KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK UIT DE BIBLIOTHEEK VAN WIJLEN Dr. WILLEM KLOOS TE 'S-GRAVENHAGE JRL. 393536 8192 - '40  -»* * ' ^XN* ♦*<»•* ........ ï .ï'.^ »» \   r ■ ■ - — ^w^w' ^ „,i9jU    HET VERGEEFSCH BESLUIT.   HET VERGEEFSCH BESLUIT o f DE VERMOMMINGEN UIT LIEFDE, BLYSPEL in een BEDRYF; gevolgd naar ia Réfolution inutile oh les Déguifemens Amoureus. door J. van WALRÉ. Te Haarlem, By J. van WALRÉ en CoMt. MD C C I Ci   BERICHT. „ Het Toneel verbeeld een aartig vertrek. De „ deur, door welke men ,er inkomt, is agter aan. „ Aan de laatfle Scherm, ter rechter hand van de Acteurs, ziet men de deur van julieV Cabi„ net. Foor op V Toneel /laat aan de eene zijde een „ tafel met Boeken , Muziek - lnjlrumenten &c. „ Aan de andere zijde een Chiffonnière of Werk5, tafeltje, met vrouwlijke handwerken. „ In het Toneel met munter , zit julie , aan „de linkerhand van de Acteurs, bij haar Chiffon„ nière. munter zit bij haar; finette zit wat „ verder en, fchijnende te werken, let zij op de „ vorderingen, welke de Ridder op haar hart „ maakt. In dat met FORTé - piano zit julie bij de fchrijftafel; &c. „ In dat met love is zij bi] haar Chiffonnière; „ maar (peelt dit Toneel ftaande. ,, In dat met vlug is zij weer bij de fchrijf,, tafel; in V eerst vertoont zij zich ten uiter„ Jlen onverfchillig en haare deelneeming word „ van trap tot trap grooter. ,, Geduurende het derde Toneel laat de Ridder „ zich, over zijn Uniform, aandoen: i°. den „ Engelfchen jas, welks panden met een lint wor„ den opgebonden: as. den fcharlaken overrok ^ „ welken hij ,er over toeknoopt, zoo dat de blaau,, we jas niet kan gezien worden: 3*. Trekt hij „ 'er den pels over heen. De das is aan ieder kleed vastgenaaid. Aan den blaamven jas een breede boord van batist. * 3 » Am  vi BERICHT. „ Aan den rooden overrok een das van zwarte Aan den pels een gekleurde zijden doek. „ Het blonde hair zit vast aan den hoed met „ het gouden boordzel. ,, De Zak -paruik van den Italiaan word gereed gehouden. ,, Het donkere fluike hair zit vast aan den nes, der ge/lagen hoed. „ Het kap/el van den Grijsaart is een foort van ,, kapje, gemaakt op die wijze als de maskers , ,, 't welk tot op de wenkbraeuwen komt en een kaal hoofd, met eenige weinige witte hair en, „ vertoont. Eiken keer, dat hij van het Toneel komt „ heeft hij ft'echts een rok uit te doen en hij komt „ weder. „ Den laatflen keer, voor den Grijsaart, hangt „ men hem een rooden mantel om , waar de kan- ten das aan vast is. Hij heeft dan alleen den ,, mantel en het kapje af te werpen, en hij is „ teven als in het eerfle Toneel. " Zoo verre het Bericht voor het oorfpronglijke. Ik heb 'er alleen bij te voegen, dat ik noodig geoordeeld heb , het Toneel in Amfterdam te verplaat fen, om het karakter van den Liedjes-dichter ; wien ik daarom ook vlug , in plaats van impromptu, heb genoemd; zoo heb ik ook gemeend, den Schilder natuurlijker den naam van munter te kunnen geeven, dan hem dien van gouache te laaten. Foor 't overige hoop ik zal men, bi) vergelijking van mijne vertaaling met het Fransch, overtuigd zijn van de bijzondere moeite en zorgvuldigheid, welke dit werk vorderde en , uit dien hoofde, de gebreken welke 'er in ge*  BERICHT. vh gevonden worden, genadig zijn: 't Geen ik , in de meerdere overeenkomst van de eene taal met de Hollandfche, vóór mij had, had ik, in de mindere, bij eene andere tegen en, hoe zeer ik, door woordfchikking, [peiling en accenten, zooveel mij mooglijk was, elke taal heb trachten te onderfcheiden, ook voor hem, die de rol van den Ridder zou willen op zich neemen, zonder juist Hoogduitsch, Italiaansch of Engelsch te kennen , benik echter wel verzekerd, hierin (gedeeltelijk uit vreeze van, hier en daar, onverftaanbaar te worden') niet alles gedaan te hebben en houde mij ten vollen overtuigd, dat mijn arbeid, dien ik ''er, fchoon met vermaak, aan hefteed heb, zonder de hulp van een bekwaam Acteur, zeer onvolkomen is. Haarlem, 1798. PER-  PERSOONEN. julie, een Meisje van Geboorte, haar eigen meester; in den rouw en en grand negligé. f i net te, Kamenier van Julie. de ridder, Officier, Minnaar van Julie, in uniform, &c. en negligé. De Hr. munter, Duitsch Schilder; groene pels, groote hoed met gouden boordfel, zwarte cocarde, blond hair, groote (hart of Cadogan. De Hr. f o r t é - p i a n o , Italiaansch Muzijk - meester-, fcharlaken overrok met gouden knoopen en lisfeu, gepoederde paruik, een hoed & point d'Espagne onder den arm. De Hr. love, Engelsch Philofooph-, lange blaauwe jas, donkere fluike hairen, groote neêrgeflagen hoed, breede boord van batist. De Hr. vlug, Hollandsen Dichter; fcharlaken mantel, kanten das, kaal hoofd, wit hair,hoed a la. Henri W; rotting met een kromme knop of haak. Het Toneel is te Amlterdam, in het vertrek van Julie. HET  HET VERGEEFSCH BESLUIT O F DE VERMOMMINGEN UIT LIEFDE. B L IJ S P E L. EERSTE TONEEL. DE RIDDER, FINETTE. FINETTE. Neen, zeg ik u, dat is vast bepaald. DE RIDDER. Maar, om welke reden toch? FINETT E. Die kan ik u niet zeggen; ik weet alleen, dat zij voor altoos van u afziet. DE RIDDER. Voor altoost FINETTE. Ja, het befluit is genomen. DE RIDDER. Wat heb ik dan gedaan? FINETTE. Niets. Maar zij wil u niet meer zien. A »*  2 HET VERGEEFSCH BESLUIT, DE RIDDER. Maar zeg mij toch de beweegreden van zulk een fpoedige verandering. FINETTE. Dat is mij verboden. DE RIDDER. Finette, mijn lieve Finette, heb medelijden met mijne wanhoop. FINETTE. Hoe, Mijnheer, gij wilt dat ik mijne Meestres zal verraaden. DE RIDDER. Wat! het is veeleer haar dienst doen. Gisteren nog gaf haare mond mij op nieuw verzekering van de ftandvastigfte liefde. Ilaare oogen doordrongen mijne geheele ziel door hunne tederheid; de uitdrukking van 't gevoel bezielde hanren aanblik; alles fcheen mij van eene duurzaame gelukzaligheid te ver« zekeren! En, heden morgen, fchrij ft zij mij, haar niet meer te komen zien. Zij voegt 'er bij, dat zij deeze opoffering eischt als de fterkfte proef der liefde, die ik haar gezworen heb; dat zij, van mij afziende, van alle mannen afziet;dat zij mij mijn woord terug geeft;dat zij mij ontflaat van mijne eeden; maar dat zij onophoudelijk bidden zal voor mijn geluk. Door dit ftrenge briefje als van den donder getroffen, ben ik geheel buiten mij zeiven. Ik vlieg hier heen; ik  B L T S P E L. 3 ik wil haar zien; maar haare deur blijft onmeêdogend voor mij gefloten en zij heeft de wreedheid gehad van mij te laaten zeggen, dat, zo ik aanhoude om haar te willen zien, zij Amfterdam ontvlugten en zich voor altoos in eenontoeganglijk verblijf zal begraaveu. FINETTE. Nu, zij zou ook zeker doen 't geen zij zegt. BE RIDDER. Gij ziet dus, hoe noodzaaklijk het is, dat ik van haare ontwerpen onderricht worde. Als gij uw best doet, om haar van zulk een elendig befluit af te brengen , bewaart gij ons beiden voor het rampzaligst verdriet, 't geen ons zeker te wachten ftaat; en als gij hoofdig genoeg zijt om te zwijgen, zult gij uwe meestres ongelukkig zien •, gij zult u beklagen daar oorzaak van te zijn en t'eenigen tijd de droevige gevolgen eener kwalijk geplaatlTe befcbeidenheid verwenfchen. FINETTE. Kom aan, wijl het tot algemeen welzijn is, geef ik mij over. DE RIDDER. Ach! gij geeft mij 't leeven weder. FINETTE. Hoor, voor de vuist, ik ben blijde, dat ik overtuigd ben: ik begin aan mijn geheim te flikken. DE RIDDER. Spreek op dan. As FI.  4 HET VERGEEFSCH BESLUIT, FINETTE. 't Is met de zaak dus gelegen. Zoo lang haar rijke Gom, in America, leefde, maakte zij flaat op een aanzienlijk vermogen en had de ftreelende hoop dit eens met u te zullen deelen. Alles is omgekeerd. Gisteren avond hebben wij tijding gekreegen, dat die fchatrijke man reeds federt agt maanden dood is; maar dat hij heimlijk getrouwd was, en dat een zoon, waar van wij nooit iets gehoord hadden, alle onze hoop verijdelt. DE RIDDER. Wel nu? FINETTE. Wel nu! zij heeft tetftond haar partij gekozen. Haare edelmoedigheid heeft over haare liefde gezegepraald en zij ziet van u af, uit vrees van uw voorfpoed en geluk hinderlijk te zijn. DE RIDDER. Maar als zij mij waarlijk bemint, moet mijne wanhoop haar meer fchroom baaren dan deeze ingebeelde vrees. FINETTE. Wat zal ik u zeggen? Zij is een meisje, zoo als 'er geen meer zijn ; zij trekt de edelmoedigheid tot in 't uiterlte, de tederheid tot in 't gekke, en 't geen zij eens befloten heeft tot in 't koppige. Ik voor mij vreeze,dat gij haar nooit van haar befluit zult kunnen doen afzien. DE  B L T S P E L. 5 DE RIDDER. Finette. FINETTE. Mijnheer? DE RIDDER. Blijft zij te Amfterdam? FINETTE. J«- DE RIDDER. Ziet zij menfchen? F INETTE. Neen. DE RIDDER. Volflrekt niet? FINETTE. ó! Volftrekt niet. DE RIDDER. Waar zal zij zich dan meê bezig houden? FINETTE. Wel, dat zal ik u zeggen. Om zich aan de gedachten op u te onttrekken, wil zij allerhande talenten, kunften en weetenfchappen aankweeken. Haar doel is zoo veele bezigheden te hebben, dat haar geen enkel oogenblik overfchiet om aan u te denken. DE RIDDER. Heeft zij haare Meesters reeds verkozen? FINETTE. Neen; maar zij heeft ontboden Mijnheer Munter, een Duitsch Tekenmeester; Mijnheer Forté- Piano, A 3 den  6 HET VERGEEFSCH BESLUIT, een Italiaansch Muziekmeester-, Mijnheer Love, een Engelsch Pbilofooph; en Mijnheer Vlug, een Hollandsch Dichter. DE RIDDER. Ach! Finette! FINETTE. Wat is 't, Mijnheer? DE RIDDER. Als je mij dienst wilde doen! FINETTE. Waarmee ? DE RIDDER. 't Hangt van u af, my 't genoegen te bezorgen van haar te zien en misfchien haar van bcfluit te doen veranderen. FINETTE. En op wat wijze? DE RIDDER. Laat mij in die vier onderfcheiden gedaanten komen. FINETTE. Waar zijn uwe gedachten? En zo zij u eens herkent? DE RIDDER. Geene zwaarigheid. Het accent der onderfcheiden Landen, welke ik doorreisd heb en waarvan ik de taal ken; de gemaklijke wijze van mijn gelaat te verplooijen en mijne Item te veranderen; eene in de famenleeving niet oniiartige begaafdheid, welke Julie in mij niet kent; hier bij gevoegd de onderfcheiden pak-  Ji L T S P E L. 7 pakken, welke ik heb laaten maaken en die mij wonderbaarlijk te pas zullen komen; dat alles belooft mij een onfeilbaar goed gevolg. finette. Ja ik geloof wel, dat gij, met verandering van uw gelaat en kleeding en het rabraaken der taal, niet ligt zult herkend worden; maar nu de Ilollandfche Dichter? de ridder. Die zal haar noggemaklijker foppen dan de andere. Wees maar gerust. finette. Maar waar zal u dit toe brengen? de ridder. Tot haar te overtuigen, dat waare liefde de bron van 't geluk is. Hoe belangloozer haar de vermaaningen, welke zij krijgen zal, toefchijnen, hoe fterker zij 'er van getroffen zal zijn. Ik durf alles hoopen van mijn list. finette. Mijnheer, ik waag veel. de ridder. Hoe 't ook uitvalle, ik geef u mijn woord van eer, dat ik u niet zal verlaaten. finette. Weliian, Mijnheer, ik ben tot uw dienst. Wit moet ik doen? A 4 de  S HET VERGEEFSCH BESLUIT, DE ridder. Aan Julie zeggen, dat gij haar last hebt uitgevoerd en dat haare Meesters komen zullen. f inette. Maak dat gij weg komt. Ik hoor beweeging in haar Cabinet. Ga u gereed maaken en kom zoo fpoedig weêr als gij kunt. de ridder. Ik zal u 't geluk van mijn leeven verfchuldigd zijn. {hij gaat heen ) TWEEDE TONEEL. finette, alleen. Wat hebben ze malkander lief! Want mijne Meestres heeft het niet minder beet, dan hij. 't Zou waarachtig jammer zijn, zulke welgefchikte banden te verbreeken!.... Daar is zij. DERDE TONEEL. julie, finette. (Julie komt op het Toneel in eene treurig peinzende houding. Finette befchowM haar eenigen tijd.) finette, naa eenigfiilzwijgen. Wel nu, Mevrouw ? julie. Wat is 't?  B L T S P E L. 9 finette. Hoe vaart het hart? julie, op een geflrengen toon. Finette, doe mij nooit foortgelijke vraagen. Ik wil alles ui: mijn' geest bannen, wat mij den Ridder kan herinneren en ik verbied, boven al, ooit zijn naam in mijne tegenwoordigheid te noemen. f inette. 't Is wel, Mevrouw. Gij hebt ook gelijk. Als men de lui niet meer bemint, doet men wel 'er niet meer van te fpreeken. julie, met drift. Als men de lui niet meer bemint! Ach! Heeft immer eene vrouw levendiger en belangloozer tederheid doen blijken! Hoe? Ik offer alles aan de Ridder op. Ik verzaak om hem mijn geluk, 't geen beïlond in hem te beminnen, mijne dagen met hem te flijten — en gij durft mij van onftandvastigheid verdenken. finette. Dat onvoorzien verlies doet u ook al te fterk aan. julie. Ach ! Finette, 't is om mij zelve niet dat het gemis van het aanzienlijk vermogen, 't welk ik met recht verwachten mogt, mij verdrietig valt; maar die arme Ridder! finette. Hij! Mevrouw, hij heeft 'er nooit om gedacht. A 5 ju-  iü HET VERGEEFSCH BESLUIT, JULIE. Ik bezit niet veel, Finette. FINETTE. Hij is niet inhaalig, Mevrouw. JULIE. De Ridder heeft geen vermogen, maar hij is van een aanzienlijk gedacht. Zijn naam , zijne verdienste en zijn moed moeten hem een ftand bezorgen, waardig aan zijne geboorte. Ik zou zijne tederheid niet langer verdienen, zo ik in ftaat ware daar misbruik van te maaken. Ik zie voor altoos van hem af. Dit befluit is onherroepelijk genomen. Dit befluit heeft mijn hart verfcheurt; maar Ik offer mij met moed op aan de vrees van hem ongelukkig te maaken. FINETTE. In de daad, Mevrouw, ik weet niet wat ik u hierop zeggen zal: Maar uwe zoogenaamde edelmoedigheid fcWjnt mij Hechts eene overgedreeven kieschheid. Eene kwalijk begreepen kieschheid, welke, zonder uwen minnaar eenigzins van nut te zijn, veelligt voor uzelve doodlijk zal worden. JULIE. O! neen, Finette. De Ridder zal gelukkig zijn. De zorg voor zijne bevordering, de mnalitroom der groote wereld; alles zal hem de flillere genoegens doen vergeeten, welke hij bij mij hoopte te fmaaken. F i-  B L r S P E L. H finette. Maar, gij? julie. Och! ik! — ik zal mij aan de Ietteröeffeningen toewijden. De zorg om mij te befcliaaven zal mij beletten te zwichten voor de zwakheeden van mijn hart, en de trotfche verbeelding, dat ik eene Geleerde ben, zal mij fchadeloos dellen voor het vermaak van tederhartig te zijn. finette. Geloof mij, Mevrouw; de fchadeloosftellingen van het hart eener vrouw van agttien jaaren laaten zich met geen Grieksch en Philofophie betalen ,• en de Ridder zal geen fterker middel tegen de liefde vinden in de gaven van de fortuin, dan gij in de beöeffening der Weetenfchappen. julie. Hij zal misfchien. . . . finette. Wat? julie, aarzelende. Wel ... eene nieuwe neiging voeden. finette, met veel ijver. Hij! daar is hij niet in ftaat toe. Hij zal u altoos beminnen. Julie, met een foort van vergenoeging. Wel nu! de tijd zal de hevigheid zijner drift doe» be- -  12 HET VERGEEFSCH BESLUIT, bedaaren; zij zal in vriendfchap verkeeren. Zijn geluk , 't geen hij alleen aan mijn edelmoedig befluit zal verfchuldigd zijn, zal bij dit gevoel ook dat der erkentenis voegen en wij zullen dan een' omgang kunnen hebben, zoo zuiver als beftendig, zoo aangenaam als achtenswaardig. finette. ó! Mijn Hemel! men heeft wel een Telescoop noodig om zulke verafzijnde dingen te zien; en ik fta 'er u voor in. . . • julie, op een gehoorzaamheid-vorderenden toon. Geene onnutte voorftellen. Dat deeze onderhandeling de laatfte zij, die over dit onderwerp loopt. finette. 't Is wel. julie. Hebt gij om Meesters gezonden? finette. Ja, Mevrouw, (men hoort fchelkn.) Daar word gefcheld. Ik zal eens gaan zien. julie. Ik ben altans voor niemand te fpreeken. finette, na de deur gaande. 'Wees gerust. julie, zet zich zuchtende neder: x-'j plaatst zich bij eene Chiffonnière, ter linker zijde van hel Tontel. fi-  B L T S P E L. 15 finette, aandienende. Mijnheer Munter, uw Hoogduitfche Schilder. julie. Laat hem binnen komen. VIERDE TONEEL. julie, munter, finette. munter. Xiehorfamer Dicner, Mefrauw! julie. Ga zitten, Mijnheer. munter. Bedank mieb! Sie bal/en mir lasfen ontbieten om die Zeicbenkanst te leeren. julie. Ja, Mijnheer; ik heb groote lust om te leeren fchilderen. munter. Recht goet! Ich wil u unterweifen. Ich bin Schilter im Hisdorie und Setenkunte. julie. Schilder in Zedekunde? munter. Ja, Cnatige Frau \ Erst habe icb in Teutschlant fludiert; und darnacb habe ich zeer viel geraist in Flan-  14 HET VERGEEFSCH BESLUIT, Flandren, in Italien und auch in HoIIant: Fon alle Akatesiien habe ich de praijs gewonnen, und ich habe Setenkuntigc fchilterftikken componiert, tie nur allein aufs geficht, tie bes.Ie Medhote fich in der IVelt zu comportieren kennen leeren. JULIE. Dat is wonderbaarlijk. MUNTER. Ja, Mefrauw. Der Schüterkonst ist wonterbaarlich, das fch'infle talent ion der (Velt! Der Mi/ficus kan diepas/ionen in bewegung brengen, aber nicht for augen (tellen. Der Ticbter foekt te fchilteren mie woorren,- aber ein goeter Scliilter fpricht mit das pinzeel. JULIE. Ik geloof u gaarne. MUNTER. Daar is niebts onmooglijk for ein goeter Schitter, als 'er Genie heefr. JULIE. Gij hebt gelijk. MUNTER. Ich habe eimnaal ein wettenfehap gethaan, das ich op ein und felfte dafereel folte fchilteren, das goet, ifajkwaat, die erfte beweegöorfaak von alle menschlaijke thaaten, die urjprnng von de groode Schilters» ion de groode Boëeden und von de groode Müzikan- den,  B L T S P E L. l5 den, und, im generaal, de ziel und vederkracht von das gansch Heel-al. JULIE. Dat moet wel een groot Schilderij weezen. MUNTER. Gaar nicht grood. JULIE. De beelden moeten dan wel klein zijn; want, om zoo veel Allcgoriën uit te drukken, zijn 'er veel noodig. MUNTER. Gaar nicht pel. JULIE. Hoe is dat mooglijk? MUNTER. Mooglijk, ja wel. JULIE. Zeg mij dan eens, hoe? MUNTER. Ich habe ein fchoon klaijn kint gefchiltert, mit ein baijlkoker op faijn fchouter, ein poog in die eine ham , and ein fakkel in die antre. JULIE. We!, dat is het beeld der Liefde. MUNTER. Ja, Mefrauw; is de Liefte nicht 't peweegrat von alle menschlaijke thaaten? ju-  i6 HET VERGEEFSCH BESLUIT, julie. Hoe! gij gelooft . . . ? munter, zeer ertiflig. Ich gloof feer vasr. — Die Muziek is faijnen fprung verfchultigc au einem Minnaar, die ein klaaglied fingen wilte, om ein gevoelloos maisjen te dreffen. — — De Boëzie an ein antren, die de Loffpraak van faijn Maisjen an dieNaakomelingfchaft wilte overprengen. Maar die Schilterkonst is faijn wfprung fchultig an eine tedere frauw, die, von haar geliebten helt fer verwaijtert, vernam, dat haij in ein groos gefaar was: Terftont, mit ein herz vol van haar minnaar, trok zaij 'er ein fpreekent beeldenis von, und eerst lang daarnaa heeft de konst baij de mannen gethaan 't geen de Liefte baij haar hat te weeg gebracht. julie. Dat zijn eerde oorfprongen welke ik nergens heb gevonden. munter. Die gantfche Wedt mag fchilteren leeren uit liefte. julie. Maar. . . . munter. Ich wette, gaij wilt ook uit liefte leeren. julie. Gij zoudt het kunnen verliezen. M uw-  B L T S P E L. 17 MUNTER. Soo fiel te erger for u. Gaij fult nicht goet leeren. JULIE. Hoe! men moet juist beminnen om goed te fchilderen ? MUNTER. Ongetwaijfelt. De welftandighaijt van ein dafreel hangt voor eerst af ven de juisthait der omdrek. De Tekenpen moet met ein vaste hant gehouten werten en beftiert faijn door eine volkomen kennis von alle die reichthummer der natur. JULIE. Maar tot alles heeft men geene liefde noodig. MUNTER. Das ist war. Aber das pinzeel kan het vier der pas* ponen nergens vinten dan in het berz van den Konstnaar, die het beftierd. Als het berz kout is, zal her fchilteraij als aijs zaijn: Maar is het berz gevoelig ww^verliebt, zaijne warmde zal zelfs het baneel befielen und die beelten, welke haij gefchetst heeft, fullen,als ein fpiegel de brantende gloet, waar van haij plaakt, widerkaadfen. JULIE. Hebt gij mij niet gezegd, dat gij Zedekundige Hukken fchilderde? MUNTER. Ja, Mefrauw.  i8 HET VERGEEFSCH BESLUIT, JULIE. 't Komt mij voor, de uwe is ... . MUNTER. Goet! recht goet! Ich habe Setenkuntige flikken gefchlltert van atlerhante zoorten. — Ein onterwerp heeft keine vertienfte dan door die manier waarop het behantelt is; en die beste Setenkunte is in alle mooglaijke flanden de fchoonfte thaaten der menfchen te verdoonen, ten ainde alle anteren uit te lokken, om ook foo te thoen. JULIE. Welke zijn de trekken, die gij vereeuwigd hebt? MUNTER. Léanter, in't tuitten der woeste golven, die, op 't punt van faijn leeven te verliefen, nog ein laadflen tederen blik werpt op den tooren, het verblaijf van Héro, faijne ongelukkige Minnares. — Ninette, die de Kroone und de Schatten von ein grosfer Vorst afflant, om met haarcn Minnaar ein fober und arbaijtfaam leeven te verkiezen. Zaij ziet hém roerloos van blaijtfchap en taukpaarhaijt: Zaij fchaijnt hem te leggen : Waij fullen in eene gelukkige matighaijt leeven; van fchatteu ontbloot, fullen waij geen flaaven von ter eerzucht faijn; de Liefte fal baij ons de plaats bekleeten van vermogen, van aanzien, en fal ons, fouter kommer en onrust, heitere en gluklige tagen toen toorbrengen. JlT-  B L T S P E L. J? julie, ttaa een oogenblik zwijgem. Mijnheer. munter. Mefrauw? julie. Ik heb geen lust meer om te leeren fchilderen. munter. Soo fiel te erger for u. Atieu, Mefrauw. (Na Julie terugtredende.) Icb fil ein plaat von maijn iaatfte dafereel laaden gravieren en 'er aan u de eerfte broefdruk van fenten. julie. Neen, Mijnheer, daar bedank ik u voor. munter, heengaande. Ja, ich wil toch fenten. Ceborfamer Diener. (hij vertrekt.) VIJFDE TONEEL. julie , finette. finette. Wel nu, Mevrouw, wat zegt gij van uw' Schilder? julie. Zijn Iaatfte tafereel is aandoenlijk; maar 't is, ht* laas 1 Hechts een kerlenfchim. Ba fi-  ao HET VERGEEFSCH BESLUIT, FINETTE. Waarlijk, Mevrouw, mij dunkt de zaak zelve was toch zoo onmooglijk niet. JULIE. Och! Finette, zulke voorbeelden ziet men tegenwoordig niet meer. (Daar word ge/cheld.) finette, hebbende gaan zien. Mijnheer Fortü-Piano. JULIE. Laat hem binnen komen. ZESDE TONEEL. JULIE, FORTé-PIANO, FINETTE. FORTé-PIANO. Divotisjimo Servitore, Mejouffrouwe; ik kome tot uitbreide en vermeerdere van haare kennisfe in eene groote en verhevene konfte, en die kan noemene zich die eerfte konfte van de Werélte, la Mufka! Eene konfte, die mijne Vaterlante heef gebracte inne riputaziotie, die door mijne predeces/bri is geworde illuflre; ma die ik heb gevoerd tot haare fublime perfezzie, en die nog gaat bekomeue eene nieuwe lustre. De harmoniofe toone van mijne bekoorlijke Werke zul' le fcijne nog meer wonderlijke, als zij pasfeere door zoo fcoonen monte. Gelukkige en duizendmaale ge-  B L T S P E L. gelukkige de ftervelinge, de favoriete van Apollo, die door de fleutele van Gé- ré- fol van zijne attenties zal konne regoleere de maate van uwe genegenheite! Hij zal niet hebbene van noode, om te behaale de glorie, te componeer? Sonate, Quartetti, Sinfnle; hij moet alleene vindene eene volmaakt Accordo, en die maar maake met u ééne Coro. JULIE. Gij zijt wel beleefd, Mijnheer. FORTé-PIANO. Ik ben veel oprect, Signora, tot fpijt van mijne Lante, en ik zie in uwe oogen alle de dispojizhni noodzakelijke orame te worden una Virtuofa. JULIE. In mijne oogenl Ik heb altoos gemeend, dat het aan de Hem was dat men de gefchiktheid van eene leerling kon beoordeelen. FORTé-PIANO. Errore! De waare merite van de MufUa is die niet van te exprimeere alle de pasfie? JULIE. Ongetwijifeld. FORTé-PIANO. De liefde — is niet die de meer fterkfte, de meer uitgebreidfte, de meer delicieuze! Wel dan, zo eene fcoliere daar van niet draage den indruk in de oogen B 3 en  aa HET VERGEEFSCH BESLUIT, en de fentimente in de harte, is 't onmoogelijke, dat zij kan maakene progresfe, JULIE, Hoe I Men moet dan ook beminnen om de Muzijk te leeren? FORTé-PIANO. Zekerlijke. Eene fcoliere zondre liefde, dat is als eene Ariette, zondre Diéfe of D molk. 't Is alleen door de Semi-toni, van welke de aangenaame modulatie formeere die melodiofe verfceidenheite, die, gaande door de oore, het hart inneeme, dat men bereik de nee plus ultra van onze kunfte. Ma eene vrouwe, die tranquille van hart is, kan niet zing, dan met die koude monotonie, die degradeere de talente van den Compofitore en help aan 't gaape de geheele auditório: in de plaatfe, dat de fentimente van de liefde, veranderende in 'c oneindige de fituazione van haar hart, (want de hart van eene amorofe vrouw die is nooit tranquille,) zij verfraaij alles wat zij zinge. — Zo het is eene tedere ftuk, zij rappelleer zich de momente, dat haar minnaar haar zwoer, aan haare voete, eene trouw voor eeuwig, en de fatisfactie van haare ziel geeve espresfione aan haar gezang. Zo het eene luch. tige ftuk is, eene Allegro, zij rappelleer zich de oogenblikke, dat haar minnaar zochte haar te ontfteele, al lagcheiide, eenige gunst van onfculte. De plaifier brilleer op haar gelaat, en haar keel imiteer, met hon-  B L T S P E L. 3 i honderd luctige roulade, de vrolijke vivaciieit van haare verleidende overwinnaar. — Als het is een Adagio, een Do'.orofo, een treurig, beklaagüjk, wanhoopig ftuk, rappelleer zij zich de momente, dat valfe bericte of bedrieglijke apparcnze haar hebben doen befculdige de voorwerp van haare tederheite, en, alzo een hart, dat wezenlijk is getroife, nooit gevoele geringe ■fmert, is zij diep 'er door gepénéireerd: de traane,. die vloeije uit haar oog, ontruk die ook aan de toefeouwere, die geniet de driedobbele plaifir, van te gelijk te applaudisfeere de Item van de Cantatrice, haare fenfibiliteite en de talente van de Compofitore. JULIE. Deeze redenvoering was in 't geheel niet noodig. FORTé-PIANO. Pardonneere mij, VoSigmria, hij is veel noodig. Zij moet altoos volge de Helling; Die wèl wil expliceert Sefecte moet wèl daarftelle d'oorzaak. Hebt gij eenige gronde? JULIE. Ja wel, Mijuheer. FORTé-PIANO. Bene, benei Het hart heeft gefproken, JULIE. Ik ben- zelfs al ver heen. FORTé-PIANO. Zooveel beter! Is uwe pasfie heel fterke ? B4 JO  24 HET VERGEEFSCH BESLUIT, JULIE. Ik hou zeker veel van de Muzijk. FORTé-PIANO. *t Hart, Signora, 't hart! 't Is van daar dat ik informeer mij. JULIE. Maar, Mijnheer, ik wil de kunst van beminnen niet leeren, maar de kunst van zingen. FORTé-PIANO. *t Eene gaat niet zonder 't andere. Solfieert gij goet? JULIE. Ik zing op 't eerfle gezicht, en ik heb u alleen ontboden om mij den Smaak in Zang en Compofitie te leeren. FORTé-PIANO. Goet! Zooveel beter! Als eene Scoliere bezit fmaak, en dat zij heef lust tot Componeere, fpoedig word zij eene Meestresfe. Ik wil zingen u eene kleine Canto Amorofo. JULIE. Werkt gij nooit in andere onderwerpen? FORTé-PIANO. Ik zal mij wel wacte daar voor, Signora. Zonder de liefde, de Mufica is niets. julie. En ik wil mij alleen verder in de Muzijk oeiïenen, om mij van de liefde te geneezen. f o-  B L T S P E L. *5 FORTé-PIANO. 0 \ Signora, dit is te willen een brand uitblusfa door Olio. JULIE. Ik heb de liefde vaarwel gezegd. FORTé-PIANO. Gij moet vaarwel zeggen aan de Muf/ca. JULIE. Dan zal ik een ander Meester neemen. FORTé-PIANO. De geene die zal zegge u anders, zal niet zijn een Meester in de Muffca; hij zal zijn een Kwakzalvere, om dat 'er zijn Kwakzalvere in de Muf/ca als in de Medicina; ma, ik, die zie met fmarte, dat gij gaat begraave de meest brillante dhpofizioni, ik raad u, als een vriente, van te reconcilieer u met de Liefde; Geef over uwe geheele ziel aan die rispettable pasfie, als hij is betlierd door de deugd. De huwlijk moet doen zingen u tin Duo , de Notaris moet houden de Maat-ftok, de plaifirs moete maaken uit de Orchestre en de Liefde moet fpeel de kleine ritornelk. Eerder, kan ik doen niets aan VoSignoria Illuftrisfima; Servitor fuo divotisfimo. (hij gaat heen.) B 5 ZE-  *6 HET VERGEEFSCH BESLUIT, ZEVENDE TONEEL. julie, finette. j u l ie. Hoe nu! heeft de geheele Wereld van daag afgebroken, om met mij van niets dan van liefde te fpreeken ? finette. 't Valt waarlijk moeilijk, Mevrouw, als men u ziet, over iets anders te handelen, (daar word gcfcbcld: zij komt terug en dient aan.} Mijnheer Love, uw Meester in de Philofophie. julie , met blijdfebap. Hij kome. Ha! ik haal weêr adem. Die zal mij toch niet van liefde fpreeken; en ik zal hem verzoeken mij middelen aan de hand te geeven, om 'er mij voor altoos van te geneezen. finette. Hoe bekwaam hij weezen moge, twijfel ik of hij zulk een geheim wel zal bezitten. AGT-  B L T S P E L. ar AGTSTE TONEEL, JULIE, LOVE, FINETTE. (Finette zet [loeien in V midden van het Tgneeh 'Julie is aan de linker zijde.) L O VE. Wat kom je te willen Mifsl JULIE. Treed nader, Mijnheer: Ik heb u hoog noodig. LOVE. Ik geloof fo. JULIE,. Gij zijt mijn eenige hoop. LOVE. De hoop is de droom van de wakende.. JULIE. Ik heb een verzekerd leidsman noodig. Gij zijt een Wijze: Gij zult mij wel willen zeggen. . . . LOVE. De waarheid en nits meer. JULIE. In uwen mond kan zij alleen onderrechten en zou niet kunnen beledigen. Neem uw plaats, en heb de goedheid mij een oogenblik aan te hooren. Love, zich nederzettende. Ik hoor. ju-  28 HET VERGEEFSCH BESLUIT, JULIE. Ik ben jong en mijn eigen meester. Door het noodlot beftemd cm zekeren rang in de wereld te bekleeden, was mijn hart niet ongevoelig voor dien glans. Alles is omgekeerd. LOVE. Ik beklaag jou. De moeilijkfte zaak om te draagen, fo in goed, fo in kwaad, is de wisfeiing van de fortuin. JULIE. Dat ondervind ik. Een zoo hard als onverwacht voorval heeft alle mijne ontwerpen omvergeftooten. Ik wil mij aan de zamenleeving onttrekken en, ver van de Wereld en het gewoel, zonder kommer of zorgen, en zonder beflommeringen, mijn ledigen tijd op de aangenaamlte wijze doorbrengen. LOVE. De drie moeilijkfte dingen for een vrouw, zijn to zwijgen een geheim, to férgete een ongelijk en to make een goed gebruik van haar ledige tijd. JULIE. Om dien wel te leeren belteeden, neem ik toevlugt tot uwe raadgeevingen. Maar, vóór alles.... LOVE. Wat? JULIE. Moet ik u mijne zwakheid bekennen. Schroom niet 'er  Ê L T S P È L. 2t> 'er mij over te doen bloozen. Ik heb al uwe ftrafheid lïoodig, om een kwaal uitterooijen, waar over mijne reden niet in ftaat is te zegepraalen. Ik zelve Ipoore u aan om mij niet te vleijen. love. Ik! Vleijen! Onder de wilde dieren, de meest verraderlijke en gevaarlijke, is een tiger! onder de menfen, 't is een vleijer. julie. Ik zal u dus mijn hart open leggen» love. Spreek. julie. Ik bemin. love. So veel better. julie. Gij zijt geen geftreng Philofooph. love. Ik ben een mens. julie. Ik had gedacht, dat de beoeffening der weetenfchappen niet ftrookte met de liefde. love. As dat was fo, het lot van de Scoonen was dan wel te beklagen, zij zouden alleen bemind zijn van zotten. jü-  So HET VERGEEFSCH BESLUIT, JULIE. Uwe denkwijze over de liefde komt mij vreemd voor. LOVE. Niets is vreemd op de wereld, dan de ondeugd. JULIE. Deeze ftelregel bewijst zeker de zuiverheid uwer ziel: maar als de liefde, in alle gevallen , befchouwd word als eene zwakheid, moet men haar dan niet als eene misdaad befchouwen, wanneer zij 'c beminde voorwerp in 't verderf kan fleepen? LOVE. Ongetwijfeld. JULIE. Wel nu, dat is mijn geval. LOVE. Hoe dat? JULIE. Ik heb niet veel middelen van beftaan. LOVE. So veel better. JULIE. Zoo veel te beter? LOVE. So veel beter! De rijkdom beftaat niet in de quantiteit van middelen, maar in de gebruik, dat wij weeten to make daar van. ju-  B L T S P E L. 31 J V L1 E. In de Wereld kan men alleen met een aanzienlijk Vermogen. . . . LOVE. Wel nou! Gevoel jij jou hersfens fterk genog tot verdraagen van al de dampen, dat een groot vermogen na'c hoofd voert? Denk jij jou minder waard, om dat jou niet hebt aan jou hals, aan jou ooren, aan jou vingers een heele Juweliers-winkel? om dat jou niet hebt alle dagen nieuwe kleêren, koetfen en paarden? Zou 't geluk beftaan, in te gebruiken voor een enkele maaltijd fo veel, als kon volflaan tot onderhoud voor twintig families? Wil jou altoos afbreeken zonder reden, bouwen zonder noodzaake, en laaten aan de postei iteit zulk een verzameling van fteenen, alleen als zoo veel bewijzen van de ongevoeligheid van jou hart en de onbeftendigheid van jou ijd'le trots ? " J ULIE. Maar, mijn minnaar is niet rijk, ik moet van hem afzien uit edelmoedigheid, en de zorg om mijn geest te befchaaven zal mij misfehien de zwakheeden van mijn hart doen vergeeten. Heb de goedheid mijn Meester te zijn. LOVE. De Weetenfchap doet geen nut, dan voor zoo ver hij is wél geplaatst. In de eene hand is hij een feeptre, in de andere eeu Narren-pop.  Sa HET VERGEEFSCH BESLUIT, JULIE. ■Gij zijt niet opbeurende. LOVE. Een vriend, dat verheelt ons onze dwaasheeden, doet ons minder dienst dan een vijand, dat ze Verwijt ons. J U L I E. Maar de Weetenfchap. . . . LOVE. De wortels 'er van zijn bitter. j u LI E. En de vruchten 'er van zijn zoet. Als ik mij geheel aan de oeffening wijde. . . . LOVE. En wat wil jou leeren van mij? Laat zien. Wil jou, dat ik geef jou regels van Welfpreekendhcid; dat ik feer jou al de kunst van een figuurlijk Discours? Hoe? vind jou dat niet in jou eigen kennis? En doet niet de pas/te bij de vrouwen 't geen doet de Rhétorick bij de mans ? Wil jou leeren de Philofophie? O! vergenog jou ongelijk te doen aan de reden, zonder dat jou die kent; en laat ons de fcande van te konnen redeneeren, zonder te zijn daar door meer redelijk. Heb jou lust tot de Chimiel Stel geen vertrouwen op de zulken, die belooven jou bergen van goud, en die vraagen jou te leen den paar guldens. Is  B L T S P E L. 33 Is 't de Rectsgeleerdheid, dat jou wil kennen ? Befcouw de Wetten als /pinvaebs waar de groote beesten vliegen dóórheen en waar de kleine blijven hangen in. Wat belang de Mathematiek, jou heb niet noodig daarvan. Eéne bewijs van liefde is meer onfeilbaar als al de regels van de Algebra. JULIE. Ondertusfchen. . . . tOVE. Hoor, Mi/s, volg de Wetten van de Natuur, volg die van your Sex. Bemin. JULIE. Maar mijn minnaar is niet rijk. Moet ik gedoogen, dat hij aan mij opöffere. . . . LOVE. Als hij is waardig jon, hij fal raadpleegen veel meer jou oogen dan jou fortuin, en jou fal zoeken geen ander weetenfcap, als dat van wél beminnen en te zijn wél beminnelijk. Adieu Mifs. (hij vertrekt.") C NE-  34 HET VERGEEFSCH BESLUIT, NEGENDE TONEEL. JULIE, FINETTE. JULIE. Hoe! die handelwijze, welke ik zoo edelmoedig vond, word dan door iedereen afgekeurd! FINETTE. Dat komt, dat iedereen wel een hart heeft, Mevrouw, maar dat iedereen juist geen hoofd heeft. (daar-wordgefcheld. Finette komt aandienen.) Mijnheer Vlug. JULIE. Ik weet niet of ik hem wel ontfangen moet. FINETTE. Ja, j'a. Laat hij maar binnen komen. (.Julie gaat aan de rechter zijde van het Toneel zitten, bij eene tafd, waarop Muzijk ligt. Zij neemt 'er een blad van in haar hand, «nifangt den Poëet met de grootjle onverfchilligheid en het deel, V geen zij vervolgens in zijne woorden neemt, word van tijd tot tijd zicbtbaarer.) TIEN-  B L T S P E L. .15 TIENDE en LAATSTE TONEEL. julie, vlug, finette. vlug. Goeden morgen, Mevrouw. julie, zonder op te flaan. Ga zitten, mijnheer. Gij zijt Poëet? vlug. Ja, Mevrouw,- maar vooral een Liedjes-dichter. Air: Accompagni de plufieurs autres. 'K geef u een kunstgaaf, die gewis Met allen recht te houden is Voor 't middel tegen zorg en fmarte; Der Mufen hulp, die haar verdooft, Vervult elk tijdftip, dat ge ontrooft Aan 't kwijnen van een minnend harte. julie. Zij zullen dan al mijn tijd inneemen. Hoe heet gij? vlug. Vlug. julie. Hebt gij ook een of ander uitgewerkt ftuk gemaakt? vlug. Neen; ik ben de Poëet vati de Dames en ik heb altoos mijn oude manier gehouden. Toen ik nog jong was, een geestig Puntdichtje, een vrolijk TafeldeunC a tje  36 HET VERGEEFSCH BESLUIT, tje en vooral een aartig Volksliedje; meer was 'er niet van nooden om zich bij de fchcone Sexe aangenaam te maaken. Men dronk een glaasje, men zong veel en men beminde oneindig. Air: Eb! flon , flon, flon, &e. De vreugd wierd fleeds verkozen En dus, van zorgen vrij, Boeide ons de Min met roozen En vrolijk zongen wij: Ehl flon, flon, flon, &c. JULIE. Gij hebt een genoeglijken ouderdom. VLUG. Ik ben nooit veranderd van karakter, en zal ook nooit veranderen. Als men vrolijk, werkzaam, zuinig en teder is, Idn men niet geheel ongelukkig zijn. JULIE. Gij fchijnt dus de Liefde wél gekend te hebben? VLUG. O! Dat verzeker ik u. Air: (PEpicure. Ik voelde reeds de Liefde - fmerte Toen 'k naauw iets meer was dan een kind; Maar mijn getrouw ftandvastig hcrte Heeft nimmer meer dan ééns bemind. Door  B L T S P E L. 37 Door Liefde en Dichtkunst nooit begeeven Was ik altoos verheugd van zin En mijn geheel genoeglijk leeven Wijde ik Apollo en de Min. julie. En gij zijt nooit ongeftadig geweest? vlug. Kunt gij mij zulk een vraag doen? Air: Quand on a prononcé &c. Wanneer men eens bemint, is 't dan niet voor ons leeven ? Kon 't mooglijk zijn, dat ik Julie zou begeeven? Men kan wel fcheiden van zijn aanzien, rang en goed; Maar hoe vergeet men ooit het voorwerp van zijn gloed ? julie. Heette uwe Minnares Julie? vlug. Ja- julie. Is zij ook zoo ftaudvastig geweest, als gij? vlug. Zij is 't nog wel. - ' julie. ; Nog! vlug. Wel zeker. Wij waren allebei jonge lui, gevoelig en arm: Zij zag 'er allerliefst uit. Men wilde haar C 3 rijk  38 HET VERGEEFSCH BESLUIT, rijk maaken, en zij offerde den rijkdom op aan de liefde: Maar ik heb het haar ook wel beantwoord. Air: J'aime mieux ma Mie. 'K minde, in ftilte, ja 'k aanbad Mijne arme Julie: Met een rijken huwlijks-fchat Bood men mij Sofie; 'K zei, met zeer kort overleg, Neem uw fchatten maar weer weg, 'K blijf bij mijn Julie ó Ja! 'K blijf bij mijn Julie. julie. Maar al is men nu nog zoo oprecht en teder vmi harte, kan men dan gelukkig zijn zonder fortuin ? vlug. Twijfelt gij daar aan? Air: Vive Henri quatre &c. Twee die beminnen, Ontvlamd door zuivren gloed, Zijn nooit te winnen Door rang of geld en goed; En niets flreelt hun zinnen , Dan 't geen het hart voldoet. julie. Zeg mij de waarheid. Is uwe verëeniging altoos ge»  B L T S P E L. 39 gelukkig geweest? Hebt gij geene onaangenaamheeden, geen huislijk verdriet gehad? VLUG. Nooit. Zie hier mijne ganfche gefchiedenis. Air: Eh! a/Uns dunc, jouez, violons. Ik zie Julie; ik word bewogen: De fpiegels mijner ziel, mijne oogen, Zien haar verlangend, hoopend aan. De Min, getroffen door mijn fmarten, Boeit oogenbliklijk onze harten; Ik vraag haar hand, ze is toegeftaan ; Men vraagt niet eens na ons beftaan ; Men ziet alleen ons teder blaaken En, in het midden der vermaaken, Was van de bruiloft, zonder zwier, De ganfche kosten het pleifïer. JULIE. En waart gij altoos gelukkig? VLUG. Ik heb maar één verdriet gehad: Ik heb een maand ver van haar doorgebragt, en dat in een tijd, dat ik 't allerminst van haar verwijderd had willen zijn. Dat viel mij hard; maar 't is mij wél vergoed. JULIE. Vertel mij dat eens. Nooit heb ik iets zoo belangrijk gevonden. C 4 VLUG.  40 HET VERGEEFSCH BESLUIT , VLUG. Air: Vaudeville van Tom Jones. Ik zag welhaast mij zelf gelukkig vader, Dit fterkte nog mijn liefdevuur, 't Verbond mij aan mijn vrouw nog eindloos nader, Mijn gloed groeide aan van uur tot uur. Elk tijdftip, 't geen de rust van 't kind kon flooren, Zag ook mijn hart aan vrees ten doel: Zoo laat Natuur haare infpraak hooren, En 't is de Item van 't waar gevoel» JULIE. Gij treft mij. VLUG. Eene onvermijdelijke reden verwijderde mij van haar. Terwijl ik afwezig was bragt zij mij een' zoon ter wereld. Oordeel van mijne blijdfchap. Zij bood mij, in een korf met bloemen, dit onfchuldig fchepfeltje aan, 't welk mij toelagchte en zijn kleine handjes na mij uitftak. Air: Qjie ne fuis -je la fougère ? Neen, nooit werk1 meer de ongenade Der fortuin op onzen zin; De eêlfte fchat van uwe gade Is de vrucht van onze min. Wil   LCI, op Zaturdag W, 's avonds precies  B L T S P E L. 41 Wil den tol, aan u verfchuldigd, In dit fchuldloos wichtje zien: 'K heb mij zelf vermenigvuldigd, Om u nóg een hart te biên. Het doet u aan? julie , met de traanen in de oogen. Hoe! gij fmaakte, en fmaakt nog de zaligheeden van zulk eene volmaakte verbindtenis? vlug. Altoos nog volmaakt even eens. Air: Charmante Gabriëlle. Altoos nog teder minnen, Altoos nog één vermaak, Altoos nog blij van zinnen, Altoos nog éénen finaak, Julies hart was immer Der deugden troon; En ontrouw is men nimmer Dan Hechts aan 't fchoon. julie. 't Is genoeg. Ik hou het niet uit tegen het eenvouwdig tafereel van zulk eene treffende tederheid. Kan iemand zulk een fchoon voorbeeld naavolgen, dan ben ik het, dan is het de Ridder. — Finette, laat hij hier komen: ik zweer, bij deezen achtenswaardigeu C 5 Grijs-  42 HET VERGEEFSCH BESLUIT , Grijsaart, dat ik, van nu af, zijn geluk en het mijne wil verzekeren. VLUG. Air: Vaudeville van Tom Jones. Dit oogenblik heeft uw gewenscht verklaaren Mijn hart op nieuw in gloed gebragt: Die warmte fmolt het ijs van mijne jaaren, ' Dat vuur herflelde al mijne kracht. Uwe uitfpraok heeft me een nieuw beftaan gegeeven; Uw hart, waar door ge uw' geest bedwongt, Is die Fontein van 'jeugd en Leeven Waaraan een Grijsiiart weêr verjongt. ( Vlug werpt zijn mantel en paruik af en ftaat voor kaar als Ridder.) JULIE. Hoe! Zijt gij 't Ridder ? DE RIDDER. Ik heb alles in 't werk gefield om u te doen afzien van een befluit, dat voor ons beiden eeven doodlijk was. Ik ben beurtelings Duitfcher, Italiaan en Engelschman geweest. Daar ik zag, dat ik op uw* geest een vergeeffchen aanval zou doen, heb ik genacht uw hart te treffen, en ben duizendmaal gelukkig van 'er in gedaagd te zijn. JULIE. Ridder, mijne kwalijkgeplawde edelmoedigheid, heeft  B L T S P E L. 43 heeft mij uwe waarde volkomen leeren kennen, en de erkentenis, de achting en de liefde maaken Hechts, éën gevoel uit in mijn hart. DE RIDDER. Laat het karakter, dat ik uitgekozen heb om u over te haaien, altoos ons ten voorbeeld zijn. Liefde zonder jalouzij, fpaarzaamheid zonder gierigheid, vrolijkheid zonder dwaasheid, ziedaar de bronaders, van het geluk. EINDE.   Van den Vertaler zijn voorhanden de naavol* gende Toneelftukken: willem de eerste, Treuifpel, in Verzen, 1785. De Avantuurlijke Nacht, Blijfpel, naar 't Fransch van Dumanianf, 1788. De School voor de Vaders, Blijfpel, naar 't Fransch van Pieyre; 1788. De Onverwachte Weddingfchap, Blijfpel, naaT *t Fransch van Seilaine; 1791. De Ontwaaking van Epimênides te Parijs, Blijfpel, in Verzen, naar 't Fransch van de Flins; 1791. De Losbollen, Blijfpel, in Verzen, naar 't Fransch; 1792. Pauline en Valmont, Blijfpel, naar 't Fransch; 1793, de vondeling, Toneelfpel, in onrijm; 1:93. Hij moet Duëlleeren, Blijfpel, naar 't Hoogduitsch van Ochfenheimer; 1794. Pygmalion, Dichterlijk Toneel, in Verzen, naar 't Fransch van J. 'jf. Rousfeau; 1796. Het Vergeefsch Befluit, of de Vermommingen uit Liefde, Blijfpel, naar 't Fransch-, 1799. Bij  Bij de Uitgevers dezes zijn mede gedrukt, of in getalen te bekomen: ZEDELIJKE TONEEL - OEFFENING, VI Deelen in 8vo. Inhoudende de onderftaande Toneel/lukken. I. Deel. Onderzoek over't drama. adelaart, of de z e g e p r a a l e n de deugd, naar Mercier. de deserteur, naar denzelven. de engelsche vondeling of de A D Elijke schrijnwerker. II. Deel. de rechter, naar Mercier. de fabrikeur van london,naarFalbaire. de eerlijke armoede, naar Mercier. III. Deel. eugenia, naar Beaumarchais. de jagtpartij van hendrik den vierden, naar Colli. de edelmoedige weduwe, naar Costard. erastus, naar Gesner. IV. Deel. de valsche vriend, naar Mercier. or.  de onverwachte weddingschap, Baar Sedaint. de ne EVEN OP de PR OEI". V. Deel. PAULiNE en valmont. de vondeling, door J. van Walré. arthello of de hofnar, naar van Eckarlsbaufen. VI. Deel. selico, door A. v. d. Willigen. belofte maakt schuld, of wat doet de liefde niet, naar Mierscb, de moderne antiquiteiten, of de vrolijke rouwdraagers , naar John 0' Keefe. hij moet duülleeren, naar Ocbfenbeimer. NB. Bovengemelde Stukken zijn met fraaije Tijtelplaaten verfierd en ook afzonderlijk en op Schrijf- en Groot Papier te bekomen. marianne en dumont; Blijfpel, uit het Fransch. de verteller, OfdeTWEE posthuizen, Blijfpel, naar 't Fransch van j. n. picard. claudine, Tonee'fpel, door A. v, d. Willigen.