CHARACTER- SCHETS DER VROUWEN,   KW nU Mirt CHARACTER - SCHETS der VROUWEN, door CARL FRI ËDRICH POCKELS, BEHElMRAAO VAN DEN HERTOG van BRUNSWYK - LUNENBURG. NAAR HET IIOOGDUITSCH: door » Ma. JOANNES van der LINDEN, ADVOCAAT TE LETDEN. derde deel. /0TÈ\' jjfe fa,, ■ | * IIbibüSTH££k)J te leyden, >»««Sa65^ e y A. e n J. HONROOP. MD C C C I I»   VOORBERICHT VAN DEN S C H R IJ V E R. H oe zeer ik mij reeds in de Foorrede voor het eerfie Deel van dit Werk , omtrent deszelfs oogmerk, inrichtingen bronnen, zoo ik meen, genoegzaam verklaard hebbe; zal ik echter thans tot vermijding van alle misverftand, tot voorbereiding van het geen nog volgen moet, en tot aanprijzing van mijn Boek, als mede tot verontfchuldiging van zekere vrijheden in het zelve, verfcheiden dingen moeten herhaalen, gefteld ook, dat aan mijne Lezers en Lezeresfen die herhaaling onnoodig fchijnen moge Dezelve beftaan in de volgende punten: Foor eerst. Ik ben overtuigd, zoo ik eenigermaaten den heerfchenden geest van het lezend Publiek kenne, dat mijne CharaEter-fchets der Vrouwen aan derzelver koopers veel meer welkoom geweest zoude zijn, wanneer ik de daar in begrepene waarneemingen en tafereelen van het * 3 men-  vr VOOREER I C II T. inenfchelijk hart, door nog meerdere belangrijke voorbeelden en bijzonderheden uit de Gcfchiedenis der Vrouwen zelve , meer aanlokkende en lezenswaardig hadde getracht te maaken. Mijne Lezers hebben hier in volkomen gelijk, en ik ftaa hun toe, dat het niet alleen mijn oogmerk was, om deeze hunne vooruitgeziene wenfehen te vervullen, maar dat ik ook bereids eene verzameling van zulke voorbeelden, en gefchiedkundige ophelderingen mijner opgegevcne denkbeelden, uit de beste Schrijvers, en uit mijne eigene endervinding, had begonnen te bewerken. Maar, ik wierd in mijnen arbeid, die zelfs zoo veel aangenaams voor mij hebben moest, op eenmaal geikemd, doordien ik geheel buiten verwagting, uit hoofde van mijne beroeps-bezigheden, én wei voor veele maanden, mij moest begeven naar een ander Land, alwaar ik, bij gebrek van Letterkundige bronnen, en, uit hoofde eener onrustige levenswijze, die verzameling van voorbeelden niet verder konde vervolgen, en nog minder, eenige weinige daadzaaken uitgezonderd, in mijn. Werk inlasfchen. Mijne goede Lezers en Lczeresfcn worden dus verzogt, ten aanzien van gelchiedkundige bijdragen, hun verlangen op te fchorten, toe dat ik weder in mijne; eigene wooning leve, en bij de volgende Deelen de Schrijvers weder gebruiken kan , waar van ik in  VOORBERICHT. vit m mijn tegenwoordig verblijf geheel verdoken ben. Ten tweeden. Men zal, zoo ik hoop, tegen mijn Boek niet inbrengen, dat ik zommigen mijner geliefde Schrijveren, inzonderheid den ouden jean jacques, te meermaalen, en misfchien te dikwils, heb aangehaald. Maar wie gebruikt niet gaarne zijne oude Vrienden, aan wien men zoo veel danks verfchuldigd is, zoo dikwils men hen gebruiken kan\ wie bezoekt hen niet gaarne^ zoo dikwils, als het mogelijk is, om van hun, nopens belangrijke onderwerpen van menschkun* de, nog meer onderwezen en onderricht te worden! Voornamelijk fchijnt mij rousseau, zonder vooringcnomendheid gefproken, onder alle nieuwere Schrijvers over de beöefFenende zedelijke Wijsbegeerte, het menfchelijk hart het diepst doorgrond, en van alle kanten befchouwd te hebben. Zijne gave van waar te neemen, en zijne waarneemingen zelve, brengen iets oorfprongeUjks , iets alleraanlokkends met zig, en bewijzen niet zelden een fcherp doorzicht in de plooijen, kromten en fchaduwingen van het mei> fchelijk Characler-, het welk alleen door denjnfte ontleeding, en door de fchranderfte beöeffening der Gecstkunde, konde worden voortgebragt. Zijne sophia, of zijne Verhandeling omtrent d? Vrouwen, zoude hem. onfterflijk gemaakt * 4 heb-.  vki VÓORfiÈRlCHT. hehben, al had hij ook niets meer dan dit Boek, zoo vol van geest, en rijk van inhoud, gefchreven. De veelvuldige wederleggingen, die dit Boek ontmoet heeft, zijn zelfs even zoo veele fprekende bewijzen van het algemeen opzien, het welk 't zelve verwekte, en van de achting, die men daar aan, in weêrwil van veele gewaagde ftellingen , niet ontzeggen konde. Wel is waar, dat aan den onfterflijken Schrijver hier en daar verkeerde en onbepaalde gedagten ontvallen zijn; dat hij eene, aan alle groote veritanden eigene, en wel eene zeer warme, zomwijlen al te warme, vooringenomenheid voor zijne gevoelens heeft; dat hij zig nu en dan in zijne tafereelen fchijnt tegen te fpreken; dat hem zijne vuurige verbeelding in zijne meefteragtigc denkbeelden meenigmaal over de gefteldheden en grenspalen der Natuur heenvoert: maar het is even waar, dat in bijzondere Geestkundige ontwikkelingen , in zijne konst, om het Vrouwelijk hart na te vorfchen , en daar van eene fchets te geven, in het aan hem zoo bijzonder eigen doorzigt, om uit de kleinfte omftandigheden een geheel Charaéter uitteleggen, in Zijne bevattelijke manier, om zijne gedagten aan één te knoopen, en nader aan ons hart te brengen , in de kragtige waardij en betooverende fchoonheid van uitdrukkingen en ftijl, geen Schrij-  VOORBERICHT. IX Schrijver, die het Vrouwelijk gedacht fchildcrde , en deszelfs Charadter onderzogt, hem overtroffen heeft. Zijn Boek zal in alle eeuwen nog een meefterftuk blijven. Het heeft zijne vlakken ; maar waar vindt men 'er een, zonder dezelven. Ten derden. Misfchien is het geheel onnoodig, mijne Lezers en Lczeresfen nogmaals te verzoeken, om de beöordeelingen en Hellingen, die in mijn Boek voorkomen, niet altijd als alge* meene Hellingen te befchouwen, die zonder eenige uitzondering en bepaling opgevat zouden moeten worden. Het valt gemakkelijk te onderfcheiden, wat algemeen waar is, en flechts algemeen waar zijn kan. Wanneer ik beweerd heb, dat de> Vrouwen ijdel en eigenzinnig zijn; dat 'er eene meenigte dwecpfters van allerleijen aart, en nog eene grootere meenigte Coquettcn onder haar gevonden worden ; dat zij haare fchoonheid misbruiken ; dat zij gaarne over ons en haar gedacht heerfchen; dat zij niet zeer tot een voortduurende en zuivere vriendfehap onder elkander gefchikt zijn;, dat zij eene zeer fijne en fcherpe mcr.schknnde bezitten, en gaarne hekelen : zoo heb ik dit voldrekt niet van allen willen noch kunnen zeggen , zonder jegens haar gedacht, het welk over 't geheel zoo beminnenswaardig is , onrechtvaardig te worden. 'Er kunnen duizend ukzonderingen van den regel zijn, en ik kan dus * 5 zeer  X VOORBERICHT. zeer gerust aan het eigen geweten mijner Lezeresfen overlaten, of zij zig onder die uitzonderingen , al dan niet , tellen willen. Misfchien ben ik zelfs wel, naar het oordeel van ftrenge Rechters, omtrent het fchoone geflacht nog te toegevende geweest, .•dewijl ik bijna overal meer haare zwakheden, dan haare andeugden gefchetst hebbe. Ik heb deeze verfchooning willen in acht nemen , dewijl ik van het gevoelen niet kan, noch zal afgaan, dat wij Mannen gemeenlijk de eenige verleiders en bedervers der Vrouwen zijn, dewijl wij haar of geene betere opvoeding geven, of haare onfchuld en rechtfehapenheid door vleijerijen vergiftigen , of haar onzedige voorbeelden tot navolging geven, of haar te veel vrijheden en rechten in de Maatfchappij toeftaan, of haare waardigheid, haare natuurlijke goedheid van het hart, haare deugd en haar verftand , niet kennen en kwalijk behandelen. Ten vierden. 'Er zijn mij, geduurende de bearbeiding van mijn Gefchrift, eenige kleine vrijhe-, den in den ftijl ontglipt, die wel door het gewoone taal-gebruik van goede en naauwkeurige Schrijvers mijner Natie gewettigd worden; maar die egter altijd vrijheden van den fchrijftrant blijven , en de toegeeflijkheid van den geftrengen Letterkundigen behoeven. Ik zoude geheelc zin- fnee-  VOORBERICHT.' xr Iheeden in mijn Boek hebben moeten omwerken, indien ik het oordeel van één mijner geleerdfte vrienden gevolgd had. Dergelijke veranderingen zijn een verdrietelijke arbeid voor den Schrijver, en daar uit kunnen ligtelijk hardheden in den ftijl ontftaan , die 'er voorheen niec waren. Drukfeilen heb ik niet allen kunnen voorkomen , maar bij geluk bederven zij den zin der gedachten niet. De fpelling heb ik in mijn handichriftnaar de regelen der Duitfche taal, welken ik voor de richtigften hield, gevolgd; zijn die in het drukken hier en daar verloren gegaan, moet zulks aan de onduidelijkheid van het fchrift, aan de overijling van den Zetter, geweten worden. Ik heb deeze verontfchuldigingen niet willen voorbijgaan, dewijl een Schrijver zelfs in dergelijke, hoezeer gering fchijnende, omftandigheden niet oplettend genoeg zijn kan. Ten vijfden. Hoe gaarne had ik de beöordee-. lingen over de twee eerfte Deelen van deeze Cha-, ra&er-fchets, tot mijne leering voor het tegenwoordige Deel, mij ten nutte gemaakt i Maar in de treurige Landllreek, waar ik thans leeve, en waar ik dit Deel grootendeels bewerkt heb, ziet men geene geleerde Journaalen. Zoo dit vervolg van mijn Werk aan verfcheiden Lezers misfehien minder belangrijk, dan deszelfs begin, mogt toefchijnen;. mag de oorzaak daar van mede in mij-  xa VOORBERICHT. mijne tegenwoordige levenswijze gelegen zijn, die de gefchiktfte niet is, om den geest tot een zuiver en rustig nadenken, en eene ongeftoorde genieting van gedachten, te bepaalen; of ook wel daar in, dat ik in deeze woeftenije van Letterkunde, noch met de levendigen, noch met de dooden, de verlangde raadpleging over de ontwikkeling mijner zedelijke tafereelen hebben konde ; offchoon ik echter overtuigd ben, dat ik dit Deel met dezelfde vlijt, als de twee eerflen, getracht heb te bewerken. Ten zesden. Ik heb de noffen, waar toe de Af deelingen van het Boek betrekkelijk zijn, niet willen, noch kunnen uitputten, en geloove dus gaarne, dat een grooter Menfchen-kenner, die een geleerd Publick zoude willen onderrichten, dieper in de verhandelde voorwerpen zoude zijn doorgedrongen. Ik fchreef voor Lezers uit alle beichaafde Clasfen, en heb mij na den fmaak derzelven, in mijne wijze van voordragen, moeten fchikken. Hier en daar heb ik ook opzettelijk Hechts eenige wenken willen geven, waar eene uitvoerige bearbeiding der itoffen noodig zoude kunnen fchijnen. Mijn Boek moet meer eene verzameling van zedelijke tafereelen van den Mensch, dan eene wijsgeerige Verhandeling over deszelfs Charaéter zijn. Veel moest ook nog in het vervolg behandeld worden, het geen tot hier toe ,  VOORBERICHT. rm toe verlangd is geworden. Zekere andere, hier flechts aangeroerde, voorwerpen, waar onder ik voornamelijk den gezelligen geest van onze eeuw, en de Galanterie der middel- en volgende eeuwen rekene, zullen door mij in bijzondere Gefchriften naauvvkeuriger bewerkt worden , wanneer mijn tijd en gezondheid dit zullen toelaaten. Ten zevenden. Eindelijk zie ik vooruit, dat mijne Lezers hier en daar herhaalingen in mijn Boek zullen opmerken, welken zij verlangden, dat achtergebleven waren. Maar deeze gebreken hebben bijna alle Boeken in de wereld, zoo men daar aan den naam van gebreken geven kan. In Gefchriften van deeze zoort zijn ze niet te vermijden , en de Schrijver kan zomtijds goede redenen daar voor hebben. Ik heb meenige reeks van denkbeelden uit het voorgaande weder opgenomen , om ze met andere nog niet gebruikte ondervindingen en waarneemingen te verëenigen, en afzonderlijke Charafter-trekken der Vrouwen van verfcheiden kanten te bezigtigen. Eene hartstocht van den menfchelijken Geest kan zomwijlen de grond van verfcheiden geheel tegenovergeftelde Geestkundige verfchijnzelen zijn. Men kan heden meenen, dat men ze als een voorwerp van onderzoeking uitgeput heeft, en morgen zal men bijzonderheden en afwisfelin-  XIV VOORBERICHT. gen daar in waarnëemen, die in het begin in 't geheel niet in haaren aart fcheenen te liggem Men zoude ze misfchien in 't geheel niet kunnen verklaaren, wanneer men het onbekende niet reeds uit het bekende trachtte op te helderen , en op deeze wijze, door het waarfchijnlijke te berekenen, tot het waare zelf geleid wierd. Dit te zamen genomen, zal bijzondere herhaalingen in mijn Boek verontfchuldigen, en mij te gelijk rechtvaardigen, wanneer daar in verfcheiden onderzoekingen eerst laater voorkomen, welken men in eene CharaEter* fchets der Vrouwen misfchien vroeger had mogen verwagten. ï n  I N H O U D DER AFDEELINGEN. I x. VROUWELIJKE SCHÓÓN HÊIÖ, EN VROUWELIJKE BEVALLIGHEID. Bladz. Schets derzehen. — Haare waarde, haare wederkeerige bejiemmingen. — Haar invloed op bijzondere chara&er-trekken, en bijzonderheden van het Vrouwelijk gejlacht. — Befchouwing van de zacht der Vrouwen tot de Mode, en derzelver buitenfporigheden , 1 X. VROUW EL IJ KE HEERSCHZUCHT. Strijdigheid derzelve met der Vrouwen flavernije onder de mecfte befchaafde en onbefchaafde Volken. — Oorzaaken dier neiging. — Der Vrouwen manieren, om over ons te heerfchen. —< Iets emtrent de Staats-befluur en der Vrouwen. 56 XL  xvi INHOUD. X I. VRIENDSCHAP DER VROUWEN ONDER ELKANDER. Bladz. De onderlinge vriendfchap der Vrouwen gefchetst. — Haare gebreken en beletzelen, benevens derzelver oorzaaken. — Welke Vrouwen zijn het minst tot Vriend fchap gefchikt? — Dweepachtige, fentimenteele Vriendfchappen onder de Vrouwen. — Over den omgang der Moeders met haare Dochteren CHA*  CHARACTER - SCHETS DER VROUWEN. VROUWELIJKE SCHOONHEID, EN VROUWELIJKE BEVALLIGHEID. Schets derzelven. — Haare waarde, haare wederkeerige beftemmingen. — Haar invloed op bijzondere charadter-trekken, en bijzonderheden van het vrouwelijk gejlacht. —■ Befchouwing van de zucht der Vrouwen tot de Mode} en derzelver buitenfporigheden. II et blijft eene waarachtige {telling, dat de Schooitheid van het vrouwelijk gedacht het zelve onmiddelijk en onwederftaanlijk tot ijdelheid vervoert (*),< ei (* ) home verklaart dit verfchijnzel met weinige woorden zeer voortreffelijk: — „ Is de fcboonheid zoo alg* meen de aanleiding tot ijdelheid, zij is ook, uit haarea „ aart, de eenige oorzaak van vermaak. " Zie Efais £?*v* Pol. II. pag. 189. Dublin 177P. III, Deel. A  % CHARACTER-SCHETS en wij behoeven ons daarover niet te verwonderen, dewijl wij zelfs veele verflandige Mannen, die zig voor welgevormd houden, en het misfchien ook zijn, in het zelfde gebrek zien vervallen. Het jonge Meisjenweet, en bemerkt het zeer fpoedig, waarom anderen zöo opmerkzaam de oogen tot haar wenden , waarom zij zoo aanhoudend geliefkoosd, zoo naar de Mode gekleed, met zoo veel teederheid bewonderd wordt. Zij leest het gevoel der Mannen in hunne oogen, zij verftaat het teeder drukken der handen , en zij zoude tot ijdelheid vervallen, wanneer zij zig nog nimmer in den fpiegel befchouwd hadde, gelijk men dit bij blind-geboorêne Vrouwen heeft waargenomen. Zij vergelijkt reeds vroeg, en vroeger, dan men denkt, haare gedaante en haar gezicht met de gedaante en het gezicht van andere Meisjens, en weet op een hair te bepaalen, welken voorrang zij boven haar heeft, en bij vervolg hebben zal. De Natuur wijst haar zelve derwaards. Met elk jaar, met elke maand, ontwikkelen zig in haar ontluikend lichaam nieuwe bevalligheden, en zij is ongeduldig, dat dezelve zig nog niet fchielijker ontwikkelen willen. Zij ziet met nijdigheid op haare volwasfene Zuster, wenscht zig zeiven reeds zulk eene grootte, zulk een wasdom, zulk hair, zulk een boezem, zulk eene rondheid van-armen en wangen, en begint reeds eene Coquette te worden, wanneer zij de kinderfchoenen nog niet heeft afgelegd. Vergelijkt zij zig bovendien met Jongens van gelijke jaaren, zoo zal zij aan zig zeiven nog graotere bevalligheden des lichnams ontdekken. De gedaante van den Jongen, zijne Hem, het voorkomen van zijn gezicht, zijne geheele geftalte is lomper, boerfcher en grover, dan het haare. Hij zal  DER VROUWEN. o a zal nooit zoo fchoon, zoo beminnenswaardig, als zij worden; hij zal haar wel door zijne Merkte, maarzij zal hem door haare teederheid overwinnen. Alle deeze denkbeelden liggen zoo vroeg, en zoo natuurlijk 4 in de ziel van het Meisjen en der Vrouwe in 't algemeen, dat men dezelve zoude moeten uitdelgen, Wanneer men die denkbeelden wilde wegneemen; zij liggen zoo vast in dezelve, dat zij zelfs gewoon zijn die dwaasheid op eene zonderlinge wijze te voeden , en, wanneer door een al te (trengen zeden - regel de verachting der fchoonheid, als van eene vergangelijke zaak, geboden wordt, zig op eene hoogere rechtbank in dit ftuk, op den gezonden fmaak der Mannen, beroepen. Ik geloove niet, dat door den zoo even genoemden zeden-regel veel gewonnen wordt, en veel gewonnen kan worden, dewijl wij Mannen niet zouden ophouden , eene groote waarde aan de Vrouwelijke Schoon* heid te hechten, en dewijl haar de Natuur zelve eenen zoo hoogen rang gegeven heeft. Daar de Schoonheid waarlijk iets fchoons is; daar het bedaardfte verftand haar zelfs daar voor erkent; daar de edelfte menfehen het voor eene eere en een geluk houden, door haar getroffen te worden; daar zij in ontallijke gevallen het afdrukzel en de weêrfchijn eener fchoone ziel is; zoo begrijp ik niet, waarom Man en Vrouw omtrent zulk een uitnoodigend gefchenk des Hemels onverfchillig zijn zouden. Hoe zeer het ook vergaat en ver* vliegt; zoo is het echter beminnenswaardig, zoolang het aanwezig is, zoo lang het ons tot groote gedachten verheft, en tot edele voorneemens aanvuurt. Is het niet de Vrouwelijke Schoonheid, die in braave zielen de zaligde, en hoogst gelukkig maakende geA a waar»«  I ° CHARACTER-SCHETS waarwording, het hoogde genot haarer zuiverde uitftortirigen, het gevoel van liefde verwekt? Haare befchouwing wondt ons dikwils dieper, dan het wel behoorde, maar wij zouden zonder deeze wonde van onze zwakheden misfchien nimmer geneezen, van onze bijzonderheden van character en geest misfchien nooit bevrijd geworden zijn. De innerlijke harmonie en overéénftemming, die in de Natuur en het wezen der fchoonheid zelve ligt, de volkomene uitdrukking van het goede, gaat door eene onwederdaanbaare mededeeling in onze overige gedachten, in onze geheele levenswijze zelve, over. De Schoonheid is voor edele Mannen te fchoon, dan dat zij voor het zachte oog deezer betooverende Godin, en voor den rechterftoel haarer onfchuld zouden kunnen zondigen. Zij heeft reeds bij ontallijke menfehen de verwardfte denkwijzen, de grootfte tegenftrijdigheden van verftand en hart, de ongelukkigde wantoonigheden van het gevoel, door haar betooverend vermogen tot de fchoonfie ééndemmigheid hervormd. Wij zien de wanorden en mismaaktheden der dingen rondom ons niet meer, wanneer wij haar verheven en verkwikkend beeld voor ons hebben, wij vreezen geenert ftorm, wij vreezen het vergaan der wereld niet, wanneer wij haare gouden armen om ons heen flingeren; wij dragen de grootde lasten met ligtheid en heldenmoed, wanneer wij die aan haare hand dragen mogen, wij drijden tegen ons zeiven, wij offeren alles, zelfs het geliefdfte en kostbaarde , aan haar op, wanneer wij Hechts aan haar behagen kunnen. Haar zielverheffend aanfehouwen richtte ons wederom op, wanneer wij gevallen waren, en hield de opwelling der hartstocht, die zij wel zelve in beweging gebragt had.  der VROUWEN. 5 had, maar ook zelve wist te beheerfchen, binnen haare paaien. De dwaas wordt door haar verblind; maar de braave Man wordt door haar groot en wijs. De dwaas ontëert haar door onheilige gedachten, terwijl de ander haar met ftille bewondering en hoogachting als ééne der beminnenswaardigfte gaven der Natuur vereert, en haar fchoon beeld tot een modél zijner eigene zedelijke goedheid maakt. Maar kan zig de ichoonheid der Vrouwe niet bij deeze laatfle indrukken bepaalen, verliest zij haare betoovering voor onze zedelijke Natuur; zoo was zij Hechts het mom - aangezicht, en niet de weêrfchijn van eenen goedgeaarten cn fchoonen Geest geweest, zoo was bij de zamenftelling van zulk een volkomen lichaam , en eene zoo zwakke, ongeregelde ziel, eene ongelukkige misgreep gebeurd, en zoo zal demisdaad zeer fchielijk haare ftille en liefde-prikkelende grondtrekken verwoelien, en haare wilde, fchrik-verwekkende afdrukzels in de plaats (lellen. De fchoone, maar misdadige Vrouw zal flechts in het oog van den zinlijken Man nog geheel fchoon zijn. Maar dit is dikwils alleen een bedrog der zinlijkheid, dewijl van het zuiver beeld der fchoonheid misfchien reeds lang; déne van deszclfs lieflijkfte en betooverendfte bevalligheden , de fchoone uitdrukking van onfchuld en fchaamte, uitgewischt is, zonder welke'er geene volkomenc Vrouwelijke Schoonheid zijn kan. En al zoude ook de zedenlooze Vrouw aan dit beeld het mom-aangezicht der onfchuld kunnen geven; zoo zal het fchoone ons echter reeds uit dien hoofde mindtr fchoon toefchijnen, dewijl het, tegen zijne natuurlijke beftemming, zig aan misbruik overgeeft, en zijne waarde niet weet te behouden. Thans zal hét verA 3 ftand  0 CHARACTER-SCHETS ftand zulks niet meer voor het fchoone afdrukzel eener onbevlekte ziel, en eene orde-minnenden geest kunnen houden. Hec gevoelt zig bedrogen , en keert zijn aanfehijn met befchaamdbeid van een beeld af, het Welk zijne opmerkzaamheid wel gaande maaken , maar zijne achting niet winnen konde. Dat het fchoone ftandbeeld der Mediceïfihe venus de bewondering van alle konstkenneren heeft opgewekt, was, gelijk ons de konstrechters zeggen, zeer natuurlijk, dewijl haare gedaante naar die trekken ge'bogen was, die het meest behagen. Maar zoude ons die plaatfing der Godin ook daarom niet zoo zeer behagen, dewijl zij nog niet alle gevoel van fchaamte fchijnt te hebben afgelegd, en dewijl de konftenaar misfchien den ilrijd der verlangende liefde met de \vaardigheid der onfchuld daar door wilde uitdrukken, dat hij aan de armen der Koningin van Cythera deeze en geene andere houding gaf? De zoo fijn denkende, en zoo fijn gevóelende waarr «neemer van het Menschdom, montaigne, klaagt wel in zijne Proeven, dat het ons aan eene naauwkeurige befchrijving der Schoonheid in 't algemeen ontbreekt, dewijl de fmaak der Natiën in dit opzicht oneindig verfchillende is, en meent, dat wij haar, wanneer zij naar haaren aart iets bepaalds was, even zoo wel, als de warmte van het vuur, éénlïemmig befchouwen zouden; maar, ten aanzien der beminnenswaardigheid , en haar betooverend vermogen, is hij met ons van het zelfde gevoelen. Ik kan het niet genoeg befchrijven, zegt hij in het vijfde Deel van zijn Werk, bladz. 284. en volgende, hoe zeer ik de Schoonheid , die vermogende en voordeelige eigenfehap, waardeere. socrates noemt haar eene korte dvvinge- lan»  b e r VROUWEN. r landij, en plato een voorrecht der Natuur; maar geen gefchenk der laatstgemelde is van grootere waarde, dan zij. Zij neemt in de menfchelijke Maatfchappij overal den voorrang in. Zij vertoont zig altijd het eerst. Zij verleidt zelfs ons vermogen van oordeelen , en overwint het zelve met grooter kracht, en door bewonderenswaardige indrukzelen, phryke zoude, in weerwil van haaren voortreffelijken 'verdediger, haar twistgeding evenwel verloren hebben, wanneer zij niet het kleed, dat haare borst bedekte , opengeüagén, en de Rechters door den glans van haare Schoonheid bewogen hadde (*). ,, lk vinde ook," (dus vervolgt montaigne,) ,, dat de drie overwinnaars der wereld, cyrus, ,, alexander en caesar, even als de oude „ scipio, de Schoonheid, in de uitvoering hun„ ner groote daadcn, zig ook ten nutte wisten te maa„ ken. In het Grieksch drukt men het fchoone, en het goede met het zelfde woord uit, en de Heilige „ Schrift noemt dikwils goed, het geen zij fchoon noe„ men wil. Ook zoude ik, zonder bedenken, de „ goederen des levens, volgens dat oude Lied, het „ welk, naar plato's bericht,, een Volks-lied, „ en uit een oud Dichter ontleend was, in — Ge„ zondheid — Schoonheid e,n — Rijkdom verdee- „ len, (*) „ phryne cuvt eam defendente uyperide ejfet „ condemnanda, fra&d tut.ica & nudo peüore ad pedes judicum provoluta, plus potuil propter formant ad pcrfuadendum judicium, qtiam Patrom vis dicenèi. " s e xTüs empiricus, adverfus Mathemathicos. A4  s CHARACTER - SCHETS len, en in die zelfde rangfchikkiug plaatfen. ari„ stoteles beweerde zelfs, dat aan fchoone lie„ den het recht, om te heerfchen, toekoomt, en dat, wanneer haare Schoonheid aan die der Góden „ nabij koomt, zij, even als de laatstgemelden, geëerd moeten worden. Toen men hem vroeg: „ waarom men zoo gaarne den langeren en meerde„ ren omgang met fchoone Heden zocht? Antwoord-, „ de hij: die vraag kan alleen een blinde doen." — „ Schoonheid," zegt montaigne, „ is mij bij „ mijne dienstboden , en zelfs bij de dieren, bijna 5, even zoo veel als hunne natuurlijke goedheid,, „ waardig. " „ Intusfchen, " zegt hij verder, ,, geloof ik niet, dat die trek, die gedaante en grondlijnen van heE 9, gezicht, waar uit men tot zekere innerlijke ge„ moeds-gefleldheden, en het toekomHig lot van „ eenen mensch, beiluiten wil, regelrecht en onbe5, paald onder de clasfè van'fchoonheid en leelijkheid „ behooren-, even min, als eene welriekende en hel- dere lucht altijd derzelver gezondheid, of eene dik„ ke en Hinkende dampkring, aanfteekende befmet„ tingen aanduidt. Zij, die de Vrouwen befchuldi„ gen, dat haare zeden eene tegenfirijdigheid met „ haare fchoonheid waren, oordeelen dus niet altijd „ volkomen richtig. In een misvormd gezicht kan „ evenwel een trek van rechtfchapenheid en vertrou„ wen liggen, zoo als ik daarentegen tusfchen twee ,, fchoone oogen zomtijds het afdrukzel van een „ boosaartig en gevaarlijk characler gelezen hebbe. 'Er zijn zekere voordeelige gelaats-trekken, en „ zelfs onder den hoop van zegepraalende vijanden l, zal men tusfchen geheel onbekende lieden dadelijk » den  der VROUWEN. , den één boven den anderen verkiezen, aan wien „ men zig overgeeft, en zijn leven toevertrouwt, „ zonder deszelfs fchoonheid in aanfehouw te nee„ men. Offchoon ons, " dus befluit montaigne deeze belangrijke aanmerkingen , „ de uitdrukking „ van het gezicht Hechts eene zwakke verzekering be„ zorgen kan; moet men dezelve echter niet geheel „ ter zijde ftellen. Wanneer mij een post, om te „ ftraffen, was opgedragen, zoude ik die booswich„ ten het hardst tuchtigen, welke hun gelaat, iets „ goeds belovende, als logen ftraffen, en verrader„ lijk behandelen. Ik zoude de boosheid, die het „ mom-aangezicht van zachtheid aanneemt, nog er,, ger tuchtigen. Het fchijnt in de daad, dat 'er eeni„ ge aangezichten zijn, die enkele goedheid, ande„ ren daarentegen, die niets dan boosheid aandui, den; en 'er moet, naar mijne gedachten, eene „ konst zijn , waar door men in het gezicht der men„ fchen de zachtmoedigheid van de eenvouwdigheid, „ den ernst van de ruwheid, de kwaadwillendheid „ van de bekommering des gemoeds, het ftuursch ge,, zicht van de zwaarmoedigheid, en andere derge,, lijke eigenfehappen van elkander onderfcheiden kan. ,, 'Er zijn fchoonheden, die niet alleen trotfche, „ maar zelfs bittere grondtrekken hebben; anderen, „ die zig door iets bevalligs, maar tevens door iets „ lafs en gemaakts onderfcheiden. " — Dus verre montaigne. Deeze koude en laffe Vrouwelijke Schoonheden, die door geeu ftraal van den Geest befchenen worden, die, even als van marmer, en zonder leven zijn, vinden wij meenigvuldiger, dan de zulken, die te gelijk door de fchoone Uchaams-gcftalte? en door de fijnA $ hcid  ïo CHARACTEPv ■ SCHETS heid van befchaving uitnoodigen. Haar oog zal nooit met ons hart fpreken, dewijl het met onzen Geest niet fpreken kan. Haar lachjen is niet het teeder kind van eene weeke gevoeligheid, van eene heldere fchranderheid, en van die betooverende lieflijkheid van het Vrouwelijk aangezicht, waar voor wij zoo dikwils de fchoonheid zelve mogten in de plaats geven. Het is de geeftenlooze fpeling ,van eenige flappe ipieren, die welftaans halven in beweging gebragt, en door de eenvouwdigheid mismaakt worden. De mond van deeze Vrouwen gloeit niet voor ons, hij kan ons door geene uitdrukking van eene fchoone gedachte opwekken, hij zal ons niet, dan zeer gewoone zaaken zeggen. Misfchien zoude het voor deeze albaste fchoone voordeeliger zijn, wanneer zij haaren mond niet opende, dewijl ons Mannen het nuts beduidend gefnap op de lippen der fchoone Vrouw volftrekt "iet behagen wil, .noch kan. Haar boezem klopt niet voor ons. Haar bloed kruipt zoo langzaam , als haare laffe gedachten, en het geheele leven van haar koud gevoel. Zij wordt door niets geroerd, door niets aangedaan , — dan misfchien door een nieuw optooifel; — maar daar door znl zij nu ook aan geen ander wezen, dan ten boogften aan eenen domoor behagen. Te vergeefsch verfpreidt de fchoone Natuur haare betoovering om haar heen, te vergeefsch wor^ den haar groote en edele daaden van voortreffelijke menfehen verhaald, te vergeefsch wordt haar gevoel door het ongeluk en den dood van haare vriendinnen geroerd, zij blijft koud, als de ijskorst aan geflorven bloemen. Zij is het mom- aangezicht in de Fabel l De Natuur had het lichaam zoo fchoon, zoo liefde-wekkend en zoo verleidend ge- fcha-  der VROUWEN. fehapen; maar zij had vergeten 'er eene ziel in to leggen. Met dit al kunnen 'er wederom andere, zeer geefti» ge, zeer belangrijke fchoone Vrouwen zijn, in wel* ker omgang wij zoo koud, als bij die geeftenlooze fchoonheuen blijven. Van waar dit verfchijuzel? Van waar dat bewonderen en opgetogen zijn over haare vermogens, over haare fijne fchranderheid, over haare fcherpe en treffende oordeels-kracht, over haare zeer fchitterende kennis, en echter dat koude ea rustige evenwicht van ons hart, waar mede wij alle die bekwaamheden der fchoone Vrouw dikwils gewoon zijn te befchouwen? Ik geloove dus, dewijl de geeftige fchoone te veel mannelijks heeft aangenomen, te zeer onze denkwijze op eene gemaakte manier nabootst, te zeer uitblinken wil, en ons door de fcherpte van haar oordeel zelve in eene zekere verwijdering van haar houdt (*). De fchoonheid moet, volgens het (*) la bruyere fchetst de Vrouwen van deeze zoort door een zeer waarachtig beeld. Men befchouwt," (zegt hij in zijne Verhandeling van de Vrouwen,') „ eene „ geleerde Vrouw, zoo als men een fchoon wapentuig „ doet, het is kondig gedreven, het is wonderbaarlijk ge„ polijst, en naar den besten linaak gewerkt: het is een 9, kabinet - ftuk, het welk men aan nieuwsgierigen vertoont, „ maar dat van geen gebruik is, en noch in den oorlog, ,, noch op de jagt dienen kan, zoo min als een paard van „ de Manége, al is het nog zoo goed geleerd." Zie bladz. 197. (Bresden 17Ó9.). — De bovenftaande aan..merkïng, dat fchoone, en zeer verltandige Vrouwen ons dik. wils het minst bekooren , wordt ook door de uitfpraak vari eoiii"  in CHARACTER - SCHETS het oordeel der Mannen, zoo gefield zijn en zoo gebruikt worden, dat zij ons aanlokken en roeren kan. Deeze flerkte en deeze zwakte moet zij voor zig zeiven en voor ons blijven behouden. Zij moet zig aan den kring en het verlangen onzer zinlijkheid door een te hoog opvliegen in de gewesten van het verftand niet onttrekken, en niet willen onttrekken. Wij vorderen dit, en vorderen het met recht. Wij weten niet, hoe wij de geestrijke Vrouw uit haaren bewolkten hemel tot ons zullen doen nederdaalen, wanneer zij haare lichamelijke bevalligheden door eene te fijne befchaving van den Geest voor ons werkeloos gemaakt heeft. Zij zal ons wel tot een voorwerp van bewondering verftrekken, maar als een voorwerp van liefde voor ons verdwijnen. Zij zal geene hartstocht van begeerte, geene hoop, geene geestdrift van genegenheid in ons verwekken, hoe groot haare ziel, en hoe beminnenswaardig haar charaéter ook zijn moge. Het is echter niet te vreezen, dat bet getal deezer geestrijke fchoonen, die het werkzaamfte middel, om de Mannen re betooveren , fchijnen te vergeeten, immer fterk zal aanwasfen. Dit ligt niet in de Natuur der Vrouwe, en de Mannen zullen nimmer ophouden, hunne overvviniiaresfen niet alleen uit te lokken, maar housseau bevestigd. „ Ik zoude, " (zegt hij in zijne Emile, Liv, V. /. 10.) „ honderd maaien liever een een„ vouwdig en zonder fmaak opgevoed Meisjen beminnen, „ dan eène geleerde Juffer, en een fchoonen geest, die in mijn huis eene Letterkundige Rechtbank oprichtte, en „ zig tot Voorzatter in dezelve opwierp. "  bn VROUWEN. 13 triaar .zelfs te b,eloonen. Het vrouwelijk geflacht kan onmogelijk met eene bloote bewondering van onze zijde te vreden zijn; en zelfs zai de Coquette nog iets meer van ons verlangen. Bewondering is eene veel te koude aandoening voor de Vrouwelijke Liefde, om niet te zeggen, dat het gaande houden van dezelve, zoo voor ons, als zelfs bij voortduuring voor de Vrouwen, welligt verveelende en bezwaarlijk wordt, daar integendeel onze toegenegenheid aan de vrouwelijke verbeelding meer vrijheid en fpeling geeft. De Vrouwen bieden ons hier in, uit hoofde van haare natuurlijke hartelijkheid, doorgaans zelve de hand, door vau ons de vcrwisfeling der aanbiddende hoogachting en bewöndering in liefde of vriendfchap verlangen. Zij weten zeer wel, dat zij daar bij meer winnen, en daar door langer in onze waarde blijven, dan wanneer wij alleenlijk genoodzaakt worden de verdienden van haar verftand te berekenen* De fnedigften onder haar verzuimen dus, benevens die verdienden, de bevalligheden van haar lichaam niet, maar befteeden daar aan dezelfde zorgvuldigheid, als anderen , die buiten haar lichaam in 't geheel niets aan zig zeiven hebben op te fmukken. Zij weten al verder, dat wij Mannen, wanneer onze zinlijkheid in 't geheel niet meer aangezogt en bezig gehouden wordt, zeer ligt in de coquetterie van het verftand der Vrouwen een tegenzin krijgen, en dat 'er geheel andere lok-aazen voor ons zijn., dan Wijsgeerige gefprekken, of de zoogenaamde magere Platonifche liefde. Het geeftig Meisjen verlangt eindelijk echter eenen Man, en tracht eindelijk naar de waardigheid van moeder te zijn, die alle geleerde vrouwenpronk verre te boven gaat. Maar om daar in wel te flagen, moet  j4 CHARAC TER - SCHETS moet zij ons niet enkel door de verhevenheid en uitgebreidheid van haar verftand willen bekooren: zij moet liefde in ons hart weten op te wekken, en zelve in ftaat zijn, om liefde te. gevoelen. 'Er is eene zekere uitwendige betooverende liefdesprikkel van het Vrouwelijk gedacht, die aan het zelve bijzonder eigen is, die aan het zelve door de Schoonheid alleen niet kan gegeven worden; maar met de Schoonheid gepaard gaande, op ons krachtiger, dan al het andere, werkt, ik bedoel de vrouwelijke bevalligheid. Zij zelve kan de lichamelijke Schoonheid niet voortbrengen, die eene bloote gave der Natuur blijft, maar zij kan haar oneindig ^verheffen, en de leelijkheid minder leelijk maaken. Wanneer de Schoonheid Hechts eene fchoone gedaante aankondigt, zoo doet de bevalligheid of vrouwelijke aanminnigheid nog meer, vermits zij zig als het afdrukzel van eene fchoone ziel voordoet, zig opentlijk zoo vertoont, en in haar wedfpel met de Schoonheid bijna altijd overwint. Wij befchouwen haar als eene — beminnenswaardige verdienfte van den Geest; doch de Schoonheid enkel als eene beminnenswaardige eigenfehap van 't lichaam, die ons gegeven is, en gevolgclijk onder geene zoort van eenige verdienltc gerekend kan worden. Wij kunnen van haar niet noodzaakelijker wijze tot de Schoonheid der ziel beiluiten ; maar wij doen dit altijd bij de Vrouwelijke Bevalligheid , dewijl zij alleen van de ziel kan voortkomen , en zonder eene volkomenheid van onzen Geest, zonder eene rustige édnftemmigheid van ons gevoel en onze gedachten niet te bedenken is. De Bevalligheid, welke de Konftenaar in zijn konstwerk tracht te  ier VROUWEN. 15 te leggen', en weet te leggen, kan hij zonder Schoonheid zekerlijk niet te voorfchijn brengen; maar de Bevalligheid der ziel kan zonder eene volkomene Schoonheid beminnenswaardig en .betooverend worden. De belïand -deelen van deezen Vrouwelijken liefde-prikkel moet men dus in het inwendige van den Mensch, in zijne vrijheid en willekeur, in de éénftemmigheid zijner zedelijke gewaarwordingen, niet jn het maakzel der Natuur alleen zoeken. Zonder het Voorkomen van Vrouwelijke onfchuld, zedigheid en goedheid, zonder de onbedwongene, vrije en fchoone regeling der hartstochten, zonder het liefde-opwekkend beeld van eene zuivere, met zig zei ven vergenoegde ziel, zoude alle aangenomene Bevalligheid niets, dan een — bedrog, nimmer het afdrukzel van zedelijke Schoonheid der Vrouwe zijn. Maar deeze onnatuurlijke dwang zoude haar zelfs oneindig moeie» lijk worden, dewijl de Bevalligheid met haare fchoone zuster, met de Schoonheid zelve, daar in veel overéénkomst heeft, dat zij zig beide door kunst niet laaten voortbrengen, maar eerder door de laatfte verduifterd worden. De lichamelijke Schoonheid — is in dit ftuk zoo eigenzinnig en hoogmoedig, als die der ziele. Beiden laaten zig geene andere wetten voorfchrijven, dan die in haare Natuur zelve liggen. Dat de Vrouwelijke Bevalligheid, en alle Bevalligheid in 't algemeen, zig nooit geheel en al van de Schoonheid laat affcheiden, en dat de eerlïe de laatstgemelde als haare helpfter en geleideresfe befchouwt, is onlochenbaar. Wij zullen het niet waagen, om aan een geheel misvormd lichaam, of een zeer leelijk aangezicht, — Bevalligheid toe te fchrijven, hoe edel  16 CHARACTER-SCHETS edel ook de ziel zijn moge, die onder zulk éen kleed verborgen is (*). De leelijkheid van het lichaam belet het uitwendig fchoon voorkomen van een fchoon gevoel, en verwekt allerleie bijkomende denkbeelden, die iets walgelijks voor onze verbeelding met zig brengen. Wij befpeuren zeer gemakkelijk, welken dwang zig een leelijk mensch aandoen moet, om de onaangenaame indrukzelen, die zijne geftalt» in ons gewoonlijk te weeg brengt, voor te komen of te verzachten. Wij zullen nog meer afkeeiig worden, wanneer zulk een perfoon, om zig op eene andere wijze te doen gelden , door eene fcherpe geeftigheid, door de neiging tot fchimpen, en door andere kunilenarijen, die een onedel hart verraden, wil uitmunten. Wij zullen deeze on- (*) seneca dwaalt dus grootelijks, wanneer hij ia zijn LXFI. Brief zegt: „ Hij koomt mij voor mis te tas„ ten, die zegt: „ Gratior efl pulchro veniens e corpore virtus. dat is: „ De deugd heeft een veel fchooner fchijn, „ Ah deugd en V fchoon te zamen zijn." lioe zeer het waar is, dat, gelijk hij zig uitdrukt, in elk lichaam, hoe misvormd ook, het beste en gelukkigfte gemoed huisvesten kan. Dit fpreekt geen mensch tegen; maar wanneer hij zijnen leelijk gevormden vriend evenwel formofus & reüus corpore noemt, zal zijn gezegde daaf toe ook alleen betrekkelijk gemaakt moeten worden.  DER V R DUWEN; ïl Onaangenaame indrukzelen zelfs dan niet eens ontwijken kunnen, wanneer wij aan de éène zijde door de Schoonheid eener Vrouwelijke ziel opgetogen, maar' aan den anderen kant wederom door eene piepende ónaangenaame (tem, door leepe oogen, door een mismaakten mond, of door een ander in het oog loopend lichaams-gebrek, afgefchnkt worden. Wij hebben ons bij zulke gelegenheden zomtijds zoo weinig in On* Ze magt, dat wij, uit een afkeer voor deeze of geene walgelijke geftalte; zelfs onrechtvaardigheden jegens Zulk een perfoort begaan 6 en haare deugd in twijifel trekken kunnen. Ten minften zullen wij eené zoort van leed in ons gevoelen, dat eene beminnenswaardige ziel in geerie fchoonere Wooning huisvesti De Vrouwelijke Bevalligheid is over 't algeméén Van zulk een fijnen, kiefchen, en, om mij zoo uit te drukken j Van een zöo gevoeligen aart, dat zij echter door veel kleiner verfchijnzelen , dan ik hier voorren heb opgegeven, beledigd kan worden. Zij zal zeer dikwils door een enkel onbefchaamd aankijken, door eene enkele dubbelzinnige houding, dooreen en-* kei onnatuurlijk geluid in de ftem, door het kleinfte kenteeken van zedelijke of natuurlijke mismaaktheid, voor ons Mannen verdwijnen. Een Mans ftem j zonder welluidendheid en ('maak, kan de beminnens* waardigfte Vrouw onaangenaam maaken, en bij alle de vermogens van den Geest ons hart vóórhaar toefluiten, hóe zeer wij haar oök alle mogelijke hoogachting fchenken. Deeze Bevalligheid gelijkt naar eenert helderen fpiegel, die door dén zachtften adem duifter gemaakt kan worden. Wij künnen geene tegenftrijdigheden in haar verdragen, ett worden omtrent haaré geheele waardije wantrouwende, wanneer zij zig zelve III. Deel.. B in  i& CHAPvACTER-SCHETS in kleinigheden vergeten kan. Dat de Bevalligheid niet zonder alle Schoonheid beftaan kan, blijkt eindelijk ook daar uit, dat zij met de jaaren afneemt, en bij duizende Vrouwen met den ouderdom geheel verdwijnt. Men zal weinig verouderde Vrouwelijke Schoonheden vinden, die, hoe zuiver en goed haare ziel ook zijn moge, het fchoone voorkomen van Vrouwelijke Bevalligheid nog weten te behouden; en al konden zij dat doen, zoo is dit een bewijs, dat zij reeds vroegtijdig meefteresfen in de konst, om ons te behagen, waren, een bewijs, dat zij zig zeer juifte begrippen van de waarde der Vrouwelijke Bevalligheid gemaakt hadden. Daarom gaven zij zig zoo veel moeite, om haaren Geest te befchaven; daarom befteedden zij zoo veel vlijt aan de vorming van eene heldere zoetluidende ftem; daarom gewennen zij haar hart aan het dikwils onwederftaanbaar voorkomen van Vrouwelijke zagtmoedigheid en goedheid; daarom worden veelen zoo deugdzaam, dewijl het voorkomen van zedelijke goedheid zoo-gemakkelijk ons kan inneemen; daarom blijven veelen zoo kuisch en onfchuldig, dewijl de inwendige vrede der ziel eene taal Voert, die algemeen, ja zelfs aan ongeregelde menfehen behaagt, en ons in de beste Vrouw zoo dikwils het gebrek aan lichamelijke Schoonheid doet vergeeten. Een onzer doordenkendfte en achtenswaardigfte Schrijvers heeft het wezen der Bevalligheid, en haare uitwerkingen, op eene zoo fcherpzinnige wijze, en in eene zoo verhevene Wijsgeerige taal ontleed, dat mijne Lezers mij zeer gaarne de invlechting van eenigen zijner oordeelkundige gedachten, tot opheldering van het hier vooren gezegde, ten goede zullen houden. „ De  der VROUWEN. 19. De Griekfche Fabelkunde, " zegt dit doorzichtig Verftand in zijne gewichtige Verhandeling, Queber Anmuth und JVürde, ƒ 1 - n. Leipzig 1793.) ■n geeft aan de Godin der Schoonheid eenen Gordel s 3, die de kracht bezit, om hem, die denzelven draagt, Bevalligheidx& fchenken, en Liefde te doen „ verwerven. Dezelfde Godheid wordt door de Be„ valligheden of Gratiën vergezeld* De Grieken on= „ derfcheidden dus de Bevalligheid en Gratie van de „ Schoonheid, terwijl zij dezelve door eigenfehap„ pen uitdrukten, die van "de Godin der Schoonheid „ affcheidelijk waren. Alle Bevalligheid is fchoon, „ want de Gordel van den minne-prikkel is een „ eigendom der Godin van Gnidus; maar al het „ Schoone is geene Bevalligheid, want ook zonder „ deezen Gordel blijft venus, wat zij is. Vol„ gens dit zelfde Zinnebeeld is het de Godin der „ Schoonheid alleen, die den Gordel der Liefde „ draagt en fchenkt. juno, de heerlijke Koningin „ des Hemels, moet dien Gordel eerst van vènuS „ leenen, wanneer zij jupiter op den Berg Ida „ bekooren wil. Hoogheid derhalven , zelfs wanneer „ een zekere graad van Schoonheid haar vereiert, „ (welke men aan jupiter's Godin in geenefl „ deele ontzeggen kan,) is zonder Bevalligheid niet „ zeker van te behagen; want niet van haare eigene „ bekoorlijkheid, maar van den Gordel van ve„ kus, verwagt de hooge Koningin der Goden den „ zege over het hart van jupiter. De Godin der ,, Schoonheid kan echter haaren Gordel afleggen, ert „ deszelfs vermogen op het minder - fchoone overdra» „ gen. Bevalligheid is dus geen uitfluitend voorrecht pj van het fchoone, maar kan ook, offchoon altijd Ba „ al-  do CHARACTËR- SCHËTS ,, alleen uit de hand van het Schoone, op het min* „ der-fchoone, ja zelfs op het niet-fchoone, overgaan. Die zelfde Grieken raadden hem, wien, „ in weêrwil van alle overige uitmuntendheden van „ Geest, de Bevalligheid, het Bekoorlijke ontbrak, „ eene offerhande aan de Gratiën te doen. Deeze „ Godinnen worden dus door hun als geleideresien „ van het fchoone gedacht voorgefteld; maar echter „ als zulke, die ook aan den Man gefchonken kunnen „ worden, en die voor .hem, wanneer hij behagen „ wil, onontbeerlijk zijn. „ Maar wat is nu de Bevalligheid, wanneer zij zig „ met het fchoone wel het liefst, maar echter niet „ bij uitfluiting verbindt ? Wanneer zij wel van het „ fchoone afdamt, maar haare uitwerkingen ook aan „ het geen niet fchoon is vertoont? Wanneer de ,, Schoonheid wel zonder haar bedaart', maar door haar alleen een voorwerp van geneigdheid worden kan? Ontdoet men het denkbeeld der Grieken van deszelfs zinnebeeldig kleed, zoo fchijnt het geenen ,] anderen zin, dan deezen, in zig te bevatten: Be„ valligheid is eene heweeghaare Schoonheid; eene „ Schoonheid namelijk, die aan. haare onderwerpen " toevallig ontftaan , en even zoo ook ophouden kan. „ Daar door onderfcheidt zij zig van de vaste Schoonheid, die met het onderwerp zeiven noodwendig „ gegeven is. venus kan haaren Gordel afneemen, ' en oogenblikkelijk aan juno overlaaten; haare Schoonheid zoude zij alleenlijk met haaren perfoon „ kunnen weggeven. Zonder haaren Gordel is zij ,, niet meer de min - verwekkende venus, zonder „ Schoonheidis zij venus niet meer. Maar deeze '„ Gordel, als het zinnebeeld der beweeglijke Schoon- n heid,  der VROUWEN. ai „ heid, heeft dat geheel bijzondere, dat hij aan den „ perfoon, die daar mede vercierd wordt, de zaake„ lijke eigenfchap der Bevalligheid fchenkt; en on„ derfcheidt zig daar door van alle andere vercie„ ring, die niet aan den perfoon zeiven, maar alleen „ aan den indruk omtrent zijn perfoon, in het denk„ beeld van een ander, verandering geeft. Het is de „ uitdrukkelijke zin van het Griekfche zinnebeeld, „ dat zig de Bevalligheid in eene perfoonlijke eigen„ fchap herfcheppe, en dat zij, die den^ Gordel „ draagt, waarlijk beminnenswaardig zij, niet enkel „ zoodanig fchijne. „ Een Gordel, die niets meer is, dan een toeval„ lig uiterlijk vercierfel, fchijnt zekerlijk geen zeer „ welvoeglijk beeld te zijn, om de perfoonlijke ei„ genfchap der Bevalligheid te kennen te geven; maar „ eene perfoonlijke eigenfchap, die tevens als affchei„ delijk van het onderwerp gedacht wordt, konde „ niet wel anders, dan,door een toevallig cieraad „ verbeeld worden, het welk zig zonder nadeel van „ den perfoon laat affcheiden. De Gordel der liefde „ werkt dus niet natuurlijk, dewijl hij in dit geval „ aan den perfoon zeiven niets zoude kunnen veran„ deren, maar hij werkt betooverend, dat is, zijn „ vermogen wordt verder uitgeftrekt, dan al wat in „ de Natuur aanwezig is. Langs deezen weg, (die „ zekerlijk niet meer, dan een behulp is,) wordt de „ ftrijdigheid weggenomen, waar in het vermogen, „ om iets uit te drukken, zig altijd onvermijdelijk „ verwikkelt, wanneer het, voor het geen buiten de „ Natuur in het rijk der Vrijheid gelegen is, in de „ Natuur eene uitdrukking zoekt. Wanneer nu de „ Gordel der Liefde eene zaakéJijke eigenfchap uitE 3 „ drukt»  m CHARACTER - SCHETS drukt, die zig van haaren perfoon laat affcheiden , 5, zonder daarom iets in derzelver Natuur te verande» 3, ren, zoo kan het niets anders, dan Schoonheid „ der beweging beteekenen; want beweging is de 35 eenige verandering, die met een voorwerp kan „ plaats hebben, zonder deszelfs identiteit weg te „ neemen. Schoonheid der beweging is een d'enk„ beeld, dat aan de beide verëischten, welke in het „ aangehaalde zinnebeeld begrepen zijn, voldoet. Zij is voor eerst zaakelijk, en koomt aan het onder„ werp zeiven toe, niet enkel aan de manier, waar «,, op wij haar aanneemen. Zij is ten tweeden iets v toevalligs aan het zelve, en het onderwerp blijft 3, overig, al is het, dat wij deeze eigenfchap in onze 3, gedachten wegneemen. De Gordel der Liefde ver3, liest ook bij de minder-fchoonen, en zelfs bij de „ geencn, die niet fchoon zijn, zijn betooverend 3, vermogen niet; dat is, zelfs de minder-fchoone, 3, zelfs die niet fchoon is, kan zig fchoon bewegen. s, De Bevalligheid, zegt het zinnebeeld, is iets toe3, valligs in haar onderwerp, daarom kunnen alleen toevallige bewegingen deeze eigenfchap hebben. 9, Aan een ideaal van Schoonheid moeten alle nood„ zaakelijke bewegingen fchoon zijn, dewijl zij als 3, noodzaakelijk tot haare Natuur behooren ; de j, Schoonheid deezer bewegingen is dus reeds met het „ denkbeeld van venus gegeven; de Schoonheid 3, der toevallige beweging is daarentegen eene uitbrei„ ding van dit denkbeeld. 'Er is eene Bevalligheid „ der ftem, maar geene Bevalligheid der ademhaas, Uiig, „ Maar is elke Schoonheid der toevallige beweginsj gen Bevalligheid? Dat het Griekfche zinnebeeld „ Be-  deb. VROUWEN. as 9, Bevalligheid en Gratie alleen tot het Menschdom „ bepaale, zal naauwlijks behoeven herinnerd te wor„ den; het gaat zelfs nog verder, en fluit ook de „ Schoonheid van geftalte binnen de paaien van het ,, menfchelijk gedacht, waar onder de Grieken, gelijk men weet, ook hunne Goden begrepen. Is nu „ de Bevalligheid dechts een voorrecht van des Men„ fchen vorming, zoo kan geene van die bewegingen „ daar op aanfpraak maaken, die de Mensch gemeen „ heeft met het geen enkel Natuur is. Konden zig „ dus de hairlokken aan een fchoon hoofd met Beval„ ligheid bewegen, zoo zoude 'er geene reden meer „ voor handen zijn, waarom ook niet de takken van ,, een boom, de golven van eenen broom , het gewas „ van een koomland, de ledemaaten der dieren zig 9, met Bevalligheid bewegen zouden. Maar de Go„ din van Gnidus vertegenwoordigt alleen het men„ fchelijk gedacht, en daar, waar de Mensch niets 9, anders, dan een natuurlijk ding en wezen der zin,, lijkheid is, daar houdt zij op eenige acht op hem „ te daan. Aan willekeurige bewegingen alleen kan „ dus Bevalligheid toegekend worden, maar ook on,, der deezen alleen aan de zulken , die zedelijke ge,, waarwordingen uitdrukken. Bewegingen, die gee„ ne andere bron, dan de zinlijkheid, hebben, be„ hooren,,met alle haare willekeurigheid, alleen tot „ de Natuur, die, op haar zelve befchouwd, zig „ nooit tot Bevalligheid verheft. Konde zig begeer„ te met Bevalligheid, natuurlijke neiging met Gratie „ voordoen, zoo zouden Bevalligheid en Gratie niet „ meer gefchikt en waardig zijn, om aan het Menscji„ dom te dienen tot een middel, om indruk te ver,, wekken. B 4 ■ „En  a4 CHARACTER - SCHETS „ En ec; ter is het de Menschheid alleen , waar toe- de Griek alle Schoonheid en Volkomenheid be,, paalt. Nooit mag zig de zinlijkheid aan hem ver,, toonen, afgefcheiden van de ziel, en het is voor „ zijn menfchelijk gevoel als onmogelijk, om de ru,, we dierlijkheid en het denkend verftand van één te ,, fchetden. Gelijk hij aan elk denkbeeld dadelijk een lichaam toefchikt, en zelfs het geeftelijkfte licha,, melijk tracht voor te ftellen, zoo vordert hij van elke daad der natuurlijke neiging in den mensch te,, vens een blijk van zijne zedelijke beftenaming. Bij 5, de Grieken is de Natuur nooit bloot e Natuur, 3, daarom behoeft hij ook niet te bloozen, wanneer 3, hij haar eere aandoet; bij hem is het verftand nooit 3, bloot verftand, daarom behoeft hij nooit be3, fchroomd te zijn, oni beneden deszelfs maatftaf te gaan. Natuur en zedelijkheid, ftoffe en geest, aar„ de en hemel, vloeijen wonderlijk fchoon in zijne ,, Dichtftukken te zamen. Hij vlechtte de Vrijheid, s, die alleenlijk te Olympus tehuis behoort, ook bij s, de verrichtingen der zinlijkheid in, en daar voor zal men hem laaten begaan, wanneer hij de zinlijk3, heid in Olympus verplaatst. „ Dit teeder gevoel der Grieken nu, 't welk het s, ftoffelijke fteeds alleen onder het geleide van het ,, geeftelijke duldt, weet van geene willekeurige be„ weging in den mensch, die alleen tot de zinlijk- heid behooren zoude, zonder te gelijk een blijk ,, van een zedelijk gevoeligen Geest aan te duiden. „ Dus is bij hem de Bevalligheid fiiëts anders, dan zulk een fchoon afdrukzel der ziele in de willekeu- rige bewegingen. Waar dus Bevallighei<' plaaBs ^ Leeft, daar is de ziel het bewegend grondbeginzel, ,5 en,  s der VROUWEN. *s „ en in haar is de grond van de Schoonheid der be9, weging begrepen. En zoo ontwikkel: zig dan dit „ zinnebeeldig voorftel in de volgende gedachten. 9, Bevalligheid is eene Schoonheid, die niet door de 5, Natuur gegeven, maar van den perfoon zeiven voortgebragt wordt. " — Deeze voortreffelijke, zoo fchoon voorgedragene, denkbeelden, die de Schrijver voorloopig flechts op eene uitlegkundige wijze uit de Griekfche Fabel trok, worden door hem verder op den weg van het Wijsgeerig verftand verbeterd en ontwikkeld. Maar wij moeten hier afbreeken , en beveelen allen onzen Lezeren, die deu grooten ontleder van Bevalligheid en Waardigheid in de diepten zijner redeneering volgen willen, de beöeffening van zijn oordeelkundig Werk, met zoo veel aandrang, als men iets zeer gewichtigs immer kan aanbeveelen. Zoo regelmaatig de form der Vrouwelijke Schoonheid is, zoo onregelmaatig en zonderling zijn daarentegen dikwils de daaden en denkwijzen van fchoone Vrouwen. Ik telle hier onder voor eerst het verfchijnfel, dat niet zelden de fchoonfte en te gelijk geestrijkfte Vrouwen, welke op beide die uitmuntendheden trotsch waren, en zig door beiden het fchoonfte tafereel van huwelijks-geluk gevormd hadden, zig geheel vrijwillig in de armen van eenen halven Gek, of van een leelijk Monfter wierpen, dien de minderfchoone en minder verftandige Vrouw nimmer haare hand gegeven zoude hebben. De redenen van zulk eene keuze zijn zekerlijk zeer verfchillende, en men kan niet altijd van het één tot het ander befluiten, wanneer men niet op eenen dwaalweg geraken wil, B 5 Eeni-  4.6 CHARACTER - SCHETS Eenige van deeze fchoon gevormde, verftandige Vrouwen hebben een zoo verheven voorkomen aangenomen, bezitten eenen zoo hoogen graad van eigendunkelijkheid, eigen gevoel, en gedachten van zig zeiven; zij zijn, in den eigentlijken zin van het woord, zoo genadig, dat is, zoo onverdraaglijk, en verraden zoo veele wonderlijke en misfelijke luimen, dat zij gewoon zijn de knapfte Mannen fchuw van haar te maaken. Niemand is haar fchoon , rijk en verftandig genoeg. Niemand beantwoordt aan het fchoon tafereel, het welk zig deeze verhevene Vrouwen van haaren toekomftigen Echtgenoot, en van de wonderen haarer eigene Schoonheid ontworpen hebben, en die Mannen, aan wien zij wel haare hand en hart zouden hebben mogen fchenken, hadden reeds hunne keuze bepaald. Geduurende dit lang zoeken, nafpooren en omzwerven naar eenen Man, die haar geheel behagen konde, geduurende het lang en onafgebroken fpelen eener trotfche Coquetterie, geduurende de overtuiging, dat men zoo gemakkelijk een Man, als een Minnaar, zoude kunnen vinden, en dat Schoonheid en Verftand elk Manlijk hart zoude moeten overwinnen, ijlen de jaaren voorbij, en eer men •het gelooft, is het kritiek tijdperk des levens voor handen, in het welk eene Vrouw, al is zij zelfs fchoon, niet langer ftreng en al te kiesch in haare keuze zijn moet. Intusfchen wordt, in vertrouwen op het vermogen der Vrouwelijke aanminnigheden, dit - aanlokken en te rug ftooten der Minnaais nog fteeds voortgezet. Men ontveinst daar bij het getal der jaaren; men kan nog niet befluiten , Om de Vrouwelijke, tot hier toe gevoerde, heerfehappij in de handen van éénen Man neder te leggen, daar nog zoo vee-  der VROUWEN. 2? veele Slaaven naar de gunst der trotfche Minnares haaken, en haaren Geest en Schoonheid nog fteeds met eene zoort van overdrevene bevyondering befchouwen. De Coquetterie zal zelfs met de jaaren toeneemen; maar de reeds verouderende Schoone fchijnt niet te weten, dat zij daar door het huwelijk fteeds verder van zig verwijdert, en vreezen moet, om met het dertigfte jaar eene oude Jonkvrouw te worden. Maar deeze gedachte zal t' eeniger tijd met fchrik in haar oprijzen, en dan zal zulks de fchreden tot den huwelijks-ftand.dikwils op eene wijze befpoedigen, die ons verbaazeu moet. Onder de veelvuldige aanbidders en bewonderaars der verftandige Schoone zal fer misfchien geen één vast ftaan, wanneer het op eene ernftige verbintenis aankoomt; en daar alle wapenen van het Verftand , en Vrouwelijke aanminnigheid , dikwils dan niet toereikende zijn, om zelfs ée'nen enkelen omzigtigen Man te ketenen, daar met elke maand het gevaar, van ongetrouwd te zullen blijven, toeneemt; daar die aanminnigheden zelfs misfchien reeds beginnen te verflenzen, en niet meer de voorige bewondering willen te weeg brengen; zoo zal deeze Vrouw tot een luchtfprong (Salto mortale} in 't huwelijks - bed moeten beiluiten, zij zal, om Vrouw te worden, tegen haaren wil, en tot verbaazing van het geheele Publiek, eenen ellendigen kwast', eenen kreupelen, een zot verkiezen, en liefde betoo* nen aan eenen Man, die misfchien weleer niet zelden het voorwerp van haare verachting , en van haaren bitzen hekel geweest was. Andere van die verftandige Schoonen worden, met al haar Verftand, en met haare groote eigenfchappeft van het hart, evenwel door een zeer zinlijk geftel bek heersend.  aS CHARACTER- SCHETS heerschd. Zij kunnen zonderde Mannen niet leven, zij gelijken naar de Wijsgeerige hipparchia, die zig zelfs aan de gebruiken der Cynifche Wijsgeeren onderwierp. Zij weten zelve , dat zij zeer zwak zijn, dat zij niet dan met moeite de bewegingen van haar bloed, en haare verhitte verbeelding kunnen wederftaan, en dat het dus 't best is, om, zoo dra mogelijk , te trouwen. Het vuur van haar natuurlijk geftel zal zig niet met de bloote befchouwing der Mannelijke Schoonheid vergenoegen, hoe zeer haar ook anderzints de fchoone gedaante der Mannen behagen moge. Haar ftelzel biet Genieting, en daar toe is de zot, de kreupele, de leelijke en mismaakte Man misfchien bruikbaarer, dan de fchoone en verftandige, vermits alles op hem fchijnt toepasfelijk te zijn, het geen de groote plinius, in zijne Natuurlijke Gefchiedenis, zegt van eenen merkwaardigen Man, dien ik hier niet noemen kan. De Mannen, met welken deeze verlichte Vrouwen den omgang in zaaken, haaren Geest betreffende, hebben, geleerde brief-wisfeling onderhouden, en in eene gezochte en gemaakte taal fentimenteel omgaan, de teeringachtige Schrijvers en Dweepers, de ziekelijke Dichters en Voorlezers, mogen wel aan den Geest van deeze Vrouwen voedzel en onderhoud verfchaffen, voor haar lichaam zijn zij waare Spooken, en niets meer. Bij alle de verftandige en geleerde gefprekken, bij al den dorst naar licht en waarheid , bij alle de verfijning en befchaving van den fmaak, en van het zedelijk gevoel, wil de natuurlijke teederheid van deeze Vrouwen echter niet geheel ter zijde gefield worden. Haar geftel brengt haar uit de Studeerkamer altijd weder in het gebied der Godin van Cythera te rug. Maar misfchien durft op  der VROUWEN. *s> Op zeer goede gronden niemarid haarer teeringachtigé Vrienden van geleerdheid, haaref Platonifche Min-* naars, het waagen, om met haar dat rijk in te tre- ^ den. Wat is dus natuurlijker, dan dat zij eindelijk eenen gezonden Man zoeken zullén, gefield zelfs, dat hij de fnedigfte, fchoonfte en bevalligfte niet zou-» de mogen zijn: mits hij maar meerder fterkte bezitten montaigne heeft ook over dit onderwerp, naar zijne gewoonte, als een vrijmoedig Wijsgeer geredeneerd, en in zijne merkwaardige Verhandeling, dei Boiteux, dit verfchijnzel getracht te verklaaren op Natuurkundige gronden, die reeds door de oude Wijs* gecren zouden zijn aangenomen. Ik weet niet, of die oude Wijsbegeerte hier in volkomen gelijk heeft, dewijl dit onderzoek tot de Rechtbank der Geneeskundigen behoort; maar het is zeer klaar, dat dikwils dé allerleelijkfte Mannen het onbepaaldst vermogen op fchoone en verftandige Vrouwen hebben, en deezen veel gemakkelijker, dan anderen, tot Liefde aanprikkelen. Daar deeze Vrouwen in haare Liefde doorgaans zeer vuurig, en mitsdien ook doorgaans zeer jaloers zijn , daar zij haar geheim wantrouwen jegensde deugd van fchoone Mannen, nooit geheel zullen afleggen; zoude men haare dikwils zoo zonderlinge verkleefdheid aan leelijke Mannen ook wel daar uit kunnen afleiden, dewijl zij deezen voor getrouwer, en dus voor een zekerder eigendom van haar hart, dart fchoone Mannen, gewoon zijn te houden. Zij hebben opgemerkt, dat de Mannelijke Schoonheid aan even zoo veele hinderlagen en verleidingen, als die der Vrouwen, onderworpen is, en dat wij door dit gefchenk der Natuur zoo gemakkelijk, als zij, tot eene befpottelijke ijdelheid en ligtvaardigheid aangezet  go CHARACTER - SCHETS zet kunnen worden. De Vrouwelijke Liefde heeft Qyer 't algemeen haare wonderlijke luimen, en valt nu en dan op voorwerpen, die met de teederheid en • den fmaak deezer hartstocht regelrecht fchijnen te fhïjden, en naar onze gedachten eene geheel andere uitwerking moeiten te weeg brengen. „ De Schoon„ heid," (zegt la mothe de vayer,) ,, kan „ even zoo gemakkelijk haat, als liefde, verwek„ ken. " Eene ftelling, die zeer waarachtig is, en niets minder dan den naam van eene wonderfpreuk verdient. Men zie de Werken van deezen Wijsgeerigen Menfchenkenner, Tom. II. pag. 374. Paris 1654. in Folio. . Hier bij koomt nu nog deeze omftandigheid, dat zulke Vrouwen , die zig eenen Man verkiezen , welke in fchoonheid, levens-manier, en befchaving van Geest arm zijn, doorgaans met het denkbeeld, om hem naar haaren fmaak te vormen, in den huwelijken ftaat treden. De Vrouwen hebben, zoo dra zij zelve op befchaafdheid aanfpraak maaken, bijna allen een verbaazend hoog gevoel van het zedelijk vermogen van haaren omgang, en van haare leerzaamheid, en zijn hier in ook dikwils zeer gelukkig, wanneer zij haare Mannen, niet door tegenfpraak en fpotternij, maar door zachtmoedigheid en liefde trachten te vormen. Maar juist deeze hooge, en al te hooge gedachte doet haar niet zelden, en zelfs geheel blindelings, vervallen aan eenen Man, die in zijn geheele leven een getuige van haare verkeerde keuze, en van haar ongelukkige ontwerpen blijft. Gemeenlijk zijn de Vrouwen, de fnedigite en voorzichtigfte zelfs niet uitgezonderd, veel te haaftig en doldriftig, om in het .huwelijk te treden, wanneer eenmaal eene zekere warm-  der VROUWEN. S1 warmte van haar bloed voor handen is. Maar juist deeze fchielijkheid, waar toe veele Ouders zeiven aanleiding" geven, is de reden, waarom overal zoo veele kwalijk - geleemde huwelijken zijn, en waarom zig dikwils de verftandigfte Vrouwen, vooral Weduwen, door een eenvouwdig onbefchaafd Man, door een; lompen keerel, naar het huwelijks-altaar laaten ge« leiden. ,, Wanneer men zal oorueelen, " zegt de verhevene la bruyere van eene zekere Vrouw van zijnen tijd, ,, naar haare fchoonheid, haare. ,, jeugdigheid, haare moedigheid, haare fpijtigheid, is 'er niemand, die twijffelt, of het zal een Held moeten zijn , die haar immer zal kunnen bekooren: „ intusfehen, haare keuze is bepaald; het is een klein Monfter, die geen verftand bezit. " Men zie zijne Verhandeling, van de Vrouwen. De ftrijd tusfchen fchoonheid en kuischheid is naar zijnen aart zoo oud, als de Menfchelijke Maatfcbappïj zelve. De Schoonheid kan, hoe zeer gepaard met eenvouwdigheid van zeden en onfchuld, de gevaarlijke indrukzelen niet voorkomen, welken zij in de zinlijkheid van ons gedacht te weeg brengt. Zij veroorzaakt dezelven dikwils buiten ons weten, en tegen onzen wil wel volgens een natuurlijke gefield- (*) Hoe waar en gepast is ook in dit opzicht eene Spreuk van publius syrus, van deezen inhoud: Magno periculo cuftoditur, quod multis placet. dat is: Het geen veeier gading is, wordt met groote moeite bewaard.  3a CHARACTER - SCHETÖ fteldheid, die op zig zeiven onfchadclijk is; echter' nu en dan tot eene groote zedelijke benadeeling van haare bedtfteren; maar dikwils ook voorbedachtelijk en opzettelijk, om het gebied der Vrouwelijke ijdelheid en heerfchappij uit te breiden. De Vrouwen hebben regelmaatig geene kracht genoeg, om de loffpraken en vleijerijen, waar door men haare Schoonheid verheft, te wederftaan, zoo weinig kracht, dat zij dit kleinood zelfs dikwerf aan de vleijerij opoffe* ten, en dat geen op een oogenblik weg te geven, waar mede zij jaaren lang op eene onfchuldige wijze zouden kunnen winst doen. Ja, al is het niet altijd ■Waar, dat zeer fchoone Vrouwen van natuure een zeer zinlijk geftel hebben (*), het'welk men misfchien eerder van de leelijken zoude kunnen beweeren; zoo zullen de eerstgemelde echter langzaamerhand door de liefde der Mannen, en door haare eigene ijdelheid zinlijk gemaakt worden, vermits zij haare aanminnigheden als een artikel van winst en handel, zelfs in eenen goeden zin van het woord, beginnen te befchouwen, en eene veel te hooge waarde daar aan te hechten. De konftenarijen der verleiding en vleijerij zijn (*) Dit gevoelen is duidelijk begrepen in de woorden van den geleerden delachambre: „ Zekerlijk is de „ Schoonheid der Mannen voor onze zinnen niets anders, „ dan de blijk van eene goede gefteldheid van vermogen i, tot de voortteeling; even gelijk de Schoonheid der Vrou„ wen een teeken is, dat zij het lijdelijk vermogen bezit„ ten, het welk van haare zijde in dit ftuk verè'ischt „ wordt." Zie les CaraSeres des Pajjiom, Paris i6<5j. Vol. I. fag. 140. fuiv.  dér VROUWEN. 33 zijn bovendien in dit ftuk van beide zijden zoo groot, dat men doorgaans niet naauwkeurig weet, wie de aanvallende partij is, hóe zeer liet alleen de Man behoorde te Zijn. Beiden geVoelen zig eindelijk overwonnen; De één, door de Schoonheid weg te geven, de ander door ze aan te neemen, eri zig blindelings in haare ftrikken te verwarren. De vleijerij, zegt bayle op het woord Aventin, welke in dit geval bijna onvermijdelijk is, bezit eene wöndefbaare kracht, om zelfs goede befluiten té laaten vaaren; en hier üit kart men misfchien ophelderen, waarom dikwils juist de fchoonlte en beminnenswaardigfte Menfehen zoo diep, zoo onbéfchrijflijk diep vallen kunnen. Misfchien was dé hoogmoed, die aan de fchoone Vrouwen zoo eigerf is,' dikwils nog de eenige befchutting van haare deugd, naardien wij Mannen door dien hoogmoed meer te rug geftooten, dan aangelokt worden, en de Vrouwelijke Schoonheid daar door, in haare uitwerkzelen op ons tegengehouden, en onfchadelijk gefhaakt Wordt. ' rousseau verklaart zig niet Zeer gunfiig Omtrent de Vrouwelijke Schoonheid, dewijl zij voor den huwelijks -ftand zoo veele gevaaren en bedenkelijkheden mét zig brengt. ,, De groote Schoonheid, " zegt hij in het vijfde Boek van zijne Emile, ,, moet, naar ,, mijn inzien, in het huwelijk meer vermijd, dan „ gezocht worden. De Schoonheid verdijt zeer fchie,} lijk, alleen door haar te bezitten. Na verloop van ,, zes weeken is zij voor den bezitter niets meer; ,', maar de daar mede verbondene gevaaren duuren zoo ,, lang, als zij zelve. De Man zal onder de ongeluk„ kigfte Menfehen behooren , wanneer zijne fchoone „■ Vrouw niet eene Engelin der deugd is, en al ware III. Deel. C „zij  3f CHARACTER. - SCHETS ,, zij dat, hoe zal zij kunnen beletten, dat hij niet „ altijd door vijanden omringd worde ? Wanneer de hoogfte graad van leelijkhejd geen afkeqr verwek„ te, zoo zoude ik aan haar boven de grootfte „ Schoonheid den voorrang geven. Want, dewijl „ beide die.zaakeu in korten tijd voor den Man van 3, geen aanbelang meer zijn, zoo zal de fchoonheid een nadeel, en de,.„lec!ijkhcid een voordeel voor hem worden. Maar Ieelijkheid, die afkeer ver„ wekt, is, het grootfte ongeluk., Deeze gevoelig,, heid vermindert niet, maar neemt altijd veel eer toe, en verandert zelfs in affchuw en haat. Zulk ,, een huwelijk is eene hel, cn men zoude liever ,, dood, dan zoo verbonden willen zijn. Wensch „ voor u, zalven, in alle zaaken, de Schoonheid zelfs „ niet .uitgezonderd , niet te veel, en niet te weinig. ,, Eene aangenaame en behaaglijke geftalte, die.geene liefde, maar goedhartigheid voordoet, is dat geen, waar aan men den voorrang geven moet. Zij be„ nadeelt den getrouwden Man niet, en flrekt aan „ beide Echtelieden tot voordeel. De Vrouwelijke Bevalligheid verdijt niet, zoo als de Schoonheid. ,, Zij heeft geest en leven, en behoudt eene geduu„ rige nieuwigheid, en na verloop van dertig jaaren ,, zal eene rechtfehapene Vrouw door haare Beval„ ligheid aan den Man nog even zeer, als op den „ cerften dag, kunnen behagen. " rousseau heeft in veele opzichten groot gelijk; maar hij fchijut mij echter, ook hier, in zijn bekende gebrek van overdrevenheid gevallen te zijn. Zijne levendige Verbeelding vervoerde hem in zijne Hellingen oneindig dikwils tot uiterden, en tegenftellingen, die .geene uaauwkeurige proef houden, daarliet zeker is., dat  der. VROUWEN» 35 dat de waarheid alleen in 't midden liggen kan. Hij fielt twee gevallen; eene volmaakt fchoone, en eene geheel leelijke Vrouw, zonder te bedenken, dat, uit hoofde van het betrekkelijke van deeze denkbeelden, noch de ééne, noch de andere gevonden wordt, en dat eene minder-fchoone Vrouw, met veel Bevalligheid en Vrouwelijke flimheid, voor den Man zoo gevaarlijk , ja zelfs gevaarlijker worden kan, dan eene zoogenaamde volmaakte Vrouwelijke Schoonheid. De laatfte zal ons dikwils door haaren hoogmoed, haare eigendunkelijkheid, haare onbeperkte verbeelding van zig zei ven, een afkeer inboezemen; en ons haaren omgang door eene meenigte van wrevelige luimen onaangenaam maaken. De eerfte zal alle konflenarijen en aangenaamheden van den Geest te werk Hellen , om ons te behagen, en eindelijk, gelijk de Olinde van Amadis, overwinnen, gefield zelfs, dat zij alle de Schoonheden der ziel niet bezitten mogt, die de groote Dichter in het tafereel der beminnenswaardige O/inde wist te verëenigen ( * ). . Dewijl 'er geene geheel volkomene Ieelijkheid der Vrouwen is, en deeze zelfs, in weerwil van de zeer in 't oog loopende mismaaktheden van haar lichaam altijd nog eenige aanminnigheden voor ons kunnen behouden ; zoo vervalt over 't algemeen de redeneertrant van rousseau, wanneer hij voor de hoogfte Schoonheid de hoogfte Ieelijkheid verkiezen wil, in zoo (*) Zie dit volkomen meefterftuk der Vrouwelijke beminnenswasrdigheid in wieland's netten Amadis, XVII. & XVlil.' Gcfang. c 3  36 CHAR.ACTER - SCHETS Zoo verre dezelve niet walgelijk is. Dit laatfte kaft Hechts bij zeer oude Vrouwen het geval zijn, docli van deezen wordt hier niet gefproken. rousseau heeft zig hier over 't algemeen niet duidelijk genoeg verklaard, en zig zelfs tegengefproken, daar hij kort te vooren beweerde , dat een Man langzaamerhand, omtrent de fchoonheid of Ieelijkheid, geheel onverfchillig wordt. De denkbeelden van het geen walging verwekt, zijn of enkel betrekkelijk, en men zal daar uit nooit den hoogften graad van Ieelijkheid kunnen bepaalen, of men zal moeten ftellen, dat de grootfte Ieelijkheid zelfs niet geheel onbeminnenswaardig is, daar verfcheiden Minnaars op dé leelijkfte Meisjens zelfs raazend verliefd zijn. rousseau fehijnt dus nog zekere andere bijkomende denkbeelden met het denkbeeld eener walgelijke Ieelijkheid gepaard te hebben, die niet enkel tot de uitwendige Vrouwelijke gedaante, en gevolgelijk ook niet tot het zintuig van het gezicht alleen betrekkelijk zijn. En dan kan hij zeer wel gelijk hebben, aangezien het waar is, dat de andere zintuigen zig dikwils veel fterker, dan het oog, misleiden en bedriegen laaten. Dat de indruk, welke een zoo hooge graad van Vrouwelijke Ieelijkheid op ons hart maakt, eindelijk zelfs in haat verandert, kan, zoo als ook ehlers (*) in zijne aanteekening op de bovengemelde plaats aanmerkt, alleen van onverftandige en onbillijke Mannen gezegd worden. De verftandige zal (*) In dé afgemeene herziening van het gezamentlijk School- en Opvoedings - wezen. ( Zie Emile, Theil IV.)  der VROUWEN. 37 zal met bedroefdheid en medelijden eene Vrouw befchouwen, die, buiten haare fchuld, eene zeer onbeminnelijke en walgelijke gedaante bekwam, en voor altijd van een zoo kostelijk cieraad van haar gedacht beroofd moet zijn. Dit droevig medelijden kan bij Mannen van eenen goeden inborst zoo verre gaan , dat zij zig niet alleen in gezelfchappen bij de leelijkfte Vrouwen gewoon zijn te vervoegen, en zig aan de fchoonere zelfs weinig te bekreunen, maar ook dikwils de leelijken vrijwillig, en uit innerlijke liefde tot haare Vrouwen verkozen hebben. liet kan wel zijn, dat zij dit zomtijds ook uit voorzichtigheid, en eene neiging tot jaloersheid deeden; maar ik ken Mannen , die eenig en alleen uit mededogen, en vervolgens uit eene daar uit ontfprotene liefde, aan het leelijkst Meisjen hun hart fchonken, en in hunnen huwelijksftand hoogst gelukkig leefden. Welke dankbaarheid zal ook eene Vrouw, geduurende haar geheele leven, vooreenen Man moeten gevoelen, die aan haare Ieelijkheid boven de fchoonheid zelve uit een goed hart den voorrang gaf, en daar door aan zoo veele zorgelijke en droeve uitzichten van haar leven op eenmaal een einde maakte, De leelijke Vrouwen beminnen om die reden doorgaans haare Mannen vuuriger, dan de fchoonere van haar gedacht gewoon zijn zulks te doen. De konflenarijen, hulpmiddelen en befpottelijkheden, welken zig de Vrouwen tot bevordering van haare Schoonheid van oudsher veroorloofd hebben, behooren ongetwijflcld tot de groote bijzonderheden van het Vrouwelijk gedacht. De oudere en latere Gefchiedenis levert ons in dit opzicht eene meenigte van merkwaardige character-trekken, die ons verbaazen, C 3 en  38 CHARAC TER-SCHETS en bijna alomme bewijzen , dat de Vrouwelijke Schoonheid ten allen tijde over het Vrouwelijk Verftand, en het Vrouwelijk Character, eene onbepaalde heerfchappij gevoerd heeft. Onder duizend voorbeelden van dien aart zal ik alleen elizaceth, Koningin van Engeland, noemen. Deeze groote én merkwaardige Vrouw behoorde, buiten alle tegenfpraak, onder de verftandigfte en verdienftelijkfte Vorftinnen haarer eeuw (•*>>, maar, met alle de grootheid van haaren doorzichtigen Geest, en haare glansrijke verdienfteu, was zij met haare lichaams Schoonheid op eene zeer verwijfde manier ingenomen. Zij befteedde eene zorgvuldigheid en konst aan de Modes en opcieringen van haar lichaam, die alleenlijk aan eene ligte-kooi, maar aan geene zoo verhevene Vrouw voegden. Dagelijks deed zij eene nieuwe kleeding aan, en verfcheen dan eens in een Engelsch, dan eens in een Fransch, dan eens in een Italiaansch ge- (*) „ Men heeft langen tijd getwist," zegt de groote hume van deeze merkwaardige Vrouw, „ en dit gefchil „ is nog niet beflist, wie'n men voor den grootften Man te „ houden hebbe; maar wie onder de Vrouwen den voor„ rang verdient, dit zal nimmer twijfFetacntig zijn, zoo „ lang de naam van elizabeth niet vergeten is. " In. tusfchen bevestigt dezelfde hu me alles, wat bayle vnn de ijdelheid deezer Vgrftift verhaald heeft. Ouder meerdere zoorten van weelde, zegt hij op eene andereplaats, nam in deeze eeuw de kleederprncht dermaaten toe, dat de Koningfn dienftig oordeelde, dezelve door eene openbaars wet in te toornen. Maar hasr eigeu voorbeeld was met haar bevel zeer weinig overwéukomftig. Daar geene Vrouw te dier  der VROUWEN. 59 gewaad. Zij pronkte als eene Coqitette met haare fchoone handen en armen: wanneer zij Gehoor verleende, trok zij haare haiidfqhocnen van het ééne oogenblik, tot het andere, uit en aan: en deed eens op eene listige wijze den Gezant van Koningin maiua erkennen, dat zij zoo fchoon als deeze, en, ten aanzien van de verblindende blankheid der huid, zelfs nog fchooner was. bayle verhaalt uit de Gedenkfehriften van du maurier nog eene merkwaardige bijzonderheid, betrekkelijk tot de ijdelheid van deeze onlterffelijke Vrouw. Onder een Gezantfchap, door de Staaten -Generaal aan haar afgevaardigd, bevond zig een jong Hollander, die, bij het inkomen der Koningin in de Gehoorzaal, door haare fchoone gedaante op eene hartstochtelijke wijze getroffen werd. Hij ontdekte zig aan een naast hem (taande Engehchman, en verzekerde, dat, wanneer het moge- dier tijd met haare Schoonheid meerder was ingenomen, of begeeriger, om indruk op het hart der a'anfehouweren te maaken; zoo beging ook niemand grootere buitenfporighcden in oppronkingen, en niemand maakte meer werk van de afwisfeling en pracht haarer kleeding. Zij verfcheen bijna eiken dag in een verfchillend gewaad, en beproefde alle zoorten van Modes, waar door zij zig bevalliger hoopte te maaken. Zij was ook op haare kleederen zoo gezet, dat zij nooit iets wegfehonk, en bij haaren dood vond men in haare kleed - kamer drie duizend onderfcheiden gewaaden, welken zij in haar leven gedragen had. Zie d. hu me, Hiftory of England, Bafil. 1789. Vol. VII. pag. 439. in Zvo. C 4  40 CHARACTER-SCHETS gelijk was, hij aan de Koningin gaarne een hoog bewijs van zijne liefde zoude willen geven. De beide Mannen vervolgden deezen fcherts; maar aan het fcherpziende oog van elizabeth. was niets ontgaan, zij had alle de houdingen en bewegingen van den jongen Hollander opgemerkt, en hield, na het afloopen van het Gehoor, bij den Engehchman aan, om haar het geheim van het voorgevallen gefprek te ontdekken. Hij verontfchuldigde zig met de uitvlucht , dat het zelve enkel onverfchillige zaaken betroffen had, die de opmerkzaamheid eener Koningin niet verdienden ; maar daar mede was zij niet te vreden, en rustte niet eerder, voor dat zij.den Engehchman alles vrij uit had doen opbiechten, elizabeth verheugde zig zeer over den indruk, dien haare Schoonheid op het hart van den Jongman gemaakt had. Zij duidde hem zijne al te vrije gezegden zoo weinig ten kwaade, dat zij hem integendeel eene goude ketting, eens zoo zwaar, dan die der andere Gezanten, liet verëeren. De fchoone Vrouwen in de groote wereld hebben bijna allen eene gelijkheid met deeze Vorftin, wanneer het op eene overdrevene ijdelheid aankoomt, en haare Schoonheid moet ftand houden. 'Er zijn Vrouwen geweest, die op eene fmartelijke wijze de verwelkende huid van haar aangezicht poogden te verjeugdigen (*); anderen, die, om met eene (*) montaigne maakt melding van eene Parysfche Vrouw, QLix. I. Qhap, XL.) die zig, om eene levendi. ger kleur te bekomen, de huid liet afvillen. Anderen, zag hij zand en asch doorzwelgen, om eene bleeke kleur te krij-  der VROUWEN. 41 eene bloozende roode kleur in het gczelfchap te ko men, zig kort te vooren de zonderlingfte buitenlpo righeden veroorloofden (*); wederom anderen, die zig van de vuillle en walgelijkfte middelen tot bevordering haarer Schoonheid bedienden; en eindelijk zelfs de zoodanigen, die op eene konitige wijze de moorderesfen haarer eigene kinderen wierden, wanneer haare Schoonheid moest behouden worden. Deeze iielling klinkt affchuwelijk, en echter is het aan de geheele wereld bekend, dat alleen door de keurslijven, en andere middelen,ontallijke pas ontfangene vruchten gedood zijn, en nog gedood worden. Dat de Vrouwen dikwils zelfs de fchaamte van haare kunne opofferen, om haare Schoonheid ten toon te fpreiden, en om dezelve werkzaam te maaken, heb ik reeds hier vooren opgemerkt. Haare fchaamte verandert niet zelden met de Modes, en even gelijk de Modes. Dezelve klimt en daalt, naar maate de gebruiken van den tijd, en de grillen van den fmaak, zulks met zig brengen, fchoon de laatstgemelden door de denkwijze en zinlijkheid van voornaame Vrouwen bij- krijgen. Anderen prangden zig met ijzers en baleinen het lichaam zoo fniarteiijk in één, dat het vleesch langzaamerhand zoo hard wierd, als de eeltachtige huid in de handen der handwerkslieden. ( * ) Men zie eene zonderlinge manier, ter bevordering der Schoonheid van eene voornaame Dame, in de merk. waardigheden van het Frcmfche Hof, in de tijden van lodewyk XIV., uit Brieven van Mevrouw van Orleans, Straatsburg (eigentlijk Bruuswykj 1789. C 5  42 CHAR.AC TER - S CIIETS bijna altijd eerst bepaald worden. De geringere (tanden des levens zijn nog de eenigen, die in haare kleederdracht eerbaarheid en betamelijkheid in acht neemen, en zig met fchaamte oppronken; onaangezien dikwils zeer gemeene Vrouwen haare lichamelijke aanminnigheden met meerder eere, dan onze meeftc voornaamfte Dames, zouden kunnen ten toon fpreiden. Onder honderd van de laatstgemelde Vrouwen, fchoon met zoo veel kunst en zorgvuldigheid, en met eene op de maat afgemeetene naauwkeurigheid opgevoed, zijn 'er, volgens het getuigenis der Geneesheeren en der Maaklters van Vrouwelijke tooifels, flechts weinigen, die door eenen gezonden, welgemaakten , en fchoonen wasdom uitmunten. De meeflen hebben een krom maakzel der beenderen, of andere verborgene lichamelijke gebreken, hoe zeer men die ook door keurslijven, konftig gemaakte kusfentjes, veerkrachtige bindzelen , hooge fchoenen, lange mantels en doeken, en andere bolwerken der Mode poogt te verbergen. De Ouders leverden misfchien aan de mcnfchelijke Maatfchappij een gezond, wel gevormd Meisjen; maar de Mode-handelares, de Kleedermaaker van de Dames, de ijdele Buurvrouw, de teeringachtige Tante en Grootmoeder, het van iuets dan optooifels wetende Franfche Meisjen, de zinhelooze vleijers bewerken de verminktbeid van het arme febepzel (*> Van daar dan ook die ellendige gemaaktheid (*) rousseau verklaart zig hier omtrent, terwijl hij aan de ongedwongene kleeding der Griekfche Vrouwen eene loffpraak geeft, zeer naar waarheid eu ter zaake: (zie  der. VROUWEN. 43 heid der meefte voornaame Vrouwen in haare uiterlijke houding, in haare manier van gaan, groeten, dansfen, kleeden, dewijl zij altijd iets fcheefs en mismaakts, het moge dan zitten waar het wil, aan het maakzel van haar lichaam te verbergen hebben. Van daar haare verlegenheid, wanneer zij, voor dat zij geheel gekleed zijn, en zonder mantel, verrascht wor- (zie Emile, IV. Deel,) „ Men weet, dat de gefchikt„ heid der kleederen, welke het lichaam niet prangden, veel toebragt, om aan beide gedachten die fchoone ge-. „ ftalte te geven, welke men in hunne flandbeelden ziet, „ en die nog tot modellen der konst dienen, daar de mis„ vormde Natuur opgehouden hecfc, dergelijken onder ons „ te geven. Van alle de Gothifche windzelen, van de veel„ vuldige bindzels, die van alle kanten onze ledemaaten persfen, kenden zij 'er geene enkele. Hunne Vrouwen „ wisten niets van het gebruik der balëine keurslijven, ,, waar door de onzen haare geftalte meer misvormen, dan 5, dezelve zig natuurlijk vertoonde. Het is in 't geheel niet „ aangenaam, om een VrouwsperfoOn in twee Hukken af,, gedeeld te zien, evenals eene Wesp: dit is hinderlijk „ aan het oog, en fmartelijk voor het vermogen van ver,, beelding. De fijnheid van het lichapins-geftel heeft, „ even gelijk al het overige, haare evenredigheid, haare ,, maat: deeze te buiten te gaan, is zekerlijk een gebrek. ,, Dit gebrek zoude in een naakt perfoon zelfs in 't oog „ vallen; waarom moet het dan onder de kleeding den „ naam van Schoonheid verdiénen. Alles, wat de Natuur „ dwingt en vernaauwt, verraadt eenen kwanden fmaak. „ Dit is waar omtrent de optooifels van het Lichaam, dit is ook waar omtrent de opcieringea van den Geest, eaz."  44 CHARACTER-SCHETS worden; van daar haare onuitwisbaare nijdigheid omtrent Vrouwen van eene betere geftalte; van daar haar beftendige toeleg, om ons de fchoonere deelen van haar lichaam te toonen, wanneer iets misvormd van eene andere zijde onzichtbaar gemaakt moet worden; van daar eindelijk haare veelvuldige kwaade luimen , wanneer zij van de bevalligheden der Schoonheid verlaaten worden, en geene kleeding, geen opfchik in ftaat is, om het verlorene weder te herftellen. De ongefchikte Modes der Vrouwen zijn langzaamerhand van het zinlijk en weelderig Oosten tot de Volken, die koudere Gewesten bewoonen, overgeflagen; maar ook die zoorten van kleederen, welke aldaar uit noodzaakelijkheid, en van wegen de groote hette der Zon, waaren uitgedacht, nam men hier als Modes van ijdelheid, en niet van behoefte, aan. Spanje, Frankryk, Engeland en Italië werden hier in al zeer fpoedig de Leermeeiteresfen der Duitfchers. Reeds in de voorige eeuw fchaamden zig onze Vrouwen niet meer, om zig half naakt te laaten uitfchilderen, en de ligte kleeding haarer Nabuuren na te bootfen. De zedekundige Boeken van dien tijd, en de Predikatiën der Duitfche Godgeleerden, vaaren overal hevig uit tegen de fchaamteloosheid der Vrouwen en jonge Meisjens. Men vergenoegde zig niet, met het aanwezen van den Duivel te bewijzen, maar men trachtte hem, als in beeldtenis, aan de ontuchtige kleeding van het fchoone gedacht te vertoonen, en zulks als een teeken van den aanftaanden ondergang der wereld voor te (lellen. Maar de Mode zegepraalde over alle Predikatiën en over alle Beveelen der Overheid, vooral, dewijl de Vrouwen der wereldlijke en geeftelijke Iieeren doorgaans het eerst aan üe Modes den  oer VROUWEN. 45 tien toon gaven. Zomwijlen verdweenen voor eenigeri tijd de onzedige Meedingen; maar wel dra kwamen zij weder te voorfchijri. Zulk een tusfchen-tijd moet het zekerlijk geweest zijn, toen de geleerde dempster uit Schotland, met zijne fchoone Vrouw, irt het begin der zeventiende eeuw te Parys kwam, ert deeze, door haaren al te vrijen eri onzcdigen opfchik , niet alleen een algemeen opzien in die Stad verwekte , maar ook eenmaal met haaren Man door de toekijken* de meenigte Volks verdrongefï zoude zijn geworden , indien Zij beiden nog niet bij tijds in een huis de wijk genomen hadden. Was de Gemalin van dempster wezentlijk zulk eene Engelin in Schoonheid, als zij ons befchreven wordt; zoo kan de groote hoop vaii haare bewonderaars even gemakkelijk door de befchouwing haaret Schoonheid, als door haare te ligte bedekking van den boezem, uitgelokt geworden zijn, en ik zoude eerder naar het eerfte, dan naar het laatfte overhellen; dewijl, zoo als wij bij vervolg hooren zullen, de Franfche zeden, inzonderheid te Parys, reeds in de vijftiende en zestiende eeuw zeer bedorven waren. Het kwam 'er Hechts op aan, welke Vrouw van een Voornaam Man, of welke galante Vrouw het 'teerst wagen wilde, om in eene zedenlooze kteeding te verfchijnen. Aan Navolgeresfen konde het dan niet lang ontbreken, en het ging daar mede juist, als in onze tijden, wanneer heden eene ongefchikre Mode uitgekreten en gehekeld, en overmorgerïVan haare aanvanglijke vijandinnen zeiven aangenomen wordt. De meer eerbaare Vrouwen, maar die z\% evenwel aan het gezag der Mode niet onttrekken kunnen, hebben daar bij het voordeel, dat zij door een' langzaamen en traps-  45 CHARACTER-SCHETS trapswijzen voortgang van dezelve niet alleen in den beginne gewoon zijn haar geweten in flaap te wiegen, maar ook, door die ligte kleeding ten halven aan te fleemen , dikwils rneer behagen, dan andere Vrouwen, die hier in te ver gaan, en daar door opentlijk onzuivere zeden verraden. Niets,is befmettender, dan het Voorbeeld, zegt de groote tompson, en waar werkt het fchiclijker en levendiger, dan bij de Modes, en door de Modes? Haar gezag over het Vrouwelijk hart is zoo groot, dat zig de meefte Vrouwen ongelukkig gevoelen, wanneer zij haare neiging daar toe niet kunnen te vrede Hellen; zoo groot, dat zij dikwils voor een kleed haare onfchuld en deugd, en tevens al het geluk van haar leven weggegeven hebben. Ik ben overtuigd, dat duizend jonge Meisjens niet door haare zinlijkheid, maar door haare ijdelheid en kleederliefde gevallen zijn, en dat zij alle reden hebben, om tegen deezen vijand-haarer deugd misfchien meer, dan tegen den eerstgemelden, te waaken. Dewijl gefchenken het Vrouwelijk gellacht zoo dikwerf tot de laagfle misftappen verleiden,.en aan het zelve alle verftandige overweging beneemen konden, zoo was het wederom die ijdelheid, welke den mildadigen lichtmis aanlokte, en zijn goud in nieuwe Modes herfchepte. Die gefchenken aanneemt, verkoopt, volgens een o.ud fpreekwoord, in de meefte,gevallen zijne vrijheid; die ze'gaarne aanneemt, kan men 'er bijvoegen , zal zijne vrijheid nooit weder erlangen; en die ze uit begeer» tot ijdelheid aanneemt, zal lang•zamevhand tot alle misbedrijf gefchikt worden. Ik laate de toepasfing déezer Helling op de ijdelheid van het Vrouwelijk gedacht, en. derzclver gevaaren, aan mijne Lezeren zeiven over,. Indien het niet waar is, dat  der VROUWEN. 47 dat de Grooten en Rijken dikwils zoo onbegrijpelijk fchielijk, en wel alleen door dit middel, over de onfchuld zegepraalen, en het Vrouwelijk Verftand verblinden; zoo neem ik mijne Helling te rug, en alles wat ik nog verder over het groot vermogen der Mode zeggen zal (*). Met de uitbreiding der weelde, en der Modes, namen ook onder de Europeefche Volken zeer fchielijk de meenigerleie vertooningen en onzedige kleedingen. der Vrouwelijke Schoonheid toe. Men veroorloofde zig in dit Huk alles, zoo dra het Hechts door de Mode geboden werd, en de zedenlooze kleedingen overftroomden reeds in de veertiende en vijftiende eeuw Frankryk, Italië, Spanje, Engeland en Duitschland. De groote dan te (j) zegt, in zijn Purgatorio, dat men nu eerlang aan de Florentynfche Dames de onbefcheidene ontblooting van haaren boezem zoude moeten verbieden; cn de Carmeliter Monnik c o- nec- (*) Men zie eene vrij belangrijke Verhandeling over de Mode, in l. meister's Philofph für den Spiegelthck, Lcipz. 1795. in iimo.- Insgelijks in garve's .voortreffelijke Ferfuchen ueber verfchiedene gegenfldnde aus der Mo. ral, der Literatur, utid dem gefelligen Leben Band I (t) Canto XXIII. O , dolce frate, que vuoitu, cliio dica ? Tempo futtiro m'e gia nel corpetto Cai non fara que fora molto antica, Nel qual fara in pergamo interdetto. Alle ffacciate donne Fiorentine, L'andar moflrando con k poppe il petto.  CHARACTER - SCHETS necte uit Franlryk, die in 't jaar 1434. te Rome, als een Ketter, verbrand werd, hield reeds, in de eerde helft der vijftiende eeuw, zeer ernftige Boetpredikatiën tegen de buitenfporige Modes van het fchoone gedacht, inzonderheid tegen de hooge kapzels van de Dames, conecte was een zoo groot vijand van deeze verhevene eieradiën, dat hij op de plaatfen, waar hij tegen deeze weelde der Vrouwen predikte, gewoon was, om de kinderen door aanmaaningen en gefcheiiken tót het beftormen deezer hoofdkasteelen op te hïtl'en. Dit middel deed Veel uitwerking.' Eindelijk durfden zig geene Vrouwsperfoonen met haare Hennins, zoo als hij deeze toorens gewoon was te noemen, in 't openbaar laaten zien, wilden zij niet door de kinderen uitgejouwd, of wel door een hagelbui van fteenen overvallen worden, nicolaas jiontrand, een' Fransch Schrijver van de zestiende ■eeuw, fpreêkt in zijn Miroir des Frangois over het ontblootcn van den boezem nog wijdloopiger. Volgens de befchrijvingen van deezen Zeden - Richter te oordeelen , moet de onbefchaamdheid der Vrouwen van zijnen tijd hier in geefie paaien gekend hebben, dewijl zij niet alleen de aanminnigheid van haare bórst, maar ook de beweging der longen,- van het bloed en van het hart, door eene diepe ontblooting zichtbaar trachten te maaken. Hij vergelijkt haar dus bij eene zoort van uurwerk, of bij een Smits blaasbalk, door welkers- bewegingen zij de Mannen tot wulpfche gedachten en hartstochten verleiden wilden. De latere Schrijvers, die de Franfche zeden afgefchetst hebben, fpreken op eenen gelijken toon, offchoon zij minder, dan de goede conecte en montrand, daar tegen fchijnen te ijveren. Hoe verre de  der VROUWEN. de Franfche Vrouwen met haare fchaamtelooze kleedingen, zedert het begin van deeze eeuw, gegaan zijn, zalmen uit eene plaats van muralt, in zijne Lettres fur les Angloh & les Francais, kunnen naargaan, welke dus luidt: „ De fatfoenlijke Vrou„ wen vooral bekreunen zig niet over deeze vreesach,, tigheid, over deeze angstvallige fchaamte. Het „ fchijnt haar toe, iets gerings en gedwongens te zijn, „ het welk niet, dan bij Vrouwen van den burgerlij„ ken ftand, plaats vindt; en om dit uiterfte te ont" ,, wijken, verwijderen zij zig van de zedigheid.' Op eene andere plaats zegt hij van die zelfde Franfche Vrouwen: „ Al wat zij zeggen en doen, heeft een ,, vasten loop en trant, die, zoo 't mij toefchijnt, , bij de Vrouwen niet huisvest, en gij zult, zoo ik „ geloove, met mij toeftemmen, dat haar Geest bij,, na even zoo zeer, als haar Lichaam, behoorde be„ dekt te zijn; dat zij die zelfs Hechts ten halven ,, moeiten laaten zien. Hier is men zeer verre af van „ die gcmaatigdheid; de Vrouwen ontblooten zoo „ wel haar Lichaam, als haaren Geest. Zij vergee„ ten, dat zij haare Bevalligheden misbruiken , wan„ neer zij die op alle tijden ten toon fpreiden; en de „ Mannen waren verplicht haar zulks te herinneren. " Een ander Schrijver, die met montrand in dezelfde eeuw leefde, johan des caurres, vermeldt eene Mode der Vrouwen van zijnen tijd, die niet zonderlinger zoude kunnen zijn, maar door hem zelfs als iets onvoegzaams en affchuwelijks wordt voorgefteld, de gewoonte, om eenen fpiegel voor haar lijf te dragen. Dewijl hij deeze Mode niet naauwkeuriger befchrijft, maar zig alleen tegen dezelve verzet, en haar een werk des Duivels aoemt, zoo laat III. Deel. D het  $o CHARACTER * SCHETS het zig niet bepaalen, waar in het ontuchtige van dlö Modi moge hebben beftaan. Misfchien was het al* leen een glas, waar door men de rondheid van het Lichaam liet heen fchijnen. Hij zegt uitdrukkelijk, dat niet enkel de ligte Vrouwsperfoonen, maar ook die uit den Burger-ftand , gewoon waren zoodanigen, fpiegel bij zig te dragen. In Duitschhnd nam allerleie zoort van weelde, voornamelijk na de verfchiïkkelijke Pest, in de helft der veertiende .eeuw, een' aanvang. De fchoonfte Gewesten van Duitschland geleeken naar eene woeftenije, van menfehen ontledigd, geheele Steden en Dorpen waren uitgeftorven; maar des te meer gelegenheid hadden nu de overgeblevenen, om zig met de fchatten van deeze tallooze dooden te verrijken, en de weelde als op hunne graven te vestigen. Het vermoorden der 'Joden, aan wien men eene algemeene vergiftiging der Bronnen, en mitsdien de geheele verfchrikkelijkheid der Pest, te last legde, moest die fchatten nog veel vermeerderen, en de pracht der levensmanier helpen bevorderen. De beroemde Duitfche Gefchiedfchrijver, de Heer schmidt, brengt in zijn Werk eene plaats bij uit de Limburger Chronyk, die het zoo even gezegde kan bevestigen, en een bewijs van de ijdelheid der Duitfche Vrouwen in dien tijd is. „ En daar na," (zegt deeze Chronyk,) als het fterven, het vrijwillig geesfelen, de Bede„ vaarten naar Rome, het dooden der Joden, een ein„ de had, toen hief de wereld wederom aan te le„ ven, en vrolijk te zijn, en maakten de Mannen „ nieuwe kleederen. De rokken waren van onderen „ zonder plooijen, en om de lendenen afgefneden: ook hingen de rokken tot op een fpan na boven de „ knieën.  dek. VROUWEN. sr „ knieën. Daar na maakten zij de rokken zeer kort, ,, een fpan onder den gordel. Ook droegen zij huiken, die rond en van cén ftuk waren; men noemde dezelven klokken; zommigen waren vrij lang, anderen kort. Aan de fchoenen waren langwerpi„ ge neuzen. De Vrouwen droegen witte hembden , ,, zoo wijd uitgefneden, dat men haaren boezem bij— na half naakt zag. " Van de ongefchikte kleeder- pracht der Mannen heeft men in alle tijden tot de ouvoegzaame kleeding der Vrouwen kunnen beOuitcn. Het ééne geflacht verleidt hier in het andere, en beiden houden dan, ten aanzien van het onvocglijke, een' gelijken tred met elkander, montaigne hekelt (*) eene heerfchende Mode van zijnen tijd, die ook in Duitschland ingevoerd was, en nog aan de wapenrustingen der oude Ridders te zien is. Ik ben met hem van het zelfde gevoelen, dat dit namaaken van een deel des Lichaams, het welk de Natuur zelve getracht heeft te verbergen, tot de allerbuitenfporigfte Modes behoorde , die immer uitgevonden zijn geworden. Zij verraadden opentlijk de woestheid van fmaak en eeuw, fchoon zij als bijna algemeen, zelfs aan de Hoven, en onder den Adel, gebruikelijk waren. De flechte zeden, en onbetamelijke gewoonten, ontftonden, volgens het getuigenis van alle Gefchiedfchrijveren, bijna altijd 't eerst door de wellustigheid, de ijdelheid , en_ de ledigheid der hoogere Handen. De Ko- nin- (*) Zie het L Boek, XXII, Cap. van zijne Proeven emtrent de Gewoonten. D 2  51 CHARACTER. SCHETS ningen van Franhryk droegen, volgens het bericht van jovianus pontanus, op *t einde der vijftiende eeuw, zulke korte kleederen, dat men hun, zonder fchaamrood te worden, niet naderen konde. Op de vrolijke Feeften van den Hertog Regent, en andere Franfche Grooten, ontkleedden zig ligte Mans- en Vrouwsperfoonen moedernaakt (*), en de beroemde la mothe de vayer verzekert, dat de buitenfporigheden der voornaame Vrouwen in zijnen tijd die der Mannen nog te boven gingen. Misfchien zoude men dit voor overdreven kunnen houden, dewijl dit groot verftand het Vrouwelijk gedacht niet zeer genegen was; maar andere gelijktijdige Schrijvers verhaaien van de Franfche Vrouwen zaaken, die ik niet noemen mag, en welken geen zedig mensch zonder fchaamte lezen kan. bayle verhaalt hier van wonderlijke zaaken. De goede gottsched hekelde daarom den grooten Gefchiedfchrijver, zonder te bedenken , dat hij zelf de meeften van die vrije plaatfen in 't Hoogduitsch liet overzetten. Minnaresfen , ongebondenheid, weelde van allerleie aart, en trek tot Modes, deeden voornamelijk de eeuw van lodïwyk den Grooten, een Man van zeer middelmaatig verftand, uitmunten. Twee merkwaardige gebeurtenisfen, die kort na elkander voorvielen, en die ik tot beduit van dit Hoofdftuk voor mijne Lezeresfen hier wil bijvoegen, hielden een tijd lang geheel Frankryk bezig; want het geen in de plaats, waar 't Hof zijn (*) Zie Vie privée du Cardinal dubois, Londm 1790.  der. VROUWEN. 53 zijn zetel hield, gebeurde, gaf zoo wel toen, als tegenwoordig, den belachelijken, of niet belachelijken toon voor het geheele Koningrijk. — De eene gebeurtenis was het invoeren van zekere kapfels, Fontanges genaamd. De Minnares des Konings, welke dien naam droeg, een jong Vrouwsperfoon, die meer door den frisfchen bloei van haare jeugd, dan door vermogensvan geest en character, den Koning bekoord hadde, was, naar het toenmaalig gebruik, gewoon den Vorst niet zelden op de jagt te vergezellen. Op zulk eene jagt-partij waaide eens door een' flormwind haar kapfel af. De Jufvrouw had geen tijd genoeg, om het zelve, naar de flipte regelen der toilet, weder in orde te brengen; dus zij het met een lint, waar van de einden op het voorhoofd afhingen, weder liet vast maaken. Dit behaagde den kluchtigen lodewyk zoo zeer, dat zig de jonge Minnares, volgens zijne uitdrukkelijke begeerte, dagelijks zoo kappen moest. Weinige dagen daar na verfcheenen , volgens het getuigenis van la beaumelle, alle Vrouwen met Fontanges. — Het tweede voorval veroorzaakte eene nieuwe verandering in het kapfel der Franfche Vrouwen. Zedert verfcheiden jaaren, zeggen de Gedenkfehriften van saint-simon, (reedsin voorige eeuwen, had hij moeten zeggen,) droegen de voornaame Franfche Vrouwen eene zoort van kapfel, het welk naar een gebouw van verfcheiden verdiepingen geleek, en uit koperdraad, linten, hair, zijden vlaggen , en andere behangzels, zeer zonderling en kostbaar was zamengefteld. De Franfche Vrouwen waren een geruimen tijd naijverig aan elkander, ten aanzien der hoogte van dit kapfel, het welk gemeenlijk boven de twee voeten hoog was, en, zoo als sa in tD 3 si-  5| C HAR AC TER - S CHETS simon zig zeer krachtig uitdrukt, het aangezicht der Vrouwe in het midden van het Lichaam bragt. Bij de miufie beweging dreigden deeze toorens in te Horten. 'Er ontftond onder de Vrouwen eene algemeen befpotteb'jke houding van het hoofd. Vgrmits de hoogte der kapfels, moefteu de draagkoetfcn en beflootene rijdtuigcn, te Parys en elders, verhoogd worden. De Paruikmaakers en Kameniers konden zonder ladderrjens en bankjens hun werk niet meer verrichten. Maar de Koning, die in 't geheel geen kwaaden fmaak had, was over deeze hooge kapfels volftrekt niet te. vreden; hij Hak 'er openbaar den gek mede, en fmaalde 'er op. Niets wilde helpen. Hij veroverde Landen, won luifterrijk'e veldflagen; maar de Mode van dien tijd konde hij niet te onder brengen. Des te belachelijker was zijne ontevredenheid, dat eene vreemde Vrouw, de Gemalin van den Engelfchen Gezant, den Grave van shafuurï, aan dit Huk op eenmaal een einde maakte. Zij kwam in Frankryk juist op dien tijd, toen die kapfels hunne grootHe hoogte bereikt hadden. De aanminnigheden deezer trotfche Engelfche Vrouw waren reeds aan het afneemen; echter beweerde zij nog fchoon te zijn. Zij hield eene prachtige tafel en luiflerrijke gezelfchappen, fprak zeer gul en vrij over de dwaasheden van het Hof en van de Stad, en bragt het eindelijk zoo verre, dat Hof en Stad voor haaren, dan eens lompen, dan eens bitfen, hekel begonnen te vreezen, Zij droeg zeer kleine kapfels, maakte de Pyramiden der Franfche Dames befpottelijk, en in korten tijd waren zij algemeen afgefchaft. lodewyk XIV. liet zig hier over uit op eene zeer kinderachtige manier, ten bewijze, dat aan deezen zoo zeer bewonder-  der VROUWEN. 55 derden Man de befpottelijkheden van het Hof dikwils meer ter harte gingen, dan de millioenen menfehen, die hij door zijne onrechtvaardige oorlogen in koelen bloede deed omkomen. „ lk erken, " zeide hij eens in 't openbaar, ,, dat ik zeer gramftoorig ben, wan„ neer ik zie, dat ik, met al mijn gezag, tegen de „ al te hooge kapfels ,niets kan uitwerken; niemand „ heeft voor mij de beleefdheid, om zijn kapfel te „ verlagen. Zoo dra koomt 'er niet eene vreemde, „ eene zoo weinig beduidende, Engelfche Vrouw, ,, met een laag kapfel, of aanflonds vervallen alle de „ voornaame Vrouwen van het ééne uiterfte tot het „ andere! " D 4 VROU-  56 CtlARACTER - SCHETS . VROUWELIJKE HEERSCHZUCHT. Strijdigheid derzelve met der Vrouwen jlavemije onder de meefte hefchaafde en onbefchaafde Volken. — Oorzaaken dier neiging. — Der Vrouwen manieren, om over ons te heerfchen. — Iets omtrent de Staats-beftuuren der Vrouwen, Het grootfte gedeelte van het Vrouwelijk geflacht zucht, bij ruwe en befchaafde Volken, onder den druk van eene harde flavernije, en eene dikwils meer dan onmenfchelijke dienstbaarheid. 'Er is geen graad van vernedering en verachting, dien men der zwakkere kunne niet liet ondervinden, en het is wereldkundig, dat men deeze verachting van de zijde der Mannen, zelfs door de konftigfte fpitsvindigheid, heeft getracht te vergrooten. De flimheid en hoogmoed der Mannen hebben zig, als om ftrijd, beijverd, om het zoogenaamde meefterftuk der fchepping op alle mogelijke wijze te befchimpen, en de Vrouw, die, naar haare geheele beftemming, zoo zeer voor het huislijk en gezellig leven gefchapen was, in haar eigen huis, en tot belooning haarer ftille verdienden, met duizenderleie ketenen te bezwaaren. Men heeft de vriendelijke ftem , en de bewegingen der medelijdende Natuur onderdrukt, alleen om de zwakkere kunne zig niet te doen verheffen. Men heeft haar onder veele Volken,.na de fmartelijke geboorte haarer kinderen, niet  der. V.R O U W E N. sr niet eens de weldadige üurèn van rust en herdelling vergund, maar juist dan, wanneer zij het menschdom met eenen nieuwen aanwas befchonken hadden, dikwils op eene wijze behandeld, waar voor de taal geene uitdrukkingen kan opleveren. ' IJsfclijk.en verfchrikkelijk zijn de befchrijvingen, welken ons geloofwaardige Reisbefchrijvers van de ellendige flavernij, en de jammerlijke huislijke gefteldheid in Afiè, Afrika en Amerika, gemaakt hebben, en nog maaken. De flcrke Man is aldaar bijna overal meer de Dwingeland, dan de Echtgenoot zijner ongelukkige Vrouw. Hij kent het teeder gevoel der liefde en vriendfehap niet, en daarom heeft hij ook geen hart voor het armzalig flachtoffer zijner dierlijke driften , en van zijne ontmenschte dwingelandije. Hij befchouwt de Vrouw niet anders, dan als een behulp van zijne zinlijkheid, en niet veel beter, dan een dier, welks leven van zijne genade en barmhartigheid afhangt. De gewoonte, de wetten zijner Natie, zijn Godsdienst zelfs, hebben de onmenschlijkheid omtrent het Vrouwelijk gedacht gewettigd, en men zoude hem voor eenen misdadiger houden, die de Vrouwen met meerder gemaatigdheid en menfehen-liefde, dan de eenmaal ingevoerde zeden medebrengen, behandelen wilde. Zelfs bij de op vaste tijden wederkomende ongefteldheden der Vrouwen, laat men haar onder de meeste wilde Volken eene hardheid ondervinden, die zeer na aan wreedheid grenst. Deeze onmenfchelijke hardheid wordt onder alle heete luchtftreeken gevonden, en het is misfchien daar aan zelfs toe te fchrijven, dat de Vrouw, zoo dra die ongefteldheden beginnen, als een onrein fchepzel vermijd en opgefloten wordt. D 5 Haar  S8 CHARACTER- SCHETS Haar flcchts aan te raaken, zoude eene doodzonde zijn. De Negers, de Amerikaanen, de bevvooners der Afiatifche en Zuidzee - Eilanden bouwen, volgens het verhaal van de meunier (*), afzonderlijke hutten, welken de Vrouwen en Meisjens, in den tijd haarer maandelijkfche zuivering, betrekken moeten. De Vrouwen der Negers zijn met deeze geheele wijze van behandeling, zoo weinig te vreden, dat zij gewoonlijk, zoo als bat tel verhaalt, bij het te Vporfchiju komen van haare ongefleldheid, aan de Wereld, welke zij voor de oorzaak daar van houden s den rug toekeeren , en dien met duizende verfmaadingen overladen. Bij veele Volken is de gewoonte ingevoerd, dat de Vrouwen over 't algemeen nooit de eer hebben, om met haare Mannen te eeten; zelfs,de Ne~ ger - /laven eeten vooraf, en dan eerst hunne Vrouwen en kinderen. Eén deezer Slaven gaf aan lab at, die hem in dit opzicht zijne hardheid omtrent zijne Vrouw verweet, het volgende trotsch antwoord: „ De Gouverneur, die met zijne Gemalin fpijzigt, „ handelt niet verftandiger, dan ik. De Vrouwen „ der Blanken zijn, uit hoofde van de te groote toe,, geeflijkheid haarer Mannen jegens haar, trotsch en „ ongehoorzaam : daarentegen de Negers, die haare „ Vrouwen altijd in onderwerping houden , hebben „ verftand en rechtvaardigheid op hunne zijde. " De Wilden aan de Baai van Hudfon drinken nooit uit het glas, (*) Zie de meunier, ueber Sitten und Gebrauche der Völker &c., uitgegeven door ai. hissmann, Nürnb1783. Theil I.  per VROUWEN. 59 glas, waar uit haare Vrouwen drinken. In het Koningrijk Juida, en in andere Gewesten, fpreken de Vrouwen met haare geftrenge Gemaals nooit anders, dan op de knieën. De Vrouwen in Madura waagen het niet eens, om den naam van haare Mannen regelrecht uit te drukken , maar bedienen zig van allerleie omfchrijvingen, om hem aan te duiden, en haaren diepen eerbied jegens haare Mannen aan den dag te leggen. De Hottentotten ftaan zelfs aan hunne kinde-r ren toe, om de Moeders op alle wijze te mishandelen. Zekerlijk alleen eene gewoonte der Hottentotten ; maar echter altijd eene gewoonte, die onder een talrijk Volk heerscht. Op het Eiland Umanac worden de Vrouwen als eene geldmunt befchouwd, waar tegen men koopwaaren en andere dingen inruilt. ,, Dit „ of dat.artikel, " (dus fpreekt men,) „ kost zoo ,, veele, of zoo veele Vrouwen. " In andere Landftreeken worden, gelijk men weet, de Vrouwen even als het Vee verkocht, en ter markt gedreven. In het Koningrijk Batimena wordt elke Vrouw, van welken ftand zij ook zijn moge, door de wet gedwongen tot omhelzing van een ieder, die haar begeert: veracht zij denzelven , dan ligt haar doodvonnis gereed. De jaloersheid der Mannen, die vergiftige Hyaena der Liefde en van het Huwelijks - geluk, heeft voornamelijk in alle tijden, voor de arme Vrouwen de verfchrikkelijkfle ketenen gefmeed, en haar lijden oneindig vermeerderd. Ik zal gelegenheid hebben, om van den aart deezer hartstocht in het Hoofdftuk van de Liefde meer opzettelijk te fpreken. Hier koomt het 'er alleen op aan, om eenige daadzaaken op te geven. De Harems der Afiatifche Volken zijn, in. weerwil van alle daar in heerfchende weekheid en kost-  6b CHARACTER - SCHETS kostbaarheid, de verfchrikkelijkfte Baftilles voor het Vrouwelijk gedacht. Een onmeedogend wantrouwen flaat aldaar met duizend Argus - oogen alle woorden, bewegingen en daaden der ftreng gekerkerde Vrouwen gade, en bewaakt haare kuischheid achter eeuwige ijzere grendelen. Eene treurige verveeling, die door de bezigheid der oppronking, en van het dierlijk levens-genot, nooit geheel vergoed kan worden; een dikwils even zoo ünartelijk leed, van niet tot de begunftigde Minnaresfen van den Heer des huizes te behooren, of eene geheime, nooit weg te neemene, haat tegen de Dwingelanden zeiven, verteert aldaar de fchoone dagen der jeugd onder duizenderleie folteringen. Haare vrijheid is voor altijd verlooren, haare Schoonheid zelfs heeft haar tot de jammerlijke flachtoffcrs gemaakt van dénen Man, die over haar leven en dood naar willekeur gebieden kan, en tegen wiens dierlijke driften zig deeze ongelukkigen, in weêrwil van allen afkeer tegen eene lompe en gedwongenè liefde, niet durven verzetten (*). Van haa- (*) De doorzichtige waarneemer der menfehen, thomas, fchetst van deeze verblijfplaatfen der menfchelijke ellende het volgende treffende tafereel. (Efaifurla CaracHère, les Moeurs & l''Efpril des Femmes, Paris 1772. ƒ". 4.) „ Geheel Ajië is vol van deeze gevangenisfen , al„ waar de flaaffche Schoonheid op de grillige nukken van „ éénen Meefter zit te wagten. Aldaar vindt men eene „ meenigte van Vrouwen, wier zin en wil Hechts voor één „ mensch is. Het gevoel van haare zegenpraal duurt niet „ meer dan een oogenblik; en minnenijd, haat, woede, „ duu-  der VROUWEN.' or haare Ouderen, Maagen en Vrienden voor eeuwig afgefcheiden, leven deeze arme fchepzels alleen voot éénen Barbaar, in eene altoosduurende ledigheid, en onder het vermoeiend opzicht van onbarmhartige Gefnedenen. Alle betere en meer verkwikkende omgang wordt haar geweigerd, en bij de minfte overtreding van dien ijzeren regel hangt het zwaard boven haar hoofd. De ligtfte verdenking fpreekt het doodvonnis tegen haar uit, en de geringde graad van minnenijd is genoegzaam, om een geheel Serail te verwocften. carré verhaalt in dit opzicht, van eenen wellustigen wreedaart, de volgende verfchrikkelijke gebeurtenis. „ abdalchan, een Generaal in het „ Koningrijk Vifapour, moede zijnde van den oor„ log, begaf zig naar zijn luifterrijk Vrouwen-huis, „ waar in twaalf honderd fchoone Vrouwen bij el- ,, kan- „ duuren geheele dagen. Aldaar zijn zij verplicht haare „ flavernije zelve te betaalen met de teederfte liefde, of, „ het geen 't verfchrikkelijkst van allen is, met de vertoo„ ning van eene liefde, welke zij niet bezitten. Aldaar „ onderwerpt haar de laagfte heerschzucht aan monfters, „ die tot geene van beide kunnen behoorende, integendeel „ die beiden ontëeren. Aldaar ftrekt haare opvoeding al„ leen tot haare vernedering, haare deugden zijn gedwon„ gen, haare vermaaken droevig en onvrijwillig, en, na „ dat zij eenige jaaren alzoo hebben doorgebragt, is haare „ ouderdom langduurig en verfchrikkelijk. " Het is vrij bekend, dat de Vrouwen, die oud geworden zijn, ten behoeven van de jongeren en begunftigden in den Harem, ge* woonlijk de laagfte flaaffche dienften moeten verrichten, en geheel van de luimen der laatstgemelden afhangen.  6a CHARACTER - SCHETS „ kander woonden, abdalchan leefde hier; zöö „ als men van een wellustig mensch denken kan, elke dag bragt nieuwe genoegens aan, en zoo wilde hij zijn geheele leven flijten, toen hij van zijnen „ Koning bevel ontfing, om een leger tegen seva„ gy in aantocht te brengen, abdalchan ge„ hoorzaamde, maar bleef nog een week lang voor j, den aftocht in zijn Serail, putte voor het laatst al;, le genietingen der liefde uit, en liet daar op zijne „ Vrouwen voor zijne oogen, zonder uitzondering, ,, van kant helpen, op dat zij in zijn afwezen hem „ niet trouwloos worden mogten. " De Egyptenaaren waren omtrent hunne Vrouwen, hoe zeer de gedaante van haar lichaam en aangezicht niets minder dan fchoon was, zoo jaloersch, dat geen Schoenmaaker, op doodftraf, voor de Vrouwen fchoenen maaken mogt. Zelfs het balfemen der lijken wilde men niet vertrouwen. Men vreesde, dat deeze lieden het Vrouwelijk lijk zouden mogen misbruiken , en gaf hun dezelven dus niet eerder over, dan wanneer het bederf zig daar aan begon te openbaaren. In Perflë is de plaats, waar de Minnaresfen der Schachs begraven worden, een geheim, opdat de Keizer niet jaloersch zoude behoeven te zijn: en in China omwindt men de hand der zieke Vrouw zomtijds met eenen zijden draad, dien de Arts, bij het voelen van de pols, met groote voorzichtigheid moet aanvatten, om niet de bloote hand der Lijderes aan te raaken. In China heeft men ook, volgens het gevoelen van de meunier, de voeten der Vrouwen uit minnenijd geheel onbruikbaar gemaakt, om haar alle lust tot uitgaan te beneemen , en haar door een, aan haar opgedrongen, lichamelijk gebrek voor haaren  ; der VROUWEN. 63 ren geheelen levens-tijd als gevangen te houden. Toen tournefort in het Serail van den GrootVizier gebragt werd, konde hij de zieken noch zien , noch fpreken. Hij was door een ondoorzichtigen muur van haar afgefcheiden, waar in eenige gaten waren, waar door de Lijderesfen haare armen moesten doorfteeken. Doch ik wil ophouden, nog meerdere voorbeelden van den zoo flaaffchen ftand def Vrouwen onder onbefchaafdc Volken bij te brengen. Alle Reisbefchrijvingen uit die Gewesten zijn 'er vol van, en verwekken te recht ons medelijden met de onmcnfchelijke vernedering van een gedacht, het welk tot heil der JVÏaatfchappij gefchapen , en tot dat einde met duizend beminnenswaardigheden van Geest en Hart door de Natuur zelve begaafd is geworden. De bijgebragtc voorbeeldeu eener dwingelandije, die men zig jegens dit gedacht veroorloofde, en zelfs tot eene wet maakte, waren zekerlijk alleen voorbeelden van ruwe Natiën; maar ook onder befchaafde Volken leeft het Vrouwelijk gedacht nog in dit oogen» blik in eenen zekeren daaffchen toeftand, of ten minnen in eene af bangelijkheid, die niet zelden aan de flavernij zeer nabij koomt. Zelfs onze Rechtsgeleerden hebben de vraag nog niet bedist, of de Vrouw enkel als eene zaak, dan wel als een perfoon befchouwd moet worden? En onze wetten zijn op zommige punten ten haaren opzichte zoo ftreng, als dé ijzere dwang in het Oosten immer zoude kunnen zijn. Misfchien hebben wij zomtijds daar toe meerder reden , dan de heerschzuchtige Aflaat, dewijl, uit hoofde van de grootere befchaving, het gevoel van vrijheid in de Vrouwen meer uitgeftrekt, en haar vermogen over het gevoel en de denkwijze der Mannen klaar-  04 CHARACTER-SCHETS klaarlijk vergroot is geworden. In dit uitgeftrekter gevoel van vrijheid, in deeze bewustheid eener hoogcre befchaving, in deezen vermeerderden invloed van het Vrouwelijk hart op het hart der Mannen, en eindelijk in de• beöeffening van onze zwakheden, is zekerlijk de hoofd - oorzaak van deeze uitgebreidere Vrouwelijke Heersehzucht onder befchaafde Volken gelegen. Zoo dra de Vrouwelijke ziel tot eenig opgeklaard begrip omtrent de waardigheid der Vrouwe zelve gekomen is , zoo dra zij geleerd heeft haare eigene kracht te gevoelen en te gebruiken, zal zij zig moeielijk meer onder het juk laaten brengen, hoe zeer zij ook nu en dan het mom - aangezicht van gehoorzaamheid en flavernij moet aanneemen. Haar wil is zoo vrij, als de onze, gefchapen; aan haar verftand is geene andere form van denken, kennen en handelen, dan aan het onze, ingedrukt geworden; offchoon aan de Vrouw zelfs een geheel ander ftandpunt, dan aan ons, in het Burgerlijk en Maatfchappelijk leven is aangewezen. De geheele aanleg der Vrouw bewijst ons, dat zij niet onze flavin, maar onze gezellin en vriendin moet zijn, maar ook tevens ons niet als flaven regeeren moet, dewijl zij daar dooide Natuur zoude omkeeren , en zig zelfs ftrijdig met dien aanleg gedragen zoude. Gehoorzaamheid en afhangelijkheid zijn haar door de Natuur voorgefchreven, dewijl zij niet tot het fterker geflacht behoort; maar daarom heeft de Man nog geen recht, om haar tot zijne flavin te maaken, daar hij haar hooge achting en innerlijke liefde verfchuldigd is. Twee dingen, die met de flavernij der Vrouwe nimmer kunnen worden overéén gebragt. Doorgaans wordt de Heersehzucht der Vrouwen, ik  üër VROUWE 63 ik bedoel hier voornamelijk het huwelijks-leven, door twee zaaken aangezet, door eene te groote toegevendheid, of door eene te groote geftr engheid deü Mannen. Beide die uiterften deugen nietS. Het één, zoo wel als het ander, moet de Vrouwen bederven, wanneer zij met een zeer uitmuntend hart niet een' zeer hoogen graad van menscbkunde zamenpaareil. Zij worden bijna altijd bedorven door zulke Manrieii, die alle Vröuwelijké grillen inwilligen, alle ontwerpen haarer Vrouwen voor wijs eil onberispelijk houden, alle haare invallen Voor fchoon en oordeelkundig verklaaren, en zig over 't algemeen een meer dan menfchelijk denkbeeld van hunne Vrouwen gevormd hebben. Men kan deeze Mannen als kinderen befchouwen, die uit gebrek aan eigen kracht en klem, aa"n de gaaf om zelf te befluiten en waar te neemen, altijd door de hand der Vrouw geleid moeten worden; of als omgekechten, die misfcbien uit hoofde eenér huwelijks - gift, welke zij van hunne Echtgenoote reeds verkregen , of nog te verwagten hebben, zeiven niet durven medefpreken; of als verblinden, die zig aan lang genotene'bevalligheden, al zijn ze het ook waarlijk niet, vergaapèndc , fteeds nog eene Godin, erf eené Heldin van alle Vrouwelijke deugden, vermeenén té omhelzen ; of als bedriegers, die hunne Vrouwen onder het mom - aangezicht van toegeeflijkheid en vleijérije misleiden, óm eehe zeer vrije levenswijze te voeren, waar in het oog der Gemalin niet moet indringen. De Mannen zijn klein en zwak in de meefte geVallen, waar in zij geheel van hunne Vrouwen afhangen. Door deeze afhangelijkheid kunnen dikwils rustige en gelukkige huwelijkeri in ftand gehouden Worden; maar klein en zwak blijft de Man van het gfor.tIII. Deel. E M  66 CHARACTER-SCHETS fte verftand, die niet weet te heerfchen, en de Vrouw tot haar waare ftandpunt te rug te brengen, en deeze is genoodzaakt (om zoo te fpreken) de muilen van zijne Vrouw te kusfen. Zekerlijk zijn 'er in alle ftanden van het menfchelijk leven huwelijken genoeg, waar in de verftandige Vrouw als gedwongen is, de regels der Natuur om te keeren, en het roer der regeering alleen in handen te neemen, op dat door de eenvouwdigheid en langzaamheid , of door eene beklaagelijke ongevoeligheid van den Man, het geheele huisgezin, en met hem eindelijk alle huwelijks - geluk, niet te grond zou gaan. Zulke armhartige of werkelooze Mannen moeten fteeds eene Voogdesfe hebben, wanneer zij met eere door de wereld willen komen. Zij zeiven zijn tot geene rijpe gedachten en ontwerpen bekwaam, of ten minften ongefchikt , om dezelven met behoorlijke omzichtigheid, en ter rechter tijd en uur uit te voeren, wanneer de meer verftandige Gemalin daar over het op* zicht niet houdt. Mannen van deeze zoort weten niet, hoe zij eenen aanflag, tegen hen gefmeed, ontwijken, zig een onvoorzien geval ten nutte maaken, eenen vriend winnen, eenen vijand onfchadelijk maaken , een ambt behoorlijk waarneemen, een misllag verbeteren, zig naar menfehen en omftandigheden fchikken moeten, wanneer hun de Vrouw geene aanleiding daar toe geeft. Zij doen dus liever in't ge-. heel niets, wanneer de raadgeveres niet bij de hand is ■ zij verwijzen den vraagenden, den bekommerden , den klaagenden en den beklaagden, altijd aan de Vrouw, als de eenige vierfchaar van hun verftand ert wil. De Vrouw leidt haare redeneering, door de Vrouw denken, gevoelen en handelen zij; maar nooit an-  t>ÈR VROUWEN* 67 anders dan op eene werktuiglijke wijze. Zij gelijken naar een Speeltuig, het welk geene andere toonen vart zig geeft, dan .welken de Speler daar mede wil uitdrukken. Het Speeltuig zwijgt, zoö dra de Speler zijnen vinger laat rusten, of zijnen adem inhoudt. Ik ken Mannen genoeg, die deeze af hangelijkheid van hunne Vrouwen opentlijk erkennen, zonder daar over te bloozen. Zij zijn gelukkig, wanneer hun de Hemel goede Vrouwen gaf; maar wee hun, wanneer zij onder het bedwang van listige of wellustige Vrouwen geraakt waren! Dan, niët alleen deeze Mannen , die zoo werktuig^ lijk handelen, en zwak van zinnen zijn, maar ook de wijste en doorzichtigfte verftanden, maakt eene te buigzaame toegevendheid dikwils tot flaven haarer heerschzuchtige Vrouwen. Het Publiek ftaat verbaasd over dit verfchijnzel, fpot 'er mede; maar het blijft bij het oude. De Geleerden voornamelijk hebben zig ten allen tijde moeten laaten te gemoet voeren, dat zij onder het ijzeren juk der regeering van hunne Vrouwen Honden (*), en dit verwijt is niet ongegrond ge- ( * ) De grappige en fnedige tjitgever, of, zoo men wil, de Schrijver van den boertigen Roman, uit de papieren van den graauwen Man, laat zijnen braave Overften van waldheim (TheilW. f, 330.) de niet geheel ongepaste1 aanmerking maaken: „ Dat de meefte Kerk-Leeraars „ beestachtig kwaade Wijven hebben, en dat onder de „ twintig Vrouwen van Leeraars ten minften negentien af„ fchuwelijke Duivels zijn." Zijn goedaartige Heelmeefter verzoekt den Ridder, om van die negentien '«r ten minfteri' E 3 nog  6S CHARAC TER- SCHETS geweest. In hunne boeken en wetenfchappen begra» ven , met de diepte van het menfehelijk hart, inzonderheid der Vrouwen, dikwerf onbekend, en aan een zekeren flenter van het geleerd éénzijdig leven gewoon , hebben zij haare Beftierderesfen bijna altijd laaten handelen en begaan, zoo als het aan haare zinlijkheid geliefde. Hoe meer deeze Mannen, uit lust tot de wetenfchappen, zig van hunne Vrouwen begonnen af te zonderen, des te meer moest derzelver willekeur en heersehzucht toeneemen; om niet te zeggen , dat de geleerdfte Mannen niet zelden door een beklaagelijke onbeftendigheid, en weekheid van character uitmunten, en dikwils de erbarmelijkfte huisvaders, de ellendigfte opvoeders van kinderen, en, in veelerleie opzichten, de onaangenaamfte Mannen voor eene Vrouw zijn. Alle deeze dingen hebben aan de Vrouwen der Geleerden van oudsher het roer in handen moeten geven. Hier bij koomt nog, dat een Man, die zijn hoofd veel moet infpannen, en daar bij misfchien nog een gewichtig Geeftelijk of Burgerlijk ambt bekleeden , gaarne alle gelegenheden tot misyerftand met zijne Echtgenoote vermijden, en om rustige uuren en opgeklaarde zinnen , tot het verrichten van zijnen arbeid, te behouden, liever een gedeelte zijner huisvaderlijke vrijheid opofferen zal. Om nog een paar af te neemen; maar waldiieim blijft bij zijn gevoelen, en werpt op eene zeer grappige manier de geheele fchuld daar van op den breeden rug van eenen Man, die waarfchijnlijk de breedfte fchouders onder alle zijne tijdgenooteu had, op onzen onfterflijken luthee.  der VROUWEN. 69 Om Hechts rust, en het ongeftoord genot van eene zekere geliefkoosde Studie, te genieten, hebben reeds duizend anderzints uitmuntende verftanden aan de Heersehzucht der Vrouwen toegegeven, en hebben dikwils langzaamerhand eene zekere onverfchilligheid ,\ ten aanzien van hunne eigene Heersehzucht, aangenomen, welke men, zonder hunne Vrouwen naauwkeurig te kennen, moeielijk zoude kunnen begrijpen. De Academiën en Hooge Schooien van allerleie zoort mogen dus welligt ook in dit opzicht met alle recht de tuchthuizen der Geleerden genoemd worden. De Mannen kunnen aldaar hun hard lot, om onder de regeering van eene Vrouw te ftaan, des te minder ontduiken, hoe minder tij'd zij' tot den teederen en hartelijken omgang met hunne Vrouwen overig hebben, en hoe meer zij door de drukte hunner Studiën, door den last van het Profesforaal leven, en door de daar mede gepaard gaande ongefteldheden van humeur en lichaam, doorgaans voor de zuivere genoegens van het huislijk leven ongefchikt worden. De Kamer-geleerde kan zig over zijne Vrouw weinig bekommeren, kan weinig met haar fpreken: maar daar voor zal zij hem beginnen te beheerfchen, hoe gefronst ook het voorhoofd van den Leeraar 'er moge uitzien. Zij zal ophouden, om voor zijne eigenzinnigheid en nukken bevreesd te zijn, dewijl zij die eenigermaaten is gewoon geworden, en dewijl zij geleerd heeft, om den voorrang van haar gezond menfehen-verftand boven de fchraale boek-geleerdheid van haaren Man te gevoelen. Zij zal het overfbhot eener drooge en gemaakte liefde van haaren Gemaal alleen in zoo verre beantwoorden, als de uitgebreide grenspaalen der eenE 3 mud  ;o CHARACTER-SCHETS maal verkregene Vrouwelijke heerfchappij juist dan medebrengen, en haare nieuwe of oude Minnaars zulks Veroorloven. Wanneer men bovendien aanmerkt, dat de Academifche Vrouwen dikwils op de ééne of andere wijze aan het bijwerk van haaren Man mede moeten arbeiden; dat onder de fchoone Vrouwen aan eene Hooge School, uit hoofde van veele bekende pmftandigheden en uitwendige betrekkingen, doorgaans eene vrijere levenswijze, dan elders, heerscht; dat de goede fmaak om Minnaars (Cicisheo") te hebben, en daar mede af te wisfelen, aldaar gewettigd is; dat de meefte gehuwde Letterkundigen ziekelijke, ongemakkelijke, zwartgallige menfehen zijn, hunne Vrouwen daarentegen voor een gedeelte gevoelige , ingebeelde, rangzuchtige en doorfleepene Vrouwen : zoo zal het voor ons nog meer begrijpelijk moeten worden, dat deeze zelfde Vrouwen bijna allen op den throon van haare Mannen zitten, hoe Souverain de laatften pok droomen mogen te zijn. Gaat in de huizen der grootfte Mannen, der fcherpzinnigfte Letterkundigen , van de Verlichters der wereld, door wier ftraalen geheele Volken verlicht worden, die door hun verftand, door hun geest-vermogen, en hunne diepdenkendheid eeuwen verlichten, eeuwen befchaven, die door hunne welfprekendheid en kracht van taal, en door hun verheven gevoel geheele leeftijden van menfehen beheerfchen, en aan zig onderwerpen, gaat heen, en gij zult hen zeer dikwils aan den leiband eener zeer gewoone Vrouw gebonden zien, die, door enkel haar hoofd te toonen, door een enkel trotsch aankijken, door een enkel bits woord, de hoogheid van den hoog - verlichten Man voor altijd had ter neder geworpen. Te  der VROUW EN. 7l Te groote ftrengheid, te weinig vriendelijke infchikkelijkheid, te dikwils herhaalde donkere luimen jegens het Vrouwelijk genacht, zijn eene tweede reden, waarom het zelve zig dikwils eenen graad van heerichappij verwerft, dien het, bij eene zachtere behandeling en eene meer hartelijke liefde van den Man, misfchien nimmer gezocht zoude hebben. De fchoone en zachte betooningen en uitdrukkingen deezer groote hartstocht van den Man, zetten het Vrouwelijk hart tot nog veel zachtere mede-gevoeligheden aan, en maaken de gedachte aan eene beheerfching van den Man onmogelijk; terwijl integendeel dikwils de zachtfte en teederfte Vrouwen aan de hardheid der Mannen den oorlog aankondigden, en niet eer rustten , voor dat zij de overwinning der heerfchappij behaald hadden. Wanneer de zachtmoedigheid der Vrouwe niet baaten kan, neemt zij haare toevlucht tot de wapenen van ■ list, om daar door de overwinning te behaalen, welke zij door zachtheid en tcederheid niet behaalen konde; of om dat deeze beminnenswaardige Vrouwelijke eigenfchap bij den Man niet naar verëisch gewaardeerd werd. Het geen de verftandige-, haare eigene kracht gevoelende Vrouw, door eene opentlijke verklaaring van haaren wil, van een hard en eigenzinnig Man niet verwerven kan, zal zij langzaamerhand door veinzen, door traanen, door den fchijn van toegevendheid, door eenen gemaakten eerbied voor de luimen, en het onftuimig geitel van den Man, of, het geen eindelijk dikwils het gevolg van dit alles is, door een' onophoudentlijken ftrijd der Vrouwelijke eigenzinnigheid met de Mannelijke heersehzucht trachten te verkrijgen, en des niettemin den Echtgenoot aan haare ketenen leiden. 'Er E 4 is  n CHARACTER - SCHETS is eene zoort van Mannen, die in hun huis de alleenheerfchappij fchijnen te voeren, maar doorgaans en meestal onder het gezag van hunne Vrouwen ftaan; deeze zijn de zoogenaamde dwarskoppen, die bij de geringde gelegenheid in vuur geraaken , die niets met goedheid en zachtmoedigheid beveelen en uitrichten, niets zonder raazen en tieren beginnen en aanleggen kunnen, die alle oogenblikken met Vrouw en Kinderen twisten, geen enkele luim, die in hun opwelt, tekeergaan, geene onderrichting, geene tegenfpraak willen aanhooren, die met eene verbeelding, als of zij DiSiators waren, in groote en kleine gezelfchappen veel getier maaken, zig zeiven over hunne heerfchappij in hunne huizen prijzen, en met die geenen den fpot drijven, die hunne heerfchappij niet weten te handhaaven. Dan, alles was dechts een blind alarm,! De verftandige Huisvrouw liet haaren geftrengen Gemaal in de hooge denkbeelden van zijne Vorflelijke regeering voortraazen, zweeg ter rechter tijd, en beheerschte naderhand den kweldrommel des te zekerder, hoe meer hij bevoorens geraasd, en met dat al niets wezentlijks uitgericht had. Een dergelijk lot treft bijna alle getrouwde zwartgallige Mannen, hoe ongehoord en geftreng ook de eigendunkelijkheid van dezelven zijn moge. Zoo dra hunne Vrouwen gevat hebben, welke hunne zwakheden en geliefkoosde denkbeelden zijn, is het met het oppergezag deezer kwastigc Heeren gedaan, dewijl de zwartgallige aan zijne grillen eene zoo groote waarde hegt, en de verfchooning van zijn Vrouwtjen, hoe zeer zij hem in 't geheim ook kwellen moge, niet zonder gevoel van dankbaarheid gewoon is te erkennen. Ik mag hier aan alle Mannen in 't algemeen den gul-  der VROUWEN. 73 gulden regel voorfcbrijven, om het Vrouwelijk hart, epgeenerleie wijze, met overdrevenheid te behandelen, maar het zelve, zooveel het immer mogelijk is, gerechtigheid te laaten wedervaaren. Het Vrouwelijk gevoel kent geene paaien meer, wanneer het eenmaal uit deszelfs fpoor is uitgeworpen, vooral, wanneer het door eene heimelijke wraakzucht gedreven wordt. De Vrouwen hebben een zeer fijn gevoel van het geen, ten aanzien haarer behandeling, recht en onrecht genaamd wordt, en zij vorderen het eerfte des te meer, dewijl zij het zwakkere geflacht zijn, en niet zoo veel gelegenheid en kracht, als wij, hebben, om zig recht te verfchaffen. De ontijdige hardheid van veele Mannen was dikwils alleen de fchuld, dat hunne Vrouwen langzaamerhand flecht werden, doordien zij de. teederheid en liefde elders zogten, daar zij dezelve niet in haar huis vinden konden, of, om in het zelve evenwel iets te zeggen te hebben, zig aan zamenfpanningen en listen gewennen moeften. Door beide die dingen ging de braafheid en goedheid van het Vrouwelijk character verloren, die in 't eerst door de vriendfchap en liefde van den Man hadden kunnen behouden worden. Die geen hoog en zuiver denkbeeld van de Vrouwelijke hartelijkheid en goedheid heeft, en daar mede verftandig weet om te gaan; die meer door vrees, dan door teederheid, over haar denkt te heerfchen; die het zig niet verftaat, om haare kleine zwakheden te verdragen, en ten besten te duiden; die, om Heer in 't huis te blijven, haar als kinderen behandelt, moet nimmer trouwen. Zijn lot is in de meefte gevallen beflist. Hij wordt met alle flimheid en omzichtigheid misleid, en de gevreesde Mannen zijn nist zelden het eerst gekroond geworden. De E 5 Vrou-  74 CHARACTER - SCHETS Vrouwelijke ziel, moede van bij aanhoudendheid gedrukt en hard bejegend te worden, had voorheen alles aangewend, om den huislijken Dwingeland te winnen; maar zonder gevolgen uitwerking. Dit had langzaamerhand haare liefde en haare zedelijkheid zelfs verminderd, en nu zal zij de'ingebeelde magt van den Man misfchien achter het gordijn' trachten te verbreken , daar zij het zelve door bidden en infchikkelijkheid niet verzagten konde. Voegt zig bij deeze voorneemens een zeker Vrouwelijk genoegen, om den gevreesden huis-dwingeland te kunnen bedriegen; wordt de onderdrukte door haare vriendinnen zelfs tot tegenftand aangemoedigd, of haare elders gezochte minnehandel door dezelven goedgekeurd: zoo zal dik.wils zelfs de achting der Vrouw voor de overige bekwaamheden van haaren Man niet meer toereikende, zijn, om haare deugd te verzekeren, en zig achter zijn rug een gebied van vrijheid te openen , het welk oneindig grooter, dan het zijne, is, . Men houde het mij ten goede, dat ik in de optelling der oorzaaken en omftandigheden, waarom de neiging tot heerfchen juist aan het zwakkere gedacht zoo eigen is, nog een weinig verder gaan zal. Ik reken onder die oorzaaken voornamelijk nog de volgende: een zeker gevoel van een meerder vermogen van het Vrouwelijk gezond menfehen-verftand boven het onze; haare, door ons zei ven verwekte ijdelheid en overtuiging, hoe veel de Vrouwelijke Schoonheid op ons vermag; en haare grootere neiging tot gierigheid, waar door zoo veele Mannen tot daven der Vrouwen gemaakt worden. Het is onlochenbaar, dat de Vrouwen ons zeer dikwils in een bevallige en onopgefmukte gefteldheid van den Geest, in eene juifte en wijs- gee-  dek. VROUWEN. 75 geerige omzigtigheid in het gemeene leven, in een helder doorzicht, om zedelijke en perfoonlijke verdienften te waardeeren, in eene diepere menfehen - kennis ( * ), en de daar toe behoorende gave van zuivere waarneemingen te doen , verre overtreffen. Haare groote afhangelijkheid van het oordeel van het Publiek, haar fijner gevoel, haare grootere leerzaamheid, en haare verhevener eerzucht, heeft haarvoorzigtiger gemaakt, dan den fchielijk voortfnellenden, en op zijne kracht te veel fteunenden, Man. Haar enge kring van werking heeft haar aan eene ftille behoedzaamheid, en aan een voorzigtig afwagten der dingen gewoon gemaakt, en haare verbeelding, offchoon levendiger zijnde, heeft, uit hoofde van de natuurlijke vreesachtigheid van het Vrouwelijk geftel, aan eene verftandige leiding van het leven meer nut, dan fchade, kunnen toebrengen. Wij zeiven zouden, zonderden raad, en de bedachtzaame aanfpraak van zulke Vrouwen, in zeer veele gevallen alleronvoorzigtigst en ongeregeldst handelen , met onftuimigheid en lompheid te werk gaan, waar wij, ten onzen besten , flechts zeer langzaam moeiten voorttreden, of liever geheel ftil ftaan; ons eigen verftand tegenwerken , waar het zelve ons alleen zoude kunnen redden; ons gevangen geven , wanneer de zege nog niet ver-r loren was; of willen zegepraalen, wanneer wij aU les daar toe zouden moeten waagen; ons vijanden maaken, wanneer reeds één enkele onzen val konde be- (*) Men zie het Hoofd/luk, van de groote Memghkunde der Vrouwen.  16 CHARACTER - SCHETS bewerken; de gunst van iemand verachten, wiens bijftand en verfchooning wij zeer fterk behoefden; trachten te heerfchen, waar wij zekerlijk behoorden toe te geven. Deeze fijnere en meer kiefche voorzigtigheid des levens verftaan wij Mannen zelden zoo goed, als de Vrouwen. Zij zien en neemen juifter waar, dewijl zij doorgaans meer bevreesd zijn , en zij vreezen meer, dewijl zij meer waarneemen. Zij hebben een grooter vermogen, om zig in de plooijen van het menfchelijk hart te voegen, zij befluiten richtiger, dan wij, van 'sMenfehen bijzondere daaden tot zijn overig charaéter, zij bepaalen den graad van vertrouwen, het welk wij hem behooren te fchenken, naauwkeuriger, dan wij; maar zij gevoelen ook, uit hoofde haarer fcherpere menfehen-kennis, den voorrang, dien zij boven ons fchielijker en éénzijdiger doorzicht van den Geest bezitten: eene reden, waarom de voorzigtige Vrouwen, van wegen den grooten invloed haarer Mensch-kunde op onze lotgevallen , meestal ook de heerschzuchtigfte zijn. Maar juist deeze voorzigtige Vrouwen, en Beflierderesfen van haar huis, zullen voor het oog van het Publiek, en van haare Mannen zelfs, die heerfchappij trachten te verbergen, dewijl het haar geene eere aanbrengen zoude, een gezag onbewimpeld bekend te maaken, het welk aan haar gedacht niet toekoomt, en zeer gemakkelijk eene te groote fchaduw op het character van den Man zeiven werpt. Het is voor duizend Mannen een geluk, wanneer zij onder het opzicht en de waakzaamheid van zulke. Vrouwen geraken, die met beleid en kieschheid weten te gebieden, en de koorden, waar aan zij hunne Mannen leiden, op eene goede manier weten te ver- ber-  der VROUWEN. 77 bergen. Hoe dikwils' waren zij niet reeds de weldadige befcherm ^engels1 van ons gellacht! Hoe dikwils fmoorden zij niet het lijden van den Man in zijne geboorte, daar ons Homp doorzicht zulks niet eens bemerken konde! Hoe dikwils werden wij niet aan haare wijze hand, en door haar zoo hartelijk, als gefchikt bellier, tot groote liefde-plichten en ontwerpen ten besten vafl het Menschdora geleid! Hoe dikwils wendden zij door haare betooverende goedheid den ftorm af, die vreeslijk in ons ftond uit te barflen , en waar door wij ons in eene diepe ellende geftort zouden hebben 1 Hoe dikwils kwamen zij ons niet in geheim gehoudene bekommeringen en onderneemiugen op zijde, en leidden ook daar in onze gangen ên gedachten, zonder dat wij het bemerken konden! Hoe dikwils handhaafden zij de eer van een verilandig ontwerp van opvoeding, wanneer de Mannen door te veel ftrengheid , ofte veel toegevendheid, of door eene meenigte meefterachtige grillen alles begonnen te bederven! Hoe dikwils wierpen zij zig niet met eene onnavolghaare zachtmoedigheid in onze armen, en hielden ons door haar verftandig bidden terug, wanneerwij in onze eergierigheid, in onzen haat jegens anderen, in onze hoogdravende ontwerpen, in onzen hekel, in onze fcherts, ja zelfs in onze vriendfehap, te verre gaan wilden! Hoe dikwils reddeden zij eindelijk niet den Man uit de vergiftige omhelzingen deimisdaad! Hoe dikwils verzoenden zij hem niet met de wereld, met zig zeiven, en met de deugd! Dit is ééne der beminnenswaardigere en fchoonfte zijden van het Vrouwelijk hart, en de kroon van haare verdienflen. Ontallijke Mannen zijn door haar beter en wijzer geworden, die het anders nimmer ge- wor-  7S CHARACTER - SCHETS worden zouden zijn. Het Menschdom heeft aart haaf te danken het gewin en bezit van de edelfte en voor* treffelijkfte Menfehen, van de goede en groote Vor« Hen tot beftuur der Volken, van de Vaderen des Vaderlands , van menschlievende Krijgsoverften , van belanglooze Vrienden, van zachtmoedige Volks-verlichters , van gemoedelijke Burgers van den Staat, van goede Gemaals, en van vormers van zuivere zeden. Mogten de Vrouwen, met haaren grooten invloed op onze verbetering, minder angstvallig en te rug deinzende zijn, bezaten zij eenen hoogeren graad van vastheid van character, vergrootten zij door eene te ver gedrevene voorzigtigheid zomwijlen zelve niet de moeielijkheden van haare edele ontwerpen, lietert zij zig niet te zeer door de eerfte indrukken leiden, en door de beelden haarer vuurige verbeelding misleiden; zoo zouden zij alles vermogen, en wij zouden ons zclven in geene betere handen, dan in de haare , kunnen bevinden. Des onaangezien blijft het altijd eene kinderachtige en onedele gedachte, wanneer Mannen daarom niet trouwen willen, op dat zij de heerfchappij eener Vrouw voor altijd ontgaan zouden. Deeze vrijheid is des te meer eene loutere misleiding , dewijl juist deeze Mannen zig gemeenlijk door andere fchepzelen laten keteiien, die enkel uit belang en hebzucht een gebied over die zoogenaamde vrije Mannen uitoeffenen , het welk zig eene verftandige Vrouw nooit veroorloofd zoude hebben; en verftandig zijn de Vrouwen regelmatig bijna allen, wanneer wij verftandig met haar weten om te gaan. Eene verftandige Vrouw zal haare heerfchappij nooit te ver uitbreiden, zij zal nooit in kleinigheden zoeken groot te zijn, en zig tot vergrooting van haar gebied van middelen be-  sn VROUWEN. 19 bedienen, waar doof het recht van den Man 2oudé kunnen verduifterd worden (*). Dat 'er zekerlijk ook zulke Vrouwen zijn , leert, helaas ! de ondervinding, maar haar getal is alleen onder onverftandige en zwakke Mannen groot. Deeze Vrouwen regeeren niet, maar zij handelen als dwingelanden, en behooren niet tot die edele en verftandige huismoeders , welken ik hier boven gefchetst hebbe. Zij verftaan zig niet, om den Man door een liefderijk aan* zien te leiden , en door een hartelijk drukken der handen, en zagtmoedige raadgevingen, zijne driften binnen de paaien te houden ; zij verftaan de kunst niet, om zig naar de luimen, naar de gemoeds-ge* ftalte, en naar de denkwijze van den Man te fchikken, om hem op eenen anderen tijd des te ftiller en beter te kunnen leiden^ noch de kunst om toe te geven^; noch de oprechtheid , om haare misflagen en zwakheden te erkennen; noch de gave, om zig met haare gedagten in de gefteldheid van den Man als te verplaatfen, en hem iets ten goede te houden, wanneer hij, na den last en arbeid van den dag, misfchien een weinig te vrolijk is. Zij maken te veel getier, om een Man te kunnen vormen en leiden. Zij weten zig den huisfelijken vrede niet ten nutte te ma-> C *) » De heerfchappij der Vrouw is eene heerfchappij „ van zagtmoedigheid, gefchiktheid en behaaglijkheid; haa„ re beveelen zijn liefkozingen; haare bedreigingen zijn „ traanen. Zij moet in huis heerfchen, als een Minister in „ den Staat; zij moet zig laten gebieden, het geen zij doen wil. " (Zie rousseau, Emile, Fol. IV.) i  Go CHARACTER - SCHETS maken, om daar door voor den Man, en voor zig zeiven, het leven tot een Paradijs te maken. Ik heb hier boven gezegd , dat de ijdelheid valt het Vrouwelijk gellacht, en de bewustheid, hoeveel de Schoonheid op ons vermag , tot de oorzaaken der Vrouwelijke heerschzugt behoort. Wanneer wij zeiven de oorzaak der Vrouwelijke ijdelheid zijn, zullen zig ook de Vrouwen tot onze Beheerfcheresfen opwerpen. Wanneer wij haar niet tegenfpreken, zoo zullen zij gelooven overal recht te hebben; wanneer zij dit gelooven , zullen zij eindelijk haar verftand voor onfeilbaar beginnen te houden, en het onze onder het juk brengen. Wanneet wij haar zoo veele vleierijen betoonen, zoo veel offer toebrengen, zal opgeblazenheid en hoogmoed de wetgever van alle haare handelingen moeten worden. De ijdelheid kan over 't algemeen niet zonder heerschzugt en heerfchappij te vrede gefteld worden. Zij is het kind van de eerfte , en beiden zullen zig te gelijk verbinden, om elkander bijteftaan, en elkander in haare ontwer* pen behulpzaam te zija. Want, wanneer de ijdelheid niet heerfchen kan , zal het haar aan middelen en gelegenheden ontbreken , om den luifter te verkrijgen , dien zij buiten haar zoekt, en waar door zij zig onderhoudt. De ijdelheid der Vrouwe zal zig duizend dingen en kleinigheden haarer rustlooze begeerten moeten "weigeren, wanneer de Man niet op deeze of geene wijze afhanglijk gemaakt wordt. De Heer van het huis zoude aan de driftige neiging tot nieuwe Modes in den weg ftaan, de fchitterende tafel merkelijk bepaalen, de Hatelijke bezoeken van Vrouw en kinderen beletten , de aanfpraak van vleijers en minnaars afkeeren, aan de Vrouwelijke luimen niet al-  der VROUWEN. altijd gehoor geven, en over 't algemeen eene gehoorzaamheid verlangen, die zig met de Vrouwelijke ijdelheid niet vereenigen wil. De ijdele Vrouwen zijn dus , uit hoofde van den innerlijken aart van deeze hartstocht, doorgaans ook deheerschzuchtigfte enhoovaardigde , of ook de laagfte vleijeresfen haarer Mannen. Deeze laatfte zoort van heerfchappij kunnen wij zelden wederftaan , en dus zullen wij het verfchijnzel moeten verklaaren , waarom dikwils zeer verftandige en deugdzaame Mannen aan hunne Vrouwen zeer dubbelzinnige daaden veroorlooven, of op eene verkwisting hunner Vrouwen ftilzwijgen , of daar aan zelfs de hand leenen , waar door eindelijk zij zeiven, en hunne huisgezinnen, te gronde moeten gaan. Dan , deeze laatfte zoort van heerfchappij verplaatst gemeenlijk de Vrouwen in hoogere ftanden, diep beneden haare waare verdiende, en beneden haar eigen Verftand, dewijl zij de ijdelheid, en de manieren, om aan dezelve te voldoen, tot het delzel van alle haare daden gemaakt hebben, en de Man alleenlijk als het arbeidend gedeelte van het huis befchouwd wordt. Zijn leven is in veele huizen niet meer, dan het leven Van een lastdier. Hij zal zijne kragten onder den druk Van een zwaar beroep, zijn opgeklaard verdand in de verwarring van ingewikkelde ambts-bezigheden, zijne gezondheid, zijne vroege uuren, zijnen omgang met goede vrienden moeten opofferen , terwijl de Vrouw van den huize zig met het ellendig kostbaar poppenfpel der Modes, der kleeding, en het leezen van fentimenteek boeken bezig houdt, en alle ernftige bezigheden eener Huismoeder verwaarloosd worden. ,, Ik zie," zegt de verhevene montaigne, III. Deel. F in  8a CHARACTER - SCHETS in het derde Boek zijner zoo zaakrijke Proeven Cap. IX. pag. 187. „ in verfcheiden huisgezinnen , den Heer van den huize tegen den middag te rug „ komen, zoo morsfig als een gemeene keukenjon„ gen, van wegen den arbeid, dien hij verrigt heeft, ,, terwijl Mevrouw nog in haare kleedkamer bezig ,, is, om zig te kappen en op te pronken. " — „ Maar „ het is befpottelijk," dus gaat hij voort, ,', en on„ rechtvaardig, dat de ledigheid van onze Vrouwen „ door ons zweet en arbeid onderhouden worde. " Wij vinden deeze zoort van huwelijken in alle levensftanden van voornaame lieden, en de verdienftelijkde en verftandigftc Mannen moeten hun zweet voor de zucht tot Modes van haare ijdele Vrouwen laten, en , om alleen den lieven huisvrede te behouden, aan de heerschzugt hunner Vrouwen tijd, geld, en vermogen opofferen ; om niet te zeggen , dat juist deeze Vrouwen niet zelden de domfte en onnozelfte ,v,an haar gedacht zijn. Die Mannen vergisfen zig derhalven zeer , welke , om meefters in hun huis te blijven, Vrouwen zonder verftand trouwen. Deeze zijn gewoonlijk de ijdelfte , heerscbzugtigfte en hoogmoedigfte fchepzels van de wereld, en veel minder te leiden, dan de doorzichtige Vrouwen, dewijl zij, uit gebrek van een verftandig indenken, doorgaans alleen de neiging van een ruw gemoeds- geftel, en van eene grove verbeelding gewoon zijn te volgen, het verkeerde en zinlooze in haare invallen en luimen niet begrijpen kunnen , en van de kieschheid, en de befchaafdere denkwijze haarer Mannen volftrekt geen begrip hebben, noch hebben kunnen. De bewustheid der Vrouwen , hoe veel haare fchoonheid op ons vermag, en hoe zeer dezelve gewoon  der VROUWEN. »3 Woon is onze verbeelding aan te vuuren , fchijnt tot haare levendigfte en duidelijkfte denkbeelden te behooren. De heerfchappij, die zij" daar op gronden, is daarom ook de ftoutfte en onoverwinnelijkfle geweest, zoo lang'er eene Vrouwelijke fchoonheid geweest is; haare heerfchappij is zoo oud, als de wereld. De Natuur zelve heeft haar geboden en geheiligd , en het menfchelijk verftand heeft haare rechten zelfs moeten billijken (*). De Vrouwen bemerken zeer fchielijk, en zeer vroeg, dat wij voor allerleije zoort van gehoorzaamheid vatbaar zijn, zoo dra wij door haare fchoonheid, zij moge dan ingebeeld, of waar zijn , getroffen worden ; dat onze zinnen en onze verbeelding, wanneer zij ons aankijken, in verwarring geraaken ,• dat ons bloed begint te koken, en de hardfte zielen door Vrouwelijke aanminnigheden week gemaakt worden. Zij behoeven hier toe geene diepe menfchen-kennis, dewijl, volgens eene wet (*) De Vrouwen hebben deswegens eene heerfchappij, niet dewijl de Mannen het gewild hebben, maar dewijl de Natuur het zoo wil; zij behoorde haar toe, eer zij dezelve nog fcheenen te hebben. Dezelfde hürculcs, die de vijftig dogteren van jhespius meende te fchaken , werd des onaangezien gedwongen, bij omphai.e het fpinwerk te verrigtenj en de flerke sjmson was niet zoo fterk, als de li la. Deeze heerfchappij behoort aan de Vrouwen, en kan haar niet ontnomen worden, zelfs niet, wanneer zij 'er misbruik van maken. Konden zij die verliezen , zoo zouden zij dezelve reeds lang verloren hebben. (Zie rousseau, Emile, Vol. IV.) F 2  ;§4 CHARACTER-SCHETS wet der Natuur, de Man zijne gewaarwordingen bij 'bet aanfchouwen der fchoonheid niet verbergen kan. Een elektrieke flag dringt bij haare verfchijnirig tegen wil en dank door zijne verbeelding. Wij verdommen , en werpen ons ftilzwijgende voor haare voeten , al fchijnen wij ook nog zoo veel uiterlijke koelheid jegens haar aantenemen. Zij leidt ons aan de weeke draden onzer zinlijkheid gevangen , al mogt zij ook met haar zeiven nog onbekend zijn, maar zij weet, des onaangezien, meer dan te wel, dat wij door haar aanfchouwen betooverd , en buiten ons zeiven gebragt worden. Met de jaaren neemt deeze overtuiging der Vrouwen toe, gelijk als dan onze hulden en vleierijen toeneemen , . en 'er is voor eene fchoone Vrouw zomtijds een tijdperk haarer heerfchappij, waar in men dezelve alvermogend noemen kan, wanneer zig bevalligheid en verftand te zamen Vcrecnigcn. Het is ons geluk, dot dit laatfte zoo zelden het geval is, dewijl de gekkenhuizen dan te vol volks zouden geraken. Eindelijk is de gierigheid reeds voor lang de wortel van alle kwaad genoemd geworden, en is ook in oneindig veele huwelijken de grond van der Mannen flavernije, dewijl de Vrouwen tot dezelve doorgaans meer geneigd zijn, dan wij. Op eene andere plaats heb ik getoond, dat de oorzaak van dit verfchijnzel daar in gelegen is, dewijl zij van wegen het gevoel haarer zwakheid, van wegen haare afhangelijkheid, en haaren ondergefchikten ftand, ten aanzien van het toekomftige, en van haar beftaan, doorgaans angftiger, en meer bezorgd, dan wij, zijn; dewijl het onderhoud en beftaan door zig zeiven aan haar moeielijker, dan aan ons, gemaakt wordt; dewijl zij wantrouwen-  der VROUWEN. 85 wender, dan wij, zijn; dewijl zij eene groeitere zorgvuldigheid voor haare kinderen gevoelen, en van haare jeugd af aan kleine uitfpaaringen en berekeningen gewend worden. Maar juist deeze omftandigheden , die de gierigheid der Vrouwen dikwils tot laagheid doen overflaan, vermeerderen in denzelfden graad de af hangelijkheid der Mannen van hunne Vrouwen, en maaken veelen tot haare ellendigfte flaven. De be? krompenheid en beangstheid, waar mede de karige Vrouw eiken penning berekent, alle bezoeken affnijdt, alle onfchuldige genietingen des levens bitter maakt, alle daaden van menschlievendheid in haar fchuld-register aanteekent, alle aandeel aan de lotgevallen van anderen , naar haar eigen voordeel afmeet , zal den huisvader een gedeelte der vrijheid ontrooven, die hem van rechtswegen toekoomt, en alle genoeglijkheid aan zijne ziel beneemen. Ik ftem gaarne toe, dat het, zonder die groote fpaarzaamheid der Vrouwen, 'er met veele Mannen zeer liegt zoude uitzien, dat de laatften zeer dikwils volltrekt tot geen huishouden gemaakt zijn, en zonder de bezuiniging hunner Vrouwen hun eigen huisgezin te gronde zouden helpen; maar het is even waar, dat de Vrouwen in haare fpaarzaamheid ligtelijk te ver gaan, en dat de geest deezer hartstocht haar niet zelden tot hardheden cn onrechtmaatigheden jegens haare Mannen verleidt, en het Vrouwelijk gevoel voor de kieschheid en warmte van den omgang tusfchen Echtgenooten verdooft. De gierigheid verflindt langzaamerhand de edelfte gewaarwordingen van liefde en vriendfehap. Zij laat zig tegen de Mannen zeiven omkoopen. Zij is een vijand van hunne vrolijke uuren, zoo dra zij geld kosten ; zij discht ons voor den zwaaren arbeid van ons F 3 bc-  86 CHARACTER-SCHETS beroep een magere kost op; zij gaat alle onze gangen met een angstvallig wantrouwen na; zij maakt den huisvader zijne wooning tot eenen kerker, en zijn Vrou'w tot een geesfel, zijn geheele leven door. De gelukkigfte en begeerenswaardigfte heerfchappij , waar onder wij flaan kunnen , is de heerfchappij der liefde van eene weldenkende Vrouw ( * ), indien men de innige zamenftemming van twee zielen in alle haare gewaarwordingen en gedachten nog eene heerfchappij van den dén over den ander noemen kan. Zielen van dien aart behooren tot de lievelingen des hemels, en van het huwelijks - geluk. Van verre af laaten zij reeds haare zoetfte wenfchen hooren, en haaftcn zig van wederzijden, om in derzelver liefde, rijkfte vervulling elkander voor te komen. Geen offer van zelfs - verlochening, geene moeite en arbeid, geen ftrijd, geen lijden is groot genoeg, waar toe de ftille en zuivere onderwerping aan des anderen wil niet bereidvaardig zijn zoude. Overal Hemmen zij in het fchoon en groot doeleinde van een rustig leven te zanten , zelfs dan, wanneer zij zomwijlen van elkander fchij- (*) „ Eene Vrouw, die zedig, beminnenswaardig en ,, deugdzaam is; eene Vrouw, die haaren Minnaar nood„ zaakt, haar in eere te houden; eene Vrouw, die inge„ togenheid en befcheidenheid bezit; met één woord, die de liefde door hoogachting onderfchraagt, zendt ons met „ een' enkelen wenk naar hst einde der wereld, in den „ ftrijd naar eere, naar den dood, werwaards het haar ge„ Heft. Deeze heerfchappij is fchoon, dunkt mij, en wel „ der moeite waardig, om gekogt te worden. " (Zie rousseau, Emile, Vol. IV.).  der VROUWEN. 8? fchijnen verwijderd te zijn, zelfs bij verfchillende gerrjoedsgeftaken en derzelver buitenfporigheden. Zij hebben en kennen in alle haare daaden geene andere wet, dan de ftille, maar alles vermogende wet der liefde. Zij vormen zig, en maaken zig gelukkig door eenen gemeenfchappelijken naijver, om deeze wet in alle omftandigheden des levens, al zijn ze nog zoo netelig, te vervullen, en daar in haare gemeenfchappelijke grootheid van ziel te zoeken. Dewijl zij flechts één geheel uitmaaken, flechts èènen zin voor zedelijke fchoonheid en goedheid hebben; kan men eigentlijk nooit zeggen, dat zij van elkander, even gelijk andere menfehen, af bangelijk zijn. De éénheid haarer geheele denkwijze, de zuiverheid en éénltemmigheid van haar gevoel, de ongeftoorde liefderijke welwillendheid omtrent elkander, gedoogt geen' dwang; geen onvergenoegd oogenblik ftoort de kalmte van geest, die bij haar zelfs een kind der heiligde liefde is. Door zig zeiven alleen zijn zij met elkander gelukkig geworden, en dit geluk beftaat voor haar wederom alleen in één gemeenfchappelijk gevoel eener everi groote onfchuld, en misfchien ook van een even groot character. De Vrouw zal in de voorrechten van den Man niets'drukkends voor haar gedacht befpeuren, zij zal den Man zelfs, uit hoofde van deeze voorrechten, beminnen, en hij zal dezelven niet misbruiken, dewijl ze hem tot eenen befcherm-engel, en niet tot eenen onderdrukker van zijne Vrouw, maaken moeten. Hij zal haare kleine zwakheden niet bemerken, dewijl zij met de zachtheid en weekheid van haar gedacht te zamen hangen; zij zal de zijne verbeteren, dewijl zij gevaarlijk zouden kunnen worden, en haare liefde , om den Man te veredelen, van de Natuur onfterffeF 4 lïï'  88 CHARACTER- SCHETS lijke aanminnigheden verkregen heeft. Deeze teedere hartstocht der Vrouwe behoeft daar toe vooraf geen lang en droog onderzoek van haare plichten; zij onderwijst zig zeiven, zij vormt zig zeiven, zij veredelt zig zeiven, terwijl zij het voorwerp haarer teederheid nooit uit het oog verliezen kan, en in zijn oog zelfs altijd fchooner en beter tracht te worden. Hier in ligt voornamelijk het hooge doeleinde van haare on-t begrensde werkzaamheid, en bijblijvend zelfs-vermogen tot het goede. Het geen voor den Rechterftoel der wederkeerige liefde niet gebillijkt wordt, is vreemd voor haar, en diep beneden haare waarde, want het goede alleen kan door eene zuivere liefde gebillijkt worden. „ Hoe zult gij deeze of geene daad aan het „ edel characler, aan het fchuldeloos hart van uwe „ goede Vrouw, kunnen verantwoorden? " dus vraagt zig oogenblikkelijk de braave Man, „ Hoe „ diep zoude ook de kleinfte huitenfporigheid de „ fchuldelooze ziel van uwen Echtgenoot kunnen „ kwetfen? " dus vraagt zig de braave Vrouw, en haare deugd is met duizend befcherm - engelen omgeven. Doch ik moet wederom tot de Vrouwen in 't algemeen te rug keeren, tot de Vrouwen, zoo als zij zijn, niet, zoo als zij behooren te zijn, De manieren, op en door welken zij ons aan kete-r nen leggen, en dikwils zoo vast op den throon van haare heerfchappij weten te houden, zijn, naar de verfchillende gefleldheden, luimen en infpanningen van het Vrouwelijk gevoel zclven , zeer onderfcheiden. Eenigen brengen door eene onvermoeide arbeidzaamheid van haare tong, of een bits gefnap, laugzaamerhand alles onder haaren fcepter. De moedigde en vuurigfte Mannen worden eindelijk door dit middel tot zwij»  der VROUWEN. 85 zwijgen gebragt. Wanneer het op praaten en kijven aankoomt, kunnen wij het tegen het fchoone gedacht niet uithouden: wij verzetten ons, en ftuiven op \ maar de Vrouwen fpinnen den draad van haar gefnap tot in het oneindige, wanneer zij willen. Bij veelen is het eene zoort van geblaf, het welk door geene redenen van verftand kan worden tegengehouden, tot dat het van zelf, of door de heeschheid van keel, ophoudt. Dewijl de gevoeligheid der Vrouwen buiten alle tegenfpraak grooter en prikkelbaarer, dan de onze, is; zoo barst zij, na eene waare of dechts vermeende belediging, altijd weder uit, en begint haar gekrakeel altijd weder van vooren af aan, wanneer wij ons reeds lang met haar verzoend hadden. Wij hebben daar tegen geen ander wapen, dan dat van eene ftilzwijgende toegevendheid, en van een taai geduld , of van geweld. De eerften zijn zekerlijk de verftandigfte; maar zij vermeerderen de zegepraal der Vrouwelijke eigenzinnigheid, en der Vrouwelijke heerfchappij over ons, dikwils op zulk eene wijze, dat onze vrije huisvaderlijke wil voor altijd verloren gaat. Andere Vrouwen gronden en bevorderen haar hoog gezag door een omgekeerd gedrag, door een gramftoorig ftilzwijgen, en een fmartelijk te kennen geven van geledene beledigingen, zoo dra zij haaren zin niet hebben kunnen. De fchranderfte en beste Vrouwen zijn zomwijlen voor deeze kinderachtige betooningen haarer luimen vatbaar, en zij bereiken daar door haare oogmerken des te eerder, naar maate de ongeduld dige en vuurige geest der Mannen deeze koude ftüzwijgendheid en ftilte der Vrouwen minder verdragen kan. Vooral zullen goedaartige Mannen in zulke gevallen F 5 dui-  9o CHAR AC TER - SCHETS duizendmaal liever toegeven , en de vrolijkheid haarer Vrouwen weder trachten te herftellen, dan haar door een gelijk gedrag tot eene nog grootere hoofdigheid aan te zetten. Zij zullen , al hadden zij ook het recht aan hunne zijde, de gramiloorige Vrouw meer, dan half wegen, te gemoet komen, en op deeze wijze den gulden vrede des huizes weder herftellen. Voor 't overige ben ik van gevoelen, dat in het charafter der Vrouwen, die dikwils door dit ftijf hoofdig ftilzwijgen haare Mannen trachten te beheerfchen, eene zekere plooi ligt, die haare beminnenswaardigheid in éenen zeer hoogen graad vermindert, en» de blijken draagt van een gebrekkig en zwak verftand. Vrouwen van dien aart ontbreekt het doorgaans aan die openhartigheid van ziel, die niets verborgens dulden kan, en ons onze gebreken liever vergeeft, dan dezelven met ftilzwijgendheid overtelt. En zoo zal dan de vraag overig blijven: of, wanneer de Man van twee kwaadcn het minfte kiezen zal, hij eerder naar eene twistzieke, dan naar eene uit gramftoorigheid ftilzwijgende Vrouw te verlangen heeft? Nog andere Vrouwen heerfchen door eene gemaakte vriendelijkheid , door vleijerijcn en liefkozingen, over de zielen haarer Mannen en Minnaars. Deeze doorflepene en hartelijk fcheinende vleijeresfen vermogen alles, dewijl zij ons haare heerfchappij zoo gemakkelijk, en aangenaam weten te maken, of dewijl wij zelfs niet eens gelooven beheerscht te worden. Zij verblinden ons de oogen door haare goedaartigheid, en eene listige teederheid. Zij zoeken nooit iets van ons aftedwingen , maar door bidden, door vertrouwelijkheid, door een vleijend voorkomen van onze wenfchen, door de verfchooning of zagte aanprikke- ling  der VROUWEN. 9* lïng van onze mannelijke eergierigheid, en door het afwagten van onze zwakke oogenblikken , en onze zinlijkheid, alles te winnen. Wanneer haare Mannen onftuimig, onbuigzaam beginnen te worden; zoo fpreken dergelijke Vrouwen nooit tegen, of zij doen dit liefkozende en kusfende. Zij drukken ons den mond met haare lippen toe, en ftreelen met eene zagte hand de rimpels van onvergenoegdheid en gramfchap van ons voorhoofd weg. Dikwils brengen zij ons de grootfte offers van Vrouwelijk geduld , en van eene buitengewoone toegevendheid ; zij weigeren zig zeiven, wanneer wij het fchijnen te verlangen, de grootfte vreugden van haar leven. Zij verdragen zelfs harde beledigingen van ons met eene onbefchrijilijke zagtmoedigheid; zij onderwerpen zig met eene onvermoeide infchikkelijkheid aan de zonderlingfte en onbillijkfte luimen van haare Mannen; zij houden zig, om hun te behagen, en in weerwil haarer neiging tot een gezellig leven, maanden lang in baar huis, en zijn des onaangezien de onoverwinlijkfte Beheerfcheresfen haarer Echtgenooten. Men heeft dit vleijend charaéler der Vrouwen zeer dikwils vahchheid genoemd; maar ik mag daar aan dien naam in 't algemeen niet geven. 'Er zijn zeer veele Vrouwen , en misfchien zijn het de meeften , aan wien de aart en natuur van haar gedacht en characler zelve die vriendelijké tederheid en vleijerije heeft voorgefchreven. Zij kunnen die niet afleggen, al willen zij ook eens eene zekere ftrengheid omtrent ons aanneemen. Haar oog toont zig vergramd, en lacht tevens met ons ; haare toorn gaat oogenblikkelijk weder tot berouw over , en terwijl zij ons willen te rug ftooten, trekken zij ons reeds we-  02 C HAR AC TER - SCHETS weder naar zig toe; zij willen liever in een alleronftuimigst manlijk hart woonen, dan 'er in 't geheel geen hebben, liever een hard Man, dan in 't geheel geen bezitten. Daarenboven leeren zij door eene geheel onfchuldige voorzigtigheid, dat veele Mannen niet anders , dan door de liefkozingen der Vrouwen, geleid en gevormd willen worden: waarom zouden zij zig van dit wapen van haar geflacht niet bedienen, dewijl zij door hoofdigheid en eigenzinnigheid flechts alles bederven zouden; daar zij integendeel door haare zagtmoedigheid oneindig nut bewerken kunnen , en dadelijk bewerkt hebben. Eindelijk brengen ons zekere Vrouwen, door eene gemaakte of wezenlijke ziekelijkheid, geheel tot haaren wil. Dewijl zij ons medelijden in eenen zeer hoogen graad weten te verwekken en gaande te houden; zoo blijft ons niets overig, dan aan haare luimen en grillen, hoe zonderling zij dikwils ook zijn mogen, toetegeven. Haar fchreiend oog, haare opftijgingen, haar teeder lichaams en zenuwgeftel, haare bevende zachte ftem, haare Recepten en Drankjens, noopen den Man tot infchikkelijkbeid en verfchooning jegens haar. Dewijl wij den graad van haar lichamelijk lijden niet naauwkeurig kunnen berekenen , zoo wordt het 'weeke hart van den Man in eene voortduurende onzekerheid gehouden , of dit lijden misfchien niet nog grooter is , dan de Lijderes het te kennen geeft, en dit week gemaakt hart wordt daar door tot eene geheele afhanglijkheid van haar weggevoerd. "Wij zullen het niet wagen, om de Lijderes, al waare het flechts door een zuur gezicht, verdriet aan te doen, dewijl haare gezondheid daar door nog meer benadeeld zoude kunnen worden; wij zulle»  der VROUWEN. 93 len alle haare verlangens trachten voortekomen , om haaren toeftand te verligten; wij zullen ons laten beheerfchen, dewijl wij befpeuren, dat zij daar in genoegen vindt. Is die ziekelijkheid, en de daar mede gepaard gaande gevoeligheid, alleenlijk gemaakt; zoo behoort zij tot de onredelijkfle kunstgrepen der Vrouwelijke heerschzugt, en verdient onze geheele verachting. Ik heb Vrouwen gekend, die zig, na eiken kleinen twist met haare Mannen, ziek aanftelden, de Artfen zelfs dan tegen hen ophitflen, den reeds bezwaarden Man door Gebuuren, Vrienden en Bedienden de bitterfte verwijtingen lieten doen, en hem op die wijze tot een berouw dwongen , waar toe hij niet verpligt was. De huwelijken zijn over 't algemeen zelden gelukkig , wanneer de Man eene ziekelijke Vrouw genomen^ heeft. Deeze Vrouwen zijn tevens in onze dagen gemeenlijk fentimenteele zottinnen , en op die wijze word het kwaad nog erger. Met de zieke Vrouw zal hij medelijden hebben, en haar in duizend gevallen, ook wanneer zij ongelijk heeft, moeten toegeven ; de inbeeldingen der fentimenteele zal hij, met al de goedheid van zijn hart, nooit geheel kunnen te vreden ftellen j zij zal hem, in haare luimen van gevoeligheid, dikwils plomp, en ongefchikt ter genieting vinden, en zig Mannen van een ander flag tot haar gezelfchap verkiezen. De ziekelijke Vrouw zal hem in zijn huis als gevangen houden , en van hem begeeren, ja hem zelfs dwingen, dat hij haare klaagliederen onvermoeid aanhoore ; voor de fentimenteele Vrouw zal, met al haare zwakheid van zenuwen, het huis te naauw worden; zij zal overal naar een meer verfijnd levens-genot, naar een fentimenteelen omgang met fijner Mannes  94 CHAR.ACTER. - SCHETS nen en Vrouwen haken, en haaren Echtgenoot voor eenen wreedaart uitfchelden, die aan haar de behoeften van geest en hart weigeren wil. De ziekelijke Vrouw zal hem tot een flaaf van haare Artfen, de fentimenteele tot een flaaf van haaren Minnaar maken. Vv'erwaards zig de ongelukkige wendt, zal en moet hij aanftoot lijden, het zij hij wil, dan niet. De eigenzinnigheid eener ziekelijke Vrouw heeft duizend fcherpe hoeken, die hij niet ontwijken kan, en ieder van welken tot een bolwerk der Vrouwelijke heerfchappij verftrekt. Het ontwerp van opvoeding , het welk de Man ontworpen heeft, zal misfchien aan de zenuwzieke Vrouw niet behagen ; het geen hij vol fmaak en fchoon noemt , zal zij fmaakloos en leelijk vinden; de vriend van zijn hart, die een braaf beminnenswaardig Man is, zal in haar oog een domoor en een gek zijn. Het genoegen , de vrolijke uuren, welken hij aan zijne Gemalin fchenken wil, zal zij op eenen anderen tijd willen hebben, en wanneer dia tijd gekomen is , zulks dan nog laf en fmakeloos noemen. De lezing van Boeken, welken de Man haar bezorgt, zal zij verwerpen, en die hij haar niet geven wil, zal zij verkiezen ; alles uit een geest van tegenfpraak, die misfchien niet uit haar character, maar uit haare ziekelijkheid voortfprint. Heden zal zij haaren Man met hartelijkheid en liefde omhelzen, en morgen uuren lang met hem twisten over kleinigheden , die niet noemenswaardig zijn, Heden zal zij over haar huwelijks- geluk, en het edel character van haaren Man traanen ftorten, en morgen misfchien, zonder dat 'er de minfte gelegenheid toegegeven is, hem bittere verwijtingen over zijne verkoelde liefde doen , en het denkbeeld van eene Mede - minnares in haare hersfenen haa-  der VROUWEN. 93 haaien. Men zoude het geheele leven van veele zulke Vrouwen een voortduurenden aanval van koorts kunnen noemen, die niet dan met den dood ophoudt; en met dat al zouden zij ons innig medelijden verdienen, wanneer zij de ziekten haarer inbeelding, en van haare zenuwen, meer trachtten de overwinnen, dan zij doen. Maar dit lijdt de hooge verbeelding van haar zeiven, en haar bedorven gevoel niet; zij willen liever nog zieker zijn, of ten minden fchijnen, om des te zekerer te kunnen heerfchen. De vertcedering is de hoofditof van haar leven, en de verfijning haarer gevoeligheden moet haaf een recht geven , om over den minder fijnen Man te gebieden. Zij hebben een groot denkbeeld van de verlichting van haar verftand, en zij vertrouwen zig daar op des te meer, dewijl de neiging, om alles te behekelen, in haare zwakheid van zenuwen ligt , en haare berispingen als uit zig zeiven wettigt,- Ik zal deeze Afdeding van mijn Boek met eenige aanmerkingen omtrent Vrouwelijke Staats-regeeringen beduiten, al ware het ook, dat het daartoe alhier niet volkomen de gefchiktfte plaats zijn mogt. Dat de Vrouwen gefchikt zijn, om in haar huisgezin te heerfchen, en onbepaald teregeeren, bewijzen zij, tot verdriet van veele Mannen, alle dagen. Maar even daarom hebben Wijsgeeren en Staatkundigen haar dat recht, het welk zij aan zig getrokken hebben, niet willen toeftaan. Doch dat zij geheele Staaren zouden kunnen regeeren, heeft men niet zoo ongerijmd en fchadelijk bevonden. De Wijsgeeren en Staatkundigen hebben op beide punten gelijk. Wanneer de Vrouw alleen-heerfcheres in haar huis zijn wil, verliest de Man zijn recht en gezag. Hij is niet meer de huis-  95 CHARACTER - SCHETS huisvader, die hij, volgens de wet der Natuur, zijn moet; hij, als de fterkfte, vertoont zig dan als de flaaf der zwakkere Vrouw, hij is geen Man meer! In de regeering der Staatendommen is de gefteltenis geheel anders. De Sraat (laat niet gelijk met bijzondere perfoonen; hij verliest zijn aanzien niet, wanneer hij door eene verftandige Vorftin beftierd wordt , én deszelfs onderdaanen leven, uit hoofde van de zagtere eigenfehappen der Vorftin, misfchien gelukkiger en rustiger, dan onder den fcepter van eenen Man. Deeze is de reden, waarom de groote beöordeelaar der Wetten, montesquxeu, de Vrouwelijke Staats-regeeringen billijkt, en daarentegen de huislijke heerfchappij der Vrouwen verwerpt, montesquieu zoude aan zijne redenen nog meer klem hebben kunnen bijzetten, wanneer de groote en goede Vorftinnen zelve, op welken hij het oog zoude mogen hebben, haare Landen geheel alleen, volgens haare eigene ontwerpen, en met de menfchenliefde en zagtaartigheid, aan haar geilacht zoo geheel eigen, regeeren konden! Maar de naam van /llleenheerfcheres ftaat eeniglijk onder haare titels, misfchien de Zweedfche Koningin christina alleen uitgezonderd , wier onbegrensde hoogmoed aan haare Gunftelingen niet meer dan de heerfchappij van flechts een oogenblik veroorloofde. De Landen, zelfs der wijste en grootfte Vorftinnen, zijn van alle tijden herwaards door Gunftelingen beftuurd geworden, en deezen waren zekerlijk niet altijd de beste menfehen. Was het mogelijk , dat eene edele Vorftin , zonder hun, regeeren konde; zoo zouden de Vrouwelijke Staatsregeeringen waarlijk niet onder de flechtften behooren. De hoogere graad van mededogen en menfehen- lief-  dér VROUWEN. 97 iiefde, dien wij bij dè Vrouwen aantreffen, haar fijner gevoel voor zedelijkheid, rechtvaardigheid eri plicht, haar hart, door geene befchouwing van den oorlog én deszelfs verfchrikkelijkheden| ongevoelig gemaakt, haare natuurlijke eerlijkheid** trouw in haare beloften, zoude haar op den throon in duizend gevallen tot de Befcherm-Godinnen van het Menschdom maaken, en boven de Beltuurders der wereld Verheffen. Konften en wetenfchappen zouden onder haare zagte en menschlievende regeering bloeijen; de opvoeding van den Burger zoude de heiligde wet haarer wetgeving uitmaaken; de zedenloosheid door het groote voorbeeld van een deugdzaam Hof verdwijnen; het huwelijk, als de eerwaardigfte ftand in den Staat, geëerd en bevorderd; de kuischheid en trouwe beloond; haare overtredingen met fchande gebrandmerkt' worden. De onfchuldige ijdelheid der Heerfcheresfe zoude zelfs tot innerlijke volkomenheid en opklaaring van den Staat moeten medewerken. Zij zoude groote Verftanden kunnen voortbrengen j die de fchoone vorming van eenen Staat zouden kunnen befchrijven en verbeteren, daar dezelve onder het beduur van eene braave Vrouw zoo veele gedaanten vari het edele en fchoone reeds had aangenomen. Maar de Gunftelingen bederven alles. Zij zijn onder de regeering der beminnenswaardigfte Vorftinnen, het geen eene pompado.uk. onder lodëwyk XV. was. Zij zijn het, die langzaamerhand door hunne vleijerijen en zamenfpanningen de zuivere gevoelens der beste Vorftinnen bederven , haar zagt Vrouwelijk gevoel van menfchenliefde verharden, haaren hoogmoed vergrooten, haar tot nuttelooze Staats-uitgaven verleiden, en, in plaats van konden en wetenfchapp;n4 III. Deel. G een*  98 CHARACTER - SCHETS eene Oosterfche weelde helpen uitbreiden, waar door van den beginne af aan alle Vrouwelijke regeeringen hebben uitgemunt. Zij zijn de geheime of openbaare Dwingelancfcn van den Staat, aan wien de arme inwooners huf eigendom en zweet ten offer moeten brengen; terwijl zij op de zwakheid der Vorftin fteunen, vertreden zij het heiligdom der wetten en der gerechtigheid; zij maaken de goedaartigfte Vorftinnen zelfs wreed en geweldadig ( *). Zij vergieten het onfchuldig bloed, het welk op den naam der Vorftin vergoten wordt. Ik waage het dus niet, om de regeeringen (*) tiiomas, in zijn EJfai fur le Caraclère des Femmes, befchouwt de heerfchappij van gekroonde Vrouwen nog uit een ander gezichtpunt, het welk, niet een zielkundig oog befchouwd, mij zeer juist voorkoomt. ,, In 't al„ gemeen," (zegt hij, pag. 110.) „ zijn de Vrouwen, op den throon geplaatst, meer geneigd tot dwingelandij, „ en zijn te onvreden, als zij daar in belemmering ontmoe,, ten. De kunne, aan welke de Natuur het gezag toekeu,, de, door haar kracht te geven, heeft een zeker vertrou„ wen, het welk ha?r in haar eigen oog verheft, en heeft niet ,, noodig zig bewijzen te bezorgen van de magt, waar van ,, zij zeker is. Maar de zwakheid ftaat verbaasd over de „ magt, die zij heeft, en gebruikt die magt van alle kan„ ten , om 'er zig zeiven van te verzekeren. Groote „ Mannen hebben misfchien meer eene zoort van dwinge. „ landij, die tot hoogheid van denkbeelden heen leidt; en „ Vrouwen, die niet van den gewooren rang zijn, meer „ eene dwingelandij, die tot driften heenleidt; de haare „ is meer een fprong van den geest, dau de vrucht van eea vast ftelzel."  der VROUWEN. 99 gen der beste Vorftinnen zelfs de besten te noemen. Zij hebben allen door groote Staats-gebreken uitgemunt, terwijl integendeel in de Landen van braave Vorften meer nadruk en orde in het Waarneemen der zaaken, meer toeverzicht over alle de bijzonderheden der regeering, meer vlijt en werkzaamheid, en grootere verftanden, gewoon zijn te regéeren, daarin Vrouwelijke regeeringen meer de beminnenswaardige Man wordt voorgetrokken. De Vorst zal overal, wanneer hij wil, de gebreken van zijnen Staat perfoonlijk onderzoeken , en dezelven perfoonlijk kunnen verhelpen. Hij zal tegen fchuldigen en misdadigers eene Ürenge en naauwkeurigc gerechtigheid uitoeffenen, terwijl de hoogere graad der Vrouwelijke teeder-gevoeligheid en mededogen jegens ons dikwils tot te veel verfchooning en toegeeflijkheid met den misdadiger zeiven in Vrouwelijke Staats-regeeringen aanleiding geven, of integendeel de dwingelandij der Vorftin wreedheden gedogen en gebieden zoude, die zelfs de geftrenge Vorst zoude verfoeijen. De Vorst zal aan de zamenfpanningen en listen van zijn Kof op eenmaal een einde maaken, terwijl dezelve aan Vrouwelijke Hoven, uit hoofde der natuurlijke geneigdheid yan gekroonde Vrouwen tot die zamenfpanningen zeiven, dikwils in 'toneindige voortgcfponnen, en door den kinderachtigen geest der Vrouwelijke nieuwsgierigheid, twistzucht, ijdelheid en Coquetterie, gaande gehouden worden. De Vorst kan zijn Vaderland perfoonlijk verdedigen, en door eigenaartige proeven zijner dapperheid de rechten des Vaderlands verzekeren , en de harten zijner onderdaanen aan zig verbinden; terwijl de Vorftin, in tijden van nood en van de ftormen van den krijg, het meefte flechts van Ga ver-  ioo CHARACTER - SCHETS verre af kart beöordeelen en bewerkdelligen. De Vorst zal, met een veel bevattend ftaatkundig doorzicht, de tüeenigvuldige vakken van zijn Beftuur, en derzelver fijnere zamenvoeging tot een geheel overzien , en meer naar den maatftaf eener ernftige overweging en Staatkunde, dan naar de te fchielijke of te fchroomvallige ingevingen eener Vrouwelijke verbeelding handelen. De Vorst zal de waare bekwaamheden en verdienden zijner Staats-dienaaren juifter en bedaarder weten te beöordeelen, dewijl hij zelf Man is, en zelf geleerd heeft te arbeiden. Hij zal de Mede-arbeiders in het groote vak van zijn Beftuur, niet naar de toevallige of opgefchikte bevalligheden van hun perfoon, hunne aartigheid, hunnen omgang, maar naar de innerlijke waardije hunner verdienden eis braafheid beloonen. VRIEND-  der. VROUWEN. loi VRIENDSCHAP DER VROUWEN ONDER ELKANDER. De onderlinge vriendfchap der Vrouwen gefchetst. —» Haare gebreken en beletzelen, benevens derzelver oorzaaken. — Welke Vrouwen zijn het minst tot Vriendfchap gefchikt? — Dweepachtige, fentimenteele Vriendfchappen onder de Vrouwen. — Over den omgang der Moeders met haare Dochteren. Dat de Vrouwen, in het waardeeren van haare wederkeerige bevalligheden , bekwaamheden en verdienden , zig van eenen zeer bijzonderen maatftaf bedienen, en gewoon zijn elkander geheel anders te beöordeelen , dan wij gewoon zijn zulks te doen, is eene Helling, door de ondervinding bevestigd, en uit de verfcheidenheid van het gedacht zelve voortvloeijende. 'Er zijn bevalligheden, voortreffelijkheden en beminnenswaardigheden der Vrouwen, die ons betooveren cn verëdelen; maar die bij andere Vrouwen eene geheel tegengeltelde uitwerking te weeg brengen, dewijl wij, bij het befchouwen van die natuurlijke en zedelijke fchoonheden, door geene nijdigheid in onze beöordee* lingen gedreven worden; terwijl de Vrouwen daarentegen deeze drift in zulke gevallen niet ontwijken kunnen. Wanneer men zig hier van overtuigen wil, zoo neeme iaën flechts de proeve, om eene afwezige, in tegen-» G 3 woor-  wa CHARACTER-SCHETS woordigheid van-verfcheiden Vrouwen, zeer te roemen, en derzelver uitmuntendheden omftandig op te haaien, en het zoude mij zeer bevreemden, wanneer niet deeze of geene, ten minften eene kleine tegenfpraak, ten minften een nijdig opzien, eene bedenkelijke gebaarde, zig zoude laaten ontvallen , waar door alles gezegd wordt, watinhetbinnenftevan het Vrouwelijk hart vooraf is omgegaan. Eenigen zullen aan de bekwaamheden van 't verftand, de befchaafdheict en fijnheid van den fmaak, de belangrijke kundigheden in de geprezene, recht laaten wedervaaren; maar het zal haar echter moeite kosten, zekere losfe, fpottende aanmerkingen omtrent den gang en de gebaarden der afwezende, omtrent de gebreken in de uitfpraak, omtrent de onkunde in huisfelijke zaaken, omtrent haar onophoudentlijk haaken naar den omgang met geleerden, omtrent de keuze haarer te lezene boeken, en van haare brief-wisfeling, niet te maaken. Anderen zadlen bij de loffpraaken dier Mede-zuster, een bedenkelijk en veel beduidend flihwijgen in acht neemen, en ons daar door te verdaan geven, dat de geprezene geenzints in het oog van anderen is, het geen zij ons toefchijnt te zijn; dat een zeker ander Publiek beter, dan wij, onderricht ware, en dat wij, als Mannen, in het beöordeelen der Vrouwen geene allezints bevoegde Rechters zijn konden. Anderen wederom zullen onze loffpraak, welke wij aan eene afwezende fchenken, regelrecht tegenfpreken, met onze blindheid lachen, onzen fmaak befpotten, en ons voor zotten verklaaren, die aan een zoo gewoonlijk perfoon, aan eene zoo alledaagfche Vrouw, zulk eene waarde hechten kunnen. Dit is ten minften de toon in de zoogenaamde befchaafde wereld; het  b e r VROUWEN. 103 "bet feaii zijn, dat dezelve in de onbefchaafde beter en billijker is. Het minst van allen zullen de Vrouwen met onze hartstochtelijke oordeelen over de Bevalligheid en Schoonheid van -andere Vrouwen overeenltemmen. Haare wederkeerige jaloersheid op dit punt, en haare onbillijkheid jegens fchoone Vrouwen, gaat dikwerf alle paaien te buiten. Veelen verliezen bij derzelver befchouwing alle bedaardheid, en toonen, dooide verwarring haarer denkbeelden , en de wildheid van haar uitzicht, hoe zeer de tegenwoordigheid van eene Schoonheid, waar door zij in een agterhoek van het gezelfchap gefchoven worden , haar verontrust. Haare ftille bedaardheid , haare vrolijke luim, haare aangenaame aartigheid , haar rustig nadenken is weg. Zij zijn de beminnenswaardige Vrouwen niet meer , die zij voor een uur waaren. Zij trachten door een aartig gezegde , door een fchrander antwoord , door ihet uitkramen van eene Wijsgeerige Spreuk, van een Dichterlijken bloem, van eene leezing van nieuwe fentimenteele Boeken, uitteblinken, en de Schoonheid der beminnenswaardige Mede-minnares te verduifteren ; maar het aanfehouwen haarer bevalligheden, eene innerlijke zwakke overreding: „deeze Vrouw is waarlijk fchooner, dan gij," brengt altijd weder de eerfte verwarring van denkbeelden te weeg , en foltert de minder; fchoone met heimlijke kwellingen. Het gezelfchap wordt haar te naauw, en tot een walg; zij neemt aan geene vreugde meer dat warm aandeel, waar toe zij anders zoo ligt te brengen was; zij zal het gezelfchap vroeger verlaten, dan zij eerst beiloten had, en geheele nachïen uit hoofde van de verfchijning eener fchoonere G 4 Vrouw  m CHARACTER-SCHETS Vrouw flaaploos doorbrengen. Dewijl de Vrouwej* zeer wel weten, hoe zeer wij van de indrukken der Vrouwelijke Schoonheid zelve af hangen, en hoe zeer wij daar door onze heerfchappij verliezen; zoo zullen zjj de fchoonere trachten te bezwalken, en haare zegepraal niet zelden te bezwaren. Zij zullen haar charafter, en haare zeden bij ons poogen verdacht te maken, zij zullen haar, wanneer het flechts eenigermaten mogelijk is, uit haar gezelfchap verbannen, haaien omgang met Mannen beloeren, aan haaren vroegeren minnehandel eene zwarte vlak opleggen, haare kleeding, en den toon van haar uiterlijk gedrag behekelen, en ons misfchien zelfs voor haar gezelfchap waarfchuwen, zij zullen haar haare Minnaars trachten te ontroovén , en aan deezen, alleen om de overwinning der fchoone Vrouw te verminderen, dikwils een voorkomen bctoonen, het welk niet zelden dubzinnig wordt, wanner het de jaloerschheid begeert. En dus is in de oogen der Vrouw de Schoonheid , dan eens een geluk, dan eens een misdrijf. Men zal dus eene Vrouw allerzeldzaamst de andere Vrouw fchom hooren noemen. Al wat men aan de fchoonere, ja zelfs aan de fchoonfte toeftaat, zal alleenlijk daarop nederkomen, dat zij braaf zij. Eene uitdrukking , welke de jaloerschheid klaarlijk verkiest, dewijl men aan eene braave Vrouw altijd nog allerlei gebreken in haar maakzel, in de vorming van haar aangezicht, en in haare bevalligheid te last kan leggen, en dewijl de Mede-minnares daar door minder gevaarlijk fchijnt te worden. Voor 't overige wil ik gaarne toegeven, dat ook in deeze oordeelen der Vrouwen omtrent de Schoonheid haarer Mede-zusteren, die ons dikwils liefdeloos toefchijnen, een meer fcherp-  beu VROUWEN, . 105, fcherpziende oog, dan het onze, ten grondüag ligt, en dat dit oog in de aanminnigheden der Schoonheid zomtijds gebreken ontdekt, die wij Mannen niet bemerken, dewijl ons onze zinlijkheid op dit punt zoo. gemakkelijk bedriegen kan. De Vrouwen hebben de Schoonheid van eene Vrouwlijke lichaatns-geltalte meer, dan wij, en tot in de kleiniïe omftandigheid naargegaan; zij kennen alle natuurlijke cieraaden, die daartoe behooren; zij weten de trappen en'mengelingen tusfchen het Schoone en minder Schoone , naauwkeuriger, dan wij , optegeven, en de betrekking van enkele deelen tot het geheel van eene fchoone vorming juifler te bepaalen. Wij daarentegen vinden zeer dikwils het minder fchoone reeds , volkomen genoeg, om 'er ons door te laten bekooreii, wij gaan in onze beoordeelingen der Schoonheid fchielijker te werk , dan zij, dewijl wij daar in geheel van onze verhitte verbeelding afhangen , en derzelver vuur tot den maatftof der Vrouwelijke Schoonheid zelve maken. De opgegevene redenen bepaalen mij thans, om de jaloerschheid der Vrouwen met opzigt tot haare Schoonheid als eene hoofd-oorzaak te (lellen, waarom zij in haare vriendfchap jegens elkander zelden .zoo vast en warm, als de Mannen, zijn. Dewijl natuurlijker wijze elke Vrouw de Schoonheid, als een begeerenswaardig goed , en als een gewichtig voorrecht van haare beminnenswaardigheid, en van haar. genacht zeiven, befchouwt , en befchouwen moet; zoo is het even zeer natüurlijk , dat zij bij de befchouwing eener meer volkomene Schoonheid, dan de haare is , en van de grootere overwinning , die anderen daar door behaalen , onmogelijk onverfchilG 5 fi«  106 CHARACTER - SCHETS lig blijven kan. Maar zelfs de minder Schoone zal niet zelden haaren naijver opwekken, dewijl ook zij in afzonderlijke gedeelten haarer vorming zekere uitmuntendheden kan bezitten , of door eene hoogere befchaving van den Geest, en meer beminnenswaardige zeden, deSchoonere Verduideren. Derhalven is het ook de Schoonheid niet alleen, welkers naijver de vriendfchap der Vrouwen tot eene zoo wankelbaare zaak maakt. Alle voorrang, die aan anderen in 't oog valt, brengt haar bloed aan het gisten, en ontIteekt , voornamelijk in hoogmoedige zielen , en in de groote wereld , die van zoo oneindig veele kleinigheden afhangt, dikwils eenen wederkeerigen Vrouwen-haat, die bijna aan woede grenst; eenen haat, dien ik nu en dan zelfs bij dwarskoppige moeders befpeurd heb, die geloofden , dat de uitmuntendheden en beminnenswaardigheden haarer dochteren boven de haare uitftaken. Wanneer nu zelfs de moederlijke gevoeligheden door de kragt der jaloerschheid verflonden worden , hoe veel kouder moeten die harten der Vrouwen jegens elkander niet worden , die in geen zoo naauw verband met elkander ftaan, en egter gelijke aanfpraken op de aanwinst van ons geflacht maken! De in uiterlijken fchijn teederffcfl uitboezemingen van Vrouwelijke zielen jegens elkander, de levendigfle en gevoeligfte uitdrukkingen van vriendfchap en deelneeming, de'fterkfte betuigingen van haare wederkeerige liefde zelfs fchijnen mij dus, in veele gevallen , alleen eene zekere kunstgreep te zijn, om eene beginnende, of reeds oudere onverfchilligheid omtrent de begaafdheden van anderen te verbergen, en met woorden te betaalen , het geen men door geene blijken van gevoeligheid geven konde. En waare dit ook  'b.E R VROUWEN. Ï07 ook niet het geval, zoo zal, gelijk de ondervindingin duizende gevallen geleerd heeft, door de tusfchenkomst van een' enkelen Man, die misfchien zeer weinig beteekent, de eendracht van twee vrouwelijke harten, die voor eene eeuwigheid fcheen gemaakt te zijn, om ver geworpen kunnen worden. Uit deeze onuitwisbaare jaloerschheid der Vrouwen jegens elkander, kan men het verfchijnfel in de Vrouwelijke vriendfchap verklaaren, waarom dikwils tegenftrijdige charaéters elkander verkiezen , en aan elkander verkleefd zijn. Het is niet het hoog en zalig gevoel eener deugdzaame en vertrouwelijke vriendfchap, hetwelk haar bekoort, maar een ijdel en kinderachtig verlangen , om haaren voorrang boven de vriendin te doen fchitteren, en den drijd voor het oog van ons geflacht te beginnen (*). De fchoonere Vrouw verkiest zig eene minder Schoone tot vriendin, om door die ftrijdigheid uitteblinken, en de minder Schoone verkiest de eerde, om misfchien haar meer opgeklaard verdand, haare grootere befchaving van geest, haar fcherp vernuft ten toon te fpreiden, en aan haare ijdelheid op die wijze een offer te brengen, terwijl zij daar in door het gebrek van Schoonheid bepaald werd. De levendigde en vuurigde Vrouwen, en Meisjens , verkiezen dikwils vriendinnen, die (*) De Schrijver van een klein,maar belangrijk Fransch Gefchrift, (Les hommes, a Amflerdam 1712.) zegt dus zeer juist: „ De levendigfte drift in de meefte Vrouwen. „ is niet alleen om te behagen, maar altijd, om meer dan „ een ander te behagen. "  ioS GHARAGTER - SCHETS die klaarlijk tot het geflacht der Slakken behooren, en tot beantwoording eener warme liefde geheel ongefchikt zijn. De eerden zullen over de laatften in de meefte gevallen zegepraalen; de laatften zullen zig door den omgang met de eerden trachten te verheffen , hoe ongelijk ook het belang van naijver in beide gevallen zijn moge. Gelijk 'er over 't algemeen zonder eigenbelang geen vriendfchap in de weereld zijn kan; zoo zal de Vrouwelijke vriendfchap zulks het aller-? minst kunnen zijn, dewijl de ijdelheid zoo gemakkelijk in alle de levensbetrekkingen van het Vrouwelijk geflacht influipt, en zelfs den minden voorrang van het, zelve in een helder daglicht tracht te dellen. Nijdigheid , ijdelheid en jaloerschheid blijft dus ééne der hoofd-oorzaaken , waarom de Vrouwen zoo zelden tot eene duurzaame en oprechte vriendfchap onder elkandcren gcfchikt zijn, en waarom zij zoo ligtelijk met haare vriendinnen in onmin geraaken. De tcederde en beminnenswaardigde zielen, die aan ons geflacht met eenen heldhaftigen geestdrift verkleefd zijn , die voor ons haar leven zouden kunnen opofferen , zijn van die wankelbaarheid zelfs niet uitgefloten. Haare deugd kan haare jaloerschheid niet overwinnen, al weten zij dezelve ook te verbeteren ; zij zijn dikwils de eerden , die omtrent de begaafdheden van andere Vrouwen onverfchillig worden , en ons zelfs daar tegen een wantrouwen trachten in te boezemen. Deeze handelwijze is niet altijd de vrucht van een onedel hart, maar van de gewoon-, te , en van eene algemeene Vrouwelijke zwakheid. Hoe hartelijker en oprechter zij ons geflacht beminnen, en eeren, des te meer zullen zij naijverig op het bezit  dsr VROUWEN: ié# zit van ons hart, en des te koeler in haare vriendfchap jegens de Vrouwen zeiven zijn. Zij gevoelen te zeer, hoe dikwils het belang van haar geflacht, en de teederfle Vrouwelijke vriendfchap tegen elkander moeten inloopen , en hoe gevaarlijk voor haar zomtijds eene zeer middelmatige Mede - minnares worden kan. Uit de liefde tot ons ontftaat de haat tegen haar eigen geflacht. In weerwil van alle haare aanminnigheid vreezen zij altijd wederom te verliezen, het geen zij veroverd hadden; zij fchfikken voor de vervaarlijke ledigheid, die in haar hart zoude kunnen ontdaan , en deeze vrees vermeerdert het onuitwisbaar wantrouwen , het welk de Vrouwen, van het begin der weereld af, tegen elkander, en tegen de ' deugden van haar eige8 geflacht, gevoed hebben. ' Gelijk men de echte en onkreukbaare Vriendfchap Zoo zelden onder de Vrouwen aantreft, zoo kan nog eene andere reden daar in gelegen zijn, dat zij, uit hoofde van haare beperkte en af hangelijke gedeldheid , uit hoofde van haaren kleinen kring van huisfelijke werkzaamheden, en door de fchuld van haare eigene Mannen, niet zoo veel gelegenheid, als wij, hebben, om groote en blijvende hartelijke vriendfchappen Onder elkander te dichten, en daar in geheel naar eigene verkiezing te handelen. Een grooter en gewichtiger kring van werkzaamheden brengt gewoonlijk ook grootere en vastere hartstochten voort, en verheft ons tot veel bevattende daaden; terwijl de zwakkere en afhangelijke Vrouw dikwils maar alleen door kleine dienden haare vriendin van nut kan zijn. 'Er zijn duizend gedeldheden en betrekkingen, waar in de Vrouw niet in daat is, om op zulk eene groote, werkzaame, zekere, doortastende manier voor haare Vrien-  ïio C HAR AC TER - SCHETS Vriendin te handelen, als een Vriend voor zijnen Vriend durft te doen. Zij kan voor haar geen rechtsgeding voeren, geene openbaare verdediging voor haar overneemeu , geen ambt ter haarer onderdeuning beklecden, geen zwaard voor haar aangorden, geene Voogdesfe over geheele huisgezinnen worden, geenen aanval voor haar tegen magtige onderdrukkers waagen, ten minften in de meefte gevallen niet zoodanig, als het de Man voor zijnen Vriend zoude durven waagcn. Haar Itand blijft in en buiten het huwelijk eene zoort van mindcrjaarigheid; de Natuur heeft haar de vrijheid van handelen, en de ongebondenheid in het gemeene leven niet willen toeftaan , welke zij aan het ftcrker geflacht toegedaan heeft. Zij zal zeer dikwils niet eens naar willekeur halre Vriendinnen kunnen verkiezen, maar deze!ven zoo moeten neemen, als toevalligheid of eigenzinnigheid van Ouderen en Mannen haar dezelven aan de hand geeft. En al was dit het geval niet, en al was die keuze geheel van haare vrijheid afhankelijk geweest, dan nog daat zij zoo zeer onder het dreng oordeel van het Publiek, dat zij zelfs in haaren omgang met Vrouwen hoogst voorzichtig zijn moet. Bovendien vordert men van de Vrouwen ook niet eens groote, doutmoedige en uitgedrektc daaden voor haar eigen geflacht, als het welk in 't algemeen aan onze befcherming, en niet aan die van haar gcllacht toevertrouwd is. De Vrouwen zelve verlangen dergelijke daaden ook van elkander niet; zij zijn in de meede gevallen met de vriendfchappelijke kenmerken van deelneeming, met een troostrijk woord, met eene traan te vreden, en laaten aan de Mannen over, om daaden voor haar te verrichten. De geestdrift der Vrouwelijke Vriendfchap voor de Vrou-  der VROUWEN. m Vrouwen neemt dus ook zelden eene hooge vlucht, dewijl de grootheid der drijfvecren , en de gelegenheid tot groote daaden zelfs ontbreekt, en men van en bi] die daaden zelfs geenen moed verlangt. Het geen men misfchien geestdrift der Vrouwelijke Vriendfchap zoude mogen noemen, en dien de zoogenaamde fterke geeften onder de Vrouwen zig door kunst trachten aan te fchaffen, is gemeenlijk niets anders, dan eene gemaakte nabootfing van Mannelijke kracht, of eene beipottelijke gevoeligheid, die ik reeds zoo dikwils tot haat en vervolging der weleer aangebedene Vriendin heb zien pverllaan. De zeldzaame voorbeelden eener zuivere en oprechte vriendfchap onder de Vrouwen mogen ook daar in hunnen grond hebben, dat de Vrouwen zelve doorgaans veel te Jigtgeloovig en wantrouwende, met opzicht tot de gebreken van haar eigen geflacht, zijn, en haare harten te zeer voor de indrukken en onwaarheden van kwaadfprekendheid open zetten. Haar vertrouwen op de deugd van haar geflacht hangt dikwils veel te veel van praatjens en van den geest van kwaadfprekendheid af, dan dat haare harten zeer lang aan elkander zouden kunnen verkleefd zijn, en zig voor eikander opofferen. Eene enkele ligte verdenking, eene fnedige aanmerking omtrent eenig gebrek der Vriendin, een ontdekte, niets beduidende, minnehandel van dezelve, eene vertelling, wat deeze en geene gezien en gehoord zoude hebben, eene misfchien'te vrije beweging in het dansfen, eene aan ons gegevene drukking der handen, hebben reeds dikwils de warmlte Vrouwelijke harten omtrent elkander koud gemaakt. Een enkele lastering, die een Vrouw van «enig aanzien, van zekere bcfpottehjke zijde, weec aan-  7v , ' ïift CHARACTER-SCHETS aanneemlijk te maakeil, heeft haar niet zelden haare beste Vriendinnen doen verliezen , of wel den graad van vertrouwen onder haar weggenomen, die 'er voorheen was. Door haare natuurlijke fchranderheid doen de Vróuwen aan elkander meer nadeel, dan wij denken. Zij gebruiken dezelve meer pm elkander te beftrijden en te hekelen, dan om elkander nut aan te brengen , en haare ijdelheid verleidt hen te dikwils , om daar van zelfs tot verachting en verkleining van edele Vrouwen gebruik te maaken , wanneer zij daar mede in gezelfchappen uitblinken kunnen. Veele Vrouwen zijn in haare fcherts zoo raazend verliefd, dat zij zelfs haare beste Vriendinnen niet verfchoonen, zoo men anders zeggen kan, dat zij Vriendinnen hebben én verdienen. In de groote wereld, waar de kwaadfprekendheid als eene wetenfchap gedreven en geëerd wordt, zijn even daarom de Vrouwelijke Vriendfchappen allerzeldzaamst. Men bemerkt overal een venijnig gefprek, men weet, dat elke Vrouw voor haare Vriendin eene vleijende en lasterende tong heeft, dat fpotternij en fcherts tot den goeden fmaak van het hoogere gezellige leven behoort , en dat men niet zelden de eerlijkheid van charaétcr zelfs opoffert, ora alleen onder de belangrijkfle 'Vrouwen der Maatfchappij te behooren. Maar daarom wil ik aan de Vrouwen volftrekt niet allen aanleg en eigenfchappen eener oprechte vriendfchap, onder elkander weigeren; ik geloove alleen, dat 'zij, uit hoofde der bijgebragte redenen, en bovendien nog uit hoofde haarer wankelbaare luimen, haarer te groote lugtigheid van charaéter, haarer neiging tot listen, niet zoo meenigvuldig, als onderons, aangetroffen wordt. Haare gevoeligheden voor elö kan-  b k r VROUWE N\ ni kander kunnen wel zeer levendig en vuurig Worden, maar zij verdwijnen ook des te gemakkelijker, en wenden zig ipoedig weder tot andere voorwerpen. Haare hartelijkheid is een bijzondere trek van haar natuurlijk geftel, maar men zoude haar,' te veel eer bewijzen, wanneer men haar reeds' vriendfchap noemen wilde , hoe gemakkelijk zij het ook worden kan j wanneer zij zig tot ons geflacht wendt ^ dewijl haaré drijfveeren als dan van een geheel anderen aart, dart in het eerfte geval, zijn. Met dit al kent men Vrouwen genoeg , die met eene mannelijke vastheid van hart, met eene zuivere onvervalschte liefde, en een bijblijvend vertrouwen elkander aankleven , die zig voor elkander in de bedenkelijkfte om ftand igheden van het leven opgeofferd hebben , die buiten elkander, uit eene wederkeerige behoefte van eenen edelen én teederen omgang, niet kunnen, noch begeeren te leeven. ' Haare vriendfchap wördt doör 'geelie ingevingen van Vrouwelijke nijdigheid , door geen bedorven gevoel van kinderachtige ijdelheid afgebroken , dewijl zij op de deugd en de gelijkvormigheid van fchoone en onfchuldlge gevoelens gegrond is. 'Door een wederzijdsch voorbeeld van menfchenlie£ de, van geduld , van barmhartigheid, van zagtmoedigheid, en waarheids-liefde opgewekth trachten zij haare zielen bij elkander te houden \ en te Veredelen. Zij onderiigten elkander omtrent haare zwakheden ert gebreken ,als mede omtrent de middelen, hoe zij langzamerhand vermijd kunnen Worden. Zij beijveren zig als om ftrijd in de ftrengfte uitoeffening haarer moederlijke pligtenj en irt de betooning eener vuurige en onbevlekte liefde jegens haare Echtgenooten en Kinderen. Haare zielen maaken flechts alséénichoön III. Dkel. H ge-  H4 CHARACTER- SCHETS geheel uit, en haare vriendfchap kan niet, dan met den dood, ophouden. Intusfchen zoude men zeer mistasten, wanneer men altijd uit dit hoog belang, het welk zekere Vrouwen in elkander {tellen, uit haare taal van hartelijkheid, en de blijken eener wederzijdfche vuurige vriendfchap, een befluit tot de innerlijke zedelijkheid van charaóle? en van denkwijze maken wilde. Enkele goede , of ook bedorvene Vrouwen hangen zeer dikwils door de gelijkvormigheid van losfe en dubbelzinnige grondbeginzelen , door belangzoekende oogmerken, door eene gemeenfchappelijke geheimhouding van haaren minnehandel, en door andere verborgene draden, zoo vast aan elkander , als men het van deugdzaame en weldenkende Vrouwen zoude mogen venvagten. Zij zijn, uit behoefte van die gelijkvormige denkwijze, langzamerhand voor elkander noodzakelijk geworden ; ook trachten zij haar geliefd ik in eenen tegen overftaanden fpiegel te befchouwen. Dewijl nu deeze gelijkvormigheid van denken en gevoelen zeer veele trappen hebben kan, zien wij dikwils in het gemeene en hoogere leven het geval gebeuren, dat eene niet onedele Vrouw met eene waarlijk ondeugdzaame Vrouw eene naauwe vriendfchap kan oprigten, en haare liefde aan een perfoon verflingeren, die van geen mensch ter wereld eenige liefde verdient. Ligtzinnigheid en ijdelheid, om in den omgang met eene voornaame onedele Vrouw uitteblinken; zwakheid van characler, om zig boven dezelve voorgetrokken en geëerd te zien ; eene gemeenfchappelijke neiging tot luidrugtige genoegens, en opfchik van Modes; eene kwalijk begrepene verfchooning , om met de zwakheden van bedorvene Vrouwen toegevendheid te gebruiken, en alles in de  der. vrouwen» as beste plooi te fchikken; eene innerlijke overtuiging, dat men in zoortgelijke omftandigheden even zoo te werk zoude gaan, en andere dingen meer, hebben reeds zoo dikwils eene vriendfchap tusfchen goede ert Hechte Vrouwen voortgebragt, die niet teederer zoude kunnen zijn, en die aan alle verftandige menfehen moest in 't oog loopen. Ligtzinnigheid en ijdelheid bragt de brave Vrouw tot den hoogeren ftand der bedorvene" Vrouwen , en verminderde de goede denkbeelden , welken de Maatfchappij wel eer van haar gemaakt had, Ligtzinnigheid en ijdelheid deed haar eindelijk, door dien zoo fterk gezochten omgang, wanneer het de jaaren veroorloofden, dikwils zelfs tot een ondeugend gedrag vervallen, het welk anderzints met haare denkwijze , en misfchien met haar geheele geftel, ftrijdig was, Zeldzaamer is het geval, dat zig eene verftandige en zedelijk goede Vrouw eene half bedorvene Vrouw tot Vriendin verkiest, om haar wederom tot de deugd té rug te brengen, en haare geneigdheden door eenen ernftlgen omgang te zuiveren. Alleen een zeer hooge graad van goedhartigheid, en een misfchien te groot vertrouwen op eene zig ingebeelde wijze van bekeering , kan zulk eene gewaagde daad aanraden, daar zij bijna altijd zonder uitwerking blijft. Hoe fchoon en groot de onderneming, om eene Vrouw van de ondeugd te redden, en haar aan haar geflacht weder te fchenken, ook zijn moge, geloof ik echter niet, da£ de Vrouwen gefchikt genoeg daar mede te werk gaan, en zulks gewoonlijk zonder eene verborgene ijdelheid aanvangen. Zij zullen te fchielijk eene zedelijke bekeering van haare Vriendin verlangen, en dezelve alleen naar het model van haare eigene , het zij H 2 waa-  iió CHARACTER - SCHETS wnare, liet zij ingebeelde , zedelijkheid van gevoel trachten te voltooijen ; zij laten fchielijk den moed zakken, wanneer zij bij en met haar anders zeer edel bekeerings- werk niet kunnen uitmunten. Maar flaagt zij hier in naar wensch, zoo zal haare vriendfchap met deeze wedergeborene den hoogden graad van volkomenheid bereiken , waar voor eene Vrouwelijke vriendfchap maar immer vatbaar is. De gedachte, van iemand, die op den oever van haar verderf dond, gered, haare gewaarwordingen tot zuiverer onderwerpen gebragt, en haar als geheel op nieuw gefchapen te hebben, zal de goedheid des harten en den hoogmoed der Bekeerder tevens vleijen , en haare liefde jegens de bekeerde, door het aandenken aan beweze«i?, en met dankbaarheid aangenomene weldaaden, altijd wederom op nieuw aanvuuren. De Bekeerder zal thans elke betere daad van de bekeerde, elke goedkeuring, welke zij daar voor krijgt, al het goede, het welk zij bezit, aan zig zeiven mede kunnen toefchrijven , en thans als een wezen van verdubbelde Schoonheid in de Maatfchappij te voorfchijn treden. Haar geest zal zig in het fchoon zedelijk beeld, door baar alleen voortgebragt, het geheele leven door, kunnen verheugen. Zij zal op het vertrouwen, op de onderdeuning', op de trouw van zulk eene Vriendin in de neteligde omdandigheden kunnen rekenen, en baar behouden , wanneer alle overige vrienden en vriendinnen onzigtbaar beginnen te worden. Ik gaa thans over tot de hier vooren opgegevene vraag: welke clasfen van Vrouwen, tot vriendfchap met haar eigen geflacht, doorgaans het minst gefchikt zijn ? Ik reken daar onder voor eerst allen die geenen, welke een te hoog denkbeeld van zig zeiven, haare ver-  b x r VROUWEN. ii? Verdienden en haare befchaving, en een te klein begrip van haare Mede - zusteren hebben. Ik noeme haaide clasfe van verlichte Egoïsten, die in onze tijden veel talrijker geworden is, dan zij in de voorige, minder verlichte, eeuwen was. Deeze Vrouwen zijnlangzaamerhand, door eene meenigte van omdandigheden, jegens haar eigen geflacht onverfchillig geworden. Zij zijn in den eigentlijken zin van het woord Vrouwelijke Vrouwen-haaters, en houden zig duizend maaien liever met verftandige Mannen, dan met verftandige Vrouwen, op. De laaiden zoeken zij alleen in geval van nood. Met de overige Vrouwen houden zij in 't geheel geene gemeenfchap, dan voor zooverre zij van haar zekere dienden, tot het gezellig leven betrekkelijk, te verwagten hebben, of de fmaak der Maatfchappij over h algemeen zulks beveelt. Dewijl, bij den omgang van Vrouwen met Vrouwen, bijna alles in de befchaafdere danden op plechtighe* den ( Ceremoniën ) aankoomt; zoo worden zij met het in acht neemen van dezelven fchielijk gemeenzaam; maar tot zuivere vriendfchap wil geen gevoel van deeze verhevene Vrouw aanvvasfen. Zij haaten elkander, belasteren elkander, en werpen zig in de armen van ons geflacht, dewijl zij hier meer, dan daar, vermeenen te vinden. Een zeer natuurlijk verfchijnfel! Dewijl de Vrouwen, in den omgang met Vrouwen, reeds over 't algemeen niet die genoeglijkheden, als in den omgang met Mannen, vinden; dewijl zij oneindig gemakkelijker, dan wij Mannen , aan elkander gewend en onverfchillig worden; laat het zig ligtelijk begrijpen, waarom zij zig, wanneer haar Geest eenige grootheid en befchaving verkrijgt, meer aan ons geflacht, dan aan het haare% trachten te verbinII 3 den.  xi8 CHARACTER - SCHETS den: om niet te fpreken van de geheime neiging, die haar hart tot ons trekt, en, terwijl zij alleen aan het verftand van den befchaafderen Man haar hof fchijnt te willen maaken, te gelijk zijne liefde wil aanblaazen. De drijfveeren tot deeze naauwere vriendfchap met pns kunnen bovendien van een' zeer edelen aart zijn. Deeze Vrouwen hebben in vroegere jaaren, door eigene en vreemde ondervindingen, de zwakheden van haar geflacht, den geringen graad van vertrouwen op zig zeiven, den geest van haare listen en gefnap , den laffen toon van haaren éénzijdigen omgang, haare fchadelijke neiging tot het lasteren der Vrouwelijke deugd, haare Jcoelheid in het erkennen van haare verdienden, haare ontrouw in de vriendfchap, leeren kennen. Zij wilden deeze gebreken vermijden, en daarom verbinden zij zig zoo dikwils, en zoo vast, aanhetcharaéter van den Man, en winnen zeker meer, dan-zij verliezen, mits zij ons niet te zeer in Mannelijke eigenfehappen trachten gelijk te worden. Door de hoogere befchaafdheid haarer ziel, is eene innerlijke vriend-? fchap met fchrandere Mannen eene behoefte voor haar hart geworden. Zij gevoelen levendig, dat wij gefchikt zijn, om aan haaren geest een beter en teederer onderhoud , dan de Vrouwen, te bezorgen; dat Wij ons gaarne, en zonder gemaaktheid, met haar in het onderzoek van gewichtige onderwerpen inlaaten; dat wij haar op eene zagtere wijze tegenfpreken, met meer bereidwilligheid haare eigene onderrichtingen aanneemen, en den loop van haare denkbeelden volgen; dat wij haar daar in meer gerechtigheid, dan haare Mede - zusteren, laaten wedervaareu, en in het bewonderen van haar verftand warmer, dan de laatstgemclden, worden kunnen. Daaren»  der VROUWEN. IT9 Daarenboven trekt haar nog een zeker onfehuldig vertrouwen op eene grootere fterkte des verftands naar ons toe, het geen zij zeer zelden, ten aanzien van haar eigen geflacht, zullen ontwaar worden, of het welk, zoo al Vrouwen omtrent Vrouwen zulks mogten ontwaaren, uit eene geheime nijdigheid, minder hartelijk, dan in het eerde geval, fchijnt te zijn. Wanneer het dus op de beflisfing van gewichtige vraagen en ontwerpen aankoomt; wanneer zij zig in netelige oinftandigheden en verwarde gevallen bevinden; wanneer het verftand eene zekere duifterheid des levens ophelderen, en een dubbelzinnig characier ontleden moet; «zoo zullen de Vrouwen altijd eerder aan het oordeel van den Man, als van de Vrouw, haar vertrouwen fchenken, en van ons, offchoon dikwils geheel ten onrecht, een grooter doorzicht, dan van haar eigen geflacht, verwagten. Zij gelooven ten minften, dat wij meer naar een zeker vast ftelzel, en na eene bedaardere overweging, dan zij, gewoon zijn te handelen, dat wij eene naauwkeuriger kennis van het geen in 't leven voorvalt, en van deszelfs inrichtingen hebben, en dat wij niet ligt gewoon zijn, haar vertrouwen op ons onbeloond te laaten. Maar daarom blijft de Vrouwelijke ijdelheid van dit geloof der Vrouwen nooit geheel uitgefloten. Al worden zij door ons van wegen haar helder doorzicht niet gevleid; (het geen ik bijna eene zedelijke onmogelijkheid zoude mogen noemen,) zal het echter altijd aan haare eigenliefde behagen, wanneer haare beöordeelingen en ontwerpen door Mannen, welken het Publiek voor diepdenkende verftanden houdt, gebillijkt en onderfteund worden. Om niet te zeggen, dat de Vrouwen reden hebben, om den lof,, ons door haar gefchonken, II 4 vooï  lao C HAR AC TER - SCHETS voor oprechter eri ■wezenlijker te houden, dan die uit den mond haarer Mede - zusteren voortkoomt. De tweede clasfe der Vrouwen, die tot vriendfchap ongefchikt is, beftaat uit de zulken, die eene bedorvene ziel, een valsch hart, en een hoogen graad van de konst van veinzen bezitten. Vrouwen en Meisjens van deeze zoort zijn onbekwaam, om de aan haar toevertrouwde geheimen te bewaaren , het goede in haare Vriendinnen naar behooren te waardeeren, haar zonder achterhoudendheid en eigenbelang-zoekende oogmerken, met goeden raad bij te fbaan, haar tegen de Beledigingen van anderen met ijver in befcherming te neemen, en, in plaats van haar te vleijen, aan de veredeling van haar hart te arbeiden. Haar geheele gedrag jegens haare Vriendinnen beftaat in eene doorlleepcne huichelarij, en in eene gemaakte teederheid. 1h\ praaten en fnappen van elkander, zoo als men hes hebben wil; en zulks altijd met eene dubbele tong. Zij omhelzen elkander met eene gewaande hartelijkheid, maar eene onzigtbaare flahg ligt achter dien Zusterlijken kus verborgen, die, zoo dra de Vriendin den rug gekeerd heeft, uit de gebaarden van den nijdiger) en fpottenden lach voortkruipen zal. Met eene diepe en beangfte ontevredenheid, was ik dikwils bij zulke fchandelijke toneelen eener geveinsde Vrouwelijke teederheid tegenwoordig, en ik beeve nog in die oogenblik voor hefbeeld van eene Vrouw, die alle haare Vriendinnen met de doordringendfte liefkoozingen, en de hartelijkfte en innigfte warmte éener aan-r genomene vriendfchap weet te verwelkomen en te onderhouden, maar ook, zoo dra zij zig verwijderen, haar met de tong van eenen duivel te lasteren , en de heiligde onfchuld en deugd zelfs befpottelijk te maa-  der vrouwen. m ken. Ik ken Vrouwen, die in haare veinzerij te lomp zijn, en voor haare Vriendinnen te veel wierook ftrooijen, dan dat men niet met het eerde opzien het ^eheele aochelfpel bevroeden zoude; maar 'er zijn nog meerdere, die in haare gemaakte vriendfchap listiger te werk gaan, en even daar door haare Vriendinnen dikwils jaaren lang misleiden. Zij voeren haare huichelarij met eene zoort van een zeer overlegd beleid uit Haare kwaad fprekendheid, wanneer zij te voorfchijn koomt, en ten kwaaden uitgelegd kan worden, is meer pijnlijk, dan fcherp; maar zij wordt een tweefnijdend zwaard, wanneer de moedwilligheid van het vernuft zig met een Hecht charafter verëenigt, en eene Vriendin voor eene kleine belediging getuchtigd moet worden. „■ Deeze lakenswaardige hekel, welken zulke Vrouwen met haare fcherts vcrrigten , vernietigt langzamerhand alle fijner gevoel van vriendfchap voor haar eigen geflacht. Dewijl zij om alles zoo gaarne lachen, en gelach veroorzaken willen ; worden zij eindelijk on