daar dezelve auM den bedorven * 3 fmanfe  vi VOORREDEN. fmaak misfcbien te natuurlijk moeten voorkomen, de tegenwoordige Romans-fehrijvers vernaaien, die zoo dikwerf hunne ruwe vrouwelijke kinderen der Natuur als afgods- heelden midden in eene befchaafde weereld doen intreden, en > het geen in de daad vreemd is! deeze gedrochten, zonder aanftoot en tegenfpraak, in eene hoofdftof, die hun in 't geheel niet voegt, rustig laaten leven en fterven. De zeden - befchouwer der weereld, zoo als die waarlijk gefield is, durft zig ongetwijffeld deeze, meer dan dichterlijke, vrijheid niet veroorloven, daar hem zijne voorwerpen gegeven zijn, en hij ze niet zelf fcheppen mag; maar daarentegen vergenoegt hem de overtuiging, dat het oorfprongelijke van zijn tafereel niet enkel in nabootzing, niet in eene verdichte, misfchien zeer onnatuurlijke weereld van Toover-Nymyhen, maar in de daad beftaat, en zig a's zoodanig voor het oog van ieder, die niet blind is, zeer gemakkelijk opdoet. De waarheid eener na • gebootfte ftelling is ook in 't algemeen reeds van de waarheid van alle zuiver gefchiedkundige tellingen zoo zeer verfchillende, dat de menfchelijke ziel, zoo dra zij het belangrijke van beiden regelïnaatig begint te wikken en te wegen, zig doorgaans voor het laatstgemelde verklaart, en dat wen om die zelfde reden de ingeflopene veronachtzaaming en vermomming der gefchiedkundige waarheid eer voor een bewijs van den afneemen-  VOORREDEN. v» clen goeden fmaak, dan van de toeneemende be* fchaving des verftands in onze tijden houden kan. Wanneer ik de menfchen zoo gefchetst hebbe, als ik ze vond, en zij zig door mij wilden laaten vinden, zoo zoude dit wel altijd nog eenigermaaten anders kunnen zijn, dan wanneer ik ze met de oogen van anderen, en in een nog grooteren kring van ondervinding, hadde waargenomen. Deeze wantrouwende gedachte zoude mij in mijnen arbeid dikwils moedeloos gemaakt hebben, wanneer de waarneemer der menfchen zelf zijnen kring van ondervinding dikwils niet naar welgevallen mogt uitbreiden, en wanneer ik bij het ter neder ftellen van elke zinfnede niet was bewust geweest van mijn goed oogmerk, om door mijn boek zeiven nieuwe kundigheden van veele mij nog onbekende diepten van het menfchelijk, en vooral van het vrouwelijk, charaéter te verwerven. -— Ik verwagte deeze onderrichtingen van mijne denkende lezers en lezeresfen des te meer, om dat ik in dit opzicht meenige zaaken geheel vergeefsch in veele en groote werken gezocht heb, en mij elke nieuwe onderrichtende wenk tot voorezetting mijner Proeve ten hoogden welkoom wezen moet. Veele eenvoudige aanmerkingen, omtrent her; vrouwelijk hart, ben ik veri'cfauidlgd aan de waardige oude en laatere Schrijvers, die ons met even zoo fchoon, als fcherpzinnig, gefchrevene werken over de wijsgeeue des levens, der maatfehap* 4 Pij  Via VOORREDEN. pij en der gevoelens befchonken hebben, en wier fchriften gedeeltelijk bij vervolg door mij aangehaald zullen worden. Veele andere aanmerkingen heb ik zelf in de groote en kleine weereld rondom mij, in de verkeering met fchrandere Mannen en Vrouwen, uit belangrijke gefprekken over het menfchelijk hart,, en door eene aanhoudende bc~ fpiegeling van deszelfs hartstochten en manieren van gevoelen, van deszelfs grootheid en zwakheid, van deszelfs natuurlijke neigingen en vermommingen, van deszelfs natuurlijke en met konst ingerichte handelingen, deszelfs zegepraal en boeijende ketenen, bijéén verzameld. Een werk, het •welk men een zielkundig waarneemen zoude kunnen noemen, en mij dikwils in langwijlige en vevmoeijende gezelfchappen, in duiftere ornftandigheden van mijn leven, en in bedrogene wenfchen en hopen, niet alleen merkelijke uitfpanning en een goed hulpmiddel, maar ook, zoo ik geloove, een merkelijke aanwinst voor mijne wijsgeerte verfchaft heeft. Wanneer men zig eenmaal aan eene geduurige befpiegeling van den mensch gewennen konde, zoo zal men nimmer in die ellendige ledigheid van geest behoeven weg te zinken, die een zoo groot deel van het menschdom in alle ftanden kwelt, en welke men met recht de ftilfland en den dood van onze edelfte en fchoonlte geestvermogens noemen kan. De verhandelde ftoffen deezer Proeve zijn zoo< da.-*  VOORREDEN. ix danig ingericht, als zig mijne denkbeelden, aangaande het voorkomende onderwerp, uit hoofde van eenen natuurlijken zamenhang der zaaken, meer en meer ontwikkelen moeiten. Ik wil gaarne gelooven, dat de form van mijn boek hier en daar zoude kunnen veranderd worden; maar de ftoffe zelve zoude daar door weinig of niets win? nen, daar het geheel Hechts op ondervinding ge? bouwd is, en dit zoort van waarneemingen haare waarde, voornamelijk in de juistheid van het waarneemend oog, hebben moeten. Het is iets anders, eene zielkunde der Vrouwen, indien 'er zulk eene noodig ware, en wederom iets anders, een character - fchets van dezelven, uit eene mee? nigte van eenvoudige tafereelen zaam te Hellen, In het eerfie geval zoude mijne Verhandeling eene geheel andere gedaante, namelijk die van eene wetenfchappelijke hehandeling der vermogens van het verftand en den wil der Vrouwen, gevorderd hebben, waar toe, dewijl de aanleg van den geest des Mans en der Vrouwe, naar dezelfde form, en, over 'i algemeen, ook volgens dezelfde doeleinden der Natuur is ingericht, niets anders dan de grondflag van deeze of geene, in den fmaak zijnde, zielkunde noodig geweest zoude zijn. In het tweede geval daarentegen konden en moeiten de afzonderlijke verhandelingen over de natuur van het vrouwelijk character dan eens zoo, dan eens anders gefield worden, dewijl de gedeelten „ * 5 van  z VOORREDEN. van zulk eene Proeve, op ondervindingen gegrond, wel als een reeks van zielkundige waarneemingen , maar geenzims als leden van een in dit ftuk volkomen wetenfchappelijk leerftelzel befchouvvd moeiten worden. Van daar heerscht in alle fchriften van dien aart eene en dezelfde manier van behandeling, en wanneer 'er eene meenigte van afdeelingen der verhandelde ftoffen in gevonden worden, zoo zijn zij meer tot gemak voor den Schrijver zeiven en zijne lezers, dan uit noodzaak voor het redeneerend verftand, 'er in gevoegd geworden, rousseau en anderen hebben, in hunne Verhandelingen over de Vrouwen, zelfs bijna alle leerllellige manier vermijd, dewijl zij zig bij haare vrijere onderzoekingen volftrekt aan geene banden leggen wilden. De ontwikkeling der menfchelijke ziel gefchiedc bovendien in haaren geheelen omvang niet op zulk eene vaste manier, als de ontwikkeling van een ontwerp van wetenfchap (als een arbeid van het zuiver verftand) gedaan moet worden. De Natuur richt zig daar in wel naar zekere wetten; maar naar geen leerboek. Zij heeft eenmaal haar wezen, dat tot denken en gevoelen gefchapen is, zoo ingericht, dat deszelfs vorming en werkzaamheid door tallooze natuurlijke invloeden op eene oneindig verfchillende wijze, en in de zedelijke weereld zelfs dikwils tegen alle verwagting, dan eens zoo, dan eens anders, geleid wordt. De vól»  VOORREDEN. xï volwasfene mensch handek dikwils als een kind, en wederom het kind als een volwasfen man. In het rijk der hartstochten zijn duizend tegenftrijdigheden van allerlei aart, die zig volftrekt naar geen afloop van tijd bepaalen laaten. Het zoude dus ook geene nieuwe befluiten te weeg brengen, wanneer men bij de zedelijke ontleding der Vrouwe, met opzigt tot de jaaren, eene naauwkeurige grensfcheiding afperken, en daar naar de eigenfchappen van haaran geest en hart behandelen Wilde; eene onderneeming, die reeds daarom veel moeielijks in zig bevatten zoude, dewijl de mensch in het algemeen niet onder dezelfde omftandigheden en betrekkingen, niet in denzelfden graad en maate, en ook niet op denzelfden tijd, zijne zedelijke en natuurlijke rijpheid erlangt, en mitsdien eene zuivere tijdrekenkunde van den wasdom der ziele nog niet is uitgevonden geworden. Ik heb intusfchen, met opzigt tot een zeer gewichtig punt, de opvoeding der Vrouwen, en haare daar mede verbondene bepaaling van charafter, de yolwasfenm van de kinderen hier en daar naauwkeuriger moeten onderfcheiden, dan anders misfchien noodig geweest zoude zijn, dewijl het kind, over 't algemeen, niets anders is, dan de beeldtenis van den volwasfen mensch in miniatuur. Wanneer wij onze jonge dochters reeds als huwbaare Vrouwen, niet als kinderen, |ehandelen» waaneer wij haar, of vrijheden ver-  su VOORREDEN. oorloven, die alleen op hoogere jaaren pasfen, of eene zedekunde vóórprediken, die alleen een gevormd verftand in ftaat is te bevatten; zoo geven wij niet onduidelijk te verltaan, dat wij de menfchen even min, als de groote kunst van haa-r re vorming, onderzogt hebben. Hier verwarren wij haare jaaren duidelijk door elkander, en keeren de Natuur zelve om, zonder de gevolgen van zulk een verilandeloos gedrag te bedenken. Ik heb dus de verfcheidenheid van de jaaren der Vrouwen eenige maaien in aanmerking moeten neemen; eene verfcheidenheid, die mij bij vervolg in de behandeling van den ouderdom der Vrouwen lïoffe en gelegenheid genoeg tot nadenken, omtrent dit merkwaardig tijdperk der Vrouwen , geven zal. Wanneer men den langen reeks van fchriften, waar in van het character, de verftandelijke vermogens, en de burgerlijke betrekkingen der Vrouwen, gehandeld wordt, met aandacht doorleest; zoo bemerkt men ligtelijk, dat weinige van deeze Schrijvers geheel onpartijdig daar bij zijn te werk gegaan. Zij hebben bij de befchouwing van dit gedacht, waar aan zij bijna allen, hunne verfchillende gevoelens daar gelaaten, het gebrek van overdrevenheid hebben toegefchreven, zelfs den midden-weg niet kunnen, noch willen vinden. De Vrouwen zijn door hun, in rijm en onrijm, of hemelhoog verheven, of diep onder haa?  VOORREDEN. xrft haare eigentlijke waarde vernederd geworden Wanneer eenige oude Schrijvers de fchoone kunne een pest der menschheid noemden, en dezelve mee de gevaarlijkfte hoofdftoffen vergeleken; wan* neer een fpotcende dwarsdrijver beweerde, dat zij niet eens tot het menfchelijk gedacht behoorden; wanneer anderen aan haar geene enkele vaste deugd, geene fchaamte en vergenoegen, geen lust tot waarheid, geen vernuft en afgetrokken denkvermogen wilden toekennen; wanneer de groote la mothe le vayer, in zijnen brief over de Bruiloften (f), zig niet genoeg daar over kan verwonderen, dat de Man, tot behoud van een zoo groot kwaad, als de Vrouw is, zoo veel moeite aanwendt, en niet onduidelijk te verftaan geeft, dat men het recht der ouden, om ze vaa (*) bayle maakt de aanmerking, dat geene Schrijvers meer tot nadeel van het vrouwelijk geflachc fpreken, dan die het meest met haar hebben omgegaan, haar bemind en aangebeden hebben. De Vrouwen, voegt hij 'e| zeer grappig bij, behoeven zig dus weinig over dergelijke kwaadfprekenheid te bekommeren. Deeze zijn de bewijzen van haare heerfchappije, dit is het morren van een (laaf, die de zwaarte zijner ketenen gevoelt, of die, na het bekomen der vrijheid, de kenteekenen der dienstbaarheid nog aan zijn lichaam befchouwt. — Zie het flot van het artikel Boecace, I. Boek. ■ (f) Oeuvres de f, la mothe le vayer, Tem, \\. pag. 569 — 573. Paris 1654. *H  $cIV VOORREDEN. van wegen haare buitenfporigheden van kant té helpen, weder in zwang moest brengen;— zoo zijn 'er ook aan den anderen kant meenigvuldige lofredenaars op de Vrouwen , die haar boven de menschheid hoog verheffen* en haar eenen rang hebben aangewezen, dien de Vrouwen 2elve misfchien niet voor zig verlangen zouden. „ Het vlug verftand en de nijverheid der Vroü„ wen," zegt een laater Schrijver, „ behaagt „ den Mannen niet (*> Vinden zij minder uit, M zoo ontbrak het haar enkel aan de gelegenheid; „ zij zijn kuifcher naar lichaam en naar zieh Het „ middelmaatige kan bij haar in 't geheel niet op„ komen; zij zijn grootere menfchen-kenners, „ en even zoo groot in het onderwijzen * als in „ het opvoeden. Mannen hebben Hechts manie„ ren, maar Vrouwen hebben zeden; zij zijn „ welwillend uit grondbeginzels, niet, zoo als „ wij, uit bijkomende oorzaaken. Het vermo„ gen, om taaien te leeren, is onder haar mee„ nigvuldig. Wij zouden vrouwelijke ossian's „ kunnen hebben, zoo wij maar wilden. Vrou„ wen onderfcheiden beter, wat enkel drooge, „ en wat nuttige weten fchap is. De Mannen 4, verwekken regelmaatig een vooroordeel tegen » zig. (*) Ueber d''e bürgerliche verbeferwg der fVdberi Berlin 1792. in Ivo.  VOORREDEN. xv „ zig, de Vrouwen voor haar zeiven; 'er is gee3, ne waarheid, die haar hoofd niet zoude kunnen „ verdragen; zij zijn minder tot bijgeloovigheid „ geneigd, dan wij Mannen (*). Regelmaatig „ fterven zij alle wijsgeerig. Gebrek aan ïtilzwij„ genheid is Hechts eene ondeugd van gemeene „ Vrouwsperfoonen; 'er zijn onder haar zoo vee„ le waare vriendinnen, als 'er waare vrienden „ onder de Mannen zijn; zij flaan gewoonlijk „ geene geleerden voor, maar wel de geleerd„ heid; minder laatdunkend, dan de Mannen in „ dit opzigt, beoogen zij meer wijsheid, dan ge„ leerdheid. " Op dien toon redeneeren de vleijers van het fchoone geflacht bijna alle; maar het is niet de taal van onpartijdigheid, en ik ben overtuigd, dat dit zoort van wierook aan verftan* dige Vrouwen zeiven op het laatst walgelijk worden moet. Ik (*) Dit loopt geheel in tegen het gevoelen van den wijsgeerigen humi. „ What age or period of lifc is the „ mofl additied to fuperjlition f " [ Welke ouderdom of leeftijd is het meest tot bijgeloof geneigd?] vraagt hij in zijne Natural Hiftorj of Religion. „ The weakeft and tnojl „ timid, " [de zwakfte en vreesachtigfte,] is zijn antwoord. „ What fex? " [Welke kunne?] vraagt hij verder, en zegt: — „ the faine answer mufl be given. " [dit moet op dezelfde wijze beantwoord worden ]. Zie Efays and Treatifes on feveral fubjefis: bij d. h u m e , Fol. II. pag. 414. Dublin 1779.  XVI VOORRADEN. • Ik heb 'er mij ten fterkften op toegelegd, otlï de eene en andere zoort van partijdigheid, jegens hen vrouwelijk geflacht, te vermijden. Ik heb de groote fpreuk van sophocles, ö^flov » «am6«« det (recht is altijd waarheid:} in de bearbeiding van mijn Werk fteeds voor oogen gehouden, en mijne lezers mogen beflisfen, of ik daar van al dan niet ben afgeweken. Ik heb het algemeene van het bijzondere, zoo verre mijne ondervinding reikte, en mijne overtuiging het toeliet, fteeds naauwkeurig getracht te onderfcheiden, en ik heb bijzondere zwakheden van deeze of geene Vrouwen, of van bijzondere clasfen van Vrouwen, nimmer als zwakheden van allen opgegeven. Ik heb mijne gedachten opzettelijk met alle mogelijke kalmte des gemoeds ter neder gefteld, ik heb noch met hatelijke gevoeligheden, noch met blinde vooroordeelen, voor de vrouwelijke kunne gefchreven, maar de zaaken overal zoo opgevat, als ik dezelven, zonder het gebruik van een vergroot- of verklein - glas, moest opvatten. Wat verfchoonbaar was, heb ik gaarne verontfchuldigd; wat lof verdiende, heb ik gaarne geprezen. 'Er zijn geene ondermaanfche fchepfelen, die aan het vrouwelijk geflacht niet zeer groote verplichtingen hebben; maar ook geene, die door het zelve niet het een of ander verdriet en ongeluk hebben ondervonden; doch ik houde ftaande, dat wij Mannen ons het laatstgemelde doorgaans zei-  VOORREDEN. xvii 2elve op den hals haaien, dewijl wij de Vrouwen op eene ongefchikte manier, of ontijdig, aangehaald, haare geoorloofde laatdunkenheid beledigd, haar verftand bedorven, haaren wil teveel bedwongen, de waardije van haar charaéter miskend hebben. Het vrouwelijk gedacht zal* zeker beter worden, wanneer wij eerst van onzen kant beginnen met ons te verbeteren; maar uit dien hoofde moet zig noehthans geen zeden-rechter laaten wederhouden, om het berispenswaardige der Vrouwen als zoodanig aan den dag te leggen. Zij moeten voor den rechterftoel van het verlrand even zoo zeer van haare zedelijke huishouding rekenfchap doen, als wij van de onze; maar die blijft echter waar, dat wij haar beter bellieren en beter vormen moeten. Schoon dit zulk een gemakkelijk werk niet is, als la brüyere gelooft; zoo is het echter volftrektelijk één der eerfte plichten van den Man, en de eenige grondflag van eenen gelukkigen echt (*.). Ik (*} Eene Vrouw, zegt deeze groote en doorzichtige «aienfchen-kenner, is gemakkelijk te beltieren, mits het een Man is, die 'er zig de moeite toe geeft. Een enkel Man zelfs beftiert verfcheiden Vrouwen: hij befchaafr haaren geest en haar geheugen, bepaalt haaren godsdienst, bij onderneemt zelfs haar hart te regelen. -— Zij keuren niets goeds noch af, zij prijzen, noch veroordeelen niets, dan na zijne oogen en gezicht geraadpleegd te hebben. Hii is de  xviii VOORREDEN. Ik heb ten beflüite van dir Voorbericht alleenlijk het volgende aan te merken. Eerftelijk, dat de opfchriften der Afdeelingen Hechts een algemeenen en oppervlakkigen inhoud opleveren, en dat in dezelven veel begrepen is, het geen in die opfchriften onmogelijk alles konde worden aangewezen ; om niet te gewagen , dat deeze Afdeelingen nu en dan Hechts rust-punten tot nadenking en lezing moeten aan de hand geven. Ten jweeden, dat deeze Charaller - Schets der Vrouwen in verfcheiden Hukken voortgezet zal worden , en wanneer zij de goedkeuring van het Publiek wegdraagt, door eene gelijke reeds ontworpene Characler - Schets dér Mannen achtervolgd zal worden. Het getal der gezamentlijke Deelen, die bij elkander genomen een geheel moeten uitmar.ken, zal ik nog niet bepaalen, dewijl zulk» van de aanmoedigingen tot voortzetting van mijnen arbeid, en van den tijd, dien ik verder aan de befpiegeling van het menschdom kan toewijden , zal afhangen. de bezitter van haare vreugd en hartzeer, van haar verlangen , van haare jaloersheid, van haaren haat en van haare liefde. Les Caraitères de theophrastï & de la Brutere, Tom. I. Ckap. JJI^ des femmes, pag. 193. QDresd. 1769. in tv».').  INHOUD DER AFDEELINGEN« L MAN EN VROUW. Bladz; (CJlnderfcheid tusfchen derzelver lichaamelijke vermogens. — Oogmerken der Natuur in dit onderfcheid. — Deszelfs invloed op de wederkeerige be* trekkelijkheidvan het eene geflacht tot het andet9 op de vorming en richting van het vrouwelijk charaëter in 'i algemeen, op de levenswijze der Vrouwen , en in V bijzonder op derzelver zachtmoedigheid en geduld. ,...„„.».. .-5 I L KINDSHEID DER VROUWE, IN VEROELIJ* KING MET DIE DES MANS. Eenvoudige eerfte grondtrekken van het vrouwelijk hart, zachtheid, buigzaamheid en weekheid van haar gevoel. — Vborloopige aanmerkingen over de vrouwelijke opvoeding, en eenige van derzelver heerfchende gebreken. — Affchetzing en gevaar en van zekere hinder-dansfen, en van het dansfen in het filgemeen. . , . . , . £3 I II.  xx ( [I :J5 | O Ü D. I I L ijdelheid der vrouwe; een gevolg van haar natuurlijk. gestel, van • de wijze haarer opvoeding, en van de bestemming van haar leven. Eladz. Neiging der Vrouwe tot cieraad en kleederpracht. — Derzelver beheerfching van het vrouwelijk hart, huitenfporigheden en nadeelen. — Gedwongenheid en gemaaktheid. — Ongedwongenheid; fchets ' "van deeze beiden. — Verkeerd begrip van dezelven. — Ondraaglijkheid van eene gemaakte fchoonheidt «... 70 I V. vrouwelijke beschaamdheid, de - »e scherm -godin der vrouï .... welijke deugd. Zuiverheid van het hart; derzelver noodzaakelijkfie en zekerfte grondbeginzeh. — Derzelver gevaaren, en middelen, om die te behouden. —1 Zijn de Vrouwen gevoeliger, dan wij?— Gedachten van rousseau, aangaande de befchaamdheid der Vrouwen. — Verkeerde begrippen daar omtrent. — Gewaande kuischheid onder fchijn van godvruchtigheid. 106 CHA-  &HARACTER-SCHETS DER VROUWEN, MAN én VROUW; Önderfcheid tusfchen derzelver lichaameïijke vermom gens. — Oogmerken der Natuur in dit onderfcheid. — Deszelfs invloed op de wederkeerige betrekkelijkheid van het eene geflacht tot hei ander, op de vorming en richting van het vrouwelijk charafter in '? algemeen, op de levens-wijze der V~roü~ wen , en in 't bijzonder op derzelver zachtmoedig* heid en geduld, 33ehalven het natuurlijk önderfcheid van het getfacht, waar op de Natuur de onveranderlijke voortplanting der levende fchepfëlen grondvestte, befpëuren wij bovendien eene andere bewonderenswaardige betrekking deezef fchepfëlen * ten aanzien van hét onderfcheid tusfeheri hurine lichaameïijke vermógens, en hunne daar uit voortvloeijendé gefchiktheid töt derzelver meerdere of mindere werkzaamheid;— eene 1. Deel.' A be«  & C HA RAC T.Ë R -SCHETS betrekking, welke in duizend verfchillende voorwerpen, ven den mensch af tot de plant toe, wordt aangetroffen , en in het groot ontwerp van de onderhouding deezer fchepfëlen op de kunftigftc eu rcgelmaatig* fte wijze is ingevlochten. Het grondbeginsel der natuurlijke bewerktuiging in beide geflachten heeft wel eene niet te onderfcheidene overéénkomst en gelijkvormigheid , niet alleen in de dcelen op zig zelf, maar ook in den zamenhang deezer deelen tot een dierlijk geheel; maar tusfchen de geflachten zeiven is alles naar eene veranderde maatflaf afgemeeten en ingericht (*). Wij willen en kunnen ons alhier tot het menschdom bepaalen. — Onder alle volken der aarde en onder alle luchtftreekefl, tusfchen de ijsbergen der Pool-landen, in de brandende zand-woeftijnen onder den zonne-keerkring, en in de gemaatigder weerclddeelcn, is het de Man, die overal door zijn gróver lichaams-geitel, zijne fterkcre beenderen en (pieren* zijne meer in één gedrongene en vollere trekken van 't gelaat, zijne ruwere huid, zijne hardere hairen, zijn vuuriger gezicht, zijne grovere Mem, ja in 't algemeen door zijne van natuure grootere en minder voor vermoeijing vatbaare krachten, boven de kleineTe en zwakker gevormde Vrouw uitfleekt. Zijn lichaam vertoont zig grooter en fterker dan het haare. Zij-" (*) rousseau zegt daarom ten deezen opzigte; „ dat het misfehien één van de wonderen der natuur is, „ twee wezens te hebben kunnen voortbrengen, zoo ge,, lijkvormig, en tevens zoo verfchillend zaamgefteld. ïMilï Liv. V. pag. 282. 1780, in 8y<0«  der. VROUWEN. % Ëijhe lcdemaaten zijs, in vergelijking van de haare ,i ireirsachtig. Zijn moed, zijne kloekheid, zijn tegenftand, zijne Werkzaamheid zijn, over het geheel genomen, grooter, dan gelijkzoortige eigenfchappen iri de Vrouw, die meer gedwee , meer tot onderwerping en tot een Uil genot des levens geichikt is. Zijn hart* zijn character, zijne geheele denkwijze is vaster, oploopender, moediger, onderneemender, ftouter, dan haar hart, haar charaéter, haare denkwijze* In alles betoont zig de Vrouw, uit eene fijnere Itoffe toebereid, als zwakker, hulp behoevende, en teederer* maar ook tot vergoeding deezer zwakte, — als dé fchooner ert beminnenswaardiger beeldtenis des Mans j welke tot eene rustiger levenswijze beftemd, ert tot zachter gewaarwordingen gevormd fchijnt te zijn* Niet haar, maar den meer ftoutmoedigcn, den meer Werkzaamcn, den meerder krachten bezittendcn Man heeft de oudfte en eerwaardigfte Dichter der Oudheid onder alle levendige fchepfëlen boven aan gelteld* Op den Man volgt de meer teedere Vrouw* Zij moest het tweede meeiterftuk der fcheppende Natuur, hij de Koning, zij de Koningin der fchepping zijn* Maar die zelfde oneindig wijze Natuur, die vari eeuwigheid af, zoo wel de einden, als de middelen , op de bewonderens-waardigfte wijze in alle de GeWesten van haar onmeetlijk gebied wist te vereenigen , niets zonder oogmerk fchiep, noch fcheppen konde , heeft ook dit önderfcheid der lichaameïijke kragtert tusfchen de beide geflachten niet te vergeefsch verordend, maar juist door dit önderfcheid zelf de men-i fchelijke maatfchappije door onverbreekbaare banden kaamgeVoegd, en daar óp de gelukkigfte vefgenoegéns van Man en Vrouw gegrondvest* Hij behoorde A i \ ert  4 CHARACTER-SC II ETS en moest, overéénkomftig de wetten van deeze wip ze , goedertierene Natuur , Merker , vermogender t wcrkzaamcr dan de Vrouw zijn, om haar door zijnen arm te befchutten en te onderhouden, dewijl zij zijne kinderen onder haar hart draagt, en hem zijne' kinderen baart. Hij moest niet alleen kinderen voortteelen, maar ook, als de flerkfte zijnde, voor het onderhoud en beftaan van deeze zwakke fchepfels zorgen ; hij moest de Befiuurder van zijn huisgezin zijn, dewijl geen kleine noch groote Staat zonder oppergezag gelukkig of duurzaam zijn kan, en dewijl die opper-gezag zelf door uiterlijk aanzien, doorbeltendige werkzaamheid, door perfoonlijken moeden perfoonlijke bekwaamheden moet worden in ftand gehouden. De betrekking, uit dit önderfcheid van lichaameïijke krachten voortvloeijendc , is dus door de Natuur baarblijkelijk als een' noodzaakelijfc middel ter bevordering van alle gezellige orde tusfchen Man en Vrouw en huisgezinnen ingericht, cn tot eenen onwrikbaarcn grondllag van eene wedcrkeerige overéénkomst van gemoederen, en derzelver teederfte banden, liefde en dankbaarheid, gemaakt. De natuurlijke drift, waar door beide geflachten alleenlijk tot vleefchelijke vermenging worden aangezet, kon de de vereeniging der harten tot eene duurzaame gezelligheid, en een zoet genot des levens niet te weeg brengen, fchoon zij één- der noodzaakelijkfta en verwonderlijkfte grondbeginsels der natuur is. In den blooten natuur-ftaat verheft zig deeze drift niet boven het dierlijke; haare hevigheid verandert naar maate der behoefte, cn de Man zal, na de omhelzing, de Vrouw verhaten. Maar eene onwederftaanbaare neiging van1 het hart, een allerkragtdaadigst, cn aan de;  der VROUWEN. 5 3e menschheid eigen zijnde gevoel, — eene decjnee, ming aan de lotgevallen der zwakkere en tevens teederer Vrouw, drijft den Man, als zonder zijnen wil, naar de wooning van zijn huisgezin te rug. Hij gevoelt zig te fterk, te vermogend, om een hem gelijkvormig, maar zwakker fehepfel te verhaten, het welk zig zoo gaarne aan zijne befcherming wil toevertrouwen , en hem reeds ftilzwijgend door haar teeder gevormd lichaams-geitel, door den fmeekenden toon van haare zoetluidende Hem, door de omveerltaanbaare traanen van fmart en teedcrheid, hulpen mededogen fchijnt af te bidden. De ontmenschte wreedaart kan deeze geheime neiging, dit deelneemend gevoel aan de lotgevallen der Vrouw, niet geheel in zig uitwisfchcn. Het maakt zijn fteenen hart week, het leert hem zelfs nu en dan groot en edelmoedig te handelen. Dc befchaafde Europeer en de woefte Samojeed gedraagt zig als de waare befcherm- god van zijne Vrouw, daar zij het beiden tot fchande rekenen, het zwakker deel aan deszelfs eigen noodlot over te haten. Dewijl het gevoel en de bewustheid eener meerdere fterkte, eene zekere natuurlijke aam rekkelijkheid van den Man tot de zwakkere Vrouw, teweegbrengt; zoo wordt nu ook "aan den anderen kant eene dergelijke, hoe zeer uit andere gronden voortvloeiende, aaptrekkelijkheid van de zwakkere Vrouw tot den Jlerkeren Man geboren. Beide zoorten van gevoel hebben bijzondere toegangen tot ons hart; maar beide loopen eindelijk op het nog kragtiger grondbeginzel onzer (haden , op zedelijke liefde en viiendlehap uit. Grootmoedigheid, gevoel van (ïerkte, mededogen en eerzucht drijven d«n Maai naar de Vrouw; dankbaar- ' A 3 fcei onnavolgbaare teederheid van uitdrukkingen en gevoel, die zoo onwederftaanbaar op ons hart werkt, dewijl zij uit het vrouwelijk hart voortvloeit. De teedere kunne heeft haar grootfte belang daar in , dat zij den ltei> keren, den moedigeren Man tot haaren boezemvriend heeft en behoudt. Het geheele leven der Vrouwe is naar dit doel-einde, naar deezen eerfteji cn laatften wensch van haar geflacht, berekend. Zij kan zonder hem niet leven , al konde ook de Man zonder haar leven, Zij gevoelt zig zelfs verheven en verëedeld, wanneer zij onder het zelfde dak met zulk eenen befcherm - engel de normen van het leven rustig te gemoet zien, in de armen van zulk eenen vriend fterven kan. 'Er zijn wel, met opzigt tot het önderfcheid der Mchaamlijke kragten, groote uitzonderingen tusfchen de beide geflachten, Mannen, die Vrouwen; Vrouwen , die Mannen geworden zijn; Mannen, die door eene verwijfde vreesachtigheid en werkeloosheid, Vrouwen, die door mannclijken heldenmoed, gevoel van  der VROUWEN, * van mannelijke kragt en derzelver beoeffening, uitfteeken; maar dit alles zijn Hechts uitzonderingen, wat ook de Schrijver van het Boek, over de burgerlijke verbetering der Vrouwen, daar tegen moge inbrengen (*). De regel der Natuur blijft fteeds dezelfde. De veel fterkere Vrouw heeft zelfs altoos eene zekere vrees voor den Man, al was hij ook kreupel en een dwerg, en laat hem ten minften de eere van eene grootere lichaams - fterkte. De fterkfte en gezondfte Vrouwen laaten zig door kleine, zwakke Mannen mishandelen, die door éénen ftoot van deeze Reusinnen tegen den grond gefmeten konden worden. De Natuur heeft haar, uit hoofde van het teederer lichaams-geftel, de wet van gehoorzaamheid in de ziel ingefchreven, en het kost haar moeite dezelve te overfchreden; het is haar onmogelijk, dezelve geheel te verlochenen, dewijl daar mede het geheele character, het geheele natuurlijk en geeftelijk grondbeginzel der Vrouw zelve vernietigd zoude moeten worden. Wij ( * ) Deeze fcherpzinnige, maar tevens de waarheid verdraaiende Schrijver beweert tegen alle ondervinding, en even daarom op zeer zwakke gronden, dat tusfchen Man en Vrouw geen ander önderfcheid, dan dat der kunne is, en dat het door de ondervinding wederfproken wordt, wanneer men aan de Mannen eene grootere lichaams-kragt, dan aan de Vrouwen, gewoon is toe te fchrijven. „ Eene „ wel gefpierde boeren-meid, zegt de Schrijver, is fler„ ker, dan een hof-jonker, of een zwak geleerde; " maar (zoo als de Recenfent daar op terecht aanmerkt) dit is gekfcheeren, doch geen bewijzen, d'gemeine Literaturzeiiung, anm 1794. Num. 387. A4  * CHARACTER-SCHETS Wij befpeuren deeze ondeiTcheiclene beftemmingen eit werkingen van beide geflachten zelfs reeds van de eerfte kindsheid af aan. Het meisjen, offchoon veel grooter, gehoorzaamt, den zomtijds zwakkeren jon-r gen, dikwerf met eene flaaffche gehoorzaamheid; in plaats van zig tegen hem te verzetten, verdraagt zij zijne opvliegende onbefchoftheden. met geduld, of loopt na de naauwlijks half behaalde overwinning Weg. Hij blijft de Koning, de overwinnaar in het fpel, hij geeft haar eene ondergefchikte rol, hij is de veldheer of de geftrenge huisvader; zij de meid, de llavin, de huismoeder, die zig met het overig gezin aan de tuchtroede van den kleinen dwingeland moet onderwerpen, en met gelaatenheid onderwerpt. — De fpelen der kinderen drukken in het algemeen reeds zeer vroeg het character, zoo wel der perfoonen, als van het geflacht zeiven, uit, dewijl de ziel gewoon is daar omtrent met eene volmaakte ongedwongenheid te handelen, en de ketenen, die men om de vrijheid Van hunnen wil gefmeed had, te eeniger tijd af te leggen. De fpelen der jonge meisjens dragen reedg het duidelijk kenmerk van eenen meer beperkten en ftilleren omvang van werkzaamheden,, van haare geringere lichaams - kragten, yan haar zachtaartiger, fchroomvalliger en teederer character. Het meisjen tast naar de wieg, naar de pop, als werktuigen, die geene vermoeijende infpanningen, geene groote lichaams-kragt vorderen. De jongen verkiest voor zig de zweep, de klap, de trommel, en, vertrouwende op zijne fterkte, en zonder zig te vermoeijen, legt hij dikwils op zijne hit verre wegen af, of waagt het zelfs, om zijne kragten naar die van den volwasfen Man af te meeten. Cm  ser VROUWEN. 9 Om welke reden de Natuur de maat der lichaams» Jtragten in beide geflachten zoo verfchillend heeft iiir gericht? Is eene vraag, welke tot het vak der over* natuurkunde behoort. Doch waar het bij toe koomt, dat de Man van natuure dcezen uitfluitenden voorrang boven de Vrouw bezit, dit flaat den Wijsgeerigen Arts te onderzoeken. „ De vezelen eener Vrou8, we," zegt tissot in zijne merkwaardige Geneeskundige Schriften (*), „ zijn gefchikt om meê „ te geven, daar zij door de volkomene grootte van een kind, en de deeien, waar in het zelve om„ zwagteldis, zoo aanmerkelijk moeten worden uit„ gerekt. Zij moeflen dienvolgcnde niet zoo (lijf, „ noch zoo fterk zijn, als de vezelen der Mannen, „ en dit maakt, dat de omloop bij haar met minder „ aandrang gefchiedt, dat het bloed niet zoo dik, „ en meer waterachtig is, enz. " In de beftemming der Vrouwe, om te eeniger tijd moeder te zijn , moet derhalven de hoofdgrond van haare lichamelijke zwakte gezogt worden, dewijl zij, zonder deeze buigzaamheid, en het mede geven der vezelen, tot het kinderbaaren ongefchikt zoude zijn. Èene natuurlijke noodzaakelijkheid doet du$ alhier eene andere te voorfchijn komen. Zoude het eene plaats hebben, zoo moest ook het andere gebeuren; zoude de mensch geboren worden, zoo moest de moeder dit, en geen ander, lichaams -geitel erlangen. Maar een natuurkundig onderzoek, eene ontleedkundige beant- woor- H) Eerfle Deel (Hamb. 1774.) Cap. XXVf. Ondertisliting voor het vrouwelijk geflacht, bladz* 350. $ 45  io CHARACTER - SCHETS woording der tweede, hier boven voorgeftelde, vvaage, behoort hier niet bij. Ik keerc dus tot de eerlte vraag, waarom zijn deeze lichaameïijke kragten zoo verfchillende, te rug, en zal nu iets nader trachten op te helderen, het geen ik hier vooren Hechts in 't algemeen, omtrent den invloed van dit önderfcheid op het hart, het charaéter en de geheele denk- en handelwijze van het vrouwelijk geflacht, gezegd hebbe. Men geve aan de Vrouw mannelijke kragten , mannelijken moed, mannelijke manier van denken, en alle prikkel van den wederkeerigen, en van natuure zelfs zoo bekoorlijken omgang tusfchen Mannen en Vrouwen, alle genoegens der liefde, alle uitltortingen van het hart, al het teeder leven en zig over te geven aan elkander, zijn verdwenen, of hebben ten minften hunne waarde en geluk grootendeels verloren. De teedere , voor ons zoo zacht, zoo fijn, zoo week gefchapene Vrouw heeft nu door deeze omkeering haarer natuur bijna alle haare ons betooverende cieradiën van geest en hart, en wij daarentegen hebben , door haare onttrekking aan onze wettige heerfchappije, onze huisfelijke rust, en onze vrijheid, ten prooi moeten geven. Welke overéönftemming moet thans onze harten verbinden en aanvuuren, daar de met ons even fterke, even eens gevormde, even onbuigzaame en ernsthaftige Vrouw niet meer ons vertrouwelijk zal aankleeven, niet meer door haare hulpeloosheid de traanen van mededogen uit onze oogen persfen, ons niet meer door haare liefderijke opofferingen en vrouwelijke deugden tot groote daaden bezielen , cn onze zwakheden verbeteren zal ? Waar is nu de geheele geluk bevorderende tooverband der huwelijks-liefde2 Waar is nu de fchoone verwisfeling, de  der VROUWEN, ai de naauwe zamenhang van het levendig gevoel dier Mannen met het gevoel en de zintuigen der teederè Vrouw? Waar zijn nu alle de hartelijke genoegens van het huisfelijk leven, op decz-e vcwisfeling alkuni gegrond, in eene zoo verkeerde, zoo wanflall.ige weereld? De Vrouwen zouden dan wel met ons, :zoo als de boven aangehaalde Schrijver ernftig verlangt, het inwendig Staats-beltuur bezorgen, zig met ons op de zetels der Rechters, der Overheden, dcrAdvocaaten plaatzen, met ons de werkzaamheden van Ambtenaarcn der Finantie, van Geneeskundigen, van Leeraars op de Hooge Schooien deelen; maar zij zouden,, na deeze geheele hervorming, ophouden Vrouwen, Echtgenooten, Moeders voor om te zijn. Welk verftandig man zoude in deeze verkeerde weereld een jaar, ja zelfs éénen dag, leven willen? — De alwijze Natuur heeft daar voor behoorlijk gezorgd, dat zij niet zoo gevormd wierd, en niet anders gevormd konde worden. De bewustheid en het gevoel eener geringere lichaams-kragt, moest in de Vrouw, van haare eerlte kindsheid af, de even zoo noodige als gelukkige neiging tot eene ftille en zittende levenswijze doen geboren worden en voortduuren. Dit is de wil der Natuur, en daar toe zijn alle grondbeginzels en betrekkingen van het vrouwelijk geflacht , daar toe is haar geest en lichaam op eene wonderbaarlijke wijze gevormd en ingericht. Zij verdwaalt in duizend doolhoven en dwaaze daaden, zoo dra zij het vak van haare beftemming verlaat, en naar dat der Mannen wil heen dvvaalen. De Vrouw is aan haar huis en huishouding als met ketenen gebonden, die zij niet verbreeken moet, en die de Natuur zelve haar zoo fraai en gemakkelijk gemaakt heeft. Hier moet  IC CHARACTER - SCHETS jaoet zij voor haaren Echtgenoot cn voor het Vader-, land gezonde kinderen helpen opkweeken, hier het groot beroep van haar geflacht vervullen, zonder zig met zaaken, die buiten haar bellek zijn, te bemoeijen. Zonder deeze bedaardheid en kalmte des gemoeds, haar door de Natuur voorgeichreven, zouden haar de dagen der zwangerheid, en het werk van de eerlte opvoeding der kinderen ondraaglijk voorkomen, welken zij nu zoo gaarne, zoo vrijwillig op zig neemt, dewijl zij tot de beflemming van haar geflacht behooren, en haar moederlijk hart daar bij een zoo merkelijk belang heeft. Zonder deeze bedaardheid kan zij over het algemeen geene goede moeder, geene goede echtgenoote, en, gelijk zoo veele treurige voorbeelden bewijzen, zelfs geene goede kraam* vrouw zijn. Maar gelijk nu de natuurlijke neiging der Vrouw tot de voorgemelde verrichtingen onvermijdelijk noo-* dig is; zoo zal men dezelve ook als, den algemeenen grondflag, en het kragtigst middel ter bevordering, van alle ftille en lieflijke deugden van het vrouwelijk geflacht in 't algemeen kunnen belchouwen. Men vergelijke Hechts, tot opheldering van deeze denkbeelden, het leven der goede, huishoudelijke en zittende Vrouw, met het leven van eene manachtige Vrouw, die, zoo al geene kwaadfpreekenheid, on* rust en altoosduurende twist bemint, ja over het geheel van zulk eene Vrouw, die de grenspaalen van haare vrouwelijke beflemming, in welker voegen ook, is te buiten gegaan. Heeft de laatstgemelde niet het voorkomen van een ontaart fchepfel te zijn, het welk de wetten der Natuur wil omkeeren, en zijne eigene waarde, en de fchoonfte plichten der ftil levende Vroik  b Ë R VROUWEN. i$ Vrouwen, verlochcrten? Zij vertoont, van Wegen haar teederer lichaams - geftel, wel de uiterlijke ge-i daantc van haar geflacht; maar haare omgang, haar character, haare zeden en werkzaamheden hebbén éenen mannelijken toon aangenomen, die niet ons* maar haar ontciert, en dikwerf bij verltandige Vrouwen zelfs belachelijk maakt. Elke*, zelfs ook de geringfte, bezigheid $ de kleinfte, eenigzïnts moeielijke, opoffering voor haar huisgezin j zal'eindclijk aan zulk eene Vrouw lastig worden, wanneer eenmaal eene verandering van zin, en de gfoote lust tot genietingen, de hcerfchcndc richting haarer ziele geworden zijn. In dit ongelukkig gemoeds-geftel verliest het teederst en kragtigst moederlijk gevoel langz-aaraerhand haar zuiver genot en zalig vermogen; het ver. wildert daar in als fchoone bloemen onder te hoog op* gefchoten onkruid, en bij zommige Vrouwen vergaat het eindelijk geheel. Het ftille huis, het welk voor eene braave Vrouw rot een tempel des vredes en huwelijks-geluk geworden is, houdt de onrust beminnende Vrouw voor haaren kerker, en zoekt buiten het zelve een vergenoegen , het welk nergens anders in haar huis en in haare ziele woonen moest, wanneer zij zig met de daad, en niet flechts eenige oogenblikken, gelukkig bevinden zal. Dit armhartig tasten naar duizend fchaduwbeelden vormt duizend ontwerpen, om het ledig vak Van haare ziele, dat haar bedreigt en reeds voor handen is , aan te vullen, en de langduurigheid van derr dag in minuten te verwisfelen; maar altijd keert zij, zonder verzadigd te zijn, zonder een waar en rust verfchaffend genot, te rug. Met al den overvloed haarer gebezigde middelen, bereikt zij echter haare weit-  14 CHARACtER - SCHÈTS Wenfchen niet volkomen, dewijl de eene verkeerde ■begeerlijkheid de andere verdringt, de eene zinnelijke e.u eergierige wensch den anderen doet geboren wor* dim, en het bedaard verftand in deeze gemoeds-verwarring zig niet bepaalen kan. Daarom vinden wij dan ook in onze dagen, in welken alles naar de grootere maate Van ftreelende vrolijkheden, cn naar de vermeerdering deezer bedriegclijke fchaduw-beelderi des gcluks berekend wordt, zoo veele beklagenswaardige Vrouwen, wién de weereld overal te naauw is * die onophoudelijk over tijd-vervecling klagen, onophoudelijk over haar lot te onvreden zijn, en temidden in het genot haarer bcvoorens met zoo veel beko mmering gezogte, en misleiden zoo duur verkregene., genoegens, weder verdriet in dezelven krijgen* Vrouwen, die door talloozc kwaaien en zonderlinge grillen, als door uitzinnigheden, bczogt worden; die bij gebrek van ernftige bezigheden, cn uit een Weêrfcih in het huisfelijk leven, haare Mannen wreedaartig behandelen , haaren tijd belteeden met verwarringen 4 mei: familie-twisten aan te flooken, met lasterzick te worden, en het Itil, fchoon charaéter van haar geflacht tegen eene ongeregelde veranderlijkheid van het zelve verwisfeld hebben ; kortom , Vrouwen , die bedorven kinderen gelijk geworden zijn , en als zoodanige leven en fterVdn willen (*). Dé . (*) montesquieu is te recht van oordeel, dat wij onze Vrouwen niet als flavinnen moeten opfluiten; maar zoude hij in zijne bijgebragte redenen niet hebben mis getast? „ Waar toe (zegt hij) zoude het dienen, de Vrou„ wen op te fluiten, in onze Noordelijke Landen, alwaar „ haa-  ïïr VROUWEN. ig De onuitputtelijke afwisfeling der modes, het groot renperk der vrouwelijke eigenzinnigheid en ijdelheid s is eindelijk zelfs niet meer toereikende, om de lange tijdvakken te vullen, die bij eene onrustige levenswijze der Vrouwen onvermijdelijk zijn. En wanneer" zelfs deeze afwisfeling en regeling van den opfchik in Haat waren de uuren te verkorten; zoo verfchaffen Zij Hechts een zoo vergankelijk genoegen, en verhelpen zoo weinig het gebrek der vrouwelijke bedilzucht, dat zeer veele Vrouwen juist dan van de ongemakkelijkfle geest-gefleldheid zijn, wanneer zij met het fchikken van haare tooifels bezig, of daar mede in eert gezelfchap gekomen zijn. Wanneer nu dë anderzints zoo wonderdadige betoovering der moden, de in alle tijden en onder alle Volken bevoorrechte lieveling der teedere kunne * het vrouwelijk hart niet in evenwigt kan houden; zoo zal het nieuw uitgevonden hulpmid* del tegen de tijds-verveeling, het lezen namelijk, zulks nog minder kunnen doen. Dit blijft ook bij het verfiandigst gedeelte onzer Vrouwen meestal een middel tot verzachting van de verdrietelijkheid, doof overmaat van ledigen tijd veroorzaakt, en tegen de driftige neiging tot altoos nieuwe en afvvisfelende genoegens. 'Er zijn ook, naar mijn inzien, weinige deftig gefchrevene boeken, waar door de levendigheid „ haare zeden van natuure goedaartig zijn; alwaar alle haa„ re driften gemaatigd, niet overdreven, niet doortrapt „ zijn; alwaar de liefde over het hart zulk eene geregeldó „ heerfchappije voert, dat het minfte beleid in ftaat is, „ haar te beftieren." PEfprit dis Loix yTm. U. pag. mu  *6 CH A R A C TE R - SCHETS heid der vrouwelijke denkbeelden niet fchielijk ver* moeid wordt. Onze Romans leggen zig toe, om do verbeelding der Vrouwen meer te prikkelen i dan te bevredigen; onze Dichters fchijnen haar fteeds minder te behaagen, dewijl zij , door de bevallige en verbeeldrug-volle fchoonheid der Wielandfche Zanggodin verrukt, in de koude of ook te onnatuurlijke naar» volgingen van latere Dichters geen fmaak vinden kunnen. Het ernltig, redeneerend Onrijm gevalt even min aan onze Vrouwen, als de redeneercnde Dichtkunde; Haare vinnige gewaarwordingen willen met fraai gefchilderde daadzaaken, met levendige befpiegelingcn, en niet met fijnigheden van 't vernuft onderhouden worden. De Vrouwen hebben ook wel haare wijsgeerte, maar zij heeft eene andere gedaante, een ander doeleinde, dan de onze. Haare beoordeeling beftaat in gevoel, cn in zoo verre oordeelt zij dikwils meer gepast en naar waarheid, dan de wijsgeerte der Mannen. — Dit in het voorbij gaan. Het tijdverdrijf in den omgang met haare mannen en kinderen zoeken deeze vrolijke Vrpuwen doorgaans alleenlijk uit nooddwang, of wanneer zij door ziekelijkheden van haar lichaam in buis gehouden worden. Misfchien wordt eene onrust-minnende Vrouw langzamerhand omtrent niets onverfchilliger, dan omtrent haaren man eri kinderen^ dewijl haar in haare meest geliefkoosde neigingen niets zoo zeer als deezen, in den weg is. In de groote weereld heeft deeze fmaak door de verdorvenheid der zeden, en de meenigte van voorbeelden zelfs een zoort van bijzonder gezag verkregen. De gemeenfehap en omgang tusfchen Man en Vrouw fchijnt aldaar meer eene uit ftaatkundc gemaakte overéénkomst te zijn, dan een verdrag, waar' aart  'der VROUWEN. rf San hart en deugd deel hebben. Men verdraagt zig met elkander, om dat de wetten het zoo mede brengen , en dewijl de fcheiding van deezen (laatkundigen echtband eene omkeering in de huisgezinnen , tot nadeel van derzelver beftaan, te weeg zoude brengen, of dewijl eene gemeenfchappelijke neiging tot geruchtmaakende vrolijkheden de echte lieden in den waan brengt, dat hunne harten nog voor elkander gloeijen. Wie kent geene huwelijken genoeg, die door deezen band nog blijven beftaan, of alleenlijk door de fijne draaden van welvoeglijkheid voor eene geheele breuk beveiligd blijven? — Het mannelijk geflacht kan zig nog gelukkig rekenen, dat de Vrouwen van deeze hatlte omltandigheden zoo afhangelijk zijn gemaakt geworden, dat de betamelijkheid haar voor buitenfporigheden bewaart, die zij anders zohder fchroom begaan zouden, en dat 'er ten mintten nog eene grensscheiding is, die door haar geëerbiedigd wordt, en, geëerbiedigd moet worden, wanneer haare neiging tot genietingen niet in het buitenfporige zal vallen. Wij willen van dit tafereel tot een beter overgaan; wij willen onze oogen wenden naar een bevallig onderwerp, naar de goede, huishoudelijke, achtenswaardige Vrouw, in den vrolijken kring van haare kinderen, in het fchoone vak van haare moederlijke bezigheden, in den vertrouwelijken omgang met haaren gemaal, en daar door een geflacht ten hoogften leeren vereeren, zender het welk de aandrift tot dadelijk en duurzaam goed dikwerf in ons ontbreken zoude. Ik zoude bijna durven beweeren, dat 'er rondom ons in den gezelligen levenskring geen aan» trekkelijker, vriendelijker, leerzamer en edeler menfchen-beeld zijn kan, dan dat van eene zachtaartige, I. Deel. B goe-  ag CHARACTER- SCHETS goede en verllandige huismoeder. Werwaarts ook uw oog deeze beminnelijke en waardige Godin des huisgezins vergezelt, vindt gij overal, en wel zonder eenige aanwending van konst en koiiftenarijen, huislijke orde, huislijke braafheid, huislijke eendracht en vrede, maar ook tevens een des te vrolijker en onfchuldiger levens-genot. Alle haare fchoone daaden, als moeder en echtgenoote, als beltierfter van haare huishouding, verfpreiden gevoel van vreugde en liefde om haar heen; maar de onrustige, vermoeijende en verveelende vermaaken van de groote weereld, vinden geene huisvesting in de gelukkige wooning deezer edele Vrouw. Alle haare bezigheden, alle haare uuren worden naar de regels van een bedaard verltand, dat noch te geftreng, noch te toegevend is, afgemeeten en verdeeld. Zedigheid en bedaardheid kenfchetfen deeze haare gangen; zedigheid en bedaardheid, de 1'choonlte cieradiën der teedere kunne, vergezellen haar in den kring haarer vriendinnen en vrienden, beveiligen haar tegen het gift der vrouwelijke zamenfpanningen, Herken haar in den druk van uitwendige rampfpoeden, en geven haar in dezelve dikwils eert kragt en heldenmoed, die ons Mannen ook wel eigenIs, maar die wij, bij gebrek van een bedaard overleg, altijd niet zoo goed, aJs de Vrouwen, weten te gebruiken. Zedigheid en bedaardheid geleiden het hart en de fpraak deezer edele Vrouw, zelfs in de teedere omhelzingen, of in de onftuimige luimen haarer échtgenooten en kinderen. ■ Doch uit dien hoofde is zij geene fchijnheilige. Hier toe is haar hart veel te groot, en haar verltand te wel gevormd. Wanneer dit in haar eenige bijgeloovigheid kondê verwekken, zoo ftrekt die alleen tot bevordering  i> e r VROUWEN. tj fing van het goede. Zij ontvliedt de eenvoudige en gezellige vermaaken buiten haar huis niet; zij, als ëene vriéhdinne der Natuur, weet zeerwel, dat deeze weldadige moeder de vrolijkheid van alle levendige wezens tot haare hoofd-wet gemaakt heeft; maarzij óffert deeZe uuren aan geenen plicht van haar moederlijk hart op. Haare huishouding, haar huisgezin blijven fteeds haar koningrijk; zij is niet vrolijker en beter te vreden, dart in huis bij haare kinderen. Uitfpanning kan haar verkwikking geven, maar geene behoefte voor haar worden, dewijl zij aldaar de langzame polsflagen van den tijd niet durft tellen, en dewijl zulks aan haar geen ledig oogenblik verfchaft. Zij Vindt veel te groote en gewichtige voorwerpen rondom iig, zij heeft haaren geest te veel aan onderhouding met zig zelve gewend, dan dat zij immer de kwellingen der tijd-verveeling zoude kunnen ondervinden, €n daar zij in en door zig zelve tegen deeze helfche plaag des levens beveiligd is; zoo zal zij langzamerhand , zelfs over den machtigften en geduchtflen vijand der Vrouwen, over kwaade luimen zelfs, leeren zegevieren* Zij weet, dat werkzaamheid en 4"ust, behoorlijk zaamgepaard, alleen het wezentlijk character kunnen voortbrengen, en mitsdien is werkzaamheid en rust de eerfte en önveranderlijkfte ftelregel van haar denken en handelen geworden, zoo als ook deeze ftelregel haar leven lang de gulde band van haaren echt én huisgezin, en het beste geneesmiddel tegen duizend treurige onrustigheden des gemoeds blijft. Zij is wel altijd eene Vrouw; zij zal de aanvallen der kwaade luimen niet geheel ontgaan kunnen; zij zal met de «wakheid van haar lichaam te kampen hebben; maar zij zal deezen aarts - vijand van haar geflacht, eindeB a lijk  sö C HAR ACT ER - SCHETS lijk door verltand en godsdienst, weten te overwinnen, dewijl dezelve niet lang tusfchen echte Man en Vrouw kan plaats hebben, of de vriendfchappelijke betrekking tusfchen beiden zoude ophouden, en de beminnelijke zachtheid en teederheid van het vrouwelijk . character zelfs langzamerhand verloren gaan. Men houde dit tafereel voor niet enkel denkbeeldig. saint evremont fchetfte wel eene Vrouw, die 'er niet is, noch immer zijn zal (*); maar huismoeders van dien aart, als ik ze gefchetst heb , zijn 'er, tot eere van het menschdom, nog genoeg. Zij zijn de Koninginnen van haar geflacht, en de Befchermgodinnen van onze jeugd en opvoeding. Dc beminnelijke teederheid en zachtmoedigheid der edele Vrouw, is ook door de Natuur zelve zoo fehoofi en beminnenswaardig gevormd geworden, op dat de Man, die ruwer en harder is , door haar langzamerhand gepolijst, en voor het gezellig leven meer gefchikt worden zoude. Wie deeze betoovering der teedere kunne wederftaan kan, wie nimmer door de goedheid van het vrouwelijk hart en door de vrouwelijke zachtheid wordt aangedaan, nimmer daar door tot eens edele daad aangefpoord, die verwijdere zig uit haar gezicht, als een gevaarlijk uitbraakzel der Natuur, en als één van haare ontaardfte zoonen. Door deeze onbefchrijflijk verhevene en betooverende aanvalligheid der Vrouwe, die zig in de vorming van haare fchoo- (*) Idéé de la Femme, qui ne fe trouve point, c? qui ne fe trouvera jamais. Oenvres mêlées de saint evkïmont, a Ltmdres 1709. Tom. I. pag. 118 — 123.  der VROUWEN. ■ « fchoone geftalte even duidelijk, als in de vorming van haare fijnere zintuigen en verbeeldingen vertoont, maar zig overal meer gevoelen, dan naauwkeurig befchrijven laat, heeft de Natuur alleen haar vrouwelijk meefterftuk tot volkomenheid kunnen brengen. Men vernielt het geheele teederer en fijner wezen der Vrouwe, wanneer men haare ftille zachtheid, haare gevoeligheid, haare goedhartigheid, haare gefchiktheid en bevalligheid van character van haar weg neemt, waar door zij de liefderijke, de toegevende vriendin van vden Man, en tevens zijne vertrouwelijke beftuurfter wordt. Vernietig deeze eenige, geheimzinnige, verwonderlijke'neiging der vrouwelijke ziele, en zij zelve is voor ons vernietigd; geeft deeze neiging aan den Man, en zijne zedelijke, perfoonlijke vorming, als Man, wordt dadelijk ontbonden. Door dit characlerifriek kenteeken, en met het zelve , is de fijne grenspaal tusfchen beide de helften van het menfchelijk geflacht, die elkander zoo eindeloos gelijken, en echter zoo eindeloos van elkander verfchihen, op de gefchiktfle wijze afgepaalt; door het zelve blijft het menschdom , onaangezien alle de afwijkingen der gi> flachten van elkander, een geheel; door het zelve is het menschdom op eene onbegrijpelijke wijze, zelfs in den ftaat der woestheid, met elkander zaam gehecht ; op het zelve is het groot vermogen der Vrouwe , en de aankweeking haarer beminnenswaardige deugden gegrondvest. Wanneer niets in ftaat is om den ruweren Man te beteugelen eh te verbeteren, zoo zal, gelijk zoo veele voorbeelden bewijzen, de vrouwelijke teederheid en zachtheid dit kunnen doen. Haare werking is zeer eenvoudig; maar ook des te zekerer is haare invloed B 3 QP  tt CHARACTER. SCHETS op ons hart. Door haare weldadige en zachte warm-» te worden de eigenzinnigheid en vermetelheid der wreedaaris j en de gramfchap der waare huisfelijke dwingelanden geltild, en keeren met fchaamte tot zachtere en ftillere gevoelens van het hart te rug. Een oogwenk der teedere en edele Vrouw ontwapende reeds zoo meenigen tijger in menfchelijke gedaante, en boezemde hem overweging en nadenken in, Meenige vrouwelijke traan van teederheid heeft tot der Mannen hervorming en verbetering veel kragtiger en fchielijker, dan alle de lcsfen der Zeden-predikers, gewerkt; meenig oogenblik van een befcheiden vrouwelijk ftilzwijgen, heeft ons jaaren lang voorzigtig en verftandig gemaakt. De firilheid en gerustheid des gemoeds in de teedere' kunne, doet in het algemeen bij heet-hoofden, wanneer zij ter rechter tijd gebezigd wordt, dikwils eene wonderbaarlijke uitwerking. Het vuur moet eindelijk uitgaan, wanneer het niet wordt aangeblaazen. De gramfchap van den Man bemerkt langzamerhand zelve haaren verkeerden weg en haatelijke gedaante. De in het begin nog zeer oppervlakkige , maar fteeds meer en meer doordringende gedachte, dat de ftorm in die hoogte niet kan blijven voortwoeden, vereenigt zig langzamerhand met een gevoel van fchaamte, en deeze brengen eindelijk, in weêrwil van alle de fpitsvindigheden der nog niet bevredigde hartstocht, het afgedwaald verltand binnen deszelfs behoorlijke grenspaalen te rug. Het gevoel van een geringer lichamelijk vermogen, waar van wij reeds in onze Verhandeling zoo meenigen eigenaartigen character-trek der Vrouwen hebben afgeleid, en waar toe wij nog te meermaalen bij de zedelijke ontleding der teedere kunne moeten te rug kee-  der VROUWEN. as keeren, heeft in 't hijzonder eenen ónlochenbaaren invloed op de onderhouding en bevordering der vrouwelijke lijdzaamheid, eene der waardigfte en noodzakelijklte eigenfchappen der teedere kunne (*). Derzelver gevoel, gepaard met de gewoonte, moet haar de lastigheden van het vrouwelijk leven, die met de zwangerheid onaffcheidbaar verknocht zijn, gemakkelijker maaken; de gewoonte moet haar in haare fmarten bemoedigen, en door eene aanhoudende befchouvving van de doel - einden der Natuur haaren wil naar de noodwendigheid van haaren ftaat fchikken; de gewoonte zelfs moet aan haare liefde eene onafgebrokene duurzaamheid en vastheid geven, dewijl zij zonder ons niet leven kan, noch leven moet. Men heeft de op zig zelf juifte aanmerking gemaakt, dat de vrouwelijke kunne meer lichamelijk lijden, dan de onze, verdragen, en, uit hoofde van de flapheid haarer vezelen, zelfs de folterende pijnigingen gemakkelijker, dan wij, uithouden kan. Maar dit alles zoude geene groote verdienfte opleveren, dewijl dit kunnen met het vermogen van wil en plicht niets te doen heeft, maar eenig en alleen van de meerdere teederheid (*) Pe groote bïco de verulamio heeft, in zijne Verzameling van voorbeelden van geduld, zelfs geen enkel voorbeeld van vrouwelijke grootheid van ziel bijge» 'bragt, en misfchien zijn de aldaar voorgedragene bewijzen van der Mannen ongevoeligheid, in geval van ongelukken, zelfs de beste niet. baconjs de verulamio, de migmenth Scientiarum, Liè.lX, Lugd.Mat. 1653. ULVi» $og. 257— 35(), B4  «4 CHARACTER-SCHETS heid en buigzaamheid der vrouwelijke fpieren moet worden afgeleid. liet vrouwelijk geduld, het welk tot het rijk der deugden behoort, en aan het character der Vrouwe eene zoo hooge waarde geeft, is van een zoo edelen aart, en brengt zoo veele duizende rustige, groote, en voor het menschdom zoo heilzame uitwerkingen voort, dat zij aloinme als een voorbeeld naargcvolgd, en als een voortreffelijk kleinood van haar geflacht gewaardeerd moet worden,. Zij is de vroome, onvermoeide Befcherm- en Huis-Godin der Vrouwe, en haare heldhaftige troofteresfe in de veelvuldige zoorten van hardheid, onbillijkheid en ondankbaarheid, welken de teedere kunne haar geheele leven door van de menfchen en van het noodlot verdragen moet, daar zij altijd het zwakkere en ondergefchikte deel der maatfehappije blijft. Daar de Vrouwen, over het algemeen, veel gevoeliger zijn, dan wij; daar haare verbeeldings-kragt, uit hoofde van derzelver meerdere levendigheid, gewoon is zig het kwaad doorgaans fchielijker en van de ergfte zijde voor te ftellen; daar zij van natuure angstvalliger, vreesachtiger, mistrouwender en befiuiteloozer zijn, dan wij; daar zij haare zorgen door uitfpanningen buiten 'shuis, of door letterkundige bezigheden , niet zoo gemakkelijk als wij kunnen verzetten en vergeten; en in 't algemeen, van haare kindsheid af, niet zeer aan een vast charaéter gewend worden; zoo zouden zij, zonder de gaave des gedulds, onder veele wederwaardigheden en lasten van het leven bezwijken. Maar dit komen zij te boven, dewijl de Natuur hier in zoo heerlijk voor haar gezorgd heeft. Zij verdragen, en lijden , over 't geheel genomen, meer, dan wij, en moeten, al ware het zelfs a  d i r VROU W E N. t$ zelfs, dat de onheilen aan haar en ons op eene gelijke wijze overkwamen, van wegen haar doordringender gevoel altijd meer dan wij lijden. Zij verbergen haare fmart; wanneer de Mannen onrustig zijn, onderwerpen zij zjg aan het harde over haar befchoren noodlot, terwijl de Mannen door hunne onverduldigheid het kwaad nog erger maaken, en zig in nieuwe ftrikken verwarren. Godsdienst en deugd heeft deeze Vrouwen in tegenfpoed zoo groot en wijs gemaakt. — Doorzoek verfcheidene huisgezinnen, en zie, hoe veel zommige van haare wantrouwende, jaloerfche, gewelddadige Echtgenooten, andere van ondaukbaaie, verachtelijke kinderen en dienstboden, deeze van de folteringen eens lichaams, het welk door verdriet en ongelukkige zwangerheden verzwakt is, geene wey derom door de fchandelijke en godlooze zamenfpanningen van bloedverwanten en vijandinnen, lijden en verdragen moeten, en gij zult heldinnen van lijdzaamheid ontdekken, die u doen verftommen; Vrouwen, die in zulke omftandigheden grooter cn llerker, dan Mannen, waren; Vrouwen, die voorbeelden van opoffering en kragt van geest gaven, welken men naauwlijks van den moed eens menfchelijken wezens zoude mogen verwagten. Daar het eene geflacht voor het andere gefchapen is, en de echt- als een noodzakelijke band der Maatfchappije moet worden aangemerkt; zoo konde deNatuur geene betere inrichting treffen, dan den Man meer tot een werkzaam, en de Vrouw meer tot een lijdelijk leven te beftemmen, en met het laatfte de lijdzaamheid van het geflacht zamen te paaren. Alvorens echter in deeze groote fchool der vrouwelijke wijsbegeerte te worden ingewijd, moest zij den aanT B 5 leg  i!6 CHARACTER - SCHETS leg daar toe in haar characler zelve mede brengen, om den Man door deeze natuurlijke vreesachtigheid van; haar geftel niet traag en moedeloos te maaken, maar •hem veel eer door haare ftandvastigheid van gemoed in hun gemeenfchappelijk lijden een opwekkend voorbeeld van fterkte van geest te geven. Wanneer de Vrouw de hardheid van het noodlot, en den last der huishouding, geduldig en zonder morring draagt; Zoo zal de Man ook de zijne met kragt en moed dragen, en zig niet door den heldenmoed der Vrouw willen laaten befchamen. Maar hij zoude dikwerf bezwijken , wanneer de Vrouw zelve niets wilde noch konde dragen; hij zoude in zijne levens - ontwerpen dikwils een geheel verkeerden weg inflaan, wanneer hij overal door de aanvallen van vrouwelijke moedeloosheid en vertwijffeling beftormd wierd, en de zachte hand der voorzigtige Vrouw zig aan hem zomwijïen niet als eene bedaarde leidsvrouw in netelige omftandigheden des levens aanbood. Misfchien zijn de Vrouwen in tegenfpoed grooter dan wij, en in voorfpoed, uit hoofde haarer ijdelheid, kleiner dan de Mannen. Is het eerfte waar, zoo heeft de Natuur daar in eene wijze regeling gehouden, dat het voorwerp onzer liefde em teederheid te gelijk ter onzer befcherming in meenigerlei wederwaardigheden dienen moest. De brave Man wordt in de armen eener brave en geduldige Vrouw zoo fterk als een reus; haar voorbeeld prikkelt zijne fijnere eerzucht te zeer, dan dat hij onder zulke aanvuuringen immer geheel in fluimering vervallen zoude; zijne liefde groeit op eenen zoo fchoon bebouwden grond tot eene onoverwinbaare fterkte aan; zijne kragt verdubbelt zig, dewijl zij tot behoud van twee wezens, die elkander beminnen, of  per VROUWEN, pf tot befcherming van een geheel huisgezin, hetwelk daar van afhangt, belteed moet worden, Hij moet geene enkele fchrede achterwaarts doen, of het ge* bouw van zijn huisfelijk geluk zoude in gevaar geraaken, en de verwagting, welke zig eene brave Vrouw van zijnen mannelijken moed cn omzigtigheid gemaakt hadde, zoude bedrogen worden en op niet uitloo •pen. Hij zal, wanneer hij eene groote en zuivere ziel bezit, nog verder gaan; hij zal het vrouwelijk geduld niet Hechts als een fchoon voorbeeld van hoogere zelfftandigheid eerbiedigen, maar ook voor eenen zeer verdienftelijkencharactei-trek houden, die, uithoofde van deszelfs duizenderleije goede zijden en beminnelijke gevolgen, de liefderijke belooning van den Man vordert, en zijne dankbaarheid jegens-de Vrouw dagelijks moet doen aanwasfen. Wanneer zij hem in tegenfpoed moed jnfpreekt, en zijnen nedergeflagen geest op de eeuwige liefde der Voorzienigheid opmerkzaam maakt; wanneer zij hem door haar eigen fprekend voorbeeld van lijdzaamheid, ■de groote konst van een wijs Man leert, om zig naar' 'de omfiandigheden van zaaken te fchikken; wanneer zij door haare traanen en gebeden de ontevredenheid en gramfchap van den ongelukkigen verzacht, die zijn lijden Hechts vergrooten, zijne vijanden nog flouter maaken zoude; wanneer zij zijnen overdreven moed, -als 'tware, zoo lange in haare armen tegen houdt,tot dat dezelve zig meer naar de gefteldheid der zaake gevormd, en het overbodig vuur afgelegd heeft, wie kan dan nog een oogenblik omtrent zulk eene verdien■fte , zulk eene deugd, onverfchillig zijn ? Wanneer zij hem door de fchoonheid en warmte haarer liefde met tle ondankbaare weereld weder bevredigt, door haare lief-  b8 C H A R A C T E R - S C PI E T S liefde de jaaren van het lijden in uuren vervvisfelt; wanneer zij in zijn beneveld, van alle kanten beftormd, gemoed nieuwe ftraalen van hoop inbrengt, in hem een opwakkerend gevoel van kragt verwekt, en den fiuimerenden geest tot nieuwe werkzaamheid aandrijft; wanneer zij door haar geduld en omzigtigheid zijnen vijand befchaamt, zijne verdienden in een helder licht plaatst, de tegen hem ingerichte zamenfpanningen, in den aanvang haarer zegepraal, reeds weder verdooft, en de godlooze befchuldigingen en aantijgingen van den nijd tot zwijgen brengt; wie Zoude dan jegens zulk eenen bcfcherm-engel des levens ondankbaar kunnen zijn? En waar is eene huislijke deugd der Vrouwe, die, gelijk deeze, door de zuiverfte blijken van liefde, door de geheele overgifte van het mannelijk hart, en door de nabootzing van dit verheven ziels-vermogen van het vrouwelijk geduld, beloond, en in ons zelf vereeuwigd behoort te worden? Wanneer ik. tot dus verre van de vrouwelijke lijdzaamheid, als één van de fchoonlte cieraden der teedere kunne, gefproken heb ; zoo moet men daar door niet de langzaamheid en loomheid van het geftel Ve> ftaan, offchoon deeze daar mede niet zelden verward wordt. Deeze langzaamheid van geftel is niets dan .het gevolg van een flap werktuiglijk geftel, eene enkel dierlijke inrichting der Vrouwe, die, zondereenig toedoen van den geest, enkel als eene neiging werkt, en welligt zelfs in den verften zin geene aanfpraak op den naam van deugd maaken kan. 'Er zijn zeer veele Vrouwen, die deeze dierlijke loomheid als eene natuurlijke vis inertiae in haar geftel bezitten. Haar geheele leven, haar geheele wezen beftaat in dit zoor-t van  der VROUWEN. «5 van lijdelijkheid. Zij dragen den druk en de lasten van het leven, zoo als een geduldig dier dezelvedraagt. Het zoude haar maar tot List verftrekken , den ftroom tegen. te werken, en eenige tegenkanting te doen. Zij weenen niet, om dat haar hart diep gewond of aangedaan is, maar om dat het weenen tot eene dierlijke behoefte van haare natuur behoort, welke van tijd tot tijd, even als andere behoeften, te vrede gefield wil worden. Naar haare gedachten kan men aan den loop van ons noodlot niets veranderen ; de mensch moet zig maar altijd als een fchip zonder mast, zeil en roer, aanmerken, het welk op de haaren heen en weder geflingerd wordt. Zij verdragen daarom ook zeer gelaaten befchimpingen en onrecht; zij zien haare naafle vrienden en vriendinnen, haare echtgenooten, ouders en kinderen, zelfs in ongeluk, zonder 'er flerk over te worden aangedaan. Zij fpreken daar van met onbefchrijflelijke ongevoeligheid, en vernaaien haare eigene rampfpoeden, zoo als een droog nieuws - fchrijver dezelven verhaalen zoude. Zij flaan met eene llappe traagheid rondom het bed van haaren flervenden vader en moeder, zij fpreken met anderen over deeze voorvallen; maar zij zijn niet bedacht, hoe zij den flervenden-zijne laatfte uuren zouden kunnen veraangenaamen. Zij laaten zig heen en weder flingcren, voortdrijven en leiden, zoo men wil; haar evenwicht gaat niet buiten haare paaien. Ik ken Vrouwen van dit zoort, wien het niet aan verlland en doorzicht mangelt, die een zeer goed oog van befchouwing en eene groote belezenheid hebben; maar de ergfle flavinnen van haare langzaamheid van wil en flompheid van gevoel zijn. In den echten ftaat zijn zij koud en ftijf, gelijk in haar geheele ove- ri«  go CHARACTËR- SCHETS Tige leven; zij hebben dien misfchien niet uit liefde* •Verkozen, maar door de koppelarijen der moeders moeten verkiezen; Haare liefkozingen Zijn koel, ert toonen, dat zij 'er eerst toe moeten aangezocht ert bekwaam gemaakt worden; Alles, wat haar uit haare gemakkelijke rust brengt, is voor haaf hatelijk.Zij gevoelen hef gonzen der ftormwindert niet, dewijl zij niet beminnen en niet haaten kunnen. — Van dit zoort van Vrouwen heb ik in het Hooftftnk van het Vrouwelijk geduld niet gefproken; zij zijn van de Heldinnen van haar geflacht, die door fchranderheid van geest, door vertrouwen op de Voorzienigheid, dóór kragt van character, kortom , op waare gronden geduld ocffenen, hemelsbreed onderfcheiden, en zulleh zig niet tot die grootheid van ziel verheffen kunnen , waar door geene ons hart Herken en onze deugd opwakkeren. Geene zijn de roem van haar en ons geflacht; deeze zijn een last voor beiden. Zonder geene kunnen wij niet leven; deezen zullen wij niet eens misfen. Voor het overige mogen wij de deugd van het vrouwelijk geduld; die voor het geheele menschdom zoo beminnelijk is, in nog zoo veele hoofddeelen fplitfen , haar nog zoo veele afzonderlijke, toevallige en onftandvastige drijfvederen toefchrijven, zij zal altijd eene zedelijke fchoonheid der Vrouwe, en een voortreffelijk kleinood van haar charafter blijven. Het is •waar, dat de gewoonte een lang en veelvuldig lijden , dat de af hangelijkheid der Vrouwe van den Man, en baare geheele, daar toe gefchikte, en daar naar ingerichte, manier van opvoeding, dat de flapheid en weekheid van haar lichaams - geftel, en de daarmede gepaard gaande grootere ongevoeligheid, en andere van  ï> e r V R O ü W ë N4 3t Van buiten aankomende oorzaaken, eenen grooten invloed op het voortbrengen der vrouwelijke lijdzaam». Leid kunnen en moeten hebben; maar het is even waar, dat deeze invloeden Hechts toevallig zijn, en dat deeze deugd .zelfs bij verltandige Vrouwen,' op een beoeffenend verltand, en niet alleert op een rustigen ftaat des gemoeds, gebouwd is. Waare lijdzaamheid vooronderftelt een gelooven aan de Voorzienigheid en eene verltandige levenswijze. Zij is geene geeltelooze, dierlijke verharding in rampfpoeden, zij is een gevolg van het ernftigst nadenken en van een wel geregelden wil. Zij zwijgt dan niet meer, wanneer tot eere der menschheid moet gearbeid worden, en wanneer ledigheid en rust eene misdaad zijn zoude. Haar vermogen worde Hechts eenigen tijd te rug gehouden, maar nooit vernietigd. Zij Voorziet, dat zij door eenen overhaalten ftap Hechts nadeel zoude hebben toegebragt, en wagt daarom nu betere dagen en uuren tot nieuwe werkzaamheid af. Zij werpt zig niet blindeling in de ketenen van het noodlot, maar zij verdraagt in ftilte haar lijden rustig en moedig, om op den weg van haare lotgevallen te dieper door te denken, en zig tot het dragen van meenigvuldige lasten des te beter voor te bereiden. Zij is daarom ook zoo edel, zoo groot, en zoo engelachtig, dat zij zig niet vernederen, zig niet onthutzen, zig zelfs niet bedriegen kan. Maar uit- dien hoofde is zij niets minder dan vermetelheid en ijzere onbuigzaamheid. Zij onderwerpt zig zoo gaarne, aan de over haar befchorene lotgevallen, aan den wil des Hemels, zij weet zelfs met eene overtuigde zekerheid, dat in het ganfche onmeetlijk rijk der Natuur, zoo verre ons oog reiken kan, alles naar de regels van een doordringend ver-  32 CHARACTER-SCHETS verftand en eenen oneindig goeden wil wordt ingericht; dat ons geheele lot aan eenen hoogstwijzen nooddwang verbonden is, en dat wij tevens in liet grootfte ongeluk de vrijheid van onzen geest behouden kunnen. — Wil men nimmer nalaaten, om de deugd der vrouwelijke lijdzaamheid door de boven aangevoerde bewijsredenen verdacht te maaken, en haar de waardijc van plicht daar door te ontneemen , dat men ze van een mengzel van natuur- en ftaatkundige omftandigheden tracht af te leiden; zoo moet men echter bedenken, dat 'er zonder zulke toevalligheden eeenc beoeffening van deugd zijn kan, dat zij, wanneer zij zal worden uitgeoelfend, een werktuig tot die uitoeffening hebben moet, en dat mitsdien de invloed vair deeze diugen op ons hart, zoo lang wij zintuiglijke menfchen blijven, niet kan, noch moet ophouden Aan het oordeelkundig verftand, en het ei*en inwendig bewust zijn, past het, het denkbeeld van plicht van deeze toevallige en werktuiglijke neigingen te onderfcheiden, en dit verftand alleen kan de waanle eener daad bepaalen, die in het leven van zoo veele groote en goede menfchen wel niet eéne van haare luifterrijkfte, maar voorzeker nogthans eene van haare beminnelijkfte en beste zijden is. KINDS-  der VROUWEN. 03 KINDSHEID DER VROUWE, IN VERGELIJKING MET DIE DES MANS. Éénvoudige eer/Ie grondtrekken van het vrouwelijk hartt zachtheid, buigzaamheid en weekheid van haar gevoelt — Voorloopige aanmerkingen over de vrouwelijke opvoeding, en eenige van derzelver heerfchende gebreken. — Affehetzing en gevaaren van zekere hinder-dansfen, en van het dansfen in het algt* meent 33e geboorte van een jongetjeri is eene verfchijning, die bijna altijd in ouders en bloedverwanten meerder Vreugde verwekt, dan de geboorte van een meisjen. De gelukwenfchingen en toejuichingen deswegens zijn van alle kanten levendiger, luidruchtiger en hartelijker. Aan vader en moeder worden uit jok en in ernst bij de geboorte van een jongetje meerdere begroetingen gedaan, meerder lof toegezwaaid, hoe weinig ook vader eri moeder tot het önderfcheid der kunne zelve iets kunnen bijbrengen. De voorafgaande aankondigingen der vroedvrouwen en vriendinnen, dat 'er een jongetje onder Weg is, zijn aan de ouders, die van vreugde dronken zijn, meer welkoom, dan al het overige. De vroedvrouw, de geeftelijke, de koster wordt in veele huizen bij eene mannelijke geboorte rijkelijker en edelmoediger befchonken, het dooprrfcal I. Deel, C  34 CIIARACTER - SCHETS van het kind wordt plechtiger en kostbaarer ingericht, de kraamvrouw wordt door man en vrienden liefderijker behandeld. In hoogere ftanden wordt de geboorte van eenen Prins met luidruchtige vrolijkheid en eene ovcrdrevene vreugde gevierd; de geboorte.eener Princes daarentegen dikwerf alleen in 't voorbij gaan aangekondigd. 'Er zijn Mannen, die in hunne woede zoo verre gaan, dat zij hunne Vrouwen mishandelen, wanneer zij hun geen jongetjen, maar een meisjen, ter weereld brengen, die den jongen, maar niet het meisjen voor hun kind erkennen wilden; Mannen, die op een enkel waarfchijnlijke hoop, om een mannelijken erfgenaam te bekomen, bij moeielijke verlosfmgen de moeder lieten opofferen, om den verwagten jongen te redden. Men vindt deeze gebruiken bij befchaafde en onbefchaafde volken, en de gronden daar van zijn zeer natuurlijk. — De vader befchouwt den jongen als den damhouder van zijn geflacht en naam, als den erfgenaam van zijn vermogen, her welk hij misfchien met grooten arbeid en gevaar verkregen heeft, als den erfgenaam van zijnen roem, vafr zijnen inborst, van zijne bekwaamheden en van zijne ontwerpen. De moeder befchouwt in hem den toekomdigen befcherm- engel haares ouderdoms , en het fchitterend cieraad van haar huis. Duizend fchoone en lachende beelden vertoonen zig aan haare ziel. Wanneer zij, als in 't verfchiet, het kind, dat onder haar hart ligt, tot een knap jongeling, tot een volwasfen man, tot een teederlievenden echtgenoot en vader ziet opgegroeid. Zij vindt misfchien daarom .het toekomftige zoo fchoon, dewijl haar ecrstgeboorene daarin leven zal; zij drukt den jongen zoo teerfterlijk in haare armen, terwijl zij reeds zijn toekomstig  der VROUWEN. '$$ iftig klein huishouden met moederlijke zorgvuldigheid inricht, voor hem misfchien reeds in haaren geest een voorwerp van liefde zoekt, en voor deeze den huwelijks-krans vlecht. Elke Vordering van hem in mannelijke bekwaamheden, elke gaave der Natuur, elk geluk * enelkeeere van haaren lieveling, doet een zoet zonnen- licht op de moeder Zelve te rug kaatfen. — Zij toch was het, die zulk eenen man ter Weereld bragt; zij beftierde de eerfte onzekere flappen van zijn leven; zij riep zoo dikwerf den Hemel om het behoud Van zijne gezondheid en zijne deugden aan. Zij ziet in hem het fchoon jeugdig beeld van den Man weder herleven, doordien de goede Natuur haar met Zulk een kind befchonken heeft. Geheel anders zijn dikwerf bij vader en moeder de indrukken 4 Welken de geboorte van een meisjen verwekte Mekkan zig zomtijds niet onthouden, het arme kleine fchepzel te befchouweli als een wezen, , tot flavernije en af hangelijkheid veroordeeld, welkers gezicht eigentlijk meer in Haat- is, om medelijden, dan vreugde op te wekken. Met vreeze en beangstheid berekent men thans reeds den ongebaanden weg, de gevaaren en Wederwaardigheden van haar leven. Hoe zal deeze teedere plant tegen onverwagte flormen van het noodlot heiland zijn9— Wie zal zig haarer ontfermen, wanneer haare befcherm - engelen, haare ou> deren, in het graf rusten? — Wie zal haar voor het Zoet vergift der Verleiding en van den laster beveiligen? — Wie zal voor haaren welvaart op eenen Ver* xvilderden aardbodem, en in den kring van zwakke Vrouwen, zorgen? — Welke lasten, welke geheime en wreede folteringen Haan dit arme vrouwelijk fchepzel, na eene meenigte bedrogene verwagtingen * Ca in  30 C HAR AC TER. - SCHETS in den echten ftaat zelfs te overkomen?— In deaW men van welken gemaal zal zij zig misfchien blindelings werpen? — Welk gedrocht zal haar, in weerwil van alle omzigtigheid en voorzorge, door het mom - aangezicht eener valfchelijk voorgedane liefde misleiden? — Zullen niet echtgenoot en kinderen, vader en moeder, gebuuren en bloedverwanten, tegen deeze arme weêrlooze zamenfpannen, wanneer zij den laatften penning van haar vermogen niet wil opofferen, aan hunne konftenarijen en aanflagen geen gehoor wil geven? — Of zal zij zelfs omzichtig en deugdzaam genoeg zijn, om nimmer door eene twijfelachtige daad het zielsgenoegen en vertrouwen van eenea weidenkenden echtgenoot weg te neemen. — Zal zij in het bezit van rijkdom, op de fchitterende paden der eere, in den omgang met de groote weereld, onder de loffprekende vleijereije van haare vrouwelijke waarde, haare jongvrouwelijke zedigheid, haare zuiverheid van zeden, haare liefde tot de reine waarheid, haar eigen geweten niet kwetfen?— Vraagen, die alle verltandige ouders, met opzigt tot hunne dochters, zeer vroegtijdig zullen en ook moeten bezig houden, wanneer zij derzelver opvoeding met omzigtigheid beginnen en voleinden willen; maar vraagen tevens, die reeds tot honderd gebreken in haare opvoeding, en vooral tot eene overdrevene geftrengheid derzelve gelegenheid gegeven, en den fchoonften vrouwelijken aanleg door eene te durftere zedenleer, of in haar eerfte ontluiken verflikt, of tot verbreking van alle banden hebben voorbereid. Hoe zeer de opvoeding niet alle wonderen kan té weeg brengen, welken men aan dezelve heeft toegefchreveni naardien ons allen van de vroegfte kindsheid  der. VROUWEN. hei cl af iets eigenaartigs aankleeft, het Welk zig op geene manier ter weereld uit den mensch laat wegpraaten en wegneemen, zoo lang deszelfs ziel in dit en in geen ander lichaam woont; zoo zal echter de opvoeding, zonder tegenfpraak, de regeling van onzen wil en de vorming van ons characler, in zoo verre zig dezelve aan de wetten van het verftand laat onderwerpen , kunnen bepaalen. Het baarblijkelijk önderfcheid , het welk wij tusfchen Man en Vrouw, ten aanzien van derzelver grover en fijner gevoel, derzelver manier van denken, derzelver hartstochtelijke werkingen, enz. aantreffen, zal dus niet eeniglijk in het verfchillend werktuiglijk geflel, maar ook in de verfchillende manier van opvoeding moeten gezocht worden, offchoon het önderfcheid van lichaams-geftel in beide geflachten tot de verfchillende opvoeding van zelve gelegenheid geeft. De beltemming en het beroep der Vrouwe is geheel anders, dan dat van den Man. Het jong meisjen wordt, ingevolge van deeze wet der natuur, van dd wieg af aan, tot. huislijke ingetogenheid, tot huislijke afhangelijkheid opgeleid, dewijl het te voorzien is, dat zij bij vervolg geringere kragten, en een kleineren kring van werkzaamheden, dan ons geflacht bekomen zal, en bekomen moet. Haare weereld Is van die der jongens zeer onderfcheiden (*), De Natuur, e» niet de menfchen , (*) Wie deeze denkbeelden in haaren geheelen omvang, en in eene zoo duidelijke als nadrukkelijke taal, wil lezen, dien wijze ik naar een meefterlijk gefcbrift over de opvoeding, het welk in de handen van alle verltandige ouders ei» C 3 oj»  CHARACTER - SCHETS fchen, hebben dit önderfcheid ingevoerd. De Na* tuur, en niet de Mannen, hebben deeze onderwerping van het vrouwelijk geflacht verordend. De Vrouw moet, uit hoofde van deeze inrichting, al wilde zij zelfs niet, de dingen rondom haar van de vroegfte kindsheid af uit een geheel ander oogpunt, dan de Man , leeren kennen. Worden deeze oogpunten ook flechts een weinig misplaatst; zoo geraakt het gezellig leven in wanorde en verwarring, even als.de beweegingen van een werktuig, welks radereu verdraait ya. uit haaren behoorlijken zamenhang verwrongen worden, Aan den jongen moeten derhalven, tóifc dien hoofde, reeds meerder vrijheden, dan aan het meisï jen, veroorlooft worden, dewijl een beroep van grootere werkzaamheid op hem wagt. De fombere vreesachtigheid, die een cieraad van het meisjen is, wordt bij hem een gebrek, het welk dikwerf ouders en opvoeders in groote verlegenheid brengt, en het geen men dus als eene lafheid, die den Man onteert, uit hem tragt weg te neemen. Niet hij, maar het meisjen, is tot huislijke gehoorzaamheid gefchapen geworden. De huislijke arbeid en bezigheden van het meisjen , haare dienften, als medehelpfter van haare moeder en oudere zusters, haare fchool-oefléningen, zelfs haare manier om zig te kleeden, zig uit te drukken en zig teontcieren, hebben alle, dan eens eene nadere, dan eens eene verdere betrekking op dit doeleinde der natuur. opvoeders verdient te zijn, namelijk naar camje's vs&r* lijken raad aan zijne dochter.  der VROUWEN. 59 tuur. Zij zal in deeze af hangelijkheid tot haaren dood toe leven moeten, dewijl haare beltemming dit zoo mede brengt; terwijl daarentegen de natuurlijke barsheid van den jongen, zijne hardnekkige wederfpannigheid, zijn grooter, natuurlijk gevoel van vrijheid , duidelijk genoeg fehijnt te voorfpellen, dat hij bij vervolg zijne banden zekerlijk verbreken, en zijn eigen meefter worden zal. Hij is woedend, wanneer hij onderdrukt wordt, hij poogt zig aan zijne fchooldwingelanden te wreeken, wanneer zij hem getuchtigd hebben; hij fmeedt zamenfpanningen tegen hen, wanneer hij onrecht lijden moet; hij herhaalt de begaane en geftrafte gebreken, niet altijd uit onbedachtzaamheid, maar ook wel met opzet, om te toonen, dat men zijn gevoel van kragt niet zoo gemakkelijk bedwingen kan. Het meisjen draagt, in weerwil van alle de eigenzinnigheid, die haar eigen is, evenwel haaren last met meerder ftilheid en toegevenheid. Zij bidt weemoedig en fchroomvallig om vergiffenis van haare begaane misdagen, terwijl de jongen zig de bekentenis zijner wandaad laat afdwingen, of zig met onlluimigheid op zijne onfchuld beroept. De moedwil van het meisjen, wanneer zij zig aan eene knorrige opvoedlter, aan eenen wreedaartigen fchoolmeefter tracht te wreeken , is meer arglistig, dan dapperen onderncemend. Haare natuurlijke vreesachtigheid maakt haar tegen zig zelve en haare ontwerpen wel dra weder mistrouwende; zij waagt nooit, immers zeer zeldzaam, alleen te werk te gaan. Wanneer 'er bijzondere twisten tusfchen dienstboden en zusters ontdaan, zoo zal zij zig wel gaarne, uit nieuwsgierigheid en twistzugt, in de zaak mengen; maar altoos «og eene roeenjgte van uitvluchten van zekerheid C 4 trach»  4o CHARA C "T ER-SCHETS trachten te bekomen, wanneer 'er iets van de zaak ontdekt, en de fchuldigen tot verantwoording geroepen zouden worden. Hoe ouder de jongen wordt, hoe onverfchilliger hem babbelarijen in en buiten 'shuis worden; bij het meisjen neemt deeze neiging klaarlijk met de jaaren toe, zoo als haare lust tot kleinigheden aangroeit, terwijl de jongen reeds van zijn oo°rlogen, zijne eerampten, zijne reizen en avontuuTen droomt. Kortom, men befchouwt in het meisje» de Vrouw, en in den jongen den Man, als in eene beeldtenis in miniatuur. De eerfte trekken van hun wederzijdsch charaéter vertoonen zig reeds in de eerlte jaaren van hun leven, even als de grondtrekken van het gezicht, en worden naderhand nooit weder uitge-. wischt, hoe zeer ook hier en daar de zeden, gewoonten en verkeerde manieren van opvoeding, den Man tot eene Vrouw, en de Vrouw tot een Man fehijnen te maaken. Wij hebben reeds hier boven gezegd, dat de teedere kunne daarom zoo fchoon, zoo zacht, zoo week , zoo buigzaam, zoo beminnenswaardig gevormd is geworden, om den ruweren Man zeiven te befchaven, en zelfs menfchelijker te maaken ; maar om dit te kunnen doen, moet zij ons behaagen en trachten te bchaagen. rousseau(*), die groote kenner en be- (*) Men zie het vijfde Boek van zijne emilia, of, 200 men liever wil, de Hoogdnitfche Overzetting vsn dit Werk, in der allgemeinen Revifion des gefammten Schulvnd Erziehungswefens, die met veele, gedeeltelijk zeer belangrijke, aanteekeningen en berichten vermeerderd is.  ber VROUWEN. 4* t beöordeelaar van het vrouwelijk hart en van den jnensch in 't algemeen, draagt deeze denkbeelden voor op eene wijze, die tot opheldering van het reeds gezegde, en het geen nog volgen moet, niet weinig toebrengt, en dien volgende hier eene kleine plaats verdient. „ De één," zegt hij in zijne voortreffelijke Verhandeling aangaande de Vrouw, „ moetwerk„ zaam en llerk, de andere lijdelijk en niet fterk zijn; 5, het is noodzakelijk, dat de één wil en kragt bezit„ te, het is genoeg, dat de andere weinig wederftand „ biede. Bepaalt men deeze grondftelling, zoo volgt, 9, dat de Vrouw voornamelijk gefchaapen is, om den „ Man te behaagen, maar dat de Man wederkeerig „ aan haar behaage, is van eene min volftrekte nood„ zakelijkheid. Zijne verdiende is zijne fterkte, hij ,, behaagt alleenlijk daar door, fof liever, reeds daar ,, door,) dat hij fterk is. Maar wanneer, " dus vervolgt rousseau, ,, de Vrouw gefchaapen wjerd, „ om te behaagen, en om overwonnen te worden, ,, zoo moest zij zig den Man aangenaam maaken, in ,, plaats van hem uit te dagen. Haare kragt is gcle3, gen in haare bevalligheden; door deeze moet zij ,, hem noodigen, zijne fterkte te leeren kennen, en „ daar van gebruik te maaken. De zekerftc koust, „ om aan deeze fterkte levendigheid bij te zetten, is, „ dezelve door tegenftand noodzakelijk te maaken, dewijl zig als dan de eigenliefde met de begeerte „ vereenigt, en de eene over de overwinning zege3, praalt, die haar door de andere wordt ovcrgelaa,, ten. Daar uit ontftaat aanval en verdediging,-da „ moed van het eene geflacht, en de vreesachtigheid „ van het andere; kortom, de zedigheid en be3, fchaamdheid, waar mede de Natuur het zwakker C 5 ,, deel  4* CHARACTER - SCHETS „ deel tot overwinning van het fterkere gewapend s, heeft. " Deeze geheele aanleg en inrichting der Vrouwe, om ons te behaagen, en ons tot het gebruik van onze fterkte uit te lokken, zijn niet enkel in haare natuurlijke fchoonheid en fijnheid van het geftel der ledemaaten gelegen; zij liggen, ten einde de minder ichoonen niet van alle genot verftoken en onbekend blijven zouden, in* de geheele vorming en in het wezen haarer ziele, en zulks in alle tijdperken van haar leven. Wie ziet niet reeds duidelijk in het kleine meisjen, het welk haare ouders en zusters om den hals vliegt, en met de vleijendlte liefkozingen haare wangen ftreelt, dat zij harten moet en zal vermeelteren. De wapenen der liefde glinlleren reeds van verre, offchoon thans nog maar zeer flaauw, uit haare fchalkachtige of lachende engelen-oogen, uit haare zoetluidende en buigzame Item, uit haare geheele vrouwelijke bevalligheid. Haar gevoel is teederer en vriendelijker, dan dat van den jongen, Haare traanen ontfpringen aan het oog bij het befchouwen van eenen armen ellendeling, terwijl de hartvochtigere jongen hem misfchien, zonder aandoening, een reispenning geeft, of op een ongevoeligen toon de deure wijst. Neêrflachtigheid en knaagende pijn boeijen het meisjen aan het ziekbed der ouderen, terwijl de gevoellooze jongen door luidruchtig fpelen en Itoutigheden den flaap uit het oog zijner lijdende zuster verjaagt. Het meisjen fnakt naar de kusfen der ouderen, zoo lang zij leeft; den jongen worden deeze liefkozingen wel dra tot een last, hunne teedere fpotternijen walgelijk, en hunne kusfen onverfchillig. Alle deeze dingen komen niet overeen met zijn ongetemd en wild be>  bu VROUWEN, 43 Tbeflaan. Het oog van het meisjen ziet met eerbiedvolle liefde de goede ouders naar de oogen, en be- lonkt dezelven, om hunne gunst door zachtheid en teedere oogwenken te verwerven, terwijl de jongen door. loutere fnakerijen hun den tijd poogt te verdrijven, en Hechts een lacnjen af te persfen. Het meisjen is dienstvaardig, gehoorzaam, inneemenden beleefd, dewijl zij haare ouders, gaarne vreugde verfcfialfen wil: de jon-? gen is dit nu en dan ook, maar hij wil lof en andere voordeelen daar voor bejagen; hij heeft daar bij doorgaans een ontwerp in den zin, waar door hij zijne ■neiging tot vrijheid denkt te begunffigen, en zijne ou* ders en fchoelmeefters in zijne belangen over te haaien. Uit alle deeze inrichtingen der Natuur blijkt over* vloedig, dat de Vrouw met alle haare aanminnigheden en gebreken voor ons gefchapen wierd; maar juist uit dien hoofde fchijnt het voor de meefte ou» ders zoo oneindig moeielijk te zijn, den juiften midden-weg tusfchen eene te vrije en eene te gedvvongene manier van opvoeding der dochters te treffen. Zie hier mijne voorloopige aanmerkingen omtrent dit ftuk. — Men weet uit duizende ondervindingen, dat reeds vroegtijdig zekere driften in het meisjen opwellen, die alleen op het winnen van het mannelijk hart zijn afgericht, en, zonder opzigt en leiding, den fchoonen grond van het vrouwelijk charaéter, zoo •niet voor altoos, ten minden voor een zekeren tijd, verbazend verwoeden kunnen. Men weet verder, hoe weinig tegenftand het meisjen biedt, wanneer haare liefde eenmaal is aangeblaazen, en hoe fchiclijk en onvoorzigtig zij zig in de armen van eenen Man werpt, die haare zinnen betooverd heeft, en dien zij, in weerwil  44 CHARACTER- SCHETS wil van alle zijne gebreken, voor den eerflen en besten van zijn geflacht houdt. Men weet eindelijk, hoe zeer het geheele leven der Vrouwe, in weerwil van alle de haar dreigende verleidingen, in weêrwil van alle de ontaartingen van onzen leeftijd, met zedigheid en bedaardheid moet gepaard gaan, wanneer het getal der huwelijken niet meer en meer verminderen, en de wanorde in het. gezellig leven niet door de Vrouwen zelve bevorderd zal worden. Deeze overtuigingen zijn bijna overal de oorzaak van die al te angstvallige en te veel door konst gevormde.omzigtigheid en geftrengheid, welke van alle tijden herwaarts een gebrek van de opvoeding der Duitfche meisjens was, en het in zeker opzigt nog is. Men bewaakt in zommige huizen de jonge meisjens met duizend Argusoogen, en men is onvermoeid, om haare harten door een verheven bolwerk van onderrichtingen en zedeïesfen tegen de aanvallen der Mannen te verzekeren en te beveiligen. Hoe losfer de ouders zelve in hunne jeugd geleefd hebben, hoe angstvalliger en geltrenger dikwerf de dwang zal zijn, die zij van hunne kinderen vorderen. Elke vrijmoedige oogwenk, elk onvoorzigtig woord, door het meisjen niet overdacht, wordt als eene majefteits-fchennis , niet zoo zeer tegen de onfchuld, als wel tegen de welvoeglijkheid aangemerkt, en als een fluiphoek voorgefteld, waar door elke verleider den verboden weg tot het hart van het meisjen ontdekken zoude. Door deeze te ver gedrevene ouderlijke vreesachtigheid wordt haar langzamerhand, of op eenmaal, zonder dat zij zig zoodanig eene handelwijze duidelijk begrijpen kan, alle vrijheid ontnomen; zij moet haare oogen in het gezelfchap van Mannen neder flaan, zij mag Hechts ja en neen  der VROUWEN. M Heen antwoorden, zij mag niet eens lachen, offchoon dit ook het geheele gezelfchap doet. Men vernaauwt haaren beangften, haaren van alle kanten bewaakten, geest nog meer; men maakt, dat die befchroömdheid tot dwaasheid en hartstochtelijkheid overllaat; men fpreekt van verftooting uit het vaderlijk huis, wanneer zij zig eenmaal mogt vergeten; men maalt ons de Mannen als fchaamtelooze fchepzels af, die niets beöogen, dan hunne driften te bevredigen, ontrouw, onftandvastig, opperflecht zijn, en hunnen zegepraal over de zwakheid der Vrouwe met een fpottenden lach uitbazuinen. Het oogmerk in deeze regels vart opvoeding is buiten twijffel goed en prijswaardig; maar het gebruik, dat men 'er van maakt, deugt zelden veel, en wel voornamelijk, dewijl de Itrengfte manieren van opvoeding in meenigerleije andere opzigten te gelijk doorgaans de flaptte en toegevendlle zijn. Men Helt een véél te groot vertrouwen op dat eeuwig prediken van zedelesfen, en men bedenkt niet, dat een te dikwerf gedaane herhaaling der heerlijkfte zedenleer op het laatst voor de jeugd onverfchillig, en eindelijk walgelijk wordt. Doet men deeze lesfcn, gelijk doorgaans het geval is, met itrenge behandelingen en met godsdienflige dwaasheid gepaard gaan, tracht men het goede voor het kind alleen gewichtig, en niet tevens beminnens-waardig te maaken , tracht men niet deszelfs geheele vertrouwen te winnen; zoo zullen deeze gulden zede-fpreuken in de gevolgen eene geheel tegenovergeftelde uitwerking voortbrengen, het kind tot geheime daaden verleiden, het zelve tot den ongelukkiglten van alle menfchen, tot een argwanigen huichelaar maaken, en zijn geheele character be- paa-  46 CHAR.ACTÉR - SCHETS paaien* In plaats van haare natuurlijke openhartig, heid en oprechtheid, zal nu dit opgeeierd en opgepronkt wezen, deeze opgeihiukte, niets voortbrengende, pijnlijke achterhoudenheid te voorfchijn kermen, die zoo veele Vrouwen, en zelfs de fchoonfte van haat geflacht, haar leven lang ondraaglijk, en in den hoogften graad verveelend maakt. Men zal door den al te angstvalligen dwang, door de overdrevene geftrengheid in het welvoeglijke 4 de beminnenswaardigheid van haar geflacht zelve vernietigen, en in het arme fchepzel een eeuwigen ftrijd met zig zeiven, en met de weereld, veroorzaaken. Men zal haar tot eene twijffelmoedigheid voorbereiden, die reeds zoo veele meisjens haare onfchuld en deugd benam. Duizende Vrouwen zijn alleenlijk door de geltrengheid van de Wetten der opvoeding halftarrig geworden, en hebben zig aan allei'leie zoort Van wandaaden overgegeven; Zij zouden niet zoo vroeg, niet zoo fchielijk, niet Zoo diep vervallen zijn, wanneer men ze natuurlijkef en menfeheliiker opgevoed, haar het vaderlijk huis tot geene gevangenis gemaakt, en de verkeerde begeerlijkheid, haar van natuurc eigen, niet door te veel verboden aangeprikkeld en voedzel gegeven hadde. De vrouwelijke, nimmer rustende, verbeeldingskragt laat zig door dergelijke regels niet bedwingen , maar is veel eer geneigd, om al het geen men voor haar tragt te verbergen, des te naauwkeuriger en driftiger op te fpooren. Haare inwendige pogingen en arbeid , haare geheime opfpooringen van een voorwerp, dat te eeniger tijd de ledigheid van haar hart zal kunnen vervullen, en haare brandende nieuwsgierigheid volkomen te vrede ftellcu, wederfpreken meer en meer de treurige beeldtenisfen, die haar, nopens het ge- vaas  DER VROUWEN. %y Vaar van den omgang met Mannen, worden voorgehouden ; zij gevoelt in deezen omgang een grooter be« haagen, dan in de enkele verkeering met haar eigen gedacht; zij gevoelt zig door eene onwedcrltaanbaare betoovering, door een zoort van verlevendigde neiging van liet hart, tot ons heen getrokken, en zij geeft zig aan deeze betoovering des te gretiger over 'dewijl zij wel dra gewaar wordt, dat zij zoo min, als andere van haar geflacht, derzelver invloed wederïteaft kan. In weêrwil van alle waarfchuwingen, alle zedelesfen van ouders en opvoeders, die in een meisjen de liefde jegens de Mannen zouden moeten verdoven, blijft fteeds de gedachte, als de fchoonfle, aanlokkelijklte en meest heerfchende in haare ziel: ik ben tot Vrouw, ik ben tot moeder en echtgenoote, ik ben voor eenen Man gefchapen, ik zal hem verkiezen, zoo dra hij mij behaagt, en zal hem verkiezen , zoo vroeg als mogelijk is, om hem des te langer door mijne jeugd te kunnen behaagen! Deeze denkbeelden zijn zoo natuurlijk, en doen zelfs aan de teedere kunne zoo veel eere aan, dat ik niet begrijpen kan, waarom zelfs verltandige ouders zig dikwils zoo wonderbaarlijk daarin gedragen, en iets verbieden willen, het geen zig vau 'sweerelds begin af aan niet liet verbieden; een behaagen, namelijk , van de vrouwelijke kunne in de onze. De Natuur zal zig door geene geltrengheid, door geene tijrannifche opvoeding van haaren eeuwigen throon laaten afftooten, en zij heeft zekerlijk, om zeer gewichtige redenen, de liefde tot de levendiglte en vuurigfle hartstocht van het vrouwelijk hart gemaakt. Deeze wonderlijke aandoening vertoont zig reeds vroegtijdig, fchoon in het begin door zeer flaauwe en fijne fcha-  *i CHARACTER - SCHETS fchaduwen in de-ziel van het meisjen, niet zoo zee* als eene opbruifchende neiging, maar als een geheim gehouden, hartstochtelijk welbehaagen in den omgan°- met jongens, en als eene rustelooze meuwsgieJo-heid, omtrent de voortteeling der geflachten, en de° daar naar ingerichte bewerktuiging des lichaams. ïkwage het niet te bepaalen, of deeze nieuwsgierigheid bij meisjens grooter is, dan bij jongens; maar ik weet uit zeer veele, voor een gedeelte zeer zonderlinge , voorbeelden, dat zij zeer groot is , en tot wonderbaarlijke denkbeelden en gedragingen der kinderen van het vrouwelijk geflacht gelegenheid geven kan. Ik heb zeer jonge meisjens gevonden, wien het zeer vreemd dacht, dat alleenlijk de moeder en ook niet de vader, zwanger wierd; dat de moeder, en met hij, door de vroedvrouw bezogt wierd; en die nimmer ophouden, de volwasfenen over de reden der zwangerheid, en andere zaakeu, met haare vraagen fcsti" te vallen. Daar zij natuurlijker wijze langs deezen weg geene inlichting bekwamen, en zelfs met ruwheid of fpottcrnije wierden afgewezen; zoo leggen zij op haare luimen, trachten Mannen en Vrouwen in vertrouwelijke gefprekken en omhelzingen te befpieden en te verrasten, of haare nieuwsgierigheid door het bezigtigen van dieren, die met elkander gemeenfchap hebben, te voldoen. Dat deeze duiflere denkbeelden de verbeelding der meisjens zoo gemakkelijk bezig houden, en eindelijk bij veelen eenen zoo hoogen graad van levendigheid ea woestheid be' reiken, is des te natuurlijker, om dat zi, z,g den meeften tijd in de kinder-kamer moeten ophouden, en door het bovendien alhier plaats hebbende openhartig gefnap der huisgenooten, langzamerhand meerden  der VROUWEN. 4 tooncn. Maar weg is nu ook doorgaans alle nuttige oplettenheid, alle vlijt om te lecren, alle opmerkzaamheid op den huislijken arbeid en bezigheden bij jongens en meisjens, zoo dra zulk een feest wordt aangekondigd. Op deeze vrolijke gebeurtenis fpelen weken lang, zoo voor als na, alle gedachten, en, het geheele gevoel van het kind. Zijne ziel danst, zoo wel wakker zijnde, als in den flaap; zijne verT beelding is geen oogenblik meer in huis. Opvoeders, en opvoederesfen mogen nu noch zoo veel voorpredir ken, noch zoo veel leeren en vermaanen , het is bijna alles in den wind gepraat. Hoe meer de dag van het feess  der VROUWEN. 55 feest nadert, hoe levendiger en vuuriger de kinderen zijn, hoe minder 'er iets ernftigs met die ftoute jongens en meisjens te beginnen is. Hunne overdrevene vreugde verjaagt in hun niet alleen allen lust tot werken, maar vervoert hen ook gemeenlijk tot honderd kleinere en grootere dwaasheden, die ik hier niet opnoemen zal, dewijl zij aan de opmerkzaamheid van verltandige ouderen niet kunnen ontfnapt zijn. Op het zoogenaamde bal, en reeds vooraf, houden de kleine dans - koninginnen zig met niets minder, dan met hunnen tred, bezig, en ware het mogelijk, dat tot dus verre nog geen gevoel van ijdelheid en minneftreeken in haar konde opreizen, zoo zal dit nu in haar ontluiken , daar zij haare geftalte, haare bedrevenheid in het dansfen, haare cieradiën, kortom, haar geheel opgecierde perfoon opentlijk ten toon fpreiden, en natuurlijker wijze bewonderd willen zijn. Eindelijk is de ftatie der kleine jonkvrouw voltooid , de twisten over kleeding en voorrang met haare zusters en opvoedfters zijn afgehandeld, de huisgenooten bewonderen met open mond, en volmaakte goedkeuring , de heen en weder zwierende pop, het rijdtuig, om het feest te vieren, brengt haar derwaarts, en de fchitterende dans-zaal wordt geopend. Hier ftaat nu het klein vrouwelijk fchepzel, in den nieuwften fmaak en fraai uitgedoscht, op haare rechte plaats, en verwagt met ongeduld het begin van den geraas maakenden dans. In lange reijen, en met eene ftaatige houding, zitten de moeders tegen de muuren aan de beneden - zijde der zaal, en traanen van vreugde ontrollen haare oogeri. Op het aangezicht der vaders zweeft een vriendelijk lachjen;— men befpeurt duidelijk in hun, dat zij heden hunne kinderen zeer D 4 veel  j@ CHARACTER - SCHETS veel wjllen veroorloven; — dat zij in de herfchepping van hunne kinderen in Marionetten een innig genoegen fmaktn. Het dansfen, het zingen begint, zoo als doorgaans, met een langzame menuet; maar deeze beweging ftrookt niet met de levendigheid van het jeugdig bloed; men breekt dus deezen dans, en wel, zoo als ik dikwils heb opgemerkt, op last der ouderen zelve, zoo fpoedig mogelijk af; en nu komen in de plaats de wilde Engdfche dansfen, door in de rondte te draaijen, te galoppéren, en hoe deeze vijanden der vrouwelijke gezondheid ook genaamd mogen worden. Dezwakkelijkfte kinderen, de teederfte- meisjens, die de blijken van teering op haar gezicht dragen, en tot bloedfpuwen geneigd zijn , worden in deezen draai en vlugt* der ingefpannenfte beweging mede voortgetrokken. Heden zal en moet 'er gedanst worden , het koste wat het wilde, ouders zijn 'er zelve tegenwoordig, hoe zoude den kinderen eenig nadeel kunnen wedervaaren? Men heeft hun zulke goede regelen, met opzigt tot het dansfen, gegeven, hoe zoude het nu mogelijk zijn, dat zij deeze regels heden niet in acht namen? Laaten de kleinen zig eens vervrolijken ea vermaakeo, wij hebben het niet beter gemaakt, laaten zij eens uitraazen, daar hunne jaaren zulks verlangen! En hoe lang duurt dit geweldig heen en weder draaijen van het teeder jeugdig lichaam; dit draaijen uuren lang , het welk het bloed in eene geweldige beweging, en het week hersfengeitel tot zweimel brengt, deeze aanhoudende fpanning der ledemaaten, die fteeds voor handen is, fchoon zij in de dronkenfehap der vreugde , en onder het geraas van zingen en fpelen, door de kindereu niet bemerkt, wordt? liet antwoord is. Door-?  der VROUWEN. 57 Doorgaans van des achtermiddags ten vijf uuren tot tegen middernacht, en wanneer de teederlievende ou* ders hunne lievelingen eens ter deeg denken te vermaaken , of met andere woorden, wanneer zij de gezondheid deezer arme fchepzcls nog aan grootere gevaaren willen bloot Hellen, — tot aan den vroegen morgen. Het groot gevaar, hetwelk door duizende voarbeel» den bewezen is, om de gezondheid der kinderen misfchien voor altijd te krenken , houde ik voor het eerfte droevig nadeel van deezen kinder-dans. Alles, wat overdreven is, kan voor het lichamelijk werktuig niet yoordeelig zijn, en men moest dit dansfen nimmer gezien hebben, wanneer men aan deszelfs fchadelijkheid voor het nog opwasfend lichaam der kinderen zoude willen twijlfelen, Eene zoo lang aanhoudende fchudding van het bloed moet vollbektelijk, of vroeger of Jaatev, nadeeligegevolgen hebben. Meisjens, die goed dansfen, wel gemaakt en naar den fmaak gekleed zijn , worden dikwils in 't geheel niet van het dansfen ont-, flagen. Zij gaan van de eene hand in de andere over, en de blinde ouders fchreijen traanen van vreugde over de onafgebrokene goedkeuring, welke haar geliefde kind verwerft. Daar jonge meisjens gewoonlijk in den dans onmaatiger, dan de jongens zijn; zoo dansfen zij dikwils zoo lang, tot dat zij buiten adem gcraaken. Zij gloeijen, als of zij de verhittendite dranken in overmaat gedronken hadden. Andere beven aan handen en voeten, haar geheele lichaam is in eene ftuiptrekkende beweging, zij zouden zomtijds in fiaauwte nederftorten, indien zij door haare mededansfers niet wierden vast gehouden. Ik heb meisjens gezien , die deeze ziddering en beeving haarer fpieren ïïog den derden en vierden dag na het b.aj gevoelden , D 5 c«  58 CHARAC TER-SCHETS en verfcheiden uuren daar na naauwlijks tot haar zeiven konden komen; meisjens, wien het ,bloed zoq zeer naar het hoofd geklommen was, dat zij nog, na verloop van agt en veertig uuren, in haar gezicht als fcharlaken gloeiden, en haare oogen naauwlijks gebruiken konden; meisjens, die zig door dansfen onbekwaam gemaakt hadden,.om bij vervolg moeder te worden. — lk kan hier niet wijdloopig van de treurir ge gevolgen fpreken, welke een te lang duurende dans in het lichaam der jongens (*) gewoonlijk te weeg brengt, en die door het gebruik van geestrijke 'dranken, op den avond-maaltijd na de dans-partij, nog merkelijk vermeerderen moeten. 'Er wordt tot eere der kinderen, en op derzelver gezondheid, verfcheiden maaien geklonken, het geen dezelve verplicht zijn herhaalde keeren te beantwoorden. Het wordt hun toegedaan zig zeiven naar goedvinden in te fchenken, en met hunne ouderen naar welgevallen te drinken ; —' het wordt hun niet kwalijk genomen, wanneer zij zig een kleinen roes drinken, en de gekheden van half dronken menfchen beginnen uit te oeffenen. De maaltijd eindigt doorgaans met het uitgillen van volks-liepabx ic c Sc . ifisG Jkytr - de- (*) Het is mij zeer tegen gevnllen, dat de Heer salzm ann, in zijne zoo merkwaardige en zaakrijke Verhandeling over de geheime zonden der jeugd, met geen enkel woord de groote gevaaren van het dansfen vermeld heeft. Een blijk, dat aan de doordenkendfte Schrijvers in hnnne nafporingen een hoofd-denkbeeld ontfnappen kan, het welk hen nog dieper in de te verhandelen ItorFe zoude hebben ingeleid.  der VROUW" EN, S9> deren, door de kleine Prieftcresfen van Bacchus, het welk door het bulkend gezang der ouderen en opvoeders vergezeld wordt , en nu begint de dolle dans op nieuw. Een tweede groot nadeel van deeze luidruchtige dans-partijen der kinderen is onget wijffeld, dat zij niet zelden voor de fchaamte en zedigheid der kinderen van beiderlcije kunne hoogst gevaarlijk worden kunnen, en hunne aangeboren neigingen en geliefde overpeinzingen van verfcheiden verborgene zaaken doorgaans veel te vroeg doen opwellen. Daar men over 't algemeen zoo zorgelijk is-,-en 'er zoo groote reden toe heeft , om de betastingen der kinderen on-* der elkander voor te komen, waarom kan men zoo onbedachtzaam zijn, dczelven bij het dansfen toe të liaan, *en de kinderen, met hunne dunne en bijna doorfchijnende kleederen, eenen dans te veroorloven ,• waar door de Hchaamen gewoonlijk zoo dicht tot 'elkander gebragt, en door de flingerende beweging als tegen elkander aangewreven worden. Hoe zeer ook de kinderen in den beginne niets daar bij denken mogen; zoo moest men echter trachten te beletten, dat zij daar bij niets leeren denken; en daar deeze dans over 't algemeen onvoeglijk is, waarom moet hij, door kinderen gedanst wordende, betamelijk hce-ten ? Maar, gelijk ik reeds gezegd heb, men moet zig niet verbeelden, dat de meefte kinderen zoo onwetend en onfchuldig zijn, als het eenvoudig goed vertrouwen, en de blinde toegevenheid van zoo veele ouderen, fchijnt te vermoeden. Hoort men geene kinderen van negen of tien jaaren met vrij wat duidelijkheid van ontucht fpreken ? Bevinden zig geene jongens en meisjens onder het dans.fend gezel- fchap ,  do CHARACTER - SCHETS fchap, die volftrekt niets van de zelf-bevlekking, niets van den geheimen minnen - handel hunner ouderen, zusters, huishoudfters, bedienden en kamermeiden weten? Heeft men nimmer opgemerkt, met welk vuur meenige jongens, van den dans nog gloeijende, de meisjens omarmen, en hunne herderinnen toelonken? Heeft men nimmer opgemerkt, dat zij in haare armen eene beweging gevoelen, den Mannen eigen? Of gebeurt dit in de hoogere Handen misfchien laater ; — in die Handen, in welken geheime zonden der jeugd, ontuchtige printverbeeldingen, bloed-verhittende fpijzen en dranken, dubbelzinnige aartigheden van lieden, die in het voeren van vuile gefprekken vermaak fcheppen, wellustige vreemde Vrouwen , buitenfporige vaders en moeders, verleidende gefchriften, enz. eenen zoo. grooten invloed op eene bedorvene opvoeding der kinderen hebben? . Dit is in groote en kleine Steden het geval, fchoon men de zeden in de eerstgemelden doorgaans voor ongeregelder, verkeerder en zedenloozer, dan die in kleine plaatzen, en gevolgelijk ook de opvoeding der kinderen in de laatstgemelde voor zuiverer en beter houdt. Ee groote Steden, die, over't algemeen, in veele opzitten niet veel deugen, zijn van oudsher als de zetels der wanbedrijven, en van alle ongeregelde hartstochten, befchouwd geworden. Aldaar wordt de onfchuld door de meenigte der verleiders, en derzelver doorfleepen konfienarijerj, op duizenderléije manieren vergiftigd; aldaar bederven ledigheid, weelde en wellust, den aanleg van de beste menfchen; aldaar heeft men de uitfpanningen in allerleije zoort van openbaare plaatzen van vermaak opgericht, en zelfs aan de jeugd den toegang tot dezelven veroorloofd; ab  öèr VROUWEN. 6i aldaar bewerkt het kwaade voorbeeld der Grooten, het welk alles met zig mede lleept, alles vergiftigt, dagelijks nieuwe fchaamtelooze daaden; aldaar ftrekt het zelfs nu en dan tot eere, —• misdadig te zijn; — aldaar zijn de kinderen de getrouwe afbeeldzels van hunne ligtzinnige en onwaardige ouderen. Niet te min bedriegt men zig zeer, wanneer men gelooft, dat daarentegen in kleine Steden 'er alles beter uitziet, en dat aldaar de kinderen, ten minrten de doehters, veel onfchuldiger en eenvoudiger, dan in deeze groote zetels der zedenloosheid,. worden opgevoed. De Schrijver van dit boek kent verfcheiden kleine Steden , alwaar men eene voorbeeldelooze kennis der jonge meisjens, uit den middelbaaren en hoogeren Hand, van de meest verborgene geheimen der liefde aantreft. Zij zijn zoo goed, als haare moeder, en zelfs nog beter, onderricht; zij houden zamenkomften, alwaar zeer vrije en bepaalde gefprekken over de lichaameïijke bekwaamheden der Mannen voorkomen , en waar de fchaamteloöfte boerterijen in zwang gaan. Zij zingen liedjes, die alle zedelijkheid kwetzen, en dikwils met zonderlinge pantomimifche gebaarden herhaald worden; zij omarmen en betasten elkander op eene manier, die maar al te duidelijk toont, wat zij daar bij denken en verlangen. Zij gaan nog verder, en leggen elkander de geheimen uit der natuurlijke liefde, en van het afdrijven der vrucht (*); zij vertellen aan (*) Eene zonde, die in alle ftanden fteeds meer en meer begint veld te winnen, en welkers affchuwelijkheid ik mei geeneu naam weet uit te drukken. — Een kwaad, het welk de  éi C li A R A C T È R - SCHETS elkander, 'Wat zij in vertrouwelijke bijdénkomfteil vari öiiders en huisgenooten opgemerkt en gehoord hebben. En hoe gedragen zig hier omtrent de ouders9 — De verblinde ouders weten öf van dat alles niets, of lachen over dergelijke zoogenaamde kinderachtigheden, of zetten de aanmerkingen, die een vriend of gebuur omtrent deeze vrouwelijke Vergastingen maaken wil, met dien onbedachten uitvlucht af:— ,, men ,, ziet 'er uit, hoe de lieve Natuur reeds in kinderen ,, fpeelt! " Wanneer men deeze geheele zaak in haar waare licht befchouwt; zoo zal men overal bevinden, dat over niets meer, dan over de fchaamte der kindeten, geredeneerd, en Van niets minder, dan van het geheim doordringen der fchaamteloosheid gewaagd Wordti Maar om dit alles wel te doorgronden , moet men niet enkel aan zijne fchrijftafel blijven zitten, men moet met eenen onbepaalden ijver de weereld zelve intreden, en zig doof geene toegeeflijkheid van een week hart, door geene achteloosheid in het nadenken, wat 'er van der kinderen zielen worden moet* door geene partijdigheid en vooringenomenheid voor enkele deugdzaamheden der jeugd , en door geene vleijereije van weereldfchen fmaak laaten verblinden $ Wanneer de gezondheid van onze kinderen naar lichaam en ziel behouden moet worden. Een derde groot nadeel deezer dans - partijen beftaat ongetwijffeld daar in, dat de jonge kinderen, die tot af bangelijkheid en gehoorzaamheid verplicht zijn $ daar de Regeeringen nog fteeds met eene onbefchrijffelijke zorgeloosheid en lafheid gewoon zijn te behandelen.  Der VROÜWËN. 63 (laar door zeer gemakkelijk een veel te hoog denkbeeld Van hun gewicht en vrijheid krijgen; een denkbeeld, het welk zig naar deeze jaaren volftrekt niet fchikken wil, en de opvoeding en vorming der jeugd oneindig moeielijk maakt. Verltandige ouders en opvoeders zullen met mij Van dezelfde gedachten zijn; voor onveritandigen is nooit een boek gefchreven geworden, noch heeft immer gefchreven kunnen worden. Deeze dansfende pop, de hoogmoedige jongen, keert wel, na de vrolijkheid der dans-partij, en de aldaar heerfchende buitensporigheden van eenen zekeren vrijheids-geest, onder de tuchtroede der ouderen en opVoeders te rug; maar deeze zullen zeer zeldzaam de eenmaal aldaar opgevatte gevoelens van eigene waardigheid uit de zielen der kinderen Weder kunnen uitwisféhen. Hunne eigenliefde, hunne ijdelheid en hunne hoog-gevoeligheid heeft aldaar teveel voedzel gekregen , dan dat nu in het charadler van het kind niets verdraait, niets verminkt zijn zoude. Al het geert men de jeugd met eene zekere plechtigheid doen laat, blijft eeuwig in haar geheugen, in haare denkwijze hangen. De herinnering, dat men ter haarer eere Zoo veele kosten maakte, dat zij voor het oog van zoo veele aanfehouwers, en met zoo veel toejuiching, de eerlte rollen fpeelde, dat voor haar die heerlijke tafel wierd aangerecht, dat zij heden eene wetgevende magt Uitoeffende, kortom, dat zig ten haaren behoeven op eenmaal de ganfche weereld als omgekeerd hadde, zal haare verbeelding, door deeze vreugden aangevuurd, altijd wederom op nieuw bezig houden, altijd wederom tot blinde eigenliefde op deeze jaaren aanzetten. De ouders zelve hadden het begonnen, met deeze kinderen zoo diep in de maatfehappij in te trekken, waar-  04 CHARACTER - SÖHË TS waarom zouden zij zig wederom geheel laaten te rug trekken? Zij zullen wederfpannig worden, wanneer men hun niet weder fpoedig zulk een vrolijk feest bezorgt; of zij zullen nu tot kruipende vleijereijen en andere kunflen hunne toevlucht neemen, om van hunne ouderen het begeerde, half door list, half door dwang, te verkrijgen. Zij zullen nu, gelijk-ik dit dikwils heb opgemerkt, de volwasfene luiden in geldbcfteedingen, weelde, minneftreeken, vrijheids-geest in fpreken en fpelen, en andere nog*erger dingen, willen navolgen, dewijl men hen met de volwasfenen in dezelfde reije en in het zelfde gelid gefteld heeft; zij zullen kleine verborgene minnarijen onder elkander aanrichten, die het geheele leven door fchadelijke gevolgen hebben kunnen; en den opvoederen zeiven zullen thans weinige middelen overig blijven, om de kinderen tot vlijt en gehoorzaamheid aan te zetten, daar men hen door zulk eene overmaat van vrolijkheden op eenmaal bedorven en verpest heeft. Om nu niet te gewagen, dat alle andere kinderen, die van zulk eene dans-partije worden uitgefloten, met hartzeer deezen dwang gevoelen, en zig ongelukkig oordeelen, met zulke toegevende en infchikkelijke ouders niet te hebben , als de andere. Wanneer men de redenen, waarom aan de kinderen zulke dans-partijen gegeven worden, meer van nabij befchouwt; zoo weet men niet, of men om deeze ouders meer lachen, of zig op hun vertoornen moet; Dat deeze aan de zaak een goed voorwendzel trachten te geven, laat zig zeer wel begrijpen; maar het is doorgaans ook niets meer dan een voorwendzel. Men wil alles voor de lieve jeugd gedaan hebben; men wil haare vlijt belooncn j of haar nog meerder daar toe aan*  der VROUWEN. aanmoedigen; men wil haar tot het gezellig leven vormen en gefchikt maaken, en wel zoo vroeg mogelijk met den goeden fmaak der eeuw en deszelfs verbeteringen bekend maaken; men wil het menfchen-fchuWe, verfeholen kind aan dien Haat onttrekken; mert Wil zijne tong en verftand los maaken, en welke naamen men al verder aan die meefteraehtige regels geven moge, waarom men deeze teedere plant zoo vroeg en zoo onvoorzigtig gewoon is aan de kwaade lucht der groote en woelzieke weereld bloot te Hellen. Maar gemeenlijk liggen in zulke feftijnen der jeugd nog geheel andere oogmerken verholen, die men voor zig zeiven houdt > en waar voor men zelfs niet gaarne wil uitkomen. De huisvader wil eens eene recht vrolijké drink- en fpeel - partij, de praatzieke huismoeder eene g;oede gelegenheid tot nieuwe fnapperijen, als eert middel tegen de tijds-verveeling, de opvoeder eert herders-uurtje met zijn liefjen hebben. Een ieder irt zijn zoort wil zig ten kosten der kinderen vrolijk maaken; of de aanlegger van zulk een feest wil daar doof ook wel eenen nabuuiïgen Edelman nabootzen, en toonen, dat men het zoo wel kan doen, als hij* Dacht men op dit zoort van vrolijkheden rijper door ; zoo zoude men weten j dat 'er duizend andere, meer onfchuldigej en minder gevaarlijke kinder-vreugden, dan deeze, zijn; dat de vervloekte goede fmaak, dien de kinderen in de woelingen der weereld leefen moéten j juist de erglte vijand van hunne onfchuld worden kan; men zoude weten, dat men door zulk ëene verdrijving van de hun aankleevende Schroomvalligheid hun zeer gemakkelijk * maar ook op éénmaal te vèei vrijheid geeft, en dat het dan gewoonlijk de fchuid der ouderen zelve is, Wanneer hunne kiridefeii dikL Deel» è witë  6è C HA R A C T E R - SCHETS wils zoo vroeg, en op eene zoo weêrbarftige wijze zig aan de heerfchappije van vader en moeder onttrekken , en hun geheele leven door laaten gevoelen, dat zij zoo, en niet anders, zijn opgevoed geworden. Maar zal men dan het dansfen aan het vrouwelijk geflacht, ten minflen aan de jonge meisjens, geheel en al verbieden? In geenen deele! Zoo geflreng is de zedenleer van dit boek niet; maar het onfchuldig kind behoort in geen gezelfchap van jongens en volwasfenen gebragt te worden, welken men niet voor wel opgevoede luiden kent, die door geene geheime wangedragingen befmet zijn , en boe is dit in deezen grooten hoop van zoo veele onder elkander loopende kinderen mogelijk ? — Naar welken maatflaf wil men aldaar de zedelijke veiligheid van het meisjen berekenen? Welke ouders kunnen aldaar fleeds een wakend oog op hunne dochter houden ? — En al beflond de geheele jeugdige weereld uit Engelen, wie zal haar tegen de voorbeelden van bejaardere lieden beveiligen , die, gelijk ik dikwils heb opgemerkt, zig bij zulke feftijnen nog tienmaal ongefchikter en onzediger, dan de kinderen zelve, gewoon zijn te gedragen? rousseau, de anders zoo geftrenge, en in zijne regelen van opvoeding dikwils zoo voorzigtige rousseau, hekelt de zedenmeefters zeer, die aan de vrouwelijke jeugd geen ander tijd-verdrijf, dan werken en bidden, geven, en daar in heeft hij gelijk. „ Dit noem ik voor mij, " (zegt hij in het vijfde Boek van zijne emilia, bladz. 329.) „ een zon„ derling tijd-Verdrijf vóór een kind van tien jaa„ ren. — Ik vreeze zeer, dat alle deeze kleine heiligen, „ wien men haare kindsheid met bidden heeft willen 3, doen doorbrengen, haare jeugd met geheel iets an- „ ders  - der. VROUWEN. 67 ders doorbrengen zullen, en den tijd, dien zij als ,, jonge meisjens denken verloren te hebben, in den ,, echten ftand best mogelijk weder zullen trachten „ in te haaien. Naar mijne gedachten, " dus gaat hij voort, „ moest men zoo wel acht geven op het „ geen voor de jaaren, als voor de kunne gefchikt is. „ Een jong meisjen moet niet als haare grootmoeder ,, leven; zij moet levendig, vrolijk van zinnen, ,, boenende zijn, zij moet zingen en dansfen, zoo „ veel zij wil. " Hier in heeft hij ongelijk, wanneer hij het dansfen in de beteekenis neemt, zoo als wij doen. Een meisjen, het welk zoo veel dansfen mag, als zij wil, zal door het vuur van haar geflacht langzamerhand een ligtzinnig fchepzel, en bij vervolg eene zeer gebrekkige vrouw, eene verkwisting minnende zottin, eene erbarmelijke moeder voor haare kinderen worden; zij zal misfchien nergens, dan in de danszaal, gelukkig zijn, in den echten ftaat geen behaagen fcheppen, haar huisgezin verwaarloozen, en aan eenen goeden (lamfer, boven eenen braaven echtgenoot en huisvader, den voorrang geven. Hoe veele voorbeelden van dien aart moeten hier niet oogenblikkelijk aan mijne lezers in de gedachten komen! Zouden zij niet, zoo wel als ik, meisjens gekend hebben, die zig bijna dood danflen, en alle waarfchuwingen daar omtrent met eene onbegrijpelijke ligtvaardigheid in den wind flqegen? Hebben zij niet de verfchrikkelijke voorbeelden Van dans-zieke Vrouwen gehoord, die, in deeze haare dolle drift, liever de vrucht in haar lichaam wilden dooden, dan het dansfen een uur vroeger afbreken? Zijn niet door deeze zelfde drift der Vrouwen tot het dansfen, die men in vroegere jaaren niet genoeg trachte in te tooE a men,  €8 CHARACTER - SCHETS men, dikwerf de teederfte banden tusfchen ouders ert kinderen, tusfchen echtgenooten, verbroken, en de beminnelijkfte aanleg in het vrouwelijk geflacht in volmaakte wanorde gebragt? Heeft het dansfen, door deszelfs onwederftaanbaaren invloed op de vrouwelijke inbeelding, en op het vrouwelijk bloed, niet dikwils over alle omzigtigheid der fchaamte gezege- praald, en de vrouwelijke deugd, die zoo vast gevestigd fcheen, na weinige oogenblikken in eene blinde onbedachtzaamheid doen verkeeren? „ Overal, ,, en bijna algemeen, " zegt een verdienftelijk zedekundig Wijsgeer (*) van onzen tijd, „ befpeurt „ men bij dans-partijen, en in het dansfen, eene „ hartstochtelijke beweging tusfchen dansfers en dans„ feresfen. Deeze hartstochtelijke en genoeglijke be„ wegingen hebben verfcheidene zeer nadeelige gevol, gen voor de ziel en voor het lichaam. Het is be" kend, dat eene ziel, die door een zoort van ver„ genoegen dronken is, ligtelijk eene begeerte be„ koomt; deels, om dit vergenoegen in eene nog „ grootere maate te genieten; deels, om het genot „ van (*) ehlers Betrachtungen iiber die fittlichkeit der Vergnugungen, II. theil, pag. 42 6? 43. anno 1779. De beroemde Engelfche Spedaior fchildert de gevaaren van zekere gewoone dansfen met zeer levendige kleuren, en verontfchddigt dezelven niet te min, dewijl men door het dansfen in het algemeen eene bevallige groetende buiging leert maaken. — Ik geloove niet, dat 'er in den geheelen Spectator, die anders zoo rijk is in wijsgeerlge waarneemingen voor het gemeene leven, een zwakker plaats dan deeze, gevonden wordt. St. LIV. I. Deel.  der VROUWEN. ó> ,, van andere genoegens daar mede zaam te paaren. ,, Wanneer onder de dansfers het gevoel voor wel„ voeglijkheid en deugd niet fterk is; zoo wijkt men, ,, zoo dra het genoegen in het dansfen aanwakkert, ,, zeer ligtelijk van eene zekere kieschheid in woor,, den en gebaarden jegens anderen af. Gebeurt dit ,, al niet, zoo heeft men echter neigingen in de ziel, „ die daar heenen leiden. Bij lieden, die in dit op,, zigt niet op hunne hoede zijn, en bij den grootteen „ hoop van menfchen, bevindt men ook altijd, dat ,, men zig dan meenigerleije vrijheden en onbetame,, lijke vertrouwelijkheden begint te veroorloven, die ,, voorheen geen plaats vonden. Onder eene meenig,, te gemeene lieden, (en ik voege 'er bij, ook on„ der alle rangen van voorname lieden,) eindigt het „ dansfen dikwils met dronkenfehap en dolle luid,, ruchtigheid. " — Maar genoeg van deeze zedenmeefterlijke wenken, waarfchuwingen en lesfen! Ik kome thans tot de naauwkeuriger fchilderij van het vrouwelijk geflacht zelve, hier boven afgebroken, te rug. E 3 IJDEL-  7o C HAR AC TER'- SCHETS IJDELHEID DER VROUWE; EEN GEVOLG VAN HAAR NATUURLIJK GESTEL, VAN DE WIJZE HAARER OPVOEDING, EN VAN DE BESTEMMING VAN HAAR LEVEN. ÏNeiging der Vrouwe tot cicraad en kleeder-pracht..—■ Derzelver beheerfching van het .vrouwelijk hart, buitenfporigheden en nadeelen. pp Gedwongenheid en gemaaktheid. — Ongedwongenheid; fchets van deezz beiden. — Verkeerd begrip van dezelven. — Ondraaglijkheid van eene gemaakte fchoonheid. e ijdclc zugt om te behangen fchijnt der teedere kunne te zijn aangeboren , en vertoont zig in haar met het eerde ontluiken van haar verftand, of, zoo men liever wil, de ijdelheid wordt vroeger cn zorgvuldiger in het meisjen, dan in den jongen, opgewekt. Maar dat wij Mannen even zoo ijdel als de Vrouwen, doch op eene andere wijze, zijn, 'er zoo veel gelegenheid niet toe hebben, niet zoo veel roeping der Natuur daar toe, niet zoo veel neiging tot kleinigheden in ons gevoelen , valt niet te ontkennen. Voor de Vrouw is dit werk, van te behaagen, een zoort van plicht, dewijl zij door de fchoonheid des lichaams zelve, en door de noodzakelijkheid om onze lief-  der VROUWEN. 71 liefde te verwerven, liaares ondanks zelfs derwaarts geleid wordt. Door deezen arbeid moet zij, volgens den regel der Natuur, opentlijk te kennen geven, welke waarde zij Helt in het bezit van eenen Man, en in de konst, om dit bezit te verkrijgen ofte behouden. Die deeze grondflagen uit het hart der Vrouwe wil wegpraaten, geeft een Hecht bewijs van zijné menfchen - kennis, dewijl hij iets berispt, hetgeen tot het wezen der Vrouwe zelve behoort, en, mits het niet overdreven is, iets beminnenswaardigs in de teedere kunne uitmaakt. Neem deeze eigenfehap uit de Vrouw weg, en zij zal zekerlijk een groot gedeelte van haare bekoorlijkheid, naar lichaam en ziel, voor ons verliezen. Zij zal zig aan morsfigheid en aan eenen bedorven fmaak overgeven, zij zal ophouden haare natuurlijke vermogens te vormen-en haare fchoonheid te waardeeren , zij zal ophouden Vrouw te zijn. Ikherhaale het, mits haare ijdelheid niet overdreven worde, niet in coquetterije ontaarde, en het vrouwelijk geflacht tot geene berispelijke en zedenlooze daaden vervoere. Wij zijn in 't algemeen ook reeds zoo genegen, de ijdelheid voor eene geheel cigenaartige hoofdtrek van het vrouwelijk geflacht te houden, dat het ons doorgaans mishaagt, wanneer een Man eene vrouwelijke gemaaktheid bezit, en zig, om te behaagen, van alle die kleine konflenarijen bedient, die de Vrouw ten deezen opzigte heeft uitgedacht, en die niet haar , maar wel den Man tot dwaasheid worden toegerekend. Daar het vrouwelijk geflacht eenen hoogeren trap van ijdelheid bezit, dan het onze, en daar in zelfs moeielijk paal en perk kent; zoo is dit zekerlijk en vooral aan de opvoeding,, en van buiten aankomende E 4 in-  ft CHARACTER - SCHETS invloeden, toe te fchrijven. De zwakke en zelfs ijdtfc le moeder (*), de onophoudelijke loftuitingen der huisgenooten van hoogeren en lageren rang, de vïeijereijen der jonkers, en zelfs der vaders, hebben haar daar toe verleid, en de vrouwelijke kleeder - pracht, gepaart met haare geneigdheid tot het geen kiesch en opzigtig is, heeft de eerlte gelegenheid daar toe gegeven. Met den jongen, die tot een werkzamer leven beftemd is, en gewend moet wordenj om niet door uiter- (*) De weereld blijft zig in dit opzigt ook fteeds gelijk. In den Euntichus van terentius fcln'ldert chaerea zijn meisjen, om haar voor de zottinnen van zijnen tijd af te fchetzen, in de volgende gedaante: Haud fimilis virgo ejl virginum noflrarum, qisas, yiatres ftudent, D.emijjis humeris cffe, viti&o peüore, ut gracilez fient. Si qua e£ habitior paulo, pugilem ejfe ajunt: deducunt cibum. Tametfi bona efl natura, reddit curatura junceas. /ia. ii. Sc. 3. „ Mijn meisjen is niet, zoo als gewoonlijk onze jonge „ dochters zijn, omtrent welken de moeders alles aanwen„ den, om haar laage fchouderen, en een naauw toegere„ gen boezem te doen hebben, en alzoo eene tengere ge„ ftalte te geven. Zoo de eene of andere meer of min „ zwaarlijvig is, zegt men, dat zij in het worftelperk zou „ voegen: men geeft haar minder te eeten. Schoon zij „ van een gezond geftel is, wordt zij door die zorgvuldig„ heden zoo dun als een bies, "  der VROUWEN. 73 Uiterlijke praal, maar door zijn perfoon en verdienden te behaagen, wordt zoo veel omflag niet gemaakt, Het meisjen wordt van de wieg af aan tot ijdelheid opgeleid; zjj wordt in eene onafgebrokene oplcttenheid op haar lichaam, of wel eigentlijk op deszelfs pptooizels, gehouden. Wat is nu natuurlijker, dan dat zij dit lichaam, het welk de Natuur zelve zoo voordeelig gevormd heeft, en van alle kanten geroemd wordt, voor eene zoort van Godheid aanziet, aan welke, zoo lang haare prikkelingen niet ten eenemaal zijn uitgedoofd, dagelijkfche opofferingen cn hulde moeten worden toegebragt! De oogmerken yan. voor*, zigtig.e ouders ftrekken ongetwijifeld wel niet regelrecht, om de ijdelheid haarer dochter opzettelijk aan te wakkeren; maar zij kunnen langs den weg, op welken thans het vrouwelijk geflacht wordt opgevoed, en eenigermaaten opgevoed moet worden, het ontftaan van deeze hartstocht niet ontwijken, en moeten zig, in weerwil der voorzigtiglte manier van opvoeding zelve, evenwel door den algemeenen ftroom der eeuw laaten mede voeren. De zorge voor uiterlijke welvoeglijkheid, voorde befchaaving der vrouwelijke vermogens, en voor de zindelijkheid van het lichaam, baant langzamerhand den weg tot oppronhing, en deeze tot het aanueemen van eenigen fmaak en manieren, die van oudsher een overheerfchend vermogen op het vrouwelijk hart hebben uitgeoeffend. Verftandige ouders kunnen cn moeten dit niet beletten, wanneer zij hunne dochter niet willen mismoedig maaken, en haar zelfs het uitzicht op een huwelijk beneemen. Zij moeten zig derhalvcn aan den nooddwang van deeze hartstocht even zeer, als aan dien der omflandigheden onderwerpen, cn de E s ge-  74 CHARACTER - SCHETS geneigdheid van haare dochter tot kleederpracht inwilligen , al ware het ook, dat zij het om andere redenen niet gaarne doen wilden. Zij leven met hunne kinderen thans in eene weereld, die zoo en niet anders gefield is; men zoude hen voor dwaaze en zonderlinge menfchen houden, wanneer zij van het algemeen gevoelen w-ilden afgaan, en zig tegen alle manieren verzetten. Zij zien ongctwijll'eld zeer dikwils, dat deeze weereld met hunne beste grondbeginzels ftrijdig is; maar zij zien ook, dafcde Vrouwen altijd de overhand behouden, wanneer haare heeri'chappij, ten aarzien der modes, gehandhaafd en verdedigd moet worden. En waarom zouden wij Mannen niet eindelijk zelve op dit Huk veel toegevenheid met haar hebben , daar het ons niet onbekend kan zijn, dat zij, om ons te behaagen, en om ons aan te lokken, doorgaans aan de kleeder-praclit zoo zijn overgegeven. Op zig zelve befchouwd, is deeze neiging ook niet te verwerpen; alleenlijk moet zij op eene gcfehikte wijze geleid cn geregeld worden, wanneer zij niet langzamerhand de geheele vrouwelijke ziel zal inneemen, en den weg baanen, om zig daar aan onmatig over'te geven. Wij vinden haar bij de Vrouwen onder alle volken, maar in verfchillende trappen en uitwerkzelen; zij wordt dus overal voor iets geoorloofds' en welvoeglijks gehouden ; zij is algemeen, dewijl zij. op de perfoonlijke zinlijkheid der Vrouwen' gegrondvest is. Ik vermeen , dat de neiging tot kleederpracht zig ook nog daar door laat verontfchuldigen , dewijl de Vrouwen door haare vrouwelijke bezigheden en handwerken zelve derwaarts worden heen geleid. Zij leeren die cieradiën met vernuft vervaardigen en zamen Hellen, waarom zouden zij haar eigen ge-  der. VROUWEN. 75 gemaakt werk niet willen dragen, vooral daar de fchaamte zulks gebiedt. Veele vercierzelen der vrouwelijke kleeding zijn in befchaafde* tijden, zekerlijk uit hoofde der laatstgemelde .omltaudigheid, en dus op eene zeer eerbaare manier uitgevonden geworden. Ook is het tijdverdrijf, het welk de Vrouwen in het gereed maaken van haaren opfchik vinden, buiten rwijffel duizendmaal onfcbadelijker, dan het lezen van verleidende Romans en Dichtltukken , dan de ellendige bezigheid met huislijke ltreeken en babbelarijen, öf de belachelijke lust tot het fchrijven van boeken.' Dit alles behoort niet tot het beroep der Vrouwe; terwijl integendeel de geneigdheid, tot oppronking van het lichaam, een voorfchrift der Natuur zelve is. Vervoerde deeze neiging niet dikwils tot onbetamelijke kleedingen van het lichaam zelve, en tot verkwisting der geldmiddelen; zoo zoude men dezelve voor een minder gevaarlijk fpeeltuig der vrouwelijke verbeelding kunnen houden. Ik zal over beide die buitensporigheden nog het een en ander moeten zeggen. ■ De betamelijke en eerbaare manieren duuren zelden lang, en niets fchijnt voor de uitvindfters der modes over 't algemeen moeielijker te zijn, dan hier den gulden midden-weg te houden. De onzedige kleedingen van het lichaam hebben ten allen tijde veel langer behaagen ontmoet; dewijl zij het begeerlijk oog van den Man zoo ligtelijk tot zig trekken, en ons zwakheden doen begaan, waar door de ijdelheid dei- Vrouwe gevleid wordt. Dewijl zij daar in het grootfte belang hebben, dat zij den Sterkeren Man op de eene of andere wijze overwinnen, en zig in de teekenen van haare flavernije vermaaken; zoo bepaalt dikwils de ©ode den graad van lichaamlijke ontblooting, maar niet  ?6 CHARACTER- SCHETS niet altijd de zedelijkheid. De kuischte Vrouwen zijn in dit opzigt zomtijds zoo zwak, dat zij zig als ligtekooijen kleeden, wanneer het de manier zoo mede brengt, en wanneer zij haare lichamelijke geftalte in het openbaar met eere vertoouen kunnen. Is dit niet het geval, zoo zullen zij ongetvvijffeld de mode van ontblooting vermijden, zij zullen zig hedekken, terwijl andere in 't begrip Haan, zig van alle lluijcrs te .ontdoen; doch ik zal dit, daar over het algemeen het denkbeeld van fchaamte zoo veel betrekkelijks in zig vervat, niet altijd voor een ontwijffelbaar blijk van haare zedigheid houden; zelfs dan niet, wanneer zij aan haare dochters het ontblooten van den boezem verbieden, dewijl de reden daar van welligt in eene vrout velijke jaloerschheid zoude kunnen gelegen zijn. De mode zegepraalt als mode over Schuldeloosheid en fchaamte, en zulks dikwerf met eene onbegrijpelijke gezwindheid. Haare uitwerkingen zijn boven verbeelding en betooverend. Het meisjen, dat de zorgelijkfte opvoeding genoten heeft, dat bij het aankijken van een Man bloost, en uit fchaamte naauwlijks het oog jegens hem durft op te Haan, is dikwils Itoutmoedig genoeg, om in de vertooning cener fchaamtclooze hoer opentlijk te verfchijuen, en de deelen van haar lichaam, die bedekt behoorden te blijven, door de Mannen te laaten bezigtigen en bewonderen. In 't algemeen hebben de Vrouwen ten allen tijde een grooten en wonderbaarlijken handel met haare lichaams-geftalte gedreven. De oogmerken van deeze ijdelheid, waar toe de meefte konftenarijen van haare vrouwelijke oppronking gebragt kunnen worden, zijn zigtbaar. Men wil de Mannen in 't net krijgen, of de mede-minnaresfen befchamen, of zig zelyen. behaagen,  der VROUWEN. 77 geri, of blootelijk de mode volgen. Bij Vrouwen, die wat ligt zijn, gaan deeze oogmerken doorgaans alle tezamen, fchoon de befchaafdlte doorgaans zeer goed weten, hoe verre zij hierin gaan moeten, om in onze oogen niets te verliezen. Van daar zijn zij zoo omzigtig met ons haare voeten te laaten zien; van daar zijn de korte, anders naar den fmaak ingerichte, ftaatfie-kleederen niet lang in zWang gebleven; van daar laaten eenige den boezem flechts een weinig en van de beste zijde, andere tot op de helft, zien ; van daar is het zelf zuigen der kinderen door de moeder, onder de groote lieden, hoe fterk ook aangeprezen, afgekeurd gewordeh. Zelfs die zedige manieren , die een tijd lang het vrouwelijk lichaam diep verfchuilen , zullen echter door een uitwendig pronkteeken de plaats aanwijzen, die men zoo zorgvuldig poogt te verbergen; eene ijdelheid, die, of in haare kunst zig zelve te boven ftreeft, of fchijnt te bewijzen, dat men zelfs door dit middel van bedekking niets verbergen, of door het teeken der kleedije de niet voor handen zijnde fchoonheid der lichaams-geftalte reeds heeft willen daar Itellen. Een zeer kwaade zijde der Vrouwelijke neiging tot kleeder-pracht is haare vervoering tot geld-verfpilling en verkwistingen, een gebrek, het welk voor het geluk van huisgezinnen en genachten de fchroomlijk•fte gevolgen hebben kan, en in laaterë tijden, uit hoofde van de onbefchrijffelijke afwisfeling der modes, de pest van het vrouwelijk geflacht genoemd mag worden. De arme Vrouw wil overal in kleederpracht, in fraai en nieuwerwetsch huisraad, en in alles, wat tot vrouwelijke ijdelheid betrekking heeft, de rijken evenaaren, en deeze manier beneemt dikwils aan  ?8 CHARACTEB- - SCHETS aan de verftandigde Vrouwen haar oordeel en omzig* • tigheid. De Man kan met al zijn vlijt misfchien zoo veel niet verdienen, als tot de uitgaven van zijne Vrouw noodig is ; 'er ontdaan tusfchen beiden korfelige luimen, onaangenaame cn hartgrievende woordenwisfelingen , verwijtingen, klagten, verlangen naar eenen anderen ftaat, echtfeheidingen. — Zijn de geldmiddelen van den Man niet toereikende, zoo moeten 'er fchulden gemaakt, of verkeerde middelen om geld te winnen, worden uitgevonden. Allerleije zoort van Joden verkoopen hunne Hechte waaren gaarne op tijd. De nieuwerwetfche kleederen, de kostbaare prullen zijn lang verlieten, en zijn nog onbetaald. Maar wie kan het helpen! De jonge Vrouw is misfchien daar toe niet gemaakt en opgevoed, om een huislijk leven boven eene aanlokkelijke weereldfche vrolijkheid te verkiezen, en de kkeder-pracht flechts als haare bijkomende waarde te befchouwen. Zij heeft geen kragt en ftandvastigheid genoeg, om het gebrek van opfebik bedaard ter zijde te dellen, .en, in plaats van kostbaare kleeding, met vrouwelijke vermogens cn deugden te pronken. Zij zit als op glocijendè kooien, wanneer zij bij gebrek van een nieuw kleed , of op de dringende voordellen van haaren echtgenoot, ( al had die ook nog zoo veel gezag over haar,) de dans-partij niet kan bijwoonen, alwaar zij door haare aanbidders verwagt wordt, en alwaar nu misfchien eene andere de hulde der Mannen ontfangt. Heeft de vrouwelijke ijdelheid deezen hoogen trap bereikt, zoo maakt zij dikwerf de vrouwelijke deugd zelve te niet, en de ongeooiioofdde middelen worden dan tot bevrediging haarer wenfehen voor geoorloofd gehouden. De zinlijke vermaaken, het  der VROUWEN. 79 het valsch fpelen, de berooving van gelden aan den Man toebetrouwd, het inflokken van onrechtvaardige erffenisfen, en onrechtvaardig geld, worden dikwils voor haar maar een kleinigheid. In deeze hartstocht vereenigen zig, als in een en het zelfde brandpunt, alle ontwerpen der ijdele Vrouw. Wat haar in den weg is, moet naar dien kant gewend worden. De middelen tot geldverfpilling moeten 'er zijn, al moest men ze op eene misdadige wijze zelfs afknevelen. Bij veele Vrouwen is de trek tot kleeder- pracht veel meereen gevolg van gewoonte, dan mode-ziekte, meer eene neiging tot iets nieuws en veranderlijks, dan eene opzettelijke zugt om te behaagen. De vrouwelijke verbeeldings - kragt en geest-gefteldheid wil, even als die van den Man, haar voorwerp van vermaak hebben , en de modes begunftigen zulks niet alleen, maar hebben voor de teedere kunne zelfs het voordeel, dat zij haare behoefte en neiging tot vleijereije op eene onfchuldige en aangenaame wijze te vreden ftellcn. Hoe verveelend zouden niet dikwils voor de Vrouwen haare bijddnkomflen worden, wanneer de gefprekken over kleeder - pracht, en de veranderingen daar omtrent, haar niet tot tijdverdrijf verftrekten! Bij andere Vrouwen, die Werkelijk en in de daad door haare kleeder-pracht voordeel willen doen, en dus op derzelver uitwerkingen naauwer acht moeten geven, fchijnt eene zonderlinge tegenftrijdigheid van fmaak en ijdelheid zelve te zijn, naardien men haar als boven de beminnelijkheid van den perfoon verheffen, eii het kleed tot de hoofdzaak maaken wil. Deeze Schoonen fchijnen het niet altijd te weten, dat zig de fchoonheid zelve wel zeer goed met den opfchik der kleeding verdraagt; maar dat deeze beminnelijke ei-  8o CIIARACTËR. - SCHETS eigenfchap door de minfte overlading eerder beneveld dan verhoogd wordt, en dat eene te prachtige klee* ding der Vrouwen de Mannen meer te rug floot, dan aanlokt» Men heeft hier van wonderlijke voorbeelden, en het is in de daad een merkwaardig verfchijnzei,' dat Vrouwen, tot ligtzinnighcid geneigd, zoo lan* zij zig in haare ftaatfie-kleederen bevonden» haare aanbidders daar door zomtijds niet konden verlokken Het is mogelijk, dat deeze natuurlijke koelheid der Mannen door dat grootsch aanzien, en den kleedei-pracht haarer Vrouwen, zeiven onmiddebjk wordt voortgebragt; maar het is even mogelijk, dat dit lief jen in deeze kleeding niet zoo fchoon, als in haar nachtgewaad, was, of dat de zinlijkheid dien opfchik zelfs een walgelijk gebrek vond te zijn. Wanneer de Vrouwen zig te veel opfchikken (*)» be- f«j zie hier het gevoelen van la bruyere omtrent ,11e deeze Vrouwen. „ Indien de Vrouwen alleenlijk in , haare eigene oogen fchoon willen zijn, en zig zeiven behaagen, kunnen zij ongetwijfeld, in de manier van " zig op te pronken, in de keuze van kleederen en ver" cierzelen, haare fmaak en eigenzinnigheid volgen: maar, " indien zij verlangen aan de Mannen te behaagen, indien " zij zig om hunnen 't wil blanketten, of eene roode kleur ** geven, heb ik de (temmen opgenomen, en verklaar uit " naam van alle Mannen, of het grootfte gedeelte der" zeiven, dat wit en rood blanketzel haar lelijk en walge" lijk maakt, en dat het roodö haar veroudert er. mis" maakt; dat zij haar even Ongaarne met blanketzel dp bet " aangezicht zien, als met valfche tanden in den mond, ' en wasfche ballen tegen de binnen-kaak; dat zij eet» " „ waar  der VROUWEN. 551 behaagen zij ons nooit, immers alleen aan falet-jon* kers. Wij hebben in dit Opzigt een riehtiger finaak, dan zijlieden , naardien wij de eenvouwdigheid eh het natuurlijke der kleedije boven haare overdrevene opcieringen gewoon zijn te verkiezen, en bovendien deeze opciefingen als een ftilzwijgend getuigenis van het eert of ander voor handen zijnde lichamelijk gebrek der Vrouwe te houdert» Eene zoo zaamgeftelde opciering doet ons daarenboven gelooveli» dat mea ons met zulke wapenen vangen wil, dewijl men geene betere heeft, en dat men, om ons te overwinnen, geene harten behoeft te fchenken, daar een lint, een bloem, een weinig rood blanketzel in ftaat is zulks uit te werken» Welke waarde de Vrouwen ook op de kleederpracht (tellen, en zig van en door dezelve belovenj ziel meh daar uit, dat de oudfte en lelijkfte öhdef haar zig gewoonlijk met de meefte cieradiën omhangen , en in de rijkelijkheid van kleederen dikwils in 't geheel geene paaien in acht neemen. rouSsfau zegt met recht: ,, dat 'er geene ongepaster ijdelheid dan deeze is uit te denken. " Vrouwen, wien de Natuur de fchoonheid ontzegd heeft, willen zrg doof kleederpracht iets geven $ Wat zij zig niet geven kunnen , en het middel, het welk een Zoort Van fchoonheid zoude moeten te weeg brengen, zal juist de lelijkheid van haare geheele geltalte vertoonen. De gewoonte en het „ vvanr afkeer hebben van alle konftenarijen, welke' door # haar gebruikt worden, oitj zig lelijk te maaken."— Zi« les Carailères de la bruYERE, Tim. I. pag. 178, I. Deei,» F  8a C HAR AC TER- SCHETS het gelóóf Is hier ook fterker, dan het vermogen , oió beiden-te wederftaan, fterker dan de overtuiging van een verwaarloosd lichaam om te dragen. Ik heb eene zeer jonge Vrouw gekend, die door ontaïlijke lidteekens der kinderpokjes zoo mismaakt was, dat men haar misfchien voor de lelijkfte in mijn vaderland houden konde. Zij kwam nooit voor den fpiegcl, .zondervan wegen haar aangezicht eene innerlijke fchrik te gevoelen, en voor haare eigene gedaante een fcheef gezicht te trekken; ja zij fchreide dikwils overluid, wanneer zij onverhoeds de mismaaktheden en naaderi op haare wangen befchouwde, en met dit al heb ik 'zeer weinige Vrouwen gevonden, die in haare kleeding ijdeler waren, en zoo veel angtvallige zorgvuldigheid omtrent haar lichaam aanwendden, als zij. Geen kleed, geen hulzel wasvoor haar goed genoeg; waarfchijnlijk, om dat zij met alle de vercierzelen van haar aangezicht een lelijk fchepzel bleef. Zij had de naauwkeurigfte kennis van de modes; zij beoordeelde den fmaak eener vrouwelijke kleeding met een beflisfend doorzicht, en, waar over ik dikwils lachen moest, zij was eene opentlijke vijandin van alle lelijke Vrouwen. De Vrouwen, aan welken de Natuur, of een mismaakt lichaam, of een niet zeer bevallig aangezicht gegeven heeft, zouden in de daad reden hebben, om troofteloos te zijn, wanneer deeze goede moederbaar niet, tot fchadeloosftelling, andere bevalligheden van perfoon en geest gefchonken hadde. De lelijkfte Vrouwen hebben dikwils, hoe zeer de fchoonheid van gelaat verloren hebbende, de fraaifte geftalte, den fraaiften boezem, de fraaifte huid, de lieffte oogen, de bekoorlijkfte ftem, de aangenaamlte vermogens in haare  b e *. Vrouwe n. s% re géfprekken; vermogens, die zeer dikwils,ten minften in de oogen van verftandige Mannen, den voorrang boven alle fchoonheid verdienen, fchoon 'er misfchien geen enkel Vrouvvsperfoon in de weereld is, die haare fchoonheid voor een vermogen van den geest, zonder naberouw, zoude willep verwisfelen. De Vrouwen weten zeer wel, dat de vermogens en aanminnigheden van den geest, hoe groot derzelver waarde ook zijn moge, echter altijd eene willekeurige en bepaalde' bewondering ontmoeten; terwijl integendeel de fchoonheid, zelfs met eene middelmaatige vorming der ziele, overal behaagt, overal zegepraalt, en de geheele weereld der Mannen aan haare ketenen boeit. Zij Weten, dat de ontwerpen, welken zij door de eerstgeméldén willen ter uitvoer brengen, doorgaans ligter mislukken, dan die geene, die haare fchoonheid door een zoort van betoovering begint ea voleindt; zij weten eindelijk, dat zij bij de overwinning, die haare fchoonheid behaalt, in verre na zoo veele moeii lijkheden, en zoo veele verwijtingen, niet te duchten hebben, dan wanneer zij door een fchoon verltand overwinnen willen. Kortom, zij betoonen door haare geheele denkwijze, en'door alle haare daa* den, die tot de verciering Van'haar lichaam betrekking hebben, dat zij de fchoonheid zelve voor haar hoogite goed, en, met den goeden la bruyere, een. fchoon gelaat voor het fchoonfte onder alle zigtkaare dingen houden (*). De (*) lucianus doet in zijne voortreffelijke Verhandeling, hoe men gefchiedeuisien fchrijven moet, aan lelijke F 2 Man-  64 C HAR AC TER -SCHETS De gewoonte, om zig op te pronken, blijft haaï tot in den hoogden ouderdom bij, wanneer geene uiterlijke glans meer in ftaat is, om de oVerblijfzels van eene verwelkte, bevalligheid te verbergen. Men kan ongetwijffeld niets befpottelijkers bedenken, dan wanneer eene oude Vrouw zig nog als eene Toneelfpeleresfe kleedt, haare wangen met blanketzel befmeert, en haaren weggezonken boezem met geweld wil doen te voorfchijn komen; echter houde ik het daar voor f dat dit befpottelijke eenigermaaten kan verontfchuldigd worden, wanneer men overweegt, hoe moeielijk eene ons anderzints zoo aangename gewoonte is af te leggen, en hoe zeer het vrouwelijk gedacht in haare hooge jaaren op de zindelijkheid verplicht is acht te geven, wanneer zij niet walgelijk en verveelend worden willen. De oude Vrouwen, die fteeds nog eene zoo groote waarde in haare kleeding Hellen, willen ook eigentlijk daar door niet meer harten overmeederen, dewijl zulk een vermeten zeer onnatuurlijk zijn zoude; maar zij willen, van wegen haare kleeding en fmaak, geprezen worden, en aan haare jongere zusters toonen, dat 'er echter nog iets is, waar in zij met haar kunnen mededingen. Al wat gedwongenheid, oppronking en gemaaktheid genoemd mag worden , is ontwij{Telbaar een gedrocht van vrouwelijke ijdelheid. Eigentlijk zijn deeze ge- bre- Mannen en Vrouwen het zelfde verwijt: beide, voornamelijk de laatlte, verlangen, naar zijne gedachten, altijd zoo fraai mogelijk te worden afgebeeld. — Zie V IV. Deel van zijne Werken, bladz. 173- {Jweebr. Uitgave^.  der VROUWEN. breken niet gelegen in het natuurlijk en eenvoudig ehara6 CHARACTER - SCHETS te, en de gewoonte van opgefmukte plechtigheden, haar nog fterk aan. De fchoone boom, die in dészelfs jongheid is neergedrukt, kan door geen men* fchelijk vermogen , in laatere jaaren, weder recht gemaakt worden. Hoe meerder oogen, en hoe langer zij op ons gericht zijn, hoe meer wij doorgaans in gevaar zijn, om een gemaakt en opgefmukt voorkomen aan te neemen, al was ook in den beginne geen aanleg daartoe in ons voor handen. Wij zien dit in de meefte menfchen, die in het openbaar redenvoeringen houden moeten. Zij hebben bijna allen eene gemaaktheid, en zullen het groot geflacht van allerleije zoort van verwaanden nimmer laaten uitfterven. De reden daar van is klaarlijk gelegen in onze ijdelheid, in de aangename befchouwing van ons eigen zeiven. Wij willen, namentlijk, voorzoo veele oogen (*), en zoo veele techtcrftoclen, beter en beminnelijker, en zelfs belangrijker fchijnen, dan wij in de daad zijn, wij willenonze uiterlijke rol» ten minften met eere, fpelen; wij willen onze handelingen zoodanig plooijen, dat 'wij onze meerdere en mindere zwakheden aan den opmerkzamen geest van anderen geheel en al denken onttrokken te hebben. — Maar wij bemerken ook wel dra, (*) montesquieu maakt daar omtrent in zijn otlfterffelijk werk, l'Efprit des Loix, Liv. VII. Chap. h, 'deeze zeer juifte aanmerking: „ hoe meer menfchen zig bij „ eikander bevinden, hoe ijdeler zij zijn, en in zig de naijver opgewekt gevoelen , om door kleinigheden uit te „ blinken. " Ik vermeene, dat 'er geen juiHer befchrijving van ijdelheid is, dan deeze.  der v R Ó Ü W È N. W dra, dat dit niets minder» dan eene gemakkelijk* kunst is, en dat daar toe eene onvermoeide opmerkzaamheid behoort, op dat ons niet tegen onzen wil, dan eens deeze, dan eens geene beipottelijkheid ontvallen moge. Deeze angstvallige opmerkzaamheid maakt de meefte menfchen, onaangezicn zelfs groote vermogens van geest en groote verdienften, zoo verlegen wanneer zij zig op eene aanzienlijke Spreekplaats , en onder eene meenigte verltandige toehoorers en toekijkers, geplaatst vinden, en dit is de reden, waarom zoo weinige Mannen en Vrouwen, die Van wegen de vermogens van hunnen geest en hart waarlijk groot zijn, zig door een ongedwongen voorkomen bevallig weten te maaken. Met de fchoonheid is liet even eens gelegen. Op haar zijn fteeds duizend oogen geflagen. Zij wil aan alle deeze oogen behaagen ; maar zij moet niet ftom blijven, wanneer zij behaagen zal, zij moet beginnen te redeneeren, werkzaam te zijn , en hier begint dan ook doorgaans haare verlegenheid en gedwongenheid. De fchoonheid zal. Uit hoofde van haare hoedanigheid (*), ongetvvijffeld, al ftelt men 'er geen belang in, behaagen; maar de fchoone perfoon moet een fraai voorkomen hebben, wanneer zij voor ons een voorwerp van aangenaamheid en bevalligheid worden zal. Deeze fchoone perfoon zal zig dus door eene zoetluidende fpraak, doof eene bevallige wending haarer gedachten, door het oppronken van haar lichaam en geest, en door een in- nee- . (*) kani's Grim der Urtheihkraft in der Analytik der Schijnen* 1. Deel. O  93 C M AilACÏËR-SC H Ë T S neemend gedrag, nog fchöoner trachten te maaken * en zij zoude het ook kannen doen, indien zij het niet beter maaken wilde, dan nodig is. De ijdelheid ter* heft zig boven de grenspaalen Van het natuurlijke, en nu vertoont zig de gemaaktheid met alle haare kleine kunitenarijen voor ons. Men ontleent iets vreemdachtigs, men tast naar cleradiën, men wordt onnatuurlijk, dewijl men te Veel op eens wil doen, te veel oogen te gelijk bevredigen, en met zig ZelVen, in weèrwil van zoo meenigerlcije Strijdigheden onzer ijdelheid met de uiterlijke weereld, echter fteeds te vreden zijn wif. De vleijerij, welke de fchoonheid reeds met haar ontluiken alomme verwerft, bederft bovendien reeds het juist charafter der meefte jonge meisjens. Ieder prijst in hét beeld van haare fchoonheid iets onder fcheidens; zij zullen zig dus, ötèréénkomftig deeze vevfchillendc oordeelvellingen, — op eene verfchillende wijze trachten te vormen cn te gedragen ; maar in die gefteldheid zekerlijk niet altijd de behoorlijke greep doen, dewijl deeze beoordeelingen misfchien iets tot Schoonheid brengen, wat Slechts in des jonkers oogen fchoon is. Haare zuivere Spraak zal in een gemaakt lispen en brouwen, haar zacht onfchuldig opzien in trotschheid, haar natuurlijk verftand in eene naar verdichting zwemende ingespannenheid, haar juist teeder gevoel in ingebeelde gevoeligheid veranderen, naardien de vleijerijen haarer aanbidders het gaarne zoo hebben willen. Zij zullen van elk hunner deezen of geenen regel, om te behaagen, aamieemen, en eindelijk het waar gebruik van geen enkelen deezer regelen treffen, terwijl zig de ijdelheid op eenmaal naar zoo veele verlangen zal voegen, en gevolgelijk zig zelve geweld aandoen, Bedriege ik mij  der VRÖUWÉN. mij niet» zoo is hier in de reden gelegen, waaforrt mcenige fchoöhe Vrouwen dikwils eeli töö zaanlge* field en veranderlijk charaftcr hebben, waarom zij ligter» dan andere, trouwloos en misdïtadjgworden, en waarom zij haare Mannen zeldzaam gelukkig maa* ken. Ik vinde eené meéhlgte van Soortgelijke denkbeelden, doof den Engelfchen Spéciator, zoo Waar en kragtig afgefchetst, dat ik hiet kan nalaaten, dezelve laan mijne lezers, iri eene ongedWongene Veftaaiing, medé te deelen. „ Ëen bezoek," zegt mijne bemin-, nenswaardige menfchen-kenner, ,, gaf mij kbrtlings ,, gelegenheid de opmerking te maaken, dat de fchoon,» heid der Vrouwen zelfs alleenlijk door opgefmukt- heid irt mismaaktheid veranderen, en een goed „ hoofd döof dit Zelfde gebrek befpottelijk worden ,» kan» De fchoone Vrouw bezat Zekere aanminnig» ,, hedert en bevalligheden, die haar zeer aan't harte ,, lagen, en welken zij op eene voordeelige manier in alle haare oogwenken, in elk woord» dat zij ,, uitfprak, en in alle haare manieren wilde ten toon „ fpreiden. De jonge Heer beijverde zig niet mih,» der, om aan zijne vermogens recht te doen weder,, vaaren» Men konde in hem ontwaren, hoe zeer „ hij zijnen geest pijnigde» om iets nieuws uit te vin„ den, om nevens zijne Dame uit te blinken, terwijl j, de laatstgemelde zig in duizenderlei bochten WTong, „ om hem in haare ketenen te boeijen. Wanneer zij „ lachte, zoo opende zij haare lippen meer dan ge„ woonlijk, om haare ijvoof-witte tanden des te be9, ter te laaten zien* Zij reikte met haaren waaijef naaf ,, een voorwerp, dat verre van haar afwas, opdat door het opheffen van haaren arm deszelfs fraaije Ga „ rond*  too CHARACTER - SCHETS ,, rondheid in het oog zoude vallen; — maar te gelijk betoonde zij haare verachting omtrent dat zelfde ,, voorwerp, trad eenige fchreden achterwaarts, lach„ te om haaren misilag, en geraakte in zulk eene ver» ,, warring , dat zij haaren halsdoek weder in orde „ brengen, de oogen van het gezelfchap tot haaren fchoonen boezem trekken, en zig, op die wijze, „ eene nieuwe gefteldheid en eene nieuwe bevallig„ heid geven moest. Terwijl zij zig met deeze klei„ ne kunftenarijea vermaakte, had de jonker tijd, ,, om haar aangename vleijerijen te zeggen, en aan „ haaren hoogmoed door allerleije aanmerkingen, ten ,, nadeele van andere Vrouwen van het gezelfchap, wierook toe te zwaaijen. Deeze onzalige uitwerk„ zeis der poging, om te behaagen , hebben mij be„ wogen, deezen wonderbaarlijken trek van den men„ fchelijken geest, die het gedrag der meefte men,, fchen zoo algemeen befpottelijk maakt, nader te „ onderzoeken. „ De geleerde burnet merkt, in zijn kerftelzet „ van de Aarde, op, dat elke gedachte met een in„ wendig gevoel gepaard gaat, het weikous oogen„ blikkelijk tot wettiging of afkeuring der zaak, die „ aan den geest wordt voorgelteld, beweegt. Wan„ neer men het bij dit gevoel berusten laat, zoo „ neemt men de regelen in acht, die de trappen van „ welvoeglijkheid aanwijzen; maar wanneer men bij ,, die indrukzels zig zclven behaagt, wanneer men daar „ bij blijft ftil ftaan, en dezelven bewondert, zoo „ koomt 'er gemaaktheid uit voort. De geneigdheid, om geprezen te worden, is ongetwijffeld eene wet ,„ der natuur, die in den mensch gelegd.is, waar me„ de het hem nooit aan aanfporingen tot deugd ont- „ breektj  der V Pv O U W E N. iot.. breekt; maar het is mociclijk, om deeze begeerte. „ zelve, ten aanzien van geheel otwerfèhilligemakea, „ te overwinnen. Dewijl de Vrouwen een groot ge„ nocgen daar in vinden, dat zij de voorwerpen on,, zcï liefde cn bewondering zijn ; zoo veranderen zij alle oogenblikken de fpcling van haare gebaarden, „ en de houdingen van haar lichaam, om de geenen, ,, doorwien zij opgemerkt worden, door een nieuw ,, gevoel van haare fchoonheid te roeren. — Man„ nen, die eene groote waarde in de oppronking van „ hun lichaam Hellen, en met deeze vrouwelijke be„ krompen verfianden eenerlci denkwijze hebben, ,, houden zig met eenen net geplooiden halsdoek', met eenen fraai opgetoomden hoed, met een rok naar' „ den nieuwftcn fmaak , en met alle die beuzelachti,, ge en cierlijkc kenmerken van hunne verdienften „ zoo zeer bezig, dat zij onze onverfchilligheid, „ omtrent die dingen, niet verdragen kunnen. Men „ moet zig voor het overige niet verwonderen, wan„ neer deeze gemaaktheid, die uit een inwendigflecht „ gefield vermogen van het oordeel voortkoomt, „ Hechts het eigendom van middelmaatige' herslens ,, en van een laagen Hand is; maar wie befpeurt niet „ met ongenoegen, of zelfs met waren afkeer, dat „ dit nietig opgefmukt wezen bij lieden van den eerHen „ rang, en van meer dan gewoone verdienften, aan» ,, gezogt wordt. Het hart van den wijzen Man wordt „ 'er even zeer mede befmet, als het hoofd van eenen „ zot. Wanneer men een gefchikt hoofd, vol van „ bekwaamheden, naar loftuitingen ziet rijkhalzen, ,, en die zelfs van zulke lieden afbedelen, wier fmaak „ hij in alle andere zaaken gewoon is te verachten, — „ zoude men dan gceuc reden hebben om Uit teroeG 3 „ pen;  loa CHARACTER. - SCHETS pen: wie kan zig tegen zulk eene zwakheid ver„ zekeren, wie kan weten, of hij daarvoor vatbaar „ is, dan niet? Het zekerfte middel, om zig van „ deezen misflag te bevrijden, zoude, zoo ik niet „ mistaste, hier in beftaan,— alle loftuitingen, die „ men aan uitwendige en van ons niet afhangende dingen geeft, in den wind te paan; als daar zijn „ kleedingen, vermogens van den geest, cn houdin- gen des lichaams, dingen, die ons zonder bijko„ mende ijdelheid eene natuurlijke bevalligheid ge'„ ven , maar die ai haaren indruk en kragt verliezen, „ wanneer wij 'er mede trachten te pronken. ,, Wanneer ons verltand flechts de hoofd'- oogmer- ken des levens in acht neemt, en ons hoofd zig al„ leenlijk met ernftige onderwerpen bezig houdt, „ zoo heeft men voor geene gemaaktheid te vreezen, „ en het zoude voor ons dan onmogelijk worden in „ haare ftrikken te vallen. Maar wanneer wij onze „ begeerte, om geprezen te worden, te veel toege„ ven; $00 zal ons genoegen zig enkel tot kleinig„ heden bepaalen, en ons van den lof verlteeken, ,, welken groote deugden en uitmuntende bekwaam„ heden verdienen. — Wij bekommeren ons door„ gaans alleenlijk over de manier van redeneeren en handelen, in plaats van onzen aandacht te vesti„ gen op het geen wij moeten en zullen zeggen of „ doen. Wij begraven de vermogens, die wij voor „ groote onderwerpen zouden kunnen hebben, uit „ vreeze van in onverfchillige zaaken mis te tas- ten. "— Dus verre de Spectator. ■ Men zoude de gemaaktheid der Vrouwen ecnigerBtoaten in dcnzelfden rang met het blanketsel kunnen {tellen. Het laatfte moet het vrouwelijk gelaat anders,  der VROUWEN, 103 ders, dat is, naar de verbeelding der Vrouwen, fchooner vertoonen, dan het waarlijk is; de eerfte moet aan de geheele geftalte , aan de gantfche houding der Vrouwen tot een blanketzel dienen, fchoon zij troofteloos zijn zouden, wanneer de Natuur zelve haar tot een zoo konftig wezen gefehapen hadde. Zij zijn niet te vreden met het geen deeze goede Natuur haar, als een erfdeel van haare vrouwelijke bekoorlijkheid, heeft mede gedeeld; — zij doen door de gemaaktheid, zoo als ea.bruyere zeer nadrukkelijk zegt, moeite, om minder te behaagen, niet, dewijl zij minder willen behaagen, maar dewijl zij, uit hoofde van haaren bedorven fmaak, niet anders kunnen handelen, dewijl de bewegingen en wendingen van haar lichaam even zoo gedwongen en gezogt, als de wendingen van haare gedachten en zedelijk gevoel zijn. De groote zielen-ontleder home maakt in het eerfte Bock zijner Grondjlellingen der Kritiek, in de behandeling van het 'gevoeglijke en betamelijke, de zeer juifte aanmerking, dat met de menfchen zeiven niets in eene naauwere en ftrengere betrekking (laat, dan zijne gevoelens, redeneeringen en handelingen, en dat men even daarom ook hier de naauwkeuriglte overéénftemming vordert. Wanneer men die vindt, zoo heeft men een levendig gevoel van het betamelijke; wanneer men die niet vindt, zoo is het gevoel van het onbetamelijke niet minder levendig. Daar uit ontfhat de afkeer, die een ieder (ten minften ieder verftandig man) van opgefmukte gemaaktheid heeft, welke daar in beftaat, dat men meer fijnheid of fmaak vertoonen wil, dan of aan het character of aan 'deomftandigheden van den perfoon gegeven zijn. Eene wijze vau verklaaren, die met mijne gedachten., omtrent G 4 de  io4 CHARACTER- SCHETS de gemaaktheid, volkomen ovai-écnftcmt, naardien de neiging, om meerder fijnheid te vertoonen, dan behoorlijk is, eene neiging is, die de grenspaalen van den goeden fmaak te buiten gaat, en even daarom, zonder ê;vang in haare uitwerkzels, niet begrepen kan worden. Dewijl in de volgende Afdeelingcn, inzonderheid over de coquetterije, inbeeldingen, gevoeligheid van het vrouwelijk geflacht, derzelver ijdelheid en gemaaktheid nog meermaalen in aanmerking komen moet, zoo kan ik het tegcnwoordig-Hooftlf.uk voegzaam hier mede befluiten. De voorwerpen en konftenarijen, beide gebreken van het menfchelijk hart, zijn bovendien zoo meenigvuldig en talrijk, veranderen zoo zeer naar de omftandigheden en gefteltenisfen des levens, en loopen inzonderheid in de inbeeldingen van hot vrouwelijk geflacht zoo fchromelijk onder malkander, dat een geheele leeftijd van den mensch niet toereikende is, om alle haare uitfporigheden en wendingen naauwkeurig en volkomen aan te wijzen. Alles, wat tot eene zintuiglijke verfraaijing der Vrouwe gefchikt is; alles, wat aan deezen of geenen, het zij goeden , het zij bedorven fmaak behaagen; alles, wat eenmaal pen voorwerp der mode warden kan, behoort tot het ondoorgrondelijk gebied der vrouwelijke ijdelheid.- Ik heb >;e hier in verfchillende opzichten alleen in zoo verre willen behandelen, als zij zig tot het Ikhaam, en deszelfs opcieringen', uitftrekt; — maar hoe zij zig over de geheele denk- en handelwijze der Vrouwe verfpreiden, alle vermogens van ons verftand tot bevrediging van deszelfs hartstochtelijke uitfpattingen bepaalen, en met de vermogens van den geest zelfs gene-zoort vap minnarije kan voeren; hoe zij zig in ge*  der 'VROUWE N. 105 geluk en ongeluk, in vriendfchap en liefde gedraagt; hoe zij op de opvoeding der kinderen, op de vereenigingen van geflachten, .op den voor- en tegenfpoed van geheele Staaten werkzaam is; hoe vernuftig en vindingrijk zij in haare ontwerpen en listige ftreeken worden, hoe hoog zij zig in den uiterlijken glans der deugd, cn hoe laag zij door het misdadige vallen kan; hoe geheel anders zij in zinlijke , als in eergierige, in langzame en koele, als in levendige en vuurige Vrouwen denkt en handelt; hoe fchoon en lelijk, hoe groot en zwak, hoe koud en gevoelig, hoe wraakzuchtig en grootmoedig, zij zig naar de verfcheidenheid der vrouwelijke luimen vertoont; — deeze en meer andere gezichtpunten der vrouwelijke ijdelheid zullen door mij, bij vervolg, nader in overweging' genomen worden, G 5 VROU-  %o6 CHARACTER - SCHETS VROUWELIJKE BESCHAAMDHEID, DE BESCHERM - GODIN DER VROUWELIJKE DEUGD. Zuiverheid van het hart; derzelver noodzakelij kft?e en zeker/Ie grondbeginzeh. ■— Derzelver gcvaaren, en middelen, om die te behouden. ■— Zijn de Vrouwen gevoeliger, dan wij?— Gedachten van rousseau, aangaande de befchaamdheid der Vrour wen. — Verkeerde begrippen daar omtrent. — Gewaande kuischheid onder fchijn van godvruchtig* heid. D e Schaamachtigheid (*) i3 ongetwijffeld één der fchoonfte en zuivcrfte cieraden van het vrouwelijk hart, (_* ) Men moet de fchaamachtigheid van de fchaamte onderscheiden. De laatfte is enkel eene aandoening, de eerfte behoort tot het rijk der deugden. „ Dit alleen voeg ik „ 'er bij, " ( zegt de fcherpzinnige s p i n o z a , Ethices Part. IV. pag. 209.) „ dat, even gelijk mededogen, zoo „ ook fchaamte, fchoon zij geen deugd is, echter goed „ is, voor zoo verre zij tot een blijk (trekt, dat hij, die „ van fchaamte bloost, een begeerte in zig heeft om eer„ lijk te leven, op dezelfde wijze als pijn goed genoemd „ wordt, voor zoo verre zij aanduidt, dat liet beledigde „ deel nog aan geene verrotting onderhevig is, enz. "  der. VROÜ WE N. lof hart, fchoon zij aan het zelve niet als eene deugd, maar als de vrucht van eene omzigtige huislijke opvoeding fchijnt toe te behooren. Onder zeer veele wilde volken wordt deeze beminnenswaardige eigenfchap door de Vrouwen even min, als door de Mannen , aangekweekt, maar fchijnt zelfs bij de eerftcn nog meer, dan bij de laatteen, te zijn uitgeftorven. De Vrouwen overtrelten in zommige heete landftreeken hunne Mannen, volgens de berichten der Reisbeschrijvers , in ontuchtige dansfen en bedrijven, inde lust tot dierlijke liefde, en in de uitwerkzels van een gevoel, dat voor geene fchaamte vatbaar is; eene aanmerking , die men misSchien zelfs in de zwervende wilden bekragtigd zoude vinden, wanneer men gewoon was op die menfchen meenigvuldiger acht te fjaan. Het is onlochenbaar, dat de ongelukkige Vrouwen , die haar verftand uit liefde verloren hebben, haare fchaamte doorgaans tevens verliezen, en omtrent het bedekken van haar lichaam niet alleen onverfchillig zijn, maar dikwils gedwongen moeten worden zig aart te klecden. Maar niet alleen ontbreekt dit inwendig gevoel van fchaamte geheel en al bij de Wilde en zinnelooze Vrouwen; — zelfs onder de Grieken, die met eenen fijnen finaak begaafd waren, Waren de wellustigfte en fchaamteloofte fceften niet Hechts die der Prielteresfen van bacchus, en der minnaresfen, — maar ook der eerbaare Vrouwen uit alle ftanden, eene zeer gewoone en zelfs bevoorrechte vertooning. De onmatigheden der vrouwelijke verbeelding, en van het vrouwelijk bloed , hadden, volgens de verfraaien der oude Schrijveren , in deeze losbandige inrichtingen geene paaien, de fchooiifte Vrouwen vernederden zig beneden het gedierte, en oef-  io8 CHARA C TER - SCHETS ocffenden de zedenlooze fpelen eener fehaamtelooze liefde veel verder, dan door Mannen immer gedaan konde worden. De Romeinfche Vrouwen, getrouwd en ongetrouwd, maakten het, voor een gedeelte, niet beter, of liever nog veel erger, zoo dat juvi?nalis de Schaamachtigheid van zijn volk voor eene deugd hieldt, die reeds lang tot de Goden verhuist was (*). Die in zijne Schilderingen overdrevenheid bevindt,-— mag de naamen der volken veranderen, en overwegen, of deeze zelfde tafereelen niet misfchien heter op de bedorvene zeden van onze groote Steden voegen. Wanneer wij den aart der fchaamte nader onderzoeken; zoo befpeuren wij ligtelijk, dat derzelver uitoeiTening zeer veel van de willekeurige denkbeelden, van het geen gevoeglijk en betamelijk is, afhangt, en flat zij gevolglijk eene zeer wankelende eigenfehap van den wil blijft, zoo lang geene zuiverheid van hart en charactcr tot haaren grondflag ligt. Alleenlijk op deezen onwrikbaaren grond kan die vrouwelijke deugd haare noodige vastheid, en de haar eigen zijnde Schoo- (*) Het zesde fchimpdicht, het fchoonfte tafereel der zedenloosheid! Of men nu uit zulk een tafereel, tot he^ onzuiver charaéter van den pichter, een befluit zoude kunnen makken, geloof ik voor mij niet, wanneer 'er geene andere daad'aaken voor'handen zijn. ,, Verftand" (zegt één ziiner uitgevers) „ zult gii hier nergens vinden te ont„ breeken; maar ik geloof, dat de fehaamtelooze vuiüg* „ heden, welken de Schriiver 'er zoo rijkelijk onder ge„ mengd heeft, van zijne eigene bedorvene zeden getuige„ nis dragen, "  dér V R. O U W E N. 109 fchoone gedaante van uitdrukking en beminnenswaardigheid , verkrijgen. Zonder deeze zuiverheid en onfehuldigheid van het hart, zal zij naar caqueiterij en -gemaaktheid zweemen, en de Mannen tot zinnelijke ■ lusten aanprikkelen, in plaats van hun daar voor te .befchutteu. Eene fehaamachtige Vrouw overweegt onophoudelijk .elk woord, eiken oogwenk , elke verrichting, om alle verdenking van eene bcfmctte ziel, van een zinlijk geitel, van zig af tekeeren; maar zij overweegt ook de uiterlijke gevaaren, waar door de fchoone deugd der vrouwelijke zedigheid en ingetoogenheid door anderen zoude kunnen beledigd worden. Houdt deeze dubbele waakzaamheid op , zoo geeft zij zig, misfchien eer zij het gelooft, en eer zij wil, langzamerhand aan alle vleijerijen der zinlijkheid, en eindelijk zelfs aan misdadige vervoeringen, over. De -vrouwelijke kuischheid heeft nu haaren befcherm-engel verloren. De ongelukkige kan die zinlijke indrukzels niet meer wederftaan, dewijl zij haar-cigen hart -niet meer tot het plegt-anker van het zinkend verltand maaken kan, en eenen vergiftigen Hang in haaren eigen boezem voedt, dien zij reeds lang had de behooren te dooden. Zij ontftelt en bloost niet meer bij uitdrukkingen en dubbelzinnigheden, die het oor der kuifchc Vrouw beledigen; zij is ten minften toegevend omtrent den zedenloozen boerter, mits zijne wendingen fijn omzwagteld, fchoon gezegd en verholen zijn, — hoe onzuiver ook de gedachten onder dit floers zijn mogen. Zij zal zig zelve wel dra onder het mom - aangezicht van het nadrukkelijke en 011fchuldige zulke wendingen veroorloven, en zeer wel weten, wat zij daar bij denkt, fchoon zij 'er niets bij fchijnt te denken. Dewijl de fchaamte,- om mij zoo uit  no CH AR A C TE R - S C II E TS uit te drukken, eene zoo heilige en zoo jongvïouwe* lijke deugd .der Vrouwe is en zijn moet, zöo k;in men niet geftreng en vuorzigtig genoeg in haare bewaring en beveiliging zijn, en men zal ons derbalven niet gemakkelijk de verdenking tegen de zuiverheid des harten , zelfs van die deugdzame Vrouwen, die met -fehaamtelooze wijven eenen vertrouwelijken omgang hebben, ontneemen kunnen. Wanneer eene Vrouw flechts in ftaat is om eeiie zedenloosheid te verontfchuldigen, zoo loopt zij, lang of kort» misfchien zelve gevaar, om die insgelijks aan te neemen, — en reeds in voorraad de redeneering tot een voorfpraak van .herhaalde zwakheden, of zelfs van herhaalde wanbedrijven te maaken. „ Het is in de Vrouwen, „ zegt la bruyere, een fterk bewijs van eene „ zuivere en wel gevestigde achting, dat dezelve „ door de gemeenzame omgang met zommige Vrou„ wen, die haar niet gelijken, niet gekwetst wordt; „ en dat met alle de geneigdheid, die men tot kwaadaartige uitleggingen heeft, men tot eene geheel an•j, derë.reden van die verkeering toevlucht neemt, „ dan die uit de overéénkomst van zeden wordt af,, geleid. " Wanneer ons de Vrouwen haare fchaamte opofferen., zoo offeren zij ons alles op, en zij hebben misfchien niets meer te winnen, noch te verliezen. Zij zijn nu geheel in onze magt, en kunnen, al neemen zij naderhand nog zoo zeer het voorkomen van kuischhetd aan , zig daar uit niet weder ontwikkelen , daar zij ons haar zwak eenmaal zoo fterk verraden hebben. Niets in de weereld behooren zij meerder te vermijden, dan die zwakke oogenblikken, waardoor de overwinning voor de Mannen zoo gemakkelijk gemaakt )  tottk VROUWEN* ni maakt wordt, en hem aan de Vrouw dikwils niets meer overig blijft te bewonderen, dan de groote ligt* zinnigheid en vrouwelijke zwakheid.. Hoe vuuriger én moediger de liefde van den Man is, hoe meer tegenfland dezelve moest ontmoeten, Wanneer hunne minnevlam niet in weinige omhelzingen zal worden uitgedoofd. Valt voor ons aldaar niets meer te overwinnen , zoo zoeken wij ergens anders tegeilftaud, —■ een nieuw lokaas voor onze hartstocht; en deeze is misfchien een reden, waarom zoo veele teedere verbinte* nisfen, door de onachtzaamheid der jonge meisjens, Voor het huwelijk reeds weder ophouden. Voorzigtige moeders, die zig zeiven en het hart der Mannen naauwkeuriger onderzogt hebben, geven derhalven aan haare verloofde dochters met recht dien gewichtigen raad van voorzigtigheid, om haare Schaamachtigheid, zelfs bij de omhelzingen cn het kusfen hunner minnaaren, heiliglijk te bewaren» en in zekere oogenbYikkcn fterker, dan de Man zelf, te zijn. Deeze regel is voortreffelijk, maar zij wordt zelden in acht genomen , gelijk het met duizend andere voortreffelijke regels gewoonlijk gaat. — Deeze opoffering der vrouwelijke fchaamte zoude ons Mannen nog meerder affchrikken, wanneer ons de eenheid en trouwe der vrouwelijke liefde, waar op wij natuurlijker Wijze *ene zoo groote waarde ftellcn, met deeze zwakheid niet weder verzoende, en wanneer de Vrouwen ons niet nu en dan op eene geheel bijzondere wijze wisten te overtuigen, dat zij niet door eigen willekeur, maar in een oogenblik van afwezigheid van geest, de regels van welvoeglijkheid veronachtzaamd hadden. Ik wil en kan hier niet onderzoeken, of dit bijna altijd het geval is; maar het kan 't echter nu en dan zijn, en dus  1,2 C II AR AC TER - SCHETS Sas mag ook, volgens de vcrfchoonende uitleg-rö* gels, een ieder het beste van de zaak denken. In de daad zijn de Vrouwen in dit opzigt 'er zeer kwalijk aan, om dat, daar zij het voorlid niet durven doen (*), en de.Man in de meefte gevallen die geen is, (*) BRANTOMi (Hes des Dames illuftres*) verhralt ons in dit opzigt een zeer aartig geval van eene der merkwaardigfte coquetten van de vijftiende eeuw, joh anima II, Koningin van Napels. Onaangezien deeze Vorftin tot de zeer gevoelige Vrouwen behoorde, en haar Hof een zetel van allerleije zoorten van weelde was; zoo konde zij echter, misfchien uit een nog overig gebleven gevoel van vrouwelijke fchaamte, of om andere redenen, niet beiluiten, haare liefde aan eenen jongen Edelman, caracciolt, mondeling te kennen te geven. , Zij bedacht derhalven een' middel, om zig aan hem op eene andere wijze te ontdekken , die niet zonderlinger zijn konde, en echter In allen gevnlle eene goede uitwerking doen moest. Zij wist, namelijk, dat caraccioli eenen onoverwinnelijke!, afkeer van muizen had, en bij het zien van deeze dieren irt eenen bedwelmenden angst en verwarring des gemoeds verviel; zij voorzag, dat hij zig vergeten zoudè, wanneer zij hem door dit middel buiten postuur bragt, en dit gefchiedde, toen hij op zekeren dag, in de kleedkamer der Koningin, op het fchaakbord fpeelde, en op haar uitdrukkelijk bevel een muis voor hem geplaatst wierd. caraccioli vloog als een half razend mensch op, liep door de voor zaal huilende en beangst heen en weder, (lootte elk, die hem in den weg ftond, ter zijden, en wilde zig in de kamer der Koningin redden. Maar de Koningin had haai zoo juist geplaatst, dat hij in zijne vervoering over haar heen  der Vrouwen. ï ia is, van wiens kam de aanval gefchiedt, zij vooraf niet 'weten kunnen, van welken kant van het haft dé aanval gefehieden, én hóe verre die gaan Zal. Zij blijven in onzekerheid, tot dat misfchién, en Zelfs door de allerlïgtfté kWetfing der fchaamte, reeds alleè verloren is. Zij zien zig genoodzaakt, het in de meefte gevallet) op onze deugd alleen te laaten aankomen j daar de liefdé het vrouwelijk geflacht doorgaans zoo uittermaaten zWak maakt. Haar ltaat wordt in dit opzigt daar door nog bedenkelijker, dat zij niet altijd weten kunnen, hoe de geestgefieldheid van den Man de vrouwelijke achterhoudendheid zal opvatten, déwijl wij niet altijd gefchikt zijn, om te rug gèltöoten of kwalijk verftaan te worden. Eene nieuwe reden ^ Waar¬ heen viel, en in haare kleederen verwarde. Deeze omftandigheid maakte de flimtne Vorllin zig ten nutte, door hen! haare géneigdheid te ontdekken op eene wijze, die niet teederer zijn konde. Van dit öogeribük aF aan wierd hij één van haare voofnaamfte gunstelingen, eh verkreeg korf. daarop eeri gewichtig en aanzienlijk ampt. baylê, difi een everi zoo groot menfchen - kenner, als opmerker, was; maakt bij deeze gelegenheid de volgende zéér treffelijk* aanmerkingen: — „ dat aan VrouWeh van hoógën ftaat „ eene mondelijke liefdes - verkiaaring altijd zeer moeielijJc „ vallen möet; dat zij aan vatbaare Manhen de vrouwelijit ke hartstochten op' het gezicht, en door andere teeke„ nen, wéten te verftaan te geven, mondelijke verklaatin„ gen kunnen uitfpaaren, en dat éene Vorllin in dit ftuk „ nog minder voordeel, dan andere Vrouwen, heeft. Zij „ wordt," dus vervo'gt hij, ,, alleen door zulke lieden „ omringd, die zij, Van wegen hunnen lattgeh ftaf»d, gee^ l DflKL, h ;> Dé  H4 CHA"RACÏli R - SCHETS waarom zij gemeenlijk meer geneigd zijn, om ons toe te geven, dan met ons te kampen. Met veel meer kragt en betovering, dan al het andere, werken eindelijk onze béden en traanen tot het om verre werpen van haare beste oogmerken, fchoon ik volkomen overtuigd ben, dat 'er geen grooter en ongeoorloofder misbruik der mannelijke tederheid, dan dit, zijn kan. Wanneer zelfs de fterkere ziel van den Man zig dool' deeze Verleideresfen Zoo gemakkelijk laat ontwapenen en week maaken, wanneer gebeden en traanen, zonder een bepaald te kennen geven der daar aan verknochte verlangens, zulk een groot vermogen op ons hart hebben, wie zal dan aan de weekere gevoeligheid der Vrouwe kunnen wedefftaan, Hoe „ ne liefdes • verklaaringen durven veroorloven ; zij zal dus zelve het eerst 't voorftel moeten doen, het eerst haare „ minnepijn moeten ontdekken. Andere Vrouwen wagten „ doorgaans den aanval af, en, fchoon zij dadelijk wen,, fchen overwonnen te zijn, zoo blijven zij echter in „ eenen ftaat van verdediging, en maaken Zig daar eene „ eere van. — Eene Vorllin daarentegen is gedwongen den „ aanval zelve te doen, en de fchande te hebben, — van „ tegen alle welvoeglijkheid te handelen. Ik zat niet fpre„ ken van het gevaar van niet begrepen te worden; zij „ heeft middel zig daar van te bevrijden, en zig vroeg of „ laat verltaanbaar te maaken. Onze johanna van Na„ pels heeft zig in alle bochten gedtaait, en zonder zig 3, door een: Ik bemin u, of op eene nog duidelijker en „ lomper manier uit te drukken, evenwel alles te kennen „ gegeven, wat zij —wilde." bayle, Woordenboek, II. Deel, Art. Caraceroli.  dér VROUWEN. ïi$ Hoe kan zij tegen den beminnelijken beheerfcher haarer zinnen hard zijn, die niet beveelt, maar zoo tederiijk, zoo liefderijk fmeekt, die uit zijne zwakke oogen traanen laat vlieten, in plaats van de kragt van zijnen mannelijken arm te gebruiken. „ Zulk een offer, „ zulk eene fpraak, zulk eene liefde van den Man, ,, verdient wederliefde en innerlijke dankbaarheid, al moest zig liefde en dankbaarheid bok door eene on,, geoorloofde zwakheid te kennen geven!" Zoo denkt de Vrouwelijke tederheid in de meefte gevallen , wanneer zij vooruit ziet, dat zij haare eigene vervoeringen niet kan wederftaan. Ik moet den afgebrukeri draad wéder aanhechten. Dat de Vrouwen, van de jeugd af aan, befchaamder en kuifther dart de Mannen zijn, ligt, gelijk ik reeds heb opgemerkt, in haare naauwgezetter opvoeding, Voorts in haar fijner gevoci van het welvoeglijke en betamelijke \ en eindelijk in dén minderen graad van haare zinlijkheid. Omtrent alle deeze puntert zal ik mij nu eenigzints nader móeten verklaaren. Hoe groot ook het bederf der zeden in alle ftanden van het levert» zijn moge; zoo tracht mcii echter ten minflen de onfchuld en fchaamte der dochter in uiterlijken fchijn , én op goede gronden, te bewaren, op dat zij bij vervolg niét als oude Jufvrouwen mogen blijven zitten. Eene gedachte, die voor ouders en meisjens dikwilë de verfchrikkelijkfte van allen is: Men tracht ten minften oog cn oor voor onkuifche woorden én daadeit zoodanig toe te fluiten, dat zij zelve zig dei-gelijken niet mogen veroorloven; men predikt haar voor, dat met het verlies der kuischheid alles Voo'r haar verloren is, dewijl het vrouwelijk geluk cfi dé vfo'uwelijke eere van het gevoelen der Mannen èif vaVnet PuH 2 bliek  n6 CHARACTÉR- SCHETS bliek in 't algemeen afhangen, rousse.au merkt in ziine emile Liv V. pag. 305. zeer juist op, „ dat men haar vroegtijdiger, dan de jongens, re„ geeren kan, door haar voor te houden, wat men ,, van haar denken zal, en dat ten minften de laatst,, gemelde door die zelfde voortellingen, wanneer „ zij Hechts genoegen hebben kunnen, niet zoo ligt, „ als de eerstgcmelde, zig laaten beheerfchen. " De geheele levenswijze der Vrouwen is bovendien geheel anders, dan die der Mannen, en deeze levenswijze , deeze huislijke ingetogenheid en af hangelijkheid heeft wel in duizend gevallen meer, dan al het overige , haare onfchuld beveiligd en gered. De Vrouwen zijn in alle Handen altijd meerder, dan de Mannen, aan haar geflacht en aan de af bangelijkheid van het zelve gebonden; liet kan haar niet ontgaan, dat zij meer, dan wij, worden in achtgenomen; dat zij zelfs in den echten ftaat, of uit vooroordeel, of uit dankbaarheid, meer dan ons geflacht, van het goedvinden haarer ouderen afhangen; dat zij met ons niet eene gelijke onbepaalde vrijheid genieten, geene zoortgelijke luidruchtige gezelfchappen bijwoonen, niet, zoo als wij, zonder geleider reizen, zig niet op die wijze, als de Mannen, durven vermaaken. Overal Haan zij onder een zoort van voogdijfchap, overal moeten zij de fcherpe beoordeelingen van haar eigen geflacht vreezen, offchoon wij genegen zouden zijn haare daaden met meerder verfchooning te befchouwen. Hier bij koomt nog eene omftandigheid , die haare fchaamte klaarlijk tot een punt van eere maakt. Ligtelijk befpeuren zij, dat wij ons in haar gezelfchap zediger, betamelijker en omzigtiger, dan anderzints, gewoon zijn uit te drukken, dat wij in haare nabijheid  der VROUWEN. 117 heid onze woorden met meer geftrengheid afmeeten, onze vrije fchertzerijen inperken, onze hartstochten geweld aandoen, en zij kunnen daar uit geen ander befluit trekken, dan dat dit alles uit achting voor haare onfchuld en haare eigene goede zeden gefchiedt. Zij zien zig dus genoodzaakt, om voor dit kleinood des te omzigtiger te waaken , hoe meer wij het zelve in haar fcbijnen te waardeeren, en ook dadelijk gewoon zijn zulks te doen Zij zullen door derzelver kwetfing reeds onze minachting verdienen, dewijl zij zoo veel gelegenheid en aanfporing der Natuur tot deeze ongeregelde vrijheid van zeden niet hebben, dan wij. Het jonge meisjen ftaat altijd nog onder het opzigt der huisfelijke opvoeding, wanneer de jongen, van gelijken ouderdom, reeds in de groote weereld geplaatst, en gedeeltelijk reeds aan zig zeiven wordt overgelaaten; eene omftandigheid, waar door ons geflacht doorgaans vroeger tot zijne rijpte en tot begrippen geraakt, die een onfchuldig meisjen alleenlijk in den echten ftaat kan en mag verkrijgen. Het fijner gevoel van het geen gefchikt en betamelijk is, en het welk onlochenbaar aan het beste gedeelte der Vrouwen eigen is, kan, of als een gevolg van haar voorheen genootene geftrengere opvoeding, of, zoo men wil, ook als een natuurlijk grondbeginze1 aangemerkt worden; naardien de meisjens over het geheel opmerkzamer, dan de jongens, zijn, en, uit hoofde van haare natuurlijke doorzigtigheid, het befpottelijke en mismaakte in perfoonen en daaden fpoediger gewoon zijn op te merken. De ouderlijke lesfen en onderrichtingen, om de zedelijke betamelijkheid niet te kwetfen , dringen dus gemeenlijk veel «Üeper in de ziel der meisjens, dan in die der jongens, II 3 in,  US CHARACTER-SCHETS in, ert blijven in baar langer, dan in de laatstgemeld den, voortduuren. Ik heb dikwils de aanmerking gemaakt, dat de befchaamdheid van het vrouwelijk geflacht doorgaans veel dieper, dan het onze, doordringt, en dat haar gevoel van eer doorgaans niet alleen levendiger, maar ook fijner, dan het onze is, dewijl 'er bij haar meer, dan bij ons, van moet albangcn. Betamelijkheid en fchaamte zullen door het geheele leven de fterkfte beweegredenen van de daaden der Vrouwe blijven, zoo haar hart niet te vroeg door zedenlooze voorbeelden vergiftigd is geworden; betamelijkheid en fchaamte zullen de welgcaarte Vrouw tot aan haar fterfbed vergezellen (* ). Ik heb al verder opgemerkt, dat de levendigfle en vuurigfle meisjens dikwerf alleen door deeze grcnspaalen haarer daaden in orde gehouden worden, wanneer alle andere /voorftellingen niets baaten mogten. Zij deinsden misfchien niet voor het denkbeeld van zonde te rug , maar yvel voor dat van fchan.de, en ik ben dus. zeer gencJ : gen » (*) Zelfs de gelukkige minnares, en naderhand zoo ongelukkige gemalin van hf.krik VIII , de beroemde anna bolkyn, betoonde ze'ft op liet fcliavot een blijk van yrouwelijke fchaamte, vermits zij haar kleed zeer zorgvuldig over haare voeten trok, op dat zij niet op, eene onbetamelijke wijze onder den bijl van den beut vallen most. — •' Poftremo genibus po fit is ultimos quoque pedes, quo hone„ fiius procumberet, vefie csntexit. " — „ EIwcKHk op, „ haare knieën getallen zijnde, heeft zij, om met te meer- der eerbaarheid voorover te Horten, haare voeten met „ haar kleed toegedekt. " — cratjanus, de cafibus'vir rovum illujlrium, pag. 270.  der VROUWEN. »0 gen, om de fchaamte niet alleen voor een grondtrek van het goed vrouwelijk charaéter, maar zelfs voor een grondflag van haare zedelijkheid in 't algemeen te houden. De vrouwelijke zwakheid heeft meer dan één hulpmiddel noodig, om niet te zichtbaar te worden, cn den Man niet tot nog grootere zwakheden te verleiden. Zulk een hulpmiddel, of een geheele drom van zulke hulpmiddelen, is de vrouwelijke eerbaarheid en kuischheid, de achting voor het betamelijke en welvoeglijke. Het is niet aan alle Vrouwen gegeven, door vaste beginzelen van zedekunde en fterkte van character voor haare onfchuld te waaken, cn door eene voortduwende redeneering goed en lïandvastig te blijven. De zedelijke wetgeving moest dus een in het oog vallend cn zinlijk hulpmiddel, het gezag van het betamelijke en welvoeglijke, daar Hellen, waaraan zij alle, zonder uitzondering, onderworpen zijn, en zonder welks in acht neeming zij, zelfs met andere groote vecmogens van geest en hart, geene achting verdienen zouden. Dit middel is juist daarom, om dat het zoo in 't oog loopt, en de geenen, welke het verwaarloozen , dadelijk met fchande overlaadt, algemeen begrijpelijk, en aan geene twijffelachtighcid onderworpen. De ge» woonte en de goede zeden hebben het tot den rang van eene wet verheven, en het aan de Vrouwen zoo diep ingeprent, dat zelfs omzigtige minnaresfen haare fchaamte niet geheel zullen afleggen, wanneer zij ove* de harten haarer aanbidders lang beerfchen willen.. Deeze wet moet zelfs in den echten ftaat heilig blij* ven, zoo de liefde van den Man, uit hoofde dat & Vrouw haare eer met te veel drift veil geeft, niet verkoeld of wantrouwend worden zal Niets fchijn? das. 1 Ra «|W  lao CHARACTER - SCHETS zoo wel van de zijde van den Man, als van de Vrouw, onvoorzigtiger en voor beiden gevaarlijker te zijn, dan wanneer zij de wellustige mjnneftreeken bij haare anderzints rechtmaatige omhelzingen invoeren, en liet kuifche huwelijks-bed door de kwetfing der daar aan eigene fchaamte niet alleen onteeren, maar zig ook het zelve vroeg of laat walgelijk en lastig maaken. De Mannen gelooven over het algemeen, dat aan het vrouwelijk geflacht, ter vergoeding van haar veel-, vuldig lijden, van haare moeielijke zwangerheden en Pijnlijke baaringen , niet alleen een hooger graad van zinlijkheid in 't algemeen, maar ook een levendiger gevoel der liefde, dan aan de Mannen, door de Natuur is mede gedeeld geworden. Men heeft dit gevoelen door het recht van ; wedervergelding, cn zelfs door eene ontleedkundige befchouwing der Vrouwe, en door het vuur van haare zinlijke gewaarwordingen willen bewijzen, maar ik houde het daar voor, dat het met dit wonderlijk gevoelen even eens is gelegen , als met al het gelooven in het algemeen , en dat bayie op zijn merkwaardig artikel: tiresias, het zeer wel begrepen heeft. „ Iemand zoude kunnen ,, vrag»n," zegt hij aldaar, „ of'er eenige na5, tuurlijke of zedelijke oorzaaken zijn, die aan het „ zoogenaamd oordeel van tiresias kragt bijzet„ ten? De natuurlijke oorzaaken mogen de Genees„ kundigen onderzoeken; maar zij zullen vermoede„ lijk geene geringe moeite hebben, om deeze vraag „ te ontwikkelen. Wat de zedelijke oorzaaken be,, treft, zoo geloove ik ongetwijlfeld, dat men 'er „ geene, die kragtiger zijn, kan bijbrengen, dan, wanneer men zegt, dat het at werk eener goede en wijze voorzienigheid zij, hoedanige de Voorzie-  der VROUWEN, 121 ,, nigheid Gods is, om vergeldingen te doen, en het ,, genoegen te vermeerderen, naar maate de zwange,, re Vrouw, van de ontfangenis van het kind af, tot deszelfs geboorte toe, heeft te lijden en uit te „ Haan. Op die wijze moet het aandeel in genoegens ;, tot voordeel der Vrouwen buiten twijlfel verbazend ,, ongelijk zijn, Maar behalven dat de wet der ver,, gelding gevolgen zoude kunnen hebben, die zeer ,, verre zouden kunnen heen loopen; zoo kan men ,, ook zeggen, dat God duizend en duizenderlei wij,, zen van vergelding buiten deeze heeft, en men „ dus omtrent geenen derzelven iets bepaalen kan. " Men heeft dit geloof der Mannen ongetwijlfeld alleen uit enkele gevallen en ondervindingen, en uit voorbeelden van de groote weereld, afgeleid, die over het algemeen niets bewijzen kunnen , en waar van de vertellingen en omhangzels zeer overdreven kunnen zijn; men heeft de coquetterie der minnaresfen als een geheime aanleg der Natuur in alle Vrouwen aangezien, en alle Vrouwen daar naar beoordeeld, dat is, men heeftin haar gevoeligheden der Natuur veronderfteld, die misfchien deeze coauette Vrouwen zelve niet bezaten, maar alleenlijk tot vergrooting van haare zegepraal, en vermeerdering van gefchenken voorgaven te bezitten; omniet te gewagen, dat deeze voorgewende grootere zinlijkheid van het vrouwelijk geflacht, zoo zij al hier en daar fcheen voor handen te zijn, door de kwaadfprekenheid der Mannen alleen kan zijn voortgebragt. Over 't algemeen zijn de Vrouwen ook in de daad meer gefchikt, om ons door de tederheid en zachtheid haarer gewaarwordingen, dan door het vuur van haare liefde te behaagen. Men zoude zeer onverftanH 5 dig.  lag CHARACTER - SCHETS dig tc werk gaan , wanneer men haar het laatfte wilde paubeveelen, daar derzelver geweldig vermogen zoo bekend en tevens zoo gevaarlijk is. Daarenboven zoude bet ook fteeds eene zeer geringe belooning voorde Vrouwen zijn, wanneer die Hechts in dit voorbij ftreevcnd oogenblik van een dierlijk genot beftaan moest. De Natuur, die niet zoo onmeedogend omtrent haar te werk ging, heeft haar reeds door het befchouwen haarer kinderen, door het teder en hartelijk gevoel der moederlijke liefde, door de zaligheden der huwelijks-verkeering, veel grootere en duurzamer genoegens toebereid. Ja de Natuur zoude eindelijk in den aanleg der Vrouwe zelve eene tegenftrijdigheid begaan hebben, wanneer zij haar aan de eene zijde de fchoonheid en tederheid der kunne, als een zoo groot voorrecht van haare bewerktuiging, en aan den ande-ren kant in haare grootere zinlijkheid een onvermijdelijk middel tot verdelging daar van, medegedeeld hadde. Dat de Natuur deezen hoogeren graad der vrouwelijke zinlijkheid niet wil, denzelven niet geboden% noch voorbereid heeft, bewijst zij door het innerlijk r.anwezen der fchaamte zelve , door de aangeboorene en onlochenbaare vreesachtigheid van bet vrouwelijk geflacht, cn door de vroegtijdige fchrikkclijke vernie-, lingen en verwilderingen der vrouwelijke bevalligheden, die aan een grooter zinlijkheid , en aan het misbruik van de oogmerken der Natuur, worden opgeof-. ferd. De vrouwelijke dartelheden der liefde, die men ook onder de dieren vindt, en die men als fprekendc aanlokzelen der vrouwelijke zinlijkheid zoude kunnen aanmerken, bewijzen niets meer, dan dat de bemin-, de aan den minnaar behaagen wil, niet dat zij dierlijk zin-  DER V R O U W E f^j 523 zinlijker, dan de Man is. Bij de dieren Schijnen deeze verliefde aanlokzelen der wijfjens eene noodzaken lijke kunstgreep tot vermeerdering der geflachten te zjja, dewijl de dieren niet, even als de mensch, door wederkecrige indrukzels der fchoonheid worden aangedaan, en de geflachten zig, zonder dergelijke tedere aanfporingen der dierlijke driften, dikwils niet ter» kennen zouden. Bij de menfchen kan dit geval, uit hoofde van derzelver vermogens tot naauwkcuvigcr onderfcheiding, geen plaats hebben. Hunne hartstochten behooren niet van een enkel dierlijken aart te blijven , maar door hoogere prikkelingen en hoogere beweegredenen, dan de enkele opwelling van het bloed, veredeld te worden. Bij het gedierte, het welk tot behoefte der liefde flechts op zekere tijden, en niet, gelijk de mensch, op alle tijden geprikkeld wordt, moeten deeze aanlokzelen der wijfjens de behoefte en den regel der Natuur zelve helpen bevorderen. Bij de menfchen is deeze kunstgreep der Natuur onnodig, dewijl hunne liefde niet tot zekere tijden bepaald is; maar als een recht, aan het cdclfhe zoort van fchepfëlen toekomende, tot zekere jaaren voortduuren moet. „ Wanneer de Natuur door te rug hou„ ding van het ééne geflacht niet de genmatig'lhcid „ van het andere bepaalde, zoo zoude, naar de gc„ dachten van rousseaü, zeer fchiclijk de on„ dergang van beiden volgen, en het menfehelijk gcSlacht door die. middelen zeiven, die tot deszelfs „ onderhouding beftemd zijn, omkomen. Indien „ 'er, " dna vervolgt rousseaü, „ bij de gemakkelijkheid der Vrouwen, om de zinlijkheid der a, Mannen op te wekken, en in hunne harten zelvcn „ het oyerblijfzel yan een bijna uitgedoofd tempcra- ,, ment  124 CHARACTER-SCHETS „ ment weder aan te vuuren, de eene of andere on„ gelukkige landftreek was, waar de wijsgeerte dit „ gebruik, — om de Vrouw tot het aanvallend deel „ te maaken, — hadde ingevoerd, voornamelijk in. „ warme Landen, in welken meer Vrouwen, dan „ Mannen, geboren worden; zoo zouden de laatst„ gemelden, door haar overhecrscht, eindelijk haar „ flachtoffer zijn, en zig alle, zonder redding, door ,, de Vrouwen ter dood gebragt zien. " (emile, Liv. V. pag. 285.). In het laatfle gedeelte, van het geen rousseau beweert, is het waare en valfche onder elkander gemengd. Voor het gezellig leven, en de befchaving van den mensch , zoude die landftreek buiten twijffel zeer ongelukkig zijn, waar de Mannen volftrektelijk aan de buitenfporigheden en uitwerkzels van eene grootere zinlijkheid der Vrouwen onderworpen waren; maar dit 'gebruik kan geene wijsgeerte ter weereld invoeren, hoe zeer zij ook deeze zinlijkheid zelve zoude mogen begunftigcn, — naardien dit gebruik door geene natuur-wet gewettigd wordt, en vooraf de geheele bewerktuiging van beide geflachten van den grond op anders gevormd zoude moeten worden. Zoo lang de Man, uit hoofde ecncr dadelijke grondwet der Natuur, het fterker deel blijft, gevolglijk ook de Vrouw haare aanmaatigingen, al was zij ook het aantastend deel, niet met geweld kan doorzetten, — zelfs dan niet, wanneer haar geflacht talrijker, dan bet onze, zijn mogte; zoo kan men ook over 't algemeen geene vrouwelijkedwingelandije, zoo als rousseau meent, ftellen. Ik zegge, over V algemeen: want dat 'er enkele gevallen zijn kunnen, waar in ontaarte fchepfcls van haar geflacht, door eene haar eigene  der VROUWEN» ia| iie wilde zinlijkheid, de Mannen, om mij van de fpreekwijs van rousseau te bedienen, dadelijk, en zonder redding, ter dood brengen, geef ik gaarne toe. Ja, 'er zijn geheele volken, alwaar de Vrouwen, van de vroegfte kindsheid af tot aan haaren dood, de hevigfte en ongebondenfte driften verraden (*). Maar ook hier fpelen de Mannen altijd nog, uit hoofde van het recht des fterkeren, de eerfte rol, en worden dikwils door honderd en meerder minzieke Vrouwen omringd, zonder door haar ter dood gebragt te worden. Met der menfchen ouderdom verdwijnen zoo meenige fchoone en beminnenswaardige gevoeligheden van beide geflachten; met de toeneemende jaaren moet ook, volgens de waarneemingen van eenige menfehenkenners , de Schaamachtigheid der Vrouwen beginnen af te neemen. Dit moet echter alleenlijk van zommige gevallen verltaan worden. Het fchynt, namelijk, in de daad, als of veele Vrouwen in haare hoogere jaaren 'er vrij gemakkelijk toe overgaan, om het zoo lang gedragen masker der welvoeglijkheid af te leggen, ( *) „ Aldaar ziet men, " ( zegt montesquieu van de Indiaanfcke Vrouwen,) ,, tot welke hoogte de gebre„ ken der luchtftreek, wanneer men daar aan eene onbe„ paalde vrijheid laat, de wanorde drijven kunnen. De „ Natuur heeft aldaar eerre kragt, en de fchaamte eene „ zwakheid, die onbegrijpelijk is. Bij de Pataanen is de „ wulpichheid der Vrouwen zoo groot, dat de Mannen „ genoodzaakt zijn zig zekere kleedingen aan tefchaffen, „ om zig voor haare aanvallen te beveiligen. " PEfprit des Loix, Tom. II. pag. 62.  m CBARACTER. - SCHETS gen, en zig in haare waare gedaante te Vertoonen, of nu eerst van zekere zaaken te durven fpfeken, waar méde zig voorheen haare Verbeelding, maar nimmer anders dan in het geheim, had bezig gehouden. Men zoude deeze Vrouwen in twee zoorten kunnen vetdeelen, in de zulken, die met de daad veele bijzondere kundigheden, in de konst van minnen van ovidius, hebben opgedaan; en wederom andéren, die de Schaamteloosheid enkel in den mond vertoonen, om, ik weet niet door welk een zonderling zoort van Schranderheid en ijdelheid,. de opmerkzaamheid van anderen op té Wekken. De eerfte gelijken naar praatzieke reizigers, Üie in hunne oude dagen het dagverhaal van haare waarneemingen a'tijd weder van voor af aan opzeggen, en fteeds gewoon zijn daar van te Spreken; alleenlijk met dit önderfcheid, dat deeze Vrouwen ih haare kleine huizen dikwils meer gezien, géhoord eK bijgewoond hebben , dan de anderen in wijd uitgestrekte Gewesten. — Dit zoort van Vrouwen fchijnt niet zelden eene eere te ftellen in mecnigefleije gefprekken, dieniets minder, dan betamelijk, en meer daiï dubbelzinnig, zijH. Zij vernaaien ü met eene onbegrijpelijke openhartigheid de geheimen der liefde en van het huwelijks-bed; zij berekenen u de aanvallen der Mannen en de manieren van hunnen zegepraal; zij doorloopen, als met het oog van eenen kenner, de vorming der Spieren Van ons geflacht, en trachten derzelver gevoeligheid ten minfteri nog door fehaamtelooze boerterijen te prikkelen, daar zij onze hartstochten niet meer door fchoonheid en jeugd kunnen gaande maaken. Haare vuile aartighedeh komen op de geboorte-dagen der kinderen , aan het kraambed ^ en in het bruilofts-vertrek der verloofden, zonder fehrooia  sn VROUWEN. 12? Ichi'oom of ingetogenheid, opentlijk te voorfchijn. Zij zijn allergevaarlijkst om met jonge meisjens omgang te hebben. Zij hebben altijd eene meenigte belachelijke zeldzaamheden, rakende de fterkte en zwakte der Mannen, echtfchcïdingen en derzelver oorzaaken, nacht-bijéénkomsten der verliefden, echtbreukige verleidingen en derzelver konltenarijen, voor dé hand, om deeze aartigheden gevoeglijk aan den mari fe helpen. Zij noemen ieder ding bij zijnen rechten naam, zonder te bloozen, en trekken dikwils deii fluijer af, waar mede eeit befcheiden verhaaler zekere Voorwerpen tracht te bedekken, door eene enkele' Spreekwijs, die niets meer verholen laat. Men ontmoet deeze Vrouwen, niet alleen in de gezelfchapperi van lageren ftand, maar zelfs in haare befchaafdé bijéénkomften, in de fatfoenlijkc Weereld, onder dé opgekjaardlten van haar geflacht, en aan de Hoven ui èen groot aantal. Haare fmaak was in het midden deezer eeuw, in eenige voornaame Steden, zelfs tot eene zedige manier geworden, en zal het misfchien ivel dra weder worden. Die Vrouwen, welke de onkuischheid alleenlijk iii den mond hebben, maar zig zeiven voor buitenfporigheden hebben gewagt, en nog wagten, willen door haare onbetamelijke welsprekendheid niets anders bewijzen , dan dat zij met deeze misdadige Vrouwen gelijkzoortige ondervinding hebben, maar misfchien op eene geoorloofder manier. Zij gelooven , in deri echt, den fleutel van alle geheimen der liefde, over *t algemeen, gevonden te hebben, en haare praatzieke aart vervoert baar, om daar van, als van eene gewoone huisfelijke zaak, te Spreken. Maar men vindt ook zomtijds buiten den echt zulke ontuchtige vertelsters ,  ,=8 CHARACTER-SCHETS fters, die, fchoon zij haare kuischheid voor het uï= terlijk oog zeer wel \Veten te bewaren, en de Man* nen, wanneer n] dezelven tot aan de deur der misdaad gcbragt hebben, zelfs geWooh zijn te rug te (booten. Dit fchijnt in de daad niets anders, dan een zoort van zeer grove en dierlijke coquetterije te zijn, waarbij de wangen van eene betere Vrouw altijd bloo* Zen zullen, en waar door die wellustige Vrouwen zelve in het grootftc gevaar geraken moeten. Wij» Mannen, befluiten bijna altijd van de Spraak en dè houdingen der Vrouwe tot haar hart, en dwaalen zelden in deeze manier van befluiten, daarin ons oog, Wat dit punt betreft, een zekere geest van Voorzegging ligt. Die in het algemeen met losheid en boer* tende van de buitensporigheden der liefde Spreken kan » ftaat zelf op een glibberigen grond, — hij moge Man of VrouW zijn, en ik geef geen duit voor haare deugd, wanneer zij zig in veranderde omftandigheden bevindt* Deeze onkuifche zwetfiers hebben derhalven haare tot dus verre bewaarde ingetogenheid van gedrag wel niet aan het vermogen van haare betere zedelijke grondbeginzels, maar veel eer aan haare vrees voor allerlije kwaade gevolgen te danken, of ook wel aan de noodzaak, om de geheimen Van haat lichaam uit natuurlijke oorzaaken te moeten Verbergen; — of is het dadelijk bewezen, dat 'er Vrouwen zijn kunnen, die bij eene geneigdheid tot ontuchtige Uitdrukkingen en Vertellingen evenwel een zuiver en zedig haft bezitten? De beroemde, vroome en deugdzame mArgarètha van valois, Koningin vanNavarre, Schreef een zeer ontuchtig boek, het welk wij nog hebben, en eene zonderlinge tegenftrijdigheid met het kuisch charafter vart deeze Koningin Haakt, al willen Wij «elft  der VROUWEN. 129 telfs Hellen, dat het een vrucht van haare vroegere jaaren is. „ 'Er zijn," zegt bayle (*), „ bij ,, deeze gelegenheid zeldzame ongelijkheden in dé „ menrchelijkeziel, en veele ftrijdige dingen tusfchen „ ons hart en ons verftand. De één heeft meer zak verheid in hét hart en in de zeden , dan op de tong en in de pen; Een ander heeft een bedorven hart, „ en houdt bijzitten, fchoon hij een walg van de verj, tellingen van eenen böcacio gevoelt. — 'Er „ zijn Vrouwsperfoonen, die aan alle buitenfporig„ heden van wellust en zedenloosheid zijn overgege,, ven, en niet te min eenen hoogen graad van on,, fchuld weten voor te doen. " Zoude de zedenlooze fmaak van veele Vrouwsperfoonen, van deeze en geene zoort, niet mede daar uit voortkomen , dat de ouders zelve niet altijd omzichtig en geheim genoeg in de uitdrukkingen en omhelzingen hunner liefde waren? Men gelooft het niet, hoe openhartig en onbedwongen veele echte lieden in dit opzicht, en wel in tegenwoordigheid van hunne opwasfende kinderen, te werk gaan, en hoe onverfchillig zij zijn, wanneer zij door dezelven, in zekere oogenblikken van teederheid, verrast worden. Zij fehijnen niet te weten, onaangezien zij het duizende maaien mogen gelezen en gehoord hebben, dat de indrukken der kindschheid met onuitwischbaare merken in de ziel van elk mensch, zijn geheele levenlang, overig blijven, cn eenen geheimen, -2eer vermogenderf (*) Ih zijn tVuordcnbvek, fff; heel, op hei-woord1 Navarre. I. D E E Li 1  xjo CHARACTER- SCHETS den en onvermijdelijken invloed op alle onze geVoe» lens en handelingen naderhand te weeg brengen. De kinderen van beide geflachten, ik kan deeze ftelling niet genoeg herhaalen, geven op niets zoo zeer acht, dan op de uitdrukkingen onzer dierlijke neigingen. 'Er emtftaat eene geheime warmte in hun bloed, die deeze opmerkzaamheid niet alleen onderhoudt,' maar ook met het toeneemen der jaafert bevordert, en dik* wils hunne nieuwsgierigheid tot eene wonderbaarlijke hoogte, inzonderheid bij jonge meisjens, infpant (*). Hoe is het nu wel mogelijk, dat bij eene Zoo gevoelige en Werkzame verbeelding der kinderen, en eena zoo ingefpannen opmerkzaamheid derzelven, hun hart geheel zuiver en onfchuldig blijven kan, wanneer zij bij de omhelzingen hunner ouderen, bij hunne vrije kusfen en betastingen, bij gefprekken over de voortteeling en de daar toe betrekkelijke lichaams-deelen, bij wellustige boerterijen en gefprekken, en bij ontoorzigtige ontkleedingen van oude lieden, tegenwoordig moeten zijn? Hoe is dit mogelijk, daar het voorbeeld der ouderen zoo fterk op de teedere ziel der ffleisjens werkt, en in de meefte gevallen haar wetgever is, en zijn moet? Zoo als de ouders redeneeren, zoo praaten de kinderen hun na, offchoon zij zelfs niet in ftaat zijn het ge- (*) In het boven aangehaalde boek van den Heer salzKann zal men, in verfcheidene opzichten, meenigerleie, pie? toe behoorende, zeer gewichtige gebeurtenisfen eff vermaanisgen vinden, die ai onze tijden aan geene ouder* «A opvoeder, onbekend behoorden te zijn.  der VRÓUWEN. t3t geheimzinnige der gefprekken te bevatten. Zij zullen denzelven reeds weten of trachten te ontdekken. Zoo als de ouders handelen, zoo handelen ook de kinderen, in den beginne wel door loutere naaaping, maar vervolgens, uit hoofde eener onbuigzaame gewoonte, of, gelijk het bij boosaartige gemoederen, en bij flechte zeden der ouderen, zoo dikwils het geval is , uit een zoort van hoogmoed en opzet, hunne ouders zeiven te befchamen. Befpeurt de jongen en het meisjen Hechts eenmaal, dat de ouders bij eene wellustige gedachte Önverfchillig blijven, of hun genoegen daar over te kennen geven; zoo zal het kind, als door eenen electrieken flag, omtrent andere onbetamelijke dingen, teri roinften voor een tijd lang, zelf önverfchillig gemaakt worden, èn de tegenftrijdigheid Van dit gedrag der ouderen, met derzei Ver, dikwerf zeerftrenge; fchaamathtigheid, niet kunnen ontwikkelen. Het zal in onzekerheid blijven, wat het van deeze naauwgezette zedenmeefiers te denken hebbed en of het zig op dezelven, bij vervólg, 41 dan niet betrouwen moet. „ Schaamte," zegt eeiie uitmuntende Vrouw in haare brieven aan den Schrijver van dit boek, ,, is; „ onze beste befcherm-engel; maar, helaas! wij „ prenten dèëze deugd aan onze dochteren niet ge;, noeg in. Men gelooft, dat, vermits zij als een 4, bijzonder gefchenk der Natuur der Vrouwe tóebehoort, ëri mët onze vreesachtigheid eenige óverédn;, komst heeft, tot haare verdere vorming niet veel ïi noodig is te doen, én men in dit opzicht Hechts' alles aan deü loop det Natuur gerust kan overha-' „ ten; Dit is è'en zéér bedrieglijke waan. Vreesach# tigheid is een natuurlijk gevolg van ons zwakkef 1 a i, fï-  CHARAC TER- SCHETS „ lichaams-geftel, onze zittende levens-manier, en „ een ten deele daar uit geboren mistrouwen, om„ trejt onze kragten. Maar onze fchaamte moet door „ zedekundige grondftellingen bevestigd en verze„ kerd worden , op dat zij niet door toevallige gele„ genheden en verleidingen, in 't bijzonder ook bij „ gehuuwde Vrouwen, ondermijnd worde, die, wanneer zij tot die jaaren komen, haare afneemenm de bevalligheden niet zelden door een los gedrag „ trachten te vergoeden. — Ik ken moeders, die zig 90 iH tegenwoordigheid van hunne volwasfene zoonen „ uit- en aankleeden, getrouwde Vrouwen van mid„ delmaatigen ouderdom, die zig half aangekleed, „ maar zonder verlegenheid of bloozen aan de Man„ nen vertoonen. Maar ik ken ook gehuuwde Man„ nen, die zoo weinig kiesch denken, dat zij hunne ,, vrienden bij de kleedtafel hunner Vrouwen bren„ gen, en hun zelfs gelegenheid geven, om, ten ,, aanzien van zedelijkheid en betamelijkheid, lang„ zaamerhand önverfchillig te worden. Misfchien ,, zoude ik de zaak te ver drijven; maar, hadde ik „ eene dochter, zoo zoude ik, buiten de grootfte „ noodzaak, niet toeftaan, dat zij zig, in tegen- woordigheid haarer vriendinnen, zoude mogen „ aan- en uitkleeden. Zij zoude bij haar eigen ge- flacht de fchaamte tot laatdunkenheid moeten drij„ ven, op dat zij overal, en in tegenwoordigheid „ van alle menfchen, befchaamd bleeve, en even y, daar door de eerfte en voornaamfte gelegenheid tot y, vrouwelijke ijdelheid en eoquetterije voorgekomen zoude mogen worden. " Dat wij, Mannen, even zoo zeer als de Vrouwen , onze fchaamte hebben , cn hebben moeten,  der. VROUWEN. 133 ten (*), geve ik gaarne toe; maar wij verliezen ze ook veel gemakkelijker, dan zij, en zijn onverfchilliger, dan zij, omtrent het verlies van deeze fchoone eigenfchap, dewijl dit verlies voorden Man gewoonlijk met minder fchande en minder ftaatkundig nadeel verbonden is. Dit alles koomt voort uit de uitgebreider levens - betrekking en den vrijeren kring der werking van ons geflacht. Den Sterkeren is meer geoorloofd, dan den zwakken, vooral, wanneer hij de Sterkere en levendiger drift der hartstochten tot verontschuldiging van de grootere vrijheid in zijne handelingen maaken kan, Men merke wel op, dat ik hier niet van eenen algemeenen regel Spreke , maar alleen van de Staatkundige betrekkingen van beide geflachten omtrent elkander. De Man, en niet de Vrouw, moet eigentlijk de kinderen voeden, dewijl zij zijn eigendom zijn, en daar de Natuur overal zoo zeer op het behoud der menSchelijke maatichappij aandringt, zoo moet hem ook, wanneer hij dwaalt, iels meer, dan aan de Vrouw, ten goede gehouden Worden; — terwijl in het omgekeerde geval, wanneer de Vrouw in dit Stuk meerdere of zelfs gelijke vrijheden met den Man hebben moest, eene onvermijdelijke wanorde in het burgerlijk leven en de opvoeding ontftaan zoude, en de Vrouw de onmaatige hartstochten van den Man hadde moeten in toom houden. „ Naar„ dien," zegt de Geneeffchs Wijsgeer, (sani/fi, (*) Zie de korte, maar zinrijke. Verhandeling van ei. qeno omtrent den plieht der fchaamte, in zijn bock, de Officiis., Lil», I. Cop. 35. i 3  r34 CHARACTER- SCHETS L'tv. V. pag. 286.) „ het Opperwezen de Vrouw aan de onbeperkte begeerte van den Man overlaat % „ voegt hij bij deeze begeerte de fchaamte, om de„ zelve in behoorlijke paaien te houden. Het Vrouw- tje," dus gaat rousseau op deeze vernuftige ^1 fchoon behandelde plaats voort, „ ftoot den Man „ beftendigte rug, en verdedigt zig altijd; maarniet „ altijd met gelijke fterkte, en mitsdien ook altijd „ niet met een gelijk gevolg. Wanneer de aanvatier „ moet zegepraalen, zoo moet de aangevallene het „ toeftaan of bevelen; — want hoe veele gefchikte hulpmiddelen heeft de laatstgemelde niet, om den „ aanvaller tot het gebruiken van zijne macht te dwinT „ gen! De meest vrije en aoetfte van alle daaden ge„ doogt geene werkelijke geweldadigheid. Natuur. „ en Verltand verzetten zig daar tegen. De Natuur, „ om dat zij den zwakften van de noodige kragt to; „ tegenftand voorzien heeft, wanneer hij tegenltand „ bieden wil; het Verftand , om dat eene vverkelijke, „ geweldadigheid niet alleen een daad is van enkel „ dierlijke zinlijkheid, maar ook een daad, die met „ haar oogmerk volkomen ftrijdig is;— en dit we- derom op dien grond, dewijl de Man op deeze wij„ ze aan zijne mcdgezeüe den oorlog aankondigt, en „ haar gerechtigd maakt tot verdediging van haar per„ foon en vrijheid, zelfs ten kosten yan het leven „ haares aanvallers; of ook, dewijl de Vrouw alleen 9, over den toeftand kan oordeelen, waar in zij zig „ bevindt, en een kind geenen vader hebben zoude, „ wanneer zig een ieder het recht daar toe zoude kunt1 nen aanmaatigen. ' „ Het is derhalven een gevolg, uit den aart der „ geflachten voortvloeijende, dat hij, die in fchijn, * 5 "'" ■'' " ■ ' u'4i  D E R VROUWEN. 135 , de fterkfte is, heer zij, en echter in de daad van den zwakkeren af bange, en dit jmst met, om door " eene niets beduidende gewoonte dermmnanje, ot " boor een trotfchen hoogmoed, de rol van eenen be chermer te fpelen, maar door eene onverande. lüke wet der Natuur. Daar deeze wet aan de Vrou* " n erder gemakkelijkheid verfcbaft, om de begeer. " n p te wekken, dan aan den Man om dezelven ; te vre'de te talen, zoo veroorzaakt zulks, dat y. het zij hij wil of niet, van het believen der Vrouwe elve afhangt, en genoodzaakt wordt, om ook van zijne zijde de Vrouw te behaagen, op dat zij hem helt recht van den taken* toekenne. Het zoetst genoegen der mannelijke overwinning beftaat m de • MróSt*. of het de zwakheid is, die yfi* de " S*v^> dan of men zig vrijwillig overgeeft " Het is eene gewoone hst der Vrouwen, deeze twijlfeling tusfchen haar en de Mannen tenaten heertenen, - De geest der Vrouwen ftemt biei in ook volkomen met haar lichamelijk maaKzel overéén Verre af zijnde, om over haare zwakte te !', bloózen, maaken zij zig veel eer eene eer