CHARACTÊR - SCHETS DER VROUWE 'Ni DOOR CARL FRIEDRICH POClCELS, geheimraad van den hertog van brünswyk - lunenbürg. naar hét höogduitsch: DOOR Mk. JOANNËS van der LINDEN* TE LETOEN. VIERDE DEEL. # te l e y d e n , B y A. en J. HONKOOP. M ü C C C I 1 I,   INHOUD DER AFDEELINGEN. xii. GROOTE MENSCHKUNDE DER VROUWEN. Bladz. J/J)erzelver oorzaaken zijn gelegen in de grootere geoefendheid van haar en geest en verbeelding; in haare wantrouwigheid, listigheid en jaloersheid; in haare grootere noodzaakelijkheid, om de menfchen te befludeeren; in haare uitwendige gejleldheid; en in haaren naauweren omgang wet Kinderen en Dienstboden. j xjii. GELEERDE VROUWEN. Etne naleezing tot de voorgaande Jfdeeling. . . 38 XIV,  iv INHOUD. XJV. VROUWELIJKE KWAADSPREKENDHEIDi Bladz. Derzelver zoorten. — Haare verwerpelijkheid. — Wanneer* en hoe kan zij evenwel verontfchuU digd worden? — Zijn de Vrouwen meer, dan wij-, daar toe geneigd, en om welke redenen? 6? X v, VOOR- EN NADEELEN VAN DEN OHÜAHO MET VROUWEN. Over den geest van onze hedendaagfche gezel' fchappen. . » • • i°3 CHA-  CJIARACTER- SCHETS DER VROUWEN. GROOTË MENSCHKUNDE DER VROUWEN. derzelver oorzaaken zijn gelegen in de grootere geöeffendheid van haaren geest en verbeelding; in haare wantrouwigheid, listigheid en jaloersheid; in haare grootere noodzaakelijkheid, om de menfchen te befiudeeren; in haare uitwendige gejleldheid; en in haaren naauweren omgang met Kinderen en Dienst' boden. Ik heb reeds ëenige maaien dit punt in de voorgaande Jfdeelingen, Hoe zeer Hechts bij ftukken en brokken, aangeroerd; — doch zomwijlen heb ik ook-de grootere Mehschkunde^der Vrouwen in twijffel getrokken. Gebeurde het laatfte, dan was de grondflag daar toe zekerlijk in ondervindingen, éven als in alle voorgaande en nog volgende aanmerkingen omtrent het Vrouwelijk genacht, en ik heb dan niets meer, en ook niéts minder willen zeggen , dan dat zig dikwils de verfhndigfte Vrouwen zeiven, door haare te levenIV. Dsfii. A di-  s ' CHARACTER-SCHETS dige hartstochten, en haare hooge verbeelding van zig zeiven, in haare beöordeeiingen laaten misleiden; dat zij zoo wel, als andere eerlijke lieden, haare verkeerde befchouwingen hebben, en zomwijlen, ( een misflag, dien de beste Redeneerkundige begaan kan,) te zeer van den fchijn' tot het waare befluiten. Daarentegen zoude ik altijd bij het gevoelen blijven, dat de Vrouwen in zeer vecle opzichten, en om zeer vatbaare redenen , gewoonlijk eene fijnere en grootere Menschkunde, dan wij, bezitten, en dat wij de grootfte reden hebben, om aan haar verltand en vermogen van juiftere beöordeeling, in de bezigheden en betrekkingen van dit leven, dikwerf tot onze eigene fchande, recht te doen wedervaaren. De gronden Van deeze onlochenbaare grootere Menschkunde zelve, vinde ik reeds in haare groote leerzaamheid en geöeffendheid van geest; deels in den aart van haare uiterlijke gefteldheid, van haar natuurlijk gemoedsgeftel, e;3 van haaren omgang. Ik zal mij, bij vervolg, omtrent alle deeze punten nader moeten verklaaren. Zelfs de vijanden van het Vrouwelijk geflacht, die al wat maar kwaad is gewoon zijn aan haar na te geven, en haar, uit eene ligtelijk te verklaaren vijandfchap, in geen ftuk billijkheid willen laaten wedervaaren, hebben haar evenwel een zeer zuiver doorzicht in zaaken van huislijken en gezelligen omgang, en in de keuze van haar gedrag in bedenkelijke om■ftandigheden, niet kunnen ontzeggen (*). Het is, wel (*) johan V., Hertog van Bretagne, die in 't jaar 1442. ftierf, vorderde tot de vorming van eene Vrouw, zelfs  der. VROUWEN. f wel befchouwd zijnde, om 't even, of zij aan deeze doorzichtigheid in zaaken Van het gemeene leven, den naam van arglistigheid, doorfleepenheid, gemaakte fcherpzinnigheid, dierlijke neiging van het zwakkere gedacht, (het welk zig daar door aan het fterkere wil onderworpen maaken,) of eenige andere dubbelzinnige benaming trachten te geven, dan niet; genoeg is het, dat zij zeiven daar door het fijner doorzicht der Vrouwen hebben moeten erkennen, en dat zij, in weerwil van alle tegenfpraak, misfchien haar eigen geluk, en veele zalige uuren, aan de voorzichtigheid van het Vrouwelijk geflacht, hoe onverdiend ook, te danken hadden. Dat aan de Vrouwen dit fijner doorzicht, deeze dikwils zoo naauwkeurige, zoo juifte en bepaalde be» zelfs in de toenmaalige onbefchaafde tijden, te weinig, zoo zijne vordering niet eene bloote fcherts ware. Wij zullen de geheele plaats uit de Annales (TAquitaine van boochet hier bij voegen. „ Hij (johan V.) wilde zijnen Zoon aan Mevrouw isadelle, Dochter des „ Konings van Spanje, uithuwelijken. Vraagende, hoe» danig die isabelle was? Zeide men hem, dat zij ta- melijk fchoon was, en zeer gefchikt, om Kinderen voort „ te brengen, maar dat zij in haar fpreken niet zeer uit„ fteekende, noch fcherpzinnig was. Zijn antwoord be- flond hier in; dat zij juist zoodanig was, als hij haar „ verlaugde, en dat hij eene Vrouw voor verftandig ge„ noeg hield, wanneer zij onderfcheid wist te maaken rus„ fchen de borstrok en het hemd van haaren Man. " —Ik verzoeke deeze manier van fchrijven van dien ouden franschwan niet voor drukfeilen aan te zien. A a  4 CHARAC TER - SCHETS beöordeeling van andere menfchen, dit indringen ia de geheimfte en verborgende plooijen van ons hart* zoo geheel bijzonder eigen is, vloeit voornamelijk daar uit voort, dat haar geest door geene drooge voorwerpen van wetenfchappen, van de jeugd af aan, bedorven en verdraaid, door geene ftelzels of verkleefdheid aan eenig bijzonder ftelzel, uit zijn natuurlijk en oorjfpronglijk fpoor gebragt, en door geen mesthoop van nuttelooze en uitgedrekte taalkennis overladen wordt. In den eigentlijken zin wordt de Vrouw, in hoogere en lagere ftanden, natuurlijker, en meer overéénkomüig met haare bedemming, dan de Man, opgevoed. De lust tot wetenfchap, en het vermogen van denken i wordt bij den Man door eene meenigte van fchoolfche voorwerpen beduurd, terwijl die der Vrouwe zig alleen met voorwerpen uit de dadelijk aanwezige wereld , en het gemeene leven, moet bezig houden, en haare Redeneerkunde volgens onlochenbaare ondervindingen inrichten. De geest der Vrouwen wordt mitsdien door geenen dwang tot denken nedergedrukt; en haar vermogen van befchouwen wordt door geene geleerde inbeelding misleid. Zij zien juifter, dan wij, dewijl zij het licht niet door zoo veele glazen,- en in zoo. veele gebrokene draaien, als de Man, ontfangen, dié «neestal ex ojficio (om dat zijn beroep het medebrengt) denken moet, en uit zijne Schooien gemeenlijk eenen niet geringen voorraad van vooroordeeleu •jen-verkeerde begrippen medegebragt heeft, die hém, geduurende zijn geheele leven, als ongeneeslijke ziekten aankleven. Bovendien fchijnt ih het teederer en fijner lichaams'gëftel der Vrouwe eene zekere ligtheid in het bevat. ten van nieuwe denkbeelden, en eene groöte prikkelbaar"  eer VROUWEN. S baarheid tot zeer levendige en afwisfelende gewaarwordingen, en in deeze prikkelbaarheid een grond van het fijner oordeels-vermogen der Vrouwen geler gen te zijn. De Ontleed- en Geestkundigen hebben i deeze (telling fteeds getracht waarfchijnlijker te maaken, en de ondervinding is hun daar bij te hulp gekomen , fchoon men zeer fijn gevormde Vrouwen genoeg kent, die door eene in het oog loopende zwakheid van verftand uitmunten ; terwijl 'er daarentegen Reuzinnen van haar gellacht zijn, die uitmuntende Werken gefchreven hebben. Ik zoude bijna mogen beweeren, dat geene gevoeligheid der Vrouwe, uit hoofde van die grootere prikkelbaarheid haarer verbeelding, zonder één of meer bijkomende denkbeelden geboren wordt, waar op wij zei ven niet gekomen zouden zijn; en ik befluit zulks daar uit, dewijl de Vrouwen bij zeer veele dingen meer, dan wij, denken, en, zoo als de ondervinding leert, de zaaken uit meer verfchillende oogpunten, dan wij, gewoon zijn te befchouwen. Zij gaan dus van het ééne. denkbeeld zoo fchielijk tot het andere over, als haare gewaarwordingen gewoon zijn zulks te doen. Zij kennen in haare oordeelen en befluiten die lange tusfchenpoozingen niet, die ons zoo dikwils in onze oordeelen en handelingen eigen zijn, dewijl wij dan, langzaamer en traager denken, en ons tevens zeer dikwils , meer naar zekere aangeleerde en ons opgedrongene denkwijzen, dan naar eene eenvouwdige en ongedwongene Redeneerkunde, moeten richten.. Die prikkelbaarer gevoel der Vrouwen verfterkt duidelijk het oog van. den Geest, al ware het zelfs, dat het ook bier en daar tot fehieiijke oordeelvellingen aanleiding, geeft. Deeze levendigheid van. gevoel, ver-v A 3 weke  £ CHARACTER-SCHETS wekt even ontwijffelbaar meerdere denkbeelden op eenmaal, en ontdekt aan de Vrouwen meerdere trappen en grenspaalen in dezelven, zoo als door die zelfde levendigheid de denkbeelden van het waare en fchoone, van het edele en onedele, van het voegzaame en onvoegzaame, in haar opgewekt en verlevendigd moeten warden. En daar deeze levendigheid natuurlijker wijze eene geleideresfe, of, zoo men liever wil, eene vruchtbaare moeder van het vernuft is; zoo opent zij aan het Vrouwelijk verftand dikwils reeds in vroegere jaaren een ruim veld van denkbeelden , en waarneemingen, waar over wij moeten verbaasd ftaan. Een gevormd Meisjen van naauwlijks huwbaare jaaren bezit oneindig dikwils meer Wijsgeerte des levens, meer gezonde Redeneerkunde, meer finaak en zuiverheid van denkbeelden , dan Mannen van meerdere jaaren, die zig lang in 't denken geöeffend hebben (*). Het (*) Het zij mij vergund, hier eene plaats Uit een Boek aan te haaien, het welk ongetwijfeld onder die geenen van. zijne Natie behoort, wélke de rijkfte in denkbeelden zijn, uit isemn's Gefchiedenis der Menschheid.— ,, Het is „ eëne waarheid, dat bij alle Volken de Vrouwen eerder tot verftandige bezigheden rijp worden, dan de Mannen. 5, Haare lichaams- gefteldheid is altijd reederer, en de ge„ voeügheid haarer zielen grooter. Elk voorwerp maakt ,, in haar een fchielijker en levendiger indruk. Zij zijn dus ,-, niet alleen tot navolgirg oneindig beter opgeleid; zij „ maaken veel gemakkelijker en met meerder ijver waar,', neemingen uit den aan en de gefteldheid der dingen; haar geheugen blijft haar v«el beter bij; zij vergelijken „ de-  der VROUWEN. Het is dus voornamelijk eene vuuriger en levendiger (*) verbeelding, die aan de Vrouwen, tot het bekomen eener grootere Menfchen-kennis, 200 zeer te ftade koomt. Zij onderfcheiden, door dit nimmerrustend vermogen haarer ziele tot grootere voorwerpen „ dezelven veel fchielijker, en zij trekken, met eene veel ,, grootere vaardigheid, algemeene denkbeelden en ilellin„ gen uit haare waarneemingen. Zij zijn veel gefchikter, „ om van de ééne bezigheid tot de andere over te gaan; het déne gebruik met het andere te verwisfelen, en elke „ waare of fchijnhaare verbetering, die zig aan haaren geest voordoet, te omvatten. De Mannen, inzonder„ heid onder ruwe en onbefchaafde Volken, bezitten dee- ze voordeden ten hoogften alleen in de jeugd. " Zie het eerfie Deel van dit Werk, f. 306. & 307. (Carlsruhe 1784.) — rousseau verklaart gedeeltelijk door redenen, het geen iselin alleen als eene daadzaak heeft opgegeven. „ Da Vrouwen, " zegt de Geneeffche Wijsgeer , „ krijgen veel eerder eene gevormde oordeels-kracht, dan „ de Mannen. Dewijl zij, bijna van haare kindsheid af, „ op haare hoede zijn moeten, om zig te verdedigen, en „ haar een moeielijk te bewaaren goed is toevertrouwd, zoo worde haar het goede en kwaade noodwendig eerder „ bekend. " Zie Emile, IV. Deel. (*) Men zie e'enige merkwaardige Aanmerkingen over de fterkte der Vrouwelijke verbeelding in het Werk van «uratori, ueber die Einbildungskraft des Menfchen; tnit Zuzütfen von richerz, Leipz. 1785. I. Theilt f, 119—129. Voorts in het Gefchrifc van zimmer. m a n n , ueber die Erfahrung in der Arzneykunfl, en ueber dU Einfamkeit. A4  t CHARACTER- SCHETS pen en gcbeurtenisfen, veel ligter, dan wij', eene meenigte kleinigheden, die wij over 't hoofd Zagen; maar even daar door leereh zij deeze voorwerpen nader kennen, dan langs eenigen anderen weg van onderzoek. Zij zijn even daarom ook zoo naauwkeurig bekend met het menfchelijk hart, dewijl zij den mensch meer in alle zijne bijzonderheden, dan volgens leerftellingen en leerboeken, beöordeelen, en uit duizend afzonderlijke, kleine', maar altijd veel beduiden-? de, omftandigheden, eindelijk den geheelen mensch te zamen Hellen. Zij klimmen liever van het bijzondere tot het algemeëne op; wij gaan misfchien te dikwils in onze beöofdeelingen den omgekeerden weg. Een aan ons ontfchoten opzien, een ontvallen woord, een kwinkflag, een fcherts, eene opgëworpene gedachte in het gezelfchap, een bekend gezegde, door ons geuit, eene wending van onzen lof of hekel, en nog grootere kleinigheden, laaten haar dikwils dieper, dan wij gclooven en bemerken kunnen, in onze harten inzien, en drijfvederen eh character-trekken daar iri opfporen, die ons zeiven ontflipt waren , en geheel buiten den kring van de waarneemingen des Mans 'fchenen gelegen te zijn. Zij dwaalen hier in des te zeldzaamer, naar maate de menfchen minder op hunne kleine zwakheden acht geven, en hoe onfchuldiger zij vermeenen dezelven te mogen botvieren. Dan, het Vrouwelijk oog beipeurt gemeenlijk zeer fpoedigj, hoe onaffcheidelijk alle deeze fchijnbaare kleinighedea met het geheele charaéter van den mensch te zamenJiangen, hoe zij den mensch blindelings aan de fijnfte koorden der ijdelhéid verbinden, en hoe hij langzaa-t •Bierhands door dezelven beheerschr. wordt. Dat zelfde levendig inbeeldingy - vermogen■■ det Vrou*  bkr VROUWEN. 9 Vrouwen, waar door zij zig voor of tegen menfchen £n derzelver handelingen laaten inneemen, vermeerdert bij haar het belang, hetwelk zij in haare eigene waarneeroingen (lellen , en fcherpt daar door het oog van h;tar verltand. Wij (luimeren bij honderd voorwerpen, dewijl onze traagere verbeelding aan dezelven niet dat grpoter en levendiger belang weet toe te voegen, dewijl wij dezelven voor te weinig beduidende, voor ons verftand te klein en te onwaardig.hou7 den, en over 't algemeen 'er.te weinig door worden, aangedaan. Voor de Vrouwelijke gave van waar te neemen is niets te klein , het welk niet tot één of ander nuttig gebruik dienen kan., niets te verre verwijderd, het welk niet verdient nader voor bet oog gebragt te warden,. niets zoo duifter, het welk niet opgehelderd zoude kunnen worden. Haare doorzichtigheid, ja, 200 men wil, haare listigheid, in zaaken, van het gemeene leven fpooït van alle kanten, men-? fchen, gebcurteriisfen en gefteldheden op, die op de ééne of andere wijze voor de waarneemfter voordeelig of.fchadelijk zouden kunnen worden.. ■ Zij ziet de gevaaren vooruit, en wendt dezelven af, eer nog hee ohweder uitlmrst. Haat levendige geest ontwijkt dui•zend onheilen alleenlijk daar door, dat dezelve zig den afftand van 't gevaar doorgaans veel meer als nabij zijnde befchouwt, dan die waarlijk is, en aan de mogelijkheid reedo bij, voorraad eenen graad van dadelijk aanzijn geeft. 'Ér moge nu gebeuren, wat 'er wil, zoo is de doorzichtige Vrouw op alles gevat: en zoo heeft men duizende Vrouwen gezien, die door grootheid van ziel, en eene verftandige manier in haar gedrag, in onheilen de.,wijste. Mannen, zelfs konden overtreffen. A 5 Wan-  k> CHAR.ACTER,- SCHETS Wanneer het waar is, dat de Vrouwen van natuu> ré vreesachtiger en wantrouwender (*), dan wij, 2ijn, zoo zoude men hier in eenen nieuwen grond voor haare grootere Menfchen-kennis kunnen ontdekken. Dit natuurlijk wantrouwen is een gevolg van haare gefteldheid, van haare afhanglijkheid, van haar gevoel van zwakkere vermogens, dan de Man bezit, van haare nijdigheid jegens haar eigen geflacht, en van haare bijzondere ondervindingen; hoe zeer men ook door fchroomvalligheid veel bederven of winnen kan, wanneer men zig verftaat, om van die list met ihedigheid gebruik te maaken. Bovendien valt het in 't geheel niet te ontkennen, dat wij Mannen zeiven het Vrouwelijk geflacht tot wantrouwen tegen .ons en andere Vrouwen verleiden, zoo ais wij over 't algemeen de bewerkers der meefte Vrouwelijke gebreken zijn. Wij ftellen haar zoo veele fchoonb onwaarheden, en zoo veele wonderlijke dingen voor, die zij, in weerwil van alle haare overmaat van ijdelhéid en inbeelding, naauwlijks voor de helft gelooven kunnen. De Vrouwen weten zeer goed, dat wij haar alleenlijk zoo veele vleijerijen toevoegen, om zekere voordeelen van haar te verkrijgen, dat wij het altijd zoo oprecht niet mee- (*) Ik fpreek hier niet van het te angftig wantrouwen van zoo veele Vrouwen, waar door zij overal Spooken zien, en voor alle juifte menfchelijke waarneemingen (lomp gemaakt worden; maar van het wantrouwen van een voorzichtig levens-gedrag, zonder het welk onze daaden zeer dikwils in eene verderfelijke lichtzinnigheid ontaarten zouden.  der VROUWEN. xi meenen, als wij het haar voorpraaten, dat van haar achter den rug zeer kwalijk gefproken wordt, en dat .de Galanterie met de Eerlijkheid van hart dikwils in de grootfte tegenftrijdigheid ftaat. Zij verkeeren op die wijze altijd in onzekerheid, maar zijn even daar door ook genoodzaakt, de gemoederen te beproeven, en een wantrouwen in haare woorden en daaden aan den dag te leggen, tot dat zij van de welmeenendheid overtuigd worden. Ook bemerken de Vrouwen, ten minden de doorzichtigfte, al zeer ipocdig, hoe zij zig bloot geven, wanneer zij te veel vertrouwen op de taal en liefkozingen der Mannen Hellen, welke gevaaren zij zig daar door op den hals haaien, en hoe befpottelijk elke te ver gedrevene lichtgeloovigheid kan en moet worden. Deeze eigenfchap koomt niet overéén met den fmaak van het maatfchappelijk leven, en met eene voorzigtigheid, die altijd om zig heen ziet. De beste Vrouwen verliezen daar door in ons oog haare waarde, en fchaden zig daar door dikwils oneindig meer, dan zij met al haar beleid weder kunnen goed maaken. Daarenboven weten de Vrouwen zeer goed, dat zij meer, dan Wij, aan het oordeel van het Publiek zijn blootgefteld; dat ten minften haar uiterlijke Hand meer, dan de onze, daar van afhangt; dat zij in bijzondere oogenblikken, uit hoofde der groote prikkelbaarheid van haar gevoel, zwakker, dan zwak, zijn; dat haare onfchuldigfte daaden ligtelijk ten kwaade kunnen worden uitgelegd; en dat haar goede naam aan fijner draaden hangt, dan de onze. Alle deeze omftandigheden voeden het Vrouwelijk mistrouwen in zulk eenen hoogen graad, zoo als zij aan den anderen kant de Menschkunde der Vrouwe bevorderen, en haare opmerkzaamheid op zig  i* CHARACTER - SCHETS zig zeiven, en op haare beoordeelaars van allerleien aart, moeten aanwakkeren. Listigheid en wantrouwigheid ( * ), twee eigenaarge charaftertrekken van het Vrouwelijk geflacht, verheffen en veredelen zekerlijk de vermogens der menfchelijke ziel niet; maar zij fcherpen echter zeer dikwils in eenen blijkbaaren graad de begaafdheid der Vrouwe, om waarneemingen te doen, en ontdekken, door eene geheel bijzondere wijze van berekening onzer daaden, dikwils geheel nieuwe zijden ea plooijen van het hart. Terwijl de Vrouwelijke doorzichtigheid zelve zoo en niet anders handelt, of ia deeze en geene omftandigheden zoo en niet anders handelen zoude, fpoort zij te gelijk zeer in 't geheim na, of anderen niet dien zelfden weg zouden kunnen en moeten inflaan, en ontdekt daar door niet zelden den geheelen loop van vreemde ontwerpen, hoe verborgen zij ook zijn mogten. Zij ontwijkt de ftrikken van anderen, terwijl zij zelve ftrikken legt, of zorgt j dat . C*) » De listigheid is eene natuurlijke gave van hei; Vrouwelijk geflacht, " (zegt rousseau in zijn Boek, ever de Vrouwen,) „ en dewijl ik overtuigd ben, dat alle „ neigingen der Natuur op zig zelven goed en loflijk^ „ zijn, " (dus vaart hij voort,) „ ben ik van gevoelen, „ daimea aan dezelven, even als aan alle andere neigingen, ;, haaren loop moet laaten; alleenlijk het misbruik daar van' „ moet voorgekomen worden. " Deeze plaats heeft veel tegenfpraak ontmoet; doch rousse au heeft deeze Vronwelijke eigenfehap zekerlijk niet in eenen onzedelijken ziti van het woord genomen, anders zonde hij buiten twijffei Zelf tets onzedelijks hebben aangeprezen.  oér VRÖÜWÉN. n €at de. eerften niet vast genoeg gelegd werden. Zij wint en buigt menfchen in voorraad, op dat zij zig van dezelven in het toekomftige, ert in niet vooruitgeziene gevallen, bedienen kan. Haar oogfpoort zomtijds alie zwakheden en (luiphoeken van ons hart op, en tast ons dikwils op het zekerfte aan, wanneer wij denken deszelfs inwendige gedachten haauwkeurig verborgen te hebben, en wanneer wij opzettelijk èene dubbelzinnige rol fpelen willen. De misleidingen eii blinddoeken, waar mede zij oris oog bedekt, worden niet op eenmaal, maar langzaamerhand aangelegd, en onze wil wórdt niet met geweld, maar op eene wijze., die ónze verbeelding ftreelt, in ketenen geboeid. Zij bemint de kromme lijnen en bijpaden, om onze fchreden dan eens meer van nabij, dan eens meer vaü verre, waar te neemen, en dm bij het één of ander mislukt ontwerp uitvluchten te behouden. Zij let op alle geliefkoosde eigenzinnigheden van den Man, dewijl zig misfchien daar uit een' geheel character laat verklaaren. Zij houdt hem met ijdélé hoop gaande* terwijl zij hem met dezelve, als beftond zij wezent* lijk, weet te vleijen, en onze neigingen en onderzoekingen zeer behendig naar andere voorwerpen heen te wenden. "Wanneer haare tooverba'nden beginnen te breken, wanneer ons onitüimig geitel ontwaakt; zal zij ons door eene konftige weekmaaking van ons hart tot weemoedigheid aanzetten, of zig van onzè fterkte zelve weten te bedienen , om harire listen volkomen uit te fpinnén. Wij zullen altijd het wapen haarer hoogmoed, haarer eigenzinnigheid, haarer luimen moeten zijn, dewijl zij• derzelver gebruik te naauwkeurig heeft leeren kennen, en dewijl eene doorfleepene Vrouw met elk Man doen én uitrichten kan,  14 CHARACTER -SCHETS kan, wat zij wil, al ware hij ook de doorzichtigfie Man van allen. . Nog meer wordt dit wantrouwen, en de daar mede gepaard gaande geest van waarneeming der Vrouwen, uitgeöeffend aan haar eigen geflacht. Ik heb reeds in het voorbijgaan de redenen opgegeven, waarom overal zoo weinig zuivere vertrouwlijkhcid onder haar zeiven heerscht, en waarom haare wederkeerige . vriendfehap meer in beleefdheden, en in enkele plichtplegingen, dan de onze, beftaat. Ik brenge hier van nog ééne reden bij, die alddar was overgeflagen, dewijl zij door zig zeiven, en door den omgang met elkander, grootere Menschkunde bekomen. De Vrouwen neemen elkander waar uit duizend oogpunten meer, dan wij Mannen doen; dewijl zij vreezen door haar eigen geflacht nog meer, dan door ons, misleid en bedrogen te worden , en dewijl de bewustheid haarer eigene zwakheden haar omtrent dat geheele geflacht zeiven argwaanig en wantrouwende maakt. Zij ftaan dus tegen elkander altijd op fchildwagt, op dat de heerfchappij van de édne, de invloed van de andere, het geluk van de derde nooit te groot worden moge: en van daar dan die tallooze meenigte van zamenfpanningen en misdrijven, die door Vrouwen tegen haar eigen geflacht uitgeöeffend zijn geworden, en nog worden uitgeöeffend. Zij weten zeer goed, hoe verre zij haare gramfchap, haare bittere gevoeligheid, haaren onmeellijken hoogmoed, haare gloeijende wraakzucht drijven kan, hoe weinig zij, wanneer haar bloed aan 't kooken geraakt, zig zeiven in haare magt hebben, en hoe lange zij aan zekere beledigingen van anderen gedenken kunnen. Zij vreezen oneindig meer voor haar eigen geflacht, dan voor ons,  BKR VROUWEN. 15 ons, en deeze zelfde omftandigheid zal haar onophoudentlijk aanzetten, om haar eigen geflacht, ten aanzien van de kleinfte bijzonderheden haarer denkwijze , hartstochten en oogmerken te beloeren. Alles zoude voor haar in ontallijke gevallen verloren zijn, wanneer zij dit niet deeden, en zelfs de warmfte vriendin niet naauwkeurig wilden naargaan. Ook deeze zoude, in weêrwil van alle haare goedhartigheid, evenwel in omftandigheden geraken, in welken zij den fchijn boven de waarheid ftellen, en in de vriendfchap zelve zomwijlen de rol van eene geveinsde };oude moeten fpelen. Allerleie zoort van naijver onder de Vrouwen heeft haare gave van waar te neemen misfchien meer» dan eenige andere gelegenheid daartoe, opgefcherpu Zoo verkeerd zomwijlen de befchouwingen en duizenderleie zeldzaame invallen deezer hartstochten zijn mogen, en zoo ligt zij zelfs in andere gevallen, mei: een geheel onbefchrijflijk onverltand, dingen zien en booren, die in 't geheel niet [aanwezig zijn; zoo onlochenbaar is het echter, dat de Vrouwen langs deezen weg doorgaans eerst beginnen haare nafpooringen te doen. De naijver legt reeds in het jonge Meisjen den grond tot eene dikwils zeer fijne en beproefde Vrouwen-kennis; de eerfte vonk van liefde, die in haar hart ontgloeit, wapent haar oog met duizend fijn gefleepene vergrootglazen, en doet haar dikwils dingen in haar geflacht waarneemen, die aan de diepzinnigfte Menschkunde van anderen ontflipten. Het oog der jaloersheid laat niets buiten onderzoek, het legt elke houding, elke oogwenk, elke kleine beleefdheid jegens ons geflacht met eene zeldzaame fcherpzinnigheid uit, en ontdekt den nog zoo iijn gefponnen minne- han-  U CH'AHAct ËR - S CU E TS handel in zijne geboorte.' Dit oog fchijnt zomwijléïï siiè'ts rondom zig gade te flaan^ maar liet bemerkt dars juist honderd dingen op' eenmaal, en vindt niét zelden in bloote vermoédens, en nuttelooze bepeinzingen , de daadzaaken, die eerst lang naderhand tot rijpheid kwamen. Hoe meer de Vrouwen haaren grooten en kléinen minnehandel voor elkander trachten te verbergen , hoe onrustiger en werkzaamer haar geest van nafpooring wordt, om al het vóórafgegaane tot de minlte kleinigheden te weten. Dikwils is het niet zoo zeer die kleine llimheid van den naijver, om aan de verliefden een heimlijken trek te fpelen, welke aan haare opmerkzaamheid den hoogen graad van infpanning geeft, als wel dë Vrouwelijke nieuwsgierigheid, of zekere opgevatte vermoedens zig ook dadelijk beves* tigen, en in hoe verre mén in het character van deeze of geene Vrouw, gebuur en vriendin gedwaald zoude mogen hebben. In het ftuk der liefde vertrouwen geene Vrouwen elkander. Dit is, mijns bedunkens, een algemeëne regel; en dezelve is daarom zoo algemeen , dewijl de Vrouwen bij eigene ondervinding wetén, hoe veel de verleiding van beminnenswaardige Mannen op haar vermag, of zoude vermogen, en hoe moeielijk het voor het Vrouwelijk hart is', oh! óns" té rug te ftooten. Even daarom zijn zij ook zoo' zeer geneigd, om Van elkandér eerder het kwaade, dan het goede te gelooven, en het is ook zeer moeielijk, om eene tusfchen Vrouwen en Mannen gemaakte vriendfchap niet Voor iets geheel anders te houden. ■ Een nieuwe grond van de groote Menschkunde def Vrouwen ligt in de noodzaakelijkheid zelve, om dé menfchen, en vooral de Mannen, tot haar (der Vrou»  der VROUWEN. 17 Vrouwen) voordeel te moeten beftudeeren, wanneer zij gelukkig, en overdénkomftig haare beftemming, door de wereld komen willen (*). Haar ftand is van ons afhanglijk, haar geheele leven is naar het leven van den Man berekend, en haare lotgevallen zijn met de zijnen voor altijd in elkander gevlochten. De Man blijft fteeds haar heer en beftuurder, hoe zeer hij ook in rousseau fchildert deeze fijne Menschkunde der Vrouwen op de volgende plaats aldus af: „ De Vrouw zal „ den geesc des Mans van den grond op bsitudeereu, niet „ in het afgetrukkene den geest des Mans in 't algemeen, „ maar den geest der Mannen, die rondom haar zijn, den „ geest der Mannen, dien zij onderworpen is, het zij door „ de wet, het zij uit hoofde van zeker begrip. De Vrouw „ moet de gewaarwordingen der Mannen uit de reden, de daaden, de oogwenken, de gebaarden van denzelven „ leeren nafpooren; hun moeten door de reden, door da „ daaden, door de oogwenken, door de gebaarden der „ Vrouwe de gewaarwordingen aangebragt worden, die zij „ in hun verlangt, en zulks, zonder dat de Vrouw eens „ den fchijn daar van heeft. De Mannen zullen beter, „ dan zij, over het menfchelijk hart redentwïsten; maar „ zij zal beter, dan hij zelf, in het hart der Mannen leezen. „ Aan de Vrouwen koomt het toe, de proefondervindelij„ ke Zedenleer uit te vinden; aan ons, om dezelve tot „ een leerftelzel te brengen. De Vrouw heeft metr geest, if en de Man meer vinding; de Vrouw merkt op, en de „ Man redeneert; uit deeze verëeniging ontftaat het hel„ derst licht en de volkomenfle wetenfehap, die de men„ fchelijke geest van zig zeiven verkrijgen kan." (Zieo Emile, IV. Deel). IV. Deel. . £  18 CHARACTER - SCHETS in zommige gevallen de flaaf der Vrouwe zijn moge. Haar geluk, haare rusten vergenoegen, haare beitemming is aan het oordeel en den wildes Mans door de Natuur zelve ondergefchikt geworden. Hebben zij ons niet tot vrienden en befchermers, zoo zijn zij de ongelukkigfte fchepzels onder de zon, en de aarde wordt voor haar een droevig jammerdal. De uitwendige noodzaakelijkheid zal dus de Vrouwen altijd, op nieuw aanzetten, om het hart en characler van haaren Man, als haaren beftuurder en fchutsheer, na te fpooren, om hem tot haaren vriend te behouden, en hem , naar maate van tijd en omftandigheden, te kunnen leiden en kluifteren. Zij zullen zig zijne geliefd koosde hartstochten, zijn humeur, zijne eigenzinnigheden, zijne goede en kwaade zijde, zijne deugden en zijne zwakheden vroegtijdig moeten eigen maaken, wanneer zij hem behagen, en hier op het geluk van haare jeugd en van haaren ouderdom vestigen willen. Doen zij dit niet, zoo zal geen verftandig Man haar tot Echtgenoote verkiezen , of haar huwelijk zal haar zelven tot eene hel worden. Haare fchoonfte ontwerpen zouden, zonder onze bijkomende hulp, tot een enkel niet vervliegen, en haare vuurigfte hartstochten, zonderde beöeffening van ons hart, onbeantwoord en onbevredigd blijven. De fterkere laat zig door den zwakkeren alleen door beleid overwinnen en wegfleepen. De Vrouwen zijn dus gefchikt, om in haaren omgang en in haare betrekkingen met ons meerder omzichtigheid, dan wij zelven, in acht te neemen , dewijl zij de gebreken daarentegen niet zoo gemakkelijk weder kunnen goed maaken, en dewijl re.gelmaatig de Vrouw meer voor het ongenoegen van den Man te vreezen heeft, dan hij voor het haare. Hij  der. VROUWEN. T9 Hij kan zig van haar aficheiden, zonder dat 'er eene èchtfcheiding behoeft te zijn voorafgegaan, hij kan haar hard, zeer hard behandelen, zonder dat de wetten van Politie daar op eenige acht geven. Bovendien verfchaft het zamengefteld, doch meestal openhartig, characlrer van den Man aan de gave der waarneeming van de Vrouwen dagelijks nieuwe ftof en nieuw voedzel. De Vrouw kan in haare opmerkingen hier omtrent zoo verre gaan, als zij wil, wij kunnen voor haar niets verbergen, wat in ons hart omgaat, vooral j wanneer de liefde in het zelve woont (*). In (*) „ Voor 't overige, vriend wildman," (zegt een zeer fchrander Menfchenkenner, in den fnedigen Ro~ titan uit de papieren van den graanwet Man, aan den verliefden Intendant,) „ fchijnt gij in uwe onfchuld des har* i, ten niet geweten te hebben, dat het gemakkelijker zij, „ een gloeiend ijzer in zijnen boezem te verbergen, dan „ aan eene Vrouw waare liefde voor haar te ontveinzen. Men kan misfchien voor alle andere oogen de drift „ van zijn hart verbergen ; maar zekerlijk ontdekt haar de „ geene, die men mint. Zwijg, zoo diep gij wilt, zij leest haar in uw oog, zij ziet haar in uw wezen. Het „ is onmogelijk, wat veelen ook zeggen mogen, volflrekt „ onmogelijk, innerlijk en waar te beminnen, zonder het ,i geliefde voorwerp op eene zeer onderfcheidende wijze te „ behandelen. Ieder heeft zekerlijk daar in zijne eigene „ manier, maar welke die ook zijn moge, een Meisjen, „ het welk gisteren eerst uit het Klooftcr kwam, zal zulks „ overmorgen reeds hebben leeren verftaan. Niets is, wat „ dit fluk betreft, fcherpziender, dan het Vrouwelijk t, oog. " Zie II. Deel, bladz. 478. en 470. B s  CHARACTER - SCHETS In ontallijke gevallen ontdekken wij ons veel ligter aan de Vrouwen, en veel liever, dan aan ons eigen geflacht, hoe weinig reden wij ook immer hebben, om op haare ftilzwijgendheid te vertrouwen; en willen wij ons ook nu en dan verholen houden, zoo doen wij het doorgaans op eene wijze, die aan het oog der Vrouwe meer openbaart, dan verbergt. Wij oeffenen, zoo wel als zij, onze kleine Coquetterïèn uit, wij willen aan de Vrouwen behagen, en harten winnen, wij willen heerfchen, en ons laaten beheerfchen, wij willen gevleid zijn, wanneer wij vleijen, wij willen luifter vertoonen en uitdeelen. Deeze en honderd andere dingen, die ons alle oogenblikken in den omgang met Vrouwen ontflippen, en midden door alle mom-aangezichten onzer eigenliefde heenfchitteren, fcherpen de kracht van het V rouwelijk oog, en oeffenen reeds vroegtijdig het jonge Meisjen, om zig ons openhartig en verborgen charaéter ten nutte te maaken , en het 'zelve bij zijne zwakheden te leiden. Bovendien ; wij Mannen hebben zeer dikwils een zoo hoog denkbeeld van dit charaéter zelven , ftellen zulk eene onmeetlijke waarde in de bekwaamheden van onzen geest, dat wij van de Vrouwen uitdrukkelijk eene beöeffening van het zelve verlangen, en zelfs die Vrouwen zeer laf eH gemeen vinden, welke deeze beöeffening van onze majefteit veronachtzaamen, en zig liever met haar eigen perfuon bezig houden. Van daar die driftige ijver van zoo veele groote verftanden naar den omgang met Vrouwen; van daar het gedrag, om ons van alle zijden op eenmaal te laaten zien, of die ook allen op eenmaal te verbergen, wanneer de Vrouwelijke nieuwsgierigheid zeer fterk geprikkeld moet worden; van daar die kunst, die bevalligheid, ea  der VROUWEN. tl en dat fchoon vernis, het welk wij aan onze uitdrukkingen en denkbeelden in haare tegenwoordigheid trachten te.geven; van daar eindelijk ook dat onnatuurlijke en gemaakte, die beftudeerde ruwheid, of die beftudeerde toegeeflijkheid jegens beminnenswaardige Vrouwen, die wij zomtijds, zelfs tegen onzen wil, jegens haar gewoon zijn aan te neemen. Men wil de oogen tot zig trekken, en eene geheime kitteling gevoelen , wanneer de Vrouwen zig over ons het hoofd breeken, en onderzoekingen omtrent dat zeldzaam geitarnte beginnen. Ik ftem gaarne toe, dat veele Mannen, met opzicht tot deeze beöeflening, van haare eigene Vrouwenen Minnaresfen te veel verlangen, en even daar door niet zelden dwingelanden van dezelven worden. 'Er zijn duizend dwarskoppen in alle ftanden der wereld, die, met eene ongehoorde maat van eigendunkelijkheid en inbeelding, niet alleen oogenbiikkelijlce oplettendheden en hulden, maar ook eene bekwaamheid van haare Vrouwen verlangen, om de geheimfte wenfchen en gevoeligheden van den heer des huizes te raden, en ln'm door eene ftipte gehoorzaamheid voor te komen. De arme Vrouw moet zig maar geftadig toeleggen, om, te weten, hoe het 'er in het netelig hoofd van haaren echtelijken Gebieder uitziet, en hoe zij haaren huik naar den wind moet hangen. Zij moet zijne luimen voorafweten, de afwisfeling zijner gewaarwordingen raden, zijne gevoelens en beöordeelingen ftilzwijgend bij hem opdelven , de paaien zijner ijdelheid en hoogmoed weten en niet weten, en zijne gevoeligheid en kwaade luimen van alle kanten op het naauwkeurigst kunnen berekenen. Zij zal zijnen wil en zijne gedachten zelfs dan nog moeten raden , wanneer hij die E 3 uit  •* CHARACTER-SCHETS uit wantrouwen of eigenzinnigheid voor de geheele wereld verbergt. Deeze Mannen zijn in hunne huizen waare wreedaarts, hoe beminnelijk zij zig anderzints in de Maatfchappij mogen voordoen, en men kan haare ongelukkige Vrouwen den afgrijzelijken druk, waar onder zij zuchten moeten, zeer gemakkelijk aanzien. De Echtgenooten van zulke Mannen, die uit een allervvonderlijkften luim niet weten, wat zij eigentlijk willen, zien zig genoodzaakt, haare dwingelanden met de uitgezochtfte fchroomvalligheid te behandelen, en moeten dan nog alle oogenblikken vreezen, eene misgreep te doen, en hen te beledigen. Hun weiffelend character, hunne kinderachtige eigenzinnigheid, hunne verkeerde gevoeligheid houdt de arme Vrouwen in eene altoosduurende onzekerheid, hoe zij de hooge genade deezer fijne dwingelanden winnen, of eenen kleinen misflag weder goedmaaken moeten , of zij heden vrolijk, of treurig behooren te zijn , heden dit bezoek aanncemen, of afwijzen , een kind zoo, of niet anders ftraffen, eenen vriend koel, of met warmte behandelen, een koop fluiten, of niet fluiten, eene gezellige vreugde billijken, of afkeuren, Ik heb Vrouwen van het beminnenswaardigst character gezien , die juist aan zulke kunftige wanfchepzels verkogt waren. De traanen, waar mede zij haaren jammerlijken toeftand uitboezemden, ont'ftellen nog mijne geheele ziel. Het beeld van haar lijden, het welk zig in haar verwelkend lichaam vertoonde, zweeft nog voor mijne oogen; maar de weldadige, de barmhartige Engel des doods zal haar eerlang, en voor altijd uit eene flavernije verlosfen, waar bij het leven op eene galei nog een hemelrijk genaamd mag Worden» Ik  der VROUWEN. 23 ïk heb hier vooren den naamveren en engeren omgang der Vrouwen met Kinderen en Dienstboden, als eenen nieuwen grond van haare grootere Menschkunde opgegeven. Ik zal omtrent beiden die punten nog iets moeten zeggen. Den Menfchen-kenner, die zig niet enkel bij het oppervlakkige bepaalen wil, is 'er oneindig veel aan gelegen, om den Mensch zelven niet Hechts in zijne volkomenfte vorming, en in zijne oudere jaaren, maar ook in zijne trapswijze ontwikkelingen , in de vroegere beginzelen zijner zedelijke' menschwording, en bij het eerfte aanbreken van zijn vernuft, hart en character na te vorfchen en waar te neemen. Dit laatfte brengt ons fteeds tot veel grooter en zekerer ontknoopingen van de drijfvederen onzer Natuur, en van de bijzonderheden der mcnfchelijke denkwijze, dan wanneer wij den Mensch laater ■uit zijne düizenderleie verbeeldingen als uittrekken en ontleeden willen. Wij zullen hem flechts half leeren kennen, wanneer wij niet het kind beftudeeren, en uit de vertooningen zijner hartstochten, van zijne perfoonlijke vorderingen in elke manier van denken en handelen, en van zijne aan zig zelven gegevené vormen, den volwasfen Man en de volwasfene Vrouw als te zamen ftellen. Even daarom zijn de grootlle Opvoeders ook van alle tijden voor de grootfte Menfchen-kenners gehouden geworden, wanneer zij haare konst te gelijk op eene beöeffenende manier drijven , en den Mensch niet enkel naar drooge ftelzels vormen wilden. Even daarom hóude ik de Vrouwen ten deele voor grootere Menschkundigen, dewijl zij, uit hoofde van haaren naauweren omgang met [Kinderen , dagelijks gelegenheid hebben, om opmerkingen' en ontvouwingen, aangaande het character en de B 4 grond-  24 CHARACTER-SCHETS grondregels in de handelingen van opwasfende Menfchen, op te zamelen. Het geen men van zijnen eer« ften oorfprong af befchouwt, kent men altijd beter, dan het geen men na deszelfs voltooijing moet beöordeelen. ■ In het kind ligt de toekomffige volwasfen Mensch als onder een kleed verborgen. Maar hij is bij de eerfte vatbaarheid voor denken en handelingen reeds oneindig meer, dan eene onbefchrevene tafel. Alle zijne vermogens zijn meer of min werkzaam, alle beginzelen van zijn menfchelijk gevoel geraken in beweging, zoo dra zijne werktuigen Hechts eenige klaarheid bekomen. Van het ééne oogenblik tot het andeie ontwikkelt zig in hem, offchoon voor ons dikwils rog geheel,onzichtbaar, die innerlijke vorm van den geest, die hem eigentlijk tot een Mensch maakt. Ook in hem en met hem doet de Natuur geen fprong, maar leidt hem trapswijze van gevoelen tot denken, en van denken tot oordeelen, totdat hij geheele velden van waarheid doorloopen, en in de diepten der fchepping indringen kan. Alles, het geen het kind begint en voortzet, is dus belangrijk voor den waarneemer der Menfchen; niets is zoo klein, waaruit men het character van den toekomftigen Jongeling of Man niet kan afmeeten. In de kleinfte betooningen van den wil en de kracht van het kind ligt reeds het beeld van het toekomftige, de voorzegging zijner voltooide vorming, en misfehien de grond van alle zijne lotgevallen. De Mensch draagt zijn oorfpronglijk character, van 's Moeders lichaam af, tot. aan het graf toe, met zig. Zijne innerlijke trekken kunnen door de opvoeding een weinig verbogen worden, maar zij zijn eeuwig, even als de geest, die in hem woont. 'Er  de*. V R O U„W E N. as 'Er behoort Hechts eene middelmaatige oplettendheid toe, om te bemerken, dat elk kind zijne geheel bijzondere ftemming van charaóter heeft, en mitsdien, overéénkomftig zijnen geheel bijzonderen aart, beftudeerd en geleid wil zijn. De Natuur bemint in haare geeftelijke en lichamelijke wereld die wijze en opzettelijke verfcheidenheid, zonder welke zij eene zeer fobere en onvolkomene Moeder haarer fchepzelen gebleven zoude zijn. Door haar alleen wordt zij zoo groot en zoo eindeloos, door haar alleen heeft zij te gelijk de werkzaamheid van het menfchelijk vetitand door alle eeuwen heen willen bezig houden. De verfcheidenheid, welke zij zelve in de charadters der Menfchen legde, blijft dus voor de nafporingen van den menfchelijken geest een allermerkwaardigst voorwerp, en de Moeders, de verftandige Moeders, moe-s ten zulks voor alle andere dingen in de Kinderen trachten op te merken. Die dit doen, hebben voorzeker de grootfte kennis van het menfchelijk hart. De Kinderen brengen meestal de eerfte jaarert van hun leven onder het oog der Moeder door. Dit wil de wet der Natuur. Doch de Moeders zullen, zonder eene ingefpannene oplettendheid op de veelvuldige blijken van de verfchillende characlers der Kinderen, dezelven noch beftuuren, noch vormen kunnen. Zulks dringt baar deeze beöeffening als met geweld op, en de Vrouwen verkrijgen daar in gemeenlijk zeer fpoedig een zeer juist en geöeffend oog, zoo dra zij het met haare Kinderen wel meenen , en die arme fchepzels aan geene gemeene Oppasters voor altijd, hoe zal ik het noemen? verkoopen. Het ééne kind tracht zijnen wil door onftuimigheid en dwingen, door eene wilde levendigheid en haaftigheid te verB 5 kn'j-  stf CHARACTER- SCHETS krijgen. Het'is voor het zelve lastig en bijna onmogelijk, iets met zachtmoedigheid en gefchiktheid té verzoeken, een weigerend antwoord met ftilte en geduld te verdragen, een verwijt zonder tegenfpreken aan te hooren, of zelfs zig het kleinlte uitftel van eenig verlangen te laaten welgevallen. Het geheels huisgezin zoude zig eindelijk onder de eigenzinnigheid van zulk een jongen dwarskop buigen moeten, wanneer de verftandige Moeder het eigenaartige zijne* denkwijze niet nagefpoord hadde, en wist te leiden. Een ander kind tracht alles door vleijerij en liefkozing te winnen, (of ook daar door reeds bij voorraad verontfchuldigingen zijner misflagen te verwerven,) het zij, om dat het befpeurd heeft, dat het door een vleijend voorkomen veel beter Haagt, dan door meefterachtige vorderingen , of om dat een vleijend en liefkozend gedrag een aangeboren trek van zijn charaóter is. Wederom een ander tracht zig door list en bedrog den weg in het hart zijner Ouderen te baanen. Het fmeedt in zijn klein hoofd ontwerpen, die kinderachtig, maar nu en dan flim genoeg zijn, om oude luiden zelfs te misleiden,. en dooreenen bedekten omweg tot vervulling zijner wenfchen te geraken; het doet eerlijkheid en dienstvaardigheid vóór, om een klein bedrog of leugen te bedekken; het doet zig vóór als beledigd, om de opgeworpene verdenking uit den weg te ruimen. Andere Kinderen eindelijk loeren hunne Ouderen en Opvoeders derzelver grillig* heden, luimen en zwakheden af, en weten daar mede dikwils zoo gefchikt om te gaan, tot dat zij hunnen wil overal gekregen hebben. I Intusfchen is de konst van misleiden bij Kinderen niet zoo groot, dat een geöeffend oog der Moeder niet  der VROUWEN. ftf «iet zeer fcbielijk alle hunne geheime wegen zoude kunnen doorgronden. Bovendien zijn de Kinderen doorgaans gewoon openhartiger jegens hunne Moeder, dan jegens hunnen Vader te zijn; dewijl zij gemeenlijk des laatstgemelden geftrengheid vreezen , en hun integendeel het moederlijk hart in duizend kleine verlangens meer te gemoet koomt. Zij zien hunne zegepraal door de moederlijke liefde voor uit, zij weten , dat het deeze liefde leed doet, der Kinderen ver. zoeken, al zijn ze ook nu en dan wat vreemd, af te wijzen; dat zij ongaarne en niet dan gedwongen ftraft; dat zij, geduurende de ftraf, reeds alles aan den kleinen ftoutert weder vergeven heeft, en dat men zonder groot gevaar de begonnen kastijding ter bekwamer tijd herhaalen kan. De Kinderen zullen dus ook altijd ongedwongener in den omgang met hunne Moeders, dan met elk ander Mensch, handelen , zij vertoonen zig aan haar van alle zijden, en in alle haare waare of opgefmukte gedaanten. De Vader kent hen zelden zoo naauwkeurig, als de Moeder hen heeft nagevorscht. Niet aan hem, maar aan haar, zullen zij hunne verborgene wenfchen, hunne geledene befchimpingen, hunne kleine twisten met andere Kinderen, hunne belachelijke ontwerpen eener kinderlijkeijdelheid, hunne geheimen en waarneemingen toevertrouwen. Zij zullen de Moeder dikvvijler, dan den Vader, om raad vraagen, hoe zij dit of dat moeten beginnen en uitvoeren. In hunne zielen zal dus de Moeder, als in een boek, kunnen leezen; ja zij zal nog verder gaan, zij zal met moederlijke teederheid vooraf berekenen, wat uit deezen geheelen aanleg, beginzelen en charactertrekken van het kind , bij vervolg ontftaan kan, en ontftaan zal, en juist deeze wij-  a? CHARACTER - SCHETS wijze van berekening zal haare Menschkunde in eenert zeer hoogen graad moeten bevorderen. Ikgaa nog een ftap verder, en houde ftaande ,^at de. naauwere omgang der Vrouwen met Kinderen het voor haar noodzaakelijk maakt, op zig zelven naauwkeurig acht te geven, wanneer zij niet alle oogenblikken weder willen afbreken, het geen zij voorheen gebouwd hadden. Geen Mensch zal de wegwijzer van anderen kunnen worden, die niet zig zelven, en wel zoo diep mogelijk, beftudeerd heeft. Bovendien hebben de Kinderen veel helderer oogen, dan wij gelooven, om de zwakheden en befpottelijkheden hunner Ouderen gade te liaan. Zij beöordeelen ons niet volgens vooröordeelen en afdwaalingen van het verftand, maar juist zoo, als wij zijn , en als wij ons vertoonen. Elke tegenfirijdigheid, elke wantoonigheid in onze daaden, elke afwijking van de regelen, die wij zelven opgegeven hebben, valt den Kinderen dikwils op eene zeer verbaazende wijze in het oog, fchoon zij zig zomwijlen eerst, na verloop van jaar en dag, daar over uitten. Hun geheugen is dikwils daar in onfeilbaar. Wie dit nog niet befpeurd heeft, kent den geest der Kinderen niet. Hun natuurlijk oordeelsvermogen zoekt naar waarheid en eenvouwdigheid van de grondregelen des levens; hunne redeneerkunde is dikwils veel juifter, dan die der Ouderen. De verftandige Moeder, zal dus met de naauwkeurige kennis der Kinderen te gelijk in haare eigene kennis vorderingen moeten maaken. Zij zal zig beginnen te beproeven , door welke gebreken van haare Kinderen de hartstochten der Vrouw het meest in beweging gebragt worden, en waarom zij den écnen misdag gemakkelijker, dan den anderen, vergeven konde; waarom.  der VROUWEN. 29 Waarom zij in volmaakt gelijkzoortige gevallen heden geitrenger, dan gisteren, jegens de Kinderen was; waarom , en uit welke drift van het hart of der ijdelheid, zij het ééne kind aan het andere voortrekt, en het gelukkiger wenscht te zien, dan de anderen. Zij zal zig beproeven, wanneer en hoe zij ftraffen en belooningen moet uitdeelen, zig'beproeven, of haare gehechtheid aan de Kinderen zig op eene verftandige moeder-liefde, of alleen op eene zoort van gevoeligheid en blinde toegeeflijkheid grondt, of zij de gebreken van haaren lieveling tegen de geftrengheid van haaren Gemaal in befcherming heeft genomen, en waarom zij dit deed, en verder doen konde. Zij zal tot de nafporingen van haare zwakheden en perfoonlijke bijzonderheden te rug gebragt worden , wanneer zij befpeurt, hoe veel de Kinderen langzaamerhand van die zwakheden zelven hebben overgenomen; zij zal in het beeld des kinds haar eigen beeld aanfchouwen, en misfchien nu eerst inzien, welke plooijen in haar eigen hart lagen, en welke vroeger in haar hadden moeten worden uitgewischt. Het zal niet lang voor haar kunnen verholen blijven, hoe veel door eene te ver gedrevene fpaarzaamheid der Moeder, door een grimmig voorkomen, door zwaarmoedigheid of ligtzinnigheid, door koelheid en onverfclulligheid jegens haaren Echtgenoot, door eenen te vertrouwelijken omgang van de Vrouw des huizes met de Dienstboden, door eene te groote geneigdheid tot vermaaken, en door duizend andere gebreken, bij de Kinderen kan bedorven worden , en hoe langzaamerhand het voorbeeld der Moeder op derzelver teedere gemoederen gewoon is te werken, vooral, naar maate zij meer gewoon zijn  go CHARACTER ■ SCHETS zijn hun geheel vertrouwen op de Moeder zelve tè Hellen. Maat voornamelijk zal de getrouwe moederliefde der Vrouwen haar oog op eene naauwkeurige kennis haarer Kinderen vestigen, op dat geene plicht van het moederlijk hart onvervuld blijve. Die groote en liefderijke neiging zoude de fchoonfte zijde der Vrouwe zijn, wanneer zij niet zoo ligtelijk in eene verblinding en overdrevene teederheid omtrent de Kinderen zelven ontaarte, en aan de oogmerken der Natuur hinderlijk was. Voor het hart der Moeder zijn de Kinderen de fchoonfte kleinodiën der wereld. Zij zal nimmer ophouden, deeze gefchenken des hemels van alle zijden te befchouwen , op dat haare moederliefde jegens hen fteeds moge aanwasfen. Zij zal zekerlijk meer het beste, dan het Hechte, daar aan willen nafpooren; maar ook het laatfte zal aan haar fcherpziende oog niet ontgaan, dewijl de gevolgen daar van zomwijlen moeten worden voorgekomen, en zij daar door tot bijzondere befluiten omtrent het menfchelijk hart geraken kan. Het kwaad is naar zijn aart gemeenlijk meer zaamgefteld, meer ingewikkeld, en konftiger bewerkt, dan het goed, en dewijl het zig dan eens verbergen, dan eens ontveinzen moet, werkzaamer en doortrapter, dan het laatstgemelde , als het welk, uit hoofde zijner natuurlijke eenvouwdigheid, geene kunst behoeft. Maar even daarom zal de doorzichtige moederliefde onophoudentlijk de geheime wegen en uitbarftingen van het kwaad bij haare Kinderen opmerken, om de middelen naar te gaan, waar door de braafheid en onfchuld van character behouden, en aan de ziel van het kind eene beftendige richting tot het göede gegeven kan worden. Met het kwaad neemt  dèr VROUWEN, «t neemt alle veinzerij eri bedrog der Kinderen een aanvang. De beöeffening der middelen, om het kwaad ■ tegen te gaan, leidt ons tot de fijnfte eil diepfte kennis der menfchelijke ziel, gelijk de beöeffening der ziekten tot eene naauwkeurige kennis van ons werktuiglijk maakzel den weg baant. Het geen zedelijk of natuurlijk geneezen moet worden , moet men naauwkeurig beftudeerd hebben, op dat door verkeerde gei neesmiddelen en ongepaste geneeswijzen het geheele bederf van den zieken niet veroorzaakt worde. Eindelijk ftaat mij nog te fpreken van den omgang der Vrouwen mét de Dienstboden. De ruwe, onbefchaafde Mensch, de gemeene Man, is een voorwerp van niet weinig belang voor de Menschkunde. Hij vertoont zig meer in zijne waare gedaante, dan de befchaafde en gevormde Mensch, wien de omgang met de wereld , zijne befchaafdere manier van opvoeding, en zijn meer doorfleepen levens - ftelzel zelf, ilimmer, voorzichtiger en achterhoudender gemaakt heeft. De eerfl;e had de omzichtigheid niet zoo zeer,i als de laatfte, beftudeerd, om over zijne ontwerpen en driften eenen iluijer te werpen, wanneer zij Hechts ten halven, of in 't geheel niet zichtbaar behoorden te worden. Gelijk zijn bloed in hem opbruischt^ zijn belang hem aanfpoort, zoo vertoont hij zig ook gemeenlijk aan de geenen, die hem opmerken, of zijne misleiding is zoo lomp, zoo verkeerd voortgebragt, dat men dezelve gemakkelijk bezeffen kan. Zijne manier van handelen is eenvouwdiger, dan de flimheid eener geöeffende wereld - kennis, offchoon hij ook zijne listen en fluippaden, even als alle Menfchen , die door eigenbelang beheerscht worden, mo-* ge te baat neemen. Maar hij zal zig hier in gemak-. ke-  $2 CHARACTER. - SCHETS keiijker, dan de eerstgemelde, verraden. Hij zal aan' zijn belang niet zoo ligtelijk het voorkomen van zelfsverlochening, van edelmoedigheid en menfchenliefde geven kunnen, en zijne ruwere inbeelding van zig zelven niet weten te verbergen; terwijl daarentegen de Mensch, die de wereld kent, zijn eigenbelang in honderd bevalliger gedaanten zal omkleeden, en zelfs dikwils grootmoedig en wijs fchijnen in gevallen, waar in de inhaalendfte oogmerken verholen liggen. De gemeene Man drukt zijne verwagtingen, zijne wenfchen, zijne opzettelijke liefkozingen, zijne eergierigheid, zijne deugden en zijne misdrijven dikwils op eene geheel andere manier uit, als de eerstgemelde dezelven uitdrukken zal. Hij trotfeert en fnoeft, wanneer de Man van de wereld door vleijerij, list en eerbiedigheid zig nieuwe wegen tot zijn geluk baant; hij wordt ongemanierd en lomp, wanneer de laatstgemelde door eene aangenomene koelheid en toegeeflijkheid , door zamenfpanhingen en invloed van Vrouwen denkt te zegepraalen. Hij kent zig zelven, en zijn grondgebied doorgaans minder, dan de gefleepene Man het zijne. Hij wordt ligter in zijne eigene ftrikken gevangen, en verliest de tegenwoordigheid van geest ook veel eer, dan de laatstgemelde, wanneer hij op eenig dwaalfpoor verrascht wórdt. Dit past zoo wel op Mannen, als Vrouwen uit de gemeene en uit de groote wereld. De Vrouwen zijn, uit hoofde van haare huislijke betrekkingen, meer, dan wij, aan den omgang met haare Dienstboden , en aan de verkeering met gemeene lieden, gebonden; zij zijn genoodzaakt den geest en de denkwijze, derzelven naar te gaan, wanneer zij haare huishouding niet veronachtzaamen, en haare Kin-  üin Vrouwen. gs Kinderen niet verwaarloozen willen. De geest der Dienstboden is een geheel bijzondere geest. Het laat zig begrijpen, dat een Mensch, die dienen moet, geheel iets anders is, dan hij j die niet dient, ten minften niet in dien graad afhanglijk, als de eerstgemelde zijn moet. De dienstbaarheid, het trekken van loon drukt aan de menfchelijke ziel eene bijzondere vorm in t, die zig Van alle overige manieren van vorming ligtelijk laat onderfcheidem 'Eer ligt iets gedwongens, iets onnatuurlijks in dezelve; het welk overal door gebrek van vrijheid wordt te weeg gebragt, of iets doorfleepens, dewijl men zijne Meefters tracht te mislijden , of ook iets ftoutSj, om die geenen zelfs te beheerfchen i, die zig tot Heeren hunner Dienstknechten opgeworpen hebben. Een gemeen gevoel, listigheid en düorflepenhéid, bedekte heerschzucht en laag eigenbelang, zijrt de hoofdtrekken van het character der Dienstboden-, die aan de verftandige Huismoeder dagelijks een nieuw fchouwfpel van Menfchenkehnis opleveren. Zij moet alle deeze gebreken beftudeeren, wanneer zij niet zelve beheerschd en bedrogen wil worden; haat oog moet overal zijn, wanneer zij, in weêrwil van de veelvuldige ftreeken der Dienstboden, haar huisgezin in orde houden zal. Dan ééns maaken deeze lieden gebruik vart de zwakheden der Beltierderen, om zelven een kleiil oppergezag in huis te winnen; dan eens verblinden zij derzelver oogen door eene aangenomene en gemaakte teederheid jegens de Kinderen; dan eens bevredigen zij de kwaade luimen der Huisvrouw door babbelarijen uit vreemde huizen, of dóór een gemaaks berouw; dan eens pochen zij op haare trouw en eerlijkheid, hoe bedorven ook hun hart zijn moge; dan • |V. Deei.. C eens  34 CHARACTER.SCHETS eens neemen zij hunne toevlucht tot kwaadfpreken van hunne Mede-dienstboden, om de opmerkzaamheid op hunne eigene wandaaden op niet te doen uitloopen; dan eens doen zij laagheden en vleijerijen, zelfs bij geleden onrecht, om op eenen anderen tijd aan de Vrouw des huizes iets te kunnen tegenwerpen ; dan eens verzinnen zij opgemaakte leugens, om zig uit eene kwaade zaak te redden; dan eens dreigen zi| zekere Familie - geheimen aan den dag te brengen, hoe zeer zij misfchien niets aan den dag konden brengen. Wil het hun niet gelukken, om den Heer en de Vrouw van het huis beiden de oogen te verblinden , zullen zij echter trachten de ééne partij op hunne zijde te krijgen, en misfchien zelfs onder de Echtgenooten misverftand en ongenoegen te verwekken; om van duizend andere kunstgrepen niet te gewagen, waar door de Slaaf meent zijne ketenen te verligten, en zijnen Beheerfcher te misleiden. Voornamelijk zal eene Vrouw des huizes, zonder eene naauwkeurige Menfchenkennis, overal bedrogen worden, wanneer zij verfcheiden Meiden onder haare beftiering heeft. Zij heeft altijd met eene zamenfpanning van laage gezindheden en bedriegerijen te kampen, en zal zeer zelden eene oprechte verkleefdheid haarer Dienstmeiden aan derzelver Beftierders bemerken. Nog doorfleepener en gevaarlijker worden deeze fchepzels, wanneer zij eenige befchaafdheid aangenomen hebben, op een fchrander verftand aanfpraak maaken, boeken leezen, en zig door haar voorkomen aanprijzen. Ik bedoel hier de zoogenaamde Kamermeiden van allerleie zoort, of die geenen, welke tot zoortgelijke dienden en bezigheden gebruikt worden. Men zoude haar de geheime Mede - beftier- de-  der. VROUWE Nê' 3J deresfen der wereld kunnen noemen, ten minften in de huizen haarer Heeren of Vrouwen zijn zij het zeker op deeze of geene wijze. Eene Vrouw des huizes, die deeze Meiden beftudeerd heeft, moet waarlijk eene ongemeene Menschkunde bezitten. Het kan haar niet ontgaan, dat deeze listige en doorfleepene Meiden een naauwkeurig register van de zwakheden en luimen haarer Feftierderen houden, om ter gelegener tijd over Man en Vrouw te heerfchen, en zig langzamerhand noodzaakelijk te maaken. Deeze Meiden kennen gemeenlijk de geheimfte plooijen en fluipwegen haarer Meefteresfen, al worden zij ook daar bij niet geraadpleegd, waar van dikwils juist het tegendeel plaats vindt. Zij rusten niet, voor dat zij van elke dubbelzinnige daad van haare Vrouwen een klaar begrip gekregen hebben, zij breeken de brieven, de fchrijflesfenaars van dezelven open, om achter de waarheid te komen, zij houden zig onfchuldig en onwetende , zij verbergen zig onder den mantel van eerlijkheid en eenvouwdigheid, tot dat haare onmeetlijke nieuwsgierigheid geheel voldaan is. Zij leggen het eindelijk zoo aan, dat zij in de minnehandelingen of andere huislijke bedriegerijen der Echtgenooten zelven gebruikt, en als mede-helpfters op- en aangenomen worden. Daar door regeeren zij geheele huisgezinnen, daar door laaten zij de verlTandigfte Vrouwen zelven, tot verbaazing van de geheele wereld, naar haare pijpen dansfen, daar door winnen zij den grooten invloed op alles, wat met haare Beftierderen in verband ftaat. Wie kent niet huizen in meenigte, waar de wettige Man niet geteld wordt, wanneer hij het ongeluk heeft, aan de Dienstmeid niet te behaaC 2 gen!  CHARACTER. - SCHETS gen! En hebben niet duizend ellendige *en onkundigs Menfchen enkel aan de voorfpraak van dezeivcn huri opkomen, hunne groote rollen te danken? Ik houde haar dus voor de allergevaarlijkfte wezens in de groote wereld, zoo dra zij een listig verfland en een oneerlijk hart te zamen paaren, en het zwak verfland haarer Ikftierderen overzien kunnen. Welke allerzonderlingfte, allermerkwaardigfle inlichtingen zouden •wij, omtrent het charafter van ontallijke Vrouwen, omtrent den zamenhang van meenige onverwagte Familie-zaaken, omtrent de geheime dwaasheden en wandaaden van aangebedene Menfchen, en zelfs over meenige veranderingen en wonderlijke verfchijnzelen, in geheele Staaten bekomen, wanneer ons de geheime gefchiedenis dier Vrouwsperfoonen, en derzelver zamenhang met haare Meefters en Meefteresfen, bekend was! Bij de meefle groote gebeurtenisfen hebben zij mede de hand in 't fpel. Dikwils mogen zij door haar beleid en voorzichtigheid veel goeds gefticht, en meenige bedorvene Vrouw weder tot de deugd te recht gebragt hebben; maar die gevallen zijn zeldzaam. Gemeenlijk zijn zij de opzettelijkfte verftoorfters der huwelijks-eendracht, helpen de braaffte Vrouwen door haare kwaadfprekendheid , of door haare ontuchtigheid, in den grond, zetten den Man aan om zijne wettige genoegens met anderen te verwisfelen, laaten zig voor geld tot alles gebruiken, verleiden de Kinderen tot onnatuurlijke zonden, Haan aan de fchaamtelooze Vrouwen in haare misdadige minnarijen ten dienfte , toonen aan opwasfende Dochteren de konftenarijen van onbehoorlijke Coquetterie, maaken haar met wellustige driften bekend, lokken de  du vrouwen. 37 de opwasfende Zoons door liefkozingen in haare armen, en heerfchen dikwils, in weerwil van haare zedenlooze levenswijze en bekende ongebondenheid, over Vrouwen en Mannen, die anderzints de misdaad fchuwden, en dezelve nooit in hun huis duldea wilden. e p ce-  -8 CHARACTER- SCHETS GELEERDE VROUWEN. Eene naleezing tot de voorgaande Afdeeling. Hoe onlochenbaar het ook immer zijn moge, dat de Vrouwen (*), wanneer zij eenigermaaten befchaafd worden, door een zeer juist en gezond beöeffenend verftand, door eenen hoogen graad van wijsgeerige Menschkunde, en door een beflisfend doorzicht in de beöordeeling van haar en ons geflacht, het ons doorgaans afwinnen; zoo heb ik echter daar mede niets minder willen beweeren, dat zij ook tot een, wetenfchappelijk leven, en eene befchaving van geest, die alleen aan geleerde Mannen toekoomt, gemaakt zouden zijn. Enkele uitzonderingen, enkele Schrijffters zullen in de zaak niets bewijzen, dewijl deeze uitzonderingen eerst zelve wederom een naauwkeurig onderzoek zouden behoeven, en deeze onderzoekingen - ( * ) In het derde Deel der belangrijke Brieven : Ueber die wichtigflen gegenfteinde der Menschheit, Leipz. 1796, f. 261 — 281., wordt over de ge/eerde Vrouwen op eene zoo gezonde en vrolijke manier geoordeeld, dat men mij bedanken zal, wanneer ik de hoofd'denkbeelden van den onbekenden, thans niet meer levenden, Schrijver aan het Hot deezer Afdetling voege.  der VROUWEN. 39 gen niet zeer ten voordeele van de verdienften der geleerde Vrouwen in het fchrijven zouden uitvallen. Waarfchijnlijk zouden wij deeze verdienften, die zomwijlen een onfchuldig, fchoon nieteenig, tijdverdrijf van zommige Vrouwen uitmaaken, van nog zwakkere zijden leeren kennen, wanneer wij altijd de veelvuldige Meefters en Mede-hulpen wisten op te geven, die geleerde vruchten van Vrouwen helpen in 't daglicht brengen; wij zouden die verdienften geheel vergeeten, wanneer wij niet zelf te ijdel waren, om ons verftand door eene letterkundige Vrouw te laaten bewonderen , of wanneer zelfs de onfchuldige toon der wellevendheid ons niet de achting inboezemde, die wij aan de befchaving van het Vrouwelijk denk-vermogen in 't algemeen fchuldig zijn. Wij befchouwen de geleerdheid der Vrouwen als een opfchik van de Mode, welken zij zig aangefchaft hebben, wij dulden die, dewijl zij den toekijker zomtijds een onderhoudend en belangrijk, zomtijds ook een belachelijk fchouwfpel bezorgt; maar wij fidderen voor de gedachten, om te eeniger tijd onder de heerfchappij van eene Vrouw te geraken, die op geleerdheid aarifpraak maakt (*). De (*) rousseau redeneert over deeze letterkundige Vrouwen zeer voortreffelijk. „ Eene zeer geleerde „ Vrouw, " Czegt hij in zijne Emile, IV. Deel,) „ is de „ geesfel van haaren Man , van haare Kinderen, van haare „ Dienstboden, van de geheele wereld. Van wegen de „ hooge verhevenheid van haaren geest, verfmaadt zij alle „ Vrouwelijke plichten, en begint altijd, even als zekere C 4 » Juf'  40 CHARACTER- SCHETS De opvoeding, zeggen de Vrouwen, de opvoe-i ding alleen is de reden , dat wij het in de wetenlchap? pen niet zoo ver, als de Mannen, brengen kunnen. Werden wij zoo wel, als zij, onderricht, zoo wel, als. M Jufvrouw lenclos, zig zelven tot Man te maaken. „ Voor 't uiterlijke is zij altijd befpottelijk, en woïdt zeer „ te recht gehekeld, dewijl men den hekel niet ontgaan „ kan, wanneer men zijnen ftand verlaat, en voor dien „ (land, in welken men zig begeven wil, niet gemaakt is. „ Alle deeze Vrouwen van groote bekwaamheden zullen bij niemand, dan bij dwaazen, in achting zijn. Men „ weet altijd % wie. de Konftenaar of Vriend is , die voor haar de pen of het penceel voert, wanneer zij arbeiden. „ Men weet, wie de verzwegene geleerde is, die haar in „ 't geheim haare Orakelen opgeeft. Alle die kwakzalverij „ is eener rechtfchapene Vrouw onwaardig. Had zij waare bekwaamheden, zoo zoude haare aanmaatiging haar ver„ laagen. Haare waardigheid is., niet bekend te zijn; haar roem beftaat in de achting van den Man; haar ver„ genoegen in het geluk van haar huisgezin. Lezer, ik „ beroep mij op u zelven; zijt openhartig! Wat geeft u de „ beste gedschien van eene Vrouw, wanneer gij in haare „ kamer koomt, wat maakt, dat zij u met grooten eerbied „ nadert, haar met den arbeid van haare kunne, met de zorge voor haare huishouding bezig, met een gedeelte der kleederen van haare Kinderen rondom haar te zien., ,j dan wel haar te vinden, bezig met het lchrijven van ver. „ zen aan haare nachttafel, met boekjens en briefjens van allerleis zoort en kleur omgeven? Elk geleerd Meisjen zal haar leven lang Meisjen blijven, zoo lang ''er geens „ andere, dan verjlandige Mannen, zijn zullen. "  der VROUWEN. 41. als zij, met kundigheden vervuld, even, als zij, opgevoed; zoo zouden wij even goed openbaare leeraarsplaatfen bekleeden, diepzinnige wetenfchappen voordragen, in Gerichtshoven zitten, posten van Staatsdienaaren vervullen, en den boekhandel kunnen doen bloeijen. Ons verftand is niet geringer, dan het hunne. Wij denken met hun volgens dezelfde wetten van Redeneerkunde, wij begrijpen, oordeelen, befiuiten, even als zij! Ik kan dit alles toegeven, ik moet hettoeftaan, dat de Redeneerkunde van het menfchelijk verftand èène en dezelfde zij; maar het is even zoo uitgemaakt, dat, met dezelfde opvoeding en onderrichting , het niet alle Scholieren even ver in deeze konst brengen, en dus doet zig hier de vraag op: of de Vrouwen, uithoofde van haar zwakker lichaamsgeftel, met haare van natuure zoo fchielijke en vuurige verbeelding, met haar ongeduld en vermoeijing , wanneer zij zeer- lang en zeer ernltig over ernftige voorwerpen van weteni'chap denken moeten, mee haare geneigdheid, om meer aan het aandoenlijke, verrasfchende, fchoone en afwisfelende, dan aan het diepzinnige van eene reeks van denkbeelden te blijven hangen, met haar allerbeweeglijkst gevoel, en de daar op gegronde neiging, om zig ligtelijk en gaarne te laaten afleiden, met haare natuurlijke afkeerigheid van drooge onderzoekingen, die in het beöeffenend leven niet te ftade. komen, tot eene even diepe, rustige en uitgebreide geleerdheid, als wij Mannen, bekwaam gemaakt kunnen worden, en of haar verftand, ook met dezelfde onderrichting, en in 't algemeen, niet achter het onze zoude te rug blijven? Ten minften blijft het uitgemaakt, dat- de Natuur en het gezellig leven ftrijdig zijn met de Mannelijke befchaving van C 5 den  42 CHARACTER.SCHETS den Vrouwelijken geest, en dat alle Vrouwen, die van de jeugd af in Mannelijke wetenfchappen onderricht werden, het niet verder hebben kunnen brengen, dan tot eene cierlijke Geleerdheid van geheugen. Wanneer wij Mannen openhartig zijn zullen, kunnen wij niet ontkennen, en niet opentlijk genoeg zeggen, dat voor ons onbedorven gevoel de geleerde Vrouwen de onlijdelijkfte en befpottelijkfte van allen zijn, dewijl zij iets willen trachten en doen voorkomen , het geen zij niet zijn moeten, en het geen hun door de Natuur zelve ontraden wordt, en dewijl zij ons dikwils, met haare wezenlijke bekwaamheden, door de manier en wijze van haar opgefmukt verftand jegens haar zelven ten minften onverfchillig maaken. Haar te fterke aandrang, en haare drift, om met geleerde Mannen om te gaan, ontneemt haar zelfs in onze oogen een gedeelte van haare Vrouwelijke beminnenswaardigheid. Haar haaken naar geleerde bloempjens en bijzonderheden, haare rusteloosheid en gemaaktheid, om de gefprekken in de gezelfchappen altijd op een Dichter, een Wijsgeer, een Schrijver van Romans, en de voortbrengzelen van hunnen geest, heen te leiden, haar medelijdend of hoogmoedig nederzien op lieden, die geene Geleerden zijn, of door baar niet voor wichtig genoeg aangezien worden, haare verbeeldingen, die zij, met opzicht tot haaren fijneren fmaak en gevoeliger beöordeelingen, voeden, haar befpottelijk draaijen en wenden, om bewonderd te worden, haare geleerde onbefcheidenheid, waarmede zij ons dikwils haare gevoelens willen opdringen, haare gedwongene aartigheid, en het geweld, dat zij zig aandoen, om zonderling te zijn, wan-  ber VROUWEN. 43 wanneer her. op diepzinnig nadenken, en niet op een fnedig gezegde aankoomt, en haare blijkbaare verachting omtrent andere minder opgeklaarde Vrouwen, neemen ons tegen haar in, en verbreken dikwils de laatlte draaden van het geduld, het welk wij tot hier toe met haare letterkundige zwakheden gehad hadden. Maar juist dat geduld, die verfchooning, welke ons dè Galanterie omtrent haare gemaakte geleerdheid, omtrent haare verzen en boekjens, en omtrent haare gefprekken over boeken, gebiedt in acht te neemen, zal nu haaren aandrang tot eene letterkundige verdienfte vermeerderen; zij zullen zig in geleerde gefchillen mengen, de nieuw opgeworpene ftelzels, evenals de Modes, aanneemen en verwerpen, zig pijnigen, om den waaren zin van een geleerd gefchrift te vinden, in plaats van haare keuken gade te flaan, en, terwijl zij boeken beöordeelen, en bloempjens en nadrukkelijke plaatfen daar uit opzamelen, — haare Kinderen, haare Mannen en haare Dienstboden laaten verwilderen. Gaan zij nog verder, en leggen zij zig toe op het ellendig boeken fchrijven, kunnen zij deeze kitteling, om onfterflijk te worden, niet wederftaan; zoo zullen zij zig nog meer van haar geflacht afzonderen, zig nog meer boven het zelve willen verheffen, hoe zeer ik onder de Schrijffters zelven befcheidener Vrouwen gevonden hebbe, dan onder die geenen, welke op eene uitgebreide leezing aanfpraak maaken. Wij zouden ons van alle de Boeken-maakfters niet weten te bergen, wanneer zij niet in vroegere jaaren, met opzicht tot de kunst van fchrijven, gemeenlijk, maar tot geluk van het Menschdom, nalaatig geweest waren. Haare eigene overtuiging, dat zij zig fchrifte- lijk  44 CHARACTER - SCHETS lijk niet dan met moeite kunnen uitdrukken, dat haare Werken, zonder de verbetering en het overzien door het oog van eenen Geleerden, en in haare zuivere natuurlijke gedaante, niet te voorfchijn behooren te komen, wanneer zij behagen zullen; haare waarde, welke zij in de fchoonheid van ftijl (lellen, en die zij wederom niet zoo gemakkelijk, als het fchijnt, bereiken kunnen, houdt de meeften nog van het boeken fchrijven af, en brengt haar tot de bezigheden der huishouding te rug. Maar zijn zij'eenmaal die vreesachtigheid te boven gekomen, zijn zij dóór ons zelven tot geleerden arbeid aangezet geworden, is haar de lof, om eene goede Schrijfiter te zijn, van meer gewicht, dan den roem te hebben van eene treffelijke Huismoeder, zoo zullen zij fchrijven, zoo lang zij Hechts haare vingers roeren kunnen. Misfchien zouden het de Vrouwen in het leeren van taaien verder brengen, dan in andere vakken van geleerdheid. Zij hebben een zeer gelukkig geheugen, en zouden goed gefchikt zijn, om onderfcheidene dingen op te zamelen, en ons in het overzetten van vreemde Schrijvers in onze taal van dienst te wezen. De beroemde daceria was in dit opzicht een wonder haarer eeuw, en wij zelven hebben verfcheidene wel getroffene overzettingen uit nieuwere taaien, die uit de pen van Duitfche Vrouwen zijn voortgevloeid. Ook zoude men den Vrouwen kunnen toeftaan, dat zij zig tamelijk goed op het fchrijven van Romans verftaan, wanneer zij dit vak bearbeiden wil* len. Ik heb wel in mijne Brieven over de Vrouwen de gebreken van haare Romans aangeroerd; maar dit loopt niet in tegen mijne opgegevene Hellingen, hoe zeer ook haar boeken, fchrijven over 't algemeen ge- hq>  b fe k VROUWEN. 4.5 fcekeld mag wqrden. De groote, en dikwils te fijne menfchenkennis der Vrouwen, zal haar in deeze zoort van Schriften zeer te ftade komen, zij zullen haar eigen geflacht heter, dan wij, kunnen affchetfen, wanneer zij openhartig zijn willen, zij zijn met de kleine listen, fluipwegen, plagerijen en jaloersheden van het menfchelijk hart meer bekend, dan wij (*). Haare levendiger verbeelding zal aan haare tafereelen een geheel bijzonder leven, eene geheel bijzondere kleur verfchaffen, en het koude Vermijden, het welk in zoo veele Romans der Mannen heerscht, wanneer zij de liefde niet in het fpel brengen. Ja zelfs het tafereel van deeze hartstocht zal in veele gevallen aatl de Vrouwelijke pen beter voegen , dan aan de onze. Zij leven en bewegen zig van de jeugd af aan in haa-i re zagtere, hartelijke en duurzaame gevoeligheden, en gaan dezelven, uit hoofde van haai'e ftülere levenswijze, met eene grootere oplettendheid en levendigheid in haare ontwikkelingen en denkbeelden na. Zoo wij (*) Het oordeel van zekere Vrouw, dat wij de Vrouwen nooit volkomen juist fchetzen kunnen, dewijl wij zelven geene Vrouwen zijn, en in haare tafereelen met valfche Veronderdellingen redeneexen, zegt evenwel zoo veel als niets, en befiist ook niets. Het menfchelijk hart kan zig nooit geheel verbergen, en zijne geheimen ontdekken zig dikwils zelfs dan , wanneer het Voor het oog van anderen onmerkbaar tracht te worden. Voor 't overige bewijst de redeneering van deeze Vrouw zoo veel, dat de Vrouwent over 't algemeen zig niet gaarne door de Mannen gefchetsÈ zien. Maar zouden de Vrouwen hier in met haare eigen» kunne wel beter liegen? — Ik geloof, nimmermeer.  «6 CHARACTER-SCHETS wij aan de Vrouwen het werk, om Romans te fchrijven , alleen durfden overlaaten, zouden wij ten minften niet zoo veel allergevaarlijkfte Schriften van dien aart, als eene bijblijvende fchande onzer Letterkunde, hebben af te wijzen, dewijl de fchaamte en voorzichtigheid der Vrouwen het misdadige niet te ver open leggen, en de kunftenarijen der verleiding bedekken zoude. Ten aanzien van Wijsgeerige voorwerpen hebben wij nog geene Vrouw gezien, die iets wezenlijks gedaan heeft. De diepzinnigheid, de wijze van denken en onderzoeken, de taal der Wijsbegeerte is voor haar niet aanlokkelijk, niet onderhoudend genoeg, dewijl alle deeze dingen, uit gebrek van genoegzaame kennis der Redeneerkunde, buiten den gezichtëinder der Vrouwe geleg en zijn. ïj)en geheelen zamenhang van een diepzinnig ftelzel, en de lange keten van deszelfs denkbeelden te overzien , valt haar te moeielijk. De natuurlijke Redeneerkunde verzet zig bij haar tegen het diepzinnige en konftige, en haare lust tot waarheid wordt dikwils reeds door bijkomende denkbeelden bevredigd, die het wezerjtlijke eener wetenfchap niet uitmaakten, maar alleen tot verciering of tot opheldering der wetenfchap dienden. Hoe weinige wijsgeerige Boeken hebben de wijsgeerige Vrouwen tot het einde toe doorgeleezen, hoe weinigen hebben zij verftaan, welken zij voorgaven geleezen te hebben. De Natuur paalt op deeze wijze voor haar zelven de grenzen af, hoe ver zij gaan moeten , en herinnert haar door de moeielijkheid, die afgetrokkene onderzoekingen aan haar veroorzaaken, dat zij tot geheel iets anders, dan tot geleerde Vrouwen, gefchapen zijn. Echter is het meestal onze eigene fchuld,  der VROUWEN. 4? rchuld, wanneer de Vrouwen denken eenen wijsgeerigen geest te hebben. Een Wijsgeer, die te gelijk een Hoveling was, een cartesius, konde wel zulk een' geest van fcherpzinnigheid aan zijne Koninglijke Vriendin toefchrijven; maar eene lofrede kan de natuur der dingen niet omkeeren, noch ook eene Koningin in eene wijsgeerige Vrouw herfcheppen. In het verftand der beste Vrouwen, die met rechtop groote kennis aanfpraak kunnenmaaken, liggen zelfs de kundigheden gemeenlijk als een mengelmoes, zonder orde en ftelzel, onder elkander.— De omnibus aliquid. — Zij willen zelfs meer onderhouden, dan onderricht zijn; het ontleden der denkbeelden in derzelver eerfte gronden, de toeneemcnde ontwikkeling derzelven tot een doorgedacht befluit, in een overnatuurkundig voorftel, fchrikt haare levendige verbeelding af. Zij zijn moede op de helft van den weg, en misbruiken niet zelden de geheele geleerde kraam van haare kundigheden, vermits zij daar door meer trachten uit te blinken, dan de waarheid te vinden. De befpottelijkfte, maar tevens beklaagenswaardigfte Vrouwen, welken men thans met de toeneemende lust tot verfijning van den Vrouwelijken geest, en geleerde praatachtigheid, zoo meenigwerf aantreft, zijn de zulken, die met een zeer middelmaatig verftand, en eene zeer oppervlakkige leezing, zig den naam van zeer kundig in wetenfchappen trachten te verwerven, en zig, wanneer zij Vrouwen van aanzien zijn, tot Befcherm- Godinnen der Letterkunde opwerpen. Haar aandrang bij de Mannen, haar meefterachtig oordeelen over de letterkundige verfchijnzelen van den dag, haare gemaakte fpraak, haar geheele geleerda  48 CHARACTER - SCHETS de opfchik doen overal het gebrekkige van den geest doorfteeken, het welk haar zoo bijzonder eigen is * en waar van de blijken zig door , geene kunftenarij j om te fchijnen, wat men niet is, laaten verbergen. De geheele heerlijkheid van haar opgeklaard verftand beftaat in fchoone fpreekwijzen, die zelfs niet altijd op de rechte plaats bijgebragt, en te dikwils herhaald worden, dan dat zij eenige uitwerking op ons zouden kunnen hebben. Wie zal zig niet verveelen, of lachen, of boos worden, wanneer deeze geleerde beelden, misfchien met eene allerellendigfte uitfpraak * maar met geene geringe verbeelding, van goed en fchoon te kunnen leezen en fpreken, ons eene zwellende Ode vooikraaijen} een Treurjpel opzeggen, eert kop van apoli. o uitleggen, eene plaats uit de Mesfiade vertaaien, of zelfs 'over de grenspaalen van Schilder- en Dichtkunst, over de ziels- verhuizing , over eenen Phoedcn, over een zinlijk Woordenboek, en, het geen nu eert geheel nieuwe toon vari de Mode der geleerde Vrouwen geworden is, ovef Omwentelingen, Staatsverwisfelingen en'Staatsgeheimen redeneeren willen. De Schoenmaaker-, die apelles werk beoordeelde, is zoo befpottelijk niet, als deeze Vrouwen. Maar zij zullen zig van haare geettige dwaasheid nooit bekeeren, dewijl zij zig zelven in het denken nimmer geöeffend hebben* maar flechts de weerklank zijn van het laatst geleezen Boek, of van den laatst ondervraagden Geleerden. Zoude het waar zijn, dat de Vrouwen der Geleerden voornamelijk zelven tot deeze clasfe behooren? Ja en neen! Veele worden door haare Mannen zelven uitgelokt, om iets te vertoonen, het geen men niet is. Men behoeft flechts te zien en te hooren, het geen  der VROUWEN. geen bij ons omgaat. De Vrouw moet den Man zijne Schriften voorleezen, of hij leest die aan haar voor ; de Man is ééntoonig, weinig fpraakzaam, of misfchien geheel ftom, zoo lang niet van letterkundige zaaken gefproken wordt; de Vrouw ziet zig genoodzaakt daar van mede te fpreken, wanneer de Man eenigzints opgeklaard zal zijn. De Man wordt in tijdfchriften goed of kwalijk beoordeeld, de Vrouw des huizes zal een levendig aandeel aan eene zoo gewichtige gebeurtenis in de geleerde wereld moeten neemen, zij zal den Man misfchien zelve aanmoedigen , om in het eerfte geval nog vlijtiger te nachtbraaken, en in het laatfte geval zijne eer te verdedigen. De Man gaat misfchien nog verder, en vraagt zijne Gebiederes om raad, hoe hij deeze en geene gedachten beter uitwerken, bepaalder uitdrukken, en belangrijker maaken zal. Ik ken Schrijvers, die niets zonder de beöordeeling hunner Vrouwen laaten drukken, Schrijvers, die zelfs zulk eene flechte fpelding hebben, dat de Vrouw hunne cierlijke voortbrengzelen van de eene zinfnede tot de andere moet overzien en verbeteren, zoo zij nog eenigzints met eere in het licht verfchijnen zullen. 'Er zijn anderen, die zig tot hunne uitgebreide Werken door hunne Vrouwen bouwftofTen en uittrekzels laaten maaken, die door hunne Vrouwen hunne geleerde correfpondentie houden , die hunne Vrouwen tot het fchrijven van boeken aanmoedigen, die hunne Vrouwen beöordeelingen laaten maaken. Op deeze wijze wordt de geleerdheid tusfchen Man en Vrouw in de daad iets befmcttends, eene zoort van Influenza, en het is ligtelijk te begrijpen, dat daar door zelfs Vrouwen van een zeer middelmaatig verftand langzaamerhand eene IV. Deel. D ge-  50 CHARACTER * SCHETS gemeenzaamheid met het huisraad der geleerde wereld,* en met het letterziften bekomen moeten. Mis* fchien maakten ook reeds de Vaders hunne Dochters tot geleerde zottinnen. De Dochters moefteh de ftuk* jens van haaren Vader affchrijven, uit allerleie Schrijvers plaatfen uittrekken, een geleerd Aanteekenboek houden, bij geleerde gefchillen , voor den geest van het Meisjen misfchien zeer droog, tegenwoordig zijn, Spreuken, Gedichten, Verhandelingen, ja zelfs geheele Roeken van buiten leeren, en aan den omgang met Geleerde, boven dien met andere, eenvouwdige, ongeletterde, maar anders zeer beminnenswaardige Vrouwen, den voorrang geven. Hoe moet men deeze onnatuurlijke, en ik zoude mogen zeggen, geweldadige handelwijze van zoo meenig Vader met zijne Dochters opvatten? Is het neiging tot het zonderlinge, en ongewoone, verkeerdheid van verftand, of nieuwsgierigheid, hoe ver het een Vrouwsperfoon in de kennis van wetenfchappen brengen kan, om de eer van het Vrouwelijk verftand te handhaven, of' hoogmoed en ijdelheid, om met een Meisjen te pronken, het welk voorleezingen op een Collegie zoude kunnen doen? Of wel eene plaatfelijke omftandigheid, die algemeen niet ter kennis van het Publiek kwam? Misfchien beantwoordde ook geen der Zoonen aan de verwagtingen van den Vader, om hen tot beroemde Mannen te vormen, en de roem der Dochteren moest daar voor in de plaats komen! Misfchien vond hij in zijne Echtgenoote weinig of geen ftof tot onderhouding ha het afloopen van den arbeid van den dag, de Dochter moest voor hem dus worden, het geen de Vrouw voor hem niet zijn konde! Maar waarom de Dochter daarom tot eene Geleerde te willen  der VROUWEN. 51 ien maaken, en zig met uiterften te verlustigen? Wanneer de Dochter niettemin naderhand eene goede Vrouw en Huismoeder werd, en beleid genoeg bezat, om haare geleerde ftudeerkamer langzaamerhand weder toe te fluiten; zoo is dit een nieuw bewijs; hoe goed het de Natuur met ons meent, wanneer zij die Menfchen weder op haare roeten plaatst,, welken eene Verkeerde opvoeding op het hoofd geplaatst had. Thans mag de verllmdige Schrijver der Brlefe ueber die wichtigften gegenft'ande der Menschhe'ü te voerfchijn treden, en deeze Afdeeling op de volgende Wijze befluiten. „ Het zonderling verhaal bij moses ,, van den oorfprong der Vrouwen, en hoe de God„ heid op de gedachten gekomen zij, om de eerfte j, Vrouw te fcheppen, heeft mij fteeds behaagd, en „ koomt eigentlijk hier ter fnede. Het is niet goed, ,, dat de Mensch alleen zij; ik zal hem eene hulpe ge„ ven, die om hem zij! Hier in ligt in de daad alles, „ wat omtrent de beftemming van het Vrouwelijk ge„ flacht, omtrent deszelfs betrekking tot het ónze,: i, en omtrent deszelfs behoorlijke opvoeding, gezegd ,, kan worden. De Vrouw moet noch achter den „ Man, noch voor den Man gaan , maar om hem' zijn. j, Zij moet noch zijne Dienstmeid, noch zijne Heer,, fcheres, maar zijne h'elpfter zijn. Nu koomt het „ 'er op aan, wie de Man is. Iets anders is het, „ wanneer hij een Houthakker, iets anders, wanneer y ,, hij een Wijsgeer en Geleerde is. De Vrouw, die „ God voor hem fchiep, moet zekerlijk niet de Veel,, weetfter fpelen, anders dringt zij voor hem heen, en werpt zig tot Beheerfter van hem op, en dan gaat het hem, als onzen overleden K.(eeri „ ongelukkig Man, wien de geleerdheid van zijne D 2 Vrouw  5a CHARACTER. - SCHETS Vrouw in 't graf hielp,) maar zij moet ook niet „ zonder behoorlijke befchaving en opklaaring van verftand zijn, anders blijft zij achter hem, en hij „ kan haar niet veel beter, dan als Dienstmeid ge- bruiken." ,, Wij Mannen zijn en blijven altijd de hoofdper,, foonen; onze Vrouwen zijn flechts onze helpfters ; ,, dat is, zij zijn 'er om onzent wil. Zelfs het tweede „ Hoofdftuk van Gene/is verbetert het misverftand, „ het welk het eerfie hier omtrent zoude kunnen „ veroorzaaken. Volgens het eerfie fchept God een „ Man en Vrouw te zamen ; maar volgens het „ tweede wordt adam alleen gefchapen, en in den „ Hof gebragt, de Hof wordt hem overgegeven, en ,, alle dieren worden voor hem gebragt, om hun een' naam te geven: en dewijl hij onder de geenen, die „ rondom hem zijn, geen wezen vindt, het welk zij,, ne helpfter zoude kunnen zijn ; zoo moet hij (vol„ gens het verbloemd voorftel) een gedeelte van zig „ zelven geven, op dat daar van eene Vrouw voor „ hem gemaakt werde. Dit is en blijft een tekst, „ die aan onze Vrouwen eenen aanhoudenden eerbied „ jegens ons moet inboezemen. " „ God echter bewaare ons voor eene medehulp „ zonder eenige befchaving. 'Er is voor een be„ fchaafd Man geene grootere ftraf en pijn op Gods „ aardbodem , dan, met eerbied gezegd, een lomp „ wijf. En, al heeft de Vrouw nog zoo veel geld, ,, al kookt zij nog zoo lekker, en al werkt zij nog zoo „ vlijtig, en zij heeft geen gevoel voor het waare» ,, groote en fchoone, en zij kan met ons daar om„ trent niet overéénftemmen, en wij kunnen met haar „ over niets, dan over haar werk, fpreken; zoo is » zij  der VROUWEN. 53 „ zij den geheelen dag voor ons niets meer, dan een „ horologie, dat aan den muur hangt, en 't welk wij „ zomtijds hooren liaan of zingen, en dit denkbeeld „ maakt haar zelfs wel dra des nachts voor ons ver„ veelende." „ Wel is waar, dat de Vrouw alles verdaan moet, „ wat tot de huishouding behoort, op dat zij de „ Dienstboden zoude kunnen bellieren, behoorlijk „ aan't werk zetten, opzicht over dezelven houden, ,, hunnen arbeid beöordeelen, en, wanneer zij na„ laatig of gebrekkig in hun werk zijn, te recht hel„ pen. Maar daar uit volgt niet, dat zij alle grof „ huisfelijk werk zelve mede aanvatten, en zig zoo „ in den eigentlijken zin onder de Dienstboden men„ gen moet. Haare zaak is de beftuuring der inwen„ dige huishouding. Een goed Opziener houdt tien ,, arbeiders in orde, en bewerkt daar door meer nut, „ dan wanneer hij de elfde arbeider was. Dat eene „ Vrouw in de uuren, welken haar de beftiering der „ huishouding overig laat, eenig gemakkelijk Vrou„ welijk werk op zig neeme, is eene andere zaak. „ Is zij eene befchaafde Vrouw, zoo zal zij dit beftier „ des te beter en betamelijker voeren, zonder geraas „ of hevigheid jegens haare Dienstboden, zonder zig, „ als het gemeene volk, met dezelven gemeenzaam „ te maaken, en zonder den Man in huisfelijke zaa„ ken en verdrietelijkheden, die zij hadde kunnen „ voorkomen of zelve in ftilte dempen, in te men„ gen. Hier door wordt zij eene waare hulp van den „ Man, die zig met de eigentlijk gezegde huishou„ ding zelf niet bemoeien kan, en wien 'er echter „ zeer'aan gelegen ligt, dat dezelve fteeds in goede „ orde zij." D 3 ?» fran?  $4 CHARACTER - SCHETS „ Dan, de Man wil ook eenen verftandigen en vervrolijkenden omgang met zijne Vrouw kunnen hebben. Na het afloopen zijner ambts-bezigheden, ,, en na de infpanningen van zijnen geest, zoekt hij „ rust en verkwikking, en zoekt die in de armen zij, „ ner Echtgenoote; want zij behoort onder alle zijne „ Vrienden de eerfte te zijn. Is zij eene befchaafde Vrouw, zoo vindt hij bij haar, het geen hij zoekt, ,, vergeet de wereld om haarent wil, en gevoelt zig „ aan haare zijde zoo gelukkig, als een Koning op 3, zijnen throon. Hij overlegt met haar elke gewich3, tige zaak van het huis, en zij is in ftaat hem daar „ in te volgen. Zij maakt verftandige tegenwerpin„ gen, en geeft met befcheidenheid toe, wanneer p haar Man dezelven oplost. Hij koomt met haar „ op groote voorwerpen van het menfchelijk leven, ,, en zij oordeelt daar over zoo juist als hij. Hij leidt 3, haar tot het genot van de fchoonheden der Natuur, „ haar boezem verheft zig daar bij omhoog, en hij ,, vindt aan haaren arm de Natuur nog bevalliger. „ Hij ontleedt met haar groote en fchoone menfche„ lijke daaden, en zij toont hem in het fchoone het 3, fchoonfte, gelijk hij haar in het groote het groot3S fte toont. Hij fpreekt met haar over de waarheden „ van den Godsdienst, en haar geloof aan dezelven is even waar, en berust even zoo op bewijzen, als ,, het zijne. Hij verhaalt haar een gelukkig voorval, ,, en zij deelt met htm in zijne vreugde deswegens. „ Hij klaagt haar over eenig ongeval, en zij troost hem in het zelve. Hij fpreekt met haar over de „ aarde, en haare kennis daar van is meer dan opper?, vlakkig. Hij vangt een gefprek aan over onder3, werpen der Natuurkunde, en zij zet het op eene aan-  dei VROUWEN. 5S „ aangenaame wijze voort. Hij leest haar een goed „ boek voor, zij neemt het hem uit de hand, en wint „ 't hem afin 'tvoorleezen. Hij brengt haar in den „ kring van zijne Vrienden, en zij is de aangenaam„ fte van 't geheele gezelfchap. " „ En hoe veel koomt het 'er in de opvoeding der „ Kinderen niet op aan, dat de Vrouw befchaafd en „ verftandig. zij! Is zij het niet, die de kleinen het „ eerst onder handen heeft, en dus de eerfte onuit„ wischbaarfte indrukken op dezelven maakt, en aan „ hun verftand en hart de eerfte bijblijvende wendin,, gen geeft? Alle haare bijgeloovigheden, alle haare „ vooroordeelen plant zij anders op haare Kinderen „ voort. De verftandige Vader mag haar naderhand „ nog zoo goed onderwijzen, en het tegengeftelde „ willen infcherpen; de Kinderen gelooven altijd meer aan de Moeder. Alle haare hevigheden, hardheden, en lompheden neemen de Kinderen ins,, gelijks van haar over. Derzei ver gevoeligheden ,, worden zoo grof, hunne beöordeelingen zoo ver„ keerd, even als de haare. Zij maakt hen voorin„ genomen tegen Menfchen, blaast hun hovaardij ,, op geboorte en rijkdom in, bederft en verzwakt hen aan lichaam en ziel. Berispt haar de Man „ daarover, zoo zwijgt zij, en doet niettemin ach- ter zijn' rug, wat zij wil, of zij fpreekt hem op eene lompe manier tegen. Hij mag haar dan voor„ ftellen, wat hij wil, zij is daar voor niet vatbaar, zij verftaat hem zelfs niet; want zij kent niet eens ,, de eerfte grondbeginzelen eener verftandige opvoe„ ding, en moest zelve eerst merkelijk befchaafd wor„ den, wanneer zij haare Kinderen tot verftandige "s, en goede fchepzelcn vormen zoude. 6! Hoe heer» D 4 „ lijk  sc CHARACTER.- SCHETS „ lijk is het in de Kinderkamer gefteld, wanneer de „ Moeder eene verftandige edele Vrouw is! Met „ zulk eene Vrouw kan de Man reeds vooraf, eer beiden dadelijk Ouders worden, het werk der op„ voeding overleggen en nagaan, een plan van op„ voeding ontwerpen, en 'er zig zeker op verlaaten , „ dat het Kind, overéénkomftig het zelve, worde opgevoed. De Vrouw begint met de uitvoering; de Man vervolgt dezelve, verheugt zig over den „ fraaijen arbeid der Moeder, en werkt nu gemeen„ fchappelijk met haar voort. De Kinderen groeijen nu verftandig en goed op, en zijn de vreugde hun„ nes Vaders." „ Uit het tot hier toe gezegde blijkt reeds, wat ik „ door eene befchaafde Vrouw, om met den Man ge„ lukkig te kunnen leven, verftaa. Het character van „ haare kunne moet in deszelfs natuurlijken ftand vol- komen bewaard worden ; dat is , het character van „ zagtheid, geduld, en poging, om op eene onge„ maakte en edele wijze te behagen. Haare gewaar„ wordingen moeten zuiver en echt zijn; zij moet „ vooral fmaak in eenvouwdige en ftille vreugde vin- den. Haar zedelijk gevoel moet teeder en juis.t „ zijn. Haar hart moet fterk kloppen voor de beval„ ligheden der Natuur, zij moet met alles, wat „ fchoon en edel is, dadelijk overéénftemmen (*), ,, Haar (*) Zij wagte zig echter, om eene fentimenteele Dweepfier te worden, die over het verwelken van een viöletbloempjen weent, den mond tot fentimenteele trekkingen misbruikt, over den dood van een Kanarie-vogel zig half dood  der VROUWEN. 5? „ Haar verftand moet door onderrichting en naden,, ken opgefcherpt zijn; zij moet van de eerfte waar„ heden en belangens der Menfchen duidelijke be„ grippen hebben; zij moet haare gedachten goed „ kunnen uitdrukken (*); zij moet de eerfte begin„ zelen der CijfFerkunst, der Natuurkunde, der Ge„ fchiedenisfen en der Aardrijkskunde bezitten, en „ een weinig teekenen (f); zij moet het beste, wat „ over de waare beftemming van haar geflacht en „ over de opvoeding gefchreven is, geleezen hebben, „ en fteeds eene Vriendin van waare nuttige leezing „ zijn; zij moet haare moedertaal net fpreken, en met alles, wat de huishouding betreft, behoorlijk „ bekend zijn. Haare zeden moeten onopgefmukt, „ inneemend en onbefproken zijn; zij moet in het „ bezit der liefde van haaren Man, en in de overtui„ ging, dat zij zijn geluk bevordere, haare geheele gelukzaligheid vinden, " „ Dan , dood treurt, en hij bet befchonwen van een fchoon Mansperfoon als buiten zinnen raakt. Het is niet noodig, deeze Vertoonfters van nietige gevoeligheid naaawkeuriger at" te fchilderen, daar wij haar overal aantreffen, en overal door haar vervolgd worden. Zij behooren in een Gekken- of Zieken - huis. (*) Zonder daarom juist verzen te maaken, of met geleende bloemen uit onze Toneelfchrijvers te fchitteren; en zonder den toon en de dweeperijen van onze gevoelige Geeftenzieners na te volgen. ( f ) Waarom ook niet de Muziek verdaan? D 5  S~S CHARACTER - SCHETS „ Dan, zulke befchaafde Vrouwen moet men met „ geleerde Vrouwen niet verwarren. Eene geleerde „ Vrouw is eene Vrouw, die enkel Mannelijke kun* „ digherien heeft, en geene Vrouwelijke; die de „ laatstgemelden veel eer met verachting en walging „ befchouwt. Eene geleerde Vrouw is eene Vrouw, die den geheelen dag zit en leest, of teekent, of „ ook fchrijft. Eene geleerde Vrouw is eene Vrouw, „ die Latijn fpreekt, Griekfche Schrijvers beftu„ deert, ja zelfs Syrisch en Arabisch verftaat. Eene „ geleerde Vrouw is eene Vrouw, die voorftellen uit „ de Algebra oplost, tijdrekenkundige Tafelen ver„ vaardigt, voltaire van buiten kent, in de ,, leerftellingen der Wijsgeeren doordringt, hunne „ gcfchillen helpt beflechten, enz. Doch de eigent„ lijke geleerdheid behoort even min tot den kring „ der Vrouwen, als de dapperheid; en gelijk eene „ Vrouw in mijn oog 'er als de verkeerde wereld uit- ziet, wanneer zij onder de Soldaaten mede in het „ gelid ftaat, zoo is eene wijsgeerige Vrouw bij mij „ geenhair beter. De beftemming eener Vrouw is, om Echtgenoote, Moeder en Huismoeder te wor„ den, en zulks in de meest mogelijke volkomen„ heid. Hier op moet zig het Meisjen toeleggen; alles, wat daar toe niet behoort, brengt haar bui„ ten haaren kring, en geeft haar een tegennatuurlijk „ voorkomen. Wil men het geval ftellen, dat een „ Meisjen , eene Non zijnde, konde hefïuiten midden in de vrijheid te leven, zoo is ook dit befiuit tegen „ haare beftemming. Een Meisjen verliest haare eerfte wezenlijke verdiende, wanneer zij, om de Geleerde „ te willen fpelen, de Non uithangt. De Natuur „ beftemde haar tot mede - helpfter; zij moet niet al- ,, leen ,  der VROUWEN. 59 „ leen, maar om eenen Man zijn; eene vruchtbaare 5, Moeder te worden, moet zij voor de Vrouwelijke „ eerekroon houden, waar van zij den glans door ', geen roem van geleerdheid kan vervullen. En wat ], is 'er dan nog van die zoo hoog geprezene geleerde „ Vrouwen? Het is met haar, als met onze groo„ ten; wanneer deezen eens eene middelmaatig goe„ de daad verrichten, is 'er ieders mond vol van. „ De wellevendheid van eenige Mannen verheft haar „ tot wonderen der wereld, daar zij dezelven onder „ hun eigen geflacht misfchien niet eens zouden op„ merken. Eene geleerde Vrouw doet alles in een „ vreemd vak ten halven, en brengt het nooit tot het „ echte meefterfchap. Het leerftellige is naar de „ Vrouwelijke veranderlijkheid zoo weinig, gefchikt, „ als naar de hoogere prikkelbaarheid der Vrouwen. „ Een aanhoudend diep nadenken ftemt met het ge„ heele zwakker geitel der Vrouwen, (en ik voege „ rer bij, met haare op bepaalde tijden wederkomen„ de ongefteldheden, en haare natuurlijke beftemming „ tot de kraamkamer,) waar naar zig ook de vermo9, gens van den geest richten, niet overéén. En waar ' toe eindelijk de geleerdheid van een Meisjen? Moet ' zij misfchien ook openbaare ambten in den Staat of in de Kerk bekleeden? De Vrouw, zegt pau'| Lus, moet zwijgen in de Gemeente, zij behoort „ in het huis. " „ Wanneer nu zulk eene geleerde Jufvrouw in een „ huwelijk treedt, hoe ellendig is haar Man 'eraan! „ Zij moet zijne huishouding in orde houden, en „ verftaat 'er niets van; of zoo zij het al verftaat, „ bekommert zij 'er zig niet over. Wat helpt het „ hem, of zij voorftellen uit de Algebra oplost, wan- „ neer  ob CHARACTER - SCHETS „ neer zij geene rekening omtrent uitgaven houdt? „ Wat helpt het hem , dat zij tijdrekenkundige Tafe„ len vervaardigt, wanneer zij niet eens weet, wat „ op die uuren in haar huis omgaat ? Wat helpt het „ hem, dat zij uit vreemde taaien overzet, wanneer „ hij zelf het keukenboek moet houden? Wat helpt „ het hem, dat zij weet te vertellen, hoe de Grieken „ en Romeinen gefpijst hebben, wanneer de fpijzen, „ welken zij hem laat voorzetten, oneetbaar zijn? „ Wat helpt het hem, dat zij over de meefterftukken „ van Schilder- en Beeldhouwkunst nog zoo juist kan „ oordeelen, wanneer zij geen acht geeft, of de „ Kleêrmaaker en Winkelier haar bedriegen ? Wat „ helpt het hem, dat zij de volkomenfte kennis van „ Staats - gefteldheden bezit, en de lijsten der voort„ brengzels van geheel Europa weet, wanneer zij „ geene moeite doet, om haare eigene levensmidde„ len behoorlijk in te koopen en te'bewaaren, de „ wast, het tafelgoed en de kleederen niet naziet, „ maar de Dienstboden met dat alles, naar goedvin,, den, laat omfpringen? " „ Even als het met haar als Huismoeder gelegen is, „ zoo is het met, haar ook als Moeder. Het geheele „ Moeder - worden en Moeder - zijn is haar even zoo „ lastig als aan eene Coquette Vrouw. Het kraambed „ ftrijdr te zeer met het geleerde leven, vernedert „ haar in haar oog te diep onder haare aangenomens „ waardigheid, en herinnert haar te opentlijk, dat „ zij Vrouw zij. Misfchien brengt zij Kinderen ter „ wereld; maar eerftelijk, welken? Van de geboor„ te af ziekelijke en zwakke fchepzeltjes, die de ken„ merken der geleerde Moeder met zig draagen, als „ welke met gebrekkige fpijs - verteering, winden en „ toe-  der VROUWEN. r 6"r toevallen van opftijging, onophoudentlijk gekweld „ is. En zoo dra zij dezelven ter wereld gebragt s, heeft, bekommert zij 'er zig niet meer over. Het „ is onmogelijk, dat zij haare moederlijke plichten, „ en te gelijk die der ftudeerenden, zoude kunnen vervullen. Onnatuurlijk onttrekt zij aan haare „ borst de kleine fchepzels, die onder dezelve ge„ vormd werden, en geeft hen aan laage hoeren ten prooi. Zij laat hen vervolgens aan de Dienstbo„ den over, en neemt tot de Kinderkamer opzette„ lijk een zoo afgelegen vertrek, dat zij het gefchrei „ der kleinen niet hooren kan. Hoe veel de Kinderen eeten, en wat zij eeten, of zij zuiver gehou„ den worden, of niet, of zij goed of kwaad zien „ en hooren, die alles is haar om 'teven. Worden „ zij ziek, dan koomt het haar niet in de gedachten, „ om zelve hen op te pasfen; en fterven zij, dan „ fchrijft zij een Lijkzang op hunnen dood. Kortom , „ gelijk eene onbeichaafde Vrouw de Kinderen be„ derft en verkeerd opvoedt, zoo neemt de geleer„ de Vrouw in 't geheel geen aandeel aan de opvoeding haarer Kinderen. " „ De omgang met zulk eene Vrouw is in de daad voor den Man eene waare kwelling. Zij denkt aan ,, niets minder, dan zig bij hem aangenaam te maa„ ken, maar verwagt, dat hij haar altijd te gemoet kome, en haar zijne hulde bewijze; waar bij zij ,', zig dan voorbehoudt dezelve, naar maate van haa„ re luimen, aan te neemen of van de hand te wijzen. „ Is hij zwak genoeg , zig dit te laaten welgevallen; „ zoo wordt zij in korten tijd zijne Gebiederes, en geeft hem voorfchriften omtrent den fmaak , de le„ venswijze, de verdeeling van zijnen tijd, de keuze „ on-  62 CHARACTER. SCHETS „ onder zijne Vrienden, en de waarneeming zijner 4, Ambts - bezigheden; Bewaart hij zig in zijn Man„ nelijk gezag, zoo leeft hij of als van haar gefchei„ den, of heeft van elke bijéénkomst mèt haar erger„ nis en verdriet. Trotsch op haare geleerdheid, ,, ademt zij den geest van tegenfpraak en heersch„ zucht, weetalles beter, dan hij, geeft hem in niets „ gelijk, en neemt nog minder van hem de geringde „ onderrichting aan. Dan eens ftuift zij op; dan „ eens fpot zij met hem. Zij is altijd verftrooid, en ,, in diep gepijns. Voor teedere hartelijkheid onge„ voelig, voor waare vrolijkheid ongefchikt, onder„ houdt zij hem alleenlijk met klachten over haare „ zwakke lichaams-gefteldheid, dat hij aan baarbed „ de eeuwige voorleezer bij haar zij. Is hij met de „ daad zelf ziek, laat haar tijd niet toe hem in den ,, nood op te pasfen, maar zij kwijt zig van haaren plicht door een ftijf bezoek eenmaal des daags, en „ door drie maaien even ftijf naar zijnen welftand te „ verneemen. En nooit koomt het zoo verré, dat ,, zij 'er een genoegen in vinden zoude, om, bene,, vens haare Kinderen, met hem te zijn, en hem al„ zoo met de hoogde gelukzaligheid van het leven, „ met dille huisfelijke gelukzaligheid, te beloo„ nen («>" „ ö! De (*) Dit tafereel moge hier en daar eenige te flerk gekleurde trekken hebben, het is üit het leven zelven dadelijk overgenomen. Het zoude waar blijven, wanneer deszelfs kleuren nog doordringender waren; het zoude waar blijven , wanneer het door 't penceel van den ergffen Vrouwen-  der VROUWEN. 63, ,, ó! De arme Mannen, die met zulke Vrouwen, „ welke voorwaar in de Litanie eene der eerfte plaat- fen verdienden, geftrafc worden! Maar, zijn zij ,, het zelven niet, die zig daar mede ftraffen? „ Waarom verleidde haar de hoogmoed, om eene ,, geheel buitengewoone Vrouw te willen hebben, „ om zijne hand te geven aan eene Vrouw, die alle „ mogelijke ongefchiktheden heeft, om hem gelukkig ,, te maaken. De beste partij, die zij vervolgens „ kiezen kunnen, is zekerlijk deeze, dat zij het ver,, driet daar over voor zig zelven houden; maarbe„ hoorde zelfs niet een enkel voorbeeld alle Mannen „ voor zoortgelijke keuzen te waarfchuwen. Ik hou„ de het in de daad voor het krachtiglle middel, om „ het Vrouwelijk geflacht van de zucht tot gemaakte „ geleerdheid te geneezen, dat onze Duitfche Juf,, vrouwen overtuigd worden, dat niets in ftaat zij , „ om haar meer in het oog van alle verftandige en goedhartige Mannen te verlagen, dan dit. Het be„ hoort in de daad tot de onbezonnenheden onzer ,, eeuw, dat Meisjens thans met veelerleie weten„ fchappen pronken willen. Wat bedoelen zij daar ,, mede anders, dan heerfchappij over haare toekom„ ftige Mannen Wanneer zij nu zagen, dat haar wetmaater gefchetst was. De Schrijver heeft Hechts éine geleerde Vrouw gefchetst, maar welk een affchuwelijk beeld, had hij kunnen fchetzen, wanneer hij de befpottelijkheden en character-trekken van meerder geleerde Vrouwen in een geheel wilde te zamen brengen. (*) Of, zoo dit al in het begin niet het oogmerk van 't geleerde Meisjen was, maar haar leven onder de boeken flechts  64 C H AR ACTER - SCHE TS „ haar niet flechts deeze of geene, maar zelfs alle „ Mannen lieten drijven, zouden zig dan van de tien „ niet negen bekeeren, in den kring van haar geflacht terug keeren, en zig overéénkomftig haare eigent„ lijke beftemming vormen ? " „ Ook vvenschte ik, dat die geenen onder onze „ Schrijvers, die thans als Verdedigers der Vrouwe„ lijke wereld te voorfchijn treden, paal en perkin „ hunne Gelchriften houden mogten. Zij zijn het, „ die eigentljjk het hoofd van onze jonge Dochteren „ in de war helpen. Zij fchrijven opentlijk tegen „ de ondervinding, en befluiten van bijzondere ge„ vallen tot het geheel; zij fchrijven tegen de natuur „ en tegen de orde der zaaken; zij houden het onder,, fcheid der geflachten en derzelver beftemming niet „ in het oog, en zij zouden de wereld omkeeren, „ wanneer het hun gelukte, hunne hooge gedachten „ van de Vrouwen als een opentlijk en algemeen er„ kend gevoelen in te voeren (*). Het is hier waar„ lijk niet om iets gerings te doen, maar om alle „ huis- fiechts eene fpeling der Coquetterie van haar verftand zijn moest; zoo zal echter bij vervolg deeze heerfchappij van zelve komen, en misfchien de fentimenteeljle geleerde Coquette tot de ergfte Dwingelandesfe van haaren Man maaken. (*) Zouden het deeze overdrevene Lofredenaars en Verdedigers van het Vrouwelijk geflacht zelven wel zoo ernflig en eerlijk in hunne verdedigingen meenen, als het zig laat aanzien? Ontftonden zulke Gefchriften nimmer uit eene overdrevene liefde voor ééne of meer Vrouwen, dus in  der VROUWEN; 65 j, huislijke gelukzaligheid, die voor Geleerden, Wijsgeeren en openbaare Ambtenaaren even zeer de „ eenige waare gelukzaligheid op aarde is, als voor „ elk ander redelijk Mensch, hij zij, wie hij zijn mo„ ge. Of behoóren die Mannen, welke hun leven met denken doorbrengen, en daar door reeds van „ het genot van duizend zinlijke genoegens afftand „ moeten doen, óók niet eenmaal huislijk gelukkig „ te zijn; behooren zij van de aarde in 't geheel niets „ te hebben? God bewaare elk Man van onze clasfe „ voor eene onbefchaafde Vrouw! Dit zegge ik nog „ eens; maar eene zoogenaamde geleerde VrouW is ,, en blijft ook, of een befpottelijk, of een walgelijk „ fchepzel. Haare geleerdheid heeft weinig te bedui-3, den; of zij voegt haar als Vróuw niet. Is zij dn„ gefchikt tot Vrouw, dan is zij iets gedrochtelijks, „ en zulks kan, waar het zig ook in de Natuur moge voordoen, enkel bevreemding, maar nooit waare ,, bewondering verdienen. " boileau fchetst het beeld eener geleerde zottin, vooral op de volgende plaats, zeer voortreffelijk, Sat. X. Cefi chez eïle toujcurs, que les fades auteurs S'en vont fe confoler du mépris des lecleurs. Elle y repoit leur plainte; & fa dotïe demeure, ■/lux Perrins, aux Coras, eft ouverte a toute heure; La in een zeer hartstochtelijk en dubbelzinnig gemoeds-geitel, nooit uit de lust, óm eenen anderen, veel gelezen» Schrijver tegen te fpreken, dus uit enkele twistziekfe, als mede uit eenzijdige, partijdige veronderftellingen, ïVj Deel, E  CS CHARACTER- SCHETS La da faux bel efprit fe tiennent les bureaux: La tous les vers font bons, pourvu qu'ils foient nouveaux. Au mauvais gout public la belle y fait la guerre; Plaint Pradon opprimè des ffflets du parterre; Rit des vains amateurs du Grec & du Latin; Dans la balance met Ariflote & Cotin; Puis d'une main encore plus fine & plus habile, Pefe fans pajfion Chapelain & Virgile; Remarque en ce dernier, beaucoup de pauvretés, Mais pourtant confejfant, qifil a quelques beautés. [ dat is, volgens de Nederduitfche vertaaling , uitgegeven te Amfi. 1770. in 8vo.2 Haar kuis, daar zij hun klacht ontfangt bij gantfche hoopen , Staat voor Perryns, ftaat voor Corrasfen altijd open. Daar fpant het valsch verfiand de Vierfchaar: alle dicht Wordt daar voor goed gekeurd, mits 't nieuwlings ko' me in ,t licht. Ze ontzeit den goeden fmaak ten oorlog, prijst la Serre, Beklaagt Pradon, verdrukt door 't fluiten van 'tparterre. Belacht de minnaars van de Griekfche en Roomfche taal, Legt Ariftofles met Cotyn in ééne fchaal. Voorts fixer nog ter hand, van oordeel fijn en fchrander. Weegt zonder drift Chaplain en Maro met elkander; Toont in den laatften zeer veel beuzelingen, maar Erkennende evenwel zijn fchoonheid, hier en daar. VROU-  tofik.VROUWE Ni Cf VROUWELIJKE KWAADSPREKENDHEID. Derzelver zoorten.-—. Haare verwerpelijkheid.— Wanneer, en hoe kan zij evenwel verontfchuldigd worden?— Zijn de Vrouwen meer, dan wij, daar toe geneigd, en om Welke redenen-, jVlen heeft dit zedelijk gebrek van zoo veele duizende Menfchen reeds lang in twee zoorten verdeeld, in boosaartige en niet boosaartige Kwaadfprekendheid. Ik ken den uitvinder deezer verdeeling nietë Hij fchijnt een Franschman geweest te zijn. Doch ik ben zelf geen Vriend van onderfcheidingen van dien aart, dewijl men hier door aan eene op zig zelven af te keuren zaak flecht een bevallig gewaad tracht te geven , en daar achter een bedrieglijk hart verbergt, het welk ons, misfchien geheel tegen onzen wil, tot de liefdeloofte beöordeelingen van anderen verleiden kan. Ik houde ftaande, dat men dikwerf door eene niet boosaartige Kwaadfprekendheid even zoo veel onheil en fchade, als door eene dadelijke valfche befchuldiging kan veroorzaaken (*), daar door de be- min- (*) „ 'Er zijn Kwaadfprekendheden, die zoo misdadig „ zijn, als een doodflag. " Penfées diverfes, ecriies & un Doïïeur de Sarbonne, a Rotterdam 1704. Tvm, II. J>ag' 343- E a  68 CHARACTER-SCHETS minnenswaardigheid en zekerheid van zijn characTref' somtijds even gemakkelijk, als door de laatfte, opofferen , en in het oog van anderen een zeer gevaarlijk Mensch worden. Hij zelfs, die het dadelijk oogmerk niet heeft, om door zijne fcherts zijnen Evenmensch te benadeelen, zal echter niet kunnen vermijden, om hem befpottelijk te maaken; doch die befpottelijk gemaakt is, zal niet zelden in grootere gevaaren geraden, dan de valfchelijk befchuldigde zelf. Men zal hem geene achting meer toedragen; maar een Mensch , die niet geacht wordt, heeft zeer veel, heeft misfchien alles verloren. Men zal hem geen vertrouwen fchenken, geene vriendfchap en erkentlijkheid willen fchuldig zijn; men zal den weg tot zijn geluk moeielijk maaken; men zal zijne, zelfs eerlijke en goede, daaden eerder van de verkeerde en verkleinende , dan van de fchoone en groote zijde befchouwen ; misfchien niet uit kwaadwillendheid, maar door de kracht van den indruk, dien eene fchertzende aanmerking ten zijnen opzichte op ons gemaakt heeft. Zoude dus in zoo verre de niet boosaartige Kwaadfprekendheid niet eenige veröntfchuldiging verdienen, wanneer zij niet met het uitdrukkelijk oogmerk, om anderen te benadeelen , gepaard gaat? De beantwoording deezer vraag zal zig uit de volgende ontwikkelen. Zeer veele Menfchen, die anderen befpotten, hebben enkel het oogmerk, om hunne geeftigheid te toonen, en, dewijl zij door geene andere bekwaamheden van den geest kunnen uitblinken, ten minftan voor fatyrieke verftanden gehouden te worden. Zij willen zig daar door een zeker gezag in de Maatfchappij verfchaflen, den naam van aangenaame lieden in gezelfchappen verwerven, en, het geen bij hun havent  der. VROUWEN. $ö Ven alles gaat, tot lachen aanleiding geven. Misfchien willen zij ook door hunne geeftigheid zekere al te vrijmoedige lieden op eenen afftand van zig houden, of aan anderen eene zekere befchaafdheid en voorzichtigheid inprenten, die op geene andere wijze verbeterd willen worden. Deeze oogmerken zijn niet ten eenemaal verwerpelijk en zedenloos. Elk Mensch, de laffte en maatigfte verftanden zelfs niet uitgezonderd, heeft op zekere tijden zijne geeftige invallen, elk wil door deezen of geenen vrolijken inval, of zig zelven, of anderen verlustigen. Hij zal liever zijne goede daaden, dan zijn goed verftand laaten in twijffel trekken, en daar hij voorzien kan, van achter den rug te zullen worden uitgejouwd, zijn lever ten kosten van anderen te doen fchudden. Het is ook over 't algemeen niet eens mogelijk, den indruk van het belachelijke te wederftaan, dewijl zulks niet van onze willekeur afhangt, en in de prikkelbaarheid van onze verbeelding gelegen is, en dewijl ons duizend verkeerde, wonderlijke, onkundige en befpottelijke Menfchen alle oogehblik gelegenheid geven, om door haare dwaasheden en zonderlinge vertooningen aangedaan te worden. De ernftigfte en beste Menfchen gevoelen niet zelden de aanvallen van een fchertzenden en vrolijken luim, die meenigmaal in het Hekelachtige en befchimpende fchijnt te vallen , zonder dat zij het zoo gemeend willen hebben. Het lachen behoort tot hunne behoeften. Zij zouden met eene andere opvoeding, in andere omftandigheden , misfchien zoo goed als anderen, fchrandere goohelaars geworden zijn; zij zullen zig zelven moeten beftrijden, om het nog niet in eenen gevorderden leeftijd te worden. Wij kunnen bovendien onze oogen E 3 e»  >o CHARACTER- SCHETS en ooren bij eene belachelijke of zoutelooze beöordce» ling van anderen, bij eene dwaaze houding en gewoonte, bij armhartige gebaarden van een trotsch Mensch, voor de blinde eigenliefde van het zoogenaamd zelf-gevoel, voor opgefmukte eenvouwdigheid en zwakheid van geest niet toefluiten, en wij worden, in ons weêrwil, gedwongen, daar om te lachen, en daar mede te fpotten , offchoon wij 'er misfchien niet zeer toe gezind waren. Is ons gevoel zeer fijn, onze fmaak zeer teeder, en onze befchouwing in eene ongemeene kennis der wereld en derzelver veelzoortige dwaasheden geöeflënd; zoo zullen ons juist die dwaasheden nu nog meer moeten in 't oog loopen. Onze fpottende geest is deswegens levendig, eer wij het nog bemerkt hadden. Onze fchertzende luim ftortj zig uit zonder gemaatigdheid, en zomtijds met zeer weinig voorzichtigheid. De zonderlingfte tegenftrijdigheden in de daaden en denkwijzen der Menfchen drijven onze geeftigheid als voort; de natuurlijke behoefte tot lachen fpoort haar zelfs aan. Wij willen haar inhouden, maar het is ons fchier onmogelijk, Tusfchen de lippen kunnen wij haar influiten; maar in de ziel, in de innerlijke bewustheid, laat zig dezelve door niets ter wereld weg redeneeren. Het is moeielijk, zeer moeielijk, niet te fpotten, wanneer een armhartig verftand zig in de Maatfchappij als een Denker, en een Man van het grootfte gewicht, wil voordoen, en de verdienften van oneindig grootere Menfchen door zijn klein , niets - beduidend Ik verdonkeren; wanneer de eergierige dwaas voor lieden, die boven hem zijn, als een worm kruipt, en de geenen, die beneden hem zijn, dan eens met fnoode verachting, dan eens als een dwingeland bejegent; wan-  der VROUWEN. ?t wanneer de eigenzinnige zot zonneklaare waarheden tegenfpreekt, en door die tegenfpraak zig het aanzien van een doorzichtig verftand verwerven wil; wanneer de laffe praater zig in de webbe van zijn eigen gebabbel verwart, en, alleen om tepraaten, het laatfte overfchot van zijn verftand ten prooi geeft; wanneer het ellendig onverftand eene geeftige gedachte zoekt, en, dewijl hij die met alle de infpanning zijner hersfenen niet vinden kan, jegens anderen grof en onbefcheiden wordt; wanneer de vraat zijn genoegen niet eet, terwijl Vrouw en Kinderen hem bedeelen, en in 't geheim Vordelijke tafelen aanleggen; wanneer een onbefcheiden Mensch zig in zijn huis het aan-' zien van een volkomen Souverain geeft, terwijl hij onder den ijzeren hamer van een kwaad Wijf, of van eene doorflepene Coquette ftaat; wanneer de wantrouwende zig gevaaren verbeeldt, die niet aanwezig zijn, en afgronden meent te zien , waar de weg zeer effen en gebaand is; wanneer de voorzichtigde en verftandigde Man zig door eenen onnoozelen Iaat misleiden, en het doorzichtigst verftand zig door een oud wijf aan den leiband laat leiden; wanneer de nijdige , even als de hond in de Fabel, naar een fchaduwbeeld van het geluk grijpt, en daar door een dadelijk bezeten goed verliest; wanneer de kleine geest'zig met vreemde vederen opciert, en dezelven, half met angst van het geweten, en half met onbefcheidenheid, als de zijnen tracht te verdedigen; wanneer de Vrijgeest:met de heiligde waarheden fpot, en in andere dukken da rol van eenen onkundigen en allerbijgeloovigden zot fpeelt; wanneer de Staats-hervormer aan eene geheele wereld omwentelingen voorfchrijft, en in zijn eigen huis geene orde heeft; wanneer zelfs doorzichtigs E 4 Mea-  ra CHARACTER - SCHETS Menfchen over de nietigfle gevoelens twisten, en elkander verketteren, en, om gelijk te hebben, liever drogredenen uitvinden , dan aan de waarheid billijke hulde doen; wanneer de misdadige met zijne gebreken door eene ondoorzichtbaare wolk meent heen te dringen, terwijl de oogen van alle Menfchen op hem geflagen zijn, en deezen zijne geheimfte fluipwegen kennen; wanneer de zwakke fterk, de blinde ziende, de kleine groot, de groote ongemeen klein, de eenvouwdige fchrander, de huichelaar eerlijk, de arme rijk, de gevoellooze grootmoedig, de vreesachtige dapper, de leelijke fchoon, de ruwe gevoelig zijn wil. Het is moeielijk, zeer moeielijk, nicï te fpotten, wanneer eene oude Vrouw om de liefde van jonge Mannen zig galant betoont, en aanfpraak maakt op bevalligheden, die lang verwelkt zijn; wanneer de onkuifche den fplinter in het oog haarer Mede-zuster ontdekt, terwijl zij den balk in haar. eigen oog niet ziet; wanneer de geeftenlooze Vrouw voor eene geleerde fpeelt, en over dingen redeneert, waar van zij naauwlijks het oppervlakkige kent; wanneer de naijverige befpottelijke proeven met de trouw van haaren Gemaal of Minnaar aanvangt, en hem misfchien zelve bedriegt; wanneer de fchijnheilige haare groove buitenfporigheden achter het Gebeden-boek en de plechtigheden van den Godsdienst tracht te verbergen; wanneer de fentimenteele eene meer dan men» fchelijke en onnatuurlijke taal fpreekt, terwijl zij geheel een Kind der Natuur zijn wil; wanneer het trötfche Wijf, het welk op de beste Menfehen met een hoonenden lach hoogmoedig nederziet, onder de heerfchappij van eenen Bedienden ftaat, en zijne lomp-  der VROUWEN. n lompheden verdraagt; wanneer de Coquette met al den, glans en alle de kunst, die zij zig poogt te geven, echter niet behagen wil; wanneer het Meisjen van aanzien door haaren Hand, haare geboorte, haare kleeding, de overhand wil behouden, en door de minder aanzienlijke, maar beminnenswaardige' Juffer in vergetenheid gebragt wordt ; wanneer de verftandige Moeder de muilen der eenvouwdige en dwaaze Dochter kust, en de Dochter aan de Moeder haare levenswijze voorfchrijft; wanneer zij, die pas den adeldom verkregen heeft, aan haare Kinderen den omgang met Burger - lieden verbiedt, en aan haare ingebeelde hoogheid eer en vermogen opolfert; wanneer eene burgerlijke Vrouw naar de genadige gunst eener adelijke haakt, en het voor een geluk van haar leven houdt, om met dezelve eene zottin te worden. Bij alle deeze verfchijnzelen in het maatfchappelijk leven kan men met juvenalis uitroepen; Difflcik eft , fatyram non fcribere. Laat ik nog de verontfchuldiging der Kwaad/pre-* kendheid, ten minften in den goeden, zin van het woord, bijbrengen^ dat het met de verkeering in het gezellig leven niet wel voort wil* wanneer 'er niet een weinig fcherts en boerterij onder gemengd wordt. De ernftige gefprekken worden voor de ernftige lieden zelven wel dra verveeleade, de denkbeelden ter onderhouding verliezen hunnen zamenhang, de lieden van het gezelfchap beginnen te geeuwen en te gaapen, men verlangt liever naar een vrolijken poetzenmaaker, dan om nog eenige oogenblikken door die verveeling gekweld te worden. De ftaatigfte lieden verlangen naar vertellingjens, geeftige bijzonderheden, wonderlijke dingea, al waren 't zelfs onwaarheden,, E 5 om  74 CHARACTER - SCHETS om daar mede voor te komen, dat zij zig niet te zeer verveelen. Zij geven zelfs aan den poetzenmaaker, boven hunne Vrienden en Vriendinnen, den voorrang, om flechts een uur langer dat vermaak te genieten. De uitmuntendlte verftanden worden langwijlig en ftijf, wanneer zij de kunst, om met anderen te fchertzen, niet verftaan, terwijl daarentegen zij, die, zoo men zegt, een gezelfchap veraangenaamen, mee alle hunne armoede van geest, en zelfs met een dubbelzinnig charaéter, overal welkoom zijn. Zij {pelen de hoofdrol in het gezelfchap, ter hunner eere worden geheele bijéénkomften aangelegd, en partijen gegeven. Zij zijn zekerlijk niet altijd de beminnenswaardigfte Menfchen, zoo als ik in mijne CharaEleri fchets der Mannen toonen zal; maar zij hebben bijna altijd het oor der Vrouwen, dewijl dezelve fteeds verlustigd willen zijn, dewijl het lachen ééne van haare natuurlijke behoeften is, en door haar het aangenaame boven het nuttige in de meefte gevallen wordt voorgetrokken, Wanneer men fpotternij en befchimping voor een toetfteen der waarheid houdt, kan men even goed Hellen, dat zulks ook gefchikt zij om zeer veele Menfchen te befchaven en te verbeteren, en in dit fluk zullen fpotternij en befchimping nog meer verontfchuldiging verdienen. De Menfchen willen altijd liever door fterke beweging opgewonden, dan zacht en liefderijk te recht geholpen worden; zij geeuwen bij vermaaningen en voorftellingen ten goede; zij vallen daarbij in flaap; zij hooren ze misfchien zelfs niet, of worden daar door nog ongemakkelijker en gekker van humeur. Echter het befpottelijk maaken van hunne dwaasheden en zwakheden kunnen zij niet ver» 'dra-  der VROUWEN. ?5 dragen, dewijl hunne ijdelheid en verborgen hoogmoed daar, door op eenmaal en van alle kanten gefnuikt en gekwetst wordt, Welke bittere gewaarwordingen men dan ook tegen den fpotter zelven gevoelen moge, zal zulks tevens den hoogmoed wederom aanzetten, om zig voor dergelijk bitter gevoel bij vervolg te wagten, en ten minften voor het oog van 't Publiek eene voorzichtiger rol te fpelen. Zij zouden zomwijlen gaarne de helft van hun vermogen 'er voor geven, wanneer de fpotter zijne fchimpfchoten niet juist naar de gevoeligfte zijde gewend had, misfchien op een' tijd, dat de zaak bij het Publiek den fterkften indruk maaken moest. Beste en goedaartige Menfchen worden door fpotternij op eene andere wijze » dan de hoogmoedige, van hunne zwakheden en overijlingen geneezen.' In plaats, dat de laatstgemelde tegen wil en dank de befpotte gebreken niet tracht af te leggen, maar alleen met meerder flimheid te verbergen, worden de eerstgemelden tot eene naauwkeuriger zelfkennis, en tot beheerfching eener hartstocht geleid, welke zij voorheen voor minder gevaarlijk en aanftootelijk hielden. Zij leeren thans zorgvuldiger hunne zwakheden van hunne wezentlijk goede eigenfchappen af te fcheiden, en een wantrouwen op dat fchoone beeld te hebben, het welk zij zig misfchien reeds vroegtijdig van hunne innerlijke grootheid en gewicht gefchetst hadden 5 zij zullen in alles met meerdere behoedzaamheid en voorzichtigheid beginnen ta handelen; zij zullen de oordeelen zelfs van weinig beduidende Menfchen niet voorbij zien, dewijl zelfs de. kleinfte mugge in ftaat is om te fteeken, en eene fcherts altijd eene fcherts blijft, het zij ze dooreenen Bedelaar, het zij door eenen Koning, gezegd wordt. Zij  ?6 CHARACTER-SCHETS Zij zullen de Kwaadfprekendheid niet op eene kinderachtige wijze vreezen, maar bevreesd zijn , dezelve te verdienen. Intusfchen kunnen en moeten alle deeze redenen, tot verontfchuldiging van fpotternij, niet voor de aVgemeene ftem der Maatfchajjpij worden aangezien, en het zal voor ons een voornaame regel van een verftandig levens-gedrag moeten worden, van de fpotternije Hechts zelden, en dan nog fteeds met de grootfte omzichtigheid, gebruik te maaken, op dat ons hart zelf daar door niet vergiftigd worde, en wij eindelijk alle vertrouwen op de Menfchen verliezen. Nog minder moeten die gronden eene boosaartige Kwaadfprekendheid verontfchuldigen, welke ongetwijffeld één der leelijkfte gebreken van den Mensch is, en alle goede Zielen tegen zig in 't harnas jaagt. Haare fnijdende fcherts is opzettelijk, en wordt door de beminnenswaardige eigenfchappen van den geen, dien men befpot, en van zijne verdienften, eer aangezet, dan verzagt; haare kwaadaartige manier van uitdrukken en beledigen vernielt den grond der menfchen - liefde 5 haar vergift rukt de fchoonfte banden der Maatfchappij los, en maakt de heiligde deugden van het leven zelfs befpottelijk en dubbelzinnig. Haare lihertzen zijn peilen, die opzettelijk kwetzen moeten; men wil niet enkel- gelach verwekken, maar ook nadeel toebrengen. De booze geest, die in haar woont, loert met eene helfche boosheid op de gebreken van anderen , of tracht zelfs daar toe gelegenheid te geven, om een des te ruimer fpeelvak voor haare beledigende aanvallen te bekomen; terwijl de lachende fcherts^yan den goedaartigen fpotter zig eeniglijk bepaalt, om eene wezentHjke verdiende, eene wezentlijke deugd vaa  ö e ft. VROUWEN. 77 Van zijnen Evenmensch te beledigen en te verdonke» ren. Voor de boosaartige Kwaadiprekendheid is niets zoo heilig, waar oyer zij niet haare bittere aanmerkingen maaken zoude, niets zoo groot, zoo verheven , zoo eerwaardig, het geen niet haaren moedwil en geesfel gevoelen moet. Noch vriend, noch vijand blijft voor haare flangenbeeten verfchoond, zoo zij anderzints nog Vrienden hebben kan. Het geheele leven deezer fpotzieke Menfchen, hunne taal, hunne ftilzwijgende houdingen, hunne geheele denkwijze, hunne behaaglijkheden en hartelijkheden zelfs, die zij nu en dan fchijnen aan te neemen, zijn eene, dan eens meer, dan eens min, bedekte befchimping; zij haaken overal naar het belachelijke, en zijn niet meer in ftaat, om de goede zijden van den Mensch te waafdeeren ; zij achten niets, dan hunne boosaartige fpotternij, zij gevoelen zig ongelukkig, wanneer dezelve niet altijd de verwagte uitwerking doen wil, zij leggen 'er zig op toe, om dezelve nog fcherper te maaken, wanneer zij het ongenoegen van anderen aan den gang maakt. Zij fterven met eene befchimping op hunne ftervende lippen. Zomwijlen befpeurt men aan deeze ellendige Menfchen in hun gezelfchap eene zekere ftilte, zij zijn als tot zig zelven gekeerd en gefloten, en fchijnen aan niets deel te neemen,- wat rondom hen omgaat; maar in zulke oogenblikken fineeden zij gemeenlijk eene nieuwe kwaadaartige fchimpreden, een nieuw voortbrengzel van hunne misdadige geeftigheid, knaagen heimlijk aan den goeden naam van eerbiedwaardige Mannen en Vrouwen, en barften in eenen befchimpenden lach uit, wanneer zig het gezelfchap verwijderd heeft. Het is even zoo moeielijk, als onaangenaam, met zul-  78 CHARACTER - SCHETS zulke hekelende en ongemakkelijke Menfchen om té gaan, dewijl hunne beledigende en nimmer rustende fpotternij hen tot waare vriendfchap, en tot infchikkelijkheid omtrent anderen, onbekwaam maakt, en dewijl men jaaren lang met hun leven kan, zonder te weten, hoe men het met hun heeft. Ik weet zeer wel, dat de omgang deezer lieden niet zelden de aangenaamfte en onderhoudendfte van de geheele Wereld zijn kan, wanneer zij meer hunne boertende, dan hunne beledigende luimen hebben, dat zij aan hunne vertellingen en uitleggingen dikwils onnavolgbaare bevalligheden van voorftelling en van geeftigheid weten te geven; maar hij is geenzints één der kleinfte zotten , die hun zijn vertrouwen fchcnkt. Waar is een Mensch onder het bereik van hun gezicht, die niet door hun befpottelijk gemaakt wordt? Thans vermaaken zij u met een tafereel van vreemde dwaasheden , befteedden hunne geeftigheid aan duizend fchimprcdenen, geven adn de misftappen van eenen Buurman of Buurvrouw de belachelijkfte kleuren, ftellen den hoogmoed van den éénen met zijne overige kleine gebreken in de belachenswaardigfte tegenftrijdigheid, fchetzen de ongemakkelijkheden van den anderen met eene lijmige fpraak; en morgen zult gij zeifin eene andere bijéénkomst het voorwerp hunner fcherts zijn. Gij zoudt verbaasd ftaan, wanneer gij het hooren kondt, welke belachelijkheden zij in u befpeurd hebben, en hoe zij dezelven aan den dag weten te brengen, hoe zij den tongval uwer fpraak, de gebreken uwer uitdrukking, het ftijve of al te beweeglijke van uwen perfoon, hoe zij uwe oordeelen over anderen, uwe laffe fcherts, de opvoeding uwer Kinderen, uw geliefkoosd onderwerp, uwe kinder-  B!& VROUWEN. 79 dérachtige ijdelheid, de gewaande grootheid van uwe daaden, uwe levens-manier met uwe Vrouw, uwe gierigheid of uwe verkwisting uwen omgang mee zekere Menfchen, uwen driftigen ijver om met de Grooten om te gaan, uwe toegevendheid omtrent de Dienstboden, uwe hoopen en uwe wenfehen, uw do en en laaten, uwe beminnenswaardigheden en uwe ■gebreken, weten uit te jouwen. Gij zoudt verbaasd ftaan , welk vergift zij uit de kleinfte omftandigheden zuigen, en dingen aan u ontdekken kunnen, die nog geen ander Mensch aan u bemerkt had. Hun fcherp oog kent u oneindig beter, dan gij u zelven kent. Zij zullen door de konst, om lachen te verwekken, ea het belachelijke geeftig voor te Hellen, zelfs uwe Vrienden tegen u kunnen ophit'zen, wanneer zij willen. Zij zullen onbefcheiden genoeg zijn, om uwe toekomftige zwakheden vooraf te voorzeggen, en deeze voorzeggingen aan anderen op eene Hekelachtige wijze mede te deelen, terwijl gij in hunnen fchoot meent te rusten, en goedhartig en verdwaasd genoeg zijt, om uwen omgang en gemeenzaamheid met die lieden voor een geluk des levens te houden, Deeze dwaaling kunnen de verftandigfte lieden begaan. Maar 'er is eene andere zoort van Menfchen van een zwak verftand, die eene geheel bijzondere neiging hebben, om die Hekelachtige fpotters met ijver te volgen; deels, om in hun gezelfchap mede uit te blinken; deels, om hunne eigene, fchoon armhartige , fpotzieke luimen door hunne fchimpredenen op te wekken, en daar aan warmte te geven. Wanneer deeze ellendige fchepzels , die zig zelven geeftige verftanden achten te zijn, hoe zeer zij niets meer dan gochelaars en hansvvorften der hekelende befchimpers zijn#  8o CHARACTER - SCHETS» rijtt, en door deezen zelfs als een fpeelbal heen en Neergeworpen worden, nog voor eenige verbetering vatbaar waren, en niet eene al te groote waarde aan hunne gedwongene geeftigheid hechtten; zoüde ik hurt den welmeenenden raad geven, om den omgang met die boosaartige fpotters en fpotfters liever geheel te vermijden. In plaats van gelach te verwekken, zullen zij zelven uitgelachen worden, de fcherpere fpotter zal hunne invallen ontknoopen en ontleeden, en tegen hen zelven doen te rugkaatzen; hij zal hen tot zijn fpeeltuig maaken, op dat het hem nooit aan ftof tot Kwaadfprekendheid ontbreeken moge; of men maakt van deeze gekken op eene andere manier ge^ bruik. Men fchijnt hunne fmaakeloözc fpotternij zomwijlen te bewonderen, men haalt hun daarvoor geld en geheimen af, men maakt hen op arme of weinig achting verdienende Meisjens en Vrouwen verliefd. Zij moeten de pijlen affchieten, die anderen gefm'eed hebben, «ij moeten dikwils ongefchikte dienftcn in huis verrichten , zij zijn de aapen van dert Heer en van de Vrouw des huizes, van de Kinderen en van het Huisgezin, en moeten, om de eer te hebben van met geeftige lieden om te gaan, dikwils laagheden verdragen, die zig flechts eene onnoozele eenvouwdigheid kan laaten welgevallen. Dus verre van de Kwaadfprekendheid in 't algeineen. Ik zal nu tot de Kwaadfprekendheid der Vrouwen in 't bijzonder overgaan, dewijl zij haat van oudsher als een zeker erfgoed van haat geflacht is toeschreven geworden. Dit behoort geene befchuldiging te zijn, die de Vrouwen geheel alleen treft. De Mannen zijn van dit gebrek met vrij tö fpreken. 'Er zijn onder hen, zoo wel als onder de  der. VROUWEN. jfc Vrouwen, zeer zedenlooze voorftanders van lastering, 'er zijn onder hen veel meer fpotters, dan onder de Vrouwen, en de Kwaadfprekendheid zoude ook zonder de Vrouwen in de wereld zijn. Des niettemin kunnen 'er veelerhande redenen zijn, waarom men gemeenlijk aan de Vrouwen meer, dan aan ons-» die zwakheid te last legt. De Vrouwen zijn regelmaatig praatachtiger, dan wij, het belachelijke maakt zeer dikwils eenen meerderen indruk op haare prikkelbaare en levendige geeftigheid, dan op de onze. Misfchien wordt het ook even daarom voor haar moeielijker, haare fpotternij te rug te houden, en'gebreken in anderen over 't hóófd te zien, welken het oog van den Man over 't hoofd zag, die beneden zijne berisping waren, of die ook, dewijl hij in eene geheel andere gefteldheid, dan de Vrouw, leeft, geenen zoo diepen indruk op hem, dan op het gevoeliger en teederer hart der Vrouwe, maakten. De levendigheid en fnelheid' der Vrouwelijke tong is bekend. Dit geven zij zelven toe, dewijl zij zig daar door niet zelden tot een last worden, en zomwijlen eene zoort van praatende wedftrijden onder elkander beginnen, die enkel ten oogmerk fchijnen te hebben, wie het in praatachtigheid winnen zal. Duizend kleinigheden, duizend in- en uitwendige.prikkelingen brengen dit Vrouwelijk lid oogenblikkelijfc in. beweging, en maaken het bij veele Vrouwen, die een zeer levendig bloed, een gevoelig zenuwgeftel. >m eene gezonde long hebben, tot een waar perpetuum mobile. De ftóife daar toe mag van daan komen, van waar zij wil, het is genoeg, wanneer 'er maar gepraat, en over de gebreken van anderen gehekeld kan worden. Het ontbreekende moet de vindingrijke • IV. Deel. F praat-  ■ft CHARACTER - SCHETS praatachtigheid aanvullen, het niet wezentlijke in ïet3 wezentlijks herfcheppen, en de kleuren van het een* vouwdigst tafereel verzwaaren en vermeerderen. De kleinfte gebeurtenisfen en bijzonderheden worden in vertellingen, die uuren lang duuren, ingeweven, en zelfs de allerkleinfte omftandigheden niet overgeflagen. Het hiftorietjen wordt honderd maaien over verteld en herkaauwd, tot dat het dooreen ander hiftorietjen, of eenig ander behaaglijk gepraat, verdrongen wordt. Onaangezien de langdraadigheid van alle deeze gefprekken, komende Vrouwen daar doorniet zelden op geheel verborgene hoeken van het menfchelijk hart, die alleenlijk door een herhaald heen en weder fpreken, en door het voorwerp als door te zijgen, zichtbaar en tastbaar worden. Veel fpreken brengt wel eenvouwdige Vrouwen in haare menfchenkennis geen enkelen ftap verder, dewijl zij daar in alleen werktuiglijk handelen, en met haare aangeborene praatachtigheid geenen waarneemenden geest zamenpaaren; maar verftandige Vrouwen hebben aan haare praatzucht zelfs ongemeene ontknoopingen van het charaéter van andere Menfchen te danken. Zij willen niet alleen praaten, maar ook onderricht zijn, zij willen nieuwe denkbeelden uit elkander doen voortkomen, zij praaten, om verfchillende beöordeelingen tegen elkander te kunnen wikken en weegen. Haare praatachtigheid neemt zelfs de ftilzwijgendheid weg, en brengt daar door zeer dikwils geheimen aan den dag, die alleen de flimheid eener Vrouw uit hunnen donkeren fchuilhoek konde doen te voorfchijn komen. En zoo zijn 'er duizend dingen, welken de Vrouwen tot in den grond hadden uitgevorscht, terwijl de onnoozele Man niets bemerk- 1 te,-  der VROUWEN. 83 te, en hem zijne geheimen ondoordringbaar fchenen te zijn. Daarenboven is, uitvvijzens alle ondervinding, niets ■gewoonlijker, dan dat de Kwaadfprekendheid zig in de bijéénkomften der Vrouwen vertoont, wanneer dé kloender huislijke gefprekken over bezuiniging, koopen en verkoopen, over Dienstboden en opvoeding der Kinderen enz., is afgehaspeld. Over onderwerpen van geleerdheid, en die zeer ernitig zijn , zijn de Vrouwen zelden gewoon lang met elkander te fpreken. Na weinige minuuten worden zij 'er moede Van, en verveelen eikanderen ligtelijkmet deeze zoort van gefprekken, vermits alle opgefmukthcid van het Verftand, wanneer zij die bij andere Vrouwen befpeüïen, doorgaans nog meer aan haar, dan aan ons, in t oog valt. Zij openen dus liever eene fchool vari lastering, en de eenvouwdigfte Vrouwen waagen het, om daar in uit te blinken, Uuren lang duuren deeze onafgebrokene gefprekken voort:, en wij zouden misfchien meenigen trek van menschkunde en beleid iit het gemeene leven daar uit kunnen afleiden, wanneer de Vrouwen niet gewoon waren zig in ons gezclfchnp met meerder omzichtigheid eri vreesachtigheid uit te drukken, en aan haare vertellingen, zoo dra wij ver', fchijnen, niet eenen geheel anderen toon'wisten te geven. Wij zouden verbaasd ftaan, wanneer wij altijd in haare gezelfcbappen tegenwoordig zijn mogten, en zij ook dan geheel openhartig bleeven, hoe onbarmhartig zij gemeenlijk in het beöordeelen haarer Medezusteren te werk gaan, hoe bits en nijdig zij jegens de beste Vrouwen en Meisjens worden, hoe diep zij zig zelven en haare Vrouwelijke zachtmoedigheid vergeeten, met welke kunst en woede zij kunnen rasteren^ F a zoo  S4 CHARACTER-SCHETS zoo dra haar bloed in beweging gebragt wordt. De fijnfte fchimpredenaar is dikwils verre beneden haar, zij zouden alle zijne puntdichten verduifteren, wanneer zij dezelfde bekwaamheid in het fchrijven bezaten. Ik heb reeds hier vooren opgemerkt, dat de Vrouwen elkander zelden zeer gunftig zijn, en dat haare Wederkeerde genegenheid zeer dikwils iets is, het welk oogenblikkelijk voorbij gaat. Haare wederkeeïige gewaarwordingen van nijd, van jaloerschheid, van wraak, en hoe deeze vijanden van haare rust en deugd ook genaamd mogen worden, fchijnen bitterer en vergiftiger, dan zoortgelijke aandoeningen in den Man te zijn, dewijl zij veel ligter aangezet en beledigd kunnen worden, en zij haare driftigheid meer, dan wij, moeten opkroppen. Daar door worden alle haare denkbeelden eigenzinniger en heeter gemaakt. Zij mogen niet altijd haaren opgekropten haat geheel laaten uitdóoven; daar door wordt de ftoffe tot gevoeligheid en verbittering jegens haar geflacht langen tijd onderhouden, en door de kleinfte bijkomende gelegenheid op nieuw aan het gisten gebracht. Daar uit kan men dikwils verklaaren , waarom zeer goede en edele Vrouwen zelfs elkander met eene toomlooze woede haaten en vervolgen kunnen, zonder dat zij elkander opzettelijk beledigd hebben. Haare gal is nu eenmaal uftgeltoft, en nu heeft alle barmhartigheid een einde. Het geen men voorheen in elkander ftil wilde voorbijgezien hebben, wordt thans als eene misdaad, ten minden als eene groove zwakheid, bijgebragt; haare meliglte daaden , gewoonten en uitdrukkingen moeten nu de geftrengfle en liefdeloofte beöordeeling ondergaan. L de arme Vrouw eenmaal zoo ongelukkig ge- wor-  der VROUWEN. 85 worden, om de hooge gunst van haar geflacht te verliezen, wordt zij wegens fchoonheid geroemd, bidden wij haare beminnenswaardigheden aan; zoo zal haar de zuiverde deugd zelfs niet voor de lastertongen haarer Mede - zusteren kunnen beveiligen. Zij isv met honderd fpionnen omgeven. Zij heeft zelfs in het graf geene rust. Haar dood geeft aan de Kwaadfprekendheid eene nieuwe wending; en dewijl de ontflaapene zig niet meer verantwoorden kan, zoo wordèn niet zelden verdichtzelen en bijzonderheden van haar openbaar gemaakt, die de geest der menfchenliefde en verdraagzaamheid verfoeijen moet. De inwendige bitterheid der gevoeligheden, die zoo zeer het waarneemend oog der Vrouwe gewoon is op te fcherpen, is al mede eene hoofdreden, waarom het belachelijke, tegenflrijdige en dwaaze, in daadenen perfoonen aan de Vrouwelijke fpotternij zoo ligtelijk in 't oog valt. De fcherpfte, trefFendfte en vergiftigde aanvallen zijn gemeenlijk de zulken, welken de nijd en gefpannenheid van het gemoed, de prikkelbaarheid der zenuwen en hatstochtelijke verachtingen van anderen aan de Vrouwen ingeven, en die uit een boosaartig character voortfpruiten. De kleine, kromme , teeringachtige en gevoelige Vrouwen zijn zelden van dit gift der Kwaadfprekendheid bevrijd, men leest de bitterheid der fcherts op haar voorhoofd , het fchemert zelfs door eene aangenomene vriendelijkheid door, en barst oogenblikkelijk uit zijne hinderlaag uit, zoo dra het, misfchien flechts door inbeelding, geprikkeld wordt: zoo men niet in 't algemeen dellen wil, dat de meede geledene beledigingen van zulke gevoelige Vrouwen alleen aan de inbeelding haare geboorte verfchuldigd zijn. Maar ook zonder dit, F 3 dan  Sc* CHARACTER - SCHETS dan eens grooter, dan eens geringer, bijmengzd van kwaadaartigheid is de geeftigheid der Vrouwen over 't algemeen reeds beweegbaarer, prikkelbaarer en gez winder, dan de onze» Het is verwonderlijk, welke treffende antwoorden de Vrouwen geven kunnen, en Welk diep gevoel zij van het belachelijke hebben, wanneer haare luimen daar toe geftemd zijn, Zoude dit al wederom niet daar uit voortkomen, dewijl zij de gedachten, denkwijzen en daaden der Menfchen, meer dan wij, in derzelver afzonderlijke draaden en drijfveêren nafpooren, en met grooter levendigheid alle zijne bijzondere zwakheden beftudeeren. Ik geloove het zekerlijk. Dit fijner gevoel ontbreekt ons zeer dik-» wils geheel, en wel uit verfcheiden oorzaaken. Wij worden door het kleine en geringe niet zoo ligtelijk aangedaan, wij oeffenen onze fcherts dikwils meer in fijne vertellingen, dan in fijne fpotternij; wij zoeken die in aapachtige kluchtjens, wanneer de geest niets daar toe wil aan de hand geven: de meefte ft)otzieken zijn te gelijk gochelaars. De Vrouwen gaan op een fijner en flimmer manier daar mede te werk, haare geeftigheid is fijner en aangenaamer, wanneer zij niet opzettelijk beledigen, maar flechts onderhouding verfchaffen willen. Men vraage het flechts aan zig zelven , of wij niet duizend maaien door de Vrouwelijke fcherts op het verkeerde en befpottelijke van veele Menfchen opmerkzaam gemaakt worden, en dat wij uit dien hoofde aan het Vrouwelijk geflacht een groot deel onzer Menfchenkennis te danken hebben? Men vraage nog verder, waarom wij ons, met alle de levendigheid onzer hartstochten, evenwel dikwils zoq alleromzichtigst in haare tegenwoordigheid gewoon zijn uit te drukken, en of wij dit niet meer uit eene zoors  der VROUWEN. 87 zoort van vrees voor de befchimping der Vrouwen, dan uit eene innerlijkè achting voor het Vrouwelijk geflacht in 't algemeen, doen? Men vraage nog verder, waarom ons zeer veele Vrouwen zoo ondraaglijk geworden zijn? En wij moeten wederom antwoorden, dewijl wij haare fpotternij vreesden, dewijl wij derzelver geesfel niet ontwijken konden, dewijl onze zwakheden en befpottelijkheden elk oogenblik haare pijlen fcherpten, en wij in den wedftrijd met haar doorgaans moeften onderdoen. Een niet ongewoon middel, tot opfcherping der Vrouwelijke fcherts, is de naauwkeurige kennis van het betaamlijke, en van den goeden fmaak in de Maatfchappij, waar van de Vrouwen meer, dan wij, afhangen, en welks kwetzing zij meer, dan wij, gewoon zijn te befchimpen. Het betaamlijke maakt eene geheel bijzondere ftudie der Vrouwen uit. Zij zijn gedwongen, zig op de beöeffening daar van toe te leggen, wanneer zij haaren goeden naam niet willen opofferen, en even daarom letten zij 'er ook altijd het eerst bij anderen op. Het is dikwils haare eenige redeneerkunde, waar naar zij Mannen en Vrouwen beöordeelen. Wij mogen daar in te ver gaan, daar bij te angstvallig of ook te ligtzinnig handelen, haare fpotternij volgt ons dadelijk op de hielen. Haar grondgebied is in de groote wereld onmeetlijk, en de Kwaadfprekendheid verkrijgt daar door in haar een nieuw veld, waarop oogenblikkelijk nieuwe toneelerf voor de fpotternij der Vrouwe gegeven worden. Het betaamlijke ichrijft ons in deeze groote wereld, en in elke Maatfchappij, die op befchaafdheid aanfpraak maakt, zekere regelen van wellevendheid voor, zonder welker in acht neeming wij in de oogen der F 4 Vrou-  88 CHARACTER. - SCHETS Vrouwen geene, immers eene zeer kleine waarde, hebben zouden. Wee ons, wanneer haare fcherts zig over het veronachtzaamen van deezen welvoeglijken fmaak vertoornt! Het is onnoodig, van deezen ingevoerden fmaak, ook wel de bon ton genaamd, eene befchrijving te geven; een ieder weet, wat ik d.iar door verftaa, en waarom de Vrouwen met eenen onbepaalden ijver daar voor waaken, en denzelven trachten te bewaaren. Zij kunnen ons eerder alle andere dingen, maar niet het verwaarloozen der wellevendheid , vergeven; zij zien eer wezentlijke misdaaden van ons over 't hoofd; maar zij vergeven ons nooit de onverfchilligheid omtrent haar perfoon, haare bevalligheden, haaren rang en haare bekwaamheden. Zij neemen ons tegen kwaadfpreken, zamenfpanningen, tegen onze eigene zwakheden en eigenzinnigheden, in befcherming, wanneer wij flechts aan de begaafdheden, waar op zij aanfpraak maaken, hulde doen, en de rol, om voor aanbidder te fpelen, verdaan, of ons ten minften zoodanig doen voorkomen. De inbeelding der Vrouwen van zig zelven en haare kinderachtige ijdelheid is zoo blind, dat zij liever de onzinnigfte vleijerijen voor lief neemen, dan in 't geheel niet opgemerkt zijn willen. Zij begeeren, dat wij ten minften de vleijer jegens haar zullen uithangen, al konden wij haar zelfs niet beminnen, en wij hebben het geheele vergift van haare tong te vreezen , wanneer wij aan haare galante inbeelding niet nu en dan, al ware bet ook flechts ten halven, een Offer weten toe te brengen. En geiteld, dat wij ook niet aan allen willen en kunnen hulde doen, fchoon 'er zulke laife en vleijende zotten genoeg zijn, zullen zij ons echter met verfchooning behandelen, wanneer wjj  der VROUWEN. 89, Wij ten minften de galante flaaven èèner Vrouw fchijnen te zijn. Zoo zijn wij dan, naar haar inzien, niet voor haar geheele geflacht verloren en afgeftorven; zoo is 'er dan één dienaar van haaren grooten ftaat meer; zoo mag men dan hoopen, hem door die ééne Vriendin voor het geheele geflacht te winnen. Zij zullen ons niet vervolgen, offchoon ook onze keuze zeer kwalijk getroffen mogte zijn. Haare befchimping zal meer tegen onze Coquette Vriendin, dan tegen ons zelven, gericht worden, men zal zig over ons bedroeven, medelijden met ons hebben, en ware het mogelijk, ons de oogen trachten te openen. -De galante Man, de dienstvaardige waarneemer van uiterlijke welvoeglijkheid, de Man van manieren en vleijende buigingen is dus gemeenlijk de Afgod der Vrouwe. Deeze is eene zeer groote zwakheid van het Vrouwelijk geflacht, die zij zelve niet ontkennen kunnen , en waar door eene meenigte van zeer middelmaatige en onvernuftige Menfchen den grootften invloed op de Maatfchappij bekoomt. De gedaante, de kleeding, de zachte toon der ftemme, de gemakkelijkheid in den omgang, de kunst der Mannen, om vleijerijen te zeggen, en zig verliefd aan te Hellen, geldt bij de Vrouwen dikwils veel meer, dan bekwaamheden, kundigheden en verdienften van het Mannelijk geflacht. De waardigfle en verftandigfte lieden zijn. haar, zonder die eigenfehappen der wellevendheid, dikwils zeer onverfchillig, terwijl daarentegen de beminnenswaardige windbuil, de vleijer, de armhartigfte flaaf der Vrouwelijke luimen, zeer zeker op een plaatsjen in haar hart rekenen mag. Hij wordt overal verlangd, opgezocht, en in alle gezelfchappen getrokken. Hij verfchijnt eenige maaien niet, en eene» F 5 ge-  po CHARACTER-SCHETS geheele Club van Vrouwen is in een kwaaden luim. Hij mag vrij fpreken en denken, hij mag zig dingen veroorloven, die zijn character niet in het beste licht vertoonen, wanneer hij maar een galant Man is. Hij zal zijn geluk bevorderen, al moest ook het bedaarder oordeel der Mannen hem alle wezentlijke verdienfte ontzeggen. Zijn wellevend voorkomen is zijn Befchermgod bij de Vrouwen. Hij zal ontrouw, yalsch, bedrieglijk omtrent zommigen handelen, en tien anderen vinden, die zig voor hem in de bresfe ftellen, zijne wankelmoedigheid verontfchuldigen, zijne^ ontrouw niet aan hem, maar aan eene gekheid zijner oude Vriendinnen toefchrijven zullen. Hij vindt zelfs bij verftandige en befchaafde Vrouwen bijval, hoe laf zij ook in den beginne zijnen omgang zouden mogen houden, hij beheerscht misfchien door eenen enkelen bevalligen trek in zijn gezicht, door een enkel in het oog loopend bewijs van eene wellevende gedienftigheid, de geheele wijsgeerte der doorzichtige Vrouw; hij behaagt, al weet men, dat hij zijne aangeleerde vleijerijen uit een boek over de wellevendheid gehaald heeft en uit eigene ondervinding aan de fchoone mets fchoons zeggen kan, of zig moeite moet aandoen, om op eene teedere wijze belangrijk en gezellig te worden. Doch genoeg van deeze aangenaame Dwaazen en Afgoden van het Vrouwelijk geflacht. Zij moeten op een' anderen tijd nader het voorwerp mijner befchouwing zijn. Het flot deezer Afdeding brengt mij op eenige denkbeelden, die nog meer, dan het gemelde tafereel, onder het Hoofdftuk der Kwaadfprekendheid behooren. Ouders en Opvoeders behoorden voor niets zoo zeer bezorgd te zijn, dan om de neiging dei' Kinderen tot Kwaad-  der VROUWEN. 91 Kwaadfprekendheid tegen te gaan, of, wanneer dezelve bij zommigen, gelijk ik aangemerkt hebbe, niet uitgewischt kan worden, dezelve zoo gefchikt te leiden en te beperken, dat zij bij vervolg niet een heerfchende hoofdtoon in het charafter van het Meisjen worde. De neiging tot fpotternij ontwaakt bij de Kinderen vroeg, ja vroeger, dan men denkt. De geeftigheid is een vermogen der ziele, het welk zig met den eerften in haar ontwikkelt, vermits zij aan het Kind zelven tot het aanbrengen eener ontallijke meenigte van nieuwe denkbeelden behulpzaam moet zijn. Maar haare uitfpatten zijn even daarom des te meer te vreezen en af te fnijden, fchoon men gewoonlijk ' liet tegendeel van deezen regel doet. Men helpt de Kinderen in hunne hekelende luimen niette recht, men keurt veel eer .hunne fpotzieke invallen voor goed, vermits men dezelven voor vonken van geeftigheid houdt, welken men eerder aanblaazen, dan uitdooven moest. De Kinderen zelven bemerken het zeer fchielijkj dat men met hun hier in niet alleen toegevendheid gebruikt, maar hen zelfs daar in gewoon is te bewonderen, en zoo gaan zij met de fpelingen van hunne kinderlijke hekelzucht fteeds verder voort. Voornamelijk oeffenen zig hier in de jonge Meisjens in eenen hoogen graad. Ik heb haar dikwils daar in beloerd, cn ben daar door in mijn gevoelen verflerkt geworden, dat de fcherts reeds vroegtijdig aan het Vrouwelijk geflacht meer natuurlijk, dan aan het onze, is. De kleinfte Meisjens fpreken kwaad, zoo dra zij fpreken kunnen, en haare gevoeligheden een grooter fpeelvak krijgen. Haar oog zoekt de befpottelijkheden en verkeerdheden in oudere lieden met groote levendigheid op. Men hoore flechts, hoe zij het  92 CHARACTER - SCHETS het belachelijke en eigenzinnige in haare Opvoedfters, haare Gezusters en Speelgenooten, ja in haare Ouderen zelfs weten uit te jouwen, wanneer haare fcherts en haare kleine lastertong eenmaal in beweging gebragt wordt; welke bitfe antwoorden zij zomtijds geven; welke fpotachtige vraagen zij doen; welke zonderlinge dingen zij in gezelfchappen opgedaan hebben, en hoe befpottelijk zij de afwezenden weten voor te ftellen. Ondraaglijk worden deeze kleine waanwijze en fpottende Juffertjes, wanneer zij beginnen op te groeijen, en mede in de gezelfchappen verfchijnen mogen. Zij zijn aldaar waare fpionnen, haaien oudere lieden met befchimping over den hekel, befpotten de waardigfte Mannen en Vrouwen, en voeren onder zig zelven een toon, eene fpraak in, die niet meer naar eene fchertzende, maar naar ëene bitfe Kwaadfprekendheid gelijkt. Zeer dikwils hebben de Meisjens deeze leelijke en walgelijke eigenichap van hunne hekelachtige Moeders en Vaders geleerd. Moeder en Vader waren zoo zwak, dat zij vermaak fchepten in het lasterziek charafter van haar Dochtertjen, en aan dezelve boven haare goedaartige, minder hekelachtige , Zuster den voorrang gaven, en zig nevens de eerfte op fatyrkke invallen om ftrijd begonnen toe te leggen. Maar ik heb ook altijd bevonden, dat zulke fpotzieke Meisjens aan hunne eigene Ouders achter den rug weinig achting en liefde toedroegen, en wanneer het de gelegenheid, of bitfe luim der kleine fpotfter, zoo medebragt, aan haare weldoeners zelven het gift van haare lastertongen deeden gevoelen. Dewijl het befpotten en uitjouwen voor het charafter van het jonge Meisjen, en haar toekomftig huislijk geluk, hoogst nadeelig worden kan, en dus  der VROUWEN. 93 clus nimmer door verftandige Opvoeders wordt toegelaaten; zoo. ben ik ook van oudsher een vijand van dit gevaarlijk vermaak in gezelfchappen geweest, het .Welk beltaat in andere Menfchen voor den gek te houden , en nog overal in zwang gaat. Men kan aan jonge lieden geen fchadelijker en leelijker tijdverdrijf, dan dit, veroorloven, offchoon het door hen zelfs voor alle anderen gezocht wordt, en zij een bijzonder genoegen vinden', om in vrolijke en fpottende invallen eikanderen de loef af te fteeken. Dewijl mijne Lezers en Lezeresfen dit fpotachtig fpel kennen, heb ik nietnoodig, om hun het zelve te befchrijven, maar alleenlijk hun en hunne Kinderen daar voor emftig te waarfchuwen. Het is een zedelijk vergift voor het menfchelijk hart, en de fcherpe fpotternij wordt tot eene gewoonte. Onder den dekmantel van waarheid maakt men zijn Evenmensch befpottelijk; deeze moet zig aan die mishandeling ftil onderwerpen, hoe zeer zijn bloed 'er ook door kooken mag, of hij zal zig toeleggen, om van den fpotter nog iets meer fcherp te zeggen, en deeze verbitterde naijver kan nooit goed zijn. Wanneer de geeftigheid tot onnutte overdenkingen, en door verbitteringen aangeblaazen wordt, 200 ontaart zij in kwaadaartigheid , en wordt één der grootfle gebreken Van het hart. Dan, al ware het, dat de Vrouwelijke ^ geeftigheid niet tot 'fpotlust overfloeg, al konde de Kwaadfprekendheid flechts een onfchuldig tijdverdrijf in langwijlige gezelfchappen zijn; zoo zoude ik dien toon evenwel niet aanprijzen, dewijl de onfchuldigfte fcherts gemakkelijk beledigen kan, en' dewijl dé jónge-Meisjens doorgaans zelven onder de gcvoeligfte fchépzelen i>ehooren , - vooral, wanneer zij op geeftigheM en ichoon-  94 CHARACTER - SCHETS fchoonheid aanfpraak maaken. Goedhartige fpotflefs zijn 'er over 't algemeen zeer weinigen. Ik verftaa daar door de zulken, die niet uit opzettelijke verdraaijing en liefdeloosheid, maar in eene vrolijke fchuldelooze luim lachen, en een gelach over anderen verwekken. Haar hekel draagt het kleed van eene boertige fcherts, of is niets anders, dan eene boerterij, die misfchien de uitgelachen perfoon zelf zeer gérust mede zoude kunnen aanhooren. Het getal der kwaadaartige fpotfters is oneindig grooter, en is 'er een wantrouwen, het welk men nooit genoeg kan aanbeveelen en aanprijzen, zoo is het tegen zulke Vrouwen en Meisjens. Ik zoude de laatstgemelden nooit als Echtgenooten aanprijzen. Zij hebben zelden een warm hart voor andere Menfchen, zij zijn in haar zoort vol eigenwaan, dewijl zij aanfpraak op een zeer fcherpzinnig verftand maaken, en gewoon zijn aan anderen vroegtijdig een fchrik voor haare boerterij aan te jaagen. Het belachelijke, het welk zij in haare eigene Mannen zoo fcherp waarneemen, en zoo fterk gevoelen, zal de teedere bewegingen der liefde misfchien nooit geheel in haar laaten opkomen: immers het geen men, al is het nog zoo van verre, als belachelijk aanziet, kan men nooit volkomen beminnen. Is de Man van zulk eene Vrouw ook een geeftig verftand, en maakt hij gebruik van zijne spottende luimen; zoo is dusdanig huis eene waare vierfchaar van fpotzucht en uitjouwing. Men gaat 'er met fchroom in, en met 'febroom weder uit. Géén Mensch, die onder zulk een 'weefzel van fpotternij leven moet,- is wel.te vreden van gemoed. Men kan niet openhartig en. vriendfchappelijk met zulke Menfchen  der. VROUWEN. ?3 fchen omgaan, dewijl zij alles in het belachelijke trachten te wenden, en zomtijds den ellendigften fmaak van fpotternij bij de hand neemen, om de toahoorers te verlustigen. Elke vrolijke inval wordt medegedeeld, wanneer een derde belachelijk gemaakt moet worden; elke fchimpreden is welkoom, hoe lief* deloos en onrechtmaatig zij ook zijn moge. Echtelieden , die nog kort te vooren elkander zelven uitjouwden , zullen wel dra aan elkander de getrouwde dienden, in het uitvinden van nieuwe fpotternijen omtrent anderen, bewijzen. Hunne harten fchijnen alleen door den band van fpotternij te zamen te hangen. De Kinderen zelven worden afgericht, om belachelijke bijzonderheden van de levenswijze, den omgang, het wederkeerig gedrag van andere Echtelieden op te fpooren, en dezelven voor den rechterdoel van eenen fpotachtigen Vader en eene kwaadfprekende Moeder neder te leggen. Is dat magazijn van bijzonderheden eindelijk eens ledig geworden, wil men zig op nieuw een feest van lachernij bezorgen, zoo worden 'er gezelfchappen aangelegd, die tot dat feest dof en gelegenheid geven moeten, of het fpotziek paar Echtgenooten gaat zelf uit, om nieuwe belachelijkheden der gebuuren op te zamelen, en zig met het vertellen van dezelven te verlustigen. Geloof zeker niet, dat men u verfchoonen zal, al wierd gij ook een Huisvriend van die lieden genaamd. Die zig niet, dan met befchimpen, ophoudt, heeft geene Vrienden. Zijn hart is gemeenlijk koel en ligtzinnig. De vriendfchap' zoude aan zijne tong te erndige wetten voorfchrijven. Wanneer alles aan hunne befchimping onderworpen is, hoe zoude het mogelijk zijn, dat de vriendfchap alleen door dezelve verXchoond zou kunnen blijven. ■ " Die  $6 CHARACTER- SCHE TS Die een fpotter als van beroep is, is gemeenlijk eert valsch en niet te vertrouwen Mensch. Mijne Lezers mogen om zig heen zien , en overwegen, in hoe verre ik recht hebbe, dart niet! Zeer naauvv vermaagdfchapt aan de Kwaadfprekendheid, of ook dikwerf een geliefd Kind van haar, is eene zaak, waar voor men misfchien nog geene juist bepaalde uitdrukking heeft, maar die in de Vrouwelijke wereld,' ónder den veel beduidenden naam van praatachtigheid, bekend is. Deeze, zomtijds zeer onfchuldig fchijnende, maar dikwils zeer gevaarlijke, zeer onzedelijke en godlooze zaak, heerscht met eenè onbepaalde macht in alle ftanden en jaaren van het Vrouwelijk geflacht; waarom ik ook derzelver befchouwing niet tot mijne toekomftige verhandeling van den aannaderenden ouderdom der Vrouwen heb willen verfchuiven, offchoon men haar aan deezen leeftijd het meest gewoon is toe te fchrijven. De eigentlijke bezigheid der praatachtigheid beftaat in een zeggen en herzeggen van gehoorde dingen, gemeenlijk zonder onderzoek van het waare, gepaard met de neiging, om die dingen eer te vergrooten, dan te verkleinen. De lust tot fpreken is haare Tweelingzuster, of, zoo men liever wil, haare Moeder, en liefdeloosheid is haare Voedfter. Haare veronderftellingen en befltüten loopen gewoonlijk naar het kwaade heen, het goede ziet zij over 't hoofd, of het wordt door haar flechts in het voorbijgaan vermeld. Het geen de praatzieke misfchien alleen vermoeden konde, het geen zij uit eene houding, een woord , eene geopperde bijzonderheid, uit een ingebeeld wantrouwen afleidde, zal zij reeds zelve gezien en gehoord willen hebben. Zij mengt het mogelijke en we- zent-  dér. VROUWEN. 97 *zentlijke wonderbaarlijk onder elkander; zij geeft aan haare geeften en fpooken eene geheel bijzondere zoort Van aanwezen, en gelooft aan dezelven met een dikwils onbepaald vertrouwen, en eene dikwils even zoo befpottelijke overtuiging van de waarheid eener onwaare gebeurtenis. Zij zal zig nooit te vrede houden, zoo lang zij geene aanhangers maaken kan; zij zet alles in beweging, om haare vertellingen ingang te doen hebben. Om haar groot gebied nog verder uit te breiden ,'en om nooit in een ledig vak te vervallen , is zij met het gebruik van haai'e eigene oogen en ooren, met de kunst, om bijzondere voorvallen zeive uit te breiden en te herfcheppen, niet te vreden. Zij houdt haare eigene bijéénkomften, en bedient zig van oude Vrouwen, oude Wijsneuzen, bedient zig van Geeftelijken en Artzen tot aanvulling van haaren voorraad,' en haare Mede - helpers ftaan bij haar in groote gunst. De praatfter kah gewichtige voordeden opofferen, kan zig zonder aandoening lompheden laaten zeggen, en bittere verwijten geven, wanneer zij flechts haare onuitwischbaare lust, om te praaten en uitte hooren-9 mag voldoen. Zij verfchijnt in gezelfchappen, fchoon men haar duidelijk genoeg te kennen geeft, dat men haar zeer ongaarne aldaar ziet, 'en dat men, in de tegenwoordigheid van eenen fpion, onmogelijk openhartig en vrolijk zijn kan. Maar zij gaat voort, of zulks haar niet raakte. 'Er wordt heilig ftilzwijgendheid beloofd, en morgen weten duizend Menfchen de geheimfte zaaken. De praatfter houdt u als met tangen vast, wanneer zij u eenmaal in het net van haare gefprekken verward heeft, en zoo dra zij bij ü eenige oplosfingen meent te vinden, omtrent deeze IV. Debiv. G Of  $8 CHARACTER-SCHETS of geene fchandelijke gebeurtenis, op de plaats voor* gevallen, of zoo dra zij door u uwe eigene voorvallen, verbintenisfen, ontwerpen en vervvagtingen, uitvorfchen wil. Zij zal u zomwijlen op de fijnfte manier van de wereld tot het opbiechten Uwer zwakheden bewegen, en gij zult u verraden hebben, offchoon uwe geheimen ondoordringbaar fchenen. Houdt gij u gefloten en ftilzwijgende, zoo zal zij door een gemaakt medelijden, of door de teekenen eener deelneemende vreugde, uw hart nader tot zig brengen, en daar uit lokken, het geen het kouder verftand gaarne hadde geheim gehouden. Zij Zal zig doen voorkomen , als of zij over 't algemeen met uwe gefteldheden niet onbekend ware, dat haare wenken en goede raadgevingen u van nut zouden kunnen zijn, dat haar de gezindheden uwer vrienden en vijanden bedenkelijk fchenen, dat zij uit deeze en geene omftandigheden eene tegen u gefmeede zamenfpanning moest opmaaken, dat zij tot uw best verder, dan gij zelf, in het toekomftige doorzag, en zoo doende zal zij, zonder u eens bepaalder te vraagen, antwoorden uit u haaien , die haar alles zeggen, wat zij nafpooren wilde. Niets houdt den geest der Vrouwelijke praatachtigheid meer bezig, dan de minnehandel van jonge lieden, tot bewijs, dat het Vrouwelijk hart ten allen tijde aan deszelfs eigentlijke en geliefkoosde neiging het levendigst aandeel neemt, namelijk, aan de liefde. Misfchien is 'er onder alle de vierfchaaren der wereld geene onbarmhartiger rechtbank , dan die geene , welke de Vrouwen gemeenlijk over den minnehandel houden, en geen nijdiger argwaan, dan die, waar toe de Vrouwen, in het opzoeken van vreemde .zwakheden, aangezet worden. Zij houden zelfs in haa-  Dik Vrouwen. 90 haaren ouderdom nog niet op, om jongere lieden wegens eene teedere hartstocht te benijden, die anderzints haar eigen, meest geliefd fpeeltuig was, en deet ze nijd is het juist, die aan haare tong, in het beöordeelen en uitvorfchen der minneftreeken van anderen , zoo veel fnelheid en levendigheid geefc. De minfte gefchiedenis van eenen minnehandel, hoe weinig ook beduidende, brengt geheele Familiën in eene onftuiinigheid, als of'er de Ondergang der wereld mede gemoeid Was. Het is in aller hoofd aan het woeden. De brieven van de Dochter worden Onbarmhartig opengebroken, zij wordt, als of zij verpest was, bewaakt, de jaloerfche Zusters zwerven als kapers om haar heen, ten einde nieuwe bijzonderheden van den minnehandel en de hulpmiddelen te Ontdekken, waar door de Gelieven aan elkander hunne teederheid te kennen geven; Dienstboden, Gebuuren en Buurvrouwen , Kinderen en Bedelaars, worden op fchildwagt gezet, tot dat men alles, wat Onbekend is, heeft uitgevorscht. De onfchuldigfte daaden van het verliefde paar worden verkeerd uitgelegd; uit de kleinfte omftandigheden wordt venijn gezogen; over een minnebriefjen worden uuren lang gefprekken gehouden, als óf 'er de welvaart van den geheelen Staat van afhing. Is ééne van de Gelieven getrouwd, zoo wordt het gepraat nog veel verder uitgebreid; niet altijd, om dat de zaak misfchien Zedelijk kwaad, en geene onfchuldige liefde was, maar dewijl men zig met meerder bitterheid over ongeoorloofde verbintenisfen van het hart durft uitlaaten, en dewijl de minnehandel misfchien geheimer gefpeeld werd, of ook, dewijl men eenen hoögeren graad van verleiding vermoeden kan. De argwaan is in dit geval gemeenlijk nog argwaaniG 2 ger,  *<*> CHARACTER - SCHETS ger, dan in het eerfte, en de kring der gedachten is veel uitgebreider, dewijl de gehuwde Minnares zoo veele huislijke betrekkingen moet hebben ter zijde gefield, eer zij haar hart aan een ander fchenken konde. Het gepraat vermeerdert door het medelijden met den verftoote.n Man, of door de beöordeelingen en berispingen van zijne eigene gebreken, en zijne waare .of gewaande blindheid. Waarom zijn de Vrouwen, ten aanzien van vreemden minnehandel, over 't algemeen zoo. verbaazend wantrouwende jegens elkander ? Zoo wantrouwende, dat de goedhartigften onder haar geflacht zelven, die nooit eene misdaad begaan hadden, die onder de deugdzaamfte Moeders en Opvoedfters geteld werden, wier geweten zelfs geene Coquetterie, geenen minnehandel, geen misbruik der zinlijkheid, aan zig te verwijten had, dikwils juist de wantrouwendfte omtrent andere Vrouwen zijn? Misfchien alleen, om dat zelfs de beste en deugdzaamfte Vrouwen door een geheim, waarfchuwend, gevoel van haar hart herinnerd worden , hoe zwak zij allen in de liefde zijn, en hoe veel ftrijd en kracht van characler 'er toe behoort, om aan haare vleijende aanvalligheden te wederftaan, hoe veel veinzerij 'er gevorderd wordt, om zig niet te verraden , en hoe ligtelijk alle- kunften en fluijers deezer veinzerij ontdekt kunnen worden. Misfchien zangen zij ook Vrouwen en Meisjens tot den val komen, -wier deugd zij eeuwiglijk gewaarborgd zouden heb¬ ben. Zij vreezen, dat zij in zoortgelijke omftandigheden even zoo zouden kunnen gevoelen en handelen, en-vertrouwen zig zelden op haare kracht, om eenen beminnenswaardigen Minnaar te wederftaan. Zij vermoeden dus altijd eene te fchielijke overgave van het Vrou-  mi VROUWEN. Vrouwelijk hart, en houden eene Vrouw bijna altijd; voor verloren, zoo dra zij begonnen heeft vuuriglijk te beminnen; en zij hebben eenigermaaten volkomen gelijk 1 Deeze teedere hartstocht verwart de denkbeeld den en grondbeginzelen der Vrouwen zoo gemakken lijk, en misfchien nog gemakkelijker, dan de onzen. De onfchuldigfte en deugdzaamtle Meisjens worden' door haar onbedachtzaam en blind gemaakt, zij verleidt de verttandigften, en die de beste opvoeding ge-: noten hebben, zelfs dikwils tot wonderlijke daaden , die tegen tucht en fchaamte inloopen, en in rustiger, uuren, haar geheele leven lang, een knaagend verwijt voor hun geweten blijven zullen. Liefde en vergeet ting van zig zelven, liefde en misdaad liggen dikwils zoo na bij elkander, dat het aan haticherpstziende oog zomtijds onmogelijk wordt te onderfcheiden, waar de eene ophoudt, en de andere begint. Het Meisjen mag vuurige of langzaame gevoeligheden hebben, het is geheel om 't even, de liefde maakt haar allen aan elkander gelijk, en de langzaamere Zielen» aan welken men meerder ernst ën minder warmte van bloed toefchrijven zoude, worden dikwils het gemakkelijkst verleid. Wanneer de liefde ons Mannen niec uit haaren eigen aart dikwils zoo fchroomvallig maakte, wanneer het ons onverfchillig zijn konde, het voorwerp, het welk wij aanbidden, tot zedenloosheid te verleiden, wanneer wij zelven niet voor de fcbrikkelijke gevolgen van zulk eene verleiding vreezen moeiten, wanneer ons eene braave geaartheid van ziel niet te rug hield, om het geliefd voorwerp onge» lukkig te maaken, en aan de Familie een onoverkomelijk hartzeer aan te doen; zoo zouden *er weinig onfchuldige Meisjens, en weinig getrouwe Vrouwen hSOOV G s ia  ïbï CHARACTER.SCHETS in de wereld gevonden worden. Het is geene overdreven hoogmoedige gedachte, dat wij alles omtrent de Vrouwen vermogen, wanneer wij wilkn, en dat wij door de liefde noch meer over haar, dan zij over ons heerfchen, dat zij ons haare geliefdite en heiligfte grond beginzelen zelfs moeten opofferen, zoo dra hec onze aanzoeken en onze beminnenswaardigheden verlangen. Wanneer zij in geen ander opzicht het zwakker geflacht verdienden genoemd te worden, zouden zij het in dit ftuk verdienen. Doch van alle deeze dingen bij vervolg meerder in mijne Verhandeling s Liefde en Huwelijk. VOOiU  ïï» VROUWEN. 103 VOOR- EN NADEELEN VAN DEN OMGANG MET VROUWEN. Over den geest van onze hedendaagfche gezelfchappen. M an en Vrouw zijn zoo na aan elkander verwantfchapt, zoo geheel voor elkander beftemd en gefchapen, en door hunnen wederkeerigen aanleg en levensbetrekkingen door de Natuur zelve zoo onaffcheidelijk met elkander verbonden, dat flechts een Vrouwenhaater of een dwaas den omgang met het fchoone geflacht zoude kunnen verbieden, Hoe zeer wij van dit geflacht dikwerf onmeetlijke onheilen lijden moeten , hoe zeer zij groote en geduchte omwentelingen , niet alleen in geheele Staaten, maar ook in de ontwerpen, verwagtingen, uitzichten en denkwijzen van bijzondere perfoonen, tot derzelver onherftelbaar nadeel , kunnen te weeg brengen, worden wij echter op eene onwederftaanlijke wijze van de jeugd af aan tck haat heen getrokken, en zonder uitzondering door haar op duizend verfchillende manieren beheersend» Diep en onuitdelghaar is in ons hart die verknochtheid aan de fchoonere helft van het menfchelijk geflacht gegrondvest. De wortelen deezer veel vermogende hartstocht liggen, zoo als zig één onzer fcherpainnigfle Schrijvers over ■ de leer der zinlijkheid G 4 '  Jc-4 CHARACTER - SCHETS (^EJïhetica) uitdrukt (*), in het vleesch en bloed van het dierlijk lichaam, maar haare takken fpreiden zig hoog over de lichamelijke wereld tot in den kring der verhevener wezens uit, alwaar zij onbederfbaare vruchten tot rijpheid brengt. Uit haar zelve groot en heldhaftig, overwint zij alle hinderpaalen, baant zig haare eigene wegen, geeft aan den langzaamften geest vleugelen , en veracht de vrees voor den dood, wanneer zij in haare genietingen en in haare teedere omhelzingen belemmerd, of flechts kwalijk begrepen mogt worden. Zij kan in geene menfchelijke ziel woonen, of die ziel moet haar geheel toebehooren. Zij verdient den grooten naam van liefde niet, wanneer eene nog grooter en levendiger hartstocht in dezelfde ziel konde huisvesten. Zij wil of in 't geheel niet in haar voor handen zijn, of over het geheele onmeetlijk gebied van onzen wil heerfchen. De omgang met het Vrouwelijk geflacht is dus eene noodwendigheid der Natuur, welke wij ons niet moeten noch kunnen onttrekken, en waar van het gemis ons tot onnatuurlijke ellendige fchepzels maaken zoude. De fcooge waarde, die wij zelven aan de beöordeelingea der Vrouwen ten onzen opzichte hechten, de indrukzels der Vrouwelijke fchoonheid en bevalligheid, de alles betooverende geest der Vrouwelijke liefde en zachtheid, de goedheid van het hart, de natuurlijke vrolijkheid, het week en teeder gevoel, de vervrolijkende aanfpraak, de onnavolgbaare manier van toegeef- ( * ) Zie s v L z e r' s allgemeine Theorie der fehimen JCutiJle, op 't woord Liefde.  ber VROUWEN. 105 geeflijkheid, de beminnenswaardige kleine zwakheden zelfs, die aan de Vrouwen eigen zijn, kunnen als even zoo veele draaden befchouwd worden, die ons tot haar trekken, en ons met haar verbinden. Wij kunnen en moeten niet zonder haar leven, wanneer wij gelukkig leven willen. Wij zouden opentlijk de banden der Natuur verfcheuren, wanneer wij ons van haar wilden affcheiden. Ik zeide ftraks, dat ons de fchending deezer Natuur-wet tot onnatuurlijke en ellendige fchepzels maaken zoude. Het menfchelijk leven, toont, ons deeze waarheid op de blijkbaarfte wijze in het beeld en in de voorbeelden der zoogenaamde Vrouwenhaaters, en van een groot getal der ongehuwde Vrijers. Het zijn gemeenlijk wanftaltige, engborftige, befpottelijke en ondraaglijke Menfchen, die bijna overal eenen blinden, onbuigzaamen wil, eene ellendige, verftandelooze dwarshoofdigheid, eene koude ftijfheid, en eene wonderlijke waanwijsheid in alle hunne ontwerpen en daaden vertoonen, en zelfs tot vriendfchap jegens hun eigen gtflacht niet altijd gefchikt zijn. De fchepping heeft, buiten den'engen kring van hunne kleine, deels kinderachtige, bezigheden, buiten het gezelfchap van hunne honden, van hunne paarden, hunne kamer-vogels, hunne bloemen, weinig aanminnigs voor hen, dewijl zij met de fcheppingzelve door het fchoonfte haarer werken, door geene Vrouw, door geene liefde zamenhangen; waarom dan ook een groot gedeelte hunner ziel, en een groot vak van hun leven ledig en duifter zijn moet. Van al dat edel gevoel en van die zaligheden, welke alleen door het huislijk geluk voortgebracht worden, hebben zij geen genot hoe genaamd. Met alle hunne bekwaamheden G 5 zij»  m CHARACTER- SCHETS zijn zij voor de wereld niets meer, dan halve Men* ichen. Hunne koelheid jaagt het menschdom van hun weg; zoo als deeze koelheid zelve wederom niets anders , dan de vrucht van een akelig wantrouwen omtrent anderen en zig zelven is. Zij kunnen groote en beminnenswaardige daaden verrichten , maar zekerlijk' niet met die innerlijke aangevuurde vrolijkheid van hun, die daar bij op de dankbaarheid en het handen drukken eener edele Gemalin, eener gelukkige FamiKe, en der liefde in 't algemeen , kan en mag rekenen. Het geen door den gelukkigen Huisvader uit vrijen wil, en met een waar gevoel van het hart , gefchiedt, zal de Vrouwenhaater meestal enkel uit dienstbaarheid doen, of een itijf, ook wel een belachelijk, punt van eer tot de beweegreden zijner daaden maaken, terwijl de eerstgemelde door de edeleren zagter aanmoedigingen van menfchen-liefde geleid en beftuurd wordt. Den Vrouwenhaater ontbreekt een eindelooze fchat, dewijl hij geene Kinderen bezit, en geene Kinderen bemint. Men zoude mogen zeggen, dat de vloek der Natuur op deeze Menfchen rust, dewijl zij de Natuur in één haarer beminnenswaardigfte wezens verachten, en in zig zelven haare genoeglijkfte ftem moedwillig uitgedoofd hebben. — Doch genoeg hier van. Wanneer het waar is, dat wij ons in den omgang met Vrouwen wel bevinden, dat de uuren, die wij aan deeze verkeering fchenken, dikwils' de zaligfte uuren van ons leven zijn, zoo zullen wij dit tot een hoofd-voordeel van dien omgang zelven Hellen. De Vrouwen weten ons op eene wijze te onderhouden, welke ons in duizend gevallen de aangenaamfte omgang met Mannen zelfs niet bezorgen kan. Haar gemak-  der. V R O" U W E N, 107 makkelijker en bevalliger toon in het fpreken en ver-' Jiaalen, haare vrolijkeen fchertzende luimen, haare fijne en teedere behandeling omtrent het ons meest gevoelig en bijzonder eigen is, verbannen het ongenoegen des levens uit ons hart, en werken op onze genoeglijkheid zeer dikwils veel ligter en fchielijker, dan de geheele Wijsbegeerte met alle haare drooge grondregelen doen kan, De troost en aanfpraak der Vrouwenis niet zoo gezocht, niet zoo geleerd, niet zoo bondig, als die uit de Wijsbegeerte ontleend wordt; maar zij brengt iets onuitfpreeklijk aantrekkends en uidokkends met zig, dewijl zij door het verheven en fchoone beeld van het Vrouwelijk mede-gevoel zelfs verfraaid, en voor ons hart even daar door te gelijk beminnenswaardig gemaakt wordt, In geluk en ongeluk kunnen wij geene betere Artzen voor ons lijden vinden, dan de Vrouwen. In alle overige levens - betrekkingen van den Man zijn zij alleen voor hem, en tot zijne verkwikking. Onze uuren, onze jaaren fnellen als oogenblikken in haare vervrolijkende verkeering heen. Wij vermaaken ons in haar natuurlijk kouten, al konden wij 'er ook voor den geest geen voedzel uit haaien. De levendige gaaf van voorftelling bij Vrouwen kan eene nietigheid, eene onbemerkbaare kleinigheid tot een gefprek van uuren lang voor ons opleveren; wij laaten ons gaarne aan de draaden van die beminnenswaardige praatachtigheid mede voorttrekken, vermits wij het goede oogmerk daar bij, om ons te veraangenaamen, niet lochenen kunnen. De Vrouwen zijn onvermoeid bezig, om óns in een' goeden luim te houden. Het vriendelijk oog van den Man is haare zon, waar van zij het licht en dè warmte geen oogenblik ontbeeren kunnen. Haar her  ïo8 CHARACTER-SCHETS hemel op aarde is onze vergenoegdheid met haar Van daar haare teedere voorinneming, het ^ vooruit raden van onze wenfchen haare mul *« werkelooze manier, me veX mgen; van daar de veelvuldige offers, welken zTaan onze luimen en eigenzinnigheden toebrengen ha re aanname begaafdheid, om ons met onverwa'gte Z noegens te verrasfchen, e„ k,eine misftappen op hot derderlete manieren door haare VrouwehjkeTeedet" heid weder goed te maaken; van daar einde ijk net geheele fij„e weefzel haarer behandeling en li fde , Tm ae i\iannen onftuimig, en zelfs met ons lot te onvre, vrouwelijke welmenendheid ftek ons fchadeloos voor den hoogmoed en de koelheid onzer EvenmenfcheT 2tii: rukking der hanjen ^ 3 to?:;;: cheLr en bt \neer * 0DZen V« ^ M, dank he In ' °mhdsd hadden' en fno°de on¬ dank h„ io0n onzer arbeidzaamheid van jaaren lang was. I„ haaren omgang wint de Mannelijke eergierigheid en het ManaeIijk ^ e£ beminnenswaardiger e-ednnrp Q, «Ci<-1"'"er en edele en i>h ge^ante, en ons gevoel voor het edele en fchoone meer warmte en belang. Wanneer ' en' MzT ha"en V0°r °"S ^üoten Lnolrw den, zoo zouden echter de harten der Vrouwen voor Vw^ikZ *even> 200 "og zijn lot het. vult traanen Van weemoed%h«id yer-, nn^/'?66"^ mCt ManneQ brenSt 00fc «1 zijne onl chenbaare genoegens en voordeden voor geest'en,' hart mede, m fpoort ons tqt meeuigerkie groote da** den.  ft te è V R. O Ü W E N. iöö den aan, en veredelt niet zelden ons gevoel in eeneö zeerhoogen graad; maar derzelver uitwerkzelen voldoen zelden zoodanig ons hart, dan de bevallige omgang met verftandige Vrouwen. De itefkfte welwillendheid , welke wij omtrent eenen Man gevoelen , herfchept zig, wanneer het eene Vrouw betreft, in. eene zachte en hartelijke toegenegenheid, en in eene zoort van vriendfchap, die door eerf bijmengzel vafi teedere liefde geleid wordt, al fchijnen wij dezelve ook niet te bemerken. Het onderfcheid der kunne legt iri deezen omgang iets aanlokkends en behaaglijks, het geen wel door eene fijne en verborgene zinlijkheid beftuurd wordt, maar echter te gelijk de gedaante en het voorkomen van iets geeftigs, en Van iets, dat van alle zinlijkheid verwijderd is, aanneemt, zoo lang wij het niet naauwkeuriger ontleeden. Wij gevoelen zeer levendig, dat ons iets ontbreekt, wanneer wijeenen tijd lang zonder allen omgang met Vrouwen leven moeten; wij zoeken dien wederom angstvallig op, wanneer wij denzelven, door onze luimen of andere omftandigheden verleid, eenigen tijd afgebroken en verlaaten hebben. Zonder denzelven fchijnt het menfchelijk leven iets zonder doeleinde te worden, en is niets meer, dan een half leven , dewijl wij van Mannen nooit den graad van toegenegenheid verwagtcn kunnen, dien ons de Vrouwen fchenken. Zij geven zig meer moeite, om ons hart vergenoegd en gelukkig te maaken, dan de Mannen, en doen het ook op eene geheel andere en betere manier. Zij verheffen onze eigenliefde en ons zelfgevoel daar door, dat zij het met het haare in eene voor ons allergunftigfte verbintenis weten te brengen. De vriendfchap der Mannen Vordert uiterlijke voordeden en dicnstbewijzingen, de  ito CHARACTER - SCHETS de vriendfchap der Vrouwen is oneindig dikwils met het enkel bezit van Ons hart te vreden. Zij wordt daar door wel zoo eigen-belangzoekende, als die der Mannen, maar zij fchijnt het minder te zijn,- en wint even daar dóór zeer veel aad beminnenswaardigheid en inwendige grootheid. Dat de Vrouwen middelijk eh ónmiddelijk aan het veredelen Van onze harten arbeiden, is zeer waarachtig, en een nieuw zeergroot voordeel, het welk wij door haaren omgang bekomen kunnen , wanneer wij dien niet tot geheel andere dingen misbruiken willen. Eene goede Vrouw bezit een verbaazend groot veN mogen op ons charaéter, zoo dra zij van dat vermogen gebruik wil maaken , en het haar tevens niet aan befebaafdheid van verftand ontbreekt. De allerruwfte Mannen zijn, door de Verkeering met deeze Vrouwen, dikwils reeds in de fijnfte en beminnenswaardigfte Menfchen herfchept geworden. De deugd der Vrouwe heeft eene betooverende kracht, die de plooijen van ons hart polijst, en ons even daar door onwederltaanlijk tot zig trekt. Wij willen in haar oog eenige waarde hebben, wij willen haar nabijkomen; maar wij bevroeden zeer fchielijk, dat dit, zonder zelf goed te zijn, zonder ten minften goed te willen zijn, niet gefchieden kan. Dus keeren wij, door haaren omgang alleen, zoo dikwils tot de fchoone deugd van fchaamte te rug, die anders zoo zelden in haare geheele zuiverheid bij ons geflacht aangetroffen wordt; dus neemen wij ten minften den fchijn van eerbaarheid, in de tegenwoordigheid van eerbaare Vrouwen, aan, al ware ons hart ook onzuiver en onkuisch; dus bezitten edele Vrouwen zoo dikwils de eerbiedigende achting van den misdadiger zelven, die  VROUWEN. 211 45e haar niet verleiden konde, en eindelijk door de zuiverheid van haare deugd befchaamd, zelf gaarne zoo braaf en goed» als zij, zijn wilde. De Vrouwelijke waardigheid, haare engelachtige Vertooning van onfchuld, en haar verheven zelfgevoel verdraagt zig met den geringiten fchijn van zedenloosheid niet. Zij deinst vóórhaar achter uit, wanneer zij dezelve aan den Man bemerkt, zij zoude de eenige wetgeeffter der Vrouwelijke plicht kunnen zijn, wanneer de liefde haare grondzuilen niet zoo dikwils verwoestte. Iritusfchen wordt tucht en eerbaarheid altijd nog meer onder de Vrouwen, dan onder de Mannen, aangetroffen. Zij houden ons ook daar bij, zoo veel bet mogelijk is. Zonder deeze tusfchenkomst zouden de Mannen reeds lang in dieren ontaart zijn. Men geloove niet, dat eene hoogere befchaving van geest ons daar van altijd zoude afhouden. De Grieken waren in de fchoonfte tijdperken van hunne befchaafdheid de misdadigften, en het is blijkbaar genoeg, dat de grootfte vernuften en de doorzichtigfte verftanden bijna allen met eene ongeneeslijke zinlijkheid behebd zijn. Het goede, het eerbaare, het fchaamachtige, het geen de Mannen nog bij zig dragen, hebben zij meeftendeels aan de Vrouwen te danken, en aan de kunst, waar mede de laatstgemelden zig in het bezit van het welvoeglijke weten te houden. In dit opzicht is het goed, dat men aan het Vrouwelijk geflacht zoo groote rechten'en voorrechten in de Maatfchappij heeft toegedaan. De wereld zoude de fchoonfte woonftede der deugd zijn, wanneer de Vrouwen die rechten en voorrechten maar altijd tot veredeling van den Man gebruiken wilden! De omgang van Mannen met Mannen is altijd niet ge-  ut CHARACTER-SCHETS gefchikt, om hunne zeden en deugd zuiver te houden» Zij zullen misfchien daar door haare geheele innerlij» ke waarde verliezen. Duizend, en nog eens duizend Mannen zijn door Mannen gevallen, die aan de zijde eener verftandige Vrouw zeer beminnenswaardige Menfchen gebleven zouden zijn» De Mannen hebben op hunnen wcderkeerigcn omgang over 't algemeen niet veel te roemen. Dezelve beftaat bijna overal, onder befchaafde en onbefchaafde Natiën, in eene zekere wilde en onrustige verkeering, die aan het hart niet voldoet, in fpeel- en drink - partijen, in woefte vermaaken, en in vuile en laage fpotternijen. Wij kunnen elkander weinig befchaven, dewijl wij in deezen omgang dingen aan ons veroorloven, en van dingen fpreken kunnen, die ons zedelijk gevoel eerder vergiftigen, dan verheffen en verfijnen zullen. Bij den beker leggen de ernftigfte Mannen hunne ftijve houdingen en ftaatige zedigheid af, en verfchijnen dan zelfs onder eenen kring van jonge vrolijke lieden dikwerf als de vuilfte fpotters. Het koomt ons niet in de gedachten, dien toon te verachten en af te wijzen , dewijl onze neiging, om ons te vermaaken, van eenen losbandigen aart is, en onze fcbaamte minder fijne fnaaren, dan die der Vrouwen, heeft. Wij kunnen ons uuren lang met die onzuivere fcherts bezig houden, wij worden niet moede van haar meer dan eens te hooren, wij vergeeten, om daar bij voor de zuiverheid van ons hart te waaken. De Vrouwen zijn in derzelver waarneeming grooter, dan wij. Zij bederven haare zedelijkheid niet zoo ligt door onzuivere fpotternij, zij moeten die teii* minften intoomen, wanneer zij 'er ook eenige neiging toe mogten gevoelen , dewijl zij anders alle achting van beide gedachten  ijer VROUWEN. 113 teil verliezen zouden. Den Mannen is aan het bewaaren van hunne deugd minder gelegen, wanneer hen flechts de wereld voor bruikbaare eh werkzaame Heden houdt. Zij weten, dat men hunne eindelooze zwakheden ten deezen opzichte aan hun vergeeft, zoo dra dj maar dc plichten van hun beroep niet vergeeten, en dat men hun zulks behoort te vergeven, dewijl niemand hunner van zekere gebreken der jeugd geheel vrij is. De zinlijke is omtrent den zinlijken doorgaans zeer verdraagzaam; deeze toegeeflijkheid is niet altijd eene misdaad, maar zij wordt het dikwils daar door, dat de één den ander verleidt, wanneer deeze de toegeeflijkheid van den eerften kan vooruit zien. 'Er is eene zekere ftille goedkeuring der misdaad, die meer verleidende is, dan het voorbeeld zelf. Wij fpotten met de misftappen van anderen, en lokken hen daar door als tot meerdere gebreken uit; of wij willen ze niet zién, op dat men de onzen niet wederkeerig zie; of wij vertoonen in onzen omgang met Mannen doorgaans het geheele beeld van onze zwakheden, op dat wij navolgers van dezelven vinden , en ons het oplettend oog van den Zedemeefter niet alleen treffén moge. Zoo waar het is, dat de beste Vrouwen haarer kunne aan de befchaving onzer zedelijkheid, en aan eene behaaglijker en zachter leiding onzer hartstochten, arbeiden ; zoo waar is het ook, dat zij onzen geest en ons verftand helpen vormen, en derzelver bekwaamheden door haaren leerzaameh omgang verbeteren. Zij bewerken dit zonder Geleerden of Schrijffters te Zijn, alleen door de helderheid en goedheid van haar natuurlijk verftand. Haar fijner en meer geöeflènde geest van waar te neemen koomt ons oneindig dikwil» IV. Deül. H in  «4 CHARACTER-SCHETS in de ingewikkeldfte lotgevallen te gemoet, haar ejgenaartig beleid in het gemeene leven maakt ons ook oplettend, voorzichtig en verftandig. Wij leeren door haar meer, dan nit alle boeken en voorlezingen , wij leeren door haar de Menfchen beftudeeren en geleiden : en dit heeft veel meer waarde , dan de geheele beöeffening eener galante levenswijze, welke wij van andere Vrouwen leeren, en waar op zij in de groote wereld haare niet zeer groote nuttigheid gronden. De uiterlijke wellevendheid flaat zeer verre achter de bekwaamheden van den geest, welken wij door den omgang met Vrouwen verwerven, daar de eerstgemelde door den grootflen dwaas, en zelfs weetniet, langzaamerhand kan verkregen worden. Ons verftand verliest in den omgang met voorzichtige Vrouwen die zwaarte, drukking en lompheid, welken het, door de ééntoonige verkeering met de wetenfchappen of andere ernftige bezigheden, aangenomen had en aanneemen moest. Het wordt buigzaamer, meer gedwee, levendiger en rekkelijker, wanneer het door den levendiger geest der Vrouwe en deszelfs bevalligheid gevormd konde worden. Het legt, onder den invloed der Vrouwe, die waanwijze gedaante af, die aan alle verftanden eigen is, welke den omgang met befchaafde Vrouwen om belachelijke redenen verachten, ten minften zig niet ten nutte maaken. Wij leeren ons door den omgang met Vrouwen gemakkelijker, aangenaamer en krachtiger uitdrukken. Zij treffen in haare voorftellingen de wendingen van het gevoel en character beter, dan wij, en men zal het aan onze fpraak, aan onze redeneerwijze fpoedig zien kunnen, of wij veel verkeering met befchaafde Vrouwen gehad hebben, dan niet. De grootfte Geleerden druk-  der VROUWEN. «5 drukken zig gemeenlijk 'met eene in 't oog loopende zwaarmoedigheid en hardheid van ftijl uit, wanneer zij niet door Vrouwen befchaafd worden; terwijl daar door de lieden van de wereld, zelfs die niet geftudeerd hebben, bijna doorgaands eene vloeijende, dikwils eene uitlokkende taal fpreken, en hunne voordragt hoogst belangrijk weten te maaken. Eindelijk geeft ons de omgang met Vrouwen niet alleen eene vermeerderde ftoffe tot denkbeelden, maar maakt ons ook zelfs tot ons voordeel arbeidzaamer en vlugger, het geen wij zonder dien omgang niet zijn zouden. Het Vrouwelijk geflacht heeft reeds tot duizend geleerde Werken aanleiding gegeven, en zal dit nog tot duizenden doen, dewijl in haar zelve eene zoo groote en onuitputtelijke ftoffe tot nadenken ligt. Men zal in deeze onderzoekingen nooit aan het einde komen, al was het ook niet waar, en al konde het niet waar zijn, dat men de Vrouw als een raadzel voor het menfchelijk verftand befchöuwen moet. Ondoorgron* delijk zijn de Vrouwen waarlijk niet; maar derzelver beöeffening in alle eeuwen is en blijft eene rijke ftoffe. In alle gebeurtenisfen, veranderingen en omwentelingen van het leven, ontmoet men de zeer wonderbaare medewerking der Vrouwen. De gefchiedenis vertoont ons haar in eene oneindige meenigte van goede en kwaade gedaanten. Zij geven dikwils aan geheele leeftijden eene andere onverwagte richting, zij mengen zig in den oorlog van Staatkunde en Godsdienst, zij doen door ééne kus, door ééne minneftreek, en misfchien door nog kleiner listen, zelfs Koningen zwenken. Zij zetten Koningen op den throon, en werpen 'er hen weder af; zij laaten zig eenige weinige oogenblikken beheerfchen, om eene halve eeuw H 2 lang  n6 CHARACTER-SCHETS lang het roer van het Menschdom te ftuuren. Onder den fluijer van Godsdienftigheid verbergen zij de konftenarijen van verleiding, van regeerzucht, van de onnatuurlijkfte zwakheden, en verblinden geheele Natiën door een Gebeden - boek. Zonder haar is misfchien nooit iets zeer merkwaardigs gebeurd, al wil men ook haare ontkennende medewerking in rekening brengen. Zelfs in die Staaten, wier Beftuurders aan de fchoonere helft van het menfchelijk geflacht niet zeer gunftig waren, hebben de Vrouwen eenen wonderbaareninvloed op de Staatkunde, en op de innerlijke drijfveêren der regeering gehad. 'Er was geen middel, geene kunst, geene magt, waar door die geheel zonderlinge invloed konde worden tegengegaan. Zoo lang 'er Vrouwen zijn, zullen zij regeeren (*), al (*) Alleen eene zwaarmoedige Dweepjler zal zfg, zoo als lucinde, in Ardinghello, over het lot der Vrouwe kunnen uitdrukken. ,, Eene Vrouw, " zegt deeze anders» zints beminnenswaardige Redeneerller, „ is doch het arm- zaligde ding op aarde. Geketend aan alle kanten, dur„ ven wij geen' vrijen flap doen, waar ons de geest heen „ leidt, zonder fmaad en fchande. Over de ftraat kunnen „ wij niet gaan, alleen en zonder Mama en Tante, wan„ neer men ons voor wel gemaakt houdt, zonder dat de „ lastertongen haar zwadder op ons werpen. Natuur en „ leven, en zeden en gebruiken in andere Gewesten te „ zien en te hooren, is ons geheel ontzegd; wij moetea „ op ééne plaats blijven, even als de Planten, en geloc- ven, wat men ons wijs maakt, zonder zinlijk begrip. „ Wanneer eene Vrouw fchoon is, zoo legt men haar „ overal lagen, en die geen zelfs. aan wien zij in een on>  R der. VROUWEN. lijf al wierd het haar ook door de wetten en op doodftraffe verboden. Zij lachen met onze overheerfching, dewijl wij haar eindelijk wederom te voet vallen , en dewijl, naar haar oordeel, een Man, en een zwak fchepzel, woorden zijn van dezelfde beteekenis. Zij doen zig voor, als of zij ons voor fterk hielden; maar „ ftuimig uur behaagde, fpreekt naderhand dikwils het erg(te kwaad van haar, en Helt zig met het befchimpend ,, Gemeen gelijk, wanneer hij meent, dat een ander aan hem wordt voorgetrokken; of zij wordt door onverdan„ dige jaloersheid nog vaster ingeflooten. Zijn wij niet „ fchoon, zoo verwerven wij geene liefde, al bezitten wij „ alle de wijsheid en alle de konften der Zanggodinnen, j» „ van minerva zelve; en das zegt men altijd nog. zif „ is maar een Vrouw, en kan en moet niet recht zien, „ hoe het is. Eene Vrouw heeft noch fterkte, noch overleg, om iets groots in het één of ander te verkrijgen ett „ te vatten: de goeden en verftandigen hebben medelijden „ met haare zwakheid, en de kwaaden fpotten 'er mede, „ en zoeken haar, met alle hunne loftuitingen, volkomen „ tot eene zottin te maaken. Zoo gaat men met ons om I „ Het best was, nooit geboren te zijn; want het geen wii „ willen en gaarne hadden, mogen wij echter niet hebbent „ ofwel, zoo dra deeze neigingen in ons hart opkomen, „ fchielijk van de aarde te worden weggenomen. Ons lot „ is droefheid en lijden, en weinige aangenaame oogen„ blikken; een vergenoegde en geruste (laat is niet over on« „ befchooren; ons leven is eene zwakke boot in eene on„ {luimige zee, waar over de golven dikwils heen flaao. * Zie Ardinghello und die gl&ckfeligen Infeia, Band I. /• ,0J?« & aoo« Lemgo 1794.  ïiS CHARACTER - SCHETS maar zij willen daar door alleen onze ijdelheid vleijen, zij fchijnen ons te vreezen, maar zij kennen de zwakheden van deeze fpooken te wel, dan dat haare vrees bij den minften graad van Vrouwelijke moedigheid zoude kunnen ftand grijpen. Haar oog verliest de draaden nooit, waar aan wij getrokken, en waar in wij verward willen worden. Omtrent onzen wil wordt gehoorzaamheid betracht, doch zoo, dat die der Vrouwe altijd de overhand behoudt. Onze vrijheid is in de meefte gevallen Hechts een droom: maar ik geloove, dat het voor ons ook in de meefte gevallen van dien aart beter is te droomen, dan te waaken. De omgang met goede Vrouwen maakt ons tot ons voordeel arbeidzaamer en vlugger, dewijl wij ons gaarne door haar geacht en geëerd zien, en dewijl aan haar in ons niets minder behaagt, dan ledigheid en lusteloosheid tot werken. Ontallijke groote, voor het menschdom belangrijke, en heilzaame daaden zouden, zonder den omgang met Vrouwen, nimmer tot rijpheid gekomen zijn. Ten haaren gevalle, en uit achting voor haar, zag men de Mannen oneindig dikwils grootmoedig te werk gaan, zig met hunne vijanden verzoenen, de moeielijkfte-werken en ambten op zig neemen, zig aan eene bepaalde orde van tijd en bezigheden verbinden, zig zelven en hunne geliefdfte gewoonten laaten vaaren. Het was niet noodig , dat de liefde eene betere levenswijze van den Man voortbragt. Het geluk van den omgang met haar, de waarde van haare goedkeuring kan die uitwerkzelen ook zonder eenen hartstochfelijken toeftand van ons gemoed te weeg brengen. Die zelfde goedkeuring wekte ons weder op, wanneer wij in de waarneeming van onze plichten, en van de noodige omzien-  der. VROUWEN. ii* ïichtigheid in het gemeene leven, wilden verflaauwen. Het vriendelijk en dankbaar toewenken van eene edele Vrouw was ons in duizend gevallen meer waardig, dan de goedkeuring van de geheele Mannelijke wereld. De Vrouwen hebben de grootfte vernuften doen oprijzen , en de bruikbaarfte verftanden door eene aan hun liefderijk aangebodene werkzaamheid gevormd. Zij beminnen ons des te meer, hoe werkzaamer wij zijn, hoe moediger wij onzen dagelijkfchen arbeid volbrengen, hoe meer kracht en geduld wij in onze beroeps - bezigheden toonen. Ongaarne zien zij, dat wij halver wegen van onze werkzaamheid ftaan blijven. Zij ftooten ons voort, wanneer bijzondere eigenzinnigheden onze fchreden të rug houden. Zij maaken ons gevoel van eer levendig, wanneer wij willen moede worden, of de lusteloosheid tot werken de vroegere bereiking van het beter doeleinde verhindert. Zij zullen ons met koelheid ontfangen, wanneer een ander werkzaamer Man zijne ontwerpen ligter en fchielijker, dan wij, doorzette. Zij willen, dat wij geheel en al Mannen zijn zullen, en dit kunnen wij in haare oogen, zonder eene aanhoudende nuttige arbeidzaamheid, niet zijn. Tegen alle deeze groote en onlochenbaare voordeelen, die wij uit den omgang met verftandige Vrouwen trekken, laaten zig echter de nadeelen der verkeering met de gewoone, zelfs befchaafde, maar niet geheel zedelijk goede clasfe der Vrouwen naauwlijks berekenen. 'Er zijn door de Vrouwen voorzeker even zoo veel Mannen misvormd, als gevormd geworden. De hedendaagfche zedenloosheid van het Vrouwelijk geflacht is ons werk, dewijl wij het aan haar veroorloven snaar even daar door worden wij zelven fteeds meer en H 4 meer  *2o CHARACTER - SCHETS meer in onze eigene zwakheden verward, en tot flaaven van de verkeering met Vrouwen gemaakt. Zoo dra het eene behoefte voor ons geworden is, dat wij haar zelfs tot onze fchade zoeken, zoo zal ons niets meer aan de verleidende hand der Vrouwe kunnen ontrukken , en de minder kwaade, de goede Vrouw zelve, zal voor ons gevaarlijk worden, wanneer zij niet geheel en al goed is. En waar zult gij zulk eene in de wereld, en in eenen zoo zeer aan de zinlijkheid overgegeven leeftijd, vinden! Wij kunnen de Vrouwen niet wederftaan, zoo dra zij het niet volkomen eerlijk met onze deugd meenen. Zij willen ons niet zonder alle gebrek hebben, daar door heerfchen zij over ons, daar door verleiden zij ons, daar doorzetten zij of onze eergierigheid, of onze zinlijkheid aan, daar door maaken zij ons en hen zelven zoo dikwils listig, verwijfd, laf en ligtzinnig, gierig en verwaand, éénzijdig en praatziek, in den hoogden graad. De listen der Vrouwen, die zij uit gewoonte dikwils verkiezen, waar zij den rechten weg gaan konden , is ongetwijffeld een gevolg van de noodzaakelijkheid, om zoo dikwils te moeten veinzen ("*), en aan (*) Misfchien heb ik van de kunst der Vrouwen, om te veinzen, tot hier toe te weinig gezegd, offchoon daar aan eene bijzondere Af deeling, in eene Charaéler-fchets der Vrouwen, behoorde te worden beneed. Maar bij vervolg zullen zonderlinge verfchijnzelen van dit Vrouwelijk gebrek opengelegd worden. Zie bier voorloopig het oordeel van ééne mijner doorzichtigfte Vriendinnen omtrent de kunst der Vrouwen in het veinzen, het geeu elk verfiandig Le-  der. VROUWEN. tal *an. haare zwakheid door geheime daaden, en eene geheime manier van handelen, het voorkomen van fterkte te geven, uit hoofde van haar gevoelen, dat zij niet zoo gemakkelijk door moed en ftoutheid, als door list en omwegen zegepraalen, en van wegen haaren fchadelijken lust, om dikwils een geheele reeks van gebeurtenisfen aan eenen verborgen draad te leiden, die zomwijlen de meest fcherpstziende Menfchen niet nagaan kunnen. Langzaamerhand worden de Mannen in alle kunften en fpelingen van dien Vrouwelijken geest van listigheid ingewijd; deels, dewijl ons de Vrouwen opzettelijk daar in wikkelen, en ons tevens niet zelden tot deelgenooten van eenige zamenfpanning gebruiken ; deels, dewijl wij, om haar te behagen, zeer dik- Lezer gaarne onderfchrijven zal. „ Of de veinzerij een „ gedeelte van het Vrouwelijk charaóter uitmaakt, wil ik „ niet regelrecht beweeren; maar het is uitgemaakt, dat de „ Vrouw altijd meer gezindheid en vermogen totv misleiding „ van anderen, dan de Man, heeft; en deeze neiging „ wordt, helaas! door onze opvoeding nóg meer gevoed, „ en gevormd, Ik wenschte, dat dit onmeetlijk kwaad in „ de opvoeding der Meisjens werde voorgekomen, dat men ons eene te groote achterhoudendheid niet tot eene „ wet maakte, en de kunst vau veinzen niet '\n een regel - „ van voorzichtigheid veranderde, maar aan dezelve grens„ paaien zetten mogte. Wij moeten en behooren uit.voor„ zichtigheid te veinzen. Men verlangt van ons nooit ge„ heel openhartig en vrijmoedig te zijn; men dwingt ons, „ om in de denkwijze van een ieder in te dringen, en ong ., paar ajle gedaanten van charaéters te fchikken en te buu gen; maar even daar door gaat de zedelijkheid van zoo H 5 „ vee-  Mi CHARACTLR-SCHETS dikwils het beeld en voorkomen van haar eigen character trachten aan te neemen. Langzaamerhand vinden wij het gefchikter, óm geheel in 't geheim allerleie oogmerken te bereiken, die op eenen meer openen weg verfcheiden zwaarigheden ontmoet zouden hebben. Dikwils dwingen ons de Vrouwen zelfs, om den minder rechten weg te gaan, dewijl haar wantrouwen dien voor den veiligften houdt, of, dewijl het haar vermaakt, om zoo wel het werktuig, als de uitwerkzelen eener listigheid te beilieren. Langzaamerhand leeren wij van de Vrouwen de veelvuldige gaaven en manieren, om ons te verbergen, en anderen door hunne zwakheden te overheerfchen. Ja zelfs, wanneer wij het niet willen, neemen wij door den om- „ veele Vrouwen voor altijd verloren. De meefte gebre„ ken en ondeugden van het Vrouwelijk geflacht komen „ uit deeze br»n voort. Kunnen wij ons flechts verber„ gen, ons fpel met beleid in het geheim uitvoeren, met „ welvoeglijkheid anderen misleiden; zoo zullen Vader en „ Moeder zig zelden véél daar over bekommeren, of wij listig, valsch en bedrieglijk handelen. Die onvoorzich„ tige Ouders! Zij fchijnen niet te weten, dat zij daar „ door onze eigene verleiders tot zedenloosheid worden, „ en bij voorraad onze valschheid en onze bedriegerijen in „ den huwelijken ftaat goedkeuren. Mij dunkt, dat eene „ Vrouw, die eenen hoogen graad in de konst van veinzen „ verworven heeft, zig zelv,e eindelijk, ten aanzien haarer neigingen,' begint te misleiden, en den fchijn van een „ beter charaétër' voor waarheid aan te neemen, fchoon „ daar achter niets dan zinlijkheid en onzedigheid verbot* „ gen lag. "  der VROUWEN. 123 omgang met Vrouwen iets gemaakts, gezochts en bedrieglijks aan. Wij moeten het gebruik van haare meenigvuldige netten beftudeeren, op dat wij niet geheel weêrloos blijven, vermits Mannelijke moed en Mannelijke voorzichtigheid niet altijd toereikende zijn, om de list der Vrouwen te ontduiken. Wij mogen en kunnen derzelver knoopen niet altijd op eens doorfnijden. Wij moeten ze-liever trachten te ontknoopen. De ftrijd, dien wij zoo dikwils met de list der Vrouwen moeten aanvangen, moet zelfs wederom eene list zijn, wanneer wij niet alle voordeden der overwinning of verliezen , of zelfs tot een zegepraal over de Vrouwelijke voorzichtigheid ongefchikt willen zijn. Men zal dus overal bevinden, dat die Mannen, welke veel omgang met Vrouwen hadden, in flimheid, konst van veinzen, geöeffendheid in helleven en denken, voorzichtigheid in 't fpreken, achterhoudendheid en buigzaamheid, die geenen, welke door Vrouwelijke verkeering minder befchaafd waren, verre overtroffen. Dat de te meenigvuldige en onvoorzichtige omgang met Vrouwen reeds duizend Mannen verwijfd, week, laf en vadzig gemaakt heeft, is eene even bekende zaak. Wij neemen langzaamerhand klaarlijk haare verteederde en verteederende handel- en denkwijze aan, wanneer wij te veel en te levendig met haar omgaan. Ontallijke jonge lieden hebben door deezen omgang hun braaf charaóter, hunne kloekmoedigheid, hunne verhevene gezindheid voor het waarlijk edele en fchoone, hunne deugd en hun geluk, verloren. Verwijfdheid, en eene verwijfde levens - manier, behooren tot de ergfte vijanden van een zelf beftaande characTer en van de jeugd. Men kan ons niet genoeg daar  124 CHARACTER - SCHETS daar van te rug houden, niet genoeg daar voor waarfchuwen. Het geen Moeder en Dienstboden niet reeds in vroegere jaaren bederven, verwoest naderhand de rampzalige omgang met laffe en zinlijke Coqttetten, en de verdwaasde nabootzing, om zoo week, zoo oostersch, zoo werkeloos, als zij, te leven. 'Er is geen doordringender vergift der zedelijkheid, dan dit. De Mensch wordt daar door als verfleeten. De weekheid brengt langzaamerhand alle zoorten van wellust, en deeze alle zoorten van verflapping te weeg. Beiden loopen oogenblikkelijk als oorzaak en uitwerkzel in elkander, verminderen de lust tot arbeiden , doen het menfchelijk lichaam verflijten, dwingen aan het zelve eenen misvormden toon van gevoel, en eene natuurlijke befchroomdheid op, voeren de weelde en opgefmukte overdadigheid in alle betrekkingen en trap* pen van ons leven in, en maaken den Man tot het ellendigfte ding, het geen hij, als Man befchouwd, worden kan, tot de zwakfte Vrouw. De magtigfte Staaten, die aan de geheele wereld wetten voorfchreven, gingen door weekheid en verflapping van zeden ten onder; de aanzienlijkfte en gelukkigfle Familiëa verzonken in eene onöverzienbaare ellende door weekheid van zeden; de uitmuntendfte verftanden en de beminnenswaardigfte Vrouwen werden kindsch en klein, als Kinderen, en zwak en verdwaasd, als gekken , door weekheid van zeden. Men heeft naar deezen maatftaf in alle eeuwen, en wel. met groote zekerheid, Het fchielijker of langzaamer daalen der Volken kunnen berekenen, en geen ongelukkig tijdperk van het Menschdom is immer zonder het verval van hunne deugd ontftaan. 'Er i,s eene zonderlinge tegenstrijdigheid, tusfchcn de  óér VRÖÜWÉN. tij de verlangens en denkwijzen van ontallijke Vrouwen, de goeden zelfs niet uitgezonderd. Aan de eene zijde willen zij ons geheel als Mannen en Reuzen hebben , en aan den anderen kant maaken zij ons met alle Vrouwelijke konftenarijen Van vadzigheid, verteede* ring en zinlijkheid bekend. Zij bederven ons hart ert ons lichaam. Zij meenen het goed, maar zij doen onophoudenlijke misgrepen in de beste middelen vart deeze wehneenendheid, vermits zij ons tot Kinderen herfcheppen, terwijl zij ons echter zoo gaarne als Mannen behouden zouden. Zij zijn dikwils geheel en alleen de fchuld, dat 'er zoo veele weeke, vadzige^ flaauwe, werkelooze en fentimenteele verftanden zijn} dat wij begonnen hebben ons in eenen verwijfden {Sibaritifchen) fmaak te kleeden; dat veele Mannen zoo ondraaglijk lekker, met opzicht tot de tafel-, geworden zijn; dat wij maar altijd naar onze luimen en zinlijkheid willen arbeiden. Zij vernielen óns oórfpronglijk character door haare honderderleie gevoeligheden en luimen, en maaken ons gevoel al te week door haaren beuzelachtigen, verteederendert omgang. Zeer veele Vrouwen hebben, helaas! geen ander middel van aantrekkelijkheid, dan dit. Haar geest is te flomp, en haar chara&er te min befchaafd, dan dat zij ons door eene fijnere beminnenswaardigheid aan zig zouden kunnen verbinden. Maar ook deeze Vrouwen willen heerfchen. Zij houden ons dus door onze eigene zinlijkheid vast, en begraven onze vrijheid in haare armen. Hoe oneindig veel groots en heerlijks zouden de Mannen, van den beginne af aan, zonder deeze weekheid, bij hun van de Vrouwen geleerd, uitgericht hebben, daar nu de doorziehtigfte, arbeidjsaamlle en bruikbaarfte verftanden, zeer dikwils in den  i&6 C HARACTËR-SCHETS den huwelijken ftaat, en, door de daar mede verbondene vadzigheid en weekheid van levenswijze, flap, onbruikbaar en moedeloos worden. Men heeft dus reeds zedert duizende jaaren den huwelijken ftaat niet gaarne onder.de Soldaaten geduld, dewijl hunne Vrouwen zeer zeldzaam aan de dappere Vrouwen der oude Duitfchers gelijken. Deezen moedigden zelven hunne Mannen tot den ftrijd en overwinning aan, waren zelven bij de bloedigfte gevechten in de nabijheid van het flagveld, en berekenden de eeretrappen haarer Echtgenooten naar het getal hunner verflagene vijanden (*). Men begreep, dat de weeke Man minder tot de overwinning gefchikt was, dan hij, die van de Vrouw niet afhing; dat vooral een te vroeg huwelijk den (*) Toen de groote Romeinfche Held marius dien gewichtigen flag tegen de moedige Cimbriërs, waar door Rome alleen gered konde worden, gewonnen had, verdedigden nog de Duitfche Vrouwen met eene voorbeeldelooze dapperheid hunne verfchansfingen. Maar haare moedigheid ging nog verder. Daar zij eindelijk voor de overmagt der zegevierende Romeinfche Legioenen bukken moeiten , begeerden zij van hun, om onder de Festaalfche Nonnen gerangfehikt te worden. Na dat haare Mannen gedood waren , wilden zij de dagen van haar leven in eene ftille eenzaamheid doorbrengen. Maar de Romeinen gaven aan de bede der dappere Duitfche Vrouwen geen gehoor, waar op de meeden deezer Heldinnen zig zelven het leven benamen. Ééne van deeze merkwaardige Vrouwen had zig aan een wagen opgehangen ; maar zij' had niet zonder haare twee kleine Kinderen willen derven. Beiden hingen aan haare voeten insgelijks dood en verworgd.  SE» VROUWEN, ia? den heldenmoed verzwakken, den lust tot arbeid en werkzaamheid verminderen, degevaaren, wanneer zij opgefpoord moeten worden', ontwijken, en aan de verteederde levenswijze zeer dikwils, boven de drukkende lasten en hardheden van zijn beroep, den voorrang geven zoude. Alle groote Krijgs-overften verlangden dus ongetrouwde Soldaaten te hebben, wanneer het mogelijk geweest ware. Befchouwt men hen enkel als veroveraars, zoo was hun wensch rechtmaa* tig, maar de Menschheid konde hun dit eergierig verlangen niet toeftaan. Een te meenigvuldige, te ijverig gezochte omgang met Vrouwen heeft honderd andere Mannen gierig, verwaand, eenzijdig en praatziek gemaakt. Van het eerfte en laatfte deezer gebreken heb ik reeds elders gefproken; ik zoude dus alleenlijk nog het een en ander van de verwaandheid te zeggen hebben, welke wij langzaamerhand van de Vrouwen leeren. Zij is een ongeneeslijk kwaad, dewijl wij ons van niets zoo moeielijk laaten aftrekken, dan van de liefde tot kleinigheden. De verwaandheid, van welken aart ook, brengt eene zeer bijzondere kitteling, eenen geheimen hoogmoed, eene onbuigbaare eigenzinnigheid met zig, die door de gewoonte langzaamerhand tot eene tweede Natuur wordt, en zig zelfs door den geesfel van fpotternij niet laat betoomen. Wij zoeken 'er als eene verdienfte in , om klein en éénzijdig te werk te gaan, en gevoelen het befpottelijke van deeze éénzijdigheid niet, dewijl wij daar door boven anderen denken uïc te munten, en dewijl wij de waarde der dingen alleen naar onze kinderachtige inbeelding bepaalen en bcöordeelen. De Vrouwen maaken ons door eene, haar bijzonder eigene, verwaandheid, maar door welke zij niet  123 CHARACTER - SCHETS niet zoo zeer, als wij, misvormd worden, tot verwaande Menfchen in uitdrukkingen, inkleeding, id houding en gebaarden, in de manier van onzen omgang, in de opvoeding onzer Kinderen, in onze druk en vreugde, in onze deugden en misdrijven , in onzö zeden en in onzen Godsdienst. De belachelijke, angstvallige en zotte gemaaktheid van zoo veele goede verftanden is doorgaands het werk der Vrouwen, en van de opgefmukte verkeering met haar. 'Er blijft eindelijk dikwils niets natuurlijks meer aan ons, offchoon wij nog geheel aan de Natuur denken getrouw te zijn. Wij misvormen alles, wij misvormen de Natuur zelve, en hangen haar cieradiën om, welker angstvallig opzoeken maar al te klaar bewijst, dat wij voor het Waare, groote, edele en fchoone geen zuU vet gevoel en geenen fmaak hebben i Uit eene te Ver gedrevene behaaglijkheid jegens het fchoone geflacht, en uit eene te opzettelijke navolging van het zelve, worden wij gekken en dwaazen. Uit behaaglijkheid jegens haar geven wij dikwils aan onze geheele levenswijze het voorkomen van een opgefmukt toneelfpel; zoeken eéne eer in romaneske liefde en dweeperij; wij gevoelen, waar wij moeden oordeelen; wij Zijn fpotachtig en listig, waar wij den rechten weg gaan moeiten. Uit behaaglijkheid jegens de Vrouwen worden wij als Vrouwen, zien alles flechts door de bril, die zij ons toegereikt hebben, en vermeenen alleen daar door richtig te kunnen zien. De laffe, kruipende en ellendige toon der wellevendheid, de beftudeerde en angstvallige waarneeming van eene zoo ftijve, als belachelijke plichtpleging, de ten deeze allerzotfte plaatfelijke gebruiken der verkeering, waar aan zig de wijze, zoo wel als de dwaaze, moet onderwerpen, het  der VROUWEN. riet bezig zijn en tevens niets uitvoeren van zoo veele Mannen, hét onvermoeid loopen en draaven naar niets beduidende gezelfchappen, het lang uitgerekt gepraat over het ellendigfte ftraatnieuws, zijn, zoo ik niet rnistaste, allen vruchten van die eenzijdigheid en verwaandheid, die als eene pest van het Vrouwelijk geflacht tot ons is overgewaaid. Alles wordt langzaamerhand enkele opfchik, veel ijdele klank en wind, en daar achter niets wezenlijks! Alles vertoont eerte kleur, maar zonder dat wij 'er de kleuren behoorlijk weten op te leggen. Ledigheid van geest ^ oppervlakkigheid en éénzijdigheid in alle zaaken, die zig door geene opgefmukte daaden, als waren zij van gewicht, door geene aangenomene houdingen, op grond vaii een ambt, het welk men bekleedt, door geene gemaaktheid van veel te weten door geene uitgekraamde belezenheid; voor het oog van een doorzichtig verftand laat verbergen! De geest van kleinigheid fteekt in de zaménleving alomme door. Eene rampzalige verwaandheid is oorzaak, dat de Mannen in Vrouwen , en de Vrouwen in Mannen beginnen te veranderen. Dooi- deeze, indien ik mij zoo mag uitdrukken, omkeering van gedachten is de wereld, noch van de ééne, noch van de andere zijde, niet meer, het geen zij behoort te zijm Aan den geest der hedendaagfche gezelligheid, eh der nieuw-modifche langwijlige verkeering, moet het voornamelijk worden toegefehreven; dat het getal der laffe Menfchen en der laffe tijdverdrijven fteeds meer en meer toeneemt, dat de ongezochte en fchuldelooze vrolijkheid in den omgang, waar mede teffens de geest niet ledig mag heengaan, voor den toon der erbaftnelijkfte bezoeken en bijéénkomften bijna overal wijIV. Deel. I ken  t%o CHARACTER - SCHETS ken moet, en dat men thans zoo dikwils zonder fmaak en lust naar gezelfchappen gaat, en 'er even zoo weder van daan koomt. Deeze beklagenswaardige geest der gezelligheid is niet gefchikt, om het character van den Mensch te veredelen , onze zeden te befchaven, onzen fmaak te verfijnen, en onze menfchen-liefde te vermeerderen. Het is een geest van langwijligheid , van praatachtigheid, van fpeelzucht, van verkwisting, en van zinlijkheid; dus een zeer booze geest, van wien het Mensehdom zekerlijk meer kwaads, dan goeds, te verwagten heeft. Wij zullen de voortbrengzelen van deezen geest een weinig nader befchouwen. Oneindig veele Menfchen weten in 't geheel niet, hoe zij zig, zonder bezoeken en praat-partijen, zullen bezig houden, en het onmeetlijk, voor hun lig.gende, vak van tijd vervullen. Zij ftaan op te onvreden, en in een kwaaden luim, dewijl zij voor den dag van heden nog geene uitnoodiging, geene fpeelpartij, geene wandeling, geene uuren om koflij te drinken, en te praaten, aan zig wisten te verfchaffen. Zij tellen met angst de oogenblikken van hun leven, dewijl zij het aangenaame der afwisfeling niet kennen, of dezelve in kleinigheden zoeken, of ook te zeer najaagen, of wel alomme door verveeling vervolgd worden. Het bezoeken der gezelfchappen kan hen zelfs van deeze kwaal niet geneezen. Zij brengen de kwaade luimen aldaar mede, en neemen ze weder van daar met zig. Zij willen misfchien aan het gezelfchap vermaak bezorgen, en noodzaaken het zelve tot geeuwen. In hunnen kring houdt men op te denken en te leven. Zij weeven ons in hunne uitgerekte vertellingen in , of fpringen oogenblikkelijk van 4e ééne bijzonderheid tot de andere over, of fpelen in  dïi VROUWEN, i$ï Ih het gezelfchap eene ftomme rol. Alle bijéénkom* ften van gezelfchappen zijn vol van zulke geeftenlooze praaters en praatftérs, of van zulke ftomme toehoorders , die uuren lang het gepraat van elk zonder fpreken aanhooren. De verveeling is en blijft eeuwig in hunne nabijheid. Zij bederven overal den besten en geeftigften fmaak van onderling vermaak» Zie hief hun tafereel. De langdraadlge vertellers fchijnen ■ hunne manier van omgang geheel en al van de oude Wijven ontleend te hebben. Het is voor deeze zoutelooze praatftérs onmogelijk, om zig kort uit te drukken (*). Gij zoudt in hun gezelfchap geduld moeten leeren, al wildet gij het ook nergens anders leeren. Tot het geen «ij in een paar minuuten konden affpreken, daar toe befteeden zij geheele uuren. Gij kunt ftaat maaken , dat zij zelfs de kleinfte omftandigheden der vertelling niet vergeeten zullen, om niet te gewagen de veelerleie inlasfingen, welken zij in hun gefprek gewoon zijn in te weeven. Om u vast te houden, mengen zij in hunne oppervlakkige voordragt zomtijds vraagen, of men hen behoorlijk verftaan heeft, of hun voorftel duidelijk genoeg geweest is, dan niet, of men liever deeze of geene omftandigheid van het verhaal nog eens zoude willen hooren ? Zij willen volftrekt belangrijk zijn, terwijl zij ons tot walgens toe ver- (*) De beroemde Griekfche Zedenfchetzer theoïhhastus zegt: „ De praater erkent openhartig zelf, „ dat hij niet zwijgen kan, en dat zig zijne tong in den „ mond, alt een visch in het water, bewegen moet. " I a  i3* CHARACTER - SCHETS vermoeijen, en ons hun gezelfchap zoo affchuwelijk als de hel maaken. Zien zij deeze uwe vermoeijing vooruit, vreezen zij, dat gij op eene gefchikte manie* hen zult trachten te ontwijken; zoo komen zij u voor, en omwinden het verhaal opzettelijk zoodanig, dat gij 'er niet wel van kunt afkomen, zonder de welvoeglijkheid te beledigen. Eenigen houden u, zoo lang zij praaten, aan de knoop van uwen rok vast, anderen drijven u in een hoek van de kamer, en belegeren aldaar uw geduld. Gij waagt het, om het gefprek te brengen op een onderwerp, het welk, naar uw inzien, den praater weinig ftof tot fpreken geeft, en bij welke gelegenheid gij uit zijne handen gelukkiglijk hoopt los te komen; maar te vergeefsch! Die een recht praater is, is in alle vakken ervaaren. Ik wendde eens, in de handen van zulk eenen praater gevallen zijnde, het gefprek op een verheven ftuk uit de Scheikunde, waar van ik zelf niets verftaa, om op eene gefchikte wijze van hem ontflagen te worden; maar, even als of hij nog niet gepraat had, begon hij nu, tot mijne groote verbaazing, eensklaps in een wijdloopig gefprek over de Scheikundige bewerkingen, waar van hij zoo weinig, als ik, verftond (*). Het is (*) De beroemde sorbiere fchildert in den perfoon van den Marquis d'aygreimont eene andere zoorc van gezellige praaters, die wel iets geeftiger, dan de bevoorens gemelde, maar echter even zoo onlijdelijk en langdraadig, als deeze, zijn. „ d'aygremont, " zegt hij (Serieriana, pag. 134. a Paris 1694.) „ had ongetwijffeld veel „ verftand, veel gelezen, en eene langduurige ondervin„ ding aan 't Hof verkregen, maar hij bezat alleenlijk dre „ zoor»  dek. VROUWEN. 133 is een genoegen voor hem, zig zelven te hooren fpreken, en zig zelven in het weefzel zijner uitgerekte fcherts en zijner luidruchtige welfprekendheid te bewonderen. Deeze praatzieke vertellers, die meeflendeels zeer laffe en domme verftanden zijn, maar echter ,, zoort van verftand, welke zig doet opmerken door ver„ keerde gevolgtrekkingen, en door flinkfche beöordeelin„ gen, die omtrent alle zaaken zeer gemakkelijk vallen aan „ hem, die een weinig goed oordeel en ondervinding van wereldfche zaaken heeft. Hij was ver in fchimpredenen, in bitfen hekel en in vuiligheden, waar toe hij bragt, al „ het geen hij gelezen had, en, geduurende eenen leeftijd „ van vijf en zeventig jaaren, had opgemerkt. Hij fcheen „ mij toe van een verwaand, bekrompen en winderig verftand te zijn. Ik befpeurde zijne verwaandheid daar in, „ dat hij veel zonder orde en cierlijkheid fprak; doch al„ tijd dubbelzinnigheden, zinfpelingen, en fcherpe trekken „ opzoekende. Hij beijverde zig om alles te zeggen, wat „ hij van zekere ftoffe wist, en zulks vooral in de konst. „ termen: vervolgens ging hij over tot andere onderwer„ pen , en deed zig voor als iemand van zeer uitgebreide „ kundigheden. Zij, die de zaaken in den grond verfton„ den, zagen wel, dat het niet dan klatergoud was, en dat „ hij zwaare misdagen beging; maar aan anderen liep dit „ zoo niet in 't oog, en het vertrouwen, het welk hij on„ der de Hovelingen verworven had, door zijne waaren» „ met eene fterke verzekering, gepaard met eene meenigtes „ van vloeken, uit te kraamen, gaf eenigermaaten gezag aan „ zijne verwaandheid; en zijne ongebondenheid was blijk. „ baar aan de vuile en onbetamelijke uitdrukkingen, we5« „ ken hij aanhoudend in den mond had. " 13  134 CHARACTER - SCHETS ter in alle gezelfchappen hunne begunftigers vinden, worden nog walgelijker, wanneer zij in den toon van meefterachtigheid, verbeelding van zig zelven, en dwarsdrijverij, voortpraaten, en met geweld onze goedkeuring willen afdwingen. De praaters , die uit enkele babbelzucht, zonder eenig opzettelijk kwaad oogmerk, praaten, kan men nog laaten begaan. 'Er zijn oude Wijven, die, zonder te praaten, over 't algemeen niet leven kunnen, die enkel haaren tijd willen doorbrengen, en onverfchillig daar bij blijven, of men haar gebabbel aanhooren wil, of niet. Maar de laatfte clasfe van verwaande en heerschzuchtige praaters, die daarenboven niet zelden van hun geliefd ik fpreken, behoorde men door de wetten van Staatkunde uit de beste gezelfchappen te laaten verbannen , zoo de praatziekte over 't algemeen zig aan wetten liet onderwerpen, trublet verhaalt, in het eerfie Deel zijner Proeven over verfchillende onderwerpen der Zedenleer, eene aartige bijzonderheid van zulk eenen praater, die gewoon was lange gefprekken over en van zig zelven te houden, maar altijd begon met te zeggen : „ Ik fpreek nooit van mij zelven; dit is mijn gebrek niet / " Dwaazen vrtt dien aart doen gemeenlijk eene zekere rijpheid en volheid van verltand voor, doch waar door het verkeerde en half doordachte overal doorfteekt. Zij mengen zig in alle vakken van Letterkunde , en pronken met eene oppervlakkige lezing en de titels hunner aangekochte boeken. Zij weten alles beter, dan gij, zij fpreken u tegen, zoo dikwils zij kunnen, zij vermoeijen en kwellen u met oppervlakkige beöordeelingen van gelezene werkjens. Op eene andere keer befchrijven zij u uuren lang hunne vertrouw-  der VROUWEN. 135 trouvvlijke verbintenisfen met hooge perfonagiën, hunnen jeugdelijken minnehandel, en de manier en wijze, hoe zij onfchuldige Meisjens verleid, en braave Mannen gekroond hebben, hoe zij hunnen levensregel, hunnen tijd verdeden, hunne ziekten geneezen, hunne Kinderen opvoeden, hunne Vrouwen in orde houden, enz. Om hunne fcherts lachen zij het eerst, fchoon dezelve van anderen ontleend is. Zij geven zig de houding en het voorkomen, als of alles, wat zij zeggen, thans voor de eerfte maal gezegd werd. Gij geeft hun te verftaan, dat dit alles reeds lang bekende en afgefletene zaaken zijn; zij hooren u niet, of geven aan het voorval en de vertelling een ander kleed, om niet in hunne cierlijke redeneering geftoord tè worden, of zij worden te onvreden, dat zij u niet vermaaken kunnen, en houden u voor lieden zonder opvoeding en fmaak. Mannen en Vrouwen van deeze zoort bepaalen overal den geest van onze gezelfchappen en van onzen omgang. Het getal van die praaters en praatftérs, die oogenblikkelijk van het eene onderwerp op het andere fpringen, altijd een pakhuis van bijzonderheden met zig als omdragen, en de aapen der Maatfchappij genoemd zouden kunnen worden, is niet minder, dan dat der langdraadige verhaalers. De eerstgemelden fpreken dikwils allen op eenmaal en te gelijker tijd, zonder te hooren, wat de ander zegt (*). Maar zij zijn ook in. (*) De Vlier vooren genoemde trublet verwijt die belachelijk gebrek aan zijne Landgenooten, de Frarifcheni maar verdedigt hen ook, met opzicht tot de minder praatI 4 zie-  i36 CHARACTER - SCHETS in alles langwijlig, en zeer verveelende in het gezel-, fchap. Men wordt hunne van het een op het ande? fpringende redeneeringen, hunne zoogenaamde aartigheden, hunne oppervlakkige fcherts zeer fchielijk moede, om dat 'er zelden een korrel zout in is, en zij ons door hunne te luidruchtige, te ver gezochte en te dienstvaardige welfprekendheid, of door het eeuwig herhaalen van lang bekende vertellingen vermoeijen. Ook willen zij de vermaakers en befchavers der Maatfchappij zijn, en hebben niet zelden een groot gevoelen van den besten toon van gezelligheid, welken zij meenen te hebben ingevoerd. Zij fteeken den fpot met anderen, die geene gelijke gaven van beuzelarij, van fcheitzende luimen, en van een, met bijzonderheden en onzuivere fpotternijen opgevuld, geheugen hebben. Zij werken op den geest der Maatschappij in de daad meer, dan anderen; dewijl zij niet zelden de voornaamfte lievelingen der Vrouwen zieke Britten, op eene natuurlijke wijze: „ Het is waar," zegt hij, „ de Franfchen maaken in hunne gefprekken een „ grooten wind. Daarentegen zoude men van het ftilzwij„ gen van meenigen gezelügen,kring bij de Engelfchen „ moeten zeggen, dat zij vreezen in hunne gedachten ge„ noord te worden. De Franfchen verftaan elkander door „ hun gefchreeuw niet; te Engelfchen fpreken geen woord. „ Beide koomt dus op het zelfde uit. " Hoe kan de anders zoo fijn redeneerende trüblet, eene bladzijde verder, het ondraaglijkfte van alle ondraaglijke dingen, den praater. een lief Kind der Natuur noemen, en deeze Menfchen benijden, hoe zeer zij hem, gelijk hij zelf zegt, difcwils een doodelijk verdriet veroorzaakt hebben,.  der. VROUWEN. 13? wen zijn, en door de laatstgemelden de manier en Wijze van onzen gezelfchaps-kring voornamelijk bepaald wordt. Zij deelen aan de Vrouwen nieuwstijdingen en grappige vertelzels mede, vinden dergelij-. ken zelven uit, wanneer de gefchiedkundige ftof van, dadelijk voorgevallene gebeurtenisfen was uitgeput, en voegen zig geheel en al naar den geest der Vrouwelijke nieuwsgierigheid, vermits zij aan denzelven oogenblikkelijk eenig tijdverdrijf verfchalfen, en als een tegengift zijn tegen de langwijlige vertellers, waar van de Vrouwen juist altijd niet veel houden. 'Er zijn duizend vrolijke Vrouwen, die zulke Hofnarren aan de hand hebben, en niet zelden met hun in eene nadere verëeniging van harten liaan, dan de wereld wel denkt. Het is eene ellendige befchouwing, hoe lieden van dien aart elkander dikwils in gezelfchappen nijdig zijn, en tegen elkander opgezet worden, wanneer de één van daag meer, dan de ander, het laf gelach weet op te wekken, en beter, dan de ander, zijn les beftudeerd heeft; hoe zij het elkander in oppervlakkige invallen afwinnen, met elkander den gek fteeken, en, naar maate hun zegepraal rijst of daalt, dan eens eene neêrflachtige, dan eens eene moedige houding aanneemen, 'Er zijn Vrouwen en Meisjens, die met deeze laage gebreken behebt zijn, en wel zonder te bemerken, dat zij om het gering vermaak, van zig in haare fcherts te verlustigen, de onvermijdelijke verachting van verftandige lieden op den hals haaien , en noch bemind, noch hewonderd worden. Haar. fcherpe toon kan flechts voor een oogenblik behagen; dezelve is gezocht, en dikwils 'er bij gefleept, dikwils van anderen ontleend, dikwils ten onpas bijgebragt, en ongefchikt, om de vrolijkheid van het geI 5 3e>  138 CHARACTER - SCHETS zelfchap op te wekken. Die toon is voornamelijk aan oude Juffers eigen, die zig daar door, wegens het mislukken haarer verlangens, als aan de geheele wereld willen wreeken, en door haare fcherts over den geest der Maatfchappij heerfchen, terwijl zij over geen enkel hart heerfchen kunnen. Haare zoogenaamde geeftige invallen zijn verftoken van de aanminnigheden der Natuur. Dezelven zijn boosaartig, kwaadfprekend, en knaagen, even als vergift, aan de verdienften en aan de waardigheid van andere Vrouwen. Zij ftooten ons van het hart der praatfter met geweld te rug, al had dezelve ook andere beminnenswaardige eigenfchappen. Komen meer zoortgelijke praatzieke Mannen en Vrouwen in een gezelfchap bij elkander, zoo leeft de ernftige Man daar in gemeenlijk als in de diepfte woeftenije. Het eeuwig haaken naar fpotternijen houdt alle andere verftandige gefprekken te rug. De Gemaal trekt tegen zijne Gemalin, en deeze tegen hem, Broeders tegen Broeders, Zusters tegen Zusters, Bloedverwanten tegen Bloedverwanten , met de peilen van hunne fcherts te velde. Men zit links en rechts onder poetzenmaakers; men wordt gedwongen mede te lachen, offchoon men zelfs dien toon voor den zoutelooften in een gezelfchap houdt. Het is gemeenlijk eene lompe woordenfpeling-, of eene befchimping van den perfoon, de kleeding en levensmanier van een ander. Die toon heerscht in de voornaamfte huizen over den maaltijd. Maar niemand bevindt 'er zig flegter bij, dan de vraat, die tot lachen geneigd is, dewijl hij daar door in de lust der genieting oogenblikkelijk geftoord, en ten minften eenige fehotels fchade lijdt. „ Houdt uwen mond l " zeide eens een lek-  der VROUWEN. J39 lekkerbek, die in een oester-pastij als begraven was , tegen zijne fchertzende dischgenooten, ,, tot dat ik verzadigd ben! " Ik kome eindelijk nog tot die geenen , welke zig in onze gezelfchappen geheel ftil gedragen, en niet willen medefpreken, of, uit hoofde van eene aangeborene geneigdheid, niet kunnen medefpreken, of door eene ééntoonige langzaamheid van fpraak ons tot walgens toe vermoeijen. Zij zijn de ftomme perfonagiën in het groote fchouwtoneel van het menfchelijk leven, en de ongezelligften van de wereld in gezelfchappen, offchoon zij zig in alle gezelfchaps-kringen indringen, en overal een onverzadelijke lust tot allerleie zoort van nieuwstijdingen ten toon fpreiden. Zij willen onophoudentlijk vermaakt zijn, fchoon zij zelven tot vermaak niets toebrengen. Hunne tong is als verlamd , of zij fpreken van het weder, van Ooms en Tantes, van dienstboden, van hunne flesfen met geneesmiddelen, van zwangerfchappen, van hoogtijden en van kinderdoopen. Hunne flaauwe ernst, hun ééntoonig fpreken, en hunne ééntoonige denkbeelden, belemmeren het gezelfchap in het genot van eene fchuldeïooze vrolijkheid en hartelijkheid, of drijven dezelven door eene gemaakte ftaatigheid in haare te naauwe grenspaalen te rug. Zij zijn lastige beoordeelaars der verkeering, wanneer men hun eerbied betoonen moet, vermits als dan de geheele toon der gezelligheid naar hunne zwaarmoedige denkwijze wordt afgemeeten, en de geoorloofde vrolijkheid der fcherts in hunne nabijheid zelfs niet luidruchtig worden mag. Zij verlangen overal, zelfs in het betoonen van vreugde en fcherts, eene zoort van onderwerping, zelfs van eene zoodanige, welke men hun niet verfchuldigd is.  140 CHARACTER - SCHETS is. Hunne majefteit wordt ligtelijk beledigd. Zoo langzaam, als de Hagen van hun bloed en van hunne gedachten elkander volgen, moet ook gefproken , gelachen , gefchertst en gedanst worden. Het geheele gezelfchap moet zig om hun, als om een middenpunt, bewegen. Zij willen zig maar altijd iets laaten voorvertellen, en zijn dikwils te gelijker tijd de ondraaglijkfte ondervraagers. De ééne vraag volgt op de andere, wanneer het werktuig der fpraak begint ftil te ftaan, hoe ellendig klein u ook het onderwerp van die vraagen zelven moge voorkomen. Gij wordt tot fpreken gedwongen, al moest gij ook onwaarheden verzinnen, om alleenlijk den woedenden honger deezer lieden te ftjllen. Zij haaien het laatfte overfchot van een geheim, van eene bijzonderheid, van eene Familie-gefchiedenis uit u. Hun oor zuigt, als eene zeer groote fpons, alles in, wat nieuw en niet nieuw is , wanneer 'er maar geredeneerd en gepraat wordt, zonder dat zij zelven veel behoeven te fpreken. Doch. ik heb mijne Lezers reeds te lang met deeze langdraadige Menfchen opgehouden, zonder te bedenken, dat ik daar bij misfchien zelf langdraadig geworden ben. Wordt in onze, gedeeltelijk zoo ziellooze, lang. Wijlige, en zeer eenzijdige gezelfchappen niet gepraat, en gehekeld, zoo koomt daar voor een ander noodzaakelijk kwaad van het tijdverdrijf in de plaats; 'erwordt gefpeeld. Zoo wil het thans de llappe geest van onze eeuw, en zoo zal dezelve het altijd willen, zoo lang wij onze gezelfchappen en onzen geest van gezelligheid te ver uitbreiden, en allen fmaak aan den hartelijken, geest-verfterkenden omgang met weinige goede Vrienden, aan het geluk van den kleinen kring onzer Familie, en aan ernftjge bezigheden, met ons zelr  Uër VROUWEN. 14 l Xelven, geheel verloren hebben. Het is hier de plaats niet, om de geoorloofdheid van het fpel zelven te Onderzoeken; genoeg is het, 'er wordt gefpeeld, en dit bederf is in onze dagen onder Mannen en Vrouwen algemeen geworden. Zoo algemeen, zoo woedend was het in de voorige eeuwen niet. Thans zal meri weinig gezelfchappen aantreffen, waar men niet, om eene drukkende langWijligheid weg te neemen, zijne toevlucht tot de fpeeltafel neemen moet; weinig gezelfchappen , waar het fpel niet tot de hoofdzaak det bijéénkomst gemaakt, en het kaartfpel tot de wellevendheid gerekend wordt. Men behandelt de luiden met minachting, die in het fpel geen behagen vinden, en ziet hen ongaarne, wanneer zij niet eene onvolledige partij aanvullen, en hun geld aan de winzucht van anderen ten prooi geven willen. In de Steden, in onze laffe bijéénkomften van allerleien aart, aan de Hoven, onder de ledigloopers Van den Adel en Burgerftand, klimt de tijd - verflindende fpeelgeest tot razernij. Men gevoelt zig ongelukkig, wanneer eens een fpeeldag uitvalt, wanneer de afwezigheid of ziekte van eenen Vriend een ledig vak in het ellendig kaartfpel maakt, wanneer de tusfchenkomst van eenen vreemden de fpeeltafel doet opruimen. De fchoonheden der Natuur, en haare genoegens, die ons van alle kanten naar den geest en het hart toevloeijen, worden minder genoten en gevoeld, zedert dat het fpel in alle gezellige bijéénkomften de opperheerfchappij voert, en de Vrouwen zelven tot de whist- en ombretafel, als tot een heiligdom van haar geflacht heen fnellen. Zonder het fpel vindt men alle uuren lastig; de ernftigfte bezigheden worden op zijde gefchoven, om te fpelen; de opvoeding der Kinderen wordt aan an-  14a CHARACTER - SCHETS andere lieden opgedragen, om te fpelen; Schulden gemaakt, om te fpelen; ambten gekocht, en door bedrog verkregen, om te fpelen; misdaaden begaan, om te fpelen. De winzucht der Vrouwen en haare wellevendheid heeft haar aan ons in dit geefteloos tijdverdrijf gelijk gemaakt, en daarom is het nu ook in haare huishoudingen gemeenlijk zoo flegt gefield. Hoe veele Vrouwen hebben niet aan de fpeeltafel haare onfchuld en deugd verloren! Hoe veelen zullen dezelven nog daar aan verliezen, wanneer haare fpeelziekte nog meer moet toeneemen! Ik erken in waarheid, dat het voor mij ten minften eene onaangenaame befchouwing is, wanneer ik eene Vrouw naar de fpeekafel zie verlangen (*), en haare Mede-zusteren daar toe verleiden: ik denk, dat haar de Natuur een veel edeler tijdverdrijf heeft aangewezen, en dat zij door die ziekte ligtelijk een geesfel van haaren Man worden kan, zoo zij al niet ten doel heeft, om eenen Minnaar aan de ombre-tafel op te zoeken. Eene bijéénkomst, met fpelers van het Mannelijk en Vrouwelijk geflacht opgevuld, blijft voor den verftandigen Man altijd een befpottelijk of medelijdenswaardig ding, al moest hij die misfchien niet geheel en al, wegens de verfchrikkelijke daar mede verbon* de- (*) boileaü fchildert in zijn tiende Hekeldicht de fpeelzucht der Vrouwen, en derzelver gevolgen, op eene meefterlijke wijze. Onze Lezers mogen deeze leerzaame plaats in zijn Dichtftuk zelven nsflaan. Zij is te vinden tusfchen het tafereel van de coquette en van de gierige Vrouw.  »u VROUWEN.' 143 dene tijd-verfpilling, en de meenigvuldige daar bij opwellende laage hartstochten, verachten. Het nijdig oog, waar mede de ipeler de winst van den anderen befchouwt, de kinderachtige ukbarfting eener1 fmartelijke hebzucht, de oplettendheid, om van de onkunde van eenen medefpeler gebruik te maaken, de twist onder Vrouwen, die zig zoo ligtelijk onder alle fpeelpartijen vermengt, de lompe toon, welke zig zelfs wel opgevoede Menfchen daar bij veroorloven, de ftille of onftuimige verlegenheid van de partij, die verliest, en honderd andere dwaasheden van fpelera en fpeelfters , kunnen hem niet ontfnappen; hij heeft bij ondervinding befpeurd, dat alle deeze dingen in één oogenblik het vrolijk humeur van het gezelfchap vergiftigen, en dat een enkele dolle fpeler eenen geheelen dag, die aan de vreugde was toegewijd, bederven kan. Hij mag aan de verdrietelijke toneelen niet denken, die zulk een, na het verliezen van zijn geld, t'huis tusfchen Vrouw en Kinderen fpeelt, en hij wenschte zoo meenigen Man, hoe braaf en achtenswaardig ook, nooit van deeze zijde te hebben leeren kennen. 'Er zijn weinige Menfchen, die niet door het fpel de geheimfte plooijen van hun hart aan den dag leggen, of daar door plooijen aanneemen, die hun anderzints niet eigen waren ; weinige Menfchen , die niet door het fpel het beste gedeelte haarer werkzaamheid verfpillen, en de geneigdheid tot de zagtere genoegens van het leven verliezen; weinigen, die in het fpel de gelatenheid van het character, en de ftille belangeloosheid der vriendfchap behouden, al fpelen zij ook enkel met het oogmerk om zig te vermaaken. De fpeelzucht ontaart zeer ligtelijk in eene ftaale gewoonte, en ik heb een verftandig Man gekend, die da-  144 CHARACTÈR-iSCHETS dagelijks van zijne mede- fpeleren bedrogen werd, fel* ken avond eenen heiligen eed zwoer, van de fpeeltafel voor eeuwig te vermijden, en zig met dat al eiken middag vroeger zelfs, dan de anderen, wederom in de verwenschte fpeelkamer bevond, en zig op nieuw liet bedriegen (*). De geest van onze hedendaagfche gezelligheid vertoont zig ook nog door eene andere omitandigheid j die ruim zoo erg, als de fpeelzucht, is, en die den goeden fmaak der Maatfchappij in verkwistende gelagen (*) Dat de grootfte verftanden en de grootfte Mannen iig zomwijlen een zeldzaam tijdverdrijf verkiezen» en daar door niet zelden de befpotting van het Publiek zig op den hals haaien, is eene bekende zaak. Ik moet bij deeze gelegenheid eene bijzonderheid van den grooten Koning custaaf adolph gedenken, die niet zeer algemeen bekend is, en in costar's Defenfe des Ouvrages de Foiture gevonden wordt, gustaaf adolph fpeelde gemeenlijk des avonds, en na de gewichtigfte daaden en verrichtingen zijns grooten levens, met zijne voornaamfte Officieren, zeker kinderfpel, genaamd de blindeman of blinde koe. Ja, de Marfchalk von breze was dikwils bij zekere poetzenmaakerijen van den Koning tegenwoordig, Waar in die onfterfiijke Man, na het afleggen van alle Köninglijke waardigheid, de rol van eeflen beurzenfnljder aarlaam, die bij het uitgaan van den Schouwburg betrapt, en dan wakker afgerost werd. Ik zoude hier nog de zonderlinge tiidvcrdrijven van den beroemden Kardinaal riche'tiEU kunnen verhaalen, wanneer zij niet al te zonderling waren, en hier en daar zelfs aan de gezondheid van Zijft hersfengeftel deeden twijffelen.  der VROUWEN. 145 gen en grove verfpillingen herfchapen heeft. Daar uit is een geest van fmuHen, van onmaatig eeten, en van eene verbaazende verteering, ontftaan, die meer met het leven van flappe en verwijfde Aflaten, dan van befchaafde clasfen van Menfchen fchijnt overéén te komen, en waar bij het zuiver en fchuldeloos genot des levens waarlijk niets gewonnen heeft. Men wil niet meer goede Vrienden aan eene zuinige tafel onthaalen; men wil zijne talrijke gasten, eerenshalven, en dewijl de goede fmaak het medebrengt, mesten en overladen; men wil met de meenigte van fchotelen pronken, en de gasten vol en ftom dronken laaien vertrekken. Overal mengt zig thans de Oosterfche weelde, de zonderlinge huislijke ijdelheid, in alle kringen van verkeering; overal Voert men een onverzadelijk gasten en brasfen in, en bederft zig door deeze pest der huishouding, dikwils om geene andere reden , dan dewijl het de mode is. Weinige verftandige Menfchen hebben thans moed en kracht genoeg, om zig tegen dit ellendig leven der flemploopers te verzetten , en het voorbeeld der grooten en rijken, het welk alles wegfleept, niet te volgen. Duizenden gevoelen het drukkende en kostbaare van zulk eene naboötzing, en zidderen voor de gevolgen; maar echter wil men de eenmaal aangenomene zinlijkheid niet affchaffen, dewijl een ellendig punt van eer vordert, dat wij ons ook in de pracht der tafel door anderen niet zullen laaten overtreffen. De verkwisting is hier door als noodzaakelijk geworden, en het verfchilt niet veel, dat wij, even als de Romeinfche vraat, aan de maag, die, geduurende den maaltijd, door geneesmiddelen ledig gemaakt was, nieuwe fpijzen beginnen op te dringen. IV. Deel. K Het  i46 CHARACTER - SCHETS Het maaken van goede cier is een gewichtig en ernliig punt van overdenking in onzen leeftijd geworden* Misfchien zoude men dezelve aan de hoogere ftanden, die niet veel te doen hebben, dewijl zij niet veel doen willen, kunnen toeftaan en veroorloven; maar de Regeering moest zulks in de middelmaatige en lagere ftanden niet te veel de overhand doen krijgen, om de armoede niet dagelijks te doen toeneemen. In de Steden leidt de Koopman, de Burger en de Konftenaar een Vorftelijk leven, en neemt geld ter leen, wanneer zijne inkomften niet meer willen toerijken. Zijne maaltijden worden naar het model en op den leest eener Koninglijke keuken ingericht; hij zoude denken een misftap tegen de befchaafde levensmanier te begaan, wanneer hij niet eene even prachtige maaltijd, als zijn Buurman, aanrichtte. De Landman, vooral de Ambtenaar, volgt het voorbeeld van den brasfenden Stedeling, zoo hij hem zelfs niet poogt te overtreffen. Uithoofde van het denkbeeld, dat bij hem veele dingen groeijen, welken de Stedeling koopen moet, wordt hij een nog erger verkwister, die zig zelf geene onderdrukkingen ontziet, om zijne fmulpartijen vol te houden. Ieder een wil thans zoo vroeg, als mogelijk is, hebben, wat het jaar-faifoen oplevert, het tafel-fervies naar den nieuwften fmaak hebben, en ook, ten aanzien van de kookkunst, toonen, dat hij een Man van fmaak is. Zomwijlen ijlt de geest van brasferijen in de Stad en op het Land als een eleélrieke flag door alle huizen, die op eene goede levenswijze aanfpraak maaken. De ééne maaltijd volgt op den ander, tot dat zelfs de onverzadelijklte vraat eenige rust voor zijne arme maag verlangt, en geheele huisgezinnen aan kwaade fpijs - verteeringen ziek liggen. Mis-  der VROUWEN. i4? Misfchien is het nog een goed teeken van onzen ge» zelligen fmaak, dat de verdwaasde en kinderachtigs wellevendheid omtrent het Vrouwelijk geflacht kortlings meer af-, dan toegenomen heeft, en een minder flaaffche en Vrouwelijke toon in de Maatfchappit langzaamerhand is ingevoerd geworden. Wij ■bidderi de Vrouwen niet meer aan in dien graad van démoedigheid en onderwerping, zoo als Voorheen gefchied* de, dewijl de Vrouwen zelven Mannelijker geworden zijn, en wij haare zwakheden meer hebben beginnen door te zien, zedert zij nader, dan bevoorens^ tot ons getrokken zijn. 'Er zijn zeker nog Jonkers en verliefde Ridders genoeg, en de wellevendheid ftaat zekerlijk nog op de lijst der hoffelijke zaaken ; maaf onze verftandigere Vrouwen willen zig niet meer door dezelve laaten bedriegen, en zijn dikwils de eerftert * die zulks met befpotting en befchimping Van zig wijzen, en aan den ernftigen Man, boven den galanten dwaas, oneindig verre den Voorrang geven. De tijd der Petit-mattres is bijna geheel voorbij, en Frartkryk heeft door zijn voorbeeld, even zoo blijkbaar, ali onverwagt * getoond, hoe zeer eene geheele Natie in dit opzicht haaren fmaak en denkwijze veranderen kan. Indien ik niet mistaste, Zoo heeft eindelijk ook het uitgebreider lezen van boeken, höe onoverzienbaar ook anderzints het nadeel daar van zijn moge, aan de kinderachtige wellevendheid der gezeilige verkeering eenen geweldigen fchok gegeven; dewijl de Vrouwen ons daar door naauwkeuriger hebben leeren kennen, en in onze beste gefchrlften de toon van eetie kruipende en vleijende verkeering overal befpottelijk en walgelijk gemaakt wordt, Ééne zoort van wellevendheid , om, namelijk, aan de Vrouwen in ons geK a drag  i48 CHARACTER - SCHETS drag jegens haar te gemoet te komen, zullen zij zekerlijk altijd van ons verlangen, en met recht kunnen verlangen; maar zij zullen ons verachten, wanneer wij daar in tot het befpottelijke uitfporig zijn, en ons als de half dwaaze verliefden van eenen Roman gedragen. De laatstgemelde ftuiptrekkingen van eene overdrevene wellevendheid zag men in het thans ook voorbijgegaan tijdperk van fentimenteel gevoel onder ons Duitfchers. Zij was als de ziekte-fcheiding, waar door wij tot eene ongedwongener en betere levenswijze, en tot een gezetter charafter, ten minften voor eenigen tijd, zijn overgegaan. Men vond het verveelend, gevoeligheden voor te wenden, welken men niet had, en fentimenteele Schrijvers te lezen, die den ftaat der Ziele, welken zij fchilderen wilden, zelven niet kenden. Geheel Duitschland ontwaakte ook eenmaal van deeze dwaasheden tot eenen beteren maak, en zulks werd hoog tijd, indien het vast en rechtfchapen charafter der Natie niet geheel verloren zoude gaan. i Dat die ootmoedige en toneelachtige wellevendheid zoo lang ftand hield, en als een heiligdom van de eenig mogelijke goede levenswijze befchouwd werd, had zijne handtastelijke oorzaaken , die op zig zelven niet zoo erg, als de uitwerking, waren. De zeden der Duitfche Vrouwen waren voorheen bedaarder, zuiverer en eenvouwdiger, dan in latere tijden; de Vrouwen en Meisjens leefden in eene grootere verwijdering van de Mannen, en namen zelden deel aan hunne luidruchtige vrolijkheden. Ingetogenheid, befcheidenheid en vrouwelijke onfchuld, waren de eereteekenen van het fchoone geflacht; men vormde de Vrouwen tot goede Moeders en Echtgenooten, niet tot  der. VROUWEN. 149 tot Toneelfpeelfters van het gezellig leven. De rampzalige weelde van onzen leeftijd, en eene verfijnde zinlijkheid knaagde toen nog niet aan haare gezonde lichaamen en aan haar hart. Men eerde in de Vrouw die hooge beftemming der Natuur, en eerde haar des te meer, naar maate zij daar aan getrouw bleef, en huislijke arbeidzaamheid boven de dwaasheden der groote wereld ftelde. 'Er heerschte nog vrede en be» ftendige eendracht in het huwelijk, en de echt zelf was het plechtigfte verbond, het welk voor haar in tijd en eeuwigheid gefloten konde worden. Deeze en meerdere omftandigheden verwekten eene bedaarde en ootmoedige hoogachting voor het Vrouwelijk geflacht, welke de ruwere Man des te meer gevoelde, hoe natuurlijker zijne onopgefmukte gewaarwordingen aan de Vrouwen zig vertoonden, en hoe genoeglijker zig zijn harder en Mannelijk character in de nabijheid van het weeker Vrouwelijk hart bevindt. Zijne liefde werd met eerbied begonnen , en bleef vol eerbied binnen haare paaien, zij ontftond fchjelijk, maar bleef vreesachtig, en verbergde zig juist daar door onder den mantel der wellevendheid, waar in de middeleeuw zoo roemrijk uitmuntte. Hier bij kwam nog deeze omftandigheid. De teedere gewoonte, om zijn hart aan eene, misfchien geheel denkbeeldige, fchoone toe te wijden, zig door het denken aan haar in het leven en den dood, op het feest der vreugde en op het flagveld, te laaten aanblaazen, was uit het Oosten door de Kruisvaarders naar Europa overgebragt. De dweeperij in het ftuk van Godsdienst verwekte de dweeperij in de liefde en aanbidding der Vrouwen. Het aandenken aan de achtergelatene Meisjens en Vrouwen onderhield zig in K 3 eene  fP CHARACTER - SCHETS eene toeneemende levendigheid, dewijl de Christelijke Strijders zig met de Heidenfchen niet durfden verniengen, en de heilige eeden eener wederkeerige trouwe door de verwijdering zelve eene onoverwinlijke vastheid bekwamen. Dit geloof aan de trouw der Vrouwen bleef eeuwen lang ftand houden, en de eenvouwdiger leeftijd moest zulks doen voortduuren. De Minnedichters in Frankryk en Duitschland vermeerderden door hunne onopgepronkte, maar des te hartelijker, Liederen de zegepraal der liefde, en de onfchuldige, ja zomtijds belachelijke, toon der wellevendheid kreeg alomme de overhand, en werd langzaamerhand tot eene gewoonte , en tot den fmaak des tijds. Zoo wild en uitgelaaten de gezelfchappen der Mannen ook waren, zoo zacht en teeder was daarentegen hunne omgang met Vrouwen en Meisjens. De liefde verheft zig misfchien ih den nog niet geheel befchaafden Man tot eenen hoogeren graad van geeftigheid en innerlijkheid, dan in den zoogenaamde befchaafden Mensch, dewijl de eerfte daar onder niets opgefmukts en fentimenteels vermengt, en de ijdelheid minder aandeel aan zijn warm gevoel, dan bij den laatsrgemelden, heeft, Maar men moet dien vroegen geest van wellevendheid niet met de latere eeuw verwarren, wanneer dezelve flechts een dekmantel van wellustige zinlijkheid wierd. De galante toon der Franfchen was onder hunne wellustige Koningen niet meer het kind der on-= Jfchisld en hartelijkheid, dezelve was niets anders dan het blanketzel van misdaad en verleiding, Ook in het ftuk der liefde rust deeze Natie niet eerder, voor dat zij haar doelëinde bereikt heeft. Hunne wellevendheid beftond in enkele omwegen, om te winnen , het geen  der VROUWEN. 151 geen men op den rechten weg niet winnen konde. Hun tijdperk van herderlijke Minnezangen, het welk elke Natie, die zig begint te befchaven, eenmaal moet doorwandelen, heeft waarfchijnlijk niet zoo lang geduurd, als het tijdperk der Veldzangen bij de Duitfchers. Ik kan deeze ftukswijze aanmerkingen, omtrent den< geest onzer hedendaagfche gezelligheid, niet befluiten, zonder nog iets te zeggen ten aanzien van zekere fentimenteele bijéénkomften onzer Vrouwen, en de zoogenaamde geleerde Clubs. Men zal het mij, hoop ik, niet ten kwaade duiden, wanneer ik alle dergelijke ziels-vermaaken, waar in men flechts eenen geeftelijken omgang wil toelaaten, waar in verzen en verhandelingen voorgelezen, boeken beoordeeld, onderwerpen der zinlijkheid ter baan gebragt, over ziels - verhuizing, geeftelijke vriendfchap en liefde enz., geheele uuren verpraat worden, niets meer en niets minder, dan een optooizel van het Vrouwelijk verftand en van deszelfs onverzadelijke ijdelheid zijn. Eene bijéénkomst van geleerde Vrouwen verwekt ons lachen en droefheid, dewijl zij tegen de Natuur der dingen ftrijdt, en deeze goede Natuur geene hoogefchool, uit de Godinnen der bevalligheid beftaande, hebben wil. Hier door wordt aan de Vrouwen in geenen deele het recht benomen, om zig met en onder elkander te onderhouden over de aan haar behoorende onderwerpen der menfchelijke wetenfehap, over de beste manier van opvoeding der Kinderen, over de leiding van een goed huishoudelijk beftier, over de gefchiktheid, om met haare Mannen verltandig en voorzichtig om te gaan, over de fchoonheid en zuiverheid der vriendfchap, over de groote kunst, om K 4 zig  15» C HA R A C T E R - SCHETS zig zelven en zijne tong te leeren bebeerfchen, over h#onderhouden van eenen goeden gezelligen fmaak, over het intoomen van kostbaare en onzedige Modes, en andere zoortgelijke voorwerpen van haar Vrouwelijk beroep; maar zij moeten onder elkander geene redenvoeringen doen over boeken-geleerdheid, over de fchoonheid der overzetting eener Ode van pindarus, waar van de oorfpronglijke taal niet verdaan wordt; over de dichterlijke vlucht van eenen Poëtifchen dweeper; over de afgetrokken denkbeelden der Wijsgeeren, of zij moeten ten minden Mannen van kunde 'er bijroepen, die zulke denkbeelden voor het Vrouwelijk leven bruikbaar kunnen maaken. Doch tot eer der Vrouwen blijven de wetten van zulke letterkundige bijéénkomden niet lang in hun aanvanglijk aanzien, zelfs dan niet, wanneer Mannen van kunde als medeleden daar in aangenomen worden. De geleerde verhandelingen en fentimenteele uitboez'emingen der Ziele worden langzaamerhand door nieuwstijdingen en fpottende luimen vervangen, en beuzelachtige gefprekken van allerleien aart komen thans in derzclver plaats. Men gevoed, dat de Vrouwelijke geest zig niet lang in die geleerde ingefpannenheid houden kan, en dat de letterkundige doffe niet toereiken zoude, om de eenmaal opgewekte praatachtigheid volkomen te verzadigen. De levendigde onderhouding van den geest wordt eindelijk moede en krachteloos, hoe veel moeite zig ook de Mannelijke en Vrouwelijke fcherts geven moge, om de fentimenteele houding van het gezelfchap te doen voortduuren, en om aan de opgeworpene denkbeelden eene nieuwe levendigheid te geven. Het is over 't algemeen geen gemakkelijk werk, om zulke geestrijke Vrou-  der VROUWEN. 153 Vrouwen (*) op eene geleerde wijze lang te onderhouden, zonder haar te vermoeijen, en zonder tevens zelf vermoeid te worden; het is zomwijlen geheel onmogelijk, haare van 't één op 't ander fpringende Wijsbegeerte geheel en al te voldoen, de gebreken in haare denkbeelden te verbeteren, en de fijnlte draaden haare gevoeligheden te volgen. Zij willen volftrekt, en zeer dikwils, ook in zulke dingen gelijk hebben, welken zij niet verftaan; onderwijzen, waar zij Hechts moeften toeluifteren; tegenfpreken, waarde tegen- fpraak ( * ) Ik moet hier eene aanmerking maaken, die eigent-., lijk tot de verhandeling over de geleerde Vrouwen behooren zoude, doch ook hier niet op de verkeerde plaats ftaat. Het getal van geeftige Vrouwen is in de daad veel geringer, dan het uiterlijk fchijnt, dewijl veelen alleenlijk zijn willen, het geen zij niet zijn. Geeftig noem ik die Vrouwen, welke eigene gedachten hebben, eigene befluiten maaken, en de werken van kunst, van fmaak, en zelfs van ernftige Letterkunde, zoo wel als de diepten en het weefzel haarer zedelijke gewaarwordingen, juist weten te beöordeelen. De andere minder geestrijke Vrouwen daarentegen ontleenen gewoonlijk duizend denkbeelden uit de gefprekken en boeken der ManHen, offchoon zij door de fijne wendingen der voordragt, door de fchoone kleuren van de beelden haarer gedachten, en door den fnellen overgang van het ééne denkbeeld tot het andere, dikwils nieuw fchijnen te zijn, dewijl wij zoodanig iets niet regelrecht verwagt hadden. Vrouwen van een flechts middelmaatig verftand neemen dus dikwils in gezelfchap van kundige Mannen ligtelijk eene behaaglijke befchaafdheid van het verftand aan. Eenigen blijven wel haar leven lang de weêïklank K 5 van  ISA CHARACTER - SCHETS fpraak niets anders, dan eene valfche ijdelheid en coquefterie van het verftand kan zijn. Van daar koomt het dan ook, dat in de gezelfchappen van zulke geleerde Vrouwen elk met verrukkende invallen tracht uit te blinken, en de eene verhevene fpreuk op de andere te ftapelen; dat zelden een ernltig onderzoek tot (tand koomt; dat de fcherts oogenblikkelijk van het eene voorwerp tot het andere overfpringt, en dat zonder onderfcheid alles gehekeld wordt, vermits de hekel doorgaans de levendigheid der verflap- pen- van den geleerden Man, zij neemen zijne fpraak en zijn ftelzel aan; anderen daarentegen gaan veel verder, en deeze zijn zekerlijk de Vrouwen van eene hoogere clasfe. Het is haar niet enkel te doen om te weten, welk doorzichtig verftand dit of dat beweerd heeft, zij onderzoeken zelve, of de Helling voor den rechterftoel van het befchaafd verftand de proef kan doorftaan. Zij fpreken de ontdekte dwaaling ftoutmoedig en zonder verfchooning tegen; zij denken niet door de redeneerkunde van haare Mannen, maar door haare eigene; zij vinden misfchien niets nieuws; maar het geen door ons reeds gevonden is, beöordeelen zij fcherp, en dikwils met eenen bewonderenswaardig fijnen fmaak. Anderen wederom behelpen zig enkel met fchoone gezegden, en opgeworpene Hekelachtige denkbeelden. Het opwerpen van zulke ftukken verwekt dikwils bij ons verbaazing, dewijl men 'er zeer veel van kan wegneemen of bijvoegen, of dewijl het zoo glad is, dat het aan de vijl van ons langzaamer verftand ontflipt. Men heeft de fijnheid van het Vrouwelijk verftand uit de fijnere bewerktuiging haarer zenuwen, en uit de gave van leerzaamere waarneemingen te doen, willen verklaaren; maar men zoude 'er nog  b e r VROUWEN. 155 pende fcherts eenigermaaten onderhoudt, tot dat eindelijk de onvermijdelijke verveeling de geleerde Vrouwen-club uit elkander jaagt, en derzelver Leden, zonder dat hart en verftand veel gewonnen hebben, naar huis doet te rug keeren. Even zoo ééntoonig, éénzijdig en langwijlig, en zelfs nog langwijüger zijn de zoogenaamde geleerde Clubs der Mannen van allerleie zoort; fchoon het anders waar is, dat regelmaatig Mannen, die den leerltoel beklimmen, het minst tot een aangenaam en verkwikkend onderhoud onder elkander gefchikt zijn. Het ftijve, onbuigzaame en waanwijze in gang, gebaarden, uitdrukkingen, en opvolging van denkbeelden, vergezelt hen in de vrolijkfte gezelfchappen, eft maakt hen bij lieden van fmaak, en vooral bij den geest nog éénen grond kunnen bijvoegen. De ijdelheid der Vrouwen werkt meer, dan al het andere, op de befchaving van haaren geest. De Mannen zoeken door hun verftand den kostte winnen, en eer te verwerven; de Vrouwen willen door haar verftand uitblinken, en daarom befchaven zij het zelve vroeger, dan wij. Verder hebben de Vrauwen niet hoodig, zig den arbeid van het denken moeielijk te maaken; en dit moet wederom veel bevorderen, dat zij gemeenlijk fchielijker en juifter oordeelen, dan wij. Wordt de ingefpannenheid van onzen geest niet beloond, zoo verflapt eindelijk onze zucht tot roem zelve. Aan eene geeftige Vrouw kan iets dergelijks niet overkomen. Zij behaalt overal lof, wanneer zij met haare kundigheden befcheidenheid zamenpaart, en niet te veel praat; maar, helaesl de verftandigfte Vrouwen praaten het liefst.  156 CHARACTER-SCHETS geest der Vrouwen, walgelijk en verveelend. Hoogmoed, dwarsdrijverij, en een letterkundig gezwets, geeft een niet zeer voordeelig aanzien aan die geleerde bijéénkomften, al was derzelver oogmerk anderzints ook edel en goed. Elk is daar bij veel te Zeer met zijn eigen perfoon , en het uitkraamen van zijne, het zij wezentlijke, het zij opgefmukte, kundigheden, van zijne letterkundige ontwerpen en verdienften, bezig , dan dat het gezellig onderhoud lang genoeg belangrijk en aanlokkelijk zoude kunnen blijven. De één zoekt den ander te overfchreeuwen, en hem het voeren van het groote woord af te winnen. De één leest geleerde, van anderen gekregene, brieven voor, waarin zelden iets nieuws ftaat; de ander zegcplaatfen op uit zijne Gedichten en Handfchriften, met den hoogmoedigen toon, als of hij zelf 'er de Schrijver van was. Anderen wederom zwaaijen elkander wierook toe , hoe blijkbaar ook hunne wederkeerige verbittering zijn moge; anderen eindelijk hangen den geleerden Nar uit, haaken onophoudentlijk naar aartigheden en fcherts, weten duizend vrolijke vertellingen uit bekende en vreemde Schrijvers op te disfchen, en drijven niet zelden den fpot met de aanwezende hooggeleerde Heeren zelven; een toon, die even weinig gefchikt is, om de innerlijke eendracht en goede verftandhouding in een geleerd gezelfchap aan te kweeken, als over 't algemeen dergelijke bijéénkomften iets tot waare gezelligheid gewoon zijn toe te brengen. Zij hebben alleen in fchijn het voorkomen van den geest van gezelligheid; terwijl zij, van nabij bezien zijnde, doorgaans de ongezelligfte gezelfchappen van de wereld zijn, en niet zelden door eene algemeene wederkeerige verbitterdheid wederom te gronde  toten VROUWEN. 157 At gaan, en nog jaaren lang hatelijkheid achter laaten. Uit alle de tot hier toe bijgebragte gebreken van den fmaak der gezelfchappen volgt onwederfpreeklijk, dat ons de beste en zuivere geest van het gezellig leven, zoo niet geheel, immers grootendeels, ontbreekt, dat wij bijna in 't geheel niet weten, waar in de hooge waarde beftaat van een gezellig leven, het welk het hart en verftand verfterkt, en hoe wij het zelve onvervalscht behouden moeten. Ligt het aan de algemeene loomheid, of aan het gemengd charatter onzet Natie, of aan onze verkeerde manier van opvoeding, of aan het overblijfzel van oude zeden en gewoonten, of aan eene onverzettelijke eigenzinnigheid der Natie , of aan gebrek van fmaak in eene hartelijke verkeering, of aan eene in latere tijden te ver gedrevene zucht voor zig zelven, of wel aan iets anders, dat wij altijd nog zoo onkundig in de vrolijke en fchuldelooze kunst der verkeering zijn, en nog niet dien gulden middenweg tusfchen eenen plechtigen ernst, eene Spaanfche grootheid, (grandeza) en eene te luidruchtige gezelligheid vinden kunnen? Dien gulden middenweg, dien ik het toelachend, het onfchuldig vrolijk, het niet bits, het niet benadeelend humeur van het gezellig leven zoude mogen noemen; het humeur, waar in zig geest en hart, zonder dwang en gemaaktheid, maar echter met befcheidenheid en hoogachting, jegens lieden van meerdere jaaren uitboezemen, waar in men even zoo min zonder denken, als gevoelen, blijft, de zielen nader tot elkander gebragt, verëdeld en gezuiverd worden, waar in ons geene verveeling ontmoet, dewijl wij altijd tot hartlijkheid en vreugde geleid worden, waar in men de gebreken van anderen ftil voorbij  j5S CHARACTER - SCHETS bij ziet, en over de dwaazen lacht, zonder zig tegen hen te verftooren. Maar even daarom, dewijl in onzen gezelligen fmaak zoo weinig juist verftand, en zoo veel vooroordeel van alle kanten ligt, is zulks meer eene kwelling , dan eene verkwikking van het leven geworden» Die fmaak moest de vrijheid en fchoonheid van den geest verheffen; maar hij heeft die beiden ontëerd en daar aan eene onaangenaame gedaante opgedrongen. Men dwingt ons dikwils, zelfs in de onverfchilligfte dingen der wereld, elk woord op de weegfchaal te leggen, opzettelijk te veinzen, en van de geoorloofde gedachten en gewaarwordingen van het hart zelfs afftand te doen, wanneer derzelver uitoeffening, al ware het ook op de verfte wijze, dien elJendigen goeden fmaak zoude kunnen kwetzen. De verkeering heeft op veele plaatfen haare vaste regels .en wetten, even als een Exercitie - boek. Die zig tegen deeze dwaaze regels vergrijpt, wordt voor misdadig gehouden, al was hij ook de gefchiktfte en braaffte Mensch. Men weegt zijne verdienften dikwils alleen volgens de weegfchaal van het ceremonieel, of men heeft medelijden met hem, als met eenen weetniet in de befchaafde, dat is, de thans heerfchende levensmanier, hoe laf dezelve ook wezen moge. Men doet de vrolijke gezellige luimen en de fchuldelooze openhartigheid tot eene ellendige verwaandheid overflaan, die alle naauwere verëtnigingen der harten belemmert, zoo niet geheel verbiedt, en de gezelfchappen der hoogere ftanden tot zeer krachtelooze, éénzijdige en ftompe onderhoudingen maakt. Was de verveeling nergens in de wereld aan te treffen, zoo moest zij in zulke doode gezelfchappen  der VROUWEN. i$p pen huisvesten*. en zij zal eeüwig daar in woonen , zoo lang die Menfchen niet menfchelijker beginnen te worden» Ook hier leeft de Verftandige gezellige Man als in eene woeftenij. Zijn hart, zijn vrij gevoel, zijne neiging, om zig aan anderen mede te deelen, is te naauw beperkt. Hij kan de Menfchen onmogelijk beminnenswaardig vinden, die maar altijd hunne toneelrollen fpelen, en zig als Marionetten bewegen, die eene ftatige ftilzwijgendheid voor den waaren fmaak der gezelfchappen, en eene belachelijke ftijfheid van zeden voor de befchaafde levensmanier houden. Hij weet, dat alle die gezelfchappen als droppelen waters aan elkander gelijken; dat zij allen naar bepaalde regelen van overéénkomst zijn afgemeeten; dat zij allen den geest van ongezelligheid ademen; dat de zucht voor den rang haare ketenen fmeedt; dat in dezelven geene warme hartelijkheid en grootheid van verftand ge» voeld, ja niet begrepen wordt, en dat men hier den goeden fmaak .dagelijks ten grave draagt. Hij befpeurt ligtelijk, dat de verkeering als verkeering met zulke ongelukkige Menfchen geene aanminnigheid hebben kan, vermits zij zig enkel met hun naauw beperkt ceremonieel vermaaken. Hij zoude hen nog meer beklagen moeten, wanneer zij aan hunne ijzere lasten .niet gewoon waren, en zonder dezelven, zig geheel ongelukkig oordeelden, even als die oude gevangenen , welke verzogten, dat men hun de ketenen niet mogt afneemen, alzoo zij liever gebonden, dan vrij, leven wilden. Genoeg, de gewoonte heeft eenmaal deezen angstvalligen, kinderachtigen, en tevens hoogdravenden toon der Maatfchappij geheiligd, en die toon zal blijven, zoo lang de Handen van het men- fche-  i6o CHARACTER - SCHETS fchelijk leven zig niet naauwer in elkander fluiten, etl de hoogere ftanden hunne 'éénzijdige en verkeerde opvoeding van Gouvernantes niet willen laaten vaaren. De gezelfchappen, die in een ander uiterfte vallen, en alle betamelijkheid ter zijde werpen, om zig aan eene uitgelatene vrolijkheid over te geven, deugen even min, als de eerstgemelden* D£ar wordt de geest der gezelligheid in 't geheel niet gebruikt, hier wordt dezelve misbruikt. In beiden gevallen kan zulks de denkwijze der Menfchen niet veredelen. Hier, zoo wel als daar, woont de onfchuld der vrolijkheid * de warmte van het hart, dat geeftig fchoone der verkeering niet; hier, zoo wel als ddrtr, gaan de zielen niet met elkander om, maar alleen de lichamen. Die woeling, die wilde praatachtigheid en uitgelatenheid, die onnatuurlijke vrije levenswijze, die men thans in veelen van onze gezelfchappen aanneemt, om dat misfchien een onbefchaafd Engelsen- of Franschman dezelve medebragt, is een fprekend bewijs, dat de zeden der Duitfchers, met alle de hun voorgehoudene befchaving van zeden, nog zeer wankelend en gebrekkig zijn, en dat alle onze voortreffelijke Schriften \ over de waardigheid en wijsgeerte (*) der verkeering, niet veel uitgewerkt hebben, en niet veel uitwerken zullen. Met fchreeuwen en wind maaken beginnen deeze bijéénkomften, en gaan ook zoo wederom (*) Onder de meefterftukken van deeze zoort tel ik voornamelijk het zaakrijk, en met de fijnfte menfchen - kennis opgevuld Gefchrift van den Heer vo« knigge: Ueber den untgang mit Menfchen.^  ïn VROUWEN. 161 derom uit elkander. Men zoude hier dikwils geene befchaafde Menfchen, maar een hoop reizende handwerks-lieden of kwakzalvers denken te ontmoeten» die het lachen en de uitgelatenheid verfcheiden dagen lang befpaard hebben, om zig nu op eenmaal geheel en al bot te vieren. Men meent, niet vrolijk te kunnen zijn, wanneer men de vreugde niet overdrevengeniet, zonder te bedenken, dat deeze Godin des levens in elke te luidruchtige omhelzing fterft, en dan walging en verdriet achter laat. Duizend Menfchen kunnen niet vrolijk zijn, dewijl zij deeze kunst niet verftaan, hoe zeer zij ook de kenmerken van vrolijkheid met zig dragen mogen. De ftille genoegens van het leven kennen zij niet, zij verwonderen zig, dat anderen, die dezelven kennen, daar bij niet influimeren ; maar die ongelukkigen weten niet, dat die ftille genoegens de eenigen zijn, die geene ledigheid van het hart achterlaaten. De geest der Mannen heeft dien der Vrouwen van den beginne af aan gevormd, of, zoo als hier het geval is, misvormd. Zelfs in befchaafde gezelfchappen, waar de vrolijkheid, hoedanig zij ook zijn moge, het hoofd - oogmerk zijn moet, vinde ik zelden die ingetogenheid en zedigheid, die men van de Vrouwen overal, ook in het luidruchtigfte gezelfchap, verwagten moest. Zij zoeken elkander zoo wel, als de Mannen , te overfchreeuwen; haar fchaterend lachen verdooft dikwils het onze, en zij veroorloven zig een Mannelijken toon van vrolijkheid, dewijl zij zig onder Mannen bevinden, fchoon zij juist dan hét voorzichtigst en zedigst zijn moeften. Wij kunnen deezen toon niet lang verdragen , en teekenen dien in ons geheugen op, waarin over 't algemeen de zwakhe»IV. Deel. L den  1Ó2 CHARACTER - SCHETS den der Vróuwen zoo gemakkelijk, en zelfs mee?, dan haare deugden, blijven hangen. Het wilde, het uitgelatene, het al te vrije, behaagt ons in geene Vrouw, en in geen Meisjen, fchoon wij zelven haar daar toe verleiden. Het verduiftert haare fchoonheid zelve, en vermindert haare bewondering; het trekt ons langzaamerhand van haar af, en wij fchuwen, haar onze hand cn hart aan te bieden, wanneer haare vrolijkheid grooter, dan de zagtheid van haar Vrouwelijk character, is; wij ftellen.een wantrouwen in eene deugd, die met zulke levendige en luidruchtige hartstochten vergezeld gaat. Wij vreezen, in den maalftroom van die Vrouwelijke vreugde meer oplosfmg omtrent het Vrouwelijk character te zullen bekomen, dan wij hebben willen, en zijn daar bij tevens zoo kiesch, dat wij zelfs aan eene geveinsde Vrouwelijke zedigheid den voorrang boven eene,te wilde, hoe zeeronfchuldige, Vrouwelijke vrolijkheid geven. Na het vooraf zenden der opgegevene aanmerkingen over den zoo beklaaglijken , laffen, éénzijdtgen en cngezelfigen toon der verkeering, zal zig de vraag ligtelijk laaten beantwoorden, hoe en op welke wijze deeze toon, zoo niet geheel afgefchaft, ten minften verbeterd, en meer menfchelijk gemaakt zoude kunnen worden? Door niets anders ter wereld, dan dat wij zelven beter en menfchelijker beginnen te worden. Ik breng daar toe de volgende noodzaakelijke bedingen, gefteld, dat mijne hoop tot het invoeren van «en verftandiger, hartelijker en edeler toon in de gemeenfchappelijke verkeering niet meer dan een zoete droom zij-n mogte. Voor eerst, moeten wij zelven, en voor alle dingen, onzen geest met wezentlijke en nuttige kundig.1 fes  dér. VROUWEN, trlj heden voorzien, en dezelven ook meer, dan gewoonlijk gefchiedt, op de wijsgeerte van het leven, en van de vriendfchap trachten toe te pasfen. Wanneer wij ons met nuttige en bruikbaare denkbeelden van allerleien aart verrijkten, en aan het gezond menfchenverfland geene verkeerde richting gaven; zoo zoude langzaamerhand de niets-beduidende, langwijlige praatachtigheid uit onze gezelfchappen, ten minften gedeeltelijk, verdwijnen, en betere, meer verkwikkende , onderhoudingen voor geest en hart haare plaats vervullen moeten* Wanneer wij geleerd hebben juist te denken en juist te fpreken, zoo moet de lastige ge* rnaaktheid en opfchik der mondelinge voordracht van zelf ophouden, en wij zullen dan niet meer zoö angstvallig die laffe tijdverdrijven behoeven op te zoeken , die onze gezellige bijéénkomften van atlerieie zoort doorgaans zoo nietig en geefteloos • maaken. De vruchtbaarheid der denkbeelden ftort zig van zelve Uit, wanneer zij flechts eenmaal voor handenis, en door geen gebrek der opvoeding opgefmukt en belemmerd wordti De befchaafde Mensch, die rijk is in denkbeelden , doet niets liever dan dezelven aan anderen mede te deelen, en de vruchten van zijnen gee.st doör hun te laaten genieten. De neiging to: mededeeling is over 't algemeen eene der hevigfte neigingen van de menfchelijke ziel, en laat zig door niets belemmeren. Is het verftand met kleinigheden vervuld , zoo zal zij ons met geringe dingen onderhouden, en ons louter kaf en fchillen voorzetten, terwijl ons het beter verftand rijpe vruchten aanbiedt, en het tegengift der verveeling in zig zelven bezit. Het zal ons onderrichten en ons hart verkwikken, terwijl het eerstgemelde ons de aangenaamfte uuren ontrooft. L 2 De  364 CHARACTER - SCHETS De befchaafde en geestrijke Mensch kan alleen de bcfchaver van den geestrijken toon der Maatfchappij worden, zonder dat daar aan juist veel geleerdheid behoeft te kost gelegd te worden. Wij verwarmen ons aan het licht van zijne kundigheden, wij fchamen ons, voor zijn oog naakt, en van denkbeelden beroofd, te verfchijnen, en leeren eindelijk van hem de gave, om met fmaak te denken3 en met hartelijkheid te fpreken. . Dat niet altijd de doorzichtigfte en geleerdfte Mannen de besten in gezelfchappen zijn, dat zij dikwils door eene zekere waanwijze ftatigheid verveelend worden , en den goeden fmaak van het gezelfchap bederven , is geene wezentlijke tegenwerping tegen de hier vooren gemaakte ftellingen. Offchoon zij niets tot vermaak van het gezelfchap toebrengen, en zommigen zelfs niet gewoon zijn veel van hunne geleerdheid mede te deelen , bepaalt zig dit echrer maar tot zommigen, en dan nog is hun gebrek niet gelegen in het gemis van nuttige denkbeelden, maar in het gemis van gefchiktheid, om de fchatten van hunnen geest ter rechter tijd, en zonder verwaandheid, bloot te leggen , of ook in veelerleie verkeerde luimen, die onder de geleerdfte verftanden het meest worden aangetroffen. De meeften van deeze ongefchikte lieden voor gezelfchappen zijn ook dikwils alleen uit gebrek aan wereld-kennis, en dus uit eene dadelijke verwaarloozing van hunne vorming tot gezelfchappen, in onze bijéénkomften zoo ééntoonig of ftom, zoo tot zig zelven gekeerd, zoo in zig zelven verloren, dat zij zig in den toon van het gezelfchap in 't geheel niet weten te vinden. Hun verftand is hunne wereld, waar mede zij alleen weten om te gaan, zonder aan de wereld  der. VROUWEN. 165 reld rondom zig te denken. In 't algemeen vindt men echter altijd, dat de befchaai'dfte verftanden, offchoon geene diepe geleerdheid bezittende, de best? Menfchen voor gezelfchappen zijn, en de waarheid van mijne hier vooren gemaakte (telling bewijzen, dat zij den gewichtigften invloed op de onderhouding van eenen goeden gezelligen fmaak hebben, en op de meefte plaatfen als deszelfs befchavers kunnen en moeten befchouwd worden. Misfchien kan men dit nog meer van befchaafde Vrouwen zeggen. Door haar bekoomt de góede gezellige fmaak deszelfs bevalligheid en waardigheid, wanneer zij flechts willen. Haare levendige, fchuldelooze fcherts, haare vrolijke luimen ,. haare gepaste opmerkingen, gepaard met haare betooverende, fpraak, bezielen den gezelligen kring, en brengen eene meenigte van denkbeelden in zwang, die wij Mannen zonder den omgang met Vrouwen nooit gevonden, ten minften nooit zoo levendig gevoeld zouden hebben. Zij verwekken deeze betere denkbeelden , zonder dat zij ons immer door haare fchoonheid hebben ingenomen; zij veranderen dikwils in één uur den eigenzinnigften zwijger tot een nuttig lid der ge* zelligheid, en brengen, door ééne enkele gelukkige wending van gedachten, dikwils harten tot elkander, die, wie weet hoe verre, verwijderd waren, la bruyere zoude van den gezelligen toon van befchaafde Vrouwen al dat geen hebben kunnen zeggen, het geen hij tot lof van haaren ftijl, in het fchrijven van Brieven, zegt: ,, Het Vrouwelijk geflacht, " (zegt hij,) „ brengt het in de manier van fchrijven ,, veel verder, dan het onze. De Vrouwen vinden „ onder haare pen wendingen en uitdrukkingen, die „ bij ons dikwils alleen het uitweikzel van een langL 3 « d"Ua  i66 C H -A R A C T É R - SCHETS „ duurig zoeken en van een moeielijk nadenken zijn. Zij zijn in de keuze van haare woorden zeer geluk„ kig, en zij weten dezelven ter rechter plaats, en „ zoo gefchikt bij te brengen, dat zij, hoe bekend zij „ ook zijn mogen, de bevalligheid van het nieuwe „ hebben, en alleenlijk tot dat geen, waar toe zij zig ,, van dezelven bedienen, gemaakt fchijnen te zijn. „ Zij alleen weten in een enkel woord eene geheel© 3i gewaarwording te lezen, en eene teedere gedachte 3, teederlijk üit te drukken. In haar gefprek heerscht s, een onnavolgbaar verband, die een kind der na„ tuur en van het verftand is. " • Ten tweeden, zoude de betere toon der gezelfchappen zeer veel winnen, wanneer men de gave van eene onfchuldige en vrolijke fcherts meer trachte na te gaan, en dezelve dus ook meer tot vervrolijking van het gezelfchap, en tot opwekking van nieuwe belangTijke denkbeelden, dan tót befpotting en vérkleining van artderen te gebruiken. Het zoogenaamd fchertzen bederft volftrekt dien gezelligen toon, dewijl hét een vergift der vertrouwelijkheid en hartelijke vrolijkheid is, en niet zelden rondom zig zeer bittere en Wraakzuchtige gewaarwordingen verfpreidt. ,, Men ftrui,, kelt thans overal over zoutelooze poetzenmaa„ kers, " zegt la brüyere in zijne Verhandeling van gezelligheid en verkeering; en men kan hetzelfde van oinze mèefte gezelfchappen zeggen, dewijl de Franfche geeftigheid onder de Duitfchers tot eene mode geworden is, en onder den fijnen fmaak der wereld gerekend wordt, offchoon wij de Franfchen in gemakkelijkheid van fcherts moeielijk kunnen evenaaren. Onze fcherts ontaart zoo ligtelijk in vuiligheid, en dit is juist dikwils een groot gebrek van onzen gezelli-  der V I OUWEN. ï&? ligen fmaak, en verdient geene vergiffenis, dewijl het de goede zeden en fchaafnte van het Vrouwelijk geflacht, haar fchoonfte heiligdom, beledigt, of wel geheel uitdelgt. Wanneer wij die onzuivere fchertzerijen en dubbelzinnigheden niet meer zoo naauwkeu* rig, en niet meer met de geheele gewaarwording van het zedelijk gevoel, opmerken, als men billijk van befchaafde Menfchen zoude kunnen vorderen; zoo kan dit geen groot bewijs van den goeden fmaak en de be* minnenswaardigheid onzer hedendaagfche zeden zijn , dewijl dit gebruik der fcherts voorzeker alleen aan een minder befchaafden leeftijd voegt. Duizend Vrouwen lachen om het vuile en laage in onze gefprekken, welke groote aanfpraak zij ook op haare befchaafdheid maaken. Zij doen dikwils bij den poetzenmnaker aanzoek tot zijne dubbelzinnigheden op eene wijze, waar door hij in zijne vuile fcherts nog meer wordt aangemoedigd. Voor 't overige is het moeielijk te bt> paalen, of deeze laage fchertzende toon in onze gezelfchappen van lieden van hoogeren (tand tot den middenltand afgedaald, of van de laatften tot de eerden opgeklommen is. Genoeg, de fijnere waarneemcr der "Menfchen vindt denzelven, dan eens bedekt, dan eens onbedekt, bijna overal, en men veroorlooft dien in uuren van vertrouwelijke gezelligheid gemeenlijk onder het voorwendzel, dat voor zuivere Menfchen alles zuiver is. Ten derden, moeften wij, tot befchaving van eenen beteren gezelligen toon, den boozen vijand van alle goede gezelligheid en menfchenliefde, den geest van ijdelen hoogmoed op zijnen rang, uit onze bijéénkomIten verbannen, en de ftanden van het menfchelijk leven nader tot elkander trachten te brengen, wat ook L 4 voor-  Ï68 CHARACTER - SCHETS voornamelijk de ijdelheid der aanzienlijkere Vrouwen daar tegen moge inbrengen. Een onderfcheid van Handen zal eeuwig blijven, en moet ook blijven. Het/ zoude zig, wanneer men het zelfs affchaffen wilde, en voor eenigen tijd afgefchaft had, eindelijk van zelf weder herftellen, dewijl het in de Natuur der Menfchen , en in de uitwendige betrekkingen van het leven, gegrond is; maar de graden van dit onderfcheid, die door een bloot ceremonieel ziju vastgefteld, en deszelfs ijzere wetten, doen niet altijd aan het verftand eere aan. Zij verraden den fmaak van eenen ruwen en lompen leeftijd, waar welvoeglijkheid meer, dan verftand en verdienfte geldt, eh geboorte en verdienIte vrij befpottelijk met elkander verwisfeld worden. Het is waar, men heeft begonnen, die angstvallige verdeelingen en trappen der ftanden in onze gezelfchappen iets nader tot elkander te brengen, om ons te bewijzen, dat het verheven Publiek niet onrechtvaardig zij omtrent de waardigheid van het minder verhevene; in onze bijéénkomften (Clubs) laat men Menfchen uit alle ftanden toe, en derzei ver ceremonieel onderfcheid fchijnt aldaar geheel te zijn opgeheven; doch het fchijnt flechts zoo, en de naauwkeurige waarneemer, wien men in dit ftuk wel een klein wantrouwen kan foeftaan, laat zig door het vernis van uiterlijke hoflijkheid en gezellige eendracht niet gemakkelijk misleiden. De hoogere ftanden, men zegge wat men wil, befchouwen het "altijd nog niet als een plicht, maar als een gunst, wanneer zij zig tot den tweeden, beneden hen ftaande, graad van Menfchen vernederen, en met den Burger eenen gelijken toon van vrolijkheid voordoen. Zij geven naauwkeurig op ons acht, of wij ook, al ware het ep  der VROUWEN. 169- op de verHe wijze, den eerbied zouden mogen kwetzen; zij weten zeer goed, wie het hooge woordvoeren, en de bovenfte plaats bekleeden moet, hoe zeer zij ook, uit eene te groote befcheidenheid, de onderHe plaats voor zig verkiezen. 'Er ligt iets in hun uiterlijk voorkomen, het welk rondom zig, fchoon dikwils op eene zeer fijne manier, onderwerping en eerbied verlangt en beveelt, en het welk men in 't algemeen de Phyfiognomie van den hoogmoedigen op zijnen rang zoude kunnen noemen. Maar zoo lang gunst, démoedigheid, gemaaktheid, geveinsde befcheidenheid, heimlijke hoogmoed en plechtigheid, zig nog in onze gezelfchappen mengen, zoo is de echte en zuivere geest van gezelligheid nog niet voor handen, maar alleen zijn verblindend, zijn zielloos beeld; ja zelfs dit niet eens, maar. flechts eene fchaduw van den rechtfchapen fmaak. Men durft in onze dagen niet meer de tegenwerping maaken, als of de hoogere Handen de geenen, die minder zijn, verre van zig verwijderd zouden moeten houden, om door de onbefchaafdheid en lompheid der Burgers niet befmet en misvormd te worden. Men durft thans veel eer met alle ftoutheid beweeren , dat tegenwoordig, ten minften in den zoogenaamden tweeden rang der Maatfchappij, even zoo fijne, befchaafde , geestrijke, bevallige en voortreffelijke lieden , als in de hoogere ftanden gevonden worden, en dat veele gezelfchappen, uit lieden van haogeren ftand beftaandehet niet zouden durven waagen , om zig, ten aanzien van befchaafdheid en levensmanier, met hun gelijk te Hellen. Dit onderfcheid, waar mede de voornaame wereld anders zoo zeer gewoon was te pronken, en zomtijds ook met recht pronken konde, E S heeft  ï?o CHARACTER - SCHETS Heeft opgehouden, en het is onlochenbaar, dat die4 wereld den hoogeren graad van doorzicht' en fmaak gedeeltelijk meer aan de middelmaatigé ftanden, dan aan zig zelven , te danken heeft; dat de Schriften der laatstgemelden tot de befchaving der hoogere ftanden meer, dan de geheele uitoeffening van'hun ceremonieel, hebben toegebragt, en dat, zonder die achtenswaardige gedenktéekenen van den geest onzer Natie, de betere opvoeding en befchaving der Grooten zeer geringe voortgangen' gemaakt zoude hebben. " Ten vierden, zoude onze gezellige fmaak aan goede' geftemdheid, aan fchoonheid en aan zuiverheid van verkeering zekerlijk winnen moeten, wanneer wij on2e Vrouwen beter trachtten op te voéden, en haar, in weêrwil van haare onwederftaanlijke neiging tot gezelligheid, met de waare wijsgeerte en konst van weL te leven, meer bekend te maaken; wanneer wij haar in de vlekkelooze braafheid en hartelijkheid der verkeering onderrichten; wanneer de Moeders haare Dochters met een goed voorbeeld hier in voorgingen; wanneer wij onze Dochters zelven niet te vroeg in'dë groote weréld bragten; wanneer wij het voor de ernftigfte zaak der wereld hielden, om de onfchuld van het Vrouwelijk geflacht te eerbiedigen, en haare zeden door de onzen zuiver en onbefmet te houden; Het is eene onwederlegbaare ftelling der ondervinding, dat de meefte Vrouwen door de verkeering erger worden, in plaats, dat haar zulks beminnenswaardiger, redelijker en ftandvastiger maaken zoude. Wij moeften haar door ons verftand en onzen omgang van haare onbeperkte'ijdelheid trachten tegeneezen, en haar, in plaats van ellendige vleijerijen, ftoffe voor hart en geest verfchaffen. Wij moeften haar een afkeer tegeri ze-  b e r ' VROUWEN. 171 jtedenlooze Jonkers inboezemen, haare gezindheidvoor braave en rechtschapene Menfchen vermeerderen , aan haare kunst van veinzen paal en perk Hellen. Wij moeften haar voornamelijk voor de ijdelheid der fcherts en voor fpotternijen trachten te bevvaaren, en ?ulks vooral niet in onze Dochteren dulden, dewijl daardoor zelfs beminnenswaardige Meisjens in onze oogen veel verliezen, en het hart der Mannen van haar wordt te rug geftooten. Wij moeften in onze Vrouwen alles, wat gemaaktheid en fentimenteel gevoel heet, alle oppronking van groote geleerdheid niet dulden, dewijl zulks ons onverfchillig omtrent haar maakt, en de achting der Mannen de grootfte fchat der Vrouwen blijven moet. Wij moeten in haar het denkbeeld fteeds trachten levendig te houden, dat zij het meest tot eenen goeden fmaak van het gezelfchap kunnen toebrengen; dat wij eene groote achting voor haare Vrouwelijke verdienften hebben; dat zij ons des te beminnenswaardiger worden, hoe meer zij op eene goede en gefchikte wijze aan de befchaving van ons hart arbeiden; dat zij de befcherm - engels van onze deugd zijn kunnen, wanneer zij flechts willen; en dat wij niets in de wereld met-meerder dankbaarheid weten te erkennen, dan wanneer zij ons van onzuivere en onftuimige hartstochten tot ons zelven, tot de rust des gemoeds, en tot het genot van een rein en gezellig genoegen hebben te rug gebragt. Ten vijfden, is het een groot gebrek van onzen gezelligen fmaak, dat in onze bijéénkomften bijna overal reeds de jonge lieden mede fpreken, mede redeneeren, en daar in zoo wel, als oudere lieden, hunne rol willen fpelen. Wanneer men nu eens den vrolijken gezelligen Jongen uit ouderlijke teederheid me-  17% CHARACTER - SCHETS mede in het gezelfchap brengen wil, zoo moet hij toeluifteren; maar niet onderwijzen, niet den poetzenmaaker uithangen, en niet door eene wilde vrolijkheid den goeden luim van het'gezelfchap bederven. Zoo ging het bij onze goede oude lieden niet toe. De Jongen moest dus vlijtig ftudeeren, en zig tot zijn toekomftig beroep voorbereiden, in plaats dat hij thans de gezelfchappen bezoekt, en in dezelven, even als de volwasfen Man, aangehoord en behandeld wordt. Men veroorlooft thans aan de Jongelingfchap te veel vrijheden. Dit geefc voor het toekomftige geene goede uitzichten. Zulke ongebondene Jongelingen willen zig naderhand in geen ambt behoorlijk f'chikken; zij willen, eer hun verftand rijp is, alles beter weten , met hun onrijp verftand overal door heen dringen ; zij worden waanwijze en ingebeelde gekken, en. beginnen, wanneer zij nog op de fchoolbank zitten ; dikwils reeds eene zeer wonderlijke levenswijze. Onze leeftijd munt uit door een belachelijk ongeduld, om de Menfchen vroeger rijp te zien, dan zij het volgens den loop der Natuur worden kunnen. Daarom ziet men dan ook zoo veele Jongelingen, die eereposten bekleeden, en zig daar in niet weten te gedragen ; daarom zijn 'er zoo veele ongelukkige huwelijken , dewijl de Jongeling, zoo dra hij een ambt heeft, volftrekt trouwen moet; daarom zijn 'er zoo veele ongelukkige Ouderen, die door hunne, met de teederfte zorg, opgevoede Zoonen ondankbaar behandeld worden; daarom vertoont zig eindelijk de moedwillige en zedenlooze toon van ons gezellig leven op zoo veele plaatfen, dewijl alle te vroeg rijp gewordene' Menfchen zelden een vast charaóter hebben, of het moet het ellendig charafter van eene toom»  DER vróuw èn. ï?3 töómlooze eigenliefde en overdrevene vrijheids - min zijn. Eindelijk, ten zesden, moest de toömlooze weelde van onzen tijd tot invoering van eenen beteren gezelligen toon ingebonden, en eene eenvouwdiger en minder opgepronkte levenswijze weder iri haare oude rechten herfteld worden. Dewijl deeze weelde over 't algemeen de goede zeden verpest, zoo moet zij ook den goeden gezelligen toon bederven, en het nut van deszelfs uitwerkzelen wegneemen. Wanneer de ijdelheid den geest der verkeeriag vormt, zoo is de beste verkeering zelve een ingebeeld wezen. Wanneer men in gezelfchappen alleen uitblinken wil, zoo zal men geen hart verwarmen, en geen hart tot zig trekken. Wanneer de weelde den geest ftomp en gevoelloos gemaakt heeft, zoo zal dezelve tot vervrolijking en befchaving der verkeering niets kunnen toebrengen, maar alleen verdriet en verveeling rondom zig verfpreiden. Eenvouwdige zeden hebben altijd eene hart-verkwikkende gezelligheid voortgebragt, dewijl zij het gevoel voor het edele en fchoone in deszelfs zuiverheid behouden, en den geest niet onder den last van zinlijke genietingen begraven, dewijl zij lichaam en ziel gezond houden; terwijl onze gezelfchappen - zoo dikwils van ziekelijke, gevoelige en fentimenteele Vrouwen en Mannen krielen , en ons te onvreden met ons zelven, en met anderen, naar huis zenden. Al worden wij ook zelven met den ftroom der weelde medegefleept, kunnen wij echter de geenen niet beminnen , die haare flaaven zijn. De ongeregelde is omtrent den ongeregelden wantrouwende, offchoon bij ook in het genot der vreugde één hart met hem fchijnt te hebben. De weelde verwekt nijd, wangunst, vijand-  174 chAractër-sciiets vijandfchap in alle ftanden, en dwingt de Menfchefi tot eene fchitterende gezelligheid, zonder dat de menfchen liefde ons daar toe aanfpoort. Zij dwingt ons , om met die geenen, wier omgang ons vermogen uitput, en onze werkzaamheid belemmert, naar het uiterlijk aanzien vriendfchappelijk om te gaan. Zij fpeelt dikwils tegen onzen wil met onze deugd, en geeft ons daar voor niets te rug, dan het verfchrikkelijk aandenken aan de ligtvaardige verfpilling van den kostbaaren tijd. Ik zal deeze geheele Verhandeling, over den geest van onze gezelligheid, en tevens dit Deel van mijn Werk, met eene plaats van rousseau befluiten, waar aan mijne befchaafde Lezers en Lezeresfen zekerlijk hunne goedkeuring geven zullen, gefteld zelfs, dat deeze groote Menfchenkenner zeer te onrecht den fcherpen hekel onder den goeden fmaak gerekend mogte hebben. Dus luidt dezelve. „ De fmaak van eene m £oede verkeering is noch zwaar, noch ijdel; de„ zelve is voortrollende en natuurlijk, verftandig zon„ der verwaandheid, vrolijk zonder uitgelatenheid, „ befchaafd zonder gemaaktheid, inneemend zonder „ lafheid, vrolijk zonder dubbelzinnigheden. Het „ zijn noch verhandelingen, noch puntdichten; mea „ redeneert 'er zonder uitwijdingen, men fchertst „ zonder met de woorden te fpelen; met de konst paart men geest en reden, grondregelen en losfe in„ vallen, den fcherpen hekel, de gepaste vleijerij en „ de ftrenge zedekunde: men \ fpreekt over alles, op s, dat een ieder iets te zeggen hebbe ; men treedt niet „ diep in de gefchillen, uit vrees van te verveelen , „ men fielt dezelven voor als in 't voorbij gaan, men „ behandelt die gezwindelijk: de juistheid baant deö » weg  der VROUWEN. 175 weg tot cierlijkheid; elk zegt zijne gedachten, en geeft in weinige woorden de gronden op; niemand ,, verzet zig met drift tegen eens anders gevoelen, niemand verdedigthalftarrig het zijne: men reden» ,, twist om elkander opheldering te geven, men houdt s, het twisten binnen zijne paaien; elk onderricht zig, „ elk vermaakt zig, allen gaan wel te vreden heen, „ en de verftandige kan zelfs uit deeze bijéénkomften ,, zaaken haaien, die in ftille eenzaamheid verdienen overdacht te worden."