LANDREIZE NAAR DE OOSTINDIÈN, LANGS EENEN TOT HEDEN NOG NOOIT DOOR EUROPe'eRS BEREISDEN WEOJ door D. CAMPBELL, van BARBRECK, Esq. IN EENE REEKS VAN BRIEVEN AAN ZIJNEN ZOON. UIT HET ENG ELS CU PEUTA At D. EERSTE DEEL. in den hace, bij J. C. LEEUWESTYN, mdccxcvii.   VOORBERIGT. n J-^e gebeurdnisfen, welken de volgende bladen bevatten , werden natuurlijk een ruim onderwerp van gefprekmet mijne kinderen en vrienden. Zij vonden er zo veel genoegen in, dat zij bij aanhoudendheid bij mij aandrongen, om alles op het papier teftellen, en hunne genegen partijdigheid deed hen vooronderftellen, dat het verhaal mijner reisgefchiednis niet alleen aangenaam voor hun, maar ook belangrijk voor het algemeen zou zijn. Jk ben verre, van te geloven , dat, aan hunne begeerte voldoende , het gevolg mijner poging hunne verwagting zal billijken; maar ik vertrouw, dat men ten aanzien van het geleerd zamenftel niet te veel zal vorderen van iemand , wiens leven voornaamlijk aan de pligten van eenen krijgsman en den * 3 dienst  vr VOORBERIGT. 1 djienst van zijn vaderland gewijd geweest is — en dat eene nauwgezette waarheidsliefde het gebrek aan fchrijfwijze en fchikking zal vergoeden DE SCHRIJVER. "[(*) De reis van den heer campeeil kwam ons waerdig voor, in een Nederduitsch gewaad gedoken te worden. Maar in het analytical review gezien hebbende, dat men den fchrijver eenige al te groote breedvoerigheid toefchreef, dagt de vertaler, dat hij de vrijheid zou mogen gebruiken, om zommige zaaken , voornaamlijk zeer bekende en dikwijls gezegde, en zulken, die alleen in brieven van eenen vader voor 'zijnen zoon van belang kunnen zijn, voorbijtegaan, als befchouwende dezelven van geen §ewigt voor, zijne landgenooten.] ' de vertaler. IN-  INHOUD. VAN HET EERSTE DEEL, I. BRIEF. Bladz. Medenen* welken den Schrijver bewogen, om naar Oostindiën te gaan. — Zwaarmoedige voorgevoelens. — Waarfchouwing tegen waan- ■ geloof. — Vertrek naar Mar gat e. — Pakethoot. — Troost voor den fchrijver, den generaal lockhart aan boord te ontmoeten. —. Landing te Oostende. . . . t II. BRIEF. Waarfchouwing tegen het bezoeken van huizen tot vermaak op het vaste land, van welken Engelfchen bezitters zijn* — Befchrijving der bark , Charge, fchuit)' Aankomst te Brugge. — Eene fchande'lijke daad van willekeurigheid van den keizer joseph. — Gevangenfchap van la fa ye t te. ... . . <$ * 4 III. BRIEF*  vin INHOUD. III. B R I iE F. Bladz, Befchrijving van Brugge. — De voornaamjle pragt der Christen fiéden hejïaat in gebouwen, werken van monniken, bedrog en vieeschlijke ge' zindheid. — Bijgeloof'eene fterke drijfveer. . i| IV, BRIEF. Rijke inkomflen van den hisfchop van Brugge. — Hoofdkerk. — De litve vrouwe kerk. — Klederen van den heilig thomas & becket. —■ Builengewoone fchilderij. — Klooster genaamd de Duinen. — Verzaking der waeneldfche vreugde , welke deze orden aan den dag legt. — Een zeldzaam overblijfzel der heiligen. . . 20 V. BRIEF. Vaart naar Gend. — Goedkoopte van het reizen.-— Befchrijving van Gend. Hoofdkerk. Klooster van den heiligen petrus. — Barmhartigheid der geestlijken. . . . 2g VI. BRIEF. Befchrijving van twee metaalen ftandbeelden., opgerigt ter gedagtnis van een buitengewoon bewijs van kinderlijken pligt. — Reis van Gend door Aalst naar Brusfeh , , , . 38, VU. BRIEF*  INHOUD. VII. BRIEF. Bladz. Algemeens befchouwing van Oostenrijksch Vlaanderen. % 44 VIII. BRIEF. Korte befchrijving van Brusfel. — De koninglijke boekerij. — Het tuighuis. — Wapenen van montezuma. — De fchriklijke wreedheden onder voorwendzel van den christenlijken godt' dienst geoefend, overtreffen verre die der Franfchen in de eerjie vrijheidsbedwelming. , . 50 IX. BRIEF. Vervolg van Brusfel. — Kerken, kapellen, zinfpelingen, ftandbeelden en fchilderijën. — Eene hostie of ouwel, die door eenen jood doorftoken werd, en fterk bloedde. — Voortreflijke herbergen X. BRIEF. Algemeene aanmerking over de inwoners in de Nederlanden. — Berigt van den keizer joseph II. — Anecdoten van dezen monarch. — Huldiging te Brusfel. — Brand van het fladhuis. — Tegenflrijdig gedrag der Nederlanders omtrent joSEf H bij zijne aankomst en na zijn vertrek. . CS * $ XI. BRIEF,  x INHOUD. XI. B R I E F. Bladz. Luik, het paradijs der priesters. — Graf van fir john mandevillei —• 'Aken.' . . 77 XII. B R I E P. Gufik. — Aanmerkingen op* vervoegingen om den Godsdienst. —" Keulen. — Kerk der heilige ursula. — Beenderen van elf duizend maagdelijke martelaaresfen. — Kerk van den heiligen ge k ion. Negen honderd hoofden l van ntoorfche ridders. — Aanmerkingen over den ftaat der geestlijkheid en over het beter fystema der fchotfche. : • ■ • . 8s XIII. BRIEF. Vervolg van Keulen. — Zonderlinge eergierigheid der famili'ên, die derzelver afkomst van de Ro- ■ meinen afleiden. Eene anecdote van den lord a n so n met eenen griekfchen ftuurman.— Bonn. — Bruggen van c A És ar.— Koblents.— Mentz. - Frankfort. — Befchrijving van Frankfort, Augsburg, manufaktuur van horologiekettingen enz. — Gelukkige toeftand van het maatfchappelijk leven, voordfpruitende uit de verdraagzaame gezindheid der inwoners. . 91 XIV. BRIEF. Vervolg van Augsburg. — Gevallen in het klooster der karmelieten. — Een goede mtnnik. . 103 XV. BRIEF.  INHOUD. *t XV. BRIEF. Bladz. Tyrool. — Vertelling van de geesten, -welken den keizer maxi&iii.iaan deden verdwalen. — Infpruck. — IIa XVI. BRIE F. Tyroolers. — Infpruck. — Rijkdom der Franciskaaner kerk aldaar. — Eene mis is voldoende om eene ziel uit het vagevuur te verlosfen. — Halle. — Merkwaerdigheden van het koninglijk paleis te Ombra. — Brieven. — Dal te Balfano. Trente. . . „ . . 119 XVII. BRIEF. Befchrijving van het Bisdom Trente. — Merklijk onderfcheid tusfchen Duitschland en /taliën. — Verfchil tusfchen het karakter der Duitfchers en der Italiaanen.~-Kerkvergadering vanTrente. Een toren om egtbrekers te verdrinken. . Basfano. Venetiën. .... 128 XVIIÏ. BRIEF. Algemeene befchrijving van Venetiën en aanmerkingen over de Venetiaanen; • . . Ï34 • XIX, BRIEF. BijzitfchaQ algemeener en openlijker gepleegd dan te Londen. — Triest. —■— Verlies van eenen Be-  xii INHOUD. Bladz. bedienden en tolk. — Vertrek mar Alexandrïè. — Zante. . . . . • 141 XX. BRIEF. Gevallen op Zante. — Alexandrië. — De pest en firoperijën der Arabers. — Zuilen van pömppjus.— Obelisk van 1leopatra enz. — Het eiland Cyprus. — Latichea. ■— Aleppo. . .149 XXI. BRIEF. Befchrijving van Aleppo. .... 169 XXII. BRIEF. Kort berigt van de turkfche flaatsgefleldnis en regering. . . . . . . .178 XXIII. BRIEF. Vervolg daar van. — Karakter der Turken- . 189 XXIV. BRIEF. Vooroordeelen der Christen fchrijvers en hunne val/che voordragten van de turkfche zeden en hunnen godsdienst. Verdediging des laat- fie». , . , . W XXV. BRIKF.  INHOUD. XXV. BRIEF. Bladz. Vervolg van de verdediging der Turken, Befchrijving een er karavaan. — Berigt van de plegtigheden, welken de bedevaarten te Mekka verrigten. 20* Jögeq gezjen te worden, een weinig gekleurd glas even zo goed als kostbaar gefteente was, en wijslijk de origipeelen tot een beter gebruik aangewend. Dit nu zo zijnde, zou het voor de moederkerk eenige troostgrond zijn , te bedenken, dat zij de fansculotten bedrogen hebben, die waarfchijnlijk bezit van de pragtige klederen van den heilig thomas a becket genomen, en indien, eenigen daarvan duurzaam genoeg geweest zijn, om vermaakt te kunnen worden, dezclven waarfchijnlijk in lange broeken veranderd hebben. O fchriklijk! fchandlijk! affchuwlijk! dat de koninglijke mjaria, zuster van den groo^ ten keizer karelV., voor zo langen tijd, ze-? dert de. hervorming verlopen, voor eenen onmatigen prijs de klederen van eenen heilig gekogt, en onder den fchat van onzer lieve vrouwekerk, bewaard zou hebben, alleen om in het jaar 1794 broeken voor de franfehc foldaaten daarvan te maken. Het was een tijd, in welken enkel de verdichting van zulk eenen kerkenroof het halve christendom de hersfenen beroerd zou hebben, m,aar in dit opzigt gaat het thans beter. Ik zal flegts van twee praalgraven in de kerk, die boven de anderen door derzelver kostbaarheid, pragt en oudheid uitmunten, melding ma~. lp» 2jj zijn van zeer goed verguld koper. Het een  «kaar de OOSTINDIEN. 25' een is het graf van mar ia, crfprinfes van het huis van Bourgondiën, en het ander, dat van ka rel, gemeenlijk de doute genaamd, hertog van Bourgondiën, haaren vader. In Brugge zijn vier groote abtdijen en eene verbazende menigte van monniken- en nonnenkloofters. Ik denk, dat de gebouwen nog zullen liaan, maar er is geen twijfel, of hetgeen zij bevatten, is reeds in requifitie gelleld en dienvolgens ieder deel tot zijn natuurlijk nut gebruikt. De kerk der Jefuiten is in eenen edelen llijl der bouwkunde gebouwd. Die der Dominikaanen heeft zo van buiten als van binnen haare waarde; want behalven den overvloed van kelken, bezit dezelve nog meer groote merkwaerdigheden. . Vooreerst ziet men er eenen merkwaerdigen predikdoel van gedreven werk, die o.p zigzelven fraai is, doch inzonderheid merkwaerdig word, door dat het klankbord met deszelfs fieraadjen door houtwerk word onderlteund en gehouden, het welk op eene natuurlijke en kundige- wijze jn de gedaante van touwen gemeden is, en den aanfchouwel- des te meer in zijnen waan, dat het wezenlijk touwen zijn, verllcrkt, wijl dit aan de bedemming der touwen beantwoord. Ten tweede eene fchilderij, eene buitengewoonc fchilderij! Doch voor dat ik dezelve befchrijf, moet ik u zeggen, dat uw geloof zo groot moet B 5 zijn  25 LANDREIZE zijn als dat van een' roomschkatholijken christen, om mij te geloven — dat de menschlijke geest zo diep kon zinken, eerstlijk om zulk ftuk in de gedagte te nemen en vervolgens der gedagte plaats te geven en ze te bewonderen. Maar ik vergis mij — het heeft zijne verdiende, het is eene zeldzaamheid: — de booze geest der fatyre zou er geen grooter verlangen. De fchilderij verbeeld een huwlijk, maar van wien ? Waarlijk van je s us Christus met de heilige katharina van Siena. Welk eene övereenftemming! — De heilige katharina van Siena leefde veele eeuwen na de hemelvaart van christus, daar hij zal blijven, gelijk gij weet, tot dat hij de levenden en doden zal komen oordelen ! Maar met wien trouwt zij? Waarlijk met den heiligen dominikus, de befchermhcilig dezer kerk.' De maagd maria vereenigt hunne handen, en dit is zo kwalijk niet —- maar om het geheel te volmaken, fpeelt de koning david, die lang voor de geboorte van christus gelrorven is, dc harp op deze bruiloft. Ik zal het als een groot bewijs van uw pligtvol gevoelen van mij aanmerken, wanneer gij gelooft, dat zodanig eene fchilderij voorhanden is, en een gedeelte uitmaakt der heilige bezittingen eener kerke, die tot den dienst der Godheid gewijd  NAAR DE OOSTINDIEN. *s wijd is. Maar ik verzeker u, dac het eene waarheid is, en wijl ik u nooit grond gegeven heb, om mijne liefde tot de waarheid in twijfel te. trekken, verwagt ik, dat gij mij in dit geval zult willen geloven, hoe onwaarfchijnlijk de. zaak u ook moge voorkomen: want zulk een zamenmcngzel van ongerijmdheden, zulk eene za-, menparingvan het wanvoeglijke en onmogelijke, van dwalingen en misflagen tegen de tijdrekening, zijn voorzeker nooit door de menschlijke verbeeldjngskragt in derzelver klein begrip bij elkander gebragt. Ik rek dezen brief zo verre uit, om mijn berigt van Brugge te befluiten en weder'tot mijne reis te komen. - Het kloofter der Karthuizers is van eene buitengewoone grootte en beflaat in deszelfs uitgebreidheid eenen grond van een groot kwartier in den omtrek. De Karmeliten hebben hier eene kerk, waarin een fraai gedenkteken ter gedagte* nis van heinerich yermyn, lord Dovers, een' engelfchen pair, opgcrigt is. Maar het kloofter, genaamd de Duinen, van eene fekte, der orders van st. berniiard, is verre het voortreflijkfte in de geheele ftad. De gebouwen en tuinen zijn ruim en fraai; het vertrek van den abt is pragtig en ftaatlijk, en zelfs die der monniken zijn niet onbillijk. Deze ttme geduldige boe-  fi8 L A N DREIZE boeteJingen, die van de pragt, ijdelheid envreugde des levens afgezonderd zijn en hunne gedagten ongetwijfeld op het toekomende gevestigd hebben, houden egter eene pragtige tafel, die met alle zeldzaamheden van het jaargetij en keurige fpijzen voorzien is: zij hebben hun landgoed, daar zij zig met de jagt verlustigen, zig vermaken en hunne eigen rijtuigen houden. Onder 'de nonnenkloofters zijn twee Engelfchen, een van de orden van st. augostinus, welken alle dames van rang zijn, en die de vreemdlingen aan de kloofteraaliën met ververfchingen, konfituuren èn wijn onthalen. Het ■andere, Peligon genaamd, word door eene ftrenge orden bewoond, die grove kleding draagt. Ten beïluite. — In de kapél van den heiligen basilius word, zo men zegt, het bloed, welk joseph van' Arimathea met eene fpons van het dode lichaam van jesus christus afveegde, in volkomen Haat bewaard. Finis coronat opus: Ik denk, dat gij nu reeds zo veele wonderen gehoord zult hebben , dat gij er.genoeg aan hebt, en laat dezelven dus aan uwe overweging en belering over. V. BRIEF.  naar de OOSTINDiEN. *y V. BRIEF. T oen ik te Brugge naar de bark ging, om naar Gend, de naafte ftad op mijne reis, te vertrekken, verwonderde ik mij, eene menigte gedienftige bezige menfchen te zien, die zig om mijn goed verzamelden en hetzelve aanpakten. Zommigen mijn koffer, anderen mijnen mantelzak; ik geloof twee of drie elk ftuk; maar mijne verwondering hield ten deele op, toen ik hoorde , dat het dragers waren, die bij het kanaal en. in de ftad hun beftaan verdienden en alleenlijk kwamen, om de eer te hebben, mijn goed naar het vaartuig te brengen. Toen ik hunne groote beijvering 'daartoe zag , moest ik bij mijzelven lachen. Ik weet, er zijn lieden, die hen met norsheid behandeld hebben. Maar mijne vreugde over de belangrijke beweging , Welke deze arme lieden maakten, verwisfelde weldra in eene ernftige deelneming. Ik zeide bij mij zeiven: ag! hoe hard moet indedaad hun lot zijn! en mijne verbeeldingskragt was oogenbliklijk weder in Londen gekeerd, alwaar een drager zig dikwerf voor de geringfte moeite, niet üegts met geld, maar  38c LANDREIZE *~ maar ook met geduld laat betalen , en alwaar de trots der onafhanglijkheid zig op zijn voorhoofd fronst, wanneer hij den arbeid verrigt. Ieder eischte eene belóning voor zijnen arbeid; een alleen had gevoeglijk, het geen vijf menfehen deden, .kunnen verrigten. Doch ik befloot, hen niet onbevredigd te laten heengaan: het* zou eene laage gierigheid zijn geweest van den geenen, die het gedaan had. Ik Helde hen volkomen te vreden. — Verfta hier, mijn waarde f re de rik! wijlde gelegenheid zig aanbied, mijnen vaderlijken raad omtrent dit Huk, van welks gevolg gij meer geluk zult inoogften, dan gij u voor het tegenwoordige kunt verbeelden: fchat den arbeid van den armen nooit te angstvallig, betaal hun eerder te veel dan te weinig; eene geringheid, eene kleine geringheid zal hen met u en zigzelven in eene goede luim brengen; en de zorgen van den arbeid in een vriendlijk glimlachen der dankbaarheid veranderen «— een glimlachen, welk een hart vol gevoel, gelijk het uwe duizendmaal aan zigzelve betaalt, fchoon deszelfs veelvuldige oefening u iets van het geen men vergenoegen noemt, of iets van het gewigt uwer beurs mogt onttrekken. Weder in mijne bark zittende, reisde ik naar Gend, eene ftad, welke aan den zamenvloed der Lys en Schelde is gelegen. Het gezelfchap, welfe  naar de OOSTINDIEN. 3r welk men op dit vaartuig ontmoet, is niet altijd van den eerften rang, maar van eene vermengde foort. Eenen man, die op reizen liefde voor de menfehen en eene begeerte, om hunne zeden en gewoonten te zien, met zig omdraagt, moet dit beiden aangenaam en verkiesbaar zijn ; ten minnen ik dagt zo en ;verheugde er mij over. Er waren eenigen onder ons, die zeer hoogmoedig over dit onderwerp fpraken; ik zweeg, maar het deed mij eene aanmerking maken, die mij dikwijls ingevallen is, namelijk, dat veragtlijke aanmatiging van waardigheid, hoogmoedigheid genaamd, het nimmer bedriegend teken van een* fortuinmaker of der domheid is. De man van waare verdienfte, die zigzelven verheven heeftr en fterk gevoelt, behoeft te zijner hulpe tot de vergelijkende ellendigheid van zijne medefchepzels zijne toevlugt niet te nemen of zig met geringe aanmatigingen te verderen. Gij zult mijl immers begrijpen, wanneer ik zeg — de man van waare verdienfte — ben ik verre, zeer verre af, van daardoor eenen lord, ridder, bankier of ftafofficier te verftaan. Ik meen een' man van innerlijke waarde — hominem emunblae naris —die op eiken post, waar het geval hem plaatstt zig in het bewustzijn van het regt fterk gevoelt; die verdienfte, fchoon onder eenen afgefleten rok verborgen en vcrfcholea, op prijs ftclt en erkent  3-2 LANÖRËIZE kent — en den opgeblazen fortuinmaker veragtV die zonder verfkind en gevoel, zonder deugd, wijsheid en moed , zig aanmatigt, zig groot te noemen, enkel, omdat hij eenige weinige morgen lands bezie, waartoe hij noch vlijt noch verdiende heeft, om dezelvcn te bebouwen, of om dat zijn over-overgrootvader door trouwloosheid tegen zijn vaderland, of door bedrog zijner medeburgers, of door flagting zijner medemenfehen eenen titel verkregen had. Schoon het gezigt van de landftrcek, door welke wij nu kwamen, even als die tusfchen Odende en Brugge , verfchcidenheid ontbrak , heeft het egter zijne bekoorlijkheden en zou voornaamlijk in de oogen van eenen engelfchen pagter aanloklijk geweest zijn; want het land is op beide zijden van de vaart mee het weligst groen bedekt en de oevers zijn mee daatlijke digegetakte boomen verfierd, terwijl het veld in den agtcrgrond tot den hoogden graad van volkomenheid bebouwd is en ganschüjk het aanzien heeft, den rijkden oogst voordtebrengen. Gij zult u een denkbeeld kunnen maken van de weinige kosten, mee welken men in dit-land reist, uit mijne uitgaaf op dezen weg van Brugge tot Gend. Ik had voor vijftien duivers een voortreflijk middagmaal en mijne vragt bedroeg flegts zestien duivers meer; dus in alles zevenenveertig ftui-  naar de ÖOSTINlHEN. 33 duivers. Vergelijk hier mede het reizen in En* gelland, alwaar men voor een gewoon middagmaal in eene herberg ten minden vijf fchellingen moet betalen, en gij zult u over het onderfcheid verwonderen. Gend is de hoofddad van Vlaanderen en word onder de grootde deden van Europa gerekend, wijl zij eenen grond beflaat, die bijna vier uureh in den omtrek heeft; maar de helft daarvan is niet met gebouwen bezet, zijnde het grootde gedeelte toe bouwland, tuinen, boomgaarten en wandelplaatzen aangelegd. Ten- aanzien van het plaatslijk voordeel voor den koophandel kan deze ftad als beter gelegen befchouwd worden, dan de meede fteden van Europa, wijl dezelve aan vier vaarbaare vloeden ligt, en door eene menigte van gragten en kanaalen in niet minder, dan zesentwintig eilanden doorfneden is, waardoor de vervoering van zwaare goederen gemaklijk, fpoedig en goed koop gemaakt word, terwijl deze eilanden weder door honderd* bruggen, zo grooten als kleinen vereenigd zijn, welken aan de dad veel fraaiheid geven. De fterke vestingen, die bijna alle fteden op het vaste land omgeven, maken op iemand, die gewoon is, zijne gedagtert te vórmen Maar het geen hij in Grootbrittanniën ziet, eenen fterkert indruk en herinneren hem aan de eerde rampen C van  34 . LANDREIZE van het menschdom — aan den oorlog, en tonen ons, ongelukkiglijk! al te waar de neiging van den mensch , om de regten van zijnen evenmensen te fchenden, en leggen het dwingelandsch misbruik zijner magt aan den dag. Schoon opgelegd tot de levenswijze van den krijgsdienst, maakte nogthans het fchrikbarend gezigt der toerustingen op mij eenen onaangenaamen indruk. Schoon tot de levenswijze van eenen krijgsman geboren, opgevoed en gewend, vind ik egter, dat de gevoelens des burgers en des menfehen leenregt van mijn hart vorderen. Gend was weleer ongemeen verfterkt en zo ingerigt, dat het zo wel door de natuur als door de kunst den aanval kon afweren. Het had een zeer fterk kasteel, wallen en gragten; en thans, fchoon op geen .andere wijze bevestigd, kan egter in korten tijd het land meer dan een uur verre onder water gezet worden. Het was voormaals zo volkrijk en magtig, dat het meer dan eens zijnen beheerfchef den oorlog verklaarde en verbazende krijgsheiren verzamelde. In het jaar 1587 leed het fchriklijk door de verwoestingen van eenen hongersnood, waardoor in eene week over de dertig duizend inwoners omkwamen. De ftad is merkwaerdig door de geboorte van twee beroemde mannen. De een was de vermaarde johannis van gend, zoon van den ko*  NAAit pb OOSTINDIEN. 3^ Iconing eduard III., va» Engelland, de andere was keizer ka rel V., die hier in her jaar 1500 geboren werd. In deze ftad was het , dat de verbindnis der ftaaten, bekend onder den naam van het verdrag van Gend, gefloten werd, waardoor de ftaaten m de duurzaamfte vereeniging van het belang er* der wetten gebragt werden. Deze verbindnis is men voornaamlijk aan de ijverige en onvermoeid de werkzaamheid van willem I., prins van Orange, verfchuldigd, aan wiens deugd en dapperheid men de onafhanglijkheid der Nederlanden moet toefchrijven. In deze ftad waren-omtrent vijftig gilden, door welken eene menigte van zeer bekende wollen en zijden ftoffen gemaakt werden. Het is zeker, dat de manufaktuuren van wollenftoffen hier in bloei waren, voor dat dezelven den geringften opgang in Engelland gemaakt hadden, waartoe de wol toenmaals hier gekogt werd. Er was ook een goede tak van linnenmanufaktuuren hier en een zeer levendige graanhandel, waartoe de ligging der plaats zeer gefchikt was. Gij moet eens vooral opmerken, dat ik gemeenlijk den voorleden tijd gebruik, wanneer ik van dit laricT fpreek, voor het tegenwoordige is het ganschlijk te niet gegaan. Gend is de zetel van eenen bisfchop, die, even Ca ab  %6 LANDREIZE als die van ' Brugge, van den aartsbisfcbop van B'Iechelen afhanglijk was. Zo is het in de rrïeefte christelijke landen, het verftand, het geweten en ook de kas door priefters in dekens en door dekens in bisfchoppen, gelijk den ring van eenen bezwerer, bus in bus, befloten en voor het licht verborgen, tot dat zij eindlijk allen in den grooten ontvanger van alk bedriegerijen, in den grooten zak des aartsbisfchops geborgen worden. Laat de gekroonde dwingelanden, hunne legioenen , hunne fchavotten en hunne zwaerden al de fchande van de flavernij der menfchen niet dragen ! Gevoelen, gevoelen onder leiding van het bedrog, is het werktuig, hetwelk de kluifters fmeed! jansenius, naar wien de Janfenisten den naam voeren, was de eerfte bisfchop van deze plaats en de tegenwoordige zal denklijk wel de laatfte zijn. De municipaliteits regering is zeer ingerigt om vrede, rust en orde te verzekeren. De voornaamfle in de regering is de hoofdfchout, opdezen volgen burgemeefters, fchepenen en raaden. Gend bevat veele voortreflijke gebouwen en de heilige vaders, getrouw aan hun ftelzel, hebben hun deel, het welk in roomfche landen het \% uitmaakt. In het midden der ftad is een zeer hooge toren, Belfordtoren genaamd, van welken men een pragtig gezigt over de geheele ftad en de  NAAR de OOSTINDIEN. 3? de naburige ftreek heeft. Hier zijn eene menigte van kloosters en kerken; zo ook hospitaalen en marktplaatzen: de zogenoemde vrijdagsmarkt is de grootfte van allen en pronkt met een Handbeeld van karelV. in het keizerlijk gewaad. Het ftadhuis is pragtig gebouwd; zo ook de hoofdkerk, onder dewelke de heilige vaders eene kerk onder den grond gebouwd hebben. Welke daaden fchuwen het licht? Waarom hebben de heilige patriarchen zulk eene begeerte om zigzelven te begraven en als mollen in den grond te wroeten? dit zullen zij zeiven het best weten, en ik denk, dat anderen het gemaklijk zullen kunnen vermoeden, De hoofdkerk is wegens eenige heerlijke fchilderijen, die zij bevat, de opmerkzaamheid wel waard. Het marmer der kerk is uitftekend fraai, en het altaarftuk boven alle befchrijving luisterrijk; en indedaad in alle anderen zijn fchilderijcn, die wegens derzelver bijzondere voortreflijkneden en wegens den naam des fchilders uitmunten, In het St. Pietersklooster is eene groote boekerij, die met boeken in allerlei taaien voorzien, doch voornaamlijk beroemd is, wegens de ongemeene fchoonheid van derzelver zoldering, waarvan de helft door rubbens gefchilderd is. Gij zult, mijn lieve frederik! de barmhartigheid der geestlijken hieruit zien! Hoe zij , uit C 3 «ui*  §8 LAND REI ZE zuiver medelijden voor de zonden dèr menfchen en uit vaderlijke zorg voor hunne zielen, van de leken eenige voldoening vorderen voor hunne misdrijven, hen ten minnen tot berouw dwingen, en met eene grootmoedigheid, die haars gelijke niet heeft, de ondeugd, de roofgierigheid, de hebzugt en de zinnelijkheid op zigzelven nemen, van welken zij hunne evenmenfchen zo zorgvuldig willen reinigen. VI. BRIEF. ]^ a u eene algemeene fchets van de ftad Gend gegeven te hebben, zal ik u nu de voortreflijkfte en belangrijkfte der merkwaerdigheden alhier befchrijven, zijnde van dien aart, dat zij onmiddellijk mót het verhevenst gevoel der menschlijkheid overeenftemt, en zo volkomen eentonig is met de fijnfte fnaar van een gevoelend hart, dat ik befloot, dezelve van de gewoone merkwaerdigheden der fteden aftezonderen en ze u in eenen anderen brief medetedelen, wanneer de denkbeelden door het vorige verwekt, weder verdwenen zijn en uw gemoed voor de ontvanging  naar de OOSTINDIEN. 39 ging van zulke gezuiverde indrukken vrij gelaten hebben. Op eene der bruggen van Gend ftaan twee koperen ftandbeelden van eenen vader en zoon, die wegens eene misdaad tegen den ftaat tot den dood veroordeeld waren. Eenige gunstige omftandigheden deden zig aan de zijde van den zoon op ; hij werd voor zijn' perfoon van het vonnis onder zeker beding vrijgegeven — in het kort men bood hem onder de wreedfte en barbaarschte voorwaarde, die ooit in de ziele van eenen gevoelloozen monnik opgekomen is, vergifnis aan: namelijk, indien hij de beul van zijnen vader wilde zijn. In het eerst weigerde hij ftandvastig, zijn leven door zulk een fchriklijk en affchuwlijk middel te behouden: men moet er zig niet over verwonderen, want ik hoop ter eere van onze natuur, dat er weinige, zeer weinige zoons zijn, die niet met ontzetting een leven zouden veraffchuwen, dat door zulke fchriklijke en onnatuurlijke middelen behouden is. Schoon langen tijd onbuigzaam, werd de zoon eindlijk door de traanen en het dringend fmeken van eenen tederen vader vervoerd, die hem voorhield, dat tog zijn leven in alle geval verloren, en de grootst mogelijke troost voor hem was de gedagte, van door zijnen dood het werktuig van de behoudenis zijns zoons te zijn. De jongeling bewilligde, dit ijs* C 4 Üjk  V* LANDREIZE lijk middel te aanvaarden, om zijn leven en zijne vrijheid weder te bekomen: hij hief de bijl op, maar, toen dezelve op den hals van hem, van wien hij het leven ontvangen had, zou nedervallen, zonken zijne armen magtloos neder en de bijl viel uit zijne handen. Indien hij zo veele levens als haïren op het hoofd had gehad, hij zou dezelven alle, het een na het ander, eerder gegeven hebben, dan enkel de gedagte van zulk eene daad in zig te laten opkomen, laat ftaan dezelve te voltrekken; leven, vrijheid, alles zwigtte voor het dierbaar belang van kinderlijke liefde; hij viel zijnen vader om den hals, hem omhelzende, riep hij in zegenpraal uit: mijn vader, mijn vader! wij zullen zamen nerven! en eischte daarop eenen anderen tot fcherpregter, om het vonnis der wet uittevoeren. Waarlijk het hart van hem, die als een onaandoenlijk aanfchouwer bij zulk een toneel kan ftaan, moet ilard, van alle gewaarwording van deugd, van alle gevoel van menschlijkheid beroofd zijn. Een plotslijk gedruis van willekeurige toeftemming, met fnikken en zugten vermengd, vervulde de lugt. — De ftrafoefening werd geftaakt — door eene eenvoudige voorftelling van het gebeurde verkregen beiden vergifnis; veele beloningen en eer werden aan den zoon bewezen en eindlijk werden deze beide bewonderen s-  naar de OOSTINDIEN. 4r renswaerdige koperen ftandbeelden opgerigt, ora eene daad, die der menschlijke natuur zo veel eer aandoet, te vereeuwigen, en dezelve der nakomelingfchap ter lering en navolging natelaten. Het ftandbeeld van den zoon verbeeld hem in hee oogenblik, dat hij de bijl laat vallen. Nu zal ik u uit Oostenrijksch Vlaanderen voeren. Tusfchen ons en Braband ligt eene, en in vergelijking kleine, ftad, Alost, of, gelijk de Vlamingers het uitfpreken, Aalst. Van Gend naar Brusfel, de naaste groote rustplaats op mijne reis, vond ik, tot mijn leedwezen, geen gelegenheid om de reis te water te doen : ik was derhalven genoodzaakt een rijtuig te nemen tot Aalst, liggende halfwege Gend en Brusfel, omtrent vier uuren van elke dezer fteden. Het is eene kleine, doch zeer aartige ftad, aan de Dender gelegen; en wijl aldaar veel doortogt is, vind men er vrij wel allerlei gemaklijkheden. Men zou te vergeefs vermoeden, dat de roomfche ijver zo veele zielen zonder befcherming en tugt zou gelaten hebben, daar zo veele tot de flaavernij gefchikte lichaamen zijn, om er voor te betalen. Waarlijk de priesterlijke bezigheid heeft voor de ftad Aalst even zulken grooten voorraad gezameld, als voor elke andere ftad in de Nederlanden —> wijl men op derzelver omtrek agt geC 5 nQ"  4i LANDREIZE nomen heeft — want er zijn verfcheiden monniken — en dus ook nonnenkloosters; daarenboven was er een Jefuitenkollegie van eenig belang. Hoe het tegenwoordig met dit alles gaat, weet ik met. De St. Maartenskerk kan op eenige voortreflijke fchilderftukken bogen, voornaamlijk opéén meesterfluk, „ La Peste" vsiirubbens. In een klooster, het welk door eene foort van monniken, Wilhelmiten genaamd , bewoond word, zag ik het graf van thiery martin, die het eerst de boekdrukkunst uit Duitschland naar deze plaats gebragt heeft. Zijn naam en lof zijn ons door een opfchrift op zijn graf door zijnen vriend, den volgeestigen erasmus gefchreven, nagelaten. Het graf van thiery martin vertoont niet enkel een gedenkteken zijner verdienfte, maar ook der kortzigtigheid en dwaasheid der monniken. Ag! dwaaze menfchen ! zij wisten zeker niet, dat zij thiery martin de eer van hun klooster toeftonden, dat zij in hunne gewijde aarde eenen hunner grootfte vijanden ontvongen en den man, die tot vernietiging van hunne gewijde orden werkte, vereeuwigden: want de boekdrukkunst heldert, waar zij komt, het verftand op en ontfteekt het eerst het licht, voor hetwelk de prieftermagt en alle godsdienftig bedrog ,  NAAR DE OOSTINÖIEN. % drog, gelijk booze geeften , verdwijnen. De menschlijke maatfchappij heeft aan deze kunst veele voordeelen te danken, welken zij boven de dieren en de wilde volken heeft — voor de volmaking der kunften , voor de uitbreiding der weterifchappen, voor de algemeene verlichting der zielen en boven al voor de bevrijding der perfoonen en eigendommen van de banden van het willekeurig gezag en voor de bevrijding Van den geest des menfchen van de klüisters der blindheid en onkunde, met welken priefterbedrog denzelven zedert eeuwen aan de aarde gekluisterd had. Het gebied dezer ftad is tamelijk uitgeftrekt, word een graaffchap genoemd en had voormaals deszelfs eigen graaven. Hetzelve is ongemeen Vrugtbaar in weilanden, graanen, hop, vlas en andere voordbrengzels dezer lugtftreek. Ik was flegts eenen korten tijd te Aalst, en begaf mij op weg naar Brusfel; en na dat ik u nu door het gedeelte der Nederlanden, het welk het Oostenrijksch Vlaanderen uitmaakt, geleid heb, denk ik, u nu van het geheel in het algemeen eene befchrijving te moeten geven, wijl ik mij thans enkel tot groote en kleine fteden bepaald heb. Maar deze brief is reeds zo lang geworden, dat dezelve geen bijvoegzel veroorlooft; ik zal derhalven de befchrijving voor eenen anderen brief ïparen. VII.  44 LANDREIZE VII. BRIEF. I ndien de menfchen door matiging, regt en reden geleid werden, in eenige landen geen zugt naar vreemd gebied, geen eerzugt en begeerte naar onregtmatige uitbreiding van magt bij de koningen was, zou men geen onregtvaerdige vredebreuk van eenen ftaat of eene magt, noch ondernemingen tegen de bezittingen van anderen te wagten hebben; waren er geen heirlegers, om plundering en verwoesting door de waereld te verfpreiden , geen geestlijken , wel zagter , maar niet gematigder , dan de eerften , om dezelve door fpitsvindige bedriegerijen te bederven; indien het den landman, den visfer, den manufakturier en den arbeider geoorloofd was, door hunne vlijt het best gebruik van den grond te maken, op welken het geval of de natuur hen plaatfte, en de vrugten van hunnen arbeid in hunnen eigen mond te fteken — dan zou geen volk zo gelukkig zijn, als de inwoners van Oostenrijksch Vlaanderen. Het land heeft ten noorden de Schelde, ten noordwesten de Noordzee, ten zuiden en zuidwest  NAAfe tot OOSTINDIEN. 45 wésten Artois, eene der fchoonfte provinciën van Frankrijk en ten oosten Braband. De grootfte lengte is omtrent vijfenzeventig en de breedte ongeveer vijfenvijftig engelfche mijlen. De lugt is er goed, men zegt, dat hoe verder men zig van de zee verwijdert, des te beter men ze vind. De winters zijn dikwijls lang en ftreng en de zomers vogtig en zwoel; maar in het algemeen is de lugtftreek aangenaam. De grond is op de meeste plaatzen vrugtbaar en op zommigen in eenen trap, die door geenen in Europa overtroffen word. Het land is voórnaamlijk'wegens deszelfs weilanden bekend, om welke reden er veel hoornvee,, paerden en fchaapen gefokt en zeer veel boter en kaas gemaakt worden. Het brengt daarenboven eenen overvloed van alle foorten van keukengewasfen voord —- vrugten in menigte — koorn en vlas, welk laatfte niet alleen in groote menigte geteeld word, maar ook wegens de fijnheid en fterkte van deszelfs draad bekend is. Het is waar, in zommige ftreeken wast geen koorn genoeg voor de inwoners; maar dit word weder door andere voord brengzels genoegzaam vergoed, met derzelver overvloed verhandelen zij het nodige koorn van hunne nabuurén -— want, daar de inwoners akkerland bebouwen is de oplevering onevenredig en de overvloed moet derhalven zeer groot zijn. De  46 LANDREIZE De ongemeene vrugtbaarheid der fchaapen in. dit land is zeer merkwae.rdig en men kan er bezwaarlijk de reden van opgeven. Eene ooi werpt, hier fchier altijd drie lammeren, zomwijlen vier ook wel vijf en er zijn voorbeelden, dat zij er zes of zeven geworpen hebben — geen gering bewijs van de vrugtbaarheid, waarmede de natuur deze landltreek heeft voorzien. Op eenigen afftand van de zeekust is het land met zeer veele bosfchen verfierd, die zo wel brand - als timmerhout opleveren. Naar de kusten , alwaar de natuur met deze gefchenken karig is geweest, gebruiken de inwoners, in plaats van brandhout, eene foort van torf, welke zij ter diepte van vier tot vijf voet in de aarde vinden, welke niet alleen een helder, aangenaam en fterk vuur maakt, maar ook ongemeen gezond is, wijl deze brandflof geen zwavelagtige en bergharstagtige dampen bij zig heeft, die altijd bij kooien zijn. Misfchicn is geen gedeelte der waereld beter voorzien van alle foorten van visch, zo wel uit zee, als uit versch. water, dan deze provincie. Gevogelte en wildbraad is hier in groote menigte en zeer goedkoop. Men brouwt er zeer veel voortreflijk bier. De provincie word door verfcheiden ftxoomen befpoeld , van welken vier groot zijn, namelijk de Schelde, de Lys, de Scar-  NAAR DE OOSTINDIEN. ^ Scarpe, en de Dender. Men heeft hier ver* fcheiden kanaalen, van welken dat tusfchen Brugge en Gend het voornaamfte is. Dus, op alle mogelijke wijzen befchouwd, fchijnt de natuur genoegzaamen voorraad tot geluk des volks opgehoopt te hebben: in hoe verre zij het zijn, zult. gij horen, wanneer ik u eene algemeene befchouwing der Nederlanden zal mededelen. — Hetgeen van Oostenrijksch Vlaanderen kan gezegd worden, kan men ook van alle andere deelen der Nederlanden zeggen, uitgenomen dat, welk onder de heerfchappij van het gemeenebest der vereenigde Nederlanden ftaat. De ftaaten van het knd beftaan, volgens de conftitutie, die het weleer had, uit de geesdijk.heid, den adel en de gemeenten.. De geestlijkheid waren de bisfchoppen en abten; de adel beftond uit zekere famiiien, die erflijke ampten of baronnijen bezaten, met welken deze voorregten verknogt waren; de gemeenten beftonden uit de burgemeefters, peniionarisfen en afgevaerdigde» uit de fteden en diftrikten. De. roomfche godsdienst word er alleen geoefend en geduld. Een vermaard fchrijver geeft van het volk in Oostenrijksch Vlaanderen het volgend berigt, het welk ik tot uw gebruik affchrijf, wijl mijn verblijf aldaar te kort was, om mij in ftaat te ftellen, om eenige omflandige aanmerkingen over  48 • LANDRE IZË over hen en hunne gebruiken en gewoonten te maken. „ Wat den perfoon en het karakter der inwo* „ ners betreft, zegt hij, zij zijn in het algemeen „ zeer fterk, vet en ongemaklijk — zeer nijver „ in het bebouwen van hun land, in hunnen koophandel en in hunne manufaktuuren — „ Vrienden der vrijheid en vijanden der flaaver„ nij; zij hebben eene goede oordeelskragt, „ fchoon zij geen zo levendige verbeeldingskragt „ bezitten als anderen volken. Hunne vrouwen „ zijn fchoon en vrij bekoorlijk en zo wel uit den ,, aart als uit deugdzaame grondbeginzels aan „ haare mannen getrouw. Wijl zij op verftand „ en fcherpzinnighcid geen aanfpraak kunnen ma„ ken, maken zij zig ook door de walgende aan„ matiging van dezelven niet belachlijk. Beide „ geflagten beminnen openlijke vermaaken en elke „ groote en kleine ftad, elk dorp heeft zijne ker„ mis of jaarmarkt, alwaar fchouwfpelen van allerlei aart plaats hebben." Veele kunsten, die thans andere natiën verrijken en welker belangrijkheid veel twist en ftrijd van den ernftigften aart in de ftaatkundige waereld verwekt hebben, werden in dit land uitgevonden en verbeterd. De weverij werd hier in het algemeen, fchoon niet uitgevonden, egter zeer tot volkomenheid gebragt, en de kunst, om beeld-  naar de OOSTINDIEN. 49 beeldnisfert van allerlei aart in linnen te weven werd hier uitgevonden. De kunst, om haring te zouten, iloffen en lakens zeer wel te verwen en het fchilderen met olieverw hébben wij den Vlamingen te danken. Maar deze kunften en martüfaktüufén zijn vart hun geweken en hebbert, in vergelijking van derzelver vorlgen bloeijenden Haat, flegts een klein gedeelte nagelaten: zij zijn naar een land der vrijheid en veiligheid ontvloden, alwaar nooit een vijandlijken voet den grond betreed, de flaavernij niets vervalscht, de oorlog niets verflind en de priesters en despooten niet inbreken en Helen. Desniettegenflraande worden hier zijden, ka* toenen en wollen Itoffen, brocade, kamelotren, tapijten, linnen en kanten nog in aanzienlijke menigte vervaerdigd. Dit land had van de negende eeuw tot in het jaar 1369 zijne eigen graaven, doch Werd toen door huwlijk aan den hertog van Bourgondiën overgelaten en, naderhand, door dezen aan het huis van Oostenrijk. In het jaar ,1661 bemagtigden de Franfchen het zuidlijk gedeelte en de algemeene Staaten behielden het noordlijke; deels door den westfaalfchen vrede, deels door het traktaat van barricren van 17154 Wanneer men de natuurlijke deiigd van den grond in aanmerking neemt, zou men die land D VQQI  LA NDREIZE voor een aardsch paradijs houden, maar zo groot is de ondeugdzaamheid der menfchen en zo ondraaglijk de geest van die heerfchende magt, dat hetzelve het laadïe land van Europa is, daar ik eigendom zou willen hebben, of daar ik mij met de woon zou willen neerzetten. VIII. BRIEF. u thans door het gedeelte der Nederlanden geleid hebbende, het welk men oostenrijksch Vlaanderen noemt, moeten wij nu onze oplettendheid laten gaan over het geen men oostenrijksch Braband noemt, waarvan Brusfel de hoofdftad is, welker naam ook het diftrikt of het omliggend gebied voert, en alwaar ik heden van Gend ben aangekomen. Door al de gedeelten der Nederlanden , door welken ik mijne reis heb genomen, moest ik de gelijkvormige verfiering der groote wegen, vloeden en vaarten, met rijen van hooggetakte boomen beplant, bewonderen, welken bij de brandende hitte der zdnne eene ongemeen aangenaame verkwikkende fchaduw geven, zonder een groot gedeelte van den gezigtskring wegtenemen, wijl het land zeer vlak is. Ik bemerkte ïetsT  kaar se OÖSTINDIËN. ;?f Iets, het welk voorzeker in den eerfteh opflag ongemeen fcheen te zijn; op de geheele reis, welke ik nu van Oliënde tot Brusfel gedaan heb, Zag ik naauwlijks een heeren huis öf adelijk Hot —• niets dan huizen der landlieden, dorppriesters of lieden van weinig vermogen , en évenwei is het land ongemeen rijk; Ik zag op tnijne doorreis veele plaatzen, die zeer bekoorlijk waren, en eenen man van fmaak en overvloed wel zouden kunnen verlokken, om zig daar nedertezetten. Dit moet onbcgrijplijk zijn voor hun, die niet bedenken, dat in een land, het welk gelijk dit aan de verwoestende invallen van ftrijdende heirlegers blootgefleld is, verfterkte fteden als de aangenaamften befchouwd worden, wijl dezelveh de veiligfte toevlugtplaatzen voor de rijken zijn. Toen ik de ftad Bnisfel naderde", Werd ik dooreen gemengd gevoel van verbaasdheid en vermaak bij deszelfs gezigt dóórdrongen — geen ftad, die ik ooit gezien heb, verdiende met dezelve vergeleken te worden; geen eene in Europa overtreft haar in dit opzigt, volgens berigteli van reizigers, Napels en Genua alleen uitgezonderd; maar gelijk bij dezen, vervalt, zo als men er in komt, weldra de verwagting, welke door deiï uiterlijken fchijrt verwekt is. Zij beftaat geheel uit heuvelen en laagten, weiken niet flegts D 2 ver*  5* LANDREIZE vermocïjen, maar ook het gezigt der ftraaten> fchoon zij fraai gebouwd zijn, nogthans onaanzienlijk en onaangenaam maken. Brusfel ligt op den top van eenen heuvel, aan den kleinen bekoorlijken vloed Senne. De ftad heeft omtrent zeven engelfche mijlen in den omtrek, zeven poorten , aanmerklijke voorlieden en is met eenen dubbelen wal van tegelfteenen en gragten omgeven; maar, om llerk te zijn, is haar omtrek te groot; eene vesting van die uitgebreidheid zou onmogelijk eene lange belegering verduren; een oneindig groot gebrek in zulk een land, als ik befchreven heb. Hoe groot de uitgebreidheid van den grond ook zij, op welken de ftad ligt, is zij nogthans wel bebouwd en zeer volkrijk. Zij pronkt met niet minder dan zeven marktpleinen, die allen ongemeen fraai zijn, voornaamlijk de groote markt, van welke men gelooft, dat zij de fchoonfte in Europa is. Rondom dezelve zijn de hallen der verfcheiden handteringen, welker voorgevels op eene pragdge wijze verfierd zijn met beeldhouwwerk , vergulding en eene menigte latijnfche ppfchriften. De eene zijde van dit plein pronkt met het ftadhuis, hetwelk van eene pragtige bouwwijze is, en waarin de vertrekken zijn, alwaar de ftaaten van Braband vergaderen. Deze vertrekken zijn met tapijten, welken met gouden fran-  naar de OOSTINDIEN. 53 franjen bezet zijn, en bewonderenswaerdige oorfpronglijke fchilderftukken zeer fraai verfierd. De toren van dit gebouw is van eene verbazende hoogte — drie honderd vier en zestig voet. Op deszelfs fpitze ziet men het ftandbeeld van den heiligen michael, die den draak verflaat. Dit reusgeftaltig ftandbeeld heeft de grootte van zeventien voet, dient tevens'tot eenen windwijzer en is van zeer wél verguld koper gemaakt, het valt ook wél in het oog, is pragtig en dient tot fieraad der ftad. De openbaare gebouwen te Brusfel, voornaamlijk de paleizen en hoven van de verfcheide prinfen, graaven en andere lieden van-rang ("en gij rnoogt geloven, de kloofters en kerken ook) zijn doorgaands uitgeftrefct, ruim en pragtig. Agter het keizerlijk paleis, hetwelk op de hoogfte plaats der ftad ftond, doch voor veele jaaren afbrandde, is een park, wél voorzien van herten en rheën en met boomen beplant eri even als dat van St. James te Londen tot eene wandelplaats der inwoners dienende. Aan het verst gelegen einde is een openbaar huis, het welk ka rel V. na zijnen afftand gebouwd heeft. Het paleis is pragtig gebouwd: de vertrekken zijn op eene wijze ingerigt, die alles in de engelfche paleizen overtreft, en met veele kostbaaffe fchilderijen verrijkt: een van de familie van D 3 hec-  54 LANDREIZE hector in de raadkamer maakt te regt aanfpraak op den eerften rang van voortreflijkheid. Van de andere gebouwen, die om derzelver grootte-den naam van paleizen verdienen , onderfcheid. men voornaamlijk door derzelver fchoonheid en pragt die van den prins van tour en taxis, en van den engelfchen graave van ayi-esbury. In alle paleizen zijn verzamelingen van oorfpronglijke fchilderijen van de grootlte meesters wit de Ita* Haanfche en Nederlandfche fchpolen. De koninglijke boekerij te Brusfel yereischc bijzondere opmerkzaamheid wegens haare grootte en het nut van haare inrigting, wijl zij eene verzameling der voortreflijkfte boeken in allerlei taaien bevat, en het geheele jaar door des dingsdags, donderdags en zaturdags open is. Het tuighuis alhier verdient wegens de veele oude wapenen, die er gevonden worden , in pogenfehijn te worden , genomen. —■ Ik kan er u voor het tegenwoordige onmogelijk eene aanmerkenswaerdige befchrijving van geven, wijl zedert zo veel tijd verlopen is, De wapenen van karelV. met zijn paerdetuig en ftaatszwaerd worden er vertoond: ik zie er niets nieuws noch belangrijks in — een fterk bewijs , denk ik, van mijn gebrek aan fmaak. Maar ik. beken, mijne zintuigen zijn niet zo gezuiverd, om bij -eenen hoop onwerkzaame ftof eene aandoening te  naar de OOST INDIEN. 55 ee gevoelen, enkel wijl zij weleer het lichaam van eenen dwingeland bekleedde; maar zij zijn ook zo grof en verftompt niet, om op het gezigt der wapenen van montazuma niet innig geroerd te worden , dien gehoonden keizer vari Mexico, flagtoffer der roof- en hebzugt onder den gewoonen dekmantel van godsdienst. Waarom de wapenen van montazuma een gedeelte der zegentekenen van eenen roomfchen Staat moesten uitmaken en in zegenpraal vertoond worden, kan men bezwaarlijk uit de menfchlijke dwaasheden afleiden: waarom het geen een vlek van het donkerst hellenzwart in hunne duistere geloofsoorkonde is, vertoond moet worden, is onbegrijplijk, in zo verre wij der waarheid van het oud fpreekwoord geen plaats'- geven: Qiws deus vult per der e, prins dement at, en dat, na dat zij eiken grondregel der deugd; der zedelijkheid en des gevoels afgelegd liébBen- nadat zij in wreedheid alles, Wat wij van de fchriklijke mo»~ fters op aarde en in de diepte weten van de wreede hyena en den verflindenden hayvisch, overtroffen hebben — nadat zij met gevolg de -ijverigfre pogingen der boöze geesten," die ia de hel' ten ondergange van het menschdord hunne beraadflagingen moetefc houden-,- nageflreefd hebben — zijn zij begerig', den roof hunner verwoesring tot «ie nakomelingfchap overtebrengen, en aan deD 4 zei-  5« LANDREIZE zelve te verkondigen, welke glorijrijke zaaken zij in die dagen uit liefde voor christus volbragt hadden — om aan den dag te leggen, welke weldaaden van eenen godsdienst, die zedcrt zo veele eeuwen, aan elke ontzetting, welke de ziel des menfchen met fchrik vervult, bekragtiging gaf, en daardoor bekeerlingen maakte voor hunne grondiTellingen, afgeleid kunnen worden. Wangedrogten, vervoerden! weg met uw nietig tovergezang, gij huichelaars, die de gruwzaamheid van den tegenwoordigen tijd, de flagting der Jakobijnen met de misdaaden van het ongeloof wilt brandmerken, en deze betreurenswaerdige verwijdering van de menschlijkheid aan den afval van het christlijk geloof toefchrijft. Ziet op Mexico! -— Ziet, een moniler, een opperpriester van uwen godsdienst, door fqhoone beloften en honigzoete overredingen een volk-om' zig heen verzamelen, en wanneer;eene vlakte aangevuld was, zijne bloedhonden met zwaerden en crucifixen gewapend, bevélen, op deze!ven aantevallen, en hen te vermoorden wijl een arm fchepzel, het welk niet wist, wat een boek betekent , gevallig eenen bijbel uit zijne hand had laten vallen. Ziet, hoe hij noch ouderdom noch kunne verfchoont , maar alles uit liefde tot christus flagt, Wanneer heeft het verdwaasd en woedend volk van Frankrijk in de volle uit-  naar de OOSTINDIEN. 5? icorting van deszelfs volkswoede zulke affehuwlijkheden begaan, als de wreede priesters in koelen bloede volvoerden? Wanneer velden zij hunne medefchepzels te neder, wanneer moordden zij de kinderen en gaven derzelver nog trillende leden den honden tot voédzel, gelijk vroome Christenen met eenen priester aan het hoofd in Mexico gedaan hebben? Nooit, nooit! Leert daaruit wijsheid, gij; huichelaars! En wanneer uwe vijanden noch door reden overwonnen, noch door magt bedwongen, wanneer hunne roverfche en laage voordgangen niet gefluit kunneri worden, heiligt dan ten minften hunne verfchrik~ lijkheden, noch omfluijert hunne misdaaden niet in de oogen der reden met die van zwarte verwe, en herinnert u,- „ dat de flegtfte ook niet te zijn, op eenige wijze lof verdient,3" -en'- dat dé wreedheden der Jakobijnen te Parys, hoe fchriklijk dié ook zijn, barmhartig Zijn in vergelijking met de christlijke flagtingen in Mexico, Europa en Afie, waarheen het pausdom zijne bloedige klaauwen zette* Gij moet, uit het geen ik gezegd heb, niet befluiten, dat ik eene heimlijke verbittering tegen het pausdom voede, gelijk zo veele mannen en nog méér vrouwen doen, om dat deszelfs geloofsartikelen verfchiilen van die, in welken zij opgevoed -z'jn \ ik .c-nk, dat mijn hart en' mijn D 5 ver-  58 LANDREIZE verirand boven zulke vernederende vooroordeelen verheven zijn: maar, ik vcragt al wat met het jnenschlijk geluk ftrijdig is, — de werkzaamheid van den geest nederdrukt, — den droom van het gevoelen duit, dien hindert, om de kennis van onzen toedand te vermeerderen en die te verbeteren. Ik verfoei alle onbefchaatnd en. huichelagtig indringen der geestlijken in volks- en familiezaaken; te meer, wanneer dit indringen eenen boozen grond heeft, en nog meer, wanneer hetzelve het momaangezigt der godvrugtigheid aanneemt ; want dit is tevens de menfchen bedriegen en God ontëren. Al deze oorzaaken van veraffchuwingzijn meer of minder met alle christlijké godsdienstfekten gepaard ; die der kwakers uitgezonderd — doch met het pausdom meer, dan met eenige andere. — Men heeft de aanmerking gemaakt, dat, terwijl de eerde grondftellingen van het christendom, zo als het oorfpronglijk ia de befchouwing was gegrond, vrede en welgezindheid jegens alle menfchen waren, heirtogten, vervolgingen en bloedvergieten in de oefening, deszelfs voetftappen, waar het zig ook heen wendde, gedrukt hebben, en dat zijn wezenlijke zelfs door zijne eigen dienaaren verdorven werd, die met den tempelfleutel voorzien, de bekleedzels van het altaar Helen, om de wandaltige en gebrekkige ondeugd daar mede te bedekken. Maar de hel-  naar de oostindien. 53 Tneldere ftraalen der opgaande reden breken thans met volmaakter licht over het menschdom dooien haaiten zig naar den middagglans, voor wel* ken zulke hersfenfchimmige ; gedrogten , door godvrugtige bedriegerijen geboren, zullen verdwijnen :. en „ gelijk de grondlooze werkplaats „ der beguichelingen zelfs .geen ovcrblijfzcls na* „ Ucett.". , .„:, .. .„. .... „{.-„• ; óöqj -j / a CTptsKsn^'r'Jtv'•■i^?fwV:oL.3C>}.j1>r!'jon . ?ioi i hmth nip »Mon3d *#m3 ■ tart gojswl • ]':".,jh^'A'S) 'iDov rtobhjjJ fcü'wwjb ?>hl:3oy ix. brief. 1 ót.iiScd'/óv u^visssb "k;ov bood jttrtinraSI nnv Itsj d btiov '("■■ i'' > ■ natrnncQ n het tuighuis te Bjusfel is nog eene andere. zeldzaamheid, die ik in mijnen laatltcn brief voor? bijging, —' Een modél van een kanon, prq zeven kogels^ ,ge|ijk daaruit te fchictcn. lipt is eene troostrijke opmerking voor de mensqhlievendheid, dat van al de affchuw.lijke \ycrktuigen, die het uitvindend vernuft tot vergroting van de wreedheid en het bloedvergieten ontdekt heeft, in laater tijden geen een aangenomen is. Dit modél ligt der-halven hier enkel tot een bewijs van den duivolfehen geest des uitvinders. Het operahuis te t Brusfel word voor een der yoortreflijkften en grootücn in Europa gehouden en  LANDREIZE en is in den italiaanfchen fmaak gebouwd, met rijen van loges of kabinetten , waarvan de meeften ftookplaatzen hebben. Een daarvan, hetwelk aan eenen prins toebehoorde , wiens naam mij ontfehoten is, was met fpiegels behangen, zodat, terwijl hij bij het vuur zat, ververfchingen gebruikte, of op zijne fofa lag, hij de geheelè vertoning kon zien, zonder noch door de toneelfpelers, noch door de aanfehouwers gezien te worden. De omloop van geld is in Brusfel fterk. De hertog van St. Pierre betaalde niet minder dan veertig duizend gulden voor vier fchilderijen van rubens en synder; -— lodewyk XIV. koning van Frankrijk bood voor dezelven verbazende fommen; doch zij vonden eindlijk haaren weg naar de verzameling van den britfehen graave van Oxford. Derzelver waerde, volgens het zeggen van kenners, is onfeharbaar. Brusfel is zeer wél voorzien van water ; behalven de Senne, welke er dóór ftroomt, 'heeft deze ftad twintig openbaare bronnen op de hoeken der meefte volkrijke ftraaten'met ftandbeelden verfierd. Het laag gedeelte der ftad is met kanaalen en gragten' doorfneden, dié met het groote gemeenfehap hebben, het welk zig tot in de Schelde uitftrekt. Door dit kanaal, hetwelk in 1561 voltooid werd, en aan de ftad agt honderd duizend gulden kostte, kan men van Brusfel in de Noord?  naar de OOSTINDIEN. H Noordzee zeilen, en tweemaal daags varen barken van hier op Antwerpen en van daar terug. De ftad is vol kerken, van welken die van St. Michaël en St. Gudula de merkwaerdigften zijn. De eerfle word gemeenlijk de hoofdkerk genaamd, is een pragtig, oud gotthisch gebouw en wegens haare ligging een der fchoonfte fieraaden der ftad. Zij is niet alleen naar het uiterlijk aanzien pragtig, maar ook van binnen fraai verlierd. De pilaaren, die het gewelf onderfchragen, zijn hoog en vol fmaak, tegen eiken ftaat een ftandbeeld van tien voet hoog. In dezelve telt men niet minder dan zestien kapéllen, en elke van dezelven is met eenen overvloed van pragtige verfierzels , altaarfieraaden, kandelaaren, crucifixen en ook met eenige voortreflijke fchilderijen verrijkt. Eene fchilderij, verbeeldende christus, den fleutel van het hemelsch paradijs aan petrus overgevende, en welke tot de meesterftukken van rubens behoort, hangt in eene dezer kapéllen. In het koor dezer kerk zijn verfcheiden kostbaare gedenktekens. Maar verre het grootfte eh merkwaerdigfte in deze kerk is, mijns oordeels, een predikftoel, een der rijklte en voortreflijkfte ftukken van gedreven werk, die ik ooit gezien heb. Onder ziet men adam en eva in levensgrootte in het oogenblik verbeeld, dat de esgel hen uit het paradijs jaagt. In beider  fö» LANDREIZE der aangezigten zijn diep en tutdruklijk de trekken afgebeeld van eene door angst en gewetenswroegingen gefolterde ziel. Agtcr eva is de dood afgebeeld, die haar vervolgt, en bovenop den prediklloel ziet men christus met de heilige maagd maria de Hang den kop vertreden. De ftcrke uitdrukking in het gelaat van al deze beelden en de bekwaamheid des kunstenaars is des te nierkwaerdiger, wijl alles uit eikenhout gehouwen is. Eene der kapéllen in dd hoofdkerk bevat eenige bovennatuurlijke merkwaerdigheden, die ten aanzien van het wonderbaare — voor geen in de geheele lijst van monniksbedriegerijen wijken. Drie hostiën of ouwels worden dagelijks door het volk vereerd. Dezen , verzekeren de priesters met ftoute kaaken, en het volk gelooft het ook ftijf "en fterk, werden voor langen tijd, in het jaar 1369, door eenen Jood doorftoken en bloedden fterk. Zij worden eiken feestdag in eenen kelk, die rijk met diamanten bezet is, tentoon gefteld, en eiken zondag na den 13 van hooimaand is een jaarlijkfche omdragt ter gedagtenis van deze doorfteking en bloeding, in welken de hostiën met groote pragt door de ftad rond gedragen worden, met allerlei foorten van kostbaar© gefteenteh verfierd en door de ganfche géestlijkheid, geordende en waereldlijke, de ftadsrege- ring,  naar de OOSTINDIEN. 63 ring, het hof van juftitie en zelfs door den gouverneur der provincie verzeld. De kapél, itï welke zij bewaard worden, is van marmer en het altaar van digt zilver. — Groote God! welk eene befchimping voor het menschlijk verftand, dat in eenen tijd, waarin de geest des menfchen genoegzaam verlicht is, om de zwakheid van eene befpotlijke ligtgelovigheid te vermijden, een geheel volk tot zulke buitenfporige beguichelingen moest komen. Welk eene fchande voor de geregtigheid en eerlijkheid, dat zij , die gefield zijn, om voor de regten des volks te waken, en voorzeker te wél onderwezen zijn, om aan zulke vodderijen hun geloof te hegten, zig egter vereenigen, om het geheel gewigt van hun aanzien aan zulk een groot en fnood bedrog eener ganfche ftad te geven. De magiftraat, het geregtshof, de gouverneur gaan nog daarenboven in het gezelfchap der bedriegers met gefchoren kruinen. —« Goede God! kan men meer zeggen ? eene menigte van verklaringen zouden het niet meer aan het licht kunnen ftellen of het zigtbaarer onge-i rijmd maken, dan het bloot verhaal der daadzaaken zeiven. Het is onmogelijk, in deze ftad het getal der nonnenkloofters van de verfcheiden ordens optenoemen,waarin ongelukkige vrouwen, zommigen uit bijgeloof, anderen uit dwang, opgefloten zijn. Twee  ©> LANDREIZE Twee van deze klooftcrs zijn engelfchen. Een van dezelven is van de orden van dominikus, ingcfteld door den kardinaal howard onder de regering van ka rel II., waarin eene dame uit het adelijk huis norfolk altijd abtdis was: hen ander is van de orden van benediktus. Dit laatfte is gelijk eene kleine ftad met wal en gragtcn omgeven, en in kleine fraaije ftraaten verdeeld, waar elke non haar eigen vertrek heeft: het getal der nonnen bedraagt in alles zeven of agt honderd en zomwijlen meer. Wanneer in de bevolking de waare fterkte van eene natie beflaat, dan is dit gedeelte van den roomfchen godsdienst onvoorzigtig. Het getal dezer vrouwen zedert de regering van karel II. moet veele duizenden bedragen. Indien dezelven getrouwd waren geweest en elke twee kinderen gekregen had, zou ongetwijfeld haar getal met haare kinderen, kindskinderen en kindskindskin.deren tot op dezen dag door alle takken der afftamming met dat van een geheel volk eener middenmatige provincie evenaren. Hoe groot moet niet het verlies voor de bevolking der gehecle aarde zijn, door den ongehuwden ftaat van zo veele milioenen van het manlijk en vrouwlijk geftagt, die, zedert dat deze ongemeene leer de mode werd, in roorafche landen der onvrugtbaarheid gewijd zijn? Het is in het geheel niet te  naar bi ÖOSTINDIEN. 6$ berekenen: niet, als of zij nu en dan geen moeders wierden — zij kunnen dit indedaad zijn, maar met het kind word gemeenlijk zo gehandeld , dat zij haare zwakke deugd en haare biegtVJiders geen fchande aandoen. Doordien men zig door zulk eenen ftroom van walglijke denkbeelden, waarmede de ontelbaars ongerijmdheden en bedriegerijen Inpauslijke landen geftadig het hart vervullen, doorworltelt, is het eene heuglijke zaak, door de'befchouwing eener wezenlijk nuttige en menschlijke inrigting verlost te worden en zulk eene fielt zig aan mijne herinnering voor. Men heeft mij gezegd, dac in Brusfel en in alle groote fteden der Nederlanden een huis is, alwaar men tegen zeer matige interesfen geld op panden kan lenen; zodanig een huis of gebouw word berg van barmhartigheid of bank van lening genoemd. Zulk eene bank werd voor omtrent honderd en agt jaaren door den aartshertog al bert en zijne gemaalin t sabella opgerigt. Doof deze inrigting zijn de armen van het knevelen eri villen der woekeraars bevrijd, en om dezelve nog volmaakter te maken, zijn er heimlijke ingangen, zodat zij, die hunne behoeftigheid gaern zouden bedekt houden, van alle vernedering en befchaming, van er openlijk in e'n uit te moeten gaan, bevrijd zijn. Ik twijfel niet, of gij zult gelezen hebben,' l E dac  6Ö\ ,, L 'A N:D REtZ.E/ < dat men in de heidenfche tijden geloofde, dat de godheden der zonderlinge verdichtzelkunde zig over het getal drie verheugden ; de pauslijke handvesten hebben het getal zeven als een gelukkig vastgefteld. Dus hebben zij zeven facramenten, zevert doodzonden. Brusfel is daardoor onderregt en de» wenk van den. heiligen kerkdienst z-ig te nut makende, heeft het zeven groote ilraateri , zeven kerfpelkerken, zeven patricifchc fa—i^ilien.,..:nit welken de overheidsleden-verkozen Werden,,, of verkozen moeiten worden , zeven groote pleinen , zeven .vroedvrouwen door den raad béyoorregt en beëjdigd, en zeven poorten, die: hadr Zeven plaatzcnvan vermaak en uitfpanning leiden, :eene naar eene plaats tot de vogelvangst' beftemd, eene tweede naar eene tot devisvaftgst, eene derde naar jagtveldeneene vierde naar bekoprlijkc akkerlanden , eene vijfde naar groene weilanden, eene zesde naar fonteinen en wijnbergen, eene zevende naar tuinen en lusthoven. .Behalyen al deze zeven beroemen zij zig ook, eenmaal het groot geluk gehad te hebben, van zeven gekroonde hoven met zeven duizend paerden, die tot derzelver gevolg behoorden, te onderhouden- Indien er eenige toverkragt in het getal zeven ware, moesten de inwoners van Brusfel voor alle ongeluk verzekerd geweest zijn. Maar fausqulottea. hebben deze aangenaame beguiche- ling  baarde omermni&n. %f ling weggenomen, de toverij doen verdwijnen en het arm getal zeve'n ep deszelfs enkel rekenkundige waerde gebragt. De herbergen en huizen, waar men tafel houd, overtreffen alle anderen in'Europa. Een vreemdling kan misfchien hier beter en voor minder prijs eetcn, dan ergens elders. De wijn is ook voortreflijk en goedkoop, en de loon der huurkoet* zen boven alle verwagting billijk. Hier moet ik u nog de aanmerking maken, dat men op de gehccle reis van Oliënde af in llaapvertrekken moet zitten en eeten, eene zaak, welke in het geheel niet overeenkomt met de gevoelens van hun, die aan britfchc,herbergen gewend zijn, fchoon deze flaapvcrtrekken . oMï de waarheid te zeggen, grooc en ruim zijn. Dv.' bij Brusfel begint het vermaard bosch van,ooigne, alwaar de inwoners brandhout mogen hakken: .zodra een boömigê* veld is, word weder een jonge in zijne plaats geplant; op deze wijze word het houtgewas onderhouden en vcrfehaft den armen eene beftendiga onderfteuning. $b rbhAvAwsx\Q i*;^?>f."jvol ob V* crarblnsvi 19b t^uKnni tek\h<} -ub '{O .!;!*.•- i-rir, ihofl vjb'A tw «cv 311.1; uvA fio'lo-is tvn ,jht>« sari jïa^ ox'kw ofüh.v •Ij mn/.;i'-*ot;yr •^L-ncIwbotf -tob m«q>iJ stik:; E * X. BRIEF,,  . LANDREIZE X. BRIEF. M aar eer ik de Nederlanden verlaat, moet ik u mijne aanmerkingen over het land en deszelfs inwoners mededelen, het welk ik, zondereenen onverfchoonlijken misflag te begaan, niet kan nalaten , wijl ik; reeds zo bijzonder omftandig in zaaken van minder belang tegen het oogmerk van mijn ontwerp geweest ben. Schoon het bijzondere in de oogen van eenen zedenwijsgeer bijna in het geheel geen bemerking verdient en tot de eigenlijke beoefening van den mensch behoort, denk-ik egter, dat het in de befchrijving van een volk niet ten eenemaale onnodig is, tevens in het bijzondere van hetzelve te treden; dewijl men dan zal vinden, dat tusfchen den perfoon en de ziel des menfchen eene grooter gelijkheid plaats heeft, dan men gemeenlijk waarneemt. Zo is de levendigfte opgewektheid, de onvermoeidfte werkzaamheid, het ongeftadig en grilziek karakter der Franfchen in den natuurlijken aart van een ieder fterk afgebeeld. Op dezelfde wijze geeft het fterk, vet, grofenwanftallig lichaam der Nederlanders genoegzaam de $ :ina j- -»3 ge-  naar de OOSTINDIEN. 6> gefteldheid en hebbelijkheid van hunnen geest en van de vermogens van hun verftand te kennen —■ naerftig en ongemaklijk ; van weinig verftand, doch niet zonder oordeelskragt; langzaam en traag in het werk, doch volhardend in het'pogen, en zonder zig in den voordgang van het fpoor te laten brengen, zijn zij gemeenlijk op het einde gelukkig. In den oorlog koel en dralend in aanvallende maatregels, maar onbuigzaam en fchriklijk in den wederftand: gelijk de wilde zwijnen in de wildernisfen zoeken zij met niemand den ftrijd, maar gaan hem ook niet uit den weg, om hem met den magtigften te vermijden. Hunne begeerten en wenfchen zijn koeler dan die van andere volken , maar ook minder aan verandering en eigenzinnigheid onderhevig; zij zijn niet hevig in liefde, maar hunne vrouwen op eene redelijke wijze genegen en toegedaan, en beiden man en vrouw zijn zo wel uit den aart, als uit deugdzaame grondbeginzels aan derzelver egtverbindnis getrouw. Met deze natuurlijke gefteldheid zijn de uitwerkzels van hunne nijverheid bewonderenswaerdig, voornaamlijk in hunne vaarten, kanaalenen fluizen, die niet enkel tot bevordering van den handel en de gemeenfehap, maar ook tot verdediging tegen hunne vijanden dienen: zo was het eertijds. Maar ag! het eerfte gebruik, de hanE 3 del,  7c LANDREIZE del, heeft de kragten van hunnen geest derwijze in flaap gewiegd, dat zij het laatfte geheel fchijnen te verwaarlozen, en van alle volken de wijsten en behocdzaamften zijnde, om hunne regten te handhaven en te verdedigen, de ijverigfte befchermers hunner onafhanglijkheid, de blakendile vrienden der vrijheid en de grootfte vijanden der flavernij, zijn zij eene foort van zonderlinge, onbeftendige en verwarde ftaatkundigen geworden, dat zelfs de zulken, die niet ligt in verlegenheid geraken, zwarigheid zouden vinden, om dezelve te befchrijven. Zij hebben zo veel van hunne oude en edele waakzaamheid behouden, om hen agterdogtig te maken — zo veel van hunne onafhanglijkheid, om hen tot verandering genegen te maken — zo veel van hunne ijverzugt, om hen tot tegenfland aantefporen — maar geen deeltje van hunne wijsheid, om hes te leren, waar aan zij zig zullen houden, waar zij wederftand zullen doen, en waar zij tot daaden zullen befluiten — noch iets van hunnen moed tot de uitvoering van eenig befluit, welk zij genomen hebben. In het jaar 1781 kwam de keizer josephII. naar Brusfel, om zijn vaderlijk gevoel des beheerfchers in de befchouwing van zijne onderdaanen te verlevendigen, en zig te doen huldigen; en mogelijk heeft bij geen gelegenheid de wispelcurigfle natie grooter vrcug-  naar dé OOSTINDIEN. ?! vreugde meer algemeen doen blijken. Eenigen tijd voor zijne aankomst was het geheele land in beweging, en zelfs de huislijke bezigheid Mond Uil en verwagtte met verlangen en angstvallig zijne komst. Alles bij de geboorte, de opvoeding, natuurlijke gefteldheid en de perfoon van den jongen keizer vereenigde zig, om aan zijne onderdaanen het hoogfte gevoel van zijne goedheid inteboezemen en alle ftanden des volks met de gelukkigfte voortekens van eene wijze en weldadige regering te bezielen. Ook bedroog hij zig niet, zijn gedrag onder hen is der herinnering door eene menigte van daaden van goedwilligheid, genegenheid en innemendheid toevertrouwd, welken tonen, dat de grootheid van den monarch hem de menfchlijke natuur niet uit het oog lieten verliezen, en dat. zijn hart zig meer voor de aangenaame huislijke vreugde van eenen onderdaan fchikte, dan voor de ltrcnge en onbuigzaame onverzetlij kheid, die eenen koning voegt; want ik ben het volkomen eens met den beroemden junius, dat men bij bijzondere lieden deugden vind, die bij eenen koning ondeugden zijn en dat de regént van een land, om zijn aanzien te bewaren, vertrouwlijken omgang zou vermijden en zijn perfoon tegen de algemeene opmerking heilig houden. Schakespear heeft zijnen mendrik.IV. eene zeer fraaie uitdrukking, in E 4 di t  7* L'ANDREIZE ditopzigt, in den mond gelegd, welke der op» werkzaamheid der koningen wel verdien:. Had I fo lavish of my prefence been. So common hackneyd in the -eyes of men, Opinion, that did help metothe crown, Had ftill kept loyal to poffeffion, And left me in reputeleff banishment, A fellow of no mark nor likelihood. By being feldom feen, I could not flir, But, like a cornet, I was wonderd at Ihat men woujd teil their childern: this is he ! Dat is: Indien ik mij zeiven zo verwaarloosd, mij in de oogen der waereld zo veragtlijk gemaakt, mij zo ligt aan roekloos gezelfchap ten prijs gegeven had, dan zou de gunst des volks, die mij aan de kroon hielp, den vorigen bezitter getrouw zijn gebleven, en men zou mij in veragtlijke verbanning ongemerkt en ongeagt gelaten hebben. Ik liet mij zelden zien en kon derhalven geen voet verzetten, zonder, gelijk eene komeet, bewonderd te worden. De ouders zeiden dan tegen hun kroost: dat is hij! Ik zal flegts ééne annecdote, ééne merkwaerdigë uitdrukking van josephII. van de veelen, die ik  naar de OOSTINDIEN. 73. ik gehoord heb, vermelden, welken zullen kunnen dienen, om zijn karakter volkomen aan het licht te (lellen, en u, wanneer gij ze als daaden en gewaarwordingen van een' jong mensch befchouwt, die in despotismus en trotsheid opgevoed is, als een wonder zullen voorkomen. Op zijne reis naar de Nederlanden bezogt hij Wurzburg, en alleen en onbekend rondgaande, bleef hij voor eene kleine herberg liaan, in welke de lieden het zeer drok hadden, ging binnen en vraagde, waarom zij zo vrolijk waren: ,, Mijn heer, zeide een der landlieden, wij vieren eene bruiloft." „Mag ik er ook deel aan nemen," zeide de verkleede keizer. De waerd kreeg er verlof toe. Toen hij in het vertrek trad, werd het jonge paar hem voorgelleld,. hij ontvong ze met veel vrolijkheid, ging zitten, dronk op de gezondheid van bruidegom en bruid, en na dat hij naar derzelver omftandigheden vernomen had, nam hij affcheidvan het gezelfchap. Maar, hoe groot was hunne verbaasdheid, als zij onder eene fles wijn, die zij opligtten, een' wisfelbrief vonden van zes honderd gulden, ondertekend jos e p h en betaalbaar aan het jong getrouwd paar. Toen te Luxenburg het volk overluid des hemels zegen voor zijne vriendlijkheid affmeekte, zeide hij, terwijl zijne gevoeligheid de traanen uit zijne oogen perste: „ik wenschte, dat ik u E 5 „ door  jï LANDREIZE „ door mijne zorg even zo gelukkig kon maken, „ als ik het door uwe genegenheid ben." De gemeenzaamheid is dikwijls door dwaazen vergood en door wijzen berispt; maar, wanneer alle voorbeelden van vriendlijke gemeenzaamheid, die koningen oefenen, gelijk die, welke ik van joseph verhaald heb, uit den zuiveren ontwijfelbaren geest der menschlievendheid, niet uit gapende nieuwsgierigheid van lompe dwaasheid of kinderagtige vraagzugt voordkwamen, en wanneer de koningen in plaats van zig door hun, die hen bezogten, voor de eer, van met de majefteit een gefprek gehad te hebben, te doen betalen, en hen daardoor gemelijk te maken , de onderdaanen , gelijk de goede keizer joseph, edclmoediglijk gefchenken in geld deden, zou gewislijk hunne gemeenzaamheid de vergroting der dwaazen kunnen trotzeren en op de goedkeuring der wijzen aanfpraak maken. De huldiging gefchiedde te Brusfel op den 13 van hooimaand. Niets kon de pragt der plaats evenaren, dan de algemeene vreugde des volks: het gedrang was boven alle befchrijving groot en alles ging tot tegen den avond geregeld toe, tot dat bij het aflteken van een vuurwerk het pragtig ftadhuis vuur vatte en verbrandde : zes ongelukkige menfchen verloren het leven, twintig werden gevaarlijk gekwetst; de omgekomenen waren geheel  naar dè OOSTINDIEN. 75 heel verfchroeid en hun gekerm was onbefchrijflijk. Gij zult zekerlijk vermoeden, dat die voor eene denkwijze, als die des keizers, eene treurige gebeurdnis zal zijn geweest — en zo was hét ook. Hij verliet de ftad onder den druk van gewaarwordingen, welken van die, met welken hij er inkwam, zeer verfchiliende waren, en werd door het gebed en den zegen des volks begeleid. Maar nu zullen wij de tegenzijde der muntë zien. De ftem hunner gebeden voor zijne welvaart en hun roemen zijner grootheid was nauw'lijks op hunne lippen beftorven , als hun hart reeds tot opftand en oproer neigde. Ik wil niet zeggen, dat zij in het een of ander opzigt geen reden hadden , maar in welk van deze beide uicerften? voor zeker konden zij in beiden geen gelijk hebben; veel minder kan hunne volgende gedraging door een grondbeginzel der menschlijke natuur geregtvaerdigd of verdedigd worden; n/aar moet als de veragtlijkfte laagheid, de blohartigfte zwakheid en de grootfte dwaasheid befchouwd worden. Zij keerden weder tot hunnen heerfcher en verzogten vergifnis, die hun verleend werd. Weder door de Franfchen beroofd en zonder befcherming gelaten, bogen zij den nek en ftreefden naar oostenrijkfche befcherming en juk, en boden zig werklijk aan, honderd duizend man voor den keizer te leveren, indien hij de Fran-  f6 LANDREIZE Franfchcn weder uit hun land wilde verdrijven; Een voortreflijk woord — het indien! Hoe een volk door manhaftigheid en liefde tot de vrijheid gevormd, zo diep kon zinken, is onbegrijplijk. Het is eene moeilijk te beflisfen vraag: of hardnekkige verkleefdheid aan eene kwaade zaak niet hoogcr te fchatcen zij, dan wankelmoedige agtloosheid, verlating en aanneming van regt en onregt, naar dat de eigenzinnigheden en omllandigheden van het oogenblik het vorderen. Van twee zulke veragtlijke zaaken houde ik de eerfle voor minder hatenswaerdig en minder verwijfd. Tevens kan men door eene befchouwing van het land ook waarnemen, dat zij onderden naam der vrijheid onder het juk der dwinglandij zugten. Want, fchoon het land, zo als ik het befchreven heb, bekoorlijk is, zijne vrugtbaarheid zijnsgelijk niet heeft, zijn grond met de beste gcfchenkcn der Voorzienigheid verfierd, met aanlachende weiden en bloeijende vlakten voorzien is, fchoon Ceres den arbeid van den landman overvloedig betaalt , elk akkerveld het aanzien van eenen lusten vrugtuin heeft, en het land, hetwelk, naar ik vernomen heb, vijf pond Iterling voor eiken mergen zou opbrengen, hier ten hoogden voor agt, negen of tien fchellingen verpagt word, naar hetzelfde geld gerekend — zijn nogthans on«  maar de ÖOSTINDIEN. ff ondanks dk alles, de pagters in het algemeen zeer arm; men vind-weinig rijken of vermogenden, gelijk den middenftand dezer klasfe van lieden in Engelland. Het ontbreekt hun aan groote aanmoediging tot vlijt en naerlligheid — zekerheid des eigendoms: zij kunnen van het bezit hunner landerijen weggerukt worden en zijn aan plundering bloot gefield, wanneer eenen monarch hét goed vind, oorlog te voeren. XI. BRIEF. >-sg ia as^iteironsjj pv\. 'j:ifnr." r;,i .nKhasq D e tijd van mijn vertrek van Brusfel naderende, voelde ik al de bittere gewaarwordingen, met welken ik Londen verliet, in eenig opzigt vernieuwen. Het geluk, den generaal lockhead te ontmoeten, had mij eene kort durende tusfchenpozing verfchaft; maar nu zou ik mij aan een onbekend land alleen aanvertrouwen , zonder het vooruitzigt te hebben, van aan deze zijde van Indien eenen vriend te vinden, die mij in mijne bekommering kon trooflen of mijne fmert vérzagten. Na dat ik van Brusfel zo veel gezien had, als tijd en omflandigheden het mij toelie- ten,  L AND R E I Z E. ,, ten, f>w befloot ik, zo haastig mogelijk; mij yooFf waard te fpocdcn en nam de post naar Luik. Ik kwam door een fchoon, vrugtbaar, wel bebouwd laad, tegen welks aanloklijkheden de vernieuwde ftrijd ^mijner gewaarwording mij bijna ongevoelig, maakte.: • ;• • j Het bisdom Luik. is zeer volkrijk en uitgeftrek,t, bevat veele groote lieden, veele baronnijen en heerlijkheden, zeventien abtdijen voormannen, die allen van goede afkomst moeten zijn, elf voor het vrouwlijk geflagt, behalven die voor lieden van minder afkomst. In deze verdeling der abtdijen onder het manlijk en vrouwlijk geflagt heeft men.- -geloof ik, op gelijkheid van getal in het minfté 'geen agt genomen; en ik geloof in de daad, dat met de vaders niet te breed is.gehandeld, fchoon de vrouwen, dit durf ik zeggetv, mpt de inrigting zeer wel te vreden zijn. ■Mijn oogmerk is wel in het geheel niet, mij in e?ne nauwkeurige befchrijving der fteden intelatc.n, welke men in elk aardrijks-en gefchiedkundig boek vind; doch er komen in de fteden . merkwaerdigheden voor, die men volftrekt . niet voorbij kan gaan, wijl zij misfehien in zulke boeken over wetenfehappen, .die gij onder het oog,krijgt, niet gevonden worden. . Luik is de hoofdftad van een bisdom, zonder tegenfpraak eene fchoone ftad van eene verbazen-  NAATt>pt ©ÖSTINDIEN. f% de grootte»; haaf rijkdom, haare merkvvaerdighe*den, haar overvloed en haare gezonde ligging kan uit den naam, dien zij uitdruklijk eenen langen' tijd bij wijze van uitnemendheid gevoerd heeft, verklaard worden: — het paradijs der priesters. In de daad het moet eene heilige en gelukkige ftad zijn; want zij is met kloosters, kerken en godsdieniligc geftigten als opgevuld. ..... Het paradijs der priesters, voortremjk! Gewis, wanneer de genie der zinnelijkheid zedert eeuwen zijne vindingskragt folterde, om voor de groote marktplaats van pragt en weelde, van weljust en zinnelijke vreugde eene benaming uittevinden, had dezelve er geen kunnen bedenken, die. zo bijzonder gepast was, als die van -hei paradijs der priesters. In de groote hoofdkerk zijn vijf zilveren kasfen vol heilige overblijfzels, daarenboven verfcheir den zilveren beelden van heiligen. Een St. joris te paerd van digt goud. — Buiten de ftad in hep klooster van St. willem is het graf van den engelfchen reiziger john mandeville, naar wien alle leugenagtige reizigers ma.mdevili,e genaamd worden — eene benaming-, die ik, ik verzeker u, zal vermijden, fchoon ik mij ook deswegen aan het verwijt der domheid bloot mogt ftellen. Ik geloof, dat hij wegens zijne werklijk priesterlijke magt in het wonderbaar* met  8ö LANDREIZE met eenen rang onder de eerwaerdigen f3 vereerd. Zij hebben het egter nodig geagt, in een (legt fransch gefchreven opfchrift, allen, die het zien, te verzoeken, voor zijne ziel te bidden. Waarlijk de wonderbaare gefchiedenisfen van den armen Sir john zijn zo fchuldcloos, als er ooit dergelijken verdicht werden en tot tijdflijting dienden. Maar, indien zo veel van hun eerwacrden gezegd kon worden, dan mogten zij hun toekomend heil op hunne eigen onfchuld en Gods barmhartigheid laten berustert, doch ik geloof, dat hunne wonderen dieper gaan en eene gewigtiger en ernttiger rekenfchap zullen vorderen. In het bisdom Luik, omtrent negen uuren van de hoofdftad, ligt de beroemde ftad Spa, die wegens haar voortreflijk water Zo bekend is, dat haar naam een aïgemeene naam voor alle mineraale wateren geworden is. Men zegt, dat zij de verftoppingen genezen, de nieren en ingewanden verftcrken, en zij zijn in zulk een' grooten roep, dat verbazende hoeveelheden daarvan naar vreemde landen vervoerd worden- Gelukkige omftandigheid! dat voor de onmatigheid zulk een zeldzaam en gepast geneesmiddel bij het paradijs der priesters is! De vrije rijksltad Aken ligt oostwaard, op eenen aflland van omtrent elf uuren van Luik. Wijl het weeder voortreflijk en het gezigt van het land  naar de ÖOSTTNDIËN. 81 land rondom fchoon was, vond ik mijne reis ongemeen aangenaam en kwam wél opgeruimd in deze beroemde ftad, die mij zo zeer beviel als men het van iemand kan vermoeden , wiens om-» Handigheden en gcdagcen zo zwaarmoedig als de mijnen waren, die ondanks alle pogingen in mij fteeds indringen. Het is indedaad eene zeer fchoone ftad en verdient den roem, welken zij alom heeft. Mogelijk kan geen ftad in Duitschland zo zeer op oudheid aanfpraak maken , als Aken. Want zij was zelfs ten tijde der oude Romeinen wegens haare mineraale wateren beroemd en werd door dezelven aquis granttm of urbs aquenfis genoemd. Ik hield er mij te korten tijd op , om zonder hulp van een wonder van de heiligen der roomfche kerk of van fir john mandevill e , eene genoegzaame kennis van de inwoners te bekomen, om het te durvtm wagen, hen eri hunne zeden en gebruiken te befchrijven. In zo verre mijne opmerkingen mij in ftaat ftellen, om te oordelen, was in het karakter der Duitfchers niets, dat noch belang, noch groote verwagting kon verwekken. Zij verdienen eerder goedkeurig dan bewondering en wijl hun de üitftekende karakters ontbreken, die zo ongelukkiglijk de andere natiën van de uiterften vart het goede en kwaade, van het ftaatlijke en belachF lij-  8i LANDREIZE lijkeheen en weder drijven, geven zij den reiziger weinig ftof om gevoelvolle befchouwingen te koesteren, of den wijsgeer, om zijne denkenskragt over het zedelijke te oefenen. XII. BRIEF. et beroemd Aken vaarwel zeggende en, zonder van deszelfs water gedronken te hebben, verlatende, begaf ik mij weder op reis en kwam te Gulik, de hoofdftad des hertogdonis van dien naam, liggende omtrent zes uuren van Aken. Het land is ongemeen vrugtbaar, en met eenen overvloed van allerlei graanen, bosfchen, weilanden en rundvee gezegend, bij dit alles heeft men er een voortreflijk ras van paerden, van welken eene menigte word uitgevoerd. Wat de ftad betreft, dezelve leverde niets op, dat mijne aandagt wekte, fchoon het eene hoofdftad is : haare aangenaamheid is haar grootfte roem. Zij is niet, gelijk Luik, met uitermaten groote geestlij ke gebouwen overladen, maar, het geen beter is, het volk is wélgefteld, de armen worden verzorgd en zijn allen gelukkig. De reden daarvan is waar-  waar de OOST INDIEN. *3 waarfchijnlijk, dat de inwoners van onderfcheiden of gemengden godsdienst zijn; want, volgens eene overeenkomst tusfchen den paltsgraave en den keurvorst van Brandenburg, betreffende de erfopvolging in de bezittingen van het hertogdom Cleeve, geniéten de Lutherfchen en Hervormden in dit hertogdom en ook in het hertogdom Berg de openbaare oefening van hunnen godsdienst en van alle godsdienstige gebruiken. Indien de ondervinding het toeliet, zig in dé gedraging van de regeerders der volken over iet» te verwonderen , zou het indedaad verbaasdheid verwekken, dat in een ftuk van dat belang, als het toekomend leven, het welk enkel door de bijzondere denkwijze bepaald moet worden, mert het geloof leerftellig geweld zou aandoen eii dat de menfchen door dragonnaden, gelijk zij zedert zo Veele rampzalige eeuwen beleefd hebben, tot de bekendnis van eene bijzondere foort van geloöf gedwongen zouden Worden. Het geloof door geweld te willen dvtringen, is zo ongerijmd^ dat ik overtuigd ben, dat zij, die het Ondernamen,- zig nooit met de geringde hoop vari eenig gevolg hebben kunnen vleijen. Het is derhalven waar, dat godsdienstvervolging haare Oörzaaken in zul fce beweeggronden had, die zeer verfchiüend wafen van dert waaren wensen voor de eeuwige welVaart déf zielen. Staatkundige ftreeken en flaatsF 2 lis-  84 LANDREIZE listen waren de moeder der vervolgingen en tor dat elke landsgefteldheid van godsdienstige vooroordeelen zal gezuiverd zijn, zal zij nog door zulke hinderpaalen opgehouden en in zwarigheden gewikkeld worden. Wanneer men tegenwerpt, dat zekere godsdienstige aanhangen tegen zekere regeringen vijandig dagten, zou men kunnen antwoorden:, zij waren zo, om dat de ftaaten vijandig tegen hen waren. Men houde flegts op met vervolgen en zij zullen ophouden, vijandig te denken , fublata caufa tollhur efetlus. Het is dwaasheid, verregaande dwaasheid, te geloven, dat in eene hoegenaamde bijzondere godsdienstfekte vijandelijke haat tegen regeringen zou huisvesten, meer dan in eenigen bijzonderen naam, bijzondere gezigtstrekken, houding des lichaams of koleur der hairen. Om hier van de proef te nemen, legge men alle mans in het koningrijk van omtrent vijf voet en tien duim den t&st-eed op en laate hen onbekwaam tot bedieningen maken (en dit zou even zo verftandig zijn, als alle andere test-eed) en ik wil mijn leven te pand zetten, dat zij vijandig gezind zullen worden en ook met regt; want geen menschlijke «och godlijkc Helling dwingt ons verknogtheid aan eene regering af, die ons befcherming weigert, nog veel minder aan. die, welke ons met onbekwaamheid brandmerkt en ons met onver-  kaar kb OOSTINDIEN. 85 verdiende tekens van veragting beftempelt. De Staaten van dit hertogdom en van het hertogdom Berg beftaan uit den adel en de afgevaerdigden der vier voornaamfte fteden. Op derzelver vergaderingen maken zij aanfpraak op groote voorregten; zij zijn den keurvorst van de Palts onderworpen, wien zij jaarlijks eene zekere fom voor de gewoone lasten der regering bewilligen, behalven eene tweede, die den naam eener vrijwillige gift voert. Zommige fchrijvers zeggen, dat de ftad door juliuscjesar gebouwd is; anderen ontkennen zulks. De verfchillen daarover hebben zig uitgebreid en kunnen onmogelijk beflist worden; maar gelukkiglijk is het menschdom er niets aan gelegen, wie ze gebouwd heeft; ook zou de beflisfing der vraag geen nut, voordeel of onderhouding verfchaffen — parva Itves capiunt animos. Zij, die hun verftand, of, liever, hun hoofd, want verftand kunnen zij niet hebben, met zulke fijne en fpitsvindige onderzoekingen breken, zouden voor het misbruik van hunnen tijd met verdriet en teleurllelling geftraft worden. Maar, wat konden zij anders doen? Gij zegt, zij konden ledig zitten en ophouden , het papier met zulke beuzelingen te bekladden, en dit zou beter zijn. Te dien einde ware het goed, dat men ai elke boekerij van Europa vrijheid had, gelijk F 3 den  86 LANDRËIZE den baardfcheerder en den priester in DonQuixotte, dezelven van al het onnutte en fchadelijke te reinigen, dan zouden voorzeker veele vakken, die onder derzelver zwaaren last zugten, ledig ftaan. Ik deed de reis naar Keulen op eenen zeer gelijken weg en door een vlak land, hebbende van Aken tot Keulen flegts eenen heuvel gevonden. Keulen is niet alleen de hoofdftad van het aartsbisdom van dien naam, maar ook van den Nederrhijnfchen Kreits. Mijn "gemoed, het welk niet in de beste gefteldheid was, werd bij het aankomen in de ftad door het gelui der klokken van allerlei klank en grootte in alle oorden der flad in het geheel niet opgeruimd. Als vreemdling verbeeldde ik mij, dat het een vreugdendag ware, maar bij onderzoek vernam ik, dat het gewoonlijk zo was. Nooit in mijn leven had ik zulk een fchriklijk gerammel en gedruis gehoord; nooit had ik iets zo treurigs en droefgeestigs gezien — de ftraaten zwart — de noodklokken bromden — heiren van monniken met gefchcren kruinen fteepten hunne zwarte gcftalten door de ftraaten, plooiden hunne gezigten in elke gedaante , die de kunst hun had geleerd aantencmen, om medelijden te verwekken en door een treurig gezang, gefchikt naar de omftandigheid, en gelijkende naar dat van onze blinde bédelaars in Londen ,  naar ds OOSTINDIEN. 87 den, dat op het gemoed dezelfde onaangenaame werking deed, poogden zij aalmoefen aftebédelen. Kortom, ik was nauwlijks een uur in Keulen geweest, als ik ook om deze reden en omftandigheid, die bij de ondraaglijke zwaarmoedigheid mijner ziele kwam, wenschte weder van daar te zijn. Ondertusfchen is Keulen eene fchoone ftad en indien gij er vermaak in vind, om de oude met de tegenwoordige waereld door den fijnen inge. beelden draad, die in de hersfenen der boekwormen gefponnen word, zamen te hegten, zal ik u zeggen, dat zij eertijds Colonia Agrippina genaamd werd, wijl agrippina, de moeder van nero, hier geboren werd, en haare geboorteftad met eene roomfche volkplanting befchonk. Wanneer de geest tot dit tijdperk terug denkt en het ongeluk befchouwt, welk dit monster bewerkte, moet men wenfchen, dat Keulen in den nagt van haare geboorte in de asch gelegd en juffer agrippina onder de puinhoopen verbrand mogt zijn, liever, dan dat zij leefde, om den geesfel der aarde ter waereld te brengen. Schoon deheerfchende godsdienst de roomschkatholijke is, is men hier egter zeer ijverzugtig op gezag, hoe ongewoon het ook mag fchijnen, en hoewel de keurvorst het lijfftraflijk regt door zijne amptenaaren laat bedienen, veroorloven zij hem F 4 niet.  •83 LANDREIZE niet, dat hij voor zijn' perfoon langer dan drie da. gen agtereen in de ftad blijve, noch dat hij een groot gevolg met zig brenge, wanneer hij er komt. Om deze reden houd hij zig gemeenlijk te Bonn op. Keulen drijft eenen aanzienlijken handel, voornaamlijk in rhijnfche wijnen, en de keulfche jenever word voor de beste in de waereld gehouden en is duurder in prijs, dan eenige in Europa. Gelijk in alle groote roomsch-katholijke fteden heeft men hier eenen overvloed van kerken, kruisfen, wonderwerken, heiligen en kerkgereedfehap; en ik geloof indedaad, dat men er tweemaal zoo veel torens en klokken telt, dan in eenige andere ftad van Duitschland. Gelijk Luik het paradijs der priesters genaamd word, moet deze het Golgota der bekkeneelen en helmen genaamd worden. In de St..Urfula kerk vertonen zij, of geven ten minften voor te tonen, de gebeenten van elf duizend maagden martelaaresfen. De bekkeneelen dezer verzierde maagden zijn in zilveren fcasfen, anderen in lakenfche of fluweelen zakjes. In de kerk van St. Gerion zijn niet minder dan negen honderd hoofden van moorfche ruiters van het leger des keizers konst antyn ( nog voor de bekering van den heilig tot het christendom ), van welken men zegt, dat zij onthoofd werden, om dat zij weigerden, den goden te offeren. In het  naar dï OOSTINDIÊN. 8p her voorbijgaan gezegd, thans verbranden dè 'paapfche geestlijken de geenen, die den goden niet willen offeren, in plaats van dezelven te onthoofden. Elk van deze hoofden heeft eene kap "van fcharlaken met paerlen verfierd. Het geheel geeft een fchouwfpcl, het welk ongetwijfeld 'aangenaam en fiigtlijk is. Maar ik verwonderde mij er over, even als over een koddig gezigt, onaangezien het ftaatlijkc en plegtige van zo veelé doodshoofden ! en toen derzelver gefchiedenis verhaald werd, kon ik niet nalaten, bij mij zeiven te lachen en te zeggen: (zeker, op eene eenigzins booshardge wijze) ag! welke domme koppen moet gij geweest zijn, dat gij u eerder van uwe warme rompen hebt laten fcheiden, dari een afgodsbeeld te vereeren of daar voor te knielen , waarvan tog zo veele goede christlijke geestlijken u voorbeelden gegeven hebben. Ik zeide dit, gelijk gij ligt kunt denken, bij mij zei ven. De bekendnis van mijne denkwijze op deze plaats zou mijn hoofd tot de fcharlaken kap en paerlen regt hebben kunnen geven. Wijl ik hetzelve nog meer moest gebruiken, oordeelde ik het niet gepast, hetzelve in de kerk van St. Qerion te laten — en dus behield ik wijslijk mijne denkwijze voor mij zeiven. Toen ik uit de kerk kwam, omringde mij eene menigte bédelaars, allen in geestlijke of'fhiF 5 den-  550 LANDREIZE denten kleding en frneekten om aalmoefen, de een pour Vamour de Dieu, een tweede pour Vamour de la fa'inte vier ge, een derde pour le falut de notre redemptcur , een vierde pour Vamour de St. Gerion en zo voords; en toen ik zo veel weggegeven had, als ik begeerde, kwam mij een andere aan boord; fchoon ik hem nu zeide, dat mijne aalmoefenbeurs ledig was, hield hij evenwel aan en was ongemeen lastig, en eindlijk, de geheele lijst der almanak heiligen afgelopen hebbende, verhief hij zijne item van het ellendig gehuil des bédelaars en riep met grooten nadruk uit: par les neuf cents têtes des Chevaliers maures, qui font fanctifés au ciel, je vous conjure de me faire Vaumone. Dit was eene te vreeslijke aanroeping, om verfmaad te worden, en zo tastte ik uit eerbied voor de bekkeneelen en roode kappen in mijn' zak en Hukte het gefchreeuw. Deze bijzondere foort van beroving is de vergeeflijkfte, welke de kerk oplevert; wij kunnen met geen regt eene kleinigheid beklagen, die wij aan reliekkasfen van het medelijden offeren, zelfs, wanneer dit medelijden valsch is, maar de reden word weêrfpanning bij het bedrog, wanneer het dwang te hulp roept en den naam van het regt aanneemt. Zonder volksvoorliefde, van welke gij weet, dat ik verre af ben, geloof ik, dat de zaaken on- ' zer  NAAR DE OOSTINDIEN. £t %er kerk in Schotland volgens een beter ftelzel, dan ergens eene, welke ik ken, ingerigt zijn; om die reden zijn haare geestlijken in het algemeen navolgenswaerdige voorbeelden der geleerdheid, godvrugtigheid en zedelijke gedraging. XIII. BRIEF. ermoeijende navorfching om den zamenhang tusfchen de gcfchiedenis der oude en de bedrijven der nieuwe waereld vasttcftellen, hartstogtlijke woordwisfcling over geringe zaaken der oudheid— zulken, in welk jaar deze ftad gebouwd, of deze of gene groote man geboren is , waar en wanneer julius c/esar in Engelland landde, of hij dezen of genen weg trok ; welken weg hannib al over de Alpen genomen heeft, en dergelijken, zijn zo wezenlijk belangloos, onnut, wanvoeglijk en vervelend, en, men mag zeggen, zo zwaar en moeilijk, dat het wonder is, hoe zo' veele geleerden dwaas genoeg gevyeest zijn, om hun leven met zulke onderzoekingen doortebrengen. Hieruit volgt in het geheel niet, dat, wanneer be-  9* LANDREIZE berigten, die ftrekken, om een groot man der oudheid in onze gedagten, als ware het, terugteïoepen, ons aangeboden worden, wij dezelven moeten verwerpen. Een man, wiens fmaak door het lezen der ouden gevormd is en die opvoeding heeft genoten, vind in de herinnering van het geen hem in zijne jeugd verheugde, genoegen. Ik ken een' man, die in zijnen tijd te Sevilla in Spanje zijnde, naar Cordova reisde, om de ftad te zien, waar lucanus en s e nek a geboren waren; en ik durf zeggen, dat, indien gij te Keulen waart, het voor u veel vergenoegen zou zijn, het ftadhuis te zien, een groot gottisch gebouw, het welk eene menigte van oude opfchriften bevat; het eerfte, om de goedheid van julius c m s ar jegens de Ubiërs te vereeuwigen, die dezen oord bewoonden en van welken gij in zijn gedenkboek melding zult gemaakt vinden; verder , dat hij twee houten bruggen over den Rhijn gebouwd en dat augustus eene volkplanting herwaard gezonden heeft. Hier is ook een baleinen handboog van twaalf voet lang, agt voet breed en vier duimdik, welke men meent, den keizer maximiliaan toebehoord te hebben. In het tuighuis zijn ook eenige opfchriften van de Romeinen, welker inhoud ik mij thans niet herinner. Schoon het vreemd voorkomt, is het egter eene ze-  naar di OOSTTNDIEN. 93 zekere zaak, dat omltreeks Keulen familiè'n in wezen zijn, die zig beroemen, van de oude Romeinen afteftammen en de geflagtregisters nog tonen, die van den eerden tijd, toen deze ftad tot eene kolonie van het roomfche volk gemaakt werd, afleiden. Van alle foorten van ijdele glorij is deze misfchien de uitfporigfte. Want, wanneer het enkel op oudheid aankomt, zijn wij allen even aanzienlijk, wijl allen den zelfden oorfprong moeten hebben, en als het de trotsheid is, tot eene ftimilie te behoren, die wegens deugd en dapperheid zig doet uitmunten —j eene aanfpraak, die dikwijls alleen dient, om de ontaarting te bewijzen van hem, die er zig op beroept, — zou het nogthans op geen geheel volk kunnen toegepast worden. — Maar dit behoort tot de zwakheden der menfchen en wij zijn veeltijds zo zeer verblind door den glans van den aardfehen roem, dat wij door den verften en belachlijkften zamenhang daar mede in betrekking zoeken te komen. Ik heb van een' mensch gehoord, wiens trotsheid en glorij, wanneer hij dronken was, beftond in te verhalen, dat de domdeken swift eens de oesters van zijne moeder, die er handel in deed, op ftraat geworpen en haar daarop eene halve kroon tot fchaêvergoeding gegeven had. Wegens de fterkte van dit verwaiKfchap noemde hij den domdeken nooit anders,  94 LANDREIZE ders, dan neef jonathan , fehoon swift reeds geltorven is, voor dac hij geboren werd. • Doch onder al de gefchiedenisfen, die ik ooit gehoord heb, om deze zonderlinge glorijzugc optehelderen, is die, welke de overleden lord anson nagelaten heeft, de aanmerklijklte. Deze groote man door het Oosten reizende, huurde een fchip, om het eiland Tenedos te gaan bezigtigen. Zijn ftuurman, een hedendaagsche Griek, wees in het voorbij zeilen eene bogt en riep met groote zegenpraal uit: „daar lag onze vloot!" Welke vloot? vraagde anson. „ Wel, onze griekfche vloot, in de belegering van troc-ye, " antwoordde de Huurman. Terwijl deze onzekere aframmelingen der oude Romeinen de vergenoeglijke verbeelding voeden van den grooten en beroemden Ham van aloude voorvaders, vind de vorst, die hen regeert, zig gelukkig bij de meer wezenlijke waardigheid en voordeden van zijnen nieuwen post. Als keurvorst en aartsbisfehop van Keulen re* geert hij over een vrugtbaar en gezegend land; hij is de magtigfte der geestlijke keurvorsten; hij heeft veele wijvorsten, zo geestlijken als waereldlijken onder zig, en hij is aartskanfelier van het heilig roomsch rijk. De inkomften van zijn aartsbisdom bedragen omtrent 130,000 pond fterling,en als keurvorst is hij bezitter van verfcheiden gre-o*  naar de OOSTINDIËN. 9$ groote beneficiën of geestlijke ampten. Ik denk, dat, daar hij een vorst is, ook een man van verftand zal zijn, en ik durf zeggen, dat hij deze goede zaaken niet zou willen ruilen voor het regt om te kunnen bewijzen, dat lücretia zijne tante, brutus zijn oom en de groote julius C£sar zijn volle neef is* Christus verkoos zijne discipelen uit visfers; het kapittel te Keulen is misfchien in het tegendeel een zo ariftocratisch lichaam, als men zig ooit kan verbeelden, wijl hetzelve uit veertig domheeren beftaat, die allen prinfen of rijksgraaven zijn. Van dezen verkiezen vijf en twintig den aartsbisfchop, en kunnen, indien zij willen, eenen uit hun midden tot deze groote en rijke waerdigheid bevorderen. Van Keulen begaf ik mij naar Bonn, welke ftad, zoals men zegt, haaren naam naar de aangenaame landftreek voert, in welke zij gelegen is. De aartsbisfchop heeft hier zijn verblijf en een fchoon paleis. De omftreek is ongemeen vrugtbaar en bekoorlijk en met veelen der goederen gezegend, welken de rijken pragtig en gelukkig maken en de armen aan hunne minderheid en kommerlijke ellende herinneren, doch voornaamlijk aan wijn, die hier zeer voortreflijk is. Bonn bevat kerken , kloosters , priesters, geestlijke geftigten enz.j maar ik mag er geen gewag van ma-  ?<5 , LANDREIZË maken;welke plaats zou zonder dezelven kurK nen zijn ? - Nog moet ik u zeggen,. dat ju l i ü s c je sak op deze plaats eene van zijne bruggen over den Rhijn floeg, een werk, het welk den naam van een' gemeen' man wegens .de pragt der bouwwijze en het Home in de uitvinding tot de nawaereld zou overgebragt hebben;, maar men maakt er geen gewag van bij de menigte der bewondcrenswnerdige natuurlijke gaaven, welken dezen glansrijkllen der ftervelingen deden uitmunten. De groote levensbefchrijver der oudheid zegt van hem, dat hij een zo groot veldheer, als hanni« bal, een zo groot'redenaar, als cicero, en een zo groot flaatkundige, als augustus geweest is; doch men zou er kunnen bijvoegen, dat hij onder de grootde dichters van zijnen tijd Ion gerekend worden, dat hij de voortreflijkfle grondbekwaamheden tot de werktuigkunde bezat en de fchoonfte in Rome is geweest. De natuur fchijnt in hem eene nauwe vereeniging van alle mcnschlijke gaaven gevormd gehad te hebben, ten einde te tonen, hoe onvermogend zij waren, wanneer zij tegen de flandvastige en ernflige opregtheid en deugd in het karakter van eenen cato over gefield werden. Er zijn twee wegen., om van Bonn naar Frankfort te gaan, een over het gebergte van de Wet- terau?  naar 0è OOSTTNDIEN. 9; • terau, de andere den Rhijn op. Ik maakte geen bedenking om den laatflen te verkiezen, en werd voor mijne keus met het gezigt eener fchoone iandftreek, die door het fchoonfte flag van menfchen bewoond word, welken ik ooit gezien heb, beloond. Dalen met kudden bedekt, vlakten met koornlanden verfierd en heuvels mee wijngaarden pronkende , verrukten het oog en ontwikkelden in de ziele al de gelukkigmakende verbeeldingen van overvloed, rijkdom der natuur en waare gelukzaligheid. Maar mijne bezorgdheid, om mijne reis te vervorderen en mij ook van eene foort van eenzaamheid te bevrijden in een land, alwaar het reizen wel góedkoop is, maar allerlei gemaklijkheden in openbaare huizen liegt zijn, deden mij fpoeden, zonder mij den tijd te laten tot de vereischte waarneming van het land bij mijne doorreis, zodat ik ongemerkt door eene menigte van fteden was geflopen, van wélken ik mij, behalven Ments en Koblents, de naamen niet te binnen breng, en eindlijk in de groote vrije rijksftad Frankfort aan de Main aankwam. Het gebied, welk tot Frankfort behoort,- Is van eene aanmerklijke uitgeftrektheid en door de Rhijn - en Mainftroomen is de koophandel, niet enkel voor dit land, maar ook voor andere handeldrijvende volken en voornaamlijk voor Grooc- bril-  98 LANDRE1ZE brittanien, welks manufakcuuren hoofdzaaklijk herwaard gezonden en van hier in verbazende menigte door het vaste land gevoerd worden, zeer gewjgtig. Ten einde u een denkbeeld te geven van het groot gewigt van de misfen of jaarmarkten alhier voor den koophandel, behoef ik flegts te melden, dat in den tegenwoordigen oorlog de hinderpaalen, welken de Franfchen de vervoering der goederen op den Rhijn in den weg gelegd hebben, en de verhindering der misfen, eene verontrustende verlamming of ftremming voor de manufaktuuren veroorzaakten, en dienvolgens eenen fchok aan het algemeen crediet toebragten, welke naar alle waarfchijnlijkheid , indien het parlement er zig niet mede bemoeid had, voor het nationaal crediet noodlottig zou hebben kunnen wórdenFrankfort is in veele opzigten eene aangenaame plaats. De kooplieden zijn ongemeen gastvrij en gezellig, hebben vaste gezelfchappen, alwaar zij bij elkander komen, thee en koffij drinken en met de kaart fpelen. Men heeft er eene menigte van koffijhuizen, en andere openbaare huizen in overvloed. Het omliggend land is bedekt met wijnbergen en bosfehen en de nabijliggende dorpen zijn zeer aangenaam en wél voorzien van huizen ter verlustiging en vervrolijking, alwaar de  naar de OOSTINDIEN. 99 de inwoners der ftad zig des zomers gaan vermaken. De herbergen in Frankfort zijn voortreflijk. Hier heeft eene zonderlinge gewoonte plaats, van welke ik meen, melding te moeten maken.' de herbergen zijn hier kenbaar door pijnboomen, die voor de deur geplant zijn, en de onderfehei* den prijs der wijnen in hunne kelders is met letters op de posten der deuren gemerkt. Men zegt, dat in Frankfort de roomfchen de kerken, de lutherfchen de ampten en waardigheden, en de hervormden de rijkdommen bezitten. Deze ftad is dus eene van de weinige plaatzen in de christenheid, alwaar de kerken en de rijkdommen niet in dezelfde handen zijn. Hier word ook de oorfpronglijke gouden bui bewaard, bevattende deregels en voorfchriften, welken bij dë verkiezingen der keizers in agt genomen moeten worden. Deze gouden bul word nooit aan vreemdlingen vertoond, dan in tegenwoordigheid van twee raaden en den fecretaris.—■ Het is een klein handfehrift van twee en veertig bladen perkament, met een gouden zegel ter Waarde van twintig dukaaten. Van Frankfort naar Augsburg kwam ik door zulk eene menigte Heden, die allen van weinig beduiding waren,, dat zij naauwlijks eene bijzondere befchrijving verdienen. Uit de Palts gaat Gi 4t  ioo LANDÏIEÏZË de weg door den zwabïfchen kreits. Aan het einde van de Palts en even te voren , voor dat men in het hertogdom VVirtemberg komt, is de landflxeek met dennenboomen bedekt. Het geld js hier zo zeldzaam en fchaars', dat een tarwenbrood van agt pond niet meer dan twee Huivers kost. Augsburg is eene fchoone Had, de openbaare gebouwen zijn over het geheel genomen pragtig, met fpringende fonteinen en waterwerktuigen van een zonderling maakzel en met ftandbeelden veriierd. Het rijkfte en grootfte gedeelte der ftad behoort aan eene familie, die den naam fugger voert, welke oorfpronglijk van wevers afftamde en zig door den koophandel verrijkt had. Een van dezelven maakte niet alleen voor zig zeiven, maar ook voor zijne ganfche familie opzien , door dat hij den keizer ka rel V. op eene pragtige wijze onthaalde, hem met geld onderfteunde en daar op het handfchrift in het vuur wierp. Tot vergelding verhief de keizer hem' tot den rijksgraaven ftand. Deze ftad is vermaard door haar goudfmitswerk en haare werkmeesters in goud en yvoor; in het maken van klokken en uurwerken worden zij door geen anderen in de waereld overtroffen; zij zijn bekwaamer in de kunst van plaatfnijden, dan eenig  naar de OOSTINDIEN. ioi nig volk in Duitsehland, waarvan zij aanzienlijke voordeden trekken. Maar inzonderheid munten zij boven alle andere volken uit in het bewerken van Haaien kettingen, die zo ongemeen fijn zijn, dat wanneer men er eene van eene fpan lang over den nek eener vloo werpt, dezelve door haar , onder het fpringen, opgeheven word, en niettemin worden dezelven voor twaalf Huivers liet Huk verkogt. Ten aanzien der gefchillen en verfchddenheden in godsdienstige gevoelens, welke dikwijls zedert het begin van het christendom het menschlijk verHand'onteerden , de maatfchappij beroerden, den edelen wéldenkenden reiziger bedrogen en hem maar al te dikwerf aanleiding tot fchimpen gaven , is Augsburg eene roemwaerdige uitzondering en levert een luisterrijk toneel, hoe manlijke reden , edel gevoel, geregtigheid en , ik mag ook zeggen, ftaatkunde , den fcherpgetanden vijand des menschdoms, het bijgeloof kunnen overweldigen. De magifiraat van Augsburg beftaat uit een gelijk getal roomfche en proteftantfche leden — de raad beflaat uit drieëntwintig xoomsch-katholijken en tweeëntwintig lutherfchen, en de raad der gemeente uit honderd vijftig van beide geloofspartijen. De uitvoerende magt berust bij den raad, de wetgevende bij de bdde flaatskollegiën. Maar, het geen men bezwaarlijk ergens G 3  toi L ANDREI ZE elders zal vinden , is, dat zij allen, even als het, volk , in de volmaaktfte eensgezindheid leven , niettegenflaande de verfcheidenheid .van godsdienst; en aan alle tafels, uitgezonderd aan 'sHeeren tafel, zitten zij tezamen, doopen in eenen fchotel en drinken uit eenen beker, even als of zij nooit van het haatlijk onderfcheid tusfchen roomfchen en proteftanten gehoord hadden; maar enkel door den grooten en onfcheidbaaren band des menschdoms verbonden waren. Medefchepzels, door hetzelfde gevoel beheerscht, door dezelfde hartstogten gedreven, die onder derzelver noodwendigheid ftrijden, en erfgenaamen van hetzelfde lijden, zijn hunne middelen , om dezen te bevredigen , genen te begunftigen of tegenteltaan, en voor de laatften hulp te verfchaffen, even dezelfden , fchoon de wijze niet dezelfde is en van elkander afwijkt — de weg alleen is verfchillend, het doeleinde hetzelfde. Is het niet wreed , is het derhalven niet ondraaglijk , dat het van het menschdom onaffcheidelijk ongeluk door kunflige prikkels zou verzwaard worden, en door gezogte ellende van menfchlijke 'vinding het naakte der natuur ontdekt en beledigender zóu gemaakt worden ! Vervloekt is hij, die het eerst gelegenheid tot dezen twist gegeven en dezen twistappel in de waereid geworpen heeft: zij waren blind, die zig het eerst van het pad des vredes lieten af■ lei-  naar de OOSTINDIEN. 103 leiden , en nog gevloekter en verblinder moeten zij zijn, die in deze dagen van reden en verlichting aan de eene zijde voordvaren, zulk een veragdijk en verfoeijenswaerdig ftelzel te verdedigen, en aan de andere zijde zig aan zulk eene dwaaze en ongelukkige dwaling overgeven. XIV. BRIEF Xk heb in mijnen laatften brief gezegd, waarom Augsburg eene aangenaame verblijfplaats is. Getroffen door het natuurlijk gevoel, dat den mensch, die zijne medemenschen wenscht gelukkig te zien, eigen is, had ik mijn hart tot een ftelzel van vrede en overeenftemming uitgebreid, het welk den ganfchen aardkloot in zig bevatte, weidde mijn geest onwillekeuriglijk uit in de zegeningen en voordeden, die uit zulk een ftelzel voordvloeijen, en terwijl ik uit de kluisters van het verrigtbaare, waar door onze zwakke natuur aan de aarde geketend is, in de gewesten der verbeelding vloog, had ik eene masfa van utopifche ftof opgeftapeld, van welke ik indedaad geloofde, dat zij in uitfporigheid de werken van alle utopiG 4 fcbe*  Ic-4 'LANDR'EIZE fche kunstenaars, die ooit Iugtkasteelen bouwden, overtrof. Weggefleept door deze verrukkende verfchijningen gehoorzaamde rnjjn lichaam onwillekeurig aan de ziel; de fnelheid mijner fchreden vergrootte zig met de hevigheifl mijner gedagten , en eer ik het gewaar werd, bevond ik mij voor de deur der kapél in het klooster der Karmelieten. Mijne dwaling bemerkende, keerde ik plotslijk om, om mij te verwijderen, wanneer een monnik, van een goedaartig voorkomen, oudagtig en beminlijk aanzien naar mij toekwam en, mij naderende, op eenen beleefden toon in de franfche taal vraagde, waarom ik zo fchielijk heen ging? — Ik was verward, maar waarheid is de tegenpartij, voor welke verwarring altijd vlied — Ik verhaalde hem mijne geheele dwaling en de gedagten, waaruit dezelve voordfproot. Onder het gefprek over dit onderwerp, leidde de goede vader mij met een glimlachen, het welk ik voor een zamenmengzcl van genegenheid voor mij en veragting van mijne denkbeelden hield, door de kerk, toonde mij al de merkwaerdigheden van deze plaats en maakte mij voornaamlijk opmerkzaam op eene der grootften, op eenen zonnewijzer, in de gedaante van eene madonna; het hoofd was met ftraalen en Herren verrijkt, en in de hand hield zij eenen fcepter, die de uuren aanwees. Toen  naak. de OOSTINDIEN. 105 Toen wij de kapél verlieten en naar de eetzaal traden, ftond de monnik ftil, zag mij met een vriendlijk gelaat aan en zeide: ik heb u nog iets te tonen, het welk, terwijl de madonna de uuren aanwijst, ons zal helpen, dezelven wél doortebrengen, en dewijl het met meer kragt en vaerdigheid' zijne indrukken op uwe zinnen zal nalaten, dan het geen ik u tot hier toe heb laten zien, zal het ook langer in het geheugen blijven. Hij fprak eenige hoogduitfche woorden, die ik natuurlijk niet verftond, tegen eene gedaante die naar een menschlijk aangezigt geleek, en waarvan ik naderhand hoorde, dat het een lekebroeder was. Eene lange laan doorgaande, bragt hij mij in zijne celle; de lekebroeder volgde ons fpoedig en bragt eene kruik met drank, twee glazen en een bord met voortreflijke befchuit. Gij moet weten, zeide de monnik, dat het klooster der Karmelieten te Augsburg zedert ecuwen beroemd is wegens een bier, het welk in geen gedeelte der waereld zo voortreflijk gevoiïr den word ; ik heb u herwaard gebragt, om u daar over te laten oordelen; want een Engellander zijnde, kunt gij regter zijn. De Britten zijn verr maard wegens hunnen wellust en volkomen kennis met het favoir vivre [de befchaafdheid.] Hij fchonk in en dronk op mijne gezondheid: het ge* leek eerder naar den klaarden champagne wijn, G 5 dan  ,oe LANDRE1ZE dan naar bier. — Ik heb nooit iets gepro&fd, dat er bij in vergelijking komt, en mijne loffpraaken fchenen hem zeer te behagen, die ik zo wél uit beleefdheid , als ter bevestiging der waarheid uitmat. Toen wij ieder een glas gedronken hadden, zeide de monnik: ik heb mijne gedagten laten gaan over de fnelle verbeeldirigskragt, die!uwe fchreden naar dit klooster leidden. Mijn zoon! uwe ziel was ongefteld en eene gunflige alles leidende magt heeft u tot eenen geneesmeester geleid, wanneer gij flegts de geneesmiddelen, die hij aanbied, wilt aannemen. Ik Mond verfleld met zigtbaare kenmerken van verwondering. Gij zijt verwonderd, voer hij voord, doch gij zult horen, wanneer ik u eerst de ongefleldheid van uwen geest zal hebben doen zien. Ik zou op ftaande voet er op hebben kunnen antwoorden , maar gij zijt jong, gij zijt een Engellan«jer — twee karakters, die niet gaern berisping dulden. De leerftellingen eens priesters, dagt ik derhalven, zijn reeds op zig zeiven zwaar genoeg., om te verteren, zonder dat het nodig zij, er eenige wrangheid uit de kloosterlijke tugt bij te voegem Zonder oogmerk zag ik naar de aarden kruik en glimlachte. Het is zeer waar, zeide hij, mijne binnenfte ge-  NAAR DE OOSTINDIËN. gedagten op mijn gelaat lezende, — het is zeer waar, dat goede leringen op zekere tijden en bij zekere lieden door den vrolijken invloed aan ëene gezellige tafel fterkcr ingeprent kunnen worden, dan door de gepastfte redevoering en door de plegtige bekragtiging van den predikfloel ; en fchoon ik een Karmeliet ben, ben ik nogth'ans niet van dezulken , die voorgeven te geloven, dat eene op zig zelve goede zaak door eene betaamlijke vrolijkheid en door het verlevendigende , hetwelk door eene matige'eh verihmdige genietingvan het goede der aarde voordgebragt word, flegter kan worden. Ik was verbaasd. Gij vervielt, voer hij voord, in eenen droom, die door het aanfchouwen van het geluk van een gezelfchap geboren werd, hetwelk zonder gelijkheid belfond, alwaar geen menschlijke borst door eene zugt geperst, geen oor door wceklagten gekweld werd, geen traan het oog ontfchoot, geen kommer of ongeluk het hart beknelde. Ik, vader! zeide ik, terwijl ik mijne verbeeldingskragt met de eerde vervoering weder opvatte , dit zou mijn werisch, dit zou mijn groo'tsf> mijn eerst verlangen zijn. Daar ziet gij, viel hij mij in, de uitgebreidheid van uwen wensch; gefield, dat dezelve konde Uitgevoerd worden, doch het welk dezelve, Gode zij dank! niet kan. Wat?  io8 LANDREIZE Wat? Gode zij dank! dat dezelve het niet kan? Zijn dit uwe gedagten? Ja, mijn zoon! en eer madonna den voordgang van tien minuuten met haaren fcepter zal aangewezen hebben, zullen zij ook de uwen zijn. Onmogelijk! Hoor mij, mijn zoon!, is de dood niet ecite vreeslijke hoogte voor het gezigt eens menfchen ? Gewislijk, zeide ik, de vreeslijkfle, de wetten der menfchen verklaren dien, dewijl zij denzclven tot ftraf gebruiken voor de gedugtfte van alle fchriklijke ftraffen. Indien het dan, zeide hij, overladen met ellende, zo-als wij zijn, voor het menschlijk bezef zo ondraaglijk is, deze waereld te verlaten, wat zou het zijn, indien wij niets dan vreugde en geluk in dit leven hadden te genieten. Merk op, ■ mijn kind! zeide hij met eenen blakenden ijver, die aan zijn gelaat eene uitdrukking gaf, die alles overtrof, wat ik ooit gezien heb; de ellende, rampfpoed, bittere fmert en traanen, welkende groote kunstenaar zo innigst met onze natuur zamengeweven heeft, dat zij er geen oogenblik van afgelcheiden kunnen worden , gronden vooreerst onze zekerheid voor een toekomend leven en dienen vervolgens om den weg voor ons te banen en door trapswijze werkzaamheid ons kart voortebereiden, om met eene foort van helden-  NAAR DE OÖSTINDIEN. 10$i dénmoed de fchriklijke tusfchenrüimte te aanfchouwen, die tusfchen ons en den toeftand — den dood, is. Befchouw de ellende als eene bijzondere genadewerking en barmhartigheid van den algoeden Schepper, die met elk ongeluk eenen fchakel van den aardfchen keten vernietigt, welkë onze wenfchen aan deze booze waereld kluistert. Neem zijne zegeningen en zijne goedheid, wanneer hij u dezelven toezend, met dankbaarheid en vreugde aan; ontvang zijne kastijdingen met even zo blijde aanneming, als hartlijke dankbaarheid. Zo en niet anders, wanneer gij elke omftandigheid voor Hof tot troost aanwend en terwijl gij met uw noodlot, dat gij niet kunt veranderen, of indien gij het kondet veranderen, nog erger zodti maken, te vreden leeft, zult gij de utopifche vlugt van uw verlangen wezenlijk makeh. Ik zat in overdenkingen verzonken; na eene ftilte vervolgde de monnik Dwalingen, die uit deugdzaame gronden en uit menfchenliefde ontdaan, dragen haare kentekens van haaren oorfprong, en zijn deugdzaam. Deswegen verdienen uwe wenfchen, fchoon zij dwalingen zijn, beloning, die gij, hoop ik, van het Wezen, hetwelk de harten kent en doorgrond, zult ontvangen; en indien de waarheid, die ik u gezegd heb, ingang in uw hart gevonden heeft,  iio .LANDRE1ZE heeft, laat uwe ontmoeting van heden dezg waafheid uw hart inprenten; de mensch is zo beperkt en zo onvolmaakt in zijne natuur, dat de uitgeftrekthcid zijner deugden aan de ondeugden, en die zijner wijsheid aan dwalingen grenst- -— Hij fchcen mij met godlijke ingevingen begaafd te 2ijn en juist bij de laatfte rede waren al mijne zintuigen ingefpannen, om zijne woorden te vatten. „ Goed, mijn zoon " I zeide hij, „ ik merk", zeide hij vriendlijk, „ dat mijne leer u behaagt." Toen (van toon veranderende: zijn nadruklijk gelaat had den geheelen tijd door zijne woorden vooraf aangeduid) neem nog iets meer hiervan, en fchonk een glas in. Ik gaf bevreesdheid te kennen , van dronken te worden. Vrees niets, zeide hij, het bier van dit klooster d©et nimmer nadeel aan het verftand. Ons gcfprek duurde tot tegen den middag; ik was zo opgetogen, dat ik niet wist, hoe mij weder wegtcrukken: zulk eene zamenmenging van godvrugt en opgeruimdheid, ernftige wijsheiden vrolijke luim was mij nooit te voren gekomen. Eindlijk, toen de kloosterklok zig liet horen, ftond ik op, hij vatte mijne hand en zeide met de Item der liefderijkfte waarfchouwing: gedenk , mijn zoon! zo lang gij leeft, aan het klooster der Karmelieten, en in de ontelbaare kwaaden, die u zeker wagten, indien gij lang zult leven, zul-  j*aar de OOSTINDIEN. ut zullen de woorden van den ouden pater august vn u troost verfchaffen. „ Vader"! antwoordde ik, „ wees verzekerd, dat ik een pand van u mede neem, het welk nooit zal dulden , de gastvrijheid , den raad en de vriendlijkheid van den goeden vader augustyn te vergeten. . .. Arm, zo als ik door de natuur uitgerust ben, kan ik niets anders,, dan uwe goede wenfchen beantwoorden, en alleenlijk den indruk nalaten. Maar mijne agting voor u, en misfchien, mijne ijdelheid, wcnfchende, door u niet vergeten te worden, neem dit, (het was een zegelring met eene zinfpreuk van hairen, dien ik juist aan den vinger droeg) dezelve doe u aan een, ik mag zeggen, aan ontelbaare oogenblikken gedenken, in welken gij aan het geluk en onderrigc uwer medefchepzels hebt gearbeid". De goede grijsaart was aangedaan , nam de ring en deed mij uitgeleide tot aan de deur van het klooster, wenschte mij veel zegen, en hield bij mij aan, om, indien mogelijk, mijne terugreis naar Engelland over Augsburg te nemen, en nogmaals een glas van het klooster bier te drinken. XV.  lift LANDRË1ZL XV, BRIEF. T oen ik Augsburg verliet, reisde ik doorBeijeren en had eenen verren weg afteleggen, voor dat ik het Tyroolsch gebied bereikte, van welks natuurlijke fchoonheid ik veel gehoord had, en het welk ik met groote verwagtingen van den verheven indruk, welken de fchoonheden der natuur op mij plegen te maken, betrad. Ik vond mij niet bedrogen, mijne blakendftc verwagtingen werden indedaad overtroffen. Het eerfte, dat een reiziger, die uit Beijeren komt, treft, is het fortCherink, aangelegd tusfchen twee ontoeganglijke rotzen, die Tyrool van het bisdom Freilingen fcheiden. De natuur heeft dit land tot zekerheid tegen vijandlijke invallen zo rijklijk verzorgd, dat elke doortogt tot hetzelve door eenige engte tusfchen fchier ontoeganglijke gebergten gaat. Op de rotzen en toppen dezer doorgangen heeft de keizer forten en kasteelen doen aanleggen, welken zo voordeelig liggen, dat zij beneden alle dalen en toegangen beftrijken. Na eene menigte van bogten en wendingen door  NAAR DE OOS TINDIEN. 113 door gebergten van eene verbazende hoogte en ftaatlijk aanzien, begon ik neder te dalen en kwam in eene der aangenaamfle valeijen, die ik ooit gezien had; zij was diep, lang en eene mijl breed, met onmeetlijke pilaaren van gebergten omgeven en gefchakeerd door de fchoonheden der natuur en door de bebouwing, welken een geheel uitmaakten, dat men voorzeker zelden aantreft; tevens voor het oog des bebouwers vermaaklijk, en voor de verbeeldingskragt van hun, die voor landlijke wilde gewesten eenen waaren fmaak hebben, bekorend. Onder het neder gaan van de hoogte vertoonde zig het geheel in al deszelfs pragt, de fchoone Innftroom vloeide zagtlijk door het ganfche land, . pronkende aan zijne oevers met bekoorlijke dorpen, terwijl eene menigte kleiner ftroomen zig in vcrfcheiden wendingen voordflingerden, en zig fpoedden om hunne fchatting in zijnen fehoot te Horten. Mijn hart werd hier door eene gewaarwording der verrukking vermeesterd, die alle werken der kunst nimmer konden inboezemen; hier verraschte de natuur onweêrltaanbaar mijn gevoel en het zelve boeijende, toonde zij haare overmagt. Hier verdween ijdelheid, eerzugt, begeerte . naar roem en magt en alle beuzelaarij en dwaasheid , waar aan gewoonte en aardfche gebruiken H de  1Ï4 LANDREIZE de ziele kluisteren, om plaats te maken voor gevoelen van eenftemmigheid, zuiverheid, eenvoudigheid en waarheid. Hier fcheen de natuur met de meest overredende taal te fpreken: kom, onnozel mensch, laat het woest gedruis, het rustloos ftreven, de fchitterende dwaasheden , de valfche vermaaken varen, welken de kunstgreepen doen geboren worden om u van het waare •aftelokken — vertoef hier, fta hier Uil — en fpoor mij hier na in den fchoot der natuure. Hier, öhier! riep ik met verrukking uit, welke mij voor dit oogenblik aan alle andere overweging ontrukte, hier wil ik voor altijd wonen. Maar de bekoorlijkheden waren te teder, om de harde fchokken van het wezenlijke te weêrfïaan, en al de kostbaare beguichelingen verdwenen voor het heir der duistere waarheden — verwarde belangen — verre afwezende familie , van welke . de verwijdering mij dagelijks grooter werd — de gevaaren en moeilijkheden van eene lange onbeproefde reis — en Indiën met al zijne fchriklijkheden in den agtertogt. Door droefheid overftelpt, liet ik het hoofd treurig zinken en bad om de befcherming mijner familie, om fterking voor mij, en ons eenmaal op eenige plaats te vereenigen, die zo hemelfch was, als die, door welke ik kwam; ik verviel in eenen ftaat van neêrflagrigbeid, gelijk aan dien van mijne vorige verrukking.  NAAR DE OOSTINDIEN. ÏI5 king, toen ik door mijnen postillon ontwaakt werd, die naar eene fteile rots wees en mij verzogtj dezelve te befchouwen. Ik deed het, en er niets merkwaerdigs aan vindende, vraagde ik hem; wat hij daar medé wilde zeggen, dat ik inijne aandagt er op zou vestigen? Hij antwoordde op de volgende wijze, die ik wegens de bijzonderheid van het verhaal en zijne zeldzaame Wijze van vertellen zou menen te kort te doeh, indien ik dezelve anders, dan met zijne eigen woorden mededeelde. Ik zal derhalven, zo goed ik kan; u eene woordlijke vertaling geven, en indedaad was de indruk, die zij op' mijn geheugen maakte, zó groot, dat ik niet vrees, wezenlijk van zijne woorden aftewijken. Gij moet weten, mijn heer! (want dit weet al de waereld) dat alle gebergten rondom ons heen de woonplaats zijn van góede of bóoze geesten of geniën; de laatilen doen alle bedenklijk kwaad, dat zij kunnen uitvinden, óm de inwoners van het land te benadelen — hen verkeerd te leiden >— hen in de fneeuw te verflikken, hun vee te dooden, door het in de afgronden te Horten —- ja 1 wanneer zij niets ergers kunnen doen, drogen zij de melk in de uijers der geiten óp —'< niet zelden verwekken zij twist tusfehen de jonge knaapen en hunne beminden en verhinderen hun huwelijk «Jtt dac Ken1 de drommel H £v èar«  il6 LANDREIZE haje i — ik had voor twee jaaren getrouwd kunnen zrn en zou nu twee kinderen hebben, maar door hun plan— met één woord, mijn heer! indien het niet om de anderen , de goeden ware, die altijd werkzaam zijn, om het ongeluk der boozen aftcwenden (en de gezegende maagd weet, zij hebben er genoeg mede te doen) zou de geheele oord verwoest zijn en het land zonder iets levends, zonder geiten en zonder menfchen zijn. Hier kon ik, al ware het om mijn leven te doen geweest, niet langer ernitig zijn, maar berstte tot mijne eigen fchande in een onmatig lachen uit, hetwelk hem derwijze van zijnen tekst bragt en vertoornde, dat hij morrend weigerde, de gefchiedenis verder te verhalen , maar , zijn ontbloot hoofd met duizend kruisfen zegenende en fchietgebeden uitende, zag hij mij aan met fchrik, wantrouwen en bewondering, en flöeg nu en dan zijne oogen van ter zijde naar den heuvel,, als of hij de afkomst der booze geestea. vreesde. Mijne nieuwsgierigheid was door het zonderling begin van zijn verhaal gaande geworden; ik befloot, hetzelve, indien mogelijk, geheel aantehoren. Ik verzekerde hem derhalvcn, dat ik niets flegts of veragtlijks met mijn lachen had willen aanduiden — dat ik veel te ernftig over zulke «taken dagt, om ze ligtvaerdiglijk te behandelen, ■ en,  NAAR DE OOSTINDIEN. 11? en, het geen eene overredende redeneerkunst was, die hem beter overtuigde, ik beloofde hem daarvoor te belonen. Hij voer met zijne gefchiedenis op de volgende wijze voord. Goed, mijn heer! gij zegt, dat gij nooit met zulke geesten fpot, een geluk voor u; in alle geval is de heilige joannes, de man Gods, onze leidsman, en zal ons veilig naar Infpruck brengen. Zo pleegde de groote maximiliaan ook over deze geesten te lachen en gij zult horen, hoe hij daar voor geflraft werd, deze is juist de gefchiedenis, die ik u wilde verhalen. De keizer maximiliaan, die roem der1"waereld ( hij is nu in den fchoot der gezegende maagd in het paradijs) , pleegde in den tijd, dat hij de kroon nog niet had, dat is te zeggen, toen hij nog aartshertog was, over de vrees der landlieden voor de booze geesten te lachen. Een oude eerwaerdige vader waarfchouwde hem, zig in agt te nemen, indien hij voor zijne onbezonnenheid niet wilde boeten. Eens op de jagt zijnde, fprong aan den voet van den berg eene zeer fchoon e wilde geit voor hem op; hij fchoot op dezelve, doch miste: (dit was de eerftemaal, dat hij zedert veele jaaren misgefchoten had, hetwelk, gij weet het wel, waarfchouwing genoeg voor hem was) maar egter ging hij voord, fchoot en miste; het dier Hond altijd ftil tot dat de fchoot kwam, H 3 ea  „$ LANDREIZE en zo ging hij tot dat de nagt viel voord met het te vervolgen, wanneer de geit pp eens verdween cn hij zig in de klooven der bergen bevond. Hij zogt eenen uitgang te vinden, maar vergeefs; elke fchrede deed hem nog meer dwalen. Hij zworf twee dagen lang in de vreeslijke holen der gebergten om, God zij met ons! en leefde dien geheelen tijd van wilde wortelen. Den tweeden nagt overdagt hij zijn gebrek aan geloof en de rede van den ouden vader jeremias; viel op zijne knieën, weende en bad den ganfehen nagt; de maagd hoorde zijn gebed, want hij was een goed man en boven dit alles een keizer. God zegene ons! wij zouden omgekomen zijn. Des morgens kwam een fchoon man in boerenkleding bij hem, gaf hem levensmiddelen en wijn en wilde , dat hij hem zou volgen, het welk hij, gelijk gij ligt kunt denken, zeer gaern deed; maar, gezegende maagd! denk eens , in welke verbaasdheid hij moet geweest zijn, toen de jonge man, zo als zij uit het gebergte in de vlakte gekomen waren, juist bij den voet van de fteile rots, die ik u wees en die zedert onder den naam van keizersrots bekend is, onzigtbaar werd en verdween. Gij ziet, welk eene, gevaarlijke plaats het is, en hoe gevaarlijk de geesten moeten zijn, die zelfs den heiligen roomfchen keizer niet verfchonen. Ik voor mij houde het voor het best, niets tegen dezen  naar de OOSTINDIEN. 119, zen te zeggen, gelijk zo veele godvergetene lieden doen , de maagd over ons te laten waken, een zuiver gemoed te hebben, en dan zal mert weinig behoeven te vreezen. Op het einde van zijn gefprek hadden wij Infpruck in het gezigt gekregen, hier joeg ik hem op nieuw door mijn onmatig lachen fchrik op het lijf en ergerde hem; doch maakte het in dit opzigt weder goed door hem eenen halven gulden te geven. Toen ik te Infpruck daarnaar vernam, hoorde ik dat maximiliaan indedaad in het gebergte was verdwaald geraakt, en door eenen boer, die hem aanftonds daarop verliet, te regt gebragc werd; dat het overige een vertelzel was, het welk zijnen grond in de bijgelovige vrees van het landvolk heeft. XVI. BRIEF. 13 ij alle volken onder de zon en te allen tijde zedert de fchepping zijn er menfchen te voorfchijn getreden, die beftemd waren, om in de waereld gerugt te maken, den gerusten loop van H 4 hee  LANDREIZE het maatfchaplijk leven te bevorderen of te hinderen, te leiden of te vernielen, om in de onlluimige woeling hunner pogingen het doel hunner grootheid te bereiken-, de overige menfchen te doen tuimelen — of uit den weg te maken, tot dat zij eene algemeene zamenfpanning van hunne medefchepzels bewerken, of het doeleinde van hunne zorg bereiken, en op deze wijze verheven voorwerpen der hnlde en bewondering worden. Zulke menfchen hebben gemeenlijk veel Hof, om fchadelijk te zijn, groote gaaven en eenen geweldigen onbuigzaamcn geest van de natuur bekomen ; volgens de rigting, welke deze neemt, zijn zij onfchadelijk — of fchadelijk, maar even als de fcherpe boffen in het dierlijk zamenfteJ, blijven zij nooit in gebreke, de gehccle huishouding van het lichaam, waartoe zij behoren, te verwoesten , en ongelukkige gevolgen voor zig en hen te bewerken, wanneer zij niet door het een of ander kanaal afgeleid worden. Uichecmfehe koloniën zijn dcrhalven in eenig opzigt van nut geweest (gelijk Amerika voor Engelland,) om zulke gevaarlijke lieden aan zig te trekken, die, fchoon het beter is, in vredestijden hen verwijderd te hebben, in tijd van oorlog van het uitgellrektst nut voor een volk zijn. Het graaffchap Tyrool, zo als ik hetbefchreven heb, door de natuur tot eene verblijfplaats der bosch-  NAAR DE OOSTINDIEN. tit boschgoden gevormd, is ook met vrugtbaarheid en voordbrengzels van den grond gezegend; de bewoners zijn gelukkig en weltevreden en het geheel is het gewest des vredes; manufaktuuren, de eerfte wortel der laage veragtlijke ondeugd, en koophandel, de groote bevorderaar des oorlogs, hebben nauwlijks hier voeten kunnen zetten. Om die reden is er geen kanaal, door het welk de wervelgeesten, op welken ik gedoeld heb, hunnen loop kunnen nemen en hunne kragten ontwikkekelen. Derhalven is er geen plaats voor zulke Tyroolers, die toteenen vloek of tot eenen zegen, zo als gij het noemen wilt, deze ontbrandbaare lief bekomen hebben. Zij zijn genoodzaakt, buiten 's lands te gaan, daar gelegenheid te zoeken, om zig zeiven berugt te maken, hunnen geest ten toon te fpreiden en hunne bekwaamheden en gaaven aan den dag te leggen. Men vind hen dan ook over het geheele vaste land verfpreid, en wijl zig in het menschlijk leven zelden gelegenheden aanbieden om zig door zulke gaaven op eene waerdige wijze te doen uitmunten, doen zij, om niet ledig te zijn, liever wat zij kunnen, leggen zig op kunstgrepen toe als een ruim en gepast veld vóór hun vernuft en hunne kragt. De uitgeweken Tyroolers worden om die reden door de meeste volken van het vaste land onder de afgeregtfte en volleerdfte bedriegers in de waeH 5 reld  Ia» LANDREIZE reld gerekend. — De menfchen, die te huis blijven, zijn van een verfchillend karakter — zij zijn in het algemeen fpraakzaam, groot van geftalte, fterk en moedig. De vrouwen zijn fterk en zeer fchoon ; in beide de gedagten vind men ccne aangenaame menging van de duitfche koelzinnigheid en italiaanfche levendigheid; om juister te fpreeken , zij zijn tusfchen deze beide uiterftcn. Inspruck, fchoon eene kleine ftad, is fraai en aangenaam, ligt in een zeer fchoon dal, het welk met bergen omringd is, welken, terwijl het beneden gedeelte zeer wél bebouwd is, met eeuwigdurende fneeuw bedekte kruinen hebben. Het flot, weleer de verblijfplaats der oostenrijkfche prinfen, is ftaatlijk en pragtig, met zeer fchoone fchilderftukken verfierd en buiten met natuurlijke en kunftige fonteinen, ftandbeelden, aangenaame tuinen, haagen, wandelwegen en overdekte gaanderijen, die naar vijf onderfcheiden kerken leiden, verfraaid. Van kerken gefproken, laat ik die niet vergeten. In de kapél der Franciskaner kerk is een beeld van de maagd maria, levensgrootte, van digt zilver, met veele andere afbeeldingen van heiligen van het zelfde metaal. Indien eenige van deze zilveren godheden naar Parys kwamen, vrees ik, zou haare godlijkheid haar niet uit de ban--  «aar ds: OOSTINDIEN. handen van de nationaale conventie redden. Maar daar is er nog eene, die de opmerkzaamheid der reizigers verdient, voornaamlijk van dezulken, welken de zonden van hunne overleden vrienden wenfchen uittedelgen en hun eene regtftreekfche pas naar de gelukzaligheid zoeken te bezorgen. Deze Franciskaner kerk word namelijk wegens de aflaaten, welken verfcheiden paufen er aan gcfchonken hebben, voor eene der heiligften en eerwaerdigften in de geheele waereld gehouden; zo dat menzegt, dat ééne mis, die hier gedaan word, genoeg is, om eene ziel uit het vagevuur te verlosfen. Wanneer wij de groote en gewigtige uitgebreidheid van haare magt in dit opzigt befchouwen, zouden wij ons niet behoeven te verwonderen, indien zij al de heiligen van den almanak en de maagd mar ia op de koop toe, in gegoten zilver, zelfs in de gehalte van het kolusfusbeeld van Rhodus had. Hall, de tweede ftad in Tyrool, ligt eene mijle van Infpruck en is vermaard wegens haare zoutwerken, als ook wegens eene munt en zilvermijn, waarin drie duizend mannen, vrouwen en kinderen geftadig aan den arbeid zijn. In eenen koninglijken burgt en paleis, Ombras genaamd, liggende van Inspruck en ftdl even verre verwijderd, is een tuighuis-, het welk door eene bewonderenswaerdige verzameling van merk-  i»4 LANDREIZE merkwaerdigheden beroemd is; aldaar zijn gedenkpenningen, kostbaare fteenen, wapenkleeden, ftandbeelden te paerd van verfcheiden prinfen in hunne oude kostbaare wapenrusting, daarenboven eene groote menigte oorlogsbuit en zegentekens, die door het huis van Oostenrijk gemaakt zijn, en voornaamlijk een ftandbeeld van frans I. en zijn paerd, even zo als hij inden flag bij Pavia gevangen genomen werd, nevens twee andere van turkfche 'pacha's met hunne kledingen en firaadjen, met goud, zilver en edele gefteenten verfierd, in welken zij gevangen genomen werden. Maar al deze zeldzaamheden worden overtroffen door eenen eike, die het lichaam van eene rhee in zig fluit. Dit laatfte, fchoon men er geen reden van kan geven, is eene waare zaak en komt, mijns bedunkens, overeen met elk wonder in de gedaanteverandering van ovidius. Na dat ik Inspruck verlaten had, zette ik mijne reis voord en kwam in het gebergte, het welk van eene verbazende hoogte is. — Ik bragt het best gedeelte van den dag door met opteklimmen: toen ik bijna aan den top was, toonde mijn leidsman mij eene pkats, alwaarferdinand, koning vfh Hongarijen, en keizer karel V., toen zij in 1526 uit Afrika terug gekeerd waren, bij elkander kwamen. Men vind hier nog een op-  naar de OOSTTNDIEN. 125 opfchrift op die gebeurdnis en de plaats is nu tot een klein dorp aangebouwd, het welk, wegens die bijeenkomst, den naam begroeting voert. Schoon dit gebergte, het welk den naam Brennenberg heeft, gedurende negen maanden in het jaar met fneeuw bedekt is, is het egter tot den hoogden top bewoond en brengt koorn en hooi in overvloed voord. Op het hoogde gedeelte is een posthuis, eene herberg en eene kapél, alwaar de reiziger met verfche paerden, levensmiddelen en, als hij wil, ook met een' mond vol gebeden bediend word. Ik verkoos alleen de beide eerde dukken, en het laatde niet tot mijn oogmerk dienende, bedankte ik; weshalven ik, gelijk ik uit eens ieders gelaat kon lezen, als een ketter aan het verderf werd overgegeven. Op dezelfde plaats is eene welle, die op eene rots nederdort en op eenen kleinen afdand zig als twee aanzienlijke vloeden laat aanzien en ook indedaad de grootte daar van heeft. Het gebergte is zomwijlen moeilijk en zomtijds in het geheel niet om overtekomen. Ik was in dit opzigt .gelukkig en kwam zonder merklijke vertraging beneden. Onderweg werd ik op het voortrefiijkst wildbraad, welk ik ooit gegeten had, onthaald, en was, naar men mij verhaalde, van eene foort van geiten. Schoon Inspruck flegts omtrent negen mijlen v*n  iafT tANDRÊiZÈ van Brixen ligt, was het egter zeer laat, toen ik aldaar aankwam, en wijl deze ftad niets bevatte, dat de moeite Waerd was, om er te vertoeven, vertrok ik den volgenden morgen en kwam in eene ftad, Balfano genaamd, liggende in het -bisdom > Trente. Ik had op den ganfchen weg aan de eene zijde hooge gebergten en aan de andere eenen ftroom. De geheele ftreek was fterk bewoond, en het gebergte geheel tot aan den top bebouwd; Toen ik in het dal Balfano kwam, vond ik, dat de lugt vrij aangenaam, lieflijk en gematigd werd. De wijngaarden, alle boomen en ftruiken , olijven - moerbezie - boomen , weiden en roozen enz. waren met levend groen bedekt , en alles duidde de grootfte vrugtbaarheid aan. Balfano is eene kleine^ maar aartige en aangenaame ftad. Niets van al het geen ik er zag, behaagde mij zo zeer als de wijngaarden, welken langs de zijden van den heuvel geplant en als de fchoonfte boomen in rijen boven elkander opwaard ftonden. Van Balfano tot Trente zijn omtrent derrie» mijlen, eene goede dagreize; bijna de geheele weg loopt door het dal van Balfano. Het is een fchoone weg, die door eene vrugtbaare en aangenaame landftreek leid. De reis kwam mij daar door korter voor, dan zij indedaad was. Miï-  NAAR DE OOSTINÖlEN. Ï2jr Misfchien is geen gedeelte der bewoonde aarde, in deszelfs vergelijkenderwijze korte ftreek lands, zo wonderbaar door de hand der natuur in al deszelfs uiterften gefchakeerd, dan dat gedeelte, daar ik u nu doorgeleid heb. Hier kan men bijna met den zelfden opflag van het oog, het bewonderenswaerdige, ruuwe , woeste en ontoeganglijke ; het zagte, vrugtbaare en bebouwde zien> __ Hier is het gebergte met eeuwigdurende fneeuw bedekt, het welk, voor het penfcel des fchilders onnabootslijk, in trapswijze fchakering in het groen weeldrig dal nederdaalt. Daar zijn wijnbergen, olijfboomgaarten en rijpe zaadvelden, die zig plotslijk uit de ruwe rotzen en ontoeganglijke fteilten vertonen. Boven op den bergtop buldert de barre winter en beneden in het dal heerscht eeuwige lente met alle betoverende bekoorlijkheden. Zulke toneelen zouden alle pogingen van de pen des dichters en van het penfeel des konltenaars belachlijk maken ; om dezelven te kunnen vatten, moet men ze zien. Ik eindig derhalven mijn verhaal met de na» druklijke vermaning, dat, bij aldien gij om uwe kundigheden re verrijken, wilt reizen, gij uwen weg door het graaffchap Tyrool moet nemen, om daar de groote en bevvonderensvvaerdige werken der natuur naartefpeuren, XVII.  ia» LANDRE IZE XVII. BRIEF. N ooit hebben de geleerde maar dwaaze mannen , die hun leven doorbragten met onmogelijkheden te ontdekken, misfchien ruimer ftof voor dwaaze vreugde gehad, dan de afleiding der naamen van plaatzcn. In alle gevallen van verfchil over dit onderwerp is het uiterfte, dat de mensch kan doen —- gisfen j maar het aangenaame daarvan is, dat ten gelukke voor het menschdom, de zekerheid daarvan in het geringlte van geen nut voor hen zou zijn, zelfs wanneer deze door onderzoeking gevonden kon worden. Doktor goldschmith heeft dit in zijnen waereldburger zeer belachlijk voorgedragen en ik beveel u aan, dit werk doortelezcn, op dat deze fchaduw van geleerdheid u van geen fchatbaare bezigheden afbrenge. In dit opzigt heeft Trente den geleerden veel hoofdbreken verwekt. Want, terwijl eenige beweren, dat het van Tridtntum komt en dat dus neptunus, fchoon zo verre van de zee af, hier geëerd werd — maken anderen aanfpraak op de ontdekking van tribus torrentibus, of de drie itroomen, die er vlieten. Wat het  NAAR DE OOSTINDIEN. 129 het eerfte betreft, dit daargelaten, datzijNÉPtunus van de golf van Venetiën tot hier op eene geweldige wijze verplaatzen, vind ik geen gelijkheid in den klank van Trente en Trident, om er dit gevolg uit te willen trekken; betreffende de tres torrentes, zij hadden evert zo wél kunnen zeggen, dat hier een a, b, c-boek gevonden was, en dat het derhalven van het alphabet kon afgeleid worden, wijl dezelfde overeenkomst tusfchen dezen plaats vind: namelijk dac de letters T,r,e,n,t,e in beiden gevonden worden. Maar, om 's hemels wil, wat is er aan gelegen , waarnaar het genoemd werd'? Zijn naam is Trente, offchoon het Putneij, of John O'Groots huis geweest ware, zou de ftad daarom noch flegter noch beter zijn, noch de fchatten der geleerdheid eenigen afbreuk van deze verfcheidenheid lijden. Het bisdom Trente is omtrent vijftien mijlen lang en tien mijlen breed, vrugtbaar, heeft eenen overvloed aan wijn, olie, vrugten en weilanden —1 en is aangenaam; de fchoone Adige flingert zig van het. noorden naar het zuiden door het geheele land. De inwoners zijn aartsroomschkatholijk j gij zult er u te.minder over verwonderen, dat de bisfchop zulke uitgeftrekte bezittingen en een jaarlijks inkomen van veertig duizend kroonen heeft. • I Mij  *3° LANDRÈIZË Mij van Dukschland verwijderende en Italiè'ri naderende, vond ik, dat lugt, menfchen en gewoonten des volks zulk eene groote verfcheidenheid vertoonden en die der Italiaanen meer geleken, dan die der Duitfchers. Schoon het paapsch bijgeloof in veele deelen van Duitschland zeer fterk is, heeft het egter nergens dat duister en affchuwlijk voorkomen, welk het in Italiën heeft. Wijl ik van de karakters dezer beide volken gewag gemaakt heb, zal ik u eens vooral, voor* naamlijk, wijl wij nu aan de grenzen van beide volken zijn, hetzelve geheel fchetzen. In beider fchildering, heeft men mij verzekerd, zullen allen , die ze kennen, met mij overeenftemmen. Misfchien zou het verfchil nooit volmaakter bewezen zijn, dan in eene vergelijking tusfchen den Duitfcher en Italiaan en dit vertoont zig fterker en plotslijk, wanneer men van het eene land in het andere komt, dan het in zulk een' korten tijd tusfchen twee andere volken zou doen. De Italiaan, ijverzugtig, wraakgierig, verraderlijk, geveinsd, laag, ondeugend, bloeddorftig, luiledig en wellustig. De Duitfcher integendeel openhartig , goedaartig, vrij van boosheid en listige ftreeken , arbeidzaam , opregt, gaftvrij en met deze voortreflijke hoedanigheden in den eigelijken zin gedienftig. Zo gelukkig is het- ka-.  naAr de ÖÖSTINDIEN. 13! karakter van dit volk, dat een duitsch hart lang eene fpreekwijze geweest is, die een' eerlijk* mant, welke geveinsdheid haat, betekent, en hunne gastvrijheid was reeds ten tijde van julius caesar geroemd, want wij leren van hem, dat hunne huizen voor een' ieder open waren, dat zij het voor eene flegte daad hielden, eenen reiziger te beledigen. Zij maakten het tot eenen regel van hun geloof, dezulken te befchermen, die onder hun dak kwamem indien onmatigheid irt eeten en drinken hunne deugden niet verkleinde* zou geen volk , volgens de innerlijke waarde, met hun vergeleken kunnen worden, en voornaamlijk niet met opzigt tot hunne opregtheid. De ftad Trente is volkrijk, hoewel niet groot In den omtrek. De hooge gebergten, die haar omgeven, ftellen haar aan alle ongemakken der hitte en koude bloot, maken het in den .zomer er ondraaglijk heet en in den winter ongemeen koud; daarenboven is zij daar door zeer aan overftromingen onderhevig — het water, dat van de bergen afftort, is zomwijlen zo geweldig, dac het groote ftukken rots met zig fleept èn verfcheiden maaien den geheelen oord verwoest heeft. • In Trente zijn veele llaatlijke paleizen, kerken en godsdienstige geftigten. Ik zal alleenlijk van eene kerk melding maken, namelijk van die van Sc maria major, bekend wegens een bewonI a de?  ï.3* LANDREIZE derenswaerdig groot orgel, hetwelk alle foorten van rauziekale inftrumenten nabootst ; het gezang der vogelen, het gefchreeuw van verfcheiden dieren, het gedruis der trommelen en het gefchal der trompetten, allen te gelijk en zo natuurlijk y dat men nauwlijks onderfchcid kan horen. Tot wat einde in eene plaats, die ter vereering der Godheid beltemd is, zulk een inflxument gemaakt is, kan ik niet bevroeden, zo het niet moet gerekend worden tot de veele nutlooze prullen , waarmede al zulke gebouwen in de roomfche landen opgevuld zijn. • Maar het geen deze kerk nog merkwaerdiger maakt, is, dat op dezelfde plaats de vermaarde kerkvergadering van Trente gehouden werd, die wegens de hervorming zamen kwam en op welke vier duizend perfoonen met openlijk karakter, priesters enjeeken waren. Deze kerkvergadering duurde agtenveertig jaaren voor dat er iets gedaan werd; ten laatfte bragt de paus het daarheen, de overmagt te behouden; na dat zij zo lang getwist en geraadpleegd hadden, weigerden niet alleen de proteftanten , maar ook de duitfche en franfche natiën, haare befluiten aantenemen. Eenigen der geestlijken, die het overwigt bevroedden , welk de belangen van den paus verkregen, zeiden: „dat de heilige geest van Rome in een valies was overgezonden. '■. Tren-  NAAR DE OOSTINDIEN. I3J Trente beroemde zig eertijds wegens eene zeldzaamheid, welke er nog wel is, maar niet gebruikt word; in veele christlijke fteden zou dezelve, geloof ik, van veel nut zijn, voornaamlijk te Bath en op dergelijke plaatzen. Er was namelijk een toren aan de Adige, in welke men den ftroom geleid had, om zulke geestlijken, die overtuigd waren, dat zij al te gemeenzaam met vrouwen en dogters hunner nabuuren geleefd hadden, te verdrinken. De inwoners van Trente fpreken zonder onderfcheid en vermengd de italiaanfche en hoogduitfche taal; maar of zij ze goed of kwalijk fpreken, kan ik niet beflisfen. De naaste plaats mijner beftemming was Basfano, eene ftad in het gebied van Vincenza in Italiën, liggende aan het einde van een zeer lang en fmal dal, het welk door den vloed Brenta bewaterd word, die dit rijk, vrugtbaar, aanminnig, gezond en gezegend gedeelte van Italiën befpoelt, het welk wegens; deszelfs fchoone weilanden, koornvelden , overvloed aan wild , flagtvee en moerbezieboomen zo beroemd is, dat het de tuin en vleeschbank van Venetiën genaamd word. Den volgenden dag kwam ik des morgens vroeg te Venetiën aan; ik zal in dezen brief geen begin maken met eene befchrijving daarvan te geven, maar dezelve tot den volgenden uitftellen. I 3 XVIII.  tu LANDREIZE XVIII. BRIEF. T oen ik nabij Venetiën kwam, werd1 ik door deszelfs gezigt zeer verheugd. Zijne ftaatlijke torenfpitzen en pragtige gebouwen fchenen zig uit de zee te verheffen en op de oppervlakte te drijven; er is geen groote infpanning van denkenskragt nodig om zig te verbeelden, dat het zig golfswijze met de rustlooze baaren der aangrenzende adriatifche zee verheft. Op alle naburige kusten fchijnen natuur en kunst zig om het zeerst beijverd te hebben, om den grootften overvloed haarer gaaven uitteflorten, terwijl duizend masten, die als bosfchen in de omgelegen bogten verfpreid liggen, verkondigen, dat Venetiën met zijn eigen rijkdom en pragt niet te vreden, ook in die van andere gewesten deelt. Men zal zig niet ligt een zeldzaamer en behaaglijker gezigt verbeelden, dan dat, welk deze ftad op eenigen afftand oplevert, het zij men haar van den zeekant of van de landzijde nadert. Niet gebouwd gelijk de fteden in Holland, alwaar de zee door verbazend zwaare dijken teruggehouden en haar gebied beperkt wprd, ftaat zij op  NAAR DE OOSTTNDIEN. 135 op paaien, die in de zee geheid zijn. Wijl de grond der huizen bijna op het water komt, fchijnt het als of zij op deszelfs oppervlakte, zwom. De fpitzen der torens ziet men omtrent vijftien mijlen verre in zee , het gezigt word fleeds fraaijer, hoe meer men nadert, zig als een, drijvend eiland opdoende. Zulk eene ftad op het water te bouwen, ter-) wijl zo veele duizend morgen lands onbebouwd liggen, komt in den eerften opflag zonderling voor _ maar al deze groote en wonderlijke afwijkingen van het gewoon pad, welk de natuur aanbied, hebben haaren oorfprong in de noodzaaklij kheid en niet lang daarna, dat men zig eerst over de noodzaaklij kheid beklaagd en vervolgens dezelve uit den weg geruimd heeft, komt de ervaring te hulp en bewijst, dat zekerheid en nut dikwijls uit dezelve ontdaan zijn. Zo is het met Venetiën, het welk door zijne plaatslijke ligging (de werking der noodzaaklij kheid) veilig en zeker ligt en der waereld trots bied. Men vermoed, dat de plaats, waar thans Venetiën ligt, een moeras geweest is, over hetwelk de adriatifche zee zig allengs uitgebreid heeften van de verheven deelen, die boven het water lagen, eene groote menigte kleine eilanden heeft gevormd, die uit dien hoofde lagunen werden genaamd. De visfers der naburige kusten bouwI 4 den  LANDREIZE den op dezelven hunne hutten, en toen Italië'n door de Gotten onder alarich en naderhand door het barbaarsch geflagt der Hunnen onder a t t i l a aangevallen werd, die overal, waar zij kwamen, roof en verwoesting verbreidden, vlugtte een groot getal lieden van de omliggende oevers der adriatifche zee, voornaamlijk van Padua en Aquilea herwaard en bragten onnoemlijke rijkdommen met zig. Hier leidden zij den eerften gtond op tweeënzeventig kleine eilanden en maakten voorzeker met hutten het begin tot eene ftad, die naderhand aan het hoofd der handeldrijvende en zeevarende waereld ftond. Toen de eiJanden bebouwd waren en te veel inwoners kregen, breidde men de bouwing op paaien verder uit, tot dat het eene verbazend groote ftad werd, die zig over veel meer, dan de oorfpronglijk tweeenzeventig eilanden uitbreidde. De ftad is haare zekerheid aan haare plaatslijke ligging verfchuldigd; van het vaste land afgefcheiden door een water, dat bijna twee uuren breed is, te diep, om doorgewaad te worden en te ondiep om oorlogfchepen doortelaten, op de andere zijde door hier en daar verftrooide ondiepten befchermd, welker vaarbaare plaatzen met bakens gemerkt zijn, die bij verfchijning van eenen vijand weggenomen kunnen worden, trotfeert zij eene vijaudlijke zee- en landmagt, en isnietuie nood-  naar de O OS TIN DIEN. 13? noodzaaklijkheid gedwongen geworden, muuren of fterkten tot haare verdediging te bouwen. De eerfte vreemdighcid, die mij voorkwam, en die oimiiddelijk van hun leven, mag ik zeggen, in het water komt, is het volftrekt gebrek aan rijtuigen, want de ftraaten, die men er op vasten grond heeft, zijn ongemeen naauw en krom, en het water van de meeste gragten ftaat tot aan de deuren der huizen; op geen van beide zijden zijn werven, zo dat men weinig aan uitgaan denkt, want men ftapt van den dorpel in een boot en doet meestal den eerften ftap weder over den dorpel van een ander. Deze omftandigheid, fchoon in een opzigt nuttig, is zeer onaangenaam en nadeelig in een ander; want, fchoon degeenen, die gelegenheid hebben om te arbeiden, zig genoegzaam bewegen, zijn egter dezulken, wier ftand hen van den arbeid uitfluit, en die om deze reden in alle andere landen hunne toevlugt tot kunftigen arbeid (lichaamsbeweging) nemen, om hunne gezondheid te bevorderen, hier ten eenemaale van de middelen, waarvan wij ons daartoe bedienen, beroofd; zij kunnen noch jagen, noch te paerd rijden enz. en kunne* dit vermaak alleen nemen, als" Zij zig naar het vaste land begeven. De voornaamfte vermaaklijkheden der Venetiaanenzijn die der karnevals, welken omtrent eene week na kersmis beginnen, en die ik dcrhalven I 5 niet  LANDREI2E niet kon zien: maar zo wel uit het overeenftemmend getuigenis van alle reizigers en van de inwoners zeiven, als uit de blijkbaarheid van mijne eigen waarnemingen over de zeden en gewoonten des volks, kan ik wel zeggen, dat dezelven in feestdagen van onmatigheid, bandeloosheid en uitfporigheid beftaan. Ik geloof, dat niets bij vergroting over dit onderwerp gezegd is — ja ik vrees, dat eene naakte voorftelling der waarheid het zedelijk karakter, of ten minflen de godvrugt der Venetiaanen in een nadeelig licht zou Hellen. Vermomming is de ergfte fchool der ondeugd; de geheime gefchiedenis van de beau monde ( de grooten) zelve in Engelland mag er toe dienen , om dit te bewijzen. Dat er hoeren zijn, die alle fchaamtc en zedigheid afgelegd hebben, daar kan men eiken nagt op de ftraaten van Londen bewijs genoeg van vinden. Dat derhalven vermommingen , het voomaamfte vermaak der Venetiaanen, veele misdaaden zullen bedekken, en dat hunne hoeren fchaamteloos en hunne vrouwen buitenfporig zijn, is niet te verwonderen, daar wij hetzelfde in onze noordlijke lugtftreek zien; maar wij kunnen, zonder onbillijk te zijn, vooronderftellen, dat zij aldaar uit natuurlijke oorzaaken, die in het oog vallen, verder gedreven worden, dan hier: fchoon een der beminnenswaerdigfte en verlichtfte reizigers zegt, dat het moeilijk zou zijfl  naar de OOSTTNDIËN. *3> ïajn te bewijzen; doch zonder de agting voor hem te kwetzen, geloof ik , dat het redelijker wijze vooronderlteld kan worden. Daar is een grondbeginzel van werkzaamheid in de ziel van den mensch, hetwelk niet duit, dat zij ruste; zij moet altijd iets te werken hebben. Door wetenfehappen gevormde menfchen hebben altijd een fonds in zig, en kunnen nooit gebrek aan ftof tot befchouwingen hebben: maar de groote menigte is in zulke uuren, waarin opfchorting van derzelver arbeid, of lichaamlijke bezigheden hen tot middelen drijft om den tijd te hefteden, te zeer geneigd, om de ziel door de zinnen te laten leiden en zo lang over ondeugd te denken, tot dat de begeerte hen bekruipt , om die uittevoeren, van daar het waar vadcrlandsch fpreekwoord : „ ledigheid is het beginzel van alle kwaad. " In Engelland hebben wij eene vér* fcheidenheid van middelen, die de Venetiaanen misfen, wier geest natuurlijk nog levendiger is, en meer geneigd, om zig aan de beguichelingen der zinnelijke verbeeldingen overtcgeven. Op die wijze voorbereid, ontmoet men zig bij het karneval, alwaar alles zamenfpant tot toegevendheid en oogluiking, en wanneer deze werking van den geest, welke zig bij ons door veele kanaalen afleid, bij hun evenals een geweldige llroom, die plotslijk irj een eng bedde beperkt en ingefloten is,  >4° LANDREIZE is, met onweêrftaanbaare hevigheid doorbreekt en alle dammen, door godsdienst en zedelijkheid' gelegd, om de overmaat der menschlijke hartstogten paal te Hellen, wegrukt. Gewoonten en gebruiken van plaats en tijd doen er mede toe; want gedurende den harden dwang, waaronder het vrouwlijk geflagt in den overigen tijd des jaars verkeert, beiden de geneigdheid en verzinning aan den eenen kant fcherpt en aan den anderen de onbegrensde toomloosheid, de algemeene verandering der gewoonten, gebruiken en wetten -— de ganschlijke opheffing van het onderfcheid der flanden, zorgen en bezigheden, welke in dezen tijd plaats vind en door geftadige vermomming bevorderd word; — en de gefchiktfie ioevlugtplaatzen, de gondels, gevoerd door de ervarenfte en afgeregtfte koppelaars, de gondelroeijers ■— bieden genoegzaame gelegenheid aan tot vervulling der begeerten en geven aanleiding tot onbetaamlijke vrijheden, die in geen ander gedeelte van het christendom gevonden worden, en om welken te wederflaan, zij deugdzaamer dan andere natiën zouden moeten zijn — een ftuk, het welk nog nooit door de onpartijdiglten en nauwkenrigften van allen, die over dit onderwerp gefchreven hebben, dezelven te last gelegd is. XIX.  naar oe OOSTINDIEN. t4i XIX. BRIEF. S choon het volk te Londen uitfporig is, geloof ik egter niet, dat men hier zo ondeugend is, als te Venetiën. Het zou dwaasheid zijn, te ontkennen , dat hier, gelijk in alle hoofdlieden, geen lieden zouden zijn, die den hoogften trap van fchandlijke buitenfporigheid en verdorvenheid zouden bereikt hebben; maar niemand zou ook durven beweren, dat de boelering hier zo openlijk, zo algemeen en zo Heilig gepleegd zou worden, als te Venetiën. Ik hoop, dat zulk eene tijdltip van verkeerdheid -en verdorvenheid nog verre van ons verwijderd zij, waarin eene britfche moeder voor haaren zoon een ontwerp van verdrag maakt en een jong meisje bedingt, om zig aan zijne omhelzingen — gelijk men te Venetiën doet, — niet als egte vrouw — maar als bijzit over te laten. Op deze eenige gewoonte der venetiaanfche vrouwen berust mijne Helling; en ik beken onbewimpeld, dat al de heimlijke boeleringen in Londen tot zulk eene fchandlijke volkomenheid van veragting der zeden en fchaam- te-  142 , LANDRËIZÉ telooze gedraging niet Hijgen, als deze gewóónte, waarop ik doele. De venetiaanfche mannen zijn wél gemaakt met fchoone trekken in het aangezigt; de vrouwen wél gevormd, fraai, en gelijk men zegt, geestig; maar ik voerde in mijnbinnenfte iets om, dat mij elk voorwerp haarer bekoorlijkheden ontroofde, en ik kan met hAMlêt zeggen, de mannen behaagden mij niet en de vrouwen ook niet; met één woord, noch al de fchoonheden en merkwaerdigheden van dezen oord, noch af de vermaaken, die zig den vreemdling aanbieden, en hem aanlokken, om er in te delen, noch al de betoverende oogen der vrouwen konden mijnen geest niet uit zijne zwaarmoedigheid trekken of mijne aandagt vestigen. — Ik was Venetiën reeds moede, toen ik er nog nauwlijks eenige uuren was geweest, en hadbefloten, de eer^ fte gelegenheid , die zig tot mijn vertrek aanbood , gretig waartencmen. , Ik had bij mij zeiven een ontwerp gemaakt, om mijne reis op Latachea, eene aanmerklijk» zeehaven in Sirië, te nemen, en vervolgens naar Aleppo te gaan; wijl hier eene groote oollerfche markt is, hoopte ik eene gelegendheid te vinden qmfpoedig of ten minlten zeker met eene karavaan naar Basfora door de woestijn te komen. Ik twijfelde bijna in het geheel niet, in eene der vene- tharj»  naar de OOSTINDIEN. 143 tiaanfche havens een fchip te vinden, hetwelk dcrwaard zou vertrekken, of naar zulk eene haven van koophandel zou beflemd zijn, van waar ik derwaard kon komen. — Doch hierin vond ik mij bedrogen; want, na alle mogelijk onderzoek, bevond ik, dat flegts één fchip dond onderzeil te gaan en naar alle waarfchijnlijkheid in langen tijd geen ander. — Ik deed alles, om mij van deze gelegenheid te bedienen, maar vergeefs, wijl eene jonge jufvrouw , de dogter des eigenaars van het fchip, aan boord was — want de oude heer vond het niet voegzaam, dat een engelsch officier zijne dogter zou verzeilen. Ik bragt alle redenen bij zonder gevolg, ik vervoegde mij bij den reddent, den\ heer sthakce, die zig zeer beleefd jegens mij gedurende mijn kort verblijf gedragen had, om zig mijne zaak aantetrekken. Ik verzogt tevens mevrouw st range, eene aartige bevallige vrouw, haar pogingen voor mij aantewenden en deed haar lachen over den voorIlag, om mij een getuigenis van mijn goed gedrag te geven en bij den ouden heer voor mij inteitaan, dat het geluk en de eer zijner familie door mij gedurende de overvaart niet zou gedoord of beledigd worden. " Toen ik hoorde, dat te Triest een fchip lag, dat van daar naar Alexandrie in Egipte zou vertrekken, befloot ik, deze gelegenheid waartene- men  144 LANDREIZE men en in plaats van mijnen te voren bedoelden weg over Kairo te gaan, van daar naar Sucz en over de roode zee tot Moccha op den weg van Mekka, vandaar naar Aden, alwaar men kompagniefchepen of indifchc kooplieden vind, die altijd naar de eene of andere brkfehe bezitting vertrekken. Ik vertrok dcrhalven naar Triest met al het ongeduld van eene blakende ziel, verdrietig over het verwisfelen der plaats, begerig om voordtekomen en vervuld met den nieuwen weg, dien ik zou nemen, welks bekoorlijkheden , voornaamlijk om Kairo te zien, de gezigten van Egipte en de piramieden, welken in mijne verbeeldingskragt met al de vuurige vcrgroote kleuren der verdichtzelen gefchilderd werden. De kapitein van het fchip was toen te Venetiën en ik verzelde hem naar Triest, het welk dertig uuren van Venetiën ligt. Ik had het verdriet, kort na mijne aankomst te Triest, te bevinden, dat het fchip in geenerlei wijze zig fchikte naar de drift mijner ziele en dat deszelfs vertrek wegens eene onvoorziene oorzaak verfchoven werd. Dus werd ik na eenige opwellingen, die men van eenen man met eene'driftige gemoedsgefleldheid, die door te leur gefielde verwagtingen gekweld word, kan vermoeden, genoodzaakt om flil te zit-  naar dê OOSTINDIEN. 145 zitten, en de verandering van tijd en gebeurdnisfen geduldig aftewagten, welke niets kan verhinderen noch verhaasten. Men heeft dikwijls de aanmerking gemaakt, en het is bij de voorilanders. der onbepaalde voorbefchikking voor een geloofsartikel gehouden, dat zommigen door het noodlot tot wederwaerdigheden beftemd zijn, en dat dan geen wijsheid deszelfs befluit kan voorkomen, geen waakzaamheid het kan verijdelen en geen voornemen het kan weérftaan; maar, dat ten fpijt van alle pogingen der reden en beijvering eene reeks van ongelukkige gebeurdnisfen hen hun leven lang vervolgen en hen bij elke wending, die zij zouden nemen, egter verraschten. Zodanig is mijn lot in het grootlte gedeelte mijns levens geweest. Maar ik heb noch geloofs genoeg aan voorbefchikking, noch zelfliefde genoeg om ten aanzien van mijne eigen feilen blind te zijn, dat me. vrouw fortuna er iets hoe genaamd mede te doen -hebbe; neen, het was dikwijls de werking van een warm, ongeduldig en onbuigzaam gemoedsgeftel, hetwelk fchier altijd in gevallen van verlegenheid de reden van -haaren post drijft, de rplaats inneemt en zo beflist, als hec toeval het •beftiert'. Laat den mensch de gronden van ernfti'ge wederwaerdigheden opregt onderzoeken en 4iij zal natuurlijke oorzaaken vinden, waaraan hij K de-  146* LANDREIZE dezelven kan toefchrijven, zonder te behoevca zijne toevlugt tot bovennatuurlijken te nemen. Ik voor mij, wanneer ik hoor, dat iemand gèdurende zijn ganfche leven door het ongeluk vervolgd word, befluit ik altijd, dat hij een dommerik was, of de geenen, met welken hij te doe» had, onredelijke menfchen waren. Bij de gewoone werkingen van menschlijke daaden zulle» ongevallen voorkomen, maar een voorddurend leven van ongeluk kan enkel van een verkeerd gedrag of van eene ongemeëne aaneenfchakeling vai? menschlijke ongeregtigheden voordkomen. Deze aanmerking ontftond bij volgende gelegenheid. Ik had op mijne reis eenen bedienden 'aangenomen, die, voor zo veel ik in den korten tijd kon befpeuren, mij van veel dienst en gemak zou geweest zijn en indedaad ook veel tot mijne veiligheid zou gedaan hebben, wijl hij naar alle aanzien een eerlijk, opregt, ijverig en bekwaam mensch en verfcheiden taaien magtig was, voornaamlijk die der Franken, een meftgzel van taaien, welke inzonderheid op reizen in het Oosten zeer nuttig is. Wijl ik dagt, dat ik Waarfchijnlijk in Triest zou opgehouden worden en vermoedde, dat in dien tusfchen 'tijd te Venetiën "brieven uit Engelland, waarnaar ik zeer verlangde, zouden aangekomen zijn, zond ik hem onyoorzigtiglijk zeer fpoedig derwaard, om ze aldaar  waar de OOSTINDIEN. i4f daar te ontvanger! en mij oveftebrengen. Maar denk eens, wat in mij omging, toen aanltonds na zijn vertrek bet fchip gereed was, om onder Zeil te gaan, zo dat ik dus deze gelegenheid moest laten varen, of mijnen bediehden verliezen; fchoon ik reikhalsde, om mijne reis te vervorderen , en hoe verdrietig de vorige verhinderingen mij ook geweest waren, was ik egter befluitloos wat te doen» Maar de voorzigtigheid kreeg op eens de overhand over de neiging: onaangezien al de verlegenheid door het gemis Van eenen bedienden en tolk, en onaangezien het knagend gevoel van aanleiding tot deze wederwaerdigheid gegeven en misfchien eenen armen mensch leed veroorzaakt te hebben, dien ik waarlijk voor eenen man vol verdienden hield, beflööt ik, te vertrekken. Op onze vaart naar Alexandrië deden wij Zante aan, een eiland aan de kust van Griekenland, hetwelk aan de Venetiaanen behoort; hetzelve werd oudtijds Zaeynthus genaamd, heeft omtrent-• dertig uuren io den omtrek en bevat vijftig duizend inwoners, Nooit heb ik te voren iets geproefd, dat den 'kosffijken fmaak der vrugten van dit eiland evenaarde —- de druiven waren voortreflijk;"!de meloenen en peeren ongemeen groot en van eenen «verheerlijken fmaak. Het eiland is ongemeen yrugtbaar in wijn , korenten , olie , vijgen en K a koorn»  i4« LANDREIZE koorn, doch ook aan aardbevingen onderhevig» Naast de zeehaven, daar wij ankerden, vind men eene der grootde merkwaerdigheden der natuur. Twee fpringfonteinen van helder versch water werpen groote Hukken wezenlijk pek in zulk eene menigte uit, dat de inwoners, zo men zegt, het een jaar door het ander honderd vaten daarvan verzamelen, hetwelk zij gebruiken om hunne fchepen en.boots er mede te.harpuizen. Op den eerden trap der droefgeestigheid verwerpt men vertroosting als ,ontijdig. Het hart, enkel ellende fmakende, ontzegt voorbedagtlijk alle verzagting en voed zig alleenlijk met kommer. Om die reden befchouwen zij, die het menschlijk hart kennen, vroegtijdige beproeving tot vertroosting als eene vermeerdering van ellende en vertroosten alleenlijk door leedbetuiging., wijl zij wel weten, dat de droom der ellende zijnen loop moet nemen, en men in het geheel geen gedagte moet maken, dat dezelve zal ophouden, voor dat alle verhindering verdwenen is. Ik begon nu de geheele kragt daarvan te gevoelen — kwelling over huislijke zaaken — bittere afgefcheidenheid van al wat mij lief was —* mijn moeilijke treurige toedand door onbekende gewesten te reizen — mij; onbekend en zonder vriend — nog daarenboven door het verlies van mijnen bedienden meer bekommerd, die mijnen moed  naar de OOSTINDIEN. 149 moed nog opbeurde — in een fchip onder lieden geraakt te zijn, van wier taal ik weinig verjftond — zonder eenige ziele of omftandigheid, om mijne zorgen te matigen, of mij er bij gerustteftellen, dit alles, zeg ik, had mijn gevoel tot het diepfle gewond. Ik kon niet ellendiger zijn, toen ik te Zante aankwam en voor het eerst na eene treurige reeks van dagen door het geluid van eene engelfche flem in verrukking geraakte. XX. BRIEF, T ocn ^ rnjjne landreis naar Indien ondernam, xvas ik ( fchoon getrouwd en vader van kinderen ).zeer jong, natuurlijk van een bloedrijk géftik Mijne genegenheid voor het fchoon geflagt was geenziens door eene opvoeding tot den krijgsdienst verminderd. Eene warmte van lichaaams gevleidheid, eene vuurige gevoeligheid des harte en een vrij en ergloos gemoed deden mij maar al te dikwijls de gemaklijkheid, waarmede ik aan de aanloklijkheden der vrouwen toegaf, beklagen. Doch de fmert van elke dwaling werd gewillig in ijdele pogingen der verbeK 3 te-  ï5o LANDREIZEN tering verflikt, en de beloofde betering door eene andere dwaling verbroken. Zo was het tot dat rijper jaaren en gewigtige omflandigheden mijne reden flerkten en haar in eenen hoogeren trap de beerfchappij gaven, die zij over mijne bedrijven moest hebben, In den ftaat, dien ik in mijnen katHen brief befchreef, en van natuure en door opvoeding gevormd, zo als ik hier boven zeide, landde ik op het bekoorlijk eiland Zante, alwaar de natuur zig zelve tegen de kuischheid fchijnt verzworen te hebben -*i alwaar de lugt niets dan verrukking en vergenoegen doet ademen. Hier ontmoette ik eene jonge jufvrouw, eene geboren Engelfche, aartig, aanvallig en zeer innemend, Zij was om de opvoeding in Venetiën geweest, de muziek volkomen magtig, en gaf te kennen, dat haar voornemen was, bij haare terugkomst in Engelland haar voordeel er mede te doen. Zij zou zig aan boord van een fchip begeven, dat van Zante derwaard beflemd was. Toevallig eenen landgenoot ontmoet te hebben, in zulk eenen afgelegen hoek der aarde, in zulke omflandigheden , als de mijnen waren, juist een fchrikvol leven ontvloden, welk ik eenigen tijd geleid had, zou mij met vreugde vervuld hebben. Mijne gewaarwordingen bij de bijeenkomt dezer jonge dame, en de gedagte , öm op de eene ©f andere wijze os-  kaar de OOSTINDIEN. 15» ©nze feheiding voor te komen, kan derhalven wel verfchoond worden. Zij woiftelde mïsfchien onder eenen last van gewaarwordingen, die even zo onaangenaam als de mijnen waren, en gaf haare .vreugde te kennen, zo onverwagt eenen landganoot aantetreffen. Wij leiden ras van weerzijde alle terughouding af, en lieten pn? in een belangrijk en vertrouwlijk gefprek in,)hec welk mijn verlangen, om haar bij mij te houden, vermeerderde; en om haar er toe te bewegen, fchilderde ik haar met de mogelijkst fterke kleuren de grooie voordeden, die zij wegens haare volmaaktheid in Indien zou erlangen, alwaar haare bekwaamheid in de muziek alleen, behalven veele andere bekorende hoedanigheden eene onuitputbaare bron van rijkdom voor haar zou opleveren. Kortom ik hield zo fterk aan, en de tijd was zo kort, dat zij bewilligde om mij te verzeilen. In twee uuren hadden wij alles tot ons vertrek in gereedheid — en hier beken ik met fchaamte, ( en het zal mij fteeds leed doen ) dat deze toeftemming den cerften ftraal van wezenlijk vergenoegen aan mijn fcart mededeelde, zedert dat ik Londen had verlaten. Zo verre ging het met ons ontwerp voor den Wind, eene bedrieglijke verbeelding had hetzelve met den verlokkendften fluijer bedekt, welken de.verbeeldingskragt konvoordbrengen, opgefierd es ons belet, de onuitvoerlijkheid daarvan, zo K 4 als  !$2 LANDREIZE die voor de naakte waarheid open lag, te zien, en toen ten uitvoer zou gebragt worden, ontmoetten wij duizend zwarigheden, die het geweld van onze hartstogt en de gloed van ons gevoel voor ons gezigt verborgen hadden. Vooreerst was het voor haar noodzaaklijk, de tocftemming te bekomen van eene dame, aan welker zorg en befcherming zij was toevertrouwd; vervolgens moest in hetzelfde fchip, waar ik op was, gereedheid voor haar gemaakt worden; eene zaak, die zeer veel zwarigheid in had. Daarenboven vereenigden zig eene menigte van, indedaad onoverkomelijke, hinderpaalen, om onze oogmerken te verijdelen en onze ontwerpen op niet te doen uitlopen. Was mijn vermaak groot, met haar kennis te maken, mijne fmert, mij van haar te moeten fcheiden, was onuitfpreeklijk. Ik moest mij weder alleen op reis begeven, en den tweeden dag van mijn verblijf te Zante ging^ik met een bedrukt hart te fcheep en ftevende naar Alexandfië. De laatfte onaangenaamheid, die ons treft, fchijnt altijd de grootje te zijn; die te Zante hield ik toen voor de grootfle van mijn leven. Maar ag! kortzigtige mensch! Speelbal dier beguichelende fchaduw.' nooit dagt ik,: gelijk ik naderhand gedaan heb, welk fchriklijk ongeluk, welke eindlooze ellende, welk verlies aan tijd, eer en vermogen ik door  naar de OOSTINDIEN. ÏJ3 door deze befchikking ontweken ben — want dit zijn de nooit misfende gevolgen van zulke gefchiednisfen. Bij mijne aankomst te Alexandrië bevond ik tot mijn verder verdriet, dat in gansch Egipte eene pest heerschte, en als of dit nog niet genoeg ware, om mijne voorgenomen reis te vertragen, maakte een inval der Arabers, die in gedugte benden alle groote wegen verontrustten, een einde van mijne hoop bm Kairo te zien, en ook de merkwaerdigheden des lands, welk ons, die den bijbel vroeg in de hand kregen, geleerd werd, zodra wij flegts lazen hadden geleerd. Hier dagt ik de piramieden ontdekt te hebben, welker oudheid, oorfprong en bedoeld nut de geleerde en diepzinnige onderzoekingen en nafpeüringen zo veele eeuwen vergeefs gemaakt hebben — den berg Sinai, den fteen (rots) van mos es, den weg, dien de Israëliërs gewandeld hebben, te zien, van welken men zegt, dat dezelve nog zeer duidelijk te vinden is, zo dat op die wijze de aardbefchrijving de gewijde gefchiednis te hulp komt. Dit alles en meer was ik begerig te zien — zij zijn het waerd: maar naderhand heb ik reden gehad te geloven, dat mijne teleurltelling zo groot niet is geweest, als ik toen dagt, want-het onderzoek is gevaarlijk, en word door ie knevelaarij der mohammedaanfché overheid K 5 zeer  *54 LANDREIZE zeer duur gemaakt. Het is derhal ven beter, die land in boeken te doorreizen, die ons genoegzaam, beter en minder kostbaar, dan de onderZoekingen in het land zelve, onderrigten. Alexandrië werd door alexander den grooten, kort na de verwoesting van Tyrus, omtrent drie honderd drie en dertig jaaren voor christus, gebouwd en ligt aan de Middenlandfche zee, omtrent zes uuren ten westen van den mond des Nijls , die oudtijds Canopicum genaamd werd. Men verhaalt eene buitengewoone oraftandigheid als een bewijs van het fchielijk befluit van alexander, om het te bouwen: nadat hij het getal der openbaare gebouwen vastgeftcld, en de plaatzen , daar dezelven zouden flaan, bepaald had, waren er geen werktuigen voorhanden, die gefchikt waren, om, overeenkomftig het gebruik dier tijden, de muuren aanteduiden. Hier op gaf een arbeider den koning den raad,.al het meel, dat de foldaaten hadden., te verzamelen en het, om den omtrek der muuren aftetekenen , op den grond te ziften. De raad werd gevolgd en des konings vleijers leiden het uit als een voorteken van het toekomend ger luk en den aanftaanden overvloed dezer ftad. Deze voorfpelling werd zekerlijk naderhand vervuld, want het werd weldra de zetel des koophandels, der kunften en wetenfchappen. Uit  naar de OOSTINPIEN. i55 Uit de befchrijving van strabo en andere ouden blijkt, dat deze ftad gebouwd was volgens een ontwerp, het welk den wijduitgebreiden geest haars ftigters waerdig was; en de overblijfsels van haare fieraaden maakten naderhand een gedeelte uit van de groote verfieringen van Rome en Konllantinopel. In het muféum van het koninglijk paleis, het welk een vierde gedeelte der ftad belloeg, was het lijk van alexander in eene gouden doodkist bijgezet — maar de affchuwlijke seleucus sibyofactes fchond het graf, nam de gouden kist weg en ftelde eene glazen in de plaats. De ftad is, gelijk bijna alle oude fteden, het toneel der fchriklijfte moorderijen geweest. Omtrent twee honderd jaaren na haare grondlegging werd zij door ptolomcus physcon geheel ontvolkt; zeer weinigen, die de flagting ontkwamen, vloden in andere landen. Geen lust hebbende, om over ledige gebouwen te heerfchen, lokte hij inwoners uit naburige landen derwaard, en befloot weder, wegens eene geringe belediging, alle jonge mannen te doen ombrengen , hij bevool derhalven, toen zij eens in het gymnallum of de openbaare oefenplaats vergaderd waren, hetzelve in brand te fteken, zo dat allen door de vlammen of het zwaerd zijner bezoldelingen, êk bij op alle toegangen geplaatst had, omkwamen.  j56 LANDREIZE men. Naderhand, toen de keizer caracalla in het jaar 215 op eene fchimpige wijze door eenige inwoners belachlijk gemaakt of befpot werd, bevool hij zijne foldaaten, die in de geheele ftad verfpreid waren, eene algemeene flagting aanteregten. Dit onmenschlijk bevél gegeven zijnde, werden allen zonder onderfcheid van jaaren en geflagt vermoord, zo dat in éénen nagt de ganfche ftad in bloed zwom en alle huizen met lijken vervuld waren. Het monfter zelf begaf zig naar den tempel van Serapis en fmeekte de befcherming der Godheid af — een bewijs, dat gewoonlijke godsdienftigheid en de fchriklijkfte onmenschlijkheid in eenen boezem te zamen kunnen huisvesten. En als of deze wraak nog niet voldoende ware, beroofde hij de ftad van alle haare oude voorregten; gebood alle vreemdlingen, die er woonden, te vertrekken, en teneinde de weinige overgeblevenen het genoegen niet zouden hebben, elkander, te zien, belette hij de gemeenfehap van de eene ftraat met de andere door muuren, welken hij door foldaaten deed bewaken. Onaangezien deze flagtingen kreeg Alexandrië haaren ouden luister weder, doch werd door de berugte Saraceenen weder verwoest. De ganfche onverfchrokken jongelingfchap der ftad kwam 3net de wapens in de hand om. De pragt der ftad  NAAR DE OOSTINDIEN. Itf Had kan men afnemen uit de berigten, welken amuru aan den Kalif mededeelde. „ Ik heb, zegt hij, de ftad van het westen veroverd van onafmeetlijke uitgeftrektheid, ik kan u niet befchrijven, hoe veele wonderen zij bevat, er zijn in dezelve vier duizend paleizen, vier duizend balden enz. " De groote voordeden van den oostindifchen handel, die men toen over de Roode^zee voerde, heeft Alexandrië gedurende verfcheiden omwentelingen ftaande gehouden; maar, wijl die ftad onder de heerfchappij' der Turken viel en de vaarc om de Kaap dè goede Hoop ontdekt was, werd derzelver handel een dodelijke (lag toegebragt en is zij zedert in verval geraakt. Met dit alles is zi) thans zelfs de opmerkzaamheid van eenen klasfifchen reiziger nog wél waerd. Toen wij ter haven invoeren, kwamen wij voorbij het eiland Pharos, alwaar PTöLoiviéus den geweldig grooten toren bouwde, die weleer het wonder der waereld was; en indedaad in tijden, waarin wij ons bevinden, kan niets meer voldoende zijn, dan de menging van oude en nieuwe gedenktekens, die men overal ontmoet, werwaard het oog zig flegts kan wenden. ■ Ik zal alleenlijk van twee der voornaamfte oudheden gewagen, welken deze ftad den nieuwsgierigen . reiziger aanbied — de eene is de zuil < van  *5«t LANDREIZE van p o m p é j u s, bij Welker aanfchouwen de herinnering aan het onverdiend en wreed lot van dien grootcn en deugdzaamen man mij eene diepe zugt uit het binnenfle van mijn hart perste. Deze zuil trekt de opmerkzaamheid van alle reizigers naar zig, zij is van rood grahit, het kapiteel is korinthisch met palmloof, maar niet getand; de fchagt en het bovengedeelte van het voetftuk zijn uit één ftuk negentig voet lang en van negen voet middenlijns; het voetftuk is een vierkant van vijftien voet lengte op elke zijde; de geheele zuil is hondert veertien voet.hoog, zeer wel gepolijst en enkel ?ian. de' oostzijde een .weinig verweerd, Niets kan der voortréflijkheid dezer zuil evenaren : van verre vertoont. zij zig boven de ftad uit en dient den zeevarenden ten baake; wanneer men dezelve'nadert, verwekt zij verbaasdheid en eerbied; men kan de fchoonheid van het kapiteel, de lengte der fchagt en de eenvoudigheid van het voetftuk niet genoeg bewonderen. Voor eenige jaaren verzonnen eenige engelfche matroozen pm door eenen vlieger een touw over de zuil te trekken, en door dit middel eene foort van weveling temaaken, waarmede zij naar boven klommen en aldaar tot de grootste verwondering der toegevloeide menigte, op den top eene kom pons dronken. Eens braken zij eene krulling van het kapiteel, doch vergoedden dit ongeluk door eene oni-  naar de OOSTTNDIEN. 159 ontdekking, die zonder hun getuigenis tot op dit uur nog onbekend zou zijn, dat namelijk oudtijds een ftandbeeld op deze zuil geftaan heeft, waarvan nog een voet met den enkel overgebleven was. De andere is de obelisk of pronkkegel van kleöpatra van verbazende grootte en insgelijks uit één ftuk granitmarrher. Hier zag ik ook eenen dikken muur, op deszelfs voorzijde, overblijfzels der bouwkunst van den keurigften arbeid bevattende, als bij voorbeeld gebroken zuilen, friefen enz. terwijl deszelfs torens onder hoogen Ouderdom vergingen — Dezen zijn de oude bouwvallen van eenige verbrijzelde werken der •oudheid van den tijd, toen dit oud muurwerk Opgetrokken Werd; hoe oneindig lang moet het derhalVen geleden zijn, dat deze werken onder de handen des'kunstenaars waren? Dit ftrekt tot een bewijs, dat de kuhften reeds lange voor onze tijdrekening bloeiden — en wanneer men de verbazende menigte der kerken van vorige tijden in aaniherking neemt, de pragt der deelen, waaruit dezelven zamengefteld waren, uit enkele blokken marmer geheele zuilen en pronkkegels —- het koperen k'olosfusbeeld van Rhodus, •ftaande met den eenen voet op de eene en met den anderen op de andere zijde der haven, zo dat de fchepen met volle zeilen onder hetzelve doorgingen -— kunnen wij den 'ouden voor deze ver-  fé9 LANDREIZE verbazende pragt den eerepahn niet weigeren, fchoon wij hen ook in nuttigheid en deugdzaamheid overtreffen. ,. Ik vertoefde omtrent twaalf dagen te Alexan^rië, tot dat ik den ftaat van gevangenfchap moede, waarin ik mij uit hoofde van de pest be„yond, befloot, het een of ander middel te verminnen, om, indien mogelijk, wegtekomen, en eindlijk een vaartuig huurde, om mij naar het eiland Cyprus te brengen, alwaar ik vermoedde gelegenheid te vinden om naar Latichea en vcr-volgens op mijnen eerst .bedoelden reisweg verder te komen. Ik kwam dienvolgens zeer wél te -Cyprus aan,, alwaar ik tot mijne groote verbaasdheid en.met leedwezen vernam, dat eene, aanfte• kcnde koorts aldaar hecrschte, welke in haare uitwerkingen de pest evenaarde : maar er was geen uitweg, ik moest mij aan het gevaar bloot geven en verliet het vaartuig, waarmede ik van Alexandrië was vertrokken. Schoon de afleiding van de naamen. der fteden van geringe beduiding en meestendeels onzeker .is, denk ik, dat de geleerden het waarfchijnlijk wél hebben, welken beweren, dat de naam van Ku^o? Q.Cyprus) of Cypresmoet afgeleid worden, waarvan dit eiland grooten overvloed, voord, brengt. Eertijds had het eene menigte van andere naamen — onder anderen dien van Paphia,  naar Dfe OOSTtNDIEN. i6t van daar, dat de Venus, die hier vereerd werd, de paphiafche godin werd genaamd. Het ligt veertien uuren ten westen van Siric, werwaard ik mij wilde begeven en ftrekt zig van het zuidwesten naar het noordoosten omtrent tagtig uuren uit in de lengte, en deszelfs grootde breedte is van omtrent vijfendertig uuren. Het eiland is vermaard, als zijnde de bakermat van beroemde mannen. Groote zelfdenkers of v/ijsgeeren en vermaarde dichters zijn er geboren. Het is de geboorteplaats van barnabas den apostel, die den heiligen p au lus behulpzaam was, welke hier het eerst het Christendom invoerde. Famagusta, eene ftad aan den oostkant van het eiland, tegen over de kust van Sirié', is het oude Salonis, gebouwd door teucer, den zoon van telemon, broeder van ajax. Symisfus, in het zuidoosten, is de beste haven van Cyprus, het Amanthus, waar van virgil i u s gewaagt in zijne Aeneide, en o v i d i u s in zijne herfcheppingen. BafFo, aan de westkust, is het riawpo? (Papfios') der oudheid, bekend wegens den tempel van venus. De gedeelten des rijks, die het verfte van den hoofdzetel der regering verwijderd zijn, altijd despotiekcr geregeerd wordende, dan die, welken nader bij denzelven zijn, alwaar het onregt tegengegaan word, is Cyprus altijd, zedert dac L - het  iéa LüNDRËÏZE het in handen der Turken is, met eene ijzeren roede geregeerd. Onder de heerfchappij der Christenen was het wél bevolkt, hebbende toen riet minder dan agc honderd of duizend dorpen, behalvea eenige aanzienlijke fteden; maar de Turken hebben verderf en verwoesting over het land gebragt, en het is thans zo weinig van inwoners voorzien, dat de helft der landerijen onbebouwd liggen. De lugt is op dit eiland grootftendeels ongezond, uit hoofde der dampen, die uit de poelera en moerasfen opftijgen, welken in menigte op dit eiland zijn; terwijl het gebrek aan genoegzaam regenwater de inwoners weder op eene andere wijze plaagt, wijl er weinig bronnen en rivieren zijn. Wegens de woestliggende landerijen worden zij zeer gekweld door allerlei vergiftig ongedierte. De merkwaerdigfte berg op Cyprus word Olympus genaamd, een naam, dien ook nog andere bergen in Griekenland voeren, inzonderheid die in Thesfalicn, zo zeer bekend wegens de dichtkunde der ouden. Die op Cyprus heeft omtrent vijfentwintig uuren in den omtrek ; een groot gedeelte daarvan is met boomen en «ruiken begroeid en aan den voet zijn fchoone wijnbergen, die voortreflijken wijn voordbrengen, niet alleen genoegzaam voor eigen gebruik, maar ook  KAAR DE OOSÏÏNDIEN. f#3 ook nog om uittevoeren. Schoon, gelijk ik reeds aangemerkt heb , het grootde gedeelte onbebouwd ligt, brengt het eiland egter eene genoegzaame menigte van koorn voord, behalven in jaaren van misgewas, in welk geval de inwoners gemaklijk van het vaste land voorzien worden. ■— Daarenboven hebben zij overvloed aan vee voor hun eigen gebruik. Op veele plaatzen vind men ook eene foort van wild, voornaamlijk gevogelte, en eene menigte visch op de kusten. De handel van Cyprus is vrij aanmerklijk en Word inzonderheid door Jooden en Armeniërs gedreven, dezelve bedaat in wijn, olie, katoen, wol, zout, zijde en terpentijn. — Daarenboven levert het eiland allerlei foort van aarde tot gebruik voor de fchilders, voormaamlijk rood, geel en zwart. Maar het merkwaerdigst voordbrengzel is de beroemde deen A XXI. BRIEF. i/^o lang mijne reis door européfche landen ging, bood zig ten aanzien der menschlijke natuur flegts weinig nieuws van belang aan, hetwelk bewondering kon verwekken of de nieuwsgierigheid gaande maken. Bij alle onderfcheiden volken, welke ik op mijne reis leerde kennen, vind men eene zekere gelijkheid van gevoelens, die uit het onderfpreid onderwerp, het Christendom, ontftaat, en hetwelk aan al de toneelen dezelfde grondverwen geeft, hoe zeer dezelven ten aanzien der verfchillende fchaduwen van elkander onderfcheiden zijn. Welk eene ongelijkheid van aart de invloed van het toeval, de lugt- . ftreek, de plaatslijke omftandigheden in de omwenteling der eeuwen, in de zeden, gebruiken, plaatslijke wetten, den ukerlijken vorm der vereering ook moge ingevoerd hebben — is het groot wetboek van den godsdienst en het zedelijk gevoel bij hun nog alzins bijna hetzelfde. Regt en onregt, goed en kwaad, door dezelfde grondregels der reden bedernd en door dezelfde grenzen bepaald, maken, dat de regel van gedraging bij h 5 den  17ö LANDREIZE den eenen zo veel gelijkheid met dien van den anderen heeft, dat wanneer deze natiën met die, op welke wij thans onze aandagt willen vestigen, vergeleken worden, wezenlijk als een en hetzelfde volk kunnen bcl'chouwd worden. Wanneer wij in het rijk, dat wij thans voor ons hebben, ons oordeel aan de leiding van het algemeen gevoelen van christen volken wilden overlaten, zouden wij in tegendeel den mensch onder zulk eene verfcheidenheid van vormen en geftalten ontdekken, die zo geheel verfchillende zijn van die, aan welker gewoonte onze ziele zig gewend heeft, dat zij ons het eerst de gedagten van eene ganschlijke verbreking van onze natuur indrukken, en ons, gelijk reeds het grootfte gedeelte van onze natie, verleiden zou, om haar terug te houden van de deelneming aan alle medeneigend gevoel, dienende om op de onderlinge bewijzen van licfdepligten onder de menfchen aantedringen. ' Zij leiden al derzelver grondbeginzels niet enkel af van een zedelijk gedrag, maar van de landsregeringswijze en van eenen godsdienst, die volftrekt van den onzen verfchilt, en in het wezenlijke met denzelven ftrijdig is. Door dit ftelzel tot eene verfcheidenheid van gevoelens vervoerd, die zelfs de billijkfte denkwijze ongerijmd moet vinden; zonder hulp der gezuiverde wijsbegeerte, welke geleerdheid en geleerden werkzaam onder ° ■ den  NAAR DE OOSTINÖIEN. i7% den invloed van vergelijkende vrijheid, en onderfteund door de boekdrukkunst, over de masfa der europcfche volken verfpreid hebben; en onder eene hemelftreek levende, die voor de verftands-en lichaamskragten even ongunftïg is; leveren zij een fchouwfpel, dat de wijsgeerige en edele geest met afkeuring, bejammering en medelijden moet aanfchouwen — de onedele en ftoute Christen met onbillijke verfoeijing en afkeer; terwijl zij van hunne zijde, door hunne fchijnheilige grondbeginzels en gevoelens in bijgeloof verzonken ons met affchuw befchouwen en. met overtuiging eene veragting en afkeer tegen de Christenen koesteren , welke in geen tijdsgewrigt, gelijk ik vrees, zonder de grootfle verandering van omftandigheden kan uitgeroeid worden. Indien eens het Christendom en mohammedaansch geloof zig in het godistendom mogten vereenigen, (maar ook niet anders) zouden de bewoners van Sirië en Europa zig geneigd" voelen, zig als'medefchepzels te befchouwen. In Spanje en Portugal worden de'Jooden en Turkenen waarlijk ook de Proteftanten zonder onderfcheid zwijnen genoemd; in Turkijen Joodenen Christenen zonder onderfcheid honden; de een waant den anderen volkomen buiten de grenzen van het menschdom uitgefloten, die den dolk van den waargelovigen wel verdiende, indien deze  \7i LANDREIZE ze flegts de barmhartigheid wilde hebben, dien aantewenden. Gij zult wel toeftemmen, mijn waarde zoon! dat het indedaad eene zeer gewigtige befchouwing voor uwen vader was, misfehien duizend uuren door de onmeetlijke en bijna ongebaande woestenijen van een land te moeten reizen, welk door zulk een volk bewoond werd; zonderde vertroosting te genieten, van door iemand anders verzeld te worden; want, bij aldien geen postbode mij inhaalde, was het waarfchijnlijk, dat ik geen eenen Europeer ter deelneming in moeilijkheden en gevaaren zou gehad hebben. Wijl de tijdftip, om mijne réis te kunnen voordzetten, nog niet daar was, of eenige andere wijze van reis beflotcn was; zogt ik mijn hart, zo veel ik kon, te vreden te flellen en mij mijn verblijf te Aleppo te nut te maken, ten einde alle mogelijke kennis van de plaats, dat is te zeggen, Van de ftad en de turkfche regering en gebruiken in het algemeen te bekomen. Het gezigt van Aleppo opeenigen afftand vervult het hart met verwagting van pragt en heerlijkheid. De moskeen , torens, lange rijen van huizen met platte daken, van welken het een zig boven het andere verheft, (volgens de hellende heuvels, op welken zij ftaan) het geheel door fchoone rijen van boomen gefchakeerd , vormt  naar de OOSTTNDIEN. 173 vormt te zamen een pragtig, bekorend en vervrolijkend toneel. Maar, wanneer men in de ftad komt, verdwijnen al deze verwagte fchoonheden en laten op de ftraaten niets voor het oog, waar op het zig kan vestigen, dan eene akelige reeks van hooge muuren,. even zo treurig als het binnenfte van een klooster of van eene ftaatsgevangenis, zonder door venfters verlevendigd te zijn. De ftraaten zeiven, niet breeder, dan het geringde fteegje in Londen, zijn door de hoogte der gevangenhuizen te wederzijde duister, en worden nog fchriklijker en treuriger door de eenzaamheid en de ftilzwijgendheid daar in heerfchende; terwijl hier en daar eene traalie naar den top van het huis, nauwlijks zigtbaar, de ziel met defchriklijkfte denkbeelden van flavernij en gevangenis beroert. De affchuwlijke gewoonte van bouwen, waar toe ijverzugt en fchandlijke dwang aanleiding geven, welken ieder man door de wetten en den godsdienst regt heeft tegen de vrouwren te oefenen, die of door koop of geboorte aan haare dwinglanden overgeleverd zijn , ftrekt zig niet uit tot het inwendige der huizen, waarvan veelen pragtig en fraai, en allen bewonderenswaerdig naar vereisch van de lugtftreek en der huislijke gewoonte en levenswijze der inwoners ingerigt zijn. Het  m LANDREUE Het is waar, de ftad is hier en daar van moskeen eh torens, minarets genaamd, voorzien, van .welken de roepers de gelovigen tot het gebed oproepen. In zommige ftraaten zijn op eenigen afftand van elkander boogcn gebouwd, zo dat men er regt door kan zien; zij vormen een verfchiet van aanmerklijke grootte; maar dit alles is op verre na niet toereikend, om het heerfchend vertoon van het treurige en eenzaame, welk zig over alles verbreid, optewegen, voornaamlijk bij het eerfte gezigt van eenen Engelschman, die in groötbrittannifchc fteden zig over de levendigheid verheugd en de vrijheid ontwaard heeft. De moskeen of mohammedaanfche tempels zijn in deze ftad zeer talrijk, en voorzeker even zo zeer als de kerken en kloosters in de roomfche landen van het Christendom. Van buiten vertoont zig niets, dat de oplettendheid van den reiziger kan trekken of het oog van den kunstenaar kan voldoen; zij zijn bijna van eenerlci gedaante, een langwerpig vierkant: wat het inwendige betreft /ik heb nooit gelegenheid gehad, het te zien; het is alleen den Mohammedaanen geoorloofd, er in te gaan, ten minften te Aleppo. De openbaare gebouwen, die op de moskeen volgen en bijzondere melding verdienen, zijnde karavanfera's, welken, wanneer wij op den geest van weldoen en milddadigheid zien, die dezelven her,  naar de OOSTÏNDIEN. i75 het eerst ingaf, op derzelver nationaal gewigt en ■op het uitgebreid nut daarvan, fchoon niet in de pragt van het uiterlijke, ten minfte naar de waarde, met alle anderen in de waereld gelijk gefield kunnen worden. De karavanfera's zijn oorfpronglijk beflemd en worden ook thans nog vrij algemeen gebruikt tot gemak der vreemdlingen en reizigers; fchoon zij, gelijk alle goede inrigtingen, zomwijlen tot bijzonder nut of openbaar vermaak misbruikt worden. Zij zijn op eenen behoorlijken afftand op de groote wegen van het turksch gebied gebouwd en verfchaffen den behoeftigen en vermoeiden reiziger eene toevlugtplaats tegen het ongunMig weeder. Zij zijn doorgaands zeer groot en van de llerkfte en duurzaamfïe bouwfbffcn zamen «-efleld, hebben gemeenlijk ééne verdieping boven den grond, het benedendeel is gewelfd en dient tot een magazijn, om goederen te bergen, tot herbergen en Mallen; terwijl het bovengedeelte enkel tot eene woning gebruikt word, daarenboven hebben zij het voordeel, dat er een waterput is, hebben plaatzen om te koken en andere gemakken , om aan de behoeften der geherbergden te voldoen. Te Aleppo zijn de karavanfera's fchier uitfluitlijk door kooplieden bdzet, aan welken zij, even als andere huizen, verhuurd zijn. De  ,76 LANDREIZE • De voorlieden van Aleppo en het omliggend ■land zijn zeer fchoon en aangenaam en voor ie-mand, die uit de akelige ftad komt, in eenig opzigt belangrijk. Eene (treek uit heuvels en dalen beftaande, ligt onder de hand vun den landman eene andere is met fchoone landhuizen betimmerd ea eene derde tot tuinen aangelegd, naar welken de inwoners van Aleppo zig gemeenlijk tot hun vermaak begeven. Al de huizen hebben platte daken, die tegen het weeder belland zijn. Bij heet weeder flapen de meeste inwoners op dezelven: zij znn allen door wanden van elkander gefcheiden. Maar de ■Franken, die naast elkander wonen, en wegens bunnen onaangenaamen toeltand ten aanzien van de Turken genoodzaakt zijn, eene vnendlijke en .vertrouwlijke gemeenfehap te onderhouden, hebben tusfchUuren, die het gelukkig en aangenaam v ordccl geven, dat zij eenen langen omweg Lnnen nemen, zonder naar de ftraat aftekl m22 en in tijden van pest elkander kunnen bekken, zonder gevaarte lopen van befmet te ■woln door zig onder de inboorlingen te be- SeE?is een kasteel in de ftad, het welk ik bijna vergeten had te melden. De inboorlingen houden het voor eene llerkte, maar het kan geen eenen dag de werking van weinige kanonnen weer-  NAAR DE OOSÏINDIEN. 177 flaan. Her verlof, om het te bczigtigen, word als eene gunst befchouwd. Maar daar is niets, dat de moeite 'beloont, van dit verlof verzogt te hebben; uitgezonderd het gezigt van het naburig land, het welk uitgeftrekt en fchoön is. Naast het kasteel ftaat het ferail, een oud groot gebouw, en de woning van den bascha van Aleppo. Het kwam mij voor, over het geheel flegc onderhouden te worden, in aanmerking van het gewigt der plaats. Het is door eenen fterken zeer hoogen muur omringd —- daarenboven is de ligging van hetzelve aan het kasteel zeer gemaklijk, want in geval van een volksoproer vind de bafcha in het laatfte eene toevlugtplaats, die de ftad beheerscht en in dwang houd, en nooit zonder eene talrijke bezetting onder bevél van eenen aga is. Zie daar het beknopt berigt, Welk ik van Aleppo, de hoofdftad van Sirië, heb kunnen verzamelen. Zij is wel gering, wanneer men ze vergelijkt met de hoofdlieden van européfche landen , maar egter voorzeker de derde in rang ten aanzien van de pragt, den luister en het gewigt in het verbazend uitgeftrekt turksch rijk. Konftantinopel en Kairo overtreffen haar alleen in dit opzigt, en geen andere kan met dezelve eenigzins vergeleken worden. M XXII,  4-3 LANDREIZE XXII. BRIEF. J" jf oc zeer parcijfchappen beroering maken en misbruik de menfchen tegen den uitvoerenden tak hunner regering mag verbitteren, is de groote menigte van elke natie onder den hemel egter geneigd, haar eigen regeringsftelzel voor het beste te houden en de kunfHge doorweving van den godsdienst met de regering bevestigt hen in dit geloof, en laat aan hun verftand onuitwischbaare dwalingen en laage vooroordeelen over. Het zou dus onbegrijplijk zijn, dat de turkfche regeringsvorm , gegrond op den koran, niet door de grootfte menigte der jchrisr.cn waereld met affchuw zou befchouwd worden ; des te meer zou het verwondering baren, indien woedende ij veraars der christen kerk, die zedert eeuwen alle geleerdheid in Europa aan zig getrokken hebben, niet -met te verre getrokken misduiding van elke omftandigheid, die den grootften vijand van hun geloof betreft, overhandigd hadden. Maar dat in den tijd der verlichting van het verftand het menschdom nog zoo zeer in de duisternis en dwaling ten aanzien der regering van zulk een groot  naar be OOSTINDIEN. 179 groot gedeelte des aardbols, als Turkije is, zou gewikkeld zijn, is buiten gewoon, en kan alleenlijk verklaard worden, vooreerst met opzigt toe de godsdienstige vooroordeelen, welken wij var» onze kindsheid af inzuigen en welke gewoonte een gefradig onderwijs en elk deel der opvoeding in ons hart poogt te bevestigen, en dan uit de ongeneigdheid, welke het gemoed gevoelt, om zig van oude dwalingen aftefcheiden en uit de algemeene zorgloosheid en onbekwaamheid der menfchen tot verkrijging van kundigheden door ijverige en moeilijke beöefeningen» De turkfche regering is zeer van eene flegte zijde voorgelteld.. Indien ons gevoelen door het algemeen geloof der Européërs bellierd wierd, zouden wij vooronderltellen, dat het leven en de eigendom van een' ieder in dit onmeetlijk rijk onwederroeplijk op de genade van den grootfultan berustte — en dat zonder door de wet befchermd te zijn, pf zonder eenige tusfehenkomende magt ter befchutting te hebben, zij geheel en al aan den eigenzinnigen wil van eenen onverbiddelijken dwingeland onderworpen waren, die door wreedheid aangedreven, door hebzugt verhard en zonder den teugel van eene godlijke of menschlijke wet, al het mogelijke deed, om de onderdaanen te onderdrukken en over de menfchen verderf te verbreiden. Ik ben vast overtuigd, dat door zaM % roe»-  i8o LANDREIZE mcnvoeging der denkbeelden, die uit dit vooroordeel ontitaan, er weinig Christenen- zijn, die, wanneer zij aan de Turken denken, of van hen horen, niet door eene onwillekeurige daad van het gemoed oogenbliklijk aan moord en doodflag, aan worgen met een zijden fnoer en aan het afhouwen van hoofden met zwaerden denken. Wijl geen gedeelte van uwe opvoeding mij mêer aan het hart ligt dan laage vooroordeelen uit uw hart tè verbannen, en u tegen den aanval derzelven te verfterkén, moet ik u noodwendig mijn gevoele over de turkfche regering mededelen, welk ik zo wel uit mondelijke berigten, als uit de beste fchrijvers gevormd heb. De regering is zekerlijk zeer verre van het geen eene edele en menschlievende denkwijze wenscht, dat zij moge zijn , döch ook verre van het geen men er gemeenlijk aan toefehrijft, en in haare magt zonder tegenfpraak meer beperkt, dan de regering van veele christen landen, die ik zou kunnen opnoemen. De regeringsvorm van het land is uitdruklijk op den koran gegrond. De turkfche keizer, gemeenlijk grootfultan genoemd, is een afftammeling van mohammed, die voorgaf, den koran uit den hemel te hebben. Hij is door de wetten en inftellingen van dit boek even zo zeer gebonden als eenig mensch in zijn rijk, en kAn, wanneer;  naar de OOSTTNDIEN.- i«ï n«er hij tegen den koran handelt, zo w§l afgezet, als zij deswegens geltraft worden, en hij is ook indedaad meer dan eens afgezet, en de naaste opvolger op den troon verheven. Zo veel ziet men, dat zijne magt beperkt en gekluifterd is. Maar dit is het nog niet ah — Het is tevens zeker, dat de turkfche regering ten deele republikeinsch is, want, fchoon het volk over het geheel geen deel aan de wetgeving heeft en door den koran daar van uitgefloten is, (welk boek hunne regten, voorregten en perfoonlijke veiligheid vastgefleld en nauw bepaald heeft) zo is er egter eene tusfchenkomende magt, die, wanneer zij in werking gefteid word, fterker is, dan de keizer, en als een dam ftaat tusfchen de volflrekte willekeurige magt en het volk. Dit lichaam is de Utama, zamengeiteld uit alle medeleden der kerk en wetgeving, die boven allen adel en zeer naijverig van hunne regten en voorregten zijn en ten deele uit het volk, niet bij verkiezing, maar volgens hunnen (tand en hunne bekwaamheden genomen worden. In dit lichaam zijn de Mulla's begrepen , de erflijke en beltendige toezienders en handhavers van den godsdienst en de wetten; maar zij leiden hun aanzien even zo zeer van den koran af, als de keizer, en, als het nodig is, handelen zij ook met alle llandvastigheid, die uit «ene overtuiging van dit gezag ontftaat. Die M 3 to-  i84 LANDREIZE tonen zij, door zig niet alleen ongefiraft tegen zijne maatregels, maar ook met gevolg te verzetten.' Hunne, pcrfoonen zijn heilig en zij kunnen door de onbepaaldeagting,waarin zijftaan, hetvolk tothet opvatten der wapenen oplloken en eene afzetting ondernemen. Maar, wat meer is, de keizer kan zonder hunne tusfchenkomst niet afgezet worden. Indien door deze voorziening van de regeringswijze de magt van den monarch beperkt en de perfoonlijke veiligheid der onderdaanen aan den eenen kant verzekerd is, is aan den anderen kant de kragt des rijks er dikwijls fchriklijk door 'verlamd. Oorlogsverklaringen werden uitgefteld tot dat men beledigd was en zigtbaare daaden van vijattdlijkheid ondergaan had; de vrede dikwerf vertraagd, wanneer dezelve het voordeligftc zou geweest zijn. De Ulamals een talrijk lichaam; men heeft het dcrhalven altijd bezwaarlijk, dikwijls onmogelijk gevonden, zo veele verfchillende gevoelens te vereenigen. Maar niets kan zonder hunne hulp gedaan worden, de uitvoerende magt vind het dikwijls onmogelijk, eenen beflisfenden Map in eene tijdftip van gunflige omftandigheden te doen. Maar wijl deze akte der wetten en regering voor eene godlijke openbaring gehouden word, die den vorst en het volk aan banden legt, en men er van gelooft, dat dezelve in den hemel bezegeld zij, zou de overtreding daarvan genoegzaam zijn*  NAAR DE ÓOSTÏNDIEN. 183 zijn, om eenen monarch het afzetten en den dood waerdig te oordelen. Betreffende de krijgsmagt, die in de handen van alle despooten het werktuig tot de volksflavernij is geweest, zij kan in dit opzigt in Turkijen niet gebruikt worden. Indien dezelve zig ergens in mengt, is het enkel om den regent aftezetten. De groote eerbied, dien zij voor zijn' perfoon hebben, vloeit voord uit hunne gehoorzaamheid aan den godsdienst, zij worden, a fortiori, door dezen, niet door hem geregeerd. Hij beeft geen gemeenfchap met dezelven en de (taande magt der janitzaaren is, met de magt des volks vergeleken, flegts een hand vol. Zommige vergroote berigten hebben ze op drie honderd duizend man gefchat; maar de best onderrigten ftellen ze op zestig duizend, van welken het grootfte gedeelte nog wel alleenlijk in naam op de lijst beftaat; —- een groot gedeelte heeft zig laten infehrijven, enkel om zekere voorregten te erlangen , die aan den dienst der janitzaaren verknogt zijn. Het is eene zekere zaak, dat de hoofdmagt des rijks eene militie is, die uit het volk is zamengefteld, en ten aanzien der gehoorzaamheid en ondergefchiktheid zo ongeregeld is, dat zij haare posten, wanneer het haar goed dunkt, zonder eenige ftrat kan verlaten. Hoe zeer het' M 4 volk  184 LANDRE IZE volk in Turkijen tegen de aanmatigingen der magt befchermd is, zal uit liet verhaal van eene gebcurdnis blijken, welken een der besten en edelmoedigften van onze gefchiedfehrijvers ons over dit onderwerp heeft medegedeeld, en die te zeer bekend is, om eenigzins in twijfel getrokken te worden.. In het jaar 1755 brandde de porte, gelijk men het noemt, of het paleis van den grootvizier te Konftantinopel af. Toen men den grond lei, om de voorzijde weder optebouwen, kwam het er voornaamlijk op aan, hoe men een middel zou vinden, om zig in het vervolg tegen toevallen van dergelijken aart te verzekeren. Er werd bepaald, dat het eenig middel was rondom eene onbetimmerde plaats te laten, en te dien einde zouden al de omftaande huizen van de eigenaars gekogt en afgebroken worden. Al de eigenaars bewilligden in den koop, uitgezonderd eene oude vrouw, die onverzetlijk weigerde, daarin te treden. Zij zeide, dat zij op die plaats geboren was, haaren leeftijd er op doorgebragt had en dat zij dezelve om alles in de waereld niet zqu verlaten. Nu zou het parlement in Engelland haar zelfs ten nutte van een' onbeampt' perfoon tot het verkopen gedwongen hebben — Maar wat zeide Kien in Turkijen, toen al het volk riep: waarom  naar de OOSTINDIEN. 185 om gebruikt de fultan zijn gezag niet, neemt het huis en betaak haar de waarde? Neen, antwoordde de overheid en de Ulama, het is onmogelijk.' het kan niet gefchieden! het is haar eigendom! Wijl de magt van den monarch zo beperkt is door den koran en de regten des volks zo verzekerd zijn, en in zaaken, die helder en klaar aan den dag liggen, zo kreng opgevolgd worden, word egter het regt tusfchen menfchen zelden wél gehandhaafd , want, fchoon de wetten goed zijn, belet het bedorven beduur haare werking en verdraait den waaren zin van dezelven. De omkooplijkheid der regters is boven alle verbeelding fnood en onbefchaamd, en hunne geneigdheid om valfche getuigenisfen te geven zo fchandlijk en gewoonlijk, dat eene foort van handel met dezelven gedreven word, die tevens eene fehandvlek voor het land is, en eener nadenkende ziele ftoffc tot verwondering geeft, hoe het volk, daar de regters fnood en fchaamteloos genoeg zijn om zig aan zulk eene zaak fchuldig te maken, een zo fchandlijk fyftema zo lang kan dulden? Van daar al de berisping der wetten en regering van dit land; van daar al de hinderpaalen, waaronder bandel en akkerbouw zugten, terwijl de uitdruklijk voorhanden zijnde wetten des rijks toereikende zijn, wanneer zij pligtmatig aangewend worden, om de zekerheid des eigendoms, de regeM 5 ling  i85 LANDREIZE ling van den koophandel, de beteugeling der ondeugd en de beftrafling en voorkoming der misdaaden te bewerken. Ik heb getragt, uwen geest tegen onbillijke en gemeene vooroordeelen te bewaren , ik heb u befchrevcn , wat de turkfche regeringsgefteldheid en de wetten zijn , maar gij zult het geen ik gezegd heb, niet tot eene vergrootte en gedwongen uitlegging gebruiken. Ik heb u niet willen zeggen, dat het volk wél geregeerd wierd: ik heb alleenlijk willen zeggen, dat de conflitutie op zigzelvc middelen eener betere regering bevatte f dan men vooronderftelt. Ik heb u niet willen zeggen, dat de eigendom altijd zeker is, ik heb alleenlijk gezegd, dat er wetten zijn, om denzelven te verzekeren. Dit wenschte ik u ook in te prenten, dat het gemeen volk hier vrijer is en eigendom en leven beter verzekerd zijn, dan in zomminge européfche landen. Ik zal enkel van Spanje gewagen. Gelijk in het land, welk wij thans befchouwden, houd de vrees het volk in gewoone gevallen onder lijdende gehoorzaamheid. Maar, het geen de Spanjaarden niet doen, — wanneer zij openbaarlijk beledigd zijn — wanneer hun eigendom en hunne" godsdienstwetten door dwang gefchonden zijn — wanneer hun vorst zig in bloed wentelt en in eenen onregtvacrdigen oorlog wilde volharden, dan wenden de Tur-  kaar de OOSTINDIEN. f87. Turken zig tot hunne wetten. Zij vinden eenen aanvoerder , de foldaten fcharen zig onder hunne vaandels, zetten hem af, of benemen hem het leven, niet uit het woedend voorwendzel van volkshaat, maar uit den wettigen grond van den koran als eenen ongelovigen, als e^nen fchender der wetten van god en Mohammed. Zij zetten altijd zijnen wettigen opvolger op den troon. Maar, onaangezien de algemeene omkooplijkheid, welke de bronnen der gercgtigheid verontreinigt, en onaangezien het groot misbruik der magt, die ik bcfchrevcn heb, is hunne innerlijke policy in menig opzigt voortreflijk , en kan te haarén voordeele met elke européfche vergeleken worden. Straatroverij, huisbraak en ftölefi valt hier weinig en maar zelden voor. Op eiken tijd zijn de landflraaten hier zo veilig als dc,huizen. Men heeft genocgzaame maatregels tegen de kleine beimlijke bedriegerijen genomen, die in Engelland door vcclen gepleegd worden, welken een eerlijk gelaat vertonen, en hem, die hen bedriegers zou noemen, een proces van injuriett zouden aandoen. Bakkers zijn al zeer dikwijls flagtoffers van de gercgtigheid , en niet zelden ziet men ze aan hunne deuren hangen. Bij de eerfte en tweede misdaad moeten zij eene geldboete betalen en bekomen ftokflagen, bij de derde word eene kram in den post hunner deur ge- fla-  ï88T LANDREIZE flagen, waar aan zij opgeknoopt worden. Desniettegenftaande zijn de menfchen verhard genoeg, om dezelfde bedriegerijen te plegen; en dit is zo veel te vreemder, daar de policvzoftreng gehandhaafd word, dat de bafcha's en de vizir dikwijls zelf verkleed rondgaan, om bedrog te ontdekken en de ongeregtigheden der ondergeregtsbedienden te vernemen. Maar , wat zouden onze groote dames zeggen, die haare nagten met kaartfpelen doorbrengen, haare gezondheid bederven en het vermogen haarer mannen verfpillen; die naderhand, om haare vervallen geldr middelen weer in orde te brengen , fpeelhui* zen houden en er op uit zijn om door laage middelen weder te bekomen het geen zij door dwaasheid verloren hebben, zig zeiven en haare familiën onteren en de fchande van haaren rang en van haar geflagt zijn, wanneer ik haar verhaalde, dat het kaartfpel door de Turken voor evenzo onterend, als de diefftal gehouden word cn dat men eenen fpeler met meer affchuw befchouwt, dan eenen ftraatrover? De turkfche gezant en zijn gevolg zullen bij hunne terugkomst in dit en andere opzigten veele zeldzaame zaaken van dit beroemd eiland kunnen verhalen. XXIII.  naar de OOSTTNDIEN. m XXIII. BRIEF. "Vooroordeel, deze kanker der menschlijke ziele, heeft het menschdom door ftremming der perfoonlijke verkering beledigd, doordien het de bron der aankweking van den geest verdopte. Het ftremt de onderlinge verwisfeling der gewaarwordingen , de wederzijdfche mededeling der gedagten, den edelen omloop van den rijkdom des verrtands, welke, eenen anderen verrijkende, zig zeiven bevordert, het verbreekt den band der maatfchaplijke vereeniging en maakt, dat de mensch zig nederzet, als de fombere, baatzugtige bezitter van zijne eigen armzaligheid; en om de weldaaden, welken de voorzienigheid bij onze zeer onvoltooide natuur bedemde, om van den eenen tot den anderen mensch te komen, is hij te vol haat om dezelven te geven, en te trots om ze te nemen. Onder deszelfs invloed ftoten wij her goede van ons, wanneer wij eenen afkeer hebben van de hand, die het ons aanbied, en ftorten ons liever in moeras, dan dat wij ons door het licht van een' ander' zouden laten leiden, wiens gevoelens van de onzen verfchillen. Zo  joo LANDREIZE Zo is het tusfchen de Turken en ons. 1— He£ weinige van hunne aangelegenheden , welk de vooroordeelen der Mohammedaancn veroorloofden medetedelen, of anderen toe fïonden onder hen te verzamelen, is in het algemeen door de vooroordeelen der Christenen zo misbruikt, zo verdraaid en zo valsch voorgedragen, dat het in het geheel niet onwaar is, wanneer men zegt: dat er geen volk in de befchaafde waereld'is, welks waare gefchiednis en eigenlijke gcfteldhcid zo weinig bekend is, als die der Turken. Het ergfte is, dat ook niet eene misduiding, niet eene dwaling op de edelmoedige en weldadige zijde gevallen is; maar allen zonder uitzondering daarop uitlopen', om de Turken uit het veragtlijkst en onterendst gezigtspunt voorteltcllen. De nauwgezetheid, van een' Christen hem niet veroorlovende, zig aan ééne vrijwillige onbarmhartige misduiding fchuldig te maken; moet men dit aan eene onvermijdelijke dwaling toefchrijven, daar allen , eenige laatere fchrijvers uitgezonderd, wier vrijmoedigheid hun tot cere ftrekt, in dezelfde voetfiappen zijn getreden en bezwaarlijk met voordagt zo gelijkvormig gedwaald zullen hebben. Wij moeten het derhalvcn aan godsdienstigen ijver en kwalijk begrepen vroomheid toefchrijven , en in dit opzigt alleen zijn zij geen te vcragten mededingers der Turken. De gemelijk-  naar de OOSTINDIEN. t9V lijkheid, vijandfchap, verwaande eigenliefde hebben zij met elkander gemeen. Een der merkwaerdigde trekken der turkfche ftaatsgedcldheid is, dat noch bloed, noch hooge geboorte op zig zei ven genoegzaam zijn, om iemand tot eenen hoogen post aantebevclen. Verdienst en bekwaamheid zijn alleen de wieken, waarmede de eerzugt zig in de hoogte kan Verheffen. De bewoner der hutcen kan tot den hoogden post in het rijk verheven worden,- ten minden is hem geen onoverkomelijke hinderpaal in den weg, en ik geloof, dat het dikwijls gebeurd is. Vergelijk dit met Frankrijk onder deszelfs laatste monarchie, alwaar geen verdienst iemand uit.het dof kon verheiTen; dit, zeg ik, is een der onderfcheidendc kentekens eener vrije regeringsgedeldheid, en Turkijen is-in dit opzigt democratisch. Dc eerde grondregel, welke den kinderen der Mohammedaauen word ingeprent, is eene diepe veragting van alle godsdienstfekten, de hunne uitgezonderd. Zodra de kleinde kinderen kunnen onderfcheiden, leert men hun de Christenen bij den naam Ghiaour, of ongelovige noemen. Dit neemt zo toe met de jaaren, dat zij eenen Christen op de draaten nalopen en hem met verragting behandelen, onder het roepen van Ghiaour! Chiaourl Lieden van rang en waerdigheid be- han-  *S>* LANDREIZE handelen de Christenen met beleefdheid, doch noemen hen evenwel honden, zodra zij het niet meer kunnen horen. Dit is verfoeilijk! Maar laten wij eens bedenken, hoe een Turk in Spanje en Portugal zou gehandeld worden, en wij zullen bevinden, dat onder Christenen onmenschlijker bijgeloof heerscht, dan Onder de Mohammedaanen. In Spanje en Portugal zou men hen zo behandelen, het gemeen volk zou hen zwijnen noemen; men zou hen ook met veragting floten en wat meer is, men zou hen, gelijk dikwijls gebeurd is, por amor 4& Bios met eenen dolk doordeken. Wat de lieden van rang betreft, zij Zouden hen gemoedlijk aan het geloofs onderzoek overleveren, daar de vroome vaders der kerk hen op eene zeer vroome wijze aan de vlammen zouden overgeven, koeltjes naar het altaar gaan, en god bidden, hen eeuwig te verdoemen. Zo verre denk ik, is de evenaar in het voordeel der Turken. Moet ik verder gaan? — welaan ik jsal. — De Turken zijn in twee, gelijk de Christenen in veele, fekten verdeeld. Dezen zijn de fekten van ali en omar. Ik heb nog niet gehoord, dat de eene fekte lieden van de andere met voorafgaand overleg verbrand: maar de roomschkarholijken verbranden zelfs nog tegenwoordig bij een geregtlijk vonnis protestanten — verbranden hun-:  naar de OOSTINDIEN. 193 hunne medechristenen; enkel om dat zij in een befpiegelend fluk der leerdellingen van hun verfchiliend waren. Wie zijn nu de betere men* fchen? Ik geloof niet, dat ik het behoef te zeggen ; fchoon flegten de besten zijn. Zij, die de Turken het best kennen, roemen in hun eenige voortreflijke hoedanigheden. Ik geloof, dat het bij onze ruimfchotige berisping, (die wij, fchoon weinig met hun bekend, geneigd zijn, niet te fparen) goed zou zijn, indien wij veelen van deze goede hoedanigheden voor waar hielden, waartoe zelfs onder ons de grootde gemeenzaamheid en het blakendst wederzijdsch vertrouwen en agting nodig is, om dezelven weêrkerig te openbaren of te ontdekken. Dat zij veele ondeugden bezitten, is zeker. Welk volk is er vrij van? Kaartfpel verfoeijen zij, wijn gebruiken zij niet, of flegts weinig en deelswijze ; en wat de meerderheid der vrouwen betreft, dit kan men fchier voor geen kwaad houden, wijl hun godsdienst het veroorlooft. Maar zij worden van één en ook maar van één zeer affehuwlijk kwaad befchuldigd, en men heeft met fchriklijke en onterende bijvoeging uitgebazuind, dathetzelve,fchoon tegen de natuur, nogthans door hunnen godsdienst veroorlooft word. Ik houde dit met grond ■voor eene verdichting en kunstgreep van christen djveraars om ons het mohammedaandom nog haatN lij'  iy4 LANDREIZE lijker te maken,- want ik ben uit de beste bronnen ondcrrigt en derhalvcn geheel overtuigd, dat het affchuwlijk kwaad, welk ik op het oog heb, door den koran en door hunne burgerlijke wetten verboden is; dat hetzelve, zoals bij ons, openlijk algemeen verfoeid word, en fchoon ik moet bekennen, dat veelcn het plegen, (in het voorbijgaan gezegd, er zijn ook veclen in Engelland, van welken men hetzelfde vermoed) waren er egter geen zo fchaamteloos en roekeloos, dat zij bet niet wilden bedekt houden, en kortom, dat het hier eveneens, als elders berispt word, hec welk in alle geval den godsdienst en de wetten van dit land van den fchandvlek zuivert. Misfchien is er geen land in de waereld, alwaar de vlam van vaderlijke tederheid met blakender en onuitbluschbaarer kragt brand, of getrouwer door weêrkeerige tederheid en kindlijkc gehoorzaamheid beantwoord word, dan in Turkijen. Tot ongeveinsden eerbied en pligtiijke onderwerping aan den wil des vaders opgevoed; door voorfchriften en voorbeelden tot de grootde vereering des ouderdoms opgeleid en bijna van kindsbeen af van de vrouwen afgefcheiden, bekomen zij eene befcheidenheid voor de geenen, die boven hen zijn en eene befchroomdheid en eerbiedvolle gedraging omtrent het zwakker geflagt, hetwelk gedurende hun leven nooit ophoud, zijner. in-  NAAR DE OOSTINDIEN. 195 invloed te laten blijken. Een Turk , die eene vrouw op ftraat ontmoet, wend zijn gezigt van haar af, even als ware het eene misdaad, haar te aanfchouwen. Er is niets, dat zij zo zeer verfoeijen , of zo zorgvuldig vermijden , dan eene onbefchaamde roeklooze vrouw. Ten einde derhalven van eenen Turk ontflagen te worden, is er verders niets nodig, dan zulk een vrouwsperfoon naar hem toé te laten gaan, en hij zal oogenbliklijk terug wijken. Zedert de aankomst van den turkfchen gezant in Londen heb ik gelegenheid gehad optemerken, dat de lieden van zijn gevolg reeds door het goed voorbeeld der britfehe belles en beaux hunne nationale befcheidenheid al vrij zeer afgelegd hebben en dat zij met even zo fterk en ftout ftaroogen de vrouwen aankijken, als de grootfte lafbekken in de hoofdftad. Bij hunne aangewende tederheid en eerbiedigheid voor het fchoon geflagt , terwijl het voorhunne manlijke hoflijkheid fpreekt, moet men ondertusfehen rondborftig bekennen, dat het tot eenen buitenfporigen en 'onvernuftigen graad gedreven word. Het is voor het karakter van eenen Turk de grootfte ontering, zijne hand tegen eene vrouw opgeheven te hebben. Dit is, zonder twijfel met bepaling, billijk; maar zij drijven het zo verrè.r dat zij geen belediging hoegenaamd ge, N 2 noeg-  i96 LANDREIZE noegzaam oordelen , om geweld of flaag tegen eene vrouw te gebruiken. Het uiterfte, dat zij kunnen doen, is te fchelden en heen te gaan. Het gevolg daarvan is, dat de vrouwen tot de geweldigfte uitfporigheid overflaan. Men heeft voorbeelden, dat zij zig aan de woedendfte beledigingen hebben fchuldig gemaakt, dat zij in croppen verzameld de wetten gefchonden, koornmagazijnen, welken de regering aangelegd en voorzien had, opgebroken hebben : de overheid werd werkzaam, de Janitzaaren werden geroepen, zij fchoten toe , om het oproer te dempen; maar ziende, dat het vrouwen waren, die het oproer maakten, zagen zij geen ander middel om haar te weêrflaan , dan geweld, en dit konden zij niet gebruiken ; dus werd het den vrouwen toegelaten , haar werk ten fpijt der wetten, der overheid, des regts en der reden, gerust te volvoeren. Onder de menigte van dwalingen en zedelijke ongerijmdheden, die men den mohammedaanfchen godsdienst valschüjk toefchrijft, is de uitfluiting der vrouwen uit het paradijs eene zo valrfche als ongerijmde Helling. In tegendeel hebben de vrouwen haare vasten, haare reinigingen en andere godsdienst gebruiken, welken de Mohammedaanen tot zaligheid noodzaaklijk agten. Maar het is altijd de gewoonte der reizigers geweest,  haar de OOSTINDIEN. 197 weest, hunne toevlugt tot verzinningen te nemen , waaromtrent de gebruiken des lands een nauwkeurig onderrigt niet veroorloofden en in hunne berigten eerder hunne eigen verbeeldingen vol vooroordeelen te laten fpreken, dan dezelven uit eenige wettige gevolgtrekking of een befluit uit gebeurde zaaken, die zij konden waarnemen, afteleiden. XXIV. BRIEF. H et onderwerp , het welk ik in mijne drie laatfte brieven aangeroerd heb, en waartoe deze en waarfchijnlijk ook eenigen der volgenden betrekking zullen hebben , is met omflandigheden van groote kieschheid gepaard en kan, wijl hetzelve het gewigtigsc ftuk van den godsdienst betreft, ten minnen den.fchijn van een twijfelagtig berigt hebben. Ik zal u derhalven, eer ik verder ga, de geheele bedoeling van mijne mening verklaren, in zo verre die dergelijke verklaring nodig heeft. Mijn oogmerk omtrent al het geen ik van de Jurken gezegd heb, is, vooroordeelen te beftrijN 3 den,  108 L A N DREIZE den, geen vergelijking te maken: — aantetönen, dat, indien de Mohammedaanen ondeugend en flaafsch zijn, hun godsdienst en hunne wetten er de oorzaak niet van zijn — u te overtuigen, dat de Turken niet het eenig volk in de waereld zijn, die onder den uicerlijken vorm der heiligheid en des godsdiensts tot de affchuwlijkfte misdaaden in ftaat en zomwijlen geheel verftoken zijn van alle aanfpraak op liefdadigheid — dat, terwijl men hen als een fteedsdurend voorwerp der aanklagte en befchuldiging voorgedragen heeft, zij enkel dezelfde misdaaden begaan, welken het geweeten op hunne aanklagers zou hebben kunnen doen terug ftuitcn. Indien wegens de verdraaiingen der gefchiednis verfchoning gemaakt kan worden, moeten wij wél in aanmerking nemen , dat de onkundige roomfche zendelingen der vroeger tijden ook aanfpraak op verontfchuldiging of ten mirtften op matiging mogen maken. De onmatige ijver dezer tijden verbood alle gebruik der reden; maar in deze eeuw van Verlichting en der billijke denkwijze moeten de geenen , die uit boosheid valschheid berigten, minder verfchoning en minder geloof vinden. Het moet voor alle menfchen van godsdienst en braafheid fmertlijk zijn , te bedenken , dat geestlijken ■> leeraars der christen kerk, welken de bronnen der zuiverheid en waarheid moesten zijn, de eer-  NAAR DE OOSTINDÏEN. 199 eerden op de lijst der vervalfching zijn geweest. De zwarigheden , om zig in eenig opzigt in Turkijen te onderrigten, zijn zeer groot; voornaamlijk zijn zij ten aanzien van hunnen godsdienst zeer agterhoudend ; en wat de vrouwen betreft, de best onderrigte mannen, die veele jaarcn aldaar verkeerd hebben, waardoor zij de beste gelegenheid hadden om zig te onderrigten, die een Européër kan hebben, bekennen, dat men ten hoogden flegts eene zeer onvolmaakte kennis van dezelven-'kan bekomen. Maar reizigers, die waarfchijnlijk niet verder gereisd hebben , dan „ van het groen naar het bruin bed," hebben ons breedvoerige berigten van hunnen godsdienst medegedeeld en gevallen, die nooit buiten den omkring van Drurylane kwamen , de muuren van het ferrail beklommen en de begunftigden van den fukan weggevoerd. Het waare is, mijn lieve zoon! dat de Turken, gelijk alle andere volken , ondeugden bezitten , doch geenzins door hunnen godsdienst er toe aangefpoord worden, en uit het geen ik zowel door eigen onderzoekingen en waarnemingen, als door het lezen van de beste gefchiedfchrijvers heb kunnen verzamelen, ben Sk overtuigd, dat zij in de geheele leer van het snohammedaandom geen enkele leerftelling heb"feen, die zo zeer alle deugd verwoest en zo zeer N 4 tot  soo LANDREIZE- tot dulding der ondeugd aanprikkelt, alsveelen, die men in de zonderlinge lering des pausdoms vind. De boosaartige en toomlooze ijver tegen het mohammedaandom is dienvolgens ook tot deszelfs ftigter met meer dan gewoone vergroting en bijvoeging uitgeftrekt. Zij hebben mohammed befchreven als een' man van laage afkomst, wiens geest noch door wetenfchappen, noch door geleerdheid verlicht en wiens verftand en bekwaamheid van natuure ftomp waren. Al deze voorgevens zijn volftrekt valsch — hij ftamde van een der 'edelfie geflagten van Arabië — de Koraifhiten af; in dien tijd was armoede, in plaats van een verwijt onder hen te zijn, een teken van het geen groot en eerenswaerdig was, wanneer dezelve door verheven moed en ftandvastigheid onderfteund werd; en de beiden eerfte Kalifen leefden even zo armoedig als mohammed, fchoon zij onnoemlijke inkomften en verbazend groote legers hadden, en heeren van groote landfchappen waren. Wat zijn verftand betreft, kan ik alleen zeggen, dat hij misfchien de laatfte mensch op de waereld was, wiens kragt van geest men in twijfel zou trekken. Zijn vernuft was onbeperkt, zijn geest ondernemend , zijn vermogen om indruk te maken onvergelijklijk. Men hield hem voor den grootften redenaar van zijnen tijd, en aieo  NAAR DE OOSTINDIEN. sof niettegenftaande al deze hoedanigheden werd zijn verftand belasterd. Het is eene redenkundige waarheid, dat, wanneer men te veel wil bewijzen , men in het geheel niets bewijst. Onze christen ijveraars zijn in dit opzigt het doel voorbij gelopen en hebben hierdoor al hunne andere berigten ten minften verdagt gemaakt. Misfchien was het voorgeven van mohammed, dat hij een eenvoudig mensch was, zijne grootfte ftaatkunde, ten eindé zijne groote en bewonderenswaerdige uitftorting onmiddellijke ingeving des hemels zou fchijnen te zijn. Hij noemde zig zeiven den eenvoudigen profeet (mohammed). Het geheel van het mohammedaandom kan eenvoudig tot één geloofsartikel gebragt worden : „ daar is maar één god en mohammed is zijn „ profeet;" doch hieromtrent hebben zij van tijd tot tijd zulk eene menigte van ongerijmdheden bijgebragt, dat dikke boekdeelen zouden vereischt worden, om ze te befchrijven; maar laten wij geheel opregt overwegen en ons eigen hart de vraag opperen, of het befprengen met wijwater en de vereering van een ftuk van eenen witten ouwel, als g o d , overtroffen kan worden, of minder ongerijmd is, dan de geregelde wasfching der Turken en hunne bedevaarten naar Mekka. Wat de vrouwen betreft, ik heb reeds tevoren gezegd, dat de beste berigten, die wij daarN 5 van  $08 t ANDREI2B van kunnen bekomen , zeer onvolledig zijn; gij zult alles hebben, wat ik kon verzamelen. Ten aanzien van borst en boezem zijn zij volkomen gecvenredigd , zij hebben tedere handen, regelmatige wezenstrekken, zwart hair, zwarte oogen, en zijn, het geen boven alles gaat, zindelijk en net, baden zig geregeld tweemaal daags, behalven de andere gelegenheden, en dulden niet, dat het minfle haïr op haar lichaam blijft. Zij worden zeer dreng bewaard en alleen die van kwaaden roep blanketten zig. Vrouwen van aanzien zijn derhalven kuisch — haare kuischheid moet ook niet alleen aan den dwang, waarin zij zijn, worden toegefchreven, want van jongs af worden zij toe befcheidenheid en onderworpenheid opgevoed , en deze aan dit geflagt natuurlijke befcheidenheid word van derzelver eerde aanwezen reeds bemind. Wanneer zij opwasfen, zijn zij niet, gelijk onze vrouwen, aan de befmetting van fchandlijk minnefpel onderworpen, ook zijn de mannen aldaar niet, gelijk bij ons, in de konst van verleiding opgevoed, noch beroemen zij er zig niet op. Indedaad de oefening daarvan maakt geen deel uit van de volmaaktheid eens menfchen van opvoeding , integendeel word het bij hun voor- fchandlijk gehouden. Alle uiterden deugen niets, maar de overmaat van deugd, zelfs wanneer die tot dwalingen leid, is  naar de OOSTINDIEN. 203 is nog altijd boven de ondeugd te verkiezen. Hoe belachlijk het ook moge fchijnen, kunnen wij egter de gemaakte kieschheid der turkfche vrouwen noch geheel veragten , noch veroordelen ; fchoon dezelve zo zeer in het uitfporige valt, dat wanneer zij haare hoenders voederen en juist een haan daaronder is, zij zig zorgvuldig met den fluijer bedekken. Zo verre drijven zij haare afkerigheid , om het haatlijk manlijk geflagt haar fchoon aangezigt te vertonen. Wanneer men de omftandigheden in aanmerking neemt, waarin de turkfche vrouwen zig bevinden, fchijnt het ongehoord, dat zij uit algemeene grondbeginzels kuisch zouden zijn, gelijk men egter zegt. De natuur drijft den man met de grootfte drift om te verkrijgen het geen het meest verboden is; en vrouwen , die zeer opgefloten zijn , van dezen mag men wel vermoeden, dac haare driften door de uitfporige werkzaamheid der verbeelding ontvlamd zijn. Nogthans is ontering van het egte bed onder de mannen daar niet zo gemeen, als bij ons onder de vrouwen. Dé ftroom der moden, die hier te lande aan de ondeugd en egtbreuk zulk eenen fnellen en onweerftaanbaaren loop geeft, vloeit hier in eene tegengeftelde rigting: en integendeel van onze gewoonten is in Turkijën zulk een de onhebbelijkfte mensch,  S04 L ANDREIZE mensch, die door verleiding den huislijken vre: de eener familie geftoord heeft. Onder de veele deugden, die men met hee grootfte regt den Turken kan toefchrijven, verdient de gastvrijheid de eerfte plaats. Zij bepaalt zig niet alleen tot gewoonlijke beleefdheid, maar ftrekt zig ook tot perfoonlijke befcherming uit. Veelen houden het volftrekt voor hunnen pligt, het leven voor hunnen gast opteofferen, en geen beweegreden, hoe dringend die ook mag zijn, kan de fchending van dezelve verontfchuldigen. Ja tot zulk een fystema is het gebragt, dat een bezoek van eenen vreemdling tot eene verfchoning kan ftrekken wegens het niet opvolgen der bevélen van eenigen grooten, wanneer naar geen verfchoning , zelfs niet der onpaslijkheid, zou gehoord worden. Terwijl de Turken alle andere godsdiensten veragten en verfoeijen, is hunne regering op geenerlei wijze met opzigt tot geestlijke zaaken onverdraagzaam. De oefening van alle godsdiensten is vrij, en in Konftantinopel (zo heeft men mij gezegd) gaan de monniken in hunne klederdragt en mogen zij bij begraafnisfen het kruis verheffen, het welk meer is dan in onze tijden de engelfche dwinglanden den roomfchen in Irland veroorloofden te doen. Maar een Turk, die van afval van het  naar de OOSTINDIEN. 2o5 het geloof overtuigd kon worden, zou den dood niet ontgaan. Tevens moet men opmerken, dat wanneer vreemde geloofsgenooten op eene betaamlijke wijze de plegtigheid van hunnen godsdienst oefenen, zij geen dringend onderzoek van hun waar geloof te wagten hebben; en fchoon het een der bevélen van mohammed is, te pogen, Ongelovigen te bekéren , en zij zomwijlen, dit gebod gehoorzamende, de bekéring van Christenen en anderen beproeven, befchouwen zij egter eiken renegaat of nieuwbekeerden met veragting, zo niet met affchuw. Ik zal dezen brief fluiten met een uittrekzel uit het fchatbaar werk: russels gefchiednis van Aleppo, die u een beter denkbeeld van de turkfche zeden zal geven, dan gij uit het gemeen gevoelen kunt trekken. ,, In het geheel, zegt hij,. „ het mag nu aan den invloed van hunne ftaat,, kundige gefleldheid of aan het gebrek aan me* „ nigvuldige verzoekingen , welken in Europa „ dikwerf tot fchending van beter wetten leid, „ moeten toegefchreven worden , zijn er mis„ fchien weinig groote fteden , waar zo veele „ burgerlijke en huislijke deugden in het algemeen heerfchen, als in Aleppo." XXV,  2o6' LANDREIZÏ XXV. BRIEF. TT JLJLet gebruik van geregeld vastgeftelde tijden yoor de godsdienstoefening vind algemeen plaatsten de noodwendigheid van dit te volgen, maakt een gedeelte uit van het christlijk geloof. Maar de mohammedaanfche godsdienst overtreft die verres zowel in de ftrenge waarneming als dikwijlige herhaling der godsdienstoefening. Er zijn niet minder dan vijf tot het gebed beftemde tijden alle vierentwintig uuren, die allen onveranderlijk vastgcfteld zijn, en een regtgelovige verzuimt die nooit. De vuurigheid, waarmede zij bidden, overtreft zelfs de dikmaalige herhaling van het gebed. Ik heb horen verzekeren, dat, indien er brand öntdond in het huis, daar zij hunnen godsdienst oefenen, zij dien niet zouden afbreken; en zo ftreng houden zij hunnen pligt gedurende het gebed , dat Wanneer zij door hóesten of niezen afgebroken worden, zij geloven, dat al het voorgaande te vergeefs is, en beginnen telkens op nieuw. Men moet zekerlijk bekennen, dat, wanneer de Christenen hen vloeken, zij nooit in gebreken blijven, zulks  waar de OOSTÏNDIEN. ao? zulks te beantwoorden; zij laten nimmer na, om tweedragt, vijandfchap en twist onder hunne vijanden te bidden en om geluk en gezondheid voor zigzelven; de oorlogen en twisten, welken de Christenen onophoudelijk plagen, fchrijven zij aan de kragtige werking van deze gebeden toe. Eene klok geeft het openbaar teken tot het gebed, en wanneer een waare Mohammedaan dezelve hoort, valt hij oogenbliklijk neder en doet zijn gebed, hij mag zijn, xvaar hij wil, te huis of elders, op weg of op de markt, de plaats mag vuil of fchoon, nat of droog zijn. Om het gebed meer te onderfteunen, hebben zij hunne wasfching, in welk opzig't zij even zo nauwgezet zijn , als bij hun gebed. De eerfle wasfching gefchied , als zij zig tot het gebed .voorbereiden; de tweede, wanneer zij bij vrouwen verkeerd hebben; de derde voor het eeten en de andere wasfchingen zijn toevallig. Zij verzuimen zulks nooit, ten ware een onoverkomelijke hinderpaal het hen belette. Barmhartigheid, deze prijswaerdige leerftelling van eiken godsdienst, is bij de fchriklijke aankondiging van godlijke wraak wegens nalatigheid van dezelve aanbevolen, en hierdoor zijn zij in hunne milddadigheid omtrent de armen aan geen paal of maat gebonden. Veele Mufulmannen geven, om dezen pligc ze betragten , een vierde, veelen een derde en zont-  3c8 LANDREIZE zommigen zelfs de helft van hun vermogen. Ja,' men heeft voorbeelden, dat lieden al, wat zij hadden , weggaven en naderhand zeiven van aalmoefen leefden. Want, om volkomen regt te doen, moet men bekennen, dat de armoede nergens eerbiediger verzorgd, geagt en vereerd word, dan bij de Mohammedaanen, die onder zig een fpreekwoord hebben, „ dat de vrees voor gebrek „ een teken der ftraf van god is." Onthouding en matigheid worden bij hun als deugden befchouwd en als een godsdienstpligt fcherp ingeprent. Het groote feest- door den koran vastgefteld, is gedurende de maand ramedan; in dien tijdeeten, drinken, noch verkeren zij niet met hunne vrouwen , van zonneopgang tot dat de Herren zig aan den hemel vertonen of de lampen aan de moskeen uitgehangen worden. Ieder, die bevonden werd, hier in overtreden te hebben, zou met den dood geltraft worden. Maar het ergfte is, dat zij zelfs voor reizigers, zieken en gewonden geen uitzondering duld. Doch zommige Turken en alle Christenen hebben een middel bedagt, om deze maand zonder veel ongemak doortebrengen; namelijk zij flapen den geheelea dag, waken en drinken des nagts om den dwang te ontwijken. . Het laatst en grootst gebod van hunnen godsdienst is de bedevaartreis naar Mekka , welke , wan-  NAAR DÈ OOSTINDIEN. 20Q Wdnneer men .dezelve maar eenmaal gedaan heeft, als een regtlireekfche pas naar den hemel aangezien word; en er zijn weinigen onder hen, die niet op den eenen of anderen tijd van hun leven deze moeilijke en gevaarlijke reis ondernemen. Gij zult uit hetgeen ik tot hiertoe gezegd heb, opmerken, dat behalven de bloote geloofsftukken de zedelijke voorfchriften van het" mohammedaandom de meeste deelen van den christlijken godsdienst in zig bevatten , op welker oefening de roep van godvrugtigheid gegrond is en dat de Mohammedaanen wegens de gehoorzaamheid aan deze voorfchriften meer bekend zijn , dan wij. Egtbreuk heeft bjj hun niet veel plaats, zelden of nooit drinken zij wijn; diefftallen zijn bij hun onbekend, van moordplegingen hoort mén onder hun niet. Het oefenend gedeelte van den godsdienst bevat in de eerfte plaats het gebed, vervolgens de onthouding of het vasten en eindiijk de barmhartigheid. Deze allen zijn christelijke leerftellingen en worden door hun ijveriger betragt, dan door ons. Hun wasfehen en reinigen is ten minnen geen misdrijf tegen zedelijkheid en godsdienstigheid, maar dient, daar het zelve voor eene godsdienstoefening gehouden word, om de gemeenfehap, die tusfchen den Schepper en het fchepzel behoort plaats te vinden, te onderhouden: daarenboven kan ik niet nalaten mee O 00-.  £10 LANDREIZE onzen onnavolglijken dichter thomson te zeggen: front the bodys purlty the mlnd ■Receives a [eeret [ympathetic aid. t Dat is: De ziel bekomt van de reinheid des lichaams eene geheime medegevoelige hulp. En betreffende de bedevaartreis naar Mekka, hoe onvernuftig dezelve u ook mag voorkomen, beveelt zij zig egter aan door opregtheid en ijver, en is ongetwijfeld verdienstlijk in de oogen van den Alzienden. Hij zal, dit durven wij vermoeden , niet op de waerde der verrigtingen zien, maar op de zuiverheid van het oogmerk, en zal het als eene offerhande van eenen zwakken blinden fterveling befchouwen, die zig gehoorzaamlijk voegt naar het geen hij voor den wil van god houd. Daarenboven zie ik niet, hoe eene bedevaart naar Mekka meer te berispen zij, dan eene naar Jerufalem; zonder niet eens te gèwagen van duizend andere heilige plaatzen, werwaard gelovige Christenen om hunner zielenheil met het uiterst gevaar van hun leven en met gewisfe moei» lijkheden en afmattingen van hun lichaam zig begeven. Oo*.  NAAR. DË OOSTINDIEN. fiil Onder de grove valfche berigten, waarover ik mij" beklaagde, en die ik om des menschdoms wille betreure, is de algemeene onwaarheid van de ontrouw der turkfche vrouwen. De agtenswaerdige fchrijver, dien ik te voren aanhaalde, doktor russel, verklaart, dat in de twintig jaaren, welken hij in Aleppo heeft doorgebragt, hij geen een voorbeeld van openbaare egtbreuk beleefd heeft; dat de geheimen, van welken hij iets gehoord heeft, door de laagfte klasfen waren bedreven en dat zij nanwlijks het getal van twaalf te boven gaan. „ Wat de Franken betreft, vervolge hij, de onderneming is niet alleen met zulk een „ gevaar voor een ieder verzeld , maar kan in haare gevolgen de geheele. kolonie zo ernftig in„ wikkelen, dat dezelve nooit onderdaan word, „ of met eene heimlijkheid, die in een ander op„ zigt zonder voorbeeld is, verzwegen blijft. 'Ik ,, heb reden te geloven, dat européfche reizigers „ zomwijlen door eene griekfche hoer, die 'de rol „van eene fultane fpeelt, bedrogen, en na dac „ zij ten uiterften in fchrik gebragt zijn, tot rijk„ lijk betalen vervoerd zijn, om een geheim te „ bewaren, dac den volgenden dag de halve zus» ,, terfchap in de ftad wist." Hij merkt egter aan, dat het te Konftantinopel met den minnenhandel geheel anders gelegen is. Ten aanzien van het zedelijk karakter der Tur« O 3 ken  ai* LANDREIZE ken heb ik getragt zo kort te zijn, als de billijkhcid het mij wilde veroorloven, en egter bevind ik , dat ik eenigzins breedvoerig ben geweest, Maar ik kan van de ftof niet afftappen, zonder u eenen trek te verhalen, dien zelfs het hartnekkigst vooroordeel en de fterkst ingewortelde haat, zig zeiven ten fpijt, moet toejuichen. Hunne behandeling der flaaven is veel menschlijker en edelmoediger dan bij ons, en van dien aart, dat zij eenen christen flaavenhandelaav zou moeten doen blozen. Jonge flaaven en flaavinnen, die een Turk gekogt heeft, fchijnen in zijne familie veel meer dan aangenomen kinderen befchouwd te worden, zij bekomen dezelfde opvoeding, doen bijna dezelfde dienften en behoeven gepn meer eerbied te betonen , dan de kinderen van den huisheer — gevoelen indedaad ook niets van den harden toeftand van den ftaat der flavernij; de flegtfte behandeling, die zij ondergaan, is, dat zij met geringe huisgenooten op denzelfden voet, of gehandeld met het werk van eenen dienaar belast worden. Daar tegen worden zij dikwijls aan iemand uit de familie uitgehuwd en bekomen veeltijds de eerfte ampten in den ftaat. Wanneer zij den godsdienst van hunnen meester omhelzen ^ gefchied zulks vrijwillig en zelfs gebruikt men geen dwang omtrent flaaven, die in den oorlog gevangen zijn genomen, om hen tot verandering van geloof te noodzaken. Hec  naar de OOSTTNDIËN: 213 Het volgende is de beste befchrijving, die ik u van de karavaanen kan geven. Zij beftaat uit I mijne eigen aanmerkingen en uit verfcheiden berigten , die ik van anderen heb. Ik heb deze laatften zowel, als het berigt van( de plegtigheden der bedevaartgangers te Mekka, aan de goedheid van eenen vriend te danken, die ze mij mededeelde. BESCHRIJVING der KARAVAANEN. Qn den vorigen Brief ingefloten.') ÏCene karavaan, waarvan in de gefchiednisfen en befchrijvingen van het Oosten en in alle verhaaien en vertelzels van dit land zo dikwijls gewag gemaakt word, is een gezelfchap van reizigers , zo bedevaartgangers, als kooplieden, die zig zamenvoegen, om eene magt uittemaken, die in de fchriklijke wildernïsfen en in de brandende woestijnen, door welken zij wegens den koophandel en andere oogmerken moeten reizen, tot hunne befcherming kan dienen. 1 Deze woeste»ijen worden door Arabers doorkruist, wier werk O 3 • plun-  4i4 LANDREIZE plunderen is, en in gedugte afdelingen, bijna zo groot als een klein leger, op roof uitgaan. Wijl het zamenkomen van zulk eene menigte tijd vordert en het vormen tot een geheel lichaam een gewigtig werk is, onderneemt men het met groote zorgvuldigheid en voorbereiding , men mag het nooit doen zonder fchriftlijk verlof van den vorst des lands, op wiens gebied men zig verzamelt, of door wiens bezitting men trekt. Het getal der lieden, muildieren, paerden en andere lastdieren enz. word in den verlofbrief nauwkeurig opgegeven, De koopman, dien de karavaan aangaat, fchikt en befluurt alles, wat tot de regering en policy gedurende de reis behoort en benoemt de onderfcheiden lieden, welken tot geleide van dezelve nodig zijn. Elke karavaan heeft vier opperbevelhebbers, de eerfle is de karavanbachi of het opperhoofd der karavaan; de tweede, de hoofdman van den togt; de derde, de hoofdman bij het ililliggen, en de vierde, de hoofdman der uitdeling. De eerfle heeft het onbepaald gezag en bevél over allen en geeft hun zijne bevélen -x de tweede is onafhanglijk gedurende den togt, maar zijn gezag houd op , zodra de karavaan halte houd en Uil ligt, op welken tijd dan de derde zijn deel aan het gezag neemt, en hetzelve gedurende den rusttijd oefent, en de vierde befluurt alles in geval van  naar de OOSTINDIEN. 415 van eenen aanval of een gevegt bij de karavaan. Deze laatfte heeft ook gedurende den togt het opzigt en bewind bij de uitdeling der mondbehoeften, hebbende verfcheiden bedienden onder zig, die aan den heer der karavaane verantwoording verfchuldigd zijn. Ieder heeft een zeker getal lieden, olyfanten, dromedarisfen en kameelen te bezorgen, het welk zij op hun eigen gevaar, volgens een fchrjftlijk vastgeftcld verdrag, op zig nemen. Een vijfde amptenaar bij de karavaan is de betaal - of fchatmeester, die eene groote menigte van fchrijvers en vertolkers onder zig heeft, welken beftemd zijn, om een nauwkeurig dagboek te houden van al het geen wezenlijks op de reis voorvalt. Volgens dit dagboek, het welk door den opperbevélhebber met zijn zegel bekragtigd word, oordeelt de eigenaar der karavaane, of zij wTél of kwalijk bediend en geleid is. Eene andere foort van bedienden zijn de wiskonftenaars, zonder dewelken eene karavaan in het geheel niet kan reizen. Gemeenlijk zijn er drie bij eene groote karavaan; zij doen den dienst van kwartiermeesters en adjudanten, voeren de troupen aan , wanneer de karavaan aangevallen word en wijzen de plaatzen aan, waar de karavaan zig zal legeren. Er zijn niet minder, dan vijf onderfcheiden kaO 4 ra-  ai6 LANDREIZE ravaanen. Vooreerst de zwaare karavaan, beftaande uit olyfanten , dromedarisfen , kameelen en paerden; ten tweede de ligte karavaan, waarbij flegts weinige olyfanten zijn; ten derde de gewoone karavaan, bij welke geen dezer dieren is; ten vierde de paerdekaravaan, bij welke noch dromedarisfen, noch kameelen zijn, en ten vijfde zeekaravaanen, die uit fchepen befïaan, waaruit gij ziet, dat het woord karavaan ook tot zeereizen uitgeftrekt word. De evenredigheid, welke in de zwaare karavaanen in agt genomen word, is de volgende: Wanneer er vijf honderd olyfanten zijn, voegen zij er duizend dromedarisfen en ten minften twee duizend paerden bij en dan beftaat de begeleiding uit vier duizend man te paerd. Twee menfchen worden vereischt, om eenen olyfant, vijf om drie dromedarisfen en zeven om elf kameelen te beftuuren. Deze menigte van bedienden, tevens met de bevélvoerers en pasfagiers, wier aantal niet bepaald is, dienen, om de bedekking bij een gevegt te onderfteunen en de karavaan ontzachlijker en fterker te maken. De pasfagiers zijn niei volftrekt gedwongen, om mede te vegten; maar volgens de wetten en gebruiken in de karavaanen, hebben zij, indien zij zulks weigeren, in het geheel geen aanfpraak op mondbehoeften, al wilden zij die zelfs nog zo, duur betalen. OP  NAAR DE OOSTÏNDIEN. «tg Op eiken olyfant zit iemand, dien zij Nlc noemen, zijnde een jonge van negen of tien jaar en, die hiertoe opgeleid is, den olyfant befluurt, en hem met een fpits ijzer kwetst, ten einde hem tot het gevegt aantevuren; deze jonge laad de geweeren der twee anderen, die met hem op den olyfant zitten. Wanneer de dag tot den aftogt der karavaan eenmaal vastgefleld is, word die niet veranderd, pf uitgefleld, zo dat niemand daardoor bedrogen word. Men zou denken, dat zulk een groot en magtig heir, zo wel gewapend zijnde, zonder vrees van beroofd te worden, zou kunnen voordtrekken. Maar, de meeste arabifche prinfen van den roof moetende leven, houden zij overal befpieders, welken hen onderrigten, wanneer eene karavaan opbreekt, welke zij dan belagen; zomwijJen met overmagt aanvallen, overweldigen, van al haare fchatten beroven en de ganfche bedekking tot flaaven maken, uitgezonderd vreemdlin^ gen, welken zij meer verfchonen. Wanneer zij terug gellagen worden, komen zij gemeenlijk tot een verdrag, waarvan de voorwaarden taamlijk wél nagekomen worden; voornaamlijk, wanneer de aanvallers geboren Arabers zijn. Met mag onbegrijplijk voorkomen, met zulke legers roverij te plegen; maar, wanneer men de aanlokking O 5 be-  aiS LANDREIZE bedenkt, en weet, dat eene karavaan dikwijls genoegzaam is, om zulk eenen prins te verrijken, dan houd de verwondering op. Zij moeten zeer veel voorzigtigheid gebruiken, om voortekomen , dat zij in de plaatzen, daar zij doortrekken , de vreeslijke ziekte , de pest niet verfpreiden , of zelvcn daar niet van aangetast worden. Wanneer zij derhalven bij eene ftad aankomen , houden de inwoners van dezelven en de lieden der karavaane eene plegtige bijeenkomst, om den ftaat der gezondheid te vernemen en berigten elkander opregtlijk , of van eenige zijde gevaar is. Wanneer zij eenige befmetlijke ziekte te vrezen hebben , komen zij in het vriendlijke overeen, dat geen gemeenfehap tusfchen henlieden zal plaats hebben, en de karavaan voorraad nodig hebbende , word haar dezelve met veel voorzigtigheid over de ftadsmuuren bezorgd. De moeilijkheden en gevaaren, die zulk eene karavaan verzeilen, zijn zo groot, dat zij voorzeker nooit zou ondernomen worden , indien de onnoemlijke winst niet eenigzins daar tegen opwoeg. De koopman, die mede reist, moet mét de levensmiddelen, die hij kan bekomen, te vreden zijn, aan geen lekkernijen denken en ane hoop op rust opgeven. Hij moet zig aan de vreeslijke vermenging van taaien en volken, aan de moeilijkheden en vermoeijingen der togten door  NAAR DE OOSTINDIEN. GTf) door het zand en in eene lugtftreek, beiden zo heet, dat hij zig fchier verbrand, onderwerpen; hij moet zig verder, de onmatige eifchen, die op eene bedrieglijke wijze geheven worden , gelijk ook de ftoute roverijen en fijne kunstgreepen laten welgevallen, die door eene bende landzwervers, welke de karavaan volgt, gepleegd worden. Om dit laatfte te beletten, hebben de kooplieden eene menigte welgemaakte floten, welke alleen door de geenen, die de kunstgreep verftaan, geopend kunnen worden, Maar zommige togten der karavaanen zijn met fchriklijke gevaaren gepaard , die door geen menschlijke voorzigtigheid noch magt kunnen verholpen worden , en waaronder geheele karavaanen, van welken men nooit iets weer hoort, bezwijken en omkomen. De egiptifche karavaanen zijn inzonderheid aan deze gevaaren onderworpen in de ontzettende togten , die zij noodwendig door zandige woestijnen moeten doen, alwaar in onbegrensde ruimten dc natuur elke gunst geweigerd heeft, waar nimmer een grasfpier groeide, nimmer een droppel water vloeide, waar de verterende hitte der zonne eiken zagten invloed der andere hoofdftoffen verijdeld heeft, waar op verfcheiden dagreizen geen voorwerp zjg aan het oog des verzengden reizigers aanbied; en waar het toevallig fpoor van de eene ka-  'sao LANDREIZE karavaan door beweeglijk zand reeds weder bedekt is, zonder dat eene andere er voordeel van kan hebben. Indien in deze onmeetlijke vlakten van brandend zand de wegwijzer miste, zou onfeilbaar het water, hetwelk volftrekt onontbeerlijk is, om haar tot aan eene plaats te brengen, daar zij weder ander kunnen bekomen , ontbreken ; in zulk geval nerven dan paerden en muilezels van vermoeidheid en dorst, en zelfs de kameelen , onaangezien derzelver aart, van lang dorst te kunnen lijden, fterven rasch op dezelfde wijze te gelijk met de menfchen , die in deze fchriklijke woestenijen met de karavaan omdwalen. Maar nog fchriklijker en onvermijdelijker is het gevaar, wanneer een zuidewind zig in deze zandige woestijn verheft. Het geringst ongeluk, dat dezelve veroorzaakt, is , dat hij de lederen zakken, waarin de voorraad van het water voor de reis is, uitdroogt. De wind, dien de Arabiers den bijnaam van den vergiftigen geven, maakt in een oogenblik de geenen verftijfd, die zo ongelukkig zijn, van er door getroffen te worden. Om dit voortekomen , moeten zij zig oogenbliklijk ter aarde werpen, hun aangezigt in het brandend zand fteken, den mond met lijnwaad bedekken, of zij zouden door het ademhalen oogenbliklijk den dood inademen, welken deze  naar de OOSTINDIEN. fiüï ze wind mee zig voert, overal, waar hij komt. — Daarenboven zijn dikwijls geheele karavaanen onder het brandend zand begraven, het welk door het geweld van den wind in beweging is gebragt. Al deze fchriklijkheden en gevaaren zijn zo onnavolgbaar door onzen betoverenden barden thomson befchreven, dat ik niet kan nalaten, de plaats uittefchrijven , welke dit oogenbliklijk nader aan het hart en verftand brengt, dan boekdeelen van gewoone befchrijvingen het zouden kunnen doen. — ~— — Breaihed hot Trom all the boundlefs furnace of the Sky, And the wide glittering waste of burning Sand, A fuffocating Wind the pilgrim fmiter, With infiant death Patiënt of thirfl and toil, Son of the defert! even the camel feels, Shot trough his withered haart, the fiery blaft. Or from the black-red ether burfling broad Sallies the fudden whirlwind. Straight the fands Commov'd around, in gathering eddies play; Ne ar er and nearer ftill they darking come; TUI, with the general all involving Storm Swept upy the whole c&ntinuoas wilds arife; And by their noonday f&unt deje&ed thrown, . Or funk at night in fad difafirour (Jeep Beneath defcending hills, the caravan Is  112 LANDRElZE Is buried deep. In cairo's crowded flrects Tiï impatient Merchant wondring waits tri vain $ And Mecca faddens at the long delay» Dat is 5 Een verflikkende wind uit de gfensloóze fornuizen des hemels en uit de ruime fchitterende woestijnen van brandend zand gioeijend inge- . ademd, doet den bedevaartreizer door oogenbliklijken dood omkomen. Zelfs de zoon der woestijn, de dorst en arbeid geduldig verdragende kameel, voelt den vuurigen adem door zijn verwelkt hart fchieten. Of uit den donkerrooden dampkring, wijd ontftaande, berst een plotze wervelwind uit. Weldra woelt het zand rondom bewogen in digte warlingen; al nader en nader komen zij fteeds donkerer aan, tot dat de ganfche onafmeetlijke woestijn, in eenen alles inwikkelenden florm gedreven , zig beweegt. En kragtloos aan haare middags bron rjeêrgeftrekt, of op den avond in treurigen ongelukkigen flaap neergezonken, word de karavaan onder vallende heuvels diep begraven. In Kairo's volkrijke ftraaten wagt de ongeduldige koopman verwonderd te vergeefs en Mekka treurt wegens het lang vertragen. Niet-  NAAR DE OOSTTNDIEN 223 Niettegenftaande deze gedugte omdandigheid van fchrik en gevaar , worden veelen aan den •eenen kant door den koophandel en winzugt verlokt, om zig aan het gevaar bloot te (lellen: Impiger extremos currit mercator ad Indas, Per mare pauperiem fugiens , per faxa ,. per ignes. i Dat is: Onvermoeid fpoed de koopman zig naar het verre Indien, vlugt voor de armoede over de zee, over rotzen en door brandende gewesten. en aan den anderen kant zend geestdrijverij cn godsdienstijver duizenden uit, om hun noodlot te beproeven en door deze fchriklijke gewesten hunnen weg naar den hemel te nemen. Zo zien wij, langs hoe veelerlei wegen het bedrog werkt. De koopman zou even zo wel iets om te leven, cn de godsdienstige eenen weg naar 's hemels gunde vinden, indien zij binnen de grenspaalen van hun geboorteland bleven. BE-  224- LANDRE, IZE BERIGT van de plegtigheden, welken door de bedevaartgangers bij hunne aankomst te Mekka in agt genomen worden. De karavaanen zijn gemeenlijk zo ingerigt, dat 'zij tegen den veertigflen dag na den Ramedan en kort voor den Korban of het groot offer te Mekka aankomen. Vijf of zes dagen voor deze plegtigheid vereenigen zig de drie groote karavaanen; namelijk die van Europa, die van Klein-Afië en dievanArabië, en legeren zigzamen eenige mijlen van Mekka, •twee honderd duizend man en drie honderdduizend lastdieren fterk. De bedevaartgangers zeiven maken kleine verdelingen, begeven zig in de ftad, om de plegtigheden , die het groot offer zullen voorbereiden, in orde te fchikken. Zij worden in eene ftraat gcbragt, die ftceds opwaard gaat, tot dat zij op eene hoogte bij eene poort komen, genaamd gezondheidspoort.' Van daar zien zij 'de groote moskee, welke het huis van abraham in zig bevat. Zij begroeten dezelve met den grootften eerbied en alle demoedigheid, en herhalen tweemaal Salam alek Irufoul Allah ! dat is: vrede zij met den gezant gods! Alsdan klimmen zij in eenigen aflïand op een groot plat dak, daar zij hun gebed doen. Zij klimmen dan op de andere zijde af en gaan naar twee boogen, die op eenigen  naar de OOSTINDIEN. 225 gen afïïand van elkander Haan, doch van gelijke grootte zijn, welken zij in diepe ftilte en groote aandagt doorgaan. Deze plegtigheid moet zevenmaal herhaald worden. Van daar gaan zij naar de groote moskee, in welke het huis van abraham is; treden er binnen en gaan zevenmaal rondom het klein huis ia dezelve, zeggende: „ dit is het huis gods en „ zijns knegts abrahams," Hierop groeten zij met grooten eerbied eenen zwarten Heen, die, zeggen zij, eens uit den hemel gevallen is; vervolgens gaan zij naar de vermaarde bron , genaamd Zunzun , welke de engel hagar aanwees, toen zij in de woestijn in .nood was en voor haaren zoon ismaêl geen water kon vinden , dien de Arabers Zemzem noemen. Zij werpen zig met al hunne klederen in de bron, bij herhaling roepende: Toba Allah! Toba Allah! dat is: vergifnis god ! vergifnis god! drinken dan eenen dronk van dit vuil troebel water en gaan heen. Zij zijn maar ééns verpligt, zig te baden en te drinken, doch degeenen, die liever dan de anderen het paradijs willen verdienen, moeten het elken dag, gedurende dat de karavaan te Mekka blijft, herhalen. Omtrent zeven uuren van Mekka is een heuvel, genaamd Ghiabul Arafata, of de berg van ver* gif-  aat» LANDREIZE gifnis. Dezelve heeft een uur in den omtrek. — Hier vonden adam en eva elkander weder, na dat god hen wegens hunne overtredingen voor veertig jaaren gefcheiden had; zij woonden hier zaraen en leefden in overmaat van vreugde, na dat zij hier een huis hadden gebouwd , genaamd Beith Adam, dat is: Adams huis. Op den avond van den offerdag vormen de drie karavaanen zig in eenen triangel en gaan rondom dezen berg — gedurende den ganfehen nagt bedrijft het volk vreugde, vuurt met kanonnen, fnaphaanen en piftoolen en fteekt vuurwerken af onder onophoudelijk pauken en trompetten gefchal. Zodra de dag aanlicht, volgt eene diepe ftilte — zij Aagten hunne fchaapen en brengen hunne offerhande met alle bewijzen van de uiterlie aandagt en god« vrugt op den berg. Plotslijk komt een fcheick (of opziender des tempels) eene foort van prelaat uit hun midden te voorfchijn — beklimt vijf trappen, die gemaakt zijn, om op eenen kameel te Hijgen, en predikt, in eene doorwrogte redevoering, her volgende den volke: „ Offert lof en dank voor de ontelbaare en oneindige weldaaden, welken god aan de Mohammedaanen door bemiddeling van zijnen geliefden vriend en profeet Mohammed bewezen heeft; dat hij hen van de flavernij en fchuld der zonde en van de afgoderij, waarin  maar de OOSTINDIEN. 227 zij geftort waren , verlost, hun het huis van abraham gegeven heeft, van waar zij verhoord kunnen worden en hunne gebeden toegeftaan worden; verders den berg der vergifnis, van welken zij hem kunnen aanfpreeken en vergeving en kwijtfchelding van hunne zonden bekomen. Want de gezegende en barmhartige go d, gever van alle goede gaaven, bevool zijnen knegt abraham, voor zig een huis te Mekka te bouwen, alwaar zijne nakomelingen den Almagtigen konden aanbidden en hunne begeerten vervuld worden. Op dit bevél beijverden alle gebergten der waereld zig en waren begerig, om den knegt gods bijteftaan en tot bouwing van het heilig huis eenen fteen te leveren, behalven deze arme kleine berg, die uit enkele behoefte geen fteen kon geven. Hij was deswegens dertig jaaren ongemeen bekommerd. Eindlijk merkte god zijnen kommer en met medelijden aangedaan over zijn lang lijden, zeide hij: „ Ik kan mij niet lan„ ger onthouden, mijn kind, uwe bittere klag„ ten zijn mij ter oore gekomen, en ik verklaar, „ nu, dat allen, die derwaard gaan, om het huis ,, van mijnen vriend abraham te bezpeken, „ niet eerder van hunne zonden vrij gefproken „ zullen worden , dan na dat zij u eerst hunnen „ eerbied betuigen en op u het heilig offer bren?, gen, hetwelk ik door den mond van mijnen P 2 „ pro-  2-8 LANDREIZE „ profeet mohammed mijnen volke bevolen „ heb. Lieve god! bid: geef aalmoefen!"" Na deze leerrede groet het volk den berg en begeeft zig weg. XXVI. BRIEF. In mijnen laatften brief beproefde ik, u in het algemeen een berigt te geven van den turkfchen regeringsvorm , van hunne wetten en van hunne ftaatsgefleldheid, voor zo veel het mij mogelijk was, de berigten daartoe intezamelen. Ik zal nu overgaan tot de befchrijving van het bijzonder deel van dit verbazend groot rijk, door het welk ik heb gereisd. Gedurende mijn verblijf te Aleppo ontving ik veele beleefdheid, vriendlij kheid en gastvrijheid van de aldaar in aanzien zijnde européfche reffdenten , voornaamlijk van den heer ***, in wiens huis ik mij beftendig onthield; en wijl de Franken op eenen zeer goeden voet met elkander leven , ging de tijd op zulk eene aangenaame wijze voorbij, dat ik, indien met iets in mijn hart ware omgegaan, zeer gelukkig zou geweest zijn. Wi; reden zomwijlen uit, dan om te gaan jagen, dan C9A  NAAR DE OOSTINDIEN. 229 enkel vermaakshalve. Dikwijls wandelde ik met eenen redelijken inboorling, dien ik er toe verzogt, of met eenigen van de Franken door de Had, om den tijd te korten en te zien, wat er al voorviel; zonder ons aan het gefchreeuw: Frangi Cucu (Franken — hoorndrager) te Horen, waarmede wij door eene geheele ftraat vervolgd werden. Zomwijlen bezogten wij des avonds eenigen buiten de ftad, alwaar de bedienden toeftel tot onze ontvangst hadden gemaakt, welken tot dat einde waren uitgezonden, en werden er met koffij, wijn en vrugten onthaald. Den eerften dag hadden wij eene partij van den laatstgemelden aart. Mevrouw *** bewees ons de eer van ons te geleiden. De plaats, waar wij heen wilden, was in eene reeks van fchoone landlijke tuinen, lig. gende langs den zoom der rivier, alwaar de voortreflijk bebouwde grond met eenen verbazende» overvloed van de beste eetbaare planten , bloemen , bloeijende ftruiken en vrugtboomen de zinnen op de aangenaamfte wijze vergastte. De ahornboomen , de wilgen, esfen, granaatappelen eene menigte andere boomen, die in eene bijna ondoordringbaare digtheid bij elkander gegroeid zijn, verfchaffen eene aangenaame lommerrijke toevlugtplaa.es tegen de gloeijende ftraalen der zonne. Hier deed zig voor mij het eerfte bewijs op van P 3 de  ê3o landreize de turkfche onhoflijkheid, hetwelk, wijl ik er in het geheel niet op bedagt was, mij verlegen maakte en mij bijna van mijne voorzigtigheid en bedaardheid beroofde. Toen wij derwaard gingen, bemerkte ik verfcheiden Turken, die zig tot mevrouw *** wendden, met welke ik gearmd ging. Zij fpraken zeer luid , vertrokken het gezigt, maakten hevige gebaerden, floegen de handen zamen: fchoon ik hunne taal niet verftond, zag ik wel, dat dit alles bedreigingen en beledigingen waren. Ik wist niet, wat ik ervan zou denken. Mevrouw *** bloosde en fcheen zeer verlegen te zijn. De heer *** en de overige heeren hielden zig ftil en verrieden niet het geringfte teken van driftigheid of gevoeligheid. Eindelijk, toen wij van hen afraakten, vraagde ik, wat dit beduidde? en men zeide mij, dat het alles betrekking op mevrouw*** had gehad, of ten minnen, dat zij de aanleidende oorzaak er van was; dat zij, bijgelovig aan de gebruiken van hun land onderworpen , geheel onkundig ten aanzien van die van andere landen, over haare kleding, den toevalligen wanfchik van haaren fluijer en voornaamlijk over de fchandelijke en onvergeeflijke omftandigheid, dat eene vrouw zo openlijk en gemeenzaam in gezelfchap van mannen wandelde, ten uiterften gefloord waren. Naderhand over dit geval met den heer ***, den egtgenoot dezer dame, fpre- ken^  NAAR DE OOSTÏNDIEN. 231 kende, verzekerde hij mij, dat er geen fchandelijker fchimpnaamen konden uitgedagt worden, dan die zij ons toegevoegd hadden. Ik was zeer verwonderd over de koelheid, waarmede hij dit duldde, en zeide, dat indien ik verdaan had, wat zij zeiden , ik voorzeker niet in daat zou geweest zijn, om mij intehouden, en eenen van hun den anderen ten voorbedde ter aarde geflageu zou hebben. Indien gij dit gedaan had, antwoordde hij, zou het u gewis berouwd hebben ; want, fchoon men u op de plaats niet gedenigd en vermoord had, zoud gij nogthans de drafwet, dat een ongelovige eenen waaren gelovigen geflagcti zou hebben, niet ontgaan zijn en waarfchijnlijk zouden wij en alle Franken in de dad er voorhebben moeten lijden , in alle geval zou het eene vreeslijke beweging in de dad veroorzaakt hebben, en gij zelf zoud er het flagtoffer van geweest Zijn. Niet lang geleden fprak ik over dit geval met een' heer van mijne kennis en gaf met eenige bitterheid te kennen, dat zulks voordkwam uit eenen geest van bijgelovigheid, die den mohammedaanfchen godsdienst eigen is. Mijn goede heer, zeide hij, laat ik u uit uwe dwaling helpen, hetzelfde zou in de meeste deelen van Spanje gefchieden. Ik wandelde eens, vervolgde hij, in eene fpaanfcheilad in gezelfchap van de egtgenoote eens reP 4 fi-  232 LANDREIZE fidents, die beiden zeer bekend en van het onwraakbaarst karakter waren. Wijl men mij met haar zag gaan , ftak het gemeen volk , als wij voorbij gingen , twee vingers met nadruk om hoog, en riepen haar toe: wat vooreen hoorndrager is uw man ! en befloten met: Todas las in glefas fan put as, of, alle engelfche vrouwen zijn n. Hij voegde er bij, dat hij zelfs in Kadix, alwaar de verkering wegens koophandel de menfchen meer verlicht maakt, dan in andere deelen van Spanje, dikwijls door kleine kinderen toegeroepen werd: Crees in Dios? Gelooft gij in god? en zomwijlen met den duim en voorften vinger een kruis makende: Crees en es te? Crees en este? No! No! Ah, Judio! Moro! Barbaro ! Bruto! Proteflante! Puorco ! Voia allos infernos! Gelooft gij hier aan ? Gelooft gij hier aan? Neen! Neen! Ha, Jood! Moor! Barbaar! Protestant! Zwijn! Ga naar de hel! Dus verre van de menschlijke weldadigheid en barmhartigheid onder den bezorgenden invloed van den godsdienst. Het huis van den heer alwaar ik zo gastvrij woonde, was een pragtig gebouw, in de ganfche volkomenheid der oosterfche pragt en weelde gebouwd; met al den luister en de kostbaarheden van Turkijen , gepaard met den fmaak en overvloed van Grootbrittaniën, geftoffeerd. Het was  naar de OOSTINDIEN. 233 was indedaad een huis, waar in de wellust zelf met te vredenheid zig zou hebben kunnen nederzetten , de ongedwongenfte gastvrijheid en de edelmoedigfte goedhartigheid nodigde ter tafel, en beleefdheid en vriendlijkheid heerschten alom. Nooit zal ik vergeten — nooit zal ik ophouden, met dankbaarheid en agting daar aan te denken. Een heer van zulk een vermogen en gewigt, als de heer ***, met een huis, zo als ik befchreven heb, en met eene geneigdheid tot gezellige vreugde, was, gelijk gij wel kunt denken, niet zonder eenen kring van vrienden en gezelfchap-r pen: en indedaad, hij had zelfs vrienden onder de'beste klasfen van Turken. Lustpartijën hielden, terwijl ik daar was, in het geheel niet op en wijl de vrouwen uit Europa of van européfche afkomst zeer volmaakt zijn, onderfcheiden taaien fpreken, onvermoeid zijn in haare pogingen om te behagen en vreemdlingen uit Europa met eene onbefchrijflijke vreugde en welbehagen ontvangen, zou Aleppo voor mij een paradijs geworden zijn, indien de vergenoegingen der plaats niet van het begin af door mijne eigen fmertlijke gewaarwording geleden hadden, die nog ten laatften door een voorval, waartoe eene gebeurdnis aldaar, en van welke ik naderhand zal fpreken, aanleiding gaf, vergroot werd. Terwijl ik in Aleppo was, ging ik dikwijls, P5 ge-  *34 LANDRE IZE gelijk ik u verhaald heb, over ftraat, en ik geloof, dat ik in mijn ganfche leven nooit getuige van zo veel vegtpartijën ben geweest, als bij mijne wandelingen aldaar. — Ik ging nooit uit, zonder er eene, twee , drie en zomwijlen een half dozijn te zien. Maar zij hebben niets fchriklijks in en indien het niet ten uiterilen mishaaglijk was, mannen te zien fcheldea, zou het zeer vermaaklijk zijn. Want ik moet zeggen, dat een ftraaten gevegt op zijn turksch een der klugtigfle vertoningen in de waereld is. De partijen naderen elkander, gaan beurtelings terug, naar dat de beweging van den eenen den anderen hoop tot de overwinning geeft; ligten de handen op; zwaaijen dezelven in de lugt als of zij ieder oogenblik gereed waren om te Maan, lachen van woede, en knersfen met de tanden , terwijl hun baard en hunne knevels met de fchuim van hunnen mond bezet zijn, roeren zij met fnelle beweging hunne lippen en maken fchriklijke vertrekkingen met den mond. Zij geven het belachlijkst fchouwfpel, dat men kan bedenken. Zij herinnerden mij op dien tijd aan een vaers in een oud engelsen liedje : Tis merry *n the hall When beards wa gall. Dat  naar de OOSTINDIEN. ^35 Dat is: Het gaat in de vergaderplaats klugtig toe, wanneer al de baarden in beweging zijn. Indedaad, niets is te vergelijken bij hetbuitenfporige van hun gebaerdenfpel, het hevig geluid van hunne item , of het affchuwlijk verdraaijen van hun gezigt, waarin zomwijlen de fnelftc afwisfeling van vrees en woede en bij wijlen de belachlijkile zamenparing van beiden vertoond worden. Maar gedurende al dien tijd word er wezenlijk geen een flag gedaan. Maar zij vergoeden het gebrek van lichaamlijkc dapperheid door de tong wakker te roeren, kondigen elkander wraak aan, dreigen oogenbliklijk verdelging, doen de bitterfte verwijtingen , geven de vuillte fcheldnaamen en fpreken de fchriklijkfte vloeken uit, die zij kunnen bedenken. Zij beroemen zig tusfchen beide op hun geduld en hunne bedaardheid, welken hen gelukkig in ftaat ftellen, om zig van de ganschlijke verdelging van hunne tegenpartij te weerhouden. Eindlijk vermindert allengs de twist; uitgeput door vermoeinis, half verflikt van het ftof en gefchreeuw, keren zij langzamerhand terug naar hunne woningen , daar zij, terwijl zij al hunne boosheid in een fchriklijk vloeken uitbazuinen, voor  a36 LANDREIZE voor ditmaal van elkander fcheiden en zig weg begeven, om in het binnenfte van hunnen harem zig over hunne nietige bedreigingen te beroemen, en hunne woede weg te morren. Maar dit volk is wezenlijk gedugt geweest in de gevcgten tegen de christen benden, die hun van tijd tot tijd tegengefteld zijn. Indien het aan bewijzen ontbrak van den invloed des godsdiensts op de ziel van den mensch, heeft men er hier een onwederlegbaar van deszelfs kragtdadige werkingen. Onder den invloed van hun geloof, welke hun zeide, dat zij regtdoor naar het paradijs gingen, indien zij in een gevegt tegen de ongelovigen gedood werden, doen zij wonderen van dap•perheid , wanneer zij tegen Christenen vegten ; wijl hun door dit geloof verboden is, hunne handen in het bloed der waare gelovigen te dopen, zijn hunne hartstogten allengs derwijze onder de heerfchappij van hunnen godsdienst gebragt, dat hetgeen eerst geloof is, ten laatftcn gewoonte word en de bijzondere kragt en de moed des mans in lafhartige en verwijfde pogingen ontaart. Het gebruik van het vegten, of van den perfoonlijken ftrijd tusfchen lieden van dezelfde maatfchappij fchijnt door de algemeene overéenltemming van alle godsdiensten afgekeurd te zijn. De gentoos zo wel, als alle andere fekten der ver- fchei-  naar de OOSTINDIËN. 53? fcheiden deelen van hec Oosten, door welken ik gereisd heb, laten hunne hartstogten bijna op dezelfde wijze , als bij de Turken , eenen vrijen loop. Den Christenen is het ook door den fligter van hun geloof ftrenglijk verboden, elkander te flaan; maar het is hun geluk, dat zij niet flegts den besten godsdienst in de waereld tot geleide hebben, maar dat zij ook het eenigst volk in de waereld zijn , hetwelk uitzondering der ftraffen van dezen godsdienst vordert en zig voor beledigd en zijne regten voor gefchonden houd, wanneer hun de voorregten geweigerd worden, de regelen te overtreden, wanneer dezelven met hunne ge» maklijkheid niet overeenkomen. XXVII. BRIEF. D e begeerte, Waarmede de menfchen hunnen geest zoeken bezig te houden en te doen werken, is op zigzelve een overtuigend bewijs van de natuurlijke werkzaamheid van onze verflandlijke vermogens en bewijst, dat zij even als de verfcheiden deelen van ons lichaam door de Voorzienigheid gegeven zijn, om werkingen voordtebrengen en door  C38 LANDREIZE door oefening verbeterd te worden. Gelijk zij, die door gunftige omftandigheden uitgezonderd zijn van de noodzaaklijkheid van dadelijken lichaamlijken arbeid, tot kunftigen arbeid, lichaamsoefening genaamd, hunnen toevlugt moeten nemen ; moeten zij, die het ongeluk hebben, door bezigheden van de oefeningen des geests afgehouden te worden , in eene menigte van hulpmiddelen werkzaamheden voor hunnen geest zoeken; zommigen daarvan nu zijn ftrafwaerdig, anderen dwaas, weder anderen tot niets dienflig of onverfchillig. Kaarten, dobbel - en hazardfpelen, volgens den graad, dien zij bereiken, behoren tot de eerden; vertellingen en het lezen van romans tot de beide laatften. Deze dienen, om de ledige uuren van alle lediggangers en nietsdoeners doortebrengen. En wanneer boeken hunne vriendlijke hulp weigeren , vinden wij het gebrek bij ons zeiven door de rijke bron van geheugenis vergoed. Het verhalen van gcbeurdnïsfen, minnehandelingen en fpookvertclzels, tover - en klugt,vertelzels is iets, dat aan den haerd en in de Ljuken van den landman even zo menigvuldig gefchied, even zo gulhartig, en van even zo groote werking is, als men het in de ontelbaare boekdeelen op alle bladzijden van onze veel gelezen boekverzamelingen vind. In Turkijen , alwaar de boekdrukkunst thans nog  waar de OOSTÏNDIEN. 23$ nog niet bekend is, de omloop van letterkundige voordbrengzels tot den kleinen kring van hand-' fchriften bepaald is, en de pogingen van het vernuft door moedbeneming onderdrukt word, maakt de bezigheid van gefchiednisfen te verhalen een bijzonder beroep uit; wijl het door oefening verkregen word en met kunst moet verrigt worden, fpruit er aanmerklijk voordeel uit voord. Eens kwam een vriend, zijnde een Franschman, bij mij, die mij altijd door de ftad geleidde, om mij tot het doen eener wandeling aftehalen. Hij zeide, dat hij mij wel eens naar eenige karavanfera's wilde brengen, gelovende, dat het mij niet onaangenaam zou zijn, dezelven te zien. Ik bewilligde daarin. Hij bragt mij in twee van dezelven, welken ik niet kon nalaten, te bewonderen en te prijzen, toen hij mij derzelver oorfprong, wetten en policy had uitgelegd. Indeze beiden werd koffijhuis en tafel gehouden en men vond er alles wat tot gerief en gemak kon dienen. Toen wij het laatfle verlieten, zag ik, dat mijn vriend ftil ftond en met opmerkzaamheid luisterde. „ Kom hier," zeide hij na een oogenblik, „ kom in dit koffijhuis; hier valt iets voor, „ waarin gij vermaak zult fcheppen." Wij gingen er dan in, en zagen er eene menigte van menfchen; zommigen zaten op de turkfche wijze, anderen op laage ftoelen, en eenigen fton-  «ia , LANDREIZE Honden ; in het midden ging een man heen en weêr, fprak met eene hoor'oaare item, zomwijien langzaam, zomtijds zeer fchielijk; terwijl hij zijne Item bij gelegenheid veranderde volgens de indrukken van een daarmede overeenkomend gevoel. Ik kon hem niet verltaan, maar hij fcheen mij met goeden nadruk en met veel befcheidenheid te fpreken; zijne gebaerden vielen hem gemaklijk, fchoon zij nadruklijk en kragtig waren. Zijn gelaat vertoonde fterke tekens van welfprekende uitdrukking. Ik kon niet nalaten , met verwondering mijne oogen op een voor mij vreemd toneel te Haan en fchoon ik geen woord van dezen ongemeenen redenaar verllond, voelde ik mij nogthans bewogen, mijne goedkeuring aan zijnen toon en wijze van doen te geven. Allen hoorden hem jnet veel aandagt aan, en de Turken, fchoon niet gewoon te lachen , gaven duidelijke tekens van lachen. In den vollen Itroom zijner redevoering brak hij plotslijk af, liep ter deure uit en verdween. Ik geloofde indedaad , dat hij een onzinnige of krankzinnige van eene vrolijke foort was, en wilde heen gaan. „ Blijf, zeide mijn .,, vriend, blijf nog een weinig." Laten wij verder horen. Nauwlijks was de redenaar drie minuuten weg, als het vertrek door het gedruis van een gefprek vervuld werd, waarvan ik geen enkel wöord ver- ftondj  NAAR DE OOSTINDIEN, 241 ftond, doch waarop mijn leidsman zeer opmerkzaam was. Eindlijk werd hec gedruis fterk en veranderde weldra in gefchreeuw, waarop een toneel van zulk eenen belachlijken aart volgde, dat ik genoodzaakt was, eenen zakdoek in den mond te floppen, om het lachen te bedwingen, of ten minften zo verre te bedwingen, om er geen opzien door te verwekken —<■ met een woord, zij waren hevig aan het twisten en de baarden, gelijk ik u te voren reeds meldde, waren geweldig in beweging. Ik kon mij hoe langer hoe minder van lachen onthouden, en mijn vriend ziende, dat ik ergernis zou geven, ging fpoedig met mij het koffijhuis uit. Wij begaven ons in eene gaanderij in de karavanfera , daar ik mij aan het lachen overgaf, tot dat mij de traanen uit de oogen liepen. Om 'shemeis wil, mijn lieve vriend, zeide ik, vertel mij, wat die uitfporige toneelen beduiden, welke ik bijgewoond heb. Wie was die uitzinnige, die zo veel fprak? en waarom twistten zij allen zo hevig, toen hij weg was? Kom, zeide hij, laten wij naar mijn huis gaan en ik zal u alles van het begin tot het einde verhalen. Ik ging dienvolgens met hem naar huis, daar' wij een zeer vrolijk gezelfchap vonden; hij verhaalde aan hetzelve mijne verwondering, en mijn Onmatig lachen , tot dat zij allen bijna even zo  ijl LANDREIZE onmatig , als ik , lachten. „ Gij moet weten , zeide hij, zig tot mij kerende, dat hij, dien gij voor eenen onzinnigen hield, een der beroemdfte vinders en vcrhalers van verftelzels in Afië is en dat hem enkel de boekdrukkunst ontbreekt, om misfehien even zo beroemd wegens zijne vertelzels te worden als marmontel of mevrouw d'anois. Toen wij voorbij gingen , hoorde ik zijne ftera, en wijl ik die kende, befloot ik, u hem te tonen, en bragt u te dien einde binnen. Hij onderhield het gezelfchap met eene zeer zeldzaame, belangrijke en klugtige gefchiednis; het onderwerp was de hebzugt, de held een vrek mét naamc cassem. De gierigheid en hebzugt waren daarin zo voorgeileld, als bragten zij hem in êene menigte van omftandigheden, die gijnen rijkdom verminderden. Zijn karakter is met zeer fterke koleuren gefchilderd cn met zeer fnaakfche trekken getekend. Hij verhaalde dezelven met zo veel vernuft, in zulk eene bewonderingswaerdige taal, verfierde cn verfterkte dezelve met zulke gepaste gebaerden, uitdrukkingen en met zo veel kragt ert nadruk — dat de oplettendheid der toehorers, gelijk gij gezien hebt, er door getrokken , en de ernsthaftigheid der Turken tot lachen gedwongen werd. Maar , hoe kwam het, zeide ik, dat hij zo plotslijk afbrak. Dit is, antwoordde mijn vriend, een  naar de OOSTINDIEN. 243 een deel der kunst van zijn beroep, zonder het* welk hij niet zou kunnen leven, juist als hij aan het gewigtigst gedeelte der gefchiednis is, wanneer hij de vcrbceldingskragt zijner toehorers tot den hoogften trap van verwagting gebragt heeft; breekt hij voorbedagtlijk af, ten einde hen op het overige opmerkzaamer te maken. Hij is verzc* kerd, den volgenden dag een nog grooter getal nieuwsgierigen te hebben, en nu maakt hij een beding, onder hetwelk hij belooft, de gefchiednis te eindigen. Waarom, viel ik hem in, geraakten de góenen * die bleven, in twist? Dit zal ik u verklaren, zeide hij, juist toen hij afbrak, werd cassem de vrek, die, zo veel ik verftond, even zo natuurlijk als die van »oei » re fcheen gefchetst te zijn, na darJi3j;raeds duizend wederwaerdighcdeiv van het'noodlot'ondergaan , wijl hij in den tuin gegraven had, voor den kadi gebragt, onder voorgeven, dat hij naar fchatten had gegraven. Zq>dra de varhaler weg gegaan was, gaven zij hem eerst hunne goedkeuring en daarop verhandelden zij de gefchiednis-, die zij allen eenparig ten hoogften prezen: óVan den waarfchijnlijken uitflag der gefchiednis fprekende, waren er bijna even zo veele gevoelens daaromtrent, als menfchen in het gezelfchap; ietfer ftreed voor het-zijne en zij geraakten daar Q 3 over  t44 LANDREIZE over in vcrfchil, gelijk gij gezien hebt. Voornaamlijk was een hunner in de vaste verbeelding , dat cassem aan de dogter van den kadi zou gehuwd .worden, waarover cenigen zeer beledigd werden cn eenen anderen in het gezelfehap opftookten , 'om te verklaren , dat hij in gcmoede overtuigd was, dat cassem tot ftokflagen of tot de kaak of tot den ftrop zou veroordeeld worden. I En 'is het mogelijk, zeide ik, dat een hoop van twintig of dertig vernuftige wezens zo verre van alle gezond verftand beroofd worden , ora over het gevolg, van eene gebeurdnis te twisten, dit geheel van de willekeurige vinding van eenen erkenden verdicHter van valschheden afhangt. Het is waar, mijnheel'! zeide hij,en hierdoor bewijzen zij het vermogen des dichters (waut dichters moet men hen noemen) en, onderons, ik fta nog in twijfel, of het niet verilandiger en aartiger is, vooraf over de ontknoping te twisten, eer de verdichter van het ftuk er oVer befchikt heeft, dan naderhand, zo als bij ons de gewoonte is. Wanneer' hij eens eene gefchiednis geëindigd heeft, zullen zij bevinden; dat zij allen te'vreden zijn, cn dat de Hem der beoordeling zwijgt. Maar in Engelland en Frankrijk breken onze beoordelaars het -hoofd , om den dichter aan te vallen , hij mag zijn ftuk geëindigd hebben zo als hij wil. Maar gij moet opmerken, mijnheer ! dat in Tuy-  NAAR DE OÖSTINDIEN. 245 Turkijen beoordeling de eerlijke onopgefmukte uitflorting van het hart is, welke bij ons een beroep is , waarbij dikwerf voordeel , zomwijlcn verwaandheid, maar nog meer nijd en boosheid de beflisfing befturen en tot lasteren en bedillen geneigd maken. Maar wij zullen er morgen weder gaan, voer ■hij voord, waarfchijnlijk zal hij zijne• gefchiednis eindigen of verder vervolgen, ik gaf mijn woord en ging heen. Wij gingen er den volgenden dag weder en wijl wij den redenaar er niet vonden, wandelden wij om de karavanfera heen en gingen in een ander koffijhuis, daar■ wij hem met alle magt hoorden redeneren. Mijn vriend zeide mij, dat.de gefchiednis, welke hij nu verhaalde geheel vcrfchi'7 lende was van de vorige: maar wij merkten, dar hij zo ijverend was , dat wij vermoedden, dar hij met het einde der gefchiednis van cassem bezig was, het welk geheel itrijdig was met de voorfpelling der beide twistende turkfche beoordelaars, want cassem werd noch met ftokflagen geftraft, noch opgehangen , noch gefpiest, noch gehuwd met de dogter van den kadi, maar beleefde nog te ondervinden, dat hebzugt dwaasheid is en werd nog van de waarheid overtuigd, dat, om van de goederen des levens het regt gebruik te maken, men zig over dezelven moet verblijden. Q 3 XXVIII.  s46 LANDREIZE XXVIII. BRIEF. (jij hebt uit mijnen laatften brief gezien , dat de invallen van den geest, fchoon zij, om ze geheel en volkomen aan de waereld bekend te maken , de hulp der pers moeten ontberen, egter buiten derzelver grenspaalen dringen, en hier of daar een middel vinden, om zig aan het menschdom medetedelcn. Want, fchoon de boekdrukkunst in Turkijen onbekend is, vinden nogthans de voordbrengzels van veel verftand en vinding derzelver weg tot het algemeen oor door middel van de openbaare koffijhuizen. Uit dezen brief zult gij zien , dat liegt gedrag in eenen post, openbaare wanbedrijven en misdaaden der grooten, die bij ons door geen rcgtbank, dan van de vrijheid der pers bellraft worden, hier niet zo ten eenemaale van den geesfel en de ten toonftelling der hekeldichters uitgezonderd zijn, als het gebrek van het groot palladium , vrijheid, ons wrcl zou doen geloven, en dat, hoe ongelooflijk het ook mag fchijnen , de overheid in openbaare fchouwfpcllen belachlijk te maken, met alle ver* re-  NAAR DE OOSTINDIEN. 547 rcgaande laagheid van onbefchaamde fpotternij en ruuvvc geestigheid befchimpt, of met alle bittere uitfporigheden van het vergiftigd vernuft ten toon gefield word. De Franschman, van wien ik in mijnen laatften brief u gemeld heb, dat hij mij in het koffijhuis had gebragt, kwam eenige dagen daarna op eenen morgen weder bij mij cn herinnerde mij, hoe zeer ik mij vermaakt had. Hij zeide, wanneer men rondloopt en in openbaare huizen gaat, ziet men dikwijls veeje zaaken , die wegens de nieuwheid van derzelver voorkomen, of wegens de vreemdheid van het geen men in Europa ziet, ons door het zonderlinge van dezelven behagen of ten minften nieuwe denkbeelden in de ziel verwekken , fchoon zij op zigzelven van geen nut zijn. Hij bcvool mij derhalven ten fïerkitcn aan, dikwijls de ftraaten te doorwandelen, zo lang ik in Aleppo bleef. Gij kunt begrijpen, dat ik er gaern in bewilligde, en wij gingen aanftonds uit, cn begaven ons naar een van de bekende koiïijhuizen, alwaar, gelijk mijn vriend te kennen gaf, geen lieden van rang waren , egter gemeenlijk iets voorhanden was, het welk befpiegeling of tijdkorting aanbood. En fchoon er ook niets anders voorviel, was de gemengde verfchijning van het gezelfchap genoeg, om eene menigte van zotte inbeeldingen Q 4 te  a4§ L-A N D R E I Z E te verwekken en aan de verbeeldingskragt van eenen Engelschman of Fransehman ontelbaare boerrige denkbeelden aantebieden. Wijl geen redenaar mee verhalen bezig was, had ik meer tijd om het gezelfchap nauwkeuriger optenemen, dan ik te voren had kunnen doen, en indedaad nooit zag men gewigtige deftigheid boertiger of in menigvuldiger vormen door eenen karakterfchilder in de waereld afgemaald. — Hier vertoonde zij zig in al haare fchakeringen van de eigenbehaaglijke wenken van het ernstig overdenken tot op het ilaperig gezigt van dwaaze domheid. De vreugde bewoog geen enkele fpier, geen lachen ontilerde het aangezigt, en ik kon niet nalaten gedurende dien geheelen tijd te denken , dat indien elk volk op aarde een dier tot zijn kenteken wilde nemen , gelijk de Britten eenen leeuw en de Pruisfen eenen adelaar aangenomen hebben , de keus der Turken tusfchen de bijzondere aanfpraaken van den uil en den ezel twijfclagtig zou moeten zijn. Kort na dat wij birnen gekomen waren, begon eene bende, die zij muzikanten noemden, een concert. En hier viel mij het teken van den uil cn den ezel weder in; het fcheen mij, dat zij bijzonderlijk de voorzitting bij hunne muziek hadden. Want ik ken geen andere vereeniging van toonen op de waereld, dan het gefchreeuwvanden eenen  naar de OOSTINDIEN. eenen en het gebalk van den anderen, om iets te kunnen verbeelden, dat naar dit concert geleek, waarover de toehorers egter ongemeen voldaan waren, fchoon ik de vlugt moest nemen, om de foltering te ontwijken, die het mij veroorzaakte. De Turken vereerden mij egter met eenige aanmerkingen, toen ik heen ging, die ik nu eigenlijk niet kpn voelen , wijl ik ze niet verftond ; maar mijn vriend zeide mij, dat zij betekenden, dat wij Frangi Dumus ( Franken zwijnen) waren, en ook geen meer gehoor, dan dit morsfig dier, voor muziek hadden. Kom, zeide mijn vriend , word niet moedeloos. Maar de muziek, de muziek! viel ik hem in de reden. Wel, zeide hij, de muziek, of, liever, de toonen zijn afgrijslijk, dit is zeker; maar zij hebben ten minden gediend, om de zekerheid vast te Hellen, dat er niets kan zijn, hoe onovereenltemmend en affchuwlijk het ook mag zijn, waarmede gewoonte ons niet bevredigt. Twijfel geen oogenblik, zeide hij, of het beste ftuk van handel of corelli, door de beste troep in Rome uitgevoerd , zou hun even zo belachlijk voorkomen, als ons hun concert. Dien dag bezogtcn wij veele koffijhuizen, in elk van dezelven vonden wij iets om onzen tijd te korten of ons verdrietig te maken. Eindüjk kwamen wij in een, waar mijn vriendlijkeleidsman zig Q 5 om-  *5.o LANDREIZE ©rakeerde en met te vredenheid op zijn gelaat zeide : „ Hier zal iets voorvallen, dat u beter zal behagen, dan het concert." Wat is dat? zeide ik. „ Een toneelfpel, antwoordde hij, voor u geheel nieuw en ongewoon;" ik verzeker u, dat ik gaerne een paar louis d'or zou willen geven, indien gij konde verftaan het geen er omgaat, zo hartlijk wenschte ik, u aangenaam tijdverdrijf te verfehaffcn; uwe opregte vreugde en uw lachen , voegde hij er bij, zijn genoegzaam, om mij in eene goede luim te brengen. Hij deed mij mijne oplettendheid vestigen op iemand , die bezig was met het oprigten van eene llellaadje, waarmede hij in eenen ongelooflijk korten tijd gereed was. Het zonnelicht werd geheel weggenomen, en nu begon een poppenfpel, het welk alle aanfchouwers veel vergenoegen verfchafte , en mij zeer behaagde, hoe onbekend ik ook met de taal was. Ik verwonderde mij, toen ik hoorde, dat één man voor al de perfoonaadjen in het toneelfpel fprak, want zo kunstig veranderde hij den toon zijner ftem , dat ik zou gezworen hebben , dat even zo veele perfoonen fpraken, als karakters in het ftuk waren. De gedaanten waren geen wezenlijke poppen, zo als men gemeenlijk zegt, maar fchaduwen, zo als de Chinecfche fchimmen van astley; maar zij waren verre beneden de zijnen in vergelijking van de uitvoering en de kunst;  naar de OOSTINDIEN. 251 lamst; maar het gcfprek en de toevallige zaaken fchcncn mij zelfs met eenen graad van de vis comica uitgevoerd te worden, die alles overtrof, wat ik van dien aart in Europa gezien had. Het geheel was werklijk zo volmaakt, dat, fchoon ik geen woord van de taal verftond, ik nogthans het ontwerp van het Huk volkomen kon bevatten en veelcn van de boertige invallen, die in de zamenfpraaken voorkwamen , verftond. Het ontwerp was oogcnfchijnlijk uit eene gefchiednis, die ik in de oosterfche vertellingen, ik meen, in de duizend en eenen nagt arabifche, gelezen had, ontleend. Volgens de wetten van het land mag een man tweemaal zijne vrouw verftoten en haar weer aannemen ; maar in geval van eene derde egtfcheiding mag hij haar niet weder ontvangen; ten ware dat zij eerst nog met een' ander' man getrouwd geweest en van hem gefcheiden is. Om dit te vermijden , gebruiken de mans , welken het berouwt, dat zij zig ten dcrdemaale van hunne vrouwen gefcheiden hebben, eenen man, die haar moet trouwen en vervolgens weder overgeven ; men noemt hem , die zulk eenen dienst doet, Hullah. In het ftuk, welk vertoond werd, behaagden de vrouw en de Hullah elkander zo wél, dat zij zamen overeenkwamen, niet te fcheiden. De man brengt ze beiden voor eenen kadi, om ze tot fcheiden te dwingen, en het toneel was  I «52 LANDREIZE was zo klugtig en zulk eene vinnige fchimprede op den overheidspcrfoon, als men kan bedenken, hoewel van de gemeene foort. Het ftuk begon met eene groote bruiloft, waarin de toneelfpeler het vermogen van zijne ftem aan den dag lei, doordien hij in eene menigte van tegengcftelde toonen den geheelen zangtleutel der menschlijke ftem doorliep, dan fprak. hij, dan fchreide hij als een kind, dat flaag gekregen heeft, dan maakte hij een vreugde gefchreeuw, dan als een man, dan als eene vrouw, en dan als een kind; dan hinnikte hij als een paerd, dan doormengde hij het met andere toonen, die men gemeenlijk in eenen grooten hoop lieden hoort, op eene wijze, die mij verbaasde. Onderwijlen onderhielden de klugtige verrigtingen der fchimbeclden, die zeer koddig waren, het lachen; paerden floegen agteruit, wierpen hunnen berijder af, ezels beten naar de geenen, die naast dezelven, en floegen naar de geenen, die agter hen waren, welken dan op eene belachlijke wijze zig hinkende weg maakten; terwijl derzelver hoofdkarakter in alle ftukken , Karaghlufe (dezelfde als onze hansworst) een algemeen gedruis van levendige vreugde zelfs bij de Turken verwekte door zijn fnaaks bedrijf, hetwelk ik moet bekennen, dat, fchoon onzinnig, wanvoeglijk en zo m wijlen walglijk , over het geheel het volmaaktst zamenflel was  naa,r de OOSTINDIEN. 253 was van laage trekken eens klugtfpelers, die ik ooit gezien heb. Wanneer zij voor den kadi komen, zit deze in zijn geregtshof of in zijnen divan; maar zodra de klagte begonnen of geopend is, ftaat hij op en treed Onder de twistende partijen; keert zig tot den eenen en vraagt met eene norfche ftem, wat hij te zeggen heeft, terwijl de andere hem van agter geld in de hand ftopt, en naar maate dat het geld toegeteld word, verheft zig het fchriklijke zijner ftem; hij fteekt dan het geld in de beurs en wend zig tot den anderen en vraagt, wat hij heeft intebrengen; terwijl hij op dezelfde wijze door dezen beftoken word, het welk hij alsdan in eene andere beurs fteekt. Dit beurtelings heen en weer keren duurt zo lang, tot dat beiden de beurs geledigd hebben; dan laat hij eene diepe zugt, begeeft zig in eenen hoek, om het geld, welke hij in elke beurs heeft, natetellen. De eene beurs is genaamd aanklager , de andere aangeklaagde. Wanneer hij bevind, dat de aanklager een asper of drie halve ftuivers beter is, dan de aangeklaagde, fpreekt hij het vonnis daar naar uit. De aangeklaagde beroept zig dan op den bafcha; zij komen voor hem ; Karaghlufe neemt den aangeklaagden ter zijde en ontwikkelt hem in een gefprek, hetwelk mijn vriend zeide geestig, ftekelagtig en zeer fchimpagtig te zijn, het geheele ftel-  254 LANDRËIZE ftelzel van ongeregtigheid van den kadi, onderrigt hem, hoe de bafcha kan omgekogt worden, en terwijl hij zijnen ijver laat blijken voor alle jonge lieden, die veel van minnehandel houden, bied hij hem zijne beurs aan. De gegeven raad word gevolgd, de omkoping gefchied; de uitfpraak van den kadi word ingetrokken , en hij zelf befchimpt; het gemeen volk befpot hem tevens cn brengt den. Hullah met zijne bruid mee gejuich cn vreugden geroep naar huis. Hier toont de meester klugtfpeler weder zijne buitengewoone bekwaamheid; maakt niet alleen, gelijk te voren, verfcheiden en elkander tegengeftelde toonen met zijne ftem, maar mengt ook een aantal van onderfcheiden klanken met zulk eene kunst en met zulk eene fnelheid onder elkander, dat ik moest geloven, dat het de werking van eene groote en verwarde menigte van menfchen en dieren was. Hiermede was het ftuk uit, de gordijnwerd neergelaten en de vertoning eindigde. Toen wij te huis kwamen, fpraken wij over het onderwerp van het ftuk, en ik beken, dat ik het gedurende eenigen tijd niet weder kon vergeten. Mijn vriend vertolkte mij, zo veel hij het zig kon herinneren , een groot gedeelte van de zamenfpraaken en verzekerde mij, dat de vrijheid, met welke Karaghlufe fpreekt, van tijd tot tijd veel moeilijkheden niet enkel van beledigde önbeamp- K  naar de OOSTINDIEN. 255- te perfoonen, maar zelfs van de overheid veroorzaakt heeft — doch dat geen misdader, het zij hij zig agter het geweld poge te verfchanfen, of zig met zijnen rang te bedekken, hem kan ontgaan — dat bafcha's, kadis, ja zelfs janitzaaren zijner woede ten fpot dienden; dat hij in zijne ongefchikte woorden zig even zo min als in zijné fchimprede inhield; dat hij altijd wel ontvangen en met toejuiching vereerd werd, en zelfs geëerbiedigd, (zo als wij de vrijheid der drukpers eerbiedigen) als een ftoute voorftander der waarheid, die met weinig kwaads zeer veel goeds doet cn dikwijls den ingefluimerden volksgeest tot de gcdagte van openbaar gevaar en openlijk onregt doet ontwaken. Hij voegde erbij, dat in zommige gevallen de overheid genoodzaakt was, tusfchen beiden te komen, en dat zomwijlen de bafcha wel ernstlijk aanbevolen word de vermetele tong van den voorvegter der vrijheid, Karaghiufe, te beteugelen. Goed, zeide ik, over het geheel fchijnt het, dat mijnheer Karaghiufe een zeer goed, maar tevens een zeer geestige en zeer eerlijke trosboef is. Juist, zeide hij, en indien mijnheer Karaghiufe in Frtmkrijk , Spanje , Portugal of Duitschland zulk eene vrijheid nam, zou al zijn vernuft en al zijne eerlijkheid hem niet van de fixaf bevrijden. In Engelland ontberen zij hem niet, elk is daar  a$6 LAND R E I Z E daar een Karaghiufe en elk nieuwspapier zulk een poppenfpel. En nogthans, hernam ik, klagen wij over gemis aan vrijheid. Dit is natuurlijk, zeide hij, zeer natuurlijk. Vrijheid is gelijk geld, hoe meer wij er van hebben , hoe begeriger wij er naar worden. Dit is eene zekere waarheid, mijnheer! zeide ik; zijn lof omtrent onze gelukkige ftaatsgelïeldheid behaagde mij, en ten einde zijne aanmerking te verfterken, bragt ik eene. latijnfche fpreuk bij, die ik, een kind zijnde, uit de fpraakkunst van lilly geleerd had: Crescit amor nummi, quantüm ipfa pecunia crescit; terwijl ik nummus in lïbertas veranderde , crescit amor libertatis, quantum ipfa libertas crescit. Dit is zeer wél, zeide hij, en om uwe zïnfpeling voordtezetten, kunnen wij niet zeggen, dat zij, die niet weten, wanneer zij genoeg hebben, even zo zeer aan den eenen kant dwalen, als zij, die zeggen, dat zij te veel hebben. De Engelfchen, die over mangel aan vrijheid klagen, herinneren mij aan de gefchiednis van cassem in het koffijhuis, die zig in rijkdom badende, alles door zijne begeerte naar meer verloor. Ik hoop derhalven, dat gij nooit, gelijk hij, uwen fchat door vergeeffche pogingen om dien te vergroten, zult verliezen. XXIX,  naar de OOSTINDIEN. 8,5; XXIX. BRIEF. Op de gemelde wijze mijnen tijd zo genoeglijk^ als mogelijk , tragtende doortcbrengen , tot dat eene karavaan in gereedheid gemaakt werd, of dat er brieven van de O. L Comp. over land aankwamen, die ik mij te nut kon maken, werd ondcrtusfchen mijn-toefland in het huis van den heer *** zeer netelig. Deze heer, van wiens waare gevoelens en wezenlijk voortrcflijke denkwijze ik te veele blijken had, om dezelven in twijfel te trekken , had eene dame van tedere jaaren getrouwd , fchoon hij zelf zeer bejaard was. Zij was toen jong, fchoon, vol gevoel en met zulke natuurlijke gaaven van den geest en het lichaam voorzien , welken met al de volmaaktheden gepaard gingen, die haar op de voortreflijkfte wijze deden uitmunten, dat men haar van ij dele glorij moest vrij fpreken, zelfs wanneer de verbeelding haar inblies r dat zij eenen jongen man benijdenswaerdig en gelukkig had kunnen maken; terwijl de zigtbaare ongelijkheid van het huwlijk misfchien zijnen geest omtrent nakende gevaaren verR on»  258 LANDREIZE ontrust had, die voor het huwlijk allen agter den bedrieglijken fluijer der hartstogcen verborgen lagen. Of dit de geheime denkwijze zij, die op beiden, of op éénen invloed had, mag ik niet bepalen, fchoon ik het voor waarfchijnlijk houde; want ik was niet lang in huis, of ik merkte reeds, dat zij op gansch geen goeden voet met elkander leefden, met een woord, dat zij aan oneenigheid reeds gewoon waren geworden. In het eerst, dat is te zeggen, eenige dagen, na dat ik hun huisgenoot was geworden, bcvool welvoeglijkheid bedwang van driften, en de opwelling van kwaade luimen werd door de voorfchriften van voorzigtigheid te-, gengehouden; maar de haat in den egtenftaat is het ongeduldigst onder dwang, en wijl de tijd gemeenzaamheid baarde, hield men zig niet meer in, de beteugelde hartstogten namen met geweld derzelver loop weder, en zij keven met elkander in mijn bijzijn zonder mij meer te ontzien. Het trof mij zeer, te zien, dat een paar, in alle andere opzigten zo volkomen beminnenswaerdig, de uuren, welken der eendragt en liefde behoorden gewijd te zijn, met krakkeling, verwijtingen en befchuldigingen doorbragten, en ik zou gaern alles , wat ik had, hebben willen geven, dat ik hen minder had kunnen agten, of hun den vrede weder geven, die voor altoos van hun gevloden fcheen te zijn. Gaern had ik het geheel ge-  naar de OOSTINDIEN 259 geval met eenen (luijer bedekt en voor mij zelven in vergetelheid begraven ; maar mijne vijanden hebben het tot een onderwerp van zegenpralenden laster gemaakt. Ten einde mij zelven gei'egtigheid te doen wedervaren, en de grootte der fchuld, die men op mij wilde werpen, te ontkennen, ben ik tegert mijnen wil verpligt, het aandeel, welk ik had, te bekennen en den waaren zamenhang der zaake te verklaren. Ik moet de waarheid zeggen, en ik hoop, dat gij niet zult geloven, dat ik iemand te veel té last leg, om mijn aandeel aan den last te verligten. Welke huislijke twist tusfchen een gehuwd paar mag beftaan, zal de man, indien hij verftandig is, dien tragten te bedekken, en de vrouw zal ook, indien zij waarlijk deugdzaam is, er zorg voor dragen. Indien groote ongelijkheid van jaaren , gelijk in dit geval, de oorzaak is, is de vrouw te meer verpligt, alle te önvredenheid te verbergen , om voortekomen , dat men haar de oorzaak niet toefchrijve, namelijk afkeer van haaren man, en voornaamlijk behoorde zij jegens jonge mannen zeer voorbeeldig te zijn, wijl zij wel moet weten, dat haare natuurlijke glorij, gepaard met de verbeelding van haare afkerigheid en ongetrouwheid omtrent haaren man, hun denkbeelden inboezemt, Van welken hunne voorige verbeeldingskragt gevolgen van eenen aart Ra af-  «6o LANDREIZE afleid, die te aangenaam zijn, om er zig van te kunnen affcheiden, en te waarfchijnlijk, oir; niet ten uitvoer gebragt of ten minden beproefd te worden. In dit geval fielt eene vrouw zig voor de aanvallen van eene ongeoorloofde liefde blcot. Men zal niet kunnen tegenfprekcn , dat eene vrouw , welke de oneenigheid, tusfchen zig en haaren egtgenoot plaats hebbende, bekend maakt, en voornaamlijk, wanneer zij duld, dat een jong man cr kennis van bekomt, of zeer onwetend, of voorbedagtlijk ondeugend, of wel beiden te gelijk moet wezen. Om te tonen, dat de dame, op welke ik het oog heb, in eenig opzigt van deze befchuldiging vrij te fpreken was, moet ik zeggen, dat zij flegts agttien jaaren oud was. Haar teder onervaren hart was nog niet tot die rijpheid gekomen, welke gezonde beöordelingskragc geeft. Schoon van goede natuurlijke bekwaamheden 'en deftige opvoeding (want zij fprak zeer vaerdig Engelsch, Fransch, Italiaansch, Arabisch, Perfisch, Grieksch en Turksch) was zij egter eenvoudig in den goeden zin van het woord , onfchuldig , onbekend met de waereld en niet in ftaat om uit de oorzaak verre de gevolgen te trekken. — Maar, ongelukkiglijk, is deze eenvoudigheid met meer onheil , fchoon buiten fchuld, gepaard, dan het vrijwillig wangedrag van meer ervarenen ; zij heeft  NAAR DE OOSTINDIEN. 261 heeft op hem, die ze hoort denzelfclén fchadelijken invloed, boezemt hetzelfde vertrouwen in, maakt tot dezelfde verwagting Hout en vervoert tot dezelfde -verderflijke verzoekingen. Ik heb reeds gezegd en herhaal het nu weder, dat ik toen jong was. Misfchien kwam dit uit eene natuurlijke neiging voord, waartoe onze ouderdom aanleiding gaf, misfchien , wijl eene deelnemende beleefdheid in tederheid veranderde , welke ik in zulke ongelukkige omftandigheden altijd liet blijken en die mogelijk door een vuurig oog verzeld werd , welken de verbeeldingen , waartoe deze onvoorzigtige gedragingen gelegenheid gaven, voordbragten, dat de dame het gepast agtte, den gevaarlijken Hap te wagen, om eenen jongen man en eenen foldaat tot haaren vertrouwden te maken en mij met eene hartroerende welfprekendheid , die zelfs op een minder gevoelig hart, dan het mijne, indruk gemaakt zou hebben, den geheelen zamenhang van haare bezwaaren te ontdekken. Ik verklaar plegtig , dat , fchoon dit buitengewoon bewijs van vertrouwen en agting fterk gevoel van ongeoorloofd genoegen inboezemde, ik egter in het eerst zo zeer meester over mij zelven was, dat ik alles met een voorkomen van rust aanhoorde, als of ik enkel eene vertrouwde vriendin ware geweest. Het is waar, ik beklaagde haar— ik gaf mijn Pv 3 leed-  i6z LANDREIZE leedwezen te Jtennen — ik gaf trouwhartig, niet verraderlijk, mijnen raad. Ik zeide, wat mij inviel en waarfchijnlijk het vuur der tweedragt kon matigen of uitblusfchen en tot eene vriendlijke bemiddeling leiden. Ik fcheidde toen met zelftevredenheid van haar , terwijl mijne verbeelding door het vleijendst bewijs der agting ontvlamd en gekitteld werd, het welk zulk eene volmaakte vrouw mij gaf; ik had het zoet en aangenaam bewustzijn, van zo veel mogelijk mijnen pligt gedaan te hebben en de wroegende gedagten, van de regten der gastvrijheid gefchonden te hebben, ontweken te zijn. Naderhand gebeurde het nooit, dat dit ongelukkig ftuk niet het onderwerp van ons gefprek wierd, en deze gelegenheden kwamen ongelukkiglijk maar al te dikwijls, tot dat wij eindlijk gevoelden , dat het de aangenaamfte oogenblikken van ons leven waren, en dat wij beiden dezelven met de grootfte begeerte zogten. Geen menschlijke ftoutmoedigheid zou zulk eenen ongelukkigen zamenloop van omftandigheden hebben kunnen wederftaan : eerst beklaagden wij ons over deze bezwaarnisfen; dan wenschten wij dezelven te verwijderen en na dezen wensch begonnen wij op middelen te denken, en als wij daar heen gekomen waren, was de overgang tot het uiterfte, de uitvoering, niet moeilijk. Mijne hartstogten fleep»  naar de OOSTINDIEN. 263 fleepten mij weg , mijne uitdrukkingen werden hoe langer hoe onvoorzigtiger, ons gefprek werd fteeds belangrijker en warmer, fchoon ik voelde, mij door de ftrenge grondregels der eere te moeten laten leiden en daarvoor ftreed, duizend befluiten nam, om de wetten der gastvrijheid niet te overtreden en daardoor eenen man te beledigen, die mij zo liefderijk gehandeld had, werd deflrijd voor mij te zwaar. — Het verlangen, om eener beminlijke vrouwe te behagen, die zulk een onbepaald vertrouwen in mij gefteld had , en die van mij fchccn te vorderen en te verwagten, dat ik haar vcrligting in haar lijden zou toebrengen, maakte eindlijk allen tegenftand , dien reden en grondbeginzels ingaven, vergeefs; ik bewilligde, bet werktuig van haare verwijdering van dezen ongelukkigen toeftand te worden. Wij vielen — doch niet ganschlijk. Er is een trap, tot welken geen aardfche betragting, geen aanlokking, hoe bekoorlijk die ook mag zijn, mij kon verleiden — dit is thans de innigfte troost voor mijne ziel. Ik ondernam nooit aan de fchending der eer van zijn huis te denken, en heb nooit bij eenige bijeenkomst zijn huwlijksbed bevlekt. Schoon de vervoering van jeugdlijke driften ons tot gefprekken en overwegingen omtrent haar befluit om zig van haaren egtgenoot te fcheiden , wegfleepte , was deze hartstogt nogthans te tedergevoelig, om R 4 wc  254 LANDREIZE tor de lange dierlijke neiging van heimlijke omerende omhelzingen wegtezinken. Zij wenschte deze fcheiding meer als eene toevlugt van immerdurend dagelijks verdriet, dan een voorfpel van eene fnood* ongeoorloofde vreugde; en wij zagen met verrukking op die tijdflip — maar wij zagen ook niet verder. Op deze wijze werden wij van flap tot flap op het af hellend pad der ondeugd voordgefleurd , terwijl wij ons dwaaslijk 'verbeeldden , dat elk voorkomend voorwerp , hetwelk onzen gezigtskring beperkte , onze doldriftige loopbaan zou hinderen; ag! terwijl elke fchrede, die wij voorwaard deden, onzen gang verhaastte; gelijk het naar het middenpunt hellend gewigt van een vallend lichaam, namen onze fchreden met verhaastende beweging toe; tot dat wij allen dwang veragttcn ; eiken hinderpaal uit den weg ruimden, dien reden, zedenleer of eer in onzen weg Helde, om ons verderf onmogelijk te maken of te vertragen, Hortten wij ons onverwagt in den laatften afgrond der fchande en ondeugd. Gelukkiglijk gebeurde in de tegenwoordige omHandigheid een geval, hetwelk belette, dat wij in dezen diepen afgrond niet nederflortten , en ons beiden, zo ik hoop, voor het bewustzijn onzer dwaasheid en voor het berouw over onze dwaling, behield. Het is voor mij eene troostvolle ge-  naar de OOSTTNDIEN. z65. gedagte, dat ik uit zulk eene menigte van gevaaren en verzoekingen, waarvan ik omringd was, ontvloden ben, zonder de werklijke volbrenging eener daad, die, bij aldien zij begaan ware, naar alle waarfchijnlijkheid mijn geheel leven bitter gemaakt zou hebben. Terwijl wij ons zelven in de zekerheid en ge- heimheid, waarmede wij onze natuurlijke gewaarwordingen uitdrukten, in flaap wiegden, ontdekte haar man onze geheimen, en nam op eens de nodige maatregels, om onze voornemens voortekomen , zodat ik , door verdriet en fchaamte overweldigd, oogenbliklijk het befluit nam, Aleppo te verlaten en, zo goed ik konde, mijne beftemming natekomen. XXX. BRIEF. D e ontdekking, waarvan ik in mijnen laatflen brief gewag maakte , verraschte en kwelde mij zeer, en verbaasde mij nog des te meer, door de wijze, op welke dezelve mij ter kennis werd gebragt. R 5 Ik  *66 LANDREIZE Ik ontrong op een dag eene beleefde boodfebap van den britfehen konful, waaruit ik zag, dat hij mij , zo fpoedig mogelijk , over zaaken van groot gewigt wenschte te fpreken. In het eerst dagt ik, dat het over eenig ontwerp wegens mijne reis zou zijn — misfchien brieven van de O. I. Comp., die aangekomen waren, om over land verzonden te worden; maar zomwijlen doorkruiste iets mijn gemoed, het weik naar eene bekommering wegens de wezenlijke oorzaak zijner zending geleek. Ik ging egter bij hem; na eenige voorafgaande gefprekken zeide hij mij, dat de heer ***, bij wien ik te huis was, dien morgen bij hem was geweest, en eene klagte vaneenen ernftigen aart had ingebragt, van welke hij, wijl zij mij onmiddelijk betrof, zig verpligt oordeelde, mij kennis te moeten geven, ten einde ik zodanigen laster, indien dezelve valsch ware, zou kunnen tegenfpreken , of middelen uitvinden , om de zigtbaar noodwendige gevolgen te vermijden , indien het gebeurde met de waarheid overeenkomflig ware. Hij verhaalde mij daarop , dat de heer *** hem berigt had gegeven van eene onderneming, die tegen zijnen huislijken vrede, en zijne eer, tusfchen zijne vrouw en den engelfchen heer , dien hij in zijn huis ontvangen had, was gefmeed, dat hun ontwerp niets minder dan eene febaking was,  naar de OOSTTNDIEN. 267 was, en dat hij niet wist, hoedra dezelve ten uitvoer mogte gebragt worden, indien men er bij tijds geen maatregels tegen nam, en eindlijk, dac hij de hulp van hem konful en zijnen invloed bij de, turkfche regering verzogt had, om die onderneming te verijdelen, door hem eene wagt te geven , om zijn huis te bewaren. Ik Hond zeer verplet, dat de gefprekken, die zo geheim gehouden werden als de onzen, aan het licht gekomen waren, nog meer, dat de beledigde man het niet gevoeglijk oordeelde, met mij te fpreken en mij deze belediging in perfoon onder het oog te brengen; en bedagt in het geheel niet, dat al mijne denkbeelden van eenen krijgsman, de zijnen alleen van eenen koopmaa waren, en kon ook in het geheel niet bedenken, hoe hij deze ontdekking gedaan had. — Doch ik bevond naderhand, dat eene dienstmaagd, aan welke haare mcesteresfe dit geheim onvoorzigtiglijk toevertrouwd had, hem er kennis van had gegeven. Doch wijl ik bevond, dat het geheel geval hem bekend was, bekende ik ronduit met de volkomenfte opregtheid de waarheid, verhaalde hem, hoe de zaak van trap tot trap tot die hoogte was gekomen, verzekerde hem , dat medelijden (welk ik indedaad voor de oorzaak hield) met den beklagenswaerdigen toeftand der dame mij op zulk een  a68 LANDREIZE een middel hadden doen bedagt zijn , dat nooir tegen de wetten firijdende hartstogten er bij plaats gehad hadden, zodat wij in al onze geheime bijeenkomden nooit de paaien der onfchuld overtreden hadden, dat haar perfoon, ten miniTen ten op-, zigte van mij, en ik ben in gemoede overtuigd, ook ten opzigte van anderen , ongefchonden en onbevlekt was. Ik voegde er bij, dat eene jonge vrouw, nauwlijks agttien jaaren oud, zeer te verontfchuldigen was, die door de laagheid van geldzugtige ouders aan de omhelzing van eenen man van agtënzestig jaaren was overgegeven, die, fchoon beminlijk en agtenswaerdig in de maatfchaplijke verkering met de waereld, waarvoor ik hem waarlijk hield , nogthans in het wezenlijk Huk van huwlijks genoegen en vreugde zo geheel onvermogend was, dat hij noodzaaklijk afkeer en weêrzin in een jong hart moest verwekken. Ik maakte hem tevens de aanmerking, dat bij het opdellen der wetten, gelijk bij den eerden opflag duidelijk blijkt, zij, die onder de Engelfchen er zig mede bezighielden, oud, afgeleefd, vleeschlijk en rijk geweest moesten zijn ; gelijk bij de gentoos blijkt, dat de hunnen door de braminnen zamengcdeld zijn, wijl voor dezelven eene draf van weinige Hukken courins (*), die geen fchel- '11 JinS . C ) Cour,fis is eene foort van kleine fchelpen, die men in  naar de OOSTINDÏEN. a6o -ling aan waarde doen, op het begaan eener misdaad gefield is , waarvoor die van eene andere kqst het leven, moeten laten; anders zou nooit het geval plaats hebben, dat in hetzelfde wetboek wetten waren, om huwlijken tusfchen jonge lieden in de kragt van hun leven te beftraffen en der onmenschlijkheid van ouders volkomen vrijheid te laten, gelijk in het tegenwoordig voorbeeld, daar jeugd, fchoonheid, gezondheid en elke perfoonlijke aanloklijkheid aan de omhelzingen van eenen ouden, zwakken en onvermogenden word overgegeven. Ten. Iaatften zeide ik, .dat alle partijen, die tot zulk eene onnatuurlijke verbindnis behulpzaam waren, behoorden gellraft te worden. De konful bekende, dat ik in veele opzigten de waarheid fprak;.maar hij merkte tevens aan, dat. het veelmeer eene gevaarlijke, onderneming was, en dat hij het als eene ejndlooze zaak bebefchouwde, al de misbruiken te verbeteren, welken de feilbaarheid der menfchen en hun onvermogen, om iets volmaakts te verrigten, bewerken en die noodwendiglijk aan de maatfchappij en derzelver wetten verbindende kragt oplegt — dat in Indien in plaats van munten gebruikt ; zü zijn veel minder in waarde, dan de kleinfte koperen munt. — Een pen doe; verfcheiden ftukken daarvan.'  ©70 LANDREIZE dat de wetten gefchreven waren, en dat een ieder verpligt was, dezelven te gehoorzamen en dat in de egtbreuk de belediging op geen deugdige wijze kon geregtvaerdigd worden. Want behalvcn het gevoel van den man , het welk bij oude lieden misfchien aandoenlijker is dan bij jongen, kan de belediging, welke zijner familie aangedaan word, op geenerlei wijze geboet worden, wijl men hem waarfchijnlijk eenen erfgenaam geeft, die met hem in het geheel niet vermaagfchapt is! Ik denk, zeide hij, dat het billijk zou zijn, zulke' ongelijke huwlijken te beletten ; maar, wanneer dezelven eenmaal gefloten zijn, behoren zij even zo heilig en ongefchonden gehouden te worden, als die uit liefde, bij welken wij even zo zeer als bij die uit dwang voorbeelden van ontrouw zien plaats hebben. Indien gij er aan twijfelt, vervolgde hij, lees dan de akten van het kollegie der regtsgeleerden. Ik Hond toe, dat hij gelijk had in het geen hij zeide, maar verzekerde hem tevens, dat mijn oogmerk niet verder ging, dan dat ik wenschte, de dame uit haare gcvangenfchap te redden, die ik ais fchriklijk fchilderde. Ik ben verzekerd, zeide de konful, dat de heer campbeu zo denkt, wijl ik overtuigd ben, dat hij het anders niet zou zeggen. Maar , vervolgde hij , glimlachende , kan de heer campbul zig. niet bedrogen hebben? Dit  NAAa de OOSTINDIEN. *7i Die zijn uitzonderingen , waarin de hartstogten het verftand maar al te ligt weten te vervoeren. Maar egter, voer hij voord, op eene bevallige wijze afbrekende, ik moet u al den troost geven, dien de waarheid mij veroorlooft te geven. Ik ben verzekerd, dat de arme dame tot eenen treuriger, toeftand veroordeeld is, ik weet het uit mijne eigen aanmerkingen zo wel, als uit de openbaare gerugten, en uit haar' eigen mond; want gij moet weten, dat zij verfcheidenmaal over den agterdogt en de harde dwinglandij van haaren man geklaagd, en mij zelfs verzogt heeft, mijnen invloed en mijn gezag te gebruiken, om haar uit haaren ellendigen toeftand te verlosten. De heer *** is een man, vervolgde hij, dien ik in alle andere opzigten eere en hoogfehatte: maar in dit opzigt heeft hij gedwaald en ik kan hem niet beklagen, zelfs niet wanneer hij al de folteringen der ijverzugt lijd: en gelijk er wetten zijn, die elke te vroegtijdige vermenging met het vrouwlijk geflagt met den dood ftraffen , kan ik niet zien, waarom het opofferen der jeugd aan afgeleefde grijsaarts niet insgelijks geflraft zou worden ; want ik ben overtuigd, dat het even zo onnatuurlijk en nog meer beledigend voor de burgerlijke maatfehappij is. Zie daar mijne gedagten, zeide hij-, maar laat deze verklaring, u niet doen geloven, dat ik uwe onderneming des te minder af-  E/a .1 LANDREIZE •afkeure. Gij hebt mij het voorregt van eenen vriend toegekend en ik wil het enkel in naam hebben. Gij zijt fchuldiger, dan veele jonge lieden iet zouden zijn ; vooreerst j wijl gij getrouwd Üjt en volgens, den algemeenen grondregel: het geen gij niet wilt, dat aan u gefchiede, doe het ook aan een' ander niet, u had moeten terug houden; en ten tweeden, wijl'gij het aangenaame der gastvrijheid in zijn huis genoot, en veeleer den beker der bitterheid van zijne lippen had moeten weren , dan denzelven er aanbrengen. -Maar, mijn waarde heer! zeide ik, ik durf mij -niet regtvaerdigen , alleenlijk tragt ik de zaak te verzagtcn en gij zult wel in aanmerking willen nemen', dat zelfs de omftandigheid, die in een opzigt den misflag vergroot, denzelven in een ander verkleint. Het wonen in zijn huis gaf gelegenheid tot de bijeenkomften en ftelde mij aan de -verzoekingen b'oot, onder dewelke ik bijna bezweken was. — Ik zou' dezelven nooit gezogt :hebben; maar hij moet meer of minder dan een ■man zijn, die ze had kunnen wederfhan. Schoon •ik een verheven denkbeeld van de llrense 'deugd ■en eer van den heer konful heb , moet hij mij ver-ontfchuldigen, wanneer ik twijfel, of hij zo lang ,en kragtig zou hebben kunnen wederfhan, als ik gedaan heb. Ik ben verzekerd , dat veelen mij •zullen berispen, die zelven niet eens zo gehandeld -zouden hebben. De  NAAR DE OOSTINDIEN. iJX De konful glimlachte, en kwam nu tot de zaak, dewijl hij de volflrekte noodzaaklijkheid inzag, dat ik vertrok, anders zou hij zijnen invloed en zijne magt moeten gebruiken om den heer *** te befchermen. Ik gaf hem mijn woord van eer, dat ik niet verder zou gaan, en dat ik in tegendeel volkomen bereid was, om mijne reis onmiddellijk naar Indien voordtezetten, indien ik op eenigerlci wijze kon wegkomen. Ik voegde er bij, dat ik het als eenen grooten dienst, als eene vermeerdering der gunstbewijzen, die ik reeds van hem genoten had, zou aanmerken, indien hij een middel kon bedenken, om mij wegtehelpen. Hierop antwoordde hij, dat, aangezien de uitrusting van eene karavaan verbazend kostbaar was, hij geen middel wist, het welk niet met zekere moeilijkheden en wezenlijk gevaar verzeld. ging. Maar mij gereed vindende, om, onaangezien alle gevaar, te vertrekken, floeg hij voor, iemand te doen roepen, die elk hulpmiddel in dit opzigt kende en als deze kwam, zou men nader over de reis fpreken. Hij bevool mij tevens de grootfte omzigtigheid aan zo lang ik in het huis van den heer * * * bleef, het welk ik zeer plegtig op mijne eer béloofde. Door elke befchouwing zo wel in opzigt der voorzigtigheid en welvoeglijkheid, als der nei£ ging  574 LANDREIZE ging gedwongen, Aleppo oogenbliklijk te verlaten, had ik het vast befliüt genomen, mij door geen gewoone verhindering te laten terug houden en verwagtte met ongeduld den perfoon, op welken de konful zijne hoop gefield had, om mij wegtehelpen. Deze man kwam des avonds en na een gefprek met den konful Helde deze hem mij voor, en zeide mij, dat hij een Tartaar was en een van de verbazend groote menigte dier lieden, welken door de turkfche regering gebruikt worden, om de brieven van het hof aan de onderfcheiden fledehouders en bacha's overtebrengen, en zo ook weder te rug. — Dat het lieden waren , op welken men zig kon verlaten; en dat deze mensch, die een voortreflijk karakter had, beloofde, mij naar Bagdad te brengen, indien ik mij als Tartaar wilde verkleden. Ik liet het geen tusfchen ons vastgelleld moest worden volkomen aan het goeddunken van den konful over, die de goedheid had, de volgende overeenkomst te maken. De Tartaar zou mij wél behouden te Bagdad brengen, ook mij en mijnen bedienden, die voor tolk diende, van eenen genoegzaamen voorraad van levensmiddelen en paerden voor de reis voorzien; de paerden en zo dikwijls als ik wilde met mij wisfelen, en zo reizen als ik het goedvond, het zij fpoediger of lang-.  naar de OOSTINDIEN. 275 langzaamer; hiervoor zou hij honderd pond fterling ontvangen; en ik beloofde hem verder, dat wanneer hij zig zo gedroeg, dat ik over hem voldaan was, hij bij onze aankomst te Bagdad nog twintig pond fterling tot een gefchenk zou bekomen. Hij kwam den volgenden dag en ik kon mijnen reisgenoot en gewaanden heer, want op zommige plaatzen moest ik voor zijnen flaaf doorgaan , nauwkeurig befchouwen en opnemen. Hij was een van de treffendjte karakterbeelden, zo dat een fchilder begerig zou zijn geworden, om eene tekening van hem te maken — mij dagt, Tartaar was leesbaar in eiken trek van zijn aangezigt en lichaam gefchreven — hij was rank, fterk van ipieren en grof van beenderen — zijne geftalte gaf onverfchrokkenheid, fterkte en vacrdigheid te kennen — de nauwe en lange broek, dien hij droeg, kon het zamenftel zijner leden, hec welk als dat van eenen hercules was, niet verbergen — zijne fchouders waren ongemeen breed — hij was niet vleeschig, maar indedaad zeer mager —• zijn voorhoofd, fchoon ten deele door zijnen turban bedekt, was zeer hpog, zijn neus lang, gebocheld, fpits, vooruitwekende —een paar kleine, moedige, zwarte, doordringende oogen, die niet verre van elkander verwijderd ftonden, en een vreeslijke knevelbaard, dien hij S 2 zorg-  \?6 LANDRÊIZE zorgvuldig met pomade glat en blinkend maakte , en die zig, even als de knevels van eene fpinnende kat, bij elk woord, dat hij fprak, bewoog, gaf aan zijn gelaat eene affchnwlijke wildheid, die alle befchrijving te boven gaat, cn maakte hem als een' vertrouwlijk' vriend zo affchrikkend, als er ooit een geweest is, dien een Christen, zedert dat moha m me d voor het eerst den profeet fpeelde, zijn leven vertrouwd heeft. Hij befchouwde mij met groote aandagt, opende twee of driemaal gelijk eene geeuwende kat zijnen mond, als of hij fprak — ftreek even zo dikwijls zijne knevels op en zeide eindlijk, dat hij het op zig zou nemen; mij te geleiden , terwijl hij met betrekking tot mijn zwart haïr en donker gelaat er bijvoegde, dat ik eenen inboorling meer geleek, dan eenigen Frank, dien hij ooit gezien had. Hij bevool mij, mijn haïr geheel aftefnijden , mij van een tartaarsch kleed en eene kap te voorzien, zo als de zijnen waren, beloofde op den behoorlijken tijd te komen en ging heen. Dus uitgerust, begaven wij ons opreis, niet „ zonder fmert en leedwezen van mijn' kant; fmert, om dat ik eene zeer fchoone jonge vrouw, die ik beklaagde en hoogfchatte , aan de gevoeligheid van haaren man blootgefteld, had moeten verlaten, die tevens argwanig van aart, gemelijk uit gewoonte , en door haar openlijk en geenzins dub-  naar.de OOSTÏNDIEN. ar/; dubbelzinnig bewijs van haat , als woedend geworden was ; en leedwezen, dat ik door mijne omftandigheid in zulk eene ernflige -verlegenheid geraakt was. - Na mijn vertrek van Aleppo is deze gebeurdnis aan veele naderhand uit Engelland aangekomen lieden in een zeer ongunftig licht voorgedrar gen ; dewijl zulk eene gefchiednis een ftu.k is, waarvan geen eerlijk man iets magflelen, wanneer het door zijne handen gaat, kwam dezelve in veelerlei gedaanten (door niemand werd zij in een beter licht voorgefteld) ter kennis van mijne vrienden en bekenden, voor dewelken ik ze het meest had gewenscht te verbergen. Met zulk eene kwaadfpreking agtefhaald zijnde, kan het alleenlijk als eene fchending der welvoeglijkheid of als eene onnodige te verre trekking der kieschheid befchouwd worden, wanneer ik de waarheid vastitel, om mij, fchoon ik mijn gedrag niet als onberisplijk kan vóórhellen, egter ten minnen niet ftilzwijgend aan eene paallooze belastering en befchuldiging. van misdaad, om welke te begaan ik te veel eer en regtfehapenheid bezit, te onderwerpen- Ik moet er bijvoegen, dat de konful ten aan.zien van mijn vertrek alles deed, wat hij met mogelijkheid kon doen en wat tot mijne veiligheid cn gerieflijkheid op de reis betrekking had. Hij S 3 merk-  s;8 LANDREIZE merkte aan, dat dezelve langdurig, vreeslijk, vermoeijend en gevaarlijk zou zijn, wijl wij naar Diarbekr moesten gaan, hetwelk verre uit onzen weg lag. Hij bezorgde mij en gaf mij zelf eene menigte brieven ; vertroostte mij bij mijn vertrek , dat. wanneer ik ten einde van mijne reis kwam, ik mij kon beroemen, de reis naar Oostïndiën gedaan te hebben langs eenen weg, dien nooit een Europeer te voren betreden had. XXXI. BRIEF. 3VÏet mijnen tartaarfchen leidsman gemeenzaam zijnde, bevond ik, dat zijn karakter beter trekken bewees, dan zijn eerfle voorkomen beloofde en hield hem allengs voor een'aangenaam'mensch. Toen hij bemerkte, dat ik zeer neêrgeflagen en diepdenkend was , gaf hij mij merklijke blijken van zijn leedwezen; en wijl hij zig vastlijk verbeeldde , dat ik voor het tegenwoordige werklijk voor altoos van mijne vrienden en familie verwijderd werd, fprak hij op eenen toon van medelijden cn gevoel, die zijn hart tot eerê Itrekten. Om  NAAR DE OOSTINDIEN. 279 Om de waarheid té bekennen, hij deed alles, wat in" zijn vermogen 'was, om mijner aandoening verligting toetebrengen, zig dan door den tolk, dan gebroken in de lingua franca met mij onderhoudende; voorzag liefderijk en in overvloed in al mijne behoeften, verwisfelde de paerden met mij zo dikwerf ik hét begeerde, en reisde of fchielijk of langzaam, juist zo als het met mijnen zin ert mijne neiging overeenkwam. Het eerfle, waarop hij zig fcheen toeteleggen, was, mij een denkbeeld te geven van zijne belangrijkheid en zijn gezag als boodfchapper van den fultan. Wijl al deze lieden door de eerfte övcrheids perfoonen van het land gebruikt worden cn in zeker opzigt, als ware het, dat de keten van gemeenfehap tusfchen hen zijn , verbeelden zij zig van groot gewigt in den ftaat te zijn. Dè grooten , welken hen gebruiken , dóen hen het gewigt van hun gèzag voelen en bejegenen hen met dè uiterfte veragting; zij worden uit gewoonte kruipend jegens de geenen, die boven hen zijn, en dienvolgens natuurlijk overmoedig en onverdraaglijk jegens de geeneri, die beneden hen zijn, en houden dezulken , die in hunne magt zijn , ook daarvoor. Als briefdragers is hunne magt en hun gezag allenthalve in zeker opzigt aan geen tegenfpraak onderworpen; en zij kunnen tot bezorging van levensmiddelen , paerden. S 4 en  *8p , LANDREIZE cn leidslieden, zo dikwijls zij het nodig oordelen, gebieden; en niemand mag zig tegen hunne regten verzetten , om het paerd onder zijn lijf wegtenemen, om de zending van den keizer te volbrengen, hoe zeer de zaaken van den eigenaar ook fpoed mogen vereifchen. Mijne gewaarwordingen, die van den alleronaangenaamiten aart waren , dienden mijner ziele tot eenen prikkel en vermeerderden mijnen ijver, om mijne reis te vervorderen. Ik liet het derhalven altijd zo fnel gaan, als de paerden, die gemeenlijk voortreflijk waren, maar konden lopen. En wijl wij op eene menigte van wisfelplaatzen moesten aanleggen om verfche paerden en mondvoorraad te bekomen, had mijn tartaarfche leidsman dikwijls gelegenheid, om zijn groot gezag en zijne magt aan den dag te leggen. Zodra wij aan eene karavanfera kwamen, riep hij oogenbliklijk met eene verheven Mem in naam van den fultan , en eischte op eenen gebiedenden en dreigenden toon op naande voet verfche paerden, levensmiddelen enz. De fchrik, dien deze groote man veroorzaakte , was van onbedenklijke werking; niets ging de vaerdigheid der mannen, de fnelheid der vrouwen en d$ verfchriktheid der kinderen te boven; want de karavanfera's zijn gemeenlijk vol van eene menigte van de Jaagde volksklasfen. — Maar geen fpoed, geene vaer- dig-  naar di OOSTlNDIÉN. affï 'digheid in de bezorging, gcene poging en vlijt voldeed mijn' heer den Tartaar; hij wilde alleenlijk zijne magt nog in eenen hoogeren trap aan den dag leggen ; hij floeg hen met zijne zweep en fchopte hen met alle magt. Ik moet bekennen , dat dit verregaand misbruik vari aangematigd geweld mij zeer verdroot; ik ftond twee of -driemaal in bedenking, om tusfchen beiden te komen ; doch herinnerde mij gelukkiglijk , dat het niet met mijne rol overeenkwam, en dat het van Jgeen goede uitwerking zou zijn , dat mijn leidsman tot mijne zekerheid genoodzaakt was, mij te geesfelen, om geen verdenking te verwekken. Deze onbedagtzaame dwinglandij en wreedheid kwam , zo als ik naderhand reden had te geloven, op geefterlei wijze voord uit zijne natuurlijke inborst; maar trotsheid, die in Europa zó veele offers telt, noodzaakte hem tot uitfporigheid, die zijn hart, ik durf het zeggen , heimlijk afkeurde. Den vijfden of zesden dag, (ik kan het niet juist bepalen) na dat wij van Aleppo vertrokken waren, kwamen wij te Diarbekr aan, de hoofdftad der provincie van dien naam, na dat wij eene landftreek van bijna honderd duitfche mijlen door^ gereisd hadden, veele oorden waren zeer vrugtbaar; op de weinig bebouwde plaatzen brengen S 5 zij  ft8a • LANDREIZE zij koorn, vrugcen van veelerlei foórc én zijde in groote menigte voord en zijn met de rijklte weiden, die ik ooit gezien heb, en die met ontelbaare kudden van vee bedekt zijn, rijklijk vootzien. De lugt was bij dag aangenaam zagt, doch voor mijn gevoel des nagts ongemeen koud. Niettegenltaande de buitengewoone vrugtbaarheid van den grond laat het liegt benuur der regering, die zig met de onverdraagzaamheid der inwoners verzworen heeft, dien onbevolkt en onbebouwd. Diarhekr word ook eigenlijk Mcfopamiën genoemd, wijl het tusfchen de beide vermaarde ftroomen, de Tigris en den Euphrat ligt en door moses Padam Aram , dat is het vrugtbaar Sirie genaamd werd. Het heeft eenen overvloed aan koorn , wijn , olie , vrugten en alle noodwendigheden des levens. Men houd het voor het aardsch paradijs en alle aardrijkskundigen komen overeen, dat noach zig na den zondvloed hier het eerst nederzette. Hoe weinig betekenende deze omftandigheid ook moge voorkomen aan dezulken, die zig alleenlijk met het berekenen van winst en verlies bezig houden, kunnen nogthans niet ontkennen, dat zij eene fterke en aangenaame werking.e-p de gezuiverde verbeeldingskragt heeft. Den grond te betreden, waar abraham zijnen voet zette, waar  naa-r de OOSTTNDIEN. waar nahor leefde, de vader van rëbekka,en laban , tot wien jakob vlood , om den toorn zijns broeders te ontwijken , en dien Jrijr veertien jaaren, uit liefde voor racyel., diende, waren voor mij om handigheden, diedeaange-, naamlte gewaarwordingen in mij verwekten. Hoer fchoon heeft johnson met zijne onilerflijke pen zulke gewaarwordingen op zijne reize naar hetHoogland van Schotland en naar de westlijke eilanden geregtvaerdigd; als hij zijne aandoeningen bij het bezoeken van het vermaard eiland Jona of Colomkill befchrijft, zegt hij : „ Wij betraden nu het vermaard eiland Jona, van hetwelk eenshet licht in de kaledonfche gewesten doordraaide/ vanwaar wilde geflagten en roverfche barbaarerï de weldaaden der kennis en den zegen van den godsdienst verkregen. De ziel van alle aandoeningen, welken deze plaats verwekte", aftefchei-f den, zou onmogelijk zijn, indien men het wilde beproeven , en zou dwaasheid zijn , .indien her mogelijk ware. Het geen ons van de magt onzer zinnen afbrengt — hetgeen het voorledenc, her verre afzijnde en het toekomende over het tegenwoordige heerfchend maakt, verheft ons tot dé waardigheid van denkende mannen. : Verre van mij en mijne vrienden zij de koude wijsbegeerte, die ons onverfchillig en ongeroerd over den grond voert,  5$4 LANDREIZE voert, die door wijsheid , kloekmoedigheid en deugd geëerd is! De man is weinig te benijden, wiens vaderlandsliefde op de velden van Marathon geen llerkte zou bekomen of wiens medelijden onder de overblijfzels van Jona niet deelnemend wierd." De ftad Diarbekr zelve , in een aangenaame vlakte aan de zoomen van de Tigris en nabij den oorfprong derzelve gelegen, is eene der rijkfte,' fterkfte en volkrijkfte handelfteden in afiatisch Turkijen en is met veele pleinen en markten op de turkfche wijze en met eene groote en pragtige moskee, welke weleer eene christen kerk was, vcrfierd. Want tot de zesde eeuw bloeide het Christendom in dit land. Er is hier zelfs nog eene fekte, welker patriarch in deze ftad zijn verblijf houd, en men toont op den weg naast deze plaats eene kapel, alwaar men zegt, dat de heilige job begraven is. Deze ftad is genoegzaam voorzien van water door een kanaal , het welk van de Tigris is afgeleid, en heeft te wederzijden van den vloed veele karavanfera's. Weinige oorden in de waereld overtreffen die in de nabuurfchap dezer ftad aan rijkdom en fchoonheid — het brood en de wijn zijn voortreflijk — de vrugten boven alle verbeelding kostïijk ■— en mijn tartaarfche vriend, onder voorwend-  naar de OOSTTNDIEN. wendzel van argwanige trotsheid, nam gelegenheid eenige vogels aan ftukken te fcheuren, en mij dan een bout en dan eenen vleugel te geven, tot dat ik den kostlijkften maaltijd in mijn leven gedaan had. Men rekent, dat zig in deze ftad niet minder dan twintig duizend Christenen ophouden , van -welken zommigen roomschkatholijk zijn, en misfchien is deze vermenging de oorzaak , dat het fchoon geflagt hier meer vrijheid heeft en de mannen beleefder en vriendlijker zijn, dan in andere fteden des rijks. — De voornaavnfte bezigheid is het bereiden van het fraai leder, het welk men gemeenlijk turksch leder noemt. Verbecl u, mijn waarde zoon! mijnen tartaarfchen leidsman, die een voortreflijk toncelfpeler was, in de karavanfera ftaatlijk bij zijnen maaltijd -zittende, voortreflijk gevogelte, keurige pillaws, (een óostersch geregt) kostlijke vrugten, in eene deftige houding, als een bafcha naar zig nemende , en om den fchijn van gezag wel te bewaren en mijne verkleding bedekt te hóuden, mij, terwijl ik op eenen nederigen afftand zat, een gedeelte van zijnen voorraad overgaf — gij moogt bij u zelven een denkbeeld maken van de vertoning , maar alle infpanning der verbeeldingskragt moet bij het gedrag, de gellalte, de woorden, het  $86 LANDREIZE bet gezigt en de handelwijzen van den Tartaar vervallen; zomwijlen fcheen hij veragtlijk medelijden , zomwijlen argwanigen hoogmoed, zomwijlen barbaarfche norsheid, zomwijlen de edele vleijing van eigen bewuste grootheid te veragten; en dit alles met zulk eene meesterlijke uitvoering, dat ik twijfel, of garrick hem met alle magt van houding wel zou overtroffen hebben. Hoe hachlijk mijn toeftand was en hoe zeer ik zielefmerten leed, deed egter dit uitfporig gedrag en de boertige praalerij mij dikwijls mijne voorzigtigheid vergeten en mij in een luid en onmatig lachen uitharden; zo dikwerf dit gebeurde, zette hij zijne handen in de zijde , trok zijne wenkbraauwen tot aan den turban op, gaf een' luiden ■fchrecuw en hield zijne oogen fïrak op mij gevestigd , tot dat ik van lachen overmand, zo dat ik er bij dagt nedertevallen, mijn aangezigt met mijne handen bedekte en zo goed ik konde mij bukte, en bewijzen van mijn berouw en van mijne demoedigheid te kennen gaf. Hij dreigde mij geweldig en deed angstvallige uitdrukkingen, als of hij vreesde, dat men hem met eenen weetniet had hedrogen, liep genadig met veel drokte heen en weer, gaf bevél, dat de paerden gereed gemaakt zouden worden, gebood mij te paerd te flijgen, dreigde fterk met flraffe behandeling en zwaaide ver-  naar de OOSTINDIEN. 28/ verfcheiden maaien zijne zweep over mijn hoofd. Zo heen rijdende en de veragtlijke list overdenkende , tot welke ik gedwongen werd , enkel om dat ik een Christen was, ten einde door dit land te komen, moest ik, bekommerd wegens de treurige uitwerkingen van het waangeloof overwegen, betreuren, dat de oord, die ten tijde der vroege kindsheid van den mensch het aardsch paradijs genaamd werd; dat de oord, waar god het eerst de menfchen na den zondvloed plaatfte; waar de godlijkc abraham en de heilige job de zuivere lugt der godvrugt cn eenvoudigheid inademden ; de plaats, die wegens al deze omftandigheden als het algemeen erfdeel der menfchen moest befchouwd worden, voor allen, uitgezonderd eene bende onzinnige ijveraars, barbaarfche geestdrijvers en onbuigzaame dwinglanden, moest gefloten zijn. Ik kon niet nalaten de blindheid en verdwazing der menfchen met treurige deelneming te overdenken, die zig minder laten gelegen zijn, het zig zelven gemaklijk te maken, dan anderen te beledigen en hunne medefchepzels van hetgeen zij niet zullen gebruiken, uittefluiten. 1 .rwijl zij dulden , dat duizende der fchoonfte akkers in de waereld onbebouwd liggen, en in de lugt derzelver aangenaamheden wegadcmen, benijden zij met laage ijverzugt en meer  s38 LANDREIZEenz. meer dan duivelfchen nijd, een' ander' denkleinen plek gronds, op welken hij ftaat, en verbannen hein, als of zij eenen verwoestenden tijger van hun land verjoegen. Einde van het Eerfle Deel.